DISSEliTAÎI» lllSTOlllCO-JUIiimCA iMUGUKAI.IS
UB
QCAH,
ANNUENTE SUMINIO NUMINE,
i;x AÜCTOUITATE RECTORIS MAGNIFICi
TUEOL, DOCT. XT TROr. OUD.,
KEO NOW
AMI'LISSIMI SENATUS ACADEMICI CONSENSU
ET
NOBILISSIMAH FACULTATIS JURIDICAE D ECU ETC.
SUM.MISyUE IN
JURE ROMANO ET IIODIERNO HONORIBUS AC PRIVILEGIIS
IN ACADEMIA UIIENO-TIlA.IECTINA,
RITE ET LUOITISIIS CONSEQUIJNDIS ,
EaUDITOnUM E.X'AJIINI SUÜMITTIT
Khciio-Trajcclinus.
A. I). XXIV M. .VAIITII ANNI MDCCCI.V, HORA II.
TUAJECH AD UIIENUM,
TYI'IS GlEIiEN amp; DU MO NT.
.MDCCCLV.
-ocr page 2-ÎT
ffquot;quot;
'.A ïOu
-
«1 -ipii» .iï-ij-^i.
j-j^.^lîtnîSWI HA.
-----.......... .
-ocr page 3-OPTIMIS CARISSIMIS
-ocr page 4- -ocr page 5-O V E R
ZOOAJ.S UIK VUOKOEU IN
HOLLAND EN ZEELAND BESTONDEN,
E. BERGSMA.
U TII K CII T.
1 81; s.
-ocr page 6-•i^^Vj,..'.... FÎT.'....,nbsp;nSh
■«vS^i............ivaufiav^ -m 'ii^fim-fi'ß^Sm^l
««Tf.
•• ' «nbsp;'- ' quot;friimrnbsp;■ ■'■-■^•^.V.
^nbsp;Jiii M '^ilibfOfp '.Jgt; ii
; , ( ......... . i . • fc* »'. . % î
-ocr page 7-l-HÏ-
INLF.IÜINa........................................................................................................................1.
LUST VAN ORDONNANTIËN OP DE WEESKAMKUS....................................................14.
HOOFDSTUK I. ZAMENSTELLING DER WEESKAMKKS.
$ 1. Over do verkiezing der weesmeesters....................................................18.
§ 2. Over de vcreiscliten der weesmeesters..................................................23.
§ 3. Over dc verpligtingen der weesmeesters..............................................20.
$ 4. Over liet aanzien eu het loon der weesmeesters................................28.
§ 5. Over den seeretaris der weeskamer......................................................32.
J C. Overige personen ten dienste der weeskamer......................................37.
HOOFDSTUK II. DE WEESKAMERS IN VERDAND MET DE VOOGDIJ.
§ 1. Over het stellen van voogden................................................................41.
§ 2. Over het stellen van voogden door dc weeskamers..........................40.
J 3. IIoc aan de weeskamers moest worden Lekend gemaakt, dat er
voogden gesteld moesten worden..........................................................50.
J 4. Over het stellen van voogden bij testament........................................53.
J 5. Over de uitsluiting van do weeskamers................................................57.
{ C. Over do verpligting om dc voogdij aan tc nemen..........................02.
J 7. Over den eed der voogden, do opvoeding cn het onderhoud der
$ 8. Over do mondigheid der weezcn............................................................72.
J 'J. Over de raondigvcrklaving (venia aetnlis)............................................70.
-ocr page 8-HOOFDSTUK IH. de wi:eskameks in verband mf.t iiht beheeu.
f 1. Over hct opmaken van den inventaris...................... 80.
s $ 2. Over de vrijstelling van Lot opmaken van den inventaris..... 83.
(_ J 3. Over den inhoud van den inventaris, cn den tijd. Linnen welken
deze opgemaakt moest worden.............................. 8G.
^ j t. Over Let bewijs van dc goederen der weezen................ 00.
; { 5. Over den uitkoop......................................... O-l.
1 i G. Over de boedelscheiding.................................... 90.
/ J 7. Over den vcrkoo]) der roerende goederen cn het brengen ter
weeskamer................................................ 99.
§ 8. Over het stellen van borgtogt voor het beheer............. 102.
§ 10. Over hct beleggen der gelden.............................. 110,
^ J 11. Over het vertegenwoordigen der wcczen in regtea........... ll;j,
-ocr page 9-Op het oogenbhk, dat ten gevolge der wet van 5 Maart
1852 {staatsbl. nquot;. 45) de laatste overblijfsels van de wees-
cn inoniboirkamers op het punt zijn van tc verdwijnen, kan
het niet ongepast zijn,quot; eene Instelling gade te slaan, die
gedurende zoo langen tijd in een groot en belangrijk deel
van ons vaderland algemeen was en waaraan velen lang
hooge waarde bleven hechten. Was het eene vrucht der
inlijving in het Fransche keizerrijk, dat de werkzaamheid
der weeskamers ophield, zij werden niet hersteld bij do
herstelling van ons eigen volksbestaan; de invloed der
Fransche wetgeving bleef ook hier voortbestaan. Vooral in
de steden en op het platte land van Holland en Zeeland
treilen wij vroeger algemeen zulke weeskamers aan, be-
stemd om het regt van oppervoogdij uit te oefenen, en
toezigt te houden over de v^gdijen en bet beheer van
de goederen der weezcn. Zij waren onderworpen aan dc.
plaatselijke geregten, aan welke dan ook altijd in enkele
opzigten de oppervoogdij verbleven is cn tot welke de
1
-ocr page 10-weesj-aj^Qi-s zich in verschillende gevallen moesten wen-
den, om raad of bijstand tc vragen.
De juiste tijd van het ontstaan der weeskamers is voor
het grootste gedeelte onzeker; meestal toch blijkt uit de
weeskeuren alleen, dat de weeskamers reeds langer of
korter tijd bestaan hebben, voordat die keuren zelve ge-
maakt werden, hetwelk ook somtijds blijkt uit de lijsten
der weesmeesters, die van sommige plaatsen zijn opge-
maakt, terwijl handvesten door de Graven tot het oprig-
ten van weeskamers verleend, slechts zelden aangetroiïen
worden. Op sommige plaatsen echter zijn de weeskamers
ter zelfder tijd met de weeskeuren of ordonnantiën op de
weeskamers, zooals zij gewoonlijk genoemd worden, in
het leven getreden.
De wijze, waarop de oppervoogdij of liever het toezigt
over de voogdijen, aan de weeskamer is gekomen, schijnt
het best verklaard te kunnen worden uit de oppervoogdij,
die de Graven oudtijds hadden en van welke zij in later
tijd afstand hebben gedaan, blijkens de handvesten van
gravin maiigauetua van 10, 20 cn 28 Jlei 1340 aan
Zuid-Holland, Kennemerland en Noord-ÏIolland verleend
(van mieris. Gr. Ch. B. 11, pag. 708, 7l0en7l2). Daar
het ligt gebeuren kon, dat er geen bekende of naauwver-
wante bloedverwanten waren, of dal deze verzuimden de
voogdij op te vallen, zoo moest wel dc overheid zorgen,
dat de weezen niet zonder voogden bleven, daar zulks tot
schade cn verwarring zou hebben aanleiding gegeven. —
Daarenboven was in de mccsle handvesten nog bepaald,
dat do voogden »zeker moesten doenquot; voor hun beheer,
hetwelk, zooals natuurlijk is, voor hct geregt of voordo
chepenen moest geschieden. Zoo was het dus de plaatse-
lijke overheid, die steeds met de naaste magen een waak-
zaam oog op de voogdij en het beheer der voogden
houden moest. Mogt dus al het benoemen der voogden
niet altijd bij den gerogte zijn geweest, invoege als zulks
later geschiedde, zoo staat dit toch vast, dat het geregt,
misschien reeds vóórdat de graven afstand van hun regt
hadden gedaan, doch zeker daarna, gezegd kan worden
toezigt over de voogdij te hebben gehad. Tot bewijs van
het bovengezegde kan strekken het handvest van dirk van
MONSJOUW den 18'quot; Maart 1343 aan den Briel gegeven,
art. 23, waar gezegd wordt »dat men die wee.sen bou-
wden moest alzoo alse Scepenen, Burgemeysters en Raet
»van den liriele mogelic dunct.quot; (van miekis Gr. Ch. B.
p. 073 en van alkemade Bcschrijv. van den Briel, II p.
24). Ook was in het handvest van willem van beijeiien
den 24quot;quot; Augustus 1412 aan Gorichem verleend, bepaald,
dat dc voogden »verzekeren moesten met goeden liggen-
»den erve voor den regter en scepenenquot; (van mieris Gr.
Ch. B. IV p 214). Eveneens is in do ordonnantie van
frank van dorselen vttn 10 April 1443 voor den Briel,
bepaald, »dat de weezen gehouden sullen worden bij
»Burgemeesters, Scepencn cn de Rade der stede ende bij
»vier van zijne naaste magen, daar men ze gekrigen
»kan,quot; Zie ook het handvest van karul V 13 Fe-
bruarij 1519 aan den Briel verleend, art. 74. (van
alkemade t. a. pl, II, p. G9cn13l). Eindelijk leest men
nog op het einde van cap. II, art. 27 van de Keuren van
Zeeland van l4üG; »linde indien hy dat niet en doenc
»mag en niet ryk genoeg cn is, cn of de vader geen vooght
»voor syn overlyden gestelt hadde. Schout cn Schepenen
»by gebreke van magen en van dese, sullen eenen goeden
1'
-ocr page 12-»man kyesen; die ryk genoeg is, tot voocht, die den eedt,
)gt;seker en rekeninge doen en geven sal en met desen vooclit
»SOO sullen dieToesienders en wedervoocht wesen dieSche-
»penen.quot; — Hoe zicli nu verder hieruit de weeskamers
ontwikkeld hebben is niet moeijelijk na te gaan. Waar-
schijnlijk toch is het, dat aan vele steden in den loop
der 14*quot; cn 1 öquot; eeuw het verlof tot oprigten van wees-
kamers door de Graven verleend werd, of dat de ge-
regten uit eigen beweging collegiön benoemden uit hun
midden of ook wel uil andere personen bestaande, welke
collegiën of weeskamers uitsluitend met deze zorg en het
toezigt over voogdijzaken waren belast. liet eerste verlof
dienaangaande door de Graven verleend, vinden wij aan
Delft door Willem van beueuen den Squot;quot;quot; Mei 1355 gege-
ven , waar gezegd wordt; »Voert soe hebben wi gegeven
»onsen poirteren voersz. vogede wesen sullen van alle
»weeskinderen, die poirteren syn binnen onser poirle
»voirsz., die onmondig syn, hoer goed te bewaeren, en
»te bedriven tote der kinder oirbaer en nycmand anders
»daer af te bewindenquot; (van mieius. Gr. Ch. Ji. II, p.
837). Verder trelfen wij voor 's Gravenhage een meer
volledig Octrooi om een weeskamer te mogen stellen, aan,
door piULirs van bourgonbir den 18 Maart 1451 verleend,
»dat voirtaen onse Scout en Gerechte van der Ilage, die
»nu zijn of namaels wesen mogen, zullen vervoichden
»en regieren of doen regieren by vier ecrbaire en ryke
«mannen alle weeskinderen en anderen jongen buyrluy-
»den vuter llage, die niet tot hoeren jaercn gecommcn
»cn zullen wezen of jaerich cn mondich zijn, cn hun
»so qualiken cn onnuttelikcn regieren en wech brengen
»hoir goet, dat noid zy hunluden te vervoichden, die
»welke onsen voirsz Scout, Gerechte of die gheene by
»hunluden geset wesende, den voirsz. kinderen en bue-
»ren goeden te regieren, zullen goede rekeninge en be-
»wijs dair of doen voir hoeren naasten vrienden en magen,
»gelijck men dat doet in eenigen onsen sleden van IIol-
»lant, tbien jairen lang gedurende, en dair en teynden
»nae onsen wcderseggen quot; — de riemer, Bcschrijv. van
's Gravenhage, 11, p. 317.
Uit de vermelding van eenige steden van Holland in
bovengenoemd Octrooi, aan welke gelijk regt was ver-
leend, mag men opmaken, dat in den loop der löquot;quot; eeuw
reeds verscheidene weeskamers zijn tot stand gekomen,
en zulks niet alleen in Holland, maar ook in Zeeland,
waarvoor tot bewij.s kan strekken het Octrooi van maximi-
MAAN van '10 November I 48ö aan de stad Goes, waarin
gezegd wordt, dat de »Graeven van Holland en Zeeland,
»willende voirzien cn den armen weesen voirstaen en
»beschermen, hebben in tijden voirleden veele van onse
»sleden gegunt cn geoctroyeert, dat die van den gc-
»rechte derselver mogen aldair ygelyk in de beuren slel-
»len en ordineren goede en notabele persoenen, omme dc
»weeskinderen en heurc goeden te aenveerden, en die
»administratie van dien te hebben tot heure mondigejae-
»ren toe, die dan gehouden syn huiduyden rekeninge,
»reliqua en bewijs te doen.quot; Zie de riemer , t. a. pl.
H, p. 190 not. 1.
Doch, al mogten er reeds vroeger op eenige plaatsen
weeskamers hebben bestaan, zoo kan men het er toch
voor houden, dat haar een meer zeker beslaan, en krach-
tiger leven verzekerd werd, toen er voor do verschillende
plaatsen ordonnanlicn op do weeskamers werden vaslge-
sleld, en door de Stalen goedgekeurd. Deze keuren, die
langzamerhand voor de weeskamers werden vastgesteld,
kan men in sommige opzigten rangschikken en onder groe-
pen brengen. Zoo kan men terstond de weeskeuren voor
Zeeland tegenover die van Holland stellen, daar er eenige
punten zijn, waarin do Zeeuwsche weeskeuren onderling
overeenkomen, b. v. met opzigt tot het uitsluiten van
de weeskamer gold in Zeeland algemeen, dat eerst de
toestemming van het gercgt daartoe moest bekomen
zijn. — De natuurlijke grond van deze overeenkomst
tusschen de Zeeuwsche weeskeuren onderling, hocdanige
gelijkheid ook eenigzins in dc Hollandsche weeskeuren te
bespeuren is, ligt daarin, dat door de Graven keuren
voor geheel Zeeland gegeven waren in de jaren 1200,
1290 en zelfs nog in 1490, gelijk ook mauc-aivetiia in
13/10 handvesten verleend had aan Noord-Holland, Zuid-
Holland en Kennemerland. Ofschoon nu, wel is waar, in
deze handvesten weinig aangaande het voogdijregt is vast-
gesteld, zoo blijkt hierdoor echter genoegzaam. dat er
een zekere band bestond tusschen het regt, dat in de
verschillende plaatsen van de eene of andere provincie
geldende was.
Wanneer wij nu do verschillende weeskeuren in oogen-
schouw nemen, dan vinden wij, dat hel voogdijregt op
sommige plaatsen mei de uiterste naauwgczethcid is be-
handeld, in vergelijking met andere plaatsen. Verder dat
er weeskeuren zijn, die in haar geheel of gedeeltelijk op
andere plaatsen zijn overgenomen.
De weeskeuren van Alkmaar van 10 l)eceiid)cr 1015
verdienen in deze beide opzigten vooral onze aandacht. —
Zij behooren lot dc uitgebreidste en zijn verdeeld in de
volgende twaalf titels: 1quot;. Van weesmeesteren, mitsga-
ders Secretaris, IJode ende 't Register van de weeskamer.
2°. Yan weeskinderen, en hoe deselve ter weeskamere
bewesen sullen werden.
3quot;. 't Bewijs gedaan zijnde, de goederen ter weeska-
mer Ie brengen.
4quot;. Van 't onderhoudt van de weeskinderen.
5quot;. Van weeskinderen handelingen en contracten
üquot;. Van weeskinderen privilegitJn.
7°. Van 't stellen en verkiesen van de voogden,
8quot;, Van der voogden bcwint ende administratie.
0°. Van der voogden rcekening endo salaris.
10quot;. Yan den uytgang ende expiratie van de voogdijc.
1 1quot;. Yan de voogdijc van nieerderjarigc personen.
121quot;. Yan de voorstant van de tegenwoordige ordonnantie.
Binnen weinige jaren werden deze weeskeuren, met meer-
dere of mindere afwijkingen, overgenomen te Enkhuizen,
iMonnikendam, Graft enPurmerend. In 1ü44 nam ook den
Briel deze weeskcurcn over, doch met dit onderscheid in
den uiterlijken vorm, dat de verdeelmg in titels hier niet
gebruikt werd, maar alles in eene doorloopende arlikelen-
recks werd gesteld. — Eindelijk namen in 1GGI Wormer
en in 1094 de Zype cn Ilasepolder deze weeskeuren aan.
Wceskeuren van veel geringeren omvang waren die van
Weslzanen en Crommenie, welke daarna te Aelsmeer, Oost-
zanen cn Uitgeest werden overgenomen. Ook aan die van
Noordscharwoude liggen deze weeskeuren ten grondslag,
doch zijn zij aldaar vermeerderd cn gewijzigd vastgesteld.
Verder komen do weeskcurcn van Schiedam met die
van Medembbk, cn wecskeiircn van Leiden met die van
Gouda in vele opzigten overeen, en eindelijk, zoo als na-
tuurlijk is, is in die weeskeuren, welke vernieuwd zijn,
veel uit de oudere overgenomen. Dergelijke vernieuwingen
zijn gemaakt te Dordrecht tot tweemaal toe, te Leiden,
Gouda, Haarlem, den Briel, enz. — Niet echter alleen
in Holland en Zeeland, maar ook in enkele andere deelen
des vaderlands, kwamen weeskamers of, gelijk zij daar
ook genoemd werden, moud)oirkamers tot stand b. v. in
Groningen, zoo als blijkt uit het Corpus der Gron. recjten
n°. XiH, waar eene ordonnantie op de weeskamer voor-
komt van 3 Julij 1724, die reeds van eene oudere mel-
ding maakt; voorts in Utrecht en in Noord-Braband. Daar
deze momboirkamers of wat daarmede kon vergeleken
worden, evenwel op verre na niet tot die ontwikkeling
kwamen, welke in Holland en Zeeland de weeskamers be-
reikten, doch veeltijds slechts eene commissie uit het col-
legie van Schepenen waren, en dus niet veel meer dan
eene flaauvve afspiegeling waren van de weeskamers in
Holland en Zeeland, zoo zullen wij ons bij die van Hol-
land cn Zeeland bepalen. Zie b. v. voor Alaastricht do
Ordonnantie op dc loeeshamer van 31 Januarij 1043, Gr. Pl.
B., H, p. 2372 en Recueil derreccsaen X, p. ü7. Voor Kui-
lenburgS/ad en Landr. van Cuylenhorch G. XV. p. 50, Ordonn.
van 30 Maart I70S). Voordo sleden Amersfoort cn Rhenen
kan men de bijna geheel met elkander overeenstemmende
ordonnantiën van 20 Mei 1554 en Üclober 1550 vinden
bij TE wATEn, Utrechts-Plahkaathoek Hl, p. 1080, art. 130
en p. 1104, art. 282—301. Over het algemeen was
overigens de benoeming van voogden, bij het ontbreken
der ouders, cn van leslanienlaire of wettige voogden elders
in ons vaderland aan hel geregt opgedragen, cn waren
diiiu' wocskaincrs gedurende het beslaan der republiek
onbekend. In Friesland moesten grietlieden of magistra-
ten der steden de onmondigen met voogden voorzien »zoo
5)nae rechte behoordt,quot; uit de naaste vrienden of andere
geschikte personen, en voor het maken van inventaris
zorgen. Statui, van Friesland 1, 7. Evenzoo vinden wij
voormond en voogden door het geregt gesteld: Ommel.
111,28, Selwerd. 111, M; door den Drost: Oldamhl\{,\tj,
»door den Drost ofte richter bij speciale authorlsatie van
»den Drost of magistraat,quot; Overijss. II, 4. 4; door schepe-
nen en raad, Deventer, III, 3, 4; door den dagelijkschen
heer, Tiel en Jiommelrew. XXII, 9 en door den officier,
Veluw. XXIV, 9, liijk van Nijmegen XIX, 22.
De weeskeuren, zoodanig als zij op de verschillende
plaatsen waren vastgesteld, bleven hare kracht van wet
uitoefenen, tot dat in den aanvang van het jaar 1809
het Wetboek Napoleon, ingerigt voor hel Koninkrijk Holland,
hier te lande werd ingevoerd. Alhoewel toch de weeska-
mers daarbij werden in stand gehouden en ook blij-
kens den 8quot;'quot;quot; titel van het eerste Boek van dat Wet-
boek, art. 289—388, in den aarden strekking derzelvc
weinig verandering werd gebragt, zoo was toch hier-
door aan hare vrije ontwikkeling reeds paal en perk ge-
steld. — Doch ook voor de weeskamers zelve was hier
te lande geen langdurig bestaan meer weggelegd. Twee
jaren later toch werd het vaderlandscho Wetboek Napoleon
door de Fransche wetgeving vervangen, in welke het voog-
dij regt op geheel andere gronden steunde, en waardoor
dus aan do werkzaamheid der weeskamers een einde
word gemaakt.
Lang nog evenwel bleef do herinnering aan haar leven-
dig, en werden er in onze nationale wetgeving pogingen
aangewend, om de weeskamers weder, voor een gedeelte
ten minste, in het leven te roepen. Getuige toch hiervan,
hetgeen wij lezen bij raepsaet Oeuvres compl. tom. YI,
p. '117 en 118 {Journal des séances de la commission,
chargée de la révision de la loi fondamentale), ))Je (uaep-
))Saet) propose qu'il soit fait, relativement au système de
»suppression des justices cchéviales et seigneuriales, une
»dillerence entre la jurisdiction contentieuse et volontaire
»telle que celle des anciennes chambres pupillaires, qui
»étalent véritablement tutélaircs, etc. m. ei.out répond que
»mon observation est très-jusle ct que par ces mûmes
»motifs la Hollande a été assez heureuse d'avoir conservé
«ces chambres d'orphelins etc., non obstant l'introduction
»des tribunaux français.quot;
Ook in bel Ontwerp van een Burgerlijk ivcthock van 1820,
was men bedacht op dc herstelling der weeskamers. Wel
werden in art. 500 de plaatselijke besturen in de eerste
plaats genoemd, als belast met de oppervoogdij over al de
minderjarigen, welke in hun ressort onder voogdij mog-
ten komen, maar werd er bijgevoegd, dat die opper-
voogdij, op voordragt van het plaatselijk bestuur, aan bij-
zondere tveeskamers zou kunnen worden toevertrouwd,
aan welke dan tevens eene door den Koning goedge-
keurde instructie zou gegeven worden. Waarin die opper-
voogdij voornamelijk bestond, blijkt uit art. 51)1 van dit
ontwerp, namelijk: 1°. In het aanstellen en bevestigen van
voogden; 2quot;. in bet houden van toezigt op hunne han-
delingen; 3quot;. in bet terugbrengen van dc in gebreke
blijvcnden lot hunnen pligt; 4quot;. in het weren van onbe-
voegden cn kwalijk handelenden uit de voogdij, doch
geenszins in het bewaren of beheercn der beziltingen
Zij kon evenwel niet worden uitgesloten. In vele opzig-
ten kwam dit derhalve vrij wel overeen met hetgeen
omtrent de weeskamers gegolden had. Vgl. j. c. voouduin,
Diss. de conslituendo tutore, Traj. 1824, p. lüü en 151.
Maar de tijd was niet geschikt, om eene nationale
wetgeving in te voeren. De inwoners der zuidelijke pro-
vinciën van het toenmalige koningrijk der Nederlanden,
naijverig op de Noordelijke, wilden in de Nederlandsche
wetgeving liever de Fransche regtsinstellingen behouden.
Vandaar, dat men in de wet van 28 Maart 1823 {Slaatshl.
nquot;. 11) houdende vaststelling van den IGquot; titel van het
Burgerlijk Wetboek geene melding meer vindt van de
weeskamers, maar een stelsel aantreft, geheel ontleend aan
den Code Civil, slechts met dit onderscheid, dat bij ont-
stentenis van wettige en testamentaire voogdij, dc kanton-
regter, niet do bloedverwanten, den voogd benoemt, en
de benoeming van den toezienden voogd ook aan dien
ambtenaar is opgedragen, na verhoor der bloedverwanten,
vgl. de beraadslagingen bij voouduin. Geschied, en Jiegins.
I, p. 147. Ook in de wel van 1G Junij 1832 {Slaatshl.
nquot;. 30) waarbij deze titel van hel Burgerlijk AVclboek
gewijzigd werd, werd wel do wettige voogdij der groot-
ouders ter zijde gesteld, maar overigens hetzelfde stelsel
behouden, cn is van weeskamers geen sprake meer.
Ofschoon derhalve sints de invoering der Fransche wet-
geving de weeskamers buiten werking gesteld waren, waren
zij echter nooit uitdrukkelijk opgeheven. Zoo bleven de
gelden, die op do verschillendo weeskamers voorhanden
waron, bewaard en werd daarvan geene verantwoording
gedaan. Dit gaf aanleiding lot het besluit van I April
1835 {Slaatshl. nquot;. 5), waarbij voorzien werd in liet geval,
dal hel gelal der leden der voormalige wees- of mom-
bolrkamers le gering mogl geworden zijn en bepaald, dat
alsdan op verslag van den Gouverneur der Provincie, na
verhoor of op voordragl van de plaatselijke besturen,
daarin door den Koning, één of meer personen, bij voor-
keur uit de vrederegters le kiezen, zouden worden be-
noemd. Wijders werd bepaald, dat er lijsten zouden worden
gemaakt, houdende beknopte opgaaf van alle gelden en elTec-
ten spruitende uit consignatiën, bewaargeving, erfenis.sen,
vruchtgebruik of met den band van lideicommis bezwaarde
nalatenschappen, door die weeskamers beheerd, of onder
haar berustende en deze aan de plaatselijke besturen wor-
den ingeleverd en openbaar gemaakt, opdat ieder zich zou
kunnen aanmelden en rekening en uitkeering erlangen, die
daartoe geregtigd bleek, terwijl van de na achttien maan-
den niet opgevraagde cn niet verellende boedels, zoowel als
van de alsdan verelfende, lijsten moesten worden opgezon-
den, opdat er maatregelen konden worden genomen omtrent
de afdoening der alsdan nog onopgevorderdc boedels.
Hierop is de Wet van 5 Maart 18521 [Staalshl. nquot;. 45)
gevolgd. IJij die wet werden de besturen der wees- en
momboirkamers ontbonden verklaard; tevens werden de
commissiën ter verellening bij het vermeld koninklijk be-
sluit bedoeld, vervangen door eene algemeene commissie
van liquidatie der zaken betreffende de voormalige wees- en
momboirkamers, te 's Gravenhage gevestigd, waaraan dc
vroegere plaatselijke commissiën gehouden waren om bin-
nen drie maanden , na daartoe door dc algemeene commis-
sie opgeroepen tc zijn, rekening en verantwoording van
hun gehouden beheer af le leggen en alle bescheiden
over le geven.
Deze algemeene commissie is gehouden jaarlijks voor
den April rekening en verantwoording te doen van
haar beheer, welke door de Algemeene Uekenkamer op-
genomen en gesloten moet worden. — Het tijdstip even-
wel der ontbinding van de besturen der voormalige wees-
en momboirkamers of van de plaatselijke commissiën van
verellening, waarin zij waren herschapen, moet nader be-
paald worden. Van datzelfde oogenblik af aan zullen
alle vroegere verordeningen betreffende de weeskamers,
ingetrokken en buiten werking gesteld worden.
Ten laatste kunnen wij hier niet geheel onopgemerkt laten
de instelling van weeskamers, die nog tenbuidigen dage in
onze overzeesche bezittingen aanwezig zijn. Deze weeska-
mers echter en wel bepaaldelijk, zooals wij zo uit het Bunjcr-
lijli wetboek voor Nederlandsch Indië kennen, wijken geheel
af van die, zooals zij vroeger in Holland en Zeeland be-
stonden. In den oorsprong mogen zij dezelfde zijn geweest,
thans evenwel staat bij deze de uitoefening van de toe-
ziende voogdij op den voorgrond, volgens art. 3GG van
het Ind. Burg. Wetb., terwijl de uitoefening der opper-
voogdij, die vroeger aan de weeskamers toekwam, aldaar
nu voornamelijk aan den Uaad van justitie is opgedragen.
In het Regtsgebied van eiken Raad van justitie bestaat
eene weeskamer, voor zoo verre de Gouverneur-Generaal
het getal dier collegiön in de buitenbezittingen niet wil
beperken, terwijl mede de instructie voor deze weeska-
mers van den Gouverneur-Generaal uitgaat, volgons art.
41 ö en 4IG van genoemd Wetboek. Doch hebben
deze weeskamers de magt niet meer om voogden aan
te stellen en af te zetten, hetwelk thans door de Ra-
den van justitie geschiedt. Zie art. 359 en volg. en
art. 381 van het Burg. Wetb. voor N Indie. Voorts
is hier ook nog eene afwijking in gelegen, dat de uitslui-
ting der weeskamers verboden is, welke uitsluiting toch
hier te lande op het einde der vorige eeuw vrij algemeen
in zwang was. Over het vermenigvuldigen dezer uitslui-
ting der weeskamers vindt men zelfs klagten In de Yader-
landsclw Lelleroefeningcn van 1791 , II, p. 475 en volg.
Wij laten hier eene lijst volgen van de weeskeuren van
Holland en Zeeland, voor zoover die ons bekend zijn ge-
worden; op volledigheid kan die natuurlijk geene aan-
spraak maken; vele plaatsen toch hadden wel weeskeu-
ren, maar die dikwijls alleen in geschrift bestonden.
LUST VAN OllÜONNAiNTlEN OP DE WEESKAMERS.
Deze orilouuantio is van mahia van nouR-
ooNDiö, en werd den 2quot;gt; Julij 1516 door
KAREL V bevestigd. Zio de aauteelieningeo
van VERSLUWS op de Costumen van Middel-
burg, p. 183.
Bij DE KiKMtR. BescJiriJv. van 's Gra-
venhage, II, p. 1'J3—200. Amplialiën op
dezo ordonnantie loopende tot 27 Maart
1719. DE K1EMER, 11, p. 200—214. Vgl.
Keuren en Ordonnantiën van 's Gravenhage,
4°, 1735, p. 403.
Lijst viin Weesmeesters wan 1480—1737
bij DE KIEMEll, II, p. 215 — 220.
Bij VAN Ai.KEMADE, Ileschrijv. tan de
Stad JJriele en den lande van Voorne, Ilottcrd.
172a, p. 75-79.
Indü Costumen der stad Vlissingen, 1703,
pap. 19, p. 108-120.
14 Meart 1476 Middelburg..
31 Augustus 1513
's Gravenhage.
Den Briel.,
1527
28 November 1541 Vlissingen , . .
Zonder datum doch
tusschen de jaren
1529 cn 1577
27 Januarij 1503
Maart 1570
4 April 1581
1583
22 April 1580
12 Maart 1593
10 Maart 1593
22 Julij 15 00
3 September 1597
3 September 1597
30 Augustus 1599
30 Augustus 1500
30 Augustus 1500
13 Januarij ICOi
Wetsp.
Amsterdam . .
Middelbunj
Macslandt.
Ltiden . . . .
Rijnland . .
Delft----
Rotterdam .
Haarlem. . . .
Dordrecht. . .
Schiedam. . , .
Westzanen eii
Crommenie. . .
Noordscliar-
ivoude.....
Aelsmcer. . . .
Oostzanen, . ■
Iu de Handvesten en Privil. van Weesp
enz., 1013, p. 22.
In de Handvesten eiide Privilegivn van
Ams/e/redam aquot; 1597, 4°, p. 118—159,
aquot; 1013, foL, p. 81-80, enz., hct laatst
in do Handvesten enz. van Amsterdam van
1718, II, p. 038—01.2, waar ook dc Am-
pliatia en Resoluticn, p. 012—010.
In dc Cnstuiiien enz. der stad ^[iddcl-
hury, 1772, Kubr. XV, p. 185-191.
Vgl. Regiem. Ordonn. en Keuren van
Maassluijs, Delft 1722, p. 28.
In de Costumen, Keuren ende Ordonnan-
tiën door s. VAN LEhuwEN, a° 1007, p.
371-'110.
In hct Register van Jlollnnd en West-
vrieslaud van 1593, p. 91 — 102.
In het Register van Holl.en Westvries-
htnd van 1503, p. 102—112, en in de
Cronycke der stad Rotterdam duor s. i.ois
a» 1710, p. 359—371. Ibid. Lijst van
weesmeesters van 1G19-1070, p. 175-228.
In hct Register van Hnll. en ircsiiviej-
land van 1590, p. 301—312.
In het Register van Holi. en ]Vestvries-
land van 1597, p. 430—452.
Iu hct Register van HoU. en Westvries-
land van 1507, p. 452—409.
In hct Reijis/er ran HoU. en Wastvries-
land van 1599, p. 335—312.
In het Register van Holl. en Westcries-
land van 1599, p. 342 — 351.
In het Register van HoU. en ]t'estrries-
land van 1599, p. 351 — 357 cu bij l,.MiS
Hando. en privll. van Kennemerland, Amst.
lOCl, pag. 741—748.
Hij LAMS, t. n. pl., p. 670 — 070.
-ocr page 24-
23 April 1C05 |
Oudcwater. . . |
In de Keuren der stiid Oudeieater, 1753, |
art. 170—197, p. 87—104. | ||
1 Mei 1606 |
Wassenaar,. , | |
1012 |
Leiden..... |
In de Keuren der stad LciJen, 1058, |
100« keur. p. 129-107. | ||
Zie ook van mieris, Ilandv. van Leiden, | ||
1759, p. 250—253 rubriek: van wees- | ||
meesteren. | ||
23 November 1613 |
Vlaardmyen. . | |
4 Juuij 1615 |
Middelburg . . |
In het Gr. Pl. 13. V, p. 1216—1225 |
Amplialiën cn Salarislijsten, p. 1225— | ||
1234. | ||
10 Julij 1015 |
ifedembliL . . | |
10 DcceiiiLer 1015 |
Alkmaar .... |
In de llandv. van Alkmaar, pag. 70 cu |
afzonderlijk gedrukt, lOlO. 4». | ||
13 October 1010 |
Eukhuizen, . . |
In de Keuren en Ordonn. van Enkh. |
1055, p. 171—219 en in dc llando. em. | ||
van Enkh. 1007, p. 148—100. | ||
12 Julij 1019 |
Rijswijk .... | |
13 Maart 1021 |
Mvnnikken- | |
14, Mnart 1622 |
Graft...... | |
19 October 1022 | ||
10 Maart 1024 |
Purmereml, , . | |
30 Maart 1024 |
Groolcbroek | |
,e/i andere dor- | ||
Ipen in de streek. | ||
Land van | ||
29 Septcmb. 1029 | ||
28 Julij 1034 |
Uitgeest .... |
Hij LAMS t. a. pl., p. 495—501. |
24 November 1039 |
Dordrecht . . . |
In de Privil. van Zuid-Holland van |
JAC. VAN OUDENHOVEN 1054, p. 87—98, | ||
waarbij eene Instructie voor den Admi- | ||
nistrattur van de weeskamer cn eene sala- | ||
ris/ijst voor den Secretaris, p. 88—100. | ||
21 Scptcmb. 1044 |
Den Uriel. . . | |
14 December 1049 |
Assendclß. ,. |
In do Ilandv. en privil. van Assetidel/t, |
1 |
p. 191. |
9 October 1055 |
N'ieukoop. . . . |
In (le Keuren van N'ieukoop en Noorden |
175C, p. 120—131. | ||
20 Julij 1050 |
Heemstede. . . |
Hij la.ms, Uandv. en privil. van Kenne- |
tnarland, p. 770—784. | ||
30 Scptemb. 1001 |
Worme.r .... |
Bij lams. t. a. pl., p. 000—031. |
13 Scptemb. 1009 |
Gouda ..... | |
M November 1091 |
Gouda ..... | |
15 April 1091 |
Zt/pe en lla- |
In (Ie Octroyen, Privil. ende Keuren van |
sepotder..... |
de Oude-Zype ende Ilasepolder, Alkni. | |
1717. | ||
13 November 1711 |
Gorinchem en |
Ju het Gr. Pl. B. V, p. 733-730. |
het land van | ||
Arkel...... | ||
3 October 1735 |
Axel...... | |
20 Mci 1753 |
Haarlem .... |
Iu dc Keuren en Ordonn. van Haarlem |
1754, p. 300—303. | ||
27 Juuij 1703 |
Vlissingen . . . |
Achter de Coslumen van Vlissingen 1703. |
4 Octobcr 1708 |
Dordrecht . . . |
In de N. Nederl, Jaarboeken van 1708, |
p. 1209—1243. | ||
23 Fcbruarij 1775 |
Oostvoorne enz. |
Gedr. in den Uriel, bij Wed. vekhej.i. |
en zoon. | ||
30 Mei 1778 |
Voorburg. . . . |
Gcdr. tc Delft, bij egb. van uee s.mout. |
ZAMENSTELLING DER WEESKAMERS.
S 1. OVER PE VEUKIEZI.NG DEll WEESMEESTERS.
aarmate de zorg voor de belangen van minderjari-
gen en voor bel riglige bestuur over bunne goederen dit
vereischte, werden in de zestiende en zeventiende eeuw
in zeer vele plaatsen van Holland en Zeeland ivceshamers
opgerigt. Hierdoor werd de overheid, die slechts in moei-
jelijkc gevallen het opperloezigt over de voogdij voor zich
behield, in de uitoefening van hare taak veel verligt, daar
toch het gewone toezigt over do voogdijen op deze wees-
kamers overging. Geroepen derhalve tot eene werkzaam-
heid, die vroeger door de plaatselijke overheid verrigt werd,
werden de weesmeeslers, zoo toch werden de leden der
weeskamers genoemd, door die zelfde plaatselijke overheid
verkozen, terwijl hun uitdrukkelijk de verpligting werd
opgelegd, om in inocljclljko zaken bij haar raad en hulp
te vragen, zooals bepaald was in do iveeskeuren van Am-
•sferJam, art. 50, Schiedam, art. 5, West::an€n cn Crom-
menie, Noordscharwoude, Aelsmeer, Oostzanen cn Uitgeest,
art. 2, Dordrecht (1G39), art. 5, Gorinchem, art, h-,
Vlissingen (1703), art. 3.
Omtrent de verkiezing zelve der weesmeesters, vinden
wij onderscheidene bepalingen in de verschillende wees-
keuren. In den Briel werden de weesmeesters »des ando-
»ren daags na Bamissequot; door den Raad, te Weesp daechs
»na onse lieve Vrouwendach tc Lichtmisse, door die Rae-
»den van der stedequot; verkozen. In Rijnland koos hen de
Baljuw en Gezworen welgeboren mannen op den eersten
regtsdag na de vernieuwing dezer mannen, terwijl later,
toen het aan de verschillende dorpen was toegestaan hunne
eigene weesmannen te hebben, deze, zooals van leeuwen,
Cost. van Itijnl., p. 372 , zegt, ten getale van twee, be-
noemd werden door den Ambachtsheer van het dorp, uit
een voorgedragen dubbeltal, tegelijk met de benoeming
van de Schepenen. Overigens zijn het in do steden de
Burgemeesters en Schepenen of de Vroedschappen en Sche-
penen, of die van den Gerechte, aan wie de keuze der
weesmeesters is opgedragen, Naauwkeurig was het bepaald
te Dordrecht, waar het de Schout, Burgemeester, Schepe-
nen, Raden, Oudraden en de goede Luiden van den Agten
der stede waren, die gezamenlijk op Sl. Thomasavond de
keuze van weesmeesters bewerkstelligden, zoo echter, dat
het maken van een dubbeltal, om de opengevallene plaatsen
aan te vullen, overgelaten was aan die weesmeesters,
welke niet aftraden. — Iels dergelijks was ook te Voor-
burg bepaald, waar »door den Schouten de in functie
»zijnde drie weesmcesteren als na oudergewoonte in den
»beginne van yder jaar, ceno Nominatie werd gefor-
»meerd, waarop benevens de gemelde drie weesmeeste-
»ren gebragl werden drie andere gequabficeerde personen.quot;
Deze nominalie werd dan aan Scboul en Schepenen aan-
geboden om daaruil de weesmeeslers voor het volgende jaar
le kiezen. Te's Gravenhage geschiedde oorspronkelijk ook
de verkiezing der weesmeeslers door de overheid. ÏMaar
toen, zooals de uiemer, Beschr. van 's Gravenhage, II,
p. 210, zegt, »na verloop van »eenige jaaren den
»Haag door gedurige troubelen en oorlogen zeer verarmt
»en alzoo grootelijks tol verval geraakt was, is zedert de
» verkiezing van weesmeesleren bij den Stadhouder of in
»zijne afwezenlheid bij den President van den Hove van
»Holland gedaan.quot; Later evenwel en wel bij het Octrooi
van 9 November 1G53, is weder aan Schout, Burge-
meesleren. Schepenen en Regeerders hel regt verleend
om zelve weesmeesleren aan le stellen. Zie dal Octrooi bij
DE RiEMEii, H, p. 454 en 455.
Voor de verkiezing, welke jaarlijks plaats vond, was op
de meeste plaatseneen bepaald tijdstip aangewezen, zooals
in den Uriel en le Weesp, alsmede te Amsterdam , waar
zij omtrent Lichtmisse (den 2'quot; Februarij) geschiedde, te
Leiden, waar de 10quot; November hiervoor was aangewezen,
en te Aelsmeer, Ooslzanen, Weslzanen en Crommenie,
Noordscharwoude en Uitgeest op Goeden Vrijdag. Op
vele andere plaatsen geschiedde die, tijdens of kort na
»hel verzetten der wel.quot;
Hiermede is evenwel niel gezegd, dat niemand langer
dan één jaar weesmeester blijven kon; want, zooals wij
straks nader zullen zien, konden zij somtijds op nieuw
voor één jaar ingekozen worden.
Doch in den regel werd niemand voor langer dan één
jaar tot weesmeester benoemd. Alleen le Middelburg en
te Dordrecht strekte de benoeming zich tot twee, en te
Gorinchem tot drie jaren uit; hetwelk evenwel zoodanig
geregeld was, dat jaarlijks een gedeelte van hen aftrad.
Zoo werden er b, v. te Dordrecht en Middelburg jaarlijks
twee weesmeesters verkozen, terwijl de twee, die het vorige
jaar benoemd waren, aanbleven, en te Gorinchem één,
die met de weesmeesters van de twee voorgaande jaren
de weeskamer uitmaakte. — Later is te Middelburg, inge-
volge art. 1 van de amplialie van 28 October 1G4ö, de
diensttijd tot drie jaren verlengd, zoodanig, dat elk jaar
ook slechts een weesmeester benoemd werd, terwijl de
vierde weesmeester uit bet collegle van Wet en Raad
moest genomen worden en zonder tijdsbepaling en voor
zoolang zulks dienstig mogt gerekend worden, zijne be-
diening behield. — Hiermede komt cenigzins overeen,
hetgeen te Schiedam en te 3Iedemblik bepaald was, na-
melijk, dat een der weesmeesters voor den tijd van zes
jaren verkozen werd, terwijl dc overige jaarlijks aftra-
den of aanbleven, overeenkomstig het goedvinden van
Schout, Burgemeester en Schepenen. Op deze wijze was
er In bovengemelde plaatsen voor gezorgd, dat niet do
geheele weeskamer op eens uit andere personen zou
bestaan, daar dit ligt nadeelig werken kon. Hierdoor
toch zoude de weeskamer ligter verstoken geweest zijn van
de inlichtingen, die baar omtrent de administratie en
den stand der zaken benoodigd mogten zijn. Zij zoude
zich dan hiervoor tot den secretaris der weeskamer heb-
ben moeten wenden, hetgeen aan dezen een al te groot
ovcrwlgt bad kunnen geven. — Dezo zelfde zwarigheid
werd op dc meeste andere plaatsen gevoeld. Vandaar dat
in Rijnland, Leiden, Alkmaar, Zype en Hascpolder, Wor-
mer, Enkhuizen en Heemstede bepaaldelijk voorgeschre-
ven was, dat een of meer der weesmeesters van het
vorige jaar op nieuw voor één jaar moesten aangesteld
worden. Eveneens te Uotterdam, waar bepaald was, dat
»de oudste in oflicienquot; moest aanblijven, ten ware hij
reeds twee jaren weesmeester geweest mogt zijn, in welk
geval de oudste daaraanvolgende aanbleef, terwijl het
voorts uit de lijst der weesmeesters van Rotterdam blijkt,
dat er gewoonlijk zelfs twee van het voorgaande jaar
ingekozen werden.
Op andere plaatsen daarentegen, zooals tc Oudewater en
Nieukoop, alsmede te Oostzanen, Westzanen en Crommenie,
Aelsmeer, Noordscharwoude en Uitgeest, was het geheel
en al aan het goedvinden van Burgemeesters en Schepe-
nen overgelaten, om uit de weesmeesters van het vorige
jaar den een of ander aan te houden. Langer evenwel
dan twee of soms drie jaren achtereen mogt niemand in
de weeskamer zitting houden, terwijl er veelal twee jaren,
nadat men was afgetreden, verloopen moesten, voordat
men op nieuw tot weesmeester kon benoemd worden,
s. VAN LEEUWEN Cost. vaji Itijtil. pag, 375, stelt het zoo
voor, alsof hot wel geoorloofd was, om langer dan twee
jaren achtereen weesmeester to blijven, doch dal een twee-
jarige dienst alleen eene wettige reden van verschooning
daarstelde. Dit zou evenwel in strijd zijn met hetgeen in
verscheidene weeskeuren uitdrukkelijk bepaald is. Hij zelf
verhaalt dan ook daar ter plaatse, dat het niet gebruikelijk
was, dat een weesmeester langer dan twee jaren in dienst
bleef, doch geeft mis.schicn minder juist als redenhiervan op,
»dewijl aangaande dc wees-mannen verschot genoeg is,quot;
Vgl. Weeskeuren van liljnhmd art. 5, llollerdam art. 1,
Aelsmeer, Oostzanen, Westzanen, en Crommenie, Noord-
schariooude en Uitgeest art. Dordrecht (1ü39) art. 1,
Middelburg art. 2 enz.
Het getal der weesmeesters was in de steden gewoon-
lijk drie of vier, terwijl ten platten lande het bestuurder
weeskamer veelal uit twee weesmannen benevens den
Baljuw of Schout bestond. Als eene uitzondering kan
beschouwd worden het privilegie van de Staten van Hol-
land aan Enkhuizen verleend, tot het verkiezen van een
vijfden weesmeester, van 10 December 1GG3, hetwelk
voornamelijk daarin zijnen grond had, dat do weesmees-
ters, die ten getale van vier waren, geene zitting mogten
houden, tenzij er drie van hen aanwezig waren, en
daardoor vele zaken langer dan billijk was, onafgedaan
bleven. Zie Handvesten van Enhhuizen 1GG7, p. 11G. In
den loop der 18® eeuw nam vooral in de groote steden
het getal der weesmeesters toe, zooals b. v. te Amsterdam,
waar van het jaar 1500' tot 1G24 twee of drie, daarna
vier en in later tijd vijf of zes weesmeesters, werden
aangesteld. Zie wagenaar, Beschrijv. van Amsterdam Hl,
p. 37G en 377.
s 2. over 1)e vereisciiten de» weesmeesters.
Een algemeen vereischte, hetgeen in vele weeskeu-
ren uitdrukkelijk genoemd wordt, was, dat men de noodige
bekwaamheid moest bezitten, en ter goeder faam bekend
staan. — Doch behalve dit vereischte waren er nog vele
van geheel anderen aard, zooals:
Iquot;. Dat men gedurende eenen bepaalden lijd poorter
-ocr page 32-moest zijn geweest. Te Amsterdam namelijk, te Wormer
en te Dordrecht (1797) werd gevorderd, dat men gedu-
rende zeven jaren poorter was geweest, te Haarlem (I59G)
gedurende tien, in den Briel (1527) en te Enkhuizen
gedurende driejaren. Te Delft en te Middelburg was het
voldoende, dat men poorter was, terwijl op andere plaat-
sen slechts vereischt werd, dat men ter plaatse woonach-
tig was, zooals te 's Gravenhage, Weesp, Voorburg, enz.
In de ordonnantie voor de Zype en Ilasepolder eindelijk,
wordt gezegd, dat men te Alkmaar woonachtig en Inge-
land van de Zype zijn moest. — Hiermede heeft eenige
overeenkomst, betgeen te Wormer en Enkhuizen gevor-
derd werd, namelijk dat men geboren moest zijn binnen
Holland en Westvriesland.
21quot;. Dat men een bepaalden ouderdom had bereikt; te
Amsterdam moest men ongeveer veertig jaar oud zijn,
te 'sGravenhage en Middelburg zevenendertig, te Leiden,
Delft, Aelsmeer, Oostzanen , Westzanen en Crouimenie,
Noordscharwoude, Uitgeest en in den Briel tweelt;indertlg,
te Schiedam, Dordrecht en Oudewater dertig, to Voorburg
vijfentwintig jaar. Somtijds evenwel werd men van dit
vereischte verschoond, zoo men, voor dat men tot wees-
meester werd benoemd, Schout, Burgemeester of Schepen
geweest was, zooals te Schiedam cn Dordrecht (1597).
3quot; Ten opzigte van stand cn gegoedheid worden in de
weeskeuren ook somtijds eenige vereischten opgegeven.
Zoo was te Amsterdam en elders bepaald, dat de wees-
meesters »eerbare cn notabele personenquot; zijn moesten,
te 'sGravenhage, dat men tot 100 Nobelcn gegoed moest
zijn, in den Briel (1527) tot 200 Uijnlandschc guldens,
Ie Middelburg tot 1200 kroonen, tc Haarlem lot 2,000
gulden, te Delft tot 3,000 gulden, terwijl op andere plaat-
sen, zooals te Aelsmeer, Oostzanen, Westzanen en Crom-
menie en te Uitgeest voorgeschreven was, dat zij mannen
moesten zijn »uit den rijkdom van het dorp.quot; — Volgens
enkele weeskeuren werd vereischt, dat men tot de gerefor-
meerde kerk behoorde, zooals te Heemstede en Voorburg.—
Vgl. de Ordonnantie op de Weeskamer te Maastricht van 31
Januarij 1043 to vinden in het Gr. Pl. li. II, pag. 2372.
Omtrent bloedverwantschap vinden wij alleen te Dordrecht
[weeskeuren van 1708 art. 2) bepaald, dat »de weesmees-
»ters elkander ofte den Secretaris en Administrateur van
»de weeskamer, zoo in alTmiteit als in consanguiniteit,
»niet nader moglen bestaan, dan in den vierden graad,
»gerekend naar de civiele regten.quot;
Verder werd op enkele plaatsen vereischt, dat men tot
de overheid behoorde of behoord had. In Rijnland b. v.
moesten twee van de vier weesmannen tot het Collegie
van Gezworen welgeboren mannen behooren; te Dordrecht
moesten zij allen uit de Oud-Raden gekozen worden, terwijl
in Middelburg volgens de ampliatie van 28 October 1645,
de vaste weesmeester uit bet collegie van Wet en Raad geno-
men werd. Op de meeste plaatsen echter was het, zooals wij
in de volgende paragraaf nader zien zullen, aan de wees-
meesters niet geoorloofd om andere betrekkingen levens waar
te nemen, terwijl bet gebruikelijk was, dat tot weesmeesters
bij voorkeur zij verkozen werden, die vroeger, betzij Rur-
gemeester, hetzij Schepenen, betzij Raden geweest waren,
gelijk men kan nagaan uit de naamlijsten der regering,
die van sommige steden opgemaakt zijn. Vgl. wagenaau,
Jkschrijv. van Amsterdam III, p. 377.
^ 3. over de verpligtingen der weesmeesters.
Onder de eersle verpligllngen van hen, die tot wees-
/ meesters benoemd zijn, behoort het aileggen van den eed
in handen der overheid. Die eed houdt gewoonlijk in, dat
de weesmeesters hun ambt gelrouweUjk zullen waarne-
men, de goederen der weezen naar hun beste weten doen
besturen, en in de registers opnemen, dat zij den staat der
goederen geheim zullen houden, rekening cn verantwoor-
ding van de voogden zullen opnemen en aanhooren en in
het algemeen de bepalingen der weeskeuren onderhouden.
Daarenboven moesten zij somtijds zweren, dat zij in de uit-
oefening van hun ambt zich niet »om vrienden, om maagen,
»om gunste, om gave, om profijt noch baate, om ontzag, nog
» haat der wcczen ofte van iemand andersquot; van hunnen pligt
zouden laten afbrengen. Zie den eed van weesmeesteren
voor 's Gravenhage, bij ue riemeu II, p. 198, voorts in do
weeskeuren van den Briel (15211) art. 3, Rijnland art. 3,
Delft arL% Dordrecht (1597) art. 2, (1708) art. 4, Schie-
dam art. 3 , Medemhlik art. 3, Alkmaar, Enkhuizen, ^For-
mer, Zype en Hasepolder I, art. 4, Vlissingen p. 30 en 37.
Zelden werd do zuiveringseed gevorderd, zooals te Leiden
[Weeskeuren art. 1), waar dc weesmeesters moesten zweren,
»dat zy, om weesmeesters te zyn, geen geit ofte gelts-
»waerde aen yemant 't zy in ofte buytcn de rcgeeringe
»zynde, noch aen hare huysvrouwen, kinderen, ofte an-
»dere van hare familie gegeven en hebben, belooft, noch
»gcdaen geven, nochte oock nacrmaels sullen geven
»directclijck ofte indircctelijck.quot;
Voorts was hct den weesmeesteren verboden, iets tc
-ocr page 35-openbaren van hetgeen betreffende den staat van de goe-
deren der weeskinderen in de registers der weeskamer
was aangeteekend, behalve aan hen, die er toe gereg-
tigd waren, wat meestal ook in den eed was opgeno-
men, somtijds nog uitdrukkelijk bepaald was, — Zie de
weeskeuren van Dordrecht (1597) art. 7, (1768) art. 8,
Schiedam art. 9, Leiden art, 3, Enkhuizen I, art, 1ö, War-
mer I, art, 18, Zype en Ilasepolder I, art. 17, enz.
Verder waren do weesmeesters verpligt op de zitting
van de weeskamer te verschijnen, die meestal bij de wet
bepaald was, elders echter aan hun eigen goedvinden was
overgelaten, of op verzoek van partijen gehouden moest
worden. Zie weeskeuren van Heemstede art. ö, Voorburg art.
7. Op sommige plaatsen was er om de veertien dagen zit-
ting, op andere elke week, maar op de meeste plaatsen
tweo of driemaal in de week. Weeskeuren van 's Gra-
venhage art. IG, Dordrecht (Iü97) art. 8, (17G8) art, 5,
Schiedam art. 7, Gorinchem art. 10. Daar het echter ligtelljk
gebeuren kon, dat een of meer van de weesmeesters door
ziekte of andere wettige redenen verhinderd waren ter
weeskamer te verschijnen, en de zitting dan geen plaats
kon hebben, zoo was er in sommige weeskeuren bepaald,
dat de Schepenen de plaatsen der afwezigen uit hun mid-
den zouden aanvullen. Zie weeskeuren van Aelsmeer, Oost-
zanen, Westzanen en Crommenie, Noordscharvioude, Uit-
geest art. 2, ßliddelburg art 5, Wormer I, art, 22, Zype
en Hasepolder I, art, 21. Op andere plaatsen evenwel mögt
dezo aanvulling niet geschieden, zooals te Enkhuizen, waar
men om die reden van de Staten het regt erlangd heeft om
een vijfden weesmeester te mogen aanstellen. Zie Handves-
ten enz. van Enkhuizen, 1067, p. 110. Vgl verder wees-
keuren van 'sGravenhage art. 17, Schiedam art. 7, Dord-
recht (1639), art. 8, (17G8) art. 5. — Daarenboven
was bet aan de weesmeesters meestal verboden, andere
ambten te bekleeden, doch kon men »in cas yemant
»weesmeester zynde, tot eenigen anderen staet ofte be-
»dicninge wierde gecommitteert in deszelfs plaats by
»surrogatie procederen tot verkiezinge van een ander.quot;
Zie o. a. weeskeuren van den Briel (1527) art 17, Delß
art. 4, Dordrecht art. 3, Schiedam art. 4, Westzanen, enz.,
art. 1, Middelburg art. 3, Alkmaar, Wormer, enz. I, art.
Enkhuizen I, art. 14. — Eene uitzondering hierop
vond plaats in Rijnland [Weeskeuren art. 1), waar ten
minste twee van de vier weesmeesteren Schepenen zijn
moesten. Vgl. weeskeuren van Middelburg, Ampliatie van
28 October Dordrecht (17G8) art. 1. — Ook was
bel te Dordrecht aan de weesmeesters niet geoorloofd eene
voogdij aan te nemen, waartoe zij niet volgens de wet
verpligt waren, op boete van twaalf pond. Weeskeuren
(1597) art. 4 en (1G39) art. 4.
s 4. oveu het aanzien en iiet loon dei» wee.s.veestens.
De betrekking van weesmeester was ten allen tijde
eene betrekking, waartoe vertrouwde personen gevorderd
werden, liet is dus geen wonder, vooral, als men de
verschillende vereischten tot weesmeester in aanmerking
neemt, dat het weesmeeslorsambt in aanzien was, zoo als
ook blijkt uil de uikmeu, Bcschrijv. van 'sGravenhage II,
p. 187, waar gezegd wordt, dat de weesmeesters in
dc tijden, die de hervorming voorafgingen, gewoon waren
bij alle openbare plegligbeden en optogten onmiddelijk op
de schepenen te volgen, en evenals deze Tabbard-geld
en andere kleine voordeelen genoten. Dit komt overeen
met betgeen in de weeskeuren van 's Gravenhage, Rubriek :
De wedden van den weesmeesters gezegd wordt: »Die
» weesmeesteren zullen elk bebben alle jaer mit de scepe-
»nen voor een Tabbaert een pond groot, en dragen die,
»gelyken die scepenen,en volgen agter henluyden in alle
»generaele processiën.quot; Zie ook de keuren van Leiden
van 1G58 nquot;. X.
Deze volgorde in rang na de schepenen is ook later zoo
gebleven blijkens, de Ordonnantie van de cloveniers schut-
terije te 's Gravenhage imn 15 Maart 1G17, waar gezegd
wordt, dat niemand van de wacht verschoond zal zijn,
dan Schout, Burgemeesters, Schepenen, Weesmeesters,
Vroedschappen en Secretaris van 's Gravenhage.
Vandaar dan ook, dat men in de meeste weeskeuren
bepaald vindt, dat, wie zich tegen een weesmeester ter
zake van zijn ambt misdroeg in woorden of in daden,door
bet geregt gestraft zou worden, evenalsof hij tegen Bur-
gemeesters of Schepenen misdreven had, aan welke laat-
sten tevens was opgelegd, om de weesmeesters ten allen
tijde op hun verzoek met raad en daad bij te staan. Vgl.
weeskeuren van Vlissingen (1541) art. 31 , (l7G3)art. 3,
Weesp, art. 8, Amsterdam, art. 50, Delß, art. 4, Dordrecht
(1597) art. 5 en G, (1639) art 5, Schiedam, art. 5 en 6,
Westzanen en Crommenie, Aelsmeer enz., art. 2, Middel-
hurg art. 3, Alkmaar, Wormer, Zypeen flasepolder enz. I,
art. 1 4 cn 15, Gorinchem art. 4. Daarom werd ook nog wel
eens uitdrukkelijk bepaald, dat »partijen voor weesmeesle-
»ren te doen hebbende, in 't voorstellen ende bescher-
Dnien van hare zaken, hen dragen sullen mei behoor-
»lyken respecle, sonder malkander binnen ofle voor de
»weeskamer onbeleefdelijk te bejegenen ofte injurieren met
»woorden ofte werken, op pene van daar over arbitralyk
»en na gelegenheid van der saake gecorrigeert leworden.quot;
Zie de weeskeuren van Alkmaar, Wormer, Zype cn Ilase-
polder,\, art. IG, Enkhuizen I, art. 13, Voorburg art 8. —
Wat eindelijk het loon betreft, dal aan de weesmeesters
toekwam, dit was nu eens meer, dan minder naauwkeurig
aangewezen, somtijds zelfs werd hun ten eenenmale loon
ontzegd, zooals in Aelsmeer, Ooslzanen, Westzanen en
Crommenie en Uitgeest, {weeskeuren art. 14) waar gezegd
wordt: » De weesmeesteren en sullen geen leges genieten
»van eenige bewysinghe ofle uytsellingen van penningen,
»noch oock van eenige reekeningen te sluyten, oft eenige
»andere saken hun Olhcie aangaende, maar sullen alles
»(er liefde, nochlhans sonder hare schade bedienen.quot; —
Vgl. lueeskeuren van Dordrecht (1G39) art. 7G.
Naauwkeurig was het loon bepaald te Middelburg Gr.
Pl B. V, p. 1232, waar gesproken wordt van staatgeld,
audiliegeld, salaris voor extraordinaris comparitie, voor het
opnemen van inventarissen, voor vacaliön builen do wees-
kamer cn builen de stad, voor het aanstellen cn ontslaan
van voogden enz. Vgl. weeskeuren van Voorburg art. 07.
s. VAN LuuuwEN, Cost. von Rijnland, p. 370, zegt, dat
aldaar hct salaris wel niet vast bepaald was, maar dat
gewoonlijk voor iedere hesoigne aan den Schout vier schel-
lingen en aan de wccsmannen te zamen vier schellingen
betaald werd, doch dat ingeval zulk eenc besoigne lang
duurde, het salaris verdubbeld werd. Zie de weeskeuren
van den Briel (1527) art. 18, Alkmaar, Wormer, Zype
en Ilasepolder, enz., I, arl. en 23, Vlissingen (1703)
arl öO, enz.
In enkele plaalsen werd ook aan de weesmeesters eene
jaarlijksche toelage toegekend, zooals in de Zype en Ilase-
polder van twintig gulden, {Weesheuren I, art. 25), te
Noordscharwoude {Weeskeuren art, 30), van twee gulden,
le 'sGravenhage van één gulden (de riemkr II, p. 198: de
wedden van den weesmeesters). — Ook wordt nog in het
Octrooi voor 's Gravenhage om weesmeesters aan te stellen
van 9 November 1053 (de riemer II, p. 454) gezegd:
»dat weesmeesteren over den Ilage niet alleen werden
»gestelt, omme simpelyk te staen over 't hooren en sluy-
»ten van rekeningen by administrateurs der weeskinde-
»ren, ofte der innocenten goederen, alhier respective!yck
»gedaen wordende, gelyk in andere steden en plaetsen
»veelal alleenlyck werde gedaen, maer dat syluyden der
» voorsz. weeskinderen en innocenten goederen lot desselfs
» minste kosten, en meesten oirbaer en voordeel selfs wa-
»ren administrerende, en daer vooren ook, dal te noteeren
stonde, van den Hage eene jaerlycxe recognitie waren ge-
» nietende, cn den Secretaris, die by de I\Iagistraet ten
»dienste van de weeskamer haer wierde toegevoegt en ge-
» stelt, uyt ^s llaegse middelen en Thesaurie ook werde ge-
»gageerl,quot; — Zie Weeskeuren van Dordrecht (1039) art, 75,
Over het algemeen genomen, kan men aannemen, dat do
weesmeesters alleen voor buitengewone zittingen en vaca-
tiën buiten de weeskamer salaris ontvingen, veelal ook voor
hel hooren en sluiten der rekeningen, terwijl het zamen-
stcllen van salarislijsten meestal aan Burgemeesters cn
Schepenen was toevertrouwd.
§ 5. oveil i)e.n secuetaius deu weeskameu,
Tot elke weeskamer behoorde een afzonderlijke secre-
taris, die op dezelfde wijze als de weesmeesters benoemd
werd en gewoonlijk voor één jaar verkozen werd, doch
telken jare op nieuw kon ingekozen worden. De reden
biervan is duidelijk, daar men door telkens van secre-
taris te veranderen, den gang der zaken bij de weeska-
mer niet bevorderd zou hebben. Te Leiden [Weeskcurcn,
art. 2), was de secretaris gehouden eene borgtogt van
f 5,000 te stellen, en deze telken jare, dat hij weder
ingekozen was, te hernieuwen. Somtijds was het de secre-
taris der stad, van het Baljuwschap of van het dorp, die
tevens met het ambt van secretaris van de weeskamer
belast was, zooals vroeger te Vlissingen [Weeskeuren \üa
1541 art. 1), in Rijnland [Weeskeuren art. G) en op
andere dorpen, zooals blijkt uit hetgeen van leeuwen
Cost, van liijnland, p. 375, zegt: »'t Selve is met de
» verandcringe cn toelatinge van de byzondere weeskamc-
»ren te verstaan van alle secretarissen ten platten lande
»elx in den synen.quot; Vgl. Weeskeuren van Heemstede art.
4 en Voorburg art. 3.
l}lj eene ordonnantie van Durgcmeestcren van den 4'quot; No-
vember 1751, is ook te Amsterdam bepaald, dat de secre-
taris van de weeskamer uit de stadssecretarissen moest
gekozen worden. Evenwel werd dezen nog een tweede
secretaris toegevoegd, die echter minder in rang was. —
Overigens kunnen wij hier in bot voorbijgaan opmerken,
dat het getal der personen aan do weeskamer van Am-
sterdam verbonden, in evenredigheid met den bloei dezer
stad toenam, zoodat ongeveer tegen het midden der 18'
eeuw vijftien personen aan dezelve verbonden waren,
namelijk zes weesmeesters, twee secretarissen, een pen-
ningmeester, een klerk, vier suppoosten of administrateurs
en een bode. iMeerdere bijzonderheden hieromtrent kan
men vinden bij wagenaar, Beschrijv. van Amsterdam, III,
p. .379 en 380.
Verelschten om tot secretaris te kunnen benoemd wor-
den, worden in de weeskeuren weinig genoemd. Te Dor-
drecht {Weeskeuren van 1030 art. 9 en 17G8 art. 13) was
bepaald, dat de secretaris alsmede zijn gezworen klerk,
poorters moesten zijn, terwijl tevens aldaar {Weeskeuren
van I7G8 arl. 2) vereischt werd, dat de secretaris en de
weesmeeslers elkander niel binnen den vierden graad be-
stonden. — Overigens was het dan ook minder noodig, daar
het secretarisambt slechts één persoon (althans in den
regel) vereischte, die dan daarenboven verscheidene jaren
achtereen aan kon blijven. Dat er evenwel in de eerste
plaats bekwaamheid en trouw toe gevorderd werd, is aan
geen twijfel onderhevig, en werd ook soms uitdrukkelijk er
bijgevoegd. Zie de iveeskeuren van Dordrecht (1597) art.
9. Aangaande de verpliglingen van den secretaris wordt
gewoonlijk in de weeskeuren uitvoeriger gehandeld. —
Zij komen hoofdzakelijk hierop neder: 1quot;. Dal de secre-
taris zweren moest, zich getrouwelijk van zijn ambt tc kwij-
ten en de bevelen der weesmeesters op te volgen. Weeskeu-
ren van 's Gravenhage, bij de riemeu II, p. 198, c/en Bricl
(1527) art. 3, Delft arl. 38, Botterdam art. Leiden avl.
2, waar hij daarenboven nog den zuivcringseed moest afleg-
gen - Dordrecht (1597) art. 10, (1G39) art. 11, (17G8)
art. 22, Gorinchem art. 17, Vlissingen (17G3), p. 30 en 37.
3
-ocr page 42-Om behoorlijke aanteekeniiig te houden van het
stellen van voogden, doen van citatien enz. en om do
goederen der weeskinderen in de registers op te teeke-
nen, welke zij benevens alle andere akten van de wees-
kamer meestal moesten zweren, geheim te zullen houden.
Ook mogten zij geen afschriften noch uittreksels afgeven,
dan op bevel en met magtiging van de weeskamer. De
reden, waarom meestal zoo sterk op het geheimhouden
wordt aangedrongen, is, omdat het dikwijls nadeelig
voor de weezen zijn kon, zoo men kennis droeg, hoeveel
zij bezaten. — Zie van leeuwen, Cost. van Rijnland,
p. 37G, wijders, zoo als het te Leiden {Weeslieurcn art.
2) heet: »dat zy de Protocollen, Registeren, Memorialen
»ende alle andere acten ende geheymenissen van de Wecs-
»kamer, sorghvuldelyken sullen bewaren, sonder dio
»yemant dan die 't behoort ende aangaet te openen ofte
»ontdecken, dat sy hen de saecken van de Wees-kamer
»niet en sullen onderwinden dan ten believe ende bevele
»van de weesmeesterenquot; enz. Vgl. daarmede de ivecs-
heuren van Rotterdam art. 2, Dordrecht (1597) art. 121 en
volg., (1039) art. 7, 13, 14 en 15, (1708) art. 12 en 10,
Schiedam arl. 9, Westzanen en Crommenie, Noordscharwoude,
enz. art. 4, Gormc/icm art. 12, y/issmjfcn (1703) art. 41 en
hct formulier van de eed p. 37 en 38, Voorburg art. 3.
Verder was hel den secretaris somtijds verboden zich te
»bemoeyen met eenige andere diensten, OlTiciCn, Amp-
»ten, Collectatiën, llent-meesterschappen, of dicrgelycke
»saecken niet gemeens hebbende met de weeskamer, die
»hem in do bcdicningc van syn ampt, als een geheel pcr-
»soon vereisschende, merckclyck souden mogen verhinde-
»ren, ende sal sulcx oock geene vooghdyen of curatelen
»van weiis-kincleren ofte onmondigen onder de wees-kamer
»staende, nochte oock de administratie van der selver
»goederen mogen aannemen, nochte sigh daartoe laten
»ghebruycken, dan met speciale toelatingo van weesmees-
»teren In der tyt, ten ware hy soodanige voogdye, curatele
»ende onderwindt, Bloet, Maeghschap ofte Swagerschap-
»halven souden moeten aannemen ende bedienen, ende
»hem daer van ten opsichte van dien niet en soude kon-
»nen verontschuldigen.quot; Zie weesJceuren van Leiden arl.
4 en Dordrecht (1597) art. 11, (1G39) art. 12, (17G8)
art. 13 en 15. Wat betreft het aanzien, dat deze betrek-
king in de maatschappij schonk, schijnt het niet op zoo
een hoogen trap gestaan te hebben, als dat van het
weesmeestersambt.
Te Dordrecht [Weesheuren van 1G39 art. 5) evenwel
wordt de Secretaris in éénen adem genoemd met de wees-
meesters, daar, waar bepaald wordt dat, wie hen door
woorden of daden beleedigen mögt ter oorzake van hunne
betrekking, gestraft zou worden, evenalsof hij zich aan
Burgemeester of Schepenen vergrepen had. Vgl. de ivees-
keuren van Vlissingen (1541) art. 31 en Voorburg art. 8.
Over het algemeen kan men tusschen het ambt van wees-
meester en van secretaris die onderscheiding maken, dat liet
eerste meer een cereambt was, terwijl hel andere meer als
eene bezoldigde en winstgevende betrekking beschouwd
werd. Dit wordt dan ook bevestigd, door dat te Oostzanen,
Aelsmeer enz. [Weeskeuren arl. 14), waar de weesmeesters
gezegd worden alles »ter liefdequot; te moeten doen, voor den
secretaris hel salaris behouden wordt. Vgl. iveeskcuren van
Dordrecht (1G39) art 70. — Op andere plaalsen, waar ook
aan de weesmeesters salaris was toegekend, werd dit echter
in veel crootere male en voor meerdere diensten aan den
O
secrelaris loegewezen; terwijl overigens de bepalingen aan-
gaande bet salaris van den secretaris veel overeenkomst
hebben met die, welke het salaris der weesmeesters be-
treiren. Zie voor Middelburg eene salarislijst in het Gr.
Pl. U. V, p. 1232, voor Dordrecht eene dergelijke van
1G39 bij jac. van oudenuoven PrivU. van Zuid-Holland
p. 99 en eene latere in de N. Ncdcrl. Jaarb. van 1708,
p. 1230, voor Rotterdam Resol. van 15 November 1710,
voor Amsterdam, Itesol. van 20 Januarij 1707, in do
Ilandv.van Amsl. 17 48, II, p. 040. Zie ook s. van leeuwen.
Cost, van Rijnland p. 370, alsmede de weeshexiren van 'sGra-
venhage, rubriek/ioon uau den Clerk (de riemer II, p.
199), Vlissingen (1541) art. 20, (1703) art. 50, Rijn-
land, art. 7, Weslzanen en Crommenie, Oostzanen, Aelsmeer
enz. art. 14, Oudeioaler art 171, Alkmaar, Wormer, Zype
en Ilasepolder enz. I, art. 23 en 24 EnJihuizen, I, art. 19,
Nieuhoop art. 4, Voorburg avl. 07 enz. Het waren op velo
plaatsen de weesmeeslers, die het salaris van den secre-
taris moesten bepalen, cn daarvan eene lijst vaststellen,
die dan op de weeskamer moest opgehangen zijn, Wecs-
keurenvan Vlissingen { \1G'3) art 50. Eindelijk wordt, even
zooals wij zulks bij do weesmeesters gezien hebben, som-
tijds aan den Secrelaris van de weeskamer eene jaarlijk-
sche toelage gegeven, wat hel geval was te 'sGraven-
hage, blijkens het Octrooi van 9 November 1053, bij de
RIEMER II, p, 454. Vgl ook do Weeskeuren van Noord-
scharwoude, art. 30, Dordrecht (1039) art. 77, Zijpe cn
Ilasepolder 1, art. 25.
S G. OVEIUCE PERSOXEX TEX DIENSTE DEU VVEESKAJIEUS.
llicrloe behoort vooreerst de gezworen klerk, die som-
tijds bij vele werkzaamheden den secretaris werd toege-
voegd om dezen in de uitoefening van zijn ambt behulp-
zaam te zijn, Weeskeuren van Dordrecht (1039) art. 9,
Wormer, I, art. 19, Zype en Ilasepolder I, art. 18, ter-
wijl te Leiden , waar dc vrijheid gelalen was om een of
meerdere secrelarissen aan te stellen [Weeskeuren art. 2),
in plaats van dezen een tweede secretaris gebruikt werd,
vgl. Keuren van Leiden van 1üö8, iiquot;. IX.
Verder zijn er op sommige plaatsen afzonderlijke admi-
nistrateurs oï ontvangers van de goederen der weeskinderen
geweest, die, benevens voldoende borgstelling, aan de wees-
meesters alle jaren rekening en verantwoording verschul-
digd waren, en alle adininistratiën hun door de weesmees-
ö '
ters opgedragen aannemen moesten, Weeskeuren van Dor-
drecht (1 039) art. 33, Vlissingen, Eed voor de ontvangers van
weezen, p. 39 en 40, Gorinchem art. 7, Middelbu7-g Uesol. van
28 October 1045 art. 4, waarbij bepaald werd, dat er twee
of drie ontvangers zouden worden aangesteld, Te 's Gra-
venhage is ook in 1009 een Rentmeester-Generaal van dc
weeskamer aangesteld, aan wien tevens eene instructie ge-
geven werd, doch schijnt deze instelling aldaar geen stand
te hebben gehouden. Zie de riemeu, Beschrijv. van 's Gra-
venhage, II, p. 210—212, alwaar de voorzeide instructie
vani September 1(509 in zijn geheel gevonden wordt. —
Te Amsterdam waren er in later tijd vier suppoosten, die
door de weesmee.slers werden aangesteld cn, waar zulks
noodig was, met dc voogdij en het beheer van dc goe-
deren belast werden, volgens de ordonnantie van wees-
meesteren van 28 Januarij IG82, vgl. IJandv. van Amster-
dam van 1748 II, p. G4G en wagen a au, Beschrijv. uan
Amsterdam III, p. 380. Op de meeste plaatsen echter
geschiedde hunne benoeming, even als die van den secre-
taris en alle overige personen, die aan de weeskamer
verbonden waren, door de overheid. De vereischten, om
tot administrateur benoemd te worden, waren geheel de-
zelfde als voor den secretaris, die in vele opzigten met
den administrateur gelijk stond. In Dordrecht [Weeskeuren
van 17G8, art. 12 — 14) was dan ook in later tijd debe-
trekking van administrateur met die van secretaris ver-
bonden. Evenzoo te Gorinchem en eigentlijk ook op vele
andere plaatsen, waar niet van deze betrekking gerept
wordt, ofschoon de secretaris met dezelfde werkzaamhe-
den belast was, die op andere plaatsen wegens de veel-
omvattende administratie door afzonderlijke administra-
teurs of ontvangers werden waargenomen. De voornaamste
pligt der administrateurs bestond hierin, dat zij een register
of staatbock moesten houden, «daerinne gelyck als eenen
»spiegel, de middelen der weeskinderen particulierlyck en
»klaarlyck sullen wesen gestelt,quot; Instructie voor den admi-
nistrateur te Dordrecht van 8 December 1G40, art. 2.
Hiervan moest dan ter weeskamer door den secretaris
contraboek gehouden worden.
Zij moesten voorts diegenen, die in gebreke bleven te
betalen, wal zij aan de boedels der weeskinderen ver-
schuldigd waren, voor de weeskamer dagvaarden, terwijl
do weesmeesters hun »in alles de goede handt moesten
»bieden, ende met haerluydcr authorileyt assisteren tegens
»allen onde een yrgelyck, die hen in voorsz. administra-
»tien eenigh hinder, ofte belet, injurie ofte ealumnie, met
»woorden ofte wercken zouden willen doen.quot;— Imlruclie
voor den admin. te Dordrecht art. 4 en 11. Zie Instructie
voor den Ilentm. te 's Gravenh. art. 10. Het salaris van de
administrateurs bedroeg te Dordrecht den 60'quot; penning
van de kapitalen, die onder het beheer der weeskamer
kwamen, en den 40'quot; penning van het inkomen der wee-
zen; evenzoo te 's Gravenhage, waar het echter de 30®
penning van het inkomen was, terwijl te Middelburg
alleen de 20' penning van de inkomsten en niels van de
kapitalen zelve verschuldigd was. Te Dordrecht was hun
daarenboven nog eene toelage van stadswege toegekend.
Vgl. Uandv. van Amsterdam, 1748 II, p. O46, Sala-
rislijst voor de Ontfangers te Middelburg van 1689 [Gr. Pl'
li. V, p. 1234), Instructie voor den admin. te Dordrecht
van 1640 art. 3 en 8, de weesheuren van Dordrecht (1639)
art. 33, Instructie voor den lientm. Generaal te 's Gra-
venhage arl. 8.
In de laatste plaats moeten wij hier nog noemen den
bode van de weeskamer, wiens bezigheid voornamelijk be-
stond in het doen van cilaliën, insinualiön, exccutiön en
andere boodschappen, in het zorgdragen voor dc verga-
deringen der weesmeesters en al wat daartoe behoorde,
van waar hij meestal kamerbewaarder, en in het zorgen
voor de rust gedurende de zitting, vanwaar hij ook wel
deurbewaarder heet. Met veel naauwlettendheid is de be-
trekking van kamerbewaarder in de weeskeuren van Leiden,
art. 5, behandeld, waar gezegd wordt, dat hij jaarlijks door
het geregt verkozen of ingekozen wordt, dat hij jaarlijks
ceno borglogt van f 600 zal stellen cn in handen van bur-
gemeesters, behalve den zuiveringsced, den volgenden eed
zal afleggen: »Dal hij den \Yeesmeesleren gehoorsaem
»ende onderdanigh zijn, deselve eeren ende respecteren
»sal, de weeskamer wel naerstigh ende getrouwelyck sal
»bedienen ende bewaren; 't geheym van dien sonder ex-
» pres consent van weesmeesteren niet en sal openbaren,
»geen boecken, brieven, noch papieren uyt de weeskamer
»en sal dragen, dan met voorweten en believen van wees-
»meesteren, syn bootschappen getrouwelyck doen, ende
»hem vergenoegen met het toegezette salaris, ende voorts
»alles sal doen, dat een goet, oprecht ende getrouw dienaar
»ofte Bode van de weeskamer scbuldigh is en behoort
»te doen.quot;
Wat het salaris van den kamerbewaarder betreft, dit
was volgens verhouding kleiner dan dat van den secre-
taris, doch overigens op dezelfde wijze nu eens vast bepaald,
dan weder aan het goedvinden der weeskamer overgela-
ten. — Te Amsterdam o. a. genoot hij een jaarlijksch
inkomen van /quot;öOO en eenige emolumenten. Zie wagena.^u
Beschrijv. van Amsterdam 111 p. 380. — Zie verder over
den bode de iveesheuren van 's Gravenhage (de riemer II
p. 199), den Briel (1527) art. 10, Weesp art. 7, Am-
sterdam art. 2, Middelburg (1570), art. 2, Delft, art.
35, 30 cn 38, Botterdam art. 3, Dordrecht (1597) art.
19, (1039) art 20, (1708) art. 27, Oudewater art. 171,
Middelburg, [Gr. Pl. B. V, p. 1232 en 1234) Enhhui-
zen I, art. 20, Wormer I, art. 25, Zype en Ilasepol-
der I, art. 24, Gorinchem art. 14 cn 18,
DE \YEESKAMERS IN VERBAND MET DE VOOGDIJ.
g 1. oviui uet stellen van voogden.
De vraag, aan wien vroeger in Holland en Zeeland het
regt toekwam, om voogden aan te stellen, moet verschil-
lend naar de verschillende tijden beantwoord worden.
Eerst was het de Graaf, later waren het de naaste bloed-
verwanten en de weeskamer, die dit regt uitoefenden.
In de eeuwen, die de veertiende voorafgingen, was het
do Graaf, aan wien het regt om te vervoogden en ver-
monden, d. i. om voogden te benoemen, en de opper-
voogdij in het algemeen toekwam. Hij benoemde iemand
om do voogdij uit te oefenen, of deed dien, zoo de beide
ouders overleden waren, benoemen onder medewerking
van, of althans uit de naaste bloedverwanten. Van hier de
duisterheid, die schijnbaar aangaande do wettige voogdij
bestaat. — Het regt der Graven blijkt uit de Stukken van
.'10 Maart on lü Dec. 1320, alsmede uit dc Handvesten J^
van MAucAKETiiA aan Zuid-Holland, h'ennemerland cn
Noord-IIolland van 10, 2G en 28 Mei 1346, waar zij
van dil haar regl afstand deed. Zie van mieuis Gr. Ch.
B. II. p. 387, 407, 708, 710 en 712. Vgl. van leeuwen,
Rooimch IM. liegt, I. D. 10 nquot;. 4. de rie.meu, Beschr.
van 's Gravenhage II, p. 187. Regtsgel. Observatiën IV,
Obs. 9. — n. DE GROOT [Inleid, tot de Holl. Regtsg. I
D. 7,$ 10) geeft, wel is waar, als de oudste wijze van
voogden te stellen op, die, welke door de vier vierendeelen
geschiedde, doch waarschijnlijk heeft hij alleen het oog
gehad op de zoo even genoemde handvesten voor Ken-
nemerland en Noord-llolland.
van leeuwen cn anderen hebben, op het voetspoor van
de groot, het stellen van voogden tot het geval beperkt,
dat er geene voogden bij testament benoemd waren. In
dezen tijd evenwel kon van testamentaire voogden nog
geen sprake zijn, daar deze zelfs tot hel laatst der zes-
tiende eeuw slechts zelden voorkwamen. Deze dwaling
schijnt zijnen grond te hebben geha'd in de uitdrukking
»gerechte voogden,quot; in sommige handvesten voorkomende,
waardoor sommigen verkeerdelijk testamentaire voogden
hebben verslaan, vgl. Regtsgel. Observ. t. a. pl. Door gerech-
ten voogd daarentegen, heeft men hetzelfde te verstaan als
door wettigen of geboren voogd. Desniettemin blijft het
eenigzins onzeker, wien men mei dezen naam wan gerechte of
geborene voogden bedoeld heeft. Äleestal schijnt alleen de
langstlevende vader of moeder er door verstaan te moeten
worden, niaar ook somtijds schijnt hel die naaste bloed-
verwanten aan te duiden , aan wie de keuze van een voogd
uit hun midden was overgelaten. Doch wat hiervan ook
zij, er schijnt weinig grond te zijn voor de meening, dat
dc wettige voogden bij oogluiking door de Graven wer-
den toegelaten, welke In de Reglsgel Observ. t. a, pl.
voorgestaan wordt, daar er van hen in de handvesten
zelve sprake is, b. v. in de meergenoemde handvesten van
MAUGARETiiA üun Kenneuierland en Noord-Holland van 20
en 28 Mei 1340, waar gezegd wordt: »Voort soo gee-
»ven wy onse goede luiden voorsz. dat alle bestorven
»kinderen, die geenen gerechten voocht en hebben en niet
»selfs mondig en zijn, dat die vier verndeelen daer toe
»eenen man setten sullen, die kinderen te vervoochden,
»ende die voocht sal jaerlycxeens reeckeninge doen voor
» die vier verndeelenquot; enz. Van gerechte of geboren voog-
den wordt ook nog melding gemaakt in de handvesten
van willem van henegouwen aan Dordrecht van 1 April
1310 (van mieris. Gr. CL li. 11, p. löö en volg , van
de wall, Privil. van Dordrecht, p. 143), van dirk van
MONSJOuw aan den Briel gegeven 18 3Iaart 1343 art. 23,
(van mieris, Gr. Ch. B. II, p. 074, van alkemade, Be-
schrijv. van den Briel II, p. 10), van otto van arkel den
11quot;' November 1382 en van willem van deijeren den 24'quot;
Augustus 1412 aan Gorinchem gegeven, alsmede in zijn
handvest twaalf dagen vroeger aan Botterdam verleend, (van
mieris. Gr. Ch. B. IV, p. 21 I en 217), van jacoh grave
tot hoorn aan die stad en den lande van Altena gegeven den
18'quot; December 1470, eindelijk in Gap. II, art. 27 van
de keuren van Zeeland van 141)0. Vgl. smallegange
Chronijkvan Zeeland, p, 340 en van de wall Privil. van
Dordrecht, p. 1351. Na de veertiende couw hadden de
Graven bijna overal, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwij-
gend, afstand gedaan van het regt van vervoogden, zooals
het toen genoemd werd, cn hadden het alleen aan de naaste
bloedverwanten overgelaten, om een voogd aan tc wijzen,
lielzij deze de vier vierendeelen moesten zijn, zooals in Ken-
nemerland en Noord-Holland of wel de naaste magen van
de zwaard-, dat is van de vaders-zijde, zooals zulks in
Zuid-Holland het geval was, volgens de handvesten van
10, 20 en 28 Mei 1340 van m\rgauetii\. — (van deu eyck.
Privilegiën van Zuid-Holland, p. 192). Dezen voogd kozen
zij dan uit hun midden, om het beheer te voeren, en daar-
door vormde zich het begrip van wettige voogdij der
naaste bloedverwanten, zooals reeds dit geheel op den
voorgrond staat te Gorinchem, volgens het handvest van
WILLEM VAN BEUEUEN, cn in Zcelaud volgens de keuren van
1 490. Niet alleen echter werd de voogdij zelve nu aan
de naaste bloedverwanten overgelaten, het oppertoezigt
daarop des Graven ging op de plaatselijke regering over,
'^en werd dikwijls zelfs uitdrukkelijk aan haar afgestaan,
als beter daartoe in staatj, of als een haar verleend voor-
regt. En dit toezigt was niet onnoodig. Meermalen toch
gebeurde het, dat de bloedverwanten met mindere naauw-
keurigheid over de voogdij toezigt hielden, dat de jaarlijk-
sche rekening en verantwoording, die aan hen moest ge-
daan worden, achterwege bleef, of ook wel, dat de
bloedverwanten zelve kwamen te ontbreken. — In dit
laatste geval werd dan levens aan het geregt opgedragen,
om voogden aan te stellen. Dit blijkt uit het handvest van
diiik van monsjouw van 18 Maart 1343 aan den Briel
gegeven, waar in art. 23 gezegd wordt: »die weesen sal
»men houden alsoe als Scepenen, Burghermeysters ende
»llaet van der stede van den Briele mogelyc donct.quot; (van
MiEuis, Gr Ch. B. II, p. 073). Honderd jaren later,
namelijk den IO*quot;quot; April 1443, gaf frank van borselen
cenc ordonnantie aan den Briel, volgens welke de vvcezeu
onder het oppertoezigt van stadsregeerders stonden, (van
ALKEMADE, Jiesch'ijv. vati den Briel enz., II, p. G9).
In het handvest, dat Willem van beueuen den Augus-
tus '1412 aau Gorinchem gaf, leest men: »De voocht sal
»versekeren mit goeden liggende erve, voor onsen Reyter
ygt;en Scepenen tot Gorinchemquot; enz. en in Cap. II art. 27
van de Keuren van Zeeland van I49ü: » Knde indien hy
»dat niet doen en mach, en niet ryk genoech en is, en
» of de vader geen voocht voor syn overlyden gestelt hadde,
»Schout en Schepenen, by gebreke van magen en van
»desen, sullen eenen goeden man kyesen, die ryk ge-
»noeg is, tot voocht, die den eedt, seker en rekeninge
»doen en geven sal en met desen voocht, so sullen die
»toesienders en wedervoocht wesen die Schepenen. En
»die geene, die aldus voocht sal wesen, die sal geloont
»worden van syn arbeit van der weeskinders goeden, by
» wedervoogden en Schepenenquot; (smallegange, Chronyk van
Zeeland, p. 340). Overigens was er voor dit oppertoezigt
van bet geregt, maar vooral later voor dat van de wees-
kamer, als van een ligchaam dat uitsluitend zijne zorg aan
de oppervoogdij kon besteden, nog eene gereede aanlei-
ding te vinden in de nalatigheid en trouweloosheid, waar-
mede niet zelden de goederen der weezen bestuurd wer-
den. Dienaangaande vinden wij o. a. klagten in hel hand-
vest van den Aartshertog maximiliaan 10 Nov. 1485 aan
de stad Goes gegeven, waar gezegd wordt, dat de goederen
somtijds al te nalatig bestierd of ook wel vervreemd wer-
den, dat voorts door do voogden geene rekeningen ver-
antwoording naar behooren gedaan werd, cn hevige twis-
ten, ja soms zelfs doodslag, do gevolgen hiervan waren,
vgl. de uiemeb, Beschrijv. van 's Gravenhage, 11, p, 189,
Evenzoo in de ordonnantie van 7 Dec. 15G9, door den
Bailluw cn mannen van den vierschaar van Zuid-IIolland
beroerende Weeskinderen goederen gemaakt, waar gezegd
werd: »Geinformcerd en onderrecht zynde van de groote
»abuysen en ongeregeldheden binnen de dorpen van Zuid-
» Holland gepleegd in de administratie en de bewinde van
» weeskinderen goedequot; enz. (van der kyck, Privil. van Zuid-
Holland, p. 400).
§ 2. van het stellen van voogden door de weeskamers.
Van het geregt is het regt om voogden te benoemen
overgaan op de weeskamer, behoudens echter het ge-
val , dat de weeskamer uitgesloten was.
h. de groot zcggcndc, dat door de Overheid in de
voogdij voorzien moest worden, verstaat hierdoor, het
Hof van Holland of de weeskamers, en waar deze
mogten ontbreken of uitgesloten zijn, het geregt. Inleid,
tot dc Holl. Regtsgel. I, D. 7, § 10 en s. van leeu-
wen I, D. 1G, nquot;. 4. voet echter ad tit D. dc tut. et
cur. datis nquot;. 5 (XXVI, G) ontkent teregt, dat het Hof van
Holland do magt zou gehad hebben, om in het algemeen
voogden aan te stellen, n. de groot grondde waarschijn-
lijk zijne meening alleen op de decisie van hct Hof van
Holland van 28 April 1579, waar gezegd wordt: »dat het
»hof eenen curateur mag committeren Prodigo, Innocenti
»aut Adulto: ende dat dc sclve, alle jaars, voor Com-
»missaris van desen Hove sal rekeninge doen van syn
»administratie; niet tegenstaande sleden, dorpen ofle vlek-
»kcn, weeskamers ende weesmeesters hebben; want't Hof
»versogt zynde, sulx mag doen, als wesende Oppervoog-
»den van alsulke miserabele persoenen,quot; waarbij reeds
NEosTADius Dec. GO voegt: »Kamerlijn dubitat, an bene
»eonclusum.quot; Waarschijnlijk beschouwde het Hof zich
in die oppervoogdlj als aan de Graven opgevolgd. Van
wettige of geboren voogden is ten tijde der weeskamers op
eene enkele uitzondering na geen sprake meer. Zie de
groot Inl. I, D. 7, $ 8, s. van leeuwen Rooms Holl. Regt
I, D. IG, nquot;. 2, van der keessel, Thes.jur. Holl, el Zeel.
thes. 117. Zij zijn vervangen door de voogden, die
door de weeskamer benoemd worden. Zie van leeuwen,
Cens. For. I, c. IG, nquot;. 9: »Cessante, aut non existente
»tutela testamentaria locus est dativae, cui vel ipsa legi-
»tlma includitur, quum eam non penitus respuant mores
»nostriquot; etc. De weeskamer echter kan daarin niet ge-
heel en al naar willekeur te werk gaan, maar moet bij do
benoeming der voogden letten op het goedvinden der
naaste magen en moet deze tot voogden benoemen, tenzij zij
gewlgtige redenen mögt hebben om hiervan af te wijken. —
Vgl. de groot 7, $ 10, }. voet, t. a. pl,. Weeskeuren
van Rotterdam, art, 8, Leiden art, 13, Alkmaar, Enkhuizen,
Wormer, Zype en Ilasepolder enz, VII, art, 7, Gouda
art, 42, — Het is daarom, dat er eigentlijk van rechte
voogden en bloedvoogden geene melding meer is, althans
niet in de vroegere beteekenis. Weeskeuren van Vlissingen
(1541) art. 3, (17G3) art. 5, Westzanen en Crommenie,
Aelsmeer, Oostzanen en Uitgeest art. 10, Noordscharwoude
art. 25, enz, — Zoo een der ouders overleden was,
moest do weeskamer den langstlevende tot voogd benoe-
men en bij gebreke van dien den grootvader of do groot-
moeder, Vgl, de Weeskcuren van Rijnland art, 17,
Haarlem (1597) art. 10, Oudewater art. 173, Leiden
art. 13, Gouda art. 42, enz. Maar behalve den langst-
levende, moest de weeskamer nog een of meer voogden
benoemen, die toeziende voogden of ook wel wedervoogdcn
genoemd werden. Deze konden ook wel met het beheer
der goederen worden belast, terwijl hel toezigt over de
opvoeding meer aan den langstlevende verbleef, wiens regt
zelfs, wanneer de langstlevende niet door de weeskamer
mogt zijn benoemd, van kracht bleef, volgens getuigenis
van DE GBOOT, Inl. I, D. 7, § 8. Deze wedervoogdcn
moesten gekozen worden uit de naaste bloedverwanten
van den overledenen vader of moeder, de groot, Inl. I,
D. 7, 12. — Op enkele plaatsen werden deze toeziende
voogden alleen aan de langstlevende moeder toegevoegd.
Vgl. Weeskeuren van //aar/cm (1597) art. 10, Zype en Ilase-
polder, Wormer, enz. VII, art. 10, Te Amsterdam (IFces-
keuren art. 35 en 30) is de langstlevende uitgesloten van de
voogdij van zijne kinderen, zoo hij »volgende voorgaende
»makinge ofte andere voorwaerden inden goeden zynder
»kinderen niet succederen en mochte'' ejiz., welke uit-
sluiting evenwel op andere plaatsen ten sterkste werd
afgekeurd, zoodanig, dat juist de langstlevende (alsmede
Grootvader en Grootmoeder) bij voorkeur voogden moes-
ten zijn, »niettegenstaande dat yemand van hen luyden
»bij Iluwelykse Voorwaarden of anders, van deerfenisse
»van de voorschreveno weeskinderen waren buyten ge-
»sloten ende gesecludeert.quot; Weeskeuren van Alkmaar, Wor-
mer, Zype en Ilasepolder, enz. YII, art. 9, den liriel art. 107.
Aangaande deze voogdij van de moeder of grootmoeder
moeten wij hier nog opmerken, dat algemeen naar het voor-
schrift van het Romeinsche regt bepaald was, dat zij af-
stand moesten doen van het voorregt haar bij het Sctum
Veliejanuni toegekend, alsmede van andere voorregten
vrouwen toekomende, Weeskeuren van Alkmaar, Wormer,
Zype en Hasepolder, VIII, art. 2, den Briel, art. 109 enz.
Maar volgens de weeskeuren van Amsterdam, art. 36, Dor-
drecht (1597), art , (1G39) art. 22 en Schiedam, art. 13,
mogten zij alleen tot de administratie van de goederen,
haren kinderen of kindskinderen toekomende, worden toe-
gelaten, doch waren, gelijk ook te Vlaardingen (Weeskeuren
art. 17), van de voogdij zelve uitgesloten.
Zoo geen- der ouders of grootouders in leven was, of
tot de voogdij werd toegelaten, moest de weeskamer zoo-
veel mogelijk twee of meer der naaste bloedverwanten tot
voogden verkiezen. Weeskeuren van Rijnland, art. 15, Rot-
terdam, art. Leiden, art. 13, Alkmaar, Wormer, Zype
en Hasepolder, enz. VII, art. 7, Gouda, art. 42. — Ook
moest de weeskamer vooral letten op de bekwaandieid
cn geschiktheid en stond het haar vrij, om met voorbij-
gaan van den naderen, eenen verderen bloedverwant te
benoemen. Vgl. van leeuwen, Cost. van Rijnland, p. 3S0
en 382, Weeskeuren van Alkmaar, Wormer, Zype en
Hasepolder, enz., VII, art. 7. Kindelijk, zoo cr in het
geheel geene blocdverwanteii waren, of zoo geen hunner
tot de voogdij geschikt geacht werd, moest de weeskamer
andere personen, zooveel mogelijk uit de vrienden of be-
kenden der ouders, tot voogden benoemen. Zie de gkoot,
Inl. I, D. 7, $ 12, s. van leeuwen, Roomsch Holl. Reijt, I,
D. 1G, nquot;. 4, Weeskeuren van Amsterdam, art. 38, West-
zanen en Crommenie, Aelsmeer, Oostzanen en Uitgeest,
art. 10, Noordscharwoude, art. 25, Oudewater, art. 173,
Leiden, art, 1 3, Middelburg, Ampliatie van 28 October
4
-ocr page 58-iG4i), art. 3, Alkmaar, M'ormcr, Zypeen Ilasepolder Wl,
art. Vlissingen (1703), art. 7, Voorburg, art. 121.
§ 3. iioe aax de weeskamers moest worden bekend
gemaakt, dat er voogden gesteld moesten worden.
Opdat het aan de weeskamer bij tijds mogt ter oore
komen, waar zij noodig bad voogden te stellen, was
meestal aan de personen, die met dc begrafenissen in
betrekking stonden, als daar zijn kosters, grafmakers,
haardragers of lijkebidiJers, de last opgelegd om aangifte tc
doen van de personen, die gestorven waren met achter-
laling van onmondige kinderen.
Te Rotterdam [Weeskeuren, art. 7) »waren deweesmecs-
»leren geaulhoriseerd, de kosters scherpelijk le belasten,
»dat zij alle Maendaechs na noen, de clocke twee uren,
»ter weeskamer sullen aenbrengen alle de Persoonen, dio
»lot die dagen begraven sullen syn; ende van dien genen,
»dieeenige weeskinderen nagelaten sullen hebben, sal de
»voorgenoemde Secretaris gehouden syn te houden pcr-
»linent Regyster ende daarvan den Camcr-Rewaerder ten
»selvcn dagen te geven Extract, omme de overgebleven
»Vader ofle Moeder te insinueren, dal sy ten langste bin-
»nen den lyd van ses weecken na de aflyvicheyt van
»Vader ofte Moeder comen voor de weesmeesteren ende
»begeren vooghdequot; enz. Op gelijke wijze le Dordrecht
[Weeskeuren van 1097, art. 18, 1030, art. 19, 1708,
art, 28), Leiden [Weeskeuren, arl, 10), 's Gravenhage
[Ampliatie op de iveeskeuren van Tl Maart 1719), Vlis-
singen [Weeskeuren van 1753, arl. 4) en andere plaat-
sen. — In Wormer [Weeskeuren, II, art. 23) en in den Briel
Weeskeuren van arl. ii) zijn de Grafmakers binnen
24 uren na de begrafenis tot de aangifte gehouden. Te
Amsterdam [Weeskeuren, art, 2) moest »de Dienaer van
»de Prochie-kerk, daer onder sulken Man ofte Vrouwe
»gestorven sal wesen, die gewoonlyck is de Baer-ende
»Vanen voort sterfhuys te bestellen, ghehouden den Clerck
»van der Weescamere voor ende aleer d'aflijvige begraven
»sal zyn, aan te geven de naemequot; enz Vgl. Weeskeuren
van Noordscharwowde, art. 8 en Middelburg, Ampi, van
28 October IG45, art. 2.
In Rijnland waren het de Schouten van de Ambachten des
Baljuwschaps, die »telken.scs weeken of om de twee
»maanden ten längsten, den Baljuw, ende Weesmannen
»bij besloten brieven sullen to kennen geven ende ver-
»vvlttigen, wat personen binnen denselven tijd in haar
»Ambagt, ban of bedrijve dcser werelt overleden, ende
»eenige weesen agter hun of naargelaten sullen hebben,
»met verklaringe van de menigte, do namen, endo ouder-
»dom der weesenquot; enz. [Weeskeuren art. 10). van leeu-
WEN teekent op dit artikel aan, dat later deze verpligting
van de Schouten op de Kosters is overgegaan.
In de Zype en Ilasepolder stelden de » Ilooft-lngelanden
»aan ieder gehucht een persoon, die binnen agt dagen mon-
» deling of by missive kennisse gaf aan Weesmeesteren ofte
»den Secretaris, soo dikwyls yemand aflyvig wert, eenige
»weeskinderen agterlatende, met den naam ende woon-
»stede van den overledenen, op verbeurte van synen
»dienste en syn hiertoe by do Heeren Hooft-Ingelanden
»gestelt, do Jiooden cn Schoolmeesters van do Zypequot; (IKccs-
keuren H, art. 23). Op gelijke wijze waren in den Lande
•r
-ocr page 60-van Arkel de Schoolmeesters met deze aangifte belast, —
Zie Weeskeuren van Gorinchem, art, 27.
Eene tweede wijze, waarop gezorgd was, dat de wee-
zen niet zonder voogden bleven, was, dat de langstlevende
der ouders, en bij gebreke van dezen, de naaste magen
gehouden waren binnen eenen bepaalden tijd, met of zonder
voorafgaande insinuatie, voor de weeskamer te verschij-
nen, om voogden voor de weezcn te vragen; dikwijls ook
moest de langstlevende zich,' zoo mogelijk, van twee of
drie der naaste magen doen vergezellen; dc reden hiervan
was, dal door het vragen om voogden niet eene bloote
formaliteit werd bedoeld, maar dat hier mede in opgesloten
lag, dat zij de weeskamer inlichten moesten aangaande de
personen, die tot de voogdij moesten geroepen worden.
» Petere autem tulorem,quot; zegt van per keessel, thes. 123,
»et apud nos est, nominare idoneum.quot; Het moest immers
onmogelijk zijn, dat de weeskamer, vooral in grootere
plaatsen, met alle familiebetrekkingen bekend was en vol-
doende oordeelen kon over de al of niet geschiktheid van
de te stellen voogden. Deze Inmenging der naaste bloed-
verwanten in het stellen van voogden herinnert ons dc
vroegere wijzen van vervoogden door de naaste magen,
voor Noord- cn Zuid-Ilolland, vastgesteld bij de handvesten
van MAUGAHRTnA van 1340.
In geval er geen langstlevende, noch naastbestaanden
waren, was dc weeskamer verpligt uit eigen beweging
voogden te benoemen, cn eindelijk, zoo gedurende de
voogdij een der voogden mogt konïcn te ontbreken, wa-
ren do medevoogden gehouden met do naaste magen ter
weeskamer tc komen om een nieuwen voogd te verzoe-
ken. Vgl. Weeskeuren van Uotterdam, art. 9, Leiden, art.
211. De lijd, binnen welken de aangifle rnoest geschie-
den, was gewoonlijk zes weken na hel overlijden; in Rijn-
land was het een lerniijn van drie maanden-, Ie 's Ilage
en Dordrecht van vier weken; te Middelburg van veertien
dagen. Wanneer de langstlevende overleden was, voordat
hij voogden gevraagd had, werd aan de naaste magen
een nieuwe termijn van zes weken toegestaan. — Te
Middelburg werd slechts een nieuwe termijn gegeven van
acht, te Vlissingen en Rotterdam van veertien dagen. De
gewone termijn van zes weken werd meestal verdubbeld,
zoo dc overledene aan de pest of eene andere besmet-
telijke ziekte gestorven was.
Zie over het vragen om voogden: de groot, Inl. I, D.
7, § 13, VAN LEEUWEN, lioomsch IIoll. Regt, I, D. IG,
nquot;. 4, van der keessel, Thcs. juris IIoll. et Zeel, thes.
123, WAGENAAR, Rcschrijo. Han Amsterdam, 111, p. 380,
Weeskeuren van 's Gravenhage, art. 2, den Briel, (lö27)
art. 4, Vlissingen (1541), art. 3, (t7G3), art. 5, G en
11, Rijnland, 12 cn 25, Delft, art. 5, Rotterdam, art. 7,
9 cn 12, Dordrecht (1597), art. 20, (IG39), art. 21,
Schiedam, art. 11, Oudewater, art. 172, Leiden, art. 9
en 21, Middelburg, art. 4, G, 9 en 10, Medemhlik, art.
1 I, Alkmaar, Wormer, Zype en Hasepolder, enz. VII, art.
3—G, Enkhuizen, II, art. 7, den Briel (1G44), art.
101—104, Nieukoop, art. 7 en 15, Heemstede, avl. 8 en
15, Oostvoorne, art, 5, Voorburg, art. 21.
S -1. OVEU MET STELLEN VAX VOOGDEN «IJ TE.STA.MENT.
Wanneer de testamentaire voogdij in Holland cn Zee-
-ocr page 62-land algemeen in gebruik gekomen is, is evenmin mei vol-
komene juislheid te bepalen als de invoering der eigentlijke
testamenten zelve. Voor bet einde der zestiende eeuw
althans moet men dit tijdstip naauwelijks kunnen stellen,
daar wij voor dien tijd in geene der weeskeuren van
testamentaire voogdij eenig gewag vinden gemaakt. Oor-
spronkelijk berustte zij op eene bijzondere vergunning van
den Graaf, Van dien aard zijn de eerste sporen van testa-
mentaire voogdij, die wij aantrefTen, zooals in hél voorregt
aon JANNF. VAN BLOMENVENNE dcn IG''quot; Octobor 1333 toe-
geslaan, hetwelk aldus luidt: »wili.em Grave enz. maken
»enz. dal wi janne van blomenvenne sulke gratie ghedaen
»hebben, dal bi bi sinen leven eenen man kiezen mag,
»ende selten sine kinder monbair te bliven na sine doit,quot;
van mieris, Gr. Cli. B. II, p. 548. Voorts ook in het hand-
vest, dal WILLEM VAN BBIJEREN den iSlquot;'quot; Augustus 1412
aan llotterdam gaf: »Item sullen onse goede luyden,
» ende poorleren binnen onse slede voorsz. kiesen mogen
»over haer selfs kinderen by beuren levende lyve, we-
»lende van haer vyf sinnen, voogden, die hun genoe-
»gen.quot; — Eindelijk wordt in de Keuren van Zeeland,
cap. II, art. 27 (smallegange, p. 34G) gezegd: »Maar
»hadden die weeskinderen geen man-hooft magen, die
»beur voocht wesen mochte, so mag dio vader, eer dal
»by sterft en de moeder dool zijnde, eenen stollenenz.,
waar dus de wettige voogden boven de testamentaire wer-
den gesleld. Vgl. nr. riemer, Beschrijv. van 's Gravenhage,
II, p. 188 cn 189, Uegtsgel. Ohserv., IV, Ohs. 9, p. 37.
Aangaande de latere tcslamcntairo voogden doet zich
in de eerste plaats de vraag voor, of, en in hoeverre zij
de bevestiging der weeskamer noodig hadden. vor.T, ad tit.
D. dc tesl. tulela nquot;. 5 (XXVI, 2), zegt, dat eene dergelijke
goedkeuring hetzij uitdrukkelijk, hetzij stilzwijgend ver-
eischt werd. — Tot dezelfde rnecninghelt ook guoenewegen
over {Tractatus de legg. abrog., ad tit. C. de test. tutela,
V, 28) zeggende: »In Gallia omnis tutela est dativa,
»ideoque et testamentarii tutores habita inquisitlone a
»judlce confirmari solent, auditis pupilli proximioribus,
»aut eorum vicinis. Quod a moribus nostris alienum
»non est.'' — Evenzoo s van leeuwen in zijne Cens.
For. I, c. 1G n°. G: »tutores testamentarii justam
»tutelac deferendac confirmationem petere debent.quot; Van
tegenovergestelde meening is hij echter in zijn Roomsch
IIoll. R. I, D. IG, nquot;. 3, waar hij zegt: »«y uiterste-
»wil werden over dc personen van minderjarige, voogden
»gesteld, so wel by do moeder, als by den vader, enz.
»Maar tot Alkmaar moeten ook de testamentaire voog-
»den by weesmeesters, alvoren daartoe gestadet, dat is
»voor goed gekend werden en mogen om redenen by
»weesmeesters voorbygegaan, of een ander voogd nevens
»hen gesteld worden.quot; Vgl. van leeuwen, Cost. van
Rijnland p. 379. Bij de guoot vinden wij omtrent deze
bevestiging door dc weeskamer niets gemeld, en te regt,
want, volgens de iveesheuren van Rijnland, art. 11, Rot-
terdam, art. 8, Haarlem (1Ö9G), art. 10, Dordrecht (1597),
art. 32, (IG39) art. 30, (1768) art. 32, Schiedam, arl.
28, Leiden, art, 10 en 12 en Gorinchem, art. 29, was
het voldoende, zoo de testamentaire voogden binnen
eenen bepaalden tijd met het testament ter weeskamer
verschenen, opdat dc weeskamer van hunne benoeming
zou kennis dragen. Eene andere bepaling evenwel, werd
hieromtrent gevonden niet alleen in de weeskeuren van,Uk-
maar, maar ook in die van Wormer, Zype en Ilasepolder,
VII, art. 2, 8 en 12, den Briel, art. 10G volg. en 110, Enk-
huizen, VII, art, 4 en 8, waar bepaald was, dal de testa-
mentaire voogden aan de goedkeuring der weeskamer
onderworpen waren, en door baar konden worden voor-
bijgegaan. Vgl. van der keessel, Thcs. jur. IIoll. et Zeel,
thes. 11G. Overigens kan, betgeen wij in sommige wee.s-
keuren uitdrukkelijk aangaande bet regt van assumtie en
surrogatie, dat de ouders bij testament aan de door ben
gestelde voogden konden verleenen, bepaald vinden, even-
als ook bet regt, om de weeskamer uit te sluiten, tot
bewijsgrond strekken voor de meening, dat dc ouders
niet alleen, zoo zij de weeskamer uitsloten, maar ook
zonder die uitsluiting, onafbankelljk van de weeskamer,
voogden over bunne kinderen konden stellen, te meer,
als wij in bet oog bouden, dat de weeskamer steeds ge-'
durende de voogdij de magt bad, om de voogden, die
bunnen pllgt niet getrouw waarnamen, van de voogdij te
ontzetten. — Vgl. van der keessel, thcs. 119, IVces-
kcnrcn van Leiden, art. 21 , Gouda, art. (il , Dordrecht
(17G8), art. 31. Waar evenwel aan de voogden bet
regt van aanvulling niet was verleend, vervulde, wel is
waar, de weeskamer do opengevallene plaats, doch zon-
der dat daarom dc aard der voogdij veranderde, zoodat de
nieuw benoemde voogd als testamentaire voogd beschouwd
werd. Vgl. s. van leeuwen Cens. For. I, c. 1G nquot;. 9;
Boomsch IIoll. Regt, I, D. IG, nquot;. 3. — Niet alleen ech-
ter mogten dc vader en do moeder bij testament voogden
stellen, maar ook ieder ander, die goederen aan onmon-
digen naliet, welke voogden evenwel alsdan hierdoor
alleen tot het beheer dier goederen, doch niet tevens tot
de opvoeding der Aveezen zelve, geregligd waren. — de
cnooT, I, D. 7, § 0, van der keessel, thes.'WS. Waar
aldus voogden bij testament benoemd waren, waren deze
niet onttrokken aan het voortdurend toezigt der weeska-
mer, alleen waren zij niet verpligt tot het stellen van
borgtogt en konden tevens bij testament ontheven worden
van het maken van inventaris, het doen van verantwoor-
ding gedurende de voogdij en andere verpligtingen, het-
geen echter er uitdrukkelijk moest worden bijgevoegd.
In hel algemeen eindelijk, evenals de langstlevende en
naaste magen, ingeval er geen testament was, verpligt
waren, binnen den tijd van zes weken ter weeskamer
voogden over de .onmondigen te verzoeken, zoo moesten
zij ook , ingeval cr een testament was of akte van voogdij-
stelling, wal in dezen opzigte hetzelfde was, (vgl. Ordojin.
op het Clynzegel van 1744, art. 53 in het Gr. Pl. B.
VII, p. '1471) — die akte ter weeskamer brengen of
extract uit het testament verlcenen, meestal binnen den
tijd van acht of veertien dagen. — Vgl. de groot, Inl.
I, I). 7, § 13. Weeskeuren van Rijnland, art. 11, waar
deze tijd op acht weken is gesteld, 's Gravenhage,
Ampliatie van 27 Maart 1719, Leiden, art. 10, Dor-
drecht (1G39), art. 30, (1768), art. 32, Oostvoorne, art 2,
Voorburg, art. 9, opdat de weeskamer er mede bekend
zoude zijn en het oppertoezigt zoude kunnen uitoefenen.
s 5. oveh igt;e uitsluiting der weeskamers.
Een weinig later dan hct stellen van voogden bij tes-
tament, kwam hct in gebruik om daarbij dc weeskamer
uit lo sluiten, zoodal op die wijze de ouders voogden
'^over hunne kinderen konden stellen, die met overlegging
van een testament of een extract daaruit geheel vrij wa-
ren van het verdere loezigl der weeskamer. Vgl. van der
KEEssEi., thes. 120, Weeskeuren van 's Gravenhage, Ampi,
vm 27 Maart 1719. Indien er dan een authentiek extract
van het testament ter weeskamer geleverd werd met
zulk eene bijgevoegde uitsluiting, moest dit geschieden
»met uytdruckelycke verklaringe, onder het selve extract
»van den voorsz. secrelaris, notaris, of andere publycque
»persoonen, die 'l selve aulhenliicq sal hebben gemaeckt,
»van dat in de origenele acte van Uylersle-Wille geen
»andere clausulen of woorden meer cn staen, uyt krachte
»van de welke de voorsz. weeskamer, of na eenige tyl,
»of bij purificatie van eenige condiliün, of in eenigerhande
»geval, 't zy van lidei-commis, substitutie, of diergelyké,
»wederom tot bet stellen van vooghden over de wees-
»kinderen, ende dienvolgende lol de regieringe ende
»administratie van derselver persoonen ende goederen
»gerechlighd zoude zyn.quot; Weeskeuren van Leiden, arl.
10, Gouda, arl. 37 en 38. Ilet gevolg van zulk eene
uitsluiting was dus, dat de weeskamer lot geene de
minste handelingen ten opzigte dier voogdijen geregtigd
was, betzij deze moglen strekken lot het afvorderen van
rekening en verantwoording, hetzij tot iels anders. Zoo
evenwel in diergelijke voogdijen hel een of ander openbaar
gezag werd vereischt, b. v. om goederen onder de band
le verkoopcn, was het het geregt, dat lot dergelijke
zaken zijne magliging moest geven. Weeskeuren van
Middelburg, art. 07.
l\Ieernialen echter sloot men do weeskamer slechts Icn
-ocr page 67-deele uit, of stuk voor stuk; dergelijke dispositiün werden
wel somtijds uitdrukkelijk verboden en gezegd te zullen
gehouden worden voor gebeele en algemeene uitsluiting;
zoo leest men, dat zulke bepalingen: »zijn ende gehouden
»werden van geen effect, valeur ofte waerde, ende sul-
»len derhalve de voorsz. wees-meesteren de goederen der
»minderjarige, krankzinnige, simpele ofte andere toesicht-
»beboevende persoenen, in dier voegen niet aennemen
»omme onder haer-Iuyden op- ende toesichte ter weeska-
»mere alhier gercgeert ende geadministreert te werden.quot;
Do notarissen waren daarom verpligt, om bij het ver-
lijden van testamenten of codicillen tegen dergelijke ge-
deeltelijke uitsluiting te waarschuwen en van de gedane
waarschuwing behoorlijk in dezelve melding te maken. —
Zie Weeskcurcn van Leiden, art. 10 al. 4 en 'ö Gouda, art.
;37 en 38. De reden, waarom gedeeltelijke uitsluiting
niet van volstrekte onwaarde was, maar met geheele uit-
sluiting werd gelijk gesteld, lag daarin, dat, volgens den
regel: «beneliciis renuntiarc licet,quot; een ieder zich im-
mers aan do zorg en het toezigt van de weeskamer moest
kunnen onttrekken en niemand tegen zijn wil door de-
zelve kon bezwaard worden; daarenboven zou eene ge-
deeltelijke uitsluiting het beheer der weeskamer te zeer
bcmoeijelijkt hebben en op een toezigt hebben doen steu-
nen, dat uit den aard der zaak onzeker en onvolledig
moest blijven. — De weeskamers zagen zulk eene uitslui-
ting veelal ongaarne. Daarom zegt dan ook van leeu-
wen, lioomsch IIoll. liegt, I, D. 10, nquot;. 3: »So dat de
»weeskamer bij vader en moeder regtuit en sonder eenig
»onderscheid, eens uitgeslootcn zynde, blyft deselve altyd
»uitgesloten. Alhoewel by sommige wecskameren, dog te
»onregt, dit so nauw niet genomen werd, dewelke by het
» minste verval, of versuym, dry ven, dat de voogdy aan haar
»vervalt; gelyck als ik verscheyde reysen heb geslen, dat
»de weeskamer onbepaalt en volkomentlyk uitgesloten, dog
»geen verkiesing van voogden gedaan zynde, of by twee
»egteluyden, by weder-zydse Uiterste-wil, de weeskamer
»uitgesloten, en de langstlevende tot voogd gestelt zynde,
»met magt om een ander voogd nevens hem, ofby over-
»lyden, in syn plaats te verkiesen, de langstlevende, son-
» der daarop voorsien te hebben, insgelyks komende te over-
»lyden, cn in diergelyke voorvallen, by de weeskamer,
»tegen het gevoelen van Regtsgeleerden verstaan is, dat
»daar door de voogdye, en sulks den Boedel aan haar
»kwam te vervallen.quot; Zie ook voet, ad til. D. dc tut. et cur.
datis, nquot;. 5, de guoot, Inl, I, D. 9, § 2.
In Zeeland was men minder gunstig gezind voor het
regt om de weeskamer uit te sluiten. Niemand toch mögt
hiertoe zonder dc bijzondere vergunning van Burgemeesters
cn Schepenen overgaan, »dewelcke, insiende de condilio
»van de persoonen, en deselve oock hoerende is 't nood
»op de redenen, die haar tot het voorschreeve versoeck,
ïibeweegen helselve sullen accordeeren, of oock afslaan,
»s00 sy bevinden sullen naar de meeste redenen en oor-
»boir van de weesen te behooren.quot; Weeskcuren van Mid-
delburg, -drt. G4, Vlissingen (I7ü3), art. 57, Vgl. van
der keessel, thes. 120, smai.legange, Chronyk van Zeeland,
p. 439, en de rie.mur, Beschrijv. van 's Gravenhage, II
p. 192 not. 0, Voor het erlangen van deze vergunning
moest te Vlissingen van honderd tol honderd zestig gulden
betaald worden naar gelang van rijkdom (Weesheuren van
1703, art. 58). Zoo aan de beide ouders gezamentlijk
vergund was om de weeskamer uit te sluiten, en deze
uitsluiting ten opzigte van den eerst overledenen ge-
volg had gehad, moest do langstlevende op nieuw de
vergunning erlangd hebben om de weeskamer uit tc
sluiten. Wecshuren van Middelburg, art. Gö, Vlissingen,
(17G3) art. GO.
De notaris mogt dan ook geene clausule van uitsluiting
in het testament plaatsen, tenzij hom de schriftelijke
authorisatie van Burgemeesters en Schepenen vertoond
ware. Weeskeuren van Middelburg, Ampl. van G Febr.
1G47, Vlissingen (17G3), art. Gl. Eene uitzondering
evenwel was hierop te Vlissingen gemaakt voor het geval,
dat iemand op sterven liggende, of in de eene of andere
omstandigheid verkeerendo, die geen uitstel toeliet, de
weeskamer wilde uitsluiten Alsdan mogt de notaris tot
hct maken van dergelijken uitersten wil overgaan, zonder
dat de vergunning van Burgemeesteren en Schepenen
verleend was. Maar alsdan moest hij ook terstond van
het geval aan de weeskamer kennisgeven, en de vergun-
ning op de eerstvolgende zitting van Burgemeesters cn
Schepenen gevraagd worden. Daarenboven was de nota-
ris gehouden eene schriftelijke verklaring te geven, dat
de zaak geen uitstel liad kunnen lijden, zoodanig, dat het
ondoenlijk was geweest vooraf de vergunning to bekomen.
Weeskeuren van 17G3, art. C2. — Daarenboven waren
de voogden niettegenstaande de uitsluiting verpligt, om
behalve het authentiek extract van hct testament, ook
binnen den tijd van zes weken eenen verzegelden en
gesloten inventaris ter weeskamer te brengen, en aldaar
don eed te doen, »dat zij die opgeleide voogdije wel,
»getrouwelyk en gelyk goede voogden betaamt, zullen
»bedienen, en verklaren, van de legitime voor de weesen
»voldaan ofte behoorlyk gesecureerd te zyn.quot; Weeskeu-
ren vvn Vlissingen (1703), art. 63, Middelburg, art, 66,
68; vgl. art. 60, Ampi. van%8 October 1645, art. 9—12.
Vgl. verder over de uitsluiting van de weeskamer de
Weeskeuren van Dordrecht (1639), art. 30, (1768), art.
29, Gorinchem, art. 28 en 29, Haarlem (1753), art. 3,
5, 6 en 10, Voorburg, art. 9 en 10, enz.
s 0. oveil i)i: verplir.ting o.m de voogdij aan te nemen.
Zoowel de voogden, die door de weeskamer, benoemd
werden, als die, welke bij testament gesteld waren, na
vooraf in die benoeming toegestemd te bebben, waren
verpligt de voogdij aan te nemen, ten ware zij billijke
redenen van verschooning mogten hebben, welke somtijds
in de weeskeuren worden opgenoemd, zooals b. v. te
Gouda {Weeskeuren, art. 68), IMiddelburg {Weeskeuren,
art. 14), Vlissingen {Weeskeuren, van 1763, art. 10),
doch meestal aan het oordeel der weeskamer werden over-
gelaten en gewoonlijk binnen den tijd van veertien dagen,
nadat de benoeming hun ter oore gekomen of geinsinii-
eerd was, aan de weeskamer moesten worden voorgesteld.
Te Gorinchem, Vlissingen en Dordrecht was de termijn
op acht dagen, in Rijnland en te Nieukoop op drie weken
gesleld. — de GttooT, hl. I, D. 7, § 14. van leeuwen,
Uoomsch. II. R, I, D. 16, n®. li. van deii keessel, thes. 124,
Weeskeuren van Amsterdam, arl. 34 en 38, Rijnland, arl.
19 en 20, Delfi, arl. 9, Rotterdam, art. 11, Dordrecht
(1597), art. 23, (1039), art. 24 en 31, (1768), arl.
30 cn 31, Schiedam, art. 18, Weslzanen en Cromme-
nie, Aelsmeer, Oostzanen cn Uitgeest, art. 11, Noordschar-
woude, art. 20, Oudewater, art. 174, Leiden, art. 15 en
IG, Vlaardingen, art. 18, Middelburg, art. 13, Medemblik,
art \S, Alkmaar, Wormer, Zype en Ilasepolder enz. \\l,
art. IG en 17, Enkhuizm, YII, art. 11 en 12, den liriel
(1G44). art. 115, Nieuhoop, arl. II, Heemstede, art. 11,
Gouda, art. 44 en 45, Gorinchem, art. 30, Vlissingen
(I7G3), art. 8 en 9 en Voorburg, art. 12. Vgl. Costuym.
van Antwerpen, t. 43, art. 3G en de Regtgel. Observ.
IV, p. 234, waar de groot ten onregte berispt wordt,
omdat hij {Inl. I, D. 7, § 8) gezegd beeft: »Doch in
)ihet land van Yoorn, bij gebrek van vader cn moeder,
»moet de oudste en naaste manhoofd de voogdij aanne-
y)men,quot; als zijnde dit niet alleen in Yoorne, maar op velo
andere plaatsen mede gebruikelijk. Indien men namelijk
hetgeen de groot daar ter plaatse zegt, in verband be-
schouwt met hetgeen voorafgaat, zal men gereedelljk
inzien, dat er niet gesproken wordt over de verpligting
om de voogdij aan te nemen, maar over de wettige voogdij
bij uitzondering in het land van Yoorne geldende.
De weeskamer oordeelde summierlijk over de ingebragte
verontschuldigingen; cn zoo men afgewezen werd, kon
men gewoonlijk binnen tien dagen, volgens het gemeenc
regt, in beroep komen (Weeskeuren van Middelburg, art.
1 5). Te Vlissingen was die termijn op acht dagen ge-
steld {Weeskeuren van 17G3 art. 8). In de meeste wees-
keuren wordt niet aangegeven, op wien men zich be-
roepen moest, zoodat hieromtrent eenige twijfel zou
kunnen ontslaan. In den regel evenwel schijnt het het
geregt geweest te zijn, daar de steden gewoonlijk on-
gaarne zagen, dat het Ilof zich in hare burgerlijke zaken
mengde; daarom zegt v\n der keessel, [thes. 134):
»Excusatio proponenda est ex appellatione judici ordina-
»rio,quot; waardoor dan het geregt moet verstaan worden.
Dit stemt dan ook overeen met hetgeen in de meeste
weeskeuren voorgeschreven wordt, dat de weeskamer zich
in moeijelijke zaken wenden moest tot het geregt, omdat
zij beschouwd moest worden als daarvan haar geheele
gezag af te leiden. Weeskeuren van Leiden, art. 7. Ook uit
art. 5 van de Weeskeuren van Middelburg blijkt, dat men
zich van de weeskamer op het geregt beroepen moest,
s. van leeuwen zegt hieromtrent: »Op sommige plaatsen
»moet men over de opgelegde voogdy, daar men sich by
»beswaart vind, van weesmeesteren eerst beroepen aan
»dien van den Geregte, eer men verder daar jegens mag
»appelleren, in andere plaalsen werd op weigeringe .van
»de voogden de saak gesteld aan het oordeel van den
»gereglequot; (wat misschien alleen verstaan moet worden
van het geval, dat de weeskamer uitgesloten was). »Maar
»daar sulx niet en is gestatueerd, werd de verklaringe
»van weesmannen, naar verhoor van pariyen gedaan,
»voor gewysde gehouden, als daartoe bij den gerechte
»gecomnntteert endo geauthoriseert zynde. Daarvan dan,
»gelyk als van een vonnis van den sei ven Geregte, mag
»werden geappelleerd. Hetwelk niemand als zynde een
»ordinaris middel van regt mag werden geweygert.quot;'
Cost. van Rijnland p. 38G. Vgl, Weeskeuren van Leiden,
arl. 8 on Vlissingen (l703), art. 8, waar o. a. gezegd
wordt, dat do voogd, die niet te vreden is met dc uit-
spraak der weeskamer zich binnen acht dagen zal mogen
»addresseren aan Burgemeesters cn Schepenen, bv de
»welke als, dan, na verhoor van weesmeesteren en de
»geene, die zig verder party zou willen stellen zal wor-
»den gedisponeert.quot; — Weeskeuren van ßliddelburg, art.
15, Heemstede, art. 11. Te Uotterdam evenwel (\Fees-
keuren, art. 11), alsmede te Dordrecht [Weeskeuren van
1597, art. 23), wordt gesproken van het beroep op het
Hof te doen.
Gedurende het beroep »sullen weesmeesteren by pro-
» visie een ander voogtjin plaats van den onwilligen com-
»mittcren, ten koste, laste endo pericule van denselven,
»indien hy daarna bevonden wert qualyk geprovoceert
»te hebben, — Weeskeuren van Alkmaar, Zype en Hase-
polder, Wormer, enz., VH, art. 18, den Briel, art. 110,
Botterdam, art. 11, Dordrecht (1597), art. 23, Leiden,
art. 15, Gouda, art. 44, Vlissingen [\*1G'3), art, 9 enz.
de oiiooT, Inl., 1, D. 7, § 13, van leeuwen, Cost. van
Rijnland, p. 380, groenewegen, Tract. de legg. ahrog., ad
/. 17, §. I.D. de appell. (XLIX, 1). Te Dordrecht even-
wel, [Weeskeuren van 1597, art. 23) moesten de voog-
den, niettegenstaande zij zich beriepen, de voogdij aanvaar-
den, en eerst, ingeval zij hiertoe niet wilden overgaan, werden
er op hunne verantwoordelijkheid andere voogden gesteld.
Nadat het beroep uitgewezen was ten nadeele der voog-
den, of zoo deze den termijn, voor beroep gesteld, onge-
bruikt hadden laten voorbijgaan, konden zij door boete,
gijzeling of andere arbitrale correctie door de weeskamer
tot het aanvaarden der voogdij gedwongen worden; zio
de groot, Inl., I, D. 7, § 15. Vgl. van leeuwen, CoSt.
van Rijnland, p. 379. De boeten op het niet aanvaar-
den der voogdij gesteld, waren soms van drie gulden,
zooals iG Dordrecht [Weeskeuren van 1597, art. 23, 1039,
arl. ^Vj.lalor drie gulden voor elke maand [Weeskeuren
van 1768, arl. 29); soms van zes gulden, zooals lo
Vlaardingen [Weeskeuren arl. 18). Te Alkmaar, Zype
en Ilasepolder, Wormer, enz., [Weeskeuren, VII, art. 16)
en le Knkhuizen [Weeskeuren, Vil, art. 11) was de boete
»vijfentwintig gulden of anders tot discretie van w'ces-
» meesteren.quot; Zoo ook tc Leiden [Weeskeuren van 1612,
art, 10) en Gouda [Weeskeuren, arl. 36), en in den Briel
vijftig gulden [Weeskeuren, arl 114), Te Nieukoop ein-
delijk [Weeskeuren, arl, 11) moesten de voogden de
voogdij aanvaarden »op poene van daartoe geconstrin-
»geerd te worden by ordre van Baljuw en Mannen, bet-
«zy op pecuniele boelen of andersins, sulks sy bevinden
»sullen lo behooren,quot;
^ 7, OVEU DE.N EED DEIl VOOGDE.N, DE OI'VOEDl.NG EN HET
ONDEIUIOUD DEU WEEZEN.
Wij moeten hier spreken van den eed der voogden,
omdat deze niet alleen het beheer, maar de geheele
voogdij en dikwijls ook uitdrukkelijk do opvoeding der
weezen omval, zooals b. v, in Rijnland [Weeskeuren, art.
22), waar alle voogden, hetzij testamentaire of andere,
gehouden zijn binnen drie weken, nadat zij van hunne
benoeming zullen hebben kennis gedragen, in handen van
Baljuw cn Weesmannen den eed af te leggen, »dal sy de
»personen, lol de opsigle van de welke sy zyn gesteld,
»sorgvuldiglyk sullen bewaren, deselve met goeder opsigt
»in de vreose des lieren sullen doen opvoeden, ter scho-
»len conlinuelyk houden, ofte eenig eerlyk ambagt, nee-
»ringe of handteringe, daartoe sy bekwaamst zyn sullen,
»doen leeren, ende hare goeden getrouwelyke gadeslaan,
»regeeren ende administreren sullen.quot;
Een dergelijke uitvoerige eed werd te Vlissingen ge-
vorderd, waar de voogd moest zweren: »het oog en goed
»regard te hebben op zijne persoon en goederen, hem
»te leeren, te doen leeren, weegen en wijsen, gelijk na
»haren staat en faculteit behoort,'' in zijn geheel te vin-
den achter de Ordonnantie op de iceeskamer van 17G3
p. 38 en 39. Vgl. Cost. van Antwerpen, tit, 43, art. 29.
Alle voogden waren tot den eed gehouden, zelfs moesten
in Zeeland do voogden, die met uitsluiting van de wees-
kamer benoemd waren, zweren, dat zij de voogdij ge-
trouwelijk en zooals goeden voogden betaamt, zouden
waarnemen. Zie Weesheuren van Vlissingen (17G3), art.
G3, Middelburg, art. GG, vgl. art. 22, Rotterdam, art.
13, Oudewater, art. 175, Leiden, arl. 18, Medemblik, art.
24, Cßouda, art. 47, Nieuhoop, art. 13, enz. — Op an-
dere plaatsen konden de voogden volstaan met het doen
van eene belofte, of was het aan de weeskamer overge-
laten of zij den eed of alleenlijk eene belofte wilde vor-
deren. Weesheuren van Vlaardingen, art. 21, Alkmaar,
Zype en Ilasepolder, Wormer, Enhhuizen, enz. VII, art. 1,
den Rriel, art. 117. Door onderhoud van weezen werd
niet alleen verstaan het verschalfen van datgene, wat noo-
dig is voor voeding en kleeding, maar tevens alles, wat
tot de opvoeding behoort, zoodanig, dat dc weezen ook
moesten onderwezen en tot een of ander vak, naar ge-
lang van hunnen stand in de maatschappij en van hunne
middelen, opgeleid worden, overeenkomstig hetgeen daar-
omtrenl door de weeskamer beschikt mogt worden. Zie de
GROOT, Inl, I, D. 8, § 9 en van leeuwen, R. IIoll Rcgl, I,
D. 13, no. 8 en Cens. For. I, cap. 10, nquot;. '6 waar hij zegt:
»Sub allmentis victum et amictum includlmus, 1. e, non
»solum cibaria, sive esculenta aut potulenta, sed et ves-
»titum, habitationem, aegroti curam et medicinas, et in-
»stitutiones tum in rehgione tum in arte ahqua liberaH
»sive mechanica, pro facultate ct conditione parentum,
»comprehendimus; alimentorum appellatione veniunteaom-
»nia, sine quibus humanum corpus sustineri non potest, et
»quae porro bene vivendi ratio demonstrat.quot; Weeskeuren
van Alkmaar, Enkhuizen, Wormer, Zype en Ilasepolder, enz.
IV, art. 1, Gorinchem, art. 47, Vlissingen (17G3), art. 20.
Indien zij, die tot het onderhoud verphgt waren, de
weezen niet behoorbjk onderhielden of anders dan er over-
eengekomen was, kon de weeskamer hen ergens an-
ders besteden, op de kosten van dengenen, die tot het
onderhoud verpligt was. Voorts was deze laatste ge-
houden, binnen eenen bepaalden tijd, meestal binnen eene
maand, al de goederen uit te leveren, welke hij van de
weezcn mogt in handen hebben. Hier waren zij somtijds
uit eigen hoofde en op stralTe van betaling eener boete
toe verpligt. Verder konden zij door parate executie er
toe gedwongen worden, evenals lol betaling der kos-
ten van onderhoud. Zie de Wceskeuren van Amsterdam,
art. 33, Rijnland, art. 42, Delft, art. , Rotterdam, arl.
33, Haarlem (109(1), art. 9, Schiedam, art. 21, Oude-
ivatcr, art. 194, Leiden, art. 54, Vlaardingen, art. 52,
Middelburg, art. 50 en 51, Medemblik, art. 50, Alkmaar,
Wormer, Zype en Ilasepolder, enz. IV, art. 13 cn 14,
Enkhuizen, lY, arl. 12 en 13, den Briel, art. 70, Gouda,
art. 02, Gorinchem, art. 40, Haarlem (1753), art. 21,
Vlissingen {\1G3), avl. 21 , Dordrecht (1708), art. 48. Zie
ook VAN LEEUWEN, Roomsch Holl. Regt, I, D. 13, nquot;. 9
al, 4. — Leefde er nog een der ouders, dan was deze
verpligt zijne kinderen te onderhouden, en, zoo hij zulks
begeerde, geregtigd, om' hen bij zich op te voeden,
tenzij de weeskamer beter oordeelde, de weezen ergens
anders op te voeden en te onderhouden, öf, omdat de
langstlevende hertrouwde 6f om eene andere reden. Vgl.
groenewegen, Tractatus de legg. ahrog., ad tit. C., Uhi
pupillus educari debet (V, 49). Ilij bleef er evenwel toe
verpligt, ook al had hij zijne kinderen bij wijze van uit-
koop bewezen; alsdan moest hij hen, »om de vruchten
»van het bewys, hoe kleyn deselve ook zyn ende om
»behouden goed, totdat deselve tot hare mondige dage
»of ten huwelyken state gekomen sullen syn,quot; onder-
houden. Weeskeuren van Amsterdam, art. 31 , Vlaardin-
gen, art. 49, lïïedemblik, art. 48, Alkmaar, Enkhuizen,
Wormer, Zgpe en Hasepolder, \Y, art. 2, Gorinchem, art.
45, Dordrecht, (1708) art. 40. Vgl. van der keessel,
thes. 152. Ingeval nu de langstlevende, die het onder-
houd zijner kinderen op zich genomen heeft, tegen terug-
houding der goederen en met belofte hun bij hunne mon-
digheid eene bepaalde som uit tc betalen (bewijs met uit-
koop), — kwam te overlijden, voordat hij van den last
van onderhoud bevrijd was, bleef deze last op vele
plaatsen op den boedel drukken, Weeskeuren van Alk-
maar, Wormer, Zype en Hasepolder, cns. IV, art. 3, doch
kon dc weeskamer naar gelang van omstandigheden hier-
van afwijken. Zoo toch do langstlevende niet hertrouwd
was, was het meer overeenkomstig de billijkheid, dat de
verpligling lot onderhoud bij zijnen dood verviel, daar
toch de weezen erfgenamen zijnde, niel gezegd konden
worden van hun regt beroofd le worden, en de verbindle-
nis lot onderhoud eene verbindlenis was, die alleen den
persoon van den langstlevende betrof. Verder gebeurde het
menigmaal, dat de langstlevende wel de verpligling om de
vveezen le onderhouden op zich genomen had, tegen terug-
houding van de goederen zijner kinderen, maar die verplig-
ling voornamelijk daarom op zich had genomen, omdat hij
toch uit zich zei ven er loe gehouden was, terwijl ook de
teruggehoudene goederen misschien zeer gering konden zijn.
s. VAN LUEUWEN R. lloll. Rcgl I, D. 13,n°. 9, Weeskeuren
vanDelfl, arl. 12, Roüerdam, arl. 37, Middelburg, art. 30.—
Indien de langstlevende zonder huwelijksche voorwaarden
hertrouwd was, bleef de overgeblevene echtgenoot in do
verpligling zijne voorkinderen le onderhouden en op le voe-
den, of moest »tol behulp van 't verder onderhout vooruyt
»den gemeenen boedel laten volgen, sooveel als by on-
»derlinge communicatie, regard genomen op den stael
»van den boedel, insgelycx op de jaren ende gelegenl-
»heyt van de voorsz. kinderen, in goeder discretie by
»weesmeesteren bevonden sal werden te behooren.quot; Wees-
keuren van Leiden, art. 27, Gouda, art. 59 en Cost. van
Antwerpen 43 a 32. Iels dergelijks vinden wij te Mid-
delburg [Weeskeuren, art. 32) en te Vlissingen (IKees-
keuren, art. 27), waar aan de weeskamer in overleg met
de voogden de beslissing was overgelaten, hoedanige ver-
goeding aan de weezen uil den boedel verschuldigd was,
indien de laatst overledene met het onderhoud was be-
last geweest., Aangaande den leeftijd, tol welken de ver-
pligling van onderhoud zich uitstrekte, wordt in de wees-
keuren meestal het stilzwijgen bewaard, daar het gebruik
medebragt, dat zij voortduurde, totdat do weezen zich
zelve konden onderhouden, of mondig geworden waren.
Somtijds evenwel wordt de leeftijd naauwkeurig aange-
geven ; Weesheuren van Rolterdam, art. 37 en Amsterdam,
art. 31 en 32, waar echter de ontheffing van de ver-
pligting tot onderhoud van do weeskamer gevraagd en
door deze toegestaan moest zijn. Zie de Weesheuren van
Vlaardingen, art 51 , Gorinchem, art. 45, Cost. van Ant-
lücrpen t. 36, art. 4, s. van leeuwen, Cost. van Rijnland, p.
394, de groot, Inl. I, D, 9, § 9. — Somtijds ook wordt
cr vooraf tusschen de weeskamer en den langstlevende
overeengekomen aangaande den tijd, gedurende welken
het onderhoud aan de weezen zal verschuldigd zijn ; ^Fecs-
hcuren van Schiedam, art. 48, MedomUih, art. 48, Dord-
recht [MiS^), art. 47, van der keessel, thes. 152. Zoo
er eene volkomene boedelscheiding tusschen den langstle-
vende en zijne'kinderen heeft plaats gehad, is hij verpligt
zijne kinderen te onderhouden en op te voeden uit de
vruchten der hun toebedeelde goederen, zonder aanspraak
tc kunnen maken op de vruchten der goederen, die den wee-
zen van buiten mogten aankomen, tenware de weeskamer
anders mogt oordeelcn, wegens do bekrompene omstandig-
heden van don langstlevende, of bij het bewijs anders be-
dongen was. Weeskeuren van Amsterdam, art. 31, Alhmaar,
Wormer, Zype en Ilasepolder, enz. IV, art. 4, den Briel,
art. G1 , Vlissingen (17G3), art. 20 Dordrecht (17Ü8). art.
40, van der keessel, tliCS. 151 cu 152, van leeuwen Cost.
van Rijnland, 400. Doch van den anderen kant moest de
weeskamer, ingeval dc Inkomsten van dc goederen der wec-
zen aanmerkelijk waren, eene som vaststellen, welke jaar-
lljks lol het onderhoud zou mogen besteed worden, IFees-
keuren van Amsterdam, art. 3 i, Alhnaar, Wormer,Zype en
Hasepolder, enz., IV, art. \ — Zoo evenwel de inkomsten
niel voldoende tot onderhoud waren, moest de langst-
levende hen uit zijne eigene goederen onderhouden, tenzij
»de conditie van de ouderen soo sober ware, dat wees-
»weestcren ende vrienden goet vonden hier inne te dis-
»penseren ende den ouderen uit de kapitalen ofle Hooft-
»penningen van de kinderen te bate te komen,quot; }Vees-
keuren van Alkmaar, Wormer, enz. IV, art. 10 en 11.
Overigens moesten de wcczen onderhouden en opgevoed
worden bij die personen, die bij testament aangewezen
waren of bij de grootouders cn verdere bloedverwanten,
alles, tenzij de weeskamer beter vond hen bij andere per-
sonen te besleden; van der keessel, thes. 150, Weeskeuren
van Rotterdam, Alkmaar, Wormer, Zype en Hasepolder,
enz. IV, art. G en 8, den Briel, art. GG en G8.
s 8. over 1)e .aiondiciieid der weezen.
Aangaande den leeftijd, welke voor de IGquot; eeuw lot
de mondigheid vereischt werd, een vasten regel te stel-
len, is ondoenlijk. Wel is waar heeft de groot gezegd,
dat oudtijds een zoon lol zijn 1 [i', eene dochter tot haar
12' jaar onmondig bleef, en dat later de ouderdom van
18 jaren vereischt werd, doch dit is, als niel algemeen
geldende, wcderlegd in de Regtsgel. Observ. II, Ohs. 8. —
Meestal evenwel viel dc leeftijd, tot de mondigheid ver-
eischt, tusschen het 12® en 18'levensjaar, en was voor
dc beide scxcn verschillend. Zie de Keiiren van Zeeland
van 23 October 125G, art. 51 (van mieris, Gr. Ch. li.
I, p. 308). Keuren van Zeeland van 13 November 1290,
art. 110 (van mieris, Gr. Ch. i?. I, p. 511); vgl. Hand-
vest van JAN VAN ^ENEG0U^YEN aan Zuid-Holland, van 9
Junij 1303, art. 3 (van mieris. Gr. Ch. B. 11, p. 28);
Handvest van jan van Henegouwen aan Dordrecbt gege-
ven den 11 November 1303 (van mieris, II, p. 30, eu
van de wall, Privil. V. Dordrecht, p. 122); Handvest van
WILLEM VAN HENEGOUWEN voor Zicrikzcc, van 23 Februarij
1317 (van mieris, II, p. 180); Bevelschrift van willem
van henegouwen van 17 JuHj 1330 (van mieris II, p.
500); Handvest van alrrecht van beijeren van 0 December
1389, aan Delft verleend (van mieris. III, p. 538); Hand-
vest van willem vam beijeren aan Gorinchem van 2i- Au-
gustus 1412 (van mieris IV, p. 217); Keuren van Zee-
land van 1490, cap. II, art. 31 (smallegange, Chronyk
van Zeeland, p. 347); Handvest van frank van borselen
aan den Uriel, van 13 April 1 443 (van alkemade, Bcschrijv.
van den Uriel II, p. 70); Handbetoon en de verJdaringe
van 24 December 1578 (van der eyck, Beschrijv. van
Zuid-Holland, p. 411); vgl. de groot, Inl.,l,D. 7 , $ 3, van
leeuwen , Boomsch Holl. B I, D. 12, nquot;. 3, van de spiegel.
Oorsprong der Vaderl. rechten, p. 127, van de wall, Privil.
van Dordrecht, p. 122 cn volg. Later evenwel, nadat de
weeskamers begonnen op te komen, werd algemeen de leef-
tijd tot mondigheid vereischt, op 25 jaren gesteld. — Te
's Gravenhage [Weesheuren, art. 0), was de ouderdom van
achttien jaren toereikend, doch reeds den 10'quot; November
1559, werd de tijd van 18 tot op 25 jaren verlengd. Zie
Ampl. van het Oquot;quot; art. bij de riemer, Beschrijv. van 's Graven-
hage, II, p. 200. Voorts werd in den Uriel (Weeskeuren van
■1527, art. 9), de ouderdom van twintig jaren, le Vlissingen
[Weeslicurcn van 1541, art. %), alsmede te Weesp [Weeskeu-
ren avL 9), van achlien jaren voor mannen, en van vijftien
voor vrouwen en te Schiedam een tweeßntwintigjarige leef-
tijd vereischt.
Behalve dat men door het hereiken van vijfentwintigjari-
gen leeftijd mondig werd, kon zulks eveneens geschieden
door het aangaan van een huwelijk, wat algemeen als geldend
regt was aangenomen. — Somtijds werd uitdrukkelijk ver-
eischt, dat een dergelijk huwelijk, zoo het van de voogdij
zoude kunnen ontslaan, behoorlijk voltrokken moest zijn.
Dit vindt men reeds bepaald in het Handvest van albreciit,
aan Delft verleend, van G December 1389 (van mieris.
Gr. Ch. li. III, p. 538), waar gezegd wordt, dat weezen
door het huwelijk uit de voogdij ontslagen worden, zoo
het met toeslemming der naaste bloedverwanten voltrok-
ken werd. Ook was er somtijds bepaald, dat de goede-
ren der weezen onder hel beheer der weeskamer bleven,
zoo zij een huwelijk hadden aangegaan, »daar derzclver
»schade of achterdeel in gelegen ware.quot; Weeskeuren van
Dordrecht (1G39), arl. G5, (17G8) art. 5G, Middelburg, art,
52. — Doch al waren vijfentwintigjarige ouderdom en hu-
welijke staal als eindpunten der onmondigheid gesteld, toch
hield dan de voogdij niet altijd op, daar bijna overal
aan do weeskamer hel ontslag uit de voogdij moest ge-
vraagd worden, betzij door de weezen zelve, hetzij door
hunne voogden, hetzij door den echtgenoot, die eene on-
mondige vrouw gehuwd had, en men niel van zelfs daar-
uil bevrijd werd. lÜn ook, waar dil verzoek om ontslag
niet behoefde gedaan te worden, had toch de weeskamer
meestal de magt, om met overleg van do naaste bloed-
7o
verwanten, de weezen nog langer in de voogdij te hon-
den, vgl. de groot, I, D. 10, § 1 en 2, van leeuwen,
lioomsch IIoll. Regt., I, D. 1G nquot;. 10 en M , Regtsgel.
Observ. II, Obs. 17 en van der keessel, thes. 1G0. In het eer-
ste geval, als namelijk het ontslag uit de voogdij gevraagd
moest worden, en de weezen tot zoolang in de voogdij
bleven, was te Lelden [Weesheuren, art. 59) bepaald,
dat de weesmeesters, ingeval »sy oordeelden 'tselve voor
»den persoonen als niet oorbaerlycken te zyn, daervan
»in dien gevalle, die van den Gerechte sullen verwittigen,
»omme dies aangaende met sommiere kennisse van saec-
»ken (als na behooren) geordonneerd te worden.quot; —
Vgl. ook art. GO, GI en G2, waarbij bepaald was, dat
cr op de weeskamer twee lijsten zouden worden opge-
hangen, de eene van de personen, die, nog geen vijfentwintig
jaren oud zijnde, uit de voogdij ontslagen waren, de andere
van hen, die ouder dan vijfentwintig jaar zijnde, toch in de
voogdij werden gehouden. — Van gelijken aard waren do
voorschriften van de Weesheuren van Rotterdam, art. 39,
Schiedam, art. 58 en 59, Oudewater, art. 199, Vlaardin-
gen, art. GG, Middelburg, art. 53. Alhmaar, Enhhuizen,
Wormer, Zype en Ilasepolder, enz. X, art. 4 en G, den
Rriel, art. 153 en 155, Heemstede, art. 34, Vlissingen,
art. 52. Vgl. Keuren van Zeeland van 149G, cap. II,
art. 31. Op andero plaatsen was men wel tpso jure bij
zijne meerderjarigheid uit de voogdij ontslagen, zonder
dat men ontslag behoefde gevraagd tc hebben, maar kon
men toch somtijds in do voogdij gehouden worden, als
de weeskamer of overheid met de naaste bloedverwanten
cn voogden zulks noodig cn nuttig achtten. Weesheuren
van den Rriel (1527), arl. 2, Weesp, art. 9, Amsterdam,
art. Rijnland, art. 45, Delfl, art. 18, Haarlem (1596),
art. ü, Dordrecht (1597), art. GO, (1G39), art. 59 en
G5, (17G8), art. 5G en 57, Westzanen cn Crommenie,
Aelsmeer, Ooslzanen en Uitgeest, art. 3. Vgl. s. van leeu-
wen, Cost. van Rijnland, p. 405.
§ 9. 'ovEii DE aio.NDiGVERKLAniNG [vcuia avUiUs).
In de eerste plaats komt hier de vraag te pas, wie het regt
heeft om deze mondigverklaring te doen. dr groot zegt hier-
omtrent, Inl. I, D. X , § 3 : «Ten derden, zoo wanneer de
» wees om zonderlinge redenen voor de bestemde jaren mon-
»dig of zyns zelfs voogd word gemaakt bij de Lands-Over-
»heid, bij het Ilofvan Holland, of by eenig Gerechte, daartoe
» wettclyk gemachtigd zynde.quot; Wat hier betrefTende de be-
voegdheid van het Hof van Holland beweerd wordt, als zoude
het ook de magt gehad hebben om mondig te verklaren,
wordt door de latere schrijvers algemeen tegengesproken, en
teregt, daar wij deze mondigverklaring moeten beschouwen,
als eene uitzondering van den regel, die alleen daargesteld
kan worden door 's lands Hooge Overheid, en door dege-
nen , die door haar hiertoe gemagtigd waren. Van eenc
dergelijke magtiging van het Hof van Holland worden vol-
strekt geene sporen gevonden, wat ook bevestigd wordt,
doordien het Hof zelf geen kennis heeft willen nemen van
verzoeken om veniaaetatis haar door dirk van groenewegen
cn anderen gedaan. Zio groenewegen, nquot;. 5 op de groot,
Inl. I, ü. X. Regtsgel. Observ. Hl, Ohs. 18, p. 50 cn 51.
van deu keessel, thcs. IGI, groenewegen, dc Icgg. ah'og.
ad. l. 2 C de his, qui vcniam aetalis (11, 45).
Doch op verscheidene plaatsen was het onnoodig om
zich aan 's lands overleid te wenden, daar het geregt of
de weeskamer er somtijds toe gemagtigd waren. Zoo
mogten te Leiden [Weeskeuren, art. 5G): »die van den Ge-
»rechte eenige der voorz. -weeskinderen, die sy bevonden
»tot de voorz. contracten of verbanden of om eenige
»neeringen to doen, gequaliliceert te syn, naer dat sy,
»deselve in persoonecomparerende, mitsgaders hare naesle
»vrienden of iMaghen, en de voogden, alvoorcn gehoort
»hadden, met advys van wees-meesteren, ook binnen de
»vijf-en-twintigh jaren van de vooghdye der weeskamer
»ontslaen.quot; Vgl. de Weeskeuren van den Briel (1527),
art. Haarlem (1590), art. 6, Wassenaar, art. 83, Mid-
delburg, art. 5i, Dordrecht (1768), art. 50 en 57. Aan-
leidmg tot twijfel geven do Weeskeuren van Amsterdam, art.
24, Schiedam, art. 57,/)or(/rec/tlt;, 1597 en 1639, art. 59,
Medemhlik, art 57, omdat aldaar wel gezegd wordt, dat zij
» by raedt van Borgemeester, weesmeesteren , magen,
» vrienden ofte voogden kunnen worden geëmancipeerd of
nhaer selfs meester ende voogd worden gemaeckt,quot; doch
niet, door wien de mondigvcrklaring moet gedaan worden.
Evenwel schijnt deze grond niet voldoende, om deze be-
voegdheid aan het geregt tc ontzeggen. Zie echter Rogtsgel.
Observ. II, Obs. 18. — Do mcening, welke van deu
KEESSEL, thes. 110 cn 161 voorstaat, dat men wel moet
onderscheiden tusschen het regt, dat somtijds aan de
overheid der steden was toegestaan, om onmondigen
(adolescentes idoneos et frugales) met advies van de bloed-
verwanten uit de voogdij te ontslaan, en — de venia
aetatis door de hooge Lands overheid verleend, schijnt
ongegrond, althans, zoo men er twee verschillende gra-
den vau mondigverklaring onder wil verslaan, daar toch
nergcnds beide soorten van mondigverklaring te gelijk
schijnen gegolden te hebben. — In sommige weeskeuren
slechts, werd uitdrukkelijk 's Lands hooge overheid aan-
gewezen als bevoegd tol het verleenen van venia aetalis,
zooals in die van do Zype en Ilasepolder, Wormer, Enkhuizen
'enz. X, art. 7. Vgl. ook de lüe^'/vcuren van Gorinchem, art. 42.
Ofschoon nu vroeger onder het verleenen van venia
aetalis door de Staten van Holland niet mede begrepen
was het regt om zijne onroerende goederen te mogen
vervreemden, zoo schijnt zulks toch allengskens gebruike-
lijk te zijn geworden, zooals blijkt uit hel formulier bij
w. van alpiien in zljn Papegaay, I, p. G20 en volg.
Aangaande dit regt om zijne onroerende goederen te kun-
nen vervreemden, zegt de guoot wel, dat het nimmer
door eene mindere magt dan bij 's Lands overheid kan
verleend worden, doch dit geeft ons nog geenszins het
regt om daaruit te besluiten, dat 's Landsoverheid alleen
geregtigd was tot het verleenen van ontslag uit de voogdij,
omdat dit regt om onroerende goederen te vervreemden
niet tot het wezen der venia aetatis behoort. Zie groene-
WEGEN, Trad. de legg. ahrog. ad. l. 3 C, de his, qui veniam
(II, IT)). Daarenboven hebben sommigen gemeend, de
bewering van de groot , I, D. 1 O, § 3, ook daarom tc
moeien in twijfel trekken, daar er geen andere bewijzen
voor gevonden worden, dan in enkele weeskeuren, zoo-
als die van Middelburg, art. 54, waar gezegd wordt:
»De weesen — voor haar mondige jaren — ontslagen
»van dc weeskamer, en sullen evenwel niet vermoogcn
»haare onroerende goederen to verkoopen noch ander-
»sinls .ulieneeren ofte belasten, dan met voorgaande ken-
»hisse en decreet van Burgermeesters en Schepenen, niet
» meer dan of zy van de weeskamer niet en waaren
»ontslagen.quot; Vgl. liegtsgel. Observ, III, Obs. 18, p. 54
cn 55. — Omtrent den leeftijd, waarop ontslag uit de
voogdij kon verkregen worden, was in enkele weeskeuren
bepaald, »dat soodanige jonge Luyden ten minsten sullen
»moeten oudt zijn, te weten jonge Gescllen twintigh jaren
»en jonge dochteren achtien jaren.'' — Zie Weeskeuren van
Alkmaar, Enkhuizen, Wormer, enz. X, art, 8. Doch werd
hieraan niet streng de hand gehouden, zooals blijkt uit
guoenewegen, Tract. de legg. abrog. ad l. 2 C, de his, qui
veniam. (II, 45) nquot;, 3: »Altamen si Princeps ex certa
»scientia et plenitudinc potestatis etiam minori 18 annis
»aetatis veniam concédât, disputare de principali judicio
»non oportet; sacrllcgii enim instar est.quot; — Dit was dan
ook minder noodig, als men nagaat, dat zoo aan de Staten
van Holland ontslag uit dc voogdij gevraagd werd, in
het verzoekschrift naauwkeurige opgave moest gedaan
worden van den ouderdom, dat tevens advies moest inge-
leverd worden door het geregt of de weeskamer, na de
voogden en naaste bloedverwanten gehoord to hebben,
aangaande de verstandelijke en zedelijke ontwikkeling
der wcezen cn verdere omstandigheden. Vgl. Resol. van
9 en 1 4 Dec. 1009 in het Gr. Pl. li. Hf, p. 491, Wees-
keuren van Alkmaar, Enhhuizen, Wormer, enz., X, art. 7,
Gorinchem, art, 42, van deu kee.ssel, thes. 101. — Uit het
bovenstaande kan men dus opmaken, dat zoo al de wees-
kamer zelve niet uit do voogdij ontslaan kon, haar in-
vloed toch in dozc zaak zeer groot was.
I)B WEESKAMERS IN VERBAND MET HET HEIIEE11.
s 1. ovkr iikt opmaken van den inventaris.
AVanneer wij willen nagaan, welke de roeping was,
die de weeskamer te vervullen had, ten opzigte van het
beheer van de voogden, zullen wij ons het eerst moeten
bezighouden met do verrigtingen, die in den aanvang van
de voogdij moesten plaats grijpen, hetzij om voor het be-
houd der goederen te waken, hetzij om tot zekerheid te
komen omtrent de hoegrootheid van de bezittingen der
weezen , opdat de weeskamer in staat mogt zijn, om aan-
gaande de opvoeding met de voogden en bloedverwanten
in nader overleg te treden. Tot de eerste dier verrig-
tingen moet gebragt worden het opmaken van den inven-
taris van al de goederen, welke den weezen, hetzij geheel,
hetzij in gemeenschap met anderen, toebehoorden.
Welke personen tot het leveren van genoemden inven-
taris verpligt waren, hangt van verschillende omstandig-
heden af. — Vooreerst dan, als een der ouders overle-
den was, was do langstlevende vader of moeder, gewoon-
lijk na hiertoe door de voogden aangezocht te zijn, tot
het leveren van den inventaris verpligt. — De voogden moes-
ten den inventaris nagaan, die vervolgens ter weeskamer,
in hunne tegenwoordigheid en in die van de naaste bloed-
verwanten, met eede moest bekrachtigd worden. — Som-
tijds kon het ook gebeuren, dat er wel een langstlevende
vader of moeder was, doch dat deze buitenslands afwezig
was. Alsdan werd te Vlissingen [Weeskeuren van 1703,
art. '14) alles verzegeld door de weeskamer, en zoo dc
langstlevende niel binnen den lijd van zes weken terug was
gekomen, werd door de naaste bloedverwanten met de
weeskamer geinventariseerd. — Ook als de langstlevende
der ouders hertrouwd was, was de overlevende stiefvader
of stiefmoeder op gelijke wijze, als gewoonlijk de langst-
levende der ouders, tot het leveren van den inventaris
gehouden; zie nu ciioox, Inl. I, D. 9, § 3, van der
keessel, thes. 135, Weeskeuren van's Gravenhage, Atnpl.
van lü Mei 1590, Amsterdam, art. 4, Rijnland, art. 20,
Rotterdam, arl, 14 en 17, Dordrecht (1597), arl. 30,
(1039), art. 34, Leiden, art. 24 en 20, Vlaardingen,
art, 24, Medemhlik, art. 34, Alkmaar, Enkhuizen, Wor-
mer, Zype en Ilasepolder, II, art. 7 en 18, Vlissingen
(1703), art, 5, 14 en 15. Zelden werd bij het opma-
ken van den inventaris de tegenwoordigheid van de wees-
kamer of van iemand van harentwege vereischt, zooals te
Dordrecht [Weeskeuren van 1708, art, 38), waarde langst-
levende gehouden was » met dc weesmeesters of met hun
» secrelaris en administrateurquot; den inventaris op te maken, —
Te iMiddelburg [Weeskeuren, art, 22) moesten de voogden
den langstlevende hierin behulpzaam zijn. Wanneer even-
0
-ocr page 90-wel ook de langstlevende der ouders overleden en er nocli
stiefvader, noch stiefmoeder aanwezig was, dan, hetzij er
vroeger boedelscheiding door den langstlevende was ge-
daan, hetzij de boedel door hem was aangehouden, na de
weezen te hebben uitgekocht, waren dc naaste bloedver-
wanten, de voogden, soms ook de weeskamer tot het op-
maken van den inventaris verpligt. — Wceskeuren van
Amsterdam, art. 9 en 11 , Oudewater, art. 178, Medem-
blik, art. 27 en 28, Alkmaar, Wormer, Zype cn Ilase-
polder, II, art. , den Briel (1G44), art. 38, Vlissingen
(17G3), art. 1G en Nieukoop, art. 20. — Te Enkhuizen
[Wecskcuren, II, art. 8 — 10) moesten de voogden met
do naaste bloedverwanten den inventaris opmaken; zoo
echter van de zijde van den eerst overledene reeds boe-
delscheiding gedaan was, waren alleen de bloedverwan-
ten van de zijde van den laalsloverledene tol het maken
van den inventaris geregtigd. Zoo de naaste bloedverwan-
ten in gebreke bicven, waren de voogden uit eigen hoofde
tol het opmaken van genoemden inventaris gehouden. —
Op andere plaatsen waren het de voogden alleen, die den
inventaris moesten opmaken, zooals in de Weeskeuren van
Leiden, art. 23, Middelburg, art. G —8, Gouda, art. 'öi
cn Voorburg, art. bepaald was, Ilelzelfde bad in den
regel ook plaats, wanneer er geene bloedverwanten aan-
wezig waren; alsdan werd echter tc ]Medemblik [Wceskeu-
ren, art. 20 cn 21) cn Dordrecht [Wceskeuren van 1G39,
art. 25) de tegenwoordigheid van den secretaris van de
weeskamer cn van twee buren vereischt, lo Vlaardingen
[Weeskeuren, art. 42), die van den secretaris der wees-
kamer cn van twee schepenen. Zie nr, cnooT, I, D, 9,
§ 8, VAN DEU KEESSEi,, tkcs. 14G. Nict allccn mocst cr
van de ouderlijke nalatenschap een inventaris opgemaakt
worden, maar ook van do goederen, die aan de weeskin-
deren van buiten mogten opkomen. Hiertoe waren alsdan
de uitvoerders van den uitersten wil of de voogden, die door
det erflater bij testament mogten benoemd zijn, of, zoo
dit niet geschied was, de ouders of bestaande voogden,
gehouden; Weeskeuren van Amsterdam, art. 13, 14 en 31,
Rijnland, art. 30 en 46, Rotterdam, art. 219—31 , Lei-
den, art. 30 en 31 , Vlaardingen, art. 40 en 41 , Mid-
delburg, art. 49, Medemblik, art. 46, Alkmaar, Wormer,
Zype en Hasepolder, enz. 11, art. 19—22, Dordrecht (1639),
art. 50, Gouda, art. 61 en 62. Te Dordrecht {Weeskeu-
ren van 1768, art. 35), was bepaald, dat, zoo de weezen
tot universele erfgenamen waren ingesteld, de weesmees-
ters , secretaris en administrateur zich naar het sterfhuis
zouden begeven, om aldaar inventaris te doen opmaken
van de nalatenschap. Zoo er evenwel een bocdelhouder
was, moest deze den inventaris leveren, volgens art. 50
dcrzelfde Weeskeuren. Vgl. de groot, I, D. IX, § 5 en
van der keessel, thcS. 140 cu 1 41 .
s 2. over ite vuu.stem.i\g van het opmaken van
den inventaris.
Dikwijls moest het hoogst moeijelijk zijn om een naauw-
kcurigen inventaris op te maken, b. v. van dio boedels, dio
uit koopmansgoederen bestonden of uit andere zaken, welker
waarde onzeker was. Meermalen ook gebeurde het, dat er
boedels van zoo geringe waarde waren, dat het overbodig
zou zijn geweest, er eenen inventaris van op te maken.
G'
-ocr page 92-Daarom was op vele plaatsen aan de weeskamer, hetzij
volkomen, hetzij met goedvinden en overleg van voogden
en naaste bloedverwanten, — het regt gegeven, om vrij-
stelling te geven van het maken van den inventaris. ïe
Amsterdam onder anderen {Weeskeuren, art. 5), moest
alleen, zoo de voogden cn naaste bloedverwanten het ver-
langden, de Inventaris geleverd worden. Volgens de groot
was de weeskamer evenwel niet gebonden aan het goed-
vinden van-voogden en naaste magen. Zie zijne Inl. I,
D. 9, § 3, van der keessel, tfies. 138, Weeslceuven van
's Gravenhage, Amplialie van IG Mei O, Amsterdam,
art. 4 en 5, Rotterdam, art. 14, Dordrecht (1597), art.
37, (1G39), art. 35, (17G8), art. 45, Leiden, art. 25,
Medemhlik, art. 40, Alkmaar, Wormer, Zype en Ilase-
polder, enz. II, art. 9, den Briel, art. 30, Gouda, art.
5G, Vlissingen (17G3), art. 22 cn 23.
Behalve de vrijstelling van inventaris te leveren, die door
do weeskamer kon verleend worden, kon zij op sommige
plaatsen ook bij testament gegeven worden, zooals te Lei-
den {Weeskeuren, art. 10) en tc Dordrecht {Weeskeuren
van 1G39, arl. 29). Alsdan konden de voogden volstaan
met »binnen 8 dagen naar d'inslnuatie daerloe gedaen,
»'tselve testamenl ter weeskamer to vertoonen, omme
»sooveel dat aangaet, daer uyt Notulc oft extract in 't
»Weesboeck gestelt tc worden.quot; Op andere plaatsen even-
wel blijft eene dergelijke vrijstelling van inventaris geheel
zonder gevolg, wal door sommigen als algemeen geldend
regt wordt voorgesteld; zoo zegt b. v. van der keessel,
thes. 137. »Jure communi llollandico, in stalutis nonnullls
»expresse quoque probate, inventarii a parente superstlte
»conriciendl necessilas frustra rcmittilur a praemortuo tesla-
»torc.quot; Vgl. de groot, hiL I, D. 9, § 3, voet, ad tit. D. de
admin. et peric. tut., Oorlog der Advokaten, casus 7G, Decisie
van 5 Februarij 1077. Uildrukkclijk werd dit bepaald te
IMedemblik [Weeskeuren, arl. 29) en te Dordreebt, zie A^.
Nederl. Jaarboeken van 1704, p. 941.
Op eenige plaatsen werd althans dergelijke testamen-
taire vrijstelling van inventaris aan de goedkeuring der
weeskamer onderworpen of aan die van » Burgemeesteren
»en Scheepenen ende Weesmeesteren, die 't samen ver-
aderen ende arbitreren moesten, ofle soodanige remissie
»ofte verbodl gevolghtendegeobedieert sal werden dan niel,
»tenware by denselven Testamente oock verbooden worde,
»dat die goederen de weeskinderen daerby gemaekl ende
»besproocken ter weescamer souden werden gebracht,
»in welken gevallen de voornoemde wees-meesteren hem
»dies niet en sullen hebben le bcmoeijen.quot; Weeskeuren van
Uijnland, art. 20, Botterdam, art. 0, Vlaardingen, art. 35,
Alkmaar, Zype en Ilasepolder, Wormer, enz. II, art. 13,
den Briel, arl. 34.
Te Middelburg [Weeskeuren, art. 59 en 00) had ook
die testamentaire vrijstelling van inventaris geene volko-
mene kracht, daar toch een inventaris of, zoo zulks niet
wel doenlijk was, een slaat moest worden opgemaakt, die
dan verzegeld ter weeskamer overgeleverd en met eede
bekrachtigd moest worden, om verder aldaar bewaard te
blijven. De weeskamer kon dan, zoo zij dit in het be-
lang der weezen wenschelijk achtte, partijen voor het ge-
regt dagvaarden om lot de opening van den verzegelden
inventaris le kunnen overgaan [Weeskeuren, art. 03). Dit
was evenwel geheel anders, in geval de vooroverledene
vader of moeder bij testament, eene bepaalde som aan
de weezen had toegewezen, met de verklaring, dat deze
meer dan het wettig aandeel bedroeg. Alsdan was delangst-
levende ongehouden om eenen inventaris van den boedel
op te maken, zoo het testament niet ouder was dan een
jaar of althans binnen dien tijd herzien was, volgens art. 75.
Later is deze tijd op vier jaren gebragt of langer, naar goed-
vinden der weeskamer, volgens art. 8 der Interprelatie van
28 October ICiö. — Daarenboven moest de langstlevende
zweren, dat het wettig aandeel der kinderen niet verkort
was, volgens art. 7G. Zoo evenwel de weesmeesters of de
voogden meenden genoegzame redenen te hebben om te
geloovcn, dat de weezen bij het testament al te zeer wa-
ren benadeeld, behoefden zij den langstlevende niet tot
dien eed toe te laten, en was deze na advies van Bur-
gemeesters en Schepenen, tot het overleveren van den in-
ventaris gehouden, volgens art, 77. Men bemerkt in al
deze bepalingen bet streven, om het belang der weezen
in overeenstemming te brengen met de behoeften van een
handeldrijvend volk, waar het openbaren van den staat
van eenen boedel dikwijls zijne eigenaardige bezwaren en
mocijelljkbeden hebben mocst.
§ 3. ovku den inhoud van den i.nventauis , en den tijd,
«innen wei.ken deze opge.maakt jioest wouden,
Dat dc inventaris alles moest omvatten, wat lot den ge-
meenen boedel van dc ouders of van den langstlevende had
behoord, volgt uit den aard der zaak cn is daarenbo-
ven in verscheidene weeskcurcn tot in do kleinste bijzon-
derheden aangegeven. Do langstlevende vader of moeder
moest namelijk eenen inventaris opmaken »van alle de
»Goeden wesende in den selven boel, roerende ende onroe-
»rende, lluysen, Erven, Pachten, Renten, Schepen, Geit,
»Actiën, Inschulden en Uytschulden, Silverwerk, Riemen,
»Ringen, Kleynodien, Kleederen, Linnen, Wollen en alder-
»hande lluysraedt, die sy met haren man of wijf gehadt
»ende tot haar doodt loe beseten hebben, geen altoos uyt-
»gesondert.quot; Weeskeuren van Dordrecht (1G39), art. 34.
Rijna letterlijk hetzelfde was bepaald in de Weeskeuren
van's Gravenhage, Ampi van IG Mei 1590, Amsterdam,
art. 4, Dordrecht (1597), art. 3G, Schiedam, art. 34,
Vlaardingen, art. 24, 3Iedemilik, art. 34, Alkmaar, Zype
en Hasepolder, Wormer, enz., II, art. 7. Dit was mede
opgenomen in den eed, waarmede in den regel de inven-
taris moest bekrachtigd worden, waarbij dan nog gevoegd
werd, dat men alle goederen, die namaals mogten opko-
men, getrouwelijk op den Inventaris zoude brengen. Zie
de woorden van dien eed in dc Weeskeuren van Dordrecht,
('IG39), art. 80, (17G8), art. 38. Vgl. Weeskeuren van
Amsterdam, art. 'ó. Leiden, arl. 30, Alkmaar, Wormer, enz.,
II, art. 8, den Briel, art. 29, Cost. van Antwerpen, t. 43,
art. 34. van leeuwen, Roomsch Holl. Regl, I, D. IG, nquot;. 7.
Zoo het aan het licht mogt komen, dat er door den langst-
levende eenigo goederen, die op den inventaris hadden
behooren gebragt tc worden, met opzet verzwegen waren,
moest »het verswegen goet, sonder eenige contradictie,
»komen endo blyven ten profyte van de voorschreve kin-
»deren;quot; Weeskeuren van dc Zype en Hasepolder, II, art.
8, »ende byaldien sulcx geschiedt is bij den vooghden,
»verbeurden sy uyt hacr eygeno goederen de rcchtcestl-
»matle van do vcrswegene goederen, te bekeeren als voo-
»ren, ende werden daerenboven arbllralycken gestraft.quot;
Weeskcuren van Leiden, art. 28 en 30. Vgl. Weeskeuren
van Vlissingen,nbsp;arl. 15, Weesp, arl. % Amsterdam,
art. ö, 13 en 14, Rijnland, art. 28 en 30, Schiedam, arl.
38 en 39, Oudewater, art. MT, Alkmaar, Wormer, Zype en
Ilasepolder, enz., II, art. 8, den Rriel, art. 29, Gouda, art.
CO, de groot, Inl. I, D. 9, § 4, van leeuwen, Roomsch IIoll.
R., I, D. 1G, nquot;. 7, Cost. van Rijnland, p. 392, cn de aldaar
vermelde Sententie van het Ilof van Holland van 10 No-
vember 1GGG, Regtsgel. Ohserv., III, Ohs. 9, van der kees-
sel, thes. 139. — Dc tijd, binnen welken de Inventaris
ter weeskamer moest geleverd en met eede bekrachtigd
worden, was gewoonlijk die van zes weken, welke termijn
gerekend werd van het oogenblik, dat de langstlevende er
door de voogden om verzocht was, of, zoo de voogden
zelve den inventaris moesten opmaken, van het oogenblik,
dat zij benoemd waren, of dc benoeming hun kenbaar was
geworden. Vgl. de Weeskeuren van Dordrecht (1597), art.
3G, (1G39), art. 34, Schiedam, art. 34, Westzanen cn Crom-
meny, Aelsmeer, Oostzanen en Uitgeest, art. G, Leiden, art.
24, Vlaardingen, art. 24, Middelburg, art. 59. Medernblik,
art. 34, Alkmaar, Wormer, Zype en Ilasepolder, 11, art. 7,
den Rriel, art. 28, Gouda, art. 55, Vlissingen (17G3), art.
'14—17. — Te Rotterdam {Wecskeuren, art. 15) moest do
inventaris binnen drie weken na het aanzoek der voogden
geleverd worden, welke termijn evenwel tot vijf weken kon
verlengd worden. — In Rijnland {Weeskcuren, art. 2G en
29) was er de tijd van twee, cn te Dordrecht [Weeskeuren
van 17G8, art. 38) van drie maanden too gesteld.
Overigens was het dikwijls aan dc weeskamer overge-
laten, om naar gelang van omstandigheden deze termijnen
Ie verkorten of te verlengen. Zie de Wceskeuren van Rijn-
land, art, Rotterdam, art. 15, Leiden, art. '^■i, Mtddel-
hurg, art. Gl, Vlissingen (I7G3), art. 17, enz. Zulk eene
verlenging werd meestal toegestaan, ingeval de overledene
aan eene besmettelijke ziekte gestorven was, of zoo er van
verre bloedverwanten ontboden moesten worden, de groot
I, D. 9, $ 3, Weeskeuren van Alkmaar, Zrjpe en Ilasepolder,
Wormer, enz., 11, art. 3. — Zoo diegenen, die tot bet opma-
ken van den inventaris gehouden waren, hiertoe evenwel
niet binnen den daartoe gestelden tijd overgingen, werden
zij meestal met eene boete gestraft. Zie Weeskeuren van
Rotterdam, art. 17, Leiden, art. 24, Alkmaar, Zype cn
Ilasepolder, Wormer, enz., 11, art. 24, den Briel, art. 45,
Vlissingen (17G3), art. 17, enz. En zoo zij onwillig bleven
ook na de boete, konden zij somtijds tot het maken des in-
venlaris door gijzeling gedwongen worden, of stond de arbi-
traire correctie aan de weeskamer. Ten bewijze hiervan kan
ook dienen, hetgeen in Rijnland (Weeskcurcn, art. 2G) bepaald
was, waar gezegd werd, dat de vader, moeder, stiefvader
of stiefmoeder den Inventaris moest leveren: »op pene, so
»sy veertien dagen naar 't verloop van de voorschreven tyt
»van twee maanden in gebreke bleven, de voornoemde
»staat of inventaris over te leveren, van te verbeuren ses
»guldens ten prysc voorseyt, ende nog langer in gebreeke
»blyvcnde, sullen daartoe van wegen den voornoemden
»Baljuw ende wecsmanncn by gyselinge of sodanigc an-
»dere wegen van gereede ende parate executie als hen
»goetdunken sal, bedwongen mogen werden,quot; — Te Leiden
{Weeskcurcn, art. 23 cn 24) was het niet dc weeska-
mer zelve, die in deze zaken regtkonde doen, maar zij moest
den onwillige aan het geregt overleveren. — Dikwijls ook
had de weeskamer het regt om zelve in plaats van den on-
willige den inventaris op te maken. Zie Weeskeuren van
Amsterdam, art. 18.
§ 4. ovf.a het iiewijs van' de coedellen dek weezen.
Na het overleveren van den inventaris, » was de langst-
»levende voort gehouden, met de kinderen ofte hare vrien-
ygt; den ende voogden, ten overstaan van weesmeesteren te
«procederen, bij cavelinge ende lotinge tot schiftinge,
»scheydinge ende deylinge van den gemenen boel ende
» den voornoemde kinderen daar uit te laten volgen de ge-
»regto helft; of sooveel als bevonden sal werden denselven
» na regten of te wettige voorgaande makinge ende dispo-
»sitie van testamente, huwelykse voorwaarde ofte andere
» te competeren.quot; — Weeskeuren van de Zype en Ilasepolder,
II, art. 10. Deze handeling van den langstlevende voor
de weeskamer en in tegenwoordigheid van bloedverwanten
en voogden, om tot boedelscheiding of tot uitkoop tc komen,
werd gewoonlijk bewijs genoemd. Onder welke benaming
evenwel, ook wel in ruimeren zin, het maken van inventaris,
mede werd begrepen. Zie over het doen van bewijs, de
groot, I, D § 0, van deu keessel, tkes. 1 42i. Weeskewen
van Weesp, art. 2, Amsterdam, art. 3 cn 10, Rotterdam, art.
'19, Schiedam, art. 42—44, Leiden, art. 25 en 20, Vlaar-
dinyen, art. 28 en 34, Medemblik, art. 42 — 44, Alkmaar,
Wormer, Zype en Ilasepolder, enz., II, art. 5, O en 10,
lünkhuizen, II, art, 2, den Briel, art. 20, 27 en 3 I, Dordrecht
(1039), art. 34 (1708), art. 38, Gouda, art. 50, Gorinchem,
art. 34, Haarlem (1753), art. 3, Vlissingen (17G3), art. 29,
enz. ïe Enkhuizen konden de naaste bloedverwanten be-
letten , dat de langstlevende zijnen kinderen bewijs deed.
Later evenwel, namelijk ingevolge dcResolulie van de Staten
van Holland en Westvriesland van G September 1G39 is
dit veranderd, zoodanig »dat de naaste vrienden van don
»overledenen, hoewel zy anders versochten ende begeerden,
»'tselfde sullen moeten gehengen ende gedogen.quot;
Meestal geschiedde het bewijs voor het collegie van
weesmeesteren; te Schiedam moest tevens de schout aan-
wezig zijn; voor hel geval echter dat de weeskamer uit-
gesloten was, geschiedde dit voor het geregt. — Ook
had het veelal plaats te gelijkertijd met het overleveren
van den inventaris en dus in den regel binnen zes weken,
te Weesp binnen vijf weken, terwijl cr te Dordrecht cn te
ITaarlem drie maanden voor gesteld waren.
Zoo de langstlevende der ouders, of zoo de stiefvader
of stiefmoeder, den termijn voor het bewijs gesteld, on-
gebruikt had laten voorbijgaan, kwam alle schade, die
na dien tijd aan het een of ander uit den gemeenen boedel
mogt overkomen, alleen voor zijne rekening, terwijl alle
voordeden den gemeenen boedel werden gerekend te over-
komen. Weeskeuren van Amsterdam, art. 21 cn 22, Schie-
dam, art. 42, Leiden, art. , Alkmaar, Zype cn Hase-
polder, Wormer, enz. II, art. 27 en 28, den Briel, art. 48
49, Gouda, art. ü5, Vlissi7igen,an. Dordrecht OS),
art. 42 cn 43, terwijl er bij do Weeskeuren van West-
zanen en Crommenie, Aelsmeer, Oostzanen en Uitgeest, art.
G enz. eene bode op was gesteld. Wat evenwel dc schade
betreft, die aan schepen, tot den gemeenen boedel be-
hoorende, mogt overkomen, deze moest door de weeskin-
deren mede gedragen worden, zooals blijkt uit de Weeskeuren
van Schiedam, arl. 53, Vlaardingen, art. 32, Medemblik,
art. 53, waar gezegd wordt: »welververstaande nogtans,
»dat soo verre ten tijde van het overlyden van vader of
»moeder in koopvaardye of in Rederye eenige scheepen in
»3CC waren, of voor Petri ad Cathedram (volgende de keure
»der voorsz. stede) niet opgezeilt cn waren , dat in sulken
»gevalle de winst of schade van soodanigen reise of .soo-
»danigen teelt sal komen tot profyt en schade van den ge-
»meene boel.quot; Vgl. de groot, I, D. 9, § G, van der keessee,
thes. i 42. Voor dat de inventaris ter weeskamer was
ingediend en het bewijs gedaan was, mogt de langstlevende
zich niet ten tweeden huwelijk begeven. Meestal waren
hiertegen boeten vastgesteld, die soms vrij zwaar waren, op
andere plaatsen was het met arbitraire correctie bedreigd,
veeltijds was het daarenboven aan hen, die met het voltrek-
ken van huwelijken belast zijn, voorgeschreven, geen tweede
huwelijk in te schrijven en toe te laten , voordat het bewijs
geschied was; de groot, Inl. 1, D. 9, § G. Regtsgel. Ob-
serv. I, Obs. 15; VAN DER KEEssEL, thcs. 1 42, Wccskcurcn van
Rijnland, art. 27, Rotterdam, art. , Aelsmeer, Oostzanen,
Weslzanen en Crommenie, Uilgeest, art. G, Leiden, arl. 10,
Alkmaar, Wormer, Zype en Ilasepolder, enz., II, art. 29, den
Hriel, art. 50, waar de langstlevende, met het verlies van
een tiende gedeelte van zijne goederen, ten voordeeleder wee-
zen gestraft werd, Wecskcnren van Vlaardingen, art. 45,
enz. aiet toestemming van de naaste bloedverwanten kan
echter de langstlevende vader of moeder door do wees-
kamer van het doen van bewijs worden vrijgesteld, totdat
een meerderjarige, daartoe regt hebbende, het bewijs mogt
afvorderen, — Eveneens was de langstlevende tot het doen
van bewijs ongehouden, zoo de overledene hot uitdruk-
kelijk bij testament verboden liad, doch moest hij dan
binnen zes weken het testament ter weeskamer overleggen;
dan had evenwel dc weeskamer, evenals omtrent het ma-
ken van den inventaris, het regt om desniettegenstaande
om gewlgtige redenen hel bewijs te laten plaats vinden. —
Eindelijk nog was de langstlevende vrij van hel doen van
bewijs, zoo hij behoorlijk door het opmaken van den
inventaris blijken deed, dat de boedel meer nadeel dan
voordeel opleverde. Weeskeuren van Amsterdam, art. 3 en 8,
Rijnland, art. 31 , Vlaardingen, art. 28, Alhmaar, Zype en
Ilasepolder, Wormer, enz. II, art. 12 — 14, den Briel, art.
34 —3o, Gorinchem, art. 33, Haarlem (1753), art. 3 cn 8.
Ten slotte merken wij hier nog op, dat, zoo beide do
ouders overleden waren, het bewijs ter weeskamer moest
gedaan worden door de naaste bloedverwanten en wel met
deze onderscheiding, dat, zoo het bewijs door den langst-
levende gedaan was, het na zijn overlijden alleen door
de naaste bloedverwanten van zijne zijde moest geleverd
worden, terwijl, zoo de langstlevende in den gemeenen
boedel gebleven was, do naaste bloedverwanten van beide
zijden tot het bewijs gehouden waren. Weeskeuren van
Amsterdam, art. 9 en 1 I, Alkmaar, Zype en Ilasepolder,
Wormer, enz, II, art. 15 en IG, den Briel, art. 30 en 37.
Hel bewijs kan overigens op drie verschillende wijzen
lot stand komen, hetzij door middel van uitkoop, wat, zoo-
als de naam ook aantoont, geen eigentlijke boedelscheiding
is, daar dc langstlevende dan den boedel behoudt, hetzij
door willige deeling, hetzij door middel van kaveling of
blinde loting, üu guoot, 1, D. 9, § 7, Regtsgel. Observ. III,
Obs. 10, v\n deii kf.essel, thes. 145.
§ 5. oveu den uitkoop.
Uilkoop heeft plaats, wanneer de langstlevende in tegen-
woordigheid en met toestemming van de weeskamer en
de naaste bloedverwanten, onder voldoende borgstelling
belooft, om zijne minderjarige kinderen, in plaals van hun
wettig erfdeel, bij hunne mondigheid of vroeger huwelijk
eene bepaalde som of hoeveelheid goederen uit le keeren
cn hen lot dien tijd te zullen opvoeden en onderhouden,
terwijl hij alle schulden ten laste van den gemeenen boedel,
alleen voor zijne rekenmg neemt, van leeuwen, Cosl. van
Uijnland, p. 393. — liet bewijzen door middel van uit-
koop was, volgens de getuigenis van van leeuwen, zoowel
in de steden als ten platten lande zeer gebruikelijk, Het
was, vooral van belang in boedels van handeldrijvende of
neringdoende personen, en in zulke boedels, waarin vele
goederen van onzekere waarde gevonden werden.
In dergelijke omstandigheden werd zelfs de uilkoop op
verscheidene plaatsen voorgeschreven, zooals le Dordrecht,
{Weeskeuren van 1039, art. 30), waar men leest: »Maer
»in boelen, als daer neeringe, inschulden, uylschulden en
»veel roerende en onzekere goeden blijven, daer sal men
» alleen maken staet, endo voorts procederen by Uyl-koop,
»lot discretie van de vooghden ende weesmeesters, regard
»nemende op de persoon van den langstlevende, ende
»nature van de goeden met dieser aankleeft, en sullen
»alsdan do goeden oft sommen van de uitkoopen, soo
»groot endo kleyn, die den kinderen toegeschickt ende
»gevallen zyn, by den langstlevenden ende voogden voorsz.
» Ier register gebracht worden, binnen den tydt als voren;
»'i ware den boedelhoudcr of boclhoudsler hen lol geen
»reden in den uylkoop wilde schicken.quot; Vgl. Weeskeuren
van 17G8, art. 39. — Zie voorts de Weeskeuren van
's Gravenhage, Ampi, van 1G iMei \ 590, Rijnland, art. 31
en 32, Delft, art. 11, Rotterdam, art. 19 - 21, Oudewater,
art. IIG, Leiden, arl. 35, Vlaardingen, ürl.^d. Middelburg,
art. 27, Alkmaar, Wormer, Zype en Hasepolder, enz. 11,
art. 11, den Briel, art. 32, Gorinchem, art. 33, Haarlem,
(1753), art, 8 en Vlissingen, avl. 2G. In den regel even-
wel kon de uitkoop niet tot stand komen, tenzij de wees-
kamer en de naaste magen hel in het belang der wcczen
rekenden te zijn. dü: groot, I, D. 9, § 7, Regtsgel. Observ.
III, Obs. 10, van der keessel, thcs. 145, De uitkoop
werd meestal voorafgegaan door behoorlijke schatting der
goederen, zooals uitdrukkelijk in Rijnland {Weeskeuren, art.
32) cn op andere plaatsen was bepaald. Doch in boedels,
waar vele koopmans- of andere goederen waren, die min-
der voor juiste waardering vatbaar waren, liet men het dik-
wijls aankomen op de goede trouw van den langstlevende.
Zie de Weeskeuren van Oudeivater, art. 17G, Leiden, art.
25, Gouda, art. 5G; van leeuwen , Cost. van Rijnland, p.
394 cn 395, Roomsch Holl. R., 1, D 13, nquot;. d, Regtsgel.
Observ. III, Okf. 10.
Wij zeiden reeds, dat de uitkoop onder voldoende borg-
stelling moest geschieden, zoodat de wcczen zekerheid had-
den voor hct geval, dat de langstlevende, bij hunne mondig-
heid of eerder huwelijk, niet in staat mogt zijn om dc
beloofde som uit te keeren. Hierdoor was evenwel elke zwa-
righeid niet opgeheven, maar bleef er eene gewiglige over,
daar, hoewel dö langstlevende dc vcrpligting op zich nam
om dc schulden van den gemeenen boedel voor zijne rekc-
ning lü nemen, echler de seliuldeisehers door deze res
inlcr alios acta niet iconden benadeeld worden. Zie van
den 13ERG, Ncdcrl. Advysb. IV, p. 4(5, Cons. 150 : Sententie
van het hof 23 Maart 1015. Zoo kon het gebeuren,
dal de weezen, na mondig te zijn geworden, voor de helft
der schulden van den gemeenen boedel werden aange-
sproken, terwijl de goederen van den langstlevende ontoe-
reikende hiervoor waren. — Om aan deze zwarigheid le
gemcet le komen, is, ingevolge de Resolutie van 31 Julij
1050, te Amsterdam aan de weezen eene verjaring van
anderhalf jaar toegestaan, zooals ook te Leiden volgens
de Resolutie van 24 September 1059 en en Gouda (^Vees-
keuren, art. 57), waar evenwel de verjaring op drie jaren
gesleld is. Zie verder van der keessel, thes. 1 45 en Regtsgel.
Observ. 1, Obs. 25.
S G. OVEU DE RDEDELSCllEn)L\G.
De boedelscheiding, vroeger ook wel vertichting genaamd,
omvat in ruimeren zin ook den uilkoop. De eigentlijke boe-
delscheiding geschiedde, heizij bij willige deeling, hetzij
bij kaveling of blinde loting.
Boedelscheiding bij willige deeling vond dan plaals, wan-
neer er geen grond voor uitkoop bestond, of wanneer de
langstlevende zich niet lot den uilkoop wilde laten vin-
den. Evenals de uilkoop, geschiedde de boedelscheiding
in tegenwoordigheid der voogden en naaste bloedverwan-
ten voor de weeskamer. Daarbij zocht men dan aangaande
de verdeeling en loescheiding het eens le worden. Zie
Weeskeuren van Amsterdam, art. 13, Delft, art. \0,Schie-
dam, art. 34, Leiden, art. 32, Medemhlik, art. 30, Alkmaar,
Zype en Ilasepolder, Wormer, enz. II, art. I O, den Briel,arl.
31 , Dordrecht (0391), art. 34, Gouda, art. 04. Zoo men
ecliter daarin met den langstlevende niet slaagde, moest de
boedelscheiding geschieden door kaveling of blinde loting.
In Rijnland was dit de gewone wijze van boedelschei-
ding, zoo er geen uitkoop plaats greep. Vgl. Weeskeuren
van Delft, art. 10, Vlaardingen, art Alkmaar, Zype
en Ilasepolder, Wormer, enz. II, art. 10, den Briel, art. 81,
Cost. van Mechclen, t. 10, art. 47 en 48 en Antwerpen,
t. 43, art. 42, Regtsgel. Observ. III, Obs. 10; van leeu-
wen, Cost. van Rijnland, p. 395, noemt deze wijze van
boedelscheiding als de gewone, vooral in geval van ver-
decling van landerijen, »dewelke aan stukken deelbaar
» zyn, ende daar in partyen tot geen verkopinge verstaan
»en kunnen, dat deselve aan partyen werden gestelt, ende
» de grootste ende beste stukken soveel belast werden, aan de
» minder deelen aan geld uyt te keeren, als deselve meer-
»der ende minder waardig werden geoordeelt, tot so na
»eenigsints mogelyk is, hetwelk gedaan zynde deselve par-
»tyen aan looten werden gestelt endo by yder der deel-
»pligtigen een blind lot werd getrokken, hetwelk geopend
»zynde, elk met zyn getrokken lot hem moet vergenoe-
»gcn.quot; Zoo cr evenwel eenig onroerend goed was, dat
niet voor splitsing vatbaar was, werd cr een prijs gesteld,
tot welke het in de scheiding zou worden gebragt. Alsdan
moest het lot beslissen, aan wien de eerste keus zou zijn.
Van belang is het na te gaan, welke uitwerking de boe-
delscheiding of het bewijs heeft, met betrekking tot do
weezen zelve. Zoo cr namelijk aan meerdere weezen, als
broeders of zusters elkander bestaande, bewijs gedaan was,
7
-ocr page 106-bleven gewoonlijk de goederen gemeen, totdat een van
ben mondig werd. Dit werd evenwel door velen betwist,
die beweerden, dat, daar de weezen door den dood van
bunne ouders regt op de goederen verkregen, bet tegen
de beginselen van bet regt streed, dat de een de uitgaven
voor den ander gemaakt, moest lielpen dragen. Zonder dc
gegrondbeid dezer bewering te willen betwisten, meenen
wij, dat bet gemeen blijven der goederen tusscben do wee-
zen, wegens de gcmakkelijkbeid, die bieruit voor bet be-
stuur voortsproot, niet zoo onbillijk was, als bet wel bij
den eersten oogopslag zou kunnen scbljnen, vooral als wij
in aanmerking nemen, dal bet niet anders was dan eene
llctie, alsof de ouders nog inleven waren, wanneer toch
ditzelfde zou hebben plaats gegrepen. — Verder komt hier
nog bij, dat do ouders bij uilersten wil hiervan konden
afwijken, zooals ook de weeskamer, de voogden cn de
naaste bloedverwanten, zoo zij zulks in het belang der
weezen rekenden te zijn, dit konden voorkomen; einde-
lijk, dat, zoo tot dc opvoeding van een der weezen buiten-
gewone uitgaven werden vereischt, deze hem alleen werden
in rekening gebragt. Zie de Wccslceurcn van Amsterdam,
art. 43, Dordrecht (1597), art. 54, (IG39), art. 55, Schie-
dam, art. 51 , Vlaardimjen, art. G3, Middelburg, art. 45
cn 4G, Medemblik, art. 51 , Alkmaar, Wormer, cm. IV,
art. 15, den Briel, art 75, Gorinchem, art. i\, Haar-
lem (1753), art. 17 en Vlissingen (17G3), art. 28 en 29,
waar bepaald was, dat zoo een der weezen mondig was
geworden en dus zijn aandeel uit de gemeenschap erlangd
had, evenwel de deelen der overige weezen gemeen zouden
blijven. Vgl. ook Weeskeuren van Dordrecht (17G8), art. 53,
waar wel dc goederen tusschen de weezcn gemeen bleven,
doch aan ieder afzonderhjk in rekening werd gebragt, wat
hij tot zijn onderhoud en opvoeding noodig mogt hebben.
Zie van dek keessel, ikes. 'I 49 en wagenaar, Beschrijv. van
Amsterdam, III, p. 378 en 379, die ten onregte meent, dat
de gemeenschap tusschen de weezen voortduurt, totdat de
laatste van hen mondig zal zijn geworden.
S 7. OVER DEN VERK'OOl' DEK HOERENDE COEüElUv.N, EN HET
BHE.^GEN TEU WEESKA.MER.
Zoo er zich onder de goederen, die den wcczen mogten
zijn aanbedeeld, roerende goederen bevonden, moesten deze
naar den regel in het openbaar aan den meestbiedende wor-
den verkocht, nadat de voogden de toestemming van dc
weeskamer hiertoe bekomen hadden. Weeskeuren van Am-
sterdam, art. 1 ü. Rijnland, art. 34, Rotterdam, art. 23, Dord-
recht (1Ö97), art. 38, (1G39), art. 3G, (1708), art. 49,
Leiden, art. 32, Vlaardingen, art. 4G, Alkmaar, Enkhuizen,
Wormer, Zype en Hasepolder, enz , III, art. 5 en G, den Briel,
art. öG en ö7, Gouda, art. G4. Meestal kon de weeskamer
evenwel hiervan afwijken, zoodat die roerende goederen
ook onder de hand konden verkocht worden of ook wel in
natura bewaard blijven. Zoo werd te Vlissingen [Weeskeu-
ren van 17G3, art. 35) niet uitdrukkelijk van het verkoo-
pen van roerende goederen gesproken, maar alleen gezegd,
dat gevaarlijke goederen, zoo als schepen of scheepspor-
tiün, of die voor bederf vatbaar waren, moesten worden
verkocht. Zie Weeskeuren van Grootehroek, art. \ li, Mid-
delburg, art. 33 en Gorinchem, art. 38. Eindelijk nog was
te Haarlem [Weeskeuren van 1 753, art. 12) bepaald, dat.
zoo de weezen ouder dan achllien jaren waren, zij zelve
verlangen konden, dat deze of gene goederen in natura
bewaard bleven. — Vgl. de groot, I, D. 8, § ö, van der
KEESSEL, thes. 129 en Uegtsgel. Ohserv. II, Ohs. 13. — Alle
bescheiden betreffende de bezittingen der weezen, den
inventaris, de akte van uilkoop of boedelscheiding, schuld-
bekentenissen, effecten enz., alsmede »goud, silver, juwee-
»len en andere koslelykheden,quot; [Weeskeuren van Vlissingen
van 1703, art. 41) moesten ter weeskauier opgeteekend en
zorgvuldig bewaard worden. Geene papieren mogten van-
daar geligl worden, lenzij door de voogden benoodigd b. v.
lol hel ontvangen van renlen, na voorafgaande toestemming
van de weesmeesters, en dan nog onder behoorlijke in de
plaalsslelling van een recepisse. Zie de Weeskeuren van
Amsterdam, art. 12, Uijnland, art. 39 en 40, Uotterdam,
arl. 27, Schieda7n, art. 45, Weslzanen cn Crommenie, Aels-
meer, Oostzanen en Uitgeest, art. 5, Oudewater, art. 185,
Leiden, art. 48, Vlaardingen, art. 00, Medemhlik, art. 45,
Alkmaar, Enkhuizen, Wormer, Zype en Ilasepolder, enz.
III, art. 1 en 2, den Briel, arl. 52 en 53, Dordrecht
(1039), arl. 34, (1708), art. 0, Nieuhoop, art. 29, Heem-
stede, art. 27, Gorinchem, art. 30, Haarlem (1753), art.
13: vgl. DE GROOT, Tnl., I, D. 9, § 9, Uegtsgel. Ohserv.
III, Ohs. 13, van der keessel, thcs. 147. — Te Leiden
vooral was dit alles met groote naauwkeurigheid be-
paald. Daar moesten rentebrieven en obligalien len laste
van Holland of Weslvriesland of de generaliteitslanden,
aan de weezen toekomende, ter weeskamer worden ge-
bragl, en daar zorgvuldig bewaard worden, »sonder dat
»de een of d'ander deselve middelerlyt onder recepisse
»vandaar sal mogen lichten, tenware yemanl lotdeadmi-
»nistralie expresselyk geordonneerl ware ende daervoor
»ten genoege borge gbestelt hadde, dewelcke soodanige
»obhgatiën sal mogen lichten onder recepisse,. doch alleen
»om daerop den vervallen interest te ontfangen, 'twelck
»ghedaen zynde sullen deselve obligatiën terstont weder
»ter voorsz. weeskamer moeten werden gerestitueert.quot;
Dan moest ook op dergelijke renlebrieven cn obligatiën,
die bij den aanvang der voogdij op de weeskamer gebragt
werden, door den secretaris, met geschrevene letters gezet
worden: tveeskarncrs obligatie der stad Legden, terwijl op
aangekochte hetzelfde met gedrukte letters geplaatst werd.
Tevens moest de secretaris op den rug van deze papieren
schrijven, dat zulke obligatiën nict dan mot uitdrukkelijke
toestemming der weeskamer ^afgelost of vervreemd mogten
worden, en hieronder zijne onderteekening stellen, zooda-
nig, dat eene vervreemding zonder bovengemelde toe-
stemming gedaan, nietig was. Bij de amplialie .van 12
Januarij 1604, op de Weeslceuren, art. 48, is ditzelfde
uitgestrekt tot alle mogelijke rentebrieven, obligatiën, kus-
tingbrieven (akten van hypotheek) enz. aan weezcn of
andere personen toekomende, die aan de weeskamer on-
derworpen waren. Over de wijze, hoe de papieren en
goederen der weezcn in afzonderlijke doozen of kisten ter
weeskamer bewaard werden, zie dc Weeslceuren van Rijn-
land, art, 39, Rijswijk, art. IG en van leeuwen, Cosl. van
Rijnland, p. 402.
De effecten en roerende goederen, die de-weczen in
gemeenschap met meerderjarigen bezaten, moesten ook ter
weeskamer gebragt, cn aldaar bewaard worden; de guoot,
I, D. 9, § 9, van deu keessel, thes. 1 48, Regtgel. Observ.
111, Obs. 12, en de Weeslceuren t. a. pl., alsmede die van
Middelburg, interpretatie van 28 October 1045, art. 14 en
Vlissingen, art. 1 4.
Zoo iemand evenwel in dergelijke zaken voor meer dan
de helft aandeel had, kon hij verzoeken er zelf de be-
waring van te hebben, doch moest hij, zoo de weeskamer
zijn verzoek toestond, ten genoege van haar voldoende
borgtogt stellen- Zie de Weesheuren van Alhmaar, Enh-
huizen, Wormer, Zype en Ilasepolder, 111, art. 3, enz. den
Briel, art. ö4. Meestal hadden de medeeigenaars het regt
om de verdeeling te vorderen of konden althans authentieke
afschrittcn van de obligatidn, effecten of andere papieren
vragen; zie dc Weesheuren van Leiden, art. 33, Vlaar-
dingen, art. GO, Gouda, art. G4, Dordrecht (17G8), art. G
en 50, liegtsgel. Observ. III, Ohs. 12, van deu keessel,
thes. 148.
s 8. oveft het siellen van bougtogt vooil het beheer.
Behalve het toczigt, dat de weeskamer in het algemeen
houden moest over het beheer der voogden, en de ver-
pligting der voogden om den eed van getrouwheid te doen,
was er nog een ander middel, dat alleenlijk diende om
voor het behoud van do goederen der weeskinderen zorg
tc dragen. Dit was namelijk dc borgstelling, tot welke
de voogden somtijds verpligt waren. Deze verpligting tot
borgstelling was reeds zeer vroeg voorgeschreven, en men
kan in het algemeen zeggen, dat, wat wij in dc oudste hand-
vesten aangaande dc wcezen bepaald vinden, bijna alleen
het seherdoen der voogden betreft. Zoo wordt in het hand-
vest voor Middelburg van 1217 (van mieris, Gr. Ch. B., T, p.
172) gezegd: »Soo eenigh weeskinl blijft in Middelburgli,
»en sal niemand van syn bloetverwanlen ende vrinden syn
»goederen hebben, tenzy hy eerst vaste seeckerheyt met
»eenen burger doe.quot; Zie ook Privilegiën van Weslcappellc
van Mei 1223, art. 50 (van mieris, Gr. Ch. B., I, p. 185),
Privilegiën van Domhurch van 1223, art. 21 (van mieris.
Gr. Ch. B., I, p. 190), Handvesten van Zierikzee van 1 1
Maart 1247 (van mieris, Gr. Ch. B., 1, p. 240), Keuren van
Middelburg van M Maart 1253, art. 43 (van mieris. Gr.
Ch. B., 1, p. 271), Keuren van Zeeland van 23 October 125G,
art. 54, (van mieris. Gr. Ch. B., 1, p. 308) en vele andere;
vgl. de groot, 1, D. 9, § 1. — Over dc wijze van zeker-
doening werd er somtijds bijgevoegd, dat zij moest ge-
geschieden op Iwcescalten erven, d. i. erven, die ten minste
de dubbele waarde van de goederen der weeskinderen be-
droegen. Zie van der schelling, not. 18 bij van alkemade,
Beschrijv. van den Briel, 11, p. 20 cn van de wall, Privil.
van Dordrecht, p. 124, not. h. — Zulks was onder anderen
bepaald in hel handvest van jan van denegouwen aan Zuid-
Holland, van 9 Junij 1303 (van mieris, Gr. Ch. B. H,
p. 28 en van de wall, Privil. van Dordrecht, p. 114),
in dat van dirk van monsjouw aan den Briel van 18 Maart
1343 (van mieris, Gr. Ch. B., 11, p. 073 en van alkemade,
Beschrijv. van den Briel, H, p. 20), alsmede in óc Keuren
van Zeeland van 1490, Gap. 11, art. 27 (van smallegange,
Chronijk van Zeeland, p. 347).
Toen later de weeskamers ingesteld werden cn alzoo
het toezigt op de voogdij werd geregeld, werd hierdoor
de noodzakelijkheid tot hct stellen van borgtogt minder
sterk gevoeld, zoodat dan ook hct zeherdocn op tiveescatten
erven in onbruik geraakte. Te Ylissingcn evenwel heeft
men iets dergelijks behouden, waar (Weeskeuren van 1541,
art. 17) bepaald was, dat »alle administrateurs van weese
»goeden ende die aannemen den weesen te houden, schul-
»digh waren ende gehouden van beur administratie ofte
» houdenisse respectivelick te stellen twee goede solvente
»borgen, elek een vooral,quot; hetgeen in 17G3 {Weeskeuren
art. 30) nog bijbehouden is, — Op sommige plaatsen werd
het stellen van borgtogt uitdrukkelijk vereischt; IFees-
keuren van Rijnland, art. 21 en Vlaardingen, art. 22,
daarentegen volgens de Weeskeuren van Leiden, art. 12
en 17, Gouda, art. 4G en Dordrecht (1G39), art. 27 en
30, alleen ingeval de voogden door de weeskamer waren
aangesteld; terwijl de testamentaire voogden met den eed
van getrouwheid konden volstaan, doch te Middelburg
{Weeskeuren, art. ö7) waren de testamentaire voogden
slechts dan vrij van bet stellen van borgtogt, wanneer
de ouders bij testament dit hadden vastgesteld; in de meeste
weeskeuren echter was aangaande deze zaak niets bepaald,
of werd het geheel aan het oordeel en goedvinden der
weesmeesters overgelaten, soms ook na advies van Bur-
gemeesters en Schepenen; Weeskeuren van Alkmaar, Wor-
mer, enz. VIII, art. 2, den Briel, arl. \B, Schiedam, art.
23, Medemhlih, art. 23. In denzelfdcn zin zegt oiioenewegen
{Trad dc legg. ahrog. ad tit. Inst. de salisdatione tut
vel cur.): »Cum hodie omnes omnino ex inquisitionc a
»judice dentur aut conlirmentur, ideo moribus hodiernis
»tutorum satisdatio non necessaria, sed arbitrarla est ct
»eorum religioni atque prudentiae committitur, qui rebus
» pupillaribus praesunt.quot; Op gelijke wijze zegt ook de groot,
Lil. I, D. 9, § 1 : »Doch hedendaags staat zulks ter be-
»schcidenbeid van bet gerechte.quot; Vgl. van der keessei.
thes. 134 en Regtsgel. Observ., II, Obs. 14. van leeuwen,
Cost. van Rijnland, p. 387 en 388 meldt ons, dat het stel-
len van cautie weinig gebruikelijk was, »omdat in vele
»weeskameren de effecten van de wcezen goeden zelfs be-
zwaart werden, ende buitendien naar regten alle der
»voogden goederen voor het bewind der weeskinderen
»legaalyken zyn verbonden, ende deselve voor alle schuld-
»eysseren op het selve goed voorgangregt hebben.quot; — Cost.
van Antwerpen, t. 43, art. 49 en 50, Mechelen t. 1 9, art.
10. Van eene eenigzins andere meening is voet, ad tit.
J). de administr. et. per. tut. (XXVI, 7).
s 9. van het beiiceh deh voogden ten opzigte van' de
uoehende goederen.
Behoudens de administratie, waartoe op sommige plaat-
sen administrateurs of ontvangers waren aangesteld, moes-
ten de voogden zelve de goederen der weezen besturen,
hetzij door het beheer onderling te verdeden, hetzij door aan
een hunner, met behoud van de verantwoordelijkheid der an-
dere, die dan toeziende voogden heeten, dit op te dragen,
DE GROOT, I, D. 9, § 1 I. Evenwel waren de toeziende
voogden eerst dan tot vergoeding der schade, welke aan
dc goederen der weezen mogt overkomen zijn, verpligt,
wanneer die niet op do goederen van den voogd, die het
beheer had gehad, kon verhaald worden, zooals blijkt
uit de Sententie van het Hof van Holland van 25 Maart
1615; zie van leeuwen, Roomsch Holl. R., I, D. 16 nquot;. 12.
Aan den anderen kant zijn de voogden verpligt, in alle
zaken van eenig gewigt, het goedvinden van dc wccska-
nier of van het geregt te vragen, de ghoot, 1, D. 9,
§ vgl. Weeskeuren van Leiden, art. G. Zoo werd o. a.
de goedkeuring der weeskamer vereischt, wanneer de
voogden roerende goederen vervreemden wilden; deze ver-
kooping van roerende goederen moest dan in het open-
baur aan den meestbiedende geschieden; hiervan mogt niet
afgeweken worden, dan alweder met uitdrukkelijk goed-
vinden van de weeskamer, terwijl de voogden, die hier-
van op eigen gezag moglen zijn afgeweken, tot vergoeding
der schade gehouden waren. Zie de guoot, I, D. 8, § 5,
Weeskeuren van Uijnland, art. 31, Uoüerdam, art.
Leiden, arl. 53, Vlaardingen, arl. 4G, Gouda, art. 64.
Ten opzigte van het vervreemden van onroerende goederen
was zelfs meestal de toestemming van de weeskamer niet vol-
doende, maar moesl levens,naar aanleiding van hel Romein-
sche regt, het geregt geraadpleegd worden, terwijl in den
regel de onroerende goederen niet vervreemd of bezwaard
mogten worden, dan wanneer zulks noodig was tol betaling
der schulden of lot der weezen onderhoud; Weeskeuren
van Amsterdam, art. 42, Uijnland, art. 35, Uotterdam, art.
25, Leiden, arl. 33, enz. In de Zype en Ilasepolder was
dil evenwel geheel aan de weeskamer toevertrouwd (IFees-
keuren, VIII, arl. 15).
Voor hel geval, dal de voogden ook builen de beide voor-
noemde redenen de onroerende goederen wilden vervreem-
den of bezwaren, was in de Weeskeuren van Uijnland, art.
34, bepaald, »dat deselve voogden, 'tselve gehouden
»sullen wesen le vertoonen aan den Hove van Ilollandl,
»omme by denselven dienaangaande, met kennisse van
»saken, gedisponeerl te werden.quot; Zie ook de groot, 1,
1). 8, § G en guoenewegen , Tract. de legg. ahrog. ad
/. C. dc fraediis vel aliis rehus minorum (V, 71). Aan-
gaande liet vereisclien van de goedkeuring van het hof
zijn teregt bij van leeuwen, Cost. van liijnland, p. 398,
eenige twijfelingen opgerezen, daar »volgens algemene Cos-
»tuymen, de weesmannen, voogden ende alles, wat het
»bewind ende waarnemen van der weeskinderen regt eenig-
»sints aangaat, staat ende behoort onder de instellinge,
»gebiedende oppervoogdye van het gerecht van de plaats
»daar het sterfhuis valt. Soo dat by ons in alle gereg-
»telyke approbatiën van weeskinderensaaken, het een of
»het ander genoeg is, ende alsoo veel doet de kennisse
»ende goed opnemen van den ordinaris regtcr, als van
»het hof van Holland, omdat bij deselve met kennis van
»saaken werd geoordeelt, ende by het hof van Holland
» niet wel anders yets voor goed werd opgenomen, als naar
»genomen advys van den regtcr van de plaats.'' Zie ook
van deb keessel, thcs. 130.
Op gelijke wijze hadden de voogden de toestemming
der weeskamer noodig, zoo zij onroerende goederen der
weeskinderen verhuren of verpachten wilden. Dit moest
in Rijnland {Weeskeuren, art. 30) in het openbaar aan den
meestbiedende geschieden, doch van leeuwen op boven-
genoemd art. merkt aan, dat men niet gewoon was dit laat-
ste streng tc onderhouden, maar dat de verhuring, meestal
onder de hand plagt te geschieden, daar »alle Bruykers,
»bysonderlyk van landen, niet even goed ende even dien-
»stig en zyn, ende die geene, welke dikwyls het meeste
»geld bied, in hct qualyk gcbruyken van het land, soo-
» veel ende meer schade aan het land kan doen als de ge-
» waande winst komt te bedragen.quot;
s 10. üvell hut heugcen deu gelden.
De voogden moesten de gelden van de weezen, die niet
terstond tot onderhoud, of betalen der schulden benoodigd
waren, zoodra mogelijk met goedvinden van de weeskamer
beleggen, hetzij door aankoop van landen of renten. Zoo
zij buiten goedvinden van de weeskamer, de gelden rente-
loos lieten liggen hoven den bepaalden lijd, waren zij zelve
tot betaling der interessen gehouden, de guoot, I, D. 9,
§ 10. De Weesheuren van Leiden, art. 38, Oudewater,
art. 184, enz., stelden den tijd, na welken de voogden
tol betaling dier interessen gehouden waren, op ééne maand,
die van Jiijnland, art. 37, Nieuhoop, art. 27 en Middelburg,
art. 37, op twee maanden, die van Botterdam, art. 20,
Alhmaar, Zype cn Ilasepolder, Wormer, enz. YIII, art. 8,
den Briel, arl. 125, op drie maanden; op andere plaalsen
was er geen vaste tijd bepaald, maar aan de weeskamer
overgelaten hierin naar omstandigheden te werk le gaan.
Vgl. neostadius, dccis. 51 Curiae Supremae.
In hel algemeen konden de voogden de onbenoodigde
gelden der minderjarigen bezigen tot aankoop van lande-
rijen of konden cr ook rentebrieven, ten laste der steden of
der provincie, voor aankoopen of ook wel het aan bijzon-
dere personen op interest geven, doch dan, mits zij hy-
potheek op goederen aan het regtsgebied der plaats on-
derworpe n of twee voldoende borgen stelden, die ieder
voor het geheel aansprakelijk waren, de guoot, 1, D. 9,
§10, van deu keessel, thes. 155. Zoo lezen wij in dc
Weesheuren van Gorinchem, art. 37: »Dc contante pcn-
»ningen zullen moeten werden beleght aan obligalien, tol
»laste van de provincie van Holland, ofte tot laste descr
»steede, of aan goede Hypoteequen, of aan Obligatiön tot
»laste van Particulieren, onder Pandt der minne of twee
»sufTisante borgen.quot; — Zoo ook te Haarlem {Weeslceuren
van 1753, art. 14), waar bet gereede geld terstond ter
Tbcsaurie van de stad gebragt moest worden op gelijke
interest als de eirecten ten laste van de provincie Holland,
docb niet boven de som van f 5,000. Hetgeen deze som
te boven ging, moest in scbuldbrieven ten laste van Hol-
land belegd worden. Ook tc Vlissingen {Weeskeuren van
17G3, art. 2) moesten »alle de weesen penningen aange-
»Icgt worden op goeden bypotbeek, ofte tot bet opkoopen
»van obligatifin ofte rentebrieven ten laste der provincie
»Zeeland, ten pryze, zooals die bevonden zullen worden
»waardig te zijn.quot; Vgl. van dur keessel, thes. 153 endo
Weeskeuren van Amsterdam, art. 41, Delß, art. 32, Rot-
terdam, art. 22, Schiedam, art. 25, Leiden, art. 39, Mid-
delburg, arl. 39, volg., Medemblik, art. 25, Alkmaar, Wor-
mer, Zype en Ilasepolder, WW, art. 10, Enkhuizen, VHI,
art. 9, den Rriel, aft. 12G, Gouda, art. 72, Gorinchem,
art. 37 cn Haarlem (1753), art. 18. Wal omtrent de
wijze van bet beleggen der gelden in de weeskeuren be-
paald was, bad voornamelijk zijn grond in dc Resolutie van
de Staten van Holland van 12 September 1592 {Gr. Pl.
li., VHI, p. GOG en Handv. van Amsterdam van 1748,
p. GOG), inboudende, dat de gelden der weeskinderen in
de sleden na goedvinden van de weeskamer en do Burge-
meesters, en ook ten platten lande moesten worden uitgezet
»legensden penning IG, 14 ofuilerlyk tegens den penning
)v12,quot; onder voorwaarde dat de scbuldenaar zes maanden
nadat hem de gelden waren opgezegd, die zal moeten op-
brengen, verder, dat de schuldenaar van zijnen kant de
gelden niet zou mogen lossen, tenzij hij hiervan drie maan-
den vooruit hadde kennis gegeven. Ook wordt bij deze
Resolutie bepaald, dat zoo de opzegging niet binnen zes
maanden na de mondigheid of eerder huwelijk mogt heb-
ben plaals gehad, dat voorregt alsdan kwam le vervallen.
Zoo de schulden, renten of hypotheken voor de weeskamer
aangegaan werden, stonden zij in kracht gelijk met die,
welke voor Schepenen aangegaan waren. Daarenboven moest
er op de weeskamer een afzonderlijk hypotheken register ge-
houden worden, waartoe ieder belanghebbende toegang had.
Hetzelfde is bij de Resolutie van 24 Rlei 1650 nog uit-
drukkelijk bevestigd, namelijk, dat alle akten, voor wees-
meesteren verleden, van gelijke kracht waren, als voor
schepenen en in hel algemeen weesmeesterenkennisse met
schepenenkennisse gelijk stond. Zie Weeskeuren van Lei-
den, art. 42.
Wel is waar zegt van leeuwen: »dat het nog wel veel-
»tijds gebeurt, dat dezelfde personen, die voorgesteld
» worden, om Schepenen le worden, ook voorgesteld wor-
»den, om weesmannen te zijn, en lot beide ambten te
»gelijk verkozen worden, als geenszins strijdig, maar in
» vele zaken dienstig zijnde, omdat alsdan allo verriglingen
»en verlijden den weezen aangaande voor hen mogen ge-
»schieden, waarin anderzins getwijfeld wordt, of die voor
» hen met gelijk regt als voor Schepenen mogen verleden
»worden,quot; — doch schijnt deze reden althans ten opzigte
der steden minder juist, als men in aanmerking neemt,
hoe reeds den 22'quot;quot; September 1592, door de Slaton van
Holland en Weslvriesland besloten werd, dat »in destce-
»den daer dienstclyker bevonden wert, de verleydinge ten
»behoeven van de weeskinderen van de voorsz. Uenlen
»te doen voor weesmeesteren als voor Schepenen, hetzelve
» zal werden gcdaen, ende 'tgeen aireede voor deselve gc-
»passeert is endo verder gepasseerd zal werden, zal van
»alsulken kragt over de goederen in de jurisdictie van
»derzelver Steeden gelegen, gehouden werden alsof voor
»Schepenen de vcrleydinge waren gedaan,quot; al hetwelk na-
der omschreven en bevestigd is in den jare 1G5G, toen
uitdrukkelijk bepaald is, dat »het eirect van de weesmces-
»teren-kennissen in gelycko graet met en neilens de sche-
» penen-kennissen gestelt werd.quot; Zie Ilandv. van Amsterdam
van 1718, II, p. G43 en 044. Op gelijke wijze was in
den Briel reeds in 1527 {Weeskeuren, ürl. 15) bepaald,
» dat men van de kennisse van het bock der weesmeesters,
»regt zou doen, gelijker wijs ofte (van) schepenenbrieven
»of van wetschulden.'' Een voornaam gevolg hiervan was,
dat de vorderingen van de weeskinderen boven andere
schulden bevoorregt waren {Weeskeuren van Gorinchem,
art. 20, Haarlem van 1590, art. 29), zooals ook bepaald
was te Amsterdam {Weeskeuren, art. 39), waarbij ook was
vastgesteld, dat alle overeenkomsten, beloften, borgtogten ,
enz. voor de weeskamer aangegaan van gelijke kracht
waren alsof zij voor Schepenen verleden waren. Te Lei-
den {Weeskeuren, avl. 43) werd gezegd, dat in de schuld-
bekentenissen voor do gelden der weezen afgeleverd,
geschreven moest worden, dat zij uitgezet waren op
weeskamers-regt. — Door dat wecskamers-regt wordt al-
daar verstaan :
1quot;. Dat de gelden der weeskinderen, welke blijkens dio
schuldbekentenissen op rente uitgegeven waren, zes maan-
den, nadat do opzegging zou hebben plaats gehad, terug-
gegeven moesten worden en dat de weezen gedurende zés
maanden na hunne mondigheid het voorregt behielden van
opzegging te doen aan den schuldenaar, Weesheuren van
Leiden, art. 42; zie de Resolutie van de Staten van Holland
van 15 September 1592, (de riemer, II, p. 208), de groot,
I, D. 9, § 10 en III, D, 14, § 17, waar gezegd wordt:
»Doch den weeskinderen is toegestaan, dat bij hunne
»voogden bedongen mag worden, dat do rentverschrijvers
»de lossinge zullen moeten, des vermaand zijnde, doen,
»als de weeskinderen bij huwelijk of meerderjarigheid
»mondig worden.quot; — Zie Weesheuren van Rijnland, art.
38, waarbij uitdrukkelijk aan de voogden bevolen wordt
dergelijk beding tc maken, op straffe van anders zelve tot
lossing van de som gehouden te zijn. Zie van leeuwen,
Roomsch Holl. R, I, D. 10, n°. 13, Weesheuren van Delft,
art. 27, Rotterdam, art. 23, Sc/iiWam, art. 20, Westzanen
en Crommenie, Aelsmeer, Oostzanen en Uitgeest, art, 18,
waar aan dc weezen een geheel jaar na hunne meerder-
jarigheid of eerder huwelijk gegund wordt tot het doen
van gemelde opzegging, terwijl de debiteurs reeds na zes
weken de gelden moeten terugbetalen, Oudewater, art.
184, Middelburg, art. 40 en 41, Medemblih, art. 20, Alle-
rnaar, Wormer, Zype en Hasepolder, enz. VI, art. 10 cn 11,
Enhhuizen, VI, art. 8, den Rriel, art. 95, Gouda, art. 75,
Vlissingen (1703), art. 44, enz.; vgl. Regtsgel. Observ., III,
Ohs. 15, van der keessel, thcs. 154.
2quot;. Dat, zoo dc schuldenaar van zijnen kant de schuld
wilde lossen, hij zulks drie maanden te voren moest aan-
zeggen; Weesheuren van Leiden, art. 42 en 44. Zoo toch
hadden de voogden intusschen de gelegenheid, voor eene
nieuwe belegging van de gelden zorg te dragen.
3quot;, Dat do jaarlijksche rentebetaling zonder eenige kor-
ting, hoewel ook anders gebruikelijk, of bij plakkaten of
ordonnantiën vastgesteld, moest geschieden, Weeskeuren
van Leiden, aH. 43, Gouda, art. 76.
4°. Dat de verschillende personen, die zich voor de
schuld borg mogten hebben gesteld, geen beneficium ordinis
of divisionis zoude kunnen inroepen, noch eene vrouw het
Sctum Vellejanum, Weeskeuren van Leiden, art. 45.
s 11. over uet vertegenwoordigen deu vvekzen IN regten.
Een der voornaamste pligten der voogden is, de weezen
in regten te vertegenwoordigen; indien zij weigerden,
om de verwering op zich te nemen van regtsvorderingen,
tegen de weezen ingesteld, waren zij voor de schade, die
daaruit mogt voortvloeijen, aansprakelijk. Ook moesten alle
handelingen betrekkelijk de goederen of regten der wee-
zen, zooals dadingen, overeenkomsten, aannemen of ver-
werpen van erfenissen of legaten, na bekomen goedkeu-
ring der weeskamer, door de voogden geschieden. Zie do
Weeskeuren van Leiden, art. '63, Alkmaar en Wormer, VIII,
art. 8 en 14, Zype en Ilasepolder, VIII, art. 7 en 13,
Enkhuizen, VIII, art. 6 en 13, den liriel, art. 123 en 129,
Gouda, art. 91. Vgl. die van Alkmaar, Wormer, enz., Y,
art. 8, Zype en Ilasepolder, V, art. 7, den liriel, art. 80,
van der keessel, thes. 127. — Bij dit alles echter hadden
de voogden de toestemming van de weeskamer noodig;
evenzoo moglen zij buiten deze toestemming, geene regts-
vorderingen, welker uitslag aan eenigen twijfel onderwor-
pen was, instellen, noch zich legen dezelve verweren, dan
8
-ocr page 122-na het advies en het goedvinden der weeskamer hierom-
trent te hebben ingewonnen. Evenwel was niet overal de
toestemming der weeskamer voldoende, maar werd ook
somtijds die van het geregt of van Burgemeesters en
Schepenen daarbij vereischt, zooals te Dordrecht, Middel-
burg, Vlissingen, Medemblik, Amsterdam, Gorinchem enz.
In minder belangrijke zaken echter mogten de voogden
soms op eigen gezag regtsvorderingen instellen, zooals tot
bet opvorderen van renten, pachten, huren en dergelijke.
Zoo zij zonder bekomene magtiging zich met procedures
hadden ingelaten, waren zij, zoo die ongunstig waren afge-
loopen, voor de schade aansprakelijk en moesten zelve de
kosten, door het geding veroorzaakt, dragen; de groot,
1, D. 8, § 4, Weeskeuren van Amsterdam, art. 45, liijn-
land, art. 41, Delft, art. 14, Botterdam, art. 33, Westza-
nen cn Crommenie, Aelsmeer, Oostzanen, art. 22, Uitgeest,
art. 23, Leiden, art, 52 en 53, Vlaardingen, art. 54, Mid-
delburg, art. 47, Alkmaar, Wormer, enz., VIII, art. 8 en
12, Erdihuizen, YIII, art. G en 11, Zype cn Ilasepolder,
VIII, art. 7 cn 11, den Briel, art. 123 en 127, Dordrecht
(1G39), art. 70 en 72, (17G8), art. Gl, Heemstede, art. 28,
Gorinchem, art. 20, Vlissingen (17G3), art. 50, Oostvoorne,
art. 7. Daarenboven werden zij ook nog somtijds in cenc
boete verwezen, zooals o. a. bepaald was te Amsterdam,
Enkhulzen, Wormer, Zype en Ilasepolder, den Briel, enz.
Rlen ging te Oostzanen, Aelsmeer, Uitgeest, enz. zelfs zoo-
ver, dat men aan dergelijke procedures de straHe van nie-
tigheid verbond. Vgl. liegtsgcl. Observ., II, Obs. 10. — Wat
betreft hetgeen door van leeuwen [Cost, van liijnland, p.
402) beweerd wordt, als zoude men aan de testamentaire
voogden bet regt hebben toegekend, om naar hun beste
weten, zonder verlof van de weeskamer of de overheid te
hebben bekomen, processen te voeren, daaromtrent hebben
wij in de verschillende weeskeuren niets gQ.vonden. liet
zal dus wel tot die testamentaire voogden moeten beperkt
worden, aan wie dit regt uitdrukkelijk bij testament was
toegekend, of althans die met uitsluiting van de weeskamer
gesteld waren, en niet in het algemeen van alle gelden.
§ 12. oveu oe lu-kenixo en veiianïw00iu)1\(j der voogden
en het ontzetten uit i)e voogdij,
De rekening en verantwoording der voogden was van
tweederlci aard, namelijk, de jaarlijksche en de eind-
rekening en verantwoording.
De eerste geschiedde voor de weeskamer, in tegenwoor-
digheid der toeziende voogden en naaste bloedverwanten,
meestal van de vier vierendeelen, behalve alleen, zooals
van zelf spreekt, in het geval, dat de weeskamer was uit-
gesloten, De eindrekening en verantwoording behoefde
daarentegen alleen te geschieden aan den mondig gewor-
den wees, daar het eigenlijk eene zaak was, die bui-
ten de voogdij gelegen was, alhoewel ook in onmiddellijk
verband tot haar staande Zie üe guoot, I, D. 9, § 12,
van deu kee.ssel, tlics. 157, WccsJccurcn vün Rijnluud, art.
44, Leiden, art 49, Gouda, art. 88, waar den voogd
bevolen wordt, alle rekeningen tc bewaren, zoodat de
weezen na hunne mondigheid in staat gesteld waren, hct
gedurende dc voogdij gehouden bewind na te gaan. Vgl.
do Weeskeuren van 's Gravenhage, art. 5, den Briel (1527),
art. 8, Weesp, art. 3, Amsterdam, art. 39, Dcl/l, art. 1ü,
Rotterdam, art. 35, Schiedam, art. 30, Aelsmeer, Oostta-
nen en Uitgeest, art. 13, Vlaardingen, art. (j\, Medemhlik,
art. 30, Alk-maar, Enkhuizen, Wormer, Zype ct» Hase-
polder, enz. IX, art, 1 , den Briel (1044), art. 1 41 , Nieu-
hoop, art. 10, Heemstede, art. 32, Haarlem (1753), art.
23, Dordrecht (1708), art. 32. Op vele plaatsen evenwel
konden do voogden niet volstaan met alle jaar rekening
en verantwoording te doen, maar waren zij er toe gehou-
den , zoo dikwijls zij er toe door de weeskamer opgeroe-
pen werden, terwijl het op andere plaalsen gebruikelijk
was, de voogden niet dan om de twee jaren rekening en
verantwoording af te vorderen. Vgl. Regtsgel. Ohserv. 111.
Ohs. 16. Zelfs in het geval, dat de voogden bij testament
mogten zijn vrijgesteld van het doen van rekening en ver-
antwoording gedurende de voogdij, behoefde de overheid
zich daardoor, volgens van leeuwen [Cost. van Rijnland,
p, 404) niet te laten binden, »omdat de gemene saak daar
»aan gelegen is, dat de weeskinderen in haar regt in alles
»bewaart endo versekert werden.quot; Van nog meer belang
was dit ten opzigte van dc rekening en verantwoording,
die op het einde der voogdij geleverd moest worden. Vrij-
stelling hiervan kon zelfs bij uitersten wil niet verleend
worden, daar hierdoor alle zekerheid van het beheer der
voogdij zou zijn verloren gegaan. — Wanneer de wees-
kamer uitgesloten was, moesten de voogden to Äliddelburg
[Weeskcuren, üTl. 67) elke tweo jaren rekening en verant-
woording doen, len overslaan van twee wethouders of twee
uit de naaste bloedverwanten of vrienden van do overle-
dene ouders, die daartoe door de overheid mogten aange-
wezen zijn. Doch, zoo uitdrukkelijk het doen van rekening
gedurende dc voogdij bij testament aan do voogden ge-
remitteerd was, waren deze hiertoe ongehouden, volgens
art. 69. — De rekening en verantwoording moest op som-
mige plaatsen naauv^keurig, en met overlegging van de qui-
tantiön van schulden boven de drie gulden, geschieden,
terwijl de voogden op andere plaatsen volstaan konden
met het geven van eenen korten staat van inkomsten en
uitgaven. Dc straf op het niet behoorlijk geven van re-
kening en verantwoording bestond gewoonlijk in eene boete
van omstreeks drie tot twaalf gulden, en konden de voog-
den verder hiertoe door gijzeling en parate executie ge-
dwongen worden.
Wanneer bet blijken mogt, hetzij uit de jaarlijksche
rekening en verantwoording, hetzij uit andere redenen,
dat een voogd onbekwaam tot het beheer of ontrouw was,
of ook wel, dat hij in zijne eigene middelen achteruitging,
of langen tijd en dikwijls afwezig was, dan konden de
naaste bloedverwanten of toeziende voogden dienaangaande
bij de weeskamer hunne klagten indienen. De weeskamer
kon in dergelijke gevallen op zoodanige aanklaglen of
bij gebreke dezer ex ojjlcio, de voogden afzetten, hetzij
voorloopig, hetzij voor altijd. Dat dit regt reeds vroeg aan
de geregten gegeven was, blijkt uit het Handvest van jan
van fiENEGOuwEN, aan Dordrecht den 11 November 1303
gegeven, (van oe wall, p. 123 en van mieris, Gr. CA. B.,
II, p. 36), waar gezegd wordt, »dat de Schepenen op
»klagte der bloedverwanten de voogden zouden kunnen
»afzetten en anderen in hunne plaats benoemen.quot; Vgl. ue
fiuooT, l, D. 10, § i, Beytsgel. Ohserv., UI, Ohs. 19, Wees-
huren van Leiden, art. 11, Alkmaar, Enkhuizen, Wormer,
Zype en Hasepolder, enz., X, art. 1, den Briel, art 150,
Gouda, art. 40, enz. — Te Leiden en Gouda was het dan
ook niet de weeskamer, die de afzetting der voogden kon
bewerkstelligen, maar was zulks aan die van den geregte
overgelaten, evenwel op advies van de weeskamer. Vgl.
groenewegen , Trad. de legg. ahrog. oei § 1, Insl. de susp.
tut., die als regel opgeeft: »iidem, qui tutores vel cura-
»toros creare, etiam suspectus ab olTicio removere possunt.quot;
In zulk een geval wordt het beheer aan den voogd niet
ontnomen, voordat zijne veroordeeling heeft plaats gehad;
omdat de weeskamer veelal ten allen tijde rekening en
verantwoording vorderen kan, en daarenboven, omdat over
de zaak summier geoordeeld wordt, zoodat de vrees, dat
men den voogd de gelegenheid zou schenken, om de
laatste hand aan zijn bedrog te leggen, daardoor vervalt.
Zie groenewegen, l. c. ad § 7, Inst. de susp. tut. en voet,
ad tit. D. de susp. tut. nquot;. 7.
Ten slotte kunnen wij hier nog aanmerken, dat het
afzetten der voogden gewoonlijk bij ons geen eerloosheid
ten gevolge had, daar in het vonnis de reden van de af-
zetting niet mogt opgenomen worden. Zie groenewegen,
l. c. ad § G, J. de susp. tut. en van leeuwen, Cens. For.,
I, c. 17, nquot;. IG.
I.
Collegia pupillaria Indica, indole ac fine non prorsus con-
gruunt pristinis collegiis Ilollandicis et Zeelandicis.
II.
Verba, quae habentur in 1. 1, §. 3. D. de acq. vel amilt.
poss. (XLI, 2): »Si ejus actatis sunt, ut intcllcctum copiant,quot;
nihil aliud significaro videntur atque: si infantia sint majores-
III.
Cessio ususfructus in commodum tertii facta, actus est inu-
tilis; ncc obstat 1. GG. D. de jure dotium (XXIII, 3).
IV.
Non facio cum ïialblanc, quum {Frinc. jur. Hom. § 415)
contendat, omphyteutae jus competerc in thesaurum a tertio in
agro cmphyteuticario inventum.
V-
Non rectc se habet art. 892 C. C.
VI.
Etiamsi ususfructus in bonis liberorum, qui parcntibus com-
petit, ct pecunia, quae parcntibus hoe ususfructu non gaudcn-
tibus cx art. 373 C. C. decerni potest, in nonnullis convoniant,
tamen in eo differunt, ut, si liberi viginti annos nati fuerint,
bujus pracstatio cesset, non necesse sit.
VII.
Art. 11, legis generales continentis constitutiones legislationis
Nccrlandicae, nbundat.
VIII.
Forocessionis decrctum sociotatis mercatoriae ct aociorum sin-
gulorura cauto a se invicem est distinguendum.
IX.
Minus eleganter legislator praescripsit, ut socius commcndi-
-ocr page 129-tarius qui dicitur, qui ipsius nomen ut in firma scriptum fuerit,
siverit, in solidum pro debitis societatis teneretur.
X.
Eleganter dixit montesquiviüs {Esprit des Loix, XI, ch. 3)
libcrtatem politicam consistere: Ȉ pouvoir faire ce que l'on
»doit vouloir et à n'ôtrc point contraint de faire ce que l'on
»ne doit pas vouloir.quot;
XI.
Probanda mihi videtur adjectio : »de wetten zijn onschendbaar,quot;
quae occurrit in art. 115 legis Fundamentalis.
XII.
Certamen singulare.cum sit delictum indole ab omnibus fere
caeteris discrepans, lege poenali specialiter cohibendum est.
XIII.
Rccte KLEINSCIIROD, Pcinl. Recht, I, § 107, de ebrietate dixit:
»Da das Ilirn und dio Dcnknerven unfähig sind, also die Denk-
»kraft des Geistes gehemmt ist, so kann auch eben deswegen
»keine ganz freye Handlung statt finden. Insofern ist die Iland-
»lung eines Trunkenen nicht zuzurechnen.quot;
XIV.
Usurarum modus lege non est statuendus.
-ocr page 130-XV.
Invidia, quae nonnunquam propter religiosas opiniones cives
invadit, nocot industriae.
XVI.
Verc dixit Say, Traité d'Econ. jwliL, p. 426: »Les progrès
»de la raddecine ct des moyens curntifs et préservatifs, tels
»que la vaccine, ne peuvent exercer, d'une manière constante,
»aucune influence sur la population d'un pays j mais on aurait
»tort, d'infdrer de là que de si importants progrès sont sans
»influence sur le sort de l'humanité.quot;