HET
HOEFBESLAG
ZONDER DWANG.
|
||||
ÜET
HOEFBESLAG ZONDER DWANG.
ÏENE VERHANDELING OVER DE WIJZE , OM GEVOELIGE ,
KWAADAARDIGE EN GEHEEL BEDORVENE TAARDEN , WELKE TOT DUS VER ALLEEN DOOR AANWENDING VAN DWANGMIDDELEN KONDER WORDEN BESLAGEN , BINNE* EEN UUR TIJDS ZOO VER TE BRENGEN , PAT ZIJ Z0I.KS GOEDWILLIG LATEN DOEN EN HUNNE WEERSPANNIGHEID VOOR ALTIJD AFLEGGEN ; VOLGENS
BEREDENEERDE GRONDBEGINSELEN , BERUSTENDE OP DE ZIELSHOEDANIGHEDEN DES PAARDS ; door
CONSTANTIN BALASSA,
Koninklijk-Keizerlijken Ritmeester ;
MET BIJVOEGSELS VAN
den Koninklijk-Pruissischen eeraten Luitenant der
Cavallerie, enz. ,
K L A T T E;
UIT HET HOOGDUITSCH VERTAALD
door J. Tr~. A. HART,
Vee-arts der eerste ilasseag&J s Rijks Vee-artsenijschool,
: Utreefcf-f-^, Le-yoorreae-ya» W&'m a ik,
Directeuj en Hoogteer aar aan. de gemelde School.
|
|||||||
In 's GravenJmg&j£iL,Jiel*Z4msterdam,
Bij DE GEBROEDERS VAN CLEEF.
|
|||||||
18 3 0.
|
|||||||
VOORREDE.
|
|||||
I MM et boekje, dat hier onze Landgenooten, in de
Nederduitsche taal, ivordtaangeboden, is, wat den grondslag betreft, eène overzetting van het, irt het Hoogduitsch géschreven, werkje van den Oos- tenrijkschen Ritmeester, den Heer Constastij* Balassa., getiteld: Der Hufbeslag ohne Zwang, uitgekomen te Wccncn , in hel jaar 1828. Het- zelve heeft niet alleen in Duitschland een vrij gunstig onthaal genoten, maar reeds spoedig is daarvan eene frunsche vertaling verschenen , onder den titel: Traite de la ferrure saus conlraiutc , Paris 1828. Weldra hebben andere Schrijvers zich verle-
digd hetzelfde onderwerp te behandelen, en hunne aanmerkingen en toelichtingen omtrent de grondbe- ginselen en leerwijze van Bazassa bekend te ma- ken. De voornaamste schriften, hiertoe behoo- rende, zijn .- Bclencutungen und BemerkungcH über die ron dem K. R. Oesterreicbisclicn Ritt. meister Constantw Baiasba erfundene netie psy- |
|||||
2 VÖORREbË.
chologische Methode böse Pferdcn in ciner shift»
de zuin Hitf beslag obne Zwang abzuriehtcn, vo« Klitte, Königlich-Prèussischèn Premier-Lieutc' nant der Kavallcric , enz. Berlin 1828, en : Der Hufbeslag obne Zwang > nacli einc* tierzigjabri- g«»n vielsiibligen Erfahrung, von Chihstoph dB B.icn, Dresden 1829'. tn béide wérken vindt men het leerstelsel van eerstgeméldéü Schrijver, om de Paarden, op eene zachte en zielkundige, in' plaats van op eene harde en werktuigelijke, wijze, namelijk door slaan en pijniging, voor het onder- gaan des hoefbeslags te oefenen eii geschikt te maken, in het algemeen, ten hoogste aangepre-* ten, en als de eenige, welke dient te worden op* gevolgd, voorgesteld; hoextel men daarin omtrent de toepassing van sommige beginselen, en de aan-' wending van eenige handgre-pen, icelke bij het af" rigten des Paards te pas komen, eenig verschil met de handelwijze van Bilvssa aantreft. Het werk van de Bach is zeer uitvoerig t eflt
daardoor, naar ons oordeel, min geschikt om tot een handboekje te verstrekken voor hen, die zich gewoonlijk met het oefenen (dresseren) der Paar- den bezig houden, en daartoe een kort en bevat' telijk onderrigt, volgens de bedoelde leenvijze, behoeven. Wij hebben naglans geoordeeld van de toelichtingen en aanmerkingen van Kxatte , bij deze vertaling, gebruik te moeten maken, en heb- ben dezelve daarom als bijvoegsels opgenomen , en |
||||
V O O R II E D E. %
nmder de § § geplaatst, waartoe zij behooren.
Dit is dan levens de reden, dat wij besloten heb- ben , om het werkje onder de gemeenschappelijke namen t>«n Bvlassa en Kxatte in hel licht te doen verschijnen. Men zal zich hierdoor de han- delwijze van beiden voegzaam te nutte kunnen maken. Ofschoon wij ons niet in allen opzigte of on-
voorwaardelijk vereenigen met al de redene- ringen der Schrijvers, welke uit de overeen- komst der ziels-hoedanigheden van het Paard met die van den mensch worden afgeleid, voor zoo ver daarop de regelen van oefening en bestier van het eerste gegrond worden, zoo kunnen wij evenwel het behandelings -stehel op zich zelf niet anders dan ten hoogste doelmatig keuren, en tev opvolging aanbevelen. En het is op grond dev nuttigheid, welke de voorgestelde wijze van be- handeling der Paarden, zoo wel van de gene, die voor de burgerlijke bedrijven als voor de krijgs- dienst bestemd worden, ook bij ons, kan hebben, dat wij gemeend hebben onze Landgenooten eene wezenlijke dienst te doen met hen daarmede be- kend te maken. Het zal trouwens niet kunnen worden ontkend,
dat hier zoowel als elders verkeerde gewoonten met betrekking tot de oefening der Paarden be- slaan. Het kan waar zijn , dat onze meeste in- Imdsehe rassen 3 wegens derzelver aangeboren zflch- |
||||
% VOORREDE.
ten aard., van natuur meer handelbaar zijn dan.vele
vreemde rassen , en zeldzaam groole moeite vorde- ren , ten einde tot het aannemen van het hoefbeslag gebragl, of, in het algemeen, voor het gebruik getemd, en geschikt gemaakt te worden, het is niettemin zekerf dat, bijaldien bij dezelve halslar- Tigheid, koppigheid , schuwheid of andere karakter- gebreken worden aangetroffen , doorgaans , in plaats van zachte verbeterings-middelen, gegrond op een. leerzaam onderrigt, naar den aard van de ver- stands - vermogens des diers , ruwe kastijdingen, wordeu gebezigd. Wij zijn hel. inmiddels met on' ze Schrijvers volkomen eens , dat ver de meeste on- gescRiktheden van zoodanige Paarden meer uit dom- heid, onbedrevenheid, en gebrek van ondervinding, voortvloeijen, dan uit kwaadwilligheid, en dat ■. zulke gebreken daarom ook vooral door eene ge- \ vaste verstands-oefening, en door overtuiging , als het ware, dienen te worden verbeterd; terwijl dezelve, door eene harde, en, zoo als veeltijds geschiedt, met onverstand aangewende, werktuige- lijke, bestraffing , niet zelden meer en meer in- wortelen , en verergeren, waardoor dusdanige Paarden eindelijk ten eenemale bedorven en on- bruikbaar worden. Zeldzaam zal men ondervin- den , dat een Paard eenige kwade gewoonte door kastijding van slaan of pijniging zoo zeer leert afleggen, dat het daarvan in den grond, zoo als men zegt, genezen wordt. Men zal liet uel som? |
||||
VOORREDE. 5
wijlen , door bedreiging en vrees voor het weder
ondergaan van dezelfde straf, eenigermale in ont- zag hunnen houden; hierdoor heeft het evenwel deszelfs kwade geaardheid niet verloren. Bij da geringste verslapping der dwang- of bestier-mid- delen, zelfs bij de enkele verwisseling des be- rijders, die met deze, lot dus ver aangewende, middelen niet bekend is, zullen de oude gewoon- ten dadelijk wederom de overhand nemen, en niet zelden met verdubbelde kracht zich o-p niemo openbaren. Beter zal men hierin slagen , wanneer men het Paard, door eenen vriendelijken omgang , en belooningen , van zijne tevredenheid over- tuigt , als het datgeen doet, wat van hetzelve verlangd wordt. Het zal, om deze belooning te genieten, zich onze genegenheid ten nutte Zeeren maken, en allengs de kwade hebbelijkheden , niet zoo zeer om onzent wille, maar uit het bezefvan eigen voordeel, afleggen en dezelve eindelijk vergeten. Jk mag met te meerderen grond de behande~
ling, volgens deze beginselen, aanprijzen> daar wij, aan de Vee-artsenijschool, daarvan reeds de meest volkomene uitwerking hebben ondervonden, bij eenige halstarrige Paarden, die, lol dus ver, niet tot het aannemen van het beslag hebbende hunnen ivorden gebragt, door den Heer Vee-arts Hart , na slechts weinige oefeningen, hetzelve gemakkelijk ondergingen. De Heer B. van Mer- IWj Eerste Luitenant bij het lOrfe Regiment |
||||
6 VOORREDE.
Lanciers , deelt mij mede , dat hij dezelfde
handelwijze , sedert eenigen tijd , met het beste gevolf, heeft beproefd bij eenige kwaadaar- dige Paarden zijner Compagnie. Eene Merrie onder anderen, welke, door eene verkeerde be- handeling, zoodanig was bedorven, dal dezelve niet alleen np geemrhande wijze meer beslagen, maar zelfs niet meer gevoederd, veel min geza- deld , kon worden, werd, in den tijd van veer- tien dagen, geheel verbeterd , zoodat zij zich thans niet alleen, met het grootste gemak, uit de hand laat beslaan, maar in allen opzigte han- delbaar , en voor de dienst volkomen wederom ge- schikt is geworden. Bij hel beslaan der Paar- den dezer Compacte, wordt, volgens de verze- kering van den Heer van Merlen, de handelwij- ze van Baiabsa meer en meer aangewend. Wen- schelijk zou, het voorzeker zijn, indien dit voor- beeld algemeen bij de Cavallerie werd nagevolgd. De Heer Kxatte laat, in zijne toelichtingen omtrent de oejenings-wijze van Balassa , nog eenige ulgemeene aanmerkingen, zoo ten aanzien van het nadeel der enkel werkluigelijke behandeling , als van het voordeel der zielkundige oefening voorufgaan. Wij meenen ook deze toelichtingen hoofdzakelijk, als tol het onderwerp , dut in dit werkje behan- deld werdt, onmiddelijk behoorende, en ter be- waring van de volledigheid van zijn geschrift, hier te moeien overnemen. |
||||
f 0 0 H R E D E. 7
|
|||||
,, De opvoeding en de eerste indrukken, welke
hét Paard, bij den omgang met menschen, in desselfs jeugd, ontvangt, vormen z-ijn karakter. 'Vrees voor den mensch is hetzelve aangeboren; deze Haft alleen door eene zachte , vriendelijke, ^behandeling i doch niet door straf verminderd wor- \deh t ett bijaldien het. dier 's menschen opper- (heerschappij door dwang moet aannemen, zoo zal | het nogtans pogen zich, bij de eerste gelerjen- hèidj die hél vindt, daaraan wederom te onttrekken." „ De omgang en indrukken, waardoor op het ; Paard, zoo bij de behandeling in den stal als • bij de oefening van het berijden , doorgaans wordt gewerkt, zijn niet geschikt, om vertrou- wen, vriendschap, verkleefdheid, en gehoorzaam- heid te verwekken," „ Ten allen tijde evenwel hebben de menschen
: iedere ongehoorzaamheid en elke verkeerde ge- i woonle dezes diers voor tegenstrevigheid en boos- i heid verklaard, en ter verbetering tot dwang' ' middelen de toevlugt genomen, waartoe inzonder- heid de pijnigende beslags- en ophijsch-werktui- gen , de opzet-teugels, en de , van ouds beken- de , spaansche ruiters behooren, gebezigd doof de handen van ruwe menschen." „ De ondervinding leert, dat het Paard, va
i elke aanwending van zoodanige dwangmiddelen,
l nog vreesachliger, schrikachliffer, en twijfel-
moediger wordt, zoodat reeds het gebouw* het-
|
|||||
8 VOORREDE,
welk naar éen noodstal gelijkt, de witte VdÖP*
werpen, die eenige gelijkheid bezitten met deri beslags-wand , ja zelfs hel schoots-vel, hetzelve vrees aanjagen, en beangst maken, even als dé krankzinnige mensch, die bekend is gewordert met de onaangenaame gewaarwording van het dwang-jak, steeds, op het eerste gezigt van het-' zelve, door schrik wordt bevangen/' „ Hoe algemeen ook de aanwending van éwawr*
middelen zij, zoo zijn er toch, ten allen tijde < verstandige en ervarene mannen geweest, welke, tij de oefening van hel Paard, aan ecne zachte behandeling, gegrond op vriendelijkheid en om zich daardoor het vertrouwen des diers te ver- werven , de voorkeur hebben gegeven, en die ook van deze behandeling de beste uitwerking hebben ondervonden." ,, Deze wijze van behandeling icas evenwel meest
het gevolg der natuurlijke goedaardigheid jegent de dieren, icelke zeer vele menschen eigen is, zonder dat dezelve door opzettelijk nadenken werd voortgebragt. Slechts weinige menschen hebben injhet groote boek der natuur gelezen, en daar uit de zielkundige behandeling der dieren ont- I leend." ■' I „ Vit de wijze, waarop de menschen zich on- I
derling met geweld behandelen, is ook de ge- f weldige be'iandeling der dieren voortgevloeid. Waarom toch zou men zwarigheid maken ziek I |
||||
%fê
|
|||||||
V O Ö R lt Ë D Ë.
|
|||||||
' ioO tegen de dieren ie gedragen, daar de ruwe
mensch zelden anders met zijnen mede-broeder omgaat." „ De Schrijver van dit werkje* (Balassa. ,,)
het voetspoor der oude verstandige berijders vol- gende , werd reeds vroegtijdig op den versian- delijken aanleg des Patirds opmerkzaam; hij I hbeft zich deze Vatbaarheid t bij dl zijne oefenfaas* I plannen , ten nutte gemaakt, en dezelve gevestigd I op den grondregel der vriendelijke en zachte I behandeling. Hij veroorlooft hierbij dlleeh dan ; béslrüffihg, wanneer er herhaalde nalatigheid óf' J iiezenlijke weerspannigheid plaats vindt, welke hij nogtdns wéët ie onderscheiden van onbedreven- heid of onbekendheid des diers met hetgeen van * hetzelve Verlangd wordt." „ Zijne eerste toentid'eting tot het dier bestaat
I rftts ih cette Vriendelijke 3 welwillende . én lief-
I kozende , houdlAh, waarbij weinig van hetzelve
I wordt gévortlern. Zijn onderrigt is duidelijk, en
'\ wordt d4or de Werking der stem ondersteund. —
\ De Uitwerkingen dezer behandeling waren steeds
■ verwonderlijk en gelukkig. Het verschilt vóör-
i zeker Veel het Paard alleen vertrouwelijk crt tdïn
te maken 3 waartoe het slechts zijn ligchadiii
behoeft te leenen s dan hel tot ziels - vèrrigtinge n
geschikt te maken,, waartoe eehe zeer duidelijke
gebaren - laai\ t en het verslaan Van dezelve, bè-
|
|||||||
10 VOORREDE.
nevens goedwilligheid en gehoorzcuchmeid, worden
gevorderd. ' „ De groote kunst, cnn de Paarden, op eene
zielkundige wijze, te oefenen, bestaat daarin , dat men zich voor het dier verstaanbaar weet «el maken , en lot zijne voorstellingen en denkbeel-i den kan afdalen, om de strengste reglvaardig-\ heid in hel beloonen en bestraffen toe te passen,\ hetwelk aan geene ongestadige luimen behoort on~ derworpen te zijn." „ Hij 3 die niet bedaard en wel bezonnen is,
en den aangeboren geest zijner heerschzucht niet tegen een' gepaslen zin des onderrigts heeft ver' ivisseld; die geene behoorlijke zielkundige grond- regels kent, zal wel kunnen rijden, maar hij] hehoorl zich nimmer met de oefening of het on- derwijs des Paards te bentoeijen." ,, Het zal wel onnoodig zijn te herinneren, dat
fan ieder* Krijgs - Ruiter (Cavallcrist) of stalknecht gevorderd wordt, dat hij het Paard, door eene zachtaardige behandeling, tam op stal (stallfrom) wete te maken, en hetzelve er toebrenge, om zich den voet goedwillig te laten opbeuren. Duizen-ï de Paarden, zelfs de zoodanige, die uit wilde stoeterijen afkomstig zijn, worden, zonder eene: bijzondere leerwijze, alleen door toespraak en het: geven van eenig voeder, daartoe geoefend. Blijft het jongs Paard daarbij kwaadaardig, zoo is rfe' |
||||
VOORREDE. ff
|
|||||
schuld niet aan het dier, maar aan den oppasser
te wijten, die zich met hetzelve te weinig , of top eene ongeschikte, ruwe, wijze, bemoeide. I JFaren er genoegzame vriendelijke oppassers van ', Paarden , men zou gèene bijzondere oefening voor ihet beslaan (Beslag-drcssnr) noodig hebben. Uit dien hoofde, behoort het de eerste zorg te zijn \ van den Officier , aan wien jonge dienst - Paarden j (remonten) icorden toegedeeld, dat dezelve tam in 1 den stal en «oor het beslag geschikt worden ge- \ maakt, en om hen te gewennen zich aan het ge- ; bied van den. mensch te onderwerpen." 3, Vermits, door de ongeschiktheid der eerste
\ behandeling in den stal, vele Paarden worden be- i dorven , is men op de gedachte gekomen, om de be- '■ dorvenheid der zoodanigen, door eigene behandelingS' wijzen, te verbeteren. Er traden nu vele lieden, van alle Standen op met nieuwe uitvindingen en ! handgrepen, door welke zij , binnen zeer korten tijd, namelijk wel te verstaan , door dwangmidde- len , het Paard voor het hoefbeslag ivilden temmen. Al deze middelen hadden, ten einde dezelve voor de menschen aantrekkelijk te maken, iets geheim- zinnigs, en teerden doorgaans op plaatsen met geslolene deuren in het tcerk gesteld, van ivaar eindelijk de ongelukkige dieren wel bedwongen en met zweet bedekt , doch geenszins tam ge- maakt , onder een slingerenden gang , te voor schijn ktmmen."- |
|||||
%% VOORREDE.
■
„ Verbcterings-tremen en opzet-teugels van al-
Zcrlei aard werden3 als om strijd, gebruikt, ook i het voortgezette terug laten treden lot luimelens toe werd, langen tijd, gehouden voor een beproefd mid- '. del, om het Paard voor het hoefbeslag geschikt te ' maken. De voornaamste hulpmiddelen beston- den dus in martelingen, om het even, door wel- ke werktuigen , of op welke wijzen, deze wer- den uitgevoerd." „ Alle indekken werden derhalve, lot dus
xer, verwekt, door de uitoefening van geueld op het ligchaam, ev, eerst hfer door op de zinlui- gel/ljke gexvaapiparding en het verstand des diers." „ E\ke geweld,adigh.eid intussebeu, op het dien*
uitgeoefend, zet hetzelve aan tot tegenstreven, en, indien haf zich al vo,or eew OQgenblik on- 4er](;erpt, zqQ zal, daar hei dier zulks niet zo» ligt vergeet * deze, door dwangmidtlelcn yoartge- hvagte, gehoorzaamheid, zelden duurzaam zijn, niaar de eigene neigingen «f de onwil zullen wederom ontwaken , zoodra ssic/f daartoe eene ge- schikte gelegenheid aanbiedt." „ Volgens de , lol n« toe plaats gehad hebben-
de , oefenings• stelsels, moest het Paard, door onaangename indrukken geleid, en doo,f deze de ziel tot gehoorzaamheid aan den mensch onder- worpen worden. [Iet is t/ijseen», door uitwendig geweld voortgebragte, gehoorzaamheid, welke niet a priori uit de ziel des diers voortvloeit, maar slechts |
||||
VOORRED®. *3
a postcriopi de uitwerking is<(e»> uitwendige dwang-
middelen." „ Alleen hij zoodanige oefenings-wijzen, %vaaruij
men de middelen zoo na b\j de hand en onmid- delijli in zijne mat/t heeft, is het mogelijk den lijd te bepalen, wanneer de kortstondige ge- hoorzaamheid zal volgen. Bij eene zielkundige be- handeling integendeel moet hel booze , angstvalli- ge , vreesachtige , dier eerst tot bedaardheid ge- bragt , en zachtmoedig gemaakt, vervolgens, door duidelijke , vriendelijke, teekenen in al dat geen onderrigt worden, tfg£ de mensch van hetzelve verlangt gedaan te hebben i de belang- stelling des diers »§•* de zaak, welke het ver- rigt , moet opgewekt, en eindelijk , door een» voortgezette oefening, deze wijze van gehoari xaamheid bevestigd ivorden. Zal dit oogmerk nu, in den kwten tijd van 5 tot 60 minuten, hunnen worden bereikt ? Ik heb de gelegen-^ heid gehad, zm als reeds gezegd is, meerder® oefeningen, volgens deze leerwijze, hij te urnen. Ik heh gezien, dat het, wegens deszelfs kwaad-* aardigheid zoo beruchte, Kurassiers - Paard , Adam , in zeven lessen, zoo ver gebragt iverd, dm het de voorheenen liet opliglen f doch ik heb, ook «en zeer gevoelig Ras-Paard, zes weken lang, naar dezelfde wijze zien behandelen, hetwelk, gedurende dezen tijd, slechts zoo. ver ko:n ivorden gebragt, dat het de voorvoeten wilde opgeveA. |
||||
M f0 0 RRE D E.
Een bewijs derhalve, dat niet alle Paarden aan
elkander gelijk zijn, en dal er , bij de grootste bekwaamheid van den leermeester, gevallen kun- nen beslaan , die legen vertvaclding uitvallen, en welke, vermits niet alle Paarden evfin veel bevattings-vermogen bezitten, of even leerzaam zijn , eene nieuwe wijze van onderrigt üoodzake- lijk maken." „ De behandeling of oefening in den slal (Sfall-
dressur) bevat in zich de temming des Paards in den geheelen zin des icoords , en is eigenlijk te beschouwen als de voorbereiding tot elke verdere oefening en behandeling. Dezelve behoort dus alle andere onderrigt niet, zoo als dikwijls ge- schiedt , te volgen maar vooraf te gaan; zij mag te regt liet A. 15. C. genoemd worden, waar- door het dier leert met den mensch om te gaan. Want hel Paard, dat de stal-oefening is door- geloopen , en alzoo reeds stal-vroom is geworden, is beter dan andere voor verdere oefeningen ge- schikt, daar de wil van den mensch een belereu toegang tot deszelfs bevattings-vermogen erlangt." 3, Deze eerste lemming bestaat in het verwerven
van vertrouwen, en kan, in zekeren zin, be- schouwd worden als de brug, waarover de mensch tot de ziel des diers nadert, om hetzelve zijnen wil te doen kennen, en denzelven ingang te ver- schaffen , als zijnde het middel om hetzelve te, %estieren." |
||||
VOORREDE. 13
,, Geenszins kan men veronderstellen _, dat het
dier lot hel bevatting» -vermogen van den mensch
moet worden opgevoerd; in tegendeel deze moet
tot het dieren-verstand afdalen. Wij moeten niet
aannemen , dat wij ons, door onze zeer arme Ie-
I dreigende gelaren - spraak , geheel voor hel dier
iverstaanlaar kunnen maken3 en hetzelve alleen,
I door de bestraffing na te laten, op eene
voldoende wijze j beloonen , om deszelfs belang"
stelling tot gehoorzaamheid op te wekken. Een
voorbeeld moge strekken3 om dit nader op te hel.
deren."
s, Het Paard b. v. heeft eens, bij het loopen door
ce?ie deur, zich daar tegen gesloten3 ja. welligt gewond. Het zal, van dezen tijd af aan , vrees voor alle deuren toonen, en vermijden dezelve dóór te gaan. Het verkeert nogtans niet in het denk- beeld , dat het zelf zich, door onopmerkzaam- heid, ongeschiktheid of overijling, dezen stoot heeft toegebragt; maar het heeft de voorstelling, dat de deur het heeft gestolen, waarom het zal trachten alle deuren te vermijden , tot dat het 3 door onderrigt, van deszelfs dicaling overtuigd is geworden. Hetzelve nu deze overtuiging deelachtig te doen worden, en het Paard daar- door te verbeteren, hierin is de hoofdzaak der zielkundige oefening gelegen." „ Dan , op dicaling of misverstand volgt gewoon-
lijk geene verstandige en zachte teregtivijzingj, |
||||
4ó rooïtïiËDE.
maar beslMffiiig èn dwang. Deze wekt op tot
tegenxceér, éU er ontstaat een kamp-strijd , wel- ke iMl hei opgeven van de ecne of andere zijde tindigt. Dwang heeft itilusscheit, VOOral indien dezelve op een onregtmatig besluit gegrond is, ten meer of minder onnangenamen, ja zélfs scha* delijkeh j invloed op het ligchaam dés diers." ti Is inmiddels onze gebaren-spraak zeer armen
niet tan dien aard, dat zij vertrouwen kan verwek- ken , dezelve verbindt tevens het moeijelijke *aan füichi dat zij afhangt van het eigen gevoel en verstand van twee wezens, terwijl dezelve voorts onzeker is* omdat hare uitwerking verschilt naar den trèp der kracht, ifdürttiedé zij wordt uitge- oefend , en der gewaarwording $ welke zij ver- wekt." Er is een tijd geweest, ëh dkzèhe is nog niet
laiig Vborhij; dat de zweep, sporett, en het be- leedigê'n Mn dek mbixd, de èénige tëeken- ofgci lareA - sptüük waren, Wdütdöor de mensch zij- nen wit dttn het Paard deed kennen. Men hield den Ruiter voor lafhartig , diei, bij zijttè oefe- ningen , deze middelen niet in volle Mittie ttUli- icendde. Men dreef den spot met hein j die vol- gens zielkundige grondregels, en de hulpmidde- len , welke deze aanbieden, het Ptttird behan- delde. Men putte zich uil in de uittilnding, om aan de sporen en andere pijnigings - middelen nieutce gedaante te geven, met ocginerk t «Ml dezelve |
||||
VOORREDE. 17
regt gevoelig te doen werken , daar men oordeel'
de, dat de onvolkomene uitwerking, welke van idèzèhulpmiddelen doorgaans werd ondervonden, i meer moest worden toegeschreven aan derzelver zwakken indruk , dan aan Inmnè weinige geschikt- heid en onvolkomenheid. Ja \ wat nog meer is, deze verkeerde handelwijze 3 waardoor zoo vele Paarden bedorven zijn, werd bovendien dikwijls door de openbare leerscholen , volgens den geest, welke hierin heerschle , tot nadeel van den Staat, in de Cavallerie - dienst overgebragt, zonder dat men er ooit aan dacht, dat het Paard toch ook, ofschoon het slechts met een dieren - verstand be- gaafd is, bij de oefening^, op eene zielkundige be- handeling billijke aanspraak mag maken?' 3, Bij de menigvuldige verriglingcn, welke van
het Paard worden gevorderd, het gebrekkige der hulpmiddelen, om op de ziel der dieren te wer- ken , en de zeer dikicijls verkeerdelijk opgevatte bedoelingen des Paards , die steeds aan meer en meer versterkte bestraffingen worden onderworpen, zou het dier onder zoodanige oefening voorzeker moeten bezwijken, indien de Natuur het Paard niet in slaat had gesteld, om de zwaarste mis- handeling te verduren." Hoe gelukkig zou dit edele dier-geslacht zijn ,
en hoe veel zou ook de mensch er, voor zijn be- lang , niet bij winnen, indien, in plaats van en- kel ttcrktuigelijke ikcang - middelen , men tevens |
||||
18 VOORREDE
meer algemeen eene behoorlijke zielkundige behan-
deling aanwendde , om het Paard geschikt te ma- liën voor de dienst, waartoe het ons, door de Natuur, met het weldadigste oogmerk 3 als een onmisbaar huisdier s voor de noodzakelijkste ver- riglingen des maatschappelijken levens, is geschon- Jten! ■ , ■ ' 1Pij ivenscken, dat de regelen 3 in dit geschrift
voorgedragen, aan de bevordering van het bedoel i de oogmerk j ook onder onze landgenooten s dienst' laar sullen zijn. » : A, NU WAN.
Utrecht , den 15 April 1830.
|
||||
VOORREDE
|
|||||||
VAN DEN
SCHRIJVER.
|
|||||||
JHLct was, sedert vele jaren, de geliefkoosde
bezigheid des Schrijvers, om de natuur van het Paard waar te nemen , en zoo veel mogelijk te doorgronden. » Bij de opmerkingen , welke hij hieromtrent
maakte, werd hij weldra overtuigd, dat er tea aanzien der behandeling van dit edel dier vele verkcerdheden plaats hebben. Nadat hij over de oorzaken dezer verkeerde han-
delwijzen rijpelijk had nagedacht, bevond hij , dat het heerschzuchtig karakter der menschen hen doet wanen , dat de dieren zich aan onze heerschappij, volgens eene natuur-wet, onvoorwaardelijk moeten, onderwerpen , -en zich naar onzen wil voegen, om het even, op welke ondoelmatige wijze men daarin ook te werk ga. Zoodanige veronderstelling strijdt nogtans
i
|
|||||||
Mz.j.
|
||||
Jjc//i foi'Icufaeti/iayJe/f-
|
||||
( s >
|
|||||
tegen de wet der natuur, en men loopt gevaar ,
geheel tegenovergestelde uitwerkingen daarvan bij de dieren te ondervinden. Deze toch vorderen, even als de mensehen, eene eigene wijze van be- handeling, welke met derzelver natuur overeen- komt , en het is zeker , dat bij de eersten zoowel als bij de laatsten , de grondregel geldt: dat aan zachtheid gehoor gegeven , aan hardheid weerstand wordt geboden, en dat eene behoorlijke gestreng- heid het meest geschikt is , om te doen gehoor- zamen. Hiervan overtuigd, vestigde de schrijver op
deze onveranderlijke waarheden zijn stelsel om- trent de behandeling en verbetering van weerspannige en halstarrige Paarden, en hij kan , zonder groot- spraak , verzekeren hierin volkomen te zijn geslaagd. Hij heeft over dit onderwerp veel gelezen,
maar nergens toereikende ophelderingen gevonden. Hij heeft proeven van verschillenden aard in het werk gesteld , dezelve herhaald en verbeterd , en is op deze wijze nader tot zijn doel gekomen, totdat hij eindelijk het genoegen had te onder- vinden van'den regten weg tj zijn ingeslagen. Zijne handelwijze weldra tot bepaalde en vaste
regelen gebragt zijnde , werd dezelve door hem , gedurende eeuige jaren , onafgebroken en met het beste gevolg aangewend , tot voldoening van zijne opperhoofden en vau allen, die zïjuc behandeling aaaschouwden. |
|||||
iiü ■"'(/■'''A«■r/yetfAtUfJtrt
|
|||
( 5 )
|
|||||
De lióoge raad van het krijgs-wczen had van
zijnen gelukkigen arbeid in dit vak kennis verkre- gen , waarna hij de eer had onder het oog van Hun- toe R.eizerlijké Cn Koninklijke Hoogheden, den Aarts-Herlog Kroonprins , den Aarts-tlertog Lorfe- icvjli, Zijne doorluchtige Hoogheid rfert Hertog van Reichsladt, en meerdere hoogc staats-personen , met het incest voldoende gevolg, proeven te doen, hun de grondbeginselen zijner handelwijze te verklaren^ wel- ke hij, voor eene opzettelijk daartoe aangestelde Com- missie , vervolgens in het werk heeft moeten stellen. Het gunstige bcrigt der Commissie hierover aan Zijne Majesteit den Keizer gedaan had ten gevolge , dat de Schrijver van eersten Luitenant tot Ritmeester, vóór zijuc beurt van opvolging volgens ouderdom van dienst, werd benoemd, onder vcrleeuing eener geldelijke toelage, voor zijn geheele leven : zijnde hem tevens vergund, oin deze verworvene goedkeuring, ten bewijze van de deugdzaamheid zijner .handelwijze, open- lijk bekend te maken. Geenszins aanspraak makende op netheid van
stijl, verzoekt de schrijver de toegevendheid zij- ner lezers , indien er somwijlen iets aan dcnzel- ven moge ontbreken , of herhalingen in het werkje worden aangetroffen. Hij heeft allecu getracht alles, zoo veel mogelijk, duidelijk cn verstaan- baar voor te dragen. Indien hij dit oogmerk bereikt heeft, dan majj
i*
|
|||||
/è* J.
|
|||||
fi f // Hf/ '/, rwfff?f/fff4f,_trtf
|
|||||
' ' ' " ■ ' '. ' '. ' ■ ■ :
|
|||||
( 4 >
hij zich ook van de nuttigheid van dit werkje
overtuigd houden. Hij verwacht geenszins , dat het alle tegenspraak ontgaan kan , en zal gaarne trach- ten ai het gebrekkige te verbeteren, hetwelk iiem, door eene verstandige en onpartijdige beoor- dceliiig, zal worden aangewezen. |
||||
ZMs.&eéla
|
|||
( s )
|
|||||
EERSTE AFDEELING.
foorloapige aanmerliingen over het nadeel der i>ef»
keerde behandeling van de Paarden , bij het
beslaan.
§ *
Ten allen tijde zijn er levendige en weerspan-
nige Paarden geweest, welke zich aan het beslaan niet goedwillig wilden onderwerpen, en alleen door dwangmiddelen daartoe moesten worden ge- bragt, waardoor zij eindelijk zeer dikwijls groo- tendeels of geheel bedorven werden. In lateren tijd , heeft men wel verscheidene nood- work-tuigen , en toestellen tot ophijseken uitgedacht, om zoo- danige weerspannige Paarden te beslaan. Maar daardoor werd inderdaad niets gewonnen , aange- zien bij bet eerstvolgende beslag wederom deze dwangmiddelen moesten worden aangewend , en op deze wijze werd de halstarrighcid van het dier langzamerhand verergerd. § 2,
De wreede handelwijzen, welke men in het
werk stelde, hadden dikwijls ongelukkige beleedi- gingen voor menschen en de Paarden zelve ten gevolge, en de laatste werden daardoor niet zelden |
|||||
hVJ 'f
7 c>-
|
|||||
H-lA 6w"f£sf*?tre'?A«.//.ff./t'.
|
|||||
( 6 )
|
|||||
©nbriiikbsnr, zoo als zulks veeltijds bij liet aanwen-
den der npliaal-toestellcn plaats vindt. Even zoo nsdéelig in de gevolgen, voor het karakter der Paarden , is het gebruik van verschillende andere soorten van beslags- werktuigen. I 3.",-;
De ondervinding leert, dat de natuurlijke vrees-
achtigheid des Paards , door ecne herhaalde , wrec- de, behandeling, bij het beslaan , toeneemt, zoodat Jiet eindelijk alle vertrouwen op den meitsck ver- liest , zich derhalve, bij soortgelijke en andere gelegenheden, tegen denzelven verzet, en einde- lijk in de dienst ontrouw , of geheel onbruikbaar wordt. § *•
Het is ?.eer waarschijnlijk , dat reeds anderen
beproefd hebben, middelen in het werk te stellen, gegrond op de kennis van de natuur des Paards , om halstarrige en prikkelbare Paarden , door ecne zachte behandeling, te verbeteren , en tot het goed- willig aannemen des hoefbcslags te brengen. Dan deze proefnemingen schijnen met gecne genoeg- zame voorzigtighcid, noch aanhoudend, voort- gezet te zijn geworden; vermits men tot dus ver nog geene vruchten van dezelve in het alge- ineen gezien beeft. De schrijver is intnsseben, |
|||||
JEóm (red JJja4tqenkttifse'r?x.
|
|||
( 7 )
|
|||||
door zijne veeljarige oplettenheid en oefening,
overtuigd geworden 3 dat alle booze , weerspannige , prikkelbare, en volstrekt bedorvene Paarden, met uitzondering van geheel wilde of die volkomen, menschen - schuw , of aan den razenden kolder onderhevig zijn, door eenc gepaste , zachte , be- handeling , bionen 5 tot 30, ten hoogste ,60 minuten , niet alleen zonder dwang middelen be- slagen, maar ook van alle gebreken geheel en al- tijd hersteld kunnen worden , zoodat alle soorten van dwang voor dezelve vervolgens kunnen wor- den ontbeerd, Ware zoodanig cene handelwijze vroeger in gebruik geweest, zoo laat zich daarnft gemakkelijk afleiden , dat vele Cavalerie - Paarde» langer voor de dienst geschikt zouden zijn geble- ven , vele eigenaren hunne werk- en weelde-Paar- den langer zouden hebben behouden, en zeer vele soldaten, hoefsmeden en helpers, bij het beskan, niet bcleedigd zouden zijn geworden. Met regt wordt in de beste Landhnishoud-
kujulige en Vee-artsenijkundige werken over de paarden- fokkerij gezegd; dat er gecne Paarden bestaan, die van natuur kwaadaardig zijn- Indien zij kwaadaardig wprden, dan ligt de oorzaak alleen daarin , dat wij ons te weinig , en niet op cene geschikte wijze, met het Paard be- |
|||||
( 3 )
|
|||||
«ïoeijen, ten einde deszelfs natuur grondig te lee-
rcn kennen , aangezien wij ons liever van de zweep en sporen bedienen , om onzen wil aan het edele dier te doen kennen, dan van eene geschikte , zachte , behandeling , door de stem en gebaren. Met één woord , wij verstaan het niet ons voor het Paard verstaanbaar te maken. Het is inderdaad te ver- wonderen , dat de Paarden in het algemeen niet hardnekkiger zijn , noch zich aan derzelver slavernij , Lij het bewustzijn hunner krachten , meer pogen te onttrekken , indien men bedenkt, hoe wreed, bard _, en gruwzaam deze edele dieren behan- deld. hoe dikwijls zij, niet zelden zonder eenige reden , geslagen en mishandeld worden , hoe zeld- zaam daarentegen men dezelve prijst, en met liefkozing aanspreekt en nog minder beloont. En toch hebben opmerkzame waarnemers opgemerkt, dat het Paard , even als de Olifant en de Hond , eene aandoening der zenuwen bezit, welke inen eer e voel mag noemen, waardoor het voor lof en berisping zeer vatbaar is. § 6.
De ondervinding beeft bewezen, dat de gene,
dien het oefenen (dresseren) van een jong , onbe- dorven , Paard niet gelukte, gewoonlijk niet bekwaam was, om hetzelve behoorlijk te beoordeelen, of te behandelen. Hij wist namelijk niet te beoordeelen , of het Paard tot het gebruik , waartoe het werd be- |
|||||
( 9 >
|
|||||
stemd, van natuur geschikt was , of hij nam de krach-
ten en den ouderdom van hetzelve niet genoeg in aanmerking, of eindelijk hij had geen verstand, om met paarden om te gaan. Weerspannigheid was hiervan het gevolg; hierop volgden onwil- ligheid en tcgenstreving in de behandeling; de halstarrigheid van het dier nam toe , en , in plaats van eikanderen wederzijds te verstaan, geraakten nu Ros en Ruiter in openbare vijandschap en strijd , waarin de laatste zelden overwinnaar bleef, terwijl het Paard voor de dienst, waartoe men het had bestemd, niet behoorlijk geschikt bleef, of geheel onbruikbaar gemaakt werd. V § 7.
Ik heb, door de ondervinding, de volkomene
overtuiging verkregen , dat er gecne van natuur kwade Paarden zijn, maar dat zij kwaad wor- den , wanneer dezelve in ongeschikte en slechte banden vallen, hetgeen ongelukkig zeer dikwijls het geval is. Doorgaans worden Remonte- en andere Paarden aan zoodanige lieden overgegeven, om te worden geoefend, die zelve eerst daartoe behoorden onderwazen te worden , wien het geheel aan kennis en geschiktheid ontbreekt, om behoor- lijk met Paarden om te gaan , en huu dat geen duidelijk en verstaanbaar te maken, wat men vau dezelve verlangt. |
|||||
( io )
|
|||||
§ 8.
Het ligt geheel in den aard van alle onderwijs I
opgesloten , dat de meer verstandige , die anderen f ondcrrigten zal, zich altijd voor dezelve dui- I delijk cit verstaanbaar moet weten te maken, en I lioe veel te meer wordt dit niet bij een redeloos dier gevorderd. Indien de leermeester zelf weinig weet, of de gaaf niet bezit, om zich voor zijne leerlingen duidelijk en verstaanbaar te maken, dau zal het oogmerk van bet onderrigt en deszelfs nuttigheid verijdeld worden, en , door eene harde behandeling der leerlingen, vooral ontijdig aan- gewend , zullen de gebreken steeds verergeren. Hetzelfde geidt ten opzigte van Paarden, die door onkundige en ongeschikte personen, welke met deze edele dieren niet weten om te gaan, ge- oefend zuilen worden , en door slaan, en andere Wreede mishandelingen, bedorven worden. § 9-
Ik spreek uit ondervinding, daar ik niet alleen,
gedurende eene lange reeks van jaren, deze mis- bruiken bij de gewone behandeling en oe- fening der Paarden heb waargenomen , maar ook door bet langdurig bestuderen van hunne na- tuur, en een' aanhondenden omgang met de- zelve, volkomen overtuigd ben geworden, dat |
|||||
( » )
|
|||||
Paarden, welke reeds, tien tot vijftien jaren,
door cenc slechte behandeling , bedorven waren » binnen een' zeer korten tijd, door de aanwen- ding mijner grondbeginselen , volkomen verbeterd kunnen worden. § 10.
Dat ik mij hiertoe bijna nimmer van een eenig
dwangmiddel bediende , mag men , op grond van het geen reeds gezegd is , aannemen , gelijk ver- der zal worden aangetoond, dat ik mij steeds van het Paard, door middel der stem , oogen en bewegingen , volkomen heb knnnen doen gehoor- zamen , en op deze wijze altijd in mijn oogmerk ben geslaagd. ; § «.
De opmerkzame waarnemer kan zich dagelijks
overtuigen j hoc ondoelmatig en nadeelig de ge- wone behandeling zij,, welke bij het beslaan der Paarden wordt aangewend. Het vreesachtige , prikkelbare , luije , kwade , en vurige Paard , wordt, zonder op het onderscheiden karakter acht te geven, gewoonlijk, op eene en dezelfde , door- gaans onzachte, wijze, in den noodstar, in welken hetzelve waarschijnlijk reeds meermalen gefolterd werd, gchragt, en in den zei ven achteloos aan het haistertouw vast gebonden. — |
|||||
( 12 )
Of voorts het dier op een' effen' bodem , en op
de vier voeten gelijk staat of niet, hierover bekreunen zich de gemeene soldaten , of de paar- den-knechten 3 noch de hoefsmid of zijne helpers , weinig of in het geheel niet. De eersten grijpen met overhaasting naar den voet, zonder de minste kennis, hoc zij zich naast het Paard moeten plaat- een , neg minder hoe zij den voet moeten op- beuren , en het allerminst, hoe zij zich hij het beslaan zelf moeten gedragen. - Het is hun om bet even, of zij den voet hij het sprong-gewricht, of een ander deel aanvatten, of zij denzelven zijdvvaarfs of achteruit trekken , of zij deuzclven drukken of niet, of zij den voet te hoog of te laag ophouden. Wordt de opgeligtc voet te lang, zoo als gewoonlijk plaats heeft, in deze rigting gc- bouden , en ondervindt het Paard daardoor kramp ïn dit deel, dan verzet het zich natuurlijk op eenc ongewone wijze. — De hierdoor vertoornde knecht en hoefsmid zijn doorgaans , hij zoodanige pogingen des diers, weinig tot geduld geneigd , en , uit gebrek aan kennis , tot ceue verstandige behandeling van hetzelve ongeschikt; zij maken door derzelvcr , veelal ruvi e , behandeling , het Paard slechts wantrouwend en halstarrig. Hier is men niet ver van den eersten trap van pijniging te moeten bezigen, bijv. het aanvatten der ooren, en verseft'Uende wijzen van prangen. Weldra zal men echter tot het nedertrekken , ophijschca, en |
||||
( 13 ) *
|
|||||||
j tot de verschillende gebruikelijke beslags-werhtuï-
| gen, om het Paard, op eene meer vernufti- ge wijze in bedwang te houden, zijwe toe- vlugt moeten nemen. De natuurlijke geaardheid van het Paard lijdt echter , door zoodanige behan- deling 3 meer of minder, en doorgaans wordt het vroegtijdig voor de dienst ongeschikt. Het krijgs- Paard wordt spoedig afgekeurd; de kostenvan aan- koop en voedsel, de moeite van afrigten zijn ver- loren ; het Paard van bijzondere eigenaren , hot- welk in alle andere opzigten niet zelden zeer bruikbaar was, wordt, wegens deze kwade eigen- schap , dikwijls met groot verlies, weg gedaan. |
|||||||
Het zal naauwelijks noodig zijn het nadeel aan
te wijzen, hetwelk voor de dienst der Ruiterij in het veld ontstaat , wanneer er bij deze wapen- dienst zich vele Paarden bevinden, die zich niet goedwillig laten beslaan. — Verliest zoodanig Paard een hoefijzer op marseh, alwaar men noch tijd noch gelegenheid heeft, om het met dwang- middelen te behandelen , dan moet het den ge- beden dag door, veelal op harde straat- en on- effene wegen, verder loopen ; het slijt als dan den hoef geheel af, en wordt kreupel. Verkrijgt het daardoor een gebrek aan den voet, zoo kan het niet meer beslagen, noch verder mede genomen worden, |
|||||||
( *4 )
maar Let moet onderweg achter worden gelaten*
Naarmate men den vijand nadert, en de marsenen met meer kracht en aanhoudender worden voort* gezet, nemen noodwendig de oplettendheid op de Paarden en de zorg voor derzelver öppassing af, doch, van dag tot dag, neemt het getal der afgematte en kreupele Paarden f wegens verzuim van het beslag, evenredig toe. Daar er aan in- rigtingen , waarbij de , tot hiertoe gebruikelijke , dwangmiddelen gevorderd worden , in het leger , en in het algemeen op den weg voor den vijand , niet te denken valt, zoo moeten zoodanige kwaad- willige Paarden , door vete lieden, met geweld be- dwongen , en zeer dikwijls, met dunne touwen van de voeder-zakken, gebonden worden. Het laatste heeft bijna altijd ten gevolge, dat de koot gewond of geheel wordt doorgeschuurd , hetwelk veroorzaakt, dat het Paard een tijdlang kreupel en onbruikbaar wordt. Tegen den tijd, dat zoodanig Paard genezen
is, vordert bet reeds wederom , dat het op nieuw worde beslagen , terwijl, bij de aanwending van de- zelfde geweldige dwangmiddelen , de vorige nadee- lige uitwerkingen wederom worden voortgebragt. Op deze wijze gebeurt het, dat vele Paarden , bijna gedurende den geheelen veldtogt y onbruikbaar blijven, zooals ieder Ruiter , die gediend beeft, volgens eigene ondervinding, zal kunnen beves- tigen. |
||||
i is >
§ is. De schrijver * van dit geschrift vleit zich, dat
door de aanwending zijner handelwijze, welke in de volgende afdeelingcn nader uit een wordt ge- zet , niet alleen alle beslags- werktuigen , die dwang aan zich verbinden, ontbeerlijk zullen worden gemaakt, maar ook dat het folteren der Paarden bij het beslaan zal ophouden, en dat bij gevolg de beleedigingen, waaraan zoo wel deze als de menschen bij hetzelve worden blootgesteld, niet meer plaats zullen vind e u Dat echter, door het wegnemen dezer nadeeleu, voor den meusch in het algemeen, en voor den staat in het bijzonder, een aanzienlijk voordeel ontstaat , valt gemakkelijk te bezeilen, en het zal daarom de moeite beloonen, indien een ieder, die met Paarden te doen heeft, zich de beginselen van des schrijvers handelwijze, en de voorschrevene handgrepen eigen make , en daar- mede volhoude, totdat hij van het welgclukfcen zijner pogingen verzekerd is: iets , hetwelk, na her- baalde proefnemingen , niet kan missen. |
||||
( 16 )
|
|||||
TWEEDE AFDEELING.
Over de behandeling der Paarden, lij het beslaan,
volgens de handelwijze van den Schrijver. % 1.
Er waren, tot op dezen tijd, meerdere perso-
nen , die hun werk maakten van het temmen der Paarden, welke er zich op beroemden de kwaad- aardigste Paarden te kunnen beslaan; maar zij bedienden zich daartoe van geweldige en gevaar- lijke middelen , en niemand gaf zich de moeite , om, door cene zachte behandeling, het vertrou- wen des diers te winnen , en het, op deze wijze, zoo ver te brengen, dat het zich vervolgens goed- willig laat beslaan. Men zegt wel, dat er, ia Engeland , Paardcn-temmers worden gevonden, die als tovenaars te boek staan , omdat zij de wildste , ea kwaadste Paarden eenvoudig daar- door tot bedaring kunnen brengen, zoo dat zij zich goedwillig laten beslaan , dat zij hun iets in het oor fluisteren. Ban, bijaldien zulks geen verdichtsel is, dan berust deze handelwijze voorzeker op kwakzalverij ; daar het Paard zich wel iets in het oor laat fluisteren, maar daarbij met den kop schudt, en niet beter dan te voren gehoor- zaamt. Het is echter mogelijk, dat deze Paarden- temmers cene geheime handgreep bezitten, on |
|||||
(■'« >
de Paarden to bedaren, en , dooi- het fluisteren
in de ooreri de aanschouwérs slechts zoeken tö misleiden. Natuurlijke uitwerkingen laten zich al* leen volgens natuurkundige gronden verklaren en uitvoeren , en in de natuur bestaan gcené Andere middelen s önt eènig oogmerk te bereiken* Door niijne nieuwe, bevestigde, handelwijze, Iaat
felch zelfs het kwaadste Paard niét alleen binnen 5 tot 30 , op het hoogst in 60 } minuten , zonder aanwending van dwangmiddelen , tot het goed- willig aannemen van het beslag brengen $ maai* deszelfs vertrouwelijkheid met den mCnsch ver*' meerdert tevens door de zachte behandeling. § &
Deze wijze van behandeling -, welke voor een*
ieder, die gewoon Ï9 niet Paarden ohi te gaan, verstaanbaar is,, vond ik eerst na meerdere mis» lukte proefnemingen, en na ecne aangewende- moeite van twee jaren. Ik was Wél bekend met het temmen ert afrigten der Paarden, edoch was eene, op beredeneerde gronden rustende , behande» ling j bij bet beslaan van weerspannige Paarden , mij nog zoo vreemd , dat ik zelf een eigen beslags- werktuig uitvond, hetwelk nogtans juist om- dat liet een dwangmiddel was, niet aan het oog- merk beantwoordde. Ik nam , gedurende anderhal- ve jaar, bijna dagelijks hals$arrige Paarden onder %
|
||||
( tt )
|
|||||
ïtandcn * e*n hel) ook somtijds de zoodanige geluk-
kig, siöndcr geweld te gebruiken , tot net beslag gebragt, maar ondervond omtrent anderen nieu- we , mij nog onbekende , hindernissen, totdat ik eindelijk , na eene oefening van twee jaren , mijne ïiandebvijzc tot een leerstelsel heb kunnen brengen. Dezelve heeft zich , gedurende de laatste vier ja- ren, zoo zéér bevestigd s dat t Onder vele honder- de, prikkelbare en halstarrigc , Paarden , welke ik heb doen beslaan t zich niet één heeft bevonden, hij hetwelk dezö handelwijze mislukt is. Ik ben overtuigd , dat ieder, die zich mijne wijze geheel eigen heeft gemaaht f even als ik zelf, alle kwade Paarden , in den opgegeven s korten ,■ tijd f zal kun- nen laten beslaan j men moet evenwel dcrzclver natuur naauwkeurig kennen , en zich hun vertron- vren weten te verwerven s anders zal alle bemoei» jing vruchteloos zijn. tk heh vroeger verscheidene Paarden op ver-
schillende wijzen geleerd. Vele proeven zijn mij gelukt, anderen niet. Sedert dat ik mij echter ufanmerling van K. Het is doorgaans het geval, dat
zoodanige personen , die geenszins het geluk hadden, een gezui- verd , beredeneerd, en stelselmatig, onderrigt te genieten , het- welk op grondbeginselen , uit de ondervinding getrokken, rust- te , jaren kng, in c«i doolhof van verschillende beschouwingen |
|||||
< 49 )
|
|||||
irict de geaardheid van het Paard meer gemcfltt»
zaam en bekend gemaakt heb , en mij meer van de stem , gebaarden f oogen , én bet strcclen met de band, dan van den kaptoom , van de zweep , fen soortgelijke middelen , bediende, is mij geene poging mislukt. ïk heb de kwaadste Paarden zonder dwangmiddel laten beslaan, en voor altijd verbeterd én handelbaar gemaakt. Mijne handel- wijze bestaat in bet opvolgen van de regelen, welke ik in bijzonderheden hier nader uit elkander zetten zal. § 4
4. Hét yehruili der stem.
Indien ik een Paard sterk toespreek, dan zal
het achteruit of vooruit dringen* zoodat de schcr- rond moesten dwalen , tot dat waarnemingen , vergelijkingen , eu'
<le ondervinding hen op de hoogte eeuer behoorlijke kennis konden brengen. Bij alles, wat men aanwendt, om het Paarcfi te belonen, moet men niet alleen de natuur, maar ook het. karakter des Paard» trachten te doorgronden. Hoe meer hulp- middelen de Rijd-meester bezit, hoe doelmatiger hij dezelv» aanwendt, des te spoediger zal hij ook zijn oogmerk bereiken- Hoe duidelijker en zachter deze middelen zijn, en hos meer. de oplettendheid des diers door streelen en belaoningeu wordt opgewekt, des te duurzamer zal de uitwerking Tan het onder- wijs zijn. Aanmerking van K. op § 4. Wie kan het vermogen de?
stem op de levende wezens, van de gewone spraak af lot h«* ivelluidendite gezang fc>e, ontkannen ? n
|
|||||
( a> 5
|
|||||
•gé toon tier mcnschclijUc stem op het Paard Itijrisé
Aë wérbing van ceiicn zweepslag uitoefent. Spreek Be zachte stem doet insluimeren; de krachtige verlevendigt;
de liefelijke boezemt vertrouwen in ; de sterke en dreigende doeit verschrikken, én verwekken vrees, en de waarschuwende maakt opmerkzaam en voorzigtig. Hoe sterk de uitwerking Van het gebied der to'onen ii, öin 4
door derzelver oneindig menigvuldige wijzigingen , op de xenuwen en de ziel van menschen en dieren te' werken, outr ■waren wij uit de geschiedenis van vroegere én latere tijden!, Reeds OnpHEUS lokte , door zijn gezang, de dieren tot zich, en een later reiziger verhaalt, dat de Baskieren nog heden , door een soort van zak-pijpen , de PaardenÉot allerhande' bewegin-" I gen afrigten. Ja hij verzekert, dat hij een* het Paard van een Baskier , het welk niet staan wilde, om te worden beslagen , door het geluid eeher ftirif , daartoe* heeft zien brengen. Welk vermogen verder de stem van den mensch op het Paard
heeft, ziet men ook aan de Russische Postrijders, die zich daar Tan , zelfs bij het snelste rijden, niét alléén bedienen, om de Paarden te bestieren, maar ook om d'ezetve aan' té drijven'. Een reiziger geeft ons daarvan de volgende beschrijving: PJiet «onder verwondering zal men hebren, hoé hij (de postillon j dan met het ecne, dan met hei andere Paard, nu vrieudclijk ,■ dan ernstig en bestraffend, ja zelfs scheldend en bedreigend! Spreekt, en niet zonder verwondering zal men ondervinden, dat hij hiermede bijna volkomen zijn doel bereikt, en dus de handzweep [kantschuh) , welke hij aan zijnen regter arm heeft hangen* niet dan buitengemeen zeldzaam gewoon is te gebrui- lea. Onze folk Vertaalde ons Benige dezer gesprekken', welke hij met de Paarden hield, en merkte daarbij aan , hoe dezelve Haar den ouderdom, de sterkte , en hoedanigheden der Paar- den, waartegen dezelve gerigt weiden, juist berekend waren. Zje liier ecnige proeven! Best zool mijn oude, wakkere, rood-- tos f Geef gij dat jonge volt een goed voorbeeld! Braaf zoo ! (hourra .'), Zoo legt gij er eer mede ia , mijn; oud beat rood- |
|||||
( 21 )
i.
ik daarentegen liet Paard- toe met cene zachte gtein, dan legt liet mij vriendelijk den kop op vusje ! Nu schimmel! Zie eer», hoe die oude rood-vos wak-
ker daar heen loopt! Vliegt hij niet als een vogel? INu ! neem de beenen op, eii doe het op de dezelfde wijze! Het moet i» tot eer verstrekken , dat gij naast hem moogt gaan. Knol ! luij« ezel daar gij zijt | Schaamt gij u niet ? Gij hebt twee dagen stil gestaan , en de haver voor niet gegeten! Vat aan ! zeg ik ui als gij niets verhezen wijt. Een ander toespraak luide aldus: Vervloekte schimmel, daar gij zrjt! Meent gij, dat gij eea Vandeling gaat doen ? 'f rek aan , of ik geef u er een , dien gtj drie dagen gevoeleu zult. Daar het Paard nu niet aanzette. Volgde er een zware slag over de ribben. ïoen het span nu wederom goed op draafde, werd het wederom geprezen. Best zoo, mijne duifjes! Uitmuntend zoo , lieve beestjes ! DiejPaar- den vliegen over den weg, als vogels, zullen de meuschen zeg- gen ! enz. (*) (*) Het eigenaardige van deze gesprekken laat zich volstrekt
niet in onze taal overbrengen , waarom wij hetzelve in het ïloogduitsch hierbij voegen ; So recht, mein alter wackerer Rotfuchs! gieb du denc
jungen Volke tin. gates Beispiel. •— Hurra, vortrejjlich^ so legst du dir Ehre ein , mein altes braves Rothf'uchs— eken. du f Kun Schecke, sieh einma.1, wie der alfa Rothfuchs quftritt, jliegt er nicht wie ein vogel dahin? ■*. nun só nimm Dich zusarnmen und mach's eben so , di& musst Dirs ja zur Ehre reehnen , dass Du neben ihm gehst. Me, Rappe, fauler Ezel du, schamst du dieft nicht ? Hast zwei 'tage gestanden und deinen Hafer umsonst gefressen, ~" greif aus, ich sag' dir's , menu du nichts löscn milist! Ëine andere Anrede iautete -• Tausend Sakerment Schimmel f meinst du, es ware ein spaziergang ? Ifillst anziehen , oder ich geb' d-r Einen , den Du drei Tage J'ühlen solist. %> wie nun das fjeri nicht anzog, erfolgte ein derber Longenhieb. Wenn nun das Gespann wieder gut auftrat, wurde es wieder gelobt. •» So recht mein Taubchen l So gant. voortrejjlich , ihr lieben Thierchen, das eind Fliigelrossc, werden die Jjeute sagen, u, s, w. |
||||
< 22 )
den schouder, en hoort naar mij in alles met ge-
willigheid , voornamelijk , wanneer het eenmaal aan deze handelwijze gewoon is geworden. Wij zien hier uit, hoe de Russische Postrijder , zonder het
zelf te weten , zich van de zielkundige hulpmiddelen bedient, en, door de verandering der stem , op de bewegingen zijner dieren werkt, en slechts , in geval van nood , straf bezigt. Indien wij zulks door den natuur-mensch zien doen, wan-
neer deze het vermogen der stem over het ruwe dier , alleen vit de ondervinding , kent, met hoeveel te meer voordeel zal dan de beschaafde meuscli zich van deze hulpmiddelen kunnen iedienen ? Ook. zelfs diegene, welke geene vollomene of eene onaange-
name stem hebben, kunnen zich verzekerd houden , dat een ieder tot de aanwending van dit vermogende hulpmiddel geschikt is. Bij de afrigtingen van Paarden, welke ik heb bijgewoond , Werd ook , om zich derzelver vertrouwen te verwerven, die vriendelijke wijziging der «tem, welke meajodelen noemt, waarin de Tij rolers zulke groote meesters zijn , met veel voordcel aan- gewend. Het Paard vergat zichzelven op dat oogenblik ten eenemale, en werd geheel gehoor, waarschijnlijk omdat deze vrolijke toonen hetzelve ongewoon waren. JDe stem is Voornamelijk een hulpmiddel, dat geschikt is , om
Vertrouwen te verwekken, het gedane te prijzen of te berispen, te waarschuwen en te bedreigen. Ook is de stem , in verecniging met de werking van den kaptoom , tot het zoogenaamde ont- stellen (anschiessen) , namelijk tot een verschrikkend toeroepen , *en hoogste noodzakelijk , welk middel, als straf voor het niet luis- teren naar de stem , bij deze wijze van oefening wordt gebezigd. Ik geloof, dat het geenszins ongepast is, hier nog iets over de verscheidenheden der stem, of derzelver wijzigingen bij ta Toegen. Bij deze handelwijze wordt het volgende verschil der stem
aangewend: i)de vriendelijke, bedarende, en vleijende, stem; 3) de (e regt wijzende; 3) de, waarschuwendej ty de J>sdrej- |
||||
( 23 )
|
|||||
§ 5-
2- Het gebruik der gebaren.
Wanneer ik, bij het hard toespreken, cen«
stroeve , onvriendelijke houding aanneem , zoo brengt dit bij bet Paard dok e enen dubbcld ster- gende; 5) de bestraffende. De eerste wordt gebezigd kort voor
en bij het begin van de afrigting, en door de woorden , zoo.' regt goed! bravo! uitgedrukt; de tweede , wanneer het Paard onwil toont, en verkeerdheden doen wil, en met vnl foeil aangeduid; de derde wordt door de waarschuwende klanken, pist! pist! te kennen gegeven ; de vierde door den d« eigende* toeroep: foei ! foei!, de vijfde eindelijk door het donderend toeroepen: stil! , holla! pah / in vereeniging met de werking' van den Kaptoom; dit wordt het ontstellen (aanschieten) ge- noemd. Deze laatste handelwijze wordt noodzakelijk bij Paarden Van zekere geaardheid , wanneer al de overige hulpmiddelen der stem vruchteloos aangewend zijn geworden. De uitwerking van dezelve bestaat daarin , dat het Paard verrast, en even als ver- stomd , blijft staan , en , wanneer de vriendelijke wijze van toe- spreken wederom wordt begonnen , meer oplettend is geworden» Aanm. van K. op $ 5. Indien reeds , tot de bevatting van de verschillende hulpmiddelen der stem , eene nadere en langere bekendheid des diers met zijnen meester of temmer woidt gevor- derd , zoo zal, om hetzelve de spraak der gebaren te leeren , Voorzeker een langere tijd dan van eenige minuten noodig zijn , en wij gelooven dus liever , dat de voordeelige uitwerking, bij de aanwending der gebaren, meer op het vermogen van hel •og en der stem, dan op de gebaren zelve, berust, waartoe , zoo als gezegd is, van de zijde des Paards, een zekere tijd en oefening vereischt worden , waarin zelfs de, met verstand begaafde , mensch nigt alüjd gelukkig daagt. |
|||||
( 24 )
|
|||||
ken indruk te weeg$ toon ik hetzelve echter een
vriendelijk gezigt, waarbij ik het dier tevens zacht aanspreek, dan wordt het vertrouwelijk, e-n gehoorzaamt, zonder dat ik genoodzaakt beo tot de zweep de toevlugt te nemen, § 6.
S. De werking van den menschelijken
blik op het Paard. Ieder Paarden - kenner zal zich gemakkelijk hun-
nen overtuigen, dat de sterke blik eens menseken voor bet Paard onweerstaanbaar is. De ondervin-. Aanm. van K- De oogen zijn de vensters der ziel; door
deze werken de uitwendige voorwerpen op het voorstellings- vermogen , en door dezelve wordt het inwendige gevoel van. let eene schepsel aan het andere medegedeeld. Hoe veel eu groot onheil heeft niet dikwijls het oog eener schoone en leven- dige vrouw in het hart der mannen te weeg gehragt? Het oog van een groot man was meermalen voldoende om snooJo voornemens te verijdelen. Bezit nu het oog zulk een' sterken jnvloed op den mensch , waarom zou het niet een even krachtig Vermogen uitoefenen op het Paard, een dier, dat zoo veel geestige hoedanigheden bezit, en , als huisdier, tot den mensch ta eene naauwe betrekking staat. _ Dan , indien ook hier van «Ie gesteldheid van het menschelijk oog deszelfs uitwerkingen afhangen , zoo komt het mij voor , dat groote , zwarte, oogen, die een sterk doordringenden blik bezitten, een veel krachtiger vermogen op het oog des diers uitoefenen , dan flaauwe, blee-» Ae oogen. Het menschelijk oog rigt zich onbedwongen ter be- •chouwing der voorwerpen, welke hem ia het ruim heelal der |
|||||
< SS )
|
|||||
iing heeft mij geleerd, dat men daardoor een
buitengewoon vermogen op hetzelve uitoefenen, en , indien men te voet is, de zweep geheel ont- beren kan Men kan het Paard door den Yricn- delijken blik geheel verlevendigen en beloonen, door een' donkeren en onvriendeli jken bestraflen, door een vasten en ouycraudelijkeu tot gehoor» . zaamheid brengen. Door opzettelijke proefnemingen heb ik het bui-
ten allen twijfel gebragt 3 dat bet Paard, door schepping omringen. Het beschouwt zoo wel de verschijnselen,
die aan den hemel als op de aarde voorvallen. Het is iu staat niet alleen het gevoel der ziel , op verschillende wijzen, uit te drukken , maar de mensch heeft ook , als een voorregt, van den schepper de tranen ontvangen, om door dezelve zijn gevoel te ontlasten. Anders is het gesteld met het oog des diers, hetwelk slechts op de voorwerpen der aarde gerigt, als «en hulpmiddel voor Let instinkt kan worden beschouwd, en van dit voortreiTelijk middel ter verligting van vreugd en smart verstoken is. Daar- om moet het oog van den mensch een overwigt van vermogen op dat van het Paard bezitten. Het is de vraag, of niet deze uitwerking dooroog-glazen (brillen) zou kunnen worden versterkt ? Bij deze wijze van afrigten is het de bedoeling , het Paard aan te staren , en het hierdoor, zoo lang als mogelijk is , stil te houden, om tijd te winnen, ten einde andere hulpmiddelen te kunnen aanwenden. In de tusschenpoozen van rust laat men, het aanstaren na; deze moeten plaats hebben , zoodra men op- merkt, dat het Paard aan onzen wil begint te gehoorza- men. Het sterk aanstaren werkt, zoo wel op het Paard als op den mensch, zeer hevig, en men moet daarmede op den regten tijd ophouden , opdat het Paard niet tot onrust worde aangezet. Zwakke .oogen kunnen zulks niet lang uithouden, en zullen. Spoedig bedorven worden. |
|||||
( 26 )
|
|||||
hetzelve sterk aan te zien , zoo ver kan gehragt
worden, dat liet terug gaat, den kop omhoog steekt , den hals en de rug - wervelen stijf hdidt, en dat men daardoor op hetzelve zulk een' ster- ken indruk kan verwekken, dat vele Paarden zich niet eens verroeren, zelfs niet, wanneer in do nabijheid- wordt geschoten. § 7.
4. [Iel kruiswijs strijken met de vlakke
hand over het voorhoofd en de oogen
des Paards.
Het kruiswyze streelen met de vlakke hand
©ver het voorhoofd en de oogen is ook een VOOr- ^an/n. van K. Ieder, die slechts eenigen omgang.m«t die- ren heeft gehad , weet, dat het strijken met de hand , niet alleen op Paarden maar op alle huisdieren, door het aangename gevoel , dat zij daarvan ondervinden , een weldadigen , voor- dfieligen, indruk, te weeg brengt. Of dit strijken juist kruis- vijze behoort te geschieden, schijnt mij onverschillig, doch van meer belang zal het zijn, dat hetzelve niet tegen het haar en met zamengehoudene vingeren, en vooral, dat het, in het legin , zeer zacht worde verrigt. Indien de Schrijver, bij zijne oefening, alleen zoodanigo
Paarden bedoelt, die niet kop-schuw zijn, dan is dit strijken een zeer zacht bedarend middel, hetwelk een weldadigen in- druk verwekt; doch, wanneer het Paard bang is voor den kop , en, bij de toenadering, slaat, zoo zal het moeijelijk zijn, zich van deze si reding Ie bedienen, als kuuttenilg y^l, word.vjj |
|||||
< 27 >
treffelijk hulpmiddel , waardoor Let vreesachtigste ,
zoowel als het levendigste en kwaadaardigste, Paard hedaard en rustig kan worden gemaakt, zoodat het , indien er slechts geene voorwerpen in de nabijheid zijn, waardoor het gestoord kan wor- den , den kop geheel naar beneden buigt, en ge- noegzaam insluimert, uitgeoefend. Men heeft de uitwerking van het strijken aan eea
magnetisch vermogen toegeschreven, eri ik twijfel niet>, of, wanneer hetzelve wordt-voortgezet, zal er slaperigheid of be- dwelming door kunnen worden voortgebragt- Het streelen is voorts een goed middel van belooning, om
het Paard onze tevredenheid over deszelfs gedrag te kennen to geven. Voor het overige zal men hier de vraag mogen doen: hoe
zullen kop-»chuwe Paarden, die zich volstrekt niet dan met moeite of in het geheel niet willen laten aantoomeu, en nog minder doen streelen, in één uur, tot het aannemen van het hoef beslag zonder dwangmiddelen, kunnen worden ge- hragt ? [*) (*) Dat men door ftent vleijende toespraak en streelen , eerst
over het ligchaam , voorts langs den hals , en eindelijk aan den kop, zoogenaamde kop-schuwe Paarden, binnen 10 mimilen , zoo ver kan brengen , dat zij zich goedwdlig laten opstanden , en andere behandelingen aan den kop behoorlijk toelaten , heeft ons de onderviuding meermalen geleerd. Het best geschiedt zulks evenwel, als er niet yele men*chen bij tegenwoordig zij o. De Vertaler.
|
||||
( 28 )
|
|||||
§8,
5. Het voorxigtirj gebruik van den
kaptoom met de lijn. De kaptoom is, zoo als bekend is, een der
"werktuigen , waarvoor de Paarden den meesten, schrik hebben , eu over welks gepast gebruik ik, bij de behandeling van hajstarrjgc en weerspannige Paarden, in bet begin nog eenigermate in twijfel was. Ik meende namelijk , met vele anderen, dat men op Let Paard een te sterkeren indruk verr wekte , en des te vroeger zijn oogmerk bereikte , naar mate men, door sterker aan de lijn te trek- jlanm. van K. De kaptoam schijnt den Schrijver slechts
lekend te zijn als een straf-werktuig , geenszins als een middel , om het Paard te bestieren , zoo als dezelve , voor het grootste ge- deelte , door jonge Ruiters > gebruikt wordt, die geene middelen van geweld genoeg kunnen aanwenden. In zulke handen is de kap- toom voorzeker een vreesselijk dwangmiddel, welks vermogen, evenwel uog veel verschilt naar de gedaante en soort van dezen toom. Die over dit onderwerp iets meer wenscht te weten , kan daarover nalezen de Kunst om Paarden te temmen (*aA- mungslunde) , door mij uitgegeven. 31 in kan terstoud den onkundigen in de rijdkunst, vooral
in de oefening aan de hand of met de lijn, daaraan kennen, ■wanneer deze , zoodra hij de teugels van den kaptoom in de Ijanden heeft genomen , daaraan oogenblikkelijk begint te rukken. De kaptoom werkt op de neusbeenderen , het mondstuk op de lagen. De neusbeenderen zijn slechts met eene dunne, doch IT'ct haar begroeide, huid, de lngcn zijn alleen door dunne IffcuzigM dctlcu bedekt. L'e ucrliug rau, tien kaptoom hangt |
|||||
( as )
|
|||||
f;ën i <tcn haptoöm heviger deed werken ; rtiaiir ïfe
lieb vervolgens ondervonden, dat het Paard ziel» aan de pijnlijke misken met geweld zoekt te ont- trekken , waardoor men dus het oogmerk niet be- reikt , maar" veel der de opmerkzaamheid de» Paards van de stem, de gebaren , en de oogen des afrigters geheel afleidt. Sedert dien tijd, be- schortW ik den bantoont slechts als een eenvoudig verma'uings - middel, en bedien mij van denzclvcn, door een zacht schudden der lijn , aan de regter of linker1 zijde , en eenvoudig dan , wanneer het Paard onopmerkzaam is, ten einde hetzelve we- derom opmerkzaam te maken. In hoe verre, voor het overige t de haptoom, bij het oefenen dei» rij- niet alléén Tan Jeszelft gedaante, maar ook van zijöe ligging
Op den neus af. Ligt dezelve te laag, dan drukt hi) niet meer, naar bchooren , Op de neusbeendefen, maar ook 04) de kraakbeen- deren , hetwelk vooral dan geschiedt, wanneer het onderste gedeelte van den neua-rieul, altijd onder den trens te liggca komt (hetwelk evenwel verkeerd wordt voorgesteld). Vele onkundige Ruiters gcloovoa , het Paard, door de..
Op deze wijze te weeggebfagte rukken, en de daarop , door. het- ïelve gemaakte wippende bewegiug met den kop, het mk-ge- wricht losser te maken; anderen willen den kop daardoor op— rigten. Al deze oefenaars dwalen nog in een doolhof van ver- keerde denkbeelden rond. De Raptoöm is een werktuig Van leiding of bestier, rn dient
slechts in buitengewone gevallen tot een middel van bestraffing. welks aanwending altijd eene onbestendigheid van den kop achter- laat. Of uu deze onstandvastigheid tot eene goede afrigting [dres- suur) behoort, laat ik ter beslissing over aaa die Ruiters , welk* over deze Kunst hebben nagedacht. |
|||||
( M )
|
|||||
Paarden met voordeel kan worden gebezigd , «t
op welke wijze dezelve daarbij gebruikt moet wor- den , is geenszins een voorwerp van Ons tegen- woordig onderzoekt §9
Gvef mijne Wyze trin kandelen j bij nalstem- I
ge, vurige en kwade , Paarden , met opzigt tot I Zulk een spoedig gelukkig gevolg, heeft men zeer E verschillend gedacht. Eenigé waren van meening * | dat ik het Paard, hetwelk beslagen werd t iets in- I gaf; anderen» dat ik hetzelve" iets in het oor E fluisterde, maar de meesten evenwel geloofden, I dat ik hier of daar eene ader of zenuw drukte , I waardoor het Paard als bedwelmd werd 4 en zich I te dezer oorzakc bij liet beslaan rustig hield. Al deze en andere mecningen en oordcelvëllin- I
gen omtrent mijne handelwijze zijn ongegrond en valsch. Indien ik mij van een dezCr veronderstel- de middelen bediende , dan zou men welligt, en met regt, de vrees mogen voeden, dat de aan- ! wending van dezelve, ecne kiem tot nadeelige gevolgen voor de gezondheid en den geest des Paards zonde kunnen achterlaten, ën bijaldien mijne handelwijze niet op eene naauwkeurige ' kennis van de natuur der Paarden gegrond ware, maar ik, volgens de bovenstaande vermoedens, hier of daar, bij toeval, een, tot dit oogmerk |
|||||
( s< )
|
|||||
Volkomen geschikt, middel had gevonden, hetwtdk
in staat ware de zinnen dës diers zoo zeker té doei* bedaren, dan zoude mijne ontdekking de vrucht Van het toeval s en geenszins het gevolg zijn eener langdnrige overweging en van nadenken. Maar dan zoude ih ook geene zoodanige Opmer-
kingen omtrent clé ziélshoedanigheden des Paard» gemaakt hebben $ als nu het geval is , van welker voortzetting nog andere gunstige gevolgen, in meer dan één öpzigt, voor de behandeling van het Paard mogen worden verwacht. § 10.
Üë geheele behandeling, waardoor men by
weerspannige en bedorvone Paarden bijna dë on- geloofelijktete uitwerking kan te weeg brengen, berust op dé zes volgende hoofdzaken. Aanm- van K. De Schrijver heeft lijne leerwijze in zea
Vcrschille«de behandelingen verdeeld, door welke hij ver- zcki-rt het ongeloofelijke aan halstarrige Paarden te kunnen verrigtcn. Wij willen deze handelwijze volgen» i. Heeft hij hier een begin gemaakt met bet strijken met
de vlakke hand over het voorhoofd en de oogen des Paards, (zonder te bedenken, dat hetzelve evenwel eerst, door cenig middel, onder de magt des afrigters moet zijn gehragt, voor dat men in staat is, dit middel, om het dier te doen be- daren ofte prijzen, aan te wenden. Het komt mij daarom raad- zamer voor, om het Paard eerst door den trens en kaptoom, te regt te stellen , hetzelve, vwvolgens Wt Mstare*, eneei'stdan, |
|||||
( $2 )
|
|||||
1.) Óp het strijken met de vlakke hond oiët
het voorhoofd en de oogcn des Paards. 2.) Op de kunst, om indruk op hetzelve te ver-
Wekken, zonder de aanwending van werktuiweiijke dwangmiddelen. ■wanneËr men zich van den kdp meester neeft gemaakt, het
met de vlakke hand te streelen. 3). Het aanstaren dient derhalfe Aè behandeling vatt het
strijken voor af te gaan. 3). Het is eene groote kunst, zich» dsof middel Onzer arm»
gebaren-spraak, spoedig door het Paard te doen verstaan , en, deze zal slechts Voldoende lijn , om hetzelve tot het aannemen Van het beslag geschikt te maken, indien men daarbij de be^> looning met suiker, brood en haver voegt. Weinige mensehen evenwel bezitten deze kunst; adïj is , voor liet grootste gedeelte, het eigendom gebjeven van dcrzclver uitvinders , of ook niet zelden Van geheel eenvoudige lieden , die dezelve moer vofgens gewoonte dan kunstmatig uitoefenen. 4). De kennis, om het verrigten van verkeerdheden tegen
te gaan of voor te komen, berust op eene groote opmerkzaam-» heid , en oordeelkundige vaardigheid, Alleen door de Verkeerde- gewoonten voor te komen of te verhinderen kan men te weeg bren-* gen, dat het Paard dezelve tergeet en afleert. Laat men deze eerst toe, en worden dezelve bij herhaling gepleegd , zoöisergeen eind aan het bestraffen , hetwelk eindelijk in eetie soort Van vcchterij ontaardt, waarop geene bedaarde gesteldheid en grondige verbetering volgt, terwijl de oude kwade kunstgrepen! niet door liet Paard worden vergeten. 5), Het is eene allezins belangrijke zaak, dat de inenschen,
die tot deze gevaarlijke werkzamheid vertiseht worden, zich, zoo veel mogelijk, veilig plaatsen, ten einde ongelnkken van allerlei aard, welke bij het oefenen der Paarden kunnen voor- Vallen , te verhoeden. Het zou eene slechte voldoening zijn , indien men wel het Paard tam had gemaakt, om zich tu lateq |
|||||
< SS )
|
|||||
3.) Op de bekwaamheid , om zich door liet Paard
te doen begrijpen , bij eene zachte behandeling'. 4.) Op de bedrevenheid, om, op den regten
tijd, te voorkomen t dat het Paard zijne verkeerde gewoonten en halstarrigheid uitoefene. 5) Op de hennis, dat men den helper bij het
beslaan, zoodanig plaatse, dat hij noch door het Paard gebeten noch geslagen kunne worden* 6.) Op het oefenen van den helper ih het
behoorlijk opligten en nedcrlaten der voeten. beslaan , Wanneer daarbij slechts een enkel menScb. ongelukkig
Ware geworden. 6). Naar mijn inzien , wordt er, ten einde deze handelwijze
wel te doen gelukken , vooral in het begin; volstrekt een helper; Vereischt, die met dezelve geheel bekend is , en als van zelf weet, wat en hoe hij zijn werk moet verrigten. Hoe véle ver- keerde handgrepen worden niet door eenen helper begaan, die niet altijd de aanwijzing van den Rijd-'meester op den eersten wenk gehoorzaamt, en die, in plaats van oogenblikkelijk dae gene te doen, wat hij moet, eerst moet onderrigt worden s waardoor niet zelden de eerste gelegenheid, welke zich van da zijde des Paards aanbiedt, om te gehoorzamen, verloren gaat. Jk heb dikwijls, op deze wijze , de eerste voorbereidende aan- bieding tot gehoorzaamheid zien voorbij gaan, waardoor na- tuurlijk de vorderingen vertraagd worden. 7). Nog moet ik hierbij voegen, dat het wel gelukken de»
zer leerwijze vooral afhangt van de belangstelling, welke mei» de dieren , door hen juist op den regten tijd te beloonen , name- lijk door het geven van suiker , brood , of haver, weet in te boeze- men. Bij kwaadwillige Paarden moet men eerst deze belangstelling in suiker of brood hebben verwekt; hebben zij de stioeperijen lief gekregen, nemen zij derl suiker uit de hand, dan heeft men reeds eene aanmerkelijke schrede tot de teiiiming gewonnen. s
|
|||||
( 51 )
|
|||||
Wil mCn een Paard , hetwelk , bij het beslaan,
Zeer weerspannig is, tot liet rijden oefenen, zoo moet dit, aan cene ruime, maar afgesloteiie , donlierc plaats, bijv. in eene schuur of loods, ge- schieden , waarin slechts zoo veel licht komt i als de ïVijd - meester en de helper tot de be- handeling noodig hebben. Met minder kwade Paarden kan men intusschen de behandeling in eene overdekte rijdschool en soortgelijke plaatsen, zelfs buiten buis ondernemen. Aanm. van K. De plaats ea] derzeïver gesteldheid zijn ,
met opzigt tot de oefening of temming des Paards, volgens Sjeik undige grondbeginselen , van het grootst belang. Zoo geven bijv. al te ruime, heldere, of zeer woelige, plaatsen aanleiding tot te veel verstrooijiflg , — doch te donkere tot vrees. Da f laats , welke tot deze oefening voor de meest geschikte moet worden gehouden ,' is , naar mijn oordeel, een niet te groole ledige stal. Het- Paard kent deze plaats het best, niet alleen op het gezigt, maar ook door den reuk. Het is de plaats, alwaar het al het goede van den mensch ontvangt; hier aal het ook wel de meeste vertrouwelijkheid jegens denzelvon toonen, en daardoor voor eene verdere behandeling het meest en spoedigst geneigd worden. De stallen voor krijgs-Paardcn aijn meest van stand-palen en zij-boomeu voorzien, waardoor de stand-plaatsen gescheiden worden. Hier worden twee de- •zer zij-boomen weggenomen, waardoor de plaats vergroot, en aan de helpers de noodigc ruimte verleend wordt, om zich te bewegen, en, als het noodig is, te rug te kunnen wijkeu. Het :'s zeer noodig om er te letten, dat de bodem, zooveel mo- gelijk , effen zij, en , vóór het begin van iedere les, met zand |
|||||
\ SS )
§ 12. Het Paard, dat beslagen moet worden , nlöci
steeds van ecne trens en een' kaptoom voorzien zijn. Aan de eerste blijven de beide teugels, aan den laatsten sleebts één, Welke in den middelsten ring is vastgegespt j zoo als men in de zes afbeel- dingen zien kan. De nensricm des kaptooms moet altijd Ouder bet gebit van de trens doorgaan , om- de laatste eene vrije werking te doen bebouden', gelijk zulks insgelijks op al de zes figuren wordt voorgesteld < worde bestrooid1, Opdat het Paard minder moeite otidcrvinde ,
wanneer bet op drie beenen moet staan, en tegen uitglijden bewaard blijve. Men mag verwachten , dat het buitendien schuwe en vreesachtige Paard , op «en gladden bodem , veel later de noadige bedaardheid en het vertrouwen, om de helpers toe te laten , verkrijgen zal. Heeft men deze voorbereidiiigoa in het werk gesteld , zoo. zal het weinig en ook het zeer kwaad- aardige Paard het onderwijs vroeger aannemen. Ten einde hetzelve evenwel ecnigermatc in zijn bedwang te hebben , moet het Paard niet los staan, maar, door middel van het touw eens sterken halsters , op de standplaats worden omgedraaid, en, tusschen de twee stand-pilaren, los aangespannen en aan de- zelve vast gebonden worden. Aanm. van K. op § 12. Behalve dat het Paard , door middel
Van twee halster-touwen aan de stand-pijlaren wordt vastgebonden, moet hetzelve ook nog eene trens en een kaptoom, voorzien van «en handtcugel, welke in den middelsten ring isingegespt, wor- den aangedaan. Ik begrijp des Schrijvers meerling niet regt, wanneer hij »egt: dat de ïieusriem van den knptoom onder het mondslul; van de trens moet tt lisgen komcu, en het 5"
|
||||
( 56 )
§ IS-
l)c Rijd - meester, die voor het Paard staat, flat
beslagen moét worden , houdt, in het begin, met de regterhand} den tengel van den kaptoom, met de linker, de beide teugels der trens * als noodteugcl, zoo als in figuur 5 te zien is. Wil de Pikeur of Rijd-meester het voorhoofd en de oo- gen des Paards zacht strijken , dan neemt hij ook den teugel van den kaptoom , welke altijd korte* dan die van den trens - teugel zijn moet t in de linker* hand, en begint, met de regtcr, zijne streelingcn, zoo als men dbor figuur 1 vindt voorgesteld, tornt mij voor, dat hier eene drukfout plaats beeft, daar hê<
ïn de teekening zeer goed is voorgesteld. De teugels van de trens worden bij deze afrigting, niet naar hoven, en terug-» gekeerd van de horst des Rijd-meesters, maar naar onderen gerigt. Ligt nu de zoogenaamde neus-riem van den kapteoia onder het moudstuk der trens, zoo gaat door deze ligging juist deszelfs speel-ruimte verloren, en de kaptoom zelf behoudt geenszins zijne plaatsing op de neusbeenderen, maar verkrijgt eene lagere ligging op derzelver kraakbeenderen, waardoor dit werktuig Yan het vermogen, dat hetzelve moet uitoefenen , verliest. uianm. vort K. op § i3. Hef Paard,- dat geleerd wordt, moot
■zeer tam zijn , indien hetzelve los staande, zich door den Rijd- meester , met behulp van drie teugels , laat vasthouden ,■ om tot het opligten van den voet te worden gebragt. Ik oordeele het daarom in het begin veiliger, dat hetzelve, ter weerszijden-, met een halster-touw worde vastgebonden , en vervolgens, wan- neer men vooraf het Paard tegen de eerste uitoefening van ge- weld perk hssft gesteld, dj behandeling met de tengels der |
||||
( 57 J
|
|||||
§ 1*.
De rijd-me ester moet zijne behandeling inrit-
ten naar de geaardheid (temperament) en het ka- rakter des Paards , voor dat hij iets met hetzelve begint, naauwkeurig weten te onderkennen, en te bepalen, tot welke soort hetzelve behoort In het algemeen kan men de volgende soorten van Paar- den aannemen; trens en van den kaptoom te heginnen. Ik heb kwaadaardige
Paarden gezien, die alle mogelijke geweld deden, om zich los te maken; doch welke, nadat zij van de onmogelijkheid overtuigd waren geworden , om zulks te doen , en voorts ge- streeld en gevleid werden , zich inderdaad aan het onderrigi onderwierpen. Wat zou nu hier toch zelfs de sterkste mensen, met het doordringendst oog hebben kunnen uitwerken? Da Schrijver spreekt wel van de trens en derzelver teugels, doch greft geenszins de behandelingen op, welke daarmede moeten worden verrigt. Het komt mij daarom voor, dat, vooral wanneer het Paard aan de stand-palen, door middel der hal- ster - touwen, is vastgebonden, de kaptoom alleen void.iende ïal zijn , om den kop van het Paard te bestieren, en het op- merkzaam op het gezigt des Rijd - meesters te maken, te meer , daar hij, slechts een' teugel in de linker hand houdende , ook beter met de beide handen kan werken. Aarnn. van K. op § i4. Voor dat de Rijd-meester een Paard
begint te oefenen, moet hij zich niet alleen door Heu eigenaar, maar ook door den oppasser doen onderrigten omtrent de ge- schiedenis van hetzelve, hoe het Paard misschien bedorven is geworden. Hiernaar , alsmede naar deszelfs karakter, hetwelk zich reeds bij het aanbinden zal doen kennen, moeten de wij- ze en het plan van onderrigt, en de aanwending der hulpmid- delen geregeld wordeu. Ieder karakter wj Jop svse bijzondere |
|||||
( SS )
|
|||||
1.) Goedaardige ,
2.) Zeer levendige of vurige,
* 3.) Vreesachtige , ' 4.) Kwade , 5.) Halstarrige,
(>.) Prikkelbare of gevoelige Paarden.
Zijn liet nieuws aangekochte Paarden voor de
krijgsdienst., Jan komt in aanmerking , of zij uit wilde of tamme stoeterijen afkomstig zijn, het- welk hij derzelvcr behandeling in het beslaan 3 over het algemeen, vooral in betoog moet wor- den gehouden , aangezien dcase Paarden, meer of miudvr 3 incnscitcnschuw zijn. Een goedaardig, levendig, of een vreesachtig,
Paard wordt, naar omstandigheden, door den in- wijze behnndcld worden, en hierbij komt de zielkunde der dieren vooral te pas. Bezit de Rijd-meester deze niet, en be- zit hij geen blik, welke tot in het inwendige van het Paard doordringt, zoo zullen do werktuigelijke hulpmiddelen hem weinig nut aanbrengen; mist hij zijn doel, of laat hij het juis- te tijdstip, om dezelve aan te wenden voorbijgaan, zoo kan hij aelfs het Paard nog meer bederven. Daar hier niet van wilde Paarden gesproken wordt, dewijl
deze niet tam in den stal [stalfromm) zijn , zno zal deze be- handeling slechts bij jonge, oubedrcYene , of bedoryene , Paar- den to pas kunnen komen. Aunm, van. K. op § i5. Goedaardige Paarden zullen zich
ook zeer spoedig goed v,illig, bij de eerste iüdiukken vaa het |
|||||
( 59 )
|
|||||
druk der stem, oogen , en gebaren, door; streclen
met de hand , en licrinnering met de lijn van den liaptoom, behandeld. Het gebruik van den laat- sten moet met behoedzaamheid en langzaam wor- den begonnen, en l;an dan, naar de gesteldheid des Paards, vermeerderd worden, § 16,
Een kwaad, halstarrig, prikkelbaar- of zeer ge-
voelig , Paard moet iets sterker , en door , naar de omstandigheden de gezegde middelen, klini- mender wijze, aan te wenden behandeld worden. 13aar zoodanige Paarden gaarne vooruitslaan , zoo moet de, voor hetzelve staande, Rijd - meester, zielt ' onderrigt gedragen , en hetzelve aannemen, en daartegen slechts
uit onbedachtzaamheid of onkunde zondigen. Hiertegen zal het toeroepen van stil! pist.' en het schudden met de teugels van den kaptoom genoegzaam helpen. Tracht de Rijd-mees- ter niet slechts , door het Paard te streelen, deszelfs vertrou- wen, maar ook, door suiker, zijne belangstelling te verwar- ven, zoo zal hij, door middel Van ecu' geschikten helper, spoedig zijn oogmerk bereiken. Aanm. van K.. op § i6. Het kwaadaardige Paard tracht
zich met deszelfs voorbeeuen tegen alle aanraking van voren te verdedigen. Om deze reden moet ook het Paard niet los staan , maar aangebonden worden, waardoor niet alleen hét steigeren, maar ook liet slaan belet wordt, hetwelk zeel' ge- vaarlijk is, en de Rijd-meester dus ook meer beveiligd wordt. Het verlengen der teugels, hetwelk hier aan de hand wordt -ge- geven , zal niet voldoende zijn, om het Paard vaa zich $f te Sieren , noch tuinder , om hetzelve te bedwingen. |
|||||
( 40 )
|
|||||
Bteeds zoo plaatsen, dat hij veilig staat, de teu-
gels , die hij vasthoudt (zie figuur 5) , verlengen, en dan het noodige uitvoeren. Voornamelijk moet hij voor de halstarrige en gevoelige Paarden op zijne hoede zijn, daar deze , voor dat men er aan denkt, vooruit slaan, hetgeen men hun voor- af aan de oogen niet kan zien, omdat zij dezel-> ve zelden veranderen, § 17-
Een nieuw aangekocht krijgs - Paard, dat se-J
dert kort in eene wilde stoeterij gevangen is ge- Worden , laat zich niet onmiddelijk tot het aanne- men van het beslag brengen, daar het, wegens vrees voor den mensch 3 naauwelijks veroorlooft, dat de helper het nadere. Het zal zeer moeijelijk zijn hetzelve den kaptoom aan te doen; het zal zich daartegen verzetten , en zeer spoedig , door vooruit slaan, in de lijn verwarren , en daarbij ontstaat bijna onvermijdelijk ongeluk. Is het nieu- we Paard intusschen reeds 14 dagen op stal ge- weest, is het reeds eenigzins meer handelbaar ge- worden, en laat het? dien ten gevolge, zich den kaptoom aandoen , dan kan men het reeds, naar deze leerwijze, laten beslaan. Er wordt echter, bij de aanwending van alle opgegevene hulpmid- delen , de grootste behoedzaamheid vereischt, en, ingeval 3 dat deze poging niet mogt gelukken, is |
|||||
( 41 )
|
|||||
het heter de gehcele behandeling zoo lang uit te
«tellen, totdat het jonge Paard, door den omgang (stal - temming) meer aan den mensch gewend en vertrouwelijk met denzelven is geworden. § 18.
Een goedaardig Paard mag, zoo als reeds ge-
zegd is , zoo lang het niet halstarrig wordt, niet hard behandeld worden. Is het echter bij de oe- fening tegenstrevig, dan moet men met hetzelve inderdaad strenger te werk gaan $ dan hieronder wordt geenszins het gebruik der zweep, of het rukken met de lijn van den kaptoom verstaan, maar alleen de verheffing der stem, het ernstig aanzien, en dreigende bewegingen. Ik kan niet genoeg herbalen, dat, indien het Paard mishan- deld wordt door de zweep, den stok, de lijn van den kaptoom enz., men niet op eenen gunstigen uitslag kan rekenen. § ia
Zoodanig goedaardig, en levendig, als ook een
vreesachtig, Paard, dat geen kwaadaardigheid toont, kan men niet met te veel zachtheid be- handelen , en men kan zich, bij zoodanige Paar- den , voornamelijk van het streelen met de vlakke hand over het voorhoofd en de oogen bedienen, |
|||||
( 42 )
|
|||||
hetwelk voldoende is , om ketzelvc tot bedaardheid
te brengen eu de yrces te benemen. § 20.
Tot dit oogmerk neemt de Rijd-meester al de
drie tengels in de linkerhand , en begint met de ï-egter over bet voorhoofd en de oogen des Paards, indien bet niet tot diegene behoort, welke met de voorbeenen slaan , zoodanig te strijken , dat de- ze band over de genoemde dcelcn kruiswijs heen en weer wordt bewogen. De stem , de oogen, en bewegingen van den Rijd-meester nemen eenc zachte uitdrukking aan, opdat het Paard alle vrees verlicze. Is het Paard, dat geleerd moet worden, kwaad, halstarrig, of gevoelig, dan moet men op hetzelve een sterken indruk verwekken , waarover terstond zal gehandeld worden. Ik bedien mij van deze uitdrukking, omdat dezelve mij, in dit geval, toeschijnt de ware en meest genastc te ziju. |2|.
Er zijn gevoelige Paarden, voornamelijk Mcr-
ïien en vurige Hengsten * welke zoo bedorven Aanm. van K. Zoo voordeelig ook de levendigheid eens
Paards voor den Rijd-meester zij , wanneer hetzelve genoeg- zaam vrij staat, doordien zoodanig Paard zeer Spoedig op al liclgccn onggtf'QOB is, Z'ja« opwertsaflinlieid vestigt; — des U |
|||||
( 45 )
|
|||||
zijn, dat'dezelve, indien men hen slechts nadert,
terstond de pis lozen 3 cu schreeuwen, en , bij de geringste aanraking, -slaan , bijten, en andere ondeugden bedrijven. Zoodanige Paarden zijn doorgaans het moeijclijlsst te beslaan. Daarbij behoort voorzigtigbeid in acht te worden geno- men , ten einde zich tegen belecdigingen te be- veiligen , en dezelve vorderen reeds eenc veel strengere behandeling» § 22.
Wanneer de helper de regte wijze, om de voe-
ten op te ligten aan een tam en gocdvvillig Paard heeft geleerd, en de Rijd-meester een halstarrig moeijelijker wordt hierbij het werk des helpers, vermits de
nanraking des Jigchaams, indien dezelve te fijn is, bijv. het kittelen, ook als dezelve te sterk is, het gevoel dés diers be- leedigt. Het komt er vooral op aan , hier den juistcn trap te treffen , waartoe veel oordeel , een geoefend gevoel, en langdu- rige ondervinding gevorderd worden. Ik boud dus ook, om de, hier aangevoerde, redenen, deze «oort van Paarden voor de moeijelijkste in de oefening. Aanm. van K. op § 22. Het is volstrekt noodig, dat do
helper, vooral bij deze soort van Paarden, volkomen bekend zij met de verschillende handgrepen , welke hij moet verrjgtcn, vermits de Rijd-meester zich bij den voortgang der oefening alleen met de opmerkzaamheid des Paards kan bezig houden , en het hem moeijelijk vallen moet dezelve aanhoudend te boei- jeu. Niets zal de opmerkzaamheid des Paards meer storen , dan het bijzijn van vele aauschonweis. Indien zulks evenwel plaat» mogt hebben, zoo moeten, do personen, die tegenwoordig zijn, |
|||||
< 44 J
Paard wil doen beslaan , dan moet bij hetzelve ,
tot dat eiude, vooraf behoorlijk voorbereiden. Het Paard behoorlijk voorbereiden noemt men het dier opmerkzaam maken op hetgeen men van het- zelve verlangt. Tot dat einde is doorgaans , even als in de bovenstaande gevallen , noodig , dat men indruk op het Paard verwckke. § 25.
Het verwekken van indruk wordt te wccgge-
iiragt door het schudden met de lijn van den kap- toom, aan de regter en linker zijde, maar niet ssich volkomen stil houden , en niet spreken, zich achter dea
Rijd-meester plaatsen , opdat het oog des Paarde door niets op eene andere gezigtclijn gevestigd worde. Aanm. van K. op § a3. Het ontstellen maakt eigenlijk den
overgang uit tot de oefening door dwang; en is als het uiterste zielkundige hulpmiddel te beschouwen. Hier werkt de uien- schelijke blik niet alleen door het aanstaren, maar ook door ledreiging en het verwekken van vrees, waardoor de sterkste uitwerking wordt voortgebragt. Het Paard ontwijkt gaaru den aanblik van den mensen , blijft dikwijls, onder het leiden, als bet door den gebieder wordt aangestaard, terug. Hetzelve be- hoort evenwel, bij deze behandeling , niet alleen door den blik oplettend Ie worden gemaakt, maar deze moet op de ziel des Paards een dieperen indruk maken. Het aanstaren moet derhalve altijd eerst het ontstellen voor-
afgaan. Door de versterkte boeijing der oplettendheid, door den blik , moet het Paard in de hoogste spanning worden ge- hragt. Eerst dan, en wanneer het zich aan dezen toestand wil onttrekken, kan hit bevreesd waken, door het bedreigend
|
||||
( tó )
|
|||||
floot iiet rukken aan dezelve , door hard toespra-
ken , door een ernstig staren in de oogen de3 Paards , en het dreigen met de hand van deu Rijd - meester , voor dat de helper hetzelve nadert , om den voet op te beuren. Heeft men vooraf een; behoorlijken indruk verwekt, en is de Rijd - mees» ter ee"n Paarden - kenner , dan zal hij opmerken , hoe het Paard, nadat hij opgehouden heeft te be- dreigen , zijne oogen op hem gevestigd houdt, de ooren naar hem toekeert, en zijne gchccle op- merkzaamheid op hem vestigt- Zoodanig Paard, dat op deze wijze opmerkzaam is gemaakt, wordt in figuur 4 voorgesteld. § 24.
Het Paard in deszelfs gedragingen te leercr»
kennen, en zich door hetzelve te doen verstaan , is van groot belang, en bij iedere gelegenheid aanstaren en het toeroepen Tan holla ! pa.fi ! of het ontstellen
worden aangewend , terwijl tevens het Paard , door de werking van den kaptoom , nog banger wordt gemaakt. De uitwer- king van het ontstellen is dus de vrees en schrik, welke eerst wederom door het streden moeten verminderd worden , voor dat de helper zijn werk mag beginnen. Aanm. van K. op § a4. Alle oefening hangt af van de
kunst, om zich door het Paard te doen begrijpen , en om, na de vervulling van datgecn , wat van hetzelve verlangd wordt ■ door belooning, de belangstelling des diers in dezelve op te wekken. Wat bejang kan het Paard er bij hebben, •ok wanneer het den, wil des helpers wel heeft begrepen, dat |
|||||
( te )
|
|||||
onontbeerlijk. Indien de Rijd-meester het Paant
onophoudelijk in de oogen ziet, zoo zal hij ge- makkelijk ontwaren ^ wanneer hetzelve in den zin heeft te bijten, te schoppen, of te slaan. Op dit tijdstip moet hij zijne ontevredenheid , door tegen het Paard hevig te spreken, door liet dreigen met de regier hand, het schudden niet de lijn s of met al deze middelen te zanten 4 te kennen ge- nen, zoo als op figuur 4 wordt aangetoond, om , op deze wijze, het Paard in deszelfs voor- nemen te verhinderen. Indien de helper bijv. den voet des Paards wil opligten , en hetzelve in den zin heeft zich hiertegen te verzetten, dan zal hij ontwaren , dat hetzelve zijne opmerkzaamheid van den Rijd - meester aftrekt, en op den helper liet den voet moet opgeven , en zulks wezenlijk doet, indien
liet daartoe "iet door cene, reeds vroeger erlangde, belooning wordt aangespoord? Deze wijze van oefening zonder heloo- ning is van weinig kracht, ofschoon het Paard , bij de oefe- ning door geweld (par force~ dressuur) , door te gehoorza- men , zich de kastijding bespaart. Heeft men zich door het Paard doen verslaan , heeft mea het bekend gemaakt met bet- geen men van hetzelve verlangt, heeft men bet, wanneer bet 7.ich gewillig toont om te doen , wat men wcnschl, met suiker of voeder , waarin het groot belang stelt, beloond , alsdan is de zaak gereed , en er is slechts ecne voortgezette oefening noo- *lig, om het Paard alles vaster in het geheugen te prenten. Intusschcn is het bestuderen van het gelaat der paarden , om
deszelfs uitdrukking niet alleen te kennen, maar ook te gis- sen , eene grootc kunst, waartoe veel 'oefening , ond«rvinding , en omgang mot Paarden gevorderd worden.. |
|||||
( ï7 )
|
|||||
VCSligt (zie figuur i>). De Rijd-meester merkt
zulks aan het Paard, en moet * hetzelve , door de opgegevcne middelen, hierin voorkomen en dit be- letten. Hij geeft daardoor aan het Paard te kennen , dat hij niet verlangt, dat het dcu voet aan de hand van den helper onttrekke. § 23.
Wanneer het Paard den Rijd - meester heeft be-
grepen en hem gehoorzaamt, dan moet hij zijnen gestrengen blik , zijne dreigende bewegingen, en zijne forschc stem , in eene zachte , strcelcndc, en vleijende veranderen. Maar slaat het Paard den Aanm. van K. De mand en becnen zijn de wapenen, door
de Natuur, aan liet I'aard, tot aangrijpen en verdediging gege- ven. Door liet afstaan dezer wapenen geeft liet Paard zich als gevangen, en dit is ds reden , dat hetzelve zoo ongaarn den eersten, zoowel als de laatste , aan den mensen ter bcsticring overlaat. De oefenaar , zoowel als de helpers moeten het dier , op eene duidelijke en verstandige wijze, van het tegendeel trach- ten te overtuigen , en het doen ondervinden , dat het, terwijl het zijne wapenen heeft afgestaan , niet alleen niets heeft te vreezen , maar zelfs op belooningen en eene streelende behan- deling hoopen mag. Is het Paard hiervan overtuigd geworden, zoo zal het van zelfs , en , bij de geringste aansporing , in de verlangde verrigtingen genoegen nemen, in de hoop .daarvoor ecnige belooning te erlangen. Wordt dit evenwel op eene ongepaste, ruwe, onverstandige,
wijze gevorderd , en worden de voeten op eene gelijke wijze aangevat, zoo zal het dier zich daartegen met alle kracht ver- letten, en do oefening moeijelijk maken. |
|||||
( 48 )
Kclper, of gedraagt het zich somtijds weerspannig j
dan neemt de Rijd-meester wederom de gelegen- heid Waar ■, om hetzelve door zijne stem , oogen ^ dreigende bewegingen, of door de lijn van den kaptoom, zijne ontevredenheid te hennen te ge- ven. Worden deze hulpmiddelen goed en te reg- ter tijd aangewend, dan han men zeker zijn, dat het Paard den Rijd-meester volkomen heeft be-» grepen} en het zal de eerstvolgende keer geheet aflaten van te slaan , of ten minste veel handel- baarder zijn. Wannéér het Paard * indien het nog niet op eene dusdanige wijze is behandeld geworden, in het begin den Rijd - meester niet terstond mogt verstaan , dan zal het toch , onder deze voortgezette , doelmatige , behandeling , zelfs spoedig begrijpen, wat men van hetzelve wenscht gedaan te hebben , en de kwade gewoonten nala- ten, welke het, tot dus ver, slechts als verwe- ring tegen eene slechte behandeling had uitgeoe fend. § 26.
Zoo lang als de behandeling duurt, mag de"
Rijd-meester zijne oogen niet van die dés Paards afwenden, zoo als op alle figuren wordt aange- Aanm. van K. Het zal moeijelijk zijn, om al hetgeen de
jchrijver verlangt, op deze wijze te volbrengen. Het staren in de oogen des Paards , het zien naar de plaatsing van des- xclfs tosten, «n eindelijk het teregtwijzsu yau deu helper «u |
||||
( *ö )
|
|||||
tootul , opdat de oplcttcnhcid van hetzelve riie't
verloren ga. Op zijn hoogst mag hij met een en- kelen blik zien j of het Paard gelijkmatig öp allé vier voeten Sta. Over het algemeen moet de Rijd - meester zich eigen maken, om gelijktijdig in de oogen de bewegingen des diers te lezen, ea de helpers én den hoefsmid te bestieren. § 21
Het Paard öp den regten tijd te voorkomen bé*
Staat daarin, dat men niet afwachtc, dat hetzelve xijne verkeerde gewoonten heeft uitgevoerd, maai den hoefsmid , zijn bemoerjingett , welke niet • gelijktijdig met
naauw keurigheid kunnen worden verligt, zonder dat de eenc of andere zaak hierbij verzuimd worde. Ik ben van meening, dat de Rijd - meester , voordat het Paard wordt, aangevat, dient 4cht te geven op den regtén stand der voeten < en zich dan, eerts met het aanstaren' bezig te houden; hij deele vervolgens zijne bevelen aan den, vooraf wel onderrigten , helper mede , zonder daarnaar te zien; doch roepe den hoefsmid er niet ttoeger bij , dan wanneer het Paard reeds rustig staat, en ge- leerd heeft den voet goedwillig te laten opbeuren. Aanm. vdn K. op $ 27. Heeft men niet geleerd het Paard
te voorkomen , zoo valt er Ook. niet aan te denken, dm hetzelvA de kwade gewoonten te doen vergeten , Veelmin , om het dezelve te doen afgewennen. Er zijn Rijd-meestert, die het dier toe* Uten deszelfs verkeerde gewoonten op te volgen, en zelf* gaara zien , dat het dezelve herhaalt, ten einde het daarvoor des te harder te kunnen straffen, en die nieen^n, door de verdubbe- ling der straf, waartoe zij dikwijls de onbarmhartigste midde- len aanwenden, het alle verkeerdhedeU te kunnen aflec- 4
|
|||||
( M )
|
|||||
flat men het kwade voornemen, door bedreiging
met de stem , met de oogeu, en gebaren, trachte te verijdelen, of dat men vroegtijdig den voet los- late , of op ccne andere gepaste wijze toegeven De oogen van liet Paard zijn de spiegels zijner ziel, en een onbedriegclijfe teefeen van deszelfs voornemen De Rijd-meester moet zich daaronl ooi; geheel en al naar de teekenen, welke* de oo- gen geven , regelen. Bijv., indien het Paard, door de oogen en bewegingen te kennen geeft, zooals in figuur 5 te zien is , dat de helper den voet te lang vast houdt, dan moet hij terstond last geven , om denzehten los te laten; en wanneer dé hoefsmid met het veeg-mes niet zacht genoeg .-werkt, en het Paard dit, door zijne bewegingen* ren. Dit zijn evenwel naturalisten, die geenszins ïn staat zijn!
de zielkundige eigenschappen des Paards te beoordcelen , en oofc nimmer eene volkomene verbetering yan deszelfs onvolkomens hoedanigheden zullen te weeg brengen. Het gebeurt intnsschen, bij de moeijelijLheid om de oog-
merken des Paards vooruit te zien, zeer dikwijls, dat, ongeacht den besten wil van den afrigtcr, niet altijd, op den regtcn tijd , d« uitoefening der verkeerde gewoonten , door vermaning of rust, kan worden voorgekomen. Dan moet natuurlijk be- straffing volgen, om bat dier tegen deze gewoonte in te ne- men; evenwel moet men dezelve nimmer voorbedachtelijk doen begaan, of daartoe aanleiding geven, ten einde het Paard te kunnen bestraffen. Dit zou alleen dan kunnen plaats hebben , wanneer men het dier reeds heeft verbeterd, en het eene proe- ve moet geven, of het de verkeerde gew»onte zonder terugkee- risg hebbe afgeleerd. |
|||||
( si )
|
|||||
te kennen geeft, (zie figuur 5 ,) dan moet hij ins»
gclijks de ondoelmatige behandeling van den smid terstond doen ophouden , of bevelen , dat de voet des Paards worde losgelaten, § 28.
De wijze, waarop de gewone krijga-Ruiters en
Paarden-knechten de voeten ophouden, h verkeerd $ zij gaan voort dezelve met kracht vast te houden, niettegenstaande het ongeduld , hetwelk het Paard te kennen geelt , om verligting te erlangen. De pijn, aan de gewrichten en banden veroorzaakt, zet hetzelve aan tot slaan en weerspannigheid. § 29.
Die, over het algemeen, meent, dat bij door
ligchaamskrachten , bet Paard kan overmeesteren , zal zich altijd, en wel doorgaans tot zijn nadeel» bedrogen vinden. Wanneer het niet door goed- heid , inschikkelijkheid of list overwonnen wordt, dan zijn twintig menschen niet in staat één Paard , dat zich van zijne wapenen goed weet te bedienen , te overweldigen; veel minder kan een enkel mensch een kamp van ligchaamskrachten raet hetzelve wagen, vooral niet, wanneer het op het opbeuren der voeten aankomt, welke deszclfe hoofd.wapenen uitmaken. 4* .
|
|||||
( & )
|
|||||
§ 3C-
Ik kan hier niet onopgemerkt laten, dat
het zelfs bij het rijden een groot voordeel geeft, dat men op het geschikte tijdstip het Paard weer- houdt. Deze opmerkzaamheid heeft reeds velen het leven gered. Wil een Paard t bijv., onder' het rijden, naar huis keeren , dsm geeft bet zulks ecnige oogcnblikfcen vooraf te kennen; het wendt den kop eenigzins achterwaarts om, en speelt met de ooren naar achteren en zijn geheelé gang if gespannen. Dit is voor den opmerkzamen Ruiter een voldoend kenteeken, dat het wil omkecren. Hij moet nu niet afwachten , totdat het zich heeft omgekeerd, maar hij moet het in tij ds toeroepen en met de beencn aanzetten, om vooruit te gaan.' Terzuimt hij dezen geschikten tijd, én slaagt het Paard in deszelfs voornemen, dan zal het zulks , bij iedere gelegenheid, herhalen, en de Ruiter zal groote moeite hebben , om hetzelve d«!ze ver- keerdheid af te leeren. Eene kastijding met de sporen en zweep, bij zoodanige gelegenheden!, heeft dikwijls ongelukken te weeggébragt, die zou- den zijn voorgekomen, indien de Ruiter de oplet- tenheid gehad had, het oogmerk des Paards te Toorkomen. § SI.
De ware kenner, die met de natuur des Paard»
|
|||||
< 53 )
|
|||||
gemeenzaam ïs geworden, zal zich bij vele gele»
genheden, wanneer het verkeerde gewoonten aan den dag legt, zeer gemakkelijk en zonder aanwen- ding van geweldige middelen, weten te redden, Aanm. van K. Het ware te wenschen, dat de Schrijver de
belooning doqr voeder, brood of suiker, mede in zijn , anders ïoo voortreffelijk leerstelsel, opgenomen, en zich da-ir tegen niet op zulk eene beslissende wijze verklaard had. Dit schijnt aan te duiden, dat hij , te dezen aanzien , nog niet geheel bevrijd ie van het gevoelen, doqr hem in die tijden omhelsd, toen hij alles nog met geweld wilde doorzetten. Aan de goede grondbeginselen, welke in zijn leerstelsel tot
onderrigt gevonden warden , ontbreekt de belooning. Waarin kan het belang bestaan, dat het 1'o.ird hecht aan dp lessen vao het onderwijs ? Alleen in den vrieudelijken blik desmeestersof zijn kruiswijze streelpn ? Er wordt, in den menschelijken omgang , reeds eeue meer naauwkeurige bekendheid met iemand gevor- derd , om zijn blik wel te onderscheiden; zou nn het Paard daarvoor van nature pen instinkt bezitten? En Welk belang kan het Paard stellen in den vriendelij ken blik van den) mensch , indien het (evens nipt nog meer beduidende bewijzen Van goeddoen ondervindt. De Schrijver heeft volkomen gelijk , wanneer hij zegt, dat
de tocreiking van voeder het Paard aan den bestierder ver- bindt , en tam maakt, even als kinderen , door snoeperijen , aan de nicuschen , die zij anders niet beminden, verkleefd kunnen worden,. Indien wij nu , door de ondervinding , de goede uit- werking dezer middelen kennen, waarom zullen wij dezelve dan niet bezigen, ten behqeve van de oefening des Paards, en deszelfs belangstelling in het onderrigt ? Misschien, omdat eeniga berijders , die hun onderwijs geenszins op zielkundige gronden Vestigen, (*) daarover lagchen zullen? Boyen zoadanigen spot (*) Naturreiter , iu ttge&QYfilsteiljng yan psychologisch*
Bijd - meeste». |
|||||
( 5* )
terwijl de onku- dige, in dusdanige gevallen , met
het Paard in strijd geraakt, c* niet hetzelve wor- stelt , waarbij het dikwijls te kort schiet en scha- de lijdt. Een tijdig toeroepen heeft reeds menig een uit de ongelegenheid gered, en niet zelden wit het gevaar gebragt, terwijl daarentegen het ontijdig gebruik van sporen en zweep velen duur te staan kwam. Ik kan niet voorbij mij tegen de jncening te verdedigen , als of ik de zachte be- handeling des Paards zoo ver zou willen uitstrek- ken , dat men hetzelve, bij bet afrigtcn, wanneer het er op aankomt, om hetzelve verkeerde gewoon- ten» af te Ieeren , op brood, suiker en soortgelijke lekkernijen, zou dienen te vergasten. Zulks zou hier niet te pas komen , en kan alleen strekken , om een Paard geheel en al aan zich te verbinden, zoo dat het ons naloopt, als een Hond , of om hetzelve het opbrengen (apporteren) te lècren. Bij de be- handeling , welke het onderwerp van dit geschrift uitmaakt, maak ik steeds van gestrengheid ge. moeten mannen , die eenen nieuwen weg bewandelen, zich ver-
heven achten; en ik schaam mij niet te bekennen, dat ik zeer kwaadaardige paarden niet alleen door suiker tam heb ge- maakt , maar ook het onderrigt tot het höefheslag zonder dwang, hetwelk in dit geschrift wordt behandeld , heb zien in het weik stellen bij zeer hardnekkige Paarden , die in het begin uit kwaadheid geen voeder wilden nemen , doch welke , nadat zij het hadden leereu kennen , met de meeste bereidwilligheid, ten einde hetzelve te verdienen, al datgeen verrigteden, wat men van hen verlangde. |
||||
( So )
|
|||||||
liniïl;, maar alleen door middel der stem, van
den blik, van bewegingen, en van den kaptoonu |
|||||||
De lielper moet, bij het beslatin, zoodanig ge-
plaatst worden, dat bij door bet Paard noch gebe- ten noch geslagen kan worden. De plaatsing van den lielper bij liet beslaan is
van bet grootste belang, en maakt, bij mijne han- delwijze, het werktuigkundige deel uit, terwijl de voorschriften omtrent de werkzaamheid van den Aanm. van- K. Er is geen twijfel aan, of de houding des
helpers, en tevens ook deszelfs plaatsing naast het Paard, waaruit zijne verrigtingen moeten voortvloeijen, zijn van het grootste belang, waarbij een even fijn gevoel, en dezelfde mate Van oordeel en geschiktheid worden vereischt, als tot de werk-» zaamheden des Rijd - meesters gevorderd worden; weshalve de personen , die tot dit werk gebruikt worden, geenszins ruwe , of onleerzame menschen belmoren te zijn. Wil de Rijd - meester zijn werk met naauwkeurigheid uit-
voeren , zoo moet hij de kostbare oogenblikken, waarin het Paard zich geneigd toont, om te gehoorzamen, niet laten va- ren , ten einde zich bezig te houden met het onderwijs, hoe men de voeten moet aanvatten. Even zoo weinig kan hij den helper den trap van gevoel
mededeelen, waarmede het eerste aanvatten moet plaats heb-* ben, van hetwelk evenwel zeer veel afhangt. De stand des helpers moet derhalve vast zijn , en zoodanig,
dat hij gemakkelijk al de deelen des Paards kan bereiken , en met het doel des hoef beslogs overeenkomt, zoo als ia de vol- gende § wordt aapgetooud. |
|||||||
( 36 )
Rijd - meester , het zielkundige gedeelte kunnen ge-
noemd worden. De, tot hiertoe gewone, plaatsing des helpers bij het beslaan, heeft reeds menigen •vluggen knaap den voet gekost. Over het alge- meen worden, zoo wel bij de Ruiterij als in den burgerlijken stand, geheel onbekwame personen tot dit werk gebruikt, welke zich , naar eigene verkiezing plaatsen, waar en zoo als zij zulks goedvinden; en het is inderdaad alleen aan een toevallig geluk toe te sehrijven , dat daardoor nog niet meerdere ongelukken gebeurd zijn. Maar, is de helper eenmaal geslagen, dan verliest hij het vertrouwen op de Paarden, grijpt, in het vervolg, als van verre naai» den voet; en trekt dcnzelven, in plaats van regt achter uit, zijdwaarts naar zich toe, waardopr het dier pijn wordt ver^ oorzaakt, welke het tot verdediging en weerspan- nigheid aanzet. Hiervan is het gevolg, dat het Paard zich weldra van niemand meer naar- den voet laat grijpen, Van hoeveel belang, en tevens boe nuttig het
zij , den helper, bij het beslaan, eene behoorlijke en geschikte houding aan te wijzen, opdat hem geene beleediging worde toegebragt, wordt daar- door bevestigd , dat van het groot getal lieden, die mij, bij het beslaan van vele honderden kwade en bedorvenc Paarden, volgens mijne behandeling, geholpen hebben, zelfs niet een eenige-gebeten of geslagen is geworden. Maar Ui heb, tot dit |
||||
( 57 )
|
|||||
tiwle , ook telkens den helper behoorlijk hierom*
trcnt onderligt. Weet kij eenmaal met kwade Paarden om te gaan, en koe kij zich, bij liet be- slaan, plaatsen moet, zoo kan men zeker zijn, dat het goede , onbedorvcne , Paard goedaardig blijft , en bet kwade , en bedoryene, bijna altijd te regt gebragt of verbeterd zal worden., § 53.
De plaatsing nu van den belper bij bet Paard ,
welks voet hij, tot bet beslaan, moet opligten, b de volgende : Moet bijv. de regter voorvoet opgenomen wor-
den, dan plaatst zich de man naast den regtcr- Aanm. van K.. De plaatsing van den man tot dit oogmerk
rust op goede gronden; doch ik kan niet nalaten hier wederom aan het voordeel van het aanbinden te herinneren, dewijl het Paard daardoor tevens verhinderd wordt te bijten. Er zijn weinige Paarden, welke al de vier voeten weigeren op
te geven; het liefst laten zij , die gene uitgezonderd , welke voor- uitslaan , de voorvoeten opligten, en, over het geheel, is het daaromtrent ten aanzien vanden ée'nen voet toegeeflijker dan om- trent al de overigen. Deze moet dan ook het eerst bij het on- derwijs worden opgenomen en behandeld. Op dezen volgt da tegenoverstaande , en op deze wijze wordt de behandeling over het kruis voortgezet, namelijk, wanneer het Paard goedmoedig Van aard is. Is hetzelve evenwel kwaadaardig , zoo moet men een begin maken met den gemakkelijksten voet, welke eerst, ten einde het vertrouwen des Paards te winnen , op de, door den Schrijver voorgestelde, wijze , tot een zekeren trap van vol- komenheid in het opbeuren moet worden gebragt, en bij iedere |
|||||
( 58 )
|
||||||
schouder des Paards, met het gezigt naar voren
gekeerd, in de rlgting met den kop van het Paard , cu «set zijn linker schouder tegen over den regter des Paards, de voeten nabij elkander. Met de linker hand vat hij de manen des Paards, of wan- neer Let voor licm te groot is, steunt hij zich' tegen dcsxclf» schouderen , ziet hem in het regter oog, en blijft zoo lang in deze houding, totdat het rustig is. De eeuïgermate uitgestrekte linker arm bepaalt den afstand des mans van het Paard. Bij dezen stand kan de helper noch met de voor- voeten geslagen, noch door het Paard gebeten worden, daar hij iedere beweging van den kop gadcslaau en voorkomen kan, door slechts met do regter hand een dreigend gebaar tegen dezen te maken. Bij de plaatsing, om den linker voorvoet op
te liglcn, worden dezelfde handgrepen, doch in ecne omgekeerde verhouding, in het werk gesteld. Ter opneming van den regter achtervoet, plaatst
men den helper met het aangezigt tegen de beup des Paards, en met dezelve op eene gelijke hoogte. •vordering niet terstond moet worden losgelaten; men geve
het Paard onderwijl ecnigen suiker en voeder. Deze les moet niet zoo lang worden Voortgezet, totdat het Paard zich begint te Vervelen. Is hetzelve in het opgeven van dezen voet (genotg- zaain geoefend, zoo ga men , op de voorgeschrevene wijze, tot den anderen, die in het kruis staat, over, en vervolge deze Jiehanduling, totdat men het omtrent al de yier toeten tot de- Zelfde \uikuniculieid faebbe gebragt. |
||||||
'
|
||||||
( 59 )
Hij steunt de regter hand met ecnen vasten , uit-
gestrekten, arm zoodanig tegen de heup des Paards, dat, bijaldien hetzelve zich met het ach- terstel naar hem toe wil keeren, om hem te slaan, hij , door middel van zijnen arm, het Paard terng drukken kan, of door hetzelve eerst moet weggeschoven worden. Dit aanleunen ge- schiedt , zoowel om de zwaarte van de voor- of nahand, naar mate het aan de schouders of heu- pen plaats heeft, op de tegenovergestelde zijde over te brengen, als ook, om te gelijkertijd aan den helper een vast steun- en standpunt te ver» schaffen. De uitgestrekte arm bepaalt ook in dit geval den afstand tusschen het Paard en den hel- per. De beide voeten van den laatstcn moeten naast elkander op den grond staan , en, aangezien de helper, in deze houding, het onderlijf cenig- zins naar voren moet buigen, zoo wordt hierdoor de eigenlijke verwijdering der becnen van het Paard bepaald. Bij het opligten van den linker achtervoet, komen dezelfde handgrepen, doch met de tegenovergestelde hand en plaatsing, in aanmer- king. §54.
Moet de helper een, in den stal vast gebon-
den , Paard leeren, om zich den voet te latca opligten, ten welken einde hij de , te voren op- gegevene, plaatsing moet aannemen, dan moet hij |
||||
< 60 )
geenszins verfilmen op het oog des Paards te
letten, opdat hij terstond aan hetzelve hunne ont- waren , wanneer het in den zin heeft kwaad uit I te voeren Wil hij bijv. een voorvoet opnemen , en het Paard maakt bewegingen, om hem te bij» ten, dan moet hij spoedig de hand, waarmede < hij den voet traeht op te ligtcn, tegen den hop de» Paards wenden, waardoor hij voorzeker het bijr ten zal voorkomen. Maar, over het algemeen, snoet men deze oefening van kwade Paarden, in den stal, gelijk reeds gezegd is, zoo veel moge* lijkj verwijden,. § 33.
Wij hebben reeds doen opmerken , dat, voo*
<lat de helper de voeten der Paarden, hij het be-r slaan, opneemt, de Rijd-meester naar het verschil der geaardheid van bet Paard , op hetzelve (wam- neer bet goedaardig of vreesachtig is, door stree- len met de vlakke hand over het voorhoofd en de oogen , indien het echter kwaad en wi érspan- iiig is, door toeroepen , door een forschen blik, deor dreigende bewegingen, en het schudden met de lijn van den kaptoom) indruk verwekken en I hetzelve daardoor voorbereiden moet, opdat bet I gedooge , dat de helper het nadere, en den voet kan opnemen. Daar het opnemen, van den voet de gewigtigste
|
||||
( 61 )
|
|||||
werkzaamheid van den helper is , zoo mnct men
denzelven de , te vorea beschouwde , houdingen < bij een rustig en goedaardig Paard, eerst vóóraf duidelijk aantooncn. Wordt dit verzuimd, dan kan het zeer ligt ge-
beuren , dat de helper, bij cene ongeschikte plaat- sing , door een kwaad Paard geslagen wordt, en de Rijd-meester misschien lang vruchteloos' zal pogen, om het Paard tot lijdzaamhaid te brengen. . g S& .
De vtfefert vin" het Paard wordert, door den
Lelpcr van den' höcfsmid, zeer zeldzaam' s over- eenkomstig de natuur des Paards, zacht en met oordeel opgenomen. Ieder verrigt zulk» zoo als hij wil, en het hem goeddunkt. De een vat ter* stond het sprong-gewricht aan, de ander het pijp- been, een derde grijpt den voet, waar hij denzel- ven maar vatten kan, een vierde ligt den voet terstond hoog op, het Paard moge groot of klein zijn, de vijfde trekt denzelven zijdwaarts, enz. ; velen houden den voet zoo lang op, totdat de smid bet ijzar gerigt en onder geslagen heeft. Dit zijn alle groote fouten tegen de doelmatige, en met de natuur overeenkomende, behandeling des Paards, bij het beslaan, en dezelve brengen, zonder twij- fel , de reeds meermalen opgegevene, nadeelige, gevolgen te weeg. |
|||||
( C2 )
§ 37.
.'■•'.
De opheffing van den voet wordt in drie bé*
Wegingen of tijdperken (tempo's) volbragt* . De eerste beweging , bij bet opnemen van den regter voorvoet, bestaat daarin» dat de helper zich, overeenkomstig de gegeven*; aanwijzing , naast den schouder des Paards plaatst, op den linker hiel draait 3 en zich met het aangezigt naar Aanm. pan K. De gene , die den voet opligt, of de helper
kan ook, behalve zijne geschiktheid tot dit werk, veel tot het welgelukken van de Oefening des Paards toebrengen. Men ioa kunnen denken, dat de persoon , die het Paard oppast, het- zelve voedert en verzorgt, ook het best van het dier gekend en verdragen wordt. Indien het eerste al waar moge zijn, zoo bevestigt zich dit nogtans niet altijd ten aanzien van het laatste. Gewoonlijk hebben de oppassers reeds onderscheidend proeven in het werk gesteld , voor dat het Pa.ird aan de oefe-* ning wordt onderworpen , waarbij meer werktuigelijke dan ziel* kundige middelen waren aangewend geworden. In zoodanig ge- val zal het Paard zich veel minder gemakkelijk aan zulkeu op- passer onderwerpen , dan aan een' vreemden mensch , die het- zelve wel onbekend is , maar waartegen het geen haat of af- keer heeft. De vrees voor den helper is het eerste verschijnsel, hetwelk
zich vertoont, dat men moet trachten te verwijderen, en in I Vertrouwen te doen veranderen. Om dit oogmerk te bereiken, zal er geen beter middel zij», I
dan het aanbieden van suiker of voeder , moetende het Paard \ vooraf nog den helper beriekeu. Indien deze, vooral bij I liet aanvatten der achtervoeten , hetzelve van ter zijde nadert , I «aarbij het uit vrees zijdwaarts uitwijkt, zoo moet hij I het Paard niet volgen, maar op zijne. plaats staan blijven I |
||||
( G5 )
liet Paard toekeert. De, voor Let Paard staand»!*
Rijd - meester moet, zoo als reeds vroeger gedeerd werd, het Paard behoorlijk hebben voorbereid, opdat het zijne oplettendheid meer op denzelvea dan op den helper bcpale. Mogt het Paard zieli voor den helper bevaeesd maken , dan moet deze terstond ophouden, én zich naast den Rijd-mees- ter plaatsen , zich van het Paard laten berïckcn , én hetzelve van het voorhoofd af, met de beide Vlakke handen , streelcn, totdat hij langzamerhand én afwachten « totdat de Rijd-roeester hstzelve wederom tot
bedaardheid gebragt, en op de vorige plaats terug gevoerd Lebbe. Nimmer moet de lielper zich aan het Paard opdringen» Men behoort, in het algemeen, in het begin zich slechts te ver- genoegen met geringe vorderingen , de oefeningen bij ongedul- dige Paarden korter maken, dan bij andere, nimmer deztlva 4oo lang doen voortduren, toèdat het dier ongeduldig wordt, «n altijd in den tijd van volkomene bedaardheid eindigen. Het doen eindigen der les moet cene belooning zijn voor de
vervulling van hetgeen men van het Paard verlangde. leder Paard kan gevoegelijk twee malen daags, eerst gedu-
rende een half uur, en vervolgens, bij opklimining, een ge- heel uur, volgens de hier voorgeschrevene grondregels, des mor- gens en des avonds, worden geoefend. Bij het begin nogtans Tan iedere les moet het onderrigt der vorige herhaald worden. Heeft men het zoo ver gebragt, dat het Paard gedoogt, dat
de hand des helpers rustig aan de koot blijft liggen, — het- welk men het eind van het eerste tijdperk der oefening kan noemen, — als dan, en niet eerder, moet men overgaan , om langzamerhand den last des ligchaams op den anderen voet over te drukken , vervolgens , om den voet van den bodem los te maken, en verder, om den/.elyen vow en na van den grond •P te heffen. |
||||
( & )
|
|||||
Wederom op zijne vorige plaats, naast den siliou
der des Paards , te staan kome. Mogt het Paard xich, uit vrees, nog ëenigcrntaté onrustig toonen i dan moet noch de Rijd - meestér noch de' helper' het geduld verliezëri, maa> zij moeten met het voorbereiden zoo lang voortgaan , totdat het Paard Mistig staat. Behoort het tot dié soort van Paar- den , die steigeren en vooruitstaan ) dm moet het met het achterste!, in een hoek geplaatst worden, waaruit het noch links noch regts zich kan ver- wijderen. Bij zoodanig Paard moet de Rijd- meester zich ook meer tijd geven j want het ia moeijclijke'r te beslaan, dan zulk ecu , dat dé achter' voeten niet wil opgeven. Staat dé helper weder- om op zijne bepaalde plaats naast den schouder des Paards , en is hetzelve rustig , dan steunt hij de* linkerhand tegen den schouder, of vat de man- nen , en verschaft zich op deze wijze een steun voor zijn ligcbaam, met het aangezigt tegen het Paard. Met de regter vlakke hand, de duim naa* bo>-
yen gekeerd, begint hij nu het Paard van den schouder af naar de knie toe nederwaarts te stree- len. Is het daarbij onrustig, dau trekt hij de hand weg , en begint op nieuw aan dat gedeelte van den schouder, of de vlakte van den hals, waar zich het Paard het minst tegen verzet, te strijken, gaande hiermede zoo lang voort, totdat het zijne hand goedwillig aan de koot laat konen, |
|||||
( 63 )
|
|||||
en zelfs lijdt, dat dit deel wordt aangevat. Bij
deze , zoo min als , over Let algemeen , bij ande- re gelegenheden, wanneer de voet des Paards moet worden opgebeurd, mag dezelve ergens gedrukt worden. Is het nu, ten gevolge der, met het Paard gemaakte, kennis, de tijd, om den voet op te nemen, dan moet de helper de, naar boven gekeerde , duimen naar achteren laten zakken, zon- der echter de koot te drukken, en, op de wijze , zoo als in figuur 1 wordt voorgesteld , den voet meer door middel van den duim voorwaarts heffen, en , voornamelijk met de liukcr hand , de zwaarte des* Paards over drukken, ten einde den , op den reg- tcr voet overgebragten, last des ligchaams te ver- ligten. Is de voet langzamerhand ongeveer ecne span lengte van den grond naar voren gebragt, dan is daarmede het eerste tijdperk, dat in figuur 1. wordt voorgesteld, volbragt. § 38.
De tweede beweging volgt uit de eerste. Wan-
neer namelijk de voet, met in achtneming der vroeger gegevenc voorschriften, vooruit is ge- Aanm. van K. Onzes oordeels, is het woord beweging,
tijdperk (tempo) , hier gebezigd, te hard, dewijl het eene ziel- kundige oefening is, waarvan de vorderingen afhangen van de gedweeheid des Paards, welke nimmer door zekere inaat van tijd kan bepaald worden. Ook mag immers, volgens'den eens vasfgestelden grondregel
5
|
|||||
( ee )
|
|||||
tragt, buigt de helper dcnzelven zoodanig tintte
achteren 3 dat de verzenen tegen de ellebogen des Paards komen te staan, zoo als figuur 2. aanduidt. Indien het Paard , bij deze beweging, volkomen rustig is , dan i» daarmede het tweede tijdperk vol* bragt. § 59.
Van deze beweging gaat men tot de derde over*,
waarbij de helper, terwijl de voet in twee bewe- gingen is opgenomen, zich een vierde gedeelte van een' cirkel, links om draait, zijne regter dijc onder de knie des Paards brengt, en den linker voet, tot steun des ligchaams, achteruit zet, zoo als men in figuur 3. zien kan. De linkerhand laat ter zelfden tijd de manen los, of verwijdert zich van de schouderen; dezelve vereenigt zich met de regter hand aan de koot op zoodanige wijze, dat beide duimen naast eikanderen naar boven gerigt, de voet niet met geweld opgebeurd noch getogen worden, moe-
tende zoowel het eerste als laatste slechts bij wijze van beproe- ving en langzaam worden ondernomen, waarbij , na iedere ge- lukte poging, niet alleen het loslaten , maar ook de belooning door streelcn en voeder niet behooren te worden vergeten. Aanm. van K. op § 3g. Wij kunnen onze lezers niet ge-
noegzaam op de trapswijze vorderingen opmerkzaam maken. Het is veel beter slechts weinige lijnen, om zoo te spreken, in de aanraking voort te gaan, dan te veel op eens te onderne- men , vermits, indien het Paard zulks ni«t verdraagt, terstond terug gegaan , en weder van voren af aan moet worden be- gonnen. |
|||||
t 67 )
|
|||||
dit deel ongedwongen omvatten , zoo als insge-
lijks in üguur 3. aangetoond is. § 40-
Moet nu de voet uit deze houding taeder 'wor-
den gelaten , dan verlaat de linker hand de koot , en neemt wederom haar voorgaand steunpunt aati , tegen den .regter schouder des Paards. De hel- per draait, nadat hij den linker voet bijgetrokken heeft, langzaam wederom een vierde gedeelte van een' cirkel rcgts, terwijl hij steeds nog met de regter hand den voet des Paards blijft vasthouden, cu laat denzelven alzoo langzamerhand naar den grond neder. Wanneer de linker voorvoet opgenomen, of
naar beneden gelaten zal worden , dan moeten de bewegingen in eene tegenovergestelde verhouding plaats hebben. Aanm. van K. Even zoo langzaam en trapswijze als de voet
werd opgebeurd , even zoo langzaam moet dezelve ook weder- om wordeu nedergezet. De voet mag volstrekt niet overeen- komstig het verlangen des Paards losgelaten, noch voor het einde der oefening aan het geweld des Paards worden overgege- ven. Wij bedoelen hiermede evenwel geenszins, dat, indien het Paard ongeduldig wordt, de voet moet worden vastgehou- den ; dezelve moet veelmeer , om dit beide zamen te vereeni- gen , door de hand voelbaar tot aan den grond bijgeleid wor- din, ja zelfs moet de hand , w.mneer de voet deszelfs rust- punt heeft verkregen, nog niet terstond van denzelven wor- den verwijderd. |
|||||
( 08 )
|
|||||
§ 41.
Het lsan niet genoeg worden aanbevolen, dat
men met deze handgrepen beurtelings dan den regier dan' den linker voorvoet moet opnemen, en altijd terstond wederom laten nederzetten , tot' dat men verzekerd is, dat bet Paard zich den voet gocdwillig laat opheffen. jianm. van K. Daar tot dusdanige behandeling alleen
wel 10 minuten gevorderd worden , zoo blijkt uit deze § dui- delijk genoeg, welke tijd er tot deze wijze van oefening noo- dig is, en dat, bij gevolg , wezenlijk kwaadaardige Paarden niet in 5 tot Go minuten , maar dikwijls slechts ia 5 tot 6a les- sen, verbeterd kunnen worden. t
§ 42.
Moet de helper den regter achtervoet in de
eerste beweging opnemen, en is het Paard eenig- zins onrustig, dan plaatst hij zich, met het aan- Aanm* van K. Behalve de aanmerkingen, welke ik
reeds vroeger gemaakt heb, moet ik hier op het verschil der aanraking tot het aanvatten der achtervoeten opmerk- zaam maken , hetwelk plaats vond tusschen de wijze, welke hier wordt opgegeven, en die ik bijwoonde. Dit verschil bestaat daarin, dat de Schrijver aanraadt den schenkel aan de geheele uitwendige zijde tot aan de koot aan te raken, terwijl bij de behandeling, welke ik bijwoonde, de helper het achterbeen langs de buitenzijde slechts tot aan het sprong-ge- •wricht mogt aanraken, moetende hij vervolgens evenwel den duim naar onderen wenden, en denvelven op de inwendig* vlakte des schcenbeens tot aan de koot nederwaarts strijken. |
|||||
( 69 )
|
|||||
gezigt, tegen den schouder des Paards, legt de
beide handen op deszelfs rug, en voert dezelve langzamerhand naar het achterstel. Ontwaart hij, dat het Paard onwilligheid aan den dag legt, zich zamentrekt, of zelfs naar hem slaat, dan moet hij terstond ophouden, en op nieuw beginnen. Hoe langzamer hij de handen naar het achterstel voert, en hoe meermalen hij van zijde verwisselt, des te spoediger zal hij zijn oogmerk bereiken. Is hij tot het achterdeel gekomen, en is het Paard rustig, dan neemt hij wederom de rigting aan, welke reeds vroeger omtrent de achtervoeten is voorgeschreven t terwijl hij zich met de regter hand tegen de heup des Paards steunt. Met de vlakke linker hand gaat hij echter langzaam over het kruis, en daalt langs de buitenzijde der dijen naar beneden af, totdat hij aan de koot tracht te komen. § 43.
Ook bij deze behandeling moet met beide voe-
ten zeer dikwijls worden afgewisseld, waarbij de Aanm. van K. Zelden zal ook, ia dit geval, het Paard
eene gelijke bereidwilligheid toonen , om beide voeten te laten opbeuren, maar altijd den eenen lisver dan den anderen laten behandelen , waarvan dikwijls ligchamelijke gebreken, als bijv. despat, hazenhak (vourbe), enz. de oorzaak kunnen zijn. Men moet telkens wederom beginnen met den voet, dien het Paard gaarn opgeeft, indien het weigert den anderen te laten opbeuren. |
|||||
i
|
||||
< 70 )
helper zicli altijd acliter om den Rijd-meester, die ziel»
voor liet Paard bevindt, naar de andere zijde bege- ven moet. J)czc regel mag niet worden nagela- ten , dééls , om te verhoeden , dat de helper ge- slagen worde , hetgeen plaats zoude kunnen heb- ben , indien hij achter het Paard Omging, ïnadr ten anderen ea voornamelijk , opdat bet Paard daardoor niet wantrouwend en in dtfszelfs, zo» noodzakelijke , oplcttenhcid op den Rijd - meester niet gestoord worde. Insgelijks moet ook dè hel- per met liet streclcn altijd den loop der baren volgen, en niet tegen dezelve op wrijven, bet- welk het Paard cel» onaangenaam gevoel verwekt. § 44.
f* het dier rustig, als dé helper de hand aan
de koot beeft gelegd, dan drukt hij de geheeld zwaarte van hetzelve , met de, zich aan de heup Aanm. van K. Wanneer de Rijd - meester , bij de behan-
deling der voorvoeten , (indien het Paard niet vooruit slaat; het Voorstel hoog móet houden, om defi last desgehëelen ligchaamS meer op hét achterstel over te brengen , ten einde het voorstel te verligten, aoo moet hij , bij de behandeling dar achtervöeteh, hetzelve laag houden , opdat, in hét laatste geval, de last op het rustend voorstel worde gebragt. Daar nu evenwel het Paard het grootste deel van den last op het achterstel draagt, [*) en hetzelve tot dit oogmerk óbt van sterkere ge- (*) Wij moeten in dit opzigt van den Heer Klattb ver-
scuüjen, daar wij «p goede gronden, meenen het daarvoor te * »
|
||||
( H )
|
|||||
bevindende, hand over, opdat de rcgter voet ver-
ligt worde. Met de hand aan de koot, waar- van de duim naar boven is gekeerd, tracht liij dan, zonder den hoef te knellen, door eene zachte drukking naar voren, het Paard te doen begrijpen , dat men den voet onder den buik wil brengen. K.an men , bij de eerste beweging , den voet niet onder den buik heffen, dan zal het den Rijd-meester zeer mocijelijk of zelfs in het ge- heel niet gelukken, het Paard, in eenen korte», tijd , te laten beslaan; want de houding in de eerste beweging, zoo als de 4de afbeelding aan- vlichten voorzien is, die zich moeijelijker laten buigen , 300
moet hieruit klaarblijkelijk volgen, dat het opheffen der ach» terbeenen, eenige gevallen uitgezonderd, voel inoeijelijkcr valt, dan der voorbeenen. mogen honden, dat het zwaarste gedeelte van den last des lig-
chaams van het Paard op de voorbeenen rust. — Immers ver- krijgt het, op zich zelf reeds zware , borststuk een aanmerke- lijk toevoegsel van gewigt, door den langen en gespierden hals, en den, aan de wervelzuil bevestigden, kop. De loodregte zwaarte - lijn van het geheele Paard valt daarom, ia den rustigen stand , veel nader bij de voorbeenen dan bij de achterbeenen, en bevindt zich onmiddelijk achter de schoft, bij het begin van den lastdragenden rug. Zulks wardt gemakkelijk daardoor bewezen , dat het ligchaam des Paards , wanneer het door mid- del van een gordel, welke dit deel onmiddelijk omvat, wordt opgeheeschen, in eVenwigt hangt, terwijl het voorstel naar beneden neigt, zoodra de gordel slechts eenige duimen verder naar achteren om den buik is geplaatst. De achterbeenen evenwel de meeste kracht moetende uitoe-
fenen , om deu last des ligchaams voort te bewegen , zoo was bet noodig, dat dezelve tot dit oogmerk Van steile gewrichten én spieren werden voorzien. Dt Vertaler.
|
|||||
( 72 )
|
|||||
toont, is de natuurlijkste voor Let Paard , aange-
zien het die is, welke liet zelf aanneemt, om vooruit te gaan. Het zal deu voet, op deze ' wijze , ook des te goedwilliger laten opnemen , omdat dezelve vroeger , hij al zoodanige omstan- digheden , terstond achteruit werd getrokken, het- geen voor hetzelve niet anders dan pijnlijk kon zijn^ Het Paard zal, op deze wijze, inzonderheid wanneer men daarmede dikwijls verwisselt, dca voet spoedig opgeven, waardoor men voor het ver- der gelukken bijna reeds alles heeft gewonnen. § 43.
Het gebeurt dikwijls, dat de Paarden , bij het
opligtcn der achtervoeten , geheel op den helper leunen , en wel zoodanig, dat hij niet in staat is met de, aan de heup zich bevindende , hand den last genoegzaam tegen te houden. In zoo- danige gevallen , moet er een tweede helper bij de hand zijn , die de zwaarte van het Paard, met Aanm. van K. Hierop moet ik aanmerken, dat zoo lang
het Paard niet geleerd heeft den last des Jigchaams op drie fceenen te dragen, hetzelve ook niet rijp en voorbereid kan worden genoemd. Een derde helper zou een dwangmiddel te weegbrengen, en hij het Paard sommige voorstellingen kuoncn Veroorzaken , welke met het opheffen Van deu voet door dwang overeenkomen. Drukt het Paard dus tegen, zoo is het nog niet bereid om den voet op te geven, en de oefeningen moeten daarom van nieuws worden begonnen. |
|||||
( 75 /
beide Landen , tegen de Leup naar de tegenover-
gestelde zijde drukt, om daardoor den helper, die den voet opligt, verligting toe te brengen. § 46.
Bij de tweede beweging is de plaatsing van
den helper nog altijd dezelfde. Om deze te vol- brengen , daalt hij , zoo als bij de eerste bewe- ging opgegeven is, met de linker hand, tot aan de koot naar beneden. Hier ter plaats draait hij dezelve zoodanig naar binnen, dat de duimen naar beneden, en de kleine vinger naar boven te staan komen, zoo als figuur 5 aanduidt. Dan ligt hij den voet, zonder denzclven te drukken, naar achteren. Verdraagt het Paard ook dit, dan ligt hij den voet,, de volgende keer, iets hoogcr, en wel langzamerhand zoo hoog op, totdat dezelve 2 of 3 spannen van den grond komc, zoo als fi- guur 5 aanduidt. Men moet echter niet verge- ten , dat, voor dat de voet van den grond geligt wordt, de zwaarte des ligchaams altijd vooraf moet worden overgedrukt. Aanm. van. K. Bij deze beweging moet mot de grootste
omzigtigheid te werk worden gegaan. Intusschen hen ik van gevoelen , dat, wanneer de hand tot aan de buiging des sprOBg- gewrichts, langs de uitwendige vlakte , wordt gebragt, door «ene vroegere wending naar de inwendige oppervlakte, de bui- ging beter wordt voorbereid. |
||||
( 74 )
§ *7i
De derde beweging volgt geheel uit de tweede.
Wanneer namelijk de voet reeds twee of drie spannen van den grond is opgelikt, draait de lielpcr ziek langzaam links, en raakt , met zijn regter been, dikwijls een weinig tegen dat van liet Paard. Verdraagt liet dit, dan brengt luj eindelijk het been geheel onder dat van het Paard, op de wijze , zoo als het doorgaans bij het beslaan plaats heeft. De helper trekt nu zijne regter hand van de heup des Paards weg, en brengt dezelve tegen de linker hand aan de koot, zoodat nn beide handen den voet, met de duimen naar boven en naast eikanderen, en de punten der vingeren opwaarts gekeerd, omvat houden. Men moet er zorgvuldig acht op geven, dat de voet des Paards niet ter zijden, maar altijd achter uit getrokken worde, en de helper zijnen regter I arm niet langs de binnen vlakte aan het sprong- I gewricht plaatse, zoo als zulks altijd geschiedt , maar I titeeds aan de buitenzijde , aangezien dé Paarden aan de binnenzijde doorgaans zeer gevoelig zijn. jianm. van K. Daar deze beweging bijna de allermoeijelijkste
Voor den helper is, zoo zal uien weldoen, hen» dezelve zeer dikwijls te doen ytnigitu aan ten Paard, dat zich gewillig laat hralaan. |
||||
( ra )
|
|||||
§ 48.
Wil de helper den voet iiedcrlatcn, dan draait
liij het bovenlijf op zijne heupen , regts tegen het achtefstel van het Paard , laat met de regtcr hand alleen den voet los , steunt met dezelve , even als te voren, tegen de heupen des Paards, trekt zijn* ïegtcr voet ondfer dien van het Paard weg, plaatst dfeüzelven naast den linker , welke , bij deze gelegen^ heid, niet van de plaats mag komen , houdt den voet des Paards» even als bij de tweede bewe- ging;, nog een' tijd lang met dë linkerhand vast, én laat denzchen dan langzamerhand naar beneden. § 49-
De, voor bet Paard staande, Rijd-meester mag,
om elke helecdiging te vermijden , hetzelve , zo» lang als de helper den voet dpgeligt heeft, fen in de hand houdt, niet h»rd toespreken, of van de jlanm, van K. Dat het loslaten met dezelfde behoedzaam-
heid behoort te geschieden, als het aanvatten en opheffen, spreekt van zelf, en is ook reeds voldoende aangewezen. Aanm, van K. op § 4g. Zoodra het Paard tot dien trap
van gehoorzaamheid is gehragt, dat het gewillig alle vier vfte- ten laat opbeuren, zoo is het noodig , hetzelve uu aau de laat- ste oefening te onderwerpen , en deze begint daarmede, dat de smid zelf nu op alle vier hoeven, langzaam en voorzigtig; eerst met een stuk hout, vervolgens roet een hamer, slaat , om ook aau deze onaangenaam schudding en dit gedruisch het |
|||||
* I
( 76 ) j
lijn des kipt ooms gebruik maken , maar hij moet liet
altijd veel bezig houden, strcelcn, met hetzelve bestendig spreken, en het, naar omstandigheden ^ of prijzen of bestraffen. Over het geheel moet de Rijd - meester , ten einde zijn oogmerk spoedig te bereiken, voornamelijk, wanneer men tracht een bedorven Paard te verbeteren , zijne geheele opmerkzaamheid op hetzelve, den helper, en den hoefsmid gevestigd houden , om alles in cene behoorlijke overeenstemming te brengen. De hel- per en de hoefsmid zijn daarom slechts als werk- tuigen te beschouwen, aangezien alle bevelen en herinneringen van den, voor het Paard staanden, Rijd-meester moeten afkomen, en terstond stip- telijk uitgevoerd worden. Paard te gewennen. Heeft het ook geleerd deze behandeling te
Verdragen , zoo kan men nu tot het beslag zelf overgaan; doch hierbij moet men altijd volgens de beschrevene handgrepen en •met de grootste zachtheid te werk gaan, inzonderheid bij h«t uitwerken van den voet en het inslaan der nagels. Deze oefening is intusschen ook eene zaak, waarbij het ge-
heugen in aanmerking komt, en welke, wanneer dezelve niet I dikwijls wordt herhaald , spoedig wordt vergeten. Ook kun- I nen ruwe oppassers, wanneer zij zich bezig houden met de oe- I fening , op eene onbedrevene wijze , te herhalen , alles weder- E om bederven, wat men reeds had verkregen; derhalve moet I het opbeuren der voeten , naar de hier voorgeschrevene wijze, j ook nadat het Paard reeds is beslagen geworden, geregeld wor- I den herhaald. |
|||
( 77 )
|
|||||
§ 50.
Ieder Paard, zelfs het goedaardigste, dat besla-
gen zal worden , moet, mijns inziens , niet, zoo als meermalen geschiedt, eenvoudig aan een hal- stertonw, maar altijd met opgelegdcn trens, of met een' stang, of, indien mogelijk, ook met een' kaptoom, naar de plaats, waar het beslagen wordt, henen worden geleid. Ook moet er al- tijd, behalve den helper, die den voet tot het be- slaan ophoudt , nog een ander persoon bij de hand zijn , die voor het Paard staat, om niet alleen de teugels in de hand te houden, maar die ook daarop moet letten, dat hetzelve altijd op al de vier voeten loodregt, en op eencu gelijken grond SI ot -aan me r k ing.
De Schrijver heeft zijne handelwijze, ten einde dezelve tot algemeen nut te doen verstrekken, door den druk openbaar gemaakt. Het zal evenwel altijd , zelfs bij de beste wijze van voorstelling, zeer raoerjelijk zijn, eene werktuigelijke verrig- ting , door beschrijving, duidelijk verstaanbaar te maken. Ziet men evenwel deze behandeling werkdadig uitoefenen , eu ziet men het voorname hulpmiddel, namelij k de zachte behandeling van het dier, aan het doel beantwoorden, zoo komt het , vooral den onkundigen, gemakkelijk, bekend, en onbeduidend voor; daar het hem toeschijnt, dat alles slechts op eenen zach» ten of goedaardigen omgang met det Paard nederkomt. Bij «ene nadere beproeving evenwel zal uien ondervinden , dat de- se handelwijze niet gemakkelijk wordt geleerd, en dat er eene, sterke oefening, geduld, en fijn oordeel worden gevorderd, om dezelye met goed gevolg ui* te voeren» |
|||||
( 78 )
|
|||||
staat. Op dezelfde wijze moet hij het ooi; toe-
spreken , wanneer het onwillig en weerspannig wordt. § 51.
Het is niet zoo zeer noodig, om hij e.<*n goed-
aardig Paard het opnemen van den voet , volgens de opgcgevene bewegingen, te volbrengen; center moet men , wat de hoofdzaken betreft, de , te vo- ren beschrevene , handelwijzen opvolgen, indien men geen gevaar wil loopen, dat het Paard met den tijd ontaarden , of verkeerde gewoonten aan- nemen zal. § S2. s
De hoefsmid moet, hij het beslaan, zeer zacht
Wanneer evenwel, vooral onder vreemde handen, de hoofd-
gebreken , bij deze behandeling, terugkeeren , zoo hebbe men uuiks geenszins aan de wijze van oefening té wijten; want even als het best geoefende Paard, en dat het meest volkomen bere- den is, door een onbekwamen Ruiter niet alleen bedorven, maar zelfs halstarrig en steegsch kan worden gemaakt, zoo kan , op dezelfde wijze, een Paard, dat , volgens de opgegevene handel- wijze , volkomen goed was geoefend en afgerigt, door een slechte behandeling in den stal, gelijk reeds is aangemerkt, wederom voor het hoefbeslag bedorven en ongeschikt gemaakt worden. Wij willen intusschen besluiten met den wensch, dat de
Schrijver ons met de aanwending dezer behandeling , ook ten aanzien der Paarden, welke in de rijddienst zijn bedorven ge- worden , al is het dan ook slechts door voorbeelden uit den «chat zijner ondervinding, moge bekend maken. |
|||||
( 70 )
werken , en van den hoef niet , zoo als gewoon-
lijk geschiedt, om spoedig klaar te zijn , op cena veel wegnemen. Hoe dieper de hoefsmid het veegmes in den hoef zet, om groftte stukken op eens daarvan weg te nemen, zoo veel te steviger moet de helper de koot omvatten, des te meer kracht moet hij , in het algemeen , aanwenden , opdat hij aan de kracht van den smid weerstand kan bieden, waardoor niet zelden de Paarden tot buitengewone weerspannigheid worden aangezet. De nagels mogen niet door te sterke slagen inge- dreven, en de voet moet telkens, zoodra het ijzer met twee nagels vastgehecht is, wederom neder gelaten worden. In het vervolg moet men het Paard echter toestaan telkens den voet wederom neder te zetten, zoo dikwijls als een nagel is in- geslagen. § 53-
Onnadenkende helpers regelen zich doorgaans
naar hunne eigene grootte, met betrekking der hoogte , op welke de voet van het Paard moet gehouden worden , zoo dat de voet van een klein Paard, door een groot man, meestal te hoog wordt opgeligt, Hierdoor ontstaat voor hetzelve eene pijnlijke rekking van de pezen en banden , waardoor dan ook dikwijls weerspannigheid wordt opgewekt. Men moet zich dus met het opnemen vaa den voet naar de grootte des Paards regelen. |
||||
( 80 )
§ S4. Is een weerspannig Paard eens, volgens deze
regelen , heslagcn , dan moet het, in het begin , dagelijks ecnige malen uit den stal worden gc- bragt, en, volgens de opgegevene wijze , tot het goedwillig opligten van den voet geoefend worden. l)eze behandeling zet men, naarmate dat het Paard onwillig was, cenige dagen voort. Men, zal dan het genoegen hebben van te zien, dat het kwaad- ste Paard deszelfs verkeerde gewoonten geheel heeft vergeten, en zich bij elke gelegenheid den voet laat aanraken en opnemen. Mogt zoodanig aldus geoefend Paard ecnen anderen oppasser ver- krijgen , of verkocht worden , dan moet de nieu- we oppasser vooraf lecren, hoe het, bij het be- slaan , moet worden behandeld. § SS.
Het is niet raadzaam de eerste proef tot het
opnemen van den voet in den stal , op de plaats, alwaar het Paard staat, te ondernemer;, daar deze standplaats meestal naauw, en de grond, waarop het staat, niet effen is. Heeft men reeds redenen om te geloovcn, dat men met het Paard ver- trouwd is , dan kan men het opnemen ook aldaar beproeven; edoch er moet altijd een Rijd - mees- ter bij den kop staan, totdat het Paard gecne |
||||
( 81 )
|
|||||
Sporen van onwilligheid meer toont, en volko-
men gewillig is. Bij gebrek van een Rijd-mees. ter moet de helper zich volgens § 34 van deze onder - afdccling gedragen. § 36- «
Het zij mij ten slotte nu nog vergund aan te
merken, dat de, hier opgegevene, handelwijzen in derzelver bijzonderheden niets nieuws bevatten, maar dat de geregelde te zamcn voeging van alle opgegevene handgrepen , ten aanzien der behan- deling van kwade en bedorvcne Paarden, bij het hoef beslag, voorzeker een nieuw , en nog niet bekend, leerstelsel vormt, hetwelk, volgens mij- ne vccljarige ondervinding , behoorlijk worden- de aangewend , de volkomene zekerheid van een gunstig, spoedig, en duurzaam gevolg waar- borgt. Gegronde waarnemingen, volgens de opgege-
vene handelwijzen , zullen het bewijs opleveren , dat ieder Paard, van welke soort het ook zijn, moge , met uitzondering van wilde en menschen- schuwc , jonge , K.rijgs - Paarden , die vooraf moeten getemd worden , alsmede van de zoodanige , die den razenden kolder hebben, op het langst, in een uur, vrij en zonder den minsten dwang, kan beslagen worden, en zich vervolgens ook altijd 6
|
|||||
< 82 )
goecUvillig en zonder gevaar daaraan zal onder»
werpen. VVclk voordcd nu hieruit voor alle betrekkin-
gen ontstaat, laat ik aan het oordeel van ande-. ren over. |
|||||
302
|
|||||