-ocr page 1-
HET
HOEFBESLAG
ZONDER DWANG.
-ocr page 2-
ÜET
HOEFBESLAG ZONDER DWANG.
ÏENE VERHANDELING OVER DE WIJZE , OM GEVOELIGE ,
KWAADAARDIGE EN GEHEEL BEDORVENE TAARDEN ,
WELKE TOT DUS VER ALLEEN DOOR AANWENDING VAN
DWANGMIDDELEN KONDER WORDEN BESLAGEN , BINNE*
EEN UUR TIJDS ZOO VER TE BRENGEN , PAT ZIJ Z0I.KS
GOEDWILLIG LATEN DOEN EN HUNNE WEERSPANNIGHEID
VOOR ALTIJD AFLEGGEN ;
VOLGENS
BEREDENEERDE GRONDBEGINSELEN , BERUSTENDE OP DE
ZIELSHOEDANIGHEDEN DES PAARDS ;
door
CONSTANTIN BALASSA,
Koninklijk-Keizerlijken Ritmeester ;
MET BIJVOEGSELS VAN
den Koninklijk-Pruissischen eeraten Luitenant der
Cavallerie, enz. ,
K L A T T E;
UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD
door
J. Tr~. A. HART,
Vee-arts der eerste ilasseag&J s Rijks Vee-artsenijschool,
: Utreefcf-f-^,
Le-yoorreae-ya»
W&'m a ik,
Directeuj en Hoogteer aar aan. de gemelde School.
In 's GravenJmg&j£iL,Jiel*Z4msterdam,
Bij DE GEBROEDERS VAN CLEEF.
18 3 0.
-ocr page 3-
VOORREDE.
I MM et boekje, dat hier onze Landgenooten, in de
Nederduitsche taal, ivordtaangeboden, is, wat den
grondslag betreft, eène overzetting van het,
irt
het Hoogduitsch géschreven, werkje van den Oos-
tenrijkschen Ritmeester, den Heer
Constastij*
Balassa., getiteld: Der Hufbeslag ohne Zwang,
uitgekomen te Wccncn , in hel jaar 1828. Het-
zelve heeft niet alleen in Duitschland een vrij
gunstig onthaal genoten, maar reeds spoedig is
daarvan eene frunsche vertaling verschenen , onder
den titel:
Traite de la ferrure saus conlraiutc ,
Paris 1828.
Weldra hebben andere Schrijvers zich verle-
digd hetzelfde onderwerp te behandelen, en hunne
aanmerkingen en toelichtingen omtrent de grondbe-
ginselen en leerwijze van
Bazassa bekend te ma-
ken. De voornaamste schriften, hiertoe behoo-
rende, zijn
.- Bclencutungen und BemerkungcH
über die ron dem K. R. Oesterreicbisclicn Ritt.
meister Constantw Baiasba erfundene netie psy-
-ocr page 4-
2                   VÖORREbË.
chologische Methode böse Pferdcn in ciner shift»
de zuin Hitf beslag obne Zwang abzuriehtcn, vo«
Klitte, Königlich-Prèussischèn Premier-Lieutc'
nant der Kavallcric , enz. Berlin 1828, en : Der
Hufbeslag obne Zwang > nacli einc* tierzigjabri-
g«»n vielsiibligen Erfahrung, von Chihstoph dB
B.icn, Dresden 1829'. tn béide wérken vindt
men het leerstelsel van eerstgeméldéü Schrijver
,
om de Paarden, op eene zachte en zielkundige, in'
plaats van op eene harde en werktuigelijke, wijze,
namelijk door slaan en pijniging, voor het onder-
gaan des hoefbeslags te oefenen eii geschikt te
maken, in het algemeen, ten hoogste aangepre-*
ten, en als de eenige, welke dient te worden op*
gevolgd, voorgesteld; hoextel men daarin omtrent
de toepassing van sommige beginselen, en de aan-'
wending van eenige handgre-pen, icelke bij het af"
rigten des Paards te pas komen, eenig verschil
met de handelwijze van
Bilvssa aantreft.
Het werk van de Bach is zeer uitvoerig t eflt
daardoor, naar ons oordeel, min geschikt om tot
een handboekje te verstrekken voor hen, die zich
gewoonlijk met het oefenen (dresseren) der Paar-
den bezig houden, en daartoe een kort en bevat'
telijk onderrigt
, volgens de bedoelde leenvijze,
behoeven. Wij hebben naglans geoordeeld van de
toelichtingen en aanmerkingen van
Kxatte , bij
deze vertaling, gebruik te moeten maken, en heb-
ben dezelve daarom als bijvoegsels opgenomen , en
-ocr page 5-
V O O R II E D E.                    %
nmder de § § geplaatst, waartoe zij behooren.
Dit is dan levens de reden, dat wij besloten heb-
ben , om het werkje onder de gemeenschappelijke
namen
t>«n Bvlassa en Kxatte in hel licht te
doen verschijnen. Men zal zich hierdoor de han-
delwijze van beiden voegzaam te nutte kunnen
maken.
Ofschoon wij ons niet in allen opzigte of on-
voorwaardelijk vereenigen met al de redene-
ringen der Schrijvers, welke uit de overeen-
komst der ziels-hoedanigheden van het Paard met
die van den mensch worden afgeleid, voor zoo
ver daarop de regelen van oefening en bestier
van het eerste gegrond worden, zoo kunnen wij
evenwel het behandelings -stehel op zich zelf niet
anders dan ten hoogste doelmatig keuren
, en tev
opvolging aanbevelen. En het is op grond dev
nuttigheid, welke de voorgestelde wijze van be-
handeling der Paarden, zoo wel van de gene,
die voor de burgerlijke bedrijven als voor de krijgs-
dienst bestemd worden, ook bij ons, kan hebben,
dat wij gemeend hebben onze Landgenooten
eene
wezenlijke dienst te doen met hen daarmede be-
kend te maken.
Het zal trouwens niet kunnen worden ontkend,
dat hier zoowel als elders verkeerde gewoonten
met betrekking tot de oefening der Paarden be-
slaan. Het kan waar zijn , dat onze meeste in-
Imdsehe rassen 3 wegens derzelver aangeboren zflch-
-ocr page 6-
%                    VOORREDE.
ten aard., van natuur meer handelbaar zijn dan.vele
vreemde rassen , en zeldzaam groole moeite vorde-
ren , ten einde tot het aannemen van het hoefbeslag
gebragl, of, in het algemeen, voor het gebruik
getemd, en geschikt gemaakt te worden, het is
niettemin zekerf dat, bijaldien bij dezelve halslar-
Tigheid, koppigheid , schuwheid of andere karakter-
gebreken worden aangetroffen , doorgaans , in plaats
van zachte verbeterings-middelen, gegrond op een.
leerzaam onderrigt, naar den aard van de ver-
stands - vermogens des diers , ruwe kastijdingen,
wordeu gebezigd. Wij zijn hel. inmiddels met on'
ze Schrijvers volkomen eens , dat ver de meeste on-
gescRiktheden van zoodanige Paarden meer uit dom-
heid, onbedrevenheid, en gebrek van ondervinding,
voortvloeijen, dan uit kwaadwilligheid, en dat ■.
zulke gebreken daarom ook vooral door eene ge- \
vaste verstands-oefening, en door overtuiging , als
het ware, dienen te worden verbeterd; terwijl
dezelve, door eene harde, en, zoo als veeltijds
geschiedt, met onverstand aangewende, werktuige-
lijke, bestraffing , niet zelden meer en meer in-
wortelen , en verergeren, waardoor dusdanige
Paarden eindelijk ten eenemale bedorven en on-
bruikbaar worden. Zeldzaam zal men ondervin-
den , dat een Paard eenige kwade gewoonte door
kastijding van slaan of pijniging zoo zeer leert
afleggen, dat het daarvan in den grond, zoo als
men zegt, genezen wordt. Men zal liet uel som?
-ocr page 7-
VOORREDE.                     5
wijlen , door bedreiging en vrees voor het weder
ondergaan van dezelfde straf, eenigermale in ont-
zag hunnen houden; hierdoor heeft het evenwel
deszelfs kwade geaardheid niet verloren. Bij da
geringste verslapping der dwang- of bestier-mid-
delen, zelfs bij de enkele verwisseling des be-
rijders, die met deze, lot dus ver aangewende,
middelen niet bekend is, zullen de oude gewoon-
ten dadelijk wederom de overhand nemen, en niet
zelden met verdubbelde kracht zich o-p niemo
openbaren. Beter zal men hierin slagen , wanneer
men het Paard, door eenen vriendelijken omgang ,
en belooningen , van zijne tevredenheid over-
tuigt , als het datgeen doet, wat van hetzelve
verlangd wordt. Het zal, om deze belooning te
genieten, zich onze genegenheid ten nutte
Zeeren
maken, en allengs de kwade hebbelijkheden , niet zoo
zeer om onzent wille, maar uit het bezefvan eigen
voordeel, afleggen en dezelve eindelijk vergeten.
Jk mag met te meerderen grond de behande~
ling, volgens deze beginselen, aanprijzen> daar
wij, aan de Vee-artsenijschool, daarvan reeds de
meest volkomene uitwerking hebben ondervonden,
bij eenige halstarrige Paarden, die, lol dus ver,
niet tot het aannemen van het beslag hebbende
hunnen ivorden gebragt, door den Heer Vee-arts
Hart , na slechts weinige oefeningen, hetzelve
gemakkelijk ondergingen. De Heer
B. van Mer-
IWj Eerste Luitenant bij het lOrfe Regiment
-ocr page 8-
6                     VOORREDE.
Lanciers , deelt mij mede , dat hij dezelfde
handelwijze , sedert eenigen tijd , met het
beste gevolf, heeft beproefd bij eenige kwaadaar-
dige Paarden zijner Compagnie. Eene Merrie
onder anderen, welke, door eene verkeerde be-
handeling, zoodanig was bedorven, dal dezelve
niet alleen np geemrhande wijze meer beslagen,
maar zelfs niet meer gevoederd, veel min geza-
deld , kon worden, werd, in den tijd van veer-
tien dagen
, geheel verbeterd , zoodat zij zich
thans niet alleen, met het grootste gemak, uit
de hand laat beslaan, maar in allen opzigte han-
delbaar , en voor de dienst volkomen wederom ge-
schikt is geworden. Bij hel beslaan der Paar-
den dezer Compacte, wordt, volgens de verze-
kering van den Heer
van Merlen, de handelwij-
ze
van Baiabsa meer en meer aangewend. Wen-
schelijk zou, het voorzeker zijn, indien dit voor-
beeld algemeen bij de Cavallerie werd nagevolgd.
De Heer
Kxatte laat, in zijne toelichtingen
omtrent de oejenings-wijze van
Balassa , nog eenige
ulgemeene aanmerkingen, zoo ten aanzien van het
nadeel der enkel werkluigelijke behandeling , als van
het voordeel der zielkundige oefening voorufgaan.
Wij meenen ook deze toelichtingen hoofdzakelijk,
als tol het onderwerp , dut in dit werkje behan-
deld werdt, onmiddelijk behoorende, en ter be-
waring van de volledigheid van zijn geschrift,
hier te moeien overnemen.
-ocr page 9-
f 0 0 H R E D E.                    7
,, De opvoeding en de eerste indrukken, welke
hét Paard, bij den omgang met menschen, in
desselfs jeugd, ontvangt, vormen z-ijn karakter.
'Vrees voor den mensch is hetzelve aangeboren;
deze Haft alleen door eene zachte , vriendelijke,
^behandeling i doch niet door straf verminderd wor-
\deh t ett bijaldien het. dier 's menschen opper-
(heerschappij door dwang moet aannemen, zoo zal
| het nogtans pogen zich, bij de eerste gelerjen-
hèidj die hél vindt, daaraan wederom te onttrekken."
„ De omgang en indrukken, waardoor op het
; Paard, zoo bij de behandeling in den stal als
• bij de oefening van het berijden , doorgaans
wordt gewerkt, zijn niet geschikt, om vertrou-
wen, vriendschap, verkleefdheid, en gehoorzaam-
heid te verwekken,"
„ Ten allen tijde evenwel hebben de menschen
: iedere ongehoorzaamheid en elke verkeerde ge-
i woonle dezes diers voor tegenstrevigheid en boos-
i heid verklaard, en ter verbetering tot dwang'
' middelen de toevlugt genomen, waartoe inzonder-
heid de pijnigende beslags- en ophijsch-werktui-
gen , de opzet-teugels, en de , van ouds beken-
de , spaansche ruiters behooren
, gebezigd doof
de handen van ruwe menschen."
„ De ondervinding leert, dat het Paard, va
i elke aanwending van zoodanige dwangmiddelen,
l nog vreesachliger, schrikachliffer, en twijfel-
moediger wordt, zoodat reeds het gebouw* het-
-ocr page 10-
8                     VOORREDE,
welk naar éen noodstal gelijkt, de witte VdÖP*
werpen, die eenige gelijkheid bezitten met deri
beslags-wand , ja zelfs hel schoots-vel, hetzelve
vrees aanjagen, en beangst maken, even als dé
krankzinnige mensch, die bekend is gewordert
met de onaangenaame gewaarwording van het
dwang-jak, steeds, op het eerste gezigt van het-'
zelve, door schrik wordt bevangen/'
„ Hoe algemeen ook de aanwending van éwawr*
middelen zij, zoo zijn er toch, ten allen tijde
<
verstandige en ervarene mannen geweest, welke,
tij de oefening van hel Paard, aan ecne zachte
behandeling, gegrond op vriendelijkheid en om
zich daardoor het vertrouwen des diers te ver-
werven , de voorkeur hebben gegeven
, en die ook
van deze behandeling de beste uitwerking hebben
ondervonden."
,, Deze wijze van behandeling icas evenwel meest
het gevolg der natuurlijke goedaardigheid jegent
de dieren, icelke zeer vele menschen eigen is,
zonder dat dezelve door opzettelijk nadenken werd
voortgebragt. Slechts weinige menschen hebben
injhet groote boek der natuur gelezen, en daar
uit de zielkundige behandeling der dieren ont-
I
leend."
                                                                     ■' I
Vit de wijze, waarop de menschen zich on- I
derling met geweld behandelen, is ook de ge- f
weldige be'iandeling der dieren voortgevloeid.
Waarom toch zou men zwarigheid maken ziek
I
-ocr page 11-
%fê
V O Ö R lt Ë D Ë.
' ioO tegen de dieren ie gedragen, daar de ruwe
mensch zelden anders met zijnen mede-broeder
omgaat."
„ De Schrijver van dit werkje* (Balassa. ,,)
het voetspoor der oude verstandige berijders vol-
gende , werd reeds vroegtijdig op den versian-
delijken aanleg des Patirds opmerkzaam; hij
I hbeft zich deze Vatbaarheid t bij dl zijne oefenfaas*
I plannen , ten nutte gemaakt, en dezelve gevestigd
I op den grondregel der vriendelijke en zachte
I behandeling. Hij veroorlooft hierbij dlleeh dan
; béslrüffihg, wanneer er herhaalde nalatigheid óf'
J iiezenlijke weerspannigheid plaats vindt, welke
hij nogtdns wéët ie onderscheiden van onbedreven-
heid of onbekendheid des diers met hetgeen van
* hetzelve Verlangd wordt."
„ Zijne eerste toentid'eting tot het dier bestaat
I rftts ih cette Vriendelijke 3 welwillende . én lief-
I kozende , houdlAh, waarbij weinig van hetzelve
I wordt gévortlern. Zijn onderrigt is duidelijk, en
'\ wordt d4or de Werking der stem ondersteund. —
\ De Uitwerkingen dezer behandeling waren steeds
■ verwonderlijk en gelukkig. Het verschilt vóör-
i zeker Veel het Paard alleen vertrouwelijk crt tdïn
te maken 3 waartoe het slechts zijn ligchadiii
behoeft te leenen s dan hel tot ziels - vèrrigtinge n
geschikt te maken,, waartoe eehe zeer duidelijke
gebaren - laai\ t en het verslaan Van dezelve, bè-
-ocr page 12-
10                    VOORREDE.
nevens goedwilligheid en gehoorzcuchmeid, worden
gevorderd. '
„ De groote kunst, cnn de Paarden, op eene
zielkundige wijze, te oefenen, bestaat daarin ,
dat men zich voor het dier verstaanbaar weet
«el
maken , en lot zijne voorstellingen en denkbeel-i
den kan afdalen, om de strengste reglvaardig-\
heid in hel beloonen en bestraffen toe te passen,\
hetwelk aan geene ongestadige luimen behoort on~
derworpen te zijn."
„ Hij 3 die niet bedaard en wel bezonnen is,
en den aangeboren geest zijner heerschzucht niet
tegen een' gepaslen zin des onderrigts heeft ver'
ivisseld; die geene behoorlijke zielkundige grond-
regels kent, zal wel kunnen rijden, maar hij]
hehoorl zich nimmer met de oefening of het on-
derwijs des Paards te bentoeijen."
,, Het zal wel onnoodig zijn te herinneren, dat
fan ieder* Krijgs
- Ruiter (Cavallcrist) of stalknecht
gevorderd wordt, dat hij het Paard, door eene
zachtaardige behandeling, tam op stal
(stallfrom)
wete te maken, en hetzelve er toebrenge, om zich
den voet goedwillig te laten opbeuren. Duizen-ï
de Paarden, zelfs de zoodanige, die uit wilde
stoeterijen afkomstig zijn, worden, zonder
eene:
bijzondere leerwijze, alleen door toespraak en het:
geven van eenig voeder, daartoe geoefend. Blijft
het jongs Paard daarbij kwaadaardig, zoo is
rfe'
-ocr page 13-
VOORREDE.                  ff
schuld niet aan het dier, maar aan den oppasser
te wijten, die zich met hetzelve te weinig , of
top eene ongeschikte, ruwe, wijze, bemoeide.
I JFaren er genoegzame vriendelijke oppassers van
', Paarden , men zou gèene bijzondere oefening voor
ihet beslaan
(Beslag-drcssnr) noodig hebben. Uit
dien hoofde, behoort het de eerste zorg te zijn
\ van den Officier , aan wien jonge dienst - Paarden
j (remonten) icorden toegedeeld, dat dezelve tam in
1 den stal en «oor het beslag geschikt worden ge-
\ maakt,
en om hen te gewennen zich aan het ge-
; bied van den. mensch te onderwerpen."
3, Vermits, door de ongeschiktheid der eerste
\ behandeling in den stal, vele Paarden worden be-
i dorven , is men op de gedachte gekomen
, om de be-
'■ dorvenheid der zoodanigen, door eigene behandelingS'
wijzen, te verbeteren. Er traden nu vele lieden,
van alle Standen op met nieuwe uitvindingen en
! handgrepen, door welke zij , binnen zeer korten
tijd, namelijk wel te verstaan , door dwangmidde-
len , het Paard voor het hoefbeslag ivilden temmen.
Al deze middelen hadden, ten einde dezelve voor
de menschen aantrekkelijk te maken, iets geheim-
zinnigs, en teerden doorgaans op plaatsen met
geslolene deuren in het tcerk gesteld, van ivaar
eindelijk de ongelukkige dieren wel bedwongen
en met zweet bedekt , doch geenszins tam ge-
maakt , onder een slingerenden gang , te voor schijn
ktmmen."-
-ocr page 14-
%%                   VOORREDE.
Verbcterings-tremen en opzet-teugels van al-
Zcrlei aard werden3 als om strijd, gebruikt, ook
i
het voortgezette terug laten treden lot luimelens toe
werd, langen tijd, gehouden voor een beproefd mid- '.
del
, om het Paard voor het hoefbeslag geschikt te '
maken. De voornaamste hulpmiddelen beston-
den dus in martelingen, om het even, door wel-
ke werktuigen , of op welke wijzen, deze wer-
den uitgevoerd."
„ Alle indekken werden derhalve, lot dus
xer, verwekt, door de uitoefening van geueld op
het ligchaam, ev, eerst hfer door op de zinlui-
gel/ljke gexvaapiparding en het verstand des diers."
„ E\ke geweld,adigh.eid intussebeu, op het dien*
uitgeoefend, zet hetzelve aan tot tegenstreven,
en, indien haf zich al vo,or
eew OQgenblik on-
4er](;erpt, zqQ zal, daar hei dier zulks niet zo»
ligt vergeet * deze, door dwangmidtlelcn yoartge-
hvagte, gehoorzaamheid, zelden duurzaam zijn,
niaar de eigene neigingen «f de onwil zullen
wederom ontwaken , zoodra
ssic/f daartoe eene ge-
schikte gelegenheid aanbiedt."
„ Volgens de , lol toe plaats gehad hebben-
de , oefenings• stelsels, moest het Paard, door
onaangename indrukken geleid, en doo,f deze de
ziel tot gehoorzaamheid aan den mensch onder-
worpen worden. [Iet is
t/ijseen», door uitwendig
geweld voortgebragte, gehoorzaamheid, welke niet
a priori uit de ziel des diers voortvloeit, maar slechts
-ocr page 15-
VOORRED®.                  *3
a postcriopi de uitwerking is<(e»> uitwendige dwang-
middelen."
„ Alleen hij zoodanige oefenings-wijzen, %vaaruij
men de middelen zoo na b\j de hand en onmid-
delijli in zijne mat/t heeft, is het mogelijk den
lijd te bepalen, wanneer de kortstondige ge-
hoorzaamheid zal volgen. Bij eene zielkundige be-
handeling integendeel moet hel booze , angstvalli-
ge , vreesachtige , dier eerst tot bedaardheid ge-
bragt , en zachtmoedig gemaakt, vervolgens,
door duidelijke , vriendelijke, teekenen in al
dat geen onderrigt worden,
tfg£ de mensch van
hetzelve verlangt gedaan te hebben i de belang-
stelling des diers
»§•* de zaak, welke het ver-
rigt , moet opgewekt
, en eindelijk , door een»
voortgezette oefening, deze wijze van gehoari
xaamheid bevestigd ivorden. Zal dit oogmerk
nu, in den kwten tijd van
5 tot 60 minuten,
hunnen worden bereikt ? Ik heb de gelegen-^
heid gehad, zm als reeds gezegd is, meerder®
oefeningen, volgens deze leerwijze, hij te urnen.
Ik heh gezien, dat het, wegens deszelfs kwaad-*
aardigheid zoo beruchte, Kurassiers - Paard ,
Adam , in zeven lessen, zoo ver gebragt iverd, dm
het de voorheenen liet opliglen f doch ik heb, ook
«en zeer gevoelig Ras-Paard, zes weken lang,
naar dezelfde wijze zien behandelen, hetwelk,
gedurende dezen tijd, slechts zoo. ver ko:n ivorden
gebragt
, dat het de voorvoeten wilde opgeveA.
-ocr page 16-
M                   f0 0 RRE D E.
Een bewijs derhalve, dat niet alle Paarden aan
elkander gelijk zijn, en dal er , bij de grootste
bekwaamheid van den leermeester, gevallen kun-
nen beslaan , die legen vertvaclding uitvallen,
en welke, vermits niet alle Paarden evfin veel
bevattings-vermogen bezitten, of even leerzaam
zijn , eene nieuwe wijze van onderrigt üoodzake-
lijk maken."
„ De behandeling of oefening in den slal (Sfall-
dressur) bevat in zich de temming des Paards in
den geheelen zin des icoords , en is eigenlijk te
beschouwen als de voorbereiding tot elke verdere
oefening en behandeling. Dezelve behoort dus
alle andere onderrigt niet, zoo als dikwijls ge-
schiedt , te volgen maar vooraf te gaan; zij
mag te regt liet
A. 15. C. genoemd worden, waar-
door het dier leert met den mensch om te gaan.
Want hel Paard, dat de stal-oefening is door-
geloopen , en alzoo reeds stal-vroom is geworden,
is beter dan andere voor verdere oefeningen ge-
schikt, daar de wil van den mensch een belereu
toegang tot deszelfs bevattings-vermogen erlangt."
3, Deze eerste lemming bestaat in het verwerven
van vertrouwen,
en kan, in zekeren zin, be-
schouwd worden als de brug, waarover de mensch
tot de ziel des diers nadert, om hetzelve zijnen
wil te doen kennen,
en denzelven ingang te ver-
schaffen
, als zijnde het middel om hetzelve te,
%estieren."
-ocr page 17-
VOORREDE.                     13
,, Geenszins kan men veronderstellen _, dat het
dier lot hel bevatting» -vermogen van den mensch
moet worden opgevoerd; in tegendeel deze moet
tot het dieren-verstand afdalen. Wij moeten niet
aannemen , dat wij ons, door onze zeer arme Ie-
I dreigende gelaren - spraak , geheel voor hel dier
iverstaanlaar kunnen maken3 en hetzelve alleen,
I door de bestraffing na te laten, op eene
voldoende wijze j beloonen , om deszelfs belang"
stelling tot gehoorzaamheid op te wekken. Een
voorbeeld moge strekken3 om dit nader op te hel.
deren."
s, Het Paard b. v. heeft eens, bij het loopen door
ce?ie deur, zich daar tegen gesloten3 ja. welligt
gewond. Het zal, van dezen tijd af aan , vrees
voor alle deuren toonen, en vermijden dezelve dóór
te gaan. Het verkeert nogtans niet in het denk-
beeld , dat het zelf zich, door onopmerkzaam-
heid, ongeschiktheid of overijling, dezen stoot
heeft toegebragt; maar het heeft de voorstelling,
dat de deur het heeft gestolen, waarom het zal
trachten alle deuren te vermijden , tot dat het 3
door onderrigt, van deszelfs dicaling overtuigd
is geworden. Hetzelve nu deze overtuiging
deelachtig te doen worden, en het Paard daar-
door te verbeteren, hierin is de hoofdzaak der
zielkundige oefening gelegen."
„ Dan , op dicaling of misverstand volgt gewoon-
lijk geene verstandige en zachte teregtivijzingj,
-ocr page 18-
              rooïtïiËDE.
maar beslMffiiig èn dwang. Deze wekt op tot
tegenxceér,
éU er ontstaat een kamp-strijd , wel-
ke iMl hei opgeven van de ecne of andere zijde
tindigt. Dwang heeft itilusscheit, VOOral indien
dezelve op
een onregtmatig besluit gegrond is,
ten meer of minder onnangenamen, ja zélfs scha*
delijkeh
j invloed op het ligchaam dés diers."
ti Is inmiddels onze gebaren-spraak zeer armen
niet tan dien aard, dat zij vertrouwen kan verwek-
ken
, dezelve verbindt tevens het moeijelijke *aan
füichi dat zij afhangt van het eigen gevoel en
verstand van twee wezens, terwijl dezelve voorts
onzeker is* omdat hare uitwerking verschilt naar
den trèp der kracht, ifdürttiedé zij wordt uitge-
oefend , en der gewaarwording $ welke zij ver-
wekt."
Er is een tijd geweest, ëh dkzèhe is nog niet
laiig Vborhij; dat de zweep, sporett, en het be-
leedigê'n Mn dek mbixd, de èénige tëeken- ofgci
lareA - sptüük waren, Wdütdöor de mensch zij-
nen wit dttn het Paard deed kennen.
Men hield
den Ruiter voor lafhartig , diei, bij zijttè oefe-
ningen , deze middelen niet in volle
Mittie ttUli-
icendde. Men dreef den spot met hein
j die vol-
gens zielkundige grondregels, en de hulpmidde-
len , welke deze aanbieden, het Ptttird behan-
delde. Men putte zich uil in de uittilnding, om aan
de sporen en andere pijnigings - middelen nieutce
gedaante te geven, met ocginerk t
«Ml dezelve
-ocr page 19-
VOORREDE.                  17
regt gevoelig te doen werken , daar men oordeel'
de, dat de onvolkomene uitwerking, welke van
idèzèhulpmiddelen doorgaans werd ondervonden,
i meer moest worden toegeschreven aan derzelver
zwakken indruk , dan aan Inmnè weinige geschikt-
heid en onvolkomenheid. Ja \ wat nog meer is,
deze verkeerde handelwijze 3 waardoor zoo vele
Paarden bedorven zijn, werd bovendien dikwijls
door de openbare leerscholen , volgens den geest,
welke hierin heerschle
, tot nadeel van den Staat,
in de Cavallerie - dienst overgebragt, zonder dat
men er ooit aan dacht, dat het Paard toch ook,
ofschoon het slechts met een dieren - verstand be-
gaafd is, bij de oefening^, op eene zielkundige be-
handeling billijke aanspraak mag maken?'
3, Bij de menigvuldige verriglingcn, welke van
het Paard worden gevorderd, het gebrekkige der
hulpmiddelen, om op de ziel der dieren te wer-
ken , en de zeer dikicijls verkeerdelijk opgevatte
bedoelingen des Paards , die steeds aan meer en
meer versterkte bestraffingen worden onderworpen,
zou het dier onder zoodanige oefening voorzeker
moeten bezwijken, indien de Natuur het Paard
niet in slaat had gesteld, om de zwaarste mis-
handeling te verduren."
Hoe gelukkig zou dit edele dier-geslacht zijn ,
en hoe veel zou ook de mensch er, voor zijn be-
lang , niet bij winnen, indien, in plaats van en-
kel ttcrktuigelijke ikcang - middelen , men tevens
-ocr page 20-
18                    VOORREDE
meer algemeen eene behoorlijke zielkundige behan-
deling aanwendde , om het Paard geschikt te ma-
liën voor de dienst, waartoe het ons, door de
Natuur, met het weldadigste oogmerk 3 als een
onmisbaar huisdier s voor de noodzakelijkste ver-
riglingen des maatschappelijken levens, is geschon-
Jten!                                            , ■                                                                      '
1Pij ivenscken, dat de regelen 3 in dit geschrift
voorgedragen, aan de bevordering van het bedoel
i
de oogmerk j ook onder onze landgenooten s dienst'
laar sullen zijn.
                                  » :
A, NU WAN.
Utrecht ,
den 15 April 1830.
-ocr page 21-
VOORREDE
VAN DEN
SCHRIJVER.
JHLct was, sedert vele jaren, de geliefkoosde
bezigheid des Schrijvers, om de natuur van het
Paard waar te nemen , en zoo veel mogelijk te
doorgronden.
                                                »
Bij de opmerkingen , welke hij hieromtrent
maakte, werd hij weldra overtuigd, dat er tea
aanzien der behandeling van dit edel dier vele
verkcerdheden plaats hebben.
Nadat hij over de oorzaken dezer verkeerde han-
delwijzen rijpelijk had nagedacht, bevond hij , dat
het heerschzuchtig karakter der menschen hen doet
wanen , dat de dieren zich aan onze heerschappij,
volgens eene natuur-wet, onvoorwaardelijk moeten,
onderwerpen , -en zich naar onzen wil voegen,
om het even, op welke ondoelmatige wijze men
daarin ook te werk ga.
Zoodanige veronderstelling strijdt nogtans
i
-ocr page 22-
Mz.j.
Jjc//i foi'Icufaeti/iayJe/f-
-ocr page 23-
( s >
tegen de wet der natuur, en men loopt gevaar ,
geheel tegenovergestelde uitwerkingen daarvan bij
de dieren te ondervinden. Deze toch vorderen,
even als de mensehen, eene eigene wijze van be-
handeling, welke met derzelver natuur overeen-
komt , en het is zeker , dat bij de eersten zoowel
als bij de laatsten , de grondregel geldt: dat aan
zachtheid gehoor gegeven , aan hardheid weerstand
wordt geboden, en dat eene behoorlijke gestreng-
heid het meest geschikt is , om te doen gehoor-
zamen.
Hiervan overtuigd, vestigde de schrijver op
deze onveranderlijke waarheden zijn stelsel om-
trent de behandeling en verbetering van weerspannige
en halstarrige Paarden, en hij kan , zonder groot-
spraak , verzekeren hierin volkomen te zijn geslaagd.
Hij heeft over dit onderwerp veel gelezen,
maar nergens toereikende ophelderingen gevonden.
Hij heeft proeven van verschillenden aard in het
werk gesteld , dezelve herhaald en verbeterd , en
is op deze wijze nader tot zijn doel gekomen,
totdat hij eindelijk het genoegen had te onder-
vinden van'den regten weg tj zijn ingeslagen.
Zijne handelwijze weldra tot bepaalde en vaste
regelen gebragt zijnde , werd dezelve door hem ,
gedurende eeuige jaren , onafgebroken en met het
beste gevolg aangewend , tot voldoening van zijne
opperhoofden en vau allen, die zïjuc behandeling
aaaschouwden.
-ocr page 24-
iiü ■"'(/■'''A«■r/yetfAtUfJtrt
-ocr page 25-
( 5 )
De lióoge raad van het krijgs-wczen had van
zijnen gelukkigen arbeid in dit vak kennis verkre-
gen , waarna hij de eer had onder het oog van Hun-
toe R.eizerlijké Cn Koninklijke Hoogheden, den
Aarts-Herlog Kroonprins , den Aarts-tlertog Lorfe-
icvjli, Zijne doorluchtige Hoogheid rfert Hertog van
Reichsladt,
en meerdere hoogc staats-personen , met
het incest voldoende gevolg, proeven te doen, hun de
grondbeginselen zijner handelwijze te verklaren^ wel-
ke hij, voor eene opzettelijk daartoe aangestelde Com-
missie , vervolgens in het werk heeft moeten stellen.
Het gunstige bcrigt der Commissie hierover
aan Zijne Majesteit den Keizer gedaan had ten
gevolge , dat de Schrijver van eersten Luitenant
tot Ritmeester, vóór zijuc beurt van opvolging
volgens ouderdom van dienst, werd benoemd,
onder vcrleeuing eener geldelijke toelage, voor
zijn geheele leven : zijnde hem tevens vergund,
oin deze verworvene goedkeuring, ten bewijze
van de deugdzaamheid zijner .handelwijze, open-
lijk bekend te maken.
Geenszins aanspraak makende op netheid van
stijl, verzoekt de schrijver de toegevendheid zij-
ner lezers , indien er somwijlen iets aan dcnzel-
ven moge ontbreken , of herhalingen in het werkje
worden aangetroffen. Hij heeft allecu getracht
alles, zoo veel mogelijk, duidelijk cn verstaan-
baar voor te dragen.
Indien hij dit oogmerk bereikt heeft, dan majj
i*
-ocr page 26-
/è* J.
fi f // Hf/ '/, rwfff?f/fff4f,_trtf
' ' ' "                                                                                                                                                       ' '.                                                                            ' '. ' ■ ■ :
-ocr page 27-
( 4 >
hij zich ook van de nuttigheid van dit werkje
overtuigd houden. Hij verwacht geenszins , dat het
alle tegenspraak ontgaan kan , en zal gaarne trach-
ten ai het gebrekkige te verbeteren, hetwelk
iiem, door eene verstandige en onpartijdige beoor-
dceliiig, zal worden aangewezen.
-ocr page 28-
ZMs.&eéla
-ocr page 29-
( s )
EERSTE AFDEELING.
foorloapige aanmerliingen over het nadeel der i>ef»
keerde behandeling van de Paarden , bij het
beslaan.
§ *
Ten allen tijde zijn er levendige en weerspan-
nige Paarden geweest, welke zich aan het beslaan
niet goedwillig wilden onderwerpen, en alleen
door dwangmiddelen daartoe moesten worden ge-
bragt, waardoor zij eindelijk zeer dikwijls groo-
tendeels of geheel bedorven werden. In lateren
tijd , heeft men wel verscheidene nood- work-tuigen ,
en toestellen tot ophijseken uitgedacht, om zoo-
danige weerspannige Paarden te beslaan. Maar
daardoor werd inderdaad niets gewonnen , aange-
zien bij bet eerstvolgende beslag wederom deze
dwangmiddelen moesten worden aangewend , en op
deze wijze werd de halstarrighcid van het dier
langzamerhand verergerd.
§ 2,
De wreede handelwijzen, welke men in het
werk stelde, hadden dikwijls ongelukkige beleedi-
gingen voor menschen en de Paarden zelve ten
gevolge, en de laatste werden daardoor niet zelden
-ocr page 30-
hVJ 'f
7 c>-
H-lA 6w"f£sf*?tre'?A«.//.ff./t'.
-ocr page 31-
( 6 )
©nbriiikbsnr, zoo als zulks veeltijds bij liet aanwen-
den der npliaal-toestellcn plaats vindt. Even zoo
nsdéelig in de gevolgen, voor het karakter der
Paarden , is het gebruik van verschillende andere
soorten van beslags- werktuigen.
I 3.",-;
De ondervinding leert, dat de natuurlijke vrees-
achtigheid des Paards , door ecne herhaalde , wrec-
de, behandeling, bij het beslaan , toeneemt, zoodat
Jiet eindelijk alle vertrouwen op den meitsck ver-
liest , zich derhalve, bij soortgelijke en andere
gelegenheden, tegen denzelven verzet, en einde-
lijk in de dienst ontrouw , of geheel onbruikbaar
wordt.
§ *•
Het is ?.eer waarschijnlijk , dat reeds anderen
beproefd hebben, middelen in het werk te stellen,
gegrond op de kennis van de natuur des Paards ,
om halstarrige en prikkelbare Paarden , door ecne
zachte behandeling, te verbeteren , en tot het goed-
willig aannemen des hoefbcslags te brengen. Dan
deze proefnemingen schijnen met gecne genoeg-
zame voorzigtighcid, noch aanhoudend, voort-
gezet te zijn geworden; vermits men tot dus
ver nog geene vruchten van dezelve in het alge-
ineen gezien beeft. De schrijver is intnsseben,
-ocr page 32-
JEóm (red JJja4tqenkttifse'r?x.
-ocr page 33-
( 7 )
door zijne veeljarige oplettenheid en oefening,
overtuigd geworden 3 dat alle booze , weerspannige ,
prikkelbare, en volstrekt bedorvene Paarden, met
uitzondering van geheel wilde of die volkomen,
menschen - schuw , of aan den razenden kolder
onderhevig zijn, door eenc gepaste , zachte , be-
handeling , bionen 5 tot 30, ten hoogste ,60
minuten , niet alleen zonder dwang middelen be-
slagen, maar ook van alle gebreken geheel en al-
tijd hersteld kunnen worden , zoodat alle soorten
van dwang voor dezelve vervolgens kunnen wor-
den ontbeerd, Ware zoodanig cene handelwijze
vroeger in gebruik geweest, zoo laat zich daarnft
gemakkelijk afleiden , dat vele Cavalerie - Paarde»
langer voor de dienst geschikt zouden zijn geble-
ven , vele eigenaren hunne werk- en weelde-Paar-
den langer zouden hebben behouden, en zeer vele
soldaten, hoefsmeden en helpers, bij het beskan,
niet bcleedigd zouden zijn geworden.
Met regt wordt in de beste Landhnishoud-
kujulige en Vee-artsenijkundige werken over de
paarden- fokkerij gezegd; dat er gecne Paarden
bestaan, die van natuur kwaadaardig zijn-
Indien zij kwaadaardig wprden, dan ligt de
oorzaak alleen daarin , dat wij ons te weinig , en
niet op cene geschikte wijze, met het Paard be-
-ocr page 34-
( 3 )
«ïoeijen, ten einde deszelfs natuur grondig te lee-
rcn kennen , aangezien wij ons liever van de zweep
en sporen bedienen , om onzen wil aan het edele
dier te doen kennen, dan van eene geschikte , zachte ,
behandeling , door de stem en gebaren. Met één
woord , wij verstaan het niet ons voor het Paard
verstaanbaar te maken. Het is inderdaad te ver-
wonderen , dat de Paarden in het algemeen niet
hardnekkiger zijn , noch zich aan derzelver slavernij ,
Lij het bewustzijn hunner krachten , meer pogen
te onttrekken , indien men bedenkt, hoe wreed,
bard _, en gruwzaam deze edele dieren behan-
deld. hoe dikwijls zij, niet zelden zonder eenige
reden , geslagen en mishandeld worden , hoe zeld-
zaam daarentegen men dezelve prijst, en met
liefkozing aanspreekt en nog minder beloont. En
toch hebben opmerkzame waarnemers opgemerkt,
dat het Paard , even als de Olifant en de Hond ,
eene aandoening der zenuwen bezit, welke inen
eer e voel mag noemen, waardoor het voor lof
en berisping zeer vatbaar is.
§ 6.
De ondervinding beeft bewezen, dat de gene,
dien het oefenen (dresseren) van een jong , onbe-
dorven , Paard niet gelukte, gewoonlijk niet bekwaam
was, om hetzelve behoorlijk te beoordeelen, of
te behandelen. Hij wist namelijk niet te beoordeelen ,
of het Paard tot het gebruik , waartoe het werd be-
-ocr page 35-
( 9 >
stemd, van natuur geschikt was , of hij nam de krach-
ten en den ouderdom van hetzelve niet genoeg in
aanmerking, of eindelijk hij had geen verstand,
om met paarden om te gaan. Weerspannigheid
was hiervan het gevolg; hierop volgden onwil-
ligheid en tcgenstreving in de behandeling; de
halstarrigheid van het dier nam toe , en , in plaats
van eikanderen wederzijds te verstaan, geraakten
nu Ros en Ruiter in openbare vijandschap en
strijd , waarin de laatste zelden overwinnaar
bleef, terwijl het Paard voor de dienst, waartoe
men het had bestemd, niet behoorlijk geschikt
bleef, of geheel onbruikbaar gemaakt werd.
V                     § 7.
Ik heb, door de ondervinding, de volkomene
overtuiging verkregen , dat er gecne van natuur
kwade Paarden zijn, maar dat zij kwaad wor-
den , wanneer dezelve in ongeschikte en slechte
banden vallen, hetgeen ongelukkig zeer dikwijls
het geval is. Doorgaans worden Remonte- en
andere Paarden aan zoodanige lieden overgegeven,
om te worden geoefend, die zelve eerst daartoe
behoorden onderwazen te worden , wien het geheel
aan kennis en geschiktheid ontbreekt, om behoor-
lijk met Paarden om te gaan , en huu dat
geen duidelijk en verstaanbaar te maken, wat
men vau dezelve verlangt.
-ocr page 36-
( io )
§ 8.
Het ligt geheel in den aard van alle onderwijs I
opgesloten , dat de meer verstandige , die anderen f
ondcrrigten zal, zich altijd voor dezelve dui- I
delijk cit verstaanbaar moet weten te maken, en I
lioe veel te meer wordt dit niet bij een redeloos dier
gevorderd. Indien de leermeester zelf weinig
weet, of de gaaf niet bezit, om zich voor zijne
leerlingen duidelijk en verstaanbaar te maken,
dau zal het oogmerk van bet onderrigt en deszelfs
nuttigheid verijdeld worden, en , door eene harde
behandeling der leerlingen, vooral ontijdig aan-
gewend , zullen de gebreken steeds verergeren.
Hetzelfde geidt ten opzigte van Paarden, die door
onkundige en ongeschikte personen, welke met
deze edele dieren niet weten om te gaan, ge-
oefend zuilen worden , en door slaan, en andere
Wreede mishandelingen, bedorven worden.
§ 9-
Ik spreek uit ondervinding, daar ik niet alleen,
gedurende eene lange reeks van jaren, deze mis-
bruiken bij de gewone behandeling en oe-
fening der Paarden heb waargenomen , maar ook
door bet langdurig bestuderen van hunne na-
tuur, en een' aanhondenden omgang met de-
zelve, volkomen overtuigd ben geworden, dat
-ocr page 37-
( » )
Paarden, welke reeds, tien tot vijftien jaren,
door cenc slechte behandeling , bedorven waren »
binnen een' zeer korten tijd, door de aanwen-
ding mijner grondbeginselen , volkomen verbeterd
kunnen worden.
§ 10.
Dat ik mij hiertoe bijna nimmer van een eenig
dwangmiddel bediende , mag men , op grond van
het geen reeds gezegd is , aannemen , gelijk ver-
der zal worden aangetoond, dat ik mij steeds
van het Paard, door middel der stem , oogen en
bewegingen , volkomen heb knnnen doen gehoor-
zamen , en op deze wijze altijd in mijn oogmerk
ben geslaagd.
                                                             ;
§ «.
De opmerkzame waarnemer kan zich dagelijks
overtuigen j hoc ondoelmatig en nadeelig de ge-
wone behandeling zij,, welke bij het beslaan der
Paarden wordt aangewend. Het vreesachtige ,
prikkelbare , luije , kwade , en vurige Paard ,
wordt, zonder op het onderscheiden karakter acht
te geven, gewoonlijk, op eene en dezelfde , door-
gaans onzachte, wijze, in den noodstar, in
welken hetzelve waarschijnlijk reeds meermalen
gefolterd werd, gchragt, en in den zei ven
achteloos aan het haistertouw vast gebonden. —
-ocr page 38-
( 12 )
Of voorts het dier op een' effen' bodem , en op
de vier voeten gelijk staat of niet, hierover
bekreunen zich de gemeene soldaten , of de paar-
den-knechten 3 noch de hoefsmid of zijne helpers ,
weinig of in het geheel niet. De eersten grijpen
met overhaasting naar den voet, zonder de minste
kennis, hoc zij zich naast het Paard moeten plaat-
een , neg minder hoe zij den voet moeten op-
beuren , en het allerminst, hoe zij zich hij het
beslaan zelf moeten gedragen. - Het is hun om
bet even, of zij den voet hij het sprong-gewricht,
of een ander deel aanvatten, of zij denzelven
zijdvvaarfs of achteruit trekken , of zij deuzclven
drukken of niet, of zij den voet te hoog of te
laag ophouden. Wordt de opgeligtc voet te lang,
zoo als gewoonlijk plaats heeft, in deze rigting gc-
bouden , en ondervindt het Paard daardoor kramp
ïn dit deel, dan verzet het zich natuurlijk op
eenc ongewone wijze. — De hierdoor vertoornde
knecht en hoefsmid zijn doorgaans , hij zoodanige
pogingen des diers, weinig tot geduld geneigd ,
en , uit gebrek aan kennis , tot ceue verstandige
behandeling van hetzelve ongeschikt; zij maken
door derzelvcr , veelal ruvi e , behandeling , het
Paard slechts wantrouwend en halstarrig. Hier is
men niet ver van den eersten trap van pijniging
te moeten bezigen, bijv. het aanvatten der ooren,
en verseft'Uende wijzen van prangen. Weldra zal
men echter tot het nedertrekken , ophijschca, en
-ocr page 39-
( 13 ) *
j tot de verschillende gebruikelijke beslags-werhtuï-
| gen, om het Paard, op eene meer vernufti-
ge wijze in bedwang te houden, zijwe toe-
vlugt moeten nemen. De natuurlijke geaardheid
van het Paard lijdt echter , door zoodanige behan-
deling 3 meer of minder, en doorgaans wordt het
vroegtijdig voor de dienst ongeschikt. Het krijgs-
Paard wordt spoedig afgekeurd; de kostenvan aan-
koop en voedsel, de moeite van afrigten zijn ver-
loren ; het Paard van bijzondere eigenaren , hot-
welk in alle andere opzigten niet zelden zeer
bruikbaar was, wordt, wegens deze kwade eigen-
schap , dikwijls met groot verlies, weg gedaan.
Het zal naauwelijks noodig zijn het nadeel aan
te wijzen, hetwelk voor de dienst der Ruiterij
in het veld ontstaat , wanneer er bij deze wapen-
dienst zich vele Paarden bevinden, die zich
niet goedwillig laten beslaan. — Verliest zoodanig
Paard een hoefijzer op marseh, alwaar men noch
tijd noch gelegenheid heeft, om het met dwang-
middelen te behandelen , dan moet het den ge-
beden dag door, veelal op harde straat- en on-
effene wegen, verder loopen ; het slijt als dan den
hoef geheel af, en wordt kreupel. Verkrijgt het
daardoor een gebrek aan den voet, zoo kan het niet
meer beslagen, noch verder mede genomen worden,
-ocr page 40-
( *4 )
maar Let moet onderweg achter worden gelaten*
Naarmate men den vijand nadert, en de marsenen
met meer kracht en aanhoudender worden voort*
gezet, nemen noodwendig de oplettendheid op
de Paarden en de zorg voor derzelver öppassing
af, doch, van dag tot dag, neemt het getal der
afgematte en kreupele Paarden f wegens verzuim
van het beslag, evenredig toe. Daar er aan in-
rigtingen , waarbij de , tot hiertoe gebruikelijke ,
dwangmiddelen gevorderd worden , in het leger , en
in het algemeen op den weg voor den vijand ,
niet te denken valt, zoo moeten zoodanige kwaad-
willige Paarden , door vete lieden, met geweld be-
dwongen , en zeer dikwijls, met dunne touwen
van de voeder-zakken, gebonden worden. Het
laatste heeft bijna altijd ten gevolge, dat de koot
gewond of geheel wordt doorgeschuurd , hetwelk
veroorzaakt, dat het Paard een tijdlang kreupel
en onbruikbaar wordt.
Tegen den tijd, dat zoodanig Paard genezen
is, vordert bet reeds wederom , dat het op nieuw
worde beslagen , terwijl, bij de aanwending van de-
zelfde geweldige dwangmiddelen , de vorige nadee-
lige uitwerkingen wederom worden voortgebragt.
Op deze wijze gebeurt het, dat vele Paarden , bijna
gedurende den geheelen veldtogt y onbruikbaar
blijven, zooals ieder Ruiter , die gediend beeft,
volgens eigene ondervinding, zal kunnen beves-
tigen.
-ocr page 41-
i is >
§ is.
De schrijver * van dit geschrift vleit zich, dat
door de aanwending zijner handelwijze, welke in
de volgende afdeelingcn nader uit een wordt ge-
zet , niet alleen alle beslags- werktuigen , die dwang
aan zich verbinden, ontbeerlijk zullen worden
gemaakt, maar ook dat het folteren der Paarden
bij het beslaan zal ophouden, en dat bij gevolg
de beleedigingen, waaraan zoo wel deze als de
menschen bij hetzelve worden blootgesteld, niet
meer plaats zullen vind e u Dat echter, door het
wegnemen dezer nadeeleu, voor den meusch in
het algemeen, en voor den staat in het bijzonder,
een aanzienlijk voordeel ontstaat , valt gemakkelijk
te bezeilen, en het zal daarom de moeite beloonen,
indien een ieder, die met Paarden te doen heeft,
zich de beginselen van des schrijvers handelwijze, en
de voorschrevene handgrepen eigen make , en daar-
mede volhoude, totdat hij van het welgclukfcen
zijner pogingen verzekerd is: iets , hetwelk, na her-
baalde proefnemingen , niet kan missen.
-ocr page 42-
( 16 )
TWEEDE AFDEELING.
Over de behandeling der Paarden, lij het beslaan,
volgens de handelwijze van den Schrijver.
% 1.
Er waren, tot op dezen tijd, meerdere perso-
nen , die hun werk maakten van het temmen der
Paarden, welke er zich op beroemden de kwaad-
aardigste Paarden te kunnen beslaan; maar zij
bedienden zich daartoe van geweldige en gevaar-
lijke middelen , en niemand gaf zich de moeite ,
om, door cene zachte behandeling, het vertrou-
wen des diers te winnen , en het, op deze wijze,
zoo ver te brengen, dat het zich vervolgens goed-
willig laat beslaan. Men zegt wel, dat er, ia
Engeland , Paardcn-temmers worden gevonden,
die als tovenaars te boek staan , omdat zij de
wildste , ea kwaadste Paarden eenvoudig daar-
door tot bedaring kunnen brengen, zoo dat
zij zich goedwillig laten beslaan , dat zij hun
iets in het oor fluisteren. Ban, bijaldien zulks
geen verdichtsel is, dan berust deze handelwijze
voorzeker op kwakzalverij ; daar het Paard zich wel
iets in het oor laat fluisteren, maar daarbij met
den kop schudt, en niet beter dan te voren gehoor-
zaamt. Het is echter mogelijk, dat deze Paarden-
temmers cene geheime handgreep bezitten, on
-ocr page 43-
(■'« >
de Paarden to bedaren, en , dooi- het fluisteren
in de ooreri de aanschouwérs slechts zoeken tö
misleiden. Natuurlijke uitwerkingen laten zich al*
leen volgens natuurkundige gronden verklaren en
uitvoeren , en in de natuur bestaan gcené Andere
middelen s önt eènig oogmerk te bereiken*
Door niijne nieuwe, bevestigde, handelwijze, Iaat
felch zelfs het kwaadste Paard niét alleen binnen
5 tot 30 , op het hoogst in 60 } minuten , zonder
aanwending van dwangmiddelen , tot het goed-
willig aannemen van het beslag brengen $ maai*
deszelfs vertrouwelijkheid met den mCnsch ver*'
meerdert tevens door de zachte behandeling.
§ &
Deze wijze van behandeling -, welke voor een*
ieder, die gewoon Ï9 niet Paarden ohi te gaan,
verstaanbaar is,, vond ik eerst na meerdere mis»
lukte proefnemingen, en na ecne aangewende-
moeite van twee jaren. Ik was Wél bekend met
het temmen ert afrigten der Paarden, edoch was
eene, op beredeneerde gronden rustende , behande»
ling j bij bet beslaan van weerspannige Paarden , mij
nog zoo vreemd , dat ik zelf een eigen beslags-
werktuig uitvond, hetwelk nogtans juist om-
dat liet een dwangmiddel was, niet aan het oog-
merk beantwoordde. Ik nam , gedurende anderhal-
ve jaar, bijna dagelijks hals$arrige Paarden onder
%
-ocr page 44-
( tt )
ïtandcn * e*n hel) ook somtijds de zoodanige geluk-
kig, siöndcr geweld te gebruiken , tot net beslag
gebragt, maar ondervond omtrent anderen nieu-
we , mij nog onbekende , hindernissen, totdat ik
eindelijk , na eene oefening van twee jaren , mijne
ïiandebvijzc tot een leerstelsel heb kunnen brengen.
Dezelve heeft zich , gedurende de laatste vier ja-
ren, zoo zéér bevestigd s dat t Onder vele honder-
de, prikkelbare en halstarrigc , Paarden , welke ik
heb doen beslaan t zich niet één heeft bevonden,
hij hetwelk dezö handelwijze mislukt is. Ik ben
overtuigd , dat ieder, die zich mijne wijze geheel
eigen heeft gemaaht f even als ik zelf, alle kwade
Paarden , in den opgegeven s korten ,■ tijd f zal kun-
nen laten beslaan j men moet evenwel dcrzclver
natuur naauwkeurig kennen , en zich hun vertron-
vren weten te verwerven s anders zal alle bemoei»
jing vruchteloos zijn.
tk heh vroeger verscheidene Paarden op ver-
schillende wijzen geleerd. Vele proeven zijn mij
gelukt, anderen niet. Sedert dat ik mij echter
ufanmerling van K. Het is doorgaans het geval, dat
zoodanige personen , die geenszins het geluk hadden, een gezui-
verd , beredeneerd, en stelselmatig, onderrigt te genieten , het-
welk op grondbeginselen , uit de ondervinding getrokken, rust-
te , jaren kng, in c«i doolhof van verschillende beschouwingen
-ocr page 45-
< 49 )
irict de geaardheid van het Paard meer gemcfltt»
zaam en bekend gemaakt heb , en mij meer van
de stem , gebaarden f oogen , én bet strcclen met
de band, dan van den kaptoom , van de zweep ,
fen soortgelijke middelen , bediende, is mij geene
poging mislukt. ïk heb de kwaadste Paarden
zonder dwangmiddel laten beslaan, en voor altijd
verbeterd én handelbaar gemaakt. Mijne handel-
wijze bestaat in bet opvolgen van de regelen,
welke ik in bijzonderheden hier nader uit elkander
zetten zal.
§ 4
4. Hét yehruili der stem.
Indien ik een Paard sterk toespreek, dan zal
het achteruit of vooruit dringen* zoodat de schcr-
rond moesten dwalen , tot dat waarnemingen , vergelijkingen , eu'
<le ondervinding hen op de hoogte eeuer behoorlijke kennis
konden brengen. Bij alles, wat men aanwendt, om het Paarcfi
te belonen, moet men niet alleen de natuur, maar ook het.
karakter des Paard» trachten te doorgronden. Hoe meer hulp-
middelen de Rijd-meester bezit, hoe doelmatiger hij dezelv»
aanwendt, des te spoediger zal hij ook zijn oogmerk bereiken-
Hoe duidelijker en zachter deze middelen zijn, en hos meer.
de oplettendheid des diers door streelen en belaoningeu wordt
opgewekt, des te duurzamer zal de uitwerking Tan het onder-
wijs zijn.
Aanmerking van K. op § 4. Wie kan het vermogen de?
stem op de levende wezens, van de gewone spraak af lot h«*
ivelluidendite gezang fc>e, ontkannen ?
n
-ocr page 46-
( a> 5
•gé toon tier mcnschclijUc stem op het Paard Itijrisé
wérbing van ceiicn zweepslag uitoefent. Spreek
Be zachte stem doet insluimeren; de krachtige verlevendigt;
de liefelijke boezemt vertrouwen in ; de sterke en dreigende doeit
verschrikken, én verwekken vrees, en de waarschuwende maakt
opmerkzaam en voorzigtig.
Hoe sterk de uitwerking Van het gebied der to'onen ii, öin 4
door derzelver oneindig menigvuldige wijzigingen , op de
xenuwen en de ziel van menschen en dieren te' werken, outr
■waren wij uit de geschiedenis van vroegere én latere tijden!,
Reeds OnpHEUS lokte , door zijn gezang, de dieren tot zich,
en een later reiziger verhaalt, dat de Baskieren nog heden , door
een soort van zak-pijpen , de PaardenÉot allerhande' bewegin-" I
gen afrigten. Ja hij verzekert, dat hij een* het Paard van een
Baskier , het welk niet staan wilde, om te worden beslagen ,
door het geluid eeher ftirif , daartoe* heeft zien brengen.
Welk vermogen verder de stem van den mensch op het Paard
heeft, ziet men ook aan de Russische Postrijders, die zich daar
Tan , zelfs bij het snelste rijden, niét alléén bedienen, om
de Paarden te bestieren, maar ook om d'ezetve aan' té drijven'.
Een reiziger geeft ons daarvan de volgende beschrijving: PJiet
«onder verwondering zal men hebren, hoé hij (de postillon j
dan met het ecne, dan met hei andere Paard, nu vrieudclijk ,■
dan ernstig en bestraffend, ja zelfs scheldend en bedreigend!
Spreekt, en niet zonder verwondering zal men ondervinden,
dat hij hiermede bijna volkomen zijn doel bereikt, en dus de
handzweep [kantschuh) , welke hij aan zijnen regter arm heeft
hangen* niet dan buitengemeen zeldzaam gewoon is te gebrui-
lea. Onze folk Vertaalde ons Benige dezer gesprekken', welke
hij met de Paarden hield, en merkte daarbij aan , hoe dezelve
Haar den ouderdom, de sterkte , en hoedanigheden der Paar-
den, waartegen dezelve gerigt weiden, juist berekend waren. Zje
liier ecnige proeven! Best zool mijn oude, wakkere, rood--
tos f Geef gij dat jonge volt een goed voorbeeld! Braaf zoo !
(hourra .'), Zoo legt gij er eer mede ia , mijn; oud beat rood-
-ocr page 47-
( 21 )
i.
ik daarentegen liet Paard- toe met cene zachte
gtein, dan legt liet mij vriendelijk den kop op
vusje ! Nu schimmel! Zie eer», hoe die oude rood-vos wak-
ker daar heen loopt! Vliegt hij niet als een vogel? INu ! neem
de beenen op, eii doe het op de dezelfde wijze! Het moet i»
tot eer verstrekken , dat gij naast hem moogt gaan. Knol ! luij«
ezel daar gij zijt | Schaamt gij u niet ? Gij hebt twee dagen stil
gestaan , en de haver voor niet gegeten! Vat aan ! zeg ik ui
als gij niets verhezen wijt. Een ander toespraak luide aldus:
Vervloekte schimmel, daar gij zrjt! Meent gij, dat gij eea
Vandeling gaat doen ? 'f rek aan , of ik geef u er een , dien gtj
drie dagen gevoeleu zult. Daar het Paard nu niet aanzette.
Volgde er een zware slag over de ribben. ïoen het span nu
wederom goed op draafde, werd het wederom geprezen. Best
zoo, mijne duifjes! Uitmuntend zoo , lieve beestjes ! DiejPaar-
den vliegen over den weg, als vogels, zullen de meuschen zeg-
gen ! enz. (*)
(*) Het eigenaardige van deze gesprekken laat zich volstrekt
niet in onze taal overbrengen , waarom wij hetzelve in het
ïloogduitsch hierbij voegen ;
So recht, mein alter wackerer Rotfuchs! gieb du denc
jungen Volke tin. gates Beispiel.
•— Hurra, vortrejjlich^
so legst du dir Ehre ein , mein altes braves Rothf'uchs—
eken. du f Kun Schecke, sieh einma.1, wie der alfa
Rothfuchs quftritt, jliegt er nicht wie ein vogel dahin?
■*.
nun só nimm Dich zusarnmen und mach's eben so , di&
musst Dirs ja zur Ehre reehnen
, dass Du neben ihm
gehst. Me, Rappe, fauler Ezel du, schamst du dieft
nicht
? Hast zwei 'tage gestanden und deinen Hafer
umsonst gefressen
, ~" greif aus, ich sag' dir's , menu
du nichts löscn milist! Ëine andere Anrede iautete
-•
Tausend Sakerment Schimmel f meinst du, es ware ein
spaziergang ? Ifillst anziehen , oder ich geb' d-r Einen
,
den Du drei Tage J'ühlen solist. %> wie nun das fjeri
nicht anzog, erfolgte ein derber Longenhieb. Wenn
nun das Gespann wieder gut auftrat, wurde es wieder
gelobt. •» So recht mein Taubchen l So gant. voortrejjlich
,
ihr lieben Thierchen, das eind Fliigelrossc, werden die
Jjeute sagen, u, s, w.
-ocr page 48-
< 22 )
den schouder, en hoort naar mij in alles met ge-
willigheid , voornamelijk , wanneer het eenmaal aan
deze handelwijze gewoon is geworden.
Wij zien hier uit, hoe de Russische Postrijder , zonder het
zelf te weten , zich van de zielkundige hulpmiddelen bedient,
en, door de verandering der stem , op de bewegingen zijner
dieren werkt, en slechts , in geval van nood , straf bezigt.
Indien wij zulks door den natuur-mensch zien doen, wan-
neer deze het vermogen der stem over het ruwe dier , alleen
vit de ondervinding , kent, met hoeveel te meer voordeel zal
dan de beschaafde meuscli zich van deze hulpmiddelen kunnen
iedienen ?
Ook. zelfs diegene, welke geene vollomene of eene onaange-
name stem hebben, kunnen zich verzekerd houden , dat een ieder
tot de aanwending van dit vermogende hulpmiddel geschikt is.
Bij de afrigtingen van Paarden, welke ik heb bijgewoond ,
Werd ook , om zich derzelver vertrouwen te verwerven, die
vriendelijke wijziging der «tem, welke meajodelen noemt, waarin
de Tij rolers zulke groote meesters zijn , met veel voordcel aan-
gewend. Het Paard vergat zichzelven op dat oogenblik ten
eenemale, en werd geheel gehoor, waarschijnlijk omdat deze
vrolijke toonen hetzelve ongewoon waren.
JDe stem is Voornamelijk een hulpmiddel, dat geschikt is , om
Vertrouwen te verwekken, het gedane te prijzen of te berispen,
te waarschuwen en te bedreigen. Ook is de stem , in verecniging
met de werking van den kaptoom , tot het zoogenaamde ont-
stellen (anschiessen) , namelijk tot een verschrikkend toeroepen ,
*en hoogste noodzakelijk , welk middel, als straf voor het niet luis-
teren naar de stem , bij deze wijze van oefening wordt gebezigd.
Ik geloof, dat het geenszins ongepast is, hier nog iets over
de verscheidenheden der stem, of derzelver wijzigingen bij ta
Toegen.
Bij deze handelwijze wordt het volgende verschil der stem
aangewend: i)de vriendelijke, bedarende, en vleijende, stem;
3) de (e regt wijzende; 3) de, waarschuwendej ty de J>sdrej-
-ocr page 49-
( 23 )
§ 5-
2- Het gebruik der gebaren.
Wanneer ik, bij het hard toespreken, cen«
stroeve , onvriendelijke houding aanneem , zoo
brengt dit bij bet Paard dok e enen dubbcld ster-
gende; 5) de bestraffende. De eerste wordt gebezigd kort voor
en bij het begin van de afrigting, en door de woorden , zoo.'
regt goed! bravo! uitgedrukt; de tweede , wanneer het Paard
onwil toont, en verkeerdheden doen wil, en met vnl foeil
aangeduid; de derde wordt door de waarschuwende klanken,
pist! pist! te kennen gegeven ; de vierde door den d« eigende*
toeroep: foei ! foei!, de vijfde eindelijk door het donderend
toeroepen: stil! , holla! pah / in vereeniging met de werking'
van den Kaptoom; dit wordt het ontstellen (aanschieten) ge-
noemd. Deze laatste handelwijze wordt noodzakelijk bij Paarden
Van zekere geaardheid , wanneer al de overige hulpmiddelen der
stem vruchteloos aangewend zijn geworden. De uitwerking van
dezelve bestaat daarin , dat het Paard verrast, en even als ver-
stomd , blijft staan , en , wanneer de vriendelijke wijze van toe-
spreken wederom wordt begonnen , meer oplettend is geworden»
Aanm. van K. op $ 5. Indien reeds , tot de bevatting van
de verschillende hulpmiddelen der stem , eene nadere en langere
bekendheid des diers met zijnen meester of temmer woidt gevor-
derd , zoo zal, om hetzelve de spraak der gebaren te leeren ,
Voorzeker een langere tijd dan van eenige minuten noodig
zijn , en wij gelooven dus liever , dat de voordeelige uitwerking,
bij de aanwending der gebaren, meer op het vermogen van hel
•og en der stem, dan op de gebaren zelve, berust, waartoe ,
zoo als gezegd is, van de zijde des Paards, een zekere tijd
en oefening vereischt worden , waarin zelfs de, met verstand
begaafde , mensch nigt alüjd gelukkig daagt.
-ocr page 50-
( 24 )
ken indruk te weeg$ toon ik hetzelve echter een
vriendelijk gezigt, waarbij ik het dier tevens
zacht aanspreek, dan wordt het vertrouwelijk, e-n
gehoorzaamt, zonder dat ik genoodzaakt beo tot
de zweep de toevlugt te nemen,
§ 6.
S. De werking van den menschelijken
blik op het Paard.
Ieder Paarden - kenner zal zich gemakkelijk hun-
nen overtuigen, dat de sterke blik eens menseken
voor bet Paard onweerstaanbaar is. De ondervin-.
Aanm. van K- De oogen zijn de vensters der ziel; door
deze werken de uitwendige voorwerpen op het voorstellings-
vermogen , en door dezelve wordt het inwendige gevoel van.
let eene schepsel aan het andere medegedeeld. Hoe veel eu
groot onheil heeft niet dikwijls het oog eener schoone en leven-
dige vrouw in het hart der mannen te weeg gehragt? Het
oog van een groot man was meermalen voldoende om snooJo
voornemens te verijdelen. Bezit nu het oog zulk een' sterken
jnvloed op den mensch , waarom zou het niet een even krachtig
Vermogen uitoefenen op het Paard, een dier, dat zoo veel
geestige hoedanigheden bezit, en , als huisdier, tot den mensch
ta eene naauwe betrekking staat. _ Dan , indien ook hier van
«Ie gesteldheid van het menschelijk oog deszelfs uitwerkingen
afhangen , zoo komt het mij voor , dat groote , zwarte, oogen,
die een sterk doordringenden blik bezitten, een veel krachtiger
vermogen op het oog des diers uitoefenen , dan flaauwe, blee-»
Ae oogen. Het menschelijk oog rigt zich onbedwongen ter be-
•chouwing der voorwerpen, welke hem ia het ruim heelal der
-ocr page 51-
< SS )
iing heeft mij geleerd, dat men daardoor een
buitengewoon vermogen op hetzelve uitoefenen,
en , indien men te voet is, de zweep geheel ont-
beren kan Men kan het Paard door den Yricn-
delijken blik geheel verlevendigen en beloonen,
door een' donkeren en onvriendeli jken bestraflen,
door een vasten en ouycraudelijkeu tot gehoor» .
zaamheid brengen.
Door opzettelijke proefnemingen heb ik het bui-
ten allen twijfel gebragt 3 dat bet Paard, door
schepping omringen. Het beschouwt zoo wel de verschijnselen,
die aan den hemel als op de aarde voorvallen. Het is iu staat niet
alleen het gevoel der ziel , op verschillende wijzen, uit te drukken ,
maar de mensch heeft ook , als een voorregt, van den schepper
de tranen ontvangen, om door dezelve zijn gevoel te ontlasten.
Anders is het gesteld met het oog des diers, hetwelk slechts
op de voorwerpen der aarde gerigt, als «en hulpmiddel voor
Let instinkt kan worden beschouwd, en van dit voortreiTelijk
middel ter verligting van vreugd en smart verstoken is. Daar-
om moet het oog van den mensch een overwigt van vermogen
op dat van het Paard bezitten. Het is de vraag, of niet deze
uitwerking dooroog-glazen (brillen) zou kunnen worden versterkt ?
Bij deze wijze van afrigten is het de bedoeling , het Paard
aan te staren , en het hierdoor, zoo lang als mogelijk is , stil
te houden, om tijd te winnen, ten einde andere hulpmiddelen
te kunnen aanwenden. In de tusschenpoozen van rust laat men,
het aanstaren na; deze moeten plaats hebben , zoodra men op-
merkt, dat het Paard aan onzen wil begint te gehoorza-
men. Het sterk aanstaren werkt, zoo wel op het Paard als op
den mensch, zeer hevig, en men moet daarmede op den regten
tijd ophouden , opdat het Paard niet tot onrust worde aangezet.
Zwakke .oogen kunnen zulks niet lang uithouden, en zullen.
Spoedig bedorven worden.
-ocr page 52-
( 26 )
hetzelve sterk aan te zien , zoo ver kan gehragt
worden, dat liet terug gaat, den kop omhoog
steekt , den hals en de rug - wervelen stijf hdidt,
en dat men daardoor op hetzelve zulk een' ster-
ken indruk kan verwekken, dat vele Paarden zich
niet eens verroeren, zelfs niet, wanneer in do
nabijheid- wordt geschoten.
§ 7.
4. [Iel kruiswijs strijken met de vlakke
hand over het voorhoofd en de oogen
des Paards.
Het kruiswyze streelen met de vlakke hand
©ver het voorhoofd en de oogen is ook een VOOr-
^an/n. van K. Ieder, die slechts eenigen omgang.m«t die-
ren heeft gehad , weet, dat het strijken met de hand , niet
alleen op Paarden maar op alle huisdieren, door het aangename
gevoel , dat zij daarvan ondervinden , een weldadigen , voor-
dfieligen, indruk, te weeg brengt. Of dit strijken juist kruis-
vijze behoort te geschieden, schijnt mij onverschillig, doch
van meer belang zal het zijn, dat hetzelve niet tegen het haar
en met zamengehoudene vingeren, en vooral, dat het, in het
legin , zeer zacht worde verrigt.
Indien de Schrijver, bij zijne oefening, alleen zoodanigo
Paarden bedoelt, die niet kop-schuw zijn, dan is dit strijken
een zeer zacht bedarend middel, hetwelk een weldadigen in-
druk verwekt; doch, wanneer het Paard bang is voor den kop ,
en, bij de toenadering, slaat, zoo zal het moeijelijk zijn,
zich van deze si reding Ie bedienen, als kuuttenilg y^l, word.vjj
-ocr page 53-
< 27 >
treffelijk hulpmiddel , waardoor Let vreesachtigste ,
zoowel als het levendigste en kwaadaardigste, Paard
hedaard en rustig kan worden gemaakt, zoodat
het , indien er slechts geene voorwerpen in de
nabijheid zijn, waardoor het gestoord kan wor-
den , den kop geheel naar beneden buigt, en ge-
noegzaam insluimert,
uitgeoefend. Men heeft de uitwerking van het strijken aan eea
magnetisch vermogen toegeschreven, eri ik twijfel niet>, of,
wanneer hetzelve wordt-voortgezet, zal er slaperigheid of be-
dwelming door kunnen worden voortgebragt-
Het streelen is voorts een goed middel van belooning, om
het Paard onze tevredenheid over deszelfs gedrag te kennen to
geven.
Voor het overige zal men hier de vraag mogen doen: hoe
zullen kop-»chuwe Paarden, die zich volstrekt niet dan met
moeite of in het geheel niet willen laten aantoomeu, en nog
minder doen streelen, in één uur, tot het aannemen van
het hoef beslag zonder dwangmiddelen, kunnen worden ge-
hragt ? [*)
(*) Dat men door ftent vleijende toespraak en streelen , eerst
over het ligchaam , voorts langs den hals , en eindelijk aan den
kop, zoogenaamde kop-schuwe Paarden, binnen 10 mimilen ,
zoo ver kan brengen , dat zij zich goedwdlig laten opstanden ,
en andere behandelingen aan den kop behoorlijk toelaten , heeft
ons de onderviuding meermalen geleerd. Het best geschiedt
zulks evenwel, als er niet yele men*chen bij tegenwoordig
zij o.
De Vertaler.
-ocr page 54-
( 28 )
§8,
5. Het voorxigtirj gebruik van den
kaptoom met de lijn.
De kaptoom is, zoo als bekend is, een der
"werktuigen , waarvoor de Paarden den meesten,
schrik hebben , eu over welks gepast gebruik ik, bij
de behandeling van hajstarrjgc en weerspannige
Paarden, in bet begin nog eenigermate in twijfel
was. Ik meende namelijk , met vele anderen, dat
men op Let Paard een te sterkeren indruk verr
wekte , en des te vroeger zijn oogmerk bereikte ,
naar mate men, door sterker aan de lijn te trek-
jlanm. van K. De kaptoam schijnt den Schrijver slechts
lekend te zijn als een straf-werktuig , geenszins als een middel ,
om het Paard te bestieren , zoo als dezelve , voor het grootste ge-
deelte , door jonge Ruiters > gebruikt wordt, die geene middelen
van geweld genoeg kunnen aanwenden. In zulke handen is de kap-
toom voorzeker een vreesselijk dwangmiddel, welks vermogen,
evenwel uog veel verschilt naar de gedaante en soort van dezen
toom. Die over dit onderwerp iets meer wenscht te weten , kan
daarover nalezen de Kunst om Paarden te temmen (*aA-
mungslunde) , door mij uitgegeven.
31 in kan terstoud den onkundigen in de rijdkunst, vooral
in de oefening aan de hand of met de lijn, daaraan kennen,
■wanneer deze , zoodra hij de teugels van den kaptoom in de
Ijanden heeft genomen , daaraan oogenblikkelijk begint te rukken.
De kaptoom werkt op de neusbeenderen , het mondstuk op de
lagen. De neusbeenderen zijn slechts met eene dunne, doch
IT'ct haar begroeide, huid, de lngcn zijn alleen door dunne
IffcuzigM dctlcu bedekt. L'e ucrliug rau, tien kaptoom hangt
-ocr page 55-
( as )
f;ën i <tcn haptoöm heviger deed werken ; rtiaiir ïfe
lieb vervolgens ondervonden, dat het Paard ziel»
aan de pijnlijke misken met geweld zoekt te ont-
trekken , waardoor men dus het oogmerk niet be-
reikt , maar" veel der de opmerkzaamheid de»
Paards van de stem, de gebaren , en de oogen
des afrigters geheel afleidt. Sedert dien tijd, be-
schortW ik den bantoont slechts als een eenvoudig
verma'uings - middel, en bedien mij van denzclvcn,
door een zacht schudden der lijn , aan de regter
of linker1 zijde , en eenvoudig dan , wanneer het
Paard onopmerkzaam is, ten einde hetzelve we-
derom opmerkzaam te maken. In hoe verre, voor
het overige t de haptoom, bij het oefenen dei» rij-
niet alléén Tan Jeszelft gedaante, maar ook van zijöe ligging
Op den neus af. Ligt dezelve te laag, dan drukt hi) niet meer,
naar bchooren , Op de neusbeendefen, maar ook 04) de kraakbeen-
deren , hetwelk vooral dan geschiedt, wanneer het onderste
gedeelte van den neua-rieul, altijd onder den trens te liggca
komt (hetwelk evenwel verkeerd wordt voorgesteld).
Vele onkundige Ruiters gcloovoa , het Paard, door de..
Op deze wijze te weeggebfagte rukken, en de daarop , door. het-
ïelve gemaakte wippende bewegiug met den kop, het mk-ge-
wricht losser te maken; anderen willen den kop daardoor op—
rigten. Al deze oefenaars dwalen nog in een doolhof van ver-
keerde denkbeelden rond.
De Raptoöm is een werktuig Van leiding of bestier, rn dient
slechts in buitengewone gevallen tot een middel van bestraffing.
welks aanwending altijd eene onbestendigheid van den kop achter-
laat. Of uu deze onstandvastigheid tot eene goede afrigting [dres-
suur)
behoort, laat ik ter beslissing over aaa die Ruiters , welk*
over deze Kunst hebben nagedacht.
-ocr page 56-
( M )
Paarden met voordeel kan worden gebezigd , «t
op welke wijze dezelve daarbij gebruikt moet wor-
den , is geenszins een voorwerp van Ons tegen-
woordig onderzoekt
§9
Gvef mijne Wyze trin kandelen j bij nalstem- I
ge, vurige en kwade , Paarden , met opzigt tot I
Zulk een spoedig gelukkig gevolg, heeft men zeer E
verschillend gedacht. Eenigé waren van meening * |
dat ik het Paard, hetwelk beslagen werd t iets in- I
gaf; anderen» dat ik hetzelve" iets in het oor E
fluisterde, maar de meesten evenwel geloofden, I
dat ik hier of daar eene ader of zenuw drukte , I
waardoor het Paard als bedwelmd werd 4 en zich I
te dezer oorzakc bij liet beslaan rustig hield.
Al deze en andere mecningen en oordcelvëllin- I
gen omtrent mijne handelwijze zijn ongegrond en
valsch. Indien ik mij van een dezCr veronderstel-
de middelen bediende , dan zou men welligt, en
met regt, de vrees mogen voeden, dat de aan- !
wending van dezelve, ecne kiem tot nadeelige
gevolgen voor de gezondheid en den geest des
Paards zonde kunnen achterlaten, ën bijaldien
mijne handelwijze niet op eene naauwkeurige '
kennis van de natuur der Paarden gegrond ware,
maar ik, volgens de bovenstaande vermoedens,
hier of daar, bij toeval, een, tot dit oogmerk
-ocr page 57-
( s< )
Volkomen geschikt, middel had gevonden, hetwtdk
in staat ware de zinnen dës diers zoo zeker té doei*
bedaren, dan zoude mijne ontdekking de vrucht
Van het toeval s en geenszins het gevolg zijn eener
langdnrige overweging en van nadenken.
Maar dan zoude ih ook geene zoodanige Opmer-
kingen omtrent clé ziélshoedanigheden des Paard»
gemaakt hebben $ als nu het geval is , van welker
voortzetting nog andere gunstige gevolgen, in
meer dan één öpzigt, voor de behandeling van
het Paard mogen worden verwacht.
§ 10.
Üë geheele behandeling, waardoor men by
weerspannige en bedorvone Paarden bijna dë on-
geloofelijktete uitwerking kan te weeg brengen,
berust op dé zes volgende hoofdzaken.
Aanm- van K. De Schrijver heeft lijne leerwijze in zea
Vcrschille«de behandelingen verdeeld, door welke hij ver-
zcki-rt het ongeloofelijke aan halstarrige Paarden te kunnen
verrigtcn. Wij willen deze handelwijze volgen»
i. Heeft hij hier een begin gemaakt met bet strijken met
de vlakke hand over het voorhoofd en de oogen des Paards,
(zonder te bedenken, dat hetzelve evenwel eerst, door cenig
middel, onder de magt des afrigters moet zijn gehragt,
voor dat men in staat is, dit middel, om het dier te doen be-
daren ofte prijzen, aan te wenden. Het komt mij daarom raad-
zamer voor, om het Paard eerst door den trens en kaptoom,
te regt te stellen , hetzelve, vwvolgens Wt Mstare*, eneei'stdan,
-ocr page 58-
( $2 )
1.) Óp het strijken met de vlakke hond oiët
het voorhoofd en de oogcn des Paards.
2.) Op de kunst, om indruk op hetzelve te ver-
Wekken, zonder de aanwending van werktuiweiijke
dwangmiddelen.
■wanneËr men zich van den kdp meester neeft gemaakt, het
met de vlakke hand te streelen.
3). Het aanstaren dient derhalfe behandeling vatt het
strijken voor af te gaan.
3). Het is eene groote kunst, zich» dsof middel Onzer arm»
gebaren-spraak, spoedig door het Paard te doen verstaan , en,
deze zal slechts Voldoende lijn , om hetzelve tot het aannemen
Van het beslag geschikt te maken, indien men daarbij de be^>
looning met suiker, brood en haver voegt. Weinige mensehen
evenwel bezitten deze kunst; adïj is , voor liet grootste gedeelte,
het eigendom gebjeven van dcrzclver uitvinders , of ook niet
zelden Van geheel eenvoudige lieden , die dezelve moer vofgens
gewoonte dan kunstmatig uitoefenen.
4). De kennis, om het verrigten van verkeerdheden tegen
te gaan of voor te komen, berust op eene groote opmerkzaam-»
heid , en oordeelkundige vaardigheid, Alleen door de Verkeerde-
gewoonten voor te komen of te verhinderen kan men te weeg bren-*
gen, dat het Paard dezelve tergeet en afleert. Laat men deze
eerst toe, en worden dezelve bij herhaling gepleegd , zoöisergeen
eind aan het bestraffen , hetwelk eindelijk in eetie soort Van
vcchterij ontaardt, waarop geene bedaarde gesteldheid en grondige
verbetering volgt, terwijl de oude kwade kunstgrepen! niet door
liet Paard worden vergeten.
5), Het is eene allezins belangrijke zaak, dat de inenschen,
die tot deze gevaarlijke werkzamheid vertiseht worden, zich,
zoo veel mogelijk, veilig plaatsen, ten einde ongelnkken van
allerlei aard, welke bij het oefenen der Paarden kunnen voor-
Vallen , te verhoeden. Het zou eene slechte voldoening zijn ,
indien men wel het Paard tam had gemaakt, om zich tu lateq
-ocr page 59-
< SS )
3.) Op de bekwaamheid , om zich door liet Paard
te doen begrijpen , bij eene zachte behandeling'.
4.) Op de bedrevenheid, om, op den regten
tijd, te voorkomen t dat het Paard zijne verkeerde
gewoonten en halstarrigheid uitoefene.
5) Op de hennis, dat men den helper bij het
beslaan, zoodanig plaatse, dat hij noch door het
Paard gebeten noch geslagen kunne worden*
6.) Op het oefenen van den helper ih het
behoorlijk opligten en nedcrlaten der voeten.
beslaan , Wanneer daarbij slechts een enkel menScb. ongelukkig
Ware geworden.
6). Naar mijn inzien , wordt er, ten einde deze handelwijze
wel te doen gelukken , vooral in het begin; volstrekt een helper;
Vereischt, die met dezelve geheel bekend is , en als van zelf
weet, wat en hoe hij zijn werk moet verrigten. Hoe véle ver-
keerde handgrepen worden niet door eenen helper begaan, die
niet altijd de aanwijzing van den Rijd-'meester op den eersten
wenk gehoorzaamt, en die, in plaats van oogenblikkelijk dae
gene te doen, wat hij moet, eerst moet onderrigt worden s
waardoor niet zelden de eerste gelegenheid, welke zich van da
zijde des Paards aanbiedt, om te gehoorzamen, verloren gaat.
Jk heb dikwijls, op deze wijze , de eerste voorbereidende aan-
bieding tot gehoorzaamheid zien voorbij gaan, waardoor na-
tuurlijk de vorderingen vertraagd worden.
7). Nog moet ik hierbij voegen, dat het wel gelukken de»
zer leerwijze vooral afhangt van de belangstelling, welke mei»
de dieren , door hen juist op den regten tijd te beloonen , name-
lijk door het geven van suiker , brood , of haver, weet in te boeze-
men. Bij kwaadwillige Paarden moet men eerst deze belangstelling
in suiker of brood hebben verwekt; hebben zij de stioeperijen lief
gekregen, nemen zij derl suiker uit de hand, dan heeft men
reeds eene aanmerkelijke schrede tot de teiiiming gewonnen.
s
-ocr page 60-
( 51 )
Wil mCn een Paard , hetwelk , bij het beslaan,
Zeer weerspannig is, tot liet rijden oefenen, zoo
moet dit, aan cene ruime, maar afgesloteiie ,
donlierc plaats, bijv. in eene schuur of loods, ge-
schieden , waarin slechts zoo veel licht komt i
als de ïVijd - meester en de helper tot de be-
handeling noodig hebben. Met minder kwade
Paarden kan men intusschen de behandeling in
eene overdekte rijdschool en soortgelijke plaatsen,
zelfs buiten buis ondernemen.
Aanm. van K. De plaats ea] derzeïver gesteldheid zijn ,
met opzigt tot de oefening of temming des Paards, volgens
Sjeik undige grondbeginselen , van het grootst belang. Zoo geven
bijv. al te ruime, heldere, of zeer woelige, plaatsen aanleiding
tot te veel verstrooijiflg , — doch te donkere tot vrees. Da
f laats , welke tot deze oefening voor de meest geschikte moet
worden gehouden ,' is , naar mijn oordeel, een niet te groole
ledige stal. Het- Paard kent deze plaats het best, niet alleen
op het gezigt, maar ook door den reuk. Het is de plaats,
alwaar het al het goede van den mensch ontvangt; hier
aal het ook wel de meeste vertrouwelijkheid jegens denzelvon
toonen, en daardoor voor eene verdere behandeling het meest
en spoedigst geneigd worden. De stallen voor krijgs-Paardcn
aijn meest van stand-palen en zij-boomeu voorzien, waardoor
de stand-plaatsen gescheiden worden. Hier worden twee de-
•zer zij-boomen weggenomen, waardoor de plaats vergroot,
en aan de helpers de noodigc ruimte verleend wordt, om zich
te bewegen, en, als het noodig is, te rug te kunnen wijkeu.
Het :'s zeer noodig om er te letten, dat de bodem, zooveel mo-
gelijk , effen zij, en , vóór het begin van iedere les, met zand
-ocr page 61-
\ SS )
§ 12.
Het Paard, dat beslagen moet worden , nlöci
steeds van ecne trens en een' kaptoom voorzien
zijn. Aan de eerste blijven de beide teugels, aan
den laatsten sleebts één, Welke in den middelsten
ring is vastgegespt j zoo als men in de zes afbeel-
dingen zien kan. De nensricm des kaptooms moet
altijd Ouder bet gebit van de trens doorgaan , om-
de laatste eene vrije werking te doen bebouden',
gelijk zulks insgelijks op al de zes figuren wordt
voorgesteld <
worde bestrooid1, Opdat het Paard minder moeite otidcrvinde ,
wanneer bet op drie beenen moet staan, en tegen uitglijden
bewaard blijve. Men mag verwachten , dat het buitendien
schuwe en vreesachtige Paard , op «en gladden bodem , veel
later de noadige bedaardheid en het vertrouwen, om de helpers
toe te laten , verkrijgen zal. Heeft men deze voorbereidiiigoa
in het werk gesteld , zoo. zal het weinig en ook het zeer kwaad-
aardige Paard het onderwijs vroeger aannemen. Ten einde
hetzelve evenwel ecnigermatc in zijn bedwang te hebben , moet
het Paard niet los staan, maar, door middel van het touw eens
sterken halsters , op de standplaats worden omgedraaid, en,
tusschen de twee stand-pilaren, los aangespannen en aan de-
zelve vast gebonden worden.
Aanm. van K. op § 12. Behalve dat het Paard , door middel
Van twee halster-touwen aan de stand-pijlaren wordt vastgebonden,
moet hetzelve ook nog eene trens en een kaptoom, voorzien van
«en handtcugel, welke in den middelsten ring isingegespt, wor-
den aangedaan. Ik begrijp des Schrijvers meerling niet regt,
wanneer hij »egt: dat de ïieusriem van den knptoom onder
het mondslul; van de trens moet tt lisgen komcu, en het
5"
-ocr page 62-
( 56 )
§ IS-
l)c Rijd - meester, die voor het Paard staat, flat
beslagen moét worden , houdt, in het begin, met
de regterhand} den tengel van den kaptoom,
met de linker, de beide teugels der trens * als
noodteugcl,
zoo als in figuur 5 te zien is. Wil
de Pikeur of Rijd-meester het voorhoofd en de oo-
gen des Paards zacht strijken , dan neemt hij ook
den teugel van den kaptoom , welke altijd korte*
dan die van den trens - teugel zijn moet t in de linker*
hand, en begint, met de regtcr, zijne streelingcn,
zoo als men dbor figuur 1 vindt voorgesteld,
tornt mij voor, dat hier eene drukfout plaats beeft, daar hê<
ïn de teekening zeer goed is voorgesteld. De teugels van de
trens worden bij deze afrigting, niet naar hoven, en terug-»
gekeerd van de horst des Rijd-meesters, maar naar onderen
gerigt. Ligt nu de zoogenaamde neus-riem van den kapteoia
onder het moudstuk der trens, zoo gaat door deze ligging juist
deszelfs speel-ruimte verloren, en de kaptoom zelf behoudt
geenszins zijne plaatsing op de neusbeenderen, maar verkrijgt
eene lagere ligging op derzelver kraakbeenderen, waardoor
dit werktuig Yan het vermogen, dat hetzelve moet uitoefenen ,
verliest.
uianm. vort K. op § i3. Hef Paard,- dat geleerd wordt, moot
■zeer tam zijn , indien hetzelve los staande, zich door den Rijd-
meester , met behulp van drie teugels , laat vasthouden ,■ om tot
het opligten van den voet te worden gebragt. Ik oordeele het
daarom in het begin veiliger, dat hetzelve, ter weerszijden-,
met een halster-touw worde vastgebonden , en vervolgens, wan-
neer men vooraf het Paard tegen de eerste uitoefening van ge-
weld perk hssft gesteld, dj behandeling met de tengels der
-ocr page 63-
( 57 J
§ 1*.
De rijd-me ester moet zijne behandeling inrit-
ten naar de geaardheid (temperament) en het ka-
rakter des Paards , voor dat hij iets met hetzelve
begint, naauwkeurig weten te onderkennen, en te
bepalen, tot welke soort hetzelve behoort In het
algemeen kan men de volgende soorten van Paar-
den aannemen;
trens en van den kaptoom te heginnen. Ik heb kwaadaardige
Paarden gezien, die alle mogelijke geweld deden, om zich
los te maken; doch welke, nadat zij van de onmogelijkheid
overtuigd waren geworden , om zulks te doen , en voorts ge-
streeld en gevleid werden , zich inderdaad aan het onderrigi
onderwierpen. Wat zou nu hier toch zelfs de sterkste mensen,
met het doordringendst oog hebben kunnen uitwerken? Da
Schrijver spreekt wel van de trens en derzelver teugels, doch
greft geenszins de behandelingen op, welke daarmede moeten
worden verrigt. Het komt mij daarom voor, dat, vooral
wanneer het Paard aan de stand-palen, door middel der hal-
ster - touwen, is vastgebonden, de kaptoom alleen void.iende
ïal zijn , om den kop van het Paard te bestieren, en het op-
merkzaam op het gezigt des Rijd - meesters te maken, te
meer , daar hij, slechts een' teugel in de linker hand houdende ,
ook beter met de beide handen kan werken.
Aarnn. van K. op § i4. Voor dat de Rijd-meester een Paard
begint te oefenen, moet hij zich niet alleen door Heu eigenaar,
maar ook door den oppasser doen onderrigten omtrent de ge-
schiedenis van hetzelve, hoe het Paard misschien bedorven is
geworden. Hiernaar , alsmede naar deszelfs karakter, hetwelk
zich reeds bij het aanbinden zal doen kennen, moeten de wij-
ze en het plan van onderrigt, en de aanwending der hulpmid-
delen geregeld wordeu. Ieder karakter wj Jop svse bijzondere
-ocr page 64-
( SS )
1.) Goedaardige ,
2.) Zeer levendige of vurige,
* 3.) Vreesachtige ,
' 4.) Kwade ,
5.) Halstarrige,
(>.) Prikkelbare of gevoelige Paarden.
Zijn liet nieuws aangekochte Paarden voor de
krijgsdienst., Jan komt in aanmerking , of zij uit
wilde of tamme stoeterijen afkomstig zijn, het-
welk hij derzelvcr behandeling in het beslaan 3
over het algemeen, vooral in betoog moet wor-
den gehouden , aangezien dcase Paarden, meer of
miudvr 3 incnscitcnschuw zijn.
Een goedaardig, levendig, of een vreesachtig,
Paard wordt, naar omstandigheden, door den in-
wijze behnndcld worden, en hierbij komt de zielkunde der
dieren vooral te pas. Bezit de Rijd-meester deze niet, en be-
zit hij geen blik, welke tot in het inwendige van het Paard
doordringt, zoo zullen do werktuigelijke hulpmiddelen hem
weinig nut aanbrengen; mist hij zijn doel, of laat hij het juis-
te tijdstip, om dezelve aan te wenden voorbijgaan, zoo kan hij
aelfs het Paard nog meer bederven.
Daar hier niet van wilde Paarden gesproken wordt, dewijl
deze niet tam in den stal [stalfromm) zijn , zno zal deze be-
handeling slechts bij jonge, oubedrcYene , of bedoryene , Paar-
den to pas kunnen komen.
Aunm, van. K. op § i5. Goedaardige Paarden zullen zich
ook zeer spoedig goed v,illig, bij de eerste iüdiukken vaa het
-ocr page 65-
( 59 )
druk der stem, oogen , en gebaren, door; streclen
met de hand , en licrinnering met de lijn van den
liaptoom, behandeld. Het gebruik van den laat-
sten moet met behoedzaamheid en langzaam wor-
den begonnen, en l;an dan, naar de gesteldheid
des Paards, vermeerderd worden,
§ 16,
Een kwaad, halstarrig, prikkelbaar- of zeer ge-
voelig , Paard moet iets sterker , en door , naar
de omstandigheden de gezegde middelen, klini-
mender wijze, aan te wenden behandeld worden.
13aar zoodanige Paarden gaarne vooruitslaan , zoo
moet de, voor hetzelve staande, Rijd - meester, zielt
' onderrigt gedragen , en hetzelve aannemen, en daartegen slechts
uit onbedachtzaamheid of onkunde zondigen. Hiertegen zal het
toeroepen van stil! pist.' en het schudden met de teugels
van den kaptoom genoegzaam helpen. Tracht de Rijd-mees-
ter niet slechts , door het Paard te streelen, deszelfs vertrou-
wen, maar ook, door suiker, zijne belangstelling te verwar-
ven, zoo zal hij, door middel Van ecu' geschikten helper,
spoedig zijn oogmerk bereiken.
Aanm. van K.. op § i6. Het kwaadaardige Paard tracht
zich met deszelfs voorbeeuen tegen alle aanraking van voren te
verdedigen. Om deze reden moet ook het Paard niet los
staan , maar aangebonden worden, waardoor niet alleen hét
steigeren, maar ook liet slaan belet wordt, hetwelk zeel' ge-
vaarlijk is, en de Rijd-meester dus ook meer beveiligd wordt.
Het verlengen der teugels, hetwelk hier aan de hand wordt -ge-
geven , zal niet voldoende zijn, om het Paard vaa zich $f te
Sieren , noch tuinder , om hetzelve te bedwingen.
-ocr page 66-
( 40 )
Bteeds zoo plaatsen, dat hij veilig staat, de teu-
gels , die hij vasthoudt (zie figuur 5) , verlengen,
en dan het noodige uitvoeren. Voornamelijk moet
hij voor de halstarrige en gevoelige Paarden
op zijne hoede zijn, daar deze , voor dat men er
aan denkt, vooruit slaan, hetgeen men hun voor-
af aan de oogen niet kan zien, omdat zij dezel->
ve zelden veranderen,
§ 17-
Een nieuw aangekocht krijgs - Paard, dat se-J
dert kort in eene wilde stoeterij gevangen is ge-
Worden , laat zich niet onmiddelijk tot het aanne-
men van het beslag brengen, daar het, wegens
vrees voor den mensch 3 naauwelijks veroorlooft,
dat de helper het nadere. Het zal zeer moeijelijk
zijn hetzelve den kaptoom aan te doen; het zal
zich daartegen verzetten , en zeer spoedig , door
vooruit slaan, in de lijn verwarren , en daarbij
ontstaat bijna onvermijdelijk ongeluk. Is het nieu-
we Paard intusschen reeds 14 dagen op stal ge-
weest, is het reeds eenigzins meer handelbaar ge-
worden, en laat het? dien ten gevolge, zich den
kaptoom aandoen , dan kan men het reeds, naar
deze leerwijze, laten beslaan. Er wordt echter,
bij de aanwending van alle opgegevene hulpmid-
delen , de grootste behoedzaamheid vereischt, en,
ingeval 3 dat deze poging niet mogt gelukken, is
-ocr page 67-
( 41 )
het heter de gehcele behandeling zoo lang uit te
«tellen, totdat het jonge Paard, door den omgang
(stal - temming) meer aan den mensch gewend en
vertrouwelijk met denzelven is geworden.
§ 18.
Een goedaardig Paard mag, zoo als reeds ge-
zegd is , zoo lang het niet halstarrig wordt, niet
hard behandeld worden. Is het echter bij de oe-
fening tegenstrevig, dan moet men met hetzelve
inderdaad strenger te werk gaan $ dan hieronder
wordt geenszins het gebruik der zweep, of het
rukken met de lijn van den kaptoom verstaan,
maar alleen de verheffing der stem, het ernstig
aanzien, en dreigende bewegingen. Ik kan niet
genoeg herbalen, dat, indien het Paard mishan-
deld wordt door de zweep, den stok, de lijn van
den kaptoom enz., men niet op eenen gunstigen
uitslag kan rekenen.
§ ia
Zoodanig goedaardig, en levendig, als ook een
vreesachtig, Paard, dat geen kwaadaardigheid
toont, kan men niet met te veel zachtheid be-
handelen , en men kan zich, bij zoodanige Paar-
den , voornamelijk van het streelen met de vlakke
hand over het voorhoofd en de oogen bedienen,
-ocr page 68-
( 42 )
hetwelk voldoende is , om ketzelvc tot bedaardheid
te brengen eu de yrces te benemen.
§ 20.
Tot dit oogmerk neemt de Rijd-meester al de
drie tengels in de linkerhand , en begint met de
ï-egter over bet voorhoofd en de oogen des Paards,
indien bet niet tot diegene behoort, welke met
de voorbeenen slaan , zoodanig te strijken , dat de-
ze band over de genoemde dcelcn kruiswijs heen
en weer wordt bewogen. De stem , de oogen,
en bewegingen van den Rijd-meester nemen eenc
zachte uitdrukking aan, opdat het Paard alle vrees
verlicze. Is het Paard, dat geleerd moet worden,
kwaad, halstarrig, of gevoelig, dan moet men op
hetzelve een sterken indruk verwekken , waarover
terstond zal gehandeld worden. Ik bedien mij
van deze uitdrukking, omdat dezelve mij, in dit
geval, toeschijnt de ware en meest genastc te
ziju.
|2|.
Er zijn gevoelige Paarden, voornamelijk Mcr-
ïien en vurige Hengsten * welke zoo bedorven
Aanm. van K. Zoo voordeelig ook de levendigheid eens
Paards voor den Rijd-meester zij , wanneer hetzelve genoeg-
zaam vrij staat, doordien zoodanig Paard zeer Spoedig op al
liclgccn onggtf'QOB is, Z'ja« opwertsaflinlieid vestigt; — des U
-ocr page 69-
( 45 )
zijn, dat'dezelve, indien men hen slechts nadert,
terstond de pis lozen 3 cu schreeuwen, en , bij
de geringste aanraking, -slaan , bijten, en andere
ondeugden bedrijven. Zoodanige Paarden zijn
doorgaans het moeijclijlsst te beslaan. Daarbij
behoort voorzigtigbeid in acht te worden geno-
men , ten einde zich tegen belecdigingen te be-
veiligen , en dezelve vorderen reeds eenc veel
strengere behandeling»
§ 22.
Wanneer de helper de regte wijze, om de voe-
ten op te ligten aan een tam en gocdvvillig Paard
heeft geleerd, en de Rijd-meester een halstarrig
moeijelijker wordt hierbij het werk des helpers, vermits de
nanraking des Jigchaams, indien dezelve te fijn is, bijv. het
kittelen, ook als dezelve te sterk is, het gevoel dés diers be-
leedigt. Het komt er vooral op aan , hier den juistcn trap te
treffen , waartoe veel oordeel , een geoefend gevoel, en langdu-
rige ondervinding gevorderd worden. Ik boud dus ook, om
de, hier aangevoerde, redenen, deze «oort van Paarden voor
de moeijelijkste in de oefening.
Aanm. van K. op § 22. Het is volstrekt noodig, dat do
helper, vooral bij deze soort van Paarden, volkomen bekend
zij met de verschillende handgrepen , welke hij moet verrjgtcn,
vermits de Rijd-meester zich bij den voortgang der oefening
alleen met de opmerkzaamheid des Paards kan bezig houden ,
en het hem moeijelijk vallen moet dezelve aanhoudend te boei-
jeu. Niets zal de opmerkzaamheid des Paards meer storen , dan
het bijzijn van vele aauschonweis. Indien zulks evenwel plaat»
mogt hebben, zoo moeten, do personen, die tegenwoordig zijn,
-ocr page 70-
< 44 J
Paard wil doen beslaan , dan moet bij hetzelve ,
tot dat eiude, vooraf behoorlijk voorbereiden. Het
Paard behoorlijk voorbereiden noemt men het
dier opmerkzaam maken op hetgeen men van het-
zelve verlangt. Tot dat einde is doorgaans , even
als in de bovenstaande gevallen , noodig , dat men
indruk op het Paard verwckke.
§ 25.
Het verwekken van indruk wordt te wccgge-
iiragt door het schudden met de lijn van den kap-
toom, aan de regter en linker zijde, maar niet
ssich volkomen stil houden , en niet spreken, zich achter dea
Rijd-meester plaatsen , opdat het oog des Paarde door niets
op eene andere gezigtclijn gevestigd worde.
Aanm. van K. op § a3. Het ontstellen maakt eigenlijk den
overgang uit tot de oefening door dwang; en is als het uiterste
zielkundige hulpmiddel te beschouwen. Hier werkt de uien-
schelijke blik niet alleen door het aanstaren, maar ook door
ledreiging en het verwekken van vrees, waardoor de sterkste
uitwerking wordt voortgebragt. Het Paard ontwijkt gaaru den
aanblik van den mensen , blijft dikwijls, onder het leiden, als
bet door den gebieder wordt aangestaard, terug. Hetzelve be-
hoort evenwel, bij deze behandeling , niet alleen door den blik
oplettend Ie worden gemaakt, maar deze moet op de ziel des
Paards een dieperen indruk maken.
Het aanstaren moet derhalve altijd eerst het ontstellen voor-
afgaan. Door de versterkte boeijing der oplettendheid, door
den blik , moet het Paard in de hoogste spanning worden ge-
hragt. Eerst dan, en wanneer het zich aan dezen toestand
wil onttrekken, kan hit bevreesd waken, door het bedreigend
-ocr page 71-
( tó )
floot iiet rukken aan dezelve , door hard toespra-
ken , door een ernstig staren in de oogen de3
Paards , en het dreigen met de hand van deu
Rijd - meester , voor dat de helper hetzelve nadert ,
om den voet op te beuren. Heeft men vooraf een;
behoorlijken indruk verwekt, en is de Rijd - mees»
ter ee"n Paarden - kenner , dan zal hij opmerken ,
hoe het Paard, nadat hij opgehouden heeft te be-
dreigen , zijne oogen op hem gevestigd houdt, de
ooren naar hem toekeert, en zijne gchccle op-
merkzaamheid op hem vestigt- Zoodanig Paard,
dat op deze wijze opmerkzaam is gemaakt, wordt
in figuur 4 voorgesteld.
§ 24.
Het Paard in deszelfs gedragingen te leercr»
kennen, en zich door hetzelve te doen verstaan ,
is van groot belang, en bij iedere gelegenheid
aanstaren en het toeroepen Tan holla ! pa.fi ! of het ontstellen
worden aangewend , terwijl tevens het Paard , door de werking
van den kaptoom , nog banger wordt gemaakt. De uitwer-
king van het ontstellen is dus de vrees en schrik, welke
eerst wederom door het streden moeten verminderd worden ,
voor dat de helper zijn werk mag beginnen.
Aanm. van K. op § a4. Alle oefening hangt af van de
kunst, om zich door het Paard te doen begrijpen , en om,
na de vervulling van datgecn , wat van hetzelve verlangd wordt ■
door belooning, de belangstelling des diers in dezelve op
te wekken. Wat bejang kan het Paard er bij hebben,
•ok wanneer het den, wil des helpers wel heeft begrepen, dat
-ocr page 72-
( te )
onontbeerlijk. Indien de Rijd-meester het Paant
onophoudelijk in de oogen ziet, zoo zal hij ge-
makkelijk ontwaren ^ wanneer hetzelve in den zin
heeft te bijten, te schoppen, of te slaan. Op dit
tijdstip moet hij zijne ontevredenheid , door tegen
het Paard hevig te spreken, door liet dreigen met
de regier hand, het schudden niet de lijn s of
met al deze middelen te zanten 4 te kennen ge-
nen, zoo als op figuur 4 wordt aangetoond,
om , op deze wijze, het Paard in deszelfs voor-
nemen te verhinderen. Indien de helper bijv.
den voet des Paards wil opligten , en hetzelve in
den zin heeft zich hiertegen te verzetten, dan zal
hij ontwaren , dat hetzelve zijne opmerkzaamheid
van den Rijd - meester aftrekt, en op den helper
liet den voet moet opgeven , en zulks wezenlijk doet, indien
liet daartoe "iet door cene, reeds vroeger erlangde, belooning
wordt aangespoord? Deze wijze van oefening zonder heloo-
ning is van weinig kracht, ofschoon het Paard , bij de oefe-
ning door geweld (par force~ dressuur) , door te gehoorza-
men , zich de kastijding bespaart. Heeft men zich door het
Paard doen verslaan , heeft mea het bekend gemaakt met bet-
geen men van hetzelve verlangt, heeft men bet, wanneer bet
7.ich gewillig toont om te doen , wat men wcnschl, met suiker of
voeder , waarin het groot belang stelt, beloond , alsdan is de
zaak gereed , en er is slechts ecne voortgezette oefening noo-
*lig, om het Paard alles vaster in het geheugen te prenten.
Intusschcn is het bestuderen van het gelaat der paarden , om
deszelfs uitdrukking niet alleen te kennen, maar ook te gis-
sen , eene grootc kunst, waartoe veel 'oefening , ond«rvinding ,
en omgang mot Paarden gevorderd worden..
-ocr page 73-
( ï7 )
VCSligt (zie figuur i>). De Rijd-meester merkt
zulks aan het Paard, en moet * hetzelve , door de
opgegevcne middelen, hierin voorkomen en dit be-
letten. Hij geeft daardoor aan het Paard te kennen ,
dat hij niet verlangt, dat het dcu voet aan de hand
van den helper onttrekke.
§ 23.
Wanneer het Paard den Rijd - meester heeft be-
grepen en hem gehoorzaamt, dan moet hij zijnen
gestrengen blik , zijne dreigende bewegingen, en
zijne forschc stem , in eene zachte , strcelcndc, en
vleijende veranderen. Maar slaat het Paard den
Aanm. van K. De mand en becnen zijn de wapenen, door
de Natuur, aan liet I'aard, tot aangrijpen en verdediging gege-
ven. Door liet afstaan dezer wapenen geeft liet Paard zich als
gevangen, en dit is ds reden , dat hetzelve zoo ongaarn den
eersten, zoowel als de laatste , aan den mensen ter bcsticring
overlaat. De oefenaar , zoowel als de helpers moeten het dier ,
op eene duidelijke en verstandige wijze, van het tegendeel trach-
ten te overtuigen , en het doen ondervinden , dat het, terwijl
het zijne wapenen heeft afgestaan , niet alleen niets heeft te
vreezen , maar zelfs op belooningen en eene streelende behan-
deling hoopen mag. Is het Paard hiervan overtuigd geworden,
zoo zal het van zelfs , en , bij de geringste aansporing , in de
verlangde verrigtingen genoegen nemen, in de hoop .daarvoor
ecnige belooning te erlangen.
Wordt dit evenwel op eene ongepaste, ruwe, onverstandige,
wijze gevorderd , en worden de voeten op eene gelijke wijze
aangevat, zoo zal het dier zich daartegen met alle kracht ver-
letten, en do oefening moeijelijk maken.
-ocr page 74-
( 48 )
Kclper, of gedraagt het zich somtijds weerspannig j
dan neemt de Rijd-meester wederom de gelegen-
heid Waar ■, om hetzelve door zijne stem , oogen ^
dreigende bewegingen, of door de lijn van den
kaptoom, zijne ontevredenheid te hennen te ge-
ven. Worden deze hulpmiddelen goed en te reg-
ter tijd aangewend, dan han men zeker zijn, dat
het Paard den Rijd-meester volkomen heeft be-»
grepen} en het zal de eerstvolgende keer geheet
aflaten van te slaan , of ten minste veel handel-
baarder zijn. Wannéér het Paard * indien het
nog niet op eene dusdanige wijze is behandeld
geworden, in het begin den Rijd - meester niet
terstond mogt verstaan , dan zal het toch , onder
deze voortgezette , doelmatige , behandeling , zelfs
spoedig begrijpen, wat men van hetzelve wenscht
gedaan te hebben , en de kwade gewoonten nala-
ten, welke het, tot dus ver, slechts als verwe-
ring tegen eene slechte behandeling had uitgeoe
fend.
§ 26.
Zoo lang als de behandeling duurt, mag de"
Rijd-meester zijne oogen niet van die dés Paards
afwenden, zoo als op alle figuren wordt aange-
Aanm. van K. Het zal moeijelijk zijn, om al hetgeen de
jchrijver verlangt, op deze wijze te volbrengen. Het staren
in de oogen des Paards , het zien naar de plaatsing van des-
xclfs tosten, «n eindelijk het teregtwijzsu yau deu helper «u
-ocr page 75-
( *ö )
tootul , opdat de oplcttcnhcid van hetzelve riie't
verloren ga. Op zijn hoogst mag hij met een en-
kelen blik zien j of het Paard gelijkmatig öp allé
vier voeten Sta. Over het algemeen moet de
Rijd - meester zich eigen maken, om gelijktijdig
in de oogen de bewegingen des diers te lezen, ea
de helpers én den hoefsmid te bestieren.
§ 21
Het Paard öp den regten tijd te voorkomen bé*
Staat daarin, dat men niet afwachtc, dat hetzelve
xijne verkeerde gewoonten heeft uitgevoerd, maai
den hoefsmid , zijn bemoerjingett , welke niet • gelijktijdig met
naauw keurigheid kunnen worden verligt, zonder dat de eenc of
andere zaak hierbij verzuimd worde. Ik ben van meening, dat
de Rijd - meester , voordat het Paard wordt, aangevat, dient
4cht te geven op den regtén stand der voeten < en zich dan,
eerts met het aanstaren' bezig te houden; hij deele vervolgens
zijne bevelen aan den, vooraf wel onderrigten , helper mede ,
zonder daarnaar te zien; doch roepe den hoefsmid er niet
ttoeger bij , dan wanneer het Paard reeds rustig staat, en ge-
leerd heeft den voet goedwillig te laten opbeuren.
Aanm. vdn K. op $ 27. Heeft men niet geleerd het Paard
te voorkomen , zoo valt er Ook. niet aan te denken, dm hetzelvA
de kwade gewoonten te doen vergeten , Veelmin , om het dezelve
te doen afgewennen. Er zijn Rijd-meestert, die het dier toe*
Uten deszelfs verkeerde gewoonten op te volgen, en zelf* gaara
zien , dat het dezelve herhaalt, ten einde het daarvoor des te
harder te kunnen straffen, en die nieen^n, door de verdubbe-
ling der straf, waartoe zij dikwijls de onbarmhartigste midde-
len aanwenden, het alle verkeerdhedeU te kunnen aflec-
4
-ocr page 76-
( M )
flat men het kwade voornemen, door bedreiging
met de stem , met de oogeu, en gebaren, trachte
te verijdelen, of dat men vroegtijdig den voet los-
late , of op ccne andere gepaste wijze toegeven
De oogen van liet Paard zijn de spiegels zijner
ziel, en een onbedriegclijfe teefeen van deszelfs
voornemen De Rijd-meester moet zich daaronl
ooi; geheel en al naar de teekenen, welke* de oo-
gen geven , regelen. Bijv., indien het Paard,
door de oogen en bewegingen te kennen geeft,
zooals in figuur 5 te zien is , dat de helper den
voet te lang vast houdt, dan moet hij terstond last
geven , om denzehten los te laten; en wanneer
hoefsmid met het veeg-mes niet zacht genoeg
.-werkt, en het Paard dit, door zijne bewegingen*
ren. Dit zijn evenwel naturalisten, die geenszins ïn staat zijn!
de zielkundige eigenschappen des Paards te beoordcelen , en oofc
nimmer eene volkomene verbetering yan deszelfs onvolkomens
hoedanigheden zullen te weeg brengen.
Het gebeurt intnsschen, bij de moeijelijLheid om de oog-
merken des Paards vooruit te zien, zeer dikwijls, dat, ongeacht
den besten wil van den afrigtcr, niet altijd, op den regtcn
tijd , d« uitoefening der verkeerde gewoonten , door vermaning
of rust, kan worden voorgekomen. Dan moet natuurlijk be-
straffing volgen, om bat dier tegen deze gewoonte in te ne-
men; evenwel moet men dezelve nimmer voorbedachtelijk doen
begaan, of daartoe aanleiding geven, ten einde het Paard te
kunnen bestraffen. Dit zou alleen dan kunnen plaats hebben ,
wanneer men het dier reeds heeft verbeterd, en het eene proe-
ve moet geven, of het de verkeerde gew»onte zonder terugkee-
risg hebbe afgeleerd.
-ocr page 77-
( si )
te kennen geeft, (zie figuur 5 ,) dan moet hij ins»
gclijks de ondoelmatige behandeling van den smid
terstond doen ophouden , of bevelen , dat de voet
des Paards worde losgelaten,
§ 28.
De wijze, waarop de gewone krijga-Ruiters en
Paarden-knechten de voeten ophouden, h verkeerd $
zij gaan voort dezelve met kracht vast te houden,
niettegenstaande het ongeduld , hetwelk het Paard
te kennen geelt , om verligting te erlangen. De
pijn, aan de gewrichten en banden veroorzaakt,
zet hetzelve aan tot slaan en weerspannigheid.
§ 29.
Die, over het algemeen, meent, dat bij door
ligchaamskrachten , bet Paard kan overmeesteren ,
zal zich altijd, en wel doorgaans tot zijn nadeel»
bedrogen vinden. Wanneer het niet door goed-
heid , inschikkelijkheid of list overwonnen wordt,
dan zijn twintig menschen niet in staat één Paard ,
dat zich van zijne wapenen goed weet te bedienen ,
te overweldigen; veel minder kan een enkel mensch
een kamp van ligchaamskrachten raet hetzelve
wagen, vooral niet, wanneer het op het opbeuren
der voeten aankomt, welke deszclfe hoofd.wapenen
uitmaken.
4* .
-ocr page 78-
( & )
§ 3C-
Ik kan hier niet onopgemerkt laten, dat
het zelfs bij het rijden een groot voordeel geeft,
dat men op het geschikte tijdstip het Paard weer-
houdt. Deze opmerkzaamheid heeft reeds velen
het leven gered. Wil een Paard t bijv., onder'
het rijden, naar huis keeren , dsm geeft bet zulks
ecnige oogcnblikfcen vooraf te kennen; het wendt
den kop eenigzins achterwaarts om, en speelt met
de ooren naar achteren en zijn geheelé gang if
gespannen. Dit is voor den opmerkzamen Ruiter
een voldoend kenteeken, dat het wil omkecren.
Hij moet nu niet afwachten , totdat het zich heeft
omgekeerd, maar hij moet het in tij ds toeroepen
en met de beencn aanzetten, om vooruit te gaan.'
Terzuimt hij dezen geschikten tijd, én slaagt het
Paard in deszelfs voornemen, dan zal het zulks ,
bij iedere gelegenheid, herhalen, en de Ruiter
zal groote moeite hebben , om hetzelve d«!ze ver-
keerdheid af te leeren. Eene kastijding met de
sporen en zweep, bij zoodanige gelegenheden!,
heeft dikwijls ongelukken te weeggébragt, die zou-
den zijn voorgekomen, indien de Ruiter de oplet-
tenheid gehad had, het oogmerk des Paards te
Toorkomen.
§ SI.
De ware kenner, die met de natuur des Paard»
-ocr page 79-
< 53 )
gemeenzaam ïs geworden, zal zich bij vele gele»
genheden, wanneer het verkeerde gewoonten aan
den dag legt, zeer gemakkelijk en zonder aanwen-
ding van geweldige middelen, weten te redden,
Aanm. van K. Het ware te wenschen, dat de Schrijver de
belooning doqr voeder, brood of suiker, mede in zijn , anders
ïoo voortreffelijk leerstelsel, opgenomen, en zich da-ir tegen niet
op zulk eene beslissende wijze verklaard had. Dit schijnt aan te
duiden, dat hij , te dezen aanzien , nog niet geheel bevrijd ie
van het gevoelen, doqr hem in die tijden omhelsd, toen hij
alles nog met geweld wilde doorzetten.
Aan de goede grondbeginselen, welke in zijn leerstelsel tot
onderrigt gevonden warden , ontbreekt de belooning. Waarin
kan het belang bestaan, dat het 1'o.ird hecht aan dp lessen vao
het onderwijs ? Alleen in den vrieudelijken blik desmeestersof zijn
kruiswijze streelpn ? Er wordt, in den menschelijken omgang ,
reeds eeue meer naauwkeurige bekendheid met iemand gevor-
derd , om zijn blik wel te onderscheiden; zou nn het Paard
daarvoor van nature pen instinkt bezitten? En Welk belang
kan het Paard stellen in den vriendelij ken blik van den)
mensch , indien het (evens nipt nog meer beduidende bewijzen
Van goeddoen ondervindt.
De Schrijver heeft volkomen gelijk , wanneer hij zegt, dat
de tocreiking van voeder het Paard aan den bestierder ver-
bindt , en tam maakt, even als kinderen , door snoeperijen , aan
de nicuschen , die zij anders niet beminden, verkleefd kunnen
worden,. Indien wij nu , door de ondervinding , de goede uit-
werking dezer middelen kennen, waarom zullen wij dezelve
dan niet bezigen, ten behqeve van de oefening des Paards, en
deszelfs belangstelling in het onderrigt ? Misschien, omdat eeniga
berijders , die hun onderwijs geenszins op zielkundige gronden
Vestigen, (*) daarover lagchen zullen? Boyen zoadanigen spot
(*) Naturreiter , iu ttge&QYfilsteiljng yan psychologisch*
Bijd - meeste».
-ocr page 80-
( 5* )
terwijl de onku- dige, in dusdanige gevallen , met
het Paard in strijd geraakt, c* niet hetzelve wor-
stelt , waarbij het dikwijls te kort schiet en scha-
de lijdt. Een tijdig toeroepen heeft reeds menig
een uit de ongelegenheid gered, en niet zelden
wit het gevaar gebragt, terwijl daarentegen het
ontijdig gebruik van sporen en zweep velen duur
te staan kwam. Ik kan niet voorbij mij tegen de
jncening te verdedigen , als of ik de zachte be-
handeling des Paards zoo ver zou willen uitstrek-
ken , dat men hetzelve, bij bet afrigtcn, wanneer
het er op aankomt, om hetzelve verkeerde gewoon-
ten» af te Ieeren , op brood, suiker en soortgelijke
lekkernijen, zou dienen te vergasten. Zulks zou hier
niet te pas komen , en kan alleen strekken , om een
Paard geheel en al aan zich te verbinden, zoo
dat het ons naloopt, als een Hond , of om hetzelve
het opbrengen (apporteren) te lècren. Bij de be-
handeling , welke het onderwerp van dit geschrift
uitmaakt, maak ik steeds van gestrengheid ge.
moeten mannen , die eenen nieuwen weg bewandelen, zich ver-
heven achten; en ik schaam mij niet te bekennen, dat ik zeer
kwaadaardige paarden niet alleen door suiker tam heb ge-
maakt , maar ook het onderrigt tot het höefheslag zonder
dwang, hetwelk in dit geschrift wordt behandeld , heb zien in
het weik stellen bij zeer hardnekkige Paarden , die in het begin
uit kwaadheid geen voeder wilden nemen , doch welke , nadat zij
het hadden leereu kennen , met de meeste bereidwilligheid, ten
einde hetzelve te verdienen, al datgeen verrigteden, wat men
van hen verlangde.
-ocr page 81-
( So )
liniïl;, maar alleen door middel der stem, van
den blik, van bewegingen, en van den kaptoonu
De lielper moet, bij het beslatin, zoodanig ge-
plaatst worden, dat bij door bet Paard noch gebe-
ten noch geslagen kan worden.
De plaatsing van den lielper bij liet beslaan is
van bet grootste belang, en maakt, bij mijne han-
delwijze, het werktuigkundige deel uit, terwijl de
voorschriften omtrent de werkzaamheid van den
Aanm. van- K. Er is geen twijfel aan, of de houding des
helpers, en tevens ook deszelfs plaatsing naast het Paard,
waaruit zijne verrigtingen moeten voortvloeijen, zijn van het
grootste belang, waarbij een even fijn gevoel, en dezelfde mate
Van oordeel en geschiktheid worden vereischt, als tot de werk-»
zaamheden des Rijd - meesters gevorderd worden; weshalve de
personen , die tot dit werk gebruikt worden, geenszins ruwe ,
of onleerzame menschen belmoren te zijn.
Wil de Rijd - meester zijn werk met naauwkeurigheid uit-
voeren , zoo moet hij de kostbare oogenblikken, waarin het
Paard zich geneigd toont, om te gehoorzamen, niet laten va-
ren , ten einde zich bezig te houden met het onderwijs, hoe
men de voeten moet aanvatten.
Even zoo weinig kan hij den helper den trap van gevoel
mededeelen, waarmede het eerste aanvatten moet plaats heb-*
ben, van hetwelk evenwel zeer veel afhangt.
De stand des helpers moet derhalve vast zijn , en zoodanig,
dat hij gemakkelijk al de deelen des Paards kan bereiken , en
met het doel des hoef beslogs overeenkomt, zoo als ia de vol-
gende § wordt aapgetooud.
-ocr page 82-
( 36 )
Rijd - meester , het zielkundige gedeelte kunnen ge-
noemd worden. De, tot hiertoe gewone, plaatsing
des helpers bij het beslaan, heeft reeds menigen
•vluggen knaap den voet gekost. Over het alge-
meen worden, zoo wel bij de Ruiterij als in den
burgerlijken stand, geheel onbekwame personen
tot dit werk gebruikt, welke zich , naar eigene
verkiezing plaatsen, waar en zoo als zij zulks
goedvinden; en het is inderdaad alleen aan een
toevallig geluk toe te sehrijven , dat daardoor nog
niet meerdere ongelukken gebeurd zijn. Maar,
is de helper eenmaal geslagen, dan verliest hij
het vertrouwen op de Paarden, grijpt, in het
vervolg, als van verre naai» den voet; en trekt
dcnzelven, in plaats van regt achter uit, zijdwaarts
naar zich toe, waardopr het dier pijn wordt ver^
oorzaakt, welke het tot verdediging en weerspan-
nigheid aanzet. Hiervan is het gevolg, dat het
Paard zich weldra van niemand meer naar- den voet
laat grijpen,
Van hoeveel belang, en tevens boe nuttig het
zij , den helper, bij het beslaan, eene behoorlijke
en geschikte houding aan te wijzen, opdat hem
geene beleediging worde toegebragt, wordt daar-
door bevestigd , dat van het groot getal lieden, die
mij, bij het beslaan van vele honderden kwade
en bedorvenc Paarden, volgens mijne behandeling,
geholpen hebben, zelfs niet een eenige-gebeten
of geslagen is geworden. Maar Ui heb, tot dit
-ocr page 83-
( 57 )
tiwle , ook telkens den helper behoorlijk hierom*
trcnt onderligt. Weet kij eenmaal met kwade
Paarden om te gaan, en koe kij zich, bij liet be-
slaan, plaatsen moet, zoo kan men zeker zijn, dat
het goede , onbedorvcne , Paard goedaardig blijft ,
en bet kwade , en bedoryene, bijna altijd te regt
gebragt of verbeterd zal worden.,
§ 53.
De plaatsing nu van den belper bij bet Paard ,
welks voet hij, tot bet beslaan, moet opligten, b
de volgende :
Moet bijv. de regter voorvoet opgenomen wor-
den, dan plaatst zich de man naast den regtcr-
Aanm. van K.. De plaatsing van den man tot dit oogmerk
rust op goede gronden; doch ik kan niet nalaten hier wederom
aan het voordeel van het aanbinden te herinneren, dewijl het
Paard daardoor tevens verhinderd wordt te bijten.
Er zijn weinige Paarden, welke al de vier voeten weigeren op
te geven; het liefst laten zij , die gene uitgezonderd , welke voor-
uitslaan , de voorvoeten opligten, en, over het geheel, is het
daaromtrent ten aanzien vanden ée'nen voet toegeeflijker dan om-
trent al de overigen. Deze moet dan ook het eerst bij het on-
derwijs worden opgenomen en behandeld. Op dezen volgt da
tegenoverstaande , en op deze wijze wordt de behandeling over
het kruis voortgezet, namelijk, wanneer het Paard goedmoedig
Van aard is. Is hetzelve evenwel kwaadaardig , zoo moet men
een begin maken met den gemakkelijksten voet, welke eerst,
ten einde het vertrouwen des Paards te winnen , op de, door
den Schrijver voorgestelde, wijze , tot een zekeren trap van vol-
komenheid in het opbeuren moet worden gebragt, en bij iedere
-ocr page 84-
( 58 )
schouder des Paards, met het gezigt naar voren
gekeerd, in de rlgting met den kop van het Paard ,
cu «set zijn linker schouder tegen over den regter
des Paards, de voeten nabij elkander. Met de
linker hand vat hij de manen des Paards, of wan-
neer Let voor licm te groot is, steunt hij zich'
tegen dcsxclf» schouderen , ziet hem in het regter
oog, en blijft zoo lang in deze houding, totdat
het rustig is. De eeuïgermate uitgestrekte linker
arm bepaalt den afstand des mans van het Paard.
Bij dezen stand kan de helper noch met de voor-
voeten geslagen, noch door het Paard gebeten
worden, daar hij iedere beweging van den kop
gadcslaau en voorkomen kan, door slechts met do
regter hand een dreigend gebaar tegen dezen te
maken.
Bij de plaatsing, om den linker voorvoet op
te liglcn, worden dezelfde handgrepen, doch in
ecne omgekeerde verhouding, in het werk gesteld.
Ter opneming van den regter achtervoet, plaatst
men den helper met het aangezigt tegen de beup
des Paards, en met dezelve op eene gelijke hoogte.
•vordering niet terstond moet worden losgelaten; men geve
het Paard onderwijl ecnigen suiker en voeder. Deze les moet
niet zoo lang worden Voortgezet, totdat het Paard zich begint
te Vervelen. Is hetzelve in het opgeven van dezen voet (genotg-
zaain geoefend, zoo ga men , op de voorgeschrevene wijze, tot
den anderen, die in het kruis staat, over, en vervolge deze
Jiehanduling, totdat men het omtrent al de yier toeten tot de-
Zelfde \uikuniculieid faebbe gebragt.
'
-ocr page 85-
( 59 )
Hij steunt de regter hand met ecnen vasten , uit-
gestrekten, arm zoodanig tegen de heup des
Paards, dat, bijaldien hetzelve zich met het ach-
terstel naar hem toe wil keeren, om hem
te slaan, hij , door middel van zijnen arm, het
Paard terng drukken kan, of door hetzelve eerst
moet weggeschoven worden. Dit aanleunen ge-
schiedt , zoowel om de zwaarte van de voor- of
nahand, naar mate het aan de schouders of heu-
pen plaats heeft, op de tegenovergestelde zijde
over te brengen, als ook, om te gelijkertijd aan
den helper een vast steun- en standpunt te ver»
schaffen. De uitgestrekte arm bepaalt ook in dit
geval den afstand tusschen het Paard en den hel-
per. De beide voeten van den laatstcn moeten
naast elkander op den grond staan , en, aangezien
de helper, in deze houding, het onderlijf cenig-
zins naar voren moet buigen, zoo wordt hierdoor
de eigenlijke verwijdering der becnen van het
Paard bepaald. Bij het opligten van den linker
achtervoet, komen dezelfde handgrepen, doch met
de tegenovergestelde hand en plaatsing, in aanmer-
king.
§54.
Moet de helper een, in den stal vast gebon-
den , Paard leeren, om zich den voet te latca
opligten, ten welken einde hij de , te voren op-
gegevene, plaatsing moet aannemen, dan moet hij
-ocr page 86-
< 60 )
geenszins verfilmen op het oog des Paards te
letten, opdat hij terstond aan hetzelve hunne ont-
waren , wanneer het in den zin heeft kwaad uit I
te voeren Wil hij bijv. een voorvoet opnemen ,
en het Paard maakt bewegingen, om hem te bij»
ten, dan moet hij spoedig de hand, waarmede <
hij den voet traeht op te ligtcn, tegen den hop de»
Paards wenden, waardoor hij voorzeker het bijr
ten zal voorkomen. Maar, over het algemeen,
snoet men deze oefening van kwade Paarden, in
den stal, gelijk reeds gezegd is, zoo veel moge*
lijkj verwijden,.
§ 33.
Wij hebben reeds doen opmerken , dat, voo*
<lat de helper de voeten der Paarden, hij het be-r
slaan, opneemt, de Rijd-meester naar het verschil
der geaardheid van bet Paard , op hetzelve (wam-
neer bet goedaardig of vreesachtig is, door stree-
len met de vlakke hand over het voorhoofd en de
oogen , indien het echter kwaad en wi érspan-
iiig is, door toeroepen , door een forschen blik,
deor dreigende bewegingen, en het schudden met
de lijn van den kaptoom) indruk verwekken en I
hetzelve daardoor voorbereiden moet, opdat bet I
gedooge , dat de helper het nadere, en den voet
kan opnemen.
Daar het opnemen, van den voet de gewigtigste
-ocr page 87-
( 61 )
werkzaamheid van den helper is , zoo mnct men
denzelven de , te vorea beschouwde , houdingen <
bij een rustig en goedaardig Paard, eerst vóóraf
duidelijk aantooncn.
Wordt dit verzuimd, dan kan het zeer ligt ge-
beuren , dat de helper, bij cene ongeschikte plaat-
sing , door een kwaad Paard geslagen wordt, en
de Rijd-meester misschien lang vruchteloos' zal
pogen, om het Paard tot lijdzaamhaid te brengen.
. g S& .
De vtfefert vin" het Paard wordert, door den
Lelpcr van den' höcfsmid, zeer zeldzaam' s over-
eenkomstig de natuur des Paards, zacht en met
oordeel opgenomen. Ieder verrigt zulk» zoo als
hij wil, en het hem goeddunkt. De een vat ter*
stond het sprong-gewricht aan, de ander het pijp-
been, een derde grijpt den voet, waar hij denzel-
ven maar vatten kan, een vierde ligt den voet
terstond hoog op, het Paard moge groot of klein
zijn, de vijfde trekt denzelven zijdwaarts, enz. ;
velen houden den voet zoo lang op, totdat de smid
bet ijzar gerigt en onder geslagen heeft. Dit zijn
alle groote fouten tegen de doelmatige, en met
de natuur overeenkomende, behandeling des Paards,
bij het beslaan, en dezelve brengen, zonder twij-
fel , de reeds meermalen opgegevene, nadeelige,
gevolgen te weeg.
-ocr page 88-
( C2 )
§ 37.
.'■•'.
De opheffing van den voet wordt in drie bé*
Wegingen of tijdperken (tempo's) volbragt*
. De eerste beweging , bij bet opnemen van den
regter voorvoet, bestaat daarin» dat de helper
zich, overeenkomstig de gegeven*; aanwijzing ,
naast den schouder des Paards plaatst, op den
linker hiel draait 3 en zich met het aangezigt naar
Aanm. pan K. De gene , die den voet opligt, of de helper
kan ook, behalve zijne geschiktheid tot dit werk, veel tot het
welgelukken van de Oefening des Paards toebrengen. Men ioa
kunnen denken, dat de persoon , die het Paard oppast, het-
zelve voedert en verzorgt, ook het best van het dier gekend
en verdragen wordt. Indien het eerste al waar moge zijn,
zoo bevestigt zich dit nogtans niet altijd ten aanzien van het
laatste. Gewoonlijk hebben de oppassers reeds onderscheidend
proeven in het werk gesteld , voor dat het Pa.ird aan de oefe-*
ning wordt onderworpen , waarbij meer werktuigelijke dan ziel*
kundige middelen waren aangewend geworden. In zoodanig ge-
val zal het Paard zich veel minder gemakkelijk aan zulkeu op-
passer onderwerpen , dan aan een' vreemden mensch , die het-
zelve wel onbekend is , maar waartegen het geen haat of af-
keer heeft.
De vrees voor den helper is het eerste verschijnsel, hetwelk
zich vertoont, dat men moet trachten te verwijderen, en in I
Vertrouwen te doen veranderen.
Om dit oogmerk te bereiken, zal er geen beter middel zij», I
dan het aanbieden van suiker of voeder , moetende het Paard \
vooraf nog den helper beriekeu. Indien deze, vooral bij I
liet aanvatten der achtervoeten , hetzelve van ter zijde nadert , I
«aarbij het uit vrees zijdwaarts uitwijkt, zoo moet hij I
het Paard niet volgen, maar op zijne. plaats staan blijven I
-ocr page 89-
( G5 )
liet Paard toekeert. De, voor Let Paard staand»!*
Rijd - meester moet, zoo als reeds vroeger gedeerd
werd, het Paard behoorlijk hebben voorbereid,
opdat het zijne oplettendheid meer op denzelvea
dan op den helper bcpale. Mogt het Paard zieli
voor den helper bevaeesd maken , dan moet deze
terstond ophouden, én zich naast den Rijd-mees-
ter plaatsen , zich van het Paard laten berïckcn ,
én hetzelve van het voorhoofd af, met de beide
Vlakke handen , streelcn, totdat hij langzamerhand
én afwachten « totdat de Rijd-roeester hstzelve wederom tot
bedaardheid gebragt, en op de vorige plaats terug gevoerd
Lebbe. Nimmer moet de lielper zich aan het Paard opdringen»
Men behoort, in het algemeen, in het begin zich slechts te ver-
genoegen met geringe vorderingen , de oefeningen bij ongedul-
dige Paarden korter maken, dan bij andere, nimmer deztlva
4oo lang doen voortduren, toèdat het dier ongeduldig wordt,
«n altijd in den tijd van volkomene bedaardheid eindigen.
Het doen eindigen der les moet cene belooning zijn voor de
vervulling van hetgeen men van het Paard verlangde.
leder Paard kan gevoegelijk twee malen daags, eerst gedu-
rende een half uur, en vervolgens, bij opklimining, een ge-
heel uur, volgens de hier voorgeschrevene grondregels, des mor-
gens en des avonds, worden geoefend. Bij het begin nogtans
Tan iedere les moet het onderrigt der vorige herhaald worden.
Heeft men het zoo ver gebragt, dat het Paard gedoogt, dat
de hand des helpers rustig aan de koot blijft liggen, — het-
welk men het eind van het eerste tijdperk der oefening kan
noemen, — als dan, en niet eerder, moet men overgaan , om
langzamerhand den last des ligchaams op den anderen voet
over te drukken , vervolgens , om den voet van den bodem los
te maken, en verder, om den/.elyen vow en na van den grond
•P te heffen.
-ocr page 90-
( & )
Wederom op zijne vorige plaats, naast den siliou
der des Paards , te staan kome. Mogt het Paard
xich, uit vrees, nog ëenigcrntaté onrustig toonen i
dan moet noch de Rijd - meestér noch de' helper'
het geduld verliezëri, maa> zij moeten met het
voorbereiden zoo lang voortgaan , totdat het Paard
Mistig staat. Behoort het tot dié soort van Paar-
den , die steigeren en vooruitstaan ) dm moet het
met het achterste!, in een hoek geplaatst worden,
waaruit het noch links noch regts zich kan ver-
wijderen. Bij zoodanig Paard moet de Rijd-
meester zich ook meer tijd geven j want het ia
moeijclijke'r te beslaan, dan zulk ecu , dat dé achter'
voeten niet wil opgeven. Staat dé helper weder-
om op zijne bepaalde plaats naast den schouder
des Paards , en is hetzelve rustig , dan steunt hij
de* linkerhand tegen den schouder, of vat de man-
nen , en verschaft zich op deze wijze een steun
voor zijn ligcbaam, met het aangezigt tegen het
Paard.
Met de regter vlakke hand, de duim naa* bo>-
yen gekeerd, begint hij nu het Paard van den
schouder af naar de knie toe nederwaarts te stree-
len. Is het daarbij onrustig, dau trekt hij de
hand weg , en begint op nieuw aan dat gedeelte
van den schouder, of de vlakte van den hals,
waar zich het Paard het minst tegen verzet, te
strijken, gaande hiermede zoo lang voort, totdat
het zijne hand goedwillig aan de koot laat konen,
-ocr page 91-
( 63 )
en zelfs lijdt, dat dit deel wordt aangevat. Bij
deze , zoo min als , over Let algemeen , bij ande-
re gelegenheden, wanneer de voet des Paards moet
worden opgebeurd, mag dezelve ergens gedrukt
worden. Is het nu, ten gevolge der, met het
Paard gemaakte, kennis, de tijd, om den voet op
te nemen, dan moet de helper de, naar boven
gekeerde , duimen naar achteren laten zakken, zon-
der echter de koot te drukken, en, op de wijze ,
zoo als in figuur 1 wordt voorgesteld , den voet meer
door middel van den duim voorwaarts heffen, en ,
voornamelijk met de liukcr hand , de zwaarte des*
Paards over drukken, ten einde den , op den reg-
tcr voet overgebragten, last des ligchaams te ver-
ligten. Is de voet langzamerhand ongeveer ecne
span lengte van den grond naar voren gebragt, dan
is daarmede het eerste tijdperk, dat in figuur 1.
wordt voorgesteld, volbragt.
§ 38.
De tweede beweging volgt uit de eerste. Wan-
neer namelijk de voet, met in achtneming der
vroeger gegevenc voorschriften, vooruit is ge-
Aanm. van K. Onzes oordeels, is het woord beweging,
tijdperk (tempo) , hier gebezigd, te hard, dewijl het eene ziel-
kundige oefening is, waarvan de vorderingen afhangen van de
gedweeheid des Paards, welke nimmer door zekere inaat van
tijd kan bepaald worden.
Ook mag immers, volgens'den eens vasfgestelden grondregel
5
-ocr page 92-
( ee )
tragt, buigt de helper dcnzelven zoodanig tintte
achteren 3 dat de verzenen tegen de ellebogen des
Paards komen te staan, zoo als figuur 2. aanduidt.
Indien het Paard , bij deze beweging, volkomen
rustig is , dan i» daarmede het tweede tijdperk vol*
bragt.
§ 59.
Van deze beweging gaat men tot de derde over*,
waarbij de helper, terwijl de voet in twee bewe-
gingen is opgenomen, zich een vierde gedeelte
van een' cirkel, links om draait, zijne regter dijc
onder de knie des Paards brengt, en den linker
voet, tot steun des ligchaams, achteruit zet, zoo
als men in figuur 3. zien kan. De linkerhand
laat ter zelfden tijd de manen los, of verwijdert zich
van de schouderen; dezelve vereenigt zich met de
regter hand aan de koot op zoodanige wijze, dat
beide duimen naast eikanderen naar boven gerigt,
de voet niet met geweld opgebeurd noch getogen worden, moe-
tende zoowel het eerste als laatste slechts bij wijze van beproe-
ving en langzaam worden ondernomen, waarbij , na iedere ge-
lukte poging, niet alleen het loslaten , maar ook de belooning
door streelcn en voeder niet behooren te worden vergeten.
Aanm. van K. op § 3g. Wij kunnen onze lezers niet ge-
noegzaam op de trapswijze vorderingen opmerkzaam maken.
Het is veel beter slechts weinige lijnen, om zoo te spreken, in
de aanraking voort te gaan, dan te veel op eens te onderne-
men , vermits, indien het Paard zulks ni«t verdraagt, terstond
terug gegaan , en weder van voren af aan moet worden be-
gonnen.
-ocr page 93-
t 67 )
dit deel ongedwongen omvatten , zoo als insge-
lijks in üguur 3. aangetoond is.
§ 40-
Moet nu de voet uit deze houding taeder 'wor-
den gelaten , dan verlaat de linker hand de koot ,
en neemt wederom haar voorgaand steunpunt aati ,
tegen den .regter schouder des Paards. De hel-
per draait, nadat hij den linker voet bijgetrokken
heeft, langzaam wederom een vierde gedeelte van
een' cirkel rcgts, terwijl hij steeds nog met de
regter hand den voet des Paards blijft vasthouden,
cu laat denzelven alzoo langzamerhand naar den
grond neder.
Wanneer de linker voorvoet opgenomen, of
naar beneden gelaten zal worden , dan moeten de
bewegingen in eene tegenovergestelde verhouding
plaats hebben.
Aanm. van K. Even zoo langzaam en trapswijze als de voet
werd opgebeurd , even zoo langzaam moet dezelve ook weder-
om wordeu nedergezet. De voet mag volstrekt niet overeen-
komstig het verlangen des Paards losgelaten, noch voor het
einde der oefening aan het geweld des Paards worden overgege-
ven. Wij bedoelen hiermede evenwel geenszins, dat, indien
het Paard ongeduldig wordt, de voet moet worden vastgehou-
den ; dezelve moet veelmeer , om dit beide zamen te vereeni-
gen , door de hand voelbaar tot aan den grond bijgeleid wor-
din, ja zelfs moet de hand , w.mneer de voet deszelfs rust-
punt heeft verkregen, nog niet terstond van denzelven wor-
den verwijderd.
-ocr page 94-
( 08 )
§ 41.
Het lsan niet genoeg worden aanbevolen, dat
men met deze handgrepen beurtelings dan den
regier dan' den linker voorvoet moet opnemen,
en altijd terstond wederom laten nederzetten , tot'
dat men verzekerd is, dat bet Paard zich den voet
gocdwillig laat opheffen.
jianm. van K. Daar tot dusdanige behandeling alleen
wel 10 minuten gevorderd worden , zoo blijkt uit deze § dui-
delijk genoeg, welke tijd er tot deze wijze van oefening noo-
dig is, en dat, bij gevolg , wezenlijk kwaadaardige Paarden
niet in 5 tot Go minuten , maar dikwijls slechts ia 5 tot 6a les-
sen, verbeterd kunnen worden.
t
§ 42.
Moet de helper den regter achtervoet in de
eerste beweging opnemen, en is het Paard eenig-
zins onrustig, dan plaatst hij zich, met het aan-
Aanm* van K. Behalve de aanmerkingen, welke ik
reeds vroeger gemaakt heb, moet ik hier op het verschil
der aanraking tot het aanvatten der achtervoeten opmerk-
zaam maken , hetwelk plaats vond tusschen de wijze, welke
hier wordt opgegeven, en die ik bijwoonde. Dit verschil
bestaat daarin, dat de Schrijver aanraadt den schenkel
aan de geheele uitwendige zijde tot aan de koot aan te raken,
terwijl bij de behandeling, welke ik bijwoonde, de helper het
achterbeen langs de buitenzijde slechts tot aan het sprong-ge-
•wricht mogt aanraken, moetende hij vervolgens evenwel den
duim naar onderen wenden, en denvelven op de inwendig*
vlakte des schcenbeens tot aan de koot nederwaarts strijken.
-ocr page 95-
( 69 )
gezigt, tegen den schouder des Paards, legt de
beide handen op deszelfs rug, en voert dezelve
langzamerhand naar het achterstel. Ontwaart hij,
dat het Paard onwilligheid aan den dag legt, zich
zamentrekt, of zelfs naar hem slaat, dan moet hij
terstond ophouden, en op nieuw beginnen. Hoe
langzamer hij de handen naar het achterstel voert,
en hoe meermalen hij van zijde verwisselt, des
te spoediger zal hij zijn oogmerk bereiken. Is
hij tot het achterdeel gekomen, en is het Paard
rustig, dan neemt hij wederom de rigting aan,
welke reeds vroeger omtrent de achtervoeten is
voorgeschreven t terwijl hij zich met de regter
hand tegen de heup des Paards steunt. Met de
vlakke linker hand gaat hij echter langzaam over
het kruis, en daalt langs de buitenzijde der dijen
naar beneden af, totdat hij aan de koot tracht te
komen.
§ 43.
Ook bij deze behandeling moet met beide voe-
ten zeer dikwijls worden afgewisseld, waarbij de
Aanm. van K. Zelden zal ook, ia dit geval, het Paard
eene gelijke bereidwilligheid toonen , om beide voeten te laten
opbeuren, maar altijd den eenen lisver dan den anderen laten
behandelen , waarvan dikwijls ligchamelijke gebreken, als bijv.
despat, hazenhak (vourbe), enz. de oorzaak kunnen zijn.
Men moet telkens wederom beginnen met den voet, dien het
Paard gaarn opgeeft, indien het weigert den anderen te laten
opbeuren.
-ocr page 96-
i
< 70 )
helper zicli altijd acliter om den Rijd-meester, die ziel»
voor liet Paard bevindt, naar de andere zijde bege-
ven moet. J)czc regel mag niet worden nagela-
ten , dééls , om te verhoeden , dat de helper ge-
slagen worde , hetgeen plaats zoude kunnen heb-
ben , indien hij achter het Paard Omging, ïnadr
ten anderen ea voornamelijk , opdat bet Paard
daardoor niet wantrouwend en in dtfszelfs, zo»
noodzakelijke , oplcttenhcid op den Rijd - meester
niet gestoord worde. Insgelijks moet ook dè hel-
per met liet streclcn altijd den loop der baren
volgen, en niet tegen dezelve op wrijven, bet-
welk het Paard cel» onaangenaam gevoel verwekt.
§ 44.
f* het dier rustig, als dé helper de hand aan
de koot beeft gelegd, dan drukt hij de geheeld
zwaarte van hetzelve , met de, zich aan de heup
Aanm. van K. Wanneer de Rijd - meester , bij de behan-
deling der voorvoeten , (indien het Paard niet vooruit slaat; het
Voorstel hoog móet houden, om defi last desgehëelen ligchaamS
meer op hét achterstel over te brengen , ten einde het voorstel te
verligten, aoo moet hij , bij de behandeling dar achtervöeteh,
hetzelve laag houden , opdat, in hét laatste geval, de last op
het rustend voorstel worde gebragt. Daar nu evenwel het
Paard het grootste deel van den last op het achterstel
draagt, [*) en hetzelve tot dit oogmerk óbt van sterkere ge-
(*) Wij moeten in dit opzigt van den Heer Klattb ver-
scuüjen, daar wij «p goede gronden, meenen het daarvoor te
*                                                                                                             »
-ocr page 97-
( H )
bevindende, hand over, opdat de rcgter voet ver-
ligt worde. Met de hand aan de koot, waar-
van de duim naar boven is gekeerd, tracht
liij dan, zonder den hoef te knellen, door eene
zachte drukking naar voren, het Paard te doen
begrijpen , dat men den voet onder den buik wil
brengen. K.an men , bij de eerste beweging , den
voet niet onder den buik heffen, dan zal het den
Rijd-meester zeer mocijelijk of zelfs in het ge-
heel niet gelukken, het Paard, in eenen korte»,
tijd , te laten beslaan; want de houding in de
eerste beweging, zoo als de 4de afbeelding aan-
vlichten voorzien is, die zich moeijelijker laten buigen , 300
moet hieruit klaarblijkelijk volgen, dat het opheffen der ach»
terbeenen, eenige gevallen uitgezonderd, voel inoeijelijkcr valt,
dan der voorbeenen.
mogen honden, dat het zwaarste gedeelte van den last des lig-
chaams van het Paard op de voorbeenen rust. — Immers ver-
krijgt het, op zich zelf reeds zware , borststuk een aanmerke-
lijk toevoegsel van gewigt, door den langen en gespierden hals,
en den, aan de wervelzuil bevestigden, kop. De loodregte
zwaarte - lijn van het geheele Paard valt daarom, ia den rustigen
stand , veel nader bij de voorbeenen dan bij de achterbeenen,
en bevindt zich onmiddelijk achter de schoft, bij het begin
van den lastdragenden rug. Zulks wardt gemakkelijk daardoor
bewezen , dat het ligchaam des Paards , wanneer het door mid-
del van een gordel, welke dit deel onmiddelijk omvat, wordt
opgeheeschen, in eVenwigt hangt, terwijl het voorstel naar
beneden neigt, zoodra de gordel slechts eenige duimen verder
naar achteren om den buik is geplaatst.
De achterbeenen evenwel de meeste kracht moetende uitoe-
fenen , om deu last des ligchaams voort te bewegen , zoo was
bet noodig, dat dezelve tot dit oogmerk Van steile gewrichten
én spieren werden voorzien.
Dt Vertaler.
-ocr page 98-
( 72 )
toont, is de natuurlijkste voor Let Paard , aange-
zien het die is, welke liet zelf aanneemt, om
vooruit te gaan. Het zal deu voet, op deze
' wijze , ook des te goedwilliger laten opnemen ,
omdat dezelve vroeger , hij al zoodanige omstan-
digheden , terstond achteruit werd getrokken, het-
geen voor hetzelve niet anders dan pijnlijk kon zijn^
Het Paard zal, op deze wijze, inzonderheid
wanneer men daarmede dikwijls verwisselt, dca
voet spoedig opgeven, waardoor men voor het ver-
der gelukken bijna reeds alles heeft gewonnen.
§ 43.
Het gebeurt dikwijls, dat de Paarden , bij het
opligtcn der achtervoeten , geheel op den helper
leunen , en wel zoodanig, dat hij niet in staat
is met de, aan de heup zich bevindende , hand
den last genoegzaam tegen te houden. In zoo-
danige gevallen , moet er een tweede helper bij
de hand zijn , die de zwaarte van het Paard, met
Aanm. van K. Hierop moet ik aanmerken, dat zoo lang
het Paard niet geleerd heeft den last des Jigchaams op drie
fceenen te dragen, hetzelve ook niet rijp en voorbereid kan
worden genoemd. Een derde helper zou een dwangmiddel te
weegbrengen, en hij het Paard sommige voorstellingen kuoncn
Veroorzaken , welke met het opheffen Van deu voet door dwang
overeenkomen. Drukt het Paard dus tegen, zoo is het nog
niet bereid om den voet op te geven, en de oefeningen moeten
daarom van nieuws worden begonnen.
-ocr page 99-
( 75 /
beide Landen , tegen de Leup naar de tegenover-
gestelde zijde drukt, om daardoor den helper, die
den voet opligt, verligting toe te brengen.
§ 46.
Bij de tweede beweging is de plaatsing van
den helper nog altijd dezelfde. Om deze te vol-
brengen , daalt hij , zoo als bij de eerste bewe-
ging opgegeven is, met de linker hand, tot aan
de koot naar beneden. Hier ter plaats draait
hij dezelve zoodanig naar binnen, dat de duimen
naar beneden, en de kleine vinger naar boven
te staan komen, zoo als figuur 5 aanduidt. Dan
ligt hij den voet, zonder denzclven te drukken,
naar achteren. Verdraagt het Paard ook dit, dan
ligt hij den voet,, de volgende keer, iets hoogcr,
en wel langzamerhand zoo hoog op, totdat dezelve
2 of 3 spannen van den grond komc, zoo als fi-
guur 5 aanduidt. Men moet echter niet verge-
ten , dat, voor dat de voet van den grond geligt
wordt, de zwaarte des ligchaams altijd vooraf moet
worden overgedrukt.
Aanm. van. K. Bij deze beweging moet mot de grootste
omzigtigheid te werk worden gegaan. Intusschen hen ik van
gevoelen , dat, wanneer de hand tot aan de buiging des sprOBg-
gewrichts, langs de uitwendige vlakte , wordt gebragt, door
«ene vroegere wending naar de inwendige oppervlakte, de bui-
ging beter wordt voorbereid.
-ocr page 100-
( 74 )
§ *7i
De derde beweging volgt geheel uit de tweede.
Wanneer namelijk de voet reeds twee of drie
spannen van den grond is opgelikt, draait de
lielpcr ziek langzaam links, en raakt , met zijn
regter been, dikwijls een weinig tegen dat van
liet Paard. Verdraagt liet dit, dan brengt luj
eindelijk het been geheel onder dat van het
Paard, op de wijze , zoo als het doorgaans bij
het beslaan plaats heeft. De helper trekt nu zijne
regter hand van de heup des Paards weg, en
brengt dezelve tegen de linker hand aan de koot,
zoodat nn beide handen den voet, met de duimen
naar boven en naast eikanderen, en de punten
der vingeren opwaarts gekeerd, omvat houden.
Men moet er zorgvuldig acht op geven, dat de
voet des Paards niet ter zijden, maar altijd achter
uit getrokken worde, en de helper zijnen regter I
arm niet langs de binnen vlakte aan het sprong- I
gewricht plaatse, zoo als zulks altijd geschiedt , maar I
titeeds aan de buitenzijde , aangezien Paarden
aan de binnenzijde doorgaans zeer gevoelig zijn.
jianm. van K. Daar deze beweging bijna de allermoeijelijkste
Voor den helper is, zoo zal uien weldoen, hen» dezelve zeer
dikwijls te doen ytnigitu aan ten Paard, dat zich gewillig laat
hralaan.
-ocr page 101-
( ra )
§ 48.
Wil de helper den voet iiedcrlatcn, dan draait
liij het bovenlijf op zijne heupen , regts tegen het
achtefstel van het Paard , laat met de regtcr hand
alleen den voet los , steunt met dezelve , even als
te voren, tegen de heupen des Paards, trekt zijn*
ïegtcr voet ondfer dien van het Paard weg, plaatst
dfeüzelven naast den linker , welke , bij deze gelegen^
heid, niet van de plaats mag komen , houdt den
voet des Paards» even als bij de tweede bewe-
ging;, nog een' tijd lang met dë linkerhand vast, én
laat denzchen dan langzamerhand naar beneden.
§ 49-
De, voor bet Paard staande, Rijd-meester mag,
om elke helecdiging te vermijden , hetzelve , zo»
lang als de helper den voet dpgeligt heeft, fen in
de hand houdt, niet h»rd toespreken, of van de
jlanm, van K. Dat het loslaten met dezelfde behoedzaam-
heid behoort te geschieden, als het aanvatten en opheffen,
spreekt van zelf, en is ook reeds voldoende aangewezen.
Aanm, van K. op § 4g. Zoodra het Paard tot dien trap
van gehoorzaamheid is gehragt, dat het gewillig alle vier vfte-
ten laat opbeuren, zoo is het noodig , hetzelve uu aau de laat-
ste oefening te onderwerpen , en deze begint daarmede, dat de
smid zelf nu op alle vier hoeven, langzaam en voorzigtig;
eerst met een stuk hout, vervolgens roet een hamer, slaat , om
ook aau deze onaangenaam schudding en dit gedruisch het
-ocr page 102-
*                                                                                                                                                                                                                                                                                                            I
( 76 )                                      j
lijn des kipt ooms gebruik maken , maar hij moet liet
altijd veel bezig houden, strcelcn, met hetzelve
bestendig spreken, en het, naar omstandigheden ^
of prijzen of bestraffen. Over het geheel moet
de Rijd - meester , ten einde zijn oogmerk spoedig
te bereiken, voornamelijk, wanneer men tracht
een bedorven Paard te verbeteren , zijne geheele
opmerkzaamheid op hetzelve, den helper, en
den hoefsmid gevestigd houden , om alles in cene
behoorlijke overeenstemming te brengen. De hel-
per en de hoefsmid zijn daarom slechts als werk-
tuigen te beschouwen, aangezien alle bevelen en
herinneringen van den, voor het Paard staanden,
Rijd-meester moeten afkomen, en terstond stip-
telijk uitgevoerd worden.
Paard te gewennen. Heeft het ook geleerd deze behandeling te
Verdragen , zoo kan men nu tot het beslag zelf overgaan; doch
hierbij moet men altijd volgens de beschrevene handgrepen en
•met de grootste zachtheid te werk gaan, inzonderheid bij h«t
uitwerken van den voet en het inslaan der nagels.
Deze oefening is intusschen ook eene zaak, waarbij het ge-
heugen in aanmerking komt, en welke, wanneer dezelve niet I
dikwijls wordt herhaald , spoedig wordt vergeten. Ook kun- I
nen ruwe oppassers, wanneer zij zich bezig houden met de oe- I
fening , op eene onbedrevene wijze , te herhalen , alles weder- E
om bederven, wat men reeds had verkregen; derhalve moet I
het opbeuren der voeten , naar de hier voorgeschrevene wijze, j
ook nadat het Paard reeds is beslagen geworden, geregeld wor- I
den herhaald.
-ocr page 103-
( 77 )
§ 50.
Ieder Paard, zelfs het goedaardigste, dat besla-
gen zal worden , moet, mijns inziens , niet, zoo
als meermalen geschiedt, eenvoudig aan een hal-
stertonw, maar altijd met opgelegdcn trens, of
met een' stang, of, indien mogelijk, ook met
een' kaptoom, naar de plaats, waar het beslagen
wordt, henen worden geleid. Ook moet er al-
tijd, behalve den helper, die den voet tot het be-
slaan ophoudt , nog een ander persoon bij de hand
zijn , die voor het Paard staat, om niet alleen de
teugels in de hand te houden, maar die ook
daarop moet letten, dat hetzelve altijd op al de
vier voeten loodregt, en op eencu gelijken grond
SI ot -aan me r k ing.
De Schrijver heeft zijne handelwijze, ten einde dezelve tot
algemeen nut te doen verstrekken, door den druk openbaar
gemaakt. Het zal evenwel altijd , zelfs bij de beste wijze van
voorstelling, zeer raoerjelijk zijn, eene werktuigelijke verrig-
ting , door beschrijving, duidelijk verstaanbaar te maken. Ziet
men evenwel deze behandeling werkdadig uitoefenen , eu ziet
men het voorname hulpmiddel, namelij k de zachte behandeling
van het dier, aan het doel beantwoorden, zoo komt het ,
vooral den onkundigen, gemakkelijk, bekend, en onbeduidend
voor; daar het hem toeschijnt, dat alles slechts op eenen zach»
ten of goedaardigen omgang met det Paard nederkomt. Bij
«ene nadere beproeving evenwel zal uien ondervinden , dat de-
se handelwijze niet gemakkelijk wordt geleerd, en dat er eene,
sterke oefening, geduld, en fijn oordeel worden gevorderd,
om dezelye met goed gevolg ui* te voeren»
-ocr page 104-
( 78 )
staat. Op dezelfde wijze moet hij het ooi; toe-
spreken , wanneer het onwillig en weerspannig
wordt.
§ 51.
Het is niet zoo zeer noodig, om hij e.<*n goed-
aardig Paard het opnemen van den voet , volgens
de opgcgevene bewegingen, te volbrengen; center
moet men , wat de hoofdzaken betreft, de , te vo-
ren beschrevene , handelwijzen opvolgen, indien
men geen gevaar wil loopen, dat het Paard met
den tijd ontaarden , of verkeerde gewoonten aan-
nemen zal.
§ S2.                              s
De hoefsmid moet, hij het beslaan, zeer zacht
Wanneer evenwel, vooral onder vreemde handen, de hoofd-
gebreken , bij deze behandeling, terugkeeren , zoo hebbe men
uuiks geenszins aan de wijze van oefening té wijten; want even
als het best geoefende Paard, en dat het meest volkomen bere-
den is, door een onbekwamen Ruiter niet alleen bedorven,
maar zelfs halstarrig en steegsch kan worden gemaakt, zoo kan , op
dezelfde wijze, een Paard, dat , volgens de opgegevene handel-
wijze , volkomen goed was geoefend en afgerigt, door een slechte
behandeling in den stal, gelijk reeds is aangemerkt, wederom
voor het hoefbeslag bedorven en ongeschikt gemaakt worden.
Wij willen intusschen besluiten met den wensch, dat de
Schrijver ons met de aanwending dezer behandeling , ook ten
aanzien der Paarden, welke in de rijddienst zijn bedorven ge-
worden , al is het dan ook slechts door voorbeelden uit den
«chat zijner ondervinding, moge bekend maken.
-ocr page 105-
( 70 )
werken , en van den hoef niet , zoo als gewoon-
lijk geschiedt, om spoedig klaar te zijn , op cena
veel wegnemen. Hoe dieper de hoefsmid het
veegmes in den hoef zet, om groftte stukken op
eens daarvan weg te nemen, zoo veel te steviger
moet de helper de koot omvatten, des te meer
kracht moet hij , in het algemeen , aanwenden ,
opdat hij aan de kracht van den smid weerstand
kan bieden, waardoor niet zelden de Paarden tot
buitengewone weerspannigheid worden aangezet.
De nagels mogen niet door te sterke slagen inge-
dreven, en de voet moet telkens, zoodra het ijzer
met twee nagels vastgehecht is, wederom neder
gelaten worden. In het vervolg moet men het
Paard echter toestaan telkens den voet wederom
neder te zetten, zoo dikwijls als een nagel is in-
geslagen.
§ 53-
Onnadenkende helpers regelen zich doorgaans
naar hunne eigene grootte, met betrekking der
hoogte , op welke de voet van het Paard moet
gehouden worden , zoo dat de voet van een klein
Paard, door een groot man, meestal te hoog
wordt opgeligt, Hierdoor ontstaat voor hetzelve
eene pijnlijke rekking van de pezen en banden ,
waardoor dan ook dikwijls weerspannigheid wordt
opgewekt. Men moet zich dus met het opnemen
vaa den voet naar de grootte des Paards regelen.
-ocr page 106-
( 80 )
§ S4.
Is een weerspannig Paard eens, volgens deze
regelen , heslagcn , dan moet het, in het begin ,
dagelijks ecnige malen uit den stal worden gc-
bragt, en, volgens de opgegevene wijze , tot het
goedwillig opligten van den voet geoefend worden.
l)eze behandeling zet men, naarmate dat het Paard
onwillig was, cenige dagen voort. Men, zal dan
het genoegen hebben van te zien, dat het kwaad-
ste Paard deszelfs verkeerde gewoonten geheel
heeft vergeten, en zich bij elke gelegenheid den
voet laat aanraken en opnemen. Mogt zoodanig
aldus geoefend Paard ecnen anderen oppasser ver-
krijgen , of verkocht worden , dan moet de nieu-
we oppasser vooraf lecren, hoe het, bij het be-
slaan , moet worden behandeld.
§ SS.
Het is niet raadzaam de eerste proef tot het
opnemen van den voet in den stal , op de plaats,
alwaar het Paard staat, te ondernemer;, daar deze
standplaats meestal naauw, en de grond, waarop
het staat, niet effen is. Heeft men reeds redenen
om te geloovcn, dat men met het Paard ver-
trouwd is , dan kan men het opnemen ook aldaar
beproeven; edoch er moet altijd een Rijd - mees-
ter bij den kop staan, totdat het Paard gecne
-ocr page 107-
( 81 )
Sporen van onwilligheid meer toont, en volko-
men gewillig is. Bij gebrek van een Rijd-mees.
ter moet de helper zich volgens § 34 van deze
onder - afdccling gedragen.
§ 36-                            «
Het zij mij ten slotte nu nog vergund aan te
merken, dat de, hier opgegevene, handelwijzen in
derzelver bijzonderheden niets nieuws bevatten,
maar dat de geregelde te zamcn voeging van alle
opgegevene handgrepen , ten aanzien der behan-
deling van kwade en bedorvcne Paarden, bij het
hoef beslag, voorzeker een nieuw , en nog niet
bekend, leerstelsel vormt, hetwelk, volgens mij-
ne vccljarige ondervinding , behoorlijk worden-
de aangewend , de volkomene zekerheid van een
gunstig, spoedig, en duurzaam gevolg waar-
borgt.
Gegronde waarnemingen, volgens de opgege-
vene handelwijzen , zullen het bewijs opleveren ,
dat ieder Paard, van welke soort het ook zijn,
moge , met uitzondering van wilde en menschen-
schuwc , jonge , K.rijgs - Paarden , die vooraf moeten
getemd worden , alsmede van de zoodanige , die den
razenden kolder hebben, op het langst, in een
uur, vrij en zonder den minsten dwang, kan
beslagen worden, en zich vervolgens ook altijd
6
-ocr page 108-
< 82 )
goecUvillig en zonder gevaar daaraan zal onder»
werpen.
VVclk voordcd nu hieruit voor alle betrekkin-
gen ontstaat, laat ik aan het oordeel van ande-.
ren over.
302