/
/v »'
AAN
EN
DER
Nederd. Hervormde Q-emeente te Utrecht.
Schrijver dezes ecu gemeentelid der Nederd. Hervormde kerk ;
Gelezen hebbende het antwoord , dat de algeineene kerkeraad der Nederd. Hervormde gemeente te Utrecht, heeft gegeven aan de Oud-Ouderlingen en lidmaten der gemeente, die aan genoemden kerkeraad hebben gevraagd om bij het vervullen van openvallende predi-kants plaatsen te willen te rade gaan met de behoeften van een niet onaanzienlijk gedeelte der kerkelijke gemeenteleden, die niet betwisten, dat de vorm der godsdienstige voordragten voor velen nog geschikt kan zijn , maai' voor adressanten en voor die ze vermeenen te vertegenwordigen , eene verouderde voorstellingswijze is geworden, waarin ze niet meer vinden de zoo vurig begeerde stichting der prediking, die immers aan iedere menschenziel toekomt, als eene beweldadiging van ons aller God.
Toch evenwel houdt dat antwoord des kerkeraads, die zamengesteld is uit aan Goden hun geweten verantwoordelijke mannen, geene voldoening in van het verzoek dier adressanten.
Ik zou vreezen: Gods beschikking aanteklagen, als ik voorstanders der Godsbedeeling van onoprechtheid zou verdenken, wanneer ze in de 4«. alinea van hun antwoord de vraag stellen; of ook wij adressanten niet met hen iedere gemeente gezegend zullen noemen , die zich in de prediking verblijden mag, uitgedrukt
4
in het antwoord op de eerste vraag der Heidelbergsche cathechismus.
Ik beantwoord die vraag dan ook daarom ter goeder-trouw , met de oprechtheid van Gods liefde, in mijne eigen taal.
Ja, zeker noem ook ik die gemeente gezegend waar die prediking geschiedt met het spraakgebruik der heden-daagsche taal, dat zich, ook zoo als alles, hervormd heeft , gelijkmatig met der menschen ontwikkeling , en als zoodanig in lederen tijd de beste uitdrukking blijft, hunner zielsontvvaringen.
In dien verstande leg ook ik het antwoord op de eerste vraag onzer Heidelbergsche cathechismus voor, aan mijne ziel, en wel in de ondervolgende bewoordingen :
Dat ik met ligchaam en ziel beiden, in het leven en bij het sterven, niet mij zeiven, maai' mijnen getrouwen God en diens verschijning in den mensch toebehoor; die door alle tijden heen in de propheten, in Jezus bij uitnemendheid en in alle helden des geloofs heeft geleden , om ons onwetenden te brengen tot verstand, vergevende wat wij in die onwetendheid hebben misdaan ; die ons van uit de slavernij der diernatuur en zinnen-lust tot heerschappijvoerders maakt over het geschapene; dat dit alles geschiedt door het wijs en liefderijk Godsbestuur , dat alle dingen werkt tot mijne eigen zaligheid.
Gods heiligen geest, in het godsleven, dat ik leef verzekert mij van onsterfelijkheid en maakt mij willig en bereid om naar Gods wil te handelen.
Wat dunkt U, broeders, leden van den kerkeraad en der gemeente, is er in deze uitdrukking mijner be-Ideijnis iets van die onheilige rigting door den kerkeraad bedoeld, waardoor de belijdenis der1 geheele christelijke kerk, evenals die van onze gemeente, tot leugen wordt ?
Te regt zeg ook ik, noemt gij lieden de rigting on-
heilig, die de opstanding des Hoeren loochent, alhoewel ik van de opstanding van den Christus Gods eene eigene voorstelling heb als bijv. de ondervolgende.
God heeft zich geopenbaard bij uitnemendheid in het leven van den mensch Jezus, die niet is doodgegaan toen hij stierf, omdat hij God kende en diens verschijning in zich: wat immers bij noodig nadenken, de onmisbare voorwaarde moet zijn van des menschen Eeuwig leven.
Alweder durf ik vragen : Wie Uwer zal beweren , dat ik en mijne geestverwanten , bij zulk eene voorstelling niet aan de onsterfelijkheid en het Eeuwige leven van den Christus, geloof. Ik , die de overtuiging in mij omdraag, dat wie God kennen en diens verschijning in zich, den dood niet sterven maar ontwaken in toenemende heerlijkheid. Die overtuiging acht ook ik, als een draagkracht van de moeiten des levens: ter wille van der menschen-ontwikkeling in het. hemelsche genieten, dat bestemd is voor de kinderen Gods.
Die de moraal behielden uit de geschiedenis of gelijkenissen zijn immers niet minder te achten , dan zij die voor hun geloof de er kentenis behoeven van het geschiedkundige feit. Aan Jezus althans legt men in den mond de zaligspreking van Hen , die zonder te aanschouwen zullen hebben geloofd ; omdat dezen zullen hebben begrepen , dat God geen God van dooden maar van levenden is.
Is er nu gevaar bij de toelating en aankweeking van eigen voorstellingen, over de artikelen des geloofs en de leerstellingen vervat in de Heidelbergsche cathe-chismus ?
Is er gevaar bij, in het algemeen, dat een ieder mensch zijne eigen opvatting heeft van alles wat geschreven staat in dat heerlijke bijbelboek?
Is er gevaar bij, dat een prediker zijne eigen opvatting vrij aan de gemeente verkondigd ?
Ik vertneen zulks ontkennend te mogen beantwoorden, omdat immers aan ons de vrijheid wordt gelaten van de Geesten te beproeven of zij uit God zijn, waarvoor een ieder den toetsteen ontving in zijn eigen geweten.
Ik noem het een ongeluk wanneer iemand vermeent de waarheid alreeds gegrepen te hebben, maar daarom noem ik het dan ook ongelukkig, dat men zoo het schijnt, wil doen voorkomen, alsof de vrome mannen van voorheen zich hebben geschaard onder een Banier van de Hervormde kerk, om daardoor de geest der eeuwendurende Hervorming te belemmeren en voor het nageslacht de boeijen der geloofsleer te smeden, die hoe langer hoe meer beginnen te knellen.
Hervormende kerk: dat behoort mijns bedunkens de naam te zijn , althans de daadwerkelijkheid, waarin de geest der Hervorming zich op den duur kan verlustigen ; daarin zullen alle kleuren geëerd zijn en de verscheidenheid zal ook daarin wezen tot een heerlijke zamenstem-ming van Goddelijke harmonie.
Ik acht, dat onder de verdraagzaamheid Gods , de ■wrijving der memchenmeeningen verordend in om daardoor te ontsteken het hemelsche licht der welbegrepen waarheid; en oordeel op dien grond, dat de gisting, die er bestaat in de godsdienstige gemoederen behoort geëerbiedigd te worden, toekennende aan ieder Godsdienstig bestanddeel, een regt van bestaan en das ook regt o)) de voorzienigheid van den kerkeraad, die alle bestand-
deelen vertegenwoordigt.
De toekenning van dal regt en de voorziening in die belangen, dat was en dat blij ft, mijn hoog ernstig verzoek.
De bewilliging daarvan door predikers toetelaten met tie vrijzinnige uitlegging hunner godsdienstige meening, zal onze Hervormde kerkelijke gemeente behoeden voor den afval van velen en een menigte
7
herwinnen, die thans hunne toevlugt zoeken bij do zustergemeenten, terwijl bovendien de ongeloovigen en do onverschilligen voor wien de taal der vaderen te onbegrijpelijk en te koud is geworden, tot bet kerkbezoek zullen worden genoopt.
Broeders, ouderlingen der gemeente! Gij, die als zoodanig gewijd zijt dooi' Uwen godsdienstigen zin, aan ulieden is immers verbleven, het toezicht over de prediking; gijlieden blijft in uwe stelling, niet door te weerstaan ieder prediker, die eene eigen opvatting heeft, maar wel dooi' te weerstaan iedere prediking, waardoor God niet wordt aangebeden en verheerlijkt, om zijne openbaring in Jezus Christus en in iedere menschenziel door de werking van zijn Heiligen geest. Predikers, de vruchten aanbiedende van vrije gedachten, die werden gekweekt op den bodem van Godsverheerlijking, zullen een Goddelijk voedsel leveren, bij het gebruik waar van, iedere menschenziel zich voelt welgedaan en geprikkeld om de onuitsprekelijke liefde van God niet in eenig opzigt tc bedroeven, ook niet in de maatschappelijke uitspanningen en vermaken.
Die uitspanningen en vermaken , zijn zij niet almede verordend om Gods liefde te doen huldigen ook bij het zinnelijk genieten, opdat ons eeten en ons drinken en al wat wij doen, ter eere zij van den Heiligen God.
Alles is van God verordend; zeker niet het minste de Godsvereering uit de vernieuwing des harten en zou deze nieuwere Godsvereering ooit mogelijk de oorzaak kunnen zijn van zulke domme uitspattingen en afwijkingen van Gods geleide, die in de voorlaatste alinea van uw antwoord tercgt door u lieden als zoo vele ondeugden genoemd worden?
De Vader van ons leven, formeerde ons menschen met het geweten : waarin Gods raad kan worden vernomen en Gods regtspraak zetelt met onontwijkbaar aanwe-
zen , waarom wij inedemenschen meest liefderijk en verstandig zullen handelen met elkander te verwijzen naar die liefderijke uitspraak, waarnaar ieder menschenkind toch eindelijk luisteren moet.
Ik geloof dat de bedoeling Gods gewerkt wordt door alle dingen. Waarom dan Ook niet, door een gemeentelid , wiens geestdrift welligt een vonk kan aanblazen , of het reeds brandende vuur, in de harten van mede Godlievende menschen ? Die menschen , mogen zij getuigen met mij en medestanders zijn, om de verdraagzaamheid te steunen, bij de gisting van de godsdienstige meeningen.
Ik reken op verhooring als het de dusdanigen treft en zal bovendien hebben voldaan aan wat mijne conscientie mij voorschrijft als lidmaat der gemeente, geloovig verwachtende den wasdom van alles wat goed en wat nuttig is.
Een Gemeentelid der Nederd.
Hervormde Gemeente.
/V////