""-■'*&
|
|||||||||
'M-
|
|||||||||
%
|
|||||||||
TWEEDE
VERHANDELING
|
|||||||||
OVER DE
|
|||||||||
INLANDSCHE PAARDEN.
|
|||||||||
ANTWOORD
OP DE
VRAAG,
DOOR. DE
MAATSCHAPPT, TER BEFOR-
DERING FAN DEN LAND-
BOUW, TEAMSTERDAM,
In den Jaare 1790 opgegeeven, om v��r den
1 December 1792 beantwoord te worden: � 3, Op welke wyze zoude men het tegenwoordig
� Ras van Inlandfche Vaarden, in de by- � zondere Provinci�n van ons Gemeenebest, � over het algemeen, tot eene meerderevolko- � menheid kunnen brengen, het zy door ver- � menging van hetzelve met vreemde Rasfen, � of wel door eene meerdere oplettendheid, in v het aanfokken en opvoeden der jonge Paar' M den, als ander zins? � ' ■ DOOR,
MATHIEU BUTS,
Paarden-Doi�tor, te Canclaer9
in 't Land van Luik. Aan welk Antwoord een Accesfit van eene
Zilvere Medaille of Tien Ducaa-
ten is toegeweezen.
|
||||
A N T WO Ol�
OP DE
V RA A G:
� Op welke wyze zoude men het tegenwoordig
� Ras van Inlandfche Vaarden, in de byzon- � dere Provinci�n van ons Gemeenebest, over � het algemeen, tot eene meerdere volka- � menheid kunnen hengen? enz. VOORGESTELD DOOR DE
MAATSCHJPPT, TER BEVOR-
DERING VAN DEN. LAND' BOUW, TE AMSTERDAM: uit het Fransch vertaald.
JLXet is, voor de zeven Vereenigde Pro-
vinci�n, als een voorrecht te rekenen, dat eene achtingwaardige Maatfchappy niet op- houd, alle mogelyke middelen aantewenden, om den Landbouw in eenen bloeijenden ftaat te brengen : ja, het moet ook tot eer van deeze Maatfchappy verftrekken, dat dezelve overal by deskundigen naa de gefchiktfle middelen uitziet, om het tegenwoordig Ras 4er Paarden en de verzorging der Veulens K 5 te |
||||
114 /II. VERHANDELING OVER �?E
te verbeteren; dewyl dit eene zaak is Van
veel gewigt, uit hoofde-van het groot aantal der laatstgemelden, die, in die Landen, wor- den-aangefokt, waarvan niet weinigen van een (legt ras zyn, of, geduurende "hunne jeugd, mishandeld worden, en, gevolglyk, van ge- ringe waarde moeten wezen. ' Om tot h�t oogmerk der gemelde Maat- fchappy me�tewerken, Zullen wy t�dhteu al- les in 't werk te Hellen, wat 'den waaren lief- s hebber van Paarden, ten aanzien van dit on- derwerp, door grondige redeneering en on- dervinding, onderrichten kantin ho�pe, dat de.Nederlandfche Landman, tot zyn welzyn, zal afzien van'zyne vooroordeelen of gewoon- ten, die voor de. aanfokking 'van Paarden zoo nadeelig zyn." -.-■.. Er zyn thans veele Landlieden, die, weer-
houden dobr de weinige winst," die'zy van het opbrengen Tan -veulens hebben, verkiezen fchaapen vet te weiden, om dat, zoo als zy zeggen, het voordeel daarvan zekerer is: en, zonder twyfe�, zyn ook de redenen van dit gedrag, te zoeken in de vermindering van het fchoone en goede ras, in de verkeerde keuze van gebrekkige merri�n en hengften, en dus ook in de geringe'waarde der veulens,die niet- temin evenveel als de beste foort, aan voeder �n onderhoud, kosten. Het is te verwonderen, dat, daar men zee?
wel weet, welke foort van paarden de vreem- de |
||||
INLANDSCHE PAARDEN.' Il�
d� Kooplieden noodig hebben, men zig niet
meer moeite geeft, om zoodanige aantefok- ken, en den Landman aantemoedigen, om zig te voorzien.van merri�n, die de vereischte hoedanigheden bezitten, en dezelve door goe- de hengft�n te laaten dekken, die hem betere veulens, waarvoor hy genoeg liefhebbers zou- de vinden, konden geeven; en dus behoefde hy zoo veele; fchaapen niet te houden : der- halven is 't van veel belang, dat de Land- man zyne'onverfchilligheid, die zoo veel toe- brengt tot een geheel bederf van dien tak van Landbouw*,laate vaaren, om zig toeteleggen op eene grondige kennis van fchoone en goe-. de hengfteri.en merri�n, waardoor men vb�r 't vervolg van- een goed ras vart paarden kon verzekerd zyn,;en vooraltoo&4at flegteras,- 't -geen thans in de ft�eferyen gevonden w�rd, affchaffen, temeer daar 'er op menigvuldige plaatfen 2eer goede gelegenheid is, om veu- lens aantefokken, ook voor de Ruitery, die nu dikwyls; haare paarden van buitenlands moet laaten komen. Om een begin te maaken, zullen wy voor-
af handelen van de Stoeteryen, waarvan twee feortenzyn, te weeten: � zulke, waar hengften, merri�n en hunne veu-
' lens, in de bosfchen en op andere gronden,
in vryheidloopen, zoowel 's winters als's ■ zomers;�' en die, waar de Boeren en andere
Ingezetenen hunne merri�n laaten arbeiden, " en
|
||||
)
|
|||||
ll6 II. VERHANDELING OVER BR
en dezelve laaten dekken door hengften, die
door byzondere perfoonen daartoe op ftal worden gehouden ; en zoodanig zyn de Stoeteryen in de zeven Vereenigde Pro- . vinci�n, waar men naa voorfchreeven mid- delen vraagt, om het tegenwoordig ras van die Dieren te verbeteren of tot meerdere volkomenheid te brengen. Voor zoo ver onze geringe kundigheden ftrekken, moeten wy bekennen, dat de paar- den, uit Holland, Friesland, Groningen, U- trecht, Gelderland, en Overysfel,een' goeden draf hebben, dat hun ftel van vooren ftout is, en hun achteritel wel volgt; men vmd 'er veel fraaije haffen, en de paarden hebben een goed voorkomen, terwyl zy dik en vet zyn. De Zeeuwfche paarden zyn van eene andere foort, zy zyn fterker en zwaarer, en gevolglyk meer gefchikt om te trekken. « Na deeze korte affchetzing, zullen wy de meest heerfchende gebreken der paarden, in de Zeven Provinci�n, opgeeven; en deeze zyn, over 't algemeen, groote en lange hoof- den; � te lange ooren,hangooren,waarvan de eerfte moeten afgefneeden, en de andere op- gezet worden, doch welke laatfte, na die be-. werking, eindelyk onbeweeglyk zyn; �hol- le of diepe oogicuilen, die misfchien aandui- den , dat de paarden van oude merri�n of hengften geteeld zyn; � de goot ofhetca- naal van het kaakebeen te naauw, waardoor de
|
|||||
INLANDSCHE PAARDEN.' II?
de keel niet wel daarin kan geplaatst, en
dus het hoofd niet bygebragt worden;� te korte halfen, zoo dat het veulen een been vooruit en ter zyde moet zetten, en het ander buigen om te graazen, en dit zyn wezendlyke gebreken;� halfen, die te vet zyn, waarop weinige hairenj als zwynsborftels, groeijen, 't geen laffe paarden, aanduid; � te dikke hal- fen, die den paarden,op weg, het hoofd doen hangen, welk gebrek dezelven alleen gefchikt maakt om te trekken; �� men ziet 'er ook in- gevallen halfen, die leelyk ftaan; -� platte fchoften, en het voorftel laager dan het ach- terfte; gebreken, die oorzaak zyn, dat een paard door het zadel, al is 't nog zoo goed ge- maakt, gedrukt word, omdat het naa vooren moet glyden, waardoor dan de fchoudervan onderen en op zyde gekwetst word, en de ge- heele last drukt op hetvoorgeftel; behalveii, dat, zoo ongemaklyk de platte fchoften te ge- neezen zyn, de fchraale en verheven ligtelyk herfteld worden; � zwaare fpierklompen op de fchouders, 't geen een paard in 't loopen vermoeit, en hetzelve alleen kan doen dienen tot het fleepen van zwaare lasten; � uitftee- kende heupen; een plat afhangend kruis; �< het onderftel te dun en te zwak, om zulk een zwaar lighaam te draagen; � hielen, die te lang zyn, 't geen noodzaakelyk zwakheid te weeg brengt; � platte of breede voeten, die, hunne yzers op weg verlooren hebbende, ge- vaar |
||||
�v ■�
lt.8 If. VERHANDELIN� OVER DE
vaar loopen van den gcheelen omtrek van 't
hoorn weg te fcheuren; � zwakte van de hak of waay, waaruit, in de Nederlanden, veele gebreken, alsfpatten, gallen, enz. ont- ftaan; -� te korte armen, 't geen de paarden zwak maakt en doet ftruikelen; � geboogen beenen, die in het zelfde geval zyn; �* en verder allerlei ongemakken aan de pooten, die gewisfe tekenen zyn van een onvolkomen ont- lasting van de vergifdeelen der droes, die ge- ■�duurig, zoo als alle de voorfchreeven gebre- ken , op ide nakomelingfchap zullen voortge- plant worden, indien de Landman den raad, dien wy hem geeven zullen, niet wil opvolgen. Nog zien wy daar paarden, die platribbig
Zyn, en te groot of te hol van flancquen, dat zwakke paarden geeft, die nooit verzadigd zyn, om dat zy zig geduurig van hun voedl�l, 't geen niet langinhunlighaamblyvenkan, ont- lasten, en daardoor 'er weinig nut van trekken. Deeze zyn de voornaame gebreken der Ne-
derlandfche paarden, welke men hooit naar wensch zal verbeteren, zo men niet zyn' toe- vlugt neemt tot het gebruik van vreemde heng- ften. De hengften, die het meest tot het oogmerk
zouden dienen, moesten zyn de Napolitaan- fche en de Deenfche. Men zou hieronder kun- nen rangfchikken den Spaanfchcn hengst, doch hy teelt hier zoo goed niet voort, om dat hy# naarmaate van de Hollandi�he mera�h,te vnu- rig
|
||||
INLANDSCHE PAARDEN. ff�
rig is; evenwel geloof ik, dat, als 'er, bin-
nen weinige jaaren, afftammelingen van een* Napolitaanlchen hengst gevonden wierden, de Spaanfche by< deezen zeer wel zou aanfokken, te meer om dat hy zelf zig aan de lugtgefteld- heid had kunnen gewennen; en dit zou zeer te wenfchen zyn, vermits dat deeze paarden, behalven hunne uitneemende fchoonheid, zeer gezeglyk zyn, eene fiere houding hebben, al- toos van zelve op hunne heupen of achterbee- nen werken, van vooren zig hoog vertoonen, eindelyk, paarden zoo zagtzinnig, hoewel on- gefneeden, dat zy onder de Ruitery zonder eenigen hinder gebruikt worden, en, om het met ��n woord te zeggen, die een Spaansch' paard kent en als een waar liefhebber bereeden heeft, moet dit buiten tegenfpraak toeftem- men. � Het Barbarysch en het Turksch paard zouden aan het oogmerk niet voldoen, om dat zy te fyn zyn, zy zouden het ras verminde- ren. Ik houde my dan by den Napolitaan en den
Deen, mits zy alle de vereischte evenredighe- den bezitten, en ik geloof niet dat de naauw- keurigfte kenner reden zal vinden om my te- gentefpreeken, indien hy zig de moeite geeft, om myn voorftel tot den einde toe te leezen, en in 't vervolg proeven dien aangaande te neemen. Men verbeelde zig niet, dat ik voor die twee
xasfen van paarden zoo vooringenoomen ben, dat
|
||||
120 II* VERHANDELING OVER DE
dat ik de overigen zou verachten, integen-
deel, ik weet zeer wel, dat wy in Holland zyn, alwaar de hengften, uit de ftoeteryen van het Keurvorftendom Hanover, zeer wel te pas zouden komen 5 egter zouden de eerften de voorkeur verdienen, en ook is dit Hano- versch ras door-diergelyke vreemde hengften Veel verbeterd. Van hoe veel meer pfys zyn niet de waare
Deenfche paarden boven de Holfleinfche! dit bevestigt dus ook myne ftelling, dat in de eene veel meer vuur en vermogen gevonden word dan in de andere, hoewel zy nabuuren zyn. De Solkyfelzegt, dat men, in Frankryk, nooit
zulke groor� paarden heeft kunnen fokken als in Holland, hoewel Normandi�n vette, vog* ' tige, en overvloedige weiden oplevert. Men moet zig dus niet toeleggen, om de
paarden kleiner te niaaken, door fyne, al te ranke hengften, die een zwak onderftel heb- ben, temeer, daar, gelyk gezegd is, de Hol- landfche paarden meestal bederven, doordien zy te weinig kracht, inzonderheid in hunne achterbeenen, hebben. Misfchien zullen zommigen den Engelfchen
hengst aanpryzen, dan, zo zy dit mogten doen, neemen zy niet in aanmerking, dat deeze, hoe welgemaakt anders, uit zyn'aart niet hoog ligt, en dat zoodanige hengften den Hollandfche paarden hun fchoon, dat ineen' ftouten draf beftaat, «ouden beneemen, en aan
|
||||
INLANDSCBE PAARDEN. 121
aan de veulens het laag opligten en zelfs
het fteeken met het hoofd overbrengen. Het is zeker, dat men, in de meeste der
Vereenigde Provinci�n,zulke fclioone en moe- dige paarden zou kunnen aanfokken, als in Denemarken : het zou 'er alleen op aankomen, dat men bekwaame hengften liet komen , en eene goede beftiering had, om de ondernee- ming wel te doen gelukken, wanneer men zig verder zou moeten ontdoen van verfcheiden valfche denkbeelden en vooroordeelen, dieby veele Landlieden diep geworteld zyn. De reden, waarom de hengften hier zop
fchielyk onbruikbaar zyn, is, dat men ze te jong tot de voortteeling gebruikt, daarenbo- ven zyn de veulens, die daarvan komen, zwak; de jonge hengften, die, op hun tweede en derdejaar, met het werk beginnen, ontkrach- ten zig ; op hun vierde jaar worden zy ver- kogf, en dan gefneeden door den kooper,die, in plaats van een moedig paard, een log d�cr bekomt,_'t geen niet te verwonderen is, de- wyl de beste zenuwfappen verteerd zyn, en waarfchynelyk hebben zy hunne droefige vog- ten niet ontlast. Door de voorfchreeven middelen, derhal-
ven, kan het ras , met een' goeden uitflag en met voordeel, verbeterd worden, want men. moet hier het fraaye ras van koets- en chaife*, ook ruiterspaarden aanhouden, als mede zwaa- r� trek- paarden, en geen l�gte paarden of hit- I« ten. |
||||
122 II. VERHANDELING O VER DE
ten. Men zou insgelyks aan de Zeeuwfche
paarden, hoewel zy fterker en zwaarer zyn, de bovengemelde hengften kunnen geeven, zy zouden het ras niet verminderen, maar hetzel- ve in kracht en fraaiheid verbeteren. Wanneer men dergelyke hengften in gebruik
bragt, diende men zeer oplettend te zyn, om geen flegte merri�'n niet gebreken daarby te brengen, dewyl men, in dit geval, weinig verbetering aan de veulens zou befpeur�n, en men met reden zou kunnen zeggen., dat de vreemde hengften niet beter deeden dan de in- landfche; in tegendeel, men moet goede mer- ri�n uitkiezen; en dus zal een lief hebber reden hebben, om vergenoegd te wezen. Het hair, dat wy verkiezen, is het goud-
bruin, donkerbruin, kastanjebruin, rosbruin, de vosfekleur, de moorkop, en het zwart; voor de andere vreemde hairen vind men zoo ligt geen koopers; de bonte worden weinig gezogt; de appelgraauwe veranderen met den ouderdom, en hebben veel oppasfens noodig, om ze zindelyk te houden. Men moet den hengst niet laaten fpringen,
v��r dat hy ten vollen vier jaaren oud is. Er is verfchil onder de Schryvers omtrent
het getal der merri�n, die een beste hengst op ��n' dag befpringen kan; zommige willen hem niet meer dan ��ne geeven, andere twee, an- dere drie; op deeze wyze dachten Garfault, De Solleyfel, De La Gusrinien &c: watmy aan-
|
||||
INLANDSCHE PAARDEN. I23
|
|||||
aangaat j ik zou het liefst 't met de laatft�n
eens zyn, 't werk zou anders te langzaam Voortgaan;'5 een fterk paard kan het tot drie- maal herhaalen, en men kan dus verwacht- ten, dat o�k het getal van veulens, die daar- van 'komen, driemaal zoo veel zal zyn. Men doet zeer w�l, wanneer men, in eene
ftoetery van zulke beste paarden, een paard- je houd, dat de Frahfchen un boute-en-train noemen;, en 't geen een flegt klein hengstje is, om te beproeven of de merrie, die mefi brengt om'te laaten dekken, daartoe gefchikt is of niet': indien zy het is, 't geen men ontdekt,'-zo zy het paardje tot zig laat nade- ren, kan men zeker zyn, dat het de rechte tyd is, om haar den hengst, die daarvoor beftemd is, te geeven, en dat het werk der voortteeling wel zal flaagen: men brengt dan dit paardje weer naa ftal, en laat voorts den hengst zyn werk verrichten. - Onder de tekenen, dat de merrie hengftig
is, kan men ook plaatzen het opligten en (Vingeren van haar' ftaart; doch daar zyn met- ri�n, die dit doen en te gelyk haar water loo- zen �n fchreeuwen, op 't gezigt van een' hengst en zelfs van een ruin, in den ftal, als zy gerost worden, en by andere gelegenhe- den : deeze paarden zyn goed voor het ge- bruik, maar gevaarlyk voor die naast haar ftaan, en voor haar' oppasferj zy laaten den hengst toe zonder eenig nut. Ook houden La de |
|||||
124- II. VERHANDELING OVER D»
|
|||||
de vette merri�'n zoo goed niet, als die ta-
melyk.in 't vleesch zyn. - .rrv ■�.-■.' . Voorts moet een liefhebber in acht nee» .men, dat 'er hengften, merrie^,; en-ruinen ayn, die hunne ftaaroen, heen en weer Slin- geren, als hunne meesters by hen kopen, of wanneer men hen wil voortdreven:, .en dat deeze knollen nergens toe deugen, dan om ongelukken te veroorzaaken : zy zyti waar- fchynelyk afftammelingen van paarden,, di© Biet veel beter waren. .». r,,.. Door het gebruik van het gemelde, paardje,,
is het blykbaar, dat men veel kwaad,,, dat an- ders, den hengst kan overkomen,, voorkomt; Want, zo de merrie hem niet toelaat,, word hy boos, of hy krygt pynelyke opfpannirigen van het teellid, die men, door eene,'a'deflaa- ting en verkoelende middelen, flillen moeta dat het werk doet v�rtraagen. Men moet zeer veel zorg hebben v��r de
oppasfing en het voedfel van zoodanige heng- ften : de oppasfing beftaat, om hen z��zin- delyk te houden, als mogelyk is; *s morgens moet men hen- met de roskam, en zonder dezelve, verfcheiden keeren 's daags, met de .borftel reinigen; roskam en borftel moeten beide zeer fchoon zyn : verder met eene nat- te ' fpons, de oogen , neusgaten, j maanen � ftaarten tot op den wortel van het hajr, de beenen, den aars, als mede de balzak afwas- fchen,' 't geen van veel nut is^ . .'. ' . |
|||||
IN.LANDSCHE JAAGDEN. �2�
|
||||||
Zeer,omzigtig moet men zyn, om, ge-
duurende den fpringtyd, de hengflen met geen koud water te wasfchen, het is dan niet goed, dat men ze verkoelt; men moet ze ook niet in het wed brengen, maar na* derhand is dat geoorloofd, g.elyk in 't ver» volg zal gezien worden. Indien men zyn' hengst niet geheel beder»
ven wil, zoo moet men nooit het voorbeeld volgen van die Landlieden, die, aan hunne oude,gewoonten verflaafd, hem,behalven zyn gewoon voeder, na elke dekking, nog een maatje boonen of hennep geeven : dit ge- bruik is zeer aftekeuren , en de overmaat van voedfel kan, ook in dit geval, zeer veel nadeel doen: ziet men griet, in de onvrugt- baarfle Landen, zelfs in d§ Ardennes, dood- magere hengflen, uit hoofde van den geduu- rigcn arbeid, die zy doen moeten, in het zwaar trekken en ploegen op de bergen , zonder meer haver te krygen op een' dag, dat zy veel gewerkt hebben, dan op een* anderen dag, dat zy niets hebben verricht, ziet men niet, zegge ik, deeze hengflen den nagt in 't veld doorbrengen met de merri�n, die zy met vrugt befpringen : wat zyn daar- enboven die weiden anders dan een weinig gras, dat zy, half met heide, tot hun voed» fel nuttigen ? en deeze paarden , als zy uit hun land komen s veranderen van gedaante door het vjeesch en vet^ dat zy krygen, uit L 3 koof^ |
||||||
I
|
||||||
126 II. VERHANDELING OVER DE
hoofde van het beter voedfel: zy zyn ook
van veel dienst, en gemaklyk om me� om* tegaan. Geeft aan eiken Moeken Deenfchen hengst
twintig ponden goede haver, zoo lang de fpringtyd duurt, voegt daarby een paar pond gekneusde paardeboonen; Verdeelt dit meng- fel in vier gelyke deelen, en geeft 'er een van 's morgens , het ander om tien uuren, het derde ten vier uuren na den middag, en eindelyk het vierde des avonds : na eiken iprong mag de oppasfer hem eene fne� rog- genbrood geeven, terwyl hy hem over de neus en kin met de hand zagtjes flrykt. Ten opzichte van den Napolitaanfchen
hengst, moet dezelve evenveel voer hebben als deDeenfche, maarniet ten eerften, want vooraf moet men zig laaten onderrichten, of zyn voedfel te vooren beftaan heeft in garst en ftroo daarvan, en dit zoo zynde, moet men beginnen 3 met een mengfel van garst en haver in gelyke deelen, en langzaamerhand hem een gedeelte van de garst afneemen , waarvoor men haver in de plaats geeft, zul- lende het paard zig weldra daaraan gewen- nen, zoo als ik dit gezien heb in de flallen van den Vorst van Tour en Taxis, in zyn' tyd een der grootfte liefhebbers in Europa.. Het hooi moet goed en fappig zyn, men
moet de paarden van tyd tot tyd een wei- nig te gelyk geeven, �n nooit moet 'er in de
|
||||
',;*
|
|||||
INtANDSCHE PAARDEN- IS?"
de ruif van blyven zitten, te veel hooi.
maakt de paarden flaaperig en dampig. Ik heb opgemerkt, dat zy, by verzuim van hun de neus en neusgaten, die aan eene hengftige merrie geraakt hadden, aftewas- fchen, na dat zy een weinig hooi gegeeten hadden, weer driftig geworden zyn, door het ruiken aan het hooi in de ruif, dat zy met de neus hadden beftreeken, geduurig fiiuivende waar zy de lugt van de merrie n hadden gebragt; zy deeden niets dan hinni- ken, gevolgd van wellustige en pynelyke opfpanningen, die hen deeden vermageren, en netelig en kwaad worden. Het is een groot genoegen voor een' waai?
�liefhebber, v*i in welbeftierde ftallen te ko« men; naauwlyks laat de grendel van de deur zig hooren, of men verneemt tevens het grinniken op verfchillende toonen ; men ziet daar eene volmaakte gezondheid; de paarden zyn vrolyk, alle de hoofden ftaan omhoog, en dit is het gevolg van de oppasfing en van eene geregelde voedering: het is 'er hier zoo niet mede gelegen , waar het hooi, in te groote hoeveelheid gegeeven, eindelyk tot ftr�oijing dient, de paarden dampig maakt, enz.; deeze manier vermoeit de Holl. koet» ziers niet, die veelal zeer gemaklyk zyn, in- zonderheid te Amfterdam: men befchouwe de Engelfche, Poolfche, en andere paarden van vreemd ras, die in Holland dus gevoerd L 4 wor- |
|||||
�28 II. VERHANDELING OVER DE
worden; men ziet aldaar hetflaan derzyden,
het loopen der neusgaten, het hoesten, en eindelyk eene loomheid, die geen plaats heeft, wanneer zulke paarden met zoo veel hooi niet worden opgeftopt. Men moet den hengften geen ander dan
zoet water, gemengd met garste-meel of tar* we-zemelen te drinken geeven, het is beter dan het brakke water, en komt veele toeval- len voor, waaraan een hengst onderhevig is. Veelen laaten de hengften drinken, v��r dat zy hunne haver gegeeten hebben; doch, daar kunnen buikpynen uit voortkomen , waarvan La Fosfe gehandeld heeft; het is my altoos beter gelukt, wanneer ik hun wa» ter na het voer gegeeven heb 4 en de reden- daarvan is zeer eenvoudig; indien dit ge- deelte van,hun voedfel de maag kan verhit- ten, en daardoor niet verteerd worden, zoo doet de drank, die het bevogtigt, de ont- fteeking bedaaren, en de ingewanden in'rust; brengen ; de verteering en de afgang zullen ongetwyffejd daardoor bevorderd worden. Geeft den hengst des avonds het meel, dat in den emmer gebleeven is, en doet daar ten handvol gehakt ftroo by, wel te ver- ftaan,. na dat hy zyn voer gekreegen heeft: ook moet men zorg draagen, dat die emmer wel fchoon gehouden worde, anders word het natte meel zuurachtig. Verder, om niets te vergeeten omtrent dit water, dat de . . Fran- |
||||
INLANDSCHfc PAARDEtf.' 129
Franfchen eau Manche noemen, zoo werp
een handvol of vier meel in den emmer, wanneer men het met tarwe-zemelen maaken wil, zelfs kan men wel wat meer meel nee- p.ien; giet daar zoet water op, omtrent de emmer half vol, en roert dit met fchoone handen om, terwyl men vervolgens den em- mer met water aanvult. Indien de hengst, zoo als gewoon is, verfcheiden keeren op een' dag moet drinken, zoo giet de helft van dit water over in een' emmer met fris wa- ter, en, op deeze wyze, zal men met den eerften halven emmer twee a drie geheele emmers maaken kunnen. De ftal moet lugtig en fchoon gehouden
worden y daar moet niet al te veel togt in zyn. Ook moet men niet verzuimen dage- lyks eene verfche ftrooijing te geeven, die men in de zon als anderzins moet trachten droog te houden. Men dient alle dagen de hoeven van de
hengften te zuiveren: het vuil, dat boven op 't hoorn zit, moet men affchrabben, en, om den and�ren dag, met de helft honig en reuzel, de kroon fmeeren : men doet beter geen teer te neemen, die niets uitwerkt, dan opdroogen. De hengst moet, om den anderen dag,'
eens rond flappen; men doet hem dan een
capejfon aan, en draagt zorg, dat de neus-
h $ riem
|
|||||
i
|
|||||
*30 P? VERHANBELING OVER DE
riem niet zoo vast is, dat de neus of de km
gefchaafd worde. Wanneer de hengst naa de merrie gebragt
word, moet hy eveneens voorzien zyn van een caperf�n met twee touwen, waarvan het een aan de regter- zyde door een' ftalknecht, en het ander aan de linker zyde door een* ander' man moet vastgehouden worden; men brengt 'er. hem zagtjes heen; hy word drif- tig ', en men laat hem by de merrie komen , wier pooten moeten worden vastgemaakt, om ongelukken voortekomen; zoo dra de hengst 'er op is, trekt de oppasfer aan de regterzyde den ftaart van de merrie naa zig toe, terwyl die van de linkerzyde, het lid van den hengst naa binnen helpt brengen; en terwyl deeze zyn werk doet, gaan beide de helpers een weinig voorwaards, om, elk aan zyne zyde, met de platte hand den hengst op de merrie te houden : men moet in acht neemen,dat,ingeval 't hoofd der roede zoo gezwollen was, dat dezelve belet wierd, in de fcheede te dringen, men den hengst moet terugbrengen, en hem, buiten 'tgezigt van de merrie, rond laat wandelen, tot dat het lid zyn' gewoonen toeftand herkreegen heeft: men brengt hem vervolgens terug, en laat hem zyn werk volbrengen. Negen dagen daarna brengt meR de merrie
weer by den, hengst, men bind haar de poq- ten»
|
||||
INLANDSCHE PAARDEN. I3�
ten, en laat het kleine paardje bovengemeld
voor den dag komen, dat haar tekens doet geeven, of zy gevat heeft dan niet; weigert zy, dan heeft zy gevat, zo niet, geeft men haar denzelfden hengst weer; ik heb nooit toegeftaan, dat haar, voor de vierde keer, de hengst gegeeven wierd, drie keeren zyn genoeg, en zelfs te veel. E�r dat wy eene befchryving geeven van
de uiterlyke gedaante, die een fchoone en kloeke hengst hebben moet, veroorloove men my te zeggen, dat de Franfchen kenners van paarden zyn; zy zullen niet, zoo als zy het noemen, wie araign�e, dat is, een paard met een zwaar lighaam en hooge en dunne beenen, koopen, geen paard met een zwak achterftel, neen, zy begeeren platte en bree- de waaijen, zy willen kracht van onderen hebben; op deeze voorwaarden, zien zy an- dere ligte gebreken, waarvan weinige of geen paarden vry zyn, over 't hoofd. De Hollan- ders letten hier te weinig op, maar het ver- fchynen van fpatten en gallen moest hen doen zien, wat de oorzaak daarvan is. De Paar- dekooper in Frankryk zal zig wel wachten, om een paard, dat hy monftert ten verkoop, en dat door een' ftalknegt met twee uitge- ftrekte armen vastgehouden word, voortte- dryven: dit paard, misfchien reeds zwak van achteren, geeft zig van vooren op, met be- hulp van den ftalknegt, en deeze wyze van doen
|
||||
�3» B» VERHANDELING OVER BE
doen kan hem, van dat oogenblik af, aan
de waaijen doen verrekken, 't geen welhaast zigtbaar word.door de bovengemelde toeval- len: daarenboven waarfchouwt de kooper al- toos den verkooper, dat hy hem zyn paard in de grootfte bedaardheid zien laate, en , zo deeze anders doet, wil hy 'er zig verder niet me� bemoeijen, alleenlyk flaat hy toe, dat men het paard laat draaven; en dit is de rechte manier, om eene keuze te doen. Zy* zullen even min die ongelukkige jonge paar-'1 den koopen, dien men, op eene wreede wy- ze, de middelfte tanden uitbreekt, om ze-, eenjaar ouder te doen voorkomen; eene gui- tery, die het arme dier en den kooper zeer veel nadeel doet; deeze, denkende een paard gekogt te hebben van vier jaaren, begint. daarmee te werken, en voert het flerk, dan het beest vermagert in plaats van wel in flaat te zyn, en word eindelyk een knol: zooda- nige fchelmeryen moesten belet kunnen wor- den ; maar, om daartegen op zyne hoede te zyn, moet men weeten, dat zulke jonge paarden nooit een' melktand verliezen, of hy word door een' anderen tand, die zeer zigtbaar is, uit de tandkas geflooten, dan,' indien 'er geen is, en de tandkas leeg ge- vonden word, kan men ftaat maaken, dat het dier op gemelde wyze is mishandeld. Wy zullen thans overgaan', om de evenre-
digheden optegeeven, die, j» een' braaven bengst,
|
||||
�NLANDSCHE PAARDEN. �3$
hengst, moeten gevonden worden; met be-
trekking tot de hoogte, dezelve dient te wezen van 4 voeten en 11.duimen Franfche maat, om dat (men moet dit wel in't oog houden) hier koets-paarden aangefokt wor- den, die veel meer geld waard zyn, dan de rypaarden; behalven dat veele 'merri�n, die laager van vooren zullen zyn, ook veulens, die naar haar gelyken, zouden kunnen gee- ven, indien men dit niet verbeterde door hengften, die hopger zyn : ondertusfchen is 'er geene; regel zonder uitzondering , want, zo men rypaarden wil aanfokken, m�et de hengst flechts 4 y. en ,9 a 10 d. hoog wezen. De paarden met ramskoppen zyn naarden
fmaak ten minften men verkiest dezelven, hoewel een dusdanig gemaakt paard niet meer vermogen heeft, dan een paard met een' welgemaakten kop zonder verhevenheid; dan men moet aan de verkiezing der lief- hebbers wat toegeeven, om zyn doelwit te kunnen bereiken. � In Denemarken heeft men zulke paarden,
en die geene,, welke geen ramskop hebben, zyn daarom niet minder voorzien van een fraai hoofd, en behoeven, voor het overige, niet te zwigten voor de papegaaisneufen, met betrekking tot hunne fchoone en goede geftalte, kracht, en duurzaamheid. Dergelyke paarden vind men in het Ko-
pingryk Napelsj daar zyn kloeke paarden, |
||||
134 & VERHANDELING �VER DE
die eene fiere houding hebbens fyne en fterke
beenen, eenen moedigen gang, fraaije halsen, ftout gezigt, welbefneeden monden, fchraale en verheven fchoft, rond van kruis, het ondergeftel geevenredigd naar de zwaarte van het lighaam, de ballen laag gezakt, de zaad- ftreng veerkrachtig, dat een voornaam ver- eifchte is tot de voortteeling, hooge ronde hoeven : zulke paarden zyn van groot nut geweest in veele ftoeteryen, -zoo als in die van den Vorst van Tour en Taxis, den Prins van Kaunits-Rittberg, en by verfcheiden an- dere groote Heer�n in Duitfchland, enz. Ik behoef my verder niet uittelaaten over de byzonderheden van hun maakfel, wyl men de, hierboven (bladz. 116) opgenoemde, gebre- ken vermyden moet; men kan ligt begrypen, dat een herigst, die een ras moet verbeteren, van zoodanige fouten bevryd moet zyn; maar het is van veel belang, dat men een' kundig' en ervaren man heeft, om zulke aankoopen te doen; het eigenbelang moet hem niet ver- blinden ten nadeele van zyne laftgeevers; ook moet hy zig niet te vreede houden met een voorwerp, dat tot zulk eene aanfokking gefchikt is, te ontdekken, hy moet ook trach- ten, zo het mogelyk is, den vader en de moe- der daarvan te zien, en dan zal hy met grond over zyne keuze kunnen oordeelen, en, buiten ongelukken op de reis, zal hy, by zy
|
||||
\
INLANDSCHE PAARDEN*; l$$
gyne t'huiskomst, en nog meer in 't vervolg,:
daarby eer behaalen. Eenige vroegere Schryvers hebben voorge-
geeven , dat de Napolitaan kwaadaaitig was; dit, mag men zeggen, is onwaar, doch hy zou het kunnen worden, indien hy door een* onbekwaam ruiter geplaagd wierd; en zelfs, dit was zoo, dan zou hy met eene Holland- fche merrie, die zagtzinnig en goedaartig is, veulens geeven, gemaklyk om me� omtegaan, en het ras zou van humeur en van maakfel veranderen. Het is waar, dat ik van die paarden in
ryfchoolen heb zien komen, die'er geemelyk uitzagen: doch kundige ruiters wierden ter- ftond gewaar, dat zy weinig lust hadden, erf lieten hen weer' naa ftal brengen: ook is de Napolitaan de eenigfte niet, die aan foortge- lyke ongemakken onderhevig is; ik heb in de ryfchool van den Keurvorst van Keulen, wylen Maximiliaan Hertog van Beyeren, een' grooten en z'waaren Friesfchen hengst gezien, zynde een' roodfchimmel, die van tyd tot tyd zeer fraai capriolen of luchtsprongen deed, want, op zommige dagen, had hy geen* lust, en, op anderen, verrichte hy die, zes- inaal achter elkander uit vrolykheid, hoewel zulk een fprong voor een log paard geweldig is; ook heb ik, by verfchillende gelegenhe* den 7 m��r anderen gazien, waarvan men niets
|
||||
$3<5 E- VERHANDELING OVER DB
Biets kon verkrygen, en dus zouden deeze
paarden, «aar het oordeel van gemelde Schry- vers, ook kwaadaartig hebben moeten zyn. � Men onderftelt, dat een hengst, geduu-
lende den fpringtyd, als men drie keeren op een' dag rekent,in twee en eene halve maand, omtrent twee honderd merri�n gedekt heeft, doch men moet daar aftrekken eenige merri�'n, die de eerfte keer niet gevat heb- ben, en-die, twee en zelfs driemaal, onder dat getal moeten gerekend worden: maar door de voorzorg met het kleine, paardje, blyft de hengst in zyne kracht, en de gevol- gen zyn gelukkiger. . De fpringtyd voorby ;zynde,, moet men
den hengst aderlaaten, hem niet ten eerflen maar langzaamerhand verkoelen; by voor-: beeld, men geeft hem geen bopnen .meer � men ontneemt hem allengskens een derde ge- deelte van zyn' haver, vervolgens geeft men hem goed garfte-meel met gehakt ftroo in de bak, men kan hem goed gras in plaats van hooi geeven,maar niet langer dan drie weeken. Men zal wel doen, hem, om den anderen- dag, eens rond te laaten wandelen, by warm weer in het wed te brengen, en niet weer op ftal .te zetten, v��r dat hy recht droog is. . De gemelde leefregel, geduurende de drie
weeken, waargenomen hebbende, zal men feep weer op hooi jzetten, in maniere, als volgt:
|
||||
I
( |
||||||
�NLANDS�Hfe PAARDEN» I37
, volgt: geeft hem zyn haver weer, naamelyk,
een derde minder, dan hy in den fpringtyd ge- had heeft; men moet Weeten, dat men hem alleen dien verkoelenden leefregel laat onder- gaan tot zyn welzyn, en dat hy, op deeze wyze, in 't vervolg te beter in ftaat zal zyn, om zyn Werk op nieuw te verrichten, In de maand December, vermeerdert men
Iangzaamerhand zyn voer van haver, en doet 'er geen boonen by, dan op den tyd ■, dat hy begint te dekken; by deeze manier heb ik my altoos wel bevonden: en dus zal een fterk paard, als het op zyn Vierde jaar begint, zyn werk, geduurende zes aagtjaaren, kun- nen Uitvoeren. Verfcheiden bejaarde liefhebbers hebben my
verzekerd, dat thans in Denemarken, Hol- ftein, en in het Keurvorftendom Hanover, de afftammelingen van Spaanfche of Napoli- taanfche paarden een ras voortbrengen, dat naaf hunne voorouders gelyktj doch hiertoe word tyd vereifcht. Ik zou den inwoonderen der Zeven Pro-
vinci�n niet aanraaden, indien zy goedvon- den, zig van zoodanige hengften te voorzien, de jonge hengften, die uit hunne ftoeteryea voortkwamen, ten einde van het vierde jaar, te gebruiken; neen zeker, want, in plaats van vorderingen te maaken, zoo als men ver- langde, zou men op nieuw in het oorfpron- gelyk verval geraaken: men heeft zes jaarea M ooo« |
||||||
I38 II. VERHANDELING OVER DE
noodig, e�r dat men jonge hengften uit deeze
ftoeteryenkan goedkeuren; nadientyd, zou men in 't geheel geene vreemde paarden be- hoeven aantekoopen, en intusfchen zou men van buiten s' lands de jonge paarden komen haaien: deeerfte aangebragte hengften, te wee- ten, de Napolitaanen en de Deenen zouden, buiten onvoorziene toevallen, verder hun ge- dacht voortplanten. Dewyl de tegenwoordige Inlandfche mer-
ri�n, het eerfte of het tweedejaar, alle geert veulens zullen voortbrengen, die naar de vreem- de hengften gelyken, maar wel het een naar den vader en het ander naar de moeder, moeften aan alle de jonge merri�n, als zy driejaarig zyn, de hengst gegeeven worden, in de volgende orde: by voorbeeld, een fraay driejaarig merrie-veulen, uit den Deenfchen hengst gefokt, moest men door den Napoli- taan laaten dekken, en dus over en weder: op die wyze zou het ras verbeterd en tot meerdere volkomenheid gebragt worden. Dat de landman zig dan niet verzette te- gen die ontegenzeglyke waarheden; hy zy niet vooringenomen voor een' jongen hengst met achterftelling van zyn' vader;hy zal wel doen, van zig te gedraagen naar goeden raad, zoo als ik gedaan heb met het befte gevolg; door de ondervinding zal hy meerdere zekerheid hiervan verkrygen, en erkennen moeten, dat ik, tot zyn nut en tot genoegen der geenen, die
|
||||
JNLANDSCHE PAARDRN. 139
die zyne veulens koopen, dit heb aan de hand
gegeeven. Men kan,derhalven,indien men zulks goed-
vind, de hengfte-veulens van de tweeeerftejaa' ren verkoopen; en men bewaart, in die ftoete- ryen, alleen de welgemaakte merrie-veulens, om ze, op het derde jaar, te laaten dekken; uit deeze jonge moeders kan men verwach- ten hengflen te hebben, die, op hun vierde jaar, hun werk beginnen zullen, mits dat zy de vereifchte hoedanigheden bezitten. Daar zyn zommigen, die meenen, dat,
wanneer, by de koppeling, eene merrie hooi of gras eet, de hengst ook op dezelfde wyze moet gevoerd zyn, en zoo over en weer; dan ik weet, door de ondervinding, dat deeze ftelling ongegrond is. Het is elf jaaren geleeden, dat ik verzogt
wierd, om me�tewerken tot de oprichting en be- ftiering van de ftoeteryen in het Prinsdom Prum, behoorende aan den Keurvorst van Trier, waar men over de 3000 veulen-merri�n vind: ophoo- ge order die merri�n bezigtigd hebbende, ont- dekte ik eene zeer aanmerkelyke wanfchapen- heid in derzelver ganfchegeftalte;groote zwaa- re hoofden, flappe, groote, en hangende oo- ien, fpitfe halfen, het voorgeftel laag, krom- me of ingevallen ruggen , heupen zoo voor- uitfteekende, dat men 'er een hoed aan zou hebben opgehangen, veele waren van vooren Ma wyd |
||||
14© II» VERHANDELING OVER BE
wyd en van achteren zeer naauw; daarentegen
waren de oogen goed, de beenen droog zon- der eenige fouten, en de hoeven van het beste maakfel. h .■■/ ■ i -■' ��"■" De onderneeming wierd begonnen, in de
maand Maart, met twee en dertighengften, afkomftig uit Denemarken, Holftein, Meck- lenburg, Spanjen, Napels, Navarre, en Friesland; ook waren onder dezelven zooge- naamde Turkfe hengften: het gebeurde zel- den , dat uit hoofde van de. voorzorg, die ik nam met het meergemelde kleine hengs- tj�, eene merrie onbevrugt bleef, zoo vrugt- baar zyn dezelve in die Landftreeken. Alle de hengften wierden met hooi gevoerd, en de merri�n gingen, met May en Juny, in de weide; dit verfchil van voedfel heeft my geene de minfte waarneeming aan de hand gegeeven, en ik heb daaruit het befluit op- gemaakt, dat de hengften, die hooi, en de merri�n, die gras aten, even zeer tot de voortteeling gefchikt waren, als of men de eerften en de laatfte op dezelfde wyze ge- voerd had. Ik heb daar ter plaatfe zeer wel opge-
merkt, dat de Friesfche, Deenfche, en-Na- politaanfche hengften kleinere veulens gegee- ven hebben, dan zy anders gewoon zyn: de andere hengften waren zoo groot niet, gelyk dok de merri�n, die voor het meeste ge- deelte 4 v. 8 d. hoog waren, en veulens, niet
|
|||||
I
|
|||||
�NtlNDSGHE PAARDEN. I4�
niet grootes4feft van hun eigen ras, hebben
v�ortg�bragt. ~~De' trapwyze verbetering is eerst volkomen geweest met het zesde jaar; en de-i; reden, waarom die groote paarden eene kleinere foort ;hebben geteeld, is te zoe- ken in 'de fchraalheid va-n den grond, behal- ven, dat aldaar, de, merri�n kleiner zyn, eng om koft te gaan, het veulen kan in die lan- den zig niet zaa vet mesten, als in Holland en andere vrugtbaare ftreeken. - >;i Het is, derhalven, in Holland, (het zal
my nooit verveelen, dit te herhaalen) dat men met gemak en met behulp van onbevoor- oordeelde menfehen, Deensche en Napolitaan- fche paarden,»mag ik my zoo uitdrukken, kan maaken. De luchtsgefteldheid van Hol- land verfchilt weinig van die van Denemar- ken : en de Napolitaan met zyne nakomeling- fchap moest, in den winter, meer voor de koude bewaard worden. Op deeze wyze, zouden de Leden der Maatfchappy tot den Landbouw hun doel bereiken. Wat de veulens betreft: de meeste van
de hedendaagfche Schryvers willen, dat men dezelven aan de moeder laat zuigen, geduu- rende den geheelen zomer, en zelfs langerj dan, ik ben van andere gedachten, en zal daar voor overtuigende redenen bybrengeh: de merrie, na dat zy een veulen heeft ter waereld gebragt, kan op nieuw bevrugt wor- den, dus heeft zy twee veulens te gelyker M 3 tyd |
||||
142 IL VERHANDELING OVER DE
tyd te voeden, het een gaat met haarter weide,
terwyl het ander in de baarmoeder voedend onderhoud van haar noodig heeft, waarvan het reedsgeboren het grootfte gedeelte door den uyer naa, zig neemt; derhalven ben ik van oordeel, dat wanneer het veulen w�l graast, gelyk, by voorbeeld, ten einde van twee maanden, men het zelve fpeenenmoet, en zie hier de reden; dit eerfte veulen, het geen de melk van zyne moeder zuigt uit gewoonte, moet eindelyk, vroeg of laat, daarmee ophouden; ook kan, door het ver- fchillend voedfel, dat het veulen eet, de melk ontaarten en in de maag ongemakken voort- brengen, die niet zelden oorzaak zyn van wurmen , waaraan" de jonge veulens gemeen - lyk onderhevig zyn, en die niet geheel kun- nen worden uitgeroeid; dan, indien men, by het fpeenen van het veulen, uit toegeevend- heid, aan het zelve melk wil geeven, moet men het koemelk uit een aarde vat leeren drinken, maar vooral voor de heltt zoet water daaronder vermengen; men begrypt ligtelyk, tot welken toeftand de moeder en de vrugt, die zy draagt, gebragt worden, door de groote hoeveelheid van melk, die het veulen tot zig neemt, zonder eenig we- zentlyk nut; men kan hier wel niet anders ep antwoorden, dan dat het de gewoonte is om op die wyze te handelen; ik heb m��r dan eens merri�'n zien fterven, weinige of m��r da-
|
||||
INLANDSCHE PAARDEN. 143
dagen na dat zy geworpen hadden, en zelfs
onder het werpen, dat zekerlyk nergens an- ders dan aan verzwakking kan worden toe- gefchreeven: wanneer men, derhalven, zorg draagt van h�^ veulen goede laauwe koemelk, met een of twee dooyers van eyeren daarin, geroerd, te drinken te geeven, tot dat zy graazen kunnen, kan men flerke paarden aan- fokken; ik ken 'er die nog in wezen zyn* en op zoodanige wyze zyn gevoerd; zeker. Heer te Difon in 't land van Limburg kogt, uit de ftoetery van Prura, een mooi merrie-: veulen, dat, op voorfchreeven manier, was opgevoed, en waarvan hy goede dienften ge-r nooten heeft en nog geniet; gelyk men ook verfcheiden andere lief hebbers vind, die daar omtrent onverfchillig zyn , mits het veulen eene goede gezondheid geniete. , Men moet de veulens, in de maand May,
in de weide brengen, en dezelven niet langer, dan tot het einde van September, daarin laa- ten; in O�lober is het gras verflenst, 'er is zoo veel kracht niet meer in als geduurende de voorige maanden; de fchadelyke dampen, inzonderheid by nacht, de koude regens, de vermenigvuldiging der infe�ten op een deel der planten brengen veel toe tot het bederf van dergelyk voedfel: verder kan men over de ge- volgen oordeelen; des zomers ziet men het veulen met fyn, zagt hair, daarentegen heeft een veulen, dat men, uit verkeerde zuinig- je 4 heid , |
||||
144 II. VERHANDELING OVER DE
heid, tot Allerheiligen en langer in de weide
laat, dof, overeindflaand , en met neeten bezet hair: ook ziet men een merkelyk ver- fchil tusfchen die, welke, tegens het eind van September op ftal gezet worden, daar deeze . laatfte zindelyk en lustig zyn, terwyl de an- dere 'er als beeren uitzien: voor het overige, is het zeer waarfchynelyk, dat de droes, dat beginfel van alle kwaaien, in haare heilzaame ontlasting gefluit word, by zulkflegt weer, en, daar de natuur zig haar vermogen niet kan ten nutte maaken, zoo verfpreid zig die " fchadelyke ftof over de vaste deelen en vog- ten, waardoor het veulen vermindert, in plaats van toeteneemen, 't geen niet gebeuren zal, als men, gelyk gezegd is, de veulens terbe- kwaamer tyd ophaalt» Uit een oud vooroordeel, zegt men ge-
meenlyk, dat een paard, 't welk de droes heeft, dezelve beter ontlast in de weiden, om dat hy het hoofd om laag houd, als of die ftof alleen zyne zitplaats had in de neus- gaten , die eigentlyk Hechts ontlastingbuifen zyn; maar, dewyl de droes geen bepaald tydperk heeft, kan dezelve, zoo wel in den winter als in den zomer, uitbreeken, en de paarden kunnen die even gped bozen, al ftaan zy met het hoofd om hoog, behalven de zulke, die, wegens hun' gevaarlyken toe- ftand en uit zwakheid, het hoofd laaten han- gen: indien die . zoogenaamde kenners zig wil-
|
|||||
f.
|
|||||
TNLANDSCHE PAARDEN." 14$-
wilden laaten overtuigen, zouden zy zooda-
nige vooroordeelen laaten vaaren, en den paarden, welke met die kwaal zyn aangedaan, hulp toebrengen, door gepaste berookingen, door hun meel-of zemel water, zoo als bo- ven gemeld is, te drinken te geeven, mits dat het laauw en met wat honig gemengd zy, door toetezien, dat het fiiot op m in de neusgaten niet vastkleeve, waar uit kanker- achtige., ontfteekingen kunnen voortkomen, en .eindelyk door voorzorgen, die zoodanige kwaal -verdicht, met betrekking tot de ver- fchynfelen, die zig daarby openbaaren, voor- naamelyk, door de paarden te bewaaren voor eene vogtige lugt of legplaats; maar neen: een veulen, dat eene aanftaande droes aan den dag legt, waar van de gewoone voorte- kenen zyn eene opzwelling van de vogt-of flymklieren, of een gezwel op een deel van- 't lighaam (het geen aanduid, dat de ftof daarheen wil uitbreeken) hoest, ne�rflagtig- heid, gebrek aan eetlust; zulle een veulen word aan zyn ongelukkig lot overgelaaten, en, onder het bovengemelde voorwendfel, blyft het op een' grond, die met zyn'tegen- woordigen toeftand in 't geheel niet overeen- komt; daar kan dan niet anders dan eene onvolkomen ontlasting uit ontflaan, waardoor het veulen nooit van goed gebruik word, en blootgefteld blyft aan yerfcheiden kwaaien, die de kundige paarden - Doctor flechts behan- M 5 de- |
||||
i4& II. VERHANDELING OVER DE
delen kan naar de zig opdoende verfchynfe-
len, en waarvan de oorzaak hem onbekend is: zoodanige kwaaien en ongemakken zyn zinkingen op de oogen , inzonderheid, die van tyd tot tyd weer komen, en maan-oo- ger� genaamd worden, duizelingen, opge- krompen flancquen, onnatuurlyke hitte, op- gezwollen beenen, knobbels, klooven, pad- gezwellen, enz. aanhoudende en byna on- geneeslyke hoest, inzonderheid, wanneer dat overblyff�l der droes zyn' weg heeft moeten neemen naa de longpypen, of naa de zit- plaats van de lever, waar het, door 'er vast te blyven zitten, verzweeringen of verftop- pingen veroorzaakt, en eindelyk den dood aanbrengt. Het voedfel der veulens, die men uit de
weide genomen heeft, moet beftaan in haver- meel, met tarwezemelen en fyngehakt ftroo vermengd, alles met zoet water natgemaakt: indien men hun heele haver geeven wil, zoo moet dezelve, zes uuren te vooren, geweekt worden, en dan gevoerd met gehakt ftroo; dus zal men de kosten van het maaien be- fpaaren, en geen reden meer hebben, om te zeggen, dat het veulen zyn gezigt bederft door het kauwen van droog voeder: het hooi moet vooral kort, fappig, en aangenaam van reuk zyn: hun drank moet beftaan in zoet water, met meel of zemelen vermengd, naar de bovengemelde manier: men geeve hun da* ge-
|
||||
1
|
|||||
INLANDSCHE PAARfiEf*. l\?
gelyks eene goede ftrooying, en draage zorg^
dat zy op geen vuiligheid komen te liggen. Men moet de veulens ter deege fchuye-
ren, niettegenftaande zommigen, uit voor- oordeel, dit anders willen, men zal 'er zig wel by bevinden: ziet men niet, dat zy zig wryven tegen de kribben, hekken, muuren, boomen, en andere dingen, met veel meer, ruuwheid, dan een fchuyer kan veroorzaaken? en wat is, bovendien, de oorzaak van dat fchuuren, dan eene fmeerigheid, die, de zweetgaten van den huid verftoppende, den- zelven ontfteekt? men heeft, dan, hier om- trent niets te vreezen: zo het veulen zig fchikt, en vordert, dat de wryving met den fchuyer fterker zy, raag men zig lustig van eene gefleeten roskam bedienen. Eens in de maand, moet men, met de
fchaar, de punten van de maanert en van den ftaart affnyden, en zig wel wachten, om ze te fcheeren, om het hair dikker te maaken, daar het dikke hair eene overtolligheid is, die men uit moet trekken, om dat zy te veel van het dierlyk voedfel naa zig neemt. Van tyd tot tyd, moet men de veulens
by mooi weer, van ftal haaien, en ziglaaten vervrolyken: men doet hun geen halter aan, dan na dat zy, in het volgende jaar, uit de weide komen: in de daarop volgende lente, brengt men ze weder in de weide, en laat ze graazen tot het laatft van September: wan- neer |
|||||
148 II. VERHANDELING OVER DE
neer zy dan op ftal komen, Worden ze behan-
deld ais vohvasfen paarden, behalven dat de hoeveelheid van haver, die men hun geeft, minder moet wezen.. . ■-,,,ji, , .; �.©e vogtige weiden houden het hoorn van
de voeten week, het is daardoor dat de kan- ten van het hoorn uitzetten, en de voeten plat worden; om dit kwaad vooitqkomen, zoo laat de veulens, als zy zes. maanden oud zyn, en al ftaan zy op ftal, aan de voorfte voeten beflaan met ligte fyne yzers, die niet dikker moeten zyn dan eene lyn, of een tiende gedeelte van een' Rhynl. duim en zonder kal- koenen, voor elk yzer neemt men, om ze vaft te maaken, zes fpykers, waarvan de, punten zeer dun en fyn zyn moeten; door dit mid- del zal men geen platvoeten meer hebben; deeze proef heb ik genomen, en ze is my gelukt, terwyl myne nabuuren zig in zulke goede omftandigheden niet bevonden, zy durfden niet waagen, dat nog nooit onderno- men was; thans laaten zy de veulens beflaan e�r vroeger dan laater, en bevinden 'er zig zeer wel by. . Met betrekking tot het fchoonmaaken met
den fchuyer, waarvan hierboven gehandeld is, kunnen de proeven, die ik deswegen geno- men heb, daarvan getuigen: van Hdmont is buitendien het met my eens op dit ftuk; die vermaarde Geneesheer, die, met veel oordeel, het gebruik van d& ezelinne-melk heeft aan- 3 ge- |
||||
INLANDSCHE PAARDEN. I49
geraaden in borstziekten �n by de teering,
eegt met reden, afina pe&enda est injlar equo- rum, quia ex la&is gustu dignosci potest, an 'afina pexa fuerit isto mane, an non; d. i., men moet de ezelin, even eens als het paard, met de roskam fchoon houden, dewyl men, uit den fmaak van de melk onderkennen kan, of zy zoo behandeld is, dan niet.. Het is'er verre van daan, dat men zig te Amfterdam daartoe de minfte moeite geeft, waar die ar- me dieren geduurig met vuiligheid omhangen zyn, 't geen de zieken niet merken of niet weeten; indien men het dan aan de melk proe- ven kan, is het zeker, dat het rosfen zeer noodzaakelyk is, als ook voor het rundvee, gelyk dit verricht word in het Hertogdom Limburg; terwyl dit werk de uitwaasfeming van die dieren zeer bevordert, en hen zinde- lyk en gezond houd. Voorts zal men, tot flot van deeze Ver-
handeling, waarin men meent, niets van ee- nig belang, betrekk�lyk tot het gevraagde omtrent dit onderwerp* te hebben overgefla- gen, de uitwendige byzonderheden van de gaarden in de zeven Vereenigde Provinci�n, zoo wel als van derzelver inwendige hoeda- nigheden �pgeeven. Gelderland geeft de fterkfte paarden, de
Franfchen , Brabanders, en Luikenaars als, ook de Hollandfche Ruitery komen daarin over- een; de loopende ftroomen en rivieren ver- dry-
|
||||
l$0 �L VERHANDELING OVER DE
dryven de ongezonde dampen; de weiden
langs de zoomen dier rivieren zyn uitmunten- de, het geen veel toebrengt tot den welftand van deeze dieren, in 't algemeen zyn zy zoo groot niet, als in Friesland, Groningen, Zee- land, Holland, en Utrecht; daar ontbreekt niets dan de foorten van hengflen, die boven aangepreezen zyn, om 'er beste rypaarden te kunnen aanfokken. De paarden, 'mOverysfel, komen zeer naby
de Gelderfchen, doch zy hebben ,zoo veel lyf niet; ik heb 'er veelen gevonden met lan- ge ooren; in 't kort zy vallen zoo zwaar niet. / In Noord-Holland vind men goede en fterke
paarden; de weiden zyn 'er zeer goed; de paardekoopers, die in Friesland zig voorzien, brengen dikwyls hunne gekogte paarden daar, om ze vet te weiden, en ze vervolgens naa Andere plaatfen me�teneemen; het zyn meest- al koetspaarden. Friesland levert groqte paarden, die week
van aart zyn, hoewel op 't oog vol vuur: de karnemelk, die men hun geeft, by wyze van voedfel, doet hun veel nadeel; het is waar, 2y worden 'ei�dik van? maar, wanneer zy naa andere landen gebragt worden, weigeren zy onder weg het beste voeder, en vermage- ren: daarenboven hebben zy zeer veel tyd noodig, e�r dat zy van dienst worden; de ondervinding heeft alle kenners,. die by het |
|||||
f
|
|||||
INLANDSCHE PAARDEN. 151
leger, in de Vlaamfche en Brabandfche oor-
logen, geweest zyn, overtuigd, dat dit ras van paarden in 't geheel niet fterk is; de Hol- landfche Ruitery, die, tot haar ongeluk, zulke paarden had, heeft het klaarblykelyk onder- vonden; zy zyn magteloos, en vervallen door vermoeidheid, flegt weer, en vermindering van voer; als het leger optrok, had men niet van nooden te vraagen, waarheen het verreisd was, men had flechts de nog leevende paar- den, die niet m��r voort konden, en de lyken van dat ras te volgen, om te komen, waar men wezen wilde: niettemin vind men, in Friesland, fchoone koetspaarden, maar zy hebben tyd noodig om zig van dat flappe vleesch, dat zy door de karnemelk bekomen, te ontdoen, en een vaster vleesch we�rtekry- gen. Het Land van Groningen geeft vry mooye
paarden, maar uit hunne luchtftreek gebragt zynde, word 'er ook tyd vereischt, om ze aan eene nieuwe te gewennen: de Friefen gaan 'er veulens koopen, die zy ook met karnemelk mesten, en dat de gevolgen daar van dezelfde zyn, is zoo waar, dat ik, fn vroeger' tyd, eene menigte paarden, zoo uit Friesland als uit Groningen gezien heb, die de Heer Groe- neveld in Frankryk geleverd had voor de rui- tery en andere gebruiken, waarover men niet opgehouden heeft zig te beklaagen. � In het Stigt vaa Umcht worden fterke paar-
de* |
||||
- (
|
||||||||
Ig�, II. VERH. OVER DE INt. PAARDEN*
den gevonden: over het algemeen zyn zy hoo-
ger dan de Gelderfche; zy zyn tamelyk gezet9 en bekwaam, om reeds vroeg dienst te doen. Laatftelyk, geeft Zeeland paarden, die flerk,
zwaar, en vry flegt gemaakt zyn; de Fran- fchen en Brabanders koopen dezelven voor poftwagens, molenaars, voerlieden, en, in tyden van oorlog, om het gefchut te fleepen. Wy eindigen, m�t'te verzekeren^ dat het
gebruik van Deenfche'en Napolitaanfche heng- ften den Landlieden, 'in de Zeven Provinci�n, geluk zouden aanbrengen, en hun volkomen voldoening geeven. Experto crede Roberto.
|
||||||||
DER-
|
||||||||