-ocr page 1-

ÉÉPi EN TOCH TWEE, OF TWEE NAAR EERLANG ÉÉN?

-ocr page 2-

Snelfersdruk van G. 1'h. Hallman, tl Kampen.

-ocr page 3-

jÏÉN EN TOCH TWEE, OF TWEE

yVtAAR EERLANG ÉÉN ?

door

A. It K U M M E L K A M P J r.

-ocr page 4-

Inhet Jaarboekje voor de Christelijk-Geref ormeerde [Christelijke Gereformeerde] Kerk in Nederland voor 1874i is een belangrijk Opstel van Ds. Gispen. Onder den titel: God in de Geschiedenis. — Iets over de kerkelijke afscheiding in Nederland sedert 1834.

Mb. Groen van Pwnsterf.r , Nederland-sche Gedachten.

Met moed en beleid gevoerd, kan de strijd waarin we thans geraakt zijn, leiden tot eene sedert lang ge-wensehte hereeniging met de Afgescheiden gemeenten op historischen grondslag.

Dkzelfde, Bijdrage voor kerkgemeentelijk overleg. 1868.

-ocr page 5-

»Neenquot;, zei mijn bezoeker, het boekje met den roodgelen omslag weer op tafel leggende, »daar zou ik het ook niet meê eens zijn. Geen wonder dat uw vriend Gispen daartegen opkomt. Evenwel, hij heeft zeker niet geweten dat er een naamgenoot van Erasmus bestaat, die ook zoo zijn eigen gedachten over de Afscheiding heeft, maar tot een geheel andere slotsom dan zyn kerkelijke dubbelganger komt. Had hij het geweten, hij had ook dien met een portret van zich zelf kunnen bedenken, en in Zalsman's Jaarboekje had dan de tweede Erasmus den eersten uit dat van Van Velzen aardig kunnen flankeeren... De zaak isquot;, voegde hij er na een oogenblik toevens op ernstiger toon by , »dat Gispen's vriend nog niet lang genoeg over de Afscheiding heeft nagedacht. Actie werkt reactie. Eerst na de reactie komt men in het rustig

-ocr page 6-

6

evenwicht der gedachte, waar de blik helder en het oordeel onbevangen kan wezen. Erasmus beoordeelt de Afscheiding uitsluitend uit het standpunt der reactie; straks, als zijn kerkelijke sympathien haar evenwicht hebben hervonden, zal zijn oordeel minder eenzijdig, billijker en daarom juister zijn.quot;

Mijn bezoeker zweeg, en ik had geen reden om terstond te antwoorden. Ik had hem in den loop van het gesprek gevraagd, of hij Gispen's stukje over de Afscheiding had gelezen; op zijn ontkennend bescheid er hem van verhaald en het ten slotte van onder een stapel boeken te voorschijn gehaald en hem in de hand gegeven. Het opstel doorbladerende was hij toen op de uitdrukking van Erasmus gestuit, dat de Afscheiding een revolutionaire daad en haar geboorte-a,cte dientengevolge onzuiver was, en dit had hem den uitroep ontlokt, waarmeê hij het boekje uit de hand lei.

Nu en dan, bij voorkomende gelegenheden, had ik dezen mijnen vriend, die, gelijk men misschien zoo goed zal willen zijn te bemerken, niemand anders was dan de tweede Erasmus, dien hij zelf daareven noemde, losse gezegden hooren uiten, die van een eigen opinie over de Afscheiding getuigden, en het viel mij nu in, dat dit misschien een ongezochte aanleiding kon zjjn om eens te weten te komen, hoe hij er eigenlijk over dacht. Ik besloot dus hem tot doorspreken uit te lokken en vroeg, toen de stilte lang genoeg geduurd had om mijn opzet te verbergen, of hij het dan met Gispen's zienswijze eens was. Gelijk men bespeuren zal, niet zonder gevolg.

gt;£eus?quot; hernam hy , »ongetwijfeld; mits ik er iets

-ocr page 7-

7

bijvoegen mag, dat hij er, naar ik uit uw verslag bemerk, niet bijgezegd heeft... Doch daarover, als ge wilt, straks. Eerst over dat verwijt van revolutiezucht, dat men de Afscheiding naar 't hoofd slingert. Ik beschouw dat als volkomen onbewijsbaar. Wat heeft de conscientie met de revolutie van doen? De Afscheiding was in haar diepste drijfveeren een conscientie-zaak; een onweêrstaan-bare drang des gewetens om Gods gebod niet krachteloos te laten maken door menschelijke inzettingen. Laat men beweren dat de strijd met het Kerkbestuur, welks wettige geboorte thans geen kerkelijke Tertullus meer bepleiten zal, op ondergeschikte punten uitbrak; het bewijst niets tegen de waarheid, dat ook kleinigheden levensvragen kunnen worden, zoodra de gemeente — verschoon de plastische vergelijking — haar geestelijken bloedsomloop door een hoe gering beletsel ook gestoord voelt. Laat men zeggen dat de Afscheiding haar vergissingen en tekortkomingen, dat zij, in 't klein, haar boerenkrijg en Zwickauer profeten had: sinds wanneer verwerpt men de stoffage om den zelfkant, of het koren, omdat er zich kaf onder gemengd heeft? Meer nog. Laat men beweren dat de golfslag niet diep en niet breed was; dat de eigenlijke stroom, door de lichte deining niet bewogen, even rustig als voorheen langs de oevers voortkabbelen bleef: wat is daarmee gewonnen? Is de kleinste golf niet een deel van den stroom? Gaat elke deining tot de diepte? Tellen in de Kerkgeschiedenis de kleinere bewegingen niet meer mee ? De Afscheiding revolutionair! Wie 't volhoudt moet haar wel zeer uit de verte, uit eenzijdige beoordeelingen en onjuiste voorstellingen, weinig uit de bronnen

-ocr page 8-

8

zelve hebben bestudeerd. Hij verminkt de historie. Hjj geeft het den schijn alsof de Afgescheidenen, door zelf uit te gaan, het kerkverband, waarin zij tot hiertoe krachtens geboorte en opvoeding geleefd hadden, verbraken; tenvjjl de geschiedenis juist leert, dat het Kerkbestuur hen af-zette, uitdreef, verbande, zoodat hun uitgaan het eenvoudig gevolg was van de hunnerzijds niet gewenschte t

uitzetting. Hoe dikwijls zal dit eenvoudig, met de stukken te bewijzen feit, nog moeten herhaald worden,

eer het geen tegenspraak meer ontmoet ? Als dat de maatstaf ter beoordeeling is; als de vraag slechts luidt of zij uitgingen of uitgezet werden, dan mag bijvoorbeeld de jongste afscheiding in Zwitserland veeleer revolutionair heeten, want daar ging men uit, nog eer het kerkbestuur,

gesteund door den Staat, eenige neiging tot het nemen van gewelddadige maatregelen had getoond. Maar behalve dit, getuigt het, dunkt mij, ook van weinig geestelijke w*

onderscheidingsgave, als men de Afscheiding revolutionair noemt. Men moet dan wel zeer slecht haar inwendige geschiedenis kennen; weinig begrijpen van den knellenden drang dier dagen tusschen den ongoddelijken ambtsplicht ^

en het teer geweten, en van dat oppermachtig non p o s-s u m u s, waarmeê het laatste in zulke omstandigheden de schaal doet overslaan en de gedragslijn bepaalt. Zeker heeft men dan ook nooit, op dien eenvoudigen, maar roerenden trant die 't geheim van onderdrukten is, van de oploo-pen en lynch-strafPen hooren verhalen, waarmeê het volk zich geroepen rekende de onwettige samenkomsten der eerste Afgescheidenen te berechten; van de burgemeesterlijke sommaties om op staanden voet uiteen te gaan, gevolgd

■1.

-ocr page 9-

9

en bekrachtigd soms door sabelhouwen en bajonetsteeken, die toch aankwamen als andere sabelhouwen en bajonetsteken al lieten ze misschien geen dooden achter; nooit gehoord van de inkwartieringen van tien en twintig infanteristen in één huis; van de gevangenisstraffen en de tonne gouds al spoedig in grooter en kleiner sommen aan boeten betaald .... altemaal bluschmiddelen op het aanwakkerend vuur, maar die bij de eenvoudige vrome landlieden de overtuiging aangaande den aangebonden strijd niet konden dooven: De hooge God wil het, zullen wij het dan nalaten ? Van dit alles, zeg ik, moet men dan wel nooit hebben hooren verhalen, zóó, dat men den indruk niet weren kon, dat dit de smeltkroes was, waarin de fijnheid van het goud beproefd werd ... En weet ge wat, mijns inziens, óók sterk in 't voordeel der Afgescheidenen pleit en waar beoordeelaars van Erasmus' stempel niet of weinig op schijnen te letten ? Dit, dat zij in hun vaak roerende smeekschriften en pleidooien aan rechtbank en regeering gericht, in den eenvoudquot; van hun streven, zonder rechtsgeleerden of wijsgeerigen omhaal, reeds toen een beginsel voorstonden , dat thans zelfs door radicale advocaten met geestdrift omhelsd en voor dé rechtbank van geheel Europa bepleit wordt. Ik zie niet in, hoe men bewijzen zal dat zij voor iets anders opkwamen, dan voor de vrijheid des gewetens in en buiten de kerk; het recht om Gode meer te gehoorzamen dan den menschen; het recht der Kerk om den Staat zijn recht in sacra te ontzeggen, de scheiding van Kerk en Staat in één woord, waarover men zich thans, niet in Duitschland alleen, zoo druk maakt; — denkbeelden, die nu voorwaar aan geen

2

-ocr page 10-

10

apostelen gebrek hebben, maar waarvoor de publieke opinie van toen en Koning Willem I in de volheid van hun restauratielievend hart alles behalve toegankelijk waren!quot;

Uit de levendigheid waartneê mijn vriend dit alles zeide, bemerkte ik, dat mijn poging om hem aan 't spreken te krijgen niet alleen gelukt, maar dat hij zelfs, gelijk 't heet, recht op zijn dreef was. Na den laatsten volzin zag hij mij met een soort van vragenden blik aan, als verwachtte hij een antwoord, en zweeg. Daar ik echter ook thans niet antwoordde — ik was het volkomen met hem eens — kwam er een oogenblik van stilte en begon ik aan de mits te denken , die hij mij beloofd en tot straks had uitgesteld. Juist wilde ik er hem aan herinneren , toen hij uit zich zelf opnieuw begon:

»Neen, de Afscheiding was geen revolutionaire daad; een conscientie-daad was ze in vollen zin des woords. Maar wat van alle conscientie-daden in meerdere of mindere mate geldt, dat ze slechts ten koste van eenig uitwendig voordeel verricht worden, geldt ook van haar. De prijs waarvoor de Afscheiding haar geboorterecht kocht, was haar isolement. Besloten met het volk Gods smaadheid te lijden , liever dan Gods waarheid op te offeren, moest zij dan ook de schatten van Egypte — gij verstaat wat ik daarmee bedoel — laten varen. Daar stond ze nu; van al wat groot en machtig en geleerd was — alle eer aan de eervolle uitzonderingen natuurlijk! — gescheiden: één tegen allen, allen tegen haar. Voorzeker, God bleef haar getrouw, ook in de woestijn ; zelfs voerde hij haar later, vergelijkenderwijs gesproken, in een land van melk en honig. Maar het noodzakelijk gevolg van haar isolement en dat mij altijd het zwaarste martelaar-

-ocr page 11-

11

schap heeft toegèschenen dat haar overkwam, was, dat de stroom, de eigenlijke, de hoofdstroom des kerkdijken en maatschappelijken levens voortaan buiten haar omging. Wetenschap, beschaving, letterkunde, kunst, geld, dat alles was er wel in den lande en was ook wel voor de zaak Gods beschikbaar, maar het ging niet door hare handen , zij had er niet over te zeggen. Haar invloed was slechts zijdelingsch. Haar gansche positie had en kreeg, in alles — vergun me het woord , ik leg er geen ongunstige bedoeling in — een lager peil. Het classieke, het nationale, het niet klein-kerkgenootschappelijk karakter ontbrak...quot;

»Juistquot;, viel ik hierop in; »wat ge daar zegt is juist de groote grieve van Gispen's vriend, dien we ter onderscheiding nu maar Erasmus I zullen noemen , sinds gij zelf de Tweede zijt. Erasmus dorst naar het groote, het volle; naar den stroom , op wiens machtige wateren hij kan drijven... Is het wonder dat de beek hem op den duur niet voldoen kan?quot;

»0p zich zelf beschouwd, neenquot;, antwoordde hij, »en zijn eerste gewaarwording na den overgang zal zeker die van den dorstige geweest zijn, die de bron heeft gevonden en nu drinkt en drinkt, zonder op- of omzien, tot althans zijn ergste dorst gelescht is. Maar wacht tot later; wacht tot deze reactie heeft uitgewerkt en spreek hem dan nader. Erasmus is geen zielkundig raadsel. Laat ik hem voor u ontleden. Ziehier , zoo ik wel zie, zijn geschiedenis. Geboren in de door isolement op elk gebied gekenmerkte positie waarvan ik sprak en opgevoed in een kring, waarin het meer stijve element (ge weet wel, ook hier was een

-ocr page 12-

12

stellende trap en een vergrootende) den boventoon voerde, was zijn godsdienstige opleiding er niet op aangelegd , hem als veelzijdig ontwikkeld man het leven te doen intreden. Ongelukkig voor zijn omgeving, dreef zijn aanleg hem juist in de tegenovergestelde richting, en het onderwijs dat zijn ouders hem buiten die omgeving deden genieten , werkte als een prikkelend tegengif. Nauwlijks had dan ook de vlinder in hem de wieken uitgeslagen in de vrije lucht, of Jiij zeilde vroolijk en met frisschen moed naar de bloemen en geuren van het veld van wetenschap en beschaving. Daar maakte hij kennis met de werken door Gispen genoemd, van Van Toorenenbergen, de la Saussaye, Gunning, Cramer en dergelijke, en waarvan, in 't voorbijgaan gezegd, sommige .veel van hun fonds aan den zijdelingschen invloed der Afscheiding te danken hadden. Hoe genoot hij nu! Hoe dronk zijn ziel den adem van het classieke met niet te verzadigen teugen in. Met wat naamlooze weelde dreef hij op de diepe, doorschijnende wateren der geloovige en toch universitaire wetenschap. Hoe scheen het hem als had het land der belofte zich eindelijk voor zijn vermoeide en bestoven voeten geopend ! Dat de klove tusschen dit ea zijn vroeger standpunt in zijn ziel nu eiken dag grooter werd, behoeft niet gezegd te worden. Aandrang van buiten om over te gaan was niet uoodig. De overgang geschiedde van zelf, nam eigenlijk slechts een zichtbare gestalte aan ... En zoo werd hij wat hij nu is, een ijveraar voor de kerk der vaderen, wiens ijver in bitterheid kan ontaarden, als het hem te binnen komt hoe zijn jeugd een scheidswand optrok tusschen hem en die beminde muren ..

-ocr page 13-

13

Hier meende ik eenige tegenspraak bij mijn vriend te bespeuren en haastte mij daarom te vragen: »Du8 kunt ge zijn overgang toch wel begrijpen, misschien zelfs wel plaatsen ?quot;

»Plaatsen welquot;, hernam hij, »goedkeuren niet. Ik zeide u immers reeds dat dit alles slechts de periode der reactie is ? Wacht tot hij de Afscheiding weer met een zuiver kerkhistorisch oog heeft beschouwd, gelijk men van een ernstig man als hij verwachten mag, dat hy eenmaal doen zal.quot;

»Maar zijn opvoeding, die ge ook alweer niet buiten verband met de Afscheiding kunt beschouwen, moest toch wel tot zulk een reactie leiden; en zoo kon Gispen de Afscheiding wel eens in een te gunstig licht tegenover hem geplaatst hebbenquot;, merkte ik aan.

»Zijne opvoedingquot;, antwoordde hij, »neem ik niet voor mjjne rekening; maar de Afscheiding als zoodanig kunt ge er niet voor aansprakelijk stellen. Ik stel er dadelijk het voorbeeld van een aantal andere afgescheidene ouders tegenover, die hun kinderen werken als van Erasmus' lievelingsauteurs, of van ouder dagteekening, als van da Costa, Beets, Van Oosterzee en dergelijke, vrijelijk in handen gaven en aanbevalen, en bij wier kinderen de reactie, die bij nadenkenden in eene positie als deze nooit achterblijft, ook geenszins dat radicaal karakter droeg als bij Erasmus. Ik geloof dus niet dat zijn bijzonder geval Gispen logenstraft. Ik blijf gelooven aan de wettigheid der Afscheiding en van haar voortdurend bestaan. Maar ge weet, — ik had nog een mits, en daarvoor is het juist hier de plaats. Welnu, ik geloof aan het wettig voortbestaan der Afschei-

-ocr page 14-

14

ding, ook nu nog, mits haar isolement niet langer dure, dan het beginsel strikt noodzakelijk maakt. Laat me u ook dit nog even uiteenzetten mogen. De redenen waarop ik deze mits grond, zijn twee.

Vooreerst meen ik, dat de eigenlijke patriarchale toestanden in de Afscheiding voorbij zijn. Zij is nu ongeveer veertig jaar oud, de kindsheid dus ontgroeid en begint het leven zelfstandig in te treden. Daaruit volgt, dat die zekere afgeslotenheid naar buiten , die een kenmerk en eigenschap aller patriarchale toestanden is, maar buiten het patriarchale erf licht voor een soort van jeugdige linkschheid wordt aangezien, niet langer mag voortduren. In de taal van 't dagelijksch leven overgezet, beteekent dit, dat zij zich nu op den stroom wagen , het leven der natie meêleven eu de kiem van haar beginsel op eiken akker, dien zij maar bereiken kan, zaaien moet. Aan de andere zijde wil het zeggen, dat zij voor de strenge eischen door het leven onzer dagen aan een kerk, die waarlijk een zuurdeesem zijn wil, gesteld , niet terugdeinzen mag. Wat in den patriarchalen toestand er door kan, mag op den volwassen leeftijd niet meer. Heeft zij metterdaad voortgeweven aan de webbe der geschiedenis, • toen het scheen alsof zij die gewelddadig uiteenrukte , dan mogen de draden thans te minder uit de hand worden gelegd, naarmate het blijkt dat de geschiedenis niet stilgestaan heeft gedurende den tijd harer afzondering in de woestijn. Of wilt ge een ander beeld, neem dat van den boom. Het is niet voldoende dat ge hem in den vaderlandschen grond plant en een omheining rondom hem opwerpt, opdat geen vijandige bijl zijn wortel of takken belage. Ook de vader-

-ocr page 15-

15

landsclie lucht moet hij kunnen ademen, en zoo ge die afsluit of niet in genoegzame evenredigheid toelaat, zal hij onmogelijk kunnen tieren of op zijn tijd zijn vruchten kunnen leveren .. .

Maar om nog een andere reden wenschte ik haar isolement niet noodeloos te zien voortduren. Daarbij heb ik het oog op haar toekomst en die der gansche vaderlandsche kerk. Het is langzaam Aan gewoonte geworden de Afscheiding als een voldongen feit te beschouwen , voor zóóveel jaar geschied en sedert in de kerkarchieven dier dagen ter griffie gelegd , buiten verband met het heden. Dat is een zeer onware, zeer verkeerde beschouwing. Do Afscheiding is geen petrefact. Als zij niet leefde, ook nu nog, kon zij zich niet zoo uitbreiden, niet zoo toenemen, als tot op den huidigen dag geschiedt. Maar nu zij dus leeft eu in sommige oorden des lands vrij krachtig leeft ; nu zij haar tientallen tot tienduizenden zag worden; nu zij mondig werd en zich harer ontwakende kracht bewust wordt, nu vraag ik en meen recht te hebben om te vragen: Waarheen? Waarheen met deze honderdduizend strijdbare mannen in Israël? Ik blik rond in den lande en .zie onder de kinderen dezer eeuw twee heiren zich slagvaardig maken: het eene, helaas, om af te breken en te ondèrm ijnen; het andere, om den afval te bestrijden en zoo mogelijk te stuiten. Wat Napoleon op staatkundig gebied waarnam , valt ook op het gebied der geesten te bespeuren: de kleinere verbindingen vallen weg, de grootere verdeelen allengs het terrein onder zich. De vraag wordt meer en meer: Vóór Christus of tegen? Wilt ge aan deze of aan gene zijde van het Kruis staan? In die geestelijke

-ocr page 16-

16

worsteling zie ik het oogenblik naken, dat de kleinere kerkelijke verbindingen zich in de grootere oplossen. Het zwaartepunt der belijdenis gaat zich verplaatsen, gelijk het naar den aard der achtereenvolgende aanvallen in den loop der Kerkgeschiedenis meermalen deed en het zal niet langer de zuiverheid der kerkinrichting, maar het bestaan der kerk zelf zijn, dat betwist wordt. Alle weerbare manschap zal noodig zijn om dien aanval te keeren. Maar daartoe is natuurlijk eenheid in de gelederen een onmisbaar vereischte. Ik weet niet meer wie het eerst van de Afscheiding het beeld van de voorhoede en het leger heeft gebruikt, maar het is mij steeds als zeer zuiver voorgekomen. De Afscheiding de voorhoede, de Hervormde Kerk het leger. De voorhoede is lang vooruit met den vijand slaags geraakt; te lang zou men bijna meenen, om nog eenig verband tusschen haar en de bewegingen van het leger te kunnen bespeuren. Toch, gelijk iemand gezegd heeft, eindelijk komt eenmaal. Me dunkt er zijn sporen, dat ook het leger zich in slagorde schaart en allengs meer in 't vuur zal komen.... Maar zal de voorhoede dan moeten toezien ? Zij, die het heldhaftig voorbeeld gaf, niet mogen deelnemen aan den strijd? Is het een onverschillige zaak of honderdduizend weerbare mannen buiten gevecht zullen blijven, als de kamp op leven en dood aangaat en niemand, letterlijk niemand kan worden gemist? Neen, leger en voorhoede moeten gezamenlijk den vijand tegengaan...quot;

»öe spreekt of we al zoover warenquot;, viel ik dengeest-driftigen spreker ontnuchterend in de rede. «Gelooft ge inderdaad dat het leger er aan deukt, om eens te

-ocr page 17-

17

gaan zien waar de voorhoede gebleven is en of zij ook een handje zou kunnen helpen in den strijd?quot;

Maar hij scheen door mijn uitval niet ontmoedigd. »Dat is er naarquot;, antwoordde hij, »van welke zijde ge de zaak beschouwt. Van het leger als geheel genomen, geloof ik het niet. Maar men moet wèl onderscheiden. Ik zie in dat leger twee bestanddeel en; het eene homogeen, het andere niet, of althans minder. Beeldspraak daargelaten, zie ik, in de eerste plaats, een »irenischequot; partij , of liever, sinds zij dien naam niet accepteert, een partij van lijdelijk verzet, die beweert dat de kerk zich tegenover de dwaling en de zonde in haar boezem niet anders handhaven mag, dan door de geestelijke macht van het woord. Ik vind die bewering vreemd; te vreemder, omdat ze veelal komt uit den mond van theologen uit de ethische school, die anders zoo overtuigend spreken kunnen van de inwonende kracht van het leven ter uitdrijving van de ziektestof, die zich wederrechtelijk in het organisme had genesteld; die dan ook feitelijk hun eigen stelling schijnen omver te werpen, zoodra de kerk een zoodanig teeken van leven blijkt te willen geven. Opmerkelijk ook komt het me voor, dat zoovele buitenlandsche theologen van naam, op dogmatisch gebied hun geestverwanten, een geheel tegenovergestelde kerkpolitiek volgen en in krasse bewoordingen telkens herhalen, dat zij zich geen denkbeeld vormen kunnen van een kerk die ja en neen ongestoord laat samenwonen en een belijdenis heeft, maar niet handhaaft. Ik noem slechts Merle d'Aubigné, de Pressensé, Bersier, en nu ook Godet, om tot Vinet, dien vorst onder de ethische theologen, niet eens op te klimmen.

-ocr page 18-

18

Ik herhaal het, ik vind deze gedragslijn vreemd. Evenwel, op kerkelijk gebied moet ten slotte de conscientie alles beslissen ; en indien de conscientie dezer achtenswaarde mannen hen dringt in het kerkelijke deze houding aan te nemen, welaan, ik ben de eerste om hun overtuiging te eerbiedigen. Hen heb ik dus bij wat ik zeide niet op het oog. Maar er is een ander element; een element dat zucht onder den verwarden toestand van ja en neen tot een onmogelijke eenheid aaneengesmeed. Een element dat wèl handhaven, wèl de Kerk het reeht daartoe en mitsdien wèl de onafhankelijkheid van den Staat en het recht op 't beheer harer eigen zaken haar toekennen wil. Dit bedoelde ik bij de samensmelting waarvan ik sprak. Wat van dit element uitgaat, draagt, vergis ik mij niet, hoe langs zoo meer een onmiskenbaar karakter en toont telkens duidelijker, dat men hetzelfde wil als wij : een vrij, krachtig, gezond, ondubbelzinnig kerkelijk leven, wetgever in eigen sfeer, waartoe niemand behoort dan uit vrye keus, op niemand rekenend voor zijn onderhoud dan op God en zich zelf en geen andere macht over de conscientiën begeerende dan van den Heiligen Geest, werkende door Woord en Sacrament. Van hen durf ik beweren dat zij by ons behooren en wij bij hen; met dit onderscheid evenwel, dat de schatkamer des kerkelyken verledens een onmetelijken rijkdom van hulpmiddelen ter hunner beschikking stelt, dien wij missen. Van hen Avil ikJ gevraagd hebben , of ze , als straks de strijd, die nu nog met de kerk zelve tegen de kerk gevoerd wordt, andere verhoudingen aanneemt en de leus wordt: gt;Geen kerk, geen godsdienst meer!quot; of ze dan, zeg ik, onze hulp

-ocr page 19-

19

zullen kunnen missen, gelijk ik omgekeerd vraag, of wij op den duur hun steun, hun sympathie, en den toegang tot hun schatkamer, die ik noemde, kunnen ontberen. Staan we niet op één bodem ? Hebben we niet eenzelfde streven? Is, by den ernst der tijden, die om samentrekking aller verwante krachten vraagt, dit isolement op den duur houdbaar; onze kerk, hun kerk tot zegen? Of moet het ophouden? Zal het blijven, gelijk het is: één en toch twee , of zal het worden: twee, maar eerlang één?... Neen, laten de beide homogene elementen zich alvast vereenigen, samensmelten, consolideeren; laten dan ook de »irenischequot; krachten zich vereenigen om te toonen wat ze tot kerkvorming vermogen, zoo ten minste hun streven op de proef geen idealisme blijkt, en laat zelfs onder de negatieve richtingen de verbinding der verwante geesten zich voltrekken, om den toestand zuiver, waar, vruchtbaar te maken ...quot;

»Ge vergeet,quot; zoo moest ik hem alweer tot de orde roepen, »dat er één geduchte hinderpaal is, die, zoolang alles blijft als het is, den weg naar uw uitlokkend verschiet meedoogenloos afsluit: ik bedoel de staatsheerschappij over Gods erfdeel, die ginds nog altijd bestaat. Wilt ge nw vrije gemeente, die volgens uw eigen verhaal van straks haar vrijheid duur genoeg betaald heeft, opnieuw onder het Caudijnsche juk doen doorgaan, om ze haar eerstgeboorterecht, haar bestaansreden, waar ze rechtmatig fier op is, te doen verloochenen?quot;

«Neenquot; , viel mijn vriend nu driftig in , »het spreekt van zelf, dat niet! De vrijmaking der kerk aan gene zijde moet voorafgaan. Die wil ik afwachten, en zoolang

-ocr page 20-

20

zij zich wachten laat, waarschuw ik tegen eiken stap in de aangeduide richting. Geen overijling, die alles bederven zoü. Geen voorbarige overgang, die op valsche gronden den afstand wegredeneert, met het voorkomen van dien te hebben overschreden. Geen kunstmatig kanaal tusschen beide stroomen, waar de stroom meê spot en weigert zijn Confluentes in te zoeken. Neen, laat de feiten' hun loop en heb ten minste evenveel tijd als God, die zijn kerk regeert. Maar wees, aan de andere zijde, ook niet blind voor zijne leiding. Erken in den toenemenden eisch der kerk om vrijheid, om weêr zich zelf te kunnen zijn, om langs organischen weg de schifting der geesten zich in haar schoot te laten voltrekken; in de toenemende onverschilligheid van het vroeger zoo vaderlijk beschermend , maar door die bescherming alle leven doodend liberalisme ; in het opkomend , vurig, stout voorwaarts strevend radicalisme, dat voor godsdienst en kerk in zijn staat en maatschappij geen plaats heeft, — erken, zeg ik, in dat alles een samentreffen van belangrijke verschijnselen en zie de providentiëele leiding niet voorbij , die bij eenig nadenken daaruit schijnt te spreken. Denk bijvoorbeeld maar eens aan Hessen en Neuchatel, in wat gedrang het radicalisme de kerk er reeds deed komen. Of meent ge dat wij den dans ontspringen zouden; dat de geesten, die zich niet voor Christus buigen, bij ons een anderen ontwikkelingsgang volgen, als in 't overig Europa ? Ach neen, langzaam mogen we gaan, als echte Hollanders betaamt, maar over de richting is geen twijfel.quot;

»Maar lieve vriendquot;, zoo vroeg ik eindelijk, «als ge dan zelf erkent dat we zoover nog niet zijn en zoo sterk

-ocr page 21-

21

tegen overijling en vooruitloopen op den gang der gebeurtenissen waarschuwt, waarom; vergun me die vraag; waarom spreekt ge dan reeds nu met zooveel geestdrift over die mogelijke vereeniging ? Zoudt ge uw enthusiasme voorloo-pig niet aan wat beters kunnen besteden, aan iets van meer onmiddellijk nut?quot;

gt;In geenen deelequot;, was zijn kort maar kloek bescheid. gt;Ik vind juist dit een zaak van dadelijk belang, want de afval wordt steeds stouter en wat ik straks beschreef, komt, vrees ik,- eiken dag nader. En daarom betaamt het ons vooruit te zien, of het ons gelukken mocht ons tijdig tegen het gevaar te versterken en te doen wat onze hand vindt om te doen, met alle macht. Ook komt iets dergelijks als ik besprak, niet op één dag, niet als met een tooverslag tot stand. Worden de gemoederen niet op het denkbeeld voorbereid, dan is er weinig kans dat zij het zullen omhelzen. Waar 't pas geeft spreek ik het dus uit voor elk die het hooren wil, Gode de zorg overlatende, om, is er iets goeds in, het ingang te bezorgen en zoo niet, het, als zoo menig ander onvruchtbaar ontwerp onzer dagen, onopgemerkt te doen voorbijgaan. Of mijn denkbeeld populair is, weet ik niet; zeker is het dat het, om zulks te worden, onder het bereik van het volk, het p o p u 1 u s, moet gebracht worden. Gebeurt dit en blijkt het iets goeds te bevatten voor God en zijne zaak in ons land, en mocht mijn woord het ingang doen vinden waar het de meeste vrucht zou dragen voor de praktijk, welnu, het zoü de eerste maal niet zijn, dat een droppel den steen had uitgehold, sinds toch ook de steen geen ondoordringbaar natuurproduct is, maar deskundigen ons leeren,

-ocr page 22-

22

dat zelfs daarin een zeker organisch leven klopt....quot;

Zoo sprak mijn vriend Erasmus de Tweede en zette mij zijn lievelingsdenkbeeld uiteen. Na nog eenige ter zake niet dienende woorden over en weer, nam liy oorlof en liet mij met mijne kerkelijke gepeinzen alleen. Ik zat nog een poos te denken; toen viel het mij in dat Ds. Gispen, die onwillekeurig tot dit gesprek aanleiding had gegeven, eenig recht had er, zoo 't hem lustte, kennis van te nemen en, op dezelfde voorwaarde, ook het publiek dat zijn belangrijk stukje heeft gelezen.

^ //// ^

-ocr page 23-
-ocr page 24-

((PO'WlJ5