mnatsclinppiji Tot JKut van 't Aljjemeen.
Wetten der Zamenleving III.
/jal er iets worden voortgebragl, zal er wal tol stand komen onder ons menschen, dan moet er gearbeid worden. Dit is een waarheid zoo eenvoudig, dal allen bet er over eens zijn; hoe driest men ook maatschappelijke wetten heeft durven loochenen, niemand is toch nog zoo stout geweest om te beweren. Jat de menschheid er al slapende kan komen.
De arbeid zonder kapitaal vermag weinig, maar hel kapitaal zonder arbeid vermag niets. Magleloos, wanneer zij van elkander gescheiden zijn, vormen zij te zamen een kracht, die alles overwint. Zij zijn dus geroepen hand aan hand te gaan, elkander te steunen en te helpen, in één woord, vrienden te zijn.
Maar ongelukkig zijn er stokebranden geweest, die tusschen deze vrienden tweedragl hebben gezaaid. Men heeft de vrienden over en weer zwart gemaakt en belasterd, zóó lang, totdat de vriendschap verbroken is en zij geleerd hebben in elkander vijanden te zien. En gij weet het, als vriendschap in haat verkeert, dan is de laatste bitter.
Waar die toestand bestaat, strekt dit natuurlijk tot groote schade voor de maatschappij. Of denkt gij dat de firma bloeijen zal, waarvan de deelgenooten, in plaats van zamen te werken, elkander beoorlogen? Welnu, niet anders is hel met de voortbrenging. Daartoe moeten èn het kapitaal èn de arbeid meewerken; maar hoe zal er worden voortgebragl, wanneer deze twee tegen elkander verdeeld zijn?
Neen, die toestand mag niet voortduren. Arbeid en kapitaal moeten vrienden zijn of het weèr worden. Iedere
poging om die overtuiging te wekken kan niet anders dan heilzaam zijn voor de gansche maatschappij. En waarlijk men behoeft tot die overtuiging niet door diepzinnige redenering te komen. Een eenvoudige opmerking is daartoe voldoende.
Waaruit wordt de arbeid betaald, hoe komt de arbeider aan zijn loon? Voor verreweg bet grootste gedeelte uit en door het kapitaal. Het zijn immers de kapitalisten, die telkens een deel hunner kapitalen aan de arbeiders afstaan, in ruil tegen arbeid. Dit nu is van de zijde der kapitalisten geen daad van menscldievendheid; zij betalen dat loon niet bij wijze van aalmoes. Neen, zij laten arbeiden, om hun kapitaal vruchtbaar te maken. Wat zij aan loonen uitbetalen, hopen zij met winst terug te vinden in de voortbrengselen van den ai-beid. Niets dan eigenbelang alweer. Maar gij herinnert u, hoe ik dat eigenbelang vroeger verdedigd heb, als een der beste drijfveeren van de menschelijke zamenleving. Welnu, hier hebt ge weer de bevestiging van dien regel, 't Is waar, uit eigen belang laten de kapitalisten werken en betalen zij arbeidersloon. Maar dit heeft dan toch ten gevolge, dat de arbeid betaling vindt. Dit eigenbelang is dan toch de bron waaruit de belooning voor den arbeid voortvloeit. Stel eens dat de kapitalisten zóó onbaatzuchtig waren dat zij zich volstrekt niet toelegden op de vermeerdering van hunnen rijkdom, hunne kapitalen eenvoudig ongebruikt lieten liggen en derhalve ook geen werk verschaften. Denkt gij dat de arbeider dan beter beloond zou worden? Weineen immers, want hij zou geen werk hebben en zijn arbeid is het eenige dat hij in ruil kan aanbieden.
Welverre van den arbeider te onderdrukken, is hel dus juist het kapitaal dat hem steunt. En daar het eigenbelang de kapitalisten steeds drijven zal, orn hel beslaande kapitaal te vergroolcn, zoo zal er meer vraag naar arbeid zijn, naarmate er meer kapitaal is. Ken groot
3
kapitaal is dus een zegen voor den arbeider, want iedere gulden , die aan het bestaande kapitaal wordt toegevoegd is een kans te meer voor den werkman om een gulden te verdienen.
Inderdaad, zult gij zeggen, dat is zoo duidelijk dat ik niet inzie iioe men er in geslaagd is den arbeider wantrouwen in te boezemen tegen bet kapitaal.
Laat ik u vertellen hoe men dat gedaan beeft. Men beeft verkondigd dat het loon iets veracbtelijks is, dat de arbeider zich vernedert door loon te ontvangen. quot;Het
o
loon,quot; zoo sprak nog in het afgeloopen jaar een apostel der nieuwe denkbeelden, quot;bet loon is de erkenniner van slavernij.quot; Het loon nu wordt betaald door bet kapitaal. De arbeider is dus niets anders dan de slaaf, de lijfeigene van hel kapitaal. En welke slaaf zou zijn meester niet haten, welke slaaf zal niet, wanneer hij daartoe kans ziet, in opstand komen legen zijn meester? Zoo zij er dan oorlog tusseben arbeid en kapitaal, oorlog op leven en dood!
Ziedaar de gedachtengang van hen die de twoedragt aanstoken. Heeft men eenmaal de eerste stelling toegegeven , dan liggen de verdere gevolgtrekkingen voor de hand. Op die eerste stelling komt het dus aan.
Zou inderdaad het loon de erkenning van slavernij zijn ?
Ziedaar een gewigtige vraag, van welker beantwoording alles afhangt. Laat ons dat antwoord zoeken.
Iemand wenscht een fabriekzaak ta ondernemen. Hij koopt een fabriek en grondstoffen; maar zijn kapitaal alleen is niet in staal iets voort te brengen. Hij heeft handen noodig, die met dat kapitaal arbeiden. De arbeiders die zich bij hem aanmelden, zullen hem diensten gaan bewijzen en hebben dus regt op belooning.
Verbeeld u nu eens dat de aanstaande fabriekant tot die arbeiders zei: uw handen en mijn kapitaal zullen voorlaan te zamen werken en het is dus billijk dat gij en ik ook gezamenlijk de kansen der onderneming loopen.
Wij zullen den gang van zaken afwachten; leveren deze winst op, dan bekomt gij daarvan een deel; geven zij verlies, dan zult gij voor een gelijk deel mede aansprakelijk zijn. Zouden de arbeiders zich op die voorwaarden verbinden? Wel volstrekt niet! Zij zouden antwoorden: wij kunnen den uitslag uwer zaken niet afwachten, want wij hebben geen kapitaal om inmiddels van te leven. Daarenboven is het onzeker of gij winnen of verliezen zult; die kans kunnen wij niet loopen, want waarvan zouden wij leven indien er verlies was in plaats van winst? Wij willen voor u werken op deze voorwaarde: dat wij terstond en geregeld beloond worden voor onzen arbeid. Voor u de risico, voor ons de zekerheid.
Verlagen zich nu de werklieden , die zoo spreken , tot slaven van het kapitaal? Mij dunkt, zij maken er zich juist los van; onafhankelijk van het lol van hel kapitaal, hebben zij zich een belooning voor hunnen arbeid verzekerd. Daarom is het loon inderdaad een verovering op hel kapitaal. Zoolang de arbeid gedwongen was dezelfde kansen te loopen als het kapitaal, bestond er onzekerheid voor den arbeider, of hij zijn diensten ooil betaald zou zien. Door het loon heeft die onzekerheid plaats gemaakt voor zekerheid. Zekerheid nu, heeftsteeds voor de meesten een buitengewone aantrekkelijkheid. Enkelen geven de voorkeur aan groote maar wisselvallige verdiensten. De meesten verkiezen een meer bescheiden deel, maar dal vast en voortdurend is; zoo zij geen schallen verdienen, zij zijn ook gevrijwaard van op één dag de vrucht van jaren arbeid te verliezen; zij mogen heden geen millionairs zijn, daarentegen zijn zij verzekerd morgen evenmin bedelaars te wezen.
Wat wij in de maatschappij dagelijks zien gebeuren, bevestigd ten volle de waarheid dier stelling. Aan niets anders dan aan dien ingeschapen trek naar zekerheid is het toe ie schrijven dat zich voor ieder postje, met de
f
4
Ik
5
nietigste vaste bezoldiging, lal van sollicitanten opdoen. En niet alleen de mensch, maar ook het kapitaal brengt dikwijls de kans op groote winst ten offer aan de zekerheid der belooning. Of waarom zou liet anders zoo moeijlijk zijn kapitalen te bekomen voor nijverheids- of handelsondernemingen, die, ja groote winsten kunnen opleveren, maar tocli altijd onderhevig blijven aan kansen van verlies, terwijl tegen vasten interest onder behoorlijke waarborgen steeds kapitaal verkrijgbaar is.
Wanneer nu zelfs het kapitaal de voorkeur geeft aan matige maar zekere belooning, zou dan die zekerheid geen voordeel zijn voor den arbeider, voor vvien de belooning een levenskwestie is?
Men heeft uit hel voorgaande reeds kunnen begrijpen dal er twee omstandigheden zijn , waardoor loon de eenig mogelijke vorm is van betaling voor hen , die arbeiden zonder kapitaal te bezitten. Die twee omstandigheden zijn, dat bijna ieders voortbrengende arbeid lijd kost en onderhevig is aan risico.
Er ligt heel wat tijd lusschen het zaaijen en liet oogsten, tusschen de ruwe dierenhuid en hel glanzig leer, tusschen de wol van hel schaap en hel laken. Gedurende al dien tijd moet er gearbeid worden zonder dat er geoogsl wordt, ja zelfs , zonder dat men weet of er ooit vruchten zullen worden geplukt, Toch moei de arbeider, die geen kapitaal bezit, leven. En dat leven wordt alleen verzekerd door liet loon. Was er enkel winst mogelijk, men zou kunnen voorschieten op de verwacht wordende winst. Daartoe zou men echter een kapitalist moeten vinden, die het voorschol wilde doen en de arbeider bleef dan toch ten slotte van den kapitalist afhankelijk. Maar verlies is helaas! geen zeldzaamheid; in dat geval zou de arbeider niets bekomen en dus ook in de onmogelijkheid zijn om hel voorgescholene terug te geven. Wie zal er
echter geld voorschieten zonder waarborg van teruggaaf en hoe zal de arbeider leven zonder voorschot,? Die inoei-jelijkheid opgelost te hebben, is inderdaad geen geringe verdienste en die verdienste komt toe aan liet loon.
Het loon is dus een schikking tusschen kapitaal en arbeid, waardoor aan dezen een belooning verzekerd wordt. Er kan derhalve daarin niets vernederends gelegen zijn. Slaaf is slechts hij wiens arbeid niet beloond wordt; loon te trekken is dus gelijkluidend met vrij man te zijn.
Ten einde hel zoogenaamde slavenjuk van het loon af te schudden, zijn er geweest die geé'ischt hebben, dat het kapitaal in handen zou worden gegeven aan de arbeiders. Niet meer de kapitalist, maar de arbeiders moesten het bestuur hebben over do ondernemingen van nijverheid. Zoo doende zouden zij niet meer het kapitaal, maar het kapitaal zou hen dienen.
Laat ons nagaan of die eisch regtvaardig en billijk is. Elke onderneming, zeiden wij, is onderhevig aan risico. De eene zaak gelukt omdat zij gedreven wordt door bekwame ondernemers, met genoegzaam kapitaal, op een gunstige plaats. Een andere mislukt omdat er een of meer dezer vereischten bij gemist worden. Ziedaar een omstandigheid waartegen niets te doen is; de ondervinding brengt dikwijls fouten aan liet licht waaraan niemand gedacht heeft bij bet begin der onderneming. Zoolang de mensch falen kan, zal het onmogelijk zijn alle misrekeningen te vermijden. Een tweede oorzaak van risico ligt in de ongevallen, waaraan iedere onderneming bloot staat. Misgewas, brand, overstrooming, oorlog, ziedaar rampen waardoor de bloeijendste nijverheid kan worden te gronde gerigt. Eindelijk is de veranderlijkheid van den smaak en de behoeften der maatschappij een bron van onzekerheid voor de nijverheid.
7
Een artikel, dat heden door ieder wordt gezoc.lit, begint morgen welligt reeds verdrongen te worden door een nieuwe uitvinding. Het vervoermiddel dat thans om zijn vlugheid de bewondering van allen wekt, wordt over eenige jaren misschien om zijn slakkengang bespot; de nijverheid staat niet stil, maar streeft voorwaarts. Wee liem, die eens de voorste zijnde op zijn laauweren meent te kunnen rusten; eer hij er aan denkt, bevindt hij zich reeds in de achterhoede en, gelijk aan de achterblijvers van een groot leger, sterft zijn industrie aan uitputting.
Geen onderneming, dit wilde ik aantoonen, kan zeker zijn steeds winst op te leveren. Allen zijn uit velerlei hoofde onderhevig aan risico. Welnu die risico wordt enkel en alleen gedragen door het kapitaal. Daarop alleen kunnen de verliezen verhaald woiden en daarom is dan ook slechts liet kapitaal aansprakelijk en verantwoordelijk voor de kansen der onderneming.
Maar dan zou het ook een onregtvaardigheid en een onbillijkheid zijn, het bestuur over een onderneming toe te kennen, niet aan den kapitalist, maar aan de arbeiders. Want deed men dit, dan zoude voortaan de misslagen en de tekortkomingen van de arbeiders verhaald worden niet op dezen, maar op den kapitalist, die er part noch deel aan heeft gehad. Niemand zou immers zijn kapitalen op die voorwaarde vrijwillig ter beschikking van de nijverheid stellen; dwang alleen zou daartoe kunnen noodzaken; bewijs genoeg dal die toestand onnatuurlijk zou zijn.
Neen wil de arbeid liet bestuur hebben, dan zou ook de arbeid aansprakelijk moeten zijn. Maar de arbeider heeft niets anders dan zijn arbeiderskracht. Wilde men hem aansprakelijk stellen , dan zou men moeten toestaan wat in het oude Rome gebruikelijk was, namelijk dat de onvermogende schuldenaar als slaaf kon worden verkocht. Ziedaar het eenig denkbare middel; maar ik vraag in gemoede, wie zou terug willen lot een dergelijke bar-
8
Laarschheid? en zal de arbeider de aansprakelijkheid willen overnemen op zulk een voorwaarde?
Maar stel eens voor een oogenblik dat zij, van wie wij spraken, hun zin kregen en dat inderdaad het kapitaal werd gegeven aan onderscheidene vereenigingen van werklieden. Dan zouden immers dc ondernemingen der werklieden aan dezelfde kansen van verlies bloot staan als dc ondernemingen der kapitalisten. Sommige vereenigingen van bekwame en ijverige werklieden zouden bloeijen, andere van minder bekwame of minder ijverige zouden kwijnen en vervallen. En wanneer de verliezen het gansclie kapitaal verslonden hadden, dan zouden de werklieden weder ten prooi zijn aan armoede en gebrek. Verbeeld u nu eens dat zij, wier zaken goed gingen, tegen hen die hongerig langs de straten zwierven, zeiden; quot;komt, werkt bij ons tegen een deel van onze winst. Dan zouden immers zij die aan alles gebrek hadden, antwoorden; quot;wij hebben geen lijd om op winst te wachten, wij hebben reeds genoeg risico geloopen; geeft ons terstond een geregeld en vast inkomen.quot; En welverre van daarin slavernij te zien, zouden zij met vreugdede weder-inslelling van hel loon begroeten! Indien men zich de maatschappij eens zonder loon denken kon , dan houd ik mij overtuigd, dal hij die hel uitvond, zou vereerd worden als een weldoener der menschheid!
Uil hel kapitaal, zoo leerden wij, wordt het loon betaald. Hel spreekt dus van zelf dat hel loon af moet hangen van de verhouding lusschen de hoeveelheid kapitaal en hel aantal arbeiders. Kan er honderd gulden aan werkloon worden uitbetaald en zijn er tien werklieden, dan kan ieder tien gulden bekomen. Is er duizend gulden beschikbaar, maar zijn er daarentegen ook duizend arbeiders, dan zal ieder slechts één gulden ontvangen. Om te zeggen of de loonen hoog of laag zullen zijn, is hel
9
dus niet genoeg te welen of de hoeveelheid kapitaal groot, of het aantal arbeiders gering is, men moet de verhouding tusschen beiden kennen.
Loopen twee bazen, zoo drukte een practisch Engelschman het bevattelijk uit, loopen twee bazen een knecht na, dan zal het loon hoog, loopen daarentegen twee kneciits één baas na, zoo zal het loon laag zijn. Het loon wordt dus zoo maar niet willekeurig bepaald, maar hangt af van vaste wetten, voortspruitende uit den toestand der maatschappij zelve.
Daarom is het onverstandig te gelooven dat men den stand der loonen door geweld kan verbeteren. Dat geloof vindt inmiddels onder de arbeiders tal van aanhangers. In alle landen van Europa hoort men telkens, dat deze of gene soort van arbeiders het werk hebben gestaakt.
Met die werkstakingen voert men oorlog legen het kapitaal en tracht men met geweld te verkrijgen, wat goedschiks niet te bekomen is.
Laat ons eens nagaan of die werkstakingen voor de arbeiders inderdaad een aanbevelingswaardig middel zijn, om verbetering in hunnen toestand te brengen.
De werkstaking kan tweeërlei gevolg hebben; zij kan mislukken, dat wil zeggen, het loon blijft zooals het was, of zij kan gelukken, dat is, het loon wordt verhoogd.
Indien het loon niet verhoogd wordt, dan is het duidelijk , dat de werkstaking niets dan nadeel heeft opgeleverd voor de arbeiders. Weken lang loopen zij leeg, de verdiensten staan stil, al het overgespaarde wordt verteerd , het huisraad beleend en eindelijk, als de ellende langer volhouden verbiedt, is de arbeider genood/.aakt voor het oude loon het werk te hervatten. Mij heeft dan verloren al wat hij had kunnen verdienen gedurende de werkstaking. En wanneer deze op groote schaal plaats heeft, beloopt dat verlies verbazende sommen. Zoo staakten in 1854 te Preston in Engeland 17,000 werklieden 3G weken lang den arbeid en verbeurden daardoor een gezamenlijk
Nquot;. Ü7. *
10
loon van meer dan 5 millioen gulden. Op die wijze hebben de arbeiders tal van millioenen verloren en daardoor een onmiddelijke en groote schade toegebragt aan hun eigen welvaart. Hun daad beeft echter verwijderde gevolgen, waardoor de gansche maatschappij gevoelig getroffen wordt. De arbeidskrachten immers, die ten gevolge der werkstaking ongebruikt blijven, zouden anders hebben meegewerkt lot vermeerdering van den algemeenen rijkdom en hoe meer deze toeneemt, hoe meer er wederom aan loonen kon worden uitbetaald. Welk een reeks van jammeren en nadeelen veroorzaakt dus reeds de werkstaking, wanneer de arbeid nog tegen bet oude loon kan worden hervat. Maar dit is zelfs niet altijd het geval. Soms is de toestand van den werkman zóó ellendig geworden, dat hij genoodzaakt is iedere voorwaarde voor lief te nemen, om niet te sterven van gebrek; nog lager loon dan vroeger is dan zijn deel. Ongelukkiger nog worden de gevolgen, wanneer werklieden van elders in de behoeften komen voorzien. Met graagte zullen deze door de ondernemers in dienst worden genomen en daarmee is voor de vroegere arbeiders de mogelijkheid afgesneden om op hun woonplaats zelve weer aan het werk te gaan. Zij moeten elders hun beslaan gaan zoeken; hoevelen zullen het werkelijk vinden ?
Ziedaar in enkele trekkeu de jammeren eener mislukte werkstaking. Laat ons nu zien wat de gevolgen zijn in hel gunstigste geval, wanneer de arbeiders er werkelijk in slagen hooger loon te bedingen.
lür zal dan op een bepaalde plaats in een bepaalden tak van nijverheid een loon worden betaald hooger, dan hetgeen op andere plaatsen wordt gegeven. Maar dat hooger loon is een lokaas, waar andere werklieden op afkomen. Hij die één gulden daags verdient, zal, hoorende dat op een andere plaats hetzelfde werk met twee gulden betaald wordt, daarheen reizen om ook dien prijs te bedingen. Gelukt hem dit niet, dan kan hij aanbieden voor een
11
gulden taclilig cent te werken; liij is dan zeker de voorkeur te hebben boven de anderen en gaat toch nog merkelijk vooruit. Langzamerhand komen er al meer en meer vreemde •werklieden opdagen; zij maken elkander concurrentie en het loon zal weer dalen tot hel vroegere peil, ja misschien nog lager, door den overvloed van handen; in plaats dat de arbeiders dan de voorwaarden stellen, kan de ondernemer hun de zijne opleggen. Zoodoende kan zelfs de aanvankelijk goed geslaagde werkstaking spoedig hittere teleurstelling opleveren. Ook in dal geval is dus de arbeider niet gehaat.
Maar gesteld eens dal er geen werklieden van elders op het verhoogde loon afkwamen en dat dit dus voortdurend werd uitbetaald, dan zou toch, meent gij, de werkstaking voordeel opleveren. Ook dat is nog zoo zeker niet. Met hoogere loon zal door den ondernemer moeien worden teruggevonden in hooger prijzen. Maar hoe zal hij daarmee de concurrentie kunnen volhouden tegen andere ondernemers, die geen hooger loon betalen en dus ook geen hooger prijs behoeven te bedingen? Zijn industrie zal binnen korter of langer tijdsverloop verlies gaan opleveren en ophouden te beslaan. Hel blijkt dan dat de arbeiders de hen mei de gouden eijeren geslagt hebben. Eenigen tijd hebben zij hoog loon genoten, maar daarna houdt de verdienste geheel op. Ook dit zal door niemand een voordeel worden geacht.
Slechts in één geval kan een werkstaking inderdaad voordeelig zijn voor den arbeider. Hel geval is namelijk denkbaar dat het loon in zekeren lak van nijverheid, 't zij door het volgen van den ouden sleur, 'izij door de vasthoudendheid der ondernemers, hetzelfde is gebleven, terwijl de nijverheid krachtig is vooruitgegaan en groole winsten oplevert, zoodat ook de arbeid aanspraak heeft op beter betaling. Blijven nu de ondernemers doof voor de billijke eischen van den arbeider, is ieder middel om herstel te bekomen vruchteloos beproefd, dan blijft de
12
werkstaking als uiterst middel over en kan niet hoop op goeden uitslag worden aangewend om de onwillige ondernemers tot rede te Lrengen. De verhooging is echter in dat geval niet kunstmatig; die verhooging komt dan voort uit een gezonde oorzaak. De werkstaking heeft dan niet ten doel den natuurlijken toestand te verkrachten, maar juist om den feitelijken toestand in overeenstemming te brengen niet den natuurlijken. Wanneer de zaken zóó staan, maar dan ook alleen, zal de werkstaking geregtvaardigd zijn en voordeelig in hare gevolgen. Maar in alle andere gevallen zullen de arbeiders door het werk te staken, dikwijls hun middel van bestaan vernietigen, en voor zich zelveu een bron van ellende openen, die hen jaren lang ongelukkig kan maken.
Op ééne enkele uilzondering na, zijn dus de werkstakingen nadeelig. Moeten zij daarom op straffe verboden worden ? Volstrekt niet. Niet alles wat voor den menscli schadelijk is, kan verboden worden. Onbedachtzaamheid en luiheid , dronkenschap en losbandigheid, hebben heel wat leed en ellende aangebragt, maar daarom kan de staat die verschillende gebreken en ondeugden niet bij de wet verbieden. De volwassen mensch staat uiet onder voogdij van den staat. Hij handelt zelfstandig en heeft zelf te weten wat hem goed, wat hem kwaad is. De strafwet komt eerst tusschen beiden, wanneer de mensch door zijn daden inbreuk zou maken op de regten van anderen.
Passen wij die beginselen toe op de werkstakingen, dan blijkt daaruit dat, zelfs wanneer deze nimmer iets anders dan nadeel voor de arbeiders tengevolge zouden hebben, de wet ze nooit moest verbieden. De arbeider moet vrij zijn in 't bepalen der voorwaarden , waarop hij wil werken en te gelijk vrij zijn om niet te werken op voorwaarden, die hem niet aanstaan. .Alleen de slaaf werkt gedwongen, maar waar men geen slavernij erkent, is het ongerijmd, de vrijheid van den arbeider dienaan-
13
gaande te beperken. De wet die werkstakingen verbiedt is dus een wet, die de vrijheid van den arbeider aanrandt en moet reeds om die reden worden afgekeurd. Nu hebben wij echter gezien, dat de werkstaking in tón geval voordeelig kan zijn. De wet die iedere werkstaking verbiedt, randt dus niet alleen de vrijheid van den arbeider aan, zij kan hem geldelijk nadeel toebrengen. Daarom is die wet niet alleen onregtvaardig, maar onbillijk tevens. Een wet nu die onregtvaardig en onbillijk is, heeft geen enkele reden van bestaan. Zij brengt zelfs de achting voor de wet in gevaar. Want indien r/eze wet in strijd is met regt en billijkheid, waarom zouden andere het dan ook niet zijn? Indien de wet niet eerbiedwaardig is, hoe kan men dan eischen dat zij geëerbiedigd wordt? Ziedaar vragen die door liet volk zullen worden gedaan, waardoor het vertrouwen in de wet ernstig wordt geschokt.
Ook wij hebben nog zulk een wet, waarbij „alle onderlinge zamenspanning of vereeniging van de zijde der werklieden , om te gelijkertijd het werk te doen ophoudenquot; gestraft wordt met gevangenzetting van één tot drie maanden, ja voor de aanvoerders zelfs van twee tot vijf jaren. Die wet is sints lang veroordeeld, maar de laauwheid der wetgevers laat haar voortdurend in stand. Maar lang kan die toestand niet voortduren; allervvege wordt de afschaffing gecischt en reeds is dientengevolge de belofte gegeven dat de afschaffing aan de vertegenwoordiging zal worden voorgesteld.
Nog ergerlijker is dat verbod van werkstakingen als men daarmee de wetsbepaling vergelijkt, waarbij straf wordt bedreigd tegen de ondernemers die zamenspannen om het loon te verlagen. Indien men de zamenspanning tot werkstaking en die tot loonsverlaging geheel op denzelfden voel verboden had, dan nog zouden de werklieden de lijdende partij zijn. Immers drie, vierhonderd werklieden kunnen zich niet vereenigen, zonder dat de zaak onmiddelijk in het oog loopt en gerucht maakt; het
14
bewijs voor de zaak is terstond Lij de hand. Maar een zamenspanning van ondernemers komt niet zoo gemakkelijk aan den dag. Drie, vier, vijf ondernemers kunnen zonder dat er een liaan naar kraait, met elkander een afspraak maken waardoor over het lot van honderde arbeiders beschikt wordt. Op een wandeling, op het kantoor of aan een gezellig middagmaal wordt da zaak beklonken, maar wie zal deze hoeren bewijzen wat zij builen tegenwoordigheid van getuigen, afspraken? De strafbedreiging zoii tegen de werklieden maar al te gemakkelijk kunnen worden ingeroepen, tegen de onderne-rners daarentegen geheel en al ijdel blijven. De aard der zaak verzekert dus aan de ondernemers bijna aliijd straffeloosheid.
Alsof dit nog niet genoeg was, heeft men de wet zóó geschreven, dat zij inderdaad slechts in naam gezegd kan worden straf te bedreigen. Den werklieden verbiedt men in het, algemeen zich te vereenigen om het werk te staken, daarentegen den ondernemers alleen zich te vereenigen om het loon te verlagen quot;tegen regt en billijk-heid.quot; Die woorden zijn zoo rekkelijk, dat men er zich altijd wel mee zal kunnen dekken, om aan de straf te ontkomen. De ongelijkheid, die toch reeds in zoo ruime mate uit den aard der zaak lusscben arbeider en ondernemer bestaat, wordt door de wetgeving alzoo op de schandelijkste wijze vergroot. Zulk een wet mag en kan niet blijven bestaan; wat gevraagd wordt is slechts haar wettelijke afschaffing; want feitelijk heeft men er reeds lang van afgezien haar in te roepen. Zóó zeer kwam het geweten er tegen op, de toepassing te vragen van een wet, die op zoo ergerlijke wijze partij heeft getrokken vóór den sterke, tegen den zwakke.
Geen wetten dus waarbij vereenigingen verboden worden , hetzij om hel werk te staken, hetzij om het loon te verlagen. Daarom evenwel behoeven de misbruiken niet ongestraft te blijven, die, helaas maar al te dikwijls
15
met die zauienspanning gepaard gaan. Want de vrijheid voor zich zei ven moet steeds vereenigd worden met eerbiediging van de vrijheid van anderen. Gij moet volkomen vrij zijn om morgen niet langer te werken voor het loon, dat n heden wordt betaald; maar het moet mij evenzeer vrij staan voor datzelfde loon wèl te werken en gij moet niet het regt hebben, mij dat te beletten. Zoo de wet u het regt waarborgt om liet werk te slaken, mijn regt om te werken behoort zij evenzeer te beschermen. Alle geweldadigheid, alle bedreiging dooide werklieden, die den arbeid gestaakt hebben, legen hen, die dit niet verkiezen te doen, moet dus door de wet met straf worden bedreigd.
Er is nog een ongelijkheid in onze wetgeving lusschen den ondernemer en den werkman, die mede moet worden opgeheven. Onze wet bepaalt namelijk dat wanneer er lusschen een meester en een werkman verschil ontslaat over hel bedrag van hel loon, of over hetgeen daarop betaald is, of wel over den lijd waarvoor de buur is aahgegaan, dat dan de meester door den regler op zijn woord geloofd wordt, liet woord van den meester wordt dus heter geacht dan dat van een werkman. Zie, dat is een ongelijkheid, die stuitend is in een land waar als beginsel gehuldigd wordt, gelijkheid van allen voor de wel! Gaarne wil ik gelooven dat niet alle werklieden toonbeelden zijn van waarheidsliefde, maar evenmin kan ik aannemen dat het genoeg is meester le zijn om de waarheid uitsluitend in pacht te hebben. Voor den werkman en den meester gelde dan dezelfde regel als voor andere partijen, die voor den regler strijd voeren!
Geen kunstmatige middelen, zeiden wij, zijn in staat afdoende verbetering le brensjen in den stand van het
n o
16
loon. Die verbetering moet voorlvloeijen uit den toestand van den arbeider zeiven. Geleidelijke verheffing van den verkman, ziedaar wat van zelf verhooging van loon zal ten gevolge hebben.
Goed onderwijs, dat is een eerste vereischte voor den aanstaanden arbeider. Hoe beter hij onderwezen zal zijn, hoe meer zijn arbeid waard zal wezen. Zijn handen zullen hij hel werk bestuurd worden door zijn hoofd en hij zal ondervinden dat kennis inagt is. De beschaafde en ontwikkelde werkman zal tevens een hooger gevoel van eigenwaarde hebben. Hij zal zich niet met iederen toestand, hoe ellendig ook, tevreden stellen. Neen, hij zal eerzucht kennen en er steeds op uit wezen, zijn toestand te verbeteren. Al werkende wil hij vooruit komen en nimmer zal hij stilzitten in de meening het reeds ver genoeg ge-hragt te hebben; zoolang er nog iets beters te bereiken is, zal hij er naar streven. Met dat gevoel van eigenwaarde zal gepaard gaan liet besef van verantwoordelijkheid, dat hein zal terughouden van onbezonnen daden, hÜ zal niet enkel denken aan hel heden, maar ook rekening houden met de toekomst. Wetende dat de ouderdom komt of dat ongevallen hem treffen kunnen , zal hij sparen voor den kwaden dag, ten einde ook dan niet afhankelijk te zijn van de gunst van anderen. Hij zal hel leven niet schenken aan kinderen, alvorens te weten dat hij in hunne behoeften kan voorzien en dat hij hen zal kunnen opvoeden lol mensch als hij zelf is.
Ziet, indien zulk een man, eens niet de uitzondering, maar dc regel was onder de arbeiders, hoe geheel anders zou hun lot zijn. Doch helaas, dc meesten leven voort zonder eenige achting voor zich zeiven, zonder eenig begrip van eigen verantwoordelijkheid. In dronkenschap en uilspattingen wordt het loon verbrast, de geest verstompt, dc kracht verspild. Met het spreekwoord op de lippen, dal niemand van honger omkomt, gaan zij voort zich zeiven concurrenten te geven in hun kin-
17
deren, tegelijk] beklagenswaardige lotgenooten der ouderlijke ellende.
Waarlijk zoo iels tegenwoordig de belangstelling der gansche maatschappij wekt, liet is de toestand der arbeidende klasse. Onderwijs is voor ieder allervvege te bekomen; krachtig slaat men de handen aan het werk om het schoolverzuim te doen ophouden. Ambachtsscholen worden opgerigt, waar de jongeling zich bekwamen kan tot degelijk werkman. Volksbibliotheken, volksleeskamers en volksvoorlezingen brengen ontwikkeling en verlichting onder de arbeiders. Er zijn hulpbanken die den werkman voorzien van het kapitaal, dat bij noodig heelt bij zijn arbeid; spaarbanken nemen zijn overgegaarde penningen in veilige bewaring en keeren hem daarvan rente uit.
Men bouwt gezonde en frissche woningen, zoodat de arbeider zich niet langer met een vunzige kelder of een vliering in een bedompt gedeelte der stad behoeft te behelpen. Uitmuntend ingerigte kosthuizen slaan voor de ongehuwden open; volksgaarkeukens verschafïen voor weinig geld krachtig voedsel. In allerlei kassen en fondsen kan men zich verzekeren tegen ziekte en ongeval.
Mij dunkt een maatschappij, die kan wijzen op een dergelijke reeks van inriglingen ten behoeve van de arbeidende klasse, verdient geen verwijt van onverschilligheid. Zij toont te willen helpen zooveel in haar vermogen is.
Maar wat baten de voorschriften en medicijnen van den geneesheer, als de zieke de eerste niet opvolgt en de laatste niet gebruikt?
Er moet medewerking zijn bij de arbeidende klasse zelve; indien deze de hand, die haar wordt toegestoken afslaat, indien deze blind is voor de hulp die haar wordt aangeboden, indien deze roekeloos voortgaat zonder naar raad te willen hooren, dan heeft men niet het regt de maatschappij te beschuldigen, dat /mar toestand de oorzaak is van het ongeluk der arbeiders, dan valle de schuld in hare gansche zwaarte op de arbeiders zeiven. De maat-
18
schappij kan helpen, maar tooveren kan zij niet. Is die overluiging hij allen levendig, dan zal men ophouden aan de maatschappij onredelijke eischen te stellen. Dan zullen arheidgevers en arbeiders, elkander ■wederkeerig vertrouwende en helpende, met vasten tred voortgaan op den natuurlijken weg die langzaam maar zeker tot verbetering van de arbeidende klasse leiden zal!
Zoo hebben wij dan eenige der voornaamste wetten leeren kennen, waardoor de maatschappij wordt geregeerd. Had ik allen willen beschrijven, bet wetboek zou lieel wat dikker zijn geworden. Voor het doel echter dat hier beoogd werd, was die omvangrijke arbeid niet noodig. Hebhen toch de voorgaande bladzijden haar bestemming niet geheel gemist, dan mag daardoor dit als bewezen worden aangenomen , dat de maatschappij berust op natuurlijke grondslagen en dat de wetten, die het inönsche-lijk bedrijf beheerschen, vast en onveranderlijk werken.
Zoolang de mensch en de aarde, waarop bij leeft, dezelfde blijven, zoolang zullen ook de grondslagen en wetten der thans bestaande maatschappij van kracht zijn. Maar welverre dat die vastheid verderfelijk zou wezen, gelijk de vijanden der natuurlijke orde van zaken be-weeren, ligt daarin juist de verdienste dier wetten. Want wij hebben gezien dat haar werking niet schadelijk, maar integendeel heilzaam is; dat zij de welvaart der maatschappij niet storen, maar bevorderen. Zijn nu die wetten vast en onveranderlijk, dan gaan wij ook even vast en onveranderlijk vooruit op den weg, die lot vermeerdering der maatschappelijke welvaart leidt.
Zullen die wetten daarom alle ellende uit de maatschappij wegnemen ? Dwaas die het gelooft! Maar even dwaas is het te meenen, dat het mogelijk zou zijn door een kunstmatige inrigting der maatschappij de aarde te veranderen in een paradijs. De wereld is nu eenmaal
19
geen liof' van Eden en de mensch niet geschapen om onafgebroken op rozen te gaan.
quot;ïn raadslen wandelt De mcnsch op aard.quot;
Dat woord van den vroeg gestorven leekedicliter is ten volle waar. En liet ondoorgrondlijkste van die raadselen is wel dit, waartoe zooveel lijden zonder schuld; waarom is de mensch zoo nietig en zoo zwak tegenover een vaak meedoogenlooze natuur; waarom heeft, de natuur den mensch Lehoeften ingeschapen, die zij zelve niet vervult? Waarom? Er is niemand die op al deze vragen het antwoord kan geven. Maar dit weten wij, dat het onze krachten tc hoven gaat daarin iets te veranderen. Evenmin als het den menscli gegeven is de stormen op den Oceaan te hezwcren, evenmin vermag liij alle ellende te hannen uit het menschelijk leven.
En indien de mensch nog maar alleen te kampen had met de natuur; indien cr nog maar alleen lijden bestond zonder schuld! Maar hoe velen vinden hun ergsten vijand in zich zeiven; hoe velen zouden, wanneer zij opregt, wilden zijn aangaande dc oorzaak hunner ellende, moeten getuigen: eigen schuld! Ziet, dal kon anders zijn ; dat is ellende die niet behoefde tc bestaan en waarvan liet dus dubbel jammer is, dat zij gevonden wordt. Maar ijdel zou bet alweer zijn te pogen daarin verandering le brengen door een of ander kunstmatige inrigting. Organiseer zoo veel ge wilt, nooit zal het u gelukken alle menschen even knap, even werkzaam en oppassend, even zedelijk en goed te maken. Zoolang de natuur zelve de menscbeh ongelijk doet zijn van aanleg, gaven en karakter, zoolang zal het een hersenschim blijven den toestand voor alle menschen gelijk te willen maken.
Stel dat zij, die de gansthe maatschappij willen omverwerpen , om haar daarna op nieuw in te rigten naar hun begrippen van gelijkheid voor allen, er werkelijk in slaagden dat ideaal te bereiken. Stel dat zij de stoute taak
20
volbragt liaddcn alles gelijkelijk tusschen allen te vercleelen. Hoe zou liet er denkt gij, niet tien of twintig , maar reeds één jaar later niuien in de maatschappij? Meent gij dat aller toestand nog gelijk zou zijn?
Anne wereldhervormer, hoe pijnlijk zou uw gelijkheidsgevoel op nieuw geschokt worden!
De een heeft het verkregen deel door vlijt en geluk zien aangroeijen tot een schat, die aller aandacht trekt; hij is rijk, zeer rijk geworden. Den ander was liet gemakkelijk verkregen goed een aanleiding tot luiheid en verkwisting, zijn deel is spoorloos verdwenen en zijn toestand vormt een scherpe tegenstelling met het geluk van den eerste. Een derde werd door ziekte en tegenspoed terug gehouden en zoo hij al niet volslagen arm is, zijn leven is toch vol kommer en zorg. Indien gij zoo, hoofd voor hoofd, het lot van duizend menschen nagingt, gij zoudt duizendmaal verschil van toestand vinden.
Geloof daarenboven niet dal liet rijker worden van den één plaats moet hebben ten koste van den ander. De maatschappij gelijkt niet op een gezelschap kaartspelers, waar de een niet kan winnen, zonder dat er een ander is die verliest. ÏNiet alzoo is de maatschappij; de écne niensch wint niet van den ander, maar allen winnen van de natuur en die bron van rijkdom is onuitputtelijk.
De landbouwer, die voedzaam graan bouwt, voegt nieuwen rijkdom toe aan den bestaanden. De mijnwerker , die uit het iiart der aarde het nuttig metaal en de onmisbare steenkool te voorschijn brengt; de visscher die uit de diepte der wateren overvloed van voedsel weet op te halen; de zeeman, die van heinde en ver voortbrengselen aanvoert, die ons op duizenderlei wijzen nuttig zijn; de goudzoeker, die de kostbare klompen opspoort in de steenachtige velden, — zij allen behalen winsten op Aa natuur, zonder iemand te benadeelen. Winst behalen op de natuur, ziedaar wat het menschdom gedaan heeft, zoolang het op de aarde heeft geleefd. Ziedaar den oorsprong van al de
21
schatten, die de maatschappij In den loop der eeuwen bijeen heelï welen te brengen.
Wilt gij het bewijs dat het ongerijmd is aan te nemen, dat de een niet rijker kan worden dan ton koste van den ander, bedenk dan dat er eens een tijd moet geweest zijn, toen niemand iets bezat. Toen kon niemand rijker worden ten koste van een ander, want niemand had iets te verliezen. Toch wist men te voorzien in zijn behoeften, tocb wist men langzamerhand allerlei nuttige dingen bijeen te brengen , toch ontstond er al zeer spoedig rijkdom. De niedemenschen waren niet rijk, van hen kon men dien rijkdom dus niet bekomen. Van waar kwam bij dan? Wel uit de natuur. Dat is de schatkamer, waarde mensch onvermoeid uit put; hij heeft die schatten voor het halen, nog nimmer heeft de natuur daarvoor eenige vergoeding gevraagd en iedere verovering op de natuur is winst voor de maatschappij.
Hoe wenschelijk zou het zijn, indien zij, die zich voortdurend bezig houden met allerlei diepzinnige plannen om de maatschappij op nieuwe grondslagen in te rigten, dat nutteloos werk eens lieten varen! Wat al nut zouden zij kunnen stichten, indien zij de gaven van hunnen geest eens wijdden aan deze taak, de opruiming van alle hinderpalen, die het onverstand aan de vrije werking van de natuurlijke wetten der maatschappij in den weg heeft gelegd. Dan eerst zouden zij waarlijk nut stichten voor de menschheid. Want indien het waar is, wat wij meenen bewezen te hebben, dat die natuurlijke wetten uitloopen op vermeerdering van welvaart, dan spreekt liet van zelf, dat alles wat de werking dier wetten verstoort, ook de vermeerdering der maatschappelijke welvaart tegenhoudt. Die overtuiging te vestigen , zou een eerste voordeel zijn van hun nieuwen arbeid. Maar er zou nog een tweede zijn, dat vooral niet minder te schatten is, dan het eerste. De onrustige geesten, die wij op het oog hebben, de sociale kwakzalvers, zooals men hen genoemd heeft, brengen
23
cle onrust, die hen zeiven verleert, over bij de groote menigte, die met blind vertrouwen hun woorden hoort en aanneemt. En onberekenbaar is het nadeel, dat de wrevelige onrust, die zij te weeg brengen, aan de maatschappij berokkent. O, het is zoo verleidelijk zijn welvaart te bouwen, niet op eigen arbeid, maar op de beurs van zijn naasten. En wanneer men eenmaal geleerd heeft ontevreden te zijn met de onverbiddelijke natuurwet, dan gaat het zoo moeijelijk zich daarnaar te gedragen. Verdwenen is dan de frissche arbeidslijst, verdwenen alle vrolijkheid; en met een vloek op de lippen en wrevel in het hart wordt er niet veel werks verrigt. Wat al tevredenheid en zielerust is er verstoord, wat al schade is er aan de maalschappelijke welvaart op die wijze toegebragt. Daarvan zijn zij de schuld, die de menselien tegen elkander opzetten, die wantrouwen kweeken , waar vertrouwen moest bestaan-, die den lust tot arbeid verlammen, terwijl alleen krachtige zamenwerking van allen kan uilloopen op vermeerdering van welvaart.
Daarom is het noodig telkens en telkens weer te verkondigen : er bestaat eenheid van belang voor allen; ieders belang is het, dat het allen welga. Wei vaart is onmogelijk zonder gestadigen en verslandigen arbeid; men moge die voorwaarde hard vinden, nogthans moet men er aan gehoorzamen, want hel is de natuur, die haar ons oplegt.
Evenzoo is hel de natuur, die de wetten iieeft gegeven, waardoor liet menschelijk bedrijf wordt geregeld. Alle verzei daartegen is dus ijdel en al de arbeid aan dal verzet ten koste gelegd, verloren. Die wellen zijn niet verderfelijk, maar weldadig. Welaan, men late haar dan den vrijen loop.
Geen hinderpalen, maar vrijheid. Ziedaar hel groote beginsel der staathuishoudkunde, dat ten slotte moet uilloopen op vermeerdering der maalschappelijke welvaart!
Mil. J. KNOTTEM5ELT.
VAN WEGE m: MAATSCHAPPIJ; l)F. AI.C1EMEENE SECRETARIS,
I». M. VAX HUES.
'/■ ///
■ 1 ■■■■■• ■ . ■
11^..'' quot; quot;■' ■ '■ ■ ■ m ■
' ; ' ■■■■■■•■ .........
quot;':.■'quot; ■ ■ ■ •.. . ,
. .. ; ■' • • ■ . •
. . ■■ , ■ ■■ • ■ -.....- .......■ ■ -• — ■ ■ '
.- • ■ ■ ■ itóï . ' quot; ■ quot; quot;
■ ' ...... - - ' , - ..... ,.;
m ■ . ......
. ........
■ . cfev*! - ■ --■
•■;■' ■ ■.■. - • : ,■ ,. .
j -3 Sfgt; :sku a S Ss « , „ .• 1®
; ■ -Ij ' . quot;ÏÏ
■■■' ï - SS ■ ■ ' ■ ■ ■ - .ÏS . .
' * tzz jnr?£il25: * SÉ • :
- - -.....- .................. .L. ...... ............^ ^
' ..................................
:;; ....... ■ K . . :.:..... :..
■ ■1 ......
-
. ,.. ... ... . : 1 ■' ■:/, 1 B £ ...-r:: , .
■
■
a ?■■■■:.■■■
.
¥'■'gt;'■ -'^ m iK* • S 3! W*'*quot;* -• *■amp; ■ '•'•■'
1— quot;' '3E,V.
' ■ ■ . ... quot;■■ ' ' ..■:...
S . :.■- : J:(r ■ ^ : »£ ■ quot; 'x:
■ ■ .::.•.■ ■ ■ i ;■ 11 . :,v ,:
■■ ■ ■■■■■.
■ ■ . ....
! ■ ■ ■ 1 ■ - ■ ■ ■ • • .'....]... ' . ■..•■gt;-..■ .. . ■ , r-., ;......
quot; '' ■ ...... • '...... • ■ • ■■ ■• ..... ■• .......,. . ';..
'
.... .. ■ ■ - . ..... . , quot;. ' ' ■'quot;:*■ ■ • ■ ■
.......' ' ' ' ' ' ' ' ' ' ' ' ■ ■■...... - ■ • • . - .. .; . ,
ffi-mnu.r
'v-
'
■
'