-ocr page 1-
-ocr page 2-

L oct.

2091

-ocr page 3-

ONÜK KEUZE

TUSSCHEN TWEE TEGENOVERGESTELDE RICHTINGEN,

EN

«oon

L. FR ANK AMP,

Oud-Majoor dar Arlillerk',

]s overal liet werktuigelijke van het slof, dan moeten wij opliouden van iets groots te spreken.

'S-HKllTOOKNUOSOif,

W. C. VAN HEUSDBN. 187 5.

-ocr page 4-
-ocr page 5-

ONZE KEUZE.

-ocr page 6-

• ■■■ tÊSÊÊm

. ■ . .. .,......,., .

m

' ■ ■ ■ ; ■ ■ ■-.

■ ■. ..-. - . ■

... .,

i.W.'

... . ■ . . .. , .

•••

' ■ ■ quot; ' ' ■ ■ .

a^^^pm0^WmÊ

Bp^ter

i-H-*

■ ■ :gt;;gt;.•. . ■ • ( • :-: v■p,!;r . , . ...,.

p)iï^»7,'. - . v,;..,, .,., \

■ ■ ■

... ..... .

-ocr page 7-

L

Vrij wat verhandelingen zijn er in het licht verschenen over de mutabiliteit en immutabiliteit der soorten van bewerktuigde lichamen. De voorstanders der mutabiliteit bedienen zich daarbij van hypothesen, welke vooralsnog voor geen onderzoek vatbaar zijn.

Zoo beweert D a r w i n, dat de mensch uit lagere diersoorten afstamt. Het zij mij vergund op eenige aanhalingen uit de geschriften van, tegenstanders van deze leer mijne lezers opmerkzaam te maken.

1. De leer van de continuïteit van Leibnitz, volgens welke er geen gapingen in de hierarchic der wezens zijn; volgens welke er geene creaturen bestaan, die uit den wereldsamenhang zijn losgescheurd, als het ware als deserteurs der wereldorde; volgens welke de ruimten tusschen de verschillende soorten, tusschen het anorganische en het organische, tusschen plant en dier, tusschen dier en mensch, allerwcgc aangevuld door tusschenvormen bevolkt zijn, deze beroemde leer is lijnrecht in strijd met de leer van D a r w i n.

2. VolgensDr. Spruyt zijn er onderwerpen, waarbij elke theorie voorbarig is. Dat er verandering, dat er erfelijkheid bestaat, dat er strijd voor het bestaan gestreden wordt, is boven allen twijfel verheven. Maar hoever zich de wijzigingen in de opvolgende geslachten kunnen uitstrekken is eene vraag, die alleen de ervaring kan oplossen en die de ervaring tot dusverre nog niet opgelost heeft. Nog nooit heeft men afstammelingen van dezelfde stamouders zich in verschillende richting zoo vèr zien wijzigen, dat zij ongeschikt waren vruchtbare afstammelingen voort te brengen. En de bastaarden van bijna alle echte soorten zijn onvruchtbaar.

3. Emile Blanchard beweert het volgende ;»Het is hier bloot

-ocr page 8-

6

te doen om de onderstelling, dat lichte afwijkingen van de type overgaan tot de afstamming en een soort van bestendigheid verkrijgen. De waarneming —zegt hij— bij een ruime hoeveelheid wezens schijnt niet toe te laten, dat men een oogenblik blijve stilstaan bij eene dergelijke hypothese. De beminnelijke droomer bekommert zich daarover volstrekt niet.quot;

4. Planchons critiek komt, onder andere, hierop neer: »Wat de leer der theorie betreft, zoo merken wij hier het standvastig dogma op der absolute oorspronkelijkheid en onveranderlijkheid der soorten. De strijd vangt hier aan tusschen het dogma dat zich met geen onderzoek inlaat, en den modernen geest, welke alles wil onderzoeken om le kunnen gelooven. Het dogma moge zich nu veranderlijk of onveranderlijk noemen, zijn lot zal hetzelfde zijn. De tijd zal daaruit de levende deelen kiezen om ze in den smeltkroes der synthesis te gieten, altoos oud, altoos nieuw, volgens welke de bijzondere waarheden niets anders zijn dan de elementen der alge-meene waarheden.quot;

Deze beschouwing toepassende op de soorten der bewerktuigde wezens in 't algemeen, zoo kan de tijd niet uitmaken aan welke zijde de waarheid is dan door eene volledige getuigenis der ervaring. De voorstanders van het tweede dogma kunnen zich dus alleen inspannen om tot eene ervaring te komen, welke het »tot dusverrequot; van Dr. Spruyt omverwerpt; daartoe ontbreekt de macht aan hypothesen, welke geen onderzoek toelaten.

De regel zal wel altoos blijven gelden dat men geene onderstellingen moet maken, die de grondslagen eener geheelc wetenschap of eener tot hiertoe algemeen erkende waarheid het onderste boven koeren, zoo men niet in staat is om al hetgeen daarvan bekend is, met deze onderstelling in overeenstemming te brengen en al de tegenwerpingen van de ondervinding en het gezond verstand op te lossen; althans zoo men wil voorkomen , dat de verlichte en weldenkende wereld ons zal verdacht houden van onder-stellings- en hypothese-zucht. Hebben vorige eeuwen veel opgehelderd wat duister was, nog stuiten wij op duisterheden en geheimen, welke, althans tot op zekere hoogte, de volgende eeuwen door het gezond verstand en de ervaring, niet door in de lucht zwevende hypothesen zullen onthullen.

Het laat zich begrijpen van hoeveel gewicht voor ons de voorgaande beschouwingen, als waarschuwingen, moeten geacht

-ocr page 9-

7

worden, vooral wanneer Dr. Spruyt ons bovendien wijst op den ijver der Darwinisten in het maken van allerlei hypothesen, ons de gevolgen der natuurlijke teeltkeus voor oogen houdt en aantoont, dat zij ons brengen tot eene ruwheid en barbaarschheid van zedelijke begrippen, die zelfs in de middeleeuwen een diep gevoelde verontwaardiging zou hebben opgewekt 1

Wie met aandacht de gronden nagaat, waarop de beschouwingen van Dr. Spruyt ten aanzien van de gevolgen der teeltkeus rusten, zal zich kunnen overtuigen dat hij niets te veel gezegd heeft.

Wij meenen dus niet langer bij de leer van Darwin te moeten blijven stilstaan, en zullen nu overgaan tot eene aanhaling, gelicht uit de kritiek van Caro, ter bestrijding der beginselen van; sLe poete positiviste.quot;

»Het geestelijk leven, —zegt de poëet,— de geheele geschiedenis, zijn niets meer dan onbemerkbare épisoden, die zich verliezen in het onafmetelijk en eeuwig werk der natuur; niets meer dan toevalligheden zonder toekomst en zonder bereik, niets meer dan onverklaarbare hoeveelheden, welke de denker kan veronachtzamen bij de algemeene en oneindige voortbrenging, waarvan de cosmos zelf niets anders is dan een wellicht toevallig ras voorbijgaand spel. Het onmeetbare overstelpt en verplettert ons, waarheen wij ons ook wenden mogen. Wat vermogen toch hier op aarde de belachelijke protestatien van eene armzalige persoonlijkheid, welke er niet toe kan overgaan om te verdwijnen, en die in het oneindige de weeklacht van hare oproerige onmacht zou doen hooren 1 Zal men andermaal de menschelijke verbeelding willen paaien met de val-sche hoop, door welke de oude religiën en de oude philosophiën haar willen opvoeren en verheffen tot het ledige?quot;

» Het is, —zegt Caro — de opstand tegen de oude geloofsgezind-heden, welke in deze sombere poëzie in hooge mate doorstraalt; maar het is ook de droefgeestigheid der nieuwe leer van Dar wi n, Spencer, enz. Het is de schrikaanjaging, zoo niet de wanhoop en iets wat veel heeft van een zinsverbijstering over het néant.quot;

Elders zegt hij: »Weldra zullen de stervelingen zich durven verstouten om den goddelijken tyran voor hunnen rechterstoel te dagen.quot;

Ook in Italië schijnen twee poëten, Leopardi en Carducci, zich in onzen tijd te willen onderscheiden door eene wereld- en levensbeschouwing, welke nagenoeg op die van den poete positi-viste neerkomt.

-ocr page 10-

8

»Het is het Atheïsme —zegt Louis Etiennc—van de laatste eeuwen der oudheid, hetwelk zich meester heeft gemaakt van de verstandvermogens van Leopardi, welke zich van de christelijke leer en den natuurlijken godsdienst heeft losgemaakt.

»Carducci heeft willen leven ondanks zijn Bruto minore, waarin hij het recht handhaaft om zich van het leven te mogen berooven; ondanks zijne kwalen en belemmering; ondanks zijn krachtig geloof in het materialisme en het niet. Hij was dus in den hoogsten graad ontevreden met zijn lot en ondanks dien toestand was het levensgenot hem te dierbaar, of ontbrak hem de moed, om, bij zooveel physiek en intellectueel lijden, de handen aan zichzelven te slaan. Voor zich verwerpt hij de toepassing van zijne leer; hoeveel te meer zullen dan zij haar verwerpen die niet klagen en jammeren, maar den Albestuurder eerbiedigen die zooveel leven en levensvreugde onder zijne schepselen verspreidt, en waar zij tegenheden ontmoeten, als christenen tot Hem gaan met de ootmoedige onderwerping: »Niet mijn, maar uw wil geschiede.quot;

Aan Caducci geeft Etiennc den raad: »Mocht hij onze raadgevingen aanhooren, zoo het daartoe nog tijd is. Hij kan een sterveling blijven, toegerust met de gaven der poëzie; schoone hekeldichten en lyrische gezangen niet zonder nieuwheid leveren, vermits hij blijvc stilstaan op den weg der apotheose. Men begint zich een eik te wanen, zich te vergelijken met Dante en Juvinal; men gaat voort met godspraken, met excommunicatiën, en eindigt zich kleine tempels te bouwen met kleine dithyrambcs. Do eerste voorwaarde om zich poëet te noemen, is: mensch, zichzelf te zijn, en zich geen rol op te dringen.quot;

Deze poëtische wereldbeschouwingen zijn intusschen zeer gevaarlijk voor dc rust en het geluk der menschheid. Waarheen toch leiden zij ons?

Op ons standpunt zullen wij dc gevolgen dier beschouwingen nagaan.

Bewegen zich bij ons opvoeding en onderwijs in de richting van het ideaal des Christendoms, dan bewegen zij zich tevens in de richting van het ideaal van het waar mannelijk karakter. Beide idealen zijn van elkander onafscheidelijk. Alvorens man te zijn, moet men mensch wezen, en mensch is men door zedelijkheid. Denken wij den mensch weg, dan blijft ons dc man. Geschiedenis en ervaring lecren ons, dat onzedelijke mannen wel eens mannelijke

-ocr page 11-

9

daden hebben verricht; maar ook deswege heeft de menschheid geweend en gebloed, terwijl de wereld integendeel zich met edele trotschheid verheugde over dezulken, die zij als echte mannen roemen mocht.

Bij de moderne profeten nu kan de zedelijkheid niet optreden met hare vordering op het karakter: n. 1. dat hetzelve goed, rechtmatig, edel zij.

Was de wereldbeschouwing dier profeten de waarheid, en niets dan de waarheid, dan zou het grofste egoïsme van het communisme strijd voeren tegen de voorstanders van orde en rust, en vooral tegen de geld-aristocratie, om meester van eens anders eigendom te worden. »11 n'y auraitquot;, zegt Caroquot;, plus qu'une philosophic, la physique; qu'une religion, la physique; qu'une poésie, la physique. L'industrie et la science seront les seules divinités de ce monde nouveau. 1'our ccla il faudra refaire une autre humanité. On nous le prometquot;?!

Aan eerbied voor Gods wetten valt hier niet te denken, evenmin dus aan eerbied voor, integendeel, aan verzet tegen de Staatswetten. Verzaking der humaniteit zou aan de orde van den dag zijn en het maatschappelijk leven met zijne vrijheden zou uiteen spatten. Bloot beweging van het stof, geschikt om elk in 't bijzonder het grootste voordeel aan te brengen, zou allerwege waargenomen worden. Dus elk voor zich, niets voor God en de menschheid. Wat meer zegt, de strijd voor het bestaan eischt barbaarsche zeden en wil langs den kortsten weg, stervelingen van hun leven bcrooven en hen daarna doen verbranden, welke ongeschikt zijn om in hun onderhoud te voorzien. Zoo zullen wij dan de grondslagen zien leggen van een prachtig paleis, waarin het schrikbewind der stofvergoding zich zal nestelen.

Waar is hier eerbied voor al wat eerbiedwaardig is, waar zijn hier humaniteit en zoovele andere maatschappelijke deugden te vinden? Nergens. — De Maatschappij mag zich gelukkig noemen, dat zij geen geloof kent zonder liefde. Blinden, doofstommen, kreupelen, ouden van dagen, verminkten, lijdenden zal zij blijven beschermen, ondersteunen en naar vermogen weldoen. Darwin, Spencer noch Leopardi en Carducci zullen haar, vooral in ons gezegend vaderland, ooit van den weg der humaniteit doen afdwalen.

Wij kunnen er ons van verzekerd houden, dat het einde der moderne dwaal-ideën zich al spoedig zou openbaren door eenc

-ocr page 12-

10

afkondiging, uitgaande van het hoogste gezag, waarbij men het volk weder zou terugvoeren tot de erkenning, dat»God bestaatquot;. Maar wat had er niet al plaats gegrepen eer het in Frankrijk, in de vorige eeuw, tot deze erkenning was gekomen? Wie heeft uit de geschiedenis niet geleerd, tot welke buitensporigheden en onmen-schelijkheid eene bevolking in staat is, wanneer God en de zedelijke mensch door onverschilligheid omtrent het hoogere en door hartstochtelijkheid miskend worden? De bevolking had, in hare vervoering en woede, tegen een muur het hoofd gestooten en zich zoo jammerlijk bezeerd, dat haar de moed ontbrak om verder te gaan op den verkeerden weg, welken zij was ingeslagen. Men kwam tot inkeer en nadenken, na zooveel ervaring van verliezen en ellende. Laat de geschiedenis nog voor ons eene leidsvrouw zijn, zoo zullen wij te weten komen, voor welke afdwalingen wij ons te wachten hebben. »Wie, zegt Sai 1 er, tegen het geloof den mond open doet of de pen scherpt, onderneemt den strijd met den Algebieder der gansche wereld. Wie — zonder te weten wat hij wil — den band, waarin en waardoor dat alles te zatnen gehecht is, welke de voorzienigheid zoo wijselijk, en reeds zoo lang vóór hem, heeft gevlochten, welke menschen met menschen en menschen met God vercenigt, met het pennemesje van zijn vernuft wil doorsnijden, die verzet zich tegen alle overeenstemming en scheurt het gansche menschdom van een.quot;

Een leerstuk is ongetwijfeld onwaar, hetwelk door de ondervinding tegengesproken wordt, het schoone verlaagt en het goede en heilige bespot.

Wat beweegt ons afstand te doen van wat wij bezitten en eerbiedigen, als wij met huivering letten op hetgeen men ons daarvoor in de plaats wil geven ? Wat noopt ons te laten varen wat wij huldigen, als wij daardoor rust en tevredenheid met het hoogste wezen en de wereld kunnen inzamelen ? Zeer zeker geene werelden levensbeschouwingen, gegrond op natuurkundige fantaisiën, gegrond op onbewezene onderstellingen, gegrond op het Atheïsme, Nihilisme en het Néant.

-ocr page 13-

11.

Uit het voorgaande is ons duidelijk gebleken, dat door de moderne wereld- en levensbeschouwing van onnadenkende poëten het christelijk geloof van vroegere dagen en heden wordt verstoord en ondermijnd, om dagen van woeling en onrust tegemoet te gaan.

Wij hebben gezien, dat het niets te beduiden heeft om met de aanhangers dier leer te spreken van een godsdienstig gevoel, van zedelijke verplichtingen, welke men als mensch niet kan ontberen noch veronachtzamen.

Vooraf in het voorbijgaan het volgende: Volmaakt is niemand en het is niet te ontkennen, dat de theorie menigmaal beter is dan de mensch; zou hij daarom zijne theorie terughouden, wanneer hij meent dat zij eene nuttige strekking zou kunnen hebben, zoowel voor zich als voor zijne natuurgenooten ?

Op ons standpunt begrijpen wij, gelijk wij vroeger te kennen gaven, dat het ideaal van het christendom onafscheidelijk is van het ideaal van het waar mannelijk karakter. Wordt deze samenwerking gemist, dan ontbreekt het roer aan het vaartuig, zoodat het ten slotte, bij eene onstuimige en woelige beweging der zee, gevaar loopt tegen een klip te stooten en te verbrijzelen.

Het is hiermede gelegen als met het gevoel en de rede. Zij zijn, behoorlijk samenwerkende, veilige leidslieden op den waren levensweg. Wordt ook hier de samenwerking gemist, dan verliest de mensch alle beginsel en zekerheid en staat hij evenzeer aan bijgeloof als aan ongeloof of aan alle buitensporigheden bloot.

«Hetgeen — zegt Matter — in de eerste plaats bij de overweging van de zeden van een volk in aanmerking komt, is zijne zedelijkheid,quot; en terecht; het is inderdaad niet te verwachten, dat daar

-ocr page 14-

12

waar het zedelijk clement bij een volk nauwlijks merkbaar is, zijn stoffelijk en zedelijk welzijn zal toenemen.

De opvoeding en het onderricht kunnen zonder dat element niet anders dan hoogst gebrekkig zijn; hiervan overtuigt men zich het best, zoo men wil letten op de algemeene loffelijke inspanning der geleerde wereld, wanneer zij zich afgeeft met onderwerpen, rakende de physieke, intellectueele en moreele ontwikkeling van het nieu-schelijk geslacht.

»Dat moet — zegt Mr. Opzoomer — het groote doel van de volksopvoeding en het volksonderwijs zijn, allen tot zelfstandige mannen te maken, helder van denken, rein van gemoed, vast van wil en karakter. Daarom past het ons die kundigheden voor het volksonderwijs uit te kiezen, die het meest geschikt zijn om tot zelfstandigheid, tot eigen inzicht, tot een vrij oordeel te leiden en om den geest het best in staat te stellen om later, als de leerjaren lang voorbij zijn, van al wat hij nog ontmoet partij te trekken en zelf den rechten weg door het leven te vinden. Van dien aard is alle kennis, maar ook zij alleen die vergezeld gaat van het bewijs harer juistheid.quot; De reinheid van gemoed vindt alzoo in dit programma hare plaats, en terecht: de eer die zij verschaft, de verdiensten welke zij ons doet verwerven, de rust die zij kweekt, de goede uitslag waartoe zij leidt, hare samen-stemming met de orde der wereld, en de uitzichten welke zij vestigt, geven den invloed te kennen van hare beginselen op de belangen des levens.

Mijns inziens is de voorstelling omtrent opvoeding en onderwijs van Mr. Opzoomereen ideaal, waarnaar men behoort te streven.

Overigens laat de geschiedenis niet toe aan te nemen, dat iquot; alle leerlingen in hun volgend leven een goed gebruik van het geleerde zullen maken, 2° alle leerlingen bij deze opvoeding en dit onderricht het even ver zullen brengen in hetgeen onderwezen wordt.

iüL'Ermite du Faubourg acht het eene zeldzaamheid te zien: «l'accord d'un beau talent et d'un beau caractère, d. w. z. een zedelijk goed en echt mannelijk karakter.

Beide hoedanigheden behooren intusschen samen te gaan, zullen verlichting en beschaving iets beteekenen. Naar liefde en humaniteit te streven moge overal, terecht, aanbevolen worden, onmogelijk is het in de werkelijkheid overal dat streven waar te nemen.

-ocr page 15-

13

Het misbruik van »1 c beau talentquot;, deed den bloedigen oorlog in 1870—71 in Frankrijk ontstaan; »le beau talentquot; zal het nimmer aan stof ontbreken om het volk te misleiden, als het dien weg op wil. Le beau talent heeft vóór en na Christus' geboorte tot op heden strijd gevoerd, en strijdt nog. Hoeveel zou er niet aan het licht komen, hetwelk het licht niet mag zien, indien wij verder gingen. Zoo er geene doofpotten waren, dan zou men vreemd staan opkijken, bij al de middelen door le beau talent gebezigd, om de wereld te begoochelen. Hoevclen hebben zich niet door het kleine, valsche, achterhoudende verlaagd; hoevelen hebben zich niet door list, streken en huichelarij tot schande gemaakt! Dit alles kan het talent, en de eer van den man en den mensch niet zijn. Alleen het ware talent toegerust met het wapen der zedelijkheid, blijft strijd voeren tegen de macht der onvolmaaktheid. Dat talent heeft vrij wat luisterrijke overwinningen behaald; overal heeft het gezegevierd, waar het zich in zijn kracht geopenbaard heeft. Het zal blijven zegevieren, er is geen twijfel aan. Het is zeer te bejammeren, dat zoo menigmaal de intcllectueele ontwikkeling, bezield met den geest der eigenbaat, valsche eerzucht en heerschzucht, misbruikt wordt, om niet zelden woelingen en beroeringen te doen geboren worden, welke alles dreigen omver te werpen en dan moge het heeten:quot; après nous le délugequot;: niettemin blijft het eene waarheid, dat zij onheilen en rampen heeft gesticht, waardoor zij zich voor altoos vernietigd heeft in het oog van allen, die weldenken en rechtschapen handelen. Leopardi was, als poëet, un beau talent, hetwelk hij, volgens Etienne, misbruikt heeft, »par s'imposer u n rolequot;. Is Leopardi de eenige die zijn talent, om deze reden, heeft verguisd? Dat zij verre. Het is juist die rol, welke velen in de wereld spelen door het onmatig najagen van tijdelijke schijngoederen. De geschiedenis leert ons, hoe geslepene vernuften van dc eenvoudigheid en onkunde hunner natuurgenooten, te allen tijde, tot hun eigen voordeel hebben weten gebruik te maken. Dit verschijnsel in dc zedelijke wereld heeft vele welden-kenden aangespoord om mede te werken tot bevordering van het algemeen onderricht, opdat onze medeburgers een waarborg tegen dergelijke misbruiken zouden leeren kennen. Is niet de christelijke godsdienst dc hoogste weldaad der maatschappij? Zou men nu deze tekeer moeten gaan, omdat men, meer dan eens, in naam van dien godsdienst, onrecht gepleegd, verwoesting en onheil onder dc

-ocr page 16-

14

menschen gesticht heeft? Zeer zeker niet. Evenzoo is het met verlichting en beschaving gelegen; wij zeggen het clus Mr. Opzoomer na: »maakt de menschen wijzer.quot;

Wij zijn nog lang niet genaderd tot het toppunt van zedelijke en staatkundige ontwikkeling; maar, wie als ik, gedurende een meer dan Sojarig leven, de mutatiën in Europa op staatkundig en kerkelijk gebied, eenigszins met aandacht heeft gadegeslagen, zal, bedrieg ik mij niet, met mij van gevoelen zijn dat de raad mag gegeven worden: »Nog wat geduld; Europa is vrij; de humaniteit zal den troon beklimmen; de slavernij is grootendeels opgeruimd. Van het afzichtelijk geeselen, brandmerken, ophangen, radbraken, hooren wij niets meer; de martelaren der brandstapels en van den St. Bartholomeusnacht behooren tot de geschiedenis van vroegere eeuwen; de Spaansche monstergruwelen en schrikaanjagende bloedtooneelen wekken alleen nog de diepste verontwaardiging op. Men rept hier en daar nog wel van de Gorkumsche en Brielsche martelaren; doch wat zullen wij daarvan zeggen? Het stoffelijk cn zedelijk belang zijn op weg om zich beter te verstaan.quot;

Men begrijpt thans, dat de hechtste grondslagen van bestendigheid in de vreedzame en regelmatige ontwikkeling van den vooruitgang, in eene betamende voldoening aan de moderne begrippen , in het stipt eerbiedigen van de onafhankelijkheid der andere mogendheden gelegen zijn. Men begint meer cn meer overtuigd te zijn, dat men bij het ontstaan van ernstige conflicten, het uiterste moet beproeven om, door wijsheid en door den geest van rechtvaardigheid, van gematigdheid, zelfverloochening, enz., tot eene minnelijke schikking te komen, teneinde niet, door eene tegenovergestelde handeling, de voorschriften der humaniteit te schenden.

Er zijn staten, welke de scheidsrechtelijke beslissing van geschillen als regel willen bedingen in de verdragen met vreemde mogendheden. Deze humaniteit begint meer en meer veld te winnen; de laatste samenkomst van gezanten te Brussel getuigt van de zucht om den druk van oorlogen te verminderen en te beperken, Kunnen de mogendheden in onzen tijd vooralsnog niet besluiten om tot eene gewenschte ontwapening over te gaan, dit is zeker, dat thans elk Vorst eene groote verantwoording op zich laadt cn voor zijne dynastie veel op het spel zet, zoo hij den oorlog verklaart. Hoe groot zijn thans de legers niet, en wat wordt er thans niet vereischt om ze aan te voeren? Een eerste misslag,

-ocr page 17-

IS

vooral zoo het Legerhoofd niet de rechte man op de rechte plaats is, leidt tot verliezen en gevolgen, onberekenbaar groot.

Wee den vorst, die in zulke gewichtige oogenblikken »het wetboek der zedelijkheid heeft verscheurd om de onzedelijkheid der diplomatie tot wet te verheffen.quot;

Als voorstanders van den vooruitgang op den weg der humaniteit, zullen wij ons blijven kenmerken tegenover allen die beginselen verkondigen, daarmede in strijd, maar vooral tegen over hen, die God en de deugd verwerpen.

2quot;. Wij stemmen in met hetgeen Mr. Opzoomer verlangt; sDe vrije uiting der menschelijke arbeidskracht zoo van het lichaam als van den geest, overgelaten aan de onbelemmerde heerschappij der natuurwetten, waaraan die uiting gebonden is.quot;

Wanneer wij weten dat de natuurkrachten, gebonden aan natuurwetten, in gelijke omstandigheden met hetzelfde vermogen werken, zonder immer zwakker of sterker bevonden te worden, dan vloeit hieruit voort dat de werking der natuurkrachten, bij ongelijke omstandigheden, zich naar deze, volgens de natuurwetten, regelen.

Nu is er geen mensch op aarde, die op een ander volkomen gelijkt in physieke, intellectueele en moreele krachten. De verscheidenheid der werking van deze krachten is dus wel van deze wereld. Was zij dit niet, dan zou er geene werking en wederwerking, of hetgeen hetzelfde zegt: zelfstandigheid en afhankelijkheid bestaan. Ieder organisme bezit een eigen vermogen, waardoor het op anderen werkt, terwijl het tegelijkertijd door anderen bewerkt wordt.

Elk onzer kan zich dus tot op cene zekere hoogte ontwikkelen, n. 1. zoover zijne krachten reiken. Doch dit geschiedt niet overal. Er zullen nog altoos menschen aangetroffen worden, die, ofschoon te midden eener beschaafde maatschappij levende, niet in de gelegenheid zijn, om het met deze ontwikkeling verre te brengen en wier stand het ook niet vordert of gedoogt, dat zij van de opscherping van hunnen geest veel werk maken. Wanneer wij evenwel niet kunnen ontkennen, dat, hoemeer de kundigheden verscheiden zijn, de denkkracht zich des te gelukkiger zal ontwikkelen en vertoonen en zal bijdragen tot ons welzijn, dan verdient deze vingerwijzing alleszins overweging.

Wil men algemeen stoffelijk en zedelijk welzijn; wü men rusten

-ocr page 18-

i6

orde, wil men dat elk zooveel mogelijk tevreden zal zijn en zich gelukkig zal gevoelen, dan behooren wij allen in de samenleving daartoe het onze bij te dragen, elk naarmate der krachten, welke hem geschonken zijn en tot dat einde kunnen strekken. Alles wat schoon, groot, edel is, moet ons als mensch ter harte gaan, zoo zullen wij tevens opklimmen tot dien ziele adel, welke zich doet kennen door zijnen eerbied voorliet Hoogere, Heilige en Eeuwige.

-ocr page 19-

III.

Is het velen mogelijk om het verder te brengen met de ontwikkeling hunner krachten, de ervaring leert ons dat zij het niet verlangen, terwijl anderen, bij het verlaten der school, zoo weinig te bewaren hebben en zoo weinig bewaren kunnen.

Het zal moeite kosten om daarin eene gewenschte verandering te brengen. Maar hier komt het eigenlijk op de vraag aan:

Behoeft de mensch hooge geleerdheid om hem tot een redelijk geloof aan het Godsbestaan en de onsterfelijkheid der ziel op te leiden? Voorts om hem te doen inzien, dat hij Gods wetten der deugd heeft te eerbiedigen en op te volgen?

In onze schetsen »Zielelevenquot; hebben wij deze vraag reeds naar ons beste weten trachten op te lossen; wij zullen er nu nog bijvoegen: Om op redelijke gronden, ook op het gebied van den godsdienst te gelooven of voor waar aan te nemen, diene alles wat niet rechtstreeks met onze ervaring, met onze zelfbewustheid, met ons natuurlijk waarheidsgevoel of met de uitspraak der gezonde rede strijdig is, zoodat wij bij de eenvoudigste grondstellingen van hetgeen waar of omvaar is, niet beter kunnen doen dan ons aan de leiding over te geven van het hulpmiddel om tot ons redelijk geloof te geraken. Door aldus te handelen, zullen wij aan geene schoonklinkende woorden boven onze bevatting het oor leenen.

Het besluit is gewis wettig, dat op 'smenschen gevoel en rede, te zamen vereenigd, de erkenning van God berust. Dat ( redelijk geloof komt niet tot haar recht zonder liefde; ook niet als

wij alles zouden verwerpen en versmaden, wat men niet dooide zinnen waarneemt. Men heeft gevraagd; »Zal niet wellicht de studie der natuur aanleiding tot ongodistische en verderfelijke leer-

-ocr page 20-

l8

stellingen kunnen geren, en zou het derhalve voor de rust der maatschappij niet wenschelijkcr zijn dat de studie der natuur min algemeen beoefend werd?

De natuurwetenschap wil onomstootelijke waarheid en omdat zij dit wil, heeft zij eer.e reeks van vooroordeelen en andere dwalingen opgeruimd. Alleen haar misbruik is gevaarlijk, en bij nauwkeurig onderzoek blijkt het meestal, dat vele leerstellingen slechts in schijn uit de studie der natuur ontleend zijn. Allen berusten op onbewezene onderstellingen en loopen derhalve regelrecht in tegen den algemcenen grondregel welke in de natuurkunde is aangenomen, om namelijk uit daadzaken en uit geene onderstellingen te redeneeren.

De wet der aantrekking van Newton vereischte nog de bevestiging der ervaring, zou zij aangenomen worden. Door de regelen der kunst ondersteund, kan men zich elk oogenblik overtuigen, dat wanneer de wet der aantrekking slechts eenigszins van de omgekeerde reden der vierkanten van de afstanden afweek, de eenvoudigheid zoowel als de onwrikbaarheid in het oord der planeten zou ophouden te bestaan. Deze waarheid kan niet geloochend worden.

De kritiek onzer rede kan uit de natuurlijke wetenschappen ons tot de zekerheid van de zedelijke opleiden, zoodat ons redelijk geloof in eene zedelijke zekerheid overgaat.

Door de zedelijke wetenschappen, in het algemeen genomen, verstaat men al de kundigheden welke ons met onzen toestand en onze betrekking in deze wereld bekend maken, alsmede met de verplichtingen welke daaruit jegens God, onze medemenschen en onszelven ontstaan; immers de natuurwetenschap voert onze denkkracht op tot het hoogste wezen, tot den Schepper der natuur, aan wien wij ons onderworpen gevoelen. De studie der natuur, wel verre van de twee voornaamste grondwaarheden: ■» Gods bestaan en de onsterfelijkheid der zielquot;, op welke alle godsdienst, deugd, zedelijkheid en maatschappelijke orde berusten, omver te werpen of te verzwakken, stelt deze waarheden integendeel in het helderste daglicht. Geenerlei misbruik kan het nut en de waarde dezer studie verminderen. Zij geeft ons zoowel het model als de ware bouwstoffen tot de zedelijke. Door de natuurstudie wordt onze denkkracht meer en meer gescherpt om ze in die dingen, welke geheel op zedelijke gronden berusten, met bedaardheid en zekerheid te besturen.

-ocr page 21-

19

Zoo de studie der natuur al eens aanleiding tot dwalingen kan geven, dan bevat zij zelve alleen de krachtigste behoedmiddelen tegen hare verspreiding. Mist de beoefenaar der natuurwetenschap sterkte van geest; kan hij zich zeiven niet beheerschen; kan hij aan zijne verbeeldingskracht geene grenzen stellen en geen weerstand bieden aan het vermogen der gewaarwordingen, dan zal het niemand bevreemden dat hij, in dien toestand, van den rechten weg, bij zijne redeneeringen, wordt afgebracht. Deze afdwalingen op rekening der natuurstudie te stellen, dat gaat niet aan.

Mochten, naar het begrip van zulk een man, onze gedachten omtrent de natuurkrachten en de wetten waaraan zij zijn gebonden, hersenschimmen en inbeeldingen zijn die geene wezenlijkheid hebben en in welke geene waarheid is, dan is de rede van hem die deze leer is toegedaan, insgelijks een hersenschim, en dan zou het er met ons allen al zeer treurig uitzien, door ons inwendig gevoel zoo deerlijk bedrogen te worden, dat het ons hersenschim voor waarheid zou leeren.

Hoe onbewijsbaar ook, is de waarheid die de inwendige ervaring en de zelfbewustheid ons leert, voor ons van het uiterste belang. Als mijne zelfbewustheid mij zegt, dat ik besta, dat ik aanwezig ben, dat ik denk, dan is het dwaas en nietig hierover te willen redeneeren of er aan te twijfelen.

Doch genoeg: wij hebben slechts willen doen uitkomen, dat de natuurwetenschap dergelijke zijsprongen niet maakt, en dat hare studie geen aanleiding kan geven tot ongodistische en verderfelijke leerstellingen. Het is hier niet de plaats om op te sommen wat industrie, landbouw, handel, scheepvaart enz. aan de natuurwetenschap verschuldigd zijn; elk toch weet, hoezeer daardoor de algemeene welvaart is toegenomen.

Ten slotte. Drukt het woord: »Godquot; bij alle verscheidenheid van meening het hoogste wezen uit, waarvan alles afhankelijk is, dat alles werkt en als zoodanig het voorwerp is van aller liefde en vertrouwen, zoo willen wij, uit deze verscheidenheid, het Godsbegrip van De Lamartine, waarmede Vondel instemt, lichten, omdat het zoo geheel in tegenstelling is met het begrip der voorstanders van het Atheïsme.

»Dieu éternel et immortelquot;—zegt hij-—-toi que les êtres animés et inanimés ne peuvent ni exprimer ni peindre, pardonne nous si le langage o li 1'i magi nat ion ne peu vent

-ocr page 22-

20

donner une idéé de tes perfections. L'intelligence des anges, leur elocution fa ibleetirnpuissante teprofanerait en chercha nt a te décrire. Chaque choseaun nomexcept^ toi. Qui essayerait de se vanter d'etre ton oracle? Tu es le seul de ton espèce; tu n'es connu que de toi-meme-Nul ne saurait t'approfondir.quot;

Hun Godsbegrip schetst ons Gods oneindige grootheid, maar tevens onze nietigheid, als mensch en sterveling tegenover God, den Alvermogende, die ons de rede schonk en door de rede het zedelijk geloof en de zielskracht om Hem te kunnen eerbiedigen en ver heerlijken als voorwerp van onze liefde en ons vertrouwen, hetwelk in wijsheid verre, zeer verre boven de menschelijke wijsheid verheven is. Met hypothesen te willen doordringen tot het ondoorgrondelijke; ons onnoodig tc willen pijnigen om ons vertrouwen in God te doen verminderen ten koste van ons geluk, dat leidt tot niets.

Zullen wij — en dit herhaal ik hier nogmaals — zullen wij ons redelijk geloof over boord werpen, waardoor wij God liefhebben, hetwelk ons vertrouwen inboezemt, ons bemoedigt en bij den laat-sten polsslag kalm doet blijven, en dat ten believe van stuitende, onzinnige, oproerige Gods-ideëen van dwaalgeesten, welke een lief-deloozen strijd willen voeren voor het bestaan, de wanhoop willen opwekken en het leven vergallen? — Nooit 1

-ocr page 23-

EEN BLIK IN ONZEN VERDEDIGINGSTOESTAND.

-ocr page 24-
-ocr page 25-

EEN BLIK IN ONZEN VERDEDIGINGSTOESTAND.

Het is niet moeielijk, nadenkende over de uiteenloopende gedachtewisselingen , voorkomende in dagbladen en tijdschriften, omtrent de in- en uitwendige politieke toestanden der Europeesche Staten, de onmogelijkheid in te zien voor velen om daaruit af te leiden wat de naaste toekomst zal opleveren. Niet elk onzer is een politieke meteoroloog. Het is niet elk gegeven om de dreigende en verwoestende orkanen in het verschiet waar te nemen. Is voor velen, voor de meesten, het gevaar niet zichtbaar aanwezig, dan achten zij zich ook niet in gevaar; dan is het: »geen ellende voor den tijdquot;. Bezit deze tijd de middelen niet om de ellende te stuiten, wat dan? Het baat ons niet, om, bij eene ernstige ongesteldheid, den bijstand van een geneesheer in te roepen, als de apotheek ontbreekt!

Letten wij evenwel op ervaring en geschiedenis, dan merken wij op: ic dat de boosheid der hartstochten menigmaal eensklaps het volksgeluk heeft vertrapt, en dat zij het wetboek onzer zedelijkheid verscheurd heeft om de onzedelijkheid der diplomatie tot wet te verheffen. 2° dat er groote mannen, zoo onder de diplomaten als veldheeren, zijn opgetreden, bij welke door hun onderzoek, hunne nauwkeurige waarnemingen en inspiratiën, het wederzijdsch verband, zoo der intellectueele, moreele als physieke krachten der staten, volkomen werd afgespiegeld, waardoor zij op toereikende gronden konden afleiden, wat hen te doen stond om, op zijnen tijd de gelegenheid, met kracht, bij de haren te grijpen, teneinde hun beoogd snood doel te bereiken. Van daar dat menig veldheer begreep, lettende op de toestanden, dat in den oorlog niets absoluut is.

Mogen wij bij zulk eene gesteldheid van zaken tijd verliezen, en ons op de toekomst verlaten?

-ocr page 26-

24

Jaren zijn voorbijgegaan in opvattingen van verschillenden aard, rakende ons verdedigingsstelsel; men is blijven stilstaan bij onbeduidende bijzonderheden, als hing daarvan het stelsel, in zijn geheel af; millioenen guldens zijn besteed aan doode strijdkrachten; gedurige wisselingen van ministers van oorlog hebben plaats gegrepen, en nog hebben wij de zekerheid niet dat onze nationale onafhankelijkheid geen gevaar loopt; dat wij voorbereid zijn om het hoofd te bieden aan elke eventualiteit, waardoor ons bestaan eensklaps zou kunnen worden bedreigd.

In den strijd voor dat bestaan mag het ons intusschen niet aan zelfstandigheid en veerkracht ontbreken. In buitengewone toestanden, behoort men, naar ik meen, zich tot het buitengewone te verheffen, om zich staande te houden, en «les faits accomplisquot; voor te komen.

Wanneer wij bedenken, wat het in heeft te leven onder vrijgevige instellingen welke de vrijheid en den eigendom eerbiedigen en beschermen, te leven onder de toenemende verstandsontwikkeling der ingezetenen en hunne toenemende welvaart, wat het wil zeggen rustig te leven, omgeven door eene zorgvolle huismoeder en een lieftallig kroost, en te kunnen herhalen:

Eigen haard Is geld waard,

behooren wij dan niet ernstig gestemd te zijn, bij de gedachte dat een geweldige politieke storm eensklaps ons maatschappelijk geluk zou kunnen verwoesten? En past het ons dan niet die middelen aan te wenden, het meest geschikt om de gevolgen van vernielende elementen zooveel mogelijk, te weren? Dat spreekt van zelf; dat zal niemand betwisten.

Maar wat baten ons dergelijke voorstellingen bij gebrek aan deze middelen? en welke is de oorzaak van dat gebrek? Deze oorzaak is sinds lang overbekend en aan het licht gebracht door verdienstelijke, bevoegde schrijvers. Het is ons daardoor tevens gebleken dat onze natie gebreken, groote gebreken heeft in den strijd voor het bestaan. Maar welke natie heeft ze niet? Om ons daarvan te overtuigen hebben wij slechts te letten op de kritiek der dagbladen, tijdschriften en der humoristische maatschappelijke voorstellingen en der chronieken. Hoedanig het daarmede moge

-ocr page 27-

25

gesteld zijn, in den strijd voor het bestaan vorderen vooral geene andere dan de belangen van het Vaderland de gezamenlijke werking onzer krachten en onze behartiging, willen wij ons staande houden. Daartoe behoort zooveel mogelijk overeenstemming, want

Waar twee honden vechten om een been Loopt allicht een derde er mee heen.

Zijn onze gebreken niet te ontkennen, evenmin is het te ontkennen dat het Nederlandsche volk uitmuntende humane en nationale eigenschappen bezit, zoodat het, in dat opzicht, voor geene enkele natie behoeft onder te doen.

Overtuigd van de vele maatschappelijke deugden, waarop zich onze natie mag beroemen, waag ik het bescheiden aan te wijzen, waarop mijns inziens, eindelijk, alles neerkomt, namelijk, opeen rein zedelijk gevoel en een waar mannelijk karakter, welke eigenschappen zich altoos kenmerken door orde, eerbied voor de wet, rechtvaardigheid, oprechtheid, eensgezindheid, liefde voor het vaderland, behartiging van het algemeen welzijn en door krachtige doortastende maatregelen, geschikt om elk oogenblik te kunnen strekken tot handhaving onzer vrijheid en onze vrijgevige instellingen.

Onder den invloed dier maatschappelijke deugden behooren wij de stem van ons hart te blijven verstaan, te blijven eerbiedigen, maar dan zal ook niemand onder ons zich alleen bepalen bij hetgeen slechts zijn eigen voordeel medebrengt.

Het is te verwachten, dat ondoordenkende aanhangers van de levens- en wereldbeschouwing der moderne apostelen mijne aanwijzing zullen verwerpen. Hier past dus een ernstig beschouwen van ons zeiven, gepaard met zelfstandigheid en volharding in hetgeen wij eenmaal voor goed en waar hebben erkend en die ons dwingen, om niet lichtvaardig, zonder onderzoek, het oor te leenen aan fantastische leerstellingen in strijd met onze leer. Wijken wij daarvan af, laten wij dan in 's hemels naam ophouden te geloo-ven dat wij waardig zijn eene natie genoemd te worden. Dan heeft Helmers, voor ons, te vergeefs geleefd.

Marchons en avant; montons hardiment plus haut; mais ne tirons pas réchelle.

-ocr page 28-

..... . ■ .

quot; ' ■ ' , ............

' ■ ■ -:■ ... .......i

■■■■■■■ ' -

: ' - ■ ■

' ' ' w* Mi?. ^

..... ' ' ' ■■■■■■: ■ •

.

••■■■ ......

■ '■ ■ ' •■ :

•; sai^,

.....

■; i-quot;- . .......■ :•-.■ - . -. •■; ■• . , ■ -■

' ;• 1 ' ' '' . '

'

-ocr page 29-

AANTEEKENINGEN.

S. v. p. te raadplegen :

Aanspraak bij de opening van de S.iste algemeene vergadering, der Maatschappij tot Nut van't Algemeen, den 8 Augustus 1870. De Gids van Maart IS?!1* Natuurkundige fantasiën. Un poète pos i vi t is t e. Revue des deux raondes, 15Mai 187^. Revue des deux raondes, 15 Sept. 187'i.

Mr. ÜPZOOMER.

Dr. SPRUYT. E. CARO. PLANCUON.

Hun, die toelichtiog behoeven omtrent den strijd op het gebied van geloof en wetenschap, bevelen wij de merkwaardige beschouwingen van J. Mil sand aan, te vinden in de Revue des deux mondes,! September 1874 handelende over: »1'An gieter re et les nou-veaux courans de la vie anglais equot;.

Wij lichten uit deze beschouwingen slechts het volgende citaat;

«La science est dcvoyée et elle devient une dangereuse erreur quand elle méconnait que son role est, non point de combattre la croyance en une puissance surnatu-r e 11 e, mais simplement d'empêcher que lafoi ne nous don no sur les volontés deDieu et sur les conditions auxquelles il a soumis la vieterrestre, des notions contraires it ce que nos connaissances nousobligentil penser des lois de la nature. La religion s'cgare et devient une impiété funeste quand elle méconnait que son role est non point de s'attaquerjila raison quichercheilconnaitre comment I'univers est gouvernée paree qui le gouverne, mais simplement d'empecher que la science prenne son idee des lois de la nature pour I*expression de tout ce qui determine notre destine equot;.

De gronden waarop zijn citaat steunt, verdienen ernstige overwegingen.

Vanwaar die erbarmelijke en hardnekkige werking en wederwerking, of die strijd 5\ mort, op het gebied van het geloof en de wetenschap, welke de ontwikkeling van onzen strijd zoo zeer betreurt? Men leze de beschouwingen van J. M ilsand; zij brengen ons op den weg om op deze vraag een bevredigend antwoord te kunnen geven ; maar zal daardoor de vermetele actie onderdoen voorde vermetelijke reactie? Dat zal de tijd uitmaken. Doch, wanneer ook al een van beide meester is geworden op zijn terrein, dan is hij nog geen stap voorwaarts gegaan , omdat de ontwikkeling van ons geslacht op dit oogenblik zich nimmer zal aansluiten aan de kerkelijke dogma's van de eene zijde, en aan de hypothesen-stelsels der zoogenaamde natuurkundigen van de andere zijde,

«Voor ieder onbevooroordeeld waarnemer is het duidelijk, dat de geheele stroom der moderne beschaving zich beweegt tegen de duisternis, het gezag en de p r i e s t e r h e e r s c h a p p ij en in zich opneemt het licht, de wetenschap en de vrijheid.'*

-ocr page 30-
-ocr page 31-

■■■■■■ ■■■■' ......... ■ ■ •

■...... ' 5#»' - .....v ■■ ■ ■

.....

'

-ocr page 32-

m,

■ .

■ .

% ■■ quot; ■ ............. - ;%;'V -

-ocr page 33-

w.. m

J|6» ' io

IB ■

:

Mm 'M ösSte .»■

...

-ocr page 34-

■ ' ■: ^ ..... V-

... . ... . ...., ... ..■

.

..... .,. . ..... ■ . ....... ... ....;

;-V. (?amp;$# ■ ,iquot;'

.. • • ,. . yf .. ... .....■,.. .....

^ ..,:..

.,....;; r..... ,. .-:. ...

; ■- ........■• ; , - - - ■- - ■■ ■• ■ • • ■ •

■%m.

V r - - .M , ■gt;.

..............

.....

• •' • : ■ ....... - ,-: ................ .....' • ■ ■ ■

■ ^-■■ ■■ 1 ■■ :■■■■■• - — ■ ■■'• - ■ ■ ' -■•-• •