j t&v*
|
|||||||||||||||||
O M
|
|||||||||||||||||
f AARDEN
|
|||||||||||||||||
WEI. TE
|
|||||||||||||||||
BEHANDELEN.
|
|||||||||||||||||
GRONDIGE ONDERRICHTING
Waar by word aangetoond, welke de Oorzaaken zyn, van da
ineeste Gebreken, die ïn de Paarden gevonden worden : Dé gefchikfte Middelen aan de hand gegeeven, omdiegebréker» er uit te helpen. En , rerfcheide zeer aangeriaame en deugd- zaame qualiteiten in de Paarden te brengen. De be- handeling der Zweep. enz. enz. ALLES BEHOORENDE TOT DÉ
RYD-KONST met PAARDEM
VOOR ALLE SOORT VAN
,/B, Y T U I GEN
* DOOR
ÈENJAMIN CATTEAUi
" Oud Radd in de Vroedfchap en Penfionarii
Henbrair der Stad Wisfingen. |
|||||||||||||||||
TE VtlSSlNGEN,
*x T. COMJBELYM en ZOON*
|
|||||||||||||||||
DCCI'XXXVI.
|
|||||||||||||||||
op
|
|||||||||||
1 1 Akf ■f* *%
|
|||||||||||
VOOHJIEBEE
|
|||||||||||
Geachte Leezer!
|
|||||||||||
V.
|
|||||||||||
ele Liefhebbers en Kenners vail
|
|||||||||||
Paarden; als, de Baron deEisfenbcrg;
Pleuvinél, Piqueur van Vrankryk; Prins Willem, Marquis én Graaf van Kewcastie; van Oebschelwitz, Adju- dant onder Orange Vrieslands Caval- lery; van Garfault; en meer andere; nebben zig de moeite gegeeven, om |
|||||||||||
JV VOORREDEN,
breedvoerig te fchryven, omtrent de
behandeling der zelve: Maar zulks heeft zig meest bepaald tot de manier van Paarderyden; terwyl er weinig is gefchréven over de behandeling, en het ryden der Paarden, voor aller- hande foort van Rytuigen. En aan- gezien in deeze Landen, ongelyk meerder en groot'er Liefhebbery is, om de Paarden te gebruiken, voor alle foort van Rytuigen, als, wel on- der de Mdn; zoo heeft my, myne on- dervinding, en Liefhebbery aangc- fpoort, om myne geringe waarne^ mingen,, myne Landgenooten aan te bieden, Ik heb reeds dertig Jaaren myne at-
tentie op de Ryd-konst gehad, en 'veel'nagegaan3 de behandeling aan een |
||||
VOORREDEN, V
menigte Paarden, .door Lieden die te
Straf; teBenaauwd; te Onachtzaam; of te Onkundig zyn. Te Schielyk en al te veel teffens, van een Paard, wik len hebben; te weinig Geduld gebrui- ken; en te Voorbarig zyn in het be- handelen van de Zweep, waar door de Paarden fchuuw, fchigtig, hard in de mond, fleigerig, en vol gebreken worden; welke dus meest al uit verkeerde behandelingen voortkomt. Ook moet men hier teffens aanmerken, dat een Paard, wel onderhouden wor- dende, en fleurig zynde, een zeer moedig, zoo niet het moedigste van alle Dieren is. Daarenboven, is het (getemd en wel gedresfeerd zynde,) ge- trouw aan zvnen Meester, zullende niet ligt aan den zelven, of aan een* aiider', die het oppast, eenigleedöf |
||||
^ V 0 0 R, R É D E'S*.
nadeel toebrengen, Nogtans ftel ik
zéker, dat er veel flegte Paarden zyn} maar nog meerder flegte Koetfiers of Rydcrs; want de Paai'den zyn niet be- dorven, vóór dat ze gebruikt worden; maar wel bedorven in de behandeling'; en men ziet dikwyls, als een Ryder. of Koetfier een zichtbaar abuis begaat, dat de Paarden daar voor geilageti en mishandelt worden. Veele hebben eene te zwaare hand;
van ryden, waar door de Paai'den hard in den mond worden; men moet (zoo als men zegt) weeten te geeven . en te neemen, 't welk men eene ligte, hand van ryden noemt. Indien de Zweep niet toer} kende lat-
om de Paarden in ordetekrygen, dan, |
||||
HOR R t J> | N. VII
gaat men nog daarenboven dikwyl$
over tot Poortftangen; en dit is juist het middel om dezelve te bederven $ §n brutaal in den mond te maken. Veele achten de Paarden te weinig,
begrypende niet dat dezelve, opder de Nuttigste, en Edelste Dieren be- hooren, wegens de menigvuldige ge-- bruiken en vermaaken waai: toe zy ons verftrekken;, en waar in onder do Rykfte, en AanzieQQlykfte Lieden» de meeste depences worden gemaakt; zoo dat het ook aan hun ganfchelyk niet onverfchillig kan zyn, of hunne Paarden met oeconomie, dan wel met onachtzaamheid * woi;deA behandelt, Ik zal trachten zoo veel mogelyl^
«$e redenen van, dat ai, aantetoonen^ |
||||
Mlil V G O R R É D E *?.
en gefchikte middelen aan de hand te
geven, om de Paarden wel te dres- feeren, zagt in de mond te krygen; hen op zoogenaamde Bokkebitjes te ryden; mak in 't loopen te maaken; 'nergens benaauwd voor te doen zyn; de meeste gebreken daar uit te hel- pen ; en verfcheide zeer aangenaame en deugdzaame qualiteiten daar in te brengen, - Déze kennis der behandeling van
Paarden, is iets waar van de meeste denken, dat, zoo dra zy de Liefheb- bery of het Vermogen hebben, om Rytuig te houden; zy op dat moment de kennis krygen, die noodig is, om de Paarden wel te behandelen, en in goede orde te ryden: Nogtans be- • hoord daar toe kennis, ondervinding |
||||
VOOÏllliD.BN; IX
en oplettendheid, die des te meerder
noodig is, alzo er dikwerf de Gezond- heid ; ja zelfs het Léven van der} Menfch, afhangt. Ik zal in dit Werkje geen gebruik
maken van de ordinaire fpreekmanier, by de hand, of van de hand, het geen beduid aan de linkerhand, of regter- hand. Ook niet het by de handfe- of het handpaard; zoo veel gezegt als het linkerpaard, nog van het van $e handfe- of roepaard, zoo veel ge- zegt als het regteroaard; Maar zal al- leen melden hetregter, of het linker- paard; ookderegter, of linkerhand; om des te verftaanbaarder te zyn. Agt voomaame zaaken zullen daar
*|n Jbehandeld worden. Als; |
||||
pf; v o o r r é b b n;
Ten Eersten^ Om een Paard ó$t
hard in de mond, drif-
.»* ^ tig, leunend, en niet
te houden is, zagten
gedwee te krygen.
Ten Tweeden. Dat veele' menfchen
door eigen toedoen, \h het behandelen van paarden, ongelukken krygen; en de manier om zulks zoo veel als, mogelyk is; vóór, te> komen. f en Denden. Waarom er veele on-
gezonde, en fchraa- le Paarden gereeden worden; en de ge- fchikste middelen, om; zulks vóór te komenv |
||||
Va O R R' Ê D EN; XI
Ten Vierden. De reedenen waarom
de Paarden zwaar op de leist loopen, en dikwyls met zooge- naamde Poortftangen niette regeeren zyn; en de middelen om dezelve gedwee, en met zagte- of lig- .te Bokkebitjes, zeer tranquil, op eene llap- pe leist te cloen loö- Pen*.
*^ea Vyfden. De^ behandeling van.
de Zweep, die de meeste kwaly k gebrui- ken; de fchadelyke. gevolgen die daar uit Yoort komen ; waar^ |
||||
£11 VOORREDEN.
door de Paarden in
de grond worden be^ dorven, en bloot ge- ftelt aan alle kwaad- aartige gebreken. Het nuttig gebruik van de gemelde Zweep; en eindelyk waay in de- zelve van een gunstig effed kan zynt ^f en Zesden. Om een zagt met een
ftraf- of een lui- met een driftig Paard; heel gemakkelyk en plai- zierig naast elkander ren te ryden; datan- ' derfmts -allerönaange-. naamst, moejelyk, er\ Wel principaal op ܧ |
||||
VOO R R ± D EN. Xrif
draaijen, zeer gevaar*
!yk is. Ten Zevenden. Paarden die uitfcliie-
ten, of op zy dringen; voorby een Rytuig pasfeerende; te rug, of omme willen kee- ren; of voorby een Rytuig zynde, in de gallop fpringen; of, zoo als men zulks noemt, dóórfpringen: Hoe dat tégen te gaan en vóór te komen is. Ten Agtsten, Om Paarden door
middel van eene ge- woonelyke klank of klak die men met de |
||||||||
fclV VOOR REDE Ni
tong maakt, eené
fchoone prefentfie té doenkrygen; vrolyk op te loopen, en de vóórbeenen wel te doen ligten. Alvorens, egter* zal ik eenige aJ-
gemeene waarnemingen, nopens de behandeling der Paarden médedee- 4en. |
||||
MANIER
|
||||||||||
sr
|
||||||||||
V A
|
||||||||||
BEHANDELEN.
|
||||||||||
M
|
||||||||||
en moet zorgen dat de Koetfiers des mor-
gens om vyf uuren in de Stallen zyn; indien het niet koud is, als dan de Stalling wat lucht gee. Ven, qin de brandige reuk weg te neemen, e«
é
|
||||||||||
■X MANIER OJI PAARDEH
eene frisfe lucht in te laaten. Het droog Stfoo ïri
de Vakken doen; het nat en vuil Strob, naar buiten brengen; het Stal wel aangeveegd; en met zand geftrooid; het Hooy uit de resteeleri met de hooyvork uitgehaald; de Krebben met Wat hooy fchoon gemaakt,» en alle vuiligheid met veel attentie er uitgenomen; de Paarden Water gegeeven uit eènen fehööueri Emmer; dan wat Water in de Krebben gedaan; den Haver in een Zeeft gefchudt, en de Peulen, er uitgeblaazen. De quantiteit Haver moet zoo verdeeld wor*
den, dat een koppel Paarden (al. moesten die daaglyks loopen) in eene week; met eene Wal-» eherfe Zak Haver (van een en veertig en eene hak te Zak in het Last) gevoederd worden; mits in acht neemende, om telkens viermaal zoo veel, kort gefneeden Stroo ; en wat Zemelen, eronder te mengen; en dat alles in de Krebben wel doof te roerea* |
||||
\VEL TE BEHANDELEN; §
Men geeft dezelve drie Voeders op eenen dag;
des morgens om zes uuren; des middags ten twaalf uuren ; eü des avonds weder om zes uuren; Paardeboonen komen voor ptóiziér Paarden
Volftrekt niet te pas, ten zy dezelve dun eii fchraal zyn; dan laat men een Zak Paardebooneri by den Molenaar eenmaal breeken (want meer- der als eenmaal is het te ftoffig, eri pakt in de maag te veel,) en daar van in elk Voeder, eert derde deel van de quantiteit Haver, mede in mengen* Het Water prezentéeit men naar welgevallen i
Sommige voor hët Voeder zoo als boven gezegt} andere tusfchen, ofte ook wel naderhand, na dat ze het gewoon zyn. Als de Paarden hun Voeder niet op hunneö
|
||||
•4 ïwanier om paarde»
tyd, hebben opge-ëten, moet dat overfchot
Weggenomen, en dan geen ander Voeder gegee- Ven worden, voor den Volgenden Voeder tyd, ofte wel des anderen daags. , £00 dra den Koetfier klaar heeft met het Voe-
der te geeven, gaat hy aan het rosfen> kam- men, en wasfen, tot agt uuren. (Veelegebrui- ken de Koetfiers te veel aan huis, als lyf- of tafelknegten, waar door dikwyls de Paarden aan hun oppas te kort gedaan worden.) Van negen tot twaalf uuren laat men dezelve ftaan, opge- toomd aan de ftalband, met touwtjes vast ge- maakt aan de lantierpaalen; zoo dat de Paarden niet aan de krebben konnen komen. Alzo de- zelve in die tusfchen tyd geen Hooy noodig hebben. Ten twaalf uuren maakt men de Paarden van
üie touwtjes los, om ten tweede maale het Voe- |
||||
WEL TE BEHANDELEtf.' §
der te geeven; ten drie uuren geeft men wat
Hooy; en van vier tot zes uuren zet men hen weder aan de touwtjes vast, en daar na geeft men hen ten derde maal het Voeder. I
i Ten Zeven uuren word het Stroo uit de bakken
getrokken, en fchoon Stroo er by gedaan, het welk met menagement moet gefchieden; zynde voor eiken nagt eene grooten bos Stroo genoeg Voor een koppel Paarden; want fommige Koet- fiers gebruiken gaarn veelStroo, enneemenwei-* nig op, om in de bakken voor des anderen daags te bewaaren. |
|||||||||
Ten Agt uuren doet men het Hooy in de res-*
teelen; voor elk Paard is zes pond Hooy tus, fchen dag en nagt genoeg; (want te veel Hooy voerende, maakt dampige Paarden) het geet* ruim een voer Hooy van twee duyzent pond wee* gens in 't jaar bedraagd» . |
|||||||||
1
|
|||||||||
$, MANIER OM PAARDEN
By fommige zyn d,e resteelen veel te wyt, en,
leggen al te veel voorwaarts (regt opftaande is beter) waar door het Hooy te veel verkwist word; de Koetfiers te weinig in de ftallen zynde, krygen de Paarden gelegentheid om het te ver- trappen, en onder de agterpooten te haaien; waar door veel Hooy verloren gaat. Men kan vraagen waarom de Paarden op touwt-
jes vast gezet worden ? zulks gefchied, om dat daar door belet word, het aanftukken fchueren der maanentegensdekrebben, oflantierboomen; liet kraauwen met de agterbeenen, aan de kop pf ooren; waar door het dikwyls gebenrdt, dat een Paard omvérvalt, en daar door met zyn agter- poot over de ketting, touw, of leer vanden ftal- band geraakt, Ook ftaan de Paarden als danbeter, rnet de koppen naar boven, en helpt veel aan 't breeken der nekken, vooral, als men er agter komt met de £weep »f Chambok. |
||||
WEL TE BEHANDELEN". tf
Het is ook zeer goed in ds Winter de ftalling
digt gefloo-ten te houden, en in de Zomer kimt geeven, Een oplettend Koetfier moet wel zorgdraagcn,
om het Spinrag, en Spinnekoppen, uit de ftal- len zo veel mogelyk, te weeren; want dat on- gedierte kruipt in het Hooy, Stroo, Haver, er* in het Voeder, zynde zeer gevaarlyk, als een Paard dat in het lyf krygt, waarop dikmaal» de Dood, ten minsten eene gevaarlyke ziekte Volgt, De Paarden moeten om de zes weeken beflaa»
gen worden, na dat de voorhoeven drie a vie? dagen bevorens, van binnen met koemest en wat azyn gemengd, wel ingeftreeken zyn; dit maakt de horens zagt, en zonder dat, is hefc zeer gevaarlyk om de Paarden te laaten beuaan i 4e Nagels of Swiel-wratten moeten telkens by |
||||
8 MANIER OM PAARDE»
het beflaan met een fcherp mes, afgefneeden
Worden, om het infcheuren te beletten. De Paarden beflaagen zynde, moeten heel zagfc
uit de Smitfe naar het ftal worden ge reeden, al?öo
de voeten door bet binden dan zeer zéér doende,.
zy door het hard loopen, en fpringen, kreupel
gouden konnen worden, waarom het opk niet
goed is, om het eene Paard los aan de longe of
leist te laaten loopen, (terwyl den Koetfier op 't
andere Paard ryd,) beter is het, dat het zelve.
cok door iemand bereeden worde. Want veele
Koetiiei's hebben plaizier, om alleen van, de Smitfe
met een koppel Paarden komende, hard naar fcet
ftal te ryden; het geen zeer onvoorzigtig, en?
voor den voorbyganger., heel gevaarlyk is. Het
$s ook best, de Paarden na datze beflaagen zyiij
piet voor des andoren daags te gebruiken.
£ene zagte en dille behandeling moet vooral
|
||||
WEL TE BEHANDEtEJT. £
plaats hebben by het infpannen der Paarden»
Wanneer een Paard den mond voor de Stang niet wil openen, moet men het den vinger in den mond agter de tanden fteeken, waar door dezelve immediaat zal open gaan. Met alle zagtzinnigheid moet men de Paarden
Voor het Rytuig zetten; geen gefchreeuw, ges- Mop , of rouwe behandelinge mag er plaata hebben, . , >. ■. i , i
Voor dat men de leist in de handen neemt,-
of op 't Rytuig ftapt, moet men rond zien naar luntzen, derzelver leertjes , fchroeven aan de kransbanden &c. ook of de leisten wel aange» gespt zyn; de kinfpan of kinketting niet te lang* of te kort is, naar maate dat de Paarden zulks* vereifchen; na zien dat de vooryzers wel vast leggen, dan bedaard de Paarden aanfpreekcn, ga. zagtjes afryden j (aLzo men> met ia den be* |
||||
UÖ MANIER OM PAARDEN
ginne hard te ryden, te veel drift in de Paarden
brengt,) zonder de minste beweeging met de Zweep te doen; want dit is het allereerste mid- del om Paarden in den grond te bederven; om reden dat ze eerst van het ftal komende, vol vuur en courage zyn, Doet nu op zo een mo- ment het Paard iets, dat niet wel is, en men komt direft met de Zweep; dan kan het niet jnanqueeren; of het zelve gaat met de kop fteil naar boven; naar beneden ; op de borst; naar buiten of naar binnen dringen, ofte wel voor uit op de leist, Dan gaat men hard aan de zelve trekken, en uit onvoorzigtigheid of on- kunde, raakt men het Paard (by toeval onder liet inpalmen van de leist) met de loshangende flag van de Zweep; waar door het zelve natuur» lyk nog meerder word geanirneert, en dus een harde mond krygt. Dan gaat men nog voort met een Poortftang aan te leggen; denkende op, de lange weg, of in het .zand zal ik hem wel |
||||||
i
|
||||||
r
|
||||||
WEL TE BEHANDELENir I|«
krygen. Als het Paard in het zand nu moede,
en dus bedaard word, dan komt daar nog (tot: meerder nadeel) by, het flaan met de Zweep j en zoo bederft men de Paarden. Men zie hier uit dat dit niet is de fchuld des-
Paarden ofte der Leveranciers, maar de fchuld van den Koetfier of Ryder zelvs. De Zweep in het Rytuig naast zig te zetten is verre het besti want dezelve word wezentlyk meest tot nadeel der Paarden gebruikt, en zelden word een Paard met flaan of ruwe hehandelinge tot bedaardheid, of tranquiliteit gehragt; met zagtzinnigheid moet, het aan zynen Meester gewennen, wanneer men, er meerder van zal konnen krygen, als men zoude durven denken. Zoo dra men een draay doet, moet dezelve hoog
en langzaam zyn, want in het draaijen hard ta jyden A is onvoorzigtig, befpottelyk, en gevaarlyk» |
||||
Jt MANIER OM PAARDEN
Veele én wel de meeste zullen (by voorbeeld)*
om een draay regts te doen, aan de regter leist trekken; indien men zulks doet en het Paard is wat driftig, maakt men de mond hard; om dat te vermyden, moet men hoog op ryden, de lin- ker leist langzaam bodgeeven, en de regterlefet ffcil houden; waar door het Paard veel beterden draay zal doen; en ook altoos eene zagte, en gedwee mond behouden, 4.i-, i'i
-Met een koppel Paarden is t nog beter, om
de draaijen te doen; dan laat men de leist van- het linker- of buitenste Paard wat losfer; dit dan zyn draay zoo veel te gaauwer doende, ko- »en beide dezelve veel egaalder en tranquildeï te draaijen, j Men moet by het neemen of doen van
een draay, voor al wel uit zien, wat er in; ds weg is, om wel uit te haaien; ten einde. |
||||
WEL TE BEHANDELEN". t$
, «ngelukken, zoo veel mogelyk voortekomen.
Daar is niets verderffelyker, en om de Paar-
den in den mond hard te doen worden; als on- der het hard ryden, fchielyk ftil te houden, «onder dezelve aantefpreeken, ofte fluiten. * Veele Koetfiers op den bok van de koets zit-
tende, neemen in elke hand eene leist; de kniën ver van eikanderen, en dan de handen daarop latende rusten; het is by na niet mogelyk orh gevaarlyker te ryden! behalven 't ongefchikt postuur; want indien er fchielyk moet opgehou- i den worden, kan er niets meerder van de leist
worden ingehaald, als alleenig voor zoo ver het
\
lighaam word agterover gebragt, of de armen
naar buiten, en de handen fteil in de hoogte, waar door het gebeurd is, dat meer dan een, Koetfier, agter over, van den bok der koetsj ijdoor 't voorglas van de koets, gevallen is5 |
||||
*t$ MANIER OM PAARDEÜ
Of op een andere wyz'e ongelukkig geworden1;
En gelyk het onvoorzigtig is op hoeken eri
draaijen hard te ryden, zoo doen de Koetfiers ook zeer kwalyk, om by nagt, of dag keerende Voor een huis, de Paarden vlak in de wind te laaten ftaan; en dat alleen om by het weg ryden niet te moeten keeren. Men doet beter ftaps- voets daar naar toe te ryden; altoos de Paarden voor de wind te zetten; te wagten tot men heeri moet ryden, eri als dan keeren. Veele Heerefi laaten hun Rytuig veel te lang
voor de deur (laan wagten, (bevorens zy weg ryden) het welk zeer nadeelig voor Koetfiers/ en Paarden is. Een Koetfier of Ryder moet een ongegïneerdy
los, en goed postuur hebben, niet ftyf of te geJ inaakt zitten. De leisten moeten meest in dö |
||||
WEI TE BEHANDELEN^ t§
linkerhand zyn; de regterleist tusfchen de duiiri
en de voorstevinger door de hand, nedenvaards; de linkerleist, langs de agterkant van de pink^ door de hand, bovenwaarde; de regterhand daar1 de Zweep in is> (indieri men rriogt verkiezen die in de hand te houden) moet gebragt wor- den, by, of aan de regterleist; om, indien meri op een moment moet inpalmen, of geheel op- houden, men als dan met de regterhand twee & drie knoopen ver, kan reiken, en inpalmen; ter- wyl zoo dit niet genoeg is, men weder de lin- kerhand vry heeft, om andermaal in te palmen* (t)it al moet gefchiederi zonder eenige bewee- ging met het lyf,) waar door men veel fecuurder zal ryden, mits men de Paarden aanfpreekt* of met fluiten waarfchouwe, als.men wil ftü houden. In het land, het zy zand- of aardewegen moet
men wat vér van een voorrydend, Rytuig, ag- |
||||
j*6 , • ÏWANIER OM PAARDE»
terblyven, om het ftof te vermyden; het welk
dampige Paarden maakt. il,-
Hard fyden kan geen kwaad, als men de
Paarden kort nadien, niet lang in de opene luclit laat ftil ftaan, of niet al te fchielyk in de ftallen brengt, maar bevorens wat laat flappen. Ook moet men dezelve op de lange weg, nu en dati eens laaten ftil ftaan, om wat te blaazen, óf adem te haaien; en ineenen zandweg komendei wat laaten flappen. * Alvorens men de Paarden op vreemde ftallen
brengt, moet het eerste werk zyn, om de kreb- benfehoon te maaken, met watHooy, ofStröo; en de restanten van het Voeder van andere Paarden, er uit te werpen: ook wel zorgen dat er geen emmers met Water by de krebben ftaan, op dat de Paarden niet ten eersten zouden drin- ken ; ik heb gezien dat een Paard bezweet zynde, |
||||
i*EL TE BEHANDELEW. ' Jf
móï het drinken, zoo ftyf Wierd, dat het in
lange niet te gebruiken was; de ftaldeuren moe* ten ook als dan toegehouden worden, en da Paarden wel gedekt* Veele Heeren (die anders zelden aan dé lekt
gitten) hebben dikwyls het plaizier om op de iheeuw te arren, (een Rytuig dat het allerge- vaarlykst en moeilykst is, dus de meeste at- tentie, en kundigheid vorderdt:) Om fecuur te fyden, moet men aan de houte loopers, of fchee- nen, krasfers laaten maaken, die van onderen t aan de bovenste krasfers, pasfen; zoo dat als meft op de bovenste krasfers trapt, als dan de on* .derste in de fneeuw konnen komen: altoos at- tent zyn, om op de draaijen heel hoog op te ryden, en dan kort draaijen; want als men zulks al te lang doet, dan gierd de Arreileede1 te veeld- en loopt men gevaar om aan de andere kant va» dê ftraat, ergens tegen aan te geraaken; Voor si
9
|
||||
ï§ MANIER OM PAARDEN
tnoet men wel opletten, om altoos aan de bin-s
nenkant van den draay te krasfen; (by voor-, beeld:) men draayd een ftraat aan de regterhand in, dan krast men aan de regterhand, of binnen- kant ; egter zoo het wegens gladdigheid zeer noodzaaklyk was, mag men wel aan beide de kanten krasfen : dog nooit alléén aan de buiten- kant; want dat is het regte middel om een on- geluk te krygen, omver te vallen; op de loop te geraaken, of iets dergelyks* Men moet tot de Arrefleede makke gaarden'
hebben, die zagt in de mondzyn, en niet fchrik- ken, of flaan; want indien dezelve hard op de Jeist loopen, en men moet fehielyk ophouden y &an eene gladde of hellende plaats; kan het niet ïnisfen, of de Arrefleede moet in de goot, of ergens tegens aan; want hoe meerder men als dan trekt, hos gauwer dat de Sleede naar de Jaage kant wykt; en dan vergeetende, of niet |
||||
WEL TE BEHANDELEN. (1$
tonnende, krasfen, is het zeker ergens tegen aan/
en fomtyds alles aan ftukken; het is zeer te ver* Wonderen dat de Sexe zich in dit koud, en zeór. gevaarlyk Rytuig, dikwyls met onkundige, en onè'rvaarene Ryders, (ook fomtyds met onmakke Paarden,) durft waagen, om zoo gerust mede té tyden» Men vind ook veele Paarden die fterk tegeti
eikanderen indringen, doordien de binnen- of kmisleisten, en de disfelriemen veel tekortzyn| het geen de Paarden te weinig ruimte overlaat* om liber uittelopen: zo dra ér te veel drift dooc eene verkeerde behandeling word ingébragt, kan liet niet misfen, of de Paarden zwaar op de leist loopende, zullen terftont den eenen tegen den- anderen aandringen* 't Is beter die twee als dan te verfpannen, en naast geen ander te 'ry- den, alzo (by voorbeeld) het linker Paard dan piet de kop naat' buiten lopende; zeker den aa- |
||||
fiO MANIER OM PAARDEN
.deren, die niet dringt, met de kop naar binnefl
zoude doen loopen; 't welk nog erger is, en al- lerleelykst ftaat. • Ook neemt men wel een Vierkant bloktje ronds-
qm beftoken met houte pennen; niet fcherp of al te veel puntig, maar wat ftomp; en,hangt dat met een touwtje aan de ftaartriem, op de plaats daar de rugriem komt; (die dan zoo zy aan het Thuig is, moet worden afgegespt,) zóó laag, dat het tusfehen beide de Paarden Jiangd, net op de hoogte daar de meeste wry- ying is. Inmiddels moet de disfelriem wel vyf jb. zes gaten langer gedaan worden; echter, mo- gen de binnen- of kruisleisten, altoos maar zes duim langer als de buitenste leisten zyn. , Het gebeurd ook dat een enkeld Paard voor
de Chais, hard op de eene leist loopt, terwyï de andere heel los in de hand legt: indien zulk |
||||
WEL TE BEHANDELEN. 2,1
een Paard niet hard in de mond, en niet kwaad-
aartig van agteren is, zo is het zeer gemakkelyk om zulks afteleeren. Hy leund (by voorbeeld) altoos op de linkerleist; dan neemt men beide de leisten in de linkerhand; de regterleist langst den duim, door de hand; en de linkerleist, langst de pink, mede door de hand, om da draaijen met ééne haan1 lings en regts te doen: dan neemt men de Zweep en de (lag van dezelve, jn de regterhand, en raakt dan het Paard aan de regterkant, wel hard en veel: door het flaan aan de regterkant zal het agterste deel van het lyf zig lings gaan wringen; dus is het natuurlyk dat het voorste deel zig regts. zal voegen; en dan is het in orde. Dog als zoo een Paard niet mak van agteren is, (en hard de Stang aandoet;) moet men het zelve onder den Man ryden; een, Poortftang voor die tyd aandoen; de kinketting vast aangehaald; in elke hand céne leist, en dan gene lange kaïwas, met de handgreep voorwaarde |
||||
S,t MANIER OM PAARDEN
in de regterhand houdende; (dus het dunne van
de gemelde karwas agterwaards;) dan moet men het Paard van agteren aan de regterkant daar mede wél raaken (nogtans heel zagt rydende,) en de kop van het Paard zo veel mogelyk naar boven houden, om meester van de leist te zyn, de linkerleist zoo veel mogelyk vieren, en de regterleist wel aanhouden , om zoo allengskens de kop van de linkerkant aftebrengen; het geen dan ten eersten zal gefchieden. Maar alzo het Paard door deze behandeling wat ftraf in de mond zal worden; is men genoodzaakt zulke middelen in het werk te ftellen, die hier m zullen opgegeeven worden, om een Paard weder zagt in de mond te krygen; waar over in hetj; vierde Articul word gehandelt. Is men ongerust dat het Paard hier door al te
driftig mogt worden, of heeft men de handigheid niet, om er de ver-eischte tranquiliteit in te bren« |
||||
WEL TE BEHANDELEN. 2|
gen; dan kan men een allerzagst middel gebrui-
ken, met het Paard alleen, voor een Chais te zetten; te brengen op een aarde- of kley-weg, daar het middenfpoor zeer kluitig en lastig voor een Paard is, om op te loopen. Men plaatst het (in veronderstelling op de linkerleist loopende, of leunende) op de linkerhand van het fpoor y dan vierd men zagtjes die leist daar op geleund Word, tot tegens de hoogtens, en kluiten; men zet intusfchen denzelven aan, met de Zweep aan de regterkant, dit zal maaken dat het voorste deel van het Paard regts, en het agterste deel, lings zich zal zetten, en wel oploopen. Men neemt dikwyls by het opklimmen in het
Rytuig, de leist in de hand, waar door de Paar- den min of meer, eene beweeging voelende, niet langer willen ftilftaan; waar daar dezelve hefe fpringen, deinzen, of fteigeren worden geleerd^ $en minsten aanwennen, Om dat voor te komen | |
||||
34 MANIER OM PAARDEN
moet men de leist heel Uil in het Rytuig ne«
derleggen; de Paarden wat aanfpreeken, en traru quil behandelen; die als dan zeer Uil zullen ftaan, al gaat men nog zoo dikwyls op, of van, het Rytuig: Dog men moet wel opletten, dat de Paarden by het heengaan, of afryden worden aangefproken, inmiddels dezelve van hun plaats niet laateude gaan, alvorens "zy tranquil hebben, ftilgefiaan, Dit zy genoeg gezegd nopens de algemeen©
behandeling der Paarden. Thans zal ik over» gaan, tot de verhandeling der agt onderfcheidene poinctcn, hier yooren gemeld : zynde het; perste. Om een Paard dat hard in de monda
driftig, leunend, en niet te houden is, zagt en gedwee te krygen. Men zet het Paard voor een Chais alléén.
|
||||
WEL TE BEWANDELEN. 2j
moetende het heel zagt behandelt worden, ( zon-,
der de Zweep te gebruiken,) het zelve laaten (lap- pen tot buiten de Stad ; veel aanfpreeken ; flui- ten; dikwils er mede ff il (taan; zagtjes afryden, zonder in 't minst aan te zetten; wat ruimte aan de leist geeven; met dezelve niet kloppen, (hoe- ken , of iets dergelyks; tot dat men in een zand- weg komt; dan laat men het Paard weder ftil- ftaan, wat boontjes, of een (tuk brood gegeeven; heeft men een emmer YVater by de hand, dan moet men het Paard laaten drinken, de Stang Voorzigtig aandoen; weder zagtjes afryden; dog voor de eerste dag meest flappen; dikwyls aan- fpreeken; en fluiten; geen Ry tuig voorby, ofdigt agter aan ryden; en met tranquiliteit weder naar 't ftal flappen. Men zal zulks weinige dagen behoe- ven te doen, of het Paard zal zeer handelbaar zyn. Ik heb er gehad, (en ook van andere gereeden,)
die niet te regeeren waaren, dog dezelve maar |
||||
$6 MANIER OM PAARDE»
twee h driemaal gereeden hebbende; of waaren
in de mond zoo zagt als Zyde. Indien dezelve ergens voor benaauwd zyn, en onder het loopen uitfchieten, of op zy dringen ; is het een blyk dat zy daar voor flaagen gehad hebben, en zeer apparént, dat die benaauwdheid (gelyk men zegt) er is ingeflagen. Men moet dan heel zagtjes naar die plaats ryden; hun er digt tegen aan- brengen, veel aanfpreeken, en fluiten ; weder wat brood of boontjes geeven, en heel zagt e$ van daan ryden; eenigte reizen omkeeren, en an- dermaal heel zagt en bedaard voorby ryden; op deze wys kan het niet misfchen, of een Paard; zal in orde gebragt zyn. Ten Tweeden. Dat veele menfehen door eigen
toedoen in het behandelen van Paarden ongelukken krygen; en de manier om zulks zoo veel als, mogelyk is > voor te komen, |
||||
WEL TE BEHANDELEK, SJ
Dit ziet men maar al te veel, even als met
Snaphaanen; hoe menig een krygt daar een on- geluk mede! zulks komt doorgaans meer door onkunde, en onvoorzigligheid van den Meester, als wel van het Snaphaan. Zoo zit men ook dikwyls al te oniigtzaam, en onvoorzigtig aan de leist, of ziet niet genoeg vooruit, of ryd te veel op flappe leisten, waar door de Paarden'> laag loopende, aan het ftruikelen geraaken, daar yoor gellaagen wordende, worden zy benaauwd; gaan voort, en op het laast is men er geen Meester van, . .'•■•■. ;
Somwylen ziet men de iriconveniënten niet
fpoedig genoeg, of tragt ook dezelve niet ras ge- noeg voor te komen: Men kykt te weinig naar de ooren van de Paarden, (die doorgaans op het ;zien of hooren van iets, fpoedig genoeg waar- fchouwen,) of men ziet er te veel van af; ook praat men te veel met het gezelfchap dat ox> het |
||||
SB MANIER OM PAARDEN '
Rytuig zit. Dit maakt dat men de draaijenzeer
liegt doed; ergens tegen aanRyd; (of in de floot valti) waar door de Paarden op den hol ge- raaken, >
Somtyds tragt men niet genoeg de fnokputten
mis te ryden, waar door leeren, of flingerrie-t men breeken. Of als men op een aai'dewegh Ryd, (die naast een fteenewegh legt, daar de kantfteenen hoog uitfteeken,) haald men maar ilit zo als het vald, zonder die te menageeren; zoo dat het dikwyls om den asch, hand, of vel* Jing van het wiel, te doen is. Dus word hier toe ver-eischt veel voorzigtig-*.
heid, beleid, en naauwkeurigheid; want de Ge- zondheid, ja. liet Leeven van alle, dewelke in zoodanig een Rytuig zitten, vertrouwt men in. hunne handen; Waarom veele Menfchen met re- den bcyreest zyn; ais zy de Koctfiers of Rydera |
||||
WEI TE BEHANDELEN. 20
titel kennen; en geen wonder; als men gadefïaat*
hoe veele droevige ongelukken, door de misfla- gen van veele jonge, en onbedrevene Koetfiers, of Ryders gefchieden : Men ziet zelden of nooit eenig groot ongeluk voorvallen, of het zelve is meest aan de onkunde, het kwaad beleid, of de onvoorzigtigheid . van den Koetfier, of Ryder, toetefchryven. Het is gevaarlyk detouweleisten, doof regen,
of zweet van de Paarden, nat geworden zynde ;• jiiet genoeg te laaten droogen, maar zoo direct weg te hangen : dit maakt rottigheid, en doet Ze ligt breeken, als een Paard ukfpringd. * * . ■ .
Er zyn Koetfiers, die, al waaren er tien ga-
ten in de leeren van de leisten, de doorens van de gespen, altoos in de laaste gaten, en op de- zelve plaats doen: waarom niet in het eerste, jtweede, en dan nadien, in het derde gat, ia- |
||||
£è fctANIER OM PAARDEft
gegespt? dus doende, zal men de leisten tart*
ger, en met minder gevaar konnen gebruiken; Men gebruikt thans, (dog meest tot gemak
Van de Koetfiers,) ïuygen met zwart gefchil- derde yzere gespen. Dit is gevaarlyk; en daar- om beter gladde kopere gespen te gebruiken, dié daaglyks fchoon gemaakt wordende, daar door onder het oóg van den Koetfier komen; waar door de defecten aan gespen, dorens, of iets an- ders, direct gezien worden, die by het minder onderhoudt der (zoogenaamde) zwarte ïuigetf niet worden ontdekt. Men moet in het ryden alle fchrikverwekkende
voorwerpen zo vér als mogelykis, by voorraad trachten te ontdekken, en voortekomen; de Paarden zagtzinnig er na toebrengen; vooral niet flaan; want dan flaat men de benaauwdheid er iu, zo als bevorens gezegt is. Op naauwe |
||||
I
|
|||||
ftfËt *4 CÊHANDEtE». $t
Wegen is het best met benaauwde Paarden*
Vooral, als er Rytuigen pasfeeren, ftil te ftaan; ofte als de wegh wat gevaarlyk is, dezelve vast te doen houden, alzoo als dan daar weinig kunst of handeling by te pas komt; maar alleen Voor-> zigtigheid: want een ongeluk is haast gekomen * met een kleenen uitfprong leggen de Paarden en Rytuig met het gantfche gezelfchap in de Sloot \ in zoo een enkeld geval mag een Paard wel eens vast gehouden worden; anders is het onnoodig; Ik heb verfcheide maaien (wat ruimte heb-
bende :) een half uur en langer, met een Paard dat koppig was, bezig geweest * by Molens, Trommels> Vlaggen j Kanon, Zeilen van Sche- pen &c., en het zelve altoos met zagtzinnig-» heid, en van langzamerhand, ia orde gcbragt, want een Paard dat van jongs af aan, onder de handen van een goed Koetfier of Ryder, i& geweest, zal nooit ongehoorzaam, of koppig |
|||||
#
£i , MANIER OM PAARDEtf ëyn, als men het met beleid en verftand bes
handelt. In het geval van Koppigheid mag men de Zweep
.■forel eens een enkelde reis gebruiken; egter nooit rukken of fnokken met de leist. Dit is het eerst dat ik het gebruik der Zweep eenigfints aanraade* Vermits het doorgaans nadeelig is aan alle goede oogmerken , om een Paard mak te maaken 5 nog- tans zal in het vervolg worden aangstoont, in Welke gevallen de Zweep van een goed effect we* zen kan. Ten Derden. Waarom er veele ongezonde én
fchraale Paarden gereeden wor- den ; en de gefchikste middelen t om zulks voortekomen. . Dit komt hier veel van daan; dat, zoö dra
tnen jonge Paarden krygt (veronderfteld, vis* |
||||
WEt TE BËHANDELE&. -«$
|
|||||||||
\
|
|||||||||
aar oud) die op den tand maar drie jaar tee*
|
|||||||||
kenen (waar van men iri het algemeen in deezè
Provisie weinig kennis heeft,) dezelve door- gaans fchoön zy te jong zyn, ten eersten wor- den gebruikt; daaglyks in het Thuig leerd; eft over al naar toe ryd: Op alle vreemde ftallëri zet, vreemd water (cfat aller ergst is,) laat drinken: Dat men de Paarden, bezweet zynde} zonder dekkleetjeS, en met de koppen in de Wind,- in de opene luclit i lang laat ftil ftaari: Dat men dok niet attent genoeg is, om zelvsi te zien op de vreemde ftallèn > na de vuile kreb- ben; de deuren aan de wind kant met togten, laat openftaan; of vergeet als men infpand, wa* ter aan de Paarden te geeven 5 des avonds be- zweet op de ftalling t' huis komende,: laat drin- ken, of nat Voeder geeft, het welk zeer kwaad is; (dezelve mogen als dan in het geheel nieé drinken, nog nat Voeder hebben,) en, datmeri dezelve niet wat laat flappen als men naar hu»
c
|
|||||||||
S4 MANIER OM PAARDEÏT
of ftal ryd. Deeze zyn de reedenen waarom
jonge Paarden niet konnen groeijen. Men moet als men dit ongemak verhoeden
Wil, de Paarden in 't voorjaar koopen ; dezelve den geheelen zomer, om wel te zyn, in de weide by de Melkbeesten laaten loopen ; (en ook telken reize daar meede doen verweiden) zonder hoef yzers aan: Alvorens egter moet men de Paarden op de ftalling, met een blok aan het voorbeen, eenige dagen agter den anderen, leeren ftaan; het welk best is om hun daar aan te gewennen; moetende daar meede den gant- fchen zomer in de weide loopen; mits, om de tien a twaalf dagen verwisfelt worde aan het andere voorbeen. Men moet vooral wel oplet, ten, zuiver fchoon water in de weide te hebbeo; daar dikwils komen met brood, of boontjes, om de Paarden mak te maaken, en aan hunnen Meester te gewennen. |
||||
WEL TE 'BEÖANDEIEN. J5
Tegens het najaar moet men de Paarden op
het Hal brengen; een week zes of agt zonder te gebruiken laaten ftaan, maatig voeren, en zagt behandelen; wanneer men zien zal, hoe dö Paarden daar door verbeetertzyn. Ten Vierden. De reedenen waarom de Paarden
zwaar op de leist loopen, endik- wyls met zoogenaamde Poort» .'■■"-. ftangen niet te 1 egeeren zyn; en de middelen om dezelve gedwee, en met zagte of ligte bokkebitjes;, zeer tranquü op eene flappe leist te doen loopen. Dit komt meest hier van daan; dat men iti
het land- rydende, de Paarden gewend of leerd, agter een ander Rytuig, kort op te volgen; alle Rytuigen die men in het gezicht krygt, in haald, en voor by ryd; zulks veel. te hard doed j waar |
||||
■
|
|||||
$ö MANIER OM ÊAARÖEfï
door de Paarden uit den draf geraaken, en rrieti
dan aan het trekken gaat* zo hard als men maar! kan; waar door de Stang eene harde en flegtö legging in de mond krygt; dat men de Paar- den (zonder met fluiten te waarfchouwen) fchie-^ lyk ophoud, de kinkettiiig korter doet, en zo Weder aan het ryden gaat. Dikwyls komt er het onhoodig gebruik der Zweep nog daar en boven by. Eindelyk gaat men tot het uiterfte middel over \ om Poort- of Boogftangen aan te leggen, en de kinfpan naamver te doen. Ên of dit den " mond en de tong van zulk een mishandeld Paard .geen zéér deed, houd men nog daar en bovenj in ééns, fchielyk op, in plaats van alvorens met fluiten te waarfchouwen; of by het heen ryden langfaam aan te leggen. Neen! dat moet met een vliegenden draf tot op de plaats, of voor het huis daar men moet zyn; zoo dat de disfeL of draayboom, geheel naar boven geraakt; ett ée bersten van de tuigen wel een half voet v*a» |
|||||
WEI TE BEHANDELEN $f
de Paarden afzyn, door de fchielyke vaard van
het Rytuig; en is men dan te vér voorby de deur, of plaats, daar men moet zyn, dan rukt men de Paarden nog daar eu boven agterwaards; om niet te fpreeken van het aanhoudend {hokken met de {eist; dus ziet men dikwyls als een Koet- fier of Ryder een misilag begaat door eigen on* kunde, dat de Paarden als dan, daar voor ge* flagen, en mishandelt worden, Om nu dat al vóór te komen, kan men niet
béter doen, als van tyd tot tyd wat vér agtei? een ander Rytuig te blyven ryden: zoo men merkt dat de Paarden driftig worden, dan de, selve aanfpreeken, qn fluiten; hen laatqn flap- pen ; dan weder laaten draaven zonder dezelve aan te zetten (want dat is veel erger) maaï men moet de Paarden, met de leisten wat ruimte* geeven; wel op lettende, om, zoo als, zy aai\ he,t draayen gaan, dan zagtjcs de leist in te pak |
||||||
§£ JfcANIÊR OM PAARDEN
men, en zoo het andere Rytuig in te haaien.
Als men het zelve voorby wil ryden, moet men wel in acht neemen; dat op dit moment de Paarden wel op de leist gehouden moeten won den, zonder hen te laaten doorfpringen. Indien men merkt dat zy gedwee (inademend)
beginnen te loopen, moet men de kinfpan een fchakeltje langer of ruimer doen; ofte nog wel met een touwtje verlengen, ja zelvs de kinfpan geheel los laaten hangen; dan zal men zien en ondervinden wat verbetering daar door geko^ men is. Dog deze nuttige middelen worden doorgaans verzuimd, Veele Koetfiers hebben de gewoonte, om meest
altoos met de Paarden (voor eene Koets of ander Rytuig gefpannen zynde,) hard naar het ftal te ryden, dat de Paarden dikwyls driftig en hard ia de mond doet worden. Beter is het dezelve fel |
||||
WEL TE BEHANDELEN. 39
daard naar het ftal te laaten flappen, waar door
zy eene zagte mond zullen behouden. V-
. Ik heb er wel zien ryden zonder dat ze alvo-
rens eens by het optrappen van het Rytuig opge- let hadden, dat de kinfpan wel drie k vier ga- ten of fchakeftjes te naauw was; waar door de Paarden niet konden opfchieten (wegens depyn in de mond en aan de kin.) Ja zelvs die in plaats van de reedenen daar van te onderzoeken, met naar de legging van de Stang te zien; weder als te vooren er de Zweep op lagen. , Men ziet roeenigmaal dat de Paarden, die 'aan
de linkerhand loopen, doorgaans het driftigfle syn; door dien men altoos de Zweep in de reg- terhand houd, waar door de flag derzelve, aan de linkerkant, hangt, en dikwyls daar meede by het inpalmen van de leist, of door de wind» liet Paard met 4e flag van de Zween word aan-.. |
||||
jt*p MANIER OM ÏAARDEH
geraakt, 't geen op het gevoel van die minste he-
weeging, meerder driftig word. Omdatvpór teko-, |nen, is het best, de flag der Zweep, meede inde hand te hopden^ of dezelve rond de ftok te winden. IK vertrouw dat elk onpartydig kenner of lief-
hebber van Paarden, zeer klaar uit dit Vierde Articul zal konnen bemerken, dat het veel eigen fchuld is, d#t 4e paarden haM % 4e mond zyn. 1'enYyfden. De hehandeling van de Zweep, die
de meeste kwalyk gebruiken; de fchadelyke gevolgen die daar uu; voort komen; waar door de Paar-, den in de grond wórden bedorven, en blood geftelt aan alle kwaad- aartige gebreeken ; het nuttig ge-j bruik van gemelde Zweep; en ein-j delyk waar in dezelve van een gun* füg effeft kau zyn* |
||||
WEL TE EEHANDEtE* 41
Tot hier toe heb ik meest aangetoorit de fch$-r
dt'iyke, en bedervende gevolgen van de Zweep te gebruiken; waar uit mep dus zou kounen beflui- ten, als of die geheel onnut was. Nu zal il? overgaan om aan te toonen, waar in dje nuttig Zyii kan? i Om Paarden (die jong zynde, en dus zeer ge-
dwee en zagt in de mond zyn,) eene mooije pre- fenfie, en gebooge halzen te doen krygen, en met de vóórbeenen wei te doen ligten; set men die met de Zweep aan, om op eene vaste leist; te doen lqopen; daar toe gebruikt men een lango flag aan de Zweep, om over den hals, borst, of vóórbeenen te raaken; zonder nogtans dezelve {e permitteeren, om gaauwer, als eenen zagtea draf te laaten loopen. Inmiddels moet men tel- den reize als men met de Zweep flaat, altoos jnet de mond piepen, of met de tong zig laaten $M$>.ren j het geen ock van tyd ^ot tyd op de. |
||||
4* MANIER OM PAARDEST
iïalling moet gefchieden; om zo dra de Paarden
maar de minste beweeging met de Zweep voe- len ; het gepiep van de mond, of geklak van de tong* hooren; dezelve als dan ten eersten op- fchieten ; en dus voor het Rytuig eene goede prefenfie maaken. Het klakken met de Zweep is ook niet kwalyk in dit geval; dog de Paarden worden daar door dikwyis al te wild, en wei eens fchrikagtig. Teu Zesden. Om een zagt met een ftraf- of een
lui met een driftig Paard, heeV gemakkelyk en plaizierig naast ei- kanderen te ryden; dat anderfmtg aller onaangenaamst, moeijelyk». en wel principaal op de draaijen, 2eer gevaarlyk is. Als twee Paarden, die in humeur zeer veel
éiffereeren> naast eikanderen gereeden worden j |
||||
WEL TE BEHANDELEN 43
en men flaat hetééne, dat lui is, metde Zweep;
heeft het daar door weinig meer aandoening van, als dat het fomtyds met de ftaart eene kleene beweeging maakt; terwyl het andere Paard,- dat zeer driftig is; de Zweep hoorende, of de be- weeginge van de leist voelende, daar door zyn drift nog meer word aangezet- Dit maakt dat er geen onaangenaamer en moeijelyker ryden in de waereld is, als met Paarden van humeur zoo veel verfchillende; en hier door word dikwyls een koppel Paarden gefepareerd; en het een o£ ander, (en fomtyds wel het beste) voor een ba- gatel verkogt, of verruild, tegens een grooten knol, met nog eene goede fom gelds toe te geeven. Om dat nu vóór te komen; moet het driftig
Paard alléén voor een Chais gezet worden, e» behandeld zoo als in het vierde Articul Pag. 35 is opgegeeven* Dat Paard vervolgens zagt in dr |
||||
44 MANIER OM PAARDEN-
mond wordende, en vér genoeg gebsagb zynde |
ïnoet men het Paard dat zagt in de mond en lui is, een Poortftang aan doen, de kinketting vast gefloten; voor ee,n Chais alléén zetten: Dan met eene lange Zweep flaan over den hals of borst, ( maar geenfints van agteren, of in de flanken » want daar door geraakt een Paard fomryds san, het agter uitflaan) wel op de leist houden, en. maar zagtjes laaten loopen; dog by aanhoudent- heid de Zweep wel gebruikt. (Komende de lief-, hebbers van de Paarden altoos met de Zweep te flaan en te plagen, hier zeer wel te pas.) Ook moet men voor- en onder het flaan, telkens flui- ten ; het Paard zal langs dezen weg wél opfchie^ ten, en men zal dit, maar eenige reizen geprac-i tizeert hebbende, eene zeer gunstigen uitflag ge-i waar worden. Dan moet men dit Paard naast liet bovengemelde driftig Paard zetten, (dat on-, clertusfchen getranquilizeert is,) het luiste Paard; het effene bit in plaats van de Poqrtftang $m* |
||||
WEI TE BEÖAfcDEiEtf. 4$
ttaen; de kinketting heel ruim laaten hangen;
Van tyd tot tyd heel zagtjes de flag of punt van de -Zweep tegen 't gat laaten vallen , en teffens fluiten t Dan zal het Paard uit. vrees voor Ha- gen te krygen, zoo dra het hoord fluiten, of de Zweep voeld> egaalder met den driftigeii loopen* 't"
Op deeze manier heb ik eën koppel Paarden excellent naast eikanderen doen loopen, en met
het grootste plaizier gereeden. Dog men moét
altoos wel opletten, om het driftige Paard zeer
zagtzinnig te behandelen; en met geen Zweep
aan te raaken<
Ook te het zeer goed om Paarden van ver-
fchillende humeuren dikwyls te verfpannen, waar door dezelve des te gemakkelyker in het behan- delen zullen worden, en kwaade gewoontens zig fcfge wennen*. |
||||
46 MANIER OM PAARDES
Ten Zevenden. Paarden die uitfchieten of op zy
dringen; voorby een Rytuig pasfeerende te rug, of omme willen keeren; of voorby een Rytuig zynde, in de gallop fprin- 'j : j gen.; of zo als men zulks noemt, dóórfpringen; hoe dat tégen te gaan en voor te komen is. Dit komt meest hier van daan ; dat men de
Paarden op eene llappe leist ryd; waar door te veel ruimte gegeeven word; en zy de gelegen- heid krygen, om op zyde uittefpringen of te dringen. Daar komt nog by; dat menjop het zelve moment, beide de leisten te gelyk inhaald; en men er dan de Zweep over legt. Dit denkt men het middel te zyn, om er de vrees uit te Haan, dog die word er door zulke verregaande mis- handeling, des te meerder ingeflaagen. De zaak is jgeer eenvoudig; en het ongemak ligt vóór te komen. |
||||
WEL TE BEHANDELEN. 4^
Komt men een Rytuig tegen ryden, dat (by
Voorbeeld) aan de linkerhand pasfeert; dan moet wel opgelet worden, dat het Paard aan die kant, op de leist gehouden word; zonder de minste ruimte te geeven; en het buitenste of regtcr Paard veel ruimte in de leist geeven, zagtjes ry- den, dikwyls aanfpreeken, en fluiten; Wil zulks in den beginne niet naar genoegen fchikken, dan blyft men een enkelde reis ftil ftaan, of ook wel ftapsvoets ryden, tot het Rytuig voorby gepas- feert is. Ten Agtften. Om Paarden door middel van eene
gewoonelyke klank of klak, die men met de tong maakt, eene fchoone prefenfie te doen krygen; vfolyk op te looperi, en de vóór- beenen wel te doen ligten. £Ia dat men de Paarden op het flal heeft ge-
|
||||
jfi VtfTANIER OM PAAKÖiÏÏ
zet; maakt men eert klank of klak met de tong}
Cn zo menigmaal als •men zulks doét, moet men te gelyk met een Karwas of Chamb'ok ■; op het lyf, of over den hals flaan; (want zulks van ag- teren, of rn de flanken, doende, leerd men een Paard heel gaauw het agter tiitilaan , zoo als be- vorens is gezigt.) Dit van tyd tot tyd gefchie- dende; zal het Paard als men agter het zelve ftaat, en met de tong kfekt; ten eersten op- • fdiieterfc Indien nu zoo een Paard met de voorbeenerf
in de kreb fpringt, (dat wel de meeste zullè'ft doen,) moét men het omkeeren, en met het agterste nafeir de kreb vast zetten.' Aan de tóntief paaien of fchotten, moeten1
touwtjes, leertjès, of kettingtjes zyn, orri! dé Paarden met de ftalbanden daar aan vas"t te? zetten; én dan met de Karvvas of Charribofe wél |
||||
*Wfet TE BEHANDELEk. 4<£
te raakén. Dit zal de Paarden attent doen v/or-
den , als dezelve voor het Rytuig komen. Daar moet men weder met de tong klakken > en met* de Zweep eerst zagtjes aanraaken, wanneer zy ten eersten zullen opfehieten. Men moet vooral wel opletten , om dan zagtjes te ryden, en de Paarden op de leist te houden *, want als meii hen met de leist te veel ruimte geeft, gaan zy zig tot hard loopen gewennen, en dan is het on- inogelyk om er eene tranqüile ehmooije loop, iri te brengen. Indien zy met de koppen naar bei iiéden willen loopen; moet men eene klcene bè- weeging met de leist maaken, om daar door het gebit, of Stang, fpélendé en los, in hun mond te houden. Ten bertuite zég ik; en meii kan déze les ntet
genoeg onthouden. Het Oog van den Meester j toaakt het Paard vet. E Y N D B.
af**
|
||||