-ocr page 1-

^ 1

3

Maatsclinppiji Tol vnn 't Algeineem.

N0. 66. Mei 1870-

Wetten der Zamenleving II.

KAPITAAL EN INTEREST.

I.

Onbekend maakt onbemind. Indien ieder naauwkeu-rig begreep wat bet Kapitaal is en boe bet werkt, dan zou men bel niet zoo dikwijls booren voorstellen als een tyran, die de menscbbeid onderdrukt. Wel is bet een magtig koning, maar een die zijn magt gebruikt om zelfs den geringsten onderdaan bij zijnen arbeid te ondersteunen. Gij bebt natuurlijk wel eens in die tooveracbtige verbalen van de Duizend-en-een-nacht gelezen; welnu, dan weet gij boe de groote haroun-al-rashid zich dikwijls kleedde als eenvoudig burger en zich onder bet volk mengde, ten einde dan wèl te doen? Op zulk een vorst gelijkt het kapitaal, en indien allen even goed waren als deze, waarlijk bet zou er in de wereld nog al zoo slecht niet uitzien.

Vertel mij dan eens gaauw en goed wat het kapitaal eigenlijk is.

Ik zal beter doen en u laten zien hoe het werkt; gij

kunt dan zelf nagaan wat het is.

In mijn tuin staat een dikke, zware boom, dien ik wil laten rooijen. Een flinke arbeider wordt geroepen zonder te weten voor welk werk; ik draag hem bet looijen van den boom op en zeg hem terstond te beginnen. De man zal zeggen: quot;eerst moet ik een spa en bijl balen. Zeg ik hem later van den gevelden boom blokjes te maken.

-ocr page 2-

dan zal hij weer een zaag moeten hebben, en wil ik dat hij de blokjes naar de schuur brengt, dan zal de arbeider mij om een kruiwagen vragen.

Om krachtig te arbeiden heeft de mensch dus nog iecs anders noodig dan zijn ledematen en dat andere beet: Kapitaal. Alle zaken die ons bij den arbeid helpen en het voortbrengen van iets anders gemakkelijk maken, vat men onder dien éénen naam van Kapitaal zamen.

Neem den krachtigsten man, dien gij u kunt voorstellen en plaats hem zonder eenig hulpmiddel, zonder iets anders dan zich zeiven, te midden der wildernis, hoe hulpeloos zal zijn toestand zijn! Hij wil zich voeden, maar de grond levert niets op dat eetbaar is; het wild is vlugger dan zijn beenen en den ganschen dag heeft hij wel-ligt noodig om één enkel dier te verrassen in zijn leger. Wilde beesten bedreigen zijn leven; boe zal hij zich verdedigen? men bevecht geen tijgers met zijn handen alleen. Misschien is hij gedwongen zich een deel van den dag schuil te houden en den honger te trotseren om erger gevaar te ontgaan. Hij heeft dringend behoefte aan beschutting tegen de guurheid van het weêr; maar hoe zal hij de boomen vellen en het hout bewerken, met niets dan zijn tien vingers tot hulp? Welk een toestand van kommer en ellende; het is cén tegen honderd dat hij het leven zal behouden, en welk een leven! Maar op een goeden morgen vindt onze kobinson een stuk wild, door den bliksem gedood. Welk een vondst, een kapi-pitaal waarvan hij twee dagen leven kan. Wat kan hij al niet doen in dien tijd. Allereerst maakt hij een boog en pijlen, die, hoe ruw en onvolkomen ook, hem overmorgen toch goedequot; diensten zullen bewijzen, als hij op nieuw ter jagt moet gaan. Die pijl en boog zijn hem een tweede kapitaal. Maar hij beeft ook nog tijd om steenen te zoeken en die te verbinden met stukken hout, zoodat hij ze gebruiken kan als bijl en hamer; alweder een ka-

-ocr page 3-

pitaal dat hem in slaat zal stellen vlugger en beter te arbeiden.

Het is dus het kapitaal, dat den mensch bij zijn arbeid ter zijde staat; zonder kapitaal staat hij hulpeloos tegenover de natuur; met het kapitaal dwingt hij de natuur hem te dienen. Is men eenmaal meester van een klein kapitaal, dan gaat het voortbrengen al beter, en hoe krachtiger dit is, des te gemakkelijker vergroot men weder zijn kapitaal. Want de bron van het kapitaal is besparing-, en nu spreekt het wel van zelf dat men veel gemakkelijker iets kan besparen, wanneer men meer heeft dan het noodige, dan wanneer men slechts juist genoeg heeft, om er het leven bij te houden, fndien aan onzen kobinson eens niet het fortuintje ten deel was gevallen van zonder moeite dat stuk wild te vinden , dan begrijpt ge dat het hem de grootste ontberingen zou gekost hebben, om van zijn dagelijksche vangsten zooveel over te houden, dat hij daarvan twee dagen had kunnen leven. Om hem dat verdriet te besparen en tevens uw geduld niet op al te zware proef te stellen, heb ik hem nu dat dier laten vinden; maar toch blijft het waar dat kapitaal door besparing wordt verkregen. Want was hij goede sier gaan maken en had hij overmatig van het wild gegeten en het overblijvende onachtzaam weggeworpen, dan kon men immers niet zeggen dat, zijn vondst hem kapitaal had bezorgd; hij had die dan niet aangewend om daardoor meer en beter voort te brengen , en dat is de kenmerkende eigenschap van het kapitaal.

Verbruikte iedereen telken dage alles wat hij verdiend had, dan zou er geen vooruitgang bestaan. Alles zou bij het oude blijven. De menschen zouden morgen niets meer kunnen voortbrengen dan gisteren en over honderd jaar zou dat nog precies hetzelfde zijn ; de maatschappij zou niets rijker ■worden en do menschen zonden altijd maar zeer gebrekkig in hun behoeften kunnen voorzien. Ge-

1*

-ocr page 4-

i

lukkig is de menschheid zoo zorgeloos niet. Allen gevoelen behoefte om hun welvaart te vermeerderen en wetende welk een magt het kapitaal is, besparen zij, de een meer, de ander minder, van hetgeen zij hebben voortge-bragt, om zoodoende ook kapitaal te verkrijgen. Is er eenmaal een kleine kern, dan gaat de kapitaalvorming met verbazende snelheid. Gij herinnert u nog wel uit uw jongensjaren, hoe ge een sneeuwbal, eenvoudig door dien in de sneeuw voort te rollen, in korten tijd gemaakt hadt tol een berg, te zwaar om door jongenskrachten verplaatst te worden. Welnu, zoo gaat het ook met het kapitaal.

Men zegt dat er 1350 millioen menschen op de aarde leven. Indien er nu eens door allen dagelijks één stuiver gespaard werd, dan zou er reeds op den eersten avond een kapitaal bestaan van 67^ millioen guldens, en om u niet duizelig te maken, zal ik het cijfer maar niet noemen, dat er na een jaar bespaard zou wezen. Bedenk daarbij nu twee dingen. Fooreerst: dat de bespaarde rijkdom zelf meê zal werken bij de voortbrenging; met andere woorden, dat het kapitaal interest op zal brengen; en veivolgens: dat de besparing gemakkelijker gaat naarmate het kapitaal toeneemt; werd er eerst een stuiver daags bespaard, spoedig zou die besparing en daarmee ook de kapitaalvorming verdubbeld kunnen worden.

Wilt gij de kracht van de eerste waarheid eens in al haar volheid overzien, weet dan dat 1000 gulden, tegen 5 percent interest op interest, in honderd jaren reeds zijn aangegroeid tot 131,000, en na twee eeuwen niet minder dan 1G millioen en 708,000 bedragen. Voeg daar nu de verdubbelde besparing bij en — de voor velen raadselachtige vermeerdering der kapitalen zal u verklaard zijn.

In het dagelijksch leven is men zoo gewoon aan het

-ocr page 5-

woord kapitaal het begrip te hechten van een som geld, dat menigeen misschien vreemd op heeft gezien, toen hij mij spa en bijl, een kapitaal hoorde noemen. Wat is er van dat spraakgebruik? Is het verkeerd, is geld geen kapitaal ?

Geld is wel degelijk kapitaal en dat spraakgebruik is zeer gemakkelijk te verklaren. Geld is het kapitaal dat ieder wil hebben, omdat het als algemeen ruilmiddel is aangenomen. Als ik een zaak wil beginnen, dan kan ik mij met geld alles aanschaffen, wat ik noodig heb; ik huur daarmee een werkplaats, ik koop daarvoor de werktuigen en grondstof, ik betaal daarvan de werkloonen aan de arbeiders, enz.

Nu ziet men wel dat het geld eigenlijk geen kapitaal is, zoolang ik het als geld bewaar; het wordt eerst kapitaal, dat wil zeggen , medewerker bij den arbeid, wanneer ik het verruil tegen andere zaken. Vraagt men mij dus hoeveel kapitaal ik in mijn zaak heb, dan zou ik strikt genomen moeten antwoorden : quot;ik heb één werkplaats, tien hamers, twintig schaven, honderd planken, enz.quot; Maar daar dit zeer omslagtig zou zijn en men gewoon is de zaken te schatten naar de geldswaarde, zoo zegt men eenvoudig en kort; quot;ik heb een kapitaal van duizend gulden.quot; Vergeet men echter dat dit slechts een verkorte uitdrukking is, dan ontstaan er uit dat spraakgebruik allerlei verkeerde denkbeelden en krijgt men langzamerhand een geheel scheeve voorstelling van 't geen eigenlijk kapitaal is. Daar nu verkeerde denkbeelden ook verkeerde handelingen ten gevolge hebben , en deze weer op schade voor de maatschappij uitloopen, zoo is het van belang goede begrippen te hebben en ons niet in de war te laten brengen door eene of andere uitdrukking. Onthouden wij dus dat kapitaal niet uitsluitend geld is, en dat het geld zelfs meestal voor iets anders moet verruild worden, voordat het in waarheid kapitaal genoemd kon worden.

w

-ocr page 6-

«

Kapitaal is dus een algemeene benaming voor alles wal ons bij de voortbrenging behulpzaam is, zoodat daaronder verslaan moet worden: werkplaatsen en fabrijken ; werktuigen, zoowel de eenvoudige als de zamengestelde, die wij gewoonlijk machines noemen; grondstoffen, die tol bewerking bestemd zijn, of bij de bewerking dienst doen ; en eindelijk gelden, waarmee voorloopige uitgaven en werkloonen betaald, grondstoffen aangeschaft en andere kosten van de zaak bestreden worden.

Nu wij weten wal kapitaal is en hoe hel gevormd wordt, is het van belang, iets uitvoeriger, dan dit reeds viil de eenvoudige voorbeelden bleek, na te gaan, wal hel kapitaal in de maatschappij verrigt.

In dc natuur bestaan allerlei krachten, die ons groote diensten bij den arbeid kunnen bewijzen. Geen men-schenhand is zoo hard als het ijzer; geen arbeider zoo sterk als de wind, het water of de sloom. Weten wij de natuur aan ons dienstbaar te maken, dan winnen wij daardoor een medearbeidsler, die meer vermag dan duizend mannen. Dal is één voordeel. Maar het tweede en grootste is dit, dal vrouw natuur nimmer één enkele cent loon van ons verlangt; hoeveel diensten zij ons ook bewijst, nooit vraagt ze daarvoor eenige vergoeding. Maar de natuur bewijst ons die diensten niet uit eigen beweging; wij moeten haar daartoe noodzaken. De wind voert niet van zelf koffij en suiker aan uil onze Oost, en als ge een ketel met kokend water op het vuur zet, trekt die u nog niet van de eene stad naar de andere. Keen, wilt ge dat de wind u voortstuwt, dan moet ge zorgen een schip te hebben behoorlijk voorzien van zeilen, waarin gij den wind vangt. Verlangt gij gebruik te maken van de stoomkracht, dan moet gij den stoom zóó leiden dat hij niet ontsnappen kan, alvorens uw wil gedaan te hebben, met andere

-ocr page 7-

7

woorden: gij hebt een machine noodig. Die toesiellen nu waardoor de natuurkrachten gedwongen worden om ons te helpen, kosten geld; hoe krachtiger wij die toestellen maken , hoe heter de natuur ons helpen zal, maar ook hoe meer geld wij noodig hehhen om ze te bekostigen. Om dus de natuui? in onzen arbeid te betrekken is er kapitaal, veel kapitaal noodig. Want wat zouden de vernuftigste uitvindingen baten, zonder de middelen om ze toe te passen ?

Aan het fabelachtig groote kapitaal dat de maatschappij in den loop der eeuwen heeft weten bijeen te brengen, hebben wij de wonderen der tegenwoordige nijverheid te danken. Wel zijn het wonderen; laat mij u daarvan een paar voorbeelden geven. De tegenwoordige katoenindustrie is het werk van twee mannen. Riciukd arkwiugt vond de spinmachine, james watt de stoommachine uit. Dooide vereeniging van die twee uitvindingen heeft men tegenwoordig door stoom gedreven spinmachines met 400 spoelen; vijf werklieden zijn voldoende om het opzigt te houden over twee dergelijke machines, dus 5 werklieden bij 800 spoelen of één werkman op ICO spoelen. Nu doet één stoomspoel tweemaal zooveel als de beste handspin-ner, waaruit volgt dat één werkman met 100 stoomspoe-len, thans evenveel doet als 390 handspinners.

Er arbeiden in de Engelsche katoenspinnerijen zeker 800,000 werklieden, die dus met behulp der machines evenveel voortbrengen ais 25G millioen werklieden zonder machines. De bevolking van geheel Europa zou op verre na niet voldoende zijn, om zonder machines zooveel katoenen goederen voort te brengen, als een paar millioen Engelsche arbeiders thans in staat zijn af te leveren. Van daar overvloed en goedkoopte van die voortbrengselen. Al die weldaden heeft de maatschappij aan het kapitaal te danken.

Zulk een reusachtige productie zou echter weinig waarde

-T-y—

-ocr page 8-

8

hebben j indien de goederen niet gemakkelijk, snel en goedkoop van de eene plaats naar de andere konden vervoerd worden. Verbeeld u eens dat alle producten op menschenschouders moesten verzeuld worden; er zouden schouders te kort komen, al hadden wij er ieder vier. Gelukkig is de beschaafde wereld tegenwoordig overdekt met een net van spoorwegen; een locomotief, met haar gevolg van wagens, vervoert evenveel als 20,000 mannen /.ouden kunnen doen! En hoe zijn die spoorwegen er gekomen? Alwéér door de hulp van het kapitaal. Alleen de aanleg van de Staatsspoorwegen in ons kleine landje kost 150 millioen gulden; nu is het Europeesche spoorwegnet ongeveer honderdmaal grooter dan liet onze; welk een verbazend kapitaal is er dan noodig geweest om de spoorwegen aan te leggen en van het noodige materieel te voorzien.

Het kapitaal is dus inderdaad de weldoener der maatschappij. Want de voordeelen er van komen aan allen te goed. Gij noch ik hebben een hand uitgestoken om een katoenfahriek of een spoorweg aan te leggen; gij noch ik hebben er voor één enkelen gulden aandeel in genomen en toch zijn wij het, die er de voordeelen van plukken. Voor enkele stuivers koopen wij allerlei katoenen voorwerpen, en, zoo wij ons verplaatsen willen, welnu in enkele uren reizen wij met den spoortrein dagen ver en dat voor prijzen die onder het bereik liggen van allen, die niet geheel onvermogend zijn.

Indien wij maar om ons heen zien, vinden wij het kapitaal bezig om ten onzen bate te werken. Welk een kapitaal vertegenwoordigt onze scheepvaart, onze landbouw, onze fabrijknijverheid! Welke schallen zijn er noodig geweest om onze groote sleden met zooveel geriefelijkheden in le rigten; die trolsche gebouwen waarin de weezen opgevoed, de ouden van dagen verzorgd, de zieken verpleegd, de kinderen onderwezen, de kunstschatten

-ocr page 9-

9

bewaard worden; aan wien anders hebben wij ze te danken dan aan bet kapitaal ?

Hoe geheel anders staat de mensch in onze maatschappij tegenover de natuur dan de uohinson, van wien wij vroeger spraken. Deze bad al zijne krachten in te spannen, om slechts het leven te behouden. In onze maatschappij verbruiken wij allen op dén dag meer, dan wij zeiven in honderd jaren zouden kunnen voortbrengen. Dien vooruitgang hebben wij hoofdzakelijk te danken aan het kapitaal.

II.

Wij hebben dus gezien dat het kapitaal ons groote diensten bewijst bij de voortbrenging. En omdat dit liet geval is, wordt het dan ook voor zijn diensten betaald; zoo goed als de arbeider, is ook bet kapitaal zijn loon waard. Dat loon heet Interest.

Geloof echter niet dat de billijkheid van den interest door allen steeds gaaf erkend is. Van de oude tijden af tot nu toe hebben zich stemmen tegen de wettigheid en de billijkheid van den interest verheven. De Grieksche wijsgeer aristoteles behoorde reeds tot die vijanden en de Franscbman,— proudiion is zijn naam— die in deze eeuw de ontdekking deed dat de eigendom eigenlijk diefstal is, beeft ook met verbittering legen den interest strijd gevoerd.

Zien wij dus eerst of de interest zich werkelijk beroemen kan op oen natuurlijke en billijke oorzaak. Vervolgens zullen wij dan booren wat daartegen wordt aangevoerd.

Een timmermannetje beeft door hard werken en zuinig leven een klein kapitaal bespaard. Met dat kapitaaltje wil hij beter gereedschappen koopen, een ruimer werkplaats huren , meer knechts betalen, in één woord, door dal kapitaal zal hij van een timmermannetje opklimmen tot den rang van timmerman. Zijn buurman, die onder de metselaars den-

nquot;. «0. ♦

-ocr page 10-

10

zelfden rang inneemt als hij onder de timmerlieden, maar die minder hard gewerkt of minder zuinig geleefd en dus geen kapitaal overgelegd heeft, stapt bij ons timmerman-netje binnen. Buurman — zoo zegt hij — ik heb u een verzoek te doen; ik weet dat gij zoo gelukkig zijt van wat geld te hebben overgegaard; dat geld zou mij bijzonder goed te pas komen, want ik wensch mijn zaak uit te breiden; welnu, geef mij uw kapitaaltje ter leen en ge bewijst mij een groote dienst; ik zal het u in een paar jaren tot op den laatsten cent teruggeven.

Weet gij wat de timmerman zou antwoorden: quot;Mijn goede vriend, ik heb jaren lang gesloofd om een kapitaaltje bijeen te brengen , dat mij in slaat zou stellen mijn zaken op grooter schaal te drijven; thans ben ik gelukkig genoeg het zoover gebragt te hebben dat ik daartoe kan overgaan. Denkt ge nu dat ik u dat kapitaal zonder eenige vergoeding zal afstaan, zoodat gij er de vruchten van zult trekken, gij die er niet voor gespaard hebt, terwijl ik de oude knecht zou blijven? jNeen, ik heb het kapitaaltje bijeengebragt, ik wil er dus ook liet voordeel van hebben.quot; Mij dunkt dat de timmerman zoo sprekende, volkomen gelijk heeft.

Nu echter ontstaat er tussclien de twee buren een onderhandeling. De metselaar begint in te zien dat hij niet volstaan kan met een kapitaal, dat hij geleend en dus gebruikt heeft, eenvoudig weer te geven , zonder iels meer. Bij den timmerman ontslaat er twijfel, of de verandering, die hij zich voorstelt wel verbetering zal zijn; grooter zaken eischen meer uitgaven en stellen bloot aan grooter verliezen; hij dacht met zijn duizend gulden ieder jaar wel honderd gulden meer te kunnen verdienen, maar het zou wel eens legen kunnen vallen. Kortom, men bepraat de zaak over en weêr en bel resultaat is, dal de timmerman zijn kapitaal van duizend gulden ter leen geeft aan den metselaar, maar dat deze wederkeerig aanneemt voor de

-ocr page 11-

11

diensten, die dat kapitaal hem bewijzen zal, ieder jaar vijftig gulden aan den timmerman te betalen, tot dat hij in slaat zal zijn do som geheel terug te geven. Die vijftig gulden is de interest van het geleende kapitaal.

Kan men zich iels billijker voorstellen dan dit? Ik breng door spaarzaamheid een kapitaal bijeen; in plaats van dit te vertecren of aan te wenden bij mijnen arbeid, sta ik liet aan een ander ten gebruike af; deze brengt daardoor meer en beter voort, behaalt dus grooter winsten en betaalt ten slotte een deel daarvan aan mij, die hem in staat stelde, die winsten te maken. Indien twee partijen een dergelijke overeenkomst zonder eenigen dwang aangaan , wie zal daar dan iets onwettigs of onbillijks in zien? Niemand verpligtte mij mijn geld uit te leenen, maar niemand dwong ook den ander mijn geld ter leen te nemen; indien hij het deed, bewijst hij dan niet, dat hij er meer voordeel in ziet, geld tegen betaling van interest te leenen, dan in hel geheel niet te leenen? De een bewijst een dienst door zijn kapitaal af te slaan , de ander betaalt die dienst door interest op te brengen; wat is dit anders dan de toepassing van de algemeen geldende regel, dat de eene dienst de andere waard is?

Juist omdat de zaak zoo natuurlijk is, heeft men, om haar le bestrijden, de zonderlingste argumenten moeien gebruiken. Ik zal die niet allen opnoemen, maar wanneer ik de gewigligsle vermeld , zal men zich een denkbeeld kunnen maken, wat hel gehalte der anderen zijn moet.

Auistotei.es heeft gezegd en anderen hebben hel hein nagezegd: de interest is ongerijmd, want hel geld brengt geen geld voort; sluit een zak met honderd muntstukken in een kast, en na een jaar zuil ge er nog precies evenveel stukken in vinden ; er zal er niet één zijn bijgekomen. Men behoeft waarlijk geen Grieksch wijsgeer te zijn, om de waarheid van dat laatste feit in te zien. Maar ongelukkig voor ahistotei.es en zijn napraters, bestaat er hoe-

-ocr page 12-

12

genaamd geen overeenkomst tusschen geld ter leen geven en geld in een kast wegsluiten. Indien ik geld uitleen , dan doe ik dat juist om het niet in mijn kast te laten liggen, en hij die het geld ter leen ontvangt, bergt het evenmin rustig weg. Hij steekt het in zijn zaken, hij drijft er handel meê, behaalt daardoor winst en het geld heeft hem wel degelijk geld opgebragt; de duizend gulden, die hij van mij geleend heeft, hebben hem welligt twee honderd gulden bezorgd, die hij zonder dat kapitaal niet zou hebben kunnen verdienen; is het onbillijk dat ik daarvan een gedeelte ontvang; heeft dat geld geen geld voorgebragt?

Aiiistotei.es had even goed kunnen zeggen: het is ongerijmd te beweren dat een zaag winst oplevert, hang haar aan een spijker, kom over een jaar terug en zie maar of er een enkel dubbeltje bij is komen hangen. Volkomen waar; maar dat bewijst alleen dat het kapitaal niet uit zich zelf voortbrengend werkt (iets dat nooit iemand beweerd heeft), maar dat de mensch het kapitaal moet aanwenden bij zijn arbeid, wil het vruchten dragen. Het vruchtbaarst bouwland levert geen koren op, wanneer het niet wordt bewerkt en bezaaid; niet zonder hulp klieft de bijl het hout en het geld heeft geen nut zoolang het opgesloten ligt in een kast. Wie daar nu deze gevolgen uit trekken wil; bouwland levert nimmer koren op, de bijl is onvermogend om hout te klieven en geld kan niets voortbrengen, — die zal, vrees ik, al redeneert hij ook als aristotei.es, tegenwoordig moeijelijk meer voor wijsgeer kunnen doorgaan.

Een later bestrijder heeft gemeend de staathuishoudkundigen met hun eigen wapenen te verslaan. De staathuishoudkundigen namelijk hebben gewezen op het feit, dat het bedrag van den interest vermindert, naarmate de som van het kapitaal en de zekerheid cn veiligheid in de maatschappij vermeerderen; met andere woorden, dat de

-ocr page 13-

13

interest afneemt, naarmate de beschaving toeneemt. Zich Leroepende op dat feit, heeft men nu aldus geredeneerd: daar de interest vermindert, naarmate de maatschappij meer de volmaaktheid nadert, zoo zal de interest nul zijn, wanneer de maatschappij volmaakt is; hel kenmerk van de volmaakte maatschappij is dus het niet bestaan van interest; welnu, schaffen wij den interest af, dan hebben wij de volmaaktheid bereikt!

De ongerijmheid dier redenering kan nooit beter voelbaar worden gemaakt, dan door de volgende er naast te plaatsen. Bij de schapenteelt doet zich het verschijnsel voor, dat de koppen kleiner worden, naarmate liet ras verbetert; hoe beter ras, hoe kleiner koppen; het volmaakte ras zal dus geen koppen hebben; hakken wij dus de schapen den kop af, dan hebben wij het volmaakte ras!

De eene redenering is zoo goed onzin ais de andere. De schapenkop mag kleiner worden, de interest verminderen, maar noch de schapenkop, noch de interest zullen ooit verdwijnen. Het kapitaal kan zoo min leven zonder interest, als het schaap zonder kop. Zoolang het kapitaal diensten bewijst bij de voortbrenging (en het zal dit doen, zoolang de aarde bestaat), zal het voor die diensten beloond worden.

Ook het volgende argument heeft men aangevoerd om den interest te bestrijden. Hij die zijn kapitaal uitleent — zeide men — is in den regel iemand, die het zelf niet kan gebruiken; liet is voor hem dus volstrekt geen opoffering, om het aan een ander ter leen te geven; waarom moet hij er dan voor betaald worden?

De wederlegging is alwéér eenvoudig. Vooreerst offert hij die zijn kapitaal uitleent wel degelijk iets op; al weet hij het niet aan te wenden bij zijn arbeid, hij kan er toch genot van hebben door het te verteren; dat genot offert hij op. Maar daarenboven, de beschaving heeft de verdeeling van den arbeid doen ontstaan. Wij zijn niet meer

-ocr page 14-

u

genoodzaakt zelf alles voort te brengen wat wij noodig hebben, maar houden ons gewoonlijk met één tak van arbeid bezig en ruilen dan onze voortbrengselen tegen die van anderen. Zoo maakt de schoenmaker veel meer schoenen dan hij zelf dragen kan, en de kleermaker veel meer jassen dan hij voor eigen gebruik noodig heeft. Maar zullen wij daarom kunnen zeggen: ik betaal den schoenmaker en den kleermaker niet meer; zij kunnen toch al de sclioenen en jassen, die zij gemaakt hebben, niet zelf gebruiken; zij getroosten zich dus volstrekt geen op-ofiering, wanneer zij mij die voorwerpen afstaan, met welk regt zouden zij er mij dan voor laten betalen. Niemand houdt die redenering tegen zijn schoenmaker; welnu, laat dan ook niemand haar gebruiken tegen den kapitalist. Beiden staan volkomen gelijk; want een kapitaal is zoo goed een voortbrengsel van den menschelijken arbeid als een paar schoenen. Het een is evenmin gratis te verkrijgen als het andere.

Ziedaar de drie voornaamste bedenkingen, die men tegen den interest heeft aangevoerd. Ik geloof met gerustheid te kunnen zeggen, dat zij de onbillijkheid van den interest volstrekt niet bewijzen.

En weet gij wat proudhon, die groote vijand van den interest, deed? Eenige maanden nadat hij een langduri-gen en heftigen strijd tegen dien verfoeijelijken interest had gestreden, vroeg hij aan het gouvernement een rente-guarantie van 5 pCt. voor zekere industriële onderneming, die hij wenschte te beginnen. Ziedaar wel een bewijs, dat de natuur sterker is dan de leer!

Maar de interest is niet alleen billijk, zijn bestaan is daarenboven voordeelig. Voor de kapitalisten? meent gij. Ook voor de niet-kapitalisten, antwoord ik. Voor hen die zelf geen kapitaal bezit, is het van het grootste belang, het kapitaal van een ander ten gebruike te kunnen bekomen. Maar hoe zou hen dit mogelijk zijn, wan-

-ocr page 15-

15

neer er geen interest bestond? de kapitalist zou dan immers hoegenaamd geen belang er bij hebben, om zijn kapitaal uit handen te geven en aan een ander toe te vertrouwen. Schaft men den interest af, dan zou het ter leen geven mede ophouden. En wie daarbij het slechtst zou varen, behoeft geen betoog.

De interest is de brug, die den niet-kapitalist lot het kapitaal voert. Een man die kennis en talent aan eerlijkheid en ijver paart, maar kapitaal mist, behoeft — dank zij het bestaan van den interest — het noodige kapitaal voor zijne ondernemingen en zijn arbeid niet te ontvangen als een aalmoes. Neon, hij kan den kapitalist naderen als zijn gelijke. Gij hebt kapitaal, zoo kan hij spreken, maar mist de gelegenheid om het vruchtbaar te maken ; ik heb die gelegenheid maar geen kapitaal, welnu, laat ons elkander helpen tot beider voordeel; gij bewijst mij een dienst door mij uw kapitaal af te staan, ik zal u daarvoor betalen door u een deel van de opbrengst van mijnen arbeid te geven. Maar de niet-kapitalist heeft nog een tweede belang. Hoe meer kapitaal er in de wereld is, des te voordeeliger voor hem. Immers hoe ruimer een zaak voorhanden is, hoe goedkooper men haar kan bekomen. Zoolang er slechts een kleine hoeveelheid kapitaal bestaat, zal de interest heel hoog zijn, ja zelfs is het geval dan denkbaar, dat men in het geheel geen kapitaal ter leen kan krijgen, omdat ieder het zijne noodig heeft. Hoe grooter nu de hoeveelheid wordt, des te gemakkelijker zal men het kunnen bekomen , met andere woorden , des te lager zal de interest worden. Alles wat dus de kapitaalvorming bevordert, zal voordeelig zijn voor den niet-kapitalist. Geen krachtiger prikkel nu om daartoe aan te sporen, dan de interest. Omdat er interest betaald wordt, heeft men er steeds belang bij voort te gaan met sparen. Men is zeker dat men altijd gelegenheid zal vinden het bespaarde weer uit te leenen tegen interest.

-ocr page 16-

16

Zoo heeft dan het Lestaan van den interest deze twee gevolgen; dat het kapitaal grooter en de interest kleiner wordt; twee gevolgen, waarvan al de voordeden komen ten bate van hen, die geen kapitaal bezitten. — Thans klinkt zeker de stelling niet vreemd meer, dat de interest voor-deelig is ook voor den niet-kapitalist.

Laat ons nu den interest eens wat nader bezien.

Wat is hij eigenlijk en waaruit bestaat hij ? De interest is niets anders dan de huurprijs van het kapitaal. En waaruit hij bestaat zal blijken als wij nagaan wat de kapitalist doet, die zijn kapitaal uitleent. Deze bewijst vooreerst een dienst door zijn kapitaal ten gehruike af te staan en ten tweede loopt hij een gevaar; het gevaar namelijk, dat zijn kapitaal geheel of gedeeltelijk verloren zal gaan. Als men iets uitleent geeft men het uit zijn eigen handen in die van een ander. Ziedaar een eerste kans op verlies; de leener kan oneerlijk zijn en met het kapitaal op den loop gaan; maar dat is nog niet het grootste gevaar, want men kan toezien alleen aan vertrouwde en eerlijke lieden te leenen. Hij, die kapitaal ter leen vraagt, doet dit echter niet om het in den grond te begraven, maar om het te gebruiken in zijn zaken, om het aan te wenden bij zijn arbeid. Maar wie zegt ons dat die zaken altijd winst op zullen leveren, dat die arbeid steeds met goeden uitslag bekroond zal worden ? En dat is dus het tweede en grootste gevaar dat de uitleener loopt; het is best mogelijk, dat hij zijn kapitaal voor een goed deel verliest, al is de leener ook de eerlijkheid in persoon.

Hij, die ter leen geeft, heeft alzoo aanspraak op tweeërlei: '1°. op belooning voor de dienst, die hij bewijst door het ten gehruike geven van zijn kapitaal; 2°. op vergoeding voor het gevaar dat hij loopt, zijn kapitaal geheel of gedeeltelijk te verliezen. Het eerste is de eigenlijke

-ocr page 17-

17

rente, het tweede noemt men de assurantie-premie. In het maatschappelijk verkeer onderscheidt men die twee elementen niet en vat ze zamen onder den naam van interest.

De eigenlijke rente zal afhangen van de verhouding tus-schen den voorraad van kapitaal en de behoefte aan kapitaal. Is die voorraad tegenover de behoefte groot, zoo zal de rente klein zijn; is die voorraad klein, zoo zal de rente klimmen. Daarom zeide ik straks dat ieder die geen kapitaal bezit er belang bij heeft, dat de hoeveelheid kapitaal, waarover de maatschappij beschikken kan, zoo groot mogelijk zij.

De assurantie-premie wordt bepaald door de meerdere of mindere zekerheid, dat het kapitaal zal worden teruggegeven. Is die zekerheid gering, zoo zal de assurantiepremie hoog zijn; heeft men die zekerheid volkomen, dan zal die premie geheel verdwijnen. Vandaar dat men goed-kooper geld kan leenen met hypotheek, pand of borgtogt, dan zonder die waarborgen. Vandaar dat een soliede persoon op voordeeliger voorwaarden zal kunnen leenen dan hij die voor het tegendeel bekend staat. Indien twee menschen, beiden als eerlijk bekend, geld van u willen leenen , aan wien zult gij dan de voorkeur geven ? Aan hem, die de meeste waarborgen oplevert, aan hem, die u hypotheek of borgen aanbiedt; gij zijt dan zoo goed als zeker uw kapitaal ter bestemder tijd terug te zullen krijgen. Belooft echter de ander, die u zulke waarborgen niet kan aanbieden, hooger interest, dan hebt gij de keus tusschen zekerheid met genot van lager interest en mindere zekerheid met hooger interest; die hooge interest wordt door niets anders veroorzaakt dan door de assurantie-premie , die u toekomt voor de meerdere risico, die gij loopt.

Het sterkst komt het beslaan dier assurantie-premie uit, bij het leenen van kapitaal aan Staten. Indien Engeland en Turkije op hetzelfde oogenblik kapitaal behoefden en

-ocr page 18-

18

dat wenschten te leenen, dan zou Engeland dat waarschijnlijk bekomen tegen een interest van 4 a 5 pCt., terwijl Turkije het dubbele daarvan zou moeten betalen. En waarom? Om de eenvoudige reden, dat Engeland groote, Turkije daarentegen geene waarborgen oplevert.

Het zal dus van de omstandigheden in ieder bijzonder geval afhangen, welke interest er bij een terleengeving moet betaald worden. Daarom is het ongerijmd vooruit bij de wet vast te stellen hoeveel interest men op zijn hoogst zal mogen bedingen. Intusschen had men vroeger, ten gevolge van een oud vooroordeel, in nagenoeg alle Staten wetten, die zich aan die ongerijmdheid schuldig maakten. Dat waren de zoogenaamde woekerwetten, welke nu langzamerhand worden afgeschaft 1. Die wetten stelden een maximum vast van interest, bijv. 5 of 6 pCt., met bedreiging van straffen tegen hen, die een hoogeren interest bedongen. Zoodoende meende men tegen te kunnen gaan, wat men woeker noemde. Die wetten hadden echter juist het tegenovergestelde gevolg; zij werkten den woeker in de hand. Want wat was het geval? De fatsoenlijke geldleeners hielden zich aan de wet; zouden zij in een voorkomend geval boven het gestelde maximum van interest hebben moeten gaan, dan leenden zij niet. Daar waren echter zij, die geld noodig hadden, slecht mee gediend; deze namen dus hun toevlugt tot men-schen , wier geweten minder naauw was en die er geen bezwaar in zagen tegen de wet te handelen. Om zich echter te dekken tegen de straffen, welke zij dien ten gevolge welligt konden beloopen, waren zij genoodzaakt de assurantie-premie nog hooger te stellen, dan anders het geval zou zijn geweest. Die woekerwetten hadden dus voor hen, die geen geld konden leenen tegen den gewonen interest, drie nadeelige gevolgen; 1°. werd het getal van

1

Hier te lande geschiedde dat in 1857; in Frankrijk eerst in 1800.

-ocr page 19-

19

lien, bij wie men leenen kon. kleiner en tie concurreniie minder; eerste oorzaak van duurte; 2°. werd men genoodzaakt zijn toevlugt te nemen tot lieden, wier zedelijkheid niet hoog stond en die er dus weinig bezwaar in zagen misbruik te maken van hun monopolie; tweede oorzaak van duurte; 3°. moest men boven dat alles nog betalen voor het gevaar, dat deze personen liepen om bij ontdekking gestraft te worden ; derde oorzaak van duurte. Zoo kwamen dus juist door deze wetten de woekeraars van professie te voorschijn. Voeg daar nu bij dat deze lieden slim genoeg waren om te zorgen dat men hun de verboden handeling moeijelijk kon bewijzen, en gij kunt begrijpen hoe welig de woeker onder den invloed dier wetten bloeiden. Er was inderdaad geen afdoender middel om den woeker legen te gaan, dan die wetten af te schaffen en niemand anders dan de woekeraars hebben daaronder geleden.

Alweer een bewijs dat de wetgevers onberekenbaar nadeel kunnen berokkenen, wanneer zij voorschriften geven, die indruischen legen de ongeschreven wetten, waardoor het maatschappelijk verkeer beheerscht wordt. Onbekendheid met deze laatste loopt steeds uit op schade voor de maatschappij.

Het kapitaal de weldoener der menschheid, de interest niets dan de billijke belooning voor de diensten van hei kapitaal, de vrijheid bet beginsel waarbij ook hier de maatschappij het best vaart, — ziedaar drie stellingen, waarvan ik de waarheid hoop te hebben aangetoond.

Mn. J. KNOTTENBEI.T.

VAN WHGE DE MAAI SCHAPPIJ: DE ALGEJIEENE SECliETABlS,

r. m. v v

-ocr page 20-

/o. £//o7 -