%
) ilOEIvJ
r ■
4
DKi;
000]! EE.\
____
Men rel-en d' nUsIay met.
H. G. Oct.
•4nbsp;J»«
I
maur lelV hel duel alleen.
JiARMiVELl),
-ocr page 2- -ocr page 3-■'s
quot;M
A' .-V
I y
k;
s'-lv?'-quot;' | |
^ ï | |
V n | |
i |
•i
^ t' quot; r
lt;
f
^ft'
t.
^ V'
4nbsp;f
lt; t
î.
c V ^
*
V
X
V
1
ï
. t '
♦
V
iç gt; gt;
si'
lt;-, ? \ A ^ t Jnbsp;H (nbsp;4 ^
-ocr page 4- -ocr page 5-(p C^-^ /Vjö
DER
DOOR EEN
Men relcen d' uitslag niet,
maar teil' het doel alleen.
(Met een Kaartje.)
BARNEVEI.D,
G. W. BOOï^STRA.
187S.
ÜTftEC^i
1gt;.
..vt
■M
mÊÊm
AAN
VAN
Jasper Hendrik Baron van Zuylen van Nievelt
van de Schaffelaer,
Lid van den Raad te Barnevcld.
Do edele man had mij vergund deze herinneringen aan
hem op te dragen: weinig dacht ik, dat hij zoo spoedig naar
het beter Vaderland zou henengaan.
Blijve zijne nagedachtenis in eere.
-ocr page 8-■üüliS'
-ocr page 9-Het boekje dat voor u is geschreven zal, hoop ik, goed
loorden ontvangen, want Barneveld ligt u na aan het hart,
en de verhalen van zijne lotgevallen loaren steeds welkom. —
De geschiedenis van het byster land der Veluwe is eerst
in hare ontwikkeling, en toch - hoevele herinneringen aan lang-
vervlogen dagen zijn reeds in en op hare maelenvelden
gevonden.
Velen uwer hehben onze gemeente-verzameling verrijkt met
verschillende voorwerpen van dien ouden tijd.
Bij onzen dank voegen tvij den wensch, dat uioe belang-
stelling levendig hlijve; onze schoone gemeente verdient die.
1878.nbsp;Uio U toegenegen Burgemeester.
' L
CU/LCCC.
-ocr page 10-HOOFDSTUK I.
Pag.
Kasteel Hackfort-Schaffelaer; zijne bewoners; Margriet 1
van Ilaeften; verbranding en opbouw van de Schaf-
felaer; naamsafleiding van Barneveld; do Oude Koot,
Lo, buurtschappen en afkomst der benamingen; edele
geslachten; Bijler-spookbosch en vreemde dingen.
HOOrDSTUK II.
Buurt van Wessel; Bronijs priester; Wesselsche tiend; 11
Blauw kapel; het geslacht van Wessel; wildforster-
goed Wedichem (Wenkop); het gericht van Garderen
ouder dan dat van Barneveld; Puurveensche molen.
HOOFDSTUK III.
Kootwijkerbroek; zandverstuivingen; wat in en oj) de 15
heidevelden wordt gevonden; grafheuvels; opgravingen.
HOOFDSTUK IV.
Maalschappen; Stroeër school; buurt Stroe; benaming 21
van Stroet en Goor; Stroeërbeek en Houtbeek; Stroeër-
broek en vroegere huishouding; Anastasius Veluanus
(Versteeg), apostel der Veluwe.
HOOFDSTUK V.
Stroeër zandverstuivingen; steenen-werktuigen, aardewerk, 2 8
-ocr page 11-INHOUD.
Germaaiisclie nederzetting; bode Bouwheer; opgravin-
gen met Dr. W. Pleijte; grafheuvels; lloutbeek.
HOOFDSTUK VI.
Dorp Kootwijk; stroopers; de Burgemeester gestrikt;
kerkelijke indeeling; school, en wie terschole kwa-
men; heidevelden; wat daarin wordt gevonden; oude
pastorie en leeraars; kerkelijke herinneringen; inhoud
van het armboekje; vagebonden en heerlooze knechten.
HOOFDSTUK VII.
Maalschap van Kootwijk; grootte, inrigting, verdeeïing,
bestuur, politie, olde willecoer, holtelmarkt, dcelbile,
regtspleging, vergaderingen, feestvieren, immensteden,
proceduren.
HOOFDSTUK VIII.
Kootwijkerbosch (l^ gedeelte), erffgenaemen daarin, deel-
genooten of maelluijden tot de heidevelden; Dr. Sta-
ring; oude toestand der Veluwe; bosschen; F. W.
van Eeden; houtrijkheid van Barneveld; grootte van
't Kootwijkerbosch; zandverstuivingen; verdwijnen der
bosschen; strijd tusschen rund en schaap; station
Kootwijk.
HOOFDSTUK IX.
Kootwijkerbosch (2^ gedeelte); bestuur, grootte, Mei-
en Winterdeeling; oud gebruik, beheer.
HOOFDSTUK X.
Wntpvünl v.nn TTnrtoorsbRrsquot;. thans Sonsbeek; groote
VII
Pag.
38
5ü
59
C7
VIIInbsp;INHOUD.
Pag.
steenen; grintlagen; Norton put, professor Harting
en liet Eemdal; Noordhollandsclie rotsen; Staring op
een hoop keijen.
HOOFDSTUK XI.
De buurt Essen; reis derwaarts door de zanden; Dis- 74
trictscommissaris van Veluwe J. A. J. Baron Sloet;
Dr. Brants, gecommitteerde tot de zanden; Bart;
wildrijkheid; Graaf van Limburg Stirum; grootte,
indeeling en bestuur der buurt; processen, overeen-
komst van 1534 mét het Kootwijkerbosch; vroegere
toestand; kerkelijke indeeling; beschrijving van de
buurt; strijd tusschen de Heeren van de hooge en
lage landen, tusschen graan en gras.
HOOFDSTUK XII.
Karakterschets van den Veluwenaar, waarvoor niet ge- 83
heel wordt ingestaan.
HOOPDSTUX I.
KASTEEL HACKFORT-SCHAFFELAER; ZIJNE BEWONERS;
MARGRIET VAN HAEFTEN; VERBRANDING EN OPBOUW VAN DE
SCHAFFELAER; NAAMSAFLEIDING VAN BARNEVELD;
DE OUDE COOT, LO, BUURTSCHAPPEN EN AFKOMST DER
BENAMINGEN; EDELE GESLACHTEN; BIJLER-SPOOKBOSCH
EN VREEMDE DINGEN.
Wanneer wij den ouderwetschen zandweg van het dorp
Barneveld naar Apeldoorn inslaan, gaan wij het kasteel //de
Sehatfelaerquot; voorbij, waar ten tijde van Jan van Schaffelaer
het huis Hackfort stond, wat trouwens uit de oude kaarten
ten overvloede blijkt.
Jonker Hackfort, de toenmalige eigenaar van dat Huis en
nabestaande van den Barneveldschen held, gaf zijne Havesathe
den naam van Schaffelaer tot aandenken van den heldensprong
van zijn neef Jan. Het oude Hackfort schijnt aan den weg
dien wij volgen te hebben gestaan. In 1736 was het nog
gedeeltelijk aanwezig, althans eene teekening van Pronck ver-
toont achter een nieuwerwetsch gebouw een oud gebouw in
puntbogenstijl met een rank torentje.
Jaren lang waren de Hackforts aanzienlijke edelen en be-
zitters van een groot gedeelte der beste vaste' gLed-ereil in
deze gemeente, waaronder Cotelaer, Brielaer enz. behoorden.
In 1633 gaat Schaffelaer over op het geslacht van Vijgh,
genaamd Ilardevuust, door huwelijk met Geertruid Hackfort,
erfdochter van Schaffelaer; het wapen van Vijgh vertoont twee ,
gekruiste armen met gebalde vuisten; dit sprekend wapen
had het volgend feit tot oorsprong: Een dappere Vijgh en
kruisridder ontzette zijn aanvoerder door den kop van een
aanvallenden Saraceen zóó plat te slaan als ,/eene gezoode
koeckequot;; nu, 't was wel verdiend, het wapen ten minste, ■
Eene andere minder heldhaftige lezing is, dat het geslacht
Vijgh, zich vroeger noemende Hardevuust, rusie kreeg met
een Gelderschen hertog, die zou gezegd hebben. ,/Ik zal die
//Ilardevuuste zoo week maken als eene vijgh,quot; van waar
de bijnaam Vijgh zou zijn overgebleven.
Geertrui Agnes Vijgh brengt Schaffelaer over in het ge-
slacht der van Essen, door haar huwelijk met Lucas Willem
van Essen tot Helbergen in 1678, Landdrost van Veluwe;
langer dan een eeuw bewoonde dat edele geslacht die schoone
bezitting.
Lucas Willem, laatst mannelijk oir, stichtte in 1767 een
vorstelijk verblijf te midden van den lommer der prachtige
eiken en beuken. De aanleg van het landgoed, dat met ver-
scheidene boerderijen meer dan honderd bunders beslaat, was
in den stijl van Lodewijk XIV, met breede Avaterpartijen en
allerlei fonteinen. De 21 lanen die een sterrenbosch uitma-
ken zijn nog aanwezig.
Lucas Willem van Essen huwde in 1774 Margriet van
Haeften tot Wadenoijen; zij was eene vrouw van uitnemen-
de begaafdheid en beoefende de dichtkunst; hare verzen ade-
•nicn CCTivotidigen godsaienStigeiï- soms 'ook 'weemoèdigen
geest en geen wonder: haar echtgenoot was steeds lijdende
en bezweek in 1791, zij volgde hem twee jaren later.
Van hare gedichten zijn eenige tot ons gekomen; een dezer
luidt:
//O hoe zalig is mijn lot!
God, die goed is, is mijn God;
En in allen nood, in dood
Is zijn goedheid even groot.
Hij die mij in 't leven riep,
Hij die mij tot danken schiep.
Gaf mij zinnen en verstand,
Nam mij liefdrijk bij de hand,
Was mijn leidsman op de baan.
Wees het pad dat ik moest gaan,
Was met raad en troost mijn hart
Vaderlijk nabij in smait.quot;
enz.
Van hare hartelijke liefde jegens haren man heeft zij in
onze kerk eene blijvende gedachtenis opgericht: een heerlijk
vrouwenbeeld uit wit marmer, door den uitstekenden beeld-
houwer Siezenis gebeiteld, versiert zijn graf.
Onze puikdichter A. Simons bezong haar in de volgende
regelen:
/y Gelukkig hij , die vrij van zorgen
Op 't stille land zijn dagen slijt;
En met de vogels eiken morgen
Een danklied aan zijn Vader wijdt.
Die weent bij 't leed der stervelingen,
Geen vijand in zijn broeder schroomt,
Ïïet landvolk bij den ploeg doet zingen
En 's nachts van hunne vreugde droomt.
Zoo sleet gij, o Margriet, uw dagen.
Te vroeg aan Barneveld ontrukt.
Gelijk het koeltje in zomerdagen
Wanneer de hitte 't roosje drukt.quot;
Daar Lucas Willem geen kinderen had, was Jonker Hen-
drik Anthony Zwier de Vos van Steenwijk, genaamd van
Essen, als zoon door hem aangenomen.
In 1795 kwam de Schaffelaer door verkoop in het bezit
van Mr. Minette; het brandde af in 1801, terwijl zekere
Hopman het bewoonde en was een der eerste perceelen waar-
voor de assurantiemaatschappij van de Jong schadevergoeding
betaalde. Bij den brand, die bliksemsnel toenam, zouden hout-
krullen met terpentijn hoofdrol hebben gespeeld.
Onze laatste Amptsjonker, J. H. Baron van Zuylen van
Nievelt, werd in 1807 eigenaar en liet de aanzienlijke bezit-
ting na aan zijn neef J. H. Baron van Zuijlen van Nievelt.
Deze stichtte in 1854 het kostbaar kasteel dat wij kennen.
Maar veel schooner gedenkteeken heeft hij opgetrokken
door zijn onbekrompen mildheid in alles wat den bloei van
Barneveld kon bevorderen; en, als van het prachtig kasteel
niets meer overig is, zal die Edelman nog in dankbaar
aandenken der burgerij blijven voortleven.
In 1853 huwde hij met Jeane Cornelie Barones van Tuijll
van Serooskerken; een zoon en eene dochter werden hun
geschonken; helaas! de veelbelovende stamhouder stierf op
ll-jarige,n.le5ftijd, en daarigede^ verdweeii het^ voorjiitzigt op
een waardigen opvolger van een edelen vader: de gemeente
nam hartelijk en opregt deel in de droefheid der ouders.
Wij keeren terug tot het oude Hackfort. Die naam is eene
herinnering aan de Angelen, die na de Bructers of broek-
bewoners op de Veluwe hebben verblijf gehouden; de naam
is Angel-Saksisch aec-forde en beduidt beekslag, d. i. over-
tocht waar eikenhout groeit, of eikenhout aan eene voorde of
beek, hetgeen dit schoone landgoed nog kenmerkt. Ligt in
die benaming de vereering van den eik door den Germaan-
schen stam, waartoe de Angel-Saksers behoorden, wij zien
hierin tevens hetzelfde verschijnsel als bij de oude plaats-
benamingen, te weten: dat zij eene aanduiding bevat van
den aard der bezitting, of van den naam des eigenaars. Als
voorbeeld der eerste soort van benaming kan onder'anderen
dienen. Kootwijk, Cote vick, verzameling van hutten of
schaapskooijen; Voorthuizen, huizen aan eene voorde (beek);
Barneveld, veld waar bomen of barnen, d. i. sprengen of
bronnen zijn Amersfoort, voorde van de Eem, Zutphen,
Zuidveen enz. enz. Welligt wordt in de namen van Germanen,
Kelten, Bructers enz. eene dergelijke aanduiding gevonden,
vooral van den laatstgenoemden volkstam, die de Veluwsche
broeklanden bewoonde.
Op onze oudste kaarten staat nabij Barneveld Cotelaer
vermeld, thans Cotelet, ook hier vinden wij het Angel-Sak-
sische Coate en Laer hetgeen woning, ook wel gemeen-
schappelijk weiland aanduidt. Nu, de Barneveldsche beek
stroomt daar langs 't weiland; digt daarbij ligt de oude Coot,
1)nbsp;Het is bekend dat in deze Gemeente verschillende beken ontspringen; het
leeft nog in de herinnering, dat onze Gemeente rijker was aan bronnen, trouwens,
dat dt waterspié'gcl 'In 't algemeen i» hoogte irfncemt, gt;is een feit dat niet kan
worden tegengesproken.
2)nbsp;De namen van een 20tal onzer boerderijen eindigen op Laer.
-ocr page 18-waarvan cle naam Cotelaer dan welligt afstamt. Cotelaer was
vroeger een jagtslot van de Hackfortsj hun waj^en en dat der van
Harderwijck, van Deelen, Boinenburg, Broeckhuijzen en Boecop
waren daar in geschilderd glas aanwezig Bij het jagtslot, dat
in een bosch van zwaar eikenhout lag, zou een kapel gestaan
hebbenj in de vorige eeuw, op hooge E. Catholijke feesten,
trokken de zoogenaamde stille omdragten, zonder vertooning
van een kerkelijk karakter, langs Cotelaer en Oldenbarneveld
(vroeger een klooster), over de Zandsteeg naar Barneveld terug.
Zoo maakt in zijne beschrijving van den Lochemschen herg
F. W. van Eeden de opmerking: //dat de uitgang Lo (bij
//onze oude Veluwsche bosschen veelvuldig) in het oud Ger-
//maansch ook vuur en verbranding beteekende en in ons
,/lichteZaai}'e en in looijen wordt teruggevonden. De werking
//van de looistof op de dierenhuid is eenigermate met ver-
//Verbranding te vergelijken, en daarom meent hij dat het
//WOord Lohe niet voor alle bosschen , maar voor eikenbos-
//schen bij voorkeur gebezigd werd, daar deze de onmisbare
//looistof leverden.quot; De rijks-archivaris van den Bergh neemt
het woord Lok of Lo in het algemeen voor bosch.
Dezelfde geleerde zegt: //de namen van plaatsen en personen
//zijn de oudste gedenkstukken onzer taal.quot; De Heer A. Perk,
in zijne verhandeling van de gebruiken op de heiden en weiden
in Gooiland, betoogt dat de herinnering aan Friesen en Saksen
bewaard bleef: 1°. //in de uitgangen sum en cum der namen
//van de dorpen die overal, tot in het Sleeswijksche, Friesche
-l)-IIet schijnt dat-de Edelen» in-die dagt,n,-tcï gedif^htlnis aan huwelijk o
overlijden hunner naaste betrekkingen, dergelijke glazen deden plaatsen, even als
de wapenborden in de Kerk na den dood.
,/dorpen kenmerken en in de Saksische streken met hehn
//en Mem worden verwisseld, daarvan is inheemsch Qwheem-
uraad overgebleven , 2°. in hetgeen die uitgangen voorafgaat:
//Hilversum, Blaricum, is de hoeve van Hilbaart, van Blarik,
//beide oude , doch , volgens Halbertsma, nog zeer bekende
//Eriesclie namen; zooook in Friesland: Loppersum, de wo-
//ning van Loppe enz.''
. Eenige plaatsnamen op Veluwe bezitten denzelfden karak-
tertrek : Bennekum , Eenkum , Heelsum , Ellekum, de hoeve
van Benno, Renko, Hille, Elko, alsmede Eheenen, Einheim
woonplaats aan den Eijn , enz.
Zoo bewaart ook de benaming der bouw- en weigrtonden in
Gooi en op Yeluwe, de herinnering aan Eries, Saks en Erank,
als daar zijn: meent; markt, maalschap, waarschappen (in
gemeenschap bezeten gronden), scharen of aandeelen in die
gronden, maatland of maten en meeden, dat wei-en hooiland
aanduidt, Essclien, laag weiland, Enken of engen, hoog bouw-
land, hoeven enz.
Uit de naamsafleiding mogen wij aannemen dat de Saksen ,
op de plek waar aec-forde verrees, den grondslag van Bar-
neveld hebben gelegd. —
Niet ver van het oude Hackfort ligt de groote boerderij
Wencum, eertijds Wedichem; wij vinden hier weder don
Saksischen uitgang mm en heim. De Heeren van quot;Wedichem
voerden in hun wapen drie zilveren kroonen op een blaauw
veld. In 1326 ontving Brand van Wedichem dit goed ter
vorster ambtsregten; het was eenmaal het erfdeel van Agnes
van Bijlaer, afkomstig van haar broeder Johan in 1604, te
verheergewaden met een pond goud.
In de nabijheid van dit oude Wiltforstergoed liggen 4 of 5
-ocr page 20-grafheuvels die Germaansche urnen bevatten, benevens asch.
De Bijlaer's behooren, volgens d' Ablaing, tot de oudste
Veluwsehe edele geslachten, en komen reeds in de XII. eeuw
voor. In 1310 was Melis van Bijlaer rigter van Veluwe.
Onze buurtschappen en groote boerenerven bewaren de
namen van onze oudste Edelen; doch die geslachten zijn ver-
dwenen, zoo ook het geslacht der Bijlaers. Behalve de boe-
renerven Groot- en Klein Bijlaer, bestond in 1747 nog het
kasteel Bijlaer-bosch op een half uur van ons dorp; het
waren drie aan elkander verbonden huizen met een' toren
terzijde, afgesloten door een' zwaren muur, het lag in hoog
hout verscholen, omsloten door eene gracht.
Wie onzer herinnert zich niet het zoo geheimzinnige en
gevaarlijke spookboschje, zoo schilderachtig aan eene helling
langs de genoemde beek gelegen?
Daar hebben wij de fondamenten van Bijlerbosch gevonden.
De overleveringen vermelden, dat in 1380 ook door een
Melis van Bijlaer een klooster is gesticht, dat korten tijd
bestond: de Veluwe M^as te schraal voor klooster-inrigtingen;
later heeft het tot roofslot gediend.
Wie zal ons verhalen, wat daar al bloed vergoten, en ge-
weld gepleegd werd ? Dat al die gruwelen gebeurden, is, he-
laas ! maar al te zeker: van waar anders die bij lichte maan
nu nog verschijnende witte gedaanten, dat soms klagende en
1) In zijne Ridderschap van Veluwe noemt d'Ablaing van Giessenburg de vol-
gende Veluvrsche Edele geslachten: Achteveld, Bijlaer, Glijnder, Estveld, Kreije-
kampe, Oldenbarneveld, Eoselaer, Schaffelaer, v. d. Schuer, A^incelaer; verder nog
Corlaer, Wedichem, Zomeren, Wcstervelde, Boeschoten, Dolre (campe), Otelaer;
alleu thans namen van Buurtschappen of boerenerven.
doffe geluid ? Of twijfelt gij ? Let op het schoone span paarden,
dat daar den ploeg door den aangrenzenden akker trekt; zie,
zij naderen op eenige roeden van Bijlerbosch! . . . Wat
bevangt die krachtvolle dieren plotseling ? .... Zij steigeren,
schudden de manen en snuiven. Te vergeefs tracht de ploeger
zijn werk te voltooijen en, als door eene geheimzinnige kracht
gedreven, rennen de rossen als razende Roelanden huiswaarts;
•zagen ook zij die witte gestalten, hoorden ook zij dat doffe
gekerm, dat zuchten der windvlagen door het heghout? On-
getwijfeld, want paarden bezitten een fijn gevoel, en het
geheimzinnige onbekende grijpt hen aan als met bovenmen-
schelijke magt. — Wel mogen wij zeggen: »er is tuêschen de
wolken en de aarde nog veel, dat wij niet weten!quot;
Lange jaren behoorde Bijlerbosch aan het geslacht van
Broeckhuijzen; omstreeks 1748 werd het gesloopt.
In 1873 zijn de fondamenten van den toren en het gebouw
opgegraven; zij waren op oer gebouwd; de steen was iets
grooter dan de gewone, doch behalve scherven van zooge-
naamde Jacoba-kannetjes en een brok van een vijzel, ijzeren
hamer en nijptang, eenijsspoor, degengevest en een zilveren
Deventersch muntje van de XIV eeuw, is er niets gevonden.
De metselsteenen en de fondamenten waren bijna geheel verdwe-
nen, en hadden zeker gediend om eene boerderij te bouwen.
Doch keeren wij terug tot de Schaffelaer :
Wij laten de lommerrijke lanen achter ons, en wandelen
langs het laatste gedeelte van de Schaffelaer, dat den naam
draagt van Siberië en Noorwegen ; eenmaal was dit een woeste
streek, thans beschermt het jeugdig bosch het oude woud
van Hackfort tegen de noordewinden: onder de koele scha-
duwen van het maische groen lacht ons het vriendelijke ver-
geet-mij-nietje tegen , als herinnering aan vervlogen eeuwen ,
toen het hier nog een moerasbosch was van elzen en berken;
,/vergeet-mij-niet/' roept het bloempje, ,/want ik zag uwe kinds-
,/heid, uwe ontwikkeling en bloei, ik bleef Barneveld ge-
„trouw, bewaar, bid ik u, den eenvoud die na zoovele
//eeuwen, ook mij is bijgebleven.quot;
Thans komen wij op den kalen zandweg door de buurt vaii
Wessel. Twintig jaren geleden, was die weg de heerbaan
waarover honderde koppelpaarden naar de Utrechtsche palm-
markten werden gevoerd; 't is nog al een verlies voor ons
dorp, daar voor elk paard een gulden stalgeld werd betaald.
Het landschap, hoewel vlak, wordt aangenaam afgewisseld
door boerderijen die tusschen de boomen verscholen liggen;
hier en daar werpt een dennenbosch zijne donkere tinton
tusschen het eiken- en berkengroen; in de verte , Zuidoost-
waarts, vertoonen zich de Luntersehe glinsterende heuvelen
aan den gezigteinder.
HOOFDSTUK II.
BÜUET VAN WESSEI,; BEONIJS PRIESTER; WESSELSCHE TIEND;
BLAAUW KAPEL; HET GESLACHT VAN WESSEL;
WILDFOKSTERGOED WEDICHEM, (WENKOP); HET GERICHT^
VAN GAB.DE11EN OUDER DAN DAT VAN BARNETELD;
PÜURVEENSCHE MOLEN.
Dc buurt van quot;Wessel is de jongste der in gemeenscliap
bezeten gronden en beslaat 101 bunder. Zij was, volgens het
oud Veluwsch thinsboek, thinspligtig aan den Heer van den
Lande, evenals de meeste daarin of aangelegen boerenerven,
zoo ook moesten ten behoeve van het klooster van Abdinckhof
bij Paterborn verschillende betalingen aan den ontvanger of
kellner te Putten worden gedaan, als: in geld en met Sint
Gall een lood fijn zilver van dertig stuivers. Schaffelaer, de
boerderijen Esveld en quot;Wessel, lagen onder dezelfde verpligting.
Ware die buurt van den tijd der maalschappen, waartegen
zij aanschiet, zij had zeker ook dien naam gevoerd en
behouden.
In vroegere dagen was die bezitting veel aanzienlijker en
zal zich hebben uitgestrekt tot de ten zuiden en noorden
1) De grondslag ligt 4 a 5 meter lager dan de aangrenzende maalschapsvelden,
' en zal, evren'als hef «lestelijk gedeeKc der gemeente, nog nroerassig eu onbewoon-
baar zijn geweest, toen het oostelijk gedeelte reeds eeuwen lang bewoond was.
Grafheuvels of urnen zijn er ook niet gevonden.
vloeijende beken; beken of bosschen toch waren in den regel
de grenzen van in gemeenschap bezeten gronden.
Even als Hackfort zijn allengs de verschillende boerderijen
op die gronden gesticht, waardoor het gemeenschappelijk
bezit telkens verminderde. Voor zoover de gronden niet aan
die boerderijen getrokken zijn, hebben de omliggende erven
of slagen, dat zijn afgedoelde gedeelten in eigendom, bf regt
op gemeenschappelijk gebruik. Te herinnering leeft nog, dat,
die Buurtgronden door palen waren afgedoeld.
Een buurtineester zorgt voor de administratie, een scheu-
ter neemt de politie waar; een keurboek bestaat niet.
In 1536 gaf Heer Bronijs, priester van Wessel, aan de
kerk te Barneveld de tiend van Wessel //grof en smalquot;, d. i.
van graan en vee.
Een der oudste boerderijen heet Blaauw kapel. Dit kan
de kapel zijn geweest waarin die milde priester de dienst
verrigtte; zij zal waarschijnlijk verwoest zijn, toen in 1599
Gijs Leesten door het Hof van Arnhem gecommitteerd werd
om, met twee metselaars en met assistentie der Scholten en
kerkmeesters in het ampt van Veluwe, de altaren, sacra-
mentshuisjes en Capellen te demolieren.
I 'i
In de klaarboeken van Englanderholt wordt in 1423
vermeld de //erve en guede te Wessel, kerspel Barneveld,
//gericht Garderen.quot; Garderen is dus ook administratief ouder
dan Barnereld, dat als Gericht eerst in 1432 voorkomt en
na 1448 ') als zoodanig onafgebroken genoemd wordt. Anno
1275 wordt Garderen, niet Barneveld, vermeld bij eene
1) Mr. T. H. F. van Eiemsdijk, de Hooge bank van het Veluwsehe landge-
richt te Engelanderholt,
heffing van het 10e deel der geestelijke inkomsten ten be-
hoeve eener kruistocht (Sloet oork. Boek 792). Garderen met
Uddel, dat er tot 1811 onder behoorde, verdient een naauw-
keurig onderzoek van den oudheid-liefhebber; daardoor zou
zeker een stap verder gedaan worden tot de kennis der Ve-
luwe; geene streek als deze leverde zoovele oude begraaf-
plaatsen van Franken en Saksen, zoovele Eomeinsehe en
middeleeuwsche munten. Aan 't üddelermeer stond eenmaal
de Villa van den Frieschen koning Eicholt (323) en ook uit
dat meer kwamen merkwaardige en kostbare herinneringen
aan een grijs verleden.
Er is iets geheimzinnigs in den eigendom van die buurt
van Wessel; de naam schijnt die van een zeer oud geslacht,
dat de vroegere eigenaar zou zijn geweest.
Een dertigtal jaren geleden ontvingen wij het schrijven
van een Parijs' advokaat, die inlichtingen vroeg naar een
zekeren Baron van Wessel, en tevens of de aanzienlijke
vaste goederen van dien naam nog aanwezig en onbeheerd
waren. Wij hebben te vergeefs getracht iets van die zaak tc
weten te komen, maar de Parijsche advokaat bewaarde op
onze vragen een voorzigtig stilzwijgen.
De oudheidkundige van Hasselt maakt melding van Phi-
lippus van Wessel, die in 1347 door den Jagermeester Johan
Haeckvoert is beboet, omdat hij in de columpna Gerderen
eene hinde had gestroopt, en zijne honden een ree hadden
gevangen, //want,quot; zeide de wet, //mijns genadigen lieven Heeren
//hazen, veldhoenders en konijnen zullen nyet gevangen wer-
//den op verbeurte van lijf en ^oed.quot;nbsp;.nbsp;.
Aan het einde van den weg door Wessel krijgen wij den
-ocr page 26-Puurveenschen korenmolen in het gezigt; 't molenhuis is
heerlijk beschaduwd door oude eiken en linden, waartusschen
een groep statigè peppelenboomen uitsteekt; vrolijk draaijen
de molenwieken met gekleurde zeilen boven de groene hout-
heggen en steken schilderachtig af tegen het witte zand der
Kootwijksche heuvelen.
Thans woont daar een eerzaam molenaar; trouwens dat
zijn ze allen, trots de klagt der boeren over het te veel'
scheppen of te hoog maalloon, maar wie kan zich een echten
boer voorstellen die niet klaagt?
In oude tijden, 't is driehonderd jaar minstens geleden,
was het op Puyrveen niet zoo rustig; in de dagen toen de
molen een dwancmolen was, die windregt aan deHeerenvan
den Lande moest betalen, schijnt dat regt niet best te zijn
voldaan; de Hertog deed daarom spil en steen uit den molen
smijten en den molenaarsknecht doodslaan!
HOOFDSTUK IIL
kootwijkeebeoek; zandverstuivingen;
wat in en op de heidevelden wordt gevonden;
grafheuvels; opgravingen.
Tot nog toe heeft de weg ons slechts langs eenige kleinere
heidestukken gevoerd; thans zijn we in 't Kootwijkerbroek
en te midden van onafzienbare heidevelden, behoorende tot
de maalschap van Kootwijk en Garderen.
Een eigenaardig schoon levert dit landschap op: welk eene
verscheidenheid van plantengroei; liefelijk smelten de rustige
schakeringen van bruin, groen en rood ineen. De geur der
thijm, en op de lage gedeelten ook der kruizemunt en gagel,
verhoogt de veerkracht van den zuiveren luchtstroom.
//Wie als kindquot; zegt van Eeden in zijn Locliemschen herg,
//wie als kind eenmaal in vrolijke dagen die geuren heeft
//ingeademd, die wordt, zoo dikwijls hij des zomers de heide
//betreedt, als door een liefelijken droom, tot die kindsch-
//heid en hare naïve gewaarwordingen teruggevoerd.quot;
Welke teekenachtige lijnen worden gevormd door de breede
golvingen van den bodem, waarop de heldergele en zilverach-
tige grillige heuvels der zandverstuivingen verspreid liggen.
Aan den bergachtigen gezigteinder wordt het geheel afgesloten
door de- donkergroene, in ven 'grijsblaauwt lievèl gehulde
eeuwenheugende bosschen van Soeren en Speulde; alles werkt
mede om den magtigen indruk van het oorspronkelijke land-
schap te verhoogen. Hier heeft de menschenhand nog niets
veranderd.
Het Burlosche bosch vertoont zich op den hoogsten ooste-
lijken heuvel, helaas! niet als voor duizend jaren ten tijde
van Folkerus; slechts een kleine groep bleef over als getuige
eener vroegere grootheid. Verlaten staat het daar te midden
van onafzienbare kale vlakten.
„Bij de Hollandsche duinstreek vergeleken, is het karakter
,/der Geldersche heuvels minder sprekend, maar ernstiger en
,/eerwaardiger. Hunne breede, vèr uitgestrekte en in elkaar
„overgaande glooijingen zeggen dat zij veel ouder zijn dan de
„meer steile doch onstandvastige duinen; hier staan wij opeen
„wordenden, ginds op een reeds gevormden bodem. Hier is
„als 't ware jeugd, — ginds de mannelijke leeftijd.'quot; [Van
Eeden: de bosschen van Kennemerland.~\
De naakte heuvelen der zandverstuivingen mogen geen
groot denkbeeld geven van weligen groei en vruchtbaarheid,
zij werken toch krachtdadig mede om het oorspronkelijke en
woeste van het geheel te doen uitkomen. Wanneer bij helde-
ren zonneschijn eene glinsterende luehtdeining boven die zand-
bergen speelt, schijnt het als woedde een onmetelijke brand;
wanneer de stormwind in woeste vaart hen teistert, beukt en
breekt, als hij bergen in dalen, vlakten in heuvels herschept, dan
levert dit een grootsch schouwspel op, dat treffend afsteekt
tegen de stille heidevelden, wier lieve bloempjes en teeder
groen ongedeerd bleven, — en wij, hoe Klein gevoelen wij
ons bij dit natuurtooneel ?
Onze heidevelden zijn niet alleen merkwaardig door het
1
eigendommelijke hunner plantengroei, die in den loop der
eeuwen dezelfde bleef; ook als bakermat eener vroegere be-
schaving bewaart zij de getuigen van den maatschappelijken
toestand en de kunstvlijt van een voorgeslacht, dat alleen
daaruit kan worden gekend.
Geef wel acht op die bergjes i) in de heide verspreid,
langwerpig rond, 6 £i 8 meter breed en 2 a 3 meter hoog.
Veelal worden zij aangetroffen bij groepen van 3 of zeven,
als vormden zij een familiekring; het zijn begraafplaatsen van
de vroegere bewoners, van den Germaan, den Saks en Prank.
Ieder stamgenoot bragt zijn aandeel aarde om den afgestor-
vene eene rustplaats onder die heuvels te bezorgen.
De oudheidliefhebber herkent reeds in de verte, op die
breede vlakten, het voorwerp zijner begeerlijkheid, hoewel
nu en dan eene begroeide opgestoven heuvel hem vergeefschen
arbeid verschaft.
't Is een eigenaardig werk, het opgraven dier heuvelen —
zullen zij overblijfsels l)evatten, en, van welk volk ? ... Wij
3
J
1) De heide levert nog andere herinneringen aan vroegere eeuwen, b. v. de
zoogenaamde walletjes, die eenigen houden voor kampen van Zigeuners of oude
legerplaatsen. Deze walletjes zijn ongeveer 300 meter lang met een fiaauwe opgang
van 3 3.4 meter; zij loopen in bogten, eenige smelten weg, terwijl anderen weder
beginnen; zij liggen 30 ä 40 meter van elkaêr; andere walletjes van mindere
hoogte verbinden de eerstgenoemden in een regthoek. Bij deze walletjes bevinden
zich ronde kuilen van een paar meters omtrek, soms ook eindigen die met een
punt; eindelijk worden nog vergravingen aangetroffen in den vorm van een hoef.
ijzer, doch langwerpiger; de opgeworpen wal daaromheen, schijnt als zitplaats
gediend te hebben; aan het eind worden somtijds houtskool en steenen werktui-
gen gevonden. Men wil, dat dit vergaderplaatsen voor doodenmalen zouden
geweest zijn, of .^.at'lt;godsdienstplegtighe4en daar gevierd werden. Grafheuvels
liggen veelal in de nabijheid. Onder Kootwijk ontdekte Dr. Pleijte kampjes, die
den naam dragen van Huunebedden.
vergeten dat er grafschennis wordt gepleegd en vergoelijken
dit onder voorwendsel van oudheidkundig onderzoek. Ver-
wonderlijk, dat de Veluwsche arbeiders, die het werk hielpen
verrigten, nimmer aanmerking maakten.
De duivel der nieuwgierigheid of, wilt ge, de lust tot onder-
zoek en, voegen wij er bij, onze geleerde, helaas overleden,
vriend O. G. Heldring, namen onze bezwaren weg; hij, de
Veluwsche oudheidkundige bij uitnemendheid, hij leerde het,
den ouden Germaan en Saks in zijne zachte rust te storen, om
zijne assche daarna eene plaats te gunnen op de studeerkamer.
Hoevele overblijfsels van edele Germanen, Saksen en Fran-
ken zijn uitgestald in de glazenkasten van 't Leidsch museum
van oudheden, op de eerste verdieping als men //uit de wol-
kenquot; komt, waar 't 'swinters vriest en des zomers aan de
looden daken van Venetië herinnert.
Hetgeen hunne asch moet troosten is, dat hunne urnen
met den meesten smaak en met keurige netheid zijn verzorgd
en gerangschikt.
Gewoonlijk liggen op de oppervlakte van den heuvel kleine
scherven aardewerk; nu en dan ontwaart ge eene geringe
verzakking; het gevolg van 't wegzinken van den grond
waarinde urn is neergezet; soms ook wijzen den weg eenige
tusschen de heidebloempjes welig opschietende grasscheuten,
die zich ontwikkelden op de voorvaderlijke asch. Met voorzig-
tigheid moet de aarde worden verwijderd om de urnen niet te
schenden; in den regel komen er weinigen ongerept voor den dag.
Wij vinden ter diepte van den beganen grond de lijken
of uitgestrekt, zooals zij verbrand werden, öf de verbrande
beenderen met houtskool bijeenverzameld, of in urnen; een
enkele maal schijnt ook de Veluwsche zandpyramide of heu-
vel niet te zijn bijeengebragt en had de begraving op den
vlakken grond plaats. In den regel wordt slechts een lijk
of eene urn met of zonder steenen gereedschap onder den
grafheuvel gevonden. —
Het opgraven eener ongeschonden urn is, zooals we zeiden,
eene zeldzaamheid. De tijd heeft vaak het aardewerk week
gemaakt, of de wortels der heide en struiken zijn er door-
gewerkt; maar dan ook wacht bij de tehuiskomst een' nieuwe
bezigheid om de menigte scherven te sorteren, te passen en
in elkaar te zetten; daartoe behoort vaardigheid, pottenbak-
kers-ondervinding en kennis. De matador in dàt en vele andere
vakken is de conservator van het Leidsch museum Dr. Pleijte.
Behalve beenderen, asch en houtskool, worden nu en dan
in de urn andere voorwerpen gevonden: een steenen bijtel,
paardetand, spinsteentje, een amulet, eenige bronzen over-
blijfsels van wapenrusting, kralen enz. Zij werden tegelijk met
de asch der dooden opgezameld. Ons gemeentelijk museum
bezit eene merkwaardige verzameling van de opgravingen:
urnen van Germanen, Saksen, Pranken, fibilae Prankische
gespen, spelden, kralen van amber, glas, pâte enz. alsmede
eene groote hoeveelheid M'crktuigen van vuursteen vervaar-
digd als: pijlen, messen, bijtels enz.
Soms wordt in de groote urn een kleine gevonden even als
bij mummiën het kind met de moeder. Wel zong de dichter :
,/Één huis behoort aan beiden ;
Wat God vereent, wil ik niet scheiden
En sloot in d'urn den dubblen schat.quot;
-ocr page 32-Het soort der urnen is zeer verschillend in vorm, grootte,
grondstof en versiering. De oudste of Germaansche, om eene
algemeene benaming te gebruiken, is een bros mengsel van
slecht gebakken klei en kiezelaarde, blijkbaar uit de hand
gevormd en met een platten steen gladgestreken; enkele malen
komen er versieringen op voor, doch hoogst eenvoudig: in-
drukken met duim, nagel of een houtje aangebragt; de kleur
is vaalrood of grijs.
De Frankische urn is glad en zwart uit fijne leem of
klei gebakken, met zorg gedraaid en met verschillende ver-
sieringen bedekt.
De Saksische urn is in den regel grooter dan de Franki-
sche en schooner van lijnen met bolvormige vakken, die even
als de randen door figuren uit puntjes zamengesteld, versierd
zijn; de kleur is bf zwart of lichtrood.
Zeiden wij dat de verschillende benamingen aan de Saksen
herinnerden, onze grafheuvels bevestigen dat een deel dier
volkstam de Veluwe bewoonde: de tijd kan gerekend worden
tusschen 500 en 600 jaren na Chr.; — en wijzen tevens op een
ouden Germaanschen volkstam die verscheidene eeuwen ouder
is en terugvoert tot voor de Eomeinsche vestiging. — [Con-
servator Pleijte.]
Onze Frankische en Saksische urnei bewijzen, dat de rivier
de IJssel die stammen niet scherp van elkaar scheidden. —
1) Do geleerde oudheidkundige Molhuizen vermeldt als van de Angel-Saksen
afkomstig, de namen Angeren, Angerlo, Angerenstein, Hengelo, Englanderholt.
Wij bezitten de Engelsche stad en de daarin gelegen hoeve Engelsehe Hof; volgens
overlevering zou die buurt behoord hebben aan den eigenaar van ons kasteel
Brijlaer; in geene onzer buurten liggen de landerijen zoo ver van de Hoeven als
inbsp;in die bnurt.
-ocr page 33-HOOFDSTUK IV.
maalschappen; stroeër school; buurt stuoe;
benaming van stroet en goor; stroeërbeek en houtbeek;
stroeërbroek en vroegere huishouding;
anastatius veluanus (versteeg) apostel der veluwe.
Een zeer aanzienlijk gedeelte dezer gemeente verkeert, wat
de heidevelden betreft, in denzelfden toestand als ten tijde
der Germanen, Saksen en Franken; daartoe behooren de
mal en velden van Voorthuizen, Garderen en Kootwijk. Deze
gronden worden nog in gemeenschap bezeten; hunne grenzen
werden als kerkelijke indeeling, en later als gemeentegrenzen
behouden.
Dergelijke gronden zijn verspreid over geheel Duitschland,
en van de Alpen tot aan de zee.
Even als de marken in het Graafschap Zutphcn, zijn ook
de maalschappen over ^ijna de geheele Veluwe verspreid ge-
weest. De stads- en dorpsgronden hebben in vroegere
dagen daartoe behoord. Wij kuimen daarvan uitzonderen het
westelijk gedeelte der Veluwe, zooals Scherpenzeel, Nijkerk,
't Kerspel Barneveld en de kuststreek langs de Zuiderzee.
1) Ooi in 't Sticht zijn of waren dergelijke gemeenschappelijke gronden, b. v.
de Meent van Woudenberg; die van Amersfoort, Naarden en Hilversum; de
Heiligenberg onder Leusden, aan 40 eigenaren behoorende; de maalschap van
Hoogland enz.
Die gronden waren, door hunne lage ligging, moerassig en
voor bewoning ongeschikt. Voorwerpen van vroegere vestiging
zijn er niet gevonden, terwijl bijna zonder uitzonderingen,
het geheele hoogere gedeelte der Veluwe grafheuvels, steenen
pijlspitsen en bijtels, Germaansche, Saksische en Frankische
urnen, kralen en gedeelten van bronzen sieraden en wapen-
rusting, en ook ijzeren voorwerpen, welligt van Romeinschen
oorsprong, oplevert.
Wij zullen ons niet verdiepen in de vraag, of het woord
maelschap afstamt bf van het Saksische maal, hetgeen wet-
geving en regtspraak beduidt, krachtens eigen keuren, tegen
de overtredingen der deelgenooten in de gemeenschappelijke
gronden; bf van maal, hetgeen grens beteekent en waarvan
ons akkermaalshout, dat gewoonlijk de akkers begrenst,
afkomstig zou wezen. Evenmin onderzoeken wij of de Veluw-
sehe maalschappen, zooals de marken van Zutphen, ouder
zijn dan het Vorstelijk regt, of daaruit ontsproten.
Over deze vraag hebben de Heeren J. A. NijhofF en Mr.
Sloet van de Beele alles gezegd, wat er tot nog toe van te
zeggen is; en, na die geleerden wat nieuws te zoeken, zou
onbegonnen werk zijn.
Dit alléén kan met zekerheid uit de oude Veluwsehe thins-
boeken bewezen worden, dat althans de maalschappen van
Garderen en Kootwijkerbroek, in 1534 aan den Heer van
den Lande thins betaalden, en uit verschillende op zichzelf
staande gedeelten bestonden, die nu te zamen die beide maal-
schappen vormen.
, Wjj .zullen omtrent onze maalschappen vermelden, wat wij
in hunne oude Willecoeren vonden.
't Is belangrijk wat wij op onze reis ontmoeten; want het
voert terug tot lang vervlogen tijden, en doet een toestand
kennen, die allengs in vergetelheid zal geraken.
Vóór wij aan het dorp Kootwijk komen, brengt de weg
ons langs de Stroeër schoolkamp, eene oase in de woestijn.
Een vijftal bunders dorre heide is in een vruchtbaar land-
goed herschapen, waar opgaand- en hakhout welig tiert. De
school en meesterswoning, liggen te midden van bouw- en wei-
land , waarvoor de Veluwsche boer zijn pet afneemt. De uit-
stekende onderu'ijzer, J. de Vries, was daar 25 jaren werk-
zaam met daad en leering. De tuin, ook door hem aangelegd,
prijkt met fijne vruchtboomen; zóó gezond in het gewas, als
men op weliger grond niet beter zou wenschen. Bij het goede
onderwijs dat hij gaf, leerde de Vries tevens aan de ouders
zijner scholieren, de deugdzaamheid van den Veluwschen
grond waarderen; mensclielijkerwijze gezegd is de verdien-
stelijke man vóór zijn tijd henengegaan, eu zijn verlies zal
lang gevoeld worden.
Wij volgen den wol weg, die door de buurt van Stroe loopt;
een 20ta] boerderijen liggen bij elkaar, van alle zijden door
de heidevelden van Garderen en Kootwijk omringd.
Hoewel vroeger grooter rijkdom van zware beuken- en
eikenboomen bestond, ligt deze welvarende streek nog in de
lommer, en maakt een sterk sprekende aangename tegen-
stelling met de kale heide.
De naam van Stroe of Stroet, duidt het karakter dier
gronden aan. Stroet is een lage streek, Avaar zich tijdelijk
het water der hoogere velden vergadert, dat allengs in slooten
-ocr page 36-en beken wegvloeit; deze benaming is hier zeer algemeen,
en komt overeen met Goor, dat eene lage grasvlakte aan-
duidt, die 's winters onderwater staat.
De westzijde dezer buurt bestond vroeger nit die soort van
gronden, welke echter, door beteren waterafvoer, allengs zijn
drooggeloopen en vruchtbaar geworden.
Het Stroeërbeekje kronkelt er door en is het overschot
der beek, die vroeger ontsproot uit het, een uur verder
noordwaarts gelegen. Kootwijkerveen, vroeger Ammerveen
genoemd; het droeg den naam van houtbeek. Buiten de zand-
verstuivingen, is de oude loop of slenk nogzigtbaar; denaam
wijst op den toestand van vroegere eeuwen, toen de Veluwe
bedekt was met bosschen.
De buurtschap Stroe ') is in menig opzigt merkwaardig.
Twintig jaren geleden, werd een vrij aanzienlijk gemeenschap-
pelijk bezeten oppervlakte gronds, 't Stroeërbroek, gebruikt
zooals dat voor tweeduizend jaren gewoonte was.
Garderen uitgezonderd, worden in geene streek dezer ge-
meente , meerdere grafheuvels gevonden dan in de buurt van
Stroe, terwijl de Stroeër zandverstuivingen een rijken voor-
raad van vuursteenen-pijlen en messen of krabbers oplevert;
van grof vaatwerk worden alleen kleine scherven gevonden,
zonder asch of verbrande beenderen.
Het Stroeërbroek beslaat eene oppervlakte van 80 bunders.
De westzijde was, naar het getal eigenaren of geërfden, in
negen naast elkander liggende grondstukken (plaggendeelingen)
verdeeld; een paaltje wees de grens aan.
1) Zij bezit 143 zielen, met 185 stuks vee.
-ocr page 37-De oostzijde, van grooter uitgestrektheid, bevatte de tnrf-
deelingen en was onverdeeld. Deze, zoowel als de plaggen-
deelingen, waren in gemengd gebruik, als weiden voor koeijen
en paarden, niet voor schapen.
Jaarlijks, op Pinkstermaandag, vergaderden de geërfden in
de herberg de Eave, even als 't Stroeërbroek, aan den ouden
Harderwijker karweg gelegen. Na gedane rekening en ver-
antwoording, en afdoening van hangende zaken, trok de stoet
Broekwaarts, om, met onderling overleg, de turfvakken in
10 vierkante treden af te bakenen, en bij het lot toe te wijzen.
Wij zien hier den toestand, zooals die bij de Germanen be-
stond, ten tijde van Tacitus.
In 1858 was nog aanwezig een langwerpig ronde heuvel,
ongeveer 10 meter lang, 5 meter breed en 2 hoog, genaamd
do Slangen-Pol. De overlevering verhaalt, dat daar de bijeen-
komst van geërfden werd gehouden. De grond bestond uit
velerlei soorten, en was vermengd met brokken grof aardewerk.
Het Stroeërbroek behoort, als bijzonder eigendom, niet
onder de malenveldcn van Garderen j hoewel daarin gelegen.
De geërfden hebben echter alle regten op die velden.
Dc oorspronkelijk geregtigde boerenerven, lagen in het
hooger gedeelte der buurt, noordoostwaarts van het Broek;
allen aan de oostzijde der Stroeërbeek. Ongetwijfeld waren daar
de eerste bewoners dier streek, vormden eene vereeniging en
waren er op bedacht, om bij toenemende bevolking, nieuwe
bewoners of buren buiten te sluiten, en het regt, op -quot;t ge-
bruik van het Broek, voor zich tg houden.
Het Stroeërbroek kan, even als het Kootwijkerbosch, gelijk
wij later zien zullen, teruggebragt worden tot den tijd van 't
ontstaan van het maatschappelijk zamenzijn; — het is thans
verdeeld en levert een welsprekend pleidooi te meer, voorde
verdeeling der gemeenschappelijk bezeten gronden. — quot;tls
werkelijk een lust der oogen, de herschepinng van dat Broek
te aanschouwen in uitmuntende wei- en bouwlanden.
Bijna aan den uithoek van de Stroeër-buurt, ligt de boer-
derij de Steeg. In 't jaar 1530, was die eigendom van Jan
Dirksen Versteeg; volgens den oudheidkundige van Hasselt,
was dat erf belast met het leveren van een wagenpaard aan
den Hertog (1534).
Daar werd het jongsken geboren, dat later den akker der
Hervorming zou bebouM-en, waarop het ware brood des levens
welig zou groeijen. Zijn naam was Jan Gerritsen Versteegh,
meer bekend onder den naam van Anastasius Veluanus of
de verrezene Veluwenaar, en schrijver van //Der leken Wegh-
wijserquot;, gedrukt te Amsterdam in 1631, bij Jan Everts,
en ter gemeente-archief aanwezig.
In 1544 bekleedde hij te Garderen het ambt van vice
cureijt of kapelaan, doch werd spoedig een ijverig hervormer,
waardoor hij, in 1550 den 21 Januarij, veroordeeld werd
door het Hof van Gelderland, om op het kasteel te Hattem,
gevangen te worden gezet, waar hij den 3 Pebruarij aankwam.
Op voorspraak van koningin Maria, is hij onder borgtogt
van 400 Caroli guldens ontslagen.
Na een verblijf te Leuren en te Keulen, trad hij in 1566 te
Harderwijk op als predikant, en stierf in 1591 (waarschijnlijk).
Van Hasselt geeft nog de volgende bijzonderheden op:
,/9 Januari 1550 is Dirk Wolftquot;, notaris van den kristen
//gelove, gereijst tot Garderen om te visiteren de kisten en
//koiferen der kercke aldaar en quot;t huis van Heer Jan van
■i i:
ii
,/Garcleren vice pastor; hem is daarvoor toegelegt XVIII
/■/stuijvers. In 1551 aan Johan Holtzwiller de som van 78
//ponden 19 schellingen voor zeeckere oncosten bij hem ver-
//teert om Jan Geerarts vice cureijt te Garderen te halen die
//toe eewige gevanckenisse was gecondempneert te Arnhem
//bij sententie van de Inquisitie; item om Heer Johan 3 jaer
//lanck den cost op 't huis te Hattem gegeven te hebben,
//getaxeert op twee stuijvers daags.quot;
HOOFDSTUK V.
STKOEËR ZANDVBKSTUIVINGEN J STEENEN-WERKTUIGEN, AARDE-
WERK, GERMAANSCHE NEDERZETTING; BODE BOUWHEER;
OPGRAVINGEN MET DR. W. PLEIJTEJ GRAFHEUVELS; HOXITBEEK.
Voordat wij den weg naar Kootwijk inslaan, zullen wij
eenige oogenblikken in de zandverstuivingen van Stroe rondzien.
't Is hier een ware woestenij. De zandheuvels zijn tot
aanzienlijke hoogten opgestoven, en hier en daar schiet eiken
kreupelhout, door de helmbeplantingen heen; een weg is er
moeijelijk te vinden; want, waar die heden bestond, is hij
morgen, door de valwinden op de zandheuvels, volgestoven;
en toch moet men die winden daarover niet te hard vallen;
want zij waaiden bloot, wat anders welligt voor altijd zou
zijn verborgen gebleven. Door dat heen en weder woelen,
werden eene hoeveelheid brokken vuursteen ontdekt, blijk-
baar afkomstig van eene werkplaats van steenen werktuigen.
Aan de meeste scherven is 's menschenhand zigtbaar; het
zijn de nuclei of moedersteenen, welker kern, door het af-
springen der schilvers, voor geene verdere bewerking geschikt
was. Wat die onderstelling tot meerdere zekerheid brengt,
zijn de pijlspitsen, die blijkbaar onder de bewerking mislukt,
of niet afgewerkt zijn.
Wij spraken van eene werkplaats van silex of vuurstee-
nen werktuigen. Niet alle pijlspitsen zijn van het gevonden
silex-schrot afkomstig; velen bestaan uit andere soort van vuur-
'EL
i i I
'':!!; ; 1
li-
iH
steen; de messen en trabbers daarentegen, zijn op de plaats
zelve vervaardigd; blijkbaar uit de kleine en grootere exem-
plaren, die bij elkaar liggen, en overeenkomen met het ge-
vonden schrot.
Het fabriceeren dier mesjes werd, door de eigenschap die
de vuursteen bezit om af te schilferen, gemakkelijk gemaakt;
zij zijn ook allen meer of min van denzelfden vorm; gewoon-
lijk driezijdige prisma's; de rug, of smalste zijde, is vaak
dof, doordat die van het buitenste gedeelte of den bast is van
den steen, die werd afgesplinterd; anderen echter zijn aan
de drie zijden doorschijnend en zeer scherp; nu en dan als
eene zaag, zuiver uitgetand; de grootte verschilt van 2 tot
9 duim; soms zijn beide boveneinden rond bijgehakt, en bij-
geslepen.
Dat afschilferen schijnt bevorderd te zijn door verhit-
ting van den moedersteen, die op kleinen afstand, te lood,
boven een hard voorwerp gehouden, met een steen een'
korten slag ontving, waardoor hij, op het harde voorwerp
stootende, een trillenden schok ondervond, die de splinters
deed afsplijten,
Het verkrijgen van pijlspitsen geschiedde waarschijnlijk
op dezelfde wijze, daar wij onder het vuursteen-schrot ver-
schillende splinters vonden, die den pijlspitsvorm hadden; doch
wegens ongeschiktheid voor eene verdere bewerking zijn
weggeworpen.
De pijlspitsen vertoonen ontelbare kleine sporen van be-
werking; maar, met welk werktuig werden die stukjes van
1) Voor zoover wij weten, is vnursteenschrot of afval, nergens elders op de Ve-
luwe gevonden. De voornaamste vindingsplaatsen van silexwapenen of werktuigen
zijn in de gemeenten Ede (te Wekerom, Otterlo, Valk), Apeldoorn, Bkedeu
Ermelo, Biburg, Wageningen, Renkum, Gorsei en Bameveld (te Stroe, Kootwijk).
den harden vuursteen afgeslagen en afgestoken? Duidelijk
blijkt, dat de bewerking voor alle voorwerpen dezelfde was;
het bijslijpen, zal wel op een zachtere steensoort geschied
zijn. De deskundigen zeggen, dat het behakken geschiedde,
door middel van vuursteenen bijteltjes en zoo zal het dan
ook wel moeten worden aangenomen.
Behalve de vaardigheid in het bewerken van den vuur-
steen, waren er ook een echt kunstenaars-oog en hand noodig,,
om de volmaakte vormen te verkrijgen, die vele werktuigen
kenmerken.
Eenige jaren geleden werd aan een voornaam steenhouwer,
een stuk vuursteen gezonden, en een daarvan afkomstige
pijlspits met de vraag: wat het namaken moest kosten.
Eenige weken daarna, ontving men het berigt, dat hij, noch
zijn collega's, daartoe kans zagen, en dat zij zelfs niet be-
grepen, hoe de pijlspits had kunnen bewerkt worden.
Voor zoover we kunnen nagaan, komen de Veluwsche pijl-
punten, althans uit twee verschillende fabrieken, Die uit de
gemeente Ede zijn langer, smaller en ranker dan de bij ons
gevondene; ook de soort van vuursteen verschilt, 't Is niet
noodig te herinneren, dat onze steenen werktuigen tot de
geslepenen of gepolijsten behooren.
In de dagen, toen de kunst nog zoo ver niet was, en de
steenen eenvoudig stuk geslagen werden, waren die wapenen
jnbsp;trouwens allezins voldoende, om dierlijk voedsel te bemag-
1nbsp;tigen. In die dagen zal ons lieve Vaderland, behalve een
Inbsp;gedeelte van Twenthe en Limburg, nog wel onder de wereld-
|H Inbsp;zee gerust hebben.
i :nbsp;Volgens miju vriend, den Conservator Fleijte te Leiden,
houden de Noordsche oudheidkenners het er voor, dat onze
-ocr page 43-pijlspitsen uit Denemarken zijn aangevoerd; is dit zoo, en
bestonden in dat land vuursteenklompen, dan is het grootste
gedeelte van het geheimzinnige der bewerking opgelost; daar
de vuursteen zelfs eenigen tijd na uit den grond te zijn
gehaald, eene zekere vochtigheid behoudt, die de bewerking
gemakkelijker maakt. Wij vermeenen, dat de vuursteenen
voor onze vroegere geweren gesneden werden.
Onze grindbergen leveren geen voldoende of geschikte
brokken silex op, zoodat de overblijfsels te Stroe gevonden,
welligt gedeeltelijk uit België zijn aangevoerd.
De mensch heeft in den beginne zijner meerdere bescha-
ving, in alle oorden der wereld, vuursteenen werktuigen
gebruikt.
De Zon die den vuursteen doet splijten, bragt hem waar-
schijnlijk op het denkbeeld, van die eigenaardigheid gebruik
te maken,
Herodotus verhaalt, dat de Egyptenaren de lijken, die
gebalsemd werden, met een steenen jnes opensneden. In
hunne graven zijn steenen messen gevonden. Groote verza-
melingen zijn er ontdekt bij de uitgegraven rotsen van den
berg Sinaï, vlak tegenover Memphis, en in de omstreken
van Tliebe, gelijkende op de Veluwsehe,
1) Veertig jaren geleden, zat ik in het artillerie arsenaal te Nijmegen. De
Sergeant-vuurwerker was vroeger in Mons geweest, en kende het maken van vuur-
steenen voor geweren: het procédé is eenvoudig, en eiseht slechts eenige handig-
heid. De vuursteen (silex) heeft de eigenschap, om, wanneer men hem voor een
gedeelte in koud water steekt, en dit deel dan met een hamertje slaat, juist zoover
af te breken als hij in 't water is geweest; het hamertje had een elastieken steel
van essenhout; in een oogeublik was de vuursteen gereed. (Üit een brief'van Mr.
Baron Sloet van de Beele).
Die werktuigen werden ook gebruikt in de mijnen, om
welligt koper en andere ertsen, maar zeker om edele ge-
steenten b.v. turkozen te verkrijgen. In Spanje en Amerika
zijn de mijnen op dezelfde wijze bewerkt.
Volgens den Franschen Egyptioloog Chabas, dagteekent het
gebruik van steenen werktuigen, bij de Egyptenaren, van af
3000 jaren vóór onze jaartelling, tot nä den Eomeinschen tijd.
Onze Egyptioloog Dr. Pleijte, vindt die bewering te kras;
en de beide geleerden zullen dus die quaestie moeten uit-
vechten.
De Egyptische soldaten hadden steenen punten op hunne
lansen, en de jagers voorzagen hunne pijlen op gelijke wijze;
onze oude Veluwsche stroopers zullen wel evenzoo gehan-
deld hebben.
li jnbsp;Weinige jaren geleden werden de arbeiders teAbydos, nog
met een silex-scheermes geschoren, en gebruikten de Be-
douïnen lansen met steenen spitsen.
De Egyptenaren maakten nog veelvuldig gebruik van silex,
toen zij reeds eerste meesters waren in het smeden van me-
taal ; en dit ligt voor de hand, daar ijzer of brons den vuur-
steen niet op eens heeft verdrongen; de arme man bleef dien
gebruiken en voor fabriekmatigen arbeid was de silex doel-
matig en goedkoop.
De overlevering heeft het verhaal bewaard, dat een smid
te Barneveld jaren lang, zich van een steenen voorhamer
■nbsp;heeft bediend, totdat die stuk is gesprongen.
1' ■ I'
1
;nbsp;Bijtels en hamers, van verschillende steensoorten en onder-
scheiden in vorm, worden op Veluwe, bf in enkele graf-
heuvels, bf in moeras- en veengrond gevonden. Een Eransch
geleerde, Le Pic, heeft onderzocht, hoe onze ouden die
werktuigen zouden hebben gebruikt. Hij deed dit door zijne
arbeiders en houthakkers beproeven; daaruit bleek: dat essen-
hout, als het meest veerkrachtige, het bruikbaarste is; de
stelen of handvatten, werden gespleten en de bijl, hamer of
pijlspits, daarin gestoken. Het wringen dier voorwerpen, in het
knoestachtige taaije worteleind der takken, bleek mede zeer
doelmatig te zijn; een en ander werd omwonden met een
natten pees, die, droog geworden, inkromp en daardoor
groote bindkracht bezat. De gaten werden in hamers of
bijtels geboord,, door middel van een puntig hout, met natte
kiezelaarde.
Onze Gemeente-bode Bouwheer, was vroeger schaapherder
in de buurtschap Stroe, en daar hij in zijne jeugd een zeer
opmerkzaam oog en leerzamen aard bezat, waren die steenen
werktuigen zijne aandacht niet ontgaan; maar door hem
opgezameld. Het grootste getal, ten gemeentehuize aanwezig,
hebben wij aan zijne mildheid te danken.
Zoo maakte hij, — terwijl de schapen vacantie kregen,
of de hond er op moest passen — uittreksels van Slichten-
horst, en andere historische werken, Een klein apothe-
kersfleschje met inkt, een stalen pen, wat postpapier en...
zijn knie. Ziedaar, de eenvoudige studeertafel!
Weinige historici, zullen het Hendrik Bouwheer afwinnen,
in de kennis der Geldersche geschiedenis; met dag en datum,
1)nbsp;Sloet, in zijn jagtbcdrijf onzer voorouders, houdt het er voor, dat zij als
pijlen gebruikten het hout van den kornoelje, den taxus, den den en de brem.
2)nbsp;Aan zijn snuffcl-geest danken wij de kennis vau menige bijzonderheid, die
anders ons onbekend zou zijn gebleven.
eïi in puik verband. Jammer, dat die veelbelovende jonk-
man, zich nu moet afsloven met bevolkings-registers, publi-
catiën enz. enz. Al moge het eene heele historie zijn, om
de eersten goed bij te houden; veel geschiedenis zit er niet
in, en, die er inzit, is beter vergeten.
De Stroeër zandverstuivingen hebben een groot gedeelte
der heidekorst overdekt; de wind schuurde langs die heuvels,
waardoor kale, grindachtige zandstreken werden gevormd,
als zoovele grachten langs versterkte schansen.
In Oetober 1877, deden mijn vriend, de conservator van
't Leidsch museum van oudheden, Dr. W. Pleijte en ik, een
bedevaart naar die merkwaardige woeste streek. Het onder-
zoek leverde verrassende uitkomsten.
Wij maakten met een woord melding, van de verdroogde
houtbeek: naar de oude bedding te oordeelen, was zij een
kleine rivier, althans op verschillende punten is hare breedte
5 a 6 meter. ïen noorden van dat water, op weinige meters
afstand, liggen de zandverstuivingen, waarvan wij zooeven
spraken. In de kaalgewaaide breede zoomen begonnen wij
het onderzoek.
Ontelbaar waren de scherven oud vaatwerk, die daar ver-
sjireid lagen; meerendeels van Germaanschen oorsprong, d. i.
bleekrood met kiezel vermengd; eenigen versierd, en door
wasachtig bruin vernis geglansd. Onze aarden bloempotten
schijnen den vorm te hebben nagebootst, doch de voet was
plat en de rand smal en opstaand; verder enkele gele en
zwarte versierde scherven, van Saksisch vaatwerk, doch van
vCel beter maaksel- danquot; het- eei-stgenoemde; een p.i,ar- ballen
van Andernachsche tras en graniet, geschikt om te wrijven
of te malen. Bij al die voorwerpen, vonden wij een zeer
aanzienlijk getal vuursteenen werktuigen, als pijlspitsen,
mesjes of krabbers en vele cirkelvormige stukjes, zoo groot
als gewone knoopen, benevens bijtelvormige stukjes, docli
waarvan wij niet konden raden, waartoe zij gediend hadden i);
verder, een menigte mislukte mesjes, pijlspitsen en schrot
van vuursteen. Het is blijkbaar dat de bewoners de vuur-
steen wisten te kloven, daar, gelqk wij vroeger reeds mede-
deelden, verscheidene afgeslagen brokken vuursteen gevonden
zijn, die gediend hadden om te worden afgesplinterd.
Overblijfsels van beenderen werden niet ontdekt.
Dr. Pleijte besloot uit deze omstandigheid, dat' wij hier
te midden van eene nederzetting stonden, die hij terugbragt
tot ongeveer de Ille eeuw na Chr.
Wat die onderstelling bevestigde, was de omstandigheid,
dat ten Zuiden van de Houtbeek, op eenige meters tegenover
die nederzetting, grafheuvels aanwezig zijn, die urnen bevat-
ten van hetzelfde vaatwerk, als het zooeven gemelde; gevuld
met verbrande beenderen, asch en houtskool.
En, wanneer wij ons dan in die aloude dagen verplaatsen,
was dat Stroeër-oord, uitnemend geschikt voor eene Ger-
maansche nederzetting.
De woonplaats zelve, ten Noordwesten door eikenwouden
ingesloten en beschermd, werd bespoeld door de heldervlie-
tende Houtbeek, langs wier overzijde de stille rustplaats der
dooden zich uitstrekte; ten Zuidwesten, boden welige broek-
landen, door de Veluwsehe heuvels en de moerasbosschen
van Barneveld omzoomd, overvloedige weiden, voor de tal-
rijke kudden.
1) Chabas breugt ze tot de krübbers en vond dergelijkeu in Frankrijk.
-ocr page 48-Thans ligt de Oosterspoorweg op een deel der heide, die
de graven der oude bewoners bevat. Mogen hunne schimmen
bevredigd worden door het bewustzijn, dat de last die
hunne beenderen drukt, der gemeente ten goede komt, wier
grond ook hun eenmaal dierbaar was. —
Het is opmerkelijk, dat daar alleen die menigte pijlspitsen,
mesjes en vuursteen-afval worden gevonden, terwijl zij in
den omtrek van Kootwijk slechts nu en dan voorkomen. Wij
mogen deze omstandigheid als een bewijs te meer aannemen,
dat Stroe tot de oudst en langst bewoonde streek dezer
gemeente behoort.
'k Herinner mij nog den Sjeper, die daar met zijn scha-
pen dolende, 't vaderlandsch neuswarmertje, in den koperen
tintelpot aanstak. De bijzondere vorm van zijn vuursteen,
trok mijne aandacht; die nader beziende, ontdekte ik, dat
de barbaar als vuurkei misbruikte : een uitmuntend exem-
plaar van een steenen mes!
Op mijne vraag: wat die steen beduidde, en waar hij ge-
vonden was ? kreeg ik tot antwoord: ,/dat het een donderkei
was, die in de hei' groeit, of uut de lucht valt!quot;
Wij laten de buurtschap Stroe achter ons, slaan den weg
in naar het dorp Kootwijk, en gaan langs de Konijnen-kol-
ken en de reeds genoemde grafheuvelen, die daarbijliggen,
't Is opmerkelijk, dat die heuvels de scheiding vormen,
der malen-heidevelden van Garderen en Kootwijk; zooals de
Zeveubergjes, die van Voorthuizen en Putten; de Beumeler-
_ berg, met zj^jn PrankisQh-Saksische begraa^laats, scheidt de
velden van Ermelo en Garderen; de grafheuvels van Wedi-
chem, thans Wenkop, liggen op de grenzen der velden van
Garderen en Yoorthuizen.
Woonden welligt, in die verschillende malenvelden, on-
derscheidene markgenooten, die hunne grenzen door graven
heiligden? —
« » •
-ocr page 50-DOiip kootwijk; stroopehs; de bujigemeestee gesteikt;
kerkelijke indeeling; school en wie er teeschole kwamen;
heidevelden; wat daaein woedt gevonden;
oude pastoeie en leeeaaes; keekelijke heeinneeingen;
inhoud van het aemboekje;
vagebondfn en heeelooze knechten.
Weldra bereiken wij den weg, die ons door een ware
zandzee en lieide, naar het dorp Kootwijk voert. Hier en
daar vertoont zich een oud schaapschot, waarbij eenige ber-
ken of eikenstruiken; regts en links de, met eikenhakhout
begroeide hooge groepen van het Kootwijkerbosch. Ilet
hout tiert er, als op do beste gronden, met zilverwitten bast
en donkergroen loof.
Aangenaam ziet het oog op die rustige kleur, als een wel-
dadige bescherming tegen het scherpschitterend stuifzand.
Wij komen eindelijk aan de bouwgronden, die het dorp
omringen; het zijn onafzienbare engen aan één stuk; slechts
hier en daar tegen schrale winden, en 't woelende zand bc-
sclmt door een wal hakhout.
Wijselijk heeft de Provinciale autoriteit de plaatselijke
besturen in staat quot;•esteld , om ook de niet zeer bemiddelde
Kootwijker landbouwers, tegen de golven der zandzeeën, te
beschermen. Levende dammen zijn opgeworpen, tegen de
vernielende magt, waarmede die engen werden bedreigd;
— reeds was de aangrenzende heide hier en daar onder-
gestoven, en had plaats gemaakt voor een sjnerig licht-
groen gras; maar ook dat zou eerlang zijn verdwenen en
daarmee tevens de laatste beschutting tegen die zand-
0 verslroomingen.
Op breede schaal zijn dennen-singels, met eikenhakhout
aangelegd; dezen vormen de dijken, waarachter de rustelooze
zandzeeën worden bedwongen. Reeds zijn de dennen forsche
heerlijke hoornen; die zich daar in hun element gevoelen.
Allengs is hun zaad, over de groote vlakten, welig opgeslagen.
Ook de eikenboomen tieren welig; 'tis, of zij u verkondigen:
wij zijn in ons vaderland; eeuwen lang heerschte hier ons
krachtig voorgeslacht, en hield zand en heide bedwongen;
wij vragen niets dan rust, om aan dit onherbergzaam oord
de vruchtbaarheid weder te geven, die het toenmaals deel-
achtig was. —
Wij verlaten de zandverstuivingen met den wensch: dat de
stem der natuur, door de grondeigenaren moge worden gehoord,
Eene herinnering ten slotte: Dertig jaren geleden voerde
ik de eerste schouw over de zanden; bijna aan het einde ge-
komen, liepen wij met den veldwachter, in versnelden gang,
den laatsten heuvel af, toen ik onverhoeds voorover in de
heide neersloeg, en bemerkte, dat mijn voet om den enkel
werd vastgehouden. — De veldwachter deed onderzoek cn
rapporteerde , dat des Burgemeesters edelachtbaar-linkerbeen in
een koperen hazenstrik vastzat, zoo goed, als de onnoozelste haas!
Wat ik later heb moeten hooren over dien gestrikten
hardlooper!.....
't Moet worden getuigd, de Kootwijkers zijn van oudsher
uitstekende stroopers; ver van toezigt, op de onafzienbare
velden, waar de hooge heide hen gemakkelijk verdekt houdt,
dient de haas dikwijls tot tabaksduiten.
De overlevering zegt: dat de Transehe soldaten het dorp
Kootwijk niet hebben kunnen vinden. We nemen dat aan,
vooral in die dagen, toen nog eenige oude boomen het kerkje
met torenspits verscholen hielden.
Het dorp ligt niet ver van het kruispunt van den
Karweg van Arnhem op Harderwijk, en van dien van Bar-
neveld op Apeldoorn.
Deze nabijheid en de boschrijkheid, zal mede oorzaak zijn
geweest, dat Kootwijk reeds in de vroegste tijden volkstam-
men huisvestte, en in de XI eeuw eene kapel bezat; tevens
wordt hierdoor opgehelderd, waarom, zooals wij later zullen
vermelden. Kootwijk gedurende oen lange reeks van jaren,
het voorregt heeft genoten, door zwermen van allerlei ras en
natiën te worden bezocht.
De oude schrijvers zeggen dat het is: //een gering dorp,
te midden op de rugge der Veluwe, op een schralen bo-
dem gelegen.quot;
In 1740 waren daar 14 huisgezinnen (thans 21), die het
kostersambt der kerke bij beurten bekleedden.
Van 1604 tot 1617 was Kootwijk met de parochiale
kerk te Garderen vereenigd, als filiaal kapel. Het koor dag-
teekent van de XI® eeuw, het overige werd in de XVIe eeuw
1) De timmerman, die den torenspits verlaagde (1838), haalde daaruit
een anker, met het jaartal 1010. Den 30 Dcc^. 1434, draagt Hertog Arnold ^
zijne tienden te Kaitwick op, aan bastert Willem van Gulik. —
aangebouwd. In midden 1600 lag kerk en pastorie in
zwaar eiken-, beuken- en essenliout verscholen; thans zijn
daar alle boomen verdwenen. Wij hebben er nog gekend,
een paar kapitale eiken en een lindeboom die anderhalf el
middellijn had, doch van binnen geheel hol was. Hij stond
op het kerkhof ter zijde van 't oude kerkje. Wie zal zeggen,
hoeveel jaren hij daar schaduw bood aan den trouwen kerk-
ganger, en hoe menig diep bedroefde tegen hem leunde,
wanneer onder zijn lommer, geliefde dooden in den schoot
der aarde werden nedergelegd?
Zij ging henen die oude trouwe linde, wier kruin zoovele
stormen had verduurd! die zoovele jaren de kerk had jieschut,
om plaats te maken voor jongen van 't zelfde soort.
't Geslacht der menschen is als 't wufte blad der boomen;
Nu ziet men door den wind het strooijen langs het veld;
Dan weer uit knop bij knop op nieuw te voorschijn komen
Tn 't welig groenend woud, zoodra het lente wordt;
Dus groeit het een geslacht der menschen, 't ander dort. —
Midden in het doip i) ligt de heuvelachtige ruime put-
brink, met aartsvaderlijken wipboom , waaraan een ketting
met emmer; daarnaast een uitgedisselden eikenboom, waarin
de schapen worden getoeterd; oostwaarts van den brink ver-
toonen zich de eenvoudige boerenwoningen; van uit het wes-
ten slaat het oude kerkje, met zijn gothischen toren, dit
kalme landelijke tafereel gade.
Op de klok las men:
Dor het fijer ben ik gevloten.
Peter van Trier heeft mij gegoten. 1625.
1) Het telt 95 zielen met 343 stuks vee.
-ocr page 54-De oude jMstorie was een groot hol boerenhuis; de studeer-
kamer had een steenen vloer en naakte muren, rood en geel
geverwd: en toch, was dit schamele herdershuis nooit zonder
bewoners. De nieuwe, flinke pastorie daarentegen, is sedert
jaren herderloos, — de weleerwaarden bedanken allen, voor
de eer van het beroep; treurig teeken des tijds! —
Wij zijn gelukkiger met onze nieuwe school en het mcesters-
huis; zij dagteekenen van een tiental jaren. Vóór dien tijd
was de toren daartoe ingerigt. Ik herinner mij aan het hoofd
dier school, een van de baanbrekers, krachtens dc wet van
1800; de hoofdonderwijzer was tevens schoenlapper en bezit-
ter van den éiïen rang. Tegen schooltijd, kon men hem al zeer
spoedig in de verte zien aankomen, omringd van zijne scho-
lieren. De stumpert had het ongeluk, kinderen te bezitten,
waarvan Robertus Nurks zou gezegd hebben: //als ik er zoo
eentje had, deê ik het een steen om den halsquot;; daarenboven
waren alle drie erg met hooge ruggen begunstigd, echte ka-
boutermannetjes; de oudste der kinders trok eene geit voort;
twee lieve lammetjes huppelden om haar heen: de deur werd
opengedaan en de geheele stoet dartelde en strompelde de
school binnen, waarmee zij tevens voltallig was. Wat het
moeite kostte, om de kleine sikjes van de banken te ver-
wijderen; doch, toen de moeder op het kerkhof ging grazen,
volgden zij dat voorbeeld. We hielden geen schoolbezoek in
de hoop op betere tijden. Een andermaal vonden wij een
vijftal kinders die, bij onze komst, de hoofdjes op de armen
deden rusten en niet durfden opkijken; de kleinen waren met
geen mogelijkheid uit die positie te krijgen; bij een later
bózeak, hadden zij meer motd. gekregen en^ waagden .. . het
allen tegelijk, hardop hun lesje le spellen. —
In den zomer is liet dorp een ware bloemhof. De heggen
om de tuinen bestaan uit paarsche-seringen-struiken. —
De naamsafleiding van Kootwijk, gelijk wij reeds mededeel-
den, schijnt te herinneren aan den toestand in de eerste
dagen zijner ontluiking. Daar onder beschutting der Veluw-
sche wouden zullen de wandelende liutten zijn opgeslagen, van
het herdersvolk, dat toen die streken bewoonde. Het Engelsche
,/Cotequot; beteekent schaapskooi; wiek (wijk) zal er zijn bijge-
voegd, toen liet aantal kooijen aanzienlijk genoeg was, om de
eer te genieten, den titel van loijk achter Cote te voegen.
Het verbijf van Germaan, Saks en Prank wordt voldoende
bewezen door de herinneringen, die van deze stammen wor-
den gevonden.
Dc heuvels, door de winden opgestoven, hebben de woon-
plaatsen en graven der bewoners overdekt, cn hunne asch
is met het zand heinde en ver gewaaid; maar de scherven
der urnen, — die tot huishoudelijk gebruik en tevens tot dood-
kist dienden, — liggen nog overal verspreid; terwijl vele
steenen pijlen en mesjes, en enkele brokken van Eomeinsch
aardewerk worden gevonden.
Nu en dan doet een gelukkig toeval eene begraafplaats, in
de nabijgelegen heide, ontdekken. Zoo werd in 1874, op een
grondstuk, de Kerkedel genaamd, met andere brokken van
Gennaansch vaatwerk, eene Saksische urn opgegraven, '/j
meter hoog en ^/g meter wijd; de grootste die in deze ge-
meente is gevonden. Zij heeft eene graauwgele tint en den
vorm van een bijenkorf; de geheele oppervlakte is versierd
met randen en ronde figuren.
'»nbsp;Op de ■^reote i'raiJfiscl»? begraafplaafs bij Gaiïi.eren, (Beuiiieliirbijrg) werd
een urntje opgegraven zoo groot als een theekopje.
-ocr page 56-In de Kootwijksche heidevelden, vertoonen zich zeer me-
nigvuldige, knoestige lage eikenstruiken; trouwens de schapen
zorgen, dat 't jonge lot niet groot wordtj zonder dat, zou
de streek als weleer, met eikenbosschen bedekt zijn. Bij en
om dat struikgewas worden vaak urnscherven, verbrande
beenderen, asch en steenen werktuigen gevonden, als ware
die laatste rustplaats eenmaal onder de hoede van den heili-
gen eik gesteld.
Soms schijnt het als waren daar vuren ontstoken, misschien
om de silex splijtbaar te maken.
Het dorp Kootwijk ligt op maalschapsgrond van dien naam;
de put, hoewel eigendom van de burgerlijke gemeente Barneveld,
staat ten name der maalschap; 't is meer dan waarschijnlijk
dat, even als te Garderen, die put op kosten der geërfden,
meest schapenhouders, is gegraven; terwijl de dorpsbewoners
de lasten van het onderhoud bleven dragen, dat later door
de kerk is overgenomen, vóór het aan de gemeente kwam.
Wat wij van de vroegere lotgevallen van dit dorp weten,
is geput uit schrifturen van den kerkeraad; daaruit wordt
bevestigd, dat Kootwijk arm was, en dat de zaken zooveel
mogelijk door onderlinge hulp werden in orde gehouden. Zoo
leest men, dat in 1614 de staketsels om de Wheem door een
boer die loat tymmeren kende geacommodeerd zijn, en dat
eenige jaren later, de kerk door een diaken is opgeverfd,
omdat de kerk zoo arm was; het kerkeland, grootendeels
tot heide teruggekeerd, werd nu en dan omgeploegd. En
toch, niettegenstaande die armoedigheid, was Kootwijk door
de predikanten geliefd, en werden zij er oud. In 153 ja-
ren , volgden zich slechts vier predikanten op; dus onge-
veer ^10 jaren voor ieder. De laatste hunner na 54 jaren
dienst. Vaak werd de bef met de ploeg verwisseld. De land-
bouw behoorde bij het ambt. Kootwijk had een afzonderlijk
bouwhuis en heel wat bouwland. De overlevering zegt: dat
soms de leeraar met de ploeg in 't veld werkte, als de trouwe
kudde, op den dag des Heeren, reeds ter kerke was opge-
gaan; wat nood! de klok was digt bij de hand, en de hand
digt bij de klok — en, daar het land ook nabij lag, behoefde
de gemeente de 119 Psalm niet geheel uit te zingen, voor
de predikstoel bezet werd.
quot; De verpleging der betrekkelijk weinige armen, was zeer
ruim; wittebrood, kaas, vleesch, spek, zelfs jenever, behoorde
onder de bedeeling. Even als de predikanten, werden ook de
armen oud; wij vinden er aangeteekend van 110 en 100 jaren.
In 1700 is een tinnen „doophacF' aangeschaft udie er
niet wasquot;.
In 1685 wordt eene uitgaaf vermeld wegens schoonma-
ken der kerk, waarin, om den grooten regen, soldaten van
den Prins van Osnabrugge hadden geschuild. In 1628 ont-
vangt een arm student f 1-12-4 op een briefje van Dominé
Poleandri (waar toch een briefje van een Leidsch contra-
Eemonstrant of Gomarist professor al kan teregt komen ?),
en in 1696 aan een broeder van een door de Turken ge-
vangengenomen predikant 12 stuivers. Eindelijk vermelden
wij nog de uitgaven aan pastorie en kerk, die door den feilen
storm in ?717 hoven mensclien denken geleden hadden; ook
aan den toren moest véél gedaan worden; de spits was ge-
deeltelijk afgeslagen en de klokken waren door den zolder
gevallen, maar, staat er bijgevoegd: „er was in meer dan
50 jaren geen hand aan uitgestoken.quot;
Het armhoekje, door de predikanten aldaar gehouden,
nhevattend in sig den ontvang van 1711—1821 en idtgaef
van 1711—1752,quot; is een dagboek van dê b'elangfijkste'
voorvallen. Telkens, als de predikdienst niet gehouden werd,
is daarvan de reden opgegeven, als:
a. wegens de kermissen te Barneveld (de laatste week van
Junij en September), te Garderen (eerste week van October)
en te Kootwijk (de voorlaatste week in September), als wan-
neer ,/ick geen gehoor en hadtquot;; h. de zware onweders,
sneeuw, felle koude en oostewind; vooral in de jaren 1740,
'41, '71 en '88; c. de ziekte der predikanten aan loop, jicht,
dikke beenen, roos enz., nioaardoor hij niet op stoel kon
komen, maar op een stoel voor de predikstoel moest zittenquot;;
d. de ziekte van zijne vette veerse; of dat zijne vrouw inde
craem quam of in het hed quam, of wegens verkoop van
zijns vrouwsvaders immen.
Het blijkt dat 't gewoonte was, om de armen te gedenken;
't zij men een erfenis ontving, erfhuis hield, schapen, koeijen,
bijenkorven of dergelijken verkocht.
Niet minder dan bij die van Garderen, was weldadigheid
eene deugd, ook der Kootwijkers; telkens komen zelfs vrij
aanzienlijke sommen aan legaten voor.
Kootwijk werd administratief goed op de hoogte gehouden
der wereldgebeurtenissen; in 1791 wordt het huwelijk van
den erfprins herdacht; in 1807 gedankt voor Koning Louis;
in 1811 gebeden ter herinnering aan de krooning van Napo-
leon, en in 1815 gedankt voor de overwinning van Waterloo.
Dat de Staten van Gelre en Zutfen, niet zonder wichtige
redenen, zoo menig placaet uitvaardigden tegen bedelarij,
heerlooze knechten enz. op Veluwe, wordt op merkwaardige
wijze duidelijk aangetoond in het hoekje der uitgaven. Die
dagelijksche aanteekeningen der uitgereikte aalmoezen, bewijzen
^maar al te duidelijk, hoe de Veluwe overstroomd en gebrand-
schat werd door allerlei slag van volk: van af den Perziaan
tot aan den Deen, van den Italiaan tot den Engelsehman,
Silesiër, Zweed en Rus; allen vereerden Kootwijk met een
bezoek. Hoe weinig vriendschappelijk dat soms was, blijkt
uit de aanteekeningen bij de uitgereikte giften, als: met af-
persing, of worden zeer lastig, enz.
Niet weinig werd de trek naar Kootwijk bevorderd door
zijne ligging, digt bij het kruispunt van twee oude wegen,
te weten: van den Harderwijker- of Arnhemschen karweg en
van den Hesseweg, die vanUtrecht en Holland naar Deventer
loopt. De herinnering aan de Hessen, — die kameclen der zand-
wegen, — leeft nog voort in een nabijgelegen waterplas, de
Hessenkolken genaamd.
Wij hebben reeds herinnerd, dat aan onze oudste wegen
ook de begraaf- en woonplaatsen der oude bewoners dezer
streken gevonden worden.
Het grootste aandeel in bedelaars, levert Duitschland;
daarop volgt Prankrijk, van het legio bootsgezellen en ma-
trozen wordt de herkomst niet vermeld, 'tls aan te nemon,
dat de meesten uit het vaderland der de Ruiter's kwamen:
in die treurige dagen toch, lag onze vloot gedeeltelijk te
verrotten, gedeeltelijk zoo ontredderd, dat onze Oostzeehandel
bijna geheel verliep; zelfs werd den Barbarijsche zeeschuimers
eene afkoopsom betaald, in plaats van //met den bezem in
den mastquot; die heidenen voor zich uit te drijven, om 't ruime
sop voor onze handelsvloot veilig te maken.
Gewoonlijk waren die lui vergezeld van hunne wiveii. Na
1723 komt dat soort van bedelaars niet meer voor; daarentegen
wel de zich noemende schepelingen, die schipbreuk geleden
of hun schip verloren hadden. Gewonde en niet gewonde,
afgedankte soldaten en ruiters; deserteurs, Engelschen, Eran-
sehen, Saksers, Brandenburgers, Hanoveranen, Paltzers, Meck-
lenburgers, met bijbehoorende Soetelaars; deze allen bezoe-
ken gedurende 25 jaren in eene bonte rei en in grooten
getale de Veluwe.
De kerkelijke kleur van die dagen straalt niet onaardig
door in de giften aan de zich opgevende te zijn: predikan-
ten en proponenten (soms 2 en 3 bij elkaar), verdreven uit
Bohemen en de Paltz; bekeerde monniken uit Trier; idem
Israëlieten, die te Leiden wenschen te studeren, Zwitsersche
lidmaten, — mannen die goed Luthersch waren, — met cer-
tificaat, enz. Zij worden meestal met een stuiver meer be-
gunstigd, dan 't ander tuig.
Een ander soort van bedelaars verdient ook nog vermeld te
worden: 't zijn zij, die woekeren met onze twisten tegen
de Algerijnen; dan eens collecteert de man, met de ketting
aan de hand, voor de gevangenen bij de Turken; dan weder
voor hen, die als slaven zijn geklonken; ja, zóó ver wordt
de speculatie gedreven, dat wij vinden: aan drij met de
ketting voor slaaf verkocht geweest! hierbij wordt aangetee-
kend: //verscheidene dien de tong door de Turk is uitgesne-
den, komen gedurigquot;. — 1740—1744 —.
Opmerkelijk is het groot aantal aan kanker lijdende, tus-
schen 1726 en 1732; welligt woonden toen reeds op Veluwe
specialiteiten voor die ziekte. Bedelaars met lamme handen
waren er zóóvelen, dat men zou gelooven dat zij er eene
kunstmatige lamheid op nahielden.
De klasse der vragers, voor verbrande huizen, gestorven
vee, watersnood, is ook zeer ruim vertegenwoordigd; de man,
die dat op de breedste schaal doet, is een Hes; hij collecteert
voor een groot dorp dat geheel is verbrand; de onbeschaamde
vlegel, krijgt geluikig maar éen snuiver.
Hoe goed Kootwijk's volk was, blijkt uit de aanteekening
in 1727 //aan een Pruis die gek was, groene kaas als daarop
zeer belustquot;.
Een paar historische herinneringen ten slotte:
In 1710 wordt Douay door de Bondgenooten op Lode-
wijk XIV veroverd; de predikant te Kootwijk geeft in 1711
twee stuivers aan een Dragonder, te Douaij gewond.
In 1712 slaat de Villars prins Eugeaius te Sint Denain;
inquot; dat jaar wordt te Kootwijk een aalmoes uitgereikt aan
een Fransch soldaat, gewond te St. Denain.
1714. — Aan een soldaat gekwetst voor Marchienne,
meldt het diaconie boekje: Albemarle, de aanvoerder van
onze troepen, zal niet gedacht hebben, dat men in't midden
der Veluwe zou verhalen, hoe schandelijk hij zich den 24 Juli
door de Villars heeft laten beetnemen, en zijne magazijnen,
tevens met zijne vrijheid verspeelde.
Tot zoover het armboekje van Cootwijck.
-ocr page 62-HOOFDSTUK VIL
MAALSCHAP VAN KOOTWIJK; GEOOTTE, INUIGTING,
VERDEELING, BESTUUR, POLITIE, OLDE WILLECOER, HOLTEL-
MARKT, DEELBILE, EEGTSPLEGING, VERGADEEINGEN,
PEESTVIEEEN, IMMENSTEDEN, PEOCEDUREN.
Met een paar woorden is reeds melding gemaakt van de
maalscliapsgronden van Kootwijk; wij laten nu volgen wat
ons van die in gemeenschap bezeten heidevelden en zander
bekend is.
De maalschapsgronden van Kootwijk, wier grenzen zamen-
loopen met de kerk-en gemeentegrenzen,-) beslaan 3292 bun-
ders onder Barneveld, en 1705 bunders onder Apeldoorn,
vroeger Barneveld's gebied. Het Zuid-Westelijk gedeelte
— Kootwijkerbroek genoemd — bestaat uit lage broekgron-
den -); het Noord-Oostelijke, uit hooge zandgronden, gedeel-
telijk met eikenstruiken bedekt, gedeeltelijk goed turfveen
bevattende. De eerste komen in de oude Veluwsche thins-
registers voor als bezwaard met eene geldelijke uitkeering
aan den Heer van den Lande, onder den naam van thijns
in de Caitimjcher hroek. Die velden zijn dus van het Grafelijk
Domein afkomstig.
1)nbsp;Dit is ook het geval met de maalschappen v.m Garderen en Voorthuizen.
2)nbsp;Het lelt 355 zielen, met GG3 stuks vee.
-ocr page 63-Er bestond een Hof te Kootwijkerbroek, waar de rent-
meesters der Landsheeren de verschillende opbrengsten ont-
vingen.
itGemeene maelen' of geregtigden zijn alleen zij, die de
oude boerderijen bezitten, f/oudhoevigenquot; genaamd en van
oudsher als zoodanig erkend; de van buiten aankomende ge-
noot geen maalschapsregt, alvorens dit door betaling van een
goudgulden gewonnen en de eed was afgelegd, ndat hij de
moeien keuren zou handhavenquot;. In 't Soerel maalschap stond
er een vat bier en een vetten hamel op. Wie den eed ver-
brak, liep gevaar van de 2 voorste vingers der regterhand
te zullen missen. Een nieuwe woning op den malengrönd in
erfpacht gesticht, geeft geen regt op de gemeenschap; wel
O den jongeren bewoner toegelaten uit de velden, zand, heide
en plaggen te halen.
Do hoegrootheid van het aandeel in het gemeenschappelijk
bezit wordt berekend naar het bedrag der grondbelasting
van het oudhoevige erf.
Van oudsher zijn gedeelten der malenvelden afgegraven,
waardoor menig boerenerf aanmerkelijk is uitgebreid en ver-
beterd; voor den afgegraven grond wordt een malenpacht van
/ 1.— per morgen betaald
1) Het ligt in den aard der zaak, dat, evenals de gronden waarop de dorpen
verrezen, zoo ook de gronden onzer boerderijen, vroeger één geheel met de mae-
len- of gemeenschappelijke velden hebben uitgemaakt; maatstaf waarnaar dit
plaats had, schijnt niet te bestaan. In die dagen, toen de heidevelden bijna geene
waarde bezaten, werd niet scherp toegezien of eene boerderij eenige bunders tot
zich trok; van daar zullen wel de uitgestrekte velden afkomen onder den naam
van „binnenveldenquot; bekend. Het zaliff zijn. de ienitters, van Prins Bismarck, was
zeker toenmaals al bekend.
Wanneer er sprake is, onder de deelgeregtigden der maelenvelden, op welke
-ocr page 64-De vergadering der deelgeregtigden, maaldag genaamd, en
bij kerkespraak aangekondigd, wordt op St. Bartholomeus
(24 Augustus) beurtelings in het dorp, en in ^t Kootwijker-
broek, ten huize van een der maalmannen, gehouden, 't Is
opmerkelijk, dat er geene herinnering bestaat aan het ver-
gaderen in de kerk, onder een boom, op een heuvel of bij
een grooten steen; wij weten alleen dat de archieven in de
kerk werden bewaard.
wijze eene verdeeling zou kunnen tot stand komen, dan is men het er tamelijk
over eens, dat als grondslag zou behooren te worden aangenomen de grootte en
soort der gronden en hunne belastings-aanslag, zooals dit in 1828 kadastraal is
geregeld. Van de waarde der versehillende soort, van de te verdeelen heidegron-
den, zou een Tarief worden opgemaakt, zoodat bij toebedeeling bij voorbeeld
een bunder lage grond of turfveld, gelijk zon staan met 6 bunders hoogen grond;
en een bunder gewone heide, met 10 bunders zand of water, terwijl de meerdere
of mindere gunstige ligging tevens in rekening zou worden gebragt.
Op dien voet, zouden dan tot de verdeeling worden toegelaten:
a. een 40tal oudhoevige erven, dat zijn, die sedert menschengeheugen, regt
in de maelschap bezitten, en op de maeldagen worden vertegenwoordigd;
l. een 14tal nieuwe woningen, op oudhoevigen grond gebouwd; het oudhoe-
vige erf, waarvan die gronden afkomen, zou in de toebedeeling, in verhou-
ding minder ontvangen;
c.nbsp;een 4tal, buiten de maelschap wonende, eigenaren van daarin gelegen oud-
hoevigen grond;
d.nbsp;een lOtal nieuwe huizen, gebouwd op maelengrond, doch waarbij oud-
hoevig land behoort;
Buitengesloten zoude zijn, het 5e soort bewoners der maelschap, namelijk zij
die nieuwe huizen bouwden op in erfpacht verkregen maelenveld. Hier schijnt
een billijkheidsgevoel de regthebbenden op het denkbeeld te hebben gebragt, om
in het belang van die 5e soort van eigenaren, eene eventuele verdeeling, op de
volgende mjze te doen plaats hebben:
aan de vijf soorten van grondbezitters, wordt een gelijk aantal bunders toebe-
deeld (b. V. een 6tal); wat dan nog van de maelenvelden overschiet, wordt ver-
deeld ondefJe 4 ^erSigenomde soorten van bezitters op de wijze in den aanhef
reeds opgegeven. —
Het bestuur bestaat uit 4 maalmannen, die vroeger jaar-
lijks , thans voor onbepaalden tijd, worden gekozen; afzetting
heeft maar zelden plaats gehad; doch 't leeft nog in de her-
innering, dat er drie tegelijk te ligt zijn bevonden. Dienten-
gevolge is zeker in 1686 een besluit genomen dat de Holt-
rigters en Schmiers, hunne bediening zullen waarnemen
zonder schoppen en stooten, en dat de Scheuter zal geloofd
worden.
De besluiten worden bij meerderheid van stemmen geno-
men, en, telken jare beslist wie het Boek der uitgaven en
inkomsten zal houden; een opzigter — /./scheuterquot; — is be-
last met het toezigt over de eigendommen, en trekt zijne
belooning uit de helft der boeten; de andere helft komt
ten bate van het boek of de kas.
De grondbelasting wordt door de geregtigden betaald in
verhouding der grootte hunner hoeven; eene groote boerderij
geeft daarin ƒ 4.50; eene karplaats ƒ3.50; de daghuurder
ƒ 1.—; de kamerbewoner f 0.60.
Op de vergadering van St. Bartholomeus waren de deel-
geregtigden verpligt te verschijnen, onder verbeurte van 3
tonnen biers. Als eerste punt van behandeling behoorde de
beantwoording der vraag op den door hen afgelegden maal-
schaps-eed, of hun ook eenige overtreding tegen de malenkeur
hekend was.
1) De buurt Essen betaalt, als medegeregtigde in de maalschapsgronden, een
vierde in die grondbelasting: welke in 't geheel ƒ150 bedraagt; het Koot-
wijkerboBch en Kootwijkerbroek ieder ƒ 45.
Wie eene overtreding zag, zonder die aan te brengen,
verloor zijn regt op de gemeenschap, de overtreder zelf
verbeurde 10 tonnen biers.
Het onderhoud van wegen, beken, bruggen, vonders en
beteugelingswerken der zandverstuivingen, waren vroeger ten
laste der geërfden, wat nu slechts voor een gedeelte het
geval is.
De vernieuwde malenkeur van 10 Maart 1573 is vastge-
steld ten overstaan van Ambtsjonkers, den schout van Bar-
neveld en den pastoor van Gard eren (die ook te Kootwijk
dienst deed) zeker nog volgens 't old gebruck, dat de priester
in de volksvergadering voorzat. „De olde willehoer of maele-
boeckquot;, luidt de aanhef, //was (durch) deze verloepeue tiden van
//oorloge en door vochtigheid van gravenquot; ('t werd in de kerk
bewaard) //verbijstert en bedorven, wijders dat de voorvade-
ffien de costuijmen en maelenrechten van 't bosch en holt
//boven menschen gedachten gehadt gebruijckt en rustelick
//altijt gepossideert hadden, Metgelijks die van Hooghe Soere
//maelschap, van Hertoge van Gelre toegelaten en van
//Keijserlicken majesteit bevestigd.quot;
De ontwerpers der maelen-wïllekoer, hadden hier op het
oog de regten die Hertog Arnold, den 6 Juli 1433, aan
Veluwe gaf, luidende:
//Voirt so moegen onse ondersaten van Veluwen gebrucken
//met den brande alle hoire marcken ende guede ongekroendt
,/ende onbelast van onss of van onse ampluden. Oeck en
//soelen wij aver onss ondersaten marcken en gueden in Veluwe
1) De willekoer van Hoog Soere bosch dagteekent 1483.
-ocr page 67-//genen brantmeister setten noch ennige scuttinge van onse
//wegen oft van eijmant anders daerop geschien laten in enni-
//ger voege.quot;
Wanneer wij de artikelen nagaan, blijkt, dat voornamelijk
de belangen van 't Kootwijkerbosch beschermd werden; slechts
een paar bepalingen, spreken van turfslaan, heidemaaijen,
en 't vervoer buiten de maalschap,
Art. 1 noemt Donderdag en Vrijdag als //liolteldagenquot;
waarop 't hout uit het bosch mag worden vervoerd; art. 2
wijst daarvoor Mei-avond, als uitersten termijn; art. 4 ver-
biedt, onverdeeld hout te vervoeren; art. 5 gelast 't bewer-
ken, //blecken of dovenquot; van talhout en voerhout buiten de
bosch-tra. Deze tra was een breede, niet bepoote strook
gronds langs het bosch, die kaal werd gehouden, om bij
heidebrand het bosch te beveiligen,
't Blijkt hieruit, dat de maelekoer de belangen eencr holt-
markt, eigenlijk ,/heegemarktquot;, geregeld heeft; en dus van
eene zoodanige, waar het hakhout hoofdzaak is. Daaruit ver-
klaart zich ook, het gemis van bepalingen omtrent de deelbijl.
In de maelenkeuren van Putter- en Speulderbosch komen
omtrent de deelbijl, scherpe bepalingen voor; het was dan
ook een instrument van gewigt, de deelbile; zij diende om
de boomen, die gehakt moesten worden, met een bepaald
teeken te merken; het vervalschen of misbruik maken van
de deelbijl werd gestraft, althans, zou gestraft kunnen wor-
den met afhakken der regterhand, verbannen uit het bosch
en boeten. Het vonnis werd bij kerkespraak bekend gemaakt.
. Hgt .maelenkoerboek van Kootwijk maakt geen gewag van
eene deelbijl, doch de notulen spreken eens van eene bosch-
declbijl, 't was in 1639; maar die vermelding is niet vleijend,
want er was misbruik van gemaakt en de overtreder als „vel-
lich aan bosclischennisquot;, werd uit 't hosch gestooten. Dat die
bijl meer gebruikt werd, blijkt daaruit, dat nog in 't mid-
den der 17e eeuw, bijna jaarlijks beuken- en enkele linde-
boomen verkocht, en de gelden verdeeld zijn.
In 1717 zijn ook door kerkvoogden of administrateurs
der kerk voor eene vrij aanzienlijke som zware oude eiken-,
boomen verkocht.
In die tijden hadden de zandverstuivingen reeds aanmer-
kelijke uitgebreidheid verkregen, en waren dus de zware bos-
schen verdwenen; slechts hier en daar zullen eenige partijen
opgaand hout zijn overgebleven, waarvan het overal verspreide
struikachtige opslag, nu welligt de laatste herinnering is.
Volgens een Geldersch placaat van 1533 „moest een brand-
meister die Sanden bepoten laten.quot;
Ouden van dagen wisten te verhalen dat het houtwerk
van eenige nog bestaande schaapsschotten afkomstig was van
de oorspronkelijke wouden.
De aanteekeningen in het maelenboek behelzen gewoonlijk
verteringen op maeldagen, onkosten van processen over grens-
scheiding, en uitgaven bij uitslaan van heidebrand.
Er werd driemalen 'sjaars feest gevierd: eens op St. Bar-
tholomeus (24 Augustus) op den maeldag, door de bestuur-
ders in hunne hoedanigheid van maelmannen, en tweemaal
in hunne kwaliteit van Holtrigters, en wel in Mei en October,
bij het maken der zomer- en winter-houtdeelingen.
Op Bartholomeus bestond het maal uit wittebrood, visch,
bier, pijpen en toeback-, de twee andere blijde bijeenkomsten
werden gevierd met bier, pijpen en toeback; zat de Scholtis
van Barneveld mede aan, dan kwam er een anker goede
fransche roode wijn bij, en dat was pligtmatig. Er kon zoo'n
kleine //schelonge^' of rusie niet zijn, of de kas werd dapper
aangesproken. Naar de som der uitgaaf te oordeelen, zou
men het daarvoor kunnen houden, dat heidebranden met bier
werden gebluscht.
De brouwers van Essen en Harscampe maakten daarbij
zulke goede zaken, dat het feestvierend bestuur eindelijk be-
sloot het bier niet meer bij tonnen op te doen, maar dit
door den kastelein per kan te laten leveren.
Het verpachten van de velden, waarop de bijenkorven mog-
ten staan, immesteden, was mede eene gelegenheid tot jaar-
lijksche gezellige bijeenkomst, waarop vaak meer dan de helft
van de opbrengst der verpachting verteerd werd. Nu moet
worden erkend, dat het zomers in de onmetelijke vlakke
Kootwijker heidevelden, brandend heet kan zijn, en dan is
een glas bier zeker niet onwelkom en geene weelde.
Dezelfde liefhebberij in procederen, als bij hunne ambt-
genootenvan de Gardersche maalschap, wordt ook hier waar-
genomen; maar, men was voorzigtiger, en gooide het geschil
gewoonlijk op een accoordje, waardoor de kosten niet zoo
hoog liepen. Niet onaardig zijn de kost en-berekeningen, der
reizende maelmannen en Holtrigters, op consult naar de regts-
geleerden te Arnhem; 't gerie en de moeitens werden orden-
telijk hoog in rekening gebragt en de kas niet gevierd d. i.
niet gespaard. Wij willen niet beweren, dat de regtsgeleerden
er het voorbeeld toe gaven, integendeel; hoewel een mael-
scliaps-proces altijd een begeerig en vet hapje was en nog is; '
aan douceurs in wild ontbrak het niet; nu, dat had men
maar voor 't vangen; regts- en andere geleerden, waren alle
eeuwen door, wildliefhebbers, zonder daarom het tamme te
versmaden.
Er is niets nieuws onder de zon.
We zeiden, dat het wetboek der Kootwijker maelschap,
voornamelijk de belangen van eene houtmarkt beschermde,
en haalden daarvan verschillende bepalingen aan; wij zullen
nu het Kootwijker-bosch-zelf ter hand nemen.
1) Bij vonnis van het Ilofvan Arnhem, 9 Nov. 1636, zijn dc geërfden van
Harskamp in het gelijk gesteld contra die van Kootwijk, waarbij het bergs-
kcn CnijkshuUe, in 1606 en 1626, tot markscheiding is aangewezen.
(Civ. Sent. VII bl. 32. Pleidooiboek XII. 7 Juli 1638.)
-ocr page 71-HOOFDSTUK VHI.
KOOTWIJKEUBOSCH (!lt;! GEDEELTE), ERFl'GEXAEMEN DAARIN,
DEELGENOOTEN OF MAELLUIJDEN TOT DB HEIDEVELDEN;
quot; DR. STARING; OUDE TOESTAND DER VELUWE; BOSSCHEN;
F. W. VAN EEDEN; HOUTRIJKHEID VAN BARNEVELD;
GROOTTE VAN 'ï KOOTWIJKERBOSCH; ZANDVERSTUIVINGEN;
VERDWIJNEN DER BOSSCHEN; STRIJD TUSSCHEN
RUND EN SCHAAP; STATION KOOTWIJK.
In cle maalschap ligt het Kootwijkerbosch, een bijzonder
eigendom van erfgenaemen, tevens geregtigd tot de lage mae-
lenvelden in het Kootwijkerbroek en de lioogere velden, om
en bij het bosch gelegen. De gemeene maelluijden, namelijk
de geregtigden alleen tot de zooeven genoemde gemeenschappe-
lijke gronden, mogten in dat bosch slechts heide plukken en
heesten weiden, tot St. Maarten (11 November); maar den
erfgenaemenquot; stond het daarenboven vrij, heide met de zicht
af te maaijen. i) Zij hadden dus zelfs ook hierin een be-
perkter regt, dan de erfgenamen van het bosch.
Het bosch strekt zich uit langs de bouwëngen van het dorp
Kootwijk, en is door een heuvelrug of heuvelrei van de
KootwijkerbroeFs velden gescheiden.
1) Het plukken is minder nadeelig; do daardoor ontstane ledige plekjes be- _
groeijen reeds spoedig, terwijl door maaijen de vaak zware heidestammetjes
wegsterven, zonder nieuwe planten voort te brengen.
De hoog opgestoven, door den stormwind afgebrokkelde,
donkergroene heuvelen en de daarachter gelegen geelwitte
zandverstuivingen, doen denken aan zoovele vervallen ver-
sterkingen, die in vroegere dagen de toenmaals zoo vreed-
zame Kootwijkers beschermden tegen Noordsche inval-
len; terwijl de zandverstuivingen zeiven, in hare grillige
vormen, naar eene reeks uitgebrande vuurspuwende bergen
gelijken.
Het eigenaardig particulier bezit van het Kootwijkerbosch,
geeft aanleiding tot de onderstelling, dat die bezitting onder
de eerste nederzetting in die streken behoort. De oude Veluw-
sche thinsboeken maken geen gewag van betalingen aan de
Heeren van den Lande; het bosch schijnt dus, even als de
markegronden van het Graafschap Zutfen, ouder dan het vor-
stelijke regt. Opmerkelijk zijn dan ook de zooeven opgegeven
verschillende benamingen der deelhebbers in het Bosch als:
erffgenaemen, terwijl de deelgeregtigden in de heidevelden,
onder den naam van gemeene maelluijden, (wij zouden zeggen
gemeenschappelijke maelluijden,) bekend zijn. De eersten,
wijzen heen naar een bezit door geboorteregt verkregen, de
anderen, tot maalschap vereenigd, ontleenden hun regt aan
vorstelijke gunst. De erffgenaemen waren afstammelingen,
wier Saksische of Trankische voorvaderen tot de zesde of
zevende eeuw afdalen.
Het Kootwijkerbosch, hoewel niet genoemd in den brief
van Eolkerus, zal, met de overige Veluwsche wouden, één
aaneengeschakeld geheel hebben uitgemaakt. Onze geoloog
Staring, zegt: ,/dat de zandgronden der Veluwe vóór duizend
„jaar bosschen waren, met eenige tusschengelegen open hei-
„develden. De laagten en oeverlanden der beken mogen
/r/moerassig zijn geweest, die niet overal met digt struikge-
/■/gewas bedekt waren.
//Over het algemeen bestonden de bosschen uit hoog ge-
//boomte van eikenhout, met onderhout van els en berk,
//hier en daar door klaterpopulieren en den zwarten peppel
//afgewisseld. Dennen of mastpijnen, — in vroegere eeuwen
//de heerschende boomsoort dezer streken, — waren toen reeds
//verdwenen of tot enkele overblijvers ingekrompen. Beuken
//begonnen zich eerst te verspreiden en hier en daar op Ve-
//luwe de eiken te verdringen.quot;
Het kienhout, dat wij uit onze verschillende veenplassen
hebben verzameld, bevestigt volkomen de opgaven,van Sta-
ring; het grootste gedeelte is van dennen en peppels, enkele
van berken afkomstig.
In Sloet's oorkonden-boek worden onder 45 en 116
genoemd in 't jaar 801 , 855 en 996, de volgende bosschen
op de Veluwe: i) Vunnüo (Hunen onder Putten), Irminlo
(Ermelo), Puthem (Putten), Dubridum (Deuverden onder
Putten), Hornlo, thans het strand langs de Zuiderzee, onder
Ermelo, (welligt is het Hoenderlo daar dit grenst aan Burel),
evenals Groot en Klein Dabbonlo ten oosten van het Hars-
camper zand tegen de grenzen van Barneveld en Apeldoorn;
Burlohe (Burel), Ottarloun (Otterlo), de laatste drie onder Ede.
1) De oevers van het meer Flevo, (Zuiderzee) waren bedekt met eikenboo-
men van den weligsten groei, waarmede soms vreemde tooneelen voorvielen;
zoo verhaalt Plinius: dat die boomen, door de golven ondermijnd, met geheele
stukken gronds werden losgerukt en ,in evenwigt gehouden, met hunne groote
takken als opgetuigde schepen het Meer opdreven, waardoor zij de Romeinsehe
vloten schrik aanjoegen, wanneer zij bij nacht op de voor anker liggende sche-
pen aantlreven. Niet zelden leveren nu nog ile stranden der Zuiderzee, langs
de Veluwe, boomen en boomstammen op. —
Wuarlo (bij Garderen), Langlo (Langelaer) onder Barneveld,
Suiftarbant of Seaewald (onbekend), Orclo, Legurlo, mis-
schien Gortel en Lieren; Braclog (Brngchelen), Suornnm
(Soeren), Hosle (Asselt), alle zes onder Apeldoorn. Verder
Steenrewald (Staveren bij Elspeet), Moffet (Mofhegge) bij
Wageningen, dat zich vroeger tot aan den Rijn uitstrekte;
Wicheimulo of Wechamerlas (Wekerom onder Ede), Suboirt
(onbekend); eindelijk het Engknderholt onder Apeldoorn, door
den archivaris van den Bergh voor een lieüig woud gehouden i).
Wij beslissen niet, in hoeverre met de reeds genoemden
een geheel zullen hebben uitgemaakt, de thans ook bekende
bosschen het Speulder-, Sprielder-, Meervelder- en Elspeter-
bosch, de Uddeler- en Soerensche heegc, het Kootwijker-,
Harscamper- en Edeschebosch, enz.
Wat onze Staring van de Veluwe getuigt, schrijft ook
P. W. van Eeden omtrent Holland. In zijn uitmuntende
schets „Be duinen en bosschen in Kennemerlandquot;, zegt
laatstgenoemde: „Haarlem lag in overouden tijd, in een groot
„woud, dat zich van den eenen hoek van Holland tot den ande-
„ren uitstrekte; dit woud was toen bekend onder de namen van
„woud zonder genade, schahe of schakerbosch (nemus sacrum)
„mwoud vanMerwedequot;. Volgens Merula was dit woud zoo
„digt en woest, dat men van Sassenheim en Voorhout van den
„eenen boom op den anderen naar Haarlem had kunnen loopen.quot;
„Dit woud werd in het Noorden bewoond door de West- of
1) Opmerkelijk is liet hoe jaarlijks en vroeger van nog veel uitgestrekter opper-
vlakte bouwlrnd, de mai of roode tiend verpacht werd. Deze tieud, ook de nieuwe
genoemd, had haren oorsprong in de gerooide bosschen en gaat uit een honderdtal
bunders, gelegen in de nabijheid van Uddel, 't Sol, Meerveld en Oud-Milligen, al-
len onder Apeldoorn; verder uit de engen vau de boerenerven Vogelenzang, de
Toppen Puurveen, den Brand, allen ouder Kootwijk en Gardereu gelegen.
//kleine Friezen en de Kennemers, dappere volkstammen, die
//nooit geheel door de Eomeinen, en eerst zeer laat door de
//Franken zijn overwonnen.
//Meer dan waarschijnlijk is het, dat dit groote woud zich in
//de eerste eeuwen onzer jaartelling ver naar het westen heeft
//uitgestrekt, op de plaatsen, die nu door de duinen bedekt, en
//door de zee verzwolgen zijn. Het Schakerbosch bedekte toen
//geheel Holland en sloot zich ten oosten door het Kreilerwoud,
//op de plaats waar nu de Zuiderzee stroomt, aan de Friesche
//Wouden aan, ten zuiden van de uitgestrekte bosschen van Gel-
//derland (hierboven door ons genoemd); waarschijnlijk hetzelfde
//Friesche bosch, dat door Caesar als het bosch Batluhenna
/Vermeld wordt.quot;
Ook onze gemeente was nog in de vorige eeuw houtrijk;
weinig is daarvan overgebleven: het bosch van de Schafïelaer
is hier en daar eene schrale herinnering aan den rijkdom,
die een sieraad van ons landschap en de trots der vaderen was.
Ja, nog bestaan op de toegangswegen tot de boerenerven
der oude edele geslachten, de eeuwenheugende wallen eiken-
hakhout, wier fantastische stammen vaak anderhalf el hoog
'en 4 a 5 el in omvang zijn; langs den ouden hollenweg naar
Oldenbarneveld en langs de Zandsteeg naar de Bijlerd's, geven
die oude stammen nog welige loten: loten van de vroegere
zoo magtige geslachten, wij zoeken die helaas te vergeefs.
Het zware eikenhosch van Cotelaer, viel onder de vrij-
heidsbijl van 1787 ; het heerlijke bosch van Brielaer, dat van
Glinthorst en Langelaer, leven nog in onze herinnering.
Ouden van dagen verhalen van het zware eiken- en beu-
kenhout op de erven Groot en Klein ^ Hof, ..Callenhroftk,
Vincelacr, Terschuer, Lankeren , Dusschoten, Groote Heg,
de Steeg, den Brand, Wessel, Euler, Surksum en zoovele
anderen; de namen toch van een tiental boerderijen bezitten
den uitgang horst, dat een klein bosch aanduidt.
't Is waar, ook voor de boomen is een tijd van gaan,
zeker, — maar waarom werd inpoten verzuimd? — Deze
lange uitweiding moet ons Kootwijkerbosch niet doen vergeten.
Dit bosch heeft in deze gemeente, eene oppervlakte van
115 bunders, en ongeveer 30 bunders onder Apeldoorn, vroe-
ger Barneveld's gebied; het bestaat uit welig eikenhakhout'
en schrale struiken, die verspreid zijnen op de heuvels, door
zandverstuivingen ontstaan, èn over de vlakke heidevelden.
Die bepotingen zijn een paar eeuwen geleden, gedeeltelijk
aangelegd tot beteugeling der zandverstuivingen die de bouw-
landen van Kootwijk bedreigden, gedeeltelijk zouden zij op-
slag zijn van de oorspronkelijke wouden, welke Kootwijk
vroeger tot een vruchtbaar en herbergzaam oord maakten.
Deze toestand bestond nog in 1573, althans art. 16, van de
de verniemode malenkeur van Cootwick zegt: ^Soo hier
,/van olts een gewoonte is gewest dat de buerscholt in den
„tijt dat daer aecker op 't Bosch is een vercke op het Bosch
„heefl't, soo sall sulcx noch voortaen nae older gewoonten
,/geschien, des sall hij der gemeene maelen en Bosch profijt
„amp;n wolvaert, altijt wedersoecken daer hij can ende mach.quot;
Slechts één varken te mogen houden op de eikels is, dunkt
mij, het bewijs dat in die tijden reeds een groot deel van
het oude woud in hakhout was veranderd.
Het verdwijnen der bosschen door brand of omhakken
veranderde allengs den toestand van dit eenmaal welvarend
oord. Gemis aan beschutting en gebrek aan water.deden de
bouw- en driestgronden spoedig tot heide terugkeeren. Het
overgebleven bouwland, dat door sehapenmest met plaggen
vermengd, jaar in jaar uit op de heide moet worden ver-
overd , ligt onbeschut tegen de barre winden en 't woelende zand.
Wat wonder, dat de oogsten wisselvallig en vaak schraal
werden, hoewel de rogge van uitmuntende hoedanigheid is,
en het spierige korte gras een zoet melkgevend voêr voor 't
vee oplevert. In de laatste jaren heeft menige landman dan
ook het uitgeput ondankbaar voorvaderlijk erf verlaten, dat
toekomst meer voor zijn kroost aanbood.
wanneer de grondeigenaar door zaaijen en poten van
dennen en 't aanleggen van akkermaalshout, den toestand in
het leven zal hebben geroepen, dien de natuur zelve aangaf,
eerst dan zal er voor dat thans zoo stiefmoederlijk bedeeld
oord, een' beteren morgen aanbreken.
Gedurende eeuwen hebben de groote schaapsboeren, - opvol-
gers der herdersvorsten - de onmetelijke Veluwsche heidevelden
als erfelijk goed beschouwd en alleen zij, daarvan de vruch-
ten geplukt j hun rijk echter neigt ten einde: de herderstaf
der magtige Heeren van 't geslacht der van Deelen, - die twee
ramskoppen in hun wapen voerden, - dreigt te worden verbroken;
de verdeeling der heidevelden maakt meer en meer vorderingen.
En wanneer ook hier dat groote pleit beslecht zal zijn,
moge het deftige Veluwsche ooi, met hare dartele lammeren
wel niet meer ronddolen op de bloemrijke bruinroode heide-
velden en op de groenende heuvelen; de welluidende bel
van den forschen en moedigen hamel zal niet langer over de
aloude malenvelden klinken als 't geroep eener afgelegen
kapel, mjiar, wannser eenmaal« welige bosschen.de hopge,
heide weder zullen bedekken als voorheen, dan zal het rund
de lage velden kunnen beweiden, en het oude schaap spoe-
dig doen vergeten.
Verplaatsen wij ons 50 jaren later: Hoor in de verte dat
dreunend en breede geluid, als 't gezwoeg van vele reuzen,
die schrilklinkende fluit als door den stormwind bespeeld ;
zie die naderende witte wolken met zwarte krinkels, op
u aanschieten gelijk een windhoos! Eenklaps verstomt dat
gezwoeg, dat gefluit; de rookkolom is verdwenen! ^^^
„Station Kootwijk uitstappen!quot; roept de conductwH^n
den Oosterspoorweg. — Slechts kort duurt het oponthoud,
maar lang genoeg, om de ledige kolenwagens met Amster-
damsche mest gevuld, af te haken; honderde mudden eiken-
schors, vimmen talhout, menig ongeduldig springend kalfj
wachten in de daartoe bestemde wagens, die nog moeten wor:,
den aangehaakt; intusschen klo.utert de boerin met hare
zindelijke mand boter, den spoorwagen binnen.
Moge dat 't getrouwe beeld zijn der toekomst van 't
station Kootwijk! .... van het Caitwick dat vroeger eene
welvarende omgeving en bevolking had. —
Doch keeren wij terug tot ons onderwerp.
KOOTWIJKER BOSCH (^c GEDEELTE); BESTUUR, GROOTTE,
MEI- EN WINTERDEELING; OUD GEBRUIK, BEHEER.
Het bestuur over liet Bosch, was steeds hetzelfde als dat over
de malen velden van Kootwijk; doch de leden voeren als
zoodanig den titel van Holtrigters-, vroeger wordt Inelding
gemaakt van een Buurtscholt, (het openbaar ministerie) die
met hen 't bestuur deelde. Het ligt voor de hand, dat die
.)ude bestuurders zich het beheer en bestuur der gronden van
het Kootwijkerbroek zullen hebben aangematigd, wier bewo-
ners hoorig en onder den band behoorden te blijven. Zijn later
die gronden in tijnsgoederen veranderd, het //old gebruckquot; of
beheer bleef in stand; de aard der gronden, zal ook niet
zonder invloed op de vereeniging zijn geweest. Het hooge
Kootwijk had de broekgronden noodig; terwijl voor de Koot-
wijkerbroekers de hooge gronden nuttig Avaren, om hout, heide
en turf te verkrijgen; vandaar ook dat dezen de heide in het
bosch plukten en er vee mogten weiden.
De Kootwijker bosschen bestom uit de volgende onder-
deelen:
\
1quot;. Het Bovenbosch, waartoe behooren Brummelkamer,
. 1) Sedert een paar jaren, wordt het Bosch geadministreerd door eenige mede-
eigenaren, en het vaart er goed bij.
Lucas- of Spaansche gat, eiken heg, bezemstruiken en de
Kruisselt;
20. het Benedenbosch, zamengesteld uit Yarzandje, Vinckelt,
Boschbergen en Eiemstruiken.
Zooals vroeger gezegd is, levert het bosch eikenhakhout
op, dat jaarlijks verdeeld wordt onder de benaming van:
a. Meideeling, uit het beste gedeelte van het Bovenbosch
(Brummelkamer en Kruisselt), dat veel schelhout en uitmun-
tende schors oplevert; b. Winter deeling, uit den opslag van •
het schrale struikachtig gedeelte van het Benedenbosch, dat
meerendeels wordt opgebost, daar het de moeite niet altijd be-
loont, om tot schors te worden verwerkt. Dit gedeelte begint
even achter de Boschbergen, gaat langs de grenzen der Gar-
dersche maalschap, tot het Varzandje en verder langs de
engen der hofstede Vogelenzang, de dennenkamp en den kerk-
weg van het Kootwijkerbroek.
Het bosch wordt gewoonlijk om de tien jaren gehakt,
hoewel dat geen vaste regel is.
Elk jaar Meiavond, thans op 1 Mei, wordt -èholtspraekquot;
gehouden, en begeven de erffgenaemenquot; zich naar hun
Bosch om het voldeel, dat zal worden gehakt, uit te kiezen;
daarna wordt dit verdeeld in 20 parten, waarvan 10 voor
de Mei- en 10 voor de Winterdeeling. Twintig briefjes, met
evenzoovele nommers, en de letters M. of W., worden toe-
gevouwen, in een hoed of pet door elkander geschud en
het lot beslist, welk deel ieder toekomt. Wij ontmoeten ooi'
hier, even als in 't Stroeërbroek, de herinnering aan het
gemeenschappelijk Germaansch grondbezit. Art. 21 der ,/mae-
lenkoerquot; bepaalt:
,;Item als die deijldach is, alleer men deijle, sullen buert-
„scholtes en holtrïgtefs o'p ha6r gemeene maClenplaats nae
,/older gewoonte en aide holtrigters die banck spannenquot;.
Appel stond vrij, mits, eerst de geregtskosten der //banckquot;
betalende. Twee onpartijdigen uit de geregtigden velden von-
nis in 't hoogste ressort.
Het hout der Meideeling moest eertijds vóór Meiavond
uit het bosch gereden zijn; waartoe de donderdagen en vrij-
dagen bepaald waren als //holteldagenquot;, onder verbeurte van
't hout met wagen en paard. Dit gebruik is echter gewij-
zigd, ten einde het hout te kunnen eeken, of van de schors
te ontdoen.
Het arbeidsloon, voor hakken en witmaken, is nu ƒ 1.25
per mud schors; sommige erffgenaemen staan daarvoor het
afkomend talhout en de kwazen-bossen af, in de plaats van
geld.
De opbrengst van het Bosch zal zeer bevorderd worden,
door de onlangs gemaakte bepaling: dat geene schapen daarin
mogen weiden.
Oorspronkelijk heeft het Bosch, aan tien eigenaren toe-
behoord, die ieder een vol tiendedeel bezaten; door scheiding,
toebedeeling bij erfenis of verkoop, zijn die volle deelen in
onderdeden gesplitst geworden; zoodat er nu zelfs ^/jg deelen
bestaan; een vierdedeel (vierel), dat aan vier verschillende
eigenaren behoort, heet loopend vierel, omdat die eigenaren
beurtelings de opbrengst van het geheel vierel genieten;
zoodat dit van den eenen naar den anderen medeëigenaar
loopt.
Acht der aandeelen, behooren thans nog aan de inge-
zetenen in en bij het dorp Kootwijk, waarvan de pastorie en
het Bosch-zelf, onder de benaming van boeren- of geburen-
deel, ieder een half voldeel bezit; verder aan de bewoners
van 'Kootivijks-Boveneind, — eene kleine lyiurtscJiap onder
Apeldoorn (vroeger Barneveld), doch in de Kootwijker maal-
schap gelegen; — de overige één en deelen, zijn eigen-
dom meest van Kootwijker-broekers, eene buurtschap, die
iu het maalschap van Kootwijk ligt, bij wier boerderijen die
deelen behooren. Oorspronkelijk zullen wel alle deelen be-
hoord hebben aan erffgenaemen in en nabij het dorp Kootwijk
wonende, gelijk dat nog grootendeels het geval is.
En hiermede is de beschrijving van het bosch ten einde.
Kootwijk bezit evenwel nog meerdere merkwaardigheden.
:
WATERVAL VAN HARTGERSBERG, THANS SONSBEEK ; GROOTE
STEENEN; GRINTLAGEN; NORTON PUT; PROFESSOR
HARTING EN HET EEMDAL; NOORDHOLLANDSCHE ROTSEN;
STARING OP EEN KOOP KEIJEN.
De sclioone waterval van het landgoed Sonsbeek, nabij
Arnhem, telt onder de groote zwerfblokken, waarover het
heerlijke water stroomt, twee monolithen, afkomstig van de
Kootwijker omstreken. Het kleinste rotsbrok, is uit de
Brummelkamer; 't grootste lag tusschen Burelhul en het
dorp Kootwijk. De herinnering zegt dat deze steen door
zevenentwintig paarden zou zijn vervoerd.
De vloed, die deze steenen aanbragt, is voor de ontwik-
keling der Veluwsehe Gemeenten tot grooten zegen geweest;
het moge nu waar zijn, dat het zand of steengruis, ook
daarvan afkomstig, ons niet het vette der aarde schonk,
daar staat tegenover, dat de kleistreken door overstroomingen
worden bezocht.
Maar die vloed bragt op het goede land van Veluwe ook de
grint en keijen, waardoor het mogelijk werd, grintwegen en
straten aan te leggen. En zijn die wegen niet juist de baan-
brekers van den gemeentelijken vooruitgang?
Bij het boren van de Nortonput, in 1874', is te Barneveld
■ dr grint gevocden op' 43 -ïn eter'diepte; .welk «een onuitput-
telijke schat ligt daar begraven ! Boven die grintlaag, volg-
den kleil^en van nog grooter waarde. Op 24 M kwamen
microscopische horens en schelpen te voorschijn. Tot op den
beganen grond, wisselt zich het meer of minder grof korre-
lig zand af; slechts eenige sporen van leem en veen, worden
boven de schelpjes waargenomen. Professor Harting trekt
daaruit het bewijs, dat het zoogenaamde Eemdal, zich tot
de Veluwsche heuvels zou uitstrekken. De geheele Geldersche
Vallei, zou vroeger een inham der Zuiderzee zijn geweest,
waarin een arm van den Rijn mondde, door welks medege-
voerd zand en slib, aldaar een vloedvrij, vruchtbaar grond-
stuk of delta is gevormd, — waartoe Amersfoort, Nijkerk,
Putten en Barneveld behoorden, —die zich tot aan en in
de plek heeft uitgestrekt, waar nu Amsterdam en het verdere
Noordholland ligt.
De grintstortingen van onze heuvels, schoven door over de
gronden der Zuiderzee (Urk), tot de kusten van Noordhol-
land (Bergen, Terschelling, Texel, Wieringen). ,/Dikwijls
,/heb ik gedachtquot;, — zegt van Eeden, in zijne kostelijke be-
schrijving van Alkmaar — //hoe heeft eene smalle, aangeslibde
//landtong als Noordholland, het zoo lang kunnen uithouden,
//tegen het woelen en M'erken der zee? — De dijken en dui-
//nen behouden Holland van boven; maar wie behoudt Holland
„van onderen? /,De heidebloemen, de hulst en de gagel zeggen
//ons : vreest niet Hollanders, gij hebt kracht in uw bodem.quot; —
Staring zegt dat Overijssel, het Zutphensehe, de Veluwe,
Utrecht en het Gooi, bestaan uit gronden, afkomstig van
Noorwegen en Zweden en van de Ardennen; in ons land
'toch, vinden wij de stukten róts'en kèijën Van'de-steenge-
vaarten dier landen. De afgeslepen en afgeronde kanten, die
bij de meeste steenen en grint worden waargenomen, zijn
het gevolg der veelvuldige schuring, ondervonden gedurende
de lange reis door hen gemaakt. Onze gronden heeten, naar den
grooten vloed waaruit zij ontstonden, vloed of diluviale gronden.
Wij noemden daar Staring; 30 jaren geleden bezocht hij
Barneveld. Er werd juist een aanvoer gedaan van keijen
, uit de Luntersche bergen opgegraven; de bonte verzameling
lag op een berghoogen hoop. Wilde men Staring naar waarde
leeren kennen, dan was het bij een keijenhoop.
Met welke warme liefde begroet hij die steenen getuigen,
van wat voor eeuwen in ons land is voorgevallen; allen
noemt hij bij hun' naam en geboorteplaats, ook die er
ontbraken, alle keijen worden bekeken, tot alle soorten wa-
ren nagezien.
Er zählt die Häupter Seiner Lieben
Und Sieh! Ihm fehlt kein theures Haupt.
Hoevelen had liij zoo gaarne meegenomen, maar de last
werd te groot. Het was reeds avond geworden; om ons henen
hadden zich verscheidene burgers verzameld, in stomme ver-
bazing over dien vreemden Heer te midden der veldkeijen, —
wij gingen huiswaarts. — Staring keerde zich even om en
zeide: //vrienden! die keijen zijn voor uwe gemeente, diaman-
ten; zonder hen, waren uwe straten en wegen nog modder-
poelen en zandzeeën!quot;
En achter ons vernamen wij een stem die zeide: //Krek
zoo, de Kerel heet geliek!quot; —
HOOFDSTUK XL
du bxiurt essen; reis derwaarts doob de zanden;
districtscommissaris van veluwe j. a. j. baron sloet;
dr. brants, gecommitteerde tot de zanden;
bart; wildrijkheid; graaf van limburg stirum;
grootte, indeeling en bestuur der buurt; processen,
overeenkomst van 1534 met het kootwijkerbosch;
vroegere toestand; kerkelijke indeeling;
beschrijving van de buurt; strijd tusschen de heeren
van de hooge en lage landen; strijd
tusschen graan en gras.
Wij kunnen van 't Kootwijker maalschap geen afscheid
nemen, zonder een korte herinnering aan eene buurt, die
medegeregtigd is in die onverdeelde gronden; wij bedoelen de
buurt van Essen.
De togt van Kootwijk derwaarts is bar, 't gaat dwars door
de zandverstuivingen; een geregelde weg bestaat er niet, hoe-
wei de Gardersche molenkar wekelijks de reis door die woestijn
maakt. De zoogenaamde weg verlegt zich, al naar de wind
het goedvindt; waar heden de baan vlak was, zal die morgen
door heuvels bedekt zijn.
Wie die zanden niet ter dege kent, zal wéldoen zich er
niet alleen in te wagen.
Den weg door de Hollandsche duinen vindt men gemak-
kelijker langs de visscherspaden die goed te volgen zijn; maar,
in onze zanden ontbreken die paden; overal heuvels en vlak-
ten, die magtig veel op elkaar gelijken, daar zij aan dezelfde
invloeden van den wind zijn blootgesteld.
De wandeling beloont ecbter rnimsclioots de moeite en
inspanning van spieren en longen; wie de woeste natuur be-
mint, vindt hier prachtige tafereelen; vooral waardezeeden-
nen, met hunne lange malsche lichtgroene naalden en bruine
zaadknoppen, groepen vormen in de grijze vlakten, of zich
op de helling der witte zandheuvels vertoonen.
De schouw over KootwijFs zand, behoort tot onze aange-
naamste administratieve herinneringen; hetzij dat wij dien
voerden met den edelen Districts-Commissaris, J. A. J.
Baron Sloet van Olthuis, wiens bestuur een weldaad voor
Veluwe was; hetzij onder geleide van gecommitteerden uit
Gedeputeerde Staten van Gelderland, waartoe behoorde Dr.
Brants van 't Joppe: beminnelijke geleerde, die zoo gezellig,
ons de bewonderenswaardige huishouding der natuur kon doen
opmerken; en, als we dan aan het einde van den togt op
de heide uitrustten, werd zijn Deventerkoek van Bussink uit
het rijtuig gehaald, en eerlijk onder allen verdeeld.
De eenigste die niet in zijn doen was, en 't zij tot zijn
eer gezegd, was Bart, de trouwe wagenmenner van den
Districts-Commissaris; wat die goede man medelijden had
met, de anders niet te beklagen dikke vette paarden van
zijn heer, en dan de zorg over de veeren der barouchette:
ik geloof werkelijk dat hij ons gaarne voor 't rijtuig ge-
spannen had, om paarden en veeren te sparen.
1) De zandverstuivingen zijn rijk aan allerlei gedierte; waaronder herten,
reeën, vossen, hazen, konijnen, bnnsings, marters, hermelijnen, wezels,
korhoenders, patrijzen, leeuwerikken, kwikstaarten of hlokkieften, raven,
kraaijen, eksters, gele-akkermannetjes, uilen, mollen, muizen, slangen,
hagedissen, sprinkhanen, h«Tnmek, hijeji, en ssa menigte schaal'«n.-veekdieren. •
Met het verdwijnen onzer zandgraven is de poëzie uit dat
gedeelte der gemeente-administratie verdwenen. Dat gezellig
zamenkomen der hoogere en lagere magten, had iets aan-
trekkelijks en nuttigs tevens. 'tWas vaak aanleiding, om
een voor de gemeente wenschelijk werk te bespreken en op
touw te zetten. Ook op de gemeentenaren maakten die schou-
wen van de Heeren van Aorem een uitstekenden indruk,
en de Burgervader werd er in hunne oogen wel een voet
grooter door: en dat kon geen kwaad.
Het laatste ouderwetsche bezoek aan Kootwijks's zanden
was met onzen Commissaris des Konings, Graaf van Limburg
Stirum.
Op een schoonen zomerschen dag reden wij met Zijne
Excellentie en den Heer van Schaffelaer in diens tentwagentje,
naar de zandzeeën.
De beteugelingswerken met dennen-singels werden nagezien,
de zilverblanke eikenheesters en stek bewonderd. Na de
inspectie vlijden wij ons neder tegen de helling van een be-
groeid duin, en genoten onder het lommer van bevallige
berken en prachtige zeedennen, een dronk waters en bete
broods, die beide welkom waren en welverdiend.
Wanneer wij den laatsten hoogen zandheuvel hebben be-
klommen, is het gezigt op de buurt van Essen verrassend.
Hare boerderijen liggen verscholen achter heerlijke eiken- en
beukenboomen, terwijl welig weiland het geheel omzoomt,
'tis niet het grootsch panorama dat van den top van den
Blinckert van Witte van Haemstede bij /^Kraantje lekquot; ons
tegenlacht, maar.... 't heeft toch van dien indruk.
• 'Voor wij de gronSen van Essen-bsreiken, gaan we.door
-ocr page 89-eenige bunders dennenbosch. Deze zijn 30 jaar geleden op
kosten der provincie aangelegd, om den zuidwestelijken en ooste-
lijken hoek der zandverstuivingen tegen verdere uitbreiding te
beveiligen. Het was nog juist bijtijds, want reeds woelde
het rustelooze zand, sluipende naar de weilanden van Essen.
De buurt of memt van Essen, is volgens de inleiding van
I. An. Nijhoff's gedenkwaardigheden, in 1334 voor 100 pon-
den aangekocht van Eeinoud II. Uit het Veluwsch thinsboek
(1546) blijkt, dat de buurt 3 goudguldens opbragt, wat in
't laatst der 18« eeuw nog het geval was.
Zij beslaat 243 bunders grond; daarvan zijn 98 bunders
weiland èn 145 bunders heide en turfveld.
Het weiland is verdeeld in 168 scharen of deelen behoo-
rende aan de verschillende grondeigenaren te Essen; elke
schaar geeft regt tot het doen weiden van een 2-jarige koe of
2 kalveren, of van 1 paard; ander vee wordt niet toegelaten.
De scharen zijn niet afgedeeld; het weideregt daarop strekt
zich uit over het geheele weüand.
Het turfveld en de heide is in beperkt gemeenschappelijk
gebruik, waarop koeijen, kalveren en paarden mogen weiden;
er zijn er die regt hebben op 2 dagen turfslag, op één dag, op
een halven, op dag; dit regt wordt om het andere jaar
met de helft verminderd. Slechts enkele personen, onder Ede
wonende, bezitten regt van weide en van turfslag.
Twee buurtmeesters voeren het beheer en treden om de
1)nbsp;De bnurt telt 166 zielen, met 753 stuks vee.
2)nbsp;In Friesland heeten de gemeene weiden meene scharen; de Hoenwaard
bij Hattem is in scharen verdeeld; de brief van Folkerus dd. 855 noemt
scharras (weiden) in 't Putterbosch, gelijk nü nog gezegd wordt vee inscharen.
Zie overigsns igt;ag. 7. . . .
3 jaar af, op den 1quot; Zaterdag van April. Voorheen werd de
administratie beurtelings gehouden door dc bewoners der bo-
venbuurt van Essen, het hoogstgelegene en zeker daarom
het eerst bewoonde gedeelte.
De aftredende buurtmeester deed verantwoording aan zijn
opvolger, in tegenwoordigheid der geërfden. — Een scheuter
houdt politie.
Het oude buurtboek zou verbrand zijn; het nieuwe begint
met 1699, en berust bij een der buurtmeesters.
De grondbelasting, het onderhoud van bruggen, heulen enz.
wordt gevonden uit de opbrengst van 20 cents, op elke
schaar die beweid wordt, en van 60 cents voor iederen
dag turfslag.
Evenmin als de maalschappen van Kootwijk en Garderen,
is de buurt van Essen van procederen vrijgeschoten; trouvrens,
dat ligt in den aard der zaak; //maatschapquot;, zegt Hugo de
Groot, //is een rijke bron van twist.quot; Het houden van
schapen was, voor een paar eeuwen, meer algemeen dan thans,
en de schaapsdriften daardoor eene belangrijke bedrijfskwestie.
Zoo procedeerde Essen over hare grenzen met bestuurders
der maalschap van Hartscampe en de eigenaren der velden
van Puijrveen, in deze gemeente gelegen.
Het maalschaps-bestuur bezit een op perkament geschreven
accoord tusschen Buerschap en maelen van Coetwijck ter
eenre en der van Essen ter ander zijde, »hercoomede van
,/de Coetwijcker Sande en de Bosch en de Essener Street-
„velde mijnten en hooijbroeck.quot; Het stuk is gedagteekend
1534 dingsdag post margaritam virginem.
Deze overeenkomst is opgemaakt ten overstaan van Gerrit
-ocr page 91-van Scherpenzeel, Palick genaamd, Drost en Deurwaarder
van Veluwe, Raeden en vmnden van den genaedigen Lieven
Heeren Hartogen van Gelre en Gulicli, Graeve van Zutphen,
in hijwezen van raeds vrunden der steden Arnhem, Harder-
wijck en Hattem; Goossen van Arkelens overste pander en
Willem Pannekoeck Scholtis van Apeldoorn, vertegenwoor-
digde Cootwijck, Zeieman van Ommeren en Franek Hoeckel
Schouten van Ede en Barneveld, traden op voor Essen. Het
vonnis luidde: dat die van Cootwijck nu voortaan euwich-
lijck rustelijck zouden gebruijcken en Slach daarin hébhen
voor 20 paarden de velden van Essen, terwijl die van Essen
in het Cootwijcker Bosch en Sant met hunne beesten en haeve
zullen mogen staan en dat gehruijcke.
De Drost neemt deze gelegenheid waar, om nog wat voor
de rust zijner ziel te doen; hij drukt die van Essen op
hun gemoed, dat zij toch den bouwman op het Kerke-
goêd te Kootwijck (die eigenlijk buiten het accoord viel),
zullen gedoogen met zijne koe op hunne weiden te staan ter
ehren gods en de loolfaert der heilige kerken. De Drost die
waarschijnlijk, zoo min als zijn lieve genadige Heer de Hertog
Karei van Egmond, erg Luthersch zal geweest zijn, stelde zich
zeker van zijn vromen eisch niet te véél voor, wel wetende, dat
de Ketter Anastatius Veluanus op Veluwe meer aanhangers
had dan de Paus te Rome, //want,quot; voegt hij er bij: //doch altijt
,/Sonder poene en zij het sullen moegen wedersprecken wan-
//neer 't hun niet en belieft: //dat lek,quot; vervolgt hij,//doch
//niet en vermoede aangesien ons weesen en hebben al van
//Godt Almachtich kompt.quot;
De aanzienlijke Heeren, die over dit geschil stonden, be-
wijzen dat de rusie van meer gewigt was, dan wij ons dat
nil kunnen voorstellen, wanneer wij den tegenwoordigen,
armoedigen staat van Kootwijk nagaan. Het accoord spreekt
van 20 paarden; Kootwijk bezit er nu slechts 9.
't Blijkt alweder ten overvloede dat de Veluwe, — toen
die streek zoo rijk aan bosschen was, — ruimer welvaart
genoot en méér bevolking telde; en dit, niettegenstaande de
Heeren van Gelre en Zutphen niet zuinig waren op het bloed
en de schellingen van hunne lieve beminde getrouwe onder-
danen.
Essen helpt van oudsher, de lasten der maalschap van
Kootwijk dragen, en nu nog Yg der geheele grondbelasting;
daarbij komt, dat uit de oude malenboeken blijkt, dat de
grondeigenaren van Essen deel uitmaakten van het bestuur
der maalschap vau Kootwijk; dat zij steeds de maaldagen
bijwoonden, medestemden en alle regten in die velden uit-
oefenden.
Het accoord, dat wij mededeelden, heeft ook op dat regt
1) Zekere Herman Hartieus, koopman te Amsterdam, had zich regten in
de Kootwijker maalschap toegeëigend, waartegen de eigenaren dier velden in
verzet wilden komen voor den Hove te Arnhem; daartoe werd den 16. No-
vember 1628 door de bestuurders een volmagt opgemaakt ten overstaan van
Ambrosius van Ommeren, Schout te Barneveld, als daartoe gemagtigd door
Assueer van Appeltoorn, Drost van Veluwe, en beschreven door Evert Soemer,
landschrijver van Veluwe; bij die volmagt compareerden:
a. de maelMjden van Boven-Kootwijk;
i. de maelluijden van Kootwijkerbroek;
c. de maelluijden. van Essen, „te zamen sorterende onder de maelschap van
Kootwijk.quot;
't Is duidelijk dat Essen in 1028 onder de maalschap van Kootwijk werd
gerekend, waarom anders Essen er meê gemoeid, en wat in 1628 zeker sedert
eeuwen bestond, zal wel niet zonder eenig nader vïettigjbewij^veranderd zijn.
geene betrekking hoegenaamd, maar ziet op 't Kootwijker-
bosch en zand.
Er bestaat een sprookje, dat Essen vroeger zóó arm zou
zijn geweest, dat Kootwijk weigerde haar kerkelijk onder
zich toe te laten. Essen is kerkelijk onder Garderen geble-
ven of gekomen, waarvan Kootwijk zich in 1617 heeft afge-
scheiden. Verder wordt verhaald, dat in 't voorjaar die van
Essen, geregeld naar Kootwijk togen met een zakje op den
rug, om daar hunne zaaiboekweit te bedelen. Welk een ver-
schil tusschen voorheen en thans!
Essen met hare lage grasvelden door een beekje be-
sproeid, behoort nu tot het welvarendste deel der gemeente;
liefelijk als eene oase tusschen de zandverstuivingen van
Kootwijk en Harskamp, ligt het in 't lommer van forsche
eiken en beuken verscholen. Daar komende, waant men zich
verplaatst in een andere landstreek; de donkergroene kleur
van het opgaande hout en de zachtere tint der grasvelden
steken vriendelijk af tegen de helwitte zandheuvels en grauwe
heidevelden; alles zegt u dat het daar den landman wèl
moet gaan. En geen wonder, want welig tieren rogge, boek-
weit en haver, zelfs de tarwe. Alle tuinvruchten worden er
met gunstig gevolg geteeld.
De liefelijke bewoners der bosschen en velden hebben dan
ook hier een bemind oord gevonden; de nachtegaal en lijster
wisselen hunne zangen af, terwijl het vinkje met den leeu-
werik wedstrijd houdt in de lucht.
Snippen, patrijzen, kwartels en hazen, maken Essen tot
een uitmuntend jagtveld; helaas! de langoor vindt, behalve
don wreeden jager, nog * geduchter vijanden in de talrijke
zwarte kraaijen uit de bosschen van Harskamp. Die zwart-
rokken zijn niet ongevoelig voor een jeugdig haasje, dat
onvoorzigtig over de velden dartelt, onbewust dat het zwaard
van Damocles boven zijne lepeltjes zweeft.
Kootwijk daarentegen, met zijne hooge, vlakke, schrale
engen, zwoegt te vergeefs om van de uitgeputte en onbe-
schutte boschgronden een graankorrel of grasscheut te be-
magtigcn; moedeloos kromt de ijverige Veluwenaar zich
onder den ondankbaren arbeid, die zijne moeite niet beloont
en niet beloonen kan.
Het is de groote strijd die gestreden wordt, tusschen de
Hooglanders en de Heeren van de lage landen; de strijd
van het gras en het graan, van het rund en het schaap.
Niet twijfelachtig is het, aan welke zijde de overwinning zal
blijven.
Moge de grondeigenaar tijdig inzien, dat de hooge gronden
alléén geschikt zijn voor houtteelt, daar graan verbouwen
voor die gronden ten eenenmale ongeschikt is, althans de
kosten niet vergoedt. De huurder zal dan met minder hooge
pacht bezwaard kunnen worden, en, minder land onder den
ploeg houdende, dit met minder volk en meer mest, naar
den eisch kunnen bewerken, 't Zal in het belang zijn èn
van den grondeigenaar en van den huurder.
De heidevelden maakten dikwerf het onderwerp uit dezer
mededeelingen; wij besluiten met eene karakterschets, waarin
ook zij betrokken zijn.
II O O F D S T U K XII.
karakterschets vax den a'eluwenaal!, waarvoor
niet geheel woudt ingestaan.
Men wil dat de grond dien wij bewonen, invloed op ons
heeft; welken invloed oefenden dun de schrale gronden der
Veluwe ?
De Veluwenaar is geen trekvogel, maar zeer gehecht aan de
voorouderlijke stee; hetzelfde geslacht bewoonde soms twee
eeuwen dezelfde boerderij. Mogt door uiteengaan van 't gezin
verplaatsing onvermijdelijk zijn, zelden — en dan nog met
weerzin — worden de grenzen der gemeente overgetrokken;
de geboorteplaats blijft hem lief! Wij kunnen dus aannemen
dat, indien de grond invloed op den mensch heeft, dit althans
bij den Veluwenaar moet blijken.
Het echt Veluwsch karakter bestaat zuiverder op de Over-
Veluwe dan te Barneveld, waar de vreemdeling zich allengs
met de bevolking heeft vermengd. Garderen en Kootwijk
behielden meer oorspronkelijkheid; invloeden van buiten wer-
den daar niet gevoeld.
Wij zullen den Veluwenaar trachten gade te slaan:
* Zie •• den herder dasin op. de heide met zijn y uitschop ,
waarop liij steunt met kin, maag of rug. Als onbeweeglijk
staat liij te turen; brandende zon, wind noch regen brengen
daarin verandering; wijd en zijd loopen de schapen verspreid;
naast hem ligt de hond te slapen of zit met de tong uit den
bek te hijgen. En als de zon ter kimme daalt, drijft de
,/sjeperquot; de kudde naar het //sjotquot;, om die den volgenden
morgen weder naar de heide te voeren en te zamen het leven
van den vorigen dag te vervolgen.
Ook voor den landbouwer is de heide de trouwe gezellin.
Zij is een effect, waarvan de magere coupon verschijnt als
hij die noodig heeft.
Daar ginds over de breede vlakten trekt de stortkar henen ,
langzaam gaat de togt naar het plaggen veld; de geleider,
zijwaarts op 't ongeladen voertuig gezeten, ontvangt al de
knikknakbewegingen van het hobbelige heidespoor. Een ge-
woon menschenkind zou die korte schokken niet kunnen
uithouden, maar de Veluwsche landbouwer moet taai-zijn.
En hoe vaak wordt die reize gedaan? Wie telt de plaggen-
en aardvrachten van heideveld en akker naar 't //sjaapsjotquot;
of de /r/mestpluusquot;, en van daar naar het bouwland ? zij zijn
ontelbaar als de bloemen der heide! En dan de te wZe dagen
achter jdoeg en egge afgetobd; want de Veluwenaar houdt
te veel land onder den ploeg, omdat — ja — omdat „vader
'took zoo deedquot;.
En de boerenknecht?... hij staat op met dorschvlegel of
mesthaak, en gaat naar bed met de plaggenzicht; maar hij
is kieskeurig op het eten, luidruchtig buiten dienst en trekt
spoedig ket-mes, 'vooramp;l'waaneer 't zijil deefn geldt! —
Geen landbouwer ter wereld verrigt zooveel arbeid als de
Veluwsehe, Vroegtijdig worden rug en beenen gekromd door
dat onophoudelijke gezwoeg.
Vergelijkt de blanke, welgevulde handen van den regtop-
gaanden, stevigen, fleurigen Betuwenaar met de magere,
harige knokkels van den bruinen, schralen Veluwenaar. 't Is
een verschil als tusschen klei en heide.
Onze landbouwer moet zuinig en matig leven; op alles
bekrimpen om den kop boven water te houden; hoognoodige
uitgaven kan hij vaak niet doen.
Bezit hij al eene spaarduit, 't komt niet in hemquot; op, deze
te gebruiken voor eenige verbetering, maar die op tijd werkt,
neen! Dit zuur verkregen geld moet terstond vruchten geven,
helaas! elke lotsverbetering wordt daardoor verhinderd, ook
door zijne gehechtheid aan het oude.
Gelukkig zijn er onder de jongeren, die met den ouden
sleur breken; zij ondervinden dan ook dat het „bijsterquot; land
van Veluwe niet ondankbaar is, mits het ontvange wat
noodig is, namelijk oordeelkundig gebruik van den grond —
arbeid — mest, en nogmaals mest, —
Het gedwongen verkeer in de stille natuur, bijna vreemd
aan maatschappelijken omgang; het in 't zweet des aanschijns
verdienen van even dagelijksch brood, zonder vooruitzigt op
betere tijden; — dit alles moet noodwendig invloed oefenen
op karaktervorming en handelingen.
Zou dat voortdurend verkeer in Gods schoone schepping,
•afhankelijkheidsgevoel en dankbaarheid aankweeken jegens
Hem, die de graankorrel groeikracht, het grasscheutje wasdom
geeft, onder Wiens hoede huis en stal en graanbergen staan ?
of tuurde het oog werktuigelijk in 'trond, en was de geest
alleen bezig met te overleggen wat men doen of laten, zeg-
gen of zwijgen zal?
Is de schraalheid van 't plaggenveld ook in het hart
overgegaan, of heeft de lieve bloem der donkere heide milder
indrukken ontwikkeld ?
Maakte het gevoel van afhankelijkheid en dankbaarheid
den Veluwenaar kerksch? (wat onze kustbewoners ook ken-
merkt) maar.....de preek van den eigen leeraar vindt
zelden genade, tenzij het leerstuk der eeuwige verkiezing,
bijzondere verzoening, onmagt des harten tot geloof enz.
boven twijfel worden gesteld. Gelukkig zijn er nog velen die
in gemoede van deze verborgenheden getuigen: Ik dank u
Vader, Heer des Hemels en der aarde, dat gij deze dingen
voor de wijzen en verständigen verborgen hebt, en dezelve den
kinderkens geopenbaard.
In sommigen zit stof misschien voor een afgescheiden
predikant, voor een catechiseermeester zeker. Godsdienstige
vraagstukken houden hem vaak bezig; de alleen zuivere
vader Hellenbroek is zijn vraagbaak. Zijn weleerwaarde staat
met Brakell c. s. warm en gezellig op het plankje der
voorvaderlijke boekerij, digt bij den huiselijken haard.
Heeft bespiegeling over godsdienstige vraagstukken ook
het godsdienstig leven ontwikkeld? Wij oordeelen niet: /,er
is slechts Eén die de harten kent en de nieren proeftquot;.
Dit mogen wij althans vermoeden, dat bij sommigen-tZe um^-e-
der straffende Godheid afhoudt niet alleen van kwade neiging,
maar zelfs dioingt tot het goede.
Zou de bespiegeling over voorbeschikking en uitverkoren-
schap liefde tot den naasten aankweeken?
Hij is fatalist — orthodox — in voor- en tegenspoed nooit
uit zijn centrum.
Vindt hij rust, ook troost misschien bij het n't is niet
anders, 't heeft zoo moeten wezenquot;?
De staatkunde laat hem onverschillig; de leuzen Bijbel
en Oranje drijven naar de stembus; nog leeft de naam
Groen van Prinsterer in de herinnering.
Zijn karakter is eerder ernstig dan luchthartig, zijn han-
delen cn denken welligt traag; maar — als een haasje zijn
kool afknabbelt — dan is hij er kloek bij met 't geweer!
ïlij is goedgeefsch, ook voor den bedelaar; is dit uit angst
voor den rooden haan? Maar. ... als de diaken met de
„buulquot; komt, offert hij nogmaals; is dit dan ook eene waar-
achtige milde offergave? — En toch wordt de uitdrukking
nog al eens gehoord ,/hij is sjaarpquot;. Komt dat scherp wel-
ligt overeen met hoog-zuinig? —
Hij vraagt raad aan velen, en volgt zijn eigen zin. Is dat
bewijs van vertrouwen, of van rijp overleg? Heeft bijechter
dat vertrouwen eenm^l geschonken, dan is dit onbeperkt,
soms te zorgeloos welligt.
Gastvrij is liij ontegenzeggelijk. Gij zijt zijnen „lieerclquot;
pas binnen, of hij wijst u een stoel in 'tbeste hoekje tier
ruime stookplaats en noodigt u, op te steken. De vrouw
maakt intusschen de tafel schoon al is ze niet vuil, en zet
koffij met brood en ,/besjuutquot; op. De boer haalt de flesch uit
de kast, en houdt die schuins tegen 'tlicht of er nog „een
drupjequot; in mogt zitten; middelerwijl zegent de goede vrouw
uwe beschuitjes dik met suiker, en houdt uw kopje en scho-
teltje in voortdurende kofïij- en melk-overstrooming. Beiden,
zij en de man, overladen u met nooden om toch toe te tasten.
Wie niet oppast, loopt groot gevaar, dat zijn maag 'tslagt-
offer der gastvrijheid wordt. —
,/Zult ge't eens spoedig hervattenquot;? is hun afscheid, nadat
zij u met welgevallen hoeve, haaf en hof hebben doen be-
wonderen.
Hij is goedhartig en bewijst vaak kleine diensten aan den
minvermogende, mits 't geen geld kost; maar hij laat ook
eene hem bewezen dienst niet onbeloond. Dat hij zekere on-
derdanigheid gevoelt voor zijn meerdere, voor wie deftig ge-
kleed is of montering draagt, valt niet te miskennen.
Bezit hij liefde voor den huiselijken kring, gehechtheid
aan de zijnen, ook vriendschapsgevoel?
Yoor huiselijkheid, evenmin als voor uithuizigheid, is
beschikbare tijd; — tusschen het opstaan en naar bed gaan, '
roept steeds het vermoeijend werk in den stal en op dennbsp;„gt;
akker. Afgebeuld komt hij met zijn volk van den arbeid terug. l ons
De lange winteravonden geven uren van rust, nuttig besteed j ; O]
om onder den ruimen schoorsteen, peinzend in het vuur Zie
te — staren; maar het vermoeide ligchaara maakt den geest
ongeschikt tot inspanning; trouwens sedert de te vroeg ver-
laten schoolbanken, ontbraken tijd en gelegenheid voor ver-
dere ontwikkeling.
Zijne liefde voor vrouw en kroost bleek zoo menigmaal bij
't aangeven van overleden beminde panden; het kleine strakke
oog was dan vaak vochtig. „Als de arme ziel nu maar wel
mag zijnquot;, is de bemoedigende troostgrond.
't Is waar, eerder soms wordt de hulp van den veearts
voor eene koe, dan van den geneesheer voor vrouw en kroost
ingeroepen — maar 'tvee en de docter zijn zoo duur. Zeker!
Vrouw en kinders worden veelal te weinig ontzien — maar
het werk is zoo veelvuldig, de akker zoo schraal, het volk
zoo veel eischend; bij dit al is hij een getrouw echtgenoot.
„Ik en de vrouw, ik en de notarisquot;, is de gewone spreektrant.
■ Verspreidheid der boerenerven en de weinig beschikbare
tijd, ontnemen de gelegenheid om vriendschap te sluiten. 1
De eigenaardige vorming in stal en op 'tveld, 't meest
met dienstbaren en vee omgaande, alle gezelligheid missende,
is het dan wonder, dat hij, zich zei ven wantrouwende, terug-
houdend, met „een slag om den armquot; in de wereld verkeert,
I vooral in zijn omgang met vreemden ?
//t Is een heele praoter die een zioieger overtreftquot; zegt
|ous spreekwoord, dat hier een diepen zin heeft. —
Op marktdagen is zijn omgang goedig, en. in de herberg.?
Zie hen daar bijna tegen elkaar zitten, turende voor zich
henen met iets gebogen hoofd. De regterhand houdt het
pijpje in den mondhoek, terwijl de elleboog op de linkerhand
steunt; de verhouding schijnt zelfs vertrouwelijk, vertrou-
welijk? — zeker, als 't geen negotie geldt, want dan
is die vertrouwelijkheid als van de poes met de muis. De
Veluwenaar is dan goed bij 't hek en uitgeslapen! —
Op marktdagen is hij niet afkeerig van een, misschien
van te veel borrels; — te huis leeft hij matig.
Alle koeijen en paarden die aan de lijn staan zijn van het
bovenste plankje zoolang zij mei verkocht zijn; maar daarna?
doch de markt is immers om „oogen in den nekquot; te hebben! —
Hij is eerlijk en 't gegeven woord wordt zelden geschon-
den; doch 'tis een baas die er achter komt, hoeveel voor
eene koe betaald of ontvangen is.
Bij extra gelegenheid kan hij de tong dapper roeren („bek-
kenquot;) op vechtens af, maar in den regel spreekt hij weinig,
en is vredelievend.
Rusiemaken, vechten, zuipen, tooveren, waren vroeger en
ook heden nog, meer aan bijzondere geslachten of soorten eigen.
En nu onze vrouwen:
„Ehret die Erauen! Sie flechten und weben
„Himmlische Rosen ins irdische Leben.quot;
De vrouwen der Veluwe bezitten alle deugden, en geene
der gebreken van den Veluwenaar.
' Kan het anlwoord op'on'.e vraag dan zijn: ,de Veluwenaars
houden er geen apart karakter op na, de schrale bodem
maakte hen kerksch, ernstig, voorzigtig, huiselijk, zuinig,
arbeidzaam, goedhartig. —
We zullen het hierbij laten, M'ant hoe gaarne ook, Engelen
(Angelen) kunnen wij niet van hen maken, en't ging er waar-
lijk al druk op aan. —
Het grootste deel van mijn leven bragt ik onder hen door,
met dankbare waardeering van het vele goede, dat den Velu-
wenaar kenmerkt. Sela!
f 1
-ocr page 105-Hier bevindt zieh een
uitklapvel
Sign. van het origineel: Hfe\ViG öi^t i33o
Signatuur microvorm: 6 Hnl^ obi^o^
Moedemegatief opslagnummer:
Aantal: 1
Moedemegatief opslagnummer: HMo(j?gt; -C)OOSo'
Positie in boek: J^ivxk
l/r/cM
(Uttlloch)
k
Steetu^n Aricte
s Oret'enAoft
' fO'rcloX
/{ocm/t'i'/o
(//orn/oj
heuden O SiJmjp/uun
ierk/afin^ lt;/lt;■/• /iv/w/j'
Oücrfo O
(Ottarlaan/
u
rs
-j
V
STfJEliDl\.v.T. HOO,rBi;i\G
Xv
fi/ïki'HhaAhoitl
iA/p/en.'
PuttcT' /toswh
fPiithem.J
AcMi-rrch/ VïV^/j,^ ßnrnevf'-t
^nbsp;♦nbsp;den Aart ^--(Vdcn ßamti'Monbsp;- -
■snbsp;'nbsp;„nbsp;opuc/fiiH
JJ,9c/ioton o
OUcrfo o
(OttcLrloun)
WA-r- J , 5. otrTt/têA^y/^f/
11 oult;taihcr^\—
Jl K
^iÇ» - _ /.if/t/cre/i
STEE liDI\.v.T. HOOIBEI\G S[.Zö-
LE;ruE-N.
«
I
MM
^Bhch-vMcer (Uttil^ch)
ii
I -, HI
I ^oi^ ^itttr/tgt;
(Bnrhhe)
m
f'lt;/(■/U'U
(Ot'cIoJ
fïocru/i'r/o
(/lornloj
l'erktafùi^ lt;/lt;■/• fedcejis
V. y V. Crc^hem cU
iî ' -Ä;
'i/iyen
ffiÂmJiaA/imU
Ill iji iiijjijii^j fj^^fi^.^^^gm
-ocr page 109-- H
\ I
ir-.»';
î
f
' ■ 1 i
« -s
J
^ i
.t/lf.^'./çj ^ -f
z'
t
J K
, V-
Tgt;'
n.J.
- r 'V-
-ocr page 111-«ï/V
i
V
f^ A
lt;r »
t
m
ft.
J^ /
,1»
i j
t'
m
/H:
1 ^
/'ia
I,
- 4
' n I ;
■
quot;Si - .
gt;s
„V
f A
k.
-1.
gt; | |
s | |
'1 |
»il |
- ft?' |
• |
y
•A
n,
i
M
r ;
^ Ä i- t Î ? * .
Rf ^^ tv , HxVnbsp;/ ^nbsp;^
le
w.