HET XEDERLANDSGH WETBOEK
VAN
RURGERLIJKE REGTSVORDERING ONTWIKKELD.
NAAR DESZELFS BEGINSELEN ONTWIKKELD, EN DOOR FORM U LIER EN IN PRAKTIJK GEBRAGT,
DOOR
Raadsheer in liet provinciaal geregtsliüi van Groningen, lid van het provinciaal Utrechtsch genootschap van kunsten en wetenschappen. en der maatschappij van Nederl, letterkunde te Leiden.
VIERDE, HERZIENE EN VEEL VERMEERDERDE DRlli.
TE GRONINGEN HT.7 J. !gt;,. WOLTERS, 1875,
Sfoomdiuklieri) van J. B. Woltors.
Van het regtsgeding in hooger beroep bij de arrondissenienls-regtbanlcen, de provinciale hoven en den hoogen raad.
§ 1. Deze titel en liet overig gedeelte van liet eerste boek dezes welhoeks (art. 332—429) regelt de middelen, door welke men zicli togen vonnissen kan voorzien. Het middel van voorziening tegen de veroor-deelingen bij verstek, namelijk het verzet, is in de zesde afdeeling van den eersten titel onder de algemeene bepalingen opgenomen; te regt, dewijl het bij alle trappen van regtsgebied voorkomt. De verdere regts-middelen nu tegen vonnissen, welke de Nederl. wetgever erkent, zijn het hooger beroep (art. 332—358), de revisie (art. 359—375), het verzet door derden (art. 376—381), het request civiel (art. 382—397) en de cassatie (art. 398—429).
EERSTE AFDEELING.
Van zaken aan honger beroep onderworpen.
§ 2. Het hooger beroep is het inroepen dei' beslissing van ?enen hoo-geren regter, omtrent de uitspraak van een en lageren regter, bij welke meu zich bezwaard acht1). Dit kunnen partijen volgens ons regt:
a. Van vonnissen, gewezen bij kantonregters, regtbanken en hoven, waarin deze allen niet anders dan in het eerste ressort kunnen oor-deelen (art. 332). Welke de zaken zijn, waarvan deze slechts in het eerste ressort kennis nemen, wijst de Wet op de Regterl. Organisatie aan, wat de kantongeregten betreft in art. 38—43, voor de arrond.-legtbanken in art. 53, en wat de provinciale geregtshoven aangaat in art. 65. De arresten van den hoogen raad ter eerster instantie gewezen, zijn (immers er is geen hoogere regter), niet aan hooger beroep, maar aan revisie onderworpen (art. 9ü R. O., 359 W. v. B. R.). Somtijds
') Verg. L. 17 D. de minoribus (IV—4): pigfau, I, p. 580; carré, III, p. 3-2.2; rogron, p. 179; ue igt;into (2de druk), 11, 1, bl. 455.
is in het wetboek uitdrukkelijk bepaald, of eene uitspraak aan hooger beroep onderworpen is; zie art. 42, 154, al. 2, 253, 719, 832, 875 W. v. B. R. — Verg. ook art. 898 , 905, al. 4 W. v. K.
b. Van vonnissen, bij welke een geschil over onbevoegdheid (desreg-ters) is beslist, ofschoon ook deregter, wiens bevoegdheid betwist wordt, in het hoogste ressort mogt kunnen kennis nemen van de zaak ten principale (art. 333). De reden dezer bepaling is daarin gelegen, dewijl het tot de openbare orde behoort, dat de bevoegde regter van de zaak kennis neme, en alzoo de beslissing van het geschil over de onbevoegdheid niet geheel en onherroepelijk van den regter, voor wien de aanlegger de zaak gebragt heeft, moet afhangen. Art. 454 van den C. de Pr. C. hield eene gelijke bepaling in, welke echter luidde, dat, in zaken van geschil over onbevoegdheid des regters, het hooger beroep ontvankelijk was, schoon ook het vonnis mogt genoemd zijn in het hoogste ressort. Of het hooger beroep in zake van onbevoegdheid ontvankelijk was, ook dan wanneer de eerste regter van de zaak ten principale in het hoogste ressort kennis kon nemen, was onder die wetgeving twijfelachtig *). Door de redactie van ons art. 333 is deze twijfel weggenomen. Eene afdeeling der Staten-generaal verstond dit art. alleen van het geval, dat de bevoegdheid van den eersten regter wordt betwist, zonder dat hij ten principale een vonnis uitspreekt, en vroeg, of dus niet in dit laatste geval door eene wetsbepaling behoorde te worden voorzien. Deze aanmerking is echter zonder gevolg gebleven 1), waarschijnlijk dewijl de Regering de bijvoeging van zoodanige bepaling onnoodig oordeelde. Immers de woorden van het art. zijn algemeen, en dus evenzeer van toepassing op het geval, wanneer de eerste regter, niettegenstaande zijne bevoegdheid is betwist, ook ten principale beslist heeft, als wanneer hij alleen over zijne competentie heeft geoordeeld 2). De wet onderscheidt hier ook niet tusschen onbevoegdheid uit hoofde van den persoon des verweerders en die uit hoofde van het onderwerp des geschils, en het hooger baroep is dus in beide gevallen toegelaten 3). Ook is deze bepaling evenzeer van toepassing, indien het onderwerp geheel niet tot de bevoegdheid der regterlijke magt behoort, als wanneer een andere tak der regterlijke magt, dan die bij welke het geding aanhangig is gemaakt, daarvan kennis moet nemen 4).
Bij art. 99 der Wet op de R. O. is het middel van cassatie tegen de vonnissen der kantonregters gegeven, onder anderen wegens onbevoegd-
6
i) Zie carré, op art 454, qu. 1635. 2) V. d. honert, Hdb., § 333.
) De pinto, II, 1, bl. 461. quot;) IL Raad den '27 Jan. 1865 {Weekbl. n. 2664).
s) H. Raad den 5 Maart 1847 (Ned. Regtspr. XXVII, bl. 31; v. d. honert,
Verzam. B. R., VIII, bl. 351).
art. 336.
heid. Bestaat er dus tegenstrijdigheid tusschen dit art. en art. 333 \V. v. B. R. met opzigt tot de uitspraken des kantonregters, zoodat men tegen diens vonnissen zich, op grond van onbevoegdheid in liooger beroep en in cassatie zou kunnen voorzien ? De tinto ■) geeft als middel op om deze bepalingen te vereenigen, dat daar art. 333 spreekt van geschillen over onbevoegdheid en art. 99 R. O. eenvoudig van vonnissen gewaagt, men hier kan onderscheiden het geval, waarin verschil over de bevoegdheid van den regter tusschen partijen is gerezen, en daarop door den kantonregter uitspraak gedaan, welke dan aan hooger beroep zal zijn onderworpen, en dat waarin zoodanig geschil niet heeft plaats gehad, in welk geval tegen het vonnis in het hoogste ressort gewezen, cassatie kan ingesteld worden. De hooge raad heeft, bij arrest van den 7 Kei 1847, zich met deze oplossing vereenigd 1) maar verstaat door het laatste geval alleen dal, wanneer een kantonregter in bet hoogste ressort regtdoende, ten principale uitspraak heeft gedaan over eene zaak, waarin hij onbevoegd was regt te spreken, terwijl wij gelooven, dat men daaronder eveneens zal moeten begrijpen het geval wanneer een kantonregter zich amhlshaloe onbevoegd heeft verklaard, om kennis te nerr.en van een geschil, waarover hij in het hoogste ressort moest beslissen.
c. Van eene uitspraak van den president in kort geding (art. 295).
d Van eene beslissing van scheidsmannen, indien het vermogen, om van deze in hooger beroep te komen, bij het compromis is voorbehouden, en de regter, voor wien het geschil anders had moeten gebragt worden, niet in het hoogste ressort zou hebben gevonnisd (art. G4G).
§ 3. Niet slechts van het eindvonnis kan men in hooger beroep komen, maar ook van een praeparatoir en interlocutoir vonnis2), of een vonnis op emen eisch bij voorraad gewezen. De wet bevat aangaande deze verschillende voorschriften;
I. Het beroep van een praeparatoir vonnis zal niet mogen worden ingesteld, dan binnen denzelfden termijn3), en gelijktijdig met het beroep van het eindvonnis (art. 336, al. 1). Zoodanig vonnis toch kan volgens art. 46 ^an geenen invloed zijn op de zaak ten principale, en bet toelaten vaneen afzonderlijk beroep van hetzelve is derhalve onnoodig,en zou den aüoop der procedures slechts vertragen en meer kostbaar maken 4).
Dit benep is ontvankelijk, zelfs wanneer het praeparatoir vonnis was
7
■) Weekbl.v. h. li., n. 829. Zie ook een vonnis der arrond.-regtbank te Breda v. d. 20 Dec. 1864 (Weekhl. v. h. R., n. 2086).
) Zie ontrent het begrip dezer vonnissen art. 46. — Verg. 1ste deel,
bl. 58 en v. ^ Zie art. 339, al. 1.
) Verg. caïre , II, p. 180; berriat-st.-prix , I, p. 253, noot 40.
ART. 337.
ten uitvoer gelegd, zonder dat diegene, welke zich door hetzelve bezwaard acht, verklaard heeft zich het hooger beroep voor te behoudeu (art. 336, al. 2), welke verklaring immers nutteloos was, als kunnende, ten gevolge de zoo even gemelde bepaling van art. 33(3, al. 1, de tenuitvoerlegging niet stuiten.
2. Het hooger beroep van een interlocutoir vonnis, zoo wel als van een vonnis, waarbij een eisch bij voorraad is toegestaan of geweigerd, kan worden ingesteld vóórdat het eindvonnis geslagen is (art. 337). De reden is, wijl bij deze vonnissen reeds dadelijk eene der partijen nadeel ondervindt, die dus niet behoort verpligt te worden het eindvonnis af te wachten, alvorens in hooger beroep te komen
De Nederl. wetgever heeft de onzekerheid niet weggenomen, welke er omtrent het Fr. regt bestond, of hel appèl van een interlocutoir vonnis na het eindvonnis nog ontvankelijk is, wanneer drie maanden m de beteekening van het interlocutoir vonnis verloopen zijn, waaromtrent schrijvers en regterlijke beslissingen verschillende gevoelens hebben geuit 1). Deze vraag kan zich dus ook thans opdoen, en heeft reeds tot uiteenloopende meeningen aanleiding gegeven. Ons komt het voor, dat de termijn voor het hooger beroep van een interlocutoir vonnis, voljens de algemeene bepalingen van art. 339 en 340, begint te rekenen van den dag waarop dit beteekend is, zoodat men dus na drie maanden niet meer in appèl kan komen, en dat de bevoegdheid, om van een interlocutoir vonnis ook na het eindvonnis te mogen appelleren, altijd ondergeschikt is aan de voorwaarde, dat de termijn nog loopende is 2). De Hooge Raad heeft den 7 Mei 1858 en 8 Dec. 1865 geoordeeld i), cat uit de artt. 336 en 337 in verband met 390 W. v. B. R. volgt, dit het beroep in cassatie legen een interlocutoir vonnis kan worden ingesteld vóór het eindvonnis en die bevoegdheid kennelijk insluit de vrijhfld, om
8
:) Zie PIGEAU, 1, p. 594; berriat-st.-prix, 1. p. 411, noot 22i carré, op art. 432, qu. 1629, p. 196 s.; dalloz, Repert. v. Appel Civ. n. 1136— 1140; J. O. VAN SLOOTES, Dissert, de discrimine sentenlias interlocuorias inter et praeparatcrias (Gron. 1834), p. 43 sq.
) Opmerk, en Meded. I, bl. 213—217; de pinto, II, 1, bl. 473 v.; v. d. hoeven, Reytsgel. Opstellen, bl. 64 v., ook opgenomen in Amste'd. Regtspr. mengelingen, bl. 67 v.; prov. geregtshof v. Gelderland den 8 Jbi 1844 (R. in Nederl IV, bl. 87); prov. geregtshof. v. Z. Holland d. 22 Febr. 1853 {Weekbl. v. h. R. n. 1417), arrond.-regtbank te Assen d. 23 Oct. 1343 (JTeeAW. v. h. R., n. 457).
■') Weekbl. v. h. R., n, 1957, 2752. — Dus ook omtrent looger beroep FARER in Ned. Jaarb. v. R. en IV., XII; bl. 659 en v.; arronc-regtbank te Amsterdam d. 7 Sept. 1843 (Weekbl. v. h. R., n. 423): prov. geregtshof v. Utrecht d. 8. Febr. 1869 {Weekbl. v. h. R. n. 3113).
art. 335.
even als van praeparatoire vonnissen eerst tegelijk met het eindvonnis in h. beroep te komen, omdat van die vrijheid slechts zeldzaam, zoo ooit gebruik zou kunnen gemaakt worden, indien de termijn reeds bij de beteekening van het interlocutoir en niet eerst bij die van het eindvonnis begon te loopen, en uit dien hooide die laatste beteekening moet worden gehouden voor den aanvang van den termijn van het h. beroep van liet iuterlocutoir. — Dit hoogste regterl. kollegie is dus van eene andere meeuing; doch de bijgebragte gronden van onzes inziens onvoldoende tegen de uitdrukkelijke bepaling der wet. Het moge waar zijn, dat dooide meer strenge uitlegging, de bevoegdheid om tegelijk van het interlocutoir en eindvonnis te appelleren, kan worden belemmerd, en het alzoo uit het oogpunt van wetgeving, beter zou zijn uitdrukkelijk te bepalen, dat het appèl van beide vonnissen te gelijk geschiedende toelaatbaar is, ook al zijn 3 maanden na beteekening van het interlocutoir ver-loopen, zoo als dit in het nieuw ontwerp van B. Regtsvordering van de Ministers olivier en borret is voorgedragen. Maar zooals de wet thans luidt geven reden van nuttigheid geene vrijheid tot eene ruimere uitlegging1).
De partij, die tot een getuigeu-verhoor heeft medegewerkt zonder eenig voorbehoud, heeft, in het interlocutoir vonnis, waarbij dit gelast werd, berust en is later met het eindvonnis van hel interlocutoir appellerende, niet ontvankelijk in dit beroep. Immers de bepaling van art. 334 geldt ook voor interlocutoire vonnissen; en dat nu eene zoodanige medewerking eene stilzwijgende berusting is in het vonnis, blijkt uit den aard dei-handeling, en wordt bevestigd door art. 336, 2de lid, volgens hetwelk het h. beroep van een praeparatoir vonnis, tegelijk met het eindvonnis ontvankelijk is, zelfs wanneer het zonder voorbehouding van dengenen, die zich er mede bezwaard acht , was ten uitvoer gelegd. Bij tegenstelling is toch hieruit af te leiden, dat bij een interlocutoir vonnis, van hetwelk een voorafgaand appèl is toegelaten, de tenuitvoerlegging zonder voorbehoud, het h. beroep niet ontvankelijk doet zijn2).
Wat de vonnissen bij verstek betreft, zoo is tegen veroordeelingen bij verstek in den regel geen hooger beroep toegelaten (art. 335, al. 1). Dit is eene afwijking van art. -155 C. de Pr. C., hetwelk het beroep toeliet, nadat de termijn, om tegen het vonnis bij verstek in oppositie
9
') Zie ook de wederlegging van eerstgemeld arrest in Weekbl. v. h. R., n. 1908 en 1984.
) Zie H. llaad d. 10 Dec. 1842 (N. Regtspr. XIII, 365); d. 10 Maart 1843 {Weekbl. v. h. R. n. 384); d. 25 Febr. 1851 {Weekbl. v. h. R. n. 1228) d. 11 Mei 1800 (N. Regtspr. LXIV. 207); prov. geregtshof v. Friesland d. 5 April 1843 {Weekbl. v. h. R. n. 401); prov. geregtshof van Gelderland d. 0 Maart. 1844 [Weekbl. v. h. R. n. 501); arrend.-regtbank te Utrecht d. 28 April 1841 (JV. Regtspr. XII. 303).
ART. 335.
te komen, verstreken was. De bepaling van ons artikel is gegrond op den regel: contumax non appellat, en strekt volgens de Memorie van toelichting om het rekken der procedures door kwade betalers te stuiten, terwijl toch de veroordeelde van het middel van verzet gebruik kan maken (art. 81) en langs dien weg zich ook den tweeden graad van regtspraak voorbehoudt, in de gevallen, in welke de wet het hoogei beroep toelaat]). Meer afdoende schijnt ons de reden, door den wetgever te Genève bijgebragt, die in art. 306 hetzelfde bepaalde, dat men vooraf den eersten regter moet inlichten omtrent zijne verdediging, alvorens zijne grieven bij den hoogeren regter voor te dragen 2). Heeft echter bij het verleenen van het verstek geene veroordeeling plaats gehad, of is den eischer zijn eisch gedeeltelijk ontzegd, en komt de ooispioukelijke eischer van dit vonnis in hooger beroep, zoo kan de gedaagde alle zijne verdedigingen insgelijks in het hooger beroep doen gelden, zelfs bij wege van incidenteel beroep, zonder van het middel van verzet in eeislen aanleg meer te kunnen gebruik maken (art. 335, al. '!)• De beslissing der zaak is dan aan den hoogeren regter onderworpen en daarom het middel van verzet bij den regter in eerste instantie niet meer toegelaten , ook wanneer de défaillant in h. beroep geen gebruik maakt van de gelegenheid, om zijne bezwaren tegen het bij verstek gewezen vonnis voor te dragen; zijne nalatigheid maakt hierin geene verandering 3).
Voorts is nog in hetzelfde art. 33o bijgevoegd, dat in het geval bij het slot van art. 79 voorkomende (namelijk indien van twee of meerdere gedaagden de een verschijnt, de anderen niet, en alsdan, na de tweede oproeping, tusschen al de partijen bij één en hetzelfde vonnis uitspraak is gedaan), de achterblijvende partij zich in hooger beroep zal kunnen voorzien, mits vooraf bij voorraad, tegen het stellen van zekerheid, aan het vonnis voldoende, dan zelfs wanneer bij dat vonnis de voorloopige tenuitvoerlegging niet mogt bovolen zijn. — Het kan toch het geval zijn, dat zoodanige gedaagde ten tweeden male verhinderd is op de teregt-zitting te verschijnen, en het zou onregtvaardig zijn hem daardooi al zijn regt te doen verhezen, daar het vonnis als op tegenspraak gewezen wordt beschouwd (art. 79), en hij dus niet tegen hetzelve in verzet kan komen. De wet vergunt hem derhalve het hooger beroep, doch vordert, ter voorkoming van vertraging, de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis door den oorspronkelijken gedaagde, tegen het stellen van zekerheid door den oorspronkelijken eischer ■1). Men heeft gemeend, dat door de
') V. d. honert, Hdb., bl. 384, 385.
■) Bellot, Exposé des motifs de la loi de Genève, p. 206.
:t) Arrond.-regtbank te Haarlem d. 17 Deo. 1872 (Weekbl. v. h. R. n. 3552).
4) V. d. honert, Hdb.. t. a. p.
10
art 335.
slotbepaling van art. 79 hier bedoeld worden de woorden; zelfs niet ten aanzien van dien gedaagde, welke, op de eerste dagvaarding verschenen zijnde, op de tweede achterblijft, die later uit het art. zijn weggelaten, en dat door de achterblijvende partij hier dus slechts diegene moet verstaan worden, welke op de eerste dagvaarding is verschenen, doch op de tweede verstek laat gaan 1). Evenwel de bijvoeging der 2de alinea van art. 335 is geschied ten gevolge der aanmerking van de eerste afdeeling der Staten-generaal, welke duidelijk ook aan die partij, die noch de eerste, noch de tweede maal verschenen is, het regt van hooger beroep wilde vergunnen. Ook zeide de Regering tot toelichting dezer bijvoeging, dat men van het regt van appèl alleen zoodanigen défaillant had verstoken, die in in oppositie had kunnen komen. Hij nu, die op geene der beide oproepingen verschenen is, kan niet in verzet komen, want het vonnis wordt als op tegenspraak gewezen beschouwd. Wij gelooven dus, dat hier meer algemeen alle partijen bedoeld zijn, tegen welke dit vonnis als op tegenspraak gewezen beschouwd wordt, ofschoon zij niet in hare verdediging gehoord zijn 2). Dat zulks echter is vereischt, ook dan wanneer de voorloopige tenuitvoerlegging niet was bevolen, keurt lipman af: szijn toestand,quot; zegt hij, »wordt aldus door de toevallige omstandigheid, dat hij niet alleen, maar met anderen gedagvaard is, buitengemeen verergerd, terwijl anders zijn verzet de executie gestuit zonde hebben, en hij alleen tot het aanbod der kosten van het verstek, en die welke als het gevolg zijner niet-verschijning konden worden aangemerkt, gehouden zoude zijnquot; 3). Men dient echter niet onopgemerkt, te laten, dat deze gedaagde tweemalen is opgeroepen, en er dus somtijds eene dubbele verhindering uoodig is geweest, om te vooronderstellen, dat gemelde bepaling voor hem hard zou zijn; terwijl deze in allen gevalle strekt, om voor te komen, dat kwade betalers zich bij verstek laten veroor-deelen, om de voldoening eener wettige schnld te verschuiven.
TWEEDE AFDEELING.
Van den termijn van beroep
§ 4. De termijn van beroep is, volgens art. 339, drie maanden, te rekenen van den dag der beteekening van het vonnis, het zij aan den persoon (der wederpartij), het zij aan hare woonplaats 4). Door woonplaats
11
') R. Bijblad, IV, bl. 715—720.
-) Verg. ons -1ste deel, bi. 114; de pinto, II, 1, bl. 466.
Wh. v. B. liv. vergel., bl. 150.
) Zie over de beteekening van het vonnis 1ste deel, bl. 91 v.
,]Q art. 339 , 340.
meenen wij, M*.M werkelijke ««plaats, ook .lie lc moeten ve,-staan , . J' a . o., B \v voor die bepaalde zaak is gekozen, en aau
Te ke de exploiten te dier zake kunnen geschieden. De beteekening aan
WriLin-, welke noodzakelijk is. om tol de te»mtvoefleggms™h beteeKen behoeft niel altijd het hooger beroep vooi at
vonnis te gera ■ n ( ^ ^oep wenscht te komen, reeds
340, al. 1, ten gevolge JU-h «elke de «eder-
Sirl^r^'^tenniK^^^an
dit allezms - lan^mg^
On ilpii ieoel m art. óöj, ai. i, ecoi-v. ,
drie maanden na de beteekening van het vonnis moet geschieden, wd ,
i , irtikel bii de tweede alinea, deze uitzondering gemaakt,
L de^edaagde in'beroep van zyne zijde incidenteel beroep kan instellen irt 'op dit „dstlp ^S me» da. dt—n na .e .etee-
kening verloopen kunnen zijn, cn J da de van de
, gt;n laaisten dag van dien termijn appellei ende, clen 0eü
rtnt.» berusting .d6r het ingesteld principaal appel .oep.-^. gt;
op art. 443 ,n. 1550, e„ op a,t 147 CO», ^n; 1, p. 588.,
Tcquot;-: ..«.O. ...ditart,
1, p. 416, noot 41; de pinto, J1' ''L |'unii i8u{n'eekhl. v. h.R., n.553)
AiTond.-reetband te Amsteidam dei J ^ v
) AUOI1U. , Onmerk. en Meded. \n, W.
quot;•1 ■ quot;■468; quot;quot;■eequot;gtel,of
Hij mag evenwel dit beroep niet, gelijk onder het Fr. regt (art. 443 0. de Pr. C.), instellen in eiken stand van het geding, maar moet zulks doen bij zijne schriftuur van antwoord, of te voren hij eeneeenvoudige akte aan den procureur der wederpartij beteekend.
Het hooger beroep van beschikkingen op requesten moet eveneens worden ingesteld binnen denzelfden termijn; t. w. door dengene, die zoodamge beschikking heeft verkregen, (bij welke hij zich bezwaard acht), binnen drie maanden na derzelver dagteekening, en door de overige belanghebbenden binnen drie maanden na derzelver beteekening (art. 345). Wie voor deze belanghebbenden zijn te houden, hierover kan men verschillend denken. Sommigen verstaan er door personen, die in het geding zijn geroepen of tusschenkomende partijen zijn geweest en dus meer bepaald als tegenpartij van den verzoeker kunnen beschouwd worden, terwijl men aan andere belanghebbenden het verzet door derden tegen de beschikking toekent 1). Daar, zoo als later zal blijken, wij geen regt van verzet door derden tegen eene beschikking erkennen, en ook de wet aldus wordt beperkt en veranderd, kunnen wij ons met gemeld gevoelen niet vereenigen, en gelooven wij de algemeene uitdrukking der wet ook onbepaald te moeten opvatten 2).
Ten einde voor te komen, dat de in het ongelyk gestelde partij, onder den indruk van het hierdoor verwekt misnoegen, dadelijk en zonder rijp beraad appellere, is bepaald, dat het hooger beroep van een vonnis, hetwelk niet bij voorraad kan ten uitvoer gelegd worden, niet mag worden ingesteld binnen de eerste acht dagen na den dag der uitspraak, wordende de uitvoering van het vonnis zoo lang geschorst (art. 342). Op dezen regel bevat art. 295, al. 1, eene uitzondering. Indien de partij, in strijd met gemelde bepaling, het vonnis binnen acht dagen ten uitvoer legt, geeft dit aan de wederpartij geen regt om vroeger te appelleren, maar om tegen de tenuitvoerlegging in verzet te komen 3).
Somtijds heeft de wet, in gevallen, welke spoed vereischen, eenen korteren termijn van slechts weinige dagen voor het hooger beroep vastgesteld, en derhalve uitzondering op den regel van art. 339 gemaakt, als in art. 205 , 487 , 513 , 542 , 558 , 803 W. v. B. R., 791, al. 4, W
De termijn van het hooger beroep loopt tegen alle partijen, voorbe-
43
v. N. Holland d. lu jan. 1856 {Weekbl. v. h. R.. n. 1820). Anders prov. ge-regtshof van N. Holland d. 18 Mei 1854 {Weekbl. v. h. R., n. 1555).
Pennink, bl. 105; arrond.-regtbank te 'sGravenhage den 12 Dec. 18G1 {Weekbl. v. h. R. n. 2374).
') Verg. ook het arrest v d. H. Raad v. d. 4 April 1862 (Weekbl. v.h.R., n.2377).
) Arrest van den Hoogen Raad van den 25 .lunij 1841 (Weekbl v. h. R., n. 220).
art. 340, 341.
houdens haar verhaal, als naar reglen (art. 340, al. 2). Ook voor die personen, welke door anderen in den gerigte optreden en vertegenwoordigd worden, b. v. de Staat, gestichten, minderjarigen, geldt alzoo dezelfde termijn, behoudens hun regt, om op de bestuurders, voogden enz. de schade te verhalen, welke zij hebben geleden, door het niet-instellen van hooger beroep binnen den wettelijken termijn, het zij dit geheel niet of te laat geschied zij. Deze termijn loopt in den regel sedert den dag der beteekening aan den persoon of de woonplaats der wederpartij (art. 339, al. 1); doch tegen den minderjarige, welkegeenehandligting bekomen heeft, namelijk zoodanige door welke hij meerderjarig verklaard is 1), loopt die eerst sedert den dag, waarop het vonnis aan den voogd is beteekend (art. 340, al. 3), die den minderjarigen in alle burgerlijke handelingen vertegenwoordigt (art. 441 B. W.), en ook in het gerigt voor hem optreedt.
De loop der termijnen van het beroep wordt geschorst door den dood van de partij, die in eersten aanleg in het ongelijk is gesteld (art. 341, al. 1). Deze laatste woorden zijn in de nieuwe redactie der wet geplaatst, ter vervanging van; de veroordeelde partij, gelijk het in het wetboek van 1830 en ook in art. 447 C. de Pr. C. gevonden wordt. Het geschiedde op het verlangen eener afdeeling der Staten-generaal, welke opmerkte, dat wanneer iemand in hooger beroep komt, wiens eisch in eersten aanleg is ontzegd, er eigenlijk geene veroordeelde partij bestaat2). Indien echter beide partijen op sommige punten in het ongelijk zijn gesteld, is het art. ook op beiden toepasselijk, zoo wel naar de letter der wet, als de bedoeling des wetgevers, met deze bepaling, dat namelijk tegen de erfgenamen der partij, die in hooger beroep kon komen, geen termijn loopt, terwijl zij welligt van het vonnis in eersten aanleg geheel geen kennis dragen. De termijn begint niet weder te loopen dan:
1. na de beteekening van het vonnis aan de erfgenamen; of,
2. indien het vonnnis is beteekend gedurende de termijnen van boedelbeschrijving en van hel regt van beraad 3), eerst na het eindigen van deze termijnen (art. 341, al. 2). Deze beteekening *) geschiedt ter laatste woonplaats van den overledene en zal aan de gezamenlijke erfgenamen en in eens kunnen geschieden, zonder uitdrukking van namen en hoedanigheden (art. 341, al. 3. Verg. art. 4, n. 6).
Indien dus reeds vóór den dood der partij eene maand van den termij n van appèl was verstreken, zullen er na de beteekening aan de erfgenamen of den afloop der termijnen van boedelbeschrijving en het regt
14
De martini, op art. 340 noot p 4: vernede, op dit art. noot B 2.
') V. d. honert, Hdb., bl. 389. 3) Zie art. 1071 B. W.
Formulier, n. 126: Beteekening van een vonnis aan erfgenamen.
art. 343.
van beraad nog twee maanden moeten verloopen, om den termijn van hooger beroep aan te vullen. Overigens bevat art. 341 eene uitzondering op de bepaling van art. 2029 B. W.
DERDE AFDEELING.
Van de regtspleging in hooger beroep en de gevolgen van hetzelve.
I. Van de regtspleging in hooger beroep.
A. Van het instellen van hooger beroep.
§ 5. Het hooger beroep (van een twistgeding) wordt aangevangen door eene dagvaarding i). Deze geschiedt in denzelfden vorm en wordt op dezelfde wijze uitgebragt, als eene dagvaarding in eersten aanleg. Zij moet dus aan den persoon of de werkelijke niet aan de gekozene woonplaats van den gedaagde in hooger beroep beteekend worden 1); ook moet zij hetzelfde bevatten, met uitzondering:
1. dat de middelen, op welke appellant het hooger beroep grondt, niet behoeven te worden uitgedrukt dan alleen wanneer de dagvaarding eene nieuwe vordering behelst, zoodanig als bij art 348 is toegelaten.— De reden dezer bepaling is, volgens de toelichting der Regering, deze, dat, buiten het geval eener nieuwe vordering, de zaak reeds, uit het geding van den eersten aanleg, aan de gedaagden bekend is. ))Diedagvaardingen,quot; zeide men verder, »worden zelden gesteld door de prakti-zijns, welke in hooger beroep de zaak moeten behandelen, en deze zouden alzoo, bij eene opgave der middelen bij de dagvaarding, te zeer daaraan gebonden zijn, en dikwijls verstoken van de mogelijkheid, om de zaak in appèl volgens hunne inzigten te behandelen2).quot; De dagvaarding moet het onderwerp van den eisch en eene duidelijke en bepaalde conclusie bevatten. Evenwel indien bij de akte van appèl geëischt wordt toewijzing der conclusiën in eersten aanleg genomen, voldoet dit aan het voorschrift der wet, daar uit vergelijking met deze conclusie, het onderwerp van den eisch en de conclusie in h. beroep duidelijk blijkt 3).
2. dat bij deze geen afschrift der stukken behoeft te worden gevoegd (art. 343, al. 1).
Ook de artikelen, betreffende de nietigheid, voorkomende in de zevende
15
•) Arrond.regtbank te Assen d. 16Febr. 1846 (R. Bijhl. X, bl. 404); arrond.-regtbank te 's Hertogenbosch d. 12 April 1871 {N. R. Bijbl. 1872, bl. 502).
) quot;V. d. honert, Hdb. § 343.
) Prov. geregtshof v. N. Brabant d. 4 April 1848 {Weekhl. v. h. R., n. 969).
art. 339 , 343.
afdeeling van den eersten titel (art. 90-96), zijn op de dagvaardingen in hooger beroep toepasselijk verklaard, in art. 343, al. 2, ofschoon zij,
als algemeens bepalingen, reeds buitendien daarop van toepassing zouden zijn, en deze alinea dus als overbodig mag beschouwd wórden.
De partij, welke in hooger beroep gekomen is, heeft de bevoegdheid, om daarvan ter griffie van het regterlijk kollegie, hetwelk het beklaagde vonnis heeft uitgesproken, aanteekening te doen houden, met vermelding der namen van de partijen, de dagteekening van het vonnis en die van het hooger beroep (art. 433). De bedoeling dezer aanteekening is het belang van derden, tegen wie het vonnis zou kunnen ten uitvoer gelegd
worden, gelijk uit art. 432 blijkt.
Het is nergens bij de wet bepaald, dat een appellant alle partijen, welke in eersten aanleg in het geding zijn geweest, in het geding in h. beroep moet betrekken, en dus ook zijne oorspronkelijke mede-gedaagden zou moeten dagvaarden. Het verzuim hiervan kan dus ook geene met-
ontvankelijkheid ten gevolge hebben 1).
De gedaagde in h. beroep kan van zijne zijde incidenteel beroep instellen, zelfs wanneer hij het vonnis had doen beteekenen zonder eemge voorbehouding (art. 339). Dit beroep zal natuurlijk door den geïntimeerde dan geschieden, wanneer hij, door het vonnis, op sommige punten m het ongelijk is gesteld en de appellant niet van het geheele vonnis appel instelt, zoodat deze punten niet aan het oordeel van den hoogeren regter zouden onderworpen zijn. Ook wanneer bij toewijzing der subsidiaire vorderin- van den geïntimeerde de eerste regter diens primaire eisch uit-drukkelijk of daadwerkelijk heeft afgewezen, kan hij incidenteel van het, vonnis appelleren, daar toch het regtsbeginsel evenzeer hierop van toepassing is en de wet hierin niet onderscheidt 2). Eveneens strekt de al-emoene bevoegdheid tot incidenteel appel, bij de wet gegeven, zich uit tot interlocutoire vonnissen in de zaak gewezen, voor zoo ver dit met op andere gronden uitgesloten is 3). Maar het moeten punten der be-
n H Raaii d. 21 Maart 1845 (IVeekbl. v. h. R., n. 592); d. o Maart 1848 Jeekbl. v.h. R., n. 926,; d. 31 Dec. 1852 {Weekbl. v. h.R., n.1410): prov. geregtshof v. Groningen d. 24 Junij 1856 {Weekbl. «. h. R., n 1/92); prov. geregtshof v. Zeeland d. 20 Sept. 1859 (fi. Bijbl., 1861, bl. 32); de pinto n f bl 482. - Zie echter carré, qu. 1581, 3»; arrest v. h. H. Geregtshof te 's Gravenhage, bij v. hamelsveld (1826, IV, bl. 182); prov. geregtshof v Gelderland d, 16 Januarij 1839 (R. Bijbl., I, bl. 441), doch die de vraag behandelen. of de appellant alle de wederpartijen m den gengte nioet roepe^
-ï Zie chauveau op carré qu. 1584; prov. geregtshot v. Z. Holland d -8 Mei 1845 (R. Bijbl., VII, bl. 575); prov. geregtshof v. Groningen d. 3 Maart 18/4
Provquot; geregtshof v. Groningen d. 22 Junij 1869 {Weekbl. n. 3174).
16
art. 339.
slissing, van het dictum van het vonnis zijn, in welke hij isgesuccum-beerd. Heeft de regter a quo van verschillende door den ged. voorgedragene middelen, sommige verworpen, maar hem echter op een ander middel in het gelijk gesteld, dan behoeft de geïntim. niet incidenteel te appelleren, en kan hij deze middelen op nieuw in appèl voordragen. De zaak is door het principaal appèl ter beslissing van den hoogeren regter gebragt en zoo als carré1) te regt aanvoert, waarvan zou de geïntim. appelleren, daar zijne conclusion hem zijn toegewezen en hij getriumfeerd heeft ? — Dit appèl, ook wel in de praktijk appèl a minima genoemd, is bij art. 335 en 339 alleen toegekend aan de partij tegen welke het h. beroep is gerigt en komt dus niet toe aan de medebelanghebbenden van den appellant, die door dezen, uit hoofde van gemeenschappelijk belang, in b. beroep mede zijn gedagvaard 2). Het kan ook niet tegen medegeïnti-rneerden plaats hebben 3).
Het incidenteel beroep moet door den gedaagde in beroep worden ingesteld bij de schriftuur van antwoord (namelijk in zaken van gewone behandeling) 4), of te voren 5) bij eenvoudige akte aan den procureur der wederpartij beteekend (art. 339, al. 2). In summiere zaken, in welke geene schriftuur van antwoord voorkomt, zal het wel altijd op deze laatste wijze moeten geschieden s). Immers de woorden schriftuur van antwoord moeten, volgens het gebruik in welke zij in dit wetboek, bepaaldelijk in art. 347 gebezigd worden, beteekenen de memorie van antwoord van den ged. in h. beroep. Men zie ook art. 415 W. v. B. R. en art. -87 van het Wetb. van 1830. Daar nu deze alleen in zaken van gewone behandeling voorkomen, zal daarvan niet hel gevolg zijn, dat in summiere zaken geen incidenteel beroep zou kunnen plaats hebben, zoo als men verkeerdelijk heeft beweerd, maar dat in deze zaken, dat beroep bij procureursakte moet geschieden, en eveneens in gewone zaken,
17
') Op art. 443, qu. 1571.
) Prov. geregtshof v. Utrecht {Weekbl. v. h. R., n. 253); prov. geregtshof v. N. Holland den 14 Jan. 1844 (R. Bijbl., V, bi. 265).
) Prov. geregtshof v. Gelderland d. 12 Maart 1851 {Weekbl. v. h. R., n. 1240, R. Bijbl., 1852, bi. 403). — Van een ander gevoelen zijn Regtsgel. Adviezen, I, bl. 136 v,; de pinto, II, 1, bl. 468 v.
) Zie art. 347.
) In de officiële uitgave staat: te voren of. Het woord te voren schijnt in het ontwerp op de verkeerde plaats tusschengevoegd te zijn . en wordt te regt na o/geplaatst door v. d. honert, Hdb., bl. 388, noot !. Lipman, IVb.v. B. Rv. vergel,, bl. 155. Zoo ook Regiem, v. h. beroep van N. Indië, art. 8 {Stb. 1850 no. 63). In art. 8 van het Reglement voot het hooger beroep der vonnissen van het geregtshof in Suriname staat: «of bij eene eenvoudige akte te voren aan den procureur zijner wederpartij beteekend.quot; Verg. Opmerk, en Mededeel., I, bi. 83 v.
'') Formulier, n. 118: Akte van incidenteel beroep.
üi deman , Bunj, Hegtsv. 4e druk, ii. . 2
arx. 339 , 345.
wanneer geene schrifturen van grieven of antwoord mogten beteekend zijn i). Sommingen zijn echter van oordeel, dat hierdoor ook de conclusie van antwoord moet verstaan worden, en het incidenteel beroep ook bij
deze kan ingesteld worden 1).
Het hooger beroep van beschikkingen op requesten wordt bij den hoogeren regter insgelijks bij request aangebragt (art. 345, al. 1,W. v. B. R. Verg. art. 509, al. 3, B. W.)
Eene afdeeling der Staten-generaal heeft gevraagd, of dit request door eenen procureur moet onderteekend worden? De Regering heeft hierop niet geantwoord 2). Deze vraag moet echter toestemmend worden beantwoord. Immers de partijen mogen, volgens art. 20 W. v. B. R., zelve hunne zaak bepleiten, doch het in orde brengen der akten is bij de hoogere kollegiën aan de procureurs opgedragen 3). De bijstand van eenen procureur, tot het onderteekenen en indienen van een request aan deze kollegiën, is door den wetgever zoo zeer vereischt, dat, aan onvermo-genden des noods eerf procureur door den presidént moet worden aan-gewezen ( art. 856, 873).
B. Foor welken reijler hel hooger beroep moei gebragt worden.
§ 6. Het hooger beroep moet worden gebragt:
a. Van een vonnis van het kantongeregt voor de arrondissements-regtbank, onder welke hetzelve ressorteert (art. 45, n. 5, R. O.).
b. Van een vonnis der arrondissements-regtbank voor het provinciaal geregtshof, binnen welks regtsgebied deze gevestigd is (art. 69 B. O.).
c. Van een vonnis, door het provinciaal geregtshof in eersten aanleg gewezen, voor den hoogen raad (art. 91, n. 1 , R. O.).
d. Van eene uitspraak van den president der arrondissements-regtbank in kort geding voor het provinciaal geregtshof, binnen welks regtsgebied de regtbank is gevestigd (art. 295, al. 2, W. v. B. R.).
e. Van eene beslissing van scheidsmannen voor den regter, die van het beroep kennis zoude hebben genomen, indien de uitspraak was gedaan door den gewonen regter, ter plaatse, waar de nederlegging ter
18
-) De pinto, II, 1, bl. 469; v. d. hoeven en de vries, Regtsgel. Opstel
len bl. 72. 3) V. d. honebt, Hdb., § 345, bl. 394.
A) Verg. V. t). HONERT, Hdb., § 22, bl. 175 v.
griffie is geschied (art. 647 W. v. B. R.), d. i. door den bevoegden regter, binnen welks regtsgebied de beslissing is gevallen (zie art. 639, al. 1), «zoodat, indien de kantonregter bevoegd zoude zijn geweest, om daarover in eersten aanleg te beslissen, het beroep zal moeten worden gebragt voor de arrondissements-regtbank, binnen welker regtsgebied de uitspraak is gedaan, en voor het provinciaal hof, hetwelk in hooger beroep kennis neemt van de vonnissen dier regtbank, zoo deze bevoegd zoude zijn geweest over de zaak te oordeelenquot; *).
C. Van het verdere geding in hooger beroep.
§ 7. De gedaagde in hooger beroep, — meestal in de praktijk geïntimeerde genoemd, van hei latijnsche woord: inlimare, d. i. verklaren, aankondigen, omdat het hooger beroep hem verklaard of aangekondigd is1), — vangt zijne verwering aan, door binnen het, tijdsverloop, tus-schen de dagvaarding en den dag, op welken hij verschijnen moet, eenen procureur te stellen (art. 353, verg. met art. 135). Hij kan ook den termijn, waarop gedagvaard is, vervroegen, door bij de akte van procureur-stelling den dag te bepalen, op welken hij de zaak op de teregtzitting zal aanbrengen, en daartoe zijne wederpartij op te roepen (art. 344) 2). Zoodanig vervroegen van den termijn is wel ook in eersten aanleg toegelaten; doch men vond het noodig hieromtrent voor het hooger beroep allen twijfel, door eene uitdrukkelijke bepaling, weg te nemen, omdat gewoonlijk de gedaagde in hooger beroep meer belang heeft bij de spoedige voortzetting der zaak, dan in eersten aanleg3). Immers de appellant zou, dooi' op een zeer langen termijn te dagvaarden, de tenuitvoerlegging van het vonnis voor een' geruimen tijd kunnen schorsen, hetwelk de wet heeft willen voorkomen. De Hooge Raad heeft, bij arrest van den 6 Januarij 184'2, geoordeeld, dat hierbij aan den appellant altijd het minimum van den termijn moet worden gelaten, dien de wet voor de dagvaarding bepaalt 4). De wel heeft echter deze beperking er niet bijgevoegd en de termijn van dagvaarding is in het belang van den gedaagde voorgeschreven, niet van den eischer, die altijd gereed moet zijn, zoodat deze beslissing aan gegronde bedenking onderhevig is G).
19
Wetb, v. B. Rp. vergel. bl. 283 leert verkeerdelijk, dat zoodanig beroep altijd voor liet prov. hof moet worden aangebragt. -') Carré, II, p, 137, noot 2.
:') Formulier, n. 129: Akte van procureur-stelling in hooger beroep, bij welke de termijn wordt vervroegd.
) V. i). iionert, Hdb., § 344. — Verg. v. hall, in N. Bijdr. v. R. en. IV.,
1852, bl. 389 en v. 5) IVeekbl. v. h. 11., n. 308.
art. 346 , 347, 353.
De procedure in hooger beroep ■verschilt voorts naar dat de zaken zijn summier of van gewone behandeling.
I. In zaken, volgens de bepaling van dit wetboek (art. 140) voor eene summiere behandeling vatbaar, wordt in hooger beroep geprocedeerd zoo als in eersten aanleg van summiere zaken is voorgeschreven (art. 346. Verg. art. 138 en 139).
II. In zaken van gewone behandeling wordt ook geprocedeerd gelijk zulks voor zoodanige zaken in eersten aanleg is bepaald, echter met dit onderscheid, dat slechts twee schrifturen mogen worden beteekend; te weten van de zijde des appellants eene memorie houdende zijne bezwaren, en daarna van de zijde des gedaagden in hooger beroep eene memorie van antwoord. Aan de partijen is voor de beteekening van elk dezer memoriën een termijn van veertien dagen gesteld (art. 347). Schriftelijke conclusiën van re- en dupliek meende men in hooger beroep niet te moeten toelaten, omdat partijen in den eersten aanleg ruime gelegenheid hebben gehad hare beweringen te ontwikkelen en de wederzijdsche gronden te leeren kennen 1).
Voorts zijn, volgens art. 353, in hooger beroep toepasselijk de bepalingen omtrent de regtspleging in eersten aanleg, betrekkelijk de voor-loopige verzoeken en exceptiën, de behandeling bij geschrift2), de geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften, het getuigenverhoor, de geregtelijke plaatsopneming, de berigten van deskundigen, het hooren van partijen, de incidentele vorderingen, de schorsing en hervatting van het regtsgeding, de ontkentenis van geregtelijke verrig-tingen, het doen van afstand van de instantie, het vervallen derzelve en de voeging en tusschenkomst. Men zal opmerken, dat hierbij geene melding is.gemaakt van de reconventie, welke vroeger in het art. werd gevonden, maar bij de herziening is weggelaten. Volgens art. 250, al.2, kan toch geen eisch in reconventie in hooger beroep worden gedaan, indien deze in eersten aanleg niet was ingesteld, omdat men op die wijze anders in hooger beroep een' eisch zou inbrengen, welk in eersten aanleg niet gedaan is, hetgeen strijdig zou zijn met art. 348, en waardoor de verweerder in reconventie van eenen graad van jurisdictie zou
worden verstoken 3).
De afstand van het, principaal beroep doet het ingesteld incidenteel beroep niet vervallen (art. 339, al. 3).
geregtshof van Z. Holland d. 7 Junij 1854, {Weekbl. v. h. R., n.1557); prov. geregtshof van Zeeland d. 3 Oct. 18G5. (H. Bijblad 1867, bi. 43b).
') V. u. honert , Hdh., § 347.
-) Echter zullen, in geval van behandeling bij geschrift in hooger beroep, overeenkomstig art. 347, slechts twee schrifturen mogen beteekend worden. V. u. honert, F onnutter b., bl. 341. 3) V. d. honert , Hdb., bl. 397.
20
art. 332, 338, 334.
D. Van do niet-ontvankelijkhcid van hei honger beroep.
§ 8. Hij, die mogt willen beweren, dat eene zaak, uit welken hoofde ook, niet vatbaar is voor hooger beroep, moet de exceptie van niet-ont vankei ij kheid, daartoe strekkende, instellen vóór alle andere weren van regten, en is niet verpligt zich, hangende dat geschil, over de zaak zelve in te laten (art. 338). Volgens de memorie van toelichting 1) kan echter het beweren van de onbevoegdheid des regters deze exceptie voorafgaan, terwijl wij vroeger1) ons gevoelen hebben ontwikkeld, dat ook die van aanhangig regtsgeding en verknochtheid, zoo wel als de exceptie van nietigheid, vóór die der niet-ontvankel ij kheid van het hooger beroep moeten worden voorgedragen. Maar ofschoon deze exceptie van niet-ontvankel ij kheid vóór de verdediging op de hoofdzaak moet voorgesteld worden, behoeft dit echter niet afzonderlijk te geschieden. De woorden des weigevers, dat de excipiënt hangende dit geschil niet verpligt is zich over de zaak zelve in te laten, geeft hem ingewikkeld het vermogen dit te doen. Deze exceptie kan dus ook met. de verdediging ten principale vereenigd worden2). De bepaling van art. 1 BI, ook op het hooger beroep toepasselijk, volgens art. 353, schijnt ons echter toe te vereisclien, dat zij altijd afzonderlijk worde beslist3).
De appellant is niet ontvankelijk in zijn hooger beroep;
1. Indien het vonnis in het, hoogste ressort gewezen is (art. 332). Dit heeft 'plaats, wanneer de wel de kennisneming van het onderwerp des gedings aan den eersten regter opdraagt in het hoogste ressort, maar is niet daarvan afhankelijk, of de regter verklaard heeft in het hoogste ressort te vonnissen, welke misschien onjuiste meening, met het vonnis, aan de beoordeeling van den hoogeren regter onderworpen kan worden 4). Ook door het vervallen van de instantie in hooger beroep verkrijgt het vonnis, waarvan men in beroep gekomen is, kracht van gewijsde zaak (art. 284), zoodat de appellant in het hervatte beroep niet ontvankelijk is. Immers, gelijk wij boven reeds hebben doen opmerken, is dan meestal de termijn om weder in hooger beroep te komen reeds verstreken.
2. Indien hij berust heeft in het vonnis (art. 334). Dit berusten kan zij-n:
a. Uitdrukkelijk, door akten, verklaringen, brieven; of
b. Stilzwijgend, door daden, of ook het nalaten van verrigtingen en
21
') V. d. honert, Hdb., bl. 386. !) Dl. I, bl. 215.
) Arrond.-regtbank te Leeuwarden den 31 Jan. 1843 (Weekhl. v. h. R., n. 381, 396); de pinto, II, 1, bl. 300.
) Zie echter prov. geregtshof v. Groningen d. 3 Nov. 1849 (R. Bijblad 1851 bl. 296).
) De pinto, II, 1, bl.459; H. Raad den 21 April 1842 (Weekbl. v. h. R., n.310).
stilzwijgen waaruit duidelijk de wil blijkt, om in het vonnis te berusten Dat toch ook de Nederl. wetgever deze wijze van berusting erkent, blijkt uit de geschiedenis van het artikel. Immers het woord uitdrukkelijk is, bij de herziening van het wetboek, weggelaten, »omdat,quot; werd in de memorie van toelichting gezegd, ))hetzelve ligt de dwaling zou kunnen doen ontstaan, alsof er eene opzettelijke akte noodig ware om de berusting te kennen te geven, en alsof de meest sprekende daad van berusting zelve, geen regt zoude geven om er dat gevolg uit af te leiden, of dat woord zoude ook tot de tegenovergestelde dwaling kunnen leiden dat losse woorden, waarbij eenig voornemen tot berusting was te kennen gegeven, voor eene uitdrukking van berusting moeten worden gehouden, schoon er niets anders gebeurd ware dat zoodanig berusten te kennen gaf; — en hoezeer men niet alle geschillen kan voorkomen, zal nu de regter kunnen oordeelen in elk opkomend geschil, of er waarlijk en in de daad iets is gepleegd, wat in de gezonde rede voor eene berusting in een vonnis kan worden gehoudenquot; 1). De beoordeeling, of de gepleegde daden of het stilzwijgen voor eene berusting in de uitspraak te houden zijn, is uit den aard der zaak, gelijk ook te regt bij de memorie van toelichting werd gezegd, in ieder geval aan het oordeel des regters overgelaten. In het algemeen is do voldoening aan een vonnis als eene berusting te beschouwen. De voldoening echter aan een vonnis, bij voorraad uitvoerbaar, ten einde de executie voor te komen, is geene berusting, gelijk ook geoordeeld is door het prov. geregtshof in Noord-Holland, bij arrest van den 15 April 1842. »Overwegende, dat het zoo wel uit den aard der zaak als uit de bepalingen in art. 336 W. v. B. R., ten aanzien van het komen in hooger beroep van praeparatoire vonnissen vastgesteld, volgt, dat in de gevallen, waarin de verpligting, om aan den inhoud van een vonnis te voldoen, door het komen in hooger beroep niet wordt geschorst, het voldoen aan die verpligting, zonder voorbehoud, het regt van hooger beroep niet beneemtquot; 2). Ook de betaling der kosten door of op last van de partij kan voor eene berusting in het vonnis gehouden worden. Uit art. 82 toch blijkt, dat de wetgever de betaling der kosten als eene geheele tenuitvoerlegging van het vonnis
22
:) V. d. honert, Hdb., § 334.
) Regt in Nederl., 111, bl. 217, 235; R. Bijblad, IV, bl. 200; Weekbl. v. h. R., n. 283. Even zoo prov. geregtshof in Holland d. 30 Junij 1841, {R. in Nederl., III, bl. 145). Verg. een arrest van het prov. geregtshof v. Z. Holland v. d. 31 Dec. 1851, { Weekhl. v. h. R., n. 1318) omtrent eene beteekening van het vonnis zonder voorbehoud.
beschouwd heelt, zoodat de veroordeelde niet meer tegen het vonnis zich mag verzetten en geacht moet worden daarin te hebben berust, althans zoo dit niet bij voorraad uitvoerbaar was, en hij zich, bij de betaling het verzet niet heeft voorbehouden. Dit zelfde beginsel moet ook, bij analogie, in hooger beroep gelden Zoo heeft ook de H. Raad den 13 January 1841 geoordeeld 1) maar is hiervan bij arresten van den 2 Januarij 1863 en 19 Nov. 1869 afgeweken 2). In het geval van deze laatste beslissing, was echter het vonnis bij voorraad uitvoerbaar en had de appellant de betaling der kosten gedaan, onder reserve van zijn regt van appèl en onder protest tegen alle consequentiën uit oorzaak en naar aanleiding dier betaling tegen een eventueel appèl te maken. Sommigen beschouwen evenwel zoodanig protest en reserve als eene protestatio actui contraria3)
3. Na verloop van den wettelijken termijn voor het instellen van het hooger beroep (art. 340, al. 1, art. 295, al. 3, 513, al. 3, 542, 558, al. 3).
4. Indien het beroep van een vonnis, hetwelk niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd, plaats heeft binnen de eerste acht dagen na den dag van deszelfs uitspraak. De appellant behoudt echter hel vermogen, om zijn beroep te herhalea, indien de termijn niet verstreken is (art. 342, al. 1).
Wegens den aard der zaken, die in kort geding voor den president der arrondissements-regtbank behandeld worden, als welke spoed ver-eischen, is hierop eene uitzondering gemaakt in art. 295, al. 1, volgens hetwelk dat hooger beroep dadelijk na het beteekenen der uitspraak kan ingesteld worden.
Wanneer de geintimeerde de exceptie van niet-ontvankelijkheid van het hooger beroep niet, volgens het voorschrift van art. 338, vóór alle andere weren van regten of geheel niet ingesteld, dan is deze gedekt, en mag niet later voorgesteld, noch door den regter ambtshalve aangevuld worden. Men heeft echter betwijfeld of niet de regter dit zou kunnen en moeten doen, wanneer het vonnis van den eersten regter in het hoogste ressort gewezen is, en de Hooge Raad heeft deze vraag, hoewel in strijd met de conclusiën van het O. M., toestemmend beantwoord bij arresten van den 6 Maart 1857, en den 13 Nov. 1863, daarbij
23
:) V. d. honert, Verzam. B. R. II, n. 30, 39; N. Regtspr. VII, § 14, 64.
) Weekbl. v. h. R. n. 3169; N. R. Bijblad 1871, bi. 45.
Chauveau, Supplément n. 664; R. Bijblad 1848, bi. 85,
art. 338, 348.
overwegende dat art. 338 is ondergeschikt aan art. 332 en alleen voor partijen geschreven 1). Men voegt hier gewoonlijk bij dat, wanneer de zaak in genere niet appellabel is, de regter uii. hoofde van het onderwerp des geschils onbevoegd is en deze als van openbare orde en volgens art. 156 W. v. R. ambtshalve moet uitspreken. — Deze gronden zijn zeker niet zonder gewigt; doch de bedoeling des wetgevers schijnt anders geweest te zijn. Niet slechts toch zijn de woorden van art. 338 uil welken hoofde ook zoo algemeen mogelijk, maar bij de memorie v. toelichting werd gezegd: »men heeft aan die woorden eenen zeer algemeenen zin gehecht, en dezelve derhalve niet beperkt tot de bewering, dat de aard der zaak van het hooger beroep is uitgesloten, maar ook daaronder verstaan die bewering van het verloopen zijn der termijnen, welke men oudtijds noemde exceptie van desertie, de bewering van homologatie en acquiescement, en in het algemeen alle die, in welke quot;men zou willen aantoonen, dat eene zaak geheel niet of niet meer vatbaar ware voor beroep zonder dat men noodig heeft geacht, door onderschrevene benamingen van exceptiën, voedsel te geven aan meer fijne dan juiste en nuttige onderscheidingen 2). Onze wetgever wil dus ook de omstandigheid, dat het vonnis, waarvan appèl, in het hoogste ressort gewezen is, als een middel van niet-ontvankelijkheid beschouwd hebben, hetwelk tijdig moet worden voorgesteld, en anders gedekt is, en hiermede laat zich de stelling niet vereenigen, dat de regter, wanneer het geheel niet is opgeworpen wel daarop zou moeten letten. Zelfs al meent men, dat hier sprake is van eene onbevoegdheid ratione materiae, die in het algemeen van openbare orde is, kan echter de wet, in sommige gevallen, aan de gedingvoerende partijen vergunnen van deze regelen af te wijken, en gelijk in ar(. 43 R. O. en 157 Rv. heeft zij dit ook in art. 338 gedaan 3).
E. Van het instellen eener nieuwe vordering.
§ 9. In hooger beroep kan volgens art. 348, geen nieuwe eisch (welke in eersten aanleg geen onderwerp van kennisneming is geweest,) worden
') (Weekbl. v. h. R., n. -1836, 2536). Dus ook het daarbij bevestigde arrest van het prov. geregtshof v. Gelderland v. d. 2 April 1856 {Weekbl. v. h. R., n. 177); prov. geregtshof v. N. Holland den 11 Sept. 1845 (R. BijbladVIH, bl. 263): arrond.-regtbank te Amersfoort d. 5 Jan. 1862 (R. Bijblad 1864. bl. 315); pennink, bi. 102; léon, op art. 338 n. 5.
-) quot;V. d. itonert, Handb., § 338.
■'') Zie Opmerk, en Meded. VII bl.' 306; Regtsgel. Adviezen, V, bl. 162 v.; de pinto II, 1, bl. 300. Proc. Gen. v. maanen bij v. n. honert B. R. XXI, bl. 165; Adv. Gen. gregory, N. R. Bijblad 1865, bl. 399, Weekbl. n. 2691; v. b. faure N. R. Bijblad, 1864, bl. 318 en v.; 1865, bl. 400; S. in Weekbl. n. 2544.
24
gedaan. Men wilde hierdoor voorkomen, dat eene vordering, zonderden wil der wederpartij, raauwelijks voor den hoogeren regter werd gebragt, en aldus van den eersten graad van jurisdictie verstoken. Doch ditzelfde is niet het geval, wanneer gevolgen der hoofdvordering worden geëischt, welke uit deze voortvloeijen, en de wet voegt er daarom bij ten zij het zake ware:
1. Van interessen, renten, huren en andere zaaksgevolgen, b. v. vruchten, sedert liet vonnis van eersten aanleg verschenen of ontstaan. Deze toch volgen de vordering omtrent de hoofdzaak, en konden ook uit den aard dor zaak geen onderwerp van beslissing in eersten aanleg uitmaken. Ditzelfde geldt, wanneer het zake is,
2. Van kosten, schaden en interessen, wegens geleden nadeel sedert dat vonnis.
3. Van eenen eisch bij voorraad. De Fransche wetgever had hieromtrent (in art. 464 C. de Pr. G.) niets uitdrukkelijks bepaald. De jurisprudentie had aangenomen, dat een eisch bij voorraad, welke in eersten aanleg niet was ingesteld, in appèl slechts dan mogt geschieden, wanneer deze strekte om in behoeften te voorzien, sedert het vonnis in eersten aanleg ontstaan 1). Bij ons moet die eisch ook geoorloofd worden geacht, ofschoon die behoeften reeds gedurende liet geding in eersten aanleg bestonden. Immers de Nedeii. wetgever heeft, in de onderwer-pelijke bepaling, algemeen gesproken, en zonder gemelde onderscheiding bij te voegen, welke door de Fr. jurisprudentie, en door den Nederl. wetgever zeiven, in de beide onmiddellijk voorafgaande nommers was gemaakt.
Kene oproeping tot vrijwaring, welke bij den eersten regter niet heeft plaats gehad, kan niet in h. beroep gedaan worden. Zij is, met opzigt tot den ged. in vrijwaring een nieuwe eisch, welke niet raauwelijks voor den hoogeren regter mag gebragt worden. Ook art. 69 Rv. laat zoodanige latere oproeping niet toe 2).
Doch slechts het doen van eenen nieuwen eisch staat niet vrij; het aanvoeren van nieuwe bewijsmiddelen en regtsgronden voor de vordering, welke in eersten aanleg, als niet genoeg gestaafd, is afgewezen, is niet verboden, volgens den regel: in appellaliotiibus non deduc.la deduci, non probata probari possunl3) en de uitdrukkelijke vermelding in de memorie van toelichting 4).
25
') Zie carré , op art. 464, qu. 1675.
J) Carré en chauveau op art. 181, qu. 773: pigeau I, p. 612; de pinto,
II, I, bi. 100; prov. geregtshof v. N. Holland d. 23 Jan. -1851 {Amsterd. Regtspraak I, b!. 2721. — Anders prov. geregtshof v. Friesland d. 23 Maart 1870 ( Weekbl., n. 3281). 3) Zie 1. 4 C. de temp. et repar. appellat.
) V. d. honert, Hdh., g 348; pennink, bl. 106 v.; staats evers 1 Conclusiën, II, bl. 155 en v.; H. Raad den 2 Deo. 1853 (Weekbl. n. 1506). Te onregt werd het tegendeel uit dit art. afgeleid door het prov. geregtshof
In ari. 353 zijn, zoo als wij reeds boven gelegenheid hadden te vermelden, de voorschriften in eersten aanleg, o. a. voor het getuigenverhoor, de geregtelijke plaatsopneming, de berigten van deskundigen en het hooren van partijen op vraagpunten in h. beroep toepasselijk verklaard, waaruit blijkt, dat deze bewijsmiddelen in appèl kunnen aangewend worden. Maar hoe ver zich dit uitstrekt, met het oog op het bewijs reeds in eersten aanleg geleverd, dit bepaalt de wet niet uitdrukkelijk. Het prov. geregtshof v. Gelderland besliste bij arrest v. d. 21 Januarij 1863, dat aan de partij, welke in eersten aanleg tot het getuigenbewijs der door haar gestelde daadzaken is toegelaten, geen nieuw getuigen-verhoor over dezelfde feiten kan vergund worden 1). Op het beroep in cassatie van dit arrest, heeft de H. ilaad dit den 15 Oct. 1863 verworpen 2). Het prov. geregtshof van Limburg oordeelde den 10 Dec. 1860, dat eene daadzaak, strekkende lot tegenbewijs van een feit, waarover reeds in eerste instantie eene enquête en contra-enquête is gevoerd, niet in h. beroep het onderwerp van een getuigen-verhoor mag uitmaken, daar geene wetsbepaling het regt geeft, om op zoodanig regelmatig gehouden getuigen-verhoor terugtekomen, of dit aantevullen, maar veeleer in het strenge voorschrift omtrent de termijnen en vormen dit verbod ligt opgesloten 3). En het prov. geregtshof v. N. Brabant besliste, bij arrest v. d. 27 Jan. 1863, dat de partij, die in eersten aanleg geen gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheid om tegenbewijs te leveren, niet in h. beroep kan toegelaten worden tot het bewijs door getuigen van eenige door haar gestelde daadzaken l). Wel heeft men in Opmerk, en Meeled. VHI bl. 152 v. betoogd, dat in h. beroep een getuigen-verhoor over dezelfde daadzaken zou zijn toegelaten, indien deze in eersten aanleg niet voldoende zijn gestaafd, waarbij deze schrijver zich grondt op de devolutieve kracht van het appèl, waardoor het moet vrijstaan de vordering door alle bewijsmiddelen te staven en het vroeger bijgebragte te versterken en aantevullen. Doch hoezeer dit in hel algemeen waar
26
v. Limburg d. 5 April 1852 (Weekbl. v. h. R., n. 1345), welk arrest bij het aangeh. arrest v. d. H. Raad werd vernietigd.
') Weekbl. v. h. R., n. 2455.
■) Weekbl. v. h. R., n. 2531.— Dus ook het prov. geregtshof van Limburg d. 5 April 1852 {Weekbl. r. h. R., n. 1345); prov. geregtshof v. N.-Brabant den 9 Oct. 1860 {Weekbl. v. h. R., n. 2297); prov. geregtshof v. Z.-Holland d. 23 Oct. 4865 {Weekbl. v. h. R., n. 2741); prov. geregtshof v. N.-Holland den 26 Januarij 1871 {Weekbl., n. 3357); prov. geregtshof v. Gelderland d. 5 April 1871 {Weekbl, n. 3397).
) Weekbl. v. h. R., n. 2273. — Zie ook een vonnis der arrond-regtbank te Breda v. d. 18 Oct. 1859 {Weekbl. v. h. R., n. 2183).
lt;) Weekbl. v. h. R., n. 2478.
moge zijn, gelooven wij toch, dat volgens liet beginsel, vervat in de bepalingen van bet Wetboek omtrent het getuigen-verhoor, dit binnen zekere grenzen moet plaats hebben, en dat wanneer dit eenmaal heeft plaats gehad, het over dezelfde daadzaken niet weder bij den hoogeren regter kan worden toegelaten, zoo als ook de gevestigde jurisprudentie heeft beslist1). Anders echter is het, indien geheel andere, of ten deele andere en gewijzigde feiten worden gesteld. De H. Raad oordeelde hieromtrent, bij arrest v. d. 3 Junij 1870, dat hierover een tweede getui-gen-verhoor in dezelfde instantie kan worden toegestaan -), waaruit men schijnt te mogen afleiden, dat dit hoogste regterlijk kollegie het ook in h. beroep geoorloofd acht. De oorspronkelijke verweerder kan eveneens nieuwe weren van regten inbrengen, en het verzuim eener goede verdediging in eersten aanleg, waardoor de regtvaardige zaak verloren was, in hooger beroep herstellen, mits:
a. Dezelve eene verdediging ten principale opleveren. Het natuurlijk regt van verdediging vorderde deze toelating, welke alzoo in eenen ruimen zin behoort te worden uitgebreid lot alles wat strekt om de principale vordering en hare gevolgen of wijziging te vernietigen en geheel te doen afwijzen, en alzoo ook tot de peremptoire exception, n.1. die het fond der zaak betreffen, en welke de Fr. schrijversonderscheiden van de peremptoires d'instance, en ook tot de middelen van niet-ont-vankelijkheid, wanneer deze ten gevolge hebben, dal dezelfde eischer deze vordering niet op nieuw kan instellen2). De H. Raad nam ook dit beginsel aan, bij arrest v. d. 12 Maart 1863, overeenkomstig de con-clusiën van den Adv. Gen. gregory, waarbij tevens werd beslist, dat eene exceptie van non-qualificatie is eene peremptoire, het fond der zaak betreffende exceptie, die dus voor hel eerst in h. beroep kan voorgesteld worden 3). Strekt echter het middel van niet-ontvankelijkheid slechts om de vordering tijdelijk te doen afwijzen, zoodal dezelfde eischer die later weder in den gerigte kan brengen b. v. het beweren, dal de schuld niet vorderbaar zou zijn, dan levert dit geene verdediging ten principale op 4). Bovendien zullen ook de exceptiën, welke in eiken stand des gedings kunnen voorgesteld worden n.1. de onbevoegdheid-uit
27
') Verg. ook des amorie van der hoeven in R. Bijblad 1852, bl. 474 en volg.
Verg. carré op art. 464, qu. 1673; rogron, op dit art. p. -195; de martini, bl. 1391, noot e; de pinto, It, 1, bl. 490 en v.
) N. Regtspr. LXXIII, 44, 281 Weekbl. n. 2466; verg. prov. geregtshot'v. Drenthe d. 30 Deo. 1865 {Weekbl., n. 2818). Carré op art. 464, qu. 1677, 2°; léon op art. 348, n. 9; — Anders prov. geregtshof v. Zeeland d. 12 April 1859 {R. Bijblad 1861, bl. 20).
) Prov. geregtshof v. Gelderland d. 14 Oct. 1857, {Weekbl., n. 1934),
ART. 348.
hoofde van het. onderwerp des geschils (art. 156 W. v. R. R.) en die van verjaring (art. 1988 fi. W.) nog met vruclit door den oorspronke-lijken verweerder voor het eerst, in h. beroep kunnen worden ingebragt1). Evenwel is daaraan als tweede voorwaarde verbonden dat:
b. zij niet in het geding in eersten aanleg zijn gedekt.
Ue uitdrukking, dat een verdedigingsmiddel voor gedekt wordt gehouden komt meest voor bij de exceptiën. Zoo wordt zij gebezigd in art. 93 Rv. ten aanzien van de nietigheid van het exploit, indien deze niet, tijdig is voorgesteld.
Meer bepaaldelijk betreft het hier de verdediging ten principale, welke niet in het geding in eersten aanleg, door de handelingen van den oor-spronkelijken verweerder, moet zijn gedekt. Volgens de jurisprudentie van den H. Raad is het, om eene nieuwe were van regten te houden voor gedekt , niet, genoeg, dat, de oorspronkelijke verweerder haar in eersten aanleg had kunnen doen gelden. De bij dit art. erkende ruime aard van het regtsmiddel van h. beroep brengt mede, dat het alleen beteekenen kan, dat de verweerder van dit middel heeft afgezien, zoo uitdrukkelijk als met de daad; door welk laatste moet worden verstaan eene daad, medebrengende de ongetwijfelde erkenning van hetgeen bij het nieuwe middel betwist en alzoo daarmede onbestaanbaar is 2).
■De oorspronkelijke verweerder zal niettemin, al mogt hij ten principale in het gelijk worden gesteld, kunnen veroordeeld worden in de kosten der procedures tot op het voordragen dier weren van regten gevallen, indien hij deze in eersten aanleg had kunnen doen gelden, en het dus mede aan hem te wijten is, dat de eerste regter verkeerd heeft gevonnisd. De wetgever spreekt hier echter facultatief, en het is dus aan den hoogeren regter te beoordeelen, of deze wetsbepaling zal toegepast worden.
§ 10. Kan de compensatie, wanneer deze in eersten aanleg niet is tegengeworpen, in hooger beroep worden aangevoerd? Het Fransche wetboek (art. 464 C. de Pr. C.) vergunde zulks uitdrukkelijk. Bij de beraadslagingen over ons art. 348 heeft de tweede afdeeling der Staten-generaal gevraagd, waarom de compensatie hier was uitgesloten? Van wege de Regering is hierop geantwoord: »De compensatie, welke in eersten aanleg niet is aangevoerd, kan in hooger beroep niet worden toegelaten, omdat dezelve eene verdediging ten principale uitmaakt, en derhalve behoort onder de bepalingen van het artikel te dien opzigte,
28
') Arrond.-regtbank te Hoorn d. 29 Dec. ■1841 (R. Bijblad, IV bl 136.)
) Zie arrest v. d. 20 Junij quot;1856 { Weekhl. v. h. R., n. 1761) en v. d. 13 Maart 1857 ( Weekbl. v. h. R., n. 1836). — Verg. een arrest van het prov. geregtshof v. Groningen v. d. 12 Sept. 1871 {Weekbl. v. h. R., n. 3412).
welke men vertrouwt dat geene nadere justificatie zullen behoeven 1).
Naar ons oordeel moet de compensatie, ofschoon in eersten aanleg niet voorgesteld, in hooger beroep met vrucht kunnen aangevoerd worden , omdat;
1. Compensatie van regtswege plaats heeft, zelfs buiten weten dei-schuldenaars (art. 1462 B. W.), zoodat zij niet als eene nieuwe vordering kan worden beschouwd 1).
2. Zij eene verdediging is ten principale2), en dus vallende in art. 348, gelijk dan in het zoo even aangehaald antwoord dei' Regering ook wordt gezegd, hetwelk met zich zelf in tegenspraak is3).
§ 11. De nieuwe vorderingen, bij art. 348 toegelaten, kunnen dooiden appellant worden gedaan bij de dagvaarding, in welk geval deze de middelen, op welke deze vorderingen gegrond zijn, moet uitdrukken (art. 343). Worden zij gedurende den loop van het geding gedaan, zoo kunnen de nieuwe vorderingen en verweringen, zoo wel in het principaal als incidenteel beroep, gedaan worden bij conclusiën met, middelen 4) aan den procureur der wederpartij bei eekend (art. 349). De wederpartij zal 0}) deze incidentele vordering in zaken van gewone behandeling baai-antwoord kunnen indienen bij eenvoudige akte, houdende middelen en conclusie, en in summiere zaken bij gemotiveerde conclusion ten dage dienende (art. 353 in verband met art. 247, 141) 5).
II. Van de gevolgen van het hooger beroep.
A. Van de schorsende kracht van het hooger beroep.
§ 12. Het eerste gevolg van het hooger beroep is, dal het de tenuitvoerlegging van het vonnis, van hetwelk de appellant in hooger beroep is gekomen, schorst, indien daarbij niet is bepaald, dat het vonnis bij voorraad zal worden len uitvoer gelegd, in de gevallen, waarin dit is
29
') V. d. uonert. Hdb., bl. 395. -) Berriat-st.-prix, 1. p. 430.
) Verg. piGEAU, I, p. 609 s.
■') Van ons gevoelen zijn vernede, op att. 348, noot A, 5; de pinto, 11, i, bl. 492. — Wij zeiden vroeger: «indien de woorden bij den heer v. d. honert wel zijn opgegeven.quot; Ook igt;e pinto vindt bet antwoord der Regering zoo vreemd en zoo veel onbegrijpelijke slordigheid, bijna zon men zeggen onwetendheid verradende, dat hij geneigd zou zijn te twijfelen, of het door den heer v. d. honert wel juist zij opgeteekend, terwijl echter de gewone naauw-keurigheid van dezen schrijver het tegendeel doet gelooven. Wij hebben echter, sedert de eerste uitgave, gelegenheid gehad de officiële stukken dor beraadslagingen in te zien, waaruit ons gebleken is, dat werkelijk dit antwoord zóó door de Regering is gegeven.
) Formulier, n. '130: Conclusie, waarbij eene nieuwe vordering in hooger beroep
wordt gedaan. 0) Verg. pigeau, I, p. 611; carré, op art. 465, qu. 1678.
toegelaten (art. 350). De partij, aan welke in eersten aanleg de vordering is toegewezen, wordt alzoo, buiten de gevallen van voorloopige tenuitvoerlegging, door het ingestelde hooger beroep, in de tenuitvoerlegging van het vonnis gestuit; zij moet de beslissing afwachten van den hoogeren regter, dooi' wien het eerste vonnis kan worden vernietigd, en mag eerst, na ook bij den hoogeren regter te hebben gezegevierd, die tenuitvoerlegging vervolgen. Gedurende het geding in hooger beroep mag geene daad van tenuitvoerlegging, waardoor aan het eerste vonnis gevolg zou worden gegeven, al is het slechts interlocutoir, plaatshebben. Immers de algemeene uitdrukking van art. 350 bevat beide soorten van vonnissen, en de reden dezer wetsbepaling, dat namelijk aan de wederpartij geene schade worde veroorzaakt door de tenuitvoerlegging van een vonnis, zoodra het hooger beroep is ingesteld, waardoor dit vonnis kan worden vernietigd, is op beide toepasselijk
Maar het hooger beroep schorst ook alleen de tenuitvoerlegging, en doet niet het vonnis en hetgeen daarop gevolgd is van regtswege vervallen. Indien het eerste vonnis dus in hooger beroep bevestigd wordt, zal in den regel de begonnen executie kunnen voortgezet worden, waar zij gestaakt was 1).
Indien de tenuitvoerlegging bij voorraad niet gelast is in de gevallen, in welke die bij de wet is bevolen of toegelaten 2), kan de regter zulks niet bij nader vonnis doen (art. 54), maar zal de gedaagde in beroep summierlijk en bij eene eenvoudige akte 3) de tenuitvoerlegging bij voorraad kunnen vorderen ten dage tot de eerste teregtzitting bepaald (art. 351). — Is het hiertoe noodig, dat deze voorloopige tenuitvoerlegging bij den eersten regter gevraagd zij, doch niet door dezen toegewezen, of is de gedaagde in beroep ook ontvankelijk in deze vordering, hoewel hij vroeger verzuimd had die tenuitvoerlegging bij voorraad te eischen? Onder de Fr. wetgeving werd verschillend over deze vraag gedacht, welke sommigen toestemmend, anderen ontkennend hebben beantwoord, terwijl nog anderen onderscheid wilden gemaakt hebben tusschen de gevallen, in welke de voorloopige tenuitvoerlegging is gelast, en die, in welke deze is toegelaten4). Volgens het. Nederl. wetboek is deze vraag,
30
-) Dus de arrond.-regtbank te Groningen bij vonnis van den 14 .lunij 1845 (R, Bijblad, VII, bl. 687), lietwetk in hooger beroep bevestigd is.
) Art. 52 , 53. Verg. tste deel, bl. 70 v.
) Formulier, n. 131 : Akte, waarbij de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis in eersten aanleg gevraagd ivordt.
) Verg. rogron, op art. 136 en 458; carré, op art. 458, qu. 1656, en chauveau in de noot; bonnin, op art.458.
onzes inziens, voor eene toestemmende beantwoording vatbaar, omdat;
1. Het art. in het algemeen spreekt, en den gedaagde in beroep vergunt zulks te vorderen, indien de tenuitvoerlegging bij voorraad niel yelasl is, zonder onderscheid te maken, of zij ter eerster instantie al dan niet is gevraagd.
2. De wetgever in art. 55 en 351 de woorden bezigt: niet gelast, niel bevolen, met afwijking van den overigens gel'ykluidenden tekst van art. 136 C. de Pr. C., waar gelezen wordt: indien de regters versuitnd hebben.
3. Deze eisch als een eisch bij voorraad is aan te merken, welke, volgens art. 348, in hooger beroep voor het eerst kauworden voorgedragen1).
Zal de tenuitvoerlegging bij voorraad van het arrest, niettegenstaande cassatie, kunnen gevraagd worden, wanneer ter eerster instantie zulks niet is geêischt, noch de voorloopige tenuitvoerlegging van het eerste vonnis is gevraagd? Ook deze vraag schijnt ons voor eene toestemmende beantwoording vatbaar, daar deze voorloopige tenuitvoerlegging geen nieuwe eisch is, maar veeleer een zaaksgevolg van de vordering ten principale. Deze uitlegging is ook zeer goed overeen te brengen met de bewoordingen van art. 398, al. 3.
Indien daarentegen de voorloopige tenuitvoerlegging van een vonnis bevolen is, buiten de gevallen bij de wet voorzien, kan de appellant verzoek doen, dat de executie worde gestaakt. Hij kan zulks doen:
a. Op de teregtzitting, waaronder, in verband met het voorgaand artikel, en naar den aard der zaak, bij voorkeur de eerste teregtzitting schijnt bedoeld te zijn;
h. Na daartoe de wederpartij te hebben doen oproepen bij dagvaarding op korte termijnen, waartoe hij vooraf vergunning moet hebben bekomen (art. 352), n.1. van den voorzitter, gelijk uit art. 7, al. 3, blijkt.
B. Van de devolutieve kracht van hel hooger beroep
5^ 13. Het hooger beroep heeft niet slechts eene schorsende, maar ook eene devolutieve kracht, d. i. het draagt de kennisneming der zaak in geschil, bij het, eerste vonnis beslist, aan den hoogeren regter op.quot; De tweede instantie toch strekt niet, slechts om den hoogeren regter te doen beoordeelen, of het vonnis, op de in eersten aanleg geleverde bewijzen en beweringen, te regt is gewezen, maar ook om partijen in de gelegenheid te stellen en aan te vullen, wat vroeger verzuimd was, en daartoe nieuwe stukken en bewijsmiddelen en nieuwe verdedigingsgron-
') Dus ook vernede, op art. 351, noot 2; de pinto, II, I, bl. 166. — Anders arrond.-regtbank te 's Hertogenbosch d. 26 Junij 1850, {Weekbl v. h. R, n. 1308; prov. geregtshof v. Zeeland d. 15 April 1862 {Weekbl. n. 2368).
31
art. 354.
den bij te brengen, binnen de grenzen door de wet bepaald. In hoever de wet deze nieuwe bewijsmiddelen, nieuwe vorderingen en nieuwe verdediging toelaat, hiervan is boven gehandeld. Het gevolg van deze op-dragt, deze devolutieve kracht is, dat bet vonnis van den eersten regter moet worden vernietigd, indien het door dien regter op de bij hem voor-gebragte bewijzen en beweringen juist is gewezen, doch dehoogereregter , door de nieuwe gronden en bewijsmiddelen tot een andere beslissing komt. De gevolgen nu der uitspraak van den hoogeren regter verschillen naar mate het appèl wel of niet ontvankelijk wordt verklaard, en geoordeeld wordt in behoorlijken vorm te zijn geschied. In het andere geval wordt de vordering waarop het betwiste vonnis gewezen is, onderzocht en de gevolgen dezer uitspraak hangen daarvan af, of het vonnis een eindvonnis is, of slechts interlocutoir, of op een tusschengeschil gewezen, en of het eerste vonnis bekrachtigd dan wel te niet gedaan wordt.
1. Eindvonnis.
a. In geval het vonnis is bekrachtigd, zal hel (altijd) ten uitvoer worden gelegd bij den regter, die in eersten aanleg heeft uitspraak gedaan (art. 354, al. I)1).
b. In geval het vonnis is te niet gedaan, het zij voor het geheel of voor een gedeelte2), zal de uitspraak in hooger beroep ten uitvoer gelegd worden bij den regter, die deze gewezen heeft, of bij dien, welke, bij deze uitspraak, daartoe zal zijn aangewezen (art. 354, al. 2). Eenetoepassing van dit beginsel vindt men in art. 773. De wetgever vreest in het algemeen eenige vooringenomenheid bij den regter, wiens vonnis is vernietigd, doch laat hef aan den hoogeren regter over, dit in het voorkomend geval naar de omstandigheden te beoordeelen, zoodat deze, wanneer hij meent zulks veilig te kunnen doen, ook den regter, die het eerste vonnis heeft geveld, mag aanwijzen 3). Is dus geen ander
32
1) Het wetboek bevat geene voorschriften omtrent den vorm der uitspraak in h. beroep, behalve die in art. 59 voor de vonnissen in het algemeen bepaald. Het overige is dus aan het oordeel van den regter en de praktijk overgelaten. Over de gewoonte bij vele boven om in het dictum den vorm te bezigen «vernietigt, of doet te niet, de gedane appellatiequot; handelt Mr. con1nck liefsting in Tijdschr; v. h. N. Hegt II, bl. 74—9G, die aantoont, dat deze formule uit het oudere Fransche Regt in de praktijk in Frankrijk is overgenomen, maar geheel overbodig en zonder beteekenis moet geacht worden, waarom bij aanraadt die wegtelaten.
) Dit was bij art. 472 C. de Pr. C. niet. uitdrukkelijk bepaald en door de jurisprudentie verschillend beslist. — Carré, op art. 472, qu. 1697: rogron, op dit art.
) Dus ook de martini, op art. 354, noot z. 4; vernede, op dit art. noot B, 3. Dus ook de H. Raad den 31 .lan. 1845 {Weekhl., n. 596). —Het tegendeel leeren de pinto, 11, 1, bl. 497; carré, op art. 4/2, qu. 1698.
art. 355, 356.
regter aangewezen, dan geschiedt de tenuitvoerlegging bij den hoogeren regter, en zoo is bij vernietiging van het vonnis eener arrondissements-regtbank, de voorzitter van het hof bevoegd vergunning te verleenen om dat arrest op zondag op de roerende of onroerende goederen van den veroordeelde te executeren !). Het art. zondert van dezen regel uit de gevallen van vordering tot nietigverklaring van gijzeling, wegens niet-inachtneming der formaliteiten, welke vordering, volgens art. 611, even als die tot ontslag, moet gebragt worden voor de regtbank van het arrondissement, waar de schuldenaar in gijzeling is gesteld. Voorts de zaken van gedwongene onteigening, daar toch de verkoop der in beslag genomene onroerende goederen geschiedt voor de regtbank van het arrondissement, waarin het goed gelegen is (art. 495), of indien deze in onderscheidene arrondissementen gelegen zijn, bij de regtbank, onder welker ressort de hoofdplaats der bebouwing gelegen is, of, bij gebreke van zulk eene hoofdplaats, dat gedeelte der goederen, hetwelk, volgens het register der grondlasten, de meeste inkomsten opbrengt (art. 496, al. 2). — Eindelijk andere gevallen, in welke de wet regtsmagt opdraagt aan eenen bepaalden regter. Zoo b. v. wordt in art. 456, al. '2, bepaald , dat omtrent de opvordering van in beslag genomene roerende goederen beslist wordt door de regtbank van het arrondissement, in hetwelk hel beslag gedaan is; zoo moet, volgens art. 741, de derde gearresteerde worden gedagvaard voor zijnen bevoegden regter.
2. lulerloculoir vonnis.
a. Wanneer de regter in beroep het vonnis bekrachtigt, zal hij de zaak verwijzen naar den regter van eersten aanleg, om op de hoofdzaak te worden beslist (art. 355, al. 1).
Niettemin zal de regter in beroep de hoofdzaak, in het hoogste ressort, zelve afdoen op onderlinge vordering van alle de partijen.
Hij zal hetzelfde ook hunnen doen, indien liet geding in dien staat is, dat daarover bij één en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist (art. 355, al. 2). Deze bepaling heeft klaarblijkelijk ten doel de afdoening der regtsgedingen te bespoedigen.
Ij. Wanneer een interlocutoir vonnis zal zijn te niet gedaan, kan de regter in hooger beroep de zaak tot zich trekken en, in bet hoogste ressort, ten principale vonnissen (art. 356, al. 1). De bewoordingen van deze bepalingen zijn facultatief en laten het aan den regter over de zaak aan zich te trekken, zonder hem daartoe te verpligten, gelijk ook bij de memorie van toelichting uitdrukkelijk is opgemerkt2). De H. Raad oor-
') Zie de beschikking van den voorzitter der arrond.-regtbank te Assen van den 10 Mei 1844 (R. Bijblad, VI, bl. 526).
quot;) V. D. HONERT, Hdb., § 35C.
Oudeman, Burg. liegtsv., 4e druk. II. 3
33
ART. 355.
deelde echter den 3 Jan. 1845, dat art. 356 die bevoegdheid om de zaak tot zich te trekken alleen geeft, indien deze door of na die tenietdoening in staat van wijzen is, terwijl anders aan partijen de bevoegdheid om regt te erlangen op de hoofdzaak in eersten aanleg en in h. beroep, haar zonder uitdrukkelijke toestemming niet kan worden benomen 1).
3. Vonnis op een tusschengeschil gewezen.
a. In geval van bekrachtiging van een vonnis, bij hetwelk niet anders dan op een tusschengeschil uitspraak is gedaan, gelden dezelfde bepalingen als omtrent het interlocutoir vonnis (art. 355).
b. Bij tenietdoening van een vonnis, op een tusschengeschil gewezen, zal de regter in hooger beroep de zaak tot zicli trekken en in het hoogste ressort ten principale vonnissen, op onderlinge vordering van alle de partijen.
Hij kan zulks doen, indien het geding in dien staat is, dat daarover bi] één en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist (art. 35(3, al. 2, vergel. met art. 355, al. 2).
Uit de verschillende regelen met opzigt tot een interlocutoir vonnis en een vonnis op tusschengeschil gewezen, volgt noodwendig, dat de wetgever tussclien deze als verschillende soorten van vonnissen onderscheid maakt, ofschoon vele vonnissen op een tusschengeschil gewezen, 1). v. over het al of niet toelaten van een getuigenverhoor, eeuegereg-telijke plaatsopneming, interlocutoire vonnissen zijn. Ja, daar hier aan geene praeparatoire vonnissen kan worden gedacht, dewijl het beroep van deze niet dan gelijktijdig met het beroep van het eindvonnis kan worden ingesteld (art. 336), zoo moet de wetgever hier noodwendig eene derde soort bedoelen. Bij gebreke van eenige inlichting hieromtrent in de beraadslagingen over deze wet, komt het ons voor, dat hierdoor slechts zoodanige vonnissen op een tusschengeschil moeten verstaan worden, welke eigenlijk noch het begrip van een praeparatoir, noch van een interlocutoir vonnis (art. 46) bevatten, b. v. wanneer de statering van het geding gedurende eenigen tijd is gelast, op grond van art. 151. Een vonnis, waarbij zoodanig onbepaald uitstel wordt gelast, hetwelk virtualiter eene niet-ont vankei ijk verklaring inhoudt, is echter als definitief te beschouwen en valt niet in de bepaling van art. 356 2).
Eindelijk bevat de wet nog voorschriften omtrent een
4. Vonnis, waarbij over bevoegdheid is beslist.
A. Indien de eerste regter zich eeniglijk bevoegd heeft, verklaard, om van de zaak kennis te nemen, zonder op de hoofdzaak regt te doen;
a. Wanneer dit vonnis bekrachtigd wordt, zal de regter in hooger
') R. Bijblad 1845, bl. 248; Weekblad, v. h. R., n. 574.
■) H. Kaad d. G Dec. 1867 (Weekhl., n. 2960).
34
beroep de zaak aan den regter in eersten aanleg verwijzen, om ten principale te worden beslist; ten zij partijen begeerd mogten hebben dat de hoogere regter de hoofdzaak zal afdoen (art. 357).
b. Wanneer dit vonnis wordt te niet gedaan, en de eerste regter alzoo onbevoegd wordt verklaard, zal het echter niet noodig zijn, dat de regter in hooger beroep den, naar hij meent, bevoegden regter aanwijze 1).
B. Indien de eerste regter zich onbevoegd heeft verklaard.
a. Wanneer deze uitspraak bekrachtigd wordt, zal het eveneens aan den oorspronkelijken eischer zijn, zich tot den bevoegden regter te wenden, zonder dat deze worde aangewezen.
b. Wanneer de uitspraak wordt te niet gedaan, zal de hoogere regter de zaak ten principale naar denzelfden regter verwijzen, uitgezonderd;
1. Wanneer beide partijen vorderen, dat do hoogere regter de zaak aan zich zal houden.
2. Wanneer de hoogere regter, naar den aard van het geding, gronden vindt tot vérwijzing der zaak naar een' anderen regter.
In dit laatste geval zal die verwijzing gedaan worden aan eenen regter binnen de provincie, die bevoegd is in eersten aanleg van de zaakkennis te nemen, daartoe bij de uitspraak te benoemen.
Indien echter de verwijzing moet geschieden aan eene andere arron-dissements-regtbank en de provincie slechts ééne arrondissements-regt-bank bevat, (dit is alleen op Drenthe toepasselijk,) kan de zaak worden verwezen naar eene arrondissements-regtbank in eene aangrenzende provincie.
Indien bet hooger beroep van de uitspraak van eenen kantonregter, (welke zich onbevoegd heeft verklaard), is ingesteld, zal de zaak in hel onder n. 2 vermelde geval worden verwezen naar eenen anderen kan-tonregter in hetzelfde arrondissement (art. 358).
Ten slotte merken wij hier aan, dat voor het hooger beroep dei-vonnissen van liet geregtshof in Suriname, hetwelk bij den Hoogen Raad moet ingesteld worden, een Reglement is vastgesteld by Koninklijk Besluit van den 41 Januarij 1840, hetwelk vele bepalingen van dezen titel van het Wetboek, doch veelal met verbetering der redactie, heeft overgenomen. Eene vergelijking van dezen titel met het Reglement gaven wij in Opmerkingen en Mededeelingen, I, bl. 80—88.
') Verg. memorie van toelichting bij v. n. honert, Hdb., § 155. bl. 277.
35
3*
Van revisie.
I. Van revisie in hel algemeen.
§ 14. Het middel van revisie tegen de uitspraak van den hoogsten regter was bij den Franschen Code de Procédure Civile niet bekend. Het bestond vroeger in Frankrijk, en was ook in onze oud-vaderlandsche regtspleging in bijna alle gewesten aangenomen. Volgens deze laatste was het een appèl a curia male informala ad curiam melius informandam, of gelijk huber 1) het noemt: »eeue beroepinge van de Rechter niet wel beraden zijnde tot den selven Rechter om zich beier te beraden,quot; en strekte het tot aanwijzing van erreur of misslag. Fr konden derhalve geene nieuwe feiten worden aangevoerd, noch nieuwe bewijzen bijgebragt worden. De revisie moest, binnen twee jaren na hot wijzen van het vonnis, worden verzocht van de Hooge Overheid, die zulks toestaande, een gelijk getal regters of adjuncten-reviseurs aan de vorige regters toevoegde, om het proces te herzien 2). Het Wetboek op de Regterl. Instellingen en Regtspleging van Koning lodewijk napoleon, hetwelk echter nimmer in werking is gebragt, bevatte mede, in art. 114—158, liet middel van revisie.
Dij het eerste ontwerp van dezen titel van ons wetboek was VQprge-steld, dat de Hooge Raad, om in revisie te vonnissen, zou zijn zamen-gesteld uit 15 leden, onder welke de 7 leden, die van de zaak ter eerster instantie hadden kennis genomen, voor zoo verre zij niet wet-tiglijk verhinderd mogten zijn. Deze bepaling heeft bij vele afdeelingen der Staten-generaal tegenstand gevonden. Welk vertrouwen, zeiden zij, kan eene regtbank, op één na voor de helft zamengesteld uit leden, welke eene partij heeft veroordeeld, aan die partij inboezemen? Het is
3G
') Uedend. Rechtsgel, Boek V, kap. 46.
) Verg. Instructie voor den Hoogen Raad, art. 279—289; Reglement op de revisiën van den 1 Febr. 1790; Instructie voor het Departementaal Geregts/iof van Groningen, van den 18 Oct. 1804, art. 66, 69, /0; w. de groot, Inleiding tot de praktijk, c. 7, n. 25—31; v. n. i.inden, Judiciëele practijcq, b. II, licofdst. 22, § 1; voet , ad. Tit. D. a quibus appell. non licet (XLIX—\), n. 2 sqq.
een algemeen bekende regel, dat de eerste regters niet bevoegd zijn, om te oordeelen over hel beroep hunner vonnissen, daar in dat geval de grensscheiding tusscheu de twee trappen van regtspleging eene niets beteekenende formaliteit zou zijn. Het is waar, dat, volgens het ontwerp, de meerderheid der leden vreemd is aan de uitspraak, welke aan hunne beoordeeling wordt onderworpen. Maar deze overweging beneemt niet den invloed van het vroeger verhandelde op de regters, welke het eerste vonnis hebben uitgesproken, en den invloed, weikeu deze, bij hunne beraadslagingen, op de meerderlieid• hebben kunnen uitoefenen. Die indrukken zullen onwillekeurig en, zoo men wil, ongevoelig zijn, maar zij zullen daarom niet minder werken; zij zullen de vooringenomenheid versterken, welke zich eigenaardig moet verheffen tegen tie regtmatig-,heid van een middel van voorziening, waaraan de eerste regters mede deelnemen. Deze afdeelingen waren alzoo van gevoelen, dat de revisie, als zijnde een wezenlijk appèl, moest worden gebragt voor een geheel onzijdig hof, zamengesteld uit leden, die de zaak in eersten aanleg niet hadden beoordeeld. Van wege de Regering werd het ontwerp verdedigd, en voornamelijk te dien aanzien gezegd, dat de arresten, door den Hoogen Raad in eersten aanleg gewezen, aan geen hooger beroep waren onderworpen, om de hoogst gewigtige reden, dat de leden van een kollegie, die denzelfden rang hebben, niet over en weder hunne gewijsden moeten kunnen beoordeelen en te niet doen; dat echter, om de ingezetenen tegen eene mogelijke dwaling van hel hoogste reglerlijk kollegie te waarborgen, het middel van revisie of herziening was aangewezen, waarbij de toelating der eerste regters geene ongelegenheden kon opleveren, dewijl de kamer, in revisie regt doende, door een grooter getal leden werd aangevuld, dan waaruit de vroegere kamer had bestaan, zoodat niet alleen de aanvullende leden de meerderheid konden uitmaken, maar ook sommige der andere regters zich bij hen konden voegen; dat deze wijze van zamenstelling eener kamer van revisie overeenstemde met hetgeen oudtijds in ons vaderland daaromtrent werd in acht genomen, en nog bij hel Fransche hof in cassatie wordt gevolgd; en eindelijk, dal ook bij request civiel de herziening van het vonnis aan dezelfde regters wordt opgedragen.
Niettegenstaande dit beloog voor de stelling, dat dezelfde regters mede moesten kennis nemen van de revisie, werd echter door de Regering, ten einde te gemoet te komen aan de bedenkingen van verschillende afdeelingen, een middenweg gekozen, en voorgesteld, dat de Hooge Raad bij revisie zou zijn zamengesteld uil den president en de veertien oudste raadsheeren, naar rang van dienst, welke van hel geding in eersten aanleg niet hadden kennis genomen, terwijl echter, in geval van wettig
37
beletsel, de raad zoude kunnen aangevuld worden door leden, welke over de zaak in eersten aanleg hadden gevonisd.
Deze verandering vond echter bij de vierde afdeeling der Staten-ge-neraal tegenstand, en werd bij de openbare beraadslagingen door verschillende sprekers bestreden, welke van oordeel waren, dat men door deze het verschil tusschen hooger beroep en revisie uit het oog had verloren, en den Hoogen Raad gedeeld in twee ligchamen, van welke het eene de regtbank van eersten aanleg, het andere het hof van appèl daarstelt. De voordragt werd dien ten gevolge verworpen, en een gewijzigd ontwerp, in den zin van het eerste opgesteld, eenige dagen daarna voorgedragen en aangenomen.
Bij de herziening is men hieromtrent van hetzelfde beginsel uitgegaan. In de memorie van toelichting zeide de Regering, onder anderen: ))Men heeft begrepen, dat het voorname kenmerk van onderscheid tusschen appèl en revisie, het revideren namelijk der zaak door dezelfde regters, behoudende, de behandeling der in revisie gebragte zaak voor het overige moest gelijk staan met die in het gewone hooger beroep. Hieruit volgt dan van zelf, dat in de onderwerpelijke revisie alle middelen kunnen worden gebezigd, waarvan in het gewone beroep mag worden gebruik gemaakt, en dat met name nieuwe gronden en bewijzen , zoo wel feitelijk als regterlijk kunnen worden aangevoerdquot; ').
II. Van welke uitspraken kan men in revisie komen?
^ 15. Partijen kunnen, dus bepaalt art. 359, in gevolge de wet op de zamenstelling der regterlijke magt en het beleid der justitie, in revisie komen van arresten door den Hoogen Raad in eersten aanleg gewezen. Dit art. is, gelijk ook in de memorie van toelichting werd gezegd, niets anders dan de uitdrukking van het beginsel reeds in art. 90 der Wet op de R. O. aangenomen. Over welke burgerlijke zaken de Hooge Raad in eersten aanleg oordeelt, is in art. 87—89 van gemelde wet aangewezen.
Het volgend art. 360 bevat echter eene uitzondering op den regel. Hel bepaalt, dat dit beroep in revisie niet wordt toegelaten in zaken, gelijk staande met die, welke, voor de provinciale geregtshoven in eersten aanleg aangelegd zijnde, door deze in het hoogste ressort zouden zijn beslist, terwijl in dat geval de Hooge Raad oordeelt bij arrest. Tot adstructie van dit art. werd, bij de memorie van toelichting gezegd: ))Daar de revisie, van welke in dezen titel de rede is, in zaken welke aan de kennisneming van den Hoogen Raad in eersten aanleg zijn opgedragen,
') Zie omtrent de geschiedenis van dezen titel v. d. iionert Hdb., bl. 400—409. Verg. ook de beraadslagingen over art. 368 bij v. u. honert,§368.
38
art. 360, 361.
eigenlijk de plaats bekleedt, van het hooger beroep, zon moest van zelf volgen, dat in zoodanige zaken, in welke andere geregtshoven in eersten aanleg en in het hoogste ressort wijzen. ook bij den Hoogen Raad geene revisie te pas kan komen, maar die raad insgelijks in het hoogste ressort moet kunnen uitspraak doen, zoude het verband tusschen bet gezag, door de wet aan de onderscheidene regtsmagten toegekend, niet verbroken worden; men heeft begrepen dat dit punt ouder die bepalingen behoorde, welke de wet op de regterlijke organisatie aan het wetboek van burgerlijke regtsvordering had overgelatenquot; 1). De bedoeling dezer wetsbepaling is, ook na de toelichting der Regering, onduidelijk. Volgens art. 66 der Wet op de R. O. oordeelen de provinciale geregtshoven in eersten aanleg en in hel hoogste ressort over alle burgerlijke geschillen, wanneer partijen de regtsmagt van het geregtshof raauwelijk te dien einde inroepen. De woorden der wet en der memorie van toelichting zijn letterlijk op deze zaken toepasselijk, en wij hebben dus gemeend, dat in deze de revisie uitgesloten was. De tinto 2) verstaat het art. aldus, dat de Hooge Raad, in zaken behoorende tot de kennisneming van dit kollegie, regt spreekt in het hoogste ressort over hetzelfde geldelijk bedrag als de provinciale hoven in zaken behoorende tot de kennisneming van deze. De schrijver brengt het dus in verband met art. 65, 1°, R. O., zoodal geene revisie zou plaats hebben in persoonlijke regtsvorderingen geen vierhonderd gulden in hoofdsom te boven gaande. Vernede 3) vraagt, of deze beide gevoelens niet zouden overeen te brengen zijn, en alzoo niet zou moeten worden aangenomen, dat in beide deze gevallen geene revisie wordt toegelaten'.' Indien de vroeger door mij gegevene uitlegging de ware is, zoude de uitzondering van zelve ook de zaken, bedoeld in art. 65. 10, R. O., bevatten. Het gevolg echter, hetwelk de pinto uit die meening afleidt, dat n. 1. dan het middel van revisie altijd zou zijn uitgesloten, behalve in geschillen van onbevoegdheid, doet mij thans zeer tot zijn gevoelen overhellen. In geschillen over onbevoegdheid zal men altijd in revisie kunnen komen, ofschoon de Hooge Raad anders in het eerste en hoogste ressort zou hebben uitspraak gedaan (art. 361 in verband met art. 333).
Van veroordeelingen bij verstek kan de gedaagde niet in revisie komen, indien echter de oorspronkelijke eischer van dit middel gebruik maakt, zal de gedaagde alle zijne verdedigingen insgelijks zelfs incidenteel kunnen doen gelden, zonder het middel van verzet meer te kunnen aanwenden. Ook in geval van twee of meer gedaagden de één verschijnt, de anderen
') V. d. honert, Hdb., § 360.
quot;) Themis, V. bl. 239; Handt, tot de Wet op de Regterl. Org an is., II, bl. 183.
•') Op art. 360, noot 2.
39
art. 361, 362.
niet, en alsdan, na herhaalde oproeping, tusschen alle partijen is regt gedaan, zal de achterblijvende partij in revisie kunnen komen (art. 361 in verband met art. 335).
Het middel van revisie kan voorts niet slechts gebezigd worden tegen een eindvonnis, maar ook tegen een praeparatoir en (hetgeen in de vroegere praktijk niet vergund was) tegen een interlocutoir vonnis, op dezelfde wijze als het hooger beroep tegen deze soorten van vonnissen (art. 361 in verband met art. 336, 337).
III. Van den termijn van revisie.
§ 16. De termijn van revisie is van drie maanden, te rekenen van den dag der beteekening van het vonnis, het zij aan den persoon der wederpartij, het zij aan hare woonplaats (art. 361 in verband met art. 339, al. 1). Na verloop van dezen termijn kan geene revisie meer plaats hebben (art. 361 in verband met art. 340, al. 1). Eveneens moet de revisie eener beschikking op request worden ingesteld binnen drie maanden na de dagteekening der beschikking, en binnen drie maanden na der-zelver beteekening door de overige belanghebbenden (art. 364 in verband met art. 345).
Omtrent den loop der termijnen en hunne schorsing gelden hier dezelfde bepalingen, als voor het hooger beroep (art. 361 in verband met art. 340 , 341). Van een vonnis, hetwelk niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd, kan men niet binnen de eerste acht dagen in revisie komen (art. 361 in verband met art. 342).
IV. Van hel verzoek lot revisie.
40
§ 17. De partij, welke in revisie wil komen, moet, alvorens hare wederpartij te doen dagvaarden, haar voornemen daartoe bij request') aan den Hoogen Raad te kennen geven, en bepaling vragen van eenen dag, tegen welken zij, met inachtneming der termijnen voor de dagvaardingen voorgeschreven, hare wederpartij kan doen dagvaarden (art. 362). Deze bepaling heeft ten doel den Hoogen Raad kennis te doen dragen, dat er eene zaak in revisie zal worden gebragt, opdat dit collegie zich dien ten gevolge in revisie zoude kunnen constitueren, en heeft geenszins ten doel vergunning te vragen, ten einde in revisie te mogen komen 1). De Hooge Raad zal daarop onverwijld beschikken, en bij een
) Memorie van toelichting bij v. d.iionekt, Hdb.,§?gt;('gt;2] de pinto,II,1 b 1.501 v.
art. 363—365.
eenvoudig appointemenl dien dag bepalen, en tevens twee raden-com-missarissen uit deszelfs midden benoemen, ten overstaan van wie de dingtalen, voor zoo verre deze door partijen ter teregtzitting moeten worden gebragt en behandeld, zullen worden gevoerd (art. 363).
V' Van de regtspleging in revisie.
A. Van hel instellen der revisie.
§ 18. De revisie van een twistgeding wordt aangevangen door eene dagvaarding l), in denzelfden vorm en met dezelfde vereischten als in den eersten aanleg, behalve dal zij de middelen, op welke de revisie gegrond is, niet behoeft uit te drukken, dan alleen wanneer zij eene nieuwe vordering behelst. De wederparty wordt daarbij opgeroepen tegen den door den Hoogen Raail bepaalden dag; de dagvaarding wordt op de gewone wijze beteekend, doch bij dezelve behoeft geen afschrift der stukken te worden gevoegd (arf. 364 in verband met art. 343, art. 362). De gedaagde tol revisie kan ook van zijne zijde incidenteel in revisie komen, hetwelk, even als in hooger beroep, bij de schriftuur van antwoord of bij eenvoudige akte aan den procureur der wederpartij beteekend, zal moeten ingesteld worden (art. 361 in verband met art. 359, al. 2). De revisie eener beschikking, op een request door den Hoogen Raad ter eersier instantie gegeven, wordt bij request aangebragt (art. 364 in verband met art. 345), terwijl naar de letter, zoo wel als naar de bedoeling van art. 362, hier geen voorafgaand request noodig is 2).
Men is niet ontvankelijk in de revisie in dezelfde gevallen als bij hooger beroep, en de exceptie van niet-ontvankelijkheid moet ook hier op dezelfde wijze voorgesteld worden (art. 361 in verband met art. 334, 342, 338).
B. Van het geding voor raden-commissarissen.
§ 19. Indien de gedaagde zich partij wil stellen, vangt hij zijne vérwering aan met eenen procureur te stellen (art. 364 in verband met art. 353). De zaak wordt op den bepaalden dag ter teregtzitting gebragt voor de twee benoemde raden-commissarissen, zonder dat de termijn van dagvaarding, geüjk in hooger beroep, door den gedaagde mag worden vervroegd (art. 365). Deze vergunning toch is in de procedure van revisie niet noodig, omdat de dag van verschijning door den Hoogen Raad be-
') Formulier, n. 133: Dagvaarding in revisie. -) Vernede , op art. 361, noot 2.
41
art. 366, 367.
paald wordt1). De raden-commissarissen zijn belast met het toezigt op de regelmatigheid van het geding, terwijl men het nutteloos en te bezwaarlijk in de uitvoering oordeelde, dat deHoogeRaad, geconstitueerd in revisie, altijd in pleno zou moeten zitten, om eenige voorafgaande dingtalen der wederzijdsche procureurs aan te hooren 1).
Het geding moet altijd gevoerd worden als in zaken van gewone behandeling, al ware bet in eersten aanleg summierlijk behandeld (art. 365, verg. art. 142—147).
Daar toch de revision zeker niet menigvuldig zullen zijn, meende men, dat er geene voorzorg noodig was, om aan sommige zaken eenen meer spoedigen afloop boven andere te bezorgen 2). De uitzonderende bepaling van art. 347 is op de revisie niet toepasselijk verklaard, en partijen zullen dus hier elkander ook repliek en dupliek kunnen beteekenen3).
In geval door partijen in revisie op de teregtzitting voor raden-commissarissen eenig voorloopig verzoek wordt gedaan, of eenige exceptie wordt voorgesteld, of tusschen partijen eenig incident opkomt, hetwelk eene regterlyke beslissing vordert, wordt zoodanig geschil voor raden-commissarissen voldongen (art. 366), en zulks op dezelfde wijze als in eersten aanleg (art. 364 in verband met art. 353). Daarna verwijzen raden-commissarissen de partijen naar eene teregtzitting van den Hoogen Raad in revisie (art. 366). De zaak ten principale wordt mede voor raden-commissarissen voldongen, en nadat door partijen conclusion zijn genomen, heeft gelijke verwijzing plaats (art. 367). Bij deze conclusiën mogen nieuwe gronden en bewijzen, zoo wel feitelijk als regtelijk, worden aangevoerd4), en nieuwe vorderingen worden gedaan, op dezelfde wijze als zulks bij het hooger beroep is toegelaten (art. 364 in verband met art. 348, 349). De vormen in den eersten aanleg voorgeschreven, omtrent de behandeling bij geschrifte, de geschillen over de echtheid of onechtheid van geschriften, het getuigen-verhoor, de geregtelijke plaatsopneming, de berigten van deskundigen, het booren van partijen, de schorsing en hervatting van het regtsgeding, de ontkentenis van geregtelijke verrigtingen, het doen van afstand der instantie, bet vervallen derzelve, de voeging en tusschenkomst moeten ook bij de regtspleging in revisie in acht genomen worden (art. 364 in verband met art. 353);
42
') De pinto, 11, 1, bl. 503. :) V. n. uonert, Hdb., § 363, 366.
) V. D. honert, Hdb., § 365.
) Dus ook vernede, op art. 364, noot 2. — Anders de pinto, 11,1, bl. 503 v., welke van oordeel is, dat de niet-aanhaling van art. 347 aan een verzuim des wetgevers moet toegeschreven worden; en dat, naar de bedoeling der wet, de
wijze van procederen bij art. 347 voorgeschreven in revisie behoort te worden gevolgd. 0) Memorie van toelichting bij v. d. uonert, Hdb., bl. 409.
art. 368—370, 372.
doch in deze alle geschiedt ook slechts hel voldingen der zaak voor de raden-commissarissen, terwijl de beslissing door den Hoogen Raad moet plaats hebben (art. 366). Indien de gedaagde niet verschijnt, wordt het verzoek om verstek almede aan de uitspraak op de teregtzitting van den Hoogen Raad verwezen (art. 372).
C. Van de leregtzilting van den Hoogen Raad in revisie.
§. 20. De Hooge Raad houdt ten dage dienende eene openbare teregtzitting, en is daartoe zamengesleld uit elf leden, de president of de raadsheer, die hem vervangt; daaronder begrepen. De zeven leden, welke van de zaak in eersten aanleg hebben kennis genomen, vonnissen in revisie en worden aangevuld door vier der oudste leden van den Hoogen Raad, welke niet wettig verhinderd zijn. In geval van overlijden, of wraking, uit hoofde eener oorzaak sedert hel vroeger gewijsde ontstaan, of wettig beletsel van een' of meer der eerste regters, wordt het getal steeds op dezelfde wijze door de oudste leden van het kollegie aangevuld (art. 368). Van de zaken in revisie wordt eene afzonderlijke rol gehouden (art. 78, sub 4°, van het Reglement n. I, van den 44 Sept. 1838). Volgens ditzelfde artikel bekleedt, in geval van revisie, de president van den Hoogen Raad steeds het voorzitterschap. Het wetboek geeft echter te kennen, dut de president ook door eenen anderen raadsheer kan worden vervangen en het Reglement, hetwelk slechts tot uitvoering der bepalingen van het wetboek strekt, kou hierin geene verandering maken. Evenwel beu ik niet van oordeel met vernede 1), dat het artikel vau het Reglement had moeten luiden; sde president of de raadsheer, die hem vervangt, bekleedt het voorzitterschap;quot; want zoodanige bepaling zou niets beteekenen en geheel overtollig zijn. Mijn inziens heeft men willen te kennen geven, dat de president van den Hoogen Raad, welke anders slechts bij eene kamer voorzit, in geval van revisie het voorzitterschap zal bekleeden, ook wanneer hij gewoonlijk niet presideert bij de kamer belast met de werkzaamheden in art,. 78 opgenoemd, terwijl hij echter, in geval van ziekte of andere verhindering, dooreenou anderen raadsheer kan vervangen worden.
Ten dage dienende dragen de procureurs der partijen de slotsom hunner genomen couclusiën nogmaals voor (art. 360). Een der raden-commissarissen , ten wier overstaan hel geding gevoerd is, dool summier rapport van den loop van hetzelve (art. 370). Daarna hebben de pleidooijen plaats. Het openbaar ministerie wordt in zaken van revisie altijd gehoord (art. 324, n. 9), waarna de Hooge Raad uitspraak doet, in voege als ten
') Op art. 368, noot 2.
43
ART. 371, 372.
aanzien van het hoonjer beroep bij de provinciale hoven is bepaald (art. 371). Op verzoeken om verstek, welke door raden-commissarissen naar de teregtzitting moeten verwezen worden, beslist de Hooge Raad, na gehoorde conclusie van den eischer, en des noods na gehouden pleidooi (art. 372).
VI. Van de schorsende kracht der revisie.
§ 21. Even als het hooger beroep schorst de revisie de tenuitvoerlegging van hel vonnis, indien daarbij niet is bepaald, dat hetzelve bij voorraad zal worden ten uitvoer gelegd. Eveneens zal, indien de tenuitvoerlegging bij voorraad niet is gelast, in de gevallen, waarin dit bij de wet is bevolen of toegelaten, de gedaagde in revisie, ten dage lot de eerste teregtzitting (van raden-commissarissen) bepaald; de tenuit-voerlegging bij voorraad summierlijk en bij eene eenvoudige akte kunnen vorderen. Wanneer buiten de gevallen, bij de wet voorzien, de tenuitvoerlegging bij voorraad bevolen is, kan de eischer tot revisie op de tei'eglzitting verzoek doen, dat de executie worde gestaakt. Hij kan ook zijne wederpartij tot dal einde, na bekomen vergunning van den president, bij dagvaarding op korte termijnen doen oproepen (art. 364 in verband met art. 350—352).
VII. Van de gevolgen der uitspraak in revisie.
§ 22. De gevolgen der uitspraak van den Hoogen Raad verschillen, even als bij het hooger beroep, naar mate van den aard van het vonnis, tegen hetwelk men in revisie is gekomen, en voorts naar mate het vonnis in eersten aanleg bekrachtigd of te niet gedaan wordt. De wetgever verwijst hier naar de bepalingen omtrent het hooger beroep, echter met enkele wijzigingen, terwijl, daar hier de leden van hetzelfde reg-terlijk kollegie in eersten aanleg en in revisie beslissen, de aard der zaak in andere opzigten de gevolgen verandert.
1. Eindvonnis.
De bepaling van art. 354 is niet op, het middel van revisie toepasselijk verklaard, en dit was ook niet noodig. Immers èn in geval van bekrachtiging èn van vernietiging van het eerste vonnis, wordt de uitspraak ten uitvoer gelegd bij den Hoogen Raad.
2. Interlocutoir vonnis..
a. Indien het bekrachtigd wordt, zal de regter in revisie de zaak verwijzen naar den regter van eersten aanleg om op de hoofdzaak te worden beslist.
44
art. 373—375.
Niettemin zal ook de regter iu revisie de hoofdzaak zelve afdoen, op onderlinge vordering van partijen, en hij zal hetzelfde ook kunnen doen, indien het geding in dien staal is, dat daarover bij één en hetzelfde eindvonnis kan worden beslist (art. 373 in verband met art. 355).
h. Indien hetzelve wordt te niet gedaan, zal de Hooge Raad in revisie de zaak altijd tot zich trekken en ten principale uitspraak doen (art. 374 in verband met art. 356, al. 1).
3. Vonnis op een tusschengeschil gewezen.
a. Indien het bekrachtigd wordt, gelden dezelfde bepalingen als omtrent liet interlocutoir vonnis (art. 373 in verband met art. 355).
Ij. Indien het vernietigd wordt, zal de Hooge Raad in revisie de zaak altijd lot zich trekken en ten principale uitspraak doen (art. 374 in verband met art. 35(5, al. 2).
4. Vonnis, waarbij over bevoegdheid in beslist.
a. Indien de eerste regter zich eeniglijk bevoegd heeft verklaard om van de zaak kennis te nemen, geldt hetzelfde als omtrent liet hooger beroep (aii. 375 in verband met art. 357).
b. Indien de eerste regter zich onbevoegd heeft verklaard en deze uitspraak wordt te niet gedaan, zal de Hooge Raad in revisie de zaak altijd tot zich trekken en ten principale uitspraak doen (art. 374 in verband met art. 358).
Van ver zei door derden.
I. Wanneer kan verzei door derden plaats hébben?
§ 23. Uit zorg voor de belangen van derden, wier regten bij een vonnis tusschen andere partijen gewezen, zouden kunnen benadeeld zijn, heeft de wetgever aan zoodanige derden het mid del gegeven, om tegen dat vonnis in verzet te kunnen komen. Dit middel was ook bij het Fr. wetboek (art. 474—479 C. de Pr. C.) aangenomen, doch bestond in onze vroegere vaderlandsche regtspleging niet. Ook in het eerste ontwerp van ons wetboek werd deze titel niet gevonden. Toen door sommige afdeelingen der Staten-generaal er op was aangedrongen, dat dit middel in het wetboek zou worden opgenomen, werd hierop van wege de Regering, bij haar antwoord, in het breede betoogd, dat het
45
beginsel, waarop het verzet door derden steunt, aandruischt tegen den regtsregel: res inter alios acta aliis nec prodesse nec nocere potest; dat dit buitengewoon middel overbodig en ondoelmatig is, en zonder het miuste nut aanleiding had gegeven tot veelvuldige procedures, en men derhalve vermeende liet op goede gronden te hebben achtergelaten, vermits een derde belanghebbende tot handhaving van zijne regten dezelfde middelen kan en behoort in het werk te stellen, welke hij zou hebben gebezigd, indien er geen vonnis tusschen anderen had bestaan, of indien laatst-gemelden zonder vonnis hadden willen beschikken over hetgeen, waarop die derde vermeent te kunnen aanspraak maken.
Bij de herziening werd echter deze titel voorgedragen, en bij de memorie van toelichting hieromtrent gezegd, dat men gemeend had, dat de gevallen zeer wel denkbaar zijn, b. v. in geval van mede-eigendom pro indiviso bezeten, in welke een vonnis, tegen een' der eigenaren uitgesproken, zoodanig den mede-eigenaar kan treffen, dat zijne regten en belangen aanmerkelijk zouden lijden, indien hij, door eene strenge toepassing van den regel; res inter alios eet., geen middel had zijne regten en belangen dadelijk tegen zoodanig vonnis te beschermen. De eersle afdeeling der Staten-generaai heeft bij hare aanmerkingen, en van rappard bij de openbare beraadslagingen, deze gronden bestreden 1). Over hel nuttige en doelmatige, om zoodanig regtsmiddel bij de wel toe te slaan, kan dus verschillend worden gedacht. In allen gevalle heeft de wetgever, door het op te nemen, niets willen ontnemen aan de kracht van den regtsregel, dat het vonnis niet tegen derden werkt, welke geene partij in de zaak waren, ook bij art. 1954 B. W. gehuldigd. Hel middel is [acultalief; derden zijn bevoegd in verzet te komen, maar indien zij zulks niet doen, zoo zijn zij evenwel niet door de uitspraak gebonden en kunnen later niet door de exceptie van gewijsde zaak afgewezen worden 2). Opdat verzet dooi- derden legen een vonnis kan geschieden, vereischt de wet (art. 376):
Vooreerst, dat zij, noch in persoon, noch wettiglijk vertegenwoordigd, noch diegene, welke zij vertegenwoordigen, in het regtsgeding zijn geroepen, of door voeging of tusscheukomst partij zijn geweest.
Men is niet slechts partij in een regtsgeding, wanneer men in persoon optreedt of opgeroepen is, maar ook die personen, welke niet bevoegd zijn zelve in den gerigle te verschijnen, omdat zij geene persona standi in judicia hebben, zooals minderjarigen, ouder curatele gestelden, ge-
') Zie v. d. iionert , Hdb., Inl. tot dezen Titel, bi. 4-10 v.
-) De pinto, II, -1, bl. 50ü v.; carré, opart. 474, qu. 1722; bonnin, op art. 474; arrest van den Hoogen Raad van den 19 Nov. 184'! (v. d. honert, Verz., afd. B. Kegt, III, bi. 3G).
46
art. 376.
failleerden, zijn partij geweest, en derhalve tot het onderwerpelijke verzet onbevoegd, indien zij door diegene, welke hen wettiglijk vertegenwoordigen, b. v. voogden, curators1), het regtsgeding hebben gevoerd. Zoo zijn de schuldeischers van eenen failliet onbevoegd verzet te doen tegen het vonnis tegen de curatoren in het belang der massa gevoerd, daar deze de schuldeischers vertegenwoordigen 2). Evenmin zijn erfgenamen bevoegd tot dit verzet, indien de erflater, welken zij vertegenwoordigen, in het geding is opgeroepen of door voeging of tusschenkomst partij is geweest.
Ten anderen, dat het vonnis hunne regten benadeele. Als een voorbeeld van zoodanige benadeeling voerde de heer donker curtius, bij de beraadslagingen, het navolgende aan: A doet in hoedanigheid van erfgenaam of legataris eene vordering tegen B, om ten zijnen behoeve afstand te doen van eene erfenis of legaat. B wordt, daartoe veroordeeld; A heeft alzoo het regt, om B door regtsmiddelen te noodzaken die erfenis aan hem af te geven, en B daartoe wettiglijk bedwongen, zulks doende, moet ontheven zijn van alle aanspraak van of verantwoording aan allen en een iegelijk. Maar C beweert, dat die erfenis of dat legaat aan Item en niet aan A toebehoort; vernemende, dat zoodanig vonnis bestaat, heeft hij belang, dat zulk een legaat niet, door B aan A worde afgegeven, maar integendeel aan hem C; of wel, dat B het bestuur daarover blijve behouden; of wel dat de vruchten van dat, legaat hem door B worden uitgekeerd 3).
Een ander voorbeeld steil rogron4): Petrus vordert legen Paulus, mijnen pachtenaar, eene erfdienstbaarheid van overgang; Paulus, in plaats van mij op te roepen, om deze vordering te bestrijden, antwoordt en laat zich veroordeelen. Bij het, einde van den huurtijd in het genot van mijn erf terugtredende, bemerk ik, dat Petrus over mijn erf gaat, hij wijst mij het geslagen vonnis. Tegen hetzelve kom ik te regt in verzet, want het benadeelt mijne regten, en ik ben, in een geding over mijn eigendom, niet op eene geldige wijze dooi- mijnen pachtenaar vertegenwoordigd geweest.
Zoo dikwijls derhalve derden, als belanghebbenden bij het onderwerp van een regtsgeding, bevoegd zouden zijn geweest in hetzelve zich te voegen of tusschen te komen 5), zijn zij ook, zulks niet hebbende gedaan, geregtigd naderhand zich te verzetten tegen het op dat geding
47
') Verg. dl. I, bl. 7.
-) Provinciaal gerogtshof van Groningen den 2 October 1840. Verg. arrest van
het hof van Parijs van den ii Mei quot;1812 (sirey, t. XIV, p. 147).
3) V. d. honert, Hdb., bl. 41G. 4) P. 200. Verg. pigeau, I, p. G8G.
) Verg. dl. I, bl. 321.
art. 376
gevelde vonnis, wanneer het zoodanige beslissing inhoudt, als zij doov die voeging of tusschenkomst zouden hebben willen voorkomen.
De wetgever spreekt in het algemeen van een vonnis, zoodat het middel van verzet zoo wel tegen een vonnis in het eerste als in het hoogste ressort is toegelaten, en het zij het vonnis al of niet is ten uitvoer gelegd 1). Het kan eveneens geschieden zoowel tegen een vonnis van het hoogste regterlijke kollegie als van den kantonregter. Maar dit middel kan niet worden gebezigd tegen eene beschikking op een verzoekschrift verkregen, door welke de regten van derden zijn benadeeld. Reeds de benaming derden veronderstelt een geding tusschen twee partijen; maar ook spreekt de wet uitdrukkelijk van; een roepen in heL regtsgeding, en (in art. 377) van: de partijen, tusschen wel be het vonnis is gevallen. Derden kunnen niettegenstaande zoodanige beschikking, bij gewone regtsvordering, hunne regten doen gelden voor den bevoegden regter, zonder de beschikking aan te vallen2). Alleen in geval van art. 791 is bij faillissement aan schuldeischers zoodanig regt van verzet tegen eene beschikking gegeven, welk artikel in art. 887 ook op den staat van kennelijk onvermogen toepasselijk verklaard is. Rij vonnis .van den 17 November 1841 oordeelde de arrond.-regtbank te Amsterdam (tweede kamer), dat een verzet door derden niet kan worden ingesteld tegen eene rangregeling van schuldeischers dooi- eenen regtercommissaris opgemaakt, en zulks op grond, dat het procesverbaal van den regtercommissaris niet voor een vonnis kan worden gehouden, en dat voorts, bij art. 377, is voorgeschreven, dat dezelfde regter, welke het vonnis heeft gewezen, ook het verzet dooi' derden moet beoordeelen, hetgeen in geval van rangregeling onuitvoerbaar zoude zijn 3).
Van de passieve voeging en tusschenkomst, en eisch tot verklaring van gemeenschappelijk vonnis, als middelen om het verzet door derden voor te komen, hebben wij vroeger 4) gehandeld.
IT. Van de regtspleging hij verzei door derden.
24. Dit verzet wordt, volgens art. 377, beoordeeld door den regter, door wien het vonnis is gewezen, hetwelk de derde bestrijdt. Immers is dit verzet eene tusschenkomst, ten einde de tenuitvoerlegging van een vonnis voor te komen of te stuiten, en de tusschenkomst moet steeds
48
') Carré, op art. 474, qu. 1708; rogrom, op dit art. berriat-st.-prix,
I, p. 444.
!) pibeau, i, p. 568, 087; de pinto, ii, 1, bi. 510 v.; ojj/h. e» AM. IX, bl. 240—247; prov. geregtsbof v. Z. Holland dfin 5 April 1843 (IVeekbl. v. h. R., n.389). — Anders pennink, bi. 108 v. :l) R. Bijblad, IV, bl. 117 v.
) Dl. 1, bi. 323.
art. 377.
beslist worden door den regter omtrent de hoofdzaak De Nederl. wetgever heeft hierhij niet noodig geoordeeld de onderscheiding te maken, welke de 1' ransche, in art. 475 en 476 C. de Pr. G., maakte tusschen dit verzet, wanneer het bij principale vordering werd ingesteld, zonder dat nog eenig geding aanhangig is, en wanneer het incidenteel plaats had in een regtsgeding, in hetwelk zoodanig vonnis aan eeneu derde is tegengeworpen en in dit laatste geval, of de regter, voor wien het geding aanhangig was, gelijk of hooger in regtsgebied was, dan die, welke het vonnis had gewezen. Het incidenteel verzet werd, volgens liet Fr. regt, hij denzelfden regter gebragt zijnde, ingesteld bij verzoekschrift, anders bij principale vordering, terwijl het principaal verzet bij gewone dagvaarding geschiedde 1). Bij ons rnoe,t het verzet steeds worden aangebragt door eene dagvaarding tegen al de partijen, tusschen welke het vonnis is gewezen 2), en zijn voorts de algemeene voorschriften wegens de wijze van procederen op hetzelve toepasselijk. Derhalve zal hierbij even zoo moeten geprocedeerd worden, als in het algemeen voor den regter, bij wien het verzet wordt aangebragt, in de wet is bepaald, en eveneens zullen, voor het geval dat een of meer der gedaagden niet verschijnen, hier de voorschriften van bet verstek gelden3). Deze laatste woorden: »de algemeene voorschriften wegens de wijze van procederen zijn toepasselijk,quot; duiden alleen aan, dat de zaak, bij dagvaarding aangebragt, verder op de gewone wijze wordt behandeld en kunnen niet, met omverwerping van den regel, in den aanvang gesteld, aanduiden, dat het verzet ook bij incidentele conclusie zon kunnen ingesteld worden 4).
Even als bij het Fr. regt, is in ons wetboek geen termijn voorgeschreven, na verloop van welken het verzet door derden niet meer ontvankelijk zal zijn, zoodat men het er voor zal moeten houden, dat hier de gewone verjaring der regts vordering, namelijk dertig jaren, geldt, (art. '2004 B. W.), te rekenen van den tijd, wanneer het vonnis aan de partij bekend is geworden, ten zij de partij, ten voordeele van welke het vonnis is geveld, voor dien termijn den eigendom der gevorderde zaak door verjaring hebbe verkregen G).
49
4
-) Pigeau, I, p. 702; rogron, op art. 475; carré, op art. 476, qu. 1723.
) Formulier, n. 134: Dagvaarding, waarhij het verzet door een en derde wordt
aangebragt. 4) Verg. de pinto, II, 1 , bl. 512.
) H. Raad d. 10 .Tan. 1851 (Weekbl. v. h. R. n. 1196).
0) Pigeau, I, p. 700; berriat-st.-prix, I, p. 440; carré, op art. 476, qu. 1725; rogron, op art. 474; vernede, op art. 377, noot 3;'de pinto , II, 1, bl. 512.
Oudeman , Burr/. Reglsv. 4e druk, II.
art. 378, 379.
III. Van de (jevolgen van hel verzei door derden.
§ 25 Het verzet, door eenen derde tegen een vonnis gedaan, heeft ten gevolge;
1. Wat betreft het zoogenaamd incidenteel verzet door derden , wanneer namelijk zoodanig vonnis aan eenen derde is tegengeworpen in een aanhangig regtsgeding, en het verzet daartegen bij dagvaarding is ingesteld, staat het aan den regter, voor wien dat geding aanhangig is, vrij, indien daartoe gronden bestaan, de schorsing van hetzelve toe te staan, totdat het ingestelde verzet zal zijn uitgewezen (art. 378). De beoordeeling der gronden voor deze schorsing is aan den regter overgelaten, die deze zal toestaan of weigeren, naarmate hij van gevoelen is, dat het aanhangig geschil al dan niet van de beslissing omtrent het verzet afhangt
'2. Met opzigt tot de uitvoering van het aangevallen vonnis, deze kan door den regter, die over het verzet oordeelt, indien daartoe gronden zijn, worden geschorst, totdat het verzet zal zijn uitgewezen (art. 379). Ook hier is de beoordeeling dezer gronden aan den regter overgelaten, die in aanmerking zal nemen, in hoe ver de niet geschorste tenuitvoerlegging van het aangevallen vonnis den derde zou schaden.
De Fr. wetgever had, in art. 478, van zoodanige schorsing uitgezonderd de vonnissen, in het hoogste ressort gewezen, houdende veroordeeling om het bezit van een erf te laten varen, als welke tegen de veroordeelde partijen konden worden ten uitvoer gelegd, niettegenstaande het verzet, door derden en zonder dit te benadeelen. Men wilde daardoor het misbruik van verzet dooi' derden, veroordeeld om een erf te verlaten, voorkomen, en de rnoeijelijkheid wegnemen, die een derde, in verzet komende, zou hebben kunnen gronden op schade, alleen uit het verlaten voort-vloeijende 1). Anderen 2) geven als reden op, dat het erf niet verdwijnen kan, zoodat de derde, indien hij triumfeert, hetzelve vindt, zoo wel in handen van de winnende als van de veroordeelde partij. Onze wetgever vond echter voor deze uitsluiting geenen voldoenden grond, en heeft alzoo het vermogen van den regter, om het vonnis te schorsen, algemeen gemaakt3).
3. Aangaande de uitspraak op het. verzet.
50
:) Exposé des motifs, p. 81, 82; locré, Esprit du C. de Pr. Civ. II, p. 293 s.; carré, op art. 478, n. CCCXCVI.
) Pigeau, I, p. 704; rogron, op art. 478. bonnin, op dit art.
■*) Memorie van toelichting bij v. u. honert, Hdb. ,§ 379.
Bij wettiging van het verzet wordt het vonnis, waartegen dit gerigt is geweest, alleen in zoo verre verbeterd, als het. de regten van derden benadeelt, ten zij het onsplitsbare der gevallen uitspraak eene geheele vernietiging van deze noodzakelijk mogt maken (art. 380). »Bij dit art. heeft men,quot; zeide de memorie van toelichting, »zoo veel mogelijk voor het behoud van den regel: m inter alios acta enz., gezorgd, eu de geheele vernietiging van een vonnis mitsdien beperkt tot het geval der onsplitsbaarheid van de gevallen uitspraakquot; '). Zoo dikwijls derhalve beide vonnissen geheel niet te zamen bestaanbaar zijn, moet, noodzakelijk ten gevolge van deze latere uitspraak, de vroegere daarbij vernietigd worden.
De vroeger in art. 381 voorkomende bepaling dat bij verwerping van het verzet, hij die het instelde in eene boete, de som van f 50 niet te boven gaande kan verwezen worden, onverminderd de vordering tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, indien daartoe gronden zijn, is ingetrokken bij de Wet v. d. 7 April 1869 (Stbl. n. 55).
Het vonnis bij dit verzet verwezen is, volgens de algemeene voorschriften, aan hooger beroep, request civiel of cassatie onderworpen1).
Van requeste civiel.
I. Tegen welke vonnissen request civiel kan plaats hebben.
§ 26. Request civiel is een middel, waardoor diegenen, welke in een geding partij geweest of geroepen zijn, zich bij denzelfden regter kunnen voorzien tegen een vonnis, ten einde het geheel of gedeeltelijk te doen herroepen. De benaming, uit het Fr. regt overgenomen, is ontleend aan den vorm van het verzoekschrift, terwijl de by voeging civiel, volgens sommige schrijvers, te kennen geeft, dat het in beleefde bewoordingen moet geschieden, en de bezwaren tegen het vonnis eerbiedig moeten voorgedragen worden, daar het bij den regter geschiedt, die het vonnis heeft gewezen. Evenwel zijn anderen van meening, dat het woord civiel aanduidt het gebruik van dit middel in burgerlijke en niet in straf-zaken 2). Dit middel kan gebezigd worden:
1. Tegen vonnissen op tegenspraak in het laatste ressort gewezen
51
') V. d. honert, Hdb. § 380. quot;■) De pinto, II, 1, bl. 512 v.
) Verg. carré, L. Ill, Tit. II, Introd., noot 2; schlink, III, p. 483.
4*
52 art. 382.
(art. 382). Zoodanige vonnissen, welke voor hooger beroep vatbaar zijn, doch waarvan de termijn van appèl verstreken is, kunnen niet door request civiel worden bestreden. Op de bedenking eener afdeeling der Staten-generaal, om zulks toe te laten, werd van wege de Regering geantwoord, dat men zich hiermede niet konde vereenigen, omdat zoo aan de partij de keus zoude gegeven worden tusschen appèl en request civiel1). De beantwoording der vraag, of een vonnis in het eerste of laatste ressort gewezen zij, hangt af, gelijk wij reeds vroeger deden opmerken, van de bepaling der wet, en niet van qualificafie door den regter aan zijne uitspraak gegeven.
2. Tegen vonnissen, op verstek gewezen, welke niet meer vatbaar zijn voor verzet (art. 382), dewijl zij namelijk ten uitvoer zijn gelegd (art. 81).
3. Tegen praeparatoire en interlocutoire vonnissen en die op eenen eisch bij voorraad gewezen, doch met inachtneming van hetgeen daaromtrent voor het hooger beroep in art. 336 en 337 is voorgeschreven 2).
Met afwijking van het Fr. regt (art. 1020 C. de Pr. C.), kan geen request civiel worden ingesteld tegen eene beslissing door scheidsmannen, zelfs niet al hadden partijen dit bedongen (art. 048). Als reden hiervoor werd door de Regering aangevoerd; »Zoodra de scheidsmannen hebben uitspraak gedaan, heeft hunne zending opgehouden, en zij kunnen derhalve niet worden bijeengeroepen, om van een request civiel kennis te nemenquot; 3). In de plaats van dit regtsmiddel heeft de Nederl. wetgever aan partijen eene vordering gegeven tot vernietiging eener beslissing van scheidsmannen, die niet voor beroep vatbaar is, welke vordering voor de regtbank wordt gebragt (art. 049 v.).
Dit middel wordt voorts toegelaten tegen de vonnissen van alle regterlijke kollegiën in het laatste ressort, en alzoo ook tegen de arresten van den Hoogen Raad in revisie 4), behalve dat het tegen de vonnissen der kanton-regters niet om alle gronden is toegelaten, op welke het tegen de uil-spraken der hoogere regters kan worden ingesteld (art. 397).
Tegen vonnissen op verzoekschriften gewezen geeft de wet dit regtsmiddel niet. De uitdrukkingen: vonnissen op tegenspraal;, vonnissen bij verstel;, duiden een eigenlijk regtsgeding aan 5).
II. Om welke redenen request civiel kan worden ingesteld.
§ 27. Het request civiel kan plaats hebben om eene der navolgende redenen (art. 382);
') V. I). HONERT, Hdb., § 382, bl. 424.
-) Verg. pigeaü, I, p. 624; carré, op art. 480, qu. quot;1737.
) V. d. honert, Hdb., bl. 021.
) Verg. de aanmerking der zevende afdeeling bij v. d. honert , Hdb., bl. 424.
) De pinto, H, 1, bl. 519.
art. 382.
1. Indien de beslissing berust op, na de uitspraak ontdekt, bedrog of arglist der wederpartij, in de procedures gepleegd. Uit deze bepaling vloeit voort, dat, wil men op dezen grond een request civiel instellen, daartoe vereischt wordt:
a. dat er bedrog of arglist zij gepleegd door de wederpartij, waaronder ook de praktizijns of gemagtigden, die voor haar in het gerigt hebben gehandeld, begrepen zijn 1), doch niet door derden, zonder medeweten der partij , hetwelk slechts reden kan geven, om van zoodanige derden vergoeding van kosten, schaden en interessen te vorderen;
b. dat het bedrog gepleegd zij in de procedures;
c. dat de beslissing op het bedrog of de arglist berust;
d. dat het eerst na de uitspraak zij ontdekt: somdat men,quot; werd in de memorie van toelichting gezegd: stegen bedrog of arglist, vroeger ontdekt, gelegenheid heeft zijne belangen in het regtsgeding zelf te doen geldenquot; 2).
Als een voorbeeld van dusdanig bedrog kan men bijbrengen, wanneer de verdediger der eene partij eene valsche daadzaak aanvoert, en deze staaft met het onware beweren, dat hij een sluk in zijn bezit heeft, uit hetwelk die daadzaak blijkt, terwijl de regter, op grond hiervan, ten voordeele van deze partij vonnist. Het waren deze omstandigheden, welke aanleiding gaven tot het zoo even aangehaald arrest van het hof van Brussel, bij hetwelk het request civiel werd toegelaten.
Ook een ambtshalve opgelegde eed, waarvan naderhand de valschheid blijkl, is als bedrog eene reden tot request civiel; doch niet de eed door de eene partij aan de andere opgedragen of teruggewezen, van welke, volgens art. 1973 B. W., de valschheid door de tegenpartij niet mag worden beweerd 3).
2. Indien uitspraak gedaan is omtrent zaken, welke niet waren ge-ëischt, b. v. wanneer eene zaak gevorderd, doch de prijs toegewezen is, M' wanneer de handhaving van het bezit is gevorderd, en de regter de herstelling in hetzelve heeft gelast.
3. Indien meer is toegewezen dan geëischt was geworden. De regter mag niet ultra peiila toewijzen. Sententia debet esse conformis libello ,quot; et potestas judicis ultra id, quod in judicium deductum est, nequaquam potest excedere. L. 18 D. de comm. divid. 4).
53
') Zie art. 1403 B. W. — Verg. pi ge au , I, p. 628; carré, op art. 480,
qu. 1742; arrest van het hof van Brussel van den23Julij 1810(sirey, XIV, p. 404); de martini, bl. 1401, noot quot;) V. ü. honert, Hdb., bl. 424.
) Verg. piGEAU, I, p. 628; carré, qu. 1742; toullier, X, n. 426; de pinto ,11, 1, bl. 520.
■') Beslissingen van request civiel op dezen grond ingesteld vindt men in
4. Indien verzuimd is op een der gedeelten van den eisch nitspraak te doen.
5. Indien tusschen dezelfde partijen, op dezelfde gronden en door denzelfden regter, tegenstrijdige vonnissen in het hoogste ressort zijn gewezen De wet vereischt alzoo, ten einde dezen grond voor request civiel te kunnen aanwenden, de vereeniging van deze vier omstandigheden:
a. dat de tegenstrijdige vonnissen zijn in het hoogste ressort. Het request civiel is immers een buitengewoon middel hetwelk niet mag gebezigd worden, zoo lang nog een dier vonnissen door het middel van hooger beroep bestreden en veranderd kan worden.
b. dat zij gewezen zijn tusschen dezelfde partijen, waardoor mede te verstaan is in dezelfde hoedanigheid
c. dat zij gewezen zijn op dezelfde gronden. Het Fr. wetboek (art. 480, n. 6) had: np dezelfde middelen, hetwelk door sommige schrijvers zoo werd opgevat, dat het op dezelfde akten, redenen, exceptién en bewijzen, idem jus eademque causa petendi, moest geveld zijn 1), terwijl anderen 2) meenden, dat het geding niet van gedaante moest veranderd zijn.
Bij het eerste ontwerp van het Nederl. wetboek werd in art. 382, n. 5, gelezen: over hetzelfde onderwerp en op dezelfde gronden. De vierde afdeeling der Staten-generaal merkte toen aan, niet wel te begrijpen, hoe dit geval bestaan kon, zoodanig als het in den Hollandschen tekst was uitgedrukt, waarvan de woorden: over hetzelfde onderwerp, in den Franschen tekst niet te vinden waren; het waren deze woorden, welke aan het mogelijk bestaan van het geval deden twijfelen. Deze bedenking bleef onbeantwoord, maar bij de nieuwe redactie zijn deze woorden weggevallen3). Geenszins volgt evenwel hieruit, dat nu tot het request civiel niet zoude vereischt zijn hetzelfde onderwerp van geschil in de beide vonnissen. Het blijkt toch niet eens, dat de nieuwe redactie aan de gemelde aanmerking der vierde afdeeling, (welke, naar ons oordeel, onjuist was), is toe te schrijven, maar het is veel meer aannemelijk, dat men deze woorden, als overtollig, wegliet, dewijl het toch uit den aard der zaak volgt, dat er geene tegenstrijdige vonnissen kunnen zijn, wanneer deze over verschillende onderwerpen beslissen 5).
Doch wat heeft men te verstaan door de woorden: op dezelfde gronden ?
54
') Pigeal-, I, p. 631; carré, op art. 480, qu. 1752; berriat-st.-prix, 1, p. 456, noot 27. 2) Pigeau, I, p. 631 s. .
) Merlin, Quest, de droit, in v. Contrariété, I, p. 588; berriat-st.-prix, 1, p. 456, noot 28; carré, op art. 480, qu. 1753.
) V. d. honert, t. a. p. 5) Pigeau, I, p. 632.
Vreemd is het, dal onze wetgever, in de overigens met het Fransche regt overeenstemmende bepaling, het. woord middelen in gronden heeft veranderd. Wij kunnen echter bezwaarlijk gelooven, dat hiermede zij bedoeld, dat ook de regtsgronden van de beide vonnissen dezelfde moeten zijn, ofschoon het waarschijnlijk is, dat de vierde afdeeling der Staten-generaal deze woorden zoo heeft opgevat. Dan toch zouden wij met die afdeeling van oordeel zijn, dat aan het mogelijk bestaan van het geval valt te twijfelen, en de wetgever kan nu niet geacht worden zulks te hebben op het oog gehad. Daar ook bij de memorie van toelichting geene melding wordt gemaakt, dat men hier van het Fransche regt is afgeweken, schijnt het ons toe, hier vereischt te worden, dat de vonnissen tegenstrijdige beslissingen inhouden omtrent dezelfde daadzaken en beweringen der geschilvoerende partijen. In het hiermede in verband staande art. 427 spreekt de wetgever ook van: gronden door partijen aangevoerd. Juister had men in beide artikelen het woord middelen behouden, daar de regter de. regtsgronden, niet door de partijen aangevoerd, volgens art. 48, moet aanvullen 1).
d. dat. zij door denzelfden regter gewezen zijn. Wanneer toch door verschillende hoven of regtbanken, in het hoogste ressort, tegenstrijdige vonnissen gewezen zijn tusschen dezelfde partijen en op dezelfde gronden, is er reden tot cassatie (art. 427).
6. Indien in hetzelfde vonnis tegenstrijdige beschikkingen zijn. Het kenmerk der tegenstrijdigheid is, dat mét de tenuitvoerlegging van eene dezer beschikkingen, die der andere niet bestaanbaar is.
7. Indien gevonnisd is op stukken, welke, na het vonnis, voor valsch erkend of valsch verklaard zijn. Maar het is niet genoeg, dat van deze stukken in het geding door eene der partijen is gebruik gemaakt, de uitspraak moet ook op deze gegrond zijn, daar toch anders de valsch-heid dier stukken van geenen invloed op het vonnis kan zijn 2).
8. Indien men, na het vonnis, stukken van eenen beslissenden aard nader in handen heeft bekomen, welke door toedoen der wederpartij waren achtergehouden. Bij de beraadslagingen vestigde de eerste afdeeling der Staten-generaal de aandacht der Regering op deze bepaling, vermits zij veel gelijkheid had met die onder n. 1. Van wege de Regering werd hierop geantwoord: »De gemaakte aanmerking, dat bij de nos. 1 en 8 hetzelfde geval zoude bedoeld zijn, schijnt niet gegrond. In het eerste geval moet er stellig dolns aanwezig zijn, terwij) in het laatste geval enkele culpa voldoende wezen kanquot; 3). Zoo wel de letter der wet,
55
') Onze uitlegging wordt ook geheel voorgestaan door de pinto, ii, 1 ,
b). 522 v. Carré, op art. 480, qu. 1759; rogron, op art. 480.
) V. d. honert, t. a. p.
art. 3amp;1
die in het algemeen van toedien spreekt, zonder onderscheid te maken tusscheq opzet en nalatigheid, als de bedoeling om in dit geval de wederpartij niet tot het moeyelijk bewijs van opzet te verpligten, regtvaardigen deze opvatting der Regering, zoodat ook terughouding der stukken te goeder trouw, door nalatigheid of onkunde der wederpartij, aanleiding geeft tot requeste civiel1).
9. Minderjarigen zijn daarenboven nog ontvankelijk tot het verzoeken van zoodanige herroeping door request civiel, indien zij niet verdedigd zijn geweest (art. 383), en zulks wel in alle zaken. Hierbij is aan minderjarigen gegeven de bekende restitutio in integrum ex causa aetalis, zoo wel bij de vroegere wetgeving als bij het Fransche regt (art. 481 C. de Pr. C.) bekend, van welke de bedoeling is collusiën tusschen den voogd en de wederpartij te verijdelen 2). Men dient echter hierbij op te merken, dat onze wetgever niet, zoo als de Fransche, request civiel aan den minderjarige toestaat, indien hij niet behoorlijk, maar slechts wanneer hij cjeheel niet verdedigd is. De onder curatele gestelde staat gelijk met eenen minderjarige (art. 506 B. W.), en deze bepaling is dus ook op hem toepasselijk.
Wy hebben deze reden van request civiel met de overigen opgenoemd en zijn dan ook van oordeel, dat deze, ofschoon in ons Wetboek, even als in het Fransche, in een afzonderlijk art. opgenomen, ook alleen kan gelden tegen de vonnissen in het vorig art. aangeduid, namelijk die in het laatste ressort gewezen zijn. De twijfel hiertegen omtrent het Fransche regt door sommigen geopperd, wordt voldoende door de geschiedenis van art. 481 C. de Pr. C. wederlegd. De zin van art. 383 W. v. B. R., schijnt mede dien twijfel niet toe te laten. Minderjarigen kunnen, volgens deze wetsbepaling, request civiel instellen in dezelfde gevallen als in art. 382 zijn vermeld, en nog daarenboven indien zij niet verdedigd zijn geweest. Het geheele onderscheid bestaat te hunnen opzigte daarin, dat zij ook van dit middel gebruik kunnen maken op eenen grond, welken meerderjarigen niet hebben, maar altijd slechts tegen de vonnissen bovengemeld. Ook wordt deze opvatting nog bevestigd door de beraadslagingen 3) daar de Regering uitdrukkelijk en algemeen te kennen heeft gegeven, dat eene partij, die hef gewoon middel van appèl heeft verwaarloosd, niet tot het buitengewoon middel van
56
') Dus ook de tinto, II, 1, hl. 524; vernede en schüller opart. 382; en met opzigt tot art. 480 C. de Pr. Civ., pigeau, II, p. 87; bédaride, Traite' du dol et de la fraude, I, n. 446. — Anders cuauveau op carré, qu. 1773. — Verg. ons opstel in Opmerk, en Meded., XV, bl. 161 en volg.
) Zie antwoord der Regering bij v. d. honert, Hdb., bl. 425.
) V. d. honert, Hdb., bl. 424.
ART. 397, 385.
request civiel zijne toevlugt kan nemen, omdal haar zoo de keus zou worden gegeven tusschen appèl en request civiel 1).
Ofschoon nu deze redenen in het algemeen grond tot liet instellen van request civiel opleveren, zoo zijn deze echter beperkt, wat de kanton-geregten betreft. Tegen de vonnissen der kantonregters kan, volgens art. 397, het middel van request civiel alleen worden aangewend in het geval van n. 1 en 7 van art. 382. Als reden hiervan werd door de Regering aangevoerd, dal in alle zaken van eenig aanbelang, welke bij den kantonregter kunnen dienen, het middel van hooger beroep is gegeven , en dat men, ten aanzien van zaken van mindere aangelegenheid, gemeend had liet request civiel evenzeer te moeten beperken, als met opzigt tot de cassatie was geschied. Eindelijk, dal in het Fransche regl geen request civiel tegen vonnissen van vredereglers en reglbanken van koophandel werd toegelaten, zoodal men dit middel reeds zeer aanmerkelijk had uitgebreid 2).
111. Binnen welken termijn hel request civiel moe! plaats hebben.
§ 28. Het request civiel moet worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van den dag, op welken het vonnis, waarover men zich beklaagt, aan den persoon of deszelfs woonplaats is beteekend (art. 385, al. 1). De wel spreekt in het algemeen van het vonnis, zonder onderscheid te maken, of hel op tegenspraak dan wel bij verstek is gewezen. Echter zal men, door dezen regel ook op een vonnis bij rer-stek toe te passen, tot het gevolg komen, hetwelk ook lipman 3) uit hel artikel afleidt, dal de eischer, des verkiezende, de bevoegdheid van den gedaagde tot een request civiel kan verijdelen, wanneer hij het vonnis eerst drie maanden na de beteekening ten uitvoer legt. Deze is de bedoeling van onzen wetgever zeker niet geweest; maar hij heeft, bij deze geheel met het Fransche regt overeenkomende bepaling, alleen de vonnissen op tegenspraak op het oog gehad, terwijl voor die bij verstek de termijn van drie maanden eerst begint te loopen sedert den tijd dat hel vonnis niet meer .vatbaar is voor verzet 4V Men had zulks echter duidelijker kunnen en moeten uitdrukken, vooral daar de bepaling van arl. 440 C. de Pr. C. in ons wetboek niet is overgenomen.
Deze regel ontvangt voorts eenige wijzigingen:
1. Tegen minderjarigen loopt, in het geval van art. 383, de termijn van drie maanden niet, dan van den dag, op welken, na hunne meer-
J) Verg. ons opstel in Opmerk, en Meded., 111, bi. 221—226.
:) V. d. honert, mb., § 397. 3) T. a. p., bl. 169 v.
'') Verg. piGEAU, 1, p. 638; de pinto , II, t, bl. 526; schüller op art. 385.
57
derjaiigheid, de beleekeniiig van hel vonnis aan hun persoon of ter hunner woonplaats gedaan is (art. 385, al 2). Doch dit geldt dan ook alleen met betrekking tot het request civiel, door eenen minderjarige ingesteld, op grond, dat hij niet verdedigd is geweest, terwijl voor de gevallen bij art. 382 opgenoemd, de regel ook voor minderjarigen van toepassing is. Tot deze laatsten heeft men de uitzondering niet willen uitstrekken, omdat dan alle vonnissen tegen minderjarigen, zelfs die op tegenspraak gewezen, aan hen na hunne meerderjarigheid zouden be-teekend moeten worden; terwijl, indien men zulks verzuimde, de minderjarige, ook na verloop van vele jaren, het vonnis zou kunnen bestrijden ').
2. Indien de partij, welke in het ongelijk is gesteld, overlijdt binnen de gemelde termijnen, is hier hetzelfde van toepassing, als bij art. 341 voor het hooger beroep is voorgeschreven (art. 386). De loop der termijnen wordt alzoo, in dit geval, geschorst, en begint eerst weder te loopen na de beteekening van het vonnis Ier laatste woonplaats van den overledene; of, indien het vonnis beteekend is geweest vóór den afloop der termijnen van boedelbeschrijving en van het regt van beraad, begint de loop der termijnen voor het request civiel eerst weder, nadat gemelde termijnen van boedelbeschrijving en het regt van beraad geëindigd zijn.
3. Indien het request civiel gegrond is op valschheid (art. 382, n. 7), bedrog, arglist (n. 1), of het ontdekken van nieuwe stukken (n. 8), loopen de termijnen slechts van den dag, op welken, het zij de valschheid, het zij het bedrog of de arglist, bekend of de stukken ontdekt zullen zijn. In deze laatste gevallen, (namelijk wanneer het request civiel zich grondt op bedrog of arglist, of het ontdekken van nieuwe stukken), wordt hiertoe echter vereischt, dat die dag, (op welken het bedrog, de arglist of de stukken ontdekt zijn), bij geschrifte kunne bewezen worden (art. 387). De valschheid dagteekent, van dien dag, op welken dezelve door den regter verklaaid of door de partij erkend is.
4. Indien het request civiel gegrond is op tegenstrijdigheid van vonnissen (art. 382, n. 6), loopt de termijn sedert den dag der dagteeke-ning van hel laatste vonnis (art. 388).
IV. Van de reglspleging bij request civiel.
§ 29. Van het request civiel wordt kennis genomen door denzelfden regter, die het beklaagde vonnis heeft gewezen (art. 389, al. 1).
Het request civiel (dus bepaalt art. 390) zal worden ingediend door eene dagvaarding in den gewonen vorm. Art. 385 zegt echter, dat het request civiel zal beteekend worden met dagvaarding, hetgeen eenige on-
') Zie antwoord der Regering bij v. ü. honert, Hdb., § 385, bl. 426.
58
art. 389, 390.
zekerheid geeft omfreut den vorm, welke in dezen behoort in acht genomen te worden. Ook in het Fransche wetboek gaven art. 483 en 492 aanleiding tot zoodanigen twijfel. De meeste uitleggers waren van oordeel, dat vooraf een verzoekschrift aan den regter moest worden ingediend, welke daarop vergunning tot dagvaarding verleende 1), en ook het hof van cassatie, sectie voor burgerlijke zaken, besliste aldus den 3 Juli] 1816, terwijl de sectie der verzoekschriften, bij arrest van den 9 Julij '1814, het tegenovergestelde gevoelen omhelsde, en oordeelde, dat de instantie dooi' eene dagvaarding, zonder voorafgaand verzoekschrift, kan worden begonnen 2). Welke dezer meeningen nu de ware moge geweest zijn, volgens het Nederlandsch welhoek moet, naar ons oordeel, het request civiel worden begonnen bij eene akte in den vorm van een verzoekschrift, welke aan de party wordt beleekend, met dagvaarding in den gewonen vorm aan den persoon der partij of hare woonplaats 3quot;). Hiervoor strijden navolgende gronden;
1. De wetgever zegt in art. 389, dat het request civiel wordt ingediend aan denzelfden regter enz., in art. 390, met dezelfde uitdrukking, dat het wordt ingedietnl door eene dagvaarding. De dagvaarding is derhalve het introductieve stuk, waardoor de zaak bij den regter aanhangig wordt.
2. Met onze stelling komt wel overeen de bepaling van art. 385, dat het request civiel met dagvaarding zal worden beteekend.
3. De vorm van een verzoekschrift, niet aan den regter vooraf ingediend, maar aan de partij beteekend, met oproeping tegen eenen bepaalden dag, is ook elders in ons wetboek voorgeschreven, ais: bij het hooien der partij (art. 237), de verwijzing naar een ander geregt (art. 274), de voeging en tusschenkomst (art. 286) 4).
4. Wanneer de wetgever wil, dat het verzoekschrift vooraf aan den regter zal worden ingediend, die alsdan vergunning iot dagvaarding verleent, ot den dag der verschijning in den gerigte bepaalt, is zulks in de wet uitdrukkelijk voorgeschreven, als: voor de revisie in art. 362en 363, voor de toelating om kosteloos te procederen in art. 859; terwijl hier niets daaromtrent is vastgesteld 5).
Het verzoekschrift moet behelzen de middelen, waarop men deze voorziening grondt; geene andere middefen, dan deze opgegevene, kunnen,
59
') quot;Verg. piGEAU. I, p. 643 s.. berriat-st.-PRix , I, p. 462, noot 45; carré,
op art. 483, qu. -1775, en op art. 492, qu. 1781; rogron en üonnin, op de
aangeh. artikelen. 2) Sirey, T. XVI, p. 441—445.
3) Formulier, n. 135: Akte van request civiel. 4) Zie dl. 1, bl. 278.
) Dus ook de pinto. II, 1, bl. 527 v.; vernede , op art. 390, noot 2.— Verg. v. li. honert, Formulierb.. bl. 369. — Anders pennink, bl. 113, die alleen eeno dagvaarding wil gedaan hebben, zonder verzoekschrift.
art. 390 , 392 , 394.
hetzij op de teregtzitting, het zij bij schrifture, wonJen aangevoerd (art, 390, al. 2).
De voorafgaande consignatie eener boete van f 100 en eener som van f 50 voor schaden en interessen, voorgeschreven bij art. 391, is afgeschaft bij de Wet v. d. 7 April 1869 (Stbl. n. 55).
De verdere regtspleging is, in dezen titel, niet uitdrukkelijk voorgeschreven , zoodal die voor de zaken van gewone behandeling (art. 142 v.) zal moeten gevolgd worden. Het request civiel toch.is van te veel gewigt, om hel voor eene summiere behandeling vatbaar te houden, en de uitdrukking schrifture in art. 390, al. 2, duidt ook eene gewone behandeling aan. Het openbaar ministerie wordt bij request civiel altijd gehoord (art. 324, n. 10).
V. Van de (jevoUjen van hel request civiel.
§ 30. Ten einde de veroordeelde partij niet, door een ofschoon geheel ongegrond request cieviel, de wederpartij in de uitoefening van haai', bij vonnis in het hoogste ressort erkend, regt belemmere, is bepaald, dat het request civiel de tenuitvoerlegging van'het beklaagde vonnis niet verhindert, en dat deze door geen regterlijk bevel zal kunnen belet worden (art. 392). Ook wanneer ei' tegenstrijdige vonnissen bestaan, kunnen deze over en weder worden ten uitvoer gelegd, tol op het oogen-blik, dat de regt er op het request civiel heefl uitspraak gedaan. Bij aanneming van dit request civiel wordt, volgens art. 394, het eerste vonnis herroepen, en moet de executant van het herroepen vonnis teruggeven hetgeen hij, uit kracht der executie, genoten of ontvangen heeft 1). Indien het beklaagde vonnis wordt overgelegd in eene zaak hangende voor eene andere regtbank, kan deze op het daartoe gedaan verzoek, naar de omstandigheden in de behandeling der zaak voortgaan of die schorsen (art. 389, al. 2). Het request civiel moet dan werkelijk reeds ingesteld zijn, gelijk ook de uitdrukking beklaagde vonnis schijnt aan te duiden 2).
Dit bepaalde omtrent de schorsing is mede van toepassing indien de zaak, in welke het beklaagde vonnis wordt overgelegd, hangende is voor dezelfde regtbank. Immers bestaat 4iier dezelfde reden, namelijk, dat de herroeping van het vonnis invloed kan hebben op het aanhangig regts-geding. De bedoeling van art. 389, even als van art. 491 C. de Pr. C., was ook geenszins uitsluitend, zoodat het alleen de zaken bij andere regtbanken aanhangig betreffen zou, maar verklarend, voornamelijk om te bepalen, dat ook in dit geval het request civiel moet worden ingediend
60
') Antwoord der Regering bij v. d. honert , Hdb., § 392.
) De pinto, II, 1, bl. 532.
art. 384, 392, 394.
bij den regler, die het beklaagde vonnis gewezen heeft. Voorts hield het Fransche wetboek, in art. 493, nog de bepaling, dat, indien het request civiel incidenteel werd ingesteld voor eenen bevoegden regter, (en dus voor denzelfden regter,) het ingediend werd bij akte van procureur tot procureur, waardoor het van zelf eene akte in die prócedure werd en tot schorsing aanleiding kon geven.
Pioeau 1) wil de bepaling van art. 491 C. de Pr. G., ook bij analogie, toegepast hebben op de schorsing van liet geschil ten principale, zoo lang hel request civiel over een interlocutoir vonnis niet is beslist. Naar onze meening verdient het gevoelen van carré 2) de voorkeur, dat namelijk, de bepaling der wet volgens welke het request civiel de tenuitvoerlegging van het beklaagde vonnis niet verhindert, en deze door geen regterlijk bevel kan worden belet (art. 497 G. de Pr. G., 392 W. v. B. R.), als zijnde algemeen evenzeer op een interlocutoir vonnis, als op een eindvonnis, toepasselijk moet zijn3).
VI. Van hel vonnis op een request civiel.
§ 31. Uit de artt. 394, 395 en 396 blijkt, dat het vonnis op het request civiel alleen over de ontvankelijkheid of gegrondheid van dit middel beslist, en bij aanneming het beklaagde vonnis herroept, terwijl dan nog niet, maar eerst bij later vonnis over dat geschil ten principale wordt beslist. Ditzelfde heeft ook dan plaats, wanneer het beklaagde vonnis alleen behoeft aangevuld of verbeterd te worden, daar de bepalingen der wet algemeen zijn en geene afwijking toelaten4).
Indien het request civiel wordt aangenomen, houdt het, vonnis in:
a. Herroeping van het beklaagde vonnis, zoodat partijen in denzelfden staat worden teruggebragt, in welken zij vóór het herroepen vonnis waren (art. 394, al. 1). Indien er slechts grond is om herroeping te verzoeken van een gedeelte van het vonnis, zal dat gedeelte alleen worden herroepen, ten zij de andere gedeelten van het vonnis daarvan afhangen (art. 384).
b. Indien het request civiel wordt aangenomen, ter zake van strijdigheid van vonnissen (art. 382, n. 5),'bevel, dat het eerst gewezen vonnis alleen van kracht zal zijn (art. 394, al- 2).
Hetgeen, ten gevolge van de veroordeeling bij liet vonnis uitgesproken, genoten of ontvangen is, zal worden teruggegeven (art. 394, al. 1).
61
Het geschil ten principale, waarover het herroepen vonnis zal gewezen
^ T.I, p. 057. -) Op art. 497, qu. 787. 3) Vernede , op art. 387, noot B, 2. *) Dus de B. Raad den 22 Nov. 1867 (Weekbl. v. h. R. n. 2956); pioeau I, p. 659.
ART. 395 , 396.
zijn, zal gevoerd worden voor denzelfden regter 1), die over het request civiel gevonnisd heeft (art. 395).
Na een eerste request civiel, het zij het aangenomen of verworpen is. zal men geen tweede kunnen indienen, het zij tegen het vonnis op het requst civiel gewezen, het zij tegen het. vonnis, hetwelk, na de aanneming van dat request, fen principale zal hebben beslist (art. 396).
De wet. verbiedt hier zeer algemeen ieder tweede request civiel. De woorden: het zij hel aangenomen of verworpen is kunnen in deze bepaling overbodig geacht worden. Welligt zijn zij opgenomen tot wegneming van den twijfel, die onder het Fr. Regt bestond, of onder de woorden aucune parlie in art. 503 C. de Pr. C. ook de partij begrepen was, tegen welke het request was aangenomen, dan of zich het verbod van een tweede request civiel beperkte tot die, welke van dat middel gebruik gemaakt had en daarin was gesuccumbeerd -),
Tegen het vonnis op een request civiel zal ook geen hooger beroep kunnen ingesteld worden. Immers het request civiel wordt, volgens art. 382 gebezigd tegen vonnissen op tegenspraak in het laatste ressort, en tegen die op verstek, welke niet meer voor verzet vatbaar zijn, entegen welke men zich dus ook niet meer in h. beroep kan voorzien ( art. 335). Het is een buitengewoon middel, tol herroeping van vonnissen, welke niet meer voor h. beroep vatbaar zijn, door denzelfden regter, om bijzondere redenen. Maar de uitspraak omtrent deze vordering moet eveneens in het hoogste ressort zijn. Door van zoodanige beslissing h. beroep toe te laten, zou men ingewikkeld dit middel geven tegen vonnissen, welke de wet verklaart in het hoogste ressort te zijn gewezen.
Daarentegen gelooven wij, dat de beslissing voor eene voorziening in cassatie vatbaar is. Bij art. 95 en 99 W. op de R. O. zijn de vonnissen en arresten in het hoogste ressort aan den eisch tot cassatie onderworpen, en niets geeft ons regt de vonnissen op request civiel gewezeu hiervan uit te zonderen, hetgeen ook zou strijden met het doel der regtspraak in cassatie n. 1. éénheid van jurisprudentie 2).
62
') De tekst van het wetboek heeft verkeerdelijk: dezelfde waarschijnlijk
vertaald uit art. 50?, C. de Pr. C.: in art. 389 had men het in regter veranderd.
) Zie ons opstel in Opmerk, en Meded., VIII, bl. 48—52. — Verg. echtei hiertegen de pinto II, 1, bl. 535, die alle gewone middelen van verzet, h. beroep en cassatie in dezen toelaat.
Van de wijze va» procederen in cassatie
I. Tegen welke, vonnissen men zich in cassatie kan voorzien.
§ 32. Tegen cle arresten en vonnissen der provinciale hoven, arron-Jisseinenls-regtbanken en kalongeregten, in hel hoogste ressort gewezen, wordt hel middel van cassatie loegelaten (art. 95 R. O.), lot hetwelk,, als zijnde een buitengewoon middel, men echter de toevlugt niet mag nemen, zoo lang do gewone wijze van procederen toereikende is (art. 103 R. O.). Het beroep in cassatie kan geschieden niet slechts tegen een eindvonnis, maar ook tegen een praeparatoir of interlocutoir vonnis, of hetwelk op eenen eisch bij voorraad is gewezen (art. 399, verg. art. 336 en 337), doch niet tegen een arrest of vonnis bij verstek gewezen, voor zoo ver namelijk den gedaagde betreft, als welke eerst het middel van verzet moet bezigen (art. 400).
Tegen de arresten van den Hoogen Raad wordt geeue cassatie toegelaten (art. 94 R. O.). Ook kan geene voorziening in cassatie worden ingesteld tegen eene beslissing van scheidsmannen, zelfs al hadden partijen dit bedongen (art. 648).
Behalve vonnissen en arresten in den eigenl'yken zin, kan de vernietiging worden gevraagd van dispositiën (art. 162 Grondw.), en van andere handelingen der hoven, regtbanken en kantongeregten (art. 162 Grondw., 95 R. O.), waardoor men te verstaan heeft, onder anderen, verzegelingen en ontzegelingen der kantonregters, de bepaling van de zekerheid , die de voogd of curator moet stellen, de in zekere gevallen vereischte toestemming van den kantonregter in het huwelijk en de benoeming van deskundigen 1).
II. Wie kunnen beroep in cassatie instellen ?
§ 33. Een eisch tot cassatie kan worden ingesteld:
63
1. Door partijen (art. 96 R. O.); indien derhalve het vonnis of arrest in contradictorio is gewezen, zoo wel door den gedaagde als eischer.
') Antwoord der Regering bij v. D. honeut, Hdb., bl. 101.
art. 400 , 401.
Doch die, het zij in het eerste eu hoogste ressort, het zy iu hooger beroep, hij verstek veroordeeld is, kan geen beroep in cassatie doen (art. 400). Daarentegen is de partij, welke zoodanig vonnis heeft verkregen tegen eenen défaillaut, en zicli bij hetzelve bezwaard acht en grond tot cassatie, vermeent te hebben, bevoegd deze in te stellen (art 401).
2. Door den procureur-generaal bij den Hoogen Raad, in het belang der wet, na verloop dei' termijnen, aan de partijen toegestaan, zonder dat het te wijzen arrest eenig nadeel kan toebrengen aan de regten door partijen verkregen (art. 98 R. O. Verg. art. 82 Regiem, n. I).
Kan de procureur-generaal bij den Hoogen Raad in het belang dei-wet zich in cassatie voorzien tegen een vonnis, van hetwelk paiiijen hooger berogp kannen instellen, mits het in kracht van gewijsde is gegaan; of moet het vonnis in het hoogste ressort zijn gewezen'? Deze vraag is behandeld in het BpglsQi'l. Bijblad, 11, bl. 54 v., waar de gronden vóór en tegen worden aangevoerd. Wij vereenigen ons liever met de meening, tot welke ook de schrijver van dit opstel overhelt, dat de procureur-generaal niet ontvankelijk is, ten zij het vonnis in het hoogste ressort is gewezen. Wij gelooven zulks vooreerst wegens de Fransche jurisprudentie, onder welke dit het geval was, en van welke niet blijkt , dat onze wetgever heeft willen afwijken. Maar ook pleit hiervoor het verband der art. 95, 90 en 98 dei' Wet op de R. O., bij hel eerste van welke tot, beginsel is gesteld, dat de cassatie alleen wordt toegelaten tegen vonnissen en arresten in hol liooyste ressort; terwijl voorts art. 90 tot het vragen van cassatie partijen en den procureur-generaal bij den Hoogen Raad bevoegd verklaart, en art. 98 dit regt geeft aan den pro-cureur-generaal, m verloop der termijnen aan de partijen toegestaan, zoodat deze beide laatste artikelen ondergeschikt zijn aan het beginsel van art. 95 en de procureur-generaal alleen bevoegd is in die gevallen, in welke partijen dit regt zouden gehad hebben. De Hooge Raad schijnt evenwel, bij arrest van den 7 November 1839, anders te hebben geoordeeld !).
§ 34. De vernietiging der vonnissen en arresten van de hoven en regtbanken kan, volgens art. 99 R. O., worden gevraagd;
1. Wegens het verzuim der vormen, voorgeschreven op straffe van nietigheid, namelijk, wanneer deze door eene partij verzuimd zijn en door de andere partij in tijds daaromtrent eene exceptie is opgeworpen, of wanneer zij door den regter niet zijn in acht genomen.
2. Wegens verkeerde toepassing of schending der wet.
64
Verkeerde toepassing der wet heeft plaats, wanneer de regter op de
l) Regt in Nederl.,, II, bl. 205; R. Bijblad, II, bl. 50.
ART. 421.
besliste zaak eeue wet heeft toegepast, die daarop geene betrekking had, en van deze wet zijne beslissing afhankelijk heeft gemaakt: de wet kan gezegd worden door den regter te zijn geschonden, wanneer hij, bij de beoordeeling der zaak, verzuimt op eene wetsbepaling acht te slaan, van welke de beslissing afhankelijk was, of aan deze bepaling eene verkeerde uitlegging geeft, ten gevolge van welke de wet niet is toegepast.
3. Wegens overschrijding van regtsmagt. Het is niet duidelijk wat onze wetgever hierdoor wil verstaan hebben. In het algemeen zal men kunnen zeggen, dat de regter, die de grenzen zijner bevoegdheid, in zijne regtspraak, te buiten gaat. zijne regtsmagt overschrijdt, en dus ook wanneer hij kennis neemt van eene zaak, welke tot de bevoegdheid van eenen anderen regter behoort, of wanneer hij kennis nemende van eene zaak, die van zijne bevoegdheid was, daarin te ver is gegaan en dus de wet heeft geschonden of verkeerd toegepast. Evenwel schending en verkeerde toepassing der wet wordt als een afzonderlijke reden tot voorziening in cassatie opgenoemd. En ook onbevoegdheid wordt van overschrijding van regtsmagt onderscheiden in art. 99 R. O. met opzigt tot den kantonregter, en voorts in art. 380 W. v. Strafv. en in art. 421 en 423 Rv. Het moet dus iets beteekenen verschillende van deze drie redenen van cassatie, en dan schijnt het meest aannemelijk dat overschrijding van regtsmagt plaats heeft, wanneer de regter inbreuk maakt op de bevoegdheid van eene andere Staatsmagt en die wederregtelijk uitoefent; terwijl onbevoegdheid bestaat, wanneer de regter treedt op het gebied van een anderen regter 1).
4. Behalve deze drie gevallen, in welke bij genoemd art. 99 der Wet op de R. O. voorziening in cassatie is toegelaten, zal men zich in cassatie kunnen voorzien, wegens onbevoegdheid. Deze reden was in gemeld art. alleen opgenoemd, ten aanzien der vonnissen in burgerlijke zaken door de kantonregters gewezen, doch niet voor de regtbanken en hoven. Men heeft die leemte later bespeurd, en daarin voorzien, gelijk in strafzaken door art. 380 W. v. Strafv., zoo in burgerlijke zaken door art. 421 W. v. B. R. Tot adstructie van dit art. werd, bij de memorie van toelichting gezegd: ))het geval van cassatie, ter zake van onbevoegdheid, was in de wet op de regterlijke organisatie niet voorzien, daar het echter onder de zeer mogelijke gevallen behoort, moet ook daaromtrent eene bepaling worden gemaakt 2).
') Zie de belangrijke conclusie van den Adv. Gen. gregory en liet arrest van den H. Raad van den 14 Januarij 1848 (Weekbl. v. h.R.,n.88i). — Dus ook de Minister gouefroi in de meniorie van beantw. van zijn ontwerp van wet op de regter). inr. — Verg. de pinto , Handl. tot de Wet op de Ti. O. D.bl. 190 v.; ue Boson kemper, Wetb. v. Strafo., III. bi. 360 v.
') V. D. HONERT, Hdb., § 421.
Uudeman , Burfl. lierjtso.. 4e druk. II. a
65
ART. 398.
5. Bovendien voorziet art. 427 in eene andere reden tot cassatie, die meergenoemd art. 99 niet had opgegeven, n. 1., indien door verschillende hoven en regtbanken, in liet hoogste ressort, tegenstrijdige vonnissen gewezen zijn tusschen dezelfde partijen en op dezelfde gronden door partijen aangevoerd. Bij hare memorie van toelichting zeide de Regering, dat dit artikel eene nieuwe bepaling behelsde, uit art. 504 C. de Pr. C. overgenomen, welk geval ook niet in de Wet op de R. O. voorkwam, doch niets bevatte met die Wet strijdig. In tegendeel vertrouwde men, dat dezelve volkomen overeenkomstig zou bevonden worden met de attri-butiën, aan den Hoogen Raad in art. 178 (nu 162) der Grondwet toegekend !). Wanneer door hetzelfde hof of dezelfde regtbank zoodanige tegenstrijdige uitspraken zijn gedaan, is er grond tot request civiel 1).
De vonnissen in burgerlijke zaken door de kantonregters, in het hoogste ressort, gewezen, kunnen slechts worden vernietigd:
1. Wegens onbevoegdheid of overschrijding van regtsmagt;
2. Ter zake, dat zij de gronden niet inhouden op welke zij zijn gewezen 2);
3. Dewijl zij niet met opene deuren zijn uitgesproken 3).
Men had, werd in de memorie van toelichting gezegd, op het voetspoor van het nog in werking zijnde regt, ten aanzien van vonnissen der vredegeregten in burgerlijke zaken gewezen, geene cassatie, uit hoofde van verkeerde toepassing of schenduuj der wet, toegelaten, ten einde de justiciabelen niet aan procedures van dien aard, voor de geringe geldsommen, waarover de kantongeregten in het hoogste ressort kunnen regt spreken, bloot te stellen 4).
Uit de bedoeling des wetgevers, om geene andere dan de genoemde als grond voor cassatie tegen een vonnis van het kantongeregt toe te laten, zoo wel als uit de bewoordingen hoven en regtbanken in art. 427, blijkt, dat men door dit art. niet de middelen van cassatie tegen de beslissingen des kantonregters heeft willen aanvullen. Daarenboven, tegenstrijdigheid der vonnissen van denzelfden kantonregter in dezelfde zaak geeft, volgens art. 397, geen' grond tot request civiel: de wetgever heeft dus ook zoodanige tegenstrijdigheid tusschen de vonnissen van verschillende kantongeregten niet tot een middel van cassatie willen maken 5).
De procureur-generaal bij den Hoogen Raad is echter bevoegd zich tegen de vonnissen der kantongeregten, in het hoogste ressort gewezen,
66
-) Art. 382, n. 5. Verg. boven bl. 54.
) Zie art. 156 Grondw.; art. 59, n. 3, VV. v. B. R.
Art. 156 Grondw.; art. 20 R. O.
) V. D. honert, Hdb., § 103. Verg. aid. bl. 430.
c) De ptnto , li, 1, bl. 542 v.
art. 398.
in cassatie te voorzien, ook wegens verzuim van vormen voorgeschreven op straffe van nietigheid, en wegens verkeerde toepassing of schending der wet, doch alleen in het belang der wet, en zonder dat het te wijzen arrest eenig nadeel kan toebrengen aan de regten door partijeu verkregen (art. 99 R. O.).
IV. Van den termijn van cassatie.
§ 35. Het beroep in cassatie moet, op straffe van verval, worden ingesteld binnen drie maanden, te rekenen van den dag, op welken het arrest of vonnis, waartegen wordt opgekomen, aan den persoon of te zijner woonplaats is beteekend (art. 398, al. 1).
In de gevallen, in welke de wet eenen kortoren termijn (dan drie maanden) voor het hooger beroep heeft voorgeschreven 1), wordt ook de termijn voor het beroep in cassatie verkort, en gesteld op hel dubbel van den termijn voor het hooger beroep bepaald (art. 398, al. 2).
In art. 399 zijn eenige bepalingen omtrent de regtspleging in h. beroep, op die in cassatie toepasselijk verklaard. Onder deze is art. 338 niet opgenoemd, heigeen opzettelijk schijnt te zijn geschied, wanneer men art. 399 met art. 361 voor de revisie vergelijkt. Hieruit meenen wij met grond te mogen afleiden, dat de verweerder niet verpligt is, de niet ontvankelijkheid der cassatie vóór de verwering op de hoofdzaak voortedragen, maar deze, in eiken stand van het geding kan voorgesteld en ook ambtshalve door den regter mag aangevuld worden.
De Hooge Raad oordeelde dan ook bij arresten van den 20 Januarij 1841 en den 24 April 1851, dat de termijn voor de cassatie, in art. 398 bepaald, de openbare orde betreft, zoodat de regter verpligt is ambtshalve daarop te letten, ook dan wanneer zulks door de wederpartij niet uitdrukkelijk is gevorderd; alsmede dat het hierbij geen verschil maakt, wanneer men zich alleen tegen eene bijkomende beslissing, namelijk de schadevergoeding, in cassatie heeft, voorzien, daar deze laatste, als accessoir, in de berekening van den termijn noodwendig de hoofd beslissing moet volgen 2).
Van welk tijdstip moet de termijn voor cassatie gerekend worden, indien eene partij vooraf het middel van request civiel beproeft? Pigeau 3) is van meening, dat deze termijn loopt van den dag der beteekening van
') Verg. boven bl. 13.
■) Weekbt. v. h. R., n. 105. — V. d. honert, XIII, bl. 52. — Opmerk, en Meded. quot;VII, bl. 309 en v.; lkon op art. 398 n. 3. — Verg. echter de bedenkingen tegen de arresten aangevoerd door de pinto, II, bl. 540 v.
a) ï. I, p. 064.
67
ART. 399.
het vonnis of arrest, tegen hetwelk request civiel ingediend is, en raadt daarom aan te gelijker tijd request civiel en cassatie in te stellen, ten einde niet gedurende de eerstgemelde procedure de termijn van cassatie verloope. Indien, zegt hij, het eerste gelukt en de tegenparty niet in cassatie komt, kan men het beroep in cassatie intrekken. Bij ons, waar, volgens art. 103 R. O., partijen niet ontvankelijk zijn om in cassatie te worden toegelaten zoo lang de gewone wijze van procederen toereikende is om hare bezwaren te doen herstellen, zou zeker dit beroep in cassatie vóór de beslissing van het . request civiel niet kunnen geschieden. Wanneer dus dezelfde grond wordt aangevoerd voor het request civiel en de voorziening in cassatie, is men in deze laatste niet ontvankelijk, alvorens het request civiel verworpen is Maar het staat vrij-zich in cassatie te voorzien, wegens eene reden, welke tot request civiel geene aanleiding geeft, en dit laatste in te stellen op grond van eene andere 1). In dit geval heeft het geen bezwaar beide gelijktijdig in te stellen en alzoo den termijn in art. 385 en 398 bedoeld te berekenen van de uitspraak en het hoogste ressort, tegen welke men opkomt 2). Indien echter cassatie werd ingesteld na het verwei pen van het request civiel, zou naar het ons voorkomt, de termijn eerst loopen sedert de beteekening der uitspraak, bij welke het request civiel is verworpen, hetwelk overeenkomt met de letter en bedoeling der wet, daar men toch opkomt tegen deze uitspraak, door welke het vonnis bevestigd is, en de termijn wel niet vroeger kan beginnen te loopen, dan men bevoegd was in cassatie te komen 3).
Omtrent de schorsing der termijnen van cassatie door den dood van de partij, die in het ongelijk is gesteld, geldt hetzelfde als bij art. 341 voor het hooger beroep was bepaald. Voorts kan, even als bij hooger beroep, de cassatie van voorbereidende vonnissen niet worden ingesteld, dan binnen denzelfden termijn en gelijktijdig met het eindvonnis, en is dit beroep ontvankelijk zelfs wanneer zoodanig vonnis vrijwillig is ten uitvoer gelegd, terwijl de voorziening in cassatie tegen een interlocutoir vonnis, of een vonnis op eenen eisch bij voorraad, kan worden ingesteld vóórdat het eindvonnis gewezen is (art. 399 in verb, met art. 334, 336 en 337).
68
■) De pinto, Handl. tot de Wet op de R. O. bl. 198. H. Raad tien 18 Nov. 1853 {N. Regtspr. XLIV, bl. 177 v.; v. d. honert, Verz. B. R. XVII, bl. 214 v.).
) Zie arrest H. Raad v. d. 4 Nov. 1864 en de conclusiën van den Adv.-
Gen. GREGORY in Weekbl. n. '2038. Opmerk., en Medtd. I, bl. 147—151.
Even als na den afloop van gemeld en termijn , als wanneer men voorondersteld wordt in de uitspraak berust te hebben, zoo is ook buitendien elke partij, welke (uitdrukkelijk of stilzwijgend) in een vonnis of arrest heeft berust, niet meer ontvankelijk zich tegen hetzelve in cassatie te voorzien (art. 399, in verb, met art. 334).
V. Van de vormen der regtspleging in cassatie.
§ 36. Het beroep in cassatie wordt gebragt voor den Hoogen Raad (art. 162 Grondw., art. 95 R. O.).
De verzoeker in materie van cassatie van zijn beroep aan door, ier griffie van den Hoogen Raad, eene memorie over Ie leggen, omtrent welke de wet het navolgende vereischt:
1. Zij moet worden ingerigt in den vorm van een verzoekschrift.
2. Zij moet bevatten:
a. Al de middelen, op grond van welke de cassatie gevraagd wordt; geene andere middelen, dan die in de memorie zijn opgenomen, kunnen, het. zij op de teregtzitting, het. zij bij de schrifturen, door partijen worden aangevoerd 1);
b. Indien het verzoek tot de cassatie gegrond wordt op schending of verkeerde toepassing der we|, de aanwijzing der wetten, welke men beweert te zijn geschonden of verkeerdelijk toegepast;
c. De voor den den Hoogen Raad2) te nemen conclusiën;
d. Keuze van woonplaats bij eenen procureur bij den Hoogen Raad toegelaten;
3. Zij wordt door den procureur des verzoekers onderteekend.
Deze vereischten worden gevonden in art. 406, zoo als dit is gewijzigd bij de Wet v. d. 7 April 1869 (Slhl. n. 55).
De vroeger voorgeschrevene consignatie eener boete van/quot;100 is hierbij afgeschaft.
Rij deze memorie worden door den verzoeker gevoegd:
1. De justificatoire bescheiden onder inventaris; geene andere stukken, dan die welke gediend hebben b'y het hof of de regtbank, die het vonnis of arrest, waartegen men opkomt, heeft gewezen, of wel het vonnis of
') Verg. art. 390, waar omtrent de dagvaarding tot request civiel hetzelfde bepaald is.
-) In den tekst der wet staat verkeerdelijk: voor het hof. Men vergel. echter hiermede het door de Regering, met opzigt tot art. 7 gezegde, dat wanneer gesproken wordt van hoven, zonder bijvoeging van provinciale ook onder die algemeene benaming de Hooge Raad begrepen wordt; v. d. honert, Hdb. § 7 bl. 166. Zie ook arrest v. d. H. Raad v. d. 9 Oct. -1808 (Weekbl. n. 3049).
69
art. 407—410.
arrest zelf kunnen tot bewijs voor de gronden van cassatie strekken (art. 409).
2. Hel beteekend afschrift of de authentieke expeditie van het arrest of vonnis, waartegen wordt opgekomen. Art. 407 gewijzigd bij de Wet v. d. 7 April 1869 (Stbl. n. 55).
Aan den voet der memorie wordt door den griffier eene aanteekening gesteld tot bevestiging van het overleggen der memorie en stukken, met bijvoeging der dagteekening en door den griffier onderteekend. Deze aanteekening moet worden overgeschreven in een daartoe bestemd openbaar register ^, uit hetwelk een ieder een uittreksel zal kunnen vorderen, of wel eene verklaring, dat er geen beroep in cassatie heeft plaats gehad (art. 408). Dat toch zoodanige verklaring noodig is, ten einde een vonnis, niet bij voorraad uitvoerbaar, tegen derden ten uitvoer te leggen, leert art. 432. Bovendien is de partij, welke zich in cassatie heeft voorzien, bevoegd om daarvan ter griffie van het kollegie, dat het beklaagde vonnis heeft uitgesproken, aanteekening te doen houden, met vermelding der namen van de partijen, de dagteekening van het vonnis en die der cassatie (art. 423).
g 37. Binnen den tijd van acht dagen, nadat de memorie ter griffie is overgelegd, moet de verzoeker afschrift van dezelve, benevens opgave der overgelegde stukken doen beteekenen vaan de wederpartij of aan hare woonplaats (art. 410) 2). is deze termijn van acht dagen fataal, zoodat de eischer, niet binnen denzei ven de beteekening doende, niet ontvankelijk kan worden verklaard in zijne voorziening? De Hooge Raad heeft, bij arrest van den 14 .Tanuarij 1841, op gelijke conclusiën van den advo-kaat-generaal lichtenvelï, deze vraag toestemmend beantwoord, op grond, dat daar de cassatie in den regel eene schorsende kracht heeft, hij. die het middel van cassatie wil beproeven, zich stiptelijk aan de voorwaarden dient te houden, waaraan de wet het gebruik maken van
') Verg. art. 27 van het Tarief.
ü) Bij het Wetboek van 1830, art. 344—358, was (in navolging van het Fransche regt) bepaald, dat de griffier de memorie en stukken binnen drie dagen aan den president ter hand stelde, die deze naar de requesten-kamer verwees. Deze besliste hierna op rapport van een' der raden en de conclusiën van het openbaar ministerie (of ook na voordragt van den verdediger des verzoekers) omtrent de ontvankelijkheid der cassatie. Bij de herziening zijn deze bepalingen weggevallen, omdat men de requesten-kamer afschafte, als zijnde dezelve niet wel mogelijk bij het getal raadsheeren, uit welke de Hooge Raad, volgens de Wet op de R. O., zou bestaan. Men zeide voorts, het groote nut van zoodanige kamer niet te kunnen inzien, en oordeelde de veroordeeling in de kosten en schadevergoeding voldoende, om niets beduidende voorzieningen in cassatie tegen te houden. Verg. v. d. honert, lldh., bl. 431, 438 v. — Lipman, t. a. p., 175, keurt deze verandering zeer af.
70
dit middel heeft verbonden; dat tot die voorwaarden behoort het bet eekenen van een afschrift der memorie van cassatie, binnen den tijd bij art. 410 gevorderd; dat, hoewel op het niet-nakomen van dat voorschrift van art. 410 de straf van verval niet uitdrukkelijk is bepaald, liet echter niet kan gehouden worden voor eene bloote raadgeving, waaraan men zich naar welgevallen kan onttrekken, daar toch dit voorschrift niet alleen in stellige en gebiedende bewoordingen is vervat, maar bovendien in verband moet beschouwd worden, zoo met de andere artikelen, welke het volgen, als met die, welke het voorafgaan; dat, volgens art. 406 en 408, het beroep in cassatie geschiedt door het nederleggen der memorie van cassatie ter griffie van den Hoogen Raad en dat er mitsdien, zoodra daarvan blijkt, in den regel schorsing der executie van het beklaagde vonnis of arrest plaats grijpt; dat echter hiermede noodwendig zamenhangt de verpligting, aan den eischer bij art. 410 opgelegd, de beteekening van het afschrift der memorie binnen acht dagen, daar toch anders hieruit zoude voortvloeijen, dat de executie van een arrest of vonnis, in het hoogste ressort gewezen, eenvoudig door het nederleggen eener memorie van cassatie daartegen ter griffie van den Hoogen Raad, onbepaald zoude zijn en blijven geschorst1). De redactie van het Weekblad van het licf/i zegt, zich ten volle te kunnen vereenigen met dit arrest en met de gronden, waarop het berust. Zij gelooft, dat de wet zoo is, en ook zoo moet zijn, wat het beginsel betreft; maar zij oordeelt, dat, daar er gevallen denkbaar zijn en zich meermalen voordoen, in welke de stipte nakoming van het art. onmogelijk is, b. v. wanneer de wederpartij op de uiterste grenzen van het vaderland woonachtig is, of de communicatie ten gevolge van watervloeden of ijsgang gestremd is-, het dringend noodzakelijk is, dat de termijn van art. 410 tot eenc maand worde verlengd.
Geheel anders denkt over gemeld arrest de redactie van het Regl in Nederland, welke tegen deze leer van den Hoogen Raad de volgende bedenkingen in het midden heeft gebragt.
De onbepaalde schorsing van liet arrest of vonnis, op grond van welke de Hooge Raad het bedoelde verval der voorziening in cassatie aanneemt, volgt niet noodzakelijk, wanneer de termijn van art. 410 niet fataal wordt geacht. Wanneer toch het vonnis bij voorraad uitvoerbaar is, kan er in de tardieve beteekening geene zwarigheid zijn, omdat de cassatie dan de tenuitvoerlegging niet schorst. Maar ook wanneer het niet bij voorraad kan worden ten uitvoer gelegd, wordt de begonnen executie niet geschorst alleen door het nederleggen der memorie van
') Regt in Nederl., Hi, bl. l ; Weekbl. v. h. R., n. 149; v. D. I10NERT, Verz., II, bl. 21.
71
art. -410, 411.
cassatie ter griffie, maar eerst door de beteekening van deze aan den executant, en eene late beteekening schaadt den executant derhalve niet.
quot;Welligt zegt men, de executie van het vonnis kan worden gestuit, dooi- de beteekening van een uittreksel uit het register bij art. 408 vermeld. Het is waar, de executant draagt dan op eene wettige wijze kennis van het beroep in cassatie; doch indien de requirant niet, binnen acht dagen na dien tijd, de memorie beteekent, heeft hij niet voldaan aan de wettelijke verpligtingen, die, ten gevolge het door hem aangegaan judiciëel contract, om met den eiscber het geding voort te zetten, op hem rusten, en de partij kan hem in mora stellen tot die beteekening, en op dien grond doen vervallen verklaren van zijn beroep.
Eindelijk, en dit is wel de gewigtigste bedenking, art. 425 houdt in, dat geen verzet wordt toegelaten tegen de arresten, door den Hoogen Raad bij verstek in cassatie gewezen, dan alleen wanneer de memorie van den aanlegger niet is beieekend geworden binnen den termijn, bij art. 410 gewezen. Indien nu hel voorschrift van art. 410 het verval der ingestelde cassatie ten gevolge moet hebben, hoe is het dan bij mogelijkheid denkbaar, dat er desniettegenstaande een arrest van den Hoogen Raad op de zaak zelve gewezen zij, tegen welk arrest, juist ten gevolge van dat verzuimde voorschrift, bij de wet het verzet is toegelaten? Deze bepaling bewijst ten duidelijkste, dat, wanneer de beteekening niet binnen den termijn, bij art. 410 voorschreven, is geschied, de verzoeker niet van zijn ingesteld beroep is vervallen, maar ^en dit is de straf, op dat verzuim vastgesteld,) dan is het arrest, bij verstek gewezen, vatbaar voor verzet.
Met dit laatste gevoelen, in hetwelk ook door de pinto 1) gedeeld wordt, vereenigen wij ons liever, omdat het tegendeel, naar ons oordeel, moeijelijk is overeen te brengen met de bepaling van art. 425; terwijl voorts in art. 357 van het Wetboek van 1830 de beteekening van het arrest van toelating van het beroep, mitsgaders van het afschrift der memorie, werd voorgeschreven, binnen den tijd van eene maand na de uitspraak van het arrest, op straffe van verval2), welke poenale clausule in art. 410, (dat bij de herziening gemeld art. heeft vervangen,) is weggelaten.
§ 38. De wederpartij is verpligt, om, binnen den tijd van éénemaand na de bij art. 410 vermelde beteekening der memorie van den eischer, hare memorie van antwoord aan den verzoeker van cassatie te doen beteekenen, en afschrift van deze te doen overgeven. Deze memorie van antwoord moet mede door eenen procureur, bij den Hoogen Raad toegelaten, onderteekend worden (art. 411). Echter kan de Hooge Raad
') II, 1, bi. 555 v. ■) V. ü. honert, Hdb., bl. 440.
72
aan den gedaagde een uitstel van ééne maand verleenen, wanneer deze doet blijken, zich buiten staat, te hebben bevonden, om binnen den bepaalden termijn van acht, dagen te antwoorden. Dit verzoek om uitstel wordt gedaan bij een eenvoudig request, waarop de Hooge Raad in raadkamer beslist. Indien het uitstel verleend wordt, moet het appoin-tement aan den procureur der wederpartij beteekend worden (art. 413).
Binnen den tijd van acht dagen na de beteekening der memorie van antwoord, is de gedaagde gehouden deze met en benevens de'stukken onder inventaris ter griffie van den Hoogen Raad over te leggen, en de griffier stelt aan den voet dier memorie eene aanteekening, even als voor die des eischers is bepaald (art. 412). Gcene andere schrifturen zullen mogen ingediend worden, dan de memorie van den aanlegger en het antwoord van den gedaagde (art. 415). Deze bepaling beteekent, even als art. 347 voor het h. beroep, dat geene schrifturen van re- en dupliek in cassatie zijn toegelaten Maar partijen moeten daarna nog conclusiën op de teregtzitting nemen, zoo als ook uit art. 406 n. 3, blijkt, en welke art. 415 geenszins heeft willen uitsluiten 1).
Na verloop der termijnen, (het zij de verweerder heeft geantwoord of niet,) zal de meest gereede partij aan den Hoogen Raad een verzoekschrift inleveren, ten einde door denzei ven de dag der pleidooijen bepaald worde (art. 416). Het bevel, waarbij de dag der pleidooijen is bepaald, zal, binnen drie dagen na deszelfs dagteekening, door den verkrijger worden beteekend aan den procureur der wederpartij (art. 417). De zaak wordt, ten dage dienende, bij den Hoogen Raad bepleit (art. 418). De Hooge Raad moest hiertoe volgens art. 100 R. O. uit zeven raads-heeren zamengestekl zijn, doch dit getal is bij art. 1 der Wel v. d. 29 Mei 1849 (Sb. n. 21) op vijf bepaald. Rij het pleidooi mogen geene andere middelen aangevoeld worden, dan die in de memorie van cassatie aan de tegenpartij kenbaar zijn gemaakt en tegen welke deze zich dus op hare verdediging heeft kunnen voorbereiden. Men zal echter ook hier gereedelijk tusschen de middelen der voorziening in cassatie, en de gronden, waarmede de eischer die staaft, onderscheiden. De gronden toch kunnen en behooren bij pleidooi nader ontwikkeld te worden, en moeten zelfs, volgens art. 48, ambtshalve door den regter worden aangevuld. 2). De gronden, door partijen vóór en tegen de cassatie aangevoerd , kunnen op geene andere wijze worden bewezen, dan door middel van stukken, welke gediend hebben bij het hof of de regtbank, die het vonnis of arrest, waartegen men opkomt, heeft gewezen, of wel door
') H. R. d. 9 Oct. 1868 (H' eek hl. v. h. R. n. 3049).—Eene andere meening wordt voorgestaan in Regtsgel. Adviezen 8ste quot;Verzam. bi. 109 en v.
:) Verg. de pinto, II, 1, bl. 552.
73
art. 419.
het vonnis of arrest zelf. De Hooge Raad mag geen acht slaan op gronden, welke niet op deze wijze zijn bewezen (art. 409 , 414).
In plaats der woorden; gronden waarop de cassatie gevraagd wordt, in art. 409 voorkomende, werd in art. 343 van het Wetboek van 1830 en ook in het ontwerp van herziening gelezen; feilen hij de memorie vermeld. De eerste afdeeling der Stalen-generaal heeft hiertegen aangemerkt , het van groot belang te beschouwen, dat door den wetgever de noodige bepalingen werden gemaakt, ten einde te voorkomen, dat de beslissing in cassatie niet worde eene derde instantie. »Uit deze bepaling (van art. 105 R. O.),quot; merkte zij aau, «volgt van zelf, dat de Hooge Raad wel geen onderzoek mag doen naar het al of niet bestaan van daadzaken, in het arrest of vonnis vermeld; maar toch wel hierover oordeel kan vellen, en dat hij in alle gevallen kan beslissen op daadzaken, die niet in het vonnis zijn vermeld, maar uit vroeger ingediend hebbende stukken als bewezen worden beschouwd.quot; Ten gevolge dezer bedenkingen is de redactie veranderd en de Regering meende, dat nu duidelijk de bedoeling bleek, dat de Hooge Raad slechts uit de stukken kan oor-deelen, »of de positieven, waarop men het verzoek in cassatie grondt, b. v. verzuim van formaliteiten, al of niet is bewezenquot; 1). Ofschoon nu deze nieuwe redactie niet zeer gelukkig is uitgevallen en letterlijk opgevat nog tot datgene kan leiden, wat de afdeeling der Sla ten-generaal vreesde1), zoo is echter uit deze beraadslagingen de bedoeling des wetgevers niet te miskennen 2).
Vervolgens wordt het openbaar ministerie gehoord (art. 324, n. 8, 418). Na gehoudene raadpleging doet de Hooge Raad uitspraak, hetzij dadelijk, het zij op eenen daartoe le bepalen dag (art. 419, al. 1).
Men heeft beweerd, dat het geding in cassatie niet kan worden geschorst, omdat art. 254 wel in art. 125 voor het kantongeregl, in art. 353 voor het h. beroep en in art. 364 voor de revisie toepasselijk is verklaard, maar dit voor het regtsgeding in cassatie niet is geschied ^). De H. Raad heeft echter bij arrest v. d. 9 Oct. 1868, overeenkomstig de conclusiën van het O. M. anders beslist en de schorsing uitgesproken, op grond dat de aard van het geding in cassatie medebrengt, dat ook daar het regtsgeding geen dadelijken voortgang kan hebben in de gevallen vermeld bij art 254, en derhalve ook die voorschriften in cassatie toepasselijk zijn, voor zoo ver niet in strijd met de procedure in cassatie
§ 39. Omtrent het beroep in cassatie van vonnissen bij verstek ge-
74
') V. d. honert, Hdb., § 409. 2) De pinto, II, 1, bl. 561 en v.
) Verg. het hoofdart. in Weekbl. v. h. R. n. 3535.
wezen bevat het wetboek afzonderlijke bepalingen, welke eerst bij de herziening in hetzelve zijn opgenomen, ten einde de hiertoe betrekkelijke regtspleging niet onzeker te laten.
Wel heeft de partij, die, het zij in het eerste en hoogste ressort, het zij in hooger beroep, bij verstek veroordeeld is, geene bevoegdheid tot voorziening in cassatie (art. 400), zoo lang zij namelijk het middel van verzet niet heeft aangewend; maar men oordeelde, dat de verkrijger van het vonnis bij verstek goede gronden konden hebben, om zich in cassatie te voorzien1), namelijk geheele of gedeeltelijke ontzegging van den eisch of andere bezwaren, en hij is derhalve tot het instellen van cassatie bevoegd. Hij moet te dien einde zijne partij doen oproepen in cassatie, even alsof deze geen défaillant ware geweest, en tevens van het exploit aankondiging doen, in een der dagbladen van de plaats, waar de Hooge Raad zitting houdt, en van de plaats, waar het vonnis of arrest bij verstek is gewezen, of bij gebreke van zoodanig dagblad, in dat van eene nabij gelegene plaats (art. 401). De bepaling, dat van het exploit aankondiging moet geschieden in een dagblad drukt niet duidelijk uit of het exploit geheel moet geplaatst worden, dan of het voldoende is, wanneer slechts wordt aangekondigd dat zoodanig exploit van oproeping gedaan is. In art. 4 n. 7 schrijft de wet, met opzigt tot de daar bedoelde dagvaarding voor, dat het gedaan exploit in eeu der dagbladen moet, worden aangekondigd, welke redactie verschilt van die in art. 401. En hoewel ook daar verschil van opvatting bestaat, hebben wij gemeend, dat het exploit vermeld in art. 4 n. 7 geheel moet worden aangekondigd. Hier geven de bewoordingen van art. 401 en het doel der oproeping meer bevoegdheid tot eene gedeeltelijke aankondiging, zoo als dan ook de pinto , die bij art. 4 n. 7 het geheele exploit wil aangekondigd hebben, hier vermelding, dat de memorie van cassatie ter griffie van den H. Raad is nedergelegd, voldoende acht 2).
Daar art. 335 niet in art. 399 op de regtspleging in cassatie toepasselijk verklaard is, heeft de verweerder niet het regt incidenteel zich in cassatie te voorzien 3).
Ook wanneer nu de cassatie wordt verworpen kan de eischer het bestreden vonnis doen ten uitvoer leggen (art. 403). Inmiddels blijft het regt van verzet van den bij verstek veroordeelde onverkort, zoo lang de termijn hiertoe nog loopende is, d. i. zoo lang het vonnis bij verstek nog niet ten uitvoer is gelegd en hij zich niet op de zaak in cassatie heeft ingelaten (art. 403 , 404, verg. art. 81 en 82). Wat in art. 404
') Memorie van toelichting bij v. d. honert, Hdb., § 401.
=) II, 1, bl. 544.
^ De pinto, II, 1, bl. 543 , 548.
75
de voorwaarde beduidt: Indien het beroep in cassatie wordt gedaan binnen den nog loopenden termijn van verzet des défaillants, begrijpen -wij niet. Immers, volgens art. 81 is de defaillant ontvankelijk in het verzet, totdat het vonnis zal zijn ten uitvoer gelegd, terwijl de eischer zich in cassatie voorziende, dit wel altijd zal doen, zonder het vonnis, bij hetwelk hij zich bezwaard acht, vooraf ten uitvoer te leggen '). In geval van verzet vervalt het regtsgeding in cassatie, doch de cassatie kan tegen het vonnis op het verzet gewezen op nieuw door den vorigen beroeper worden ingesteld, indien deze vermeent daartoe gronden te hebben (art. 405).
§ 40. Hoe moet worden ingesteld en vervolgd de voorziening in cassatie tegen handelingen der regterlijke kollegiën? Deze vraag werd voorgesteld in het Regtsgel. Bijblad, I, bl. 501 v. De titel van de regtsple-ging in cassatie in het Wetb. van Burg. Regtsv., merkte de steller op, bevat niet één enkel voorschrift omtrent eene voorziening tegen de bedoelde handelingen en de aldaar voor ie cassatie tegen vonnissen en arresten bepaalde vormen zijn bij die tegen beschikkingen op verzoekschriften en de handelingen der hoven, regtbanken en kantongeregten niet uitvoerbaar. Opmerkelijk is het, dat bij art. 345 voor het hooger beroep hierin is voorzien, en dat deze bepaling niet, even als anderen van dien titel, op de voorziening in cassatie is toegepast, ofschoon zulks bij art. 364 voor de revisie was geschied.
Naar aanleiding hiervan heeft een ander regtsgeleerde in hetzelfde blad getracht deze zwarigheid weg te nemen. Hij oordeelt, dat, daar de wet heeft voorgeschreven het hooger beroep van eene beschikking bij verzoekschrift aan te brengen, deze zelfde wijze van procederen ook in cassatie moet worden gevolgd. Wel is waar in art. 39!) wordt art. 345 niet uitdrukkelijk opgenoemd, doch dit verandert de zaak niet. De wetgever heeft de voorziening in cassatie tegen deze handelingen toegelaten, en hij, die van deze gebruik wil maken, moet ook daartoe de middelen hebben. Ook schijnt eene uitdrukkelijke vermelding hier minder noodig dan in art. 364, omdat de cassatie altijd met eene memorie, in den vorm van een verzoekschrift, aanvangt. Hij derhalve, welke zich tegen eene beschikking op request in cassatie wil voorzien, moet de bepalingen van art. 406—408 naleven; al het overige bij de wet bepaalde is, dewijl er geene partij is, niet op hem toepasselijk2). — Bij gebreke van uitdrukkelijk voorschrift der wet, komt het ons voor, dat de zaak wel niet anders kan worden behandeld, en dat de vorm voor reglsgedingen in cassatie, alleen met die wijzigingen, welke de aard der zaak medebrengt, moet worden in acht genomen. De pinto3) wil, dat. hierbij ook mondelinge voordragt op eenen bepaalden dag moet plaats
') Verg. de pinto, II, 1, bl. 5i3. 2) R. Bijblad, II, bl. 339 v. 3) II, 1, bl. 549.
76
hebben; doch de art. 416—418 doelen duidelijk op eene voorziening in cassatie tegen een vonnis of arrest tusschen gedingvoerende partijen. Ook zal, wanneer er eene belanghebbende tegenpartij is, die op het verzoek moet gehoord worden, zulks in raadkamer kunnen geschieden, gelijk dit in het geval van art. 861 plaats heeft.
De wetgever heeft niet bepaald, hoe moet geprocedeerd worden, wanneer de procureur-generaal zich in het belang der wet in cassatie voorziet. Ook in dit geval zullen de gewone voorschriften moeten in acht genomen worden, met weglating van hetgeen betrekking heeft tot de wederpartij, hetwelk hier geene toepassing kan vinden. De procureur-generaal zal dus verzoeken bepaling van eenen dag voor de behandeling der zaak (art. 416), en op dien dag zijne conclusiën nemen (art. 418), waarna de Hooge Raad uitspraak doet
VI. Van hel gevolg der cassatie.
§ 41. De regter mag of moet de voorloopige tenuitvoerlegging van een vonnis of arrest niettegenstaande cassatie bevelen, in dezelfde gevallen en op dezelfde wijze, waarin hem is toegelaten of bevolen de voorloopige tenuitvoerlegging te gelasten niettegenstaande verzet of hooger beroep 2). Buiten de gevallen, in welke de regter de voorloopige tenuitvoerlegging heeft bevolen, heeft het beroep in cassatie eene schorsende kracht (art. 398, al. 3 en 4). Bij het eerste ontwerp was voorgesteld en werd voorts aangenomen, dat het beroep in cassatie geene schorsende kracht zou hebben buiten de gevallen bij de wet uitgezonderd. Later werd bij de herziening de schorsende kracht der cassatie voorgesteld, en tot adstructie bij de memorie van toelichting gezegd, dat het tegenovergestelde beginsel dikwijls tot onherstelbare nadeelen zou leiden, en het zeer bezwaarlijk zou zijn vooraf vaste regelen te stellen voor de gevallen, in welke de opschortende kracht zou worden toegekend, zonder een voorafgaand regtsgeding te doen ontstaan. Het ontwerp heeft evenwel tot vele bedenkingen bij de Staten-generaal aanleiding gegeven 3).
VII. Van de uitspraak in cassatie.
§ 42. De Hooge Raad regelt zich, bij de uitspraak in cassatie, naaide voorschriften van art. 105 en 106 der Wet op de R. O. (art. 104 R. O., 402, 419, al 2, 420), en zulks wel in dezer voege;
1. Indien het arrest of vonnis vernietigd wordt ter zake van verzuim
') De PINTO , t. a. p.; v. MAANEN , Het Openh. Ministerie in Nederl. I., bl. 67 v.
-) Verg. art. 52 en 53. 3) V. d. honert , Hdb., § 398, bl. 432 v.
77
art. 421, 423 , 424, 426, 427.
der vormen, op straffe van nietigheid voorgeschreven, beveelt de Hooge Raad eene nieuwe instructie der zaak, te beginnen van de oudste akte, in welke de nietigheid is begaan, [en verwijst de zaak, zoo als bij art. 106 R. O. is bepaald, aan eenen hoogeren regter dan welke uitspraak heeft gedaan, ten einde op de laatste geldige gedingstukken voort te procederen.
2. Indien het arrest wordt vernietigd ter zake van overschrijding van regtsmagt of van verkeerde toepassing of schending der wet, beslist de Hooge Raad de hoofdzaak, even en ia dier voege als de regter, welke het vernietigd arrest heeft gewezen, had bohooren te doen, zonder in een nieuw onderzoek naar het al of niet bestaan dier daadzaken, in het. beklaagde arrest of vonnis vermeld, te kunnen treden (art. 105 R. O., art. 423). Indien echter de definitieve beslissing der hoofdzaak afhangt van daadzaken of van regtspunten, welke bij de vroegere behandeling zijn onopgelost gelaten, verwijst de Hooge Raad het geding naar den regter, welke in eersten aanleg of in hooger beroep van hetzelve heeft kennis genomen, ten einde, met inachtneming van de uitspraak van den Hoogen Raad, de hoofdzaak verder te behandelen en te beslissen (art. 424). Wanneer de Hooge Raad in de zaak zelve heeft regt gedaan, gelden, ten aanzien van de tenuitvoerlegging van het vonnis, de bepalingen in art. 354 voorgeschreven (art. 426).
3. Indien de cassatie wordt aangenomen, wegens tegenstrijdige vonnissen in het hoogste ressort, door verschillende hoven of regtbanken gewezen tusschen dezelfde partijen, en op dezelfde gronden door partijen aangevoerd , vernietigt de Hooge Raad het laatst gewezen arrest of vonnis en gelast, dat het eerste, naar deszelfs vorm en inhoud, zal worden ten uitvoer gelegd (art, 427).
78
4. Indien het arrest wordt vernietigd ter zake van onbevoegdheid (d. i. verkeerde bevoegd-verklaring), verwijst de Hooge Raad partijen daar en waar het behoort, zonder den regter aan te wijzen (art. 421), daar partijen zelve moeten weten, wie de bevoegde regter is. Voor het geval, dat de regter zich ten onregte onbevoegd heeft verklaard, wenschte eene afdeeling der Staten-generaal, dat de zaak naar eenen anderen regter zou worden verwezen. De Regering antwoordde, dat dan geene verwijzing kan plaats hebben, omdat de zaak alsdan behoort onder de gevallen bedoeld bij art. 105 R. O. en art. 423, en de Hooge Raad derhalve zelfs ten principale uitspraak moet doen 1). De bedoeling van dit antwoord is niet duidelijk; doch het is zeker, dat de Hooge Raad niet de hoofdzaak kan beslissen, die door den eersten regter nog niet is onderzocht, waartoe
') V. i). honert, Hdb., § 421.
ART. 423, 425.
de Hooge Raad in het onderzoek van daadzaken zou moeten treden. De zaak zal dus naar den eersten regter verwezen worden 2).
5. Indien een interlocutoir vonnis wordt vernietigd, verwijst de Hooge Raad het geding, volgens den aard der zaak, naar den regter, welke in eersten aanleg of in hooger beroep van hetzelve heeft kennis genomen, ten einde, met inachtneming van de uitspraak van den Hoogen Raad, de hoofdzaak verder te behandelen en te beslissen (art. 423).
Voorts bevat het arrest, volgens de algemeene bepaling van art. 56, veroordeeling der in het ongelijk gestelde partij in de kosten. De vroeger in art. 428 en 429 voorkomende bepalingen omtrent de veroordeeling van den aanlegger in de geconsigneerde boete van f 100, indien het verzoek tot cassatie wordt verworpen en teruggave indien het wordt aangenomen, zijn vervallen na de afschaffing dier boete en derhalve ingetrokken bij de Wet v. d. 7 April 1869 (Stbl. n. 55). In geval van vernietiging wordt het arrest van den Hoogen Raad overgeschreven op het register van het regterlijk kollegie, welks arrest of vonnis is vernietigd, en van deze overschrijving wordt op den kant der minuut van het vernietigde vonnis of arrest melding maakt. De ambtenaren van het openbaar ministerie zijn in het bijzonder met de zorg voor de uitvoering hiervan belast (art. 84 Regiem, n. 1). — Ook de overschrijving zal het arrest van den Hoogen Raad (zoo niet moeten, althans kunnen) bevelen.
79
De arresten van den Hoogen Raad, op tegenspraak gewezen, zijn in geen geval voor eenige nadere regterlijke voorziening vatbaar. Tegen die bij verstek gewezen wordt dan alleen verzet toegelaten, wanneer de memorie van den aanlegger niet binnen den termijn van acht dagen, bij art. 410 bepaald, is beteekend, en mits het verzet geschiede binnen veertien dagen na de beteekening van het arrest (art. 105 R. O., art. 425). Voor dit verzet geeft de wet geene bijzondere voorschriften; het schijnt dus, dat de vormen van art. 411, 412 en 419 daarbij moeten worden in acht genomen. De kosten van het verstek zullen bij dit verzuim van beteekening ten laste van den eischer komen, even als voor het geval, dat eene dagvaarding nietig verklaard is, in art. 89 is bepaald 2)-
') De pinto , II, •!, bl. 364. — Anders de martini , ep art. 421, noot e, 9 cn 3. Verg. veunede , op dit art. noot 2, die dit art. op beide gevatten toepasselijk acht, en in de verwijzing eene uitzondering vindt op art. 105 R, O. en art. 423 W. v. B, R. 2) Verg. de pinto, II, I, bl. 566.
VAN DE TENUITVOERLEGGENG VAN VONNISSEN EN AUTHENTIEKE AKTEN.
§ 43. Het tweede boek van dit wetboek houdt de voorschriften in omtrent de tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten, d. i. omtrent de middelen, welke de wet toelaat, ten einde vervulling te erlangen van datgene, wat hij het vonnis of de authentieke akte is bepaald, indien daaraan niet vrijwillig wordt voldaan. Na eenige voorafgaande algemeene bepalingen, alle wijzen van tenuitvoerlegging betreffende (titel I, art. 430—438), worden deze verschillende manieren ieder afzonderlijk behandeld. De tenuitvoerlegging toch kan plaats hebben:
I. Op de goederen van den schuldenaar, en wel;
A. Op diens roerende goederen (titel II, art. 439—490).
B. Op zijne onroerende goederen (titel III, art. 491—562).
Daar de tenuitvoerlegging op schepen bijzondere bepalingen ver-eischt, is hieraan een afzonderlijke titel toegewijd (titel IV, art. 563—584).
II. Op den persoon des schuldenaars, door middel van lijfsdwang (titel V, art. 585—611).
III. Ter voldoening van kosten, schaden en interessen, of proceskosten, bij het vonnis gelast, doch welker beloop niet bij het vonnis is bepaald (titel VI, art. 612—615).
IV. Door het stellen van zekerheid, bij vonnis gelast (titel VII, art. 616—619).
Alrjemeene regelen omtrent geregtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten.
I. Van de akten, welke geregtelijk ten uitvoer kunnen gelegd worden.
§ 44. De akten, welke geregtelijk ten uitvoer kiurnen gelegd worden, zijn : 1. De grossen van vonnissen in de Nederlanden gewezen (art. 430, al. 1). Grosse is eene uitgift van het vonnis, voorzien van den execu-toireu vorm; waartoe zij moet aan het hoofd voeren de woorden: in naam des Konings (art. 430, al. '2), hetgeen overeenstemt met de bepaling van art. 160 (nu 145) der Grondwet: »Er wordt alomme in de Nederlanden regt gesproken in naam en van wege den Koning:quot; Het veischil in de redactie van dit formulier, zoo als de Grondwet dit aan de hand geeft, en zoo als het wetboek heeft vastgesteld, deed de pinto 1) vreezen, dat aanleiding tot twistgedingen zou geven, daar men met eenigen schijn van waarheid óf de woorden: In naam en van wege den Koning, als niet letterlijk met het sacramenteel bij art. 430 bepaalde formulier overeenkomende, zou bestrijden, óf aan het opschrift, volgens dit art. als niet Grondwettig, regtskracht zou willen ontzeggen. En ofschoon deze schrijver oordeelt, dat beide slellingen gemakkelijk zijn te wederleggen en waarschijnlijk ongegrond zouden verklaard worden, is echter deze vrees door de ondervinding bewaarheid. Immers heeft men voor de ar-rond-regtbank te Sneek beweerd, dat eene grosse, aan het hoofd voerende de woorden: In naam en van wege den Koning, niet van het wettig executoir was voorzien, en deze regtbank heeft, bij vonnis van den 30 April 1845, dit gevoelen aangenomen2), en het prov. geregtshof van Friesland dat vonnis, bij arrest van den 15 October 1845. bevestigd ^
' o /*
Op het beroep in cassatie heeft echter de Hooge Raad dit arrest den 5 Junij 1846 vernietigd en, even als de pinto, geoordeeld, dat de overbodige bijvoeging: van wege dit opschrift niet doet vervallen, noch daaraan de kracht ontneemt, evenmin als dit het geval zou zijn indien het luidde: In 's Koning naam of in naam van den Koning 4). Aan deze laatste meening geven wij voor ons ook zonder bedenking de voorkeur.
') II, 2, (1ste uitg.) bl. 514. (2de uitg.) bl. 570 en v.
:) R. Bijblad, VII, bl. 672. 3) Weekbl. v. h. R., n. 681.
Weekbl. v. h. R. n. 719.
Oldeman , Burg. Regtsv. 4e druk. II. g
81
De grossen worden alleen afgegeven aan hen, welke partijen in het geding zijn geweest: daar toch deze alleen het vonnis kunnen ten uitvoer leggen, en voor andere belanghebbenden een uitgitte ot uittreksel voldoende is 1). Pigeau was van oordeel, dat eene grosse slechts kan worden afgegeven aan de partij, welke het proces heeft gewonnen, omdat deze alleen belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het vonnis; en indien het twijfelachtig is, welke de partijen dit regt heeft, meent deze schrijver'de voorkeur te moeten geven aan diegene, welke het voornaamste belang heeft2). In dit gevoelen werd niet gedeeld door carré, welke ieder, die partij is geweest in het geding, tot het doen uitreiken eener grosse geregtigd acht 3). Deze laatste meening schijnt meer aannemelijk, vooral onder het Nederl. Wetboek, hetwelk, in art. (55, beide partijen bevoegd verklaart, om vonnissen, welke wederkeerige verplig-tingen aan beide partijen opleggen, of uit welke regten, en verpligtingen ten behoeve of ten laste van beide partijen voortvloeijen, elk in haar belang ten uitvoer te leggen. — Aan dezelfde partij mag echter geene tweede of verdere grosse worden uitgegeven, dan krachtens een bevelschrift van den voorzitter der regtbank (art. 843, verg. art. 841, 842).
Daar de tenuitvoerlegging van een vonnis alzoo moet geschieden door eene grosse of uitgifte in executorialen vorm, volgt hieruit, dat in den regel geene minuten van vonnissen kunnen worden ten uitvoer gelegd. Waar de wetgever zulks bij uitzondering heeft gewild, is het uitdrukkelijk in de wet voorgeschreven, b. v. in art. 123 en 124. De beraadslagingen over art. 733 schijnen deze opvatting te bevestigen 4).
§ 45. Met de vonnissen in de Nederlanden gewezen slaan gelijk die door de regters in onze Koloniën geslagen waarom ook nog, in art. 431, het woord buitenlandsehe van het ontwerp in vreemde is veranderd 5).
VonnisSen door vreemde regters of regtbanken gewezen kunnen, behalve in de gevallen uitdrukkelijk bij de wet vermeld, niet binnen het Koningrijk worden ten uitvoer gelegd (art. 431, al. 1).
De reden, waarom een vreemd vonnis hier te lande niet ten uitvoer kan gelegd worden, meende de Regering, bij het aangehaalde antwoord, daarin te vinden, »omdat niemand van zijnen dagelijkschen regter kan worden afgetrokken.quot; Liever zouden wij zeggen, dat deze bepaling za-menhangt met het territoriaal beginsel, volgens hetwelk de magt van den Souverein, en derhalve ook het gezag zijner regters, zich niet verder uitstrekt, dan de grenzen van zijn grondgebied6).
') Verg. art. 64 , 838 , 843.
=) T. I, p. 553 s. — Verg. rooron, op art. 146. 3) Opart.'146, qu.606. .
R. Bijblad, I, bl. 290; v. d. honert, httó., bl. 453, noot4; For»mtó;ri., bl. 375. 5) Zie antwoord der Regering bij v. d. honert, Hdb., bi. 455.
0) Zie merlin, Questions de Droit, i:i v. Jugernent, § 14, n. 1; foelix,
82
De gedingen, door den vreemden regter beslist, kunnen, ter bekoming van een vonnis van eenen Nederlandschen regter, hetwelk alzoo hier kan ten uitvoer gelegd worden, op nieuw bij den Nederlandschen regter worden behandeld en afgedaan (art. 431, al. 2). De regter geeft dus aan hel vreemde vonnis niet slechts eene executoire kracht, maar de zaak zelve moet op nieuw onderzocht worden. De partij welke het hier te lande wil ten uitvoer leggen, moet de wederpartij voor den bevoegden Nederlandschen regter dagvaarden tot het hooren uitvoerbaar verklaren, en de regter kan, na eene zelfstandige behandeling der zaak, in verband met het vreemde vonnis, de vordering toewijzen, of zich niet met de beslissing des buitenlandschen regters vereenigende, die afwijzen. In dien zin besliste ook de arrond.-regtbank te Maastricht den 10 Dec. 1863 1) welk vonnis den 27 Junij 18G4 door het prov. geregtshof v. Limburg is bevestigd, terwijl de voorziening in cassatie door den H. Raad, overeenkomstig de conclusiën van den Adv.-Gen. oregory werd verworpen, bij arrest v. d. 5 Jan. 1866, waarin deze overwegingen voorkomen: »dat art. 431 aan vreemde vonnissen in den regel ontzegt de aan Nederland-sche regterlijke gewijsden toegekende executoriale kracht, en integendeel gebiedt een nieuw onderzoek en eene nieuwe zelfstandige behandeliuf
c o
en afdoening door den Nederl. regter; dat echter mits daaraan is voldaan, bij dat art. niet wordt gevorderd, dat het vonnis van den Nederl. regter moet bevatten eene buiten eenig verband tot het vreemde vonnis staande veroordeeling, en alzoo niet verbiedt het in Nederland uitvoerbaar verklaren der door den Nederl. regter, na eigen onderzoek, juist bevonden en overgenomen vreemde uitspraak; dat alzoo beide tot hetzelfde einde leidende en in het wezen der zaak niet verschillende vormen wel niet uitdrukkelijk, maar niettemin naar den geest en de bedoeling van het art. zijn veroorloofdquot;2). Sommigen zijn echter van meening, dat de vorm van uitvoerbaarverklaring hier niet kan gevraagd, noch het vonnis aldus gegeven worden, maar dat het steeds, bij toewijzing, eene op zich zelf staande veroordeeling moet inhouden 3). Wan-
83
Traité du droit international, n. 283, ook in Reme Etrangere et Francai'se. Avril 1842, p. 295, 296. De verschillende wetgevingen omtrent de kracht van vreemde vonnissen vindt men bij foelix . n. 296 s., en Revue, p. 297 s., en Mal 1842, p. 380 s. Fresemann viëtor, de kracht van buitenl. tennissen (Gron. 1865) bi. 21 v. Voute, Bijdrage tot het vraagstuk der buitenl. vonnissen ('s Gravenli. 1865) bl. 71 en v.
') Weekbl. v. h. Regt, n. 2585. — Eveneens dezelfde Regtbank d. 31 Mei 1873 (Weekbl. n. 3633).
) Weekblad n. 2765. — Dus ook de pinto, II, 2,bl.579. Verg. eyssell. De rerjismagt over vreemdelingen in Nederland, bl. 80.
) Fresemann viêtor, bi. 180 en v. Dezelfde in Themis (2de Verzamel.)
6*
Ant.' 434.
neer uit het vreemde vonnis blijkt van daden of toestemmingen van de zijde der Nederlanders, kan en zal daarop, even zeer als op eene buiten 's lands aangegane verbindtenis, bij onzen regter acht worden geslagen 1). Volgens een arrest v. d. H. Raad v. d. 30 Mei 1839 kan een vreemd vonnis tot bewijs strekken eener familiebetrekking, zonder dat daardoor dat vonnis ten uitvoer wordt gelegd 2).
De arrondissements-regtbank te Amsterdam oordeelde, bij vonnis van den H Mei 1842, dat aan een vonnis der regtbank van Lissabon, bij hetwelk Portugesche kooplieden waren failliet verklaard, executie zou worden gegeven, indien de curatoren in dat faillissement, in die quali-teit als opposanten tegen een vonnis bij verstek, door de regtbank te Amsterdam gewezen, werden toegelaten, alsmede wanneer deze regtbank, op grond der failliet-verklaring te Lissabon uitgesproken, een conservatoir arrest ophief3). In gelijken zin oordeelde die Regtbank den Gen 7 Nov. en 2 Dec. 4863 4) en de arrond.-regtbank fe Breda 5). Daarentegen werd de curator, bij een builenlandsch vonnis in een faillissement benoemd, door eerstgemelde Regtbank erkend bij vonnis v. d. 22 Maart 4849, in strijd met de conclusiën van het O. M.s) en door de arrond.-regtbank te Rotterdam d. 43 Junij 4866, bij welk vonnis werd overwogen, dat door de erkenning dezer qualiteit geene geregtelijke tenuitvoerlegging aan het vonnis van failliet-verklaring wordt gegeven, waar het alleen als wettig of authentiek bewijs van hetgeen de akte vermeldt, wordt aangenomen t. w. dat eene failliet-verklaring is uilgesproken en wie tot curator is benoemd 7).
Het maakt hierbij geen onderscheid, of de partij, tegen welke het buiten 's lands gewezen vonnis ingeroepen wordt, zelve die procedure heeft aangevangen. Ook in dit geval kan aan dit vonnis geene regtskracht in ons Koningrijk worden toegestaan; want de wet is algemeen, en de opvatting wordt bevestigd door de geschiedenis der wet, daar deze vraag reeds onder het oudere Fransche Regt bekend was, en onze wetgever indien hij daarvan had willen afwijken, de uitzondering zou hebben vermeld. In dezen zin heeft dan ook de arroud.-regtbank te Amsterdam den 3 April 1862 gevonnisd 8).
84
XIII, bl. 413 en v. en Weekblad n. 2773). A. A. DE pinto in Themis t. a. p. bl. 165, voiiTE bl. 26. — Dus ook arrond.-regtbank te Goes den 30 Junlj 1871, overeenkomstig de conclusiën van het O. M. (N. R. Bijblad 1872 bl. 224).
') Zie antwoord der Regeling bij v. n. honert, t. a. p.
!) V. u. honert, Verzam. I, bl. 6; Weekblad n. 31; Regt in Nederl. II, bl. 396. 3) R. Bijblad, IV, bl. 309 v., 479 v.
) Weekbl. v. h. R. n. 2538, 2539, 2566. 5) Weekbl v. h. R., n. 598.
quot;) R. Bijblad, XI, bl. 154; Weekbl. v. h. R. n. 1004. 7) Weekblad n. 2893.
Het art. zondert uit de gevallen uitdrukkelijk bij de wet vermeld. Evenwel is nergens in de wet uitdrukkelijk eene uitzondering gemaakt, maar moet dit uit den inhoud van sommige bepalingen afgeleid worden. Te dien opzigte bragt de Regering, bij hare memorie van toelichting, als-voorbeeld bij, dat (volgens art. 724, laatste alinea, W. v. K.j de benoeming van deskundigen tot het opmaken van de berekening der avarij-grosse en de homologatie dier avarij in eene vreemde haven zal kunnen geschieden door de aldaar bevoegde mast.
»Uit de gewisselde consideratiën,quot; zeide zij, met de afdeelingen der tweede kamer en uit de beraadslagingen daarover gehouden1), is het gebleken, dat men de vreemde regtbanken daartoe heeft bevoegd geoordeeld, en zulks zelfs door kamers van koophandel was verlangd; in die gevallen moeten dan ook die uitspraken van vreemde regters kunnen worden ten uitvoer gelegd; het verlangen der kamers van koophandel kan zeker niet geweest zijn zoodanige uitspraken aan een nieuw geding hier te lande te onderwerpen, want dan zoude het ter afdoening der zaak weinig baten, dat men eerst eene uitspraak van den vreemden regter had ingeroepenquot;2).
Als eene uitzondering is bij de beraadslagingen opgeworpen art. 658 W. v. K. — V. d. honert 3) merkt aan, dat het in dit art. vermelde vonnis lot geene tenuitvoerlegging aanleiding zal kunnen geven. — Op zich zelve beschouwd strekt de bepaling van gemeld art., gelijk de heer supkens 4), zeide, ten einde aan vreemde vonnissen niet het onbepaald vermoeden van regtvaardigheid toe te kennen, hetwelk de wet aan eigen inheemsche vonnissen hechten moet, maar het heeft aan het slot den verzekerde eene noodzakelijke voorwaarde opgelegd. Heeft deze hieraan niet voldaan, dan volgt, bij tegenstelling, dat het vreemde vonnis voldoende is, om den verzekeraar van het betalen der schade vrij te spreken, zoodat partijen onderworpen zijn aan de beslissing eenei-vreemde regtbank. Art. 658 W. v. K. bevat dus geene uitzondering op den regel van art. 431 ïl.v., daar het hier niet betreft de tenuitvoerlegging van een vonnis, maar slechts de kracht van een middel van bewijs 5).
') voorduin, Geschiedenis en Beginselen, X, bi. 510 v.
-) V. d. honert, Hdb. bl. 455. — De schrijver schijnt {Formulierb.bl. 376.) te twijfelen, of deze bepaling wel als eene uitzondering zij te beschouwen. Voor eene uitzondering houden haar de pinto, Handl. t. h. Wb. v. Kooph. II, 2, bl. 428; vietor, bl. IGf). Verg, voute, bl. 62 v. — Art. 537 van het Reglement op de C, Regtsv. in Neerl, Indie luidt: «Behalve in de gevallen bij a. 724 W. v. K. en bij andere wettelijke, bepalingen vermeld, kunnen geene vonnissenquot; enz. ^ Formulierb., t. a. p. 4) Voorduin, X, bl. 387 v.
5) Zie voute bl. 66; viëtor, bl. 168 en v. — Als uitzonderingen op den regel van art. 431 noemt vernede noot 5, nog art. 567 en 711 W. v. K., hetwelk wordt bestreden door voute bl. 64 v.
85
ART. 431.
In rle bij de wet uitgezonderde gevallen wordt het vonnis van vreemde regters of regtbanken niet in dit Rijk ten uitvoer gelegd, dan na een, op verzoekschrift1) verkregen, verlof van executie, in den vorm bij art. '430 vermeld, van de regtbank van het arrondissement, in hetwelk zoodanig vonnis moet worden ten uitvoer gelegd. Bij het verzoeken en verleenen van dit verlof wordt de zaak zelve niet aan een nieuw onderzoek onderworpen (art. 431, al. 3 en 4). V. d. honert 2) stelt de vraag voor; hoe te handelen, indien men vervolgens zoodanig vonnis in een ander arrondissement, dan dat der regtbank, dooi' welke het verlof tot executie is verleend, zou moeten of wenschen ten uitvoer te leggen? en of in ieder arrondissement, waarin zoodanige executie zoude moeten plaats hebben, een gelijksoortig verlof zoude moeten worden verzocht en verleend? De schryver beantwoordt deze laatste vraag, (naar het schijnt te regt,) ontkennend, en oordeelt, dat de beschikking der regtbank, waarbij het verlof tot executie wordt verleend, moet worden beschouwd als een vonnis in de Nederlanden gewezen, waarop alzoo art. 430, al. 1, van toepassing is 3). Hij voegt er bij, dat eene tegenovergestelde opvatting zoude leiden tot noodelooze vermeerdering van kosten, en tot het toekennen van een meerder regt aan vreemde vonnissen, dan aan die in Nederland gewezen, van welke geene tweede of verdere grosse mag worden afgegeven, dan na het bevelschrift bij art. 843 vermeld. Om zulks, zoo veel mogelijk, te voorkomen, oordeelt dezelfdeschr. het van belang, dat het vreemde vonnis, voor hetwelk verlof van executie is verleend, worde gehecht aan de minuut van het vonnis of de beschikking daartoe strekkende, hetwelk, zegt hij, ook bovendien noodig mag geacht worden, opdat ten allen tijde van de echtheid van zoodanig vreemd vonnis zou kunnen blijken. De pinto 4) is echter van oordeel, dat de letter der wet deze uitlegging niet toelaat en de vergunning dus in ieder arrondissement, waar men het vonnis ten uitvoer wil leggen, moet gevraagd worden.
Het verlof in art. 431 bedoeld kan worden verleend ook hangende den termijn van appèl, behoudens de verpligting, om bij opkomend appèl, de executie te schorsen 5).
§ 46. De grossen (en de vreemde vonnissen hier te lande executoir verklaard) moeten, alvorens ten uitvoer gelegd te worden, beteekend worden aan den persoon zeiven of ter zijner woonplaats, of op de wijze
86
') Formulier, n. 136: Verzoekschrift tot executoir-verklaring van een vreemd
vonnis. quot;) formulierb.. bi. 378.
) Even zoo vernede, op art. 432, noot C, 3.
) Themis, V, bl. 241; Handl. II, 2, bl. 580 v.
s) V. D. honert, Hdb., § 43, bl. 456.
bij art. 4 van dit wetboek voorgeschreven (art. 430. al. 3V Indien er een procureur in de zaak is, zal het vonnis niet kunnen worden ten uitvoer gelegd, dan nadat hetzelve aan den procureur is beteekend, en zulks op straffe van nietigheid, zullende alsdan, in de beteekening aan persoon of woonplaats, van die aan den procureur melding worden gemaakt (art. 06).
Met opzigt tot de beteekening aan vreemdelingen, bevatte het eerste ontwerp der herziening van art. 339 de bepaling, dat de beteekening kan geschieden aan den procureur, welke zelf in eersten aanleg tot aan de beslissing heeft gediend. Deze bepaling is, ten gevolge van de gemaakte aanmerkingen, later weggelaten 1); te regt naar het schijnt, dewijl zulks reeds uit art. 133, al, 3, volgt. In de beteekening aan persoon of woonplaats van vreemdelingen, ook indien zij geene bekemle woonplaats in het Koningrijk hebben, is bij gemeld art. 4, n. 7 en 8, voorzien.
De grossen van de vonnissen in de Nederlanden gewezen (bepaalt art. 430) kunnen worden ten uitvoer gelegd in hel geheele Rijk. Kunnen zij ook worden geëxecuteerd in onze Koloniën? Wanneer men de omschrijving van het Rijk beschouwt in art. 1 der Grondwet, en in aanmerking neemt, dat elders, b. v. art. 5, n. 1 en 4, B. quot;VV., art. 4, n. 8, W. v. B. R., de Koloniën uitdr ukkelijk /.ijn opgenoemd, dan zou het kunnen schijnen, dat de wetgever deze hier heeft willen uitsluiten Wij gelooven dit evenwel niet. Ofschoon toch in art. 1 der Grondwet de Koloniën niet zijn opgenoemd, heeft echter de Regering erkend, en is het ook wel niet le ontkennen, dat zij een gedeelte zijn van het Rijk 2). Bij de beraadslagingen over den onderwerpelijken titel heeft eene afdeeling der Staten-generaal gevraagd: of de vonnissen dei' regtbanken van het Koningrijk zullen kunnen worden ten uitvoer gelegd in de Nederlandsche volkplantingen in andere werelddeelen ? en daar hierop niet was geantwoord, is zulks later herinnerd. Bij dit verlangen volhardende, merkte de afdeeling aan, dat, zoo er redenen tegen bestonden, men die had behooren aan te voeren. Hierop is echter ook nu door de Regering niets geantwoord 3). Deze omstandigheid schijnt mede voor de toestemmende beantwoording der voorgestelde vraag te pleiten; terwijl ook het tegendeel kwalijk daarmede zou overeenstemmen, dat de vonnissen in de Koloniën gewezen hier te lande executoir zijn, waaromtrent de Re-
') V. d. honert , Hdb., § 339.
:) »Die bezittingen zijn — een gedeelte van liet Rijk, dit ligt in den aard der zaak, en wordt, zoo veel des noods, bevestigd door art. 58 der Grondwet.quot;' An!woord der Regering op de bedenkingen der Afdeelingen. rakende het ontwerp van wet ingekomen d. 14 Nov. 1825, bij de geer, Antecedenten lil. 83, noot 2. — Verg. thorcecke, Aanteekening op de Grondwet, '1ste uitg., bl. 3, 2de uitg., bl. 9. 3) V. d. honert, Hdb., bl. 455,
87
gering zich uitdrukkelijk heelt verklaard l). Met opzigt tot. Nederl. ludië is alle twijfel dienaangaande thans opgeheven, door art. 104 der Wet van d. 2 Sept. 1854 (Stb. n. 129), waarbij het Regiem, op het beleid der Regering in Nederl. Indië is vastgesteld, welk art. inhoudt, dat vonnissen door den regter in Nederland gewezen en bevelen door hem uitgevaardigd, als ook grossen van authentieke acten aldaar verleden, in Nederl. Indië kunnen ten uitvoer gelegd worden en omgekeerd.
§ 47. Tegen eenen derde kan een vonnis, waarvan de voorloopige tenuitvoerlegging niet is bevolen, niet geëxecuteerd worden, dan acht (vrije) dagen na de beteekening aan de partij, die in het ongelijk is gesteld, en met overlegging van de verklaring des griffiers, dat er op zijne registers geen hooger beroep of cassatie tegen liet vonnis is aan-geteekend (art. 432). Te dien einde heeft de partij, welke in hooger beroep gekomen is, of zich in cassatie heeft voorzien, de bevoegdheid, om daarvan ter griffie van het kollegie, dat het beklaagde vonnis heeft, uitgesproken, aanteekening te doen houden, met vermelding van de namen der partijen, van de dagteekening van het vonnis en die van het beroep of van de cassatie (art. 433). Ts het vonnis bij verstek gewezen, zoo gelden dezelfde bepalingen, met dit onderscheid, dat de verklaring des griffiers moet inhouden, dat er op zijne registers geen verzet tegen het vonnis is aangeteekend, welk verzet de opposant eveneens in een daartoe bestemd register kan doen aanteekenen (art. 85 en 86). Dat geen beroep in cassatie heeft plaats gehad, kan worden bewezen door eene verklaring van den griffier bij den Hoogen Raad, dat in het daartoe bestemd openbaar register geene cassatie is aangeteekend (art. 408). 2);
Ook omtrent de bevelschriften en andere geregtelijke akten is, in sommige gevallen, bepaald, dat zij zullen worden uitgegeven in den vorm bij art. 439 voorgeschreven; namelijk voor het bevelschrift van den reg-ter-commissaris, waarbij de houder der penningen, zijnde de opbrengst eener executie van roerend goed, gelast wordt tot uitbetaling aan de schuldeischers (art. 485, verg. art. 489); voor de borderellen van plaatsing bij eene rangregeling voor den koopprijs van onroerend goed (art. 557); en voor het bevelschrift van den president tegen eenen geregte-lijken borg (art. 619).
') Van ons gevoelen zijn de pinto, II, 2, bl. 573 v.; vernede, op art. 430, noot A, 2; v. nooten, in N. Bijdragen t. R. en IV., XVIII, bl. 34
!) Dat een geregtelijke bewaarder tegenover den executant niet als een derde is te beschouwen is te regt betoogd in Opjn. en Meded, IV, bl.255en v. — Vernede, Nalez. op art. 450. Anders oordeelde de arrond.-regtbank te Groningen d. 24 April 1840 (fi. Bijbl. IX, bl. 299).
88
Eene beslissing van scheidsmannen kan niet worden ten uitvoer gelegd, dan uit kracht van een bevelschrift van den president der regt-bank van het arrondissement, binnen hel welk de beslissing is gevallen (art. 642).
^ 48. Behalve de grossen van vonnissen in de Nederlanden gewezen, kunnen ook geregtelijk worden ten uitvoer gelegd :
Ü. De grossen van authentieke akten, binnen dit Koningrijk verleden en aan het hoofd voerende de woorden; In naam des Konings. Aan de zoodanige toch wordt, wegens de vrijwillige reglsmagt, met welke de notarissen bekleed zijn, dezelfde kracht toegekend, als aan de vonnissen der regterlijke magt, en zij knnnen in het geheele Rijk worden ten uitvoer' gelegd. Zij moeten vooraf beteekend worden even als de vonnissen (art. 436, in verband met art. 430).
Volgens art. 43 der Wet op het Notaris-ambt kan aan iederen onmiddellijk belanghebbende bij eene notariële akte, zijne erfgenamen of regtverkrijgenden daarvan éciiü grosse worden afgegeven. Tot het afgeven van grossen, zoo wel als van afschriften en uittreksels der notariële akten, is alleen de notaris, bewaarder der minuten, bevoegd (art. 40, al. 1). Voor het geval van tijdelijke verhindering is bij art. 53, en voor dat van schorsing van den notaris in de uiloefening zijner bediening, bij art. 56 dezer Wet bepaald, dal eeu der naburige notarissen door de regtbank van het arrondissement, zal worden aangewezen, ten einde tijdelijk diens bediening uit te oefenen.
De grossen moeten, even als de arresten en vonnissen, tot hoofd hebben de woorden: In naam des Konings '), en tot slot: Uitgegeven voor eerste grosse, met vermelding van den naam van dengene, ten wiens verzoeke, en van den dag, waarop de uitgifte is geschied (art. 48, al. 2). Deze zelfde vermelding moet door den notaris op de minuul aangelee-kend, en die aanteekening door gewaarmerkt worden (art. 40, al. 5). Uittreksels of gedeelten van akten mogen niet als grossen worden uitgegeven, met uitzondering van de bepaaldelijk in de wet (art. 43, al. 3) opgenoemde gevallen.
Het afgeven van eene tweede of verdere grosse aan denzelfden belanghebbende mag niet anders geschieden, dan op de wijze bij het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering (art. 841 en 842) bepaald, van welk uitgeven bovendien op de minuut zelve aanteekening moet worden gemaakt, even als bij de uitgifte der eerste grosse (art. 44). Wanneer
') Voor het vervolg is alzoo het geschil weggenomen over het opschrift der notariële akten, boven welke vroeger soinmige notarissen de woorden: »In naam des Koninge,quot; anderen : «In naam der Hooge Overheid plaatsten. — Verg. hierover Bijdragen tot R. en W., IX, bl. 72 v., 483 v., 496 v.
89
art. 434 , 436.
van de grossen, afschriften en uil treksels gebruik moet worden gemaakt buiten het regfsgebied van het hof, waarin de standplaats van den notaris gevestigd is, moet de handteekening van den notaris gelegaliseerd worden door den voorzitter der arrondissements-regtbank, onder welker regtsgebied die standplaats gelegen is (art. 46).
Authentieke akten in een vreemd land verleden kunnen binnen het Koningrijk niet worden ten uitvoer gelegd, behalve in de gevallen uitdrukkelijk bij de wet vermeld (art. 436, in verband met art. 431, all). Wat deze uitzonderingen betreft, zoo volgt uit art. 1218 B. W., dat uit kracht van eene overeenkomst in een vreemd land verleden, hypotheek kan worden ingeschreven op de goederen binnen het Koningrijk gelegen, indien zulks bij traktaten mogt zijn bepaald.
De authentieke akten in Nederland verleden kunnen in de Koloniën, en die in de Koloniën verleden hier te lande weiden ten uitvoer gelegd, even als dit met de vonnissen het geval is (art. 436, in velband met art. 430) *).
II. Van den ambtenaar, door welken de tenuüvoerlcgging geschiedt.
§ 49. Tot het doen van alle exploiten en tof de uitvoering van alle regterlijke bevelen, vonnissen en arresten zijn de deurwaarders, ieder in hun ressort, gelijkelijk bevoegd en gehouden (art. 1 van het Reglement van den 14 Sept. 1838, n. IV). De overhandiging van hel vonnis of der grosse van de authentieke akte, welker uitvoering men begeert, aan den deurwaarder, magligt dezen in die zaak lot het doen van de geheele executie, uit het vonnis of de authentieke akte voertvloeijende. met uitzondering alleen van die bij lijfsdwang, waartoe eene bijzondere volmagt vereischt wordt (art. 434 en 436). Eene gijzeling door den deurwaarder zonder zoodanige volmagt gedaan is derhalve nietig: want ofschoon de Fransche regtsgeleerden leeren, dat zulk eene gijzeling van waarde blijft lot dat de schuldenaar deze verrigting ontkent, zoo kan dit volgens onze wetgeving niet gelden, welke geene ontkentenis legen den deurwaarder toelaat, gelijk wij vroeger hebben aangetoond 1). Daar de lijfsdwang nimmer mag worden ten uitvoer gelegd, dan uit krachte van een vonnis, waarbij deze is uitgesproken (art. 589), volgt hieruit van zelf, dat gemelde uitzondering niet op de tenuitvoerlegging van authentieke akten toepasselijk kan zijn.
90
) Zie dl. I, bl. 301; de pinto, II, 2, bl. 585 v.
91
III. Waarop dr tcnuitvoerlegginri kan geschieden.
§ 50. Het slaat aau den executant van een vonnis, of eene akte, vrij te pel ij ker tijd beslag op de roerende en onroerende goederen van de veroordeelde of verbondene partij te leggen (art. 437). Bij het eerste ontwerp was voorgesteld, eu dien ten gevolge bij de Wet van den 29 Maart 1828 aangenomen, en in het Wetboek van 1830 gesleld, dat, in geval van beslaglegging op roerende eu onroerende goederen, de geëxecuteerde aan den regter zou mogen verzoeken, de execulie der laatstgemeld e goederen te schorsen, en welke schorsing de regter zou toestaan, indien de geëxecuteerde kon aantoonen, dat de in beslag genomene roerende goederen voldoende waren, om daaruit het beloop der vorderingen van den executant en de opposanten met de kosten te voldoen; kunnende echter die schorsing worden ingetrokken. indien de in beslag genomene roerende goederen, ten gevolge van nadere oppositiën, ontoereikende waren geworden om allen te voldoen. Voorts, dat, indien de executant alleenlijk beslag had gelegd op de onroerende goederen, die executie insgelijks zou geschorst worden, wanneer de geëxecuteerde voldoende roerende goederen, binnen het arrondissement gelegen, aanwees, zijnde dit echter niet toepasselijk ten aanzien van hypothecaire schulddschers, voor zoo veel de goederen betreft, waarop zij hypotheek hebben. Bij de herziening zijn alle deze bepalingen weggelaten. Hieromtrent werd bij de memorie van toelichting gezegd, dat zij haren oorsprong verschuldigd geweest waren aan de oude praktijk, welke althans in vele onzer gewesten had plaats gehad, volgens welke het een vast beginsel was, dat men geene groote goederen voor kleine schulden moest executeren. Men had echter bij de nadere overweging in aanmerking moeten nemen het groot onderscheid tusschen de oude en nieuwe regtamp;leer omtrent de preferentiën. »Naar het oude regt gaf een executoriaal arrest preferentie aan den executant op het in beslag genomen goed; het werd geacht uit den boedel te zijn gegaan als een pignus praetorium; nu daarentegen zijn de goederen van den schuldenaar het gemeen pand zijner schuldeischers 1), en het executoriaal arrest geeft aan den executant geene preferentie, maar andere schuldeischers kunnen evenzeer hun regt daarop doen gelden 2), en daar het altijd onzeker is of en hoeveel zich zullen bekend maken, is het niet wel mogelijk a priori te bepalen, hoe groot het bedrag zal zyn dat bij de executie zal moeten worden verhaald; men is derhalve genoodzaakt geweest de anderzins weldadige strekking van de hierboven gemelde artikelen te laten varen, en meerdere ruimte aan
») Art. -1168 B. W. ■) Art. 457, 480 v., 536, 551 W, v. B. R.
art. 435, 438.
den executant te latenquot; Ofschoon nu de gemelde schorsing niet meer is toegelaten, heeft echter de wetgever in art. 470 en 5'28 bepaald, dat in den verkoop niet verder zal gegaan worden dan om de noodige som tot betaling der schulden en kosten op te brengen, waartoe echter, bij verkoop van onroerende goederen, door den schuldenaar een eisch moet worden gedaan.
Door de tenuitvoerlegging van beslag op goederen wordt de uitoefening-van den lijfsdwang geenszins belet of geschorst; gelijk ook wederkeerig door de uitoefening van den lijfsdwang het vervolgen en ten uitvoer leggen van beslag op de goederen niet belet of geschorst wordt (art. 598).
IV. Fan de geschillen over of bij de tenuilvoerleyging.
§ 51. De tenuitvoerlegging van een vonnis geschiedt in den regel bij den regter, die het heeft gewezen, iudien namelijk geen hooger beroep is ingesteld. In geval van hooger beroep gelden de bepalingen van art. 354. De geschillen over of bij de tenuitvoerlegging moeten derhalve ook voor dien regter worden gebragt 2).
Op dezen regel maken uitzondering;
1. De gevallen, bij het slot van art. 354 vermeld, van vordering tot nietig-verklaring van gijzeling, gedwongene onteigening en andere, in welke de wet regtsmagl opdraagt.
2. De geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen van de kan-tonregters, welke namelijk voor de arrondissements-regtbanken moeten worden gebragt (art. 435), waardoor men versta de regtbank van het arrondissement, in hetwelk de tenuitvoerlegging geschiedt. Als reden voor deze bepaling weid door de Regering aangevoeld, dat zeer dikwijls het belang van partijen bij deze geschillen de bevoegdheid der kanton-regters zou kunnen te boven gaan 3).
3. De geschillen ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een vonnis of van eenen executorialen titel, welke, uit hoofde van onverwijlden spoed, eene onmiddellijke voorziening vereischen. Deze worden door den president der arrondissements-regtbank, bij kort geding, beslist (art. 289, 438). Eene toepassing van deze bepaling bevat art. 604.
De geschillen over of bij de tenuitvoerlegging van vonnissen of van authentieke akten worden summierlijk behandeld, behoudens de bepa-
92
art. 4.38.
lingen wegens het kort geding voor den president der arrondissements-regtbank !), en wegens het procederen op korte termijnen2) (art. 438, al. 1). De regtspleging bij sommige geschillen, tot welke de tenuitvoerlegging aanleiding kan geven, is bovendien meer uitdrukkelijk in het wetboek geregeld, als in art. 456, 513, 520 , 533 , 542,577,011,618, waar ook steeds, overeenkomstig den regel van art. 438, eene summiere behandeling is voorgeschreven, terwijl art. 5'77 en 611 bepaaldelijk eene regtspleging op korten termijn toelaten.
De wederspraak of het verzet van den geëxecuteerde stuit den aanvang of de voortzetting der executie niet. Men zoude anders dit middel zonder eenigen grond kunnen misbruiken, ten einde de zaak te rekken eu goederen te verduisteren. De deurwaarder maakt van de wederspraak of het verzet, indien zulks bij het beslag geschiedt, melding op zijn proces-verbaal1), en hij kan met de tenuitvoerlegging voortgaan; de geëxecuteerde behoudt echter de bevoegdheid, om daarop onmiddellijk door den president der arrondissements-regtbank, bij kort geding te doen beslissen (art. 438, al 2), en van dezen een bevel te vragen, dat de executie zal worden geschorst, tot dat de gegrondheid van het verzet zal zijn onderzocht en door den bevoegden regter uitgemaakt.
Het eerste ontwerp ter herziening had in plaats van art. 438 al. 2 verscheidene artikelen, in welke wel tot regel was gesteld , dat het verzet van den geëxecuteerde den aanvang of de voortzetting der tenuitvoerlegging niet zou stuiten; maar toch, bij verzet op grond van eene beweerde vernietiging der schuld, waarvoor geëxecuteerd wordt, voorloopig de inbeslagneming werd gestaakt, en inmiddels de verduistering dei-goederen werd voorkomen. De Regering meende, dat er gevallen kunnen zijn, in welke de voortgang der executie ten uiterste hard zou zijn. en de zaak, hangende het geschil over het verzet, ten eenen male buiten haar geheel zoude brengen, en dat het daarom gepast zou zijn, middelen te beramen, waardoor aan den eenen kant slinksche praktijken en niets beduidende voorwendsels werden geweerd, en tevens de weg geopend werd, om billijke redenen van verzet tegen eene aangevangene executie te kunnen doen gelden, met het gevolg dat de zaak inmiddels in haai- geheel bleef. Deze voorgestelde bepalingen vonden echter bij de meeste afdeelingen der Staten-generaal geen bijval, terwijl sommigen aan art. 607 C. de Pr. C. den voorkeur gaven, ten gevolge waarvan, bij de nieuwe redactie de voorgedragene artikelen door het tegenwoordig art. 438 zijn vervangen 2).
Het verzet stuit echter de tenuitvoerlegging van een vonnis bij verstek,
93
') Verg. art. 289 v. ') Art. 7, 137—'139. 3) Verg. art. 84 , al. 2.
) V. d. honert, Hdb. § 438.
art. 438.
indien het binnen de termijnen en in de vormen bij de wet voorgeschreven is gedaan, en de tenuitvoerlegging niet bevolen is, niettegenstaande verzet (art. 82, al. 2).
Eveneens wordt door het hooger beroep de tenuitvoerlegging van een vonnis, dat niet bij voorraad uitvoerbaar is, geschorst (art. 350). Doch hiertoe is de verklaring van den geëxecuteerde niet voldoende, maar is noodig, dat het beroep bij dagvaarding zij ingesteld 1)
Nadat in dezen eersten Titel algemeene regelen omtrent de geregtelijke tenuitvoerlegging zijn vastgesteld, worden in Titel II de executie op roerende, in Titel III die op onroerende goederen, in Titel IV die op schepen en in Titel V die door middel van lijfsdwang geregeld. Deze zijn welligt de meest gewone, doch zeker niet de eenige middelen, waardoor een vonnis kan worden ten uitvoer gelegd b. v. de ontruiming of afbraak van gebouwen, overschrijving van het vonnis, hetwelk als koopcontract zal gelden enz. Ook zoodanige middelen kunnen door den regter, op verzoek van eene partij bevolen worden, en zijn als geoorloofd te beschouwen, indien zij in de wet niet zijn verboden. Men zie hierover Mr. l. OLDENHUis gratama in Opmerk, cu Meded. VII, bl. 191 v.
Van de geregtelijke tenuitvoerlegging op roerende goederen.
EERSTE AFDEELING. Van beslag op roerende goederen.
I. Uit kracht van welken titel en voor welke schuld dit beslag mag gelegd worden.
§ 52. Geen executoriaal beslag op roerende goederen zal mogen worden gelegd, dan uit kracht van:
1. Een vonnis in executorialen vorm. In den regel geschiedt deze executie slechts op de grosse, in sommige bij de wet uitgezonderde gevallen op de minute.
') Zie art. 343. — Verg. pigeau, II, p. 85.
94
ART. 439.
2. Eene authentieke akte in executorialen vorm (art. -432, al. 1).
De wet veroorlooft somtijds beslag te leggen, krachlens een bevelschrift of verlof van deu president der arrondissements-regtbank of ook van den kantonregter (art. 303 v., 722, 727, 735, al. 2, 758, 764), of ook uit kracht van onderhaudsche bescheiden (art. 735, al. 1), of zelfs aan huurders pandbeslag te leggen, zonder dat er eene huurcedul is opgemaakt en zonder bevelschrift (art. 758). Doch al deze inbeslag-nemingen zijn, (blijkens het opschrift van den vierden titel van het derde boek), slechts middelen, door welke de schuldeischer zijn regt bewaart, en de vertoop der gearresteerde goederen kan niet plaats hebben, dan na tusschenkomst der regtbank, die het beslag van waarde heeft verklaard. In den onderwerpelijken titel is van executoriaal beslag de rede, bij hetwelk geene verdere vanwaardeverklaring des regters vereischt wordt, om tot den verkoop over te gaan. .
95
Dit beslag kan niet worden gedaan, dan voor eene bepaalde schuld of vordering. Indien deze (bepaald, doch) niet vereffend is, worden alle verdere vervolgingen gestaakt, totdat de vereffening is geschied (art. 441). Dit art. werd in de wet opgenomen in navolging van art. 551 C. de Pr C., luidende: »11 ne sera procédé a aucune saisie mobilière ouimmobilière, qu'en vertu d'un titre exécutoire, et pour choses'liquides et certaines si la dette exigible n'est pas d'une somme d'argent, il sera sursis, aprés la saisie, a toutes poursuites ultérieures jusqu'a ce que l'appréciation en a été faitequot; terwijl art. 2213 C. N. eene soortgelijke bepaling inhield niet opzigt tot onroerende goederen alleen, waar, in plaats van «n'est pas d'une somme d'argentquot; wordt gezegd »si la dette est en espèces non liquides.quot; Bij het eerste ontwerp luidde dit art. 441: »geen beslag op roerende goederen, kan worden gedaan dan voor eene bepaalde en verevende schuld of vorderingquot; en werd de tweede zinsnede niet voorgedragen; de Regering meende niet noodig te hebben daarbij te voegen, dat indien de te vorderen schuld niet in eene bepaalde en verevende som bestaat, men alle vervolg van executie moest staken tot dat die verevening geschied zij, want dit volgt van zelf, zeide zij, en de belanghebbende partij zal wel zorgen, dat de zaak in zoodanigen verevenden slaat gerake, dat met de executie kan worden voortgegaan. De bepaling zelve steunt op de hoogste billijkheid, daar de geëxecuteerde behoort te kunnen weten, waarmede hij zich van de verdere executie kan bevrijden 1). Men zal dus door eene bepaalde doch niet vereffende schuld of vordering moeten verslaan eene zoodanige, waarvan de hoeveelheid bij den executoiren titel is vastgesteld, doch welker geldelijk bedrag niet is uitgemaakt b. v. een bepaald
ART. 439.
getal mudden koren, of vaten wijn; voor welke dus wel beslag kan worden gelegd, daar de schuldenaar weet, waarmede hij zich van de verdere executie kan bevrijden, maar voor welke alle verdere vervolgingen worden gestaakt, tot dat het bedrag in geld is uitgemaakt. Ook de Fransche schrijvers vatten art. 551 in dien zin op Omtrent onroerende goederen is eene soortgelijke bepaling gemaakt in art. 499, met verschil evenwel van redactie, doch waarmede hetzelfde schijnt te zijn bedoeld 2).
II. Van hel bevel.
§ 53. Het executoriaal arrest op roerende goederen moet zijn voorafgegaan van een exploit van eenen deurwaarder, houdende bevel, om binnen twee (vrije) dagen aan het vonnis of aan de akte te voldoen (art. 439, al 2). Dit bevel kan geschieden:
a. Bij afzonderlijk exploit3), of
h. Bij het beleekenen van het vonnis of van de akte, als wanneer geen afzonderlijk bevel wordt vereischt (art. 439, al. 3).
In beide gevallen moet het exploit inhouden keuze van woonplaats door den executant, tot aau hef eiude der executie, binnen de gemeente, waar de executie moet plaats hebben, ten ware hij binnen die gemeente mogt woonachtig zijn (art. 439, al. 4). Het doel van dit voorschrift is, dat de schuldenaar aau deze gekozene woonplaats alle beteekeningen kan laten doen, zelfs van werkelijk aanbod, van verzet en hooger beroep (art. 439, al. 5); terwijl het tot ongelegenheden aanleiding zou geven, indien deze aan de verwijderde werkelijke woonplaats van den executant moesten geschieden. De wet heeft dan ook deze keuze van woonplaats, op straffe van nietigheid van het exploit, voorgeschreven (al. 4): »omdat,quot; werd in de memorie van toelichting gezegd, »het een zeer wezentlyk vereischte is dat die keuze worde uitgedrukt bij de aanmaning of beteekening van het vonnis ot de akte; te meer daar — de executant verschoond is van het laten doen eener afzonderlijke aanmaning, indien dezelve reeds-bij de beteekening geschied is; bij gebreke van zoodanige uitdrukking der keuze van woonplaats, zoude de geëxe-
') Boitard; Lepons dquot;. proced. civ, II, p. 186; carré op art. 551, qu. 1913; v. b. f(aure) in R. Bijbl., X, (1800) bl. 632 en v.
:) Een vonnis, houdende veroordeeling tot betaling eener geldsom, onder aftrok nogthans van hetgeen de ged. zal bewijzen in mindering te hebben betaald, houdt in eene bepaalde schuld; prov. geregtshof v. Groningen, den 3 Oct. •1854. (Weekhl. v. h. J?., n. 1592).
^) Formulier, n. 137: Bevel, het executoriaal beslag op roerend goed voorafgaande.
96
art. 440.
cuteerde verstoken zijn van de kennis, waar hij op zijne beurt de be-teekeningen kan laten doen, die hij mogt te rade wordenquot; 1).
Bij art. 81 B. W. is bepaald, dat de algemeene keuze van woonplaats bij eene akte zich zelfs uitstrekt tot de executie2), en daar deze bepaling zoo wel den executant als den geëxecuteerde betreft, zoo zal deze woonplaats geldig zijn voor het bevel, om aan die akte te voldoen. En indien die woonplaats zich binnen de gemeente, waar de executie moet geschieden, bevindt, zal hierdoor aan het doel der wet voldaan zijn. Meent men echter, dat de letter der wet ook nog weder de vermelding dezer woonplaats in het exploit van bevel vordert 3), zoo kunnen wij dit slechts aanraden als een maatregel van voorzigtigheid, ten einde allen grond af te snijden voor het beweren, dat de executant eene formaliteit zou verzuimd hebben, welke op straffe van nietigheid is voorgeschreven.
III. Van de vormen der inheslafineming.
§ 54. Na verloop der twee dagen na het bevel kan het beslag worden gedaan. Het geschiedt bij exploit of proces-verbaal van eenen deurwaarder, die houder is van het stuk, dat ten uitvoer moet worden gelegd (art. 440, al. 1), en deze is daartoe bijgestaan door twee getuigen (al. 3), zoo wel ter zijner beveiliging, in geval van wederstand des schuldenaars, als ter voorkoming van zamenspanning tusschen den deurwaarder en den schuldenaar, in geval deze den deurwaarder mogt willen overhalen of omkoopen, om minder op te schrijven dan voor de vordering des schuldeischers noodig ware4). Voor de getuigen zijn bij de wet geene vereischten voorgeschreven, gelijk in art. 585 C. de Pr. C. was geschied, zoodat het aan den deurwaarder is overgelaten hiertoe geschikte personen te kiezen. Daar de getuigen het proces-verbaal moeten teekenen, volgt hieruit, dat zij moeten kunnen schrijven5) Voorts zal men, bij analogie van hetgeen onze wetgever in de getuigen bij andere openbare akten in art. 20 en 990 B. W. en art. 24 der Wet op het Notarisambt heeft vereischt, mogen aannemen, dat zij moeten zijn van het mannelijk geslacht, meerderjarig en ingezetenen van het Koningrijk. Dat de personen in art. 1947 B. W. vermeld als onbekwaam om te getuigen, hier ook zouden moeten uitgezonderd worden, zoo als de pinto 6)
97
') V. d. honert, Hdb. § 440, bl. 408.
-) Verg. asser, Het Nederl. li. Wh. vergel., § 38.
) Dus de pinto, II, 2, bl. 592.
) Verg. v. d. honert, Hdb., § 443, bl. 471.
) V. d. honert, Formnlierb., bl. 380, noot 7. Verg. heemskerk, bl. 201, noot. -183. 6) II, 2, bl. 594.
Oudemak, Burg. Regtsv. 4e druk, II. 7
stelt, zou ik betwijfelen, omdat hier van geene getuigen de rede is, welke den regter omtrent de waarheid inlichten. De partij, die de inbeslagneming laat doen, mag, ter voorkoming van twisten tusschen de partijen, bij het inbeslagnemen niet tegenwoordig zijn (art. 443), en kan derhalve geen getuige wezen. Bij dit exploit wordt herhaald het bevel, om te voldoen aan hetgeen, waarvoor het beslag gelogd wordt (art. 440, al. 2).
Indien de persoon, tegen wien het beslag gedaan wordt, niet onmiddellijk betaalt of voldoet aan datgene, waarvoor de inbeslagneming gedaan wordt, met de kosten, kan de deurwaarder voorloopig, het zij in het huis, het zij aan de deur van den gearresteerde, bewaarders stellen, ten einde het verduisteren der goederen te beletten (art. 442). De deurwaarder zal dadelijk, of uiterlijk op den volgenden dag, overgaan tot de meer bijzondere aanduiding der goederen, welke hij in beslag neemt, en deze bij zijn proces-verbaal naauwkeurig beschrijven, met opgave van hun getal, gewigt of maat, naar derzei ver aard (om geteld, gewogen of gemeten te worden) art. (443).
Indien er bij de inbeslagneming gereede penningen worden gevonden, zal het getal en de muntsoort vermeld worden. De deurwaarder zal deze, benevens al het geldswaarde hebbende papier, ter griffie overbrengen, ten ware de executant en de geëxecuteerde en opposanten, (indien er oppositie is geschied,) omtrent eene andere plaats van bewaring mogten zijn overeengekomen (art. 445). Indien er andere (dan geldswaarde hebbende) papieren worden gevonden, zal de deurwaarder die moeten verzegelen (art. 446).
Door de griffie hier bedoeld meenen wij te moeten verstaan die der regtbank van het arrondissement, waarin het beslag heeft plaats gehad, en voor welke de verkoop moet geschieden, ook dan wanneer het de uitvoering van een vonnis van den kantonregter geldt. Immers moeten de geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen der kantonregters door de arrondissements-regtbanken worden beslist (art. 435); terwijl voorts de vroeger in ons wetboek gemaakte bepalingen, volgens welke aan den kantonregter, in sommige gevallen, de verdeeling van den opbrengst der executie werd opgedragen, later is ingetrokken 1).
98
De gemelde overbrenging ter griffie, welke door eene afdeeling der Staten-generaal, als bezwarende en lot noodelooze kosten aanleiding gevende, werd beschouwd, oordeelde de Regering noodig, evenzeer als die van den koopschat dei roerende goederen, waaromtrent (in art. 474)
') V. d. honert, Hdb., bl. 472, in denoot; vernede, op art. 445, noot 2; SCHüller op dit art.
art. 444.
eene dergelijke bepaling beslaat. »De reden dezer uitzondering,quot; zeide zij, »was daarin gelegen, dat de gereede gelden, en het daarmede gelijk staande papier, geenen verkoop behoeven om tot liquiditeit en deelbaarheid te worden gebragtquot; !).
»Deze redenering,quot; teekent v. d. honert hierbij aan, »geeft aanleiding tot de vraag: waarom worden, indien er geene opposanten zijn, deze gereede, gelden en hel daarmede gelijk staande papier niet onmiddellijk door den deurwaarder aan den executant uitgekeerd om te strekken in mindering zijner vordering? of met andere woorden, ten wiens behoeve worden dezelve bij hel niel heslaan der oppositiën ter griffie overgebragt? Het schijnt buiten bedenking, dat de executant in zondanig geval die gelden of geldswaarden zonder bezwaar kan overnemen op rekening zijner vordering, al ware het dan dat alle verdere vervolging tijdelijk door hem werd gestaakt, om dezelve voor het te kort komende later te hervatten.quot; — Wij merken echter hiertegen aan, dat, volgens art. 480 W. v. B. R. en art. 1195 B. W., de kosten van executie bevoorregt zijn, en eerst na aftrek van deze de beslaglegger het verschuldigde ontvangt; terwijl, wanneer ook andere roerende goederen in beslag zijn genomen, nog latei' verzet kan gedaan worden, hetwelk, volgens art. 457, tot aan den verkoop geschieden kan. De overbrenging ter griffie zal dus altijd moeten plaats hebben 2).
IV. Van de gedwongene opening der deuren.
§ 55. Indien de deuren gesloten zijn, of de opening geweigerd wordt, moet de deurwaarder zich vervoegen bij het hoofd van het geneentebe-stuur, of bij dat lid, hetwelk hem vervangt, of bij een en commissaris van policie daartoe door den burgemeester aangewezen, in wiens tegenwoordigheid de opening der deuren zal geschieden.
Hetzelfde is toepasselijk op het geval, wanneer men weigert eenige kamer of een stuk huisraad te openen, als moetende deze opening in tegenwoordigheid van den bovengemelden ambtenaar gedaan worden, ook wanneer bij uiettegenwoordigheid van den persoon, tegen wien -hel beslag gedaan wordt, er niemand gevonden wordt om hem te vertegenwoordigen, moet de deurwaarder zieh bij een' der genoemde ambtenaren vervoegen, ten einde deze bij de inbeslagneming tegenwoordig zij ('art. 444).
Indien in een dezer gevallen de burgemeester of commissaris van policie weigeren mogt hiertoe mede te werken, kan de deurwaarder niet, tegen het voorschrift der wet, eigenmagtig de opening verrigten. De
') V. d. honert, Hdb., § 446.
quot;) De pinto, II, 2, bl. 597 v., vernede, op art. 445, noot 3.
99
art. 447.
weigerende ambtenaar blijft echter voor deze daad en de hieruit voort-vloeijende schade aansprakelijk 1)
V. Welke roerende goederen in beslag kunnen genomen worden.
§ 56. Naar streng regt zou de schuldeischer zijne vordering op alles, wat den schuldenaar toebehoort, kunnen verhalen, en zijn alle roerende zoo wel als de onroerende goederen van dezen voor zijne persoonlijke verbindtenissen aansprakelijk (art. 1177 B. W.). Op dezen regel heeft de wetgever daartoe door redenen van menschelijkheid en medelijden, met den schuldenaar, soms ook van algemeen belang, bewogen, eenige uitzonderingen gemaakt, zoodat op sommige goederen nimmer beslag op roerend goed mag worden gedaan; terwijl dit verbod bij andere goederen vooorwaardelijk is, als kunnende op deze alleen beslag worden gelegd voor eenige bepaaldelijk bij de wet opgenoemde schnldvorderingen. Geen beslag op roerend goed, uit welken hoofde ook, mag gedaan worden (art. 447):
1. Op zaken, welke de wel verklaard voor onroerend goed door bestemming, namelijk in art. 563 B. W., welke alzoo slechts als onroerend goed kunnen worden in beslag genomen. Deze bestaan in het algemeen in alle zoodanige voorwerpen, welke de eigenaar tot een blijvend gebruik aan zijne onroerende zaak verbonden heeft; waaruit bij tegenstelling volgt, dat zij niet als onroerend goed worden beschouwd, en dus wel als roerend kunnen in beslag genomen worden, wanneer de huurder dezelve met de onroerende zaak heeft vereenigd 2V
2. Op het noodige bed en beddegoed van de personen, tegen welke het beslag gedaan wordt, of van hunne bij hen inwonende kinderen, alsmede op de kleederen, waarmede die personen en hunne kinderen gekleed en gedekt zijn 3).
3. Op de toerusting van personen in krijgsdienst, volgens hunne dienst en graad. Ook de leden der schutterijen zijn in krijgsdienst van den Staat, en op hunne toerusting is alzoo hetzelfde van toepassing4).
100
) De pinto, II, 2, bl. 597,
:) Vernede, op art. 447, noot B, 2; schüller op dit art. — Even zoo omtrent de gelijkluidende bepaling van art. 524 C. C., berriat-st.-prix, I, p. 538, noot 10; boitard, II, p. 236; bonnin, op art. 592; carré, op art. 592, qu. 2035, en het daar aangehaald arrest van het hof van Luik van den 14 Februarij 1824. — Van een ander gevoelen is pigeau, II, p. 79.
) Dat hieronder niet zijn begrepen goud, zilver en edelgesteenten, waarmede deze personen versierd zijn, wordt betoogd in Opmerk, en Meded. XIV, bl. 18 v.
) Verg. ook art, 38, 41 en 56 der Wet van den 11 April 1827 (Stbl.n.17); vernede, op art. 447, noot D, 2.
art. 448.
4. Op de gereedschappen van ambachtslieden en werklieden, tot hun persoonlijk bedrijf behoorende.
5. Op den in het huis voorhanden zijnde voorraad van spijs en drank, dienende lot de behoefte van het huisgezin gedurende eene maand.
Voorwaardelijk, d. i. alleen voor sommige fc^faaldelijk bij de wet opgenoemde schuldvorderingen kan beslag gelegd worden (art. 448):
1. Op de boeken, betrekkelijk tot het beroep van den persoon, tegen wien het beslag gedaan wordt, tol de som van f 200 Ie zijner keuze. Over derzelver waardering zullen de deurwaarder en de persoon, tegen wien het beslag gedaan wordt, zich moeten verstaan, terwijl anders een deskundige zal moeien geroepen worden. Indien partijen omtrent den deskundige verschillen of aan zijne begrooling zich niet onderwerpen willen, zal het geschil in kort geding moeten beslist worden 1).
2. Op de werktuigen en gereedschappen, dienende tol eenig ouderwijs of beoefening van kunsten en wetenschappen, mede ten bedrage van f 200 te zijner keuze. Deze bepaling sluit die van n. 1 niet uit, zoodat de schuldenaar tevens voor / 200 aan boeken en voor dezelfde som aan de hier gemelde werktuigen zal kunnen afzonderen 2). Of hieruit echter met grond hel gevolg kan worden afgeleid, dat iemand b. v. kan behouden eene waarde aan boeken beneden de /'200, en zoo veel te meer aan werktuigen, of ook omgekeerd, heigeen de martini3) doet, zouden wij betwijfelen.
3. Op eene koe, of twee zwijnen, of twee geiten, of vier schapen, ter keuze van dengene, tegen wien het beslag gedaan wordt, met het benoodigde stroo en voeder voor dat vee gedurende eene maand.
Deze zaken nu kunnen alleen in beslag worden genomen:
1. Wegens levensbehoeften verstrekt aan den persoon, tegen wien het beslag gedaan is4).
2. Wegens de gelden verschuldigd aan personen, welke die voorwerpen vervaardigd, hersteld of verkocht hebben.
3. Wegens huren en pachten van onroerende goederen, waarin of waarop gemelde zaken voorhanden zijn. — Immers kan de verhuurder, volgens art. 1186 B. W., zijn voorregt doen gelden op alles wat op den bodem is, zoo tot stoffering van het gehuurde huis of der landhoeve, als tot bebouwing of gebruik van het land, zoo als het vee, de bouwgereedschappen en dergelijke.
') De pinto, II, 2, bl. 602; de martini, bl. 1426, noot u; vernede, op art. 448, noot B; berriat-st.-prix , I, p. 529, noot 12: carré, op art 592, qu. 2040; bonn in , op dit art.
:) Carré, t. a. p., qu. 2041; boitard, II, p. 241. ^) Bl. 1427.
^) Verg. art. 1195, n. 5, B. W.
101
art. 450.
De inbeslagneming is echter niet geheel van onwaarde, indien sommige goederen, hier vermeld, mede gearresteerd zijn, want de wet heeft deze straf niet bepaald. De geëxecuteerde kan alleen vorderen, dat deze goederen aan het beslag onttrokken worden 1).
VI. Van den bewaarder.
!}. 57. De deurwaarder zal eenen geschikten bewaarder (over de in beslag genomene goederen) aanstellen (art. 450 al. 1); doch deze is niet gehouden zulks aan te nemen. »De betrekking van bewaarder op zich te nemen,quot; zeide te regt de Regering in de memorie van toelichting, is eene vrijwillige daadquot; 2).
Welke zijn de vereischten van zoodanigen bewaarder ? De wet noemt deze niet. uitdrukkelijk op; doch uit den aard dezer verpligting vloeit voort, dat het een persoon moet zijn, die zich regtens kan verbinden, zoodat die bij art. Ki60 B. W. opgenoemd geene bewaarders kunnen zijn.
Voorts zal tot bewaarder bij voorkeur zoodanige persoon geschikt zijn, die genoegzame bezittingen heeft, om, des noodig, schaden en interessen op hem te kunnen verhalen, hetgeen art. 597 C. de Pr. C. bepaaldelijk vereischte, althans in den bewaarder, die door dengene, tegen wien het beslag gedaan is, wordt aangeboden.
Tot bewaarders zullen niet mogen aangesteld worden:
1. de arrestant of zijne echtgenoote;
2. zijne bloed- en aanverwanten tot den zesden graad ingesloten;
3. zijne bedienden.
Daarentegen mogen, met toestemming van den arrestant, wanneer zij er in bewilligen (en indien zij overigens de bevoegdheid daartoe bezitten), tot bewaarders worden aangesteld:
1. de persoon, tegen wien het beslag gedaan is;
2. zijne echtgenoote;
3. zijne bloed- of aanverwanten;
4. zijne (overige) huisgenooten (art. 450, al. 2.).
Op de aanstelling van eenen niet geschikten bewaarder is geene nietigheid van het beslag bedreigd en zij zou dus alleen aanleiding kunnen geven tot de aanstelling van een' anderen 3) of misschien zou alleen
102
') Bonnin, op art. 592.
•) V. d. uonert, Hdb., bl. 477. — Onder het Fransche regt bestond over het al of niet gedwongene dezer aanvaarding verschil van gevoelens; zie carré , op art. 597, qu. 2052.
) Arrond. regtbank te s'Hertogenbosch, d. 27 Sept. 1849 {Weekbl. v.h. R., n. 1105).
de minderjarige of gehuwde vrouw zich daarop mogen beroepen volgens art. 1367 B. W.
De Fransche jurisprudentie was daaromtrent onzeker, of de deurwaarder voor den gestelden bewaarder moest instaan, en met dezen hoofdelijk aansprakelijk was. Het hof van cassatie ontkende, bij arrest van 24 April 1833, dit in het algemeen, indien aan den deurwaarder in zijne keus geene persoonlijke nalatigheid te wijten is1); en dit schijnt ook waar te zijn onder onze tegenwoordige wetgeving, en door de geschiedenis van art. 450 bevestigd te worden. Tn dit art. toch werd vroeger gelezen: »De deurwaarder zal eenen vasten bewaarder aanstellen, voor wivn hij zal instaan,quot; welke woorden bij de herziening in: seenen geschiklen bewaarderquot; zijn veranderd. De eerste afdeeling der Staten-generaal merkte hierop aan, dat zij het nog al bedenkelijk vond den deurwaarder van alle verantwoordelijkheid in de keuze van eenen bewaarder te ontslaan, omdat, indien hiertoe iemand benoemd wordt, van wieu niets is te halen, de schuldeischer ligtelijk al het effect van het beslag kan verliezen. Geschilde bewaarders drukte, naar het oordeel der afdeeling, het denkbeeld van rjardien solvable niet uit. Deze bedenking heeft echter geene verandering in de wet te weeg gebragt2).
Indien beesten of werktuigen voor den landbouw, of vruchten te velde, welke reeds van den grond zijn afgescheiden, zijn in beslag genomen, kan een geschikt persoon worden aangesteld, ten einde voor de bebouwing of inzameling, d. i. voor het gebruik dezer beesten of werktuigen tot de bebouwing of inzameling, zorg te dragen (art. 451). Volgens de verklaring der Regering is hiermede niet zoo zeer bedoeld de zorg voor het gearresteerde, welke van zelf by den arrestant behoort, als wel het voortzetten van eene aangevangene industrie van landbouw 3). Deze aanstelling geschiedt door den kantonregter, op verzoek van den executant, en na verhoor of behoorlijke oproeping van den geëxecuteerde. V. d. honert schijnt van oordeel te zijn, dat deze vordering van den executant moet worden ingesteld bij gewone dagvaarding van den geëxecuteerde, om ter teregtzitting van den kantonregter te verschijnen , ten einde zoodanigen persoon te zien benoemen4). Het zij ons vergund in dezen van hem te verschillen, en van meening te zijn, dat de executant een verzoekschrift aan den kantonregter zal moeten
103
') Het arrest komt voor bij rogron , op art. 599, welke schrijver zich met dit gevoelen vereenigt en tevens een arrest aanhaalt van hetzelfde hof, kamer dei-verzoekschriften, den -18 April 1827 in eenen tegenoyergestelden zin gewezen.
) V. d. honert, Hdb., § 450. — Dus ook vernede, op art. 450, noot
A, 3. — Anders de pinto, II, 2, bl. 604. 3) V. d. honert, § 451.
) Formulierb., bl. 397 v.
indienen, die daarop de oproeping van den geëxecuteerde tegen eenen bepaalden tijd beveelt, teu einde deze alsdan in zijn belang kan worden gehoord. Onze gronden hiervoor zijn de volgende;
1. Het woord verzoek in art. 451 duidt op den vorm van een verzoekschrift, en schijnt eene vordering bij gewone dagvaarding uit te sluiten.
2. In vele andere gevallen heeft de wetgever aan den kantonregter eveneens eene benoeming of eene andere beschikking opgedragen, na verhoor of behoorlijke oproeping van belanghebbenden, in welke het echter zeker schijnt, dat een verzoekschrift wordt bedoeld, en daarna die belanghebbenden moeten worden geroepen. Zóó bij benoeming van eenen voogd (art. 414 13. W.); bij bevestiging eener moeder in de voogdij, wanneer zij tot een volgend huwelijk wil overgaan (art. 405 B. W.); bij bekrachtiging van den voogd, benoemd door eene moeder, die hertrouwd, en niet in de voogdij bevestigd is (art. 412 B. W.); bij toestemming in het huwelijk van eene minderjarige (art. 95 B. W.), waar de wetgever zelfs het woord verzoekschrift voor het hooger beroep dezer uitspraak bezigt. Men vergelijke ook art. 446 , 447 , 451 v., 461, 475 , 476 B. W., 856 v. W. v. B. R. Het middel eener gewone dagvaarding wordt dan ook in deze gevallen, voor zoo ver wij weten, in de praktijk niet gebezigd.
3. Ook onder de Fransche jurisprudentie, (wanneer in art. 594 C. de Pr. C. hetzelfde was bepaald als nu in art. 451 W. v. B. R.,) werd zoodanig verzoek, naar wij vermeenen, niet regtstreeks bij dagvaarding ter gewone teregtzitting aanhangig gemaakt, ofschoon het woord demande daartoe nog eerder aanleiding had kunnen geven. Nergens vinden wij althans bij de Fransche schrijvers zulks geleerd, noch een formulier in den smaak als dat van v. d. honert opgegeven 1).
§ 58. De aanstelling van eenen geregtelijken bewaarder brengt tusschen den inbeslagnemer en den bewaarder wederkeerige verpligtingen voort.
De bewaarder moet voor het behoud der in beslag genomene zaken de zorg dragen van een' goed huisvader (art. 1776 B. quot;W.). Hij mag derhalve deze niet gebruiken, verhuren of uitleenen, op straf van gemis van zijn bewaarloon en van schaden en interessen, tot betaling van welke hij bij lijfsdwang kan worden genoodzaakt (art. 454 W. v. B. R.). Indien de inbeslag genomene goederen eenige voordeelen of inkomsten voortgebragt hebben, (hetgeen vooral in het geval van art. 451
104
) Van ons gevoelen is vernede, op art. 451, noot 2; heemskerk, bi. 208; terwijl de pinto, II, 2, bl. 606, van oordeel is. dat de procedure bij dagvaarding hier niet uitgesloten is, en misschien zelfs, als meer eenvoudig, de voorkeur verdient.
art. 455.
105
i
zal voorkomen ,) is hij op dezelfde wijze tot verantwoording verpligt, als bij art. 454 is bepaald (art. 455). Hij moet dezelve overgeven, het zij ten verkoop, om daaruit den inbeslagnemer te voldoen, het zij aan de partij, tegen welke de inbeslagneming heefl plaats gehad, indien deze inbeslagneming is opgeheven (art. 177(1 B. W.), tot welke uitlevering de bewaarder bij lijfsdwang kan worden genoodzaakt (art. 585, n. 5,
W. v. B. R.v
De verpligting van den inbeslagnemer bestaat in het betalen van het bij de wet bepaalde loon aan den bewaarder (art. 4776 B. W.);
welk loon, bij art. 60 van het Tarief is bepaaald op f i—00 voor eiken dag, kost en onderhoud daaronder begrepen, en indien hij medebewoner van het huis is f 0—40.
Het Wetboek van 1830, art. 399, hield nog de bepaling in: »de bewaarder kan zijn ontslag niet vragen tenzij hij slechts de bewaring haddè voor eenen tijd, bij het proces-verbaal bepaald. Na het verloop van den bepaalden termijn zal de deurwaarder gehouden zijn den bewaarder te doen vervangen.quot; Bij de herziening werd voorgesteld dit in te trekken omdat de betrekking van bewaarder op zich te nemen eene «•
vrijwillige'daad is, en het dus onbillijk scheen iemand te noodzaken daarin te blijven. Door sommige afdeelingen der Staten-generaal werd er toen op aangedrongen, dat de wijze zou worden bepaald, hoe een bewaarder zijn ontslag moei vragen, zoo als zulks in art. 606 C. de Pr. C. was geschied; doch van wege de Regering werd hierop geant-woord, dat, daar de aanstelling van den bewaarder aan den deurwaarder is opgedragen, hieruit van zelf volgt, dat deze ook de bevoegdheid heeft dezen te ontslaan en door eeneu anderen te doen vervangen, en dat de nieuwe bewaarder, als verantwoordelijk voor de oplevering der in beslag genomene goederen, bij de aanvaarding van zijnen last de natuurlijke bevoegdheid heeft zich van het aanwezen der goederen te overtuigen, zonder dat eene bijzondere bepaling omtrent het recolement noodig was 1). Men raag echter, met de pinto 2), de juistheid van dit antwoord der Begering betwijfelen, hetwelk zeker, nu de wet dit niet uitdrukkelijk bepaalt , deze niet kan aanvullen. Het schijnt dus meer aannemelijk, dat, daar de deurwaarder alleen handelt voor den executant, ook alleen deze, of bij verschil de regter, het ontslag aan den bewaarder kan geven. De bewaarder, in p-t. 451 bedoeld, zal niet kunnen ontslagen en vervangen worden dan door den kantonregter, terwijl omtrent de aanstelling van den nieuwen bewaarder de inbeslagnemer en de geëxecuteerde zullen moeten worden gehoord, of althans te dien einde worden opgeroepen.
') V. i). honert, § 455. ■) II, 2, bl. 603 en v.
art. 449 , 452.
VII. Van het proces-verbaal van inbeslagneming.
§ 59. Het proces-verbaal van de inbeslagneming, door den deurwaarder oogenblikkelijk op de plaats zelve (art. 45'2) op te maken, moet eene vermelding zijn van datgene, wat door hem bij die gelegenheid is verrigt, en wat er met betrekking tot die inbeslagneming is voorgevallen. Het moet alzoo inhouden1):
1. De gewone formaliteiten der exploiten (art. 440, al. 2), d. i. den dag, de maand en het jaar; den voornaam, den naam en de woonplaats van den executant; den voornaam, den naam en de woonplaats van den persoon, tegen wien het beslag gedaan wordt (verg. art. 5),
2. De namen, beroepen en woonplaatsen der twee getuigen, door welke de deurwaarder is bijgestaan (art. 440, al. 3).
3. Herhaald bevel om te voldoen aan datgene, waarvoor het beslag gelegd wordt (art. 440, al. 2), met aanduiding van het vonnis of de authentieke akte. krachtens welke gehandeld wordt (zie art. 430).
4. Vermelding van de voorloopige aanstelling der bewaarders, in geval van art. 442, indien dit heeft plaats gehad.
5. Eene naauwkeurige beschrijving der goederen, welke de deurwaarder in beslag neemt, met opgave van hun getal, gewigt en maat, overeenkomstig derzelver aard (art. 443).
6. In geval de deuren gesloten zijn, of van weigering om de deuren of eenige kamer of stuk huisraad te openen, vermelding van de tegenwoordigheid des ambtenaars in art. 444 bedoeld, en van hetgeen in diens bijzijn verrigt is.
7. Opgave van den dag en het uur, waarop de in beslag genomene goederen zullen verkocht worden. Indien die opgave niet dadelijk kan geschieden, zal de deurwaarder zulks nader kunnen doen bij beteekende akte 2), binnen drie maal vier en twintig uren na het opmaken van het proces-verbaal (art. 449). De verkoop mag geene plaats hebben vóór acht dagen, en moet geschieden binnen veertien dagen, te rekenen van den dag der inbeslagneming (art. 462).
■ 8. De aanstelling van den bewaarder (art. 450). Voorts zullen de verklaringen door den geëxecuteerde, bij de inbeslagneming gedaan, moeten vermeld worden (verg. jart. 84), of wel, indien zijn verzet tot kort geding aanleiding heeft gegeven, deze omstandigheid en de daarop gevallen beslissing in het proces-verbaal worden opgenomen (art. 438, al. 2). Het proces-verbaal moet op het oorspronkelijke en de afschrif-
106
') Formulier, n. -138; Proces-verbaal van beslag op roerende goederen
) Formulier, n. 139: Akte, bij welke aan den geëxecuteerde wordt beteekend opgave van den dag en het uur van den verkoop.
ten worden geteekend door den deurwaarder en de getuigen (art. 440, al. 3), door den ambtenaar vermeld in art. 444, indien deze tegenwoordig is geweest, en door den bewaarder. In geval de bewaarder niet kan teekenen, wordt hiervan melding gemaakt. Aan hem wordt afschrift van het proces-verbaal gelaten (art. 452).
Op het verzuim dezer formaliteiten is nergens in dezen titel uitdrukkelijk de straf van nietigheid bepaald, zoodat het proces-verbaal alleen dan nietig zal zijn, indien een der substantiële vereischten niet aanwezig is. Tot deze zal men kunnen brengen de aanduiding van den executant, den geëxecuteerde en den deurwaarder, de onderteekening van dezen laatstgenoemde en der getuigen, en het herhaald bevel om aan den inhoud van het vonnis te voldoen 1).
Afschrift van het proces-verbaal van inbeslagneming moet worden be-teekend, aan den persoon, tegen wien het beslag gedaan is, of te zijner woonplaats. Indien hij niet. tegenwoordig is, wordt de beteekening gedaan aan den ambtenaar (in art. 444 vermeld), in wiens tegenwoordigheid de deuren zijn geopend (art. 453). Moet deze ambtenaar het oorspronkelijke van het exploit met gezien teekenen'.' Het zou kunnen schijnen, dat. het niet wordt gevorderd, daar art. 601 C. de Pr. G., uit hetwelk do Nederlandsche wetgever dit laten van afschrift aan den ambtenaar in art. 453 heeft overgenomen, zulks uitdrukkelijk bepaalde. Echter gelooven wij deze vraag toestemmend te moeten beantwoorden. Immers art. 2, voorkomende onder de aigemeene bepalingen en, ofschoon naar de letter alleen op dagvaardingen, echter naar de bedoeling der wet, blijkens het opschrift dier afdeeling, van toepassing op exploiten van beteekening, schrijft dit viseren voor, door het hoofd van het plaatselijk bestuur, of dengene, welke hem vervangt, zoodat deze bepaling in art. 453 te herhalen aan den wetgever overbodig zal zijn voorgekomen. Hel zal overigens wel aan weinig tegenspraak onderhevig zijn, dat de ambtenaar, aan wien het proces-verbaal is beteekend, het afschrift zoo mogelijk aan den geëxecuteerde moet doen toekomen, zelfs al ware dit niet uitdrukkelijk in art. 2 bepaald.
V. d. honert 2) doet bij deze beteekening tevens de opgave van den tijd van verkoop geschieden, wanneer dit namelijk niet bij het procesverbaal heeft plaats gehad, en dit kan ook, ter voorkoming van meerdere kosten, gevoegelijk bij hetzelfde exploit gedaan worden. Dezelfde schrijver merkt tevens op, dat, hoewel de termijn, binnen welken de beteekening van het proces-verbaal moet geschieden, bij de wet niet is aangewezen, echter uit art. 449 moet worden afgeleid, dat zulks bin-
') De pinto, II, 2, bi. 592 v.; carré, op art. 58y, qu. 2014.
') Formulier!}., n. 154, bl. 392 v.
107
nen drie maal 24 uren behoort te geschieden, ook dan, wanneer de opgave van dag en uur van den verkoop reeds bij het proces-verbaal heeft plaats gehad: te regt, naar het ons voorkomt, daar uit art. 449 de bedoeling des wetgevers is op te maken, dat die tijd binnen gemel-den termijn van drie maal 24 uren aan den geëxecuteerde bekend zal worden gemaakt.
Indien de deurwarrder geene roerende goederen vindt, die in beslag kunnen genomen worden, maakt hij een proces-verhaal van niet-bevin-ding (in de Fransche praktijk procés-verbal tie carence genoemd) op. Deze akte wordt, wel is waar, hier ter plaatse in het wetboek geheel niel genoemd, en alleen in art. 666 bij eene verzegeling bedoeld; doch zij is echter steeds in praktijk bekend geweest, en er bestaat geene reden, waarom zij onder de Nederlandsche wetgeving niet zou kunnen plaats hebben. In tegendeel is zoodanige akte in sommige gevallen noodig, b. v. wanneer men eenen schuldenaar niet kan vervolgen, dan na eenen anderen te hebben uitgewonnen, zoo als art. 1868 B. W. omtrent den borg bepaalt1).
VIII. Van het proces-verbaal van vergelijking.
§ 60. Indien de deurwaarder, die beslag wil leggen, bevindt, dat de goederen reeds bevorens zijn in beslag genomen, kan hij niet op nieuw beslag op dezelfde goederen leggen (art. 459). In de oudere praktijk werd dit uitgedrukt door den regel: arrest boven arrest geldt niet. Hij heeft echter het vermogen de in beslag genomene goederen te vergelijken met het proces-verbaal, hetwelk hem te dien einde door den bewaarder moet worden vertoond, en kan hierna beslag leggen op de goederen, welke niet in het proces-verbaal zijn begrepen. De akte door den deur-waarder op te maken, proces-verbaal van vergelijking2) genoemd, moet, even als dat der inbeslagneming, behalve de gewone formaliteiten der exploiten, een verhaal bevatten van hetgeen door den deurwaarder aldaar verrigt is. Hij zal denzelfden bewaarder kunnen aanstellen, indien tegen dezen geene redenen van onbevoegdheid bestaan, doch ook eenen nieuwen bewaarder kunnen benoemen 3). Afschrift moet aan den bewaarder worden gelaten (art. 452) en aan den geëxecuteerde worden beteekend (art. 453). Het proces-verbaal van vergelijking geldt als oppositie tegen de afgifte der kooppenningen, en zal moeten worden betee-
J) quot;Verg. berriat-st.-prix, I p. 535, noot 31; pigeau, II. p. 94; Regt in Nederl., II, bl. 342 v.; ue pinto, tl, 2, bi. 595.
^ Formulier, n. 140: Proces-verbaal van vergelijking.
s) Verg. v. d. honert, Hdb., § 459.
108
kend 1) aan den eersten arrestant, met bevel tevens om alles gezamenlijk te verkoopen binnen den termijn bij art. 462 vermeld (art. 459), en aan den deurwaarder met den verkoop belast (art. 457).
Dit regt tot de vergelijking der in beslag genomene goederen op het afschrift van het proces-verbaal van den bewaarder, en tot aanvulling der voorwerpen, welke niet bij de vroegere inbeslagneming mogten zijn opgeschreven, heeft iu het algemeen ieder opposant, die eenen execu-torialen titel heeft, indien de arrestant in gebreke blijft den verkoop binnen den termijn bij art. 462 vermeld tot stand te brengen. Zoodanige opposant doet alsdan bevel tot verkoop aan den arrestant beteekenen, en kan na verloop van den termijn dadelijk overgaan tot den verkoop, zonder dat hij eene vordering behoeft in te stellen, om in de plaats gesteld te worden voor den eersten arrestant (art. 460), in wiens regten hij dus van regtswege gesubrogeerd is.
IX. \an het verzei legen den verkoop door derden.
§ 61. Indien goederen, aan derden geheel of gedeeltelijk toebehoo-rende, mede in beslag zijn genomen, is daardoor de geheele inbeslagneming niet van onwaarde, maar zij, welke beweren eigenaren te zijn, kunnen zich tegen den verkoop dier goederen verzetten (art. 456, al. 1). Hiertoe zijn dus niet slechts geregtigd diegenen, wier goederen door huur, bruikleen of in bewaargeving ter bewerking of herstelling zich tijdelijk in het bezit van den geëxecuteerde bevinden, maar ook:
1. De vrouw, wanneer de gemeenschap van goederen bij huwelijksche voorwaarden is uitgesloten, kan tegen den verkoop der door haar aan-gebragte roerende goederen zich verzetten, wanneer deze aanbrengst, op de wijze bij de wet voorgeschreven, is vermeld 2).
2. Hij, die den bloofen eigendom heeft, terwijl de geëxecuteerde de in beslag genomene goederen in vruchtgebruik bezat.
3. Diegene, welke den medeeigendom heeft dier goederen of geregtigd is in eenen onverdeelden boedel, tot welken zij behooren. Alsdan zal noodzakelijk scheiding en deeling moeten plaats hebben, ten einde blijke, welke goederen aan den schuldenaar behooren 3).
4. De verkooper van roerende en nog onbetaalde goederen , indien de verkoop zonder tijdsbepaling heeft plaats gehad. Deze toch heeft de bevoegdheid die goederen terug te eischen, zoo lang zij zich in handen van den kooper bevinden, en het weder verkoopen derzelve te beletten.
109
') Formulier: n. iil: Akte van beteekening van het proces-verbaal van ver
gelijking. ■) Verg. art. 205 , 210 , 219 B. W,
) Zie carré, op art. 583, qu. 1994.
art. 456.
mits de terugeisching geschiede binnen dertig dagen na de aflevering, en de goederen zich nog in denzelfden staat bevinden, waarin zij geleverd zijn (art. 1191 B. W.) 1). De verkooper kan evenwel zijn regt niet uitoefenen dan na den verhuurder van het huis of van de landhoeve (art. 1192 B. W.), die op de roerende goederen, welke tot stoffering van het huis of de landhoeve, of tot bebouwing of gebruik van het land dienen, voorregt heeft voor de vervallene huur- en pachtpenningen, gedurende de drie laatste jaren en het loopende jaar, onverschillig of die voorwerpen al dan niet aan den huurder toebehooren (art. 1186, 1189 B. W.). Indien alzoo deze verhuurder beslag heeft gelegd, is de verkooper in zijne vordering beperkt, ten zij hij bewijze, dat de verhuurder kennis heeft gedragen, dat de meubelen en andere goederen, voor het huis of de landhoeve dienende, door den huurder niet waren betaald (art. 1192 B. W.). Omtrent de terugvordering van den verkooper in zaken van koophandel zie men art. 230 v. W. v. K.
Het verzet tegen den verkoop geschiedt bij eeue middelen inhoudende dagvaarding van den arrestant en den persoon, tegen wien het beslag gedaan is2). Deze moet aan den bewaarder worden beteekend 3), alles op straffe van nietigheid (art. 456). De bewaarder wordt niet in het geding betrokken: het verzet wordt hem slechts beteekend, ten einde hij de in beslag genomene goederen niet tot den verkoop overgeve. De wet bepaalt niet het tijdstip, wanneer deze beteekening moet geschieden, dat zulks gelijktijdig met de dagvaarding zou moeten gedaan worden is niet voorgeschreven en zou somtijds niet mogelijk zijn. Het zal echter vóór het tijdstip tot den verkoop bepaald moeten geschieden, zooals uit het doel dier beteekening blijkt 4). De arrondissements-regtbank te 's Hertogenbosch oordeelde derhalve, bij vonnis van den 14 January 1842, dat de opposant die beteekening gelijktijdig met het verzet, doch ook later doen kan, mits dezelve slechts ter bekwamer tijd geschiede; en dat bij verschil hieromtrent het aan den regter is overgelaten, om, uit den stand der tusschen partijen hangende zaak le beoordeelen, of zij nog wettig en geldig kan plaats hebben 5). Indien van het vonnis op het verzet gewezen hooger beroep wordt ingesteld, behoeft de dagvaarding-in appèl niet aan den bewaarder beteekend te worden, de wet schrijft
no
') Dit regt wordt aan zoodanigen verkooper ook toegekend door pigeau, 11. p. 8S; schüller op art. 456. — Anders ecliter pennink , bl. 122 v.
=) Formulier, n. 142: Dagvaarding, houdende verzet tegen den verkoop van in beslag genomene roerende goederen.
) Formulier, n. 143: Beteekening van het verzet aan den bewaarder.
) Tromp, in Themis, VIII, bl. 219 v; pennink, bl. 123.
) YVeekbl. v. h. R., n. 313.
dit hier niet voor en het kan ook uit art. 343 niet worden afgeleid 1).
Het verzet tegen den verkoop wordt gebragt voor de regtbank van het arrondissement, in hetwelk het beslag gedaan is. Deze z:il deswege .summier lijk uitspraak doen (art. 456, al. 2). Het woord summieriijk is hier gesteld voor: comme en malière sommaire, in art. 608 C. de Pr. C., en duidt alzoo, naar het schijnt, eene behandeling aan in summiere zaken, bij art. 138 v. voorgeschreven, ofschoon ook de aard der zaak medebrengt, dat.de beteekenis van spoedige behandeling, zondere verdere instructie, welke elders 2) aan het woord summieriijk gegeven moet worden , hier niet is uitgesloten.
Indien de executant vermeent, dat de handeling, door welke de opposant eigenaar is geworden der goederen, welke hij vordert, is geschied Ier bedriegelijke verkorting der regten van de schuldeischers, kau hij, krachtens art. 1377, en op de wijze aldaar voorgeschreven, tegen die behandeling opkomen. Bij het slot van art. 1186, al. 1, B. W. is, ter voorkoming van zoodanige zamenspanning en bedrog, ten gevolge van hetwelk de huurder zou kunnen voorwenden, dat de goederen, welke zich op den bodem bevinden, aan derden toebehooren, bepaald, dat het voorregt van den verhuurder geldt (en hij alzoo beslag kan leggen), onverschillig of de voorwerpen al dan niet aan den huurder toebehooren.
«Het spreekt overigens van zelf,quot; werd in de memorie van toelich-ling gezegd, ))dal. te dezen alleen worden bedoeld zoodanige voorwerpen, die tot stoffering der woning of tot gebruik, of tot nul van hel land dienen, en alzoo in geeneti deele de zoodanige, die Ier leen, bij beivuarge-ving of anderzins, op den bodem zijn gebragl3).
De eischer, welke in het ongelijk gesteld wordt, zal worden veroordeeld, bijaldien daartoe redenen zijn, tot vergoeding van schaden en interessen aan den beslaglegger (art. 456, al. 3).
X. lan de oppositie tegen de afgifte der kooppenningen.
§ 62. De schuldeischers van dengene, wiens goederen zijn in beslag genomen, kunnen, welke ook de aard hunner schuldvordering zij,geehe andere oppositie doen dan tegen de afgifte der kooppenningen, eu derhalve zich niet tegen den verkoop verzetten, zelfs niet uit hoofde van verschuldigde huur (art. 457). Deze laatste woorden laten wel naauwelijks
Ill
') H. Raad den 16 Nov. '1847 (IVeekbl. v. h. R. n. 897) en liet prov. ge-regtshot v. Frieslïtnd in dezelfde zaak den 6 Jan. 1847. — Anders tromp, Themis VIII, bl. 223, waar laatstgemeld arrest wordt medegedeeld.
quot;) Art. 233, al. 3. — Verg. dl. I, bl. 96, 184, 217.
) Zie voorduin, IV, bl. 374 v.; asser, § 613, bl. 411.
art. 457.
twijfel over, dat, wanneer de goederen van den huurder door eenen derde zijn in beslag genomen, de verhuurder zijn regt alleen kan doen gelden door zich tegen de afgifte der kooppenningen te verzetten, eu voorts bij de verdeeling van de opbrengst der executie overeenkomstig art. 482 te handelen, ten einde als bevoorregte schuldeischer te worden gerangschikt 1).
De vereischten dezer oppositie 2) zijn:
1. dat zij geschiede vóór den verkoop (al. 1); oppositiën, welke na den verkoop zijn beteekend, zijn nietig en van onwaarde, en worden bij de verdeeling niet in aanmerking genomen (al. 3). Dit is daarom noodig geoordeeld, opdat de deurwaarder zou kunnen weten, hoe ver hij met den verkoop moet voortgaan, en opdat na den verkoop spoedig tot de verdeeling en uitbetaling zou kunnen worden overgegaan, zonder langer uitstel te veroorzaken, dan de loop der zaak onvermijdelijk medebrengt 3). Naar deze bedoeling des wetgevers schijnt men te mogen aannemen , dat alleen oppositiën na den afloop der geheele verkooping van onwaarde zijn, doch dat deze nog gedurende den verkoop met vrucht kunnen gedaan worden 4 j.
2. dat zij inhoude de gronden, waarop zij berust, en het beloop der som, waarvoor zij wordt gedaan, of, indien dat beloop niet is uitgemaakt of verevend, het bedrag, waarop dezelve door den opposant wordt geschat (al. 1).
3. dat zij worde beteekend aan den arrestant en aan den deurwaarder met den verkoop belast, bij welke beteekening woonplaats moet worden gekozen ter plaatse, waar het beslag gelegd is (al. 2), en zulks ook dan, wanneer de opposant in die gemeente woonachtig is, daar toch deze uitzondering, in art. 439, al. 4, en art. 122 vermeld, hier niet is bijgevoegd.
Deze vereischten onder n. 2 en 3 zijn mede voorgeschreven, op straf van nietigheid der oppositiën en vergoeding van schaden eu interessen, tegen den deurwaarder (al. 2), die een onregtmatig verzet heeft gedaan 5), zoo daartoe termen zijn. Ofschoon toch de woorden: alles op straf van nietigheid, in de 2de alinea vau het art,, voorkomende, zouden kunnen schijnen alleen op de daar voorgeschrevene beteekening te slaan, meenen
112
') Verg. liet aangehaald vonnis der arrond.-regtbank te 's Ilertogenbosch, v. d. •14 Jan. 1842 (Weekbl. n. 313). pigeau , II, p. -100; carré, op art. G09, qu. 2076.
:) Formulier, n. 142: Verzet tegen de afgifte der kooppenningen.
) V. d. honert, Hdh., § 457, bl. 480.
) Opmerkingen en Mededeelingen, II, bl. 75. ■—• Ditzelfde werd onder ht'l Fransche regt aangenomen. Zie pigeau, II, 98: bonnin, op art. 609.
) V. d. honert, Hdb., § 457.
art. -458, 4(51, 462.
■wij echter, na vergelijking met art. 609 C. de Pr. C. en de vroegere redactie van art. 457, dat deze woorden cok tot het bepaalde omtrent den inhoud der akte betrekking hebben
Ten einde nieuwe regtsonkosten en vertraging voor te komen, is bepaald , dat de opposant geene andere vervolging kan aanvangen, dan tegen de partij, welker goederen zijn in beslag genomen, ten einde vonnis (voor zijne schuldvordering, en alzoo eenen executorialen titel) tegen haar te bekomen, en dat tegen den opposant geene procedures zullen gevoerd worden, maar de wettigheid van zijne opposition, ter gelegenheid van de verdeeling der kooppenningen, door den geëxecuteerde en de overige schuldeischers zal kunnen onderzocht worden (art. 458).
Door de oppositie wordt het beslag gemeen aan den beslaglegger en de opposanten. Hiervan is het gevolg, dat, indien de arrestant het beslag opheft, of het te zijnen aanzien, uit welken hoofde ook, buiten het geval van nietigheid in den vorm, wordt opgeheven, het beslag blijft stand houden ten aanzien van eiken opposant, die eenen executorialen titel heeft, welke derhalve bevoegd is tot de vergelijking en den verkoop der in beslag genomene goederen, in voege bij art. 460 is vermeld; terwijl het regt der overige opposanten op de uitdeeling der kooppenningen in zijn geheel blijft, (art. 461). De wetgever beeft uitgezonderd het geval, wanneer liet beslag wegens nietigheid in den vorm is opgeheven: dan toch moet hef, als nietig en van onwaarde zijnde, vervallen en kan ook geen' stand houden ten aanzien van de opposanten 2).
X. Van don verkoop der in bpsla;/ qenomene goederen.
§ 63. De verkoop dei' in beslag genomene goederen gescliiedt op dag en uur te voren bij het proces-verbaal der inbeslagneming, of later bij beteekende akte, bepaald (art. 449). Dezelve mag geene plaats hebben vóór acht (vrije) dagen, te rekenen van den dag der inbeslagneming, ten einde aan den schuldenaar nog gelegenheid te geven, door voldoening der schuld, den verkoop voor te komen, en moet geschieden binnen veertien (vrije) dagen: in beide gevallen op straf van vergoeding van kosten, schaden en interessen. Deze termijn kan echter verkort of verlengd worden bij onderlinge toestemming der belanghebbenden, namelijk van partijen en de opposanten, indien er zoodanige zijn, of ook door een bevel van den regter (art. 462); welk laatste van toepassing
') Van dit gevoelen schijnt ook v. d. honert, Forrnulierb.. bt. 404, te zijn.
quot;) Onder het Fransche regt, hetwelk geene uitdrukkelijke bepaling hieromtrent had, was dit betwist. Verg. beriuat-st.-prix , II, p. 536, noot 47; carré, op art. 607, qu. 2067: eoitard II, p. 259, welke ditzelfde onderscheid maken, en daartegen pigeau. It, p. 104.
Oudemak, Burg. Regtsv., 4e druk. II. s
113
art. 404, 466.
schijnt te zijn. wanneer een der belanghebbenden in de verandering van den termijn niet wil toestemmen, en de omstandigheden deze verkorting ot' verlenging vorderen. Door den r eg Ier, die het bevel kan geven tot verkorting of verlenging van dezen termijn zal men de regtbank moeten verstaan, hetgeen blijkt uit art. 465, waar uitdrukkelijk de regtbank wordt genoemd, waarvoor in eene vroegere redactie ook het woordregter stond. Het zal bij beschikking op request kunnen gegeven worden 1).
Indien de arrestant in gebreke blijft, om, binnen den termijn bij art, 462 bepaald, den verkoop tot stand te brengen, kan ieder opposant, die eenen executorialen titel heeft, overgaan tot de vergelijking, aanvulling en verkoop der in beslag genomene goederen (art. 460), in voege boven reeds is gezegd.
Ten einde de toevloed van gegadigden te vermeerderen en de goederen hierdoor duurder te verkoopeu, moet de verkoop vooraf worden aangekondigd door het aanslaan van biljetten (art. 464), en somtijds ook nog door bekendmaking in een dagblad (art. 466); en dezelve moet bovendien worden afgekondigd (art. 466). Deze biljetten2) moeten inhouden :
1- Aanduiding van de plaats, den dag en het uur van den verkoop.
1. Aanduiding van den aard der voorwerpen, (welke verkocht zullen worden), doch zonder bepaalde stuksgewijze beschrijving van dezelve (art. 464).
De tweede afdeeling der Staten-generaal heeft gewenscht, dat in de biljetten mede werden vermeld de naam en de woonplaats van den executant en van den geëxecuteerde, benevens van den deurwaarder, met den verkoop belast, ten einde alzoo de overige schuldeischers in staat te stellen tot het doen van oppositie. De Regering antwoordde hierop, het nut dezer bijvoeging niet in te zien, en de wet is dien ten gevolge onveranderd gebleven. V. d. honert 3) bestrijdt echter (naar het ons voorkomt te regt) dit gevoelen der Regering, en is van oordeel, dat ofschoon deze vermelding niet bij de wet is voorgeschreven, zij echter noodzakelijk is, daar toch zonder deze vermelding het regt der schuldeischers tot het doen van oppositie onuitvoerbaar wordt.
3. In geval van verkoop van in beslag genomene inschulden, waarvan bij titels of bescheiden blijkt, de omschrijving der titels, met opgave van het bedrag der inschuld, van den naam des schuldenaars, van den aard des titels, van de renten, welke daarbij mogten zijn bepaald, en
s|l|i li
ill
114
li
Pennine, bi. 124. — Anders de pinto, II, 2, bl. 612, die meent, dat
het in kort geding bij den Voorzitter moet gevraagd worden.
-) Formulier, n. 445; Biljet ter aankondiging van den verkoop van in beslag genomene roerende goederen 3) Hdb., § 464; Formuiierb., bl. 411, noot 7.
art. 463—405, 467, 474.
van al hetgeen verder dienstig kan zijn om dezelver waarde te doen kennen (art. 473, verg. met art. 471).
Deze biljetten worden aangeslagen in de gemeenten, binnen welke de verkoop zal geschieden, ter plaatse daartoe bestemd, en bovendien aan het huis van den geëxecuteerde (art. 464). Het aanslaan moet geschieden na het sluiten vau liet proces-verbaal (der inbeslagneming), of na het beteekenen der akte in het tweede lid van art. 449 vermeld, en zulks ten minste vier (vrije) dagen vóór den verkoop, ten zij de termijn van verkoop, door de regtbank mogt zijn verkort (art. 465).
De verkoop zal daarenboven worden bekend gemaakt in een daublad van de plaats, waar de verkooping zal geschieden, en bij gebreke van zoodanig dagblad In dat eener naburige plaats. De wet schrijft den vorm en de vereischten dezer bekendmaking niet voor, waarom men maf aannemen, dat deze in denzelfden vorm als in het biljet kan worden gedaan 1). indien echter het bedrag der in beslag genomene goederen blijkbaar minder dan vier honderd gulden bedraagt, wordt deze bekendmaking (ter besparing van kosten) niet vereischt.
Eindelijk, de verkoop zal in de gemeente, waarin die moet plaats hebben, worden afgekondigd, in geval en op de wijze als zulks volgens plaatselijk gebruik bij vrijwiiligen verkoop geschiedt (art. 466). De deur-waarder zal aan den voet. van zijn proces-verbaal van beslag moeten aanteekening doen van den gedanen aanslag der biljetten, en van de afkondiging van den verkoop, indien deze heeft plaats gehad (art. 467).
ij 64. De verkoop wordt gehouden op de plaats der inbeslagneming zelve. De partijen en opposanten mogen echter onderling omtrent eene andere plaats voor den verkoop overeenkomen. De regtbank kan ook, ten verzoeke van de eene of andere der partijen of opposanten, wanneer de omstandigheden zulks vorderen, eene andere meer daartoe geschikte plaats bepalen, waartoe dus een verzoekschrift zal moeten ingediend worden (art. 463). De wet bepaalt niet, dat de overige belanghebbenden omtrent dat verzoek moeten gehoord worden 2).
De verkoop beefi in het openbaar plaats (art. 463) en geschiedt door eenen deurwaarder (art. 474), aan wien derhalve de bewaarder de in beslag genomene goederen ten verkoop moet overgeven (art. 1776, al. 3, B. W.). De deurwaarder zal, uit den aard der zaak, deze goederen met het proces-verbaal van inbeslagneming moeten vergelijken, ten einde alzoo te zien, of er ook eenige ontbreken. De Nederlandsche wetgever schrijft echter niet voor, dat hiervan een proces-verbaal van vergelijking moet worden opgemaakt, hetgeen in art. 616 C. de Pr. C. was bepaald.
') V. u. honert, F or muiier b., bl. 413.
-) De pinto; II, 2, bi. 612.
115
8*
art. 468, 469, 474.
Bij de beraadslagingen heefl de vierde afdeeling der Staten-generaal de Regering er opmerkzaam op gemaakt, dat het. Wetboek geene bepaling inhield omtrent het ontvreemden van in beslag genomene goederen, hoedanige in art. 600 C. de Pr. C. voorkwam. Ofschoon de afdeeling erkende, dat eene verwijzing naar het Wetboek van Strafregt, in den striksten zin, niet noodzakelijk is in het Wetboek van Burgerlijke Regtspleging, oordeelde zij het echter nuttig, in dit Wetboek, door eene waarschuwing, de gearresteerden, wier belang hen zoo ligt tot schending van beslag verleiden kan, oplettend te maken op de gevolgen. Zij maakte deze aanmerking voornamelijk uit hoofde der gaping, die er bij den Code Pénal op dit stuk bestaat, welke geene bepaling bevat regtstreeks op dit misdrijf toepasselijk 1), waardoor maar al te dik-wijls eene straffelooze wegvoering van in beslag genomene goederen plaats had. De Piegering antwoordde op deze aanmerking, de nuttigheid niet in te zien, dat de te bedreigen straf te dezer plaats werd herinnerd, en dat deze straf ter gelegenheid van het Strafwetboek zou wordeu overwogen ~). Bij het ontwerp van een Nederl. Wetboek van Strafregt was in den tweeden titel van het tweede boek hierin voorzien 3).
De deurwaarder mag in de veilconditiën niet stellen, dat de koopers een zeker gedeelte boven den koopschat moeten betalen, het zij onder den naam van kosten of anderzins (art. 474, al. 3).
Geen zilver of goud mag verkocht worden, ten zij de gehalte en het gewigt daarvan zij opgegeven (art. 468).
§ 65. De toewijzing geschiedt aan den meestbiedende (en alzoo bij opbod) en tegen gereede betaling; bij gebreke van betaling zal het goed terstond weder verkocht worden, ten laste van hem, wien het toegewezen is (art. 469), d. i. zóó dat, indien nu minder voor hetzelve ge-
') Ook de Regering erkent zulks in de memorie van toelichting op het ontwerp van het tweede boek van het Wetboek van Strafregt, waar gelezen wordt; »Bij het Fransche Wetboek van Strafregt komen geene bepalingen voor tegen hen, die eenige zaken, aan hen zeiven toebehoorende, doch waarop tegen hen beslag was gelegd, aan dat beslag onttrokken. Reeds meermalen heeft men het gemis daaraan gevoeld, en de Regering heeft het alzoo noodig geacht dit kwaad, hetwelk hoe langer hoe meer schijnt veld te winnen, op eene krachtdadige wijze te beteugelenquot; (IVeekbl. v. h. R., n. 334). Dat bij den C. P. niet tegen dit misdrijf was voorzien, oordeelden ook de arrond.-regt-bank te Arnhem d. 4 Sept. 1855. {Weekbl. v. h. R. n. 1689) en de arrond.-regtbank te Groningen, welk vonnis door het prov. geregtshof is bevestigd.— Anders besliste de arrond.-regtbank te Winschoten den 27 Nov. 1840. (Zie R. in Nederl. JII, bl. 239 v.) -) V. d. honert, Hdb., bl. 489.
3) Verg. Mr. j. de wal, Aanteekeningen en bedenkingen op het Ontwerp van het Wetboek van Strafregt. Tweede Boek (Gron. 1842), bl. 93 v. — In Frankrijk was hierin voorzien bij de herziening van den C. P. in het jaar 1832.
art. 470, 472, 474.
boden wordt, de vorige kooper die schade zal moeten vergoeden, en zoo veel er uu minder geboden is zal moeten betalen; terwijl, in geval een hoogere prijs wordt geboden, zulks nimmer ten voordeele van den vorigen kooper komt. Deze uitlegging schijnt voort te vloeijen uit de veranderde redactie van het artikel, in hetwelk eerst gelezen werd: Icn bale en schade, waarvoor later: ten laste is in de plaats gesteld. Het is echter den deurwaarder niet verboden crediet te verleenen, doch alleen op zijne eigene verantwoordelijkheid1); de deurwaarder toch is verantwoordelijk voor den koopschat (art. 474, al. 1).
Wanneer de waarde der in beslag genomene goederen het beloop van de vorderingen, voor welke de inbeslagneming geschied is en de oppo-sitiën gedaan zijn (met de kosten), te boven gaat, zal niet verder worden verkocht, dan hetgeen genoegzaam is om de noodige som ter betaling van schulden en kosten op te brengen. Ten einde nu de schuldenaar, tegen wien het beslag gedaan is, in dat geval die goederen behoude, welke hij verkiest, zal deze (en niet de deurwaarder) steeds de orde regelen , volgens welke de goederen zullen weiden geveild (art. 470).
De deurwaarder maakt een proces-verbaal op van den verkoop (art. 474), waarin de namen en woonplaatsen der koopers moeten vermeld worden 2). Hij is verpligt den koopschat ter griffie der regtbank van het arrondissement, binnen hetwelk de verkoop is geschied, over te brengen, en mag geene som boven den prijs, waarvoor het goed verkocht is, ontvangen, op straf van ter zake van knevelarij te warden vervolgd (art. 474).
XI. Van in beslag genomene insclmlden.
§ 66. Indien onder de in beslag genomene goederen inschulden worden gevonden, van welke bij titels of bescheiden blijkt (en welke, volgens art. 44G, door den deurwaarder moeten verzegeld zijn) wordt dit beslag mede be teekend 3) aan den derden schuldenaar, met verbod van betaling aan den geëxecuteerde, op straf van onwaarde der gedane betaling (art. 472). Deze maatregel strekt om voor te komen, dat de derde schuldenaar geene verkeerde betaling doe. Indien hij deze evenwel mogt doen, is die betaling nietig en van onwaarde, en hij heeft het zich zeiven te wijten, zoo hij andermaal moet betalen 4). Deze beteekening wordt niet vereischt met opzigt tot aandeelen in publieke fondsen, stedelijke obli-gatiên en diergelijke, als zijnde schuldbekentenissen aan toonder, waar-
117
') Zie antwoord der Regering bij v. D. honert, Hdb., bl. 459.
') Formulier, n. 146; Proces-verbaal van den verkoop.
) Formulier, n. -147: Beteekening van een beslag van inschulden aan den der
den schuldenaar. *) V. d. honert, Hdb., bl. 494.
art. 471—473.
van het enkele bezit voldoende is. De publieke fondsen, merkt de Regering verder aan, staan niet met titels van inschulden gelijk, omdat deze laatste hunne waarde ontleenen van het opvorderbaar kapitaal, tot hetwelk zij regt geven, terwijl de aandeelen in publieke fondsen moeten worden beschouwd als het kapitaal zelf representerende')
De executant heeft voorts de keuze tusschen twee wijzen van procderen. Hij kan,
1. voor zoo ver die schulden opeischbaar ziju, procederen bij beslag onder derden, op de wijze als hij de volgende (tweede) afdeeling van dezen titel, art. 475 v., is voorgeschreven (art. 471), in welk geval de beteekening, bij art. 472 vermeld , de plaats vervangt van het exploit bij art. 475 omschreven 2); of
2. overgaan tot den verkoop dezer inschulden, even als ten aanzien van andere roerende goederen is bepaald. In dit geval moeten op de aanslagbiljetten de titels worden omschreven, en het bedrag der in-schuld, de naam der schuldenaars, de bepaalde rente en de verdere kenmerken barer waarde, duidelijk worden opgegeven (art. 473).
TWEEDE AFDEELING.
Van executoriaal beslag ouder derden.
I. Van den aard van dit beslag.
§ 67. De verbindtenissen en vorderingen, die opeischbare geldsommen tot onderwerp hebben, worden, volgens art. 567, n. 3, B. W., als roerende zaken door de bepaling der wel beschouwd, en zouden dus, even als de overige roerende zaken, kunnen in beslag genomen worden. De wetgever heeft echter begrepen eenige bijzondere bepalingen te moeten vaststellen, omtrent de inbeslagneming van en verdere executie op inschulden , welke in des geëxecuteerden hoedel worden gevonden, alsmede omtrent het executoriaal beslag op goederen o! credieten van geëxecuteerden, die zich onder derden bevinden3). De eerst bedoelden, namelijk omtrent inschulden, welke in den boedel gevonden worden, vindt men
') V. d. honert, Hdb., § 473, bl. 459: vernede, op art. 472, noot 'i
:) In art. 472 wordt deze beteekening in allen gevalle voorgeschreven, en dus zoo wel wanneer bij beslag onder derden wordt geprocedeerd, als wanneer de inschnld verkocht wordt. Lipman, bl. 211, en de pinto, II, 2 bl. 615 houden dit echter voor eene drukfout en willen deze beteekening alleen gedaan hebben in geval van verkoop, omdat bij beslag onder derden deze tot het doen van verklaring wordt opgeroepen. Zoodanige drukfout mag niet worden aangenomen dan op voldoende gronden. Ik zie echter niet in, dat deze oproeping de voorafgaande beteekening overbodig maakt, en houd dus deze stelling voor onbewezen. 3) V. n. honert, Hdb., bl. 494.
118
art. 471, 472.
iu de zoo even gemelde art. 471 en 472; terwijl de voorschriften omtrent het executoriaal arrest onder derden in de tweede afdeeling van dezen titel zijn gegeven.
Dit arrest heeft veel overeenkomst met het arrest onder derden, waarvan in de derde afdeeling van den vierden litel des derden hoeks, art. 735—757, wordt gehandeld; zij verschillen echter daarin, dat het laatstgenoemde arrest geschiedt door eenen schuldeischer, welke geenen exe-cutorialen titel heeft, waarom het door eenen eisch tot van-waarde-ver-klaring moet gevolgd worden ; terwijl het beslag, waarvan in deze afdeeling de rede is, geschieden kan dooi' eenen crediteur, die vonnis verkregen hebbende of eenen executorialen titel bezittende, ontdekt, dat een derde aan zijnen debiteur gelden schuldig is, of goederen van dezen onder zich heeft 1), waarom hier, volgens het slot van art. 476, geene deug-delijk-verklaring vereischt wordt. Uit de behandeling van dit onderwerp in eenen afzonderlijken tilel en de bepaling van art. 475 blijkt, dat zoodanig arrest toegelaten is, zoo dikwijls er inschulden bestaan, welke de schuldenaar van derden te vorderen heeft, of zich goederen van hem onder derden bevinden, en de executant van eenen executorialen titel voorzien is. Hel is dus niet beperkt tot liet geval voorzien in art. 471, wanneer bij beslag op roerende goederen van den debiteur inschulden gevonden worden, zoo als dit te onregt door de arrond.-regtbank te Groningen bij vonnissen v. ti. 28 Junij en 13 Deo. 1850 werd geoordeeld 2). Immers art. 471, in eene andere afdeeling geplaatst, laat wel aan den executant de keus om de gevonden inschulden op de gewone wijze te verkoopen, of, indien zij opeischbaar zijn, bij beslag- onder derden te procederen, en heeft voor dit geval naar de volgende afdeeling verwezen, doch hieruit volgt slechts dal die afdeeling ook in dit geval van toepassing is, niel dal zij alleen op zoodanige inschulden zou toepasselijk zijn. Verkeerdelijk heeft de regtbank zich beroepen op het woord: geëxecuteerde in art. 475. Bij de beraadslagingen toch over dit art. merkte de eerste afdeeling der Staleu-generaal aan, dal hel haar voorkwam op beide hier hoven bedoelde gevallen toepasselijk te zijn, doch dat het eenigzins twijfelachtig was, omdat het woord gevxeculccrde was gebezigd, hetgeen scheen aan te duiden, dal er legen den debiteur reeds executie was begonnen; doch de Regering gedroeg zich, in antwoord op deze aanmerking, aan hare memorie van toelichting, waar
119
) Verg. v. u. honert, Hdb., § 475; de martini, bl. 1430, noot m; de pinto, II, 2, bl. 615 v.
R. Bijblad, 1854, bl. 360 on 307. — Zie hiertegen a. d. v. in R. Bijblad, t. a. p. bl. 504 v: pennink , bl. 125: léón, op art. 475 n. 3; Opmerk, en Meded., VI, bl. 246—251.
art. 475.
duidelijk werd gezegd, dat'de wet bepalingen inhoudt, zoo wel omtrent de inbeslagneming van en verdere executie op inschulden, en des geëxecuteerden boedel wordende gevonden, als omtrent het executoriaal arrest op goederen of credieten van geëxecuteerden die zich onder derden mogten bevinden 1). Het duidt dus den schuldenaar aan, op wiens goederen of gelden onder derden executoriaal beslag wordt gelegd. — Het is een arrest op roerend goed, en de voorschriften omtrent laatstgenoemd arrest zijn op het arrest onder derden toepasselijk, voor zoo ver de wet of de bijzondere aard van dit arrest daarop geene uitzondering maakt. Gelijk nu de bepaling van art. 439, al. 1: »Geen executoriaal beslag op roerende goederen zal mogen worden gelegd, dan uit kracht van een vonnis of van eene authentieke akte in executorialen vorm,quot; zoo wegens de algemeenheid der woorden, als de bedoeling des wetgevers2), op het beslag onder derden van toepassing is (hetgeen ook door art. 475, al. 2, wordt bevestigd), zoo moet zulks ook gelden van de overige bepalingen van dit artikel omtrent de voorafgaande beteekening en het bevel aan den schuldenaar 3).
Bij de beraadslagingen werd echter door de Staten-geneiaal in bedenking gegeven, of zulks niet uitdrukkelijk in deze tweede afdeeling moest worden bepaald, omdat de voorschriften van art. 439, als gevonden wordende in de eerste afdeeling, zonder uitdrukkelijke verwijzing oppervlakkig zouden schijnen, niet toepasselijk te zijn op hetgeen voorkomt in de tweede afdeeling1). En waarlijk, indien men vragen wilde, of het niet beter ware geweest gemelde voorschriften, bij wijze van al-gemeene bepalingen, te doen voorafgaan, even als zulks bij het beslag op onroerende goederen is geschied, zoude dit wel tot eene bevestigende beantwoording kunnen leiden. Wij kunnen ons evenwel van dit onderzoek onthouden, als die minder eene beoordeeling, dan wel eene uitlegging van het wetboek wenschen te geven.
120
') V. d. honert , Hdh., S ^75 bt, 495.
■) Verg. de tnemorie van toelichting bij v. d. honeut Hdb, § 476.
) De pinto, II, 2, bt. 616; R. Bijblad, VIII, bl. 531—544; arrond.-regt-bank te Alkmaar d. 2 Nov. 1843 (R. Bijbl. VII, bl. 334); arrond.-regtbank te Amsterdam den 21 Julij 1846, overeenkomstig de conclusiën van liet openbaar ministerie (R. Bijblad, VIII, bi. 559) en het prov. geregtshof v. N. Holland in hooger beroep den 17 Junij 1847 , eveneens overeenkomstig de con-clusiën van het openbaar ministerie (R. Bijblad, X., bl. 1, Weekbl. v. h. R. n. 934). Anders de arrond.-regtbank te Arnhem den '19 Januaiij '1846 (R. Bijblad. VIII, bl. 532); prov. geregtshof v. Z. Holland d. 16 Jan. 1860 {Weekbl. v. h. R. n. 2181) en v. d. ploeg in Weekbl. v. h. R. n. 807 waartegen men zie de wederlegging in Weekbl. v. h. R. n. 837.
art. 475, 476. 121
II. Van de wijze, waarop dit beslag geschiedt.
§ 68. Het beslag op inschuklen, welke de geëxecuteerde van derden mogt te vorderen hebben, of op goederen van hein, welke onder derden mogfen berusten, geschiedt bij een proces-verbaal 1), hetwelk moet inhouden:
1. De gewone vereischten van exploiten, d. i. den dag, de maanden het jaar, wanneer het geschiedt; den voornaam, den naarn en de woonplaats van den executant; den voornaam, den naam en de woonplaats van den deurwaarder; den naam en de woonplaats van den schuldenaar en van den derden beslagene (verg. art. 5);
2. Keuze van woonplaats binnen de gemeente, waaronder die derde woont;
3. Vermelding van het vonnis of den executorialen titel, waarvan de tenuitvoerlegging geschiedt;
4. Bevel aan den derde, om het beslagene onder zich te houden, op straf van onwaarde der gedane betaling of afgifte.
Afschrift van bet exploit zal aan den derden beslagene worden gegeven, met afschrift van het vonnis of den executorialen titel, waarvan de tenuitvoerlegging geschiedt (art. 475).
Het beslag moet, binnen acht dagen nadat het geschied is, aan den geëxecuteerde worden beteekend 2), en zulks op straf van nietigheid (art. 476), daar het tot het wezen der zaak behoort, dat de geëxecuteerde op eene wettige wijze wete, wat van hem in beslag wordt genomen 3). Er wordt geene van-waarde-verklaring des regters vereischt, daar toch uit kracht van een vonnis of executorialen titel wordt gehandeld. De Regering achtte evenwel nuttig dit uitdrukkelijk in de wet op te nemen, ten einde ook daaromtrent het onderscheid tusschen een executoriaal en een conservatoir arrest te beier zou in het oog vallen.
V. n. honert 4) merkt op, dat, indien de arrestant in gebreke blijft het gedaan beslag, binnen den bepaalden termijn van acht dagen, aan den geëxecuteerde te doen beteekenen, deze nietigheid nog altoos zal moeten worden uitgesproken, vermits bij de wet niet is voorgeschreven, dat die beteekening ook aan deu derden beslagene moet worden kenbaar gemaakt; terwijl de geëxecuteerde, door het gedaan beslag in de ontvangst zijner gelden of goederen belemmerd, nimmer in staat is te bewijzen, dat het beslag aan hem niet is beteekend. Naar het oordeel van dezen schrijver, zal in zoodanig geval de geëxecuteerde den execu-
') Formulier, n. 148; Proces-verbaal van executoriaal beslag onder een en d(;rde.
■) Formulier, n. 149; Beteekening van het executoriaal beslag onder eenen derde aan den geëxecuteerde.
*) V. d. honert, Hdh., § 476. J) Formulierb., bl. 421 v.
tant moeten doen dagvaarden tot nietig-verklaring van het gedaan beslag. Wij voor ons kunnen deze wijze vau procederen niet goedkeuren.
1. Schijut zij ons vreemd eu zonderling, zoo lang die beteekening, ofschoon de termijn van acht dagen verstreken is, in het geheel niet is gedaan, daar de geëxecuteerde dan de nietig-verklaring zou vorderen van een beslag, van hetwelk hij op geene wettige wijze kennis draagt, en deze vordering zou moeten gronden op eene niet gedane beteekening, welke hij, zoo als v. n. honert zelf opmerkt, nimmer in staat is te bewijzen. Van deze zijde beschouwd, zoude deze vordering dan eenen beleren grond eu bewijsmiddel hebben, wanneer de beteekening te laat is geschied.
2. In allen gevalle is deze vordering overbodig, daar, by de vordering tot het doen van verklaring dooi1 den derden beslagene, de executant zal moeten aantoonen, dat de formaliteiten, bij de wet voorgeschreven, zijn in acht genomen 1).
III. Van het verzet tegen dit beslag.
§ 69. Tegen het onder eenen derde bestierd execuloriaal beslag kan de geëxecuteerde, indien hij meent daartoe gronden te hebben, in verzet komen, welke bevoegdheid hem is gegeven, dewijl daartoe somtijds redenen kunnen bestaan, die de wet niet alle kan vooruitzien2). Dil verzet 3) wordt ingesteld binnen acht dagen na de beteekening van het arrest, aan den geëxecuteerde overeenkomstig art. 476 gedaan, en het wordt gebragt voor den bevoegden regter van den geëxecuteerde. Het schijnt, dal men hierdoor den regler moet verstaan, voor welken de geëxecuteerde zou moeten geroepen worden wegens de schuldvordering in geschil, zoodat deze ook de regter kan zijn, die hel vonnis heelt gewezen, welke toch in hel algemeen van de leuuitvoerlegging van het vonnis kennis neemt. Daar echter, volgens art. 435, de geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen door de kantonregters gewezen, altijd voor de arrond.-regtbank moet gebragt worden, zal men hier ook het woord regter alleen van de regtbank kunnen opvatten.
Hoe echter indien de geëxecuteerde geene woonplaats heeft binnen het Rijk, maar buiten 's lands gevestigd is1? Men kan niet veronderstellen, dat de wetgever in dat geval eene kennisneming van den vreemden regter heeft bedoeld, maar hij heeft naar het schijnt hel meest gewone geval op het oog gehad, wanneer de geëxecuteerde binnen Nederland woont
122
') Met ons vereenigen zich vernede, op art. 476, noot 2; de pinto, II,
2, bl. 617; heemskerk, bi. 2'iO in noot. ^ V. d. iionert, Hdb., § 477
) Forniulier, n. 150: Verzet van den. geëxecuteerde tegen een executoriaal beslag onder eenen derde.
of verblijf houdt. Zoo moet ook volgens art. 126 de ged. die geene woonplaats of erkend verblijf binnen het Koningrijk heeft, voor eenen Nederl. regter geroepen worden. En daar nu in het algemeen arrest jurisdictie fundeert, zal men mogen stellen, dat de regtbank, binnen welker gebied het beslag gelegd is, en door den executant woonplaats is gekozen, van het verzet zal kunnen kennis nemen en dat derhalve de dagvaarding voor deze kan geschieden 1).
Binnen acht dagen na het instellen van het verzet doet hij dit aan den derden beslagene beteekenen 2), welke laatste termijn met acht dagen zal worden verlengd, indien de derde beslagene in eene andere provincie woont (art. 477). Deze (wegens de bepaling van art. 8, al. 2, naar het schijnt, overtollige) bijvoeging is op de aanmerkingen der Staten-generaal geschied. Voor het verzet geldt, indien de executant buiten de provincie woont, dezelfde verlenging van termijn (art. 8, al. 2). Als grond voor zoodanig verzet voerde de Regering het voorbeeld aan, dat iemand iets onder derden heeft, hetwelk hem niet in privé, maar in deze of gona qualiteit behoort, als wanneer hij dit moet kunnen aanloonen, opdat voor zijne bijzondere schulden geene goederen (ook onder derden) worden geëxeciiteerd, voor welke hij aan anderen verantwoordelijk is.
Ditzelfde zal ook van toepassing zijn, indien hem deze goederen niet in eigendom toebehoo'ren, maar hij slechts het vruchtgebruik van deze heeft. Eveneens levert het, naar onze meening, grond op voor verzet, wanneer de inschuld bestaat in eene lijfrente of jaarwedde, welke dooiden erflater of schenker voor geene inbeslagneming vatbaar is verklaard (art. 1823 B. W., 756, n. 3. W. v. B. R.). Immers ofschoon deze voorwaarde van den erflater of schenker ook uit de verklaring van den derden beslagene kan blijken (art. 479, in verband met art. 742), zoo zou, indien deze zich bij verstek liet verwijzen, door de nalatigheid of kwade trouw van dezen, de schuldenaar daarvan verstoken worden (verg. art. 746).
Indien het verzet van den geëxecuteerde bevonden wordt gegrond te zijn, en hij diensvolgens opheffing van het beslag bekomt, zal de exe-,» cutant worden veroordeeld lot vergoeding van kosten, schaden en interessen, ten behoeve van den geëxecuteerde, indien daartoe gronden zijn (art. 478). ))De schadevergoeding, waarvan hier gesproken wordt,quot; zeide de Regering in hare memorie van toelichting, »volgt niet altijd van zelve uit hel gegrond bevinden van het verzet, want de executant kan in de beste trouw het beslag hebben gedaan; in het zoo even opgegeven
') Arrond.-regtbank te Rotterdam d. 9 Maart -1859 (R. Bijbl., -1860 bl. 372); prov. geregtshof v. Z. Holland d. -10 Jan. 1860 (Weekbl. v. h. K., n. 2181).
-) Formulier, n. 145: Beteekening van het verzet aan den derden beslagene.
123
art. 479.
voorbeeld kan hij zeer wel zijn onbewust geweest, dat hetgeen hij onder derden heeft beslagen, niet aan den geëxecuteerde in zijn privé toebehoordequot; 1). Naar het oordeel der Regering zou het bestaan van den grond voor schadevergoeding hier afhangen van de goede of kwade trouw van den executant, terwijl deze, genoegzame redenen bijbrengende om aan te nemen, dat hij van den grond voor het verzet onkundig is geweest, tot geene schadevergoeding zou verpligt zijn. Dit komt ons echter bedenkelijk voor. Wanneer toch de executant had kunnen ontdekken, dat zoodanige reden aanwezig was , vermeenen wij, dat hij, volgens art. 1401 en 1402 B. W., voor deze schade, als veroorzaakt door eene onregelmatige daad en uit nalatigheid of onvoorzigligheid voortvloeijende, verantwoordelijk is 2). De veroordeeling tot schadevergoeding zal dus hier, gelijk in het algemeen, afhangen van de beslissing, of er eenige bewezene schade door het arrest is veroorzaakt, en voorts of de executant tot vergoeding van dezen gehouden is, overeenkomstig de bepalingen van art. 1401 v. B. W. 3).
IV. Van de dagvaarding van den derden beslagene lot hel doen van verklaring.
| 70. Indien de geëxecuteerde het verzet, bij art. 477 vermeld, niet heeft gedaan, of indien het, gedaan zijnde, is afgewezen, wordt de derde beslagene gedagvaard tot het doen van verklaring op dezelfde wijze en met dezelfde gevolgen als bij de artikelen 740 en volgenden, omtrent conservatoir arrest onder derden, is bepaald (art. 479). De termijn van ééne maand, bij art. 741, voorgeschreven, zal ook hier bij analogie moeten toegepast worden, te rekenen van het tijdstip in art. 477 vermeld, indien er geen verzet is geschied, of indien verzet is gedaan van den dag af, dat het verzet is afgewezen4). Bij deze dagvaarding moet, in geval van afwijzing van het verzet, dit vonnis tevens worden betee-kend, en de conclusie strekt voorts even als in art. 741, omtrent het daar bedoelde arrest onder derden, is voorgeschreven. Deze verklaring geschiedt ook op dezelfde wijze, en heeft dezelfde gevolgen, als in art. 742 v. is bepaald, wij zullen daarover handelen bij de ontwikkeling van de derde afdeel ing des vierden titels van het derde boek.
124
') V. i). honert, Hdb., § 478
) Verg. ook het arrest van het prov. geregtshof van Holland van den 4 Nov. 1840 {R. in Nederl., III, bl. 16). •
) De pinto, II, ?, bl. 620; léon op art. 478. — Verg. echter vernede,
op art. 478, noot 2. 4) Verg. pennink, bl. 126 v.
art, 480, 481.
DERDE AFDEELING.
Van de verdeeling van de opbrengst der executie.
I. Van de verdeeling in der minne.
§ /J. De opbrengst, der executie wordt in der minne, zonder dat eene geregtelijke rangregeling noodig is, verdeeld:
1. Indien geen schuldeischer verzet heeft gedaan, namelijk tegen de afgifte der kooppenningen, waarvan in art. 457 gehandeld is. Alsdan wordt door dengene, aan wien de gelden in bewaring zijn gegeven1), aan den beslaglegger, na aftrek der kosten van executie, de som betaald, welke de schuldenaar, volgens het vonnis of den executoiren titel hem verschuldigd is, tot het bedrag van de opbrengst der executie. Indien er een overschot is, wordt dit aan den geëxecuteerde verantwoord (art. 480). De kosten van executie of uitwinning worden derhalve, als bevoorregte schuld, uit de opbrengst betaald, hetgeen ook in art. 1185, n. 1, B. W. is vastgesteld.
2. Indien in geval van verzet de persoon, die liet beslag gelegd heeft, de geëxecuteerde en de opposanten over de verdeeling der penningen overeenkomen, (art. 481). Hierbij moeten worden opgemerkt, dat, in geval van executoriaal arrest onder derden, geene oppositie tegen de afgifte van de opbrengst der in beslag genomene goederen is toegelaten, maar de overige schuldeischers mede beslag kunnen leggen onder den derden gearresteerde; in welk geval het vonnis tot afgifte zal worden geacht, ten behoeve van allen te zijn gewezen, en het gearresteerde, of de opbrengst van dien, onder allen zal worden verdeeld, naar het be-drag, waarvoor elke vordering zal zijn deugdelijk verklaard, op dezelfde wijze als in deze afdeeling- is bepaald (art. 479, in verband met art. 753, 754).
II. Van de verdeeling ten overstaan van eenen regter-commissaris., A. Van de benoeming van eenen regter-commissaris tot deze verdeeling.
§ 72. Bijaldien binnen de acht dagen, te rekenen van den alloop des verkoops, de persoon, die het beslag gelegd heeft, de geëxecuteerde en de opposanten niet kunnen overeenkomen over de verdeeling der penningen, moet deze geregtelijk geschieden. ïe dien einde wordt een verzoek gedaan tot benoeming van eenen regter-commissaris, ten overstaan
') Verg. art. 445, 474 en 479, in verband met art. 75-1 en 752.
125
art. 481, 482.
van ■yvien de verdeeling zal moeten plaats hebben. Dit verzoek 1) kan worden gedaan:
1. door dengene, tegen wien het beslag gedaan is;
2. door dengene, die het beslag gelegd heeft; of
3. door den meest gereeden opposant.
Het geschiedt aan den president der regtbank, waaronder, d. i. binnen welker gebied, de verkoop heeft plaats gehad, en zulks in een daartoe ter griffie aangelegd register (art. 481). De benoeming van den regter-commissaris moet worden beteekend2) aan dengeen, tegen wien het beslag gedaan is, mitsgaders aan de opposanten (art 482), namelijk, indien zij is verzocht door den executant; terwijl, in geval de geëxecuteerde of een der opposanten die benoeming heeft verzocht, die betee-kening ook geschiedt aan den persoon, die het beslag gelegd heeft3). Aan den arrestant zijn de namen en gekozene woonplaatsen der opposanten bekend door de aan hem volgens art. 457 beteekende oppositie: aan den geëxecuteerde zullen deze somtijds door de vervolging, bij art. 458 vermeld, bekend zijn. Ten einde aan den geëxecuteerde en den opposant, die beteekening zal doen, de namen en woonplaatsen dei-opposanten te doen kennen, wil v. d. honert aannemen, dat de deurwaarder, bij het overbrengen van den koopschat ter griffie of op eene andere plaats van bewaring, mede zal moeten overleggen al de opposiliën, welke tegen de afgifte der kooppenningen zijn gedaan. Dit middel is op zich zelf beschouwd niet ondoelmatig, doch liet is niet bij de wet voorgeschreven. Zelfs heeft, bij de beraadslagingen over art. 474, de tweede afdeeling der Staten-generaal verlangd, dat bij dit art. zou worden gevoegd de bepaling: »de deurwaarder zal, bij de opbrengst der gelden ter griffie, tevens moeten voegen de gedane oppositiën, of een certificaat, dat er geene bestaan,quot; aan welk verlangen echter door de Regering niet is voldaan4). Ofschoon art. 482 alleen in het geval voorziet, dat de beteekening geschiedt door den executant, aan wien steeds de opposanten, bekend zijn, gelooven wij evenwel niet, dat, ook wanneer de meest gereede opposant die laat verrigten, de onbekendheid met de opposanten in de praktijk groote zwarigheid zal opleveren, terwijl toch ook meestal eene minnelijke verdeeling vooraf zal zijn beproefd.
126
') Formulier, n. 152; Verzoek tot het benoemen rati eenen regter-commissaris rot het verdeelen der kooppenningen.
■) Formulier, n. '153 Beteekening van de benoeming van eenen regter-commissaris tot verdeeling der kooppenningen.
) V. d. honert, Formulierb. hl. 457. — Verg. Hdb., § 482.
^) V. d. honert, Hdb., bl. 489.
B. Van het opmaken van den staal van verdeeling.
§ 73. Binnen veertien dagen na de zoo even gemelde beteekening der benoeming van den regter-commissaris zijn de schuldeischers, (namelijk den executant en de opposanten, welke vóór den verkoop Ilebben betee-kend, daar oppositiën, welke na den verkoop zijn beleekend, volgens art. 457, niet in aanmerking komen), gehouden aan dien regter-commissaris hunne titels ter hand te stellen. Te dien einde zullen zij woonplaats moeten kiezen bij eenen procureur en door dezen doen teekenen en overleggen eene schriftelijke vordering aan den regter-commissaris, om het zij als bevoorregte, het zij als concuri'ente schuldeischers te worden gerangschikt (art. 482). De termijn van veertien dagen is fataal, zoodat bij eene latere overlegging de schuldeischer niet in de verdeeling wordt begrepen, en zulks van regtswege, en door het verloop van den termijn, zonder dat eene voorafgaande aanmaning of eene vervallenverklaring noodig is 1).
Na verloop der gemelde veertien dagen zal de regter-commissaris eenen staat opmaken van verdeeling (art. 483), op welken de schuldeischers, die de vereischte mededeelingen hebben getlaan, worden gebragt, het zij als bevoorregte in die orde, welke de regter-commissaris oordeelt hun toe te komen, het zij als concurrent voor zulk een aandeel als, na aftrek der bevoorregte schulden, het overblijvende toelaat. De kosten van executie komen hierop steeds als de eerste bevoorregte voor. Bij het eerste ontwerp was hiertoe een tweede lid aan art. 483 bijgevoegd, luidende: „De kosten der vervolging zullen worden vooruitbetaald, overeenkomstig hetgeen is vastgesteld bij den titel over bevoorregte schulden,quot; doch deze bijvoeging werd later weggelaten, op grond, dat hetzelfde reeds in het Burgerlijk Wetboek, en ook in art. 480 quot;W. v. B. B., was bepaald 2).
De staat van verdeeling, door den regter-commissaris opgemaakt zijnde, wordt door hem ter griffie nedergelegd. De wet heeft geen' termijn bepaald, binnen welken de regter-commissaris deze nederlegging zal moeten
bewerkstelligen3). Binnen acht dagen na deze nederlegging moet- van
127
) V. d. honert, Hdb., § 482, bl. 498; de pinto. II, 2, bi. 628.—Verg. pigeau, II, p. 190; carré, op art. CGO, qu. 2173; rogron , op art. (560.
) V. d. honert . Hdb., bl. 499.
) Lipman, Wb. v. B Rv. vergel.., bl. 201, acht zoodanige bepaling wen-schelijk; als waardoor de aanzegging, bij art. 484 vermeld, zou kunnen bespaard zijn, en bovendien een meerdere waarborg van spoed, waarop de Nederlandsche wetgever te regt zulk een' hoogen prijs stelt, aan de schuldeischers zou verleend zijn.
art. 484.
dezelve kennis worden gegeven door den executant aan den geëxecuteerde en de opposanten, en -wel bij exploit van eer,en deurwaarder 1). Deze kennisgeving wordt hier alleen den executant opgelegd, en in den regel is er ook niets tegen, dat deze zulks late verrigten. De wetgever heeft echter hier, gelijk in art. 481, klaarblijkelijk slechts aan het gewone geval gedacht, dat de executant de rangregeling heeft verzocht, en dus bedoeld, dat door deze party kennis worde, gegeven van de ne-derlegging van den staat, en wij zouden dus geene zwarigheid maken ook aan den geëxecuteerde, of den opposant, die de rangregeling vervolgt, dit regt ioe te kennen. Bij art. 556 is dit meer duidelijk omtrent de verdeeling der kooppenningen van onroerend goed uitgedrukt 2). Bij het exploit worden tevens vermeld de dagen en uren, op welke de opposanten zich bij den regter-commissaris zullen kunnen vervoegen tot het doen van wederspraak (art. 484) tegen de gemaakte verdeeling. Hiertoe is, volgens art. 485, een termijn van veertien dagen gegeven. De regter-commissaris bepaalt deze dagen en uren, op welke hij tot het ontvangen der wederspraak zal vaceren, hetgeen noodzakelijk is, daar hij toch niet gedurende den geheelen termijn zich ter griffie kan bevinden 3).
De redactie van art. 484 zou kunnen doen vermoeden, dat slechts de opposanten wederspraak mogen doen tegen den opgemaakten staat van verdeeling, en de executant en geëxecuteerde hiervan waren uitgesloten. Men merke op, dat hier de executant wordt voorgesteld de kennisgeving-te doen, en zeker daarom hier niet wordt gesproken van de vermelding, dat hij zich zelf ook kan verzetten. De woorden deze laatsten schijnen letterlijk alleen op de opposanten te doelen, maar art. 556 van ons wetboek, hetwelk diezelfde beteekening, met opzigt tot onroerend goed voorschrijft, laat den geëxecuteerde eveneens tot dit verzet toe. Dit zelfde beginsel dat n. 1. de geëxecuteerde belang heeft bij de verdeeling dei-opbrengst van zijn goed is evenzeer bij roerend goed van toepassing. En wel verre, dat nu de wetgever zou getoond hebben, bij roerend goed van andere beginselen te zijn uitgegaan, erkende de Regering dat art. 483 in zin en substantie overeenkomt met art. 663 G. de Pr. C., waarbij •zoodanige wederspraak ook aan den geëxecuteerde uitdrukkelijk werd vergund. Verschillende afdeelingen der Staten-generaal hebben dit art. zoo opgevat, en op eene meer juiste redactie aangedrongen, waaraan echter niet is voldaan 4).
■) Formulier, n. 155: Exploit van kennisgeving. dat de staat van verdeeling ter griffie is nedergelegd.
■) V. d. iionert, Formulierb., bl. 434, noot '10; de pinto, 11, 2, bl. G28v.
3) V. d. iiosert, Hdb., bl. 501.
4) V. d. honert, Hdb., § 484. Met ons de pinto, II, 2, bl. 030: Regtsgel. Adviezen, 3de Verzamel, bl. 129 en v.
128
art. 482, 485 , 489.
C. Van het proces-verbaal van den regter-comtnissaris.
§ 74. Behalve de staat van verdeeling wordt door den regter-com-missaris een proces-verbaal1) opgemaakt, bevattende een verhaal van hetgeen aan hem in deze betrekking is verklaard en door hem is ver-rigt, eu waarin alzoo hoofdzakelijk moet voorkomen:
1. Vermelding van de overlegging- der titels en schriftelijke vorderingen door de procureurs der schuldeischers, naar mate deze geschieden (art. 482). Bij de beraadslagingen over dit art. heeft wel is waar eene afdeeling der Staten-generaal gevraagd; of aan het einde niet zouden moeten gevoegd worden de woorden; »Van deze overlegging wordt door deu regter-commissaris aanteekening gedaan, naar gelang dezelve geschiedt, op een daarvan te houden proces-verbaal?quot; docii deze bedenking is zonder gevolg gebleven a). Wij gelooven echter niet hieruit te moeten besluiten, dat de wetgever zoodanige aanteekening niet heeft gewild, waaromtrent de Begering zich dan wel zou hebben verklaard, maar veeleer, dat deze vermelding, als reeds uit den aard der zaak volgende, niet uitdrukkelijk behoefde voorgeschreven te worden 3). Voor de verdeeling van de opbrengst van onroerend goed is zulks in art. 554 bepaald, hetwelk, bij analogie toegepast, ons gevoelen bevestigt.
2. Vermelding, dat de partij, welke de rangregeling vervolgt, heeft doen blijken van het verioopen van den termijn, en dat de opgemaakte staat ter griffie is nedergelegd, met bepaling der dagen en uren, op welke bij hem wederspraak kan gedaan worden (art. 484, en art. 555 bij analogie).
3. De gedane wederspraak (in geval deze geschiedt) en verwijzing van partijen naar de teregtzitting (art. 485, al. 3, 486, al. 1).
4. Het sluiten van het proces-verbaal. Dit geschiedt, indien geene wederspraak is gedaan, dadelijk na verloop van den termijn van veertien dagen (art. 485. al. 1); in geval van wederspraak, wanneer de termijn van tien dagen na de beteekeniag van het vonnis der regtbank is verstreken, zonder dat men in honger beroep is gekomen, en in,geval van hooger beroep, na de beteekening van het arrest aan den griffier, indien er geen beroep in cassatie is gedaan (art. 489). Het beroep in cassatie moet, volgens art. 398, al. 2, in verband met art. 486, al. 1, binnen twintig dagen na de beteekening der uitspraak worden ingesteld.
') formulier, n. 156; Proces-verbaal van den regter-commissaris tot verdeeling der kooppenningen benoemd.
^ V. d. hoxert , Hdb., § 500.
') ^rg. pigeaü, II, p. '!79; v. b. honkrt, Formalierb., lil. 431 v.
Ocdeman, Burg. licgtsv. 4e druk, li. 9
art. 486, 489, 490.
Wanneer het proces-verbaal- gesloten is, gelast de regter-commissaris, bij bevelschrift1), tien houder der penningen tot uilbetaling aan de scliuldeischei's van hetgeen hun volgens den staat toekomt (art. 485, al. 1, 489). Deze bevelschrifteu worden uiigegeven in executorialen vorm, d. i. zij moeten aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Koniitgs (art. 486, al. 2, verg. met art. 436).
Na het sluiten van het proces-verbaal van verdeeliug hebben de be-langhebbenden onderling geen regt meer tot de interessen van hetgeen aan hen (bij den staat van verdeeliug) is aanbedeeld (art. 490). Immers hebben tie schuldeischeis dan het regt de betaling van het hun aaube-deelde te vorderen, en hunne nalatigheid hierin moet niet tot hun voordeel en tot nadeel des schuldenaars strekken. De wetgever zegt; onderling; in art. 559, waar hetzelfde wordt bepaald, is er bijgevoegd: behoudens ellis regt tegen den schuldenaar, waaruit alzoo volgt, dat hierdoor hun regt tegen den schuldenaar, indien de vordering regt geeft op interessen tot aan den dag der betaling, (zie b. v. art. 1551 B. W.,) geheel onverkort blijft 2).
D. Van de wederspraak legen den slaat van verdeeliug.
§ 75. De executant, de geëxecuteerde of opposanten, welke zich tegen den gemaakten slaat van verdeeling willen verzetten, zullen zich te dien einde bij den regter-commissaris moeten vervoegen op de daartoe bestemde dagen en uren. De wederspraak wordt gedaan op het procesverbaal van den regter-commissaris (art. 485). De regter-commissaris verwijst partijen (d. i. diegene, welke de aanspraak doet, en die, welker schuldvordering wordt betwist,) bij zijn proces-verbaal, naar de teregt-zitting (der regtbank). De zaak wordt vervolgd door de meest gereede partij, bij akte van procureur tot procureur 3); zij wordt sumtmerlijk behandeld (art. 486). Er wordt alzoo geene dagvaarding vereischt, maar het geschil op gonomene conclusion en gehoudene pleidooijen beslist. Het vonnis wordt aan den procureur der wederpartij beteekend. Tegen deze uitspraak is hooger beroep toegelaten, namelijk, (want hierbij is geene uitzondering op den algerneenen regel van art. 54 R. O. gemaakt,) indien het onderwerp van het geschil, d. i. de betwiste schuldvordering 4),
130
') Formulier, n. 157; Uitgifte van het bevelschrift van den regter-commissaris tot uitbetuling der kooppenningen.
) De martini, noot K, 2; de pinto, II, 2, bl. 634: schüller op dit art. — Anders pennink, bl. 128.
) Formulier, n 158, Akte, waarbij de wederspraak tegen dsn staat van verdeeling wordt vervolgd-
) Ue pinto, II, 2, bl. 032. Andeiü carré, op art. 669. qu. 2192, die.
art. 487, 488.
de som van /' 400-00 te boven gaat. Het hooger beroep moet worden ingesteld binnen tien dagen na de beteekening van het vonnis. Het exploit1), waarbij het wordt aangevangen, moet inhouden:
a. Dagvaarding van diegenen, welke bij de wederspraak partijen zijn geweest, en van geene anderen dan deze.
b. Uitdrukking van de bezwaren der beroepende partij'2), hetwelk, volgens art. 343, voor het exploit van hooger beroep in het algemeen niet vereischt is.
Het beroep wordt bet eekend aan den procureur der wederpartij, alsmede aan den griffier der regtbank, welke het vonnis gewezen heeft, van hetwelk men in hooger beroep komt (art. 487).
Het beroep wordt summieiTyk behandeld. Expeditie van het vonnis in beroep zal, ten verzoeke van de eerst gereede partij, worden beteekend aan den griffier, welke dat vonnis aan den regter-commissaris zal ter hand stellen (art. 488), waaruit is op te maken, dat hier, even als in art. 478, bedoeld is de griffier der regtbank, welke het vonnis in den eersten aanleg heeft gewezen3). Het zal, als onderworpen aan cassatie, bovendien aan den procureur der wederpartij moeten beteekend worden 4).
Het beroep in cassatie moet (gelijk reeds boven is opgemerkt) binnen twintig dagen na de beteekening worden ingesteld. Overigens zijn voor hetzelve geene van de algemeene voorschriften afwijkende bepalingen gemaakt. Het arrest zal naar analogie van regten eveneens aan den griffier der regtbank moeten beteekend worden, ten einde de regter-commissaris kennis drage van het beroep in cassatie.
131
vroeger van deze zelfde raeening, later het gevoelen heeft omhelsd, dat het onderwerp van het geschil, met opzigt tot ieder schuldeischer, afhangt van het geheel der te verdeelen sommen.
') Formulier, n. 139: Akte van honger beroep der wederspraak.
-) De redactie van het IVeekbl. v. h. ƒ?.. n. 555, vindt dit in verband met art. 343 en 558 slordig en beginselloos.
) V. d. iioxert, Formuliirb., hl. 449, noot 14,
^) V. D. HONERT, t. a. pl.
AiiT. 490.
Van de geregldijhe uitwinning van onroerende goederen.
EERSTE AFDEELING. Algcmeene bepalingen.
I. Welke onroerende goederen uitgewonnen kunnen worden.
§ 76. Onze wetgever heeft, zoo wel als de Fransche, afzonderlijke voorschriften gegeven voor de gereglelijke uitwinning van onroerende goederen, voor welke meerdere formaliteiten en langere termijnen noo-dig zijn geoordeeld, zoo wel uithoofde van de meerdere waarde dezer goederen, als om derden in gelegenheid te stellen hunne regten op deze goederen te bewaren. Evenwel zijn deze formaliteiten in ons wetboek veel minder umslagtig dan die welke in het Fransche waren bepaald, bij hetwelk men, uit zorg voor deu geëxecuteerde en derden, den executant had verongelijkt, door hem eene reeks van formaliteiten op te leggen, waarvan het verzuim eener enkele de nietigheid der geheele executie kon ten gevolge hebben. De schuldeischer van een vonnis of anderen executorialen titel voorzien, kan, volgens art. 491, de onteigening bij executie vorderen van de navolgende onroerende goederen, dezelfde als die, welke volgens art. 1210 B. W. alleen vatbaar zijn voor hypotheek.
1. Van onroerende goederen, welke in den handel zijn, met derzei ver toebehooren, voor zoo verre dit laatste als onroerend goed beschouwd wordt. Welke goederen de wet voor onroerend houdt, leert art. 562, welke door bestemming daaronder worden begrepen, art. 563 B. W. Welke zaken in den handel of niet in deu handel zijn, heeft de wetgever nergens bepaald, hoewel deze uitdrukking hier en elders in de wetboeken voorkomt. De Regering achtte het niet geraden hieromtrent stellige voorschriften te geven, en meende dat de beoordeeling in elk bijzonder geval aan den regter moest worden overgelaten 1).
') Verg. DiEPHUis, N. Burg. Regt (2de druk) III, n. 27 en v; uitgave van 1870, I, bl. 496 en v; de üieiierstein , Proeve over de zaken buiten dm handel (Leid. 1849),
132
art. 491, 492.
2. Van het vruchtgebruik derzeive goederen en hun toebehooren r).
3. Van de regten van opstal en erfpacht 1).
4. Van de grondrenten, het zij in geld, het zij in nalura verschuldigd 2).
5. Van het tiendregt 3).
6. Van het regt van beklemming 4).
Ook het aandeel van eenen mede-erfgenaam in de onroerende goederen eener onverdeelde nalatenschap kan door zijne personele schuldeischers worden in beslag genomen, doch niet te koop aangeslagen vóórdat de hoedel door verdeeling gescheiden is, welke scheiding zij, des geraden oordeelende, mogen vorderen (art. 492).
Door deze bevoegdheid der schuldeischers, om de boedelscheiding te vorderen, heeft echter de wetgever geenszins willen bepalen, dat, na het instellen dier vordering, de scheiding en verdeeling niet dan in tegenwoordigheid en met medewerking van dien schnldeischer zou kunnen geschieden. Immers zoodanig vermogen heeft de Nederlandsche wetgever, met weglating van art. 882 C. N. en art. 1150 van het Wetboek van 1830, aan den schuldeischer niet vergund5). Het gemeld art. 492 heeft alleen ten doel, otn zoowel in liet belang der rnede-eigenaren als des schuldeischers, vóór de uil winning de goederen te doen uitwijzen, welke den schuldenaar uitsluitend toebehooren, en alzoo het onderpand zijner schuldeischers zijn '). Dat dit zelfde moet plaats hebben, indien een persoonlijke schuldeischer van eenen deelgenoot diens aandeel in de onroerende goederen eener onverdeelde gemeenschap in beslag wil nemen, volgt niet slechts uit analogie van regten, maar ook uit de bepalingen van art. 1129 en 183 B. W. De arrond.-regtbank te Groningen heeft ook den 3 Julij 18i0, overeenkomstig de conclusiën van het openbaar ministerie, aldus beslist6).
II. Wie de uitwinning van onroerende goederen kunnen vorderen.
§ 77. De uitwinning van gemelde onroerende goederen kan worden gevorderd door eenen schuldeischer, die van een vonnis of anderen exe-cutorialen titel voorzien is (art. 491). Bij art. 446 van het Wetboek van 1830 was nog bepaald, dat de geregtelijke vervolging zou kunnen plaats hebben uit kracht van een voorloopig vonnis of van een eindvonnis,
133
') Zie art. 564, n. 1, B. W.
2) Art. 564, n. 3 en 4, 758 v,, 767 v. B. W.
3) Art. 564, n. 5, 784 v. B. W. quot;) Art, 564, n. 6, 787 v. B. W.
) Art. 564, n. 7, B. W.
) Voorduin, IV, bl. 573 v.; asser. Het B. IV. vergel. § 559.
) R. Bijblad IX, bl. 405. — Anders pennink, bl. 159.
art. 491.
hetwelk voorloopig executabel is, niettegenstaande hooger beroep, maar dat de toewijzing bij verkoop niet konde geschieden dan na een eindvonnis, in het hoogste ressort gewezen, cl' in kracht van gewijsde gegaan. lu het ontwerp was nog voorgesteld, dat degeregtelijke vervolging, uit kracht van vonnissen bij verstek gewezen, niet zou kunnen geschieden zoo lang de tijd van verzet nog loopt. De intrekking van dit tweede lid schijnt veroorzaakt te zijn door de aanmerkingen der Staten-grneraal, dat deze bepaling niet strookte met die van art. 81 en 82 van dit wetboek. Bij het eerste ontwerp van herziening werd dit geheele art. weggelaten, en, met betrekking tot de vonnissen bij voorraad uitvoerbaar, aangevoerd, dat eene toewijzing eerst na het regtsgeding in appèl of ook in cassatie bijna al het voordeel van een zoodanig vonnis zou doen verloren gaan, daar men niet ligt koopers zou vinden voor een goed, hetwelk eerst na verloop van eenen zeer geruimen tijd definitievelijk zou kunnen worden toegewezen. Men oordeelde ook, dat het weglaten dezer bepaling te minder bezwaar zou opleveren, dewijl bij het wetboek (art. 53) aan den regter eene ruimte is gelaten, om bij de voorloopige tenuitvoerlegging van vonnissen het stellen van zekerheid te bevelen. Ofschoon door verschillende afdeelingen der Staten-generaal op het behoud van dit art. is aangedrongen, is dit echter zonder gevolg geweest1). Hieruit is het dus niet twijfelachtig, dat, uit kracht van een vonnis bij voorraad uitvoerbaar, de geregtelijke uitwinning van onroerend goed kan plaats hebben, en zelfs de toewijzing kan geschieden, onverminderd de bevoegdheid des regters, om bij het vonnis het stellen van borg-togt te bevelen. Uit kracht van een vonnis bij verstek gewezen kan de uitwinning geschieden, totdat deze door een verzet, tempore utili en in behoorlijken vorm gedaan, wordt gestuit, ten zij de tenuitvoerlegging is bevolen niettegenstaande verzet (art. 82).
§ 78. De gedwongen verkoop van onroerende goederen kan alleen vervolgd worden voor eene bepaalde en verevende schuld en vordering. Indien de schuld of vordering betrekkelijk is tot zaken, welker geldelijk beloop of waarde nog niet is bepaald, is de geregtelijke vervolging van waarde, maar de verkoop kan eerst na de verevening geschieden (art. 499). De zin dezer wetsbepaling is niet duidelijk: het woord gedwongen verkoop toch geeft aanleiding om te denken, dat alleen deze niet dan voor eene bepaalde en verevende schuld kan geschieden, doch dat de geregtelijke vervolging en dus ook het beslag ook voor eene onbepaalde schuld kan worden gedaan, en alsdan vóór den verkoop de onbepaalde vordering moet worden vereffend. Evenwel valt het niet te ontkennen, dat deze opvatting bezwaar heeft. Immers niet slechts bestaat er dan
') V. n. honert, Hdb. ij 500.
134
ART. 499.
een onverklaarbaar verschil met heigeen, ten aanzien van roerende goederen in art. 441 is voorgeschreven, maar ook zou dan voor eene onbepaalde, en nog zelfs niet vorderbare schuld, bevel en beslag kunnen gedaan worden, zonder dat de schuldenaar weet, hoe groot de som zij, door welker betaling hij zich van alle verdere vervolging kan bevrijden. Het schijnt, dat de uitdrukking in dit art. ontleend is aan art. 2213 C. N. welke bepaling in art. 551 C. de Pr. C. werd teruggegeven met de veranderde redactie »il ne sera procédé a aucune saisie mobilière on itnmobilière, qu'en vertu d'un tilre exéculoire, el pour choses certaines et liquides: si la dette exigible ne.st pas d'une somme en argent, il sera sursis après la saisie, a toutes poursuites ultérieures, jusqu'a ce que l'appréciation en ait été faite.quot; In overeenstemming met dit art. en de opvatting daarvan door de Fransche schrijvers 1) zal men art. 499 aldus kunnen verstaan, zoo als wij ook hierboven art. 439 hebben opgevat, dat geene geregtelijke vervolging om tot den gedwongen verkoop van onroerend goed, en derhalve ook geen beslag kan plaats hebben dan voor eene bepaalde en verevende schuld; doch dat wanneer de schuld hoewel bepaald ten aanzien van hetgeen moet gegeven worden, niet in eene geldsom bestaat, en alzoo ten aanzien van het geldelijk beloop niet bepaald is, vóór den verkoop vereffening moet geschieden 2). Indien eene verbindtenis onder eene opschortende voorwaarde is aangegaan (art. 1299 B. W.), is zij onzeker en niet, bepaald, zoodal voor deze schuldvordering geen verkoop, en volgens het bovengezegde ook geene inbeslagneming van onroerend goed kan plaats hebben. Doch is er eene ontbindende voorwaarde aan verbonden (art. 1301 B, W.), zoo hindert zulks dien verkoop niet, behoudens het regl van den geëxecuteerde, om, indien deze voorwaarde vervuld wordt (als wanneer alles in den vorigen stand moet worden teruggebragO, schaden en interessen, wegens de executie, te vorderen. Men zie voorts omtrent hypothekaire schuldvorderingen art. 1221 B. W.
135
') Boitard, Lecons, II, p. 180: carré, op art. 551', qu. 1913.
) Verg. R. Bijblad, ISüO bl. G32 en v. — In het ontwerp van Wetb. v. B. Rvord. was, onder de algemeene bepalingen voor de tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten, voorgesteld: »Geen beslag tot uitwinning van roerende of onroerende goederen kan worden gelegd dan voor vereffende en opeischbare schulden van geld of verbruikbare zaken. Wanneer de schuld niet in geld is uitgedrukt, kan niet tot den verkoop worden overgegaan, vóórdat dat de waaide der verschuldigde zaken is bepaald. Die waardebepaling wordt door de meest gereede partij gevraagd bij verzoekschrift aan den in art. 7 aangewezen regter, (natnel. de regtbank binnen wier regtsgebied dé tenuitvoerlegging plaats heeft), die zoo spoedig mogelijk beslist, na verhoor of behoorlijke oproeping van partijen. Tegen deze beslissinlt;ï wordt geene voorziening toegelaten.quot; Verg. hieromtrent de memorie v. toelichting bl. ö7.
art. 500 , 501.
Die bij overdragt. eigenaar is geworden van eenen titel of bewijs van schuld, kracht van executie hebbende, kan tot de uitwinning van vaste goederen niet overgaan, dan nadat aan den schuldenaar van deze overdragt kennis is gegeven bij eene beteekening (art. 500), daar deze toch vroeger op geene wettige wijze kennis draagt van het regt van den nieuwen schuldeischer. Men zou uit dit art. kunnen afleiden, dat het wel geoorloofd is bevel te doen, alvorens de overdragt aan den schuldenaar is beteekend, maar dal het ook voldoende is die beteekening te gelijk met het bevel te doen, daar toch het bevel eene daad is de ge-regtelijke uitwinning voorafgaande, maar nog geene executie. Zoo heeft ook het hof van Nimes den '2 Julij 1808 geoordeeld ').
De geregtelijke vervolging kan niet vernietigd worden, op grond dat de schuldeischer dezelve begonnen zoude hebben voor eene grootere som dau hij te vorderen had (art. 501), maar het. beslag blijft sland houden voor die som, welke blijkt aan den schuldeischer toe te komen. Deze wetsbepaling is in overeenstemming met het beginsel van art. 134, volgens hetwelk de eischer bevoegd is, lot den afloop der zaak zijnen eisch te wijzigen of te verminderen, een beginsel, hetwelk op goede gronden van wetgeving en billijkheid schijnt te steunen. Immers zoude het hard zijn. dat eene kostbare inbeslagneming moest vervallen, omdat de schuldeischer (welligt uit eene verschoonbare dwaling), die had gedaan voor eenige guldens meer dan hij te vorderen had. Ook heeft de geëxecuteerde mede zulks aan zich zeiven te wijten, daar hij had moeten aanbiede;i hetgeen hij schuldig was. Ditzelfde beginsel des wetgevers is van toepassing op een beslag van roerende goederen, hoewel het omtrent dit niet uitdrukkelijk is bepaald.
III. Van do uilivinning van met hypolhcek bezwaard onroerend qoed.
§ 79. De schuldeischer, die eene ingeschrevene hypotheek heeft, is bevoegd zijn regt op het onroerend goed te vervolgen, niet alleen wanneer het nög aan den schuldenaar behoort, maar in welke handen het zich ook bevinde, om gerangschikt en betaald te worden, volgens de orde van inschrijving (art. 1242 B. W.). Indien het met. hypotheek bezwaard goed aan eenen derde is overgegaan, heeft de hypothekaire schuldeischer het. regt, bet goed legen den derden bezitter in beslag te nemen en te doen verkoopen. doch is verpligt vooraf aan den schuldenaar bevel te doen (art. 1243 B. W., 493 W. v. B. B.).
De Nederlandsche wetgever is hierbij van de beginselen van het Fransche regt afgeweken. Volgens dit laatste toch werd de derde be-
■') Verg. toullleu, continué par iujranton, t. XXII. n. 49.
136
art. 493—495, 497.
zifter in den eigenlijken zin als schuldenaar beschouwd, terwijl bij ons tot grondslag is aangenomen, dat de executie tegen den eigenlijken schuldenaar moet gerigt zijn, en dat na het regtvaardigen der schuld hel goed kan worden aangesproken, omdat het met dit verband belast blijft, in welke handen het ook moge zijn overgegaan. Indien dus tus-schen den schuldeischer en den schuldenaar eene authentieke akte is verleden, moet deze vóór de executie aan den schuldenaar worden be-teekend (art. 430 W. v. B. R.); en indien hypotheek is verleend voor eene boekschuld, voor een onderhandscb geschrift of voor eene onbepaalde of voorwaardelijke verbindtenis, zal de schuldeischer tegen zijnen schuldenaar vonnis moeten verkrijgen, alvorens de hypotheek te kunnen vervolgen
Ten gevolye van de algemeene bepalingen van art. 492 en 493 zijn verder, in de geheele materie der uitwinning van onroerend goed, de woorden derde bezitter weggelaten2), welke echter steeds onder de partij, tegen welke de inheslagiiemitifj is gedaan, begrepen is.
De schuldeischer, (aan wien eene hypotheek is gegeven), kan tot den verkoop der onroerende goederen van den schuldenaar, welke aan hem niet gehypothekeerd zijn, niet overgaan, dan wanneer de aan hem gehypothekeerde goederen ontoereikende zijn, om daaraan zijne schuldvordering te verhalen (art. 494), waartoe deze in den regel eerst zullen moeten verkocht worden, daar toch anders meestal niet niet zekerheid kan uitgemaakt worden, of zij toereikende zijn. ten ware de waarde de.t gehypothekeerde goederen zoo zeer van het bedrag der schuldvordering verschilt, dat reeds vooraf dit ontoereikende als zeker mag worden aangenomen. Echter kan de verkoop van aan den schuldeischer gehypothekeerde goederen te gelijk worden vervolgd, indien deze een gedeelte van dezelfde bebouwing uitmaken, en de schuldenaar zich niet daartegen verzet (art. 497).
[V. Van de reglha.nh. voor welke de verkoop geschiedt.
^ 80. De verkoop van in beslag genomen onroerend goed geschiedt voor de regtbank van het arrondissement, binnen hetwelk dat goed gelegen is (art. 495). Daar dit onder de algemeene bepalingen was opgenomen, is het overtollig, dal in art. 522 wordt herhaald: »de regtbank van het arrondissement, waarin de in beslag genomene goedei'en gelegen zijn,quot; gelijk dan ook Ie regt, ofschoon zonder gevolg, door de eerste afdeeling der Staten-generaal werd opgemerkt 3).
') Voorduin, IV, bl. 632 v.; assek, § 657, bl. 447 v.
-) V. d. noNEUT. Hdb.. § 493. bl. 512. 3) V. d. iioneut, 11 db., § 529.
137
art. 496, 497.
Indien de in beslag (ren om ene goederen in verschillende arrondissementen gelegen zijn, geschiedt de verkoop bij de regtbank, onder welker-ressort de hoofdplaats der bebouwing gelegen is1), of, bij gebreke van zulk eene hoofdplaats, onder welker ressort dat gedeelte der goederen ligt, hetwelk volgens het register der grondlasten het meeste inkomen opbrengt (art. 496, al. 2). Voorts moet hier onderscheid worden gemaakt, of die goederen tot eene en dezelfde bebouwing behooren of niet.
4. Indien zij niet tot eene en dezelfde bebouwing behooren, zoo kan de verkoop niet worden gedaan dan van het eene goed na het andere, d. i. van de goederen in ieder arrondissement afzonderlijk (art. 496, al. 1).
Uit vergelijking van dit met de vroegere redactie, waar gelezen werd: sde uilivinnhir/ kan niet worden vervolgd,quot; en met art. 2210 C. N. schijnt te moeten worden opgemaakt, dat de geregtelijke vervolgingen wel gelijktijdig kunnen worden begonnen, doch de verkoop niet dan na elkander kan plaats hebben.
2. Maken die goederen een gedeelte uit. van eefie en dezelfde bebouwing, zoo kan de verkoop van beide, ter voorkoming van meerdere kosten, te gelijk worden vervolgd, indien de schuldenaar zich niet daartegen verzet. De prijs van elk dezer onroerende goederen wordt in dit geval, zoo wel als bij den gelijktijdigen verkoop van gehypothekeerde en niet gehypothekeerde goederen (des vereischt), naar evenredigheid van den geheelen koopprijs, door den regter, na verhoor van deskundigen bepaald (art. 497, in verband art. 1264 B. W.).
De onderscheiding, bij deze artikelen gemaakt, heeft veel tegenstand bij de Staten-generaal gevonden. Sommigen meenden, dat de successieve verkoop aan de voortzetting der zaak hinderlijk zou zijn, en dat daaruit tevens zou voortvloeijen verlies van tijd en vermeerdering van noodelooze kosten. Anderen waren van oordeel, dat het, zoo wel voor den schuldenaar, als voor den geëxecuteerde voordeeliger zou zijn, indien de verkoop geschiedde ter plaatse: waar de goederen gelegen zijn 2). In Frankrijk was, bij de Wet van den 14 Nov. 1808, de gelijktijdige uitwinning van onroerende goederen, in verschillende arrondissementen gelegen, toegelaten, wanneer de gezamenlijke waarde (naar de authentieke huur-contrakten, of, bij gebreke van deze, naar de belastingen berekend,) minder bedroeg dan het verschuldigde 3).
V. Van de schorsing der geregtelijke vervolging.
§ 81. De begonnen geregtelijke vervolging tot uitwinning van onroe-
138
') Verg. art. 98, laatste al., art. 19.6, al. 9. Over debeteekenis van hoofdplaats der bebouwing zie Dl. 1, bi. 132.
) V. d. honert, Hdb., § 496, 497.
*) Toullier, continué par duhanton, t. XXII, n. 26: pigeau, II, p. 211 s.
art. 498, 502.
rend goed kan, op verzoek van den schuldenaar, door de regtbsnk worden geschorst. Hiertoe wordt vereischt (art. 498):
1. dat de schuldenaar door authentieke huur-cedullen bewijze, dat de zuivere en vrije inkomsten van zijne onroerende goederen, (en derhalve niet slechts van het in beslag genorneno), gedurende één jaar, voldoende zijn tot betaling van de verschuldigde hoofdsom, interessen en kosten; en
1. dat hij aanbiede, deze inkomsten aan den schuldeischer, bij delegatie 1), over te dragen.
Deze schorsing, welke ten doel heeft, dat niet voor eene geringe som een stuk onroerend goed worde uitgewonnen 2), wordt uitgesproken met behoud van het regt om de vervolging op de laatste gedingstukken te hervatten, indien er eenig belet of belemmering in de betaling opkomt, b. v. wanneer andere schuldeischers van den geëxecuteerde zich tegen deze delegatie, als tot hun nadeel strekkende, verzetten, of een derde regt beweert te hebben op een der onroerende goederen, van welke de inkomsten zijn overgedragen. De schorsing zal door de regtbank niet worden toegestaan, indien door deze (en derhalve door de latere voldoening der schuld) aan den schuldeischer een merkelijk nadeel zou worden toegebragt.
TWEEDE AFDEELING.
Van het in beslag nemen van onroerende goederen.
I. Van den vorm dezer inbeslagneming.
§ 82. Het beslag op onroerende goederen moet worden voorafgegaan door een bevel van betaling. De vereischten van dit bevel3) zijn, volgens art. 502, de navolgende:
1. Het geschiedt bij exploit van eenen deurwaarder.
2. Het wordt gedaan aan den persoon of aan de woonplaats van den schuldenaar. Men schijnt hier, gelijk elders, b. v. art. 430, te moeten bijvoegen: of op de wijze bij art. 4 van dat wetboek voorgeschreven.
3. Het moet (behalve de gewone formaliteiten der exploiten) inhouden vermelding van den titel, uit kracht van welken de vervolging plaats heeft, alsmede de keus'der woonplaats, in de plaats waar de regtbank, die van de zaak moet kennis nemen, zitting houdt, en zulks, (want hierbij is geene uitzondering gemaakt), ook dan wanneer de executant in die plaats zelve woont. Voorts moet, het uitdrukken, dat bij gebreke
139
') Verg. art. 1453 B. W.
■) Verg. de memorie van toelichting bij v. d. honert, Hdb., ^ 498.
) Formulier, n. ICO; Bevel, hetivelk de inbeslagneming van onroerend goed voorafgaat.
van 'betalilf', zal worden overgegaan tol het in beslag nemen van de onroerende goederen van den schuldenaar.
De beteekening van het vonnis, of van de akte krachtens welke de vervolging geschiedt, moet met het bevel of vroeger geschieden (art. 439, al. 3). Eene uitdrukkelijke vermelding van dit voorschrift schijnt de Regering hier ter plaatse niet noodig geoordeeld te hebben Men kan dus niet uit het gemis van zoodanige bepaling in art. 502 afleiden, dat bij beslag op onroerend goed bevel en beteekening twee afzonderlijke akten zijn en alzoo niet gelijktijdig zouden mogen gedaan worden, zoo als minder juist werd beslist door de arrond.-regtbank te Tiel bij vonnis van den 18 Aug. 1847 1).
Hoewel ook in art. 502 niet is herhaald de bepaling van art. 439, dat de schuldenaar de bevoegdheid heeft, om aan de bij het bevel gekozene woonplaats alle beteekeningen, zelfs van werkelijk aanbod of verzet te doen. kan echter eveneens hieruit niet aan den schuldenaar het regt worden ontzegd om tijdig de nietigverklaring van het gedaan bevel bij den bevoegden regter te vorderen 2).
Ten einde den schuldenaar in de gelegenheid Ie stellen, doorbetaling van hel verschuldigde, de geregtelijke uitwinning voor le komen, is bepaald , dat geen beslag op onroerende goederen zal mogen gedaan worden, dan dertig vrije3) dagen na het bevel; indien de schuldeischer een jaar na het bevel laat verloopen, zal hij gehouden zijn hel bevel te hernieuwen (arl. 503), zoodat dan het vroeger gedane bevel van regts-wege vervallen is.
Na vei loop der voorgeschreven termijnen geschiedt hel beslag by proces-verbaal 4) van eenen deurwaarder. Het zal inhouden (art. 504), behalve de gewone formaliteiten dei' exploilen;
1. De vermelding, dat de deurwaarder zich op het goed begeven heefl, en de vermelding van den voornaam, den naam en de woonplaats van den inbeslagnemer en van den schuldenaar;
2. De vermelding van den titel, uit kracht van welken de vervolging plaats heeft;
3. Den aard van de in beslag genomene onroerende goederen, hunne ligging, naar aanleiding der kadastrale indeeling, en, indien het landelijke eigendommen zijn, hunne grootte, zoo veel mogelijk;
140
:) Weekbl. v. h. R., n. 860. — Dit vonnis werd ook bestreden door a. h. b., in Weekbl. v. h. R., n. 879.
) Prov. gcregtshof v. Gelderland den 17 Maart '1852 {Weekbl. v. h. R., n. 1335: R. Bijblad 1852, bl. 570).
*) Pigeau, II, p. 205; carré, op art. 674, qu. 3317; rorron, op rlit art.
) Formulier, n. 161 : Proces-verbaal van inbeslagneming van onroerend goed.
art. 505.
141
-v' 1
4. De aanwijzing der regtbank, voor welke de verkoop zal geschieden 1), en de keus van woonplaats bij eenen procureur bij die reglbank.
Afschrift van het proces-ve.ibaal der inbeslagneming zal gelaten worden aan dengene, tegen wien het beslag gedaan is (arl. 505, al. 1). De wet bepaalt, dat het afschrift zal worden f/clalen, en vooronderstelt dus de tegenwoordigheid van den geëxecuteerde of althans dat deze op de plaats der inbeslagneming woonachtig is. Doch hoe indien zulks het geval niet is? Deze zwarigheid zal wel niet anders kunnen opgelost worden, dan door aan te nemen, dat alsdan, naar analogie van art. 453, het proces-verbaal afzonderlijk aan den persoon, tegen wien het beslag gedaan is, of te zijner woonplaats zal moeten beteekend worden 2). Daar hier echter geene rede is van het openen der deuren door eenen ambtenaar, zal, in geval de geëxecuteerde niet tegenwoordig is, niet art. 453 bij analogie'van toepassing kunnen zijn, maar de algemeene bepaling van art. 2 moeten worden in acht genomen.
De inachtneming der formaliteiten van het bevel en het proces-verbaal van inbeslagneming is niet uildruhhelijk op strajfe van meligheid voorgeschreven, gelijk zulks in het Fransch wetboek (art. 717 C. de Pr. C. ), eu ook bij andere akten van procedure door onzen wetgever is gedaan. En bij art. 90 is bepaald, dat geenerlei exploit of akte van regtspleging nietig kan worden verklaard, indien de wet de nietigheid van deze niet niet uitdrukkelijk bevolen heeft. Echter is het ook onder de Fransche jurisprudentie, toen hetzelfde was bepaald, algemeen erkend, dat het verzuim der vormen, die tot het wezen der akte behoo-ren, hare nietigheid veroorzaken, ook zonder dat deze nietigheid bij de wet zij uitgesproken 3). Wij zullen dit beginsel ook hier moeten toepassen, eu dus het bevel en het beslag alleen als nietig kunnen beschouwen, wanneer een der substantiële vereischten dezer akte niet is in acht. genomen4). De tinto t. a. p. meent, dat het verzuim van bevel te doen geene nietigheid der executie zou veroorzaken, omdat de wet deze straf niet. bedreigt, zoo als in art. 717 C. de Pr. C. en dewijl art. 503 een stelsel van herstel der gepleegde verzuimen heeft ingevoerd. — Doch art. 502 en 503 schrijven gebiedend een bevel voor, het beslag opquot; onroerend goed moet worden voorafgegaan door een bevel, geen beslag zal op onroerende goederen mogen gedaan worden dan dertig dagen na het bevel. Deze bepaling, ten doel hebbende om den schuldenaar nog in de gelegenheid te slellen de verdere executie voor te komen, mag niet straffeloos worden overtreden, het is eene substantiële formaliteit
■'i
p|
i:.. 'g
!
II si
iii
J ■ ■■ •
') Zie art. 495 , 496 , 522.
) quot;V. d. honert, Formuiierb., bl. 459; de pinto, II, 2, bi. 644; vernede,
op art. 505, noot A, 2. 3) Zie di. I, bl. 124. 4) De pinto, II, 2, bl. 642 v.
en kan dus niet geacht worden tot die formaliteiten, te behooren, waarvan de vervulling later kan worden bevolen
II. 1 'au de overschrijvinij van het proces-verbaal.
§ 83. Het proces-verbaal van inbeslagneming zal worden overgeschreven in de registers van den bewaarder der hypotheken van het arrondissement, waarin de in beslag genomene goederen gelegen zijn. Het uur2), de dag, de maand en het jaar, waarin die overschrijving is gevraagd, zullen worden aangeteekend op het register en op het oorspronkelijk stuk, hetwelk den bewaarder is aangeboden (art. 505, al. 2 en 3). »Men heeft gemeend,quot; zeide de Regering, »de bepaling van art. 678 van het Fransche wetboek van burgerlijke regtspleging hier te moeten overnemen, dewijl het voor den schuldeisclier, die het beslag doet, van belang kan zijn, een deugdelijk bewijs te hebben van den juisten tijd waarop het proces-verbaal ter overschrijving in de registers van den hypotheek-bewaarder is aangebodenquot; 3). Dit belang bestaat in de navolgende gevallen.
1. ïe rekenen van dien dag der overschrijving zal de partij, tegen welke het beslag gedaan is, de in beslag genomen onroerende goederen niet mogen vervreemden, hypothekeren of verhuren ten nadeele van den inbeslagnemer; in dit geval is die verbindtenis nietig en van onwaarde. Strekt daarentegen deze daad niet tegt;i nadeele van den inbeslagnemer, b. v. wanneer de schuldenaar na het beslag zijn goed zoo voordeelig kan verkoopen, dat daaruit de executant wordt voldaan, dan bestaat er, volgens de Regering, geene de minste reden om dien verkoop nietig te verklaren. In tegendeel meende zij, dat men den weg dient open te laten, om door vrij willigen verkoop de onteigening bij executie te voorkomen 4).
Bij art. 692 C. de Pr. C. was op zoodanige vervreemding, namelijk na de beteekening aan den geëxecuteerde, welke het Fransche regt voorschreef, de straf van nietigheid gesteld, zonder dat het noodig was die te doen uitspreken. De Nederlandsche weigever is van deze redactie afgeweken, waaruit reeds is af te leiden, dat hij geene nietigheid van reglswege in dit. geval gewild heeft. Dit wordt bevestigd door de beraadslagingen over dit art., daar op de bedenking eener afdeeling der Sta-
') Pennink, bl. 130; léon op art. 90 n. 5.
^ De aanteekening van het uur der overschrijving is. op verlangen eener afdeeling der Staten-generaal, later voorgeschreven, vooral om, indien meer schuldeischeis den verkoop eischcn (att. 513), te bepalen, wie denzelven zal vervolgen. — V. n. honert , Hdb., bl. 521. 3) V. d. honert, Hdb., §520.
A) v. d. honert, Hdb, bl. 521.
142
art. 505, 507.
ten-generaal, dat de woorden: ten nadeeln van den schuldenaar, moesten worden vervangen doin-; np stra/f'e van nicligheid, do Regering bij haar antwoord te kennen heeft gegeven, dat er eenenietig-verklaring vereischt werd, daar, volgens hare meening, het oordeel over het nadeel van de schuldeischers het best aan den regter kan worden overgelaten De wet vordert alleen nadeel, en wanneer dit wordt aangetoond is de vordering gegrond, zonder dal bedrog wordt vereischt eu de zoogenaamde aclio Pauliana behoeft te worden ingesteld. Ue woorden van het art. zoowel als de zinsnede der Regering: «alleen is het noodig, dat de schuld-eischers daardoor uiet worden benadeeld,quot; staven deze opvatting 1).
De huurcontrakten, vóór den dag der overschrijving aangegaan, (waarvan het bewijs, indien zij onderhands zijn opgemaakt, alleen op de wijzen bij art. 1917 B. W. gemeld, kan geleverd worden,) zijn van kracht, zoo zij niet zijn gemaakt, om de regten van den schuldeischer te verkorten (art. 505, al. 4), die alsdan, overeenkomstig art. 1377 B. W., tegen deze kan opkomen, en de nietig-verklaring kan vorderen 2). Op grond van dit art. 1377 B. \V. zal ook eene vervreemding, vóór de overschrijving, doch ter verkorting der regten van den schuldeischer gedaan, kunnen vernietigd worden.
Hypotheken, vóór de gemelde overschrijving wettig verleend, zullen in de registers kunnen ingeschreven worden, tot op den dag van de overschrijving van het vonnis van toewijzing (art. 505, al. 5). Later kan dit niet geschieden, omdat door hel vonnis van toewijzing de eigendom der toegewezene goederen op den kooper overgaat (art. 529), en eene hypothekaire inschrijving, nadat de eigendom van het goed aan eenen derde is overgegaan, vau onwaarde is (art. 1225 B. W.).
2. De vruchten (van het in beslag genomen onroerend goed) welke na de oversehrijving van de inbeslagneming ingezameld zijn, of in staal zijn om ingezameld te kunnen worden, zullen voor onroerend goed gehouden worden, en de schuldeischers zullen de lak-en wortel-vaste te veld staande vruchten en gewassen kunnen doen inzamelen of verkoo-pen 3). De huur en pachtpenningen, welke sedert hetzelfde tijdstip verschenen zijn, zullen zij kunnen doen in beslag nemen, ten einde deze, met de opbrengst van hel vaste goed, naar den rang der schuldvorderingen kunnen worden verdeeld (art. 507).
143
:) Sciiüller t. a. p. Opmerk, en Meded., XIV, bl. 70 v. Anders de pinto t. a. p.
) Voorbeelden van zoodanige nietig-verklaringen vindt men bij v. hamels-veld , Gewijsden, I, bl. 266, IV, bl. 213, V, bl. 1.
) Verg. art. 556, 562, n. 3, B. W.
art. 500. 507.
Uit de tegenstelling, in dit art. gemaakt tusschen de natuurlijke vruchten en die van nijverheid, en de huur- en pachtpenuingen, welke burgerlijke vruchten zijn 1) kan worden afgeleid, dat de beide eerstge-noemden van regtswege onder de inbeslagneming van het onroerend goed zijn begrepen; terwijl de laatstgemelden eerst door eene inbeslagneming onder den schuldenaar ter beschikking van de schuldeischers komen. Deze inbeslagneming zal moeten geschieden in de vormen bij de tweede aideeling van den tweeden titel (art. 475 v.) voorgeschreven 2).
3. Indien meer schuldeischers den verkoop eischeu van dezelfde goederen, heeft de toeschatting plaats op de vervolging van dengene, welke het eerst het proces-verbaal heeft doen overschrijven (art. 51.J), behoudens de bevoegdheid der regtbank, om aan eenen schuldeischer welke later beslag gelegd heeft, bij wege van subrogatie, de voorkeur te geven in de bij de wet aangeduide gevallen.
III. Van den bewaarder der in beslaq genomene onroerende c/oederen.
§ 84. De partij, tegen welke de inbeslagneming gedaan is, zal, volgens art. 506, gedurende dezelve in het bezit blijven van de in beslag genomene en niet verhuurde of verpachte onroerende goederen. De regtbank zal echter, op het met redenen bekleede verzoek van eenen of meer schuldeischers, eenen anderen bewaarder mogen benoemen.
144
»Bij de wet is niet bepaald,quot; zegt v. d. honert 3), »of dit verzoek bij verzoekschrift, even als in het geval bij het derde lid van art. 431 vermeld4), of op eene andere wijze moet worden gedaan. Daar intus-schen de aard der zaak en de billijkheid schijnen te vorderen, dat de partij, tegen welke het beslag gedaan is, daarop in hare belangen worde gehoord, zoo meent men te mogen aannemen, dat dit verzoek bij dacj-vaarding zal moeten worden gedaan/'Dien ten gevolge heeft deze schrijver, in formulier n. 179, den vorm opgegeven van een request, om eene partij, tegen welke eene inbeslagneming van onroerende goederen is gedaan, op eenen korteren termijn te mogen dagvaarden, tot het zien benoemen van eenen anderen bewaarder, en in formulier n. 180 dien van eene dagvaarding van eene partij, tegen welke zoodanige inbeslagneming is gedaan, tot het zien benoemen van eenen anderen bewaarder. Soortgelijke wijze van procederen was door denzelfden auteur voorgedragen, omtrent de aanstelling van eenen persoon tot het bebouwen en inzamelen van vruchten, in art. 451 vermeld, en wij hebben bij die
') Art. 558 B. W. :) V. n. honert, Formulierb., bi. 494. ') Formulierb.. bl. 4G1. 4) Zou men hier niet art. 451 moeten lezen .'
gelegenheid 1) deze leer bestreden. Ook hier kunnen wij ons niet daarmede vereenigen. Wij gelooven, dat, waai' de wet van een verzool; spreekt, zulks bij een verzoekschrift behoort te geschieden, en niet bij dagvaarding; terwijl een verzoehschrifl hij dagvaarding eenc contradictio in adjecto zou bevatten. Vindt de regter noodig de partij, tegen welke het beslag gedaan is, in hare belangen omtrent dit verzoek te hooren, (de wet schrijft dit hier niet uitdrukkelijk voor), zoo kan hij de oproeping bevelen 2).
De werkzaamheden van den bewaarder eindigen op den dag van de overschrijving van het vonnis van toewijzing. Ofschoon toch deze slotwoorden van art. 506 moer dadelijk slaan op den bewaarder, die door de regtbank benoemd is, zoo zien wij echter geene reden, waarom ditzelfde niet op den gewonen bewaarder, namelijk den geëxecuteerde, van toepassing zou zijn. »Ook de werkzaamheden van den bewaarder,quot;' werd in de memorie van toelichting gezegd, »behooren niet te eindigen, vóór dat de kooper den eigendom verkrijgt van het door hem gekochte goed, en dus zelf daarvoor zorg kan dragenquot; s)
De geregtelijke bewaarder moet voor het behoud der in beslag genomene zaken de zorg dragen van een' goed huisvader (art. 1776, al 2, B. W.). Hij zal geen hout mogen hakken of eenige vermindering van waarde aan het goed mogen toebrengen, op straf van vergoeding van schaden en interessen, tot welker betaling hij zelfs bij lijfsdwang kan worden gedwongen (art. 5U6 W. v. B. R.)4).
De verpligting van den inbeslagnemer bestaat in het betalen van het bij de wet bepaalde loon aan den bewaarder (art. 1776, al 4, B. W.), welk loon bij art. 60 van het. Tarief is vastgesteld..
IV. Van den schuldeischer, die het beding heeft gemaal;! , hij art. 1223 It. W. vermeld.
§ 85. Bij art. 1223 B. W. is aan den eersten hypothekairen schuldeischer vergund, bij het vestigen der hypotheek uitdrukkelijk te bedingen, dat, bij gebreke van behoorlijke voldoening der hoofdsom of van de betaling der verschuldigde renten, hij onherroepelijk zal gemagtigd zijn, het verbonden perceel in het openbaar te doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst, zoo wel de hoofdsom als de renten en kosten te verhalen. Dit beding moet in de openbare registers worden aangeteekend. Wanneer nu een stuk onroerend goed in beslag is genomen, op hetwelk eene hypotheek met gemeld beding gevestigd is, wil de wetgever, dat
l) BI. 102.
^ Dus ook vernede, op art. 506, noot C, 2; be pikïo, If, 2, b!. 653.
3) V. d. iionert , Hdb., § 506. 4) Verg. art. 454.
Oudemak, Burg. Eefftso. 4o druk, 11. 10
-145
art. 508 , 511, 512.
deze schuldeischer den openbaren verkoop buiten executorialen vorm, in gevolge het gemaakte geding, zal kunnen doen plaats hebben, doch tevens, dat aan den executant hiervan kennis worde gegeven, ten einde hij in de gelegenheid zij, bij dien verkoop voor zijne belangen te zorgen1).
De executant moet derhalve het door hem gedaan beslag, uiterlijk binnen vier (vrije) dagen na de overschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming in de registers van den bewaarder der hypotheken, aan den schuldeischer, die dit beding gemaakt heeft, doenbeteekenen 2), aan de door dezen op de registers van hypotheken gekozene 3) woonplaats (art. 508).
Indien deze hypothekaire schuldeischer bevoegd is om van dit hem toegekend regt gebruik te maken, d. i. indien de schuld opvorderbaar is of er wanbetaling bestaat met opzigt tot de interessen4), en indien hij tevens daartoe geneigd is, dan is hij verpligt zulks, binnen veertien dagen na de zoo even gemelde beteekening van het beslag, kenbaar te maken aan den procureur van den executant, met opgave van den termijn, binnen welken hij, n.1. de schuldeischer, tot den verkoop zal overgaan. 5). Dit ook aan den executant zeiven te beteekenen is niet voorgeschreven en ook niet noodig, daar de procureur voor dezen in regten optreedtG). Bij gebreke van deze kennisgeving is de executant bevoegd om (na dien termijn) met de executie voort te gaan (art. 511). Het gevolg van het verzuim om de beteekening binnen veertien dagen te doen is geenszins dat de hypotheekhouder van zijn regt van verkoop is verstoken; de wet bepaalt dit niet, terwijl zij in het volgend art. 512 deze straf tegen den executant bedreigt. Hij is echter dan verpligt de kosten te vergoeden, welke de executant, na dien termijn, tot voortzetting der executie mogt gemaakt hebben, hetgeen niet alleen uit al-gemeene beginselen van regten moet worden aangenomen, maar ook de bedoeling des wetgevers is, zooals uit de tegenwoordige redactie van het art. met het vroegere ontwerp blij kt 7j. Indien de bedoelde schuldeischer
') V. ü. honert, Hdb., § Bl^, bl. 523.
■) Formulier, n. 162: Beteekening van eerte inbeslagneming van onroerend goed aan den schuldeischer, die het geding heeft gemaakt bij art. -1223 B: W. vermeld.
3) A.rt. 1231 , n. 1 , B. W.
4) Art 509 W. v. B. R., art. 1223 B. W. — Verg. de beraadslagingen bij v. d. honert, Hdb., § 512, bl. 523 v.
5) Formulier, n. 163: Akte, bij welke aan den executant wordt kennis gegeven, dat de schuldeischer gebruik wil maken van zijn regt tot verkoop.
6) Heemskerk, bl. 235.
') V. d. honert, Hdb., bl. 523. — Dus oordeelde ook het prov.-geregts-hof van Gelderland d. 29 Sept. 1847 (Weekbl. v. h. R., n. 880, R. Bijbl., IX. bl. 772). Zie ook vonnis der arrond.-regtbank te Arnhem van den 4 Julij 1848 {W eekbl. v. h R., n. 902).
146
ART. 509, 512.
dezen termijn, welke, volgens art. 509, niet korter dan dertig dagen kan zijn, behalve wanneer de verkoop reeds vóór de inbeslagneming was begonnen, (naar het oordeel van den executant,) te lang beeft gesteld, of ook indien de scbuldeischer in gebreke blijft om binnen den door hem gestelden termijn tot den verkoop over te gaan, kan de executant hem in regten oproepen '), ten einde door den regter een termijn worde bepaald, binnen welken hij zal verpligt zijn tot den verkoop over te gaan, en na verloop van welken termijn de hypothekaire scbuldeischer, indien hij in gebreke blijft dien verkoop ie doen plaats hebben, van zijn regt daartoe zal verstoken zijn, en de executant bevoegd zal zijn om met de executie voort te gaan (art. 512).
De wetgever bezigt in art. 512 het woord regter, terwijl in art. 506 voor de benoeming van eenen anderen bewaarder de regliank was aangeduid. In dit laatste geval wordt een verzoek, in het eerstgemelde eene oproeping voorgeschreven. Wanneer derhalve deze bepaling van den termijn grooten spoed vereischt, belet niets, dat de zaak, overeenkomstig art. 289, bij wijze van kort geding voor den president worde gebragt, of bij dagvaarding op korten termijn worde behandeld 2).
§ 86. De verkoop van het verbonden perceel, door den meergemelden hypothekairen schuldeischer, krachtens hel gemaakt beding, moet plaats hebben in het openhaal', volgens plaatselijke gebruiken en ten overslaan van eenen openbaren ambtenaar. Bovendien moet deze schuldeischer den dag van den verkoop ten minste dertig dagen vóór de toewijzing aan den executant doen bel eekenen 3), ten ware met den verkoop reeds vóór de inbeslagneming een aanvang was gemaakt (art. 509 W. v. B. B., art. 1223, 1255 B. W.). Tegen het verzuim der beteekening in het 2de lid van art. 509 voorgeschreven is echter geene straf bepaald, zooals in art. 511 en 512 het verlies van het regt tot verkoop, of dat de executie kan voortgaan, aan het nalaten van die voorschriften is verbonden. Men kan dus den verkoop niet als nietig beschouwen, wanneer deze straf niet in de wet is bedreigd. Het niet nakomen dezer formaliteit kan alleen den verkooper bloot stellen aan schadevergoeding, indien de executant bewijzen kan hierdoor benadeeld te zijn, terwijl het ook aanleiding zou kunnen geven, volgens art. 533, tol eene vordering, dat die formaliteit nog worde vervuld4). De wetgever bepaalt in dat art. 509,
J) Formulier, n. 164: Oproeping van eenen hypothekairen schuldeischer tot het hooren bepalen van eenen termijn voor den verkoop.
-) Verg. v. d. honk ut , Formulierb., bl. 474 v. — Anders vernkde, op art. 512. noot 2.
^ Formulier, n. 165: Beteekening van den dag van verkoop door eenen hypothekairen schuldeischer aan den executant.
•') Dus de arrond.-regtbank te Tiol den 29 Maart 1872, en de H. Raad den
10*
■147
art. 509 . 510.
dat de beteekeuing zal geschieden aan den executant \ terwijl hij die in het naastvolgende artikel aan de door dmselven gekosene woonplaats, en in art. 511 aan den procureur van den executant, wil gedaan hebben. Uit art. 504, n. 4, blijkt, dat door den executant woonplaats bij eenen procureur moot worden gekozen, aan welke gekozene woonplaats, volgens art. 81, al. 2, B. W., alle beteekeningen kunnen geschieden. Deze verschillende uitdrukking dient al/.oo om hetzelfde te kennen te geven 1). Doch eene zoodanige verwisseling van woorden voor hetzelfde denkbeeld schijnt ons, zoo lofwaardig die is in een werk van welsprekendheid, even zeer af te keuren in de wetgeving, als kunnende tot duisterheid en onzekerheid aanleiding geven, welke de wetgever zoo veel mogelijk moet trachten te vermijden.
De bedoelde schuldeischer is verder gehouden om de opbrengst van het verkochte voorwerp, nadat hij de hem verschuldigde som, voor welke hij in dezen zijn regt uitoefent, met de interessen en kosten daarvan zal hebben afgetrokken, over te brengen ter grifüe van de regtbank, onder welker gebied het beslag gelegd is. Van deze overbrenging moet door hem aan den executant worden kennis gegeven 2) aan de door hem gekozene woonplaats, en zulks binnen vier dagen (art. 510). Van wau-neer deze termijn begint Ie rekenen, wordt niet uitdrukkelijk in de wet bepaald. V. d. honert 3) is van oordeel, dat deze eenen aanvang neemt van den dag des verkoops, omdat voor den dag van de overbrenging ter griffie geen termijn is bepaald. Ons komt het daarentegen meer waarschijnlijk voor, dat de bedoeling des wetgevers is, die kennisgeving binnen vier dagen na de overbrenging te doen plaats hebben, daar toch die betaling van den koopschat niet altoos binnen vier dagen na den verkoop zal geschied zijn; terwijl ook, indien die overbrenging altijd binnen vier dagen na den verkoop moet geschieden, de kennisgeving overbodig zou kunnen geacht worden4). Beter kunnen wij ons vereenigen met hetgeen die schrijver, t. a. pl. zegt, dat, daar de wet evenmin bepaald heeft, hoe le handelen, indien de schuldeischer aan deze verpligting niet voldoet, de executant hem op de gewone wijze zal kunnen oproe-
21 Nov. 1873. overeenkomstig de conelusiën van den Adv. Gen. smtts. — Anders in deze zelfde zaak het prov. gcregtshof v. Gelderland den 11 Deo. 1872 (R. Bijblad 1874 bi. 13 en v; Weekbl. n. 3602).
') quot;Vernede, op art. 509, noot B, 2.
■) Formulier, n. 166: Kennisgeving van den hypothekairen schuldeischer aan den executant, dat de opbrengst van het verkochte ter griffie is overgebragt. Formulierb., bl. 481.
4) Vernede, op art. 510, noot. 3; dorhout mees, Over de regtskracht van het beding volgens art. 1223 lid 2 Burg. Wetb. (Utr. 1856) bl. 45 v.
148
art. 510.
pen tot doen van rekening en verantwoording en om het overschot van de opbrengst ter griffie over te brengen.
Bij de behandeling van velschillende moeijelijkheden, tot welke art. 510 aanleiding heeft gegeven, meeneu wij het beginsel op den voorgrond te moeten stellen, dat liet Wetboek van Burgerlijke Begtsvordering niet strekt om de regteu der burgers te bepalen, maar slechts om de wijze voor te schrijven, op welke zij die kunnen doen gelden, en dus bij de voorschriften van dit Welhoek geene wijziging van liet Burgerlijk Wetboek mag worden aangenomen, zoo die niet duidelijk en uitdrukkelijk daarin gelegen is. De bedoeling van art. 510 en de onmiddellijk vooral-gaande en volgende is dan ook, gelijk de pinto r) aanmerkt, alleen om de region van den schuldeischer gemagligde in overeenstemming te brengen met de voorschriften op de executie, en niet om van de alge-nieene regelen omtrent hel regt van hypotheek en zuivering af te wijken. Deze schuldeischer betaalt dus wel zich zeiven uil de opbrengst van het verkochte, maar de kosten der uitwinning, welke volgens art. 1195, n. 1, B. W. bevoorregt zijn zelfs boven hypotheek, moeten eerst door hem voldaan worden Dat de hypolhekaire schuldeischer bevoorregt zou zijn boven de kosten van uitwinning, en hier dus eene uilzondering zou bestaan op art. 1105 B. W., zoo als sommigen beweren1), is eene stelling, welke niet door de uitdrukkelijke bepaling van art. 510 wordt bevestigd, en uil de strekking van dit art. niet mag aangenomen worden. Eveneens kan ik mij niet vereenigen met diegenen, welke uit dit art. afleiden, dat de kooper, wanneer hij aan den hypothekairen schuldeischer betaald heeft, geregligd zou zijn dadelijk de doorhaling van alle hypotheken, die op het goed gevestigd zijn, Ie vorderen. Men zegt wel, dal de kooper in dit bijzonder geval de kooppenningen niet onder zich mag houden, en hel dus billijk en regtvaardig is, dat hem het goed vrij en onbelast geleverd worde; dal het gezamenlijk onderpand der scliuldeischers in geld veranderd is, en dat bij de ontvangst dezei'gelden het zakelijk regt moei te niet gaan2). Doch alle deze redeneringen regt-vaardigen niet de uitzondering, welke men hier wil maken, op de al-gemeene regelen voor hel te niet gaan der hypotheken, in art. 1'253 B. W. bepaaldelijk (limitatief) gegeven, en volgens welke de andere hy-
) Van puttkammer, Advies over de voorgestelde vraag: hoe kan, zonder gevaar, geld op hypotheek worden geplaatst!' (Leeuw. 1845), bl. 13—18; v D. kemp. Specimen ad art. 1223 Cod. Neerl. (L. B. 1855) bl. 30.
) De i.angf,, bl. 138 v.; van puttkammer, bl. 62-—70.
art. 513.
potheken hier eerst ie niet gaan door de geregtelijke rangregeling, op de wijze bij art. 551 v. W. v. B. R. voorgeschreven
V. Van hel geval, wanneer meer schuldeischers den verhoop eischen van dezelfde fjoederen.
§ 87. 15ijaldieti meer schuldeischers den verkoop derzelfde onroerende goederen eischen, heeft de toeschatting plaats op de vervolging van den-gene, welke het eerst hel proces-verbaal van beslag, overeenkomstig het voorschrift van art. 505, heeft doen overschrijven, terwijl de overige beslagleggers verpligt zijn op te houden met hunne vervolging (art. 513, al. i). Wij hebben reeds boven aangemerkt, dat deze eene dei-redenen is, waarom bij die overschrijving niet slechts het jaar, de maand en de dag, maar ook het uur worden aangeteekend. Uit de woorden: welke het eerst het proces-verbaal van inbeslagneming heeft doen overschrijven, is af te leiden, dat alle inbeslagnemingen moeten worden overgeschreven, en de bewaarder dei' hypotheken niet de overschrijving van eene tweede of latere inbeslagneming kan of moet weigeren, gelijk bij art. G79 C. de Pr. G. was voorgeschreven, hoedanige bepaling dan ook in ons Wetboek niet voorkomt 1). Ook is deze latere overschrijving niet geheel doelloos. Immers de regtbank kan (volgens art. 513, al. 2), bij wege van subrogatie, d. i. indeplaatsstelling in de regten van den eersten beslaglegger, de voorkeur geven aan eenen schuldeischer, welke later het beslag gelegd heeft, of liever later het heeft doen overschrijven, en wel in de volgende gevallen;
1. Indien er arglist plaats heeft van den schuldeischer, die het eerst beslag gelegd heeft (d. i. het eerst het proces-verbaal van inbeslagneming heeft doen overschrijven), of er zamenspanning bestaat van dezen met de partij, tegen welke het beslag gedaan is 2).
2. Indien de eerste beslaglegger verwaarloost het in acht nemen van
-) Dit is ook het gevoelen van de martini, bl. 1451, noot b\ vernede, op art. 505, noot A, 3; v. d. iionert, Formulierb., bl. 483.
) «Er bestaat arglist van de zijde van een' vroegeren beslaglegger,quot; zegt de martini, t. a. pl., «wanneer deze geen wezenlijke schuldeischer is, en wanneer hij het beslag heeft gelegd, om de regten van andere wettige schuldeischers te vernietigen. — Er bestaat zamenspanning tusschen den schuldenaar en een' der beslagleggers, wanneer deze te kwader trouw de aangevan-gene procedure niet voortzet, of op eene zoodanige wijze procedeert, dat dezelve de nietigheid van het beslag zal ten gevolge hebben.quot;
art. 513—515.
eenige formaliteiten voor de uitwinning bij de wet voorgeschreven, of indien hij de voorgeschrevene termijnen (b. v. die in art. 516, laatste al., art. 521,) heeft laten verloopen, zonder de daden te doen van vervolging.
üit tusschen opkomend geschil wordt hij akte van procureur tot procureur aangebragt,1); het zal sumrnierlijk worden behandeld. In geval de subrogatie gevorderd wordt uit hoofde van arglist of zamenspanning, kan de schuldeischer tot schadevergoeding worden veroordeeld.
Het beroep van het, op dit incident gewezen vonnis is niet meer ontvankelijk na verloop van acht dagen sedert de uitspraak.
Diegene, in wiens plaats een latere beslaglegger bij dat vonnis is gesubrogeerd, is gehouden de stukken aan laatstgemelden tegen recief over te geven. Eerst na de toewijzing van den verkoop worden hem zijne kosten betaald, welke hij wettiglijk gemaakt heelt. Door de bijvoeging van de woorden : wettiglijk f/cmaaktc (welke in de vroegere redactie niet gevonden werden), is het duidelijk, dut de noodelooze kosten hem niet worden vergoed.
VI. Van de bekendmakingen van den verkoop.
§ 88. De verkoop moet vooraf behoorlijk ter kennis van het publiek worden gebragt, ten einde bypolhekaire scbuldeischers te waarschuwen, diegene, welke van deze goederen gading maken, te onderrigten en de mededinging te bevorderen.
Na een tijdsverloop van ten minste twintig dagen na de overschrijving van hot proces-verbaal van beslag, moet openlijk, bij gedrukte biljetten, worden bekend gemaakt, dat de verkoop der in beslag geno-mene goederen aan den meestbiedende (indien er geen hooger afmijnende zich opdoet), of hoogst afmijnende2), zal plaats hebben (art. 514). Deze aanslagbiljetten3) moeten, ten einde de belanghebbenden behoorlijk in te lichten, inhouden (art. 515);
1. De plaats, den dag en hel uur, waarop de verkoop en toewijzing zullen plaats hebben;
2. Den aard der te verkoopen goederen (b. v. een huis, een ?luk bouwland), derzelver ligging en omschrijving, volgens de kadastrale indeeling, en derzelver grootte zoo veel mogelijk, indien het landelijke goederen zijn;
151
') Formulier, n. 167; Akte waarbij eeve vordering lot subrogatie van eenen tateren beslaglegger tvordt aangebragt.
■) Verg. art. 523; de martini, bl. 1452, noot A, 3.
) Formulier, n. 168: Aanslagbiljet, houdende aankondiging ran dev. verkoop van in beslag genomen goed.
art. 515, 516.
3. De begrooling der opkomsten, volgens den grondslag van het register der grondbelasting; het bedrag der huren, zoo hetzelve bekend is, hetwelk natuurlijk niet het geval is, wanneer de geëxecuteerde het in beslag genomen goed zelf heeft gebruikt;
4. De vermelding van den voornaam, den naam en de woonplaats van den executant en van den persoon, tegen wien het beslag gedaan is;
5. De lasten, waarmede het vaste goed mogt zijn bezwaard ten dage der overschrijving van hel pioces-verbaal van beslag. In de vroegere redactie werd gelezen: hul bedrag der lasten, hetgeen veranderd werd op het verlangen eener afdeeling der Staten-generaal, omdat er ook personele lasten waren, van welke geen bedrag kon worden opgegeven, b. v. van onderhoud enz. 1).
Wat de hypotheken betreft, met welke het goed is bezwaard, de executant is verpligt zich door den bewaarder der hypotheken een extract te doen afgeven van alle bestaande inschrijvingen op de in beslag ge-nomene goederen, op het tijdstip der overschrijving van het beslag1), en dit ter griffie van de regtbank, voor welke de verkoop geschieden zal, d. i. van het arrondissement, in hetwelk het goed gelegen is2), neder te leggen (art. 516, al. 1).
6. Eenen inzet, welken de executant gehouden is te doen, en welke de plaats vervangt van het eerste bod.
Omtrent de beteekening van de woorden; woonplaats van den executant, in art. 515, n. 4, denken niet alle gelijk. Men heeft gemeend, dat door deze moet worden verstaan de woonplaats, welke hij als executant bezit, en die, volgens art. 502, noodwendig door hem, reeds bij de eerste daden van inbeslagneming, is gekozen in de plaats, waar de regtbank, die van de zaak moet kennis nemen, zitting houdt. Deze meening grondt zich daarop, dat bij art. 539 is voorgeschreven de beteekening van een afschrift van het verzoekschrift tot opvordering van eigendom aan den executant te zijner woonplaats, bij de aangeslagen bekendmakingen gekozen 1j.
Van dit gevoelen verschilt de martini 5), welke hier door woonplaats de werkelijke of gewone woonplaats van deu executant wil verstaan hebben. De schrijver voert aan; vooreerst, dat, waar de wetgever geen onderscheid maakt, niet van het algemeene regt mag worden afgeweken; voorts, dat er geene reden of noodzakelijkheid bestaat, om bij de aanslagbiljetten de gekozene woonplaats van den executant te doen kennen, omdat deze moet worden opgegeven door den hypotheekbewaarder, bij
152
3) Zie art. 495. 5) Bl. ■1557, noot k. |
') V. n. iionert , Hdi., § 527.
2) Verg. art 505, al. 4 en 5.
art. 515, 517.
het proces-verbaal is vermeld, en bij een' procureur moet zijn, zoodat er een genoegzame waarborg bestaat voor hem, die in verzet wil komen, de gekozene woonplaats te kunnen weten. Dit is (naar des schrijvers oordeel) niet het geval met des executants werkelijke woonplaats. Het kan hoogst belangrijk zijn, zegt hij, deze te kennen, ten einde met zekerheid den persoon te weten, die executeert.
Naar ons oordeel heelt de wetgever door het woord woonplaats, zoo vaak hij het alleen, zonder bijvoeging van iets anders, als vereischte eener akte voorschrijft, de werkelijke of (jcwnne woonplaats bedoeld. Zie b. v. art. 5, 521, 565, 570, 606, 675, 681 W. v. 15. R. Is de vermelding der gekozene woonplaats voorgeschreven, zoo heelt de wetgever het uitdrukkelijk bepaald. Zie b. v. art. 565 , 570 , 606, in welke, behalve de vermelding der woonplaats, ook nog die van de keus van woonplaats is voorgeschreven. In art. 515, n. 4. kan het woord woon-plaats derhalve ook niet dan gedwongen van de gekozene woonplaats worden verstaan. Intusschen heeft art. 539 bepaald, dal de daar bedoelde beteekening zal geschieden aan den execnlanl te zijner woonplaats, bij de aanijeslagene bekendmakingen gekozen. Wil men dus het voorschrift van dit art. niet geheel nutteloos maken. zoo zal men moeten aannemen, dat bij de aanslagbiljetten ook de gekozene woonplaats van den executant moet worden vermeld1). Men heeft trachten te betoogen, dat deze keus van woonplaats niet verpligtend maar facultatief is, zoodat derden aan deze woonplaats kunnen beteekenen indien zoodanige woonplaats gekozen is 2). De schrijver verstaat daartoe hel woord gekozen in art. 539 in den zin van aangewezen, hetwelk echter geheel in strijd schijnt te zijn met de beteekenis aan dit woord bij art. 81 B. W. gegeven, en in welke de wetgever het overal bezigt.
De aanslag of aanplakking dezer biljetten of aankondigingen wordt gedaan (art. 517);
1. Buiten aan het huis van den schuldenaar, en indien gebouwen in beslag zijn genomen, buiten aan deze. Indien de schuldenaar geene bekende woonplaats heeft, kan natuurlijk dit voorschrift der aanplakkinsr aan liet huis niet worden nagekomen en vervalt het dus 3),
2. Op plaatsen, welke bestemd zijn tot openbare aanplakking in de gemeente, waar de persoon, tegen wien het beslag gedaan is, woon-
153
De pixto, II, 2, bl. 653 v.; vernede, op art. 513, noot E, 2, welke laatste echter zegt, niet in te zien, waarom deze beteekening niet aan de werkelijke woonplaats zou kunnen geschieden , en waarom alzoo ook de gekozene woonplaats bij de aanslagbiljetten zou moeten vermeld worden.
quot;) Opmerk en Meded. 11, bl. 307—314.
) De martini, bl. 1454, noot p, 2; vernede, op art. 517, noot B; de pinto, II, 2, bl. 594.
achtig is; in de plaats, waar de goederen gelegen zijn, en in die, waar de regtbank zitting houdt, voor welke de verkoop wordt voortgezet.
3. Aan het gebouw en in de gehoorzaal van de regtbank, welke de toewijzing doen moet, »Er bestaat,quot; werd bij de memorie van toelichting gezegd, sgeene gegronde reden, waarom de aanplakking juist aan de deur1) zou behooren te geschieden; het is genoeg zoo deze op eene bekwame plaats aan hel gehonw geschiedt, waar de biljetten voor ieder zigtbaar zijnquot; 2).
Een exemplaar van het gedrukte aanslagbiljet moet worden overgelegd ter griffie van de regtbank, voor welke de verkoop wordt voortgezet, om te dienen bij de toewijzing (art. 517 op het einde). Voorts moet een exemplaar worden beteekend 3) aan den persoon, tegen wien het beslag is gedaan, en aan iederen ingeschreven schuldeischer aan de woonplaats bij de inschrijving gekozen (art. 516, al. 2).
Van het aanslaan der biljetten zal moeten blijken bij eene akte4), bij welke de deurwaarder verklaart, dat de aanplakking is geschied op de plaatsen bij de wet voorgeschreven, zonder die plaatsen een voor een op te noemen. Een exemplaar van het biljet zal aan deze akte vastgehecht worden (art. 518).
Ten einde, in het belang van beide partijen, meerdere publiciteit aan den verkoop te geven 5), moeten, indien het in beslag genomen goed, volgens de kohieren der grondbelasting, een inkomen van / 250—00 of meer oplevert, de biljetten, ten minste veertien dagen na de dagtee-kening der zoo even gemelde akte, op nieuw worden aangeplakt op de plaatsen bij art. 517 vermeld, van welke tweede aanplakking op dezelfde wijze door eene akte moet blijken. Indien het inkomen minder dan f 250—00 bedraagt, zal deze nieuwe aanplakking geene plaats hebben (art. 519).
§ 89. Bovendien wil art. 521, dat de verkoop zal worden aangekondigd in een der dagbladen van de gemeente, binnen welke de verkoop zal geschieden, en, indien er in die gemeente geen zoodanig dagblad bestaat, in dat eener naburige gemeente. Deze bekendmaking moet geschieden binnen acht dagen na de tweede aanplakking der biljetten, zoo die heeft plaats gehad, of anderzins na de eerste aanplakking, en in geval van gerezene geschillen, zoo als ter vervolging van welke der schuldeischers de toeschatting zal plaats hebben (art. 513), of over de veilconditiën (art. 520), binnen acht dagen na de beslissing.
154
') Dit was bij art. 684 C. de Pr. C. voorgeschreven.
) V. d. honert, Hdb., § 517, bl. 529.
) Formulier, n. 169: Beteekening van het aanslagbiljet.
) Formulier, n. 170: Akte, welke doet blijken van het aanslaan der biljetten.
) V. d. honert, Hdb., § 519.
Deze woorden: va de beslissing, vat v. d. honert ^, althans in het geval van geschil over de veilconditiën, op vau de beslissing der regt-bank, zoodat aan deze, niettegenstaande hooger beroep, reeds dadelijk gevolg zal mogen worden gegeven. Daar echter deze beslissing invloed kan hebben op de bekendmaking, waarom dan ook de wetgever bepaald heeft, dat die eerst moet worden afgewacht, alvorens die bekendmaking geschiedt, zoo komt het ons voor, dat zij eerst definitief moet zijn, en alzoo, indien er hoogèr beroep ingesteld is, kracht van gewijsde moet hebben bekomen, eer die aankondiging in de dagbladen plaats hebbe 1).
Deze bekendmaking moet inhouden:
1. Vermelding van den voornaam, den naam en de (werkelijke) woonplaats van den executant en van den persoon, tegen wien het beslag gedaan is;
2. Den aard der te verkoopen goederen, hunne ligging, naar aanleiding der kadastrale indeeling, en de grootte zoo veel mogelijk, indien het landelijke goederen zijn;
3. De plaats, den dag en het uur, waar en wanneer de toewijzing zal plaats hebben 2).
Indien er twee aanplakkingen der biljetten hebben plaats gehad, moet ook de bekendmaking tweemalen, van acht tot acht dagen, in het dagblad geplaatst worden. Ié er slechts ééne aanplakking geschied, dewijl namelijk het iu beslag genomen goed, volgens de kohieren der grondbelasting, geen inkomen van f 250—00 oplevert (art. 519), zoo wordt ook slechts ééue bekendmaking in de nieuwspapieren vereischt.
VII. Van de veilconditiën.
§ 90. De voorwaarden, onder welke het in het beslag genomen onroerend goed te koop zal worden aangeboden, of de zoogenaamde veilconditiën, moeten door den executant ter griffie der regtbank, voor welke de verkoop wordt vervolgd, nedergelegd worden op den dag van het aanslaan der eerste biljetten (art. 516, al. 3), ten einde, gelijk de Regering aanvoerde, de gegadigden dadelijk na dat aanslaan zich met de conditiën kunnen bekend maken3). Deze voorwaarden verschillen natuurlijk in iedere bijzondere zaak, en het is ons derhalve minder geschikt voorgekomen daarvan een formulier op te geven 4).
Alle geschillen over de veilconditiën moeten, binnen acht dagen nadat
155
) Dus ook de pinto, II, 2, bi. 655; vernede, op art. 521, noot A, 2;
sohüller, op art. 521. 3) Verg. art. 515, 553 W. v. B. R.
) V. d. honert, Hdb., bl. 528.
) Verg. intusschen omtrent doze pigeau, II, p, 238 s.: v. d. honert, Formulierb., bl. 497 v.
akt. 516, 520.
deze ter griffie zijn nedergelegd, op de teregtzitting worden gebragt, op straf van vervalling (art. 520, al. 1).
In welken vorm, d. i. bij hoedanige akte, dit geschil op de teregtzitting moet worden gebragt, is bij de wet niet uitdrukkelijk bepaald. V. n. honert oordeelt, dat de geschillen over de veilconditiën moeten worden aangemerkt als oen tusschen opkomend geschil en derhalve, even als de vordering tot subrogatie (art. 513, al. 3), bij akte van procureur tot procureur moeten worden aangebragt. De schrijver stelt dien ten gevolge eene akte voor, bij welke men begint met de aanstelling van eenen procureur, en voorts den procureur van den executant oproept ter teregtzitting, tot beslissing van het geschil1).
Wanneer het geschil over de veilconditiën ontstaat tusschen partijen, welke beide reeds eenen procureur in de zaak hebben, gelooven wij, dat het, even als bij de vordering lol subrogatie (art. 513) is bepaald, wel gevoegelijk bij eene akte van procureur tot procureur op de teregtzitting kan worden gebragt. Doch wij kunnen ons minder met de leer van v. n. honekï vereenigen, wanneer het geschil wordt aangevangen door eene partij, die nog geenen procureur in lila heeft (zoo als deze schrijver in formulier n. 193 heeft gesteld), en bet komt ons vreemd voor. dat deze het geding zal aanvangen bij eene oproeping, in voege door v. u. honert is opgegeven. — Bij gebreke van uitdrukkelijk voorschrift dei' wet te dezer plaatse zoude, naar ons oordeel, de zaak alsdan bij gewone dagvaarding, waarmede toch iedere regtsingang aanvangt (art. 1), kunnen worden begonnen, waarbij de executant tegen eene teregtzitting binnen acht dagen na het nederleggen der veilconditiën wordt opgeroepen (art. 520), en welke aan de gekozene woonplaats bij den procureur kan worden gedaan (art. 81 B. W.). Dat deze ook de bedoeling des wetgevers geweest zij, wordt niet weinig daardoor waarschijnlijk, dewijl aan het voorstel eener afdeeling der Staten-generaal, om in het art. te voegen de woorden: bij eene akle van procureur lol procureur, geen gevolg is gegeven, hoewel de slotbepaling van art. 520. te gelijker tijd door die afdeeling verlangd, werd opgenomen2), zoodat de Begering niet in allen qevalle zoodanige akte heeft willen voorgeschreven hebben. Voorts heeft de Begering uitdrukkelijk hare meening te kennen gegeven, dat de vordering lot vervulling van verzuimde formaliteiten (art. 533), bij akte van procureur tot procureur of bij gewone dagvaarding, zal moeten geschieden, naar mate belde partijen reeds in het geding zijn of niet 3).
156
) Formulierb., bl. 502 v. :) V. d. honert, Hdb., § 530.
') V. d. honert, Hdb. § 533, bl. 539. — Van ons gevoelen zijn ook ue
pinto, II, 2, bl. 655 v.; en vernede, op art. 520, noot 2.
art. 520 , 523.
Het geschil wordt summierlijk behandeld en beslist (art. 520).
De wetgever heeft in dit art. niets omtrent het hooger beroep vastgesteld. Het schijnt echter buiten twijfel, dat deze beslissing niet in het hoogste ressort is; ook is dit geenszins in dit art. bijgevoegd, gelijk in art. 522 geschied is. De termijn van drie maanden voor dit hooger beroep zou weinig strooken met de spoedige behandeling, welke deze geschillen vorderen, en welke de wetgever, blijkens art. 520, heeft bedoeld, en wij meenden dus vroeger, bij analogie van art. 513, al. 4, en art. 533, het er voor te mogen honden, dat het beroep binnen acht dagen na de uitspraak moet worden ingesteld. Evenwel de wet heeft het niet bepaald, en eene zoodanige uitzondering op den gewonen regel schijnt eene uitdrukkelijke wetsbepaling te vereischen, zoodat de appellant, die na dezen termijn, maar binnen drie maanden in hooger beroep komt, wel zal moeten toegelaten worden Men dient echter hierbij op te merken, dat de executant met den verkoop kan voortgaan, zoo lang geen hooger beroep is ingesteld, en dat, wanneer de verkoop op de gestelde voorwaarden geschied is, zonder dat de partij zich verder daartegen iu hooger beroep heeft verzet, hij geacht moet worden in deze berust te hebben, en dus niet rneer in hooger beroep ontvankelijk is.
VIII. Van de voorafgaande aanplaliking der Losten.
§ 91. Ten minste drie dagen vóór den aanvang van den verkoop moet een staat van kosten, namelijk van executie en toewijzing, bij art. 527 vermeld, na door den president der regtbank getaxeerd te zijn, dooide zorg van den executant worden aangeplakt in de gehoorzaal der regtbank, voor welke de verkoop vervolgd wordt (art. 523, al. 2). Deze voorafgaande bekendmaking der kosten geschiedt om twee redenen.
1. Omdat deze kosten bij voorregt uit den koopprijs moeten worden betaald (art. 527).
2. Dewijl de schuldenaar, ton wiens laste men meerdere onroerende goederen, in dezelfde inbeslagneming vervat, wil verkoopen, zich, wanneer de prijs van het verkochte toereikend is om den executant en de opposanten met de kosten te voldoen, tegen den verkoop der overige goederen op de teregtzitting mag verzetten (art. 528). Doch hoe zal hij kunnen weten, of die prijs toereikend is, wanneerde kosten onbekend zijn2)?
IX. Van hel verzuim der formaliteiten, om tot den verkoop te geraken.
i; 92. Indien de formaliteiten, om tot den verkoop te komen, bij de vorige artikelen voorgeschreven, niet mogten in acht genomen zijn,
') De pinto, II, 2, bl. 656. ■) V. u. honert, Hdb., § 523.
157
kunnen diegene, tegen wien het beslag gedaan is, of ingeschreven (hy-polhekaire) schuldeischers vorderen, dat deze formaliteiten (door den executant) vervuld worden, üeze vordering is; zooals duidelijk uit art. 533 blijkt, die tot vervulling der bij de artt. 502—521 voorgeschrevene formaliteiten, om tot den verkoop van het in beslag genomen onroerend goed te geraken, welke formaliteiten men beweert, dat niet in acht zijn genomen, üeze wetsbepaling moet dan ook tot zoodanige vordering worden beperkt, en is niet op anderen van toepassing b.v. op den eisch tot nietigverklaring en opheffing van het gelegd beslag 1). De eischer zal echter in deze vordering niet ontvankelijk zijn, indien hij dezelve niet heeft gebragt op de teregtzitting ten minste twintig dagen vóór dien, welke tot den verkoop en de toewijzing is bepaald (art. 533, al. 1). Deze laatste bepaling, namelijk omtrent de niet-ontvankelijkheid, is klaarblijkelijk door onzen wetgever aan art. 735 C. de Pr. G. ontleend. In Frankrijk was zelfs, bij een decreet van een 2 February 1811, die termijn op veertig dagen vóór de definitieve toewijzing gebragt.quot; Men dient, echter op te merken, dat het Fransche regt hier alleen op het oog had de formaliteiten, na de (toen voorgeschrevene) voorloopige toewijzing, en dat hier alzoo geene rede kon zijn van verzuimde aanplakkingen of bekendmakingen, en van al wat die voorloopige toewijzing verder voorafging. Bij ons echter, waar slechts eene definitieve toewijzing plaats heeft, en het voorschrift van art. 533 op alle formaliteiteu van toepassing is, zal door de bepaling, dat de vordering twintig dagen vóór dien tot den verkoop en de toewijzing bestemd op de teregtzitting moet worden gebragt, de bevoegdheid tot gemelde vordering soms geheel worden ontnomen. Indien toch twee aanplakkingen hebben plaats gehad, zal de tweede aanplakking eerst veertien dagen vóór den verkoop moeten geschieden (art. 521), zoodat de vordering tot vervulling dezer formaliteit nimmer twintig dagen vóór dien verkoop op de teregtzitting kan gebragt zijn, gelijk ook, wanneer de aanplakking van den getaxeerden staat vau kosten verzuimd is, welke ten minste drie dagen vóór den verkoop moet geschieden. Voorts geschiedt in geval van gerezene geschillen de bekendmaking eerst binnen acht dagen na de beslissing, en zal er derhalve ook dikwijls geen termijn van twintig dagen overblijven2), om eindelijk niet te zeggen, dat in sommige gevallen, ook wanneer er meer dan twintig dagen overblijven, echter de eerste teregtzitting, op welke de vordering kan gebragt worden, eerst na dien termijn gehoudeu wordt.
Wij hebben reeds gelegenheid gehad op te merken, dat, uit don aard der zaak en volgens de uitdrukkelijke verklaring der Regering, deze
') Zie Arrest H. Raad v. d. 5 Junij 1863 (Weekbl. n. 2493).
:) Verg. v. D. HONERT, Formulierb., bl. 509.
158
art. 533 , 534.
■vordering, wanneer beide partijeu in lila zijn (en derhalve indien deze door den persoon, tegen wien het beslag gelegd is, wordt ingesteld), op de teregtzitting kan worden gebragt, bij eene akte van procureur tot procureur, en dat anders, (namelijk indien de ingeschreveneschuld-eischers haar instellen), hiertoe eene gewone dagvaarding noodzakelijk is.
Dit geschil wordt summieiTijk beslist. Het hooger beroep van deze beslissing zal niet aangenomen worden na verloop van acht (vrije) dagen sedert de uitspraak van het vonnis (art. 533, al. 2).
Wanneer de regtbank (bij dit vonnis, of het provinciaal geregtshof in hooger beroep,) beveelt, dat eene verzuimde formaliteit zal hersteld worden, moet niet slechts deze, maar zullen ook alle formaliteiten, welke na deze hebben plaats gehad, op nieuw moeten vervuld worden. De kosten van deze herhaling vallen ten laste van dengene, die dezelve heefi veroorzaakt (art. 534^. Deze slotbepaling is bijgevoegd ten gevolge eener aanmerking der eerste afdeeling van de Staten-generaal, welke gevraagd had, of deze kosten zouden zijn ten laste van den executant, of van den deurwaarder, of van den met de vervolging belasten verdediger, en welke afdeeling het gepast had geoordeeld, dat zulks werde bepaald1). Hieruit is derhalve kennelijk de bedoeling dezer bepaling, dat die kosten zullen komen ten laste van dengenen der opgenoemde personen, welke oorzaak is van het verzuim der formaliteit.
Dat het verwaarloozen van eenige formaliteiten door den eersten beslaglegger ten gevolge kan hebben, dat de regtbank, bij wege van subrogatie, de voorkeur geeft aan eenen schuldeischer, welke later beslag gelegd heeft (art. 513, al. 2), is reeds boven gezegd.
X. Van den verhoop en de toewijzing.
§ 93. Na eenen termijn van ten minste dertig dagen na de tweede aanplakking, zoo die heeft plaats gehad (art. 519), of anders na de eerste aanplakking, zal er tot den verkoop en de toewijzing der in beslag genomene goederen worden overgegaan voor de regtbank van het arrondissement, in hetwelk deze gelegen zijn (art. 522). Deze verkoop en toewijzing geschiedt op de teregtzitting (art. 523, al. 1).
Alvorens tot den verkoop over te gaan worden de veilconditiën dooiden griffier voorgelezen (art. 528, al. 3). De verkoop geschiedt eerst bij opbod en vervolgens bij afslag 2) (art. 523, al. 1). Het bedrag der som,
159
') V. d. honert, Hdb., § 534. Verg. vernede, op art. 534, noot 2.
) De Regering zeide te venneenen, aan deze wijze van verkooping, als eenvoudig en een wezenüjk voordeel voor de verkoopers opleverende, de voorkeur te moeten geven boven die, welke van oudsher op vele plaatsen bij execu-
art. 523, 526.
waarmede men zal mogen opbieden of afslaan, zal des noods door de regtbank worden bepaald (art. 523, al. 4), ten einde namelijk voor te komen, dat zulks niet bij te geringe sommen geschiede, en de verkoop voor den regter hierdoor belagchelijk worde 1). De opbiedingen en afmijning geschieden (niet door de gadingmakenden zelve, maar) door tus-schenkomst van procureurs, bij de regtbank (voor welke de verkoop geschiedt) aangesteld, of door notaiissen, hun beroep uitoefenende binnen het arrondissement 2) dezer regtbank (art. 524, al. 1). De opbieder is niet meer verbonden, zoodra een nieuw opbod is gedaan, al ware dit laatste van onwaarde verklaard (art. 523, al. 5), namelijk wanneer dit laatste door den geëxecuteerde geschied is ( zie art. 525). Bij den afslag wordt het goed aan den eersten afmijner toegewezen. Indien op dezelfde som door meer dan een' mogt worden gemijnd, oordeelt de regtbank, wie de eerste af mijner is. Indien bij de regtbank daaromtrent twijfel bestaat, kan zij dadelijk eenen vernieuwden afslag bevelen (art. 523, al. 6 en 7).
De executant blijft, indien geen hooger opbod of afmijning plaats heeft, kooper voor den inzet (art. 526), welken hij gehouden is te doen, en bij de aanslagbiljetten te vermelden, en welke de plaats vervangt van het eerste bod (art. 515, n. 6).
Indien door den achtereenvolgenden verkoop en de toewijzing van meerdere onroerende goederen, in dezelfde inbeslagneming vervat, de prijs van het verkochte toereikende is, om den executant en de opposanten, benevens de kosten van executie en toewijzing, welke te dien einde vooraf zijn getaxeerd en bekend gemaakt (art. 523), te voldoen, zal de schuldenaar zich kunnen verzetten tegen den verkoop der overige goederen. Hij moet daartoe (door zijnen procureur) eisch doen op de teregt-zitting zelve van den verkoop, terwijl anders de verkoop ook der overige goederen van waarde is (art. 528).
§ 94 Bij den geregtelijken verkoop van onroerende goederen mogen geene koopers zijn:
4. De persoon, tegen wien hel beslat) is gedaan; de verklaring, dat hel opbod of de afmijning voor hem en te zijnen voordeele gedaan is, is van onwaarde. Ieder, welke voor hem kooper mogt zijn geworden, blijft
■160
) V. d. honert, Hdb., bl. 533.
^ Ook de kantons-notarissen van het arrondissement werden hierdoor verstaan, en alzoo toegelaten, gelijk uit de beraadslagingen over dit art. duidelijk blijkt. — Zie v. d honert, Hdb., bl. 534 v.; R. Bijblad, I,bl.219; de martini, bl. 1457, noot g. De Wet op bet Notaris-ambt (art. 3) heeft echter alleen arrondissements notaiissen erkend.
art. 525.
persoonlijk en onmiddellijk verantwoordelijk voor de schaden en interessen, tot betaling van welke hij, zelfs hij lijfsdwang, kan worden genoodzaakt (art. 525, al. i). De reden dezer wetsbepaling is niet onduidelijk. De verkoop van het goed heeft, plaats, dewijl de geëxecuteerde niet heeft betaald; hij moet dus niet worden toegelaten dien verkoop dooi1 niel-betaling en herveiling verder te vertragen ').
Geldt dit verbod ook dan, wanneer de persoon, tegen wien het beslag gelegd is, niet persoonlijk voor de schuld is verbonden, maar hij slechts wordt vervolgd als houder van hel onroerend goed'.' Voor de ontkennende beantwoording dezer vraag kan men bijbrengen, dat de reden der verbiedende bepaling in dit geval niet bestaat, daar een zoodanige geëxecuteerde geen belang heeft de toewijzing te vertragen, terwijl hij voorts met eigen fonds het goed van den persoonlijken schuldenaar betaalt, wiens schuld alzoo wordt voldaan. Aldus hebben ook sommige schrijvers en vierscharen onder de Fransche wetgeving geoordeeld terwijl anderen 3) van meening wareu, dat ook op zoodauigen persoon het, verbod van toepassing was, en hom dus die goederen niet konden worden toegewezen. Dit laatste gevoelen schijnt (ofschoon niet juist op dezelfde gronden als onder het Fransche regt, hetwelk bij deze uitwinning van onroerend goed tegen derden van andere beginselen 4) uitging,) ook hier meer aannemelijk. Volgens de memorie van toelichting toch zijn, wegens de algemeene bepaling van art. -493, overal, waar in dezen geheelen titel van den derden bezitter gesproken wordt, die woorden weggevallen 5) Wanneer dus deze de persoon is, tegen wien het beslag is gedaan, moet hel verbod van de in beslag genomene goederen te koopen ook op hem toepasselijk zijn, en moet hij geacht worden daaronder door den wetgever bedoeld te zijn. Had deze hem willen toelaten, dan had hij zich hier van de uitdrukking: schuldenaar, ofeene dergelijke, kunnen bedienen. Ook. kan men niet zeggen, dat de reden der wetsbepaling hier geheel niet den derden bezitter zou gelden; ook hij kon, volgens art. 1248 B. W., de uitwinning doen ophouden door de kwijting der ingeschrevene schuld met de renten en kosten. Daar hij dit niet gedaan heeft, beslaat ook bij hem vermoeden van onvermogen en de mogelijkheid, dat eene herveiling zal moeten plaats hebben f').
2. Personen, welke kennelijk onvermogend zijn. Diegenen, welke voor ') Verg. pigead, II, p. 142; carré, op art. 713.
2) Pigeau, II, p. 142; persil, Questions sur les privil. et hypoth., II, p. 353; het hof van Cohnar bij arrest van den 21 Januarij 1811.
Carré, op art. 713, qu. 2394, en chauveau, in de noot; bonnin, op dit art; het hof van Brussel bij arrest van den 15 April 1809.
*) Verg. bi. 136 v. 5) V. d. honert, § 493, bl. 512.
r') Van een ander gevoelen is de pinto , II. 2, bl. 660 v.
Oudeman , Burg. Reglsv.. 4o druk. II. 11
161
ART. 5'25.
rekening van zoodanige personen koopers zijn geworden, zullen daarvoor, zelfs bij lijfsdwang, aansprakelijk en verantwoordelijk zijn voor hunne eigene rekening, niettegenstaande de verklaring1), dat zij (niet voor zich zelve, maar) voor een' ander het opbod of de afmijning gedaan hebben (ari. 525, al. 2). Eene soortgelijke bepaling, strekkende om vertraging der executie en eene herveiling, zoo veel mogelijk, voor te komen, had ook het Fransche regt in art. 713 C. de Pr. C., en de Nederl. wetgever heeft de woorden: les pcrsonncs mtniremant insolvalili's, overgebragt door: personen, die kennel ijl; onvermogend zijn. Men heeft ei' dus door te verstaan zulke personen, van welke het genoeg bekend is, dat zij geen voldoend vermogen bezitten, om deze gekochte onroerende goederen te betalen. Het is echter niet noodig, dat zij verklaard zijn in slaat van kennelijk onvermogen, waarvan in het derde boek, zevenden titel (art. 882 v.quot;) gesproken wordt, en die in het Fransche regt niet bekend was. Niet alleen toch bedient de wetgever, wanneer hij de zoodanigen bedoelt, zich van de uitdrukking: die in staat van kennelijk onvermogen is verklaard, b. v. art. 4, n. 5, art. 120, al. 13, W. v. B. R.; maar ook brengt het vonnis dezer verklaring te weeg, dat zoodanig persoon het beheer zijner goederen verliest (art. 888), zoodat hij reeds van zelf niet koopen kan, en men reeds niet mag vooronderstellen, dat een procureur of notaris voor zoodanigen onbevoegde zou koopen. Eindelijk bevestigt ook de aanmerking der eerste afdeeling van de Staten-generaal op het ontwerp van art. 524, welke aanmerking tot de onderwerpelijke bepaling aanleiding schijnt gegeven te hebben 2), onze meening 3).
3. De leden der regtbank en hel openbaar ministerie, ten overstaan van welke de geregtelijke verkoop geschiedt (art. 1505 B. W.). Verg. echter v. maanf.n. Het Openbaar Ministerie I, hl. 5G, die meent dat volgens art. 525, verg. met art. 713 C. de Pr. C. het niet aan het O. M. verboden is te koopen.
De voogd mag het onroerend goed van den minderjarige koopen, onder goedkeuring der arrondissements-regtbank, op een met redenen bekleed verzoek van den voogd en met eenparig goedvinden van den toezienden voogd en de bloedverwanten of aangehuwden van den minderjarige (art. 457, in verband met art. 454 B. W.).
§ 95. De procureur of notaris, welke het hoogste bod of de eerste afmijning heeft gedaan, kan niet worden genoodzaakt zich als gevol-
') Verg. art. 524, al. 2.
2) V. ü. HONERT, Hdb., bl. 534.
■') Vernede, op art. 525, noot 3; de imnto, [1, 2, bi. GG1. — De niee-ning des wetgevers omtrent de bedoelde woorden wordt betwijfelil door de martini, bl. -1458, noot i, 3; lipman, Wb. v. B. Rv. vergel., bl. 220.
162
magtigde te wettigen, d. i. behoeft geene volmagt over te leggen. Hij is echter verpligt, binnen vierentwintig uren na de toewijzing, aan den voet van het proces-verbaal der toewijzing te verklaren, voor wien hij geboden heeft1). Bij gebreke van deze verklaring binnen den gestelden termijn te doen, zal hij gehouden worden, voor zich zeiven gekocht te hebben en als zoodanig (verpligt zijn) te voldoen aan al de lasten en gevolgen der toewijzing (art. 524, al. 2).
Het vonnis van verkoop en van toewijzing is niet 2) onderhevig aan hooger beroep (art. 522, al. 2); doch de voorziening in cassatie is legen hetzelve toegelaten, welke echter binnen ééne maand moet worden ingesteld (art. 551). De eigendom der toegewezene goederen gaat op den kooper over, uit kracht van de overschrijving van het vonnis van toe-wijzing (art. 529, al. 1); namelijk in de daartoe bestemde registers3). Deze overschrijving geeft aan den kooper geene andere regten op den eigendom, dan die welke de geëxecuteerde heeft gehad (art. 535). Deze bepaling is eene toepassing van den legtsregel: nemo plus jurk in alium Iramferre. polcsl quam ipse habet. Dien ten gevolge wordt het verkochte goed door de geregtelijke toewijzing niet van deszelfs lasten ontheven, maar gaat, met de daarop liggende bezwaren en de aan den eigendom van den verkooper verbondene voorwaarden (b. v. regt van wederin-koop, art. 155;), 1559 13. W.), over op den kooper; ja deze wordt zelfs geen eigenaar, indien naderhand blijkt, dat de verkooper den eigendom niet heeft gehad.
§ 96. De expeditie van het vonnis van toewijzing wordt niet aan den kooper uitgegeven, dan nadat hij aan den griffier het bewijs zal hebben geleverd aan de voorwaarden van den verkoop te hebben voldaan (art. 529, al. 1). Moet derhalve aan den griffier het bewijs worden vertoond, dat de kooper den koopprijs heeft betaald:' Deze vraag heeft Mr. e. j. Asser zich voorgesteldA ) en gemeend ontkennend te moeten beantwoorden. De schrijver grondt zich:
1. Op de woorden der wet, welke van de voorwaarden des verkoops spreekt, terwijl de betaling van den koopprijs niet is eene voorwaarde, maar eene verpligling, welke uit de verbindtenis zelve voortvloeit, en weggenomen zijnde dezelve doet vervallen. Dij eene tegenovergestelde meening zou (naar des schrijvers oordeel) art. 530 in strijd zijn met art. 557, daar volgens eerstgenoemd art., in geval van niet-voldoening aan de voorwaarden, tot de heme Hing en toewijzing moet worden overge-
') Formulier, n. IGG: Verklaring van den procureur of notaris, voor wien hij op onroerend goed bij executie heeft geboden.
-) Het is eene dwaling, wanneer liet tegendeel wordt geleerd door de martini, bl. 1459, noot m, 2.
3) Verg. art. 671 B. W. ••) R. Bijblad, I, bl. 209 v.
U*
art. 529 , 535.
gegaan, niet tot de vernieuwde raiijiregeling, welke echter onvermijdelijk zou wezen, indien de rangregeling de betaling moest voorafgaan. Maar deze artikelen zouden dan ook daarom strijden, dewijl de afgift der borderellen in executoiren vorm, ten beloope van den geheelen koopprijs, niet overeen te brengen zou zijn met de bepaling, dat de gebrekige kooper alleen aansprakelijk is voor het verschil lusschen den prijs, waarvoor het goed hem was toegewezen en dien van de herveiling.
'2. Op den geest der wet, als zijnde overgenomen uit art. 715 C. de Pr. C., in hetwelk, onder de woorden: les condilims de Venehère, de koopprijs niet was begrepen. — Voorts voert deze schrijver nog aan, dat door eene toestemmende beantwoording der voorgestelde vraag, twee wetsbepalingen, tegen alle regtvaardigheid en tegen den duidelyken wil des wetgevers, voor den kooper de nadeeligste gevolgen zouden kunnen hebben. Vooreerst is, volgens art. 1496 B. W., de gekochte zaak van het oogenblik van den koop voor rekening van den kooper, hij moet dus ook van dezen tijd af het genot en voordeel van het gekochte hebben, en niet behoeven te wachten tot na de rangregeling. En ten tweede zon art. 505, laatste al., in de bovengemelde vooronderstelling tea gevolge hebben, dat de kooper in het gevaar verkeerde, dat, ook na de betaling, vroeger door den geëxecuteerde verleende hypotheken het gekochte onroerend goed bezwaarden.
Hoewel dit betoog veel waarheid bevat, deelen wij echter in het gevoelen van de martini 1), welke meent, dat het alleen dan gegrond is, wanneer in de veilconditiën niets omtrent den tijd der betaling is vastgesteld; dan toch behoeft de betaling, volgens art. 1553, in verband met art. 671 B. W., niet vroeger te geschieden dan de overschrijving plaats heeft. Is echter hieromtrent iets in de veilconditiën bepaald, dan zal het bewijs aan den griffier moeten worden overgelegd, dat aan deze bepaling, als zijnde eene voorwaarde van den verkoop, is voldaan. Dit wordt versterkt door de eerste redactie van art. 530, in hetwelk vroeger, achter de woorden: voorwaarden van den verkoop, nog was gesteld, en de schuldeischers te betalen op de termijnen en op de wijze, tot welke zij regt hebben, welke woorden later zijn weggelaten, vermits de termijnen en de wijze, waarop de schuldeischers moeten worden betaald, in de voorwaarden van den verkoop behooren vermeld te worden, en het derhalve onnoodig was afzonderlijk gewag te maken van het niet-voldoen aan deze voorwaarden 2).
»Ue geëxecuteerdequot; (dus wordt in art. 529, al. 2, gelezen) «zal tot
') BI. 1495, noot o, 2. — Even zoo vernede, op art. 529, noot ^1, 2; de pinto, II, 2, bl. 662; heemskerk, bl. 521 in noot 230; memorie v. toel. tot liet Ontw, v. B. Rvord. bl. 98. :) V. d. honert, Hdb. § 530.
164
art. 529.
ontruiming van het qchuurdc kunnen genoodzaakt worden op de wijze bepaald bij art. 124.quot; Deze bepaling heeft, zoo als zij hier voorkomt, naar het algemeen gevoelen1), geenen redelijken zin, iets hetwelk anders in de wet niet mag voorondersteld worden. Indien toch de geëxe-cuteerde zelf het goed gebruikt, moet hij tot ontruiming van het verhochtr worden genoodzaakt, en in het geval, dat hij het heeft verhuurd, is voorzien bij art. 505, al. 4 Hier moet derhalve eene vergissing in de redactie der wet hebben plaats gehad, en eene andere lezing worden uitgedacht, waartoe ons het gemakkelijkst en meest overeenkomstig de bedoeling des wetgevers voorkomt, de woorden: van hel gehuurde, te verplaatsen achter het woord: wijze, en alzoo te lezen: de geëxecuteerde zal lot ontruiming kunnen genoodzaakt worden, op de wijze van hot gehuurde bepaald bij art. 124 2). Altijd blijft echter de zin dezer bepaling, door de gemelde slordigheid der redactie, onzeker, even als zulks het geval is met het boven behandelde art. 339, al. 2, in hetwelk het woord le voren tot verschillende lezingen aanleiding heeft gegeven 3).
De wetgever verwijst hier slechts naar art. 124, niet naar de beide voorafgaande artt. 122 en 123, en heeft alzoo slechts de wijze der onl-ruiming van het geëxecuteerde goed willen vaststellen, zonder eene voorafgaande veroordeeling tot ontruiming bij vonnis van den kanton-regter te vereischen. Het. overgeschreven vonnis van toewijzing, uit kracht van hetwelk de eigendom op den kooper overgaat (art. 529 al. 1), is voor hem dan ook een wettige titel, ten einde den nalatigen bezitter tot de ontruiming te noodzaken 4).
De getuigen, welke den deurwaarder in die ontruiming bijstaan, zullen, op een daartoe strekkend verzoek, dooi- den kautonregter, binnen wiens kanton het geëxecuteerd onroerend goed gelegen is, worden benoemd. Dit toch bepaalt art. 124; deze regter is tot die benoeming de
165
') Lipman, IVh. v. B. Rv. vergel., bl. 238; de martini, bl. 1460, noot /;, 2; v. d. honert, Hdb., bl. 537, noot 3; pennink, bl. 133.
) Dus heeft ook de arrond.-regtbank te 's Hertogenbosch in een vonnis van den 24 Februarij 1841 (Weekbl. v. h. li., n. 173) overwogen: »dat art. 529, hoe duister ook ten gevolge van het daarin voorkomende woord gehuurde, in verband gebragt met het algemeen in de wet opgenomen beginsel, dat de wettelijk bestaande huren van kracht blijven, zoo wel bij geregtelljken als bij willigen verkoop, geene andere strekking kan hebben, dan om de wijze te regelen, waarop de geëxecuteerde tot de ontruiming kan worden genoodzaakt.quot; Dit vonnis is bevestigd door het prov.-geregtshof v. N. Brabant d. 15 Sept. 1841 (JV. Regtspr., X, § 529).
) De kritiek is derhalve niet slechts van nut bij oude klassische schrijvers of bij fragmenten van het Roraeinsche regt, maar ook nog bij een wetboek van de negentiende eeuw I
) Troost, in Themis, XIII, bl. 611 en v.
art. 527.
meest geschikte regter, eu de wet heeft ook elders dergelijke benoeming ol' instructie opgedragen aan den regter van het kanton, binnen hetwelk de personen wonen, of de werkzaamheid moet plaats hebben, daar deze indien zij werd verrigt door de regtbank, zitting houdende in de meer verwijderde hoofdplaats van het arrondissement, kosten of tijdverlies zou veroorzaken. Zie b. v. art. 1124 B. W., art. 224, al. 2, 240, 816, al. 4, W. v. B. B.!).
De kosten van executie en toewijzing (onder welke ook de registratie-regten 2) begrepen zijn) worden bij voorregt betaald uil den koopprijs (art. 527). De Begering meende, dat het strekken zou om koopers uil te lokken, wanneer zij zeker zijn niets boven hun geloofd bod ie zullen moeten betalen; terwijl de ondervinding had geleerd, dat de vrees voor de zoo hooge kosten vele koopers afschrikte, om aan verkoopen bij executie deel te nemen. In de officiële uitgave staat; kosten van executie en toewijzing. Intusschen is bij de laatste redactie van het artikel voorgedragen en aangenomen te stellen: kosten van cxecutic-tocwijsinfi3), terwijl men in het Wetboek de vroegere redactie heelt geplaatst. Wij gelooven echter niet, dat de wil des wetgevers bij deze laatste redactie anders is geweest dan in de vroegere, zoodat nu alleen de kosten der toewijzing bij executie, niet die van de vroegere vervolging, bevoorregt zouden zijn. Immers van zoodanige bedoeling blijkt geenszins, en de analoge bepaling van art. 480, omtrent.de kosten der executie van roerende goederen, doet het tegendeel vermoeden. Maar bovendien stelt art. 1185, n. 1, B. W., ook wanneer het in art. 529 niet werd bepaald, buiten twijfel, dat alle kosten der uitwinning bevoorregt zijn op de opbreugst van hel uitgewonnen goed.
XI. Van de hei-veiling.
§ 97. Indien de kooper in gebreke blijft aan de voorwaarden van den verkoop te voldoen, zal er tot eene herveiling eu toewijzing worden overgegaan, op verzoek van ieder, die in de zaak belang heeft, b. v. den executant, de schuldeischers, die oppositie hebben gedaan tegen de afgift der kooppenningen, of anderen. Ofschoon art. 738 C. de Pr. C. niet door onzen wetgever is overgenomen, schijnt echter uit den aard der zaak het bewijs, dat niet aan de voorwaarden van den verkoop is voldaan, te moeten bestaan in eene verklaring van den griffier 'l). De som der
') 'Opmerk, en Meded., VIII, bl. 252—250. — Anders troost, t. a. p. bl. 621, die deze door de regtbank wil benoemd hebben, die het vonnis van toewijzing heeft gewezen.
-) Zie antwoord der Regering bij v. d. honert, Hdb., § 527.
quot;V. d. honert, Hdb., t. a. pl.
') V. d. honert, Formulierb., bl. 516 v.
166
art. 530—532, 53(i
kosten van herveiling wordt dan tevens door de regtbank geregeld (art. 531). Bij deze nieuwe veiling en toewijzing moeten dezelfde formaliteiten worden in acht genomen, en is hetzelve toepasselijk, wat Lij art. 514 v. omtrent de eerste toewijzing is bepaald (art. 530). In geval echter, ook nadat de herveiling is bevolen, of met de voorafgaande formaliteiten reeds een aanvang is gemaakt, degene, wien het goed bevorens was toegewezen, bewijst, dat hij aan de voorwaarden van den verkoop heeft voldaan, en de som, door de regtbank tot betaling der kosten van herveiling bepaald, in geregtelijke bewaring heeft gesteld (hetgeen wel ter griffie der regtbank zal kunnen geschieden), zal niet mogen worden voortgegaan tot eenen nieuwen verkoop en toewijzing (art. 531).
Heeft deze nieuwe verkoop en toewijzing plaats gehad, zoo kan het goed of minder of meerder, dan bij de eerste toewijzing, hebben opgebragt.
4. Is voor hetzelve minder geboden, dan is de kooper der eerste veiling, die in gebreke is gebleven aan de voorwaarden te voldoen, bij lijfsdwang aansprakelijk, wegens het verschil tusschen den prijs, waarvoor hem het goed was toegewezen en dien van de herveiling.
2. Heeft het goed bij herveiling meer opgebragt, zoo kan echter de gebrekige kooper der eerste toewijzing nimmer dit meerdere vorderen, maar het wordt betaald aan de schuldeischers, of, zoo deze niet meer te vorderen hebben, aan dengene, tegen wien het beslag gedaan is (art. 53'2).
XII. 1 an hel verzei tegen de afgifte der kooppeiniingen.
98. üe schuldeischers van hem, wiens onroerende goederen zijn in beslag genomen, kunnen, tot aan de geregtelijke toewijzing, verzet doen tegen de afgifte der kooppenningen (art. 536). sDit verzet,quot; zeide de Regering, »kon niet langer worden toegelaten, dan lol aan de geregtelijke toewijzing van het geëxecuteerde goed, dewijl van dat oogenblik af, de koopprijs de plaats vervangt van hel goed, en de executant en opposanten regt hebben verkregen op de verdeeling van dien koopprijs, en daartoe dadelijk kunnen overgaan, zonder de overschrijving van hel vonnis van toewijzing te behoeven af te wachtenquot; '). Wanneer echter eene herveiling en nieuwe toewijzing moet plaats hebben, en alzoo de vroegere toewijzing als niet geschied kan worden beschouwd, zal hel verzet ook nog tot aan deze nieuwe toewijzing kunnen plaats hebben.
Uit. verzet2) moet, volgens art. 536, al. 2, behalve de vereischten van de gewone exploilen (verg. art. 5), inhouden:
1. De gronden, op welke het berust;
') V. d. noNERï, Hdb., bl. 540.
-) Formulier, n. 170: Verzet tegen de afjifle der koopiienvingen van in beslag genomen onroerend goed.
167
art. 538.
2. Keuze van woonplaats, in de gemeente^ waar het beslag gelegd is, indien de opposant aldaar niet woonachtig is.
Het verzet wordt beteekend aan den arrestant en diens procureur, en de opposant doet van zijn verzet aanteekening houden ter griffie.
Bij art. 537 is de bepaling van art. 458, betreflende liet verzet tegen de afgifte der kooppenningen van in beslag genomene roerende goederen, ook op den opposant bij uitwinning van onroerend goed van toepassing verklaard. Deze kan derhalve geene andere vervolging aanvangen dan tegen de partij, wier goederen zijn in beslag genomen, ten einde vonnis tegen haai' te bekomen. Tegen den opposant zullen geene procedures worden gevoerd, behoudens het onderzoek der wettigheid van zijne oppositie ter gelegenheid van de verdeeling der penningen.
DERDE AFDEELING.
Van opvordering van eigendom.
1. Hoe geschiedt de opvordering van eigendom ?
§ 99. Diegene, welke beweren, dat de in beslag genomene goederen voor hel geheel of een gedeelte hun eigendom zijn, kunnen deze reeds vóór de toewijzing opvorderen en zich daartoe als tusschenkomende partijen in de executie stellen (art. 538). De wetgever bedient zich hier van de uitdrukkingen: tusschenliomende parlijeu, tusschenkomst. Tn de memorie van toelichting echter werd, bij gelegenheid van de afdeeling van voeging en lussclienkomst, gezegd: dat voeging dan plaats heeft wanneer de partij en de gevoegde te zamen in het geding blijven, terwijl de inter-veniënt eigenlijk in de plaats der partij tusschentreedt Volgens deze onderscheiding zou derhalve hier ter plaatse van zich voegende partijen en voeging moeten gesproken zijn 2).
De bepaling van art. 538 geeft aan de eigenaren de bevoegdheid, reeds vóór de toewijzing, het goed, hetwelk zij beweren hun eigendom te zijn, op te vorderen, maar legt het hun niet op als eene verpligting. Van deze bevoegdheid geen gebruik hebbende gemaakt, zullen zij derhalve ook nog later hun regt kunnen doen gelden, en als eigenaren deze goederen van eiken houder kunnen terugvorderen. De bepaling van art. 535, welke vroeger aan het hoofd dezer afdeeling stond, bevestigt dit nog daarenboven 3). Zoo oordeelde ook de arrondissements-regtbank te Amsterdam, bij vonnis den 6 February 1843 gewezen4).
Deze tusschenkomst (of eigenlijk voeging) geschiedt, gelijk zulks reeds
') V. d. honert, Hdb., bl. 353.
:) Anders oordeelt ue pinto, II, 2, bl. 664.
') De pinto, II, 2, bl. 665. 4) IVeekbl. v. h. R., n. 366.
168
bij art. 285 v. in het algemeen was voorgeschreven, bij een verzoekschrift, hetwelk moet inhouden (art. 539):
1. Eene naanwkeurige opgave van het teruggevorderde voorwerp;
2. De middelen en conclusiën;
3. Den dag en het uur, waarop partijen iu regten moeten verschijnen.
ACschrift van hetzelve moet beteekend worden aan den executant,
ter woonplaats door hem bij de aangeslagene bekendmakingen gekozen. 1). De titels en bewijsstukken van eigendom van den eischer bij tusschen-komst zullen ter griffie worden overgelegd, waar de partijen inzage en afschrift van deze kunnen nemen, terwijl in hel exploit van beteekening melding zal worden gemaakt van die overlegging 2).
De regtbank voor welke deze vordering moet gebragt worden is die onder welker ressort de in beslag genomene onroerende goederen gelegen zijn. Het geldt hier toch eene aanspraak op een onroerend goed (art. 126 al. 8) 3). Zij doet summierlijk uitspraak over deze opvordering, zonder dat dus de eigenaar eerst vergunning behoeft te vragen om zich te voegen, zoo als dit in het algemeen is gevorderd, ten einde de regter vooraf onderzoeke, of de derde belang bij het geschil heeft. De eigenaar wordt te regt geacht steeds belanghebbende te zijn. Deze uitspraak geschiedt ten dienenden dage, en dus in den regel dadelijk, waardoor men de spoedige afdoening dezer geschillen heeft willen bevorderen, en de executie niet langer dan noodig was vertragen. Echter schijnt ook hierbij de bepaling van art. -45 te gelden, dat de regter, dit noodig oor-deelende, eerst op eenen nader te bepalen regtsdag uitspraak kan doen 4). Het beroep van dit vonnis is niet onvankelijk na verloop van den veertienden dag sedert de beteekening aan den persoon van den executant of aan zijne (gekozene) woonplaats (art. 542).
11. Va» hel gevolg dezer opvordering van eigendom.
f; 100. De ingestelde opvordering van eigendom heeft ten gevolge, dat de verkoop van de teruggevorderde goederen geschorst wordt (art.
540). Indien do opvordering slechts een gedeelte der in beslag genomene goederen betreft, kan de regtbank óf overgaan tot den verkoop der overige goederen, óf wel de schorsing van het geheel bevelen (art.
541), naar mate het haar voorkomt, dat liet wèl begrepen belang dei-partijen zulks vordert, en zonder dat, tol deze schorsing van het geheel
169
') Verg. boven bl. 153.
quot;) Formulier, n. 17'J : Verzoekschrift tot opvordering van eigendom van in beslag genomen onroerend goed.
) Raad v. Justitie to Batavia den 8 Febr. 1850 ( IVeekbl. v. h. /?., n. 1394).
De pinto, II, 2, bl. 668.
ART. 543.
een uitdrukkelijk verzoek van partijen vereischt wordt, hetgeen in art. 729 C. de Pr. C. werd gevorderd. In art. 540 wordt van geen regter-lijk bevel tot schorsing gesproken. Wij gelooven, dat, wanneer alle in beslag genomene goederen worden opgevorderd, deze opvordering van regtswege schorsing medebrengt, totdat over deze vordering uitspraak is gedaan. Hier beslaat ook geenszins dezelfde reden, welke in art. 541 een regterlijk bevel vereischt lot deze schorsing van het geheel, terwijl slechts een gedeelte der goederen wordt teruggevorderd, en dus van regtswege slechts schorsing omtrent dit gedeelte zou plaats hebben
De gevolgen der uitspraak verschillen natuurlijk naar den inhoud van deze.
1. Is aan den eischer zijne vordering toegewezen, zoo wordt hel beslag, voor zoo ver de opgevorderde goederen betreft, opgeheven, en worden deze daaraan onttrokken; zoodat, indien de opvordering al het in beslag genomene heeft betroffen, er geen verdere verkoop kan geschieden.
2. Indien aan den eischer deze eisch is ontzegd, zoo kan niet den verkoop worden voortgegaan; doch daar deze door het. geding over de opvordering vertraagd is, en ten bestemden dage geen' voortgang heeft gehad, waarop nu de verkoop zal plaats hebben, ter kennis van het publiek gebragt worden, en derhalve de bekendmaking en aanplakking der biljetten, bij art. 519 v. voorgeschreven, vooraf worden vernieuwd, waarvan de kosten komen len laste van dengene, die in zijne opvordering van eigendom in het ongelijk is gesteld (art. 543, al. 1).
Daar de arrestant door de schorsing van den verkoop benadeeld kan zijn, is het billijk, zeide de Regering, dat degene, die gebleken is, door eene ongegronde opvordering van eigendom, dat nadeel te hebben toe-gebragt, tot vergoeding daarvan kan worden veroordeeld 1). Bij art. 543, al. 2, is derhalve bepaald, dat hij tot vergoeding van koslen, schaden en interessen jegens den arrestant zal worden veroordeeld, indien daartoe gronden zijn. Hetzelfde was bij de opvordering van eigendom van in beslag genomen roerende goederen in art. 456 vastgesteld.
Komt de in het ongelijk gestelde eischer in hooger beroep van het vonnis (heigeen, zoo als reeds gezegd is, niet meer na verloop van den veertienden dag na de beteekening mag geschieden), dan wordt de verkoop door het hooger beroep geschorst (art. 350), totdat door den hoogeren regter uitspraak is gedaan. Evenwel zal de executant na het eerste vonnis met de tenuitvoerlegging kunnen voortgaan, zoo lang hem niet gebleken is, dat de succumberende partij in hooger beroep is gekomen 2).
170
) V. d. honert, Hdb., bl. 543.
^ Carré, op art. 729, qu. 24G6: he pinto, 11, 2, bl. 668.
i
ART. 544.
171
iüi
VIERDE AFDEELING.
Van executoriaal beslag up grondreuleii.
1. Van dit beslag in hel algemeen.
^ 101. Door grondrente wordt verstaan eeneschuldpligtigheid, hetzij in geld, het zij in voortbrengselen of vruchten, welke de eigenaar van een stuk onroerend goed daarop vestigt, of bij de vervreemding of vermaking van hetzelve te zijnen voordeele of ten voordeele van eenen derde voorbehoudt (art. 784 B. W.). Grondrenten, het zij in geld of in nalura verschuldigd, zijn onroerende zaken (art. 564, n. 5, !!. AV.), en kunnen dus in het algemeen, als andere onroerende goederen, door de schuld-eischers in beslag worden genomen (art. 491, u. 4, W. v. B. R.). De wetgever heeft dan ook bij art. 544 W. v. B. R. tot regel gesteld, dat bij de inbeslagneming en verkoop van grondrenten dezelfde formaliteiten behooren in acht genomen )e worden als hij die van andere onroerende goederen 1). Doch tevens zijn in deze afdeeling eenige wijzigingen van dien regel vastgesteld, welke de bijzondere aard dezer renten scheen te vereischen. »Er beslaan,quot; werd hieromtrent in de memorie van toelichting gezegd, «menigvuldige zeer kleine grondrenten; ja van de meesten is het bedrag zoo gering, dat de opbrengst bij verkoop niet toereikende zou zijn, om de kosten van eenen gewonen executorialen verkoop te dekken. Men heelt daarom gemeend, ten aanzien van den verkoop van grondrenten afzonderlijke bepalingen te moeien maken, en daarbij getracht de for.naliteiten voor de executie van onroerende goederen voorgeschreven, nog zoo veel mogelijk te moeten vereenvoudigen, zonder echter uil het oog te verliezen, dat het wèl begrepen belang, zoo wel van den executant, als van den geëxecuteerde vordert, dal de te houden verkoop met naauwkeurige beschrijving der te verkoopen renten, genoegzaam bekend worden gemaakt, om door eene ruime mededinging van koopers, het te verkoopen goed op deszelfs waren prijs te houdenquot; 2).
Deze wijzigingen nu betreffen de beteekening der inbeslagneming aan den rentpligtige, de verklaring van dezen omtrent den aard en de hoegrootheid der verschuldigde rente, en de vereischten der voorafgaande aankondiging.
11. V 'an de belcel;ening van dil beslag.
g 102. Het beslag op grondrenten moet door exploit van eenen deurwaarder 3) worden beleekend aan den schuldenaar, (gelijk, volgens art.
') Formulier, u. 174; Proces-verbaal van inbeslagneming van grondrenten. -) V. u. riONERT, Hdb., bl. 543.
') Formulier, n. 175: Exploit van beteekening van een beslag op grondrenten.
I
m
'0
*
•j jX T- -'11
; lt;- lt;
V
f||
' { V I
ilïl m
art. 545—547 , 549.
505, bij elke inbeslagneming van onroerend goed afschrift behoort te worden gelaten,) en bovendien aan den rentpligtige (art. 545). Als grond dezer beteekening aan den rentpligtige werd door de Regering gezegd: »Het is niet minder belangrijk voorgekomen, dat de inbeslagneming niet alleen aan den schuldenaar, maar ook aan den rentpligtige werd be-teekend, om te voorkomen, dat, na die inbeslagneming, door dezen verdere renten aan den schuldenaar werden uitbetaaldquot; 1). En te regt, daar toch, zooals de Regering mede aanmerkte, dit beslag op grondrenten in zoo verre overeenkomst heeft met arrest onder derden, dat ook hier het doel is te zorgen, dat. geene gelden door den rentpligtige, als zoodanig aan den schuldenaar verschuldigd, na de inbeslagneming aan dien schuldenaar worden voldaan. Met dit zelfde doel is in art. 475 het laten van afschrift aan den derden beslagene voorgeschreven. Na het exploit van beteekening zoo even gemeld mag de rentpligtige geene, het zij nog tot het uiteinde der executie te verschijnen renten voldoen, als welke alle in beslag zijn genomen (art. 547); en dit is van regtswege het gevolg der beteekening, ook wanneer dit in het exploit niet uitdrukkelijk is vermeld 2).
III. Van de verklaring des renlpligligeti.
§ 103. De rentpligtige kan door den executant worden opgeroepen 3), om verklaring te doen van den aard en de hoegrootheid der verschuldigde rente (art. 546, al. 1). Deze bevoegdheid achtte de Regering noodig te kunnen zijn, vooral bij reeds van oudsher gevestigde en niet ingeschrevene grondrenten, wanneer de executant moeijelijk op eene andere wijze van derzelver aard en hoegrootheid kennis zal kunnen dragen. Het is slechts eene bevoegdheid, welke hier aan den executant is gegeven, geene vcr-pligling, die hem is opgelegd. Men oordeelde toch, dat het belang van den executant zeiven medebrengt, om die altijd van kosten vergezeld gaande verklaring niet buiten noodzaak te vorderen, waarom men gemeend had, dit gerustelijk aan hem te kunnen overlaten.
De verklaring van den opgeroepen rentpligtige geschiedt overeenkomstig de voorschriften en de gevolgen, vermeld in de derde afdeeling van den vierden titel des derden boeks van dit Welhoek (art. 549, al. 2), waar in art. 742—755 de vorm en de gevolgen der verklaring van eenen derden gearresteerde worden geregeld.
IV. Van de voorafgaande aankondiging.
§ 104. Gelijk reeds boven is gezegd, heeft de Regering, ofschoon
') V. D. HONERT, Hrf6., t. a. pl.
-) De martini, op art. 547, noot p, 2; vernede, op dit art., noot 2; de pinto, II, 2, bl. 670.
^ Formulier, n. 176. Oproeping van den rentpligtige tot het doen van verklaring.
172
trachtende de formaliteiten eener executie van onroerend goed voor die van grondrenten zoo veel mogelijk te vereenvoudigen, echter gemeend, in het belang van den executant als van den geëxecuteerde te moeten zorgen, dat de te houden verkooping met naauwkeurige beschrijving der renten werd bekend gemaakt. De verkoop zal derhalve moeten voorafgegaan worden door eeue aankondiging 1), inhoudende, volgens art. 548:
1. De voornamen en namen van den persoon, die het beslag doet, die van den persoon, tegen wieu het beslaggedaan wordt, en die van den rentpligtige;
2. De aanduiding van het goed, waarop de rente gevestigd is;
3. Het bedrag van de rente;
4. De vermelding eter hypothekaire inschrijvingen, indien er zoodanige op de grondrente genomen zijn;
5. Den inzet, welken de executant gehouden is te doen, (en welke de plaats vervangt van het eerste bod);
6. De plaats, den dag en het uur van den verkoop.
Indien de in beslag genomene grondrente de som van vijfentwintig gulden niet, te boven gaat, wordt de gemelde aankondiging alleen aangeplakt, en wel;
1. Aan de woning van den persoon, tegen wien het beslag geschiedt;
2. Op de plaatsen daartoe bestemd, in de gemeente waar de rentpligtige woonachtig is, en in die waar de verkoop moet plaats hebben;
3. Aan hel f/diouw van de regtbank, ten overstaan van welke de verkoop geschiedt (art. 549). Het is geen vereischte, dat de aanplakking altijd aan de deur worde gedaan.
Uit. art. 544 volgt , dat van de aanplakking moet blijken bij eeue akte, gelijk dit in art. 518 voor de executie van onroerend goed in het algemeen is bepaald 2).
Gaat echter die rente de som van f 25—00 te boven, zoo moet bovendien eene dergelijke aankondiging, binnen acht dagen na de aanplakking, geschieden in een der dagbladen der gemeente, binnen welke de verkoop zal geschieden, en bij gebreke van zoodanig dagblad in die gemeente, in dat eener naburige plaats (art. 550, in verband met art. 521).
Een exemplaar der aangeplakte aankondiging moet worden overgelegd ter griffie der regtbank, voor welke de verkoop zal plaats hebben, om te dienen bij de toewijzing (art. 549).
Oyer do regeling van den voorrang en de verdeeling van den koopprijs.
§ 105. Aan de schuldeischers, d. i. den executant, de hypothekaire
') Formulier, n. 177; Aankondiging van eenen geregtelijken verkoop van grondrenten. 2) De ptnto, II, 2, bi. 671.
173
art. 551.
schuldeischers en diegenen, welke overeenkomstig art. 536 verzet hebben gedaan tegen de afgifte der kooppenningen 1), is de termijn van hoogstens ééne maand na de toewijzing of de uitspraak in cassatie gegeven, ten einde onderling en met de partij, tegen welke het, beslag gedaan is, zich over de verdeeling der kooppenningen te verstaan (art. 551). Deze termijn staat, gelijk ook bij de memorie van toelichting werd gezegd 2), in verband met het bepaalde bij het Burgerlijk Wetboek (art. 1256), dat het aan den kooper van onroerend goed, die gebruik wil maken van het middel van zuivering der hypothekaire lasten, die den koopprijs te boven gaan, vergund is, om, binnen ééne maand na de toewijzing, eene geregtelijke rangschikking tot verdeeling van den koopprijs te doen openen, overeenkomstig de regelen bij het Wetboek van Burgerlijke Regstvordering voorgeschreven. Men heeft echter getwijfeld, of er tusschen art. 1256 B. W. en art. 551 W. v. B. R. niet eene tegenstrijdigheid bestaat, omdat, volgens eerstgemeld art., de opening der regtelijke rangregeling binnen eene maand na de toewijzing moet geschieden, terwijl art. 551 die eerst bepaalt na het vertoopen van eene maand, en men heeft getracht deze wetsbepalingen' aldus te vereenigen, dat men art. 1256 B. W. van eene vrijwillige -verkooping, art. 551 van eene gedwongene verkooping bij geregtelijke uitwinning zou moeten opvatten 1). Met den heer van hall, in de t. a. pl. medegedeelde tegenbedenkingen, vind ik geenen grond voor deze onderscheiding, daar toch art. 1254 B. W., waarnaar in art, 1253 wordt verwezen, uitdrukkelijk beide wijzen van verkooping vermeldt, en de memorie van toelichting, gelijk gezegd is, de bedoeling te kennen geeft om beide artikelen in overeenstemming te brengen. Het komt mij dus voor, dat. de wetgever door beide artikelen heeft willen bepalen, dat het verzoek tot rangregeling uiterlijk na verkoop van ééne maand zal moeten geschieden.
Evenmin als bij het Fransche regt, treft men, merkt lipman op, in onze wetgeving eenige bepaling aan omtrent de wijze, waarop deze minnelijke schikking zou mogen getrollen worden, hoe van deze moet blijken, welke daarvan de gevolgen zijn, enz. 2). Veel is derhalve hierbij aan het goedvinden en het beleid der belanghebbende partijen overgelaten, voor zoo ver niet tot de eene of andere daarbij voorkomende handeling of akte een bijzondere vorm vereischt is, b. v. de toestemming tot doorhaling der inschrijvingen, welke niet dau bij authentieke akte kan worden gegeven (art. 1240 B. W.). Pigeau 3) leert, dat, in geval van minnelijke
174
') Verg. art. 480, 481, 553. :) V. n. iionert, HM., § 551.
3) R. Bijblad, III, bl. 65 v. ') Wb. v. B. Ho. vergel., bt. 223.
) T. II, p. 200 s. — Verg. carré, op art. 749, qu. 2541; berriat-st.-prix, II, p. 610, noot 4.
art. 551.
verdeeling, voor eenen notaris eene akte wordt verleden, houdende delegatie van iederen schuldeischer tegen den kooper; zoo deze partij is in de akte, betaalt hij, en wordt daardoor zoo wel als de geëxecuteerde van de schuld ontheven. Is hij geene partij, zoo moet hem deze delegatie heteekend worden. Do schulcleischers zullen, bij hunne vordering tot betaling, toestemming tot doorhaling der hypothekaire inschrijvingen of opheffing van het gedaan verzet moeten aanbieden.
Kunnen echter de schnldeischers en de geëxecuteerde geene minnelijke verdeeling der kooppenningen bewerkstelligen, zoo moet, even als bij eene executie van roerende goederen (art. 480 v.), eene geregtelijke regeling van den voorrang der schuldvorderingen en verdeeling van den koopprijs plaats hebben, waaromtrent de voorschriften in de onderwer-pelijke afdeeling zijn gegeven.
I. Van dn benoemimj van oenen regter-commissaris tot deze regeling.
§ 106. Indien binnen éene maand tia de toewijzing 1), of indien daarentegen binnen dien tijd beroep in cassatie is gedaan, binnen ééne maand, na de uitspraak daarover, de schnldeischers en de partij, tegen welke het beslag gedaan is, zich niet hebben kunnen verstaan over de1-verdeeling der kooppenningen, zal de benoeming van eenen regter-com-rnissaris kunnen worden verzocht, voor wien tot regeling van den voorrang-zal overgegaan worden (art. 551). üit verzoek kan geschieden:
1. door den meest gereeden schuldeischer;
2. dooi- den kooper 2);
3. door de partij, tegen welke het beslag gedaan is.
Diegene, welke de regeling van voorrang begeert, stelt deze zijne verklaring 3) op een register van toewijzingen, hetwelk te dien einde ter griffie wordt gehouden. De regtbank, voor welke de toewijzing heeft plaats gehad, (niet de president, zoo als in het Fransche regt, en voor de opbrengst van roerende goederen in art. 481 van ons Wetboek is bepaald,) benoemt alsdan eenen regter-commissaris. Deze stelt, op verzoek van dengene, welke de rangregeling begeert, die daartoe een request
175
') De wet vereischt hier geene beteekening van het vonnis van toewijzing, zoo als in art. 749 C. de Pr. C., waarvan deze beteekening de termijn begon, en hierdoor vervalt dan ook de vraag, of deze beteekening alleen aan den geëxecuteerde of ook aan alle ingeschrevene schnldeischers moet geschieden, welke onder het Fransche regt verschillend werd beantwoord.-—Zie carré, op art. 749, qu. 5540; rogron, op dit art.
) De kooper heeft, als zoodanig, zeide de Regering, wel zekerlijk belang om' de rangregeling te provoceren, omdat hij zonder dezelve geen royement van inschrijvingen kan provoceren.
Formulier, n. '173: Verklaring, houdende verzoek tot het benoemen van eenen regt er-commissaris. voor ivien de rangregeling zal geschieden.
art. 552—555 , 560.
moet indienen, onder de verklaring van den schuldeischer (of anderen belanghebbende, welke de benoeming heeft verzocht,) zijn bevelschrift (art. 552), houdende 1) bepaling van den dag, op welken li ij het procesverbaal van regeling zal openen (art. 553), en bevel tot oproeping der' schuldeischers, ten einde hunne bescheiden met de vordering tot rangregeling in te leveren (art. 554).
II. Van de verdere vervolging dn rangregeling.
§ 107. Hij, die^ de regeling van deu voorrang vervolgt, moet hel voormeld bevelschrift van den regter-commissaris ligten (art. 553), en uit kracht van hetzelve de schuldeischers doen oproepen 2), der door hen 3), bij de inschrijving 4), of bij het verzet5), gekozene woonplaats, ten einde, binnen ééne maand na het exploit, hunne bescheiden, met de vordering G) om in de rangregeling begrepen te worden, aan den regter-commissaris in te leveren. Hij zal te gelijker tijd, bij dit exploit, woonplaats bij eenen procureur moeten kiezen, ter plaatse waar de regtbank zitting houdt, voor welke deze rangregeling vervolgd wordt; of juister bij eenen procureur, toegelaten bij deze regtbank en woonachtig ter plaatse waar deze zitting houdt (art. 554).
Na verloop van dezen termijn van ééne maand moet de verzoeker door overlegging van het gemeld exploit, aan den regter-commissaris doen blijken, dat de termijn verstreken is, en verzoeken, dat doorhem mag worden overgegaan tot het opmaken der rangregeling uit de overgelegde bescheiden (art. 555). De schuldeischers kunnen hunne stukken later, mits vóór het sluiten der rangregeling, overleggen, doch zijn dan verpligt tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, door die vertraging veroorzaakt (art. 560).
Nadat de rangregeling opgemaakt is, doet de verzoeker, zoo wel aan de geëxecuteerden als aan de schuldeischers, ter hunner, bij het doen van eisch tot rangschikking gekozene, woonplaats beteekenen 6), dat de rangregeling is opgemaakt, en dat ieder (der beteekenden) van dezelve inzage ter griffie kan nemen, met aanmaning om, op de door den
176
') Formulier, n. 179: Bevelschrift van den regter-commissaris, voor wien de rangregeling geschiedt.
-) Formulier, n. 180: Oproeping der schuldeischers tot het inleveren hunner bescheiden.
) Bij de laatste redactie van het art. is voorgesteld te lezen: hen, welke
redactie is aangenomen. Echter heeft de officiële uitgave: hem. — Verg. v. d.
honert, Hdb., § 554. '') Art. 1231, n. 1, B. W. ■') Art. 53ü W. v. B.R.
) Formulier, n. 182: Beteekening aan de schuldeischers, dat de rangregeling upgemaakl is.
art. 553—559.
regter-commissaris bepaalde plaats, dag en uur, voor dezen te verschijnen , ten einde, zoo de beteekende meent daartoe gronden te hebben, de door den regter-commissaris hem toegewezene plaatsing en rang tegen te spreken op het proces-verbaal (art. 556). Ouder deze schuldeischers behoort ook de executant, die evenzeer als de anderen belang heeft in de rangregeling begrepen te worden. Indien dus deze door een' der andere schuldeischers, of door den kooper of schuldenaar, vervolgd wordt, moet de beteekening ook aan den executant geschieden ').
III. Van hel proces-verhaal van ramjregelinq.
§ 108. De regter-commissaris zal een proces-verbaal 1) opmaken van den geheelen afloop der rangregeling, hetwelk alzoo moet inhouden:
1. Opening van het proces-verbaal op den dag, door den regter-commissaris, bij het voormeld bevelschrift bepaald, met vermelding, dal diegene, welke de rangregeling vervolgt, toen beeft overgelegd een uittreksel van alle de bestaande inschrijvingen, alsmede eenen staat der schuldeischers, welke verzet hebben gedaan (art. 553).
2. A ermelding van de overgelegde bescheiden en vorderingen der schuldeischers (art. 554).
3. Vermelding, dat de verzoeker heeft doen blijken van het verloopen van den termijn voor het inleveren der bescheiden en vorderingen (art. 555)
4. Aanwijzing van plaats, dag en uur, waarop partijen voor den regter-commissaris moeten verschijnen, indien zij de gedane plaatsing-willen tegenspreken (art. 555).
5. Indien geene tegenspraak gedaan wordt, het sluiten der rangregelingen de vereffening der kosten, welke als bevoorregt zullen worden gebragt (art. 557).
6. De tegenspraak, indien dezelve heeft plaats gehad (art. 55(3), en de verwijzing naar eene door den regter-commissaris te bepalen teregt-zitling der regtbank (art. 558).
7. In geval van deze uitspraak, het bepaaldelijk vaststellen van de orde der schulden, waarover tegenspraak gevallen is en van die, welke na deze moeten volgen, veertien dagen na het uitwijzen der gedane tegenspraak, en in geval van beroep of cassatie, veertien dagen na de beteekening van het arrest in beroep of in cassatie (art. 559).
IV. Van de legempraak der door den regter-commissaris gedane plaatsing.
§ 109. De schuldeischers, aan welke hij, die de rangregeling vervolgt,
177
-) Formulier, n. 483: Proces-verbaal van rangregeling.
Oudeman, Burg. Regtsv. 4e druk, IT. 12
art. 556 , 558.
heeft moeten do'en beteekenen, dat die rangregeling is opgemaakt en ter griffie inzage van haar kan worden genomen, en aan welke tevens plaats en tijd tot het doen van tegenspraak is bekendgemaakt, kunnen alsdan voor den regter-commissaris verschijnen, en indien zij meenen daartoe gronden te hebben, de gedane plaatsing hunner schuldvordering tegenspreken. Deze tegenspraak geschiedt op het proces-verbaal (art. 556), en de regter-commissaris verwijst degenen, welke zich bij de rangregeling bezwaard achten, naar eene door hem te bepalen teregtzitting dor regtbank, zonder dat daartoe eene nadere aanmaning wordt vereischt. Hierna wordt ten dienenden dage door den regter-commissaris op de teregtzitting rapport gedaan, en door de partijen, namelijk diegene, welke de plaatsing tegenspreekt, en zij, wier inschnlden, als te veel bevoorregt geplaatst, tegengesproken worden, en die tot handhaving dezer rangregeling optreden, conclusion genomen, en des noods plei-dooyen gehouden, en voorts de zaak uitgewezen 1).
Hot hooger beroep van dit vonnis zal niet ontvankelijk zijn, indien het niet binnen de veertien dagen na de uitspraak van hetzelve is ingesteld. Dit beroep wordt summierlijk behandeld (art. 558). Deze wetsbepaling is algemeen en alzoo deze termijn ook toepasselijk op het hooger beroep van incidentele uitspraken, bij zulke tegenspraak gewezen 2).
Het arrest is aan cassatie onderworpen, welke binnenveertien dagen na de beleekening van het arrest zal moeten ingesteld worden. Anders toch, d. i. na veertien dagen, kan de bepaalde (definitieve) vaststelling der rangregeling worden verzocht (aii. 559). Men zal hier dus eene uitzondering op art. 398, al. 2, moeten aannemen, volgens hetwelk in den regel bij de kortere termijnen het dubbeld van den termijn van hooger beroep voor de cassatie is gegeven 3).
Daar voor dit hooger beroep niet is bepaald, dat het ook aan den griffier der regtbank, die het beklaagde vonnis heeft gewezen, moet worden beteekend, gelijk art.-487 voorschrijft, bij eene beslissing omtrent
178
') Men zie eene niot onbelangrijke beslissing van zoodanige tegenspraak door de regtbank van Arnhem, in R. Bijblad, 1Y, bl. 16t v., en het arrest in hooger beroep van dit vonnis t. a. p. en R. in Neder I. III, bl. 228 v. De gsexecuteerrle die geene tegenspraak tegen de rangregeling heeft gedaan is geene partij in dit geding; arrond.-regtbank te Deventer d. 18 Fehr. 1857 (R. Bijblad, 1857, bl. 565).
-) Prov.-geregtshof v. Limburg d. 24 Febr. 1851 {li. Bijbl. 1851, bl. 247).
) Van een ander gevoelen is vernede, op art. 559, noot 2, die hier een' termijn van vier weken wil verleend hebben. Dus ook heemskerk bl. 278 in noot, 1° omdat art. 559 niet uitdrukkelijk derogeert aan art. 398 al. 2, en 2° omdat de termijn van 14 dagen niet aanvangt van de uitspraak, maar van de beteekening.
de verdeeling der kooppenningen van roerende goederen, zoo wil v. d. honert 1), dat de partij, welke in hooger beroep (of in cassatie) is gekomen, daarvan aanteekening zal doen ter griffie, overeenkomstig art. 433, ten einde te voorkomen, dal inmiddels aan de uitspraak gevolg worde gegeven. Ofschoon wij geene zwarigheid zouden maken, art. 487 in dezen bij analogie toe te passen, zoo is echter de beteekening aan den griffier niet uitdrukkelijk voorgeschreven, en belet zeker niets van de bevoegdheid, bij art. 433 gegeven, tot aanteekening van het hooger beroep of de cassatie gebruik te maken 2).
De schuldeischers, die niet op den bepaalden tijd, doch vóór het sluiten der rangregeling, tegenspraak doen, zullen hunne te laat gedane tegenspraak kunnen doen gelden, tegen betaling der kosten, schaden en interessen, uit die vertraging voortspruitende (art. 560). Hieruit schijnt men te mogen afleiden, dat deze legenspraak ook nu nog met vrucht tegen die schuldvorderingen gerigt kan worden, welke als boven de betwiste bevoorregt zijn vastgesteld, en omtrent welke de afgifte dei' borderellen van plaatsing is bevolen 3).
V. Van de gevolgen dn- rangregeling.
§ 110. Wanneer op den bepaalden tijd* geene tegenspraak gedaan wordt, zal de regter-commissaris de rangregeling sluiten, en de kosten van de rangregeling en doorhaling der inschrijvingen 4) verefleneu. welke als bevoorregt zullen worden gebragt. Hij zal de afgifte der borderellen van plaatsing 5) (namelijk door den griffier der regtbank) van diegenen, welke batig geplaatst zijn, en de doorhaling der inschrijvingen dan de niet batig geplaatste hypothekaire schuldeischers bevelen G). Deze borderellen worden in executoiren vorm uitgegeven, overeenkomstig art. 430, en zullen derhalve aan het hoofd voeren de woorden: In naam des Rollings! (art. 557).
In geval van tegenspraak zal de regter-commissaris de rangregeling van de inschulden, welke boven de betwiste bevoorregt zijn, vaststellen en de afgifte van de borderellen van plaatsing van die schuldeischers bevelen (art. 558). Voorts zal hij, veertien dagen na het uitwijzen der
179
12*
') Formulierb., bl. 353.
-) Verneue, op art. 558, Doet C, 2. — De pinto, II, '2, bl. G7G, oor
deelt, dat de meest gereede partij zich bij verzoeksclirift tot den regter-commissaris zal moeten wenden.
Verg. carré, op art. 758, qu. 2573. quot;') Verg. art. 759 C. de Pr. C.
) Formulier, n. 184: Borderel van plaatsing.
G) Formulier, n. 185: Bevelschrift tot doorhaling van niet batig geplaatste inschrijvingen.
art. 559, 560.
gedane tegenspraak, en in geval van beroep of cassatie, veertien dagen na de beteekening van het arrest in beroep of in cassatie, de orde der schulden, waarover tegenspraak gevallen is, en van die, welke na deze moeten volgen, bepaaldelijk vaststellen, en eveneens de afgifte der borderellen van plaatsing en doorhaling der inschrijvingen bevelen (art. 559).
Na het definitief vaststellen der rangregeling houden de interessen en renten der schuldeischers, die batig geplaatst zijn, op tusschen hen onderling berekend te worden, behoudens elk regt tegen den schuldenaar (art. 559).
Lipman !) merkt op, dat noch bij het Fransch, noch bij het Neder-landsch regt beslist is, of en welke voorziening tegen de voltooide rangschikking zal openstaan, vooral welken weg een niet behoorlijk opgeroepen, en alzoo uitgesloten, schuldeischer zal moeten inslaan, om zijne reglen alsnog te doen gelden. — Wat het eerste betreft gelooven wij, dat aan de schuldeischers, welke behoorlijk zijn opgeroepen, geene voorziening tegen de voltooide rangschikking vergund is. Zij hadden op den daartoe bepaalden tijd tegenspraak kunnen doen, of nog tot aan de sluiting der rangregeling de plaatsing kunnen tegenspreken (art. 560); doch zulks niet gedaan hebbende, zijn zij, nadat de rangregeling geheel gesloten is, van alle verder regt van verzet vervallen 1).
Maar hoe, indien een schuldeischer niet behoorlijk is opgeroepen, en derhalve niet in de gelegenheid geweest is om tijdige tegenspraak te doen ? Met opzigt tot het Fransche regt was men meestal van gevoelen, dat aan zoodanigen schuldeischer het middel van hooger beroep toekomt, daar de regter-commissaris de regibank vertegenwoordigt, en zijne rangregeling dezelfde kracht heeft, alsof zij van de regtbank ware uitgegaan, zoodat de verandering dezer regeling slechts van den hoogeren regter kan worden gevraagd. Het hooger beroep nu oordeelde men tegen een vonnis of soortgelijke akte toegelaten, zoo dikwijls het niet bij de wet is uitgesloten 2). Sommigen 3) houden het verzet door derden in dezen voor een' meer zekeren maatregel. Doch dit middel, aangewend en ge-bragt voor de arrond.-regtbank te Amsterdam, werd door deze verworpen, bij vonnis van den 17 November 1841, onder anderen op grond dat het proces-verbaal van den regter-commissaris niet voor een vonnis
180
■) Verg. carré, op art. 759, qu. 2575; rogron, op dit art.; berriat-st.-prix, II, p. 616, noot 16.
) Carré, op art. 759, qu. 2576; rogron, op dit art.; het hof van Parijs, bij arrest van den 11 Aug. 1810 (sirey, XIII, p. 21); het hof van Bourges
den 20 Julij 1831. 4) Lipman, t. a. pi.; vernede, op art. 559, noot 3.
kan worden gehouden 1). Daar hel verzet door derden bij art. 376 alleen aan diegenen is gegeven, -welke in een rcglsgedinfj niet zijn geroepen, waartoe de rangregeling (vooral wanneer deze zonder eenige wederspraak is afgeloopen) moeijelijk kan worden gerekend, komt het ons voor, dat het middel van hooger beroep de voorkeur verdient. De pinto 1) is echter van oordeel, dat geen dezer middelen is gegeven, maar dat de schuld-eischer die ook niet behoeft, daar de rangregeling, bij welke hij niet is geroepen, voor hem eene res inter alios acta is, die hem niet kan worden tegengeworpen, zoodat hij, volgens art. 551, rangregeling kan vorderen. Pennink , bl. 134 meent, dat den schuldeischers tegen de ge-slotene rangregeling geen regtsmiddel openstaat, maai' dat zij tegen den verzoeker van rangregeling, eene vordering tol schadevergoeding hebben, krachtens art. 1401 en 1402 B. W. Het blijft te betreuren, (gelijk op zoo vele andere plaatsen van het Welhoek), dat niet door eene uitdrukkelijke bepaling deze onzekerheid is weggenomen.
Ten gevolge van het borderel van plaatsing worden aan de batig gerangschikte schuldeischers' de hun toegekende sommen dooi' den kooper uitbetaald, terwijl zij tevens met de kwijting eene akte van toestemming tol doorhaling der hypotheken moeten verlijden. De bewaarder der hypolheken is gehouden de doorhalingen te doen, op het blnnle vertoon, hel zij van het hevel van den regter2), het zij van de akte van toestemming van den schuldeischer (art. 561), welke akte, volgens art. 1240 B. W., authentiek moei zijn. Dat de bewaarder lot deze doorhaling gehouden is op het bloote vertoon, is eene afwijking van liet bepaalde bij genoemd art. 1240 B. W., Waar tot de doorhaling eener hypothekaire inschrijving in het algemeen */« ovcrlcggitKj der authentieke akle, of van een authentiek afschrift van zoodanige akte, of van het vonnis daartoe strekkende, gevorderd wordt3). Bij art. 3 van het Koninklijk Besluit van den 11 Maart 1840 (Stbl. n. 6) is wel voor ile doorhaling der overschrijving van het proces-verbaal van inbeslagneming de overlegging van de authentieke akte, of van een authentiek afschrift van zoodanige akte, of van een vonnis daartoe strekkende ver-eischt, maar, behalve dal hier niet het zelfde geval is bedoeld als in art. 561, kan ook een Besluit geene verandering maken in de bepaling der wet 4).
Na de betaling der hypothekaire schulden en der kosten wordt het overschot der kooppenningen verdeeld tusschen de personele schuldeischers (d. i. diegene, welke geene hypotheek voor hunne vorderingen
484
') R. Bijhl., IV, bl. 117.
:) II, 2, bl. 615. 3) Zie art. 557.
^) Verg. v. d. honert, F or muiier b., b). 561, noutl4; de pinto , II, 2, bl. 670
) Zie echter verneue, op art. 561 , noot 2; léon op art. 561.
art. 563.
hebben outvangen), die verzet hebben gedaan; en zoo er geene zooda-nigen zijn, wordt het aan den schuldenaar uitgekeerd, alles overeenkomstig de bepalingen1) van de derde afdeeling van den vorigen titel (art. 562).
Van executoriaal beslag op en verkoop van schepen.
§ 111. Een schip kan worden in beslag genomen, niet slechts wanneer het, aan éénen eigenaar toebehoorende, ter voldoening van diens gewone schulden strekt, maar ook ter zake van bijzonder bevoorregte schulden, voor welke het schip is verbonden 2).
Schepen zijn, uit hunnen aard en volgens de uitdrukkelijke bepaling der wet (art. 566 B. W., art. 309, al. 1, W. v. K.j, roerende zaken. Echter heeft de wetgever, in het belang van den koophandel, dezelve in sommige opzigten met onroerende zaken gelijkgesteld (art. 309, al. 2, W. v. K.); ook voor de inbeslagneming en den verkoop van schepen zijn afzonderlijke bepalingen noodig geoordeeld, welke in dezen titel worden gevonden 3).
De vraag ontstaat hierdoor en heeft zich reeds in de praktijk voorgedaan, of, bij executoriaal beslag op en verkoop van schepen, alleen de bepalingen van dezen vierden titel van toepassing zijn, dan of tevens die voor de executie van roerende goederen in het algemeen, in den tweeden titel gegeven, moeten worden opgevolgd, voor zoo ver aan deze bij den onderwerpelijken titel niet is gederogeerd. De arrond.-regt-bank te Middelburg had, bij vonnis van den27 February 1839, beslist, dat alleen deze vierde titel tot rigtsnoer moest strekken; daar in den vierden titel in het algemeen, en zonder eenige uitzondering, afwijking of uitbreiding toe te laten, de vormen zijn voorgeschreven, in welke executoriaal beslag op en verkoop van schepen zal plaats hebben, en mitsdien de voorschriften van den tweeden titel van dit boek niet op deze toepasselijk zijn. Maar op het ingesteld hooger beroep was het prov. geregtshof van Zeeland, bij arrest van den 9 April 1839, van gevoelen , dat bovendien de voorschriften omtrent de executie van roerende
182
) Zie art. 480 en v. 2) Zie art. 564.
■■') Zie art. 311 W. v. K. — Verg. voouduin , IX, bl. 318.
art. 563.
goederen (art. 439 v.) hier moeten in acht genomen worden, op grond dat art. 563 v. niet alles hebben geregeld, wat verder bij zoodanige executie kan voorkomen, en waarin voorziening door de wet wordt vet-eischt; dat schepen zijn verklaard roerende goederen, en dat, voor zoo ver bij den executorialen verkoop derzelve bepalingen in acht te nemen zijn, tot de executie van onroerende goederen behoorende, deze expres-selijk zijn opgegeven in art. 584, en dus overigens bij executie op schepen van toepassing zijn de bepalingen omtrent de geregtelijke tenuitvoerlegging op roerende goederen').
Deze laatste beslissing komt ons voor aan vele bedenkingen onderworpen te zijn. Uit dezen geheelen titel toch^ zoo wel als uit de beraadslagingen, is het duidelijk, dat de wetgever de schepen, wat het executoriaal beslag en den verkoop betreft, iieeft willen gelijkstellen met onroerende goederen, behoudens de uitdrukkelijke uitzonderingen van art. 573 en 581, al. 2. In het ontwerp van het Wetboek van Koophandel, in 1822 voorgesteld, werd een artikel gevonden, luidende: »üij geregtelijke executie en verkoop van schepen, schoon roerende goederen zijnde, moeten de regelen gevolgd worden, welke bij de civiele manier van procederen zijn voorgeschreven, omtrent do geregtelijke executie en verkoop van onroerende goederen, voor zoo verre bij de gemelde manier van procederen, geene bijzondere bepalingen, met opzigt tot schepen, voorkomen2), welk art. later door art. 311 W. v. K. is vervangen. De bepalingen, naar welke art. 581, al. 1, en art. 584 verwijzen, zijn dan ook uit den derden titel, waar de uitwinning van onroerende goederen geregeld wordt, genomen, en met betrekking lol het laatste art. werd in de memorie van toelichting gezegd: »Vele bepalingen omtrent den executarialen verkoop van onroerend tjoed moesten uit den aard der zaak toepasselijk zijn op den geregtelijken verkoop van schepen, die, even als onroerend goed kunnen worden verpand; men heeft het verkieselijker geacht om bij een slotartikel van tlezen titel tot die bepalingen te verwijzen, dan om dezelve woordelijk op nieuw in den titel op te nemenquot;3). Met opzigt tot schepen boven de tien lasten zouden wij dus, zoo er aanvulling noodig is, liever tot den derden-titel, handelende van de uitwinning van onroerende goederen, do toevlugt nemen. Wanneer wij voorts in aanmerking nemen, dat de bepalingen omtrent het executoriaal beslag op en verkoop van schepen, eenen afzonderlijken titel uitmaken; dat in denzelven nergens deze artikelen uitdrukkelijk worden opgegeven alleen wijzigingen te zijn van de gewone
') Weekbl. v. h. li. n. 41; Nedeii. Regtspr., 1, § 40, bi. 207; H. BijbL. quot;Vlli, bl. 610. =) Voorduin , t. a. pl. bi. 303.
:i) V. 1). honert, Hdb., § 584.
183
executie, gelijk zulks in art. 544 en in het aangehaald ontwerp van het Wetboek van Koophandel is geschied; dat de bepaling van art. 439, al. 1, in art. 563 is herhaald, hetgeen niet noodig zou geweest zijn, wanneer de tweede titel hier van toepassing was; dat voorts bij art. 581 en 584 de bepalingen omtrent de executie van roerende of onroerende goederen, welke de wetgever hier van toepassing wilde hebben, uitdrukkelijk zijn vermeld; — dan zijn wij meer geneigd tot het gevoelen der arrond.-regtbank te Middelburg. Zijn sommige gevallen hier niet geregeld, men zal bij analogie bepalingen omtrent executie van roerend of onroerend goed kunnen toepassen, naar mate het schip boven of beneden de tien lasten is, daar toch uit de artikelen 566, 573 en 581 W. v. B. R. blijkt^ dat deze de maatstaf is, van welke afhangt, of de formaliteiten van den verkoop van roerende of van onroerende goederen hier in aanmerking komen; maar wij kunnen niet aannemen, dat voor die gevallen, welke in dezen titel zijn geregeld, bovendien de formaliteiten, in eenen anderen titel voorgeschreven, zouden vereischt worden 1).
I. Van den vorm van hel executoriaal beslag op schepen.
^ 112. Tot het doen van executoriaal beslag op schepen wordt vereischt:
1. Dat de executant een vonnis of anderen executorialen titel hebbe, krachtens welken het beslag gedaan wordt. Dit belet echter niet, dat ook conservatoir arrest op schepen kan worden gelegd, overeenkomstig art. 7'27 en volg. 2). Indien de executant bij overdragt eigenaar is geworden van den titel of het bewijs der schuld, moet van.deze overdragt vooraf aan den schuldenaar bij beteekening kennis worden gegeven (art. 584, in verband met art. 500).
2. Dat het beslag worde voorafgegaan door een bevel, vierentwintig uren bevorens te beteekenen aan den persoon of de woonplaats van den eigenaar ot boekhouder, of op de wijze bij art. 4 vermeld3). De schuld-eischer kan echter, indien er vrees bestaat, dat het schip spoedig naar eene andere plaats zal vertrekken, na daartoe bekomene vergunning van den president der regtbank, binnen welker arrondissement het schip is
184
') In ons gevoelen deelen de pinto, II, 2, bl. 680 v.; vernede, op art.
563, noot A, 2; schüller op art. 563. -) V. d. honert, Hdb., bl. 558.
) V. d. honert, Hdb., § 563, noot 2, teekent aan: dat het bedenkelijk is, of hier niet, evenals in de bepaling van art. 80, naar art. 2 had moeten verwezen worden. — Verg. ook lipman, IVh. v. B. Rv. vergel., bl. 250. Het spreekt, naar ons oordeel, van zelf, dat, wanneer de deurwaarder noch den beteekende, noch iemand zijner huisgenooten aan zijne woonplaats vindt, overeenkomstig de algemeene bepaling van art, 2 moet gehandeld worden.
art. 564 , 565.
liggende, ook zonder voorafgaand bevel tot de inbeslagneming overgaan (art. 563).
3. Dat het beslag gedaan worde aan boord van het schip ') door eenen deurwaarder, vergezeld van twee getuigen (art. 564).
Het proces-verbaal van deze inbeslagneming 1) moet (behalve de gewone vereischten der exploiten) inhouden:
a. Den voornaam, den naam, het beroep en de woonplaats van den schuldeischer;
h. Den titel, uit kracht van welken geëxecuteerd wordt;
r. De sommen, waarvan de deurwaarder de betaling vordert. De vervolging kan echter niet vernietigd worden, op grond , dat zij is begonnen voor eene grootere som dan de executant te vorderen had (art. 584, in verband met art. 501).
d. De keuze van woonplaats, door den schuldeischer gedaan, in de plaats waar het schip is liggende, en bij eenen procureur bij de arron-dissements-regtbank voor welke de verkoop vervolgd wordt, en woonachtig in de plaats waar deze zitting houdt;
«. De namen van den eigenaar of boekhouder, indien de een of ander bekend is, en van den schipper;
f. Den naam, de soort en de ruimte van het schip;
(j. De algemeene beschrijving van de sloepen, booten, tuigagie, gereedschappen , wapenen, krijgsbehoeften en levensmiddelen;
//. De aanstelling van eenen bewaarder aan boord, nadat door den deurwaarder de noodige maatregelen zijn genomen, om het vertrek van het schip te beletten (art. 565);
i. De namen, beroepen en woonplaatsen der twee getuigen, door welke de deurwaarder vergezeld is;
h. De onderteekening van den deurwaarder en de getuigen, zoo wel op het oorspronkelijke stuk, als op de afschriften (art. 564).
Het proces-verbaal moet worden beteekend aan den persoon des eige-naars of boekhouders van het schip, of aan de woonplaats van dezen, met overlegging van een afschrift des titels, (uit kracht van welkende inbeslagneming geschied is.) indien deze niet reeds is beteekend. Indien het beslag gedaan wordt voor eene op het schip bevoorregte schuld 2), of wel voor eene schuld, waarvoor het schip, volgens de voorschriften van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel, aansprakelijk is 3),
185
~) Formulier, n. 186; Proces-verhaal van inbeslngtiemwg van een schip.
) Zie art. 313 v. 750 W. v. K.
■') Art. 321, 349, 372, 391, 452, 751 v. W. v. K. — Verg. het advies van den beer beelaerts van blokland , bij v. n, iionert, Hdb., bl. 554 v.
art. 566, 567.
kan het proces-verbaal aan boord aan den schipper worden beleekend (art. 564, al. 3 en 4), door welke facultatieve bepaling echter de be-teekening aan persoon ol' woonplaats, indien de executant deze verkiest, niet is uitgesloten 1).
Eveneens geschiedt de beteekening aan den schipper of diens plaats-bekleeder, indien de scheeps-eigenaar of boekhouder buiten het Koningrijk woont of onbekend is (art. 567, al. 3).
De termijn, voor de beteekening den arrestant gegeven, is drie dagen, indien de scheeps-eigenaar of boekhouder woont binnen het arrondissement der regtbank, in welker regtsgebied het beslag gedaan is. Die termijn is van acht dagen, indien hij woont binnen eeu ander arrondissement van dezelfde provincie, en van veertien dagen, indien hij in eene andere provincie woont. Indien hij buiten het Koningrijk woont of onbeliend is, en er geen geen schipper of ander in zijne plaats aan boord is, wordt de beteekening aan het schip aangeplakt (art. 567).
Het proces-verbaal van inbeslagneming van schepen, grooter dan tien lasten, moet wei den overgeschreven in de daartoe bijzonderlijk bestemde openbare registers, vermeld in den eersten en laatsten titel van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel (art. 309, 750, n. 1). De uitvoering dezer voorschriften is geregeld bij Koninki. Besluit v. d. 21 July 1836 (Stbl. n. 41).
Na den dag dezer overschrijving zulleu geene nieuwe pand- of ver-bandbrieven 1) op het in beslag genomen schip meer mogen worden afgegeven; doch de vroeger afgegeveue pand- of verbandbrieven kunnen worden ingeschreven, totdat het vonnis van toewijzing in de zoo even gemelde openbare registers is overgeschreven (art. 566).
II. Van de openbaarmaking van den executorialen verhoop.
§ 113. Even als bij andere executoriale verkoopen2), is ook bij de inbeslagneming van schepen, in het belang van de regthebbenden, voorgeschreven , dat dit beslag en de verkoop behoorlijk ter kennis van het publiek worden gebragt. Daartoe dienen, wat betreft zeeschepen en zoodanige schepen en vaartuigen , de binnenwateren bevarende, welke boven de tien lasten groot zijn , vooreerst twee afkondigingen (mees), welke (in het openbaai' mondeling) moeten gedaan worden van acht tot acht dagen aan de beurs, indien er eene bestaat ter plaatse des verkoops, en 0)i het voornaamste openbaar plein van de plaats, waar het schip
186
') De pinto, 11. 2. bi. 685. ■) Verg. art. 315, n. '2, W. v. K.
) Verg. art. 434 v., 514 v.
') Art. 573 W. v. B. R. — Verg. art. 750 W. v. K.
art. 568—570.
is liggende (art. 568, al. 1), en zulks volgens plaatselijk gebruik 1). Deze afkondigingen moeten inhouden, volgens art. 570:
1. Den voornaam, den naam, het beroep en de woonplaats van den executant;
2. De titels, uit kracht van welke hij de vervolging doet;
3. Het beloop der aan hem verschuldigde som;
4. De keus van woonplaats, door hem gedaan, in de plaats der zitting van de regtbank, en de plaats waar het schip is liggende;
5. Den naam en de woonplaats van den eigenaar of boekhouder van het in beslag genomen schip, indien de een of ander bekend is;
6. Den naam van hel schip, en indien het uitgerust is, dien van den schipper;
7. De scheepsruimte;
8. De plaats, waar het schip is liggende;
9. Den eersten inzet van den executant;
10. De plaats, den dag en het uur, waar en wanneer de toewijzing zal plaats hebben 2).
Voorts moeten, tweemaal en wel binnen twee dagen na elke afkondiging, biljetten3), hetzelfde bevattende als de afkondigingen, worden aangeplakt;
Aan den mast van het in beslag genomen schip;
Aan het gebouw van de regtbank;
Aan de beurs, zoo die ter plaatse des verkoops bestaat; en eindelijk
Ter plaatse waar het schip is liggende, op de wijze aldaar gebruikelijk (art. 569).
Volgens v. n. honert 4) is bet twijfelachtig, op welke wijze moet worden aangetoond, dat deze aankondigingen en aanplakkingen hebben plaats gehad, en meer bepaaldelijk of zulks moet geschieden door eene aanteekening aan den voet van het proces-verbaal, in voege bij art. 467 voor den verkoop van roerende goederen bepaald, dan wel bij eene akte, zoo als in art. 518 ten aanzien der geregtelijke uitwinning van onroerende goederen is voorgeschreven. De schrijver houdt hel eerste voor meer aannemelijk, dewijl de Regering geen gevolg heeft gegevenquot;aan de door de tweede afdeeKng der Staten-generaal gedane voordragl, om
187
') V. d. honeiiï, Hdb., § 568.
-) In de olïiciüle uitgave is de vroegere redactie van n, 10, luidende: De dagen van teregtzitting, o/) welke de opbiedhige7i zullen worden ontvangen en de toewijzing gedaan, abusievelijk ook nog in het art. behouden. — Verg. v. n. honert, Hrfi., § 570; lipman, t. a. pl , bl. 253
) Formulier, n. 187, Biljet houdende aankondiging van den executorialen
rerkoop van een schip. 4) Formulierb., 1)1. 573 v.
onder anderen, art. 518 in dezen toepasselijk te verklaren Vernede 1) is van oordeel, dat in dit geval, naar mate der grootte van Jiet schip, óf art. 467 èf art 518 moet toegepast worden.
Wij hebben reeds boven onze meening te kennen gegeven, dat de vormen, in dezen titel voor bet executoriaal beslag op en verkoop van schepen voorgeschreven, niet, met anderen uit de titels voor de executie van roerende of onroerende goederen moeten worden vermeerderd. De beraadslagingen over art. 584 schijnen dan ook aan te toonen, gelijk v. d. honert zelf opmerkt, dat de wetgever de toepassing van art. 518 in dezen niet gewild heeft. Maar nog minder goedkeuring verdient het, de bepaling van art. 467 nu te willen opgevolgd hebben, terwijl toch de wetgever hier overigens klaarblijkelijk de vormen der uitwinning van onroerende goederen voor oogen heeft gehad. Wij gelooven derhalve, dat geen dezer beide artikelen hier als toepasselijk kan worden beschouwd, maar de executant door ieder geschikt, en wettig middel kan doen blijken, dat hij deze bekendmakingen gedaan heeft 2).
De executant is voorts gehouden,'twee dagen na de eerste afkondiging, een afschrift ven de biljetten te beteekenen aan de schuldeischers, ingeschreven in bet daartoe bestemde, bij het. Wetboek van Koophandel vermelde, register, waarvan reeds boven door ons is gesproken. Deze beteekening moet aan hen geschieden ter woonplaats door hen bij die inschrijving gekozen (art. 571).
Eindelijk moet, daarenboven eene kennisgeving van het gedaan beslag en den te houden verkoop worden geplaatst in een dagblad van de gemeente, waai' de regtbank zitting houdt, voor welke de inbeslagneming-vervolgd wordt, en bij gebreke van zoodanig dagblad, in dat eener naburige plaats (art. 568, al. 2).
Indien dat beslag gelegd is op schepen, sloepen of andere vaartuigen van tien lasten of minder, wordt de afkondiging, op drie achtereenvolgende dagen, gedaan op de plaats, waar het vaartuig is liggende, en geschiedt de aanplakking aan den mast of, bij gebreke van dien, op eene andere in het oog vallende plaats van het vaartuig (art. 573).
HI. Van den verhoop en de toewijzing.
^ 114. De verkoop en toewijzing van in executoriaal beslag genomene zeeschepen, alsmede van andere vaartuigen boven de tien lasten groot, geschiedt veertien dagen na de tweede afkondiging. Dezelve heeft plaats voor de arrondissements-regtbank ter openlijke teregtzitting, op dezelfde
-) Op art. 569, noot '2.
188
') Zie Hdb., S 584.
) De pinto, II, 2, bl. 688 v.
wijze als de verkoop van onroerende goederen (art. 572), zoodat de voorschriften van art. 523—528 hierbij moeten worden in acht genomen. De veilconditiën zullen dus vóór den verkoop moeten voorgelezen worden (art. 523, al. 3), doch eene nederlegging van deze ter griffie is niet bevolen, en aan het voorstel, om art. 516 ook bij den verkoop van schepen toepasselijk te verklaren, door eene afdeeling der Staten-generaal gedaan, werd dooi- de Regering geen gevolg gegeven'). Het vonnis van verkoop en toewijzing is niet aan hooger beroep onderworpen (art. 584, in verband met art. 522, al. 2).
De verkoop van schuiten, sloepen of andere vaartuigen van tien lasten of minder geschiedt, ter vermijding van kosten, als die van andere roerende goederen (art. 573), en de bepalingen van art. 462 en 463 zijn alzoo hierbij van toepassing.
Diegene, aan wien een schip, van welke grootte ook, is verkocht en toegewezen, is gehouden de kooppenningen binnen acht dagen (aan den executant) te betalen, of zonder kosten in geregtelijke bewaring te brengen ter griffie der arrondissements-regtbank, welke geregtelijke inbewaringstelling vooral dan behoort te geschieden, wanneer er verzet is gedaan tegen de uilbetaling der kooppenningen. Hij kan tol deze betaling of het in bewaring brengen zelfs bij lijfsdwang genoodzaakt worden, terwijl, bij gebreke van een en ander, het vaartuig na verloop van drie dagen weder ten verkoop zal worden aangeslagen en toegewezen. Vooraf moet eene nieuwe afkondiging en aanplakking op dezelfde wijze als de vroegere, naar den aard van het schip, geschieden, waarvan de kosten zijn len laste van den eersten kooper, die door zijne niet-betaling de herveiling heeft veroorzaakt. Deze is mede bij lijfsdwang verbonden voor bet te kort, d. i. voor hetgeen het schip bij de herveiling minder opbrengt, dan de prijs waarvoor het hem was toegewezen2), mitsgaders voor de schaden en interessen en de kosten dooi' de herveilins: te wees
o O
gebragt (art. 574). De wet spreekt hier uitdrukkelijk van een schip ran welke grootte ooi;. Het is dus vreemd, dat v. d. honert 3) zwarigheid maakl, de bepaling van dit art. op schuiten en vaartuigen van tien lasten of minder toe te passen, en met opzigt tot deze overeenkorfistig art. 4(39 wil gehandeld hebben4). Eene dwaling, welke men slechts kan toeschrijven aan het beginsel, waarvan, gelijk reeds is opgemerkt, sommigen en ook deze schrijver uitgaan, dat de bepaling van den onder-werpelijken titel steeds uit den tweeden titel moeten worden aangevuld.
Het schip wordt door den geregtelijken verkoop ontlast van alle be-
') V. d. honert, lldb., § 584; Formulierb., bi. 574 v.
■) Verg. art. 532.
:') Formulierb., bl. 577. ^) Vernede, op art. 574, noot. 2.
189
190 art. 574, 575.
f
voorregte schulden, voor welke het, het zij door de wet, het zij door pand- en verbandbrieven, verbonden was (art. 575). De Redering voerde, met opzigt tot deze bepaling, bij hare memorie van toelichting aan, dat zij het niet noodig had geoordeeld, de schepen te dezen aanzien in allen deele met onroerende goederen gelijk te stellen, welke, door de gereg-telijke uitwinning alleen, niet van de daarop klevende privilegiën en hypotheken worden gezuiverd. Men had daartoe eenen meerderen grond gevonden in art. 313 W. v. K., volgens hetwelk de privilegiën niet zoo zeer op het. schip zelf, als wel op deszelfs opbrengst kleven, en daarop bij geregtelijken verkoop worden verhaald; en voorts in art. 316 W. v. K., houdende, dat het voorregt op het schip verloren gaat, indien het schip, aan eenen andere zijnde overgegaan, zonder protest van be-voorregte schuldeischers, ten name en voor rekening van den nieuwen eigenaar, heeft gevaren gedurende zestig dagen nadat het schip in zee is uitgeloopen. »Beide deze bepalingen,quot; zeide de Regering, stoonen duidelijk aan dat de bevoorregte schulden, op schepen niet in allen deele geacht kunnen worden gelijk te staan met die, welke op onroerend goed zijn gevestigd: en men heeft dan ook geoordeeld, dat, uit hoofde van de meerdere bekendheid, welke een geregtelijke verkoop heeft boven eenen vrijwilligen verkoop, aan eerstgemelden het voorregt kan worden verbonden, om den nieuwen eigenaar het onbezwaard eigendom van het verkochte schip te verzekerenquot; 1).
De eigendom der toegewezen schepen gaat over als bij onroerende goederen.
De ontruiming van het geregtelijk verkochte schip geschiedt op dezelfde wijze, als met opzigt tot onroerende goederen2) is bepaald (art. 584, in verband met art. 529).
IV. Van de reclame.
§ 115. Diegene, welke beweren, dat het in beslag genomen schip of vaartuig geheel hun eigendom is, kunnen het als zoodanig opvorderen. Zij zijn echter gehouden den eisch tot reclame in te brengen vóór de toewijzing, terwijl deze, eerst na de toewijzing ingebragt zijnde, van regtswege gehouden wordt voor verzet tegen de uitbetaling der kooppenningen (art. 576).
De vorm, in welken deze reclame moet worden ingesteld en vervolgd is niet zoo duidelijk als bij die van andere in beslag genomene goederen in de wet bepaald, en dien ten gevolge wordt hierover verschillend gedacht. Zoo is v. d. honert3) van gevoelen, dat, vermits in dezen titel
) V. d. honert, Hdb., § 575. -) Verg. boven bi. 1G5.
:l) Formulierb., bl. 578.
ART. 57G.
191
geene bijzondere voorschriften zijn vervat nopens de wijze, waarop de reclame moet worden vervolgd, de bepalingen van de derde afdeeling van den derden titel van dit boek ook daarop met eenige wijzigingen toepasselijk zijn. Hiermede strijdt evenwel hetgeen door dien zelfden schrijver elders1) is opgeteekend omtrent de beraadslagingen over art. 584. In het eerste ontwerp toch van herziening werd de geheele derde afdeeling van den vorigcn Hiel ook op het beslag en den verkoop van schepen toepasselijk verklaard. Op de aanmerking van de Staten-generaal, dat die derde afdeeling handelt, van revindicatie, en dat deze toch wel dezelfde is als de reclame, bedoeld bij art. 576 en 577, werd later de weglating der gemelde woorden voorgesteld, waaruit is af te leiden, dat de wetgever de toepasselijkheid dezer afdeeling niet heeft gewild. — Het prov. geregtshot van Zeeland daarentegen oordeelde, bij het reeds aangehaald arrest van den 9 April 1839, dat in het geval van reclame door eigendom-bewerenden of van oppositie van schuldeischers, in de art. 576 tot 579 wel wordt voorgeschreven de wijze en de tijd, waarop bij schepen die reclames en oppositiën moeten plaats hebben en vervolgd worden, doch dat daarbij geenszins (zoo als in art. 538 v. ten aanzien van de opvordering van eigendom bij executie op onroerende goederen) wordt vermeld, in welken vorm de daartoe te bezigen akten van reclame of verzet zullen moeten zijn ingerigt, en nan wien deze zullen moeten geëxploiteerd of beteekend worden, en dat dit dus geheel onbepaald en onbeslist, naar willekeur door iederen reclamant zoude kunnen worden behandeld, indien men niet verpligt was daaromtrent mede in acht te nemen de voorschriften omtrent die punten, in den titel van de gereg-telijke tenuitvoerlegging np roerende goederen in het algemeen vastgesteld; dat mitsdien de opvolging van art. 576 v. niet uitsluit de inachtneming der bepalingen bij art. 456 en 457 voorgeschreven, maar slechts de ver-eeniging van de voorschriften dier gezamenlijke artt. tot eene bepaalde en duidelijke wijze van handelen leidt. Het hof verklaarde dien ten gevolge nietig en van onwaarde eene ingestelde reclame, welke niet. aan den bij het beslag op het schip gestelden bewaarder was beteekend.
Eindelijk de arrond.-regtbank te Middelburg, bij het bovengemeld vonnis van den '27 February 1839, hetwelk in dezelfde zaak is gewezen en door het zoo even medegedeelde arrest werd vernietigd, oordeelde, dat, gelijk bij de wet geenszins is bepaald, dat afschrift van het procesverbaal, van inbeslagneming van dusdanige roerende goederen aan den bewaarder moet worden gelaten, hetgeen anderzins ten aanzien van roerende goederen bij art. 452 is bevolen, evenmin wettelijk is voorge-
') Hdb., § 584.
192 art. 576.
schreven, dat eene dagvaarding in verzet tegen beslag van schepen aan den bewaarden moet worden beteekend.
Wij hebben in de behandeling van dezen titel reeds meermalen gelegenheid gehad te kennen' te geven, dat wij in het gevoelen van het prov. geregtshof van Zeeland, hetwelk de bepalingen van dezen titel uit dien voor de executie, van roerende goederen wil aangevuld hebben, niet kunnen deelen. Ook bij de reclame schijnt zoodanige aanvulling onnoodig en onaannemelijk, en zal het voldoende zijn die vormen in acht te nemen, welke de aard dezer vordering volgens algemeene beginselen vereischt1). Bij deze verschillende meeningen is het men evenwel daarop eens, dat art. 576 en 577 bij reclame van alle schepen toepasselijk zijn, zoowel wanneer het die van tien lasten of minder als wanneer het grootere betreft. Afwijkende hiervan is het vonnis der arrond.-regtbank te Utrecht v. d. 23 Sept. 1864 (Weekbl. v. h. It, n. 2667), bij hetwelk breedvoerig werd betoogd, dat bij deze artt. alleen de reclame van schepen van tien of meer lasten zouden bedoeld zijn. Wij hebben elders 2) dit vonnis opzettelijk bestreden, en zijn van oordeel, dat voor dit onderscheid geene voldoende gronden bestaan. De woorden toch der-wet zijn algemeen, en in deze wordt geen onderscheid gemaakt, zoo als b. v. in art. 566 en 573 geschied is, terwijl ook de algemeene strekking dezer wetsbepalingen uit de geschiedenis en beraadslagingen wordt bevestigd.
Volgens art. 210 en 211 G. d. C., uit welke deze bepalingen zijn overgenomen, is de reclame eene vordering van dengene, die geheel of gedeeltelijk eigenaar beweert te zijn van het in beslag genomen schip, tegen dengene, welke het in beslag heeft genomen. Deze eisch tot reclame wordt ingebragt ter griffie van de regtbank, voor welke de verkoop wordt vervolgd (art. 576, al. 1) d. i. binnen welks regtsgebied het schip in beslag is genomen. Hij, die de reclame instelt of, haar eerst na de toewijzing instellende, van regtswege voor opposant wordt gehouden, vervolgt voorts zijn regt voor de regtbank, en wel op korte termijnen, of als in eene summiere zaak (art. 577), naar mate de omstandigheden vorderen. Wie de reclamant te dien einde voor de regtbank moet roepen wordt in genoemd art., noch elders in dezen titel uitdrukkelijk gezegd. Daar de reclame legen den executant gerigt is, die het schip ten verkoop heeft doen inbeslagnetnen, spreekt het van zelf, dat deze moet worden opgeroepen. Of de persoon tegen wien het beslag gelegd is ook moet gedagvaard worden, hierover wordt verschillend gedacht3). Op
^ Dus ook de pinto, II, 2, bl. 686 v. — Dat de beteekening aan den bewaarder bij deze reclame niet volstrekt noodig is, oordeelde ook de arrond.-regtbank te Groningen d. 26 Junij quot;1851 (R. Bijbl., 1854, bl. 372).
:) Opmerk, en Mededeel. XVII, bl. 29 en volg.
) Ontkennend de pinto, II, 2, bl. 687. Prov, geregtshof v. Groningen
ART. 577, 578.
zich zelve schijnt de geëxecuteerde niet zonder belang bij deze procedure, en is zijne oproeping ook zeker daarom bij beslag op roerende of onroerende goederen voorgeschreven in art. 456 en 539. De reclamant zal dus wel niet verkeerd handelen, wanneer hij den geëxecuteerde mede in het geding brengt, doch daar de wet het niet voorschrijft, zal men niet op eene analogische toepassing der gemelde wetsbepalingen een middel van niet-ontvankelijkheid kunnen gronden. Bij deze oproeping zullen de gewone vereischten der dagvaarding (art. 5 en 133) moeten worden in acht genomen, terwijl deze voorts zal kunnen beteekend wordeii aan de door den arrestant gekozene 1) woonplaats (art. 81 13. W., 133, al. 2, W. v. B. B.) Verder moeten de vormen, voor summiere zaken of op korte termijnen voorgeschreven (art. 137 v.), worden in acht genomen 2).
Bij de wet is niet uitdrukkelijk bepaald, dat bij afwijzing der réclame de kosten der nieuwe bekendmakingen ten laste van de in het ongelijk gestelde partij komen, zoo als dit in art. 543 geschied is. Doch daar de reclamant, door zijne ongegronde vordering aan den executant schade heeft veroorzaakt, is hij ook volgens de algemeene beginselen, in art. 1401 B. W. aangenomen, tot vergoeding van deze verpligt3).
V. Van hel verzet leijen de uitbelaliny der kooppeiiningett.
§ 116. De schuldeischers, welke zich willen verzetten tegen de uitbetaling der kooppenningen, moeten dit verzet doen vóór de toewijzing der grootere schepen, of den verkoop der kleinere vaartuigen (art. 578). Omtrent den vorm, in welken dit verzet behoort te geschieden, is in dezen titel geheel niets bepaald. Daar echter de verkoop en toewijzing van grootere schepen (art. 572), zoo wel als de verdeeling van de opbrengst (art. 581), even als die van onroerende goederen, en de verkoop en verdeeling van de opbrengst van kleinere schepen, volgens de bepalingen omtrent roerende goederen vastgesteld, moet geschieden (art. 573 en 581), zoo kan ook het verzet, bij analogie, voor de opbrengst van verkochte schepen grooter dan tien lasten overeenkomstig art. 536, en voor die van kleinere vaartuigen overeenkomstig art. 457 worden gedaan 4).
193
d. 13 Nov. 1849 ( li. Bijbl., 4851, bl. 296). Toestemmend Opmerk, en Meded., VI, bl. 168 v. Verg. iiogron, C. de comm. expliqué (18401, op art. 210; paii.-liet, op art. 210 G. de C., en art. 727 C. de Pr. C.
') Zie art. 570.
) Verg. de memorie van toelichting, bij v. d. honerï, Hdb., § 577.
) Dus de arrond.-regtbank te Groningen d. 15 Sept. 1849; Opmerk, en Meded., VI, bl. 168 v. — Anders het prov. geregtshof v. Groningen d. 13 Nov. 1849 (K. Bijbl., 185J, bl. 296).
■') Verg. v. i). honert, Formulierb., bl. 579 v.
Oüdeman, Burg. Reytsu. 4e druk, II. 13
Wij zullen naauwelijks behoeven te doen opmerken, dat eene zoodanige analogische toepassing der wet op zoodanige vormen, waaromtrent deze titel geheel zwijgt, niet hetzelfde is, als de bepalingen omtrent de executie van roerende goederen, ook op het beslag en den verkoop van schepen toepasselijk te oordeelen, voor zoo ver daaraan door dezen vierden titel niet is gederogeerd, en dien ten gevolge de vormen bij dezen titel voorgeschreven steeds uit den tweeden of derden titel aan te vullen. Bovendien komen de voorschriften der gemelde bepalingen van art. 457 en 53G overeen met hetgeen de aard van dit verzet uit algemeene beginselen vordert
Voorts zyn de schuldeischers, die verzet gedaan hebben, gehouden den titel van hunne inschuld, binnen acht dagen nadat zij verzet hebben gedaan, ter griffie der reglbank over te leggen, zonder dat daartoe eene nadere aanmaning (gelijk in het Fransche regt, art. 213 C. de C.) wordt vereischt. Bij gebreke van deze overlegging zal men voortgaan met de uitbetaling der kooppenningen, zonder hen daarin te begrijpen (art. 579).
VI. Van de verdeeling der opbrenysl.
§ 117. De verdeeling van de opbrengst van bij executie verkochte schepen geschiedt, wat den vorm betreft, indien deze grooter zijn dan tien lasten, overeenkomstig de bepalingen omtrent de regeling van den voorrang en de verdeeling van den koopprijs in de vijfde afdeeling van den vorigen titel (art. 551—562) voorgeschreven. Bij de verdeeling dei-opbrengst van kleinere schepen gelden de bepalingen in de vierde afdeeling van den tweeden titel van dit boek (art. 480—490), voor de executie van roerende goederen gegeven (art. 581).
194
Wat de rangschikking en de verdeeling der penningen zelve, d. i. de regten der schuldeischers onderling, aangaat, hierbij wordt tusschen de bevoorregte schuldeischers de orde in acht genomen, voorgeschreven in den eersten en laatsten titel van het tweede boek van het Wetboek van Koophandel. Na de betaling der bevoorregte schulden worden de overige gelden tusschen de concurrente schuldeischers, in evenredigheid hunner schuldvorderingen, ponds ponds gelijk verdeeld. Bij deze rangschikking wordt ieder schuldeischer geplaatst niet slechts voor de hoofdsom zijner vordering, maar ook voor de interessen daarvan verschuldigd, en voor de kosten, ter zake van die vordering gemaakt, welke interessen en kosten derhalve evenzeer bevoorregt of concurrent zijn als de hoofdsom zelve (art. 580).
art. 582.
VII. Van het beslag op zeeschepen , die gereed zijn om ouder zeil te gaan.
§ 118. Een zeeschip, of zoodanig vaartuig, hetwelk volgens den laat-sten titel van het Wetboek van Koophandel (art. 748) met een zeeschip is gelijkgesteld, (namelijk een zoodanig vaartuig, dat de rivieren en binnenwateren bevaart en tevens van buiten 's lands komt of naai- buiten 's lands bestemd is) kan, wanneer het gereed is om onder zeil te gaan, niet worden in beslag genomen, ten zij voor schulden, gemaakt ten behoeve van de reis, die het gaat ondernemen, b. v. voor zeilen, touwen en andere benoodigdheden tot de uitrusting van hel schip, oorlogstuig, mondbehoeften enz. Zelfs kan een beslag voor zoodanige schuldvordering op een zeilree schip worden belet, door borgstelling 1) voor die schulden (art. 582, al. 1). De Regering ontwikkelde de reden dezer bepaling in haar antwoord op eene, door de tweede afdeeling der Staten-generaal gemaakte, aanmerking aldus: »üeze bepaling overeen komende met het tegenwoordige regt, in zaken van koophandel, is allernoodzakelijkst, om te voorkomen, dat zeilree liggende schepen, niet roekeloos worden met arrest beslagen, waardoor de geheele expeditie kan verloren gaan, en eene schadevergoeding ontstaan, welke veelal het vermogen van den arrestant zoude te boven gaan. De arrestant moet het bovendien aan zich zei ven wijten, dat hij zijn beslag niet vroeger gedaan en daarmede gewacht heeft, tot het oogenblik dat het schip gereed is om onder zeil te gaanquot;2).
Tot voorkoming van geschillen, wat te verstaan zij door een schip, hetwelk gereed is om onder zeil te gaan, is aan het artikel eene slotbepaling gevoegd, gelijk aan die van art. 215 C. de C., houdende, dat het schip geacht wordt zeilree te zijn, zoodra de schipper van de noo-dige papieren is voorzien om te vertrekken. Van welke papieren de schipper aan boord van het schip moet voorzien zijn, is bij art. 357 W. v. K. voorgeschreven.
VIII. Van de inbeslagneming en den verhoop eener scheepsportiè.
§ 119. Na de behandelde bepalingen voor den verkoop van een schip meende de Nederlandsche wetgever nog uitdrukkelijk de vraag te moeten beantwoorden, in hoe ver het schip voor de gewone schulden van eenen medereeder kan aangesproken en uitgewonnen worden. Ouder de Fran-sche wetgeving was zulks volgens de jurisprudentie toegestaan, behou-
') Verg. art. 735, al. 4.
quot;) V. d. honert, Hdb. § 582. — Verg. rogron, op art. 215 C. de G.
13*
195
dens de deniande en distraction van den medereeder. De Nederlandsche wetgever ging van een ander beginsel uit. ))Het schip zelf,quot; zeide de heer beelaerts van blokland , sis een onverdeeld goed, maar het ware onbillijk voor medereeders, het geheele schip te zien verkoopen voor de particuliere schulden van een' hunner, en alzoo hunne maatschappij te zien sloopen: dit moest aan geene onzekerheid ten prijs worden gegeven; voor het belang en het regt van den schuldeischer en voor de veiligheid van den mede-eigendom iu de reederij, en alzoo ook voor de belangen der scheepvaart, moest tevens gezorgd wordenquot; 1).
Derhalve is in art. 583 bepaald, dat schuldeischers van eeneu medereeder van een schip, vau welken aard hel ook moge zijn, niet het schip, maar slechts de scheepsportie van hunnen schuldenaar kunnen in beslag nemen of verkoopen. Dit art. voorziet, volgens het zoo even aangehaald advies van den heer beelaerts van blokland , zoo wel in het geval, dat een medereeder, ter kwijting zijner persoonlijke aansprakelijkheid , ^(Zyn aandeel afstaat1); als in dit, wanneer tegen iemand, die toevallig medereeder is, en dus onder zijne verdere goederen toevallig eene of meerdere scheepsportiën bezit, voor gewone schulden een vonnis moet worden ten uitvoer gelegd.
Deze inbeslagneming kan, volgens algeineene beginselen van ons regt, niet geschieden, dan krachtens een vonnis of anderen executorialen titel, en zal moeten worden voorafgegaan door een bevel, aan den sclmlde-naar vierentwintig uren bevorens beteekend2). Zij geschiedt bij een exploit3), beteekend aan den schuldenaar en aan den boekhouder der reederij (art. 583, al. 2). Indien de schuldenaar tevens boekhouder is, zal éène beteekening voldoende zijn 4).
De voorafgaande afkondigingen, aanplakkingen en kennisgeving moeten even als bij den verkoop van schepen plaats hebben, behalve dat de biljetten niet op het vaartuig, maar alleen aan het gebouw der regt-bank en de beurs worden aangeplakt.
De verkoop en toewijzing van een aandeel in een schip, grooter dan tien lasten, geschiedt ter openlijke teregtzitting van de arrondissements-regtbank, in welker gebied het schip is liggende, op dezelfde wijze als de verkoop van een zoodanig schip. De verkoop van vaartuigen van tien lasten en minder geschiedt als die van roerende goederen (art. 583, al. 3).
De verkoop heeft ten gevolge, dat de kooper, in plaats van den schul-
196
l) V. d. honert, Hdb., bl. 555.
■) Zie art. 321, 385 , 336 , 751 W. v. K. 3) Zie art. 563.
) Formulier, n. 188: Exploit van inbeslagneming eener scheepsportie.
) Verg. v. d. honert, Formulierb., bl. 582 v.
art. 585.
denaar, als deelgenoot in1 de reederij aangenomen wordt1), hetgeen, zoo als dk pinto 2) opmerkt, eene uitzondering maakt op de beginselen van het Burgerlijk Wetboek, volgens welke (art. 1678) geen nieuwe vennoot aan de overigen kan opgedrongen worden.
Van lijfsdwang en deszelfs tetmilvoerleggivg.
EERSTE AFDEELING. Van lijfsdwang.
I. Van den lijfsdwang in het algemeen.
§ 120. De lijfsdwang, onder hel Roraeinsche regt eene straf tegen den schuldenaar, die niet aan zijne verpligtingen voldoet, is, naar de beginselen van hel Fransche en Nederlandsch regt, een middel tegen de kwade praktijken der schuldenaren, die door verdonkering hunner goederen zich aan hel betalen der schulden trachten te onttrekken, en die meu alzoo dwingt, door de betaling der schuldvordering en kosten, hunne vrijheid te koopen3). Het is een onderwerp, dat, gelijk de heer
197
quot;Verg. lipman, Wb. v. B. Rv. vergel., bl. 257 v. De vraag of de lijfsdwang moet behouden worden, en zoo ja, in welke zaken, en onder welke bepalingen, is in de laatste jaren zoo wel op het gebied der wetenschap als der wetgeving dikwijls behandeld. In Engeland is dit middel, bij de wet v. d. 9 Aug. 1869, bijna geheel, in Frankrijk bij de wet van 22 Julij 1867 geheel afgeschaft. Ook in sommige Duitsche Staten bestaat het niet meer, terwijl in anderen de beraadslagingen tot liet behoud hebben geleid. Verg. asser in Gids 1866 en 1871. Sommige schrijvers verdedigen de geheeleafschaffing; anderen meenen dat de lijfsdwang in handelszaken moet blijven, hoewel de bestaande wetsbepalingen noodzakelijk herziening vorderen. Zie Mr. b. cohen in Opmerk, en Meded. XY, bl. 193—223. In het Ontwerp van een nieuw Wetboek van B. Regtsv. werd het behoud voorgedragen, met vele wijzigingen evenwel der tegenwoordige wet, en werd dit in de memorie van toelichting bl. 105 en volg. uitvoerig verdedigd. Op de vijfde vergadering der juristen-vereeniging, in 1874 te Groningen gehouden, werd dit onderwerp als eerste
art. 585.
beelaerts van blokland zeide, ten hoogste de oplettendheid van den wetgever verdient, daar het hier aan de eene zijde de persoonlijke vrijheid , en aan de andere zijde de zekerheid voor wettige schuldeischers geldt.
Uit zorg voor de persoonlijke vrijheid stelde de Nederlandsche wetgever vast, dat lijfsdwang slechts plaats kan hebben in de gevallen, uitdrukkelijk bij de wet opgenoemd (art. 585, 588), en niet dan uit kracht van een vonnis (art. 589); dat geene gijzeling voor dezelfde schuld langer dan vijf jaren mag duren (art. 591), en dat het verzuim der bij de wet voorgeschrevene formaliteiten, hetwelk bij uitwinning van onroerende goederen alleen regt geeft derzelver vervulling te vorderen (art. 533), hier de nietigheid der gijzeling te weeg brengt (art. 611).
Daarentegen ging de wetgever uit van hel beginsel om de zekerheid der schuldvorderingen te begunstigen, toen hij bepaalde, dat, indien daartoe gronden zijn, de president der legtbank verlof kan verleenen tot de dadelijke tenuitvoerlegging van den uitgesproken lijfsdwang (art. 599); en dat de gijzeling kan worden ten uitvoer gelegd ook op zondag, en op zoodanige uren, waarop anders het doen van exploiten niet is toegelaten (art. 601).
Of het evenwel onzen wetgever gelukt zij, in deze materie de gemelde hoofdbeginselen voldoende te vereenigen, is, zoo wel bij de voordragt der wet als later, in twijfel getrokken. Men heeft aangemerkt, dat hier niet genoeg voor de persoonlijke vrijheid was gezorgd, dewijl de schuld-eischer de executie op persoon en goederen te gelijk kan beginnen, zonder onderscheid, of de laatsten toereikende zouden zijn of niet (art. 578); terwijl de personele vrijheid van den schuldenaar niet behoorde te worden aangerand, vóórdat daartoe noodzakelijkheid bestaat, het zij door gemis of geblekene ontoereikendheid van goederen, of door kwade praktijken van den schuldenaar. Maar men heeft evenzeer gemeend hier behoorlijke zorg voor de regten der schuldeischers te missen, dewijl geen lijfsdwang in het algemeen is toegestaan tegen iemand, die tot de praestatie van een feit is veroordeeld, wien de partij alzoo bezwaarlijk zal kunnen dwingen, en voorts, dewijl bepaald is, dat geene gijzeling voor dezelfde schuld langer dan vijf jaren kan duren (art. 591), eene
198
[! li I
i
'W ,tl!
■
p
II!
si
i 1
ill 1 li!
vraagpunt voorgesteld. Mr. levy heeft toen een schriftelijk praeadvies geleverd , strekkende tot geheele afschaffing van den lijfsdwang en heeft dit op de vergadering nader verdedigd, gelijk ook anderen in dien geest hebben gesproken. Dit gevoelen is echter door zeer velen bestreden, en bij de stemming is met 51 tegen 15 stemmen beslist, dat de lijfsdwang, noch in burgerlijke, noch in handelszaken behoort te worden afgeschaft, en met 41 tegen 9 stemmen, dat het, bij behoud van den lijfsdwang, wenschelijk is wijziging te brengen in de bepalingen van ons regt, omtrent den duur en de wijze van toepassing.
I li
«I
[
art. 585, 588.
bepaling, welke men als overdreven en tot vele misbruiken aanleiding gevende heeft afgeschilderd1). — Het zou ons van het doel van dit werk te ver afleiden, indien wij ons in eene beoordeeling wilden begeven dezer aanmerkingen en der gronden, op welke de Regering het voorgedragen en aangenomen ontwerp heeft verdedigd.
II. Van de gevallen, in welke lijfsdwang is toegelaten.
§ 121. Lijfsdwang heeft alleen plaats in de gevallen, uitdrukkelijk bij de wet aangewezen (art. 585, al. 1). Behalve deze, of diegene, welke in het vervolg van tijd bij de wet mogten worden bepaald, kan geen lijfsdwang plaats hebben. Alle overeenkomsten, in welke, hiermede strijdig, ook voor een ander geval lijfsdwang mogt zijn toegestaan, zijn van regtswege nietig 2), zelfs wanneer die buiten 's lands zijn aangegaan (art. 588).
De gevallen nu, in welke in burgerlijke zaken lijfsdwang plaats heeft, en iu welke de regter dien moet uitspreken, zijn, volgens art. 585, de navolgende:
1. Wegens stellionaat, omschreven bij art. 711, en bij gelegenheid van dit art. nader door ons te behandelen.
2. -In geval van herstelling in hel bezit, na en ten gevolge van feitelijke ontzetting voor de teruggave van vruchten, welke de overweldiger wederregtelijk gedurende het bezit heeft genoten, en voor de aan de regthebbenden toegewezen vergoeding van kosten, schaden en interessen 3).
3. quot;Wegens bewaargeving uit noodzaak4).
4. Voor de teruggave van penningen, welke gesteld zijn in bewaring van daartoe op openbaar gezag aangestelde personen5).
5. Voor de uitlevering van zaken, welke in handen gesteld zijn van sequesters, commissarissen en andere dergelijke bewaarders6). Wij hebben reeds bij de behandeling van art. 53 doen opmerken7), dat door commissarissen in het oudere Fransche regt werden verstaan geregtelijke bewaarders over in beslag genomene vruchten of over een zakelijk beslag,
199
') Verg. v. d. honert, Hdb., bl. 569 v., 582, 587; lipman, t. a. pl. bl.
260 v.: de pinto, II, 2, bl. 694—699.
=) Verg. art. 1290 B. W. 3) Art. 619 v. B. W.
) Art. 1740, 1746 B. W.
) Art. 1442 B. W. — Verg. de Wet van den 28 Nivose an XIII, bij
rondonneau, Collection etc., I, p. 584, en bij fortuyn, Verzameling enz., II, bl. 330. 6) Zie ook art. 454, 455, 506 W. v. B. R.
) Dl. I, bl. 72.
art. 585.
en dat dit woord uit het Fransche wetboek door onzen wetgever (naar het schijnt geheel doelloos) overgenomen is.
6. Tegen alle openbare ambtenaren, voor de vertooning van hunne minuten, wanneer deze in regten bevolen is
7. Tegen notarissen, deurwaarders en andere openbare ambtenaren, voor de teruggave der aan hen, ter zake hunner ambtsverrigtingen, toevertrouwde titels en van de penningen, welke zij, in dezelfde hoedanigheid, voor hunne principalen hebben ontvangen1).
8. Voor de vergoeding van kosten, schaden en interessen, de som van /quot;150—00 te boven gaande, waartoe iemand jegens de beleedigde partij is veroordeeld, ter zake van misdrijf of onregtmatige daad2). Heeft de vergoeding van kosten, schaden en interessen eene andere oorzaak, dan kan geen lijfsdwang daarvoor toegestaan worden en te regt oordeelde alzoo de arrond.-regfbank te Utrecht, bij vonnis van den 5 Julij 4842, overeenkomstig de conclusiën van het openbaar ministerie, dat de conducteur eener onderneming van algemeene postwagendienst niet bij lijfsdwang aansprakelijk is, wegens de onder hem vermiste en niet opgeleverde gelden en goederen; en zulks op grond, dat de vordering tegen den gedaagde voortsproot uit de verpligtingen, welke hij als verhuurder van zijne dienst als conducteur, en bewaarnemer, jegens de ondernemers op zich had genomen, en geenszins gegrond was op een misdrijf of eene onregtmatige daad3).
9. Voor het slot van rekening, verschuldigd door voogden, curators, geregtelijke bewaarders en beheerders van gemeentelijke en andere openbare gestichten, die tot het doen van rekening en verantwoording verpligt zijn; en voor alle teruggaven, welke, ten gevolge van gemelde rekening, moeten plaats hebben4).
Daar de lijfsdwang, in de gevallen bij dit en het volgend art. opgenoemd , naar ons oordeel, gebiedend is voorgeschreven 6), zoo kunnen
200
■) Art. 185 W. v. B. R. -) Verg. art. 2011 B. W.
') Zie art. 56, al. 2; R. O., art. quot;1401 B. W.
) R. Bijblad, IV, bl. 752. Eveneens besliste de arrond.-regtbank te Nijmegen d. 3 Junij •1862 (Weekhl. v. h. R., n. 2402), dat lijfsdwang niet kan worden toegestaan voor schade, ter zake van het niet nakomen eener verbind-
B) Verg. carré, III, p. 70, waar hij zegt: »Nous distinguons 1° le cas ou les juges sont rigoureusement obliges de prononcer la contrainte; 2° celui oil ils en ont la faculté. Et d'abord la contrainte par corps est de droit cn vertu de la loi: les juges sont conséquemment obliges de la prononcer dans les cas suivansen nu noemt deze schrijver op de gevallen van art. 2059 en 2060 C. C., welke bijna dezelfde zijn als die van ons artikel 585. En voorts: »elle est également de droit en matière de commerce — entre toutes personnes pour fait de lettres-de-changequot;, enz. —
art. 585.
wij ous niet vereenigen met, de beslissing der ammd.-regtbank te Go-rinchem van den 22 October 184-2, dat het namelijk aan het oordeel des regters zou zijn overgelaten, te bepalen, of er termen zijn tot den lijfsdwang tegen den voogd, die tot de uitkeering van het slot zijner rekening wordt veroordeeld1), welke vonnis dan ook door de redactie van het Weekblad van hel lier/I, t. a. pl., is bestreden1).
10. Tegen alle vreemdelingen, welke geene vaste woonplaats binnen het Koningrijk hebben, voor alle schulden zonder uitzondering, ten behoeve van Nederlanders aangegaan. Het doel dezer wetsbepaling is, aan de ingezetenen des Rijks eenen meerderen waarborg tegen vreemdelingen te geven ter voldoening hunner schulden 2). Bij de beraadslagingen heeft de zevende afdeeling van de tweede kamer der Staten-generaal herhaaldelijk aangevoerd, geene bedenkingen tegen deze bepaling te hebben, wanneer de schuldbekentenis oorspronkelijk jegens een' Nederlander is aangegaan, maar wel wanneer de schuldbekentenis is aangegaan door eenen vreemdeling, en voorts aan eenen Nederlander afgestaan, die deze op zijnen eigen naam vervolgt. Ofschoon op deze aanmerking door de Regering niet op eene afdoende wijze schijnt te zijn geantwoord, komt het ons echter voor, dat de wet, zoo wel naar hare letter, als naar den geest en de bedoeling, alleen toepasselijk is op het geval, dat de schuld oorspronkelijk ten behoeve van eenen Nederlander is aangegaan3). Bij vonnis v. d. 29 Junij 1865 oordeelde de arrond.-regtbank te Maastricht, dat deze wetsbepaling niet van toepassing is op proces-kosten, in welke een vreemdeling, ten behoeve van een'Nederlander vei'oordeeld is, daar toch de woorden „schulden aangegaan'''' doelen op verbindte-nissen van burgerregtelijken aard, ontstaan uit overeenkomsten of uit de wet, doch niet op verpligtingen, die door denregter, krachtens eene bepaling van het Wetb. v. B. Regtsv. opgelegd worden ■s). Deze opvatting is echter bestreden, op grond, dat de proceskosten moeten gerangschikt worden onder de benaming van schulden ten behoeve van Nederlanders aangegaan, daar zij óf als gevolg van hef judiciëel contract, óf als vergoeding van schaden uit eene verbindtenis ontstaanG). Deze bedenkingen schijnen ons gegrond, en worden nog versterkt door de geschiedenis dezer wetsbepaling. Immers werden de laatste woorden, zonder uilzondering, len behoeve van Nederlanders aangegaan, bij de herziening in het art. opgenomen, om aan vreemdelingen jegens vreem-
201
') Wb. v. h. R, n. 357. 2) Zie ook pe pinto, II, 2, bl. 705.
) V. d. honert, Hdb., bl. 576.
••) De pinto, II, 2, bl. 706; vernede, op art. 585, noot L, 3.
ART. 585, 586.
delingen het middel van lijfsdwang niet toe te staan, maar overigens aan Nederlanders dien voor alle schulden te vergunnen1).
11. In alle gevallen, waarin de wet uitdrukkelijk den lijfsdwang toelaat. Tot deze behooren;
a. Tegen de partij of haren procureur, welke in gebreke blijft de medegedeelde stukken terug te geven (art. 150). Wat den procureur betreft, volgt zulks ook uit art. 585, n. 7.
b. Tegen deskundigen tot het ter griffie nederleggen van hun berigt (art. 233).
c. Tegen den bewaarder van roerende goederen, tot betaling van schaden en interessen en tot verantwoording (art. 454 en 455), alsmede tegen dien van onroerend goed, tot betaling van schaden en interessen (art. 506).
cl. Tegen diegene, welke koopers geworden zijn van onroerend goed, voor rekening van personen, welke kennelijk onvermogend zijn (art. 525).
e. Tegen den gebrekigen kooper van onroerend goed, wegens hel verschil tusschen den prijs, waarvoor hem hetzelve was toegewezen en dien van de herveiling (art. 532).
f. De kooper van een in beslag genomen schip, voor de betaling of inbewaringstelling der kooppenningen (art. 574).
g. Tegen de notarissen of andere houders van minuten, wegens het uitreiken van afschrift derzelve (art. 839).
Voorts hm nog lijfsdwang worden uitgesproken, zoodat namelijk het aan des regters oordeel is overgelaten, te beslissen, of zulks noodig zij:
h. Tegen eenen getuige, die weigerachtig is zijne verklaring af te leggen (art. 117).
i. In geval van beslissing omtrent een ontkend of van valschheid beticht geschrift (art. 196 en 197).
k. Tegen vreemdelingen, welke geen vast verblijf in het Koningrijk hebben, op bevel van den voorzitter der regtbank (art. 768).
/. Tegen rekenpligtigen, tot het doen van rekening en verantwoording (art. 772).
§ 122. In zaken van koophandel heeft lijfsdwang plaats in de gevallen, bij art. 586 opgenoemd;
202
1. Tegen alle kooplieden, voor handelschulden, zelfs voor de zoodanigen, tot welke zij verbonden zijn jegens personen, die geene kooplieden zijn. Wie kooplieden en wat daden van koophandel zijn, is bepaald in art. 2 v. W. v. K.
') V. D. H0NERT, Hdb., bl. 575 V.
art. 586.
De orderbriefjes1) assignatiën1) en andere handelspapieren2), door eenen koopman onderteekend, worden geacht voor zijnen handel te zijn aangegaan, indien in dezelve geene andere oorzaak is uitgedrukt. Dit vermoeden is echter eene praesumlio juris, zoodat het tegenbewijs is toegelaten. Kan toch de koopman aantoonen, dat dit handelspapier voor eene burgerlijke schuld is afgegeven, dan is hij ook aan geen lijfsdwang onderworpen, welken de wetgever alleen voor handelschulden wilde bepalen; het moet dus hem vrijstaan dit bewijs te leveren3).
2. Tegen alle personen zonder onderscheid, die eenen wisselbrief hebben geteekend, als trekkers, acceptanten of endcssanten, of dien door den borgtogt, aval genaamd 4), hebben gewaarborgd.
3. Tegen personen, geene kooplieden zijnde, welke orderbriefjes, assignatiën of andere handelspapieren hebben geteekend, of wel zoodanige wisselbrieven, welke, als behelzende verdichte opgave van naain of van woonplaats of van de plaats der trekking of der betaling, volgens art. 102 W. v. K., slechts kracht hebben van gewone schuldbekentenissen, indien daartoe overigens de vereischten aanwezig zijn. Tot deze personen behoort niet alleen de acceptant, maar ook de endossanten en degene, die het door aval heeft gewaarborgd, want deze alle hebben het stuk geteekend, terwijl ook het vorige nummer hen uitdrukkelijk opnoemt en de reden der wet bovendien hier dezelfde is als bij wisselbrieven5). Echter heeft de lijfsdwang hierbij alleen plaats, indien deze personen zich verbonden hebben ter zake van koophandel.
4. Tegen alle personen, zonder onderscheid, voor de uitvoering van contracten van zeehandel, of van dien handel tot de binnenlandsche scheepvaart betrekkelijk, welke bij de wet met zeehandel is gelijkgesteld, nl. in den dertienden titel van het tw-eede boek van het Wetboek van Koophandel. De wet spreekt alleen van contracten van zeehandel, en zij is dus slechts toepasselijk bij de uitvoering van overeenkomsten en niet van verbind tenissen uit de wet voortvloeijende in zaken van koophandel6).
Voorts kan de regtbank bij het vonnis van failliet-verklaring, of daarna,
203
') Art. 208 en 209 W. v. K. :) Art. 210 v. W. v. K.
) Art. 221 v. W. v. K.
) De pinto, II, 2, bl. 708; schüller, op dit art.; b. cohen, Academ. proefschrift; Over lijfsdwang in handelszaken, (Leyd. 1859), bl. 55. — Anders de arrond.-regtbank te Leiden d. 2 Mei 1854 (Weekbl. v. h. R , n. 1542) en die te Amsterdam d. 7 Junij 1842, overeenkomstig het O. M. {R. Bijbl.,
IV, bl. 638).
s) Art. 112 v. W. v. K. 6) De pinto, II, 2, bl. 711.
) De arrond.-regtbank te Amsterdam bij vonnis v. d. 15 Febr. 1854 Weekbl. v. h. R., n. 1551) en liet prov. gcregtshof v. Z.Holland d. 4 Junij 1860 ( Weekbl. v. h. R., n. 2200) pasten het toe op schadevergoeding bij aanvaring en dus op eene verbindtenis uit de wet, waartegen K. in Weekbl. v. h. R., n. 2212.
ART. 586.
op verslag van deu regter-commissaris, bevelen flat de gefailleerde in verzekerde bewaring wordt gesteld het zij in een huis van gijzaling of in zijne eigene woning (art. 789 W. v. K.). Deze beperking der vrijheid heeft echter ten doel zijne ontvlugting voor te komen.
Til. Van de personen, tegen welke geen lijfsdwang kan plaats hebben.
§ 123. Tegen sommige personen kan lijfsdwang slechts in eenige gevallen of geheel niet plaats hebben. Deze zijn:
A. Gehuwde of ongehuwde vrouwen.
Tegen deze wordt de lijfsdwang, wat de burgerlijke zaken betreft, alleen toegelaten in de gevallen bij n. 1, 2, 3, 5, 8 en 10 van art. 585 opgenoemd (art. 585). Wat de overige gevallen aangaat, in welke de lijfsdwang tegen vrouwen geene plaats vindt, zoo hebben no. 4, 6 en 7 betrekking op openbare ambtenaren, en zijn dus van zelf op vrouwen niet van toepassing. Slechts met opzigt tot n. 9 bestaat hier dus eene gunstige uitzondering der wet voor vrouwen, die, voogdes over hare kinderen1) of curatrice over haren man of hare kinderen2) geweest zijnde, niet bij lijfsdwang voor het slot der rekening aansprakelijk zijn.
In zaken van koophandel zijn gehuwde en ongehuwde vrouwen slechts dan bij lijfsdwang aansprakelijk, wanneer zij openbare koopvrouwen zijn (art. 586). Eene gehuwde vrouw wordt voor eene openbare koopvrouw gehouden, wanneer zij, afzonderlijk van haren man, koopmanschap drijft (art. 168, al. 3, B. W.).
Omtrent minderjarigen, welke bij het Fransche wetboek in dezen met vrouwen gelijk waren gesteld, heeft onze wetgever (bij de herziening) gemeend geene uitzondering te moeten maken, daar toch de meeste der bij art. 585 opgenoemde gevallen niet op minderjarigen toepasselijk kunnen zijn; terwijl men voorts van oordeel was, dat, wanneer zij zich echter bevonden in een der gevallen, bij dat en het volgend art. vermeld, er geene gronden bestonden, om hen te ontheffen van den lijfsdwang, ten einde hen te noodzaken, aan hunne verpligtingen te voldoen 3).
B. Personen, welke den vollen ouderdom van zeventig jaren hebben bereikt.
Tegen dezen heeft de lijfsdwang in burgerlijke zaken plaats in de gevallen bij n. 1, 4, 5, 6, 7, 8, 9 en 10 van art. 585 vermeld, zoodat deze alleen niet is toegelaten in geval van n. 2, 3 en 11. Tot toelichting van deze voordragt werd door de Begering aangevoerd, dat men
.') Art. 408 en 436 B. W. -) Art. 505 en 506 B. W.
') V. D. HONERT, Hdb., bi. 576.
204
art. 587.
gemeend had het middel vau lijfsdwang alleen te moeten behouden in de gevallen, waarin zij weigeren te voldoen aan de verpligtingen, hun in openbare betrekkingen opgelegd, of in geval zij vreemdelingen zijn, of door onregtmatige daden iemand hebben benadeeld.
lu zaken van koophandel kan de lijfsdwang tegen schuldenaren, die den vollen ouderdom van zeventig jaren hebben bereikt, plaatshebben. Immers in art. 586 is geene uitzondering gemaakt, gelijk zulks in het vorige art. was geschied, en in art. 591, al. 2, wordt slechts van burgerlijke zaken gesproken Het is echter eenigzins bevreemdend, dat de Regering op dit punt, hetwelk onder de Frensche wetgeving betwist was1), niettegenstaande de vragen der afdeelingen van de Staten-generaal, niet uitdrukkelijk hare bedoeling heeft te kennen gegeven 2).
C. Uloed- en aanverwanlen in de opgaande lijn.
In geen geval wordt aan kinderen, en verdere afstammelingen lijfsdwang toegestaan tegen hunne bloed- en aanverwanlen in de opgaande lijn (art. 587). «Men heeft begrepen, werd in de memorie van toelichting gezegd, «dat het strijdig was met den eerbied door descendenten aan hunne adscendenten in de regte linie verschuldigd, om dezelve tot nakoming hunner verpligtingen door gijzeling te noodzaken.quot;
1). Erfgenamen.
Ofschoon erfgenamen van regtswege in het bezit dei- regten en regts-vorderingen, maar ook in de verpligtingen van den overledene treden (art. 880, 1146 B. W.), zoo is echter het middel van lijfsdwang, waardoor de erllater tot het nakomen zijner verpligtingen kon worden gedwongen, niet tegen zijne erfgenamen toegelaten. »De lijfsdwang,quot;, zeide de Regering, »is uit deszelfs aard geheel personeel; de wet geeft geene bevoegdheid dien ook tegen erfgenamen uit te oefenen, en hieruit volgt van zelf, dat dit niet geschieden magquot; 3). Aan het verlangen eener af-deeling der Staten-generaal, om zoodanige bepaling uitdrukkelijk in de wet op te nemen, is niet voldaan 4).
Behalve deze uitdrukkelijk bij de wet, of uit den aard der zaak en door de gebleken bedoeling des wetgevers, uifgezonderde personen, schijnen hier wel geene andere uitzonderingen toegelaten.
205
de pinto, II, 2, bl. 716. :) Zie carré, op art. 800, qu. 2734.
) V. d. iionert, Hdb., bl. 579, 583.
) V. d. honert, Hdb., § 587. Ontkennend wordt deze vraag ook beantwoord door weve in Themis, (2e Verzara.) III, bl. 283 en v. kantongeregt te 'sGravenbage d. 8 Sept. 1856 (Weekbl. n. 1393), en den 23 Oct. 1868 {Weekbl. n. 3077). — Anders kantongeregt aid. d. 5 April 1853 {Weekbl. n. 1473) arrond.-regtbank te 'sGravenbage d. 14 Nov. 1853 {Weekbl. n. 1488).
) V. u. honert, t. a. pl.. bl. 577.
IV. Van den duur der gijzeling.
§ 124. Niemand kan ter zake derzelfde schuld langer dan vijf jaren in gijzeling worden gehouden (art. 591). Wij hebben reeds aangemerkt, dat deze wetsbepaling, hoe menschlievend voor ongelukkige schuldenaren, bij de beraadslagingen veel tegenstand heeft gevonden en velen onregtskundig en ondoelmatig is voorgekomen. Terwijl eenigen alzoo het middel van lijfsdwang wenscliten toegelaten, totdat het doel, de betaling van hoofdsom en kosten, zou bereikt zijn, werd door anderen voorgesteld den duur van den lijfsdwang te bepalen naar de hoegrootheid der schuld, gelijk zulks bij de Fransche Wet van den 17 April 1832 is geschied, of wel het aan den regter over te laten, om na verloop van vijf jaren te beslissen, of de gegijzelde nog langer in gijzeling zal blijven. De Piegering daarentegen meende, dat eene vijfjarige gevangenzetting naar den regel als voldoende mogt worden beschouwd, en dat men daarenboven niet uit het oog moest verliezen, dat de schuldenaar door het ontslag geenszins van de schuld is vrijgesteld, maar zijne goederen steeds daarvoor aansprakelijk blijven. Men had voorts in de wet duidelijk uitgedrukt, dat door die vijfjarige gijzeling de schuldenaar niet wordt ontheven van allen lijfsdwang, ook voor andere verpligtingen dan die, tot welker voldoening dit dwangmiddel op hem was toegepast1).
Mede houdt de lijfsdwang in burgerlijke zaken (in tegenstelling van zaken van koophandel) op, zoodra de schuldenaar den vollen ouderdom van zeventig jaren heeft bereikt. Dit heeft echter geene plaats in de gevallen bij het laatste lid van art. 585 vermeld. In deze gevallen toch kan het middel van lijfsdwang op iemand, die den ouderdom van zeventig jaren heeft bereikt, nog worden toegepast, en moet hij derhalve niet uit hoofde van dezen ouderdom kunnen ontslagen worden.
V. Van hel voorschot tol onderhoud van den schuldenaar.
If
if
:
\M
1«
i 1 jHMt'
i
ill'
• ;
■
nil
I li
17 i N i. I
I i
a if
■I 11;
I il
li :[■
lli: IiIK:
§ 125. De schuldeischer is volgens art. 592 verpligt, wanneer hij het middel van lijfsdwang op zijnen schuldenaar toepast, iedere dertig dagen eene som gelds tot diens onderhoud voor te schieten. Deze kosten van onderhoud, vroeger geregeld hij het Koninklijk Besluit van den 25 Aug. 1843 (Stbl. n. 36), gewijzigd bij Koninkl. Besluit van den27 Julij 1856 (Stbl. u. 74), is thans bij Koninkl. Besluit v. d. 15 Maart 1873 (Stbl. n. 40) bepaald op / 1—20 per dag gedurende de maanden April, Mei, Junij, Julij, Augustus en September, en f 1—40 per dag, gedurende
!) V. d. honert, Hdh., § 591. — Verg. de pinto, II, 2, bl. 714 v., die de bepaling van art. 591 verdedigt.
art. 588 , 589 , 592.
de andere maanden. Tegen genot dezer som, behoudens eene kleine inhouding ten behoeve van het Rijk, is de cipier verpligt, voor de noodige voeding en verpleging van den gegijzelde te zorgen 1).
De gegijzelde schuldenaar heeft echter nimmer eene vordering tegen den schuldeischer tot betaling der som tot onderhoud, noch tegen den cipier, die hem het noodige onderhoud niet verschaft 2). Indien de schuldeischer in gebreke blijft vóór den eenendertigsten dag aan deze verplig-ting te voldoen, kan de schuldenaar zijn ontslag vorderen, mits daarbij voegende een getuigschrift van den cipier, waaruit blijkt, dat het onderhoud voor de volgende dertig dagen niet door den schuldeischer is voorgeschoten. Indien deze echter, ofschoon in gebreke gebleven, dat voorschot nog doet, vóórdat de schuldenaar zijn ontslag gevraagd heeft, is deze laatste niet-ontvankelijk in zijne vordering.
In geval van ontslag of overlijden van den gegijzelde gedurende zijn verblijf in de gevangenis, is de cipier verpligt tot teruggave van hetgeen, ten gevolge van het vroeger ontslag of overlijden, bij voorschot te veel betaald is (art. 2 van het Koninkl. Besluit van den 25 Aug. 1843).
VI. Van den titel, uit kracht van welken lijfsdwang wordt ten uitvoer gelegd.
§ 126. Daar de lijfsdwang alleen plaats heeft in de gevallen bij de wet voorgeschreven (art. 588), is, ten einde meer voor de nakoming van dit voorschrift te zorgen, in het belang der personele vrijheid, door den wetgever bepaald, dat de lijfsdwang nimmer mag worden ten uitvoer gelegd, dan uit kracht van een vonnis, waarbij dezelve is uitgesproken (art. 589). Onder deze vonnissen moet men echter ook de uitspraken van scheidslieden bevatten, welke toch ook in de by de wet bepaalde gevallen lijfsdwang kunnen uitspreken, zoo als uit art. 653 blijkt. De regter moet alzoo eerst beoordeelen, of een der gevallen, in welke de wet lijfsdwang heeft toegelaten, aanwezig is, en of de tenuitvoerlegging tegen den persoon des schuldenaars vergund is, en dit is eene afwijking van hetgeen bij de tenuitvoerlegging op de goederen plaats heeft, als welke ook krachtens eenen anderen executorialen titel kan geschieden. Zie art. 439, -491 en 563. — Echter kunnen vreemdelingen, welke geen vast verblijf binnen het Koningrijk hebben, ook zonder dat er een vonnis ten hunnen laste bestaat, op bevel van den
') Zie deze Besluiten en Reglementen, behalve dat van 1873, bij de jongh , Verzameling van Wetten enz. betrekkelijk het gevangeniswezen in de Nederlanden (Leeuw. 1840) I, bl. 592, 632 , 636 en Vervolg., bl. 288.
-) De pinto, II, 2, bl. 730; arrondissements-regtbank te 'sGravenhage den 8 Oct. quot;1839 (IVeekbl. v. h. R., n. 59).
207
art. 589, 590.
voorzitter der arrond.- regtbank, bij voorraad worden gegijzeld, terzake van eene vervallen en opeischbare schuld, jegens eenen Nederlander aangegaan (art. 768).
Ten einde zoodanig vonnis te bekomen, waarbij de lijfsdwang wordt uitgesproken, is het evenwel noodig, dat deze door den eischer zij gevraagd. De regter zou anders ultra petita oordeelen en regtsmiddelen der partijen aanvullen, welke deze niet hebben aangevoerd 1).
Is het vonnis, waarbij de lijfsdwang is uitgesproken, verklaard uitvoerbaar bij voorraad, niettegenstaande verzet, hooger beroep of cassatie (art. 52 en 53), zoo wordt, door het aanwenden van een dezer regtsmiddelen door de tegenpartij, de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang niet belet, mits de executant zakelijke of persoonlijke2) zekerheid stelle voor de vergoeding van kosten, schaden en interessen, door deze tenuitvoerlegging veroorzaakt, tot welke de arrestant, bij verandering of vernietiging van het vonnis, mogt veroordeeld worden (art. 590). Doch deze zekerheid behoeft niet gesteld te worden, vóór dat de veroordeelde in verzet of hooger beroep is gekomen; de woorden: in dit geval bedoelen het geval wanneer de wederpartij van een dezer middelen werkelijk reeds gebruik heeft gemaakt. De vergelijking van art. 590 W. v. B. R. met art. 2068 G. N., waarvan het eene uitbreiding bevat, schijnt deze opvatting te bevestigen 3). Heeft echter de veroordeelde een dezer middelen gebezigd, dan mag de executant den lijfsdwang niet ten uitvoer leggen alvorens zekerheid gesteld te hebben. Bij gebreke hiervan is de gijzeling onwettig en zou aanleiding kunnen geven, dat eene vordering tot nietigverklaring volgens art. 611 werd ingesteld ^1). Voor den lijfsdwang zal de regter derhalve nimmer de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis zonder borriloyt mogen bevelen. Deze zekerheid hier meer dan in andere gevallen te vereischen, scheen der Regering noodzakelijk, omdat de lijfsdwang niet ligtvaardiglijk behoort te worden ten uitvoer gelegd, en om door dit middel dengene, die eene bij lijfsdwang uitvoerbare veroordeeling heeft verkregen, voorzigtig te maken in het ten uitvoer leggen van een vonnis, hetwelk nog voor verzet, hooger bei oep of cassatie vatbaar is.
Hij, die een vonnis heeft bekomen, waarbij lijfsdwang is uitgesproken, is geregtigd het, zoo wel op de goederen als op den persoon van den schuldenaar, ten uitvoer te leggen, en deze beide wijzen van executie,
208
') Zie üuranton (continuatio?i de toullier), t. XIX, n. 437; cohen bl. 89.
) Beide zijn toegelaten. Zie memorie v. toelichting b. v. d. honert, Hdb., § 590.
) Dus ook de arrond.-regtbank te Amsterdam den 18 Julij 1843 (R. Bijblad, V, bl. 577); arrond.-regtb. te Hoorn den 4 Aug. 1843 (aid. bl. 625); arrond.-regtbank te Arnhem d. 14 Febr. 1848 ( Weekbl. n. 903, K. Bijblad, X, bl.450).— Verg. carré, qu. 1550 bis. *) Pols in N. Jaarb. 1855, bl. 340 v.
ART. 599.
gelijklydig aan te wenden. Volgens art. 598 toch wordt het vervolgen en ten uitvoer leggen van het beslag op de goederen geenszins door de uitoefening van den lijfsdwang, en deze evenmin door de tenuitvoerlegging van het beslag op goederen belet of geschorst, eene bepaling, welke, gelijk reeds boven is opgemerkt, door velen is afgekeurd.
Zoodra de schuldenaar is failliet verklaard, kan geen vonnis van lijfsdwang tegen hem worden ten uitvoer gelegd (art. 771 W. v. K.). Doch nadat de boedel insolvent is verklaard kan het vonnis tot lijfsdwang, te voren verkregen, ten uitvoer gelegd worden (art. 889 W. v. K.). De verklaring in staat van kennelijk onvermogen belet echter de tenuitvoerlegging van lijfsdwang niet (art. 890 W. v. B. R.).
Van de tenuitvoerlegging van lijfsdwang.
I. Van hel voorafgaand bevel.
§ 127. Even als de overige dwangmiddelen, door welke de schuldenaar genoodzaakt wordt aan zijne verpligting te voldoen, namel. de executie op roerende en onroerende goederen, moet ook de lijfsdwang worden voorafgegaan dooi' een bevel, ten oinde den schuldenaar in mora te stellen en hem nog gelegenheid te geven aan het vonnis te voldoen. Geen lijfsdwang kan derhalve, (zoo bepaalt art. 599,) worden ten uitvoer gelegd, dan éénen (vrijen) dag1) na de beteekening2) van het vonnis, waarbij de opneming in de gijzeling is bevolen, welke beteekening moet behelzen bevel om Ie betalen, zegt de wet; liever zouden wij zeggen, om aan het vonnis te voldoen , daar toch de verpligting des schuldenaars niet altijd in betalen bestaat3). Tevens moet daarbij woonplaats worden gekozen in de gemeente, waarin de regtbank, die het vonnis gewezen heeft, zitting houdt. Art. 780 C. dePr. C., hetwelk de wetgever bij deze bepaling heeft gevolgd, schreef deze keus van woonplaats alleen voor, indien de schuldeischer niet binnen die gemeente woonachtig is, gelijk zulks ook bij ons in art. 439 voor het bevel, de executie van roerende goederen voorafgaande, is bepaald. Daar deze bijvoeging echter
') Men heeft hier, gelijk overal, waar de wetgever van dag of dagen spreekt, aan eenen vrijen dag te denken, en niet aan vierentwintig uren. Wil de wetgever dit laatste, zoo drukt hij het bepaald uit, gelijk in art. 563, al. 2.— Verg. carré, op art. 780, qu. 2628; de martini, bl. 1486.
quot;) Formulier, n. 189: Beteekening van een vonnis, waarbij opneming in de gijzeling is bevolen, met bevel.
') Verg. art. 439. — V. d. HONERT, Vor muiier b., § 592.
Oudeman , Burg. liegt sik. 4e druk. II. 14
209
ART. 599.
in art. 599 is weggelaten, volgt hieruit, dat deze keuze altijd moet geschieden , ook zelfs wanneer de schuldeischer binnen die gemeente woont. De niet-inachtneming van dit voorschrift heeft zelfs de nietigheid der gijzeling ten gevolge, dit althans schijnt uit art. 611 voort te vloeijen 1).
Bi] de beraadslagingen over dit artikel heeft dit voorafgaande bevel bij de Staten-geueraal veel tegenspraak ondervonden. Men oordeelde, dat het in alle gevallen te vereischen ondoelmatig was, als zijnde eene laatste waarschuwing voor den schuldenaar om te vertrekken. Geen lijfsdwang te kunnen ten uitvoer leggen, dan één dag na de be-teekening stelde men gelijk aan liet met den trommel uitgaan om hazen te vangen. Eene afdeeling gaf derhalve in bedenking of niet, op het voetspoor van art. 563, een middenweg zou te bewandelen zijn, waardoor de beginselen des regts met de belangen van den schuldeischer werden vereenigd. Er bestond toch, volgens hare meening, alle reden, om vooral vreemdelingen, tin verkregen vonnis dadelijk te kunnen aanhouden 2). Dien ten gevolge is later door de Regering aan het art. bijgevoegd, dat de president van de arrend.-regtbank, indien daartoe gronden zijn, verlof kan verleenen tot de dadelijke tenuitvoerlegging van den uitgesproken lijfsdwang. Het prov. geregtshof in Noord-Brabant, bevestigende een vonnis der arrond.-regtbank te 's Hertogenbosch van den 23 Maart 1844, heeft gemeend het tweede lid van art. 599 in dien zin te moeten opvatten, dat er geen dag tusschen het bevel en de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang behoeft te verloopen, maar dat een bevel bij de beteekening en herhaald bevel bij de gijzeling ook dan gevorderd worden, wanneer de president der arrond.-regtbank verlof tot dadelijke tenuitvoerlegging heeft gegeven 3) Naar ons oordeel is de bedoeling des wetgevers, zoo als die uit de bovenvermelde geschiedenis dezer bijvoeging kennelijk is, deze dat hij hier gelijk in art. 563, al. 3 en 758 aan den schuldeischer de vergunning wilde verleend hebben, om zotuier voorafgaand bevel te executeren, ten einde niet, door deze waarschuwing, de geheele executie zou worden verijdeld4). Wij verstaan hierdoor dat geen bevel, als afzonderlijk voorafgaande akte behoeft te geschieden; doch de tenuitvoerlegging van den lijfsdwang moet ook in dit geval, volgens art. 602, aanvangen met een bevel, hetgeen dan geen herhaald bevel is. Indien dan geene betaling volgt, kan dadelijk tot de gijzeling
210
) Arrond.-regtbank te Nijmegen den 2 April 4861 (Weekhl. v. h. R. n. 2275). Verg. Wetboek van B. Rpl., door formulieren in praktijk gchrayt, V, bl. 125, waar de gelijkluidende bepaling van art. 794 eveneens wordt opgevat.
=) V. D. iionert, Hdb., bl. 589.
) Weekhl. v. li. R., n. 498. Even zoo Cohen, bl. 92 v.
') Dus ook de pinto, II, 2, bl. 717.
art. 000.
worden overgegaan. Deze zin van het woord dadelijk wordt ook door de aangehaalde artikels 563 en 758 bevestigd, gelijk dan ook de woorden: a l'instant in art. 819 C. de Pr. C. door de meest geachte uitleggers zóó werden opgevat, dat geen voorafgaand bevel vereischt werd De beoordeeling, of er gronden voor zoodanige vergunning bestaan, is geheel aan den president overgelaten 1). Door den president der arrond.-regtbank verstaan wij hier den president der regtbank van hel arrondissement, in hetwelk de schuldenaar zich bevindt, tegen wien men den lijfsdwang wenscht uit te oefenen. Dit toch schijnt te volgen uit den aard van het regtsgebied der regtbank, zoo wel als uit analogie van art. 563, al. 3, welke laatste bepaling door de eerste afdeeling der Staten-generaal hierbij ten voorbedde werd aangevoerd. In art. 780 C. de Pr. C. was dezelfde voorzitter aangewezen tot benoeming van den deurwaarder voor de beteekening van het vonnis, indien deze benoeming niet bij het vonnis zelf had plaats gehad 2).
II. Van de plaats en den tijd der gijzeling.
§ 128. Op sommige plaatsen of tijden mag de schuldenaar, in het belang der openbare orde of ona andere bijzondere redenen, niet worden gegijzeld. De wet verbiedt zulks namelijk (art. 600):
1. In de aan de godsdienst gewijde gebouwen, gedurende de eeredienst, het zij die openbaar is of niet, want de wet voegt dit er niet bij. Op andere tijden is de kerk echter geene vrijplaats voor den schuldenaar; de eerbied voor de godsdienstoefening alleen is de reden van het verbod 3).
2. Op de plaats en gedurende den tijd der zittingen van gestelde magten; waardoor men duidelijk alleen te verstaan heeft de zaal of kamer, waar deze magten zitting houden, en niet hel geheele gebouw4).
3. Op de beurs, gedurende den beurstijd;
4. In het huis, door hem bewoond of in eenig bijzonder huis, dat niet voor een: iegelijk openstaat, ten ware de deurwaarder vergezeld zij door den kantonregter, indien de gijzeling plaats heeft in de gemeente,
211
) Arrond.-regtbank te Hoorn den 4 Aug. 1843 (R. Bijblad, V, bl. 625).
) De pinto, II, 2, bl. 717. v.; vernede, op art. 599, nootB. 4; sciiüller op dit art.; coiïen, bl. 92. — Anders pennink, bl. 130; arrond.-regtbank te Maastricht den 24 Jan. 1851 (IVeekbl. v. h. R. n. 1225), volgens welke bedoeld wordt de 'Voorzitter der Regtbank, waar de zaak behandeld is. Zie onze wederlegging van dit vonnis in Opmerk, en Meded., VII, bl. 134 v.
) De pinto, II, 2. bi. 721.
) Pigeau, II, p. 285; carré, op art. 781, qu. 2643; bonnin, op dit art. derriat-st.-prix , II, p. 629 noot 8; de pinto, II, 2, bi. 721 v.
14*
art. 600.
waar deze zijne woouplaats heeft, en in andere gemeenten door het hoofd van het gemeentebestuur, of door dengene, die hem vervangt. — De onschendbaarheid van het huis en art. 168 (nu 153) der Grondwet ver-eischten deze bepaling; terwijl echter, om niet den schuldenaar gelegenheid te geven, door een gedurig verblijf in zijne woning, de bevoegdheid des schuldeischers tot den lijfsdwang geheel nutteloos te maken, deze onder het beschermend toezigt van den kantonregter of het hoofd van het gemeentebestuur kan worden uitgeoefend. De tegenwoordigheid van dezen ambtenaar wordt mondeling verzocht, en van dezelve door den deurwaarder op het proces-verbaal melding gemaakt r).
De schuldenaar mag voorts niet worden gegijzeld gedurende den tijd van een vrijgeleide door den regter afgegeven ten einde den schuldenaar voor zich te doen verschijnen. Een zoodanig vrijgeleide is derhalve eene beschikking, bij welke de regter den geroepene, die vreest wegens schulden gegijzeld te zullen worden, verzekert, dat hij veilig zal kunnen komen en terugkeeren, en alle uitoefening van lijfsdwang verbiedt, gedurende een tijdsverloop, hetwelk daarbij moet worden bepaald. Bij het Fransche regt (art. 782 C. de Pr. C.) werd het slechts gegeven aan eenen getuige in burgerlijke of strafzaken. De meer onbepaalde uitdrukking van onzen wetgever laat het ook toe in andere gevallen, in welke de schuldenaar voor den regter moet verschijnen, b. v. als deskundige, tot eene verschijning van partijen, verhoor op vraagpunten, afleggen van den eed, en andere 1).
Iemand, gedurende den tijd, dat hij eene openbare ambtsbetrekking verrigt, te gijzelen, b. v. eenen krijgsman, terwijl hij dienst doet, is strijdig met het algemeen belang en derhalve uit algemeene beginselen niet geoorloofd2); doch daar de wet deze uitzondering niet uitdrukkelijk heeft gemaakt, zal het bezwaarlijk zijn deze gijzeling te doen nietig verklaren 3).
Wat verder den tijd betreft, wanneer lijfsdwang mag worden ten uitvoer gelegd, zoo is de Nederlandsche wetgever hier van het Fransche regt afgeweken. Volgens art. 781, n. 1, G. de Pr. C., mogt de schuldenaar niet worden gegijzeld vóór het opgaan en na het ondergaan der zon; en in het eerste ontwerp werd bij ons voorgesteld, dat zulks niet zoude mogen geschieden op een tijdstip van den dag, waarop, volgens art. 45 van den eersten titel des eersten boeks, het doen van exploiten niet wordt toegelaten. De tweede afdeeling der Staten-generaal merkte
212
') Pigeau, II, p. 280; carré, op art. 781, qu. 2047; bonnin, op dit art.,
p. 530, noot 2.
) Vernede, op art. 588. noot 3; de pinto, II, 2, bl. 720.
ART. 601, 602.
hierop aan, dat, ten gevolge van deze bepaling, de schuldenaar zich des avonds en des nachts naar huis kan begeven, en den volgenden morgen reeds vertrokken kan zijn, om de tenuitvoerlegging van een vonnis belagchelijk en onmogelijk te maken. De Regering oordeelde deze aanmerking gegrond, maar meende, dat dezelfde reden ook bestond tegen de uitzondering van den zondag, daar het vonnis even zeer illusoir scheen te zijn, wanneer de schuldenaar zich des zondags vrijelijk op de openbare wandelingen en vereenigingen kon vertoonen en daar als het ware zijne schuldeischers bespotten'). In art. 601 is derhalve, bij wijze van uitzondering op art. 15, bepaald, dat de gijzeling kan worden ten uitvoer gelegd ook op zondag, en op zoodanige uren, op welke anders, volgens art. 15 van dit Wetboek, het doen van exploiten niet wordt toegelaten.
III. Van den vorm der gijzeling.
§ 129. De gijzeling geschiedt door eenen deurwaarder, welke daartoe moet worden bijgestaan door twee getuigen (art. 602) en van eene bijzondere volmagt moet voorzien zijn (art. 434). Het is echter nergens Toorgeschreven, dat van deze volmagt in het proces-verbaal melding moet worden gemaakt, noch dat die vóór de gijzeling eene zekere dag-teekening moet hebben verkregen. Men acht het daarom voldoende, indien de deurwaarder die op de eerste vordering kan vertoonen. — De Fransche jurisprudentie was op dit punt gevestigd 1). Eveneens oordeelde de arrond.-regtbank te Eindhoven, bij vonnis van den 13 Mei 1839, overeenkomstig de conclusiën van hel openbaar ministerie 2). De wet vordert niet dat de deurwaarder een afschrift der volmagt moet overgeven3). Dat eene gijzeling, door den deurwaarder zonder speciale volmagt verrigt, naar ons oordeel nietig is, hebben wij boven gezegd.
Het proces-verbaal der gijzeling6) moet, behalve de gewone vereisch-ten van een exploit, bevallen:
1. Herhaling van het bevel tot betaling (of liever, om te voldoen aan den inhoud van het vonnis). De wetgever vooronderstelt hier het gewone geval, dat namelijk bevel is voorafgegaan. Indien echter vergunning is bekomen van den president tot dadelijke tenuitvoerlegging, wordt het bevel niet herhaald. Men heeft verzuimd deze wetsbepaling met het later in art. 599 bijgevoegde tweede lid in overeenstemming te brengen.
2. De keus van eene woonplaats in de gemeente, waar de schuldenaar in gijzeling wordt gesteld, d. i. waar de gevangenis zich bevindt,
'213
') V. D. HONERT, Hdb., § COC. •) Zie carré, II, p. 312.
^ Regt in Nederl., III, bl. 196.
) Arrond.-regtbank le Am hom d. \A Febr. -1848 (IVeekbl. v. h. R., n. 903, R.
art. 603, 604.
in welke hij zal bewaard worden. De weglating der woorden: indien de schuldeisciter *) aldaar niet woonachtig is, welke in het eerste ontwerp, in navolging van art. 783 C. de Pr. C., bijgevoegd waren, toont aan, dat deze keus van woonplaats moet geschieden ook dan wanneer de schuldeischer in die gemeente woont. Indien deze gemeente evenwel dezelfde is, als die waar de regtbank, die het vonnis gewezen heeft, zitting houdt, en in welke reeds bij het bevel woonplaats is gekozen (art. 599), is de bepaling dezer keus, wanneer bevel is voorafgegaan, hier niet volstvekt noodzakelijk, daar reeds aan de wet is voldaan 1). Zijn deze gemeenten daarentegen verschillende, dan doet de keus van woonplaats, bij het proces-verbaal van gijzeling gedaan, de vroegere, bij het bevel geschied, vervallen. De eersfgemelde toch strekt, ten einde de vordering tot nietig-verklaring der gijzeling en tot ontslag aan de regtbank van het arrondissement, in hetwelk de schuldenaar in gijzeling is gesteld, op te dragen (art. 611 W. v. B. R., 81 13. W.), en de vroegere woonplaats is thans niet meer noodig 2).
In geval van feitelijken wederstand bij de gijzeling kan de deurwaarder, indien de gijzeling in een huis plaats heeft, eene wacht aan de deuren plaatsen, ten einde de ontsnapping van den schuldenaar te voorkomen, en de hulp van de openbare burgerlijke magt in te roepen, welke dan, indien zij zich niet bij magte oordeelt tot het verleenen van den gevraagden bijstand, de hulp der militaire magt kan inroepen3). Bovendien kan de schuldenaar, indien daartoe gronden zijn, wegens dezen feitelijken wederstand tot straf4) worden vervolgd (art. 603).
De schuldenaar, welke meent, dat de gijzeling niet wettig geschiedt, kan zich tegen hare wettigheid verzetten en vorderen, dat er eene onverwijlde uitspraak geschiede. In dat geval zal hij dadelijk worden ge-bragt voor den voorzitter van de regtbank van het arrondissement, in hetwelk de gijzeling geschied is, welke teregtzitting door den president ten zijnen huize kan worden gehouden. Deze zal daarop onverwijld en bij voorraad G) uitspraak doen. Het bevelschrift van den voorzitter wordt op het proces-verbaal van den deurwaarder gesteld en terstond ten uitvoer gelegd (art. 604).
Is tegen deze uitspraak van den voorzitter hooger beroep aan het prov.
'214
) Zie PiGEAU, II, p. 286; carué, op art. 783, qu. 2664.
) Verg. carré, op art. 783, qu. 2663.
) V. d. HONERT, Hdb., § 603. 5) Zie art. 209 v. C. P.
quot;) Verg. art 293.
AUT. 605.
geregtshof toegelaten ? Het prov. geregtshof van Holland heeft, bij arrest van den 21 Junij 1841, te regt deze vraag toestemmetid beantwoord 1), op grond dat art. 295 hooger beroep van de uitspraken in kort geding voor den president toelaat, dat het hooger beroep in den regel vergund is, wanneer de wet het niet uitsluit, dat het in casu niet uitdrukkelijk is uitgesloten, en de tenuitvoerlegging van lijfsdwang eene zaak van te veel belaug is, om te gelooven, dat hier de de tweede trap van regts-gebied aan den schuldenaar stilzwijgend zou zijn ontnomen.
IV. Van de ingevangenisstelling.
§ 130. De gegijzelde schuldenaar, die geen verzet doet, of wiens verzet door de uitspraak van den voorzitter der regtbank wordt afgewezen, zal worden overgebragt in de gevangenis der plaats zijner aanhouding, en indien aldaar geene gevangenis bestaat, in die eener naastbijgelc-gene gemeente. De deurwaarder en alle anderen, die den schuldenaar mogten overbrengen in eene plaats, welke niet wettiglijk tot bewaring van gegijzelden verordend is, zullen vervolgd worden ter zake van willekeurige gevangenhouding, waartegen bij art. 122 en '3M v. C. P. is voorzien (art. 605).
De deurwaarder is verpligt van de ingevangenisstelling dadelijk eene ■ akte op te maken (art. 605). Daar deze akte verschillend is van het proces-verbaal der gijzeling, en de gemeente der ingevangenisstelling eene andere kan zijn dan die der gijzeling, zoo volgt hieruit, dat deze akte alleen kan geschieden door eenen deurwaarder, welke in de gemeente der ingevangenisstelling bevoegd is te instrumenteren, overeenkomstig art. 8 van het Reglement, n. IV, van den 1-4 Sept. 1838, en de deurwaarder, welke den schuldenaar gegijzeld heeft, niet altijd tot de ingevangenisstelling bevoegd is. Van een ander gevoelen is Mr. OLDENHUis c.ratama2), voornamelijk op grond dat de kantongeregts-deurwaarder bevoegd en verpligt is de akte van ingijzeling in zijn kanton op te maken, en dat de akte van ingevangenisstelling slechts een gevolg is der ingijzeling, en door denzelfden deurwaarder moet geschieden, welke de ingijzeling doet, hetgeen, naar des schrijvers oordeel, blijkt uit de woorden de deurwaarder in art. 605 W. v. B. R.; terwijl het ook onuitvoerlijk zou zijn den gegijzelde op de grenzen van het kanton aan een' anderen deurwaarder over te geven, die dan volgens art. 434 ook van volmagt moest voorzien zijn. In dezen zin heeft
215
') [Veekbl. v. h. K., n. 213. — Van hetzelfde gevoelen is de pinto, II,
bl. 757.
-) Opmerk, en Meded.. I, bl. 232 quot;en v.
art. 606, 607.
de arrond.-regtbank te Assen den 9 January 1845 beslist1). Maar ook indien alle deze redenen worden aangenomen, dan volgt uit deze slechts, dat, indien de plaats der ingevangenisstelling in een ander kanton gelegen is dan die der gijzeling, men zich van eenen deurwaarder zal moeten bedienen, welke bevoegd is in beide kantons te exploiteren. De bevoegdheid van den kantongeregts-deurwaarder, die de ingljzeling ver-rigtte, om ook buiten zijn kanton de akte van ingevangenisstelling op te maken, wordt hierdoor niet bewezen 2).
De akte van ingevangenisstelling 3) moet vermelden:
1 Het vonnis, bij hetwelk de lijfsdwang is uitgesproken.
2. Den voornaam, den naam en de woonplaats van den schuldeischer.
3. De keus van eene woonplaats in de gemeente, waar de schuldenaar in de gijzeling wordt gezet. Ook hier duidt de weglating der woorden; indien hij niet in de (jemeenle woonacldig is, in het vroeger ontwerp en in art. 789 C. de Pr. C. voorkomende, aan, dat deze keus van woonplaats altijd moet geschieden, het zij de schuldeischer in die gemeente woonachtig zij of niet. Ook maakt hierin geen onderscheid, dat deze zelfde keus van woonplaats reeds bij het proces-verbaal van gijzeling, volgens art. 602, is geschied, daar de wetgever die twee malen en hier weder uitdrukkelijk heeft voorgeschreven4).
4. Den voornaam en naam van den gegijzelde.
5. Het voorschot van onderhoud voor ten minste dertig dagen, bij het tai'ief bepaald, in voege reeds boven vermeld.
6. De vermelding, dat zoo wel van deze akte, als van het procesverbaal der gijzeling, door den deurwaarder zei ven aan den gegijzelde onmiddellijk afschriften zijn overhandigd (art. 606).
De deurwaarder moet deze akte onderteekenen (art. 605).
De cipier moet deze akte van ingevangenisstelling in zijne registers
overschrijven. Tevens moet hij in deze jegisters inschrijven een uittreksel
van het vonnis, waarbij de gijzeling is bevolen, en wel het dispositief
woordelijk en in zijn geheel daar invoegen. Indien de deurwaarder in
gebreke blijft dSt vonnis te vertoonen, moet de cipier weigeren den
schuldenaar te ontvangen (art. 607). Immers volgens art. 120 C. P. wordt t
') Weekbl. v. h. K., n. 655; Reyt in Nederl. IV, bl. 311.
-) Zie onze'tegenbedenkingen in Opmerk, en Meded.. I, bl. 241—24G. Met ons v. d. kemp, Ovtw., bl. 41 en 43; de wit hamer, Handb., bl. 20; cohen, bl. 125 v. — In denzolfden zin: Resolutie v. d. Minister v. Financiën v. d. 23 Maart 1844, Bijv. t. h. StbL, n. 96, Weekbl. v. h. R., n. 499; arrond.-regtbank te Winschoten d. 8 Julij 1840 {Weekbl. v. h. R., n. 118); prov. geregtshof v. Holland d. 21 Junij 1841 {Weekbl. v. h. R., n. 213).
3) Formulier, n. 191: Akte van ingevangenisstelling van eenen gegijzelde.
4) Verg. rogron, op art. 789 C. de Pr. C.
art. 593, 608.
de cipier, die eenen gevangene inneemt zonder bevelschrift ofvonnis, als schuldig aan willekeurige gevangenhouding gestraft, en de cipier zou dus, wanneer het vonnis hem niet vertoond werd, gevaar loopen zich aan dit wanbedrijf schuldig te maken.
Indien de overschrijving in het register niet heeft plaats gehad, is eene der bij de wet voor de ingijzeling voorbeschrevene formaliteiten niet in acht genomen, en kan de schuldenaar dus, volgens art. Gil de nietigverklaring der gijzeling eischen. De arrond.-regtbank te Amsterdam oordeelde den 16 Junij 1843, dat deze vordering niet tegen den schuld-eischer kan worden gerigt, omdat de overschrijving uitsluitend behoort tot de taak van den cipier, en alzoo eene handeling is waaraan de deurwaarder en zijn lastgever geheel vreemd blijven1). Deze beslissing is bestreden op grond, dat de cipier door de wet als lasthebber van den schuldeischer zou zijn aangewezen1). Zeker is het, dat de schuldenaar kan vorderen in vrijheid te worden gesteld, en dat hij deze vordering voor de regtbank moet brengen, waartoe het dan welligt het veiligst zal zijn zoo wel den cipier als den schuldeischer in den gerigte te roepen 2).
V. Van de aanbeveling.
§ 131. De schuldenaar, welke zich reeds in gijzeling of wegens misdrijf in hechtenis bevindt, kan in gijzeling worden aanbevolen door andere schuldeischers, die insgelijks regt hebben om lijfsdwang tegen hem uit te oefenen, en hij zal krachtens de aanbeveling worden aangehouden, niettegenstaande zijn ontslag in de strafzaak mogt bevolen of de tijd van zijne gevangenis mogt geëindigd zijn (art. 593). De aanbeveling is derhalve eene akte, waarbij een schuldeischer, die het regt heeft om lijfsdwang uit Ie oefenen tegen den schuldenaar, die zich in de gevangenis bevindt, zich verzet tegen diens invrijheidstelling alvorens hij hem betaald hebbe, en hem dus aan den cipier aanbeveelt. Voor de aanbeveling moeten dezelfde vereischten als bij de gijzeling worden in acht genomen (art. 608). De schuldeischer zal derhalve daartoe eveneens vonnis moeten bekomen hebben, waarbij de lijfsdwang is uitgesproken (art. 589); de deurwaarder zal eene bijzondere volmagt moeten hebben (art. 434), en het vonnis ten uitvoer leggen bij een proces-verbaal1) in denzelfden vorm. De schuldenaar kan eveneens in verzet komen, en wordt dan in kort geding door den voorzitter der regtbank gehoord. Voorts wordt hier eene akte van inschrijving3) opgemaakt en in de
217
l) R. Bijblad, V, bl. 605. 2) Coiien , bl. 127 v,
) Verg. ook de pinto, II, 2, bl. 729
quot;) Formulier, n. 193: Akte van inschrijving van eenen aanbevolene.
art. 595 , 611.
registers overgeschreven, en het vonnis aan den cipier vertoond. Echter zal de deurwaarder van geene getuigen vergezeld worden. Degene, die de aanbeveling doet, behoeft geen onderhoud uit te keeren, indien dit reeds is voorgeschoten. Doch de schuldeischer, die den lijfsdwang reeds heeft uitgeoefend, kan voor de regtbank van het arrondissement, in hetwelk de gegijzelde in gevangenis is gesteld, eene vordering instellen tegen dengene, welke de aanbeveling heeft gedaan, dat deze mede zal dragen in het onderhoud van den gearresteerde, en hij is dan gehouden daartoe bij gelijke deelen, d. i. naar eene hoofdelijke berekening van het getal personen, die gearresteerd of aanbevolen hebben, en niet naar evenredigheid van de hoegrootheid der schuldvorderingen bij te dragen. Indien de arrestant deze vordering heeft ingesteld, mogen de gelden, door hem tot onderhoud verstrekt, als zijnde nu aan hem, die de aanbeveling gedaan heeft, gemeen, niet zonder de toestemming van dezen door den arrestant teruggenomen worden (art. 595).
VI. Van de nietigheid der gijzeling.
§ '132. Indien de formaliteiten, hier boven voor de uitoefening van den lijfsdwang voorgeschreven, niet zijn in acht genomen, kan de schuldenaar de nietigverklarig der gijzeling eischen. Deze vordering wordt gebragt voor de regtbank van het arrondissement, waar hij in gijzeling gesteld is. Is de vordering tot nietigverklaring echter gegrond op middelen, rakende de zaak ten principale, b. v. dat de schuldvordering vóór de gijzeling is te niet gegaan door betaling, schuldvernieuwing, verjaring of anderzins, zoo moet zij gebragt worden voor de regtbank, welke met de uitvoering van het vonnis belast is, of liever die van de geschillen over de tenuitvoerlegging van het vonnis kennis neemt, nl. in den regel die, welke het vonnis, waarbij de gijzeling bevolen is, heeft gewezen. De wet kan hier echter niet bedoelen zoodanige middelen ten principale, welke reeds bestonden, tijdens het geding waarin de lijfsdwang is uitgesproken, zoodat deze vordering zou strekken tot verandering van het gewezen vonnis. Men kan er alleen door verstaan middelen, welke na het vonnis, doch vóór de gijzeling zijn ontstaan1). De dagvaarding2) ter zake dezer vordering zal mogen geschieden op korten termijn, en geëxploiteerd worden ter woonplaatse op het register
218
-) Verg. pigeau , II, p. 297; carré, op. art. 794, qu. 2710; de pinto, II, 2, bl. 725, arrend.-regtbank te 'sGravenhage den 10 Maart 18G9 {Weekbl. n. 3107).
:i) Formulier, n. 194: Dagvaarding tot nietigverklarivg der gijzeling.
art. 594 , 596 , 597.
van den cipier, bij akte van ingevangenisstelling gekozen. De zaak wordt summierlijk uitgewezen, nadat het openbaar ministerie is gehoord (art. 324, n. 13), en bij toewijzing van den eisch, zal de schuldeischer, zoo daartoe gronden aanwezig zijn, tot vergoeding van kosten, schaden en interessen kunnen veroordeeld worden (art. 611).
De nietigheid der gijzeling, om welke reden ook uitgesproken, heeft geenszins de nietigheid der aanbevelingen ten gevolge (art. 594). De schuldeischer, die eene wettige aanbeveling heeft gedaan, moet niet benadeeld worden door de nietigheid der gijzeling. Niettegenstaande de algemeene uitdrukking der wet, mag men evenwel aannemen, dat dit artikel slechts aanbevelingen bedoelt, gedaan door eenen anderen schuldeischer, en niet door denzelfden, die den schuldenaar heeft doen gijzelen, wegens eene schuldvordering, voor welke hij later vonnis heeft bekomen. Immers indien in dit geval de aanbeveling bleef stand houden, zou deze schuldeischer straffeloos de wet hebben overtreden. De nietigverklaring zou dan ook zonder eenig gevolg blijven, en de wetgever heeft toch gewild , dat zij steeds gevolg zou hebben 1). Daarom is het, dat, ofschoon eene gijzeling, welke nietig is in den vorm, later kan worden herhaald, de schuldenaar, wiens gijzeling is nietig verklaard, voor dezelfde schuld niet wederom in gijzeling kan worden gesteld dan ten minste één (vrije) dag na zijn ontslag (art. 597).
VIL Van hel ontslag des gegijzelden.
§ 133. De schuldenaar, die op eene wettige wijze in gijzeling is gesteld, verkrijgt zijn ontslag:
1. Door de toestemming van den schuldeischer, die hem heeft doen gijzelen, en van diegenen, welke hem aanbevolen hebben, indien er zoodanige zijn.
Deze toestemming tot ontslag van den schuldenaar kan gegeven worden, het zij bij akte voor eenen notaris verleden, het zij in het register, waarin de gegijzelden zijn ingeschreven (art. 596). Het woord l;an, door den wetgever gebezigd, schijnt andere akten, uit welke voldoende van deze toestemming blijkt, niet uit te sluiten 2). Sommigen zijn van oordeel, dat de akte echter altijd authentiek moet zijn en onderhandsche akten hier niet kunnen toegelaten worden3). Evenwel vinden wij in de wet geene voldoende reden voor deze onderscheiding, en zal ook het ontslag
') Carré, op art. 790, qu. 2717; vernede, op art. 594, noot 2; de pinto, II, 2, bl. 733 v.; cohen, bl. 131. — Verg. echter de martini, op dit art., noot y, 3 en 4; pennink, bl. 146.
=) Carré, op art. 801, qu. 2740; berriat-st.-prix, II, p. 037, noot 39.
^) Carré, t. a. pl,; eogron, op art. 801; vernede, op art. 596, noot2.
219
art. 596, 609, 614.
op eene onderhandsche toestemming; mogen geschieden, indien de cipier, die verantwoordelijk blijft, genoegzaam van de echtheid overtuigd is1). Bij weigering van den cipier kan de schuldenaar hem voor de regtbank van het arrondissement, waar hij in gijzeling is gesteld, doen dagvaarden, hetwelk op korten termijn zal mogen geschieden, en de zaak zal summierlijk behandeld worden (art. 611).
2. Door de betaling of geregtelijke bewaargeving der gelden, welke zoo wel aan den schuldeischer, die den lijfsdwang uitgeoefend heeft, als aan diegenen, welke hem aanbevolen hebben, verschuldigd zijn, mitsgaders van de verschenen interessen, van de vereffende kosten, van de kosten der gijzeling en van de gelden tot zijn onderhoud voorgeschoten (art. 596).
De betaling geschiedt aan den schuldeischer; de geregtelijke bewaargeving aan den cipier, zonder dat daartoe eenig regterlijk bevel ver-eischt wordt. Indien de cipier weigert om die penningen in bewaring te nemen, zal hij voor de regtbank der plaats, waar de schuldenaar zich in gijzeling bevindt, worden gedagvaard2), en wel op korten termijn, krachtens een daartoe verleend verlof van den president dezer regtbank (art. 609).
3. Door den vrijwilligen of geregtelijken boedelafsland (art. 596, 709, al. 2). De boedelafstand en diens vormen zijn geregeld in den derden titel van het derde boek van dit Wetboek (art. 705 v.).
In de gevallen, in welke de geregtelijke boedelafstand is toegelaten, kan een gefailleerde, niettegenstaande zijne faillietverklaring en daarop gevolgde insolventie, verzoeken, dat hij uit de gijzeling zal worden ontslagen. Het verzoek daartoe geschiedt aan de ai'rond.-regtbank, die de insolventie heeft uitgesproken. De regtbank, alvorens op het verzoek defmitievelijk te beslissen, beveelt, dat de schuldeischers, die den verzoeker hebben doen gijzelen of in gijzeling aanbevolen, worden opgeroepen, en dat voorts het gedaan verzoek openlijk zal worden bekend gemaakt, door de aanplakking eener aankondiging op eene tabelle in de gehoorzaal der regtbank, en voorts aan de beurs of, indien daar ter plaatse geene beurs is, aan het huis der gemeente in de plaats, waaide regtbank zitting houdt.
Ieder schuldeischer, die een vonnis heeft bekomen, waarbij lijfsdwang is uitgesproken, kan zich, binnen den tijd van ééne maand (na deze bekendmaking), tegen het verzoek verzetten. Na verloop van dezen termijn, en nadat de schuldeischers, die den verzoeker hebben doen gijzelen of
220
) Bonnin, op art. 801.
-) Formulier, n. 195: Dagvaarding tegen den cipier lot in bewaring nemen aan penningen.
ART. 591.
aanbevolen, zijn gehoord, of althans behoorlijk opgei'oepen, doetderegt-bank, op de conclusiën van het openbaar ministerie, uitspraak omtrent het verzoek (art. 890 cn 891 W. v. K.).
Hetzelfde is van toepassing, wanneer de schuldenaar, niet tot den handelstand behoorende, in staat van kennelijk onvermogen is verklaard (art. 897 W. v. 13. R.).
4. Wanneer de schuldenaar vijf jaren ter zake van dezelfde schuld in gijzeling is geweest, of wanneer hij wegens eene burgerlijke schuldvordering, buiten die in het laatste lid van art. 585 opgenoemd, in gijzeling gesteld of aanbevolen, den vollen ouderdom van zeventig jaren heeft bereikt (art. 591).
Bij de beraadslaging over dit artikel heeft de tweede afdeeling der Staten-generaal aangemerkt, dat in dit geval de gijzeling niet van regts-■wege behoort op te houden, maar de gegijzelde zijn ontslag in regten behoort te vragen, en meende dus, dat hier eene gelijke bepaling als bij art. 592, al. 2, moest worden gemaakt, vermits de cipier anders regter wordt Deze aanmerking is echter zonder gevolg gebleven, en de wet bepaalt alzoo niet uitdrukkelijk, dat deze gegijzelde zijn ontslag in regten moet vragen, en hoe zulks moet geschieden. V. d. honert1) oordeelt, dat het ontslag in regten behoort te worden gevraagd. Voorts in aanmerking nemende, dat de schuldeischer, vooral wanneer het ontslag wordt gegrond op zeventigjarigen ouderdom, in de gelegenheid behoort te worden gesteld, om de deugdelijkheid der overgelegde bewijzen te beoordeelen en te wederspreken, en tevens om te beoordeelen of de gijzeling is geschied buitea de gevallen bij het laatste lid van art. 585 vermeld, zoo is deze schrijver van gevoelen, dat art. Gil eerder dan art. 592, wat namelijk den vorm betreft, op deze gevallen moet worden toegepast.
Het komt ons voor, dat het ontslag in deze gevallen niet door den cipier op eigen gezag kan worden verleend, maar, bij weigering van den schuldeischer, in regten moet gevraagd worden2). De vorm nu voor het vragen van ontslag is in art. 611 in het algemeen voorgeschreven, zoodat deze zal moeten worden gevolgd, wanneer niet vooreenigbijzonder geval eene uitzondering op dezen regel is gemaakt , hetgeen voor het ontwerpelijke niet is geschied3). Indien alzoo de schuldeischer, op
221
') V. d. honert, Hdb., bl. 583. quot;) Formulierb., bl. 623.
) Vernede, op art. 591, noot 2. — Verg., wat betreft het ontslag na vijfjaren, de pinto, II, 2, bl. 715; coiien, bl. 158.
■,) Zie berriat-sT.-PRix, II, p. 639, nootoO; pigeau, II, p.302; carré, op art. 805, qii, 2754. — Verg. echter Wetboek der B. Rpl. door formulieren in praktijk gebragt, V, bl. 147 v., waar de vorm van een request wordt aangeraden.
art. 592.
de beteekening van het bewijs, dat de schuldenaar zeventig jaren oud is, of vijfjaren in gijzeling is geweest voor dezelfde schuld, het ontslag weigert, wordt de vordering gebragt voor de regtbank van het arrondissement , waar de schuldenaar in gijzeling is gesteld. De dagvaarding1) zal op korten termijn mogeu geschieden, en gedaan worden ter woonplaats op het register van den cipier gekozen. De zaak zal summierlijk behandeld en op de conclusiën van het openbaar ministerie beslist worden.
5. Indien de schuldeischer, welke den schuldenaar heeft doen gijzelen, of die de aanbeveling gedaan heeft, (zoo hij n.1. gehouden is om gedeeltelijk het onderhoud te dragen,) in gebreke blijft, vóór den een en dertigsteu dag te voldoen aan zijne verpligting, om de bij bet tarief bepaalde som tot dertig dagen onderhoud voor den schuldenaar voor te schieten (art. 592, al. 2). Het verzoek tot ontslag op dezen grond wordt door den schuldenaar gedaan aan de regtbank van het arrondissement, waar hij in gijzeling is gesteld, en wel bij een request2), bij hetwelk hij moet voegen een getuigschrift, door den cipier afgegeven, waaruit blijkt, dat het onderhoud niet voorgeschoten is. De schuldeischer, welke in gebreke is gebleven, dat onderhoud vóór den een en dertigsten dag voor te schieten, kan echter dit voorschot nog doen zoo lang de schuldenaar zijn ontslag niet gevraagd heeft, en deze is dan in zijne vordering tot ontslag niet ontvankelijk (art. 592, al. 3). Zoodra derhalve liet ontslag gevraagd is, kan de nalatige schuldeischer dit niet meer voorkomen, door de penningen tot onderhoud voor te schieten, maar moet het ontslag verleend worden. Evenwel in het tijdsverloop tusschen de afgifte van het getuigschrift van den cipier en het indienen van het verzoek kan de schuldeischer nog met vrucht dit voorschot doen. Op welke wijze de regtbank hiervan kennis moet bekomen, bepaalt de wet niet. Indien zij den schuldeischer op het verzoek hoort, zal deze haar van deze omstandigheid onderrigten, maar de wet schrijft niet voor, dat hij gehoord zal worden. Er is dus niets tegen om, metv. d.honert3), aan te nemen, dat de schuldeischer zich te dien einde tot de regtbank bij verzoekschrift4) kan wenden; terwijl, indien de regter, onkundig van het gedane voorschot, op het vroeger afgegeven getuigschrift het ontslag beveelt, de schuldeischer zich tegen de tenuitvoerlegging van dat bevel in kort geding zal kunnen verzetten5).
Volgens art. 11 van het Reglement, vastgesteld bij Koninkl. Besluit
222
') Formulier, n. quot;196: Dagvaarding tot ontslag uit de gijzeling.
-) Formulier, n. 497: Verzoekschrift tot ontslag uit de gijzeling, op grond
dat het onderhoud niet is voorgeschoten. 3) Formulierh., bl. OOG.
) Formulier, n. 198: Verzoekschrift tot niet-ontvankelijkverklaring van den schuldenaar in zijne vordering tot ontslag.
) Pigeau, II, p. 302; oakrk, op art. 803, n. dxxiv.
art. 597, 610.
van den 11 Nov. 1843, wordt de gegijzelde, die wegens gebrek aan voorschot ontslag vraagt, indien hij onvermogend of ongenegen is zelf in zijn onderhoud te voorzien, uit de algemeene schafting gevoed, behoudens verhaal van het Rijk op den schuldeischer 1).
De schuldenaar, die bij gebreke van voorschot tot zijn onderhoud is ontslagen, kan voor dezelfde schuld niet weder in gijzeling worden gesteld, dan ten minste één (vrije) dag na zijn ontslag (art. 597). De schuldeischer moet voorts hem vooraf de kosten, tot bekoming van het ontslag gemaakt, vergoeden, of indien de schuldenaar weigert die aan te nemen, deze ouder den cipier in bewaring stellen, en tevens zes maanden onderhoud hebben voorgeschoten.
Men zal, bij deze vernieuwde uitoefening van den lijfsdwang, de formaliteiten, welke de gijzeling zijn voorafgegaan, namelijk beteekening van het vonnis met bevel, niet behoeven te hervatten (art. 610).
Van hel vereffenen van kosten, schaden en interessen, mitsgaders van de kosten van den processe.
I. Van kosten, schaden en interessen en van proceskosten in het algemeen.
§ 134. Kosten, schaden en interessen zijn in het algemeen het verlies , hetwelk iemand heeft geleden, en de winst, welke hij heeft moeten derven: lucrum cessans, damnum emergens (art. 1282 D. W.) Vergoeding van kosten, schaden en interessen heeft dikwijls plaats bij eene onregtmatige daad of nalatigheid2). In het bijzonder is diegene, welke nalatig blijft in het nakomen eener verbindtenis, tot derzelver vergoeding gehouden, volgens de regelen en voorschriften in de vierde afdeeling van den eersten titel des derden boeks van het Burgerlijk Wetboek (art. 1279 v.) gegeven. Hoe deze, nadat de schuldenaar tot deze vergoeding door den regter veroordeeld is, moeten veretiend worden, is in den on-derwerpelijken zesden titel bepaald.
Proces-kosten zijn de kosten, welke in het regtsgeding door de ge-
223
') ije jongii , Verzameling enz., I, bl. g30.
) Zie b. v. art. 461, ü6I, GG3 B. W.; art. 450 , 457 , 402 , 543 W. v. 13. R.
art. 612.
ding-voerende partijen zijn gemaakt tot vervolging van haar regt en hare verwering. Volgeijs art. 56 van-dit Wetboek wordt in den regel de partij, die in het ongelijk gesteld wordt, in de kosten verwezen, terwijl echter in sommige bij de wet opgenoemde gevallen de kosten geheel of ten deele gecompenseerd kunnen worden Wij hebben vroeger over de uitspraak des regters omtrent de proces-kosten opzettelijk gehandeld.
Volgens art. 615 zijn de art. 612—614 ook van toepassing op de taxatie der proces-kosten, waarin eene der partijen verwezen is, en worden deze eveneens vereffend als de kosten, schaden en interessen. Deze wijze van regtspleging kan derhalve met opzigt tot beide onderwerpen nu gelijktijdig beschouwd worden.
II. Van de vereffening bij hel vonnis.
§ 135. De regter, die eene partij verwijst tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, moet, indien hij kan, derzei ver beloop in het vonnis bepalen (art. 612), en dit zelfde geldt, krachtens art. 615, eveneens met betrekking tot de proces-kosten. Wel heeft men r) beweerd, dat de kosten van het proces nimmer bij hel vonnis worden vereffend, doch op geene voldoende gronden, tegen de duidelijke bepaling der wet. Ook wordt onze opvatting geheel bevestigd door art. 3 en 4 van het tarief, vastgesteld den 30 November 1839 (Stbl., n. 49), in welk laatstgemeld art. uitdrukkelijk werd gezegd, dat, ten einde zoo veel mogelijk te voldoen aan het voorschrift van art. 615 W. v. B. R., dal het beloop der proces-kosten, waarin eene der partijen verwezen is, bij hel vonnis moei worden bepaald, de regter, wanneer de zaak in staat van wijzen gebragt is, aan beide partijen zal kunnen gelasten, om eenen slaat dei-kosten bij de stukken te voegen 1).
Het onderscheid, bij art. 543 en 544 C. de Pr. C. gemaakt, tusschen de vereflenning in summiere en gewone zaken, is door den Nederland-schen wetgever niet overgenomen.
Bij art. 125 zijn de bepalingen van dezen zesden titel op de wijze van procederen bij het kantongeregt toepasselijk verklaard, zoodat wel deze regter de kosten, schaden en interessen en de proces-kosten bij het vonnis vereffenen kan, maar deze door hem ook later vereffend kunnen worden op de wijze bij den onderwerpelijken titel voorgeschreven. Het is waar, dat volgens art. 435 de geschillen over de tenuitvoerlegging van vonnissen der kanlonreglers voor de arrond.-reglbanken moeten gebragt worden, en dat een geschil over zoodanige vereffening lot die
224
) De pinto, II, 2, bl. 735; vernede, op art. 015, noot 3.
art. 612.
over de tenuitvoerlegging van het vonnis, waarbij de veroordeeling is uitgesproken, schijnt te behooren. Doch lot wegneming dezer zwarigheid zal men, met sommigen1), kunnen zeggen, dat de vereffening der kosten, schaden en interessen of proces-kosten slechts als eene voortzetting van het vroegere regtsgeding moet worden beschouwd. Of wil men dit niet (daar hiertegen althans veel kan worden aangevoerd), zoo zal men, met anderen2), mogen aannemen, dat art. 125, voor zoover betreft de vereffening in geschil, eene uitzondering heeft gemaakt op den regel van art. 435, voorkomende in den eersten titel van het tweede boek, waar de algemeene regelen omtrent de geregtelijke tenuitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten worden opgegeven. Dezelfde regelen zijn alzoo hier voor de kantongeregten van toepassing, waar echter, behalve de gevallen van schadevergoeding, in art. 39 R. O. voorkomende, het bedrag der gevorderde schade de som van /200—00 niet mag te boven gaan.
Bij het ontwerp van wet tot intrekking van den zesden titel van het tweede boek van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering was voorgesteld, art. 612 dus te stelleu: »hel beloop der kosten, schaden en iateressen, tot welker vergoeding eene partij is verwezen, wordt dooiden kantonregter steeds bij het vonnis bepaald: de andere reglerlijke collegiën kunnen, bij derzelver uitspraak, bevelen, dat de begrooting nader zal plaats hebben.quot; Dit zelfde was, bij het ontwerp van het tarief, in den zevenden titel, omtrent de vereffening der proces-kosten voorgedragen. Maar het eerstgenoemde ontwerp is door de tweede kamer der Staten-generaal niet aangenomen, en de Regering heeft dien ten gevolge de gemelde zevende titel in het ontwerp van het tarief ingetrokken.
III. Van hel heleehenen van den staal.
§ 136. Indien de regter het beloop der kosten, schaden en interessen, of der proces-kosten, in welke eene partij is veroordeeld, niet bij het vonnis heeft kunnen bepalen, moet daarvan door de wederpartij een staat worden opgemaakt. Deze staat moet ter gekozene woonplaats dei-partij worden beteekend 3), en de tot bewijs strekkende bescheiden zul-
225
') De martini, op art. 435, en de na te melden arresten van het prov. geregtshof van N.-Holland v. d. 31 Jan. 1842 en van den Hoogen Raad v. d. 8 Oct. 1841. Zie ook een arrest van het prov. geregtshof van N. Holland v. d. G Febr. 1868 (Weekbl. n. 3033).
) V. d. honert, in het R. Bijbl., I, bl. 330 v.; de pinto, II, 1, bl.213, II, 2, bl. 735 v.
) Formulier, n. 199; Staat van kosten, schaden en interessen en beteekening van dezen.
Oddeman , Burg. Regtsv. 4e druk. 11. 15
art. 613.
len tegen recief aan de partij worden medegedeeld of ter griffie neder-gelegd (art. 612).
Men heeft opgemerkt, dat bij dit art. 61'2 niet schijnt gedacht te zijn aan vonnissen bij verstek gewezen 1), waarschijnlijk omdat hier de be-teekening aan de wederpartij ter r/chozene woonplaats is voorgeschreven, en bij verstek geene woonplaats door de partij gekozen is. Dit zelfde geldt ook van eenen gedaagde bij het kantongeregt, die ook dikwijls geene gekozene woonplaats zal hebben. In dit geval zouden wij echter geene zwarigheid maken, de beteekening aan den persoon of de werkelijke woonplaats der partij te doen, zoo als toch met alle exploiten geschiedt, wanneer er geene gekozene woonplaats is 2).
Het provinciaal geregtshof van Friesland heeft geoordeeld, dat op dezen beteekenden staat, in geval van verefleniug der proces-kosten, alle kosten moeten worden gebragt, in welke de wederpartij is veroordeeld, en indien de zaak in twee instantiën heeft gediend, ook de kosten van het hooger beroep, o'mdat het triumfante partij niet zou vrijstaan de ver-ellening bij gedeelten tegen hare wederpartij te vragen 3). Deze meening kan echter niet zoo onbepaald worden aangenomen, daar, gelijk straks zal worden betoogd, de vereffening der kosten van eene procedure, welke in meer dan ééne instantie behandeld is, ook somtijds bij verschillende kollegiën moet geschieden, in welk geval ook verschillende staten moeten opgemaakt worden.
IV. Van het aanbod des verweerders.
§ 137. Binnen veertien dagen na de gemelde beteekening van den staat van kosten, schaden en interessen of proces-kosten is de verweerder (in dit geding, en derhalve de partij, die tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, of tot betaling der proces-kosten verwezen is,) gehouden een 'aanbod te doen van zoodanige som, als hij tot voldoening aan deze verwijzing zal te rade worden (art. 613). Dit aanbod geschiedt in zaken bij de regtbank, liet hof of den Hoogen Raad, bij eene akte van procureur tot procureur4), en derhalve wordt daarbij geen dadelijk aanbod van penningen gedaan. Wil de verweerder de aangebodene som consigneren, zoo zal een aanbod van betaling, overeenkomstig art. 1441
') Lipman, Wb. v. B. Rv. vergel., hl. 274.
-) Van hetzelfde gevoelen zijn de pinto, 11, 2, bl. 737; vernede , op art. 612, noot 7; behriat-st.- piux I, p. 490. noot 9; carré, op art. 523, qu. 1833; pigeau, II, p. 322.
^ Weekbl, v. h. R., n. 308; Regt in Nederl., III, bl. 222 v.
Formulier, n. 200: Aanbod van eene som ter vergoeding van kosten, schaden en interessen of proces-kosten.
22Ü
art. 614
B. W. en 794 W. v. !i. R., moeten voorafgaan In zaken bij het kantongeregt zal dit aanbod aan de door den eischer gekozene woonplaats (art. 81 B. W.), of anders aan diens persoon of werkelijke woonplaats, kunnen geschieden1).
Dit aanbod kan nog na 14 dagen geschieden, maar het verloopen van dien termijn geeft der wederpartij het regt het geschil op de teregt-zitting te brengen en door den regter te doen uitwijzen 2).
§ 138. Indien partijen elkander niet kunnen verstaan, zal liet geschil bij eene eenvoudige akte van procureur tot procureur3) op de teregt-zitting worden gebragt (art. 614). De wetgever heeft ook hier slechts de wijze van procederen bij de regtbank of hoogere kollegiëu op het oog gehad. Bij het kantongeregt, waar geene procureurs fungeren, zal de zaak door oproeping der partij op de teregtzitting gebragt worden.
Dat, in geval door 'den verweerder een aanbod is gedaan, maar de partij daarin geen genoegen neemt, het. geschil op de teregtzitting moet gebragt worden, is hieruit duidelijk. Maar hoe indien de verweerder binnen den bij de wet bepaaldén termijn geen aanbod heeft gedaan? Deze vraag is betwist en door schrijvers en regterlijke uitspraken verschillend beantwoord.
Eenigen zijn van oordeel, dat in zoodanig geval de door de wederpartij, bij den beteekenden staat, gevorderde som moet worden aangemerkt als eene onwederspreekbare begrooting der kosten, schaden en interessen of proces-kosten, in welke de verweerder bij vonnis is veroordeeld, zoodat de wederpartij bevoegd is, dat vonnis na den bij art. G13 bepaalden termijn, ten beloope van die som, ten uitvoer te leggen. Men grondt deze meening op het verschil tusschen de bepalingen dooiden Franschen en den Nederlandschen wetgever omtrent de vereffening der procos-kosten gemaakt.
Terwijl toch art. 5'2:gt; C. de Pr. G. voorschrijft, dat de staat van kosten aan den procureur des verweerders moet worden beteekend, en art. 524, dat bij gebreke van de zijde des verweerders, om binnen een' bepaalden termijn een aanbod te hebben gedaan, de zaak bij eenvoudige akte van procureur tot procureur ter teregtzitting zal worden gebragt, moet die beteekeuing, volgens art. 012 quot;W. v. B. R., aan de partij ter barer gekozene woonplaats geschieden, zonder dat tevens de bepaling van het Fransche wetboek is overgenomen, dat by gebreke van aanbod, binnen den termijn bij art. 013 bepaald, de zaak op de
227
-) De tinto, II, 2, bl. 377.
) H. Raad d. 25 Janij 1852 (Weekbl. v. h. R., n. 134G).
) Formulier, n. 201 ■ Akte, waarhij het geschil omtrent de vereffening op de teregtzitting wordt gebragt.
teregtzitting zal worden gebragt, welk laatste alleen dan moet plaats grijpen (art. 014), wanneer partijen elkander omtrent de proces-kosten niet hunnen verstaan. Deze verandering in de wetgeving, meent men, geeft duidelijk de bedoeling te keuuen, om den regter na het eindvonnis der regeling der proces-kosten alleen dan, op de wijze bij art. G14 bepaald, te doen tusschen beide treden, wanneer daaromtrent tusschen partijen een werkelijk verschil bestaat; doch dat, wanneer binnen de veertien dagen na de beteekening van den staat van kosten geen aanbod is gedaan, de wederpartij geacht moet worden in den beteekenden staat te hebben berust, en die staat moet verstaan worden een deel van het arrest of vonnis uit te maken, waarbij de in het ongelijk gestelde partij in de kosten is verwezen. Voorts meent men eene bevestiging van deze opvatting te vinden in het weglaten der bepaling van art. 1038 G. de Pr. C. in ons Wetboek, zoodat thans het ministerie van den procureur, volgens art. 133, al. 3, met het vonnis eindigt, en dus, indien geen aanbod is gedaan, de zaak niet bij akte van procureur tot procureur, zoo als art. 014 vordert, zou kunnen aangebragt worden
Anderen zijn daarentegen van gevoelen, dat, ook wanneer de verweerder binnen den termijn van veertien dagen geen aanbod heeft gedaan, echter altijd de tusschenkornst der regterlijke magt noodig is, en derhalve de zaak op de teregtzitting moet gebragt worden. De Neder-landsche wetgever, zeggen zij, heeft getoond, aan de vereffening der proces-kosten groot gewigt te hechten, en het zoude met den geest dezer bepalingen geheel strijden, indien men aannam, dat het niet-doen van eenig aanbod door den verweerder voor eene goedkeuring van den beteekenden staat moet worden gehouden, en dat door die vooronderstelde goedkeuring de beteekende staat moet worden geacht een integrerend deel van het veroordeelend vonnis uit te maken, zoodanig dat op dien staat alleen, zonder eenige nadere kennisneming of tusschenkornst des regters, de winnende partij tot inbeslagneming van roerende en onroerende goederen kan overgaan, ja zelfs in dit systema zoude kunnen overgaan tot het ten uitvoer leggen van lijfsdwang, indien die tegen den veroordeelde tol schadevergoeding, in de gevallen bij de wet bepaald, was uitgesproken.
Art. 013 is overgenomen uit art. 524 C. de Pr. C., bij hetwelk uitdrukkelijk is bepaald, dat, wanneer binnen veertien dagen geen aanbod
!) V. d. honert, Formulierb., bl. G37, en Formulier, n. 231; R. Bijblad I, bl. 225 v.; prov. geregtshof van N.-Brabant den 9 Nov. 1841 (Weekbl. v. h. Jl., n. 237; N. liegt spraak, IX, § 25); arrond.-regtbank te Haarlem den 28 Dec. 1841 (R. Bijblad, IV, bl. 19), en bet openb. ministerie bij het prov. geregtshof van N.-Holland (K. Bijblad, IV, bl. 35 v.; Regt in Neder l., III, bl. 188).
228
was gedaan, de zaak op eene eenvoudige akte op de teregtzitling zoude worden gebragt, doch hetwelk niet even duidelijk te kennen geeft wat er gebeuren moet, wanneer er wel een aanbod is gedaan, maar de partij het niet aannemelijk heeft bevonden. De Nederlandsche wetgever, deze onvolledigheid willende herstellen, heeft bij art. 614 iu het algemeen bepaald, dat, indien partijen elkander niet kunnen verstaan, — daaronder begrijpende zoo wel het geval dat er geen aanbod is gedaan als dat het niet aannemelijk is bevonden, — het geschil, bij eene eenvoudige akte van procureur tot procureur, op de teregtzitting moest worden gebragt. Wat voorts betreft het argument, ontleend uit het verschil der wetsbepalingen van art. 1038 C. de Pr. C. en art. 133 W. v. B. H., oordeelen deze, dat zulks geen bewijs oplevert voor het beweerd verschil der bepalingen van art. 524 C. de Pr. C. en 613 W. v. B. R., daar toch vooreerst dat argument in ieder geval, waarin onder de Fransche wetgeving langer dan een jaar na het gewezen vonnis met de vereffening van kosten, schaden en interessen werd begonnen, al des-zelfs kracht verliest, en ten anderen een vonnis, krachtens hetwelk nog eene begrooting van kosten, schaden en interessen bij staat moet of kan plaats hebben, op dit punt niet als een eindvonnis kan beschouwd worden; terwijl ook art. 612—614 zeer goed in verband staat met art. 133 en 135 en van de vooronderstelling uitgaat, dal de eenmaal op de zaak gestelde procureur nog voortdurend' in de procedure over de be-grooting der kosten blijft occuperen1). In dezen zin oordeelde de 11. Baad bij arresten v. d. 25 .Tunij 1852, d. 13 Sept. 1853 (Ned. Rc(jtspr. XLVI, bl. 77), en d. 14 Jan. 1873 (/ï. Bijblad 1873 bl. 415).
Wij houden de laatstgemelde uitlegging der wet, op 'de aangevoerde gronden, voor meer aannemelijk, welke dan ook in de jurisprudentie en praktijk wordt gevolgd.
Een der gronden van een arrest van den II. Raad v. d. 8 Oct. 1841 heeft vooral tot tegenspraak en bedenkingen aanleiding gegeven, namelijk die, dat hel vonnis, krachlens hetwelk nog eene begrooting van kosten, (schaden en interessen) bij staal, moet of kan plaats hebben, op dit punt niet als een eindvonnis kan beschouwd worden; hetgeen de-Hooge Raad bij aangehaald arrest aldus heeft uitgedrukt: dat het geding ter vereffening van proces-kosten, niet als een nieuw geding, maar als eene voortzetting der vroeger tusschen partijen gevoerde procedure is aan te
229
) De pinto, II, 2, bl. 738 v.; Themis, V, bl. 242; prov. geregtshof in N.-Holland, bij een breed gemotiveerd arrest van den 31 .Tanuarij 1842 (R. Bijblad, IV, bl. 67 v.; Regt in Ned.erl., III, bl. 193 v.; Weekbl. v. h. K., n. 275). — Verg. het pleidooi voor den appellant gevoerd in R. Bijblad, bl. 23 v., en liegt in Nederl., t. a. pl., bl. 182 v., arrond.-regtbank te Amsterdam den 14 October 1840 (R. Bijblad, VI, bl. 790).
art. 614.
merken. ^ Hieromtrent nu zeide de Regering, bij hare memorie van toelichting tot het ontwerp van wet ter vervanging van dezen zesden titel, dat van de menigte der bedenkingen, welke daartegen konden worden aangevoerd, het genoegzaam zou zijn op te merken, dat, indien zulks (n.1. de opgegevene uitlegging) de bedoeling geweest was, de art. 612—615 niet in het tweede boek, alleen en bij uitsluiting handelende van de tenuitvoerlegging van vonnissen, zouden zijn geplaatst, maai veeleer in het eerste boek, waarbij de wijze van procederen in verschillende gevallen is voorgeschreven, zouden zijn opgenomen 1).
De hoogl. van hall 2), alsmede een ongenoemd schrijver in het Weekblad van het liegt, n. 372, hebben, zoo wel uit hoofde dezer plaatsing als op andere gronden, het gevoelen voorgestaan, dat een geschil over de vereffening der kosten, een geschil is over de executie van het vroegere vonnis, hetwelk als een eindvonnis moet worden beschouwd. Wij houden deze bedenkingen allezins voor gewigtig en zouden ook meer geneigd zijn, het geschil over de proces-kosten te beschouwen als een geschil over de executie van het vonnis, by hetwelk de succum-berende partij in die kosten is veroordeeld. Echter is het daarom niet noodig ons gevoelen omtrent de behandelde regtsvraag te veranderen, daar toch art. 612—614 uitgaan van de vooronderstelling, dat de eenmaal gestelde procureur blijft occuperen, zoodat wij dan deze bepalingen als eene uitzondering op art. 133, al. 2, hebben te beschouwen.
Ten einde nu deze zwarigheden weg te nemen, was bij het reeds gemelde wetsontwerp tot vervanging van dezen titel, omtrent de vereffening van kosten, schaden en interessen, voorgesteld in art. 614: ))Bij gebreke van het doen van aanbod, overeenkomstig de bepalingen van het vorig artikel, wordt er tegen de veroordeelde partij verstek verleend en wordt de bij den staat gevorderde som toegewezen, ten ware zij den regter onregtmatig of ongegrond mogt voorkomen. In het verzet tegen dit vonnis moet, op straffe van nietigheid, insgelijks aanbod gedaan worden van eene bepaalde som met summiere opgave der redenen waarom de opposant beweert niet meer verschuldigd te zijn. Het bij het vorig artikel omtrent de aanneming van het aanbod en de voortzetting der zaak, in geval van weigering, bepaalde, is ten dezen mede toepasselijk.quot; De vereftening der proces-kosten zou, volgens art. 615 van dit ontwerp, geschieden op de wijze bij het tarief van justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken bepaald, waartoe dan ook in den zevenuen titel van het ontwerp van dat tarief bepalingen werden voorgedragen 3).
230
-) Zie Weekbl. v. h. R., n. 365.
) R. Bijblad, V, bl. 195. — Zie ook R. Bijblad, I, bl. 220.
) Weekbl. v. h. R. n. 308.
ART. 614.
231
«
De verwerping van het eerstgemeld ontwerp dooi- de tweede kamer der Staten-generaal heeft veroorzaakt, dat deze zevende titel door de Regering is ingetrokken, zoodat alle zwarigheid en bedenkingen omtrent den onderwerpelijken titel zijn blijven bestaan.
§ 139. Hoe, indien de procureur der wederpartij inmiddels overleden is of zijne betrekking verloren heeft ? Men zal, onzes oordeels, naar analogie van art. 258, de partij moeten dagvaarden, ten einde eenen nieuwen procureur te stellen, metwien het geding over de vereffening der kosten kan worden gevoerd, terwijl, indieu de partij daaraan niet voldoet, er, even als in art. 261, al 2, is bepaald, verstek tegen haar wordt verleend en dadelijk ten principale kan worden regt gedaan 1).
De regter, voor wien het geschil omtrent de vereffening der proceskosten gebragt wordt, is, wanneer de zaak slechts in ééne instantie heeft gediend, natuurlijk de regter, die omtrent de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan en de succumberende partij in de kosten heeft verwezen, doch die niet bij het vonnis heeft vereffend. Indien de zaak ook in appèl of in cassatie is behandeld, en vooral indien de vroegere uitspraak later is vernietigd, is het meer twijfelachtig, welke regter van het geschil over de vereffening der proces-kosten moet kennis nemen, gelijk zulks dan ook onder de vroegere wetgeving lot geschil van gevoelen aanleiding heeft gegeven. Van het beginsel uitgaande, dat. de vereffening der proces-kosten tot de tenuitvoerlegging van het vonnis behoort, schijnt art. 354 ons hier van toepassing, volgens hetwelk het vonnis, van hetwelk men in hooger beroep is gekomen, indien het bekrachtigd is, zal worden ten uitvoer gelegd, bij den regter, die in eersten aanleg heeft gevonnisd, in welk geval dus de kosten van eersten aanleg bij dezen regter worden vereffend, maar de vereffening der kosten van het appèl, als zijnde door den hoogen regter de veroordeeling in deze uitgesproken, ook bij den hoogeren regter moet geschieden. Doch indien het, vonnis te niet gedaan is, geschiedt de vereffening van alle kosten bij den regter, die in hooger beroep uitspraak heeft gedaan. Bij art. 426 zijn deze zelfde bepalingen toepasselijk verklaard op de cassatie, voor het geval dat de Hooge Raad in de zaak zelve regt heeft gedaan 2).
Zoo oordeelde ook de Regering meest gevoegelijk, toen zij in den (naderhand ingetrokken) zevenden litel van het ontwerp van liet tarief der justitie-kosten en salarissen in burgerlijke zaken, in art. 16, voorstelde:
') Verg. eeuriA.T-ST.-PRIX, !, p. 449, noot -16.
-) De pinto, II, 2, bi. 736. — Verg. ook het boven aangehaald arrest van het prov. geregtshof van Friesland van den 26 Januarij 1842. — Prov. geregtshof v. Zeeland d. 19 Oct. 1858, (ff. Bijblad, 4859, bl. 487); prov. geregtshof v. N. Holland d. 16 Oct. 1862 (Weekblad v. h. Regt n. 2448); ar-rond.-regtbank te Assen d. 10 Febr. 1868 {Weekblad n. 3136).
ART. 614
slndien er verzet, hooger beroep of cassatie is ingesteld tegen een vonnis of arrest, waarbij de kosten niet zijn vereffend, kan die vereffening geen plaats hebben, zoolang op zoodanig verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie geen' uitspraak is gedaan, zelfs niet in geval het vonnis of arrest, waartegen zoodanig middel wordt gebezigd, bij voorraad uitvoerbaar was verklaard. Indien een vonnis of arrest ten gevolge van een hooger beroep, of voorziening in cassatie, wordt te niet gedaan, worden de kosten van het geheele regtsgeding begroot door den voorzitter of een daartoe benoemd lid van het regterlijk collegie, hetwelk de laatste uitspraak heeft gedaan, eu voor dat collegie tot de vereffening derzelve, op de wijze hier boven vermeld voortgeprocedeerd.quot; Bij de memorie van toelichting werd hieromtrent aangevoerd: »Onder de vroegere wetgeving heeft de vereffening der proces-kosten in eersten aanleg gevallen, hij eene vernietiging van de aldaar gedane uitspraak, tot vele moeijelijk-heden aanleiding gegeven. De hoogere regter was steeds van gevoelen, dat de kosten van den eersten aanleg moesten worden begroot door den regter, voor welken de zaak was behandeld; terwijl deze wederkeerig beweerde, dat de hoogere regter, welke de eerste uitspraak vernietigde, ook tevens behoorde te begroeten alle de kosten, waarin de in hooger beroep in het ongelijk gestelde partij, door den hoogeren regter werd veroordeeld. — De Regering, dit laatste denkbeeld als het meest aannemelijk beschouwd hebbende, heeft alzoo gemeend, dat hetzelve bij het 2de lid van art. 16 behoorde te worden vastgesteld, en, in verband daarmede, bij het eerste lid bepaald, dat de vereffening der kosten niet zou kunnen worden voortgezet, zoodra er verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie is ingesteld, vermits eene vernietiging der uitspraak zoodanige vereffening geheel doelloos zoude maken; terwijl daarbij tevens is gelet op het bij art. 55 W. v. B. R. aangenomen beginsel, dat de voorloopige tenuitvoerlegging eener uitspraak, nimmer voor de kosten kan plaats hebben.quot; — Hoewel de bepaling van gemeld art. 16, al. 2, van het ontwerp voor het tarief geene wet is geworden, gelooven wij echter, dat dit zelfde thans moet gelden, uit hoofde der schorsende kracht van het verzet, het hooger beroep en de voorziening in cassatie, bij art. 82, al. 2, 350 en 398, al. 4, bepaald, en welke, volgens het ook dooide Regering aangehaald art. 55, wat de kosten betreft, nimmer door eene tenuitvoerlegging bij voorraad kan worden veranderd.
V. Van hel geding over de vereffening.
§ 140. Het geschil op de teregtzitting gebragt zijnde, zal summierhjk worden uitgewezen, ten ware de zaak voor zoodanige summiere afdoening niet mogt vatbaar zijn (art. 614). De bijvoeging van deze uitzon-
232
art. 615
dering werd noodig geacht voor sommige gevallen, b. v. wanneer de onderscheidene posten, uit welke eene rekening of een staat van kosten bestaat, aan contestatie onderhevig zijnde, aan debat en meer uitvoerige kennisneming zullen moeten onderworpen worden 1).
Bij art. 15 van den reeds meergemelden zevenden titel van het ontwerp van het tarief was voorgedragen, dat de uitspraak op de geschillen, wegens het bedrag der proces-kosten, in geen geval aan verzet, hooger beroep, request-civiel of voorziening in cassatie zou onderworpen zijn. Art. 16 van het tarief, gearresteerd bij Koninklijk Besluit van den 30 November 1839, hield in, dat men van de uitspraak op het verzet tegen eene taxatie van proces-kosten niet in hooger beroep kon komen, dan wanneer er hooger beroep viel van het vonnis ten principale. Bij gebreke van eenige uitdrukkelijke bepaling in den onderwerpelijken titel, moeten omtrent de uitspraak des regters, op een geschil over de vereffening van kosten, schaden en interessen of proces-kosten, dezelfde regelen gelden, als omtrent andere vonnissen, en zal deze dus aan verzet, hooger beroep, request civiel of cassatie onderworpen zijn in de gevallen, in welke de wet zulks in het algemeen toelaat.
VI. Van de laxatii' der proces-kosten volgens het tarief.
§ 1-41. Gelijk reeds werd opgemerkt, zijn bij art. 615 de bepalingen van art. 612—614 toepasselijk verklaard op de taxatie der proces-kosten, welke derhalve op de zoo even ontwikkelde wijze, namelijk zoo mogelijk terstond bij het vonnis, en anders later door het beteekenen van eenen staat, en bij gebreke van aanbod of voldoend aanbod, door eene beslissing van den regter moeten worden vereffend. Het tarief van den 30 November 1839 had echter eene taxatie voorgeschreven, welke aanving met het indienen van de gespecificeerde rekeningen en declaration, die daarna werden getaxeerd door den kantonregter, den president of een der leden van het regterlijk kollegie (art. 6—11), welke wijze van taxatie, blijkens art. 14, ook op de vereffening der kosten, in welke eene der partijen bij regterlijke uitspraak is verwezen, van toepassing was; terwijl, volgens art. 16, tegen deze taxatie verzet was toegelaten binnen acht dagen na de beteekening der getaxeerde declaratiën.
233
Dit had aanleiding gegeven tot de bedenking, of het tarief aan de bepalingen van het Wetboek had gederogeerd, dan of men hier naar
') V. d. honert, Hdb., § 614. — Hot regterlijk kollegie, hetwelk over de vereffening der proces-kosten oordeelt, behoeft niet juist uit dezelfde personen te bestaan, die het vonnis hebben gewezen. — Arrond.-regtbank te Appin-gedam d. 17 Junij '1852 {Weekbl. v. h. R., n. 1349).
ART. 615.
verkiezing kon handelen, .of wel beide wijzen van procederen moest vereenigen 1). De ontwerpers van het tarief hadden echter het Fransche Decreet van den 16 February 1807 gevolgd, zonder deze bepalingen met die van ons Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering in verband en overeenstemming te brengen; doch het alzoo bij Koninklijk Besluit vastgestelde tarief kon geene verandering in het Wetboek maken.
Het thans vigerend tarief heeft gemelde bepalingen van het vorige niet overgenomen en dus de geheele bedenking afgesneden. Het regelt slechts in art. 31—40 de begrooting der rekening van den advokaat ten laste van zijnen cliënt, en in art. 52 die van [len procureur eveneens met opzigt tot zijn eigen cliënt. Behalve voor werkzaamheden ten behoeve van personen, die het vrije beheer hunner goederen niet bezitten, en vacante boedels, in welke gevallen de begrooting geschiedt door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waar de woonplaats van den advokaat gevestigJ is, geschiedt deze begrooting, in geval van verschil, door den raad van toezigt en discipline in de hoofdplaats van het arrondissement, waar de advokaat woont, of zoo daar geen raad aanwezig is, door dien in de residentie van het hof zijner provincie, of indien ook daar geen bestaat, door dien gevestigd in de residentie van den Hoogen Raad. De aldus getaxeerde rekening moet aan den cliënt worden beteekend, met sommatie om die te betalen 2). Maar de raad van toezigt en discipline kan geen executoir verleenen, uit kracht van hetwelk de schuldenaar tot betaling wordt genoodzaakt; dit behoort aan de regterlijke magt. Indien dus de cliënt weigerachtig blijft het bedrag te voldoen, is de tusschenkomst van den regter noodig. Doch in plaats van nu te bepalen, dat de begrooting zal worden ten uitvoer gelegd door een bevelschrift van den voorzitter, gelijk in art. 642 omtrent de beslissing van scheidsmannen is voorgeschreven, wordt hier het bedrag door den voorzitter nader vastgesteld, en dus de geheele begrooting, door een kollegie goedgekeurd, aan de herziening van éénen regter onderworpen, hetgeen niet slechts in strijd schijnt met de gewone regelen van procedure, maar ook de geheele begrooting van den raad van toezigt en discipline meestal overbodig en doelloos maakt. Daar nu de executoir-verklaring hier in eene soort van hooger beroep is veranderd, moet dit zelfde ook plaats hebben, indien de advokaat in de begroeting van den raad van toezigt geen genoegen neemt.
Deze begrooting geschiedt door den voorzitter van het kollegie, waar
234
') R. Bijblad, II, bl. 414. Verg. het aangehaald arrest van het prov. ge-regtshof van Friesland.
) Formulier, n. 202: Battekening van esnc getaxeerde rekening van den advokaat aan zijnen cliënt.
ART. 615.
de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft, of door eender leden daartoe door hem benoemd, en indien de zaak voor geen regter-lijk kollegie aanhangig is geweest, door den voorzitter der regtbank van het arrondissement, waarin de woonplaats van den advokaat gevestigd is, of door een der leden daartoe door hem benoemd. Dit laatste zal, onzes inziens, ook moeten plaats hebben, indien de zaak bij het kan-tongeregt behandeld is, want zij is dan hij geen regterlijk kollegie aanhangig geweest.
De advokaat kan de herziening dezer begrooting bij verzoekschrift vragen aan het kollegie, welks voorzitter of lui die gedaan heeft, hetwelk beschikt, nadat de belanghebbenden voor twee commissarissen zijn gehoord in huune belangen. De schuldenaar kan ook tegen het bevelschrift verzet doen, hetwelk voor ditzelfde regterlijk kollegie gebragt en als summiere zaak afgedaan wordt.
De uitspraak op het verzet en ds beschikking op een verzoek om herziening zijn niet vatbaar voor verzet, hooger beroep of voorziening in cassatie.
De rekeningen der procureurs, voor welke geen raad van toezigt bestaat, maar welke onder het toezigt en de discipline staan der kollegiën, voor welke zij fungeren, geschiedt altijd dadelijk dooi' den voorzitter1).
Van het stellen van zekerheid.
I. Van de verpligtlng lol het stellen van zekerheid.
55 142. Men kan onderling overeenkomen, dat voor de rigtige volvoering eener verbindtenis door den schuldenaar zekerheid zal worden gesteld. Bovendien gebiedt de wet in vele gevallen het stellen van zekerheid voor de nakoming van eventueel te vervullen verpligtingen, of vergunt, den regter dit te bevelen. Tot zoodanige behooren de volgende:
') In Opmerk, en Jleded. VII, bl. G7 en v., behandelden wij de vraag, of de procureurs regt hebben om de stukken van het geding, en de Titels hunner partijen terug te honden, tot dat hun de verschotten en salarissen geheel betaald zijn? welke vraag wij op grond van art. 1849 B. W., toestemmend hebben beantwoord.
335
ART. 616.
1. Alle voogden en curators zijn verpligt, tot zekerheid van hun beheer, hypotheek te geven tot beloop eener aan het beheer der voogdij geêvenredigde geldsom (art. 390 , 506 B. W.).
2. De vermoedelijke erfgenamen van eenen afwezige kunnen, na diens verklaring van vermoedelijk overlijden, zijne goederen in bezit nemen, legen het stellen van persoonlijke of zakelijke geregtelijk goedgekeurde zekerheid, dat die goederen zullen worden gebruikt, zonder die te ver-slimmeren of te verwaarloozen, mitsgaders voor de teruggave der goederen of van hunne waarde, en zulks ten behoeve van den afwezige, indien hij mogt terugkomeii, of van andere erfgenamen, van wier beter regt naderhand mogt blijken (art. 528 13. W.). De echtgenoot van den afwezige kan ook na gemelde verklaring zijn aandeel in de gemeenschap of eigene goederen, en al hetgeen waartoe hij overigens geregtigd is, tot zich nemen, mits zekerheid stellende voor de goederen, die voor teruggave vatbaar zijn (art. 539, al. 3, B. W.),
3. De erfpachter, die eene vervallen-verklaring, uit hoofde van aan het goed toegebragte schade of misbruik, wil voorkomen, moet de zaken in haren vorigen staat herstellen en voldoende zekerheid geven voor het vervolg (art. 781 B. W.).
4. De vruchtgebruiker moet persoonlijke of zakelijke geregtelijk goedgekeurde zekerheid stellen, dat hij van de zaak, van welke hij het vruchtgebruik heeft, als een goed huisvader zal gebruik maken, zonder deze te verslimmeren of te verwaarloozen, mitsgaders dat de goederen, of in sommige gevallen hunne waarde, zullen worden teruggegeven (art. 813 B. W.). De vruchtgebruiker kan echter, bij de akte waarbij het vruchtgebruik wordt daargesteld, van de verpligting om zekerheid te stellen worden ontheven (art. 832). Zoo lang de vruchtgebruiker geene zekerheid stelt, heeft de eigenaar het regt om het aan vruchtgebruik onderworpene goed zelf te besturen, mits van zijne zijde zekerheid stellende (art. 833, verg. art. 866). Eveneens moeten zij, die benoemd zijn om de aan vruchtgebruik onderworpene goederen te besturen, alvorens hun bewind te aanvaarden, persoonlijke of zakelijke geregtelijk goedgekeurde zekerheid stellen (art. 836).
5. Indien de erflater geenen bewindvoerder over eene geoorloofde erfstelling over de hand heeft benoemd, worden de goederen door den bezwaarden erfgenaam beheerd, en is deze verpligt zekerheid te stellen voor de bewaring, het behoorlijk gebruik en de wederoplevering der goederen, ten ware de erflater hem uitdrukkelijk van elke verpligting tot het stellen van zekerheid had vrijgesteld (art. 1029 B. W.).
6. De erfgenaam, die de nalatenschap ouder het voorregt van boedelbeschrijving heeft aanvaard, is verpligt, indien de schuldeischers of andere
230
ART. 616.
belanghebbenden zulks vorderen, voldoende zekerheid te stellen voor de waarde der roerende goederen in de boedelbeschrijving begrepen, en voor dat gedeelte van de waarde der roerende goederen, hetwelk niet aan de hypothekaire schuldeischers is overgewezen (art. 1081 B. W.).
7. De regter moei of hm de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis, niettegenstaande verzet, hooger beroep of cassatie, uitspreken, in de gevallen bij de wet bepaald, waarbij het aan zijn oordeel is overgelaten, dat bevel te geven met of zonder borgtogt (art. 52 en 53 W. v. B. R.).
8. Alle vreemdelingen, eischers zijnde, moeten, indien de wederpartij zulks verzoekt, zekerheid stellen voor de betaling der kosten, schaden en interessen, in welke zij zouden kunnen verwezen worden (art. 152 W. v. B. R.).
9. In het geval, bij het slot van art. 79 W. v. B. R. voorkomende, kan de achterblijvende partij zich in hooger beroep voorzien, mits vooraf, bij voorraad, tegen hel stellen van zekerheid aan hef vonnis voldoende (art. 335 W. v. B. R.).
10. Bij het verleenen van verlof tot het leggen van conservatoir arrest kan de president bevelen, dat dit niet zal mogen geschieden, dan ouder het stellen van zekerheid voor de kosten, schaden en interessen door het beslag te veroorzaken (art. 707, 729 W. v. B. R.).
Ook in het Wetboek van Koophandel vindt men gevallen, in welke het stellen van zekerheid is voorgeschreven (art. 163, 165 , 242 , 918).
Uit de opgenoemde gevallen blijkt het, dat de zekerheid van verschillenden aard kan zijn. Zij kan toch bestaan in:
a. persoonlijke zekerheid, door het stellen namelijk van eenen borg. De veroischten van dezen borg zijn, dat hij de bekwaamheid hebbeom zich te verbinden, genoegzaam gegoed zij om aan de verbindtenis te kunnen voldoen, en binnen het Koningrijk woonachtig. Zijne gegoedheid wordt, behalve in zaken van koophandel, en wanneer de schuld eene geringe som bedraagt, alleen beoordeeld naar zijne vaste goederen of inschrijvingen op het grootboek der nationale werkelijke schuld, zonder dat acht kan geslagen worden op onroerende goederen, over welke geschil in regten bestaat, of van welke de uitwinning, wegens hunnen verren afstand, te moeijelijk zoude zijn (art. 1864 en 1865 B. W.).
Diegene, welke door de wet, of ten gevolge van een regterlijk gewijsde, verpligt is eenen borg te stellen en dien niet mogt kunnen vinden, kan volstaan met in diens plaats een pand of hypotheek te geven (art. 1867 B. W.). De zekerheid is alzoo
lgt;. zakelijke zekerheid, namelijk door het geven van pand (art. 1196 B. W.), hot stellen van hypotheek (art. 1208 B. W., 153 W. v. B.
237
art. 616.
R.), of ook wel door het consigneren der door den regter bepaalde som gelds (art. 153 W. v. B. R.).
De zekerheid kan voorts zijn;
1. Bij overeenkomst bedongen (conventioneel).
2. Bij de wet voorgeschreven [wettig, Ier/aal).
3. Door den regter, krachtens eene vergunning der wet, bevolen, {geregtelijk, judicieel).
Omtrent het stellen der zekerheid nu, welke bij vonnis is gelast, worden voorschriften in dezen titel gegeven, welke zich niet, gelijk het Fransche Wetboek (art. 517—522 C. de Pr. C.), en het Nederlandsch W. v. B. B, van 1830 (art. 542—545), bij de persoonlijke zekerheid, het aannemen van horgtogt, bepaalt, maar op het stellen van zekerheid toepasselijk is.
II. Van het vonnis, waarhij het stellen van zekerheid bevolen wordt.
§ 143. Het stellen van zekerheid wordt in sommige gevallen bij reg-terlijk vonnis bevolen. Dit geschiedt
1. In de boven reeds aangevoerde gevallen, dat de regter eene voor-loopige tenuitvoerlegging van het vonnis beveelt, tegen het stellen van horgtogt (art. 52 en 53), en bij het toewijzen van het verzoek van den gedaagde, dat de eischende vreemdeling de cautio judicatum solvi zal stellen (art. 152 W. v. B. B.).
2. Wanneer hij, die tot het stellen van zekerheid door overeenkomst of door het voorschrift der wet gehouden was, echter niet aan deze zijne verpligting heeft voldaan, en derhalve daartoe in regten is aangesproken 1).
Het vonnis, waarbij bevolen wordt zekerheid te stellen, moet den termijn bepalen, binnen welken deze zal moeten zijn aangenomen of betwist (art. 616). Bij de beraadslagingen over dit artikel heeft de tweede afdeeling der Staten-generaal gevraagd, of dit art. niet te algemeen was gesteld? Er waren toch gevallen, dat die termijn niet te voren bij het vonnis kan worden bepaald, bij voorbeeld wanneer een vonnis executabel verklaard wordt bij provisie, mits stellende cautie; want dan (zeide de afdeeling) komt het stellen van zekerheid te pas, wanneer men het vonnis bij voorraad wil uitvoeren. Deze aanmerking is zonder gevolg gebleven 2). Uit dit stilzwijgen der Begering leide men echter niet af, dat zij van deze meening -der afdeeling verschilde, daar zij dan hare gronden daartegen zou hebben opgegeven, maar veeleer, dat de Begering geene verandering der redactie van de wet noodzakelijk heeft geacht, dewijl die ook nu niet op zoodanige gevallen van toepassing is. Onzes
238
^ Verg. art. 1217, al. 3, 13. W., art. 702 W. v. B. R.
) V. n. iionert , Hdb., § 600.
inziens toch is het meer waar, dat. de regter in dit geval geenen termijn hij het vonnis kan of moet bepalen, en dat deze uitlegging strookt zoo wel met de letter als met den geest van dit artikel. Wat het eerste betreft, ofschoon de borgtogt tot voorloopige tenuitvoerlegging -van een vonnis, als een geregtelijke borgtogt te beschouwen is, daar deze voorwaarde aan het oordeel des regters is overgelaten 1), zoo kan men echter niet zeggen, dat bij het vonnis het stellen van borgtogt bevolen is. De winnende partij is er slechts toe verpligt, indien zij verkiest het vonnis bij voorraad ten uitvoer te leggen, en geschiedt dit niet, dan behoeft ook geene zekerheid gesteld te worden. Daarenboven bestaat hier ook geene reden voor eenen termijn, binnen welken de zekerheid zal moeten gesteld zijn, daar de tenuitvoerlegging niet mag geschieden eer de borg is gesteld, zoodat de partij er zelve belang bij heeft aan deze voorwaarde te voldoen. Wel is waar heeft de eischende vreemdeling, die volgens art. 152 zekerheid moet stellen, er ook belang bij de vordering voort te zetten, maar de gedaagde wenscht even zeer, dat het aanhangig geding niet in het oneindige als het zwaard van damocles boven zijn hoofd bange, en er moet dus in dit geval een termijn gesteld worden, na welken hij de zaak kan voortzetten. Indien bij de voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis de geëxecuteerde de borgtogt wil betwisten, zal hij in kort geding voor den president kunnen komen (art. 729, al. 2, art. 289) 2).
In de overige gevallen zal echter, volgens art. 616, bij het vonnis de termijn voor het stellen, d. i. aanbieden, en die voor het aannemen of betwisten der zekerheid moeten bepaald worden, en het is dus eenigzins bevreemdend, dat lipman3) schrijft: »het uitdrukken van de tijdsbepalingen in het vonnis, binnen welke de zekerheid zal behooren gesteld en aangenomen te worden, wordt in de praktijk geacht alleen op het geval bij art. 152, 153 B. Rv. bedoeld, van toepassing te zijn.quot;
III. Van het aanbieden en aannemen der zekerheid.
§ 144. De zekerheid zal moeten worden aangeboden bij eene enkele akte 4), en van procureur tot procureur beteekend (art, 617). De wetgever vooronderstelt derhalve hier, dat beide partijen eenen procureur in bet geding hebben: doch indien het vonnis, waarbij de zekerheid werd bevolen, bij verstek gewezen is, heeft de gedaagde geenen procureur, en indien de zaak bij het kantongeregt heeft gediend, zijn beide partijen
') Pigeau, II, p. 308.
■) carré, op art 517, qu. -18-24; ronnin, op dit art. — Van een ander gevoelen is de pinïo, II, 2, bl. 743. 3) Wb. v. B. Rv. vergel., bl. 275.
^) 1'orniulier, n. 203: Akte van procureur tot procureur, hij welke zekerheid wordt aangeboden.
239
zonder procureur. Het Wetboek van 1830 had in art. 543 de beteeke-ning ter gekozene woonstede voorgeschreven, en daardoor beter in alle gevallen voorzien; doch, op het verlangen eener afdeeling der Staten-generaal, werd hiervoor bij de herziening in de plaats gesteld: van procureur tot procureur1), waarbij men niet heeft opgemerkt, dat, volgens art. 133, al. 2, met afwijking van hel Fransche regt, het ministerie van den procureur zich niet uitstrekt tot de executie van het vonnis, en tevens aan de zoo even genoemde gevallen, in welke eene der partijen of beide geenen procureur hebben, niet schijnt gedacht lehebben. Het komt ons voor, dat in'deze het aanbod moet geschieden bij exploit aan de partij beteekend, gelijk in art. 518 C. de Pr. C. uitdrukkelijk was voorgeschreven, en derhalve aan hare gekozene woonplaats (art. 81 B. W.), of, bij gebreke van deze, aan den persoon of de werkelijke woonplaats2). Wij meenen evenwel, dat de wetgever, door de bepaling van art. 617, moet geacht worden eene uitzondering te hebben willen maken op art. 133, al. 2, en dus de zekerheid wel bij eenvoudige akte kan worden aangeboden, al strekt dezelve ter voldoening aan een gewezen vonnis, zonder dat alsdan een exploit wordt vereischt, mits beide partijen eenen procureur in het geding hebben gehad 3).
Bij gemeld art. 518 C. de Pr. C. was tevens voorgeschreven, dat de titels tot staving der gegoedheid van den borg vooraf ter griffie moesten worden gelegd, en afschrift der akte van nederlegging mede moest worden beteekend. De Nederlandsche wetgever heeft deze bepaling weggelaten en alzoo zulks niet gewild, en men zal dus kunnen volstaan met afschrift der stukken aan de partij, met de beteekening over te leggen (zie art. 133, al. 1), terwijl deze mededeeling van de oorspronkelijke stukken kan vragen 4), indien zij zulks verkiest (art. 148). Indien de zekerheid bestaat in het consigneren eener som gelds (art. 152 en 153), kan het aanbieden der zekerheid geschieden door eene kennisgeving dei-consignatie van deze gelden 5).
Moet dit aanbod ook sommatie of dagvaarding tegen eenen bepaalden regtsdag inhouden'? Wij meenen zulks ontkennend te moeten beantwoorden, daar toch, eerst wanneer de genoegzaamheid der zekerheid wordt betwist, de zaak op de teregtzitting komt, en zij in geval van aanneming niet in den gerigte wordt gebragt 6).
240
') V. d. honert, Hdb., § 617.
) Formulier, n. 204: Exploit, bij hetwelk zekerheid wordt aangeboden.
) De pinto, II, 2, bl. 744 v. — Hiervan verschilt v. d. iionert , For-
mulierh., bl. 648 v. 4) Verg. v. d. honert, Formulierb., bl. 639 v.
) Zie Formulier, n. 56.
) Zie carré, op art. 518, qn. 1826; pigeau , II, p. 310: v. n. itonf.rt.
,vrt. 618.
Deze zekerheid moet op gelijke wijze aaugenomen worden (art. 617, al. 2), en derhalve óf bij akte van procureur tot procureur, indien beide partijen eenen procureur in het geding hebben, óf bij akte aan den persoon of de werkelijke of gekozene woonplaats der partij beteekend 1), in voege boven omtrent het aanbod is gezegd.
IV. Van hel betwisten der zekerheid.
§ 145. Indien de genoegzaamheid der aangebodene zekerheid door de partij betwist wordt, is deze verpligt de zaak, binnen den termijn bij het vonnis (overeenkomstig art. 616) bepaald, op de teregtzitting te brengen, en zulks bij eene enkele akte van procureur tot procureur, wordende het geschil verder summierlijk uitgewezen (art. 618). Op welke wijze liet betwisten moet geschieden, wordt in de wet niet uitdrukkelijk gezegd. Het zal echter zeer goed bij dezelfde akte kunnen gedaan worden, waarin de zaak op de teregtzitting gebragt wordt 2). Wil deze partij echter eene afzonderlijke akte dan zal ook dit, even als de aanbieding en aanneming, bij procureursakte kunnen geschieden.
De partij moet dit doen binnen den bij het vonnis bepaalden termijn. Laat zij dezen termijn voorbijgaan, zonder de aangebodene zekerheid uitdrukkelijk aan te nemen of te betwisten, zoo wordt zij gehouden stilzwijgend deze te hebben aangenomen, en is later in het betwisten niet meer ontvankelijk3), hetgèen in art. 580 C. de Pr. C. uitdrukkelijk was bepaald, maar ook buitendien uit den aard van zoodanigen termijn volgt. De betwistende partij moet tevens binnen dien termijn de zaak op de teregtzitting brengen, hetgeen de wet aan deze en niel aan de tegenpartij oplegt. Blijft zij hierin nalatig, dan mag de eischer de vordering of executie vervolgen4). Zij moet volgens de wet het betwisten dei' zekerheid op de teregtzitting brengen bij eene akte van procureur tot procureur. Doch ook hier weder ontmoeten wij de vooronderstelling, dat beide partijen reeds eenen procureur in het geding hebben. Wanneer zulks het geval niet is, kan ook liet betwisten van
241
Formulier, n. 234; vernede, op art. 617, noot 3. — Van een ander gevoelen is berri at-st.-prix, I, p. 400, HOOt 8.
') Formulier , n. 205: Akte van aanneming der zekerheid.
) Formulier, n. 206: Akte van procureur tot procureur, bij welke de zekerheid wordt betwist.
) De pinto, II, 2, bl. 744; vernede, op art. 618, noot 2. Verg. rogron, op art. 519; pigeau , II, p. 310; iVetb. v. B. Rpt. door formulieren in praktijk ■ gebragt, IV, bl. 7.
Verg. de pinto, II, 2, bl. 745 en v. arrond.-regtbank te 's Hertogenbosch d. 17 Aug. 1870 {Weekbl. v. h. R., n. 3249).
Oudemak, Burg. liegtsv. 4e druk, 11. 16
art. 619:
zekerheid niet bij zoodanige akte geschieden, en zal men in deze onvolledigheid der wet moeten voorzien, door de zaak bij dagvaarding 1) aanhangig te maken, welke toch het introductief stuk voor elk regtsgeding is (art. 1). Doch zoo het geschil voorkomt in een geding bij het kanton-geregt, zal de zaak op de teregtzitting van de arrondissements-regtbank moeten gebragt worden, als zijnde uit den aard der zaak en blijkens de plaatsing van art. 616 v. een geschil over de tenuitvoerlegging van het vonnis, waarbij het stellen van zekerheid bevolen is, en van hetwelk dus, volgens art. 435, door de regtbank moet kennis genomen worden 2).
Wij hebben reeds boven de vereischten opgegeven, welke een borg volgens art. 1864 en 1865 B. W. moet bezitten. Het al of niet aanwezig zijn dezer vereischten in den aangeboden borg, of de genoegzame waarde van het onroerend goed, op hetwelk hypotheek is aangeboden, zullen derhalve het onderwerp van het geschil der partijen en de beslissing des regters uitmaken.
V. Van de akte, hij welke de zekerheid aesteld wordt.
§ 146. Wanneer de aangebodene zekerheid uitdrukkelijk of stilzwijgend is aangenomen, of, betwist zijnde, door de uitspraak des regteis is goedgekeurd, moet daaraan verder gevolg worden gegeven door het stellen der zekerheid.
Bestaat deze in een hypotheek, op welke eene inschrijving is toegestaan, b. v. in geval van art. 153, zoo moet, overeenkomstig art. 1217, al. 1, eene notariële akte worden verleden en de hypotheek vervolgens worden ingeschreven, terwijl het niet voldoende is, dat de eischer zoodanige hypothekaire inschrijving toestaat3). Doch wanneer een voogd, curator, getrouwd man of elk ander, die uit kracht der wel of eener overeenkomst, verpligt is hypotheek te geven, en daarin weigerachtig of achterlijk blijvende, bij vonnis veroordeeld wordt aan deze zijne verplig-, ting te voldoen, zal dit vonnis dezelfde kracht hebben als eene akte van toestemming en bepaaldelijk aanwijzen, welke goederen aan de hypotheek zullen worden onderworpen (art. 1217, al. 3, B. Wr.).
Is de zekerheid eene persoonlijke, d. i. bestaat zij in eenen borg, dan zal deze zich ter griffie schriftelijk, bij eene akte1), moeten verbinden.
') Formulier, n. 207: Exploit, hij hetwelk de zekerheid wordt betwist.
-) Regtsgel. Adviezen, II, bl. 122—125; de pinto , II, 2, bi. 744; schül-ler op art. 618.
3) Zie het vonnis der arrond.-regtbank to Middelburg van den 20 October 1841 (R. Bijblad, IV, bl. 681 v.).
^) Formulier, n. 208: Akte, hij welke een borg zich ter griffie verbindt.
242
Indien deze verbindtenis zal worden ten uitvoer gelegd, moet de akte daartoe in navolging van de beslissing van scheidsmannen (art. 624), voorzien worden van een bevelschrift van den president!), in den exe-cntorialen vorm bij art. 480 voorgeschreven (art. 619).
Wanneer de zekerheid in een aanhangig reglsgeding is gesteld, wordt aan de wederpartij kennis gegeven2), dat dezelve gesteld is, met oproeping ter teregtzitting tegen eenen bepaalden dag, ten einde alsdan de zaak voort te zetten.
■*) Formulier, n. 209: Bevelschrift van den president, waarbij een gestelde borgtogt executoir wordt verklaard.
Formulier, n, 240: Kennisgeving van de gestelde zekerheid aan de purtij.
243
16*
FORMULIER n. 126, art. 343, bl. -14.
Beteekening van een vonnis aan erfgenamen.
In den jare 1800____, den____, ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten huize van____, heb ik 2), deurwaarder bij 3), wonende te----, beteek end
aan de gezamenlijke erfgenamen van wijlen 4) een vonnis, in het tusschen mijnen requirant en genoemden 4) gevoerde geding door 5) gewezen den....
1800_____ behoorlijk geregistreerd, aan den procureur van de partij beteekend
den____ 1800_____ en aan meergenoemder 4) den.... 1800.... 6), geschiedende deze beteekening overeenkomstig art. 341 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering.
Afschrift van het gemelde vonnis, benevens van dit exploit, heb ik gelaten ter laatste woonplaats van wijlen 4), te 7), aldaar exploit doende aan en sprekende met 8).
De kosten zijn f....
(Handteekening van den deurwaarder).
1) Voornaam, naam en woonplaats der partij. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Het kollegie, waarbij de deurwaarder is aangesteld. 4) Naam der overledene wederpartij. 5) Kollegie, dat (of kantonregter, die) het vonnis heeft gewezen. C) Indien de partij geen' procureur in do zaak heeft gehad, of het vonnis nog niet aan den overledene was beteekend, vallen deze woorden geheel of gedeeltelijk weg. Indien de procureur overleden is, of zijne bediening heeft nedergelegd, wordt hiervan melding gemaakt. Verg. Formulier n. 7. 7) Laatste woonplaats van de overledene partij. 8) Persoon, met wieu de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 127, art. 343, bl. 15.
Dagvaarding in hooger beroep.
In den jare 1800____, den____, ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van____, heb ik 2), deurwaarder bij 3), wonende te—, verklaard aan 4'), dat mijn requirant in hooger beroep komt van een vonnis,
den.... 1800____, door de arrondissements-regtbank te.... tusschen partijen
gewezen en den____ 1800____beteekend.
Voorts heb ik dien ten gevolge, ten verzoeke en met domicilie stelling als boven, genoemde 4) gedagvaard, om op— dag den— 1800...., des voormiddags te.... uren, te verschijnen ter teregtzitting van het provinciaal
geregtshof van____, zitting houdende in het paleis van justitie te...., ten
einde, met vernietiging van het vonnis van do arrondissements-regtbank te —
van den____ 1800____, waarvan is geappelleerd, alsnog aan den appellant
zijne in eersten aanleg genomene conclusie te hooren toewijzen, daartoe strekkende, dat 5); met verwijzing van den geïntimeerde in de kosten van beide instantiën.
Verder heb ik den geïntimeerde aangezegd, dat 6) als procureur voor den
1) Voornaam, naam en woonplaats van den appellant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) liet kollegie, waarbij de deurwaarder is aangesteld. 4) Naam en woonplaats van den geïntimeerde. 5) Strekking van de conclusie in eersten aanleg. G) Voornaam en naam vau den procureur.
245
appellant zal occuperen, en heb ik een afschrift van dit exploit gelaten aan zijne woonplaats, aldaar exploit doende aan en sprekende met 7).
De kosten zijn f....
__{Handteekening van den deurwaarder.)
7) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 128, art. 339, bi. 17.
Akte van incidenteel beroep.
1), procureur bij 2), occuperende voor 3), geïntimeerde bij exploit van den— 1800...., verklaart aan 1), procureur bij dezelfde regtbank (hetzelfde geregtshof), occuperende voor 4), appellant bij evengenoemd exploit,
dat de geïntimeerde incidenteel beroep instelt van het vonnis, door 5) den____
1800.... tusschen partijen gewezen.
{Handteekening van den procureur.)
Beteekend enz.
1) Voornaam, naam en woonplaats van den reqnirant. 2) Kegterlijk kollegie. 3) Namen en woonplaats van den gedaagde in beroep. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den appellant. 5) Kantonregter of regtbank, die het eerste vonnis heeft gewezen.
FORMULIER n. 120, art. 344, bl. 19.
Akte van procureur-stelling in hoog er beroep, bij welke de termijn wordt vervroegd.
1), procureur bij het provinciaal geregtshof van____, verklaart aan 1),
mede procureur bij gemeld geregtshof, occuperende voor 2), appellant bij exploit van den---- 1800..... dat hij zich procureur stelt voor 3),, geïntimeerde bij genoemd exploit, en sommeert hem tevens om op____dag den____
1800—, des voormiddags te— uren, te verschijnen ter teregtzitting van meergemeld provinciaal geregtshof, ten einde op dien dag door den geïntimeerde de zaak te zien aanbrengen.
(Handteekening van den procureur.)
Beteekend enz.
I) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den appellant. 3) Naam. en woonplaats van den geïntimeerde.
FORMULIER n. 130, art. 349, bl. 29.
Conclusie, waarhij eene nieuwe vordering in hoog er beroep wordt gedaan.
Conclusie.
In zake
1), geïntimeerde bij exploit van den— 1800____, comparerende bij 2),
procureur;
tegen
3), appellant bij genoemd exploit, comparerende bij 2), procureur;
Aangezien de appellant, bij vonnis der arrondissements-regtbank te____
van den...., is veroordeeld om aan den geïntimeerde tot onderhoud'te betalen dadelijk ƒ...., en voorts ƒ— per maand te rekenen van den____
1800 —; van welk vonnis de appellant aan den hove is gekomen in hooger beroep, terwijl hij nu, zoo wel als in eersten aanleg, aanbiedt aan den geïntimeerde te geven een onderhoud van ten minste ƒ____en ten hoogste ƒ____
per maand;
Aangezien er in dezen dringende noodzakelijkheid bestaat, dat gedurende den loop van het geding in het onderhoud van don geïntimeerde worde voorzien, en de wet toelaat, in hooger beroep eenen nieuwen eisch bij voorraad te doen;
1) Naam en woonplaats van den geïntimeerde. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den appellant.
246
Zoo concludeei't de geïntimeerde;
Dat het den hove behage te bevelen, dat de appellant aan den geïntimeerde
dadelijk en bij voorraad zal voldoen eene som van ƒ—, en voorts ƒ----
per maand tot aan de definitieve beslissing van dit geschil, of zoodanige andere sommen als het hof zal arbitreren: alles in mindering van hetgeen, waartoe bij het in dezen te wijzen definitief arrest de appellant zal worden veroordeeld; met condeninatie van den appellant, in geval van tegenspraak, in de kosten van dit incident, en anders met reserve van kosten tot aan het eindvonnis.
(hlamlteekening van den procureur).
Beteekend enz. __
FORMULIER n. 131, art. 351, bl. 30.
Akte, wnnrbij de imorloopiye tenuitvoerlegging van het vonnis in eersten aanleg gevraagd wordt.
■1), geïntimeerde bij exploit van den.... 1800 —, comparerende bij 2), procureur;
tegen
3), appellant bij genoemd exploit, comparerende bij 2), procureur:
Aangezien door den eersten regter de gevraagde voorloopige tenuitvoerlegging van het vonnis, waarvan is geapoelleerd, niet is bevolen, ofschoon het onderwerp der toegewezene vordering, zijnde eene uitkeering tot levensonderhoud aan den eischer, nu geïntimeerde, behoort tot die gevallen, waarin de voorloopige tenuitvoerlegging bij de wet is toegelaten;
Zoo concludeert de appellant:
Dat het den hove behage, alsnog te bevelen, dat het vonnis van de arron-
dissements-regtbank te...., van den.... 4800.....waarvan is geappelleerd,
bij voorraad zal kunnen worden ten uitvoer gelegd, met of zonder stellen van borgtogt. met veroordeeling van den appellant, in geval van tegenspraak, in de kosten van deze voorloopige vordering, en anders met reserve van kosten tot aan het eindvonnis.
(Havdteekening van den procureur.)
1) Naam en woonplaats van den geintimeerde. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den appellant.
FORMULIER n. 132, art. 362, bl. 40.
Request aan den Hoogen Raad tot dagvaarding in revisie.
Aan den Hoogen Raad der Nederlanden
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen 1):
Dat de requestrant als eischer (gedaagde) een regtsgeding in eersten aanleg voor den Hoogen Raad heeft gevoerd, hetwelk bij arrest van den .... 1800 ____ten nadeele van den requestrant is uitgewezen;
Dat de requestrant voornemens is. van deze uitspraak in revisie te komen;
Weshalve de requestrant zich tot den Iloogen Raad wendt, met eerbiedig verzoek;
Dat het den Hoogen Raad behage, eenen dag te bepalen, tegen welken den requestrant, met inachtneming der termijnen, voor de dagvaardingen voorgeschreven, zijne wederpartij zal kunnen doen dagvaarden.
't welk doende enz.
(Handteekening van den procureur.)
I) Voornaam, naam en woonplaats van den requestrant.
FORMULIER n. 133, art. 364, bl. 41.
Dagvaarding in revisie.
In den jare 1800 ____, den_____ ten verzoeke van 1). domicilie stellende
1) Voornaam, naam en woonplaats van den eischer in revisie.
247
ten kantore van 'i), prooiii'cut' bij den Hoogen Raad, die in deze voor den
requirant zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij 4), wonende te.....
beteekend aan 5) een request, door mijn' requirant aan den Iloogen Raad ingediend, benevens het daarop gegeven appointement, waarbij de dag bepaald is, tegen welken de requirant den beteekende kan doen dagvaarden in revisie van het arrest van den Hoogen Raad van den .... 1800 ...., tus-schen partijen gewezen, aan den requirant beteekend den .... 1800 ...., voorts heb ik, ten verzoeke als boven en ten gevolge van voorschreven appointement, den voornoemden 5) gedagvaard, om op .... dag den ....1800 ...., des voormiddags te .... uren, te verschijnen in het gewoon lokaal der teregtzitting van den Hoogen Raad, voor commissarissen uit den Hoogen Raad, bij voorschreven appointement benoemd, ten einde, nadat de zaak zal zijn voldongen, door den Hoogen Raad te hooren revideren het arrest, door hem in eersten aanleg tusschen den requirant, als oorspronkelijk en eischer (gedaagde), en den gedaagde, als oorspronkelijken gedaagde (eischer), den .... 1800 .... gewezen, en ten gevolge van dien, met vernietiging van gemeld arrest, alsnog aan den requirant zijne in eersten aanleg genomene conclusie te zien toewijzen, met veroordeeling van den gedaagde in de kosten van het geding in eersten aanleg en in revisie.
Afschrift van dit exploit, benevens van het hierin vermelde request en daarop gegeven appointement, heb ik den gedaagde gelaten te zijner woonplaats, exploit doende aan en sprekende aldaar metO).
(Handteekening van den procureur.)
2) Vooraaam on naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Kollegie, waarbij de deurwaarder is aangesteld. 5) Naam en woonplaats van den gedaagde in revisie. 6) Persoon, met wicn de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 134, art. 377, bl. 49.
Dagvaarding, waarbij het verzet door eenen derde wordt aangebragt
In den jare 1800 ...., den ...., ten verzoeke van 1), heb ik 2), deurwaarder bij 3), wonende te ...., aangezegd aan 4) en aan 5):
Dat mijn requirant als derde zich verzet tegen het vonnis (arrest), doorü), op den .... 1800 ... , in het tusschen den eersten beteekende als eischer, en den tweeden beteekende als gedaagde, gevoerde geding uitgesproken.
Voorts heb ik deurwaarder, ten verzoeke als boven, gedagvaard genoemden 4)
en 5), om op .... dag den..... 1800 .....des vo'ormiddags te .... uren,
te verschijnen ter rolle van 6), zitting houdende in een der vertrekken van het paleis van justitie aldaar, ten einde:
Aangezien 7):
Te hooren verklaren door 6) voornoemd, dat de requirant wel en te regt is gekomen in verzet tegen het beklaagde vonnis (arrest), den .... 1800.. . . tusschen de gedaagden gewezen, en mitsdien te hooren gelasten, dat de tenuitvoerlegging van gemeld vonnis (arrest) bij voorraad zal worden geschorst totdat dit verzet zal zijn uitgewezen.
Voorts, met verbetering van dat vonnis (arrest), te hooren gelasten 8).
Ik heb tevens verklaard, dat 9), procureur bij 6), deze zaak voor den op-possant zal waarnemen, en heb afschrift dezes gelaten ter woonplaats van 4), aldaar exploit doende aan en sprekende met 10), en ter woonplaats, van 5), exploit doende aan en sprekende met 10).
De kosten zijn ƒ. ...
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den opposant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Kollegie, bij hetwelk de deunvaarder is aangesteld.
4) Naam en woonplaats van den eersten gedaagde. 5) Naam en woonplaats van den tweeden gedaagde. 6) Kollegie, hetwelk het beklaagde vonnis of arrest heeft gewezen. 7) Gronden van het verzet. 8) Conclusie van den opposant. 9) Voornaam en naam van don procureur. 10) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
248
FORMULIER n. 135, art. 385quot; en 390, bl. 59.
Akte van request civiel.
Aan
de Edel Achtbare heeren president en regters in de arrondissements-regtbank te.....
Geeft met den nieesten eerbied te kennen i):
Dat de requestrant voor deze regtbank een regtsgeding als gedaagde (eischer) heeft gevoerd tegen 2), hetwelk bij vonnis van den .... 1800 .... ten nadeele van den requestrant is uitgewezen;
Dat deze beslissing echter berust op bedrog, door de wederpartij in die procedure gepleegd, en wel 3) welk bedrog door den requestrant eerst na gemelde uitspraak is ontdekt;
Redenen, waarom de requestrant verzoekt en concludeert;
Dat het der regtbank moge behagen , den requestrant te verklaren gegrond in zijn verzet, door middel van request civiel tegen voorschreven vonnis; dien ten gevolge dat vonnis te herroepen , zoodat partijen in denzellden staat zullen zijn teruggebragt, in welken zij vóór het vonnis waren; voorts te gelasten, dat hetgeen door den gedaagde, ten gevolge van de veroordeeling bij het vonnis uitgesproken, genoten of ontvangen is, door hem zal worden teruggegeven ; met verwijzing van den gedaagde in de kosten van dit geding.
't welk doende enz.
{Handteekenmg van den procureur.)
In den jare 1800 ... ., den . ..., ten verzoeke van 4), heb ik 5), deurwaarder bij 6), wonende te . ..., beteekend aan 4) een verzoekschrift, door mijnen requirant gerigt aan de arrondissements-regtbank te...., houdende, op daarbij aangevoerde gronden, verzoek bij wijze van request civiel, dat het vonnis, door voormelde regtbank den .... 1800 .... tusschen partijen gewezen, zal worden herroepen; voorts heb ik, ten verzoeke als boven, voornoemden 7) gedagvaard, om op .... dag den .... 1800 ...., des voormiddags te . ... uren, te verschijnen ter audiëntie der meergemelde regtbank, in het gewone lokaal der teregtzittingen, ten einde alsdan, op de gronden bij het verzoekschrift aangevoerd, den opposant zijne daarbij genomene conclusie te hoeren toewijzen.
Tevens heb ik verklaard, dat 8), procureur bij meergenoemde regtbank, deze zaak voor den eischer zal waarnemen; en heb ik afschrift van voorschreven verzoekschrift, alsmede van dit exploit, gelaten ter woonplaats van den gedaagde, exploit doende aan en sprekende met 9).
De kosten zijn ƒ . . .
(Handteekening van den deurwaarder.)
I) Voornaam, naam en ivoonplaats van den requirant. 2) Naam en woonplaats van de wederpartij. 3) Nadere opgave van den grond voor request civiel. 4) Naam, voornaam en woonplaats van den opposant. 5) Voornaam en naam van den deurwaarder. 6) Kollegie, bij hetwelk de deurwaarder is aangesteld. 7) Naam en woonplaats van den gedaagde. 8) Voornaam en naam van den procureur. 9) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 136, art. 431, bl. 86.
Verzoekschrift tot executoir-verklaring van een vreemd vonnis.
Aan
de Edel Achtbare heeren president en regters in de arrondissements-regtbank te ....
Geeft met den meesten eerbied te kennen 1):
Dat hij op eene zeereis van Amsterdam naar......., met zijn schip genaamd ....., door hevigen storm is overvallen, en daardoor zoodanige schade
1) Voornaam, naam en woonplaats van den verzoeker.
249
aan genoemd schip en goederen is geleden, welke de wet als avarij-grosse heeft aangeduid;
Dat hij, vervolgens in de haven van .....zijnde ingeloopen, aldaar de
berekening der avarij-grosse heeft verzocht, welke dien ten gevolge overeenkomstig het voorschrift der wet door deskundigen is opgemaakt, wier verslag door de regtbank te 2), bij beschikking van den____ 1800 ____, is gehomologeerd ;
Dat 3), welke, als eigenaar van een gedeelte der lading van bovengemeld schip, ten gevolge van de gemaakte verdeeling der avarij-grosse, in deze moet dragen voor de som van f , nalatig is deze te betalen, zoodat de gehomologeerde berekening der avarij-grosse tegen hem zal moeten worden ten uitvoer gelegd, en wel binnen het arrondissement van deze regtbank;
Dat naar de verzoeker vermeent, op grond van art. 724, laatste alinea, AVetboek van Koophandel, dit geval behoort tot die bij de wet uitgezonderd, bedoeld in art. 431 Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering;
Redenen, waarom de verzoeker, naar aanleiding van gemeld art. 431, en onder overlegging van eeno behoorlijk geregistreerde expeditie van meergemelde verdeeling der avarij-grosse, zich tot U Edel Achtbaren wendt, met eerbiedig verzoek:
Dat het U Edel Achtbaren moge behagen, aan den verzoeker verlof te verleenen. in executorialen vorm, tot tenuitvoerlegging van de verdeeling der avarij-grosse, door de regtbank te 2) gehomologeerd den .... 1800 ....
't welk doende enz. __(Handteekenwg van den procureur.')
2) Plaats , waar de vreemde regtbank zitting houdt. 3) Naam en woonplaats van dengene, tegen wien men het vonnis wenscht ten uitvoer te leggen.
FORMULIER n. 137, art. 439, bl. 96.
Bevel, het executoriaal beslag op roerend goed voorafgaande.
In den jare 1800 ...., den .. .., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van ...., uit kracht van een vonnis, gewezen door de arron-dissements-regtbank te .... den .... '1800 , . . ., behoorlijk geregistreerd,
beteekend den .... 1800 ..... heb ik 2), deurwaarder bij 3), wonende
te . ..., in naam des Konings! bevel gedaan aan 4), om binnen twee dagen aan mijn requirant te betalen de som van f ...., benevens de kosten van het geding , tot betaling waarvan de gerequireerde bij genoemd vonnis is veroordeeld; onverminderd de verder verschuldigde regten, interessen en kosten van executie; zullende mijn requirant, indien de gerequireerde in gebreke mogt blijven zulks binnen voorschreven termijn van twee dagen te betalen, overgaan tot het in beslag nemen van des gerequireerden roerende goederen.
Afschrift van dit exploit heb ik den gerequireerde gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
__(Handteekenivg van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den schuldeischer. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Kegterlijk kollegie, bij hetwelk de deurwaarder is aangesteld. 4) Naam en woonplaats van den gerequireerde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 138, art. 440 , 443 , 449 en 452, bl. 106.
Proces verbaal van beslag op roerende goederen.
In den jare 1800 . . . ., den . . .., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van .. . ., uit kracht van de grosse van een vonnis door de ar-rondissements-regtbank te----den ____ 1800 ____gewezen, behoorlijk geregistreerd en beteekend, en ten gevolge van een bevel van betaling, gedaan door mij deurwaarder, bij exploit van den .... 1800'...., behoorlijk gere-
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant.
250
gistreerd, om binnen twee dagen aan don inhoud van voormeld vonnis te voldoen, heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te...., ten tweeden male, in naam des Konings! bevel gedaan aan 3), om dadelijk aan mijn' requirant, of aan mij deurwaarder, houder van stukken voor hem, te 'betalen eene som van ƒ...., benevens de kosten van het geding, tot betaling waarvan de gerequireerde bij genoemd vonnis is veroordeeld, en onverminderd de verder verschuldigde regten, interessen en kosten van executien.
En hierop ter woonplaats van den gerequireerde, alwaar ik sprak met4), geene betaling erlangende, ben ik, ten verzoeke als boven, in tegenwoordigheid van mijne twee na te noemen getuigen, overgegaan tot het in beslag nemen van de roerende goederen van den gerequireerde, als volgt; 5)
Bovengemelde roerende goederen alzoo door mij in beslag genomen zijnde, heb ik aan den geëxecuteerde verklaard, dat de verkoop van alle deze goederen zal plaats hebben op 6) .... dag den .... 1800 . ..., des .... middags te____uren, in den vorm bij de wet voorgeschreven.
Tot bewaarder over deze goederen heb ik aangesteld 7), die hierin bewilligd en beloofd heeft die ten allen tijde, des gevorderd, aan de regthebbenden te0 zullen opleveren, en welke dit proces-verbaal, benevens het afschrift, heeft geteekend.
Al het bovenstaande is geschied in tegenwoordigheid van /) en»), mijne hiertoe verzochte en bevoegde getuigen, die deze, benevens de afschriften, met mij hebben geteekend.
Een afschrift van dit proces-verbaal heb ik aan den bewaarder gelaten, terwijl een ander aan den geëxecuteerde zal worden beteekend.
De kosten zijn f .... .
(Handteekening van den deurwaarder , de getuigen en den bewaarder.)
21 Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den persoon, tegen ivien het beslag gedaan wordt. 4) Persoon, niet wien de deurwaarder gesproken heeft. 5) Beschrijving der in beslag genomen goederen, met opgave van getal, gewigt en maat, overeenkomstig hunnen aard. 6) Indien deze tijd niet dadelijk kan worden bepaald, hiervoor te plaatsen: ojj dager, uur, welke nader aan den geëxecuteerde zullen worden beteekend. 7) Voornaam, naam en woonplaats van den 'bewaarder. 8) Naam, beroep en woonplaats van do getuigen.
FORMULIER n. 139, art. 449, bl. 106.
Akte, bij welke aan den geëxecuteerde wordt beteekend opgave van dm dag en het uur van den verkoop.
In den jare 1800 ____den .....ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van ...., heb ik 2) deurwaarder bij 3)----, wonende te-----
beteekend aan 4), dat de ten verzoeke van den requirant en ten laste van den beteekende, bij behoorlijk geregistreerd proces-verbaal van mij deurwaarder van den .... 1800 _____ in beslag genomene roerende goederen,m
den vorm bij de wet voorgeschreven, zullen worden verkocht op ....dag den .... 180Ö____, des----middags te----uren.
Afschrift van dit exploit heb ik den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5). , , ,
(Haudteekening van den deurwaarder.)
l) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. ■ 3) Regterlijk kollegie, bij hetwelk de deurwaarder is aangesteld. 4) Naam en woonplaats van den gearresteerde. S Persoon, met flien de deurwaarder gesproken heeft. _
FORMULIER n. 140, art. 453, bl. 108.
Proces-verbaal van vergelijking.
In den jare 1800 _____ den_____ ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van____, uit kracht van eene akte van schuldbekentenis, be-
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant.
251
ierlen voor den notaris residerende te en getuigen, den ....
1800 ...., behoorlijk geregistreerd, en ten gevolge van een bevel van betaling, gedaan door mij deurwaarder, bij exploit van den ....1800 behoorlijk geregistreerd, heb ik 2), deurwaarder bij 3), wonende te ten tweedenmale, in naam des Konings! bevel gedaan aan 4), om dadelijk aan mijn' requirant, of aan mij deurwaarder, houder der stukken voor hem, te betalen eene som van ƒ...., zijnde de som, welke de gerequireerde bij bovengemelde akte verklaard heeft aan den requirant schuldig te zijn, benevens de som van ƒ...., zijnde twee jaren interest van gemolde som, verschenen geweest den .... 1800 .... en den .... 1800 ....
En hierop ter woonplaats van den gerequireerde, alwaar ik sprak met 5), geene betaling erlangende, heb ik verklaard, dadelijk, in tegenwoordigheid van mijne getuigen 6) en 6), te zullen overgaan tot het in beslag nemen der roerende goederen van den gerequireerde, waarop mij door 7) is ter hand gesteld een proces-verbaal, ten verzoeke van 8), door den deurwaarder 2), den .... 1800 .... opgemaakt, behoorlijk geregistreerd, waarbij op de roerende goederen van 4), daarbij breeder omschreven, executoriaal beslag is gelegd, en de voornoemde 7) tot bewaarder aangesteld; diensvolgens is door mij deurwaarder, in tegenwoordigheid mijner voormelde getuigen, overgegaan tot de vergelijking van de in beslag genomen goederen met het voormelde proces-verbaal, welke allo aanwezig zijn gevonden; terwijl door mij bovendien nog zijn gevonden de navolgende goederen, als 9), welke door mij in executoriaal beslag zijn genomen, en de bewaring daarvan almede aan voornoemden 7) opgedragen, die hierin bewilligd en beloofd heeft die goederen ten allen tijde, des gevorderd, aan de regthebbenden te zullen opleveren, en welke dit proces-verbaal, benevens de afschriften, heeft geteekend.
Een afschrift van dit proces-vei baal heb ik aan den bewaarder gelaten, terwijl een ander aan don eersten arrestant en het derde aan den geëxecuteerde zal worden beteekend.
De kosten zijn f ....
Handteekening van den deurwaarder, de getuigen en den bewaarder.)
2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Regterlijk kollegie, bij hetwelk de deurwaarder is aangesteld. 4) Naam en quot;woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft. 6) Naam , beroep en woonplaats van den getuige. 7) Naam van den aangesteldenbewaarder. 8) Voornaam, naam en woonplaats van den eersten arrestant. 9) Beschrijving der in beslag ge-nomene goederen, met opgave van hun getal, gewigt en maat, overeenkomstig hunnen aard.
FORMULIER n. -141, art. 459, bl. 109.
Akte van beteekening van het proces-verbaal van vergelijking.
In den jare 1800 .. .., den .. .., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van ...., heb ik 2), deurwaarder bij . ..., wonende te . . . ., beteekend aan 3). een proces-verbaal den .... 1800 ...., door mij deurwaarder, ten verzoeke van den requirant, opgemaakt, behoorlijk geregistreerd, houdende vergelijking van de bij proces-verbaal van den deurwaarder 2), van den ...., ten verzoeke van den beteekende, en ten laste va» 4), in executoriaal beslag genomene roerende goederen, benevens inbeslagneming van de bovendien nog gevondene roerende goederen, bij het hierbij beteekende proces-verbaal breeder aangeduid, met bevel aan den beteekende, om alles gezamenlijk te verkoopen binnen den termijn van niet eerder dan acht dagen en niet langer dan veertien dagen, bij art. 462 van liet Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering bepaald, en tevens met aanzegging, dat, in geval de beteekende in gebreke mogt blijven dien verkoop binnen voorschreven termijn te doen plaats hebben, daartoe door den requirant zal worden overgegaan.
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den eersten arrestant. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde.
252
Afschrift van dit exploit en van het hierin vermelde proces-verbaal van vergelijking heb ik den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
{Handteekenivg van den deurwaarder.) 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 142, art. 456, hl. HO.
Dagvaarding, hnudende verzet tegen den verhoop van in beslag gevomene roerende goederen.
In den jare quot;1800 ...., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), procureur bij de arrondissements-regtbank te ...., die in deze als zoodanig voor hem zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij ...., wonende te...., verklaard aan 4) en aan 5, dat mijn requirant in verzet komt tegen den verkoop van de navolgende goederen b), welke bij proces-verbaal van den deurwaarder 3) van den .... quot;1800...., ten verzoeke van den eersten en ten laste van den tweeden beteekende in executoriaal beslag zijn genomen; dien ten gevolge heb ik 4) en 5 voornoemd gedagvaard om op .... dag den .... 1800 . ..., des gt;oormiddags te .... uren, te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ...., ten einde:
Aangezien de boven omschreven in beslag genomene goederen door den
tweeden gedaagde den____ 1800____ van den requirant zijn gekocht , zonder
dat deze den prijs daarvoor heeft genoten;
Aangezien , wanneer de verkoop zonder tijdsbepaling gedaan is, de ver-kooper de bevoegdheid heeft, om de goederen terug te eischen , zoo lang deze zich in handen van den kooper bevinden. mits de terugeisching geschiede binnen dertig dagen na de aflevering en de goederen zich nog bevinden in denzelfden staat, waarin zij zijn geleverd geworden;
Aangezien deze twee voorwaarden in dit geval bestaan, en de requirant dus de verkochte en nog onbetaalde goederen als zijn eigendom kan terugvorderen;
Mitsdien te hooren verstaan, dat het bij dit exploit gedaan verzet tegen den verkoop van de hierboven vermelde door den eersten ten laste van den tweeden gedaagde in executoriaal beslag genomene goederen is goed en van waarde; en dat alzoo het daarop in voege voormeld gelegd beslag zal zijn vervallen of opgeheven; voorts te hooren bevelen, dat de hierboven vermelde goederen op de eerste aanvraag van den requirant zullen worden opgeleverd, waartoe de daarover aangestelde bewaarder, des noods uit kracht van het in dezen te vallen vonnis, zal kunnen worden gedwongen, en't welk doende hij wèl en wettig zal zijn verantwoord: met veroordeeling van zoodanige der gedaagden, welke deze vordering zullen tegenspreken, in de kosten.
Afschrift van dit exploit heb ik aan ieder der gedaagden gelaten, exploit doende te hunner respectieve woonplaatsen en sprekende bij 4) met 7), en bij 5) met 7).
De kosten zijn ƒ____
(Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den arrestant.. 5) Naam en woonplaats van dengene, tegen wien het beslag gelegd is. 6) Omschrijving der goederen, tegen welker verkoop verzet wordt gedaan. 7) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 143, art. 456, bi. 110.
Beteekening van het verzet aan den bewaarder.
In don jare 1800____, den____, ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van_____ heb ik 2), deurwaarder bij____, wonende te —, aan 3),
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Voornaam en naam van den bewaarder.
253
bij proces-verbaal van arrest van den____, 1800.....ten verzoeke van 4),
en ten laste van 5), gedaan door den deurwaarder 2), aangesteld tot bewaarder van de bij dat proces-verbaal in beslag genomene goederen, beteekend
een exploit, door den deurwaarder 2), den____ 1800____, ten verzoeke van
mijn' requirant gedaan en behoorlijk geregistreerd, houdende verzet tegen den verkoop van de bij dat exploit omschrevene goederen, en dagvaarding van 4) en van 5), ten einde dit verzet in waarde te hooren verklaren; geschiedende deze beteekening opdat de beteekende hiervan niet onkundig zoude zijn.
Afschrift van dit exploit, benevens van het hierin vermelde exploit van verzet, heb ik den beteekende gelaten, exploit doende aan en sprekende met hem zeiven.
(Ihmdteekeiiinrj van den deurwaarder.)
4) Naam en woonplaats van den arrestant. 5) Naam en woonplaats van dengene , tegen wien het beslag gelegd is.
FORMULIER n. 144, art. 457, bl. 112.
Verzet tegen de afgifte der kooppenningen.
In den jare 1800----, den----, ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten huize van —, heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te —, beteekend aan 3), door wien de na te melden roerende goederen, ten laste van 4), zijn in beslag genomen, en aan 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te____, wonende te____, met den verkoop dier goederen belast, dat mijn requirant zich verzet tegen de afgifte der kooppenningen van de roerende goederen, door den eersten beteekende, ten laste van 4) bovengenoemd, in beslag genomen, en welke door den tweeden beteekende den____ 1800____ zullen worden verkocht; zijnde de oppositie gedaan
voor eene som van ƒ...., door meergemelden 4) aan den requirant verschuldigd wegens in den jare 1800.... aan hem verkochte en geleverde goud-en zilverwerken.
Afschrift van dit exploit heb ik aan de beteekenden gelaten, exploit doende te hunner respectieve woonplaatsen en sprekende aldaar bij 3) met 5), en bij 2) met 5).
{Handteekening can den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den opposant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den arrestant. 4) Naam en woonplaats van dengene, tegen wien beslag gelegd is. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 145, art. 464, bl. 114.
Biljet ter aankondiging van den verkoop van in beslag genomene roerende
. goederen.
Op— dag den— 1800...., des voormiddags te____ uren, zullen dooiden ondergeteekende 1), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te...,
voor de behuizing, geteekende letter____ n_____ staande in de____ straat
te...., in het openbaar tegen gereede betaling worden verkocht de navolgende , ten verzoeke van 2), en ten laste van 3), in beslag genomene roerende goederen, als; 4) en hetgeen verder te voorschijn zal worden gebragt.
Voorts nog eene inschuld groot ƒ____, ten laste van 5), in gevolge akte van
schuldbekentenis, beleden voor den notaris____, te____, en getuigen den....
1800_____ behoorlijk geregistreerd, rentende naar vijf ten honderd in het
jaar, verschijnende op den eersten Mei van ieder jaar.
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam en naam van den deurwaarder. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 3) Naam en woonplaats van den gearresteerde. 4) Aanduiding van den aard der voorwerpen, welke verkocht zullen worden, zonder bepaalde stukswijze beschrijving. 5) Naam des schuldenaars.
254.
FORMULIER n. 140, nrt. 474, bi. 417.
Procesverbaal van den verkoop.
Op heden den. .. 1800____, des voormiddags te____uren, ten verzoeke
van 1), heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te.....,
wonende te_____ mij begeven naar de behuizing geteekend letter— n.. .
staande in de____ straat te____, alwaar ik, na alvorens de daartoe bij de
wet gevorderde formaliteiten in acht genomen te hebben, in tegenwoordigheid der na te noemen en mede-ondergeteekende getuigen, ben overgegaan tot den publieken verkoop tegen gereede betaling der roerende goederen, ten verzoeke van den requirant en ten laste van 3), in beslag genomen, bij
proces-verbaal van den____ 1800____, behoorlijk geregistreerd, in voege hier
volgt 4).
Hiermede is de geheele verkooping afgeloopen, van welke ik dit procesverbaal heb opgemaakt, al hetwelk geschied is in tegenwoordigheid van 5) , en van 5), mijne hiertoe verzochte en bevoegde getuigen, die dit procesverbaal met mij deurwaarder hebben geteekend.
De kosten zijn ƒ—
(Handteehening van den deurwaarder en van de getuigen.)
1) Voornaam, naam en ■woonplaats van der. arrestant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den gearresteerde. 4) Omschrijving der goederen, namen en woonplaatsen der koopers en het bedrag van den koopprijs. 5) Voornaam, beroep en woonplaats der getuigen.
FORMULIER n. 147. art. 472, bl. 117.
Beteekening van een beslag van inschulden aan den derden schuldenaar.
In den jare 1800____, den____, ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van____, heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank
te____, wonende te____, beteekend aan 3), een proces-verbaal van arrest,
opgemaakt door mij deurwaarder den.... 1800____, behoorlijk geregistreerd,
waarbij ten verzoeke van den requirant zijn in beslag genomen de roerende goederen van 4), onder welke goederen zich ook bevindt eene akte van
schuldbekentenis, beleden voor den notaris____, te____, en getuigen , den...,
1800...., behoorlijk geregistreerd, waarbij de beteekende verklaard heeft
schuldig te zijn aan 4) eene som van f____, rentende naar vijf ten honderd
in het jaar, verschijnende op den eersten Mei van ieder jaar, met bepaling dat deze som telken jare op den verschijndag zal kunnen worden opgevorderd of afgelost, mits die een half jaar te voren opgezegd zij, en heb ik dien ten gevolge den beteekende verboden om verder aan den geëxecuteerde te betalen, op straffe van onwaarde der gedane betaling.
Afschrift van dit exploit heb ik aan den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den arrestant. 2quot;) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den dérden schuldenaar. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft. _
FORMULIER n. 148, art. 475, bl. 121.
Proces-verbaal van executoriaal beslag onder een en derde.
In den jare 1800_____ den_____ ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten huize van...., heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te.... onder handen van 3) executoriaal beslag gelegd op alle zoodanige gelden of goederen als de derde gearresteerde mogt verschuldigd zijn aan of onder zich berustende hebben van 4), met bevel om het beslagene onder
1) Voornaam, naam en woonplaats van den arrestant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den derden gearresteerde. 4) Naam en woonplaats van den oorspronkelijken schuldenaar.
255
zich te houden, op straffe van onwaarde dor gedane betaling of afgifte; geschiedende dit beslag ten einde ten uitvoer te leggen een vonnis, door de
arrondissements-regtbank te____ den____ 1800.... gewezen tusschen mijn'
requirant als eischer en 4) als gedaagde, waarbij laatstgenoemde veroordeeld is om aan mijn' requirant te betalen de som van ƒ. ..., benevens de kosten van het geding; welk vonnis aan 4) voornoemd is beteekend den... ISOO...
Afschrift van dit exploit, benevens van het hierin vermelde vonnis, heb ik aan den derden gearresteerde gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
{Uandteekenivg van den deurwaarder.)
5) Persoon, niet wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 149, art. 475, bl. 121.
Beteekening van het executoriaal beslag onder eenen derde aan dm geëxecuteerde.
In den jare 1800____, den____, ten verzoeke van 1), kiezende domicilie
ten huize van...., heb ik 2) , deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te— beteekend aan 3) een exploit van den____1800_____ behoorlijk geregistreerd, waarbij door mij deurwaarder, ten verzoeke van den requirant, onderhanden van 4) executoriaal beslag is gelegd op alle zoodanige gelden of goederen, als hij mogt verschuldigd zijn aan of onder zich berustende hebben van den beteekende; zijnde dit beslag gelegd ter executie van het vonnis door de
arrondissements-regtbank te____ den____ 1800____ tusschen mijn' requirant
als eischer en den beteekende als gedaagde gewezen, behoorlijk geregistreerd en hem den____ 1800____beteekend.
Afschrift van dit exploit, benevens van het proces-verbaal van executoriaal beslag, heb ik aan den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
{Handteekeniny van den deurwaarder.)
1) Voornaam , naam en woonplaats van den eersten arrestant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en w'oonplaats van den geëxecuteerde. 4) Naam en woonplaats van den derden gearresteerde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 150, art. 477, bl. 122.
Verzet van den geëxecuteerde tegen een executoriaal beslag onder eenen derde.
In den jare 1800 den ...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), die in deze als procureur voor den requirant zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ...., wonende te ...., verklaard aan 4), dat mijn requirant in verzet komt tegen het executoriaal beslag bij exploit van den .... 1800 ..... ten verzoeke van den beteekende gedaan, onder handen van 5), op alle zoodanige gelden of goederen, als de derde gearresteerde mogt verschuldigd zijn aan of onder zich berustende hebben van den requirant, en zulks uit kracht van het vonnis en ter zake daarbij breeder vermeld; en heb ik dien ten gevolge den beteekende gedagvaard, om op .... dag den 1800 ...., des voormiddags te .. uren, te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ...., zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, ten einde:
Aangezien G;;
Mitsdien te hooren verklaren, dat de requirant wei en te regt tegen het voormelde executoriaal beslag in verzet is gekomen, het mitsdien te hooren ophollen, met veroordeeling van den gedaagde tot vergoeding van kosten,
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam, naam en woonplaats van don procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den executant. 5) Naam en woonplaats van den derden gearresteerde. 6) Gronden, waarop het verzet rust.
256
schaden en interessen, ten behoeve van den requirant, nader op te maken bij staat, met bepaling, dat, indien deze de sor;i van honderd en vijftig gulden te boven gaan, de gedaagde tot de voldoening daarvan bij lijfsdwang zal kunnen worden gedwongen, alles met veroordeeling van den gedaagde in de kosten van het geding.
Afschrift van dit exploit heb ik den gedaagde gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 7).
De kosten zijn f....
{Handteekening van den deurwaarder.)
7) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 151, art. 477, bl. 123.
Beteekening van het verzet aan den derden beslagene.
In den jare 1800 ...., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van ...., heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regt-
bank te...., wonende te.....beteekend aan 3) een exploit, ten verzoeke
van den requirant den.... 1800...., door mij deurwaarder gedaan, behoorlijk geregistreerd, waarbij mijn requirant verklaard heeft aan 4), dat hij in verzet komt tegen het executoriaal beslag door voornoemden 4), onder handen van den beteekenden gelegd op alle zoodanige gelden of goederen, als de beteekende mogt verschuldigd zijn aan of onder zich berustende hebben van den requirant, met dagvaarding van genoemden 4) voor de arron-dissements-regtbank te ...., in voege daarbij breeder vernield.
Afschrift van dit exploit, benevens van het hierin genoemde exploit van verzet, heb ik den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
De kosten zijn f... .
(Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den derden gearresteerde. 4) Naam en woonplaats van den arrestant. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 152, art 481, bl. 126.
Verzoek tot het benoemen van eenen regter-commissaris tot het verdeelen der kooppenningen.
Aan
den Edel Achtbaren heer president der arrondissements-regtbank te....
Geeft met den meeslen eerbied te kennen 1), dat hij bij proces-verbaal
van den .... 1800_____ behoorlijk geregistreerd , de roerende goederen van 2)
heeft doen in beslag nemen, welke goederen vervolgens door den deurwaarder 3) in het openbaar zijn verkocht, en dat de requestrant zich met den geëxecuteerde en de opposanten niet kan verstaan over de verdeeling van de opbrengst dier executie.
Redenen, waarom de requestrant zich, op grond van art. 481 van het Wetboek van Burg. Regtsv., tot U Edel Achtb. wendt, met eerbiedig verzoek: Dat het U Edel Achtbare moge behagen, een' regter-commissaris te benoemen, ten overstaan van wien de boven vermelde verdeeling zal moeten plaats hebben.
't welk doende, enz.
{Handteekening van den procureur.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requestrant. 2) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder.
257
FORMULIER n. 153, art. 482, bl. 126.
Beteekening van de benoeming van een en regter-commissaris tot verdeeling der kooppenningen.
In den jare -1800 den----, ten verzoeke van l), domicilie stellende
ten kantore van 2), die in deze als procureur voor hem occupeert, heb ik 3), deurwaarder bij. de arrondissements-regtbank te ...wonende te ...be-teekend aan 4) en aan 5) een request door den requirant ingediend aan den
president der arrondissements-regtbank te----, houdende verzoek tot de
benoeming van eenen regter-commissaris, te wiens overstaan de verdeeling zal moeten plaats hebben van de opbrengst der executie, ten verzoeke van den requirant, vervolgd op de roerende goederen van den eersten beteekende, en tegen de afgifte van welker opbrengst door den tweeden beteekende verzet is gedaan, benevens een bevelschrift door den president op gemeld request gegeven, houdende benoeming van den Edel Achtb. heer mr. G) tot regter-commissaris, welk bevelschrift behoorlijk is geregistreerd.
Afschrift van dit exploit, benevens van het hierin vermeld request en het daarop gegeven bevelschrift, heb ik aan ieder der beteekenden gelaten, exploit doende te hunner respectieve woonplaatsen en sprekende daar bij 4) met 7), en bij 5) met 7).
De kosten zijn f ....
____(Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en quot;woonplaats van tien aiTcstauC. 2) Voornaani en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deunvaarder. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Naam en woonplaats van den opposant. 6) Voornaam eu naam van den regter-commissaris. 7) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 154, art. 483, bl. 127.
Vordering van eenen schuldeischer, ten einde hij de verdeeling der kooppenningen te worden gerangschikt.
Aan den Edel Achtbaren heer mr. 1), regter in de arrondissements-regtbank te ....
Geeft met den meesten eerbied te kennen 2), domicilie stellende ten kantore van 3), procureur;
Dat hij, als vervolgende de executie der roerende goederen van 4), deze bij proces-verbaal van den deurwaarder 5) van den____-1800 ...., behoorlijk geregistreerd, in het openbaar heeft doen verkoopen, en den koopschat dier goederen ter griffie dezer regtbank heeft doen overbrengen:
Dat hij met genoemden 6) en de schuldeischers, welke zich tegen de afgifte der kooppenningen hebben verzet, over de verdeeling van den koopschat niet heeft kunnen overeenkomen:
Dat U Edel Achtbare, bij bevelschrift van den president der arrondissements-regtbank te .... van den---- 1800 behoorlijk geregistreerd, benoemd
is tot regter-commissaris, te wiens overstaan de verdeeling zal moeten plaats hebben;
Redenen, waarom de requestrant zich tot U Edel Achtbare wendt, met eerbiedig verzoek:
Dat het 1 Edel Achtbare moge behagen, den requestrant bij
de voormelde verdeeling te rangschikken:
1. als hevoorregt schuldeischer voor de geregtskosten, veroorzaakt door de uitwinning der voormelde roerende goederen en van die, welke op deze verdeeling reeds zijn gevallen of nog mogten vallen, volgens daarvan op te maken staat;
1) Naam van den regter-commissaris. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 3) Voornaam en naam van den procureur. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam en naam van den deurwaarder. 6) Naam van den geëxecuteerde.
Oudeman, Barq. Regtsv., 4e druk. II. i;
2. als hevoorregt of als concurrent sclmldeischer voor het bedrag der navolgende vorderingen, als 7).
(Handteekening van dev procureur.)
7) Omschrijving van don aard en het bedrag der schuldvorderingen en der daarbij over te leggen bescheiden.
FORMULIER n. 155, art. 484, bl. 128.
Exploit van kennisgeving, dat de staaf, van verdeeling ter gripe is nedergelegd.
In den jare 1800 ...., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), procureur, wonende te ...., als vervolgende de verdeeling van de opbrengst der roerende goederen, te zijnen verzoeke en ten laste van 3), bij proces-verbaal van den deurwaarder 4) van den .... '1800...., behoorlijk geregistreerd, in het openbaar verkocht, heb ik 4), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ...., wonende te .. .., kennis gegeven aan voornoemden 3) en aan 5), als zich bij exploit van den .... 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, verze't hebbende tegen de afgifte der kooppenningen, dat de staat van verdeeling van de opbrengst dier roerende goederen, door den regter-comraissaris, niet het opmaken der verdeeling belast, den____ 1800 .... ter griffie van de arrondissements-regtbank
te .... is nedergelegd, en heb ik aan den laatsten tevens aangezegd, dat
hij zich op ____ dag den ____ 1800 ...., te .. uren, en op 6), bij den
regter-commissaris zal kunnen vervoegen tot het voorstellen zijner wederspraak.
Afschrift van dit exploit heb ik aan ieder der beteekenden gelaten, exploit doende aan hunne respectieve woonplaatsen en sprekende bij 3) met 7), en bij 5) met 7).
De kosten zijn f ... ■
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Naam en woonplaats van tien geëxecuteerde. 4) Voornaam en naam van den deurwaarder. 5) Naam en woonplaats van den opposant. 6) Bepaling der dagen en uren. 7) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 156, art. 485, bl. 129.
Proces verbaal van den regter-commissaris tot verdeeling der kooppenningen benoemd.
In den jare 1800 ...., den ...., verscheen voor ons mr. 1), regter in
de arrondissements-regtbank te----2), procureur bij opgeroeide regtbank,
welke aan ons, namens 3), heeft overgelegd eene schriftelijke vordering, ten einde bij de verdeeling der kooppenningen van de roerende goederen, door gemelden 4), ten laste van 5), in beslag genomen en verkocht, te worden gerangschikt in voege daarin vermeld; benevens de titels en bescheiden tot staving zijner schuldvorderingen, en het behoorlijk geregistreerd bevelschrift van den Edel Achtbaren heer president der voormelde regtbank, bij hetwelk wij zijn benoemd tot regter-commissaris, ten overstaan van wien de verdeeling van voorschrevene kooppenningen zal moeten plaats hebben.
Welke stukken wij alle hebben opgenomen, waarna de comparant hier met ons en den griffier heeft geteekend.
{Handteekening van den regter-commissaris, den griffier en den procureur.)
Op den .... des jaars 1800 .... is voor ons regter-comrnissaris bovengenoemd verschenen 3), procureur enz.
Voorts is op den .... des jaars 1800 .... voor ons regter-commissaris meergenoemd verschenen 6), procureur, als namens 4) vervolgende den executorialen verkoop boven vermeld, welke aan ons heeft overgelegd hot
1) Voornaam en naam van den regter-commissaris. 2) Voornaam en naam van den procureur van den executant. 3) Voornaam, naam en woonplaats van don executant. 4) Voornaam cn naam van den executant. 5) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 6; Voornaam en naam van don procureur des schuldeischers.
259
behoorlijk geregistreerd exploit, waarbij aan 5) en aan 7) is beteekend het bevelschrift boven omschreven, verzoekende, dat aangezien er veertien dagen sedert den dag dezer beteekening waren verloopen, als nu door ons zoude worden overgegaan tot het opmaken van eenen staat van verdeeling.
Van welk verzoek en overlegging wij aan genoemden procureur akte hebben verleend, waarna hij met ons on den- griffier heeft geteekend.
(Handteehening van dm regter-commissaris, den griffier en den procureur.)
Hierop hebben wij, naar aanleiding van de overgelegde stukken, eenen staat van verdeeling der bovenvermelde kooppenningen opgemaakt, welken wij op den .... 1800 .... ter griffie der meergemelde regtbank hebben nedergelegd, tevens met bepaling, dat de schuldeischers, welke een verzoek tot rangschikking hebben ingediend, zich tot het doen van wederspraak bij ons zullen kunnen vervoegen op 8).
(Handteekening ran den regter-commissaris en den griffier.)
En is in het jaar 1800 .... den .. .., voor ons regter-commissaris verschenen 6), welke, na inzage te hebben genomen van bovengemelden staat van verdeeling door ons opgemaakt, heeft te kennen gegeven, dat 9), derhalve concluderende enz.; dien ten gevolge hebben wij partijen naar de teregtzitting verwezen, waarna gemelde procureur met ons en den griffier heeft geteekend.
{Handteekening van den regter-commissaris, den griffier en den procureur.)
Op den .... 1800 .... verscheen voor ons regter-commissaris 2), procureur bij meergemelde regtbank, als vervolgende, namens 3), den execu-torialen verkoop boven nader omschreven, welke aan ons heeft vertoond een behoorlijk geregistreerd exploit, waarbij door den executant zoowel aan den geëxecuteerde als aan de opposanten kennis is gegeven van het neder-leggen van den staat van verdeeling, met vermelding der dagen en uren, op welke deze laatsten zich bij ons zouden kunnen vervoegen tot het doen van wederspraak; voorts eene behoorlijk geregistreerde expeditie van een vonnis der arrondissements-regtbank te ...., gewezen den .... 1800 ...., en aan 10) beteekend bij exploit van den ...quot; 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, verzoekende, dat, aangezien de gedane wederspraak bij gemeld vonnis was verworpen en de termijn tot het instellen van hooger beroep verstreken, alsnu gemelde staat door ons onveranderd mogt worden vastgesteld.
Waarop wij aan genoemden procureur akte hebben verleend van diens overlegging en verzoek: en
Gezien de gemelde stukken;
Den staat van verdeeling onveranderd hebben vastgesteld en dit procesverbaal hebben gesloten.
Gedaan te .... op dag, maand en jaar als boven.
{Handteekening van den regter-commissaris en den griffier.)
1) Voornamen, namen en woonplaatsen der opposanten. 8) Bepaling van dagen en uren. 9) Grond der wederspraak. 10) Voornaam, naam en woonplaats der partij, welke wederspraak heeft gedaan.
FORMULIER n. 157, art. 485, hl. 130.
Uitgift van het hevelschrift van den. regter-commissaris tot uitbetaling der kooppenningen.
In naam des Konings!
Wij mr. 1), regter in de arrondissements-regtbank te ...., bij bevelschrift van den Edel Achtbaren heer president dier regtbank van den .. .. 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, benoemd tot regter-commissaris, te wiens overstaan
1) Voornaam en naam van den regter-commissaris.
17*
260
de verdeeling zal moeten plaats hebben van de opbrengst der roerende goederen, welke, ten verzoeke van 2) en ten laste vtn 3), bij proces-vei baal
van den deurwaarder 4) van den----i800 ----, behoorlijk geregistreerd,
in het openbaar zijn verkocht, gelasten 5), houder der penningen uit dien verkoop voortgevloeid, om aan 2), als schuldeischer van genoemden 3), te betalen eene som van ƒ...., voor welke som de genoemde 2) op den door ons opgemaakten staat van verdeeling dier penningen is geplaatst.
Gedaan te .... den 1800 ....
{Handteekening van den regter-commissaris.)
2) Voornaam, naam on woonplaats van den executant. 3) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 4) Voornaam en naam van den deurwaarder. 5) Naam en woonplaats van den houder der penningen.
FORMULIER n. 158, art. 486, bl. 130.
Akte, waarbij de toederspraak tegen den staat van verdeeling wordt vervolgd.
1) , procureur bij de arrondissements-regtbank te .... occuperende voor 2) i sommeert 1), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 3), om te
compareren ter rolle van genoemde regtbank op----dag den----1800-----
ten einde te behandelende wederspraak, door den genoemden 2) gedaan ten-en den staat van verdeeling, door den Edel Achtbaren heer mr. 4), als regter-commissaris, opgemaakt van de opbrengt der kooppenningen, voortgevloeid uit den, blijkens proces-verbaal van den deurwaarder 5) van den----
-1800 _____ behoorlijk geregistreerd, in het openbaar gehouden verkoop van
de roerende goederen, ten verzoeke van 6), en ten laste van 7), in executoriaal beslag genomen.
{Handteekening van den procureur?)
Beteekend enz.
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van de meest gereede partij. 3) Naam en woonplaats der wederpartij. 4) Voornaam en naam van den regter-commissaris. 5) Voornaam en naam van den deurwaarder. 6) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 7) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde.
FORMULIER n. 159, art. 497, bl. 131.
Akte van hooger beroep der wederspraak.
In den jare 1800 ____, den_____ ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van 2), procureur bij het provinciaal geregtshof van ..... die in deze voor den requirant zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij het provinciaal geregtshof van ...., wonende te ...., beteekend aan den griffier
der arrondissements-regtbank te____, alsmede aan 2), procureur bij de arron-
dissements-regtbank te_____ geoccupeerd hebbende voor 4), dat mijn requirant
in hooger beroep komt van een vonnis, door de arrondissements-regtbank
te____t den____ 1800 gewezen, behoorlijk geregistreerd, den----1800----
aan den procureur van den requirant beteekend, waarbij mijn requirant ongegrond is verklaard in zijne wederspraak tegen den staat van verdeeling, door^den Edel Achtbaren heer mr. 5), als regtercommissaris, opgemaakt van de opbrengst der roerende goederen, ten verzoeke van 6), en ten laste
van 7), bij proces-verbaal van den deurwaarder 3) van den .... 1800-----
behoorlijk geregistreerd, in het openbaar verkocht; en heb ik dien ten gevolge genoemden 4) gedagvaard, exploit doende aan zijnen bovengenoemden procureur, en sprekende aldaar met 8), ten einde te verschijnen op----dag
den____, des voormiddags te .. uren, ter teregtzitting van genoemd geregtshof, zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, ten einde alsdan ;
1) Voornaam, naam en woonplaats van den appellant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den geïutimeerde. 5) Voornaam cn naam van den regter-commissaris. 6) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 7) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 8) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
261
Aangezien 9),
Te hooren te niet doen het appèl en het vonnis, waarvan is geappelleerd, en met verbetering van dat vonnis, den requirant te hooren verklaren gegrond in zijne voormelde wederspraak, mitsdien 10); met veroordeeling van den geïntimeerde in de kosten van het geding, zoo in eersten aanleg als in hooger beroep.
Afschrift van dit exploit heb ik gelaten ter griffie der arrondissements-regtbank voornoemd, sprekende aldaar met 8), en aan den geïntimeerde, exploit doende en sprekende als boven.
De kosten zijn f ....
{Handteekening van den deurwaarder.)
9) Middelen van appèl. 10) Conclusie van den appellant omtrent de verdeeling.
FORMULIER n. 160, art. 502, hl. 139.
Bevel, hetwelk de inbeslagneming van onroerend goed voorafgaat.
In den jare 1800 . .., den ... ., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van ...., wonende te ...., uit kracht van een vonnis, gewezen door de arrondissements-regtbank te .... den ...., 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, aan den na te noemen gerequireerde beteekcnd den .... 1800 ...., heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te...., wonende te ...., in naam des Konings! bevel gedaan aan 3), om binnen dertig dagen aan mijnen requirant te betalen de som van ƒ...., waartoe de gerequireerde bij genoemd vonnis is veroordeeld, onverminderd de verder verschuldigde interessen en kosten; zullende mijn requirant bij gebreke van betaling overgaan tot het inbeslagnemen van des gerequireerden onroerende goederen.
Afschrift van dit exploit heb ik den gerequireerde gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 4).
De kosten zijn f ....
[Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam en naam van don deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den gerequireerde. 4) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 161, art. 504, bl. 140.
Proces-verbaal van inbeslagneming van onroerend goed.
In den jare 1800.. .., den ...., ten verzoeke van 1). domicilie stellende ten kantore van 2), procureur bij de arrondissements-regtbank te...., die in deze voor den requirant zal occuperen, en uit kracht van een vonnis, gewezen door de arrondissements-regtbank te ... . 1800____, behoorlijk geregistreerd, in executoiren vorm uitgegeven, beteekend den...., en ten vervolge van een bevel tot betaling, door mij deurwaarder gedaan den.... 1800...., behoorlijk geregistreerd, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ...., mij begeven in na te melden behuizing en aldaar, ten laste van 4), in beslag genomen eene behuizing en erf, staande en gelegen te ...., in de ... . straat, geteekend letter .,, nummer . ., bekend bij het kadaster in de gemeente ... ., sectie .., n .., hebbende eene inhouds-grootte van .., waarvan de opkomsten volgens het register van grondbelasting worden begroot op eene som van ƒ...., en waarvan de verkoop ten laste van den gearresteerde zal vervolgd worden bij geregtelijke uitwinning voor de arrondissements-regtbank te ....
Afschrift van dit proces-verbaal van inbeslagneming heb ik aan den gearresteerde gelaten, te zijner woonplaats aan en sprekende aldaar met 5).
De kosten zijn ƒ....
{Handteekening van den deurwaarder).
1) Voornaam, naam en 'woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den gearresteerde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 162, art. 508, bl. 146.
Beteekenivg van eene inbeslagneming van onroerend goed aan den sehuldeischer. die het beding heeft gemaakt, hij art 1923 H. W. vermeld.
In den jare 1800 .. . ., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), procureur bij de arrondissements-regtbank te...., heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ...., beteekend aan 4), als eerste hypothekaire sehuldeischer op na te melden onroerend goed, en ten gevolge daarvan het beding gemaakt hebbende bij art. 1223 Burg. Wetb. vermeld, een proces-verbaal, opgemaakt door mij deurwaarder den...., 1800...., behoorlijk geregistreerd, overgeschreven ten kantore van hypotheken te .... den 1800 ...., in deel .., n..., folio .., waarbij, ten verzoeke van den requirant en ten laste van 5), is in beslag genomen eene behuizing en erf, staande en gelegen te...., in de.... straat, geteekend letter . ., n. .., bij het kadaster bekend in de gemeente.. . ., sectie .. , n. ..
Afschrift van dit exploit en van het hierin vermelde proces-verbaal van inbeslagneming heb ik den beteekende gelaten, exploit doende ten kantore van ...., notaris te ...., zijnde de door den beteekende op de registers der hypotheken gekozene woonplaats, en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn f... .
[Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den hypothekairen schuldeisehor. 5) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 163, art. 509, bl. 146.
Akte, bij welke aan den executant wordt kennis gegeven, dat de schuldelscher gebruik wil maken van zijn regt tot verkoop.
In den jare 1800 . . .., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie kiezende
ten kantore van...., heb ik 2), deurwaarder bij..... wonende te ....,
beteekend aan 3) als bij proces-verbaal van den...., 1800...., behoorlijk geregistreerd, na te melden onroerend goed, ten laste van 4), in beslag genomen hebbende, dat mijn requirant gebruik wil maken van zijn regt, om, als eerste hypothekaire schuldeischer op eene behuizing en erf, staande en gelegen te...., in de.... straat, geteekend letter..., n. .., bij het kadaster bekend in de gemeente . .. ., sectie . ., n..., bij wanbetaling der hoofdsom of der verschuldigde renten, daartoe onherroepelijk gemagtigd zijnde, in gevolge akte van schuldbekentenis en hypotheek. beleden voor den notaris .. . ., residerende te ...., en getuigen, den .... 1800 . ..., behoorlijk geregistreerd, bovengemeld perceel in het openbaar te verkoopen, en dat hij daartoe zal overgaan na verloop van zes weken, met verbod aan den executant om met de aangevangene executie voort te gaan.
Afschrift van dit exploit heb ik den beteekende gelaten, exploit doende ten kantore van 5), zijnen procureur, en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn ƒ....
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den hypothekairen schuldeischer. 2) Voornaam on naam van den deurwaarder. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam en naam van den procureur. 6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 164, art. 512, bl. 147.
Oproeping van eenen hypothekairen schuldeischer tot het hooren bepalen van een en termijn voor den verkoop.
In den jare 1800 . ..., den ...., ten verzoeke van 1) , domicilie stellende
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant.
'263
ten kantore van 2), procureur bij de arrondissenients-regtbank te...., die in dezen voor den requirant zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissenients-regtbank te ...., wonende te ...., gedagvaard 4), om op .... dag den .... 1800 . ..., des voormiddags te . . uren, te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ...., zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, ten einde:
Aangezien de gedaagde is eerste hypothekaire schuldeischer op eene behuizing en erf, staande en gelegen te...., in de.... straat, geteekend letter . . ., n.... bij het kadaster bekend in de gemeente...., sectie . . .., n...., en als zoodanig, in gevolge akte van schuldbekentenis en hypotheek tusschen den gedaagde en 5), beleden voor. ..., notaris te.... , én getuigen, den...., 1800...., behoorlijk geregistreerd, bij gebreke van behoorlijke voldoening der hoofdsom of van de betaling der verschuldigde renten, onherroepelijk gemagtigd, het verbonden perceel in het openbaar te ver-koopen, ten einde uit de opbrengst te verhalen zoo wel de hoofdsom als de renten en kosten;
Aangezien de requirant het boven omschreven onroerend goed, ten laste van genoemden 5), hebbende doen in beslag nemen, dit beslag tijdig aan den gedaagde heeft doen beteekenen, welke daarop aan den requirant heeft doen beteekenen, dat hij van het hem toegekende regt wilde gebruik maken binnen een' termijn van zes weken;
Aangezien echter de gedaagde dien termijn heeft laten voorbijgaan, zonder binnen dien tijd tot den verkoop over te gaan;
Mitsdien door den regter een' termijn te hooren bepalen, binnen welken de gedaagde zal verpligt zijn tot den verkoop van het boven omschreven onroerend goed over te gaan, en na verloop van welken de gedaagde, bij gebreke van dit te doen, van zijn regt daartoe zal zijn verstoken en de requirant bevoegd om met de executie voort te gaan, niet veroordeeling van den gedaagde in de kosten van dit geding.
Afschrift van dit exploit heb ik den gedaagde gelaten, exploit doende ter woonplaats door den gedaagde bij de inschrijving gekozen, zijnde ten kantore van den notaris . ..., sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn ƒ.. . .
{Handteekening van den deurwaarder.)
2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den hypothekairen schuldeischer. 5) Aroornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 6) Persoon, metwien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 165, art. 509, hl. 147.
Beteekenivg van den dag van verkoop door eenen hypothekairen schuldeischer aan den executant.
In den jare 1800 ...., den . ..., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten huize van .. .., heb ik 2), deurwaarder bij ...., wonende te ...., be-teekend aan 3), als bij proces-vei'baal van den...., 1800...., behoorlijk geregistreerd, ten laste van 4) in beslag genomen hebbende eene behuizing
en erf, staande en gelegen te----, in de.... straat, geteekend letter..,
n..., bij het kadaster bekend in de gemeente . ..., sectie .., n..., dat mijn requirant, als eerste hypothekaire schuldeischer op voormeld onroerend goed gebruik makende van zijn regt, om dat onroerend goed in het openbaar te doen verkoopen, in gevolge beteekening daarvan aan den beteekende gedaan
bij exploit van den . ..., 1800----, behoorlijk geregistreerd, den dag van
den verkoop bepaald heeft op .... dag den .... 1800 ...., geschiedende hiervan de beteekening aan den beteekende om te voldoen aan het voorschrift der wet.
I) Voornaam, naam en woonplaats van den hypothekairen sehiildelseher. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam en naam van den procureur.
264
Afschrift van dit exploit heb ik aan den beteekende gelaten, exploit doende ten kantore van 2), procureur, zijnde zijne bij proces-verbaal van arrest gekozene woonplaats, en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn f....
(Handteekeninrj van den deurwaarder.) 6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 166, art. 520, bl. 148.
Kennisgeving, van den hypothekairen schuldeisc/ier aan den executant, dat de opbrengst van het verkochte ter griffie is overgebragt.
In den jare 1800...., den...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten huize van ...., heb ik 2), deurwaarder bij ...., wonende te ...., be-teekend aan 3), als bij proces-verbaal van den.... 1800....; behoorlijk geregistreerd, ten laste van 4), in beslag genomen hebbende eene behuizing en erf, staande en gelegen te.... in de.... straat, geteekend letter.., n..., bij het kadaster bekend in de gemeente ... ., sectie .., n..., dat mijn requirant, als eerste hypothekaire schuldeischer op voormeld onroerend goed onherroepelijk gemagtigd, in gevolge akte van schuldbekentenis en hypotheek,
beleden voor den notaris..... residerende te ...., en getuigen , den ....
1800...., behoorlijk geregistreerd, om bij wanbetaling der hoofdsom of der verschuldigde rente bovengemeld perceel in het openbaar te verkoopen, daartoe den.... 1800.... is overgegaan, en dat bij de opbrengst van het verkochte onroerend goed, uitmakende, na aftrek van het aan hem verschuldigde ter zake der vordering waarvoor hij zijn regt uitoefent, met de interessen en kosten, eene som van ƒ...., ter griffie van de arrondissements-regtbank te...., waaronder het beslag gelegd is, heeft overgebragt den... 1800 ....
Afschrift van dit exploit heb ik den beteekende gelaten, exploit doende ten kantore van 5), procureur, zijnde zijne bij proces-verbaal van beslag gekozene woonplaats, en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn /....
(Handteekening van den deurwaarder.)
I) Naam en ivoonplaats van den hypothekairen schuldeischer. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den executant. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam en naam van den procureur. 6) Persoon, met wien do deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 167, art. 513, bl. 151.
Akte, waarbij eene vordering tot subrogatie van eenen tateren beslaglegger wordt aavgebragt.
1), procureur bij de arrondissements-regtbank te..., occuperende voor 2), sommeert 1), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 3), om te verschijnen op .... dag den .... 1800 .... ter rolle van de arrondissements-regtbank te...., ten einde te hooren eisch doen:
Aangezien zoo wel door 2), als door3), bij behoorlijk geregistreerd procesverbaal, beslag gelegd is, ten laste van 4), op eene behuizing en erf, staande en gelegen te...., in de .... straat, geteekend letter. ., n..., bij het kadaster bekend in de gemeente ... ., sectie .., n...:
Aangezien echter 5) het proces-verbaal van beslag het eerst heeft doen overschrijven, ten gevolge waarvan de toeschatting op zijne vervolging moet plaats hebben, terwijl de andere beslaglegger verpligt is geweest op te houden met zijne vervolging;
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam eu woonplaats van den eischer. 3) Naam en woonplaats van den eersten executant. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Naam van den eersten executant.
265
Dat het der regtbank moge behagen te verstaan, dat de eischer zal zijn gesubrogeerd aan genoemden 5), en dat op des eischers vervolging de toeschatting van bovengemeld onroerend goed zal plaatshebben, onderverplig-ting van den verweerder om met de vervolging op te houden; voorts te bevelen, dat gemelde 5) zal gehouden zijn, binnen een' kort door de regtbank te bepalen termijn, de stukken tot deze executie behoorende aan den eischer tegen recief over te geven, alles met veroordeeling van hem, in geval van tegenspraak, in de kosten van dit tusschengeschil.
Beteekend enz.
(Handteekenivg van den procureur.)
FORMULIER n. 168, art. 515, bl. 151.
Aanslagbiljet, houdende aankondiging van den verkoop van in beslag genomen goed.
In naam des Konings!
Op .... dag den .... 1800 ... ., des .... middags te .. uren, zal:
Ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), die als procureur voor hem occupeert;
Tegen 3), tegen wien het beslag gedaan is;
Ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te.....in het paleis
van justitie te ...., openlijk verkocht en aan den meestbiedende of hoogst-afmijnende toegewezen worden:
Eene behuizing en erf, staande en gelegen in de .... straat, te ... ., ge-teekend letter .., n. ... bij het kadaster bekend in de gemeente ...., sectie .., n. .., hebbende eene inhoudsgrootte van ...., waarvan de opkomsten, volgens den grondslag van het register der grondbelastingen, worden begroot als gebouwd eigendom op ƒ...., en als ongebouwd eigendom 0P ƒ ■ • - - i en zijnde, voor zoo verre den executant bekend, onverhuurd.
Dit perceel wordt ingezet op eene som van f ....
____(Handteekening van den procureur.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur van den executant. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde.
FORMULIER n. 169, art. 519, bl. 154.
Beteekening van het aanslagbiljet.
In den jare 1800 . ..., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie gekozen hebbende ten kantore van 2), wonende te . .. ., die als procureur voor hem
occupeert, heb ik 3), deurwaarder bij ____, wonende te____, beteekend
aan 4) een exemplaar van het gedrukte aanslagbiljet, waarbij, ten verzoeke van den requirant als executant, ten laste van den beteekende als geëxecuteerde, tegen .... dag den .... 1800 ... ., des .... middags te .. uren, ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ____, wordt aangekondigd de geregtelijke verkoop van eene behuizing en erf, staande en gelegen in de----straat te----, geteekend letter . ., n. .., bij het kadaster
bekend in de gemeente .... sectie .., n. .., hebbende eene inhoudsgrootte van ..... welk perceel is ingezet op eene som van f ... .
Afschrift van dit exploit, benevens een exemplaar van het gedrukte aanslagbiljet, heb ik ter woonplaats van den beteekende gelaten aan en sprekende met 5).
De kosten zijn
__{Handteekening van den deurwaarder.)
I) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den gfcëxecuteerde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. -170, art. 518, bl. 154.
Akte, loelke doet blijken van het aanslaan der biljetten.
In den jare 1800 ____, den ... ., ten verzoeke van 1), domicilie gekozen
hebbende ten kantore van 2), die als procureur vcor hem occupeert, heb ik 3), deurwaarder, wonende te ...., op de bij de wet voorgeschrevene plaatsen aangeplakt een gedrukt aanslagbiljet, van hetwelk een exemplaar aan deze akte is gehecht, waarbij wordt bekend gemaakt, dat op .... dag
den ____ 1800 ____, des .... middags te .. uren, ten verzoeke van mijn'
requirant, ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te .... zal worden verkocht eene behuizing en erf, staande en gelegen in de .... straat, te ...., geteekend letter .n. . ., bij het kadaster bekend in de gemeente .... sectie .., n. welk perceel, ten verzoeke als boven in beslag genomen ten laste van 4), wordt ingezet op eene som van f ... ■
En ten einde van deze aanplakking zal kunnen blijken, is door mij daarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De kosten zijn f... ■
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) quot;Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde.
FORMULIER n. 171, art. 524, bl. Iö3.
Verklaring van den procureur of notaris, voor icien hij np onroerend goed bij executie heeft geboden.
Op heden, den____ 1800 ____, des____middags te .. uren, verscheen ter
griffie der arrondissements-regtbank te ...., 1). procureur bij gemelde regt-bank, welke verklaarde, dat bij den verkoop en de toewijzing van eene behuizing en erf, staande en gelegen in de .... straat, te ...., geteekend letter .., n. .., bij het kadaster bekend in de gemeente sectie ..,
n. ten verzoeke van 2) en ten laste van 3), bij executie verkocht, welke verkoop en toewijzing gisteren heeft plaats gehad ter teregtzitting dezer regtbank, waarbij dit perceel door den coriiparant is afgemijnd voor eene som van ƒ...., hij op dit perceel heeft geboden voor 4).
En is hiervan deze akte opgemaakt, welke door den comparant benevens den griffier is geteekend op dag, maand en jaar als boven.
{Handteekening van den procureur en den griffier.)
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 3) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den kooper.
FORMULIER n. 172, art. 536, bl. 168.
Verzet tegen de afgifte der kooppenningen van in beslag genomen onroerend goed.
In den jare 1800 ...., den_____ ten verzoeke van 1), domicilie stellende
ten kantore van _____ heb ik 2), deurwaarder bij----- wonende te-----
beteekend aan 3), dat, aangezien mijn requirant van 4) te vorderen heeft eene som van ƒ...., wegens door hem in den jare 1800 .... aan genoemden 4) verkochte en geleverde winkelwaren , mijn requirant zich verzet tegen de afgifte der kooppenningen, welke zullen worden opgebragt door den gereg-telijken verkoop van eene behuizing en erf, staande en gelegen te .. . ., in de ....straat, geteekend letter .., n. .., bij het kadaster bekend in de
gemeente____, sectie .., n. .., welk onroerend goed, ten laste van meer-
genoemden 4), door den beteekende bij proces-verbaal van den . .. .1800 ...., behoorlijk geregistreerd, is in beslag genomen, en waarvan de verkoop vervolgd wordt voor de arrondissements-regtbank te ....
1) Naam, voornaam en woonplaats van den opposant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den arrestant. 4) Naam en woonplaats van den gearresteerde.
267
Afschrift van dit exploit heb ik aan den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats aan en sprekende aldaarmet 5), en aan zijn procureur 6), aldaar exploit doende aan en spiekende met 5).
__{Hundteekening van den deurwaarder.)
5) Persoon, met Avien de deurwaarder gesproken heeft. 6) Voornaam en naam van den procureur.
FORMULIER n. 173, art. 539, bl. 1ö9.
Verzoekschrift tot opvordering van eigendom van in beslag genomen onroerend goed.
Aan de arrondissements-regtbank te ....
Geeft met den meesten eerbied te kennen 1), als toeziend voogd over....,
door 2) bij diens overledene echtgenoote____verwekt, domicilie stellende
ten kantore van 3), procureur;
Dat door 4) in executoriaal beslag is genomen eene behuizing en erf,
staande en gelegen te..... in de____straat, geteekend letter ... n. ..,
bij het kadaster bekend in de gemeente____, sectie . ., n. .., waarvan de
geregtelijke verkoop ter rolle dezer regtbank zal plaats hebben den .... •1800 ...., naar luid der in gevolge de wet aangeslagene biljetten, welk onroerend goed in beslag is genomen ten laste van 2), voor eene schuld ten bedrage van ƒ....:
Dat echter deze behuizing en erf door wijlen des geëxecuteerden echtgenoote vóór het huwelijk is aangekocht, en zij in ongemeenschap van goederen gehuwd zijn, zoodat na haren dood hare erfgenamen, zijnde hare in het hoofd dezes genoemde- kindferen, voor wie de requestrant als toeziend voogd optreedt, tot die behuizing en dit erf geregtigd zijn:
Dat de schuld, waarvoor het beslag is gelegd, is eene schuld na den dood zijner echtgenoote en dus na de ontbinding der gemeenschap door den geëxecuteerde aangegaan, waarvoor hij alleen aansprakelijk is, en waarvoor dus ook alleen zijne goederen en geenszins die zijner kinderen kunnen worden uitgewonnen;
Redenen, waarom de requestrant voornemens is de voormelde partijen te doen oproepen, om ter rolle dezer regtbank te verschijnen op .... dag den .... 1800 ...., des .... middags te . .. uren, en zich derhalve tot UEdel Achtbaren wendt met eerbiedig verzoek:
Dat het UEdel Achtbaren moge behagen, den requestrant in zijne qualiteit toe te laten als tusschenkomende partij in den executorialen verkoop, ten verzoeke van 4), en ten laste van 2), tegen den .... 1800 ...., aangekondigd, en te bevelen, dat de behuizing en erf, staande en gelegen in de..., straat te ...., geteekend letter .., n. .., bij het kadaster bekend in de gemeente ...., sectie .., n. .., zal zijn onttrokken aan het beslag, door4), ten laste van 2) daarop gelegd; dat gemeld beslag mitsdien zal worden gehouden voor opgeheven, met veroordeeling van den arrestant in de kosten, schaden en interessen door den requestrant in zijne qualiteit reeds geleden of nog te lijden, nader op te maken bij staat, en in de kosten van deze tusschenkomst.
:t welk doende enz. __{liandteekeimg van den procureur.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van de tusschenkomende partij. 2) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 3) Voornaam en naam van den procureur. 4) Naam en woonplaats van den executant.
FORMULIER n. 174, art. 544, bl. 171.
Proces-verbaal van inbeslagneming van grondrenten.
In den jare 1800 ...., den ..... ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van .2), procureur bij de arrondissements-regtbank te ...., die
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur.
268
in deze voor den requirant zal occuperen, en uit kracht van eene akte, beleden voor den notaris te en getuigen, den .... 1800 ....,
behoorlijk geregistreerd, en ten vervolge van een bevel tot betaling, door mij deurwaarder gedaan den .... 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-rogtbank te ...., wonende te ...., mij begeven op twee stukken land, gelegen in de gemeente...., bij het kadaster bekend in die gemeente, sectie ...., n. hebbende eene inhoudsgrootte van .... en heb ik aldaar in beslag genomen, ten laste van 4), de grondrenten, ten behoeve van genoemden 4), op die perceelen gevestigd,
bij akte, beleden voor den notaris ____, te ...., en getuigen, den ....,
1800 ...., behoorlijk geregistreerd, van welke grondrenten de verkoop zal geschieden ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ....
En heb ik deurwaarder van deze inbeslagneming dit proces-verbaal opgemaakt , waarvan de kosten zijn f ....
{Handteekening van den deurwaarder.)
3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den-geëxecuteerde.
FORMULIER n. 175, art. 545, bl. 171.
Exploit van beteekening van een beslag op grondrenten.
In den jare 1800 ...., den ...., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), heb ik 3), deurwaarder bij ...., wonende te ...., be-teekend aan 4) en aan 5) een proces-verbaal van inbeslagneming, opgemaakt door mij deurwaarder den .... 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, waarbij, ten verzoeke van mijnen requirant en ten laste van 4), zijn in beslag genomen de grondrenten, gevestigd op twee stukken land, gelegen in de gemeente ...., bij het kadaster bekend in die gemeente, sectie ...., n.....,
van welke perceelen de tweede beteekende is eigenaar en mitsdien verpligt tot de betaling der grondrenten; met verbod aan den tweeden beteekende, om de reeds verschenene grondrenten en die nog te verschijnen tot aan het uiteinde der executie toe aan den eersten beteekende te voldoen.
Afschrift van dit exploit heb ik aan ieder van de beteekenden gelaten, exploit doende te hunner respectieve woonplaatsen aan, en sprekende aldaar bij 4) met 6), en bij 5) met 6).
De kosten zijn f ... ■
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Naam en woonplaats van den rentpligtige. 6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 176, art. 546, bl. 172.
Oproeping van den rentpligtige tot het doen van verklaring.
In den jare 1800 _____ den____, ten verzoeke van 1), domicilie gesteld
hebbende ten kantore van 2), die in dezen als procureur voor hem zal occuperen , heb ik 3), deurwaarder bij...., wonende te...., gedagvaard 4), om te verschijnen op ... . dag den .... 1800 ... . , des .... middags te .... uren, ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te . . .. , zittinghoudende in het paleis van justitie aldaar, ten einde verklaring te doen van den aard en de hoegrootheid der grondrenten, door den gedaagde, als eigenaar van twee stukken land gelegen in de gemeente...., bij het kadaster bekend in die gemeente, sectie . ... , n... . , verschuldigd aan 5), welke grondrenten ten verzoeke van den requirant en ten laste van genoemden 5) in beslag zijn genomen, bij proces-verbaal van mij deurwaarder van den .. .,
l) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den rentpligtige. 5) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde.
269
1800----- behoorlijk geregistreerd, en waarvan de verkoop wordt vervolgd
bij de arrondissements-regtbank te____
Afschrift van dit exploit heb ik aan den gedaagde gelaten, exploit doende te zijner woonplaats aan en sprekende aldaar met 6).
__(Handteekening van den deurwaarder.)
6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 177, art. 548, bl. -173.
Aankondiging van eenen geregtelijken verkoop van grondrenten.
In naam des Konings!
Op .... dag den .... 1800 . , des .... middags te .. uren, zullen — len verzoeke van 1):
Tegen 2), ten laste van wien het beslag gedaan is;
Ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te____, in het paleis
van justitie te. .. ., openlijk verkocht en aan den meestbiedende of hoofst-afmijnende toegewezen worden:
De grondienten, ter somme van ƒ----, gevestigd op twee stukken land
gelegen in de gemeente ...., bij het kadaster bekend in die gemeente, sectie ...., n.. . ., van welke perceelen eigenaar en als zoodanig rentpligtig is 3), op welke grondrenten eene hypothekaire inschrijving is gevestigd ten behoeve van 4) en ten laste van 2), ingeschreven ten kantore van hypotheken te .. . den .... 1800..., deel ..... dagregister. .. , n...., wordende deze grondrenten ingezet op eene som van ƒ....
__(Handteekening van dev procureur.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam, naam en ^oonplaats van den geëxecuteerde. 3) Voornaam en naam van den rentpligtige. 4} Aaam en woonplaats van den hypothekairen schuldeischer.
FORMULIER n. 178, art. 551, bl. 175.
Verklaring, houdende verzoek tot het benoemen van eenen regter-commissaris, voor wien de rangregeling zal geschieden.
. ')i procureur, occuperende voor 2), verzoekt voor zijnen principaal, als ingeschreven schuldeischer op na te melden onroerend goed, dat door de regtbank een regter-commissaris moge worden benoemd, voor wien zal worden overgegaan tot regeling van den voorrang der schuldeischers, regt hebbende op de kooppennitigen van eene behuizing en schuur, geteekend n.... met heem, tuin en vijt daarachter gelegene kampen land, te zamen groot.! hectares, .. ares, .. centiares, staande en gelegen te..., bij het kadaster bekend m de gemeente ...., sectie.., n. .., ter vervolging van 3) en ten laste van 4), bij geregtelijke uitwinning ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te.... den.... 1800.... verkocht en toegewezen aan 5) voor den koopprijs van /....
Gedaan te .... den .... 1800____
__{Handteekening van den procureur.)
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woönplaats
van den^ene, die de rangregeling vervolgt. 3) Voornaam, naam en woonplaats
van den executant. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5; iNaam en woonplaats van den kooper.
FORMULIER n. 179, art. 552, bl. 176.
Bevelschrift, van den regter-commissaris, voor wien de rangregeling geschiedt.
Wij mr. 1), regter in de arrondissements-regtbank te____, bij beschikking van genoemde regtbank van den---- 1800____, behoorlijk geregistreerd
benoemd tot regter-commissaris, voor wien zal worden overgegaan^tot rege-
1) Voornaam en naam van den regter-commissaris.
270
ling van den voorrang der scliuldeiscliers, regt hebbende op de kooppenningen
van eene behuizing en schuur, geteekend n....., met heem, tuin en vijf
daarachter gelegene kampen land, te zamen groot .. hectares, .. ares, .. centiares, staande en gelegen te..., bij het kadaster bekend in de gemeente ...., bij het kadaster bekend in de gemeente ...., sectie .., n. ter vervolging van 2) en ten laste van 3), bij geregtelijke uitwinning ter teregt-zitting van de arrondissements-regtbank te .... den .... 1800.... verkocht en toegewezen aan 4) voor den koopprijs van f ....
Bepalen, dat het proces-verbaal van rangregeling door ons zal worden geopend op .... dag den .... 1800 ... ., des .... middags te .... uren, wanneer de partij, die do rangregeling verzocht heeft, gehouden zal zijn aan ons over te leggen een uittreksel van allo op voornoemd perceel bestaande inschrijvingen, afgegeven door den bewaarder van hypotheken, alsmede een' staat der schuldeischers, welke tegen de afgifte van voormelden koopprijs verzet rnogten hebben gedaan.
Bevelen voorts, dat genoemde partij, de schuldeischers, welke regt hebben op de kooppenningen van het boven omschreven perceel, uit kracht van ons bevelschrift zal oproepen, om binnen den termijn en op de wijze bij de wet bepaald hunne bescheiden aan ons regter-commissaris in te leveren, met vordering om in de rangregeling begrepen te worden.
Gedaan te .... den .... 1800....
(Handfeekening van den regter-commissaris.)
1) Voornaam en naam van den regter-commissaris. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxeuteerde. 4) Naam en woonplaats van kooper.
FORMULIER n. 180, art. 554, bl. 177.
Oproeping der schuldeischers tot het inleveren hunner bescheiden.
In den jare 1800 _____ den ...., ten verzoeke van 1), domicilie kiezende
ten kantore van 2), procureur te ..... en ter vervolging van de rangregeling der schuldeischers, regt hebbende op de kooppenningen van eene behuizing en schuur, geteekend n. . ., met heem, tuin en vijf daarachter gelegene kampen land, te zamen groot . . hectares, . . ares, .. centiares, staande en
gelegen te_____ bij het kadaster bekend in de gemeente ...., sectie .., n.
welk perceel ter vervolging van 3) en ten laste van 4), bij geregtelijke uitwinning ter teregzitting van de arrondissements-regtbank te ...., den .... 1800.... is verkocht en toegewezen aan 5); voorts uit kracht van een bevelschrift van den Edel Achtbaren heer mr. 6), benoemd tot regter-commissaris, voor wien zal worden overgegaan tot de regeling van den gemelden voorrang,
van den____ 1800 ...., behoorlijk geregistreerd, heb ik 7), deurwaarder
bij de arrondissements-regtbank te ..... wonende te ...., gesommeerd 8),
exploit doende ten huize van.....zijnde het door den gesommeerde gekozen
domicilie bij hypothekaire inschrijving ten kantore van .... genomen den .... 1800 ... ., sprekende aldaar met 9), om binnen eene maand na dit exploit zijne bescheiden aan den regter-commissaris voornoemd in te leveren, met de vordering om in de voornoemde rangregeling begrepen te worden.
Afschrift van dit exploit heb ik aan den gesommeerde gelaten, exploit doende en sprekende als boven.
De kosten zijn f ....
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van dengene, die do rangregeling vervolgt. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Naam en woonplaats van don kooper. 6) Voornaam en naam van don regter-commissaris. 7) Voornaam en naam van den deurwaarder. Naam en woonplaats van den Gesommeerde. 9) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
271
FORMULIER n. 181, art. 554, bi. 186.
Vordering om in de rangregeling van den koopprijs van onroerend goed herjrepen te worden.
Aan den Edel Achtbaren heer 1), regter in de arrondissements-regtbank vfuV'j als regterquot;commissarisi tot de rangregeling der schuldeischers, regt nebbende op de kooppenningen van eene behuizing en schuur, geteekend n.
----, met heem, tuin en vijf daarachter gelegene kampen land, te zamen
groot .. hectares, .. ares, .. centiares, staande en gelegen te..., bij het kadaster bekend in de gemeente ...., sectie ...., n. .., ter vervolging van kij geregtelijke uitwinning ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te .... den .... 1800 .... verkocht en toegewezen aan 4);
Geeft met verschuldigde eerbied te kennen 5), kiezende domicilie ten kantore van 6), procureur te . ..., die als zoodanig voor hem zal occuperen:
dat de requestrant verzoekt in gemelde regeling van voorrang door UEd. Achtbare te worden geplaatst vóór alle andere schuldeischers, als reo-t hebbende op den koopprijs van dit perceel, uit kracht van een regt van hypotheek ingeschreven ten kantore van hypotheken te .... den .... 1800 ...., boek ....,■ folio ... ., en zulks voor:
1. eene hoofdsom van f ....
2. eene som van ƒ ...., ter voldoening van .. jaren rente, verschenen geweest den---- 1800 ----, en verder het loopende jaar rente;
De kosten van productie;
Wordende door den requirant hierbij tot staving van zijnen eisch over^ele^d:
1. Eene akte van schuldbekentenis en hypotheek, tusschen 3) ter eene quot;en
den requirant ter andere zijde, beleden voor----, notaris te____, en getuigen,
den.... 1800 ...., behoorlijk geregistreerd;
2. Een borderel van inschrijving, ten voordeele van den requirant ingeschreven ten kantore van hypotheken te ... den ... 1800 ..., deel..., folioquot;.. ______{Handteekening van den procureur.)
1) Voornaam en naam van den regter-commissaiis. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxe-enteerde. 4) Naam en woonplaats van den kooper. 5) Voornaam, en woonplaats van dengene, die de rangregeling vervolgt. 6) Voornaam en naam van den procureur.
FORMULIER n. 182, art. 556, bl. 176.
Beteeken'wg aan de schuldeischers, dat de rangregeling opgemaakt is.
^t jaif 1800.....den ...., ten verzoeke van 1), domicilie hebbende
gesteld ten kantore van 2), procureur bij de arrondissementsregtbank te als vervolgende de regeling van den voorrang der schuldeischers, regt hebbende op den koopprijs van de onroerende goederen, ten laste van 3), bij gereutelüke yonnquot;111111^ ter töregtzitting van de arrondissements-regtbank te .. quot;den 1800 .. verkocht, heb ik 4), deurwaarder bij..., beteekend aan de'schuldeischers, welke eisch tot rangschikking in de voormelde rangregeling gedaan hebben , zijnde o), domicilie hebbende gekozen ten kantore van 1) , procureur te . ., die voor hem occupeert, en aan 5) enz , dat de meergemelde rangregeling is opgemaakt, en een ieder daarvan visie kan nemen ter griffie van de arrondissements-regtbank te . . .; sommerende wijders bovengenoemde schuldeischers, om op ... dag den ... 1800 ..., des ... middags te Z. uren, te verschijnen voor den heer regter-commissaris, in de zaal der gewone teregtzittingen van de arrondissements-regtbank te ..., ten einde, daartoe gronden vindende, op het proces-verbaal de door den regter-commissaris gedane plaatsing tegen te spreken.
Afschrift van dit exploit heb ik gelaten aan het gekozen domicilie der beteekenden, aldaar exploit doende aan en sprekende met 6). ______{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van dengene, die de rangregeling vervolgt '
2) \ oornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den geexcuteerde. 4) Voornaam en naam van den deurwaarder. 5) Naam en woonplaats der schuldeischers. G) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
272
FORMULIER n. 183, art. 553 en volg., bl. 177.
Proces-verbaal van rangregeling.
Op heden, den .... 1800 ...., is voor ons mr. 1), regter in de arrondis-sements-regtbank te...., bij beschikking derzelfde regtbank van den .... 1800...., op de expeditie geregistreerd, benoemd tot regter-cotnmissaris, voor wien zal worden overgegaan tot de regeling van den voorrang der schuldeischers, regt hebbende op de kooppenningen van eene behuizing en schuur, geteekend n...., met heem, tuin en vijf daarachter gelegene kampen land, te zamen groot.... hectares, .. ares, . . centiares, staande en
gelegen te____, bij het kadaster bekend in de gemeente ...., sectie ....,
n... ., welk perceel door 2) voor de som van f.... is aangekocht bij openbare veiling en toewijzing, gehouden voor de arrondissements-regtbank te... den____ 1800____, ten verzoeke van 3) en ten laste van 4),
verschenen 5), procureur, occuperende voor 6), als zoodanig vervolgende de rangregeling van den koopschat van opgemeld perceel, welke aan ons regter-coinmissaris, ter voldoening aan ons bevelschrift van den .. . 1800 ..., behoorlijk geregistreerd, heeft overgelegd eenen staat der hypothekaire inschrijvingen, bestaande ten kantore van hypotheken te..., ten laste van 4),
door den bewaarder van hypotheken afgegeven den .... 1800 ----- en zulks
ten einde door ons te worden gevoegd bij het proces-verbaal, hetwelk wegens de voormelde rangregeling zal gehouden worden, en waarvan de opening bij opgemeld bevelschrift door ons op heden is bepaald. Aan den comparant akte hebbende verleend van zijne overlegging, hebben wij het proces-verbaal van rangregeling geopend verklaard, en verstaan, dat het bovenvermelde overgeschreven stuk aan de minute dezes zal worden gehecht.
Van welk een en ander dit proces-verbaal is opgemaakt, en door ons regter-commissaris, benevens den griffier van meergenoemde regtbank , onderteekend.
(Hundteekenivgen van den regter-commissaris en den griffier?)
Op heden, den____ 1800_____ voor ons regter-commissaris bovengenoemd,
geadsisteerd door den griffier der regtbank, is verschenen 5), procureur, occuperende voor 6) en als zoodanig vervolgende de regeling van den voorrang der schuldeischers, regt hebbende op de kooppenningen van eene behuizing en schuur, geteekend n. .., met heem, tuin en vijf daarachter gelegene kampen land, te zamen groot... hectares, .. ares, .. centiares, staande
en gelegen te ..., bij het kadaster bekend in de gemeente----, sectie . . .
n_____ ter vervolging van 3), bij geregtelijke uitwinning ter teregtzitting
van de arrondissements-regtbank te .... den . .. 1800 .... verkocht en toegewezen aan 2), voor eenen koopprijs van ƒ....;
welke comparant ons te kennen gaf, dat de termijn, bij de wet toegestaan, sedert de oproeping der schuldeischers, om hunne bescheiden aan den regter-commissaris in te leveren, met de vordering, om in dc rangregeling begrepen te worden, verstreken was, blijkens geregistreerd exploit van oproeping van den deurwaarder 7), den.... 1800....; voorts ons verzoekende, om alsnu te willen overgaan tot het opmaken van de rangregeling der schuldeischers en tot het verdeelen zoo wel van den opgemelden koopschat, als van de daarop van den dag der toewijzing tot op de toekomstige uitbetaling verschuldigde renten, en heeft de comparant daarop hier ter plaatse geteekend.
(Handteekenivg van den procureur.')
Waarna wij regter-commissaris, —
Gezien het bovengenoemd exploit, behoorlijk geregistreerd, — aan den comparant akte hebben verleend van zijne gedane kennisgeving en verzoek, met bepaling, dat door ons eerlang tot het opmaken van de rangregeling
1) Voornaam en naam van den regter-commissaris. 2) Naam en woonplaats van den keeper. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 4) ^ ooi -naam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam en naam van den procureur. 6) Voornaam, naam en woonplaats van dengene, die de rangregeling vervolgt. 7) Voornaam en naam van den deurnaarder.
dei* schuldeischers en de verdeeling van den bovenbedoelden koopprijs en renten zal worden overgegaan.
Van het bovenstaande is dit proces-verbaal opgemaakt en door ons regter-commissaris, benevens den griffier, onderteekend.
(Handteekening van den regter-commissaris en den griffier.)
Op heden, den.... -1800----, zijn wij mr. 1), regter-comniissaris boven
genoemd, geadsisteerd met den griffier der regtbank, ten gevolge van het door ons bepaalde bij vorenstaand geregistreerd proces-verbaal van den .. . 1800..., overgegaan tot de rangregeling der schuldeischers en de verdeeling van den koopprijs en de renten, alles in opgemeld proces-verbaal nader om^ schreven, in voege navolgende
Staut der rangregeling.
Eene behuizing en schuur, geteekend n..., met heem, tuin en vijf daarachter gelegene kampen land, te zamen groot.. . hectares, .. ares, .. cen-
tiares, staande en gelegen te..., bij het kadaster bekend in de gemeente____,
sectie ... n...., verkocht voor f... .
I. 2), als procureur van 3), die deze rangregeling vervolgt voor de kosten van vervolging, bedragende..............f ... .
II. 3) 1°). Voor eene hoofdsom van/..., krachtens akte van schuldbekentenis en hypotheek tnsschen 4) ter eene, en 3) ter andere zijde, beleden voor..., notaris te..., en getuigen, den... 1800..., behoorlijk geregistreerd, waarvoor inschrijving is genomen
ten kantore van hypotheken te ..., den . .. 1800 .. ., folio . . .ƒ....
2°). Voor eene som van f... ter voldoening van .. jaren rente naar 5 pot, in 't jaar, verschenen geweest den .. . ISOÖ . . . .ƒ....
3°). Voor het loopende jaar rente...........f ... .
4°). Voor de kosten van productie...........f
De opgemelde akte en verdere bescheiden zijn ter griffie overgelegd bij geregistreerde akte van den ... 1800 .. .
III. 5) 1°). Voor de som van f.... krachtens akte van schuldbekentenis en hypotheek tusschen 5) ter eene, en 4) ter andere zijde, voor .. ., notaris te ..., en getuigen, beleden den .. . 1800....
behoorlijk geregistreerd, waarvoor inschi'ijving is genomen ten kantore van hypotheken te ... den ... 1800 ..., deel..., folio .... f . . .
2°). Voor eene som van ƒ..., ter voldoening van .. . jaren rente van dat kapitaal naar 5 pet. in het jaar, verschenen den . .. 1800 ... f ... .
3°). Voor het loopende jaar rente...........f ■ ■
4°). Voor de kosten van productie...........f ... .
De opgemelde akte en verdere bescheiden zijn ter griffie overgelegd bij geregistreerde akte van den ... 1800 ...
Deze rangregeling aldus opgemaakt zijnde, bevelen wij, dat hij, die deze rangregeling vervolgt, overeenkomstig de wet aan de schuldeischers, welke productie hebben gedaan, zal doen beteekenen, dat de rangregeling is opgemaakt en dat zij daarvan ter griffie inzage kunnen nemen, met aanmaning, om voor ons in de raadkamer dezer regtbank te verschijnen op den..?'. 1800 ..., des ... middags te ... uren, ten einde, indien zij daartoe gronden meenen te hebben, de door ons gedane plaatsing tegen te spreken.
Aldus gedaan en onderteekend door ons regter-commissaris en den quot;griffier voornoemd.
(Handteekeningen van den regter-commissaris en den griffier.)
Op heden den ... 1800 ..., des .. middags te .. uren, is voor ons regter-commissaris voornoemd, geadsisteerd door den griffier van opgemelde regtbank verschenen 2), procureur, occuperende voor 3), als vervolgende quot;de onderwerpelijke rangregeling, welke te kennen heeft gegeven, dat ter voldoening aan ons bevel, vervat in het slot van ons vorenstaand proces-verbaal
2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam, naam en woonplaats van dengene, die de rangregeling vervolgt. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam, naam en woonplaats van den executant.
Oudeman , Burg. Regtsv. 4e druk ,11. 18
274
van den ... 1800 ..., overeenkomstig het voorschrift der wet, aan de belanghebbenden is beteekend, dat de rangregeling is opgemaakt, en dat ieder hunner daarvan ter griffie inzage kan nemen, met aanmaning om op heden voor ons te verschijnen, ten einde, daartoe gronden vindende, de door ons bij dat proces-verbaal gedane plaatsing tegen te spreken; welke comparant voorts, namens 3), die verzocht heeft in deze rangregeling begrepen te worden, verklaarde genoegen te nemen in de door ons gedane plaatsing, met verzoek tevens, dat, zoo er thans geene tegenspraak plaats had, wij mogten overgaan tot het sluiten der meerbedoelde rangregeling.
Wij hebben hierop, —
Gelet op de instantie van den procureur van den vervolger der rangregeling;
Gezien ons geregistreerd proces-verbaal van den ... IROO , . ., alsmede een geregistreerd exploit van den..., waarbij de gemelde beteekening en aanmaning geschied is;
Gelet op de verklaring van den procureur voornoemd;
Gezien art. 556 en 557 van het Wetb. v. B. Regtsvord.;
Overwegende, dat er geene tegenspraak tegen de door ons gedane plaatsing is geschied; —
de rangregeling gesloten en de kosten verdiend op eene som van ƒ.. ., waaronder echter niet zijn begrepen de kosten van dit proces-verbaal, die van de borderellen en bevelschriften en die van de doorhaling.
Voorts bevelen wij de afgifte van borderellen van plaatsing aan diegene, welke batig geplaatst zijn, als:
1. Een borderel aan 2), pi-ocureur, voor de kosten van vervolging, in voege hierboven begroot.
'2. Een borderel aan 3), in meergenoemd proces-verbaal vermeld voor de sommen daar opgegeven.
Wijders bevelen wij de doorhaling overeenkomstig het voorschrift der wet van de inschrijving, den... 1800... ten kantore van hypotheken te.... genomen in deel... op de behuizing en schuur, met heem, tuin en vijt daarachter gelegene kampen land, waarvan de koopprijs het onderwerp dezer rangregeling uitmaakt.
Eindelijk bevelen wij de doorhalingen op de daartoe af te geven bevelschriften, overeenkomstig het voorschrift der wet door den bewaarder der hypotheken te ... te bewerkstelligen van de inschrijving door 6) den .... 1000 .... ten kantore van hypotheken te .... genomen in deel ...., welke schuldeischer niet batig bij deze rangregeling is geplaatst.
Aldus gedaan door ons regter-commissaris en door ons en den griffier onderteekend.
(IJandteekeningen van den regter-commissaris en den griffier.)
6) Voornaam, naam en woonplaats van den niet batig geplaatsten schuldeischer.
FORMULIER n. 184, art. 557, bl. 179.
Borderel van plaatsing.
In naam des Konings!
Uit eene geregtelijke rangregeling, bij geregistreerd proces-verbaal van den... 1800..., geopend door den heer mr. 1), regter in de arrondisse-ments-regtbank te ..., bij beschikking derzelfde regtbank van den... 1800..., op de expeditie geregistreerd, benoemd tot regter-commissaris, voor wien zal worden overgegaan tot de regeling van den voorrang der schuldeischers, regt hebbende op de kooppenningen van eene behuizing en schuur, getee-kend letter ..., n.. ., met heem, tuin en vijf daarachter gelegene kampen and, te zamen groot. . hectares, .. ares, . . centiares, staande en gelegen te..., bij het kadaster bekend in de gemeente ..., sectie ..., n. .., welk perceel door 2), voor de som van ƒ..., is aangekocht bij openbare veiling en toewijzing, gehouden voor de arrondissements-regtbank te... den...
1) Voornaam en naam van den regter commissaris. 2) Naam en woonplaats vau den kooper.
1800..., ten verzoeke van 3) en ten laste van 4), welke rangregeling is gesloten bij geregistreerd proces-verbaal van den .... is de navolgende rangregeling uitgetrokken:
5), als procureur van den vervolger der rangregeling 6), voor de kosten van vervolging, ter somme'van ƒ. ..
Bij genoemd proces-verba al van sluiting is tevens gelast de afgifte der borderellen van diegenen, die batig geplaatst zijn, ten gevolge waarvan dit borderel van plaatsing door ons ondergeteekonden griffier der bovengenoemde regtbank aan gemelden 5) wordt afgegeven met bevel aan den in het hoofd dezes vermelden kooper van het aldaar omschreven perceel tot de betaling van de bedoelde kosten , invoege hiervoren begroot, om te strekken in mindering van den door hora te betalen koopprijs en de daarop verschuldigde renten.
Gedaan en uitgegeven ter griffie den , . . -1800 . ..
(Handteelcening van den griffier.)
3) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam en naam van den procureur. 6) Voornaam. naam en woonplaats van dengene, die tie rangregeling vervolgt.
FORMULIER n. 185, art. 557, hl. •179.
Bevelschrift tut doorhaling pan niet batig geplaatste inschrijvingen.
In naam des Konings!
Bij eene geregtelijke rangregeling, bij geregistreerd proces-verbaal van den ... '1800 ... geopend door mr. 1). regter in de arrondissements-regtbank te ... bij beschikking derzelfde regtbank van den . .. 1800 ..., op de expeditie geregistreerd, benoemd tot regter-commissaris, voor wien zal worden overgegaan tot de regeling van den voorrang der schuldeischers, regt hebbende op de kooppenningen van eene behuizing en schuur, geteekend n.. . ., met heem, tuin en vijf daarachter gelegen kampen land, te zamen groot., hectares ,. . ares, .. centiares, staande en gelegen te . ..., bij het kadaster bekend in de gemeente . . ., sectie .. ., n.., welk perceel door 2), voor de som van /.., is aangekocht bij openbare veiling en toewijzing, gehouden voor de arrondissements-regtbank te .. . den ... 1800 .... ten verzoeke van 3) en ten laste van 4), welke rangregeling is gesloten bij geregistreerd procesverbaal van den ...., is onder anderen, bevolen de doorhaling van de inschrijving, genomen ten kantore van hypotheken te... den ... 1800 ..., in deel .... n.... ten verzoeke van 5), welke schuldeischer in de rangregeling niet batig is geplaatst.
Dien ten gevolge is door ons ondergeteekenden griffier der bovengenoemde regtbank dit bevelschrift aan den kooper van het boven omschreven vast goed afgegeven, ten einde do doorhaling der opgemelde inschrijving door den bewaarder der hypotheken te .. ., op vertoon dezes, worde gedaan.
Gedaan en uitgegeven te ... den .. . 1800 ...
(Handteekening van den griffier.)
1) Voornaam en naam van den regter-commissaris. 2) Naam en woonplaats van den kooper. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den executant. 4; Voornaam, naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 5) Voornaam, naam'en woonplaats van den hypothekairen schuldeischer.
FORMULIER n. 186, art. 564, bl. 185.
Proces-verhaal van inbeslagneming van een schip.
In den jare 1800 .. ., den . .., ten verzoeke van 1), domicilie kiezende ten huize van ..., wonende te .... zijnde de plaats waar na te melden schip is liggende, en ten kantore van 2). procureur bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te ..., uit kracht van een vonnis, gewezen door de arron-
1) Vonmaam, naam, beroep en woonplaats van den schuldeischer. 2) Voornaam en naam van den procureur.
IS*
dissements-regtbank te ... den ... 1800 ... tusschen mijn' requirant als eischer, en 3) als gedaagde, den . . . 1800 ... aan hem beteekend, ten vervolge van een bevel van betaling, door mij deurwaarder den... 1800... aan de woonplaats van genoemden eigenaar van na te melden schip beteekend, behoorlijk geregistreerd, en ten einde betaling te erlangen eener som van ƒ ..., waartoe 3) bij gemeld vonnis is veroordeeld, onverminderd de kosten, heb ik 4), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te ..., bijgestaan door 5) en 5), mijne ten deze uitdrukkelijk verzochte en bevoegde getuigen, mij begeven naar de haven te ..., en aldaar aan boord gegaan zijnde, in beslag genomen een tjalkschip, genaamd de toee Geiroerfers, waarvan eigenaar is 3) bovengenoemd, wordende door den schipper 6) gevoerd , groot... lasten, met al deszelfs opgoed en toebehooren, als;7).
Vervolgens is door mij deurwaarder tot bewaarder over het alzoo in executoir beslag genomen schip en goederen aan boord van hetzelve aangesteld 8), welke verklaart en erkent zich daarmede te belasten, aannemende het op de eerste aanmaning weder te zullen opleveren tot zoodanige einden als bevonden zal worden te behooren; zullende de verkoop van dit schip met toebehooren worden vervolgd voor de arrondissements-regtbank te..., door den in het hoofd dezes genoemden procureur 2), daartoe door den requirant aangesteld.
Van al hetwelk door mij deurwaarder, in tegenwoordigheid der bovengenoemde getuigen, is opgemaakt dit procesverbaal, hetwelk door hen. benevens door den voornoemden bewaarder, zoo wel op het oorspronkelijke als op twee daarvan gelijktijdig vervaardigde afschriften, nevens mij is onderteekend, waarvan het eene aan den voornoemden bewaarder is gelaten, terwijl het andere overeenkomstig art. 567 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvor-dering zal worden beteekend.
De kosten zijn ƒ ... {Handteekening van den deurwaarder).
3) Naam en woonplaats van den schuldenaar. 4) Voornaam en naam* van den deurwaarder. 5) Namen, beroep en woonplaats der getuigen. 6) Naam van den schipper. 7) Algemeene beschrijving van de sloepen, booten, tuigagie, gereedschappen, wapenen, krijgsbehoeften en levensmiddelen. 8) Naam, beroep en woonplaats van den bewaarder.
FORMULIER n. 187, art. 570, bl. 187.
Biljet houdende aankondiging van den executorialen verkoop van een schip.
In naam des Konings!
Op ... dag, den ... 1800..., des ..middags te... uren, ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ..., zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, zal:
Ten verzoeke van 1), domicilie hebbende gekozen ten huize van ..., wonende te..., waar na te melden schip is liggende, en ten kantore van 2), procureur bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te ..., die in deze als zoodanig voor den executant occupeert; ten laste van 3), aan den meestbiedende of hoogstafmijnende worden verkocht:
Een tjalkschip, genaamd de twee Gebroeders, groot ongeveer... lasten, met al deszelfs opgoed en toebehooren, zoo en in diervoege alc hetzelve in beslag is genomen, en thans is liggende in de haven te ..., in eigendom toebe-hoorende aan 3), en gevoerd wordende door den schipper 4). uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te ... den ... 1800 ... gewezen, behoorlijk geregistreerd en beteekend, en om betaling te erlangen eener som van ƒ ..., zijnde het bedrag der in dat vonnis tegen genoemden 3) uitge-sprokene veroordeeling, in beslag genomen bij proces-verbaal van den ... 1800 ..., behoorlijk geregistreerd en overgeschreven ten kantore van hypotheken te ..., in deel ..., n....
Gemeld tjalkschip en toebehooren wordt door den executant ingezet op eene som van f...
{Handteekening van den procureur.)
1) Voornaam, naam, beroep en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 4) Naam vau den schipper.
'277
FORMULIER n. 18h, art. 383, bl. 106.
Exploit van inbeslagiieming eener scheepsportie.
In den jare quot;1800 den ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), procureur, die in deze voor den requirant zal occuperen, uit kracht van een vonnis, gewezen door de arrondissements-regtbank te ... den ... ISOO ..., behoorlijk geregistreerd, tusschen mijn'requirant als eischer, en 3) als gedaagde, aan laatstgenoemde beteekend bij exploit van den ... 1800..., behoorlijk geregistreerd, en ten vervolge van een bevel van betaling, bij exploit van mij deurwaarder van den ... 1800... aan 3) gedaan, mede behoorlijk geregistreerd, heb ik 4), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ... wonende te ..., beteekend aan 3) en aan 5), dat door mijn' requirant in executoriaal beslag wordt genomen een zestiende aandeel in het schip de twee Gebroeders, gevoerd door den schipper 6), van welk aandeel de eerste gerequireerde eigenaar is. terwijl de tweede gerequireerde is boekhouder van gemelde reederij, van welk aandeel mijn requirant de geregtelijke uitwinning zal vervolgen bij de arrondissements-regtbank te . ..
Afschrift van dit exploit heb ik aan ieder der gerequireerden gelaten, exploit doende te, hunner respectieve woonplaatsen, en sprekende aldaar bij 3) met 7), en bij o) met 7.
De kosten zijn ƒ .. -
(Handleekenivg van den deurwaarder.)
1) Voornaam . naam en woonplaats van den executant. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Naam en woonplaats van den geëxecuteerde. 4) Voornaam en naam van den deurwaarder. 5) Naam en woonplaats van den boekhouder. 6) Naam van den schipper. 7) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 189, art. 599, bl. '209.
Beteekening van een vonnis, waarbij opneming in de gijzeling is bevolen, met bevel.
In den jare 1800 ..., den ..., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten huize van..., heb ik 2), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te..., aan 3) beteekend een vonnis door de arrondissements-regtbank te ... den ... 1800 ... tusschen den requirant en den beteekende gewezen, behoorlijk geregistreerd.
Tevens heb ik, uit kracht van bovengemeld vonnis, in naam des Konings' aan genoemden 3) bevel gedaan, om binnen éénen dag aan den inhoud van dit vonnis te voldoen, hij gebreke waarvan mijn requirant den beteekende, daartoe zal noodzaken door middel van lijfsdwang.
Afschrift van dit exploit en van het hierin vermelde vonnis heb ik den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 4).
De kosten zijn ,ƒ ...
{Handteekening van den deurwaarder.)
I) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den schuldenaar. 4) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 190, art. 602, bl. 213.
Proces-verbaal van gijzeling.
In den jare 1800..., den ... ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten huize van ..., uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te .. . den . , . 1800 . . . tusschen mijn' requirant en 2) gewezen, behoorlijk geregistreerd en beteekend, ten vervolge van een bevel van betaling, door mij deurwaarder den ... 1800 ... aan gemelden 2) gedaan, mede behoorlijk geregistreerd, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te..., wonende te ..., vergezeld van 4) en van 4), mijne ten deze verzochte en
l) Voornaam^ naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den schuldenaar. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Voornaam, naam, beroep en woonplaats der getuigen.
•278
bevoegde getuigen, ten tweeden male aan 2), sprekende met hem in persoon, in naam des Konings! bevel gedaan, om aan den inhoud van bovengemeld vonnis te voldoen, en hieraan door den gerequireerde niet voldaan zijnde, heb ik hem aangezegd, dat hij, uit kracht van den bij gemeld vonnis uitgesproken lijfsdwang, werd gesteld in gijzeling; en heb ik hem gesommeerd, mij naar de gevangenis te ... te volgen, waaraan door hem is voldaan, en heb ik hem alzoo overgebragt in de voormelde tot bewaring van gegijzelden wettig verordende gevangenis, en hem aldaar overgeleverd aan 5), cipier dier gevangenis, overeenkomstig de akte van ingevangenisstelling, die daarvan dadelijk door mij zal worden opgemaakt.
Al het vorenstaande is geschied in tegenwoordigheid der beide hierboven genoemde getuigen, die dit proces-verbaal, hetwelk hiervan dadelijk is opgemaakt, en het afschrift van hetzelve, nevens mij hebben onderteekend, waarna dit afschrift aan de gegijzelde is ter hand gesteld.
De kosten zijn ƒ ...
(. Handteekeniny van den deurwaarder en de getuigen.)
5) Voornaam en naam van den cipier.
FORMULIER n. 191, art. 606, bl. '210.
Akte van ingevangenisstellivg van een gegijzelde.
In den jare 1800 ..., den ..., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten huize van ..., uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te ... den ... tuschen mijn' requirant en 2) gewezen, behoorlijk geregistreerd, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te ..., bijgestaan door 4) en 4), mijne ten deze verzochte en bevoegde getuigen, in de gevangenis te . . . overgebragt don persoon van 2), welke, blijkens het daarvan op heden door mij opgemaakte proces-verbaal, uit kracht van voormeld vonnis is gesteld in gijzeling, en hem aldaar overgeleverd aan 5), cipier in bovengemelde gevangenis, aan wien door mij meergemeld vonnis is vertoond, waarna hij zich met de bewaring van 2) heeft belast; hebbende ik wijders, als voorschot voor diens onderhoud voor dertig dagen, aan den cipier ter hand gesteld eene som van f...
Van welke ingevangenisstelling deze akte door mij is opgemaakt en onderteekend, waarvan, even als van het proces-verbaal van gijzeling, onmiddellijk aan den gegijzelde een afschrift is overhandigd.
De kosten zijn ƒ ...
(Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den schuldenaar. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Voornaam, naam en woonplaats der getuigen. 5) Voornaam en naam van den cipier.
FORMULIER n. 192, art. 008, bl. 217.
Proces-verbaal van aanbeveling.
In den jare 1800..., den..., ten verzoeke van 1), domicilie kiezende ten huize van ..., uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te ... den ... 1800 ... tusschen mijn' requirant en 2) gewezen, behoorlijk geregistreerd en beteekend, ten vervolge van een bevel van betaling, door mij deurwaarder den . . . 1800 .. . aan gemelden 2) gedaan, mede behoorlijk geregistreerd, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te .... mij begeven in de gevangenis te ..., en aldaar sprekende met 2). ten tweeden male aan hem, in naam des Konings! bevel gedaan, om aan inhoud van gemeld vonnis te voldoen; en hieraan door den gerequireerde niet voldaan zijnde, heb ik hem aangezegd, dat hij, uit kracht van den bij gemeld vonnis tegen hem uitgesproken lijfsdwang, in de gijze-
1) Voornaam, naam en woonplaats van den schuldeischer. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den gegijzelde. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder.
270
ling, waar hij zich thans bevindt, zal worden aanbevolen bij de akte van inschrijving, die daarvan dadelijk door mij zal worden opgemaakt.
Van het bovenstaande is onmiddellijk door mij dit proces-verbaal opgemaakt, waarvan ik een afschrift aan den gegijzelde heb ter hand gesteld.
De kosten zijn ƒ.. .
(Handteekeiiing van den deurwaarder.)
FORMULIER n. 193, art. 608 in verband met art. 607, bl. 217.
Akte van inschrijving van eenen aanbevolene.
in den jare 1800..., den..., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten huize van..., uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regt-bank te ... den .,. 1800 ... tusschen mijn' requirant en 2) gewezen, behoorlijk geregistreerd, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te ..., wonende te ..., in de gevangenis te ..., aanbevolen den persoon van 2), welke zich aldaar in gijzeling bevindt, waarvan door mij aanzegging is gedaan aan 4), cipier in bovengemelde gevangenis, aan wien door mij bovengenoemd vonnis is vertoond; waarna hij zich met de verdere bewaring van 2) heeft belast. ,
Van welke aanbeveling deze akte door mij is opgemaakt en onderteekend, waarvan, even als van liet proces-verbaal van aanbeveling, onmiddellijk aan den aanbevolene een afschrift is ter hand gesteld.
De kosten zijn ƒ...
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam eu woonplaats van den schuldenaar. 2) Voornaam, naam en woonplaats van den gegijzelde. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Voornaam en naam van den cipier.
FORMULIER n. -194, art. 611, bl. 218.
Dagvaarding tot nietigverklaring der gijzeling.
In den jare 1800..., den..., ten verzoeke van 1), domicilie stellende ten kantore van 2), die in deze als procureur voor hem zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te..., wonende te..., gedagvaard 4), ten einde op ... dag den ... 1800 ..., des ... middags te... uren, te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te..., zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, ten einde:
Aangezien de eischer, blijkens proces-verbaal van gijzeling en akte van ingevangenisstelling, beide opgemaakt door den deurwaarder 3) den .... 1800. .., behoorlijk geregistreerd, uit kracht van een vonnis, doordearron-dissements-regtbank te ... den .. . 1800 ... tusschen hem eischer en den gedaagde gewezen, behoorlijk geregistreerd, door den gedaagde in gijzeling is gesteld, en zich ten gevolge daarvan in de gevangenis te... bevindt;
Aangezien echter bij die gijzeling do bij de wet voorgeschrevene formaliteiten niet zijn in acht genomen, vermits in het proces-verbaal van gijzeling het bevel tot betaling niet is herhaald:
Mitsdien de voormelde ten verzoeke van den gedaagde gedane gijzeling van den eischer te hooren verklaren nietig en van onwaarde; dien ten gevolge te hooren verstaan, dat de eischer uit de gijzeling zal wonden ontslagen, tot het doen van welk ontslag de cipier der voormelde gevangenis, uit kracht van het in dezen te vallen vonnis, zal zijn gehouden, en hetwelk doende hij behoorlijk zal zijn verantwoord: met veroordeeling van den gedaagde tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, ten behoeve van den eischer, nader bij staat op te maken, waartoe de gedaagde bij lijfsdwang zal kunnen worden genoodzaakt, indien dezelve ƒ150—00 te boven gaan; met verdere veroordeeling van den gedaagde in de kosten van het geding.
1) Voornaam, naam en woonplaats van den eischer. 2) Voornaam en naam ran procureur. 3) Voornaam en naam van den dennvaarder. 4) Naam en woonplaats van den gedaagde.
'280
Afschrift van dit exploit heb ik den gedaagde gelaten, exploit doende ten huize van ..., zijnde de door den gedaagde op het register van den cipier bij de akte van ingevangenisstelling gekozene woonplaats, en sprekende aldaar niet 5).
De kosten zijn ƒ...
__(Handt eek ai ing ran i/cn deurwaarder.)
5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 195, art. 609, bl. 220.
Dagvaarding tegen den cipier tot in bewaringnemeti van penningen.
In den jare 1800 ..., den ..., ten verzoeke van I), domicilie stellende ten kantore van 2), procureur, die in deze voor hem zal occuperen, en uit kracht van een behoorlijk geregistreerd bevelschrift, door den Edel Achtb. heer president van de arrondissements-regtbank te ... den .. 1800 ... verleend , op het daartoe door den eischer aan Z.Edel Achtb. ingediend verzoekschrift, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te . . ., wonende te gedagvaard 4), cipier in de gevangenis te ..., om op .. . dag den ... 1800, des ... middags te .. uren, te verschijnen terteregtzitting van de arrondissements-regtbank te ..., zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, ten einde:
Aangezien de eischer, blijkens proces-verbaal van gijzeling en akte van
ingevangenisstelling, beide opgemaakt door den deurwaarder 3) den ____
1800; behoorlijk geregistreerd, uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te ... den ... 1800 ... tusschen 5) en den eischer gewezen, behoorlijk geregistreerd, ten verzoeke van genoemden 1), in gijzeling is gesteld, en zich ten gevolge daarvan in de gevangenis te ... bevindt;
Aangezien de eischer, ten einde zijn ontslag uit de gijzeling te bekomen, bij proces-verbaal van den deurwaarder 3) van den 1800 .. ., behoorlijk geregistreerd, aan den gedaagde in bovengemelde hoedanigheid heeft aangeboden de gelden, volgens het aangehaalde vonnis aan genoemden 2) verschuldigd, mitsgaders de verschenen interessen, de vereffende kosten, de kosten der gijzeling en de gelden tot zijn onderhoud voorgeschreven, tot een gezamenlijk bedrag van ƒ....
Aangezien de gedaagde in zijne voorschreven hoedanigheid geweigerd heeft die penningen in bewaring te nemen, om de redenen in het exploit van aanbod vermeld;
Aangezien het aanbod van den eischer in allen opzigte voldoende en de weigering van den gedaagde alzoo ongegrond is;
Mitsdien bij vonnis der arrondissements-regtbank te... zich te hooren veroordeelen, om de door den eischer aangebodene gelden in bewaring te nemen, en hem daarentegen te verleenen ontslag uit de gijzeling, waartoe de gedaagde uit kracht van het in deze te vallen vonnis zal zijn gehouden, en hetwelk doende hij behoorlijk zal zijn verantwoord; met veroordeeling van den gedaagde tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, dooide weigering van den gedaagde bij den eischer geleden of nog te lijden, nader bij staat op te maken, waartoe de gedaagde bij lijfsdwang zal kunnen worden genoodzaakt, indien zij ƒ150—00 te boven gaan; met verdere veroordeeling van den gedaagde in de kosten van het geding.
Atschrilt van dit exploit, benevens van het hierin vermelde request en het daarop gewezen bevelschrift, heb ik den gedaagde gelaten , exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn f....
__(Hundteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den eisclicr. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam cn naam van den deunvaarder. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den cipier. 5) Voornaam, naam en woonplaats van den schnldeischer, die gegijzeld heeft. 6) Persoon, met wien de dennvaarder gesproken heeft.
281
FORMULIER n. 196, art. 591 en volg., bl. '122.
Dagvaarding tot ontslag uit de gijzeling.
In den jare 1800..., den..., ten verzoeke vanl), domicilie stellende ten kantore van 2), procureur, die in deze voor hem zal occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-refrtbank te..., wonende te..., gedagvaard 4), om op . .. dag den ... 1800.. . des namiddags te . . . uren, te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te..., zitting houdende in het paleis van justitie aldaar, ten einde:
Aangezien de eischer, blijkens proces-verbaal vau gijzeling en akte van ingevangenisstelling, beide opgemaakt door den deurwaarder 3) den ... 1800..., behoorlijk geregistreerd, uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te . .. den .. . 1800 . . . tusschen den gedaagde en den eischer gewezen, behoorlijk geregistreerd, door den gedaagde in gijzeling is gesteld, en zich ten gevolge daarvan in de gevangenis te.... bevindt;
Aangezien niemand ter zake van dezelfde schuld langer dan vijf jaren in gijzeling kan worden gehouden, en er reeds vijfjaren verloopen zijn sedert het tijdstip, dat de eischer uit kracht van bovengemeld vonnis in gijzeling is gesteld in de gevangenis te..., waar hij zich sedert dien tijd onafgebroken heeft bevonden;
Aangezien de gedaagde weigert den eischer ontslag uit de gijzeling te verleenen;
Mitsdien aan den eischer te hooren verleenen ontslag uit de gijzeling; dien tengevolge te hooren bevelen, dat de cipier in bovengemelde gevangenis uit kracht van het in dezen te vallen vonnis zal zijn gehouden, den eischer uit de gijzeling te ontslaan, hetwelk doende hij behoorlijk zal zijn verantwoord; met veroordeeling van den gedaagde in de kosten van het geding.
Afschrift van dit exploit heb ik den gedaagde gelaten, exploit doende ten huize van..., zijnde de door den gedaagde op het register van den cipier gekozene woonplaats, en sprekende aldaar met 5).
De kosten zijn ƒ.. .
{Handteekenivg van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den eischer. 2) Voornaam en naam van den eischer. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den gedaagde. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 197, art. 592, bl. 222.
Verzoekschrift tot ontslay uit de gijzeling. op grond dat het onderhoud niet is voorgeschoten.
Aan de arrondissements-regtbank te ...
Geeft met den meesten eerbied te kennen 1):
Dat de requestrant, blijkens hierbij overgelegd proces-verbaal van gijzeling en akte van ingevangenisstelling, opgemaakt door den deurwaarder2) den ... 1800..., behoorlijk geregistreerd, uit kracht van een vonnis, door de arrondissements-regtbank te ... 1800 . .. tusschen 3) en den requestrant gewezen, behoorlijk geregistreerd, door genoemden 3) in gijzeling is gesteld, ten gevolge waarvan hij zich thans in de gevangenis te... bevindt;
Dat echter, blijkens het hierbij overgelegde door den cipier der gemelde gevangenis den ... 1800... afgegeven getuigschrift, geregistreerd ènz., des requestrants meergenoemde schuldeischer 3) in gebreke is gebleven om eene toereikende som tot onderhoud van den requestrant, volgens het daarvoor vastgelde tarief, voor te schieten;
Redenen, waarom de requestrant, op grond van art. 592 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, zich tot ü Edel Achtbaren wendt, met eerbiedig verzoek:
Dat het U Edel Achtbaren moge behagen, den requestrant ontslag uit de gijzeling te verleenen, en zulks niettegenstaande
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requestrant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den schuldeischer.
282
alle aanbevelingen van den requestrant in die gijzeling, welke zouden mogen zijn gedaan, tot het doen van welk ontslag de cipier der bovengenoemde gevangenis tegen overgifte van het in deze te vallen vonnis zal zijn gehouden, en hetwelk doende hij behoorlijk zal zijn verantwoord.
'twelk doende enz.
(Handteekevivg van den procureur.)
FORMULIER n. 198, art. 592, bl. 222.
Verzoekschrift tot de tiiet-ontrankelijk-verklaring dev schuldenaar iv zijne vordering tot ontslag.
Aan de arrondissement-regtbank te ...
Geeft niet den meesten eerbied te kennen 1):
Dat, blijkens hierbij overgelegd proces-verbaal van gijzeling en akte van ingevangenisstelling, beide opgemaakt door den deurwaarder 2) den... 1800..., behoorlijk geregistreerd, uit kracht van een vonnis, doordearron-dissements-regtbank te . .. den ... 1800 ... tusschen den requestrant en 3) gewezen, behoorlijk geregistreerd, voornoemde 3), ten verzoeke van den requestrant, in gijzeling is gesteld, en zich ten gevolge daarvan in de gevangenis te . . . bevindt:
Dat de requestrant, zoo wel bij het stallen in gijzeling van zijn' schuldenaar als ook later, steeds heelt voldaan aan zijne verpligting om eene toereikende som tot onderhoud van den gegijzelde volgens het daarvan vastgestelde tarief aan den cipier der gevangenis voor te schieten;
Dat de requestrant zulks echter laatstelijk heeft verzuimd, en derhalve is bevreesd geworden, dat genoemde 2) op grond daarvan zich tot deze regt-bank zou wenden, ten einde zijn ontslag uit de gijzeling te vorderen;
Dat meergenoemde3) echter in deze vordering niet meer ontvankelijk is, vermits dit voorschot later door den requestrant is voldaan, blijkens een hierbij overgelegd, door den cipier der gemelde gevangenis den... 1800... afgegeven getuigschrift, geregistreerd enz.
Redenen, waarom de requestrant, op grond van art. 592 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering, zich tot U Edel Achtbaren wendt, met eerbiedig verzoek;
Dat het U Edel Achtbaren moge behagen, hem te verleenen akte van het door hem overgelegde bewijs, dat alsnog door hem aan zijne verpligting tot het doen van voorschot tot onderhoud van zijnen genoemden schuldenaar is voldaan, en mitsdien, wanneer deze op grond van het door den requestrant begaan verzuim, zich tot U Edel Achtbaren mogt wenden, met verzoek om uit de gijzeling te worden ontslagen, hem in dat verzoek niet ontvankelijk te verklaren.
'twelk doende enz.
{Handteekening van den procureur.)
1) Voornaam, naam cn woonplaats van den requestrant. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Voornaam, naam en woonplaats van den schuldenaar.
FORMULIER n. 199, art. 612, bl. 228.
Staat van kosten, schaden en interessen en beteekening daarvan.
Staat van kosten, schaden en interessen, waarin 1), bij vonnis door de arrondissements-regtbank te... den... 1800... tusschen genoemden 1) en den ondergeteekende gewezen, behoorlijk geregistreerd, den... 1800... aan voornoemden 1) beteekend, verwezen is, ten behoeve van den ondergeteekende.
(Volgens de posten op dezen staat te brengen, van welkt natuurlijk geen voorschrift gegeven kan worden.)
1) Naam en woonplaats der partij, die in do kosten enz. veroordeeld is.
283
Tot bewijs van de op dezen staat gebragte jiosten strekken de navolgende bescheiden 2):
Aldus opgemaakt te ... den ... 1800 ...
(Handteekening van de partij, ten behoeve van welke de veroordeeling is uitgesproken.
in den jare 1800..., den... ten verzoeke van 3), domicilie stellende ten kantore van den procureur 4), die in deze voor hem als zoodanig zal blijven occuperen, heb ik 5), deurwaarder bij de arrondissements-regtsbank te... wonende te..., beteekend aan 1) een staat van kosten, schaden en interessen, waarin de beteekende, bij vonnis door de arrondissements-regtbank te... den... 1800... tusschen den requirant en den beteekende gewezen, behoorlijk geregistreerd, den... 1800... aan den beteekende geïnsinueerd, verwezen is, ten behoeve van den requirant, welke staat is geregistreerd te... enz., met aanbod aan den beteekende, om van de tot bewijs strekkende daarbij vermelde bescheiden tegen recief mededeeling te doen of deze ter griffie neder te leggen; hem tevens sommerende om binnen veertien dagen na deze beteekening een aanbod van zoodanige som ter vergoeding van kosten, schaden en interessen te doen, als hij zal te rade worden.
Afschrift van dit exploit, benevens van den hierin vermelden staat, exploit doende ten kantore van.... zijnde de door hem gekozene woonplaats, en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn ƒ.. .
(Handteekening van den deurwaarder.)
2) Omsclirijving der bescheiden. 3) Voornaam, aaam en woonplaats van den
requirant. 4) Voornaam en naam van den procureur. 5) Voornaam en naam van deurwaarder. 6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 200, art. 613, bl. 220.
Aanbod van eene som ter vergoeding van kosten, schaden en interessen of proceskosten.
In den jare 1800..., den..., ten verzoeke vanl), domicilie stellende ten kantore van zijnen procureur 2), die voor hem zal blijven occuperen, heb ik 3), deurwaarder bij de arrondissements-regtbank te..,, wonende te..., aan 4) beteekend, dat mijn requirant, na inzage te hebben genomen van de bij na te melden staat door den beteekende overgelegde bescheiden, op den staat van kosten, schaden en interessen, waarin hij, bij vonnis door de arrondissements-regtbank te . .. den ... 1800 . .. tusschen den beteekende en den requirant gewezen, behoorlijk geregistreerd, ten behoeve van den beteekende is verwezen, welke staat aan hem bij exploit van den... 1800..., behoorlijk geregistreerd, is beteekend, de volgende aanmerkingen heeft 5); weshalve de requirant bij deze aan den beteekende aanbiedt, om, ter voldoening van de kosten, schaden en interessen, waartoe hij bij gemeld vonnis is veroordeeld, te betalen eene som van/..., met welk aanbod hij vermeent te kunnen volstaan' zich mitsdien verzettende tegen alle tenuitvoerlegging, welke, in geval de partijen elkander niet kunnen verstaan, de beteekende aan het vermeld vonnnis zou meenen te kunnen geven, tot tijd en wijle daarop door den bevoegden regter uitspraak zal zijn gedaan.
Afschrift van dit exploit heb ik aan den beteekende gelaten, exploit doende ten kantore van ..., zijnde de door hem gekozene woonplaats, en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn f....
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van den requirant. ~) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam en naam van den deurwaarder. 4) Naam en woonplaats van den beteekende. 5) Vermelding der aanmerkingen op don staat van kosten enz. 6) Persoon met wien de deurwaarder gesproken heeft.
284
FORMULIER n. 120, art. 614, bl. 227.
Akte, waarbij het geschil omtrent de vereffening op de teregtzitting wordt gebragt.
1), procureur bij de arrondissements-regtbank te..., occuperende voor 2), sommeert 1), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 3), om te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te... van den ... 1800... ten einde voort te procederen in het tusschen partijen bestaande geschil over het bedrag der kosten, schaden en interessen, waarin 3), bij vonnis door de arrondissements-regtbank te ... den ... 1800 ... tusschen 2) en 3) gewezen, behoorlijk geregistreerd, ten behoeve van 2), is verwezen.
(Handteekening van den procureur).
Beteekend enz.
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van de partij. 3) Naam en woonplaats van cle wederpartij.
FORMULIER n. 202, art. 33 van het Tarief, bl. 234.
Beteekening van eene getaxeerde rekening van den adookaat aan zijnen cliënt.
In het jaar 1800..., den..., ton verzoeke van mr. 1), advokaat bij het provinciaal geregtshof van ..., wonende te ..., heb ik 2), deurwaarder bij ..., wonende te..., beteekend aan 3) eene declaratie van verschottenen salaris van mijnen requirant, als advokaat, ten laste van den beteekende, goedgekeurd door den raad van toezigt en discipline der advokaten te ... den .. . 1800..., ter somma van ƒ. . ., en behoorlijk geregistreerd, en heb ik dien ten gevolge, ten verzoeke als boven, genoemden 3) gesommeerd, om binnen... dagen na heden aan mijn' requirant te betalen de som van ƒ..., benevens de kosten van dit exploit; met verklaring, dat, zoo de beteekende hierin nalatig mogt blijven, mijn requirant na verloop van dien termijn zijn regt zal vervolgen door alle middelen van regten.
Afschrift dezes, alsmede afschrift van de hierin vermelde rekening, heb ik gelaten ter woonplaats van den beteekende opgemeld, aldaar exploit doende en sprekende met 4).
(Handteekening van den deurwaarder.)
De kosten zijn ƒ...
1) Voornaam en naam van den advokaat. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van den schuldenaar. 4) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 203, art. 617, bl. 239.
Akte van procureur tot procureur, hij welke zekerheid wordt aangebeden.
1), procureur bij de arrondissements-regtbank te... occuperende voor 2), verklaart aan 1), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 8), dat, ter voldoening aan het vonnis van gemelde regtbank van den . .. 1800..., tusschen partijen gewezen, behoorlijk geregistreerd, waarbij verstaan is, dat 2), ter zake daarbij breeder vermeld, zekerheid zal moeten stellen, ten bedrage van door gemelden 2) wordt aangeboden 4) als borg, terwijl
tot staving van diens gegoedheid hierbij worden overgelegd afschriften van de volgende stukken 5); met aanbod om van de oorspronkelijke tegen recief, of door middel van de griffie, mededeeling te doen, tevens met sommatie om binnen . .. dagen , zijnde de termijn bij het vonnis gesteld, de aangebodene zekerheid aan te nemen of te betwisten.
(Handteekening van den procureur.)
Beteekend enz.
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van do partij, die de zekerheid stelt. 3) Naam en woonplaats van de wederpartij. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den borg. 5) Omschrijving der bewijzen van gegoedheid van den borg.
'285
FORMULIER n. 204, art. 617, bl. 240.
Exploit, bij hetwelk zekerheid wordt aangeboden.
In den jare 1800 ..., den ..., ten verzoeke van l), domicilie stellende ten huize van ... , heb ik 2), deurwaarder bij het kantongeregt te ..., wonende te..., beteekend aan 3), dat door mijn' requirant, ter voldoening aan het vonnis van het kantongeregt van ... van den ... 1800 ... , tusschen partijen gewezen, behoor!ijk geregistreerd, waarbij verstaan is, datderequi-rane ter zake daarbij breeder vermeld zekerheid zal moeten stellen, ten bedrage van ƒ. .., door den requirant aan den beteekende als borg wordt aangeboden 4); terwijl tot staving van diens gegoedheid hierbij worden overgelegd afschriften van de volgende stukken 5), met aanbod om van de oorspronkelijke tegen recief, of door middel van de griffie, mededeeling te doen; — tevens heb ik den beteekende gesommeerd, om binnen .. . dagen; zijnde de termijn bij het vonnis, de aangebodene zekerheid aan te nemen of te betwisten.
Afschrift van dit exploit, benevens van de hierin vermelde stukken, heb ik den beteekende gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 6).
De kosten zijn f ....
{Hundteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van de partij, die de zekerheid stelt. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Voornaam, naam en woonplaats van de meest gereede partij. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den borg. 5) Omschrijving der bewijzen van gegoedheid van den borg. 6) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 205, art. 617, bl. 241.
Akte van aanneming der zekerheid.
1), procureur bij de arrondissements-regtbank te..., occuperende voor2), verklaart aan 1), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 3), dat genoemde 2) aanneemt den borg 4), hem aangeboden bij akte den .... 1800.... beteekend, ter voldoening aan het vonnis, door de arrondissements-regtbank te .... den .... 1800 tusschen partijen gewezen, behoorlijk geregistreerd, waarbij is verstaan, dat 3) ter zake daarbij breeder omschreven zekerheid had moeten stellen, ten bedrage van/,..; onder gehoudenheid van genoemden 4), om zich als borg schriftelijk ter griffie te verbinden.
(Handteekening van den procureur.)
Beteekend enz.
IJ Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van de partij, die de zekerheid aanneemt. 3) Naam en woonplaats van de wederpartij. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den borg.
FORMULIER n. 206, art. 618, bl. 241.
Akte van procureur tot procureur. bij welke de zekerheid wordt betwist.
1), procureur bij de arrondissements-regtbank te ..., occuperende voor 2), verklaart aan 1), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 3), dat genoemde 2) bestwist de genoegzaamheid van den borg 4), hem aangeboden bij akte, den .... 1800 .... beteekend, ter voldoening aan het vonnis der arrondissements-regtbank te ..., den ... 1800 ... tusschen partijen gewezen, behoorlijk geregistreerd, waarbij is verstaan, dat 3) ter zake daarbij vermeld , zekerheid zal moeten stellen, ten bedrage van ƒ. ..; tevens met sommatie om op ... dag den ... te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank te ..., ten einde te dezer zake voort te procederen.
{Handteekening van den procureur.)
Beteekend enz.
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam eii woonplaats van de partij, die de zekerheid betwist. 3) Naam en woonplaats van de wederpartij. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den borg.
'286
FORMULIER n. 207, art. Gi8, bi. 242.
Exploit, bij hetwelk de zekerheid wordt betwist.
In den jare 1800..., den..., ten verzoeke van 1), domicilie stellende, ten huize van..., heb ik 2); deurwaarder bij het kantongeregt van..., wonende te..., beteekend aan 3), dat mijn requirant betwist de genoegzaamheid van den borg 4), hem aangeboden door den beteekende bij exploit van den . .. 1800 .. ., ter voldoening aan het vonnis van het kantongeregt van . .., den .. . 1800 .. . tusschen partijen gewezen, behoorlijk geregistreerd, waarbij verstaan is, dat de beteekende ter zake daarbij breeder vermeld, zekerheid zal moeten stellen, ten bedrage van ƒ..., en heb ik genoemden 3) gedagvaard om op .... dag den .... 4800 des .... middags te .. uren, te verschijnen ter teregtzitting van het kantongeregt van het .... kanton van het arrondissement ...., ten einde.
Aangezien de door den gedaagde gestelde borg niet genoegzaam gegoed is om aan de op den gedaagde rustende verpligting te voldoen, en hij alzoo aan den eischer geene genoegzame zekerheid aanbiedt;
Mitsdien te hooren verstaan, dat de door den gedaagde als zekerheid aangeboden borgtogt van 4) is onvoldoende, zich alzoo te hooren gelasten, alsnog binnen eenen daartoe te bepalen termijn, op eene meer voldoende wijze zekerheid te stellen, ten bedrage van bij bovengemeld vonnis bepaalde som van ƒ..., niet veroordeeling van den gedaagde in de kosten van dit tusschengeschil.
Afschrift van dit exploit heb ik den gedaagde gelaten, exploit doende te zijner woonplaats en sprekende aldaar met 5).
De kosten zijn ƒ....
{Handteekening van den deurwaarder.)
1) Voornaam, naam en woonplaats van de partij die de zekerheid betwist. 2) Voornaam en naam van den deurwaarder. 3) Naam en woonplaats van de wederpartij. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den borg. 5) Persoon, met wien de deurwaarder gesproken heeft.
FORMULIER n. 208, art. 619, bl. 242.
Akte, bij welke een borg ter grifte verbindt.
Op heden, den ... 1800 ..., verscheen ter griftie van de arrondissements-regtbank te ... 1), bijgestaan door 2), procureur bij deze regtbank, welke verklaarde, dat hij door 3), bij akte den ... 1800 ... beteekend, ter voldoening aan een vonnis door deze regtbank den ... 1800 .., tusschen voornoemden 3) en 4) gewezen, behoorlijk geregistreerd, waarbij verstaan is, dat 3) ter zake daarbij breeder vermeld zekerheid zal moeten stellen, ten bedrage van/..., is aangeboden als borg, en veivolgens door 4) als zoodanig is aangenomen; weshalve hij verklaarde, zich als geregtelijke borg te verbinden tot betaling van zoodanige som, als waarin voornoemde 3) ter zake bij genoemd vonnis vermeld, ten behoeve van 4), zoude kunnen worden veroordeeld, en zulks voor het bedrag van ƒ..., tot welk beloop bij meergemeld vonnis het stellen van zekerheid is bevolen.
Van welke verbindtenis deze akte is opgemaakt, welke door den borg, zijnen procureur en den griffier is onderteekend op dag. maand en jaar als boven.
{Handteekening van den borg, den procureur en den griffier.)
2) Voornaam, naam en woonplaats van den borg. 2) Voornaam en naam van den procureur. 3) Voornaam, naam en woonplaats van de partij, die de zekerheid stelt. 4) Naam en woonplaats van de wederpartij.
FORMULIER n. 209, art. 619, bl. 243.
Bevelschrift van den president, waarbij een gestelde borgtogt executoir wordt verklaard.
Wij mr. 1), president van de arrondissements-regtbank te...
Gezien de bovenstaande akte, door 2) den... 1800... ter griffie dezer regtbank verleden;
1) Voornaam en naam van deu president. 2) Voornaam en naam van den borg.
287
Gezion artikel 619 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering; Bevelen, dat de bovenstaande akte, om te kunnen worden ten uitvoer gelegd, zal worden uitgegeven in den vorm, bij artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering voorgeschreven.
Gedaan te ... den ... 1800 .. .
(Hundteekevinff van den president.)
FORMULIER n. 210, bl. 243.
Kennisgeving van de gestelde zekerheid aan de partij.
i), procureur bij de arrondissements-regtbank te ..., occuperende voor 2), verklaart aan i), procureur bij dezelfde regtbank, occuperende voor 3), dat, ter voldoening aan het vonnis, door de arrondissements-regtbank te... den ... 1800... tusschen partijen gewezen, behoorlijk geregistreerd, waarbij is verstaan, dat 2), ter zake daarbij breeder vermeld, zekerheid zal moeten stellen ten bedrage van f.. ■ , de aangeboden en aangenomen borg 4) zich bij akte van den . .. '1800 ..., behoorlijk geregistreerd, als zoodanig ter griffie van genoemde regtbank schriftelijk verbonden heeft; met sommatie, om alsnu te verschijnen ter teregtzitting van de arrondissements-regtbank voornoemd den ... 1800 ..., ten einde alsdan de zaak tusschen partijen aanhangig voort te zetten.
(Handteekening van den procureur.)
Beteekend enz.
1) Voornaam en naam van den procureur. 2) Voornaam, naam en woonplaats van de partij, die de zekerheid stelt. 3) Naam en woonplaats van de wederpartij. 4) Voornaam, naam en woonplaats van den borg.
Van Iwl reylsfii'diny in hooijer beroep bij ile arromlissemenls-reglbankeu. de provinciale hoven en den Roogen Hand.
EERSTE AFDEELJNG.
Van de zaken aan hooyer beroep onderworpen. . . . 1. TWEEDE AFDEEDING.
Van den termijn van beroep......11.
DERDE AFDEEL ING.
Van de reglspleyitu/ in hooger beroep en de cievolrjen van hetzelve. 15.
I. Aran de regtspleging in hooger beroep........—
A. Van bet instellen van hooger beroep . ,.....—
B. Voor welken regter het hooger beroep moet gebragt
C. Van het verdere geding in hooger beroep......19.
D. — de niet-ontvankelijkheid van het hooger beroep . .21.
E. — het instellen eener nieuwe vordering......24.
II. Van de gevolgen van het hooger beroep........29.
A. Van de schorsende kracht van het hooger beroep . . .
B. de devolutieve kracht van het hooger beroep . . .31.
Van revisie.
I. Van revisie in hot algemeen...........36.
II. _ welke uitspraken kan men in revisie komen ?. . . .38.
III. — den termijn van revisie............40.
IV. — het verzoek tot revisie............—
A. Van het instellen der revisie.........41.
B. — het geding van raden-commissarissen.....—
289
C. Van de teregtzitting van den Hoogen Raad in revisie. 43.
VI. Van de schorsende kracht der revisie........44.
VII. — de gevolgen der 'uitspraak in revisie.......—
NEGENDE TITEL.
Van verzet door derden.
I. Wanneer kan verzet door derden plaats hebben? .... 45.
II. Van de regtspleging bij verzet door derden......48.
III. de gevolgen van het verzet door derden......50.
Van request civiel.
I. Tegen welke vonnissen request civiel kan plaats hebben. . 51. II. Om welke redenen request civiel kan worden ingesteld . . 52.
III. Binnen welken termijn het request civiel moet plaats hebben. 57.
IV. Van de regtspleging bij request civiel........58.
V. — de gevolgen van het request civiel........60.
VI. — het vonnis op een request civiel.....' . . . .61.
Van de wijze ran procederen in cassatie.
I. Tegen welke vonniss'en men zich in cassatie kan voorzien
II. Wie kunnen beroep in cassatie instellen?......
III. Van den termijn van cassatie..........
IV. — de vormen der regtspleging in cassatie......
V. — het gevolg der cassatie...........
VI. — de uitspraak in cassatie...... ...
VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN VONNISSEN EN AUTHENTIEKE AKTEN.
Ahiemeene regelen omtrent geregtelijke lenuilvoerlegginy ran vonnissen en aiUhetUiehe ahten.
1. Van de akten, welke geregtelijk ten uitvoer kunnen gelegd
worden...................gl
II. Van don ambtenaar, door welken dc tenuitvoerlegging geschiedt 90. Oudeman, Burg. Reytsv. 4e druk, 11. 19
63.
67. 69. 77.
290
III. Waarop de tenuitvoerlegging kan geschieden ......91-
JV. Van de geschillen over of hij de tenuitvoerlegging.
94.
Van de geregtdijke tennüvoerlegging op roerende goederen.
EERSTE AFDEELING.
Van beslag op roerende goederen.......
I. Uit kracht van welken titel en voor welke schuld dit beslag
BI.
91. . 92.
mag gelegd worden..............
II. Van het bevel................
JU. __ de vormen der inbeslagneming.........
JY. _ de gedwongene opening der deuren...... •
V. Welke roerende goederen niet in beslag kunnen genomen
........................X02
VI. Van den bewaarder............... '
YJX. _ het proces-verbaal van inbeslagneming...... •
VUL — het proces-verbaal van vergelijking.......108.
XX. _ het verzet togen den verkoop, door derden . . .
X. — de oppositie tegen do afgifte dor kooppenningen. .
XI. — den verkoop der in beslag genomene goederen .
XII. — in beslag genomene inschulden ■ ......11'
. 118.
122. 124.
TWEEDE AFDEELING. Van executoriaal beslag onder derden
I. Van den aard van dit beslag. . ......
II. — de wijze, waarop dit beslag geschiedt.......121.
III. — het verzet tegen dit beslag......... •
IV. Van de dagvaarding van den derden beslagene tot het uoon
van verklaring . ■ ..............
DERDE AFDEELING.
Van de verdeeling van de opbrengst der executie.....125.
I. Van de verdeeling in der minne.......
H. _ de verdeeling ten overstaan van eenen rogter-commissans .
A. Van de benoeming van oenen regter-commissaris tot deze
verdeeling.................
B. Van het opmaken van den staat van verdeeling . . . -' ■
C. — het proces-verbaal van den regter-commissaris . . 129. j) _ de wederspraak tcgon den staat van verdeeling . .130.
96.
97.
99.
109. 111. 113.
291
Van de ijereijtelijln; nilmnnimj van onroiremh' uocderen.
EERSTE AFDEELING.
Algemeene bepalingen........132.
I. Welke onroerende goederen kunnen uitgewonnen worden . — II. Wie do uitwinning van onroerende goederen kunnen vorderen. 133.
III. Van de uitwinning van met hypotheek bezwaard onroerend goed 136. IT. — de regtbank, voor welke de verkoop geschiedt. . . . 137.
V. — de schorsing der geregtelijko vervolging......138.
TWEEDE AFDEELING.
Van het in beslag nemen van onroevende goederen . . .139.
I. Van den vorm dezer inbeslagneming........—
II. — de overschrijving van het proces-verbaal.....142.
III. — den bewaarder der in beslag genomen onroerende goederen......•............144.quot;
IV. — den schuldeischer, die liet beding heeft gemaakt, bij
art. 1223 B. W. vermeld............145.
V. — het geval, wanneer meer schuldeischers den verkoop
eischen van dezelfde goederen..........150.
VI. — de bekendmaking van den verkoop.......151.
VIL — de veileonditiën..............155.
VIII. — do voorafgaande aanplakking dor kosten.....157.
IX. Van het verzuim der formaliteiten, om tot den verkoop
X. — den verkoop en de toewijzing.........159.
XI. — de herveiling...............166.
XII. hot verzet tegen de afgifte der kooppenningen . . .167.
♦
DERDE AFDEELING.
Van opvordering van eigendom......168.
I. Hoe geschiedt de opvordering van eigendom?.....—
II. Van het gevolg dezer opvordering van eigendom .... 169.
VIERDE AFDEELING.
Van executoriaal beslag op grondrenten.....171.
I. Van dit beslag in het algemeen..........—
II. — de beteekening van dit beslag.........■—
19»
292
III. — de verklaring des rentpligtigen . . ......172.
IV. — de voorafgaande aankondiging.........—
VIJFDE AFDEELING.
Over ile regeling van den voorrang en de verdeeling van
den koopprijs.........173.
I. Van de bonoeming van eenen regter-commissaris tot deze
regeling..................175.
II. Van de verdere vervolging der rangregeling......176.
III. — het proces-verbaal van rangregeling.......177.
IV. — de tegenspraak der door den regter-commissaris gedane plaatsing..................—
V. — de gevolgen der rangregeling.........179.
Van executoriaal beslag op en verkoop van schepen . . . 182.
I. Van den vorm van het executoriaal beslag op schepen . 184.
II. _ de openbaarmaking van den exeeutorialen verkoop . 186.
III. — den verkoop en de toewijzing.........188.
IV. — de reclame . ............• • • 190.
V. — het verzet tegen de uitbetaling der kooppenningen . 193.
VI. de verdeeling der opbrengst...........194.
VII. — het beslag op zeeschepen, die gereed zijn om onder
zeil te gaan................19t
VIII. — de inbeslagneming en den verkoop eener scbeepsportie. —
Van lijfsdivan!] en deszelfs lenuitvomiegging.
EERSTE AFDEELING.
Van lijfsdwang........197.
I. Van de lijfsdwang in het algemeen.........—
II. _ de gevallen, in welke lijfsdwang is toegelaten . . .199.
III. _ de personen, tegen welke geen lijfsdwang kan plaats
— hebben................. 204.
IV. — den duur der gijzeling............ 206.
Y _ het voorschot tot onderhoud van den schuldenaar . . —
YI. — den titel, uit kracht van welken lijfdwang wordt ten uitvoer gelegd................
293
TWEEDE AFDEELING.
Van do lenuitvoerleggimi van lijfsdwang .... 209.
I. Van het voorafgaand bevel.............
II. - de plaats en don tijd der gijzeling........210.
III. — den vorm der gijzeling............213.
IV. — de ingevangenisstelling. . . •........215.
V. — de aanbevoling...............217.
VI. — de nietigheid der gijzeling...........218.
VII. — het ontslag des gegijzelden..........219.
Van hel vereffenen van kosten, schaden en interessen,
mitsgaders van de hosten van den processe.
I. Van kosten, schaden en interessen en proces-kosten in het
algemeen....................................223.
II. — do vereffening bij het vonnis....................224.
Hl- — het beteekenen van den staat....................225.
IV. — het aanbod des verweerders....................226.
V. — het geding over de vereffening..................232.
VI. — de taxatie der proces-kosten volgens het tarief. . . . 233.
Van hd stellen van zekerheid.
I. Van de verpligting tot het stellen van zekerheid .... 235. II. — het vonnis, waarbij het stellen van zekerheid bevolen
wordt......................................238.
III. — het aanbieden en aannemen der zekerheid..........239.
IV. — het betwisten der zekerheid..........241.
V. — de akte, bij welke de zekerheid gesteld wordt. . . . 242.
Van het reglsgeding in honger beroep hij de arrondissements-regtbanken, de provinciale hoven en den Hoogen Raad.
TWEEDE AFDEELIjSTG.
Van den termijn van beroep.
N. 126. Beteekening van een vonnis aan erfgenamen..... 244.
294
BI.
DERDE AFDEELING.
Van de rcf/tspleginfi in hnofjer hrrnpp.
N. 127. Dagvaarding in hooger beroep.......... 244.
— 128. Akte van incidenteel beroep.......... 245.
— 129. Akte van procureur-stelling in hooger beroep, bij welke
de termijn wordt vervroegd...........—
— 130, Conclusie, waarbij eene nieuwe vordering in hooger beroep
wordt gedaan...............
— 131. Akte, waarbij de voorloopige tenuitvoerlegging van het
vonnis in eersten aanleg gevraagd wordt...... 246.
ACHTSTE TITEL.
Van revisie.
— 132. Request aan den Hoogen Raad tot dagvaarding in revisie —
— 133. Dagvaarding in revisie.............—
NEGENDE TITEL,
Van verzet dnor derden.
— 134. Dagvaarding, waarbij het verzet door eenen derde wordt
aangebragt................247.
TIENDE TITEL.
Van requeste civiel.
— 135. Akte van request civiel............ 248.
VAN DE TENUITVOERLEGGING VAN VONNISSEN EN AUTHENTIEKE AKTEN.
Alffctneene regelen omtrent gereglelijhn tennilvncrlegging van vonnissen en aulhenlieke akten.
— 136. Verzoekschrift tot executoir-verklaring van een vreemd vonnis..................
295
BI.
Xnn df qeregtelijke tmuümerlegging op roerende goederen.
EERSTE AFDEELING.
\an beslag op roerende goederen.
N. 137. Bevel, het executoriaal beslag op roerend goed voorafgaande .................. 249.
— 138. Proces-verbaal van beslag op roerende goederen ... —
— 139. Akte, bij welke aan den geëxecuteerde wordt beteekend
opgave van den dag en het uur van den verkoop. . . 250.
— 140. Proces-verbaal van vergelijking.........—
— 141. Akte van beteekening van het proces-verbaal van ver
gelijking .................251.
— 142. Dagvaarding, houdende verzet tegen den verkoop van in
beslag genomene roerende goederen........ 252.
— 143. Beteekening van het verzet aan den bewaarder. ... —
— 144. Verzet tegen de afgifte der kooppenningen..... 253.
— 145. Biljet ter aankondiging van den verkoop van in beslag
genomene roerende goederen..........—
— 146. Proces-verbaal van verkoop........... 254.
— 147. Beteekening van een beslag van inschulden aan den derden
TWEEDE AFDEELING.
Van executoriaal beslag onder derden.
— 148. Proces-verbaal van executoriaal beslag onder eenen derde. —
— 149. Beteekening van het executoriaal beslag onder eenen
derde aan den geëxecuteerde.......... 255.
— 150. Verzet van den geëxecuteerde tegen een executoriaal be
slag onder eenen derde............—
— 151. Beteekening van het verzet aan den derden beslagene . 256.
DERDE AFDEELING.
Van de verdeeling van de opbrengst der executie.
— 152. Verzoek tot het benoemen van eenen regter-commissaris
tot het verdeelen der kooppenningen.......—
— 153. Beteekening van de benoeming van eenen regter-commis
saris tot verdeeling der kooppenningen....... 257.
— 154. Vordering van eenen schuldeischer, ten einde bij de ver
deeling der kooppenningen te worden gerangschikt . . —
— 155. Exploit van kennisgeving, dat de staat van verdeeling
ter griffie is nedergelegd............ 258.
296
BI.
N. 156. Proces-verbaal van den regter-commissaris tot verdeeling
der kooppenningen benoemd.......... 258.
— 157. Uitgift van het bevelschrift van den regter-commissaris
tot uitbetaling der kooppenningen........ 259.
— 158. Akte, waarbij de wederspraak tegen den staat van ver
deeling wordt vervolgd............ 260.
— 159. Akte van hooger beroep der wederspraak......—
Van de gercgtelijke uilwinning van onroerende goederen.
TWEEDE AFDEELING.
Van hel in beslag nemen van onroerende goederen.
— 160. Bevel, hetwelk de inbeslagneming van onroerend goed
voorafgaat.................261.
— 161. Proces-verbaal van inbeslagneming van onroerend goed. —
— 162. Beteekening van eene inbeslagneming van onroerend goed
aan den schuldeischer, die het beding heeft gemaakt, bij art. 1223 B. W. vermeld........... 262.
— 163. Akte, bij welke aan den executant wordt kennis gegeven,
dat de schuldeischer gebruik wil maken van zijn regt tot verkoop ................. —
— 164. Oproeping van eenen hypothekairen schuldeischer tot het
hooren bepalen van eenen termijn voor den verkoop .
— 165. Beteekening van den dag van verkoop door eenen hypo
thekairen schuldeischer aan den executant..... 263.
— 166. Kennisgeving van den hypothekairen schuldeischer aan
den executant, dat de opbrengst van het verkochte ter griffie is overgebragt.............264.
— 167. Akte, waarbij eene vordering tot subrogatie van eenen
lateren beslaglegger wordt aangebragt.......—
— 168. Aanslagbiljet, houdende aankondiging van den verkoop
van in beslag genomen goed.......... 265.
— 169. Beteekening van het aanslagbiljet........—
— 170. Akte, welke doet blijken van het aanslaan der biljetten 266.
— 171. Verklaring van den procureur of notaris, voor wien hij
op onroerend goed bij executie heeft geboden .... —
— 272. Verzet tegen de afgifte der kooppenningen van in beslag
genomen onroerend goed...........—
DERDE AFDEELING.
Van opvordering van eigendom.
— 173. Verzoekschrift tot opvordering van eigendom van in beslag
genomen onroerend goed............ 267.
297
VIERDE AFDEELING.
\an executoriaal beslag op grondrenten.
N. 174. Proces-verbaal van inbeslagneming van grondrenten . . 267.
— 175. Exploit van beteekening van een beslag op grondrenten. 268,
— 176. Oproeping van den rentpligtige tot het doen van verklaring —
— 177. Aankondiging van eenen geregtelijken verkoop van grond
VIJFDE AFDEELING.
Van de regeling van den voorrang en de verdeeling van den koopprijs.
— 178. Verklaring, houdende verzoek tot het benoemen van eenen
regter-commissaris, voor wien de rangregeling zal geschieden ..................
— 179. Bevelschrift van den regter-commissaris, voor wien de
rangregeling geschiedt.............
— 180. Oproeping der schuldeischers tot het inleveren hunner
bescheiden................................270.
— 181. Vordering om in de rangregeling van den koopprijs van
onroerend goed begrepen te worden........271.
— 182. Beteekening aan de schuldeischers , dat de rangregeling
opgemaakt is.................
— 183. Proces-verbaal van rangregeling..................272.
— 184. Borderel van plaatsing........................274.
— 185. Bevelschrift tot doorhaling van niet' batig geplaatste in
schrijvingen ................................275.
Van executoriaal beslag op en verkoop van schepen.
— 186. Proces-verbaal van inbeslagneming van een schip. . . _
— 187. Biljet houdende aankondiging van den executorialen ver
koop van een schip............. 276.
— 188. Explgit van inbeslagneming eener scheepsportie . . . 277.
\an lijfsdwang on deszelfs ten uitvoerlegging.
— 189. Beteekening van een vonnis, waarbij opneming in de
gijzeling is bevolen met bevel...........
— 190. Proces-verbaal van gijzeling............
— 191. Akte van ingevangenisstelling van eenen gegijzelde . . 278. ■— 192. Proces-verbaal van aanbeveling..........
298
BI.
279.
N. 193. Akte van inschrijving van eenen aanbevolene ■ •
— 194. Dagvaarding tot nietigverklaring der gijzeling . ■ • • _ 195. Dagvaarding tegen den cipier tot in bewanngnemen van
— 196. Dagvaarding tot ontslag uit de gijzeling . • • * * '
— 197. Verzoekschrift tot ontslag uit de gijzeing, op 0r i _
schuldenaar in zijne vordering tot ontslag.....- quot;
Van het vereffenen van hosten, schaden en interessen, mitgaders van hosten van den processe.
_ 199. Staat van kosten, schaden en interessen en beteekening ^
_ 200. AanboT van êene som ter vergoeding van kosten, schaden
en interessen of proces-kosten.......
_ 201. Akte, waarbij het geschil omtrent de vereiïening, op de ^
teregtzitting wordt gebragt...........
Van hel stellen van zekerheid.
— 202. Beteekening van eene getaxeerde rekening van den ad\o , _
kaat aan zijnen cliënt.....' quot;
_ 203. Akte van procureur tot procureur, bij welke zekerhe ^
■wordt aangeboden......' ' ' 9Mr,
_ 204. Exploit, bij hetwelk zekerheid wordt aangeboden . .
_ 905 Akte van aanneming der zekerheid . . • quot; quot; ' ' '
' _ 206. Akte van procureur tot procureur, bij welke de zekerhei
wordt betwist.......... . i • 4. osfi
_ 207. Exploit, bij hetwelk de zekerheid wordt betwist quot; _ 908 Akte, bij welke een borg zich ter griffie verbindt. . • _ 209. Bevelschrift van den president, waarbij een gestelde boig- ^
tost executoir wordt verklaard...... • ;
_ 210. Kennisgeving van de gestelde zekerheid aan de partij . 28i.