-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-

1

_

-ocr page 5-

HANDLEIDING DER ALGEMEENE GESCHIEDENIS.

\

\v

-ocr page 6-

i

Sneipendruk van H. c. A. man,, „ KSnwget

-ocr page 7-

HA-NDIiEIDHSTQ-

ÏOT DE KENNIS DER

ALGEMEENE GESCHIEDENIS

nuoR

L 0711 Jk L iiJj £ 'i,

KAPITEIN DER IWAÏfTEBIE.

E EES TE DEEL.

£71 ik

Oude Qeschiedems en Oesohiedenis der middeleeuwen.

VIJFDE DRUK. • fEj- ;

ARNHEM, D. A. TH1EME.

1 8 7 0.

-ocr page 8-
-ocr page 9-

INHOUD.

EERSTE TIJDVAK.

DE OUDE GESCHIEDENIS.

EERSTE AFDEEL1NG.

De geschiedenis van de Aziatische rijken en van Egypte.

Liladz.

§ 1. De Chineezen .....3

» 2. De Indiërs ......5

» 3. De Babji quot; .....7

» 4. De Fryr* .......9

»5. rxiioiérs...........13

» 6. ui, ; gt;radieten...........15

» 7. Üe Meden en Perzen..........18

TWEEDE AFDEELING.

De geschiedenis van Griekenland, van het rijk van Alexander den Groote en van de daaruit ontstane staten.

§ 1. Aardrijkskundige beschrijving van Griekenland. Voorhistorisch

tndperk............22

» 2. Het heldentijdperk. Tocht der Argonauten. Trojaansche oorlog . 24 i) 3. De terugkomst der Heracliden. Grieksche volkplantingen. Het

Grieksche volk in het algemeen.......27

» i. De wetgeving van Lycurgns in Sparta. De Messenischo oorlogen. 30

» 5. De wetgeving van Solon in Athene.......33

» 6. De Tyrannen. Wijziging in de wetten van Solon aangebracht . 36 ö 7. Eerste en tweede Perzische oorlog. Miltiades. Slag bij Marathon.

Aristides en Themistocles.........37

gt;) 8. De derde Perzische oorlog. Gevecht bij de Thermopylen. Zeeslag

bij Salami». Slag bij Plataea........40

» 9. Hegemonie van Athene. Cimon brengt den oorlog naar Azië over.

Oorlog tusschen Sparta en Athene.......42

» 10. Pericles............44

i) 11. De Peloponnesisohe oorlog. Alcibiades. De oorlog op Sicilië.

De hegemonie van Athene vernietigd......45

» 12. Thrasybulus. Socrates. De terugtocht der tienduizend Grieken

onder Xenophon.......... . 47

» 13. De Spartaansch-Perzische oorlog. Agesilaus van Sparta. De Corinthische oorlog. De vrede van Antalcidas.....49

» 14. De Thebaaiische oorlog. Epaminondas en Pelopidas. Hegemonie

van Thebe. Veldslagen bij Leuctra en bij Mantinea .50

» 15. Philippus van Macedonië. De Phocensische oorlog. Slag bij Chae-

ronea.............52

» 16. Alexander de Groote. Zijn tocht naar Azie. Veldslagen bij den

Granicus, bij Issus en bij Arbela. Dood van Alexander . . 54

-ocr page 10-

m

vi iNHoun.

filadz.

§ 17. Uiteensoheuring van het rijk van Alexander. Nieuwe daaruit ontstane staten............57

» 18. Macedonië en Griekenland tot aan hunne inlijving in hei- Ro-

meinsche rijk...........59

» 19. Het rijk der Seleuciden, Egypte en Judaea, tot aan hunne inlijving in het Romeinsche rijk........60

DERDE AFDEELING.

De geschiedenis der Bomeinen.

§ 1. Vroegere bewoners van Italië. Stichting van Rome. Inrichting

van het bestuur..........62

» 2. De zeven koningen van Rome.......66

» 3. Inrichting van het republikeinsche bestuur. Oorlog met Porsenna. 69 » 4. Strijd tusschen de Patriciërs en de Plebejers. Volkstribunen . 71 » 5. Coriolanus. De tienmannen. Appius Claudius . . . .72 » 6. Camillus. Inva' de1- Galliërs. Owlog Samnieten . . 75

» 7. Oorlog met dt- .ui F^irus . . 77

» 8. Aanleiding tot ('.? , .iOg ... 78

» 9. Eerste Punische i ■ log........... . 80

» 10. Aanleiding tot den tweeden Punischen oorlog . . .81

» 11. Tweede Punische oorlog...............82

» 12 Oorlogen met Philippus, koning van Macedonië, en met ^r.t' -

chus , koning van Syrië........

sgt; 13. Griekenland bij het Romeinsche rijk ingelijfd. De derde Punische oorlog en de ondergang van Karthago.....87

» 14. Inwendig verval van den Romeinschen staat. De Gracchen . 89 « 15. Oorlog met Jugurtha, koning van Numidië. Invallen van de Cim-

bren en Teutonen. Marius en Sulla. Oorlog der bondgenooten. 91 » 16. Oorlog met Mithridates, koning van Pontus. Burgeroorlog tusschen Marius en Sulla. Sulla tot dictator voor onbepaalden tijd

benoemd............93

» 17. Pompejus herstelt het Romeinsche gezag in Hispanië. Slavenopstand onder Spartacus. Oorlog togen de zeeroovers. Overwinningen van Pompejus in Azië.......95

» i8. Samenzwering van Catilina. Het eerste driemanschap. . . 97 » 19. Verdeeling van de heerschappij tusschen de driemannen. Dood

van Crassus. Oorlogen van Caesar in Gallië . . . .99 » 20. Strijd tusschen Pompejus en Caesar. Dood van Pompejus . . 100

» 21. Alleenheerschappij en dood van Caesar......102

u 22. Het tweede driemanschap. Slag bij Actium.....103

» 23. Regeering van Augustus.........105

» 24. Het keizerrijk van den dood van Augustus tot de troonsbeklimming van Vespasianus.........107

» 25. Regeering van Vespasianus. Vernietiging van den Joodschen staat. Opstand der Batavieren. Britannië bij het Romeinsche

rijk ingelijfd...........110

•gt; 26 Het keizerrijk van de troonsbeklimming van Titus tot den dood van Marcus Aurelius. Toestand van het Romeinsche volk in die

dagen............112

» 27. Toenemende verzwakking van den Rorneinphen staat. Stichting van het Nieuw-Perzjsche rijk. Bloei en vernietiging van

het Palmyreensche rijk.........113

» 28. Uitbreiding van het Christendom. Constantijn de Groote. Julianus de Afvallige . ........115

» 29. Invallen der Hunnen. Verdeeling van het Romeinsche keizerrijk, li 7 .') 30. Ondergang van het Westersch-Romeinsche rijk . . . .118

-ocr page 11-

IS'IIOUD.

TWEEDE TIJDVAK.

DE GESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.

EERSTE AFDEEL ING.

Van den val van het Westersch-Romeinsehe rijk tot aan het begin der kruistochten.

Bladz.

1. Toestand van Europa bij het begin der middeloouweu. . . 121

2. Odoacer. Theodorik de Grobte. Italië aan het 'Fjasclie rijk onderworpen. De Longobardeu „ . . ,

3. De Franken. Clovis. Pepijn vun Herstal......124

4. Mahomed..............■126

5. Uitbreiding van de macht der Ajiabieren onder de opvolgers van Mahomed............129

6. Het West-Gothische rijk 'cVooi du Arabieren aangevallen en veroverd. ............131

7. De aanvallen dei-A^bieron op het Frankische rijk door Karei Martel afgeslagen. \r estiging van onderscheidene kleine Christensta-ten en-van e/ah onaf haiikelijk Mahomedaansch rijk in Spanje . 133

8. De laats^. tijd der Merovingers in Frankrijk. Pepijn de korte. Kar-^f' je Groote.......... . 135

0 ' jrbeteringen door Karei den Groote in den maatschappelijken

roeatand aangebracht. Het leenstelsel......138

10 Lodewijk de Vrome. Verdeelingsverdrag van Verdun. . 141

11. Geschiedenis van het noorden van Europa in do eerste eeuwen van dit tijdvak...........143

12. Geschiedenis van Engeland in de eerste tijden der middeleeuwen. Willem de Veroveraar........144

13. Ondergang van het geslacht der Karolingers in Frankrijk, Lotharingen en Duitschland. De eerste Saksische keizers in Duitsch-land................146

14. De Frankische keizers in Duitschland. Regeering van Hendrik IV

en zijn twist met Paus Gregorius VII......149

15. Het Byzantijnsche rijk tot aan de kruistochten .... 153

16. De Mahomedaansche heerschappij in Azië.....154

TWEEDE AFDEELING.

Het tijdperk der kruistcchten.

1. Toestand der voornaamste staten bij het begin der kruistochten. 155

a. F r a n k r ij k.

b. Duitschland,

c. Engeland.

d. Het Iberische schiereiland.

2. Aanleiding tot de kruistochten . . 159

3. De eerste kruistocht. Stichting van Christenatntc;i in Azië. Het ridderwezen en de geestelijke ridderorden ; . . . . 161

4. De tweede kruistocht.........163

5. Toestand van Duitschland, Italië, Engeland en Frankrijk bij den aanvang van den derden kruistocht......164

a. Duitschland en Italië.

b. Engeland.

c. F r a n k r ij k.

6. De derde kruistocht. Frederik Barbarossa. Philips Augustus. Richftrd Leeuwenhart. Gebeurtenissen in Duitschland en Italië

in het laatst der twaalfde eeuw.......167

VII

-ocr page 12-

VIII INHOUD.

filadz.

5 7. Engeland onder de regeering van Jan zonder land. Oorlog met

Frankrijk. De magna charta........170

» 8. De vierde of Latijnsche kruistocht. Het Latijnsche rijk . . 170 » 9. Tocht naar Egypte. Verovering van Damiate. De vijfde en zesde

kruistocht. Lodewijk de Heilige.......173

» 10. De Mongolen onder Gengis Khan. Zevende en laatste kruistocht. 175 » 14. Duitschland in de 13de eeuw. Frederik II. Graaf Willem 11 van Holland, Roomsch koning. Interregnum. Opkomst van het

Habshurgsche huis......... .176

» 12. Engeland in de 13de eeuw. Hendrik 111. Eduard I. De Schotten onder Wallace en Robert Bruce......179

1Frankrijk in do i'iide peuw, van Philips Augustus tot Philips IV. 181 14. Italië in den ';quot;i der kruistochten. Karei van Aniou. Con-

radijn. De Siciliaiu, -Vaper De Noord-Italiaansche staten. 182 » 15. Castilië, Arragon, Nawc , Leon en Portugal in het tijdperk

der kruistochten............185

» 16. Het noorden en oosten van üuropo ir Jiet tijdperk der kruistochten. 186

DERDE AFDEEIïSW.

Van de kruistochten tot aan de outste.Wting van Amerika.

§ 1. Duitschland onder keizer Albrecht. Vrijheidsoorlog in ZwitRfciquot;'

land. Hendrik VII.............it,.'

» 2. Regeering van keizer Lodewijk van Beioren. ... 191 ■gt; 3. Regeering van keizer Karei IV. Toestand van Italië. De Gouden bul................193

u 4. Engeland onder Eduard 11 en Eduard 111. Aanleiding tot den

oorlog met Frankrijk.........196

» 5. De oorlog tusschen Frankrijk en Engeland tot aan den vrede

van Bretigny. Boeren-opstand in Frankrijk.....197

» 6. Hervatting van den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk. Dood van Eduard III en van Karei V. Lodewijk van Anjou tracht zich in het bezit te stellen van den Napelschen troon. Opstand

in Vlaanderen onder Philips van Artevelde.....200

■i 7. Hendrik van Lancaster maakt zich van den Engelschen troon meester. De Bourguignons en Armagnacs in Frankrijk. Slag bij Azincourt. Dood van Karei VI en van Hendrik V. -. 202 « 8. De laatste jaren van den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk. Jeanne Dare..........204

» 9. Noord- en Midden-Italië in het laatste gedeelte der 14de eeuw.

Scheuring in de Kerk.........206

» 10. Duitschland onder de keizers Wenceslaus en Robert . . . 207 » 11. Het concilie van Constanz. De Hussieten-oorlog .... 209 » 12. De oorlog der witte en roode rozen in Engeland. Het stamhuis van Tudor komt op den Engelschen troon. Het stamhuis der

Stuarts in Schotland.........210

» 13. Frankrijk en Bourgondië ten tijde van Lodewijk XI . . . 212 i' 14. Het Iberische schiereiland, Milaan en Florence tot aan het einde

van dit tijdperk..........215

» 15. Vernietiging van het Oostersch-Romeinsche rijk. Stichting van

het Turksche rijk in Europa........218

» 16. Het Noorden en Oosten van Europa in de 14de en 15de eeuw . 221

Tijdrekenkundig overzicht der voornaamste gebeurtenissen . . 225

-ocr page 13-

ALGEMEENE GESCHIEDENIS.

De Algemeene Geschiedenis is een aaneengeschakeld verhaal van de lotgevallen, welke het menschdom heeft ondergaan; zij vermeldt de bijzonderheden, waaraan de staten hun ontstaan te danken hebben, de wyze, waarop zij zich hebben ontwikkeld, en ten opzichte van die, welke niet meer bestaan , de oorzaken van hunnen ondergang; daarbij treedt vooral datgene op den voorgrond , hetwelk invloed gehad heeft op de ontwikkeling van het men-schelijk geslacht, hetzij door die ontwikkeling te bevorderen, hetzij door haar lijdelijk te stremmen. Om uit de geschiedenis van het verledene nuttige lessen te kunnen trekken voor de toekomst, moet vóór alles de aandacht gevestigd worden op de oorzaken van de gebeurtenissen en op hare gevolgen.

Ten einde een behoorlijk verband in het geschiedverhaal te houden, is het een der eerste vereischten, dat men nauwkeurig acht geve, waar en wanneer de onderscheidene feiten hebben plaats gegrepen. Daartoe zijn de geoyraphie of aardrijkskunde en de chrmologie of tijdrekenkunde onmisbare hulpmiddelen. Het kan daarom bij de beoefening der geschiedenis niet genoeg aanbevolen worden, steeds de kaart te raadplegen , en zich de jaartallen in het geheugen te prenten, die bij de vermelding der voornaamste feiten zgn aangegeven.

Bij de Christelijke natiën heeft men algemeen aangenomen , bij die tijdsbepaling te vermelden hoeveel jaren vóór en na de geboorte van Christus eene gebeurtenis is voorgevallen. In vroegere tijden was natuurlijk eene andere tijdrekening in gebruik, waarvan te zijner plaatse zal gesproken worden. De Israëlieten rekenen tegenwoordig nog van de schepping der wereld (ruim 5600 jaren); de Mahomedanen van de vlucht van hunnen profeet Mahomed, eene der hoofdgebeurtenissen uit diens leven, welke 622 jaren na de geboorte van Christus plaats greep.

De vroegste geschiedenis der menschheid is slechts zeer onvol-I. quot; 1

-ocr page 14-

2

ledig tot ons gekomen , en alleen bekend uit bet eerste boek van bet oude testament. Volgenshetgeen wij daar opgeteekend vinden, komt zij in de hoofdzaak op het volgende neder:

Nadat de aarde was voorbereid tot eene woonplaats voor het men-schelijke geslacht, werden, nu ongeveer 5(500 jaren geleden, de eerste menschen , Adam en Eva, geboren, en werd bun hel Paradijs, waarschijnlijk in Midden-Azië gelegen , tot woonplaats gegeven. Ongehoorzaamheid aan de goddelijke bevelen had hunne verdrijving uit dien lusthof tengevolge, en zij en hunne nakomelingen moesten door arbeid in hun levensonderhoud voorzien. Een der zonen van Adam , Kaïn genaamd , doodde zijnen broeder Abel , en nam de wijk oostwaarts, waar hijSde stamvader werd van een talrijk geslacht , dat zich in steden vestigde en al zeer spoedig de metalen leerde bewerken. De nakomelingen van Set.h , een anderen zoon van Adam, legden zich toe op den landbouw en de veeteelt.'Nadat verscheidene geslachten voorbijgegaan waren, nam het zedenbederf onder hel menschdom toe, en een groote watervloed , de zondvloed genaamd, verdelgde alle bewoners der aarde, behalve Noach en zijn huisgezin. Zijne nakomelingen , afstammelingen van zijne drie zonen Sem, Cham en Japhet, vermenigvuldigden zich spoedig, zoodat hunne woonplaatsen zich meer en meer van elkander moesten verwijderen. Om een blijvend bereenigingspunt te hebben, besloten zij een boogen toren , den Toren van Balei genoemd, te bouwen; doch daar de bestemming van hel menschdom was, de wereld te bevolken , werden zy in de uitvoering van dit voornemen verhinderd. Er ontstond onder de saamgevloeide menigte eene verwarring van talen , de groote bouw kwam niet tot stand , en het men-schelijke geslacht, in drie stammen , die van Sem , van Cham en van Japhet , verdeeld, verspreidde zich naar alle hemelstreken. De eerste stam vestigde zich hoofdzakelijk in Azië, de tweede in Afrika en de derde in Europa, en bun nageslacht stichtte in verschillende oorden dier drie werelddeelen de staten , welker lot2e-vallen hel onderwerp der geschiedenis uilmaken.

Tol gemakkelijker overzicht van hel geheel, is men gewoon de ^ algemeene geschiedenis in drie hoofdtijdvakken te verdeden, namelijk :

De oude geschiedenis, die in hel jaar 470 na Christus met den val van bel Weslerscb-Romeinsche Keizerrijk eindigt.

De geschiedenis der Middeleeuwen, van 476 tot 4492, het jaar waarin Amerika ontdekt werd.

De nieuwe geschiedenis, van 1492 tot op onzen lijd.

-ocr page 15-

EERSTE TIJDVAK.

DE OUDE GESCHIEDENIS.

De oude geschiedenis kan in drie afdeelingen worden gesplitst, waarin achtereenvolgens ais hoofdzaken behandeld worden:

I. De geschiedenis van de Aziatische rijken en van Egypte.

II. De geschiedenis van Griekenland, van het rijk van Alexander den Groote en van de daaruit ontstane staten.

III. De geschiedenis van het Romeinsche rijk.

EERSTE AFDEELING.

De geschiedenis van de Aziatische rijken en van Egypte.

§ 1. De Chine eten.

De Chineezen , hoezeer een volk, dat wellicht het eerst van alle volkeren uit den wilden natuurstaat tol een staat van beschaving is overgegaan, hebben nagenoeg geen invloed op het overige mensch-dom uitgeoefend. Reeds vóór duizende jaren tot een zekeren graad van ontwikkeling gekomen, zijn zij sedert dien tijd ongeveer op dezelfde hoogte blijven staan. Door den aard hunner instellingen, door hunnen regeeringsvorm, door hunnen godsdienst, door het styf-hoofdig vasthouden aan overoude begrippen, gewoonten en vooroor-deelen , zijn zij niet medegegaan in den algemeenen vooruitgang en de ontwikkeling van het menschelijke geslacht, en nemen zij eene geheel afgezonderde plaats in de geschiedenis der wereld in. Daar zij slechts enkele malen in den loop van vele duizende jaren met de overige volken in aanraking kwamen , en die aanraking

-ocr page 16-

/l

tot op heden toe nooit van blij venden aard is geweest, heeft datgene, wat elders gebeurde, evenmin eenigen invloed op hunne maatschappij uitgeoefend als de gebeurtenissen , welke binnen hunne grenzen voorvielen, eenigen invloed hadden op de lotgevallen van het menschdom in het algemeen.

Daar nu de beoefening der geschiedenis, zooals boven gezegd is, hoofdzakelijk ten doel heeft, den vooruitgang en de ontwikkeling van het geheele menschelijke geslacht na te gaan , en te onderzoeken welke omstandigheden daartoe hebben meegewerkt, is het duidelijk, dat de geschiedenis van een volk, dat altijd als afgesloten en op zich zelf staande heeft voortgeleefd, en gedurende eene reeks van eeuwen nagenoeg op denzelfden trap van ontwikkeling is blijven staan, voor eene algemeene beschouwing weinig belangrijks kan aanbieden. De geschiedenis van China — of van het Hemelsche rijk, zooals de Chineezen zeiven het noemen — zal hier dus slechts in enkele hoofdtrekken worden medegedeeld.

Hunne eigene historie-schrijvers doen die geschiedenis tot eene fabelachtige oudheid, tot meer dan 3000 jaar vóór Christus' geboorte, opklimmen; maar slechts aan datgene, wat na de achtste eeuw vóór Christus vermeld wordt, kan men met eenige zekerheid geloof slaan. Verscheidene vorstengeslachten volgden elkander op, waarvan nu en dan enkele het verkeer met andere volken zochten te bevorderen ; maar verreweg de meeste aan de oude gebruiken en overleveringen gehecht bleven.

Omtrent 500 jaren vóór Christus leefde in China, een beroemd wetgever en wijsgeer Kong-foe-tsé , door de Europeanen Confucius genoemd, die de grondlegger was van de letterkunde , zoowel als van den godsdienst en van de staatsregeling, welke thans nog, na meer dan 23 eeuwen, daar te lande de heerschende zijn. De vier heilige boeken, die hij, hetzij oorspronkelijk, hetzij uit oude overleveringen, samenstelde , zijn nog altijd in hoog aanzien bij het geheele volk.

Ruim twee eeuwen vóór Christus bouwde de keizer Tsjing-wang langs de noord-oostelijke grens van zijn rijk den beroemden grooten muur, om China tegen de invallen der Tartaren te beveiligen. Bij eene gemiddelde hoogte van 26 voet en eene dikte van 15 voet strekt zich deze muur, welke thans grootendeels in puin ligt, over bergen en door dalen , over eene lengte van omtrent 400 uren gaans uit.

Daar de geschiedenis van China later niet meer behandeld zal worden, zullen hier ook de voornaamste gebeurtenissen, die tot

-ocr page 17-

de middeleeuwen en tot de nieuwe geschiedenis behooren, Worden aangegeven.

In het laatsle der 13de eeuw na Chiustus werd China onderworpen door den Mongoolschen veroveraar Gengis Khan, van wien later gesproken zal worden. De Mongoolsche heerschappij duurde geene eeuw; het vreemde juk werd afgeschud en een nieuw Chineesch vorstengeslacht kwam aan het bestuur, dat evenwel in 1644 verdreven werd door de Mandschoes, een volk , dat ten noordoosten van China woonde, en hun eigen vorst op den Chineesehen troon plaatste. Van dezen stamt de thans regeerende keizer af, die den familienaam Tai-Tsin voort, en wiens regeering sedert verscheidene jaren bedreigd wordt door eenen opstand, die reeds over een groot gedeelte van het rijk vorderingen gemaakt heeft.

De afzondering waarin de Chineezen leven , heeft natuurlijk ten gevolge gehad , dat zij zich de ontwikkeling van andere volken niet ten nutte hebben gemaakt, maar in weerwil daarvan hebben zy het, door eene hun eigene vindingrijkheid, in de industrie tot eene vrij groote hoogte gebracht. De drukkunst was bij hen reeds in het jaar 930 bekend , dus 500 jaar voordat zij in Europa werd uitgevonden; evenzoo kenden zij lang voor de Europeanen het kompas, het buskruit, de papierbereiding, het vervaardigen van fijn porselein enz. De landbouw, de theebouw en de zijdeweverij zijn de hoofdbronnen van hunne aanzienlijke inkom6ten. Het aantal inwoners bedraagt, volgens eene voor ruim vijftig jaren gehouden telling , 370 millioen, dat is ruim 100 millioen meer dan de bevolking van Europa.

§ 2. De Indiërs.

Evenals in het tegenwoordige China woont ook nog in onzen tijd in het zuidelijk gedeelte van Azië een volk, waarvan de oorsprong zich in de vroegste eeuwen verliest, namelijk de Indiërs of Hindoes.

Hunne oorspronkelijke stamvaders waren de Ariërs, een herdersvolk , dat in het tegenwoordige Tibet leefde, en omtrent 3000 jaren vóór Chr. zuidwaarts trok, en zich in Fendjab vestigde , waar het de toenmalige woeste en geheel onbeschaafde bewoners dier landstreek gedeeltelijk vernietigde en gedeeltelijk aan zijne heerschappij onderwierp. Hoezeer de oudste geschiedenis van dit volk in het duister gehuld is en slechts eenigermate kan opgemaakt worden uit zijne overoude geschriften, die onder den naam van de Veda's als heilige boeken worden vereerd, blijkt het toch dat

-ocr page 18-

6

zij reeds zeer vroeg een vrij hoogen trap van beschaving hadden bereikt, die zich evenwel ook hier, evenals in China, niet verder ontwikkeld heeft, zoodat de Indiërs evenals de Chineesen dui-zendejjaren op dezelfde hoogte bleven staan.

Een voorname hinderpaal, welke de vrije ontwikkeling en het toenemen der beschaving in den weg stond, was gelegen in de strenge afscheiding, die tusschen de onderscheidene standen der maatschappij werd ingevoerd. Het geheele volk was ingedeeld in vier standen, of zoogenaamde hasten, waarvan de eerste uit do priesters, de tweede uit de krijgslieden, en de derde uit landbouwers en kooplieden bestond. Deze drie kasten waren de zoogenaamde reine, terwijl de vierde, waartoe de groote massa van het volk behoorde, onrein werd genoemd, en aan de drie anderen onderworpen was. Behalve deze vier kasten was ernogeene klasse van menschen, die door alle Hindoes ten diepste veracht werden, zoodat de minste aanraking met hen als de pest geschuwd werd. Zij zijn zelfs nog in onzen tijd in Indië onder den naam van Panos bekend, en staan op den allerlaagsten trap van beschaving.

Deze indeeling in kasten was ingevoerd door de priesters, die zelve den voornaamsten stand uitmaakten en Brahmanen genoemd werden, naar het Hoogste Wezen, dat door hen onder den naam van Brahma werd vereerd , terwijl zij deze geheele staatsinrichtin g als eene goddelijke instelling deden eerbiedigen.

Daar niemand uit de kaste, waarin hij door zijne geboorte geplaatst was, in eene andere mocht overgaan en het aan de verschillende kasten verboden was , zich onderling door huwelijken te vermengen, waardoor eene voortdurende afscheiding bleef bestaan , kon er aan eene krachtige samenwerking van alle klassen der maatschappij „ die de ontwikkeling van het volk bevorderd zou hebben, niet gedacht worden ; terwijl daarenboven de godsdienstleer der Brahmanen die ontwikkeling evenzeer tegenwerkte.

Omtrent 300 jaren vóór Chr. trad eindelijk een man op, Boeddha of dc oprijzende genaamd , die door het verkondigen van eene nieuwe, veel zuiverder godsdienstleer aan den verderfelijken in-floed der Brahmanen een einde trachtte te maken. Hij predikte algemeene liefde en welwillendheid, en ijverde voor de gelijkheid van alle menschen, welke door den hoogmoed der bevoorrechte kasten geheel verbroken werd. Zeer spoedig verwierf hij een grooten aanhang, en het Boeddhisme verbreidde zich meer en meer over geheel Indië. De tegenstand der Brahmanen bleef evenwel eeuwen lang voortduren, en werd eindelijk zoo krachtig.

-ocr page 19-

dat de nieuwe leer ruim 600 jaren na Chr. in geheel Indiè uitgeroeid , en de godsdienst van Brahma hersteld werd. Het Boeddhisme breidde zich evenwel over Ceylon, Tibel en China uit, waar het tegenwoordig, hoewel geheel van zijne vroegere zuiverheid ontaard en door afgoderij verbasterd , nog bestaat.

§ 3. De Babyloniërs en Assyriërs.

In het zuidwestelijk gedeelte van Azië, dat door de twee groote rivieren , den Euphraal en den Tiger, wordt besproeid, woonden twee merkwaardige volken, wier oorsprong zich in den nacht der /•tijden verliest: de Babyloniërs en de Assyriërs.

Nimrod , de eerste koning van het Babylonische Rijk, dat ten noorden door Mesopolamië en ten zuiden door de Golf van Perzië was begrensd, en waarvan Babel of Babyion de hoofdstad was , zou, volgens de overlevering, omtrent'2100 jaren vóór Chr. geleefd hebben. Pieeds 100 jaar later werd dit rijk ten onder gebracht ! door Ninus , den stichter van het Assyrische Rijk , dat meer noordwaarts gelegen was , en welks krachtige en krijgshaftige-bewoners een groot deel van westelijk Azië aan zich onderwierpen. Semi-r,vmjs , de gemalin van Ninus, volgde hem na zijnen dood op, en maakte de stad Ninive, die door hem aan den linkeroever van den Tiger was aangelegd, tot eene van de merkwaardigste steden, waarvan de geschiedenis gewaagt. Volgens oude schrijvers zou zij een omtrek van vijftien uren gaans hebben gehad, en omringd zijn geweest door een muur van 100 voeten hoogte, die zoo breed was , dat er drie wagens nevens elkander op konden rijden, terwijl het getal der bewoners niet minder dan twee mil-lioenen zou hebben bedragen. ' Sedert meer dan twintig eeuwen zijn er slechts puinhoopen van over, die evenwel in onzen tijd aan een nauwkeurig onderzoek zijn onderworpen, waaruit blijkt, dat die beschrijving op verre na niet zoo overdreven is als men oppervlakkig zou meenen. Ook Baby Ion werd door Semi-kahis met grootsche bouwwerken voorzien, waaronder vooral de zoogenaamde hangende tuinen verdienen vermeld te worden (1). Bovendien breidde zij de macht van haar rijk zeer uit door ver-

(-1) Deze kunstgewrochten, die tot de zoogenoemtie zeven wonderen der oude wereld gerekend worden, bestonden uit ontzaglijke terrassen, welke op muren en kolommen rustten, en tot tuinen waren aangelegd. Hoewel de oude overlevering er den naam van de hangende tuinen van Semiramis aan gegeven heeft, worden zij door latere schrijvers aan koning Nebukadnezar (bl. 8) toegeschreven.

-ocr page 20-

8

overingen, die zij oostwaarts tot in Indiê en westwaarts tot in Egypte uitstrekte.

Onder hare onbekwame opvolgers geraakte het machtige rijk evenwel zeer in verval totdat eindelijk in de 9de eeuw vódr Chr. een nieuw en krachtiger vorstengeslacht door eene omwenteling aan de regeering kwam. Eene nieuwe reeks van veroveringsoorlogen , die in den beginne door de Koningen van Assyrië met een gelukkigen uitslag gevoerd werden , was hiervan het gevolg. Achtereenvolgens werd 770 v. Chr. het rijk van Israël (bl. 18) schatplichtig gemaakt; in 740 aan Jwrfa eveneens eene zware schatting opgelegd; in 722 Phoenicië (bl. 15) en Israël door den koning Salmanassar geheel onderworpen. Deze grootheid was echter slechts van korten duur en ruim eene eeuw later was het ^ssyri-sche of Ninivielische Rijk door krygsrampen, binnenlandsche oorlogen en het bestuur van slechte vorsten opnieuw geheel in verval geraakt. Daarvan maakte Nabopoiassar , de Stadhouder van llabylun, dat nog steeds een wingewest van Assyrië was, gebruik, om het groote rijk ten onder te brengen. Hij verbond zich met Cïaxaues , den Koning van Medië (bl. 19) tegen Sardanapalüs , den laatsten koning van Assyrië, een verwijfd en brooddronken vorst, die zich evenwel in dezen laatsten strijd hardnekkig in zijne hoofdstad verdedigde. Het laatste oogenblik van het Assy-rische rijk was daar. Sardanapalüs, ziende dat zijn ondergang onvermijdelijk was, stak zijn paleis in brand, en kwam met zijne vrouwen vrijwillig in de vlammen om; Ninive werd ingenomen en tot den grond toe geslecht, en het rijk onder de overwinnaars verdeeld (606 v. Chr.)./

Van nu af werden de Babyloniërs — ook wel naar een volksstam , die zich voor vele eeuwen in Babylonië gevestigd had, Chaldeërs genoemd — het heerschende volk in westelijk Azië. Nebukadnezar , de krijgshaftige zoon van Nabopolassar , voerde een gelukkigen oorlog tegen koning Necho van Egypte (bl. 11), veroverde Phoenicië, onderwierp ook het rijk van Juda, welks hoofdstad Jeruzalem hij, nadat de Joden herhaaldelijk tegen hem waren opgestaan, in 586 vóór Chr. verwoestte, terwijl hij het grootste gedeelte der inwoners naar Babylon in gevangenschap medevoerde. Buitendien wist Nebukadnezar ook den binnenlandschen luister van zijn rijk te bevorderen, en stichtte, evenals verscheidene zijner voorgangers, ontzaglijke bouwwerken. Handel en nijverheid waren reeds sedert lang in Babylonië tot eene groote ontwikkeling gekomen, weverijen en andere fabrieken bloeiden er reeds vroeg, en de sterrekunde werd door de Chaldeërs (onder.

-ocr page 21-

9

welken naam men ook veelal de priesterkaste moet verstaan) beoefend. Met dat al waren de liabyloniërs een week en verwijfd volk , alleen dan tot krachtig handelen gedreven, wanneer zij door ondernemende vorsten werden bestuurd , [die alles voor hunnen onbeperkten wil deden buigen; doch door de groote weelde en brooddronkenheid, welke er over het algemeen heerschten , bezat het rijk geen innerlijke macht.

Na den dood van Nebukadnezar (561 v. Chr.) ging de grootheid van het Babylonische rijk dan ook onder zijne nietswaardige opvolgers met zoodanige snelheid te niet , dat Cïrus , de groote stichter van het Perzische rijk (hl. 20), reeds 22 jaren later den eens zoo machtigen staat slechts behoefde aan te tasten om er zich binnen weinig tijds meester van .temaken. Het Babylonische leger werd geslagen, de hoofdstad ingenomen, en het geheele rgk tot eene Perzische provincie^gemaakt (539 v. Chr.).

§ 4. De Egyptenaren.

Onder de volken der oudheid, waarbij reeds voor vele duizende jaren de beschaving tot een vrij hoogen trap ontwikkeld was, bekleedden de Egyptenaren in het noordoosten van Afrika eene voorname plaats. Het land , dat zij bewoonden en dat zich van Ethiopië tot aan de Middellandsche Zee uitstrekte, onderscheidde zich door eene groote vruchtbaarheid , welke het hoofdzakelijk te danken had aan de rivier den Nijl, die in Nubië uit de samenvloeiing van twee rivieren ontstaat, welker bronnen men tot nog toe niet met zekerheid heeft kunnen opsporen. Van daar vloeit zij noordwaarts door een breed dal, en verdeelt zich ten zuiden van de tegenwoordige stad Cairo in twee hoofdarmen, die naar de Middellandsche Zee stroomen, en aan het land, hetwelk zij omvatten, eene driehoekige gedaante geven, waarom het later van de Grieken den naam van Delta ontving (1). Jaarlijks, omtrent het einde van Juni, begint de Nijl, ten gevolge van het smelten dei-sneeuw op de hooge bergen en van de regelmatig wederkeerende geweldige regens , te wassen , treedt weldra buiten zijne oevers en klimt al meer en meer, totdat hij omtrent 20 voet boven zijne gewone hoogte staat. Daarna, wanneer het regenseizoen in de bovenlanden geëindigd is, begint het water langzamerhand te vallen, totdat in October het land weder geheel droog is en

(1) Delta is in het Grieksche alphabet de naam van de letter I), die een drielioekigen vorra heeft (A). •

-ocr page 22-

10

overdekt met eene dunne laag van slijk, dat door het water in zijnen loop is aangevoerd, en eene telkens hernieuwde vruchtbaarheid aan den bodem schenkt. Ten gevolge van dit heilzame natuurverschijnsel kon dit land dan ook bij eene zorgvuldige bebouwing eene overgroote hoeveelheid graan opleveren, zoodat het in de oudheid, niet ten onrechte, den naam van de ftorenidiiwr droeg.

De oudste geschiedenis van Egypte is zeer duister, doch is in de laatste jaren veel meer bekend geworden , nadat men door aanhoudende en scherpzinnige nasporingen eene groote menigte opschriften heeft leeren ontcijferen, die op de tallooze bouwwerken en gedenkteekenen gegrift zijn , welke nog tot in onzen tijd zijn bewaard gebleven.

Hoezeer men daardoor nog wel niet tot eene samenhangende geschiedenis van die overoude tijden is kunnen geraken, kent men toch thans met vrij groote zekerheid eene lange reeks van vorsten en vorstengeslachten, die in Egypte hebben geregeerd, en de gewichtigste gebeurtenissen , die in het tijdsverloop van eenige dui-zende jaren vóór Christus hebben plaats gehad.

Het oude Egypte was verdeeld in drie hoofddoelen , namelijk het zuidelijk, hooger liggend gedeelte, of Opper-Egypte, dat aan Ethiopië grensde, met de beroemde hoofdstad Thebe , van welks prachtige bouwwerken nog eene menigte ruïnen overig zijn. Het meer noordelijk gelegen Midden-Egypte, met de beroemde pyra-miden , dat de stad Memphis tot hoofdstad had, en Neder-Egypte (of de Delta), met de hoofdstad Heliopolis of de Zonnestad, hetwelk begrensd wordt door de beide Nijlarmen en de Middel -landsche Zee.

Als de stichter van Memphis, de hoofdstad van Midden-Egypte , wordt zekere Menes genoemd, die ruim 36 eeuwen vóór Ghr. leefde, en op wien eene reeks van koningen volgden , die onder den algemeenen naam van Pharao's bekend zijn. Tot de voornaamste onder hen behoorde Giieops, die ruim drie duizend jaren v. Chr. de grootste pyraraide (bl. lv2) liet bouwen , welke nabij het tegenwoordige dorp Chizé gelegen en meer dan 450 voet hoog is.

Omtrent het jaar 2100 v. Chr. werden Midden- en Neder-Egypte veroverd door een woest herdersvolk, de Hyksos genaamd, dat uit Syrië en Noord-Arabië in het Nijlland gevallen was, en nagenoeg Tijf eeuwen met geweld de heerschappij over het overwonnen volk bleef voeren. In dit tijdvak (omstreeks 1800) vestigden lich de Israëlieten in het vruchtbare landschap Gosen in Beneden-

-ocr page 23-

14

Egypte (bl. 15). In de 47de eeuw vóór Cim. werd eindelijk de heerschappij der Hyksos vernietigd door de vorsten van Opper-Egypte, die van toen af hunne hoofdstad Thebe tot den zetel der koningen of Pharao's maakten. Onder de vele koningen, die elkander nu opvolgden en zich door het bouwen van groote tempels en prachtige paleizen zoowel als door hel uitbreiden van hun gebied onderscheidden , maakte zich vooral Ramses de Groote, of Sesos-tris , zooals hij meestal genoemd wordt, beroemd. Hij leefde van 4392 tot 4326 v. Chr. , voerde vele roemrijke oorlogen legen de Ethiopiërs, en strekte zijne veroveringen zelfs tol in Klein-Azië en Mesopolamië uit.

Hel tijdperk van de heerschappij der Pharao's in T//c6e was dal van Egypte's hoogsten bloei. Later werd hel geheele land door de Ethiopiërs onder hunnen koning Sadako veroverd (735 v. Chr.) , lotdat ongeveer eene halve eeuw daarna hel juk der Ethiopische koningen werd afgeschud door twaalf inlandsche vorsten , die gezamenlijk de heerschappij aanvaardden. Aan hun bestuur, dal de Dodekarchie (regeering der twaalven) genoemd wordt, maakte een hunner, Psammetichüs , een einde, door zich met behulp van Grieksche troepen van de alleenheerschappij meester te maken (665 v. Chr.).

Van toen af werd de zetel der Pharao's in lieneden-Egyple gevestigd. Psammetichüs en zijne opvolgers trachtten door handel en scheepvaart en door hel verkeer met andere volken de welvaart van het rijk te bevorderen. Zijn zoon Necho (600 v. Chr.) bracht de zeemacht der Egyptenaren lot eene aanzienlijke hoogte, en begon een kanaal te graven , dat de Middellandsche Zee met de Roode Zee moest verbinden , welk werk evenwel niet geheel voltooid is geworden. Door dit alles, en door de nadere aanraking met de meer beschaafde Grieken, welke zich in Beneden-Egypte vestigden, mm hel rijk in bloei en welvaart toe, toldal hel in oorlog kwam met de Perzen, wier koning Cambyzes er zich in het jaar 525 v. Chr. mei geweld meester van maakte (bl. 20). Daarmede was de onafhankelijkheid van Egypte voor altijd verdwenen : het kwam later onder de heerschappij der Grieken en daarna onder die der Ro-meinen.

De inrichting van den Egyplischen staat had veel overeenkomst met die van vele andere oude rijken, door de indeeling van hel volk in scherp afgescheiden standen of kasten. Men telde er daar te lande vier, van welke die der Priesters de voornaamste was; daarop volgde die der Krijgslieden, terwijl het overige volk, de eigenlijke arbeidende klasse , lot de twee minder aanzienlijke kasten

-ocr page 24-

12

behoorde. De koningen, of Pharao's kwamen door erfrecht tot den troon, en hadden in naam eene onbepaalde macht, die evenwel door den invloed der priesters zeer beperkt werd. Deze laatsten waren in het bezit van vele geheimen, welke op godsdienst en op kunsten en wetenschappen betrekking hadden , en waarvan zij de kennis zorgvuldig in hnnne eigene kaste bewaarden. De Egyp-tenaren aanbaden eene menigte godheden, onder welke Isis en Osiris de voornaamste en meest algemeen bekende waren. Overigens bewezen zij aan onderscheidene dieren , als slieren, katten, krokodillen enz., goddelijke eer. Zij geloofden aan het voortbestaan van de ziel na den dood, maar meenden dat daarvoor het lichaam ook moest behouden blijven. Om die reden bewaarden zij de lijken hunner afgestorvenen voor bederf door ze te balsemen , en in doeken met specerijen doortrokken te wikkelen. Deze zoogenaamde mummiën, waarvan er tegenwoordig nog duizenden worden gevonden , werden, wanneer de overledene tot den fatsoenlijken stand behoorde, in rijk met kleuren versierde kisten van hout en steen nedergelegd en in prachtige graftomben geplaatst. De graven der koningen waren reusachtige bouwwerken. Sommige , namelijk die in Boven-Egyple, werden in rotsen uitgehouwen en bestonden uit eene menigte gangen , trappen en kamers , die thans nog aanwezig zijn. Andere vormden als het ware kunstmatige bergen, daar zij uit eene ontzaglijke massa in den vorm eener pyramide opeengestapelde steenen bestonden , waarvan verscheidene tot eene hoogte van vele honderde voeten werden opgebouwd. Aan de pyramide van Cheops (bl. 10) werkten , zoo men zegt, 100 000 menschen gedurende 40 jaren.

Daar de Egyptenaren niet alleen de wanden hunner graftomben met vele opschriften en afbeeldingen versierden, maar ook alle mogelijke soorten van huisraad en gereedschap bij de mummiën nederlegden, is men in later tijd tot de kennis van eene groote menigte bijzonderheden gekomen , die hun huiselijk leven en de ontwikkeling van kunst en wetenschap in die lang vervlogen eeuwen betreffen. Ook voor de kennis hunner geschiedenis was die gewoonte van groot belang, omdat men in de grafsteden zeer vele rollen van een bijzonder soort van papier gevonden heeft, waarop de geschiedenis van den doode of andere bijzonderheden vermeld waren (1).

(1) De stof, waarop geschreven werd, was bereid van eene waterplant, papyrus genaamd , waarvan het woord papier afkomstig is. De teekens, die men gebruikte om zijne gedachten in schrift uit te drukken , waren van ver-

-ocr page 25-

13

De nijverheid der Egyplenaren was reeds vroeg zeer ontwikkeld ; zoo muntten zij uit in het vervaardigen van fijne weefsels, huisraad en wapenen, in het bereiden van leder, gekleurd glas enz. In de beoefening der kunsten evenwel zagen zij meer op het reusachtige dan op het bevallige: de voortbrengselen hunner bouw- en beeldhouwkunst wekken meer verbazing door hunne grootte dan bewondering door hunne schoonheid , terwijl het daarenboven opmerkelijk is, dat de Eyyplemren , evenals de Chineezen en Indiërs, wel is waar zeer vroeg tot een zekeren trap van beschaving zijn opgeklommen, maar daarna, evenals deze volken , vele eeuwen achtereen volmaakt op dezelfde hoogte zijn blijven staan. Dit was een gevolg van de strenge afscheiding van het volk in kasten , en *an de slaafsche gehoorzaamheid, waarin de groote meerderheid der bevolking door de priesters en de vorsten gehouden werd , hetgeen de vrije ontwikkeling en den vooruitgang in verstandelijke beschaving tegenhield.

§ 5. De Phoeniciërs.

De Phoeniciërs waren het voornaamste handeldrijvende volk der oudheid hetgeen een. natuurlijk gevolg was van de ligging van hun land en van hunne eigene geaardheid, die hen minder tot het maken van veroveringen op naburige staten dan wel tot het drijven van koophandel en daardoor ook tot het doen van groote zeereizen en het. stichten van volkplantingen leidde.

Ten noorden door Syrië en ten zuiden door Palestina begrensd, strekte zich Phoenicië als eene smalle strook lands, die met eene menigte welvarende steden bedekt was, tusschen het gebergte de Libanon en de Middellandsche Zee uit, en daar de nijverheid en de ondernemingsgeest van dit volk reeds zeer vroeg ontwikkeld waren, en niet, zooals bij andere volken , door eene indeeling in scherp afgescheiden kasten werden belemmerd, vormden de Phoeniciërs langzamerhand door een uitgebreiden handel een band tusschen Azië en Europa. Door karavanen stonden zij oostwaarts in Terbinding met de binnenlanden van eerstgenoemd werelddeel, met de bloeiende Assyrische en Babylonische rijken en met Arabië, en met hunne groote schepen voeren zij westwaarts tot in den Allanlischen Oceaan, zoodat zelfs eene oude overlevering vermeldt,

schillenden aard. De oorspronkelijke, die ook nog zeer veel aangetroffen worden, waren eenvoudig afbeeldingen van het voorwerp, dat men wilde uitdrukken, en werden hiëroglyphen genoemd. Later werd dit schrift , dat natuurlijk zeer onvolledig was, veel verbeterd.

-ocr page 26-

14

dal zij tin uit Brilannië en barnsteen uit de Oostzee haalden. Zuidwaarts ondernamen zij stoute zeetochten naar Zuid-Ambië en Indië, en zeilden zelfs de zuidspits van Afrika om.

De twee voornaamste steden waren Sidon en Tyrus, waarvan de eerste reeds 2000 jaren vóór Chr. eene bloeiende handelplaats was. Tyrus werd later gesticht doch nam spoedig zoodanig in bloei toe, dat het omstreeks het jaar 1000 v. Chr. eene soort van heerschappij uitoefende over de overige Phoenicische steden , die eigenlijk allen onafhankelijk waren, en ieder hare eigene staatsinrichting en regeering hadden. Korten tijd daarna vestigden zich de Phoeniciërs op de eilanden van den Griekschen Archipel, als Cyprus , Creta, Rhodus , enz., en op onderscheidene punten aan de kusten der Middellandsclte Zee. Zoo ontstonden er vele Phoenicische volkplantingen , als Hispalis en Gades in Spanje (later Se-villa en Cadix genoemd) enz.

De beroemdste dier volkplantingen was Karlhago, dat gesticht werd door Dido , de zuster van Pïgmalion, een vorst van Tyrus (814 v. Chr.). Om zich te onttrekken aan de vervolgingen van haren broeder, die uit hebzucht haren echtgenoot vermoord had, verliet zij haar vaderland, door eenige getrouwe dienaren en een aantal misnoegden vergezeld. Men verhaalt, dat zij van de onbeschaafde inwoners op de noordkust van Afrika, waar tegenwoordig Tunis gelegen is, een stuk land kocht, zoo groot als zij omspannen kon met eene ossenhuid, die zij na het sluiten van den koop in dunne riemen sneed , waardoor zij van een vrij uitgebreid terrein meester werd. Karlhago kwam tot spoedigen bloei en werd binnen weinige eeuwen de voornaamste handelstaat der wereld.

De veroveringszucht van de beheerschers der omliggende rijken was voor Trjrus en Sidon herhaalde malen noodlottig, hoewel zij zich telkens met heldenmoed en dikwijls ook met goed gevolg tegen machtige vijanden verdedigden. Ruim 700 jaren v. Chr. had Tyrus eene geweldige belegering van vijfjaren door te staan van de Assyriërs, welke de overige Phoenicische steden en Palestina hadden veroverd (bl. 8), maar de dappere Tyriërs niet konden onderwerpen , die de oude stad hadden verlaten en op een nabijgelegen eiland eene nieuwe gebouwd , welke zij Nieuw-Tyrus noemden.

Omtrent 130 jaren later (590 vóór Chr.) handhaafden zij hunne onafhankelijkheid met gelijke dapperheid tegen den geweldigen Nebukadnezar , die aan hel hoofd van een zegevierend Babylonisch leger geheel Phoenicië, met uitzondering van Tyrus, had veroverd (bl. 8).

Op den duur evenwel kon de kleine staal zich niet staande

-ocr page 27-

15

houden, maar was eene halve eeuw later (540 v. Ghr.) genoodzaakt zich aan de Perzen (bl. 20) te onderwerpen, die Phoenicië tot eene provincie van hun rijk maakten. Toen Perzië daarna (333 v. Chr.) door de Macedoniërs onder Alexander den Groote was veroverd, waagden de bewoners van Tyrus het nog eenmaal zich tegen deze te verzetten , maar na eene hardnekkige verdediging werd de slad veroverd en werden al de inwoners als slaven verkocht. Hiermede verdween het laatste overblijfsel der grootheid van den eens zoo bloeienden handelstaat, die voortaan een wingewest van vreemde rijhfcn bleef.

Voor de beschaving in het algemeen zijn de Phoeniciërs van het hoogste belang geweest. Niet alleen bevorderden zij door hunnen handel en 'hunne scheepvaart het verkeer tusschen de volken , en leidde hunne bewonderenswaardige nijverheid reeds zeer vroeg tot gewichtige uitvindingen, als het glas, de purper-verf, enz., maar ook in de geschiedenis der beschaving van den geest nemen zij, als uitvinders van de rekenkunst en bovenal van het letterschrift, eene hooge plaats in.

§ 6. De Israëlieten.

De Israëlieten zijn het belangrijkste volk van het Oosten , niet zoozeer om de macht en den luister, waartoe zy in enkele tijdperken hunner geschiedenis geklommen zijn , als wel omdat , terwijl alle andere volken der oudheid de meest verkeerde godsdienstige begrippen en het geloof aan een veelgodendom koesterden, in hun midden het geloof aan een eenigen God bewaard is gebleven , en vooral omdat het Christendom onder hen is ontstaan, dat in alle volgende eeuwen zulk een zegenrijken invloed op de menschheid heeft uitgeoefend.

Het Israëlietiscfie volk dagteekent van omtrent 2000 jaren vóór Christus , toen Abraham , het opperhoofd of de patriarch van een zwervenden herderstam , die uil Mesopotamië afkomstig was, zich in Palestina, of hanadu vestigde. Onder zijnen zoon ïzaök en zijnen kleinzoon Jakob of Israël , naar wien het volk zynen naam ontving, zetten zij hun eenvoudig herdersleven voort, totdat Jozef , een van de twaalf zonen van Jakob, omtrent het jaar 1800 v. Chr, , door eene merkwaardige lotsbeschikking in Egt/ple tot hooge waardigheid opklom en zijne stamgenooten derwaarts deed komen, waar hun door den Pharao eene vruchtbare landstreek in Ileneden-Egyple tot woonplaats werd gegeven (bl. H). Hier bleven hunne nakomelingen verscheidene eeuwen en namen aanzien-

-ocr page 28-

•16

lijk in aantal toe, totdat zij omstreeks het jaar 1500 vóór Chk. lot nagenoeg drie millioen zielen waren aangegroeid. Zoowel die toenemende macht als de verachting, welke de Egyptenaren voor het herdersleven koesterden , leidden deze langzamerhand tot eene harde verdrukking van de Israëlieten, die zij nog steeds als vreemdelingen bleven beschouwen. De wreede vervolging , waaraan zij blootstonden, en de slavernij , waartoe de Pharao's hen langza-roerhand trachtten te brengen, deed eindelijk een man in hun midden opstaan, die de redder van zijn volk werd. Die man was Mozes, een der grootste aanvoerders en wetgevers, die in de geschiedenis bekend zijn. Met zijnen broeder AanoN voerde hij , in weerwil van den tegenstand des Konings, die hen vervolgde en daarbij in de Roode Zee omkwam, zijn volk uit Egypte naar de woestijn van Noordelijk Arabiè, waar zij veertig jaren rondzwierven , voordat zij het land Kanaan binnentrokken. In dien tijd regelde Mozes bij eene wetgeving, die hij, luidens het verhaal in het oude testament, op den berg Sinal onmiddellijk van God zeiven ontvangen had , den godsdienst, de zeden en instellingen van zijn volk, en stierf (omtrent 1450 v. Chr.) nog eer het beloofde land was bereikt. Later werd het onder aanvoering van zijnen opvolger Jozua binnengetrokken, en ingenomen door de twaalf stammen , waarin de nakomelingen van Jakob's twaalf zonen verdeeld waren.

Gedurende een tijdvak van drie eeuwen , dat nu volgde, hadden de Israëlieten voortdurend te strijden tegen de omringende volken, die zij gedeeltelijk uit hunne woonplaatsen hadden verdrongen , en waaronder de Ammonieten en de Philislijnen de machtigste waren. Verscheidene heldhaftige aanvoerders stonden in dien tijd osder hen op, die onder den naam van Rechters bekend zijn, en door de opwekking van liefde tot het vaderland en vooral van het godsdienstig gevoel, dat nu en dan onder den invloed van den afgodendienst der omliggende volken dreigde vernietigd te worden , de redders van den staat werden. Onder hen hebben Gi-dkon, Jephta. en Simson zich bijzonder vermaard gemaakt.

Tot omtrent llOO jaren v. Chr. was de regeeringsvorm van het Israëlietische volk'ingericht geweest volgens de voorschriften , welke Mozes daaromtrent had vastgesteld. God zelf werd als het eenige hoofd van den staat beschouwd, en in Zijnen naam regeerden de oudsten der stammen, bygestaan door de Priesters, die allen lot den stam van Levi behoorden, in welken de priesterlijke waardigheid erfelijk was verklaard. Omtrent dit tijdstip evenwel verlangden de Israëlieten, in strijd met de Mozaïsche wet, voortaan

-ocr page 29-

vi

A

.3av\

door een koning geregeerd te worden, en hoezeer de beroemde hoogepriester Samucl, die door zijne vroomheid en verhevene hoedanigheden den gezonken volksgeest in den strijd tegen de Philislijnen weder had opgewekt, hen daarvan trachtte terug te brengen , was hij genoodzaakt aan hun verlangen toe te geven , en den dapperen Saul , die zich roemrijk aan het hoofd des legers had onderscheiden, tot koning te zalven.

Toen deze echter voortdurend meer en meer van de Mozaïsche wetten afweek, zalfde Samhbl in het geheim eenenjongen , moedigen herdersknaap uit den stam Juda, David genaamd , tot koning , en toen Saul , na eene nederlaag van de Philislijnen geleden te hebben , zich zeiven het leven had benomen (1058 v. Chr.), werd zijn geheele geslacht uitgeroeid en beklom David den troon.

Onder de regeering van dezen koning (1058—1017 v. Chr) en van zijnen zoon en opvolger Salomo (1017—979 v. Chr.) steeg de luister van het Israëlietische volk ten top. Het rijk werd uitgebreid , en de gewichtige stad Jeruzalem, door David op de vijanden veroverd, tot den zetel van het bestuur gemaakt, terwijl Salomo er later den beroemden tempel stichtte, die door zijne buitengewone pracht voor den rijkdom van den staat getuigde. De handel, zoowel met Phoenicië als met het binnenland van Azië en langs de kusten van den Ambischen Zeeboezem werd gevestigd en uitgebreid , en bracht groote schatten in het land.

Doch naarmate Salomo , wiens nagedachtenis als die van den wijsten der koningen thans nog onder de Oostersche volken leeft, ouder werd, vermeerderde hij de ontevredenheid van zijn volk door het drukkende van zijn bestuur, door de toenemende afwijking van de vroegere meer aartsvaderlijke regeering, waaronder de Israëlieten geleefd hadden , en door zware belastingen , die hij hun oplegde, om zijne kostbare en schitterende hofhouding te kunnen betalen. Dat alles had na zijnen dood de scheuring van het rijk ten gevolge. Tien van de twaalf stammen zonderden zich gezamenlijk af, en weigerden zijnen zoon Refiabeam als koning te erkennen , maar verkozen in diens plaats een dapper krijgsoverste, Jerobeam. De twee overige stammen , Juda en Benjamin, bleven onder het bestuur van Rehabeam ; zij vormden het rijk Juda, met de hoofdstad Jeruzalem, terwijl het andere gedeelte , dat het grootste was, en waarvan eenigen tijd daarna Samaria de hoofdstad werd, den oorspronkelijken naam van Israël behield.

Na deze scheuring verdween de luister van het vroeger zoo machtige rijk. Zoowel in Israël als in Juda vervreemdden de vorsten en het volk meer en meer van de voorvaderlijke wetten en I. 2

-ocr page 30-

18

van den eeredienst van Jehova , die hun in vroeger eeuwen zulk eene groote kracht had geschonken. Wel keerden zij nu en dan, aangevuurd en opgewekt door de profeten, die hun Gods toorn over de afgoderij en de misdaden van het volk verkondigden, tot den nationalen eeredienst terug, en maakten verscheidene koningen eene roemrijke uitzondering, maar de vroegere grootheid keerde nimmer weder. Bijna voortdurend met elkander in onderlingen oorlog gewikkeld , sloten Juda en Israël, meestal tot hun eigen verderf, herhaaldelijk verbonden met omliggende volken, als de Egyplenaren, de Dabyloniërs, de Phoeniciërs enz., en in den strijd, dien de beide eerstgenoemde volken met elkander voerden , was Palestina, dat tusschen beide gelegen was, dikwijls het bloedige oorlogstooneel en een gewenschte buit, die dan eens den eenen, dan weder den anderen overwinnaar ten deel viel.

In het jaar 722 v. Chr. werd eindelijk het rijk van Israël, nadat het reeds eene halve eeuw aan Assyrië schatplichtig was geweest, door Salmanassar veroverd (bl. 8), en de laatste koning Hosea met een gedeelte van zijn volk uit het land verdreven, in hetwelk zich vreemde bewoners kwamen nederzetten, die zich met de overgeblevenen vermengden , waaruit de later door de Joden zoo gehate Samaritanen ontstonden.

In 586 v. Chr. ging het rijk van Juda eveneens te gronde. Ne-bukadnezar, koning van Babylon, veroverde Jeruzalem, en voerde den laatsten koning Zedekia met de meeste bewoners in gevangenschap naar Babyion. Toen dit rijk door Cyrus was veroverd (bl. 20), vergunde deze aan de nog overgeblevene Israëlieten, die, daar zij meest allen uit de stammen van Juda en Benjamin waren, later meer algemeen den naam van Joden verkregen, naar hun land terug te keeren (538 v. Chr.). De tempel te Jeruzalem werd weder opgebouwd, en hel rijk, hoewel onder Perzische opperheerschappij , hersteld, voornamelijk door de priesters, die het geloof hunner vaderen weder tot zijne oorspronkelijke reinheid terugbrachten.

§ 7. De Meden en Perzen.

De Meden en Perzen, wier geschiedenis eigenlijk eerst omtrent het jaar 700 v. Chr. eenig belang verkrijgt, waren afstammelingen van een volk, dat reeds in de hooge oudheid de landen bewoonde, die zich van de Kaspische Zee tot aan de Perzische Golf en van den Tiger tot aan den Indus uitstrekken. Van de lotgevallen van dit volk is weinig met zekerheid bekend; hun gods-

-ocr page 31-

19

dienst bestond hoofdzakelijk in de vereering van een hoogste wezen, Ormoezd genaamd, wiens zinnebeeld het licht was, waarom zij dan ook de zon en het vuur aanbaden.

Als vijandig tegenover Ormoezd erkenden zij nog eene tweede godheid, Ahriman , den geest der duisternis, wien al het kwade en verderfelijke werd toegeschreven. De afwisselende lotgevallen der menschheid waren, volgens hen, een uitvloeisel van den strijd, die voortdurend gevoerd werd tusschen Ormoezd en Ahriman , den geest des goeds en dien des kwaads, ieder van zijne zijde door eene menigte geesten van lageren rang ondersteund. Deze godsdienstleer stond beschreven in een heilig boek, Zend-Avesta (het levende woord) genaamd , hetwelk , volgens sommigen , opgesteld was door een hunner wijsgeeren , Zoroaster, die niet zoozeer de stichter eener nieuwe, als wel de hersteller van den overouden godsdienst van zijn volk was.

Het eigenlijke Medische rijk, waarvan £/;6a«ona (1) de hoofdstad was, werd in de 7de eeuw vóór Christus gesticht door Deioces , die verscheiden verspreide stammen tot een geheel vereenigde. Al zeer spoedig nam het rijk in aanzien toe, en geraakte het in oorlog met het machtige Assyrië, dat aanvankelijk in het voordeel bleef, totdat Cyaxares , de kleinzoon van Deioces , in het jaar 606 v. Chr. , een verbond sloot met Nabopolassar , den beheer-scher van Babylon, en, met hem vereenigd, het Assyrische rijk veroverde en vernietigde (bl. 8).

Tot de verschillende volksstammen , die aan het Medische rijk onderworpen waren , behoorden de Perzen , die in het zuiden van Medië woonden, en zich voornamelijk op landbouw en veeteelt toelegden. Hunne leefwijze was eenvoudig; paardrijden en boogschieten was.! hunne geliefkoosde bezigheid, zoodat dit dappere en onverbasterde volk, dat eerst omtrent 650 v. Chr. door de Ueders was onderworpen, een gevaarlijk vijand werd, toen het zich omtrent eene eeuw later onafhankelijk wilde maken. Dit had onder de volgende omstandigheden plaats.

Astyages , de zoon en opvolger van Cyaxares , had zijne dochter Mandane aan den vorst der Perzen ten huwelijk gegeven. Nadat haar een zoon geboren was, die den naam van Cyrus ontving, werd aan Astyages voorspeld, dat hij eenmaal door dezen van den troon zou worden gestooten, waarom hij zich van het kind meester maakte , en eenen herder gelastte het in een bosch

(1) Ekhalana, waarvan thans nagenoeg niets meer is overgebleven, lag midden tusschen de Kaspische Zee en de Golf van Perzië.

-ocr page 32-

20

ten prooi van wilde dieren neder te leggen: deze evenwel hield den jongen Cyrus bij zich en voedde hem in het geheim op. Later werd de knaap door toevallige omstandigheden door zijnen grootvader herkend. en zelfs bij hem aan het hof genomen. Op aansporing van dén veldheer Harpagus , die door Astyages be-leedigd was, vatte nu Cyrus het plan op, zijn volk van de Medische heerschappij te bevrijden, onttroonde zijnen grootvader, dien hij evenwel met achting behandelde, en wien hij het bestuur over eene provincie gaf, en stichtte, in plaats van het Medische, een Perzisch rijk (558 v. Chr.).

Gedurende zyne dertigjarige regeering maakte Cyrus zijn rijk tot het machtigste van Azië. Hij veroverde (548 v. Chr.) Lydië in Klein-Azië, een bloeiend koninkrijk, dat hoofdzakelijk was samengesteld uit welvtirende landstreken lang de kusten der Mid-dellamlsche en Zwarte Zee, waar reeds voor vele jaren door Griek-sche volkplanters handeldrijvende steden gesticht waren , en waar Croesus , beroemd door zijne groote rykdommen , regeerde, en onderwierp voorts nagenoeg geheel Klein-Azië en de eilanden langs de kust aan zijne heerschappij.

Daarop wendde Cyrus zijne wapenen tegen den Babylonischen koning Nabonetus die met Croesus verbonden was geweest. Na diens krijgsmacht in het open veld overwonnen te hebben, sloeg hij het beleg voor Babylon, drong in den nacht de stad binnen langs de bedding van den Euphraal, dien hij drooggemaakt had door het water in kanalen , welke hij had doen graven , af te leiden , maakte zich stormenderhand van het paleis meester (539 v. Chr.), doodde koning Nabonetus, die in zijne brooddronkenheid een vroolyk feest vierde, en vernietigde zoo het Babylonische rijk, dat van toen af eene Perzische provincie werd (bl. 9).

Cyrus stierf in 529 v. Chr. Volgens eene onzekere overlevering sneuvelde hij in een strijd tegen de Massageten, een woest volk, dat ten oosten van de Kaspische Zee woonde, en welks koningin Tomyrus , zoo men zegt, zijn afgehouwen hoofd in een met menschenbloed gevulden zak dompelde, met de woorden: »Drink u nu zal, barbaar, aan het bloed, waarvan gij in uw leven niet te verzadigen waart.quot;

Zijn zoon Cambyses , die hem opvolgde, zette de krijgsdaden zijns vaders voort, en volvoerde in de eerste plaats (525 v. Chr.) het voornemen dat deze reeds gekoesterd had om Egypte te veroveren (bl. H). Na eene regeering van bijna zeven jaren , die door vele wreedheden, vooral tegen de overwonnen Egyptenaren

-ocr page 33-

21

gekenmerkt werd, stierf hij aan eene wond, die hij zich met zijn eigen zwaard bij het te paard stijgen toebracht (521 v. Chr.).

Kort vóór zijnen dood was in Perzië een opstand uitgebroken onder de leiding van een Magiër, of Priester, welke zich uitgaf voor Smerdis , een jongeren broeder van Cambyses , die door dezen in het begin zijner regeering in het geheim was omgebracht. Deze gewaande Smerdis (Pseudo-SMERUis) zooals hij in de geschiedenis genoemd wordt, maakte zich van de regeering meester, doch hel bedrog werd ontdekt en de bedrieger, nadat hij eenige maanden het bewind had gevoerd, door eenige aanzienlijke Perzen in zijn paleis vermoord.

Darius Hystaspes, die met eene dochter van Gyrus gehuwd was , beklom den troon. Hij behoorde tot hen , die Pseudo-SuER-dis het leven benomen hadden , en zou volgens de overlevering zijne troonsbestijging daaraan te danken hebben gehad, dat de saamgezworenen onderling waren overeengékomen , dengene uit hun midden tot koning te verheffen, wiens paard het eerst legen de opgaande zon zou hinniken. Darius zou dat hebben weten te bewerken door zijn paard den vorigen avond op de plaats der bijeenkomst rijkelyk te doen voederen , waardoor het terstond van vreugde hinnikte toen het weder op dezelfde plek gebracht werd.

Darius regeerde zesendertig jaren met uitstekend beleid. Hij verdeelde den staat in twintig provinciën of satrapieën en gaf in elk daarvan het bestuur aan een Stadhouder of Satraap. De grenzen van het reeds zoo machtige Perzische rijk breidde hij in het oosten tot Indië uit, maakte Arahië schatplichtig, en was de eerste Aziatische vorst, die naar Europa trok om ook daar zijne veroveringen voort te zetten.

Met een groot leger den Bosporus (later de Straat van Konstan-tinopel) overgestoken zijnde, beoorloogde hij de Sky then , een volk dat langs de noordelijke kust van de Kaspische Zee, ten noorden yan de Zwarte Zee en langs den lieneden-Donau woonde, en hetwelk , nadat hij zelf weder naar Perzië was teruggekeerd, gedeeltelijk door een zijner veldheeren werd onderworpen.

Van groot gewicht was een opstand, die tijdens de regeering van Darius onder de Grieksche volkplantingen in Klein-Azië , welke tot het Perzische rijk behoorden (bl. 20), uitbrak. Daar deze gebeurtenis echter zeer nauw met de geschiedenis van Griekenland samenhangt, zal zij daar uitvoeriger besproken worden, en zullen tevens de verdere lotgevallen van het Perzische rijk worden

-ocr page 34-

22

vermeld. Darius werd door dien opstand in vijandelijkheden met het Grieksche volk gewikkeld, en stierf eenige jaren na het uitbreken van den oorlog, in 485 v. Chr.

TWEEDE AFDEELING.

X

v De geschiedenis van Griekenland , van het rijk van Alexander den Groote en van de daaruit ontstane staten.

§ 1. Aardrijkskundige beschrijving van Griekenland.

Vóór-historisch tijdperk.

Terwijl de Aziatische volken, wier geschiedenis in de vorige Afdeeling beschreven is, na in de vroegere oudheid reeds een hoo-gen trap van beschaving te hebben bereikt, langzamerhand daar-' van afdaalden, en deels ten gevolge van bloedige oorlogen, deels ten gevolge van de toenemende slavernij, waarin het volk onder de willekeurige alleenheerschappij van zijne vorsten gedompeld was, steeds dieper zonk, en de vroegere luister van het Oosten meer en meer ten onder ging, verhief zich in Europa, in het zuiden van het tegenwoordige Turkije en in het tegenwoordige Griekenland, een volk, dat door den hoogen graad van beschaving , welken het in weinige eeuwen bereikte, een merkwaardigen invloed op ons geheele werelddeel heeft uitgeoefend.

Tot recht begrip van het hieronder volgend overzicht der Grieksche geschiedenis, is het noodig zich bekend te maken met de geo-graphische gesteldheid van het land, die wij daarom in hoofdtrekken zullen aangeven.

Griekenland laat zich in de volgende drie hoofddeelen ver-deelen:

1. Noordelijk Griekenland, dat in het westen het koninkrijk Epirtu, in het oosten het koninkrijk Thessalië bevatte.

2. Midden-Griekenland, dat uit verscheidene kleinere staten bestond , waarvan de meest oostelijk gelegene, Attica met de hoofdstad Athene, de voornaamste was. Ten westen daarvan lag Boeotië met de hoofdstad Thebe, en tusscheu dit en de Adriatische Zee lagen eenige kleine staten, als Dorië, Aelolië enz.

3. De Peloponnesus, thans Morea genoemd, een schiereiland, dat door eene smalle landengte met het vasteland verbonden is.

-ocr page 35-

23

De voornaamste der daarop gelegen stalen was Laconië, met de hoofdstad Spuria of Lacedaemen, in het zuidelijkste gedeelte. In het midden lag het bergachtige Arcadië, aan alle kanten van de zee afgesloten door de omringende kleinere staten, als Argolis in het oosten , Achaja in het noorden, Messenië in het zuiden.

üp de landengte zelve lag de stad Corinlhe, naar welke zij haren naam ontvangen heeft.

Ten noorden van het eigenlijke Griekenland lag het koninkrijk Macedonië, ten zuiden begrensd door Thessalië, ten westen door Illyrië, ten noorden door Thracië, en ten oosten door de Aegaeï-sche Zee.

Onder de eilanden van deze zee, die ook de Archipel genoemd wordt, zijn de voornaamste; Enboea (thans Negroponl) , door een smallen zeearm van Attica gescheiden, Salamis en Aegina, ten .zuiden van die straat gelegen.

Het tegenwoordige eiland Candia, het zuidelijkste en grootste van den geheelen Archipel, droeg in de oudheid den naam van Crela ; de eilanden Samos , Rhodus, Cyprus en eene nftfligte andere langs de kust van Azië behoorden tot dit werelddeel.

De oudste geschiedenis van .Griekenland is, evenals die van de overige volken der oudheid, weinig of niet bekend. Het verhaal der gebeurtenissen uit de ver verwijderde eeuwen, dat door overlevering aan volgende geslachten werd medegedeeld , is zoodanig met verdichtselen en poëtische opsieringen vermengd, dat het niet wel mogelijk is te onderscheiden , welke werkelijk gebeurde historische feiten tot grondslag van die verhalen liggen.

Van de alleroudste tijden, die ook wel met den naam van het vóór-historische tijdperk bestempeld worden , weet men niet veel meer, dan dat Griekenland toen bewoond werd door een volk dat in verschillende stammen verdeeld was, die den algemeenen naam van Pelasgen droegen, en reeds tot eene zekere beschaving moeten gekomen zijn , daar men zelfs in onzen lijd nog overblijfselen van hunne bouwwerken vindt, die hoofdzakelijk uit geweldig groote blokken steen bestaan, welke zonder verbinding van kalk op elkander werden gestapeld en zoogenaamde cyklopenmuren vormen. Volgens de overleveringen uit dat tijdperk , hetwelk ook het Pelasgische tijdperk genoemd wordt, zouden zich reeds zeer vroeg Egyptische en Phoenicische volkplanters daar hebben nedergezet, en een hoogeren graad van beschaving onder de Pelasgen hebben verspreid. Onder hen wordt voornamelijk genoemd Cecrops , die bijna 1600 jaren vóór Chr. uit Egypte naar Attica overkwam , en daar een kasteel stichtte, dat naar hem Cecropia genoemd werd,

-ocr page 36-

24

en de oorsprong was van de beroemde stad Athene. Ruim 60 jaren na hem kwam een Phoeniciër, Cadmus, naar Boeolië, waar hij den grond legde tot de stad Thcbc, terwijl hij de bewoners van Griekenland bekend maakte met het letterschrift en met de kunst om metalen te smelten. Omtrent het midden der 14de eeuw vóór Chr. vestigde zich zekere Pelops , een koningszoon uit Pltry-gië in Klein-Azië, die door den koning van het naburige Troje uit zijn land verdreven was, in het zuidelyke schiereiland, dat naar hom den naam van Peloponnesus zou ontvangen hebben.

§ 2. Hel heldentijdperk. Tocht der Argonaulen.

Trojaansche oorlog.

Op het tijdvak der Pelasgen volgt dat der Hellenen, dat onder den naam van het Heldentijdperk der Grieken bekend is, en ongeveer van het jaar 1400 tot 900 v. Chr. gerekend wordt. De Helletien waren waarschijnlijk een bijzondere stam van de Pelasgen , die door dapperheid of andere uitstekende hoedanigheden, een overwicht over de anderen had weten te verkrijgen, en daardoor het heerschende volk werd. Een fabelachtig volksverhaal vermeldt, dat de stamvader der Hellenen, Deukalion genaamd , met zijne vrouw Pyrrha, de eenige geredden waren uit een grooten watervloed, waarvan de oudste Grieksche overlevering, evenals die van alle andere volken gewaagt. Door de godheid werd hun gelast, steenen achter zich weg te werpen, uit welke, zoodra zij de aarde bereikt hadden, menschen ontstonden, zoodat daardoor de wereld weder bevolkt werd. Aan dezen Deukalion wordt verder een zoon_. Hellen , toegeschreven, aan wien de Hellenen hunnen naam zouden ontleend hebben, terwijl uit diens zonen de vier ^hoofdstammen, waarin het volk verdeeld was, namelijk de Doriërs, de Ac heers, de loniërs en de Aeoliërs zouden herkomstig zijn.

De geschiedenis van het heldentijdperk der Grieken is rijk aan dichterlijke verhalen van groote daden, door de uitstekende mannen van dat tijdvak verricht. Ook hier is het moeielijk de waarheid , die aan al deze verhalen ten grondslag ligt, van de dichterlijke bijvoegsels te onderscheiden, en eene scherpe grenslijn te trekken , die den overgang aanduidt lot feiten, waaromtrent men met meer historische zekerheid spreken kan. Zeker is hel, dat er in die dagen groote mannen geleefd hebben , die door moed en lichaamskracht uitmuntten, en de weldoeners van hun volk werden , zoowel door hunne heldenfeiten als door regefing van het

-ocr page 37-

25

bestuur in de nog [weinig beschaafde staten. Hunne nagedachtenis bleef in eere, hunne daden werden in schoone gedichten bezongen , maar ook tevens met eene menigte fabelachtige en wonderbare verhalen vermengd, waardoor zij tot hoogere en zelfs goddelijke wezens werden verheven en als zoodanig door het Grieksche volk, dat aan een veelgodendom geloofde, vereerd en aangebeden.

Onder deze zoogenoemde halfgoden waren Hercules en Theseus de beroemdste. De eerste, aan wien een geweldige lichaamskracht en ontembare moed worden toegeschreven , bedreef, volgens het volksverhaal eene menigte fabelachtige, kloeke daden, die, schoon hare eigenlijke beteekenis onder de dichterlijke voorstellingen verborgen is, waarschijnlijk de bescherming van zijne stamgenooten tegen woeste horden, de uitroeiing van wilde dieren enz. ten doel hadden. De laatste, een zoon van den koning van Allien, voerde na den dood zijns vaders eene nieuwe en geregelde staatsinrichting in , en maakte Athene tot de hoofdstad en tot het middelpunt der regeering. Tevens legde hij door wijze wetten en godsdienstige voorschriften den grond tof de volgende grootheid van deze beroemde stad, welke hij onder bescherming stelde van de godin der wijsheid, die bij de Grieken den naam droeg van Pallas Athene.

Twee krijgsondernemingen van de Grieken worden door de overlevering als de voornaamste gebeurtenissen in dit heldentijdperk vermeld , namelijk de Tocht der Argonauten en de Trojaansche oorlog.

De eerste , waarvan de beschrijving door de dichters van lateren tijd met velerlei fabelen en wonderverhalen doorweven is, was waarschijnlijk een zeetocht, die omstreeks 1250 v. Chr. door eene menigte helden onder aanvoering van Jason naar Colchis, een land aan de oostelijke kust der Ztvarle i?ee gelegen, ondernomen werd. De overlevering zegt, dat daar het vel van een gouden ram , het zoogenaamde gulden vlies , werd bewaard , welks bemachtiging het doel van den tocht zou' geweest zijn. Jason had voor deze onderneming een groot schip laten bouwen, Argo genaamd, naar hetwelk de deelnemers aan den tocht den naam van Argonauten verkregen , en bereikte zijn doel na het overwinnen van groote gevaren en het doorstaan van wonderlijke avonturen.

De Trojaansche oorlog werd omstreeks 1200 jaren vóór Chr. gevoerd. De aanleiding daartoe was de volgende:

Paris , de zoon van Priamus , koning van Troje, een bloeiende staat op de kust van Klein-Azië, waarvan de hoofdstad Troje of Ilium niet ver van de plaats gelegen was, waar de Straat der Dar-

-ocr page 38-

26

danellen en de Archipel samenvloeien, schaakte de schoone Helena, de gemalin van Meneiaus, koning van Sparta. Deze riep daarop alle Grieksche vorsten te wapen, en onder aanvoering van zijn broeder Agamemnon stak een aanzienlijk leger van bijna honderd duizend man op meer dan duizend schepen naar Jlzië over, en sloeg het beleg voor Troje. Tien jaren duurde de strijd, in welken zich aan de zijde der Grieken voornamelijk/AcniixES, Patroclus , Diomedes , Ajax en Nestor onderscheidden, terwijl onder de Trojanen vooral Hector, een zoon van Priamus, en Aeneas , een zijner bloedverwanten, door hunnen heldenmoed beroemd werden. Eindelijk viel de stad door eene krijgsiisl in handen der Grieken, die een groot houten paard hadden vervaardigd , waarin zich een aantal gewapende krijgslieden verborgen, terwijl zij den Trojanen door een hunner, die zich voor een over-looper uitgaf, hadden doen diets maken, dat dit paard door de goden bestemd was om degenen, in wier bezit het zich bevond, onoverwinnelijk te maken. Bedrogen door een schijnbaren terugtocht der Grieken, die scheep gegaan en in zee gestoken waren, alsof zij naar hun vaderland wilden terugkeeren , kwamen de Trojanen de stad uit, braken zelfs een gedeelte hunner muren af, omdat de poorten te klein waren om het houten paard door te laten , en haalden het onder triomfgejuich naar binnen. In den nacht verlieten de verborge^ krijgers in stilte hunne schuilplaats, de Grieken keerden met hunne schepen terug , en binnen korten tijd waren zij meester van de stad, die op eene vreeselijké wijze uitgemoord , geplunderd en verbrand werd. Priamus en de zijnen werden gedood; slechts aan Aeneas gelukte het, met eenige getrouwe volgelingen, zich door de vlucht uit de brandende stad te redden.

Nadat Troje verwoest was trok het Grieksche leger huiswaarts, doch niet alle vorsten waren zoo gelukkig, zonder verhindering in hunne rijken terug te keeren. Sommigen hunner moesten eerst jaren lang in onbekende zeeën en landen omdolen, anderen zagen hun vaderland nooit weder.

Onder de eersten moet vooral Ulysses , koning van llhaca , •en klein eiland in de Ionische Zee, genoemd worden , wiens tienjarige omzwervingen beschreven werden in de Odyssea, een der schoonste gedichten der oudheid , dat, volgens het meest algemeen aangenomen gevoelen, vervaardigd werd door den Griekschen dichter Homerus, die omtrent 180 jaren na den Trojaanschen oorlog leefde, en die in een ander niet minder beroemd gedicht, de Ilias genaamd, een gedeelte van dien strijd en vooral de daden van Achilles in het laatste jaar der belegering heeft bezongen.

f ft

-ocr page 39-

27

§ 3. Be terugkomst der Meracliden. fUrieksche volkplan-/ ling en. Met Srieksche volk in het algemeen.

Gedurende de lange belegering van Troje en de afwezigheid van bijna alle Grieksche vorsten was de regeering in de meeste staten zeer verward geworden; hier en daar hadden zich overweldigers van het bestuur meester gemaakt, of werd aan de terug-keerende vorsten het bestuur betwist; omwentelingen en binnen-landsche oorlogen waren daarvan het natuurlijk gevolg, en de kracht der Grieksche staten werd daardoor zoodanig verlamd, dat zij, tachtig jaren na den val van Troje, reeds niet meer in staat waren zich te verdedigen tegen de aanvallen van een moedig en gehard bergvolk, dat uit de meer noordelijk gelegen streken zuidwaarts trok.

Dit waren de Thessaliêrs, die de oude Pelasgische volksstammen deels onderwierpen, deels uit hunne woonplaats verdrongen. Tot de laatsten behoorden de Doriërs, een dapper en krachtig bergvolk, dat, niet bestand tegen de T/iessaliërs en te vrijheidlievend om zich te onderwerpen, zuidwaarts naar den Peloponnesus rukte. Zij veroverden dat geheele schiereiland en werden op dien tocht aangevoerd door de nakomelingen van Herakles of Hercules (bl. 25), wier voorvaderen vroeger met geweld uit den Peloponnesus verdreven waren. Deze gebeurtenis is daarom onder den naam van de terugkomst der Heracliden in de geschiedenis bekend.

Die volksverhuizing had de gewichtigste gevolgen. In de eerste plaats was zij oorzaak , dat eene menigte Grieken hun vaderland verlieten en elders volkplantingen stichtten, werwaarts de zeden en de beschaving der Hellenen overgebracht werden. Tot die volkplantingen behoorden onder anderen die aan de kusten van Klein-Azië, welke spoedig door handel en scheepvaart bloeiden , doch verscheidene eeuwen later hunne onafhankelijkheid niet konden handhaven tegen het machtige koninkrijk Lydië, waaraan zij zich moesten onderwerpen, en waarvan zij een deel uitmaakten toen het in 548 v. Chr. door Gyrus veroverd werd (bl. 20).

Ook de kustlanden rondom de Zwarte Zee en de oevers van den Bosporus, van de Zee van Marmora en van de Dardanellen, werden in de eerstvolgende eeuwen met Grieksche volkplantingen bedekt, waaronder, als eene van de voornaamste en in de volgende tijden belangrijkste, de stad Byzantium (thans Konstanlinopel) genoemd moet worden.

De meeste eilanden van den Archipel werden na den terugkeer der Heracliden eveneens door Grieken bevolkt, en velen daarvan

-ocr page 40-

ft

verhieven zich in den loop der tijden tol zeer hoogen bloei. Bovendien vestigden zich verscheidene uitgewekene Grieken in Bene-den-Italië; op Sicilië, waar de belangrijke stad Syrakuse gesticht werd; in het zuiden van Frankrijk, waar Massilia (het tegenwoordig Marseille) de voornaamste Grieksche stad was, en in Spanje, waar Saguntum (hel tegenwoordige Murviëdro in Valencia) werd aangelegd en spoedig door den koophandel tot groote welvaart klom.

Na de terugkomst der Heracliden had in Griekenland eene ge-heele staatkundige verandering plaats. De vroegere koninkrijken uit het heldentijdperk verdwenen onder den stroom der nieuwe bewoners, en eene menigte kleine staten werden gesticht, waarvan echter slechts enkele eene groote vermaardheid in de wereldgeschiedenis verkregen hebben.

Al die staten waren van elkander onafhankelijk en hadden ieder hun eigen bestuur, zoodat men zich onder den algemeenen naam van Grieken geen volk moet denken, dat lot eene enkele maatschappij vereenigd, onder dezelfde wellen en onder dezelfde regeering leefde. Maar, hoewel door de verdeeling van het land in eene menigte kleine afzonderlijke natiën van elkander gescheiden , kan de Grieksche volksstam toch als één geheel beschouwd worden wegens de groote overeenkomst, die er in Zeden en gebrui' ken, in beschaving en aanleg voor poëzij en kunst, in godsdienst en vaderlandsliefde bij allen bestond. De schoone hemel, onder welken zij leefden, de welvaart, die voortvloeide uit den rijkdom en de vruchtbaarheid van het land, dat zij bewoonden , de liefde voor al hel schoone en edele, die het geheele Grieksche volk als het ware was aangeboren , ontwikkelden in dat rijk gezegende land al zeer spoedig eene algemeene beschaving, die nooit vóór noch na hen door eenig volk is bereikt. Bouw- en beeldhouwkunst, schilderkunst en dichtkunst bloeiden in hun midden , en de overblijfselen hunner prachtige gebouwen, de standbeelden en schoone gedichten, welke thans nog aanwezig zijn, wekken steeds als onovertrefbare meesterstukken de bewondering op.

Door die groote gelijkheid van aanleg en karakter ontstond natuurlijk een algemeene band tusschen de verschillende Grieksche stammen, die voortdurend versterkt werd door de instelling der zoogenaamde Olympische spelen, waartoe zich het geheele volk op gezette tijden vereenigde.

, De spelen, welke te Olympia, eene kleine stad in hel westelijk gedeelte van den Peloponnesus, gevierd werden, waren nationale godsdienstige feesten , die geregeld elke vier jaren in den zomer plaats hadden en vijf dagen duurden. Dan werd alle twee-

-ocr page 41-

29

dracht ter zijde gezet, en kwamen alle Grieken te zamen om aan de goden te offeren, om kennis te nemen van de werken der kunstenaren, dichters en schrijvers, en vooral om in openbaren wedstrijd eikander den prijs van lichaamskracht, vlugheid en behendigheid te betwisten. Die wedstrijden bestonden voornamelijk in het worstelen, het vuistgevecht, den wedloop , het rennen te paard, het rijden met wagens enz. De overwinnaars werden met een krans van olyftakken versierd , hetgeen voor de hoogste eer gehouden werd, welke een Griek te beurt kon vallen; hunne namen werden onder de toejuiching van het geheele volk plechtig uitgeroepen en op eene openlyk ten toon gestelde lijst opgeteekend.

Dewijl deze feesten alle vier jaren terugkwamen, ontstond daardoor later bij de Grieken eene vaste tijdrekening. Elk tijdvak tusschen twee opeenvolgende spelen werd eene Olympiade genoemd, en daar het gebruik om de namen der overwinnaars op te teekenen in het jaar 776 vóór Chr. werd ingevoerd, noemde men de vier jaren van Juni 776 tot 772 vóór Christus de eerste Olympiade, die van 772 tot 768 de tweede Olympiade enz. Zoo was bijv. het jaar van Juni 759 tot 758 vóór Chr. het tweede jaar der vijfde Olympiade, enz.

Eene andere instelling, die medewerkte om den band tusschen de verschillende Grieksche stammen nauwer toe te halenwaren de zoogenaamde Amphyctionen-verbonden , welke ontstonden door de onderlinge aaneensluiting van eenige staten, met het doel om gemeenschappelijk godsdienstige feesten te vieren, een bepaalden tempel te onderhouden en te beschermen , en tevens door mensch-lievende bepalingen de al te groote wreedheid in de oorlogen tusschen de Grieken onderling tegen te gaan. Het beroemdste dier verbonden was dat van Delphi, eene stad in Midden-Griekenland, in het landschap Phocis aan den voet van den berg Parnassus gelegen, dat reeds in overouden tijd door twaalf Grieksche staten gesloten was, en meer uitsluitend onder den naam van het verbond der Amphictyonen bekend is. De tempel te Delphi, welke door dit verbond bijzonder in eere gehouden en beschermd werd, was aan Apollo, den god der kunsten^ gewijd, en heeft eene groote vermaardheid verkregen door het orakel of de godspraak, die daaraan verbonden was. In moeielyke en gewichtige omstandigheden namelijk, riepen de regeeringen dikwijls den raad in van Apollo, welke raad hun dan door eene priesteres , op een gouden drievoet gezeten, werd medegedeeld. Die uitspraak werd door het volk voor heilig gehouden, maar was ge-

-ocr page 42-

30

woonlijk in zulke duistere bewoordingen gehuld, dat er meer dan ééne beteekenis aan gegeven kon worden, zoodat de nadeelige uitslag, die vaak uit het opvolgen van den raad voortvloeide, later altijd door de priesters aan eene verkeerde opvatting van de woorden kon worden toegeschreven. De vorsten maakten menigmaal , wanneer zij het volk tot eene belangrijke onderneming wilden aansporen, van het orakel van Delphi gebruik, door de priesters tot hunne belangen over te halen en alzoo eene godspraak te verkrijgen, die voor heilig gehouden en getrouw opgevolgd werd.

§ 4. De wetgeving van Lycurgus in Sparta. De Messeni-

sche oorlogen.

Onder de veie staten, waarin Griekenland verdeeld was, zijn er voornamelijk twee, Laconië en Altica, die door de macht en het aanzien, waartoe zij zich boven de andere wisten te verheffen , eene aanzienlijke plaats in de geschiedenis bekleede.n. De voornaamste grond van hunne grootheid moet gezocht worden in de wetten, die hun door twee beroemde mannen, Lycurgus in Sparta en Solon in Athene, gegeven werden.

Laconië in den Peloponnesus (bl. 22), naar welks hoofdstad Sparta de bewoners van het geheele rijk gewoonlijk Spartanen genoemd worden, was bevolkt door de Doriërs, welke in het jaar 1100 vóór Chr. de oude bewoners deels verjaagd, deels aan zich onderworpen hadden (bl. 27), en onder het bestuur stonden van twee koningen, die gezamenlijk het bewind voerden en afstammelingen waren van de Heracliden. Ruim twee eeuwen na hunne vestiging op hel schiereiland trad onder hen een beroemd wetgever Lycurgus op (omtrent 888 v. Chr.) , die door de bin-nenlandsche twisten en de groote gebreken , welke aan de inrichting van den staat verbonden waren , aangespoord werd zijn vaderland door het herstel van de voor-vaderlijke instellingen der Doriërs, die langzamerhand verloren dreigden te gaan , en door de bijvoeging van nieuwe, verstandige voorschriften eene groote innerlijke kracht te geven.

De wetten, die hij gaf, waren zeer geschikt om de grootheid van Sparta te bevorderen , omdat hij ze geheel en al gegrond had op den geest en het karakter van het volk. Van oudsher waren de Doriërs eenvoudig van zeden ^ krachtig van lichaam ^ ernstig van aard, vrijheidlievend en dapper. Deze eigenschappen trachtte Lycurgus door de inrichting, welke hij aan den staat gaf, ook voor het vervolg te bevestigen en te versterken.

-ocr page 43-

31

Aan het hoofd der regeering bleven , evenals vroeger, de beide koningen, maar hunne macht strekte zich niet veel verder uit dan tot het voorzitterschap in den Senaat en de aanvoering van het leger in tijd van oorlog. De Senaat, ook de Uaad der ouden genoemd, die behalve uit de beide koningen uit 28 leden bestond, welke den ouderdom van 60 jaren moesten bereikt hebben, had de eigenlijke regeering in handen , doch raadpleegde omtrent de belangrijkste punten de volksvergadering, waaraan alle Spartanen, die dertig Jaar oud waren , recht hadden deel te nemen. Deze volksvergadering koos elk jaar vijf mannen, Ephoren genaamd, die het toezicht over de regeering hielden en waken moesten voor de uitvoering van de besluiten , welke in de volksvergadering waren genomen. Daar deze Ephoren dus als het ware voor de rechten en vrijheden der natie zorgden, vonden zij gewoonlijk bij de groote menigte een krachtigen steun, en daardoor nam in het vervolg van tijd hun aanzien zoo toe , dat zij eindelijk zelfs meer macht verkregen dan de koningen en de senaat.

Om te voorkomen, dat enkele geslachten ^oor vermeerdering van grondbezit te machtig werden , voerde Lycurgus eene gelijke verdeeling van de landerijen onder de bestaande familiën in, en bepaalde hij , dat dezelfde gronden altijd in hetzelfde geslacht, van den vader op den oudsten zoon zouden overgaan.

Den krygsh^fti^en ge^st der natie zocht hij voornamelijk daardoor te versterken , dat hij de opvoeding der knapen niet aan de ouders overliet, maar de zorg daarvoor aan den staat opdroeg. Mismaakte kinderen werden terstond na hunne geboorte ter dood gebracht; de overigen werden , zoodra zij zes jaar oud waren, uit het ouderlijke huis verwijderd en ontvingen eene zeer strenge opvoeding, waarbij de lichamelijke ontwikkeling op den voorgrond trad. Zij werden geoefend in het worstelen, in het vlug gebruik maken der wapenen , in het doorstaan van honger en dorst, koude en hitte, en in het verduren van lichamelijke pijn en zelfs van felle geeselslagen, zonder eenig uiterlijk bewijs van smart of gevoelig-^ heid te toonem Daarbij moesten zij hunne gedachten vlug en vooral kort leeren uitdrukken, en zich in list en geslepenheid oefenen.

Deze opvoeding was natuurlijk niet zeer geschikt om wetenschap en poëzij te bevorderen, die dan ook in Sparta weinig geacht waren ; maar zij vormde een gehard , krijgshaftig en vrijheidlievend volk , dat door dapperheid en zuiverheid van zeden uitmuntte.

Om dienzelfden geest voortdurend te onderhouden , werd bepaald dat alle mannen , zelfs de koningen niet uitgezonderd, zich dage-

-ocr page 44-

lijks aan openbare maaltijden moesten vereenigen, waar de spijzen hoogst eenvoudig waren, en het voornaamste gerecht uit eene zoogenaamde zwarte soep van varkensvieeschnat, bloed, azijn en zout bestond. Zij waren daarbij ingedeeld in dischgezelschappen van vijftien man, die zich ook in het gevecht aaneensloten , en elkander in leven en dood getrouw moesten blijven.

Al wat naar weelde geleek werd door Lycurgus uit den staat verbannen ; gouden en zilveren munten werden niet geduld ; alleen ruw geslagen ijzeren geld mocht tot betaling gebruikt worden. Bui-tenlandsche reizen, die den lust naar de weelde en het levensgenot , welke in andere streken gevonden werden , konden opwekken , werden zooveel mogelyk tegengegaan , en jacht en wapenoefening tot de hoofdbezigheid van den man gemaakt. De landbouw werd geheel overgelaten aan de zoogenaamde Heloten , de nakomelingen van de overwonnen volken , welke vroeger den Peloponnesus hadden bewoond , die in de diepste slavernij gedompeld , algemeen veracht en niet veel hooger dan de dieren geteld waren.

Nadat Lycurgus zijne wetten door het Delphische orakel had doen bekrachtigen, liet hij de Spartanen zweren, dat zij er niets aan zouden veranderen voordat hij van eene reis, die hij wilde ondernemen , teruggekeerd zou zijn. Hij begaf zich daarop naar het eiland Crela, bleef daar tot aan zijn dood, en gelastte dat men zijn lijk verbranden en de asch irt zee zou werpen, om te beletten dat de terugbrenging daarvan naar zijn vaderland, aan de Spartanen een voorwendsel zou kunnen geven , zich van hunnen eed ontslagen te rekenen.

Het kon niet missen dat de krijgszuchtige aard , die zich door deze staatsinrichting in het Spartaansche volk ontwikkelde, weldra aanleiding moest geven tot twisten en oorlogen met andere staten.

De hevigste daarvan waren die, welke gevoerd werden met de Messeniërs , een volk, dat ten westen van de Spartanen in den Peloponnesus woonde.

De eerste begon in 746 vóór Chr. , en had ten gevolge dat de Messeniërs, na een negentienjarigen strijd, aan de Spartanen schatplichtig werden.

Toen zij in het jaar 685 vóór Chr. tegen de vernederende behandeling van Sparta weder in opstand kwamen, ontbrandde de tweede Messenische oorlog, welke eindigde met hunne geheele onderwerping aan de Spartanen , die de overwonnen vijanden voor het grootste gedeelte uit hun vaderland verdreven, en de achtergeblevenen tot Heloten maakten (670 v. Chr.).

Ook de andere staten van het Peloponnesische schiereiland wer-

-ocr page 45-

33

den op enkele uitzonderingen na achtereenvolgens gedwongen met de Spartanen verbonden te sluiten en hunne overmacht te erkennen. Sparta was daardoor binnen den tijd van drie eeuwen aan het hoofd dier volken gekomen; het voerde het opperbevel in den gemeenschappelijken krijg, bracht in den bondsraad eene beslissende stem uit over zaken van vrede en oorlog, had over het algemeen een overwegenden invloed , en gold voor den eerster, staat in Griekenland. Een zoodanig overwicht, hetwelk, zooals later zal blijken, in het vervolg ook van tijd tot tijd door andere Griek-sche staten over de overigen werd uitgeoefend, wordt gewoonlijk met den Griekschen naam Hegemonie aangeduid,

§ 5. De wetgeving van Solon in Athene.

De inval der Doriêrs onder aanvoering der Heracliden , die zulke gewichtige veranderingen in Griekenland en vooral in den Peloponnesus teweegbracht, had ook een grooten invloed op het lot van Altica, waar voornamelijk de Grieken van den lonischen stam, die uit het schiereiland verdreven werden , eene toevlucht zochten.

In het begin der elfde eeuw vóór Christus stonden de Alheners , zooals de bewoners van Altica gewoonlijk naar hunne invloedrijke hoofdstad genoemd worden, onder het bestuur van Codrus, een koning uit het geslacht van Nestor (hl. 26) , die zich door zijne zelfopofiering voor het behoud van den staat onsterfelijk heeft gemaakt. Bij eenen aanval namelijk, dien de Doriêrs in het jaar 1068 v. Ciir. uit den Peloponnesus op Athene deden, had het orakel van Delphi verklaard, dat hel volk , welks koning het eerst door den vijand zon gedood worden , overwinnaar zou zijn. Daar het dientengevolge den Doriêrs verboden was geworden den Atheenschen koning te dooden , verkleedde Codrus zich als boer , begaf zich naar het vijandelijk leger, waar hij met eenige soldaten twist zocht, en werd door hen omgebracht. Uit vrees voor de vervulling der godspraak , trokken de Doriêrs af, en de Atheners door deze grootsche daad gered, verklaarden dat niemand na Codrus waardig was den troon te beklimmen en schaften de koninklijke waardigheid af. In de plaats daarvan stelden zij een hoofd aan onder den titel van Archont, die aanvankelijk uit het geslacht van Codrus en voor zijn geheele leven werd benoemd. Intusschen verhieven zich langzamerhand meer en meer aanzienlijke geslachten , die hunne macht door invloed op het bestuur trachtten te vermeerderen. Dit bracht teweeg, dat de duur der regeering van den Archont op tien jaren werd beperkt; dat later de waar-I. 3

-ocr page 46-

34

digheid ook aan leden van andere familiën dan die van Codrus werd gegeven, en dat men eindelijk in het jaar 682 v. Cur. in plaats van één, negen Archonten aanstelde, die slechts één jaar zouden regeeren.

Het vroegere koninkrijk was alzoo in eene republiek hervormd met een aristocratisch bestuur (1), waarbij het gezag in handen was van de hoogste standen, die het volk op strenge en willekeurige wijze en niet naar beschrevene wetten regeerden. Aan dien toestand trachtte de algemeene aandrang des volks een einde te maken, en om daaraan toe te geven , droegen de aanzienlijken aan een hunner, den hardvochtigen archont Draco , in het jaar 624 v. Chr. , de samenstelling van een wetboek op. Deze voldeed aan dien last, maar de ontzettende barbaarschheid, welke het voornaamste karakter van de door hem vastgestelde straffen uitmaakte, en waarmede men het ontevreden volk in toom meende te zullen houden, maakte ze voor eene voortdurende toepassing te eenenmale ongeschikt. Op ieder misdrijf, bijv zelfs op het stelen van vruchten , was de doodstraf gesteld, en daarom was men dan ook later gewoon te zeggen, dat die wetten niet bloed geschreven waren.

Aan de eigenlijke inrichting van het bestuur en het aangematigde overwicht van de aanzienlijken over het overige volk werd door deze wetten niets veranderd, en zoo nam de ontevredenheid nog meer toe, en brachten hevige binnenlandsche geschillen den staat op den rand van zijnen ondergang. Hij werd daarvan gered door den wijzen Solon , die om de vele uitstekende diensten, welke hij reeds vroeger bewezen had, het algemeene vertrouwen te Athene genoot, en in het begin der zesde eeuw vóór Christus, (dus ongeveer drie eeuwen na Lycurgus) , tot Archont werd gekozen, met last om alle veranderingen in de wetten en in de inrichting van den staat te brengen, die hij noodig achtte.

Deze wetgeving van Solon , die in bet jaar 594 v. Chr. tot stand kwam , droeg in hooge mate bij tot de groote belangrijkheid , welke Athene later verkreeg.

Hij begon met bet volk gedeeltelijk te ontheffen van de zware schulden , waaronder het als een gevolg van de afpersingen der

(i) Men noemt in eene republiek het bestuur aristocratisch, wanneer het in handen is van eenige aanzienlijken ; democratisch wanneer ook het volk een deel aan het bewind heeft, hetzij door vertegenwoordigers te kiezen, hetzij door zelf aan de besturende vergaderingen deel te nemen.

-ocr page 47-

35

hoogere slanden gebukt ging, en die de vrije ontwikkeling belemmerden, zoo zelfs dat, volgens eene oude wel, ieder schuld-eischer hem , die niet betalen kon , tot zijn slaaf mocht maken. Die wet vernietigde Solon : en hij hergaf de vrijheid aan alle Alhe-ners, welke op zoodanige wijze in slavernij geraakt waren. Verder verdeelde hij de inwoners volgens hun inkomen in vier klassen, en gaf aan elke daarvan verschillende rechten en verplichtingen ; alleen de burgers , die tot eene der drie hoogste klassen behoorden , mochten tot de bekleeding van staatsambten geroepen worden. Aan het hoofd van het bestuur stonden negen Archonlen, die uit de eerste of voornaamste klasse door alle burgers gekozen werden, en voor hunne daden verantwoordelijk waren aan de volksvergadering , uit Atheensche burgers boven de 18 jaar bestaande, die de eigenlijk wetgevende macht uitoefende, de belastingen bepaalde , en beslissende besluiten nam omtrent vrede of oorlog. Eene hoogste rechtbank , de Areopagus genoemd , die uit de eerwaardigste burgers , insgelijks uil de voornaamste klasse, bestond, sprak recht over zware misdaden en had het toezicht over de zedelijkheid van het volk en vooral over de opvoeding der jeugd.

Wanneer men de staatsinrichtingen in Gr/eA-ewZaHd, welke hierboven beschreven zijn , met die van de vroeger behandelde Oos-tersche landen vergelijkt, dan is het duidelijk hoeveel voortreffelijker de eerste waren in vergelijking met de laatste, en hoe zij moesten medewerken om de Grieken tot een vrij, vaderlandslievend en beschaafd volk op te leiden. Terwijl in de Oostersche rijken der oudheid de geheele natie slaafs onderworpen was aan de willekeur van een oppermachtig gebieder, of in diepe onderdanigheid gehouden werd door een klein aantal van aanzienlijken of van priesters, die tot eene afgesloten kaste vereenigd , het overige gedeelte der natie met de meeste minachting behandelden , was in Griekenland, met uitzondering van de Heloten, ieder burger , die zich niet door zijn gedrag daartoe onwaardig maakte, een vrij man, die evenals al zijne medeburgers , in meerder of minder mate een aandeel had in het bestuur , en zijne stem uitbracht in de openbare volksvergaderingen. Daardoor werd bij allen het gevoel van eigenwaarde als mensch aangekweekt en onderhouden , terwijl het tevens nóodig was dal zij zich met de openbare aangelegenheden bekend maakten ; de belangstelling, die zoodoende werd opgewekt, vermeerderde de vaderlandsliefde. Ieder burger gevoelde , dat hij kon en moest medewerken tot den bloei van het gemeenschappelijke vaderland, en dat het welzijn van het algemeen ook zijn eigen welzijn was, terwijl in de Oostersche rij-

-ocr page 48-

36

ken alles slechts dienstbaar gemaakt werd om het aanzien en den luister van den vorst en van enkele bevoorrechten te vergroo-ten. Zoolang dan ook de Grieken aan de beginselen hunner voorvaderen getrouw bleven , de zuiverheid van zeden bewaarden , die door eene wijze wetgeving werd bevorderd, en de belangstelling in het welzijn van den staat, die tot edele daden en groot-sche handelingen opwekte, levendig onderhielden, waren zij een vrij en gelukkig volk, dat door vaderlandsliefde tegen de machtigste vijanden bestand was, en door welvaart, beschaving en ontwikkeling van kunst en wetenschap eene plaats in de wereldgeschiedenis bekleedde, welke door minder bevoorrechte volken nooit werd ingenomen.

§ 6. De Tyrannen. Wijziging in de wellen mm Solou aangebracht.

De wetgeving van Solon , hoe weldadig ook voor het Atheensche volk, had nog niet alle tweedracht tusschen de hoogere standen (de aristocratie) en de lagere standen (de democratie) uitgeroeid, omdat het oude beginsel, dat alleen de eerste de staatsambten mochten bekleeden, was behouden gebleven, en er alzoo eene afscheiding bleef bestaan, waarover men te meer ontevreden was , nu elk burger door zijne stem in de volksvergadering tot een zeker aandeel in de regeering van het land was gerechtigd;

Van de misnoegde stemming, die daarvan het gevolg was , maakten nu en dan niet alleen in/U//e«e, maar ook in andere Grieksche staten, waar dergelijke redenen van ontevredenheid bestonden , enkele ondernemende en behendige personen gebruik om als volksleiders op te treden, en zich de gunst der menigte te verwerven, door welk middel zij zich groot aanzien en zelfs de opperheerschappij wisten te verschaffen. Zulke mannen noemde men tyrannen, een woord, dat oorspronkelijk niets anders beteekende dan heerschers of gebieders, en waardoor meer bepaald die personen werden aangeduid, welke zich in een vrijen staat eigendunkelijk van de regeering wisten meester te maken; maar dat later de beteekenis van dwingelanden verkreeg, in welken zin het ook thans nog gebruikt wordt.

Een zoodanig tyran was Pisistratus, die van de oneenigheden te Athene gebruik maakte om zich een grooten aanhang onder de volkspartij te verwerven, welke hem in staat stelde, den burg der stad te veroveren en zich tot alleenheerscher op te werpen (560 v. Chr.). In weerwil van de onwettige handeling, waardoor

-ocr page 49-

37

liij lol liel bestuur was gekomen, regeerde liij op eene voortreffelijke wijze, en bracht hij Athene, door de aanmoediging van handel en landbouw en het bevorderen van kunst en wetenschap, tot een hoogen trap van bloei.

Na zijnen dood (527 v. Cup.) volgden zijne beide zonen Hippias en Hipparchus hem op, die in den beginne in de voetstappen van hunnen vader traden , maar niet zijne voortreffelijke zielshoedanigheden bezaten. Hipparchus , die zich door zijne handelwijze verscheidene vijanden had gemaakt, werd (514 v. Chr.) door twee Atheensche jongelingen, Harmodiüs en Auistogiton , om het leven gebracht. Aan Hippias gelukte het den opstand, dien men meende te verwekken , terstond te dempen, en de moordenaars van zijnen broeder ter dood te brengen, waarna hij nog vier ja-ren met groote gestrengheid het bewind bleef voeren, totdat het in het jaar 510 v. Chr. , aan zijne tegenstanders, die de Spartanen te hulp geroepen hadden , gelukte hem te verdrijven. Hij vluchtte naar Klein-Azië en van daar naar den Perzischen koning Darius (hl. 21), met wiens hulp hij zich later, toen de Perzen met de Grieken in oorlog geraakten, weder in het bewind hoopte te herstellen.

Zijne verwijdering maakte evenwel nog geen einde aan den strijd der partijen. Met behulp van een bekwaam volksleider, wist de democratische partij reeds in het volgende jaar (509 v. Cur.) de rechten te verkrijgen, die zij verlangde. De wetgeving van Solon werd gewijzigd : alle burgers werden gelijkgesteld en verkregen nog meer aandeel aan liet bestuur; de macht der volksvergadering nam nog meer toe, zoodat de waardigheid van Archonl eindelijk niet veel meer werd dan een eerepost.

Om voor te komen dat enkele personen een te groot overwicht in den staat verkregen, werd hel zoogenaamde schervengericht (os-tracisnms) ingevoerd. Dal gericht had , wanneer hel volk hel noo-dig oordeelde, telken jare plaats, en ontleende zijnen naam aan het daarbij aangenomen gebruik, dat ieder burger eene scherf ontving , waarop hij den naam schreef van een persoon . die hij voor de veiligheid van den staat gevaarlijk achtte, en dus wenschte verwijderd te zien. Hij, die op deze wijze zes duizend stemmen tegen zich had, werd voor den tijd van tien jaren uil Athene verbannen.

§ 7. Eerste en tiveede Perzische oorlog. Milliades. Slag bij Marathon. Ar is li des en Them isl odes.

De aanleiding tot de zoogenaamde Perzische oorlogen wasgele-

-ocr page 50-

38

gen in een opstand, welke in het jaar 496 v. Chr. uitbrak in Je Grieksche volkplantingen aan de westkust van Klein-Azië(bl. 27), die door Cyrus tot eene 'provincie van het Perzische rijk waren gemaakt (bl. 20) , en zich van het juk, waaronder zij gebukt gingen , wilden ontslaan. Met dat doel riepen zij de hulp in van hunne slamgenooten , de Europeesche Grieken, doch alleen Athene en de kleine stad Erelria op het eiland Euboea zonden hun eenige weinige schepen. Aanvankelijk scheen hun voornemen te gelukken ; Sarcles, de hoofdstad van Klein-Azië, werd veroverd en verbrand , maar spoedig bleek het, dat zij den strijd met het machtige Perzische rijk niet konden volhouden. Binnen een paar jaren werden zij in weerwil van hun dapperen tegenstand overwonnen , en weder teruggebracht onder de gehoorzaamheid van Darius , die nu zwoer eene geduchte wraak te zullen nemen op Athene en Erelria , welke het gewaagd hadden, zijne oproerige onderdanen te ondersteunen.

Te dien einde zond hij (492 v. Chr.) zijn schoonzoon Mardo-nius met eene vloot en een leger langs de kusten van Thracië en Macedonië naar Griekenland, en liet al de Grieksche staten door herauten tot onderwerping aanmanen , met de vordering, dat zij als zinnebeeldig bewijs daarvan, aarde en water zouden geven. Enkele Grieksche staten en de meeste eilanden voldeden aan dien eisch , maar de Alheners brachten de herauten Ier dood , en de Spartanen wierpen hen in een put, zeggende, dat zij daar aarde en water konden vinden.

Deze eerste onderneming der Perzen mislukte geheel en al: een storm vernielde hunne vloot, en Mardonius keerde onverrichter zake met het overschot zijner troepen naar Azië terug. Spoedig evenwel had Darius een nieuw leger verzameld , dat onder de beide veldheeren Datis en Artaphernes rechtstreeks door den Archipel naar Euboea overstak, Erelria tot den grond vernielde en het geheele eiland plunderde en verwoestte. Hierop landden de Perzen in Allica, jen legerden zich in de vlakte van Marathon , eenige mijlen ten noordoosten van Athene. Bij het naderen van het gevaar hadden de Atheners de hulp ingeroepen van de Spartanen , die evenwel door een oud godsdienstig voorschrift, dat hun verbood voor volle maan ten strijde te trekken, in het onmiddellijk aanvoeren van hulptroepen belet werden. Toen spoorde Mil-tiades , de bekwaamste veldheer der Atheners, hen tot den aanval op het Perzische leger aan: zijn raad werd gevolgd, en den 29sten Séptember 490 v. Chr. had de gedenkwaardige slag bij Marathon plaats, waarin de Grieken, slechts 11000 man sterk, maar

-ocr page 51-

30

die allen geoefende krijgslieden waren en gereed zich voor hun vaderland op te offeren, eene luisterrijke overwinning behaalden op het vijandelijke leger , dat wel tienmaal sterker was dan zij , maar daarentegen uit. krijgslieden bestond, die slechts tot onderwerping aan den wil van hunnen heerschzuchtigen koning, en niet evenals de Grieken, uit liefde tot de vrijheid en voor hel behoud hunner onafhankelijkheid streden. Door deze zegepraal werd Athene behouden ; het vijandelijke leger scheepte zich weder in , en keerde bij het naderen van den winter naar Perste terug.

Kort daarna stierf Miltiades , die in weerwil van zijne groote verdiensten bij het volk in ongenade was gevallen wegens het mislukken van eenen aanval op het eiland Paros, bij gelegenheid, dat de Alheners op zijnen raad het plan hadden gevormd om de eilanden , welke door de Perzen bezet waren, te heroveren. Na zijnen dood traden andere mannen op om het bestuur in handen te nemen ; onder deze moeten voornamelijk genoemd worden Aris-tides en Themistocles. De eerste, die de waardigheid van Archonl bekleedde, was een van de voortreffelijkste mannen , welke Griekenland ooit opgeleverd heeft. Met opoffering van alle eigenbelang trachtte hij alleen voor zijn vaderland nuttig te zijn; doordrongen van de edelste beginselen van rechtvaardigheid, gaf hij nooit zijne toestemming tot iets wat daarmede in strijd was , en zijn zielenadel was zoo algemeen erkend, dat de Alheners hem den schoonen bijnaam van de Rechtvaardige gaven.

Themistocles was, wel is waar, met nog grootere bekwaamheden als staatsman en veldheer toegerust, doch minder belangeloos en rechtvaardig. De roem en de grootheid van zijn vaderland was ook zijn streven , maar bij de keuze der middelen om daartoe te geraken, was hij niet zoo nauwgezet als Aristides , met wien hij drie jaren lang Athene bestuurde. Daar de laatste nooit het volk vleide, terwijl Themistocles , door zijne eerzucht geleid, ook dit middel niet versmaadde om zijne grootsche ontwerpen Ie verwezenlijken , werd deze de lieveling der menigte, en wist daardoor , in het jaar 483 vóór Chr. zelfs te bewerken, dat Aristides, die hem bij zijn streven naar gezag in den weg stond , door het scherven gerecht (bl. 37) uit Athene werd verbannen.

Den grooten invloed, dien Themistocles nu uitoefende, gebruikte hij in den eersten tijd voornamelijk om op het bouwen eener vloot aan te dringen Hij zag zeer goed in , dat het gevaar van de zijde van Perzic nog altijd dreigde, en dat Athene alleen dan op den duur weerstand zou kunnen bieden, wanneer ^ het schepen bezat, die door het behalen van eene overwinning op

-ocr page 52-

40

de vijandelijke vloot, hel landingsleger van den vijand den terugtocht te water konden afsnijden. Om zijne ineening ingang te doen vinden , maakte hij gebruik van de uitspraak van het Delphische orakel, hetwelk verklaard had , dat het behoud van Athene in houten muren bestond, waarmede volgens zijne verklaring, niets anders dan schepen kon bedoeld zijn. De uitslag van den derden Per-zischen oorlog bewees later de juistheid van zijne inzichten.

§ 8. Be derde Perzische oorlog. Gevecht bij de Thermo-pyleii. Zeeslag hij Salamis. Slag bij Plataea.

Darius werd door eenen opstand van de Egyptenaren verhinderd , zich tol een nieuwen veldtocht tegen de Grieken toe te rusten , on stierf voor hij daartoe had kunnen overgfim (485 v. Chr,). Zijn zoon en opvolger Xerxes vatte zijne plannen opnieuw op, en verzamelde een leger, waarvan de sterkte door oude geschiedschrijvers op ruim anderhalf millioen menschen begroot wordt. Daarmede trok hij in de lente van het jaar 480 v. Chr. over twee bruggen , welke hij over den Hellespont had laten slaan , een overtocht, die zeven dagen en nachten onafgebroken duurde, en rukte van daar door Thracië, Macedonië en Thessaliê zuidwaarts, altijd aan de kust blijvende, ten einde niet buiten het bereik van de vloot te geraken , die hem steeds volgde, om voor deze ontzaglijke menigte de noodige levensmiddelen aan te voeren.

Zoo waren de Perzen in de maand Juli van datzelfde jaar tot aan de noordelijke grenzen van Midden-Griekenland genaderd , waar een smalle bergpas , de Thermopylen genaamd, de eenige toegang was. De Grieksche staten hadden intusschen, toen het dreigende gevaar naderde, hunne afgevaardigden te Corinthe doen bijeenkomen, om over de te nemen maatregelen te beraadslagen. De onderlinge twisten werden vergeten , een algemeen verbond tot gemeenschappelijke verdediging werd gesloten , en de leiding van den oorlog aan den machtigsten staat, Sparta, opgedragen. Het besluit werd genomen om de Thermopylen te verdedigen , en de Spartaansche koning Leoxidas vatte daar post met 3§9 Spartanen en eenige duizende bondgenooten.

Toen Xerxes met zijn ontzaglijk leger tegenover dat kleine hoopje volk stond , hetwelk hem den doortocht betwistte, deed hij van hen eischen dat zij de wapenen zouden overgeven, waarop Leonidas liem het korte, echt Spartaansche antwoord gaf: sKom en haal ze!quot; De aanval begon , maar niettegenstaande Xerxes verscheidene dagen achtereen zelfs zijne uitmuntendste troepen tot de bestorming van de

-ocr page 53-

41

bergengte afzond, zegevierde de Spartaanschelieldenmoed, endaar de Grieksche schepen onder de leiding van Themistocles le zelfden tijd in de engle tusschen Euboea en hel vasteland bij kaap Ar-temisium de vijandelijke vloot aanvielen en haar beletten het leger te naderen , geraakte Xerxes , die gebrek aan leeftocht begon te krijgen , in de uiterste verlegenheid. Hij werd daaruit echter gered door het schandelijke verraad van een Griek , Ephialtes genaamd , die hem een verborgen voetpad aanwees, waarlangs hij in den nacht een gedeelte van het Perzische leger in den rug der Spartanen bracht. Zoodra Leoniuas dat gewaar werd, zond hij hel hoofdleger terug, en hoewel de bergpas niet meer le verdedigen was, besloot hij met zyne 300 Sparlanen en eenige honderden bond-genooten, die hij bij zich hield, den heldendood te sterven, en door zijn voorbeeld zijne landgenoolen lot den strijd op leven en dood, ter handhaving hunner vrijheid tegen den vreemden over-heerscher, op te wekken. Van beide zijden aangevallen, streed de kleine schaar met leeuwenmoed en sneuvelde tot den laalslen man.

Zonder verderen tegenstand te ontmoeten drong nu Xerxes in Allica door; Athene werd geplunderd en in de asch gelegd, en alles trok terug op de vloot, die van Artemisium teruggekeerd was, en bij het eiland Sal amis voor anker lag.

In deze hachelijke omstandigheden bleek het, hoe juist het doorzicht van Themistocles geweest was, toen hij het oprichten eener zeemacht voor het behoud van Athene onmisbaar had verklaard. Een aanval te land op het Perzische leger was onmogelijk ; maar in de nauwe zeeêngte van Salamis kon de Grieksche vloot met den besten uitslag den strijd legen de overmacht der Perzen aanvaarden. Desniellegenslaande waren vele Grieksche bevelhebbers van gevoelen, dat men moest terugtrekken, en om zoodanigen maatregel, die hem allernoodlottigst voorkwam , te ver-hinderen , nam nu Themistocles zijne toevlucht lot eene krijgslist. Hij zond des nachts in liet geheim aan den Perzischen koning een bode, die colder den schijn van verraad te plegen , hem de lijding bracht, dat er oneenigheid onder de Grieken was uilgebroken , en dat hij onfeilbaar de overwinning zou behalen indien hij hen onmiddellijk aanviel. Xerxes viel in den strik , nam terstond de noodige maatregelen en tastte den volgenden dag de Grieken aan , die hem , na een verwoeden strijd , eene vreeselijke nederlaag toebrachten (Sept. 480). Hel grootste gedeelte zijner schepen werd vernield, en Xekxes was genoodzaakt met zijn leger naar Thessalië te wijken, waar hij 300 000 man onder Mardonius achterliet, terwijl hij zelf overhaast naar zijn rijk terugkeerde.

-ocr page 54-

42

In het volgende jaar drong Mardonius opnieuw Allica binnen , en daar de Spartanen slechts den Peloponnesus wilden verdedigen , viel Athene voor de tweede maal in handen van de Perzen. Toen eerst gelukte het aan den Spartaanschen koning Pausanias , zijne landgenooten te overtuigen van de noodzakelijkheid om hunne medeverbondenen ter hulp te snellen. Hij bracht een groot leger op de been , en in September 479, dus een jaar na den zeeslag van Salamis, kwam het bij Plalaea tot een bloedigen veldslag, waarin het Perzische leger bijna geheel vernietigd werd en Mardonius zelf sneuvelde.

Op denzelfden dag overwonnen en verbrandden de Grieken onder aanvoering van Xanthippus de vijandelijke vloot nabij het voorgebergte Mycale, op de kust van Klein-Azië. Daarmede eindigde de eigenlijke Perzische oorlog, want hoewel de vijandelijkheden later nog door de Grieken in Azië werden hervat , was toen elk gevaar voor een inval in Griekenland geweken.

§ 9. Hegemonie van Athene. Cimon brengt den oorlog naar Azië over. Oorlog tusschen Sparta en Athene.

Gedurende de Perzische oorlogen was het overwicht ofde/jef/e-monie (bl. 33) van Sparta over de andere Grieksche staten blijven bestaan ; maar het steeds toenemende gewicht, dat Athene vooral in den laatsten oorlog door zijne vloot had verkregen, bewerkte dat langzamerhand de hegemonie aan dien staat kwam, terwijl Spar la van het standpunt, waarop het tot nu toe gestaan had, afdaalde. Van beslissenden invloed daarop was eindelijk de verraderlijke handelwijze van den Spartaanschen koning Pausanias , die zich 'door zijne eerzucht liet verleiden om in het geheim met Xerxes te onderhandelen , ten einde zich met diens medewerking tol alleen-heerscher in Sparta te verheffen, en die zoo den roem vernietigde, welken hij door zijne overwinning bij Plataea verworven had. Zijn plan werd ontdekt, en toen hij , om de gevangenneming te ont-gdan , in een tempel vluchtte , waarin hij als in eene heilige schuilplaats veilig was, lieten de Ephoren de deuren dichtmetselen, zoodat hij den hongerdood stierf (469 v. Ciir.).

Intusschen had Themistocles weten te bewerken, dat Athene door een sterken muur omringd en zoo voor volgende vijandelijke aanvallen beveiligd werd, terwijl hij tevens eene baai, de Piraeus genoemd, die twee uren van de stad gelegen was en een groot aantal schepen bevatten kon, tot eene voortreffelijke zeehaven deed inrichten. In weerwil van zijne verdiensten kon hij zich even-

-ocr page 55-

43

■wel niet staande houden. Het gelukte zijnen tegenstanders hem langzamerhand van zijn aanzien bij het voll^ te berooven, en hem zelfs door het schervengerecht uit Athene te doen verbannen (471 v. Chr.). Kort daarna , hetzij terecht of te onrecht, aangeklaagd van medeplichtigheid aan het verraad van Pausanias , vluchtte hij naar Perzië, waar hij met eerbewijzen werd ontvangen en eenige jaren later stierf.

Na zijne verwijdering werd het bestuur door Auistides en Cimon, den zoon van den beroemden Miltiades , gevoerd. De luister van Athene werd door die beide voortreffelijke mannen zeer verhoogd, en zoowel door het eerlijk en verstandig geldelijk beheer van den eerste, als door de gelukkige krygsondernemingen van den laatste , werd het onbetwistbare overwicht van hun vaderland over de minder gewichtige staten en over de eilanden van den Archipel bevestigd.

Na den dood van den rechtvaardigen Aristides , dia in 468 v. Chr. zoo onbemiddeld stierf, dat hij op staatskosten moest begraven worden , stond Cimon alleen aan het hoofd van den Atheenschen staat. Onder zijne leiding werd de oorlog naar overgebracht, waar hij up de Perzen verscheidene overwinningen behaalde, die evenwel de Grieksche volkplantingen in Klein-Azië nog niet geheel bevrijdden van de schatplichtigheid aan Persië, evenmin als er tus-schen de beide oorlogvoerende staten een bepaaldequot;J-de tot stand kwam. „hedp-

Dat de Spartanen de steeds aangroeiende macht van de Atheners, waardoor hunne vroegere grootheid en invloed aanzienlijk verminderden, met naijverige oogen gadesloegen, is zeer natuurlijk, en het gevolg daarvan was dan ook, dat er langzamerhand meer, en meer oneenigheden ontstonden, die eindelijk ten gevolge hadden , dat er in het jaar 457 v. Chr. tusschen de beide staten , wier eendracht in den strijd tegen Perzië tot zulk een roemrijken uitslag had geleid, een oorlog uitbrak, welke gedurende zeven jaren met afwisselende kans gevoerd werd, en, nadat eerst een wapenstilstand voor vijf jaren was gesloten, in het jaar 445 v. Chr, door den zoogenaamden vrede van Pericles eindigde.

De beide staten behielden ieder van zijne zijde het overwicht, dal zij op de meest nabijliggende uitoefenden; zoo voegden zich de meeste staten van den Peloponnesus onder de hegemonie van Sparla, en diegene, welke ten noorden van de landengte van Co-rinthe gelegen waren , hoofdzakelijk onder die van Athene.

-ocr page 56-

§10. Pericles.

De vrede lusschen Sparta en Athene heeft zijnen naam ontvangen naar Pericles , den zoon van Xanthippüs (bl. 42), den be-roemdsten staatsman, die ooit in Athene aan liet hoofd van het bestuur stond. Na den dood van Cimon (449 v. Chr.) wist hij door zijne uitstekende bekwaamheden twintig jaren lang een bijna onbeperkt gezag uit te oefenen, en gedurende dat tijdvak voerde hij zijne vaderstad tot den hoogsten trap van bloei en luister waarop ooit eenige staat gestaan heeft. Zelf rijk begaafd en bezield met liefde voor al wat groot en schoon was, moedigde hij overal kunsten en wetenschappen aan , en verhief Athene tot het middelpunt der Grieksche beschaving. De voortreffelijkste beeldhouwers, waaronder Phidias de grootste was, uitstekende bouwmeesters en schilders, onder welke laatste vooral Apelles verdient genoemd te worden, versierden de stad met hunne meesterstukken en verbreidden in alle klassen des volks kunstliefde en schoonheidszin. Niet minder bracht Pericles daartoe bij door openbare tooneelvoorstellingen, die met groote pracht gegeven werden, en waar de werken van de grootste Grieksche dichters, als Sophocles , EuRMtai^s en andere, werden opgevoerd. Met recht wordt dan ook oorogenaamde eeuw van Pericles als de glansrijkste periode in de gêschiedenis van Griekenland beschouwd.

De rijkdom en de algemeene welvaart, waartoe Athene ziel?in die jaren verhief, en die de macht van den staat tot zulk eene groote hoogte opvoerden, hadden evenwel, vereenigd met de groote mate van vrijheid, welke het geheele volk genoot, later verderfelijke gevolgen. De voorvaderlijke eenvoudigheid van zeden ging grootendeels onder te midden van de weelderige levenswijze; voor den dienst bij het leger, zoowel als voor hej, bijwonen van de volksvergaderingen , hetgeen vroeger als een algemeene burgerplicht kosteloos werd waargenomen , werd door Pericles eene vaste bezoldiging bepaald; iels, dat hem wel de gunst van de onbemiddelde volksklasse verwierf, maar waardoor langzamerhand winstbejag in de plaats trad van onbaatzuchtige vaderlandsliefde. Door deze en-meer andere oorzaken, verzwakte het voorheen zoo degelijke volkskarakter en daarmede ook de innerlijke kracht van den staal, en de nadeelige gevolgen daarvan openbaarden zich weldra in den oorlog, die in het jaar 431 uitbarstte en onder den naam van den Peloponnesischen oorlog bekend is.

-ocr page 57-

45

§ 11. Be Peloponnesische oorlog. Alcibiades. De oorlog op Sicilië. De hegemonie van Athene vernietigd.

De trolschheid, waarmede de Alheners van lieverlede de met hen verbonden kleinere Grieksche staten behandelden, en de afgunst der Spartanen, waren de voornaamste oorzaken van eene steeds toenemende ontevredenheid, die eindelijk tot een geweldigen oorlog leidde, welke zevenentwintig jaren duurde (431—404), en waarbij het Atheensche verbond, dat, behalve uit Athene, uit de meeste Grieksche eilanden en zeesteden van den Archipel bestond, tegenover het Peloponnesische verbond, uit bijna al de staten van het schiereiland onder aanvoering van Sparla samengesteld, in de wapenen kwam. Het eerste had ter zee en het laatste te land de aanzienlijkste strijdmacht. Van weerszijde werd de oorlog met de grootste wreedheid en verbittering gevoerd: het Spartaansche leger rukte plunderend en vernielend het grondgebied der At tiener s binnen, die op hunne beurt de kasten van de Peloponnesus met hunne vloot teisterden. Te midden van dat alles stierf Pericles aan de pest, welke te Athene op eene vreeselijke wijze woedde (429 v, Cim.), en eerst in het jaar 421 kwam er tusschen de twee partijen een vrede tot stand, die naar den hoofdbewerker, den naam van den vrede van ISicias ontving , en ten minste voor een korten tijd een einde aan de vijandelijkheden maakte.

Het duurde evenwel niet lang of de nieuwe oneenigheden en twisten onder de verschillende Grieksche staten wakkerden de tweedracht en de vijandschap weder aan. Van de vele verwikkelingen , die daardoor ontstonden, maakte een aanzienlijk jeugdig Athener, Alcibiades , gebruik om zich in de staatszaken te mengen, en zijne bovenmatige eerzucht te bevredigen. Opgevoed door zijnen oom Pericles, en gevormd door den omgang met den wijsgeer Socrates , paarde Alcibiades aan eene groote uiterlijke schoonheid en een levendigen geest, eene hooge mate van beschaafdheid. Welsprekend, vernuftig ert dapper, en te gelijker tijd in het bezit van een onrnetelijken rijkdom, had hij reeds op twintigjarigen leeftijd de gunst verworven van het volk, dat hij door zijne millt;l-heid en door den luister, waarmede hij bij de openbare feesten optrad, voor zich had weten in te nemen. Door de waarlijk voortreffelijke eigenschappen, die hij bezat, had hij een tweede Pericles kunnen worden, indien zijne ontembare eerzucht, zoowel als zijne lichtzinnigheid en de moedwil, waarmede hij vaak al de wetten der welvoeglijkheid op de onbeschaamdste wijze met voeten trad, hem daarbij niet in den weg hadden gestaan.

-ocr page 58-

46

Onder de vele oorzaken tot het hervatten der vijandelijkheden, ■waartoe vooral Alcibiades door zijne bemoeiing met de staatszaken bijdroeg, moet vooral de krijgsonderneming geteld worden, die de Alheners in het jaar 415 v. Chr. , voornamelijk op zijne aansporing, tegen Syrakuse ondernamen.

Deze stad, eene Dorische volkplanting, in het jaar 735 v. Chr. op het eiland Sicilië aangelegd (bl. 28), was door handel en scheepvaart langzamerhand tot grooten bloei gekomen en had daardoor een overwicht gekregen op de overige Grieksche steden , welke op dat eiland gevestigd waren. Daaraan trachtten eenige der laatste zich te onttrekken , en reeds in het jaar 427 v. Chr. hadden de Alheners hen daarbij ondersteund. Toen zij nu bij opnieuw uitgebroken vijandelijkheden in het jaar 416 v. Cim. die hulp weder inriepen, zag Alcibiades daarin het middel om eene groote rol te spelen, en wist hij zijne landgenooten te overreden, dat zich daardoor eene gunstige gelegenheid aanbood om door de verovering van het geheele eiland Sicilië hunne macht aanzienlijk te ver-grooten. Eene rijke vloot met een talrijk leger aan boord werd uitgerust, en onder de aanvoering van drie bevelhebbers, waarvan Alcibiades de bekwaamste was, in hel begin van het jaar 415 v. Chr. derwaarts gezonden. Aanvankelijk werd de onderneming met een goeden uitslag bekroond, totdat het aan de vele vijanden van Alcibiades te Alhene gelukte, hem door de beschuldiging van goddeloosheid en van het bespotten van heilige godsdienstgebruiken , ten val te brengen. Zij bewerkten , dat hij teruggeroepen werd om zich voor het gerechtshof te stel'en. Daaraan voldeed hij echter niet, maar ontvluchtte naar Sparta, waar hij het voornemen opvatte, zich op zijne vijanden te Alhene te wreken. Om hulp aangezocht door de Sj/m^sers zonden nu de S;jar-lanen in het volgende jaar een aanzienlijk aantal troepen naar Sicilië ; het Atheensche leger werd herhaaldelijk geslagen , en was binnen een jaar tijds gedwóngen zich op genade over te geven, nadat ook hunne vloot door de schepen der Syrakusers en der Corinlhiërs, welke zich bij de Spartanen hadden aangesloten , geheel vernield was.

Intusschen was ook in Griekenland zelf de oorlog weder uitgebroken (413 v. Chr.). De Spartanen, die zich op raad van Alcibiades met de Perzen hadden verbonden , behaalden aanzienlijke voordeelen op de Alheners, die door het verlies van vloot en leger op Sicilië in den uitersten nood geraakt waren. Tegelijker tijd werd de stad door hinnenlandsche twisten over het bestuur

-ocr page 59-

47

geteisterd. Na eenigen tijd evenwel werd het geluk hun weder gunstig: Alciwades geraakte met de Spartanen in onmin, verwierf zich weder een aanhang in Athene, keerde in 411 v. Ciir. derwaarts terug, en bevocht verscheidene overwinningen op den vijand. Doch die voorspoed was slechts van korten duur; de vroegere grootheid van Athene was verdwenen; de zeden waren verbasterd; de woelingen der partijen, die elkander het gezag betwistten, verscheurden den staat op eene jammerlijke wijze. Alcibiades werd ten tweeden male verbannen en begaf zich naar Perzië, waar hij eenige jaren later vermoord werd. De laatste slag werd den Atheners in het jaar 405 v. Chk. toegebracht door den bekwamen Spartaanschen veldheer Lysandek , die hunne vloot bij de Aigos potamos (Geitenrivier) in Klein-Azië, die in de Dardanellen uitloopt, versloeg en geheel vernielde. Daarmede was hunne macht vernietigd. Lisander rukte naar Athene op, en ' dwong de stad, zich na een beleg van verscheidene maanden over te geven (404 v. Chr.). De muren en vestingwerken werden geslecht, de regeeringsvorm werd veranderd, en een schrikbewind ingevoerd, uit dertig Atheners te zamen gesteld , die Sparta toegedaan waren en onder den naam van de dertig tyrunnen op eene gewelddadige wijze de burgerij mishandelden en binnen weinige maanden meer dan 1200 menschen fer dood lieten brengen.

Daarmede eindigde de Peloponnesische oorlog; de hegemonie van Spuria was hersteld, en ook de heerschappij ter zee ging in handen der Spartanen over. Onder hun streng en hardvochtig bestuur hadden zoowel de landprovinciën als de eilanden en de door hen veroverde Grieksche sleden op de kust van Klein-Azië veel te lijden.

§12. Thrasybulus. Socrates. De teruytocht der tien duizend Grieken onder Xenophon.

De regeering der dertig tyrannen te Athene was van geen langen duur, daar zij zich door hunne dwingelandij een geweldigen haat op den hals haalden. Daarvan maakte Thrasvbulus , een ede en rechtschapen Athener, die, na in den laatsten oorlog zijn vaderland uitstekende diensten te hebben bewezen, uit de stad was gebannen , gebruik om met eenen kleinen aanhang, welke zich allengs vermeerderde, het gevreesde schrikbewind aan te vallen (403 v. Chr.). Zijne onderneming gelukte; de dertig tyrannen met hunne medestanders werden verdreven, en de staatsregeling van Solon hersteld , waardoor het volk zijn aandeel aan de regeering terugkreeg.

-ocr page 60-

Die vernietiging tier dwingelandij, hoe weldadig ook , kon evenwel den staat zijn vroegeren luister niet teruggeven , omdat het Alheemche volk met het herstellen der aloude staatsinrichting niet tevens tot de voorvaderlijke zeden terugkeerde. Het karakter van de menigte was verbasterd en bedorven, rijkdom en weelde hadden de vroegere kracht, die tot groote daden aanspoorde , verzwakt en ontzenuwd, de verdediging van het vaderland werd aan huurtroepen opgedragen, in plaats dat, zooals vroeger, ieder burger als het gevaar dreigde, te velde trok. In den strijd der staatkundige partijen, waarbij ieder haar eigen belang zocht, was het gevoel voor recht en zedelijkheid grootendeels ten onder gegaan.

Te midden dier algemeene verdorvenheid leefde te Athene een der grootste zedenleeraars, welke de oudheid heeft opgeleverd , de wijze Socrates, die door zijne lessen zoowel als door zijn voorbeeld, het gevoel voor godsdienst, zedelijkheid en recht in het hart zijner medeburgers weder zocht op te wekken. Door de strengheid zijner beginselen en de onbeschroomdheid, waarmede hij overal de waarheid verkondigde en het bedrog ontmaskerde, maakte hij zich natuurlijk vele vijanden. Deze slaagden er in, het volk tegen hem op te ruien door de bewering, dat hij de jeugd door eene valsche godenleer op het dwaalspoor bracht, en haar begrippen inboezemde, die voor de volksvrijheid gevaarlijk waren. Dat had ten gevolge, dat Socrates veroordeeld werd, den giftbeker te drinken, hetgeen in Athene de meest gebruikelijke doodstraf was. Hij onderging dit vonnis op zeventigjarigen leeftijd met dezelfde kalmte en grootheid van ziel, die hem in zijn ge-heele leven nooit verlaten hadden (400 v. Chr.).

Terwijl het hierboven beschrevene te Athene voorviel, hadden ér in Perzië gebeurtenissen plaats, die de aanleiding werden tot een binnenlandschen oorlog in dat rijk, welke aan den heldenmoed en de uitstekende krijgsmanshoedanigheden van de Grieksche troepen gelegenheid gaf op eene luisterrijke wijze uit te blinken.

Onder de opvolgers van Xerxes I(bl. 40) was het Perzische rijk meer en meer verzwakt, en door de dwingelandij, door twisten om de troonsopvolging en door het schandelijke bestuur der satrapen (bl. 21) geheel en al ondermijnd. Nauwelijks was in het jaar 405 v. Chr. Artaxerxes II, bijgenaamd Mnemon of de Sterke van geheugen, een achterkleinzoon van Xerxes I, aan de regeering gekomen, of zijn broeder Gyrus de jonge, stadhouder van Klein-Azië, stond tegen hem op, met het doel om hem van den troon te stooten. Met een sterk leger van huurtroepen , waarvan de eigenlijke kern uit 13000 Grieken bestond, die hij vooral met

-ocr page 61-

49

behulp der Spartanen had aangeworven, rukte Cyrus Perste binnen , en in het jaar 401 v. Ghk. kwam het bij Cunaxa, eenige mijlen van Babyion, tot een gevecht, waarin wel is waar de Ferzc.n overwonnen werden , maar Gyrus sneuvelde. Daardoor konden de Grieken, die nu in het hart van 's vijands land aan zichzelven overgelaten waren , zich niet slaande houden, en hun bleef niets anders over, dan zich over te geven, of zich door den vijand lieen te slaan. In weerwil dat de Ferzeti, na hen tot onderwerping opgeëischl te hebben , hunnen aanvoerder en bijna al hunne officieren bij eene onderhandeling verraderlijk hadden vermoord, besloten do Grinken tot het laatste, en vingen onder aanvoering van den Athener Xe-nophon den beroemden tocht aan, die onder den naam van den teruglockl der tien duizend een onsterfelijken roem verworven heeft, en later door Xenophon zeiven in een uitstekend geschiedverhaal is beschreven. Vervolgd door het Perzische leger, aangevallen door de bewoners der landstreken, die zij doortrokken , baanden zij zich door snel vlietende rivieren, langs ongebaande wogen en over met sneeuw bedekte bergen een doortocht door Meso-polamië, Medië en Armenië, en bereikten, na negen maanden van onophoudelijken strijd en vermoeienis, waardoor hun aantal tol op 6000 wegsmolt, en na een afstand van ruim 450 geographischu mijlen te hebben afgelegd, in het begin van het jaar 400 v. Cm;, de zuidelijke kust der Zwarte Zee. Van daar voerde Xenopiiox hen westwaarts naar Byzantium en naar Thracië, waar zij den koning korten tijd gewichtige diensten bewezen , totdat zij door de Spartanen werden teruggeroepen om hun leger te versterken in den oorlog, die weder lusschen Sparta en Verzië was uitgebroken.

§ 13. Üe Spartaansch-Perzische oorlog. Agcsilaus van Spuria.

De Corinthische oorlog. De vrede van Anlalcidas.

De krijgstocht van de Grieksche hulptroepen in het leger van den jongen Gyrus behoort eigenlijk meer tot de geschiedenis van Perste dan tot die van Griekenland, en was in zeker opzicht een op zichzelf staand feit, maar werd daardoor belangrijk, dat hij de aanleiding was tot nieuwe vijandelijkheden tusschen de Spartanen en Perzen. De laatste zochten namelijk, om zich te wreken , de Grieksche steden in Klein-Azië, welke van Ferzië onafhankelijk waren , aan zich te onderwerpen; en toen deze zich tot Sparta om hulp wendden, brak de oorlog (400 v. Ghr.) opnieuw uit. Koning Agesi-laus , een man, die door strenge zeden en oud Sparlaansche deugd uitmuntte, voerde den krijg met uitstekend beleid; hij sloeg de Persen I. 4

-ocr page 62-

50

op hun eigen grondgebied herhaalde malen, en maakte zich gereed met zijn overwinnend leger in hef, hart van hun land door te dringen, toen de gebeurtenissen, welke in dien tusschentijd in Griekenland waren voorgevallen, hem noopten derwaarts terug te keeren.

Het was namelijk den Perzen door geheime onderhandelingen gelukt, verscheidene Grieksche staten , waaronder Thcbe, Athene, Corinlhe en Argos de voornaamste waren , en die zich allen door de trotschheid en den overmoed van Spuria gekrenkt gevoelden , tot een verbond tegen dien staat, over te halen.

Om het gevaar te keeren, dat van die zijde dreigde, snelde Agesilaus naar Europa terug en leverde (394 v. Cim.) den verbondenen een slag bij Coronea, waarin hij de overwinning behaalde, die echter weinig voordeel aanbracht. De toestand van de Sparlanen werd nog hachelijker, daar de Allieensclte vlootvoogd Conon ten zelfden tijde bij Cnidos, in Klein-Azië, hunne geheele vloot vernietigde. Nog zeven jaren duurde de oorlog voort, die meestal in de nabijheid van de landengte van Corinlhe werd gevoerd en daarom de Corinthische oorlog genoemd wordt, totdat de Spartanen, meer en meer in hel nauw gebracht, besloten zich door sluwheid en onderhandelingen te redden. Om dat doel te bereiken, zonden zij den listigen Antalcidas naar Perziii, die door allerlei kunstgrepen en beloften den koning Autaxehxes tot hun belang wist over te halen. Zonder op de nationale eer en waardigheid te letten, werden de Grieksche steden in Klein-Azië opgeofferd en aan Perzië afgestaan, en zoo kwam in het jaar 387 v. Chr. de schandelijke vrede van Antalcidas tot stand, die opnieuw hel overwicht van Sparta bevestigde, en waaraan de overige staten zich moesten onderwerpen , daar zij niet sterk genoeg waren om zich tegen de vereenigde macht van de Sparlanen en Perzen te verzetten.

§ i4. De Thcbaansche oorlog. Epaminondas en Pelopidas. Hegetnonie van Thehe. Veldslag bij Leuctra en bij Mantinea.

Na den vrede van Antalcidas nam de heerschzucht der Spartanen en de willekeur, waarmede zij de overige Grieken behandelden, voortdurend toe, terwijl zij zeiven meer en meer ontaardden van de deugden hunner voorvaderen. Hel Perzische goud was als middel van omkooping in menigte naar het vroeger zoo arme en eenvoudige Sparta gestroomd: weelde en zucht naar levensgenot had de vroegere strengheid van zeden vervangen; het gezag der koningen bestond niet veel meer dan in naam , terwijl dat der

-ocr page 63-

51

vijf Ephoren (bl. 31) zoodanig toegenomen was, dat zij bijna onbeperkt regeerden; het volk van de deugden der vaderen verbasterd , liet, in strijd met de wetten van Lycurgus , de macht in den staat in handen van rijk geworden burgers, die eene nieuwe, vroeger niet gekende geld-aristocratie vormden.

Herhaaldelijk lieten de Spartanen hun overwicht aan de kleinere Grieksche steden gevoelen, en dwongen ze met geweld van wapenen tot hunnen wil. Zoo maakten zij in het jaar 382 v. Chr^ gebruik van de verdeeldheid, welke in de stad Thebe in Boeoliê

o 7

lusschen de democratische en aristocratische partij heerschte, om de laatste te ondersteunen in het verjagen barer tegenstanders, maar tevens ook om de Cadmea, den burg der stad, tegen alle recht rnet Spartaansch krijgsvolk te bezetten. Die daad van willekeur werd eindelijk de aanleidende oorzaak tot hunnen val. De uitgeweken democraten smeedden eene samenzwering, kwamen in stilte in Thebe terug, en steunende op hunne aanhangers, vermoordden zij de leden van het aristocratisch bestuur, riepen de burgers lot de vrijheid op. en dwongen de Spartaansche bezetting het kasteel te verlaten (379 v. Ciir.). Daaruit ontstond een oorlog met Sparta, in welken twee der grootste mannen, die Griekenland heeft opgeleverd , Epaminondas en Pelopidas , aan het hoofd stonden van de Thebanen , een volk , dat vroeger vrij onbeduidend was, en noch de kracht van het oude Sparta noch de beschaving van Athene bezat. Desniettegenstaande wisten de beide helden door hun voorbeeld zoowel als door hun voortreffelijk beleid, hun klein vaderland zoo sterk te maken, dat het met goed gevolg den strijd tégen Sparta kon opnemen. In de eerste jaren van den oorlog, die de Thebaansche oorlog genoemd wordt, voegde zich Athene aan hunne zijde, doch toen het kort daarna met ijverzucht de aanwassende grootheid van Thebe gadesloeg , liet het zich door tus-schenkomst van Perzi'é overhalen , met Sparta vrede te sluiten (371 v. Chr.). De Thebanen weigerden evenwel zich aan de eischen der Spartanen te onderwerpen, en toen deze hun land met een leger binnentrokken, behaalden Epaminondas en Pelopidas bij Leuclra eene schitterende overwinning (371 v. Chr.) , die vooral aan het groote veldheerstalent van den eerste te danken was. Nu voegden zich eene menigte kleinere Grieksche staten bij Thebe. Epaminondas rukte aan het hoofd van eene aanzienlijke krijgsmacht het Pcloponnesische schiereiland binnen , en drong (369 v. Chb.) tot op het grondgebied van Sparla door, dat sedert meer dan vijfhonderd jaren door geen vijand betreden was. De oude heldhaftige koning Agesilaus redde evenwel zijne vaderstad door zijne

-ocr page 64-

goede verdedigingsmaatregelen, en noodzaakte Epaminondas het schiereiland te verlaten ; doch de macht van Thehe was tot haar hoogsten trap geklommen , en de vroeger zoo weinig beteekenende staat had de hegemonie in Griekenland verworven. In de volgende jaren deden de Thebanen herhaalde invallen in den Peloponnesus, waar Epaminondas in 362 v. Chr. voor de vierde maal binnenrukte. Voor het laatst bracht de tachtigjarige Agesilaus alle strijdkrachten bijeen, en op den 4den Juli van dat jaar werd de slag bij Mantinea geleverd. De Thebanen behaalden eene volkomen overwinning, die evenwel te duur was gekocht, daar hun groote veldheer in de laatste oogenblikken van het gevecht door eene werpspies in de borst doodelijk gekwetst werd. De geneesheeren verklaarden, dat hij sterven moest zoodra het ijzer uit de wond getrokken werd, waarop hg met groote kalmte naar den uitslag van den strijd vroeg, en toen hij vernam dat de Thebanen overr winnaars waren gebleven, liet hij de spies uittrekken en gaf den geest. Zijn vriend Pelopidas was twee jaren te voren den heldendood gestorven in een strijd tegen den onmenschelijken koning van Thessalië, wiens onderdanen de hulp van T/iebe tegen zijne dwingelandij hadden ingeroepen.

Met het verlies dier beide groote mannen ging ook de grootheid van Tltebe te niet. De uitputting deed aan beide zijden een algemeen verlangen naar den vrede ontstaan, die dan ook onder bemiddeling van Perzische gezanten, eenige maanden na den slag bij Manlinea tot stand kwam (361 v. Chr.).

§15. Philippus van Macedonië. De Phocensische oorlog.

Slag bij Chaeronea.

Het koninkrijk Macedonië, ten noorden van Thessalië aan de Golf van Salonica gelegen , was geen Grieksch land, maar de bewoners, gedeeltelijk van oud-Griekschen, gedeeltelijk van Illyri-schen oorsprong, waren sedert verscheidene eeuwen met de Grieken in betrekking, en verkregen daardoor een zekeren graad van beschaving, die hen van de omliggende barbaarsche volken onderscheidde. Hunne koningen noemden zich afstammelingen van Hercules, en namen als zoodanig voor hun persoon deel aan de Olympische spelen, die alleen toegankelijk waren voor hen, die hunne Grieksche afkomst bewijzen konden. In de Perzische oorlogen waren de Macedoniërs aanvankelijk gedwongen geweest tegen de Grieken te strijden,»maar na den slag van Plataea (bl. 42) hadden zij de zijde der Perzen verlaten, en toen later de hier-

-ocr page 65-

53

boven vermelde binnenlandsche oorlogen Griekenland verscheurden en verzwakten, maakten de Macedonische koningen daarvan gebruik om zich meer en meer in de Grieksche zaken te mengen en hunnen invloed te vergrooten.

De Thebaansche oorlog, die geheel Griekenland in een toestand van afmatting en krachteloosheid had gebracht, was nauwelijks geëindigd, toen de Macedonische troon beklommen werd door een der merkwaardigste vorsten der oudheid, Philippus 11, die op het oogenblik, dat zijn rijk, ten gevolge van veeljarige twisten over de troonsopvolging, in een toestand van volslagen verwarring verkeerde en bijna op den rand des verderfs was gebracht, raeteene krachtige hand de regeering aanvaardde. Schrander in het staatsbeleid , ervaren in den krijg, een vriend van de Helleensche beschaving , grootmoedig en ridderlijk van aard, doch listig en geslepen , zelfs tot oneerlijkheid toe, wanneer het er op aankwam eenig voordeel op zijne vijanden te behalen, was hij juist de man om het plan door te zeilen , dat reeds vroeger door een zijner voorgangers was opgeval, namelijk het overwicht te verkrijgen in het meer en meer van zijne vroegere heldendeugd ontaarde Griekenland.

Met groote sluwheid wist hij zich door omkooping en door de ijdelheid le slreelen van de mannen , die aan het hoofd der regee-ring stonden, eene sterke partij in Athene te verwerven, en terwijl hij zijne macht naar de zijde van Thracië en Thessatië voortdurend uitbreidde, zocht hij steeds naar eene gelegenheid, om zich meer onmiddellijk in de Grieksche zaken te mengen. Die gelegenheid werd hem eindelijk aangeboden in den Phocensischen, of zoogenaamden Heiligen oorlog, die in 357 v. Chr. uilbrak, en tien jaren duurde. De aanleiding daartoe was gelegen in de omstandigheid , dat dq Thebanen de bewoners van de landstreek Pho-cis voor de rechtbank van het Amphictyonenverhond beschuldigden, dat zij eenige landerijen, die tot den tempel van Apollo te Delphi behoorden , in bezit genomen en bebouwd hadden. Tot eene zware geldboete veroordeeld, weigerden de Phocensers zich aan het vonnis te onderwerpen; zij vatten de wapenen op, maakten zich meester van den Delphischen tempel en van de onmetelijke schatten, die daar bewaard werden, en hielden zich jaren lang in hun weinig toegankelijk bergland staande. In dien strijd, waaraan ook Athene, Spuria en andere kleinere staten deelnamen, riepen de Thebanen de hulp in van Philippus van Macedonië, die zich beijverde daaraan gehoor te geven. Na een fceldhafligen tegenstand werden de Phocensers gedwongen zich te onderwerpen; hun land werd

-ocr page 66-

verwoest en zij werden uit het verbond der Amphiclyonen gesloten , terwijl Philippus , die zich den schijn had gegeven, dat hij voor de eer der godheid streed, daarin opgenomen, en door de Grieken, als beschermer van het heilige orakel van Delphi, tot scheidsrechter in hunne binnenlandsche twisten verkozen werd (346 v. Chr.).

Door omkooping en geweld van wapenen verwierf Philippus zich nu in de eerstvolgende jaren voortdurend meer invloed en gezag, en naderde hij meer en meer het doel, dat hij wilde bereiken, namelijk het verkrijgen van de opperheerschappij in Griekenland; om dan aan het hoofd van een machtig leger naar Azië over te steken en het verzwakte Perzische rijk te veroveren. Te laat zagen de Atheners het gevaar in, dat hunne onafhankelijkheid bedreigde; wel deed de welsprekende taal van den vrijheidlievenden Demosthenes , den grootsten redenaar der oudheid, die hen onophoudelijk tegen de geheime oogmerken van den Macedonischen koning gewaarschuwd had, hen een oogenblik uit hunne zorgeloosheid ontwaken , zoodat zij zich (338 v. Chr.) met de Thebanen verbonden om Philippus, die zich wederrechtelijk van eene Grieksche stad had meester gemaakt, te beoorlogen; maar zij waren tegen den machtigen vijand niet meer opgewassen. Nog in datzelfde jaar kwam het bij Chaeronea tot een bloedigen slag, waarin de Ma-cedoniërs de overwinning behaalden en de Grieksche onafhankelijkheid vernietigd werd.

Philippus was nu den eindpaal zijner wenschen nabij; in 337 v. Chr. riep hij eene vergadering van Grieksche afgevaardigden te Corinthe bijeen , om een algemeen verbond onder het opperbestuur van Macedonië te sluiten, en voorbereidselen tot den tocht naar Persië te maken. Hier werd hij tot opperbevelhebber benoemd, en reeds in het volgende jaar was de hoofdzaak geregeld en zelfs eene afdecling troepen naar Klein-Azië vooruitgezonden, toen Philippus eensklaps op de bruiloft zijner dochter, die hij aan den koning van Epirus uithuwelijkte, door een der bevelhebbers zijner lijfwacht, uit wraak over eene hem aangedane verongelijking, werd doodgestoken (336 v. Chr.).

§ 16. Alexander de Groote. Zijn tocht naar Azië. Veldslagen bij den Granicus, bij Issus en bij Arbela. Dood van Alexander.

Phiuppus werd opgevolgd door zijn eenentwintigjarigen zoon Alexander, die den bijnaam van de Groote verdorven heeft, en

-ocr page 67-

terstond door de Grieken als opperbevelhebber erkend werd in den voorgenomen oorlog tegen Per zie.

In het jaar 334 v. Cim. begon hij den wereldberoemden krijgstocht , die het Perzische rijk vernietigde en den roem der Grieksche wapenen tot in het verre Indië verbreidde. Na den Hellespont te zijn overgetrokken, overwon hij het veel sterkere leger, waarmede de Perzische koning Darius Codomannus hem bij het riviertje de Granicus, dat in de Zee van Marmora valt, afwachtte, en rukte van daar zuidwaarts langs de kustlanden van Klein-Azië, waarde Grieksche volkplantingen hem op eene enkele uitzondering na met open armen ontvingen, zoodat de tegenstand der Perzen gemakkelijk overwonnen werd.

Nadat hij ook het binnenland van Klein-Azië had onderworpen , voerde hij zijn overwinnend leger zuidwaarts naar Syrië. Intus-schen had Darius een ontzaglijk groot aantal troepen bijeengebracht, met het voornemen, hem het binnendringen in dat land te beletten. Bij Issus, eene kleine stad aan de noordelijke grenzen van Syrië, kwam het tot een moorddadigen slag, in welken de Perzen eene volkomen nederlaag leden (333 v. Grm.). De verovering van Syrië en Egypte was daarvan het gevolg. Phoenicië en Palestina onderwierpen zich vrijwillig, met uitzondering van de stad Tyrus in eerstgenoemd rijk, die zich zeven maanden verdedigde (bl. 15), en van de stad Gaza in Palestina, die eerst na een beleg van twee maanden kon vermeesterd worden. Beide steden werden verwoest en de inwoners tot slaven gemaakt. Nadat Alexander in die verschillende landen een nieuw bestuur had ingevoerd, en in Egypte de grondslagen had gelegd van eene nieuwe stad, die naar hem Alexandria werd genoemd, ving hij zijnen tocht naar het eigenlijke Perzië aan. Over den Euphrant rukte hij naar den Tiger, en daar kwam het, niet verre van de bouwvallen van Ninive, bij het stadje Arbcla tot een derden veldslag, waarin de Macedonische held eene nieuwe zegepraal over de twintigmaal sterkere vijandelijke macht behaalde (331 v. Gun.). Het was nu gebleken, dat het geheel vervallen Perzische rijk, hetwelk in den laatsten tijd door schandelijke dwingelanden bestuurd en door gewetenlooze satrapen uitgeplunderd was geworden, te zwak was om zich tegen den grooten Griekschen veldheer en zijn voor-tretfelijk samengesteld leger te verzetten. Darius Codomannus, hoewel door zijne rechtvaardigheid en zijn edel karakter gunstig van zijne voorgangers onderscheiden, was bij dealgemeene verdorvenheid niet in staat den val van zijn rijk te verhoeden. Hij nam de vlucht en werd eenige maanden later door een zijner stadhouders,

-ocr page 68-

Dessus , verraderlijk vermoord. Alexander , die kort daarna den moordenaar in handen kreeg, liet hem op eene vreeselijke wijze ter dood brengen, en het lijk van Darius met koninklijke pracht hij zijne voorvaderen te Persepolis begraven (330 v. Cira.).

Na den slag bij Arhela vielen Babyion en de overige hoofdsteden van Perzië in handen van den overwinnaar, die nu van hier zijn tocht verder oostwaarts voortzette en in de eerstvolgende jaren zijne overwinningen tot over den Indus uitbreidde. Overal waar Alexander met zijn leger doortrok, gaf hij blijken van zijne uitstekende gaven als staatsman zoowel als van zijn veldheerstalent. De overwonnen volken zocht hij op te heffen en door een geregeld bestuur tot verdere beschaving voor te bereiden , in plaats van , zooals vele veroveraars vóór hem gedaan hadden, hen tot slaven te maken, en te onderdrukken. Door het aanleggen van sleden en van wegen, die het handelsverkeer moesten bevorderen, door het invoeren van Grieksche begrippen , terwijl hij toch zooveel mogelijk de nationaliteit der overwonnenen ongeschonden liet, trachtte hij zijn groot plan, het stichten van een wereldrijk op de puinhoopen van de vroeger zoo bloeiende Aziatische monarchieën en het herstellen der voormalige grootheid van die landen mogelijk te maken.

Aan gene zijde van den Indus vond hij hevigen tegenstand bij den dapperen Indischen Koning Porus , die hem met een talrijk leger, dat niet evenals het Perzische verzwakt en ontzenuwd was, het binnendringen in zijn land zocht te beletten. Maar de Europeesche krijgskunst zegevierde ook hier, hoewel de talrijke strijd-olifanten , die de Indiërs in den slag voerden , voor de Macedoniërs eene even gevaarlijke als vreeselijke verschijning waren. Porus werd volkomen geslagen, gevangengenomen (326 v. Chr.) , en moest zijn rijk , dat Alexander hem met zijne gewone verstandige welwillendheid teruggaf, onder de Macedonische opperheerschappij stellen.

Hier evenwel had Alexander den eindpaal van zijnen tocht bereikt. Onder steeds luider wordend morren , eischten zijne soldaten naar hun vaderland teruggevoerd te worden, en hij zag zich genoodzaakt zijn wijd uitgestrekt plan, om ook de landen van den Ganges bij zijn wereldrijk te voegen , op te geven.

Hoezeer met weerzin, keerde hij terug (325 v. Chr.) en bereikte Babylon na een ontzettend vermoeienden tocht langs de woeste kust van de Indische Zee en van de Golf van P.nrzië, die hem drie,vierde van zijn leger kostte. Daar bereidde hij zich tot nieuwe ondernemingen voor, en richtte intusschen zijne hofhouding met den schit-terendsten luister in; omringd van vleiers, die hern als een

-ocr page 69-

57

halfgod vereerden, en van melgezellen, die de groote rijkdommen , welke zij verworven hadden, in feesten en gastmalen verkwistten, begon ook zijne groote ziel te wankelen op de duizelingwekkende hoogte, waarop het geluk hem gevoerd had.' Menige daad van hem getuigt dat zijn edel gemoed, verblind door buitengewonen voorspoed, eene wijziging begon te ondergaan, en wellicht zou de toekomst den roem van zijne vroegere jaren hebben verduisterd, indien hij niet in het jaar 323 v. Cim. na eene kortstondige ziekte , op drieëndertigjarigen leeftijd te Babyloti was overleden. Zijn lijk werd in het volgende jaar met groote pracht naar Efjijple gevoerd en in Alexandria begraven.

,§ 17. Uiteenscheuring van het rijk van Alexander. Nieuwe daaruit ontstane stalen.

Op den dood van Ale^andeu den Groote volgt een tijdvak van onbeschrijfelijke verwarring en onophoudelijke oorlogen. De groote koning had geen opvolger over zijn uitgebreid rijk benoemd, zoodat zijne veldheeren en stadhouders van de meer of min aanzienlijke macht, die zij in handen hadden, gebruik konden maken om een gedeelte van de heerschappij aan zich te trekken. Drie maanden na zijn dood, beviel zijne gemalin Roxane van een zoon, die den naam van Alexander Aegus ontving, terwijl er nog een halfbroeder van Alexander den Groote leefde, Philippus Abrhidaeüs genaamd, die evenwel nagenoeg geheel onnoozel was , en bovendien, daar zijne moeder niet van vorstelijken bloede was geweest, geen recht had op den troon.

In den beginne verklaarde Perdiccas , een veldheer van Alexan-igt;ER, aan wien deze op zijn sterfbed zijn zegelring had gegeven, dat hij als rijksbestuurder de regeering voor den half wezenloozen broeder en den jonggeboren zoon van Alexander zou voeren, doch hij moest zijn gezag weldra met de wapenen tegen de andere legerhoofden verdedigen.

Een hunner, Pïolemaeus , handhaafde zich in ket bezit van Egypte, waar hij stadhouder was, en werd de stamvader van een nieuw koningsgeslacht in dat rijk. Perdiccas , die hem tot onderwerping wilde dwingen, rukte met een leger naar Egypte, maar werd in een oproer door zijne eigene soldaten vermoord (321 v. Cim.).

Inlusschen was het bewind in Macedonië en Grichcnlartd nog steeds opgedragen aan Antipater , een bekwaam veldheer en staatsman, die door Alexander den Groote, bij het aanvaarden

-ocr page 70-

van zijn tocht naar Azië, in Europa was achtergelaten. Gedurende eene reeks van jaren had hij daar de rijkszaken met groot beleid bestuurd, en onder anderen, in den tijd dat Alexander het eigenlijke Perzische rijk veroverde, een gevaarlijken opstand der Spartanen onderdrukt, die zich onder hunnen lafhartigen koning Agis II aan de Macedonische heerschappij hadden zoeken te onttrekken (330 v. Cim.). Antipater werd na den dood van Per-diccas rijksbestuurder, doch kon zich alleen in Europa, waar hij zijn verblijf hield , handhaven, terwijl de veldheer Antigonus weldra de macht over een groot gedeelte van het rijk in Azië in handen kreeg; en Seleücus, die stadhouder van Baby Ion was, eveneens zijn gezag en zijn grondgebied meer en meer ten koste zijner tegenstanders wist uit te breiden.

Langdurige oorlogen, zoowel tusschen deze hoofdpersonen als tusschen eene menigte andere bevelhebbers, waren het gevolg van den verwarden toestand, waarin het rijk geraakt was, dat eigenlijk geen rechtrnatigen heer had, vooral toen zoowel de broeder als de zoon van Alexander in den loop dier onrustige tijden beide vermoord waren geworden. De mededeeling van al de bijzonderheden, welke die oorlogen kenmerkten , zou te uitvoerig worden; alleen moet als hoofdzaak hier worden vermeld, dat het lot van Azië in het jaar 301 v. Cim. beslist werd in den veldslag bij Ipms in Phrygië, waar Antigonus, die naar de opperheerschappij stond, verslagen werd en sneuvelde, terwijl na vele verdeelingen en elkander verdringende heerschappijen, ten laatste uit dé wereld-monarchie van Alexander den Groole de volgende staten ontstonden ;

1. Macedonië en Griekenland, waar de kleinzoon van Antigonus , die den naam van Antigonus Gonatas voerde, in het jaar 270 v. Chr. als koning van Macedonië aan de regeering kwam.

2. Het rijk der Seleuciden, welks ontstaan gerekend wordt van den tijd toen Seleucus zich van Babylonië en de oostelijk gelegene provinciën meester maakte (312 v. Cim.). Hij en zijne opvolgers, de Seleuciden, stichtten na langen voorspoedigen krijg een rijk, dat zich van den flellesponl en de Middellandsche Zee tot aan den Indus uitstrekte, maar waarvan Syrië en Mesopotamia het hoofd-land vormden.

3. Egypte, onder Ptolemaeus en zijne opvolgers.

i. Eenige kleinere staten in Klein-Azië , als Pergamus aan den oever der Aegaelsche Zee, Bilhynië en Ponlus aan de Zwarte Zee, Cap-padocië en Galalië, meer landwaarts in gelegen, enz.

-ocr page 71-

59

§ 18. Macedonië en Griekenland, tot aan hunne inlijving in het Romeinsche rijk.

Antigonus Gonatas had in het begin van zijne zesendertig-jarige regeering (276—240 v. Gun.), oorlog te voeren met Pïr-rhus , koning van Epirus, een ten westen van het eigenlijk Macedonië gelegen rijk, dat eerst sedert ongeveer eene eeuw meer beschaafd en in macht en aanzien toegenomen was. Pyrrhus was, toen hij de vijandelijkheden hervatte tegen Macedonië, dat vroeger meermalen door Epirus beoorloogd was, juist teruggekomen van een krijgstocht in Beneden-Ilalië , waar hij de Grieksche volkplanting Tarentmi, doch met nadeeligen uitslag, tegen de Romeinen had ondersteund. Zijn aanval op Macedonir, hoewel in den beginne met geluk bekroond, had echter geenegevolgen; hij zelf sneuvelde kort daarna (272 v. Cur,.).

Antigonus was, in weerwil van de overmacht van Macedonië en van den dwang, dien het op de andere Grieksche Staten uitoefende i niet tot eene volkomen heerschappij over Griekenland geraakt; in iederen staat was nog eene eigene regeering blijven bestaan, en de oude zucht van het Grieksche volk naar vrijheid en zelfstandigheid ontwaakte zelfs toen nog eenmaal, te midden van de alge-meene verbastering en de vernietiging der voorvaderlijke zeden. Een onderling verbond van verscheidene staten, dat het Achalsche verbond genoemd wordt, 'nam omstreeks 250 jaar vóór Crni. langzamerhand aan uitbreiding toe, en had ten doel door gemeenschappelijke samenwerking de oude nationaliteit weder op te wekken. Tevergeefs verzetten Antigonus en ztjne opvolgers zich daartegen ; omtrent 239 jaar v. Cim. omvatte dit bondgenootschap verscheidene staten ten noorden van de landengte van Corinlhe en bijna den geheelen Peloponnesus behalve Spuria.

De ijverzucht van dezen laatsten staat, die de toenemende macht van het Achalsche verbond op het schiereiland met leede oogen aanzag, en de onverstandige wijze , waarop dat verbond bestuurd werd, bezorgden evenwel na weinige jaren aan de Macedoniërs al hun vorig overwicht terug. In Sparla namelijk, waar evenals in Athene en in het overige Griekenland de zedelijke waarde en daarmede ook de kracht van het volk diep gezonken was, gelukte het den vrijheidlievenden en krachtvollen koning Cleomenes , die in het jaar 236 v. Chr. aan het bewind kwam, voor een korten tijd den oud Spartaanschen geest bij het volk op te wekken, en en minste gedeeltelijk de instellingen van Lvcurgus , die geheel

-ocr page 72-

60

in verval waren geraakt, weder in het leven te roepen. In een strijd tegen het Ac/ialsche verbond, die in het jaar 229 v. Chr. was uitgebroken en zeven jaren duurde, gaf hij bovendien blijken van uitstekende veldheerstalenten en dwong den vijand tot het aanknoopen van onderhandelingen (225 v. Chr.). Wanneer men toen aan de eischen van den waarlijk grooten Cleomenes had gehoor gegeven, wanneer Sparla tot het verbond was toegetreden , en men Cleomenes , den grootsten staatsman en veldheer, dien Griekenland toen bezat, tot opperbevelhebber had benoemd, dan ware wellicht de zelfstandigheid van de Grieken nog te redden geweest. Maar in plaats daarvan namen de verbondenen het noodlottige besluit, de hulp van den Macedonischen koning in te roepen (225 v. Chr.). Deze gaf hieraan op voor hem zeer voordee-lige voorwaarden gehoor, vereenigde zijn leger met dat der verbondenen , en bracht met bijna dubbele overmacht den Spartanen bij Sellasia, eenige mijlen ten N. van de stad Sparla, eene volkomen nederlaag toe (222 v. Chr.). Cleomenes week naar Egypte, waar hij het volgende jaar vermojrd werd.

Nu werd Macedonia in werkelijkheid het hoofd van Griekenland; Sparla werd genoodzaakt zich bij het Achaïsche verbond te voegen, waarover Macedonië het opperbestuur aanvaardde, en toen in het volgende jaar een vernielende binnenlandsche oorlog uitbrak tus-schen het Achaïsche verbond en het Aelolisciie, dat zich eveneens reeds vroeger uit eenige kleinere staten in het westen van Midden-Griekenland gevormd had, werden in dien zesjarigen oorlog (221—215 v. Chr.) de laatste krachten van het eenmaal zoo machtige volk geheel vernield. Te midden van den telkens door de verbitterdste partijwoede opnieuw aangevangen strijd, ging het laatste overblijfsel der vrijheid geheel en al te niet, toen de Romeinen zich als bemiddelaars opwierpen, en eindelijk, omtrent anderhalve eeuw vóór Christus, zooals later verhaald zal worden, Griekenland als eene provincie in hun wereldrijk inlijfden.

§ '19. Hel rijk der Seleuciden, Egypte en Judaea, tot aan hunne inlijving in het Bomeimche rijk.

Het rijk der Seleuciden (bl. 58) behield niet lang de groote uitgebreidheid, die het gedurende de regeering van zijn stichter, den bekwamen Seleucus, had. Zijne opvolgers waren bijna zonder uitzondering nietswaardige en verachtelijke vorsten, wier regeering eene aaneenschakeling van gruwelen was. Ten gevolge van hun slecht bestuur, scheurden zich achtereenvolgens onderscheidene ge-

-ocr page 73-

61

deelten van het groote rijk af, waardoor nieuwe stalen ontstonden, als in het oosten het Badrische en liet Farthische rijk, en in het westen de hierboven (bl. 58) reeds genoemde stalen in Klein-Azie. Het aldus verkleinde rijk der Seleuciden komt later meestal onder den naam van Syrië voor. Eerst in het jaar 223 v. Chr. werd de troon bestegen door Axtiochus den Groote, een vorst, die zich in alle opzichten van ?ijne voorgangers onderscheidde, en door zijn krachtvol bestuur het vervallen rijk opbeurde en hel bijna zijne vroegere uitgebreidheid teruggaf. Hij kon zich evenwel niel staande houden tegen de Romeinen , die hunne heerschappij toen in Azië begonnen uit te breiden. BijJUagnesia, niet verre van Sardes, werd hij volkomen geslagen/f190 v. Chr.) en stierf drie jaren daarna. Van dien lijd af nam de macht der üomeineH voortdurend toe, totdat Syrië eindelijk, omtrent eene halve eeuw vóór Christus , tot een hunner provinciën gemaaakt werd.

Erjyple, dat door Ptolemaeus tot een afzonderlijk koninkrijk was gemaakt, nam gedurende zijne regeering en die van zijne beide opvolgers, Ptolemaeus II (283—247 v. Chr.) en Ptolemaeus III (247—222 v. Chr.) op eene merkwaardige wijze in bloei toe. Nieuwe handelswegen werden aangelegd, het oude kanaal van Necho , dat drie eeuwen vroeger gegraven was, om de Middel-landsche met de Boode Zee te verbinden (bl. 11), werd weder bevaarbaar gemaakt, en de Grieksche denkbeelden overal verspreid, terwijl de wetenschappen, vooral de wiskunde , de natuurkunde en de sterrenkunde, tot een boegen trap van luister stegen, en Alexan-drië de zetel van de toenmalige beschaving werd.

Na Ptolemaeus III volgden evenwel eene menigte slechte vorsten , en begon de inmenging der Bomeinen in de aangelegenheden van het Egyptische rijk, waarvan de gevolgen later zullen vermeld worden.

Onder de veroveringen, waardoor de Ptolemaecn hun gebied uitbreidden, behoorde ook die van Judaea, dat vroeger onder Perzische heerschappij had gestaan (bl. 18), en door Alexander den Groole bij zijn wereldrijk was ingelijfd.

De Joden, die sedert lang geene onafhankelijkheid meer kenden, werden nu wel aan Egypte schatplichtig, maar behielden hunne eigene instellingen en de vrijheid om hun godsdienst uit te oefenen. Dat veranderde evenwel nadat zij door Antiochus den Groole, die met Egypte in oorlog was, aangetast en aan Syrië onderworpen werden (198 v. Chr.). Aanvankelijk droegen zij deonder-

y / / f s'

-ocr page 74-

62

drukking en de geldafpersingen, waaraan zij blootgesteld werden, met groote lijdzaamheid, maar toen Antiochus Epiphanes (de doorluchte), de zoon en opvolger van Antiochus den Groole, hun voorvaderlijken godsdienst met geweld en onder de gruwelijkste vervolgingen door het heidendom wilde vervangen , stonden de Joden op onder aanvoering van den priester Mattathias en van zijne vijf heldhaftige zonen, de Maccabeërs genaamd (167 v. Chr.). De oudste, Judas Maccabaeus , voerde den strijd met zooveel voorspoed, dat hij de Syriërs tot den vrede en tot het herstel van den Mozaïschen godsdienst noodzaakte. Na zijn dood maakte zijn broeder Simon zijn vaderland geheel onafhankelijk, zoodat zelfs diens kleinzoon Aristobulus den titel van koning aannam (107 v. Chr.). Maar na hem verdween de kortstondig opgewekte kracht der Joodsche natie weder even snel als zij door den heldenstrijd der Maccabeërs in het leven geroepen was. Binnenlandsche oneenig-heid , slecht bestuur van de vorsten , verbittering tusschen de verschillende godsdienstpartijen, voornamelijk tusschen de sekten der Phariseën en Sadduceën, ondermijnden het rijk, totdat in het jaar 30 v. Chr. de laatste afstammeling der Maccabeërs door Herodes vermoord werd, en deze zich , mei behulp van de Romeinen, op den troon plaatste. Onder zijne regeering (30 v. Chr. tot 6 na Chr.) werd Jezus Christus te Bethlehem geboren.

DERDE AFDEELING.

De Geschiedenis der Homeinen.

§ i. Vroegere bewoners van Italië. Slichting van Rome.

Inrichting van hel bestuur.

m

In Italië woonden sedert overoude tijden verscheidene volken, wier' oorsprong niet met zekerheid is na te gaan, doch die waarschijnlijk deels uit het noorden, over de Alpen, deels uit het oosten, over zee, in het schiereiland gekomen zijn en het langzamerhand hebben bevolkt. Ten tijde van de stichting der stad Rome, die de oorsprong werd van het later zoo machtige Romeinsche rijk (753 v. Chr.) , waren voornamelijk drie dier volken merkwaardig: de Etruscers, de Samnieten en de Latijnen.

De Etruscers bewoonden de noordelijke helft van het schiereiland, ongeveer van den voet der Alpen tot aan den Tiber. Van hunne geschiedenis is nagenoeg niets bekend ; maar uit de thans nog bestaande overblijfselen van door hen gestichte bouwwerken en van

-ocr page 75-

63

kunstvoorwerpen , als zeer schoon bewerkte vazen enz. kan men met recht besluiten, dat zij reeds tot een hoogen graad van beschaving moesten geklommen zijn.

De Samnielen , uit eene menigte volksstammen bestaande, waaronder de Sahijncn de merkwaardigste waren , woonden van de Etruscische grenzen tot aan bet zuidelijk uiteinde van Italië, welks kustlanden met eene menigte Grieksche koloniën (bl. 27) bedekt waren, en dat daarom ook wel den naam van Groot-Grieken land droeg. De Samnielen waren een eenvoudig en krachtig bergvolk, dat uitmuntte in landbouw en veeteelt.

De Latijnen bezetten ten zuiden van den Tiber eene streek gronds, Laiium geheeten, die zeer bevolkt en evenals het overige Italië uitstekend bebouwd was. Onder de vele welvarende steden, welke het bevatte, was de voornaamste Alba Longa, dat volgens eene zeer onwaarschijnlijke overlevering gesticht zou zijn door den zoon 1/ - ' '//■/ van Aeneas , die met zijnen vader uit het brandende Troje ontvlucht, hier was aangeland (bl. 26).

De stichting van Rome wordt door hetzelfde fabelachtige volksverhaal op de volgende wijze met de geschiedenis van Alba in verband gebracht.

Numiïor, koning van- Alba, werd in het begin van de achtste eeuw vóór Christus van den troon gestooten door zijn broeder Amulujs , die Numitors eenigen zoon om het leven bracht en zijne dochter Rhea Silvia, deed opnemen onder de priesteressen van de godin Vesta , die ongehuwd moesten blijven, waardoor hij dus het bezit van den troon voor zich en zijne nakomelingen meende gewaarborgd te hebben. Eenigen tijd daarna evenwel bracht Rhea Silvia tweelingen ter wereld, van welke, volgens het verhaal, de god des oorlogs, Mars , de vader was, en die de namen Romulus en Remks ontvingen. Deze beide kinderen werden . door Amuuus , die de moeder deed verdrinken, in een bak of wieg in den Tiber geworpen, en dreven daarmede aan den oever,

waar zij door eene wolvin werden opgenomen en gezoogd. Faustu-lus, de opperherder van Amulius , vond zejn het hol van de wolvin, bracht ze naar huis en voedde ze op. Later, toen zij volwassen waren , geraakte Remus met de herders van Numitor in twist, werd gevangengenomen en voor dezen gebracht, die zijne afkomst ontdekte en hem en zijn broeder Romulus voor zijne kleinzonen erkende. De beide jongelingen besloten nu hunnen grootvader in zijn rijk te herstellen; zij vortmden zich een aanhang. waarmede zij hunnen oudoom Amulius vah den onwettig verkregen troon slieten , brach-tsn hem ter dood, en gaven aan Numitor de regeering terug.

-ocr page 76-

64

Uit dankbaarheid daarvoor schonk deze hun een stuk lands bi de plaats, waar zij aan den linkeroever van den Tiber waren komen aandrijven, en daar legden zij de grondslagen van eene stacl. die naar Romulus den naam Rome ontving (753 v. Gun.).

Reeds zeer spoedig onistond er tusschen hen beiden tweedracht. Remcs , die spottende over de smalle gracht heensprongwelke zijn broeder om de stad had doen trekken, werd in den twist die daaruit ontstond, door Romulus gedood. Deze aanvaardde nu als koning de regeering, en ten einde zijne nieuwe stad te bevolken , verklaarde hij haar tot een zoogenaamd asylum, waar alle vluchtelingen uit naburige landen eene veilige schuilplaats konden vinden. Daardoor stroomden weldra eene menigte mannen, voornamelijk Lalijnen en Etruscers naar Rome, doch vermits de vrouwei. ontbraken , en de omliggende volken aan dit grootendeels uit boosdoeners bestaande samenraapsel hunne dochters weigerden, besloot c^Romulus daarin door list en geweld te voorzien. Hij kondigde eer. groot godsdienstig feest aan, waartoe hij de inwoners uit de naburige steden deed noodigen, en toen deze in grooten getale verschenen waren, gaf Romulus te midden van het leest een afgesproken teeken , waarop de zijnen gewapend op hunne gasten aanvielen en hunne dochters met geweld naar huis voerden. Die ruwe schaking, welke, omdat de meeste vrouwen tot de Sabipien behoorden, onder den naam van de Sabijnsche maagdenroof' bekend is, gaf aanleiding tot den eersten oorlog, dien de Romeinen voerden.

Onder aanvoering van hunnen koning Trrus Tatiüs rukten de Sabijnen op Rome aan, en weldra kwam het tot een gevecht . dat evenwel onverwacht afgebroken werd toen de Sabijnsche vrouwen zich smeekend tusschen hare echtgenooten , vaders en broeders wierpen. Er kwam nu eene overeenkomst tot stand, volgens welke de beide volken zich zouden vereenigen en door beide koningen gezamenlijk geregeerd worden , terwijl na hunnen dood beurtelings een Romein of een Sabijn aan het hoofd zou worden gesteld. Titus Tatiüs stierf korten tijd na deze samensmelting der beide natiën.

De inrichting van den Romeinschen staat, zooals zij in den beginne is vastgesteld en met eenige wijzigingen verscheidene eeuwen heeft voortgeduurd, was hoofdzakelijk de volgende:

De hoofdmacht van de regeering was in handen van een Senaat. welke oorspronkelijk honderd, na de vereeniging met de Sabijnen tweehonderd, en in later tyd driehonderd leden {senatoren) telde, die door Romulus aangesteld werden en den Romeinschen ade!

-ocr page 77-

65

vormden. Zij droegen den naam van patres, of vaders, en hunne nakomelingen , die de klasse der aanzienlijken bleven uitmaken, waaruit de leden van den senaat gekozen werden, verkregen daarvan den naam van patriciërs. Deze hadden het recht en de verplichting de wapenen te voeren.

In den beginne leefde het overige volk in eene soort van lijfeigenschap of halve vrijheid, in zooverre dat iedere patricische familie een zeker aantal onderhoorigen telde, die clienlen genoemd werden, en tegenover hunne beschermheeren zekere verplichtingen vervullen moesten, maar daarentegen ook recht op bescherming hadden en door de wet tegen mishandeling waren gevrijwaard. Al zeer spoedig echter vormden zich, behalve deze patriciërs en clienten of half vrijen, een zeer talrijke middelstand , uit vrije burgers bestaande, plebejers genoemd, die wel is waar geene staatkundige rechten hadden, en aan wie het huwelijk met de leden der patricische familiën verboden was, maar die toch onafhankelijk waren en een eigen vermogen konden bezitten. Buitendien waren er eigenlijk gezegde slaven, die in de volle betee-kenis des woords het eigendom van hunnen meester waren.

Eindelijk werd er in het vervolg van tijd een zoogenaamde ridderstand opgericht, oorspronkelijk uit 300 en later uit meer dan 3000 ridders bestaande, die uit de rijkste en aanzienlijkste burgers -werden gekozen, en zonder soldij als ruiters in het leger dienden.

Ofschoon alzoo de geheele slaat een aristocratisch karakter had. en niemand behalve de patriciërs tot regeeringsambten kon worden toegelaten , waren toch aan de volksvergadering vrij belangrijke rechten toegekend, als het kiezen van eenen koning, het goed- of afkeuren van wetten, het beslissen over oorlog of vrede enz.

De koning had dus in den Romeinschen staat een beperkt gezag; hij werd door vrije keuze benoemd, en oefende alleen onbeperkte macht uit als aanvoerder van het leger en als opperste rechter. ,

Deze staatsinrichting, hoewel aan Romulus toegeschreven, is niet geheel en al het werk van dien vorst, maar heeft zich hoogstwaarschijnlijk langzamerhand ontwikkeld. In het algemeen is al datgene, wat van de geschiedenis der eerste tijden en van de stichting van Rome tot ons gekomen is, zeer onzeker en zoodanig met verdichtselen en opsieringen vermengd, dat de waarheid moeilijk 4e herkennen is. Het is evenwel van belang, die overleveringen, welke in later tijd bij het Romeinsche volk werkelijk tot eene nationale geschiedenis geworden zijn, te leeren I. 5

-ocr page 78-

66

kennen. Eerst ruim drie eeuwen na de stichting van Rome komt men tot meer historische waarheid.

§ 2. De zeven honingen van Home.

Volgens de overlevering, regeerde Romulus zesentwintig jaren , en werd toen te midden van een hevig onweder van de aarde weggenomen en door zijn vader, den god Mars , ten hemel gevoerd (717 v. Cur.).

Zijn opvolger was Numa Pompilius , een Saldjn, die in tegenstelling van Romulus een zeer vredelievend vorst was (omtrent 700 v. Chr.) (1). Aan hem hadden de Bomeineu hunne voornaamste instellingen omtrent den godsdienst, en vele goede bepalingen voor het burgerlijke en huiselijke leven te danken.

Tuijlus Hostiuus , de derde koning van Rome (650 v. Chr.) , was van meer krijgszuehtigen aard. Onder zyne regeering brak een oorlog uit met Alba Longa , en het gebied dier stad werd bij d'd van Rome ingelijfd , omtrent welke gebeurtenis de overlevering de volgende bijzonderheden vermeldt:

Toen de beide vijandelijke legers slagvaardig tegenover elkander stonden, kwamen de beide koningen overeen, hunne volken in der minne te vereenigen, en de opperheerschappij niet van een bloedigen veldslag te doen afhangen, maar door den uitslag van een kampstrijd, die tusschen drie krijgslieden van beide partijen zou gevoerd worden , te beslissen, welke der twee natiën aan de andere onderworpen zou zijn.

Tot dezen strijd werden van de zijde der Romeinen drie broeders, de Horatiërs genoemd, en van de zijde der Albanen eveneens drie broeders, de Curialiërs genoemd, uitgekozen. In het gezicht der beidé legers had het gevecht plaats. De oudste der Horatiërs sneuvelde het eerst, daarna de tweede , en reeds waanden de Albanen zich overwinnaars, toen de jongste der overgebleven broeders door een list den strijd ten voordeele van Rome besliste. Zijne drie tegenstanders gewond ziende, veinsde hij te vluchten, ten einde zijne vijanden bij hunne vervolging te verdeelen; daarop wendde

(1) Tof bepaling van den tijd der troonsbeklimming en der voornaamste daden van, de Ronieinsche koningen worden door de oude schrijvers meestal bepaalde jaartallen opgegeven. Omdat de juistheid daarvan evenwel vrij twijfelachtig is, en tevens om het geheugen te gemoet te komen, hebben wij bij ieder der zeven koningen een gemakkelijker te onthouden getal gevoegd, hetgeen aangeeft, omtrent welken tijd ongeveer zijne regeering gesteld moet worden

-ocr page 79-

67

li ij zich plotseling om , doodde den naasl bij hem zijnden Curiatiër en daarna achtereenvolgens ook de twee anderen.

Home kwam daardoor aan het hoofd der beide vereenigde landen , en toen kort daarna de Albanen zich in eenen oorlog, die met naburige steden was uitgebroken , op eene trouwelooze wijze jegens hunne bondgenooten gedroegen, greep Tullus Hostiuus de stad Alba aan, verwoestte haar en bracht al de inwoners naar Rome over.

Hij werd na zijnen dood opgevolgd door Angus Marti us , een kleinzoon van Numa Pompilius , onder wien (625 v. Chr.) het gebied der Romeinen zich meer en meer, vooral ten koste der iMlijnen , uitbreidde. Hij liet de eerste brug over den Tiber bouwen , en nam een stuks gronds aan den tegenoverliggenden oever in bezit, terwijl hij tevens, aan den mond der rivier, de stad Oalia stichtte , die de havenstad van Rome werd.

De vijfde koning Tarquinius Priscus (600 v. Chr.) , vergrootte hel aanzien van den aanwassenden staat, zoowel door gelukkige oorlogen met de omliggende volken als door verstandige inrichtingen in het inwendig bestuur en het uitvoeren van belangrijke bouwwerken, waartoe de aanleg behoort van het beroemde Capi-lool, uit een burg en een prachtigen tempel bestaande, op den zoogenaamden Capitolijnschen heuvel, een der zeven heuvelen, waarop Rome gebouwd is, en hetwelk later door Tarquinius Supkrbus, den zevenden koning werd voltooid. Voorts omringde hij de stad mei een sleenen muur.

Zijn schoonzoon, Servius Tüllius , die hem in de regeering opvolgde, was de merkwaardigste der zeven koningen (550 v. Cur.) door de hoogst belangrijke verandering, welke hij in de inrichting van den staal bracht, en die meer dan vijf eeuwen de grondslag van hel bestuur bleef. Hij verdeelde namelijk, op dezelfde wijze als Solon nagenoeg in denzelfden tijd in Albene had gedaan (bl.34), alle staatsburgers , naarmate van hun meerder of minder vermogen, in zes klassen, zonder daarbij op de verdeeling in patriciërs of plebejers le lellen. Die klassen werden ieder in een zeker aantal onder-afdeelingen (cenluriën) gesplitst, welke bij de beraadslagingen in de volksvergaderingen, waarbij, volgens de meerderheid der stemmen beslist' werd , ieder ééne stem uitbrachten. Alleen de vijf eerste klassen waren lol den krijgsdienst verplicht; de zesde, waartoe diegene behoorden , die zeer weinig of in hel geheel geen vermogen bezaten, volgden somwijlen hel leger ongewapend, om in de plaats van de gesneuvelden te treden en met de wapenen van deze te strijden. Hel was bij zoodanige indeeling billijk, dat de

-ocr page 80-

68

hoogere klassen meer invloed op de staalsaangelegenheden hadden dan de lagere , zoowel omdat haar de verplichting tot den krijgsdienst was opgelegd als omdat zij als meervermogenden en grondbezitters het meeste belang bij een goed bestuur hadden. Om daarin te voorzien, verdeelde Sebvius Tullius de hoogere klassen in een grooter aantal centuriën dan de lagere: zoo telde bij voorbeeld de eerste er negenennegentig en de laatste maar ééne. Daardoor had dus in de volksvergaderingen de aanzienlijkste klasse 99 stemmen , en de onvermogende klasse, ook al was zij veel talrijker, slechts ééne stem. Het geheele aantal centuriën bedroeg 193.

Er was nauwkeurig voorgeschreven hoeveel elk bezitten moest om in eene bepaalde klasse te worden opgenomen , hetgeen elke vijf jaren opnieuw geregeld werd.

De afscheiding tusschen patriciërs en plebejers bleef echter bij dat alles bestaan; maar het spreekt van zelf, dat de invloed van de laatsten door deze regeling zeer was toegenomen, omdat nu ieder burger, die door vlijt en spaarzaamheid zijn vermogen vermeerderd zag , naar die mate ook invloed in de volksvergaderingen verkreeg, en de staatkundige rechten voortaan niet meer enkel aan eene aanzienlijke geboorte verbonden waren.

Het gevolg van een en ander was, dat Servius Tullius zich den haat van vele patriciërs opfden hals haalde. Daarvan maakte zijn schoonzoon Tarquinius gebruik om eene samenzwering te smeden en zich van den troon meester te maken. Servius Tullius werd op eene gruwelijke wijze vermoord, en Tarquinius , aan wien later de bijnaam van Superbus (de trotsche) werd gegeven , aanvaardde de regeering (533 v. Chr.).

Ook deze koning breidde het gebied der stad verder uit en wist te bewerken, dat al de steden van Lalium met Rome een verdrag aangingen, bij hetwelk deze stad voor het eigenlyke hoofd van het Lalijnsche verbond werd verklaard. De Volsken, een in het zuiden van Lalium wonende volksstam, werden overwonnen, en,, om zich het bezit van hun grondgebied te verzekeren, gebruikte Tarquinius een middel, dat de Romeinen in het vervolg altijd tot handhaving hunner veelvuldige veroveringen hebben aangewend. Hij vestigde namelijk in het veroverde land koloniën , die met Romeinen bevolkt werden en van Rome afhankelijk bleven.

Wij merken hier een groot verschil op tusschen de koloniën van de Grieken en die van de Romeinen. Wanneer de Grieken bun land verlieten om elders eene volkplanting te stichten , dan bleef deze wel is waar eenigszins in verbinding met het moederland , maar werd overigens een geheel onafhankelijke staat. Dit was

-ocr page 81-

69

ook overeenkomstig den aard der Grieken , die geen veroverend volk waren. De Romeinen daarentegen hadden juist een overweldigend karakter, dat tot voortdurende machtsuitbreiding drong. Ieder hunner koloniën was dus eene vergrooting van hel rijksgebied, bleef als zoodanig afhankelijk van het moederland, en werd uit de hoofdstad home, als het middelpunt van den staat, geregeerd.

Het binnenlandsch bestuur van Taiiquinius Superbus was geheel in overeenstemming met de gruwelijke wijze, waarop hij zich van den troon had meester gemaakt. Door de grootste willekeur en wreedheid verbitterde hij zoowel de patriciërs; die hij alle macht zocht te ontnemen , als de plebejers, die hij door zware belastingen verarmde, zoodat eindelijk een opstand uitbarstte, welke zijne verdrijving ten gevolge had. De onmiddellijke aanleiding daartoe werd gegeven door den verachtelijken Sextus , een zoon van Taiiquinius , die door schandelijke mishandeling eene edele Romeinsche vrouw, Lucretia , tot zelfmoord bracht. Haar echtgenoot , Collatinus , vereenigde zich met Brutus , een neef des Konings, met Valerius Publicola en met eenige andere aanzienlijke Romeinen, en , ondersteund door het volk, brachten zij eene omwenteling tot stand. Tarquinius en zijn gezin werden verjaagd, de koninklijke waardigheid afgeschaft en de republi-keinsche regeeringsvorm ingevoerd (509 v. Chr ).

^ o. Inrichting van het republikeinsche bestuur. Oorlog met Porsenna.

De nieuwe inrichting van het staatsbestuur verschilde niet zeer Teel van die onder het koningschap. Aan den Senaat, wiens aanzien onder de despotische regeering van Tarquinius veel verminderd was, en die nu weder tot 300 leden voltallig werd gemaakt, bleef het hoogste gezag opgedragen. In plaats van den Koning werden twee consuls aangesteld, die hunne betrekking slechts voor den tijd van één jaar mochten bekleeden , en in de vergadering der centuriê'n (bl. 67) werden gekozen. Brutus en Collatinus waren de eerste, die tot deze waardigheid geroepen werden. Daar al de hooge staatsambten slechts door de patriciërs, door wie ook eigenlijk de omwenteling tot stand gebracht was, mochten bekleed worden , was het bestuur zeer aristocratisch , hetgeen later tot hevige binnenlandsche geschillen aanleiding gaf.

Intusschen was er in Rome pog eene partij blijven bestaan, die voor het behoud der koninklijke waardigheid en voor de terug-

-ocr page 82-

70

komst van Tarquinius gestemd was. Om dat doel te bereiken smeedden verscheidene jongelieden uit de edelste geslachten eene samenzwering, die evenwel ontdekt en streng gestraft werd. Onder de veroordeelden bevonden zich twee zonen van Brutus, die hier als Consul en opperrechter een voorbeeld van ontzettende rechtvaardigheid gaf, en de beide schuldigen voor zijne oogen en op zijn bevel, liet onthoofden.

Een groot gevaar dreigde Rome toen j Porsexna , koning van de Etruscische stad Clushim, door Tarquinius te hulp geroepen , met een sterk leger tegen de stad oprukte en zich op het Romein-sche grondgebied aan de overzijde van den Tiber legerde. Bij een uitval, dien de Romeinen deden om den vijand vandaar te verdrijven , werden zij teruggeslagen, en wellicht zou het den Elrus-cers gelukt zijn, te gelijk met hen over de Tiberbnig in de stad te dringen , indien niet drie heldhaftige jongelingen , waarvan Ho-ratius Cocles de beroemdste is geworden, den toegang bezet en dien tegen den aandringenden stroom der vervolgers verdedigd hadden, terwijl de brug inmiddels achter hen werd afgebroken. Twee hunner weken over de laatste balken terug, en toen ook deze waren vernield, stortte Horatius Cocles , die alleen achtergebleven was, zich in den vloed en zwom onder eene hagelbui van pijlen behouden naar de stad terug.

Porsenna sloot nu de stad in, om haar door honger tot de overgave te dwingen, waardoor de nood op het hoogste steeg. Toen besloot een jonkman , Cajus Mucius geheeten, zich voor zyne vaderstad op te offeren. Hij begaf zich verkleed in het legerkamp der vijanden, met het doel om Porsenna te dooden, drong in diens tent door, en stak den koninklyken geheimschrijver, dien hij voor den vorst zei ven hiekl, overhoop. Terstond gegrepen en voor den koning gebracht, die hem met den brandstapel dreigde, slak hij, om te toonen hoe weinig hij den marteldood vreesde, de rechterhand in een nabijstaand bekken met gloeiende kolen en liet haar bedaard verbranden. Getroffen door zooveel heldenmoed schonk Porsenna hem het leven, en Mucius, die later van zijne landgenooten den eernaam Scaevola, (de linksche) ontving, deelde hem mede, dat nog driehonderd jonge Romeinen, evenals hij, besloten hadden, een aanslag op zijn leven te doen. Dit bracht Porsenna tot nadenken, hij trad in onderhandeling, en hoezeer de Romeinen hem een gedeelte van hun grondgebied moesten afstaan en hunne wapenen overleveren , bleef Rome behouden, dewijl het Etruscische leger kort daarna aftrok (507 v. C:ir.). Tar-QuiNirs , door PortsENNA aan zijn • lot overgelaten , trachtte zich

-ocr page 83-

71

nog met behulp van het Latijnsche verbond (bl. 68) op den troon te herstellen , maar in den daaruit ontstanen strijd bleven de Romeinen overwinnaars, en Tarquinics begaf zich naar ZiM-Italiël waar hij eenige jaren later stierf.

Gedurende dezen laatsten krijg trad bij de Romeinen eene nieuwe lijdelijke waardigheid in het leven , die later ook meermalen is verleend geworden. Men begreep , dat het in sommige zeer gevaarlijke omstandigheden dringend noodig kon worden, dat één enkel persoon met eene onbeperkte volmacht tot. handelen bekleed werd. Deze werd voor niet langer dan zes maanden aangesteld, en droeg den naam van dictator. Alle ambtenaren in het leger en in de stad waren geheel en al aan hem onderworpen ; zijn bevel was eene wet, waaraan iedereen onbepaalde gehoorzaamheid verschuldigd was.

A. Strijd lusschen de Patriciërs en de Plebpjers.

Volkstribunen.

In de vorige paragraaf is reeds gezegd, dat in de nieuw opgerichte republiek de macht bijna uitsluitend in handen van de patriciërs was. Zulks was reeds voor het volk eene aanleiding tot ontevredenheid, maar buitendien bestond er eene andere, die van veel meer gewicht was, en zich meer en meer openbaarde naarmate men meer oorlogen te voeren had. De oorlog toch werkte vernietigend op het vermogen van den plebejer, want vooreerst moest hij in zijn onderhoud voorzien wanneer hij te velde was , omdat alle krijgsdienst in Rome onbezoldigd moest worden waargenomen , en ten tweede bleef gedurende zijne afwezigheid zijne broodwinning stilstaan en zijn land onbebouwd. Voor de patriciërs bestond dat bezwaar niet: zij hadden hunne cliënten, die voor hen arbeidden, en bovendien leverde de oorlog hun dikwijls nog winst op door den buit en het veroverde land , dat onder hen verdeeld werd. Een gevolg daarvan was, dat de plebejers, om in de behoeften van hun gezin te voorzien , al zeer spoedig er toe moesten overgaan om tegen zwaren interest geld van de meergegoeden , vooral van de patriciërs op te nemen, waardoor eene groote menigte menschen steeds dieper en dieper in schulden geraakten. Konden zij die niet betalen , dan had de schuldeischer , volgens de ■wet, het recht, hen gevangen le nemen en hun gedwongen diensten te laten doen. De onbarmhartigheid , waarmede vele patriciërs die wet toepasten en eene menigte gezinnen in het verderf stortten . bracht eindelijk de plebejers tot wanhoop. Er brak een oproer

-ocr page 84-

onder lieu uit (494 v. Chu.) , en nadat zij zich een opperhoofd hadden verkozen , begaven zij zich naar een berg, die een half uur buiten de stad lag , en later de heilige berg genoemd werd, en besloten , zich daar als eene afzonderlijke gemeente te vestigen.

De patriciërs zagen zich nu gedrongen tot het doen van inwilligingen , en na eenigen tijd te hebben onderhandeld, keerden de plebejers naar Rome terug zoo.dra de schulden vernietigd, de schuldenaars in vrijheid gesteld, en lïun eenige hoogst gewichtige rechten toegestaan waren. Het belangrijkste daarvan was, dat aan de plebejers in de toekomst het recht werd toegekend , uil hun midden zoogenaamde volkstribunen te benoemen , die hunne rechten tegenover de patriciërs moesten verdedigen. Hun aantal was in den beginne op twee bepaald, doch werd later vermeerderd , en groeide waarschijnlijk tot twintig aan. Hun persoon was onschendbaar , dat wil zeggen, dal elk , die hen aanrandde, in den ban gedaan werd. Zij hadden het recht de zittingen van den Senaat bij te wonen, zonder evenwel aan de beraadslagingen of stemmingen deel le nemen , maar wanneer eenig genomen besluit hun voorkwam , strijdig te zijn met de rechten des volks, hadden zij de bevoegdheid , het eenvoudig door hel uitspreken van hel woord : Veto! (ik wil het niet) voor ongeldig te verklaren.

De plebejers waren nu eene macht in den slaat geworden , en de invloed der volkstribunen op de openbare aangelegenheden nam in den loop der lijden aanmerkelijk toe.

,§ 5. Coriolanus. üc tienmannen. A pp lus Claudius.

De voorrechten , door het volk verworven , vervulden vele patriciërs met spijl, en een ponder hen , Cajus Marcius , aan wien, om de verovering van Corioli, de hoofdstad der Yolsken, de eernaam Coriolanus gegeven was, trachtte gebruik le maken van een binnen Rome uitgebroken hongersnood om de vernietiging dier voorrechten le bewerken. Toen de Senaat eenige schepen met koren had doen komen, stelde hij voor, daarvan niets aan de. plebejers af le staan, voordat zij de volkstribunen hadden afgeschaft (491 v. Chr.). Door hel verbitterde volk voor de rechtbank gebracht, schuldig verklaard en verbannen, nam hij de wijk naaide Volslien , die hij legen de Romeinen opzette. Hij bood hun zijne diensten aan, en verscheen weldra aan hel hoofd van hun leger voor de poorten van Rome, terwijl hij overal de velden der patriciërs spaarde, doch die der plebejers verwoestte. Daardoor verwekte hij in de stad een wederzijdsch wantrouwen tusscheu de

-ocr page 85-

7;j

beide partijen, hetgeen de verdediging verlamde. Home schean verloren; uitgezonden onderhandelaars werden door den ■verbitterden Coriolanus met versmading afgewezen, toeu eindelijk zijne moeder besloot eene poging tot redding van het vaderland te wagen. Vergezeld van zijne echtgenoote, zijne'kinderen en vele edele Romeinsche vrouwen begaf zij zich naar zyne legerplaats en wierp zich weenend aan zijne voeten. Daaraan kon Coriolanus geen weerstand bieden ; onder de woorden : »Moeder, gij redt Rome, maar gij hebt uw zoon verloren !'quot; liet hij haar opslaan, en trok den volgenden dag met hel leger af. Het verhaal luidt verder, dat de te leur gestelde Vohhen hem uit wraak om het leven brachten.

Terwijl de strijd met verschillende builenlandsche vijanden bijna zonder tusschenpoozen werd gevoerd, bleef de binnenlandsche tweedracht tusschen de beide standen eveneens voortduren. Dit had wel het groole nadeel, dat de kracht van den staal naar buiten verlamd werd , zoodal de vijand zich van verscheidene gedeelten van hel Romeinsche grondgebied meester maakte; maar aan den anderen kant brachten de volhardende pogingen der volkstribunen , in weerwil vpn de tegenkanting van de patricische zijde, aanzienlijke verbeteringen in de staatsinrichtingen ten voordeeleder plebejers teweeg. Wel gelukte het hun niet, een voorrecht van. de patriciërs te vernietigen, volgens hetwelk aan dezen alleen vergund was voor eene geringe belasting de akkers te bebouwen, die op den vijand veroverd en staatseigendom geworden waren , maar daarentegen wislen zij te bewerken, dat er een geschreven en voor allen geldend wetboek in Rome zou worden ingevoerd.

Tol dien tijd berustte de rechtspleging, die uitsluitend door de patriciërs werd uitgeoefend , geheel op voorschriften en gebruiken, welke van de voorouders waren overgeërfd, waardoor niet weinig aan de willekeur van den rechter was overgelaten. Daartegen kwam eindelijk het volk met kracht op, doch evep hardnekkig zochten de patriciërs iedere inbreuk op hunne oude voorrechten met alle macht te beletten. De jammerlijke tweedracht, die daarover ontstond , bracht den vijand voor de poorten van de stad, zoodat het gemeenschappelijk gevaar eindelijk de patriciërs dwong, aan den volkswensch gehoor te geven, en over te gaan tot de invoering van een wetboek, waarvan de vervaardiging opgedragen werd aan tien patriciërs, die decemviri, o( tienmannen genoemd werden (452 v. Gun.) Met algemeen goedvinden werd tevens bepaald , dat alle ambtenaren hunne waardigheden zouden neder-leggen , en dat de tienmannen, om geheel vrij en onafhankelijk

-ocr page 86-

74

in hunne beraadslagingen en besluiten te zijn, gedurende den tijd hunner werkzaamheid een onbeperkt bewind zouden voeren.

Zoo kwamen binnen twee jaren de verlangde wetten tot stand, die op twaalf groote platen gegraveerd en daarom de wellen dei' twaalf tafelen genoemd werden. Na de voleindiging daarvan legden evenwel de tienmannen hunne waardigheid niet neder , en regeerden daarenboven met toenemende willekeur en geweldenarij. Dit wekte de ontevredenheid der Romeinen in zulke mate op, dat er eindelijk nog slechts eene geringe aanleiding noodig was om hen tot het verdrijven der dwingelanden aan te sporen. Deze aanleiding werd gevonden in eene schandelijke handelwijze van den voornaamste der tienmannen , Appius Ciaudius , die , om in het bezit te geraken van eene schoone Romeinsche maagd , Virginia, de dochter van den dapperen krijgsbevelhebber Virginius , door een zijner onderhoorigen met valsche eeden liet verklaren , dat zij zijne weggeloopen slavin was. Appius Claudius gelastte daarop , ais opperste rechter, dal Virginia met geweld uit de woning van haren vader zou weggevoerd worden. Tevergeefs riep deze de hulp in van het volk, dat morrende samengevloeid was, doch den dwingeland te zeer vreesde om zich tegen hem te verzetten. Toen greep de wanhopige Virginius een mes, en om zijne dochter voor het lot, dat haar wachtte, te redden , doorstak hij haar ten aanzien van de verzamelde menigte, die nu, door dat ontzettend schouwspel in woede gebracht, naar de wapens greep en de verwijdering der tienmannen eischte. Daar deze zoowel als de Senaat draalden daaraan gevolg te geven , trokken de plebejers weder naar den heiligen berg, en verkregen daardoor van de patriciërs de vervulling van hunnen rechtmatigen wensch. De tienmannen werden ontslagen; Appius Claudius en een zijner meest gehate arabtgenooten brachten zich in de gevangenis om het leven, en de overigen werden gebannen (449 v. Chr.).

De vroegere regeeringsvorm werd nu hersteld en de voorrechten , die de plebejers door de invoering der nieuwe wetten verkregen hadden, werden eenige jaren later nog aanzienlijk vermeerderd door de toelating van huw.el ijken tusschen patriciërs en plebejers, zoodat de afscheiding tusschen de standen nagenoeg was weggenomen. Op dezelfde wijze werden de verschillende voorrechten der patriciërs het een na het ander vernietigd, en na verloop van omtrent anderhalve eeuw (300 v. Giir.) was er eindelijk eene ge-heele gelijkheid tusschen de burgers van den staat, en waren de plebejers, zonder uitzondering, tot het bekleeden van alle staatsambten gerechtigd.

-ocr page 87-

75

§ 6. Camillus. Inval der Galliërs. Oorlog met de Samnieten.

Intusschen hadden de Romeinsche legers hunne veroveringen in de omringende landstreken voortgezel, daar de krijgshaftige aard, welke den Romeinen van nature eigen was, nog toenam door den wederzijdschen naijver der beide standen, die zich ieder van hunne zijde jegens den staat verdienstelijk zochten te maken. Eene der belangrijkste veroveringen was die van de sterke Etrus-cische vesting Veji, eenige mijlen ten noorden van Rome gelegen, welke na een beleg van tien jaren door Cajullus veroverd werd (396 v. Chr.).

Van zijne zegepraal teruggekeerd, werd Camillus met grooten luister te Rome ingehaald,, doch toen, hij zich kort daarna door ongelijke verdeeling van den buit bij de plebejers gehaat maakte , en een voorstel, om het yer^overde grondgebied van Veji gelijkelijk onder alle burgers te vercjeelen, met kracht bestreed, werd hij door de volkstribunen ter verantwoording geroepen, en begaf zich vrijwillig in ballingschap.

Weldra evenwel ondervonden de Romeinen liet nadeel, dat zij zich door de verwijdering van dien uitstekenden veldheer op den hals gehaald hadden, toen zij eenige jaren later op hunne beurt een aanval hadden door te staan , die den staat op den rand van zijnen ondergang bracht.

Sedert omtrent anderhalve eeuw had zich in het noorden van Italië, aan de Po, een volksstam gevestigd , de Galliërs genoemd, die, in overoude tijdennit Azië herkomstig, reeds een groot gedeelte van West-Europa, het tegenwoordige Spanje, Frankrijk en Engeland, bewoonden. Bij hun verder zuidwaarts voortdringen in Etrurië, onder aanvoering van een hunner geduchtste hoofden , Brennus , kwamen zij in aanraking met de Romewen , die door de inwoners van eene door hen belegerde stad te hulp geroepen waren. De uitslag was allernoodlottigst: in een veldslag aan het riviertje de Allia werd het Romeinsche leger volkomen geslagen (389 v. Chr.) , waarop de Galliërs naar Rome rukten, dat zij terstond bezetten, uitplunderden en nagenoeg geheel in de asch legden. Alleen het Capitool, werwaarts de nog overgeblevene strgdbare manschappen de wijk genomen hadden, hield zich onder aanvoering van den wakkeren Manlius, later Capilolinus bijgenaamd, tegen de aanvallen der Galliërs staande.

Eene beklimming, die de vijand in den nacht in alle stilte ondernam , terwijl de bezetting in diepen slaap gedompeld lag, werd volgens het volksverhaal verijdeld door het geschreeuw der ver-

-ocr page 88-

76

schrikte ganzen , die in den aan de godin Juno gewijden tempe haar verblijf hielden, waardoor Manliüs gewekt werd enter-stond de noodige maatregelen kon nemen om de overrompeling te beletten.

Intusschen had Camillus , die de hem aangedane beleediging vergat toen het er op aankwam zijn vaderland te redden, de verstrooide troepen buiten de stad om zich heen verzameld, en rukte aan hun hoofd op Rome aan, om het Capitool te bevrijden. Daar was de nood door gebrek aan levensmiddelen ten top gestegen , zoodat Manlius in onderhandeling was getreden met de Galliërs, die zich voor duizend pond goud tot den aftocht lieten bewegen. Dat goud werd op de markt afgewogen, en toen Bren-nus daarbij valsch gewicht gebruikte en de Uomeinm zich daartegen wilden verzetten, wierp hij onder den uitroep: „Wee den overwonnenen !quot; zijn zwaard op de schaal. Op datzelfde oogenblik drong Camillus met ziju leger de stad binnen , overviel den verstrooiden vijand, dreef hem terug, en bieuv het grootste gedeelte op de vlucht neder. Binnen den tijd van. een jaar was Rome herbouwd.

De oorlog met de Galliërs, diè voortdurend strooptochten in Italië ondernamen, werd later hervat, en voornamelijk van hel jaar 360 tot 348 vóór Chr. met grooten heldenmoed van de zijde der Romeinen gevoerd, die daardoor zeer in macht en aanzien wonnen, en hun grondgebied meer en meer noordwaarts uitbreidden.

Weldra ook kwam voor hen de gelegenheid om in het zuiden van het schiereiland gewichtige veroveringen te maken. Een onderlinge tweespalt, die tusschen de Sammelen (hl. 62) was uitgebroken, gaf hun aanleiding zich daarin te mengen, en in ^43 v. Chr. brak de oorlog met dat dappere en krachtige bergvolk uit, dat zijne vrijheid en onafhankelijkheid vijftig jaren lang met heldenmoed verdedigde. Eerst na drie hardnekkige oorlogen (343 tot 290 v. Chr.) werden de Sanmieten gedwongen zich aan de Romeinen te onderwerpen, die hun land in bezit namen en door het aanleggen van koloniën (hl. 68) tol een blijvend onderdeel van hun steeds aangroeiend grondgebied maakten. De Etruscers en eenige andere nabijliggende volken, die in deze oorlogen met de Samnie-len gemeene zaak hadden gemaakt, werden kort daarna eveneens overwonnen, en onder erkenning van de opperheerschappij van Home , tot een zoogenaamd bondgenootschap gedwongen, waarbij hun de verplichting werd opgelegd, troepen in het Romeinsche leger te leveren (283 v. Chr.).

Zoo voerden in hel begin der derde eeuw vóór Chr. de Romeinen het gebied over nagenoeg geheel Midden-llalië; eerlang

-ocr page 89-

77

werden zij door den oorlog met Tareulum ooK meester van Zuicl-Ilatië,

§ 7. Oorlog met de Tarentijnen en met Pyrrhus van

Epirus.

Reeds voor vele eeuwen hadden zich , zooais vroeger gezegd is (bl. 27), verscheidene Grieksche volkplantingen aan de zuidkust van het Italiaansche schiereiland gevestigd, die door handel en scheepvaart tot grooten bloei waren gekomen, en onder welke Tarentum (het tegenwoordige Tarente, aan de golf van dien naam) de aanzienlijkste was.

Gedurende den Samnietischen oorlog hadden de Tarentijnen door geheimen onderstand aan de Samnietcn verleend, door het plegen van vijandelijkheden tegen Romeinsche schepen, en door het be-leedigen der afgezanten , die daarvoor voldoening kwamen eischen , zich den toorn van de Romeinen op den hals gehaald , zoodat deze , terstond na de onderwerping der Samnielen , hunne wapenen tegen Tarentum keerden. Door overgrooten rijkdom , weelde en zedenbederf hadden de Tarentijners de innerlijke kracht van vroegeren tijd verloren, en in hunne vrees voor de Romeinen riepen zij de hulp in 'van Pyrrhus, den koning van Epirns (bl. 59), wiens krijgszuchtige aard hem aandreef, aan hunne bede gevolg te geven. Met een talrijk leger, waarbij zich eene aanzienlijke ruiterij en vele strijdolifanten bevonden , slak hij naar Beneden-Italië over (281 v. Chr.) , en begon den krijg tegen de Romeinen , die hij aanvankelijk in twee veldslagen overwon, zoodat hij zegevierend tot op weinig^ uren gaans van Rome doordrong.-Nu zond hij een gezant met het voorstel, dat hij de Romeinscne gevangenen zonder losgeld vrijlaten, en met zijn leger terugtrekken zou, indien de onafhankelijkheid van de Grieksche volkplantingen en van verscheidene Italiaansche staten, die de zijde van Rome verlaten en zich met hem verbonden hadden, erkend werd.^ Na korte weifeling gaf de Senaat met fierheid ten antwoord, dat eerst wanneer hij Italië verlaten zou hebben, over den vrede kon worden onderhandeld. Eene poging, die hij aanwendde om den veldheer Fabricius, die als afgevaardigde tot hem kwam, door geschenken om te koopen , of door de plotselinge verschijning van een olifant schrik aan te jagen, mislukte eveneens. De oorlog werd met kracht voortgezet, en weldra achtte Pyrrhus zich gelukkig, op eene eer- . volle wijze Ralië te kunnen verlaten, door toe te geven aan hel verzoek der Syrakusers op het eiland Sicilië, om hen te ondersteu-

-ocr page 90-

78

nen tegen de Karthagers (bl. 14), die hen hadden aangevallen (278 v. Chh.).

Hij stak naar dat eiland over, doch ook daar mislukte zijn plan , waarop hij drie jaar later naar Tarentum terugkeerde, en opnieuw den strijd met de Romeinen hervatte. Deze brachten hem evenwel (275 v. Chr.) bij Beneventam, eenige mijlen ten N. O. van Napels, eene volkomen nederlaag toe, die hem dwong naar Griekenland terug te keeren. Tarentum en de overige staten van Beneden-ltaliè werden daarop door de Bomeinen onderworpen, die nu hunne heerschappij van de grenzen van Lombardije tot aan de zuidspits van Italië hadden uitgebreid, eh de overwonnen volken deels als zoogenaamde bondgenooten , deels als onderdanen tot de erkenning •van hunne oppermacht hadden genoodzaakt.

Die tijd was de roemrijkste voor de republiek, niet alleen door de macht, welke zij naar buiten ontwikkelde, maar vooral door de innerlijke kracht, die in het volk woonde, dat door eenvoudigheid van zeden , onbaatzuchtige vaderlandsliefde, en echten zielenadel uitmuntte , terwijl de voortreffelijke inrichting van het staatsbestuur, dat op strenge rechtvaardigheid en de erkenning van gelijke rechten voor ieder Romeinsch burger gegrond was, de innerlijke grootheid van den staat bevestigde en in stand hield.

^ § 8. Aanleiding lol de Punische oorlogen.

Eene der oudste en belangrijkste volkplantingen der Phoenicièrs was de stad Earlhago op de noordkust van Afrika, omtrent drie mijlen ten noordwesten van de plaats, waar tegenwoordig Tunis gelegen is.

Door een uitgebreiden zeehandel had deze stad weldra groote rijkdommen' verworven , en door verovering op de omliggende woeste Afrikaansche völkefKbinnen weinige eeuwen haar grondgebied zoo aanzienlijk uitgebreid, dat er in den tijd, dat de Karlhagers met dè Bomeinen in aanraking kwamen, driehonderd bloeiende steden gevonden werden. Bovendien hadden^ zij in het belang van hunnen handel een aantal koloniën op de eilanclèn Sardinië, Sicilië en Cor. sika en aan de zuidkust van Spanje gesticht. De regeering was op -gedragen aan een raad, wit de aanzienlijkste inwoners gekozen , en aan twee overheidspersonen, die den naam van Suffe!en droegen.

Hunne vestiging op Sicilië, waar zij reeds vijf of zes eeuwen vóór Chr. koloniën aanlegdenbracht hen al zeer spoedig in twist met het machtige Syraktise , eene Grieksche volkplanting, die even -

-ocr page 91-

79

als zij naar het oppergebied over het geheele eiland streefde. Omtrent het jaar 400 werden hun door Dionysius , die zich tot Tyran of alleenheerscher van Syrakuse had opgeworpen, en meer op zijne eigene grootheid dan op die van zijne vaderstad bedacht was, versfcheidene belangrijke steden prijsgegeven; maar het daardoor verworven voordeel werd hun weldra weder ontnomen door Aga-thocles , een ondernemend en woest krijgsman, die zich, nadat de zoon van Dionysius verdreven was geworden, van den nede-jigen stand van pottenbakker tot Tyran van Syrakuse had weten te verheflen (317 v. Ciik.) en zich door ongehoorde gruwelen in de heerschappij handhaafde. Hij werd daarin ondersteund door eene bende huurtroepen, die uit Campanië, de landstreek rondona het tegenwoordige Napels, afkomstig waren.

Na zijnen dood (289 v. Cnu.) werd Sicilië het tooneel van vreese-lijke verwarring en regeeringloosheid. De Campanische soldaten die zich Mamertijnen, of zonen van Mars noemden, maakten zich rnet geweld meester van de stad Messina, en stichtten daar (281 v. Ghr.) eene soort van rooverrepubliek , waaruit zij het land heinde en verre plunderden en verwoestten. De Karthagers van hunne zijde trokken daarvan partij om den vroegeren strijd tegen de Syraku-sers te hervatten, die daarop Pyrrhijs van Epirus (bl. 59) te hulp rieden (278 v. Ghr.). Deze geraakte echter weldra door zijne eigendunkelijke handelwijze en door het vermoeden, dat hij het eiland voor zich zeiven zocht te veroveren , met hen in on-eenigheid en keerde (275 v. Ghr.) naar het vasteland terug. Nu kozen de Syrakusers hunnen bekwamen en dapperen veldheer HiSro nog in datzelfde jaar tot hunnen aanvoerder, en vijf jaren iater schonken zij hem de koninklijke waardigheid. Hij sloeg de Mamertijnen eerst in het open veld, en drong hen in Messina terug , dat hij insloot, terwijl hij te gelijker tijd met de Karlhagers onderhandelingen over'een bondgenootschap aanknoopte.

De in het nauw gebrachte Mamertijnen, riepen na de hulp van de Romeinen in , bij wie het vooruitzicht, zich van het rijke en vruchtbare eiland Sicilir te kunnen meester maken . zwaar genoeg woog, om de bedenkingen te overwinnen van verscheidene leden van den Senaat, die een verbond met een troep roovers beneden de Romeinsche waardigheid achtten , en tevens op de bedenkelijke gevolgen wezen , die uit een onvernüjdelijken oorlog met eene machtige zeemogendheid als Karthago zouden voortvloeien. Het verdrag met de Mamertijnen werd gesloten (264 v. Ghr.), en een Ro-meinsch hulpleger stak de Straat van Messina over. HiëRo en de Karthagers, die zich terstond te zamen verbonden hadden, wer-

-ocr page 92-

80

den achtereenvolgens aangetast en geslagen,'en daarmede nam de eerste der drie geweldige oorlogen een aanvang, die, daar de Karlhagers bij de Romeinen ook onder den naam van Puniers bekend waren, de Punische oorlogen worden genoemd.

§ 9. Eerste Punische Oorlog.

Hiëno werd zeer spoedig tot den vrede gedwongen : hij behield de heerschappij over Syrakuse, en sloot een bondgenootschap met de Romeinen, die nu den oorlog tegen de Karlhagers voortzetten en hun het gewichtige Jgrigenlum op de zuidkust van Sicilië ontnamen (262 v. Cim.). Doch de voordeelen , die zij te land behaalden , wogen niet op tegen de nadeelen , welke de talrijkojschepen der Karlhagers hun door het verwoesten van hunnen kusthandel toebrachten. Zij zagen daarom de noodzakelijkheid van het bezit eener vloot in, en aan de geweldige veerkracht en de doortastende inspanning van den Senaat en van het volk was het te danken , dat zij binnen zestig dagen eene vloot in zee hadden , die naar het model van een gestrand Karlhaagsch schip gebouwd was.

Met deze nieuwe scheepsmacht overwon de consul Duïltüs bij de Liparische eilanden de vijandelijke vloot in den eersten zeestrijd , dien de Romeinen leverden (260 v. Chr.). Hij verkreeg dat voordeel, doordien hij rechts en links aan zijne schepen groote enterbruggen had doen maken, die op de vijandelijke vaartuigen geworpen werden , waardoor zijne troepen evenals op het land konden strijden.

Na eenige jaren besloten de Romeinen den oorlog op het grondgebied van Karlhago over te brengen. Eene groote vloot met een aanzienlijk leger'aan boord stak, onder den heldhaftigen consul Regülus, naar Afrika over (256 v. Chr.). Na een hevig, maar weinig beslissend zeegevecht, landde hij op de vijandelijke kust, en drong in korten tijd tot voor de hoofdstad door. De Karlhagers smeekten om vrede, doch toen Regulus hun dien aanbood op voorwaarde, dat zij de Romeinsche opperheerschappij erkennen . eene jaarlijksche schatting betalen, hunne vloot uitleveren, en Sicilië en Sardinië afstaan zouden, sloegen zij zulke vernederende eischen met fierheid af, stelden den bekwamen Spartaan Xak-thippus, bevelhebber van een korps Grieksche hulptroepen, aan het hoofd van hun leger, en weldra geerde de kans. In een be-slissenden slag, die kort daarop voorviel, werden de Romeinen verslagen , hun leger werd bijna geheel vernietigd, en Regülus zelf gevangen genomen. Verscheidene jaren duurde nu de oorlog met

-ocr page 93-

81

afwisselende kans, totdat de Karthagers in 250 v. Chr. op Sicilië eene zware nederlaag leden, en een gezantschap naar Rome zonden om over den vrede en het uitwisselen van de krijgsgevangenen te spreken. Met dat gezantschap zonden zij den gevangen Regulus naar den Romeinschen Senaat, nadat hij de gelofte had afgelegd, dat hij weder naar Karlhago zou terugkeeren. In plaats echter van de Romeinen, zooals de vijand gehoopt had, tot den vrede te bewegen , ried Regulus ten sterkste de voortzetting van den oorlog en het niet uitleveren der Karthaagsche gevangenen aan. Getrouw aan zijn gegeven woord , keerde hij daarop naar zijne verwoede vijanden terug, die hem op onmenschelijke wijze om het leven brachten. Wat hij voorzien had gebeurde: de krachten van de Karthagers waren eerder uitgeput dan die van de Romeinen, en na negen jaren waren zij eindelijk gedwongen vrede te sluiten, waarbij zij al hunne bezittingen op Sicilië moesten afstaan (241 v. Chr.).

§ 10. Aanleiding tot den tweeden Punischen oorlog.

Na het einde van den eersten Punischen oorlog zetten de Romeinen hunne veroveringen ,in het noorden van Italië voort, en maakten zich na een hevigen strijd meester van de geheele landstreek , die de Galliërs daar nog bezet hielden. Daardoor breidden zij hunne grenzen tot aan de Alpennit, en legden in het veroverde land militaire koloniën en groote wegen aan (2-20 v. Chr.). Korten tijd te voren waren zij ook in het noordoosten in lllyrië doorgedrongen en hadden zij zich van eenig grondgebied op de oostelijke kust der Adriatische Zee meester gemaakt. Ook namen zij wederrechtelijk bezit van Sardinië, dat aan Karlhago toebehoorde , en waar de in opstand gekomen inwoners hunne hulp hadden ingeroepen.

De Karthagers hadden zich daartegen niet kunnen verzetten, omdat zij in een vreeselijk soldatenoproer gewikkeld waren, dat eerst na vier jaren gedempt kon worden. Eenigen tijd daarna besloten zij het verlies, dat zij door den afstand van Sicilië geleden hadden, door uitbreiding van hun gebied in Hispanic te vergoeden. Onder den bekwamen Hamii.car werd het grortste gedeelte van hel tegenwoordige Spanje tot aan den Ebro vermeestcrd, waar, na zijnen dood, door zijnen schoonzoon Hasdrubal een Karthaagsch rijk werd gesticht, van hetwelk Niemo-Karlhago (thans Carthagene) de hoofdstad was (223 v. Chr.). De voorspoed hunner wapenen wekte de bezorgdheid op van de rijke Grieksche kolonie Sagunlum (thans Murviedro), op de oostkust van Hispanië gelegen, die om hare I. 6

-ocr page 94-

82

zelfstandigheid te bewaren , de bescherming der Romeinen verzocht en verkreeg.

Toen ook Hasdkubal gestorven was, kwam Hamilcau's beroemde zoon Hannibal , eeu der grootste veldheeren der oudheid, op zevenentwintigjarigen leeftijd aan het hoofd van het Karthaag-sche leger in Uispanie. Met hetzelfde doorzicht als zijn vader begreep hij, dat het vroeg of laat weder tot een oorlog met de homeineit zou komen , en hij achtte het dus noodig zich in Uispanië zoo sterk mogelijk te maken. Daartoe was hem het bezit van het machtige Sagunlum eene noodzakelijkheid, en gebruik makende van een twist tusscheu die stad en eenige harer naburen, die de hulp van Karlhwjo hadden ingeroepen, sloeg hij er het beleg voor, en maakte er zich na eene hardnekkige verdediging meester van (219 v. Ghr.). Dat had eene oorlogsverklaring van de zijde van Home en het uitbreken van den Tweeden Punischen oorlog ten gevolg (218 v. Chk.).

§ 14. Tweede Punische oorlurj.

Hannibal begreep, dat hij geen betere wijze van oorlogvoeren kon aanwenden dan door de Romeinen in Jlalië zelf aan te vallen, waarbij hij tevens hoopte, de verschillende volken, die achtereenvolgens aan Rome onderworpen w^ren, aan zijne zijde te zullen krijgen. Hij rukte dus in het begin van het jaar 218 v. Ghr. met zijn leger , uit vijftig duizend voetknechten', negen duizend ruiters en zevenendertig olifanten bestaande, uit Hispanië op, trok door het zuiden van het tegenwoordige Frankrijk, en volbracht van daar den tocht over de Alpen , eene der beroemdste krijgsverrichtingen, die in de geschiedenis bekend zijn. Nadat hij op dien weg door het bijna ontoegankelijke gebergte, te midden van ijs en sneeuw , en langs duizelingwekkende afgronden, omringd door woeste, vijandelijke volksstammen, nagenoeg de helft van zijn leger verloren had, kwam hij vijf maanden na zijn vertrek uit Hispanië in Boven-Jlalië aan. Hier overwon hij de Romeinen, die zich tegen zijn verder doordringen wilden verzetten , eerst aan deiy^Tessino, een riviertje, dat nabij Pavia in den Po valt, en kort daarop bij de Trebia, die niet verre van Piacenza in dezelfde rivier uitloopt. De hier wonende Galliërs (bl. 75) sloten zich bij hem aan, en ongehinderd rukte hij vgort tot op weinige dagreizen van Rome, waar hij bij het meer Trasimenus, dicht bij de stad Perwjiu, den Romeinen eene derde en volkomen nederlaag toebracht (217 v. Ghr.). la weinige maanden was hij alzoo van het ten noorden van Rome

-ocr page 95-

83

gelegen Italiaauscbe grondgebied meesier. Hij waagde het evenwel uiet de hoofdstad zelve aan te tasten, maar trok haar voorbij, en begaf zich met zijn zegevierend leger zuidwaarts naar Apulië, het zuidoostelijke gedeelte van het schiereiland. In dezen nood besloot de Romeinsche Senaat tot het benoemen van een dictator (bl. 71), en droeg die betrekking op aan den bekwamen en be-dachtzamen Fabius Maximus, die terstond eene wijze van oorlogvoeren aannam, welke Hannibal noodzakelijk ten verderve moest brengen. Hij vermeed namelijk ieder gevecht, volgde den vijand overal op den voet, maar ontweek hem wanneer hij tot een slag zocht te komen , en trok met uitmuntend overleg partij van elke omstandigheid om hem afbreuk te doen. Omdezegroote bedachtzaamheid, die Rome redde, gaf men hem later den eernaam van Cunctator (de draler). Toen de zes maanden voorbij waren, na verloop waarvan hij zijne dictatoriale waardigheid moest neder-leggen, werden Paulus Aemiuxjs en Terentiüs Varro tot consuls benoemd. De eerste bleef in denzelfden geest handelen, doch Varro waagde op den dag, dat hij het opperbevel voerde, op roekelooze wijze een slag, die bij Cannae, niet ver van de Golf can Manfredonia, geleverd werd, en met eene vreeselijke nederlaag voor de Romeinen en de vernietiging van nagenoeg hun ge-heele leger eindigde, en waarin Paujlus Aemilius den heldendood stierf (216 v. Chr.). Geheel Beneden Italië viel nu van Rome af, en schaarde zich aan de zijde van den overwinnaar, die een verbond sloot met Syrakuse, waar koning HiëRo was overleden, en door zijn verachtelijker! kleinzoon HiëuoNYMUS opgevolgd, die de partij der Karlliaycrs koos, maar kort daarna stierf, en het rijk in schromelijke verwarring achterliet (215 v. Chr.). Als om het ongeluk van Rome geheel te voltooien, werd ook het leger, dat kort te voren tegen de opgestane Galliërs was gezonden, door deze in eene hinderlaag gelokt en geheel vernietigd.

Maar te midden van al die rampen verloochende zich de Romeinsche standvastigheid geen oogenblik. Alle weerbare mannen werden door den Senaat tot redding van het vaderland opgeroepen , en een nieuw leger werd gevormd, dat met onverzwakten moed de vroegere, voorzichtige wijze van oorlogvoeren tegen Hannibal hervatte, en ieder beslissend gevecht ontweek.

Te gelijker tijd werd de bekwame veldheer Marcellus naar Sicilië gezonden, die met uitstekend beleid den oorlog voerde en Syrakuse belegerde, dat zich langen tijd hardnekkig verdedigde. Hij had daarbij groote diensten van den beroemden wis- en natuurkundige Aucuimeues , die bij de stormenderhandsche inname

-ocr page 96-

8-4

der stad (212 v. Chr.) met een groot gedeelte der bevolking het leven verloor. Van dat oogenblik was de vroegere luister van Syra-kuse voor altijd verdwenen, en Sicilië aan de Romeinen onderworpen.

Kort daarna werden deze ook weder geheel meester in Hispanic, waar sedert het begin van den oorlog met afwisselend geluk gestreden was, en waar de later zoo beroemde Cornelius Scipio , wien in het jaar 210 v. Chr. op vierentvvintigjarigen leeftijd het opperbevel gegeven werd, binnen vier jaren Hannibal's broeder, die evenals zijn overleden zwager (bl. 81) Hasdrubal heette» versloeg (208 v. Chr.) , en nagenoeg het geheele Spaansche schiereiland bemachtigde (206 v. Chr.).

Deze oorlog in Uispanië en de aanzienlijke versterkingen, welke de Karlhagers onophoudelijk daarheen moesten zenden , waren allernoodlottigst voor Hannibal , die zich zonder eenige ondersteuning aan geld of troepen in het vijandelijke land moest staande houden. Daarbij kwam nog het nadeel, dat hij zijn leger na den slag bij Cannae, in en bij de stad Capua liet overwinteren , waar het heerlijke, zachte klimaat en de weelderige leefwijze, waaraan de Afrikanen niet gewoon waren, hunne kracht ontzenuwden en hunne vroegere krijgsdeugd verzwakten. Evenwel verstrekt het hem tot onsterfelijken roem, dat hij zich onder zulke ongunstige omstandigheden nog dertien jaar (216—203 v. Chr.) in Italië handhaafde, en nu en dan gewichtige voordeelen op de Romeinen behaalde. In het jaar 207 v. Chr. scheen er uitkomst voor hem te komen opdagen, toen zijn broeder Hasdrubal hem langs denzelfden weg, dien hij zelf vroeger over de Alpen had afgelegd, uit Hispanië te hulp kwam; doch diens leger werd volkomen geslagen, en Hasdrübal zelf sneuvelde met zesenvijftig duizend der zijnen. Nog vier jaren hield Hannibal door zijne onvergelijkelijke veldheerstalenten den oorlog in Zuid-Italië vol, maar werd toen door den Karthaagschen Raad naar zijn vaderland teruggeroepen (203 v. Chr.). Daar was onverwachts alles ten voordeele der Romeinen veranderd. Cornelius Scipio , tot Consul verkozen , had het plan gevormd den oorlog n aar Afrika over te brengen, was met een talrijk leger de Middellandse/ie Zee overgestoken , en had, in verbond met Masinissa , koning van Numidië (1), den Karthaagschen staat aangetast. De komst van Hannibal bracht dezen wel is waar eenig voordeel aan; maar toen hij in het najaar van het volgende jaar bij Zama, eenige mijlen ten Z. van

(1) Numidië lag ten westen van Karthago, en bevatte ongeveer de tegec-woordige Algerijnsche provincie Constantine.

-ocr page 97-

85

Sai lhago , met Scipio slaags geraakte, leed de tot nu toe onoverwonnen veldheer eene volkomen nederlaag. die over het lot van Karlhago besliste. Scipio, die van den Romeinschen Senaat den eernaam van de Afrikaan verkreeg, dwong nu de overwonnenen tot een vrede, waarbij zij van alle bezittingen buiten Afrika moesten afstand doen, hunne oorlogschepen overleveren, en zelfs in Afrika geen oorlog mochten voeren, zonder toestemming van Rome (201 v. Chr.).

Hannibal bleef na het einde van den tweeden Punischen oorlog nog eenigen tijd als Sufieet aan het bestuur, maar ook hier vervolgde hem de haat der Romeinen. Zij klaagden hem aan, dat hij geheime verstandhouding hield met koning Antiochus III van Syrië, die zich lot den oorlog tegen Rome voorbereidde, waarop Hannibal zijn vaderland ontvluchtte, en de wijk bij Antiochus nam (196 v. Chr.).

§ 12. Oorlogen met Phüippus, koning van Macedonië, en met Antiochus, koning van Syrië.

Na het einde van den tweeden Punischen oorlog, en nadat ook kort daarop de Galliërs in Noord-llalië weder tot onderwerping waren gebracht, waren de Romeinen de beheerschers van geheel het westen der toenmaals bekende beschaafde wereld ; alles was daar onder hunne onmiddellijke heerschappij|, of wel tot een onderdanig bondgenootschap gedwongen. Toen wendde hun veroveringszucht begeerige blikken naar het oosten, en weldra boden de omstandigheden hun ook daar de gelegenheid aan, om hun gebied te vergrooten.

Griekenland was, zooals vroeger gezegd is (bl. 60), in dien tijd geheel van zijne vroegere grootheid vervallen. Inwendige tweedracht en het verdwijnen van de oude heldendeugd der voorvaderen hadden het diep gezonken land nagenoeg geheel afhankelijk gemaakt van Macedonië.

In laatsgenoemd rijk regeerde sedert het jaar 221 v. Chr. Philip-pus III, een kleinzoon van Antigonüs Gonatas, een jong, strijdlustig, maar onbezonnen vorst, die zich door den koning van Ulyrië, wien de Romeinen kort te voren eenig grondgebied hadden afgenomen (bl. 81), tot vijandelijkheden jegens Rome liet overhalen. Hij verbond zich in het jaar 216 v. Chr. met Hannibal , die toen juist de schitterende overwinning bij Cannae had behaald (bl. 83); doch de Romeinen wisten zich in de twisten tusschen de Griek-sche staten te mengen, en Philippus in een oorlog met het

-ocr page 98-

86

Aetolische verbond te wikkelen , waardoor hij belet werd Hannib/u. met een leger te komen ondersteunen.

Toen de vrede met Karlhago gesloten was, hadden de Jiomeitien spoedig een voorwendsel gevonden om Macedonii'- den oorlog te verklaren (200 v. Chr.), en de consul Flaminius , die met een leger derwaarts gezonden werd, voerde dien met zooveel beleid, dat hij Philippus , na hem eene beslissende nederlaag bij Cijno-cephalae (i) te hebben toegebracht, tot een hoogst nadeeligen vrede noodzaakte (197 v. Chr.), Hij moest, evenals Karlhago, zijne vloot uitleveren , zware oorlogskosten betalen, afstand doen van het recht om zonder toestemming van Rome oorlog te voeren, en de onafhankelijkheid van alle Grieksche staten erkennen.

De Grieken, wier gevoel voor nationaliteit zoo diep gezonken was, dat zij overal de Romeinen met groot gejuich als bevrijder? inhaalden, zagen echter al zeer spoedig, dat zij eigenlijk slechts van meesters veranderd waren , en de AetoliSrs. die zich door eene der bepalingen van den vrede tusschen Rome en Macedonii verongelijkt gevoelden, riepen niet lang daarna de hulp van in.

Hier regeerde sedert het jaar_22ü_v. Chr. Antiochus III of de Groote (bl. 61), die het diep vervallen rijk der Selmciden weder opgericht en zijne grenzen tot aan den Indus uitgebreid had, Hij gaf aan de roepstem der Aetoliërs gehoor, te meer daar de Romeinen van hem eischten, dat hij de Grieksche steden in Klein-Atië zou afstaan, en Phoenicië en Palestina , die hij op de Egypto-naren had veroverd, aan deze zou teruggeven.

In het jaar 192 v. Chr. verklaarde hij hun den oorlog; maar in plaats van hen op den raad van Hannibal, die zich bij hem bevond (bl. 85), terstond in Italië te gaan aantasten, stak hij met een leger naar Griekenland over. Hier evenwel was de strijd spoedig beslist; de Romeinen brachten hem bij de Thermopylev eene zware nederlaag toe, die hem noodzaakte met het overschot zijner troepen naar Syrië te vluchten. Zij vervolgden hem onmiddellijk. en behaalden eene groote overwinning bij Magnesia (2) (^JtLv. Chr.). die over het lot van Syrië besliste. Antiochus werd tot den vrede gedwongen, moest zijne schepen overgeven , eene zware schatting betalen, Hannibal uitleveren, die evenwel reeds op zijn aanraden de vlucht had genomen, en geheel Klein-Asië afstaan. Dit land werd gedeeltelijk tusschen de Romeinsche hondgenooten,

(1) Cynocephalae of de Hondskoppen lag in Thessalië. eenige mijlen ter\ Z. van de tegenwoordige Turksche stad Larissa.

(2) Tegenwoordig het stadje Manissa ten N. O. van Smyrna.

-ocr page 99-

87

de Jthodiërs en den koning van Pergamvn , verdeeld, en gedeeltelijk in kleine, zelfstandige staten gesplist, die voortdurend met elkander in twist waren , en zestig jaren later geheel onder de heerschappij der Rotnpinen kwamen, die toen (130 v. Chr.I Kleiv-Azië als eene provincie bij hun wereldrijk inlijfden.

Hannibal nam de wijk bij Prüsias , koning van Hithijni' ; maar toen hij ook daar niet meer veilig was voor de vervolging der Romeinen, bracht de vierenzestigjarige held, om niet. in handen zijner doodvijanden te vallen, zich zeiven met vergif om het leven (183-v. Chr.)-

$ 13. Griekenland bij het liomeinsche rijk imjeUjfd. De

derde Punische oorlog en de ondergang van Karlhago.

De weinige onafhankelijkheid , welke Macedonië en Griekenland nog hadden overgehouden, werd hun eindelijk ook ontnomen. D^ onberaden handelwijze van de Macedonian, die eenen oorlog tegen het machtige Home begonnen (151 v. Chr.) , en de voortdurende t weedracht, der Grieken, die de Romeinsche afgevaardigden, welke als bemiddelaars optraden, beleedigden, veroorzaakten hunnen val. De Senaat van Home besloot tot hunne geheele onderwerping. Macedonië werd bezet en bij het, R.omein,sche gebied ingelijfd £148 v. Chr.) , en twee jaren later, nadat Corinthe door den woesten veldheer Mummius was bestormd en geheel verwoest, werd ook Griekenland, onder den naam van Arhaja , tot. eene Romeinsche provincie gemaakt (14C v. Chr.).

Intusschen had zich Karlhago langzamerhand van zijnen val hersteld. Handel, nijverheid en landbouw, door een verstandig bestuur ondersteund, hadden de vroegere welvaart weder in het. leven geroepen, doch ook de oude ijverzucht van Rome gaande gemaakt, zoodat. zich in den Senaat, eene partij vormde, die voortdurend op de vernietiging van de meer en meer in macht toenemende handelstad aandrong. De voornaamste leider daarvan was Marcus Porcius Cato, die bij gelegenheid van een gezantschap persoonlijk door de Karlhagers beleedigd was geworden , en elke redevoering, die hij daarna in den Senaat, onverschillig over welk onderwerp, uitsprak, eindigde met de woorden : »Bovendien is mijne meening, dat Karlhago moet verwoest worden.quot;

De aanleiding tot nieuwe vijandelijkheden werd gevonden in de trouwelooze handelwijze van Masinissa , koning van Nnmidië, den vriend der Romeinen (hl. 84), die, verzekerd van hunne bescherming , op de onrechtvaardigste wijze zijn gebied vergrootte door

-ocr page 100-

telkens onder allerlei voorwendselen steden en landstreken der Kar-Ihagers in bezit te nemen. Deze, door het vredesverdrag belet zonder toestemming van Home oorlog te voeren, onderwierpen de daaruit ontslaande geschillen aan de uitspraak van den Romein-schen Senaat, die alles ten gunste van Masinissa besliste. Eindelijk besloten zij, hun goed'recht met de wapenen te verdedigen, en dit werd te Rome, waar men slechts op eene dergelijke gelegenheid gewacht had, als eene vredebreuk beschouwd. De oorlog werd in het jaar 1-49 v. Ghr. door de Romeinen verklaard, met het vaste voornemen , dien niet te eindigen voordat Karlhago zou hebben opgehouden te bestaan, en een talrijk leger stak naar Afrika over. Tevergeefs trachtten de Karthagers het dreigende gevaar door onderhandelingen af te weren. De Romeinen eischten gehoorzaamheid aan hunne bevelen en tot waarborg daarvan 300 kinderen van de aanzienlijkste geslachten als gijzelaars; aan dien eisch werd voldaan. Daarop werden hun hunne schepen , wapenen en krijgsbehoeften afgevorderd. : ook daartoe ging het ongelukkige volk over. Toen volgde het bevel, dat zij hunne stad moesten laten verwoesten en zich meer landwaarts in vestigen. Die schandelijke onrechtvaardigheid bracht de ffar/Ziajers tot wan-hoop; de razende volksmenigte vermoordde hare eigene gezanten, welke /liet dit voorstel van de Romeinen teruggekomen waren, en bracht alle Italianen, die zich in de stad bevonden, oponmenschc-lijke wijze om het leven.

Nu werd besloten zich tol het uiterste te verdedigen ; dag en nacht werd door jong en oud gewerkt om wapens te smeden en de stad in slaat van verdediging te brengen; daar het benoodigde touw ontbrak, sneden de vrouwen zich het haar af om er pezen voor de bogen en werpmachines van te draaien. Twee jarenlang werd de strijd op leven en dood volgehouden, daar het Romeinsche leger slecht werd aangevoerd en bovendien tegen .zulk een wan-hopigen tegenstand niet was opgewassen. Toen eindelijk zond de Senaat Scipio. den aangenomen kleinzoon van SciPiotfaw Afrikaan, om het bevel over het leger te voeren (147 v. Ghr.). Dezen gelukte heften laatste, na een moeielijk beleg van bijna een jaar, de stad binnen te dringen. Zes dagen en zes nachten duurde de bestorming; huis voor huis moest worden aangevallen, geheele straten werden nedergebrand, eer de laatste 50 000 menschen, niet het tiende gedeelte der vroegere bevolking , zich op genade overgaven (146 v. Ghr.). Negenhonderd rnan trokken terug naar een tempel, op den top eener rots gelegen, staken, toen zij geene uitkomst meer zagen , het gebouw in brand en kwamen in de vlammen om. De

-ocr page 101-

89

gevangenen werden door Scino, die den bijnaam van de jonge Afrikaan verkreeg, als slaven weggevoerd , de stad met den gromt gelijkgemaakt, en het geheele Karthaagsche gebied als eene provincie bij het Romeinsche rijk ingelijfd. /, J'O

Eenige jaren later onderdrukte ook Scipio de jonr/a een zeer gevaarlijken opstand , die in een gedeelte van Hispanië, dat zich aan de heerschappij der Romeinen wilde onttrekken, was uitgebroken. De stad Numantia (1), de zetel van den opstand werd, evenals Karl/iago, na eene hardnekkige verdediging ingenomen en tot een puinhoop gemaakt, en de inwoners als slaven verkocht (133 v. Chr.).

§ 14. Inwendig verval van den Romeinschen staal. De Gracchen.

De oorlogen , waardoor de liomeinen hun gebied nu reeds over geheel zuidelijk-Euro^a, over een gedeelte van de noordkust van Afrika, en over Klein-Azië hadden uitgebreid, hadden hen tot het machtigste \ volk der aarde gemaakt, maar te gelijker lijd een groolen invloed op hun eigen toestand uitgeoefend. Deaanraking, waarin zij met eene ; menigte vreemde volken waren gekomen, had vreemde zeden en gewoonten inganggegeven, en het oorspronkelijke nationale karakter ge- \ wijzigd. Eene menigte kunstwerken, vooral uit Griekenland, als buit naar Rome gebracht, het verkeer met de Grieken , die nog altijd in \ weerwil van bun diep verval, het beschaafdste volk der wereld waren, hadden een weldadigen invloed op de ontwikkeling van het Ro-, meinsche volk, dat langzamerhand met de uitstekendste voortbrengselen van de Grieksche kunstenaars en dichters bekend werd. Het stichten van bewonderenswaardige gebouwen, het aanleggen / van groote wegen enz. waren de bewijzen van grooten vooruitgang bij het vroeger vrij onbeschaafde volk, hoewel de hoogerekunstzin en de fijne beschaving der Grieken hun steeds vreemd bleven.

Maar te gelijker tijd werkten de onnoemelijke schatten, die uil de overwonnen landen naar Rome vloeiden , hoogst nadeelig op, de eenvoudigheid der zeden , waardoor de Romeinen zich vroeger altijd hadden onderscheiden. Eene steeds toenemende weelde onder de aanzienlijkste klasse was daarvan het gevolg, die verderfelijk werkte op den inwendigen toestand van den Romeinschen staat.

In de vroegste tijden waren het, zooals boven gezegd is, de

(1) Numanlia lag aan de Douro in liet W. van de tegenwoordige provincie Ovd-Cattilic, omtrent eene geograpbisehe mijl ten N. van Soria.

-ocr page 102-

90

Patriciërs geweest, die, volgens een recht, op hunne geboorte en afkomst gegrond , de hoogste macht in handen hadden. Later, toen zich het volk krachtiger ontwikkelde, traden ook de Plebejers meer en meer in dezelfde rechten, en tot het bekleeden van de hoogste staatsambten gaf de verdienste evenveel aanspraak als eene aanzienlijke geboorte. Dat was de tijd van de grootste kracht en den hoogsten bloei van het rijk. Maar nu was langzamerhand de rijkdom het groote middel geworden om tot macht en hooge waardigheid te geraken; enkele geslachten, die zich in den oorlog een vorstelijk vermogen hadden weten te verwerven , kwamen tot groot aanzien, en deze zoogenaamde geld-aristncralie zocht zich niet alleen door openbare feesten en het uitvoeren van grootsche werken de volksgunst te verschaffen , maar ook door allerlei ongeoorloofde middelen en voornamelijk door het afpersen van zware geldsommen aan de nieuw ingelijfde provinciën, steeds meer rijkdom te verwerven. De toestand der lagere klassen was doordat alles zeer treurig geworden. De groote menigte slaven, die men als krijgsgevangenen uit de overwonnen landen naar Rome had gevoerd, werden door de rijken gekocht en tot bebouwing van hunne uitgestrekte landerijen gebruikt, zoodat de verdiensten van het volk voortdurend verminderden. De kleine grondbezitters, die daardoor meer en meer verarmden, waren genoodzaakt hunne akkers te verkoo-pen , en terwijl de aanzienlijken zich bovendien op onwettige wijze meester maakten van de veroverde landerijen, welke eigenlijk aan den staat toekwamen, was het geheele evenwicht in de maatschappij verbroken, en zag men allerwege de diepste armoede naast den ontzaglijksten rijkdom.

Aan dien verderfelijken toestand trachtte in het jaar 133 v. Chr. een edel en vaderlandslievend volkstribuun, Tiberius Gracchus, een kleinzoon van den ouden Scipio den Afrikaan (hl. 85), een einde te maken. Hij wilde het volk uit den gezonken staat, waartoe het langzamerhand vervallen was , weder opbeuren, en stelde daarom voor, dat de staatslanderijen, die op wederrechtelijke wijze in handen der bemiddelde klasse gekomen waren, slechts voor een bepaald gedeelte aan deze zouden verblijven, en overigens onder het volk zouden worden verdeeld, met bepaling teven? dat de rijken hunne goederen voortaan niet alleen door slaven . maar ook door vrije burgers moesten laten bebouwen. In dienzelfden tijd stierf de laatste koning van Pergamus (bl. 58) zonder kinderen na te laten, en maakte bij testament de Bomeinen tot erfgenamen van zijn rijk. Daarvan maakte Tiberius Gracchus gebruik, om te eischen, dat dit land onder de arme burgers verdeeld zoii wbrden.

-ocr page 103-

91

Natuurlijk vonden zijne plannen bij nafrenoep alle aristocraten een hevigen tegenstand, die zelfs tot daden van geweld overging. Desniettemin wist Gracchus zijne voorstellen te doen aannemen ; doch in hetzelfde jaar gelukte het aan de machtige partij, -waartegen hij te strijden had . hem door allerlei middelen zelfs bij het volk in verdenking te brengen , van naar de opperheerschappij in liomc te streven. Bij gelegenheid dat hij voor den tweeden keer tot volkstribuun zou gekozen worden, bewerkten zij eene geweldige verwarring onder de bijeengekomen menigte, drongen gewapenderhand de vergadering binnen , en doodden in het gewoel den edelen Gracchus met driehonderd zijner aanhangers (133 vóór Chr.).

Hetzelfde lot trof twaalf jaren later zijne niet minder voortreffe-lijken broeder Gajus Gracchus , die zich even stoutmoedig het lot van het volk aantrok, en de niet ten uitvoer gebrachte plannen van zijn broeder nrèt kracht wilde doorzetten. Ook hij werd in den strijd tegen de machtige aristocratie overwonnen; zijne partij werd in een hevig gevecht verslagen , .waarop hij zich door zijn slaaf het zwaard in de borst deed stooten (121 v. Chr.).

Na zijnen dood woedden de overwinnaars met groote wreedheid tegen zijne aanhangers; duizenden verloren het leven , bijna alle wetten , die in het belang van het volk waren , werden opgeheven , en van dien tijd af heerschten de aristocraten onbeperkt rn de Romeinsche Republiek.

§ 15. Oorlog mei Jugurlha, koning van Numidië. Invallen van de Cimbren en Teulonen. Marius en Sulfa. Oorlog der Bondgenoolen.

De diepe verdorvenheid der aristocraten, die thans het. bestuur in handen hadden, kwam op eene schandelijke wijze aan den dag in den oorlog, dien Rome eenigen tijd later met Jugurtha , koning van Numidië, te voeren had.

Die vorst, een kleinzoon van Masinissa (bi. 84), had zich door het verdrijven en vermoorden van twee zijner bloedverwanten van het gezag meester gemaakt. Daar één hunner in zijn strijd met Jugurtha de tusschenkomst der Romeinen had ingeroepen, waren deze in de zaak gemengd geworden; doch de listige Nu-midische koning maakte een schrander gebruik van de eerloosheid der Romeinsche bewindslieden. Met groote geldsommen haalde hij de meest invloedrijke senatoren tot zijn belang over, en toen hem, pp hevigen aandrang van het verontwaardige volk. eindelijk

-ocr page 104-

92

de oorlog verklaard werd (111 v. Gun.), kocht hij evenzeer de aanvoerders van het naar Afrika gezonden leger om, en bracht hun loen eene geweldige nederlaag foe. Die omstandigheden werkten mede tot de verheffing van een stoutmoedigen en eerzuch-tigen boerenzoon , Gajus Marius genaamd , een man van groote veldheerstalenten en ruwe zeden , die aan eene diepe verachting voor al wat fijnere beschaving en wetenschap heette, een grenze-loozen haat tegen de lage, hebzuchtige aristocratie paarde. Door zijne schranderheid en krijgsmanshoedanigheden had hij zich de gunst des volks verworven, was eenmaal tot tribuun verkozen geweest, en diende nu als onderbevelhebber in het leger, dat tegen Jugurtha was opgetrokken. De volkspartij bewerkte, dat hem (107 v. Ghr.) het opperbevel in dien oorlog werd opgedragen, en in het volgende jaar bracht hij dien roemrijk teneinde. Jugurtha werd overwonnen, gevangengenomen en naar Romn gevoerd , waar men hem den hongerdood liet sterven (104 v. Ghr.).

Marius had het grootste gedeelte van dien goeden uitslag te danken aan hel beleid van een zijner onderbevelhebbers, Gornk-lius Sulla , die tot de partij der aristocraten behoorde , welke daarom ook alle moeite deed om zijn roem ten koste van dien van Marius te verheffen. Dat legde den grond tot een hevigen naijver tusschen de beide mannen, waaruit later de gewichtigste gevolgen voor den Romeinschen staat voortvloeiden.

Hetzelfde wat in den Numidischen oorlog was voorgevallen, geschiedde ook in den oorlog, dien de J?omeiwc« onmiddellijk daarna te voeren hadden tegen de Cimbren en Teutoncn, een woest volk van Germaanschen oorsprong, dat vernielende invallen in het noorden van het Romeinsche grondgebied deed. Ook hier herstelde Marius door zijne overwinningen den voorspoed der Romeinsche wapenen (101 v. Ghr.) , maar aan debekwaamheid van Sulla kwam weder een groot deel van den roem toe, waardoor hunne onderlinge vijandschap nog vermeerderde.

Intusschen duurden te Rome de oneenigbeden tusschen dearisto-craten en het verarmde volk onophoudelijk voort. Marius, die als redder van den staat de lieveling der democratische partij was geworden , en reeds herhaalde malen het ambt van consul had bekleed, trok van die stemming partij om zoowel aan zijne eerzucht als aan zijn haat tegen de aristocraten te voldoen. Verscheidene maatregelen ten gunste van het volk, die hij met behulp zijner aanhangers wist, door te drijven, veroorzaakten eene reeks van binnenlandsche twisten totdat eindelijk zijne willekeurige handelingen hem van zijnen invloed beroofden. Zijne vijanden zegevierden en hij ging vrijwillig in

-ocr page 105-

93

ballingschap, terwijl Sulla daarentegen meer en meer iti aanzien kwam (100 v. Chr.).

Niet lang daarna werd de strijd der partijen voor een oogenblik ter zijde gesteld door het gemeenschappelijke gevaar, dat den staat van den kant zijner Italiaansche bondgenooteu dreigde, en tot eea geweldigen oorlog, den zoogenaamden oorlog der bondgenooten, leidde.

Verscheidene Italiaansche volken , als de Samnielen , de Marsen en anderen, die sedert eeuwen zoogenaamde bondgenooten der Romeinen waren , en op welke door zware belastingen en door het leveren van hulptroepen een groot gedeelte van den last dei-onophoudelijke oorlogen drukte, hadden er reeds meermalen op aangedrongen , dat hun de rechten van Piomeinsche burgers en derhalve ook stemming in de volksvergaderingen en aandeel in het f bestuur, zouden gegeven worden. In plaats daarvan werden hunne diensten met ondank beloond, en waren zij aan de dwingelandij,; de willekeur en de hebzucht der Rorneinsche stadhouders onder--, worpen. Dit deed eindelijk in het jaar 91 vóór Chr. een vreese-i lijken opstand uitbarsten; de verbitterde volksstammen sloten een onderling verbond en scheidden zich geheel van Rome af. In den \ tweejarigen, verwoestenden oorlog, die hiervan het gevolg was J en die aan 300 000 menschen het leven kostte , streden Marius en Sdlla tegen den gemeenschappelijken vijand ; maar de laatste behaalde daarbij veel grooteren roem, en verwierf zich vooral de gehechtheid van het leger. De bondgenooten werden wel is waar lot den vrede gedwongen , maar niet dan nadat aan alle vrije steden van Italië het Rorneinsche burgerrecht was toegestaan (88 v. Chr).

§ 16. Oorlog met Mithridates, koning van Ponlus. Bur-\ g er oor log tusschen Marius en Sulla. Sulla tol dictator , voor onbepaalden lijd benoemd.

Terwijl Italië aldus door oorlogen en binnenlandsche twisten geteisterd werd, dreigde een groot gevaar den Romeinschen staat in zijne oostelijke provinciën.

In het koninkrijk Ponlus in Asië, aan den zuidelijken oever der Zwarte Zee gelegen (bl. 58), regeerde sedert het jaar 124 v. Chr.' een krijgshaftig en ondernemend vorst, Mithridates VI of de Groole genoemd, die, gebruik makende van de omstandigheid dat de Romeinen sedert vele jaren elders in oorlog gewikkeld waren, zijn rijk door geweld van wapenen aanzienlijk vergrootte. Nadat hij de kustlanden rondom de Zwarte Zee van de oostelijke grens van Ponlus tot aan Thracië had bemachtigd, wendde hij zich zuid-

-ocr page 106-

94

waarts, en maakte zich in korten tijd van geheel Klein-Azië meester , versloeg de troepen, die de Rumeinsche stadhouder tegen hem aanvoerde, en gelastte eindelijk op een bepaalden dag een alge-meenen moord, die aan alle Romeinen in die streken, ten getale van meer dan 80 000 het leven kostte (88 v. Chr.). Na deze afgrijselijke slachting stak hij naar Europa ovejr, riep de Grieken tot een bevrijdingsoorlog tegen Rome op, en sloot met dat doel een verbond met Boeotië, Achaja en Sparla (87 v. Chr.).

In dien dringenden nood werd Sullm door den Senaat bekleed met het opperbevelhebberschap over het Romeinsche leger , hetwelk legen Mitiiridates werd uitgerust. Dat wekte den naijver op van Marius, die met eenige zijner medestanders hevige onlusten in Rome bewerkte, en een volksbesluit wist door te drijven, waarbij aan hem het voeren van den oorlog legen Mithridates werd opgedragen. Sulla , wiens leven bedreigd werd, ontkwam uit de stad, nam de wijk naar zijn leger, van welks genegenheid hij volkomen overtuigd was, en rukte terstond op Rome aan. Na een hevig gevecht in de straten behield hij de overhand, en herstelde het aanzien der aristocratische partij ; Marius , die de vlucht had moeten nemen, werd met eenige zijner voornaamste aanhangers vogelvrij verklaard, en bereikte na gevaarvolle omzwervingen een klein eiland op de Afrikaansche kust, waar hij bleef tot de omstandigheden hem eenige maanden later naar Rome terugriepen.

Hier hadden jijne aanhangers, zpodra Sulla met het leger naar het oosten vertrokken was, het hoofd weder opgestoken, zich in de verwarring, die door den strijd der partijen ontstond, weder van hunnen vorigen invloed meester gemaakt, en Marius in hun midden teruggeroepen. Op eéne vreeselijke wijze woedde deze nu tegen zijne vijanden; doch daar hij volstrekt de man niet was om door verstandige maatregelen den staat uit zijn vervallen bin-nenlandschen toestand op te beuren, wijdde hij zijne laatste krachten aan de voldoening zijner wraakzucht. Hij bewerkte, dat een leger werd afgezonden, om in plaats van dat van Sulla, die van zijn bevelhebberschap vervallen verklaard werd, den oorlog tegen Mitiiridates te voeren, en nadat hij aan duizenden zijner vijanden , waaronder de edelste en beschaafdste burgers, zijne woede gekoeld had, stierf hij onverwacht na eene ziekte van weinige dagen (86 v. Chr.).

Intusschen was Sulla met zijn leger in Griekenland aangekomen , waar hij door twee schitterende overwinningen op de Pon-tische troepen, weldra het gezag van Rome hersteld had. Het leger door Marius afgezonden, ging tot hem over, en Mmuu-

-ocr page 107-

«5

jjATjss zag zich genoodzaakt tot het sluiten van een vrede, waarbij de llomeinen in het bezit van hunne Aziatische landen hersteld werden (83 v. Chu.).

Nadat Sulla de afgevallen provincie zwaar getuchtigd bad, besloot hij met zijn leger, dat hij geheel en al aan zich bad weten te verbinden, naar Rome terug te keeren en zich op zijne tegenstanders te wreken. In het begin van het jaar 83 v. Ghr. landde hij in Italië, sloeg de troepen, welke zijne vyanden tegen hem afzonden , in herhaalde gevechten, en maakte zich in het volgende jaar, na een hevigen strijd, van de stad Rome meester (82 v. Ghr.).

Op de gruwelijkste wijze woedde hij nu tegen al degenen, die zich tegen hem hadden verzet, en deed de namen van hen , die hij niet in zijne ;.macht kon krijgen, op lijsten aanteekenen, terwijl hij eene belooning van vijf duizend gulden uitloofde aan ieder, die een der aldus vogelvrij verklaarden vermoordde. In strijd met de bepalingen der republikeinsche staatsregeling liet hij zich tot dictator voor onbepaalden tijd benoemen, en aldus in het bezit eener werkelijke alleenheerschappij, voerde hij een nieuwen, streng aristocratischen regeeringsvorm in. Twee jaren lang (81 en 80 v. Ghr.) behield hij zijne waardigheid, en legde haar toen onverwacht neder, om zich als ambteloos burger op zijn landgoed neder te zetten , waar hij kort daarna aan de gevolgen van zwelgerij en uitspattende levenswijze stierf (78 v. Chr.). Na zijnen dood werd een jeugdig veldoverste, Cnaejus Pompejus , die wegens zijne talenten en de gewichtige diensten , welke hij Sulla bewezen had, in diens hoogste gunst had gestaan, het hoofd der aristocratische partij.

§ 17. Pompejus herstelt hel ttómeimche gezay in Hispanic.

Slavenopstand onder Sparlacus. Oorloy teyen de zee-roovers. Ouerwinningen van Pompejus in Azië.

Reeds gedurende het leven van Sulla hadden zich eene menigte uitgewekenen naar Hispaniê begeven . waar Sertorius, de vroegere stadhouder van dat gewest en een der tegenstanders van Sulla , nadat hij door dezen was vogelvrij verklaard, een talrijken aanhang had gekregen. Door zijne uitmuntende hoedanigheden, zijne dapperheid, rechtschapenheid en welwillendheid, had hij ook de verdrukte inboorlingen voor zich weten te winnen, en zoo in het westen van het schiereiland een republiek gesticht, die van/{ome onafhankelijk werd, en die hij verscheidene jaren lang met groot beleid tegen de aanvallen der Romeinsche legerbenden wist te verdedigen.

-ocr page 108-

96

Eindelijk werd Po.mpe.ius door den Senaat derwaarts gezonden (76 v. Chr.); doch niet dan nadat Sertokhjs door een verraderlijken opperbevelhebber was vennoord, gelukte het hem het gezag van Rome weder te herstellen (72 v. Ciir.).

Nagenoeg in denzelfden tijd dat de oorlog in Hispanic ten einde liep, werd de Romeinsche staat door nog veel grooter gevaar in Italië zelf bedreigd, toen eene menigte slaven, wier aantal tot 50 000 klom, in opstand kwamen (73 v. Chr.). Onder aanvoering van een hunner, den heldhaftigen Spartacus, weerstonden zy twee jaren lang alle aanvallen, en trokken verwoestend door het land, totdat het eindelijk aan Ckassus , den rijksten man in Rome, en evenals Pompejus een der vroegere veldoversten van Süixa , gelukte , hun den toevoer van levensmiddelen af te snijden, en in een laatsten veldslag, waarin de slaven met de vertwijfeling der wanhoop streden en Spartacus sneuvelde , bijna hunne geheele macht te vernietigen (71 v. Chr.). De overgeblevenen, die zich ver-eenigd hadden en zochten te ontkomen, werden door Pompejus , die juist uit Hispanic terugkeerde, toevallig ontmoet en tot den laatsten man omgebracht.

Eindelijk had Rome in dien tijd nog een derden oorlog te voeren tegen de zeeroovers in den Archipel en in de Middellandsch Zee, die zich tot een geregelden staat hadden gevormd, en, meer en meer in macht aangroeiende , ten laatste eene vlo(4^an 1200 groote schepen bezaten. Zij plunderden allerwege de kusten, veroverden meer dan 400 zeeplaatsen, waarvan zij eene menigte bewoners als slaven verkochten , maakten de geheele zee onveilig , en beletten daardoor allen handel. In hel jaar 78 v. Ghr. begonnen de Romeinen den strijd tegen de gevaarlijke vrijbuiters, maar leden door jie onbekwaamheid der uitgezonden bevelhebbers herhaaldelijk nederlagen. Toen dientengevolge de toevoer over zee naar Rome eindelijk geheel belemmerd werd, en daardoor zelfs gebrek en duurte in de stad ontstond, drong de volksvergadering op krachtiger maatregelen aan , en dreef het besluit door, dat aan Pompejus voor den tijd van drie jaren het opperbevel over de land- en zeemacht, met een uitgestrekt gezag werd opgedragen (67 v. Chr.). Binnen drie maanden had hij de roovers volkomen geslagen en vernietigd, bijna al hunne schepen verbrand, en de iioor hen bezette havens heroverd. Onmiddellijk na dezen gelukkigen uitslag, die zijn roem en de gunst, waarin hij bij het volk stond, nog meer vergrootte, werd hem ook het opperbevel opgedragen in den oorlog, die eenigen tijd te voren weder met Mi-thridates van Ponlus was uitgebroken.

-ocr page 109-

97

Deze vorst had zijne vroegere veroveringsplannen weder opgevat (75 v. Cim.), en zich van verschillende omliggende landstreken meester gemaakt. De Romeinsche veldheer Lucullus , met een leger naar Azië gezonden, ontnam hem echter niet alleen zijne veroveringen , maar zelfs zijn eigen koninkrijk, en wendde zich daarna tot den koning van Armenië (1), een bondgenoot vanMi-thridates. Ook deze werd overwonnen; doch toen Lucullus het plan maakte ook de Parihen te gaan beoorlogen, weigerden zijne soldaten hem naar dat verwijderde land te volgen, daar zy met den onmetelijken buit, door het plunderen der rijke Aziatische steden verkregen, huiswaarts wenschten te keeren (67 v. Chr.).

Inmiddels had Pompejus, die toen juist den oorlog tegen de zeeroovers ten einde gebracht had, weten te bewerken, dat hem door den Senaat hel beleid van den oorlog tegen Mithridates werd opgedragen, waarop Lucullus het opperbevel nederlegde en naar Rome terugkeerde (66 v. Chr.). Pompejus zette nu den krijg voort. Mithridates , die intusschen weder een leger verzameld had, leed opnieuw eene vreeselijke nederlaag,3 en toen hij ook door zijne troepen verlaten en zelfs door zijne eigene zonen verraden werd, bracht hij zich zeiven om het leven (63 v. Chr.).

Pompejm^ die de krijgstucht in het leger volkomen hersteld • had, bracnl in weinige jaren geheel Klein-Azië, Armenië, Syrië en Judaea tot onderwerping. Een gedeelte van dat grondgebied werd, in vier provinciën verdeeld, bij het Romeinsche rijk gevoegd. Armenië werd evenals Judaea aan Home schatplichtig gemaakt, en in het laatste land, dat na de bestorming van Jeruzalem (63 v. Chr.) onder Romeinsche heerschappij was gekomen, werd een afstammeling der Maccabeërs (bl. 62) tot viervorst aangesteld, hoezeer het bestuur eigenlijk in handen was van den listigen Antipater , wiens zoon, Herodes, dertig jaren later, den laatsten vorst uit het Maccabeeuwsche huis vermoordde, en met behulp der Romeinen de koninklijke waardigheid over Judaea aanvaardde (30 v. Chr.).

§ 18. Samenzwering van Catilina. Het eerste driemanschap.

Terwijl Pompejus den krijg in Azië voerde, werd Jiome be-

(i) Het koninkrijk Armenië, tusschen Klein-Azië en de Kaspische Zee gelegen , had zich, na de overwinning van Antiochus den Groote door de Romeinen, (bi. 61), uit eenige provinciën van diens rijk gevormd.

ï- 7

-ocr page 110-

98

dreigd door eene uitgebreide samenzwering, welke gesmeed was door Gatiuna , een aanzienlijk aristocraat, die door zijne losbandige en verkwistende levenswijze in diepe schulden was gedompeld , en zich door eene geheele omwenteling in den staat en de daarbij te verwachten vervolgingen en verbeurdverklaringen van goederen weder hoopte te verrijken. De algemeene verdorvenheid maakte het hem gemakkelijk, zoowel onder de zedelooze aristocratie als onder het gepeupel, een tal van aanhangers te verwerven, en zoodoende het plan op te vatten de stad aan alle hoeken in brand te steken en zich in de verwarring, die daaruit zou ontstaan, van de heerschappij meester te maken. Reeds was de tijd voor de uitvoering van het plan nabij, toen het gelukkig ontdekt werd door den Consul Tullius Cicero , een man, die evenzeer door oud-Romeinsche deugd en gevoel voor recht, als door kunde en welsprekendheid beroemd is geworden. Zoodra hij genoegzame bewijzen in handen had, trad hij openlijk in den Senaat met eene beschuldiging tegen Gatiuna op, en door vier schitterende redevoeringen, die als meesterstukken van welsprekendheid vermaard zijn geworden, ontmaskerde hij den booswicht, die daardoor genoodzaakt werd de vlucht te nemen. De voornaamste zijner medesaanjgezworenen werden gegrepen en ter dood gebracht, en hij zelf, die met eene bende soldaten de wijk naar Etrurië had genomen, werd in een hardnekkig gevecht overwonnen en gedood (63 v. Gim.).

In het begin van het jaar 61 v. Chr. kwam Pompejus te Rome terug, bekleed met eene uitgebreide macht, zooals geen Romein ooit vóór hem bezeten had. Sterk door de toegenegenheid van een geoefend leger, in het bezit van de volksgunst en van aanzienlijke rijkdommen, waardoor hij zich in dien tijd vooral den grootsten invloed kon verschaffen, meende hij de heerschappij te zullen kunnen in handen houden, te meer daar hij, om de genegenheid van het volk niet te verliezen, geheel tot de democratische partij was overgegaan : doch weldra bleek het, dat hij de krachtige hoedanigheden miste, die voor zulk een hoog standpunt, onder zulke moeilijke omstandigheden een vereischte waren. Invloedrijke tegenstanders, die hoofdzakelijk ook slechts hun eigen belang zochten, verzetten zich tegen zijne eerzuchtige bedoelingen, en om zijn verminderd aanzien te herstellen , verbond hij zich met een niet minder eerzuchtig, maar veel bekwamer en krachtvoller veldoverste , Gajus Julius Caesar , die, uit een oud patricisch geslacht geboren en uitmuntende als staatsman, veldheer, redenaar en schrijver, van zijne zijde eveneens naar het hoogste gezag

-ocr page 111-

99

streefde, en om dat doel te bereiken, de noodzakelijkheid inzag zich nu niet Pompe/us te verbinden.

Beide mannen begrepen, dat zij tot het ten uitvoer leggen hunner ontwerpen , vóór alles geld behoefdenj, en haalden daarom den schatrijken Crassüs tot hunne plannen over, door zijne hebzucht te streelen met het vooruitzicht, dat hij tot stadhouder in eene rijke Aziatische provincie zou benoemd worden.

De vereenigihg , die door deze drie mannen niet bepaaldelijk gesloten werd om gezamenlijk een onbeperkt gezag over het Ro-meinsche rijk te voeren en alzoo den republikeinschen staatsvorm omver te werpen, maar veeleer om ieder voor zich zeiven zijne eerzuchtige oogmerken te bereiken , wordt het eerste Driemanschap genoemd (60 v. Ciir.1).

§ 19. Verdeeling van de heerschappij tusschen de driemannen. Dood van Crassus. Oorlog van Caesar in Gallië.

De driemannen beheerschten weldra door den invloed, dien zy op het volk uitoefenden, den geheelen staat, en namen de leiding van alle zaken in hunne eigene handen, zonder zich veel om den Senaat te bekommeren, die nergens steun genoeg vond om zich tegen hen te verzetten. Na een paar jaren liet Caesar zich het stadhouderschap in Dovcn-Ilalir en in de provinciën Illyrië en Gallië (1) opdragen (58 v. Chr.), omdat hij door de krijgsverrichtingen, welke hem vooral in het laatstgenoemde gewest wachtten, in staat zou worden gesteld, een krachtig en geoefend leger onder zijne bevelen te krijgen , waarop hij later, bij het volvoeren van zijne eerzuchtige plannen, zou kunnen rekenen. Aan den hebzuchtigen Crassus werd het bestuur over het rijke Syrië opgedragen, terwijl Pompejus stadhouder van Hispanic werd (55 v. Chr.).

Crassus vertrok naar Azië en begon een oorlog tegen de Parthen , waarin hij echler twee jaren later (53 v. Chr.) zijnen ondergang vond. Hij werd geslagen , gevangengenomen en door de verbitterde overwinnaars gedood, die hem tot hoon van zijn geldzucht , gesmolten goud in den mond goten.

Pompejus liet het bestuur in Hispanic door zijne onderhoorigen

(4) De provincie Gallië. waarvan hier gesproken wordt, omvatte ongeveer het grondgebied van het tegenwoordige koninkrijk Sardinië. Saeoyëen Vene-iië. Later werd de naam Gallië meer bepaaldelijk aan het tegenwoordige FranJcrijk gegeven, waarvan de Romeinen toenmaals slechts een zeer klein gedeelte in het zuid-oosten, van de Pyreneën tot aan den Uhóne, in hun bezit hadden.

-ocr page 112-

100

waarnemen en bleef zelf te Rome ten einde zijn invloed op het algemeene staatsbestuur te behouden.

Caesar daarentegen , die zeer goed inzag dat Pompejus in den strijd der partijen te Home langzamerhand het groote aanzien , waarin hij nu nog stond, zou verliezen, trachtte zich vóór alles krijgsroem en de gunst van zijn leger te verwerven. In het een zoowel als in het ander slaagde hij bij uitnemendheid. Gebruik makende van de invallen van woeste Germaansche volksstammen in de landstreken, door de Galliërs bezet (het tegenwoordige Frankrijk), kwam hij dezen laatste te hulp, verjoeg de indringers, maar breidde tevens zijn eigen gezag voortdurend verder uit, en onderwierp achtereenvolgens de meer noordelijk wonende stammen tot aan en over den Rijn, drong in Germanië (het tegenwoordige Duilschland) door, en stak zelfs tweemaal naar Brilannië over. Binnen acht jaren had hij het geheele land der Galliërs aan de Ro-meinsche heerschappij onderworpen, en er de grondslagen gelegd tot een geregeld bestuur. Allerwegen werden Romeinsche koloniën gesticht, groole wegen aangelegd, en de taal, de rechtspleging en de munt der Romeinen ingevoerd (58—50 v. Chr.). Caesar zelf heeft zijne veldtochten in Galltë en den daarop volgenden burgeroorlog in een uitstekend werk beschreven.

§ 20. Strijd tusschen Pompejus en Caesar. Bood van Pompejus. ^

Te midden van zijne krijgsbedrijven verloor Caesar het groote doel van zijn leven niet uit het oog; voortdurend bleef hij met zijne vrienden te Rome in betrekking, en hield zoodoende altijd den blik gevestigd op hetgeen daar voorviel. Door omkoopingen beloften vermeerderde hij zijne aanhangers, terwijl hij meer en meer de gunst des volks verwierf door zijne schitterende wapenfeiten en door den roem, waarmede hij in verre gewesten den Romeinschen naam omstraalde. De strijd der partijen duurde intusschen onophoudelijk voort, en Pompejus , die niet bekwaam en krachtig genoeg was om den vervallen toestand van het staatsbestuur te herstellen, verloor meer en meer zijn aanzien bij het volk. Eindelijk ging hij weder geheel tot de partij der aristocraten over, die bij hem steun zochten tegen het woelzieke gemeen. Hij werd in het jaar 52 v. Chr. tot consul verheven, zonder dat er een tweede nevens hem benoemd werd. Aldus met nagenoeg koninklijke macht bekleed, hoopte hij in verbond met de aristocraten , sterk genoeg te zijn om weerstand te kunnen bieden aan

-ocr page 113-

401

de democratische partij en aan Caesah. Er werden nu verscheidene maatregelen genomen , die klaarblijkelijk vijandig legen dezen laatste gericht waren; vele zijner vrienden werden uit den Senaat geweerd (51 v. Chr.) , en toen Caesar , die inmiddels den oorlog in Gallic ten einde gebracht had, zijn voornemen te kennen gaf, naar Home te komen, om naar de waardigheid van consul to dingen , gelastte hem de Senaat, dat hij eerst zijn leger zou afdanken (50 v. Chr.). Hij bewilligde daarin, op voorwaarde, dal Poii-wsjus insgelijks zijne troepen zou ontslaan, waarop de Senaat in Januari van het jaar 49 v. Chr. het besluit nam, dal Caesar , indien hij vóór den 4sten Mei zijn leger niet had afgedankt, voor een vijand des vaderlands zou worden verklaard. Te gelijkertijd werd Pompejus met onbepaalde macht tot veldheer benoemd.

Nu was voor Caesar , die zich inmiddels in de stad Ravenna, in het zuiden van de Romeinsche provincie Gallic ophield, het oogenblik gekomen om met kracht op te treden. Vertrouwend op zijn geluk en op zijn leger, dal hem met onbeperkte loege-uegenheid aanhing, trok hij den Hubico, de grensrivier, die zijn stadhouderschap van het eigenlijke Romeinsche grondgebied af-scheidcte, over, en rukte met snelle marschen op Rome aan. Hier geraakte op die tijding alles in de schromelijkste verwarring ; Pofc-i'Ejus, die geene genoegzame voorbereidingen getroffen had, en nu inzag, dat hij niet tegen de geoefende legioenen (1) van zijn tegenstander was opgewassen , nam de vlucht, en begaf zich naar Epirus, waar hij een grooter leger bijeenbracht. Caesar trok nu Some binnen, regelde daar het bestuur, en ging daarop naar Hispanië, het stadhouderschap van Pompejus , waar diens voornaamste strijdkrachten zich bevonden. Deze werden na een bloedigen slag gedwongen de wapenen neder te leggen, en gingen gedeeltelijk tot den overwinnaar over; inmiddels maakten diens opperbevelhebbers zich van Sicilië en de overige Italiaansche eilanden meester. Na zijne terugkomst te Rome liet Caesar zich tot consul voor het volgende jaar verkiezen, en trok daarop naar Epirus (48 v. Chr.). Aanvankelijk behield Pompejus, die veel sterker was, in eene menigte kleinere gevechten de overhand, rnaar in de maand Augustus kwam het bij Pharsalus (eene stad in Thessalië, vijf mijlen ten Z. van Larissa), tot een beslissend gevecht, waarin zijn leger geheel vernietigd werd. Hij nam de vlucht naar Egypte, waar hij hoopte gastvrij ontvangen te zullen worden,

(1) Het Romeinsche leger was verdeeld in onderafdeelingen , die legioenen genoemd werden, en in den oudsten tijd 3000, (Joch later 4 tot 6000 man sterk waren.

-ocr page 114-

102

doch werd zoodra hij aan land trad, op last van de Egyptische regeering, die zich daardoor bij Caesar verdienstelijk wilde maken , verraderlijk vermoord (Sept. 48 v. Ciir.). »

§ 21. Alleenheerschappij en dood van Caesar.

In Egypte regeerde toenmaals de minderjarige koning Pto-lemaeus D[onïsus , wien zijne zuster, de schoone Cleopatra , een gedeelte van de regeering betwistte. Caesar, die zijnen vijand op den voet was gevolgd om hem geen tijd te geven tot het verzamelen van een nieuw leger, kwam kort na den dood van Pom-pejus in Egypte aan, en werd tot scheidsrechter in den twist benoemd , dien hij ten voordeele van Cleopatra besliste. In den strijd, die daarover ontstond, kwam de jonge koning om het leven , waarop Cleopatra tot koningin verheven werd (47 v. Chr.). Daar inmiddels de zoon van Mithridates , van de verwarring in het Romeinsche rijk partij trekkende , begonnen was veroveringen in Klein-Azië te maken, wendde zich Caesar daarheen en bracht den oorlog in ongeloofelijk korten tijd ten einde, zoodat hij het bericht, daarover in een brief aan den Senaat in drie woorden kon samenvatten; Vent, vidi, vici (Ik kwam, ik zag, ik overwon).

Nog vóór het einde van het jaar 47 v. Chr. kwam hij in Rome terug, van waar hij terstond naar Afrika overstak, en de aanhangers van Pompejus , die zich daar verzameld hadden, eene geweldige nederlaag toebracht (-46 v. Chr.). De overgeblevenen, die de wijk naar Hispanië genomen hadden en zich daar trachtten staande te houden, vernietigde hij in het volgende jaar, en met deze overwinning was hij tot de alleenheerschappij in het rijk geraakt.

Hij trachtte nu door eene wijze wetgeving den staat uit zijn diep verval op te beuren (1), en gaf eene nieuwe inrichting aan de regeering, die wel is waar op de oude instellingen gegrond was . maar voornamelijk daarin verschilde, dat eene bijna onbeperkte macht in zijne handen gegeven werd. De Senaat droeg hem de waardigheid van dictator voor zijn leven op, en verleende hem

(1) Onder de verschillende nuttige instellingen , welke Caesar invoerde , behoorde ook de regeling van de zeer verwarde tijdrekening. Met behulp van den sterrenkundige Sosioenes bepaalde hij het jaar op 36.dag, en stelde vast, dat er elke vier jaar een schrikkeljaar van 366 dagen zou zijn,terwijl de overige jaren 365 dagen zouden tellen. Deze tijdrekening, naar hem de JuliaanscAe genoemd, werd in het jaar 1582 na Chr. veranderd, doch is thans nog bij de Grieksche Christenen in gebruik.

-ocr page 115-

103

den naam van Imperator, een titel, die tot nu toe slechts aan d zegevierende veldheeren werd gegeven , en door hen weder werd afgelegd, wanneer zij hun zegepralenden intocht in Rome hadden gehouden. Langzamerhand echter begon het woord Imperator de beteekenis van oppermachtig bestuurder te verkrijgen, in welken zin het later altijd gebruikt werd.

De groote macht, waarmede Caesar bekleed was, en zijn zichtbaar streven om bovendien nog den titel en de eerbewijzen van een alleenheerscher te verwerven , verbitterde intusschen vele aanzienlijke mannen , die met diep leedwezen de oude republikeinsehe instellingen , waaronder Rome eenmaal groot, machtig en vrij was geweest, zagen verdwijnen, en zoo vormde zich onder de leiding van twee hunner, Brutus en Cassids, eene samenzwering, die ten doel had, den Imperator te vermoorden. Dat voornemen werd den 15den Maart van het jaar 44 v. Chr. ten uitvoer gebracht. In de geopende zitting van den Senaat werd Caesar door de .saamgezworenen overvallen, en, met drieëntwintig dolksteken doorboord , stortte de grootste man van zijnen tijd levenloos voor het standbeeld van Pompejus ter aarde.

§ -1'i. Hel tweede driemanschap. Slag hij Aclium.

Ja den dood van Caesar werd Brutus in Macedonië en Cas-sius in Syrië tot stadhouder benoemd, doch al zeer spoedig bleek het, dat het doel waarmede zy Caesar om het leven gebracht hadden» niet zou bereikt worden, en dat de liefde voor de vrijheid en de oude republikeinsehe staatsinrichting niet meer in de harten van het verbasterde Bomeinsche volk leefde. De hoop om tot de herstelling van den vroegeren regeeringsvorm te geraken, verdween al zeer spoedig, toen Antonius, een bekwaam maar zedeloos man, die door Caesar tot consul was aangesteld, door eene welsprekende redevoering, waarin hij de groote daden van den vermoorden Imperator herdacht, het volk tot haat tegen de saamgezworenen ophitste. De Senaat verklaarde kort daarna Antonius, die zich door het volk het stadhouderschap in Noord-Italië had lalen opdragen, voor een vijand des vaderlands, en zond op aansporing van Cicero , die bij deze gelegenheid weder verscheidene beroemde redevoeringen uitsprak, een , leger tegen hem af (43 v. Chr.). Dit werd onder het bevel gesteld van Caesar Octavi-anus , een zusters kleinzoon en erfgenaam van Julius Caesar , die juist in dien tijd in Rome gekomen was, en hoezeer slechts negentien jaren oud en van niet meer dan middelmatige bekwaam-

-ocr page 116-

104

heden, zich met groote sluwheid aan de partij van den Senaat had aangesloten, en steunende op het leger, dat hem ais erfgenaam van den beminden veldheer zeer genegen was, reeds toen het oog op de toekomst hield, die hem de alleenheerschappij zou doen verwerven. Antonius werd geslagen en vluchtte naar Gallië, waar Lepjjjus , evenals hij een der vroegere aanhangers van Caesar , stadhouder was.

Intusschen was de republikeinsche partij in den Senaat voortdurend sterker geworden, en Octavianus , die daarin een beletsel tegen de latere volvoering zijner eerzuchtige plannen zag, begreep dat het raadzamer zou zijn, zich met Antonius en Lepidus te vereenigen. Hij knoopte daarom onderhandelingen met hen aan, en zoo kwam, nog vóór het einde van het jaar (43 v. Chr.), het tweede Driemanschap tot stand.

Met het vereenigde leger naar Rome getrokken, hernieuwden nu de drie verbondenen de gruwelijke tooneelen uit den tijd van Sulla (bl. 95). Duizenden werden vogelvrij verklaard, vermoord en verbannen, en het geheele land door roof en geldafpersing geteisterd. In het volgende jaar besloten de driemannen zich naar Macedonië te wenden, waar Brutüs en Cassius de aanban-gers der republikeinsche partij om zich vereenigd en een talrijk leger bijeengebracht hadden.

Antonius en Octavianus staken naar Macedonië over, en het kwam bij Philippi (1) tweemaal kort na elkander tot een bloedig gevecht, waarin ^net leger der driemannen overwon (42 v. Chr.). Brutus en Cassius brachten zich zeiven om het leven, en met hen zonk de vrijheid van het Romeinsche volk in het graf.

De heerschappij werd nu tusschen de beide overwinnaars verdeeld , en de nietswaardige Lepidus ter zijde geschoven, die het laaiste gedeelte van zijn leven in eene weinig beduidende betrekking doorbracht. Octavianus verkreeg het westersche en Antonius het oostersche gedeelte van het rijk. Het duurde evenwel niet lang of er ontstond groote oneenigheid tusschen hen beide. Antonius, die in weerwil van zijne bekwaamheden, slechts een verachtelijk en lichtzinnig mensch was, liet zich geheel en al verstrikken door de bekoorlijkheden van de Egyptische koningin Cleopatra , waardoor hij Octavianus , met wiens zuster hij gehuwd was, ten hoogste verbitterde. Toen hij eindelijk de eer der natie geheel en al met voeten trad, en de landstreken, welke door Ro-

0) Philippi lag omtrent 15 geograpliischc mijlen noord-oostwaarts van de tegenwoordige Turksche stad Salonika.

-ocr page 117-

105

meinsche soldalen in Azië veroverd waren, aan de kinderen van Cleopatra wegschonk, beroofde de Senaat hem op aandringen van ^OcTA^jANus van al zijne waardigheden, en verklaarde aan de Egyptische koningin den oorlog (32 v. Giut.). Hij verzamelde nu wel in Griekenland een leger en eene vloot, maar gaf door zijn weifelen aan Octaviantjs gelegenheid zich nadrukkelijk lot den krijg toe te rusten.

Deze stak daarop naar Griekenland over, en bij Kaap Aclium (1) raakten de beide vloten met elkander slaags (31 v. Chr.). Octa-viantjs behaalde de overwinning, en Cleopatra , die zich met vele Egyptische schepen bij Antonius bevond, nam gedurende het gevecht de vlucht, en werd terstond door dezen gevolgd. Een korten tijd trachtten zij zich nóg tegen Octavianus , die zich ook terstond met zijn leger naar Egypte begeven had, te verdedigen , maar tevergeefs. Antonius doorstak zich met zijn zwaard, en Cleopatra , die bemerkte dat Octavianus voornemens was, haar naar Borne te voeren om zijn zegepralenden intocht op te luisteren , bracht zich insgelijks om het leven door slangenvergif. Egypte werd als eene provincie bij het Romeinsche rijk ingelijfd (30 v. Chr.).

§ 23. Regeering van Augustus.

Na de overwinning bij Actium was voor Octavianus de weg tot de alleenheerschappij gebaand, en van dien^tijd af werd in Rome de monarchale regeeringsvorm ingevoerd, die tot aan den val van het rijk bleef voortduren. Kort na zijne terugkomst te Rome, •werd hem de titel van Imperator en de eernaam van Augustus (de verhevene) geschonken , onder welken laalsten naam hij voortaan als keizer in de geschiedenis voorkomt.

De meeste republikeinsche instellingen bleven nog wel bestaan, maar zij hadden hare vroegere b'eteekenis en kracht verloren. De waardigheden van consul, van voorzitter in den Senaat, van volkstribuun , van opperpriester enz, werden alle aan Augustus voor zijn leven opgedragen, en het is te begrijpen , dat daardoor de geheele regeering, zoo al niet in naam dan toch inderdaad, in handen van den machtigen Caesar of Keizer, welke benaming Augustus bijbehield , gelegd was.

De groote kracht van de keizerlijke regeering zoowel als van het Romeinsche rijk in het algemeen, berustte nu bij het leger, dat

(1) Kaap Actium vormt de noordoostelijke punt van liet tegenwoordige Griekenland.

-ocr page 118-

106

door Augustus opnieuw en beter georgansieerd werd. Het bestond voortaan niet meer, zooals ih vroegere eeuwen , uit de Ro-meinsche burgers zelve, die na den voleindigden oorlog weder tot hunne huiselijke bezigheden terugkeerden, maar liet was een zoogenaamd staand leger geworden, dat voortdurend onder de wapens bleef, en niet zoozeer voor het vaderland dan voor geld diende. Het was nagenoeg geheel en al aan de grenzen van het rijk in vaste legerplaatsen opgesteld.

De kunsten en wetenschappen, die meer onder de aanzienlijke burgers in bloei toegenomen waren , sedert de Romeinen ruim twee eeuwen vroeger met de Grieksche beschaving in aanraking kwamen , werden onder de regeering van Augustus tot een hoogen trap ontwikkeld. Beroemde dichters, als Viugiuus, Horatius, Oyidius enz., geschiedschrijvers, als Cornelius Nepos en Trrus Livius gaven aaa de Romeinsche letterkunde een grooten luister, waartoe de beroemde redenaar Cicero in zijne uitmuntende geschriften den grond gelegd had.

Bovendien deed Augustus aanzienlijke bouwwerken uitvoeren , die thans nog de bewondering van het nageslacht opwekken, en door het geheele rijk voortreffelijke groote wegen aanleggen , die de onderlinge gemeenschap en daardoor de welvaart aanzienlijk bevorderden.

Gedurende zijne regeering had daarenboven een voor de geheele menschheid merkwaardige gebeurtenis plaats, namelijk de geboorte van Jezus Christus in het stadje Bethlehem , in Palestina.

Augustus streelde er niet naar, een veroveraar te zijn, maar veel meer het uitgebreide rijk binnen zijne grenzen meer vastheid en zekerheid te geven. Alleen de oorlog, dien hij te^en de Germanen voerde, en de veroveringen gedurende zijne regeering op dat volk gemaakt, zijn hierop eene uitzondering.

De Germaansche volken , die een groot gedeelte van Europa ten noorden van het RomeinSche rijk bewoonden , kunnen in twee groote afdeelingen gesplitst worden, waarvan de eene zich ten noorden van de Oostzee uitbreidde (de latere Scandinavii-rs, Noormannen enz.), en de andere sedert verscheidene eeuwen in het tegenwoordige DuitschlanÜ en Nederland woonde, en in eehe menigte stammen verdeeld was.

De dappere, torsch gebouwde en vrijheidlievende Germanen waren reeds ten tijde van Caesar aan de Rijnoevers met de Romeinen in aanraking gekomen, en de later herhaaldelijk uitbrekende vijandelijkheden tusschen de beide volken gaven eindelijk (13 v. Chr.) aanleiding tot een oorlog, die doorDrusus ,den dap-

-ocr page 119-

107

peren stiefzoon van Augustus, met veel beleid gevoerd werd. In vier veldtochten (12—9 v. Chr.) drong hij, en na zijnen dood (9 v. Chr.) zijn broeder Tiberius , tot diep in het noorden en noordwesten van Germanië door, waar eene menigte volksstammen onderworpen werden, die wel niet onmiddellijk bij het Ro-meinsche rijk werden ingelijfd, maar onder den titel van bond-genooten , de zeden en de rechtspleging van hunne overwinnaars aannamen, en hunne krijgslieden in de Romeinsche legers lieten dienen. De macht der Romeinen, die zich met verstandig overleg tegenover de Germanen gedroegen, zou zeker zeer spoedig gevestigd zijn geweest, indien niet de trotschheid en de hebzucht van Quinctilius Varus, een der stadhouders, die op Ticerius volgden , het vrijheidminnende volk door zijne dwingelandij tot een geweldigen opstand hadden gedreven. Onder aanvoering van den stoutmoedigen Hermann of Arminius, vorst der Cheruskan, overvielen zij Varus in het Teutohunjerwoud (in het tegenwoordige Lippe-Delmold), en vernielden in een moorddadigen slag van drie dagen zijn geheele leger, dat ruim 20 000 man sterk was (9 na Chr.). Varus zelf stortte zich uit wanhoop in zijn zwaard : alle kasteelen der Romeinen in Duilschland weiden verwoest, en hunne heerschappij aan gene zijde van den Rijn vernietigd.

Germanicus de zoon van- Drusus , die eenige jaren later (14 tot 17 na Chr.) opnieuw verscheidene krijgstochten tegen de Germanen ondernam, herstelde wel de eer der Romeinsche wapenen , maar slaagde er niet in , hen aan zijn gezag te onderwerpen.

Augustus stierf in het jaar 14 na Chr., nadat hij zijnen stiefzoon Tiberius tot zijn opvolger benoemd had.

§ 24. Het keizerrijk van den dood van Augustus tot de troonsbeklimming van Vespasianus.

De vier keizers uit het geslacht van Augustus , die nu achtereenvolgens op den troon kwamen, Tiberius , Caligula , Claudius en Ni^yj, waren niet alleen als vorst diep verachtelijk, maar drie hunner waren ook als mensch ware monsters van wreedheid en zedeloosheid, terwijl de vierde , Claudius , door zijne zwakheid een speelbal werd van ellendige gunstelingen, die het rijk in een afgrond van ellende stortten. Wel getuigde het voor de diepe verbastering, waartoe de eenmaal zoo fiere en edele Romeinen gezonken waren, dat zij eene reeks van gruwelen, waarvan eene enkele in vroegere eeuwen voldoende zou geweest zijn om

-ocr page 120-

108

een algemeenen opstand te doen ontstaan, niet alleen geduldig verdroegen, maar dat zij hunne dwingelanden zelfs met de ver-achlelijkste vleierij en de kruipendste laagheid vereerden.

Tiberius (44 tot 37), die eene menigte edele Romeinen op de aanklacht van zijne talrijke geheime spionnen deed ombrengen, nam reeds in de eerste jaren zijner regeering een maatregel, •welke in latere tijden de noodlottigste gevolgen had. Hij veree-nigde namelijk de talrijke lijfwachten, de zoogenaamde Praelori-aneit, die in den tijd van Augustus in de verschillende garnizoenen van Italië verspreid lagen, in eene versterkte legerplaats voor de poorten van Borne. Daar de keizerlijke regeering hoofdzakelijk op soldatenheerschappij gegrond was, kregen deze Pracloriatien langzamerhand meer en meer invloed en macht, zoodat zij naderhand zelfs eigendunkelijk keizers benoemden en afzetten.

De laatste jaren zijns levens bracht Tiberius, door onophoudelijke vrees en gewetenswroeging gekweld, op het eiland Capri nabij Napels door. Hij stierf in het jaar 37.

Zijn achterneef, Caligula, de ontaarde zoon van den edelen Germanicus , was zijn opvolger (37 tot 41). Hij overtrof zijn voorganger nog in wreedheid , en was bovendien een ijdel en zwakhoofdig mensch. Zijne geheele regeering was eene aaneenschakeling van moorden en afpersingen , van terechtstellingen en martelingen , welke hij zelf met: het grootste genoegen bijwoonde. Eindelijk werd hij door eenige hovelingen; die voor hun eigen leven bezorgd werden, vermoord. De vreugde over zijn on verwachten dood was zoo groot, dat de Senaat ijlings bijeenkwam en besloot de republiek te herstellen: maar de Praelorianen, die in de verkwistingen der keizers rijkelijk hun voordeel zagen, hieuwen in hunne woede alles neer wat hen tegenkwam , haalden Claudius , den bejaarden oom des keizers, uit de schuilplaats, waarin hij gevlucht was , te voorschijn , en verhieven hem tot keizer. Hij was een zwak, karakterloos man, die zich door zijne eerste gemalin, Messalina, de meest verdorvene en verachtelijkste vrouw, waarvan de wereldhistorie melding maakt, tot allerlei wreedheden en onrechtvaardigheden liet overhalen, en werd zes jaren nadat hij haar had laten ter dood brengen, door zijne tweede, niet minder wreedaardige gemalin Agrippina vergiftigd (54).

Hoewel hij een zoon, Britannicus genaamd, naliet, had Agrippina weten te bewerken, dat hij Nero , haren zoon uit een vroeger huwelijk, tot zijnen opvolger benoemde. Deze bevlekte zijne regeering met zulk eene reeks van gruwelen, dat zijn naam tot een spreekwoord geworden is om een onmenschelijken dwingeland

-ocr page 121-

109

. aan te duiden. Niemand was in Rome zijn leven zeker; de edelste mannen werden aan zijnen bloeddorst opgeofferd en hun vermogen te zijnen voordeele verbeurdverklaard; zijn stiefbroeder, zijne echtgenoote en zijne moeder liet hij achtereenvolgens vermoorden. In de hoogste mate ijdel, wilde hij als kunstenaar schitteren, trad in de openbare spelen als citherspeler en wedrenner op, en ging zelfs met dat doel naar Griekenland, waar de kruipende en slaaf-sche bewoners hem met eerbewijzen en gouden kransen overlaadden. De schatten des rijks verkwistte hij met zijne verachtelijke metgezellen in schandelijke losbandigheid, en eindelijk zelfs stak hij Rome in brand, om van de tinnen van zijn paleis de verwoesting van Troje te kunnen bezingen: de brand duurde zes dagen en zeven nachten , en vernielde het grootste gedeelte der stad. Om den haat van het volk voor deze euveldaad te ontgaan , gaf hij de schuld aan de Christenen, welke zich in dien tijd tot in Rome verbreid hadden , en begon tegen hen eene gruwelijke vervolging, waarbij men meent dat de apostelen Petrus en Pai;-los het leven verloren.

Eindelijk, nadat er reeds verscheidene samenzweringen tegen hem gesmeed waren , brachten zijne wandaden een opstand onder het krijgsvolk in Hispanic teweeg, waaraan zich ook de Praeto-rianen aansloten. Galba, de stadhouder in die provincie, werd als keizer uitgeroepen, en Nero van den troon vervallen en des doods schuldig verklaard , waarop hij zich zeiven om het leven bracht (68). Hij had op zeventienjarigen leeftijd dèn troon beklommen, en was bij zijnen dood slechts eenendertig jaren oud.

Zijn opvolger, Galea , was de eerste keizer, die zonder door zijne familiebetrekking eenige aanspraak op de regeering te kunnen maken, alleen door militair geweld op den troon kwam, iets hetgeen zich bij de lange reeks van vorsten, welke hem opvolgden, zeer dikwijls herhaalde; de invloed der legers op de troonsopvolging , die zich hier voor het eerst deed gevoelen , werd eene nieuwe, allerverderfelijkste plaag voor den reeds zoo diep gezonken staat.

Op dezelfde wijze kwamen binnen anderhalf jaar de drie volgende keizers aan het bewind, nadat hunne voorgangers allen een gewelddadigen dood gestorven waren. In het jaar 70 aanvaardde de dappere en edele veldheer Vespasianus, in het vorige jaar door zijne soldaten tot keizer uitgeroepen, de regeering.

-ocr page 122-

110

§ 25. Regeering van Vespasianus. Vernietiging van den Joodschen staat. Opstand der Batavieren. Britannic hij het Romeinsche rijk ingelijfd.

Vespasianus was een man van oud-Romeinsche beginselen, wiens regeering eene ware weldaad was na de gruwelen van de laatste vijftig jaren. Hij herstelde de krijgstucht in het leger, bracht door spaarzaamheid weder orde in den verwarden staat der geldmiddelen, verbeterde de rechtspleging en schafte de verkwistende weelde bij de keizerlijke hofhouding af. Het nog gedeeltelijk in puin liggende Jtome deed hij weder herstellen , en verfraaide het door schoone tempels en andere groote bouwwerken, waartoe ook een amphitheater behoorde, het Colosseum genoemd, dat 80,000 menschen kon bevatten, en welks grootsche bouwvallen nog in onzen tijd de bewondering opwekken.

Onder de merkwaardigste gebeurtenissen van zijn bestuur moeten hoofdzakelijk vermeld worden de geheele vernietiging van'den Joodschen staat, de opstand der Batavieren en de veroveringen in JBritannië.

Gedurende het bestuur van Herodes den Groole, koning der Joden (bl. 97), was Jezus Christus te Bethlehem geboren. Toen deze tot mannel ijken leeftijd gekomen, onder zijn verbasterd volk optrad en zijne reine godsdienstleer verkondigde, meenden de Joden in hem den Verlosser te zullen zien, die hen van de dwingelandij der Romeinen zou bevrijden , en het rijk hunner voorvaderen weder in zijn vroegeren luister zou herstellen. In die verwachting te leur gesteld , bracht de hevig verbitterde partij der Pharizeën bij den Ro-meinschen landvoogd Pontius Pilatus , die het land bestuurde, hetwelk kort na den dood van Herodes tot eene Romeinsche provincie was gemaakt (6 n. Chr.), en waar Herodes Antipas, de zoon van Herodes den Groole, met den titel van koning nog slechts een schijn van macht bezat, eene beschuldiging als oproerstichter tegen Jezus in, die de schijnheiligheid der Pharizeën had ontmaskerd', en terwijl hij alle wereldsche heerschappij afwees, eene verdraagzaamheid had gepredikt, die geheel in strijd was, zoowel met hunne bekrompene godsdienstige begrippen als met hunne staatkundige gevoelens. Hun toeleg gelukte. en Jezus werd tot den dood aan het kruis veroordeeld (33).

Zijne volgelingen vermenigvuldigden na zijnen dood op eene buitengewone wijze, en terwijl zij de reine leer des Christendoms meer en meer ook buiten Palestina, in Griekenland, Klein-Azië, en

-ocr page 123-

Hl

zelfs tot in Rome zochten te verspreiden , namen zij geen deel aan de oproerige bewegingen, waarmede de Joden voortdurend trachtten het juk af te schudden, onder hetwelk zij gebukt gingen. Eindelijk brak er in het jaar 65 na Cim. een geweldige opstand in Palestina uit.; alle Romeinen, die den Joden in handen vielen, werden vermoord , het geheele volk wapende zich , en Nero , die toen op den Romeinschen troon zat (bl. 108), zond een zijner beste veldheeren, den lateren keizer Vespasianus , naar het Joodsche land om de opstandelingen weder tot onderwerping te brengen. Een vreeselijke oorlog, die aan meer dan een millioen Joden het leven kostte, was daarvan hel gevolg. Vespasianus , in het jaar 69 tol keizer uitgeroepen (bl. 109), gaf het bevel over aan zijnen zoon ïiïus , die zich in het volgende jaar, na een verwoeden strijd welke aan de wanhopige verdediging van Kart It ago herinnerde, van Jeruzalem meester maakte, en de stad, eenige weinige huizen uitgezonderd, tot den grond verwoestte. Daarmede was het Joodsche rijk voor altijd vernietigd, en sedert die gebeurtenis hebben zich de Israëlieten over den geheelen aardbol verspreid.

Van niet minder belang was de opstand, die in hef jaar 69in Germanië uitbrak , waar zich verscheidene stammen met de Batavieren onder hunnen dapperen aanvoerder Claudius Civilis ver-eenigden om aan de onderdrukking der Romeinsche landvoogden een einde te maken. Twee jaren duurde de strijd, die aanvankelijk een dreigend aanzien had, maar door de oneenigheid tusschen de opgestane volksstammen en het beleid van den bekwamen Romeinschen veldheer Cerealis, in het jaar 70 eindigde. De Batavieren hernieuwden het vroegere bondgenootschap; zij waren in het vervolg wel van de drukkende belastingen bevrijd, maar bleven steeds manschappen in de Romeinsche legers leveren.

Ook in Britannië breidde zich onder de regeering van Vespasianus de Romeinsche heerschappij uit. Reeds onder zijne voorgangers was een gedeelte daarvan onderworpen, maar de hebzucht en het wanbestuur der Romeinsche stadhouders had ook daar herhaalde opstanden ten gevolge. Dit veranderde toen Vespasianus zijnen uitmuntenden veldheer Agricola derwaarts zond, die zoowel door zijn gematigd en .welwillend bestuur de inwoners voor zich wist te winnen, als door kracht van wapenen geheel het tegenwoordige Engeland en bet zuidelijk gedeelte van Schotland aan de Romeinen te onderwerpen. Van toen af bleef dat land tot aan den val van het rijk , onder den naam van Britannic eene Romeinsche provincie.

-ocr page 124-

112

§ 26. Het keizerrijk van de troonsbeklimming van Titus tot

dén dood van Marcus Aurelius. Toestand van het Ro-rneinsche volk in die dagen.

Op Vespasianus volgde zijn zoon Titus (79—81), die slechts twee jaren regeerde, maar in dien korten tijd door zijne voortreffelijke hoedanigheden zoozeer de genegenheid van zijn volk won. dat hem de eernaam lieveling van hel menschelijk geslacht gegeven werd. Hij was gewoon, wanneer er een dag was voorbijgegaan , dat hij niemand eene bijzondere weldaad had bewezen , tot zijne vrienden te zeggen: alk heb eenen dag verloren.quot; Zijne weldadigheid blonk vooral uit bij het verzachten der onheilen, veroorzaakt door eene hevige uitbarsting van den Vesuvius, die de beide steden Herculanum en Pompeji onder asch en lava bedolf (79).

Nadat zijn onmenschelijkt broeder Domitianus , die na hem den troon beklom, vijftien jaren (81—96) met de gruwelijkste wreedheid had geregeerd, en eindelijk vermoord was geworden, volgde er voor het Romeinsche volk een gelukkiger tijd onder de keizers, die na hem tachtig jaren het rijk bestuurden.

Na Nerva, den opvolger van Domitianus, die twee jaren regeerde (96—98), aanvaardde Trajanus , een edel vorst en uitstekend veldheer, het bewind. Hij bevorderde kunsten en wetenschappen , en richtte door het geheele rijk prachtige bouwwerken op, legde groote wegen, kanalen, bruggen en havens aan, en trachtte overal door een rechtvaardig bestuur de welvaart te vermeerderen. Minder goed voor de toekomst was de vergrooting, die hij aan het reeds te uitgebreide rijk schonk door de verovering van de landen aan den Beneden-Donau, die eene nieuwe provincie onder den naam van Dacië vormden (ongeveer het tegenwoordige Zevenbergen, Moldavië en TFallachije), en door onderwerping van Armenië, Assyrië en Mesopolamië, die hij insgelijks bij het Romeinsche rijk inlijfde, dat onder zijne regeering tot de grootste uitgebreidheid kwam.

Na zijnen dood (117) beklom een zijner bevelhebbers, de vredelievende Hadrianus , den keizerlyken troon, die hoezeer hij zich in den laatsten tijd van zijn twintigjarig bestuur door grilligheid en wreedheid gehaat maakte, door zijn ijver voor de wetenschappen en door groote bouwwerken, die hij liet uitvoeren, beroemd is geworden.

Zijne opvolgers, Antoninus P:us (of de vrome), die van 138 tot 161 regeerde, en vooral Marcus Aureuus (161—180), behoorden tot de voortreffelijkste vorsten, die in de geschiedenis bekend zijn.

-ocr page 125-

113

De beschaving der Romeinen had intusschen haar hoogste toppunt bereikt, en verbreidde zich meer en meer over al do volken , die aan hun gebied waren onderworpen; allerwegen werden onder de vroeger zoo woeste stammen, die nu bij het rijk waren ingelijfd , geregelde staatsinstellingen in gang gebracht, steden gebouwd wegen aangelegd, eti zachtere zeden ingevoerd. Maar met. dal' alles werd toch de innerlijke, degelijke kracht niet hersteld, die in vroegere eeuwen in het fiere, mannelijke cn edelaardige karakter van de Romeinen uit den tijd der republiek gelegen was. Het volk bleef slaafsch en bedorven, ontzettende weelde en geldverspilling was eene gewoonte bij de aanzienlijken gewordenquot;; de lagere klasse was tevreden als aan hare behoeften door dagelijksche uitdeelin-gen van brood voldaan werd, terwijl openbare feesten en spelen, waarbij de moorddadige worstelingen van gehuurde zwaardvechters (gladiatoren) , hetzij tegen wilde dieren, hetzij onderling, eene hoofdrol speelden, hun een barbaarsch en laag genot opleverden. Godsdienst en zedelijk gevoel waren nagenoeg vernietigd; ongebondenheid , brasserij en luiheid hadden de vroeger zoo krachtvolle Romeinen geheel ontzenuwd. Nooit was er eene grootere behoefte aan eene wederopbeuring der diep vervallen zedelijkheid , zoowel als aan eene vernieuwing van het geheele volk door inmenging van een meer krachtig en onbedorven menschenras. Het eerste geschiedde door de zegenrijke uitbreiding, waartoe het Christendom langzamerhand geraakte , het laatste door het toenemend gewicht, dat de krachtige volksstammen der Germanen verkregen , die in de volgende eeuwen meer en meer met de Romeinen in aanraking kwamen, en eindelijk het vermolmde rijk ten val brachten.

§ 27. Toenemende verzwakking van den Romeimchen staat. Stichting van het Nieutv-Perzische rijk. Bloei en vernietiging van het Palmyreensche rijk.

Marcos Aurelius werd opgevolgd door zijnen zoon Commodus . een ontaarden woesteling, die in alles het tegenbeeld zijns vaders was (180). Na eene gruwelijke regeering van twaalf jaren werd hij door zijne eigene vertrouwelingen vermoord (192), en van dien tijd af volgt er eene lange reeks van keizers, die nagenoeg allen door het leger werden uitgeroepen. Dikwijls gebeurde het, dat de legioenen, in de verschillende deelen van het rijk verspreid, verscheidene keizers te gelyk aanstelden, waarvan bloedige binnen-landsche oorlogen het natuurlijk gevolg waren; meer dan eens zelfs werd de keizerlijke waardigheid door de soldaten aan den-.

I. 8

-ocr page 126-

114

gene gesdionkcn , die er het meeste geld voor bood. Van deze groote menigte vorsten, wier regeering somtijds zeer kort was , zoodat zelfs in een tijdvak van twintig jaren niet minder dan twaalf keizers door de soldaten op den troon en weder ten val gebracht werden . kunnen hier slechts eenige weinigen, en daarmede tevens de hoofdgebeurtenissen, [die gedurende hun bestuur voorvielen, vernield worden.

Op de vierjarige regeering van den verwijfden Heuogaiialus (■•218—222), den zevenden keizer na Commodus, die door om-kooping van een gedeelte des legers op zijn vijftiende jaar keizer werd, en door zijne schandelijke leefwijze en zijne onmen-schelijke wreedheid wellicht ieder ander dwingeland overtreft, wiens naam in de geschiedenis is bewaard gebleven ; volgde het weldadige bestuur van zijnen neef, den rechtschapen Alexandeu Severus (222). In diens tijd ontstond aan de oostelijke grenzen in Azië een nieuw Perzisch rijk, waarvan Ardsjir of Artaxer-xes , uit het geslacht der Sassaniden, die' een afstammeling van de oude Perzische koningen beweerde te zijn, de stichter was. Hij vernietigde het Parthische rijk ten zuiden van de Kaspische Zee, herstelde den ouden Perzischen eeredienst van Zoroaster (hl. 19), de priesterkaste der Magiërs en vele andere voorvaderlijke inrichtingen. Toen hij zijne veroveringfen westwaarts tot op het Piomeinsche grondgebied wilde uitstrekken, trok Alexander Severus tegén hem op, en belette, hoezeer hij geene beslissende voordeelen behaalde , den Terzen voorloopig hunne verdere uitbreiding.

Na den dood van Alexander Severus , die in een opstand werd vermoord (235), brak een tijdstip van vreeselijke verwarring aan. Bij den binnenlandschen oorlog, die om de troonsopvolging gevoerd werd, voegden zich de invallen van barbaarsche Duitsche volksstammen, die over den Rijn en cfen Donau plunderend en vernielend in het Romeinsche rijk vielen. Alle grensprovinciën waren in die dagen aan onophoudelijke verwoestingen blootgesteld: in Gallic en Opper-Ilalifi vielen de Alhmannen en Franken; in de J)o«aM-landen de Bourgondiërs, de Her uien en de Gothen . die tusschen den Don en den Donau woonden, en zelfs door de toezegging van eene jaarlijksche schatting werden afgekocht ; ii^ Azië veroverden de Perzen Armenië, en drongen tot in Syrië door. Te midden dier schromelijke verwarring waren er eens zelfs dertig keizers te gelijk door de verschillende soldatenben-den uitgeroepen {omstreeks het jaar 260).

Het rijk werd toen evenwel nog gered door het beleid van den dapperen keizer Aurelianüs (270—275), die de barbaren met

-ocr page 127-

115

geweld over de grenzen terugdreef en zich daarop naar Azië wendde. waar een nieuw gevaar de Romeinsche monarchie bedreigde. Daar had namelijk in het oosten der provincie Syrië een stamopperhoofd Odenathus genaamd . die zich bij de verdediging der Romeinsche grenzen tegen de Perzen verdienstelijk had gemaakt, een onafhankelijk koninkrijk gesticht, waarvan de bloeiende stad Palmyra de hoofdstad was (260). Na zijnen dood (267) had zijne edele en voortreffelijke gemalin Zenobia , de tweede Semiramis genoemd, het bestuur voortgezet, en Grieksche, Romeinsche en Oostersche beschaving, kunst, wetenschap en handel in het welvarende rijk verbreid, dal zich langzamerhand over geheel Syrië en de meeste provinciën van Klein-Asic had uitgestrekt, terwijl zij te gelijker tijd begonnen was ook in Egypte vasten voet te verkrijgen. Adreuanus greep dit nieuwe en in zoo korten tijd zoo machtig geworden koninkrijk met kracht aan, bleef in verscheidene gevechten overwinnaar, en eindigde den oorlog met de inname en de geheele verwoesting van Palmyra, welks prachtige bouwvallen te midden van de onbewoonde zandwoestijnen, Ihans nog aan den luister van de vervlogen eeuwen herinneren. Het overwonnen land werd weder bij het Romeinsche rijk ingelijfd.

§ 28. Uilbreiding van hel Christendom. Constanlijn de Groote. Julianus de Afvallige.

Terwijl, zooals uil het voorgaande genoegzaam gebleken is, de zedelijke kracht der oude wereld al meer en meer afnam, en noch haar heidensche eeredienst, noch de bespiegelingen barer wijsgeeren haar uit het diepe verval, waarin zij gezonken was, konden opbeuren, breidde zich de .Christelijke godsdienst, in weerwil van de bittere vervolging, die duizenden zijner belijders tot martelaars voor hun geloof maakte, langzamerhand over de geheele beschaafde wereld uit. Allerwegen werden gemeenten opgericht , die onder het opzicht stonden van zoogenaamde Oudstén (Presbyleri), en wier leden , juist door de vervolgingen, waaraan zij blootstonden, zich onderling des te krachtiger aaneensloten, en weldra een zedelijk overwicht over de bedorven heidenwereld verkregen , dat in alle onderdeden der maatschappij doordrong. Reeds onder Trajanus (bl. 112) werd de uitroeiing der Christenen voor niet meer mogelijk gehouden, en in het begin der 3de eeuw, ten tijde van Alexander Severus (bl. H4), vond de nieuwe godsdienst zelfs ingang aan het hof, daar de moeder van dien keizer, die grooten invloed op hem uitoefende, de beginselen der Chris-

-ocr page 128-

116

tenen was toegedaan , ja volgens sommigen, zelfs tot hunne leer was toegetreden.

Het duurde intusschen nog tot het begin der 4de eeuw voordat een Romeinsch keizer openlijk tot het Christendom toetrad. Dit was Constantijn de Groole, wiens moeder Helena , die beroemd is om haren ijver voor de nieuwe leer, hem reeds vroegtijdig eerbied daarvoor had ingeboezemd. In een veldslag, dien hij in het jaar 312 in de nabijheid van Rome aan een zyner tegenstanders leverde, behaalde hij de overwinning ten gevolge van de geestdrift , die hij bij de Christenen van zijn leger had opgewekt, door het kruis en den naam des Verlossers als veldteeken in zijn keizerlijken standaard te plaatsen, en daarbij het gerucht te verspreiden , dat hem een lichtend kruis aan den hemel verschenen was met het omschrift: »Door dit teeken zult gij overwinnen.quot; Kort daarna ging hij zelf tot het Christendom over en maakte het tot den godsdienst van den staat. Hij bracht ook gewichtige veranderingen aan in de inrichting van het bestuur, en verdeelde het Romeinsche rijk in vier groote afdeelingen of praefecluren, waarover keizerlijke Stadhouders of praef'ecten het bewind voerden. Onder zijne regeering en door zijne bemoeiingen nam het aanzien der Christenpriesters zeer toe, en vormde zich uit hen langzamerhand een afzonderlijke stand, daar zij uit de staatskas bezoldigd werden , en hun ambt onvereenigbaar werd verklaard met de uitoefening van eenige andere betrekking. Aan het hoofd der lagere geestelijkheid kwamen de zoogenaamde Bisschoppen, die vroeger slechts opzieners in den raad der oudsten van iedere gemeente waren geweest.

In het jaar 325 liet de keizer eene aanzienlijke kerkvergadering te Nicaea in Klein-Azië bijeenkomen om te beslissen in een strijd , die over verscheidene kerkelijke leerstukken gevoerd werd. Hier werd eene algemeene geloofsbelijdenis voor de Christenen vastgesteld; doch de strijd der verschillende meeningen nam met de beslissing . die daaromtrent genomen werd, volstrekt geen einde, en gaf later aanleiding tot hevige beroeringen en scheuring in de kerk.

Constantijn begreep, dat het vele bezwaren zou hebben, den Christelijken eeredienst, zoowel als eenige andere gewichtige wijzigingen, welke hij in het rijksbestuur bracht, in de stad Rome in te voeren, die eigenlijk de hoofdzetel van het heidendom was en met hare vele tempels en hare oude herinne-jingen en volksgewoonten, vele moeielijk te overwinnen hinderpalen tegen de voorgenomen veranderingen zou opleveren. Hij besloot daarom eene nieuwe hoofdstad des rijks te stichten, en

-ocr page 129-

117

koos daarvoor Byzantium, dat hij in den tijd van acht jaren (329—337) tot eene prachtige en rijkbevolkte stad maakte, die hij eerst Nieuw-Rome noemde, waarvoor echter weldra de naam Konstanlinopel in de plaats trad.

Na den dood van Constantijn (337) werd het rijk tusschen zijne drie onwaardige zonen Constantinus , Constantius en Constans verdeeld, waarvan de tweede, na hevige burgeroorlogen , in welke zijne beide broeders om het leven kwamen, de alleenheerschappij verwierf, die hij op eene gewelddadige wijze voerde, totdat hij in het jaar 361 overleed, en opgevolgd werd door zijn neef Julianus.

Deze, een krijgshaftig en ondernemend vorst, die met groot beleid en goed gevolg oorlog voerde tegen de Allemannen en Franken , welke Gallië onophoudelijk door hunne invallen teisterden, was een vijand van het Christendom , dat hij na zijne troonsbestijging openlijk verzaakte^ terwijl hij, maar te vergeefs , denheiden-schen godsdienst' weder uit zijn diep en onherstelbaar verval zocht op te beuren. Om deze reden is bij in de geschiedenis onder den naam van Julianus den Afvallige bekend. Hij sneuvelde twee jaren na zijne troonsbestijging in een oorlog tegen de Perzen, die weder in het Romeinsche gebied in Azië gevallen waren (363).

§ 29. Invallen der Hunnen. Yer deeling van het Ramp;mein-/ sche keizerrijk.

Onder de eerste opvolgers van Julianus den Afvallige was het rijk meestal in twee deelen, een Westersch en een Oostersch, verdeeld, daar de keizers gewoonlijk een mederegent aanstelden, omdat zij niet in staat waren het uitgebreide grondgebied te besturen , dat ten gevolge van godsdienstgeschillen en van de alge-meene krachteloosheid des volks inwendig reeds zwakker en zwakker werd , eh aan zijne grenzen onophoudelijk door de meer en meer voorwaarts dringende barbaren werd aangevallen.

Dat gevaar werd nog veel grooter, toen, omstreeks het jaar 375, de Hunnen , een tot hiertoe onbekend volk, dat uit .dsté afkomstig, het oosten van Europa was binnengedrongen, op de Golhen, die tusschen den Donau en den Don woonden, aanvielen, en hen van daar verdrongen. Deze laatste verkregen van den toenmaligen keizer Valens , die het oostersche gedeelte van het rijk bestuurde, de vergunning op den rechteroever van den Donau over te gaan, en zich in het tegenwoordige Bulgarije neder te zetten. Weinige jaren later, door de hebzucht der Romeinsche ambtenaren tot opstand gebracht, leverden de Golhen den keizer een geweldigen

-ocr page 130-

118

slag bij Adrianopel, waarin Valens sneuvelde en zijn leger bijna geheel vernietigd werd (378).

Theodosius , een uitstekend veldheer, die door den medekeizer in het westen ter hulp gezonden werd, redde het oostersche gedeelte van het rijk, dat bijna verloren scheen. Hij drong de Co-Iheti met veel beleid in de hun aangewezen woonplaats terug (386), en nadat hij, reeds vroeger tot mederegent gekozen, eindelijk het bestuur geheel alleen in handen kreeg, regeerde hij nog een korten tijd met veel wijsheid en veerkracht tot aan zijnen dood in het jaar 395.

Theodosius , die om zijne groote hoedanigheden en om de krachtige bescherming, welke hij aan den Christelijken godsdienst verleende, den naam van de Groote verwierf, was de laatste keizer, die het bewind over het geheele Romeinsche grondgebied voerde, rfy verdeelde het rijk bij zijnen dood tusschen zijne beide zonen, waarvan de oudste, Akcadius, het oostersche en de jongste, Ho-norius , het westersche gedeelte verkreeg (395).

Van nu af vertoont het vroeger zoo machtige Romeinsche gebied een treurigen toestand van in- en uitwendig verval. Tn Kon-slanlinopel volgde eene reeks van keizers eikander op, die, op zeer enkele uitzonderingen na, zwakke en onbeduidende vorsten waren. Vrouwen, priesters en hovelingen leidden de staatszaken; het geheele hof en de geheele regeering namen langzamerhand een Oos-tersch karakter aan; hofkabalen en godsdienstige geschillen maakten gedurende vele eeuwen het hoofdonderwerp van de geschiedenis van het Oostersch-Romeinsche rijk uit, dat ook door het aannemen der Grieksche taal in alle wetten en staatsstukken geheel en al van het Westersche vervreemdde. Het hield zich evenwel zonder inwendige kracht, zonder bloei, zonder ontwikkeling en vooruitgang nog ongeveer duizend jaren staande, omdat de stroom der woeste volksstammen, die binnen ééne eeuw het rijk van Hono-raus ten onder brachten, naar het westen van Europa gericht was, en omdat de rijken, waaraan het in Azië grensde, zelve geen inwendige kracht genoeg bezaten om het te veroveren. Toen daar evenwel in later eeuwen, zooals in de volgende Afdeeling vermeld zal worden, een nieuw en krachtig Mahomedaansch volk optrad en zich vijandig tegen het overblijfsel van het Oostersch-Romeinsche rijk keerde, stortte ook dat ineen, en op de puinhoopen verrees het Turk-sche rijk, dat tegenwoordig nog nagenoeg al de vroegere Romeinscue landen in het zuidoosten van Europa, in Azië en Afrika omvat.

§ 30. Ondergang van het Westersch-Romeinsche rijk.

Het Westersch-Romeinsche rijk ging intusschen met rassclie

-ocr page 131-

119

schreden zijn ondergang te gemoet. In de eerste jaren evenwel hield Stilico , de beroemde veldheer van den nietsbeduidenden Honokius , zich nog met kracht staande tegen de invallen vau Alarik, koning der West-Got hen, dien hij in 403 uit Italic verjoeg. Vermits hij evenwel daartoe alle beschikbare troepen uit Galliï en Britanniê moest tot zich trekken werden die landen de prooi der barbaren. Wandalen , Sneven, Alanen , Her uiers , Saksers , Bourgondiërs, Franken en andereGermaanschestammen verwoestten de steden Straatsburfi, Spiers, Worms , Melz , enz., en stortten zich als een vernielende stroom over het ongelukkige Gallië uit (407). De Bourgondiërs sloegen zich, na veel heen en weder trekken , eindelijk in eene vruchtbare streek langs den Illume, de Jura en den llouen-Iiijn neder, waar zij een Bourgondisch rijk slichtten. De Wandalen, Sneven en Alanen veroverden het westelijk gedeelte van het Pyreneesche schiereiland, van waar de Wandalen eenige jaren later naar de bloeiende Romeinsche provincie Afrika overstaken (429), en na gruwelijke verwoestingen een Wandaalsch rijk, onder hunnen koning Genserik , stichtten (430). . Intusschen was Alarik Italië opnieuw met zijne Wesl-Gothen binnengedrongen, en nadat de wakkere Stilico , de eenige man die het rijk nog had kunnen redden , door den achterdochtigen Honorius was ter dood gebracht, rukte hij zelfs op ftome aan, waar hij in het eerst door onderhandelingen tot den aftocht bewogen werd (408), maar waarvan hij zich later meester maakte onder het aanrichten van eene vreeselijke verwoesting. Kort daarna stierf hij en werd door zijne krijgslieden begraven in de bedding van een riviertje, dat zij te dien einde hadden afgeleid, en waaraan zij den ouden loop teruggaven, nadat het lijk van Alarik met al zijne schatten daarin gelegd was. Alle werklieden , die daartoe gebezigd waren, werden gedood, opdat de Romeinen nimmer de begraafplaats van hunnen grooten vijand zouden ontdekken.

Na Alarik's dood sloot Honorius met zijn opvolger Athaulf of Adolf een verdrag, waarbij de aftocht der Gothen naar Gallië bedongen werd. Daar stichtten zij een West-Golhisch rijk in het zuiden, tusschen de Garonne en den Ebro , waarvan Toulouse de hoofdstad was (412), en dat zich later, toen de Wandalen naar Afrika getrokken waren , ook over de andere gedeelten van Spanje uitbreidde, en weldra zeer in bloei en beschaving toenam.

In het midden der vijfde eeuw brak een nieuw en veel dreigender gevaar over het meer en meer instortende Westersche rijk los. De Hunnen (bl. 117), die onder hunnen geweldigen aan -voerder Attila , welke den bijnaam Godegiesel (de geesel Gods)

-ocr page 132-

120

voerde, hunne heerschappij over vele Germaansche stammen in Midden-Europa hadden uitgebreid, drongen ten getale van meer dan een half millioen door het tegenwoordige Oostenrijk en Beieren westwaarts, alles vernielende wat hun op hunnen tocht voorkwam.

Hel Bourgondische rijk werd veroverd en het koningshuis uitgemoord , de steden aan den Rijn geplunderd en verbrand, en onder roof en doodslag drongen de barbaarsche horden Gallië binnen.

In dien uitersten nood gelukte het aan Aötius, den heldhaf-tigen en bekwamen veldheer van den Westerschen keizer Valenti-manus , een verbond tot stand te brengen met de Bourgondiërs, Wesl-Gothen en Franken, om het gemeenschappelijke gevaar af te wenden. Aan het hoofd van een talrijk leger trok hij Attila te gerfloet, en in de zoogenaamde Gatalaunische vlakte, bij Chalons-sur-Marne, werd een der bloedigste slagen geleverd, waarvan de wereldgeschiedenis melding maakt (451). Volgens de geringste opgave zouden er 160 000, volgens eene andere zelfs 300 000 dooden gevallen zijn. De Hunnen werden verslagen en trokken over den Rijn terug. In het volgende jaar drong Attila nogmaals in Opper-Ilalië door, waar hij vele verwoestingen aanrichtte, doch door onderhandelingen lot den aftocht bewogen werd. Kort daarna stierf hij (453), en daar zijne zonen onder elkander oneens werden , scheurden de onderworpen stammen zich weldra van het groote Hunnenrijk los; Oosl-Gothen, Longobarden enz. vestigden zich aan den oever van den Donau , en de overblijfsels der Hunnen verstrooiden zich in de woeste, uitgebreide vlakten van Zuid-Husland.

Na den laatsten inval der Hunnen bleef het rijk geen vierde eener eeuw meer bestaan. In dat korte tijdperk werd Rome door de Wandalen op eene verschrikkelijke wijze geplunderd en van zijne meeste kunstschatten beroofd, die of vernield , of naar Afrika gesleept werden (455). Nog negen keizers kwamen achtereenvolgens aan de regeering , die op twee na, allen vermoord of afgezet werden. De laatste, Romulüs Augustülus, een zeer jong mensch, die door zijn vader op den troon was geplaatst, werd afgezet door Odoacer , een Heruler, .*lie vroeger onder Attila gediend had , en nu als Romeinsch bevelhebber aan het hoofd stond van een leger, dat geheel uit Germaansche hulptroepen was samengesteld. Zijne troepen riepen hem tot koning uit, en trokken onder zijne aanvoering naar Rome; Romulus Augustülus werd voor het overige van zijn leven naar een lapdgoed gebannen, en Odoacer nam den titel aan van Koning van Italië (476).

-ocr page 133-

TWEEDE TIJDVAK,

DE GESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.

De geschiedenis der middeleeuwen , die een tijdvak van omtrent 1000 jaren, van den val van hel Westersch-Romeinsche rijk in 476 tot aan de ontdekking van Amerika in 4492, omvat, kan in drie afdeelingen verdeeld worden , namelijk :

I. Van den val van het Westersch-Romeinsche rijk tot aan hét begin der kruistochten.

II. Het tijdperk der kruistochten/

III. Van de kruistochten tót aan de ontdekking van Amerika.

EERSTE A F DEE LING.

Van den val van het Westersch-Romeinsche rijk tot aan het begin der kruistochten.

§ 1. Toestand van Europa bij hel begin der Middeleeuwen.

In het laatste gedeelte der vorige Afdeeling is aangetoond, hoe het Westersch-Romeinsche rijk, dat zich by zijne afscheiding van liet Oostersche in 395 (bl. 118) over het tegenwoordige Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk, België, Engeland, Zwitserland en de zuidelijke streken van Duilschland uitbreidde, ten gevolge van de herhaalde invallen der barbaarsche horden. die bij de groote volksverhuizing Europa waren binnengedrongen, binnen den tijd van tachtig jaren geheel uiteen werd gerukt.

De Wandalen, de Golhen, de Franken, de Bourgondiërs en vele andere Germaansche stammen hadden zich achtereenvolgens van de verschillende onderdeden van het vroeger zoo machtige rijk meesier gemaakt, zoodat het gebied van den laatsten

-ocr page 134-

J 22

keizer, Romulus Augustulus, zich niet verder uitstrekte dan over het tegenwoordige Italië. Het overige gedeelte van het vroegere Westersch-Romeinsche rijk was geheel en al in bezit genomen door de ingedrongen volken, die in de verschillende streken afzonderlijke staten hadden gevormd.

Het is tot goed begrip der volgende gebeurtenissen noodzakelijk, zich eene juiste voorstelling tomaken van de wijze, waarop .Bmj'ojxi bij het begin der middeleeuwen was ingedeeld, en wij zullen dus in groote trekken aangeven, waar de verschillende volken zich hadden gévestigd. Daarbij moet echter wel in het oog worden gehouden, dat hier aan geene juiste afscheiding en scherpe bepaling der grenzen gedacht moet worden, die in zulk een tijd van verwarring en onophoudelijke oorlogvoering niet mogelijk was.

Het Oostersch-Romeinsche keizerrijk, ook wel naar de hoofdstad Byzantium (thans Konstantmopel) het Byzantijnsche rijk genoemd, omvatte Griekenland en de zuidelijke helft van het tegenwoordige Turkije, terwijl het zich buiten Europa uitstrekte over Klein-Azië, Syrië en de noord-oostkust van Afrika.

De West-Got hen hadden een uitgebreid rijk gesticht, dat behalve het zuidelijkste gedeelte van Frankrijk (begrensd door de Loire en den Rhone) het geheele Spaansche schiereiland omvatte, met uitzondering van eene landstreek in het noord-westen, waar het rijk der Sneven lag, welk laatste evenwel ongeveer eene eeuw later met het West-Gothische rijk vereenigd werd (bi. 31).

De Franken woonden in het noorden van het tegenwoordige Frankrijk, in België en aan den Neder-Rijn; het westelijk gedeelte van dit grondgebied, later Bretagne genoemd, was door de Britten bezet.

Ten oosten van de Golhen en ten zuiden van de Franken lag, in het zuid-oosten van het tegenwoordige Frankrijk, het rijk der Bourgondiërs.

De Allemannen hadden zich in Zwitserland en langs den Rijn tot aan Coblentz gevestigd, terwijl in den omtrek van Soissons de Romeinsche veldheer Aegidius eene onafhankelijke heerschappij had gesticht, die hij in het jaar 464 aan zijnen zoon Svaorius had nagelaten. Dat kleine rijk werd eerst na den val van het Westersch-Romeinsche rijk door de Franken onderworpen, en kan dus eigenlijk als het allerlaatste overblijfsel van de Romeinsche heerschappij beschouwd worden.

Aan de oevers van den Donan woonden de Oost-Got hen en in het tegenwoordige Hongarije de Longoharden, terwijl de woeste

-ocr page 135-

123

■volksstam der Bulgaren het zuid-westelijk gedeelte van Rusland innam.

De meer noordelijk gelegen streken van Europa waren op de volgende wijze bevolkt:

Het grootste gedeelte van Engeland was bezet door de Angelen en Saksers (vanwaar de gemeenschappelijke naam Angelsaksers afkomstig is), die, na het vertrek der Romeinen uit Germanië overgestoken, de oude bewoners, de Brillen, naar de westkust van het eiland hadden teruggedrongen ; in Schotland woonden de Schollen en Pielen; in Ierland de Ieren.

In het noord-oosten van Dtiitschland was de machtige stam der Saksers gevestigd, terwijl de Friezen zich langs de zeekust, van de grenzen van Denemarken tot aan Sluis uitbreidden.

De Scandinaviërs (bl. 106), een Germaansche volksstam, die zich eerlang onder den naam van Noormannen in alle zeeën en kustlanden van Europa geducht zou maken, hadden hun verblijf in Zweden en Noorwegen, terwijl de bewoners van Denemarken reeds toen den naam van Denen droegen. De kusten langs de Noordelijke IJszee werden door de Finnen bewoond.

Het tegenwoordige Rusland werd door eene menigte woeste volksstammen bezet, waarvan de Wenden en Slaven, die zich ook over het tegenwoordige Bohemen, Pruisen en MHden-Duilschland uitbreidden , de voornaamste waren.

§ 2. Odoacer. Theodorik de Groote. Italië aan het Byzantijnsche rijk onderworpen. De Longobarden.

Odoacer , die, zooals hierboven gezegd is, in 476 den laatsten Keizer van Rome van den troon stiet, nam den titel aan van Koning van Italië, en trachtte door een wijs en gematigd bestuur de welvaart van het rijk, die in de bloedige oorlogen der laatste tijden nagenoeg geheel vernietigd was, te herstellen. De Germaansche strijders, die onder zijne aanvoering Italië waren binnengerukt , en onder welke hij een gedeelte van het overwonnen land verdeelde. werden door hunne aanraking met de Romeinen eenigs-zins beschaafd, terwijl, omgekeerd, de vereeniging van deze laatste met de krachtige en onbedorven Duitsche mannen een gunstigen invloed uitoefende op het verbasterde en van vroegere grootheid zoozeer ontaarde volk. Slechts weinige jaren evenwel mocht zich het nieuwe koninkrijk in die zoozeer gewenschte rust verheugen.

Aan de noordelijke grenzen dreigden voortdurend nieuwe gevaren , en toen eindelijk de Oost-Golhen onder hunnen dapperen ko-

-ocr page 136-

124

ning Theodorik den Groolc in 488 uit hunne woonplaatsen aan den Donau oprukten , en het rijk van Odoacer aanvielen, was deze, hoewel hij zich moedig verdedigde, binnen den tijd van vijfjaren geheel overwonnen, en verloor hij in het jaar 493 de kroon en het leven. Italic werd geheel onderworpen door Theodorik, die er een nieuw Oost-Gothisch rijk stichtte, waarvan Ravenna de hoofdstad was, en hetwelk |hij tot aan zijnen dood in 525 met groote wijsheid bestuurde.

Doch ook dat rijk zou niet lang blijven bestaan, maar ging dertig jaren na den dood van Theodorik te niet door eenen oorlog met keizer Justinianus, die toen in het Oostersch-Romein-sche rijk regeerde , en van het slechte bestuur en de binnenlandsche verdeeldheden , welke in het Oost-Gothische rijk uitgebarsten waren, gebruik maakte om het aan zijn gezag te onderwerpen.

Die verovering was voornamelijk het werk van den uitstekenden Byzantijnschen veldheer Belisarius, die kort te voren (534) het rijk der Wandalen in het noord-westelijk gedeelte van Afrika gelegen, aan Justikianus had onderworpen, en daarop met een leger naar Sicilië was overgestoken. Toen hij eenigen tijd later bij zijnen keizer in ongenade gevallen en teruggeroepen was, zette zijn krijgsmakker Narses zijne overwinningen voort, en maakte geheel Italië tot eene provincie van hel Oostersch-Romeinsche rijk, die onder den naam van het Exarchaat door Narses als landvoogd bestuurd werd (555).

Intusschen was de volksstam der Longoharden (bl. 122), die in Hongarije woonde, onder aanvoering van hunnen moedigen koning Alboin meer en meer in macht toegenomen, totdat zij eindelijk besloten 3 de woeste streken , waar zij zich ophielden, te verlaten, en evenals zoovele Germaansche stammen vóór hen gedaan hadden , zuidwaarts te trekken, om zich van het vruchtbare Italië meester te maken. In 568 begonnen zij dat voornemen uit te voeren , en binnen weinige jaren hadden zij geheel Noord-Italië veroverd, dat van hen den naam van Lombardije ontleende, dien het thans nog draagt. Langzamerhand drongen zij meer zuidwaarts door , totdat eindelijk, omtrent het einde der 6de eeuw, ook Midden-Italië aan hen was onderworpen, en alleen het zuidelijke gedeelte van het schiereiland en de voornaamste zeehavens nog in handen van de Byzantijnen waren.

§ 3. De Franken. Clovis. Pepijn van Herstal. Karei

Martel.

De Franken , die zooals vroeger gezegd is (bl. 122) ten tijde

-ocr page 137-

125

van den ondergang van het Westersch-Romeinsche rijk de landstreek aan den Neder-Rijn , België en het noordelijke gedeelte van het tegenwoordige Frankrijk bewoonden, werden omstreeks het midden der 5de eeuw bestuurd door zekeren Childerik, die wel, als opperhoofd, hun aanvoerder in den strijd was, doch eigenlijk niet als hun koning kan worden aangemerkt. Hij overleed in het jaar 481, en werd door zijnen zoon Clovis of Chlod-wig I in zijne waardigheid opgevolgd. Deze Clovis, een heersch-zuchtig en ondernemend vorst, stelde zich ten doel de Frankische heerschappij over de omliggende volken uit te breiden. In 486 tastte hij het rijk van Syagrius , het laatste overblijfsel van het ondergegane Westersch-Romeinsche rijk (bi. 122) aan , en maakte er zich, na eene beslissende overwinning bij Soissons behaald te hebben, weldra meester van. Daarop wendde hij zich oostwaarts tot de Allemannen, die den rechter Rijnoever en een groot gedeelte van Zwitserland bewoonden, en dwong ook deze hem als heer te erkennen (496). Ook voerde hij oorlog tegen de Bourgondiërs (bl. 122) en tegen de West-Gothen (bl. 122), die zich evenwel tegen de zich meer en meer uitbreidende Frankische heerschappij wisten staande te houden. Clovis , die den Christelijken godsdienst had aangenomen, ten gevolge waarvan ook het geheele Frankische volk daartoe was overgegaan, stierf in 511- en liet het rijk aan zijne vier zonen na, die het onderling verdeelden.

Onder hun bestuur en dat hunner opvolgers werd het Frankische rijk , hoezeer dikwijls door inwendige twisten geteisterd , meer en meer uitgebreid, het grootste gedeelte van Thuringen werd veroverd (531), de Wesl-Golhen in 534 over de Pyreneën teruggedrongen , en in datzelfde jaar ook Bourgondië onderworpen en bij het Frankische rijk gevoegd.

Te midden dier voortdurende oorlogen en binnenlandsche beroerten kon de beschaving slechts zeer langzame vorderingen maken, en alleen aan den weldadigen invloed van den Christelijken godsdienst en aan de omstandigheid, dat de vroeger steeds rondzwervende stammen zich meer en meer in vaste woonplaatsen begonnen te vestigen, was het te danken, dat die landen.waar de Romeinen reeds vroeger een vrij hoogen trap van beschaving hadden verspreid , niet in de barbaarschheid van de vorige eeuwen terugzonken. De wetten, welke tot dien tijd slechts als mondelinge overleveringen van het eene geslacht tot het andere waren overgegaan, werden opgeschreven en gedeeltelijk met bepalingen , aan de Ro-meinsche wetten ontleend, aangevuld ; de landbouw begon zich langzamerhand te ontwikkelen, en verscheidene steden , vooral

-ocr page 138-

126

die aan de zeekust gelegen, dreven een niet onaanzienlijken handel met het buitenland. De zeden bleven evenwel over het algemeen nog woest, en de gebrekkige inrichting der regeering was voornamelijk oorzaak , dat het land niet tot hoogeren bloei kwam.

De nakomelingen van Clovis , wier geslacht, naar een hunner voorvaderen , Mehoveus , dat der Merovingers genoemd wordt, waren , op enkele uitzonderingen na, onbeduidende vorsten, zoodat de machtige rijksgrooten voortdurend grooten invloed op de regeering uitoefenden, en tevens door hunnen onderüngen naijver tot onophoudelijke binnenlandsche oorlogen aanleiding gaven. De koningen waren over het algemeen niet veel meer dan aanvoerders in den oorlog , en lieten de behandeling der staatszaken over aan hunnen voornaamsten staatsdienaar, die den titel van Majordomus of Hofmeier {Maire du palais) droeg. Een hunner, Pepijn van Heristal of flmJo/, verkreeg in bet laatst der 7de eeuw een zoodanig overwicht op het bestuur des ryks. dat van toen af de macht der koningen als vernietigd kan beschouwd worden, hoewel zij nog altijd in naam bleven regeeren.

Pepijn werd na zijnen dood (714) in zijne waardigheid opgevolgd door zijn zoon Kabel , die later om de overwinningen, welke bij behaalde, den naam van Martel of de strijdhamer ontving. Deze had herhaalde oorlogen te voeren tegen de omliggende volken. De Friezen, die onder hunnen dapperen aanvoerder Radboud reeds herhaalde malen tegen Pepijn te velde waren getrokken , werden door hem bedwongen, terwijl de Saksers, de Beieren en de Allemannen eveneens door hem getuchtigd werden.

Zoo had Karel Martel, na vele jaren met roem en geluk geoorloogd en ook menigen binnenlandschen strijd met kracht onderdrukt te hebben, in het jaar 731 de geheele macht van het Frankische rijk in zijne banden vereenigd, toen uit het zuiden nieuwe en veel geduchter vijanden opdaagden , namelijk de Malwmedanen, die korten tijd te voren Spanje aan zich hadden onderworpen, en van daar de Pyreneën overtrokken, om hunne veroveringen in Europa verder voort te zetten.

Alvorens wij den uitslag van dien strijd mededeelen , is het noodig, eenige jaren terug te gaan om de omstandigheden te vermelden, die een volksstam, uit de woestijnen van Arabic afkomstig , tot aan de grenzen van het Frankische rijk hadden gebracht.

/—'

§ 4 Mahomed.

Arabic- was sedert onheuglijke jaren door verschillende volks-

-ocr page 139-

127

stammen bewoond, die bijna allen een zwervend leven leidden. De natuurlijke toestand van het land was daarvan de voornaamste oorzaak. Bijna geheel in de verzengde luchtstreek gelegen , door slechts enkele kleinere rivieren besproeid, leverde het binnenland, voor het grootste gedeelte uit woestijnen of naakte rotsen bestaande, geene gelegenheid op tot het bouwen van vaste woonplaatsen, zoodat de bewoners, die, volgens hunne eigene oude overlevering van Ismael , den verstoeten zoon van Abraham , afstamden, met hunne kudden van het eene oord naar het andere trekkende om goede weiden voor hun vee te vinden , zich noch op handel noch op landbouw toelegden, en als een gevolg van hunne zwervende levenswijze op een vrij lagen trap van beschaving stonden.

Eenigszins beter was het in dat opzicht in de kustlanden gesteld, die, door een keten van bergen van het dorre binnenland afgescheiden en door kleine beken doorsneden, meer geschikt waren om tot blijvende woonplaatsen te dienen, en waaronder vooral Yemen, het zuid-westelijk gedeelte van het schiereiland , door zijne vruchtbaarheid uitmuntte. Deze streek droeg daarom den naam van Gelukkig-Arahië, in tegenoverstelling van de westkust langs de Roode Zee, die slechts gedeellelijk voor den landbouw geschikt, den naam had verkregen van Hedschas of Woesl-Arabiè. Het noordelijk gedeelte werd door een woest bergland, Pelraelsch Arabië begrensd.

De godsdienst der Arabieren was oorspronkelijk het geloof van Abraham geweest, maar langzamerhand ontaard in afgoderij en tot een geloof aan vele goden verbasterd, hetgeen bevorderd werd door de vereering , welke sedert overoude tijden toegebracht werd aan een zwarten steen , die te Mekka, eene stad in Woest-Arabiê bewaard werd , en volgens eene overlevering, uit den hemel afkomstig was. Hij lag in eene door vier muren ingesloten ruimte, die evenals de steen zelf, Kaabn genoemd, en door alle Ara-blsche stammen als een heiligdom beschouwd werd, werwaarts zij jaarlijks bedevaarten deden. De steenen van de muren der Kaaba werden door de volkplantingen, die van Mekka uitgingen, jiaar hunne nieuwe woonplaatsen medegenomen, en eveneens tot «en voorwerp van heilige vereering gemaakt. Overigens leefden in Arabië hier en daar Joodsche en Christelijke stammen.

Zoowel in den godsdienstigen als in den maatschappelijken en zedelijken toestand der Arabieren werd in het eerste gedeelte der zevende eeuw eene groote verandering gebracht door Mahomed , die de stichter werd van eenen nieuwen godsdienst en door de

-ocr page 140-

128

-wetten en voorschriften , welke hij aan zijn volk gaf, een onbe-rekenbaren invloed op de volgende wereldgebeurtenissen heeft uitgeoefend.

Mahomed werd in het jaar 571 geboren, en behoorde tot een stam, aan welken het opzicht over de Kaaba was toevertrouwd. Op jeugdigen leeftijd zijne ouders vereren hebbende , werd hij door zijne bloedverwanten opgevoed, en deed met hen verschillende handelsreizen naar Syrië en Zuid-Arabië, won later zijn levensonderhoud met als herder de schapen voor zijne stadgenooten te weiden, en werd eindelijk, op vijfentwintigjarigen leeftijd, in dienst genomen door eene rijke koopmansweduwe Kadidscha geheeten, met welke hij eenigen tijd later in het huwelijk trad.

Omtrent dien tijd begon hij zich meermalen in de eenzaamheid af te zonderen, waar hij zich aan vrome bespiegelingen over den godsdienst wijdde. De afgoderij, waartoe zijne landgenooten langzamerhand vervallen waren, beschouwde hij als eene verderfelijke dwaling; noch de Israülietische, noch de Christelijke godsdienst, die beide in Arabië door afwijking van de zuivere leerstellingen zeer verbasterd waren, voldeden hem, en hij besloot de godsdiensthervormer van zijn volk te worden. Hij had daarbij niet zoozeer op het oog eene geheel nieuwe leer te prediken, als wel den een-voudigen godsdienst der voorvaderen van zijne menigvuldige misvormingen te zuiveren, en hoofdzakelijk het geloof aan eenen eenigen God te herstellen.

Mahomed had van natuur een levendig, dweepziek en dichterlijk karakter; het was dan ook geen wonder, dat hij, meer en meer vervuld met het groote doel, hetwelk hij zich voor oogen stelde, zich eindelijk verbeeldde, door de Voorzienigheid zelf daartoe te zijn uitverkoren, en overtuigd van de goddelijkheid zijner zending als een profeet optrad.

In den beginne vond hij zeer weinig aanhangers; in zijne vaderstad, Mekka, werd hij vervolgd en bespot, en toen zijne vijanden zelfs eene samenzwering tegen zijn leven hadden gesmeed, vluchtte hij naar Medina, eene stad insgelijks in Woest-Arabië gelegen. Daar had hij verscheidene volgelingen , die bij het doen van bedevaarten naar de Kaaba met zijne leer waren bekend geworden. Naijverig op de welvaart der bewoners van Mekka en daarom vijandig jegens hen gestemd, kozen zij partij voor Mahomed , en weldra vermenigvuldigden de aanhangers van den profeet zoodanig , dat hij zijne vijanden niet meer behoefde te vreezen.

Het jaar 622, waarin Mahomed's vlucht van Mekka naar Medina plaats vond, werd het eerste jaar der Mahomedaansche tijdrekening.

-ocr page 141-

129

Langzamerhand begon nu Mahomed zijne leer door geweld van wapenen over geheel Arabië uit te breiden , terwijl het getal zijner aanhangers meer en meer toenam. Binnen een tijdsverloop van tien jaren bracht hij de verschillende volksstammen tot de erkenning zijner leer, en toen hij in het jaar 632 stierf was het geheele land aan zijne heerschappij onderworpen.

De godsdienst van Mahomed, die den naam van Islam (1) draagt, is gegrond op het geloof aan een eenigen God, en aan een toekomstig leven, waarin de deugd beloond en de ondeugd gestraft wordt. Zijne aanhangers houden hem voor den grootsten profeet, waarvan God zich bediend heeft om zijne laatste en hoogste openbaring aan het menschdom bekend te maken, en zijn, volgens de door Mahomed gegeven voorschriften , verplicht, hunne leer ook door gewelddadige middelen over de geheele aarde te verspreiden, terwijl aan hen, die in den heiligen strijd sneuvelen, eene plaats in het paradijs wordt toegezegd.

Eenigen tijd na den dood van Mahomed werden zijne leerstellingen en de voorschriften, welke hij met betrekking tot het godsdienstige zoowel als tot het staatkundige gegeven had, in een boek verzameld, dat den naam van Koran draagt en het al gem eene wetboek der Mahonmlaneu geworden is.

quot; § 5. Uitbreiding van de macht der Arabieren onder de j;' opvolgers van Mahomed.

Mahomed had geen opvolger in het bewind benoemd, en daar hij geen zoon had, ontstond er na zijnen dood al dadelijk tweedracht, welke evenwel spoedig gedempt werd door Aboe Bekr, den schoonvader van Mahomed, die door de meeste stammen als Kalif, dat is, opvolger van den profeet, erkend werd, en zijne tegenstanders aan zijn gezag onderwierp.

Weldra begonnen de Arabieren de nieuwe leer, en te gelijker tijd hunne heerschappij, buiten hun vaderland uit te breiden. Reeds onder Aboe Bekr, die slechts twee jaren regeerde (van 632 tot 634), werd een gedeelte van Syrië, dat eene provincie was van het Oostersch-Romeinsche rijk, door hen veroverd. De geheele onderwerping van dit laatste gewest (639) had plaats onder zijnen opvolger Omar I, die in het veroverde Jeruzalem, op de plaats

(1) Islam heteekent ovenjif'te. De belijders dir Mahomedaansche loer hoeten Moslemin, dat is aan Godoveryegevenen, waarvan het woord ifuzelmano}, zooals de Mahomedanen ook genoemd worden, afkomstig is.

I. 9

-ocr page 142-

130

waar vroeger de tempel van Salomo geslaan Lad, eene moskee liet bouwen , welke thans nog -voor een der grootste heiligdommen der Mahomedancn gehouden wordt.

Hij veroverde ook (642) Egypte, dat eveneens eene provincie van het Byzantijnsche rijk was, en voor een groot gedeelte de partij der Arabieren koos , om zich zoodoende van het juk der Uyzantij-nen, die zich zeer gehaat hadden gemaakt, te ontslaan. Teneinde het gr aan uit dit vruchtbare land naar Arabic te voeren , liet Omar een kanaal graven van den Nijl naar de Roode Zee.

Intusschen werd de oorlog met Perzië voortgezet, die in het jaar 642 met de geheele onderwerping van dat rijk en de vernietiging van den koningsstam der Sassaniden (bl. 114) eindigde. Twee jaren later werd Omar door een Pers, die den ondergang van zijn vaderland op den Kalif wilde wreken, te Medina vermoord. Hij was de eigenlijke stichter van het groote Mahome-daansche rijk, of het Kalifaat, dat zich bij zijnen dood van Tripoli, op de noordkust van Afrika, tot aan de grenzen van Indii-, en van de Indische Zee tot aan den Kaukasus uitstrekte, en waarvan later de stad Bagdad aan den Tiger, die in de volgende eeuw werd gebouwd, de hoofdstad werd. Door zijne uitstekende hoedanigheden als mensch en als vorst had Omar gedurende zijne achtjarige regeering de uitbreiding zoowel van de Mahomedaansche leer als van de heerschappij der Arabieren over de omliggende volkeren bevorderd.

Na zijnen dood werd het nieuw gestichte rijk een geruimen tijd door hevige binnenlandsche oorlogen , voornamelijk over de troonsopvolging ,, geschokt, en meer dan eens op den rand van zijnen ondergang gebracht (bl. 154). Verscheidene Kalifen evenwel, die^ met krachtige hand deze binnenlandsche oneenigheden bedwongen, zetten te gelijker tijd de veroveringen in het buitenland voort. De Aziatische provinciën van het Byzantijnsche rijk werden geplunderd en verwoest, en zelfs Konstanlinopel zeven jaren lang (669—676) belegerd door de troepen , die de toen regeerende Kalif naar Europa had doen oversteken. De stad bleef behouden door het gebrek en de stormen , die de Arabieren teisterden , en door de uitvinding van een Griek, Callinicüs die een mengsel had vervaardigd, dat men Grieksch Vmr noemde, waarmede hy de vijandelijke schepen in brand stak, en dat vooral daardoor verwoestend was, dat het onder water bleef doorbranden en dus niet uitgebluscht kon worden.

In Afrika breidde zich de heerschappij der Arabieren al verdelen verder uit. Achtereenvolgens werden het tegenwoordige Tunis,

-ocr page 143-

131

de Romeinsche provincie Afrika (het vroegere Karlhago) en eindelijk Marokko veroverd, zoodat in het begin der 8ste eeuw de geheele noordkust van Afrika aan de Arabieren was onderworpen. De bewoners dier landstreken namen den Mahomedaanschen godsdienst aan, en vereenigden zich met de Arabieren, waaruit een volk ontstond , aan hetwelk men den algemeenen naam van Mooren gegeven heeft.

Het rijk der Kalifen bereikte zijn hoogsten bloei omtrent het jaar 800 onder de regeering van den beroemden Haroen al Rasjid.

§ 6. Het West-Gothische rijk door de Arabieren aangevallen en veroverd.

De Wesl-Golhen, die in de eerste helft der 5de eeuw in het zuiden van Frankrijk een rijk hadden gesticht, waarvan Toulome de hoofdstad was, en dat zich langzamerhand over het grootste gedeelte van het Pyreneesche schiereiland uitbreidde, werden voortdurend aangevallen door de Franken, aan wie het in 534 eindelijk gelukte, zich van nagenoeg het geheele grondgebied, «lat de Wesl-Golhen ten noorden van de Pyreneën in bezit hadden , meester te maken (bl. 125). Van dien tijd af was het West-Gothische rijk tot het Spaansche schiereiland en eene kleine landstreek in Frankrijk beperkt, en werd de residentie des konings eerst te Barcelona en eenige jaren later te Toledo gevestigd. De Sueven (bl. 122), die in het noord-westen woonden, werden in ° het jaar 585 aan de West-Gothische heerschappij onderworpen, welke zich nu over het geheele Iberische schiereiland uitstrekte, terwijl daarenboven de stad Ceuta , op de noordkust van Afrika, tot het grondgebied des rijks behoorde.

Onder de koningen van het West-Gothische rijk waren er verscheidene , die door uitmuntende maatregelen, door aanmoediging van kunsten en wetenschappen en het invoeren van goede wetten, hunne regeering luister wisten bij te zetten. De omstandigheid evenwel, dat de koninklijke waardigheid niet erfelijk was, maar dat de vorst door de palatijns of grooten des rijks, en door de hooge geestelijkheid verkozen werd, was de bron van voortdurende binnenlandsche oorlogen, die natuurlijk voor de ontwikkeling van de welvaart des volks zeer nadeelig waren. Daarenboven werd de macht der palatijns en de invloed, dien de geestelijkheid zich meer en meer op het bestuur wist te verwerven, hierdoor zeer vergroot, hetgeen aanleiding gaf tot eene menigte partijschappen ,

-ocr page 144-

7

132

■welke de kracht van het rijk verlamden en het koninklijk gezag allengs beperkten. Onder zoodanige omstandigheden had in het begin der 8ste eeuw de inval der Arabieren, die zich intusschen tot aan de westkust van Afrika hadden uitgebreid, plaats.

De Arabische veldheer Tarik wist partij te trekken van die binnenlandsche oneenigheden, en verbond zich in 7H met de zonen van een koning, die in het vorige jaar van den troon was gestooten door Roderik, een afstammeling van een vroegeren vorst uit een ander geslacht, aan wien een deel van de palatijns en van de geestelijkheid de kroon opgedragen hadden. Met slechts twaalf duizend man stak Tarik de zeeëngte over, die Afrika van Spanje scheidt, en legerde zich op eene hoogte, welke naar hem den naam van Gebel-al-Tarik (berg van Tarik) ontving, waaraan het woord Gibraltar zijn oorsprong verschuldigd is. Roderik verzamelde in aller ijl een leger en trok zijnen vijand te gemoet, doch in plaats van met beleid en voorzichtigheid te werk te gaan tegenover de Arabieren, die aan den oorlog en aan het overwinnen gewoon waren, tastte hij hen in de vlakte van Xeres de la Frontera, niet ver van Cadix, aan. Zeven dagen achtereen duurde de slag, waarin van beide zijden met heldenmoed gestreden werd , tot eindelijk koning Roderik sneuvelde, en de overwinning zich voor den Arabischen veldheer verklaarde (711.) Het West-Gothische leger werd geheel verstrooid, en zegevierend rukte Tarik voorwaarts, versterkt door eene menigte zijner geloofsge-nooten , die uit Afrika overkwamen, veroverde achtereenvolgens de zuidelijke provinciën des rijks, en deed in het begin van 712 zijn intocht in de hoofdstad Toledo. De bevolking, die onder de drukkende heerschappij der rijksgrooten en der geestelijkheid , welke grootendeels het bewind in handen hadden, in lijfeigenschap en dienstbaarheid zuchtte, beschouwde over het algemeen de Arabieren als hare redders, en daar aan alle bewoners bij het aannemen van den Mahomedaanschen godsdienst de vrijheid en eene gelijke verdeeling van de op te brengen schatting werd gewaarborgd, verzaakte het meerendeel hun geloof, om tot dat van hunne nieuwe gebieders over te gaan. Daardoor was de macht der Arabieren al zeer spoedig in nagenoeg het geheele schiereiland gevestigd. Zij, die aan hun godsdienst getrouw bleven , en zich niet wilden onderwerpen, weken naar de noordelijke provinciën, waar de vrije bergbewoners hunne onafhankelijkheid hadden weten te handhaven.

-ocr page 145-

133

§ 7. De aanvallen der Arabieren op hel Frankische rijk

door Karei Martel afgeslagen. Vestiging van onderscheidene kleine Christenstaten en van een onafhankelijk Mahomedaansch rijk in Spanje.

Getrouw aan het bevel van Mahomeh , die de gewelddadige invoering zijner leer over de geheele aarde tot plicht gemaakt had, trachtten de Arabieren zich nu ook verder noordwaarts uit te breiden. De verschillende veldheeren, die achtereenvolgens als stadhouders van de Kalifen het bewind in Spanje voerden, drongen herhaalde malen over de Pyreneën het Frankische rijk binnen; doch daar die aanvallen niet met genoegzame kracht werden ondernomen , werden zij telkens door de Franken afgeslagen.

In het jaar 732 echter bracht Abdarrahman , de toenmalige stadhouder der Arabieren, een ontzaglijk leger op de been, waarmede hij het Frankische rijk binnentrok. Karel Martel , de machtige Hofmeier van den jeugdigen koning Theodorik IV (bl. 426) , begreep van hoeveel gewicht het was, zich met alle strijdkrachten , die hij bijeen kon brengen, tegen dien geduchten aanval te verzetten. Hij riep de geheele rijksmacht onder de wapenen en trok daarmede den vijand te gemoet, dien hij tusschen Tours en Poitiers ontmoette. Daar leverde hij hem slag (October 732) en behaalde eene zoo schitterende overwinning, dat het grootste gedeelte van Abdarrahman's leger op het slagveld bleef, en de overigen over de Pyreneën terugweken; Abdarrahman zelf sneuvelde in het gevecht.

Karel Martel werd door de tijding van eenen nieuwen inval der Friezen in het noorden , weerhouden de Mahomedanen tot over de grenzen te vervolgen. Deze herstelden zich alzoo spoedig van de geledene nederlaag, en deden zelfs twee jaren later weder invallen in het Frankische rijk, die evenwel van veel minder gewicht waren.

Inmiddels hadden de West-Gothen en een. deel der vroegere bewoners van Spanje, die naar het noorden waren geweken (bl. 432), zich daar niet alleen staande gehouden, maar langzamerhand kleine staten gevormd, welke in voortdurende vijandschap met de Mahomedanen leefden. Zoo ontstonden daar achtereenvolgens het koninkrijk Asturië, het hertogdom Cantabrië (ongeveer het tegenwoordige Biskaye en Navarra) enz., wier vorsten langzamerhand de gevaarlijkste vijanden der Mahomedanen werden. Daarenboven werden deze nog verzwakt door binnenlandsche twisten, die na den dood van Abdarrahman over de heerschappij ontstaan wa-

-ocr page 146-

134

ren. Dit duurde tot in het jaar 759 toen een andere Abdarr.\h-man , de afstammeling en iie eenige overgeblevene van het Kali-fengeslacht, dat in 750 in Damascus van den troon gestooten en uitgemoord was geworden , zich van het bewind in Spanje meester maakte en de grondlegger werd van een vorstenhuis, dat zich voortaan niet meer afhankelijk beschouwde van de Kalifen,maar onder den titel van Emir of Vorst zelfstandig over het Spaansch-Arabische rijk regeerde. Gedurende zijn bewind deed de toenmalige Frankische koning Karel de Groote een inval in hetSpaansche schiereiland (778), en onderwierp het land tusschen de Pyrencën en den Ebro aan zijn gezag; doch het gelukte Abdarrahman de Franken eenige jaren later weder terug te drijven.

Zoowel onder zijne regeering als onder die van zijne opvolgers nam het rijk meer en meer in bloei toe; het bestuur werd op een geregeiden voet gebracht, en de binnenlandsche welvaart door handel, landbouw en fabriekwezen tot eene hoogte opgevoerd zooals Spanje in latere eeuwen nooit meer bereikte. Kunsten en wetenschappen werden overal aangemoedigd, universiteiten , boekerijen en sterrenwachten opgericht, eene menigte prachtige paleizen en moskeeën gebouwd, waarvan thans nog vele overblijfselen aanwezig zijn; aan geleerden en dichters werd in de hoofdstad Cordova een verblijf aangeboden aan het hof, dat destijds hel luisterrijkste van de geheele aarde was. Daarenboven werd er eene geregelde krijgsmacht onderhouden, en reeds in het begin der 9de eeuw hadden de Arabieren in Spanje onder een afzonderlijken bevelhebber , Amir al ma of bevelhebber ter zee genoemd (1), eene aanzienlijke zeemacht, die weldra voor alle kustbewoners der Mid-dellandsche Zee geducht werd. Het schitterendste tijdperk voor het Spaansch-Arabische rijk was dat van Abdarrahman III, die bijna vijftig jaar aan het bewind was (912—961), met de aanzienlijkste vorsten van zijnen tijd in verbinding stond, en wiens regeering in luister alles verre overtrof wat de wereld te dien tijde elders aanschouwen kon. Hij verklaarde zich tot het opperhoofd der geloovigen, en nam den titel van Kali! aan.

Onder zijne opvolgers .daalde evenwel het rijk meer en meer van dien hoogen trap neder. De Christenvorsten in het noorden van het Spaansche schiereiland wisten partij te trekken van de binnenlandsche scheuringen , en breidden hun grondgebied ten koste van het Arabische rijk voortdurend zuidwaarts uit, zoodat er omtrent het midden der elfde eeuw vijf Christenrijken in het noorden van Spanje bestonden, namelijk het graafschap Catalnniê en de konink-

(1) Hiervan is het woord admiraal afkomstig.

-ocr page 147-

135

rijken Navarre, Arragon , Castilië en Leon , terwijl daarentegen het vroeger zoo machtige Mahomedaansche rijk, ten gevolge van de bin-nenlandsche oorlogen , in een aantal grootere en kleinere staten was verbrokkeld geworden.

4? 8. Be laatste tijd der Merovingers in Frankrijk. Pepijn de Korte. Karei de Groote.

Nadat Kakel Martel in 732 de Ma/iomedanen door de overwinning bij Tours over de grenzen teruggedreven had, voerde hij tot aan zijnen dood herhaalde bloedige oorlogen tegen de Friezen , de Beieren, de Allemannen en de Saksers, en wist tevens zijne macht in het binnenland meev en meer te vergrooten, zoo zelfs dat hij verscheidene aanzienlijken, die als Hertogen (oorspronkelijk heervoerders of bevelhebbers over het leger) over onderdeelen van het rijk heerschten, dwong, hem als hun heer te huldigen, in plaats dat hij hun die hulde deed brengen aan den koning Tiieodorik IV, die trouwens nog slechts in naam regeerde. Hij ging zelfs zoover, dat hij , toen Tiieodorik in het jaar 737 gestorven was, geen opvolger liet benoemen, maar de koninklyke macht onverdeeld bleef uitoefenen, zonder echter den titel van koning aan te nemen. Bij zijnen dood (741) werd, volgens zijne beschikking, het rijk onder zijne drie zonen verdeeld, waarvan de eene Pepijn, bijgenaamd de Korte, binnen weinige jaren het bestuur alleen in handen kreeg. Wel had deze , om aan zijne heerschappij bij de Franken een schijn van wettigheid te geven, Chil-oerik III, den zoon van een der vorige vorsten, tot koning laten uitroepen , maar toen hij onder de rijksgrooten op genoegza-men aanhang kon rekenen, zette hij hem in het jaar 752 met toestemming van den Paus(l) af, en deed zich door eene volksvergadering te Soissons als koning huldigen. Twee jaren later begon hij een oorlog tegen de Lomjobnrden, die een groot gedeelte van Italië in hun bezit hadden (bl. 124), en zich ook van hot overige gedeelte wilden meester maken , waarop ■de Paus de hulp der Franken had ingeroepen. Pepijn bleef overwinnaar in den strijd , en dwong de Longobarden in het volgende jaar lot een vredesverdrag , bij hetwelk zij zich verplichtten , de steden, die zij in Midden-Ilaüv veroverd hadden, weder af te slaan. Hij stelde

(1) Onder de verschillende Bisschoppen der ChristelijUo kork hl I Ui) hnd-den die van Ritme langzamerhand het grootste aanzien verkregen, en waren onder den titel van Pan* het hoofd der Kerk geworden.

-ocr page 148-

13C

deze sleden onder de bescherming van den Paus, hetgeen de eerste aanleiding was, dal het opperhoofd der kerk op een zelfstandig wereldlijk gebied aanspraak kon maken.

In het jaar 768 stierf Pepijn , die door zijn krachtig bestuur de hoofdmacht van het westen in handen had gebracht van zijn stamhuis, dat naar zijnen beroemden zoon Karel , bijgenaamd de Groolc, het stamhuis der Karolingische koningen genoemd wordt.

Hij werd opgevolgd door zijne beide zonen Karel en Karloman , doch toen de laatste drie jaren daarna gestorven was, wist Karel door toedoen van de geestelijke en wereldlijke grooten in Karlo-man's gebied, te bewerken, dat hij als eenig gebieder in het Frankische rijk erkend werd.

De regeering van Karel den Groole, die zesenveertig jaren duurde (768—814), is door onophoudelijke oorlogen gekenmerkt, waaronder die tegen de Saksers en Longobarden en tegen de Mahomedamn de voornaamste waren.

De Saksers, een volk, of liever eene vereeniging van verscheidene volksstammen, die in het noordelijk gedeelte van Duitschland van de Wezer tot de Elbe woonden, boden tweeëndertig jaren lang (772-804) een hardnekkigen wederstand, die zich zoowel uit den aard van het volk als uit de gesteldheid van hun land, dat door zijne ondoordringbare wouden en onbegaanbare moerassen zeer sterk was , laat verklaren. Evenals alle ~ amp;eTmaMe« waren zij vrije mannen (Fri-lingen), die alleen aan de meer aanzienlijken onder hen (de edlin-gen), het recht teekenden , hen in den oorlog aan te voeren en in tijd van vrede recht te spreken, terwijl alleen de laagste klasse (de zoogenaamde Heden of halfvrijen) tot bijzondere dienstbetoo-ningen jegens de overigen verplicht waren. In groole volksvergaderingen werden de besluiten genomen, waaraan allen zich moesten onderwerpen. Het is dus zeer natuurlijk dat zulk een krachtig en vrijheidminnend volk zich tot het uiterste verzette tegen de Frankische heerschappij, waardoor zij niet alleen gedwongen werden den Christelijken godsdienst in plaats van den heidenschen afgodendienst hunner voorouderen aan te nemen, maar ook aan bepaalde wellen gebonden, en tot gehoorzaamheid aan een opperheer en het opbrengen van belastingen verplicht werden. Wel behaalde Karel , die uitstekende veldheerstalenten bezat, in eiken nieuwen strijd, dien hij met hen, te voeren had, weder nieuwe overwinningen, maar wanneer de belangen des rijks hem naar andere gedeelten van zyn uitgestrekt grondgebied riepen, kwamen de overwonnen Saksers weder in opstand en dwongen

-ocr page 149-

437

hem tot nieuwe veldtochten. Een hunner beroemdste opperhoofden was Wittekind, die zijne landgenooten jaren achtereen in den strijd voor hunne voorouderlijke begrippen, zeden en gewoonten aanvoerde, totdat het Karel gelukte, hem in het jaar 785 voor zich te winnen en hem tot den christelijken godsdienst te bekeeren. Dit had ten gevolge, dat de vijandelijkheden voor een geruimen tijd geschorst werden, en de Saksers eenigermate onder een geregeld bestuur konden worden gebracht, maar in hel jaar 793 brak de oorlog opnieuw uit, en eindigde eerst in 804, nadat Karel de bevolking van geheele landstreken weggevoerd en in het land der Franken had overgeplaatst, en daarentegen andere Germaansche stammen, die zich reeds vroeger nauw met hem verbonden hadden, in de verlaten streken had gevestigd.

Van de onderscheidene veldtochten van Karel den Grooleiegen de Saracenen (1) was die van het jaar 778 de merkwaardigste (bl. 134). Hij onderwierp dat jaar bijna het geheele land tusschen de I'yreneën en den Ebro, en verklaarde het onder den naam van de Spaansche Mark tot eene provincie van het Frankische rijk. Een der gevechten van dezen veldtocht, namelijk dat bij Honceml, waar de achterhoede van Karel's leger geslagen en bijna geheel vernield werd, heeft eene groote vermaardheid verkregen. Zooals vroeger (bl. 134) reeds gezegd is, maakten de Arabieren zich twee jaren later opnieuw van het veroverde land meester, doch het gelukte Karel , hun tegen het einde der 8ste eeuw de Spaansche Mark weder te ontweldigen.

Ook tegen de Longobarden begon hij reeds jn de eerste jaren zijner regeering 'eenen oorlog, die met de geheele onderwerping van het Longobardische rijk eindigde (774). Wel hadden er later nu en dan opstanden plaats, met het doel om den zoon van den door hem onttroonden koning weder in het bezit van zijn rijk te brengen, maar deze werden door Karel steeds met kracht onderdrukt. De verovering van het Longobardische gebied was van groot gewicht geweest voor de Pausen , die daardoor van een gevaarlijken vijand ontslagen waren geworden. Om dit te erkennen en ook om hulde te doen aan de gewichtige diensten, die Kakel aan het Christendom had bewezen, zoowel door de bekeering der Saksers als door het bestrijden der Maltomedanen, riep Paus Leo hem, toen

(1) Ue naam Saracenen wordt, ovenals die van Mooren , gebezigd om de Mahomedanen van het Westen aan te duiden. Volgens sommigen is de oorsprong van die benaming te zoeken in het Arabische woord Scharakajin, dat Oosterlingen beteekent.

-ocr page 150-

138

hij in het jaar 800 op het Kerstfeest voor het altaar der hoofdkerk te Rome geknield lag, tot Roomsch-Keizer uit.

Door het verleenen van deze waardigheid gaf de Paus te kennen , dat hij, als geestelijk hoofd der Christelijke kerk, den Frankischen koning erkende als het wereldlijke hoofd der Christenheid in westelijk Europa, en als den beschermer van den pan-selijken stoel. De titel van Keizer duidde alleen de hoogste oppermacht aan, die hij, door tusschenkomst van het hoofd der kerk. als het ware rechtstreeks van God ontving. Hij bleef overigens Koning van het Frankische rijk, en zoo laat het zich dan ook begrijpen, dat, toen in later tijd de keizerlijke waardigheid aan zijne opvolgers in Duilschland gegeven werd, deze toch steeds den titel voerden van Koningen van Duilschland, en dat ieder nieuw verkozen koning niet eer den titel van Keizer aannam , dan nadat hij door den Paus als zoodanig was gekroond. Het hoofddenkbeeld van dat alles was, dat de Paus op geestelijk en de Keizer op wereldlijk gebied het hoogste gezag zouden uitoefenen.

§ 9. Verbeteringen door Karei den Groole in den maal-schappelijken toestand aangebracht. Het leenstelsel.

Het was niet alleen door zijne gelukkig gevoerde oorlogen, maar ook en wel voornamelijk door zijne onvermoeide pogingen om de beschaving in zijn rijk te bevorderen , dat Karei, zich den naatn van de Groole ten volle waardig maakte. Het rijksbestuur werd door hem op een geregelden voet gebracht; voor landbouw , veeteelt en jacht gaf hij bijzondere wetten, terwijl hij het onderling verkeer voornamelijk door de binnenlandsche scheepvaart bevorderde ; door het bouwen van scholen en kloosters, waar de wetenschappen beoefend werden, trachtte hij verlichting en kennis onder zijne onderdanen te verspreiden , en door vele uitmuntende wetten orde en recht te handhaven.

Het is tol juist begrip der volgende gebeurtenissen van groot belang, dat men zich eene goede voorstelling make van de inrichting der regeering, die zich reeds vóór den tijd van Karei, den Groole onder de volken van Gerraaanschen oorsprong ontwikkelde en die men in zijnen tijd als vast geregeld kan beschouwen.

Bij de krijgshaftige Germaansche volksstammen waren de koningen oorspronkelijk niets dan legerhoofden, die om hunne dapperheid of andere krijgsmanshoedanigheden, als zoodanig door het volk gekozen werden, en wier gezag zich niet verder uitstrekte; zij waren de voornaamsten onder hunne gelijken. De wetten

-ocr page 151-

139

werden in groote vergaderingen in de open lucht besproken en vastgesteld, en zoowel de koning als de minste zijner onderdanen was aan het daar bepaalde gebonden.

Bij de verovering van vijandelijk grondgebied werd dit onder al de overwinnaars verdeeld, waarbij natuurlijk zij, die de meeste macht hadden , of het meest lot de verovering hadden bijgedragen , zich het grootste gedeelte konden toeëigenen. In den regel werden aan de koningen , behalve hun aandeel aan den buit, de minder goed verdeelbare streken, als stranden, rivieren, bosschen , meren, enz. toegekend; men noemde dit domeinen. Een stuk lands, zooals aan ieder der overwinnaars ten deel viel, was een vrij en onbeperkt eigendom, en de koning zelf had geen recht hoegenaamd op eenige bezitting van een ander, noch om er eenig voordeel uit te trekken, noch om er v/etten te geven, enz. Zoodanige bezitting werd een allodiaal goed genoemd. Zij, die dat land tijdens de verovering bewoonden, werden te gelijk daarmede het eigendom van den nieuwen heer, mochten niet over hun eigen lijf en goed beschikken, en heetten daarom lijfeigenen, een toestand, die in vele opzichten volkomen slavernij kon genoemd worden. Diegenen onder de veroveraars, die hunnen grond verkochten of op eenige andere wijze verloren , bleven evenwel vrije mannen, en waren als zoodanig wel onderdanen van het rijk, maar geen lijfeigenen.

Nevens dit stelsel van algemeene verdeeling van het land, en gedeeltelijk als een gevolg daarvan, ontwikkelde zich langzamerhand de geheele inrichting van het rijksbestuur, namelijk het leenstelsel, hetwelk in de hoofdzaak op het volgende neerkwam.

De koningen, die, zooals wij gezien hebben, verreweg de grootste grondbezitters waren, konden van het recht om over hunne bezittingen te beschikken , gebruik maken, om zoodanige personen, die zij nader aan zich wilden verbinden, of die zij voor gedane diensten wilden beloonen , grondstukken in eigendom te geven, welke dan als allodialc goederen ten eeuwigen dage in het bezit van die personen en van hunne erfgenamen bleven. Maar de koning, zoowel als ieder grondbezitter, kon ook zoodanig goed voor een bepaalden tijd afstaan, onder beding, dat hij , aan wien het gegeven werd, daardoor de verplichting op zich nam hem trouw te blijven en in den oorlog bij te staan, of zoodanige andere diensten te bewijzen, als aan die schenking verbonden werden.

Een goed, onder zoodanige voorwaarden gegeven, werd een, leen, leengoed of fendaalgoed genoemd. Hij, die het gaf, heette de leenheer; hij die het ontving, de leenman of vasal.

Men ziet daaruit, dat de gift van een leen of het verlijen met

-ocr page 152-

140

een leen , zooals men het noemde, in zekeren zin minder aanzienlijk was dan de gift van een allodiaal goed, vooral omdat bij den dood van een leenman zijne erfgenamen geen recht op het leen hadden , hetwelk dan weder aan den leenheer verviel. Er was echter eene voorname omstandigheid, die dit eenigermate wijzigde, namelijk, dal de leenheer bij het ter leen geven van eenig grondgebied, te gelijker tijd de verplichting op zich nam, ook weder-keerig zijnen leenman bescherming te verleenen, of bij gebreke van dien, zijn recht als leenheer te verliezen.

Daaruit laat het zich dan ook verklaren, dat men meermalen in de geschiedenis voorbeelden aantreft, dat bezitters van allodialc goederen, die zich tegen een aanval hunner vijanden niet bestand rekenden, hun land aan een machtiger grondeigenaar in eigendom afstonden, met de bepaling, dat het aan hen en hunne erfgenamen als een leengoed zou gegeven worden, waardoor zij alzoo een beschermer en bondgenoot wonnen.

Later begonnen de vorsten ook ambten en bedieningen, waaraan soms aanzienlijke inkomsten verbonden waren , als leenen uit te geven.

Een leenman had het recht, onderdeden van zijn feudaal-goed onder dezelfde verplichtingen op zijne beurt in leen te geven aan anderen , die dan achterleenmannen of valmssoren genoemd werden.

Geschillen tusschen een leenman en zijn leenheer over het al of niet nakomen hunner wederzijdsche verplichtingen werden beslist door eene vergadering van ten minste vijf/leenmannen, die in aanzien en geboorte aan de daarin betrokkenen gelijk moesten staan , en daarom pares (pairs , gelijken , erenbooriigen) genoemd werden.

Een leen was dus, naar den oorspronkelijken geest van het leenstelsel, niet erfelijk in het geslacht van den leenman; het werd in het eerst voor een bepaalden tijd gegeven, die zich meestal uitstrekte tot aan den dood van den leenman. Langzamerhand werd het gebruikelijk, dat na zijnen dood zijn zoon er mede verlijd werd, en toen deze gewoonte eenmaal meer algemeen was geworden ging zij ongevoelig in een recht over , zoodat in de tiende eeuw het erfrecht van vader op zoon vrij algemeen was vastgesteld. Men dient hier intusschen wel op het onderscheid tusschen de opvolging in de allodiale goederen en in de leenen te letten. In de eerste was het de naaste erfgenaam, die recht op de nalatenschap had, het mocht een zoon, eene dochter, of een verre bloedverwant zijn , bij de leenen daarentegen heeft zich het erfrecht nooit

-ocr page 153-

141

verder uitgestrekt dan van vader op zoon , ook wel van den eenen broeder op den anderen, en ten hoogste vindt men enkele gevallen, dat een leen door broeders kinderen geürfd is geworden.

In lateren tijd , namelijk in de 14de eeuw, kwam hierin nog eene gewichtige wijziging; men begon toen ook leenen uit te geven, waarin de vrouwen konden opvolgen. Zoodanige leenen noemde men Spilleleenen (1), in tegenoverstelling van de Zwaardleenen, waarin alleen mannen het erfrecht hadden; ook veranderde de leenheer somtijds zwaardleenen in spilleleenen , hoewei zoodanige verandering eigenlijk strijdig was met het aloude leenrecht.

§ 10. Lodewijk de Vrome. Verdeelingsverdrag van Ver dm.

Karel de Groole stierf in het jaar 814 in den ouderdom van tweeënzeventig jaren, en liet het rijk na aan zijnen eenig overgebleven zoon Lodewijk , wien later de naam van de Vrome gegeven werd.

Deze Lodewijk was in vele opzichten hel tegenbeeld zijns vaders: zwak en besluiteloos van aard, liet hij zich meestal door anderen in zijne handelingen leiden, en daar hij, bij den verschillenden invloed, welken zijne raadgevers op hem uitoefenden, dikwerf in zijne regeeringsdaden zeer tegenstrijdig te, werk ging, bracht hij, hoewel met goede bedoelingen bezield, vaak veel onheil over het rijk. Uit overdreven liefde jegens zijne drie zonen Lotiiaiuus, Lodewijk en Pepijn , verdeelde hij onder hen , reeds bij zijn leven , het uitgebreide grondgebied, dat zijn vader hem had nagelaten (817).

Gedurige twisten, zoowel tusschen Lodewijk en zijne zonen als tusschen de drie broeders onderling, waren daarvan het gevolg, welke nog meer toenamen toen hij in het huwelijk trad met eene zeer heerschzuchtige prinses;lie hem in 823 een zoon, Karel , schonk, en nu alle pogingen in het werk stelde om ook aan dezen een gedeelte van het reeds verdeelde grondgebied te verschaffen. Onophoudelijke oorlogen en eene voortdurende verwarring in het ge-heele rijk vloeiden uit dit alles voort, en toen Lodewijk in 840 stierf, waren zijne drie overgeblevene zonen, Lotharius , Lodewijk de Dnilscher en Karel, die later den naam van Karel den Kale ontving, in openbaren oorlog met elkander; Pepijn was twee jaren voor zijn vader overleden. Het noodlottige gevolg van dit alles was, dat de kracht van het Frankische rijk, het-

(1) De leenen waren bij vrouwelijke opvolging, zooals men zeide, aan het spinrolcken (spinnewiel) vervallen, en de benaming spilleleen ontleent haren oorsprong aan de spil, waarom het vlas bij het spinnen gewikkeld wordt.

-ocr page 154-

1-42

welk in den tijd van Kauel den Groole zoo machtig en voor zijne naburen zoo geducht was, geheel werd gebroken. Aan verschillende zijden door vreemde volken aangevallen, kon het zijne grenzen niet meer behoorlijk beschermen; in het westen drongen de Noormannen tot diep in het binnenland door (bl. 143); de Afri-kaansche en Spaansche Mahomedanen plunderden de zuidelijke kus-ten, en in het binnenland maakten verscheidene Hertogen en Graven van de heerschende verwarring gebruik , om als eigenmachtige heeren het gebied te voeren in de streken , die hun door den Keizer te besturen gegeven waren. Evenzoo gingen ook de meeste instellingen te niet, die Karel de Groote in het leven had geroepen om wetenschap en kunst te bevorderen, en de vroegere bar-baarschheid en onkunde begon langzamerhand weder de plaats in te nemen van de opkomende beschaving, waartoe de groote Keizer den grond gelegd had; het volk verkeerde bovendien ten gevolge van de verwoestingen des oorlogs in de diepste ellende.

Eindelijk kwamen de drie broeders tot eene onderlinge schikking , en in 843 sloten zij een verdrag te Verdun, waarbij zij het lijk nagenoeg op de volgende wijze onderling verdeelden;

Lotharius kreeg de keizerlijke waardigheid en het gebied over het land tusschen den Rijn aap de eene zijde en de Schelde, Maas, Saone en liltóne aan de andere zijde, waarbij in het noorden ook nog Friesland en in hel zuiden Italië gevoegd was.

Aan Lodewijk viel het oostelijk gelegene land, aan de overzijde van den Rijn, dus een groot gedeelte van het tegenwoordige Duitschland, ten deel.

Karel de Kale kreeg het westelijk gelegen land, waartoe ook nog een gedeelte van het Spaansche Schiereiland {de Spaansche Mark, zie bl. -137) behoorde.

Karels gebied bleef den naam van Frankrijk behouden, terwijl dat van Lodewijk den grond legde tot het Duitsche rijk, en aan dat van Lotharius den naam van Lotharingen gegeven werd. Later (870) werd dit land tusschen de beide overige koningen verdeeld, waarbij Karel de Kale van den Paus de keizerlijke waardigheid verkreeg.

Ook na het sluiten van dat verdrag, kwamen de drie vorsten nog dikwijls onderling in strijd , hetgeen , gevoegd bij de voortdurende invallen , vooral van de woeste Noormannen, oorzaak was van een algemeen verval der drie rijken , en grooten jammer over de volken bracht, die geheel en al aan de willekeur, zoowel van den vorst als van de aanzienlijken, warén prijsgegeven.

Onder hunne opvolgers verbeterde die toestand niet. Integen-

-ocr page 155-

143

deel deze waren, op enkele uitzonderingen na, onbeduidende vorsten, die zich geheel lieten beheerschen door de rijksgrooten, wier invloed voortdurend toenam , naarmate die van den koning verminderde. Vooral in het eigenlijke Frankrijk was zulks het geval; langzamerhand ontstonden daar machtige graafschappen en hertogdommen , als Varijs, Anjou, Brelagne, Bourgondië, Vlaanderen, Champagne en vele anderen , wier vorsten , hoezeer leenmannen van den koning, zich meer en meer aan zijn gezag onttrokken. Zoo zonken de nakomelingen van keizer Karel den Groole langzamerhand lager en lager, totdat eindelijk het beroemde stamhuis der Karolingers nog voor het jaar 1000 te niet ging (hl. 147).

$11. Geschiedenis van hel noorden van Europa in dc eerste eeuwen van dit tijdvak.

Het noordelijkste gedeelte van Europa werd bij het begin der middeleeuwen door twee verschillende volksstammen bewoond, van welke de oudste, de Finnen genaamd, door den anderen. de Scandinaviërs, een Germaanschen stam (bl. 106), reeds vroeger naai het hooge noorden was teruggedrongen.

De Scandinaviërs, die in de geschiedenis der overige volken van Europa gewoonlijk onder den naam van Noormannen worden vermeld , waren krachtige, dappere en woeste menschen, wier vroegste geschiedenis nagenoeg geheel onbekend is, en van wier zeden en gewoonten men alleen eenige kennis heeft verkregen door enkele heldendichten, die van hen bewaard gebleven zijn. Zij vereerden verschillende goden, van welke de machtigste den naam droeg van Omn , die volgens hunne begrippen alle vrije mannen, welke met roem sneuvelden , in het hemelsche paleis. Walhalla, rondom zich verzamelde. De krijgszuchtige aard, door deze en dergelijke voorstellingen levendig gehouden, was oorzaak, dat de woeste bewoners van het noorden, wier landstreken naarmate de bevolking toenam hun geen genoegzaam onderhoud meer opleverden , door rooftochten bij de naburige volken in hunne behoeften trachtten te voorzien. Die tochten breidden zij langzamerhand meer en meer uit, zoodat zij in de 9de eeuw niet alleen de kusten der yoordzee en de Brilsche eilanden onveilig maakten, maar met hunne lichte vaartuigen in Nederland, Frankrijk, Spanje en Portugal de rivieren opvoeren, tot diep in het binnenland doordrongen, geheele landstreken verwoestten en uitplunderden, eh met buit beladen naar hun vaderland terugkeerden. Reeds Kakel de Groole had meer dan eens met geweld hunne aanvallen moeten afweren.

-ocr page 156-

144

Het was geene zeldzaamheid, dat een gedeelte der op roof uitgegane Noormannen zich in het door hen veroverde land nederzetten, hetzij omdat het zachtere klimaat en de meer vruchtbare bodem hen aantrok, of wel dat zij hun land verlieten om de heerschappij te ontgaan van hunne meer en meer in macht toenemende koningen, tegen wier gezag zij zich niet konden verzetten, maar waaraan zij zich als vrijgeboren mannen ook niet wilden onderwerpen. Dit is de reden, dat men vooral in de negende eeuw, zoowel op IJsland en de Arcadische eilanden als in Engeland, Schol-land en Ierland, eene menigte volkplantingen van Noormannen vindt, en dat zelfs een hunner vorsten, Rollo of Rolf genaamd, in het laatste gedeelte dier eeuw zich met vele zijner manschappen naar Frankrijk inscheepte en zich daar op de westkust nederzette, waardoor in het begin der volgende eeuw (911), na een verdrag met koning Karel den Eenvoudige (bl. 146), het hertogdom Nor-mandije ontstond.

Het Christendom, tot welks prediking verscheiden ijverige zendelingen uit het Frankische rijk zich naar Scandinavië begaven, begon wel in de 9de en 10de eeuw eenigszins door te dringen, maar over het algemeen maakte het onder dat wilde, roofzieke volk weinig vorderingen.

In het laatste der 10de eeuw kan men Zweden, Noorwegen en Denemarken, die vroeger door eene menigte opperhoofden bestuurd waren, welke zich langzamerhand aan machtiger vorsten hadden moeten onderwerpen, als drie onderling onafhankelijke rijken beschouwen, elk door zijn eigen koning geregeerd, van welke Sueno of Swen de Gelukkige, koning van Denemarken, (986—1014) zich door de verovering van het Britsche rijk beroemd heeft gemaakt.

§12. Geschiedenis van Engeland in de eerste tijden der middeleeuwen. Willem de Veroveraar:

De Angelsaksers (bl. 123) hadden , na een langdurigen strijd tegen de oude bewoners van Brilannië, zeven kleine rijken in het tegenwoordige Engeland gesticht, die omstreeks hetjaar#28 door een der koningen, Egbert genaamd, vereenigd werden , en na dien tijd kan men eigenlijk eerst van eene geschiedenis van Engeland spreken, daar de lotgevallen der verschillende kleine Angelsaksische rijken, zoowel als die der Britten, de vroegere bewoners, die naar het westen van het eiland teruggedrongen en niet door de Angelsaksers overwonnen waren, weinig belangrijks voor de algemeene geschiedenis opleveren. •

-ocr page 157-

De uitmuntende regeering van Egbert (826—836) zou bij de langzamerhand ontwikkelende beschaving van zijn volk en bij de vorderingen, welke het Christendom daar te lande reeds gemaak t had, hoogst weldadig geweest zijn , indien te gelijker tijd niet de vernielende rooftochten van de Scandinaviërs zich tot Engeland uitgestrekt en hem tot voortdurende oorlogen met die woeste horden gedwongen hadden.

Onder zijne onmiddellijke opvolgers , die bijna allen voor het bestuur ongeschikt waren, namen die invallen voortdurend toe, en begonnen de Denen zich zelfs reeds in Engeland te vestigen, totdat een zijner kleinzonen Alfred , bijgenaamd de Groole, in het jaar 871, nadat achtereenvolgens zijne drie broeders de kroon gedragen hadden, aan de regeering kwam.

Deze vorst, een der voortreffelijkste koningen, die ooit geregeerd hebben, had in den beginne eveneens te kampen met de steeds meer voortdringende Denen, wier aantal door de versterkingen , welke hun onophoudelijk toestroomden, eindelijk zoo toenam, dat Alfred , hoezeer hij met ongeloofelijke dapperheid den krijg voerde, met eenige weinige volgelingen naar eene woeste streek moest terugwijken, waar hij verscheidene jaren in de grootste behoefte rondzwierf. Langzamerhand evenwel begon hij den oorlog te hervatten; meer en meer ondersteund door zyn volk, dat door de dwingelandij van de Denen tot krachtigen tegenstand werd opgewekt , trad hij in 878 openlijk tegen hen op, en weldra had hij zijn rijk heroverd, en de Denen genoodzaakt zich tot een gedeelte van het land, dat hij hun tot woonplaats aanwees, te bepalen.

Van toen af legde hij zich met verdubbelden ijver toe op de verbetering van den inwendigen toestand zijns volks. Door eene geregelde indeeling van het rijk, door het geven van goede wetten, het bevorderen van de uitbreiding des Christendoms en het oprichten van scholen, zorgde hij voor de beschaving en verlichting. Door zijne vroomheid , zijne geleerdheid en zijne dapperheid was hij zelfs een uitmuntend voorbeeld voor zijne onderdanen , en terwijl hij het gevoel voor vrijheid, dat in hen evenals in alle Germaansche stammen woonde, wist te onderhouden en op eene verstandige wijze te leiden en te regelen, richtte hij het staatsbestuur zoo voortreffelijk in , dat alom orde, tucht en veiligheid heerschten, zonder dat hij, zooals nagenoeg alle vorsten van zijnen tijd, zijn volk met geweld tot gehoorzaamheid en onderwerping aan zijne wetten, behoefde te dwingen.

Hij stierf na eene dertigjarige regeering in het jaar 901.

•Onder zijne 'opvolgers nam het rijk in den beginne eerst in

I. * 10

-ocr page 158-

146

welvaart toe , hetgeen voor een groot gedeelte een gevolg was van de voortreffelijke inrichtingen, door Alfred in het leven geroepen. Later evenwel, toen de Scandinaviërs met nieuwe woede op het rijk aanvielen , en éindelijk die aanvallen niet meer, zooals vroeger, enkel door afzonderlijke zeeroovers, maar door Sueno den Gelukkige, den machtigen Koning van Denemarken (bl. 144) met een groot leger werden ondernomen , bezweek het Britsche rijk, en werd in het jaar 1013 aan de Deensche heerschappij onderworpen, terwijl de laatste koning, ETHELREnJChaar Normandië (bl. 144) vluchtte.

Sueno de Gelukkige stierf kort daarna (1014). Zijn zoon Kanoet de Groole, die ook Noorwegen veroverde, vereenigde de drie machtige rijken onder zijnen schepter, en overleed in 1035 na eene regeering van twintig jaren, gedurende welke hij een krachtig bestuur in de aan zijn bewind onderworpen landen vestigde, en tevens de invoering van het Christendom in Denemarken bevorderde.

Niet lang na zijnen dood werd zijn gebied weder verdeeld; Noorwegen werd door den zoon van den door Kanoet verdreven koning heroverd , die zich later ook van den troon van Denemarken meester maakte.

Engeland werd gedurende verscheidene jaren door twisten over de troonsopvolging geteisterd, terwijl te gel ijk er tijd de Noormannen hunne aanvallen hervatten. Deze omstandigheid gaf hertog Willem aanleiding om Engeland aan zich te onderwerpen.

Deze vorst, een afstammeling van Rollo , den stichter van het hertogdom Normandije (bl. 144), maakte gebruik van eenen nieuwen aanval, dien de Denen in 1066 op Engeland deden; hij verzamelde een groot leger van strijdlustige gelukzoekers, en zonder eenig recht op den Engelschen troon te hebben, landde hij op de zuidkust, leverde het Engelsche leger, dat hem te gemoet getrokken was, slag bij Hastings, en na een bloedig gevecht, waarin de Angelsaksers met heldenmoed voor hunne zelfstandigheid streden, en waarbij zoo men zegt 15000 Noormannen sneuvelden, bleef Willem , later bijgenaamd de Veroveraar, meester van het slagveld, en onderwierp binnen drie maanden het geheele rijk aan zijne heerschappij.

§ 43. Ondergang van het geslacht der Karolingers in Frankrijk, Lotharingen en Duitschland. l)e eerste Saksische keizers in Duitschland.

Reeds onder de regeering van Karel den Eenvoudige (898—929),

-ocr page 159-

147

een kleinzoon van Karel den Kale (bl. 142), waren de Graven van Parijs , die van eene kleindochter van Karel den Groote afstamden, tot groot aanzien geklommen, en na zijnen dood wierp Hugo van Parijs zich tot voogd over den minderjarigen koning Lodewijk IV op. Nog grooter macht verkreeg zijn zoon Hugo, hiigenaamd.v.„„Jr Capet, die zich in 987 , toen de laatste rechte afstammelinger/ran Sk-erué/-het Karolingische huis tot geheele onbeduidendheid waren teruggezonken , van de kroon meester maakte, en de stamvader werd van een nieuw koningsgeslacht, dat der Capetingers genoemd.

Hel stamhuis van Lotharius , dat over Lotharingen en Italië regeerde (bl. 146), was reeds meer dan eene eeuw te voren uitgestorven , terwijl Lotharingen reeds eenige jaren vroeger tusschen Duitschland en Frankrijk verdeeld was geworden (870). Wel bleef nog een klein gedeelte daarvan den oorspronkelijken naam behouden, maar het werd langzamerhand zoo onbeduidend, dat het tot den rang van een hertogdom werd teruggebracht.

Italië werd aan hevige twisten over de troonsopvolging ten prooi.

In het noorden maakten zich nu deze dan gene van het oppergezag in de verschillende onderdeelen meester; in het midden zochten de Pausen langzamerhand hunne wereldlijke macht te grondvesten , en in het zuiden hadden de Grieken en de Arabieren onderscheidene kuststreken in hun bezit, en trachtten daar meer en meer vasten voet te krijgen. Hun onderlinge strijd, zoowel als de pogingen door de Italianen aangewend om hen te verdrijven, hielden het schoone land voortdurend in de rampen des oorlogs gedompeld.

In Duitschland regeerden de afstammelingen van Lodewijk den Duitscher (bl. 142) tot het jaar 911, toen ook deze tak der Karolingische vorsten met den minderjarigen koning Lodewijk , bijgenaamd het Kind , uitstierf. De regeering over het uitgestrekte Duitsche rijk werd toen ten tijde gedeeltelijk gevoerd door Graven, als gevolmachtigden van den Koning, die slechts voor een bepaalden tijd waren aangesteld en in naam van den vorst de gerechtshoven bestuurden en de krijgszaken regelden. In sommige streken was het bewind aan Hertogen opgedragen, die wel is waar ondergeschikt waren aan den Koning, maar langzamerhand hunne waardigheid in hun eigen geslacht erfelijk begonnen te maken, zoodat zij nagenoeg als onafhankelijke vorsten kunnen worden beschouwd. De machtigste onder hen waren de Hertogen van Frankenland , van Saksen, van Lolharingen, van Beieren en van Zwaben, en toen de troon van Duitschland door den dood van Lodewijk het Kind opengevallen was, koos men Hertog Koenraad van Frankenland onder den naam

-ocr page 160-

Ii8

■van Koenraad I tot koning. Van dien tijd af was Duitschland een kiesrijk, hoewel men zich bij de koningskeuze, wanneer geen bijzondere omstandigheden zulks beletten, in den regel tot hetzelfde stamhuis bepaalde.

Tengevolge van onophoudelijke binnenlandsche twisten en oorlogen met de overmoedige rijksgrooten, verminderde intusschen het aanzien van den nieuwen vorst zoodanig, dat hij tegen het einde zijner regeering nauwelijks meer dan een schijn van gezag over had, zoodat, toen hij in 919 gestorven was, zijn broeder, die aanspraak op den troon had kunnen maken, het raadzaam oordeelde, voornamelijk te zorgen, dat hij zijn eigen grondgebied, Frankenland, behield , en daarom de Duitsche koningskroon vrijwillig afstond aan den machtigen Hertog van Saksen , Hendrik , later bijgenaamd de Vogelaar , in wien hij anders een gevaarlijken tegenstander zou gehad hebben, en dien hij zich nu tot vriend maakte.

Hendrik de Vogelaar, de eerste der zoogenaamde Saksische keizers, was een moedig en bekwaam vorst, die het rijk vooral beschermde tegen de invallen der Hongaren of Magyaren, een nomadenvolk, dat eenigen tijd te voren uit het zuiden van Rusland naar het vlakke land tusschen den Domu en de Karpalhen getrokken was, herhaaldelijk het Duitsche grondgebied aan de oostelijke grenzen binnendrong, en zijne verwoestende rooftochten tot zelfs in Lotharingen en in de noordelijke gedeelten van het rijk uitstrekte.

Deze Hongaren waren krijgshaftige lieden, die voornamelijk een groot overwicht op de Duilschers hadden , doordien zij te paard gezeten en met lichte bogen en pijlen gewapend waren, terwijl de Germaansche legers hoofdzakelijk uit voetvolk bestonden, dat met zware strijdbijlen of hamers streed. Om hen tegen te gaan, maakte Hendrik de Vogelaar zijn leger door eene doeltreffende bewapening en oefening meer geschikt voor het gevecht tegen lichte troepen, en schiep hij eene nieuwe ruiterij. Door deze laatste ontwikkelde zich de ridderschap, waartoe reeds vroeger onder Karel Martel en Karel den Groole de grond was gelegd, en die in de volgende eeuwen, zooals later gezegd zal worden, tot grooten bloei kwam.

Te gelijker tijd legde hij, vooral in het oostelijk gedeelte van zijn rijk , vele versterkte plaatsen aan, 'die tot toevluchtsoord dienden tegen de invallen der Hongaren, en waaraan vele steden haren oorsprong te danken hadden.

Hendrik de Vogelaar stierf in 936, nadat hij de rijksgrooten had weten te bewegen zijnen zoon Otto tot zijnen opvolger te kiezen.

-ocr page 161-

149

Deze Otto , met recht de Groole bijgenaamd, regeerde van 936 tot 973. Met kracht bedwong hij de binnenlandsche onlusten , die in het begin zyner regeering door de machtige Duitsche Hertogen , welke zich niet gewillig aan zijn oppergezag onderwierpen, aangestookt werden , en voerde een gelukkigen oorlog tegen de Bongaren, die hij dwong van verdere aanvallen op het Duitsche grondgebied af te zien. De luister van zijne kroon werd nog vermeerderd , toen hij door de Italiaansche grooten werd uitgenoodigd een einde te willen maken aan de dwingelandij en de regeeringloos-heid, waaronder hun land zuchtte, en toen de Paus hem in 962 den Roomsch-keizerlijken .titel verleende, die reeds door Karel den Groole en zijne afstammelingen was gevoerd, doch bij het uitsterven van den Karolingischen stam in llalië, in onbruik was geraakt. Hij stierf in 973 nadat hij zijnen zoon, Otto II, die hem opvolgde, had uitgehuwelijkt aan eene zuster van den Griek-schen Keizer, omdat hij hoopte daardoor gemakkelijker tot het bezit van Beneden-Italië te geraken, waar de Grieken meester waren van een vrij uitgestrekt gedeelte des lands (hl. 147).

Hij, noch de overige Saksische keizers, zijne onmiddellijke nakomelingen (973—4024), konden echter in die verovering slagen. Wel trokken zij herhaaldelijk met sterke legers naar llalië, doch de wederstand van de in het zuiden wonende Grieken en Arabieren was te groot om hun het bezit'te verzekeren. Deze ondernemingen -waren allernoodiottigst voor Duitsch land, omdat op die wijze een groot deel van de beste krachten des volks aan buiten-landsche aangelegenheden verspild werd, zonder eigenlijk eenigen anderen uitslag op te leveren dan dat de Italiaansche kunst en wetenschap door het drukke onderlinge verkeer der volken meer en meer in Duitschland verbreid werden.

§14. De Frankische keizers in Duitschland. Regeering van Hendrik IV en zijn twist met Paus Gregorius VII.

Na het uitsterven van het Saksische huis, in 1024, viel de keuze der rijksvorsten op Koenraad 11, Hertog van Rijn-Frankenland, en bleef daarna eene eeuw lang (1024—1125) op zijne nakomelingen uit het Frankische huis (de zoogenaamde Frankische keizers) gevestigd. Onder hen is vooral Hendrik IV, kleizoon van Koen-raad II, merkwaardig geworden. Zijne vijftigjarige regeering (1056—1106) was eene aaneenschakeling van binnenlandsche oorlogen , daar hij door eene menigte verkeerde handelingen de meeste rijksgrooten, die er bovendien op uit waren hunne macht ten

-ocr page 162-

150

koste van die des konings te vergrooten, tegen zich verbitterde. Daarbij geraakte hij omstreeks het jaar 1076 in hevige onmin met den pauselijken stoel. Deze werd toen ten tijde bekleed door Gregorius VII, die zich niet alleen door reinheid van zeden en groote schranderheid, maar vooral door eene onverzettelijke geestkracht onderscheidde. Reeds ais eenvoudig monnik had hij, onder den naam van Hii.debrand , gedurende het bestuur van zijne voorgangers grooten invloed uitgeoefend, en nu hij in 1073 door de Romeinsche kardinalen tot Paus gekozen was , besloot hij niet alleen zijne geestelijke heerschappij met kracht te handhaven, maar ook het gezag, dat hem als hoofd van de Room-sche kerk toekwam, in de staatkundige aangelegenheden der Christenheid te doen gelden. Tot dien tijd toe hadden de Koningen van Duilschland niet slechts de hooge geestelijken, als bisschoppen, abten enz. in hun rijk aangesteld, maar als gebieders over Italië, was ook de benoeming van een nieuwen Paus van hunne goedkeuring afhankelijk. Aan het een zoowel als aan het ander besloot Gregorius een einde te maken, en in 1075 verbood hij in het algemeen dat wereldlijke vorsten geestelijke betrekkingen mochten vergeven. Hendrik IV weigerde zich daaraan te onderwerpen, en toen de Paus zich in het geheim met verscheidene rijksgrooten, die den Koning vijandig waren , had verbonden , en hem zelfs ter verantwoording' naar Rome daagde, riep Hendrik de Duitsche bisschoppen bijeen, en wist hij te bewerken, dat deze niet alleen de handelwijze van den Paus veroordeelden , maar hem zelfs niet meer als zoodanig erkenden (1076). Het bleek evenwel spoedig, welk een machtigen vijand de Koning zich daardoor op den hals had gehaald, want nauwelijks was de tijding van het voorgevallene den Paus bekend gemaakt, of hij verklaarde alle geestelijken, welke tot dat besluit hadden medegewerkt , van hunne kerkelijke waardigheid vervallen en van de kerkelijke gemeenschap uitgesloten. Hij deed eveneens Koning Hendrik in den ban, verklaarde hem vervallen van de regeering, en ontsloeg al zijne onderdanen van den eed, waarmede zij hem gehuldigd hadden.

Gregorius kon het wagen, tot zulk een vroeger ongehoorden stap over te gaan, omdat hij wel wist, hoe de inwendige toestand ■van het Duitsche rijk was. De Saksers, met wien Hendrik IV reeds in het begin van zijne regeering oorlog had gevoerd, en die eigenlijk sedert den tijd van Karel den Groote hunnen wrok tegen de Franken, hunne overheerschers, nooit geheel hadden afgelegd, waren des Keizers onverzoenlijke vijanden en hadden slechts een

-ocr page 163-

151

voorwendsel noodig om opnieuw tegen hem op te staan. Dit laatste was ook het geval met verscheidene rijksvorsten , als de Hertogen van Zwaben, Beieren, Karinlhië enz., die hetzij werkelijke of vermeende grieven tegen hem hadden , hetzij door de machtvermindering van het hoofd des rijks, hun eigen aanzien zochten te vergrooten.

Hendrik stond dus nagenoeg alleen toen de Duitsche vorsten en bisschoppen, welke laatste zich weder aan den Paus , hun geestelijk opperhoofd, wilden onderwerpen, te zamen kwamen om te beslissen wat hun te doen stond. Zij namen het besluit, hem een jaar tijd te laten om zich met den Paus te verzoenen ; deze zou op een rijksdag te Augsburg de klachten tegen den Koning aanhooren, en daarna beslissen of hij nog aanspraak op de kroon mocht maken.

Builen staat zich met geweld tegen de aanmatigingen van zijne onderdanen en van Gregorius VII te verzetten , en wel overtuigd , dat op den rijksdag te Augsburg zijne vijanden hun doel zouden bereiken, indien hij niet eerst vrede met den paus maakle, besloot Hendrik pogingen daartoe aan te wenden, en koos, toen hem niets anders overbleef, een middel, dat aan de Pausen in het vervolg van tijd een groot overwicht in het bestuur der wereldlijke aangelegenheden gaf. Door niemand vergezeld dan door zijne gemalin , zijn zoontje' en één bediende, trok hij naar Italië (Januari 1077), en begaf zich naar het kasteel van Canossa in de Apennijnen, waar de Paus zich ophield. Daar bleef hij drie dagen lang , blootsvoets, in een boetkleed gehuld , voor de poort van het kasteel in de sneeuw staan, om de absolutie af te smeeken, die hem eindelijk onder harde voorwaarden verleend wercf!

De verzoening duurde echter slechts zeer kort, daar zich al spoedig eene sterke partij voor den Koning begon te vormen. Zoowel in Lombardije als in Duitschland waren de burgers en de boeren, die liever aan een koning dan aan de groolen des rijks onderdanig waren, te zijnen gunste gestemd, terwijl de mindere heeren en de lage geestelijkheid zich insgelijks aan hem aansloten. Toen Hendrik, hierop vertrouwende, en vervuld van spijt over de vernedering, waaraan hij zich had onderworpen, kort daarop weder openlijk als tegenstander van den- paus optrad, en zijn koninklijk gezag met kracht besloot te handhaven, verklaarden zijne vijanden hem vervallen van de regeering, en riepen Rudolf van Zwaben (Maart 1077) tot Koning uit.

Nu ontbrandde een hevige binnenlandsche oorlog. Ondersteund door den Hertog van Bohemen verdreef Hendrik de Hertogen

-ocr page 164-

152

van Zwaben en Beieren uit hun land, en schonk het eerstgenoemde hertogdom aan zynen schoonzoon den dapperen Graaf Fuëderik van Buren, wiens geslacht men naar zijn kasteel Stau-fen, den naam van Uohenslaufen gegeven heeft, en die de grondlegger werd van de grootheid, waartoe zijn huis later geraakte.

Hij kon evenwel geene beslissende overwinning op zijne vijanden behalen, maar verloor integendeel verscheidene veldslagen. In een daarvan (October 1080) sneuvelde de tegenkoning Rudolf van Zwaben, maar diens partij bleef even machtig, en koos in het volgende jaar een anderen tegenkoning, Graaf Herman van Salm. Intusschen had paus Gregorius VII den Koning opnieuw in den ban gedaan, doch deze had van zijnen kant den Paus van zijne waardigheid vervallen verklaard, en door eene vergadering van geestelijken eenen nieuwen Paus doen kiezen, die den naam van Clemens III aannam. Daarop trok Hendrik met een leger naar Rome, verdreef Gregorius VII, plaatste Clemens III op den pauselijken troon, en liet zich door hem tot Keizer kronen (1084).

Gregorius intusschen zocht en vond hulp bij Robert Guiscard , den machtigen Hertog der Noormannen, die verscheidene jaren te voren nagenoeg geheel Zuidelijh-Jlalië onder zijn bewind had gebracht , en nu, bij een verdrag, dat hij met den Paus sloot , door dezen bevestigd werd in het bezit der veroverde landen, welke hij als een leen van den Pauselijken stoel zou bezitten. Toen hij en Gregorius VII in het jaar 1085 gestorven waren, en Keizer Hendrik alzoo van zijne twee machtigste vijanden verlost was, openden zich betere uitzichten voor dezen. In Duilschland, dat groote behoefte had aan vrede, keerde de rust langzamerhand terug; de tegenkeizer Herman legde zijne waardigheid neder, en overleed kort daarna, terwijl de vijandige rijksvorsten eveneens tot den wede neigden.

Keizer Hendrik IV trok daarop andermaal naar Italië om Clemens III te beschermen tegen Urbanus H, die door de tegenpartij tot Paus gekozen was. Deze laatste verkreeg echter weldra een grooten invloed en vele aanhangers, door op eene kerkvergadering te Piacema (1095), waar hij zijn zetel gevestigd had, de geheele Christenheid op te roepen tot een kruistocht tegen de Mahomedanen, die Palestina in hun bezit hadden (bi. 155), eene «proeping , waaraan met geestdrift beantwoord werd , en die de al- quot; lergewichtigste gevolgen voor Europa had. Daarenboven braken er, tengevolge van des Keizers verkeerde regeeringsdaden, weder nieuwe binnenlandsche onlusten uit, totdat eindelijk zelfs zijn zoon Hendrik

-ocr page 165-

153

zich met de onvergenoegde rijksgrooten verbond, zijnen vader gevangennam (1105), en zicli in het volgende jaar tot koning van Duilschland liet kronen. Een half jaar later stierf Hendrik IV te Luik, na eene regeering van eene halve eeuw, in voortdurende onrust en oorlog doorgebracht. Zijn zoon Hendrik. V had insgelijks met hinnenlandsche onlusten te kampen, en voerde ook oorlog tegen den Paus; doch regeerde overigens met veel meer vastheid en verstandig overleg, handhaafde het keizerlijk gezag tegen de weêrspannige grooten, en stelde paal en perk aan de regeeringloosheid, welke langzamerhand in Duilschland ingeslopen was, waar de verschillende partijen op barbaarsche wijze elkanders bezittingen vernielden , waar eene menigte roofridders van het gebrek aan orde en wet gebruik maakten om vriend en vijand te plunderen, en het volk, tengevolge van de twisten der aanzienlijken , meer en meer verarmde en in beschaving terug-

g'ng-

§ IS. Het Byzantijnsche rijk lol aan de kruistochten.

In het Byzanlijnsche rijk (bl. 122) regeerden achtereenvolgens eene reeks van keizers, van welke enkele zich door bekwaamheid en een wijs bestuur onderscheidden , maar de meesten niet in staat waren het hoofd te bieden zoomin aan de hinnenlandsche beroeringen als aan de vijanden , die het rijk van buiten bestookten. De landstreken , in Azië gelegen, werden voortdurend door de Arabieren verontrust, terwijl de Europeesche provinciën in het noordelijk gedeelte des rijks herhaaldelijk werden aangevallen door de Bulgaren, een Aziatischen volksstam, [die zich aan den Beneden-Donau had nedergezet, door de Hongaren en door de Russen, een volk, dat in het midden der 9de eeuw uit de vermenging van Slavische stammen en Noormannen ontstond, en twee staten vormde, waarvan de voornaamste Novogorod tot hoofdstad had. De eerste Grootvorst of gebieder daarvan was Rurik , die van 862 tot 879 regeerde, en gewoonlijk als de grondlegger van het Russische rijk wordt aangemerkt.

Behalve door den voortdurenden strijd met deze hinnenlandsche vijanden, werd het Byzantijnsche rijk aanhoudend verzwakt door godsdiensttwisten tusschen twee partijen, waarvan de eene de beelden uit de kerken wilde weren, en de andere ze wilde behouden. Sommige keizers waren de eerste partij toegedaan en vervolgden de vereerders der beelden, waarom zij in de geschiedenis onder den naam van beeldstormende keizers bekend zijn.

-ocr page 166-

154

Anderen waren van een tegenovergesteld gevoelen, zoodat bij hunne troonsbeklimming de voorstanders der beelden weder de overhand verkregen , waardoor de strijd, die met hevige verbittering gevoerd werd en veel onheil over het land bracht, nu eens ten voordeele der eene dan ten voordeele der andere partij uitviel. De geestelijkheid kreeg bij dat alles een grooten invloed in den staat, en terwijl de Duitsche of Roomsche keizers, en in het algemeen de quot;Westersche vorsten , zich in den regel aan den paus te Rome aansloten , en diens gezag over de geestelijkheid in hunne landen voortdurend vergrootten, kwamen de Byzantijnsche keizers niet zoozeer mat den Paus in aanraking. Deze had dan ook op verre na dien invloed niet in het Grieksche rijk, waardoor in het vervolg eene scheiding van de algemeene Christelijke kerk in twee deelen, eene Roomsche en eene Grieksche kerk , ontstond.

§ 16. De Mahomedaunsche heerschappij in Azië.

Het rijk der Kalifen kwam onder de opvolgers van Omar (bl 130), en vooral onder het geslacht der Omayaden, dat in 661 den. troon beklom , tot groote beschaving, maar het aanzien der vorsten verminderde voortdurend ten gevolge van onophoudelijke opstanden en familiegeschillen. Hiervan maakte, omtrent eene eeuw later, het geslacht der Abbassiden, dat van Abbas , een oom van Mahomed, afstamde, gebruik om zich meester te maken van de regeering. Het geheele geslacht der Omayaden werd uitgemoord (750) met uitzondering van Abdarrahman , die naar Spanje vluchtte, en daar een onafhankelijk Mahomedaansch rijk stichtte (bl. 133). De Abbassiden verlegden den zetel van het bestuur van Damascus naar Bagdad, en onder de roemrijke regeering van Haroen al Rasjid (786—809) bereikte bet Kalifaat zijn toppunt van bloei. *,

De beschaving der Arabieren overtrof destijds die van alle andere volken. Zoowel de poëzie en de muziek als de bouw- en schilderkunst werden met een uitstekenden uitslag door hen beoefend; handel en nijverheid brachten ontzaglijken rijkdom voort; de wetenschappen, als wiskunde, sterrenkunde, natuurkunde enz., werden in beroemde universiteiten te Bagdad, Cordova, Kaïro, Salerno enz. onderwezen , en de rijke kennis der Arabische geleerden was van den grootsten invloed op de beschaving der Christelijke maatschappij in de middeleeuwen.

Langzamerhand evenwel begon het machtige Kalifenryk door de toenemende weelde en zedenverbastering zijne kracht te verliezen ,

-ocr page 167-

155

terwijl binnenlandsche onlusten, opstanden en twisten over de troonsopvolging den vroegeren luister vernietigden. Dat had ten gevolge, dat de Seldschukken, een krachtige Turksche nomadenstam, uit den Kaukasus afkomstig, die zich omstreeks het jaar 4000 na vele omzwervingen in het gebied der Kalifen had nedergezet en den Mahomedaanschen godsdienst had aangenomen, zoo in macht toenamen, dat hunne opperhoofden de eigenlijke heerschappij verwierven, en den Kalifen nog slechts eene schaduw van gezag overbleef. Perziê en het grootste gedeelte van West-Azië, waartoe onder anderen ook Palestina behoorde, werden in den loop der elfde eeuw veroverd en tot een nieuw rijk, hei Rijk der Seldschukken genoemd, vereenigd. Kort vóór het begin der kruistochten werd het in verschillende deelen gesplitst, die zich in later tijd achtereenvolgens onafhankelijk maakten, en waaronder dat van Iconium met de hoofdstad Nicaea, in de nabijheid der Zee van Marmora gelegen , het belangrijkste was.

In de oorlogen, die de Seldschukken in deze jaren bijna onophoudelijk met de Byzantijnsche keizers voerden, waren deze, bij den ellendigen toestand van hun rijk, niet krachtig genoeg om zich in Azië tegen den aandrang der Mahomedanen staande te houden, en zagen zij zich eindelijk zelfs in Europa door hen bedreigd.

TWEEDE AFDEELING.

Het tijdperk der kruistochten.

§ 1. Toestand der voornaamste staten bij het begin der

kruistochten.

De kruistochten, die in het laatst der elfde eeuw eenen aanvang namen., met het doel om het heilige land aan de Muzelmannen te ontweldigen , en de verdrukking tegen te gaan, die de Christenen van de vijanden hunner kerk te lijden hadden, hebben den grootsten invloed op de lotgevallen der Europeesche volken uitgeoefend.

Om dien invloed en tevens den loop der gebeurtenissen wel te begrijpen, is het noodig zich den toestand van Europa in die dagen duidelijk voor te stellen.

a. F r a n k r ij k.

In Frankrijk regeerde sedert 1061 Philips I, de achterklein-

-ocr page 168-

156

zoon van Hugo Capet ; maar het zou geheel verkeerd zijn, wanneer men hem als den werkelijken gebieder over het geheele rijk beschouwde. Hij kon zijn gezag eigenlijk slechts doen gelden in een betrekkelijk klein gedeelte, dat zich van het noordwesten tot ongeveer het midden van het tegenwoordige Frankrijk uitstrekte, Het overige gedeelte was in onderscheidene hertogdommmen en graafschappen verdeeld, welke welTsquot; waar door leenmannen van den koning geregeerd werden, maar de macht dief vorsten was langzamerhand zoo toegenomen , dat zij zich weinig om de rechten van hunnen leenheer bekommerden , en hem dikwijls met voordeel beoorloogden.

Tot de machtigste vorsten behoorde de Hertog van Bourgondië, die zelfs in het begin der 12de eeuw bepaaldelijk de gehoorzaamheid aan den Koning weigerde, en de Graaf van Vlaanderen, die kort voor het begin van den eersten kruistocht een voorspoedigen krög tegen den Koning voerde. In het zuiden lagen het hertogdom Aquüanië, de graafschappen Potion, Toulouse enz., waar de Koning nagenoeg even weinig gezag had. Het hertogdom Normandië, aan de noordwestkust gelegen, was geheel van FronAry/c onafhankelijk, en door quot;Willem den Veroveraar met Engeland vereenigd (bl. 146); in het hertogdom Brelagne, ten zuid-westen daarvan, waren de Noormannen meester. Het vroegere koninkrijk Bourgondië, dat zich in het oosten van Frankrijk, oost- en zuidwaarts van het hertogdom Bourgondië, uitstrekte, was door keizer Koenraad II van Duitschland (bl. 449) in 1304 in bezit genomen (1).

(t) Daar ook in liet vervolg meermalen gesproken, zal worden van twee landen, die den naam van Sourgondië dragen, is hetnoodig, ten einde verwarring van begrippen le voorkomen, beide wel van elkander te onderscheiden.

Het hertogdom Sourgondië, in het oosten van Frankrijk gelegen, en kort na de groote volksverhuizing de woonplaats van den Germaanschen volksstam der Bourgondiërs, behoorde tot het Frankische rijk, waarmede het omtrent het midden der zesde eeuw was vereenigd geworden (bl. 125). Sedert dien tijd behoorden de Hertogen tot de grojte leenmannen van de Frankische Koningen , totdat het Hertogdom in het laatst der iüde eeuw bij Franlcrijk werd ingelijfd.

Het Bourgondische rijk evenwel, dat door keizer Koenraad II met Duitschland vereenigd werd , moet daarvan wel onderscheiden worden. De oorsprong van dit rijk was de volgende :

In 't laatst der 9de eeuw (879) was een koninkrijk ontstaan uit verscheidene kleinere staten in het Z. O. van Frankrijk, als Provence, Dauphiné, een gedeelte van Languedoc, Savoye, het gebied van Lyon, Franche Comte en de omstreken van Lausanne. Dat koninkrijk voerde den naam van het Oisju-raansche Sourgondië.

-ocr page 169-

157

b. Duitschland.

In Duitschland was Hendbik IV nog in vijandelijkheden gewikkeld met verscheidene machtige rijksvorsten; maar het gevaar , dat hem van die zijde dreigde, was niet meer zoo groot als eenige jaren vroeger, toen Gregoriüs VII hem in den ban had gedaan , en de weerspannige grooten hem de gehoorzaamheid opgezegd en een anderen koning in zijne plaats benoemd hadden. Hij bevond zich bij het begin der kruistochten in Italië om zijn gezag daar te herstellen, en den door hem aangestelden Paus Clemens III te handhaven tegen Urbanus II, die in 1088 door de Romeinsche kardinalen tot Paus was verkozen, en zelf niet krachtig genoeg was om zich staande te houden (bl. 152). De toestand van Duitschland was, terwijl de keizer zich in Italië bevond, verre van gunstig. Door langdurige binnenlandsche oorlogen in zijne ontwikkeling belemmerd, was het volk aan de willekeur van de rijksgrooteri overgeleverd, die op hunne beurt, wanneer hun belang het medebracht , zich tegen den Keizer verzetten, en de macht van hun eigen stamhuis trachtten te vermeerderen.

In het noordwesten van het Duitsche rijk waren in de vorige eeuw verscheidene Graafschappen en Hertogdommen, als Namen ; Henegouwen, Holland, Gelderland enz. ontslaan , die later als de Nederlandsche gewesten belangrijk en beroemd geworden zijn, doch wier vorsten zich ook langzamerhand van de opperheerschappij der Duitsche Keizers zochten los te maken.

c. Engeland.

In Engeland was Willem de Veroveraar (bl. 146) in het jaar 1087 gestorven. Aan zijn oudsten zoon, Robebt , had hij het hertogdom Normandië, en aan zijn tweeden zoon , Willem II, de kroon van Engeland nagelaten. Zijne regeering, die zeer despotisch was geweest, had eene geheele verandering in den toestand van Engeland gebracht. Evenals hij door geweld in het bezit van het

Eenige jaren later (887) liet zich een leenman van de Frankische Koningen, die als hertog over eene streek lands tusschen de Jura en Tyrol het bewind voerde, tot koning uitroepen; aan dat land werd de naam van Hoog- Bour-gondië of Transjuraansch Bourgondië gegeven.

In 933 werden deze beide rijken vereenigd, en bleven zoo nog eene eeuw onafhankelijk voortbestaan, totdat het regeerende stamhuis uitstierf, en Keizer Koenraad 11 er zich met geweld meester van maakte (1034).

-ocr page 170-

158

rijk was gekomen, had hij er ook met geweld zijne heerschappij gevestigd. De Avgelsaksers, de eigenlijke bewoners van het land, beroofde hij van hunne goederen en bezittingen om zijne Noormannen te verrijken , en te gelijk met de invoering van het leenstelsel in het overwonnen land stelde hij zijne Normandische volgelingen als leenmannen aan, terwijl hij nagenoeg al de familiën van den Angelsaksischen adel uitroeide. Daar hij zich zoowel door een ijzeren wil en eene groote gestrengheid als door onvermoeide werkzaamheid onderscheidde, wist hij de groote vasallen, in een tijd dat deze overal elders in Europa langzamerhand onafhankelijke vorsten werden, in zijn rijk aan zijn gezag onderworpen te houden , en tevens met vaste hand orde en wet te handhaven.

Zijn zoon Willem II regeerde even streng, maar nog meer -willekeurig en onrechtvaardig. Hij dwong den Koning van Schotland , hem als opperheer te erkennen; Ierland daarentegen bleef nog onafhankelijk. Dat land, waar vroeger reeds eenige beschaving gebloeid had, die echter door de rooftochten en plunderingen der Noordsche zeeschuimers weder geheel was vernietigd, was verdeeld in vijf kleine rijken. Het werd eerst in de laatste helft der volgende eeuw aan de Engelsche koningen onderworpen.

d. Het Iberische schiereiland.

Van het Iberische schiereiland werd het noordelijk gedeelte door vijf Christenrijken ingenomen, namelijk het Graafschap Catalonië en de Koninkrijken Navarre, Arragon, Caslilië en Leon; de zuidelijke helft was in het bezit der Mahomedanen , en in het midden der elfde eeuw in eene menigte staten verdeeld , waarvan Cordova, Grenada, Toledo, Saragossa en andere de hoofdsteden waren. Tusschen de Christenen en de Mahomedanen werd een voortdurende strijd gevoerd, waarin zich, in het laatst der elfde eeuw, een der beroemdste ridders van de middeleeuwen, Rodriqo Diaz, in de heldendichten van dien tijd meestal de Cid, dat is de heer of bevelhebber, genoemd , voornamelijk onderscheidde.

In het jaar 1078 ondernam Alphonsüs VI, koning van Caslilië, eenen grooten veldtocht tegen Toledo, waaraan eene menigte ridders deelnamen , die uit Frankrijk en zelfs uit Duitschland waren toegestroomd, om den strijd tegen de ongeloovigen te voeren. Toledo werd na eene hardnekkige verdediging van zeven jaren veroverd (1085), en bovendien nog een groot gedeelte van Zuidoostelijk Spanje onderworpen.

-ocr page 171-

459

In het volgende jaar werden de Christenen echter in een bloe-digen veldslag nabij Badajoz door de Mahomedanen geslagen, wier aanvoerder Jussuf, die zijne geloofsgenooten uit Afrika was ter hulp gesneld , zich nu van de heerschappij in het zuiden meester maakte, binnen weinige jaren al de Mahomedaansche vorsten in Spanje aan zich onderwierp en zich Opperhoofd der geloovigen noemde.

Onder de vreemde ridders, die zich onder koning Alphonsus hadden geschaard, had zich voornamelijk graaf Hendrik van Bourgondië, een jongere zoon van den regeerenden Hertog van Bourgondië, onderscheiden, en om hem voor zijne heldendaden te beloonen, gaf Alphonsus hem in 1094 het land tusschen de Minho en Douro en al wat hij verder op de Mahomedanen veroveren kon, ter leen. Die landstreek, welke haren naam Portugal ontving naar de stad Porie Cale (het tegenwoordige Oporto), werd later van Castilië onaf hankelijk en in de volgende eeuw tol een koninkrijk verheven.

§ 2. Aanleiding tot de kruistochten.

De algemeene toestand van de Europeesche maatschappij was van dien aard, dat zich daaruit zeer gemakkelijk laat begrijpen hoe plotseling eene zoo algemeene geestdrift tot het ondernemen van krijgstochten tegen de ongeloovigen kon ontstaan. Reeds sedert vele jaren waren nagenoeg alle landen aan voortdurenden oorlog, zoowel in het binnenland als met het buitenland, gewoon. Eene rustige en vreedzame burgermaatschappij bestond in die dagen nog niet; de adellijken vonden in het oorlogvoeren nagenoeg hunne eenige bezigheid, en riepen daartoe onophoudelijk hunne vazallen en onderdanen op, ten gevolge waarvan een krijgszuchtige geest allen doordrong. Daarbij dwongen de voortdurende aanvallen van de Mahomedanen, zoowel in Spanje als in Italië en in het Oos-tersch-Romeinsche rijk, lot onophoudelijken strijd tegen de verbitterde vijanden, die de uitroeiing van het Christendom als een Gode welgevallig werk beschouwden.

Onder zulke omstandigheden had de roemrijke veldtocht in Spanje plaats, die met de verovering van Toledo eindigde (bl. 158). Uit alle landen waren krijgslieden daarheen gesneld tot verdediging van het geloof; de groote krijgsbedrijven van dien oorlog , de heldendaden van den Cm, werden door de dichters van alle natiën verheerlijkt, en hunne zangen wekten overal eene godsdienstige en ridderlijke geestdrift op, die behoefte gevoelde,

-ocr page 172-

160

zich in daden te openbaren. Toen dus eindelijk de Grieksche Keizer, door de woeste Seldschnk ken (bl. 155) zelfs in zijne hoofdstad bedreigd, de vorsten van westelijk Europa te hulp riep. en te gelijker tijd de vrome pelgrims, die van hunne bedevaarten naar het heilige gïaf teruggekeerd waren, door alle landen de treurige verhalen verspreidden van de mishandelingen, welke de Christenen in Palestina van de Mahomedanen te lijden hadden , klom de verontwaardiging van vorsten en volken tot zulk eene hoogte, dat er slechts eene geringe aanleiding noodig was , om geheel Europa tot den oorlog tegen de vijanden der Christenen op te wekken.

Deze aanleiding werd gevonden in de prediking van een eenvou-digen monnik, Peter van Amiens , die op eene bedevaart naar Jeruzalem getuige geweest was van de onderdrukking, waaraan zijne geloofsgenooten in het Heilige Land ten prooi waren, en nu het voornemen opvatte, de Christenen van het Westen tot hulpbetoon aan hunne Oostersche geloofsgenooten aan te sporen.

Paus Urbanus II (bl. 152) gaf hem in 1095 vergunning, in zijnen naam in alle landen eenen kruistocht naar Palestina te prediken, en riep op eene groote vergadering te Clermont, in hetzelfde jaar gehouden, de gelieele Christenheid te wapen om de vijanden van het geloof te bestrijden. Zoowel zijne toespraak als de vurige welsprekendheid van Peter van Jmiëns, die onvermoeid rondreisde om vorsten en onderdanen voor zijn doel te winnen, verwekten eene algemeene geestdrift, en toen het opperhoofd der kerk had bepaald, dat aan alle lijfeigenen, die aan den kruistocht zouden deelnemen , de vrijheid zou geschonken worden , en hij aan alle kruisvaarders vergeving hunner zonden had toegezegd , was niets in staat de algemeene opgewondenheid tegen te houden. Honderd duizenden verlieten hunne woonplaatsen om zich onder de vanen van het kruis te scharen.

Eene ongeduldige menigte, zonder orde, zonder tucht, stroomde al zeer spoedig te zamen , en begon een tocht, die evenwel geheel vruchteloos was, daar de meesten, reeds voordat zij het Heilige Land bereikten, waren omgekomen, deels door honger en gebrek, deels ten gevolge van de aanvallen der volken , door wier landen zij trokken, en die zij door hunne teugelloosheid en hunne plun-derzucht verbitterden.

-ocr page 173-

161

§ 3. Ue eerste kruistocht. Slichlimj van Chrislenslaten in Azië. liet ridderwezen en de fjeeslelijke ridderorden.

üe eerste geregelde kruistocht begon in Augustus 109(5. Met ïeger, dat eenige honderd duizendev-,strijders telde, werd aange-\oerd door Gohfried van Bouillon, hertog van Lotharingen, en verscheidene andere edelen, waaronder graaf Robert van Vlaanderen , hertog Robert van Nar mandie, graaf Hugo van Vev-mandois, broeder van koning Philips 1 van Frankrijk, en markgraaf Tancredo, een Italiaansch vorst, de voornaamste waren. Van Konslantinopel, waar zij zich vereenigden , werden zij naar Klein-Azië overgebracht, en begonnen den aanval met het beleg van Nicaea (bl. 455), dat in Juni 4097 in hunne handen viel. Van daar trokken zij zuidwaarts en na herhaalde gevechten en belegeringen bereikte het kruisleger eindelijk twee jaren later (4099) Jeruzalem , dat den 45den Juli van dat jaar onder een vreeselijk bloedig gevecht bestormd en ingenomen werd. De Sultan van Egypte, tot wiens gebied de stad behoorde, trachtte haar te hernemen, maar zijn leger werd bij Askalon, niet ver van Jeruzalem, aan den oever van de Middellandsche Zee gelegen, volkomen geslagen.

Weldra ontstonden nu in Syrië eene menigte kleine vorstendommen, waar het leenstelsel werd ingevoerd. Het voornaamste daarvan, hoewel niet het grootste, was het Koninkrijk Jeruzalem, waar Godfrieh van Bouillon tot koning Word uil^èro^peii j in weerwil van zijne weigering om eene vorstenkroon te dra^n daar, waar de Heiland eene doornenkroon gedragen had quot; '

Meer in het noorden werd het vorstendom Anlioclnë en 1

graafschap Edessa gesticht, over welk laatste graaf Rorn-

van Vlaanderen, een broeder van Godfried, hot bewind

vaardde. Rovendien waren er nog- vele kleinere stiicr, ' • » 'jtrtitjii. vvaar

ridders van minderen rang zich als vorsten deden erkennen

Een krachtigen steun voor de nieuwe Christenrijken in het Oosten vormden de zoogenaamde geestelijke ridderorden die het ridderwezen in het algemeen eene bijzondere vermelding dienen. n '

Het ridderwezen , dat in de kruistochten tot zijn hoon-sten bloe' kwam, was langzamerhand ontstaan , toon bij het toenemen van een vrijen burger- en boerenstand, het oorlogvoeren meer en meer aan krijgslieden van beroep werd opgedragen. De aanzien lijksten onder hen, die de kosten van eene voile wapen rus tin-'

-ocr page 174-

162

een strijdros enz., konden betalen, begonnen nu een afzonderlijken stand te vormen, die weldra zijne eigene wetten en voorschriften kreeg, en waarin alleen diegenen konden worden opgenomen , die, hetzij door hunne geboorte en hunne geheel bijzondere opvoeding als page en schildknaap, hetzij door hunne heldendaden, die onderscheiding werden waardig gekeurd. De opname in de ridderschap was voor den adellijken jongeling de gewichtigste dag zijns levens. Knielend ontving hij. te midden van feestelijke plechtigheden, den zoogenoemden ridderslag, en van dat oogenblik at' was hij gerechtigd tot liet dragen van het zwaard en de gouden sporen. Hij legde daarbij de plechtige gelofte af, dat hij de ridderlijke plichten betrachten, dat hij te allen tijde voor de eer der Godheid strijden. het zwakkere geslacht beschermen , en zijne eigene eer ongeschonden bewaren zou.

Na de verovering van het Heilige Land ontstonden bovendien de geestelijke ridderorden , welker leden zich behalve de uitoefening der ridderlijke deugden nog de verplichtingen oplegden, die aan de monniken waren voorgeschreven, namelijk armoede, gehoorzaamheid aan hunne superieuren en het bewaren van den ongehuwden staat, terwijl zij zich tevens tot bescherming der pelgrims en onafgebroken strijd tegen de ongeloovigen verbonden. De voornaamste orden waren; 1. De Johanniler-orde, die zich na de kruistochten op het eiland lihodus , en toen dit in 1522 door de Turken veroverd was geworden , op het eiland Malta vestigde, vanwaar zij den naam van de orde der Malteser ridders ontving. — 2. De orde der Tempelieren, aldus genoemd naar de woning, waarin zij zich eerst vestigden , die nabij de plaats lag, waar vroeger de tempel van Salomo gestaan had. In het begin der 14de eeuw, toen de orde zich in verschillende landen van Europa verbreid had , werd zij door den Paus opgeheven, voornamelijk op aandringen van koning Philips IV van Frankrijk, die zich met hare schatten wilde verrijken , en daarom de leden der orde in Frankrijk van velerlei wandaden beschuldigde, en de meeste op eene gruwelijke wijze ter dood deed brengen. De goederen dei-Tempelieren in de andere rijken kwamen gedeeltelijk aan deJo-hanniter-orde, gedeeltelijk aan de vorsten des lands. — 3. De Duitsche orde, door Duitsche pelgrims te Jeruzalem gesticht, die later naar de kusten der Oostzee verplaatst werd, om daar de heidenen te bestrijden.

Al deze ridderorden werden rijk en machtig door de vele geschenken , die de geloovigen hun gaven, en door voorrechten, die hun door de vorsten werden verleend.

-ocr page 175-

463

S 4-. He tweede kruistocht.

o

Godfried van Bouillon stierf reeds in 41Ü0. Onder zijne opvolgers kwam het koninkrijk Jeruzalem , in weerwil van de onophoudelijke oorlogen, die de Christenen tegen de Mahomedanen te voeren hadden, tot grooten bloei. Voortdurend stroomden de ge-loovigen uit alle streken van Europa naar Palestina , en daardoor kon de strijd volgehouden worden. De Italiaansche zeesteden en vooral Venetië, kwamen , door het aanhoudende verkeer tusschen het westen en het oosten en het overvoeren der kruisvaarders , dat haar schatten opbracht, tot eene vroeger niet gekende welvaart.

Intusschen was ook de macht der Kalifen in de meer oostelijk gelegen landen aangegroeid. Hunne aanvallen werden voortdurend krachtiger, en eindelijk gelukte het den Kalif Noüreddin , in H44 de gewichtige stad Edessa te veroveren en te verwoesten , waardoor het koninkrijk Jeruzalem , onder Boudewijn lil, in een zeer hachelijken toestand kwarn. Dit gaf aanleiding tot eenen tweeden kruistocht.

Deze werd aangevoerd door keizer Koenraad III uit het geslacht der ilohetistaulen , die in 1138 door de keuze der rijksgrooten op den troon gekomen was, en door koning Lodewijk VII, den kleinzoon van Philips I, die in het vorige jaar de kroon van Frankrijk van zijnen vader had geërfd. Verschillende omstandigheden waren oorzaak, dat deze tweede kruistocht allertreurigst afliep.

In het jaar 1147 trokken de beide vorsten naar Falestina. De Keizer was de eerste, die den tocht aanvaardde en met een talrijk leger door het Byzantijnsche rijk voorwaarts rukte, doch reeds voordat hij naar Azië was overgestoken , geraakte hij in twist met den Griekschen keizer Manuel , waarbij van beide zijden naar de wapenen gegrepen werd. In plaats van ondersteuning en hulp te vinden bij de Grieken van Klein-Azië, werd Koenraad op de laaghartigste wijze door hen behandeld; hunne verraderlijke wegwijzers leidden de Duitsche legerbenden in ongebaande wildernissen, waar zij , aan honger en allerlei ellende ten prooi en van alle kanten door de Turksche lichte ruiterij aangevallen, met duizenden te gronde gingen. De levensmiddelen, welke de Grieken beloofd hadden te leveren, bleven achterwege, en toen de Fransche koning zich met zijne troepen , die een paar maanden later naar Azië waren overgestoken, bij hen voegde, was van het schit-

-ocr page 176-

104

terende leger van keizer Koenraad nog nauwelijks een tiende gedeelte in den jammerlijksten toestand overgebleven.

Met het Fransche leger ging het niet veel beter, en Koeweide Christenen met groote dapperheid tegen de Saraeenen streden , was het hun niet mogelijk , hel doel, waarmede de kruistocht ondernomen was , te bereiken. In het laatst van 1148 verlieten de Buitschevs, en in de lente van het volgende jaar de Franschen het Heilige Land, waar de Christenen meer dan ooit door de steeds aangroeiende macht van den kalif Noureddin bedreigd, en tevens door inwendige tweedracht verdeeld en verzwakt werden.

Wel hielden koning Boudewi.in III en zijne opvolgers zich nog verscheidene jaren met heldenmoed in den ongelijken strijd tegen de Mahomedanen staande, maar toen eindelijk de regeering over nagenoeg al de omringende landen, als het Kalifaat van Bagdad, Egypte, Gelukkig-Arabic en het grootste gedeelte van Syrië in handen was gekomen van den dapperen sultan Saladin , een man , die de uitstekendste hoedanigheden als veldheer en als vorst in zich vereenigde, was de ondergang van het rijk niet meer te verhoeden. In het jaar 1187 verzamelde Saladin, na reeds lang met afwisselend geluk tegen de Christenen gestreden te hebben, een geducht leger, waarmede hij het koninkrijk Jeruzalem binnendrong, en eene schitterende overwinning behaalde in de nabijheid der Zee van Tiberias; drie maanden later moest Jeruzalem bij verdrag aan hem overgegeven worden , waardoor de Christelijke heerschappij in het Oosten vernietigd was.

De weinige Christenen, die nog in Palestina waren overgebleven , hielden zich evenwel nog moedig staande, daar zij nu en dan versterking uit Europa kregen , hetgeen hen in staat stelde twee jaren later weder tot het beleg van de vesting Ptolemaïs of Acre over te gaan.

§ 5. Toestand van Üuitschland, Italië, Engeland en Frankrijk bij den aanvang van den derden kruistocht.

Terwijl Saladin aldus in het Oosten een Egyptisch-Syrisch rijk stichtte, hadden de Pausen vruchteloos pogingen in het werk gesteld om de Westersche vorsten tot eenen nieuwen kruistocht aan te sporen, en eerst twee jaren na den val van Jeruzalem werd aan die oproeping gehoor gegeven (1189).

Intusschen waren hier en daar in den toestand der verschillende landen van Europa onderscheidene veranderingen voorgeval-

-ocr page 177-

165

len, wier korfe vermelding het verhaal der volgende kruistochten dient vooraf te gaan.

a. Duitschland en Italië.

In Buitschland was keizer Koenhaad III vier jaren na de mislukking van zijnen tocht naar Palestina gestorven (1152), en opgevolgd door zijnen neef, den beroemden Frederik Barbarossa . die door het geheele rijk als de waardigste tot den troon erkend was. Hij handhaafde de keizerlijke waardigheid met klem, zoowel tegenover de rijksgrooten als tegenover den lageren adel en de geestelijkheid, en beschermde de burgers van de talrijke in bloei toenemende steden tegen de roofzucht der heeren.

Te gelijker tijd vormde hij het plan om het rijk weder in zijn vroegeren luister en grootheid te herstellen, en het keizerlijk gezag in Italië, dat langzamerhand geheel te niet gegaan was, weder te doen gelden. Daar te lande hadden in de laatste eeuw groote veranderingen plaats gegrepen. In het noorden had de stad Milaan, die zeer machtig en rijk was, zich, ongeveer eene halve eeuw geleden, aan hel hoofd gesteld van de meeste steden in Lomhardije, die zich of vrijwillig met haar hadden verbonden, of met de wapenen daartoe waren gedwongen , en gezamenlijk een republikeinschen regeeringsvorm hadden aangenomen, terwijl zij de aloude aanspraken, welke de Duitsche keizers op Lomhardije maakten , met minachting beantwoordden, en de steden, die zich niet aan haar wilden onderwerpen, met geweld daartoe zochten te dwingen, hetgeen tot onophoudelijke onderlinge oorlogen aanleiding gaf. In Rome had het volk zich ook van het bestuur meester gemaakt, en naar republikeinsche grondbeginselen een Senaat aangesteld, terwijl men aan den Paus slechts in geestelijke zaken gezag wilde toekennen. Om hunne nieuwe staatsregeling meer steun te geven , trachtten de Romeinen den Duit-schen keizer in hun belang over te halen, terwijl de Paus insgelijks zijne hulp inriep om de twisten tusschen hem en zijne onderdanen te beslechten, en tevens om hem tegen de onophoudelijke vijandelijkheden van den Koning van Napels en Sicilië te beschermen.

In het zuiden van Italië namelijk had Roger van Sicilië, de afstammeling en opvolger van de vorsten der Noormannen, die zich in het midden der elfde eeuw- op dat eiland gevestigd en daar een rijk gesticht hadden, zich in 1139 meester gemaakt van geheel Beneden-Italië, en Napels en Sicilië tot een bloeiend konink-

-ocr page 178-

-166

Tijk vereenigd , waarop hij den Duitschen Keizer hoegenaamd geen recht meer toekende. Rogkr zelf was in 4154 na eene roemrijke regeering gestorven, en had de kroon aan zijnen veel minder begaafden zoon Willem I nagelaten.

Nadat Frederik B.\rb.\ross.\ door wijze en krachtige maatregelen het Duitsche rijk in een toestand van rust had gebracht. zooals het sedert lang niet gekend had, wendde hij zich naar Italië. Herhaalde oorlogen moest hij daar met Milaan en de verbonden steden voeren. en toen hij eindelijk te Constanz in H83 een vrede met haar sloot, erkenden zij wel zijne opperheerschappij, maar hij was verplicht haar vele voorrechten toe te slaan, en veroorloofde haar het onderlinge verbond in stand te houden , waardoor alzoo eene nieuwe staatsinrichting, het zoogenaamde ItaUaamcho sledenverbond, in de rij der Enropeesche staten opgenomen werd.

Het geschil met Napels werd op meer vredelievende wijze opgelost , doordien Barbarossa , in plaats van tot de wapenen zijne toevlucht te nemen, in 4186 een huwelijk tot stand bracht tusschen zijnen zoon Hendrik , die hem later als keizer Hendrik VI opvolgde , en eene Napelsche prinses, die bij den dood van den kinderloozen koning diens troon en bezittingen zou erven.

/ b. E n g e 1 a n d.

In ESgeland was het stamhuis van Willem dftn Veroveraar in de rech^Bmannelijke linie uitgestorven, en regeerde sedert 1154 ko-nir^fflendrik II, wiens moeder, eene kleindochter van Willem dm Veroveraar, gehuwd was geweest met Godfried , bijgenaamd Plantagenet (1), een zoon van den Franschen Graaf van Anjou.

Hendrik II had, behalve de koninklijke waardigheid in Engeland, aanzienlijke bezittingen in Frankrijk.

Het hertogdom Normandië was de voorvaderlijke bezitting van zijn geslacht; het graafschap Anjou en het hertogdom Maine had hij van zijn vader geërfd; de graafschappen Guyenne, Gascogne en PnitoÉ had hij door aanhuwelijking verkregen. In het geheel ver-eenigde hij niet minder dan dertien Fransche graafschappen onder zijn'gezag, en was alzoo de machtigste leenman van den Franschen koning , wiens onmiddellijk gebied nauwelijks 'het vierde gedeelte

(1) De aanleiding tot dezen bijnaam, Plantagenet, die later aan het ge-heele koningshuis, dat van Godfried afstamde, gegeven werd, was gelegen in de toevallige omstandigheid, dat hij gewoon was een bremtak {planta genista) op den helm te dragen.

-ocr page 179-

167

-van het tegenwoordige Frankrijk omvatte, terwijl flat van den Engelschen koning meer dan de helft besloeg.

Hendrik II had gedurende zijne regeering met groote moeilijkheden te kampen, die een gevolg waren, deels van zijne wreedheid en willekeur, waardoor hij zijne eigene zonen tegen zich in de wapens bracht, deels van den naijver des Franschen konings, die de groote macht, welke door den koning van Enfjeland over zoovele aanzienlijke leengoederen in Frankrijk uitgeoefend werd , met leede oogen aanzag. In het jaar 1189, voordat de derde kruistocht eenen aanvang nam , stierf Hendrik II en werd opgevolgd door zijnen zoon Richard Leeuwenhart.

c. F r a n k r ij k.

In Frankrijk had koning Lodewmk VII, nadat hij in 1149 van zijnen noodlottigen kruistocht was teruggekeerd, voornamelijk te kampen gehad met zijnen machtigen leenman koning Hendrik H van Engeland, hetgeen herhaalde oorlogen tusschen do beide vorsten ten gevolge had. Eerst in 1174 kwam de vrede tusschen hen tot stand. en wel hoofdzakelijk door tusschenkomst van den Paus, die de verzoening van Lodewijk en Hendrik vooral wenschte, orndat de toestand der Christenen in Palestina dringend hulp ver-eischte , en aan een derden kruistocht niet. te denken viel . zoolang beide koningen met elkander in oorlog waren. Na het sluiten van den vrede verbonden zij zich dan ook plechtig lot ondersteuning hunner geloofsgenooten in het Oosten, doch de tocht werd uitgesteld, en Lodewijk VII stierf in 1180 zonder zijne belofte te hebben nagekomen. Hij werd opgevolgd door zijn zoon Philips , die later den naam van Philips Augustus verkreeg, maar ook deze maakte in de eerste jaren zijner regeering geene toebereidselen tot een tocht naar het Heilige Land , dewijl hij met geheel andere plannen vervuld was. Hij had namelijk het voornemen opgevat, zich meester te maken van de Engelsche bezittingen in Frankrijk en die met de Fransche kroon te vereenigen.

§ 6. De derde kruistocht. F reder ik Barbar ossa. , Philips Augustus. Richard Leeuwenhart. Gebeurtenissen in Duitschland en Italië in het laatst der twaalfde eeuw.

De derde kruistocht nam in het jaar 1189 een aanvang. Hoewel, zooals hierboven gezegd is, de koning van Ene/eland, en die

-ocr page 180-

ics

van Frankrijk zich reeds vele jaren vroeger daartoe verbonden hadden, was keizer Fuederik Barbaboss.i de eerste, die op dringend smeeken van den Paus de verdrukte Christenen in Palestina te hulp snelde. Met een uitmuntend leger, dat door den grooten Keizer zelf' op eene voortreffelijke wijze werd aangevoerd, rukte hij door Hongarije het Byzantijnsche rijk binnen, dwong den Griek-schen Keizer, die zich weder verraderlijk gedroeg, met geweld tot onderwerping, en stak in 1100 de Dardanellen over. Zegevierend rukte hij door het midden van Klein-Azië voorwaarts, en ongetwijfeld zou zijn tocht lot groote uitkomsten geleid hebben, indien niet onverwachts de hardste slag het Christenleger getroffen had door den dood van Barb.vrossa. , die nog in datzelfde jaar in de rivier lialykadnns verdronk.

Dit had de mislukking van de geheele onderneming ten gevolge: een gedeelte van het leger keerde naar Europa terug; een ander gedeelte drong wel onder 's Keizers zoon, hertog Frede-kik van Zwaben, naar l'aleslina door, maar ook deze stierf in het volgende jaar, nadat hij de laatste overblijfselen van Barbarossa's voortreffelijk leger, door ellende en pestziekte geteisterd en groo-lendeels door het zwaard der Turken vernield, in een jammerlijken toestand voor Acre gebracht had, dat sedert het vorige jaar door de Christenen werd belegerd (bl. 164).

Intusschen hadden Philips Augustus en Richard Leeuwen/tarl , die den strijd, welke tusschen hunne vaders reeds gevoerd was, hadden voortgezet, zich ten minste uiterlijk met elkander verzoend , en de noodige voorbereidselen gemaakt om eveneens naar het Heilige Land te vertrekken, hetgeen zij in het jaar 1191 ten uitvoer brachten. De uitslag was evenwel weder niet zoodanig, als men met grond had mogen verwachten , en de voorname oorzaak daarvan was de tweedracht, die tusschen de beide koningen heerschte. De roem , dien Richard Leeuwenhart zich door zijnen ongeloofelijken heldenmoed , zijne lichaamskracht en andere krijgsmanshoedanigheden verwierf, wekte den naijver van den Franschen koning op , terwijl Richard zich daarentegen door zijne trotschlieid, wreedheid en hebzucht vele vijanden maakte. Daarbij kwam , dat hij weldra eigenmachtig met Sultan Saladin in onderhandeling trad , zoodat er tusschen deze beide vorsten die elkander om hunne dapperheid hoogachtten , in weerwil van den oorlog . welken zij tegen elkander voerden, eene soort van vriendschap ontstond, die zich wel laat verklaren uit de overeenkomst tusschen hunne karakters, maar die evenwel de zaak der kruisvaarders ten hoogste benadeelde.

-ocr page 181-

169

Wel werd Acre, nadat het beleg twee jaren geduurd had, voornamelijk door het toedoen van Richard Leeuwenhart ingenomen ('Juli 1191), en behaalden de Christenen in eene reeks van gevechten gewoonlijk de overwinning; maar de betreurenswaardige oneenigheid tusschen de aanvoerders belette, dat men er de verwachte vruchten van plukte. Philips Augustus vertrok kort na de verovering van Acre naar Frankrijk , waar de binnenlandsche aangelegenheden zijne tegenwoordigheid vereischten, en nadat Richard in het volgende jaar, door den onwil der Fransche aanvoerders belet was Jeruzalem aan te tasten , sloot hij met Sala-din een wapenstilstand voor den tijd van drie jaren, waardoor de Christenen in Palestina tegen onderdrukking en geweld gewaarborgd werden, en scheepte zich daarna insgelijks naar Europa in (October 1192).

Het gelukte hem echter niet, zijne terugreis naar Engeland ongestoord te volbrengen. Om zijne vijandschap met Philip.s Augustus wilde hij den tocht door Frankrijk vermijden, en vatte daarom het voornemen op , als pelgrim verkleed, door Duilschlancl te trekken , waarbij hij evenwel met de meeste onbedachtzaamheid te werk ging, hetgeen des te gevaarlijker was, omdat hij door zijne trotschheid zich de geheele Duitsche natie tot vijand gemaakt had. Het gevolg was dan ook , dat hij in de nabijheid van Weenen door hertog Leopold van Oostenrijk, dien hij vroeger zwaar beleedigd had, werd gevangengenomen en aan Keizer Hendrik VI , den zoon en opvolger van Barbarossa , overgeleverd. De Keizer was vijandig tegen Richard Leeuwenhart gezind, voornamelijk omdat deze in vriendschappelijke betrekking stond met Tancredo, den laatsten mannelijken afstammeling uit een zijtak van hel Nonnan-dische koningsgeslacht Jn het zuiden van Italië, die zich ^rt te voren van het koninkrijk Napeh had meestergemaakt, op^fljiwelk Keizer Hendrik V] , na den dood van den Koning \atfjiTapels en Sicilië, aanspraak had (bl. 166). Meer dan een jaar duurde de gevangenschap van Richard , totdat hij in liet begin van 1194 voor een zwaren losprijs, dien zijne onderdanen met groote bereidwilligheid bijeenbrachten , werd vrijgelaten.

Keizer Hendrik VI besteedde hel aldus verworven geld voornamelijk tot het bijeenbrengen van een leger, waarmede hij naar Italië trok, en zich van hel koninkrijk Napels meester maakte, waar Tancredo intusschen was overleden (1194). Drie jaren latei-stierf de Keizer te Messina , en nadat het Duitsche rijk verscheidene jaren door hevige binnenlandsche twisten over de troonsopvolging was geteisterd, werd Otto van D runs wijk , in het jaar

-ocr page 182-

170

1208, algemeen als Koning der Duitschers, onder den naam van Otto IV erkend, hoewel Frederik, de minderjarige zoon van keizer Hendrik quot;VI, reeds bij het leven zijns vaders tot diens opvolger verkozen was. Deze bevond zich met zijne moeder in het koninkrijk Napnis, zonder macht om zijne aanspraken op de kroon van Duilschland te doen gelden.

§ 7. Engeland onder de regeeriwj van Jan zonder land. Oorlog met Frankrijk. De magna char ia.

Richard Leeuwenhart had terstond na zijne terugkomst in En-geland eenen oorlog met Frankrijk begonnen, die voor de welvaart der beide rijken de treurigste gevolgen had. Hij zelf sneuvelde in het jaar 1199 in Frankrijk, en na zijnen dood brak, met de troonsbeklimming van zijnen broeder Jax zonder land , een laaghartig dwingeland , een tijdperk van ellende voor het Engelsche volk aan. Terwijl deze zijne onderdanen onderdrukte en door allerlei afpersingen verarmde, werd hij te gelijker tijd genoodzaakt met den Franschen koning Philips Augustus in 1206 een verdrag te sluiten, waarbij hij van al de rijke leengoederen, die de Engelsche Koningen tot nu toe in Frankrijk bezeten hadden , alleen het hertogdom Guyenne en het graafschap Poitou overhield. Eenigen tijd later barstte echter een nieuwe oorlog uit, die eveneens ten voor-deele van Philips Augustus beslist werd door de schitterende overwinning, welke hij in 1214 bij Bomtnes in Henegouwen op Ja\ zonder land behaalde. Die nederlaag en de daarop gevolgde nadeelige wapenstilstand werkten nog meer mede om den Engel-schen koning bij zijn volk gehaat, te maken. De edelen des lands vatten de wapenen tegen hem op, en toen ook de burgers van Londen hunne partij kozen, was hij , nagenoeg van al zijne aanhangers verlaten, in 1215 genoodzaakt, door eene schriftelijke oorkonde , de magna charta genoemd, de vrijheid zijner onderdanen te waarborgen, en hen door eene plechtige belofte tegen verdere willekeur te vrijwaren. Doch ook daaraan hield hij zich niet, en weder had hij door vernieuwde dwingelandij de grooten en het volk tegen zich in de wapens gebracht, toen hij in het jaar 1210 stierf. Hij werd opgevolgd door zijn minderjarigen zoon Hendrik lil.

§ 8. De vierde of Latijmche kruistocht. Het Latijnsche rijk.

Intusschen waren de omstandigheden in Palestina na den dood van Saladin, die in 1193 stierf, van dien aard geworden, dat

-ocr page 183-

171

fle uitzichten voor een vierden kruistocht gunstig schenen. Zijne zonen, broeders en neven toch, die het uitgestrekte gebied onderling verdeeld hadden , geraakten met elkander in twist en verzwakten daardoor het rijk. Paus Innocentius III, een jeugdig en krachtig vorst besloot daarvan partij te trekken , en zocht vooral de Fransche edelen tot een nieuwen tocht naar het Heilige Land aan te sporen.

Op een schitterend ridderfeest in Champagne in 1199 wist de beroemde prediker Fulko van Neuilly , evenals eene eeuw vroeger Peter van Amiens (bi. 160), de verzamelde ridderschap door zijne vurige welsprekendheid tot algemeene deelneming aan den heiligen oorlog op te wekken, terwijl kort daarna ook graaf Bou-dewijn van Vlaanderen en Henegouwen tot hel leger der kruisvaarders toetrad.

Om de bezwaren te vermijden, waarmede de vroegere kruislegers bij hunne tochten te land te kampen gehad hadden , besloot men over zee naar Palestina te gaan, en knoopte daartoe onderhandelingen aan met Venetië.

Deze kleine republiek had zich in de laatste eeuwen door handel en zeevaart, zoowel als door veroveringen ten koste van het Grieksche rijk , tot een hoogen trap van bloei weten te verheffen , en was te dien tijde in onmin met den Byzantijnschen keizer Alexis III, die eenige jaren te voren zijnen broeder Izaak 11 van den troon gestooten . de oogen uitgestoken en in de gevangenis geworpen had. Diens zoon zocht hulp bij de Venelianen. welke hij door het beloven van aanzienlijke handeisvoorrechten tot zijne partij wist over te halen. Zoo stonden de zaken in het jaar 1201, toen de afgevaardigden der kruisridders aan de Venetian de aanvraag richtten, om met hunne vloot naar Palestina te worden overgescheept. De toenmalige doge (1) Hendrik Dandolo, die, in weerwil van zijn drieënnegentigjarigen leeftijd, een ondernemend en scherpziend man was, begreep dadelijk, dat hij van deze omstandigheden ten voordeele van zijn vaderland partij zou kunnen trekken, en wist het zoover te brengen, dat de kruisridders, met uitzondering van eenigen, die naar hun land terugkeerden, besloten naar Konstantinopel te rukken, en den verdreven Keizer op den troon te herstellen. Zij werden

(l) Doge was de titel van het hoofd der republiek, die overigens bestuurd werd door een Groeten raad van 480 leden , welke later de geheele macht der regeering aan zich trokken ; totdat omtrent eene eeuw daarna (-1310) een zoogenaamde Raad der Tienen werd ingesteld, waarvan later zal gesproken worden.

-ocr page 184-

172

gedeellelijk lot dal besluit gebracht, omdat zij hoopten , door de voordeelen . welke zij daarbij meenden te behalen, in slaat te kunnen zijn, de ontzaglijke kosten , die de Venelianen voor de overscheping van het leger bedongen, te voldoen.

In het Byzantijnsche rijk heerschte de uiterste verwarring. De belangen der natie waren door eene reeks van nietswaardige vorsten op eene schandelijke wijze verwaarloosd. In het noorden drongen de Wallachen en Bulgaren herhaaldelijk verwoestend de grenzen over, in het westen werd hel land door de Noormannen van Sicilië , in hel oosten door de Seldschukken in Klein-Azië onophoudelijk bedreigd, en in het binnenlandheerschten tweedracht en willekeur , en stortten herhaalde burgeroorlogen hunne jammeren over de bevolking uil.

In het begin van 1203 scheepten de kruisvaarders , die Ie Vo.nc-tië bijeengekomen waren . zich onder aanvoering van Bonifacius van Monl/errat naar Konslanlinopel in , welke stad in Juli van datzelfde Jaar door de kruisridders bestormd werd. Keizer Alexis III ontvlood op lafhartige wijze, en zijn verdreven broeder Izaak werd weder op den troon hersteld.

Het duurde intusschen niet lang of er ontstonden hevige oneenig-heden tusschen de kruisvaarders en de Grieken, en in een oproer, dat in het jaar 120-4 uitbarstte, verloren Izaak en zijn zoon hel leven. De opstandelingen werden met geweld bedwongen, Konslanlinopel werd voor een groot gedeelte verbrand en uitgeplunderd, en in de plaats van het Byzantijnsche rijk werd een Lalijnsch rijk gesticht, waar Boudewijn van Vlaanderen tot Keizer werd uitgeroepen. De Venelianen verkregen een groot gedeelte van het veroverde grondgebied, en in het overige vestigden zich een aantal ridders als leenmannen van den Keizer, terwijl van alle kanten nieuwe vorstendommen ontstonden , welker beheerschers zich veelal van den Keizer onafhankelijk maakten , waardoor het rijk zeer weinig innerlijke kracht bezat. In Klein-Azië stichtte een bloedverwant van den verdreven Byzantijnschen keizer in en om Nicaea een rijk, dat voortdurend in uitgebreidheid en bloei toenam.

Het Latijnsche rijk daarentegen ging weldra, ten gevolge van binnenlandsche twisten en van de invallen der barbaarsche volken in het Noorden , zijnen ondergang te gemoet. De Keizers, die er achtereenvolgens het bewind voerden, waren niet in staat dien ondergang te verhoeden , en toen eindelijk een oorlog uitbrak met het machtige rijk van Nicaea, maakte Michael Paleologos , die daar het bewind voerde, zich in 1261 meester van Konsianinopel

-ocr page 185-

173

en verplaatste den zetel van zijn bestuur daarheen. De laatste Keizer van het Latijnsche rijk, Boudewijn II, zocht tevergeefs hulp bij de Europeesche vorsten, en stierf tien jaren later in armoede. De verschillende kleinere alleenheerschappijen gingen eveneens langzamerhand te gronde.

§ 9. Tocht naar Erjyple. Verovering van Damiale. De vijfde en zesde kruis tocht. Lodewijk de Heilitje.

Intusschen hadden in het Mahomedaansche rijk belangrijke gebeurtenissen plaats. Van de verdeeldheid , die na den dood van Saladin (bl. 170) ontstaan was, trok diens broeder party om zich van het grootste gedeelte van zijn gebied meester te maken, terwijl hij zich in Egypte, als de hoofdzetel van zijn bestuur, vestigde. Zooals in de vorige § gezegd is, had de vierde of de Latijnsche kruistocht, die juist in dezen tijd ondernomen werd, geen ander gevolg dan de verovering van het Byzantijnsche rijk , terwijl volstrekt niets gedaan werd om het hoofddoel van den tocht, de verdediging van het rijk van Jeruzalem tegen de ongeloovigen, te bereiken.

Om daartoe te geraken , en de Christenen in het Oosten tegen de steeds aangroeiende macht der ongeloovigen te beschermen , drong de Paus herhaaldelijk bij Keizer Frederik II, den opvolger van keizer Otto (bl. 111), aan op de vervulling van de belofte, welke hij reeds bij zijne kroning te Aken (1215) had afgelegd, dat hij ter kruisvaart zou trekken. Frederik daarentegen stelde zyn vertrek onder allerlei voorwendsels het eene jaar na het andere uit, en verleende zelfs zijne medewerking niet , toen in 1217, op herhaalde en dringende aansporing van den Paus, een tocht ondernomen werd, die ditmaal hoofdzakelijk tegen Egijpte gericht was.f

Het waren voornamelijk Hongaren onder hunnen koning Andreas II, Duitschers, Noren, Denen en Hollanders , die zich daarbij aansloten. Vooral de laatsten , onder hunnen graaf Willem I, onderscheidden zich door hunne kloekmoedigheid, en waren de voornaamste oorzaak van de verovering der gewichtige vesting Damiale, aan den Nijt gelegen (1219).

Doch ook die onderneming ging zonder blijvend goed gevolg te niet. De onvoorzichtigheid der kruisvaarders om na de eerst behaalde voordeelen den oorlog in Egypte te willen voortzetten in het seizoen , toen de jaaiiijksche overstrooming van den Nijl het grootste gedeelte van het land in een moeras herschiep, was de

-ocr page 186-

174

oorzaak van hun verderf. Ingesloten door talrijke vijanden, aan ziekte en gebrek ten prooi, waren zij genoodzaakt in 1221 feen verdrag te sluiten en Eyyple te ontruimen.

Het mislukken van dezen tocht (1) werd algemeen toegeschreven aan keizer Fredekik II van Duilschland, die de belofte, waarbij hij zich tot een kruistocht had verbonden, niet nakwam, hetgeen hem eindelijk in 1227 den banvloek van den Paus op den hals haalde. Hij bekreunde zich daar echter niet veel om , doch trok in het volgende jaar naar Palestina, toen zijne hulp ingeroepen was geworden door den Sultan van Egypte, die met zijnen bloedverwant , den beheerscher van Dainaskus, in oorlog was over het bezit van Syrië en Palestina. Algemeen was de verontwaardiging in Europa, dat de Keizer aldus uit staatkunde in verbond trad met een der vijanden va^Vle Christenheid, terwijl hij vroeger aan den wensch van het hofi^ der Kerk geen gevolg had gegeven. Hij sloot nu wel een verarag met den Sultan, waarbij de Christenen Jeruzalem en andere heilige plaatsen in Palestina terugkregen, maar de Paus weigerde dat verdrag te erkennen. Frederik II trok hierop Jeruzalem als Koning binnen (1229), doch de dubbelzinnige houding, waarin bij door dat alles tot de beide parujen was geraakt , was oorzaak, dat hij verder niets van belang kon uitrichten , en nog in datzelfde jaar weder n^ir Europa terugkeerde, zoodat ook deze vijfde kruistocht zonder jgrnstigen uitslag bleef.

De volgende Sultans van Egypte hervaten zeer spoedig de vijandelijkheden , en zetten hunne veroveringen met zooveel kracht voort, dat zij binnen twintig jaren het Christelijke rijk in Syrië op den rand van zijnen ondergang gebracht hadden.

Dat gaf iu het jaar 1248 aanleiding tot den zesden kruistocht onder aanvoering van den koning van Frankrijk, Lodewuk IX , bijgenaamd de IJeilige, een kleinzoon van Philips Augustus. In den zomer van 1249 landde hij in de nabijheid van üamialc, hetwelk met geringe moeite veroverd werd. Van daar drong hij, evenals bij den vorigen tocht naar Egypte geschied was, verdei het binnenland in, maar met hetzelfde noodlottige gevolg. Terwijl bet leger door zietctori werd geteisterd, vielen de Egyptenaren op de schepen der Christenen aan, waardoor deze van allen toevoer afgesneden werden. Door tallooze benden lichte ruiterij omringd, deden zij eene hopelooze poging om zich door den vijand heen te slaan , maar in weerwil van hunnen heldenmoed leden zij eene vreese-

(1) De tocht van Andreas wordt door sommige schrijvers de vijfde, en de daarop volgende van keizer Kredjerik, de zesde kruistocht genoemd.

-ocr page 187-

175

lijke nederlaag. Slechts zeer weinigen ontkwamen door de vlucht; de meesten werden nedergesabeid, en de overigen, waaronder zich koning Lodewijk zelf bevond, gevangengenomen (1250).

Tegen een zwaren losprijs vrijgelaten, stak hij over naar Pales-Una, waar hij nog vier jaren bleef, in de hoop, dal de omstandigheden te zijnen gunste mochten keeren , en hij in staat mocht zijn, voordeel te trekken van de oneenigheden, die tusschen de verschillende Mahomedaansche vorsten waren uitgebroken. Toen evenwel die hoop ijdel bleek te zijn, en de belangen van zijn rijk hem derwaarts terugriepen, scheepte hij zich in 1254 naar Frankrijk in, en van toen af ging de Christelijke macht in Palestina met rassche schreden haren ondergang te gemoet.

10. De Mongolen onder Genyix Khan. Zevende en laatste

kruistocht.

De ondergang van het Christenrijk in het Oosten werd nog verhaast door de verwoestende invallen der Mongolen , een volksstam , die oorspronkelijk in hel noordoosten van Azië woonde, en zich in de eerste helft der dertiende eeuw van het grootste gedeelte van dit werelddeel meester maakte. Onder hunnen beroemden aanvoerder Gengis Khan en zijne opvolgers breidden zij zich niet 0 alleen oostwaarts uit, door de verovering van een groot gedeelte van China, maar drongen zij zelfs lol in Rusland, Hongarije en lJnlen door. Talrijke legers, die vele honderdduizende strijders telden , vielen met alles vernielende kracht op de Mahomedaansche staten in het zuid-westen van Azië aan. Het vroegere rijk der Seldschukken, het Kalifaat van Bagdad, het Perzische rijk, alles werd door den verwoestenden stroom dier barbaarsche horden overstelpt en vernietigd; prachtige en volkrijke steden werden uitgemoord en tot den grond toe geslecht, en eindelijk ook Syrië veroverd (-1260). Hieruit evenwel wist de Sultan van Egypte hen weder te verdrijven , en deze keerde daarna zijne zegevierende wapenen legen de Christenen in Palestina, die hij door de verovering van verscheidene steden in een hopeloozen toestand bracht. Nog eenmaal, en dat wel voor het laatst, werden de Europeesche vorsten bewogen eene poging aan te wenden om hunne geloofs-genoolen te ondersteunen. Lodewijk de Heilige en de latere koning van Engeland, Eduard I, ondernamen in 1270 den zevenden kruistocht, die echter nog ongelukkiger afliep dan de beide voorgaande. Om den Sultan van Egypte in zijn eigen gebied te beoorlogen, staken zij naar Tunis over, in plaats van naar Palestina te vertrekken;

-ocr page 188-

176

binnen weinige weken was bijna het geheele leger en koning Lo-dewijk zelf, ten gevolge van het moorddadige Afrikaansche klimaat en van de pest , welke onder hen uitbrak , bezweken. Edu-ard trok daarop met zijn leger, waarbij zich vijfhonderd Friezen aangesloten hadden , naar Palestina , waar hij wel is waar een wapenstilstand met den Egypiischen Sultan wist te bewerken , maar overigens niets uitrichtte. Twee jaar later (,1'272) keerde hij naar Engeland terug, en het lot der Christenen in het Oosten was beslist. Hunne onderlinge verdeeldheid bevorderde de ondernemingen van den Sultan; de eene stad na de andere viel hem in handen, en kort nadat hij in 1291 de belangrijke vesting Acre , die door de Christenridders met heldenmoed werd verdedigd, had ingenomen , vielen ook alle andere steden in zijne macht, en de Christenheerschappij in Paleslina, die met onnoemelijke schatten en het bloed van meer dan een millioen menschen was gekocht, was onherstelbaar vernietigd.

De gevolgen der kruistochten waren echter voor de Europee-sche maatschappij van het hoogste gewicht. Het onderling verkeer der verschillende volken werd daardoor zeer bevorderd , de kennis van vreemde landen vermeerderde natuurlijk de beschaving , terwijl de kunsten en wetenschappen van het Oosten een grooten invloed op de ontwikkeling der Europeesche staten uitoefenden. Tot eeu vrijen boerenstand werd de grond gelegd door de bepaling, dat alle lijfeigenen, die aan de tochten naar het Heilige Land deelnamen , hunne vrijheid verkregen , en daar de volken meer en meer met elkander in aanraking kwamen, nam de koophandel allerwegen in bloei toe, en vermeerderde daardoor de welvaart der burgerij.

In de volgende paragrafen van deze Afdeeling zal de geschiedenis der onderscheidene volken van Europa gedurende de laatste eeuw van het tijdperk der kruistochten worden behandeld.

§ H. Duilschland in de iSde eeuw. Frederik 11. Graaf Willem II van Holland, Roomsch Koning. Interrerj-num. Opkomst van hel Habsburgsche Huis.

Wij hebben hierboven (bl. 169) gezien dat Otto IV in het jaar 1208, na bloedige binnenlandsche oorlogen in het bezit van de Duitsche kroon was geraakt, terwijl Frederik, de minderjarige zoon van den vorigen Keizer, onder de voogdij zijner moeder het bewind voerde in Napels. De raadslieden van dezen

-ocr page 189-

iongen vorst weigerden Otto als keizer te erkennen , die daaruit aanleiding' nam het koninkrijk Napels binnen te rukken, en er zich met geweld meester van te maken. Dit was de aanleiding tot zijnen val: de Paus, die de zijde van Frederik koos, deed Otto in den ban , waarop zich in Duitschland eene sterke partij tegen hem verklaarde. Frederik , die intusschen den ouderdom van achttien jaren bereikt had, maakte daarvan gebruik, trok naar Duitschland en had binnen weinige jaren zipi tegenstander geheel ten onder gebracht (1215). Toen deze in 1218 stierf, was Frederik tl in het ongestoorde bezit van den keizerlijken zetel.

Zijne geheele regeering was een voortdurende strijd tegen de Pausen (bl. 174), die hun gezag voortdurend in Italië trachtten te vermeerderen, en met welke hij al zeer spoedig in onmin geraakt was (1). Hot Italiaansch stedenverbond (bl. 166) ondervond daarvan de noodlottigste gevolgen : de burgervrijheid , die zich daar meer en meer begon uit te breiden , werd voor een groot gedeelte vernietigd , en langzamerhand vormden zich in het noorden van Italië verschillende kleine staten met een eenhoofdig bestuur.

Maar ook in Duilachland wisten de Pausen zich, vooral door medewerking van de hooge geestelijkheid, aanhangers te verwerven ; en dit had eindelijk ten gevolge, dat het den Aartsbisschop van Ments en dien van Keulen in hel jaar 1246 gelukte verscheidene geestelijke en wereldlijke vorsten te bewegen tol het kiezen van eenen nieuwen Duitschen koning in plaats van Frederik II, die door den Paus in den ban gedaan was. Zij kozen daartoe eerst den Landgraaf van Thurinqen, en na diens dood in hel volgende jaar (1247), den graaf van llnlland Wiu.em II,

(1) De verschillende belangen, die in Italië met elkander in strijd waren werden door twee partijen, die der G-uelfen en die der Ohibellineii genoemd, vertegenwoordigd. De Ghielfen stonden liet beginsel voor, dat de Italiaansche staten van den kei/.er onafhankelijk moesten zijn , en stelden het pauselijke boven het wereldlijke gezag: de Ohibellinen daarentegen streden voor de opperhoogheid der Duitsche keizers over Italic, en wilden den Paus alleen de opperste leiding der godsdienstige en kerkelijke zaken toestaan. Die partijnamen zijn in het eerste gedeelte dei- t2de eeuw ontstaan bij gelegenheid van een strijd tusschen keizer Koenraad lil , uit het geslacht der Hohen-staufen en Hendrik den Trotsche, hertog van Saksen en Seiere.n , die tot het machtige geslacht der IP elfen behoorde. Denaam U'elJ werd de wapenkreet der eene partij , terwijl de andere dien van Waibliv// /den naam van een stamslot der Hohenstaujen) aannam, uit welke beide woorden do Italianen bij verbastering Gmlf en OhibeUin gemaakt hebben.

1. 12

-ocr page 190-

178

die echter geene macht genoeg bezat om met kracht op te treden. DuUschland was, door den strijd der verschillende partijen, gedurende eene reeks van jaren aan al de jammeren van een bin-nenlandschen oorlog ten prooi. Er was geen krachtige hand, die het recht kon handhaven en het volk verdedigen tegen de willekeur en de dwingelandij der vele heeren en aanzienlijken, die in hunne ontelbare kasteden , meestal op steile rotsen gebouwd, ongenaakbaar waren, en door roof en plundering geheele landstreken onveilig maakten. Evenwel moet het ter eere van koning Willem gezegd worden . dat hij overal, voor zoover hij daartoe de macht had , de burgerlijke vrijheid beschermde , en aan de steden, voora! in zijn eigen Graafschap Holland, vele voorrechten schonk. Een aanzienlijk verbond van verscheidene handeldrijvende steden, dat onder den naam van de Hanze omtrent dezen tijd werd opgericht, en zich in de volgende eeuwen over geheel Europa uitbreidde, werd door hem bevestigd.

In het jaar 1250 stierf keizer Fuedkrik II, en liet het rijk in een staat van verwarring en wetteloosheid achter, die 22 jaren duurde: een tijd, die gewoonlijk het interregnum of de tusschen-regeering genoemd wordt.

Koning Willem voerde wel den titel van Roomsch Koning, zooals alle Duitsche keizers voor hunne kroning door den Paus genoemd werden, maar hij werd door vele rijksvorsten, die zijne keuze als onwettig beschouwden , niet erkend. Toen hij in 1256 in een oorlog tegen de Friezen gesneuveld was, gingen de Aartsbisschoppen van Mentz, Trier en Keulen, en de vorsten van Saksen , Brandenburg, Bohemen en de Paltz over tot de benoeming van eenen nieuwen Koning. De stemmen waren verdeeld ; sommigen verklaarden zich voor koning Alphonsus X van Caslilië, die echter nimmer in Duitschland verschenen is; de anderen verkozen Richard van Cornwallis, broeder van koning Hendrik III van Engeland, die in het werkelijke bezit van de kroon kwam.

Het verdient opmerking, dat het recht tot het verkiezen van eenen nieuwen Koning, hetwelk volgens het. aloude Germaansche gebruik sedert eeuwen aan al de vorsten des rijks toekwam, zoowel bij de keuze van graaf Willem als bij die van Richard, door slechts enkelen -werd uitgeoefend. Die wijziging bleef bestaan , en de koningskeuze ging daardoor langzamerhand in de handen van eenige weinige geestelijke en wereldlijke vorsten over, totdat honderd jaren later het recht, om bij den dood eens keizers eenen opvolger te kiezen , aan zeven zoogenaamde Keurvorsten werd opgedragen.

-ocr page 191-

179

Toen Richard na eene onrustige en verwarde regeering in 1272 stierf, werd een in het noorden van Zwitserland wonende graaf Rudolf van Habsbnrg, tot Koning gekozen, die door zijne voortreffelijke hoedanigheden de redder werd van het Duitsche rijk, dat zijnen ondergang nabij scheen. Hij wist met krachtige hand de rust te herstellen, en tevens het aanzien van zijn huis te verheffen door de verovering van het hertogdom Oostenrijk , van hetwelk , bij het uitsterven van het oude vorstengeslacht, de Koning van Bohemen zich wederrechtelijk had meester gemaakt, en waarmede Rudolf zijn eigen zoon Albrecht beleende (1278).

Na den dood van keizer Rudolf van Habsburg in 1291 werd graaf Adolf van Nassau in zijne plaats gekozen, doch eenige jaren later wist Rudolf's zoon , de bovengenoemde hertog Albrecht van Oostenrijk, een verbond tegen hem tot stand te brengen tus-schen verscheidene onvergenoegde rijksgrooten, die Adolf van den troon vervallen verklaarden en Albrecht in zijne plaats tot Koning uitriepen. Die verraderlijke onderneming werd met geluk bekroond: Adolf sneuvelde in een veldslag, dien hij zijnen tegenstander in 1298 leverde, en Albrecht van Oostenrijk beklom, onder den naam van Albrecht I, den troon.

12. Engeland in de iSde eeuw. Hendrik IJL Eduard I.

De Schotten onder Wallace en Robert Bruce.

De jeugdige Koning van Engeland, Hendrik III (bl. 170), werd in 1224 meerderjarig verklaard, en regeerde in het geheel zesenvijftig jaren (1216—1272). Zijn bestuur was een tijd van onrust en beroering; door zijne willekeur en door de drukkende belas tingen , welke hij telkens op nieuw uitschreef om in zijn voortdurend geldgebrek te voorzien , bracht hij zoowel den adel als de burgers tegen zich in het harnas, die hem eindelijk noodzaakten tot eene wijziging in de regeering, welke voor de toekomst tan Engeland van groot gewicht was. Tot dien tijd toe bestonden namelijk de rijksvergaderingen, welke de Engelsche koningen van tijd tot tijd bijeenriepen om over de belangen van het land te raadplegen , alleen uit den hoogen adel en de geestelijkheid, doch nu (1265) werd bepaald, dat ook de lagere adel uit de graafschappen en de burgers van de groote steden, die in Engeland, evenals in hel overige Europa, in bloei en rijkdom toegenomen waren , vertegenwoordigers in het zoogenoemde Parlement zouden afvaardigen. Daardoor kreeg dus het volk voor het eerst invloed

-ocr page 192-

180

op het rijksbestuur, en dit werd nog van meer gewicht toen Hen-rmiu's zoon en opvolger, Eduarigt; , in 1297 gedwongen werd de plechtige verklaring af te leggen , dat voortaan de Engelsche koningen geene belastingen zouden mogen heffen zonder bewilliging van het Parlement.

Omtrent het midden der 14de eeuw werd het aantal der zoogenaamde volksvertegenwoordigers zoo groot, dat het Parlement zich in twee deelen splitste. De hoogste adel vormde met de aanzienlijkste geestelijken het Hoogerhuis; de landadel met de afgevaardigden der steden maakten het Lagerhuis uit.

Eduard I was zijn vader in 1272 opgevolgd. Zijn krijgszuchtige aard wikkelde hem in onophoudelijke oorlogen. In 1277 onderwierp hij Wallis, de westelijke bergstreek van Engeland, waar nog de nakomelingen woonden van de oude Brillen, een woest en hoogst onbeschaafd volk , dat onder zijne eigene vorsten , die , hoewel niet veel meer dan in naam , leenmannen van de Engelsche kroon waren , voortdurend rooftochten in de Engelsche grensgewesten deed. Het land werd tot eene Engelsche provincie gemaakt , en eenige jaren later gaf Edüard zijn oudsten zoon den titel van Prins van Wallis (of Wales), die tot heden altijd dooiden troonsopvolger in Engeland gevoerd wordt.

In 1286 stierf het koningshuis in Schotland uit, en Eduard maakte vier jaar later van de tweespalt, die over de troonsopvolging ontstond , gebruik orn de leenheerschappij over dat rijk, welke vroeger bestaan had (bl. 158), maar door Richahd Leeuwenhart omtrent eene eeuw geleden was opgegeven, weder aan de Engelsche kroon te brengen. Door de Schotten als scheidsrechter ingeroepen, erkende hij Johannes Baliol , een der dertien mededingers naar de kroon, als Koning, doch verbitterde dezen weldra door zijne willekeurige handelwijze zoodanig, dat hij in4295 met Philips IV van Frankrijk een geheim verbond legen Eduard sloot. Hij was intusschen niet in staat zich tegen den Engelsche n Koning te handhaven, aan wien hij zich in het volgende jaar, na eene enkele nederlaag geleden te hebben, lafhartig overgaf, waarna hij afstand van den troon deed, die nu door Eduard in bezit genomen werd.

Het Schotsche volk evenwel wilde zijne onafhankelijkheid niet aldus verliezen, maar stond in 1298 onder aanvoering van William Wallace, een jongeling van ridderlijke maar geringe afkomst, tegen de Engelschen op. Zes jaren lang hield hij den strijd met heldenmoed vol, maar werd toen door trouwelooze vrienden verraden en aan Eduard overgeleverd, die hem op onmenschelijke wijze liet ter dood brengen (1304).

-ocr page 193-

181

Hierdoor maakte deze zicli het meerendeel der Schnllrn tof 011-■verzoenlijke vijanderi, en weldra stelde zicli Robert Biiuce , een verre bloedverwant van de laatste Scholsche- koningen , aan hun hoofd , en liet zich tol hunnen Koning kronen (1306). Eduarh rukte met een sterk leger tegen hem op , maar nauwelijks was hij de grenzen overgetrokken, toen de dood hem verraste(1307). Zijn zoon Eduard II, die hem opvolgde, trok met het leger terug . waardoor Bruce in staat werd gesteld de onafhankelijkheid van zijn vaderland voor verscheidene eeuwen te grondvesten.

Nadat de herhaalde pogingen der beide opvolgers van Eduard I om hem te onderwerpen , mislukt waren, werd hij in 1328 onder den naam van Robert I als onafhankelijk Koning van Sc/iolland erkend.

§ 13. Frankrijk in de 1 ode eeuw, van Philips Augustus tot Philips IV.

Na de overwinning bij liouvines in 1214 (hl. 170) was Philips Augustus meester gebleven van de Engelsche bezittingen , welke hem acht jaren te voren waren afgestaan door den nietswaardi-gen Jan zonder laud, die nu, zooals boven reeds gezegd is, van al de rijke landstrekenwelke zijne voorvaderen op hetFransche grondgebied bezeten hadden , alleen Guycntie en Poiton had overgehouden. Philips Augustus vermeerderde daardoor de macht van Frankrijk zeer, en daar hij fe gelijker tijd de burgers beschermde . de steden door muren en vestingwerken tegen de aanvallen der aanzienlijke heeren beveiligde, en voor het verkeer in zijn rijk vele wegen liet aanleggen , nam de middelstand en daarmede tevens het geheele land in bloei en welvaart toe.

Het is niet onbelangrijk, hier het verschil op te merken tus-schen hetgeen in dit opzicht in Engeland en in Frankrijk geschiedde. In beide rijken verhief zich allengs een welvarende burgerstand , doch in het eerste rijk zagen wij , hoe een laaghartig dwingeland, Jan zonder land, door den krachtigen tegenstand zoowel van den hoogen adel als van de burgerij, genoodzaakt werd. aan de burgers niet alleen groote vrijheden, maar zelfs door het afvaardigen van leden in het parlement, een zekeren invloed op de regeering te geven , terwijl in Frankrijk, een krachtig en verstandig, hoezeer dan ook vrij willekeurig vorst, de burgers voornamelijk beschermde om daardoor een steun te vinden tegen de machtige leenmannen, die zich in de onderscheidene deelen des lands bijna als onafhankelijke vorsten gedroegen. Onder Philips

-ocr page 194-

182

Augustus vermeerderde dus de macht der koningen van Frankrijk door de toenemende kracht van het volk, terwijl de macht der koningen van Engeland om dezelfde reden onder Jan zonder land en zijne opvolgers meer beperkt werd.

Philips Augustus stierf in het jaar 1223. Zijn zoon en opvolger Lodewijk VIII regeerde slechts drie jaren , en liet bij zijnen dood de kroon aan zijnen zoon Lodewijk IX, bijgenaamd de Heilige, na , die zich door zijne beide kruistochten (bl. 174), maar nog meer door zijne voortrefïelijke regeering beroemd gemaakt heeft. Door een rechtvaardig en krachtig bestuur, door het aanmoedigen van kunsten en wetenschappen , door het verbeteren van de rechtspleging en het geven van wi jze wetten werd hij de weldoener van zijn volk.

Toen hij in 1270 op zijnen tweeden kruistocht in Tunis was gestorven (bl. 175), volgde zijn zoon Philips III of de Stoute hem op, die het Spaansche koninkrijk Navarre deels door geweld, deels door het huwelijk van zijnen zoon en opvolger met de dochter van den laatsten koning van dat rijk, aan Frankrijk bracht. Hij werd bij zijnen dood in 1285 door zijn zoon Philips IV, bijgenaamd de Schoone , opgevolgd.

§ 14. Ilalië in den /.aalsten tijd der kruistochten. Karei van Anjou. Conradijn. De Siciliaansche Vesper. De Noord-Italiaansche staten.

In Italië waren intusschen ook belangrijke veranderingen voorgevallen. Keizer Frederik II had bij zijnen dood in 1250 {bl. 178) zijn zoon Koenraad tot zijn voornaamsten erfgenaam in Duitschland en in Ilalië benoemd , maar tevens bepaald , dat een zijner andere zonen, Manfred . het laatste rijk als algemeen stedehouder zou besturen. Terwijl in Duitschland de keizerlijke zetel te midden van eene algemeene verwarring achtereenvolgens door de Roomsche koningen Willem en Richard werd bekleed (bl. 178), werd aan Koenraad ook in Italië het bezit van de kroon betwist.

De vijandschap. die reeds tusschen den pauselijken stoel en keizer Frederik II bestaan had , bleef na diens dood voortduren, en Manfred moest zich met geweld van wapenen van Napels en Sicilië meester maken. Toen hij dit met uitstekend beleid had volbracht, en zijnen broeder in het bezit van de kroon had gesteld, -werd hij door dezen met ondank beloond, hetgeen hem aanleiding gaf, zich, nadat Koenraad in 1264 gestorven was, in plaats

-ocr page 195-

183

van diens minderjarigen zoon Goxii.vdijm , tot Koning van het Siciliaamche rijk te doen uitroepen (1265). De Paus, die niet machtig genoeg was om den oorlog tegen den heldhaftigen Manfred vol te houden , ging nu tot een stap over, die voor de toekomst van Italië de gewichtigste gevolgen had. Hij riep namelijk de hulp in van Karel van An jon , een broeder van Lodewijk den llrilige, en bewerende dat de Pausen sedert eeuwen herwaarts opporleen-heeren waren van het Siciliaansche rijk bood hij hem de regeering daarover aan.

Karel van Anjou greep die gelegenheid om zijn gezag te vermeerderen gretig aan, rukte met een leger naar Beneden-Italië, en leverde Manfred een beslissenden slag, waarin deze de nederlaag leed en den heldendood stierf (1266). Daarmede kwam hot huis van Anjou op den Napelschen troon ; doch koning Karel [ maakte zich door zijne dwingelandij en door de wreedheid, waarmede hij al de aanhangers van het vroegere koningsgeslacht vervolgde, al zeer spoedig bij zijne nieuwe onderdanen gehaat. Hiervan trachtte de jeugdige Conr.vdi.in , de laatste mannelijke afstammeling der Holienstanfen, partij te trekken om zijn voorvaderlijk erfdeel te herwinnen. Met een klein leger rukte hij Italië binnen^ en leverde koning Karel in 1268 slag, doch leed eene volkomene nederlaag; hij werd gevangengenomen , op wederrechtelijke wijze ter dood veroordeeld, en nog voor het einde van het jaar te Napels op een schavot onthoofd.

Intusschen nam de ontevredenheid op het eiland Sicilië meer en meer toe, hetgeen eindelijk ten gevolge had , dat koning Peter III van Arraf]on, die met eene dochter van Manfred gehuwd was, gehoor gevende aan de uitnoodiging van denSicili-aanschen adel, het besluit opvatte, Karel I van den troon te stooten. Hij rustte in het geheim eene vloot uit, maar eer hij nog tot ecnige vijandelijkheid was overgegaan , brak de opstand op Sicilië uit. Op den tweeden paaschdag van het jaar 1282 ontstond er een toevallige twist tusschen een Fransrhman en eenige Sicilianen, bij gelegenheid dat de menigte zich , zooals op dien feestdag gebruikelijk was, naar eene kerk buiten Palermo begaf om de namiddags-godsdienstoefening (de Vesper) bij te wonen. De Franschman, die eene jonge adellijke dame op eene^ schandelijke wijze beleedigd had, werd door hare bloedverwanten doodgestoken; zijne landgenooten trokken partij voor hem, en in een oogenblik begon een verschrikkelijk bloedbad. Bij de verbittering , die onder de Italianen tegen hunne verdrukkers heersch-te, was het geen wonder, dat er een algemeene opstand over

-ocr page 196-

181.

hul gelieele eiland uilbrak , die hel sein was tot een der vreese-lijksle gruweltooneelen , welke in de geschiedenis bekend zijn. Dui-zende Franschen werden om hel leven gebrachl, en men zegt, dal bij dien moord , welke onder den naam van de Siciliaansche Vesper bekend is gebleven , slechts twee Fransche edellieden zijn gespaard gebleven.

Karei, l, in woede ontstoken over dien onverwachter! aanval, trok mei een leger naar Sicilië, maar hel volk sloot zich nauw aaneen; Peter van Arragon landde mei 30 000 man op hel eiland, liel zich lol Koning van Sicilië kronen , en alle pogingen van de Franschen om de heerschappij weder machtig te worden , waren vruchteloos. Vele jaren duurde de strijd, en eerst in 1302 kwam er tusschen Karei. II, den zoon van Karei. I, en Frederik, den derden zoon van Peter van Arratjon , een verdrag lol stand, waarbij de laalsle als Koning van Sicilië erkend werd.

Terwijl alzoo in het zuiden van hel Ilaliaansche schiereiland de loop der gebeurtenissen tol de vestiging leidde van twee nieuwe rijken, dat van Napels onder hel huis van Anjou , en dat van Sicilië onder het huis van Arragon, ging ook in hel overige gedeelte van Italië de vroegere macht van de Duitsche Keizers geheel te niet.

Langzamerhand vormden zich daar een aantal kleinere en grootere staten, welker lotgevallen echter niet allen afzonderlijk vermeld kunnen worden. Over het algemeen was hun regeeringsvorm democratisch republikeinsch , maar langzamerhand kwamen in de meeste eenige aanzienlijke geslachten aan hel bewind, zoodal hun bestuur het karakter van eene eigenlijke volksregeering meer en meer verloor.

De toenemende beschaving der middelklasse van hel volk in liet tijdperk der middeleeuwen , had inlusschen eene grootc welva rt en een kracbtigen bloei van kunsten en wetenschappen ten gevolge. Italië steeg in die dagen lol een trap van grootheid en luister, dien het later nimmer weder bereikte. Prachtige kerken en schoone paleizen werden allerwegen opgericht; landbouw, handelen fabrieken verspreidden algerneene welvaart. De voornaamste koopsteden waren Venetië en Genua, die haren handel lot in ja zelfs tol in China, uitbreidden, en voor geheel £»ro;ja de stapelplaatsen dei-uit vreemde werelddeelen aangebrachte koopwaren werden.

Florence, dal zijn gezag langzamerhand over de kleinere sleden van het omliggend Toscane uitstrekte, was de rijkste en de machtigste stad van Midden-Italië, terwijl Rome en het gebied van den Paus daarentegen door inwendige verdeeldheid verzwakt waren.

De voornaamste en ook de volkrijkste stad van Noord-Italië was

-ocr page 197-

185

Milaan, waar in hel laatst van de lode eeuw het geslacht der Visconti's aan het bewind kwam, die zich in lateren tijd tot Hertogen van Milaan wisten te verheffen. In het jaar 1302 evenwel werden zij tijdelijk door het hun vijandelijke geslacht Dei.la Torke verdreven.

15. Caslilië, Awagon, Navarre, Leon, Calalonië en Portugal in hel tijdperk der kruislochten.

Gedurende de kruistochten was hel Iberische schiereiland het looneel van onophoudelijke oorlogen tusschen de Christelijke staten in liet noordelijk gedeelte en de Mahomedanen of Moorcn , die in het zuiden gevestigd waren.

Wij hebben gezien (hl. 158) , hoe daar tijdens het begin der kruislochten vijf Christenrijken bestonden , namelijk de koninkrijken Caslilir, Array on , Navarre en Leon en het graafschap Calalonië, terwijl in hel westen graaf Hendrik van Bourgondië door den koning van Caslilir was beleend geworden met het land tusschen de Mini to en Douro.

Meermalen waren de vorsten dier staten gedurende dat tijdvak onderling in oorlogen gewikkeld, die natuurlijk hoogst gevaarlijk waren hij den strijd, dien zij voortdurend tegen de Mahomedanen hadden te voeren. Deze evenwel, hoezeer telkens opnieuw versterkt door hunne geloofsgenooten , die uit Afrika naar Spanje overstaken , werden insgelijks door onophoudelijke burgeroorlogen verzwakt, zoodat de Christenen op den duur in het voordeel bleven.

De koningen van Caslilir breidden daardoor langzamerhand hun rijk ten koste van de Moorcn uit. Aanzienlijke steden, als Cordova en Sevilla , werden achtereenvolgens in de eerste helft der 13de eeuw veroverd, het koninkrijk Leon werd er ten gevolge van huwelijks-verbintenissen bijgevoegd , en tegen het einde der kruislochten was Caslilir onder koning Fbrwnand IV hel uitgebreidste rijk van het schiereiland.

Niet minder was Arnujon gedurende dit tijdvak in macht toegenomen. In 1137 werd het door aanhuwelijking met Calalonië ver-eenigd ; het koninkrijk Valencia werd in de volgende eeuw op de Moorcn veroverd en hij Arragon gevoegd , en in 1282 werd koning Peter III, zooals hierboven (hl. 184) gezegd is , ten gevolge van de Siciliaansche Vesper, koning van Sicilië. Dit laatste rijk bleef evenwel na zijnen dood niet met Arragon vereenigd, maar de heerschappij werd onder zijne zonen verdeeld, zoodat bij het einde der 13de eeuw zijn oudste zoon Jakobus in Arragon , en zijn jongste

-ocr page 198-

18G

zoon Frederik 11 in Sicilië als vin elkander onafhankelyke vorsten regeerden.

Het koninkrijk Navarre was van weinig beteekenis; na het uitsterven van het oude koningshuis kwam het onder de heerschappij van den Graaf van Champagne, en toen ook diens kleinzoon in 1 *274 was overleden, met nalating van slechts ééne dochter Johanna, die met den tateren koning Philips IV van Frankrijk huwde, kwam daardoor het Fransche koningshuis in het bezit van iYdvorrt' (bl. 182).

Het koninkrijk Portugal werd gedurende het tijdvak der kruistochten zeer vergroot door veroveringen op de Mooren. In 1147 breidde het zich aanzienlijk zuidwaarts uit door de inname van Lissabon, waarbij een leger van West falen en Nederlanders, die zich derwaarts hadden begeven om een kruistocht tegen deonge-loovigen in Spanje te ondernemen, uitstekende diensten bewees. Sedert dien tijd nam het nieuwe koninkrijk voortdurend in bloei toe, en tegen het einde van dit tijdperk had hel ten naastenbij de uitgebreidheid, die het nog in onze dagen heeft. Koning Dio-nysius, die toen op den troon zat, bevorderde de welvaart van zijn rijk door wijze wetten , en trachtte voornamelijk de scheepvaart en den handel uit te breiden.

§ 10. Het Noorden en Oosten van Europa in hel tijdperk der kruistochten.

De gebeurtenissen in de stalen van Noordelijk Europa gedurende de kruistochten zijn voor de algemeene geschiedenis van dat werelddeel van minder belang. Enkele hoofdpunten echter verdienen vermelding, omdal zij met de latere geschiedenis van die streken in een nauw verband staan.

Van de Noordsche njketi Denemarken , Zweden en Noorwegen, was Denemarken verreweg het gewichtigste. In hel begin der 13de eeuw breidden de Deensche koningen hunne macht langs de kusten van de Oostzee tol zelfs in Koerland, Lijfland en Esl/iland uil, maar die groole macht ging na weinige jaren (1225) reeds weder le gronde. Daarop volgde een tijdperk van binnenlandsche twislen. die het rijk langzamerhand in verval brachten , en len gevolge hadden , dal de adel steeds in macht toenam , terwijl hel volk van rechlen en vrijheden beroofd werd.

De bezillingen langs de Oostzee kwamen gedeeltelijk in handen van Duilsche vorsten , lerwijl in die , welke meer oostelijk gelegen waren, nieuwe staten ontstonden.

-ocr page 199-

187

De oostelijke kust der Oostzee was sedert verscheidene eeuwen door verschillende volksstammen bewoond. Ten noorden van de Finsche qolf lag Finland, dat in het laatst der 13de eeuw dooide Zweden werd veroverd. Ten zuiden van die golf strekten zich Eslhland, Lijfland en Koerland uit, die, zooals gezegd is, een tijd lang aan de Deensche heerschappij onderworpen waren. Aan Koerland grensde, meer landwaarts in, het grootvorslendom [J-Ihanen, en westwaarts langs de Oostzee het hertogdom Pruisen, dat. zich tot aan het westelijk gelegen hertogdom Pommeren uitbreidde.

De bewoners van al die landen waren tot in de 12de eeuw heidenen , die alleen nu en dan door de kooplieden uit Noord-Duitschland, waarmede zij reeds vroeg handel dreven, iets van hel Christendom leerden kennen. Toen evenwel de kruistochten tegen de Mahomedanen geheel Europa in beweging brachten , begonnen zich ook veler blikken naar het Noorden te wenden, en de ijver om de heidensclie volken, die daar woonden, te bekeeren , of liever met geweld tot de aanneming van het Christendom te dwingen , werd vooral door toedoen van den Paus en de geestelijkheid meer en meer opgewekt. Zoo werden omtrent het jaar 1200 ook kruistochten tegen de bewoners van Eslhland, Lijfland en koerland gepredikt, en eene menigte Duitsche heeren veree-nigden zich tot eene geestelijke ridderorde, welke den naam van de Orde der Zwaardbroeders verkreeg, en zich de bekeering en onderwerping der heidensche volken in die streken ten doel stelde.

Zoo ook werden omtrent 25 jaren later pogingen aangewend om de heidenen in het hertogdom Pruisen tot het Christendom te brengen. Hier was het echter geene nieuwe ridderorde, die opgericht werd, maar de Paus en de Keizer van Dnilschland schonken aan de Orde der Duitsche ridders (bl. 102), die in 1191 in Palestina was opgericht, de landen, welke zij op de heidenen in het noorden zouden veroveren. Die orde vestigde zich dientengevolge in Pruisen, en voerde van toen af eén bloedigen strijd tegen de bewoners dier streken , die wel inzagen dat zij te gelijk met hunnen voorvaderlijken godsdienst ook hunne vrijheid zouden verliezen. Zij waren evenwel op den duur niet bestand tegen de volhardende pogingen der ridders en der geestelijkheid, die bovendien telkens nieuwe versterkingen uit Dnilschland kregen, en door het bouwen van sterke kasteelen en het aanleggen van steden, als Mariënburg, Koningsbergen, enz. vasten voet in het land behielden. In het laatst der 13de eeuw was geheel Pruisen aan de Duitsche ridders onderworpen.

Zweden was gedurende de 12de en 13de eeuw ten prooi aan

-ocr page 200-

488

onoplioudelijke binnenlandsche oorlogen, die hunnen oorsprong liadden in twisten over de troonsopvolging, en oorzaak waren dal de krijgszuchtige adel steeds meer de macht, in handen kreeg. Het hertogdom Polcv was gedurende datzelfde tijdperk, eveneens in een voortdurenden toestand van onrust, die uit het gemis aan eene geregelde staatsinrichting voortvloeide.

Van de vroegere geschiedenis van Polrn is over het algemeen weinig met zekerheid ie zeggen.

Volgens eene oude overlevering hadden de Slavische volksstammen , welke de door de Germanen verlaten landstreken aan den Weichsel en den Oder hadden ingenomen, een boer, Piast genoemd , tot hun opperhoofd gekozen , die de stamvader van een nieuw vorstenhuis werd , dat in het laatst der 14de eeuw uitstierf (1). Eerst in het laatst der lOde eeuw, toen het Christendom werd ingevoerd, komt er eenige meerdere zekerheid in de geschiedenis van Polen. Het werd toen als een leen van het Duitsche rijk beschouwd , waartegen evenwel de Folcn zich herhaaldelijk verzetten , hetgeen dikwijls aanleiding gaf tot hevigen strijd met de Duitsche keizers, die hunne opperheerschappij wilden handhaven. Eigenlijke eenheid was er niet; het land was verbrokkeld ineen aantal grootere en kleinere vorstendommen . die meestal in onderlinge oneenigheid leefden . en zich nu en dan aaneensloten , wanneer een gemeenschappelijk gevaar, als de aanvallen van Dnilschers , Russen of Pruisen . hen bedreigde.

Eerst in hel begin der 44de eeuw vereenigde Wladislav of Ladislaus IV , een der voornaamste Poolsche hertogen, het grootste gedeelte van het grondgebied onder zijn bewind, en ontving van den paus den titel van Koning van Polen. Te dien tijde had het rijk ongeveer de uitgebreidheid van het tegenwoordige Polen met Gallicië.

De Hongaren , die in het midden der 40de eeuw door Oïto den Groole gedwongen waren van hunne vroegere verwoestende tochten op het Duitsche gebied af te zien (bl. 149), namen omtrent het einde dier eeuw hel Christendom aan. Langzamerhand ontstond er eenheid en regelmaat onder de woeste horden , en werd de koninklijke macht meer en meer bevestigd. De magnaten of rijksgrooten evenwel, wier aanzien daardoor verminderde, verzeilen zich voortdurend legen de uitbreiding van hel vorstelijk gezag, en daar er geene goede wetten voor de erfopvolging be-

(1) ïoen Polen later een kiesrijk werd, noemde men alle koningen, die in het land geboren werden . Piasten.

-ocr page 201-

189

stonden , was het rijk herhaaldelijk len prooi aan bloedige twisten over het bezit van den troon, terwijl het daarenboven in de 13de eeuw geweldig te lijden had van de invallen der Mongolen.

Kort na het einde der kruistochten brak er een nieuwe twist over de troonsopvolging uil, die een vorst uit het huis van Anjou aan de regeering bracht.

In Rusland had Wlajmmir de Grouts. de achterkleinzoon van Rurik (bl. 153), omtrent het Jaar 10U0 den Grieksch-Christe-lijken godsdienst ingevoerd. Het rijk , dat zich te dien tijde reeds over een groot gedeelte van het binnenland van het tegenwoordig Europeesch Rusland, van den Dnieper tot aan het Ladoga-tneer uitstrekte, werd onder zijne opvolgers grootendeels verbrokkeld, terwijl de omliggende volken daarvan partij trokken om zich een aanzienlijk deel van het grondgebied toe te eigenen. Eindelijk hadden in de eerste helft der 13de eeuw de verwoestende invallen der Mongolen plaats , die het geheele land aan zich onderwierpen en het langer dan twee eeuwen in slavernij hielden.

DERDE AF DE EL ING.

Van de kruistochten tot aan de ontdekking van Amerika.

§ 1. Duitschland onder keizer Alhrecht. Vrijheidsoorlog in Zwitserland. Hendrik VII.

Albrecht van Oostenrijk, die door den opstand tegen Adolf en diens dood (bl. 179) in 1298 koning van Duitschland geworden was, hield zich met geweld staande tegen die rijksvorsten, welke zijne verkiezing als onwettig beschouwden, en zich, hoewel grootendeels uit eigenbelang, daartegen bleven verzetten. Hij mengde zich bovendien herhaaldelijk in de bloedige binnenlandsche twisten, die in Bohemen en Hongarije over de troonsopvolging gevoerd werden. In Bohemen gelukte het hem in 1306 zijnen zoon Rudolf als koning te doen erkennen, die echter kort daarna stierf. In Hongarije kwam Karel Robert , een kleinzoon van Karel II van Napels (bl. 184), die door de vrouwelijke linie van het Hongaar-sche koningshuis afstamde, op den troon (1308). Met dezen begint dus in Hongarije de regeering van het huis van Anjou (vergelijk bl. 183).

-ocr page 202-

190

Het woeste geweld , waarmede Alürecht zoowel in Duitschland als in de naburige landen zijne macht zocht uit te breiden, stuitte af op de vrijheidsliefde van de Zwitsersche bergbewoners, toen hij deze door middel van Oostenrijksche landvoogden , welke hij in hun land aanstelde, aan zyne willekeur trachtte te onderwerpen. Daartegen verzette zich het wakkere bergvolk, dat wel als tot het Duitsche rijk behoorende. den keizer gehoorzaam wilde zijn, maar de oude rechten en vrijheden wilde handhaven , welke het sedert vele eeuwen bezat, en waardoor hun toestand veel gelukkiger was dan die van de volksklasse in andere landen, welke onder den druk en de willekeur van den adel gebukt ging. Toen dus Albrecht die vrije mannen wilde dwingen, zich onder de heerschappij van zijn huis te stellen, vereenigden zich de bewoners in de kantons of landschappen der drie oude woudsteden Schweitz, Uri en Vnlerwalden. Den Isten Januari 1308 werden alle kas-teelen van de hun opgedrongen landvoogden bestormd en verwoest, en kort daarna werd tusschen de drie kantons een verbond of Eedgenootschap gesloten tot handhaving hunner bedreigde vrijheid. In lateren tijd voegden zich meer omliggende kantons daarbij , en zoo ontstond langzamerhand de republiek Zwilserlandt op welke echter het Duitsche rijk zijne rechten bleef doen gelden, en die eerst 340 jaren later (1648) als een onafhankelijke staat erkend werd.

De opstand tegen het Oostenrijksche huis en de strijd van de Zwitsers tegen hunne onderdrukkers hebben aanleiding gegeven lot eene menigte volksverhalen en overleveringen , die grootendeel* verdicht zijn , maar die , ook al zijn de feiten (als bijv. de geschiedenis van Willem Tell enz.) wellicht niet op waarheid gegrond. toch het karakter van den heldhaftigen vrijheidskamp doen kennen.

Albrecht , in woede ontstoken over de stoutheid der Zwitsers, maakte zich gereed hen weder met geweld tot gehoorzaamheid te dwingen , toen hij door zijnen neef Johannes van Zwaben en eenige andere rijksgrooten nog in datzelfde jaar (1308) op verraderlijke wijze weid vermoord.

Tot zijnen opvolger in het Duitsche rijk werd graaf Hendrik van Luxemburg (1) gekozen, die als Hendrik VII de regeering aanvaardde. Hij handhaafde de keizerlijke waardigheid op eene verstandige wijze, en ging de onderdrukking van het volk dooide aanzienlijken met kracht tegen. Zijn voornemen om ook in Ilalu'

(1) Luxemburg was toen neg een Graafschap. Twee jaren later (1310) werd het door den keizer tot een Hertogdom verheven.

-ocr page 203-

191

liet gezag der Duitsclie Keizers te herstellen, en in verbond met Frederik II van Sicilië het koninkrijk Napels te veroveren, mislukte door den tegenstand der Guelfen, die door den Paus en den Koning van Frankrijk ondersteund werden, en in Florence, Milaan en de meeste steden van Lombardije aan het bewind waren.

Kort te voren (1308) was de zetel van den Paus van home naar Avignon (1) verplaatst. Paus Clemens V, vroeger Aartsbisschop van Bordeaux , tot de pauselijke waardigheid verheven door invloed van koning Philips IV van Frankrijk, had zich op verhingen van dezen aldaar gevestigd , en zijne opvolgers door de Fransche Koningen ondersteund en geheel aan hunne staatkunde onderworpen , bleven tot het jaar 1377 in die stad hun verblijf houden , hetgeen ten gevolge had dat zij door hunne vijanden tiieer als vazallen van Frankrijk dan als opperhoofden van de Kerk beschouwd werden.

Hendrik VII stierf onverwacht na eene vijfjarige regeering, op het oogenblik toen hij een tocht ter verovering van Napels had ondernomen ('ISIS), en met zijn dood vervloog de laatste hoop om in Italië, in plaats van den onophondelijken strijd der verschillende vijandige partijen, een krachtig bestuur te herstellen.

§ 2. Reyeering van keizer Lodewijk van Beieren.

Na het overlijden van Hendrik VII ontstond in Duilschland over de opvolging op den keizerlijken troon een strijd, die vele jaren duurde. Twee partijen hadden zich gevormd , waarvan de eene hertog Lodewijk van Beijeren, en de andere hertog Frederik van Oostenrijk, den oudsten zoon van keizer Alurecht verkoos. De eerste had evenwel den machtigste»! aanhang; hij werd in 1314 te Aken gekroond , en bracht zijnen mededinger in 1322 bij Mühldorf eene geweldige nederlaag toe. Kort daarna geraakte hij echter in strijd met den nieuw benoemden paus Johannes XXII, die evenals zijn voorganger te Avignon woonde, en geheel onder den invloed van den Franschen koning Karel IV (bl. 196) was. Deze laatste stond voortdurend in eene vijandige houding tegenover den Keizer, omdat hij er naar streefde, de Bourgondische landen , die nog tot het Duitsche rijk behoorden, bij Frankrijk in te lijven.

De naaste aanleiding tot dien strijd tusschen Lodewijk en den

(1) Avignon, in het Z. van Franhrijh , was eene bezitting van den Koning van Napels, doch kwam in het jaar -1438 aan den pauselijken stoel.

-ocr page 204-

Paus was, dat deze de partij der Gliibellinen, die langzamerhand in Nourd-Italic de overhand had weten te verkrijgen , zocht te verdringen en een aanval beraamde tegen Milaan, waar het Ghibellijnsche geslacht der Visconti's dat der Tonnii's (1)1. 22.r!i had verjaagd, en de vorstelijke macht in de vroegere repuhlikeinsch-gezinde stad uitoefende.

Galeazzo Visconti , de toenmalige beheerscher van Milaan, door een pauselijk leger in het nauw gebracht , riep de hulp in van keizer Lodewijk , welke deze hem ook verleende. Dat had ten gevolge. dat de Paus den Keizer in 1324 in den ban deed . en van toen af begon tusschen hen beide een oorlog, die lot op Lodewijk's dood voortduurde.

Aan de zijde van den Paus schaarden zich hoofdzakelijk koning Piobert van Napels, de Koning van Franlcrijk, die intusschen geen onmiddellijk aandeel aan den oorlog nam , de Hertog van Oosle.v-rijk, koning Johannes van Uohemen en de partij der (hielfeu . terwijl Lodewijk voornamelijk steun vond bij de Visconti's en de overige Gliibellinen, en bij koning Fredep.ik van Sicilië. Later, toen de oorlog tusschen Engeland en Frankrijk was uitgebroken (bl. 196), sloot hij ook met koning Eduard III een verbond.

De tocht, dien Lodewijk in 1327 naar Rome ondernam , had niet den uitslag, dien hij er van verwachtte, dewijl hij, gedeeltelijk ten gevolge van zijne ondoellreffende maatregelen, van zijne meeste Italiaansche bondgenooten verlaten werd, zoodat hij in 1329 weder naar Duilscldand moest terugkeeren. Zijne verdere regeering ging in voortdurende onrust voorbij; niet doortastend genoeg van aard, verzette hij zich nu eens met kracht legen de te ver gedreven aanmatigingen van den Paus, dan weder zocht hij zich, zelfs door het aanbieden van de meest vernederende voorwaarden , met het hoofd der Kerk te verzoenen. Onophoudelijke oorlogen, door de Duitsche vorsten onderling over hunne vaak zeer tegenstrijdige belangen gevoerd, teisterden intusschen het rijk op eene gruwelijke wijze. Bij vele rijksvorsten maakte Lodewijk zich bovendien gehaat door zijne vaak onrechtvaardige pogingen om zooveel grondgebied mogelijk aan zijn geslacht te brengen. In de eerste plaats verdient hier genoemd te worden het graafschap Holland, waar in -1345 het stamhuis van Henegouwen met Willem IV uitstierf, en waarmede keizer Lodewijk , tegen de wetten van het leenrecht, zijne gemalin Margaretha , eene zuster van den overleden Graaf, beleende, hoewel in Holland geene vrouwen mochten opvolgen. Die beleening, waardoor de regeering over Holland, toen Margaretha in 1349 het bewind aan haren zoon Willem V afstond, in het

-ocr page 205-

193

Beiersche stamhuis overging, gaf in hare gevolgen aanleiding lot den bekenden Hoekschen en Kabeljauwschen burgeroorlog.

Eveneens had de Keizer reeds in 1324 het Markgraafschap Brandenburg , waar ook de oude vorstenstam uitgestorven was, als opengevallen rijksleen beschouwd, en het aan zijn oudsten zoon Lodewijk in leen gegeven, wien hij in 1342 ook het Graafschap Tyrol op vrij onwettige wijze wist te bezorgen.

Het een en ander had de ontevredenheid van verscheidene rijksvorsten tot zoodanige hoogte opgevoerd, dat eindelijk, voornamelijk op aandringen van den Paus, die Lodewijk van den troon vervallen verklaarde, eenigen hunner zich vereenigden, en een anderen Koning in zijne plaats benoemden (1346). Zij kozen daartoe den zoon van Johannes van Bohemen, die later als Keizer onder den naam van Karel IV regeerde.

Te midden van den strijd, die daarover ontbrandde, stierf keizer Lodewijk onverwacht in 1347.

§ 3. Regeering van keizer Karei IV. Toestand van Italië. De Gouden Bul.

Karel IV, opvolger van Lodewijk , had in het begin zyner regeering te strijden met de aanhangers van den vorigen Keizer, die hem niet wilden huldigen , en aan wier hoofd diens zoon , Lodewijk uan Brandenburg, zich geplaatst had. Na eenige jaren echter gelukte het Karel IV, zich door zijne tegenpartij te doen erkennen, welk doel hij echter meer door onderhandelingen en het omkoopen der verschillende rijksvorsten dan door de wapenen bereikte. In zijn koninkrijk Bohemen wist hij door een verstandig bestuur weivaart en beschaving te verspreiden, en het daardoor lot een ongeken-den bloei te verheffen, maar voor de belangen van het Duitsche rijk zorgde hij daarentegen volstrekt niet. Verscheidene onderdeden daarvan schonk hij aan hen , die hij aan zijne belangen wenschte te verbinden, en trachtte in de eerste plaats evenals zijn voorganger voor de uitbreiding der bezittingen van zijn geslacht te zorgen. Zoo wist hij in 1363 door slinksche onderhandelingen het recht van opvolging in het markgraafschap Brandenburg aan zijn huis te brengen; maar verdedigde zeer slecht de rechten van het keizerrijk toen eenige jaren vroeger (1356) de vijf rijkssteden Zurich, Bern, Glarus, Zug en Lucern zich aan de heerschappij hunner heeren hadden onttrokken, en zich bij het Zwitsersche eedgenootschap hadden aangesloten, dat daardoor zeer in macht toenam en meer en meer zelfstandig werd, hoewel het nog altijd in naam tot het Duitsche rijk bleef behooren. I. 13

-ocr page 206-

194

In 1354 deed Karel IV een tocht naar Rome, waar hij zich door twee afgevaardigden van den Paus, die nog altijd zijn verblijf te Avignon hield, tot Keizer liet kronen. Zijne verkeerd aangelegde pogingen om het keizerlijk gezag in Italië te herstellen, mislukten evenwel geheel en al. De toestand daar te lande was, wat het bestuur en de binnenlandsche orde aangaat, allertreurigst.

In Milaan waren de Visconti's aan de regeering, en voerden op de meest willekeurige wijze het bewind over een vrij uitgestrekt gebied, waartoe Genua en vele steden van Opper-Italië behoorden. De luister van dat geslacht was zoo hoog gestegen, dat het En-gelsche koningshuis en verscheiden aanzienlijke vorstengeslachten in Duitschland zich door aanhuwelijking met hen verbonden.

In Venetië was het bestuur in handen van eene vergadering, de Raad der Tienen genoemd, welker leden alleen gekozen mochten worden uit eenige adellijke familiën, die in het zoogenaamde Gouden boek waren opgeschreven. Die raad voerde eene onbeperkte , tirannieke heerschappij, was aan niemand rekenschap schuldig, vergaderde en beraadslaagde in het geheim, werd door zijne spionnen van alles onderricht wat er voorviel, en had het recht over leven en dood van alle onderdanen van den staat, van den geringsten burger af tot den Doge toe , die in naam aan het hoofd der Republiek stond, maar in werkelijkheid geen gezag kon uitoefenen.

De Kerkelijke Slaat was ten prooi aan onophoudelijke binnenlandsche onlusten, die nu eens aan het volk en dan weder aan enkele aanzienlijke geslachten, een meer of minder groot aandeel aan de regeering verschaften. Daardoor en door het voortdurend verblijf der Pausen te Avignon was hun invloed op het overige gedeelte van Italië, die in vroegere eeuwen zoo groot geweest was, zeer verminderd.

In het koninkrijk Napels was na den dood van Karel II's zoon , den wakkeren koning Robert (1343), die geene mannelijke afstammelingen naliet, een bloedige en verwoestende binnenlandsche oorlog uitgebroken. Zijne kleindochter, Johanna I, volgde hem in de regeering op, maar bleef tot aan haren dood, in 1382, in voort-durenden strijd gewikkeld.

Ten gevolge van dat alles werd Italië geweldig geteisterd door eene menigte gelukzoekers, gewoonlijk Condotlieri genoemd, die den krijg als een handwerk voerden , zich onder het een of ander opperhoofd tot benden vereenigden, en dan hunne diensten verhuurden aan diegene der twistende partijen, welke hun het meeste geld bood.

-ocr page 207-

195

In weerwil van de rampzalige binnenlandsche oorlogen, die Italië van het eene einde fot het andere verscheurden, ontwikkelden zich toch de kunsten en wetenschappen daar te lande op buitengewone wijze. De groote rijkdom der voornaamste steden, de kunstzin , die vele vorsten bezielde, en de uitstekende geschriften van verscheidene groote schrijvers, waaronder in de eerste plaats de beroemde dichter Dante genoemd moet worden, werkten daartoe voornamelijk mede. Prachtige gebouwen werden allerwegen gesticht, de schilderkunst begon zich krachtig te ontwikkelen ; vele universiteiten kwamen tot hoogen bloei; de studie der beroemde schrijvers van de oudheid, die in de vorige eeuwen geheel verzuimd was, bracht een nieuw leven in de wetenschappen, en de meerdere beschaving, welke van dit alles een gevolg was, breidde zich van daar over een groot gedeelte van Europa uit.

In den verwarden toestand, waarin zich Italië bevond, bracht de tocht van keizer Kabel IV volstrekt geene verbetering, en hij keerde dan ook, zonder iets goeds te hebben tot stand gebracht, reeds in het volgende jaar (1355) naar Duitschland terug.

Kort daarna vaardigde hij een merkwaardig besluit uit, dat onder den naam van de Gouden Bul in de geschiedenis bekend is (1356). De voornaamste inhoud daarvan was de bepaling , aan wie voortaan het recht om een nieuwen Koning te benoemen, zou worden opgedragen. Het oud-Germaansch gebruik, volgens hetwelk alle vrije mannen het recht hadden het opperhoofd des rijks te benoemen, was reeds lang vervallen , en wij hebben gezien, dat in de laatste tijden die keuze gedaan werd door eenige vorsten die de macht in handen hadden, en aan wier beslissing zich de overige moesten onderwerpen. In de Gouden Bul werd nu het aantal der zoogenaamde Keurvorsten op zeven bepaald, en wel de Aartsbisschoppen van Mentz, Keulen en Trier, de Koning van Bohemen, de Paltsgraaf aan den Rijn, de Hertog van Saksen-Wiltenberg en de Markgraaf van Brandenburg. Aan deze Keurvorsten werden bovendien verscheidene voorrechten boven de overige Duitsche vorsten toegekend.

In 1378 stierf keizer Karei. IV, nadat hij weinige maanden te voren eene reis naar Parijs had gedaan , waartoe koning Karel V van Frankrijk hem had uitgenoodigd, ten einde als scheidsrechter te beslissen in den strijd, dien dat rijk sedert het jaar 1340 (zie de volgende paragrafen) met Engeland voerde.

Hij werd als Keizer van Duitschland opgevolgd door zijnen achttienjarigen zoon Wenceslaus , dien de Keurvorsten reeds eenigen tijd te voren tot zijn opvolger bestemd hadden.

-ocr page 208-

196

§ Engeland onder Eduard II en Eduard III. Aanleiding tot den oorlog met Frankrijk.

EdualKd II van Engeland (bl. 181), een onbeduidend vorst, die zich door nietswaardige gunstelingen liet beheerschen, maakte daardoor zijne onderdanen zoo afkeerig van zich, dat zij tegen hem in opstand kwamen, en hem in 1327 van den troon vervallen verklaarden. Dit geschiedde voornamelijk door toedoen van eenige ontevredenen uit den machtigen Engelschen adel, die van de omstandigheden partij zochten te trekken om hun eigen ge/ag in het rijk uit te breiden. De minderjarige zoon van den afge-zetten koning werd onder het regentschap geplaatst van zijne moeder, die zich aangesloten had bij de partij der opstandelingen , welke den onttroonden vorst vijf maanden lang mishandelden en hem toen op gruwelijke wijze vermoordden.

In 1330 aanvaardde de jonge koning, Eduarh III, zelf de regeering , en bleek reeds van den aanvang af een even dapper en ridderlijk vorst te zijn als zijn vader lichtzinnig en onverstandig geweest was. Hij begon terstond na het aanvaarden van de regeering eenen oorlog legen den Koning van Schotland, die kort te voren gedurende het regentschap als onafhankelijk vorst was erkend . doch zich nu door eene onrechtvaardige handelwijze jegens Engelsche onderdanen, welke landgoederen in Schotland bezaten, de vijandschap van Eduard III op den hals haalde. Deze voerde den oorlog met zooveel ge'uk, dat hij niet alleen de Schotten in 1333 eene geweldige nederlaag toebracht, maar ook hunnen koning David II, den zoon van Robert Bruce (bl. 181) , de kroon ontnam , en Eduard Baliol , den zoon van den vroeger verdreven Johannes Baliol (bl. 180), als Koning van Schotland deed kronen.

Vierentwintig jaren later werd evenwel een verdrag met de Schotten gesloten, waarbij David II in het bewind hersteld werd (1357).

De aanhangers van David II hadden intusschen hulp gezocht bij Philips VI van Frankrijk (1), die hun zijne ondersteuning

(1) Philips IV (bl. 182) was in 1314 gestorven, en na hem kwamen achtereenvolgens zijne drie zonen, Lodewhk X, Philips V en Karel IV , aan de regeering. Toen de laatste in 1328 zonder kinderen gestorven was, ging de kroon van Frankrijk over op Philips van Valois, een broederszoon van Philips IV, die als Philips VI den troon beklom, en alzoo de eerste was uit het stamhuis der Valois, dat ruim twee en een halve eeuw (tot 1581) over Frankrijk regeerde.

-ocr page 209-

197

verleende, en hen daardoor in staat stelde om uit de ruwe bergachtige streken van het Schotsche Hoogland vele jaren achtereen onophoudelijke aanvallen tegen den nieuw aangestelden koning te richten.

Die hulp, door Philips VI aan de Schotten verleend, was eene van de aanleidingen tot den langdurigen en bloedigen oorlog, die weldra tusschen Frankrijk en Engeland uitbrak, en meer dan eene eeuw duurde.

Er bestonden voor dien oorlog evenwel nog andere oorzaken. In de eerste plaats moet daartoe gerekend worden de naijver, welke in vroegere eeuwen steeds tusschen de Fransche en EngeK sche koningen geheerscht had. Bovendien had Eduard III een verbond aangegaan met de burgerij in Vlaanderen, die onder de leiding van een wakkeren Gentenaar, Jakob van Artevelde, in 1337, in opstand waren gekomen tegen hunnen graaf Lodewijk, wiens onderdrukking hunne welvaart, hunne vrijheden en voorrechten, welke zij met fierheid verdedigden , dreigde te vernietigen. Graaf Lodewijk werd verdreven, doch vond, als leenman van den Franschen koning, bij dezen hulp tegen zijne oproerige onderdanen , die nu door Eduard III werden ondersteund. Deze laatstewas eveneens nauw verbonden met zijnen schoonvader, graaf Willem van Henegouwen, Holland en Zeeland, en met zijnen zwager, keizer Lodewijk van Beieren, die steeds vijandig tegen Frankrijk gezind was (bl. d9l).

Nadat reeds hier en daar vijandelijkheden tusschen de Franschen en Engelschen gepleegd waren, trad Eduard III in 1340 openlijk tegen Philips VI op, betwistte hem het recht op den troon , en nam zelfs den titel van Koning van Frankrijk aan. Hij grondde zich daarbij op de bewering, dat de oude wet van de Franken, de Salische wet genoemd, welke voor eene dubbele uitlegging vatbaar was, de vrouwen niet van de erfopvolging in Frankrijk uitsloot, en dat dus zijne grootmoeder en zijne moeder, van welke de eerste eene zuster en de tweede eene dochter van den Franschen koning Philips IV geweest was, recht hadden gehad op den troon, en hare aanspraken hem bijgevolg als haren wettigen erfgenaam toekwamen. (Vergelijk de aanteekening op de vorige bl.)

§ 5. De oorlog tusschen Frankrijk en Engeland lot aan den vrede van Bretigny. Boerenopstand in Frankrijk.

Nog in datzelfde jaar 1340 rustte de Engelsche Koning een groot

-ocr page 210-

198

leger en eene aanzienlijke vloot uit, waarbij zich eene menigte Vlaamsche schepen voegden , en waarmede hij naar Vlaanderen overstak. Toen de Fransche vloot hem zulks trachtte te beletten, kwam het bij Sluis tot een bloedigen scheepsstrijd, waarin de En-gelschen, vooral door de geoefendheid hunner voortreffelijke boogschutters, eene luisterrijke overwinning behaalden. Door geldgebrek belemmerd, kon Eduakd echter geene verdere voordee-len behalen, maar toen hij eenige jaren later, nadat een wapenstilstand den oorlog voor korten tijd had afgebroken, weder een inval in Frankrijk deed, bracht hij den Franschen opnieuw eene geweldige nederlaag toe in den slag bij Crecy (ten noorden van Abbeville in het tegenwoordige Departement van de Somme), waalmeer dan zeventien honderd Fransche ridders sneuvelden (1346). Hij sloeg daarop het beleg voor Calais, dat hem na eene dappere verdediging van elf maanden in handen viel, en liet die gewichtige havenstad aanzienlijk versterken, waardoor hij op de Fransche kust een vast punt had gewonnen, dat ruim twee eeuwen in het bezit der Engelschen bleef, en hun voortdurend een groot voordeel gaf bij hunne invallen in Frankrijk.

Kort daarna werd er weder een wapenstilstand gesloten, en nog voor het einde daarvan stierf Philips VI (1350), en werd opgevolgd door zijnen zoon Jan den Goede.

Deze was in den oorlog met Engeland nog veel ongelukkiger dan zijn vader. In 1355 werd de krijg hervat; de oudste zoon van Eduard III, die als troonsopvolger den titel van Prins van Wallis voerde, doch in de geschiedenis bekend is onder den naam van de Zwarte Prins, welke hem naar zijne zwarte wapenrusting gegeven werd, deed een verwoestenden inval in het zuiden van Frankrijk, en drong , alles voor zich heen vernielende en verbrandende , tot Mauperluis nabij Poitiers door. Daar tastte Jan de Goede die in der haast een leger bijeengebracht had, hem op onvoorzichtige wijze aan, maar hoewel hij ruim 40000 man onder zijne bevelen had, was hij niet bestand tegen den Zwarten Prins, wiens leger wel is waar slechts 12 000 strijders telde, doch die de dapperste ridder en de voortreffelijkste veldheer van zijnen tijd was. Een volslagen nederlaag van het Fransche leger volgde, en koning Jan , die voor zijn persoon met heldenmoed gestreden had, viel den overwinnaar in handen en werd kort daarop gevankelijk naar Londen gevoerd.

De vier jaren, die nu volgden, waren voor Frankrijk allertreurigst. Wel was de oorlog met Engeland tijdelijk door een bestand geschorst, maar hevige binnenlandsche beroeringen teisterden het

-ocr page 211-

199

rijk gedurende de gevangenschap van den Koning. Zijn oudste zoon, de dauphin Karel (1), die door hem tot zijn piaatsbekleeder, of algemeene stadhouder (Lieutenant general du royaume) benoemd was, had met voortdurende binnenlandsche onlusten te kampen, omdat het volk , te recht verbitterd over de drukkende oorlogsbelastingen en het slechte bestuur, de herstelling zijner rechten met geweld eischte. Tevens brak in 1358 in het noordoosten van Frankrijk een vreeselijke opstand uit onder de boeren,' uie zich door de afgrijselijkste gruwelen zochten te wreken over de zware verdrukkingen , waaronder de adel hen deed gebukt gaan. Die boerenkrijg , bekend onder den naam van la Jacquerie (2), duurde slechts weinige weken, maar kostte aan duizendSJcnenschen het leven ; meer dan honderd adellijke kasteelen werden geplunderd en verbrand, en de bewoners, zoowel mannen als vrouwen en kinderen , op de onmenschelijkste wijze neergehouwen. De edellieden gingen op niet minder barbaarsche wijze in hunne bestrijding van de verbitterde boeren te werk, en brachten hen, onder het vergieten van stroomen bloeds, met geweld tot onderwerping, zonder zich verder om de bevrediging van de rechtmatige grieven der zwaar verdrukte landlieden te bekreunen.

In het volgende jaar (1359) hervatte Eduaud III den oorlog , daar de Dauphin het verdrag niet wilde erkennen , dat zijn vader , om zijne vrijheid te herkrijgen, kort te voren op zeer na-deelige voorwaarden met den Engelschen koning gesloten had. Deze drong nu door het noorden van het rijk tot bij Parijs door, dat hij echter niet durfde aantasten, hetgeen aanleiding gaf tot onderhandelingen, die in Mei 1360 den vrede van Bretigny ten gevolge hadden. Jan de Goede werd uit zijne gevangenschap ontslagen tegen betaling van drie millioen gouden kronen ; Eduard iii deed afstand van zijne aanspraken op de Fransche kroon, maar verkreeg, behalve de provinciën Guyenne en Itretayne, die hij vroeger slechts als leenman van den Franschen koning bezeten had, nog bovendien verscheidene andere gewesten, om daarover als onafhankelijk souverein te gebieden.

(1) In het jaar 1349 was het graafschap Dauphinê, in het zuidoosten van het tegenwoordige Frankrijk gelegen, door den laatsten graaf Humbert aan koning Philips VI afgestaan, en sedert dien tijd word het gebruik ingevoerd , dat de oudste zoon van de Fransche koningen den naam van Dauphin voerde.

(2) Dit woord is afkomstig van den naam Jacques Bonhomme, die door don adel spottenderwijs aan de boeren gegeven werd.

-ocr page 212-

200

Nog eer het buitensporig hooge losgeld bijeen kon gebracht worden , stierf koning Jan de Goede in 1364 te Londen en werd opgevolgd door zijn zoon Karel V of de Wijze.

§ 6. Hervaltinj van den oorlog lusschen Engeland en Frankrijk. Dood van Eduard III en van Karei Loden;ijk van A tij on tracht zich in hel bezit te stellen van den Napelschen troon. Opstand in Vlaanderen onder Philips van Arievelde.

De Zwarte Prins , die de Engelsche bezittingen in Frankrijk bestuurde, had zich eenigen tijd te voren gemengd in een twist, die in het naburige Castilië over de troonsopvolging was uitgebroken. Om de daarvoor benoodigde uitgaven te dekken, had hij zware belastingen moeten heffen , die eene algemeene ontevredenheid onder de Fransche bewoners dier Engelsche bezittingen opwekten. Deze wendden zich tot Karel V , die als Koning van Frankrijk hun opperleenheer was, en de tweespalt, welke daaruit ontstond, was oorzaak dat de vijandelijkheden opnieuw eenen aanvang namen (1369).

Het voordeel was geheel aan de zijde der Franschen, wier leger aangevoerd werd door een der heldhaftigste ridders van dien tijd, Bertrasu du Guescun , die door Karel V tot Connélable of opperbevelhebber van de geheele Fransche krijgsmacht was aangesteld. Binnen weinige jaren werden de Engelschen uit nagenoeg al hunne bezittingen in Frankrijk verdreven, zoodat zij reeds eenigen tijd voor den dood van Eduarh III, die in 1377 stierf, niets hadden overgehouden dan Calais, Bordeaux, Bayonne en eenige kleine steden. De heldhaftige Zwarte Prins, die in de laatste jaren door ziekte verhinderd was geworden, de overwinningen der Franschen te stuiten, was een jaar voor den dood zijns vaders overleden (1376). Zijn zoon werd, onder den naam van Richard II, Koning van Engeland, en kwam, daar hij slechts elf jaren oud was , onder de voogdij van den Hertog van Lancaster.

Drie jaren later (1380) stierf ook Karel V van Frankrijk en werd eveneens opgevolgd door een minderjarigen zoon , Karel VI, voor wien Lodewijk van Anjou, de oudste broeder van den overleden koning, het bestuur als Regent in handen nam, terwij! twee andere broeders, de Hertog van Berry en Philips de Stoute,

-ocr page 213-

201

Hertog van Uourgondiè (1), mede vee! invloed op de regeering verkregen.

Zoowel Frankrijk als Engeland waren gedurende de minderjarigheid hunner Koningen aan geweldige binnenlandsche onlusten ten prooi, die voor een groot gedeelte hun ontstaan te danken hadden aan de verdrukking van het volk, dat onder zware belastingen gebukt ging. In het eerstgenoemde rijk bracht het verkeerde bestuur van Lodewijk van An jou daartoe voornamelijk bij, dewijl hij zich de aanzienlijke geldsommen , welke het volk afgeperst werden , grootendeels toeeigende om een leger te werven, waarmede hij in 1382 naar Napels trok. Hij wilde namelijk gebruik maken van de binnenlandsche onlusten, welke daar te lande ontstaan waren na den dood van koningin Johanna I (bl. 194), die hem tol haren zoon en opvolger had aangenomen. Hij stierf evenwel twee jaren later zonder zijn doel te hebben bereikt, en de regeering van Napels bleef na een langdurigen en bloedigen bin-nenlandschen oorlog aan het oudere huis van Anjou, dat sedert 1266 in Napels regeerde (bl. 183). Ladislaus, een der prinsen van dat geslacht, werd in 1400 meester van de kroon.

In Engeland kwam het Parlement, door gebruik te maken van de onlusten , die tusschen hel volk en de regeering uitbraken, meer en meer tot macht en aanzien, doch verloor daarvan weder een groot gedeelte toen Richard II in 1389 zelf de teugels van het bewind in handen nam.

Inmiddels was de oorlog tusschen de beide rijken weder hervat , waartoe een opstand, die in 1382 in Vlaanderen was uitgebroken, de voornaamste aanleiding was. Daar had zich de volkrijke en machtige stad Gent aan het hoofd gesteld van de meeste overige Vlaamsche steden , en onder de leiding van Philips van Arte-velde , den zoon van den vroeger vermelden Jakob van Arte-velde (bl. 197), een oorlog begonnen tegen hunnen graaf Lodewijk van Vlaanderen, die hulp zocht bij zijnen leenheer, den Koning van Frankrijk. De opstandelingen daarentegen riepen de ondersteuning der Engelschen in , doch werden na een hevigen strijd overwonnen. In 1385 kwam er evenwel een verdrag tot stand waarbij aan de Vlaamsche steden hare oude rechten en vrijheden gewaarborgd werden. Graaf Lodewijk was in het vorige jaar ge-

(t) In het Hertogdom Bonrgondië (bl. 156 in de aanteekening) was in 136'! het oude vorstenhuis van den Capetingischen stam uitgestorven, waarop koning Jan de Goede er zijnen jongsten zoon Philips den Stoute en diens wettige erven mede had beleend.

-ocr page 214-

202

T

storven, ea in de regeering opgevolgd door hertog Philips den Stoute van Bourgondiê, die met Lodewijk's eenige dochter en erfgename gehuwd was; daar deze ook tevens de erfgename was van Franehe Comté, Artois, Mechelen en Antwerpen, kwamen die landen eveneens aan het Bourgondische huis, dat daardoor aanzienlijk in macht toenam.

De oorlog tusschen Engeland en Frankrijk werd met weinig kracht gevoerd, en in 1388 werd een wapenstilstand gesloten, die echter niet tot een vrede lei'dde. In datzelfde jaar nam Karel VI zelf de regeering in handen.

§ 7. Hendrik van Lancaster maakt zich van den Engel-schen troon meester. De Bourgidgnons en de Ar mag-nacs in Frankrijk. Slag bij Azincourt. Dood van Karei VI en van Hendrik V.

In Engeland maakte koning Richard II al zeer spoedig door zijne gewelddadige en willekeurige handelwijze de algemeene ontevredenheid gaande, die eindelijk zoo hoog klom, dat zijn neef Hendrik van Lancaster zich in 1399 aan het hoofd der misnoegden stelde, hem van den troon stiet en in de gevangenis wierp, waar hij kort daarna stierf, waarschijnlijk op gewelddadige wijze van het leven beroofd. Hendrik van Lancaster aanvaardde daarop onder den naam van Hendrik IV de regeering, maar ook zijn bestuur was tot aan zijnen dood in 1415 eene aaneenschakeling van bin-nenlandsche twisten en samenzweringen.

In Frankrijk was de toestand nog veel beklagenswaardiger. Ka-rel VI was een zwak en onbeduidend vorst, die reeds in de eerste jaren zijner regeering aan aanvallen van verstandsverbijstering leed, en weldra/(1349) in een toestand van volslagen krankzinnigheid verviel, welke slechts nu en dan voor korten tijd door meer heldere oogenblikken werd afgebroken. Daardoor werd een regentschap noodzakelijk, en de twist, welke hierover ontstond, was de oorzaak van tallooze rampen en bracht Frankrijk op den rand des verderfs.

Twee prinsen van den bloede, de Hertog van Orleans, broeder des konings, en Hertog Philips de Stoute van Bourgondiê, zijn oom (bl. 200), betwistten elkander het gezag, en vonden ieder J

hunnen aanhang bij een gedeelte van den adel en van het volk,

zoodat het land weldra in twee partijen verdeeld was. Toen Philips van Bourgondiê in 1404 gestorven was, rees de twist nog hooger, dewijl zijn zoon Jan de Onversaagde zijne aanspraken met nog meer kracht deed gelden; en eindelijk steeg de wederzijdsche

f7ólt;^

-ocr page 215-

203

-verbittering ten top, toen de Hertog van Orleans in 1407, op last van Jan van Bourgondië, door gehuurde sluipmoordenaars om het .leven werd gebracht.

Zijn zoon vond een krachtigen steun bij den quot;Graaf van Armagnac, met wiens dochter hij gehuwd was, en weldra waren de beide partijen, die zich, naar hunne hoofden, de Bourguiguons en de Annagnacs noemden, in een bloedigen strijd gewikkeld. Frankrijk werd nu van het eene einde tot het andere op de vreese-lijkste wijze geteisterd, en was verscheidene jaren letterlijk aan regeeringloosheid ten prooi.

Gelukkigerwijze was Hendrik IV van Engeland, door de onlusten in zijn eigen rijk, niet in staat den oorlog met kracht te hervatten , maac zijn zoon Hendrik V, die na zijns vaders dood in 1415 met eene krachtige hand de teugels van het bewind greep en op verstandige wijze de binnenlandsche rust herstelde, trok terstond partij van den jammerlijken toestand, waarin Frankrijk zich bevond. Nog in datzelfde jaar deed hij eene landing, hernieuwde de aanspraken zijner voorgangers op den troon van Frankrijk, en behaalde bij Azincourt, in het tegenwoordige Departement Pas de Calais, eene schitterende overwinning, die aan8000Franscheridders het leven kostte, en ten gevolge had, dat binnen drie jaren geheel Nor mandie door de Engelschen veroverd werd.

Doch ook die ramp kon de binnenlandsche partijen niet tot eendracht brengen , en de toestand van Frankrijk werd nog bedenkelijker toen de Dauphin (1) in 1419 hertog Jan van Bourgondië, met wien hij te Monlereau eene bijeenkomst hield, welke tot hunne verzoening moest leiden, verraderlijk om het leven liet brengen. Diens zoon en opvolger, hertog Philips de Goede, sloot terstond nadat de gruweldaad volvoerd was, een verbond met Hendrik V van Engeland en erkende diens aanspraken op de Fransche kroon. Tot die overeenkomst traden niet alleen de voornaamste steden van het rijk, maar zelfs de koningin en in naam ook de krankzinnige koning toe, die zoolang hij leefde aan het bewind zou blijven, terwijl Hendrik V met zijne dochter huwde, en tot zijn opvolger benoemd werd. In 1420 werd daarop te Troyes de vrede gesloten.

De Engelsche Koning, die het ten noorden der Loire gelegen gedeelte van Frankrijk nagenoeg geheel bezet hield , deed nu zijne

(1) Deze Dauphin was de vierde of jongste zoon van Karel VI, die ten gevolge van den dood zijner oudere broeders troonopvolger was geworden , en later als Karel VII den Franschen troon beklom.

-ocr page 216-

204

plechtige intrede in Parijs, waar eene algemeene vergadering der staten bijeengeroepen werd, die het vredesverdrag bekrachtigde. De Dauphin daarentegen hield zich in het zuidoosten van Frankrijk staande, en nam, toen zijn vader in October 1422overleed, terstond als Karel VII den koningstitel aan.

Eenige weken vroeger was ook Hendrik V gestorven, en door zijnen zoon Hendrik VI opgevolgd, die slechts negen maanden oud was, zoodat volgens de bepalingen door den overleden vorst gemaakt, het bewind aan twee ooms van den jongen koning werd opgedragen, en wel in dier voege, dat de eene, de Hertog van Bedford, in Frankrijk, en de andere , de Hertog van Gloucester, in Engeland het bewind zoude voeren.

§ 8. De laalsle jaren van den oorlog lusschen Engeland en Frankrijk. Jeanne Dare.

De toestand van Karel VII werd door hel uitmuntend beleid van den Hertog van Bedford immer hachelijker, en waarschijnlijk zouden de Engelschen binnen weinige jaren meester van geheel Frankrijk geworden zijn, indien niet onverwacht eene verkoeling lusschen hen en den machtigen Hertog vafi Bourgondiè ontstaan ware. De aanleiding daartoe was de volgende.

Wiilem VI, de laatste Graaf van Holland uit het Henegouw-sche huis, die tevens in Zeeland, Friesland en Henegouwen regeerde , was in 4417 gestorven, en had eene dochter Jacoba nagelaten , die hem in Henegouwen opvolgde, en, ondersteund door de Hoekscha partij (bl. 493), aanspraak maakte op de regeering in de overige gewesten, in weerwil dat deze als zwaardleenen niet onder het bestuur eener vrouw konden komen. De tegenpartij , de Kabeljauwschen, erkenden Jan van Beieren, den broeder van den overleden Graaf voor hunnen heer, en deze vermaakte bij zijnen dood in 4425 zijne rechten aan zijnen zusterszoon, Phiups den Goede, hertog van Bourgondië. Intusschen had Jacoba , die met hertog Jan van Brabant gehuwd was, haren echtgenoot eigendunkelijk verlaten , was naar Engeland gevlucht, en had zich, om aan de zaak een schijn van wettigheid te geven, van hem laten scheiden door den afgezetten Paus Benedictus XII, die nog altijd zijn recht op den pauselijken zetel bleef beweren (bl. 208). Daarop was zij in het huwelijk getreden met den Hertog van Gloucester (4422) en trachtte zich nu met diens hulp van de regeering in de Nederlandsche gewesten meester te maken.

-ocr page 217-

205

Praups van Bourgondië dwong haar evenwel met geweld van wapenen tot het afstaan van het bewind, en in 1433 moest zij ook den grafelijken titel nederleggen, waardoor de regeering over de genoemde gewesten in het Bourgondische huis overging.

Door die oneenigheden , welke natuurlijk den Hertog van Bourgondië hevig tegen den Hertog van Gloucester verbitterden, werd de oorlog in Frankrijk eenige jaren slepende gehouden, maar in ontvingen de Engelschen nieuwe versterkingen, die hen in staat stelden de vijandelijkheden met kracht te hervatten , en in October van dat jaar het beleg te slaan voor Orleans, de gewichtigste stad, die nog in handen van Karel VII was. In weerwil van de heldhaftige verdediging der bezetting en van de wonderen van dapperheid, door verscheidene Fransche legerhoofden bedreven, zou de stad, en misschien het geheele rijk, voor den Franschen Koning verloren gegaan zijn, indien niet de oorlog een onver-wachten keer genomen had door het optreden van Jeanne Darc , een eenvoudig boerenmeisje uit het dorp Dom-Remy in Lotharingen , die verklaarde door den hemel uitverkoren te zijn om Frankrijk van de heerschappij der Engelschen te bevrijden (1429). Dooide vaste overtuiging, die zij zelve omtrent hare heilige zending koesterde, zoowel als door haren heldenmoed, wist zij allen tot eene plotselinge geestdrift op te wekken. Bereidwillig schaarde het leger zich onder hare aanvoering. Geharnast en te paard, met eene witte vaan in de hand, voerde zij nog in datzelfde jaar de troepen zegevierend naar Orleans, ontzette de stad na verschillende bloedige gevechten, waarbij zij in de voorste gelederen streed, en bracht Karel VII in triomf binnen Bheims, waar hij , volgens het aloude gebruik, plechtig tot Koning van Frankrijk gekroond werd. Terstond daarop kozen eene menigte steden zijne partij, en de Engelschen werden meer en meer teruggedrongen. Hoewel Jeanne Darc , of de Maagd van Orleans, zooals zij in de geschiedenis genoemd wordt, verklaarde hare verhevene zending volbracht te hebben, nam zij tegen haar verlangen nog aan de volgende krijgsverrichtingen deel, totdat zij in 1430, te midden van een hardnekkig gevecht, door de Bourgondiërs gevangengenomen werd. Op schandelijke wijze wreekten zich hare vijanden. Aan de Engelschen voor eene som gelds overgeleverd, werd zij door deze van tooverij beschuldigd, en na de meest barbaar-sche mishandelingen te hebben doorgestaan , door eene geestelijke rechtbank ter dood veroordeeld en in 1431 levend verbrand. Koning Karel VII, die zijne kroon en zijn rijk aan hare geestdrift, hare vaderlandsliefde en haren heldenmoed te dan-

-ocr page 218-

206

ken had, stelde geene enkele poging in het werk om haar te redden.

Haar dood was intusschen den Engelschen van geen nut. De vaderlandsliefde en het gevoel voor nationaliteit was bij het Fran-sche volk weder geheel opgewekt; de partijschappen werden vergeten; de Hertog van Jiourgondië verzoende zich in 4435 met den Koning en de strijd tegen de Engelschen werd voortdurend met gelukkig gevolg gevoerd. Meer en meer verloren zij van het veroverde grondgebied, totdat zij in 1453 niets meer hadden overgehouden dan de stad Calais en de Normandische eilanden, en de oorlog na meer dan honderd jaar gewoed te hebben, een einde nam, zonder dat er echter een bepaalde vrede gesloten werd.

In 1461 stierf Karel Vil, en werd opgevolgd door zijnen zoon Lodewijk XI.

§ 9. Noord- en Midden-Italië in het laatste gedeelte der 14de eeuw. Scheuring in de Kerk.

In den jammerlijken toestand van Italië was inmiddels geene verbetering gekomen. Tusschen de Visconti's , de machtige tirannen van Milaan (bl. 194), en den kerkelijken staat was een verwoestende strijd uilgebroken, waarin ook Florence zich mengde, zoodat het ongelukkige land aan alle kanten door de huurbenden, die van beide zijden in dienst werden genomen, geteisterd werd.

In Rome zelf was eene soort van volksheerschappij ingesteld, waardoor de macht van den Paus, die nog steeds te Avignon zijn verblijf hield, eigenlijk niet meer dan in naam bestond.

Onder zulke omstandigheden begreep de toenmalige paus Gre-gorius XI, dat het noodzakelijk was, ten einde de wereldlijke heerschappij van het opperhoofd der Kerk te herstellen, dat de pauselijke zetel weder naar Rome werd verplaatst. Hij keerde derhalve in het begin van 1377 derwaarts terug, en knoopte onderhandelingen met de Visconti's aan; doch eer deze ten einde gebracht waren , stierf hij in 1378.

Zijn dood was de aanleiding tot eene scheuring in de kerk, die allergewichtigste gevolgen had. Gedrongen door het Romeinsche volk, dat vooral geen Franschman tot opperhoofd van de Kerk begeerde, kozen de kardinalen eenen Italiaan tot Paus, die den naam van Urbanus VII aannam; doch toen deze hen door zijne trotschheid tot vijand maakte, verklaarden eenige hunner, vooral de Franschgezinden, nog in hetzelfde jaar 1378 de gedane keuze

-ocr page 219-

207

voor nietig, en droegen de pauselijke waardigheid op aan den Bisschop van Kamerijk, die den naam van Clemens VIIaannam, zich weder te Avignon vestigde, en door Frankrijk, Napels, Spanje en eenige Duitsche vorsten erkend werd, terwijl het overige Europa Urbanus VII, die te Rome bleef, voor het wettige hoofd der Kerk bleef houden. Beide Pausen hielden hun rechtstaande, en deden elkander wederkeerig in den ban.

Toen Urbanus in 1389 na eene zeer onrustige regeering gestorven was, benoemden de kardinalen een Napolitaan, Bonifa-cius IX in zijne plaats.

§ 40. Duitschland onder de keizers Wenceslaus en Robert.

Keizer Wenceslaus of Wenzel, die zijnen vader in 1378 opgevolgd was (hl. 195), bekommerde zich meer om zijn koninkrijk Boliemen dan om Duitschland, waar de willekeur der heeren en de vrijheidszin van de burgers, die zich door nijverheid en handel meer en meer- verhieven , tot onophoudelijke botsingen aanleiding gaven. Een gevolg daarvan was, dat de steden in Zuid-Duitschland een groot verbond tot onderlinge bescherming sloten, terwijl eveneens de tegenpartij zich tot een ridderverbond vereenigde, om de aangroeiende macht der burgerij te keer te gaan. Het kwam weldra tot een openlijken strijd, die in 1388 met de onderwerping van het stedenverbond eindigde. De Keizer, die zich gewoonlijk in Bohemen ophield, waar hij den tijd met jagen en drinken doorbracht, nam geen deel aan den oorlog, maar vaardigde na afloop daarvan een rijksbesluit uit, waarbij een algemeene landvrede en het opheffen der onderling vijandige verbonden bevolen werd. Te gelijker tijd evenwel werd bepaald, dat de vereffening der geschillen opgedragen zou worden aan scheids-gerichten , waarin nevens de vorsten en heeren ook de afgevaardigden der steden zitting zouden hebben. Dit was voor het eerst, dat aan den burgerstand der rijkssteden in Duitschland eenen rang nevens de vorsten werd toegekend.

In Zwitserland handhaafden intusschen de vrijheidlievende burgers zich in den strijd, dien hertog Leopold van Oostenrijk in 1386 tegen hen begon, omdat zij sommige steden in zijn grondgebied , welke zich tegen zijn gezag hadden verzet, ondersteunden.

Het kwam in datzelfde jaar bij Sempach tot een gevecht, in hetwelk de Zwitsers door de zelfopoffering van Arnold van Win-kelried eene volkomene overwinning op hunne veel talrijker vijanden behaalden, en de bloem der Oostenrijksche ridderschap, waaronder hertog Leopold zelf, sneuvelde (1386).

-ocr page 220-

208

In 4395 verbitterde keizer Wenceslaus de Duitsche vorsten in de hoogste mate, daar hij aan Johannes Galeazzo Visconti , den wreeden en bloeddorstigen beheerscher van Milaan, niet alleen de waardigheid van erfelijk Hertog verleende, maar hem ook eigendunkelijk tot Vorst van het Duitsche rijk verhief.

Door zijne wreedheid en zijn schandelijk gedrag meer en meer gehaat, werd Wenceslaus door de rijksvorsten dringend uit-genoodigd Bohemen te verlaten en eenen rijksdag te houden, waarop afdoende besluiten konden genomen worden , zoowel ten opzichte van den algemeenen landvrede, als van de scheuring in de Kerk. Eerst in het laatst van 1397 voldeed hij aan hun herhaald verlangen.

Paus Clemens VII was intusschen in 1394 te Avignon gestorven , en hoewel koning Karel VI van Frankrijk de kardinalen had vermaand, voorloopig geene nieuwe keuze te doen , hadden zij zeer spoedig daarna een nieuwen paus, Benedictus XIII , benoemd. Toen alle pogingen om dezen lol eene wettige regeling der zaak te bewegen vruchteloos waren, zeiden de Koningen van Frankrijk en Castiliê hem de gehoorzaamheid op, en de eerste noodigde keizer Wenceslaus uit, evenzoo ten opzichte van paus Bonifacius (bl. 207) te handelen, en gezamenlijk maatregelen te beramen om aan die verderfelijke scheuring een einde temaken. Wenceslaus beloofde dit wel is waar, doch trad later weder terug, en handelde voorts in die geheele zaak met even weinig oprechtheid als standvastigheid. Daardoor en door de ontevredenheid , die zijne slechte regeering over het algemeen opgewekt had, werd het aan de geestelijke Keurvorsten en den keurvorst Bobert van de Palls, die de partij van paus Bonifacius gekozen hadden , mogelijk, in het jaar 1400, in eene door hen belegde vergadering van rijksvorsten , het besluit tot de afzetting van Wenceslaus door te drijven , en aan Bobert van de Palis de kroon te doen opdragen.

De rust in üuilschland werd daardoor echter nog niet hersteld ; de nieuw gekozen Keizer zag alle pogingen, welke hij totdat einde aanwendde, mislukken; in een oorlog, dien hij op aandrang der Keurvorsten tegen den Hertog van Milaan ondernam, werd zijn leger volkomen geslagen (1401), en de twist, dietusschen de beide Pausen te Rome en te Avignon voortduurde, verdeelde ook het rijk in twee partijen, zoodat de meerderheid des volks zich tegen Bobert verklaarde, die aan den Paus te Rome getrouw bleef.

In 1409 werd door de kardinalen, die een einde wenschten te

-ocr page 221-

209

maken aan den ergerlijken strijd lusschen de Pausen, een concilie of algemeene kerkvergadering te Pisa bijeengeroepen. Beide Pausen werden van hunne waardigheid vervallen verklaard, en een andere. Alexander VI, in hunne plaats verkozen. Daar zy echter weigerden afstand te doen , was de verwarring daardoor eer vermeerderd dan verminderd. In het volgende jaar (1410) stierf Robert , waarop, na eenigen strijd tusschen de Keurvorsten, aan Sigismund , den broeder van den afgezetten keizer Wenceslaus , de keizerlijke waardigheid opgedragen werd. Sigismund was Koning van Hongarije en Markgraaf van Brandenburg, welk laatste gebied, met de waardigheid van Keurvorst, die er aan verbonden was, in 1415 door hem gegeven werd aan Frederik van Hohcn-zollern , Burggraaf van Neurenberg , die hem groote diensten bij de keizerskeuze bewezen had. Daardoor kwam in Brandenburg het Huis van Hohenzollern , waarvan het thans regeerende koningshuis in Pruisen afstamt, aan het bewind.

§ li. Hel concilie van Cons lam. De Hussielen-oorlog.

Eene der voorwaarden, waarop aan Sigismund de kroon was verleend , bestond daarin , dat hij zich beijveren zou, de eenheid in de Kerk te herstellen , en dewijl zich van alle kanten de behoefte daaraan deed gevoelen , kwam in het jaar 1414 een groot concilie te Conslanz bijeen , dat door eene ontzaglijke menigte geestelijke en wereldlijke heeren uit nagenoeg alle landen van Europa werd bijgewoond. Die vergadering kende aan zich zich zelve een hooger gezag toe dan aan den Paus, en verklaarde, krachtens dat gezag, de drie Pausen van hunne waardigheid vervallen , terwijl zij eenen anderen , die den naam van Martinus V aannam, benoemde.

Dat besluit, waarmede men zich algemeen vereenigde, en waardoor een einde kwam aan de verwarring, die sedert vele jaren in de K erk geheerscht had , was hel gewichtigste dat door de vergadering genomen werd, die echter geen gevolg gaf aan den door velen uitgedrukten wensch om meer hervormingen in te voeren. Reeds vele jaren was daarop echter van verschillende kanten aangedrongen , zooals voornamelijk in hetjaatst der veertiende eeuw door een Engelschen geestelijke, John Wicliffe , wiens leerstellingen veel ingang hadden gevonden. Ook in Bohemcn hadden Johannes Huss en zijn vriend Hieronïmus van Praag , die de leerstellingen van Wicliffe toegedaan waren, en niet alleen de inrichtingen der Kerk, [maar ook vele harer leerstellingen bestreden , in het begin der 15de eeuw, vele aanhangers. Om hun gevoelen I. 14

-ocr page 222-

210

le verdedigen, begaven zij zich, voorzien van een vrijgeleide des Keizers, naar Constanz, waar zij evenwel op wederrechtelijke wijze werden gevangengenomen en ter dood veroordeeld, waarop Huss in 1415, en Hieronymus van Praag in 1416 levend verbrand werden.

Het gevolg daarvan was een opstand in Bohemen, die aanleiding gaf tot den zoogenaamden Hussietenkrijg, een der gruwelijkste binnenlandsche oorlogen, die in de geschiedenis bekend zijn, en die Bohemen van 1419 tot 1434 op eene vreeselijke wijze teisterde. Sigismünd , die zijn broeder Wenceslaus bij diens dood in 1419 , als Koning van Bohemen was opgevolgd, leed bij zijne pogingen om de Hussieten te onderwerpen , herhaalde nederlagen , en eerst in het jaar 1434 kwam een verdrag met hen tot stand, de Prager compaclalen genoemd, waarbij hun een gedeelte hunner eischen werd toegestaan. Sigismund werd nu als Koning erkend, maar de bloei en de welvaart, die zijn vader , keizer Karel IV , in Bohemen had verspreid, was voor altijd vernietigd.

Drie jaren later stierf keizer Sigismund , en nadat ook zijn opvolger , Albrecht van Oostenrijk, in 1439 was overleden, viel de keuze der Keurvorsten op diens neef Frederik van Oostenrijk , die als Freüerik III den keizerstroon beklom. Sedert Albrecht bleef de keizerlijke waardigheid, tot aan de oplossing van het Duitsche rijk in de negentiende eeuw, aan het Oostenrijk ache, of zooals het oorspronkelijk heette, aan het Hahsbnrgsche huis.

§12. üe oorlog der witte en roode rozen in Engeland.

Het stamhuis van Tudor komt op den Engelschen troon.

Het stamhuis der Stuarts in Schotland.

De nadeelige uitslag van den oorlog tegen Frankrijk veroorzaakte in Engeland eene algemeene ontevredenheid tegen den onbedui-denden, zwakhoofdigen Hendrik VI (bl. 204), die de speelbal was van zijne gemalin en van zijne gunstelingen, aan welke hij de voornaamste zorg voor de regeer ing overliet. Van die immer stijgende ontevredenheid des volks maakte de Hertog van York, een neef des Konings, gebruik om gewapenderhand tegen hem op te staan. Hij verkreeg een grooten aanhang, en bewerende dat Hendrik VI, wiens grootvader zich gewelddadig van de regeering had meester gemaakt (bl. 202), minder recht op den Engelschen troon had dan hij, begon hij in 1459 een bloedigen burgeroorlog. De partij des Konings of de Lancaslersche werd die

-ocr page 223-

211

van de node roos, en de partij van York die van de wille roos genoemd, naar welke beide partijnamen ook de oorlog onder den naam van «oorlog der wille en roode rozenquot; bekend is. De Hertog van York sneuvelde in 1460 in een gevecht tegen de koninklijke troepen, maar zijn zoon Eduard maakte zich in het volgende jaar van de regeering meester, en werd te Londen als Eduard IV tot koning gekroond. Wel gelukte hel de Lancastersche partij met de hulp van Lodewijk XI van Frankrijk, Hendrik VI in het jaar 1469 weder op den troon te plaatsen, maar deze werd weinige maanden daarna door Eduard , die door zijn zwager Karel den Stoute, hertog van Bourgondië, ondersteund werd, weder verdreven ; zijn zoon werd vermoord en hijzelf stierf eenige dagen later (1471).

Toen Eduard IV , na eene onrustige en schandelijke regeering, in 1483 was overleden , maakte zijn jongste broeder Richard , een monster van wreedheid, zich onder den naam van Richard III van de kroon meester. De twee zonen van Eduard IV , van welke de oudste slechts dertien jaar oud was, werden op zijn bevel in bed geslikt , en door de bloedigste wraaknemingen op zijne vijanden, door de gruwelijkste wandaden, wist de tiran zich twee jaren op den troon te handhaven. Toen kwam echter aan zijne dwingelandij een einde. Hendrik Tudor , die van moederszijde uil het huis van Lancaster afstamde, vatte de wapenen legen hem op, en in Augustus 1485, kwam het le Tlosworlh lot een beslissenden slag, waarin Richard III den dood vond. De overwinnaar werd nog op het slagveld met de kroon , die de gesneuvelde Koning op den helm had gedragen, gekroond, en als Hendrik VII tot koning uitgeroepen. Toen hij kort daarna met Elizabeth , de oudste dochter van Eduard IV huwde, die na de vermoording barer broeders eigenlijk de wettige erfgename van den troon was, werden door die echtverbintenis de aanspraken van de huizen York en Lancaster vereenigd, en eindigde de bloedige burgeroorlog van de wille en roode rozen.

Met Hendrik VII kwam alzoo in Engeland het huis van Tudor in de plaats van het huis van Plantagenet, dat met Richard III in de mannelijke lijn was uitgestorven.

In Scholland was na den dood van David Bruce (bl. 196), die in 1370 zonder kinderen stierf, de regeering aanvaard door Robert Stuart , een afstammeling van Robert Bruce in de vrouwelijke lijn. Met hem kwam het huis van Sluarl op den Schotschen troon. Verscheidene koningen uit dal geslacht volgden elkander op, die meerendeels een ongelukkig uiteinde vonden in de onlusten, welke door den weerspannigen adel voortdurend werden

-ocr page 224-

212

aangestookt. Bij het einde der middeleeuwen regeerde Jakobus IV , die in 1488 aan het bestuur was gekomen, en door zijn verstandig overleg en vooral door zijn edelmoedig en ridderlijk karakter den adel aan zich wist te verbinden en de rust in zijn rijk te herstellen. Hij huwde in het begin der volgende eeuw metMAR-garetha , de dochter van Hendrik VII van Engeland.

§13. Frankrijk en Bourgondië ten tijde van Lodewijk XI.

In Frankrijk was de koninklijke macht in de laatste eeuwen meer en meer beperkt door de aangroeiende macht der groote leenmannen, die zich onder de onrustige regeering der vorige koningen steeds meer hadden weten te verheffen, en wier invloed voortdurend toegenomen was, omdat de vorsten hunnen bijstand in den oorlog tegen Engeland niet konden ontberen. Het is natuurlijk, dat de eenheid en de werkelijke kracht van het rijk daardoor langzamerhand moesten verloren gaan, daar verscheidene dier machtige vazallen, zooals de Hertogen van Bourgondië, van Bretagne, van Berry, van Alencon, van Bourbon enz., wier grondgebied gezamenlijk een zeer groot gedeelte van Frankrijk uitmaakte, zich in vele gevallen weinig om het koninklijk gezag bekreunden, zich dikwijls met geweld daartegen verzetten, ja zelfs, zooals wij (hl. 203) gezien hebben, zich somtijds met de vijanden des rijks verbonden.

Aan dien toestand besloot Lodewijk XI (1461—1483) een einde te maken. Arglistig, sluw en geslepen van aard, trachtte hij zijn doel minder door geweld dan door list en trouweloosheid te bereiken ; door het verbreken van de plechtigste geloften, door het zaaien van tweedracht tusschen zijne vijanden , door omkooping en bedrog gelukte het hem gedurende zijne twee en twintigjarige regeering de macht der grooten te breken en de koninklijke macht in Frankrijk voor -verscheidene eeuwen nagenoeg onbeperkt te maken.

Daar hij terstond na het aanvaarden der regeering met een ijzeren wil zijne plannen begon door te zetten , duurde het niet lang of de tegenstand der hierboven genoemde vorsten werd opgewekt. In het jaar 1464 sloten zij een verbond tegen den Koning, en omdat zij voorwendden, daarbij hoofdzakelijk de belangen des volks op het oog te hebben, gaven zij daaraan den naam van het verbond van het algemeene welzijn (la ligue du bien public). Van weerszijden werden troepen onder de wapenen gebracht, en in Juli 1465 kwam het bij Montlhery tot een gevecht, waarin geen

-ocr page 225-

213

der partyen de overwinning behaalde. Lodewijk XI begreep dat het minder voordeelig voor hem zou zijn, zijne krachten aan een langdurigen en onzekeren oorlog te verspillen, dan met zijne vijanden in onderhandeling te treden, en hun alles toe te staan wat zij verlangden , met het geheime oogmerk om naderhand geene van zijne beloften na te komen. Nog voor het einde van het jaar kwam er een vrede tot stand, en van toen af legde Lodewijk XI er zich voornamelijk op toe, zijne tegenstanders te verdeden, en hen hetzij door gunstbewijzen en beloften te winnen, hetzij door allerlei middelen in het geheim te verzwakken.

Dit laatste stelde hij vooral in het werk tegenover den geducht-sten zijner vijanden , Karel den Stoute van Bourgondië, die in 1467 zijnen vader Philips den Goede was opgevolgd. Zijn grondgebied omvatte de rijkste gewesten van Europa: behalve het hertogdom Bourgondië en het graafschap van dien naam, ook tranche Comté genoemd (zie bl. 156) had Philips de Goede bovendien Vlaanderen, Artois, Mecltelen en Antwerpen van zijn vader geërfd. Daarna had hij nog, deels door erfrecht, deels door aankoop, Namen , Brabant, Limburg, Holland, Zeeland, Henegouwen en Luxemburg verkregen, zoodat zijne heerschappij zich van de Alpen tot aan de Noordzee uitstrekte (1). Hel Bourgondische hof was het rijkste en prachtigste van geheel Europa. Deze luister van zijn geslacht had Karel den Stoute, die met een hevig karakter eene buitengewone trotschheid en tot vermetelheid overgaande dapperheid vereenigde, tot het ontwerpen van een grootsch plan gebracht , dat zonder de scherpziende, koel berekenende staatkunde van Lodewijk XI wellicht gelukt ware. Hij wilde namelijk de Duitsche landen, die hij onder zijn gebied had, tot een groot koninkrijk Bourgondië vereenigen, en om daarover te onderhandelen, had hij in 1473 te Trier eene bijeenkomst met keizer Fre-derik III van Duitschland, aan wiens zoon Maximiliaan hij zijne eenige dochter en erfgename Maria tot gemalin beloofde. Reeds waren de onderhandelingen zeer verre gevorderd, ja zelfs de dag der kroning bepaald, toen keizer Frederik III onverwacht Trier verliet en de geheele zaak daardoor in duigen viel.

(1) Ia de Nederlanden breidde Karel de Stoute zijn gezag naderhand nog uit door gebruik te maken van een twist tusschen hertog Arnoud van Gelderland en diens zoon Adolf. Arnoud werd door Karel ondersteund, en verpandde hem het hertogdom Gelderland en het graafschap Zutfen voor 300 000 gulden. Toen hij in 1473 gestorven was, nam Karel de Stoute wederrechtelijk bezit van die landen, welke, nadat Adolp ten gevolge van zijn schandelijk gedrag jegens zijnen vader van de regeering uitgesloten was, wettig toekwamen aan zijn jeugdigen zoon Karel van Gelder.

-ocr page 226-

Tot die uitkomst had Lodewijk XI voornamelijk, bijgedragen. Voortdurend was hij met Karel den Stoute in strijd geweest, nn eens in openbaren oorlog, dan weder door in het geheim diens vijanden of oproerige onderdanen te ondersteunen, en toen hij begon te vreezen dat Karel zijne eerzuchtige oogmerken mocht bereiken, maakte hij in stilte bij keizer Frederik III de vrees gaande, dat de Hertog van Bourgondië er naar streefde, eenmaal de waardigheid van Duitsch Keizer te verwerven , die Frederik aan zijnen zoon hoopte na te laten.

Karel gaf evenwel zijne plannen tot vergrooting zijner macht niet op. Om invloed in Duitsch land te verkrijgen, mengde hij zich in een twist, waarin de Aartsbisschop van Keulen met zijne onderdanen gewikkeld was, en sloeg in 1474 het beleg voor Neuss, de sterkste vesting van het Aartsbisdom. Elf maanden duurde de belegering, maar toen eindelijk het rijksleger lot ontzet aanrukte, was Karel genoodzaakt op te breken en een vredesverdrag met den Keizer te sluiten.

Intusschen was hij door het geheime stoken van Lodewijk XI ook in vijandschap geraakt met Réné , hertog van Lotharingen, en met de Zwitsers, die, terwijl zijn leger voor Neuss lag, verscheidene invallen in Bourgondië gedaan hadden. Hierover besloot hij zich onmiddellijk na het ontzet van Neuss te wreken. In weinige weken veroverde hij het hertogdom Lotharingen (1475), en in Februari van het volgende jaar rukte hij naar Zwitserland. Dat was het begin van zijn ondergang. Reeds in de volgende maand werd hij bij Granson door de dappere bergbewoners geslagen, waarop in Juni eene tweede, veel grooter nederlaag bij Murten of Moral volgde, die hem tot den terugtocht dwong. Terstond daarop had Réné van Lotharingen zijn hertogdom weder veroverd , en ten tweeden male wendde Karel de Stoute zich nu derwaarts. Hij sloeg het beleg voor de hoofdstad Nancy, doch werd daar den 5den Januari 1477 door Réné aangevallen; het Bourgondische leger werd volkomen geslagen en Karel zelf op de vlucht gedood.

Met Karel den Stoute was het Bourgondische stamhuis in de mannelijke lijn uitgestorven, waardoor de regeering op zijne twintigjarige dochter Maria overging. Lodewijk XI maakte van die omstandigheid gebruik om het hertogdom Bourgondië in bezit te nemen en het wederrechtelijk met Frankrijk te vereenigen, dewijl Maria niet sterk genoeg was om zich tegen die berooving te verzetten. Eveneens zocht de gewetenlooze Koning zich met geweld van wapenen van de overige Fransche leenen , Vlaande-

-ocr page 227-

mi en Arlois , meester te maken , en eischte hij van Maria de belofte, dat zij met zijnen zevenjarigen zoon (later koning Karei. VII) in het huwelijk zou treden.

In de Nederlandsche gewesten vond Maria eenen steun , dien zij echter alleen verkreeg door aan hare onderdanen eene menigte voorrechten toe te staan, welke gezamenlijk onder den naam van het Groot Privilegie bekend zijn. Hare rechten als vorstin werden daarbij aanzienlijk verkort, maar de moeielijke omstandigheden , waarin zij zich bevond, dwongen haar toe te geven aan de haar gestelde eischen , te meer daar zij anders in deze gewesten, die vroeger niet van eene vrouwenregeering hadden willen weten, bezwaarlijk aan het bewind zou gekomen zijn.

Nog voor het einde van het jaar 1477 huwde zij met Maximi-liaan, hertog van Oostenrijk, den zoon van keizer Frederik III. De oorlog met Frankrijk duurde intusschen voort, terwijl Maxi-miliaan nog bovendien te worstelen had met zijne weerspannige onderdanen in Holland , waar velen zich niet aan zijn gezag en dat van Maria wilden onderwerpen. Bovendien waren ook de Gelderschen terstond na den dood van Karei, den Stoute in opstand gekomen, hadden de wapenen opgevat ten voordeele van Adolf van Gelder (bl. 213), en erkenden, toen deze in 1477 in een gevecht gesneuveld was, diens zoon Karel voor hunnen wettigen Hertog.

Maria stierf in het jaar 1482 en liet twee kinderen , Philips en Margaretha na, van welke de eerste haar opvolgde onder voogdij van zijnen vader Maximiliaan , die nog in datzelfde jaar genoodzaakt was te Alrechl met Lodewijk XI vrede te sluiten.

Een jaar later stierf Lodewijk XI en liet de kroon na aan zijn veertienjarigen zoon Karel VIIf, met de bepaling dat diens zuster, Anna de Beau jeu , voorloopig de regeeringszaken zou leiden.

§ 14. Het Iberische schiereiland. Milaan en Florence tol aan het einde van dit tijdperk.

De geschiedenis der drie voornaamste staten van het Iberische schiereiland, Arragon , Castilië en Portugal, bestaat in het eerste gedeelte van dit tijdvak hoofdzakelijk uit binnenlandsche twisten, of onderlinge oorlogen , die jneestal uit verschillende aanspraken op de troonsopvolging voortvloeiden. Nu en dan was eene inmenging van vreemde mogendheden daarvan het gevolg, als bijv. in het laatst der 14de eeuw toen Engeland en Frankrijk zich in den strijd over de troonsopvolging in Castilië mengden (bl. 200).

-ocr page 228-

216

Overigens is de geschiedenis dier landen slechts daardoor van algemeen belang, dat zij in de eerste plaats herhaaldelijk in oorlog waren met de Mahomedanen, die nog steeds in het zuiden van het schiereiland het koninkrijk Granada bezet hielden, en zich door den tegenstand der Christenryken niet verder konden uitbreiden , en in de tweede plaats, dat de betrekking van de vorsten van Arragon tot Sicilië en later tot het koninkrijk Napels hen ook met de Italiaansche zaken in aanraking bracht.

In het begin der 15de eeuw werden de eilanden Sicilië en Sardinië met het koninkrijk Arragon vereenigd, en kort daarop (1-427) nam koningin Johanna. II van Napels, de zuster en erfgename van L^dislaus (bl. 201) en de laatste afstammeling uit den zijtak van hel huis van Anjou, dat daar sedert 1266 regeerde (bl. 183), dewijl zij kinderloos was, koning Alphonsus V of den Wijze van Arragon, tot haren zoon en opvolger aan. Zij trok die bepaling later wel weder in, en benoemde haren bloedverwant, Réné ran Anjou, tot opvolger, maar Alphonsus bleef zijne aanspraken handhaven, en maakte zich na haren dood (1435) met geweld van de regeering meester. Hij kwam echter eerst in 1442 in het rustige bezit van den troon , dien hij bij zijnen dood in 1458 aan zijnen onechten zoon Ferdinand I naliet. Deze werd daarin door den Paus bevestigd, die nog steeds als opperleenheer van Napels beschouwd werd (bl. 183).

In Arragon werd Alphonsus V opgevolgd door zijnen broeder Johannes II, die ook de regeering over Navarre in handen kreeg door zijn huwelijk met Blanca, de erfdochter van dat koninkrijk, waar de oude vorstenstam in de rechte mannelijke lijn uitgestorven was.

Toen Johannes II in 1479 stierf, liet hij Arragon na aan zijnen zoon Ferdinand 1, later de Katholieke bijgenaamd. Daar deze geen zoon van Blanca , maar uit een tweede huwelijk geboren was, kwam Navarre aan Eleonora van Foix, eene dochter van Johannes II uit zijn eerste huwelijk. Eene kleindochter van deze, Catharina van Foix genaamd, die in 1483 aan de regeering kwam , was gehuwd met een Fransch edelman , Jan d'Albret , die alzoo de stamvader werd van een nieuw koningshuis in Navarre.

Ferdinand van Arragon was in 1469 gehuwd met Isabella van Caslilië, die in 1474 haren broeder Hendrik IV, koning van Cas-lilië, in de regeering over dat rijk opvolgde. Dat huwelijk legde den grond lot de latere vereeniging hunner beide rijken, en daardoor tot de toekomstige grootheid van Spanje.

J-Iet koninkrijk Portugal was in deze twee eeuwen langzamerhand

-ocr page 229-

217

in macht en aanzien toegenomen, en had die opkomst voornamelijk te danken aan de ontwikkeling van zijne scheepvaart. Reeds gedurende de regeering van koning Johan 1,(1385—1433) begonnen de ontdekkingsreizen der Portugeezen zich zuidwaarts langs de westkust van Afrika uit te strekken, die tot nog toe voor de Europeanen niet verder dan tol kaap Non bekend was. 's Konings vierde zoon, prins Hendrik, bijgenaamd Navigator (de zeevaarder), maakte zich voornamelijk beroemd door de aanmoediging en de ondersteuning , welke hij aan de ondernemingen tot het ontdekken van nieuwe landen schonk.

Achtereenvolgens werden Porto Santo, Madeira , de Kaap-Ver-dische en de Azorischc eilanden ontdekt, en in 1471 de linie overschreden.

Onder de regeering van Johan II (1481—1495) bereikte einde, lijk Bartholomeus Diaz de zuidpunt van Afrika (1486), die hij echter, om de zware stormen, waaraan hij was blootgesteld, den slechten toestand zijner schepen en het muiten van zijn scheepsvolk, niet durfde omzeilen. Bij zijne terugkomst in Fovlugal veranderde Johan II den naam van Stormkaap, welken Diaz aan dat voorgebergte gegeven had, in dien van Kaap de Goede Hoop, omdat hij nu hoop had, dat men weldra zuidwaarts om Afrika heen den weg naar Indiè zou vinden. Die hoop werd evenwel eerst vervuld onder de regeering van zijn zoon Ewnuel den Groote, die hem bij zijnen dood in 1495 opvolgde.

In Milaan was, zooals vroeger (bl. 208) gezegd is, in 1395 Johan Galleazzo Visconti tot de hertogelijke waardigheid gekomen , welke erfelijk verklaard werd in zijn geslacht, dat echter reeds in het jaar 1447 met zijnen zoon Phiuppus Map'a Visconti in de mannelijke lijn uitstierf. Diens dochter was gehuwd met den condottiere Frans Sforza, die een grooten aanhang in Milaan had, en zich daardoor in 1450 tot Hertog wist te doen uitroepen, zonder dat evenwel Frederik III, die als Keizer van Duitschland leenheer van Milaan was, hem erkende.

Bij het einde der middeleeuwen regeerde zijn kleinzoon Johan Galleazzo Sforza , die sedert 1476 aan het bewind was.

In de Republiek Florence, waar wetenschappen kunst tot den hoogsten bloei gekomen waren , oefende het geslacht der Medici in de geheele 15de eeuw een overwegenden invloed uit. Door vorstelijken rijkdom zoowel als door uitstekende hoedanigheden en het bevorderen van alles wat tot de grootheid van hun vaderland kon medewerken, verhieven de leden van dat beroemde geslacht hun aanzien meer en meer, en toen Lorenzo de Medicis

-ocr page 230-

218

in 1492 stierf, was de macht van zijn huis zoodanig gevestigd, dat zijn zoon Peter de Medicis er naar streefde zich tot quot;Vorst van Florence te verheffen.

§ 15. Vernietiging van het Oostersch-Rom einsche Keizerrijk. Stichting van het Turksche rijk in Europa.

Het Latijnsche rijk, dat in 1204 na de inneming van Konslan-linopel door de kruisvaarders was ontstaan , was zooals vroeger (bl. 172) gezegd is, in 1261 weder veroverd door Michael Pa-leologus, die het Byzantijnsche of Oostersch-Romeinsche keizerrijk herstelde, en wiens opvolgers nog ongeveer twee eeuwen regeerden, totdat dit laatste overblijfsel van de vroegereRomein-sche wereldheerschappij vernietigd werd door de Osmanen of Oltomanen , een Turkschen stam, die op de puinhoopen daarvan het thans nog bestaande Mahomedaansche keizerrijk Turkije, ook het Ollomanisch rijk genoemd, stichtten.

De Osmanische Turken , oorspronkelijk uit de streken ten oosten der Kaspische Zee afkomstig, waren omtrent het midden der dertiende eeuw, ten tijde dat Gengis-khan met zijne Mongolen zijne verwoestende tochten door Azië maakte (bi. 175), westwaarts gedrongen , en hadden later den Sultan der Seldschukken groote diensten bewezen in zijn oorlog tegen de Grieken in Klein-Azië. Tot belooning werd hun eene landstreek ter woon aangewezen , en van daar uit maakten zij steeds meer veroveringen, zoodat hun Kalif Osman of Otman, omtrent 1300, toen het rijk der Seldschukken ten onder gegaan was, als onafhankelijk vorst over een uitgestrekt gebied in Klein-Azië regeerde.

De inwendige verdeeldheid in het Byzantijnsche rijk, dat door onophoudelijke twisten over de troonsopvolging en godsdienstgeschillen verzwakt werd, gaf den opvolgers van Osman, die den titel van Sultan en Padidscha, dat is hoofd- van den Godsdienst, voerden, gelegenheid zich voortdurend ten koste der Christenen uit te breiden, totdat zij eindelijk naar Europa overstaken , en in 1357 door de verovering van Gallipoli vasten voet in het Byzantijnsche rijk verkregen. Vier jaren later (1361) viel ook Adri-anopel in hunne handen , en werd deze stad de hoofdplaats van het Turksche gebied in Europa, dat in den beginne voornamelijk in het noorden van het tegenwoordige Turkije, in Thracië en Macedonië werd uitgebreid.

Onder sultan Bajasid I (1382—1403), om de snelheid zijnor overwinningen Ilderim (de bliksem) bijgenaamd, drongen de TV-

-ocr page 231-

219

ken zoover in het noorden door , dat verscheidene Europeesche vorsten eindelijk besloten , gevolg te geven aan het herhaald en dringend verzoek om hulp van Sigismund , koning van Hongarije (bl. 210), die door een gezantschap naar Fra«AryA de steeds aangroeiende gevaren, waarmede de geheele Christenheid bedreigd werd, deed afschilderen. Een aanzienlijk leger van Fransehen, Duüschers en Hongaren werd bijeengebracht, en trok in 1396 onder aanvoering van Sigismund den Turkschen sultan te gemoet. Bij Nikopolis kwam het tot een slag, waarin Bajasiu eene volkomen overwinning behaalde, die zijne heerschappij in Europa bevestigde (1).

Nagenoeg het geheele Byzantijnsche rijk kwam in zijne macht: de Keizer moest voor het bezit van een gebied, dat niet veel meer dan Konslanlinopel en het omliggende land bevatte, aan den Turkschen Sultan eene jaarlijksche schatting betalen, en hem vier moskeeën afstaan voor de godsdienstoefening der vele Turken , die zich reeds in de hoofdstad bevonden.

Korten tijd daarna zou het echter nog mogelijk geweest zijn de Turksche heerschappij weder te vernietigen, daar Bajasili omtrent 1400 in een allergevaarlijksten oorlog gewikkeld werd met een nieuwen vijand, die onverwachts uit het hart van Asië kwam opdagen. Dat was Timur Lexk of Tamerlan , khan (opperhoofd) der Tartaren , die zich, evenals Gengis-khan omtrent anderhalve eeuw vroeger, door eene reeks van gelukkige oorlogen tot beheei-scher van een groot gedeelte van Azië had weten te verheffen. Met zijne allesvernielende horden was hij uit Tartarije voorwaarts gedrongen, en had onder het plegen van de onmenschelijkste wreedheden een rijk gesticht, dat zich van den muur van China tot aan de Middellandsche Zee en van het binnenste van Rusland tot aan de grenzen van Egypte uitstrekte.

Door de bescherming, die sultan Bajasid aan een door Tamerlan verdreven vorst verleende, kwam het tusschen de twee geweldige veroveraars tot eene botsing. Bajasid snelde naar Azië , en in Juli 1402 kwatn het bij Angora tot een bloedigen slag, waarin de Tartaren, die zesmaal sterker waren dan de Turken,

(1) De kracht der Turksche legers werd hoofdzakelijk vermeerderd door een korps voetvolk, dat in 1360 was opgericht, en voornamelijk samengesteld was uit de krachtigste jongelingen der overwonnen volken, die ia het Maho-medaansche geloof werden opgeleid. Zij droegen den naam van Jenitscheri (nieuwe troepen), waarvan de naam Janitsaren, die hun in Europa gegeven werd , afkomstig is.

-ocr page 232-

220

ile overwinning behaalden, en Bajasid zelf gevangengenomen werd. Hij stierf in het volgend jaar, en daar ook Tameklan kort daarna overleed, brak er een tijdvak van regeeringloosheid aan, gedurende hetwelk de zonen van Bajasid , de stadhouders van Tamerlan en de kleinere vorsten des lands elkander onderling hardnekkig beoorloogden.

Wanneer toen een krachtig vorst op den Byzantijnschen troon gezeteld had, en de staten van westelijk Europa hunne onderlinge twisten en oneenigheden hadden kunnen ter zijde stellen om met dezelfde veerkracht tegen de Turken op te rukken, waarmede in vroegere eeuwen Karel Martel en Karel de Groote tegen de Saracenen in Spanje te werk gingen, dan ware de vestiging van eene Mahomedaansche heerschappij in Konslantinopel, die in de volgende eeuwen zooveel ellende over Europa brengen zou, nog te verhinderen geweest. Doch het gunstige oogenblik ging ongebruikt voorbij. Mahomed I, de jongste zoon van Bajasid, had zich in 1413 weder met geweld van wapenen in het bezit van den troon zijns vaders hersteld; het machtige rijk van Tamerlan ging ten gevolge van hevige binnenlandsche oorlogen te niet, en met vernieuwde kracht drongen de Turken in Europa door. Sultan Amurad II (1421—1451), de zoon van Mahomed I, wendde zich voornamelijk noordwaarts naar de zijde van Hongarije, doch werd in zijne verovering gestuit door de dapperheid van George Cas-trtota , den vorst van Epirus, wien de Turken om zijne dapperheid den bijnaam van Skanderbeg (vorst Alexander) gegeven hebben , en Hunyades Corvinus , woiwode (of hertog) van Zevenbergen , opperbevelhebber van het leger van Ladislaus VI, koning van Polen en Hongarije. Beiden verwierven zich door hunne uitstekende heldendaden onsterfelijken roem, en waren gedurende vele jaren de schrik der Turken, die door hen belet werden verder in Europa door te dringen.

Eindelijk was het oogenblik gekomen, dat aan het Byzantijn-sche rijk de laatste slag zou worden toegebracht. Mahomed II, die zijnen vader Amurad in 1451 opvolgde, besloot Konstanlino-pel tot de hoofdstad van het Turksche rijk te maken. In April 1453 sloeg hij er het beleg voor, en hoezeer de laatste Keizer van het Oostersch-Romeinsche ryk , Constantijn Paleologus , zich met de weinige hulpmiddelen , die hij bijeen kon brengen , heldhaftig verdedigde, was hij niet in staat zich tegen de overmacht staande te houden. In de laatste dagen van Mei werd de stad stormenderhand veroverd, Constantijn stierf den heldendood, en Mahomed bracht den zetel van het Ollomanische rijk naar Konslantinopel over.

-ocr page 233-

221

Zijne geheele verdere regeering was eene aaneenschakeling van oorlogen, en hoezeer hij in het noorden door den heldenmoed van Skanderbeg en Hunyades , en van diens dapperen zoon Matthias Corvinus , in zijne veroveringen gestuit werd, maakte hij zich achtereenvolgens meester van al die gedeelten van het schiereiland , die nog niet aan hem onderworpen waren. In 1480 veroverden de Turken zelfs Olranlo in Italië, waaruit zij wel is waar spoedig verdreven werden, maar hetgeen toch een begin van uitvoering was van Mahomed's plan om zich meester te maken van Rome, het middelpunt van den Christelijken godsdienst, dien h'j zwoer van de aarde te zullen verdelgen. Tot geluk van Europa stierf hij kort daarop (1481), en liet de regeering na aan zijnen vredelievenden zoon Bajasid II (1481—1513).

§ 16. Het Noorden en Oosten van Europa in de \Me en

15de eeuw.

In de Noordsche rijken heerschte in de 14de eeuw eene steeds toenemende verwarring; de hinnenlandsche partijschappen, onophoudelijke twisten over de troonsopvolging, aanmatigingen van den adel, die meer en meer macht zocht te verkrijgen , dat alles waren oorzaken van voortdurende onrust en verval. Eindelijk echter scheen er een gelukkiger tijdperk te zullen aanbreken, toen Margaretha koningin van Denemarken, die ook/in Zweden en /quot;Noorwegen de kroon verworven had, in het jaar 1397 de drie rijken door de zoogenaamde Unie van Calmar vereenigde, en met uitstekend beleid, waardoor zij den eernaam van de Semiramis van het Noorden verwierf, het bewind voerde. Na haren dood in 1412 verdween echter de eenheid, welke zij in het uitgestrekte rijk had trachten te brengen, en bleek het, dat het onderscheid in taal, zeden en gewoonten tusschen de drie natiën te groot was om eene duurzame vereeniging mogelijk te maken. Herhaaldelijk trachtten Noorwegen en Zweden zich aan de Deensche heerschappij te onttrekken , waarvan telkens bloedige oorlogen het gevolg waren. Eene bepaalde scheiding kwam evenwel niet tot stand. Noorwegen bleef onder het onmiddellijk bestuur der Deensche koningen , en in Zweden voerde namens hen een zoogenaamde Rijksbestuurder het bewind. Bij het einde der middeleeuwen regeerde koning Johan II in de drie rijken.

In Hongarije stierf het stamhuis van Anjou (bl. 189) reeds in 1382 met Lodewijk den Groote, den zoon van Karel Robert ,

-ocr page 234-

222

uit. Zijn schoonzoon Sigismünd , die later Keizer van Duilschland werd (bl. 209), verkreeg de kroon, die hij in 1437 aan den gemaal zijner dochter, koning Ladisiaus van Polen naliet. Toen diens opvolger in 1458 kinderloos was overleden, werd Matthias Corvinus (bl. 220) tot Koning gekozen, die zich niet alleen door zijne voorspoedige oorlogen tegen de Turken beroemd maakte, maar ook door het aanmoedigen van handel, nijverheid, wetenschap en kunst, de welvaart van zijn rijk bevorderde.

De Magnaten of aanzienlijken onder den Hongaarschen adel, die er voortdurend op uit waren hun eigen macht ten koste van die des konings en van het volk te vergrooten, bewerkten bij den dood van Matthias Corvinos, dat Ladislaus II, de zwakke koning van Bohemen, tot koning van Hongarije gekozen werd (1490). Gedurende zijne krachtelooze regeering geraakte het bestuur bijna geheel in handen van den hoogen adel, terwijl het volk nagenoeg tot een toestand van lijfeigenschap werd teruggebracht.

Rusland, sedert de eerste helft der 13de eeuw aan de Mongolen onderworpen (bl. 189), was niet in staat zich in de beide volgende eeuwen van dat juk te ontslaan. Eerst in het jaar 1462 gelukte het den grootvorst van Moskou, Iwan Wasiljewitsch den Groole, zich van de schatplichtigheid aan de Mongolen te bevrijden , en verschillende vorstendommen tot één rijk te vereenigen. Door het uitvaardigen van nieuwe wetten, door het regelen van de erfopvolging, en door het aanmoedigen van nijverheid, bevorderde hij de beschaving onder zijne nog weinig ontwikkelde onderdanen, en legde den grond tot de latere grootheid van het Russische rijk.

In Polen was in het jaar 1370 het stamhuis der Piasten (bl. 188) uitgestorven, en de kroon opgedragen aan Lodewuk den Groote, koning van Hongarye (bl. 221). Bij diens dood in 1382 werd zijn schoonzoon Jagello , hertog van Lillhauen, tot koning gekozen, die zijn hertogdom met het koninkrijk Polen vereenig-de , en wiens geslacht, dat der Jagellonen genoemd, bijna twee eeuwen aan het bestuur bleef.

In het jaar 1466 werd de orde der Duitsche ridders (bl. 187) gedwongen een groot gedeelte van Pruisen aan Polen af te staan, en voor het overige gedeelte den Koning van Polen als leenheer te erkennen. De staatsregeling van Polen was hoogst gebrekkig en gaf aanleiding tot onophoudelijke binnenlandsche onlusten, terwijl zij tevens eene krachtige ontwikkeling van het volk belette.

-ocr page 235-

223

De macht des Konings was zeer beperkt door de voorrechten van den adel, die op de rijksdagen over nagenoeg alle belangen tan het rijk geraadpleegd moest worden. De edellieden en de hooge geestelijkheid beschouwden alleen zich zeiven als de eigenlijke burgers van den staat; het overige volk verkeerde ongeveer in een toestand van slavernij, zoodat een vrije burgerstand, die de kern van eene goed ingerichte maatschappij moet vormen, niet bestond. Door de uitgebreide macht, welke de rijksvergaderingen bezaten , was de regeering in zeker opzicht aristocra-tisch-republikeinsch, en was Polen eigenlijk eene republiek met een door den adel verkozen koning aan het hoofd. Bij het einde der middeleeuwen was koning Johan I aan de regeering.

Met dit overzicht van den toestand der verschillende Europee-sche staten op het einde der 45de eeuw , besluiten wij de geschiedenis der middeleeuwen. Ruim 1000 jaren waren verloopen sedert de woeste, doch krachtige Germaansche stammen het ineenstortende Westersch-Romeinsche rijk ten val hadden gebracht. Uit den toestand van beroering en verwarring , die daardoor in geheel Europa ontstond , verhieven zich langzamerhand de verschillende nieuwe staten van dat werelddeel, wier ontwikkeling in de vorige bladzijden beschreven is. Op het tijdstip dat de nieuwe geschiedenis eenen aanvang neemt, had zich in het grootste gedeelte van Europa eene geregelde maatschappij gevestigd ; de eigenlijke lijfeigenschap was verdwenen en had langzamerhand plaats moeten maken voor een opkomenden burgerstand , die, door nijverheid en vooruitgaande beschaving, de wezenlijke kracht der volken vermeerderde.

Van groot belang voor de ontwikkeling van den koophandel was de Hanze, waarvan reeds op bl. 178 met een enkel woord gesproken is. Dat verbond tot onderlinge bescherming , hetwelk omstreeks het midden der 43de eeuw oorspronkelijk door de aanzienlijke handelplaatsen Hamburg en Lu hek -was gesloten , maar zich weldra aanmerkelijk uitbreidde, zoodat er in de 14de eeuw reeds meer dan zeventig koopsteden in verschillende landen toe behoorden werd weldra zoo machtig, dat het zyne vloten en legers niet alleen tot bescherming van den handel gebruikte, maar zich ook meer dan eens krachtig kon doen gelden in de staatkundige aangelegenheden van Europa. In de eerste helft van de 15de eeuw bezat de Hanze eene vloot van 248 schepen met 12000 soldaten.

De uitvinding der vuurwapenen, die men reeds in de eerste helft der 14de eeuw bij de legers begon in te voeren, had in 'de laatste tyden der middeleeuwen de overwegende macht van den

-ocr page 236-

224

krijgshaftigen adel aanzienlijk verminderd , daar noch de persoonlijke dapperheid , noch de stalen wapenrustingen en sterk gebouwde kasteelen der ridders tegen de kracht van het buskruit bestand waren , terwijl de burgerij zich overal tot handhaving harer voorrechten en tot verdediging barer steden, in de behandeling van het schietgeweer oefende. Ook kunsten en wetenschappen , die in de eerste ongunstige tijden der middeleeuwen tot een diep verval waren geraakt, waren in de laatste eeuwen meer en meer tot bloei gekomen. Allerwegen waren universiteiten en scholen opgericht, en de uitvinding der boekdrukkunst door Laurens Koster te Haarlem (1423) had de zegenrijkste gevolgen, daar hierdoor kennis en beschaving, die in de middeleeuwen slechts het deel waren van enkelen, onder alle standen der samenleving konden verbreid worden.

Op de Europeesche maatschappij , zooals zij op het einde der middeleeuwen was samengesteld, oefenden twee gebeurtenissen, de ontdekking van Amerika in het laatst der 15de en de kerkhervorming in het begin der 16de eeuw, zulk een groeten invloed uit, dat daarmede een nieuw tijdperk in de wereldhistorie wordt Teopend, en dus de Nieuwe Geschiedenis met de eerste dier beide gebeurtenissen, in het jaar 1492, een aanvang neemt.

-ocr page 237-

TIJDREKENKUNDIG OVERZICHT

DER

VOO R N A A M S T E G E B E U R T E N IS S E N.

OUDE GrESCHIEDBNIS.

Jaren vuor Christus' {jeboorte.

3600 Menes, de stichter van Memphis .... 3000 Cheops bouwt de groote pyramide .... 2100 Nimrod, de eersle koning van het Babylonische rijk.

Inval der Hyksos in Egypte ..... 2000 Ninus , stichter van het Assyrische rijk, onderwerpt Babyion 7 Bloei van de Phoenicische stad Sidon Abraham vestigt zich in Palestina ....

1800 De Israëlieten vestigen zich in Egypte

J600 Cecrops sticht Athene......

1540 Cadmus sticht Thebe......

1450 Dood van Mozes .......

1400—900 Heldentijdperk der Grieken ....

1392—1320 Regeering van Sesostris ....

1350 Pelops vestigt zich in den Peloponnesus .

1250 Tocht der Argonauten ......

1200 Beleg van Troje . ......

1100—1058 Regeering van Saul .....

1100 Terugkomst der Heracliden.....

1068 Dood van Codrus .......

1058 David tot koning van Israël gezalfd.

1017—979 Regeering van Salomo.....

1000 Grootste bloei van Tyrus .....

Homerus, de grootste der Grieksche dichters 975 Het Isra(!lietische rijk in twee deelen gesplitst. 888 Wetgeving van Lycurgus in Sparta 776 Begin van de Grieksche tijdrekening der Olympiaden J- 15

-ocr page 238-

226

Bladz.

770 Israël wordt schatplichtig aan Assyrië . ... 8

753 Stichting van Rome........... . 64

743 Eerste oorlog tusschen de Spartanen en de Messeniërs . 32

740 Juda wordt schatplichtig aan Syrië.....8

735 De Ethiopiërs onder Sabako veroveren Egypte .li

735 Syrakuse door de Doriërs op het eiland Sicilië aangelegd. 46

722 Israël door Salmanassar veroverd.....18

717 Dood van Romulus........66

700 Regeering van Numa Pompilius......66

(j8fi_670 Tweede Messenische oorlog.....32

665 Psammetichus vernietigt de Dodekarchie in Egypte. . ii 650 De Perzen door de Meders onderworpen . . . .19 Regeering van Tullus Hostilius . . . . . .66

625 Regeering van Ancus Martius......67

624 Wetgeving van Draco te Athene . . .34

606 Ondergang van het Assyrische rijk onder Sardanapalus . 8 600 Regeering van Necho, koning van Egypte . .11

Regeering van Tarquinius Priscus.....67

594 Wetgeving van Solon te Athene.....34

590 Tyrus door Nebukadnezar belegerd.....14

586 Nebukadnezar verovert Jeruzalem . . . 8 en 18 560 Pisistratus werpt zich te Athene als tyran op . . .36

558 Gyrus sticht het Perzische rijk......20

550 Regeering van Servius Tullius......67

548 Cyrus verovert Lydië.......20

540 Cyrus verovert Tyrus.......15

539 Cyrus verovert Babyion en vernietigt het Babylonische

rijk.........9 en 20

538 De Joden keeren uit Babyion naar Jeruzalem terug. . 18 533 Tarquinius Superbus komt aan de regeering . . .68

529 Dood van Cyrus........20

527 Dood van Pisistratus........37

525 Cambyses verovert Egypte . . . . 11 en 20

521 Dood van Cambyses........21

510 Hippias uit Athene verdreven......37

509 Tarquinius Superbus uit Bome verjaagd. Invoering van den

republikeinschen regeeringsvorm.....69

Alle burgers in Athene verkrijgen gelijke rechten . . 37

507 Heldendaad van Mucins Scaevola.....70

500 Boeddha verkondigt eene nieuwe godsdienstleer inlndië . 6 Confucius verkondigt zijne leer in China .... 4

-ocr page 239-

227

496

Slag bij Marathon.....

Xerxes trekt met een leger naar Griekenland Heldendood van Leonidas. Zeeslag bij Salamis.

Slag bij Plataea......

Themistocles uit Athene verbannen .

Dood van Pausianas.....

Oorlog tusschen Sparta en Athene .

De tienmannen te Rome met de vervaardiging van een

wetboek belast.........73

445 Vrede van Pericles tusschen Sparta en Athene. . . 43

449—429 Pericles aan het hoofd van het bestuur te Athene . 44

449 De tienmannen uit Rome verbannen.....74

431—404 Peloponnesische oorlog......45

421 Vrede van Nicias........45

415 Alcibiades vertrekt met eeneAtheensche vloot naar Syrakuse 46 413 Hervatting van den Peloponnesischen oorlog . , .46

411 Alcibiades keert uit zijne ballingschap naar Athene terug. 47

405 Lysander vernietigt de A theensche vloot bij de AigosPotamos 47 404 Schrikbewind der dertig tjrannen te Athene . . .47 403 Thrasybulus bevrijdt Athene van de dertig tyrannen . 47

401 Slag bij Cunaxa. Terugtocht der tienduizend Grieken . 49

400 Dood van Socrates........48

. 49 . 79

. 75

. 50

BI adz.

De Grieksche volkplantingen in Kiein-Azië staan tegen de

Perzen op..........38

De Plebejers te Rome trekken naar den Heiligen Berg . 72 Mardonius trekt met een Perzisch leger naar Griekenland. 38 Coriolanus belegert Rome aan het hoofd van de Volsken. 72

. 38 . 40 . 41 . 42 . 43 . 42 . 43

494 492

m

490 480

479 471 469 457 453

Schrikbewind der dertig tjrannen te Athene Thrasybulus bevrijdt Athene van de dertig tyrannen Slag bij Cunaxa. Terugtocht der tienduizend Grieken Dood van Socrates .......

Oorlog tusschen de Spartanen en de Perzen

Dionysius, tyran van Syrakuse.....

396 Camillus verovert Veji......

394 Slag bij Coronea........

389 De Romeinen bij de Allia geslagen. Brennus bezet Rome. 75

387 Vrede van Antalcidas........50

382 De Spartanen bezetten den burg van Thebe met krijgsvolk. 51

379 Begin van den Thebaanschen oorlog.....51

371 Slag bij Leuctra.........51

362 Slag bij Mantinea . . . . ,. . . .52

Dood van Epaminondas.......52

357—346 De Phocensische oorlog......53

346 Philippus van Macedonië in het Verbond der Amphictyonen opgenomen..........54

-ocr page 240-

228

Biadz.

343—290 Oorlog tusschen de Romeinen en de Samnieten. . 76 338 Philippus van Macedonie overwint de Grieken bij

Chaeronea..........54

336 Dood van Philippus van Macedonië.....54

334 Alexander de Groote trekt naar Perzië . . . .55

333 Slag bij Issus .........55

332 Hardnekkige verdediging van Tyrua . . . 15 en 55

331 Slag by Arbela.........55

330 Dood van Darius Codomannus......56

Antipater onderdrukt een opstand van de Spartanen tegen

de Macedonische heerschappij......58

326 Alexander overwint Porus.......56

325 Alexander keert terug naar Babylon.....56

323 Dood van Alexander den Groote.....57

32i Dood van Perdiccas ... . . . . . .57

317 Agathocles wordt tyran Syrakuse......79

312 Seleucus sticht het rijk der Seleuciden . . . .58

301 Slag by Ipsus.........58

300 De plebejers te Rome verkrijgen dezelfde rechten als de patriciërs. ... ....... 74

289 Dood van Agathocles, tyran van Syrakuse . . .79

283—246 Regeering van Ptolemaeus II.....61

283 De Etruskers door de Romeinen overwonnen . . .76 281 Pyrrhus komt de Tarentijnen in den oorlog tegen Rome

te hulp ..........77

De Mamertynen maken zich meester van Messina . . 79 278 Pyrrhus ondersteunt Syrakuse tegen de Karthagers . 78 en 79 276—240 Regeering van Antigonus Gonatas, koning van Macedonië ...........59

275 Nederlaag van Pyrrhus bij Beneventum . . . .78

270 Hiëro wordt koning van Syrakuse.....79

264 De Manaertijnen sluiten een verdrag met Rome. Begin van

den eersten Punischen oorlog......79

262 Agrigentum door de Romeinen veroverd . . .80

260 Duïlius overwint de Karthaagsche vloot . . . .80

256 Regulus steekt naar Afrika over.....80

250 Dood van Regulus........81

247—222 Regeering van Ptolemaeus III.....61

241 Einde van den eersten Punischen oorlog . . . .81 236 Cleomenes wordt koning van Sparta . . . . .59 229 Oorlog tusschen Sparta en het Achaïsch verbond . . 60

1

-ocr page 241-

229

Rlad/.

225 Het Achaïsch verbond roept de hulp van Macedonië in . GO 223—187 Regeering van Antiochus den Groote, koning van

Syrië ........61 en 80

223 Hasdrubal sticht in Hispanië een Nieuw-Karthaagsch rijk . 81 222 De Spartanen bij Sellasia door de Macedoniërs geslagen . 60 221 Philippus III wordt koning van Macedonië . . .85 221—215 Oorlog tusschen bet Achaïsche en het Aetolische

verbond..........00

220 De Galliërs in het noorden van Italië aan de Romeinen

onderworpen.........81

219 Hannibal verovert Saguntum......82

218 Begin van den tweeden Punischen oorlog . . .82 Tocht van Hannibal over de Alpen. Hij overwint de Romeinen bij den Tessino en bij de Trebia . . .82 217 Nederlaag van de Romeinen bij het meer Trasimenus . 82 216 Nederlaag van de Romeinen bij Gannae . . . .83 Philippus III van Macedonië sluit een verbond met Hannibal 85 215 Hiëronymus , koning van Syrakuse, sterft . . .83 212 Syrakuse door de Romeinen veroverd. Dood van Archimedes 84 210—206 Cornelius Scipio doel de Romeinsche wapenen in

Hispanië zegevieren .......84

203 Hannibal naar Karthago teruggeroepen . . .84

202 Nederlaag van de Karthagers bij Zama . . .85

201 Einde van den tweeden Punischen oorlog . .85

200 De Romeinen verklaren den oorlog aan Macedonië . . 86 198 De Joden aan Syrië onderworpen . . . . .61 197 Macedonië wordt door de nederlaag bij Cynocephalae tot

den vrede met Rome gedwongen.....86

196 Hannibal vlucht naar Antiochus III van Syrië . . 85 192 Antiochus III verklaart den oorlog aan Rome . . 86 190 Hij wordt door de nederlaag bij Magnesia tot den vrede

gedwongen.............86

187 Antiochus III sterft . . ... . .61

183 Hannibal sterft.........87

167 Opstand der Joden onder de Maccabeërs . . .62 151 Oorlog tusschen de Grieken en de Romeinen . . .87 149 Begin van den derden Punischen oorlog . . . .88 146 Karthago veroverd en bij het Romeinsche rijk ingelijfd . 88 Mummius verovert Korinthe. Griekenland tot eene provincie van het Romeinsche rijk gemaakt . . . .87 133 Verovering van Numantia.......89

-ocr page 242-

230

Biadz.

Dood van Tiberius Gracchus......91

130 Klein-Azië als eene provincie bij het Romeinsche rijk ingelijfd ...........87

124—63 Regeering van Mithridates, koning van Pontus . 93

121 Dood van Gajus Gracchus.......91

111 De Romeinen verklaren den oorlog aan Jugurtha, koning

van Numidië.........92

107 Aristobulus neemt den titel van Koning der Joden aan . 62 Marius verkrijgt het opperbevel over het leger tegen Numidië 92

104 Dood van Jugurtha........92

101 Marius overwint de Gimbren en Teutonen . . .92

100 Marius wordt uit Rome gebannen.....92 -

90—88 Oorlog der bondgenooten tegen Rome . . .93 87 Mithridates sluit met verscheidene Grieksche staten een verbond tegen Rome........94

80 Dood van Marius........94

84 Sulla herstelt het gezag van Rome in Griekenland en Klein-Azië ...........95

8i—80 Schrikbewind van Sulla te Rome . . . .95

78 Dood van Sulla........95

Oorlog van de Romeinen tegen de zeeroovers in den Archipel 96

73 Slavenopstand onder Spartacus......96

72 Overwinning van Pompejus in Hispanië . . .96

67 Pompejus brengt de zeeroovers tot onderwerping . . 96 66 Pompejus vervangt Lucullus in het opperbevel tegen Mi

thridates ..........97

63 Jeruzalem door de Romeinen veroverd . . .97

Samenzwering van Gatilina......98

60 Het eerste driemanschap te Rome.....99

58—50 Gaesar's veldtochten in Gallië.....100

55 Pompejus tot stadhouder van Hispanië en Grassus tot stadhouder in Syrië benoemd......99

53 Grassus door de Parthen gedood.....99

52 Pompejus wordt consul.......100

49 Gaesar trekt den Rubico over.....101

48 Pompejus in Egypte vermoord . . . . .102 47 Gleopatra wordt koningin van Egypte . . .102

44 Dood van Gaesar........103

43 Het tweede driemanschap te Rome. . . . .104

42 Brutus en Gassius bij Philippi geslagen .... 104 31 Zeeslag bij Actium .......105

-ocr page 243-

231

Riadz.

30 Egypte als eene provincie bij het Romeinsche rijk ingelijfd. 105 30—6 (na Chr.) Regeering van Herodes, koning der Joden. 62 , 97 13 Oorlog tusschen de Romeinen en Germanen . . . 100 Jezus Christus wordt te Bethlehem geboren . . . .100

Jaren na Christus* geboorte.

6 Het Joodsche land bij het Romeinsche rijk ingelijfd. . -110 9 Arminius vernietigt het leger van Varus in het Teutobur-

ger woud..........107

14—17 Veldtochten van Germanicus.....107

14—37 Regeering van Tiberius......108

33 Christus te Jeruzalem gekruisigd.....110

37—41 Regeering van Caligula . . . . . .108

41—54 Regeering van Claudius......108

54—08 Regeering van Nero.......108

08 Galba door het leger tol keizer uitgeroepen . . . 109

69 Opstand van verscheidene Germaansche stammen onder Claudius Civilis.........111

70—79 Regeering van Vespasianus.....110

70 Verwoesting van Jeruzalem......111

Cerealis maakt een einde aan den opstand in Germanië . 111

79—81 Regeering van Titus.......112

79 Verwoesting van Herculanum en Pompeji. . . . 112

81—96 Regeering van Domitianus......112

96—98 Regeering van Nerva.......112

98—117 Regeering van Trajanus. Het Romeinsche rijk komt tot zijne grootste uitgebreidheid . . . .112

117—138 Regeering van Hadrianus.....112

138—161 Regeering van Antoninus Pius . . . .112 161—180 Regeering van Marcus Aurelius . . .112

180'—192 Regeering van Comodus. . . . . .113 218—222 Regeering van Heliogabalus ..... 114 222— 235 Regeering van Alexander Severus. Stichting van het

rijk der Sassaniden........114

260 Stichting van het Palmyreensche rijk . . .115

267 Zenobia wordt koningin van Palmyra . . .115

270—275 Regeering van Aurelianus.....114

312 Constantijn de Groote neemt den Christelijken godsdienst aan 110

325 Kerkvergadering te Nicaea......110

329 Byzantium tot de hoofdstad van het Romeinsche rijk gemaakt...........117

337 Dood van Constantijn.......117

-ocr page 244-

232

nia.lz.

3(51 — 363 Regeering van Julianus den Afvallige . . \\~

375 De Hunnen verdrijven de Gothen uit hunne woonplaats

tusschen den Donau en den Don.....1-17

395 ïheodosius de Groote verdeelt bij zijnen dood het rijk in

twee deel en.........118

403 Stilico verdedigt Italië tegen de invallen der West-Gothen

onder Alarik.........119

407 Verwoestingen door de Germanen in Gallic aangericht . 119 412 De West-Gothen stichten een rijk in het zuiden van Gallië. 119 430 Genserik sticht een Wandaalsch rijk op de noordkust van

Afrika . . . . . . . .119

451 Aëtius overwint de Hunnen in de Catalaunische vlakte. 120 453 Dood van Attila. Ondergang van het Hunnenrijk. . 120 455 Rome door de Wandalen geplunderd .... 120 476 Ondergang van het Westersch-Romeinsche rijk . 120

GESCHIEDENIS DER MIDDELEEUWEN.

476 Odoacer neemt den titel van koning van Italië aan . 123 481 Clovis volgt zijnen vader Ghilderik op ... . 125 486 Clovis vernietigt het rijk van Syagrius .... 125 493 Dood van Odoacer. Theodorik sticht in Italië een Oost-

Gothisch rijk.........124

496 Clovis onderwerpt de Allemanneu.....125

511 Dood van Clovis........125

534 De Franken maken zich meester vaa het grondgebied der West-Gothen ten noorden der Pyreneën, en voegen Bour-gondië bij hun rijk ........ 125

Belisarius onderwerpt het rijk der Wandalen . . 124

555 Het Oost-Gothische rijk tot eene provincie van het Oos-

fersch-Romeinsche keizerrijk gemaakt Jtf tvy-fC, ■ .124 568 De Longobarden dringen Italië binnen . . . .124 622 Vlucht van Mahomed van Mekka naar Medina . .128

632 Dood van Mahomed.......129

639 De Kaiif Omar I verovert Palestina en sticht eene beroemde moskee te Jeruzalem.......130

641 Omar I verovert Egypte.......130

642 Perzië door de Arabieren veroverd.....130

669—676 Konstantinopel door de Arabieren tevergeefs belegerd .........130

-ocr page 245-

233

711 De Arabieren steken onder Tarik naar Spanje over. Veldslag bij Xeres de la Frontera . . . . . .132 714 Karei Martel volgt zijnen vader Pepijn van Herstal als

Hofmeier op.........-120

732 Karei Martel verslaat de Arabieren tusschen Tours en

Poitiers..........133

741 Pepijn de Korte volgt zijnen vader Karei Martel als

Hofmeier op.........135

752 Pepijn de Korte in plaats van Ghilderik III tot koning

uitgeroepen.........135

759 Abdarrahman werpt zich als onafhankelijk beheerscher

van het Mahomedaansche rijk in Spanje op . . . 133 768 Troonsbeklimming van Karei den Groote . . . 136 772—804 Oorlog van Karei den Groote tegen de Saksers . 136 774 Karei de Groote onderwerpt het Longobardische rijk . 137 778 Karei de Groote verovert een gedeelte van Spanje tot aan

den Ebro..........137

786—809 Regeering van den kalif Haroen al Rasjid . . 154 800 Karei de Groote door den Paus tot Roomsch-Keizer gekroond ..........138

814 Dood van Karei den Groote. Zijn zoon Lodewijk de Vrome volgt hem op........-141

817 Lodewijk de Vrome verdeelt hel rijk tusschen zijne drie

zonen...........141

826—836 Regeering van Egbert, koning van Engeland . 145 840 Dood van Lodewijk den Vrome . . . .141 843 Verdeelingsverdrag van Verdun . . . . .142 862—879 Regeering van Rurik, den grondlegger van het Russische rijk.........153

871—901 Alfred de Groote, koning van Engeland . . 145 873 De Karolingische stam in Lotharingen en Italië sterft uit . 147 898—929 Regeering van Karei den Eenvoudige . . 140

911 De Karolingische stam in Duitschland sterft uit met Lodewijk het Kind. Koenraad van Frankenland tot koning

van Duitschland verkozen......147

919 Hendrik de Vogelaar wordt Koning van Duitschland . 148 936 Otto de Groote volgt zijnen vader Hendrik den Vogelaar op. 148 962 Otto de Groote verkrijgt van den Paus den titel van Roomsch-Keizer........14«)

986 Sueno de Gelukkige wordt Koning van Denemarken . 144

987 Hugo Gapet maakt zich van de Frankische kroon meester. 147

-ocr page 246-

234

Bladz.

1000 (omstreeks) De Seldschukken vestigen zich in het gebied

der Kalifen van Bagdad.......155

1013 Sueno de Gelukkige verovert Engeland . . .146

1014 Kanoet volgt zijnen vader Sueno den Gelukkige in Denemarken en Engeland op......146

1024 Het Saksische koningshuis in Duitschland sterft uit. Koen-raad , hertog van Rijn-Frankenland, de eerste Duiische Keizer uit het Frankische huis.....149

1056—1100 Regeering van Hendrik IV, keizer van Duitschland ..........149

1061 Philips I wordt Koning van Frankrijk . . . .155

1066 Slag bij Hastings. Willem van Normandije verovert Engeland ..........146

1076 Hendrik IV door paus Gregorius VII in den ban gedaan. 150

1077 Boetedoening van Hendrik IV te Ganossa. Rudolf van Zwaben door de vijanden van Hendrik IV tot Koning van Duitschland uitgeroepen......151

1078—1085 Veldtocht van Alphonsus VI tegen Toledo. . 158

1087 Dood van Willem den Veroveraar. Hij wordt in Engeland door zijnen zoon Willem II, en in Normandije door zijn zoon Robert opgevolgd ......157

1094 Hendrik van Bourgondië door Alphonsus VI van Cas-tilië met de landstreek tusschen de Mincio en de Douro beleend...... . . . .159

1095 Paus Urbanus II roept op de kerkvergadering te Pia-cenza de geheele Christenheid op tot den oorlog tegen de Mahomedanen . ......152

Prediking van Peter van Amiens.....160

1096 Eerste kruistocht........161

1099 Jeruzalem door de kruisvaarders veroverd. Godfried van Bouillon, koning van Jeruzalem.....161

1100 Dood van Godfried van Bouillon . . . .163

1106 Hendrik IV sterft. Zijn zoon Hendrik V volgt hem op. 153

1137 Lodewyk VII beklimt den Franschen troon . . 163 Het graafschap Gatalonië met het koninkrijk Arragon vereenigd......... 185

1138 Koenraad van Hohenstaufl'en tot koning van Duitschland gekozen..........163

1139 Roger van Sicilië sticht een bloeiend koninkrijk in Be-neden-Italië.........165

1144 Edessa door den Kalif Noureddin veroverd . . . 163

-ocr page 247-

235

Hladz.

1147 Uitbreiding van Portugal door de verovering van Lissabon ..........186

H47—1149 Tweede kruistocht......163

4-152—H90 Regeering van Frederik Barbarossa . . . 165 1154 Het huis van Plantagenet komt in Engeland aan de regeering ..........166

1180 Philips Augustus wordt koning van Frankrijk . . 167 1183 Frederik Barbarossa erkent het Italiaanschestedenverbond 166 1187 Saladin verovert Jeruzalem.....164

1189 Richard Leeuwenhart volgt zijnen vader Hendrik II in Engeland op ........ . 167

1180—1192 Derde kruistocht.......167

1190 Keizer Frederik Barbarossa verdrinkt in Klein-Azië, zijn zoon Hendrik VI volgt hem op . . . . 168, 169

1191 Philips Augustus en Richard Leeuwenhart trekken naar

Palestina.........168

De orde der Duitsche ridders in Palestina opgericht . 162 Inneming van Acre.......168

1192 Richard Leeuwenhart sluit een verdrag met Saladin . 169

1193 Saladin sterft.........170

1194 Richard Leeuwenhart uit zijne gevangenschap ontslagen. 169 Keizer Hendrik VI verovert Napels . . . .169

1197 Hendrik VI sterft te Messina.....169

1199 Jan zonder land volgt zijn broeder Richard Leeuwenhart

in Engeland op........170

Fulko van Neuilly predikt een nieuwen kruistocht . 171

1200 Kruistochten tegen de Heidensche bewoners van Esth-land, Lijfland en Koerland......187

1202—1204 Vierde of Latijnsche kruistocht . . . .170

1203 De kruisvaarders steken van Venetië naar Konstanti-nopel over.........172

1204 Konstantinopel veroverd. Stichting van een Latijnsch keizerrijk.........172

1206 Jan zonder land staat nagenoeg al zijne Fransche bezittingen aan Philips Augustus af.....170

1208 Otto van Brunswijk in Duitschland als Koning erkend. 169

1214 Overwinning bij Bouvines door de Franschen op de En-gelschen behaald . .......170

1215 Jan zonder land verleent de Magna Charta . . .170

1216 Jan zonder land sterft en wordt opgevolgd door zijn zoon Hendrik III........170

-ocr page 248-

236

Kladz.

1217 Tocht van Andreas van Hongarije en Willem I van Holland naar Egypte........173

1218 Dood van keizer Otto. Frederik II in liet ongestoord bezit van den Duitschen troon . . . . .177

1219 Damiate door de kruisvaarders veroverd . . .173 1228—1229 Vijfde kruistocht onder keizer Frederik II. . 174 1223 Dood van Philips Augustus. Zijn zoon Lodewijk VIII

volgt hem als koning van Frankrijk op . . .182 1226 Dood van Lodewijk VIII. Hij wordt opgevolgd door

zijnen zoon Lodewijk IX, of de Heilige . . . 182 1247 Graaf Willem II van Holland door de tegenstanders van

Frederik II lot Roomsch-Koning verkozen . . . 177 1248—1254 Zesde kruistocht onder Lodewijk den Heilige . 174 1250 Lodewijk de Heilige valt in de handen der Muzelmannen 175 Keizer Frederik II sterft. Interregnum in Duitschland 178 1254 Lodewijk de Heilige keert naar Frankrijk terug . . 175 1256 Koning Willem sneuvelt in een oorlog tegen de Friezen 178 1258 Manfred, de zoon van keizer Frederik II, doet zich tot

Koning van het Siciliaansche rijk uitroepen . . .183

1260 Syrië door de Mongolen veroverd.....175

1261 Vernietiging van het Latijnsche rijk . . . .172 1265 De lagere adel en de burgers der groote steden verkrijgen het recht, vertegenwoordigers te zenden in het En-gelsche parlement . .......179

1260 Karei van Anjou maakt zich van den Napelschen troon

meester..........183

1268 Conradijn, de laatste der Hohenstauffen te Napels op het

schavot onthoofd........183

1270 Lodewijk de Heilige en Eduard van Engeland ondernemen den zevenden kruistocht. Lodewijk de Heilige sterft in Tunis aan de pest. Zijn zoon Philips III, of de

Stoute volgt hem op......175 . 182

1272 Eduard keert naar Engeland terug .... 176 Hij volgt zijnen vader Hendrik III in de regeering op. 189 Graaf Rudolf van Habsburg tot Koning van Duitschland

gekozen..........179

1274 Het koninkrijk Navarre komt aan het Fransche koningshuis ..........186

1277 Wallis tot eene provincie van Engeland gemaakt . 180

1278 Rndolf van Habsburg beleent zijn zoon Albrecht met

het hertogdom Oostenrijk......179

-ocr page 249-

237

Bladz.

1282 De Siciliaansche vesper. Peter van Arragon tot koning

van Sicilië gekroond.......184

1285 Philips III of de Stoute sterft. Hij wordt opgevolgd

door zijn zoon Philips IV, bijgenaamd de Schoone . -182

•1286 Het Schotsche Koningshuis sterft uit . . . . -180

1290 Eduard I van Engeland erkent Johannes Baliol als koning van Schotland.......180

1291 Acre door de Muzelmannen veroverd. Einde van de Christelijke heerschappij in Palestina . .176 Dood van Rudolf van Habsburg; hij wordt opgevolgd door Adolf van Nassau.......179

1295 Johannes Baliol sluit een verbond met Philips IV van

Frankrijk.........180

1298 Adolf van Nassau door Albrecht van Oostenrijk van den

Duitschen troon gestooten......179

Opstand der Schotten onder Wallace .... 180

1302 Karei II van Napels erkent Frederik van Arragon als

koning van Sicilië........184

1306 Rudolf van Oostenrijk wordt koning van Bohemen , 189 Robert Bruce tot koning van Schotland gekroond . 181

1307 Eduard I van Engeland sterft. Hij wordt opgevolgd door zijnen zoon Eduard II.......181

1308 Opstand der drie Zwitsersche woudsteden tegen de Oos-

tenrijksche heerschappij.......190

Iveizer Albrecht door Johannes van Zwaben vermoord!. 190 Graaf Hendrik van Luxemburg volgt hem als Hendrik VII op den troon van Duitschland op . . . .190 De Pauselijke zetel van Rome naar Avignon overgebracht. 191 Karei Robert uit het huis van Anjou wordt koning van Hongarije.........189

1313 Keizer Hendrik VH sterft. Strijd over de opvolging in Duitschland tusschen Lodewijk van Beieren en Frederik van Oostenrijk ....... 191

1314 Lodewijk van Beieren door zijne partij tot koning van

Duitschland gekroond.......191

Philips IV, koning van Frankrijk sterft . . . 196

•1322 Lodewijk van Beieren overwint zijne tegenstanders bij

Mühldorf...... . . .191

1324 Lodewijk van Beieren door den Paus in den Ban gedaan 192 Hij geeft het markgraafschap Brandenburg aan zijnen zoon Lodewijk in leen...........193

v— \

-ocr page 250-

238

Bladz.

1327 Tocht van Lodewijk van Beieren naar Rome . . 192 Eduard II, koning van Engeland, van den troon gestoo-

ten en vermoord........196

1328 Robert Bruce door de Engelschen als onafhankelijk koning van Schotland erkend......181

Philips VI. de eerste koning uit het stamhuis van Va-lois, beklimt den Franschen troon ....

1330 Eduard III aanvaardt de regeering in Engeland . . 19e 1333 Eduard Baliol als koning van Schotland gekroond . 196 1337 Opstand van de Gentenaars onder Jakob van Artevelde. 197 1340 Begin van den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk.

Scheepsstrijd bij Sluis ....... 198

1342 Keizer Lodewijk beleent zijn zoon met het graafschap Tyrol .......... 193

1343 Koning Robert van Napels sterft. Zijne kleindochter Johanna I volgt hem op.......194

1345 Keizer Lodewijk beleent zijne gemalin Margaretha met

het graafschap Holland.......192

1346 Karei van Bohemen door de ontevredene rijksgroot en in plaats van Lodewijk van Beieren tot koning van Duitsch-

land gekozen.........493

Schitterende overwinning bij Crecy door de Engelschen op de Franschen behaald......198

1347 Lodewijk van Beieren sterft. Karei IV aanvaardt de

A QQ

regeering.........^

1350 Philips VI, Koning van Frankrijk sterft. Zijn zoon Jan

de Goede volgt hem op.......198

1354 Karei IV te Rome als keizer van Duitschland gekroond. 194

1355 Jan de Goede in den slag bij Maupertuis door den Zwarten Prins overwonnen en gevangengenomen . .198

1356 Karei IV vaardigt de Gouden Bul uit . . . . 195 De rijkssteden Zurich , Bern, Glarus, Zug en Lucern voegen zich bij het Zwitsersche bondgenootschap. . 193

1357 De Turken veroveren Gallipoli.....218

1358 Boerenopstand (la Jacquerie) in Frankrijk . . .199

1360 Vrede van Bretigny tusschen Engeland en Frankrijk . 199 Oprichting van de Janitsaren.....219

1361 Jan de Goede beleent zijnen jongsten zoon Philips den Stoute met hel hertogdom Bourgondië . . . .201 Adrianopel, doo* de Turken veroverd, wordt de hoofdzetel van hun gebied in Europa.....218

-ocr page 251-

239

Bladza

1364 Jan de Goede, koning van Frankrijk, sterft te Londen in gevangenschap. Zijn zoon Karei V, of de Wijze volgt hem op..........200

1369 De oorlog tusschen Engeland en Frankrijk hervat . 200

1370 Het huis van Stuart komt op den troon van Schotland. '211 Het stamhuis der Piasten sterft in Polen uit. Lodewijk

de Groote van Hongarije tot koning van Polen gekozen. 222

1377 De Pauselijke zetel wordt van Avignon naar Rome teruggebracht .........206

Eduard III, koning van Engeland sterft. Zijn kleinzoon Richard II volgt hem op onder voogdij van den Hertog van Lancaster........200

1378 Keizer Karei IV sterft. Hij wordt opgevolgd door zijnen

zoon Wenceslaus ....... .195

Scheuring in de Kerk door het benoemen van twee Pausen..........206

1380 Karei V, koning van Frankrijk, sterft. Zijn minderjarige zoon Karei VI volgt hem op. Regentschap van Lodewijk van Anjou ....... 200

1382 Lodewijk van Anjou tracht zich meester te maken van

c den Napelschen troon.......201

Opstand der Gentenaars onder Philips van Artevelde . 201 Het huis van Anjou in Hongarije sterft met Lodewijk den Groote uit. Jagello, hertog van Litthauen wordt tot koning van Polen gekozen.....222

1384 Philips de Stoute, Hertog van Bourgondië, wordt Graaf

van Vlaanderen........202

1385—1433 Regeering van Johan I, koning van Portugal . 217

1386 Overwinning bij Sempach door de Zwitsers op Leopold

van Oostenrijk behaald.......207

1388 Het Steden verbond in Zuid-Duitschland door het Ridder-verbond tot onderwerping gebracht .... 207 Karei VI aanvaardt de regeering in Frankrijk . . 202

1389 Richard II aanvaardt de regeering in Engeland . . 201

1389—1403 Regeering van Sultan Bajasid I . . 218

1394 Karei VI, koning van Frankrijk, wordt krankzinnig. De Hertog van Orleans en Philips de Stoute, hertog van Bourgondië, betwisten elkander het gezag in Frankrijk. 202

1395 Galleazzo Visconti door keizer Wenceslaus tot erfelijk hertog van Milaan en vorst van het Duitsche rijk verheven. 208

•1396 Bajasid I overwint het Christenleger bij Nicopolis . 219

-ocr page 252-

■240

ISIa.l/.

1397 De Unie van Calmar vereenigl Denemarken, Noorwegen

en Zweden.........221

1399 Hendrik van Lancaster stoot Richard II van den Engel-

schen troon en aanvaardt als Hendrik IV de regeering . 202 1.400 Keizer Wenceslaus wordt van de regeering vervallen verklaard en Robert van de Palts in zijne plaats gekozen . 208 1402 Slag bij Angora tusschen Bajasid I en Tamerlan . . 219 -1404 Philips de Stoute , hertog van Bourgondië sterft. Hij

wordt opgevolgd door zijnen zoon Jan den Onversaagde. 202 1407 De Hertog van Orleans op last van den Hertog van

Bourgondië vermoord.......203

1409 Kerkvergadering te Pisa. ...... 209

1410 Robert van de Palts sterft. Sigismund wordt door de Keurvorsten tot koning van Duitschland gekozen . . 209

1413—1421 Regeering van Mahomed I.....220

1414 Kerkvergadering te Constanz ..... 209 14-15 Dood van Hendrik IV, koning van Engeland. Hij wordt

opgevolgd door zijnen zoon Hendrik V . . . . 203 De Engelschen behalen eene schitterende overwinning op

de Franschen bij Azincourt......203

Frederik van Hohenzollern wordt Markgraaf van Brandenburg .......... 209

Hieronymus Huss te Constanz levend verbrand . . 210 14-17 Dood van Willem VI, den laalsten Graaf van Holland

uit het Henegouwsche huis ...... 204

1419 Jan de Onversaagde , hertog van Bourgondië, op last van den Dauphin vermoord. Zijn zoon Philips de Goede volgt hem op, en sluit een verbond met Hendrik V van Engeland ............203

4419—14,34 Hussieten-oorlog in Bohemen .... 210

1420 Vrede te Troyes tusschen Karei VI, koning van Frankrijk en Hendrik V, koning van Engeland . . . 203 Johanna II, koningin van Napels neemt Alphonsus V, koning van Castilië, tot haren zoon en opvolger aan . 210

1421—1451 Regeering van Sultan Amurad II . . . 220 1422 Dood van Hendrik V, die door zijnen minderjarigen zoon

Hendrik VI wordt opgevolgd.....204

De Hertog van Bedford voert uit zijnen naam het bewind in Frankrijk; de hertog van Gloucester in Engeland. 204 Dood van Karei VI van Frankrijk, die door zijnen zoon Karei VII wordt opgevolgd......204

-ocr page 253-

241

Hlacfo.

De Hertog van Gloucester huwt met Jacoba van Beieren . '204 1425 Jan van Beieren vermaakt bij zijnen dood zijne rechten

op Holland enz. aan Philips den Goede . . 204

1428 Hervatting van den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk. De Engelschen slaan het beleg voor Orleans . 205

1429 Jeanne Dare ontzei Orleans en voert Karei VII zegevierend naar Rheims...........205

1431 Jeanne Dare door do Engelschen levend verbrand. . 205

1433 Jacoba van Beieren staat den grafelijken titel aan Philips den Goede af............205

1434 De Prager-compactaten maken een einde aan den Hussietenoorlog .........210

1435 Philips de Goede verzoent zich met Karei VII . . 20(i 1437 Keizer Sigismund sterft. Albrecht van Oostenrijk volgt

hem in Duitschland, en Ladislaus van Polen in Hongarije op .........210 , 222

1439 Albrecht van Oostenrijk sterft en wordt opgevolgd door

Frederik III ... ......210

1442 Alphonsus de Wijze , koning van Arragon , komt in het

bezit van den troon van Napels . . . . .210 1447 Het geslacht der Visconti in Milaan sterft in de mannelijke lijn uil......... 217

1450 Frans Sforza tot hertog van Milaan uitgeroepen . . 217 1451—1481 liegeering van sultan Mahomed II . . . 220 1453 Konstantinopel door de Turken veroverd. Constantijn

Paleologus sneuvelt.......220

Einde van den oorlog tusschen Engeland en Frankrijk. 200

1458 Alphonsus V, koning van Arragon, sterft en wordt in Arragon door zijnen broeder Johannes II, in Napels door zijnen onechten zoon Ferdinand I opgevolgd . . 210 Matthias Corvinus tot koning van Polen gekozen . . 222

1459 Begin van den oorlog van de Wille en lïoode rozen tusschen de huizen York en Lancaster in Engeland . 210

1460 De hertog van York sneuvelt. Zijn zoon wordt onder den naam van Eduard IV koning van Engeland . . 211

1401 Dood van Karei VII. Zijn zoon Lodewijk XI volgt hem

als koning van Frankrijk op . . . . 200 en 212

1402 Iwan VVasiljewitsch bevrijdt de Kussen van de schatplichtigheid aan de Mongolen......222

1464 Verbond van eenige aanzienlijke Fransche leenmannen

{Ligne du bien public) tegen Lodewijk XI . . . 212 I. ' 16

-ocr page 254-

242

1465 Gevecht bij Monllhéry . . • • • -212

1466 De orde der Duitsche ridders wordt gedwongen den Koning van Polen als leenheer te erkennen . . .222

1467 Dood van Philips den Goede, hertog van Bourgondië.

Zijn zoon Karei de Stoute volgt hem op . . .213

■1469 Huwelijk van Ferdinand van Arragon met Isabella van

Castilië . • ■ ......2'16

1471 De Portugeesche zeevaarders bereiken den Evenaar . 217

1473 Arnoud van Gelder sterft. Karei de Stoute neemt bezit van Gelderland en van het Graafschap Zutfen . . 213 Bijeenkomst te Trier van Karei den Stoute en Keizer Frederik III ......... 213

1474 Karei de Stoute belegert Neuss.....214

Hendrik IV, koning van Castilië , sterft en wordt opgevolgd door zijne zuster Isabella, gemalin van Ferdinand van Arragon.........216

1475 Karei de Stoute verovert Lotharingen .... 214

1476 Karei de Stoute bij Granson en Morat geslagen . . 214

1477 Karei de Stoute sneuvelt bij Nancy en -wordt opgevolgd door zijne dochter Maria . . . . . .214 Maria van Bourgondië verleent hel Groot Privilegie. Zij treedt in het huwelijk met Maximiliaan van Oostenrijk 215

■1479 Johannes II, koning van Arragon en Navarre , sterft en wordt in Arragon door zijnen zoon, Ferdinand den Katholieke, en in Navarre door zijn dochter, Eleonora van Foix , opgevolgd........216

1480 De Turken veroveren Otrante.....221

1481—1495 Regeering van Johan II, koning van Portugal . 217

1481—1513 Eegeering van sultan Bajazid II. . . 221

1482 Maria van Bourgondië sterft. Haar minderjarige zoon Philips de Schoone volgt haar op onder voogdij van zijnen vader Maximiliaan. Vrede te Atrecht . . . 215

1483 Eduard IV, koning van Engeland , sterft. Zijne beide zonen worden door zijnen broeder Richard vermoord ,

die zich van de regeering meester maakt . .211

Lodewijk XI, koning van Frankrijk , sterft en wordt opgevolgd door zijnen zoon Karei VIIl . . . .215 De kroon van Navarre gaat in het Stamhuis van d'Al-bret over......1. . .216

1485 Hendrik Tudor vat de wapenen tegen Ricliard III op. Richard III sneuvelt. Hendrik Tudor wordt als Hen-

-ocr page 255-

243

Blailz.

drik VII tot koning van Engeland uitgeroepen . . 211 •1486 Bartholomeus Diaz bereikt de zuidspits van Afrika . 217 1490 Ladislaus II, koning van Bohemen, wordt tot koning

van Hongarije gekozen.......222

•1492 Dood van Lorenzo de Medici......218

-ocr page 256-

ALPHABET1SGIIE LIJST TER AANDUIDING VAN DE UITSPRAAK VAN EENIGE EIGENNAMEN.

Achilles.

Aegina.

Aenèas.

Aètius.

Aetoliö.

Agamèmnon.

Agathocles.

Agesilaus.

Agricola.

Agrigèntum.

Agrippina.

Ahriman.

Alarik.

Aigos Pótamos.

Alcibiades.

Amphictyönen.

Amülius.

Antalcidas.

Antigonus.

Antiochus.

Antipas.

Antipater.

Apèlles.

Arbèla.

Arcadius.

Areopagus.

Argolis.

Aristides.

Aristobülus.

Aristogiton.

Astyages.

Attila. ^

Aïïgüstulus.

Aurelianus.

Aurèlius

Benevèntum.

lioeotië.

Boeddha.

Bosporus.

Brahma.

liritanriicus.

Byzantium.

Caligula.

Callinious.

Cambjses.

(.'apitolinus.

Catilina.

Cèrealis.

Chacronèa.

Cleèmenes.

Cleopatra.

Cèdrus.

Colosseum.

Collatinus.

Coinmodus.

Confucius.

Coriolanus.

Coronèa.

Cunctator.

Cyaxares.

Cynocèphalae.

Darius.

Becèmviri.

Deïóces.

Demosthenes.

Deukaüon.

Dictator.

Diomèdes.

Ekbatana.

Kpaminondas.

Ephialtes.

Epiphanes.

Epirus.

Erètria.

Euboèa.

Euripides.

Faustuius.

Gènserik.

Germanicus. A 0

Gonatas.

Granicus.

Hannibal.

Harmödius.

Harpagus.

Hasdrubal.

Helena.

Heliogabalus.

Heliopolis.

Hercules.

Hicrönymus.

Hipf archus.

Hippias.

Hispalis.

Homérus.

Honorius.

Hystaspes.

Ilias.J

Itljaka.

Jeröbeam. Judaèa. Jugürtha. Karthamp;go. Lacedaèmon. Leonidas. Lèpidus. Lucrètia. Lysander. Maccabaèus. Mandane. Mantinèa. Marathon. Mardönius. Marius. Masinissa. Massagèten. Menelaus. Mesopotamië. Messalina. Miltiades. Mithridiites. Morèa.

Mycale. Nabonètus. lt;)■ Nabopolassar. 1% Nebukaduèzar. Nicaèa.

Nicias.

Nimrod.

Ninive.

Ninus.

Nümitor. Odenatus. Odoacer. Odyssèa.

Osiris.

Paria.

Paris. Parnassus. Patröclus. Pausanias. Pelöpidas. Peloponnèsus. Pèrgamus. Pèricles. S. PersSpolis. Pharsalus. Phidias. *1

Piraèus. Pisistratus. Plataèa. Pompèjus. Pompilius. Porsènna. Priamus. Psammèticus. JJ Ptolemaeus. Publicola. Pygmalion. Règulus. Rehabeam. Rübico. Sagüntum. Saïarais. Salönica. Sair^aria. Sardanapftlus. Sassaniden. Scaèvola. Seleücus. Sellamp;sia. Semiramis. Sesöstris. Söcrates.

Sólon.

Sophocles. SpfVrtacus. Stilico.

Sudeten. Tarèntum. Theinistocles. Theödorik Theodosius. Thermopylae. Thèseus. Thessalië. ïhrasybülus. Tómyris.

Ulysses.

Vüleiis. Vespasian us. Xanthippus. Xènophon. Zedèkia.

Zenóbia. Zoroaster.


-ocr page 257-
-ocr page 258-
-ocr page 259-
-ocr page 260-