-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3- -ocr page 4-

■■-'-'mm

-ocr page 5-

BIJDRAGE TOT DE SOCIAAL-
GEOGRAPHISCHE KENNIS DER
GEMEENTE VELSEN

-ocr page 6-

S

I

r : - •

ï j-K.quot;

m

quot;

l :

M

.......Illllllllllil

1291 5181

I

-ocr page 7-

BIJDRAGE TOT DE SOCIAAL-
GEOGRAPHISCHE KENNIS DER

GEMEENTE VELSEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD
VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJS-
BEGEERTE AAN DE RIJKSUNIVERSITEIT TE
UTRECHT, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-
MAGNIFICUS Dr. C. G. N. DE VOOYS,
HOOGLEERAAR IN DE FACULTEIT DER
LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSI-
TEIT TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE
FACULTEIT DER LETTEREN EN WIJSBE-
GEERTE EN VAN DE FACULTEIT DER WIS-
EN NATUURKUNDE TE VERDEDIGEN OP
MAANDAG 16 JANUARI 1933,
DES NAMIDDAGS 3 UUR
DOOR

LAMBERTA MARTINA VAN DEN BERGH VAN SYSINGA

GEBOREN TE OSS.

DRUK UTRECHTSCHE TYPOGRAFEN ASSOCIATIE - KEIZERSTRAAT 5, UTRECHT

BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

; ..tl vU^r-rv;-^

quot;r :

V

ff ^ :

■ Flu .

-Ui'-; r

-ocr page 9-

Bij het beëindigen mijner academische studie wil ik gaarne van ,
de gelegenheid gebruik maken, nog een enkel persoonlijk woord
te richten tot al degenen, die tot mijn wetenschappelijke vorming
hebben bijgedragen.

Allereerst gaat mijn hartelijke dank uit tot U, Hooggeleerde
van Vuuren, Hooggeachte Promotor. Uw leiding bij excursies
en eigen onderzoek, Uw nooit vergeefs ingeroepen hulp bij de
samenstelling van dit proefschrift gaven immer het bewijs van Uw
hartelijk medeleven in het wel en wee Uwer leerhngen. De belang-
stelling en het enthousiasme, waarmede Gij werkt, blijven mij een
aansporing tot eigen studie.

Hooggeleerde Oestreich, de colleges in de Geomorphologie,
zoowel op het Geographisch Instituut, als in het vrije veld, hebben,
behalve tot mijn geographische vorming in engere zin, ook in
hooge mate bijgedragen tot de verdieping van mijn wetenschappe-
lijk inzicht. Uw lessen zullen mij steeds een prettige herinnering
blijven.

Hooggeleerde Kernkamp, Uw zoo heldere colleges droegen in
belangrijke mate bij tot verruiming van mijn inzicht in de Nieuwe
Geschiedenis.

De uren. Hooggeleerde R u 11 e n, onder Uw gehoor doorgebracht,
hebben mij de beteekenis van de Geologie als hulpwetenschap
voor de Sociale Geographie duidelijk doen zien.
Hooggeleerde Kohlbrugg e. Uw colleges zullen mij steeds in
herinnering blyven.

Hooggeleerde .van Everdingen, voor Uw colleges in de
Metereologie breng ik U mijn dank.

Hooggeleerde Muller, gedurende mijn eerste jaar was het mij
vergund. Uw Cartographische colleges te volgen; de practische
lessen te Brilon hebben deze theorie op aangename en leerzame
wijze verhelderd.

Hooggeleerde Verrijn Stuart, door Uw colleges werd de
wetenschap der Theoretische Economie voor mij ontsloten; Uw
heldere voordracht heeft een grondslag gelegd, die mij bij de
studie van sociaal-geographische vraagstukken van veel nut is
geweest.

Hooggeleerde Pompe, de besprekingen over de Criminologie,
in Uw studeervertrek gevoerd, verdiepten mijn belangstelling en
inzicht in de verhouding van misdadiger en maatschappij.

-ocr page 10-

Zeergeleerde Hol, Uw propaedeuse in de Physische Geographie
en Petrographie waren mij van veel nut. Uw hxilp bij mijn studie
heb ik altijd zeer gewaardeerd.

Zeergeleerde Heere, Uw colleges in de Sociologie hebben mij
het belang van deze tak van wetenschap duidelijk doen beseffen.
Zij zullen mij steeds een aangename herinnering blijven.
Zeergeleerde van Lummel, U ben ik dank verschuldigd voor
Uw hulp bij de samenstelling der bibliographie.
De voorbereiding van mijn proefschrift bracht mij in contact met
vele lichamen en personen; het moge mij vergund zijn, deze niet
alle afzonderlijk te noemen. Een uitzondering moet ik echter
maken voor de Secretaris der Gemeente Velsen, de heer M. K.
Hofstede, en de ambtenaren der afdeelingen Algemeene Zaken,
Financiëen en Bouw- en Woningtoezicht ter Secretarie, die mij in
alle opzichten steeds welwillend ter zijde stonden.
Ook de directies van de Kon. Ned. Hoogovens en Staalfabrieken,
de Papierfabriek, en het Staatsvisschershavenbedrijf stonden mij
meermalen welwillend ter zijde. De Economische afdeeling der
K. N. H. S. stelde mij haar boekerij ter beschikking. De heer
G r i m
V i s, werkzaam aan de Papierfabriek, bewees mij de dienst,
de kaart van het Grondgebruik op te meten.
Aan allen, die op eenigerlei wijze behulpzaam waren bij het ver-
zamelen van gegevens, breng ik langs deze weg nogmaals mijn
hartelijke dank.

De Redacties van „de Ingenieurquot;, en het „Tijdschrift voor Econo-
mische Geographiequot; stonden eenige cliché's in bruikleen af.
Mijn grootste dank gaat uit naar mijn ouders, die mij in de ge-
legenheid stelden, mijn wetenschappelijke opleiding op deze wijze
te voltooien, en naar mijn a.s. man, die mij voortdurend met raad
en daad ter zijde stond.

-ocr page 11-

INHOUDSOPGAVE.

A.nbsp;Beschrijving van het gebied.

pag.

I.nbsp;Inleiding .................................. 11—12

II.nbsp;Beschrijving van het landschap.............. 13—17

III.nbsp;Kaarten van het grondgebruik en de geolo-
gische gesteldheid, en algemeene beschouwin-
gen naar aanleiding daarvan ................ 18—32

Incl. Polderzaken.

IV.nbsp;Het grondgebruik .......................... 33—43

Gegevens uit de landbouwverslagen, gegevens uit
eigen waarneming; beoordeeling en vergelijking.

V. Het gelaat der gemeente Velsen ............ 44—47

Ontstaan en verandering der landschappen.

B.nbsp;Bevolking.

VI.nbsp;De loop der bevolking ...................... 48—61

Oude volkstellingen; groei van het inwonertal aan
de hand van oude en nieuwe cijfers; ontstaan van
nieuwe kernen. Bespreking van de graphische
voorstelling der bevolkingsbeweging.

VII.nbsp;Samenstelling der bevolking naar leeftijd en
beroep, in verband met het maatschappelijk
inkomen .................................. 62—84

Opbouw naar de leeftijden, naar oude volks-
tellingen; moeilijkheden met betrekking tot cijfers
over 1930. Het maatschappeiyk inkomen der be-
volking te berekenen uit het zuiver inkomen, ver-
diend door de groep van 15—60 jaar. Vergelijking
der belastingcijfers van 1910 en 1930. Gevolgen der
ongelijke belastingdruk.

Verdeeling naar de beroepen; verband met gods-
dienst en politieke gezindten.

-ocr page 12-

VIII. Het welvaartspeil bij de verschillende bevol-
kingsgroepen ............................................................85—112

Budgetonderzoek. Korte bespreking van de ver-
schillende groepen in de bevolking. Migratie.

IX. Verzorging en huisvesting der bevolking ________113—122

Verspreiding der distributie-organen. Woondicht-
heid in de verschillende kernen. Uitbreidingsplan.

X. Het karakter der gemeente Velsen ....................123—125

Parallel tusschen de landschappen en de sociale
karaktertrekken der bevolkingsgroepen.

Bibliographie ........................................................................126—128

Lijst van kaarten, enz.

Kaart van het grondgebruik in de gemeente Velsen. 1 : 15000.
Geologische kaart. 1 : 60000.

Kaart van de dagelijksche migratie van fabrieksarbeiders.
1 : 60000.

Kaart van de verspreiding der verzorgingsorganen in de gemeente

Velsen. 1 : 10000.
Graphische voorstelling van de loop der bevolking in de gemeente
Velsen in de jaren 1910—1932.

-ocr page 13-

K

m

-ocr page 14-

f0

■«HB«nbsp;. • -, ■ ■■ ■ ■..,.

, ......■ ^ ,

....... -^.

-ocr page 15-

A. BESCHRIJVING VAN HET GEBIED.

I. Inleiding.

„Dans les monographies, î'etude géographique doit
mettre autant que possible en Ivimière la vie telle
qu'elle se présente, avec sa physionomie propre en
chaque cadre naturelquot;.

Jean Brunhes

Het is merkwaardig, dat een zoo oude en veel beoefende
wetenschap als de Aardrijkskunde over zóó weinig détail-
onderzoek beschikt; talrijk zijn de handboeken, atlassen,
reisbeschrijvingen over grootere gebieden; maar hoe gering
in aantal zijn de diepergaande beschrijvingen van kleine
eenheden als dorpen, steden en gemeenten! En toch zal nooit
een volledig overzicht over de beteekenis van een
grootere eenheid mogelijk zijn, zonder een voorafgaande
gedetailleerde studie van de „atomenquot;, die haar camen-
stellen. Een inzicht in de welvaartstoestand van een streek
is niet wel mogelijk, als niet vooraf een onderzoek is in-
gesteld naar het bodemgebruik, naar de sociale structuur
der bevolking, en naar het daarmee ten nauwste samen-
hangende welvaartspeil. Immers juist diè gegevens kunnen
de factoren doen kennen, welke in dat gebied het econo-
misch en sociaal evenwicht in stand houden, of verstoren.
Deze onbekendheid met de functie der verschillende
kleinere gebiedsdeelen in het geheel van een gemeente, van
een provincie of van welke grootere eenheid ook, is dikwijls
duidelijk zichtbaar in de uitbreidingsplannen. Men mag o.i.
eischen, dat het vaststellen van een uitbreidingsplan ge-
schiedt op de grondslag van degelijke kennis van de be-
staande toestanden, verder dat rekening wordt gehouden
met het bodemgebruik, zooals het in werkelijkheid is, en dat
wordt nagegaan, in welke richting het zich in de naaste
toekomst volgens redelijke verwachting zal ontwikkelen. —
Ook voor een rationeele regeling van het productieproces
(wat nu nog een woord zonder practische inhoud is, maar
wellicht in de toekomst geen holle klank zal blijven) is
onmisbaar een nauwkeurige bekendheid met de aard van
de voor cultuur geschikte gronden, met het gebruik, dat

-ocr page 16-

ervan gemaakt wordt, zoomede met de wenschelijkheid of
mogelijkheid, die gronden een andere, meer economische
bestemming te geven. Aangezien het echter voorloopig wel
een vrome wensch zal blijven, dat deze onderzoekingen in
het groot worden voorbereid en geleid, hetgeen ongetwijfeld
aan de regelmaat en de samenhang ten goede zou komen,
moet men al verheugd zijn over het feit, dat voortdurend
meer wetenschappelijke en practische werkers van de vol-
strekte onmisbaarheid dezer onderzoekingen op sociaal-
geographische grondslag overtuigd blijken. De laatste
jaren zijn er reeds verschillende proeven van deze methode
van onderzoek verschenen, niet 't minst door de voort-
durende aansporingen en het voorbeeld van wijlen prof. dr.
H. Blink en prof. W. E. Boerman, die talrijke opstellen
schreven in diverse tijdschriften. Van de hand van jongere
onderzoekers verschenen o.m. studies over de Haarlemmer-
meer, Opsterland, Twente, Reeuwijk, opstellen in het
T. E. G., enz..

Wij hebben ons tot taak gesteld, in deze rij een kleine plaats
in te ruimen voor de gemeente Velsen, die door haar ge-
compliceerd karakter van plattelands- en industriegemeente
een geheel eigen en zeer moeilijke positie inneemt,^m een
duidelijk overzicht te krijgen (naar volledigheid werd niet

gestreefd)7is'dé volgende indeeling gekozen: na een korte,
als litterair te kenschetsen beschrijving van het uiterlijk
der gemeente, volgt een beschouwing van het kaartbeeld,
om te komen tot een inzicht in de sociale structuur, die zich
heeft ontwikkeld uit de verschillende occupatievormen
binnen de gemeente. Aan de hand van kaarten, foto's en
statistieken wordt vervolgens getracht, een indruk te geven
van de bevolking: haar levenswijze, hare moeilijkheden en
verspreiding over de verschillende kernen in de gemeente;
hieruit moge een duidelijk beeld van het karakter der ge-
meente te vormen zijn.

-ocr page 17-

II. Beschrijving van het Landschap.

De typische, schilderachtige streek, als een smalle strook
gelegen tusschen de Noordzee en het uitgestrekte polder-
land van Noord-Holland, beroemd door haar bosschen, be-
groeide duinen, bloemenvelden en wijde vergezichten over
de lage landen, kenmerkt zich door een groote veelzijdig-
heid van bedrijven en bestaansvormen. De mooie natuur
trok rijke families en renteniers, die hier hun buitens lieten
aanleggen en hun villa's lieten bouwen; de vruchtbare
zandgrond lokte kweekers en tuinders; het polderland
leverde volop gras en hooi aan de boeren. — Langs en door
het Noordzee-kanaal ontwikkelden zich handel en visscherij,
industrie en verkeer. De geweldige veranderingen, die door
het graven van dit kanaal in de uitgestrekte gemeente, die
oorspronkelijk volmaakt agrarisch georiënteerd was, werden
teweeg gebracht, zullen in den loop van dit geschrift duide-
lijk uitkomen. Een merkwaardig getuigenis in dit verband,
uit het jaar 1773, moge echter reeds hier aangehaald worden:

„Velsen, een groot en zeer vermaaklijk Dorp----op den

weg naar Alkmaar gelegen, bij de Wijker Meir. Dit dorp is
niet min versierd met voortreffelijke Buitenplaatsen, dan
Bloemendaal en de onderhoorige Buurten; de meeste be-
hoorende aan voorname Familiën te Amsterdam. — Men
vindt te Velsen ook veele Gaaren- en Linnenbleekerijen;
en 't mag aan de hoedanigheid van het Duinwater worden
toegeschreven, dat nergens dan alhier, en te Bloemendaal,
het Linnen witter gebleekt wordt. Ook teelt men daar zeer
smakelijke Boomvruchten, die dagelijks naar Amsterdam
gezonden wordenquot;. (W. A. Bachiene, Beschrijving der
Ver. Nederlanden, I, 1773, bl. 691 e.v.)
Het Noordzee-kanaal heeft de duinstreek, die tusschen
Haarlem en Uitgeest nergens groote verschillen toont, door-
gesneden: haar eigen karakter is weliswaar niet veranderd,
maar de groei van IJmuiden en IJmuiden-Oost ten Z., en het
verrijzen van de fabrieksgebouwen van K. N. H. S., Mekog,
Cemy en PENcentrale ^) ten N. van het kanaal, hadden

gt;)K.N.H.S. — Koninklijke Nederlandsche Hoogovens en Staalfabrieken.

Mekog — Maatschappij tot Exploitatie van KooksOvenGassen.

Cemy — Cementfabriek IJmuiden.

PEN — Provinciale Electriciteit Noordholland.

-ocr page 18-

toch plaats ten koste van de natuur. De stichting dier
groote bedrijven op de terreinen van de oude buitens
Breesaap en Velserbosch heeft weliswaar veel schoonheid
doen verdwijnen — hetgeen eens een inwoner van Sant-
poort de verzuchting deed slaken: „geen hefelijke boschjes
meer, geen bemoste duinpartijen, wilde bloemen en zingende
vogels, geen jacht meer, dreunende hamerslagen, zwarte
rookwolken dag en nacht uit de smeltovens opstijgende, ge-
dreven landwaarts in door den eeuwig overheerschenden
Noordwestenwind, allen plantengroei op verren afstand
belemmerend en verpestendquot;, (C. Lombar Petri,
Opr. Haarl. Cour. 1920), — doch anderzijds moet ieder
erkennen, dat door het juiste inzicht en de groote kundig-
heid van de ontwerper, Ir. A. H. van Rood, „de situatie
der nieuwe werken zóó werd gekozen, dat de bosschen
en oude boomen en boerderijen in hoofdzaak in tact
bleven — de woninggroepen kwamen langs de bestaande
lommerrijke lanen van het oude buitenquot; (Bouwk. Week-
blad, 6-2-'32). Aan de O.- en N.zijde werden de boomen
zooveel mogelijk gespaard — al hebben ze op enkele
punten bij de overheerschende N.W.wind te lijden van
de schadelijke rook van de Mekog-fabrieken.
De PENcentrale heeft door de aard van haar bedrijf geen
groot industrie-terrein noodig, zoodat slechts een geringe
oppervlakte eikenhakhout behoefde te worden geofferd.
Intusschen bleef rondom het eigenlijk fabrieksterrein van
Hoogovens en Mekog het landelijk karakter van het land-
schap geheel bewaard. Indien ergens, dan komt hier het
typisch-kenmerkende naar voren van een gebied, dat door
het ingrijpen van de mensch van natuur- tot cultuur-
landschap is geworden, doch daarbij zijn oude karakter
toch niet geheel heeft ingeboet. Want men vindt tusschen
het eikenhakhout hier een boerderijtje met een weide,
elders een tuin met aardbeien of bollen; dan weer komt
men door een stuk bosch met hoogopgaand eiken- of beuken-
hout, en vlak erachter beginnen de duinen, hier en daar
begroeid. Naar het Oosten gaande komt men in het bebouw-
de gebied: typische arbeiderswijken, waar de huizen dicht
op elkaar staan.

Ten N. van het kanaal liggen dus in bonte afwisseling

-ocr page 19-

industrieterreinen, tuinbouw, bollenvelden en oude bos-
schen; een dichte bebouwing met arbeiderswoningen, aan
de Oostzijde afgesloten door uitgestrekte wei- en bouw-
landen, voltooit dit beeld.

Ten Z. van het kanaal draagt de streek een dergelijk karak-
ter: aan de Oostzijde van de straatweg uitgestrekte wei-
landen — bouwlanden liggen wel in de N. en Z. Spaarn-
dammerpolder, doch ze zijn door hun lage ligging in de
pas later drooggemaakte Y-boezem van hier uit niet zicht-
baar —; alleen bij de Hofgeest Hggen de weilanden achter
bollen- en tuingronden; aan de Westzijde worden uitge-
strekte velden met bollen, groenten of aardbeien afgewis-
seld door buitens met prachtig opgaand hout. Achter de
dorpen gaat dit mooie landschap weldra over in de duinen,
die aanvankelijk begroeid, meer naar zee echter bijna kaal
zijn. — Slaat men in het dorp Velsen den weg naar IJmui-
den in, die ongeveer parallel met het kanaal loopt, dan
passeert men eerst het oude landgoed (nu gemeentepark)
Velserbeek, en komt dan door een villawijk en onder twee
spoortunnels door, in IJmuiden-Oost, dat aan IJmuiden is
vastgebouwd, en waar van natuurschoon niets meer te
vinden is: de duinen, waar IJmuiden-Oost in het Z. direct
aan grenst, zijn door de eigenaar afgesloten. Over de ge-
heele lengte van de spoorlijn Velsen-IJmuiden, tot aan de
kust, strekken zich de beide aaneengegroeide dorpen uit, d.i.
een afstand van ruim 5 km.! Geen enkel park, geen
plantsoen, niets dan huizen, winkels, garages, kantoren,
pakhuizen; waar men kom.t: het type van een arbeiders-
nederzetting op groote schaal. IJmuiden is in het Westelijk
deel een typisch visscherij-centrum: groote pakhuizen, ijs-
fabrieken, afslagplaatsen; tusschen Visschers- en Haring-
haven niets dan kleine en groote bedrijven en fabrieken,
die met de visscherij direct samenhangen.

Terloops werden reeds de oude buitenplaatsen genoemd,
waarvan enkele tot terreinen in dienst van de groot-
industrie, andere tot gemeentepark werden. Nog bestaan
er verschillende prachtige oude plaatsen, langs de Straat-
weg tusschen Santpoort en Velsen: Beeckesteijn en Water-
land; aan de weg van Driehuis naar Velsen: Schoonenberg;

-ocr page 20-

tusschen Driehuis en Jan Gijzenvaart: het oude Duin- en
Kruidberg, waar in de vorige eeuw Minister van Hall
woonde; tusschen Santpoort en Jan Gijzenvaart: Spaarn-
berg. Ertegenover ligt het gemeentelijke Burgemeester
Rijkenspark, dat vroeger ook tot die plaats behoorde, doch
in 1928 door de eigenaar aan de gemeente werd verkocht.
Het vormt één geheel met de bezittingen Boschbeek, Terras
en Neethof, waarbij geen heerenhuis behoort; de bezitster
woont buiten de gemeente. Midden in het dorp Santpoort ligt
nog de plaats „Vlugthovenquot; (afb. 1), een groot heerenhuis
aan de Straatweg, met een prachtige tuin, eenige kleine
boerenschuren en een weiland; de bewoonster heeft ook nog
vrij wat weilanden in de polder. Dit is de eenige plaats,
die in één van de dorpen ligt; de andere liggen allen er-
buiten. Zij is geheel omgeven door een breede sloot, die
blijkbaar vroeger als grens dienst deed. Vermeldenswaard
is dat de weilanden ertegenover, waarop bijna de helft
van de dorpsstraat uitziet, ook tot Vlugthoven behooren,
zoodat de bebouwing hiervoor halt moest houden. Daaraan
is het te danken, dat gelden bleef, wat Craandijk (in
Lijn
„Gids voor Haarlem e. o.quot;, 1890) kon schrijven (zij 't dan
ook niet vrij van eenige overdrijving!): „de dorpshuizen
hebben een ruim uitzicht over de weiden, slechts hier en
daar met kleine boschgroepjes en boerderijen met pyramide^
vormige daken afgewisseld, waarboven in de verte het
torentje van Spaarndam uitsteekt, met fort en stoomgemaal,
evenals de stompe toren van Spaarnwoude, terwijl m het
verschiet de torens en koepels van de hoofdstad schemeren.
Aan den rook der booten ziet men het Noordzeekanaal, door
de vruchtbare polders, uit IJ en Wijkermeer gewonnen,
gegraven. Het mooie uitzicht op het Wijkermeer is....
verdwenen, maar ook zijn veel gevaren verdwenen van
overstrooming en vernieling. In Febr. 1825 liep het heele
dorp Velsen onder. Door het kanaal kwam de veiligheid en
de afwisselingquot;. Nog meer is veranderd in deze om-
geving, gelijk hij weet te vertellen: „Terwijl de eertijds
talrijke buitenplaatsen rechts (d.i. Oostelijk) van den
Straatweg alle zijn gesloopt en nog slechts enkele boeren-
hofsteden over zijn (de Ticht, Huis ten Bilt, Hofgeest,
Huis te Spijk — schr.), bleven er in de nabijheid van Velsen

-ocr page 21-

nog drie schoone heerenhuizen met hun statige plantsoenen
gespaard'.... (biz. 47 e.v.). Ook elders zijn vele oude
buitenplaatsen gesloopt: het „Huis te Velsenquot;, waar in de
Middeleeuwen de beruchte Geraerd van Velsen zou hebben
gewoond, „Hageveldquot; en „Auspiciis en Telisquot; tusschen
iJriehuis en Santpoort, waren vroeger alle drie groote
heerenhuizen, wat nu nog te zien is aan de monumentale
ingangspoorten; tegenwoordig zijn het boerderijen, de oude
tuinen zijn veranderd in weiland of tuingrond.
Meer en meer verkoopen de eigenaars de laatste jaren
stukken grond, hetzij weiland, bosch of woeste gronden- of
wel ze trekken weg en laten de groote huizen, door de tijds-
omstandigheden niet meer te bewonen, leeg staan.
Ook ten N. van het kanaal waren vroeger vele buiten-
plaatsen; hiervan is alleen Rooswijk nog overgebleven* door
de gemeente in 1932 aangekocht, heeft het nog geen
he-
stemming gekregen, zoodat ook het lot van dit eenig over-
blijfsel uit vroeger tijden nog niet zeker is.
Uit deze bladzijden moge men een voldoende voorstelling
van het „gelaatquot; van ons gebied verkregen hebben
De volgende hoofdstukken trachten de trekken van dit
gelaat in hun verscheidenheid en bijzondere aard te ont-
leden, zooals zij ontstonden door de activiteit van de ver-
schillende groepen ten aanzien van hun woongebied be-
schouwd derhalve vanuit de gezichtshoek van de sociaal-
geograaf.

-ocr page 22-

III. Kaarten van de geologische gesteldheid en van het
grondgebruik en algemeene beschouwingen naar aanleiding
daarvan.

Gelijk reeds in de Inleiding werd opgemerkt, is géén
onderzoek naar de sociale structuur en de welvaarts-
toestand van een bepaald gebied volledig of zelfs maar
mogelijk, als niet eerst nauwkeurig bekend is, welke functie
ieder terreindeel in het groote geheel vervult; want slechts
gewapend met deze kennis kan worden nagegaan, wat de
beteekenis is van die functie, waardoor de invloed van het
bodemgebruik op de sociale structuur en de welvaarts-
toestand bepaald kan worden. Om nu deze functie te leeren
kennen, moet men beschikken over een scherp gedétailleer-
de opgave van de bestemming der gronden in het gebied,
waar het onderzoek plaats vindt, in dit geval dus van de
gemeente Velsen. Wat hier gevraagd wordt, is iets nieuws,
zoodat uitteraard deze gegevens niet zonder meer gereed
liggen. Het eerste werk moet daarom zijn, een goede en be-
trouwbare kaart van het grondgebruik in het betrokken
gebied te maken. De gekleurde kaarten van de topographi-
sche dienst (1 : 25.000), hoe verdienstelijk overigens, wer-
den niet met dit doel voor oogen opgenomen. Ze kunnen
echter van nut zijn als vergelijkingsmateriaal. De kaart,
voor ons onderzoek onontbeerlijk, werd gemaakt op de
grondslag van de kadastrale bladen (b.v. in schaal 1 : 2500
of 1 : 1000). Van ieder kadastraal perceel werd het gebruik
ter plaatse opgeteekend. Dit geschiedde voor ons gebied
in de eerste maanden van 1932. Het bodemgebruik
wijzigt zich in deze streek tamelijk sterk in verband met de
vrij groote plaats, die tuinbouw en bollencultuur innemen,
waarbij vaak bollenland in het volgend seizoen weer voor
tuinderij wordt gebruikt, terwijl ook bouw- en grasland
nog al eens wisselen; de voortdurend zich uitbreidende be-
bouwing eischt steeds weer een deel van de woeste gronden
of van de cultuurgrond op. Deze kaart, opgenomen in het
voorjaar van 1932, bezit dus ook alleen voor dat tijdvak
geldigheid, de toestand in deze snelgroeiende gemeente ver-
andert met de dag.

Bij een beschouwing van deze kaart van het Grondgebruik

-ocr page 23-

(1 : 15.000), 1) vallen ons terstond verschillende dingen op-

1.nbsp;Er zijn 3 s t r O O k e n, gaande van W. naar O.:

a.nbsp;duin;

b.nbsp;bosch, tuin- en bollenland;

c.nbsp;gras- en bouwland (onder grasland hier te verstaan:
weiland, hooiland en grasgronden rondom polders en langs
dijken).nbsp;^

2.nbsp;Het duin draagt in het W. alleen wat struiken en helm
in het O. bosch.nbsp;'

3.nbsp;Deze bosschen blijven vrijwel beperkt tot de belang-
rijkste strook, die tusschen spoorweg en Rijksweg; vroeger
een geheel, zijn zij nu versneden in verschillende groote
stukken. Op de duinvoet loopen ze alleen nog vrijwel on-
afgebroken door. In de laatste 20 jaar werd heel wat ge-
rooid voor het verkrijgen van bouwterrein

4nbsp;Tuinbouw en bollencultuur liggen eveneens
uitsluitend op deze strook, behalve nog eenige perceelen
aan de N.grens van de gemeente.

5nbsp;Evenzoo de bebouwing, die zich bij haar uitbreiding
alleen langs de Z.kanaaloever buiten deze strook begaf
Lu^^^f ook het verkeer zich hier geconcentreerd
(atb. 2); door de verschillende polders loopen alleen de
hoognoodige wegen, waarlangs het vervoer van mest, akker-
bouw- en andere producten plaats vindt, terwijl zij in de
oude polders tevens toegang geven tot de bemalingsinstal-
laties aan de dijken.

7.nbsp;In de oude polders (Meerweiden aan weerszijden
van het kanaal. Buitendijken, Velserbroek) vinden we bijna
uitsluitend grasland; in de jonge polders (N.- en Z.-
Spaarndammerpolder, N.Wijkermeerpolder) akkerbouw-
land. De Buitenhuizerpolder heeft hoofdzakelijk akker-
Douwland, hoewel het een oude polder is; dit staat in
verband met de bodemgesteldheid; de hoogere ligging maakt
een gemakkelijke bemaling mogelijk, zoodat de grond voor
akkerbouw uitstekend geschikt is.

8.nbsp;De belangrijke industrieterreinen liggen ten N.

het^ReL^o?.nbsp;«quot;kele onjuistheden in de terminologie van

handpf^r^Nnbsp;verdeeld worden in: Warmoezeryen ?oor de

S)nbsp;(rood); voor Bouwland te lezen: AkkeXouw

vorum;. ue parksignatuur moet worden aangevuld met :::: .

-ocr page 24-

van en aan het Noordzee-kanaal: de Papierfabriek van de
Fa. van Gelder Zonen nog tusschen de oude bebouwing en
de ronding van den spoorweg naar Beverwijk; de K. N. H. S.
c.a. en de PENcentrale meer naar het W., voor een belang-
rijk deel al in het duinlandschap.

9. De havenuitbreiding heeft naar het N. plaats ge-
vonden, doch slechts voor een deel ten behoeve van de in-
dustrieën.

Conclusie: de gebieden aan weerzijden van het Noordzee-
kanaal en de strook tusschen Rijksweg en spoorweg ver-
vullen de belangrijkste functies in dit gebied.
Al deze duidelijk te voorschijn tredende verschijnselen
moeten en kunnen nu allereerst verklaard worden.
Een nauwkeurige bestudeering van de bodemgesteldheid
heldert deze punten op. Bij gebrek aan een goede agrogeo-
logische kaart gebruike men de geologische kaart als hulp-
middel, om de natuurlijke gesteldheid nader te onderzoeken.
Hier geldt het woord van onze oude leermeester A. A.
Beekman: „Er is misschien geen gewest aan te wijzen,
welks ontwikkeling als woongebied.... zóó nauw samen-
hangt met die van zijn natuurlijke gesteldheidquot; (Catal. v.
kaarten enz. Uitg. v. h. K. N. A. G. 1921, bl. 16).
Op de geologische kaart, die werd samengesteld uit
de schetskaarten 1 : 25.000, ons door de Rijksgeologische
dienst te Haarlem welwillend beschikbaar gesteld, loopen
van W. naar O. verschillende N.N.0.—Z.Z.W. gerichte
strook en:

a.nbsp;de kalkrijke jonge duinen, met begroeiing van
helm en lage kalkzoekende struikgewassen (I 2 Z);

b.nbsp;deoudebinnenduinen, kalkarm, en begroeid met
naaldhout, hoog loofhout en andere kalkvliedende planten
(13Z).

c.nbsp;zandig-ofmoerasveen, grootendeels weiland, hoe-
wel de laatste jaren ook zeer goed bruikbaar gebleken voor
tuinbouw en bollencultuur (I 4 V);

d.nbsp;jonge zeeklei, in de oude polders grasland, in de
jonge polders bouwland (I 7 K);

e.nbsp;jonge zeeklei vermengd met veen, eveneens
voor gras- en bouwland zeer geschikt (I 7 K / I 5 V).

Dr. P. Tesch, directeur van 's Rijks Geologische Dienst, zegt

-ocr page 25-

van de jonge duinen, dat ze „het westehjk déel van het oude
duinlandschap bedekkenquot; (Toelichting op de geologische
kaart 1 : 50.000).

De termen „jong en oud duinlandschapquot; zijn eigenlijk geen
geologische termen; als zoodanig moeten ze vervangen
worden door de benaming oude en jonge duinen. Het
woord duinlandschap duidt reeds op het uiterlijk,
zooals dit met of zonder het ingrijpen van de mensch
werd. Spreekt men dus over de geologische structuur
van een gebied, dan moeten ook de geologische termen
worden gebezigd. Waar in het vervolg sprake is van duin-
landschap, gaat het dus over het gebied, zooals het er
uitziet.

Tot de oude binnenduinen behooren:

1.nbsp;de vruchtbare zavel- of geestgronden, bestaande
uit kalkarme, humusrijke zanden;

2.nbsp;het zandig- of moerasveen. Dit komt op twee
plaatsen voor in de gemeente Velsen, in . de z.g. Schip-
broeken (afb. 4) en in het Z. Op beide plaatsen draagt deze
formatie graslanden, de laatste jaren worden er ook tuinen
en bollengronden op aangelegd, die heel goede resultaten
afwerpen. De Schipbroeken wordt in het terrein zichtbaar
door een laagte omgeven door bosschen; van uit het O.
worden de weilanden meer en meer door bollenland en
tuinen veroverd.

De feiten, die bij beschouwing van de kaart van het bodem-
gebruik naar voren komen, worden door de geologische
kaart onderstreept; hierbij moet men in het oog houden, dat
tuinbouw en bosch belangrijke kenmerken zijn (afb. 9).
Van het oude duinlandschap treffen ons de onregel-
matige grenslijnen; in het N. ligt een groote enclave van
het oude duinlandschap in het jonge. Blijkbaar zijn deze
hoogere gronden vroeger veel breeder geweest: in het
Z. der gemeente is het jonge duinzand veel verder over de
oudere duinen heen gestoven; meer naar het N. heeft mis-
schien de vroegere Wijkermeer schuld aan de versmalling
der hoogere gronden. Want in de gemeente Heemskerk ver-
toont het oude duinlandschap een vrij wat grootere breedte;
daar kon het water niet komen.

Echter, ook van de vroegere toestand van dit terrein is

-ocr page 26-

ons weinig bekend, zoodat het bij veronderstellingen
moet blijven. Wat in oudere geographische werken wordt
aangetroffen, staaft wel het vermoeden, dat de Wijkermeer
schuld heeft aan deze toestand. In het aardrijkskundig
woordenboek van v. d. Aa (1848) vinden we onder het
trefwoord Velsen: „Het dorp Velsen, onbedijkt zijnde, is
aan eb en vloed overgeleverd van het Wijkermeer, waardoor
bij storm en hooge vloed de woningen aan de Oostzijde over-
stroomd worden, zooals dit o.a. bij de hoogwatervloed van
1825 heeft plaats gehadquot;. Dit Wijkermeer strekte zich uit
aan de O.zijde van de gemeente in N.W.-Z.O. richting, en
stond in open verbinding met de zee door de IJ-boezem,
waarvan het een uitlooper vormde. Zoolang deze afwatering
bij laagwater regelmatig kon plaatsvinden, ging alles naar
wensch; maar kon dit niet, dan werden de laaggelegen
landen terstond moerassig. Door die overstroomingen ont-
stond echter tevens het vruchtbare gebied van de z.g.
jonge zeeklei, dat dus een aanslibsel is van IJ en W'ij-
kermeer. Deze beide boezems werden drooggelegd bij de
werken voor het Noordzeekanaal, tusschen 1865 en 1876-
zij leidden, voor zoover de gemeente Velsen betreft, tot het
ontstaan van drie nieuwe polders: de Noordwijkermeer-
deN .- en Z.-Spaarndammerpolder.nbsp;'

Waar de jonge zeeklei vermengd is met veen, wijst dit erop
dat we te doen hebben met een randgedeelte van de IJ-
boezem en met vroegere eilanden — dit zou het geval
kunnen zijn met de polder Buitenhuizen, die, hooger-
gelegen dan het omringende land, en door het kanaal van
zijn voortzetting aan de overkant afgesneden, in het terrein
de indruk maakt van een opwelving. (afb. 5) (Er zijn in
het IJ-gebied meer dergelijke opwelvingen: Ruigoord, de
Horn, die aan eilandjes doen denken). Het veen zou deel'uit-
gemaakt hebben van het uitgestrekte Hollandsche veen-
gebied, dat in de loop der eeuwen door het geweld van
storm en hooge vloeden steeds meer werd stukgeslagen.
Men kan de wijze van ontstaan van het land eenigermate
afleiden uit de kadastrale indeeling (vgl. kaart v. h. grond-
gebruik 1 : 15.000): het oude polderland (Velserbroek,
Buitendijken, Meerweiden, de Gruiterpolder, Verdolven
Landen, Buitenhuizen) is onregelmatig verkaveld. Voor de

-ocr page 27-

drie eerstgenoemden kan wellicht de verklaring van Dr.
Beekman gelden: „dat men zelf pogingen tot verbetering

gmg doen, men begon----kleine stukken lands met lage

kaden te omringen,.... en het land daarbinnen te door-
snijden met slooten en greppelsquot; (Catal. enz. K. N. A. G.,
bl. 100), • . .

Dit oude land wordt hoofdzakelijk gebruikt als grasland-
men neemt ten N. van het kanaal een proef met omzetting
m bouwland, die wel succes heeft. Alleen de polder Buiten-
huizen heeft hoofdzakelijk bouwland.
De jonge polders daarentegen toonen zeer regelmatige
kavels, en worden bijna uitsluitend als bouwland gebruikt
(rogge, wmtertarwe, haver, klaver). Rondom de N.Wijker-
meerpolder liggen aan de W.rand gebogen kavels, ongeveer
parallel met de daargelegde dijk; dit doet vermoeden, dat
deze gronden langzamerhand op de vroegere Wijkermeer
zijn veroverd, nog vóór de droogmaking. De korte geschie-
denis van het ontstaan der z.g. jonge polders moge hier
volgen: nadat in 1865 de plannen voor de doorgraving van
Holland op z'n smalst tot wet waren verheven, en in de
Breesaap de eerste spade in den grond was gestoken, begon
men weldra ook met de droogmaking van de IJ-boezem,
voorzoover die niet als Noordzeekanaal zijn, dan ongevaar-
lijk bestaan zou rekken. Het droog te leggen gebied werd
verdeeld in polders, gescheiden door zijkanalen, die van W.
naar O. benoemd werden met de letters A t/m I. Aan de
buitenranden tusschen de kanaaldijken liet men riet groeien,
dat geëxploiteerd wordt. Deze zij kanalen waren onmisbaar:
voor de scheepvaart (naar Beverwijk, naar het Spaarne,
naar de Zaan enz.) en voor de afwatering en bemaling der
polders. Zij doen tegelijkertijd dienst als vóórboezem van
het Noordzeekanaal. In tegenstelling tot de oude binnen-
meren als Schermer en Wormer, werd het IJ niet langzaam
drooggemalen.

„De droogmaking van het IJ geschiedde eigenlijk niet door
bedijking, maar op bijzondere wijze. Met het tot stand
komen van het Noordzeekanaal ging gepaard de afsluiting
van het IJ door de dam bij Schellingwoude. De kleigronden
in het IJ waren evenwel lang niet tot vloedhoogte, zelfs niet
tot ebhoogte aangewassen. Men kon ze dus niet vóór het

-ocr page 28-

oogenblik van volkomen afsluiting van de zee op deze laten
droogloopen. Daar zij echter hier meer, daar minder diep
beneden eb lagen, werden ze, na bij gedeelten met kaden
omringd te zijn, met stoomtuigen leeggemalenquot; (Beek-
man: Zeekleilanden van Nederland, TAG 1885,
p. 193/4).
Hierna „werden de noodige slooten, tochten
en'wegen ge-
maakt, werd het land omgespit en bezaaid, en in dien
t o e s t a n d bij gedeelten verkocht, naar gelang de verschil-
lende polderwerken vorderden. De verkoop bij betrekkelijk
kleme deelen is echter ook toe te schrijven aan het streven,
om zoo mm mogelijk de prijzen te drukkenquot; (P. J. Dirks
Het Amsterdamsche Noordzeekanaal en de nieuwe haven-
en gemeentewerken te A'dam. TAG 1882,
p. 157). Vóór de
verkoop werd een chemische analyse gemaakt van de bodem.
^ Men had geschat, dat de grond f 2000.— per ha. zou op-
brengen, maar door de roep van groote vruchtbaarheid,
die ervan uitging, was de opbrengst aanmerkelijk hooger.
„19 Dec. 1873 werd het noordelijk deel der Wijkermeer in
veiling gebracht — ruim 400 ha. a f 2100.— per ha. —
Bij één der veilingen werd zelfs een middenprijs bereikt van
f 3120.—, zoodat de totale opbrengst vèr boven de begroo-
ting is geweest.quot; (P. J. Dirks: ibidem,
p. 158).
Daar Wijkermeer en IJ steeds veel vruchtbaar slib aan-
voerden, ontstond er een vette kleibodem. Bovendien werd
er door de inpoldering gezorgd voor een betere afvloeiing
van het grondwater naar zee, daar het kanaal op een diepte
van 7.50 M.-A.P. werd gegraven. Bij lage zeestand wordt
er gespuid door de sluizen.

„Het Noordzeekanaal zelf en zijn zijtakken werden aan
weerszijden met kaden voorzien, 1 M. A.P., en deze be-
paalden met de oude zeedijken langs het IJ en de polder-
kaden der voormalige buitenpolders vanzelf de grenzen der

polders, die ontstonden. Zoo kwamen er een tiental____

Door bedijking en droogmaking zijn 5000 ha. uitstekende
gronden aangewonnenquot; (Beekman, I.e., TAG 1885
p. 194). 1)

Het belang van de Zijkanalen en het Noordzeekanaal voor

1) Voor de g e s c h i e d e n i s van het Noordzeekanaal raadplege men W o r t-
•nbsp;Geschiedenis van het Noordzeekanaal, 1909;

A 10 f: Doorgravmg van Holland op z'n smalst. 1867; zie ook Repert. T.A.G.

-ocr page 29-

de hydrografie van het gebied, zoowel wat betreft de oude
als de jonge polders, blijkt uit het hiernavolgende staatje:

Oppervl.
in ha.

Zomer-
peil

Winter-
peil

Boezem

Bodem-
gebruik

i2
u
T3

1

CC

c
0

1.nbsp;Noordwijkerm.p.

2.nbsp;Noordspaarnd.p.

3.nbsp;Zuidspaarnd.p. .

32.68.70
487.87.22

2.40

—nbsp;A.P.

3.42

-nbsp;A.P.

1.90

-nbsp;A.P.

1.90

—nbsp;A.P.

Zijkan. A.

Zijkan. C.
Noordz.k.
Zijkan. B.

Akkerbouw
Hier en daar
grasland
Begin van
Tuinbouw
langs de ran-
den.

4.nbsp;Buitenhuizerp. .

1.20
- A.P.

Zijkan. C.
Z.Sp.p.

Akkerbouw
en wat gras-
land

5.nbsp;Meerweiden t. N.

6.nbsp;Meerweiden t. Z.

7.nbsp;Buitendijken . .

8.nbsp;Velserbroek . .

9.nbsp;Gruiterpolder. .

10.nbsp;Verdolven
Landen , . .

Noordz.k.
Zijkan. A.

Ringsl. v.

d. N.Sp.p.

Idem

Zijkan. B

Buitend.

Gruiterp.

Kom voor
Sp.dam

Oud Sp.p.

Gras-en akker
bouwland.

± 136.-

147.26.91
57.10.'30
468.14.32

17.16.99
4.98.93

Maaiveld 0.30 A.P.

Grasland
idem

idem

idem
idem

0.45 tot 0.30 — A.P.

= A.P.

= A.P.

Behalve 9 en 10 wateren dus alle polders en boezemlanden
op de verschillende kanalen af.

Het tot de gemeente Velsen behoorende deel van de Bui-
tenhuizerpolder bleef behooren bij het groote water-
schap Buitenhuizen ten N. van het kanaal, en wordt ook
van daaruit bestuurd. Zelf zorgt het voor een pontveer,
bemaling en polderkaden, voorzoover die althans niet bin-
nen de bedijking van de Z.Spaarndammerpolder liggen.
Op de ringsloot van de N.Spaarndammerpolder
wateren ook af de hooge gronden bewesten de Rijksweg,
en wel door de z.g. Beek, die loopt tusschen de Meerweiden
en Buitendijken.

Niet alle gebieden van het lijstje zijn echte polders. Een

-ocr page 30-

deel van de M e e r w e i d e n ten N. van het Noordzeekanaal
is omkaad, en wordt dan ook bemalen; de rest is boezemland
en watert vrij af op Zijkanaal A.

De Meerweiden ten Z. en Buitendijken zijn
nergens omkaad, en dus boezemlanden, die vrij afwateren
op de ringsloot van de Noord-Spaarndammerpolder.
Van de oude polders is dus eigenlijk alleen de Veis er-
broek een echte polder. Aan de buitenkant van de
oude Velserdijk (langs Zijkanaal B) zijn grond en modder
gestort; op deze grond wordt zoowel akker- als tuinbouw
uitgeoefend (zie kaart van het Grondgebruik)
De Verdolven Landen, die gedeeltelijk tot de gemeen-
te Velsen behooren, zijn ontstaan door de afgraving ten be-
hoeve van de ophooging van de Slaperdijk, al vóór de droog-
making van de Wijkermeer. Zoo zijn zij te laag geworden
om zonder kunstmiddelen af te wateren; de bemaling ge-'
schiedt door de molen van Rijnland.
De Gruiterpolder bestaat uit een stuk buitenland aan
de Noordzijde van het dorp Spaarndam; door storting van
baggerspecie is het wat opgehoogd en uitgebreid. Daar de
afwatering goed geregeld is, en de landen niet heel laag
gelegen zijn, komt overlast van water hier practisch niet
M wnbsp;uitzondering, b.v. bij langdurige

N.W.- ot W.storm, is spuien op de Noordzee onmogelijk- het
Noordzeekanaal heeft evenwel een capaciteit, groot genoeg
om dit overtolhge water langere tijd te bewaren.
Recapituleerend komt het er dus op neer, dat het jonge
duinlandschap een onvruchtbare zandstrook vormt zonder
economische waarde; het oude duinlandschap daarentegen
is een voorname economische factor, daar het door zijn
vruchtbaarheid volop gelegenheid biedt voor bollencultuur
en tumbouw, dus voor het tuindersbedrijf, terwijl het ook
nog graslanden draagt, die voor de veeboeren van groote
waarde zijn; het gebied van de jonge zeeklei draagt uit-
sluitend gras in de oude en akkerbouwland in de jonge
polders.

De bodem veranderde in deze streek het meest in verticale
zin, door de arbeid van de mensch, die de plas droog-
maakte (klei) en de nieuwe grond bebouwde (vgl Cat
K. N. A. G., p. 116 e. e.).

-ocr page 31-

De oudste deelen van de bebouwing bevinden zich
langs de straatweg Haarlem-Alkmaar, die al in de 17e eeuw
bestond. Velsen en Santpoort zijn de oudste kernen in de ge-
meente; bij Santpoort versloeg Sonoy in 1575 de Nederlan- | 9
ders (Historisch en Geographisch Woordenboek van Servaes j '
de Bruin); de kerk van Velsen bestond al in de 9e eeuw; in
1664 werd er een vaart gegraven van het Wijkermeer naar
het Z. van het dorp, voor de verbinding met Amsterdam;
we bezitten een plattegrond, gemaakt ten behoeve van de
brandweer, uit het jaar 1763. Toen het Noordzeekanaal
werd gegraven, ontstond een nederzetting, die later groeide
tot IJmuiden, en die groei te danken heeft aan de visscherij
met de annexe bedrijven. Toen eenmaal IJmuiden en Vel-
seroord als vaste punten aan de Z. oever van het kanaal
waren verrezen, werd ook de strook ertusschen weldra
volgebouwd.

Voornamelijk gedurende de laatste 20 jaren kwamen hier
enorme veranderingen in het landschap. Nergens vond
ten Z. dier dorpen de uitbreiding van de bebouwing plaats
naar het W., nergens naar het O., zij bleef beperkt tot het
N.-Z. gestrekte, oude duinlandschap: nóch het poldergebied,
nóch het jonge duinlandschap konden worden opgeëischt
als bouwterreinen. Een verklaring hiervoor is gemakkelijk
te geven: het jonge duinlandschap is ten Z. van het kanaal
in handen van enkele grootgrondbezitters; de polderlanden
zijn gedeeltelijk eveneens grootgrondbezit, anderdeels zijn
de prijzen voor bouwgrond te hoog, en liggen de terreinen
te laag, zoodat ze eerst bouwrijp gemaakt zouden moeten
worden; dit zou de prijzen teveel opvoeren. Ten N. van
het kanaal werd de uitbreiding der bebouwing naar het W.
aanvankelijk ook tegengehouden door grootgrondbezit; sinds
de oprichting der fabrieken aldaar is deze grens naar het
W. verlegd, zoodat hier meer ruimte is gekomen.
De fabrieken kochten n.1. terreinen aan, die ze echter niet
hun geheel gebruiken. Een deel werd bestemd voor
woningbouw; de Papierfabriek verhuurt bovendien de
tuinen, die op haar terreinen gelegen zijn. De industriëen
geven ook gronden uit aan woningbouw-vereenigingen, die
zich dan aan bepaalde voorwaarden hebben te houden, b.v.
dat een bepaald aantal der te bouwen huizen gereserveerd

-ocr page 32-

moet blijven voor arbeiders der betrokken fabrieken
Er werd reeds op gewezen, dat in het polderland bijna geen
wegen voorkomen. Ten N. van het kanaal is één verharde
weg, die echter weldra doodloopt; ten Z. van het kanaal
oopen door de Velserbroek twee verharde grintwegen, de
Westlaan en de Oostlaan, welke laatste een zijweg heeft,
die echter weldra overgaat in een karrespoor over de dijk
Wegen zijn „voor het gebruik van die polders zelve, die
geheel uit grasland bestaan,.... niet noodig.quot;.... Ze loo-
pen dan ook in den regel langs de polders over de polder-
kaden.quot; (Cat. K. N. A. G.,
p. 160).

Zoo'n oude polderkade is ook de Velserdijk, die met de
blaperdijk de oude waterkeering vormde tegen het IJ. Deze
oude dijk is bochtig en vrij smal; loopende van het dorp
bpaarndam langs de linkeroever van het zijkanaal B
en de Z.rand van de N.Spaarndammerpolder naar het
Noordzeekanaal, ontmoet hij onderweg de Oostlaan Een
weg loopt echter niet over de kruin. Naar het Z. stuit men
op de voor het publiek afgesloten terreinen van het Fort
Spaarndam, naar het N. houdt zelfs het karrespoor op Voor
het verkeer is deze dijk dus zonder waarde. De weg die
om de hooger gelegen polder Buitenhuizen heen loopt
IS geen dijk, daar hij lager ligt dan het land van de polder
Buitenhuizen.

Ook het duin heeft weinig wegen — slechts twee verharde
doch vrij smalle grintbanen verbinden het grootgrondbezit'
resp. van Duin- en Kruidberg, en van Jhr. Boreel van
Hogelanden, met de zee. Doch dit zijn geen algemeen toe-
gankelijke wegen, zoodat tusschen de nieuwe Zeeweg van
Overveen naar Bloemendaal-Zee, en de straatweg door
IJmuiden Oost naar het strand van IJmuiden, nergens
een rechtstreeksche verbinding van het bewoonde gebied
met de kust bestaat.

Zoo rest alleen het oude duinlandschap, dat door alle wegen,
die Noord-Holland ten N. van het kanaal met Haarlem
Amsterdam en het Zuiden des lands verbinden, doorsneden
wordt De hoofdweg is de nieuwe Rijksweg, die, vroeger
door de dorpen Santpoort en Velsen gaande, nu verlegd is .
naar het Oosten, daar de smalle dorpsstraten het drukke
snelverkeer niet meer konden verwerken. Op afb. 6 en 7 is

-ocr page 33-

het groote verschil in breedte duidelijk zichtbaar •— waar
nu het fietspad is, liep vroeger met dezelfde breedte
de straatweg!

Aan de overzijde van het kanaal is de weg belangrijk
verbreed en verbeterd; daar de bebouwing daar veeï
ruimer was opgezet, was er voldoende mogelijkheid, om
aan de eischen van het steeds groeiende verkeer te blijven
voldoen. Toch is in het uitbreidingsplan een groote, breede
weg opgenomen als directe voortzetting van de zuidelijke,
die door het polderland rechtstreeks naar Beverwijk zal
voeren. In aansluiting op het zuidelijk tracé werd van het
dorp Velsen langs de zuidelijke oever van het kanaal
een breede betonbaan aangelegd, die de directe verbinding
met Amsterdam moet tot stand brengen. Deze is nu ge-
vorderd tot Zijkanaal C., waar een nieuwe brug werd ge-
bouwd. De verbinding vond vóór dien plaats óf van Velsen
over de smalle zuidelijke weg langs het Noordzeekanaal,
die nu voor een deel nog gebruikt wordt, óf van Santpoort
over de smalle dijken via Spaarndam en Halfweg óf over
Haarlem, zoodat deze nieuwe weg wel een groote verbetering
brengt. Dat er aan de Noordzijde van het kanaal geen door-
gaande wegen zijn, staat in verband met de aanwezigheid
van een fort in de Z. Wijkermeerpolder.
Behalve deze primaire heirbanen zorgden andere wegen
voor de verbinding der verschillende dorpen en buurten
onderling, en voor hun aansluiting op het groote wegennet.
De voornaamsten zijn: de weg Bloemendaal — Jan Gijzen-
vaart — Santpoort; Bloemendaal — Duin- en Kruidberg —
Westerveld — Driehuis; Santpoort — Huis te Velsen —
Driehuis; Driehuis — IJmuiden Oost — IJmuiden; Drie-
huis — Velserbeek — Velsen; Velsen Noord — Roos wijk —
Wijk aan Zee en — Fabrieken. Door de aanwezigheid
van de Papierfabriek en een groote bocht in de spoor-
weg Haarlem — Uitgeest kunnen de wegen, die ten Z.
van het kanaal daarop stuiten, aan de overzijde niet
doorgetrokken worden. Daar een gewone brug niet aan-
wezig is, en meerdere overzetmogelijkheden te duur zijn,
gaat al het rijverkeer van IJmuiden, IJmuiden Oost, Velsen
(met inbegrip van alles, wat direct uit het Z. komt), over
het stoompontveer, dat een geregelde — zij 't ook niet altijd

-ocr page 34-

onderhoudt ~nbsp;tusschen de beide kanaaloevers

De scheidende functie van een kanaal blijkt ook hier te
bestaan. Enkele voorbeelden mogen dit toelichten-

bI^ZTquot;quot;nbsp;aangewezen op

IZ l't ƒ'nbsp;^^quot;kels, de busverbin-

dmg, de markt; daar woont ruim 41 % van de arbeiders der
Papierfabriek, ruim 22 % van die der K N H S

Wnbsp;ten Z. van het Kanaal is

het geheel anders gesteld. Het oude Velsen bleef organisch
verbonden aan Velsen
N., dat de verzorgingsfunctie ver-
vult, maar Santpoort en Driehuis, in mindere mate ook
IJmuiden Oost en IJmuiden oriënteerden zich op Haar-
WHet wordt b.v a s vanzelfsprekend beschouwd, dat men
m Haarlem gaat wmkelen en markten, en daar bioscoop of
schouwburg bezoekt. IJmuiden Oost heeft zelf enkele grLte
winkels, en kan daardoor een deel der bevolking bedienen
maar op marktdagen trekt toch de huisvrouw met de bood-
schappentasch naar Haarlem. IJmuiden heeft weinig groote
zaken; men koopt daar in IJmuiden Oost of in Haarlem
Veel IS al geschreven en gesproken over een betere oever-
verbinding; vroeger lag hier een draaibare voetbrug, doch
bij
het drukker-wordende scheepvaartverkeer werd die op-
geheven. Ook over een tunnel onder het kanaal door is al
gesproken. Voorloopig moeten we met de pont tevreden ziin
Een tweede veer ligt bij Zijkanaal C. voor de verbinding van
Spaarndam en omliggende polders, met Assendelft en de
Zaanstreek. Voor fietsers en voetgangers is het bovendien
nog mogelijk, zich ten W. van de spoorbrug te laten over-
zetten door een voetveer, of van IJmuiden over de sluizen
zich naar de overkant van het kanaal te begeven — dan
komt men echter op het terrein van de Hoogovens, waar
geen publieke weg is. Tenslotte behoort onder de verkeers-
wegen
nog de electrische trein genoemd te worden, die
t^usschen Haarlem en Beverwijk een geregelde dienst onder-
houdt en m de pmeente Velsen 4 stopplaatsen heeft, terwijl
aan de zijtak Velsen-IJmuiden nog
2 tusschenstationnetjes
hggen. Voor de forensen in onze gemeente is dit een zeer
belangrijk feit.

Nog een enkel woord over de tuinbouwperceelen.

-ocr page 35-

zooals die op de kaart van het grondgebruik aangegeven
zijn. De verdeeling is zeer onregelmatig — in tegenstelling
tot het grootgrondbezit, dat kenmerkend is voor duinen,
akkerbouw en grasland, overweegt hier het kleinbezit, al
zijn enkele grootere bedrijven eigendom van één der groote
beeren; de velden worden in kleine stukken onderverhuurd
aan kweekers. Slechts enkele tuinders hebben een grootere
oppervlakte voor hun bedrijf in eigendom.
Tenslotte rest nog de bespreking der industrieterrei-
nen: behalve enkele kleinere fabrieken in Velsen N. en
IJmuiden O., en de machinefabrieken tusschen Visschers-
en Haringhaven, die voor de sociale structuur van onder-
geschikt belang zijn door hun naar verhouding gering aan-
tal arbeiders, liggen in ons gebied de Hoogovens en aan-
verwante bedrijven, en de Papierfabriek „De Eendrachtquot;
van de Fa. van Gelder Zonen. In dit hoofdstuk over het
bodemgebruik wordt de structuur dier bedrijven niet
behandeld. Hier zij slechts opgemerkt, dat de Papierfabriek
hgt op het oude duinlandschap, en daar de aard van het
bedrijf een uitgebreid terrein voor opslag van hout noodig
maakt, wordt hierdoor veel vruchtbare grond aan de tuin-
bouwproductie onttrokken, (afb. 8.)

Hetzelfde geldt voor de K.N.H.S., schoon in mindere mate,
daar hier slechts de genoemde enclave in het jonge duin-
landschap werd opgeofferd. Immers, gelijk reeds werd op-
gemerkt in de Inleiding, wordt iedere M^., die nog niet
dadelijk als industrieterrein noodig is, gelaten in zijn oude
functie, zoodat dicht bij de fabrieken het tuinland gelegen
is (afb. 12).

Het havencomplex, dat nog in 1924 alleen bestond uit
Visschershaven, Hoogovenhaven en Toeleidingskanalen tot
de beide zuidelijke Sluizen, heeft een geweldige uitbreiding
ondergaan, en zal mettertijd nog meer worden vergroot. De
huidige situatie is op de kaart duidelijk aangegeven. Ach-
tereenvolgens kwamen tot stand: Noordersluis met Toe-
leidingskanalen, Spuikanalen, Rijksbinnenhavens, Haven
voor Bijleggers. Deze laatste is een klein begin van een
veel grooter havencomplex, dat ten W. van de Hoogoven-
haven zal moeten worden aangelegd. Dat deze uitbreidin-
gen allen in het N. plaatsvonden, is te verklaren uit het feit,

-ocr page 36-

dat ten Z van het kanaal IJmuiden en IJmuiden Oost zulks
onmogehjk maakten Alleen een vergrooting van de IrÏÏg
haven naar de W.zijde is nog mogelijk. Doch ook ten N van

ps ï^ïX-tir„Sr —

Stenamp;r^quot;'^' f^tnbsp;tegenwoordige toe-

stand aan de hand van het kaartenmateriaal moge in het

ISIXTquot;'nbsp;van ht: ^ont

-ocr page 37-

IV. Het Grondgebruik.

Een overzicht van de onderlinge verhoudingen bij de cate-
goriëen van het grondgebruik kan verkregen worden door
de getalsverhouding der verschillende rubrieken na te gaan.
Op twee verschillende manieren zijn deze cijfers te ver-
krijgen: 1. door de jaarlijksche opgaven door de gemeenten
voor het Landbouwverslag, en de tienjaarlijksche Telling
betreffende Grondgebruik en Veestapel te raadplegen;
2. door de kaart van het grondgebruik op te meten (vgl,
art. van schr. hierover in T.E.G. Oct. 1932).
De gegevens naar het Landbouwverslag.
Hiervan werd mij ten gemeentehuize te Velsen welwillend
inzage verleend; de betrokken ambtenaren stonden mij
steeds terzijde. De opgaven, die ieder jaar vanwege de
Directie van de Landbouw van de gemeenten worden
gevraagd voor de samenstelling van het Landbouwverslag,
worden om de 10 jaar uitgebreider aangevuld door een
Telling betreffende Grondgebruik en Veestapel. Het doel
der vragenlijsten voor de jaarlijksche telling wordt in de
Toelichting aldus omschreven: „een zoo nauwkeurig moge-
lijk overzicht te krijgen omtrent:.... d. oppervlakte bouw-
land, tuingrond en grasland in elke gemeente; in de gegeven
cijfers moeten dus niet begrepen zijn de woeste gronden en
de boschgrond«iquot;. Kleinere oppervlakten vallen niet onder
de telling: „een tuin van 4 are behoeft (bij) het grond-
gebruik niet te worden vermeldquot;.

Toch zijn er nog meer rubrieken, die om invulling vragen.
Hierbij staan in de tellijsten, dus niet in de erbij ver-
strekte Toelichting, enkele opmerkingen, die als gids kunnen
dienen bij het invullen en waarvan er hier eenige worden
geciteerd.

a.nbsp;onder „vergraven grond, strand, moeras, wa-
terquot; worden verstaan: plassen, poelen enz., behalve
grachten, rivieren, kanalen;

b.nbsp;onder „veld- en spoorwegenquot; vallen niet de
straten in de bebouwde kom; die vallen, mèt „grachten,
rivieren, kanalen, pleinen, parken, begraafplaatsen,
grondoppervlakte van gebouwen en goederen in de
doode handquot; onder „onbelastbaar eigendomquot;;

-ocr page 38-

c. onder „erven van gebouwen en lustplaatsenquot;
wordt verstaan zoowel de oppervlakte van buitenplaatsen
als die van fabrieksterreinen met hun gebouwen en de be-
bouwde centra. De grondoppervlakte der gebouwen valt
ook onder deze rubriek, daar ze deel uitmaken van het „erfquot;.
Een ernstige leemte is, dat deze toeHchting niet verschijnt
in de verslagen. Ook bij het raadplegen van de tellijsten
zèlf is deze toehchting niet altijd meer te krijgen. Voor
het sociaal-geographisch onderzoek ontstaan uit de gekozen
rubriceering eenige moeilijkheden met betrekking tot de
wijze, waarop bij een onderzoek naar het grondgebruik de
aanwezige gronden moeten worden ingedeeld, wil een ver-
gelijking met de lijsten van de Landbouw mogelijk zijn.
De sociaal-geograaf moet dus zijn eigen onderzoek m-
stellen naast dat van de Directie van de Landbouw, en zijn
eigen indeeling opstellen. Veel, wat een eigen rubriek hoort
te hebben, is in de Landbouw verslagen verdeeld over al-
gemeene rubrieken, b.v. vallen nu onder „erven enz.quot; of
onder „onbelastbaar eigendomquot; fabrieks- of beter indu-
strieterrein'en; de terreinen van de K.N.H.S. zelfs
gedeeltelijk onder: bosch, tuinbouw, duin, vergraven grond,
enz. Welk een verwarring ontstaat daardoor! De bebou-
wing zou door de sociaal-geograaf ook apart genomen
moeten worden, eventueel weer gescheiden in bebouwd en
onbebouwd terrein; nu valt zij onder „erven enz.quot; en onder
„onbelastbaar eigendomquot;. De oude buitenplaatsen dragen
veel bosch, dat echter niet als zoodanig in de telling is op-
genomen. De andere rubrieken zijn ondubbelzinnig. Waar
het echter niet het doel der Landbouwtelling is, al deze
onderscheiden rubrieken te geven, treft der Directie geener-
lei verwijt. Alleen wij kunnen de gegevens in deze vorm
niet gebruiken voor ons onderzoek. De beantwoording van
de jaarlijksche vragenlijsten geschiedt door „insidersquot; in
de landbouw; deze meten echter niet ieder jaar alle opper-
vlakten na; zij schatten de oppervlakte tuingrond, grasland
en bouwland; en voor de overige rubrieken worden vaak
de cijfers eenvoudig van het vorig jaar overgenomen. De
cijfers voor bouwland zijn eigenlijk de eenige, die geheel
te vertrouwen zijn, omdat jaarlijks het areaal der verschil-
lende geplante gewassen nauwkeurig wordt opgenomen,

-ocr page 39-

Gemeentelijke jaarlijksche opgave voor de vragenlijst van de landbouwverslagen
(die met *) zijn officieel en 10-jaarlijksch).

Opmerkingen

In ha.

1910*)

1921*)

1925

1927

1929

1930*)

1931

Bouwland ......

BJijvcnd gras.....

weiland........

hooiland.......

Tuinbouw......

particuliere tuinen . . . . ,
warmoezerijen voor de handel.

boomkweeker.......

bloemkweeker.......

bollen......

W

Bosch

eikenhakhout
dennen . .
grienden

Dijken, bennen
Duinen

Riet, biezen . ,
Kwelders enz. .

88

60.38
78.09
70.64

Vergraven grond, moeras,

strand, water......

Veld' en Spoorwegen ....
Onbelastbaar eigendom . .
Erven van geb. en lustplaatsen

380
1305

700
605

220

5
150
5
5

55

591

555
10
26

59
1427
2.60
1.50

68

44.38
39.09
70.64

412
1260

510

254

5

184
5
4

56

567

545
10
12

59
1394
2.60
1.50

88

60.38
39.09
70.64

400
1262

762
500

264

5
180
5
8
66

567

540
10
17

59
1394
2.60
1.50

88

60.38
39.09
70.64

786
1262

762
500

264

5
180
5
8
66

567

540
10
17

84
1394
2.60
1.50

786
1262

529.59
690.51

631.50

690.51

264

5
180
5
8
66

567
540
10
17

84
1394
2.60
1.50

88

60.38
78.09
70.64

161.44

5

92.44

4

5

55

507

480
10
17

84
1394
2.60
1.50

138
100.38
78.09
971.10

161.44

5

92.44

4

5
55

507

480
10
17

84
1292.09
2.60
1.50

138
100.38
78.09
971.10

Op 1 Mei 1927 werd
de Gemeente Velsen
uitgebreid met de
Zuid-Spaarndamm.
polder, groot 450 ha.,
v.n.1. bouwland (vgl.
p. 37), door ophef-
fing van de Gemeen-
te Spaarndam.
De tellingen worden
gehouden gedurende
de maand Juni, zoo-
dat deze bijvoeging
al in 1927 werd mee-
geteld.

Totaal der Gemeente Velsen .

4208.21

4208.21

4208.21

4658.21

4658.21

4658.21

4658.21

-ocr page 40-

mèt de oogstopbrengst. Wij hebben ter vergehjking eenige
jaarlijksche teUingen naast de drie laatste tienjaarlijksche
tellingen gezet: uit de cijfers blijkt duidelijk, dat met dit
materiaal uiterst voorzichtig moet worden omgegaan.
Wanneer één rubriek verlaagd moet worden, omdat de ver-
anderingen te zeer in het oog loopen, wordt een andere
rubriek naar rato verhoogd. Hierdoor ontstaan natuurlijk
scheeve verhoudingen, (zie tabel pag. 35).

Wij hebben, bij de beschouwing en beoordeeling dezer
cijfers, in het oog te houden, dat de gemeente Velsen groote
veranderingen heeft ondergaan in haar structuur door de
vestiging van industrieën en de daarmee gepaard gaande
uitbreiding van de bevolking, waardoor een vergrooting van
het bebouwde areaal, met alle gevolgen van dien, noodzake-
lijk werd. Vooral na de oorlog werden deze feiten duidelijk
waarneembaar. De vestiging van de K.N.H.S., die in 1929
werd uitgebreid met de Mekog en in 1931 met de Cemy, en
de opening van de PENcentrale in 1932, brachten veel ver-
anderingen mee. Intusschen ging de uitbreiding der haven-
werken gestadig door, evenals de afzanding der duinen,
zoowel in de Breesaap, als ten Z. van het Noordzeekanaal
(vgl. TEG Nov. '30,
p. 373, inleiding op mijn art. „Sant-
poortquot;). Zijn nu al deze gebeurtenissen terug te vinden in
de cijfers van de Landbouwlijsten? Men kan er althans de
sporen van verwachten!

De vergelijking van 1910 met 1921 geeft geen aanleidmg
tot vraagteekens — bosch en duin nemen af door de vraag
naar bouwterrein. Dat het cijfer voor Veld- en Spoorwegen
zóóveel steeg, lijkt wel veel op een poging om de totale
oppervlakte van de gemeente in het eindcijfer te bereiken!
Indien een dergelijke stijging had plaats gevonden bij de
rubrieken: erven van gebouwen enz., en onbelastbaar eigen-
dom, dan zou daaruit de toen al beginnende uitbreiding van
de bebouwing zijn gebleken. Spoor- en veldwegen werden
m dit tijdvak niet aangelegd.

De achteruitgang van het bouwland van 1921 tot 1925 kan
te verklaren zijn door de afwisseling van gras- en bouwland
in de jonge polders aan het Noordzeekanaal. De stijging
van het grasland is echter te klein, om die achteruitgang

-ocr page 41-

geheel te compenseeren; er werd blijkbaar ook bouwland
in tuingrond omgezet. Waar vond echter die vermeerdering
van grienden plaats? Het eikenhakhout was afgenomen
door uitbreiding van bouwterrein; het totaalcijfer moest
even hoog blijven, omdat anders de optelling niet klopte.
Maar de bebouwde kom breidde zich toch uit?
In 1927 is de invloed van de toevoeging der Z. Spaarndam-
merpolder (450 ha.) onmiskenbaar: het bouwland stijgt met
386 ha., dijken en bermen met 25 ha., onbelastbaar eigen-
dom met 39 ha. Hierop is wel een en ander aan te merken.
De Z. Spaarndammerpolder ligt tusschen de Zijkanalen B
en C; aan de oevers dier kanalen groeit buitendijks heel wat
riet, dat de oevers afzoomt; dit riet wordt geregeld afge-
sneden. Ook liggen hier nog kwelders; voorts ettelijke
groote boerderijen (erven); eenige flinke kanalen en een
strook van het Noordzeekanaal; verder loopen er door de
polder: een pand (onbelastbaar eigendom) van de Z.
kanaalweg, één weg door de lengte, en één door de breedte
van de polder, 2 wegen door en om de Buitenhuizerpolder
(veldwegen). Tenslotte liggen er nog enkele ha. grasland.
Doch alleen de dijken en de onbelastbare eigendommen
worden vermeld. Waarom de rest niet? In een eenigszins
betrouwbare opgave zouden deze feiten althans te zien
moeten zijn! We strijden hier niet tegen het niet precies
opgeven van de oppervlakte; ieder jaar alles opmeten is
natuurlijk een te hooge eisch; maar wèl tegen dit onoor-
deelkundig, een verkeerde indruk gevend, en dus tot on-
juiste conclusies leidend globaal schatten van de verschil-
lende categorieën van het grondgebruik.
Er is meer: alle cijfers zonder uitzondering werden over-
geschreven van '27 en '28 — geenerlei rekening werd
gehouden met de ontzaggelijke uitbreiding van de bebou-
wing, zoowel in Santpoort, als in IJmuiden Oost, als in
Velsen Noord. We naderen tot de tienjaarlijksche telling
betreffende grondgebruik en veestapel van 1930 — en nu
komt de waarheid aan het hcht: de cijfers voor bouwland,
grasland, tuingrond, bosch, moeten allen omlaag, omdat. ..
sedert 1910 nóóit de enorme uitbreiding der
bebouwing in rekening was gebracht! Voorwaar
een opwekkend getuigenis van de mate van betrouwbaar-

-ocr page 42-

heid der zg. officiëele gegevens van gemeentewege ver-
strekt en door ^ Directie van de Landbouw te goeder trouw
gepubliceerd! Hoe sterk die bebouw^pg zich uitbreidde
kan men nagaan uit de cijfers van het aantal woningen'
die van jaar tot jaar, en vooral na de oorlog, een stijging
vertoonen, waarbij dan nog met het oppervlak van strLn
en plantsoenen enz. rekening moet worden gehouden! 1931
bracht o.a nog een correctie op het areaal duinen, die ech-

Zlt^Anbsp;^^^nbsp;P^^^t^ ^i^den, want al

geschiedt die afgraving verticaal, toch brengt ze ook hori-
zontale veranderingen teweeg.

Het blijkt dus dat deze opgaven niet te vertrouwen zijn.
Gevraagd wordt wehswaar alleen naar de nauwkeurige
oppervlakte tuingrond, gras- en bouwland, maar ook die
gegevens zijn onzuiver. Als men een telling organiseerde
van het grondgebruik in elke gemeente, mef dien verTtan!
de, dat tusschen twee tien jaarlijksche tellingen nog één-
hoogstens tweemaal een opgave werd gevraagd van de'
oppervlakte der verschillende categorieën van Lt bodem!
gebruik, dan zou men o.i. over véél betrouwbaarder cijfers
kunnen beschikken. Op deze wijze hebben we niets aan
. w'unbsp;^^ onbruikbaar, wijl on-

van het totaaloppervlak der gemeente, uit de tieniaarliik-
sche, beter te vertrouwen cijfers:

In O/o

Bouwland .
Blijvend
Grasland. .
Tuinbouw .
Bosch. . .
Dijken, ber-
men . . .
Duinen . .
Riet, biezen.
Kwelders. .
Vergr. grond
Veld- e.a. w.
Onbel. eigend,
Erven, enz, .

Totaal. . .

1910

1921

1930

9.17

31.~
5.2
14—

1.4

33.91
0.06
0.03
1.6

1.05
0.9
1.68

9.8

29.9
6.-
13.26

1.4
33.47
0.06
0.03
2.1
1.4
0.9
1.68

11.4

14.82
3.46

10.91

1.8

29.92
0.05
0.03
2.96
2.15
1.67

20.84

13.59

14.82
3.46
10.91

1.8
27.73
0.05
0.03
2.96
2.15
1.67
20.84

100%

lOOo/o

lOOo/o

1931

100%

In %

1910

1921

1930

Tuinbouw:

part. tuinen
warm. handel
boomkweek.
bloem „
bollen

2.27
68.19
2.27
2.27
25.-

1.97
72.44
1.97
1.57
22.05

3.09
57.26

2.48

3.10
34.07

Totaal. . .

lOOo/o

lOOo/o

100%

Bosch:

eikenhakhout
dennen . .
grienden . .

93.9
1.7
4.4

96.12
1.76
2.12

94.68
1.97
3.35

Totaal. . .

100%

lOOO/o

100%

-ocr page 43-

Het bouwland steeg tusschen 1910 en 1931 geleidelijk;
de bijvoeging van de Z. Spaarndammerpolder gaf voor het
geheel der gemeente geen aanleiding tot een groote ver-
schuiving.

Het grasland nam belangrijk af, van 1/3 tot 1/7 van
het totaal, en wel ten bate van de bebouwing. Want al
werd grasland in tuinland omgezet, ook die laatste cate-
gorie werd weer geringer in oppervlak, door de vestiging
en uitbreiding der fabrieken, en door uitbreiding van be-
bouwing en wegen.

Het bosch nam door dezelfde oorzaken af; de dijken en
bermen stegen iets door de aanwinst in 1927; de duinen
verminderden door afgraving (havens, bebouwing). Het
contingent vergraven grond, moeras, strand en water steeg
eveneens door de aanwinst van 1927, èn door de aanleg der
Hoogovenhaven. Het onbelastbaar eigendom steeg door de
stichting van veel nieuwe scholen in IJmuiden Oost, door
de uitbreiding tengevolge hiervan van het oppervlak stra-
ten, pleinen enz.; ook de aanwinst van 1927 is hier van
invloed. Dat de veld- en spoorwegen zich verdubbelden,
behoeft dan ook niet te bevreemden, evenmin als dit ten
opzichte van de uitbreiding der bebouwing het geval behoeft
te zijn.

De grootste veranderingen liggen natuurlijk tusschen 1921
en 1930: in de eerste zeer gunstige jaren na de oorlog
bracht de oprichting van nieuwe en snelle bloei van oude
bedrijven een belangrijke uitbreiding der bevolking te-
weeg, waardoor woningen en straten moesten worden uit-
gebreid; dit vond plaats ten koste van duinen, bosch, tuin-
en grasland. Het areaal in dienst van de voedselvoorziening
kromp dus in, terwijl er meer menschen kwamen, in wier
behoeften moest worden voorzien. Alleen een intensievere
benutting van en een verandering in het gebruik van de be-
schikbare gronden kon dit mogelijk maken. De particuliere
tuinen, die tusschen 1910 en 1921 een daling vertoonen,
stegen weer tusschen 1921 en 1930; verschillende fabrieks-
arbeiders en andere particulieren telen groenten voor eigen
gebruik. De warmoezerijen voor de handel, die aanvanke-
lijk stegen, daalden na 1921 vrij sterk: een deel van de
grond is opgeëischt voor de bollenteelt.

-ocr page 44-

Boomkweekerijen zijn er sinds 1922 niet meer; de bloem-

kweekerij is van zeer ondergeschikt belang.

In de onderlinge verhouding der drie categorieën van het

bosch kwam geen noemenswaardige verandering

We zouden over kaarten van het grondgebruik in 1910 en

lyzi moeten beschikken, om te weten te komen waar

precies deze bosschen en duinen afnamen. Nu kan men

alleen in het algemeen zeggen, dat de duinoppervlakte ver-

klemd werd ten Z. van het kanaal (tusschen Visschers- en

Harmghaven, terreinen voor uitbreiding van IJmuiden

Oost) en ten N. van het kanaal (terrein van de K. N. H S )

Het bosch viel vooral in Santpoort, in Driehuis, Velserbeek,

en Velsen Noord (achter P.E.N.-centrale), het was vooral

eikenhakhout, dat werd opgeofferd; dat is te begrijpen

want de andere houtopstanden zijn quantitatief van weinig
belang.nbsp;^

Gegevens uit eigen waarneming. De kaart
samengesteld uit het onderzoek van het grondgebruik ter
plaatse, werd opgemeten, met behulp van een planimeter
door een vakkundige op dit gebied van de Papierfabriek'
die enkele vrije uren aan dit werk wilde besteden. De resul-
taten van deze werkwijze worden straks meegedeeld Daar
de kaart van het grondgebruik in de eerste maanden van
1932 tot stand kwam, terwijl de cijfers van de Directie van de
Landbouw afkomstig zijn van de tellijst over het jaar 1931,
kunnen deze beide uitkomsten zonder gevaar voor groote
fouten vergeleken worden.

Vooraf eenige opmerkingen naar aanleiding van de rubri-
ceering. De categorie onbelastbaar eigendom omvat volgens
de definitie van de Landbouw zoowel havens en kanalen als
jaebouwing, straten en pleinen. Deze waren echter op de
kaart niet terug te vinden. Onder de rubriek „waterquot; van
de meting vallen dus havens en kanalen, onder „bebouwde
kommen en „wegenquot; de gebouwen, straten enz., evenals
de veld- en spoorwegen.

De onderverdeeling van tuingronden en bosch, en de onder-
scheiding in dijken en bermen waren evenmin uit de kaart
op te maken. De beide eerste werden dus alleen in totaal op-
gegeven; de laatste werden gerekend onder grasland, en bij

-ocr page 45-

de polders opgemeten. Het is niet mogelijk, uit te maken,
in welke verhouding het onbelastbaar eigendom over de
beide categorieën bebouwing en water verdeeld moet wor-
den. De kanalen en de havens beslaan in ieder geval een
heel wat grooter oppervlakte, dan de rubrieken onbelast-
baar eigendom en vergraven grond tezamen.
Beschouwen wij de cijfers, die hieronder volgen, dan blijkt
daaruit met één oogopslag, hoe zeer de werkelijke toestand
verschilt van die, welke door de Landbouwtelling werd ge-
suggereerd!

In

ha.

In »/o

Directie

Opmeting

Directie

Opmeting

Landbouw

begin

Landbouw

begin

1931

1932

1931

1932

Bouwland .

631.50

606.6

13.6

13.2

Grasland.........

699.51

1100.25

14.8

23.6

Dijken en bermen......

84.-

Tuinbouw. .

106.44

121.725

2.3

2.6

Bollen . . .

55.-

163.125

1.2

3.5

Bosch ....

507.-

669.15

10.9

14.3

Water, incl. riet, kwelders . . .

142.10

361.575

4.8

7.7

Bebouwing, wegen......

1071.48

373.76

Industrieterreinen......

96.3

22,9

10.1

Duin ... . .

1292.09

1165.725

27.7

25.-

Onbelast eigendom......

78.09

—.—

1.6

—.—

Totaal..........

4658.21

4658.21

100»/o

100 o/o

Voor deze opmeting was het technisch noodzakelijk de ge-
meente in 6 deelen te verdeelen (zie tabel op pag. 42);
hierdoor kwamen nog eenige merkwaardige feiten aan het
licht. Deze onderdeelen waren:

Inbsp;N.W. deel (kanaal-spoorlijn-N.gemeentegrens)

IInbsp;N.0. deel (kanaal-spoorlijn-N.O.gemeentegrens)

IIInbsp;Z.W. deel (kanaal-spoorlijn-Z.gemeentegrens)

IVnbsp;Z.0. deel (kanaal-spoorlijn-Z.Spaarndammerpolder)

Vnbsp;Zuid-Spaarndammerpolder

VInbsp;Eilanden - kanalen - havens.
Deel IV viel uiteen in:

A.nbsp;strook tusschen kanaal - Rijksweg - spoorlijn.

B.nbsp;strook tusschen kanaal - N.Spaarndammerpolder - Bui-
tendijken.

C.nbsp;Velserbroek ten O. van de Rijksweg.

D.nbsp;Noord Spaarndammerpolder.

-ocr page 46-

Categorieën van het
grondgebruik

Onderafdeelingen

IV

Totaal

III

V

VI

D

Bouwland .
Grasland. .
Tuinbouw .
Bollen . .
Bosch. . .
Duin . . .
Ind. terreinen
Bebouwing .
Onbebouwd
Water . .

66.375
97.875
2.25
9.-

110.250

4.275

2.475

429.975
33.525

606.6
1100.25
121.725
163.125
669.15
1165.725
96.3
260.36
113.4
361.575

43.875
36.675
28.35
88.2
263.475
56.25
6.75
12.15

94,50
19,125
10.125
375 075
818.775

6,3
180.710
36 225

194.175
53.55
97.2
205.875

299.25

332.775
10.125
13.725

2.25

N3

83.475

33.75
4.05

55.125
21.375

1.125
3.375

2.25
15.975

3.375
20.25

20.25

1540.835

Totaal

535.725

223.3

627.3

306.-

356.625

135.225

487.125

85.5

4658.21

-ocr page 47-

Hierbij lette men er dus op, dat K.N.H.S. c.a. en P.E.N.cen-
trale vallen onder I, bebouwing van Velsen Noord, en N.
Wijkermeerpolder onder II, IJmuiden en IJmuiden Oost,
Jan Gijzenvaart en grootgrondbezit van duin onder III,
polders en oude duinlandschap ten Z. van het kanaal onder
IV, grootste areaal van het bouwland onder V, hetgeen
duidelijk uitkomt, wanneer we de cijfers vergelijkend
naast elkaar zetten, (vgl. p. 42: de vergedrukte cijfers geven
aan, dat in dat deel van de gemeente een bepaalde categorie
de hoofdschotel vormt.)

Het rijkst aan afwisseling is dus afdeeling III, wat ook in
de korte beschrijving al uitkwam (hfdst. II).
Nog één opmerking betreffende het grasland: hieronder
brachten wij alle perceelen met grasbegroeiïng, dus
niet alleen het blijvende grasland. Dit ligt vnl. in de
afd. II, IV (B, C en D), V en enkele kleine perceelen
in I en III; bij benadering ongeveer 1050 ha.. De rest wordt
ingenomen door: sportterreinen, bermen, begroeide on-
bebouwde terreinen, enz.. Hierop grazen weieens schapen
of paarden, doch het is niet als blijvend grasland in gebruik.
Als industrieterreinen werden niet beschouwd alle gronden,
die in eigendom toebehooren aan een bepaalde onderneming,
doch de gronden, die werkelijk door de industrie worden
gebruikt. Dit is voor de K.N.H.S. een belangrijke onder-
scheiding, gelijk op de grondgebruikkaart duidelijk te zien
is uit het verschil, dat gemaakt werd tusschen de volle
paarse tint en de paarse omranding van het totale terrein,
dat de K. N. H. S. beheert. Over de geheele linie illustree-
ren deze cijfers, in welk nauw verband de verschillende
categorieën staan met de bodemgesteldheid, gelijk dat in
het begin van dit hoofdstuk reeds werd uiteengezet.
Vergelijkt men tenslotte nog de cijfers in de eerste staat,
aangaande de telling 1931, met de meting 1932, dan blijkt:
De categorieën bouwland, tuingrond en duin, komen vrij-
wel overeen; ook water en bosch vertoonen geen bizonder
opvallende verschillen. Anders is dit met grasland, bollen-
land en bebouwing; de kleine correctie op het grasland tot
ongeveer 1050 ha. maakt op die post echter geen noemens-
waardig verschil. Wij kunnen deze afwijkingen niet anders
verklaren, dan door de onnauwkeurigheid der waarneming.
De oorzaken van de verschillen zijn reeds voldoende be-
sproken.

-ocr page 48-

V. Het gelaat der Gemeente Velsen.

Het is bij uitstek de taak der sociale geographie als weten-
schap „das Landschaftsbild zu erfassenquot;; zij wil „das Land
von möglichst vielen Stellen betrachten um es im Ganzen
überblicken zu könnenquot; (O. Schlüter: die Stellung der
Geographie des Menschen in der erdkundlichen Wissen-
schaft — 1919 Berlin). Dit totaal-overzicht kan als het
„gelaat van een gebied beschouwd worden. De trekken
m dat gelaat worden gevormd onder invloed van de ver-
anderingen tengevolge van de wisselwerking tusschen
menschehjke activiteit en natuur. Wegen, vestigingen, be-
drijven zijn b.v. zulke trekken.

Waar deze een op bepaalde wijze samenhangend geheel
vormen, spreekt men van een landschapstype of kortweg
landschap, dat dus een uitgesproken eigen karakter draagt
De sociale geographie bestudeert de invloed van de men-
schelijke activiteit op het landschap, dat wil dus zeggen de
verschillende typen van landschappen, die hierdoor ont-
staan en allen hun eigen naam ontleenen aan de vorm
waarin die activiteit zich openbaart; daardoor wordt de
funct^ van ieder deel van het geoccupeerde gebied duide-
lijk Gelijk Camille Vallaux geestig opmerkt in zijn
werk „les Sciences géographiquesquot; (p. 107—108)- Un
paysage anonyme est destiné de demeurer inintelligiblequot;
Het spreekt daarbij vanzelf, dat er in een gebied als het
onze geen sprake kan zijn van een natuurlandschap; gelijk
ook elders op aarde landschappen zonder anthropogene in-
vloeden uiterst zeldzaam zijn. Het gaat hier om de verschil-
lende vormen van het cultuurlandschap, dat ontstaan is
door het ingrijpen van de mensch: „nous sommes conduits
a etudier en géographes l'action de l'homme dans la nature
— sans la séparer jamais de l'étude de la géographie na-
^relle ou géographie physiquequot; (Je an Brunhes, La
Geographie humaine, I
p. 34). Hierbij moet ten bate van de
verklarmg de beschrijving aan hooge eischen van
nauwkeurigheid voldoen: „la description doit être rigoureu-
sement précisequot; (ibid. II
p. 914). Uit de beschrijving van
eenzelfde gebied met zijn landschappen op verschillende
tijdstippen is op die wijze veel af te leiden ten aanzien van

-ocr page 49-

zijn ontwikkeling, omdat deze zich duidelijk openbaart in
de verandering der landschapstypen.

De jaren 1865—1932 waren getuige van een groot aantal
wijzigingen in het gelaat der gemeente Velsen. Deze komen
het beste tot hun recht bij een verdeeling der geschiedenis
in drie perioden: de tijd vóór 1865; 1865—1895; 1895—
1932. De jaren 1865 en 1895 zijn daarbij niet willekeurig
gekozen: in 1865 begonnen de werkzaamheden voor het
Noordzeekanaal, in 1895/99 vestigden zich in ons gebied de
eerste industrieën (Papierfabriek, Staatsvisschershaven-
bedrijf) en werd de latere uitbreiding der havens ingezet
met het graven van de Visschershaven.
Eén der oudste bronnen voor de toestanden in ons gebied
is de Informacie van 1514, waarin o.m. wordt vermeld:
„Geheel ban van Velsen is groot 1195 mergen lants, daer-
van de huysluyden van Velsen toebehoert 42 mergenquot;;
allerlei geestelijke instellingen „tsamen 104M mergen;
welcke geestehcke personen tselve lant verhuyeren sonder
dat sy daer eenig of gebruycken; van alle welcke 1195
mergen voors. wert by den inwoenders van de voors. dorpe
gebruyct omtrent de twee deelen, ende 3e deel wert ge-
bruyct by die van Sparendamme, Schooten, Aelbrechsberge
ende Beverwyck, die met hemluyden niet en gelden.
Desgelycx doen die welgeboeren luyden die haer lant
selver gebruyckenquot;. In die tijd (begin 16e eeuw) hebben
we dus al te maken met een „tuinbouw- en lustoord-
landschapquot;, kortweg „oud duinlandschapquot; genoemd, waar
de bevolking haar bestaan vond in eenige tuinbouw en
veeteelt; daarnaast bewoonden „die welgeboeren luydenquot;
grootere huizen, waaromheen uitgestrekte bosschen lagen.
Dit „lustoordlandschapquot; breidde zich gestadig uit, zoodat in
de „Tegenwoordige Staat der Ver. Nederlandenquot; van 1750
al sprake kan zijn van ,.een goed getal van voortreffelijke
en aanzienlijke lustplaatsenquot; (p. 298), behoorende aan
aanzienlijke Amsterdamsche burgers. In het Westen be-
schermden de jonge duinen het land tegen de aanvallen van
de zee, pas later in deze functie gesteund door de menschen,
in de vorm van helmbeplanting en zorg voor de van nature
aanwezige begroeiing. Om deze functie van het „jonge duin-
landschapquot; of de buitenduinen uit te drukken, is het alles-

-ocr page 50-

z ns verantwoord hier te spreken van een „beschermings-
o£ afweerlandschapquot;. Men denke slechts aan de belangrijke
taak van deze duinen b.v. bij N.W.stormen. In het Oosten ligt
achter het weidelandschapquot; der oude polders, het „water-
kndschapquot; van de Wijkermeer. Het „vestigingslandsc^quot;
was in beginsel reeds aanwezig in de vorm van enkele

hZrlll eromheen verspreid gelegen boerderijen,
heerenhuizen, en verkeerswegen

landschapstypen niet; wel
breidden de bestaande dorpjes zich langzaam uit.

In de tweede periode trad een veel sterkere differentiatie
op. het totaal van het cultuurlandschap werd uitgebréid met
de ingepolderde Wijkermeer, het Noordzeekanaal en ette-
lijke woonwijken. Naast het „jonge duinlandschapquot; en het
„oude duinlandschapquot; breidde zich het „vestigingsland-
schap reeds belangrijk uit (IJmuiden, IJmuiLn Oost
Driehuis, Velsen Noord); er ontstond een nieuw landschaps-

type mt de drooggelegde Wijkermeer, n.1. het „zuivere
akkerbouwlandschapquot; (afb. 10)nbsp;,.zuivere

Na 1895 kreeg de gemeente Velsen meer en meer zijn hui-
dige gelaat het verkreeg echter nog enkele nieuwe trekken-
een „visscherylandschapquot; rondom de visschLsrave'reen
havenlandschapquot; ten Westen van de spoorbrug ovei hequot;
Noordzeekanaal, dat m beginsel al aanwezig wal toen het
kanaal m 1876 werd voltooid, en dat alle haven- Inlu^.
werken omvat; een „industrielandschapquot;, vnl. ten N van
het kanaal, begonnen met de oprichting van de Papier
fabriek, uitgebreid door de stichting van K. N. H. S ca en
PENcentrale; als onderdeel daarvan geldt ook 'het vesti-
gingslandschap, voorzoover dat omvat de woonplaats der
tebrieksarbeiders; dus verschillende wijken van IJmuiden

dennbsp;^^ gedachtengang IJmui-

den gedeeltelijk tot het visscherijlandscOiap behLt. De

oud? r i'lnbsp;bevolking vallen onder het

' fquot;quot;^tioneel daarin opgenomen.

^nbsp;Velsen Noord

zyn gegroeid tot groote wooncentra, en er, behalve de vis-
schenj-industrie en de agrarische bevolkiAg, óók
Lel wi
ambtenaren, winkeliers, bedrijfshouders wonen, moet hT^
thans o.i. van een „vestigingslandschapquot; gesproken worden-

-ocr page 51-

de kernen Santpoort, Jan Gijzenvaart, Driehuis en Velsen
behoeven daarvan niet uitgesloten te worden. Het „jonge
duinlandschapquot; werd in deze periode voor wandelaars open-
gesteld en behoort sedert dien dan ook tot het „lustoord-
landschapquot;.

Door deze verschillende vormen van activiteit der occu-
peerende groep ontstonden binnen de gemeente Velsen de
volgende landschapstypen (afb. 3 en 9 t/m 14):

1.nbsp;„Jongeduinlandscha pquot;, afweer- en beschermings-,
tevens lustoordlandschap.

2.nbsp;„oude duinlandschapquot;, lustoord- en tuinbouw-
landschap.

3.nbsp;„polderlandschapquot;: zuiver weidelandschap der
oude polders en zuiver akkerbouwlandschap der jonge
polders.

4.nbsp;„havenlandschapquot;, bij de monding van het Noord-
zeekanaal.

5.nbsp;„visscherij-landschapquot;, tusschen Visschers- en
Haringhaven, en ten N. van de Visschershaven (IJs- en
machinefabrieken. Rijksafslag).

6- „industrie-landschapquot;, vnl. ten N. van het
kanaal.

7. „vestigings land schapquot;, wooncentra voorzoover
niet onder 5 en 6 vallend.

De landschappen 3 t/m. 7 hebben zich dus ontwikkeld in
een tijdperk van 60 jaar.

-ocr page 52-

B. BEVOLKING.

VI. De loop der bevolking.

Het tweede deel zal gewijd zijn aan de bespreking van de
bevolking die zoowel voor de quantitatieve als de qualita-
tieve verhoudingen ten nauwste met de reeds kort aan-
gegeven veranderingen in de occupatievormen van het
woongebied verbonden is. Daartoe moet allereerst de loop
der bevolking behandeld worden. De oudste gegevens over
de bevolkmgssterkte van ons gebied vonden wij in couran-
tenartike s bewaard in het Archief ten gemeentehuize. In

Jnbsp;^^nbsp;262 weerbare mannen

van 18-60 jaar w.o. 86 Gereformeerden, 19 Lutheranen,
3 Mennonieten, (samen 41.2 %), en 133 R.K (50 8 %)
Voorts waren 104 vermogend, 158 onvermogend. Niet opge-
nomen waren: boereknechts, tuinknechts, tuinmansknechts
noch daglooners zonder vast domicilie; evenmin schout 5
regeerende schepenen, secretaris, bode, kapelaan, pastoor
en schoolmeester.

Een vollediger opgaaf hebben we uit 18 O 7. Toen had Velsen
959 inwoners en 215 huizen; hiervan woonden 9 inwoners

ooo^'L f^nbsp;dienst- of werkboden bedroeg

233. Ook over de toestand van landbouw en veestapel
werden voor dit jaar uitvoerige gegevens aangetroffen Er
werd tevens een beroepstelling gehouden. Deze laatste ge-
gevens worden nog nader besproken bij het desbetreffende
hoofdstuk.

In 1811 telde Velsen 1447 inwoners, in 1812 werd de
gemeente Velsen en de Zandpoort (zoo heette het dorp
Santpoort n.1. nog tot ver in de 19e eeuw) op bevel van
Napoleon voortaan officieel de gemeente Velsen genoemd.
In 1822 had zij 1648 inwoners. In 184 0 had Santpoort
328, Jan Gijzenvaart 261, Hofgeest 125, Velserbosch (in de
Breesaap) 95, de gemeente Velsen 2088 inwoners
Op 31 Aug. 184 7 telde de gemeente: 198 weerbaren
o^il ^^^nbsp;^^ Gereformeerden, 3 Lutheranen,

^^^nbsp;29,8 % Protestanten en

fU,^ /O K.K.. Het aardrijkskundig woordenboek van van der
Aa vermeldt, dat Zandpoort in 1848 45 huizen had en 370

-ocr page 53-

inwoners; Jan Gijzenvaart 29 huizen en 270 inw.. De
bevolking hield zich bezig met landbouw en veeteelt,
Werk op de buitenplaatsen en in de bleekerijen. Deze
agrarisch gerichte gemeenschap groeide uitsluitend door
geboorteoverschot; immigratie was een onbekende factor
in die tijd (1850 — 2123 inw.; 1851 — 2125 inw.;
1859 — 2326 inw.; 1864 — 2413 inw.; 1865 — ± 2500 inw.).
Na 1865 veranderde dit echter grondig; een snelle groei
zette in. Tusschen 1865 en 1876 werd het Noordzeekanaal
gegraven. De plotselinge invasie van vreemdelingen, die er
andere levensgewoonten en bestaansvormen brachten, kon
niet onopgemerkt blijven. Zij had echter geen verdwijning
van de agrarische occupatie tengevolge, deze bleef bestaan
in de oudste deelen der gemeente, al werd zij besnoeid door
de sterke uitbreiding der vestiging. Gedurende het laatste
tiental jaren der 19e eeuw begonnen de groote veranderin-
gen in de gemeente door de opkomst van het visscherij-
bedrijf en de stichting van industrieën. De landelijke deelen
ondervonden hiervan vanzelfsprekend de terugslag; al
richtte aanvankelijk de stroom der nieuwe bevolking zich
naar IJmuiden, IJmuiden Oost en Velsen Noord, toch ver-
anderde tengevolge van dit alles het karakter der geheele
gemeente. Dit weerspiegelt zich in de grootere verscheiden-
heid der beroepen, in de veranderde verhouding der gods-
dienstige gezindten, in de hoogere belastingen (vgl. hoofd-
stuk VII).

Het 50-jarig jubileum van het Noordzeekanaal in 1926 werd
aanleiding tot het weer in herinnering brengen van de ge-
schiedenis der gemeente en het ontstaan en de groei van
IJmuiden en IJmuiden Oost, in allerlei dag- en nieuws-
bladen en tijdschriftartikelen, waaraan veel van het vol-
gende is ontleend.

De werkgelegenheid, ontstaan door de werkzaamheden voor
de doorgraving van Holland op zijn Smalst en de inpoldering
van het Wijkermeer, lokten velen hierheen: menschen van
allerlei godsdienst en beroep vestigden zich in de gemeente.
De^ bevolking groeide daardoor natuurlijk veel sneller dan
vóór 1865, hetgeen moge blijken uit de volgende cijfers:
1865 — 2500; 1866 — ± 2900; 1868 — 3293; 1870 —
3577; 1875 — 4101; 1879 — 5753; 1883 — 5776.

-ocr page 54-

„Als gevolg van die werkzaamheden ontstonden. ver-
schillende nederzettingen, waardoor de bevolking snel in
aantal toenam. . . . Naast de oude gehuchten Velsen Sant-
poort en de Heide ontstonden IJmuiden en Wijkeroog De
Heide, later Velseroord geheeten, groeide tot een dorp van
8000 inwoners (Haarlems Dagblad 18-9-'26).
Deze snelle bevolkingstoename vond haar oorzaak in het
teit, dat de immigratie van werklieden, ambtenaren, vis-
schers, enz. allerlei distributiebedrijven aantrok, waardoor
de groei weer werd gestimuleerd.

De eerste straten in Velseroord waren de Kalverstraat, de
Engelmundusweg en de Willemsbeekweg. We bezitten een
plattegrond van IJmuiden uit het jaar 1907, betreffende het
gebied van de kust tot de spoorlijn, waarop ook deze eerste
straten van Velseroord voorkomen. De Zeeweg, die nu
dwars door de bebouwing gaat van Driehuis Aaar het
kanaal, was toen gedeeltelijk ook reeds aanwezig, doch nog
een randstraat. De nederzetting op „de Heidequot; was zeer
armelijk; de bevolking, waaronder veel polderwerkers uit
alle oorden van het land, was niet bepaald zachtzinnig van
aard. Vooral Zaterdags schijnt er veel gevochten te zijn De
Velsenaren waren er niet erg over te spreken; de politie
moest worden versterkt. Ook nam het
drankmisbruik sterk
toe. „Op deze onbewoonde vlakte van de gemeente Velsen
werden de arbeiders met hun gezinnen onder gebracht,
deels (in) rieten keeten, deels (in) huttenquot;
(J Koste-
lyk, gt;5 De historische ontwikkeling van IJmuidenquot; Ned
Zeewezen, Juh 1927). Na de opening van het kanaal in
November 1876 verlieten velen dier eerste bewoners
IJmuiden Oost weer, zoodat dit gehucht zich niet verder
uitbreidde.

Pas toen IJmuiden zich sterk ging ontwikkelen, en de in-
dustrie haar weg vond naar deze gemeente, bloeide ook
IJmuiden Oost snel op, daar veel arbeiders uit de diverse
bedrijven er gingen wonen. De eerste kern van IJmuiden
vormden ambtenaren, loodsen, vletterlieden en dorpsbur-
gerij, die zich belastte met de verzorgingsfuncties, zooals
slager, bakker, schoenmaker, enz..

„Een duinterrein in de nabijheid der Noordzeesluizen was
geegahseerd. Algemeene bouwvoorschriften.... waren al

-ocr page 55-

m Febr. '77 vastgesteld.... Een bescheiden bouwplan was
mede spoedig tot stand gebrachtquot; (IJmuider Crt. 3-ll-'26).
Reeds in 1879 was uitbreiding noodig; in 1884 opnieuw. De
groote bloei, die men van IJmuiden had verwacht liet
echter op zich wachten. In 1882 stond het op een 'dood
punt; het bleek, dat de plaats enkel als voorhaven van
Amsterdam geen toekomst had. Toen gaandeweg de vis-
scherij een bron van inkomsten bleek te kunnen worden
en dit bedrijf zich goed ontwikkelde, werd in 1896 de
Visschershaven gegraven. Hierdoor, alsmede door de stich-
ting van het Staatsvisschershavenbedrijf in 1899, begon de
ontwikkeling van IJmuiden tot een groot visscherijcentrum
Na 1900 groeide IJmuiden tusschen het kanaal, de kust en
de krommmg van de Spoorweg, waarbinnen het tenslotte
bekneld raakte. „Het tekort aan huizen in IJmuiden was
oorzaak, dat de dorre gronden te IJmuiden-Oost voor be-
bouwmg aan de beurt kwamen. Zoo verrees hier een groot
dorp met een bevolking van hoofdzakelijk arbeidersquot;
(Lombar Petri in de Oprechte Haarlemmer Crt —
zonder datum). De bevolking, die zich in het dorp vestigde
was meest uit andere zeeplaatsen: Nieuwediep, Volendam,
Urk, Texel, Maassluis, Egmond, enz. afkomstig (naar
Lombar Petri in IJmuider Crt. 30-10-'26). Toen nl.
bleek dat de haven van IJmuiden een gunstige ligplaats
bood bij skcht weer, kwamen er schepen uit allerlei kust-
plaatsen binnen. Langzamerhand ontstond er zoodoende een
vischafslag. Door de visscherij werd dus IJmuiden een
actieve nederzetting. Gelijk de nieuwe kleigebieden werden
bevolkt vanuit oudere kleistreken, zoo werd IJmuiden door
bewoners van oudere visschersdorpen tot woonplaats ge-
kozen. Echte Hollandsche visschers vormden dus de be-
volking van IJmuiden. Deze groei vond plaats na 1877
In 1890 telde de gemeente Velsen 6775 bewoners, waar-

IJmuiden 1583

7^1/1' de overige dorpen zijn de cijfers: Velsen
794 Velserbosch 253, Santpoort 761, Jan Gijzenvaart 680
Hofgeest 177, Velserend 96, Verspreid 238. In 19 01 had
IJmuiden reeds ruim 4000 inwoners, d.i. ongeveer 36 % van
het totale inwonertal der gemeente. De positie van IJmui-

-ocr page 56-

den in de gemeente werd, wat betreft het aandeel in de be-
volkmg, dus steeds belangrijker.

De groei van de gemeente ging op deze wijze gestadig
verder; ieder jaar kwamen er gemiddeld 5 a 600 zielen bii
Door de oprichting van de papierfabriek van de Fa. van
Gelder Zonen nam het industrieële leven een aanvang
Begonnen met 60 werklieden, die uit Wormerveer werden
meegebracht groeide het bedrijf regelmatig, waardoor ook
de arbeidersbevolking voortdurend toenam.
Pas na 1909 zijn meerdere détails van deze bevolkings-
toename beschikbaar, al werden reeds veel vroeger ge-
regeld volkstellingen gehouden. Bij de bespreking der be-
gemeente zullen ook gegevens van 1889 en
1899 worden verwerkt; voor de loop der bevolking zijn de
oude beroepscijfers niet direct van belang
Voor de jaren 1909-1930 kan daarom getracht worden tot
een diepergaande analyse van de volksbeweging te geraken
De bevolking, die in de tijdvakken 1864-1890 en 1890-1909
resp. groeide met 172.3 % en 169.1 %, nam in de laatste
20 jaren toe met 127.1 %. Al neemt de groei dus geleide^k
at, toch IS de toename nog belangrijk genoeg'
Op 31 Dec. 1909 bestond de bevolking der gemeente Velsen
uit 9213 m. en 9019 vr., tezamen 18.232 zielen
Od 31 Dpp
1930: 20.567 m. en 20.490 vr., tezamen 41.259 leien De
procentueele groei van het mannelijk deel der bevolking
was dus iets kleiner, dan die van het vrouweliik deel nf
125.4 % tegen 127.1 %, al bleef het aantal mannen iett
hooger dan dat der vrouwen. In de verschillende onder-
deelen der gemeente was de groei niet even sterk. De
stimuleerende invloed der nieuwe dorpen op de groei der
oudere is te zien uit een vergelijkend overzicht van de be-
volkingsaanwas (Voorl. Uitkomsten v. d. Xle Alg Volks-
telling, Centr. Bureau v. d. Statistiek.)

-ocr page 57-

e

oquot;

4)

- a
1) ö
c; S

•S B
OQ

ö

quot;ÏJ
gt;

J3

s amp;

-Q w

5 a

^

O
O
O,

a
^

Ui

ra

ra
gt;

Ü

Ta
a

u

M

tj
gt;

^

3
'3

a

e

lU
gt;

Ö
■O

quot;3

d
¥

1840

2088

95

328

261

125

1848

370

270

1869

3585

620

483

88

121

238

839

1890

6775

794

253

761

680

96

177

238

1583

1122

Wijkeroog

metDrieh.

1910

18.232

877

2102

1706

997

256

143

3102

3271

1921

28.003

813

4700

1801

1291

142

1048

10.699

7115

Velsen N.

1931

41.259

6784

5734

232

569

28'(

559

Deze cijfers geven een belangwekkende illustratie van de
veranderingen in de landschappen (hfst. V). Van de agra-
rische gebieden werden Velsen en de Hofgeest het
minst beroerd: Velsen is niet zoo voor uitbreiding vatbaar,
daar het a. h. w. ingeklemd ligt tusschen Velserbeek, Kanaal
en grootgrondbezit. Het is een heel oud dorp, dat sinds de
18e eeuw slechts weinig is gegroeid. In het gemeentearchief
bevindt zich een plattegrond uit het jaar 1760—1763, toen-
tertijd gemaakt ten behoeve van de brandweer, die dezelfde
straten vermeldt, welke er tegenwoordig nog zijn.
Slechts weinig nieuwe boerderijen verrezen in het weide-
gebied op de Hofgeest. De andere zuiver argrarisch ge-
oriënteerde dorpen Santpoort, Jan Gijzenvaart,
Driehuis, die ver van het echte industriegebied ver-
wijderd liggen, namen pas na 1920 een hooge vlucht, toen
de betergesitueerden, die een plaats kregen in de industrie
of in andere bedrijven, in deze landelijke, boschrijke dorpen
gingen wonen. Deze groei werd echter nog meer veroor-
zaakt door een geboorte- dan door een vestigingsoverschot,
daar de groote Boomsche en Gereformeerde gezinnen meer
nieuwe bevolking leverden dan de immigranten. De sterkste
groei toonen, door hun direct functioneel verband met de
structuur-veranderingen in de gemeentelijke samenleving,
Velsen Noord, waar zich na 1895 de meeste arbeiders
van de Papierfabriek, en na 1920 vele van de K. N. H. S. c.a.
vestigden, IJ m u i d e n, waar de visscherij snel opkwam,
en IJ m u i d e n Oost, waar zich, naast arbeiders van de

-ocr page 58-

K N H. S. c.a., de visscherij en de kleinere industrieën
ook forensen, kantoorlieden en ambtenaren vestigden S
verband hiermee nam het aantal distributiebedri/ven toe
Toen IJmuiden zijn maximum capaciteit had bereikt moS
het wel „loozenquot; op IJmuiden Oost, waar dus, vooral The

iritb'T'quot;''nbsp;verschillende bewönLs

du-ect bij de visscherij betrokken zijn.

mrianquot; *nbsp;d®nbsp;de^faren STn

1930, dan verkrijgt men het volgende beeld:

'l® verschillende on-
derdeden de onderlinge verhouding der beide geslachten
IS, ot en zoo ja, waardoor, verschillende oorzaken bestaan
voor de veranderingen, die in die verhouding plal grepeT

31-12-1909

31-12-1930^)

groei 1909—1930
in procenten

m.

vr.

Totaal

m.

vr.

Totaal

Velsen met
Velsen N. . .
IJmuiden met
IJmuiden Oost.
Santpoort met
Driehuis en Jan
Gijzenvaart
Hofgeest . .
Verspreid .

Totaal . . .

i\ 1 .

1995
5727

1282
132
77

1984
5424

1421
124
66

3979
11 151

2703
256
143

3548
14.217

2749
112
142

3535
13.722

2985
120
128

7084
27.939

5734
232
270

77.8
148.1

114.4
-17.3
84.4

78.2
153.-

110.-
- 3.3
93.9

78.-
150.5

112.2
- 10.3
88.8

9213

9019

18.232

20.769

20.490

41.259

125.4

127.1

126.3

.............Vdii opaarnaammerpolder op l-5-'27 _ i .

spreid staande woningen. 3)nbsp;^^epen. woonwagens en keten. quot; 'naar^de

Uit deze eenvoudige statistiek blijkt het volgende-

Het getalsevenwicht tusschen de geslachten in Velsen

gehandhaafd

In kernnbsp;'' ^^^ ^^ verwonderen; dat is een

een kern zonder groei, waarvan de bevolking stabiel is

te noemen. Voor Velsen Noord toont dit aan, dit zich hier

huwTquot; ^^b-^ksarbeiders vestigden en weinig onTe'
Wde arbeiders, in tegenstelling tot IJmuiden Oost waar
verscheidene ongehuwden immigreerden
2. In Santpoort enz. bleef het aantal vrouwen boven dat

-ocr page 59-

der mannen en ook de onderlinge verhouding bleef dezelfde.
Dit is het eenige deel der gemeente, waar de vrouwen de
mannen in aantal overtreffen, een verschijnsel, dat zich
overal voordoet in oude vestigingen; men vergelijke b.v. de
groei van Doetinchem met een mannensurplus, en het oude
Doesburg, waar het aantal vrouwen grooter is. De Hofgeest
verloor eenige bewoners, en wel meer mannen dan vrouwen
waardoor een vrouwensurplus ontstond; waarschijnlijk
vertrokken boerenzoons naar elders.

3. Het sterkst groeiden — men zou geneigd zijn te schrij-
ven: natuurlijk — IJmuiden en IJmuiden Oost, en wel het
laatste het sterkst. Want IJmuiden kon zich niet verder
uitbreiden, daar het lag ingesloten tusschen kanaal en
spoorweg, terwijl IJmuiden Oost nog steeds een groote
ruimte ter beschikking heeft, die het langzaam maar zeker
verovert. Ook Santpoort enz. breidde zich fhnk uit; de
dorpen werden, vooral in de laatste 15 jaren, meer en meer
aan elkander vastgebouwd.

Groeide nu de bevolking door vestigings- of door geboorte-
overschot? Deze vraag is van groot belang voor de beoor-
deeling van het feit, of men een blijvende groei kan ver-
wachten. Overweegt de groei door vestigingsoverschot, dan
wil dat zeggen, dat het gebied voor bepaalde groepen, b.v.
forensen en arbeiders, aantrekkingskracht bezit, hetgeen
echter geen blijvende factor in de ontwikkeling der ge-
meente behoeft te vormen; overweegt de groei door ge-
boorte-overschot, dan vermeerdert de bevolking niet in
hoofdzaak door immigratie, maar uit eigen kracht. Bij de
huidige toestand in industrie, handel en visscherij brengt
het overwegen van het vestigingsoverschot nadeelen met
zich in verband met het feit, dat veel ongehuwden binnen-
komen — gelijk blijkt uit het afnemen van de gemiddelde
gezinsdichtheid (zie later) —, die geen werk kunnen vinden,
en nu ten laste van de gemeenschap komen. Door de nieuwe
regeling van de werkloozensteun van Jan. '32 is hieraan
een einde gemaakt.

Hoe de bevolking in de gemeente Velsen zich wijzigde in de
jaren 1910—1932, is te zien uit bijgaande grafiek. Hier zijn
de cijfers voor vestiging, vertrek, geboorte, sterfte, huwe-

-ocr page 60-

- -f-nbsp;L Ienbsp;,nbsp;, ^^

Grahsche Voorstelling van de loop der bevolking in de Gemeente Velsen
over de jaren 1910—1932.

-ocr page 61-

lijk en totale vermeerdering promille der gemiddelde be-
volkmg graphisch voorgesteld, terwijl erbij werd gevoegd
een graphische lijn van de loop der bevolking in duizend-
tallen (De gemiddelde bevolking werd verkregen, door de
bevolkmg op 1 Jan. en op 31 Dec. van een jaar op te tellen,
en de som door 2 te deelen).

Enkele feiten zijn in het bizonder van invloed geweesf de
werken voor de sluisbouw en de uitbreiding van de havens,
de afzanding der duinen voor de uitbreiding van IJmuiden
Uost, de uitbreidmg der fabrieken. In 1918—1919 begonnen
de werkzaamheden voor de bouw van de K N H S • in
Jan 1924 kwam de eerste hoogoven in bedrijf. In 1926 was
de tweede hoogoven gereed, waarvoor extra arbeidskrach-
ten noodig waren geweest. In 1929 werd de Mekog in
bedrijf gesteld, die de afvalproducten der hoogovens ver-
werkt in enkele fabrieken; in 1931 de Cemij, die de s4ken
verwerkt en in 1932 de PENcentrale, die het
hoogo™
gebruikt; vooral de beide laatste feiten waren nadedig3

itd ZTnbsp;^^nbsp;^^^den. In 1923

werd de bouw van de nieuwe sluis begonnen- dat lokte

arbeiders evenals de uitbreiding van het h^mplex
waaraan door de voltooiing van de Haven voor mlT^^^
1928 voorloopig een eind kwamnbsp;«leggers in

Een gedétailleerde opgave van deze cijfers voor de onder
scheiden deelen der gemeente was niet te kriTgen
zooda
een verklaring van allerlei verschijnselen slechtf zeèr in he
algemeen en dan nog onder groot voorbehoud
gegeven kan

er ging gebeuren en btó watt zinh
toen de oorlog langer duurdrZ ^
de, en voor vfrschU enrLten

voordeel bleek te ^ n quot;de IrT^t S
snel op: memgeen trok toen hierheen. Daarop volX :S

-ocr page 62-

paar rustiger jaren; in 1918 eischte de griep-epidemie veel
slachtoffers, zoodat de migratie sterk achteruitging In 1919
kwamen de gemobiliseerden terug, waardoor een korte
stijging der vestiging veroorzaakt werd. In 1924 steeg de
welvaart weer: er werd veel gebouwd, vooral in IJmuiden
Oost; alle takken van het bedrijfsleven bloeiden; het aantal
vestigingen steeg bijna onafgebroken tot in 1930, na een
kleme terugval in 1928. Toen begon echter de groote eco-
nomische crisis zich ook hier te doen gevoelen. Ontslag van
vele arbeiders door beëindiging van verschillende bouw- en
havenwerken schrikte nieuwe immigranten af. Na Juli 1932
vertoonde de vestiging weer een kleine stijging- van de
nieuwe Fordfabrieken in Amsterdam kwamen verscheidene
employé s in het landelijk deel der gemeente wonen.
De aard der vestiging weerspiegelt zich ook in de gezins-
dichtheid: vestigen zich vnl,) oudere gezinnen met
kmderen, dan blijft deze factor ongeveer hetzelfde, maar
zoodra zich veel ongehuwden of jonge gezinnen gaan vesti-
gen, daalt dit cijfer. Dit was m Velsen pas na te gaan vanaf
1928 Vóór
die tijd werd de gemiddelde gezinsdichtheid
gesteld op 4.3; het aantal gezinnen werd op deze wijze be-
rekend uit de totale bevolking. Het cijfer 4.3 werd aan-
genomen op grond van de ervaring van de ambtenaar der
Afd. Bouw- en Woningtoezicht, die deze zaken behandelt.
Sinds Jan. 1928 werd geregeld een gezinstelling gehouden
in verband met de beoordeeling van de woningvoorraad in
de Gemeente. Vooral in de loop van 1931 vestigden zich
hier dus veel ongehuwden of pasgehuwden, dit waarschijn-
lijk in verband met de overal toenemende werkloosheid die
velen hierheen dreef in de hoop werk te vinden in deze
snel-groeiende, industrieele gemeente.

1 Januari 1928 : 4.32

1929nbsp;: 4.29

1930nbsp;: 4.25

1931nbsp;: 4.26

1932nbsp;: 4.14
1 Juli 1932 : 4.16

II. Vertrek: dalen in de vestigingscurve vallen vaak
samen met toppen in die van het vertrek. Ook in de ge-
meente Velsen zien wij dit verschijnsel. Het vertrek is dik-

-ocr page 63-

wijls het gevolg van minder gunstige jaren in het bedrijf
ot van het beëindigen van een groot werk, waarop massa-
ontslag volgt. Ook wordt de omvang van het vertrek door
toevallige omstandigheden beïnvloed, b.v. de uitvoering
van groote werken elders of uitbreiding van groote onder-
nemingen. Onder invloed van de algemeene crisis trachten
de werkloozen buiten de gemeente werk te vinden, waar-
door het vertrekcijfer weer eenige stijging vertoont. Toch

is naar verhouding het vertrek minder gestegen dan de
vestiging afnam.

vestiging en vertrek blijkt, dat de
hw c f uf l vestigingstekort vertoonen; moet

J- inbsp;waarschijnHjk, want in die tijd

begon hier de mdustrie ook op te komen: de bouw van de
hoogovens was in volle gang. Wel kwam in 1920 het eerste
de Hoogovenbuitenhaven gereed, zoodat hierdoor
wellicht arbeiders ontslagen werden

Dikwijls echter zijn dergelijke verschijnselen niet gemak-
kelijk te verklaren uit bepaalde omstandigheden, doch zijn
ZIJ het gevolg van het samenvallen van allerlei factoren-

1^^4-1930 vertoonen begrijpelijkerwijs een sterk overwe-
gen van de vestiging over het vertrek.
III De geboorten hangen samen met vestiging en hu-
welijk; de reactie op vermindering of vermeerdering dezer
beiden komt dan in het volgend jaar tot uiting. Vergeleken
bij de huwelijken, die tusschen 1910 en 1923 vrij sterk
schommelen, en daarna ongeveer op één hoogte blijven,
h^ f geboorten in het jaar 1915 nog iets te dalen
hoewel de huwelijken in 1914 al stegen; weUicht nog een

Tar-nt Tlnbsp;^^^ der vestiging in dat jaquot;

Waar in het algemeen een grooter bevolkingsaanwas door

r-ïnbsp;—nkom't met het aaquot;

tal gesloten huwelijken, moet dit verschijnsel toegeschreven

worden aan de mvloed van grooter vestiging. De daling 7er
geboorten, die sinds 1928 geleidelijk plaats Ldt, kan in de
eerste maanden van 1932 nog niet merkbaar verhaast wor-
den door de crisis. De huwelijkscurve vertoont daarentegen
geen belangrijke afwijkingen.

-ocr page 64-

IV. Sterf ten: in 1911 deed de groote hitte zijn werking
gevoelen, gelijk in 1918 de griep-epidemie. Verder nam het
sterftecijfer geleidelijk af; de hygiënische toestand is goed;
bijzondere gebeurtenissen als epidemieën e.d. kwamen niet
meer voor. Over de jaren 1927—1930 nagegaan, blijkt de
sterfte naar verhouding het grootst te zijn in de groep boven
de 60-jarige leeftijd.

De zuigelingensterfte bedraagt iets meer dan M van de
totale sterfte in de leeftijdsklasse van 0—15; in verhouding
tot het aantal geborenen, varieert zij in die jaren tusschen
3.4 /c en 5.4 %. Gaan wij nu nog de invloed na van s t e r f t e
envertrekopde geboorten en huwelijken: verhooging
van sterfte heeft verlaging van de beide laatsten ten ge-
volge, tenzij gecompenseerd door een lager vertrekcijfer
De grootere sterfte in 1911, 1914 en 1918 had een terug-
gang der huwelijken tengevolge in diezelfde jaren. Hierdoor
werden de geboorten ook in ongunstige zin beïnvloed. Voor
de andere jaren is hier geen directe samenhang te consta-
teeren. De sterfte vindt in het algemeen blijkbaar niet plaats
onder de jongeren; het vertrek niet onder de gehuwden
Anders zou na jaren van groot vertrek de geboortecurve
moeten dalen.

Wij kunnen dus alleen zeggen, dat, voorzoover vertrék
en vestiging verband houden met de welvaart der bevolking
zij eenige invloed op de geboorten kunnen hebben
VI. Aan de curve der totale vermeerdering is te zien
waardoor de gemeente groeide, door geboorte- of door vesti-
ging-overschot. Het blijkt dan, dat laatstgenoemde factor in
hoofdzaak het verloop dier curve bepaalt: de geboortecurve
heeft, behalve in de jaren 1912—1915, hierop geen belang-
rijke invloed uitgeoefend. De toppen der geboortecurve in
1916, 1919 en 1926 werden verstrekt door toppen in de
vestiging en dalen in het vertrek. De groote val in 1918 is
weer een gevolg van de griep; die van 1920 is te verklaren
uit het feit, dat vertrek- en geboorte-overschot elkaar on-
geveer in evenwicht houden. Want die beide factoren be-
slissen over het verloop van deze curve, zooals duidelijk
blijkt m 1922, waarin het vertrek-overschot ruimschoots
wordt gecompenseerd door het geboorte-overschot, zoodat
de vermeerderingscurve niet al te zeer daalt.

-ocr page 65-

Eigenlijk zou men nu naast al deze curven nog die der ge-
zinnen, die zich in de gemeente kwamen vestigen, moeten
plaatsen, maar, om onduidelijkheid in de graphische voor-
stelling te voorkomen, is zij hieraan niet toegevoegd (de
tabellen zijn te vinden bij de bespreking der woningtoe-
standen) Genoemde curve geeft aanleiding tot de hier-
volgende beschouwingen:

.nbsp;volgt de curve aanvankelijk vrij vast.

In 1916 steeg het aantal gezinnen meer dan het aantal ge-
boorten m 1917; het omgekeerde zien wij in 1919—1920
Tusschen 1920 en 1925 schommelen de geboorten stLk'
terwijl er bijna geen gezinnen bijkomen, is er een vrij groote
stijging m de huwelijken te zien; vertrek en vestigLg zijn
dus blijkbaar van groote invloed op het verloop der gezins-
curve. In 1931 vestigde zich hier het ongekend hooge
getal van ruim 570 gezinnen; in de eerste helft van 1932
echter slechts 4! Daarna nam het weer wat toe: de Ford-
fabrieken in Amsterdam doen hun invloed gelden, geliik
WIJ reeds opmerkten. Het aandeel der gezinnen in de
vestigmg is dus lang niet in alle jaren hetzelfde, op grond
waarvan wij meenen te mogen besluiten tot een grooter
aandeel der ongehuwden in de immigrantengroep.
VII. Tenslotte de totale loop der bevolking uit-
gedrukt in curve VH: de bevolking stijgt voortdurend'sinds
1910. In de jaren 1916, 1919, 1926, 1927, 1928, 1929 vindt
de toename zelfs snel plaats. Het waren jaren van bloei,
hetzij voor het heele economische leven der gemeente hetzij
voor één der bedrijfstakken. Na 1929 stijgt de bevolking
nog wel iets, maar veel minder dan vroeger onder invloed
van de crisis en de werkloosheid, die het vertrek boven de
vestigirg,deed stijgen, en de geboorten en huwelijken deed
dalen. Het is te voorzien, dat, bij een voortduren van deze
tendenzen, hun uitwerking op deze curve in de komende
jaren nog te bespeuren zal zijn.

-ocr page 66-

yn. Samenstelling der bevolking naar leeftijd en beroep
m verband met het maatschappelijk inkomen.

De samenstelling der bevolking naar de leef-
tijden laat de sterkte zien van dat deel, dat direct
en daadwerkelijk deel kan nemen aan de productie terwS

nen hl-rnbsp;^quot;-^^tatieve toename der berTe-

pe n bhjkt m welke takken van bedrijf het bevolkingsover-
schot een plaats vond. Hierin weerspiegelt zich dan, bij ver-
gelijking der gegevens uit verschillende telhngen de
veranderde sociale structuur, in samenhang met de wijzi-
gingen m het gelaat der gemeente, zooals die in hoofdstuk V
werden aangegeven. De beroepen zullen ter sprake komen
bij de vraag, m welke bedrijven het maatschappelijk in-
komen wordt verdiend.nbsp;in

De vraag wat in de toekomst van een bepaalde bevolking
kan worden verwacht in verband met haar samenstelling
naar leeftijdsklassen, is te beantwoorden met behulp van
de uitkomsten, die Sundbarg verkreeg
Uit een vergelijkend onderzoek van volkstellingen vond hij,
dat bij.alle „ouderequot; cultuurvolken de groep van 15-50 iJr
ongeveer 50 % van de geheele bevolking omvit Uit de ver-
houding der groepen aan weerskanten van die van 15-50
jaar is dan verder af te leiden, of een bevolking stationnair
regressief of progressief is: indien de groep van 0-15 jaar
belangrijk sterker is, dan die van 50 en ouder, hebben wii
te doen met een progressieve bevolking; houden de beide
groepen elkander in evenwicht, dan is de bevolking sta
tionnair; is de jongste groep daartoe niet sterk genoeg dan
IS ZIJ regressief. Bij een sterke aanwas der bevolking'door
geboorten, dus bij een progressieve bevolking, zal de groen
van 0-15 steeds poot genoeg blijken te zijn om die van

J.D-.tiI aan ia Tm .nbsp;_______ • i .

In % der totale bevolking
(op 31 Dec.)

1909

1920

1930

0-15

15-50
50 en ouder

38.2

49.8
12.—

41.2

48.1
10.7

[13-8] ) 5vtl3

[50.1] 5 18-23

( 25 en ouder

2.3
16,5

3.9
46.2

-ocr page 67-

De tienjaarlijksche volkstellingen verschaffen ons de cijfers
voor dit onderzoek. Een onderlinge vergelijking der jaren
1909—1920—1930 leidt voor de gemeente Velsen tot bij-
gaand staatje, waarin de gegevens van 1930 een slecht figuur
maken. Dat is een gevolg van het feit, dat door een nieuw
ingevoerde, machinale werkwijze de gegevens der volks-
telling 1930 bij het Centraal Bureau van de Statistiek nog
niet beschikbaar zijn. De gegevens, die in de kolom 1930
voorkomen, werden uit het Gemeenteverslag 1930, zoo
goed en zoo kwaad als dat ging, gecombineerd. Van de
groep 0-15 kennen wij het aantal inwoners van 0-1 jaar
uit het getal der levend aangegevenen in 1930, benevens
die van 6-13 jaar uit de schoolkinderen, welk gegeven, dank
zij de leerphchtwet, geacht mag worden een groote mate
van betrouwbaarheid te bezitten. De groep jongens 18-23
kon worden afgeleid uit het aantal ingeschrevenen voor de
dienstplicht; de inwoners boven 25 jaar uit het getal kie-
zers. Vanzelfsprekend zijn er oneffenheden in deze werk-
wijze. Vermindering door vertrek of sterfte is in de eerste
en derde groep niet in rekening gebracht, dat is ook niet
na te gaan. In elk geval zijn die cijfers daardoor niet te laag
De laatste groep omvat teveel leeftijden om er veel conclu-
sies uit te trekken; hoe groot is b.v. het aantal dergenen, die
de 50-jarige leeftijd hebben bereikt? Niet in rekeAing
konden worden gebracht: de vrouwen tusschen 18 en 23 en
de ontbrekende leeftijdsgroepen. Uit deze enkele onvolledige
opgaven is a 11 e e n te zien de verhouding tusschen de groep
0-13 en 18 en ouder; de tendenz dus, die zich in de op-
bouw der bevolking op dit oogenblik uitspreekt.

Naar aanleiding van deze cijfers mogen wij dus, voor zoover
betreft de jaren 1909 en 1920, alleszins spreken van een
vitale en progressieve bevolking. De middelste groep ver-
toont dan weliswaar neiging tot dalen, doch o.i. moet dit
worden toegeschreven aan het feit, dat tijdens de oorlog een
minder snelle bevolkingsgroei door geboorten plaats vond,
terwijl de sterfte grooter was tengevolge van ondervoeding
en griep. Na de oorlog herstelden de vroegere verhoudingen
zich weer eenigermate: het % schoolgaande kinderen in
1930 ligt gunstig met het oog op de aanvulling der midden-

-ocr page 68-

poep. Overigens moeten die cijfers met de grootste reserve
beschouwd worden.

Voor de beoordeeling van het aantal „werkbarenquot; wordt de
bevolkmg het beste gerangschikt in 3 hoofdgroepen: 0-15,
15-60 en 60 en ouder, want de menschen van 50-60 iaar
werken nog mee in alle takken van het economische leven
De groep van 15-60 verdient het maatschappelijk inkomen
en draagt dus de zorg en de verantwoordelijkheid voor het
welvaartspeil der geheele bevolking; zij regelt de voedsel-
voorzienmg, de distributie, de financiering der bedrijven
en is door al die verschillende functies maatschappelijk van
het allergrootste belang. Zij wordt steeds aangevuld uit de
groep 0-15, waarvoor zij, evenals voor de groep van 60 en
ouder te zorgen heeft. Deze laatste wordt dus door haar
arbeid m staat gesteld haar laatste levensjaren in rust te
slijten, terwijl de jongeren door haar worden opgeleid en
voorbereid tot hun eigen plaats in het productieproces. In
hoeverre die groep daartoe in staat is, wordt nagegaan bii
de behandeling van het welvaartspeil. In onderstaand
staatje is de positie der productiegroep ten opzichte van de
andere groepen in % weergegeven; de herkomst der cijfers
van 19o0 werd reeds toegelicht.

Het resultaat van het vergelijkend onderzoek is als volgt:

In O/o der totale bevolking
(op 31 Dec.)

1909

1920

1930

0-15 jaar

15—60 jaar
60 j. en ouder

41.2

53 6
5.2

36.1

58.7
5.2

[50.1] S „18-23 j^
( 25 ]. en ouder

2.3
16.5

3.9
46.2

Ook in dit opzicht is de opbouw der bevolking in Velsen
dus alleszins gezond: 53.6 % der bevolking zorgt voor de
overige 46.4 % in 19 O 9; in 19 2 O zorgt 58.7 % voor 41.3 %
fjnbsp;verhouding nog gunstiger geworden; in 19 3 O

zal dit % hoogstwaarschijnlijk weer dalen. Het % der groep
0-15 hep van 1909 op 1920 iets terug; hoe dat in 1930 zal
zijn, IS met met zekerheid uit te maken: de achteruitgang
die verwacht kan worden, zal in elk geval samenvallen met
een teruggang der geboorten (vgl. curve). De groep van

-ocr page 69-

5-14 in 1909 is in 1920 opgenomen in het productieproces,
terwijl de groep 50-60 eruit verdween. De groep van 0-5
in 1909 is geworden tot 10-15 in 1920; en is, mét haar aan-
winst van 5-10, in 1930 tot het productieve gedeelte der
bevolking gaan behooren, behoudens natuurlijk verliezen
door sterfte of vertrek, en aanwinsten door vestiging. De
vraag, in welke leeftijdsgroepen de sterfte het hoogst is, is
in dit verband van groot belang. Wij beschikken over'de
cijfers 1925 t/m 1930, gerekend zónder de levenloos aan-
gegevenen, daar die nooit deel der bevolking hebben uit-
gemaakt. Deze gegevens uit de gemeenteverslagen zijn ver-
werkt in het hiervolgend staatje. Van het totaal aantal sterf-
gevallen vielen onder de leeftijden:

In °/o van totaal aantal
sterfgevallen

1920

1926

1927

1928

1929

1930

0-15 jaar
15-60 jaar
60 jaar en ouder

35.6
34.4
30.—

23.2
39.9
36.9

28.3
37.6
34.1

22.9

43.—

34.1

23.1
35.8
41.1

28.1
29.7
42.2

De sterfte in de eerste groep vertoont in 1927 en 1930 een
vrij sterke toename, doch nergens wordt het hooge cijfer
van 1920 weer bereikt. Ontleden wij deze groep in 0-5,
5-10, 10-15, dan vallen de meeste offers onder de kinderen
van 0-5; de beide andere groepjes hebben ongeveer een
gehjk aantal sterfgevallen. In 1930 zijn de sterftecijfers
meer en meer zoo geworden, als wij mogen wenschen voor
een gezond verloop der bevolkingsbeweging: de oudste
groep boekt de meeste verliezen, de jongste groep de minste.
In de middelste groep vallen de meeste sterfgevallen tus-
schen 50 en 60 jaar, wat eveneens te verwachten is. De
groep 15-60, die immers het belangrijkste is voor het pro-
ductieproces, heeft in 1928 naar verhouding de meeste ver-
liezen geleden; na dat jaar loopt haar sterftecijfer — geluk-
kig — weer terug, al komt het pas in 1930 onder het lage
niveau van 1920.

Het maatschappelijk inkomen.
Gelijk reeds in de aanvang van dit hoofdstuk werd opge-
merkt, wordt het maatschappelijk inkomen eener bevolking

-ocr page 70-

verdiend door de groep van 15-60 jaar. Deze wordt in het
vervolg kortheidshalve met de term „productiegroepquot; aan-
geduid. De hoogte van het welvaartspeil hangt dus af van
de mate, waarin genoemde groep in staat is haar economi-
sche taak te vervullen. Een sprekend bewijs van de ontwik-
keling, die de gemeente Velsen doormaakte, toen zij van
agrarische tot industriëele gemeenschap groeide, wordt ge-
geven in deze maatschappelijke werkzaamheid der produc-
tiegroep; zij toch moest, mèt de steeds verder doorgevoerde
differentiatie der verschillende bedrijven, steeds meer ver-
schillende belangen behartigen. Haar taak groeide niet al-
leen quantitatief, doch ook qualitatief, in nauwe samenhang
met de in hoofdstuk V uitvoerige geschetste veranderingen
in de landschappen der gemeente, welke immers ontstonden
onder de invloed en tengevolge van die vormen van de men-
schelijke activiteit.

Uit een vergelijking der beide jaren 1910 en 1930 moge dit
duidelijk naar voren komen. Om verschillende redenen
werd juist het jaar 1910 gekozen: het leven in de Gemeente
was nog overheerschend agrarisch gericht, waardoor de so-
ciale structuur veel eenvoudiger was. De loonen in een der-
gelijke gemeenschap zijn laag: de levensstandaard is een-
voudig, de kosten van het levensonderhoud zijn gering, want
de boer profiteert van verschillende producten, die hij uit
eigen bedrijf krijgt. De boerenarbeider werkt voor een zeer
gering loon, waarvan hij nog een deel in natura uitbetaald
krijgt Zijn behoeften zijn gering.

Het aantal fabrieksarbeiders, dat toen reeds in dit gebied
woonde, vormde nog een te kleine groep, dan dat het levens-
peil door hen wezenlijk kon worden beïnvloed.
In 1930 is dit alles totaal veranderd: de loonen zijn na de
oorlog belangrijk gestegen; mede daardoor steeg de levens-
standaard. De kosten voor het levensonderhoud zijn ook
hooger geworden, o.m. is de huishuur in de nieuwe wijken
véél hooger: gem. f 6.— a f 6.50 per week. Het karakter der
gemeente veranderde in die 20 jaar volkomen: het agrarische
deel der bevolking is teruggedrongen door het industriëele
— dit overheerscht, zij het niet door zijn belangrijke plaats
in het productieproces, dan toch door de voortdurende zorg,
die een dergelijk contingent arbeiders voor een gemeente

-ocr page 71-

meebrengt. In dit verband moge genoemd worden de zorg
voor openbare veiligheid, gezondheid, onderwijs, verkeer.
Dit alles wordt weerspiegeld in de cijfers der Gemeentelijke
Inkomstenbelasting. Het zuiver inkomen wordt
immers door de productiegroep verdiend. Zij is het dus, die
het welvaartspeil bepaalt. In 1910 had zij daarbij de zorg
voor een bevolking zonder werkloozen; in 1930 moest een
numeriek minder sterke productiegroep bovendien nog een
deel van haar genooten mede onderhouden, die tengevolge
der crisis niet in staat konden worden gesteld, mede te arbei-
den. Door deze buitengewone omstandigheden werd haar
taak in 1930 aanmerkelijk verzwaard.
Om de bedoelde cijfers te verkrijgen, wendden wij ons tot
de afdeeling Financiën op het gemeentehuis, waar men ons
uitvoerig en welwillend inlichtte, voorzoover betreft de
grootte en verdeeling der inkomens in 1910 (Gemeenteblad
no. 79
V. 1916) en 1926 t/m 1932 (Gemeenteblad no. 180
van 1929, no. 181 van 1930 en no. 101 van 1932). Verdere
gegevens zijn ontleend aan het Archief.
Bij de beschouwing der cijfers moet terdege in het oog ge-
houden worden, dat in het jaar 1910 veel meer groote ver-
mogens in de gemeente aanwezig waren, dan in 1930. Door
deze vlucht van de meest kapitaalkrachtigen werd de be-
lastmg per hoofd der bevolking wezenlijk verzwaard, te-
meer, waar de uitgaven in het algemeen belang voortdurend
stegen en het dus steeds moeilijker werd, de gemeente-
begrooting sluitend te maken. Want de aanwas der bevol-
king vond plaats in de groepen met lage inkomens, die naar
verhouding minder inbrengen dan zij kosten. Dit heeft
verhooging der belastingen tengevolge, wat op zijn beurt
de vlucht der groote vermogens veroorzaakt. Aangezien nu
de gegevens van 1910, die ons ter beschikking staan, niet
dezelfde zijn als van 1930, is de toestand in die beide jaren
niet zuiver tot in alle onderdeelen te vergelijken. Naast de
verdeeling der zuivere èn belastbare inkomens over de ver-
schillende onderdeelen der gemeente in 1910, staat de ver-
deeling der aangeslagenen naar de klassen van het zuivere
inkomen in de geheele gemeente in 1930. Voor 1910 kan
dus de hoogte van het gemiddeld zuiver inkomen per hoofd
der bevolking voor de verschillende dorpen worden bere-

-ocr page 72-

kend, daar wij de bevolkingscijfers kennen uit de Volks-
telling; een opgave van het aantal aangeslagenen ontbreekt,
evenals de verdeeling dier aangeslagenen over de verschil-
lende groepen van het zuiver inkomen; voor 1930, hoe de
aangeslagenen procentsgewijze in de verschillende groepen
van het zuiver inkomen gerangschikt zijn — hier ontbreken
ons echter de gegevens, die een specificeering naar de ver-
schillende onderdeelen der gemeente mogelijk zouden
maken. Ook een opgave van het belastbaar inkomen in de
verschillende groepen ontbreekt. Voor beide jaren, 1910 en
1930, kunnen de gemiddelde zuivere inkomens per hoofd
der bevolking en per hoofd der productiegroep berekend
worden naar de gegevens uit de genoemde Gemeentebla-
den, mits daarbij het volgende in het oog wordt gehouden:
De Gemeenteverordening van 17 Augustus 1909, op het
„heffen van een hoofdelij ken omslag in de Gemeente
Velsenquot; bevat de volgende norm: „de heffing van deze be-
lasting zal geschieden naar het vermoedelijk zuiver
inkomen der belastingschuldigen. Bij de bepaling van dit
zuiver inkomen komt in aanmerking al hetgeen....
enz.quot; (art. 4) (spatieering van ons). De desbetreffende ver-
ordening van 25 April 1922 bepaalt: „Grondslag der be-
lasting is het jaarlijksch zuiver inkomen der belas-
tingplichtigen. Het zuiver inkomen wordt berekend volgens
de bepalingen van hoofdstuk 2 der Wet op de Inkomsten-
belasting 1914quot; (art. 2). Het verschil tusschen beide ligt dus
daarin, dat het zuiver inkomen in 1910 werd geschat,
meermalen te laag, terwijl het in 1930 werd bepaald.
Hierdoor zijn de cijfers van 1910 te laag. Onmogelijk is het
te bepalen, welke correctie op de uitkomst van 1910
moet worden aangebracht; in elk geval is het berekend
zuiver inkomen niet te hoog. Op alle cijfers van 1910 is de-
zelfde correctie noodig; onderlinge vergelijking is dus wel
geoorloofd.

In 1910 bedroeg het gemiddeld zuiver inkomen perhoofd
der bevolking f 204.54, d.i. f 3.93 per week; in de
verschillende onderdeelen der gemeente toont het bedrag
vrij belangrijke verschillen.

In 1930 was dit bedrag gestegen tot f 618.57 per hoofd
der bevolking, d.i. f 11.09 per week. Hoezeer de reeds

-ocr page 73-

genoemde factoren een correctie op het cijfer van 1910
noodzakehjk maken, blijkt wel uit het feit, dat de welvaart
is toegenomen.

Het gemiddeld zuiver inkomen per hoofd der produc-
tiegroep bedroeg in 1910 f 379.42, d.i. f 7.30 per week;
in 1930 was dit cijfer per lid van de groep 18 jaar en ouder:
f 1233.70 of f 23.72 per week. Dit alles wijst op een vooruit-
gang van de welvaart.

Al beschikken wij dus voor 1930 niet over dezelfde ge-
détailleerde gegevens voor de verschillende dorpen, die ons
voor 1910 ten dienste staan, toch veroorlooft de bekendheid
met de algemeene situatie ons, te constateeren, dat het
beeld, opgeroepen door die oude cijfers, in menig opzicht
niet veel verandering heeft ondergaan. Het aantal aange-
slagenen in 1910 was niet bekend. Het beschikbare materiaal
leidt tot het volgende overzicht.

In 1910

Aantal
inwoners

In o/o der
totale bevolking

Zuiver ink.
per hoofd

Belastb. ink.
per hoofd

Velsen

4235

23.3

192.51

105.73

IJmuiden

7880

43 2

229.83

122.65

IJmuiden Oost

3271

17.9

136.27

50 26

Santpoort

2846

15.6

224.19

139 07

Totaal

18232

100.-

204.54

108.29

IJmuiden met
IJmuiden Oost

11151

61.1

202.30

101.42

Deze cijfers behoeven wel eenige nadere toelichting. De
grootste zuivere inkomens zijn in IJmuiden en Santpoort
te vinden: nl. in IJmuiden de reeders, en in Santpoort en
Driehuis de grootgrondbezitters. Dat deze laatsten nog
grooter inkomen hebben dan de eersten, blijkt uit het cijfer
van het belastbaar inkomen per hoofd. Tegelijkertijd woont
in Santpoort het kleinste deel der bevolking, wat dus nog
extra het belang van dergelijke vermogens voor de finan-
ciëele toestand in de gemeente illustreert. IJmuiden Oost
heeft, met een grootere bevolking dan Santpoort, het klein-
ste zuivere inkomen per hoofd: hier wonen slechts armere
arbeiders; zij hebben blijkbaar groote gezinnen; anders kon

-ocr page 74-

het belastbaar inkomen niet zóó klein zijn. Immers wordt
het belastbaar inkomen berekend uit het zuiver inkomen
door aftrek van een bepaalde som voor noodzakelijk levens-
onderhoud en voor ieder minderjarig kind: hoe meer min-
derjarige kinderen dus, des te geringer is het belastbaar
inkomen. De invloed der grootere welvaart in IJmuiden
blijkt uit de cijfers voor IJmuiden en IJmuiden Oost; hier-
door wordt het zoo lage gemiddelde van IJmuiden Oost
aanzienlijk verhoogd, zoodat het maar weinig blijft beneden
het gemiddelde van de geheele gemeente. Overigens hebben
deze cijfers natuurlijk alleen vergelijkende waarde; want
het zou een verkeerd beeld geven van de economische toe-
stand, dus van de welvaart, als men gemiddeld van een
weekgeld van f 3.93 moest leven!

In 1930 heeft de situatie hier en daar wijzigingen ondergaan:
Santpoort heeft weliswaar eenige groote vermogens
verloren, doch daartegenover hebben zich verscheidene
goedgesitueerde families gevestigd in de villawijk, die ge-
deeltelijk bij Jan G ij z e n v a a r t behoort, en is het
algemeene welvaartspeil in Driehuis gestegen door een
sterke uitbreiding van het aantal ambtenaren en forensen.
IJmuiden Oost heeft zijn financiëele positie ongetwij-
feld zien verbeteren: veel fabrieksarbeiders en ambtenaren,
die een goed inkomen hebben en dus zorgen voor een
redelijke welvaart, vonden er een woonplaats. Velsen
Noord heeft al zijn groote vermogens verloren, door de
komst der groot-industriëen, zoodat daar het gemiddeld
inkomen zal zijn gedaald.

De gegevens over 1930 en de 5 daaraanvoorafgaande jaren
geven het volgende beeld van de financiëele ontwikkeling
der gemeente:

-ocr page 75-

Totaal

Groep met zuiver
ink. van fl200-f 2500

Groep met zuiver inkomen
boven f20.000

Belasting-
jaar*)

Aantal
aange-
slage-
nen

Gem.
zuiver
inkomen
p. aangesl.
in gld.

Aan-
tal
aan-
gesl.

o/o van
totaal
aantal
aan-
gesl.

Gem.
zuiver
inkomen
p. aangesl.
in gld.

u
□5

a
ra
ra

ö

ra
lt;

o/o van
totaal
aantal
aan-
gesl.

Gem.
zuiver
inkomen
p. aangesl.
in gld.

'Vo van
totaal
zuiver

in-
komen

1926-1927

1927-1928

1928-1929

1929-1930

1930-1931

1931-1932

9108
9788
10161
10622
1H37
11950

2139.22
2162.97
2136.44
2203.24
2307.73
2135.70

6166
6612
6773
6920
7503

68.3

67.5

66.6
65.1
65.6

1712.45
1711.74
1706.29
1718.78
1710.36

15
14
14

23

24
19

0.1

0.1
0.1
0.2
0.2
0.16

98801.53
118267.78
97572.-
74837.26
77692.82
73177.42

7.6
7.8
6.3
7.3

7.3

5.4

*) d.w.z. dat de cijfers loopen over het voorafgaande inkomen-jaar.

Voor 1931—'32 waren geen gegevens te krijgen voor de
groep f 1200—f 2500, wel voor die van f 1200—f 2600, doch
daarmee is de vergelijking onmogelijk; die groep werd dus
weggelaten.

De cijfers in kolom I zijn op zichzelf te globaal om er con-
clusies uit te mogen trekken. Uit de vermindering van het
gemiddeld zuiver inkomen per aangeslagene blijkt de in-
vloed der crisis. De verdeeling der aangeslagenen naar de
grootte van het zuiver inkomen geeft aan deze algemeene
cijfers meer reliëf. Het aantal aangeslagenen in de groep
f 1200—f 2500 nam steeds toe (kolom
11), evenals het
totaal zuiver inkomen dier groep. Hier komt tot uiting, dat

1928nbsp;voorspoedig was. Het gemiddelde inkomen toont vanaf

1929nbsp;een neiging tot dalen. Dit beteekent, dat de groei der
groep nu vnl. plaats vindt in de lagere inkomens. Tot deze
groep behooren lagere ambtenaren en arbeiders. Het aantal
aangeslagenen in de groep boven f 20.000 (kolom Hl) stijgt
in 1928 plotseling sterk, terwijl het gemiddelde zuiver in-
komen een sterke daling vertoont, behoudens een geringe
opleving in 1929. Er kwamen dus blijkbaar kleinere ver-
mogens bij. De aangeslagene, die in 1929 bij de groep komt,
heeft een zoo groot zuiver inkomen, dat het gemiddelde
inkomen in de groep stijgt met bijna f 3000.—!; deze persoon
hoort thuis in de afdeeling met zuiver inkomen boven
f 100.000, waarvan geen nadere specificatie kon worden
verkregen, daar het geringe aantal dier hoogste inkomens

-ocr page 76-

een herkenning onvermijdehjk maakt; in 1930 is zijn invloed
verloren gegaan door de reeds aangeduide kapitaalvlucht.
De groep f 1200—f 2500 heeft iets meer dan de helft van het
geheele zuivere inkomen, terwijl zij 65 % van het totaal
aantal aangeslagenen omvat. De groep van f 20.000 en meer,
0.16 % van het totaal aantal aangeslagenen, brengt ruim
5 % van het zuiver inkomen op; omtrent hun aandeel in de
belastinginkomsten der gemeente waren geen cijfers te
krijgen.

Het totaal aantal aangeslagenen in alle groepen van het in-
komen maakte in die jaren ruim 27 % van de bevolking uit.
Omtrent de berekening van het belastbaar inkomen in de
gemeente Velsen vermeldt het gemeenteblad no. 56 van
1930, waarin het „Uitgewerkt tarief der heffing van de
plaatselijke Inkomstenbelasting, dienst 1930/1931quot;, werd
gepubliceerd: „Het belastbaar inkomen wordt berekend
door van het zuiver inkomen af te trekken: a. voor onge-
huwden een som van f 550.— voor noodzakelijk levens-
onderhoud; b. voor gehuwden en weduwnaars of weduwen
met één of meer inwonende minderjarige kinderen, die niet
zelf zijn aangeslagen, een som van f 700.— voor noodzake-
lijk levensonderhoud; c. voor ieder minderjarig kind of
pleegkind, dat niet zelf in deze belasting wordt aangeslagen,
f 75.—quot;.

Voor de ongehuwden beteekent dat dus, dat zij bij een
zuiver inkomen van f 650.— belasting gaan betalen, voor
de gehuwden zonder kinderen begint dit bij een zuiver in-
komen van f 800.—. De norm voor noodzakelijk levenson-
derhoud, die, op voorstel van B. en W., door de Raad aldus
werd vastgesteld, is, gezien de levensstandaard in de ge-
meente, laag. Een ongehuwde zou kunnen leven van f 10.57
per week; gehuwden zonder kinderen van f 13.46, een
minderjarig kind van f 1.44 per week. Voor een gezin zonder
kinderen, dat een huis bewoont van f 5.— per week, wat
voor de gemeente Velsen een lage huur is, beteekent dit,
dat uit f 8.46 per week het geheele verdere levensonder-
houd, incl. belastingen kan worden bestreden. Waar deze
som o.i. te laag is gesteld, drukken de belastingen naar even-
redigheid te zwaar op de lage inkomens. Doch ook de men-
schen met hooge inkomens voelen zich blijkbaar te zwaar

-ocr page 77-

belast, gezien de vlucht der groote vermogens; de minder
kapitaalkrachtigen moeten hierdoor nog meer betalen om
het tekort te helpen dekken.

De cijfers van de opbrengst der plaatselijke inkomsten-
belasting waren alleen te vinden voor het totaal der ge-
meente. Daaruit is het gemiddelde bedrag te berekenen,
dat per hoofd der bevolking wordt opgebracht, wat echter
alleen beteekenis heeft als materiaal ter vergelijking van
de algemeene welvaart in de verschillende belastingjaren.
In 1930 bedraagt dit cijfer f 23.13; in 1929 f 26.28 (1928 was
immers een voorspoedig jaar).

De publicatie van het Centraal Bureau van de Statistiek
over de Belastingdruk levert het vergelijkingsmateriaal
met andere gemeenten. Bloemendaal blijkt geen opcenten
te heffen op de vermogensbelasting, wat hun vlucht uit
Velsen daarheen natuurlijk stimuleert. De belasting is er
veel minder progressief. De opcenten op personeele belas-
ting en gemeentefondsbelasting, die de gemeente Velsen
wel heffen moet om haar financiëele toestand eeniger-
mate in het reine te houden, ontbreken in Bloemendaal of
worden daar geheven tot een veel geringer bedrag. Velsen
heft bovendien nog andere belastingen (honden-, tooneel-,
enz.), die in Bloemendaal ontbreken. Deze verhouding is
niet juist: Velsen heeft door industrie, visscherij enz. een
groote arbeidersbevolking, die financieel weinig krachtig is;
Bloemendaal daarentegen telt veel kapitaalkrachtige in-
woners. Wassenaar heft nog minder opcenten, zoodat dat
eveneens als een waar Dorado voor de groote vermogens is
te beschouwen. Het bijgaande staatje moge dit verduide-
lijken:

-ocr page 78-

Grond-
belasting

Aantal
gem.
opcenten

Xt -v
Si. O

05 ej

03

c
■c

Personeele
belasting

gt; 4,

fË S
-dg

Gemeenten

gt;

I-S

O c

Aant. gem
opcenten

c O)

c

ü

g: O '3

Gemeente-
fonds-
belasting

Eg

51

quot;ra amp;
c O

lt;C

VI ^
CD I-

C5ü2
Ö O

C u

Velsen

Bloemendaal

Wassenaar

V

V

V

80

50

80-125
100

48
48
48

10
10
14-17

80
80
40

20
20
10

De cijfers zijn afkomstig uit: Belastingdruk in Nederland 1932-'33, Centr. Bur. v. d. Stat,

In de vroegere verhoudingen is door de nieuwe Gemeen-
tefondsbelasting een gunstige wijziging gebracht. De
vroegere Rijksinkomstenbelastmg wordt nu onder een
nieuwe naam geheven en gestort in het zg. gemeentefonds,
waarvan het Rijk aan de gemeente een bepaald percentage
uitkeert voor algemeene uitgaven als politie, L.O., armen-
zorg en werkloosheid. De gemeente kan dan op die be-
lasting, tot een bepaald maximum, opcenten heffen. De
basis voor het vaststellen van het belastbaar inkomen is
dezelfde gebleven. Intusschen heft Bloemendaal geen op-
centen op deze belasting, Velsen daarentegen wel, wat weer
een aanleiding is tot kapitaalvlucht.

Dat deze nieuwe regeling een wezenlijke verbetering be-
teekent voor de belastingbetalers, moge blijken uit de ver-
gelijking van genoemd „Uitgewerkt tarief enz., dienst
1930/31quot; (Gem.blad no. 56 van 1930) eenerzijds, en de
cijfers, vervat in het Gemeenteblad no. 83 van 1930, bl. 8,
getiteld „Vaststelling van besluiten ter uitvoering van de
wet van 15 Juli 1929, Stbl. no. 388, houdende herziening
van de financiëele verhouding tusschen het Rijk en de
Gemeentenquot;, anderzijds.

Voor een juiste vergelijking tusschen de oude en de nieuwe
toestand dient bij de Fondsbelasting te worden opgeteld de
opbrengst der opcenten. Deze was toentertijd nog niet be-
kend, zoodat daarmee in de tabel geen rekening kon worden
gehouden. Het voorbeeld rekent met een gezin met 2
minderjarige kinderen. (1930-'31).

-ocr page 79-

Zuiver
Inkomen

Plaatsel.
Ink. belast.

Fondsbelast,
(z. opcenten)

Zuiver
Inkomen

Plaatsel,
Ink, belast.

Fondsbelast,
(z. opcenten)

f 1000
1200
2000
2500

f 4.69
11.76
47.81
76.09

f 1.-
5.—
18.-
33.—

f 5000
10000
20000
100000

f 243.11
615.65
1391.67
7550.67

f 114.-
340,—
936.-
5736.-

Voor de grootere gezinnen worden de verschillen kleiner,
naarmate het inkomen stijgt, wat belangrijk is, daar het
bedrag voor kinderaftrek hetzelfde blijft. Uit de tabel blijkt,
dat de belastingdruk aanmerkelijk minder is, terwijl toch
de progressie blijft bestaan. Intusschen kan dit voordeel door
de hoogte der opcenten weer gedeeltelijk worden vernietigd.
Dit moet daarom temeer gevreesd worden, omdat de werk-
loosheid sterk toenam. Einde 1930 waren er 425 werkloozen
in de gemeente, welk getal eind 1931 reeds was gestegen
tot 1705; dit is een vermeerdering van 223 %, buiten be-
schouwing gelaten de werklooze zeevisschers en haven-
arbeiders, die tot Nov. 1931 niet werden ingeschreven bij
de gemeentelijke Arbeidsbeurs, maar bij het Fonds voor
Sociale Voorzieningen; eind 1931 bedroeg hun getal 314.
Ook de uitkeering voor de werkloozensteun ging van 1930
op 1931 met een sprong omhoog — van f 26931.68 op
f 227.668.61; d.w.z. van 1.14 % op 7.95 % van de totale
begrooting der gemeente; gemiddeld per week bedroeg de
uitkeering in 1930 f 575.61, in 1931 f 4378.22. Daartegen
is geen enkele gemeente opgewassen, al is zij financieel nog
zoo krachtig. Dat is nu met de Gemeente Velsen niet be-
paald het geval, zoodat de invloed van de crisis zich hier
wel zeer sterk doet gevoelen. Gedurende het jaar 1932
groeide de werkloosheid gestadig, doordat steeds meer be-
drijven ophielden te werken of sterk inkrompen. Eind Juni
bedroeg het totaal aantal werkloozen 2193; eind Juli 2345,
eind Augustus 2275. De toestanden werden vooral nog ver-
scherpt door het feit, dat er in 1931 en 1932 bijna geen
seizoensverbetering intrad voor de bouwvakken en de
visscherij, gelijk dat in 1930 nog wel het geval was geweest.
Vooral de visscherij heeft het zwaar te verantwoorden en
daardoor worden velen in de bedrijven, die van de vissche-
rij geheel of gedeeltelijk afhankelijk zijn, eveneens getrof-
fen. De positie van de productiegroep is dus niet alleen

-ocr page 80-

zwaarder geworden, doordat zij, behalve voor zich en de
oudere en jongere generaties, ook nog voor ongeveer 2300
werkloozen moet zorgen, maar bovenal ook, doordat zij zelf
steeds meer moet opbrengen voor deze vorm van liefdadig-
heid-op-groote-schaal.

Uit de vlucht der groote vermogens blijkt reeds, dat deze
leden der gemeenschap niet geneigd zijn, de zwaardere taak
mede te dragen, die tengevolge der werkloosheid op de
productiegroep is komen te drukken. Dat ook de andere
leden niet van zins zijn, aan de uit deze crisisomstandig-
heden voortvloeiende noodtoestand hun moeilijk verworven
welvaart op te offeren, blijkt uit het verzet tegen loons-
verlaging, dat allerwege optreedt, zoowel onder arbeiders,
als onder ambtenaren. Een uitweg uit deze moeilijkheden
is o.i. ook niet te verkrijgen door die maatregel, daar een
nog sterker achteruitgang van de koopkracht der bevolking
niet zal nalaten, een verkeerde invloed te hebben op het
winkelbedrijf en daardoor weer op andere takken van het
economische leven.

De invloed van de malaise spreekt ook duidelijk uit de ver-
houding tusschen de ingelegde en opgenomen spaargelden.
Over de maand October meldt de Rijkspostspaarbank dien-
aangaande (IJmuider Crt. van 12-XI-'32): „We zien het
merkwaardige verschijnsel, dat ook in October aan het
postkantoor te IJmuiden weer een aanzienlijk bedrag meer
is ingelegd dan terugbetaald; deze maand was de vooruit-
gang zelfs f 8000.— grooter dan in September. Ongetwij-
feld speelt hier de lichte verbetering in het visscherij bedrijf
een rol. Ongunstig daarentegen zijn de cijfers van IJmuiden-
Oost. Daar gingen de spaargelden met ruim f 8500.— ach-
teruit, vergeleken met een vooruitgang van ruim f 4500.—
in September, een nadeelig verschil van f 13.000.—. En
waar dit kantoor zonder twijfel tal van kleine spaarders tot
zijn klanten telt, kan het niet anders of vele spaarders
hebben zich door de slechte tijden genoodzaakt gezien, hun
Euinig weggelegde spaarduit(en aan te spreken. Aan de
kantoren, die het landelijk deel onzer gemeente bestrijken,
viel een belangrijke vermindering van het tegoed te con-
stateeren. Aan het hulppostkantoor Velsen werd ruim
f 2600.—, aan dat te Santpoort-dorp ruim f 9000.— minder

-ocr page 81-

ingelegd dan terugbetaald. In de vorige maand gaven de
cijfers voor de spaarders in deze afdeelingen hetzelfde
beeld. Toen werd resp. f 2800.— en f 2150.— minder in-
gelegd dan terugbetaald. In twee maanden daalde hier het
tegoed met ongeveer f 16.700.—. De nood der tuinders?
Ongetwijfeld. Het tegoed over alle kantoren gerekend
steeg slechts met ongeveer f 6500.—, of met f 10.000.—
minder dan in September.quot;
De Beroepsgroepen.

Nu rijst de vraag: in welke beroepen wordt het maatschap-
pelijk inkomen verdiend, en hoe zijn deze quantitatief over
de bevolking verdeeld?

Ten overvloede worde nog eens herinnerd aan de splitsing
in een agrarisch gedeelte, omvattende: Jan Gij zen Vaart,
Santpoort, Driehuis, Hofgeest, Breesaap, en een industrieel
gedeelte (in de wijdste beteekenis), bestaande uit: IJmui-
den, IJmuiden Oost, Velsen Noord. De industrie heeft haar
standplaats weliswaar alleen in IJmuiden (visscherij) en in
Velsen Noord (Papierfabriek, K. N. H. S. c.a.), doch de beide
andere dorpen moeten functioneel, door de huisvesting van
fabrieksarbeiders, eveneens tot het industriegedeelte der ge-
meente worden gerekend; alleen het dorp Velsen is niet
van karakter veranderd, het bleef een wooncentrum (vgl.
Inleiding op hoofdstuk VI).

De categoriëen kweekers, tuinders, boeren wonen dus
vooral in de gebieden van het „oude duinlandschapquot;, in
het „akkerbouwlandschapquot; der jonge en in het „weide-
landschapquot; der oude polders; in de overige deelen wonen
bij-de-visscherij-geïnteresseerden, fabrieksarbeiders, win-
kelstand, ambtenaren.

In de „Enqueste ende Informatiequot; van 1494 lezen wij, dat de
„welgeboren Luyden van Velsen 22 haertstedenquot; hadden;
„dat sy hun generen met koeyen te houden, met lant te
zaayen, met ballast te voeren, met karren ende met schelpen
te voerenquot;. „Die Huysluyden van Velsenquot; hadden 47 „haert-
stedenquot;, terwijl „sy hem generen metter koe ende oock met
zaayen, met schelpen ende zant te voeren; zonder hooger of
meerder neringe te hebbenquot;. In de „Informaciequot; van 1514
wordt meegedeeld dat „die welgeboren Luyden van Velsen
25 haertstedenquot; hebben en 45 „mergen lantquot;; de „Huys-

-ocr page 82-

luydenquot; hebben „60 haertstedenquot;. De agrarische beroepen
zijn dus in de gemeente Velsen de hoofdzaak in deze oude
tijd. Uit het eind der 16e eeuw en uit de 17e eeuw zijn
verder verschillende koop- en huurcontracten bewaard ge-
bleven, waaruit blijkt, dat er al „geest- of teellandquot; in de
gemeente lag, naast veel weiland, zoodat de tuinbouw zijn
intrede reeds had gedaan, evenals de fruitteelt: „Te Velsen
en daeromtrent valt zeer smaaklyk boomooft. Veele op-
gezetenen geneeren zig met den handel in hetzelvequot;.
(Tegenw. Staat der Ver. Ned. VIII. p. 295—298).
De oudste ons bekende beroepstelling dateert uit het jaar
1807, omvattende: 4 bakkers, 13 winkeliers, 121 aardwer-
kers, 31 tuinlieden, 36 landbouwers, 22 timmerlieden, 11
kleerbleekers, 1 fabrikant. Wat voor een fabrikant dat was,
wordt jammer genoeg niet vermeld. Het karakter der ge-
meente is nog steeds duidelijk agrarisch.
Andere beroepstellingen uit de tijd vóór het graven van
het Noordzeekanaal bezit het archief der gemeente niet. De
toestand veranderde echter niet veel. Tijdens het graven en
na de opening van het kanaal kreeg de gemeente een geheel
ander aanzien. Dit weerspiegelt zich duidelijk in de beroeps-
tellingen van 1889, 1899 en 1909, waarvan hier een ver-
gelykend overzicht volgt:

1889

1899

1909

1930

In o/o der totale bevolking

1889

1899

1909

1930

I-XVII

516

1183

869

4029

7.6

11.2

4.7

9.8

Nijverheid

m

(160)

(63)

(134)

1807 : 155

XVIII

394

1306

621

182

5.8

12.3

3.4

0.4

Landbouw

(14)

(30)

(14)

1807 : 67

XIX

37

270

575

1725')

0.5

2.5

3.2

4.2')

Visscherij en jacht

(I)

XX-XXI

308

713

1005

7

4.5

6.7

5.1

7

Handel, Verkeer

1807 : 17

(33)

(52)

XXVIII

38

1

228

7

0.5

1.2

?

Losse werklieden

Andere beroepen

480

599

2280

(443)

7.-

5.7

12.5

?

(208)

(342)

(292)

XXXVI

4514

6945

12105

66.6

65.6

66.4

7

Zonder beroep

(3046)

(4734)

(8228)

7

*) Getallen (): aantal vrouwen, bij totalen inbegrepen. ') volgens opgave van het
Centraal Administratie Bureau te IJmuiden: opvarenden en walpersoneel van de
visschersvloot.

-ocr page 83-

Voor de détailopgaven wordt verwezen naar de publicaties
van het Centraal Bureau v. d. Statistiek. Hier wordt de
samenvatting in hoofdgroepen gegeven, gelijk die ook in
de bronnen gebruikt wordt. De beroepstelling van 1920
werd wel gepubliceerd voor de zg. economisch-geographi-
sche gebieden, doch niet voor de Gemeenten. Deze gege-
vens zijn voor ons onderzoek waardeloos. De herkomst van
de cijfers voor 1930 vereischt eenige toehchting. Het aantal
arbeiders in de nijverheid werd berekend uit de lijst der
fabrieken, die telkenjare in het gemeenteverslag verschijnt.
Daarin zijn ook kleine bedrijven opgenomen: een groote
bakkerij, een smederij, enkele drukkerijen. Het gemeente-
personeel omvatte in 1930 346 personen; er waren 33 gees-
telijken en godsdienstonderwijzers (essen); het personeel
van het voorber. l.o. omvatte 48 personen. Verdere ge-
gevens zijn niet te vinden. Wij moeten hier evenzeer publi-
caties uit de volkstelling afwachten als voor de leeftijds-
groepen. Te betreuren is het, dat de gemeente Velsen niet
zelf de gegevens voor de beroepstelling kon overnemen,
waardoor ze beschikbaar hadden kunnen zijn. In hoofdstuk
IX (Huisvesting enz.) zullen nog eenige cijfers over het
aantal winkels, fabrieken, boerderijen, worden opgegeven,
waaruit althans de verhouding van deze bedrijven tot het
aantal woningen zal blijken, maar waaruit overigens voor
de beroepsgroepen niets af te leiden is.
Bij de beoordeeling van deze cijfers moge vooraf gewaar-
schuwd worden voor het trekken van de conclusie, die op
het eerste gezicht volkomen geoorloofd lijkt, nl. dat het jaar
1909 een teruggang vertoont ten opzichte van 1899, en dat
in 1930 die schade nog niet ten volle is ingehaald; integen-
deel, voor de landbouw nog veel grooter is geworden.
Daarbij zou men twee belangrijke factoren uit het oog ver-
liezen: in de eerste plaats is 1899 een jaar van ongekende
bloei geweest, waarin het geheele economische leven zich
ontzaggelijk ontplooide. De landbouw begon in 1889 reeds
de crisis te gevoelen, die in 1895 haar laagste punt bereikte;
en in 1899 profiteerde zij reeds van de hoogconjunctuur:
de steden breidden zich uit, mede onder de invloed van de
groeiende industrie, zoodat steeds meer landbouwproducten
werden gevraagd om de snel wassende bevolking te voeden.

-ocr page 84-

De landbouw moest daartoe alle krachten mspannen. In
het volgend tiental jaren zakte deze hausse weer iets in,
al bleef de toestand gunstig. In de tweede plaats is de terug-
gang in alle rubrieken, behalve de nijverheid, slechts
schijnbaar: numeriek stijgen nl. de aantallen der in de ver-
schillende groepen werkzamen. Deze schijnbare tegenstel-
ling tusschen de werkelijke cijfers en het percentage, dat
ze van de totale bevolking uitmaken, ontstaat, doordat de
bevolking als geheel sneller groeit, dan de beroepsgroepen
ieder voor zich, daar bij elk nieuw gezin gerekend kan
worden op één nieuw lid van zoo'n groep; bovendien ver-
spreidt het nieuwe deel der bevolking zich over de ver-
schillende beroepen.

De ontwikkeling van visscherij, handel, verkeer en andere
beroepen gaat langs normale banen, terwijl ook het percen-
tage van hen, die opgeven beroepsloos te zijn, niet veel
verandert. Tot de bloei van de visscherij droeg de betere
regeling van de vischafslag het hare bij.
Enkele beroepen hangen ten nauwste samen met en zijn af-
hankelijk van de economische toestand: bouwvakken, me-
taalbewerking, warenhandel, losse werklieden. Dit blijkt
vooral sterk in de tijden van werkloosheid: de arbei-
ders in de beide eerste en in de laatste categorie worden
ontslagen, zoodra er geen werk meer is, terwijl de economi-
sche structuur van de handel een „stillequot; malaise mogelijk
maakt, die zich niet terstond in de werkloosheidscijfers uit.
Eenige cijfers mogen dit bewijzen: de werkloosheid onder de
bouwvakarbeiders steeg van 1930 op 1931 met 241 %, die
der metaalbewerkers met 220 %, die der losse arbeiders
met 232 %, terwijl de toename in de geheele gemeente
223 % bedroeg. De bouwvakken worden direct getroffen
door het stopzetten van woningbouw, de metaalbewerkers
ondervinden de terugslag van de stilstand bij de visscherij
en van de inkrimping in andere bedrijven; de losse arbei-
ders voelen het sterkst het gebrek aan werkgelegenheid.
In 1930 was de crisis, waaronder nu alle takken van het
economische leven lijden, nog niet zoo voelbaar. Dit blijkt
uit de weinige cijfers, die voor dat jaar bekend zijn: de
nijverheid ontwikkelt zich voorspoedig (K. N. H. S. c.a.,
PENcentrale), de visscherij evenzoo, waardoor veel machi-

-ocr page 85-

newerkplaatsen, ijsfabrieken, reparatiewerkplaatsen moge-
lijkheid van bestaan hebben. Het aantal dergenen, die de
visscherij uitoefenen, bedroeg in Aug. 1930 1725, terwijl
nog — 2000 arbeiders in de verwante bedrijven werken; dus
circa 4000 menschen, d.i. 10 %, leeft van deze branche.
Onder de „andere beroepenquot; vallen: doktoren, onderwijzend
personeel, gemeente-, staats- en kerkelijke ambtenaren,
administratief personeel, en andere „vrijequot; beroepen. Het
aantal beroepsloozen bleef zoowat op dezelfde hoogte; het
aantal werkloozen bedroeg eind 1930 1.03 %. De landbouw-
bevolking verdwijnt bij de andere categorieën volkomen in
het niet. Quantitatief is zij wellicht niet veel achteruit-
gegaan, doch in verhouding tot de totale bevolking neemt
zij bijna geen plaats meer in. Wat niet beteekent, dat zij
geen belangrijke functie heeft te vervullen. Dit wordt
echter met de dag moeilijker (zie hoofdstuk VIII).
De verhouding tusschen het aantal loontrekkenden en het
aantal leiders in de verschillende groepen onderstreept de
hierboven vermelde ontwikkelingsgang der verschillende
beroepsgroepen. Jaren van economische welvaart worden
gekenmerkt door een groot aantal kleinere zelfstandige
ondernemers, die, als de conjunctuur gaat wisselen, gedwon-
gen worden hun onafhankelijkheid op te geven, en weer in
loondienst moeten gaan bij de meer weerstandskrachtige
grootere ondernemers. Ook uit deze gezichtshoek be-
schouwd, blijkt 1899 een jaar van groote bloei te zijn ge-
weest.

De volgende cijfers mogen dat nader illustreeren:

Leiders

Loondienst

1889

1899

1909

1889

1899

1909

Nijverheid

54

283

265

570

484

713

bouwvakken

18

66

89

517

483

261

papierfabriek

2

2

129

212

machine-, metaal-, scheepsbouw-

nijverheid

3

108

20

12

68

101

Landbouw

154

361

118

240

945

413

landbouwers

78

108

85

97

310

218

veehouders

9

7

16

12

11

14

tuinbouw

67

246

107

131

624

181

Visscherij

2

26

24

23

244

551

Warenhandel

126

239

207

24

156

244

Verkeer

56

19

36

112

303

518

-ocr page 86-

De kleine ondernemingen met loonarbeiders namen toe bij
de bouwvakken; de concentratie tot minder ondernemingen
met meer arbeiders uit zich in de fabricage van machines
enz., in de visscherij, de warenhandel en het verkeer. In de
land- en tuinbouw worden de bedrijven meer arbeidsinten-
sief, de veehouderij is dit veel minder.

De vrouwenarbeid is belangrijk in de kleermakerij,
de fabricage van metaalwerken en de warenhandel; over-
heerschend in de afdeeling huisbedienden; in de land- en
tuinbouw komt zij slechts sporadisch voor. Deze gegevens
gelden alleen voor het tijdvak 1899-1909.
Uit dit alles moet de conclusie volgen, dat we van de huidige
verdeeling der bevolking naar leeftijd en beroep, nog bitter
weinig weten. Daarover zal pas een en ander te zeggen zijn,
als de uitkomsten der Beroepstelling 1930 gepubliceerd zijn.
Tenslotte is het interessant om na te gaan, hoe de verdeeling
der kerkelijke en politieke gezindten in de gemeente is. We
vonden in het archief omtrent de kerkelijke indee-
ling nog enkele aardige gegevens: in 1784 waren er op 262
weerbare mannen van 18-60 jaar: 41.2 % Prot, en 50.8 %
R.K.; in 1847 op 198 weerbaren: 29.8 % Prot, en 70.2 %
R.K.. De laatsten namen dus wèl sterk toe! Vooral het agra-
risch deel der bevolking was, en is
nog, R.K. De Protestanten
stegen weer in aantal door immigratie: in 1890 vormden zij
53 % der totale bevolking, de R.K. 45.7 %; de overigen zijn
Israëlieten, geen Hd van een kerkgenootschap, of behooren
tot een of andere kleine secte. In het tijdvak 1899-1909
blijken de R.K. meer achteruitgegaan te zijn dan de Pro-
testanten, die ongeveer even sterk bleven. IJmuiden.Oost
heeft van zijn ontstaan af een gereformeerde kern. Uit
Egmond en den Helder kwamen veel Oud-Katholieken; uit
Z.-Holland veel doleerenden, die zich vnl. vestigden in
IJmuiden en IJmuiden Oost. Een vergelijking met 1930
heeft tot resultaat het volgende staatje:

-ocr page 87-

in ®/o der totale bevolking

toe- of

1909

1930

afname in

1909

1930

o/o

Protestanten

9643

16957

52.9

41.0

— 21.4

R. Katholieken

7006

12950

38.4

31.3

- 18.-

Israëlieten

31

90

0.2

0.2

0.1

Anders of onbekend

425

410

2.3

1.—

- 56.5

Zonder

1127

10914

6.2

26.5

327.4

Ook de gemeente Velsen is niet buiten de internationaal
doorwerkende invloed gebleven van de a-kerkelijke gezind-
heid. De R.K. namen naar verhouding minder af, dan de
Protestanten; toch bleef het aantal dier laatsten in totaal
nog hooger.

Wat betreft de politieke gezindten: oudere gegevens
dan uit 1927 waren niet te vinden. De politieke versnippe-
ring laat ook onze gemeente niet onberoerd. De oriëntatie
wordt meer en meer links gericht. De christelijke partijen
verzwakken ten voordeele van de S.D.A.P.
Het verband van het beroep met godsdienst en (of)
politiek, dat voor het agrarisch deel der bevolking en
de visscherij min of meer kon worden gelegd, is voor
industriearbeiders moeilijker te vinden. De Papierfabriek
had uitvoerige gegevens beschikbaar, van het aantal georga-
niseerden en ongeorganiseerden op 31-XII-'30 en '31. De
K. N, H. S. daarentegen kon niet zeggen, hoe de organisa-
ties onder haar arbeiders vertegenwoordigd waren, zoodat
de gegevens alleen te verkrijgen waren bij de organisaties
zelf. Aldus kunnen deze cijfers eigenlijk niet vergeleken
worden, daar ze voor zoo geheel verschillende tijdstippen
zijn vastgesteld. Daar komt nog bij, dat het aantal arbeiders
aan beide fabrieken is achteruitgegaan sinds Dec. '31; tóch
moest het aantal op die datum tot grondgetal voor de be-
rekening der % worden gekozen, wat betreft de K. N. H. S.,
daar ons geen andere cijfers bekend waren; tevens heeft
zich in den loop van het jaar 1932 de verdeeling over de
organisaties gewijzigd in verband met de crisis: het percen-
tage ongeorganiseerden is afgenomen.
Van de arbeiders van de Papierfabriek waren op
31-Xn-'31: 31.5 % R.K. georganiseerd, 11.9 % Chr. en
24.4 % Modern; op 31-XII-'30 waren deze getallen 32.2 %

-ocr page 88-

R.K., 11.6 % Chr. en 24.7 % Modern; gedurende 1931 nam
het getal georganiseerden dus af. Op de K. N. H. S. werkten
in Sept. 1932 ongeveer 13 % R.K., 56 % Modern en 1.5 %
Chr. georganiseerde arbeiders.

De oppervlakkig opkomende gedachte, dat fabrieksarbeiders
weUicht voor een groot deel modern georganiseerd, en dus
niet bij een kerkgenootschap aangesloten zullen zijn, wordt
door deze gegevens voor de Papierfabriek althans niet be-
vestigd. De K. N. H. S. heeft een véél grooter % Modernen,
wat misschien in verband staat met de aard en de geest
van het bedrijf.

-ocr page 89-

Vm. Het welvaartspeil bij de verschillende
bevolkingsgroepen.

In de voorafgaande hoofdstukken werd de groeiende diffe-
rentiatie der bevolking geschetst aan de hand van statistisch
en cartographisch materiaal. Het daarin besprokene kan als
volgt worden samengevat:

1.nbsp;Uit de veelzijdige relaties tusschen mensch en bodem
ontstaan de „trekkenquot; in het gelaat van het aardoppervlak,
die als „landschappenquot; werden aangeduid; deze landschap-
pen zijn derhalve de direct-zichtbare resultaten dier men-
schelijke activiteit.

2.nbsp;De opbouw der bevolking naar de leeftijden geeft een
inzicht in de omvang van de productiegroep; de verdeeling
over de verschillende beroepsgroepen toont, hoe genoemde
groep het maatschappelijk inkomen verdient.

3.nbsp;De grootte van dit maatschappelijk inkomen, en de ver-
deeling daarvan over de groepen van het zuiver inkomen
volgens de Gemeentelijke Inkomstenbelasting, geeft een
indruk van de financieële kracht der bevolking; over de
verschillende deelen der gemeente zijn deze inkomens ver-
schillend verdeeld, waarbij het karakter dier onderdeelen
mede een rol speelt.

Het is nu in dit hoofdstuk onze taak, na te gaan, hoe het
gesteld is met de hoogte van het welvaartspeil in de vier
voornaamste beroepsgroepen: landbouw, tuinbouw, vissche-
rij en industrie, en onder de werklooze arbeiders uit die
beide laatste groepen.

Teneinde het niet bij vage, d.w.z. nietszeggende algemeen-
heden te laten, werd getracht uit de genoemde groepen
enkele budgetten te verzamelen.

Alvorens nadere beschouwingen te houden over deze bud-
getten, moet nog vastgesteld worden, wat hier verstaan
wordt onder welvaartspeil. Men kan dit o.i. aldus
definiëeren: de mate van behoeftenbevrediging, die het in-
dividu kan bereiken uit een gegeven inkomen. Kunnen
daaruit alleen de kosten van het allernoodzakelijkst levens-
onderhoud, dus van de minimum-existentie, bestreden
worden, dan staat dit peil op een laag niveau. Hoe talrijker
de behoeften zijn, die boven dit minimum kunnen worden

-ocr page 90-

bevredigd, des te hooger stijgt het welvaartspeil. Wij zijn er
ons volkomen van bewust, dat aan de bepaling van dit
minimum een zeer persoonlijke opvatting ten grondslag
ligt. In elk geval ligt het o.i. hooger dan de norm, die voor
de bepaling van het belastbaar Inkomen is gesteld (zie
p. 72). De aard en de omvang der behoeften hangen ten
nauwste samen met de levensstandaard in een bepaalde
klasse der bevolking: de industriearbeider b.v. vraagt meer
dan de boer, tengevolge van hun totaal verschillende
levensopvatting en het organisatieverband, waarin de fa-
brieksarbeiders leven: de boeren hebben een onzekere ver-
dienste en niet-contractueel geregelde arbeidsuren; de
fabrieksarbeiders een 8-urige werkdag en vaste verdiensten.
Het inkomen moet aan deze eischen blijvend kunnen be-
antwoorden, indien men het eens bereikte peil wil hand-
haven. Vermindering der inkomsten bij gelijkblijvende
kosten voor het levensonderhoud en andere uitgaven leidt
dus onafwendbaar tot een verlaging van het welvaartspeil.
De directe controle op de vraag, of de productiegroep in
staat is voor elk harer leden een voldoend aandeel in het
maatschappelijk inkomen te verdienen, is te verkrijgen uit
een beoordeeling van het welvaartspeil, hetwelk op zijn
beurt weer het best is af te leiden uit de mogelijkheden, die
aan het individu voor zijn behoeftenbevrediging worden
geschonken in de vorm van geregelde inkomsten. De con-
crete uitdrukking van deze factoren is gelegen in het ge-
zinsbudget. Gelijk reeds werd opgemerkt, verzamelden
wij uit iedere groep der bevolking enkele budgetten. Aan
deze cijfers mogen geen vérstrekkende conclusies worden
vastgehecht; zij dienen beschouwd en beoordeeld te worden
als een poging om tot een beter inzicht te geraken in de
welvaartstoestanden in ons gebied. Deze methode van on-
derzoek werd tot nu toe, voorzoover ons bekend, alleen toe-
gepast in de theoretische sociologie en voor practische
sociaal-economische doeleinden. Onder vele andere resul-
taten moge hier herinnerd worden aan het werk van
Fréd. Ie Play; verder aan de practische resultaten, be-
reikt door het Bureau v. Statistiek der gemeente
Amsterdam, dat in de nrs. 73 en 80 van zijn S t a t i s t i-
scheMededeelingende huishoudrekeningen resp. van

-ocr page 91-

82 en 212 gezinnen publiceerde met uitvoerig commentaar.
Vooral de laatste publicatie (no. 80) is belangwekkend.
Terecht wordt in de Inleiding daarvan opgemerkt: „Budget-
onderzoekingen worden ingesteld om een inzicht te verkrij-
gen in de bestaansvoorwaarden van bepaalde groepen der
bevolking, voorzoover die bestaansvoorwaarden samen-
hangen met de wijze, waarop de individuen van die groepen
met de geldmiddelen, waarover zij beschikken, in staat zijn
zich te voeden, zich te kleeden, te wonen enz. (p. 3)quot;. Voor
iedere gemeente zijn de kosten van het dagelijksch levens-
onderhoud, de belastingen, de huren verschillend, zoodat
vergelijking van de resultaten van dergelijke onderzoekin-
gen alleen geoorloofd is, om na te gaan of bepaalde ten-
denzen, uit één onderzoek naar voren gekomen, worden
bevestigd door uitkomsten elders.

Een groote moeilijkheid bij de beoordeeling der gegevens
ligt in de grootte der gezinnen en hun samenstelling: een
gezin met kleine kinderen zal meer melk gebruiken dan een
gezin met groote kinderen, waar het vleeschgebruik weer
grooter zal zijn. Deze moeilijkheid moeten alle budget-
onderzoekers trachten op te lossen. Men stelt daartoe voor
de verschillende leeftijden het aantal verbruikseenheden
vast, soms ook nog gevariëerd naar de geslachten, waarbij
in het algemeen een volwassen man = 100 wordt gesteld.
Aldus ging ook het Amsterdamsch Bureau v. Statistiek te
werk. Voor een détailonderzoek is een dergelijke werkwijze,
die de individuen voor ieder levensjaar een eigen waarde
als verbruiker toekent, onontbeerlijk, doch het kwam ons
voor, dat bij deze algemeene typeering een opgave van het
aantal leden van elk gezin, globaal herleid tot een aantal
verbruikseenheden, voldoende kon worden geacht. De Am-
sterdamsche schaal werd hierbij als grondslag genomen;
deze maakt tusschen de geslachten tot de 15-jarige leeftijd
geen onderscheid, en stelt daarna de volwassen man = 100
en de volwassen vrouw = 90. Voor minderjarigen werden
door ons uit de gedétailleerde leef tijdschaal de volgende
gemiddelden berekend: (vgl. publicatie no. 80, p. 9 en

10-11):nbsp;0-6 jaar: 35 eenheden; 7-10 jaar: 60 eenheden;

11-14nbsp;jaar: 85 eenheden.

Op deze wijze kan men het aantal verbruikseenheden per

-ocr page 92-

gezin berekenen, zoodat nu ook vrij zuiver de uitgaven per
verbruikseenheid voor de verschillende posten van het
budget kunnen worden vastgesteld. Op enkele oneffen-
heden in deze methode, welke een strenge vergelijking in
de weg staan, moge nog gewezen worden: de persoonlijke
overtuiging speelt een voorname rol bij de keuze van de
voeding en de persoonlijke smaak bij die van huis en klee-
ding. De mate van zuinigheid der huisvrouw is een niet te
verwaarloozen factor, die beslist over het verbruik van gas,
water, electriciteit, brandstoffen, kruidenierswaren. Vaste
posten zijn: belastingen, huur, contributies, kranten, ver-
zekeringen, schoolgeld; hiervan kunnen alleen de belastin-
gen, in geval van financiëele moeilijkheden tengevolge van
ziekte of werkloosheid, worden uitgesteld, terwijl van
schoolgeld ontheffing kan worden verkregen. Op de andere
vaste posten kan echter niet bezuinigd worden; men kan ze
alleen afschaffen.

Er werd reeds op gewezen, dat durende verlaging van de
inkomsten, i.e. het loon, verlaging van het welvaartspeil
tengevolge heeft. Uit de resultaten van het budgetonderzoek
kan men o.i. hoogstens afleiden, of verdere verlaging van dit
peil mogelijk — om niet te zeggen: gewenscht — is in ver-
band met de taak, die de productiegroep in het maatschap-
pelijk leven heeft te vervullen; een beoordeeling van de
stand van het loonniveau als zoodanig komt hier niet aan
de orde. De budgetten, die tenslotte in ons bezit kwamen,
waren afkomstig van gezinnen, die speciaal met het oog op
nauwkeurigheid en geschiktheid werden uitgekozen, met
behulp van de beeren Dufour, Bedrijfsingenieur van de
Papierfabriek, Demmers, Chef der Sociale Afdeeling van
de K. N. H. S., en Brandsteder, Secretaris van de IJmuider
Federatie van Arbeiders in het Visscherij- en Transport-
bedrijf. Voor de land- en tuinbouw vonden wij zelf na eenig
zoeken enkele personen tot helpen bereid. Afzonderlijke
vermelding verdient het, dat de heer Brandsteder zelf voor
ons 10 budgetten verzamelde bij leden zijner organisatie,
uit verschillende kringen van de visscherij; daardoor is het
aantal budgetten daaruit het grootst. Het onderzoek be-
perkte zich tot arbeidersgezinnen. Nadrukkelijk worde nog-
maals betoogd, dat het getal der deelnemers te klein is, om

-ocr page 93-

andere dan zéér algemeene conclusies of tendenzen te recht-
vaardigen.

Naast deze, desgewenscht als „normaalquot; te kenschetsen,
gezinnen, vonden wij nog enkele werkloozen bereid, de
gewenschte gegevens te verstrekken. Vooral nu de finan-
ciëele steun aan de werkloozen in een critiek stadium is ge-
komen door de z.g. crisismaatregelen, zijn deze voorbeelden
waardevol, om het levenspeil van dit deel der bevolking
eenigermate te leeren kennen, al is ook hier weer het aan-
tal gegevens te gering om algemeene conclusies te recht-
vaardigen.nbsp;, .j . u
Het zou o.i. van belang zijn, om, nu de gelegenheid zich
voordoet, ook hier te lande een diepergaande studie te
maken van de budgetten van werklooze gezinnen, gelijk dat
in Duitschland in 1928 geschiedde door het Statistisches
Reichsambt, als onderdeel van een uitgebreid onderzoek
(„die Lebenshaltung von 2000 Arbeiter-, Angestellten- und
Beamterhaushaltungquot;; vgl. Ed. S. van Beek in „De
Sociaal-Democraatquot;, 8 Oct. '32).

Nadat aldus de adressen waren gevonden, werden door ons
enkele vragenlijsten ontworpen, die in verband met de ver-
schillende geaardheid der groepen verschillend werden sa-
mengesteld; deze werden persoonlijk bij de betrokken ge-
zinnen gebracht. Na een soms vooraf vastgestelde termijn
werden de antwoorden afgehaald of ingeleverd. Voor de
visscherij liep het onderzoek via de Secretaris der IJmuider

Federatie.nbsp;^ o i

De observatieperiode in ons gebied liep over 1 a 2 weken,
doch door verschillende gezinnen werden de gegevens zon-
der meer verschaft, daar de uitgaven elkaar in de diverse
weken niet veel ontloopen. Weliswaar moet erkend worden,
dat hierdoor een onzuiver element zijn intrede doet, maar
voor de verhouding der verschillende budgetrubrieken on-
derling maakt het niet veel verschil, inzooverre diezelfde
onnauwkeurigheid in bijna alle antwoorden aanwezig is.
De antwoorden werden nu in een tabel gerangschikt, waar-
op naast elkaar werden gesteld: de samenstelling van het
gezin, de woonplaats, het beroep en het wekelijksch in-
komen van het gezinshoofd, eventueel andere inkomsten
(meestal van kinderen), en de wekelijksche en jaarlijksche

-ocr page 94-

15 g n

KJ KJ KJ K) KJ

KJ — Ul Ul Ul

U KJ

K3

Ui tsgt;

tJ Kgt; Kgt; KJ

Ngt; — W

KJ tO Ul W ^
ON KJ bo ^
O Ul O O Ul

JO
Ki

w

tO M ^ ^

bo gt;— ö üi
O O Ui UI

00 00 Ul
O O O

lllll
CL CL CL n.

O O rt rt rt

3 D 3 3 3

f» 3
^ c 5r

2nbsp;ES

3

B 3 3 3
E. £. E. E.
ol q1 q1 pi

O O O O

S S O S

OO O

3

•a
ET

fij
sr

gnbsp;lt;nbsp;lt;nbsp;3nbsp;KJ

Cl)nbsp;wnbsp;w'nbsp;Wnbsp;™

crnbsp;nnbsp;nnbsp;n 3

t/inbsp;Onbsp;I

i
3

CO

a

re

I

5'i q

W 3 2

O S ^
2

51«

1

W ON ^

Li Iji 00 a\

UI m UI

1 1 1
i-n i-n quot;-n
Ui U) Ugt;
W O Ul

l 'l 1

1 Huishoudgeld

r*-1 r^ 1

U1 1
O I

1 1 1
O »-»i

*gt; KJ Ugt; W U)

0nbsp;w Ul Ul

1nbsp;1 1 1

O r»

^ £
3 •

O- lt;

p, 4gt;. KJ 4gt;. ^
^ KJ Öo igt;gt; Ln
Ugt; KJ Ul lt;7gt; Ul

0\ OJ Ul
CT*
ON Ugt;
OO Ul

KJ
O

p^ip PP

^ ^ UI ^
Ul KJ ►t' UJ

• p

KJ bo
Os
•lt;gt;

Ngt; O O

O O O O

O

poPP

U- Lgt; (O ON

W 00 (

(

KJ
KJ

00 O

iJ^ Ulnbsp;p

00 Ul -J ON p\
Ö Ul 4». ^ Ul
•vj Ul KJ KJ O

!3

3 re

03 lt;?

Wnbsp;KJ

00nbsp;^ P

O.,nbsp;l kj Ul KJ

ONnbsp;KJ-^^

00 SJ SJ
vo Ul

ET

g s.

\ l

o\

cr'S

g ™ n P

CU r»

W ^ KJ
io Ul bo

po ^ to ^

ET D3

w re

^ ^ KJ

tO J-
KJ ^

^ Ul 4».
^

_U1

Bel.schuld
groeit aan

KJ KJ tO

ÜJ KJ
Ul Ul

ugt; 4gt;- w

O uj fs)
(O W SJ

bo

• C» iji.
l jx w ^

vo 1—

'l ^ l
l M '

N lt;

P 1

ON l

W . Ul
quot;j l bo

po
KJ

0^ UJ
Ul ^ ^

re lt;-^
re

3quot;

3

re
3

CD

H

3 9-

UI UI
Ul '-vl ^

SJ KJ 1
Ul '

NJ p ^ p

'o^lolti'oo

PI

X

I KJ ^ W
Ul i ^

VO
Ul

Ul Ul
1 ^

Ul 'On

l l

GEMENGD
BOERENBEDR

s
^ ?

WERK-
LOOZEN

S O

co co

INDUSTR

VISSCHERIJ
C.a.

1 p

re gt;0

tr 0) e-

re re O 3
D.

Ul Ul ON Ul ON
l \

ON ON I.U ON
Ul Ul ^ Ln

O O Ul O

Ul 1
O O l

«ggMOSS. KQ

cS Ss 3 ^ quot; C ca

^
EL

re quot; s sr

3 tt 3 3 8: lt; ^ quot;

3 G. !?

re re
3 quot;
n

Tï, re
(V w

re 13
ogt;

B)

s

•r 3

PI

r

requot; Z
3

5- O
ra

M

5'

tn

2 re
tr^quot; 3

ö 2
3 3

Ire^
ra ^ a quot;

fr

y 3

CL co O • H- »

CQ

to

re

-ocr page 95-

uitgaven. Vervolgens werd het aandeel van iedere groep
van uitgaven (voeding, huishoudelijke verzorging, organi-
satie enz.) in het totaal inkomen berekend. Tenslotte werd
voor ieder gezin het aantal verbruikseenheden berekend
volgens de aangegeven schaal, waarna het aandeel van
iedere eenheid in de verschillende rubrieken van het budget
berekend kon worden. Al deze bewerkingen leidden ten
slotte tot bijgaande staat.

Niet alle posten van het budget leenden zich ertoe, in
verbruikseenheden uitgedrukt te worden; alleen voor die
uitgaven, welker hoogte afhankelijk is van het aantal leden
van het gezin, geeft de berekening per verbruikseenheid een
inzicht in de financiëele structuur en draagkracht van het
betreffende gezin, en alleen ook voor die posten zijn ver-
gelijkingen mogelijk. Voor het overige moet men bij een
onderlinge vergelijking der verschillende gezinnen terdege
in het oog houden, dat individueele wenschen groote in-
vloed hebben; men mag zelfs zeggen, dat, nadat de eerste
uitgaven als voeding, kleeding, huur en huishoudelijke ver-
zorging gedaan zijn, de bestemming van het dan resteerende
deel der inkomsten bepaald wordt door de persoonlijke op-
vattingen van het echtpaar, waarbij dus een psychologische
factor zijn intrede doet, die zelf niet in geld is uit te drukken,
doch wèl zijn uitdrukking vindt in het gebruik, dat van
het geld wordt gemaakt.

Wij deelden derhalve de beschikbare gegevens aldus in:
per
verbruikseenheid werden berekend de uit-
gaven voor voeding, huishoudelijke verzorging, kleeding,
aanvulling huisraad; in % van het wekelijksch in-
komen werden berekend de huur, contributies, verzeke-
ringen,
extra-uitgaven, belastingen, brandstoffen. Tot dezQ
indeeling leidde de overweging, dat niet de grootte en do
samenstelling van het gezin, doch de hoogte van het week-
geld bepaalt, hoe zwaar de uitgaven voor contributies druk-
ken, terwijl de eerstgenoemde posten juist ten zeerste af-
hankelijk zijn van de grootte en samenstelling van het gezin.
Een nadere beschouwing van de bijgevoegde staat geeft aan-
leiding tot een aantal opmerkingen:

onder voeding werden gerangschikt: slager, melkboer, krui-
denier, groenteboer, bakker; onder huishoudelijke verzor-

-ocr page 96-

ging: gas, waterleiding, electriciteit, petroleum; onder klee-
ding ook schoeisel of klompen; onder verzekering: zieken-
en begrafenisfonds, bedrijfs- of levensverzekering; onder
belastingen: inkomsten-, personeele-, rijwiel-, kerkelijke-,
grondbelasting en polderlasten; onder aanvulling van huis-
raad ook kosten voor onderhoud binnens- en buitenshuis.
Een vergelijking van huur en woonplaats illustreert het
feit, dat in de nieuwe wijken de huren belangrijk hooger
zijn dan in de oude. Naarmate het loonniveau daalt, of
werkloosheid intreedt, drukt deze post steeds zwaarder op
het gezinsbudget; men vergelijke daartoe slechts de % bij
de werkenden en de werkloozen. Duidelijk toont de statis-
tiek, hoe persoonlijke factoren beslissend zijn voor de te
besteden bedragen aan: voeding, kleeding, aanvulling van
huisraad, huishoudelijke verzorging.

Een vergelijking van werkende en werklooze arbeiders be-
vestigt de verwachting, dat bij de laatste categorie voor
groote uitgaven als kleeding, belasting, aanvulling van huis-
raad geen geld is, terwijl mede daardoor de andere uitgaven
een andere plaats gaan innemen. De inkomsten zijn ten
eerste sterk gedaald, zoodat de woning, die in normale tijden
werd gehuurd naar de draagkracht van een gemiddeld
weekloon, in de meeste gevallen veel te duur is en ge-
middeld 40 % van het steunbedrag opeischt. Daarnaast
zijn er vaste posten, die niet afgeschaft kunnen worden,
als krant, contributie, verzekeringen, brandstoffen; be-
zuinigd moét er echter worden, dus geschiedt dit door het
laten vervallen van radio en tabak, waardoor van de post
extra-uitgaven alleen de krant overblijft; ook op de voeding
wordt bezuinigd: vooral het vleeschgebruik neemt sterk af,
benevens de kruidenierswaren. Deze beide posten nemen
onder de werkende arbeiders juist de voornaamste plaats
in; al treden er natuurlijk tengevolge van een verschillende
samenstelling der gezinnen onderling verschillen op. Het
verbruik van gas, electriciteit en water kan niet veel in-
gekrompen worden: koken, wasschen, verlichten kan men
niet afschaffen. De vaste %-posten nemen uitteraard een
veel grootere plaats in; uitgezonderd de rubriek extra-uit-
gaven.

Tenslotte de verschillen tusschen de werkende groepen der

-ocr page 97-

bevolking: de boeren hebben geen huur te betalen, daar die
in de pachtsom is inbegrepen.
De verzekering komt onder
de fabrieksarbeiders veel geregelder voor op het budget dan
onder de visschers. Levensverzekeringen zijn hier zeldzaam;
men bepaalt zich tot zieken- en begrafenisfonds. Van de 15
normale gezinnen waren 9 in een ziekenfonds, 7 in een be-
grafenisfonds, 6 in beide.
De boeren doen niet aan derge-
lijke verzekeringen, wel hebben zij vaak een bedrijfs- en
ongevallenverzekering. Radio komt bij de onderzochte ge-
zinnen weinig voor, bij de werkloozen is dat
één der eerste
dingen, die worden opgeruimd.
Het gemiddeld loon is bij
de visscherij lager, dan in de industrie.
Wat is nu het algemeene beeld, dat uit deze enkele gezinnen
naar voren komt? In de eerste plaats mag hier natuurlijk
niet gegeneraliseerd worden: 19 gezinnen van de 10.581 is
inderdaad een verdwijnend klein aantal. Onze algemeene
indruk is: er wordt geleefd, hier wat ruimer, daar wat
zuiniger, maar allen moeten rekenen om er te komen.
Voor sparen is weinig gelegenheid (vgl. p. 76 v.), mtegendesl
moeten in deze tijd de spaargelden reeds worden aange-
sproken, ook door de nog werkenden.
Het land- en tuin-
bouwbedrijf heeft zwaarder te lijden dan de visscherij; het
minst getroffen werd de industrie. Wel waren de werkloo-
zencijfers van eind November verre van bemoedigend:

27 September 29 October 26 November 3 Dec.

O IInbsp;S71nbsp;582nbsp;618nbsp;605

Bouwvakkennbsp;521nbsp;^^^

Metaalbewerkersnbsp;354nbsp;J/quot;nbsp;^^^nbsp;219

Svïrrbeidersnbsp;U«nbsp;1^0

doch in de visscherij is, vergeleken bij eind September, al-
thans eenige vooruitgang te bespeuren, waarvan de haven-
arbeiders, die een goede barometer vormen voor de toestand
in het visscherijbedrijf, mede profiteeren; de bouwvakken
en metaalbewerkers toonen nog geen vooruitgang. Begm
December was deze opleving bij de visscherij alweer voorbij,
daar het contingent Nederlandsche visch voor Frankrijk
toen was uitgeput. In Januari is een dergelijke opleving te
verwachten, als de nieuwe termijn van het Fransche con-
tingent ingaat.nbsp;, . . 11
De malaise in land- en tuinbouw uit zich met m werkloos-

-ocr page 98-

heid: die is hier niet zoo groot, bovendien vervoegen deze
werkloozen zich niet aan de Arbeidsbeurs, doch zoeken zelf
weer werk. Seizoenwerkloosheid is in die bedrijven een ge-
woon verschijnsel. Erger is hier echter de malaise tenge-
volge van de groote waardevermindering der producten op
de veilingen. De tuinders en boeren maken ieder jaar hun
onkosten voor de nieuwe teelt, in de hoop op verdiensten
in de zomer om hun schulden te delgen. Doch de drie laatste
jaren zijn de verdiensten steeds minder geworden en alle z.g.
hulpmaatregelen baten weinig. De bouwboeren lijden onder
het vrijwel waardeloos worden der akkerbouwproducten;
de veeboeren kunnen het vee alleen met groote verliezen
verkoopen. De pachten zijn in de laatste jaren wel verlaagd,
doch het kost de grootste moeite, het geld tegen Kerstmis
bij elkaar te krijgen. Verschillende boeren met gemengde
bedrijven (vee en melk; melk en bloemen of groenten)
werden de laatste jaren niet aangeslagen in de Inkomsten-
belasting. Geen wonder, dat onder dergelijke omstandig-
heden de boeren zoowel als de tuinders al het mogelijke
probeeren om nieuwe bronnen van inkomsten te vinden.

De tuinbouw wordt beoefend op het oude duinlandschap,
als gemengd bedrijf (groenten en bollen). Toen in 1922 de
bollenteelt goede winsten gaf, hebben bijna alle tuinders
een deel van hun grond met verschillende bolgewassen be-
plant. Sinds 1930 geven deze echter geen winst meer, vaak
zelfs verlies, zoodat nu langzamerhand de bollen weer
worden opgeruimd, en plaats maken voor warmoezerij-
gewassen. Deze wisseling van gewassen is duidelijk merk-
baar op de groote veiling „Kennemerlandquot;, gelijk de Direc-
teur ons meedeelde. Volgens hem is het min of meer toe-
vallig, welke gewassen geteeld worden: de veiling is vlak
bij, de afzet zeker, daar geteeld wordt voor dagelijksche
consumptie èn voor export. (Wat nog niet wil zeggen, dat
de producten altijd voldoende opbrengen).
Een hoofdartikel in de gemeente Velsen zijn van ouds de
aardbeien, die zeker een derde van de totale oppervlakte
tuingrond innemen. Afzonderlijke cijfers daaromtrent zijn
niet beschikbaar. Daarnaast teelt men aardappelen, en
allerlei groenten. De tuinbouw wordt zeer intensief uit-

-ocr page 99-

geoefend ten Z. van het kanaal; in de Breesaap is ze na-
genoeg verdwenen door het uitdrogen van de bodem ten-
gevolge van de wateronttrekking door de fabrieken. De
eigendoms- en pachtverhoudingen komen het best uit in de
tienjaarlijksche Tellingen, gehouden vanwege de Directie
van de Landbouw. Voor 1930 gaf deze telling het volgende
beeld:

Hectaren

0.05-0.50

0.50-1

1—2

2-3

3-5

5 en meer

Totaal

Eigenaars
Pachters

4 (1)
10 (9)

3 (2)
11 (12)

47 (4)
25 (47)

2(5)
9(18)

3(3)
4(11)

3nbsp;(-)

4nbsp;(3)

29 (15)
63 (100)

De cijfers () geven de toestand in 1921.

Hieruit blijkt, dat de tuinbouw „ouderquot; begint te worden.
Kenmerkend daarvoor is, dat het aantal eigenaren toeneemt.
Dit wijst er tegelijkertijd op, dat de economische toestand
het aankoopen van tuingrond mogelijk maakt, dus dat in
de periode van 1921-1930
goede verdiensten werden ver-
kregen. Uit dit staatje blijkt tevens, dat de meeste pacht- en
eigen bedrijven een oppervlakte hebben van 1-2 ha., ge-
middeld was dit te berekenen op 1.3 ha. (1.23 ha. in 1921).
De vermeerdering van het aantal kleinste bedrijven ging
gepaard met een vermindering van de bewerkte oppervlak-
te met 0.06 ha. per bedrijf, d.w.z. dat splitsing der bedrijven
plaats vond; men vergelijke slechts de teruggang van het
aantal bedrijven boven 2 ha.. Wel nam daar de gemiddelde
omvang per bedrijf met 0.1 ha. toe, doch deze groei is in
geenen deele gelijk aan de totale vermindering van bedrij-
ven. De toename van het aantal bedrijven boven 5 ha. ten-
slotte komt op rekening van de bollenteelt: verschillende
grootbedrijven ontstonden in genoemde periode, waaronder
een N.V. onder verschillende directeuren, die de zuivere
bollenteelt beoefent, en enkele groote gemengde bedrijven.
De gemiddelde oppervlakte dier groote bedrijven toont een
neiging tot toenemen: van 6.16 ha. steeg zij reeds tot 7.97
ha. per bedrijf.

Het totaal tenslotte van Eigenaars en Pachters vertoont een
kleine daling: in 1921 waren er 115 tuinbouwbedrijven, in
1930: 92. Het blijvend gebrek aan cultuurgrond was aan-
leiding tot omzetten van grasland in tuinbouwgrond, welk

-ocr page 100-

verschijnsel vooral in de Schipbroeken, en ten Z. van en op
de Hofgeest te zien is. Deze tendenz is niet onverdeeld
gunstig, daar nu het beschikbaar areaal weiland, dat voor
het gemengd boerenbedrijf op het oude duinlandschap on-
ontbeerlijk moet worden geacht, gevaar begint te loopen
(zie later).

Een bewijs voor de intensiveering van de tuinbouw is de
glascultuur. Wordt van de koude grond reeds 4 ä 5
maal geoogst, onder het glas worden de gewassen vervroegd,
waardoor ze meer opbrengen, en in nog grooter aantal na
elkaar geplant kunnen worden. Aanvankelijk een lief-
hebberij van enkelingen, breidde deze teeltwijze zich om-
streeks 1922 uit, toen bij het duurder worden van de groen-
ten bijna geen tuingrond te krijgen was. Een groot deel van
de glasoppervlakte wordt gebruikt voor teelt van druiven,
perziken, en luxe-bloemen, soms met onderbeplanting van
sla e.d. In de laatste jaren heeft men het glas niet meer uit-
gebreid door gebrek aan geld. De uitspraak van Frost
(„die holländische Landwirtschaftquot;, 1930, p. 163) „sobald

____das erste Glashaus gebaut wird, ist der erste Schritt

zur Groszgärtnerei getanquot;, gaat hier o.i. niet op. Trouwens,
wat te verstaan onder „Grosgärtnereiquot;? Een uitbreiding
als in het Westland b.v. zal hier nooit plaats vinden, daar
de cultuurgrond te sterk gesplitst is in kleine bedrijven.
Ook is het nog zeer de vraag, of glascultuur steeds en overal
de voorbode is van'grootbedrijf. Wèl is het een teeken van
vèrdoorgevoerde intensiveering van het bestaande be-
drijf.

De Landbouw moet worden onderscheiden in Akker-
bouw, Veeteelt en Gemengd Bedrijf.

De Akkerbouw in de jonge polders is grootbedrijf met
pachtboeren; zij levert vooral tarwe, peulvruchten en aard-
appelen. In 1931 was van de oppervlakte bouwland beplant
met: tarwe 29.5 %; peulvruchten 16 %; aardappelen 21.9 %.
Het Veebedrijf in zijn zuivere vorm wordt uitge-
oefend op de uitgestrekte weilanden van de oude polders
op de Hofgeest en aan de Oostzijde van de Rijksweg.
Het Gemengde Boerenbedrijf wordt aangetroffen
op het oude duinlandschap, dat naast enkele goede weilan-
den voor het melkvee, de vruchtbare tuingronden biedt

-ocr page 101-

voor de teelt van groenten en bloemen. Het wordt beoefend
door pachtboeren; de gronden zijn eigendom van groot-
grondbezitters, die sinds 1932 allen buiten de gemeente
wonen (vgl. p. 73). Het gepachte areaal verhoudt zich tot
de oppervlakte in eigendom als 3 : 1; van 1921-1930 nam de
eerstgenoemde categorie toe met ongeveer 90 ha.; de laatste
met ruim 100 ha. De tienjaarlijksche Telling van het grond-
gebruik levert voor 1930 de volgende cijfers voor de Land-
bouw in haar geheel:

Hectaren

1-5

5-10

10-20 20-50

50 en meer

Totaal

Eigenaars
Pachters

2 (3)
14 (8)

5 (6)
12 (9)

3 (4)
26 (28)

3 (2)
12 (11)

1 (1)
2 (-)

14 (16)
66 (56)

De cijfers () geven de toestand in 1921.

De Landbouw vertoont dus een tendenz tegengesteld aan
die in de Tuinbouw: het aantal eigenaars neemt af, terwijl
het aantal pachters stijgt. Toch geldt dit niet in gelijke
mate voor alle categorieën van het bedrijf. De bedrijven
boven 20 ha. zijn bij de akkerbouw in gebruik; de sterke
numerieke groei hiervan werd veroorzaakt door de toevoe-
ging van de Zuid-Spaarndammerpolder, die geheel in der-
gelijke bouwbedrijven is verdeeld. Daar liggen 13 boerde-
rijen met een gemiddelde oppervlakte van 34 ha.. Hiervan
worden er 4 door zetboeren gedreven, die geen pacht be-
talen, maar jaarlijks een vaste som van de eigenaar als loon
verdienen; ze werken dus zonder risico, in tegenstelling tot
de pachtboeren. Ook de N.Wijkermeerpolder wordt door
een zetboer beheerd. Deze boeren werden in de tienjaarlijk-
sche Telling geteld als eigenaars, daar zij geen eigen
rubriek hadden.

De meeste pachtbedrijven in de gemeente Velsen hebben
een oppervlakte van 10-20 ha., gemiddeld 18,4 ha. in 1930.
Daaronder vallen de zuivere veebedrijven, enkele kleine
akkerbouwbedrijven en eenige groote gemengde bedrijven,
waarin het houden van vee nog hoofdzaak is. De overige
gemengde bedrijven gebruiken 5-10 ha., gemiddeld 6.1 ha.
per bedrijf; naast het vee zijn de inkomsten te danken aan
warmoezerijgewassen en/of bloemen en bollen.
Het hebben van een eigen bedrijf eischt in de Landbouw

-ocr page 102-

vrij wat meer kapitaalkracht, dan in de Tuinbouw. Daarom
komen
eigenaars-boeren in ons gebied niet veel voor; het
meeste nog in het gemengde bedrijf. Het voortdurend zoe-
ken van jongeren naar een bestaansmogelijkheid in de
Landbouw leidde tot splitsing en verkleining der bedrijven
in de beide laatste categoreën; de gemiddelde bedrijfsopper-
vlakte daalde voor de bedrijven van 1-5 ha. van 3 op 2.7 ha.;
voor bedrijven van 5-10 ha. van 7.3 op 6.1 ha.. Bij alle
overige categorieën treedt daarentegen een vergrooting der
gemiddelde
bedrijfsoppervlakte in, waarvoor wij geen be-
paalde oorzaak konden vinden. Toch is het zeer de vraag,
of deze tendenz zich in het komende decennium zal door-
zetten. Want de gemengde boerenbedrijven op het oude
duinlandschap beginnen, tengevolge van de voortdurend
meer om zich heen grijpende omzetting van weiland in tuin-
grond, gebrek aan graslanden te krijgen, zoodat een ver-
plaatsing van het vee naar de graslanden in de oude polders
te verwachten is, tenzij, wat op het oogenblik niet waar-
schijnlijk lijkt, de tuinbouw geen nieuwe grond meer zal
opeischen óf zich zal wenden tot de ontginning van woeste
gronden. Geen van deze beide theoretische mogelijkheden
worden door ons echter waarschijnlijk geacht. De malaise
heeft tengevolge, dat nog meer dan in vorige jaren, de kinde-
ren van de tuinders in het vak blijven en dus mettertijd een
eigen bedrijfje zullen vragen; terwijl de ontginning van
woeste gronden stuit op twee bezwaren: ten eerste zijn de
bosschen en duinen grootgrondbezit; ten tweede is ont-
ginnen ontzaggelijk duur, zoodat pas, als alle andere gron-
den tot hun hoogste productiviteit zijn opgevoerd, een der-
gelijke stap zal worden overwogen.

Dat het boerenbedrijf reeds gebrek aan grasland begint te
krijgen, blijkt uit verschillende feiten:

1.nbsp;de boeren zijn genoodzaakt het vee bij te voeren, daar
ze niet voldoende grasland kunnen pachten: 0.62 ha. was in
1930 per rund beschikbaar. De kosten van bijvoeren be-
dragen gemiddeld f 80 ä f 90 per koe per jaar.

2.nbsp;het areaal grasland verminderde tusschen 1921 en 1932
met ongeveer 200 ha. of 1/6.

De verplaatsing van het veebedrijf naar de oude polders
heeft echter voor de boeren op het oude duinlandschap het

-ocr page 103-

bezwaar, dat alle transport over grooter afstand moet ge-
schieden en dat deze landen door hun lage ligging veel
eerder moerassig worden in regenperioden; daardoor wordt
de exploitatie duurder. Waar de resultaten van het vee-
bedrijf op het oude duinlandschap niet evenredig waren
aan de hooge kosten, ontstaan uit hooge pachten en nood-
zaak van duur bij voeder, werd een oplossing gezocht en
gevonden in een verdeeling van het bedrijfsrisico: lang-
zamerhand neemt het kweeken van groenten, bloemen,
bollen een belangrijke plaats in. Ook uit deze veranderingen
is voor een deel de groei van de Tuinbouw in ons gebied te
verklaren.

Naast Land- en Tuinbouwers vermeldt de Telling nog de
categorieën „Landarbeidersquot; en „Personen met
hoofdberoep buiten land- en tuinbouwquot;. Van
eerstgenoemden hadden er in 1930 drie een stukje grond
gepacht, waarvan één met 0.22 ha. en twee met gemiddeld
0.74 ha.; één landarbeider had een oppervlakte van 0.58 ha.
in eigendom. De laatstgenoemde categorie was als volgt ver-
tegenwoordigd:

0.05-0.15 ha. 1-2 ha. 3-5 ha. 5-10 ha. 20-30 ha.

1 12 11

allen pachters, met een gezamenlijke oppervlakte van
32.81 ha..

De Landarbeiders bewerken hun tuintje voor het telen
van groenten en aardappelen voor dagelijksche consumptie.
De arbeiders in de akkerbouw krijgen iederen dag 1-2 L.
melk; in de andere landbouwbedrijven krijgen ze de kost.
In de tuinbouw zorgen ze geheel voor zichzelf. In hun vrije
tijd bewerken ze dan hun lapje grond bij wijze van bij-
verdienste.

De Personen met hoofdberoep enz. worden voor
een klein deel gevonden onder de fabrieksarbeiders. Het
komt n.1. in IJmuiden Oost vaak voor, dat de jongens eerst
eenige jaren gaan tuinen, en daarna naar de trawlers of de
fabriek gaan; of wel ze gaan in de wintermaanden, als de
vader het tuinwerk alleen af kan doen met een goedkoope
knecht, op de fabriek werken, waar meer te verdienen is.
Zoo komen dus de fabrieksarbeiders uit de

-ocr page 104-

tuinders voort. De aantrekkingskracht van het oude
bedrijf blijft bestaan. Verschillende fabrieksarbeiders
hebben, gelijk wij zagen, nog een eigen lapje grond, waarop
ze in hun vrije tijd groenten en bloemen telen voor eigen
gebruik. Soms verhuren ze zich ook als arbeider bij een
boer of tuinder, om bij te verdienen, al is dit eigenlijk ver-
boden. De Papierfabriek verbiedt de arbeiders, andere ver-
diensten te hebben, dan hun weekloon op de fabriek. Bij
overtreding volgt ontslag. Deze maatregel werd genomen uit
overwegingen van billijkheid zoowel ten opzichte van de
arbeiders zelf als van de tuin- en landarbeiders. De werk-
looze fabrieksarbeiders trachten weer in het oude vak terug
te komen; wat in jaren niet voorkwam, gebeurde weer in
deze crisistijd, n.1. dat arbeidskrachten zich aanboden tegen
een loon, te betalen in de aardbeientijd! Een nogal specu-
latieve kans, die echter bewijst, hoezeer de menschen ver-
langen te wer ken!

Verder hebben verscheidene andere arbeiders en particu-
lieren een kleiner of grooter bedrijf. Echter blijft het bij de
tuinbouw, die immers zoo bij uitstek geschikt is voor klem
bedrijf. Uit dit alles is de conclusie gerechtvaardigd, dat
door de malaise de aandacht voor het agrarische bedrijf
weer toeneemt:

1.nbsp;de kinderen kunnen geen ander vak leeren door
geldgebrek der ouders; bovendien heerscht de malaise
evenzeer in de andere takken van het economische leven;

2.nbsp;de werklooze arbeiders uit de andere bedrijven
trachten in land en tuinbouw weer werk te vinden. Doch de
agrarische gemeenschap is niet in staat al deze elders vrij-
gekomen werkkrachten op te nemen; zij kan voor dit zoo
moeilijke probleem geen oplossing geven.

De financiëele resultaten van land- en tuinbouw waren de
laatste jaren slecht. Uit enkele bedrijfsbalansen over het
jaar 1931-1932 bleek, dat de kosten lang niet werden goed-
gemaakt. Een som van f 7—800 voor het huishouden moet
in ieder geval uit het bedrijf worden genomen, ook al is die
som door de gang van zaken in deze tijden er bijna niet
uit te verkrijgen.

In het akkerbouwbedrijf bedroegen de verliezen in enkele
gevallen f 4—5000. De zuivere veebedrijven zijn naar ver-

-ocr page 105-

houding het minst getroffen: de melk vindt altijd afnemers,
al wordt zij niet steeds voldoende betaald. De arbeidsver-
houdingen verschillen in ons gebied niet van die in andere
dergelijke streken, zoodat we daar niet meer bij stil zullen
staan.

De Visscherij heeft door haar directe verbondenheid
met andere bedrijven, als machine-, ijs-, vischconserven-
fabrieken, een belangrijke economische positie in IJmuiden
en IJmuiden Oost. De malaise in het trawlerbedrijf werkt
daardoor uiterst voelbaar door in die annexe ondernemin-
gen, waardoor o.a. metaalbewerkers, havenarbeiders in de
werkloosheid van de visschers worden meegesleept. Ander-
zijds doet een opleving van de visscherij, ook al is deze
gering, haar invloed terstond gevoelen door een teruggaan
der werkloozencijfers.

Het visschersbedrijf in de ruimste zin vormt een wereld op
zichzelf. Waar het hier vooral gaat om de vormen van de
menschelijke activiteit ten aanzien van ons gebied, valt
een gedétailleerd onderzoek naar de oorzaken en de ge-
volgen van de crisis in het visscherijbedrijf buiten het kader
van deze studie; daarover verschijnen in dagbladen en tijd-
schriften voortdurend beschouwingen, die dit onderwerp
van verschillende zijde behchten. Tot de factoren, die de
ontwikkeling van IJmuiden als visscherij centrum bevor-
derden (vgl. p. 50), behooren o.m.: de ligging aan groot
scheepvaartwater, waardoor de transportkosten naar en uit
de haven laag zijn; de aanwezigheid van de hallen van het
Staatsvisschershavenbedrijf, waardoor snelle lossing en ver-
koop gewaarborgd zijn; de s p o o r w e g aansluiting direct
achter de hallen; de beschikking over uitgebreide in-
dustrieterreinen ten Z. van de Visschershaven,
waardoor de vestiging van ijs- en machinefabrieken, her-
stelwerkplaatsen, mandenmakerijen, magazijnen voor
scheepsbenoodigdheden, enz. in de directe nabijheid van
de havens wezenlijk werd bevorderd. Als visch markt
groeide IJmuiden vooral, doordat men beschikt over een
ruim aantal transportarbeiders, steeds voldoende
ij s
V O O r r a d e n, een goede technische uitrusting, al is
daar nog wel wat aan te verbeteren, en uitgebreide
rela-

-ocr page 106-

ties voor de afzet van de visch, zoowel naar binnen- als
buitenland (vgl. T. E. G. 1921, p. 244-'5).
Weinig werd echter nog de invloed van het bedrijf op de
bevolking en op de economische toestand van de gemeente
Velsen in haar geheel onderzocht. Alleen Dor jee maakte
hierover enkele belangrijke opmerkingen in een uitvoerig
artikel: „De economische beteekenis van IJmuiden als vis-
scherij centrumquot; (T. E. G. 1932, p. 15-27), waaraan wij
enkele gegevens ontleenen.

De bevolking van IJmuiden vindt in normale tijden in alle
afdeelingen van het visscherij bedrijf een goed bestaan. Dat
nu bijna de geheele visscherij is lam gelegd, waardoor de
werkloosheid in de daarbij betrokken groep sterk toenam,
is echter niet aan de crisis alléén te wijten. De trawlers van
IJmuiden voeren vnl. kleine vischsoorten aan, die naar het
buitenland gaan. Wordt deze export bemoeilijkt, dan is het
opleggen van booten het direct gevolg. De grootere visch-
soorten, die voor binnenlandsche consumptie veel worden
gevraagd, worden door buitenlandsche booten aangevoerd,
die deze visch vangen in de verder Noordelijk gelegen
zeeën. Deze zijn echter voor de IJmuider trawlers niet ge-
makkelijk te bereiken: het materiaal is oud en niet zeer
solide; het ijs is vaak van een inférieure kwahteit, hetgeen
een slechte invloed heeft op de daarmee verpakte visch; de
lange reizen zijn oneconomisch door het groote kolen-
verbruik van de verouderde machines. Door deze en andere
factoren wordt de kwaliteit en de soort van de door Neder-
landsche schepen aangevoerde visch in ongunstige zin
beïnvloed.

Het groepsegoïsme doet de reeders vragen om certificaten
van oorsprong, die de handelaren benadeelen; de visch-
handel in IJmuiden verzet zich tegen het komen koopen van
kleine handelaren van buitenaf. Doch de binnenlandsche
markt vraagt de buitenlandsche (grootere en betere) visch;
alleen een prima aflevering van de gewenschte vischsoorten
kan de Nederlandsche markt, die steeds minder IJmuider
visch afneemt (1921: 57.2 %; 1926: 47.5 %; 1931: 29.5 %),
heroveren en de buitenlandsche markt behouden.
Een uitgebreid, onpartijdig onderzoek van volledig be-
voegden zal wellicht een oplossing kunnen brengen.

-ocr page 107-

Doch niet alleen in de gemeente Velsen, ook elders
werkt de crisis in het visscherijbedrijf door; immers,
„de haven van IJmuiden.... vormt niet alleen het
economisch milieu van de daar wonende visschersbevol-
king maar ook van de visschersbevolking van de andere
plaatsenquot; (Dorjee l.c. p. 24). De werkloosheid in
die plaatsen wordt dus evenzeer verergerd, al doet ook
het Fonds voor Sociale Voorzieningen uitkeering aan alle
werklooze opvarenden van de IJmuider vloot, ongeacht hun
woonplaats. In de laatste tien jaren kwamen steeds meer
leden van de bemanning in IJmuiden wonen. (1921
: 25 7o;
1928 • 48 %) „Uit de plaatsen, vanwaar nu nog het grootste
aantal personen op de vloot vaart, komt ook het grootste
deel van de oudere IJmuider visschersbevolking..... Op-
merkelijk is, dat jarenlang verreweg het grootste deel der
bemanning van de vloot zich niet te IJmuiden vestigde; pas
in de laatste jaren is daarin een sterke kentering waar te
nemenquot;. Onder de oorzaken zal, volgens Dorjee, „gebon-
denheid aan het oude milieu wel de grootste rol spelen
(p 24). Hielden aanvankelijk allerlei economische factoren
de vestiging in IJmuiden tegen, als hoogere belastingen, on-
zekerheid van het bedrijf, tijdelijk werk elders (b.v. op de
haringvloot in Katwijk, Noordwijk, Scheveningen), daar-
tegenover stond, dat gaandeweg de woningvoorziening m
IJmuiden beter werd, en de reiskosten bij korte verloftijd
te hoog werden: de jongeren gaan zich te IJmuiden vestigen.
De invloed van deze groeiende immigratie op de geheele
gemeente bleef niet uit: „Voor de gemeente Velsen was het
wel van beteekenis, dat vele visschers niet te IJmuiden
woonden, want daardoor werden slechte omstandigheden in
het visscherijbedrijf minder direct en minder sterk m de
gemeentelijke financiën gevoeld. De haven van IJmuiden
wordt echter steeds minder een deel van het economisch
milieu van de bevolking van andere visschersplaatsen, en
daardoor wordt thans in de gemeente Velsen de last
van de huidige malaise dubbel zwaar gevoeld (p. 24) Uok
de middenstand wordt door de malaise in het visscherij-
bedrijf getroffen, en dat temeer, naarmate de visschersbe-
volking zich uitbreidt, daar nu ook IJmuiden Oost een deel
daarvan moet herbergen.

-ocr page 108-

Een breede kring in de bevolking van IJmuiden en IJmuiden
Oost is rechtstreeks betrokken bij het visscherijbedrijf.
Naast de trawlerbemanning, te scheiden in dek- en machine-
personeel, zorgen in de hallen de vischlossers en visch-
knechts voor een geregelde gang van zaken; de visch-
handelaren, groote en kleine, koopen de visch op de afslag;
de vischventers zorgen voor de distributie.
Tusschen de verschillende vischhandelaren heerscht dikwijls
een gespannen verhouding. De oudsten onder hen, die hun
bedrijf door eigen inspanning hebben uitgebreid, voelen
zich bedreigd door het feit, dat, tengevolge van de steeds
snellere verkeersmogelijkheden, vele kleine handelaren,
zoowel uit de gemeente Velsen als van buitenaf, zèlf aan de
afslag komen koopen, terwijl zij vroeger hun visch van de
en-gros-handel betrokken. Aldus gaat voor de laatste de
omzet ook in het binnenland belangrijk achteruit. Deze
vischverkoopers uit andere, soms verafgelegen plaatsen
komen de visch per auto halen, hetgeen hen tijd en tusschen-
handelswinst bespaart. Iedere morgen tusschen 9 en 12 uur
rijden talrijke vischauto's van IJmuiden naar het Zuiden,
om de versche visch nog dezelfde dag aan de consumenten
te leveren, tot zelfs in Brussel en Parijs. Het aantal kleine
handelaren aan de afslag (koopers van f 100—10.000)
nam hierdoor geregeld toe (van 96 in 1921 op 131 in 1931)
ondanks de wisselende resultaten; het getal der grootste
handelaren nam door de genoemde oorzaken af. De kleine
handelaren venten hun visch zelf uit. Neemt hun aantal
toe, dan zal dientengevolge het aantal der vischventers, die
van de groothandel kochten, afnemen.
Reeds werd vermeld, dat de bemanning van de trawlers
steeds meer in IJmuiden komt wonen. Tusschen dek- en
machinepersoneel bestaan groote sociale verschillen, al zijn
beide „arbeidersquot;. De heer Brandsteder verstrekte daar-
omtrent eenige inlichtingen, die hier verkort mogen volgen:
Het Fonds voor Sociale Voorzieningen doet uitkeeringen in
geval van werkloosheid, ziekte, enz. en houdt hiervan ge-
regelde statistieken bij. Voor de beide genoemde catego-
rieën bedraagt het aantal gehuwden ruim 70 % en we]
onder het dekpersoneel 74 %, onder het machinepersoneel
70.5 %. De eerste groep is afkomstig van de vroegere zeil-

-ocr page 109-

visscherij: degelijke, conservatieve menschen uit de plaatsen
langs de Noordzeekust (Egmond, Noordwijk, Katwijk,
Scheveningen, enz.). De tweede groep komt in hoofdzaak
uit het grootestadsproletariaat: stokers van de groote vaart,
binnenvaart. Rijnvaart, enz.; zwerversvolk, dat niet zoo aan
huis en haard hangt. In de eerste groep komen er b.v. veel
voor met eigen huisjes, in de tweede zeer weinigen. In
crisisjaren neemt het % gehuwden af; het ongehuwde ma-
chinepersoneel blijft bij langdurige werkloosheid niet in
IJmuiden, doch trekt, overeenkomstig zijn aard, naar andere
plaatsen, waardoor het aantal gehuwden naar verhouding
stijgt. Het ongehuwde dekpersoneel echter, dat met zijn
speciale geschooldheid nergens anders werk kan vinden,
blijft, en komt dus, ingeval van langere werkloosheid, ten
laste van de gemeente. (Weliswaar zijn de genoemde per-
centages berekend uit werklooze opvarenden, doch er is
geen reden te veronderstellen, dat zij geen algemeen
beeld geven).

De vischlossers vormen een „clanquot; op zichzelf, die
ongeveer 300 leden telt; ieder heeft een kaart ten bewijze
van zijn erkenning als lid van de groep. Sinds 1925 is dit
bedrijf afgesloten; er worden natuurlijk alleen nieuwe
kaarten uitgegeven, als één van de leden uitvalt. Hierdoor
wordt voorkomen, dat een te groot aantal lossers de loonen
te sterk zou doen dalen; toch is dit in de laatste jaren reeds
geschied. In 1930, 1931 en 1932 waren de gemiddelde week-
verdiensten per losser resp. f 26.92, f 21.15 en f 14.42 per
week; hierin is de invloed van de sterk verminderde aan-
voer onmiskenbaar.

De vischknechts, die de gekochte visch verpakken,
hebben nog geen afsluiting van hun bedrijf weten te ver-
krijgen: daar het vrijwel „unskilled labourquot; is, hebben de
echte vischknechts in deze tijd te lijden onder de concur-
rentie van werkloozen. Een arbeidsregeling is nu in voor-
bereiding.

Omtrent de toekomst van het jonger geslacht vertelde onze
zegsman: Over het algemeen gaan de zoons ook in de
visscherij, vooral onder het dekpersoneel. Bij het machine-
personeel probeeren de vaders vooral in deze tijd hun zoons
als stoker of tremmer mee te krijgen. De kinderen van

-ocr page 110-

vischlossers zoeken werk in één van de takken van het
visscherijbedrijf; in verband met de afgeslotenheid van het
vischlosbedrijf kunnen zij daar slechts bij uitzondering ge-
plaatst worden, In de andere takken (vischknecht, kolen-
werker, enz.) volgen de zoons meestal de vader. De doch-
ters komen in de huishouding, doch velen gaan ook naar
de fabriek (chocolade-, zeep-, conserven-fabrieken), enkelen
naar kantoor of winkel. In de visscherij is in IJmuiden
voor haar geen plaats meer; het bedrijf is bijna geheel
gemechaniseerd.

Industrie. De visscherijbevolking woont in IJmuiden en
in het westelijk deel van IJmuiden Oost, dus rondom de
havens. Zij onderscheidt zich door haar ruwer karakter van
de overige arbeidersbevolking, die vnl. bestaat uit fabrieks-,
gemeente- en bouwvakarbeiders, metaalbewerkers, enz,. Bij
de bespreking der beroepen bleek reeds, dat de arbeiders
van de K, N. H. S. vnl. in IJmuiden Oost wonen, die van de
Papierfabriek vnl. in Velsen Noord, gelijk ook uit het kaart-
je en de tabel moge blijken.

Afkomstig uit:

Pap.fabr.

K.N.H.S.c.a.

Afkomstig uit:

Pap.fabr.

K.N.H.S.

Velsen Noord

427

21.8

Beverwijk

31.1

17.-

IJmuiden Oost

23.1

28.4

Wijk a/Zee en

9.3

17.9

Duin

Velsen

3.9

0.6

Heemskerk

1.2

2.2

IJmuiden

0.9

7.5

Haarlem

2.5

2.9

Santpoort

19

0.5

Van elders

0.5

1.2

Jan Gijzenvaart

0.5

Gemeente Velsen

73.—

58.8

Buiten de Gem.

27—

41.2

Op het kaartje van de dagelijksche migratie van
fabrieksarbeiders stellen de kolommen voor: het %
fabrieksarbeiders, dat van beide fabrieken in ieder dorp
woont; deze % worden in de tabel vermeld. Beschouwen
wij eerst het kaartje, dan blijkt de afstand tot het werk
invloed uit te oefenen op de keuze van de woonplaats:
IJmuiden en IJmuiden Oost liggen dichterbij de K. N. H. S.;
Velsen Noord en Velsen bij de Papierfabriek. Verreweg het
grootste aantal der arbeiders in de gemeente Velsen woont
in de jonge nederzettingen (resp. 68.8 % en 50.2 %) — deze
groeiden, gelijk wij zagen, juist mede onder invloed van de
industrieële ontwikkeling. Het deel der bevolking, dat in

-ocr page 111-

IJmuiden geen plaats meer kon vinden in de visscherij,
werd aan de K. N. H. S. c.a. afgestaan.

In de landelijke deelen der gemeente wonen slechts weinig
fabrieksarbeiders; deze vestigen zich daar alleen om ge-
zondheidsredenen, het werk is per fiets gemakkelijk te be-
reiken. De scheidende functie van het kanaal (zie p. 30) uit
zich in het feit, dat de fabrieksarbeiders voor het grootste
deel ten N. daarvan wonen. Slechts een gering % komt uit
de stad; het meerendeel woont nog op het platteland, welk
verschijnsel zijn verklaring vindt in het feit, dat de arbeiders
afkomstig zijn uit de agrarische gemeenschap, die hen nog
niet geheel vreemd is geworden (vgl. p. 100). De datum van
de oprichting der fabrieken is ook van invloed geweest op
de herkomst der arbeiders: de Papierfabriek kon, als eerste
industrie in de gemeente, nog bijna driekwart der benoo-
digde arbeidskrachten ter plaatse vinden; de K. N. H. S.
daarentegen, die begon te werken in een voor het geheele
economische leven gunstige periode, moest bijna de helft
van haar arbeiders van buiten de gemeente betrekken. Daar
echter dit verder-af-wonen groote bezwaren meebrengt,
streeft de fabrieksleiding ernaar, de arbeiders in de ge-
meente te krijgen, althans zooveel mogelijk op ongeveer
gelijke afstanden van het werk.

Nog een belangrijke factor bepaalde de vestiging van vele
fabrieksarbeiders en -ambtenaren in Velsen Noord: de aan-
wezigheid van fabriekswoningen, die goedkooper zijn, dan
„vrijequot; huizen. De Papierfabriek heeft 213 woningen
op haar terrein, vnl. gebouwd in de jaren 1896, 1905, 1912,
1927. De oudste huizen liggen aan het kanaal, de nieuwere
ten N., N.0. en O. van de fabrieksgebouwen. De K. N. H. S.
heeft 80 woningen gebouwd in de Breesaap, terwijl zij van
98 woningen, gesticht door een bouwvereeniging vlak bij de
halte Velsen-Hoogovens, voor 69 de voorkeur heeft ten be-
hoeve van eigen personeel.

De tabel (zie p. 106) moge deze feiten nader toelichten.
De daarin opgenomen cijfers werden berekend uit de regis-
ters der fabrieken over 1931. Oudere cijfers waren niet te
verkrijgen, zoodat niet is uit te maken, of het aandeel van
één der dorpen in of buiten de gemeente Velsen zich in de
loop der jaren wijzigde.

-ocr page 112-

Een korte bespreking der beide bedrijven moge deze blad-
zijden over de Industrie besluiten.

De invloed, die van de vestiging en uitbreiding dezer groote
industriëele bedrijven uitgaat, kwam reeds meermalen ter
sprake. De arbeiders van de K.N.H.S. zijn, wat betreft de
ongeschoolde krachten, afkomstig uit land- en tuinbouw-
streken, dus ook velen uit het gebied van en om de gemeente
Velsen; de bankwerkers e.d. zijn vakheden, die uit de steden
afkomstig zijn, waar zij hun opleiding konden krijgen. Bij
het in bedrijfnemen van hoogoven I werden 15 speciale vak-
lieden uit het Ruhrgebied aangenomen, die de Hollandsche
arbeiders moesten opleiden. Op het oogenblik is men, dank
zij de oprichting van de Mekog en de Cemij, zoover, dat
alle bijproducten, die ontstaan bij de verschillende proces-
sen in het bedrijf, worden verwerkt; een economische be-
drijfsvoering is dus verzekerd. Nu rest nog de oprichting
van een staal- en walswerk. In afwachting van gunstiger
tijden is een Staalstudiebureau gevormd uit de bedrijfs-
staf, die de mogelijkheid van staalproductie zal bestudee-
ren. Dat wij hier te doen hebben met een bedrijf, dat aan
alle kanten samenhangt met de grootindustrie, blijke uit het
feit, dat de B.P.M., dochtermij. van de Royal Dutch, be-
langen heeft bij de Mekog, terwijl de K.N. H. S. zeer be-
langrijke aandeelen heeft in de Cemij, de Enci en de Ver-
einigte Stahlwerke. Hierdoor is het bedrijf ingeschakeld
in het v/el en wee dezer groote industriëele organisaties.
De PENcentrale ontvangt het gas van de Hoogovens als
brandstof voor haar bedrijf en geeft electriciteit terug voor
het Hoogoven-bedrijf; tevens levert, de K.N.H.S. kooks-
ovengas aan de Mekog en aan verschillende gemeenten in
de omtrek. Voor de technische inrichting van het bedrijf
raadplege men het opstel van Ir- Ingen Housz in ;,De
Ingenieurquot; van 9/10 Juni 1931; het is hier niet de plaats,
daarbij uitvoerig stil te staan. Ook de vraag, of het hoog-
ovenbedrijf in Velsen wel op de juiste plaats staat (vgl.
Zonnenberg in T. E. G. 1931), lijkt ons niet voor dis-
cussie vatbaar, aangezien het eenmaal in Velsen is geves-
tigd en daar voldoet.

Verschillende belangrijke voordeelen deden tot onze ge-
meente besluiten als standplaats voor dit eerste specimen

-ocr page 113-

van zware industrie in Nederland: vrije, directe verbin-
ding met de zee, waardoor snelle aan- en afvoer van grond-
stoffen, producten en halffabrikaten verzekerd waren;
stevige bodem; overvloed van
arbeidskrachten;
geen haventarieven, daar een eigen haven in open
verbinding kon worden gegraven; aansluiting op het
binnenscheepvaartverkeer door de ligging aan de Rijks-
binnenhaven, en op het spoorwegnet door een eigen zijlijn
naar de spoorweg Haarlem-Beverwijk. Deze voordeelen
WQoen blijkbaar ruimschoots op tegen het nadeel, dat kolen,
erts en kalksteen moeten worden aangevoerd. In het
algemeen liggen de hoogovens bij de vindplaatsen van één
van de beide belangrijkste grondstoffen: kolen en ijzererts.
Hier te lande echter zouden, bij een plaatsing in Z. Limburg,
de aanvoerkosten van het erts te hoog worden. Bij de be-
paling van de huidige plaats werden „die zukünftige Roh-
stoffenbasis und die geographische Lage in bezuf auf die zu-
künftigen Absatzgebiete kritisch untersuchtquot; (Ir. Kessler:
„die Hochofenindustrie der Niederlandequot; in Finanzwirtsch.
Uebers. statist. Abt., Amsterd. Bank, 1930); „die geographi-
sche Lage des Werkes bedingt die Verwendung von haupt-
sächlich überseeischen Erzen, wie sie im Ruhrgebiet und
in den östlichen Staaten Amerikas mit Erfolg verhüttet
werdenquot;. (Ledeboer, das Hochofenwerk in IJmuiden,
Stahl und Eisen 24-XII-1925 p. 2105 e
.V.). Nederland is een
belangrijk doorvoerland voor ertsen en het hoogovenbedrijf
moest dus terwille daarvan aan de kust liggen; daardoor
komt er alleen zeevracht op. De gunstige ertspositie en
gunstige ligging ten opzichte van de export zijn mede be-
langrijke voordeelen. (vgl. Bla auw: Economische positie
van het Hoogovenbedrijf, in „Samenquot;, tijdschr. van K. N.
H. S. en Mekog. II, nrs. 7-8-9-10).

Ook overwegingen van nationale aard deden tot de oprich-
ting hier te lande besluiten: de afhankelijkheid van het
buitenland voor ruwijzer was in de oorlog maar al te duide-
lijk voelbaar geworden.

De Papierfabriek ondervindt het nadeel van haar
ligging ten O. van de Spoorbrug, het ontbreken van een
eigen haven, en het feit, dat de verbinding met de zee gaat
via de sluizen (schutten, havengelden). De grondstoffen

-ocr page 114-

(kolen, hout, houtstof, kalksteen, enz.) worden aangevoerd
over zee, en het eindproduct, courantenpapier, wordt per
schip getransporteerd. Wel loopt de spoorbaan langs de
fabriek, doch voor het massatransport is scheepsruimte
goedkooper. Ook hier geldt de gunstige factor van voldoende
arbeidskrachten. De arbeiders zijn afkomstig uit Wormer
(de eerste 60), voorts uit de streek tusschen Hillegom en
Uitgeest, dus uit de agrarische gemeenschap. In de zomer
werken er bovendien ongeveer 60 losse arbeiders voor het
lossen der houtbooten. — De fabrieken zorgden zelf voor
het bouwen van de noodige woningen, gelijk werd ver-
meld (p. 107). De tuinen, die op haar terreinen gelegen
zijn, worden verpacht, doch slechts bij uitzondering aan
arbeiders van de fabriek. Dat de zoons der fabrieksarbeiders
veelvuldig dezelfde werkkring begeeren, blijkt uit de arbei-
derslijst der Papierfabriek, (van de K.N.H.S. was
dit materiaal niet verkrijgbaar), waarop dikwijls twee
personen uit hetzelfde gezin voorkomen, en wel vader en
zoon; hun gezamenlijke verdiensten bedragen over 1931:
f 2—3000 per jaar. Soms ook werken er 3 personen uit één
gezin, die dan f 4000—4500 inbrengen; een heel enkele
maal zelfs 4 personen, dan is het gezinsinkomen f 5000. Dit
beteekent per week, globaal berekend, resp. f 19.23-f 28.85;
f 25.64-f 28.85; f 24.04 per verdienend lid van het gezin. Bij
de bespreking van de budgetten constateerden wij reeds,
dat die loonen een goed welvaartspeil waarborgen. In 1932
hebben loonsverlagingen plaats gehad, die echter steeds
meer op verzet beginnen te stuiten van de zijde der arbei-
ders. Door de Directie werd bij het nemen van deze maat-
regelen zooveel mogelijk rekening gehouden met de samen-
stelling der gezinnen, en de vraag, of de betrokken arbeiders
gehuwd of ongehuwd waren. Dergelijke overwegingen gol-
den bij de beslissing over ontslag.

Dezelfde verschijnselen traden op bij de K. N. H. S. Zooveel
mogelijk trachtte men door overplaatsing naar andere deelen
van het bedrijf, ontslag te voorkomen. In December 1931
werkten er op de Papierfabriek 1090, op de K.N.H.S. c.a.
1127 arbeiders, hierbij inbegrepen resp. 122 en 13 losse
arbeiders.

De arbeiderskinderen uit IJmuiden Oost, die nog

-ocr page 115-

geen vaste werkkring hebben, gaan voor de aardbeienpluk
gedurende 4-6 weken helpen in de tuinen. Zij verdienen
daarmee f 3-f 10 per week, in verhouding tot hun handig-
heid. Ook vrouwen helpen hierbij; bovendien kunnen deze
bijverdiensten vinden in het bollenland. De tuinders hebben
liefst jongens van 14-17 jaar, daar die het handigst zijn. Ook
jongere kinderen doen soms dergelijk werk en krijgen
daartoe vrij van school. Zoo komt de arbeidersjeugd weer
met de tuinbouw in aanraking.

Naast de migratie van visscherij- en industrie-arbeiders
moeten de forensen genoemd worden, die een eigen
plaats innemen.

Uitteraard worden deze vooral aangetroffen in de landelijke
deelen der gemeente: Santpoort, Jan Gijzenvaart, Driehuis,
Villapark bij Velserbeek. Naast de z.g. w o o n forensen,
d.w.z. ambtenaren, kantoor- en zakenmenschen, die hun
werk elders hebben, reizen scholieren, werklieden en
handelsreizigers dagelijks naar plaatsen in de omtrek. Door
bemiddeling der Stationschefs van Santpoort, Velsen en
IJmuiden verkregen wij de gegevens over de omvang van
deze vorm van migratie. Het geregeld wisselend aantal deed
ons besluiten, één maand als voorbeeld te nemen — nl. Mei
1932 voor Santpoort en Velsen en Juni 1932 voor IJmuiden.
In totaal werden in genoemde maanden 435 maandkaarten
uitgegeven, benevens voor Santpoort en IJmuiden resp. 70
en 91 weekkaarten. Deze laatste aantallen zijn aan sterke
wisselingen onderhevig en kunnen dan ook alleen een al-
gemeene indruk geven. De maandkaarten waren als volgt
over de verschillende stations verdeeld: Santpoort en
Jan Gijzenvaart: 104 (23.9 %), waarvan 86 naar Am-
sterdam; Driehuis-We ster veld 52, waarvan 48 naar
Amsterdam; Velsen Zeeweg: 74, waarvan 45 naar Am-
sterdam en 29 naar Haarlem; Velsen: 92 (21.1 %), waar-
van 45 naar Amsterdam en 42 naar Haarlem; IJmuiden
Oost: 17, waarvan 4 naar Amsterdam en 13 naar Haarlem;
IJmuiden: 94 (21.6 %), waarvan 25 naar Amsterdam en
40 naar Haarlem; d.w.z. in totaal 58.1 % naar Amsterdam,
30.6 % naar Haarlem. De meeste forensen wonen dus te
Santpoort en Jan Gijzenvaart, waarbij echter ge-

-ocr page 116-

rekend zijn de bewoners van het z.g. Duinlustpark, dat
grootendeels onder de gemeente Bloemendaal valt; te
Velsen, en te IJmuiden, waarvandaan kantoormen-
schen en zakenlieden naar Amsterdam gaan en schooljeugd
naar Haarlem; de vischkoopers komen niet per trein, maar
per auto naar de afslag.

Ook binnen de gemeente Velsen is nog eenige trein-migratie,
in totaal 10 personen. De vraag, welke oorzaak deze dage-
lij ksche migratie heeft, kunnen wij slechts zéér in het alge-
meen beantwoorden, daar dit een apart onderzoek zou ver-
eischen. De weekkaarten worden in Santpoort meest
aangevraagd door werklieden. De rubriek „naar eldersquot;
omvat de Zaanstreek, Heemstede, Aalsmeer (bloemen-
handel!), den Haag, Delft, Uitgeest, Alkmaar; voor deze
personen zullen persoonlijke redenen wel de drijfveer zijn,
om in Velsen te blijven wonen.

Naast deze treinforensen zijn er nog busforensen:
voor hen, die in Haarlem werken, vooral jonger kantoor- en
winkelpersoneel, vormen de op geregelde tijden rijdende
autobussen een snelle verbinding met hun woonplaats.
Behalve de bussen van IJmuiden en Beverwijk naar Haar-
lem, passeert ook de dienst Alkmaar-Haarlem de gemeente,
terwijl Santpoort mede profiteert van de dienst Spaarndam-
Haarlem. Over deze materie konden geen gegevens verza-
meld worden. Evenmin waren wij in de gelegenheid de
migratie naar de gemeente te onderzoeken, behalve voor
de arbeiders der groote fabrieken (p. 106/7). Tegen het be-
zwaar van hooge belastingen en vrij hooge huren, wegen
blijkbaar de voordeelen van rustig wonen, mooie omgeving
en snelle verbinding met de nabijgelegen centra op, zoodat
voor de gemeente de betergesitueerden behouden blijven.

-ocr page 117-

IX. Verzorging en huisvesting der bevolking.

Verzorging.

Naast de agrarische en industrieel gerichte groepen in de
bevolking zijn van groot belang voor de menschelijke samen-
leving diegenen, die de distributie van alle soorten goederen
verzorgen en aldus de ruimst mogelijke behoeftenbevre-
diging mogelijk maken (winkeHers en bedrijfshouders).
Voor een juist inzicht in de sociale structuur der gemeente
Velsen is een onderzoek naar de ligging en concentratie der
verschillende distributiebedrijven onontbeerlijk. De afdee-
ling Bouw- en Woningtoezicht beschikt weliswaar over een
kaartregister, waarop nauwkeurig alle woningen en nerin-
gen zijn aangegeven, doch deze „neringenquot; zijn niet nader
gedefinieerd, dan als huizen, waarin een bedrijf wordt uit-
geoefend, waarmee iemand zijn brood verdient; er vallen
dus evenzeer winkels als garages, boerderijen als fabrieken
onder. Een nadere specificatie werd verkregen, door op
kaartjes van de verschillende woonkernen in ons gebied
(1:10.000) met verschillende teekens de winkels, bedrijven,
fabrieken, openbare gebouwen en boerderijen in te teeke-
nen, nadat deze gegevens ter plaatse op kadastrale bladen
waren ingevuld. Voor IJmuiden werden bovendien de café's
door een afzonderlijk teeken voorgesteld, daar deze in een
havenplaats een eigen plaats innemen, (zie kaart).
Een nauwkeurige definitie van elk der gebezigde termen is
gewenscht, teneinde misverstand te voorkomen.
Onder woonkern werd verstaan: een conglomeratie van
huizen met inbegrip van alle verzorgingsorganen, die voor
de bewoners noodig zijn, zoowel materieele als geestelijke,
dus winkels, kantoren, ziekenhuizen naast scholen, kerken,
vereenigingsgebouwen. In die zin telt de gemeente Velsen
6 kernen: Velsen Noord, IJmuiden, IJmuiden Oost, Velsen,
Driehuis, Santpoort. De onderhnge verschillen dezer kernen
mogen in het vervolg nog blijken. Jan Gijzenvaart heeft wel
winkels, café's, vereenigingsgebouwen, doch geen school of
kerk, zoodat dit geen zuivere kern kan worden genoemd.
Door de korte afstand tot Bloemendaal eenerzijds en Sant-
poort anderzijds is die situatie nooit als een lacune gevoeld.
Bij de Hofgeest komen enkele kleine winkeltjes, doch de

-ocr page 118-

verzorging van deze buurt kan volledig geschieden vanuit
Santpoort en Velsen. De bevolking der Spaarndammer-
polder is aangewezen op Velsen, Velsen Noord en Haarlem.
Winkels werden gerekend te zijn al die perceelen, waarm
duidelijk zichtbaar verkoop plaats vindt van artikelen, die
ten doel hebben de directe behoeftenbevredigmg van de be-
volkingsgroep (bakkers, kruideniers, slagers, boekhandela-
ren enz.).nbsp;,nbsp;,
Bedrijven werden geacht te bevatten al die perceelen,

waarin, blijkens aankondiging door middel van uithang-
borden of anderszins, een bepaald beroep of bedrijf wordt
uitgeoefend (schilders, schoenmakers; café's e.d.; werk-
plaatsen, kantoren).nbsp;, , Vnbsp;1
Als Fabrieken werden beschouwd al die perceelen,
waarin
mechanische bewerking of vervaardiging plaats
vindt
(meubelfabrieken, papier-, verf-, rubber-, vischmeel-,
machinefabrieken, enz.); kleine meubelmakers, behangers,
timmermanswerkplaatsen, garages, enz. werden dus onder
de bedrijven gerekend.

Onder openbare gebouwen vallen: scholen, kerken,
gemeentelijke instellingen.

De boerderijen liggen over het algemeen verspreid op
het oude duinlandschap en in de verschillende polders; waar
zij in de onmiddellijke nabijheid van, of zelfs in, de kernen
liggen, werden zij eveneens ingeteekend.
Vooropgesteld dient te worden, dat niet alles, wat als
winkel werd
aangeteekend, identiek is met wat officieel
als zoodanig wordt beschouwd. In deze crisistijd treedt ook
in ons gebied het
verschijnsel op, dat velen aan de kost
trachten te komen door de verkoop van allerlei dagelijks
gevraagde artikelen. Dit bedrijfje wordt dan vaak uitge-
oefend in een „geslotenquot; huis. Hetzelfde geldt, schoon m
mindere mate, voor fietsreparateurs e.d.. De omvang van
dit
crisisverschijnsel is eenigermate te berekenen, wanneer
men het aantal werkelijke neringen, bekend ter secretarie,
aftrekt van het totaal aantal getelde bedrijven, winkels,
fabrieken en boerderijen. Op de afdeeling Bouw- en Wonmg-
toezicht waren op 23 Mei 1932 ingeschreven: 1178 neringen
terwijl bij de telling werden aangetroffen: 872 winkels, 346
bedrijven, 33 fabrieken, 50 café's (IJmuiden), 58 boerde-

-ocr page 119-

rijen, tezamen 1359 neringen. Men zou dan komen tot 181
crisis-neringen, hetgeen ons, gezien de uitgestrektheid van
de gemeente, geenszins te hoog voorkomt.
De oudste kern heeft het dorp Velsen, dat al in de tiende
eeuw een eigen kerk had met enkele huisjes eromheen. Het
is een typisch oud dorpje, met nauwe, bochtige straatjes en
vervallen huisjes. De eenige functie, die het bijna „ver-
stardequot; dorp nog in de gemeente vervult, is, dat het ge-
meentebestuur er zetelt (vgl. p. 53). — Ook Santpoort,
schoon eenige eeuwen jonger dan Velsen (vgl. p. 27) heeft
een oude kern. Aan de Oostzijde van de hoofdstraat is de
bebouwing gedurende lange jaren slechts één rij huizen
diep geweest; het grootgrondbezit en de technische moei-
lijkheden, die rijzen bij bouwen op de vochtige poldergrond,
hielden uitbreiding naar die zijde tegen. Het voortdurend
gebrek aan bouwterrein veroorzaakte echter een sterke
stijging der grondprijzen (van f 0.50-f 0.60 per m^ tot
f 3 _ en f 4.— in Santpoort en Driehuis. Roegholt p. 166),
die de grondbezitters deed besluiten tot verkoop. De ont-
wikkeling van de bouwtechniek maakte in later jaren het
bouwen op de klei mogelijk. Zoo verrezen verscheidene com-
plexen van middenstandswoningen langs de nieuwe Rijks-
weg, echter niet ten N. van de Hofgeest, waar immers een
breede strook grootgrondbezit het dorp Velsen isoleert. De
oudste kern vanVelsenNoord werd gevormd door bui-
tenplaatsen en enkele boerderijen, in 1896 vermeerderd met
arbeiderswoningen van de Papierfabriek. Toen groeide het
in enkele tientallen jaren tot een groote arbeidersnederzet-
ting met distributiebedrijven, scholen, enz. (vgl. H). — De
ontwikkeling van IJ muiden en IJ muiden Oost werd
reeds uitvoerig besproken (vgl. VI). Driehuis ontstond
rondom de R.K. kerk; het ontwikkelt zich snel als villadorp
(vgl. p. 111 V.), en houdt daardoor het karakter van een
zuiver woondorp, d.w.z. een nederzetting, waar slechts de
hoognoodige verzorgingsorganen aanwezig zijn: de groote
centra Haarlem en A'dam zijn, dank zij de electrische trein,
snel en gemakkelijk te bereiken.

Beschouwen wij nu de kaartjes van de „verspreiding der
verzorgingsorganenquot; (1 : 10.000) wat nader. Een belang-
rijk onderscheid blijkt te bestaan tusschen IJmuiden en

-ocr page 120-

IJmuiden Oost eenerzijds, en de overige kernen anderzijds;
de
vorm der nederzettingen hangt direct samen met de
activiteit der bevolking, en bepaalt de aard der versprei-
ding Terwijl IJmuiden en IJmuiden Oost blokvormig zijn
gebouwd, hebben de andere dorpen ten Z. van het kanaal
een langgerekte vorm; Velsen Noord was oorspronkelijk
ook langgerekt, doch wordt nu uitgebreid met blokvormige
woonwijken. De langgerekte vorm is het gevolg van een
verspreide bewoning: waar de bodem een bestaansmoge-
lijkheid aan de bevolking biedt, dus in agrarische streken,
kan slechts een zeer gering deel van de vruchtbare bodem
afgestaan worden voor huizen en straten: er is dus een
lange hoofdstraat, met weinige en smalle straten; aldus
blijft een maximum grond voor de tuinbouw en het boeren-
bedrijf beschikbaar. De bloksgewijze bebouwing daaren-
tegen is de aangewezene voor de samenwoning van men-
schen die hun levensonderhoud verdienen met uit een
direct gebruik van de bodem, maar in industrie, visscherij,
handel enz.. Het gemengde karakter van Velsen Noord, waar
naast de oorspronkelijke agrarische bestaansvorm, een deel
van de
immiganten-bevolking zijn bezigheid vindt in m-
dustrie enz., wordt geïllustreerd door de uitbreidmg met
nieuwe blokvormige wijken, die gebruik maken van de
verzorgingsorganen langs de oude hoofdstraat; de verbreide
vestiging gaat intusschen in het agrarische deel van het ge-
bied niet verloren. Waar de verzorgingsorganen langs de
hoofdstraat liggen, en deze hoofdstraat tevens de hoofd-
verkeersader vormt, kunnen de winkels van het doorgaand
verkeer profiteeren. De aanleg van de nieuwe Rijksweg
achter de dorpen Santpoort en Velsen om, tezamen met de
grootere verkeerssnelheid, maakte, dat de dichterbij de
steden gelegen dorpen van het passeerend snelverkeer
weinig meer te verwachten hebben. Een gunstige factor
voor de winkelstand in Velsen en Velsen Noord vormt de
pont, daar het wachten dikwijls het
koopen stimuleert:
daar liggen flinke winkels. Velsen Noord heeft overigens
evenmin voordeel van het passeerend snelverkeer, door de
onmiddellijke nabijheid van het veel grooter en belang-
rijker centrum Beverwijk. — Voor IJmuiden en IJmuiden
Oost heeft het evenmin belang: IJmuiden heeft geen ach-

-ocr page 121-

terland- wel profiteert het 's zomers van strandbezoek, maar
de winkels moeten het vnl. hebben van de vaste bewoners.
Het heeft daardoor ook geen speciale hoofdstraat: de functie
daarvan wordt vervuld door het oudste (Westelijke) deel
van het dorp, dat aan de concentratie van winkels, bedrijven
en café's te herkennen is. De café's en
zeemanslogementen
liggen uitteraard vlak bij de havens, sluizen en hallen. In de
jongere (Oostelijke) helft, waar de woonkwartieren gelegen
zijn, zijn deze organen veel minder talrijk. De verbinding
van IJmuiden met het overige Nederland gaat door IJmui-
den Oost, dat dientengevolge in het Westelijk deel een hootd-
ader heeft gekregen, die mettertijd geheel zal aansluiten op
een gedeeltelijk reeds bestaand net van groote verkeers-
wegen door de gemeente. In Santpoort en Jan Gijzenvaart
wordt de verzorging der bevolking, behalve door de
m die
kernen gevestigde distributiebedrijven, bewerksteUigd door
leveranciers uit Haarlem en Bloemendaal. Daaruit is te ver-
klaren, dat de snelle uitbreiding der bevolking geen noe-
menswaardige vermeerdering van het aantal „inheemsche
verzorgingsorganen tengevolge had. Door de geregelde bus-
verbinding met Haarlem zijn andere, dan primaire, verzor-
gingsorganen hier niet noodig.

Behalve langs de hoofdstraten worden in de oudere en
jongere woonkwartieren winkels aangetroffen op de hoeken
van straten en pleinen. Deze „wijkwinkelsquot; vervullen echter
alleen de functie van de primaire verzorging (bakKer, sla-
ger, kruidenier, melkboer). Het karakter der winkels is
in de verschillende kernen niet streng gespecialiseerd, zooais
in de stad, uitgezonderd enkele grootere zaken m IJmuiden
Oost; veel winkels vertoonen nog het gemengd dorpskarak-
ter, dat zoo typeerend is voor kleine plaatsen, vooral m de
agrarische nederzettingen.

De bedrijven liggen eveneens meestal langs de hoofdwegen,
vooral de garages en allerlei werkplaatsen. Want de hoofd-
straat is van ouds het centrum der nederzetting geweest,
waar het geheele ambachts- en economische leven zich
concentreerde.

De fabrieken, die van jonger datum zijn, kozen hun
plaats in verband met goede verkeersverbindingen en
andere factoren; zij liggen dus zelden in het hart der centra.

-ocr page 122-

De ligging der openbare gebouwen wordt vooral be-
paald door hun eigen bizondere functie.

De visscherijbedrijven en -fabrieken liggen bijna allen aan
de zuidzijde van de Visschershaven; in deze industriewijk
liggen dan ook zeer weinig woonhuizen.
Huisvesting.

In de volkstellingen 1909 en 1920 (uitg. door Centr. Bur.
V. d. Statistiek) wordt het aantal bewoonde huizen
in de verschillende deelen der gemeente gepubliceerd; van
dezelfde gegevens werd ons voor 1930 door de chef van
de af deeling Volkstelling welwillend inzage verstrekt.^)
Smds 1 Jan. 1928 wordt aan de gemeenteraad telken-
jare nauwkeurig de stand van de woningmarkt opgegeven,
waaruit de verhouding van het aantal beschikbare woningen
tot het aantal gezinnen in de gemeente blijkt.

Op 31 December

1909

1920

1930

Aantal woningen
Aantal gezinnen
Aantal gezinnen per huis

4044
*) 4235
1.066

5533
5939
1.073

10048
9678
0.969

*) Geen aegeven van de Volkstelling, daar Velsen toen nog niet onder de ge-
meenten met meer dan 20.000 inwoners behoorde; dit cijfer is afkomstig van de
afdeeling Bouw- en Woningtoezicht.

Door de afdeeling Bouw- en Woningtoezicht werd een
grafiek samengesteld van de verhouding van het aantal
woningen en het aantal gezinnen van af 1918 (vóór dat
jaar waren geen betrouwbare gegevens beschikbaar). Tot
1927 bestond er een voortdurend, schoon langzaam dalend,
woningtekort, tengevolge van de sterke bevolkingsaanwas.
Het aantal gezinnen per 1000 woningen bedroeg op 31 Dec.
1918: 1251, 1920: 1073, 1927: 1048, 1928: 989, 1930; 960,
1932: 970. Ondanks het woningoverschot werd het bouwen
na 1927 niet gestaakt, daar de bevolking bleef aangroeien
(zie graphische voorstelling bij p. 56) en door dit overschot
van nieuwe woningen, oude konden worden gesloopt. Dit
sloopen werd echter tengevolge van de crisis gestaakt, en
nu in 1932 de snelle groei der bevolking tot staan is ge-
komen, terwijl het bouwen nog voortgaat, blijven vele
nieuwe woningen leeg staan, zelfs nog meer dan er over-
tollig zijn, als men ieder gezin een eigen woning toekent.

1) Inmiddels werden deze gegevens gepubliceerd.

-ocr page 123-

Uit dit feit kan worden afgeleid, dat er een vrij belangrijke
dubbele bewoning bestaat: op 1 Jan. 1932 waren er 316
woningen meer dan gezinnen, doch er stonden blijkens een
telling van 4 t/m 8 Jan. 1932 verricht, 541 woningen leeg
(Gem.blad no. 11 van 1932), terwijl „geen enkele on-
bewoonbaar verklaarde woning meer wordt bewoond .
Bijna 50 % dier leegstaande woningen doet een huur van

f 5 50__f 6.75. Uit eigen waarneming weten wij, dat deze

huizen vnl. in IJmuiden Oost gezocht moeten worden,
waar in het voorjaar van 1932 heele straten in verschil-
lende buurten leeg stonden. Door daling of verlies van
inkomsten (werkloosheid) wordt het samenwonen sterk
in de hand gewerkt. De vraag naar nieuwe (dure) woningen
neemt af, zoodat deze ook moeilijker te verhuren zijn. De
eigenaren spannen alle krachten in, om bewoners te krijgen,
zóó zelfs, dat in het najaar van 1932 in IJmuiden Oost
woningen werden aangeboden met vier weken vrijdom van
huur! De chef van de afdeeling Bouw- en Woningtoezicht
vertelde ons, dat de huurprijs van de leegstaande woningen
reeds daalt door het lange leegstaan; de bewoonde huizen
moeten dan wel volgen, daar de bewoners anders naar die
leegstaande woningen zouden verhuizen.
„Men zou zich echter vergissen indien men uit dat enkele
feit de conclusie zou meenen te mogen trekken, dat de
woningnood voorbij is. Zij is latent geworden in plaats van
openlijk. Er is nog een groote woningbehoefte, maar een
behoefte, die zich niet uiten kan in vraag naar wonmgen,
omdat zij die de behoefte hebben, de huren niet kunnen
betalen, die de nieuwe woningen moeten opbrengen. . .
door de dubbele bewoning zullen de woningen nog sneller
uitgewoond worden en dreigt het gevaar van een spoedige
verkrotting van een niet onbelangrijk percentage, zelfs
van de nieuwere woningen....quot; (P. Droogleever
Fortuyn, Het organisme eener groote stad, p. 96/7). De
meeste dier nieuwe woningen zijn en worden door bouw-
vereenigingen gebouwd. Een typeerend staaltje van Ge-
meentelijke Bouwpolitiek is, dat geen subsidie kan worden
verkregen voor het doen bouwen van goedkoopere arbei-
derswoningen, waar groote behoefte aan bestaat, omdat er
nog zooveel dure huizen leegstaan; deze laatsten worden

-ocr page 124-

echter toch niet bewoond. Over het algemeen zijn die leeg-
staande huizen te duur gebouwd (hooge hypotheken, hooge
bouwvakloonen, dure grond, enz.). Zoowel in Santpoort en
Driehuis, als in IJmuiden Oost en Velsen Noord, worden
nog voordurend kleine villa's en middenstandswoningen
bijgebouwd, waar blijkbaar wèl vraag naar is (huurprijs
f 7-f 9 per week).

De Volkstellingen leveren verder détails over de verdee-
ling der bewoonde huizen over de onderdeelen der
gemeente. In 1909 werd deze opgave verstrekt met ver-
melding der wijken, waarin de gemeente verdeeld is; in
1920 en 1930 met vermelding der dorpen. Daar deze
categorieën niet steeds samenvallen en een vergelijking
daardoor slechts verwarring zou stichten, werden de cijfers
van 1909 niet door ons verwerkt. De groei der afzonder-
lijke deelen, die door de hier volgende statistische gegevens
nog eens wordt belicht, is in de voorafgaande hoofdstukken
reeds voldoende besproken; daarnaar wordt dus verwezen.

Dorpen

Aantal bewoonde huizen

Groei in %
1920-1930

1920

1930

Velsen Noord
Velsen

IJmuiden Oost

IJmuiden

Driehuis

Santpoort

Jan Gijzenvaart

Hofgeest

1087
190
1472
1847
44
321
285
26

j 1585

: 6718
260
: 1171
51

24.3

102.6
495.4
93.7
96.1

Het is te betreuren, dat het Centraal Bureau van de Statis-
tiek geen onderscheid is blijven maken tusschen de verschil-
lende afzonderlijke dorpen. Hierdoor is veel waardevol
materiaal verloren gegaan: had Velsen ook aandeel in de
toeneming van het aantal huizen in Velsen met Velsen
Noord van 1920-1930? Het feit, dat wij er, in het voorjaar
van 1932, 178 woningen telden, wijst op het tegendeel. In
welke mate hebben IJmuiden Oost, Santpoort en Jan
Gijzenvaart zich ontwikkeld? Uit de cijfers blijkt alleen,
dat Driehuis zich het sterkst heeft ontwikkeld, Velsen met
Velsen Noord het minst. Rekent men het aantal bewoonde
huizen in Velsen op 178 (voorjaar 1932), dan wordt het
groei-% voor Velsen N.: 29.6; het gecombineerde cijfer

-ocr page 125-

wordt dus door de betrekkelijke onveranderlijkheid van
Velsen in ongunstige zin beïnvloed.

Het aantal gezinnen is voor de onderdeelen der gemeen-
te evenmin te vinden; voor de verschillen in het aantal
gezinnen per woning, die er ongetwijfeld zijn, gezien het
verschillend karakter der deelen, bestaan dus geen sta-
tistische bewijzen. Wel geeft de Volkstelling het aantal in-
woners in de afzonderlijke dorpen, zoodat dewoondicht-
heid, d.i. het aantal inwoners per woning, berekend kan
worden. Daar de dubbele bewoning te weinig voorkomt om
op dit cijfer een belangrijke invloed te hebben, kan men
deze woondichtheid ongeveer als overeenkomend met de
gemiddelde gezinsdichtheid beschouwen. Deze werd voor
1 Jan. 1931 berekend op 4.26 (p. 58), door het aantal ge-
zinnen te deelen op het totaal aantal inwoners der gemeente.
Bij de samenstelling van onderstaande tabel betreffende de
woondichtheid in de onderdeelen der gemeente werden alle
gestichten en instellingen met hun inwoners buiten be-
schouwing gelaten, evenals de varende schepen. Hierdoor
werd^ een zuiverder beeld verkregen: immers dergelijke
„verzamelquot;-woningen hebben een groot aantal inwoners,
terwijl zij als één bewoond huis geteld worden (vgl. Pet.
Mitt. Ergänzungsheft 204, 1929, p. 40). Op deze wijze kwam
de volgende tabel tot stand:

1930

Bewoonde
huizen,
schepen,
wagens, keten

Leeg
staand

Aantal
inwoners

Woondichtheid
per woning
zonder | met
inbegrip d. leegst, huizen

Velsen N. cn Velsen

1596

50

6672

4,18

4.05

IJmuiden cn IJ. Oost

6731

475

27.848

414

3.39

Driehuis

260

35

952

3.66

3.26

Santpoort en J.G.vaart

1171

53

4453

3.78

3.63

Hofgeest

51

10

232

4.55

3.80

Gemeente Velsen

1 10.048

638

407.26

4 05

3.81

!De invloed der gestichten enz. moge blijken uit de ver-
gelijking van de (gemeente-)cijfers 4.05 (woondichtheid
zonder gestichten enz.) en 4.17 (idem met inbegrip der ge-
stichten enz.): het gemiddelde dichtheidscijfer van deze
„verzamelwoningenquot; bedraagt 41.—! Het cijfer voor IJmui-
den en IJmuiden Oost doet de invloed van het aantal leeg-
staande woningen goed uitkomen; in het feit, dat de ge-

-ocr page 126-

middelde dichtheid der bewoonde huizen in IJmuiden en
IJmuiden Oost hooger is dan dat der Gemeente, komt mis-
schien tot uiting, dat vele gezinnen, vooral in IJmuiden
Oost, kostgangers hebben.

In Driehuis spreekt het feit, dat er een aantal renteniers
wonen (gem. gezinsdichtheid 2), zich uit in het verlaagde
cijfer, evenals in Santpoort en Jan Gijzenvaart. De Hofgeest
wordt wellicht verhoogd door het inwonen van het dienst-
personeel op de boerderijen. Ook in die dorpen doet de in-
vloed van onbewoonde huizen zich gelden, doch in veel ge-
ringer mate, dan in IJmuiden en IJmuiden Oost.
Wellicht mag men uit deze cijfers afleiden, dat een zeker
evenwicht tusschen de groote gezinnen eenerzij ds en de on-
gehuwden, pasgehuwden en renteniers anderzijds, het ge-
middelde gezinscijfer voor de heele gemeente niet hooger
deed worden. Slechts een detailonderzoek zal in deze moei-
lijke materie meer helderheid kunnen brengen.
Alle genoemde uitbreidingen geschieden volgens het
schema van een in 1922 door afd. Publieke Werken
ontworpen Uitbreidingsplan. Wij zullen ons hier
onthouden van een ampele bespreking daarvan; alleen moet
erop gewezen worden, dat, waar bij het opmaken van dit
plan geenerlei rekening werd gehouden met de plaats van
de gemeente Velsen in een grooter verband, en dus het
Uitbreidingsplan nergens in functioneel verband staat met
dergelijke plannen van de omringende gemeenten, het uit
een stedebouwkundig oogpunt moet worden veroordeeld,
hoe verdienstelijke qualiteiten het op zichzelf overigens
wellicht ook moge hebben. Wanneer bovendien in een
landelijk gebied natuurschoon aan de stadsuitbreiding zou
worden opgeofferd, dat voor de nabijgelegen groote steden
een belangrijke functie als recreatieoord kan vervullen,
moet bestemming van terreinen tot bepaalde functies in
het te beperkte raam van toevallige gemeentegrenzen ver-
oordeeld worden. Tenslotte zij erop gewezen, dat de ge-
westelijke of streekplannen, dus de uitbreidingsplannen in
grooter verband, niet gemaakt kunnen worden zonder een
nauwkeurige kennis van de geographische gesteldheid der
betrokken gebieden, in de ruimste zin van het woord (vgl.
Roegholt, Het Stadsgewest, p, 356 v.v.).

-ocr page 127-

X. Het karakter der gemeente Velsen.

Aan het slot dezer beschouwingen gekomen, moge, parallel
met het vijfde hoofdstuk over het gelaat der gemeente, een
korte samenvatting worden gegeven van het sociaal
karakter van ons gebied.

De trekken van het „gelaatquot; worden, gelijk we zagen (p.
44), gevormd onder invloed van de wisselwerking tusschen
de menschelijke activiteit en de natuur. Deze „landschap-
penquot; drukken op hun beurt een bepaald stempel op de men-
schelijke groep, die in hen leeft en werkt; aldus krijgt in
een dergelijk, naar de landschappen sterk gedifferentieerd
gebied, de bevolkingsgroep eveneens een heterogeen ka-
rakter, welks trekken zich, mèt die van het gelaat van het
gebied, in de loop der jaren hebben gewijzigd en vermenig-
vuldigd. Dat daarbij ook invloeden van buitenaf een be-
langrijke rol speelden, spreekt vanzelf; in de moderne
maatschappij doet iedere kleine wijziging zich overal direct
en indirect gevoelen. De verschillende karaktertrekken zijn
indentiek met bepaalde groepen in de bevolking, en passen
bij de landschappen, die in de gemeente Velsen te vinden
zijn. Het sociaal karakter kan derhalve beschouwd worden
als de synthese der beide factoren bodemgebruik en bevol-
king, die in de voorafgaande hoofdstukken uitvoerig werden
geanalyseerd. Zooveel mogelijk moeten alle relaties tusschen
die beiden in het sociaal-geographisch onderzoek worden
opgenomen; zij bepalen het karakter der menschelijke vesti-
ging. Het is de sociaal-geograaf daarbij niet te doen om de
historische ontwikkeling, doch om het totaalbeeld, zooals
zich dat bij een nauwkeurige beschouwing aan hem voor-
doet. ,,L'aspect de contrée pleinement civilisée, avec sa con-
tinuité de cultures, ses étendues où se manifeste une règle
introduite par l'homme, est un résultat artificiel qui tient à
la durée des établissements, qu'il a pu fonderquot; (Vidal de
la Blache, Principes de géographie humaine, p. 171).
Hierbij is de mensch niet de eenige, noch de voornaamste
factor; de bodem, meer in het bijzonder haar agrogeologische
en hydrographische eigenschappen, bepalen mede de aard
der vestigingen.

Gelijk in de ontwikkeling van het gelaat der gemeente een

-ocr page 128-

drietal perioden konden worden vastgesteld, is ook bij de
groei van het karakter der gemeente een dergelijke indee-
hng mogelijk. Daar bij de verschillende landschapstypen
een eigen groep in de bevolking behoort, leek het ons vol-
doende, de huidige toestand te schetsen; naar analogie daar-
van kan de vroegere situatie zonder moeite worden gerecon-
strueerd. Bij elk dier landschappen nu passen één of meer
sociale groepen. Nadrukkelijk moet er op gewezen worden,
dat al deze groepen tegelijkertijd deel uitmaken van het
vestigingslandschap, dat dus, beschouwd van uit de ge-
zichtshoek der vestiging, als het ware heengrijpt over alle
andere landschappen, waarin de afzonderlijke sociale groe-
pen der bevolking ieder een eigen plaats innemen, in ver-
band met de vorm hunner activiteit.

In het akkerbouw-, tuinbouw- en weidegebied leeft de
groep van tuinders en boeren, die als de grondgebrui-
kersgroep te kenschetsen is. Het visscherij landschap
herbergt de visschersgroep en de vischverwer-
kersgroep, waaronder te verstaan alle groepen, die de
visch behandelen vanaf het oogenblik, dat de boot aanlegt;
tevens een deel der industriëele arbeidersgroep
endescheepvaartgroep. Opde sluiseilanden woont de
havengroep. Het industrielandschap, in strenge zin ge-
nomen, draagt alleen fabrieksgebouwen en weinig huizen.
De industriëele arbeiders wonen grootendeels in
de dorpen. Het lustoord-landschap biedt woonplaats aan
verschillende groepen uit de bevolking: ambtenaren, lee-
raren, onderwijzers, kantoorpersoneel vormen de ambte-
narengroep; forensen (incl. zakenmenschen) en rente-
niers de villaparkgroep. Voorts wordt daar aange-
troffen de (groot)grondbezittersgroep. In de kernen
vormen de winkeliers en bedrijfshouders een eigen ver-
zorgingsgroep. De overige bevolking heeft geen be-
paalde typeerende functie, en is dan ook moeilijk als één
groep te definiëeren.

Voor de gemeente Velsen kan dus de volgende sociale groe-
peering opgesteld worden in verband met de landschappen,
waarin bij de dorpen het omringende land is meegerekend.

-ocr page 129-

Sociale groepen

Landschappen

Dorpen

Tuinbouw en lustoordl.

Industrielandschap

Weidelandschap

Lustoord- en weideland-
schap

Vestigingslandschap

Havenlandschap

Visscherijlandschap

Industrielandschap

Lustoord- en tuinbouwl.

Tuinbouw- en lustoordl.
Weidelandschap

Tuiubouw- en lustoordl.
Weidelandschap
Weide- en tuinbouwl.
Weide- en akkerbouwl.

Velsen N.

Velsen
IJmuiden O.

IJmuiden

Driehuis
Santpoort
Jan Gijzenv.

Hofgeest
Poldergebied

Industriëele arbeidersgroep —
grondgebruikersgroep — ambte-
narengroep

Villaparkgroep — ambtenarengroep
grondbezittersgroep

Industrieele arb.groep — visch-
verwerkersgroep — villapark-
groep — ambtenarengroep

Visschersgroep — vischverwerkers-
groep — scheepvaartgroep — in-
dustriëele arbeidersgroep — haven-
groep

Villaparkgroep — grondgebruikers-
groep — ambtenarengroep

Grondgebruikersgroep
Villaparkgroep

Grondgebruikersgroep

Het algemeen karakter der gemeente heeft zich al even-
zeer gewijzigd als het algemeen gelaat.
Vóór het graven van het Noordzeekanaal leefde de bevol-
king van ons gebied in direct verband met de bodem,
afgesloten van vreemde invloed, en hield zich bezig met
tuinbouw en veeteelt; de grondbezittersgroep en de grond-
gebruikersgroep leefden in een patriarchale verhouding,
terwijl de verzorgingsgroep nog een zeer geringe uitge-
breidheid had. Eerst door het graven van het kanaal en
de bouw der havenwerken, later door de vestiging der
verschillende groot-industriëele bedrijven ging dit gesloten
karakter verloren. Velsen werd van een agrarische tot een
industriëele gemeente. Het drukke havenverkeer met
douane- en havenkantoren, de grootindustrie met relaties
in het buitenland, de vischafslag, waar ook vreemde sche-
pen komen markten: al deze factoren droegen en dragen
ertoe bij, dat de gemeente Velsen is ingeschakeld in het
economische wereldleven.

-ocr page 130-

BIBLIOGRAPfflE

'^^-Stnbsp;Aardrijkskundig woordenboek der Nederlanden

Gorinehem, XI, (379-386). XIII (78-79). (1848-1851)

Alof (Pseudoniem van Andries Pietersz. Meester), Het'Noordzeekanaal
door Holland op zijn smalst. Leeuwarden, 1867.nbsp;^^oorazeekanaal

kanaaf fnznbsp;^^PP^n: historie, bevolking, Noordzee-

''quot;A'iiClingtidKnJS''quot;nbsp;Nederlanden, volgen.

Dl. I (691-^92).
Beek, Ed S. van, Werkloosheid en Arbeidersbudget.
In „de Sociaal Democraatquot;, 8 Oct. 1932

deTjpo^de'^r^lÄ^'nbsp;^^^^^

—nbsp;De zeekleilanden van Nederland.

In „Tijdschr. Aardr. Gen.quot; 2e R. 2. 1885 (134—194)

^«^^«gen tot de kennis van den alluvialen
bodem m Nederland. I. De bodem van het voormalig IJ. Met 4 krt

'^^^«quot;sch. Amsterdamquot;. 25. 1887

Velen)quot;:quot;quot;®quot;'nbsp;M. van den, Santpoort (Ge-

In „Tijdchrift Econ. Geogr.quot; XXI, 1930 (373—384)

—nbsp;Betrouwbare gegevens over het grondgebruik'

In „Tijdschrift Econ. Geogr.quot; XXIII, 1932 (273^-277)

po®'quot;® van het Hoogovenbedrijf.
In „S^en tijdschr. van K.N.H.S. en Mekog, II, nrs. 7-8-9-10
Blink, H. Nederland als tuinbouwland.

In „Tijdschr. Econom. Geogr.quot; VII (229—362).
Br unhes, Jean, La géographie humaine, 3e'éd. Paris, 1925. 3 vols
Catalogus van Kaarten enz., betrekking hebbend op de oudere en tegen-
woordige gesteldheid van Holland tusschen Maas en IJ
Uitg door het Kon. Ned. Aardrijksk. Gen. Sept. Oct. 1921
craandijk, J., Gids voor Haarlem en omstreken. Haarlem, 1890

Ned^w vnJvnbsp;het forensenwezen in Nederland.

VII 19?2nbsp;Volkshuisvesting en Stedebouw, Serie voor Stedebouw,

Dirks, P. J Het Amsterdamsche Noordzeekanaal en de nieuwe haven-
en gemeentewerken te Amsterdam.nbsp;naven-

In „Tijdschr. Econ. Geogr.quot; VII, 1882 (153—166).

quot;quot;'ÄVli; bibfna^ï

Enqueste ende informatie upt stuck van der reductie ende reformatie
van den schiltaelen over de landen van Hollant ende Vrieslant. geTen
in den jaere 1494. Uitg. door R. Fruin. Leiden, 1876
Snbsp;^^ bevolkingsleer van Nederland, den Haag.

^^ li:ilVung;'?e\Änbsp;^tiona-

Gemeentebladen van Velsen.

vrii;®quot;' ^^^ vraaptuk van industrieterreinen in verband met de
vestiging van nieuwe industrieën in Nederland '
In „De Ingenieurquot;, 1931 (T. 49—59).
Haarlems Dagblad.

^quot;dL^Lvolking^quot;'quot;®'''^ ^^^ gezinnen uit verschillende kringen
„Stat. Meded. van het Bur. v. Stat. der Gem. Amsterdam.quot; no 80, 1927.

-ocr page 131-

Informacie op den staet ende gelegentheyt van de steden ende dorpen
van Hollant ende Vrieslant om daerna te regelen de nyeuwe schiltaele,
gedaen in den jaere 1514. Uitg. door R. Fruin. Leiden, 1866.
Ingen H o u s z, A. H., De in aanbouw zynde werken der Kon. Ned.
Hoogovens en Staalfabrieken.
In „de Ingenieurquot;. 1922 (1—5).

—nbsp;De Kon. Ned. Hoogovens en Staalfabrieken.

In „de Ingenieurquot;. Feestnr. 1931 9—10 Juni. (22—29).
Jaarboekje van de Provincie Noord Holland. 1932.

Jaarverslagen der Kon. Ned. Hoogovens en Staalfabrieken. 1918
t/m. 1931.

Kessler, G. A., Die Hochofenindustrie der Niederlande. Finanzwirt-

schaftl. Uebersicht der stat. Abtl. A'damsche Bank. April 1930.
K
o s t e 1 ij k, J. De historische ontwikkeling van IJmuiden.

In „Nederl. Zeewezenquot; IJmuidennr., Juli 1927.
Lambrechtsen van Rithem, C. L. M., Kon. Ned. Hoogovens en
Staalfabrieken.

In „de Ingenieurquot;, 1922 (704—706).
L e d e b
o e r, J. H., Das Hochofenwerk in IJmuiden.

In „Stahl und Eisenquot;, Zft. für das Eisenhüttenwesen. 24—XIII—1925.
Leyden, Friedrich, Volksdichte in Belgien und den Niederlanden.

,^etermanns Mitteilungenquot;, Ergänzungsheft 204, 1929.
L e b e n s h a 11 u n g, Die —, von 2000 Arbeiter, Angestellten- und Beamter-
haushaltungen.

Uitg. van het Stat. Reichsamt, Deutschland.
Nederlandsche Landbouw, De—, in het tydvak 1813—1913. Uitg.

Dir. van de Landbouw, 1913.
Ontwikkeling van het kerkelyk leven te IJmuiden.

In „Dagblad van IJmuidenquot;, 1926, 28 X.
Provinciale bladen van Noordholland.

no. ID Besluit van 4 Jan. 1905, no. 75, ter afkondiging van het bizonder
reglement van bestuur voor de Noord- en Zuid-Spaarndammer-
polder.

no. 135 Besluit van 19 Sept. 1906, no. 1, — de Velserbroek.
no. 96 Besluit van 25 Sept. 1907, no. 15, — de polder Buitenhuizen,
no. 94 Besluit van 26 Sept. 1917, no. 135, — het waterschap Meerwei-
den ten Noorden van het Noordzeekanaal.
R
o e g h o 11, M. J. W. Het Stadsgewest. Een studie over de trek naar de
steden en zijn gemeentelyk-economische gevolgen. Wassenaar, 1925.
Hoofdstuk III, § 4 (161—169), Velsen.
Rood, A. H. van, Beschrijving van de werken der Kon. Ned. Hoogovens
en Staalfabrieken.
In „de Ingenieurquot;, 1922 (5—12).

—nbsp;Over myn werk voor verschillende groot-industrieën in het algemeen,
en voor de Mekog in het bizonder.

In „Bouwk. Wbl.quot; 1932, G—II.
Saalfeld, Kurt, Die niederländische Metallindustrie in ihren volks-
und weltwirtschaftl. Zusammenhängen. Rostock 1927.
Hambürger Schriften zur Wirtschafts- und Sozialpolitik, Heft 3.
S c h 1 ü tt e r, O. Die Stellung der Geographie des Menschen in der erdkund-
lichen Wissenschaft. Berlin, 1919.
Sligting, T. Toelichting op jaarverslag 1930/31 der K.N.H.S.

In „Samenquot;, Tft. van K.N.H.S. en Mekog. Sept./Oct. 1931.
Tegenwoordige Staat der Vereenigde Nederlanden, VIIL Amsterdam
1750.

Telling, Tienjaarlijksche —, betreffende grondgebruik en veestapel 1910
1921, 1930.

Vallaux, Camille, Les sciences géographiques. Paris, 1925.
Velsen in den ouden tijd.

In „Opr. Haarl. Cour.quot;, Haarlem. 1922, 7—1; 1—IV; 17—X; e.e.

-ocr page 132-

''' dwjUis'ïl^^de'i-.WÏ^rrnbsp;quot;--ne, publil.

Plaatselijke Indeeling, dl. 12.

1920, Uitkomsten der Beroepstelling (dl. 380)

iQ-innbsp;Iquot;deeling (dl. 342).

1930, Plaatselijke Indeeling (dl. 1)

Vrl.'l^^vT'' n^^nbsp;Statistiek.

V;, ^ ' T quot;t!nbsp;volkskracht en de landbouw.

.nbsp;Zeeuwsche Polderquot;. 1930 (15—27)

Wortman, H., envandenBmplr n t r»«

IJmuidens 50-jarig bestaan: een stukje geschiedenis.
In „IJmuider Courantquot;, 1926. 3—XI

Zee visscherij. Uitkomsten der bedrijfstelling 1930. Stat. van Nederland
In „Tijdschr. Econ. Geogr.» XXII, 1931 (407-412 en 429-440).

-ocr page 133- -ocr page 134-

5. Hooger gelegen Buitenhuizerpolder,
gezien vanuit Zuid-Spaarndammerpolder.

-ocr page 135-

G. Splitsing nieuwe Rijksweg—Oude dorpstraat, even ten
N. van Santpoort; gezien naar Haarlem. (Oude duinlandschap.)

7. Gezicht naar 't Z. ter hoogte van huize „Beeckesteynquot;.
Het huidige fietspad is de vroegere Rijksstraatweg.
Deze loopt nu achter de boomen — links op de foto.

-ocr page 136-

8. Houtpark der Papierfabriek,
gezien van het dak van de Cellulosefabriek.

9. Ruina van Brederode.nbsp;Foto K.L.M.

Oud duinlandschap: bcsch- cultuurgrond- Weiland.

10. Zuiver akkerbouwlandschap, genomen van de brug
over zijkan. B.

-ocr page 137-

11. Industrielandschap, oude duinlandschap, polderlandschap,
sporen van vestigingslandschap.

12. Industrielandschap (K.N.H.S.) en jong duinlandschap.

Foto K. L. M.

-ocr page 138-

13. Havenlandschap. — Visscherijlandschap.

Foto K. L. M.

14. Begin van vestigingslandschap in IJmuiden-Oost.

Foto K. L. M.

-ocr page 139- -ocr page 140-

STELLINGEN.

Het is noodzakelijk, dat alle statistische arbeid in Nederland Ge-
centraliseerd wordt op het Centraal Bureau voor de Statistiek te
s-Lrravenhage.

II.

De werking van Standortfactoren is pas na de totstandkoming van
een grootindustneele onderneming volledig te overzien.

III.

iTn^^XT'^^^-^'uT S'^hlenger „das rezente Siedlungsbild der
Landschaft zugleich Ausgangspunkt und Zielquot; der beschouwingen
van de „Siedlungsgeographiequot;. Deze vormt een belangrijk onde quot;
deel van de Sociale Geographie.

IV.

Terecht merken verschillende schrijvers op, dat bij de vaststelling
der grenzen van het Stadsgewest een belangrijke factor wordt ge-
vormd door de omvang en het wezen van het forensenverschijnsel.

(Naar aanl. van Roegholt: Het Stadsgewest, p. 317, en
SÄnd.;nbsp;quot;quot;quot; ^^^ forensenSezen' in

V.

VI.

hnl^'^K'^^f^f^nbsp;^^ Maatschappelyk beginsel, als

mLfc ^ ' ^f quot;J® quot;iterste anarchisten „hun aanvallen tegen het
maatschappelijk beginsel zelfquot; richten.

(Rud. Eisler: Sociologie, W.B. p. 24.)

VII.
VIII.

postglaciale bodembeweging, die
de „Talstufe beneden Taxenbach deed ontstaan, is onhoudbaar.

(Naar aanleiding van Brückner in Geogr. Abh. Wien, I.)

-ocr page 141-

VERSPREIDING DER VERZORGINGS-
ORGANEN
in de KERNEN derqemVELSEN.

-ocr page 142-

BEHOORENDE BIJ„DE GEMEENTE VELSEN'» (AC.PR. 6CHR. UTR.) DOOR L.M.v.d.BERGM VAN EIJSINGA.

-ocr page 143-

BEHOORENDE BIJ„de gemeente velsenquot; (AC.PR. SCHR.UTR.)DOOR lm.v.d.bergh van eijsinga.

[\A[:ELüK5CHE M 1 CR AT I E

fabriei^sarbeiqers
,M ^^ naar oe cem.vel^en

' ^nbsp;SCHAAL 1 -60000

•/.-vehhduqinc

OCH migratie:

■^IjFEBStEVEN OE WEBREUJKE Arsr.HO . HM

_______CEM.CRESZEN -—HOQFQVlECEN

, SPOaRLIJNEKl TO^S

-ocr page 144-

RAA RT VAN H^I

INDE GEMEENTE VELSEN.

(opgenomen februabi-ap®^^^^^^
SCHAAL l:15000

BEHOORENDEnbsp;r:::Ki

„DE GEMEENTE VELSt^'
LM
.VD.BERQH VAN ElJSl^®^

(ACAD. PROEFSCHR.nbsp;^^mqMEN.

TER PLA/vTSE DOOR

öEMEßrtTE

^^^Pj^^^MSRLIEDe EN fgt;PAARNWOüDE.

naar: open b are we:rken, velsen.

-ocr page 145-

-j^'MSi

-ocr page 146- -ocr page 147- -ocr page 148-

■«iï^T- V

iüïlB

MÜil

^iil