DE PAARDEN-ARTS.
|
|||
DE
|
|||||||||||||||||
PAARDEN-ARTS;
|
|||||||||||||||||
€
|
|||||||||||||||||
DE KUNST, OM ZIJNE PAARDEN
ZELF TE G-ENEZENJ VAN --"*
FRANC TS CL A TER,
J-AARBEK-ARTS TK REWART E* BEïïORT.
|
|||||||||||||||||
Naar den een-en-twintigsten Engelschen Druk;
'/ HoogiuUsch overgebragt en met aanmerkingen vermeerderd, DOOR S. roy ^ÖOK ER,
«AJOOB DHR Koaf$$? «AISIS0^<S43J,AI.I.È^fSt3pCT0» AA»
dm visABAij5%&-5c#69i ** vitftoxn, iii\m.
f ~ • -' rf. ,r V -f r -
(«ftHfiar h'#l Hoog3üitsch.*.i\
I r j 't '. ■- , ■ ■ ( -' 'v 1
|
|||||||||||||||||
B«JÖ
|
|||||||||||||||||
In ♦« GravenKage, bg
S. de V I S S E R, MDCCCXXVI.
|
|||||||||||||||||
VOORREDE
DEN VERTALER.
|
|||||||
-*-
|
|||||||
Jjlen zal zich wettigt verwonderen dat de
uitgever het onderneme, het getal der sc/irij- ten , over de ziekten der paarden , nog met één te vermeerderen. Vóór het Lezen en be- oordeelen van het werkje, het geen wij thans aan het publiek .aanbieden, aarzelden wij, hetzelve om deze reden te vertalen ; doch ge- heelen al veranderden wij van gedachten, toen wij ons met deszeljs inhoud bekend gemaakt hadden, wanneer wij deze moeite dubbeld be- loond hoopten. Dit werkje vooral de inwen- digen ziekten der paarden verhandelende , be- vat zeker alles, wat daar over gezegd kan worden , en onderscheidt zich boven alle an- deren door den waren oordeelkundigen en prak- tischen geest, in welken het geschreven ,is Men zal daarin vooral eene zeer naauwkeuri- ge opgave vinden , van all» de verschijnse- len, die ons den aard der ziekten °der paar- den doen kennen; insgelijk eene zeer oor- deelkundige , en op ondervinding gegron- de behandeling. Alle de ziekten der paar- den in dit werkje voorkomende zijn zeer breed- voering verhandeld, ja tusschen beide kwam r«- het
|
|||||||
IV
|
|||||||||
het den Vertaler wel voor, dat de schrijver
hierin korter had kunnen eijn , zonder de wteenli/ke waarde van zijn werkje te vermin- deren, Ookzal men hier endaar eenige aan- merkingen van den Hoogduitachen Vertaler in onze taal overgebragt vinden , doch vele heb- ben wij te weinig belangrqk geoordeeld en dus achtergelaten. De een-en-twintig uitgaven van dit werkje
in Engeland bewijzen , hoe welkom hetzelve daar geweest is, en geven den Vertaler ook hoop, dat het zijne Landgenooten ook niet onverschil- lig zijn zal, en zij hier uit menige nuttige les in de geneeskundige behandeling , van het paard zullen trekken* * De Vertjlep,.
|
|||||||||
*
|
|||||||||
IN-
|
|||||||||
INHOUD.
|
|||||
I. Hoofdstuh. Van het beslag der paar*
den..........Bladz. 1. II, Hoofdstuh. Van de behandeling der paar*
den , ten aanzien van het behoud hunner gezondheid en de aanwending van genees- kundige hulp.......Bladz. 4, III. Hoofdstuh. Van het aderlaten. ——« 7.
IV. ———-1--------Van het purgeren. —— 9.
V.
VI,
lemmerde uitwaseming ontstaat. Bladz. 23.
VII. Hoofdstuh, Van het verstoppings - ko-
üjk. ......... Blidz. ai. « XVII.
|
|||||
INHOUD,
|
|||||
VUL Hoofdstuk. Van het koiijk dat na ge-
nuttigde vergiften, te sterk gegevene over- prikkelende pargeermiddelen , ingeslokt zand, en in het darmkanaal voortge- bragie steenen, of andere derwaarts ge- raakte vreemdaardige ligchamen ont- staat. ........• Bladz. 57. IX. Hoofdstuk. Van het ontstekingaardige
koiijk, de ontsteking van de maag, en van het darmkanaal , door de Paarden- artsenij darmjicht genaamd, . Bladz. 42. Xi Hoofdstuk. Van de belemmerde of moei-
jelijke waterloozing. .... Bladz. 49. XI. Hoofdstuk, Van den goedaardigen
droes. . . . . . , . . . Bladz, 56. XII. Hoofdstuk. Van den zoogenaamden be-
v vangenden droes... ,. * . .Bladz. 65, XIII. Mg_qfdstuk. Van den kwaden droes. BI. 8t.
Xiy..
XV. —-1------r——— Van den worm , ook vliegen-
dcn worm, huidworm genaamd. Bladz. ii4.
XVI. Hoofdstuk. Van de zuivere ontsteking
yan de long, het borstvlies en middén'7 rif. .....,,., Bladz.. 129. XVII.
|
|||||
I.CN H O':U D.I vu»
- XVII.' Hoofdstak. Va'n dè. dkomsthellaagi
, ' • ontsteking., ...........Bladz. i55. XVIII. Hoofdstuk. Van- de fceelo'ntsïè-
■::: king. . . ; .'■«■"'•'.". «Bladz. 190, r"XlX. Hoofdstuk.'' Van de ontsteking der
nieren 'en baarmoeder - of draag- zak; : . . /.,.... Bladz. 2o5.
XX. Hoofdstuk. , Van de ontsteking der
hersenen of razende kolder. Bladz.. 214. -XXI. Hoofdstuk. Van den langduingen, of
zoogenaamdenstillen kolder. Bladzf 229,, XXII. Hoofdstuk, Van de bevangenheid of
de verstijving......Bladz. 289. XXIII. Hoofdstuk. Van de mondklem. BI. 525.
XIV. Hoofdstuk. Van de dampigheid of kortademigheid. .... Bladz.. 545.
XXV. Hoofdstuk, Van de borstwater-
zucht. • . , ,. . . . Bladz. 555. XXVI. Hoofdstuk. Van den doorloop of di-
arrhé. ....... Bladz. 56i. XXVII. Hoofdstuk. Van de wormen. ——. 571.
XXVIII.------------------r Van den louterstal, pis- vloed of klare pis. ... Bladz. 575. ■ ** A.A.IA..
|
||||
vin INHOUD.
XXIX. Hoofdstuk. Van het bloed pis-
sen, . . . . • • • . Bladz. 581. XXX. Hoofdstuk. Van de slechte spijsverte-
ring , gezwollen poten, zuchtige ge- zwellen onder den buik, stroef en glansloos haar, en in het algemeen, van die algemeene zwakte, welke dik« wijls bij paarden cene andere ziekte voorafgaat, of volgt. . . Bladz. 387. XXXI. Hoofdstuk. Van de strjvigheid of stroef-,
heid der poten.....Bladz. 3g5. XXXII. Hoofdstul: Van eenige kunstbewer-
kingen........Bladz. 4o4. |
||||||
■*
|
||||||
I. HOOFD-*
|
||||||
. I. HOOFDSTUK.
Van 'het beslag der paarden.
f (ff • "'
» Er lestaat geenè methode naar Mulle men zich allijil
rzoude kunnen rigteiun Eik land, elke veeartsenijschool gelooft In
het bezit van de beste doelmatigste methode van het hoef beslag te zijn j ieder schrijver over dit onderwerp , prijst zijne uitvinding aan en fc alle Hoogleeraren in de veeartsenijkunde , alle Paardenartsen en hoefsmeden houden het hoef- beslag, zoo als zij het onderwijzen en uitoefe- nen, voor het beste. Engeland verbeeldt zich hierin een voorbeeld,
een model van allen te zijn. Frankrijk vermeent deze kunst — althans in een wetenschappelijk opzigt ■— uitgevonden te hebben, en Duitsch- land wil beide landen zoo wel theoretisch als praktisch overtreffen, hoezeer men het, op de veeartsenijscholen van alle deze opgenoemde lan- den, nog niet eens zij, op welke eigenlijk de beste methode daarvan, onderwezen en in wer- king gebragt wordt. Ik heb mij overtuigd , dat elke methode hare
goede en nuttige zijde heeft; dat in deze kunst nimmer een algemeen geldende grondre- gel , aangenomen kan worden, maar dat de behoefte van het paard , de plaats waar men het gebruikt, en meer nog de verschillende vorm en zamenstelling van de hoef zelve, derzelver ge- breken en ziekten, ja zelfs de cigeiulommelijke houding en beweging van het paard, eeue groo- A te
i
|
||||
— 3
|
|||||
te verscheidenheid in het beslag noodzakelijk
maakt. Welke methode men dns ook opvolge mag, be-
hoort diegene, welke dezelve in uitoefening brengt, steeds eene grondige anatomische en physiolbgi- sche kennis van de hoef te bezitten , het mate- rieel, dat bij tot bet beslag gebruikt, te kennen, de smeding van het ijzer te verstaan en genoeg- zame kunstmatige vaardigheid te bebben, om de hoef behoorlijk te snijden j het ijzer daarop te passen en Tast te maken ; al bet andere daar- toe betrekkelijke, leert de eigene beoordeeling, de pbiatseltjke gesteldheid' en het bedachtzame doorzigt des hoefsmids , die altijd slechts over- eenkomstig de natuur, maar nooit naar eene zekere metbode beslaan moet. Op die wijze, kan er in alle landen en volgens alle methoden, eene goede doelmatige manier voor het beslaan der paarden bestaan. Aanmerking des Hoogduitschen Vertalers.
Ofschoon in de aangevoerde bedenkingen des
schrijvers over het hoefbèslag der paarden, niet eigenlijk opgegeven wordt, hoe hetzelve inge- rigt behoort te zijn^ en die aanmerkingen geheel onbeantwoord laten, hoe het met dat be- slag'in Engeland gesteld is, terwijl zij slechts in het algemeen op de wetenschappelijke grond- beginsels daarvan betrekking bebben, zoo ont- dekt men nogtans daarin den denkenden en kundigen paaidenarts , daar het hier niet zoo zeer om eene methode, dan veeleer om den aard der zaak te doen is, in welk opzigt, ik en met mij voorzeker , vele andere Duitsche paar- denartsen , zich met hem vereenigen. |
|||||
nr- ~ ö
|
|||||
De nieuwste wetenschappelijke Werken ; in
Duitschland over het hoefbeslag der paarden, op welker algemeene grondstellingen, ook het gevoelen des schrijvers berust, zijn: i.) Kersting's (een Hessen-Casselsche Paarden-
arts) unterricht Pferde zu beschlagen und die, an den Hüfen vorfallenden ge- brechen zu keilen, Göttingen bei Die- trich, 2.) Rumpëlt's (Professor aan de Veeartsenij-
school te Dresden) unterricht für Fahnen Schmiede, vom vernünftigen und Zweck- maszigen Beschlage der Pf'erde, Neue Aufl. Leipzig in der Weidmannschen Ba chhan delung, 5.) Unterricht über, das Beschlage und die
Behandelung gesunder und kranher Hiife der Pferde, (door Lanoenbacher, Pro- fessor in het theoretische en praktische hoef- beslag bij het K. K. Militair Instituut van Veeartsenijkunde te Weenen). Fvien bei Straus. . 4.) Anleltung zurn zweckmdszigen Beschlage
und behandelung der gesunden und kfan- ken Hiife der landwirthschaftlichen Thiere aus dem Pferde geschlecht, (door GitaVE Veearts te Osnabrüch), Osnabrüch bei Kieveling. 5.) Cathechismus der H'üfbeschlagskunst oder
theoretisch - praktischer unterricht über
den Hufbeschlag und die igew'èhnlichten
krankheiten des Pferdefuszcs, (door D.
h. 2 Schwab
|
|||||
SeHWAB Koninkl. Beierschen Medicinaalraad,
Professoren Directeur der Veeartsenijschool te München). 5. Aufl. München bei Thie- neman. 6.) -Praktische» Lehrburfi der Hufbeschlags-
kunst und der Erkenntnisz und Heilung
der JJuJkrankheilèn, (door den Koninkl.
. Saxische Majoor en Opper - paaardenarts
VON Tennekek). Altenburg bij Hahn.
|
||||||
II. HOOFDSTUK.
Fan de behandeling der paarden, ten
aanzien van het behoud hunner ge- zondheid, en de aanwending van 'imi i-:- > "geneeskundige 'hulp, a ' \ .u. Uu
- .-->' i i ifi ■ ,:' . :|! ' ' . ■ ;i
,. » jlet is heter de ziekten voor te komen dan dezehen
' - i te genezer. "
i 4' * ■ \' t - '■ De bewaring van de gezondheid der paarden
en de voorzorg om hen voor ziekten te bevei- ligen , berusten voornamelijk op de zorgvuldige oppassing, de voeding, en het gebruik dat men van hen maakt. Eene gelijkmatige voedering, op- passing en gebruik , eene zindelijke, heldere en luchtige verblijfplaats, benevens eene stiptelijke verzorging in de stallen over het algemeen , gaan eene menigte ziekten te keer , en leggen den hoofd- zakelijken grond lot het behoud der gezondheid van deze dieren. Want niet zoozeer door den dienst, welken wij van hen «ischen , dan veel- eer |
||||||
— 5 —
|
|||||
eer door hunne veronachtzaamde oppassing,
hunne gebrekkige voeding en onvolledige ver- zorging bij de stalling, worden de meeste ziek- ten der paarden voortgebragt, en het oude spreekwoord «wanneer gij het paard berijdt, <( schat het slechts op een kreutzer, maar zoodra « gij het in den stal staan hebt, op honderd « Louisd'or, » is tevens ook de zekerste rigt- snoer voor het gedrag daaromtrent. De gelijkmatige dagelijksche beweging in de
vrije lucht, het gelijksoortig voeder, de lang- zame gang op zachten grond en de vermijding van allen dwang bij derzelver gebruik, is ondei- anderen ook de voorname reden, waarom wij de paarden van den landman , veel minder door ziekten overvallen zien dan de paarden der stedelingen , zoowel van den burger als van den krijgsman , die dikwijls dagelijks, van voeding. Verblijfplaats en dienst veranderen; door welke verandering, meer of minder, ook de staat hun- ner gezondheid gewijzigd moet worden. Het allerminste helpen de zoogenaamde voor-
behoedende {Praeservative) middelen, en men zal met pillen en poeders , noch met aderlatin-r gen en verkoelende dranken , de gezondheid der paarden behouden, wanneer niet derzelver voe- ding, dienst, verblijfplaats en stal op passing in het algemeen, overeenkomstig hunne natuursin- gerigt is. Dit geldt bijzonder van de paarden, die bij eene gelijkmatige voeding en beweging gehouden worden. Bij, paarden daarentegen , welke men tot snelle ritten — zoo als de wed - loopen — gebruikt, of die dagelijks ander voe- der bekomen, is, wat de eerste aangaat, eene voorbehoedende ontsteking werende behandeling, A 5 eene |
|||||
— 6 ~
|
||||
Èene algemeene aderlating en het gebruik der
midden zouten, nu en dan noodzakelijk, gelijk bij de laatste wederom een afdrijvend middel goede diensten bewijst, In alle gevallen dient echter altijd eene aanwijzing deswege te bestaan. Een poeder, waaraan ik als voorbehoed middel nog de beste werking toeschrijven zoude, daar het de spijsvertering bevordert en versterkt, zacht op het ledigen van het darmkanaal en de uitwaseming der huid werkt, en het paard uit dien hoofde altijd gezet en glanzig van haar maakt, is het volgende mengsel; men neme: gepulveriseerde roode Gentiaan.
——— Kalmus. ■------- Jeneverbeziea.
——— Fenkel.
m-----1 Anijs, en bloem van Zwavel.
van ieder een half pond.
■ ■' ' Spiesglas en Glouberzoutr va» ieder twee pond,
■fen ffienge het goed onder elkander. Vervolgens
stroorje men voor het paard, op elk voeder, eenen eetlepel vol daarvan, of zoo veel men tusschen vijf vingers houden kan , en bevochtige eenigzins liet voeder, ten einde het poeder, dat de paarden gemeenlijk gaarne eeten , niet wegge- Mazen zoude worden,, _ , '^Aanmerkingen des Hoogduitschen vertalers.
' .Het gewigtigste gedeelte van de bewaring der
gezondheid van de paarden, bestaat hoofdzake- lijk In eene goede zich gelijk blijvende voeding èa in eene zorgvuldige stal-oppassing. De dienst ZM-'lf
|
||||
zelf, welken wrf van het paard verlangen, brengi
veel minder ziekten te weeg , dan eene verzuim- de, gebrekkige en onvolledige stal- en voeder- inrigting, en in plaats van te medicineren en het behoud der gezondheid van de dieren in voorbehoedende middelen te zoeken, behoorde men zich meer om de voeding, voedering en oppassing der paarden over het algemeen , te bekreunen, en men zoude alsdan meer gezonde dieren op stal hebben, dan bij het gebruik •van alle voorbehoedende middelen. in in ' ■ V
III. 'HOOFDSTUK.
f^ah het aderlaten.
'm Wat geen voordeel aanbrengtt is naleelig?
Wanneer bij het gebruik van een geneesmiddel,
een voorschrift voorhanden moet zijn , zoo woedt zulks bijzonder bij de aanwending eener aderla- ting gevorderd , — die , het zij dezelve algemeen of plaatselijk is, — in beide gevallen, Wanneer dezelve wezenlijk voorgeschreven is, als een der gx-ootste geneesmiddelen werkt, doch tevens ook wederom hoogst schadelijk wordt, zoodra die slechts uit gewoonte , uit gebrek aan geneeskun-> dige bekwaamheden, verrigt wordt. En ofschoon algemeen het paard tot ontsteking ziekten ge-, neigd is , en derhalve eene aderlating , bijzonder bij de paarden, die goed gevoed en tot eenen drukken dienst gebruikt worden , zeer dikwijls noodig woi-dt, zoo is het echter hoogst ver- keerd , eene zoodanige aderlating zonder voor - A 4 schrift, |
||||||
schrift, aan te wenden. Van daar, dat de
aderlating uit gewoonte, — in zoover de dieren niet reeds daaraan gewoon zijn, ~ geheel te verwerpen is. Overigens kieze men in die gevallen, waarin
eene algeroeene aderlating voorgeschreven is , de groote halsader en scarificere de ontstokene dee- len, wanneer er eene plaatselijke aderlating nood- zakelijk is. Aanmerking van den Hoogduitschen vertaler.
Een der voornaamste geneesmiddelen is on-
getwijfeld , zoo als de schrijver opmerkt, eene aderlating, welke ook bij paarden, wier ziek- ten bloot ontstekende, zijn , dikwijls voorgeschre- ven wordt ; zij moet echter nooit zonder be- hoorlijke aanwijzing ondernomen, en dan nog in verhouding- tot den ouderdom , de ligchame- lijke gesteldheid van het dier, den staat en graad der ontsteking enz., gebezigd worden , zal niet dit groote geneesmiddel , tot het verderfelijkste ja doodelijkste vergift, strekken. De plaatselijke-aderlatingen behooren even zeer
onder de voornaamste middelen , die de ontsteking matigen en verdeelen , en inzonderheid na be- komene kneuzingen , waarbij uitstorting van bloed of andere vochten plaats heeft, nooit achterwege mogen big ven. De belangrijkste Hoogduitsche werken over het
aderlaten, zijn: 1.) WokSTEiV, über das Aderlassen. fVien.
2.) Ribbe , über das Aderlassen. Dresden ,
TValtersche Hojbuckkahdelung. 5)
|
||||
V
— 9 —
5.) Schwab , Jahrbücher'n der Pferctèhuricle.
Munchen , bei Thieneman. 4.) Ammon , Handbuch filr angehende Pferde-
arlze. 8 Jlujl, Francfurt, bei Bronner, 5.) TenneckeR's Veterincir chirurgie. Prag,
bei Calue. 6.) Dieterich's Veterinar chirurgie. Berlin ,
bei Christiani. |
||||||
IV. HOOFDSTUK.
J^an het purgeren.
» De huid en het darmkanaal zjn de voornaamste zulte
i ringso rganen van het dierlijke ligchaam." Hoe verkeerd ook het onnoodige purgeren zij,
Waartoe geene aanwijzing bestaat, zoo zija er -echter vele gevallen , waarin een purgeerpiiddel groote diensten bewijst, gelijk men ook over het algemeen, op de behoorlijke lediging des darm-> kanaals , bij alle ziekten, het eerst moet letten; en naar de gesteldheid der ziekte, nu meer dan minder prikkelende middelen , voor de ontlasting, behoort toe te dienen. Het zachtse purgeermiddel is eene toebereide
meeldrank, zemelenwater, lijnkoekdrank en het gebruik van zemelen, jong gras en bijzonder van de in het voorjaar groeijende jonge distelen; welke middelen, bij alle wel gevoede dikke paar- den, zonder verdere wezenlijke teekenen van riekte, van tijd tot tijd aangewend kunnen wor- A 5 den,
|
||||||
— 10 —
den,*§n pjaWs ook, zoo wel bij ontstekingen als
bij cronische langdurige ziekten, voorgeschre- ven zijn, dewijl in alle deze omstandigheden, niet genoeg- op de ontlasting van het darmkanaal ge- let kan worden* Een sterker purgeer middel, dat echter te gelijk
verkoelt' en de koortsachtige beweging van het bloed tempert, en derhalve in ontstekingsziekteii aangewezen wordt, is de volgende verbinding: Men neme:
Gepulveriseerd Glauberzout, twee pond.
■ ■ Bloem van Zwavel, van elk een
half pond,
met meel en water zoo veel als noodig is , tot
eene concerf gemaakt, waarvan men aan het paard , 's morgens , 's middags en 's avonds, na- dat men hetzelve iedere keer vooraf eenen em- mer met irieel, zemelen , of lijnkoek met water Voorgehouden heeft, drie tot vier spatels val op de'*Óng smeert en daarmede voortgaat, tot dat het genoegzaam gewerkt heeft. Te gelijker tijd voedert men -reeds twee dagen vóór en gedu- rende h«t gebruik van dit middel, slechts ze- melen met een weinig haver, en geeft weinig ©f geheel "géén hooi. Het volgende middel werkt meer prikkelend ,
en is uit dien hoofde alleen bij cronische of langdurige ziekten, zoo als de kolder, de kwade schurft, de chronische oog-ontsteking , aange- wezen. Men
|
||||
Men neme: ./ . . .: »•>
Gepulveriseerde Aloë van de beste soort, een
■
losse de Aloë in kokend water op, terwijl men
dezelve wrijft in eenen steenen mortier , en vorme alsdan met zoo veel meel en water als noodig is, het geheel tot een© concerf welke men in drie gelijke deelen verdeelt, en het eene ge- deelte 's morgens, het andere 's avonds en het derd& den volgenden morgen ingeeft, waarop de werking 's anderendaags volgen zal. Ook in dit geval bereide men het paard t reeds
twee dagen vóór het gebruik van dit middel, door aan hetzelve enkel voeder van zemelen en zeer weinig of geheel geen hooi te geven, daarop voor , geve aan hetzelve,. gedurende het gebruik daarvan , dikwijls een meel~, zemelen- of lijn-koek - drank , en late het eene matige beweging nemen. Terwijl het middel werkt en de paarden pur-
geren , is alle eetlust bij hen verdwenen, en zij eeten weinig of geheel niet; ook schijnen alle verschijnselen hunner- ziekte, waartegen men- het purgeermiddel gaf, zoo als b. v. bij den kolder, vermeerderd te zijn ; een ziektenver- schijnsel, dat van de geprikkelde zenuwen lis het darmkanaal en het gangliën-systema over het algemeen afhangt, maar nogtans van zelf verdwijnt, wanneer de werking van het pur- geermiddel ophoudt, kunnende zij alsdan van* het gebruik van hooi allengs wederom tot dat van hard voeder overgaan, in welken toestand' het echter goed is, dat men nog steeds voort- A 6 gaat |
||||
— 12 —
|
|||||
gaat met het laten drinken van mcelwaler, lijn—
koekdrank, enz. ' _, Bij paarden die minder gevoelig zijn of bij
kolderige paarden door eene verlamming der zenuwen en onderdrukte prikkelbaarheid , moet men de dosis Aloë 'tot ï '/» once en de Ra- pondika tot 6 oneen verhoogén. In alle gevallen, waarin de maag en het
darmkanaal, meer of min ontstoken zijn , als bij heslotene kolijken, na vergiften, te sterk gege- vene purgeermiddelen van de Aleë, van het zoete Kwik enz. , zoo als ook zelfs bij buikloo- pen door prikkelende scherpten in het darmka- naal , opgehoopte drekstoffen, enz. zijn sterke portiën lijnolie, die men dan van drie tot drie uren, van een half tot een geheel pond, geeft, de doelmatigste purgeer- en tevens ontsteking- werende middelen, welke in dusdanige omstan- digheden , de voorkeur boven alle andere pur- geermiddelen . verdienen. Daar echter het gebruik van alle purgeermid-
delen , eene verzwakking te weeg brengt , zoo is het dienstig, na derzelver gebruik, een maag- versterkend poeder aan de paarden te geven, tot welk einde zich het volgende mengsel aan- beveelt , waarvan men , voor het dier, op elk voeder, eenen eetlepel vol strooit. Men neme:
Gepulveriseerde Roode Gentiaan.
.------- Kalmus.
.------- Jeneverbeziën.
van elk even veel, goed gemengd.
Aan-
|
|||||
— i3 —
Aanmerking van den Hoogduitschen vertaler.
• Tot het bezigen van alle artsenijen, moet eene
aanwijzing voorhanden zijn, zonder welke alle en dus ook de purgeermicldelen, meer na- dan voordeelig werken. Deze aanwijzing vindt men nogtans zeldzamer bij paarden, die slechts zoo eenvoudig voedsel nuttigen, dan bij den mensch , wicnl levenswijze niet altijd de regelmatigste is , en 'Waar zelfs nog gemoedsaandoeningen, eenen nadeeligen invloed op de spijs vertering uitoe- fenen. Bij opkomende ziekten, welk karakter ztj ook aannemen mogen , moet men ook bij de paarden, zorgvuldig op de zachte ontlasting var» het darmkanaal letten, en derhalve de verschei- dene daartegen aangewende geneesmiddelen, met purgeermiddelen verbinden. Tot dat einde is als het zachtstwerkend laxeermiddel , aan te bevelen het gebruik van zacht voeder, als zemelen , meel en lijn-koek met water , en indien het saizoen zulks toelaat, jong gras en voornamelijk jonge distelen. Ook worden tot hetzelfde oogmerk aangewezen ,- klisteren van een afkooksel van camillen met een -. weinig lijnolie en zout vermengd, of met zene- bladen , indien men nog eene hevigere prikke- ling van het darmkanaal verwekken wil. Bij ontsteking ziekten zal hetopgegevene mengsel
Tan glauberzout, rapondika, room .van wijnsteen {creinor-tarlari) salpeter, bloem van zwavel, enz.; dat men met nog andere slijtnige en de ontstem king werende middelöHj , als violen-wortel, boks- hoornzaad, lijnzaad , zoethoutwortel enz. Verbin- den kan, voorzeker zeer goede diensten doen, en ik zal in den loop van dit werk, meermalen hierop terug komen , daar zieh , bij menige ohro- |
||||
•— xê —
|
|||||
»Êsche ziekten, zoo als de kolder, hardnekkige
huidziekten, enz. de pp pag. 11 voorgeschrevene artsenij van aloë en rapondika, zeer aanbeveelt. Men behoort echter niet uit het oog te verhezen , dat de aloë, een zeer prikkelend purgeer middel blijft, dat men in verdeelde en niet Je steike gaven en bij. alle ontsteking ziekten volstrekt niet geven moet, en welks heftige werking op de zenuwen, reeds daaruit blijkt, dat het bij voorbeeld, bij den stillen kolder, gedurende deszelfs werking, alle ziekte verschijnsels nog verslimmert. i . >-- Bij het gebruik van eene al te sterke hoeveel-
heid daarvan, welke kolijk, ja zelfs ontsteking van het darmkanaal veroorzaken kan, zijn dran- ken van lijnolie , de beste tegenmiddelen, zoo als dit middel ook bij. alle andere ontstekingen der maag en darmen , voornamelijk bij die ,. welke na het nuttigen van vergiften eu. na eene over- voedering of na het inslokken van* vreemde ligcha- men , zand of steenen of ten gevolge van bijzondere scherpe eu ziekte smetstoffen, ontstaan ,. die op de maagen het darmkanaal werken, bijzonder a-intebe- velen is, naar dien het bedoelde middel met deszelfs zacht laxerende kracht ook nog de eigenschap ver- eenigt van piju en krampstillend te zijn, de jeherpe stoffen in te wikkelen en de vaste lig- chamen in beweging te brengen en hetzelve der- halve in alle de opgenoemde gevallen duidelijk gevorderd wordt. Ten aanzien van het gebruik daarvan, zuilen nog meerdere aanmerkingen in het vervolg voorkomen . filwaar meer over de bij;- zondere ziekten gehandeld wordt. In de Duitsche Litteratuur vindt men gedeelte-
Ijk verschillende voorschriften omtrent de pur- geer- |
|||||
— J5 —
geer middelen, gedeeltelijk ook veel onderrigt dien-
aangaande in UATZEBtTRG's Pharmacopea. Ber- lin, Rysz Artzneymittellehre- fier -T/iierartze , Bamberg. TeNNECKER's praktische jirtzney- mitlellehre. Leipzig bei Seeger. Ook verdiener» de vee artsenij-kundige werken van WALDiNfiEHi ea VEIT hierover nagelezen te worden» I • - - ■ i ti .'",:'- H- ■ r ' '*' yi'.ïï -V '. \\ ' ■' • >
f ' , ! i .. '
V. flaOFDSTÜK,
Van het windkoli/h.
Li, •«««**<
* TJit alle Voedings middelen ontwikkelt zich lucht, bij-
derzeher ontbinding in het ligchaam der dieren." Onder de verschillende soorten van kolrjken,
die wij bij. de paarden waarnemen , komt het zoo- naamde wintlkolijk wel bet meeste voor, omdat de ontwikkeling der lueht bij de ontbinding der voedingS-middelen in het ligehaam der dieren , eene voortdurende oorzaak daartoe verschaft r voornamelijk bij die paarden , welke boven dien' aa,n eene verswaliking der verterings organen lij- den , en nog met winderig voedsel, zoo als klaver, ei'wten, hanekammcn, wikken {vicia satica L) enz. gevoed worden. Het meeste nog- tans komt de windkolijk bij de zoogenaamde krib- bebijters voor r en is bij deze dieren een zeer gewoon verschijnsel. De kenteekenen dezer ziekte zijn de volgende: de paarden treden van de krib terug en weigeren alle voedsel, de kribbebijter» houden op zulks te doen, de zoogenaamde has- nelaars of linnewevers staan stil, allen duiden pijn in de maag en darmen aan, welke zij door vol- gen- |
||||
~ i6 —
gende uiterlijke teekenen verraden. Zij zien
dikwerf naar den eenen of anderen kant om , en blijven eenigen tijd met de punt van den neu» in den omtrek der ribben, terwijl zij tevens met eenen treurigen , smartelijken blik, de omstan- ders aanzien, even als of zij dezen over hunne pijn klagen en derzelver plaats aanwijzen wilden. Zij krabben met de voorpooten, slaan ook som- tijds met de achterpooten, even als of zij de vliegen wilden verjagen, naar de buik, leggen zich neder, rigten zich met den kop in de hoogte en brengen de punt vanden neus, steunende wederom in de nabijheid der ribben, staan na eene korte beweging weder op , het ligchaam wasemt uit, de ontlasting van wind- water- en drekstoffen houdt op, zij beginnen tezweeten, de ooren en de onderste gedeelten der ledematen zijn dan warm dan koud , zij zien telkens zijd— waarts om, krabben op nieuw met de voorpoten of slaan met de achterste naar den buik en leggen zich bij herhaling neder, en zoo gaan zij steeds voort onder aanhoudende blijken van pijnen, tot dat alle toevallen der ziekte heviger worden. Dan kunnen zij zich naauwelijks meer op de been houden , waggelen in het gaan met de achterpooten, willen zich bij eiken stap, dien zij doen, nederleggen, en storten dan in dien etaat, zoo hevig en onvoorzien neder, als wierden hun , even als bij het omverwerpen , alle vier de pooten onder bet lijf, weggetrokken. De oogen raken ontstoken, het ondoorzigtige hoornvlies is in sommige gevallen als met bloed opgespoten ; en de gebeele oogappel schijnt als of dezelve uit zijne holte gedreven ware. Er ontstaat hevig en daaronder ook geheel koud kleverig zweet, na at het-
; r '■'■■■: ' !
|
||||
.hetwelk echter gecne beterschap volgt ; zij zet-
jten zich gelijk, een hond, rollen zich in het liggen en blijven onder hel hevigste, kermen en .hut toonen van zware pijnen, gedurende eenen korten tijd, op den rug, met de beenen in de hoogte gestoken, liggen. De pols is vol en op- springend en naaijwelijks te voelen, de slagen ' van het hart zijn sterk kloppende , krampachtig en aan beide zijden van den borst, zigtbaar. Som- tijds geraken zij aan den afgang, doch zonder dat zulks eenige beterschap te weeg brengt, de 'diereu verliezen alle opmerkzaaniheid op de 'uiterlijke voorwerpen, en letten niet meer op de overige paarden, noch op hunne oppassers of op de voeder- en drink gereedschappen. De oogen worden star, de onderlip hangt naar beneden , het geheelé ligchaam wordt koud, en indien Jnen niet spoedige hulp aanbrengt, dan gaat het vindkolijk in een ontsteking kolijk over , waarvan in het volgende hoofdstuk, gesproken zal wor- den, en hetwelk maar al te dikwijls niet koud jvuur eindigt. De dieren worden dan eensklaps rustig, als waren hunne pijnen in eens wegge- toverd , evenwel zonder dat zij wederom moed en levenslust krijgen ; in tegendeel blijven zij nog een korten tijd , als in zich zei ven gekeerd en zich slechts met hunnen doodelijken toestand bezig houdende , geheel bewusteloos staan, en stor- ten eindelijk onder stuiptrekkingen dood neder, .Binnen twee- ten hoogste driemaal vier en twintig uren, is deze ziekte, door de herstelling of den dood van het paard , beslist. Bij velen ontstaat daarbij tevens eene kramp
in de urin werktuigen ; de hengsten en ruinen , pogen met blijken van hevige pijn, water te lo- I zen, |
||||||
— iff —
zen, zonder hetzelve te kunnen afzetten, en
geven daar door alle teekens eener opstopping Van water , te kennen. De voorzegging (prognosia) dezer ziekte rigt
zich naar den meer of minder winderigen aard van het genuttigde voeder, naar den tijd dat de kwaal reeds duurt, naar de meer of min doelmatig aangewende geneesmiddelen, zoo als mede naar de sterkte van de spijsvertering en den voor ontste- king vatbaren aard van bet lïgchaam in het al-; gemeen. Het wind kolijk blijft altijd eene gevaarlijke nekte en de voorzegging kan dus nooit met zeker- ; heid gunstig zijn, inzonderheid wanneer het kwaad reeds over de vier en twintig uren geduurd heeft en naar een ontstekend kolijk begint over te Lellen. Wat de genezing betreft, kan dezelve hier
niet spoedig genoeg ondernomen worden , terwijl zij vQox'namel^k bestaat in üet volgende j; te we- ten t ï.) In de dikwerf herhaalde aanwending Yaiï
Klisteren uit een afkooksel van camillen met een Weinig lijnolie en keuken zout, die men slechts bij kleine portien applfteert en niet eerder her- haalt dan na dat het eerst toegediende klisteer, wederom afgegaan ïs, om dat te groote portien het darm kanaal uitzetten , en hetzelve tot eene snelle ontlasting aan zetten. Hoe langer intuS- schen deze krampstillèöde ïtovingen zich in het darmkanaal ophouden, des te meer zij de kramp verminderen. Bij zeer heftige krampen kan meu hij ieder klisteer nog een half lood, in heel heet water opgelost en in eenen steeneu vijzel gestampte jissa foetida (duivelsdrek) bijvoegen. 2.) In inwrijvingen van de ruggegraat en den
buik
|
||||
I - *» -
haik met terpentijnolie, en het sterk wi'ijve»
«van deze deelen met vast zamen gewondene stroo— ^wisschen. Deze wrijvingen helpen bijzonder bij het windkolijk en het koink uit eene belette uit- waseming ontstaande, en zijn , vereenigd met de Aanwending van klisteren, dikwijls alleen toerei- kend om het kwaad in korten tijd weg te ne- men. Men gaat daarmede zoo lang voort, tot •dat het kolijk uit eene enkele kramp in eenen ont- «tekingaehtige toestand overgaat, bij welken men , •dezelven even als alle uiterlijk en innerlijk gebe- zigde prikkelende middelen , niet meer aanwendt. 5.) In dranken van gelijke deelen gepulvviseerd
anccinum duplicatum, (met vitrioolzuur bezwan^ gerde wijnsteen) en roode gentiaan wortel■, van welk mengsel men een vierendeel pond neemt, in eene kan camillenthee oplost, en laa uw op eenmaal, aan. het paard door de keel ingiet. Alle twee uren geeft men dit eens, en zet dit tot aan de hesstelling voort. Houdt het windkolijk boven de i& tot 18; uren aan , dan verzuime men niet het paard aan den hals ader te laten, om den overgang van het windkolijk in een ontstekings ko-lijk voor te ko- men , de kramp te verzachten en de opkomende ontsteking, zoo mogelijk, dadelijk in de geboorte te smoren. De hoeveelheid af te trekken bloed behoort zich naar den ouderdom, de ligchamelijke gesteldheid en den ontstekingachtigen aanleg van het dier, te rigten . en kan van 2 tot 4 > 6 en 8 pond bloed verschillen. Dikwijls geschiedt de herstelling kort na de aanwending van dit voor- name krampstillende en ontsteking werende mid- del, nog vóór dat alle andere, derzelver heilza- me werking getoond hebben. M Voor het overige is bij de behandeling der
aan,
|
||||
— 20 —
aan wind- en alle soorten van kol ijk lijdende
paarden nog aan te merken , dat men al het mogelijke aanwenden moet, ten einde zij zich niet op den grond werpen en omwentelen, waar- door anders zeer dikwijls een windkolijk dat te genezen is, in een ongeneeslijk ontstekings kolijk overgaat, naardien door het als het ware be- wusteloos nederwerpen, wentelen en achterover Vallen der dieren, zeer ligt eene kronkeling der darmen, of bij ruinen en hengsten, eene uitzak- feing en beklemming der darmen in den breuk- ring ontstaat, welke alsdan niet verholpen kan Worden en waaraan, zoo als in de verhandeling over het ontstekingskoiijk, nog uitvoeriger vermeld zal worden, de dieren omkomen. Om dit te beletten is het beste middel, het
berijden en rondleiden van het paard, onder gedurig sporen en slaan, zoodra het zich met geweld nederwerpen wil, en het hoog aanbinden Van hetzelve in den stal, boewei men ook daar- mede, bij toenemende pijnen, niet altijd in staat is, zulks geheel voortekomen. Het is een kenteeken van de beginnende her-
Stelling , wanneer het gerommel in den buik weder ontstaat, hetgeen tot bewijs strekt, dat de kramp des darmskanaals , die tot nu toe de wormvor- mige beweging verhinderde, wederom weggenomen is, en de uit het voeder ontwikkelde lucht zich onmiddelijk begint te bewegen, dat men het eerste bemerkt, als men zich met het eene oor in den omtrek der flanken legt, waar men het gerommel hoort; voorts wanneer de opzetting van den buik ophoudt, de winden afgaan en het Water wederom geloosd wordt, de pijnlijke toe- vallen in hevigheid afnemen, dezelve korteren tijd |
|||||
f
|
|||||
— 21 —
duren en de tusschenpozingen van rust en on-
pijnlijkheid langer worden; wanneer het dier weder naar de overigen omziet," op alle hem omgevende voorwerpen weder acht- slaat, de blik weder vrij en levendig, de houding natuur- lijk wordt, de eeilust eenigzins terugkomt en het dier wijders deszelfs oude gewoonten, zoo als het kribbenbijten het schudden met den kop, het spelen met de halster-ketting hervat. De beterschap, neemt dan allengs toe , en binneu meer of minder uren is vervolgens die beter- schap , de middenstaat tusschen ziekte en ge- zondheid voorbij , en het paard wederom heel wel. Indien echter na de hevigtse toevallen van een reeds meer dan 24 uren durend, windkolijk, dezelven in eens ophouden, even als waren alle pijnen op eenmaal 'weg, en het dier, wel is waar , zonder smarte is , doch onopmerkzaam op al wat om hetzelve heen gebeurt, met een neer- gebogen kop , marmer koude oorea en ledematen , en neerhangende onderlip staat, terwijl geene water of windlozing, maar wel bij tijden, eene ontlasting plaats heeft, het ligchaam opgezet blijft, het oog niet meer ontstoken, maar star, en als het ware vast en onbewegelijk is , het zweet koud wordt, en de geheele dierlijke machine als levenloos schijnt, dan is het windkolijk in een ontstekingachtige en dit in koudvuur overge- gaan, en het paard valt binnen eenen korten trjd, onder stuiptrekkingen, dood neder. Aanmerkingen des Hoogduitschen Vertalers.
Ik zoude bij de door den schrijver geheel over-
eenkomstig de natuur, geleverde beschrijving van deze ziekte, hare oorzakea, kentekenen en ge- ne- |
||||
— 22'----
Bezing, niets weten, bij te voegen, daar alles
reeds zoo zuiver praktisch neerges teld is, en zal derhalve alleen ter verdere navorsching over deze ziekte , de werken der Duitsche litteratuur opge- ven , welke zijn: WaldïngeR's 'therapie, Wien*
Veit's Handbuch der véterincirkunde. Wien.
TenneckeRS praktische unterricht über die
erkentniss und kur der kolik und der dar- menenizündung.- Prag bei Galve. Sander's unterricht über die kolik und darm-
gicht. Brunschweig. Ammon's Handbuchfur angehendePJerdecirtze.
S.e Aufl. Franekfurtj bei Bronnen TENNECKER'S handbuch über die erkenntnisz
und kur der gewbhnlichsten Pjerde krank- heiten. 2.e Aufl. Tubingen, bei Colla. Kohlwe's Pferde artznei/buch. Berlin, bei
Maurer. Keksting's , unterricht über die innerlichen
krankheiten der Pferde. Hannover* VI. HOOFDSTUK.
■F
fan het Koli/i, dat na eene belemmerde
uitwaseming ontstaat. » J}e huid en het darmkanaal staan in 'het naautvste verlcnd
» door middel der zenuwen." • Van alle soorten van kolijken, komt dat het-
"üa welk
|
|||||
i
|
|||||
___ 2~__
|
|||||
welk uit eene belemmerde uitwaseming ontstaat,
het meeste voor , om dat geene deelen van het dierlijk ligchaam in eene zoo naauwe betrekking met, en spoedig voortdurende wederkeerige wer- king op elkander staan als de huid en het darm- kanaal; zoo datffiet vatten van de minste koude reeds een zwaar kolijk, eene zware kramp der werktuigen van de spijsvertering, pijn en ont- steking in dezelven, kan ten gevolge hebben. Daar nu de paarden in onzen dienst , zoo dik- wijls aan de verandering van temperatuur bloot- staan, het zij wanneer zij warm zijnde, te spoe- dig afgekoeld worden, in koud water gereden, of Ook maar door eene koude lucht aangedaan worden , koud drinken bekomen enz. , zoo kan het ook niet missen of deze ziekelijke gesteldheid moet, bijzonder bij dieren die eene eigenaardige vatbaarheid voor deze ziekte hebben, zeer dikwijls voorkomen» Het meest zien wij deze soort van kolijk ont-
staan, wanneer de paarden gedurende het rijden regt warm geworden zijn , meer of min uitwase- men, en in plaats van in eenen warmen stal ger plaatst, en sterk met stroowisschen over het gan- sene ligchaam gewreven te worden , rond geleid worden en nog wel op plaatsen, waar het zeer logt, zoo als in de nabijheid van groote gebou- wen, op Opene pleinen, aan de hoeken van straten, loopende waters enz., de oppasser hier en daar nog bovendien met hen staan blijft, ea dezelven voorbedachtelijk in een koud luchtbad stelt. De meeste pnarden krijgen uit dien hoof- de het kolijk en worden bevangen niet zoo zeer door het sterke rijden zelf, maar door het vatten van koude bij het rondleiden ; zoo als ook ver- der |
|||||
■--■_\\'- ■■■■ - ■ - -r—r-- --■-■..........-—,- ,, ............ ...... .... .- ._..........----------------
— 24 —
der het behangen der paarden met dekken,
beeren vellen enz. gelijk zulks in den winter ge- deeltelijk uit weelde, gedeeltelijk als een verkeerd middel tot voorkoming van ziekten, door vele eigenaars van paarden geschiedt, juist de aan- leid ende oorzaak wordt, dat zg, des te eerder koude vatten, naar mate dezelven onder die be- dekking gedurende hunnen dienst, het meest zweeten, en dan bij het langzaam rondleiden , door eenen togt welke de dekken opslaat, het meest verkouden raken. Over het algemeen moe- ten de paarden bijzonder gedurende den droes, wanneer de huiduitwaseming doorgaans iets ster- ter werkt, en de huid dubbel gevoelig en prik- kelbaar is , zeer voor den togt in acht genomen worden, zullen zij niet in deze soort van kolijk of in eene bevanging vervallen, al naar mate zij voor de eene of de andere ziekte meer vatbaar zijn, en reeds meermalen daaraan geleden heb- ben. Men behoort derhalve wel toetezien dat in den stal waarin men zweetende paarden brengt, alle vensters en deuren wel gesloten zijn , indien men althans deze en andere ziekten vermijden wil, welke buiten dat reeds, genoeg verwekt kunnen worden door het openen der deuren van eenen warmen stal, waarin de paarden meer uit- wasemen, en door welke nu eene koude lucht zeer snel instroomt, die het eene of andere naast aan de deur staande paard treft. Dit is even- zeer het geval, wanneer de paarden in onzen dienst warm geworden zijn, en dan in eene ruwe en koude lucht, voornamelijk in den togt op hooge bergen of bij loopende wateren , en op opene plaatsen enz. staan moeten, of zich warm op eenen kouden vochtigen grond, op de steenen of
|
|||
— 25 —
|
|||||
of bruggen enz. nederleggen, waardoor de uit-
waseming belemmerd en dikwijls oogenblikktlijk , deze soort van kolrjk, inzonderheid bij dieren, die uit de natuur daartoe genegen zijn , veroor- zaakt wordt; gelijk over het algemeen, alles wat in de luchtsgesteldheid eene plotselinge veran- dering te Weeg brengt en de meer of minder werkelijke uitwaseming verhindert, aanleiding tot deze ziekte geeft* De kenteekens van deze soort van kolijk zijyt,
geheel dezelfde als die van het windkolijk , waar- om in dat opzigt naar het voorgaande hoofdstuk verwezen wordt, terwijl het ook doorgaans dik- wijls zeer moeijelijk is , de oorzaken van het ko- lijk dadelijk uit te vinden en uit dien hoofde zeer goed is , dat men bij de genezing daarvan op eene en dezelfde wijze te werk ga; want zelfs de opzetting van den buik, heeft in deze zie- kelijke gesteldheid even als bij het windkolijk plaats , ofschoon hier niet zoo veel lucht uit hec genuttigde voedsel ontwikkeld is. Genoeg dat de wormvormige beweging der darmen toch door de kramp meer of min belemmerd, gevolgelijk ook de weinige uit het voedsel ontbondene lucht i beklemd, en daardoor even als bij de kramp
het darmkanaal uitgezet en gespannen wordt; te meer, daar ook ter oorzake van de kramp- achtige zamentrekking der sluitspieren, geene drekstoffen afgaan , en zich reeds uit dezen al- tijd nieuwe dampen ontwikkelen. De voorzegging bij de genezing hangt hier des-
gelijks af, van den duur der ziekte en of dezelve nog maar in eene door de onderdrukte uitwa- seming te weeg gebragte kramp des darnikanaals of reeds in eene dientengevolge veroorzaakte B ont-
|
|||||
©ntsteking van hetzelve bestaat; alsmede of zich
het dier in den loop der ziekte reeds meerma- len nedergeworpen en ömgewenteld heeft, waar-* door ligt eene kronkeling of beklemming der darmen kon ontstaan zijn enz. In allen gevalle échter blijft deze ziekte , inzonderheid wantoeev niet tijdig genoeg doelmatige hulpmiddelen «an^ gewend zijn geworden, s*teèdé gëvWrlijk, én de voorzegging is nimmer met zekerheid gunstig» i> " Wat nu dë genezing van. dit kólijk adngaat, dezelve komt wederom met dié Van het voorgaan- de geheel overeen, en bestaat hoofdzakelijk in het volgende: V ' x.) In klisteren dié als plaatselijke stovingen
Van liet darmkanaal Strekken, om de pijn' ën Kramp ^an hetzelve te 'vefmiüdéren, én welke "derge- lijks uit een afkooksel van Camillen met een wéi- nig keuken zout én lijnolie, of bij gebrek daar- van , uit bloot warm water met bijvoeging van lijn- olie en keuken zout bestaan, eii Vantijd tot tijd, bij voorbeeld alle fcwartier uurs , herhaald wordèti. 2.) In de inwrijving van de ruggégraat én den
Buik met terpentijnolie, hetwelk hier vborname- ïyk zeer heilzaam werkt, oindat door hetzelve Üe uitwaseming bevorderd en zoo dikwerf doop de aanwending en het gebruik der klisteren al- leen, het kwaad zonder innerlijke middelen weg- genomen wordt, inzonderheid wanneer na dë aanwending daarvan, het dier over het gehéele ligchaam en voornamelijk op de rtiggegraat'eri «Ven bnik , wel nadrukkelijk met zamengevlocnten stroowisschen gewreven, en dan met wollen de- kens behangen en in eehen warmen stal of an- ders op eene opene plaats, waar het niet togt, fcond geleid wordt. |
||||
27 —
|
|||||
3.) In de toediening van het zoogenaamde
kolijk-poeder, namelijk van een mengsel van ge- lijke deelen dubbeld zout en gentsiaan, waarvan men van 5 tot 5 uren aan het paard een vier- endeel pond in eene kan warme Camillen-thee door de keel ingiet, en waarmede men tot aan de herstelling voortgaat. 4.) In het doen van eene aderlating aan de
halsader, van 2, 3 tot 4 pond bloed. Een mid- del, dat vooral bij welgevoede, met eenen aanleg tot ontsteking voorziene paarden , niet moet verzuimd worden, wanneer het kwaad boven de 8 tot 12 uren zonder opkomende be- terschap geduurd heeft, en na het bezigen van welk, de ziekte dikwijls zeer spoedig afneemt ; want terwijl het de kramp der bloedvaten weg- neemt, herstelt het tevens de belette uitwase- ming, bijzonder wanneer men na de aderlating dadelijk wederom eene inwrijving van terpentijn- olie op de ruggegraat doet, en dan het dier met wollen dekens behangt en eenigzins sterk op eene warme, ten minste van togt bevrijde plaats, zich doet bewegen. Het is zeer dikwijls het geval dat er in dezen
staat van ziektebij de hengsten en ruinen tevens toevallen van eene opstopping van water ont- staan : daar de kramp, die door de onderdrukte uitwaseming ontstond , niet alleen het darmka- naal maar met hetzelve ook de urin-werktuigen , de pisblaas en de pisleiders aangedaan heeft; het geen hier nogtans slechts als eene uit mede- gevoeligheid ontstane pijn te beschouwen is, die van zelve ophoudt, zoodra de oorspronkelijke of. «erste pijn weggenomen is , en tegen welke men verder geene bijzondere .middelen fcehoaft -aan- Ba te |
|||||
— 28 —
tewenden. Indien men qndertusschen een scha-
penstal in de nabijheid had , zoude het allezins en in elk opzigt nuttig en heilzaam zijp, wan- neer men het paard, (zoo als zulks ook in het Hoofdstuk over de opstopping van de pis in het bijzonder aanbevolen zal worden) in denzelven bragt, en het in eene daarin gegravene diepte, in schapen mest plaatste. De daaruit opstijgende damp werkt niet alleen even als een zweet- bad^ en verwekt het uitbreken van het zweet, vooral wanneer zulks voorafgegaan wordt van eene algemeene aderlating, en eene inwrijving van ter- pentijnolie op de ruggegraat, waardoor de kramp verdwijnt is , maar dezelve werkt ook nog door zijne scherpe bestanddeelen als een plaatselijk prikkelend middel op de pisweg en bevordert aldus door het wegnemen tier algemeene en bij- zondere pijn, de herstelling van het dier. Deze soort van kolijk, is overigens de zooda-
nige welke in enkele gevallen , wanneer de paar- den bij hunnen dienst andermaal regt warm wor- den en zweeten, somtijds van zelf verdwijnt; daar door de terugkomende uitwaseming der huid, de kramp van het darmkanaal en der nabij liggende urinwerktuigen, weggenomen wordt; des niettemin moet men zich in dezen zoo gevaarlijken toestand, waar het slechts eenig- zins mogelijk is, nooit op de hulp der natuur alleen verlaten, maar telkens de opgegevene be- handeling aanwenden ; want anders gaat, nadat de ziekte 18 tot 20 uren geduurd heeft, de kramp van het darmkanaal in eene wezenlijke ontsteking van hetzelve over, en wordt dan ge- vaarlijk, hetgeen in de volgende Hoofdstukken afgehandeld zal worden. ' Ook
|
|||||
— 29 —
|
|||||
Ook hier behoort voorts alles aangewend te
worden ten einde het paard gedurende de pij- nen ziclr niet nederwerpt , wentelt en achter- over valt, waardoor zoo ligt eene kronkeling, verscheuring en klemming der darmen te weeg gebragt wordt , die dan eene ongeneeslijke ont- steking in de darmen verwekt, waarvan men de oorzaak niet wegnemen kan. De beterschap volgt op de in het vorige Hoofd-
stuk over het windkolijk, beschrevene wijze; te weten: de pijn en met dezelve alle ziekte ver- schijnsels verdwijnen allengs; de perioden van rust worden langer en die der pijn korter, terwijl de laatste in sterkte afnemen, tot dat eindelijk de staat van gezondheid volkomen terugkeert. In het tegenovergestelde geval, gaat het koiijk
in eene wezenlijke darmontsteking over, de pij- nen en met dezelven alle ziekelijke verschijnse- len , nemen toe, tot dat op eenmaal, gevoel- loosheid en dan tevens het koudvuur ontstaat, waarbij het dier, onder stuiptrekkingen dood neder stort. Aanmerkingen des Hoogdaitscnen Vertalers.
De schrijver merkt te regt aan, dat het koiijk
hetwelk na eene belemmerde uitwaseming ont- staat , dat gene is wat het allermeest voorkomt. Ik kan zulks ook uit mijne veeljarige geneeskun- dige praktijk der paarden bevestigen, en kan mij gedurende dezel'/e , zeker naauwelijks eenen dag, zoo wel in vredes- als in oorlogs tijden, her- inneren , dat ik niet mee,r of minder zieken van dien aard te behandelen heb gehad. Voorna- melijk komt zoodanig koiijk dikwijls in de Bivouacs voor, waar "de verhitte, warme en. dus meer B 3 uit- |
|||||
— 00 —
|
||||||
nifwasemcnde of vermoeide paarden , zich op den
.kouden of wel zelfs vochtigen en natten grond wederleggen , of na eene grooie verhitting, inden togt staan moeten of in denzelven rondgeleid word- den , koud di'inken nemen , in koud water ge- reden worden enz.; bij welke gelenheden ik mij telkens van eene dergelijke behandeling met vrucht bediend heb. Wijders moet ik almede daarop op- merkzaam maken, dat hier de prikkelende in- wrijvingen van de ruggegraat in verband met de opgegevene klisteren aangewend, even als, bij wel gevoede en tot ontsteking-ziekten geneigde dieren, eene algemeene aderlan'ng, de heilzaam- ste werking doet en dat men het nederwerpen en rond wentelen der dieren daarbij, op alle slechts mogelijke wijzen , moet zoeken te verhinderen, daar juist daardoor om de boven aangevoerde oorzaken , niet zelden- eene ongeneeslijke ontste- king in de darmen verwekt wordt. ' Overigens is ook bij deze soort van kolijk , na
dat het reeds boven de iS tot 20 uren aange- houden heeft en uit eene bloote kramp des darnikanaals in eene wezenlijke ontsteking van hetzelve overgegaan is, de enkele lijnolie tot halve en geheele ponden van uur tot uur gegeven , als het heilzaamste middel aantebevelen, gelijk mij dé ondervinding zoo dikwijls geleerd heeft. Wat de Duitsche litteratuur over deze ziekte
betreft, verwijze ik naar de reeds in het voor- gaande Hoofdstuk opgegevene werken. |
||||||
VII.
|
||||||
VII. HOOFDSTUK.
,'s) ^öw /ïeif verstoppings-kolyh.
" i - ' . .i; ■/
i T^erstnpp'wgen van het danrikanaal zijn meest'tnJeels moei!e~
xhjker tvegtenemen, (/an onregelmatige afwijkingen uit het' » zelve." ' ' -' ''' ' ;;' ^ ?*• . -} y ^
Verstoppings-kolijken komen bij paarden al-
mede niet zeldzaam voor ; derzelver voorname oorzaken zijn, te veel gebruik van voeder, overvoedering, het nuttigen van, voeder dat zeer hard en onverteerbaar is, zoo als ongeweekt koorn , of zeer windering, gelijk jonge klaver enz, ; wij- ders bij zeer gulzig vretende paarden , het ver- slinden van ongekaauwd voeder, het verzwelgen van geheele partijen tot ballen gemaakt nagras, mos ena.; : • <* ■■ '■; • Bijzpnder dikwijls verschijnt deze soort van ko-.
lijk bij paarden , die aan slechte spijsvertering.lij- den, bij welken de lever ziek is, en.de gal niet geregeld Iafgescheiden wordt, bij genezene die nog over het algemeen zwak zijn, of bij die naarden aan welken men, als zij van het grazen komen, hard,jen zwaar te venteren voeder, zoo als koorn en cjergeüjken geeft,,en daarbij nog met het voeder van gras, voornamenlijk. van jong gras, voortgaat; voorts bij jonge en nog door- gaans zwakke of bij zeer oude paarden, welker verterings organen de kracht verloren hebben, terwijl de sappen voor de spijsvertering gebrek- kig afgescheiden worden, enz. •De kenteekens bij dit kolijk evenaren geheel
die, welke reeds in de voorgaande Hoofdstukken, opgegeven zijn, uitgezonderd alleen, dajt bitir bet B 4 slaan |
||||||
— 3a —
|
|||||
slaan met de achterste beenen naar den buik en
het omzien . des diers naar de eene of andere zijde, doch naar een en dezelfde plaats, me- nigvuldiger voorkomt, het opblazen en zwellen Vnn het dier sterker, de dorst en pijn van het- zelve heviger is, en hier de kramp des darmka- naals des te spoediger in eene wezenlijke ontste- king overgaat, weshalve daarbij de ontsteking- werende geneeswijze dadelijk , het eerst moet aan- gewend worden. >; ~ Wat de voorzegging aangaat, deze is hier des te minder gunstig optenemen , hoe onverteerbaarder vaster en winderiger het te veel genuttigde voe- der was. Bij te veel genuttigd koorn of klaver', inzonderheid 'wahneer de paarden niet aan dat voedsel gewoon , ofae verHuwings werktuigen in het algemeen verzwakt waren, wordt de ziekte zoo veel gevaarlijker en eindigt niet zelden met den dood: zoo als ook wanneer zich, bij deze soort van kolijk, de paarden op eebën harde'n grond nedervverpen, bmwentelen enz»r, waarop dan ligt eene verscheuring en bersting der maag volgt; en eindelijk wanneer het kwaad reeds \5 tot 18 uren zonder beterschap geduurd heeft, en,zoo regt op eene plaats vast zit.! ■■-.;■■ , rtvmoA Öe genezing moet hier dadelijk met de ontf
stekingwerende methode aangevangen worden, en in het volgende bestaan, als: ti i 1.) In de herhaalde aanwending, van de reeds
meermalen opgegevene klisteren van afkooksels van camillen , met een weinig keukenzout en lijn- olie. Het is nogtans beter, wanneer hien zich bij deze soort van kolijk , van een afkooksel van zenebladen met lijnolie en kookzout, bedient. 2.) In de drooge wrijving van de ruggegraat,
s den
|
|||||
— 33 —
|
|||||
den buik, de ribben en zijden met zamenge-
vlochten stroowissehen. 3.) In eene matige beweging, waarbij het dier
geholpen en door straf, belet wordt van neder te vallen. 4.) In het toedienen van een pond lijnolie,
waarin men een vierendeel pond glauberzout op- gelost heeft, en hetwelk men van uur tot uur herhaalt, zoodra zich eene wezenlijke ontsteking in de maag of het darmkanaal vormen wil; het geen men aan de toenemende pijnen en be- naauwdheden des diers, aan de koortsachtige» beweging van het bloed, aan de pols, de si >gea van het hart en aan de afwisselende hitte ea koude van de opperhuid , en de van het hart verwijderd liggende deelen , erkent. 5.) In eene ruime algemeene aderlating, wel-
ke zich naarden ouderdom, de ligchaamsgcsteld- heid en krachten van het dier, en den meer of min verhoogden graad van ontsteking, rigt. Is nu de genuttigde massa voeder, de in het
darmkanaal verstopte ophooping van dit voeder, slechts eenigermate bewegelijk te maken, dan. volgt de genezing daarop zeker, vooral wanneer, zoo wel met de aanwending der klisteren als met het ingeven van lijnolie, en het wrrjen van den buik met stroowisschen, voortgegaan wordt. In het tegenovergestelde geval, vermeerderen alle toevallen , en er ontstaat op de eene of andere plaats van de maag of het darmkanaal , waar zich de verstopping voornamelijk bevindt, het koude vuur, en bij het nedervallen des diers, ook wel eene scheuring en bersting van de maag en het darmkanaal; hetgeen men het eerst op- merkt, Wanneer het paard begint te braken en B 5 klom- |
|||||
— 34 —
|
|||||
■ klompen voeder uit de keel en den neus komen*,
•wijders wanneer alle pijnen op éénmaal weg- gaan, het dier stil, maar zonder eenig teeken van leven , staat, en als het ware , zijnen aanstaanden en onvermijdelijken dood, met zekerheid voelt. Dë massa voeder ontlast zich dan in de buik- holte , en binnen weinige minuten stort het dier onder stuiptrekkingen, dood ter aarde. De beterschap volgt wanneer alle toevallen ,
zoo als bij de vroeger gemelde kolijken , allengs- keiis verminderen, een gerommel in hét lijf ont- staat, en winden, drekstoflen, en pis ontlast worden. Het purgeren alleen onder aanhoudende pijnen, is echter geenzins als éene Verdwijning van de verstopping te beschouwen; integendeel toont het de toenemende ontsteking aan, en ontledigt ten hoogste slechts den endeldarm , maar neemt de verstopping in de maag en de ove- rige darmen , niet weg. Alle andere middelen zijn nadeelig en het al-
lerminste zijn hier, waar bovendien reeds eene aarivankelijke of stellige ontsteking van de maag •en het darmkanaal voorhanden is, sterke prikke- lende purgeermiddelen aantebevelen, want alle ideze ingrediënten vermeerderen slechts de ont- steking , en veroorzaken des te spoediger het koud vuur. De lijnolie alleen, waarbij men zelfs bij eene reeds wezenlijk opgekomene ontsteking in de maag en het darmkanaal, het glauberzout weglaten moet, is door hare smerende en glib- berig makende eigenschap in staat, de verstop- ping weg te nemen, de opgestopte massa voeder bewegelijk te maken , de pijn te verminderen , en zoo de kramp in de beginnende ontsteking, te genezen. Maar
|
|||||
•- IS? —
|
|||||
Maar men moet de lijnolie in g^npsgzame luxe-
veelheid , te weten, tot halve en he^le ponden , en en zulks van uur tot uur, geven. De verzwak- king 'der verteringswerktuigen en de bedorven eetlust, die dezelve achterlaat, zullen door h,et wrijven der tong met keukenzout, en hei gebruik der reeds, 'in- het Hoofdstuk over het purgeren , ©pgegerene'bittere specerij en maag sterkende middelen, in korten tijd, verminderen; zoo als het ook over het algemeen noodzakelijk wordt, dat men aan het dier dadelijk, na deze doorge- stane ziekte , sledhts de helft van deszelfs gewoon voeder toereike, tot dat de behoorlijke spijsver- tering'tering gekomen zij. , j$.armierhing des JJoógduitscneri vertalers.
Kolijken nit verstoppingen komen, zoo als de
schrijver te regt opmerkt, hoofdzakelijk dan voor, wanneer de paarden den eenen tijd meer voeder krijgen dan den anderen, en de geheel verkeerde meening, van sommige paarden oppassers, dat zij hunnen paarden eene weldaad gelooven te bewijzen, wanneer zij hen, op een ogenblik dat zich de gelegenheid daartoe aanbiedt, meer voe- der geven dan gewoonlijk en naar den regel ge- schiedt , heeft reeds aan vele het leven gekost, daar niets zoo zeer de gezondheid benadeelt, dan deze onregelmatighed en afwijking in het voederen; en zulks des ie meer, daar hoe min- der voeder gewoonlijk de paarden bekomen, met hoe grooter eetlust zij hetzelve tot zich nemen, en hoe meer het voedsel, zoo als bij voorbeeld, het koorn en het klaver , erwten enz., onver- teerbaar is. Men zal dus zelden met koorn voe- deren , zelfs hij de grootste omzigtigheid, ten B 6 aan- |
|||||
- 56
|
|||||
aanzien van het weeken of malen van hetzelve*
zonder dat daardoor meer of minder paarden, aan de hier bedoelde ziekte omkomen , inzon- derheid, wanneer nog, zoo als bij voorbeeld, dikwijls gedurende de veldtogten geschiedt, groen voeder daarbij gegeven wordt, gelijk mij de ondervinding menigmaal geleerd heeft ^ want deels is het koorn voor jonge en oude paar- den, zelfs geweekt, nog te hard en onverteer- baarr; deels verzuurt het en in alle gevallen zelfs ook gemalen, verzwakt het de maag der die- ren, en ontwikkelt eene menigte vaste lucht, die aanleiding tot windkolijken geeft; dit geschiedt te meer, naar mate door het daarbij genuttigde groene voedsel, de ontbinding der vaste lucht vermeerderd, en tevens de spijs verteeringswerk- tuigen in het algemeen verzwakt worden. Overigens wordt bij deze soort van kohjk,
welke zoo ligt in eene wezenlijke ontsteking des darmkanaals overgaat, zoo als doorgaans bij alle soorten van kolijken, wier oorzaken dikwijls moeijelijk te ontdekken zijn, en die reeds over de 12 tot 18 uren geduurd hebben, de ontste- kingwerende geneeswijze, in haren geheelen om- vang gevorderd; deze bestaat hier in klisteren, sterke gaven lijnolie en eene algemeene ader- lating , en kan niet tijdig genoeg aangewend worden; gelijk hier ook, zoo als reeds in de voor- afgaande Hoofdstukken herinnerd is , moet men het nederwerpen en wentelen van het dier op liet zorgvuldigste beletten, ten einde eene ber- sting van de maag voor te komen. Het sterk wrijven van het gansche achterlijf,
draagt hier mede veel tot de genezing bij. Ten opzigte der duitsche litteratuur over deze
soort
|
|||||
-37-
|
|||||||
soort van kolijk, verwijs ik naar de reeds in de
voorgaande Hoofdstukken opgegeyene werken. |
|||||||
VIII. HOOFDSTUK.
Van het kolijk., dat uit genuttigde vergif-
, ten, te sterk gegevene overprikkelende
purgeermiddelen, ingeslokt zand, en in
-• ■ het darmkanaal voortgébragte steenen,
of andere derwaarts geraakte vreemdaar-
dige ligchamen, ontstaat.
•\' !•. '■ t-'ï '*«**» .'•
». Door hit darmkanaal, dat even als de huid , alles van
* luiten opneemt, wordt ook het meeste lijden, lij de ziek- *ten te weeg gelragt." Ofschoon genuttigde vergiften, in eene al te
groote gave gegevene purgeermiddelen, inge- slokt zand, en andere harde ligchamen, alsmede de van zelven Verwekte steenen in het darmka- naal , de zeldzaamste aanleiding tot kolqken, die hier snel in eene wezenlijke ontsteking van het darmkanaal overgaan, geven, zoo komt echter somtijds het geval voor, dat paarden, de haver eelen, waarin ratten, het vergif (gemeenlijk rat- tenkmid) wederom uitgespogen hebben , hetwelk men tot hare verdelging nedergelegd had, of dat ook wel menschen uit wraakzucht tegen den eigenaar, oppasser of arts der paarden, de kwaadaardigheid bezitten, om aan deze dieren Werkelijk vergif te geven, en dezelve te dooden, of dat onkundigen aan de paarden eene pur- geerpil ingeven , die uit eene te groote hoeveei- - B 7 heid, |
|||||||
— 38 -
|
|||||
fceid Gurrimi Hutti, *vetfzoét kwikeilvery bsffaak-
wijnsteen, enz. bestaat; ook slikken dë paarden, soms uit honger , vooral bij legers en in lage zan- dige streken; zand ofwel bij hun voeder, een hard ligchaam in, of er worden van zelf in hunne ingewanden steenen vportge.bragt; door al hetwelk eënkolijk, <l^uhiér hi'aa? *al te goedig in dene ontsteking des darmkanaals «Vergaat, ■te iweeg gebragt wordt, én tot welks genezing^ dadelijk middelen moeten aangewend wordden, zal het het dier niet onder deze ziekte bezwijken. De kenteekens van ditikplijk,, hetwelk zoo snel
in eene wezenlijke ontsteking van den maag en de darmen overgaat, komen met de opgegevene in de vorige Hoofdstukken overeen, behoudens alleen dat alle toevallen in de hevigsten graad van minuut tot minuut toenemen en zeer snel tot eene hoogte klimmen die het koud vuur ten gevolge heeft. De spoedig overhand nemende ontsteking der inwendige deelen, toont zich fhier ten duidelijkste door de groote ; pijnen en het koud worden van alle uitwendige deelen, inmid- dels dat bij de Inwendige de warmte klimt; onder alle soorten van kolijken, loopt derhalve dit het spoedigste af en gewoonlijk met den dood. De voorzegging kan derhalve hier het aller- minste gunstig zijn, en 'de hulp niet te spoedig aangebragt worden. Deze laatste bestaat overi- gens geheel in de behandeling zoo als die in het voorgaande Hoofdstak is opgegeven, behalve dat hier het geven van Glauberzout bij de lijn- olie geheel vervalt, en het laatstgemelde middel slechts op zich zelve en wel in groote portien met korte tusschen pozingen'op elkander gege- ven moet worden; zoo dat tóen olie.fcalve uren daar-
|
|||||
-39-
|
|||||
daarvan aan het dier een pond lijnolie in de
keel giet, terwijl men verder nog de reeds meer- malen opgegevene klisteren, welke in dit geval met veel lijnolie behoren te zijö, onophoudelijk toedient, mitsgaders eene ruime algemeehe ader- lating aanwendt, en ook wel nog eens herhaalt, zóodra de toevallen van ontsteking voortduren. Specifieke tegenmiddëlen tégen het ingeslokte vergift te geven , is deels te omslagtig, niet al- tijd uitvoerbaar en deels reeds daarom onzeker om dat men slechts in de minste gevallen met zekerheid weet, welke soovt van vergift, het dier ingekregen heeft. Men kan zich dus in alle gevallen van dien aard. enkel bij een alge- meen tegenmiddel tegen vergiftigingen, bij de lijnolie namelijk, houden, welke niet alleen bij vergiftigingen, van welken aard het venijn ook zij , maar tevens ingeval van te sterke inneming van over prikkelende purgeer middelen , ingeslokt zand en andere harde ligchamen, bijzonder heilzaam werkt: daar de ware oorzaak doorgaans bezwaarlijk dadelijk uitgevonden kan Worden, en het zeer dikwijls twijfelachtig blijft, waaruit ei- genlijk het kolijk en de snel daaruit gevolgde ontsteking ontstaan zij, zoo is de lijnolie, die bij alle oorzaken, eenen even heilzamen invloed uitoefent, het beste middel; want het wik- kelt de scherpe stoffen als het ware in, maakt het darmkanaal glibberig en uit dien hoofde de harde ligchamen in hetzelve bewegelijk, vermin- dert de pijn en de ontsteking en drijft genut- tigde schadelijke stoffen, zacht af, wanneer zij overigens van eenen aard zijn, dat derzelver ontlasting nog mogelijk wordt, of hunne schei- kundige werking niet kan tegengegaan worden, |
|||||
- 4o -
hetgeen trouwens niet altijd het geval is. De
lijnolie verdient daarom zeker onder alle andre middelen de voorkeur en dezelve heeft dikwerf de beste uitwerking gehad. Nog verdient hier vooral opgemerkt te wor-
den, dat bij de ontleding der aan vergiftiging gestorvene paarden niet zoo zeer de maag en het darmkanaal vurig bevonden zijn, als wel de binnenste rok dezer organen geheel ontaard en verstorven is, zoo dat men dezelve even als eene kalk- gips- of kaasachtige zelfstandigheid van de overige vliezen ligt scheiden en afschaven kan. Het scheikundige onderzoek van deze massa wijst dan het nadere over het genuttigde vergift aan. Aanmerking des Hoogduitschen Vertalers.
Onder alle soorten van kolijken , komen wel
die welke uit de hier opgegevene oorzaken ont- staan , het minste voor; doch heb ik allezins reeds meerdere gevallen gehad, waarin de paar- den, het voor de ratten neergelegde vergift met de haver gegeten hadden, of voorbedachtelijk door slechte menschen uit wraakzucht tegen den eigenaar oppasser of arts, vergiftigd waren ge- worden ; ja ik zoude, onderscheidene gevallen en bewezene daadzaken van den laatstgemelden aard kunnen aanvoeren, die wezenlijk over het algemeen afschuwelijk zijn, daar zij den mensch in zijne grootste laagheid ten toon stellen. Het is dan zeker dat er wezenlijk toevallige en
voorbedachtelijke- vergiftigingen bij de paarden gebeuren, voor welke ik insgelijks (daar men gewoonlijk omtrent het gebruikte vergif onzeker is, en zich daarom geene bijzondere middelen,, tot vernietiging van hetzelve laten aanwenden) geen
|
||||
— 4i —
|
|||||
geene betere behandeling ken, dan het dikwijls
herhaalde ruim ingeven van lijnolie, welke hier, indien er nog hulp mogelijk is , het meeste nut doet. Menigvuldiger intusschen komt dit kolijk, en de snel daarop volgende ontsteking, van te sterke gaven drastische purgeermiddelen voor , en wel gewoonlijk van die Aloë , die men in te groote gave toedient; doch ook hier zijn, de in het voorgaande Hoofdstuk voorgeschrevene dranken van lijnolie het beste middel, zoo als mij de on- dervinding menigmaal geleerd heeft. Deze soort van kolijk, die van ingeslokt zand
ontstaat, komt ook in de legers, en ingeval van weinig voeder, wanneer de paarden, voor den honger , zelfs kleine keisteenen eeten , niet zel- den voor, en wordt allezins ook dan door sterke gaven lijnolie, het beste weggenomen. Wijders komt dit kolijk eindelijk nog dikwgis voor, uit de van zelve gevormde steenen in het darmka- naal, voornamelijk bij Molenpaarden, die den afval van de molensteenen, met het gemalen graan petefl moeten, waardoor bij eqnen reeds voorhandene aanleg daartoe, terstond zulke darmsteenen voortgebragt worden 5 en hoezeer daarbijook wel de lijnolie het beste'middel blijft,' zoo bevrijdt het in zoodanige gevallen, het dier zelden van den dood. Des niettegenstaande herinner ik mij, eenige
gevallen uit mijne praktijk der paarden, waar de darmsteen, (menigmaal zijn er meer dan één) door dit middel, misschien ook wel reeds vooc deszelfs aanwending . door de kracht van de na- tuur alleen, tot in den endeldarm gevorderd Was, wanneer die steen bij het inbrengen van eene kleine , met olie bestreken hand in dezel- veu,
|
|||||
— 4* —
Teil', (het geen men bij alle soorten van "kolijk,
niét behoorde natelaten,) daaruit genomen , ea «]> d$e wijze bet dïe* gered werd. , i Ten aanzien d&r'Bttitsche litteratuur over dit
Ontwerp, verwijs ik; al'triedei naar de reeds in êe voorgaande Hoofdstukken, aangewezene wer- ken. |
||||||||
■
|
||||||||
,; IX. HOOFDSTUK.
.m -t! r.-i'i ib:; li.,: ;t. i i., , .: „>:
Fan' het ontstekingaardige Koli/b, de
ontsteking -van klè maag, en van het darmkanaal, dóór de 'Paarden-artsenij' darmjicht gekaamd. ' a-i.s,IJ ai; ■«»; ■<■; -»8;j^r<Wiii j; d . ui >Vl u
> 15^ bntsfemng )ian' priiveficlige Stelen ,' eri voornam e Vfk die 'aVr
" 'm'ipi/vet-itrittgs wêrMiiigen , is ten der 'gevaarlijkste! toe* r^baHau" , iistiTcs<fn.ihl»1 (i,l jSjii'pniiiii-,.K.7 ,h. De ontsteking van de'maag èri '#è darmen,
ontstaat uit allé iri de voorgaande'Hoofdstukken Vermelde kohjken, wanneer dezelve lang duren, of wordt door weïktuigeljjk qfscheikundig hë^' VÜg werkende oorzaken , dlè ' riï'et wejgtéricmén zijn, zoo als bij voorbeeld', verstoppingen, ''ge;- ••' nuttigde harde en onverteerbare ligchamen , of vergiften', oniriiddeïijk zonder voorafgaande ko- lijk , voortgebragt Zij ontstaat al verder, wanneer zich de, paar-
den , gedurende het kolijk , als het ware bewus- teloos en met geweld op den grond werpen, Qmwentejen en achterover storten enz. , waar- door maar al te, ligt èene kronkeling, öf bij ruï- nen en hengsten eene uitzakking der darmen door
|
||||||||
— 43 —
|
|||||
door den buikring en eene aldaar daaruitvol-
gende klemming, te weeg gebragt wordt; of wanneer er reeds breuken in de liezen-navel en flanken voorhanden zijn , en daarbij eene klemming der darmen plaats heeft, en eindelijk na hevig werkende uitwendige oorzaken, Zoo als na slaan, stooten, vallen op bet achterlijf, wonden dia tot in de buikholte dringen enz. Eene zoodani- ge ontsteking is, in alle omstandigheden, een der gevaarlijkste ziekte verschijnselen. In het algemeen kan men aannemen, dat ie-
der kolijk, dat meer dan 18 tot 20 uren aan- houdt , in eene ontstekingachtige gesteldheid Van de maag, en darmen begint overtegaan; menige zelfs, wier oorzaken hevig werken en niet weg te nemen zijn , zoo als onderscheidene verstoppings-kolijken, of zoodanige welke nit in* geslokte harde ligchamen, vergiften enz. ö-n»^ sftaan , of waarbij zich dadelijk bij den aanvang, het dier op den grond werpt en omwenteit enz,, en eene klemming, kronkeling of bersting der darmen, ten gevolge hebben, nemen reeds in Weinige uren , een karakter van ontsteking aan, en gaan uit deze snel in het koud vuur over. De teekenen van een ontsteking-kolijk, of de
eoogenaamde darmjicht , zijn dezelfde, welke reeds in het voorgaande Hoofdstuk, opgegeven zijn, behoudens alleen dat hier, bij eene reeds volkomen ontwikkelde en gevormde ontsteking, alle toevallen die bij het kolijk slechts aange- duid zijn, zich klaarbhjkehjker vertoonen. De bijzondere kenmerken zijn hier, de onderdrukte pols, de koude der opperhuid, het ontstökene en even als uit deszelfs holte springende oog, de groote angst en onrust van het dier, die bijna geen
|
|||||
44 -
|
|||||
geen minuut ophoudt, de hevige pijnen, het
purgeren zonder verlichting, het koude zweet, en marmerkoude ooren en ledematen , het zit- ten van het paard even als een hond, en het liggen van het dier op den r.ug enz. Er zijn nogtans ook gevallen , waarin de ont-
steking, als het ware, sluipende voortgaat, of het dier over het algemeen minder gevoelig is , en de pijnen benevens alle teekens der ontste- king , min duidelijk biijken , terwijl het dier wel een kwartier uurs en langer geheel stil ligt, en slechts de pols , de versnelde ademhaling en de ophoopiug des bloeds, van de uitwendige deelen naar de inwendige, eene sterke ontlasting enz., den ge- Vaarlijksien toestand verraden. Wat de voorzegging betreft, deze kan hier
minder gunstig zijn, daar men niet weet, of men de oorzaak der ontsieking, al dan niet zal . kunnen wegnemen , zonder welker geheele Vernietiging, immers geene genezing mogelijk is. Trouwens blijft deze ziekte steeds eene der ge- vaarlijkste, en neemt maar al te dikwijls een doo- delijk einde , gelijk ook over het algemeen , ie- der kolijk, dat over de 18 tot 20 uren aan- houdt, gevaarlijk wordt, juist daarom, om dat het dan in eene ware ontsteking overgaat. De genezing moet hier uit de ontsteking we-
rende methode, in haren ganschen omvang be- staan , en vereischt te dier oorzake : 1.) Eene ruime aderlating, die naar bevind
der omstandigheden, bij aanhoudende ontste- king, binnen 5 tot 4 uren herhaald moet wor- den, en in het bestaande geval bij volwassen en welgevoede paarden, niét beneden de 6 of 8 pond bloed zijn mag, waarvan de gesteldheid en hoe-
|
|||||
-45-
|
|||||
hoedanigheid , de zich snel vormende ontsteking
korst op het zelve, reeds van zelf doet zien, of men die aderlating al of niet herhalen moet. De aderlating is hier het allergewigtigste en
wezenlijkste geneesmiddel, en werkt bijzonder heilzaam, wanneer dezelve aan beide halsaderen te gelijk ondernomen wordt, daar eene snelle en ruime ontlasting van bloed, op eenmaal, bij alle ontstekingen van inwendige organen, en dus ook hier, de genezing nog ten spoedigste te weeg brengt. 2.) In eene voortdurende aanwending van pijn-
stillende, goed purgerende klisteren van een af- kooksel van camillen, van malva of kaasjes bla- den, van lijnzaad enz. met lijnolie. . > 5.) Van uur tot uur geve men eene kan lijni
olie, met welker gebruik men voortgaat, tot dat het paard beter is. Bereikt men met deze behandeling het doel
niet, dan brengt men de genezing door geen ander middel tot stand , en het allerminste door prikkelende ingrediënten, welke men bij deze kwaal, even als bij het kolijk, zoo dikwerf ge- woon is toetedienen. In het algemeen kan men bij alle soorten van.
kolijken , zoodra zij reeds eenige uren geduurd hebben, en daarbij vele pijnlijke toevallen zijn, niet tijdig genoeg de krampstillende geneeswijze veilaten, en de ontstekingwerende methode aanwenden, te meer, daar men door de eige- naar of oppasser van het dier, zelden den reg- ten tijd van den aanvang der ziekte verneemt, en het kwaad gewoonlijk reeds eenige uren ge- duurd heeft, alvorens men de hulp van den paarden-arts inroept. Heeft
|
|||||
— 46 —
|
|||||
Heeft deze ziekte bij de opgegevene behande-
ling, reeds langer dan twee dagen geduurd, dan is het dier zonder redding verloren, en het koud vuur ontstaat in de maag en het darm- kanaal , met de hier boven beschreven toevallen 5 namelijk: het paard wordt op eens stil, alle pij- nen schijnen als weggetooverd te zijn ; maar met deze opkomende rust en het verdwijnen van pijn, vertoont zich ook het aanwezen van het koud vuurr de bersting van de maag of van het darmkanaal, de uitstorting van het voeder in de buikholte enz. Het hypocratische (dood aan- kondigende) gezigt vertoont zich, de beenen worden marmerkoud, het hart slaat krampach- tig, en het dier stort, na eenen korten tijd on- der stuiptrekkingen , dood ter aarde. De beterschap volgt slechts langzaam, en in
dit geval vooral, met kleine wederinstortingen, of blijken van de vorige toevallen; want zoodra een wind het ontstoken geweest zijnde gedeelte tan het darmkanaal passeert, ontstaan er, bij den altijd nog prikkelenden en pijnlijken toestand van hetzelve, ook wederom toevallen van kolijk , pijnen en meer of mindere benaauwheid; waarom men bij de herstelling des te meer bezorgd ztjn moet, dat den eersten en tweeden dag daarna, het dier slechts zacht voeder , zemelen , fijn ge- stamp koorn, meeldrank enz. bekomen , en aan hetzelve geen heel koud drinken gegeven worde. Gewoonlijk wordt de genezing van. deze ziekte
heslist door het zweeten, hetwelk meestendeels om middernacht plaats heeft, zoo dat men dikwijls bét paard *s avonds nogdoodelijk ziek •verlaat, en ?s morgens reeds buiten alle gevaar YÜidt. i De
|
|||||
pB» 47 "■■*■
|
|||||
üe drèks'toÖen fen de pis, woifcïen aïs dan
voor heit eerst regelmatig ontlast, terwijl dezelve tot nu toe, geheel niet, of wat,de pis aahgkat, slechts droppelsgewijze en onder veele pijnen,;ger loosd -werd, en er slechts- dunne drekstoffe».uit den endeldarm afgingen., ik.I rif/ :co». • i ; u Allé.aah het kolijk lijdende,paèrden», die »iet
genezen worden , sterven aan t^ene loatsleking van de maag en het darmkanaali,j welke 'va het Wud vuur overgaan. • > -•;'••» . tk.fi .■: n >r ...Bij den ontleding vindt men de maag, of de
dikke of dunne darmen, ;gedeeltelijk van het koud vuur aangedaan; de laatstgemelde met ge* ronnen bloed aangevuld, dikwerf in elkander gekronkeld , in den buikring geklemd of gébori- sièn , of wel door harde ligchamen alssteenen enz. verstopt. Somtijds is het koudvuur maar zeer beperkt, somtijds strekt het zich over de geheele maag, of een groot gedeelte der darmen uit. Hier en daar ontdekt men uitstortingen sfjin bloed, aan het buikvlses, het geen échter meer een gevolg van het nederwerpen, onwentelen ën wijze van ligging des diers, dan een gevolg van de ontsteking der ingewanden zélve, schijnt te zijü . Ingelijks vindt men somtijds de milt sterk met bloed opgepropt, de lever daarentegen gezond, indien zij niet reeds voor de darmontsteking , aan Chronische ziekten leed, zoo als aan verhardingen, eööe tegen natuurlijke vergrooting enz. De ingewan* den.der horstholte zijn in een gezonden, toestand ; ten minste staat hunne ziekelijke gesteldheid, Welke men aan dezelven vindt, geenszins in ver1- bandmet de tegenwoordige kwaal, waaronder het dier bezweken is; het achterlijf is over het al- gemeen meer uitgezet, en de buikholte in vele gevallen met water aangevuld. Aan- |
|||||
— 48 ^
Aanmerkingen des Hoxxgduitschen Vertalers.
Ik weet bij de zuiver praktische feeschouwing
en behandeling dezer ziekte , die zoo geheel met mijne langdurige ondervinding daaromtrent over- eenstemt , niets bij te voegen, dan dat men, bij alle soorten van kolijken, die altijd zoo naauw met de ontsteking van de maag en de darmen Vermaagschapt zijn, gelijk de schrijver zeer juist opmerkt, niet üjdig genoeg, de krampstil- lende geneeswijze, met de ontstekingwerende verwisselen kan, indien men het kwaad niet verslimmeren wil, en dat zich tot dat einde, de opgegevene eenvoudige behandeling, namelijk algemeene aderlating, sterke en dikwijls her- haalde toedieningen van lijnoliën, en verzachtende klisteren, het meest aanbeveelt, gelijk mij zulks eene menigvuldige ondervinding geleerd heeft. Overigens bestempelt men in Duitschland,
alle soorten van kolijk , (de wezenlijke maag- en darmontsteking niet uitgezonderd) ,in de paarden- artsenijkunde, met den naam van wormbij ten en darmjicht, ofschoon de wormen zelden de oor- zaak dezer ziel.Ie zijn, maar, nogtans altijd , waar zij zich in eene al te groote menigte be- vinden , eene aanmerkelijke verzwakking van het darmkanaal verraden , welke voornamelijk mede als eene oorzaak van deze kwaal te beschouwen is. Teri opzigte der Duitsche schrijvers over dit
ontwerp, verwijze ik naar de reeds in de voor- afgaande Hoofdstukken opgegevene werken , en maak alleen meer bijzonder Opmerkzaam, op TENNECKER's Eikenntninz und kur der magen Und darmentzündung, riach der empirische ëprache der Pferde-arzneykunst, darmgicht genannt; Prag bei Lalvr, ... X HOOFD-,
|
||||
— 4g —
|
|||||
±, HOOFDSTUK.
"Wan de belemmerde of Tnoeyelzjlze
waterlozing. ■i ,
» Tedere kramp des darmkanaals, heeft tevens eene meerdere
» of mindere kramp der pisblaas ten gevolge , ivelke mees' » tendeels door de ophouding van de pislozing3 te weeg ge- » bragt wordt,n De gestremde wateflozing ontstaat deels door
eene kramp des darmkanaals, waarbij de urin- werktuigen alleen uit medegevoeligheid lijden, zoo als in de vorige Hoofdstukken aangetoond is, deels door eene "kramp der pisblaas zelve, bij voorbeeld, na eene ophouding van het waterlo- zen , en deels (hetgeen -echter bij de paarden zelden voorkomt,) door zand ensteenen, welke zich in de pisblaas en de pisleiders opgehoopt hebben , of uit eene vernaaavving van den pis- weg enz. Dikwijls ontstaat zij ook na eene on- derdrukte uitwaseming , waarbij die belette uit- waseming zich .op de pisblaas werpt, en zoo de kramp, Zelfs de ontsteking van dit orgaan, voort- brengt. , De keriteekens dezer ziekte komen in allen
deele overeen, met die der in de vorige Hoofd- stukken beschrevene kolijken , waarbij, zoo als aldaar reeds aangemerkt is, de belemmering in de waterlozing, zeer dikwijls een uit medegevoe- ligheid verwelu lijden is , behalve dat hier ia het bijzonder de poging tot waterlozen, onder kermen en steenen, zeer dikwijls plaats heeft, 4onder dat de ontlasting van het water volgt, *G ter-
|
|||||
— 5o —
terwijl ook de zieke paarden, altijd naar de
eene of andere zijde omzien , niet de achterste Liee- nen naar den buik slaan, als wilden zij de vlie- gen verjagen , zich dikwijls nederleftgen, en voor het overige , alle teekenen en toevallen waar- genomen worden, die in het voorgaande Hoofd- stuk beschreven zijn. Deze ziekte duurt twee, ten hoogste driemaal
vier-en-twintig uren , binnen welken tijd de- zelve, of door den dood , of door de beterschap beslist is ; in welk opzigt ook deze ziekte , even als het kolijk en de darmontstekiug y mede onder de snelst voortgaande kwalen behoort, en de spoedigste hulp vereischt. De voorzegging kan bij dit kwaad, dat even
zeer als het koli)k , ligt in ontsteking-overgaat, op welke niet zelden h^t koud vuur volgt, geen- zins gunstig zijn , vooral wanneer het met eene kramp, of ontsteking des daimkanaals gepaaid gaat, reeds over de 18 of ai uren geduurd beeft, en niet dadelijk in den beginne, doelmatige middelen .aangewend zijn, welke in de volgende bestaan ; als i ■
1.) In verzachtende en krampstillende kliste-
ren uit een afkooksel van camillen , gekneusde maankoppen, lijnzaad enz. met lijnolie. Zij zijn de voornaamste geneesmiddelen bij deze ziekte, om dat dezelve in kleine portien aangewend, wanneer zij langer in den endeldarm blijven, eene pijn- en krampstillende verwarming van de pisblaas, (die onmiddelijk onder den endeldai-m ligt) verwekken, en daarmede het eerste in staat iijn , het kwaad te verhelpen. Ook ontledigen zij het darmkanaal van vele
harde drekstoffen , die dikwijls door hare druk- king |
||||
~ S* -
|
|||||
king op de pisblaas alleen, de prikkeling en
kramp in dezelve voortbragten ; weshalve het ook zeer raadzaam is , wanneer men bij deze ziekelijke gesteldheid, even als bij het kolijk, met eene kleine met olie bestrekene hand in dea endeldarm gaat, en op die wijze , de opgehoopte stof, tracht te verwijderen. Overigens zijn deze middelen hoofdzakelijk ia
staat, de kramp, die na de overprikkeling der pisblaas ontstaat, wanneer de pislozing opge- houden is , te verhelpen ; dewijl zij door hunne ontspannende, pijnstillende en bedarende «i- gensehap, den prikkel weg nemen, «n zoo de krampachtige samentrekking der sluitspieren van de pisblaas, vernietigen; en daar zh ein- delijk verzachtend, krampstillend en ontledigend op het darmkanaal weiken , waarvan de belem- merde waterlozing niet zelden een mede gevoe- lig lijden is, zoo zijn bij deze ziekte, zulke middelen nog de gewigtigste en dringendste. 2.) Eene algemeene aderlating, welke in dit
geval het meest krampstillend e en bedarende, en bijzonder heilzaam middel is. mag niet ver- zuimd worden , zoodra de kwaal reeds eenige uren geduurd heeft, de ziekte tot eene meer ontstekiugaardige dan krampachtige gesteldheid - - overhelt, en het paard bovendien wel gevoed, en tot ontstekende ziekten genegen is. De hoeveelheid van het af te tappen bloed, rigt zich naar de iigchamelijke gesteldheid , den ouderdom van het dier enz. Twee, vier en zes pond bloed zijn gewoonlijk in staat, deze kramp wegtene- .">.) Plaatselijke warme stovingen door stoom aaa
de strot, worden bij ruinen en hengsten vereischt,
C 2 ca
|
|||||
— 52 —•
|
|||||
en brengen met de reeds aangewezene middelen
eene zeer lieilzame werking voort. Het meest beveelt zich hiertoe, volgens eene lange onder- vinding aan , de damp die uit opgegravene schapenmest opstijgt, daar dezelve deels uit hoofde harer natuurlijke warmte ontspannend, pijn- en alzoo krampstillend werk£, deels we- gens hare alkalische (loogzoutachtige) eigenschap, eene prikkeling in den pisweg te weeg brengt, die als het -ware, als een tegenprikkel, den over- prikkelden toestand der pïsblaas wegneemt, en in vereeniging met de verminderde kramp , de waterlozing wederom gemakkelijk maakt. Dit middel werkt het spoedigste en beste, na
eene te voren gedane aderlating en aangewende klijsteren, wanneer men het aan eene belem- merde waterlozing lijdend paard , in de scha- penmest tot over de buik zetten kan. Bij gebrek van schapenmest, bewijzen ook zulke
dampen eenen weldadigen dienst, die zich uit een broeisel van gelijke tleelen hooizaad en hoender- of duiven-mest, ontwikkelen, en die men onder gedurig omroeren, en daarbij wer- pen van gloeijend gemaakte baksteenen , aan de strot der paarden laat opgaan, waarmede men tot aan de beterschap voortgaat. Hierbij moe- ten echter eene vooraf gedane algemeene aderla- ting en klisteren, niet ontbreken. 4.) Zeer dienstig zijn inwendige middelen,
welke zacht ontlasten en krampstillend werken, waartoe het reeds bij bet kolijk aangewezene mengsel, van gelijke deelen dubbeld «out {ar- ertnum duplicatum) en gentiaan, van hetwelk men aan het dier, alle uren een vierendeel pond au eene kan thee van eamillen , tot aan de her- stel- |
|||||
— 53" —
steHing., ingBeft. Geheel verkeerd daarentegen
zijn in dezen toestand, pisdrijvende. .middelen, als peterselie, terpentijn enz. , waardoor, wan- neer de kramp niet door andere middelen weg- genomen woidt, de afscheiding, derzelve nog des te meer toeneemt r en bij voortdurende be- lemmerde waterlozing , zeer snel eene overla- ding en ontsteking der pisblaas, voortbrengt. Na de aanwendig der bier opgegevene midde-
len, wordt d* verhinderde waterlozing, zoodra die, gelijk gewoonlijk het geval is,, uit eene bloote kramp der pisblaas ontstond, welke, slechts een gevolg, der medegevoeligheid met het darmka- narl, of der overprikkeling van de blaas-zelve, na de ophouding der urin , was, binnen wei- nige uren verholpen, en zoo al niet eerder, dan vangt toch gewoonlijk even als bij het ko- Hjk, om, bet middernaGbts uub, de beterschap aan, en het kwaad verdwijnt onder allengs ver- minderende pijnen; de wormsgevujze beweging des darmkanaals , wordt wederom vrij ; èr gaan win- den nf, en terwijl het paard nog met eenige pijn waterloost,. wordt eene dikke bruinachtige pis afgezet, die veel schuimt, en een bezinksel beeft. Is zulks niet het geval, dan duurt de ziekte tot over den tweeden en ten hoogste den derden dag, waarop het dier aan het ontstane, kond vuur in de pisblaas en de nabij gelegene darmen , begint te lijden, en tegen hetwelk men nog eene tot twee ruime aderlatingen aanwen- den moet, zoodra zich na verloop van eenige uren pp de eerste , geen heterschap vertoont ; gelijk men ook bij deze omstandigheden , de opgege- vene inwendige middelen verlaten, en even als bij het kolijk , die in eene wezenlijke ontsteking C'3 de
|
||||
■—'&
|
|||||
der darmen overging, niets dan dranken aHcen-
van lijnolie, alle uren eene kan op eenmaal ge- geven, bêz'geh moet; bij welke behandeling, onder gedurige voortzetting der opgegeveue klis- Stèren, sleehts nog hulp mogelijk is. Is'd&artegen de belemmerde waterlozing door
steeneh, zand en gruis ontstaan, die zich in de pisgahgen en pisblaaS opgehoopt hadden , of door andere ziekte voortbrengsels , vernaauwing der pisbuis enz. , dan is deze ziekte zeer gevaar- lijk , ja meestendeels doodelijk , en hare genezing slechts in het steeusriijden , de aanwending van de catheter enz. te zoeken; operatien, die alle tot het gebied van de hoogere speciale veeartse- nijkundige heelkunde , maar niet in een volks- boek over de kennis en genezing der ziekten van de paarden behooren , en ook daar maar eigen- lijk , als eene theoretische geleerde woorden- praal voorkomen , in de praktijk echter zelden, uitvoerbaar, en nog minder heilzaam zijn. ylanmerking van den Hoogduilschen vertaler.
Bij de hier opgegevene kenteekens en gene-
zing van de belemmerde waterlozing, weet ik. niets bij te voegen dan den wensch, dat men bij deze kwaal torh altijd deze •voorschriften opvolgen moge, die zoo geheel op den aaid der ziekte gegrond zijn, en ook mee mijne veeljarige ondervinding in de behandeling Van de ziekten der paarden , het meest over- eenkomen. Men zoude als dan voorzeker eene menigte paarden, die aan deze ziekte lijden es niet zelden daarbij omkomen , redden. Ondeftossehen wilde ik nog slechts de aan-
dacht daarop vesfigen, dat bij deze ongesteld- heid,. |
|||||
- , — 5& -**1
heid, die met het reeds beschrevene kohjk ge-
woonlijk een en hetzelfde is , de zieke paarden zich ook op den grond werpen en omwentelen ; hetgeen zooveel mogelijk vermeden moet i wor- den , om dat daaruit niet alleen eene beklem- ming, bersting en scheuring van het darmkanaal, maar ook nog, waar de pisblaas van mede ge- voeligheid aangedaan , uitgezet en krampachtig gespannen is , eene bersting en scheuring der pisblaas volgen kan. De belangrijkste Duitsche verhandelingen over
dit ontwerp , zijn te vinden in de reeds meer- malen opgegevcne werken van WaldingeR . Veit, AMMON, Tenecker, Kohlwes en m.-er dergelijke werken, en wat de kunsthewfrkiiig van" het steensnijden betreft, in DiETRicrrX veteriniir^chirurgie en in de beitriige jur dp» spezielle; veterirtcir chirurgie , von TennBCKSR „ miltenburg. |
||||||||
XI. HOOFDSTUK
Fan den goedaardigen droes.
|
||||||||
» T)e droes der paarden is , even als de verbondenheid van den-
» mensch , een zrnkingachtige toestand, die hijna altijd door » tene onderdrukte uitwaseming ontstaat." De droes der paarden is eene zinkingachtige ge-»
Steldheid, waarbij de slijmvliezenvanden neus zieke- lijk aangedaan, en in verhoogde werking zijn. De-. zelve wordt van eene meer of mindere algemeen^ C 4 koorts,
|
||||||||
- 5€ —
koorts , en eene grootere of kleinere aa-ndoening
der longen verzeld ; de eerste is kenbaar door eenen onregelmatigen en kr.ampachtigen omloop "van het bloed , nu warme dan koude ooren , gebrek aan eetlust, stroef haar, huivering over, het geheele ligchaam, kwijning., doffe en meer of minder ontstokene oogen enz. ; de laatste door meer of minder vochtig, fluitend of slij- merig hoesten, met eene meer of mindere zie- kelijke beweging in de flanken. Bijna altijd is de droes een gevolg van onder-
drukte uitwaseming , waaraan de paarden, ondes alle onze huisdieren, het meest blootgesteld zijn; want gewoonlijk worden zij in onzen dienst bijzon- der warm, wasemen sterk uit en worden dan te snel afgekoeld. In stede van hen telkens na der- zelver gebruik, in eenen warmen, ten minste van alle togt vrijen stal, te plaatsen, en hier ter deege met zamengevlochtene stroowisschen over het geheele ligchaam te wrijven, houdt men het voor raadzamer hen in de lucht — dikwijls nog daarbij in eenen togt — bij slecht weder, rond te leiden , en geeft juist daardoor de meeste aanleiding tot ziekten en voornamelijk tot den droes. Maar zelfs ook, zonder dat de paarden- nit den stal komen , wordt veeltijds hunne huid- uitwaseming gestoord, en zulks des te eerder, hoe warmer de stal is en hoe meer de paarden in denzelven uitwasemei) ; want d'an is eene in~ strooming van koude lucht door de deur of het venster, reeds in staat, deze luchlgesteldheid te veranderen , en de als het ware door het krampachtige sluiten en zamentrekken der zweet- gaten , gestremde uitwaseming, werpt zich dan op eene voor ons onverklaarbare wijze, waar-* • • "• -a • schijnt- |
||||
-57 -
schijnlijk enlel door eene dientengevolge voort*
gebragte ziekelijke prikkeling der zenuwen ge- leid , op de slijmvliezen van den neus , en ver^ oorzaakt met deze verplaatsing eene algemeene koorts. i Meestendeels zien wij de paarden den droes
krijgen , wanneer dezelve nog warm op plaatsen staan moeten , waar de lucht bijzonder zuigt, als aan rivieren, aan hoeken van bosschen , op opene pleinen, tusschen huizen, op bergen enz* of wanneer de paarden, na eene verhitting , te snel door een koudbad of koud drinken afge- koeld worden,. en niet dadelijk door hervatte werkzaamheden wederom verwarmd en verhit worden , zoo dat de door de bedoelde omstan- digheden onderdrukte uitwaseming., dadelijk we- der vrij wordt en aan den gang komt* Deze ziekte ontstaat wijders het meeste bij eene me- nigvuldige verandering van dampkring, bij nat, vochtig en afwisselend,weer , waarom wij dezelve het meest in het voorjaar en de herfst, gedurende eene vochligen zomer en nat koude winter, zieu voortkomen, Wijders, overvalt zij de paarden dikwijls , wanneer dezelve van het gras tot het drooge voeder in de stallen, of van de eene op> de andere plaats tot verschillend voedsel en water .overgaan ; hoewel het ontslaan dezer ziekte , ook hier niei zoo zeer in het veranderde voeder , water enz, dan veel meer in de veranderde verblijfplaat- sen , in meerdere verwarming gedurende het loo- pen , en daarop gevolgde verkoeling, in de sterkere uitwaseming in destallen, waarop dan wederom eene afwisseling van luchtgesteldheid, door togt .of het -eenvoudig iu: d.; vrije lucht komen volgt j moet gezocht worden. Genoeg, dat . alhjs ..-il Ca wat |
||||
- $r —
wat tot ëene stremming en belemmering der
huiduitwaseming aanleiding geeft , de gelegen- heids oorzaak van den droes wordt. Deze ongesteldheid overkomt den paarden
onverschillig in welken leeftijd, doch het meest de jongen , om dat ook dan alle uitwendige oor- zaken, de nog zwakke huid, zeer ligt in hare werking storen kunnen, en over het algemeen de huiduitwaseming dan nog het sterkste werkt, even als de voeding en'vorming zelve, waarmede deze verrigting in het naauwste verband en we- derkeerige Werking staat. Evenmin beveiligt het doorstaan dezer ziekte, voor nieuwe verschijnin- gen derzfelvé \ Want wij zien dikwijls, hoepaar- den, die eerst onlangs den droes doorgestaan hebben, bij herhaling van deze ziekte overvallen worden, zoodra andermaal door de eene of an- dere oorzaak, de uitwaseming verhinderd en onderdrukt word t. Ook is deze ziekte, zoo lang zij slechts als een
goedaardige droes voorkomt, van welke hier al- leen gesproken wordt, niet aanstekend, maar zij wordt door de reeds gemelde oorzaken r zoo me- nigvuldig en- dikwijls bij onderscheidene' paar- den te gelijk voortgebragt, dat het in het eerste oogenblik schijnt, als of zij van de zieken op de gebonden overging, hoezeer dit slechts aan ge- lijksoortige oorzaken toetfcschrijven is', aan welke de gezonden zoo wel als de zieken, blootge- steld zijn. De koortsachtige aandoening, welke dezen
ziekelijken staat voorafgaat, en denzelven nog in het begin vergezeld, is dikwijls weinig of geheel niet merkbaar ; de paarden Weigeren geen voe- der t £aan niet bijzonder mat en krachteloos, |
||||
. (—> 5ty -r—
|
|||||
behouden dezelfde levendigheid, de ontlasting
van de drekstofl'en en de pis is niet veranderd, veel min geheel belemmerd, de omloop van het bloed niet merkbaar gestoord, noch anders een toeval voorhanden, waaruit men eene algemeene ziekte zoude kunnen afleiden. Het is genoeg dat wrj dikwijls geheel mets van
deze ziekelijke gesteldheid gewaar worden, dan dat de ontlasting uit den neus iets vermeerdert, en het paard meer of minder hoest, wannce? het snel — voornamelijk tegen den luchtstroom op — moet loopen, of koud drinken gebruikt heeft enz. Overigens zijn geene verrigtingen ge- stremd , en dezelve schijnen zoo regelmatig ma- gelijk plaats te hebben, Bij sommigen gaat nogtans eene merkbare al~
gemeene koorts , het uitbreken van den droes vooraf; de omloop van bet bloed is niet geheel regelmatig, hetgeen de leek in de paardenart- senijknnde ook , het eerst door de afwisselende warme en koude ooren van het dier opmerkt; de eetlust is verminderd , de ontlaste drekstoffe,n zijn gewoonlijk harder en meer klompig dan in den gezonden staat, de pis is in het begin klaarder „ en daarna troebeler; het paard is meer of min ver- moeid ,kracht- en moedeloozer dan bij eene gezon- de gesteldheid ; het oog doffer of meer ontstoken ,. de kop meer of minder terug getrokken, het- geen uit deszelfs nedergedrukte houding en* gansch kraehtloos voorkomen van het gehealo ligchaam blijkt, de haren zijn niet zoo glanzig,, rijzen op, terwijl zelfs eene volkomene koorts- achtige huivering ontstaat; de dieren worden op. de huid koud, beven, en krijgen hier en daar- trekkingen aan het eene of andere been, waarop* C 6 eene |
|||||
■ — 6o —
|
|||||
eene zich snel over het geheele ligchaam ver-
breidende , stekende hitte volgt, bij welke het ademhalen steeds meer of minder benaauwd, sneller en krampachtig is. Zij weigeren dikwijls geheel en al hard voeder, en gebruiken slechts een weinig hooi, ten hoogste eenige zemelen,, gemalen graan, en drinken» Zij laten hunne gewoonten na, zoo als het kribbenbijten , op- winden, bijten en slaan; en hun geheel wezen, blik, gebaarden, houding, gang enz., geeft een kwalijk bevinden , een algemeeen lijden der dier- lijke bewerktuiging, te kennen. Spoedig daarop vertoont zich aan beide neusgaten — hier en daar slechts op één , — eene vermeerderde ontlasting, van een slijmig witachtig en reukloos vochl, hetwelk voornamelijk bij de beweging des diers sterker en meer ontlast wordt , en gedu- rende eenen langeren of korteren tijd aanhoudt. Te gelijker tijd zijn de klieren in de keel meer of minder gezwollen , het slijmvlies van den neas wordt rood, de oogen eenigzins troebel en ontstoken , de long al mede meer of minder aan- gedaan , het geen zich nu door een dof, dan door een los hoesten openbaart. De dieren zweeten ligt, en loopen matter dan gewoonlijk,, terwijl overigens alle verrigttngen verder niet aanmerkelijk belemmerd , en de voorzegging der- halve gunstig kan zijn. De loop dezer ziekte duurt acht of ten hoog-
ste veertien dagen , binnen welken tijd dezelve geëindigd, of in andere ziekelijke toevallen is overgaan. Als geneesmiddel wordt hoofdzakelijk een ma-
tig warm houden, en de verwijdering van elke oorzaak gevorderd, waardoor eene verkouden- • beid
|
|||||
— 6-l —
|
|||||
Tieict te weeg gebragt kan worden , zoo als koui
drinken na voorafgegane verhitting, liet plaatsen, van het dier, in eenen togtige stal, het laten staan of rondleiden in de koude lucht, wanneer de dieren verhit zijn, enz. Indien men nog iels meer doen wil, dan geve men een mengsel "Van zemelen of gerstenmeel bij hun hard voe- der, dat men in dit geval, zoo veel vermindert als men zacht voeder van de opgegevene soort, bijvoegt. Voorts is hier lijnkoek en meeldrank zeer dienstig, want het bewerkt eene zachte; opening van. het darmkanaal, en maakt de mest losser. Ook moet inzonderheid, vooral daarop
gelet worden, dat het drinken reeds eenigea tijd in den stal gestaan hebbe, en daardoor laanw zij; of men behoort tot dit einde, onder het koude drinken , een weinig warm water te mengen, Eene omslagtigeve genezing is in; dezen toe-
stand niet noodig, en het zij mij vergund' bij deze gelegenheid mijn gevoelen,, ovei het. ge- bruik van het droespoeder, de droes-conserven r enz. in het algemeen, medetedeelen?. Men vormt zich gewoonlijk van de werking
dezer, bij de onderhavige ziekelijke gesteldheid, zoo geliefkoosde middelen, een geheel verkeerd denkbeeld; men gelooft namelijk, dat zij de bijzondere eigenschap bezitten, van de klierstof in het ligchaam op te zoeken, en (om eene ge- lijkenis uit het gemeene leven te nemen) even als de bedel voogd, den bedelaar te pakken en weg te leiden, en o-p die wijze, den droes te genezen ; maar dit is eene veel te werktuigelijke "voorstelling van de levenswerking, die e'genlijk G 7 hier» |
|||||
hierbij plaats heeft, waardoor de gezondheid
hersteld wordt, en welke geene andere is, dan dat het droespoedcr of het droesconserf, een meng- sel van bittere specerijachtige, maagversterkende, 'Voornamelijk ook op de huiduitwaseming wer- kende , en zenuwen opwekkende middelen is , welke de kracht en werking van het leven in het alge- meen verhoogen, de ziekte stof in het iigchaani het eerste overwinnen r en het behoorlijke even- wigt der levenskrachten dadelijk herstellen. Eene verdere Pathologische en Therapeutische verkla- ring , past niet in een volksboek, waarin het «•lechts daarom te doen is, het begrip van de werking van bet droespoeder enz., met ruwe trekken te verklaren. Wil men zich echter, om zoo te zeggen,
bloot uit aangenomene gewoonte , bij deze ziek^ te, van een zoogenaamd droespoeder bedienen, dan beveel ik het onderstaande mengsel aan, dat niet alleen zeer geschikt tot bereiking van het doel en goedkoop is , maar de paarden ook zeer gaarne onder het voeder eeten. Men neme s
Gepulvriseer.de jenever-bezien.
■------- rood e gentiaan wortel.
-------- calmus, van ieder een pondL
m------ fenkel.
—— anijs en bloem van zwavel, van ie-
der een half pond*
spiesglas en keukenzout, van ieder 3 pond,. goed gemengd; waarvan van
op elk voeder een eetlepel vol, of zoo veel strooit als men tusschen vijf vingers houden Jsan, Wan»
|
||||
— 6f —
Wanneer nu Je droes langer duurt, een lang-
durige hoest aanhoudt, het haar stroef en zon- der glans blijft, de eetlust niet volkomen terug- keert, nog ligt e koortsachtige toevallen aanwezig zijn, de oogen troebel, benevens de beenert en de strot eenigzins gezwollen zijn, de matheid aanhoudt enz., dan zette men onverwijld eene fontenel (dragt) voor de borst, late dezelve 5 tot 4 weken etteren r en ga voort met het opge- gevene droespoeder, waarvan bet gebruik hier Eeer dienstig is. Aanmerking van den Hoogdullschen vertaler*.
Het begin van den droes, wordt telkens, zoo
als de schrijver te regt opmerkt, door eene be- lette huiduitwaseming voorafgegaan, welke bij paarden die in onzen dienst, en door ons tot vele behoeften gebezigd worden, zoo- dikwijls, al is ,het ook soms niet zoo in bet oog vallend, plaats grijpt, dat wij derzelver aanvang dadelijk be- merken. Wanneer,, terwijl het paard warm is, en de
uitwaseming aanhoudt, hetzelve aan eene koude lucht blootgesteld wordt, inzonderheid bij jonge paarden, of wanneer de zoo gewigtige periode van het veiharen (waarop nog zoo weinig acht geslagen wordt), bij afwisselend weder, in- het voorjaar en den herfst, aankomt, die altijsd van eene algemeene zwakte en ziekelijke prik- kelbaarheid vergezeld wordt, is zulks toereikende, de werking der huid te belemmeren, meer of minder te onderdrukken en zoo den droes , op eene ons oveuigens nog onbekende wijze, gelijkhèt ontstaan van alle ziekten , voort te brengen. Dat- gene, wat zich als dan ons als een merkbaar ver-
|
||||
— 6i —
|
|||||
Verschijnsel voordoet, bestaat in eene ziekelijk
Vermeerderde werkzaamheid Van het slijmvlies van den neus , die nu langer dan korter duurt, eu waarbij niets verder ter genezing gevorderd wordt, dan het paard warm te.t houden, eene herhaalde verkoeling te vermijden, en- indien men nog iets meer doen wil, het geven van eenig zacht voeder, laauw lijnkoek - drank (slobbering van lijnkoek ,) enz.; het gebruik van droespoeder , zouder hetwelk, vele eigenaars van paarden vermeenen bij den droes hunner paar- den, niet te kunnen volstaan, is hierbij vol- stïtkt nutteloos, en dé werking, die men zich gewoonlijk daarvan voorstelt, veel te mecha- nisch. Intusschen moet zelfs een kundige paar- denarts, het nog altijd in zijn hnisapotheek be- houden , daar het hem , even als de artsenijen- handel in het algemeen, zijne belooning voor de raadpleging en genezing verschaffen moet:, waaromtrent ik., naar mijn werk <, der militaT «' una civil pfcrde-artz , in allen seinendienst- « verkciltenissen » verwijze. De wezenlijke bestanddeelen van elk droespoe-
der , komen daarin overeen , dat zij, de levens- kracht verhoogeude, zoo wel op de verdurings- organen als de vaten werken, de uitwaseming bevorderen, en eene oplossende en shjmontlas'- tende uitwerking hebben, welke oogmerken het opgegevene vervult, terwijl het bovendien nog door de paarden ; gaarne ouder het voeder ge~ nomen wordt. . Pe duitsche werken over den droes r zijn zeer
talrijk ; wie slechts over de ziekten der paarden
schreef, maakt gewag van deze ongesteldheid,
waaraan alle paarden, in alle tijdvakken van h,ft
• leven, zoo dikwijls blootgesteld zijn. De
|
|||||
- 65 —
De wetenschappelijke en te gelijk op onder-
vinding gegronde verhandelingen daarover, vindt men nogtans in Veit's vete.rinar-ku.nde , Wax- Dinger's therapie , Ammon's handbuvh fü'r angehende Pferde-cirtze, 2e Aujl. Tiibingen<f EoHLWES Pferde - artzneybuch, SandeB. wfl der druse der Pferde , VlBORG'S thierdrzttiohi abhandlungen r en meer anderen. |
||||||||
XII. HOOFDSTUK.
Fan den zoogenaamden bevangenden. droes.
^fmjhwgcn Jcomen in de dierlijke lewcrktuiging enen zoo goed-
als elders voor.. Dikwijls heeft de natuur geene krachten ge-
noeg,, om de ziektestof te verwijderen; dikwerf wordt dezelve op deelen geworpen , die tot ge- heel geene of ten minste niet tot de afscheiding van déze bijzondere stofverpkatsing bestemd zijn, (*) Men noemt derhalve deze soort van kiisis of ziektescbeiding , den bevangenden droes, wanneer dezelve namelijk het zij bij de ontwik- keling en het vallen op de slijmvliezen, door eene nieuwe verkoudenheid des diers, onder- drukt, of wel door deze laatste, bij deszelfs reeds genomen urtweg, op eenmaal gestoord , op- ge- |
||||||||
(*) De schrijver is een IroHwe aanhanger der Humoral pa-*
filologie, welke bij al hare onvolledigheid en onverklaarbaar* teil, toch altijd nog bijzonder voor de teeken ia de geneeskun- dige wetenschappen, de verstaanbaarste blijft. ^hmmerking des Hoogduitsclien Fenolen.
|
||||||||
— 66 —
|
|||||
gehouden en als het ware wederom 'm het Iig-
chaam teruggedreven wordt; voorts , wanneer dezelve zich op andere deelen werpt , en bij voorbeeld , eene zinkingachlige oogontsteeking verwekt, of door overpangen op de long, de lever, de nieren en andere inwendige organen, eene long- , feve*~ en nieren-ontstelung te weeg brengt: wanneer dezejve op de hersentliezen en de hersenen zelve afgeleid, eenen langzaam) chronischen of snd afloopenden razenden kolder veroorzaakt, of wanneer dezelve zich naar de beenen, den buik enz. begevende, znehüge zwelling, mok, voortbrengt, wanneer dezelve eindelijk aan uitwendige deelen van het ligchaam , kritisi lie gezwellen en ontstekingen vormt , die dikwijls in ettering overgaan » of klieren in da keel , wanneer zij in de luchtpijp eene ontsteking veroorzaakt heeft. Wij gaan nu , tot opheldering van het gestelde
en tot eigenlijke nut voor de praktijk, de ge- wigtigste en meest voorkomende verschijnselen Tan deze ziekte, met al derelver toevallen en, wijze van genezing,, beschouwen» Het is r
• 1.) Een ternggehoudene of zoogenaamde be-
vangende droes, wanneer het als het ware, dee natuur aan krachten ontbreekt, deze aan de dierlijke bewerktuiging geheel vreemde en daar- om ziekelijk gewordene stof, op de eene of an- dere wijze te ontlasten. De paarden zijn dnn over het algemeen, mat, niet vrolijk, alle le- venskracht is weg, de eetlust gering, het slijm- vlies in den neus en de keel bleek, het haar sonder glans en. stroef, het oog troebel, de biik
|
|||||
- 6y-
lfi1< zonder leven of vuur ; de ontlasting va&
dé drekstoffen én pis is noglans weinig verschil- lend yan die in den gezonden staiit, en de drekstoffen gewoonlijk niet behoorlijk verteerd. De beeuen ,, bij ruinen en hengsten, de strot en bij merrien de uijer, zijn tusschen beide meer of minder gezwollen; de nog voortdurende hoest is dof; de neus ontlast weinig of geheel niets; de klieren in de keel zijn slechts zeer weinig gezwollen,, veel minder ontstoken; de ooren eii de onderste deelen der ledematen zijn meer kond da» warm; de gevoeligheid der prikkel- baarheid is Verminderd , en niet zelden eené sluipende koorts voorhanden., die wanneer men het paard niet spoedig door de kunst te hulp komt r in eenen kwaden; droes, in de worm , 'de snot, eene chronisehe longontsteking, eene rotkoons en in meer ziekten, voornamelijk van het watervaatgestel", veranderen kan» De behandeling bestaat hier in eene fouteneï
onder tien buik, — waarbij het paard tot alles gebruikt kan worden —■ en ^ welke men zes tot acht weken r tot aan de voikomene herstelling tnoèt laten etteren. Wanneer de hoest het voor- aame ueken dezer ziekte is, en dof en hol luidt, wordt die fonténel op de borst gelegd , en naar bevind der omstandigheden, drie of vier weken in ettering gehouden. Dit middel is het beste, wanneer men daarbij> aan het dier goed pb ruim voedsel toereikt, h>et voor allé verkoelingen zoekt te beveiiigen, en het reeds opgegeven droespoeder , tot aan de beterschap, aanhoudend gebruikt; of daar waar de eet- lust zoo ver verdwenen is, dat het dier weinig of geheel geen voeder tot zich neemt^ |
||||
— 68 —
een pap van jenever- of vlier-bessen , sap vaa-
gde wortelen, of ook slechts met meel en water , tot een conserf maakt,; en 's morgens , 's middags en 's avonds aan het paard- 3 tot 4 spatels daarvan op de tong smeert; maar des- niettemin moet van tijd tot tijd , het gebruik van dit middel weder uitgesteld worden. De beterschap zal dan voorzeker, wanneer geene andere kiekte-verschijnsels opkomen v— die eene andere behandeling, vereischen — spoedig vol- gen , dermate dat het paard, zoodra de foutenel slechts over de veertien dagen geëtterd heeft ? reeds levenskrachten, opgeruimdheid, eetlustr glanzig haar., heldere blik enz, ,, terug krijgt. Het is wijders-:-
2.) Een. bevangende, of onderdrukte of naajv
binnen geslagene droes,, wanneer de hoest dof en scherp luidt, de neus droog blijft, of op eens droog wordt, het dier niet regt slokken kan en meer hooi en zacht voeder dan haver eet, het neus\lies meer rood uitziet, de uitge- ademde lucht beet , de beweging der flanken en neusgaten eenigzins onrustig , en eene meer of mindere merkbare koorts aanwezig is ,. de mest droog en vast en de pis helder en klaar is ,. de oogen eenigszins ontstoken en de klie- ren in de keel tamelijk gezwollen en ontsto- ken zijn, doch overigens het dier in het begin der ziekte nog levendig en krachtig is. Tot genezing beveelt zich hier de volgendV'
behandeling aan: a.) Men geve aan het dier, zacht voedsel,
als zemelen of gemalen koren met haver ver-r roengd en. laauwe meel- of lijnkoek drank («lobbering). b.) Men |
||||
t).) Men zette aan hetzelve 's morgens en
's avond klisteren van een aftreksel van Camillen met een weinig lijnolie en keuken zout. e.) Men wrijve hetzelve om den anderen dag
met 1 tot 2 oneen Terpentijnolie langs de rug- gegraat. cl.) Men sla om de gezwollene klieren aan de
keel, een dubbel zamen gevouwen wollen dek hetwelk men aan denhalster vastmaakt, en wrijve de geheele keel en den omtrek van den strot, met een mengsel van gelijke deelen Jeneverbezienolie, Terpentijnolie en laurierolie, in. Bij gebrek van deüe oliën kan men zieh tot gemeld einde Ook van de Terpentijnolie alleen bedienen. e.) Men make voor het dier, zoo dikwijls mo-
gelijk, dampbaden van hooizaad , of houde een emmer met w»rm water en hoosluizen of hooi- zaad voor den kop van het dier,, welken men even als den h;ils met dekens bedekt, ten ein- de de damp , die zich' door het ommeren van het hooizaad met eenen stok, nog meer ont- wikkelt, niet alleen in den neus en de keel van het paard zoude trekken , maar ook in de uit- we idige deelen van de keel en den hals zou- de dringen en hier even als bij de inwendige dee en , de spanning en de ontsteking vermin- der „-n , en den prikkel verzachten. Dit middel uit dien hoofden het best, om de is opgestopten dro 's weder te regt te brengen. Bij het gebruik dezer uitwendige middelen,
wordt de ongesteldheid grootendeels weggeno- men, en daardoor het ingeven van inwendige middelen ontbeerlijk gemaakt, die, ingeval zq desniettemin noodig wierden, in het volgende poeder bestaan, dat men met hontggele worte- len- |
||||
— 7» ~
|
|||||
telensap of ook slechts met meel en water, tot
«en couserf maakt, en aan het paard van 5 tot 4 spatels vol , 's morgens, 's middags en 's avonds, op de tong strijkt. Men neme?
Gepulveriseerd glauberzout, 2 pond.
•-------- salpeter.
, ,.y t*rs----- spiesglas, en
------r— zwavelbloem, van ieder een half
pond,
<-------- zoethoutworlel.
■------— fenkel.
•-------- annijs en caltnus, van ieder een
vierendeel pond gemengd.
Eet het dier nog iets daarbij , dan kan men
hetzelve, zoo als bij het droes poeder is voor- geschreven, op het voeder strooijen. Helt daar- tegen de staat der ziekte vervolgens meer tot den vroeger opgegevenen over, dan blijft eene fonlenel onder den buik of nog liever aan de borst, het beste middel^ Ook houdt men bij 4eze verschijnselen, met het gebruik van het bier voorgeschrevene poeder op, en geeft het reeds gemelde. Het is:
5^) een bevangende droes, wanneer in plaats
van bet slijmvlies in den neus , het slijmvlies van de keel, van het strottenhoofd, of de- klieren in het keelgat ontstoken worden, en deze ontsteking niet zelden tot eltering overgaat. In liet eerste geval kan bet dier hu harde voeder niet kaauwen, eet slechts een weinig hooi . kaauwt «ok dit langen tijd, en geeft het niet zelden in klom-
|
|||||
— 7i _
klompen met speeksel vermengt, wederom overa-
ls het strottenhoofd mede door de ontsteking asngedaan , dan wordt het slokken voor het paard, inoeijelijk. Het spoelt zich, door den neus <liep in den emmer te houden, dikwijls de keel. Ook ontstaat er bij tijden een reutelen., en het dier sehuimt veel, de oogen zijn meer of minder ontstoken , de kop is aangedaan ea wordt dan als het ware, voor het dier te zwaar, weshalve zij denzelven laten hangen en slechts met onverschilligheid of geheel niet, een weinig hooi uit de ruif eten, hetwelk zij, wan- neer het op den grond geworpen wordt, tocb nog nuttigen. Het slijmvlies van de keel is zeer rood, de uitgeademde lucht zeer heet, de neusga- ten worden bij het in-en uitademen, meer of min uitgezet, de ilauk is door de vermeerderde be- weging der long, onrustig, de pols gewoonlijk vol e» hard, de slag van het hart niet te voe- len, er komen koortsachtige rillingen bij, de ooreu zijn nu koud, dan brandend heet, en ook zoo de huid in het algemeen, hoewel hier minder merkbaar. De drekstofFen zijn gewoon- lijk hard. en droog, de pis in den beginne hel- der als water, en bij het toenemen der ziekte, hel vermeerderen der koorts en het toenemen van de ontsteking, bruin gelijk bier. De dieren kunnen bij eene meerdere ontsteking van de keel en vooral van» het strottenhoofd, geheel niets meer nuttigen, omdat hun het slokken onmo- gelijk wordt; overigens geven zij blijken van eetlust en verlangen naar voeder, zoodra de voederkast geopend, en voor de andere paar- den voeder uitgestort wordt. Zij kunnen hoog- stens nog een weinig meel- of lijnkoek met wa- ter, |
||||
ter, naar binnen krijgen; maar ook dk moet
niet al te koud zijn, anders geraken zij heu'g aan het hoesten, het geen hen belet te drin- ken. . In den hoogsten graad der ontsteking, ver-
toonen zich toevallen van stikking, of de ont- steking gaat in eene keelontsteking over, waar- van hierna gesproken zal worden, en eindig-t niet zelden, voornamelijk bij jonge dieren, met het kropgezel, of het koud vuur. De' ziekte is bij deze verschijnselen, waar zich
de stof van den droes, op de inwendige werk- tuigen der keel, geworpen heeft, (*) altijd ge- vaarlijk, en er moeten dan, zonder verzuim, de volgende middelen gebezigd worden ; als 1. Prikkelende inwnjviugen in de keel -en
den omtrek van den strottenhoofd, ten einde de ontsteking meer van de inwendige doelen af, en naar de uitwendige te leiden, waartoe zich Voornamelijk, het reeds hier boven opgegeven mengsel, van gelijke deelen terpentijnolie, jene- Veibezienolie en laurierolie, aanbeveelt. Te gelijker lijd , moet de gansche keel in wol-
Ie dekens gewikkeld , en het dier ook voor het vatten van koude lucht, zeer in acht genomen worden. 2. Moeten de reeds opgegevene stoombaden
van hooizaad, aangewend, en ook nog laauw aan het paard te drinken gegeven worden, al ioude het zich daarin slechts den bek uitspoelen. 3.) Wen-
(f) Niet allijd onlstaau deze ziekle verschijnsels na eene on-
de"liukle of bevangende droes maar m nigvuldiger nog Tvt eeae .gestremde butduitwaseming. ^ianmeriing des fioogHuitschen Vtrtah"ff,
|
||||
-73-
5, Wende men 's morgens en's avonds kliste-
ren aan , op de reeds voorgeschrevene wijze. 4. Gebruike men de bovengemelde conserf nit
glauberzout, salpeter, zwavelbloem enz., bren- ge het dier in eenen warmen stal, late het ter dege, over het geheele ligchaam met stroo- wisschen wrijven, dekke het met dekens, en neme hetzelve over het algemeen, voor het vat- ten van koude in acht. Vermeerderen de toevallen zoodanig, dat er
eene stikking uit voortkomen kan, dan moet men eene algemeene aderlating doen, maar ook te gelijker tijd, een fontenel op de keel zetten, om het verbreiden der ontsteking op andere uitwendige deelen, te beletten, en dezelve hier in de nabijheid der zieke deelen, trachten te houden. Zeer dikwijls worden deze toevallen beslist,
door eene verettering in het ontstoken geweest zijnde deel, en het paard ontlast etter uit de keel en den neus, terwijl hetgeen daarvan door hetzelve ingeslokt wordt, met de mest afgaat, In dit geval, vangt ook na het doorbreken van het gezwel, dat hier altijd van zelve volgt, da- delijk de beterschap aan; het dier wordt leven- diger , de ontsteking in de keel vermindert , de blik wordt wederom helder en vrij, de al- gemeene koorts laat na, het uit en inademen , geschiedt natuurlijk, en alle uitwerpselen nemen
I hunne natuurlijke geaardheid wederom aan;
I slechts het kaauwen van hard voedsel en het
slokken, blijft voor de dieren nog moeijehjk, I waarom men hen nog een tijd lang met zacht
voeder, zemelen, gemalen koren, meel en lijn- koeken met water, tot aan de volkomene ge- nezing der gewonde plaatsen, onderhouden D moet.
|
||||
moet. Somtijds wordt'ook door het warmhoü-
den van de uitwendige deelen, èn de aangeu wende prikkelende inwrijvingen ■, dè ontsteking naar buiten geleid, en er ontstaat aldaar, éente ontsteking en een kritisch gezwel, waarvan hier* na zal gehandeld worden. In het tweede geval, wanneer zich namelijk
in plaats van eenen droes, eene opgékóme ont- steking der uitwendige deelen van de keel', 06 aan de eene of de andere zijde van dën krip, meestal aan de onderkaak Voor doet, en de ziekte van deze deelen zich laat aanzien, door een kritisch gezwel beslist te zullen wórden, dan is de voorzegging reeds gunstiger Op tte maken % want de Onderdrukte naar binnen ge- slagene droes| heeft zich in dat geval, op de uitwendige deelen geworpen, (*) waar dezelve minder gevaarlijke gevolgen heeft; en men heeft slechts alles aan te wenden, om denzelven op deze uitwendige deelen te bonden; hetwelk voornamelijk door de volgende middelen ge- schiedt , als: 1.) Door het warmhouden der droesgezwel •
len , door het omslaan van wolle dekens, pel- sen enz. 2.) Door inwrijving van het reeds boven ver-
melde mengsel van Terpentijnolie, Laurierolie enz. om de ontsteking hier te behouden en tot den graad der verettering te doen komen , waartoe zich alleen, de drooge warme omslagen en
|
||||||
(') Ook hier outstaal deze stofveqdaalsing niet altijd uit
eëhed onderdruttt-n droes , maar even menigvuldig , ja nog menigvuldige!1, 'uit eene belemmerde lmiduitvvaseming. ^tanfner'.'ng des KoogdiiitscJiin Vertalers.
|
||||||
-75-
|
|||||||
en deze prikkelende inwrijvingen aanbevelen ,
daar alle warme, zoogenaamde ettering bevor- derende pappen, zoo als lijnkoek-pap met ge- stampte ajuin en honig, toch niet steeds warm gehouden kunnen worden en dan meer na- dan voordeel doen.(*) Door deze eenvoudige en overal aanwendba-
re behandeling, wordt de verettering gewoon- lijk spoedig te weeg gebragt, die hier den. besten en doelmatigsten afloop aan de ziekte geeft. Er vormt zich als dan onder aan. het gezwel dat, tot aan de verettering , altijd meer pijnlijk , ontstoken en hard wordt, eene weeks plaats, welke, wanneer zij zich on- der aan de keel vertoont, als eene punt vooruit komt, aan wier einde de haren uitval- len , en die ten laatste openbreekt en eenen witten, naar room van melk gehjkenden etter uitstort. Heeft zich echter het gezwel aan eene der zijden van den kop gevormd, dan zinkt de etter, volgens zijne zwaarte, in het nabu- rige cellen weefsel, en veroorzaakt menige ver- woesting, ja vreet zelfs de speeksel buis door, weshalve hier de opening van zelve niet afge- wacht kan worden, maar eene insnijding in hetzelve tot ontlasting .van den etter, moet wor-
|
|||||||
(*} Ilje thunum tiog veeartsen bestaan kinnen, die op on-
oeifindtug en veel praktijk roemen , en doe!) bij de bies- be~ senteve ziekten en andere, waar het op aankomt een gezwel bij de paarden tot rijpheid te brengen , warme pappen aan- raden , is voor mij onbegrijpelijk, daar hun slechts eene koiier praktijk, zeer spoedig ieeren zoude, dal zulks wezen- lijk onuitvoerbaar, of door het koud worden van de pap scha- delijk is. Aanmerking Hes Hovcduitschen Vertalers.
D 3 |
|||||||
worden gemaakt. Hierbij geldt echter altijd
de oude heelkundigen regel , dat alle gezwellen in klierachtige deelen, niet te vroeg, dat is : vóór derzelver volkomene rijpheid, geopend moeten worden, zoo als ook, dat zij, zoo veel moge- lijk , voor koude bewaard behooren te worden , omdat zij anders ligt verharden. Heeft zich dus het gezwel in de keel zelve gevormd, waar de etter niet verzinken kan, maar zich alleen door de huid eenen uitweg baant, dan is het raadzamer af te wachten dat het van zelf doorbreke, of hetzelve ten minste niet vroe- j ger door de kunst te openen, tot dat zich de beschrevene punt vertoont heeft, aan welker bovenste gedeelte de haren uitgevallen zijn , en leeds een weinig vocht uit het gezwel door de thans dunne huid dringt. Bij deze teekenen neemt men dan het laat-lancet, en stoot het in deze weeke plaats, waarop de etter daar uit- loopta Doch met dit bloote steeken in het ge- l zwel, even als bij het open gaan van zelve zon- ' der de kunst, is nog niet alles tot deszelfs vol- ledige ontlasting gedaan ; want in beide geval- i len , is de opening te klein , en sluit zich we- derom spoedig , waarom men zoo wel in het eene als het andere geval, de opening, door c eene insnijding met het lancet, verwijden f moet. Tot verband bedient men zich van eene t
vlas wiek, die met digestif zalf bestreken of I maar in Terpentijnolie gedoopt is, en welke I men in de gemaakte opening brengt, terwijl | men den omtrek nog met terpentijnolie bestrijkt 1 en eene wollen deken, pels enz., over alles slaat en aan den halster vastmaakt, daar de I ont-
|
||||
— 77 —
ontstokene klieren en vooral de etter gezwellen
in dezelve, niet genoeg voor de koude be- waard kunnen worden. Gaat het verband (de ingebragte vlas wiek) wederom uit de won- de , hetwelk dikwijls gebeurd, dan moet op nieuw eene andere daarin gestoken worden, anders sluit zich de wond, al wierd ook hare opening verwijd, wederom dadelijk, en de etter; hoopt zich van binnen wederom op. Hoe lan- ger men de ettering door het aangewezen ver- band onderhoudt, hoe beter het is, daar zich anders boven dien ligt nieuwe kritische gezwel- len van die soort vormen, of, wanneer niet al het bedorven cellen weefsel door de veretteriug gesmolten is, eene verharding in de klieren van de keel overblijft. De genezing der won- de , volgt na het ophouden der ettering van zelve , zonder hulp van de kunst, en met dc- «elve is dan de genezing van dezen ingesla- gen droes, tot stand gebragt. Hier en daar gaat het gezwel zoo wel uiterlijk
aan de keel als innerlijk in dezelve, open, of er hebben zich veeleer twee gezwellen, een in het slijmvlies van de keel en een in de keel zelve , ge- vormd , die beide op hunnen tijd, na derzelver rijpwording, open gebroken zijn, en waarbij de et- ter van het eerste uit den neus loopt en de inge- slokte met de drekstoffen afgaat, terwijl dezelve bij het tweede uit de uitwendige wonde wegloopt. De behandeling in dat geval, is dezelfde, en het warmhouden der zweeren door het bedek- ken van de keel met pels of wollen dekens, het zacht voeder en de laauwe slobbering van lijnkoek, het voornaamste middel in dezen. Deze soort van ingeslagene droes yordert
D 5 eene |
||||
-~73 -
cene andere behandeling, wanneer de prikke-
ling en ontsteking te gering is , om zelfs bij de inwrijving met de opgegevene prikkelende oliën, en het warmhouden der deelen , in eene Verettering te kannen overgaan ; wanneer het gezwel van plaats verandert en nu meer naar de regte, dan meer naar de linker kinnebak trekt, of meer uitgebreid, langdurig en te wei- nig pijnlijk ontstoken is , om een kritisch ge- zwel , te vormen. In dut geval , moet men on- verwijld eene kleine fontenel, op de meest ont- stokene en gezwollene plaats leggen , om als het ware, hier de ziekte stoffe vast te houden en een kunstmatig gezwel te maken, waarmede men al- le verplaatsing van den ingeslagen droes, voor- komt, en door de ettering te onderhouden, de ziekte geneest. Het is wijders:
4.) Een naar binnen geslagenen droes, wan-
neer zich bij deszelfs onderdrukking eene rheu- matieke oogontsteking, eene long- nier- en le- verontsteking vertoont, of Tiet paard den sul- len of razenden kolder krijgt, of puisterig, en bevangen wordt, kankerachtige zweren ont- staan, hetzelve de worm of de snot krijgt, alle vier de beenen met zucht opzwellen , waar- van de kennis en genezing in de afzonder- lijke hoofdstukken zal behandeld worden , die aan deze ziekten gewijd zijn , en waarom- trent hier nog slechts aangemerkt moet worden, dat als dan bij zuiver ontsteking ziekten , eene algerneene aderlating benevens eene fontenel, en bij langdurige ziekten het laatste middel op zich. zelve, dient aangewend te worden ; zoodnt |
||||
— 79 "=■
zich in het eerste geval, het aanwenden van eene
aderlating bij den droes, zeer goed laat regt- vaardigen, ofschoon het dqor onkundigen zoo dikwijls gegispt wordt, daar men het hier niet zoo zee? meer met den droes op zich zelven , dan veeleer met eene geheel ander^, uit deszelfs out derdrukking, voorlgesprotene ziekte te doen heelt, die als op zich zelve staande beschouwd moet worden , en waarbij , wanneer zij zuiver ontste- kingachtig. ia , eene algerneene aderlating het eerste en gewigtigste geneesmiddel is; gelijk ooic over het, algemeen,' -tee^s een droes, aanwezig kan zijn > Jeïwjji 4e prikkelbaarheid en de wer- kiiigskraeht .80,0 vejlipagd: )& f dat dezelve zich niet behoorlijk ontwikkelen en voor den dag kc-r «jea kan y maa* die juisv-na eene matrg gedane adek*. -la.ting » welke de. te groole , men koude wel zeg- gen, qv-erprikleWe levepswerking, eenigsiiHs -Vferijjindert'» hej;[eflvsfce en beste loskomt, zoo ais de onuoiviw^ng; \<&$fk Voorts even zoo ajs r.ich tein gevolge fvab eene» ingeslagen e» üiroes, ontstekingen en kuits'scha gezwellen, ia de ketl verman, veutoonen zrj zich ua deezelfs ondeidruk- king ook aan alle andere deden van het dierlijk ligch.iani, en moeten!,$idaar, wat het hoofdza- kelijke betreft, pp deaaifde wijze behandeld wor~ V-ooniair*eKjk moet mfcn,, daarop, denken,, djt
meti. zoodanige opkomende ontsteiiogen niet ais gevolgen eener uitvvendigqbeleediging moet aan- dien, en derhalve met ve8de«lénda middelen be- handelen,, maai'; integendeel tot verettering moet •uw.dhteQ ta: brenganv e»' wnnpeer isier toe én ontstekitig, te gering,i;cht'Oii,idclt en uitgebreid of wel geheel verplaatst isy dezelve door eene , Q i . . ion- |
|||||
%
|
|||||
— 8o, —
fontenel, die men zöb ihogehjk dadelijk pp de
ontstokene plaats aanbrengt, snel in verettering behoort te brengen, en op die wijze door dit kunstig voortgebragte gezwel, de ontsteking en de zich daarheen geplaatst hebbende droesstof, als het ware vast te houden. Aanmerking van den Hoogduitschen Vertaler.
Alle zieiite verschijnsels die de schrijver hier-
onder de kenmerken Van eenen ingeslagenen en onderdrukten 'droes opgeeft, kuniïen ook even goed na eene belette huiduitwaseming ontstaan ; zelfs kómen zij menigvuldiger daaruit, dan uit den gestoorden droes zelven voort, hoezeer wij noch hrj de eene noch bij de andere soort van • deze ziekte eigenlijk weten, hoe het daarbij toe~ gaat, en ons in de praktijk alleen aan de waar- neembare verschijnsels moeten houden , zonder ons in bespiegelende spitsvindigheden en stel- lingen, hoe zulks geschiedt j te verliezen. Op welke wijze echter de hier vermelde zie-
kelijke toevallen ook ontstaan mogen, zoo heeft, wat de kennis en genezing daarvan betreft, de schrijver dezelven zeer naauwke^uring opgegeven, en al het daar over gezegde stemt ook met mijne veeljarige ondervinding overeen, dermate dat ik alle verdere bijvoegsels voor overtollig houde, en slechts nog aanmerk e, dat men strikt geno- men, slechts datgene, eenen onderdrukten droes noemen kan , waarbij de ontlasting der stofFe, plotselijk en zonder eene krisis verwekt te heb- ben , onderdrukt wordt; wanneer voornamelijk , de stoombaden, welke strekken om den droes wederom naar buiten Ie lokken en in beweging te brengen , gelijk het warmhouden des diers in het algemeen, zeer nuttig is. Ten |
||||
— 8i —
|
|||||||
Ten opzigte der Duitsche werken over dit
onderwerp, verwijze ik naar de reeds aan het slot van het voorgaande Hoofdstuk, opgegevene werken. |
|||||||
XIII. HOOFDSTUK.
Van den kwaden droes.
» Daar, waar men letveert , de snot genezen te hellen,
» was niet zoo zeer deze dan reeleer een kwade droes » aanwezig" Een zoogenaamde kwade droes, is een midden
toestand tusschen den droes en de wezenlijke snot, waarbij vooral eene neiging tot ziekte der watervaten plaats heeft. Doch elke droes wordt verdacht, boosaardig en gevaarlijk , wanneer dezelve over de 4 tot 6 weken duurt , en zich. daarbij de volgende toevallen vertoonen; te we- ten , dat: i.) De algemeene koorts schijnt optehouden,
en de paarden tusschen beide wederom meer eetlust hebben, en zelfs meerdere kracht en le- vendigheid toonen. 2.) De klieren in de keel, nog altijd meer of
minder gezwollen blijven , en dan toe- dan afnemen, ook zich wel eens aan de eene of an- dere zijde van de onderkaak gaan vast zetten, en nogtans weinig of geheel niet ontstoken zijn. .'>.) Uit beide neusgaten, en in ergere ge-
vallen, uit een dcrzelve, zich voortdurend eeue graauwe, groene , somtijds met geel vlakken D'$ en |
|||||||
— 8a —
|
|||||||
en strepen vermengde 9toffe ontlast, welke aan
den rand van den neus hangt, overigens reuk- loos is en zich hoofdzakelijk dan toont, wanneer het paard zich beweegt, den kop laat hangen , graast en drinkt. 4.) De hoest daarbij niet zeer hevig is, ja zelfs
wel geheel weg gaat, ten zij eén gedeelte der
ziektestof, zich ook op de long en borstvliezen
, geworpen nebbe, of de eerste op zich zelve
reeds ziekelijk aangedaan ware.
5.) In enkele gevallen zich zelfs reeds kleine
blaren en blaasjes op het slijmvlies van den neus, die zich echter nog in derzelver vorm, of in den aard van ontsteking welke dezelve vergezelt, van de wezenlijke kankerachtige snotzweren onderschei- den. Hoewel in alle gevallen het neusvlies blee- ker is , dan in den gezonden staat, en slechts nu en dan van roode strepen en vlakken voorzien. (*) 6.) De beenen, de holster en de uijer van tijd
tot tijd opzwellen , en er ook wel onder den buik en andere deelen van het ligchaam, Zucht- achtige zwellingen ontstaan. 7.) De klieren van de oogleden , een dik , kle-
verig, smerig vocht, gelijk aan etter, afscheiden. In alle overige verrigtingen , heeft er dan geene
hijzondere verandering plaats, ja het is- zelfs zon-
|
|||||||
(*) HieTOp heeft echter de algemeene lichamelijke gesteld-
heid van het <lier, deszelfs voedsel, werk, ouderdom, ver- rrtjiftrViriT, bet weer en dergelijke u'twendige oorzaken , veeJ invloed; want zoo zal men bij een oud, vermaaerd, door vele verrnoeijmgen verzwakt, bloot met gras of anders slecht gc- ratd paard, vooral bij warm slap weer, bet slijmvlies van dcu Deus altijd bleek vinden; terwijl men het wederom bij ten joi'g, slerk, welgevoed paard, dat niet te, veel werken mort, iuteniierlieid bij eene zuivere koude lucht, sells bij «re hier beschrevene ziekte , rood zal v'ndeo. » Aanmerking des Hoogduitsclien Vertalers.
|
|||||||
- 83 -
zonderling, en noch uit de natuur noch uit de
ziektekunde verklaarbaar, dat hoe meer deze* ziekte aan de snot nadert, óf wei zelfs wezen- lijk in dezelve ©vergaat, hoe meer de staat der gezondheid — de ziekelijke aandoening van het slijmvlies van den neus uitgezonderd—schijnt te- rug te keeren, alle koortsachtige toevallen ver- dwijnen, de eetlust wederom komt, de paarden op nieuw levendig, sterk, glanzig van haar wor- den , en hunne oude gewoonten weder aanne- men ; daar integendeel, wanneer deze ziekelijke toestand , slechts in zijnen vorm voortduurt of tot beterschap overhelt, wel het plaatselijk lijden van het slijmvlies van den neus ophoudt, doch de algemeene ziekelijke gesteldheid altoos nog eenigen tijd aanhoudt. i De oorzaken van den kwaden droes' zijn ge-
deeltelijk, en wel vooral, in eene belette- huid- uitwaseming, daardoor onderdrukte goedaardi- ge droes , slecht en bedorven voedsel, groote vermoeijeuissen , als winter-veldtogten enz. te zoeken; gedeeltelijk zijn zij ons, even als zoo menige ziekten , geheel onbekend, en men zü>t somtijds paarden deze ziekte krijgen, wanneer ni«t eene enkele der opgenoemde oorzaaken plaats vond; hoewel ik steeds geloof,1 dat eene onder- drukte huiduitwaseming doch voorafgegaan, kan zijn, zonder dat men dezelve juist bemerkte; want waar bestaat wel een paard in onzen dienst, dat niet gedurende het warm was en meer uit- wasemde , door eenen togt, koud drinken enz., dikwijls snel afgekoeld werd ? Het allermeest vindt men echter den droes, voorzeker daar waar de genoemde oorzaken plaats grepen, waarom dezo ziekte hoofdzakelijk eene onat- D 6 schei- |
||||
— 84 —
|
|||||
scheidelijke gezellin van vermoedende veldtogten
is. Of dezelve ook door aansteking voortgebragt kaïi^jarden, is wel nog niet zeker, maar zeer waarschijnlijk, weshalve men, reeds voorziglig* heidswege, paarden die aan deze kwaal lijden , van de gezonden behoort af te scheiden, te meer nog, daar dezelve zoo moegelijk van de eigenlijke snot te onderscheiden is, waarvan het aanstekende overal erkend wordt. . i Wat de voorzegging betreft, zoo is die hier
nooit gunstig te stellen, daar wij niet weten kunnen , en door geene kenmerken gewaar wor- den , hoever de vorm en stofl'e der dierlijke be- werktuiging in het algemeen, reeds ontaard is en het bijzondere plaatselijke lijden van het neus- slijmvlies, vorderingen gemaakt heeft; terwijl men wijders bij het examineren van het zieken paard , moeijekjk van den oppasser verneemt, hoe lang eigenlijk de ongesteldheid geduurd heeft, en hoe vele hinderpalen , als : het steeds voortgezette gebruik van het dier, de weinige rust en zorg voor hetzelve, slecht voedsel en gebrekkige oppassing enz., de herstelling belet hebben. De loop der ziekte is aan geen zekeren tijd
bepaald; dezelve duurt weken, maanden, ja een vierendeel en een half jaar , en is nu hevi- ger dan minder, zonder dat men eigenlijk zeg- gen kan: het paard heeft in der daad de snot, of de droes is genezen, en het paard is weder- om welvarende. Deze omstandigheid, en de groote overeen-
komst met de wezenlijke snot, geeft aanleiding tot menigvuldige verwisselingen van beide, ia het wezenlijke nog zeer onderscheiden ziekten, en
|
|||||
en is oorzaak, dat men soms paarden voor
snoltig houdt, dié het echter niet zijn, en die men dan gelooft van deze gevaarlijke ziekte genezen te hebben, terwijl men slechts eenen kwaadaardigen droes weguam, of het paard da- delijk doodde, hoewel het nog geneesbaar was, en dat men elders werkelijk snottige paarden houdt, meenende dal zij slechts aan eenen ver- dachtigen en kwaadaardigen droes leden. Inderdaad zijn de kenteekens van beide ziek-
ten , dikwijls zoo geheel gelijk aan elkander , en alle ziekte verschijnsels loopen gezamenlijk bijna zoo geheel in een , dat het moegelijk is, en veel ondervinding vereischt, beide ziekten wel te onderscheiden. (*) Wat de genezing betreft, zoo vordert dezelve
vóór alles : 1.) Eene fonteriel aan de borst, die men goed
prikkelend maken, en ten minste 3 tot 4 weken in ettering houden moet.. Behalve dat zulks hier het vereischte en volgens alle ondervinding, het heil-
|
||||||
(*) In de paarden-artzenijkunde, bestaat er niets moeijelij-
kers en dat meer ondervinding vereischt, dan : De onderscheiding van eeuen ouden kwaadaardigen droes ,
Van eene wezenlijke snot; eene klip, waaraan reeds dikwijls de geleerdste en wetenschappelijkste veearlzeu met hunne kunst schipbreuk geleden hebben, terwijl die gene welke bloot . uit gewoonte handeleu , met hunne vele ondervinding geluk- kig de klip omvoeren, gelijk zulks daadzakelijk bewezen is; 200 dat .men in de stellige beoordeeliug en beslissing over deze ziekte , niet voorziglig genoeg kan zijn. Dit kan echter de ware toetssteen eens paarden-arls ge-
noemd worden, waarbij gewoonlijk de geleerde veearts zon- | der ondervinding voot den naat ondervinding handeleude, woet achterstaan. u4.anmerkln% des HoogdultscJien Vertalers,
D7
|
||||||
— S6 —
heilzaamste middel is» verschaft het ook te ge-
lijker tijd een waren toetssteen^ of er alleen een kwaadaardigen droes of de wezenlijke snot bestaat; want is het de eerste, dan zal door de voorldorende werking daarvan, in i4 dagen tot 5 weken, de ziekelijke prikkelbaarheid en werkzaamheid van het slijmvlies van den neus, door dezen kunstig verwekten tegen prikkel afge- leid, de algemeene, koorts met alle hare ver- schijnsels weggenomen, en zoo de gezondheid hersteld worden, daar integendeel , wanneer d& ziekte reeds in de wezenlijke snot overgegaan is , alle ziekelijke toevallen , als het loopen van een of beide neusgaten, het opzwellen der klie- ren , de kleine zweren in den neus voortduren, terwijl al deze ziekte verschijnselen in het eer- ste geval, dientengevolge verdwijnen ; weshalve men dit middel ook nog daar aanwenden moet, waar men over het aanwezen van de snot nog in twijfel is. (*) 2.) Het inwendig gebruik van het volgende
mengsel. Men neme namelijk:
Gepulvriseerde jeneverhezien , en
.------- roode gentiaan wortel.
. calmus; van ieder een half pond»
.------- bloem van zwavel , een pond.
—— spiesglas , twee pond ,
on-
■ —
(*) Deze handelwijze , om door eene sterke fontenel op
de borst, als liet ware Ie beproeven, met welke soort van «iekle men eigenlijk te -worstplefl hebbe, Cd^ar beide kwalen dikwijls zoo moeijelijk van elkander te onderscheiden zijn) , is geheel op de ondervinding gegrond, en verdient de grootste aandacht. Mii heeft zulk» in eene Inuge en veeljarige prak- tijk] op die wijze groole dienst bewezen. jlanmnk'mg tan den Hoogduitschen Vertaler.
|
||||
-87-
onder een gemengd, hetwelk men voor het paard
hetzij , zoo lang het nog eet , in sterke por- tien, bij voorbeeld van 2 tot 5 eetlepels vol, op elk voeder strooit, of in geval de eetlust Terdwenen is, met conserfrvan jenever- of vlier bezien of ook slechts met msel en water tot een concerf maakt, en daarvan aan het paard 5 tot i spatels vol, 's morgens, 's middags en 's avonds op den tong strijkt, of in zoovele be- ten in den mond brengt en daarmede om den v anderen dag, tot aan de herstelling, voortgaat. 3.) Damp- of stoombaden van hooizaad, zoo als die hierboven reeds meermalen zijn opgege- ven , en welke strekken om de ziekelijke prik- kelbaarheid en ontstane chronische ontsteking in het neus slijmvlies te verminderen , en zoo de ziekelijke werkzaamheid van hetzelve weg te ne- men. Gelijk ook daar, waar het vlies van den neus zeer bleek en kleurloos uitziet, en zich ook somtijds wel kleine zweren op hetzelve ver- loonen, het hangen van eetzakken met fijne houtskool gevuld, aan den mond, zeer heilzaam werkt, want terwijl bij de inademing eene me* nigte van de koolstof, mede in de kleinste cel- len en holten der neus getrokken wordt, ver- wekt zulks eene nieuwe prikkeling in het slijm- vlies , die de chronische ontsteking wegneemt. Wijders worden ook de kleine zweren daarmede even als bepoederd, zuiverder opgedroogd, en door de scheikundige werking der houtskool die zich bij alle 00de en kwaadaardige zweren, zoo buitengemeen heilzaam toont, de genezing en met dezelve, in het geheele slijmvlies, eene an- dere stemming, eene behoorlijke prikkelbaarheid voortgebragt, 4.) Be-
|
||||
-88 —
|
|||||
4.) Bewijzen hier de zwaveldampen, die zich
bij de vermenging van salpeter en vitrioolzuur ontwikkelen, eenen Lijzonderen heilzamen dienst. Men gaat daarbij op de volgende wijze te
werk: na dat men eenige oneen gepulvriseerd salpeter in een aarden pot, kop of bord enz., gedaan heeft, giet men, het omroerende met een stukje aarden tahakspijp , de halve hoeveelheid vitriool op het zelve, waarop zich sterke zwa- veldampen ontwikkelen, die men in den neus van het paard tiekken laat, terwijl men eene wollen dikke deken over den kop en hals hangt, waaronder men de dampende pot of kop houdt. Wordt het paard door de prikkeling der dam- pen tot hoesten aangezet, dat slaat men van tijd tot tijd de deken open , ten einde het wederom versche lucht zoude kunnen scheppen. Hoe me- nigvuldiger déze dampen aangewend kunnen worden , des te beter is het; ten minste moet het twee- tot driemaal daags geschieden. Naauwe- lijks heeft men dit middel eenige dagen gebezigd , of men vindt ook reeds het vlies van den neus le- vendiger en rooder, en de kleine zweren, indien niet reeds genezen, althans op het punt van genezing. Tegelijkertijd wordt daardoor de al- gemeene chronische ontsteking in het slijmvlies weggenomen, en door dit vlugtig prikkelende middel meer eene zuivere ontsteking van het slijmvlies te weeg gebragt; zoo dat deze dam- pen mede tot de voorname geneesmiddelen bij eenen verdachten, chronischen en kwaadaardi- gen droes behooren. 5.) De onderstaande inwrijvingen werken op
de klieren in de keel, zeer verdeelende, of- schoon in het algemeen de opzwelling dezer klie-
|
|||||
-o9-
klieren, meer als een gevolg dan als eene oor-
zaak dezer ziekte te beschouwen is, en derhalve slechts in zoo verre nog oplettendheid ver- dient, als zij de kenteekens der ziekte beves- tigt. . . Men neme r I ;.
Kwikzalf met kamfer, 5 oneen.
Terpentijnolie en laurierolie« van elk 1 once.
Geest van hertshoorn , 1 lood ,
onder een gemengd, waarmede men 's morgens, 's middags en 's avonds de klieren goed inwrijft, en met dubbel toegevouwde wollen dekens om- hangt en warm houdt. 6.) Heeft het loopen in de weide, voorname-
lijk in de lente en gedurende dat de dauw op het land ligt, eenen buitengewoon heilzame» in- vloed , en verdient bij deze ongesteldheid vooral aanbevolen te worden; want eensdeels werkt het op de verbetering der sappen in het alge* meen weldadig, en oefent daarom ook deszelfs heilzame invloed uit op hei. plaatselijk lijden van het slijmvlies; ten' tweede wordt door het bukken van het paard, het op het slijmvlies afgeleide zie- kelijke slijm, hetwelk bij deszelfs langer oponthoud. > aldaar, steeds eene meerdere ziekelijke en scherpe geaardheid aanneemt, des te beter ontlast; ea ten derde , werkt de onstijgende damp van den dauw als het ware gelijk een met plantaardige deelen bezwangerd aromatiek dampbad, niet alleen heilzaam op reeds voorhandene zweren , maar ook voordeelig op de ziekelijke hoedanig- heid van het slijmvlies in het algemeen, en be- vestigt de oude ervaring, die bij deze kwaal, zoo gunstig voor het bedoelde middel getuigt. 7.) Waar zich zweren op het neus slijmvlies
|
||||
— go —
vertoonen, is het wasschen derzelve met eenê
oplossing van bijtende sublimaat, (agua phaga- driiiica) zeer nuttig. Men bedient zich daartoe ■van een kwasje van pluksel, i tii , i , Buitendien vordert de genezing van deze ziekr
te, uitgezocht goed en behoorlijk voedsel, en uit dien hoofde moet men ook bij het weiden, het dier nog, met goed hard voeder ondersteu- nen, zoo als opk tot herstelling van deze kwaal e^ne ïofig-vuid-ige oppassing, eene doelmatige, zuivering door schoonmaken , (*) en eene gezon- de^ verblijfplaats , volstrekt vcreiscjbt worden, Met deze hier opgegevene behande-hng kondtf
ik mij ook hlï'.oenien', zeer dikwijls de sno^ ge- nezen te hebben, indien ik deze hier beschrer vene ziekte, njet di« andere ongeneeslijke ziekt? Verwisseld had, ?oo als het door all*} die genen geschied is, die van de eerste g«ne<jsku,ndig£ h?* handeling der «flot fpveken» , , - , -, • ,[ rfQrimp^wg'yM den ^oogdy,iï^cTi^n Vertaler^
Een verdachte zoogenaamde kwaadaardige;!!
drses en de wezenlijke snot, zijn. zeer naaitw met elkander vermaagschapt , en. komen in ver* sehülewde ziekte verschijnselen,.! bijna geheel ©veredn $ van daar, dat hnn»ei;onderscheiding i»b aki < - ■ - . ..voor M-------———-----''■ ' ' ■■ •'______I------~—'^■■n.^uau
(*) Jammer nogtans, dal juist het behoorlijke schoonhouden
bij zieke paarden ia het algemeen, en alzoo ook hij deze ziekte »orauknd wordt, hoewel het b'j alle en voornamelijk bij deze.,; jlie haar oojsprqng grootendeels: aan csne belemmerde huiuuit^ V,as<'miug te dankeu heeft, niet alleéri'ats é^en zulveriugs- maat «Is zoocramg , ook als een' geneesmiddel Ie 'besehouweu ï$, dMT de zTveetgalen opent , en zelfs, reeds, door-den verwekten prik- kel op de huid, roede de uitwaseming hjm|(|t, waardoor de kwaal ten eersten wederom weggenomen wotdt. ' Aanmerking des Hoagduitschen Vertalers\.
|
|||
— 9* —
|
|||||
voor onervarenen in de paarden-artsenijkimst, ai-
lezins moeijelijk wordt; ja zelfs ervarene paap-! den-docters vergissen zich dikwijls en houden —j althans gedurende eenigen tijd, rr de wezenlijk? snot slechts voor eenen bo'osaardigen droes, terwijl zij aan den anderen kant eenen boosaar- digen droes voor de snot aanzien; en inderdaad zijn ook in vele gevallen, de onderscheidene kenmerken moegelijk uit te vinden, en behoort er eene buitengewone menigte waarnemingen over deze ziekte toe , welke de minste veeartsen gele- genheid hebhen te doen ; waarom de vergissingen en dwalingen dienaangaande, niet zeldzaam zijn. De bekwame prakticus ondertusschen, kent de Ware kwaal, gewoonlijk op het eerste gezigt. Deze ondervinding echter behoort mede tot
datgene, wat men bij den ervaren paarden-doc- Ier, praktische tact of routine noemt» weshalve "zulks r.ict ZOG 7Ccr door ujedcdcelingen, dart veeleer alleen door eigene waarneming geleerd kan worden. Ook grenzen beide ziekten zoo dïgt aan el-
kander, en gaan zelfs bijiia de een in de ande- re over, dat waar heden slechts nog maar een kwaadaardigen droes aanwezig was, morgen de wezenlijke snot opgekomen kan zijn , Weshalve men in dat opzigt ten uiterste behoedzaam en voorzigtig in zijn oordeel moet wezen , en om deswege stellig te beslissen , het aiekq paard ee«? nige dagen zeer naauwkeurig dient gade te slaan. Daar nu de snot aanstekend is , hetgeen men loch van deti kwaadaardigen droes niet met; zekerheid bevestigen kan, zoo vordert ten min- ste de voorzigtigheid, dat men eik paard , dat over i tot 6 weken aan den droes lijdt, waar- van. |
|||||
— 92 —
|
||||||
van de kenteekens met de hierboven opgegeve>.e
overeenkomen, dadelijk van de gezonden laf- scheidt en eenigen tijd als het ware quarantaine laat houden (waarover men veel leerzaams uit mijne lange praktijk in de paarden-artsenijkunde vindt, in het werk: «Der militar und civil « pferde-artzt in allen seinen dienstverhaltnissen; Leipzig bei Baumgartner"). Een praktische re- gel » die niet streng genoeg opgevolgd kan wor- den en volstrekt ten allereerste, in het wexk gesteld moet worden. Overigens onthoude ik mij, van alle verdere
bijvoegsels dienaangaande, daar mijne bemerkin- gen en waarnemingen over de kennis en gene- zing dezer ziekte, reeds mede boven vermeld zijn, en verwijze slechts nog naar de Duitsche werken over dit onderwerp, die in de volgende bestaan; te weten in: Veit's veterinarkunde,
Waldinger's therapie.
Ammon's han&buch Jür pferde-artze, 8 Aufl.
Franhfurt, Tenneckers erlenntnis und kur der gewohn-
lichsten pferde-hranhheiten, 2 Aufl. Tu- blngen. en wat het bijzondere daarover betreft, naar:
Tentnecker's werk: (über die jezt unter
der pferden hersschende bösnrtige druse, 3 AJi, Leipzig bei Muller, |
||||||
XIV HOOFD-
|
||||||
-93-
|
|||||
XIV. HOOFDSTUK.
Van de snot. » Wie tent ongeneeslijke ziekte met alle mogelijke zekerheid
» leert kennen } is enen zoo geleerd en Bekwaam t als dis * gene, welke eene geneeslijke ziekte herstelt." De ongeneeslijke ziekte der paarden, welke
hun in alle tijdperken des levens overvallen kan, en die wij de snot noemen, bestaat gedeeltelijk in een algemeen lijden van het dierlijk ligchaam ,. en voornamelijk van het watervaatgestel; deels in eene plaatselijke chronische ontsteking van het neussUjmvlies, welke in haren loop, in eene kwaadaardige zweer overgaat, die de kraak- en andere beenderen verteert. Van dit tijdstip af, onderhoudt en vermindert die zweer het plaatselijk lijden, en het algemeene wederom het plaatselijke , en daar wij noch het laatste door eene volkomene vrije ontlasting van dunne etter, en andere heelkundige middelen genezen kunnen , noch het eerste, door medikamenlen. die de ziekelijke vorm en menging der dierlijke bewerktuiging over het algemeen wederom in. eene gezonde 'Jkunnen veranderen, weten weg te nemen, zoo kan, ten minste, mijns in- ziens , deze ziekte ook in het vervolg, nog zoo ongeneeslijk voor ons blijven als zij het tot nu toe was. Het kan derhalve hier niet van hare genezing,
maar alleen van hare kenteekens , hare ontwik- keling , haren loop , hare besmetting enz. de re- de zijn. Wat de eerste aangaat, komen dezelven met
de
|
|||||
— 9* —
de kenteekens bij eenen kwadtn droes overeen,
en zij bestaan: 1.) In eene ontlasting uit beide of wat mees-
tendeels het geval is, slechts uit een der neus- gaten, van een graauwachtig, somtijds groenach- tig met gele strepen en vlakken , hier en daar ook wel met eenig bloed vermengd vocht, dat veeltijds, aan de buitenste randen der neusga- ten, even als dikke boekbinders lijm, vastbakt, en den; eenen tijd meer dan den anderen uit- loopt ; ja dit vocht kan zelfs, gedurende eeni- gen tijd, inzonderheid wanneer het dier weinig beweging geniet, geheel weg blijven, gelijk zulks niet zelden het geval is , en zich toch in het vervolg wederom vertoonen, en het werkelijke aanwezen van de snot almede bevestigen. (*) 2.) In eene opzwelling der klieren in de keel,
welke zich gewoonlijk,- — hoezeer doch niet, gelijk men gelooft, altijd, — aan de binnenste oppervlakte der onderkaak, vertoonen, aan wel- ken kant de ontlasting bestaat; fcoo dat wanneer bet aan het paard uit het regte neusgat loopt, de gezwollene klier zich ook aan dezelfde zijde bevindt, en gewoonlijk vast aan het kakebeen zit, en zoo omgekeerd; terwijl wanneer het uit- vloeisel aan beide neusgaten plaats grijpt, men ook aan eiken kant een gezwel vindt, dat zich wel
——*
(*) Dit is dikwerf de rede, dat men lu'er en daar gelooft,
den kwaden droes, — die men rnèt de wezenlijke snot, zoo menigmaal verwisselt, gelijk reeds in hel voorgaande Hoofd- stuk aangetoond is — genezen te bebben, terwijl het loopen •van de nens slechts virniinderd was, of wel geheel opgehoudeu badj en intusschen maar al te spoedig met alle kenteekens Ie. rug komt, die het aanwezen der werkelijke snot loonen. Aanmerking fan den Hoogduitschen Vertaler,
|
||||
- §5 -
wel gewoonlijk, doch niet altijd , aan iedere zij do
van het kakebeen vast hecht» < ; Dit kenteeken is nogtans aan «ene menigte
afwijkingen onderhevig; zoo bij voorbeeld», vindt men somtgds bijna, geheel geene of slechts eene zeer geringe opzwelling der Mieren in de keel, ; welke dan zeetf bewegelijk zijn•», en zich geheel
niet op de eeae of -andere xijde der kinnebak vastzetten» i ,.-, i ■-.,■■ owl Even zoo nemen deze gezwollene klieren im
af- dah toê ia grootte , en deae ve'raddefing staat, volgens mijne, waarneming ^ met dë af» ! en toeneming dei- maan in verband» Voorts fe
het eene- eigendommei^kheid der Uliergezwelleii in de keel bij de snot f ïdat zi| door [geen, raid*- del in de wereld zoo;-zeer ontstoken! worden «, dat zij in versiering overgaan, en daar, waar men hen derhalve van a«lv*e <5f dofrr de ktihst,, een gezwel in de keel ziet vormen, kan men met alle zekerheid daarop rekenen <, dat «ïen met geen snot maar mét eènen kwaden droes te doen heeft* i: Overigens moet ik hier bij nog aanmerken^
dat: a.) De gezWollene klierknobbels in de keel,
alleen als gevolgen en niet als oorzaken der sbot beschouwd moeten worden, en het dus geheel dwaas is , wanneer men door dezelve weg te nemen of te vernietigen met het brandijzer!, de snot denkt te genezen, e» dat ik b.) Ondervonden heb , dat alle gezwollene
klieren in de keel, inzonderheid daar waar ;fcij «ich geheel vast aan de eene of ^andere z-nde * der kinnebak, wair ook altijd de vloeijitfg plaals vindt, gezet hadden, zoodra de werkeltike snot
|
||||
-96-
|
|||||
snot aanwezig was, eene kleine inkerving, of
eene kleine verdieping, even als het overgeble- vene likteeken eener wonde hadden , die zich bij een naauwkeurig onderzoek , met den punt der vinger gemakkelijk liet voelen; ofschoon ik geenen natuur- ziekttekundigen grond kan op- geven, waaruit eigenlijk dit verschijnsel ontstaat, en deze waarneming slechts tot verder onder- zoek, aan andere paarden-artsen mededeelen wilde. 3.) In kankerachtige zweren op het slijmvlies
van den neus, die nu grooter dan kleiner puis- ten vormen, even als kinderpokken, geene harde omtrek hebben, en zich als eene roosach- , tige ontsteking alleen in de opperhuid verbrei- den, nu hier dan daar verschijnen , en waar zij Verdwenen zijn , onmerkbare likteekens terug la- ten , die spoedig geheel weggaan, terwijl we- derom in de nabijheid nieuwe kankerachtige zweren opkomen. Daarbij vindt men het neus- vlies dan geheel bleek, dan spoedig op nieuw tegen natuurlijk rood , hier en daar met witte vlakken en streepen voorzien, ook bij tijden even als met naaide punten zwart geprikt. Niet altijd echter vertoonen zich deze kanker-
achtige zweren, zoo dadelijk op de oppervlakte van het neusslijmvlies , dat men dezelve in het neusgat zien kan; dikwerf hebben zij hunnen zetel dieper in de neus , en men wordt van hun aanwezen wijders niets gewaar, dan dat van tijd tot tijd , korsten, blazen of puisten , gelijk aan die bij kankerachtige zweren , met de dunne et- ter uit het neusgat ontlast worden , waarop men bijzonder acht slaan moet, om de ware kennis van derzelver aanwezen te krijgen, want slechts |
|||||
— 97 —
|
|||||
deze drie kentèekenen te zamen, namelijk: het
vuile, uit een of beide neusgaten, vloeijende vocht; de opzwelling der klieren in de keel en, de kankerachtige gezwellen op het neusslijm- vlies, verschafien het wezenlijke kenteeken vaa de ware snot, en bij regterlijke uitspraken moe- ten telkens alle drie aanwezig zijn, zal het paard als volkomen snotterig verklaard worden. Intus- schen kan het dier allezins reeds in eenen hoo- gen graad aan deze ziekte lijden, zonder dat juist alle de drie opgegevene eigendommelijke lee- kens voorhanden zijn, want meermaals houdt de ontlasting nu en dan op , voornamelijk wan- neer het paard weinig beweging heeft, en komt op andere tijden heviger terug, en zulks mede uit de volgende oorzaak: Wanneer namelijk het vuile vocht in eene der
! holten van den neus, waarvan er zoo vele zijn , 'of in de hoornvormige beenen gezakt is, dan ; wordt men niet eerder wederom iets van de ont- lasting gewaar, tot dat deze holten met de der- ;waards gezonkene sloffe, tot overloopens toe opgevuld is, wanneer als dan de vloeijing op
I nieuw begint en zelfs vermeerdert, daar dezel- § ve door de nieuw bijgekomene hoeveelheid, als het ware nog meer voedsel verkregen heeft.
Zoo vindt men ook, dat somtijds de gezwollene
klieren in de keel bijna geheel verdwenen zijn ,
I en slechts wederom na eenigen tijd wederom I terug komen, dermate dat ik vele geheel snot- I terige paarden aangetroffen heb, bij welke op j het oogenblik dat ik dezelven onderzocht, geen | andere teekens van de snot dan alleen de kan- kerachtige zweren op het neusslijmvlies aan we- E zig
|
|||||
-98-
z\g waren, (*) en zoo kunnen ook -wederom
deze ontbreken of slechts, voor ons oog ver- borgen , in de bovenste gedeelten van den neus aanwezig zijn, terwijl er eene vloeijing en op- zwelling der klieren plaats heeft. De onderstaande verschijnselen, bewijzen de
groote voortgangen van de snot; te weten : a.) Bloedstrepen die met het vuile vocht uit
den neus vloeijen , en tot bewijs strekken , dat de stoffe grootere of kleinere bloedvaten wegge- vreten heeft. b.) Opzwelling en zuchtige opzwellingen van
de neusbeenderen , ddar waar zich, in de diep~ te, de verzamelplaats van het vuile vocht be- vindt en de beenderen bedorven zijn. Men be- merkt dit het best, door zich vlak vóór het paard te plaatsen, en de neusbeenderen naauw- keurig te beschouwen, wanneer men dan aan die zijde waar de vloeging is, eene meerdere of mindere opzwelling van het neusbeen vinden zal. C.) Wanneer bij het in- en uitademen, een
rogchelend , piepend geluid, in het eene neus- gat plaats heeft, waar zich de vloeijing alleen, of ten minste sterker dan bij het andere ver- toont. Bet strekt ten bewijs, dat hier de been- de-
|
||||||
(*} DU geval gebeurt inderdaad niet zelden, dat namelijk bij
■wezenlijk snollige paarden, liet uitvloeisel even zoo wel gedu- rende eeuigeu tijd neheel ophoudt, sis dat de gezwollene klit» reu in de keel, geheel in het midden gelegen, bewegelijk eu slechts zeer onbeduidend, hier en daar maarzoo groot als eeno erwt, gezwollen zijn, doch het neusslijmvlies vol kankerachligo gezwellen is; eene omstandigheid, die bij ieder onderzoek det paarden, zeer in acht genomen moet worden, wanneer men nooit vergeten mag, behalve na de kjierkuobbels te voelen en naar het uitvloeisel te zien , ook nog het neusslijmvlies te on- detïoeken. Aanmerking fan den Hoogduittchen FertaUr.
|
||||||
99
|
|||||
deren bedorven en welligt reeds het middenschot
van den neus weggevreten is, waarin de lucbt opgevangen wordt; hetgeen dan het snorken, en fluiten te weeg brengt. d.) Wanneer de beenen en de buik zuchtig ge-
zwollen zijn, zoogenaamde waterpoten ontstaan , de worm daarbij komt, verlammingen door den. worm voortgebragt (in zoo verre de klieren aan de beenen, voornamelijk op de binnenste op- pervlakte der achterbeenen , reeds in verette- ring overgegaan zijn), ten voorschijn komen, en eene volkomen uitterende koorts merkbaar wordt, in den loop van welke het dier verma- gerd , en in eenen korteren of langeren tijd , aan den worm en de ontaarding van alle sappen of aan de tering omkomt. e.) De klieren der oogleden scheiden een
smerig, dik, geelachtig, aan het etter gelijk vocht af, waarmede dikwijls, bijzonder vroeg 's morgens , de oogen geheel bedekt en de oog- leden zamen gekleefd zijn. f.) Er ontstaat een hoesten met opgeven van
etter uit de long, (de zoogenaamde snot der longen hij de ouden) en er gaan geheele partijen van zulke materie door den neus en de keel, en wat daarvan door het dier opgeslokt wordt, met de drekstofFen af. Eene bijzondere eigenschap dezer ziekte is,
dat de dieren , zoo lang het lijden enkel plaat- selijk is, en slechts bij het neusslijmvlies, en ten hoogste genomen, nog bij de luchtzakken be- perkt blijft, geene blijken van een algemeen Jij- den geven, en daarentegen zeer goede eetlust hebben, dik, opgeruimd, sterk en zuiver glan- zig van haar zijn, en behalve het Ioopen der E 3 snot |
|||||
— ICO —
|
|||||
snot nit den neus en de overige eigenaardige
teekenen dezer ziekte, ook niet het geringste lijden toonen, tot dat eindelijk uit de plaatse- lijke ziekte ook de algemeene voorkomt, of de long mede aangedaan wordt, en de dieren aan eene hevige koorts, worm en uiltering begin- nen te lijden. Terwijl men in tegendeel bij eenen droes altijd een geringere of sterkere Aoorts bemerkt, de eetlust, kracht en levendig- heid des diers meer of minder verdwenen, en het haar stroef en glansloos is; zoo dat wanneer een paard, zonder koorts is en een dik, opge- ruimd , glanzig voorkomen heeft, maar nog- tans uit het eene neusgat of aan beiden, een graauwachtig, groen met gele vlakken en stre- pen vermengd, kleverig vocht ontlast, zulks mede onder de teekens van de snot behoort, waar het lijden slechts plaatselijk eu nog niet algemeen is. (*) Wat de oorzaken aangaat, die de snot voort-
brengen kunnen, zijn het voornamelijk zulke, die verzwakkend op de dierlijke bewerktuiging werken , als t gebrek aan voedsel, slecht voed- sel , vooral slecht, nat binnen gebragt met veel stof vermengd hooi, slechte haver, aanhoudende ver-
i
(*) Hierop is voori amelijk bij paarden acht te slaan, die
dikwerf zeer spoedig, eene uillozing van groen- en geel- achtig uitziend vocht, uit een of twee neusgaten bekomen ; wanneer zulls met koorts, een algemeen kwalijk bevinden, ge- trek aan eetlust, veimoeidbeid , stroef haar enz., begint, en hel niet boven de 8, tt of i4 degen duurt, dan is bij al het slecht uitzien van het ontlaste vocht, de ziekte, — ten minste vooreerst, — nog maar een droes; terwijl in tegendeel, wan- deze vloeijing, zonder éenige koorts, en met alle levendigheid, kiachien, eetlust enz. aanvangt, en meer dan 14 dagen aan- houdt, het ontstaan van de snot zeer te vreezen is. Aanmerking van den Hocgduhschen Vtrtahr.
|
|||||
— 101 —
vermoeijenissen, groot bloedverlies; wijders en
wel inzonderheid eene belette huiduitwaseming , een onderdrukte droes , eene besmetting en voor- zeker ook nog anderen , óns tot nog toe onbe- kende oorzaken. In veldtogten, bij aanhoudende vermoeijenissen, minder of slechter voedsel , en daar waar de afscheiding der zieken van de ge- zonden niet zoo. gemakkelijk geschieden kan , of uit onkunde of bijzondere omstandigheden niet geschiedt, vooral'bij voerlieden, waar één man, twee , dikwijls vier paarden , bij het slechtste voe- der en de grootste vermoeijenissen , op te passen heeft, wordt de bedoelde ziekte tot eene heer- schende kwaal, die eene menigte paarden weg- rukt. Dewatervaten schijnen dan door deze oorzaken ,
in hunne vorm en menging veranderd te zijn , hetwelk door een plaatselijk lijden van het slijm- vlies blijkt, doch dit gaat ook in vele gevallen , het laatste vooraf, en verwekt het aigemeenc iijieu, zoo dat dan het eene aan het andere, tot onderhou- ding en vermeerdering der ziekte, de hand biedt. Wat de besmetting aangaat, is dezelve mede onder eene der voorname oorzaken te rangschik- ken die de snot voortbrengen, doch zij geschiedt slechts iniddelijk ten gevolge eener aanraking der zieke met de gezonde dieren , door zadels, tui- gen, dekens, toornen enz., die op snotterige paarden gelegen en spoedig daarna wederom bij gezonde paarden gebruikt worden ; voorts door bet reinigings- en alle s talgereedschap die men bij de zieke dieren gebezigd heeft, en nu op gelijke wijze bij de gezonde gebruikt, zelfs door middel van den stal, den dissel enz., waarin snotterige paarden stonden of aan welken zij E 5 lie-
|
||||
— 102 —
|
|||||
liepen . tan de snot verbreid worden, zoo d at
men niet voorzigtig genoeg voor het schoonma- ken van al het gemelde zorgen kan, alvorens men zulks voor andere paarden gebruikt. Het is echter in geene deele noodig, dat niyen
al deze voorwerpen geheel vernielt en vernie- tigt , gelijk zoo velen ten onregte meenen. Zoo dra slechts, hij voorbeeld, al het lederweik dikwijls regt goed,met eene scherpe loog en zeep gereinigd is , (men doet het beste, wanneer men hetzelve eenige dagen in eene zeeploog laat lig- ger! , en dan wederom met traan of manenvet insmeert), men de wollen staldeken in den volmolen geeft, het ijzerwerk, zoo als de stijg- heugels, de trensen, stangen, halster- borst- en disselketting gloeijend maakt, en dan alles eenige dagen in de lucht hangt, heeft men geene besmetting üieer te vrezen; het gift wordt dan deels door de loos. deels door het blootstellen aan de iz lüGat vêrsridcrd, en verliest deszelfs besmet- tend vermogen, gelijk zoo veele proeven en ervaringen geleerd hebben. Bij deze maatregelen kan men slechts nog de voorzorg voegen, van het zadel en halstuig, niet nieuwe kussens te la- ten voorzien , en in alle gevallen , de gereed- schappen voor het schoonmaken te vernietigen. Evenmin is het noodig de kribben, ruifen, planken en palen van den stal, waarin het snot- terige paard gestaan heeft, weg te nemen , den dissel waaraan het geloopen heeft te vernieuwen , enz,, maar wanneer slechts de geheele stal, de kribben, ruifen, palen, enz., onderscheidene^ malen, met heete loog afgewasschen, de stal eenen tijd lang gelucht en gewit is geworden, dan be- hoeft men aan geene besmetting ie denken, die |
|||||
— io5 —
|
|||||
alleen dan plaats vindt, wanneer de opslorpende
vaten der opperhuid, lij een gezond paard, datgene opnemen, wat korten tijd te voren, en zonder dat het door de werking der lucht, de zuivering der loog enz., eene scheikundige op- lossing en wijziging onderging, bij de zieke paarden door de uitwasemcnde vaten der huid, afgescheiden werd. Van daar ook dat alleen de onmiddelijke aan-
raking der zieke dieren zelven, of slechts al dat gene besmet, wat hun zweet opgeslorpt hééft, en zonder verdere zuivering op nieuw bij andere ge- bruikt wordt. Oneindig minder aanstekend is hét speeksel en de snot der zieke dieren zelve , wel- ke andere paarden inslokken, die uit de krib eeten of uit de emmers drinken, waarin de zie- ken het hebben laten vallen, en het nu door de gezonden met het voedsel genuttigd wordt. , Want hier brengen de sappen der spijsvertering eene scheikundige oplossing en wijziging van de smetstof voort, en maken dezelve onschadelijk. Anders kon het ook niet missen, dat deze ziekte door de besmetting nóg oneindig meer verbreid zoude worden, daar immers het geval dikwijls voorkomt, dat gezonde paarden in de herber- gen, dadelijk Wederom uit de krib eeten en uit den emmer drinken, waaruit kort te voren» snotterige paarden gegeten en gedronken heb- ben ; intusschen kan de besmetting dan wel in zoo verre geschieden, als bij voorbeeld, de in de krib liggende snot, bij het eten der gezonde paarden, door de opslorpende vaten der lippen en keel opgeslorpt, en zoo onmiddelijk in het bloed overgebragt wordt; en ook daarbij hebben nogtans de genomene proeven bewezen, dat weien- E 4 lij-
|
|||||
■— io£ —
|
|||||
lijke snot, die door een snotterig paard uitge-
worpen werd, en eerst dan aan een gezond paard door de kunst ingeënt wordt, na dat de-, zelve reeds eenige daeen aan de lucht blootge- steld was, en eene scheikundige ontbinding en verandering onderging, niet aanstekende is. Ge- lijk ook de oppasser, die een snottering en gezond paard te plegen heeft, het laatste slechts dan besmet, wanneer hij zich met snot of zweet bemorst, en het dan wederom op het gezon- de overbrengt. Zoodra hij zich echter na de oppassing van het zieke paard , behoorlijk reinigt en met de gereedschappen voor het schoonma- ken , de noodige voorzigtigheid in acht neemt, dezelve niet van het eene op het andere ge- bruikt, dan heeft men niets van het aansteken te vreezen , daar deze hier, geene smetstof ge- lijk de runderpest is, die door de lucht, de Ideederen enz., zonder onmiddelijke aanraking, •voortgeplant kan worden. Even zeker als nogtans de besmetting van
de snot is , zoodra eene onmiddellijke aanraking der gezonde paarden met de zieke, plaatsvindt, of ook zoo als reeds gezegd is, de tuigen, za- dels, dekens, toornen, enz., van het zieke paard op het gezonde gelegd worden , bestaan er ook allezins enkele gevallen, waar niettegen- staande dit alles, de snot doch niet op het ge- zonde paard, dat somtrjks wel maanden lang bij het zieke gestaan en naast hetzelve geloopen heeft, overgebragt wordt; ofschoon deze verschijnsels trouwens slechts als bijzondere afwijkingen van den regel te beschouwen zijn, die in zekere ons nog onbekende oorzaken, gelegen kunnen wezen. „ , Op
|
|||||
t— io5 —
|
|||||
Op andere dieren als het rundvee, heeft
de snot geenen nadeeligen invloed, en een snot- terig paard, kan dus, 200 lang het in dien toe- stand verkeert, naast eenen os gebruikt wor- den, zonder dat de laatste de minste ongesteld- heid toont. De ondervinding heeft echter ge- leerd, dat versch van het paard genomene snot- gift, bij menschen en dieren , in wonden, opene zweeren enz., gebragt, zeer kwaadaardige gebre- ken , ja het koud vuur, kan veroorzaken; wes- halve men zich bij de ontleding van zulke paarden, zeer in acht nemen moet, om, zich daarbij niet met het mes te bezeeren, of het on- derzoek te ondernemen, terwijl men wonden anti de handen heeft, die niet bedekt zijn; hoewel daartoe echter ookeene zeer boosaardige snot ver- eischt wordt, dat is : waarbij het lijden niet alleen plaatselijk, maar voornamelijk ook algemeen ge- worden is , de worm zich daarbij gevoegd heeft en de geheele vorm en menging van het dier ontaard is. De loop van de snot is niet bij alle paarden
gelijk ; somtijds gaat dezelve zeer langzaam, en dan is zij nog maar plaatselijk bij het slijm- vlies bepaald, het paard is levendig, sterk, glanzig van haar, eet zeer goed, en kan bij alle drie eigenaardige kenteekens van de snot, die hierboven beschreven zijn , nog jaren lang le- ven, tot eindelijk het algemeene lijden de over- hand neemt, het dier ook nog worm- of te- ringachtig wordt en dan aan deze ziekte sterft; somtijds, — en zulks trouwens, in alle die ge- vallen , waar het lijden van het paard dadehjfe in den beginne meer algemeen dan plaatselijk Was, —. wanneer de dieren bovendien zeer zwak E £ zijn , |
|||||
— io6 —
|
|||||
zijn, vele vermoeienissen en bloedverliezen on-
dergaan , en weinig en slecht voeder gekregen hebben, loopt ook deze ziekte wederom zeer snel af, en de worm, eene hevige koorts en nittering verschijnen reeds in de eerste maand der ziekte, en eindigen met den dood. Voor- namelijk is dit het geval bij paarden, die reeds vroeger aan chronische ziekten der longen ge- leden hebben, of bij welke in de kwabben der longen, verhardingen, zamengroeijingen met het borstvlies, of zweren geweest zijn, en waar dus, door deze prikkeling en zieke- lijke en verzwakte gesteldheid aangetrokken, zich ook het meeste snotgift wederom op de long geworpen heeft. Ook in die geval- len , waar een zeer kwaadaardige droes, die zelf reeds half als eene snot kon beschouwd 1 worden , voorafging, en van welken men niet naauwkeurig weten kan, hoe lang dezelve reeds duurde, neemt somtijds de snot eenen zeer snellen loop; maar in zulke gevallen , waar zij zich zonder eenige voorafgaande ziekte, als het Ware uit zich zelve, ontwikkelt, waar de paar- den een goed voedsel daarbij bekomen, nog goed eeten , sterk en vrolijk zijn, en de kwaal meer plaatselijk in het slijmvlies , dan algemeen door de watervaten verspreid is , verloopt deze ziekte slechts langzaan , en er kunnen jaren voor- bijgaan , eer het dier aan eene algemeene ziekte, aan den worm; de lering enz. omkomt (*). Zoo veel
(*) Ik herMikwijIs bij geschillen in den pnardenhandel, moe-
ien beslissen, binnen welken tijd wel een paard snollen;» kon Wofden , en heb dan altijd het gevoelen geuit, dat zulks bin- Beu wciuige dagen geschieden kou, daar mij zoo vele erva- ritt*
|
|||||
— 107 """
|
|||||||
veel is intussclien zeker, dat hoe sneller Je snot
verloopt, des te boosaardiger zij is, en des te meer dezelve spoedig tot een algemeen bederf der sappen overhelt. De snot moge overigens een langer of korter
verloop hebben, zij eindigt steeds met den worm, de tering, de uitterende koorts, aan. welke kwalen het paard dan sterft. De worm grenst zeer na aan de snot, en is uit
zijnen geheelen aard met dezelve vermaagschapt, en men kan bepaald daarop rekenen, dat elk snotterig paard , vroegerof later, ook wormachtig, en elk wormachtig paard ook,snotterig wordt. (*) Dat gene wat de oude longensnot noemden,
U
|
|||||||
ringen geleerd hebben, dat de snot, dikwerf zich zonder ee-
nige voorafgaande ziekte , als het ware van zelve, in weinige. dagen ontwikkelen kan, hetwelk voornamelijk na eene besmet- ting het geval is, of er kan een zeer goedaardige droes voor afgegaan zijn, die echter door eene onderdrukte huiduitwase- ming gestremd, zeer snel in de snot overgegaan is, zoo dat een heden nog heel gezond of slechts aan eenen zeer goeden en oubeduidenden droes lijdend paard, binnen acht dagen vol- komen snotterig kan zijn , en zulks des te sterker en boosaai" diger , hoe sneller de ziekte woedde en verliep. ^fanmerting pan den Iloogduitjchen fertaler,
(*) Dit is eene zoo juiste proefondervindelijke stelling . dat
het als een vaste regel geldt, om bij eiken boosaardigen-en lang- durigen droes , daarop naauwkeurig acht te slaan, of zich van eem'g deel van het ltgchaam, zweren of abcessen vertoog tien j waut is dit hel geval, dan heeft men niet 7.00 zeer met cenen boosaardigen droes dan veeleer met de snot zelve Jo doen, allo hoop op redding van het dier is vergeefs, en de ziekte neemt dan spoedig overhand^ wordt geheel kwaad- aardig , en eindigt, wanueer het paard niet reeds vroeger ge» dood wordt, biuuen korten tijd, met eena volkomene ont- binding der sappen, lering en rotkoorls. Aanmerking pan den Floogduilsohen Vertaler»
E 6
|
|||||||
-r- 108 —
ïs niet zoo zeer een ander karakter dezer ziek-
te dan veeleer een andere vorm, in zoo ver bij de zoogenaamde longensnot, het grootste gedeelte van het snot gift op de longen en de luchtzakken geworpen is, en van daar des te »adeeliger op den algemeenen staat der gezond- heid , werkt. Gewoonlijk gaat hier een chro- nisch lijden der long vooraf, als het zamengroeijen met het borstvlies , verhardingen en zweeren jn de long. Bij deze omstandigheden, neemt de ziekte snel toe en eindigt al spoedig met den worm en de tering. Bij de ontleding van snotterige paarden,
"vindt men het neus slijmvlies op onderschei- dene plaatsen met kankerachtige zweren be- dekt , het middenschot in den neus aange- stoken en ook wel geheel doorgevreten, de ^zwamachtige of hoorn vormige beenderen meer •of minder verteerd, het zeefbeen bene- pens de neus beenderen op verschillende 'plaatsen , bedorven, en de neus- en voorhoofds boezem met etter gevuld. Tegelijk vindt men dat ook de long en de lucht zakken meer of min geleden hebben , want de eerste is ia den minderen graad der ziekte, aan hare oppervlak- te, dikwijls ook tot in het binnenste van hare zelfstandigheid , even als met kleine linsen vor- mige verhardingen bedekt, uit welke bij derzel- ;ver doorsnijding een droppel etter vloeit. Somtijds is de geheele long of alleen een harer kwabben tegen natuurlijk gezwollen , kleurloos, met zweren gevuld, en aan de oppervlakte met gestolte lijmpha overdekt. Bij een en hoogeren graad der ziekte , vindt men gansche verzame- lingen van etter in de long, gelijk men dezel- ven
|
||||
. — J09 —
ven vroeger ook in de voorhoofds- en neushol-
ten aantrof, de luchtzakken zijn niet etter en bloedig scherp vocht gevuld, en geheele ge- deelten der longen zijn ontaard en verteerd. De ingewanden van de buik zijn gewoonlijk gezond , en slechts de lever wijkt (in die gevalled, waarin de long veel geleden heeft), uit mede- gevoeligheid en naauwe verbinding dezer beide organen, door de zenuwen, meer of minder in haren vorm en hare menging, van den gezon- den staat af. Ontwikkelt zich de snot zonder voorafgegane
droes, en wordt dezelve dus als het wafts, uit zich zelve of door eehe besmetting, vóortgebragt, dan is de koorts , welke deze ontwikkeling voor- af gaat, en haar in derzelver loop verzelt, wei- nig of geheel niet merkbaar , en het plaatselijk lijden van het snotvlies , wordt zonder een al- gemeen lijden van het dierlijk lichaam al hevi- ger. Zoodra echter hieruit het algemeen lijden sterker en meer hterschend wordt , dan ontstaat eerst eene merkbare koorts, en dit is het tijd- stip , waarop de paarden, bij de snot, het eten nalaten , het haar stroef wordt, en zich ook gewoonlijk reeds wormbuilen, of ontlasting van etter uit de long, vertoonen^ in den loop waarvan, de ziekte zeer spoedig toeneemt, kwaadaardig wordt, en met eene volledige te- ring en ontaarding van alle sappen eindigt. De snot kan den paarden in alle tijdperken
van het leven overkomen; echter Schijnt het ligchaam in eenen nog jeugdigen of hoogen ou- derdom, het meest daarvoor vatbaar te zijn. Bij snotterige merrien heeft men dadelijk bij de geboorte wederom snotterige veulens zien E 7 voort- * i ■. ."> . ■ ■
|
||||
---- 110 ----
|
|||||
voortkomen, hoewel zij mede somtijds, zeer ge-
zonde veulens voortbragten , die ook, wanneer men hen dadelijk van de moeder verwijderde, niet snotterig werden. Snotterige hengsten telen, over het algemeen genomen, geene snot™ terige veulens, zoodra de moeder niet ook besmet was en aan deze ziekte leed. Van eene, gunstige voorspelling en genezing
kan bij de snot nimmer de rede zijn, en alle die gene , ^relke zich verbeelden de snot ge- nezen te hebben, bedriegen zich zelven, en zagen eenen eenvoudigen kwaadaardigen droes voor de snot aan , of het zijn kwakzalvers en bedriegers, die met voorgewende geheime mid- delen rijk worden, en onkundigen misleiden wilden. Wij kunnen ook, mijns inziens, nooit eene
geneeswijze voor de snot ontdekken ; want. i.) Wij weten geheel niet of zij slechts een
plaatselijk lijden van het slijmvlies is en eerst daarna het algemeen lijden verwekt, of omge- keerd, uit dit laatste ontstaat, en het plaatselij- ke lijden van het neusslijmvlies ten gevolge heeft. Derhalve is het, wanneer wij, 2.) het aanwezen van de snot door zekere
kenteekens ontdekken, en het kwaad reeds plaatselijk en algemeen te gelijk is, al te laat om langs beide wegen de genezing te bezor- gen, omdat het eene Jijden het andere onder- houdt, aan hetzelve als het ware de hand biedt en daaruit ontstaat. En wanneer wij ook eindelijk, 3.) een bijzonder geneesmiddel mogten ont-
dekken , waardoor het snotgift in het ligdhaam, ontbonden u onschadelijk gemaakt en gevolge- lijk het algemeen. Jijden, aan deze ziekte weg- ne-
|
|||||
— 111 —
gemen werd, zouden wij echter nimmer in
taat zijn , het plaatselijke lijden bij deze kwaal weg te nemen , hetgeen vóór alles, eene ontlas- ting der materie en eene door de kunst voortr- gebragte afschilfèring der kraak- en andee beenderen, veronderstelt, die men echter niet bewerken kan, daar men niet weet, waar zich de etterverzameling bevindt; terwijl wanneer men al ook, om eenen vrijen loop aan de materie te verschaffen, in de neusholten trepanerea wilde , (hetgeen reeds dikwerf tot genezing van de snot, doch telkens zonder gunstigen uitslag, is ondernomen), zou men daardpor dan juist de diepste plaats van het ettergezwel treffen, en over het algemeen den gezwollen etter uit alle holten en bijholten der neus kunnen ontledigen, en hoe zoude men verder de aangestokene been- deren , zonder het gebruik van het brandijzer , of van het mes daarbij, tot genezing brengen? of hoe zoude men eindelijk de algemeene kwaal wegnemen, die uit de plaatselijke voorspruit, en deu invloed van deze op de andere, te keer gaan ? De genezing van de snot zal dus wel, een onvervulde wensch, ook voor het vervolg blijven, even als dezelve het tot nu toe geweest is , en wie derhalve onkundigen en kwakzalvers in hun getuigenis over de genezing van de snot gelooft, bedriegt en misleidt zich zelven door deze ligtgeloovigheid, wanneer hij van hen, voor- gewende geheime middelen als poeders en con- serven voor de snot koopt, gelijk de ondervin- ding zulks bevestigt. Bij deze ziekte is, even als bij de runderpest,'
slechts in het dooden der zieke dieren, het meeste heil te zoeken, ten. «inde althans de ver- de- i |
||||
— na-
dere uitbreiding door besmetting, voor te ko- men. Het is nogtans zeer raadzaam niet te voor- barig tot het dooden over te gaan , en de eigen- aardige kenteekens van de snot af te wachten, daar reeds veele paarden voor snotterig gehou- den en zelfs gedood zijn , die slechts aan eenen kwaden droes leden. Men behoort echter zorg te dragen , om alle
deze verdachte paarden van de gezonden te scheiden en langen tijd quarantaine te doen hou- den , tot dat men zich of overtuigd heeft, dat het kwaad als een enkel kwade droes geneeslijk zij , of geheel stellige teekens van de snot ont- staan , wanneer dan het dood maken van het dier , niet mag uitgesteld worden. Slechts in de veldtogten, kan en mag men
het doodmaken niet eens zoo lang verschuiven , om dat zich daar geene strenge afscheiding der zieken van de gezonden laat bewerkstelligen, de dieren niet genoeg gade geslagen kunnen worden , geene gelegenheid tot quarantaine is, en door deze ziekte, de besmetting zoo ligt verbreid kan worden. (*) Thans dien ik nog te gewagen van de be-
handeling van zoodanige paarden , die langer of korter tijd, met een snotterig paard in eene on- middelijke aanraking geweest zijn, naast het- zelve stonden of gingen, of deszelfs zadel, tuig, enz. droegen, en hetzij nog in het geheel gee-
(*) Over liet verdere betrekkelijk deze zeer naar waarheid
opgegevene grondstellingen, verwijs ik voornamelijk op mijn werk: > Der militar und civil Pferde-artst in allen seinen dieust- » veibllmissen, Leipzig bei Baumggrtner." Aanmerking tan den Hoogdultschen Vtrtaltr.
|
||||
-n5-
■
geene spoor van ziekte toonen, of reeds meer
of min den droes gekregen hebben. Bij dezen wordt vóór alles evenzeer eene af-
scheiding van de gezonden, en het houden ee- Iner quarantaine noodzakelijk ; gedurende wel- ken tijd, men dezelven naauwkeurig gade slaan , en dagelijks wegens de kenteekens van de snot, onderzoeken moet, terwijl men hun te gelijker tijd, ook eene dragt aan de borst zet, die mea 4 tot 6 weken, in ettering houdt, hun het poe- der geeft dat bij de genezing van den kwaden droes voorgeschreven is, en hen, naar de om- standigheden , in alles zoo behandelt, als al- daar geleerd wordt. <l Aanmerking van den Hoogduilachen Vertaler.
Ten einde deze reeds zeer uitvoerige verhan-
delirig over de snot, niet door mijne aanmer- kingen te vergrodten, vooral daar al het wezen- lijke daarover, door den schrijver gezegd is, zal ik omtrent dit onderwerp slechts nog de Duitsche werken aanwijzen, die behalve de reeds dikwerf vermelde schriften van Veit , Waldinger, Ammon , Tennecker , ook nog in het zeer belangrijke vertoog van den -Hofr paarden-docter TsCHEULiN, über den rots der Pferde, Carlsruhe, bestaan, en onte- gensprekelijk , de gewigtigste, uitvoerigste en Wetenschappenlijkste zijn, die wij over dit on- derwerp aan te wijzen hebben. Tevens zijn mijne beschouwingen en ervarinr
gen over de snot der paarden, die ik in mijne dienstbetrekking en in den loop van zoo vele Is opper panrden-docter medegemaakte veldtogten, zoo menigvuldig, van alle kanten , en met alle sf~
|
||||
i
— u4 —
afwijkingen van den regel, in alle vormen en
karakters, heb moeten leeren kennen , bij den uitgever dezes op de pers; in welk werk, voornamelijk ook de vraag beantwoord wordt, of de snot al dan niet verborgen kan gehouden worden , waarop ik den lezer van dit geschrift, hier opmerkzaam wilde maken. ""
XV. HOOFDSTUK. fan den worm) ook vllegenden worm >
huidworm genaamd. » De worm en de snot, zijn kinderen van eenen vader, en £/•
» volgen van een ziekelijk u/atervaatgesteV1 . De worm is even als de snot, eene ziekte yan
Ü« watervaten, die zich door .volgende tee- kens, te kennen geeft. Er ontstaan namelijk dikwijls, zonder eene voorafgaande merkbare koorts, • builen en uitwassen aan verschillende deelen des ligchaams , en zulks in den loop der takken van de watervaten en derzelver klieren. Het meesten het eerst komen dezelve ge-
woonlijk aan de binnenste oppervlakte der ach- terpoten voor, en wel zoo , dat men, wanneer men met de vingers langs deze oppervlakte van den uijer of den holster af tot aan het gewricht afdaalt, en dezelven sterk drukt, dikwerf slechts kleine, als eene erwt groote knobbeltjes of bui- len , gewaar wordt, die onder de vingers heen en weder schuiven, en hij welker sterkere druk- king, het paard pijn toont te hebben, Ook |
||||
~ u5 —
komen dergelijke of nog iets grootere knobbels
of builen van deze soort aan den hals, onder de manen, zoo als mede op de ribben en de flanken ten voorschijn, welke zich gelijk een pa- ternoster , of als knoopen in een touw gelegd, of als paarlen aan eene snoer geregen , vertoo- nen, en bij welker sterke drukking , de paar- den blijken van smarte geven. Menigmaal ko- men deze builen ook het eerst aan de lippen , en men houdt dezelve dan in den beginne en zonder een meer naauwkeurig onderzoek, voor eene uitwendige beleediging, door eene kneu- zing of anders verwonding aan de krib enz. , te weeg gebragt. Bij paarden, die gedurende de ontwikkeling
dezer ziekte, veel gereden worden of die alsdan zwaar trekken moeten, ontstaan zoodanige bui- len veeltijds onder het zadel en het halsluig, ffi l°°pen dan niet zelden als waterdrop- pels zameü, zoo dat zij geheel auchtig gé» zwollene oppervlakten vormen , die alle uit en- kel opgezwollene klieren bestaan. Dikwijls lig- gen zij slechts oppervlakkig onder de huid, en menigmaal dieper, dermate dat dezelve in het binnenste der spieren indringen en zich voornamelijk binnen hare tusschenruimte plaat- sen. In het begin zijn zij hard en men voelt gee-
ne vochtgolving in dezelven , maar in het ver- volg worden zij zacht en de pijn neemt bij hare | aanraking toe, terwijl men zeer duidelijk voelt, dat in dezelve eene vloeibare stof opgehoopt is. Er ontstaan alsdan steeds meerdere builen , ter- wijl hier en daar wederom sommige verdwij- nen, doch op eene andere plaats, nogmaals ten
|
||||
— n6 —
ten voorschijn treden, en ten laatste verlam-
mingen der achterpoten daaruit voortspruiten; want bij de beweging, drukken de spieren en peezen op dezelven, en daar zij dan in een ho- geren graad, reeds wezenlijk in de diepte zwe- ren , zoo verwekt zulks pijn en eene meerdere of mindere verlamming. Tevens komt dan eene uitterende koorts daarbij, er ontstaan gezwel- len in de keel en eene ontlasting uit een of beide neusgaten, en de snot vereenigt zich met den worm; beide ziekten maken dan als het ware ééne uit, en dooden het dier onder een volkomen bederf en ontaarding van de waterva- ten zeer spoedig. De afloop dezer ziekte, wordt nog door ge-
zwollene beenen, volkomene waterpoten, op- zwelling van den holster, den urjer en den buik, voorafgegaan. De klieren van de oogle-» den , scheiden even als de snot, een taai, dik, kleverig, den etter evenarend geel vocht af, dat de oogen bedekt en de oogleden aan elkan- der doet kleven, het haar wordt stroef, de dieren verliezen den eetlust, het slijmvlies van den neus en de keel is bleek, de algemeene verzwakking neemt dagelijks toe, er ontstaan ook wel buikloopen met kolijk, de pis verdeelt zich in draden, en eene rotkoorts neemt bij de vordering der ziekte en haren overgang tot de snot, zeer spoedig de overhand, en doet het dier omkomen. Bij andere paarden, — en wel voornamelijk
hij de zoodanigen , welke reeds vóór het ont- staan van den worm , aan chronische longziek- ten , als zamengroeijingen der longen met het borstvlies, aan verhardingen en zweren in de- / zei-
|
||||
— 117 —
zelve leden — wordt het wornigift, grooten-
deels op de longen geworpen, en er ontstaan hier dezelfde knobbels als onder de opperhuid, die eenen kwaden etter voortbrengen, grootere verwoestingen veroorzaken , scheuren en volle- dige zweren in de longen vormen , van waar het kwaad spoedig verbreidt wordt, en met teering en snot eindigt. Paaiden die op deze wijze aan den worm lij-
den, hoesten dikwijls en ontlasten uit den neus en de keel stinkende etter, en hetgeen zij daar- van naar beneden slokken, gaat met de drek- stoffen af. Opent men de puisten en knobbels wanneer
dezelve behoorlijk rijp zijn, dan vloeit daaruit een geel ziltig vocht, eene soort van etter, de randen der wond worden verheven, even als bij boosaardige zweren, zien kleurloos, smerig en slijmerig uit, en vertoonen in plaats van ee- nen goeden etter, slechts eene ziekelijke stof en een dunne bloedige etter. De ontsteking bepaalt zich niet tot deze bui-
len , h<?eft niet zoo als bij alle zuivere ontste- kingen, eenen harden omtrek, maar is gelijk bij eene roosachtige ontsteking, uitgebreid en zuchtig gezwollen. Wordt het openen uitgesteld, dan breken de
oppervlakkige wormbuilen van zelve open, brengen een graauw ziltig vocht voort, de ran- den van de wond worden verheven, hebben een bleek en kleurloos voorkomen, zijn ge- zwollen, zonder eene zuivere ontsteking, en ge- lijken naar boosaardige zweren. Wat de oorzaken van den worm aangaat, ko-
men dezelven geheel met die van de snot over- een j |
||||
— 1x8 —
|
|||||
een, en bestaan , te weten in: slecht en be-
dorven voedsel, groote vermoeienissen , gebrek aan voeder, groot bloedverlies, en hoofdzake- lijk ook , — inzonderheid wanneer de evenge» melde omstandigheden vooraf gingen , — in de belette huiduitwaseming, de onderdrukte droes, en de besmetting , die hier even als bij de snot, namelijk door eene onmiddelijke aanraking der dieren, het bij zieke paarden gebruikt tuig, dekens enz., dat men te gelijk ook op de ge- zonde dieren legt, het bij elkander plaatsen en spannen van beide enz, ontstaat, en nog an- dere oorzaken heeft, die wij tot nu toe geheel niet kennen. De loop van de wormziekte heeft, even als
de snot, geene bepaalde tijden , en duurt dan langer, dan korter, doch nooit zoo lang als de snot, die jaren lang duren kan en waarbij het paard , wat deszelfs eetlust, krachten, en ove- rige gesteldheid betreft, gezond kan zijn, daar de worm hoogstens een vierendeel tot ccn half jaar duurt, dan in de snot overgaat, teering verwekt en het dier doodt. Over het algemeen ïs de worm veel kwaad aardiger , en veronder- stelt eene veel grooter bederf in de watervaten dan de snot, vooral wanneer de snot in het be- gin meer plaatselijk dan algemeen is. Van daar ook dat de besmetting bij den worm, veel spoediger volgt, dan bij de snot, en indien bij de laatste, gevallen bestaan, waarin snotterige paarden, langen tijd, bijeen gezond stonden , Haast hetzelve trokken en het echter niet be- smet hebben, zoo is znlks nimmer het geval bij dèri worm; en bij de waarnemingen die ik des- fyege deed, vond ik steeds, dat alle paarden, |
|||||
— iig —
welke met een aan den worm lijdend paard, in
eene naauwe aanraking kwamen, of deszelfs za- del en tuig droegen, telkens wederom wormig of ook wel dadelijk snotterig werden, en later eerst in de worm vervielen. Over het algemeen gaan beide ziekten de eene in de andere over, zoo dat een snotterig paard ten laatste ook wormig, en een wormig snotterig wordt. • De voorzegging kan dan alleen bij den worm, gunstig zijn; wanneer : i.) Nog geene de minste sporen van eenen
opkomenden droes, die hier dadelijk een kwaad- aardig karakter aanneemt, voorhanden zijn , zelfs zich ook niet eens gezwollene klieren in de keel vertoonen, die anders buiten dien, zekere voorboden van de snot zijn. a.) Het dier nog krachten heeft en vrolijk
is, nog goed eet, zich ook geene sluipende* koorts vertoont, de longen nog niet van de kwaal aangetast schijnen te zijn, het dier oofc buiten dat aan geene andere ziekte , als aan de schurft, de leverziekte enz. lijdt, niet te» jong. of te oud of in het algemeen zwak is; wanneer wijders de wormknobbels slechts zeer oppervlakkig liggen, niet talrijk zijn, en het kwaad dadelijk bij deszelfs ontstaan gekend, en doelmatige middelen daartegen gebruikt wor- den , en eindelijk, wanneer het dier, geduren- de de genezing, de noodige rust genieten kan, goed voedsel, zoo wel als in het algemeen, eene zorgvuldige oppassing krijgt, en in eenett ■warmen stal staat, daarbij echter ook tegelijk in de versche lucht komt. Ook bevordert het saizoen, het baden van het dier, het loope» in de weide enz., de. herstelling in het bij*- zon-
|
||||
— 120 —
|
|||||
londer, en zieken van dien aard, die wij,
ondfjr deze omstandigheden, in de lente en den zomer, te behandelen hebben, genezen Teel vroeger dan diegenen, welke wij bij ge- brek van dit alles, gedurende den winter behandelen. Bij paarden, waar alle deze omstandigheden,
niet plaats vinden, waar zich reeds een droes, die hier maar al te snel in de snot overgaat, zuchtige zwellingen, waterpoten, eene ontlasting van etter uit de longen, kolijkachtige buikloopen enz. ontstaan, even als in die gevallen, waar de dieren wegens diepe in etteriug overgegane worm- knobbels , op welke de pezen en spieren druk- ken, lam worden, (hetgeen altijd eene grootere verspreiding van het wormgift in de algemeene massa der sappen veronderstelt), kan geene ge- nezing plaats hebben, en de paarden sterven in langeren of korteren tijd, aan de snot, de teering, den worm en aan eene geheele ontaar- ding der vochten. Weshalve men ook gedurende de geneeskundige behandeling, hoofdzakelijk daarop behoort acht te slaan: a.) Of de dieren nog goed eeten,
b.) Of zich geene klieren en zwelling daarvan
Jn de keel vertoonen. c.) Of geene ontlasting van etter uit de long
volgt. d.) Of niet de schurft, slechte spijsvertering,
buikloopen, zuchtige gezwellen, of mokpoten enz. ontstaan, en e.) Of het dier zeer goed voedsel heeft, met
fcorg opgepast wordt, daar anders de ziekte, zelfs in weerwil van alle schijnbare beterschap, - toch niet genezen wordt. De-
|
|||||
---- 121 ----
|
|||||
Deze kwaal wordt uit dien hoofde in veld-
togten, waar deze vereischten zelden plaats vinden, niet ligt genezen, gelijk het ook in dat geval, over het algemeen, daar men dan de zieke dieren niet streng genoeg van de ge- zonde kan scheiden, hun geene quarantaine kan ildten houden, en doorgaans de besmetting niet vermijden kan ;- oneindig raadzamer is, de zieke paarden, zonder verdere pogingen lot ge- nezing, te dooden, dan de nog meer of min gezonden, in den loop der geneeskundige be- handeling, met dezelven te besmetten (*). In eenen rustigen toestand daarentegen, waar alle aanraking der gezonde dieren met de zieke ver- meden k.an worden,- altijd echter ook met in nchtneming der hierboven opgegevene vereisch- ten , moet men alles aanwenden, wat de kunst tot genezing dezer moeijelijk te overwinnen kwaal, voorschrijft, die hoofdzakelijk in het volgende bestaat, als: j.) In de scheiding der zieke van de gezonden.
2.) In het opensnijden en branden met een gloeiJ3nd ijzer van alle wormbuilen, zij mogen reeds rijp zijn, dat is: eenen vuilen etter ge- - geven hebben, of niet en dus nog heel ver- I bard zijn. In het eerste geval, kan dat bedor- f ven vuile vocht niet tijdig genoeg ontlast wor- den, ten einde alle verdere opslorping daarvan * in de massa der sappen , door de opslorpende va-
' -' ' ' i i ■ ■
(*) Ik veryvijs Lier nogmaals naar iniju w<;ik: „ Der Mlli-
| ta'r umi civil Pferde arzl, in allea seinen Dienstveibalinissen." ' Leipzig bei Baümgartur. Aanmerking Hes Hoogiuitschen fertalert.
F
|
|||||
— 122 —
|
|||||
vaten dadelijk voor te komen, en in het twee-
de geval, zelfs de vorming van zoodanig vocht te keer te gaan, en de chronische ontsteking der wormbuilen in het begin, in eene zuivere ont- steking te veranderen. Het openen der wormbujlen, geschiedt het
leste met het lancet, dat men* tot op den grond, jn dej; wormbuil drukt, en het branden, met een peervormig gloeijend ijzer, tot op de onder de wormbuil liggende gezonde deelen, waarbij de eerste zelve, geheel uitgeroeid wordt. Bij reeds van zelven opengebrokene wormbuilen, is, wel is waar, niet het openen met het lan- cet , maar evenwel het branden, geheel volgens de hier opgegevene wijze, noodzakelijk. Met deze operatie, is het gewigtigste tot ge-
nezing van de,n huidworm, in zoo verre de- zelve nog geneesbjk is, volbragt. De tweede dag na de operatie, wordt de brandkorst op de wormbuilen, met warm water en zeep af- geWasschen, en daar, waar de wonden rood gewonden zijn, zuiverder en goedaardiger uit- zien, met eqn hard ontstekings gezwel, of aar- den omtrek omgeven zijn, en het graauyvachtige ziltjge vocht, in eenen behoorlijken etter ver- anderd U, worden de gebrande plaatsen, met heel scherpe wijnazijn uitgewasschen, en vochtig gehouden, als mede met een mengsel van gelijke deelen fijn gemaakt keukenzout en houtskool, bestrooid. Daar echter waar de zweer, nog ge- zwollene verhevene randen vertoont, bleek uitziet, slechts van eene chronische ontsteking vërzeld gaat, die zonder door eene verharding begrensd te zijn, zich verder uitbreidt, moet de operatie van het branden op nieuw onder- po-
|
|||||
. — 123 : —
|
|||||
nomen , en zelfs wel ten derden male herhaald
worden, tot dat de boosaardige zweren meer in goedaardige veranderd zijn, wanneer men dezelve dan eveneens, 's morgens en 's avonds, met seherpe wijnazijn bevochtigt, en met een mengsel van keukenzout sn houtskool bestrooid. In plaats van wijnazijn, kan men zich ook van het bijtende sublimaat water, van het aqua pbagadaenica bedienen, dat tot genezing aller boosaardige zweren, zulke heilzame diensten bewijst. Tegelijk is het van een buitengewoon nut,
wanneer men de zieke dieren, alle dagen met warm water en zeep, over het geheele ligchaam schoon afvvascht, en hen dan «net stroowis- schen wederom goed droog wrijft, waardoor niet alleen de zweren gezuiverd, maar ook de belette huiduitwaseming hersteld wordt. Is het in den winter, dan spreekt het van
zelf, dat het dier in eenen heel warmen stal staan, en na het bad met dubbelde wollen de- kens bedekt moet worden. Gedurende den zo- mer, laat men het paard in loopend water zwem- men , en na het baden desgelijks met stroowisschen droog wrijven , terwijl aan hetzelve voorts eene zoodanige beweging gegeven wordt, dat het in zweet geraakt. 3.) In het gebruik van het poeder of daar-
van bereide konserf, zoo als het bij den kwa- den droes voorgeschreven is. 4.) In eene dragt aan de borst, of ingeval
«e achterdijen, de holster, de uijer enz. door zucht gezwollen zijn, onder den buik, die men. aan tot aan de volkomene genezing laat ette- Wn. Indien, nogtans het paard zeer mager, F 3 mat |
|||||
— 124
|
|||||
mat en zwak is, of hetzelve zeer vele worm-
builen heeft, die door het branden, allen eene soort van fontenel worden , dan kan men deze kunstmatig verwekte zweer nalaten. Wanneer het saizoen en de omstandigheden
■van den eigenaar het veroorloven, dan is het even eens bijzonder voordeelig, het dier, vooral cedurende het voorjaar, zoo mogelijk op hoo- ee en bergachtige landen te laten weiden, waarbij het nogtans altijd zijn voeder krijgen 11 oei, ten einde het niet zwak worde, en ge- luk van zelf spreekt, niet bij andere paarden behoort te komen, om de besmetting te ver- mijden; zoo als otfk over het algemeen in acht gnomen dient te worden , dat men gedurende Je genezing, het zieke dier de strengste qua- rantaine laat houden, en op geene wijze, in aanraking m<3t andere paarden komen. Wijders moet men dagelijks zeer naanwkeung
onderzoeken, of zich op de eene of andere plaats niet nieuwe wormbuilen vertoonen, en indien zulks het geval is, dezelve dadehjk op de voorgeschrevene wijze openen, branden en veibinden. Men behoort evenzeer na te zien of niet de klieren in de keel opzwellen , en zich eene ontlasting van stof uit een neus- gat vertoont, 'm welk geval, even als wan- neer er verlammingen der achterpoten, uit de in verettering overgegane wormbuilen ont- staan (welke men dan, als onder de pezen schuilende, niet openen kan, en waardoor al- •goo bet bederf der sappen steeds toeneemt,) alle boop op genezing verloren is, en het dier aedo&d moet worden , alvorens het nog geheel sUucrig wordt. Dit is eveneens het geval, ° wan- |
|||||
--- 125 —
|
|||||
wanneer zich eene ontlasting van etter uit de
long., of de zoogenaamde longen snot opdoet, wanneer het dier allen eetlust verliest, en de beenen , de holster, de uijer en de buik zuch- tig gezwollen zijn , - somtijds ook enkele plaatsen aan dezelve open breken , of zich de opzettingen aan de beenen , met waferpoten vertoonen. •Daarentegen;' kan men wederom dan , wan- neer de paarden nog steik, vrolijk, .niets ma- ger zijn, een goeden eetlust hebben, , en da wormbuilen niet zeer talrijk zijn; bij een goed voedsel, eene behoorlijke rust, en zorgvuldige oppassing van het dier, behoudens andera gunstige omstandigheden , de geneaing in vele gevallen verwachten. ;, -Bij de ontleding van aan den worm gestor-
vene paarden,, vindt men bijna altijd ook da kenteekenen van de snotgezwellen 'uv de bou- zem van den neus en het voorhoofd, de lucht zakken gevuld met etter, meer of minder klei- nere of grootere zweren in de long, en knob- bels in dezelve, die bij de opening, even ah de gezwellen onder de huid , eenen dunnen etter ontlasten; terwijl voornamelijk alle groote wa- tervaten gezwollen, de klieren in dezelve ver- hard of in verettering overgegaan zijn, en zich voorts tusschen de huid en de spieren, ze'ft over alle ingewanden, hoofdzakelijk de longen, een geelachtig ziltig vocht verspreid heeft, dat nu meer dan minder vloeibaar is, en op en- kele plaatsen, als gestolte lympha of als ge- schrapte kaas voorkomt. Wat 'de zuivering der tuigen van den stal
enz. betreft, moet men daarmede even zoo te Werk gaan, als in het Hoofdstuk over de snot, F 5 voor-
|
|||||
126
|
|||||
voorgeschreven is. Ook moeten alle paarden,
die met eenig wormachtig paard, gedurende een'en langeren of kortéfen tijd,' in naauwe aanraking zijn gekomen, op dezelfde wijze be- handeld worden , als aldaar geleerd wordt. Alle werktuigen, neusnijpers, en andere
dwangmiddelen^ nioeten dadelijk na derzelver gebruik bij Wormachtige paarden, wederom zeer VOOrzigtig schoon gemaakt worden, alvo- xens men deaelven op nieuw bij andere paar- den , bezigt. Evenzeer behoort men zich bij wormachtige
paarden, voornamelijk en nog meer dan bij snotterige paarden, in acht te nemen, dat men zich niet met het vocht uit de wormbuileu hemorse, of Wat erger is, hetzelve in Won- den brengè, Waardoor de kwaadaardigste zwe- ren . verwekt kunnen worden, naardien, hét wornigift ^ nog veel boosaardiger dan het snot- gift is. Paarden, die aan eene verettering van de
long, aan zweren in de long, de tering óf
zoogenaamde lóngkwaal lijden, worden, wanneer
zulks éten tijd lang geduurd heeft, altijd wormig
en ten laatste ook snotterig.
Het zal niet overbodig zijn, aan het slot van
dit Hoofdstuk, nog aan te merken, dat men kleine gezwellen in de huid, die bij eene groote hitte , na steken van insekten, en bij eene be- lemmerde uitwaseming niet zelden voorkomen , of kleine zweten, welke na ligt uitwendige be- leedigingen ontstaan , niet voor wormbuilen moet aanzien, daar deze door het wassehen met warm water en zeep of laauw zoutwater en en
|
|||||
127 —
|
|||||
goed wrijven, gewoon lijk wederom geheel ver-
dwijnen. Aanmerking van den Hoogduifschen Vertaler.
In zoo ver de worm dadelijk bij dészelfs ont-
staan, een algemeen lijden van de waterraten veroorzaakt, terwijl de snot in den beginne slechts een plaatselijk lijden daarvan schijnt te zijn, is dezelve steeds boosaardiger dan deze laatste, en verspreidt zich en deelt zich nog snel- ler mede dan de snot. 'Overigens is die van eenen en denzelfden aard als de even gemelde , behalve dat de worm, bij zekere gesteldheid en. aanleg in énkele «gevallen nog geneeshjk wordt — zoodra maar niets reeds de snot of de long- teering te gelijk begonnen is — daar men aan den. dunnen etter in de wofmbuilen hier en daar door het openen derzelve, eene ontlasting kan verschaffen en dóór het brandijzer deze boos- aardige zweren in goed etterende abscessen kan Veranderen; hetgeen bij de snot niet het ge- Val is, waar de verzamelingen der materie niet geopend, of wanneer zulks al geschieden kan, aan den dunnen etter nimmer eenen volko- men vrijen uitgang gegeven kan worden. De uitwendige middelen., als het opensnij-
den en branden der wormbuilen, werken liet heilzaamst en het laatste weegt ver op tegen het verband dezer boosaardige zweren met roo- de precipitaatzalf enz. Ook zijn , in dat geval de warme baden , of het wasschen van het gan- sene ligchaam met loog en zeep , buitengemeen nuttig. Inwendig zijn mij voornamelijk sterke gaven
spiesglas, zeer te pas gekomen. Men zie dien- F 4 aan- |
|||||
— 123 ----
|
||||||
aangaande « die siehersfe und zmrerlasslgste
MeiLmethode der gewöhnli^hsten PJerden- krankheiten , Leipzig bij ÖRaFF. " Overigens stemt alles wat de Schrijvers in het vorenstaan- de gezegd hebben r zoo geheel met mijne onder- vinding overeen, dat ik mij. verder geene bij- voegsels veroorlove , die slechts herhalingen van het reeds vermelde zouden kunnen zijn, en al- leen de Duitsche geschriften over dit onder- werp zal aanwijzen, die hoofdzakelijk- in- Veit's en Waldinger'S werken, Amon's en Ten- NECKER's handbueh fiir angehende PJerde- arzte , 8e t&uj&t Frankfurt am Mctin ; Ten- KECKER's PJerdearzt. 2P. yJufi. Twbingen, bei CoTTA, en meer verbandeliagen o-ver deza ziekte bestaan, welke laatste zich in Tenneo Iêr's zeitung f dr die Pferdezucht, Leip- zig en Tubingen, m deszelfs Archiv der 'Ihierarlseney kunde en Wagner's Erfahrun- gen von und für PJerdearzte en*, bevinden» Ook bestaat er in het Taachenbuch der P/er- dekunde , uitgegeven dooi? Professor ScHWAl, te Munchen , 4e. deel, eene zeer belangrijke en leerrijke verhandeling over den worm , door den Opper -Paardendocter en Inspecteur der Stoeterijen Abuion, welke alle aandacht ver- dient. |
||||||
XVI
|
||||||
— 129 —.
XVI. HOOFDSTUK. Van de zuivere ontsteking van de long,
het borstvlies en middenrif. 1 ■ ■ ■ •; v,r n; , :. ■ ■ :'■ ■ , ,. v '- ■,'
b* Onifc/- a#e ziekten der paarden komt de staf ere tonganf-
» steking het meeste foor." , , De meeste ziekten der paarden, zijn van eenen
Buiver ontstekingachtigen aard en onder de- zelve komt de eigenlijke longontsteking het meeste voor, welke bijna altijd met eene nieeL* of mindere Ontsteking van het borstvlies, (ir» enkele gevallen ook met eene ontsteking van het middenrif en altijd met eene zwaardere' of ligtere ontsteking van de lever, zamengaat. Di? kenteekens eener zuivere ontsteking van de long bij paarden , zijn als volgt; te wetens 1.) De dieren hebben bij het ontstaan dYr
ziekte een afkeer van het voeder, huiveringen welke zich door stroef haar, het beven ovi i' het geheele ligchaanf, ook wel door .trekkingen aan enkele ledematen , koude ooren en lede- maten te kennen geven, en waarop eene ste- kende brandende hitte over bet ganschre lif- chaam volgt, die dan wederom met koude af- wisselt. Deze koortsachtige huiveringen:, «fin ▼ojwral des avonds, merkbaar:, de,pols is daar- bij vol, hai-d, opspringend, of de slaga- deren zijn ook zoodanig uitgezet door d« meer ontwikkelde warmtestof, dat de polsslag onderdrukt wordt en naauwelijks voelbaar v ,. , *•£ F 5 \ ïs. |
|||
—- i3o ~-
|
|||||
is (*). De klopping van het hart is niet zeer
merkbaar, voornamelijk bij wel gevoede paar- den met een zwaar lijf. De oogen zijn meer of minder ontstoken, de kop vooral aange- daan, zoodat menige dieren bij deze ziekte, bij den eersten opslag, en wanneer men al- leen de kop ziet, als met den dommen kol- der behebt, voorkomen ; in het bijzonder is zulks bet geval bij die paarden, waarbij ook de lever sterk lijdt. De pis is in den beginue klaar als water, later bruin als bier, en heeft dan, wanneer de ziekte tot beterschap over- gaat, een stérk grond-zetsel. De drekstoffen zijn weinig, droog en hard, en donker van kleur. Zoo wel de ontlasting van de pis als van de drekstoffen, geschiedt met moeite; zelfs met pijn, welke het dier door kermen te kennen geeft,
PM.^—«————■——■—i———■ i
(*) Tot onderzoek der pols kiest men de groote dijslaga-
der , die aan de binnenste oppervlakte van het voorste been nederdaalt er» daar zeer nabij aan Het been ligt, waardoor haar «lag voelbaar wordt, of wel de kinnebakslagader van dé oti- derkaak, die langs de binnenste oppervlakte van elke vleugel loopt, en daar zij tegen het harde been ligt, evenzeer het eerste gevoeld tan worden; alhoewel liet ouderzoek van de pols bij de paarden die over het algemeen zeer rustige dieren zijn, en voorts btj fijne paarden, welke eene zeer fijne op- perhuid en zacht haar hebben, aan de zijde van den on- derzoeker zeer gevoelige vingers vereischt. Ook wordt deze maatstaf van de koorts, bij eene naauwkeurige beschouwing Tan de beweging van de flanken, van- de wijïe, waarop de buikspieren hierbij gebatikt worden, mitsgaders van de nitgéademde lucht, van de konoV en warme qeren, en voornamelijk van de kenmerkende houdmg en bewe- ging van het dier en van zijne geheele trekken, voor den ervaren paarrlenarls zeer ontbeerlijk, en de veearts, die slechts uit den polsslag _, de ziekte zijner patiënten be- oordeelen wil, verstaat naar mijne overtuiging, volstrekt niet bet wesenlijk praktische zijner kunst. Aanmerking des Hgogduitschen Vertalats.
|
|||||
— i3i —
|
|||||
geeft. De huid is in den beginne der ziekte
droog; bij het toenemen derzelve, ontstaat he- vige zweet, na welke echter, zoo lang de war*: krisis niet daar is, geene beterschap volgt. Het paard legt zich niet neder of springt na eene kortstondig liggen wederom op, de uitgea- demde lucht is zeer heet, zelfs komt somtijds een ware damp uit de wijduitgezette neusgaten en d<; keel. De slijmvliezen van den neus en de keel zijn zeer rood maar gewoonlijk droog.; hoogs- tens komen uit de eerste eenige droppels wa- ter en dunne slijm te voorschijn. Het adem- halen geschiedt met sterke inspanning der buik- spieren en met ver opgesperde neusgaten. Er ontstaat een drooge doffe hoest, die voor- namelijk hevig wordt, wanneer men het dier beweegt, bijzonder bij koude lucht en nadat het koud gedronken heeft. Drukt men met eene hand de luchtpijp sterk toe, als of men het paard wilde laten hoesten, dan vertoonen zieli ware toevallen van stikken, zelfs stort het dier dan wel geheel op den grond en komt onder een zeer pijnlijk hoesten slechts na eeuige tijd weder bij. Is de luchtpijp en vooral de strottenklep
mede ontstoken en meer of minder gezwollen, dan ontstaat bij het in- en uitademen een bijzonderen fluitende toon. Bij de ontsteking van het borstvlies en hoofdzakelijk van het mid- denrif komt het slokken bij het dier op; ove- rigens komen de kenteekens van de ontsteking dezer organen geheel met de algemeene kentee- kens der longontsteking overeen, daar ook geen dezer deelen op zich zelve, maar tel- kens met de long te gelijk ontstoken is. F 6 3.)
|
|||||
■ . -V ...
■' 2.) Het Toorkomen, de houding en Bewe-
ging, zoo. wel als de gelaatstrekken dezer paar- den zijn zeer kenschetsende en geheel eigen- domtaelijk. Alle vier beene-n zijn onder het lijf even als op een bord zatnengesehoven , de kop en hals neergedrukt en de eerste regt voor zich heen hangende, zoodat, wanneer zij ook eetlust hadden , zij denzelven niet goed buigen en uit de krib zouden kunnen eten, en zulks des ie meer, hoe meer de luchtpijp en bet borstvlies daarbij tevens lijdt. Trekt men aan de zieke dieren den kop e»
bals met geweld in de hoogte, dan kermen en stenen zij van de pijn, die hun dit uit- rekken der luchtpijp, der borstspieren en het borstvlies veroorzaakt, daar al deze deelen toch meer of minder mede ontstoken zsiji>r en de luchtpijp reeds door hare gemeenschap met de thans zoo zeer geprikkelde long, bij elke in- spanning , pijn verwekken moet; zelfs vallen «ij wel niet zelden daarbij neder en even als braken zij daa tevens de achterbeene» (*). Wiï
|
|||||||
(*) Dit i» gewoonlijk ook het geval, wanneer men hun
bij het aderlaten, een band om den hals trekt, waardoor het bloed in de long teruggehouden en zulte eene uitzetting en aamlaeniDg in dit thaus, buiten dat, zoo pijulijk orgaau verwekt wordt, dat de dieren niet zelden achterover neder- vallen en toevallen van stikken toonen, waarom men hiec 200 veel mogelijk, de hloedader slechts door eeneu druk met de vingers der linkerhand tot zvveUen brengen en dan met de snepper, die men in de regte/lund houdt, de ader openen moet , geiijk ook uit dien zelfden hoofde , dranken > bij welker toediening het paard met den kop in do Fiemgtts getrokken moet worden, bij deze ziekte niet passen en een conserf of brok hier de hesie wijze is, waarop m,vn aan bet dier het middel moet trachten toe te dienon. |
|||||||
Aanmerking van den Hoogduiuchen P'ertahr.
|
|||||||
Wil men de paarden in dien stand h en en
weder laten gaan, dan geschiedt zulks alleen, met vele moeite en inspanning aan de zijde van het dier,' en alleen na veel aansporing door diengene, welke deze beweging verlangt; want niet alleen, dat al het gevoel als het ware on- derdrukt is , en verlamd schijnt, terwijl hetzel- ve zich enkel op het geprikkelde, ontstokene en pijnlijke orgaan geconcentreerd heeft, maai" de werking der zenuwen is, in zoo verre van haar de geschiktheid tot beweging afhangt, te- vens als verlamd, en werkt slechts gebrekkig, en met vele inspanning, waartoe zelfs ook de fu'ikkeleqdc,'.en toch minder met bloed over-
adene spiervezelen , het hunne bijdragen. Wil trien het dier met het voorste gedeelte
van het ligchaatrt, iu zïjuen vorigen stand te- rug brengen, dan toont het door kermen en steunen, de pijn, welke het daarbij gevoelt; voornamelijk wanneer men aan hetzelve, gedu- rende het wenden of terug stooten, den kop in de hoogte houdt. Bij de beweging zelve, gaat het geheel en al even als een bevangen ziek paard, doet met de voorbeenen enkel kleine korte stappen , beweegt de beenen zeer stijf en slepende, en onder gedurig pijnlijk ker- men en stenen, draagt de kop en hais zeer laag, en laat bijna deszelfs geheele zwaarte op het achterlijf rusten, niettegenstaande dit zelf» ook van de eene zijde naar de andere waggelt. Deze moegelijke, als het ware gespannene en smartelijke beweging der voorste beenen, is het meest in 'het oog vallende, bij het gaan over den drempel van den stal of eene andere ver- hevenheid, en bij de wendingen, waar de spie- F 7 ren
|
||||
fé i
io4 —
|
||||||
ren van het schouderblad, welke met de spie-
ren van de ribben en het borstvlies, in ver- band staan, 'werkzaam worden , aldus middelijk op de thans ontstokene long invloed hebben, en door eene uitzetting en spanning, eene meerdere pijn bij dezelve verwekken. Over het algemeen is de gang van een, aan eene zuivere longontsteking lijdend paard, zoo kenschetsend en eigendommelijk, dat de ervaren paarden- doktor , de kwaal van het dier dadelijk aan den gang herkent. Op gelijke wijze, geeft het paard pijn te kennen, wanneer men de eene of an- dere voorpoot, met beide handen aanvat, en het zoo* voorwaarts trekt, als wilde het dier daarbij vooruitgaan; in welk geval het zich de- ze beweging, even als bij de verlamming van den schenkel, slechts tot eene zekeren graad laat gevallen, en wanneer deze bereikt is, on- der pijnlijk kermen en stenen, in de hoogte gaat, of zich anders daartegen zoekt te ver- zetten. Stoot men het terug, dan komt de be- weging van het voorheen, evenzeer met die van een aan den schenkel verlamd paard overeen, want het trekt dan meer het been terug, dan dat het hetzelve nederzet, en toont ook bij deze beweging, even als een zoodanig paard, de grootste pijn. - Even als over het algemeen, de houding,
het voorkomen en de beweging van het paard bij deze ziekte, een eigendommelijk karakter heeft, zoo bezitten ook de gelaatstrekken en de uit- drukking , iets geheel eigenaardigs; slechts kan men dit beter zelf zien, beschouwen en gevoe- len, dan beschrijven, wanneer 7ulks regt be- grijpelijk zal worden, weshalve het hier, al werd
|
||||||
— i.W —
|
|||||
werd Ttnlks met woorden uitgelegd, nogtans on-
duidelijk blijven zoude. Het zij derhalve gt-~ noeg daarvan te zeggen, dat het dier, even als kende het zgnen gevaarlijken toestand, (*) in zich zelven verdiept, zich slechts met zijn lot bezig houdt, en zonder acht te slaan op al hetgeen om hetzelve plaats heeft, daar staat, alle deszelfs gewoonten, zoo als bijten, slaan, trappen enz. nalaat, terwijl het, door zijne ge- heele uitdrukking, zijn gevaarlijk lijden te ken- nen geeft, en wanneer dit,toeneemt, door het hypocratische ,gezigt, (het neerhangen der on- derlip ,) de geslotene oogen, den starren en reeds geheel bewüs,th>oze,n blik, het plotselijk ophou- den van alle teekenen van pijn, zonder toch daarbij opgeruimder, te worden, h^t Knarsen met de tanden enz., zgnen nabij zijnde dood aankondigt. Doodelijke voorteekenen, ten opzigte der
stoffe , die zich ontlast, zijn: «.) Koud kleverig zweet, na de ^grootste
angst en smarte, en zonder dat hierop eene beterschap volgt. 6.) Het loopen van een bruin hrandig vocht,
dat dikwerf met bloed vermengd is, uit den neus. c.)
«'■ir 11 ■■ ■ ',
■-■■■■ ■ ■ ■ ■.,
[ i 1 r i 1 - ' | *
. ;(*) Dat dit bij paarden wezenlijk het geval is, en als oen»
bijzondere psychologisch (zielkundig) verschijnsel van dit dier voorkomt, duif ik, üit vele waarnemingen dienaangaande» als zeker stellen. Het paard kent zelfs bij ziekten, veel be- ter dan de mensch, deszelfs gevaarlijken toestand, en drukt zijnen naderenden dood, door een zeker voorgevoel, zeer duidelijk uit. In mijne bijdragen «ver de .proef-ondervinde- lijke zielkunde der paarden, vindt men meer hierover. Aanmerking det Hoogiuitsdhtn fertakrs»
|
|||||
— i?6 —
C.) Een vuile bedorvene reuk, die siich ge-
deeltelijk uit den neus en de keel , gedeelte- lijk in den omtrek van het geheele paard, ont- wikkelt. d.) Het. ontstaan van vuile stinkende kolijk-
achtige ontlastingen. e,) Wanneer de dogen blijven openstaan, in-
geval men dezelvén dreigt*te beschadigen, zoo als mede het fondament^ ƒ.) De regtstandig;e houding van het paard,
die eensklaps op nieuw ontstaat, zonder dat zij nogtans, met levendigheid en opgeruimd- heid verbonden is.' g.) Het plotselijké ophouden van alle pijn, zon-
der dat nógtans het dier beterschap toont, in- ... tegendeel reeds geheel treurig, even als - een dood dier daar staat, *zondcr gevoel, zon- der aandacht, zonder eenige uitdrukking der zinnen , en deelneming aan ''t* geen hetzelve omringt. h.) Het voortdurende en vermeerderende
slokken , na éene aangewende ruime aderlating en fontanel, hetwelk vooral eene zeer hevige ontsteking van het midden rif aantoont. i.f Wanneer de fontanel geheel en al niet
trekt, en bij alle mogelijke prikkeling koud, zonder pijn en zonder zwelling blijft en slechts een graauw, bloedig en ziltig voebt voortbrengt; hetgeen een bewijs oplevert, dat de prikkeling in de long grooter is dan de kunstmatige, aan de uitwendige deelen der borst. Tot de longontsteking, geeft eene belem-
merde huiduitwaseming , een daardoor on- derdrukte droes mede de meeste aanleiding. W$-
|
||||
— iSj —
|
|||||
Wijders kan ook het hard loopen , vooral bg
paarden, die niet daaraan gewoon zijn of zoo als'men zich in de taal der rijdkunst dienaan- gaande uitdrukt niet behoorlijk op den adem gebragt zijn, die ontsteking veroorzaken, en wel gedeeltelijk in zoo verre als door het snelle instroomen der lucht hij het loopen, hoofdza- kelijk bij strenge koude, de long te veel ge- prikkeld wordt , en gedeeltelijk in zoo ver. vooral zeer dikke en vette paarden, zich daar- bij altijd zeer verhitten en dan, — zoo - als gewoonlijk plaats heeft — niet terdeege met stroo wisschen gewreven maar langzaam rondgeleid worden , en vervolgens eene koude vatten. Ook kan het voederen met koorn , in zoo ver zulks het bloed te zeer verdikt, inzonderheid na eene eerst geringere en vervolgens op eenmaal zeec ingespannene beweging, de longontsteking tea gevolge hebben, vooral dan, wanneer de paar- den bovendien aanleg tot ontstekingziekten heb- ben , of reeds eene oude chronische kwaal in de long, als knobbels, vastgroeijingen enz., heb- ben. Koud drinken na een verhitting, koude baden , terwijl het dier nog warm is en sterk zweet, een togt in eenen anders warmen stal', waarin de paarden uitwasemen en alles wat slechts de uitwaseming meer of minder belem- mert, kan insgelijks deze ziekte voortbrengen, die op deze wijze, ook even goed als het ko- lijk, en de droes in den stal, welken het dier somtijds gedurende verscheiden dagen niet ver- laten heeft, ontstaan kan. Het meest zijn de paarden gedurende de
verharing, aan eene belette uitwaseming bloot- ge- |
|||||
- i58 -
|
|||||
gesteld; een tijdsgewricht, dat bij deze die-
ren met het ververen der vogels te vergelijken is; waarbij de poriën open zijnde, minder door de haren bedekt, en in het algemeen verzwakt en ziekelijk zijn. In den winter bij eene koude lucht, komt deze
ziekte menigvuldiger voor dan in den zomer bij heet of nat weer , wanneer deze ontsteking meer een chronischen aard heeft en met eene passive leverontsteking verschijnt. Van het 5e tot het 12e en i8e jaar, is het
paard het meest aan deze ziekte onderhevig; minder komt zij bij de jongere en oudere voor of neemt dan ten minste eerder een chronisch karakter aan. Eene zuivere longontsteking duurt niet lan-
ger cbn 7 of q dagen; dan lost zij zich op of eindigt in verettëring, verharding, borst- waterzucht en koud vuur, of zij gaat in an- dere ziekten, als in eene chronische long- en leverontsteking, rotkoorts enz., over. De oplossing, als de beste en eenig volko-
mene genezing dezer ziekte, kan men verwach- ten, wanneer alle toevallen der ontsteking al- lengskens verminderen, de ooren en de on- derste gedeelten der ledematen hunne natuur- lijke warmte terug krijgen, wanneer de eetlust eenigzins wederkomt, de pols voelbaarder en het ademhalen rustiger, de blik wederom vrijer en levendiger, de betere houding en de be- weging losser en meer zonder pijn wordt; wanneer het paard wederom in de krib zoekt of wel zelfs reeds een weinig hooi uit de ruif haalt, wederom naar andere paarden om- ziet, |
|||||
— iiSg —
ziet, en bemerkt, wanneer de oppasser aan de
overige paarden rvoeder of drinken geeft; wan- neer het als het ware meer of minder onder- drukte bewust zijn, steeds meer terugkeert, de kop vrijer eu ligter wordt, het hoesten op- houdt , voller en losser wordt ; wanneer zich eene slijmige ontlasting uit den neus of zweet vertoont, na welke het dier op eene in het oog vallende wijze betert, of de pis een af- zetsel vormt i het paard wel nog met weer- an, óok wel met pijn, watert, maar daarop toch steeds vrolijker wordt; wanneer de uit- geademde lucht niet meer zoo heet, de be- weging der flanken en het uitzetten der neus- gaten daarbij minder is; wanneer de drekstof- fen wederom regelmatig ontlast worden en voor- komen, houding, bewegingen, gebaarden, "we- der natuurlijk wordbn, het dier tot deszelfe • óöde gewoonte 1 gelijk bet bijten, Slaan enz., j terugkeert, zich op nieuw behoorlijk nederlegt én zonder pijn en benaauwdheid te toonen, gedurende langeren tijd liggen blijft, steeds levendiger en opgeruimder wordt, de hoest nog hiaar weinig te bemerken is, of geheel Wegblijft ^ het dier zijn gewoon voeder wederom jniet graagte gebruikt, vrij en pijnloos in des- J zelfs bewegingen is, en — indien het zijne ge- ; Woonte in den gezonden staat was — zich op het Jstroo , nederlegt, omwentelt en rolt. Dit alles i geeft een volledig bewijs, dat de Ontsteking in de longen geheel verdwenen is, en in geene andere ziekten, gelijk de verettering, verhar- jding , vastgroeijing, borstwaterzucht eöz., is Jovergegaan. Deze afloop der ziekte, te weten: de ver-
dee-
|
||||
-— i4o —
|
|||||
deeling of oplossing derzelve, en met deze de
volledige herstelling van. he& paard >« kan voorts nog- verwacht worden,'wanneer de fontanel Op de-borst, welke tot de genezing noodza- kelijk is, zeer sterk getrokken heeft,: ontsto- ken , pijnlijk en hard * gezwollen- is , en vele goede gele etter geeft,' na eene beproefde ruime aderlating sterk zwêeten ontstaat, waar- op zich het dier verlicht gevoelt enzv . ■ De overgang der ontsteking in eeneï ver-
ettering, blijkt nh het voorjtdnrend ziek zijn, 'bij eéne grdöte zwakheid, na verloop van dea •je en 9e dag, en gevolgeliik;.na den tijd, wa-n— neer de verdeeling der ziekte moest plaats hebben. De ontstekingskoorts ; verandert; dan in eene uitterende , de pols wordt • zSyakker, kjéiner, maar ook:tegelijk tüss^chenpozpudj?, de slag van het hart wordt voelbaardeiV de oorene» <le oppervlakte van het ligchaam zijn dan koud dan heet; zelfs ontstaan er zulke en nog ster- kere koorstaehtige rillingen, als zeer dikwijls de longontsteking en de droes (men zie het daartoe betrekkelijke Hoofdstuk) voorafgaan , ea de haren worden nog meer stroef. Bij de hoest, die zeer pijnlijk voor de dieren is, ivordt ware etter ontlast, die nu eene geel- achtige, dan eene groenachtige of met bloed gemengde kleur heeft eu slecht ruikt; • het grootste gedeelte daarvan slokken nogtans de de paarden in , en men ziet zulks met de drek- stoffen afgaan. Somtijds , wanneer een groote zweer in de long opengebroken is, en de etter door de luchtpijpen opgeworpen wordt, ontstaan ook wel toevallen van stikking of,-de stikking zelve. De poten zwellen; ook ont- staan |
|||||
— i4i —
ontstaan bij tijden zuchtige gezwellen onder den
buik, voornamelijk'- dan wanneer de verzwe- ring der long ook met eene borslwaterzucht vereeuigd is. Het dier kan zich nog steeds niet nedérleggen of springt ten minste na een kortstondig liggen en met teekenen van pijn door kermen , wederom op, de eetlust ïs zeer | gering en afwisselend, het kan den kop nog ! niet vrij en zonder pijn opligten om in de krib | en ruif te komen, en denzelven dikwerf even I min zonder pijn naar den grond brengen; deszelfs houding mét "de voorpoten, is even als bij een bevangen paard , vooruitstekende als wilde het zich daardoor de borst verligten ; alle bewegingen geschieden nog onder de grootste piju; voornamelijk het omdraaijen , het achter-, uitgaan; het kan. volstrekt niet draaijen, en het krijgt daarbij j zoodra men deszelfs luchtpijpen sterk en aanhoudend drukt, eenen hoest, waar- door het bijna stikt en-etter ontlast. Het ver- magert van dag tot dag meer en de uitterende koorts vordt slechts merkbaarder. Het dier neemt nog geene van zijne oude
gewoonten, zoo als bijten, slaan enz. wederom aan, en nog minder legt het zich neder, of Wentelt het zich om; het knarst met de tan- den bij eenen krom getrokken kop • het dier Verdraait bij lijden, even als uit angst en smart, de matte oogen, die trouwens thans al het ont- ! stekingachtige, maar ook al het levendige ver- l loren hebben. Eensklaps gaat het somtijds van I de krib terug, plaatst zich met gebogen, ne- ■ derhangende kop, even als luisterde het naar j iets, of verwachtte het een of het ander, vangt alsdan aan met de voorste poteu te krabbelen, V hoest |
||||
---- l4> —i
|
|||||
Koest en geeft daarbij etter op. Op het slijm-
vlies van den neus ontstaan somtijds Kleine zwe- ren door den etter, die daar langs gaat en han- gen blijft, uit de long , welke niet lang daarna, in wezenlijke kankerachtige zweren overgaan. Bij het voortduren der ziekte, wanneer door
de opslorpende vaten in de borst zittende etter opgenomen en zoo de geheele massa der sap- pen bedorven wordt, zwellen de klieren in de keel op; er ontstaan ook wel wormbuilen en de ziekte ontaard in volledige snot eu worm, welke gepaard met eene uitteringkoorts, telkens de laatste uitgang van deze ziekte is, en bij sommige paarden vroeger, bij andere later voor- komt. De nabij zijnde dood wordt door geheel eigenaardige gebaarden aangetoond, en brengt óns reeds tot de reeds vroeger aangevoerde stel- tóng terug, dat de dieren oneindig zekerder; hunnen onvermijdelijken dood gevoelen dan de mensch, die, bij voorbeeld, wanneer hij te- ringachtig zonder redding is, dan juist zijnen dood nog ver verwijderd gelooft, terwijl het paard «zulks in dezen toestand, reeds in alle deszelfs gebaarden uitdrukt. De overgang van de longontsteking in ver-
hardingen, zoogenaamde longenknobbels en in cene vastgroeijing der long met het borstvlies , kan men verwachten, wanneer alle koortsach- tige bewegingen, de ontstekingachtige toestand over het algemeen, en alle enkele toevallen der longontsteking in het bijzonder, wel is waar op- gehouden hebben, maar het dier echter nog deels eenen chronischen doffan hoest, deels eene ziekelijke beweging der flanken, zonder koortsachtige gesteld-heid bdu.oa.dt j -waaneer de f wit-
|
|||||
■— i45 —
uitgeademde lucht niet meer heet, maar de
neusgaten daarbij nogtans meer opgezet zijn; wanneer het dier zich, wel is waar , nederlegt, doch altijd slechts op de eene zijde, en wel wederom vrij in alle zijne bewegingen wordt, maar echter geen vrijen adem daarbij heeft, de flanken ingetrokken zijn, het dier bij het in- en uitademen, alle buikspieren in beweging zet terwijl hetzelve dikwijls in eenen doffen, droo- ge hoest vervalt, voornamelijk bij eene snelle beweging, waarna het niet zoo krachtig en luid snuiven kan als paarden met geheele gezonde longen; en eindelijk wanneer het haar zonder glans is , en matte blik, benevens gebrek aan krachten achter blijft, en het dier niet zoo als welligt te voren zijne gewoonte was, zich op den grond rolt en daarbij achterover wentelt^ Over de genezing van dezen toestand of Ke-
ver slechts van deszelfs vermindering, zal iti het Hoofdstuk, de dampigheid betreffende, gehan- deld worden. ■ > >; De overgang der longontsteking in borstwa-
terzucht, wordt aangeduid door het verdwijnen; van alje toevallen van ontsteking zonder beter- schap. De eetlust is dan zeer gering en af- wisselend, het dier legt zich niet neder of staat ten minste na een kortstondig liggen, dadelijk wederom op. De hoest is dof en ontstaat bij elke beweging, het in- en uitademen geschiedt niet alle inspanning der buikspieren , en is toch zoo weinig toereikende dat het dier, bij het toenemen der kwaal, als na de lacht snakt, en op het punt is van te stikken. Er komen zuchtige zwellingen onder den buik,
de poten zwellen op, de oogleden en somwij- len |
||||
— i44 —
len de geheele kop wordt waterzuchtig, de slijm-
vliezen der neus zien er bleek en vuil geel uit. De lever begint bijzonder te Jijden en bij tijden ontstaan er stinkende waterachtige afgangen, benevens ecne zeer heldere pis, alles echter zonder eenige beterschap van de ziekte. Het dier houdt den hals stijf voor zich heen, en het opligten daarvan valt hem even zoo moetje- lijk als het brengen vau denzelven op den grond ; telkens , wanneer hetzelve vooruitgaat, voornamelijk over eenige hoogte, gelijk stal- drempels , bij elke wending of' achterwaarlsche beweging, steent en kermt het dier van pijn; alle levendigheid, kracht, moed en vrije be- weging is verdwenen, en het haar is stroef en glansloös. Het dier loopt met, krachteloos, en even als ware het uit één stuk zonder gewrich- ten gemaakt, zwaarmoedig zijnen weg; het keert geenszins tol deszelfs oude gewoonten , als bijten ."slaan enz., terug; de beenen zijn onder het Hgchaam geschoven , en het staat daar, met een' stijf uitgestrekter! hals en zonder eeni- ge kennis, zijnen on vermijd elijken dood inwen- dig gevoelende, en denzelven door zijn geheele voorkomen en gebaarden te kenhen ge\enue; in eene goede weide staat het even 200 treurig, en als het ware half bewusteloos, in zich zelven ver- diept als in den stal, en bij de opene voedeikist . tot dat het stikt of eene beroerte krijgt of wel de bijkomende worm en snot en in den loop daarvan eene uitterende koorts, een einde aan het Inden Van het dier maakt. Bij den overgang eener znivere longontsteking
in eene chronische, doen zich alle teekeus op, die in het volgende Hoofdstuk, over deze ziek- te, aangewezen zullen worden. Hier |
||||
Hier dient alleen nog aangemerkt te wor-
den, dat deze overgang, bij deszelfs eerste vor- deringen , niet zoo gemakkelijk gekend kan worden, en een geoefende blik, een ervaren praktisch gevoel vooronderstelt, zal men dik- werf de longontsteking niet nog maar voor zuiver ontstekingachtig houden, wanneer dezelve nogtans reeds chronisch is geworden. Het moeijelijkste wordt deze overgang dadelijk bij deszelfs ontstaan, bij zoodanige paarden ge- kend, die ook reeds ïn den eersten toestand der ziekte, mat, krachteloos waren, weinig teekenen van ontsteking hadden, en een zeer prikkelloos en ongevoelig ligehaam bezitten , ge- lijk bijna alle paarden van zeer gemeen ras. Deze overgang volgt intusschen menigmaal en zal met al deszelfs toevallen in het volgende Hoofdstuk behandeld worden. De overgang van de longontsteking in het
koud vuur, veroorzaakt dadelijk eenen snellen onvermijdelijken dood van liet dier, en is die gesteldheid waarvan de vilders, bij de opening, in de gewone taal zeggen : « long en lever wa- « ren rot." De hierboven aangeduide gevaarlijke en doodelijke teekens, gaan dezelve vooraf, zoo als het loopen van een bruin stinkend vocht nit de neusgaten, eene rottige reuk, die zich bij het uitademen om het dier heen verspreidt, het plotseling ophouden van alle pijn, het tand- knarsen, een hippocratisch gezigt, en eigen» aardige gebaarden die den nabijzijnden dood aankondigen, welke men intusschen meer op'- ; merken en gevoelen dan beschrijven kan, terwijl ! liet dier onder stuiptrekkingen, sterke kloppingen 1 van het hart én een angstig reutelend trekken G ""
|
||||
— i46 —
en snakken naat de lucht, dood ter aarde
itort. Wat nu de voorzegging bij deze ziekte aangaat,
kan dezelve reeds daarom nooit zeer gunstig zijn, daar zij — gelijk wij boven gezien hebben •** zoo menig gevaarlijken ja doodelijken uitgang heeft. Wanneer dus dadelijk bij den aanvang der
*iekte , eene doelmatige hulp verzuimd wordt, dan is zij altijd zeer gevaarlijk, dikwerf doode- lijk, en laat in de gunstigste gevallen toch een langdurig (chronisch) lijden der long ajchter. Bijzonder gevaarlijk wordt dezelve bij jonge, wei- gevoede en met veel aanleg voor ontstekingen voorziene paarden, en vordert dan eene des te spoedigere en in haren gehcelen omvang antt- phlogistische (ontstekingwerende) behandeling, welke voornamelijk in het volgende bestaat , als: i.) in eene overvloedige aderlating uit de
halsaler, waarvan de hoeveelheid zich naarde ligchamelijke gesteldheid , den ouderdom van het dier en de hevigheid der ontsteking rigt. Het js van een bijzonder goed gevolg, wanneer men daarbij het bloed snel laat uit loopen, derhalve beide halsaderen te gelijk opent, en bij de eer?- «te aderlating reeds dadelijk, bij een volwassen paard ,6,3, t o tot 12 pond bloed afgetapt wordt. Eene herhaalde aderlating doet in deze ziekte op verre na niet zoo veel nat als eene ruime ader- lating dadelijk in den beginne; overigens geldt nog hierbij de regel, dat hoe dikker, kleveriger en zwarter het bloed is en hoe grooter de spekhuid of de ontstekingskorst is, die het vormt, des te noodzakelijker de aangewezene aderlating wordt en hoe meer bloed men moet aftappen, doch in alle gevallen behoort men |
||||
— \i<j —
|
|||||
de ader niet vroeger te sluiten , tot dat de pols
weder opkomt en voelbaar wordt. Zoodra dit eerste vereischte tot de genezing dezer ziekte bewerkstelligd is, zet men 2.) eene fontenel (dragt) op de borst , maakt
in haren geheelen omvang, de huid van de daaronderliggende spieren, met de fontenelnaald los, blaast de lucht in, zoo als bij de aanwij- zing van deze operatie, zal geleerd worden, brengt 1 tot 2 oneen terpentijnolie in de wond, verdeelt dezelve door uitwendige wrijving in het losgemaakt cellenweefsel, brengt een met ter- pentijnolie natgemaakt stuk leder daarin en stopt de opening met een weinig droog werk. Is dit geschied en eene ruime aderlating voorafgegaan , dan geraken de paarden gewoonlijk aan het zweeten, dat men door het dekken met dekens, zoo lang als mogelijk is, onderhouden, en ver- volgens het dier over het geheele ligchaam met stroowisschen terdeeg wrijven moet. Niet zel- den wordt door dit zweeten, hetwelk vooral door de voorafgegane aderlating en den dade- lijk daarop aangewenden prikkel door de fon- tanel te weeg gebragt werd, een krisis be- werkt en de voorname grond tor de genezing gelegd. Nooit moet men bij eene zuivere longontste-
king de fontanel of dragt vroeger aanwenden dan nadat men , naar den aard der omstandigheden , eene meer pf minder ruime aderlating onder- nomen heeft; anders wordt door dit prikke- lende middel niet alleen de algemeene ontste» kingachtige gesteldheid , maar ook de bijzondere in de long vermeerderd, eu de-ziekelijke gesteld- heid slechts nog meer verhoogd dan vermin- |
|||||
— i'48 —
|
|||||
der.1. Hetzelfde is het geval , wanneer men
met de fomenel te laat komt, wanneer de prik- kel reeds zoo vastgezet in de long is , dat men denzelven door geenen tegen prikkel meer af- leiden kan; dan wordt door de fontenel de toevloed der vochten naar de borst en niet naar de uitwendige deelen vermeerderd ; want in dit geval bewerkt de kunstmatig verwekte zweer, noch ontsteking, noch opzwelling, en het koud vuur in de long ontstaat dan des te spoediger- Ook kan men over het algemeen geenen guns-
tigen uilslag der ziekte verwachten, terwijl het altijd eenen grooten en als het ware vastzitten- den prikkel in de long veronderstelt, of eene algemeene gevoelloosheid van het geheele zenuwgestel, even als bij de chronische long- en leverontsteking, bij rotkoortsen enz. verraadt, wanneer de fontanel weii.ig of geheel niet werkt, de geprikkelde deelen niet ontstoken en pijnlijk worden , opzwellen en eenen goeden etter voort- brengen ; in zoodanig geval moet men de prikkeling van de fontenel nog vermeerderen, en somwij- len ook — wanneer de gevoeligheid en de wer- Üngskracht daartoe eigenlijk niet voorhan- den , maar veeleer door de hevige voortdu- rende algemeene ontsteking onderdrukt is — alvorens nog eene algemeene aderlating aan- wenden, na welke dan eerst de fontenel werken en trekken zal ; eene proefondervinde- lijke stelling die voor den aanvangenden paar- dendocter van groot gevvigt is , daar hij uit ge- brek aan toereikende kennis en ondervinding, niet zelden een bloot onderdrukte toestand der levenskracht voor wezenlijke zwakheid aanziet. Zoo-
|
|||||
l4g —
|
|||||
Zoodra de fontenel staat, sterk ontstoken wordt
en eenen goeden etter voortbrengt, kan men op de herstelling hopen. Met den derden d;ig wordt de fontenel uit-
gedrukt en twee tot driemaal daags daarmede voortgegaan , terwijl men aan het paard tevens stangen aan den gordel vastmaakt of eene ge- wast linnen schort voorhangt, ten einde het het niet daaraan zoude kunnen bijten. Ove- rigens wordt dezelve zoo lang in ettering ge- houden , tot dat de volkoraenu herstelling be- gonnen is. 5.) wendt men 's morgens, 's middags en
's-avonds een klisteer van afkooksel camillen, wollekruid (verbasctirn) enz. met lijnolie en zout aan , om het darmkanaal te ontlasten, en dan den omloop van het bloed vrijer , de wer- king van het middenrif gemakkelijker te ma- ken , en zoo de borstholte meer te verwijden en van bloed te bevrijden. Met hetzelfde oogmerk, om namelijk de opge-
hoopte stoffen uit het darmkanaal te ontlasten, die anders ligt den zuiver ontstekingachtigen toestand in eenen rottigen veranderen kunnen , cn om de koorts te verminderen, geeft men: 4.) een conserf' uit
gepulvriseerd glauberzout, twee pond.
------■ salpeter , een half pond.
r—— zwavelblom en spiesglas, van elk
een vierendeel pond.
------ poeder van zoethout of violen wortel en honig of gele worie-
lensap.
Bij gebrek van deze beide ingrediënten, geeft
G 5 men |
|||||
men meel en water, zoo veel als genoeg is om
éen conserf daarvan te maken, van welke men aan het dier, 's morgens, 's middags en 's a- vonds 4 tot 5 spatels vol op de tong strijkt en tot aan de herstelling daarmede voortgaat. Te gelijkertijd , — en zulks is eene hoofdver-
cischte tot de genezing — houdt men aan het paard, zoo dikwijls mogelijk, eenen emmer met laauWe meel- of nog liever Iijnkoekdrank voor , ten einde deels de krachten van het dier hij het gemis van voeder onderhouden, deels de uitwaseming bevorderd, de gegevene artsenijen over het algemeen werkzamer gemaakt, het darm- kanaal ontledigt en de koorts benevens de ont- stekitigaehtige gesteldheid in het algemeen ver- minderd worde; waarbij men doch , zoo als reeds eenmaal aangemerkt is, 4en drankemmer voor het dier, piet uit nalatigheid aan de krib bin- den , maar het drinken aan hetzelve van tijd tot tijd voorhouden moet, daar het anders de bek steeds daarin steekt, zijn speeksel in het water laat loOpen, ook wel voeder daarin mengt, en dan deze loog ongaarne meer drinkt. Vooral is het noodig, vóór het ingeven de>'
artsenij , telkens drinken aan het paard Voor te houden, omdat hierdoor, wanneer het drinkt, deels de daarop gegevene artsenijen , het beste verdund, opgelost en aan het werken gebragt wórden, deels het dier daarop niet zoo dade- lijk wederom drinkt , dewijl er nog artsenij tus- schen de tanden hangt, welke de eetlust be- derft. Bij paarden, die aan deze ziekte sterven ,
vindt men bij de opening, de borstholte gewoon- lijk meer of minder vol water, en de long ge- deel- | |
||||
— lil —
|
|||||
deeltelijk of geheel brandig; in deazelfden staat
treft men ook de lever aan, ten minste is zij opgezet , vergroot en op de meeste plaatsen ontaard. üe Overige ingewanden des oader- buiks zijn gezond. Aanmerking van den HoogduitscJien vertaler.
Tot het voorafgaande blijft mij niets over bij
Ie voegen, dan alleen de teekens, den loop , de voofteekens en de genezing dezer ziekte, zoo als dezelve hier opgegeven zijn , door mijne ondervinding te bevestigen, en slechts nog aan te merken dat: a.) De zuivere longontsteking bij de paarden
al mede onder de meest voorkomende ziekten behoort, daar door de verhinderde huiduitwase- ming , zob dikwijls gelegenheid hiertoe gegeven wordt, waarom wij ook zien, dat zich dikwijls de gemeenste en onkundigste smeden en her- der*, eene zekere reputatie als veeartsen, we- ten te verschaffen, want daar hunne geheele kunst in niets verder bestaat, dan in de aan- wending van eene aderlating en van eene fonta- nel , en in de toediening van eenen verkoelenden drank, zoo als zij een mengsel van glauberzout en salpeter, in een afkooksel van linden bloe- sem opgelost, noemen, en deze middelen juist in dat geval aangewezen en de gewigligste zijn, zoo kan het niet missen, of zij genezen, niet- tegenstaande alle gebrek aan veeartsenijkunde, toch vele paarden, naardien dezelve, gelijk dik- wijls het geval is, aan eene zuivere longontste- king leden, en zij bij deze ziekte juist door de eenige wetenschap die zij bezitten, de ware be- G 4 hau-
|
|||||
---- l52 ----
handeling troffen, zoo als mij menige onder-
vinding dikwijls geleerd heeft, &.) Daar de kenteekenen van eene zuivere
longontsteking, van die eener chronische ziekte van dezen aard, inzonderheid gedurende dat de eerstgemelde ziekte in de laatste overgaat, zich niet altijd duidelijk laten onderscheiden, hoofd- zakelijk voor eenen aanvangenden en onervaren paardenarts, terwijl ondertusschen in beide toe- standen , datgene wat in den eenen het groot- ste geneesmiddel,- zoo als de aderlating bij eene zuivere longontsteking, in den anderen, gelijk in de, chronische,- het grootste vergift wordt, zoo raad ik in twijfelachtige gevallen aan, eene proefaderlating te bewerkstelligen, wanneer de gesteldheid van het bloed spoedig zal leeren, of men met de aderlating voortgaan of dezelve- staken moet , hetwelk ook uit den polsslag ge- durende en na de proefaderlating blijkt. Bij eene schijnbare zwakte, eene- meer onderdrukte dan geheel afwezige levenskracht, die zich hier en daar bij eene zuivere longontsteking vertoont, raad ik al mede zoodanige proefaderlating aan, om het ware caraeter der ziekte te ontdekken , hetwelk ons de gesteldheid van het bloed, de verhoogde pols enz., duidelijk doen zien. De beste duitsche schriften over dit onder-
werp, vindt men in veit's en wai.dinger's werken, in AMMON's handbuehe 8.e A.ufl,, en TENNECKEftS Rossarzt, 2.° Aufl. |
|||||
XYIL
|
|||||
— i53 ~
|
|||||
XVII. II O OFDST UK.
Van de chronische longontsteking. * Ofschoon de chronische ziekten sleahts langzaam aflnopen,
• zi/n dezlue echter grootendeels gevaarlijker en maeijeUjker »te genezen, dan de snel qfloopende sulver ontstekingach- »tige ziekten." De chronische longontsteking is, volgens der-
zelver geheelen aard en toevallen, in allen deele van de zuivere longontsteking onderscheiden ; *ij is bijna altijd met eene chronische lever- ontsteking verbonden, tast de paarden zeldza» mer dan de zuivere longontsteking aan, wan- neer zij niet, zoo als dit somtijds hef geval is, als eene besmettelijke ziekte onder de paarden , uit verschillende plaatselijke omstandigheden, als groote hitte, bedorven voedsel, stinkend drinkwater enz., ontstaat. (*) Buiten die ge- vallen, hebben wij het bij deze dieren onein- dig meer met zuivere longontstekingen te doen, gelijk mij zoo- veele waarnemingen geleerd Heb- ben. De eerste in het oog vallende teekens dezer
zifkte, doen zich door eene snel opkomende buitengewone zwakte voor, en alle bewegingen van
(*) Zoo nis, bij voorbeeld, in het verledens jaar en eenigc
vorige het geval was. Men zie hierover rrirjn klein werkje: • überdie jezt untér den Pferden herrschende chronische Luu» »gen uticl Lebrenliimdung, llmenau bij Voigl." Aanmerking van den Hoogduitschen Vertaler,
G 5
|
|||||
— i5£ —
|
|||||
van het dier zijn als verlamd. In dfe zelfde
mate neemt de gevoeligheid en prikkelbaarheid van het dier af, zoo dat alle levens- en ze- nuwen kracht als uitgedoofd schijnt. Al wil men het slechts van de eene zijde naar de an- dere laten gaan , dan moet men zich hiertoe reeds van geweld f sterk aanspreken, en harde slagen bedienen, en to«h gaat het niet op zij- de , of ten minste zeer langzaam, zwaarmoedig eu verslapt, en dit zelfs bij dieren, die in eenen gezonden toestand, zulks op het zacht- ste aanspreken deden. Met hun gevoel zijn tevens de zintuigen van het gehoor en de reuk afgenomen , zelfs hun gezigt is niet als in den gezonden toestand r en met deze verzwakte wer- king van de spieren en zenuwen vermindert te j gelijk de aandacht op alle uitwendige voorwer- pen. Deszelfs makker , aan wien het dier langen tijd gewoon is, moge van hem weg en uit den stal genomen worden r of daarin terug komen, I het slaat geen acht daarop, ja schijnt het geheel niet te bemerken, terwijl het daar- | etitegen in gezonde dagen, bij de verwijdering of terugkomst van zoodanig paard hinnikte, I of anders door deszelfs gebaarden en onrust, I vurig verlangen of blijdschap te kennen gaf. Hetzelfde geschiedt, wanneer de oppasser de deksel van de voederkist, open- en toe doet, een gedruisch met de emmers maakt, op welk alles het in den gezonden toestand zoo zeer de aandacht vestigde, en zijn verlangen om voeder of drinken te krijgen, door hinniken en eene uitgestrekte houding, of door het krabben met de eene of de andere voorpoot T aan den dag legde. ^ Thans
|
|||||
i55 —
|
|||||||
Thans blijft het bij dit alles treurig staan, en
zich slechts met zijnen inwendigen toestand bezig .houdende $ het beweegt de ooren niet naar die zijde van waar het geluid komt, en schijnt even Weinig het geraas te bemerken, als honger en dorst te gevoelen. Nu eens staat het stil op de regter- dan wederom op de linker achter- Eoot; op geene rust het lang, even ais ware
et na eene hevige inspanning, zeer vermoeid. De haren rijzen in de hoogte. en er ontsteat bij afwisseling eene koude rilling of eene vlie- gende brandende en stekende hitte over het ge- heele ligchaam. Dit gevolg van eene onregel- matige, gestoorde en krampachtige beweging van het bloed, blijkt ten duidelijkste bij het voelen der ooren, als een ligchaams deel zijnde, dat ver van het hart, het voorname werktuig van den bloed omloop, verwijderd, met de fijnste opperhuid overtrokken, en met de zacht- ste haren bezet is. Hier voelt men dan de afwisselende koude en stekend brandende hitte het eerst en duidelijkst, gelijk dezelve ook juist hier de zekerste maatstaf Van de koorts ople- veren ; hetgeen reeds daarom niet geheel onge- wigtig kan zijn, om dat de ziekte zich hier op eene plaats, die zoo verwijderd van het hart is, te kennen geeft. (*) Even
|
|||||||
(*) Het zij mij Verdund hier mijn gevoelen over de do
■Warme dan koude ooren bij de paarden, gedurende den aanval van de kooits, over het algemeen , aan te voeren; te weten : dat deze bijna iedercn ouden voerman, ruiter en paardenoppauer bekende maalalaf der koorts, in de tegen- woordige leer der leekenen , niet zoo geheel veronachtzaamd be-
G 6
|
|||||||
3
|
||||
— i56 —
Even zeer als de krachten en alid werking»
Taa het leven , de gevoeligheid en prikkelbaar- heid ■ ' i ■ i i ii«
behoorde te worden, even als schaamde men zich daarvan
gebruik te maken; wnul uit dien maatstaf Wijkt de onregel- matige, krampachtige omloip. evenzeer en nog duidelijker,. nog merkbaarder dan uit den polsslag, die men bij dieren, — men zegge wat men wil — nooit zoo bepaald en zeker waarnemen, en naar denzelven de ziekte beoordeelen kan ais bij den mensen. Wie met mij dienaangaande «iet van hetzelfde gevoelen is, ga sleclits van bet. ziekbed een» teersenen weg, naar een ziek paard in den stal, en dit wel bij een, dat zeer onrustig, onhandelbaar en mensebensebuw i> > gelijk de zoogenaamde wildzangen uit geheele of halve, wilde stoeterijen, of dat van geheel gemeen ras en met cene dikke opperhuid, beuevens vele en sterke baren voorzien is. Hij zal zich zeer spoedig oveilutgeu , dat bij deze dieren de pols niet zoo duidelijk Ie voelen is als. bij de menschen en derhalve op verre na niet met zoo veel zekerheid en juistheid lot maatstaf van de koorts kan aangenomen wor- den als in. de geneeskunst van genen. Oneindig naauw— keuriger worden wij in dat opzigt geleid door de afwis- selende warmte en koude der ooreu , de bewegiug. in de zijden, bet uit- en instroonien der lucht door den neus en hoofdzakelijk ook door de gebaren van het zieke dier,, desselfs houding, positie , beweging , blik, nalating of we- deraanneming van zijne gewoonten, zijne ligging enz.; din- gen, die allen zelfs door den mtnstgeoefcude ligter opge- merkt worden, zoodra bij, anders slechts een vatbaar ge- voel daarvoor bezit, en reeds vele dieren in den gezonden en ziekelijken staaf beschouwd heeft; en van daar ook dat dikwijls de bloot naar do gewoonte oordeelemïe, of hij die in de paardenarlseiijkunde , volgens de enkele ondervinding handelt, wat althans de opspoiing eeuer ziekte of eenec verlamming aangaat, den geleeidste theoretische veeartsenij- knndige in den ziekenstnl, bij de beoonleeiing van bet zieke of gebrekkige dier, overtreft, en terwijl deze angstiglijk naar de pols zoekt, reeds lang uit de geheele houding, positie, gebaarden , afwisselende warmte en koude der ooren, beweging in de zijden enz. bet caracter en den graad der koorts gekend beeft. Dit is de overtuiging van eenen ouden praktische paardendoctor , welke hem trouwens aan de schrijftafel betwist, maar in de praktijk, in dui zin- ken- |
||||
— ï5j —
|
|||||||
held afnemen , zoo^ is ook de eetlust als op
eenmaal verdwenen. Hard voeder eet het zieke dier in het geheel niet, nog liever een weinig hooi, zemelen, en eene slobbering uit rog- gemeel en wat gras, doch ook van dit alles zeer weinig, langzaam , met vele tusschenpozïngen en na herhaald opdringen, terwijl men aan het zelve dan een handvol hooi of gras toedient ©f een weinig zemelen met iets haver vermengd, in de voederwan voorhoudt, of de mceldrank in den drinkemmer toereikt. Uit de ruif eet het nu reeds in het geheel niet meer, omdat bij deze ziekelijken toestand telkens de kop meer of minder ingetrokken is, het opligten daar van aan hetzelve, uit meer dan eene oorzaak, moeije- kjk wordt , en het voor de krib — al ware die ook nog zoo zindelijk, — om zoo te zeg- gen walgt, terwijl het ook bij het e'eten uit de- zelve, den kop opligten en den hals buigen moet. Het meest drinkt het nog bij voorkeur meel- of lijnkoekdrank en liever eenigzins laauw dan geheel ko'id uit de pomp, na het genot waarvan hetzelve een verstikkenden , doffen en pijnlijken hoest krijgt. Overigens is deszel/s positieregtop,en niet z-oo als bij eene zuivere snel af-
|
|||||||
terslal, bij de zieke dieren zelve, niet' tegengesproken kan
Worden, hetgeen Inch r.liijd het gewi»tigste en wezenlijkste biijfl, waarom liij ook eenen ieder, die deze meening wilde gispen, niet met de pen} maar met de beschouwing en de waarneming der natuur zelve ,■ ia den stal namelijk, wederleggen zoude, indien men slechts de kritiek lot bij hem in den stal, zoude willen uitstrekken. Aanmerking ptrn den Hooedu'itschen fertaler.
G 7
X /
|
|||||||
iS8 —
|
||||||
afloopende long ontsteking, wanneer het den
kop en hals naar den grond Jaat handen en de grootste pijn te kennen geeft, zoodra men denzelven iqt de hoogte hellen ml, vermoede- lijk, omdat daardoor de meer of minder mede ontstokene luchtpijpen gespannen zijn, en ook reeds uit dien hoofde daarbij de beweging der borstspieren, die wederom met het borst- vlies zamenhangen, tevens in werking gebragt worden en derzelver medegevoel opgewekt wordt. Alleen de beenen zijn - even als bij de eerstge- meldelongontstekmgen bij een domkolderig paard, onder het hjf bn elkander geschoven en sïaan b, menige dieren bnna als op een bord. Btj dezen is dan ook de kop meer ingetrokken en het Imlen spruit bij hen voornamehjk uit de lever voort Deze dieren steunen ook somtijds met den kon in de krib of houden denzelven naar eenC zijde , zoo als de ganzen wanneer het dondert en verraden alle kenleekens van eenen chroni- schen dommen kolder, derwijze dat de oner- varenen dezelven voor kolderig houden. De be- weging der flanken is, in evenredigheid van den gezonden staat niet zeer toegenonen, maar ge- schiedt even als het in» en uitademen der lucht kort op elkander en met inspanning der buik- spieren. De adem uit den neus en den bek is slechts mafg heet, en in verre na niet zoo brandend als bi, eene zuivere longontsteking. Het shjmvl.es van den neus is voor het groot- ste gedeelte eenigzins rood geworden, voorna- melijk wanneer zich ook een bruin gele slijm daaruit ontlast, maar dat der bek en UmZ is meer bleek en met sele vlekk™ »n JJ gemarmerd. S V ekkcn en strePeu |
||||||
Som-
|
||||||
r- l5$ —
|
|||||
Somwijlen loopt er uit beide neusgaten eene
bruin gele vuile stoffe, die kleverig isr en zi<b eren als het uitvloeisel bij de snot aan de uiteinden der neusgaten als boekbinders lijnt Tast hecht. Deze ontlasting houdt wederom plotselijk op, zonder dat daardoor de ziekte verminderd of vermeerderd wordt. De klieren in de keel zijn meer of minder
gezwollen, zonder daarbij ontstoken en pijn- lijk te zijn; nogtans ontstaan bij menige aan deze ziekte lijdende dieren, voornamelijk bij hare eerste ontwikkeling, roosachtige ontstekingen en gezwellen aan andere deelen van het ligehaam, voornamelijk aan den kopr aan den hals, aan de borst, ia den omtrek der ware ribben en aan den buikT benevens aan de beenen, welke gezwellen dikwerf wederom zeer snel verdwijnen en zich op andere plaatsen vertoonen, somtijd» op de long overgaan en het kwaad nog vermeer- deren, maar dikwerf ook langer in eene ge- lijke sterkte blijven. De gezwellen bij deze roosachtige ontstekingen zijn pappig, uitgebreid, niet omschreven eu bijna zonder pijn; zij wij- ken voor den indruk der vingers, maar loopen dadelijk wederom op en zetten zich in den vo- rigen vorm, zoodra men den vinger weghoudt. De oogen zijn dof maar weinig ontstoken, en de Miertjes der oogleden ontlasten dikwijls een kle- verig vocht. De blik is mat, zonder leven en vuar, en het dier is onverschillig omtrent alles, de oogleden zijn niet zelden geheel gezwollen r terwijl het paard met het algemeene en plaatselijke gevoel van ziekte in de long en lever alleen be- zig is. De hoest is dof, kort afgebroken en pijn- lijk , en het dier proest niet na het ophouden daar- |
|||||
— ï6o —
|
|||||
van; somwijlen klinkt dezelve zeer hol, en
houdt gedurende 1'angeren tijd aan, doch na het gebruik van koud drinken of na eeue eenigermate gedwongene beweging, wordt dezelve heviger. De buik is eenigzins ingetrokken, maar in het begin der ziekte nog weinig opgezet. De drek- stoffen gaan weinig af; bij den aanvang der ziekte zijn dezelven vast, met slijm bekleed en zwartachtig ; bij het toenemen der ziekte wor- dezelven stinkend, en bij vermeerdering van de kwaal, ontstaan er kolijkachtige, geheel rotte als een kreng ruikende afgangen. Bij eenen langere» duur der ziekte, gaat de reeds vóór den aan- val der ziekte en bij derzelver ontwikkeling nog door het dier genoten haver, uit zwakte der in * gewanden en wegens eene ziekelijk afgeschei'- dene gal , onverteerd af. In alle gevallen wor- den de drekstoffen met eeue inspanning en een onaangenaam benevens pijnlijk gevoel ontlast, hetwelk de dieren door het kermen daarbij te kennen geven. De pis is bij den aanvang der ziekte helder,
wordt zelden , slechts in kleine portien, en even als de drekstoffen met pijn door het dier ont- last ; in den loop der ziekte schuimt dezelve, maar heeft geen afzetzel, en'wordt' ten laatste troebel, Kleverig taai, en verdeelt zich in draden gelijk vogellijm, Na het «weeten volgt geene verligting. Het zweet
is kleverig, stinkend, en wanneer de dood van het dier nadert, koud. De afscheiding van het speeksel is in het begin
der ziekte als gewoon, in den loop derzelve echter jis de afzondering daarvan meer onregel- matig en wordt het stinkend, dik, kleverig en als
|
|||||
— i6i —
|
|||||
als gesponnen draden , die het dier uit den
bek hangen. De hart klopping is in het begin der ziekte nog
weinig voelbaar , doch wordt hevig en krampachtig bij het toenemen der ziekte, en ten laatste zwaar en on regel matii', terwijl het dier onder de he- vigste stuiptrekkende slagen van hetzelve sterft. De polsslag is weinig voelbaar, en ofschoon de ader vol schijnt te zijn, is dezelve nogtans op bet gevoel zeer week en zwak, terwijl men de slag weinig of geheel niet bemerkt. Wanneer men den omtrek van de lever of de borst met de hand drukt, dan toont het dier daarbij gee- ne pijn, maar wel wanneer men op de lucht- pijpen drukt en het hierdoor tot hoesten aanzet. Bij de beweging toont het zieke dier de
grootste zwakte, het waggelt en tuimelt, voor- namelijk met het achterste gedeelte, even als een beschonkene, gaat daarbij bijna zijdwaarts als een hond, on men kan het met moeite, ja dikwijls ook met slaan, niet in een draf bren- gen. Indien een sterk man zich aan de eene zijde leunen wilde fi zoude hij het geheel zwak- ke eö kraclilelooze dier dadelijk 'naar de an- dere zijde kunnen omwerpen , en dese verslap- ping of krachteloosbeid, komt bijna eens- klaps. Paarden , die heden nog zeer vrolijk en sterk schijnen , hebben dikwerf in eenen nacht al hunnen moed , al hunne krachten ver- loren , die hier meer onderdrukt dan geheel verdwenen schijnen te zijn, daar de dieren bij| eene doelmatige behandeling, dadelijk wederom opkomen. Bij het verder toenemen der ziekte ontstaat
er een tanden knarsen,, en dikwijls ook, wanneer het
|
|||||
— 102 —
|
|||||
het middenrif tevens ontstoken is, de hik. Dé
drekstoffen worden dun , vloeibaar en zeer stin- kend; Er ontlast zich bloed uit den neus , en ten laatste eene rottige reuk, en eene bruin met bloed gemengde vuile stof. De beenen, de buik, de' uijer of de holster worden zuchtig, de fontanellen scheiden niets dan een dun stin- kend vocht, af j en worden hard in den omtrek. Alle warmte , gevoeligheid , prikkelbaarheid , en levens- en zeuuweii-werking, verdwijnt; de die- ren zijn als levendige inurhien te beschouwen; aan eten, zelfs aan drinken is niet meer te denken. De tong en met haar de slijmvliezen Tan de keel en den neus, worden Week en ge- heel geel. De van het hart vefafgelegene dee- len, zoo als de ooreh en het onderste der lede- maten, worden geheel koud en sterven, men zoude haast kunnen zeggen, nog bij het leven van het dief» Het Speeksel en de pis worden taai, lijmaGhtig en scheiden zich in draden; het zweet is koud, kleverig en ruikt gelijk een aas, De hals en het ligchaam des diers wordt stijf, het ontlast óok wel bloed uit den neus en de keel, mitsgaders uit de oogen. Eene vuile kreng- achtige reuk verspreidt zich over het gelieele dier, het ademhalen wordt eerst ben&auwd, en houdt vervolgens op, de polsslag wordt on voelbaar, de slag van het hart belemmerd, krampachtig en stootend. De oogen verdraaijen zich , er ontstaan stuiptrekkingen en het dier sterft daaronder. Gedurende den geheelen loop der ziekte gaat
Let dier niet liggen, of staat ten minste, na €en kort liggen, weder op. Zelfs dan wanneer de dood nadert , en alle werking vnn het le- ven en de zenuwen uitgebluscht is, slaan zij nog
|
|||||
— i65 —
|
|||||
uog en vallen dikwijls eerst met den laatsten
slag van het hart, om. Paarden , die in den gezonden staat, haspelden
of beten erl sloegen, laten gedurende de ziekte , deze kwade gewoonten , zoodat de kwaadste en onhandelbaarste paarden, als de stilste dieren voorkomen, eri deze verzwakte toestand, deze verandering van bun geheelen aard neemt met de ziekte toe; gelijk ook mét de beterschap, hunne oude kwade gewoonten terug keeren, ètt zij in denzelfdèn graad weder aanvangen te has- pelen , te bijten en te slaan, als hunne ge- zondheid verbetert of wederom hersteld is. Bijeenen hoogen graad der ziekte én wanneer,
volgens mijne waarneming, alle hoop op herstel verloren is, verspreidt zich over het geheele dier eehe krengachtige reuk; het gaat met dé pis bloed af, even als zulks óök uit dén neus ontlast wordt; de stinkende afgangen nèmeü töe, het fondament blijft open stdan, dö beenen en de buik zwellen zuchtig op, alle gevoeligheid en ilrikkelbaarheid is uitgebluscht, de adem stin-
:end , de polsslag naatiwelijks té vóélen, de slag Van het hart stoötende; de stijfheid tan het geheele dier neemt töe, het ademhalen is zeer kort, met opgezette neusgaten en iutrekken der buikspieren ; de fontanellen etteren niet meer r en er vloeit een waterig met bloed vermengd stinkend vocht uit dezelve; de ooren en het onderste der ledematen worden marmerkoud ; de onderlip hangt naar beneden, het geheele gelaat van van het dier wordt vertrokken en vormt het hippocratische gezigt; het dier spert den bek open, zoekt naar luchtt stort ein- |
|||||
— i6i —
delijk onder stuiptrekkingen ter aarde, en is
dood. Bij eenige paarden die deze ziekte hebben, voornamelijk daar waar roosachtige ontstekin- gen ontstaan en de kop , de hals en de borst- gezwollen zijn, wordt somtijds de eene of an- dere dezer plaatsen van koud vuur aangedaan , of dit laatste ontstaat bij de fontanellen en dragten in plaats van de ettering, waarmede zich dan de ziekte scheidt en tot beterschap overgaat. In dat geval is het koud vuur als eene crisis der ziekte te beschouwen, terwijl hetzelve het dier spoedig doodt, Wanneer het de long of de lever, of zoo als gewoonlijk liet gevfl is, beide -deze werktuigen zamen aan- tast. Bij alle zieJsten van dezen aard, schijnt het
4'i0r slechts aan zijnen gevaarlijken toestand te denken; neerslagtig met een treurig gelaat alle voorwerpen aanziende, staan de dieren daar als gevoelden zij hunnen naderenden dood, en bereiden zich tot denzelven voor. De blik, de uitdrukking, de houding en de gebaarden «ijn niet alleen zonder kracht en leven, maar ook als het ware pijnlijk neerge- drukt , even als hadden zij een treurig voor- gevoel , en bemoeiden zij zich alleen met hun lij- den , terwijl zij het voorkomen hebben als of «ij daar verlaten stonden, en met de geheele bui- tenwereld in geene betrekking meer waren. De veearts moet zulk eenen toestand van ziel
wel gadeslaan , want dezelve verschaft hem een duidelijk kenteeken van het gevaar der kwaal. Het scbijnt zelfs menigmaal bij eene naauwkeu- rige waarneming der zieke dieren, als of zij meer kennis van het gevaar huns loestauds hadden |
||||
— 165 —
dan wij gelooven, en zelfs dan de mensch in
zijne ziekten heeft, en als of zij een eigenaardig voorgevoel van hunnen dood hadden, dat zich alsdan door hunne gebaarden en in hun geheel aanwezen uitdrukt. Eene rotachtige long- en leverontsteking,
loopt in 7 , i4 of 21 dagen af, binnen welken tijd het dier genezen of dood, of de ziekte in andere kwalen, zoo als bij voorbeeld, de borstwaterzucht, overgegaan is. Bij doelmatige, dadelijk in het begin der ziekte aangewende middelen, duurt dezelve ten langste 14 dagen en wordt dan beter, wanneer de herstelling in 5 tot 4 weken , voltooid is. Paarden die boven den 2te en 25e dag aan deze kwaal lijden , wor- den zelden genezen. Zonder hulp der kunst eindigt deze ziekte bijna altijd met den dood en slechts ligte aanvallen gaan zonder geneesmiddelen wederom gelukkig over. Wanneer den 3« lot den 4e dag na het zet-
ten van eene fontanel op de borst — een der grootste en gewigtigste geneesmiddelen bij deze ziekte — niet reeds de beterschap ont- staat , dan wordt de ziekte , hoewel niet altijd doodelijk , toch langwijlig, en men heeft als- dan met eene trage herstelling te doen. Zoo lang wijders de fontenel alleen vuil of kaasach- lige stoffe geeft, is de ziekte ook nog niet ge- broken , en duurt dezelve met eene gelijke he- vigheid voort. Een teeken der beginnende beterschap is het
wederkeeren van den verloren eetlust. Zij vangt aan met het eten van een weinig goed hooi, een weinig gras, een weinig gesneden rama- nassen, wortelen en brood, en gaat vervol- gen» |
||||
— i66 —
gens tot het gebrnik van zacht voeder over,
dat de zieke dieren in dezen staat liever eten dan hard. Een weinig haver met zemelen , of gema|en garst enz. is hun het aangenaamste voeder, gelijk zij dan ook gaarne een pap van roggemeel en water of gestampte lijnkoek , ge- bruiken. Hierbij is alleen aan te merken, dat men met deze wijze van voeding steeds afwis- selen moet en de krib benevens den emmer al- tijd zindelijk behoort te houden, ten einde het geen overblijft niet verzure, wanneer de zieke «lieren, bij wie bovendien de eetlust zoo ge- ring is, uit instinct, in het geheel niet uit de- zelve eten. Van tijd tot tijd moet men hun eenige handen vol zuivere drooge haver geven met een weinig keukenzout bestrooid , en som- wijlen wederom een weinig niet versch gebak- ken roggebrood met zout bestrooid, en voorts zoo eene gedurige afwisseling in hun voeder trachten te brengen, wanneer zij nog het spoe- digste iets beginnen te nuttigen. Ook moet men hun, zoo lang de ziekte nog
voortduurt en de eetlust verminderd is, nu deze dan die soort voeder, niet altijd in de krib geven , dat zij ook daarom moeijehjk uit dezel- ve eten kunnen , daar zij daarbij den hals krom buigen en den kop die thans nog zeer aange- daan is , in de hoogte heffen moeten. Het is dus yoor hen gemakkelijker en liever eten zij dan ook van de eene of andere soort van voe- rder, v^anneer de oppasser het hun van tijd tot tijd, }n eene droog zjndelijke voederwan voor- houdt. ipaj zelfde geldt ook van het eten van gras i
in dg weide. Het bukken valt hun moeijeh^k', om-
|
||||
— 167 *—
|
|||||||
omdat de kop en de borst aangedaan zijn, en
zij eten derhalve liever een weinig gras, wan- neer men het hun versch afgesneden voorhoudt. Met het drinken is het even zoo gesteld.
Over het algemeen gebruiken zij nog liefst een weinig laauw meel- of lijnkoekdrank, maar men moet daarmede ook afwisselen, en hun van tijd tot tijd schoon water voorhouden. Dit laatste behoort echter altijd eenigen tijd in den stal gestaan te hebben, en niet geheel koud te zijn, daar het anders tot hoesten aanzet. Het veel drinken der zieke dieren, behoort hier,
zoo als ook bij eene zuivere longontsteking, mede tot de voornaamste geneesmiddelen, waar- van ik, — door zoo vele ervaringen geleerd, -»- meer dan van het zoo dikwijls geheel onnoodi- me medicineren houde, en de oppasser kan hun derhalve den drinkemmer niet genoeg voor- houden; het geen ook iedere keer vóór het in- geven der middelen, door den paarden doctor geschieden moet. (*) De oppasser, mag volstrekt niet, om zich de
de moeite van het voorhouden des drinkemmers te besparen, denzelven voor het dier aan de krib binden, want dan verontreinigt hetzelve den emmer, daar het zijn speeksel daarin loo- pen Iaat, zich den bek daarin uitspoelt, en hooi en voeder daarin brengt, hetgeen door het water uitgeloogd, dan eene ware hooi- en voe-
|
|||||||
(*) De gronden hiervoor, zoo als mede van het groote nut van het
drinken bij koortsachtige ziekten iu het algemeen, vindt meo breedvoerig uit eengezet in mijne Veter'm&r Chirurgie I deel, Praag bij Cahe. ^iamturhing van den Hoogdidlschen Vertaler.
|
|||||||
— i68 —
|
|||||||
Toederpap wordt, welke het zieke paard niet
zuipt. Over het algemeen moet men aan het dier altijd versch zuiver drinken voorhouden, en bijzonder op de zindelijkheid van het vaat- werk zien. Overigens is het ook reeds dienstig, wanneer
van lijd tot tijd het zieke dier zich den bek in den drinkemmer uitspoelt, al drinkt het ook niet altijd,: daar de uitspoeling van het speek- sel, en het opnemen van het water door de op- slorpende vaten van de keel, zeer heilzaam zijn. In het algemeen doet bij deze, even als bijna
bij alle ziekten der paarden, een goede zorg- vuldige en vlijtige oppasser, die het paard be- mint , buitengemeen veel af, en bij kan in vele gevallen meer tot de herstelling van het dier mede werken , dan de paardendocter zelf. Een proefondervindelijke regel, dien de prak- tische veearts alleen weet te schatten en op prijs te stellen. Bij de voortdurende beterschap, neemt de
eetlust van dag tot dag toe; de ziekelijke lust naar verschillend voedsel, indien ik het zoo noemen mag, verdwijnt, en de smaak in een gelijksoortig voeder, voornamelijk in goed hooi en haver, komt wederom terug, en wordt al meer en meer bestendig, terwijl integendeel bij het toenemen der ziekte, alle eetlust verlo- ren gaat, en het dier zonder eenig gebruik van voeder, als het ware slechts op zijne eige- ne krachten teert en onderhouden wordt, (*) tot
|
|||||||
(*) Ik lieb paarden waargenomen, <lie'bij deze Wille in
X5 tot lö dagen geheel geeu vjeler gebruikten, en «leebtj nog
|
|||||||
— i69 -
tot dat het eindelijk on 7er e.me algemeene oplos-
sing der vochten bezwijkt. Bij het ontstaan en toenemen der beterschap,
wordt de klopping van het hart minder voelbaar, en de polsslag wederom voller en voelbaarder. De afwisseling der koude en warmte neemt af, en er ontstaat wederom eenen gelijken warmte - graad van het ligchaam; de ooren en het on- derste deel der ledematen verliezen hunnen le- venloozen toestand; het haar is niet meer als een borstel en neemt wederom deszelfs glans aan. Het slijmvlies van den bek verliest de ge- marmerde gele vlakken, en het bleeke, kleur- looze en smeerig aanzien. Het speeksel wordt op nieuw even als in den gezonden staat afge- scheiden ; de koortsachtige bewegingen , en met dezelve het opzetten der neusgaten , het slaan der flanken verminderen, en houden ten laat- ste geheel en al op. De kop wordt vrijer, de opmerkzaamheid op
uitwendige voorwerpen en tevens de gevoe- ligheid en prikkelbaarheid, keert terug, even als de volkomene kennis en het bewust zijn. Het dier neemt deszelfs oude gewoonte en kwade manieren wederom aan; het bijt en slaat op nieuw en bemoeit zich wederom met de andere paarden. Zijne houding wordt natuurlijk, zijne beweging vrijer, met meer kracht en meer be- gonnen. Behalve een weinig nachtzweeten, houdt de
zie-
|
||||||
nog door huuue jeugdige sterke levenskrachten behouden wer-
den. jianmerhng Dan den Hoogdultschen Vertaler.
H
|
||||||
— 170 —
|
|||||
ziekelijke uitwaseming op; de pis en de drek-
stoffen nemen hunne natuurlijke hoedanigheid aan ; de uitvloeijing van slijm uit den neus houdt op, en de vrolijkheid benevens de levendigheid van het geheeïe dier keert terug. A-riders is het met dit alles gelegen, wanneer
de ziekte vordert en in hevigheid toeneemt; in dat geval neemt de klopping van het hart in de- zelfde mate toe, wordt: steeds voelbaarder en, meer kloppende, hoe minder de polsslag, te voelen is. De koorts wordt heviger, de afwis- selend stekende warmte en koude nemen toe. Voornamelijk worden bij het toenemen der ziek- te, de van het hart verwijderde deelen , zoo als de qoren en de onderste gedeelten der ledema- ten, marmer koud. Het haar wordt al meer < n meer stroef en steeds minder glanzig. Er ontstaat 'een bejen en trekken van de lede-, maten; de slijmvliezen van den bek en neus worden bij voortduring bleekér, en geler; het speeksel'wordt kleveriger , dikker, taarjer, stin- kend en verdeelt zich in draden even als* vo- geliijm. Het benaauwde ademhalen, het op- zetten der neusgaten; in een woord, de koorts neemt steeds meer toe; de kop wordt al meer en meer aangedaan; de gevoeligheid wordt steeds minder, terwijl de aandacht op uitwendige voorwerpen . meer en meer afneemt; het be- wust zijri is slechts somwijlen tegenwoordig, en er ontstaat dikwijls eene volkomene mijme- ring bij het zieke dier; de stelling, houding, gang, alles wordt steeds zwaarmoediger en zwakker. -Aam bijten P slaan, en dergelijke gewoon-
ten is niet meer te denken, en er ontstaat som-
|
|||||
— 171 —..
somtijds de hik , terwijl tusschen beide de
hals en ook wel het geheele ligchaam van het dier, stijf wordt. Het zweet wordt kleverig, stinkend en koud, de pis gaat even als bruine boekbinderslijin of als schrijnwerkerslijm af. Er ontstaan stinkende, dunne afgangen, en uit den neus vloeit eene dikke, kleverige, met bloed vermengde, ten laatste, stinkende stof. Er ontstaat ook zucht aan de beenen, de hol- ster en de uijers, terwijl roosachtige ontste- kingen den kop en meerdere andere ligchaams- deelen aandoen, en er eindelijk ook langs de ribben, wind- of luchtgezwellen, opkomen. In den omtrek van het dier ontwikkelt zich eene stinkende bedorvene lucht ; het hypocra- tische wezen vertoont zich; het dier staat met geslotene oögen, geheel verzwakt en krachteloos , en hoewel nog levend, even als reeds tot rotting overgaande; het legt zich in het geheel niet neder , beeft van matheid, schrikt wanneer het uit zwakte in elkander zakt, wel voelende, dat het, j»ij zijn nederstorten , ook deszelfs leven eindigen zal, tot dat stellig de ziekte over de laatste krachten der natuur zegeviert, en het dier onder stuiptrekkingen, opzetten der neusgaten en hevige hartkloppingen dood, nedervalt. Deze , is de getrouwe , naar de natuur afge-
schilderde loop dezer ziekte, wanneer zij tot de beterschap of den dood overgaat. Met den i4e of den 3ie. dag is alle* voorbij, en bij de be- terschap begint eerst een middenstaat tusschen gezondheid en/-ziekte, de herstelling namelijk, die nog naar mate van den ouderdom en de kiachten van heti dier, de hevigheid en aan- houdendheid der ziekte, de oppassing, het Il a voed-
|
||||
— 172 —
voedsel, het weer, de bijzondere gesteldheid
en eene menigte plaatselijke omstandigheden , - slechts weinige dagen of weken duurt, gedu- rende welken tijd er nog nachtzweeten ont- staan en steeds nog eene algemeene zwakte van het dier, gezwollene beenen, hoest, gebrek aan vrolijkheid en kracht overblijft, tot dat einde- lijk ook de laatste sporen der ziekte verdwij- nen, en de staat der gezondheid terug komt. Het is zonderling en verdient zeker alle op-
merkzaamheid , dat, wanneer deze ziekte som- tijds heerschende onder de paarden is, bijna alle droezen, het karakter van eene rotkoorts aannemen, en alle met een langdurige aandoe- ning der long en lever , gepaard gaan. De oorzaken welke deze ziekte te weeg bren-
gen, zijn : bedorven voedsel, te weinig voeder, het drinken van stilstaand onzuiver water, aan- houdende vermoeienissen, groote hitte en ge- durende de droogte veel opgesnovene stof, groot bloedverlies, en al wat verzwakkende op het dier werkt, maar voornamelijk eene onderdruk- te, belette huiduitwaseming, die bij het be- staan der gemelde omstandigheden, als het ware , de aanleiding, tot het uitbreken der ziekte, geeft, waarbij wij slechts de verschijnselen 7,rén, zonder eigenlijk, even min als bij het ontstaan van alle ziekten, te weten hoe het gebeurt. Wat de voorzegging bij deze ziekte aangaat,
zoo rigt dezelve zich naar hare hevigheid, den ouderdom, de Jigchaamsgesteldheid, de krach- ten, het voedsel, den arbeid van het dier, de oppassing en verpleging van hetzelve, de ver- blijfplaats, het jaargetijde, de verzuimde of tij- dig |
||||
— i/o —
dig aangebragte hulp, de meer of minder
doelmatige behandeling en duizend andere plaat- selijke omstandigheden. In het algemeen kan men dienaangaande het volgende aannemen : Wanneer het paard noch te jong noch te
oud is, en van eene sterke gesteldheid is, het gebruikte voeder en drinken, niet al te slecht was, en hoofdzakelijk dadelijk in het begin der ziekte, eene doelmatige hulp aangewend werd, dan laat zich met veel waarschijnlijkheid de herstelling verwachten, vooral ingeval niet reeds langdurige (chronische) kwalen van, de long en lever, vóór het begin der ziekte be- stonden, zoo als verhardingen, vergroeijingen, veriweringen enz. Wijders ook wanneer bet dier de behoorlijke rust en oppassing genieten tan, de luchtsesteldheid meer droog en koud dan nat of heet is, en zoo wel de oppasser van het dier als de veearts, het zieke dier met lief- de en zorg behandelen. Heeft daarentegen de ziekte, die misschien
bovendien het dier met alle kracht aangegrepen had, reeds eenen geruimen tijd geduurd: is dadelijk in den beginne eene doelmatige hulp verzuimd geworden; heeft de oppasser geene zorg voor het dier, — want op dezen komt het bij de herstelling zoo veel aan als op de kundigheden, de ondervinding én de vlijt van den paardendoctor; — was het dier reeds vóór dit begin der ziekte zwak, en arm aan levens- krachten , oud of geheel jong i moet het zwaar werken; hadden er reeds chronische kwalen aan de lever en long plaats, en was het voed- sel slecht en alle andere plaatselijke omstandig- heden niet gunstig voor de Herstelling, dan H 3 kan |
||||
— if& —
kan wederom geene gunstige voorspelling ge-
daan worden, en men heeft eenen doodelij- ken uitgang der ziekte te vreezen. Dit is voor- namelijk het geval, wanneer het dier sedert verscheidene dagen in het geheel geen voe- der naar zich nam, en met de drekstoffen geheele onverteerde haver, ontlastte, wanneer al bloed uit den neus loopt, de hals stijf wordt, zich lucht - of windgezwellen ver- toonen en een dunnen afgang ontstaat; wan- beer er zich eene rotachtige reuk om het dier heefc ontwikkelt, het speeksel en de pis zich in kleverige draden verdeelen, de fontenellen geheel niet trekken en slechts weinige dunne en kwaadriekende sappen geven , het hart sterk klopt, hét ademhalen zeer kort en het oor benevens' het onderste gedeelte van den poot marmer koud wordt ; wanneer weinige of g«héel geene gevoeligheid en prikkelbaar- heid meer voorhanden is, en het zieke dier, even als of hetzelve over zijnen doodelij- ken toestand nadacht, onoplettend op alles wat in! deszelfs omtrek voorvalt , daar staat; wanneer zich steeds nieuwe roosachtige ontstekingen en ' zuchtgezweüen vertoonen, de slijmvliezen van den neus en dé keel zeer bleek, en bruingeel gemarmerd worden , het paard de matte doffe oogen sluit, zich in het geheel niet rlederlegt', op de beenen beeft, even als uit den slaap schrikkende opspringt, en nog Ie- | vend als èen kreng begint te ruiken. Wanneer eindelijk eene bruingele stinkende sriot uit den neus loopt, en alle teekens van pijn schijnen verdwenen te zijn, dan zal het dier spoedig i on- |
||||
— f]S —
|
|||||
onder stuiptrekkende bewegingen' dóód ter aarde
nederstorten. Over hét algemeen wordt de ziekte reeds ge-
vaarlijk, zoodra zij met dezelfde hevigheid bo- ven den 7e, en 9°. dag duurt, de eetlust in het geheel niet terug keert, en de algemeene zwakte, als het ware, van uur tot uur toe- neemt ; wanneer de fontenellèiï wéinig of in het geheel niet trekken ,' of sl,echts een dun, waterig, en stinkend vocht of kaasachtige wei. voortbrengen en er noch op het zweeteri noch op eene vermeerderde ontlasting van de pis, noch op eenen ontstanen droes, beterschap volgt. Wanneer de kop aangedaan én de hou- ding, stelling en beweging, bewusteloos, wag- gelende, onwillekeurig en tuimelende blijven, dé roosachtige ontstekingen et* zuchtgézwelleu toenemen of eensklaps verdwijnen, én alle lé- venswerking,, gevoeligheid en öjjmerkzaamheid , even als uitgedoofd is; gelijk ook wanneer ein- delijk de vroegere gewoonten van het dier niet terugkomen en het dier als het ware in eene bedwelming blijft. Daarentegen kan men óp fle herstelling ho-
pen , wanneer de eetlust m,aar eenigzins terug korrit, de ibhtenellen ontstoken Ivorden, op- zwellen en eéh hard, heet en omschreven ge- zwel vormen, mitsgaders goede etter geven ; wanneer het dier Vrolijk wördt;j'deszelfs aan- dacht op uitwendige voorwerpen toeneemt eu de klopping van het hart minder voelbaar wordt, de warmte over het gebeele h'gchaan? gelijkmatiger en natuurlijker wordt, terwijl het ademhalen wederom op de gewone wijze plaats heeft; wanneer de blik van het dier wederom 11 4 vrijer |
|||||
— 176 —s
vrijer en levendiger , het oog glanziger wordt, de
huivering, het trekken der beenen, en het af- wisselend rusten op het eene of het andere been afneemt, de drekstoffen, de pis , en het zweet wederom derzelver natuurlijke hoedanigheid krij- gen , de slijmvliezen levendiger en rooder wor- den , het speeksel zijne natuurlijke eigenschap verkrijgt, de kop vrijer , de stelling, houding en beweging natuurlijker, willekeuriger en I krachtiger worden, de roosachtige ontstekingen en zuchtgezwellen allengskens verdwijnen, of na kritische ontlastingen, en het brandig wor- j den van uitwendige deelen , eene beterschap en vrolijkheid ontstaat, en slechts nog eene groote algemeene zwakte en eene snellere of j langzamere herstelling merkbaar is. Over het algemeen nogtans blijft deze ziekte ;
steeds gevaarlijk en is het vooruitzigt uit dien hoofde doorgaans niet gunstig (*). Men kan de genezing niet tijdig genoeg bij I
deze kwaal beginnen, zal de herstelling spoe- dig , zonder verdere ziekte en volkomen plaats hebben. Dezelve vordert vooreerst eene zachte ontlasting van het darmkanaal, ten einde de rotkoorts door het terugblijven der drekstoffen niet nog vermeerderd en onderhouden worde. Deze middelen moeten echter met andere bit- tere, specerijachtige middelen verbonden zijn, die de levenskrachten opwekken, de zenuwen prikkelen, te gelijk bijzonder op de borst wer- , ken,
|
||||||
(*) Over dit onderwerp verwijs ik naar mijn werk : » Un-
• ttrrieht in der Tlderarztlichen Klinik , J-eipzig lei » Muller." {kenmerk, van den Hoogd. Vertaler).
|
||||||
— ,77 _
|
|||||
ken, de verstoppingen losmaken, en matig op
de uitwaseming werken. Hiertoe behoort een mengsel vaar
gepulveriseerde roode gentiaan.
-------- calmus
—— jeneverbezien.
----— valeriaan.
■ fenkel.
■■ anijs, en
-------- violen wortel, van elk f pond.
1 spiesglas, en
1 blom van zwavel, 1 pond,
-------- glauberzout, 5 pond.
genomen te worden, hetwelk men met meel en
water, honig of sap van gele wortelen tot een conserf maakt, en waarvan men aan het zieke dier 's morgens , 's middags, en 's avonds 5 tot 4 spatels vol op de tong strijkt, of tot brokken ge- maakt ingeeft. Worden hierop de drekstoffen losser, dan wordt de hoeveelheid van het glau- berzout met de helft verminderd, ook het gebruik van dit middel gedurende ï tot 2 dagen geheel nagelaten en bij toenemende neiging,tot rotting wordt, bij deze massa nog een half lood kampfer, vier oneen hartshoorngeest en even zoo veel theriak .gevoegd. Ingeval reeds dunne afgangen ontstaan zijn, dan moet men het spiesglas, de zwavelbloem en het glauberzout nog meer ver- minderen, maar in plaats daarvan dezelfde hoe- veelheid van de gepuïvriseerde nrnica bijvoe*- gen, en de portie kampfer, hartshoorngeest en theriak versterken. Behalve deze inwendige middelen moet wij-
ders dadelijk in den beginne eene fonteuel es H 5 wel
|
|||||
i?8'
|
|||||
wel op de borst gezet worden, en door liet los-
maken Yan de huid in den geheelen omtrek, door het opblazen van het cellenweefsel, alsme- de door het inbrengen van met terpentijnolie sterk bevochtigde wieken en het ingieten van 2 tot 5 oneen terpentijnolie in de wond, de- zelve regt prikkelende gemaakt worden. .(*) Deze handelwijze is mede het wezenlijkste der
genezing, en kan niet tijdig genoeg aangewend worden*. Zij leidt de ziekelijke prikkelbaarheid der long en lever, en de roosachtige ontstekin- gen der . uitwendige deelen af, en werkt, in zoo verre dezelve eenen hevigen prikkel ver- Wekt, heilzaam óp de levenskrachten. Oneindig minder werkzaam toont zich bij de-
ze ziekte, een seton haarvlecht of dragt; dezelve prikkelt'in dezen verzwakten en onderdrukten toestand'veel te weinig en is uit dien hoofde ook op geetye wijze in staat, de zoo zeer uitgedoofde werking der zenuwen wederom op te wekken. Hetzelfde geldt van eene fontenel onder den buik; ook déze werkt gedeeltelijk te weinig-,' om dat derüelver prikkeling meer de peesachti- ge uitbreidséls dan de spieren treft, en deze tegenprikkel is ook al te verre van de lijdende long aangebragt; waarom de aanwending van deze kunstmatige zweer , op deze wijze, van wei- nig of geheel geen nut is. Nog
<fc*M——III, II
(*) Builen ie plaatselijke prikkeling, die hier de terpentijn-
olie verwekken moet, werkt zulks ook nog in zoo verre heil- zaam op den ziekelijken toestand, daar dezelve door de opslor- pende vaten opgenomen ea iu de massa der sappen overge- brant wordt) waar liet dan als eeu opwekkcud en rouingvvs- tiM& uiUlJel w ei kt, yjUnmetllng tan c!cn Hoogdultschtn Vertaler.
|
|||||
— »79 —
|
|||||
Nog minder werkzaam zijn de prikkelende
•inwrijvingen van terpentij none , ' laurierolie, spaanschévliegen-tinctuur enz., op de borst ea in den omtrek van de lever; zij zijn al te wei- nig prikkelende, om de ziekte van de long en de lever naar de uitwendige deelen af té lei- den^'en ook te weinig pijnverwekkendë, om •daardoor op het algenieen gevoel en de opwek- king der zenuwen weldadig te werken, terwijl dezelve ook te weinig werkzaam zijn, om de verstoppingen in de' levér en in de vaten dej.- long weg te nemen. Integendeel vermeerdert de opslorping der spaanschevliegen-tinctuur door de watefvaten r de algeméènè koorts en brengt moeijelijkheden bij het waterlözen te weeg. Prikkelende inwrijvingen, doen slechts dan
nut bij deze ziekte, wanneer zij langs den rug- gegraat , en dus daar waar zij het ruggemerg en de uiteinden der zenuwen treffen, aange- wend worden, «n tot dat einde bewijst een mengsel van gelijke deelen terpentijnolie, harts- hoorn- en kampfergeest, de beste diensten, in- zonderheid in zoo verre het deeïs, door de op- slorpende yateh opgenomen en in de massa der sappen overgebragt, deze meer voor de nei- ging tot rotting bewaart, en deels door den vlugtigen prikkel , de zenuwen opwekt en tot «ene meerdere werking aanzet. Met 1 tot 2 oneen van het gedachte meng-
sel, bevochtigt men des 's morgens en 's avond? de 'raggegraat van de schoft af tot aan het kruis, en wrijft het met stroowisschen sterk in, want reeds het wrijven op zich zelve , doet eene heilzame uitwerking. Pverigeus hangt het van den afgang en van
H 6 den |
|||||
— iSo
|
|||||
den berderen ziekelijken toestand af, of men
losmakende, dan wel zamentrekkende ol voeden- de klisteren van tijd tot tijd moet aanwenden. Bij gebrek van ontlasting, waarop men bij
deze ziekte zoo zeer te zien heeft, zijn lavemen- ten van een afkooksel van camillen of zemelen, met een weinig kookzout en lijnolie aangewezen , >die ook des noods, alleen uit enkel laauw zeepwater en keukenzout kunnen bestaan. In- geval van dunne ontlastingen, weiken kliste- ren van een sterk afkooksel van eikenschors , terwijl voor «en voedend klisteer, sterk meelwater met eijeren het beste kan gebruikt worden, hoe- wel daar waar men dit laatste aanwenden moet, altijd weinige of in het geheel geene hoop op de herstelling overblijft. Bij toenemende zwakte, is het insteken van
stukken roggenbrood , die met goede roode wijn bevochtigt zijn, van veel nut. Nogtans moet men hiermede even als met het toedienen van alle inwendige geneesmiddelen , wanneer zij ook nog zoo overeenkomstig de ziekelijke gesteldheid zijn, van tijd tot tijd wederom ophouden; want ■niets onderdrukt bij paarden meer den eetlust, dan het gedurig gebruiken Van medicijnen, en boe meer deze eetlust vermindert, hoe meer de algemeene verzwakking toeneemt, die doorbloo- te geneesmiddelen , zonder gebruik van voeder f toen niet wederom weggenomen wordt. Men kan het paard ten aanzien van het ingeven
«n de werking van inwendige geneesmiddelen, in geenen deele, uit hetzelfde oogpunt als den mensch beschouwen. Dit heeft mij eene veel- jarige praktijk als paardendoctor overvloedig geteerd, en wie dus jta de paarden-artseaij- kunst,
|
|||||
— i8i ■*.
|
|||||
kunst, slechts bij Wijze van overneming uit de
geneeskunst voor menschèn, te werk gaat, ge- lijk thans bijna alle geleerde veeartsen, zonder eigenlijke ondervinding in den ziekenstal doen, die dwaalt geweldig, en zal in verre na niet het nut daarvan zien , dat het voortgezette gebruik van inwendige middelen bij den mensch heeft; want: i.c) Nemen de paarden, bij continuatie, het
geneesmiddel slechts met moeite en alleen ter helfte of geheel niet in. 2.°) Houden zij daarbij op te eeten of vangen
niet wederom aan , zoodra men zulks niet ge- durende een, ja twee en drie dagen uitstelt, en de natuur als het ware laat bekomen, bene- vens de reeds gegevene medicijnen Iaat uitwer- ken. Nergens intusschen verdient deze algemeene
regel der praktische paarden-artsenijkunst meer in acht genomen te worden, dan bij de hier af- gehandelde ziekte, waar het zoo veel op het gebruik va'n het voeder aankomt, als zijnde het beste versterkend en genezend middel. Men geve daarom het hierboven opgegevene
middel, naar mate, gelijk ik aldaar opmerkte, de gesteldheid der ziekte vereischt, niet dage- lijks , maar men honde één, twee ook wel drie dagen, daarmede geheel op, verwachte in het algemeen niet te veel van hetzelve , en zoeke dè genezing veel meer in den uitwendig te weeg gebragten tegenprikkel, en in de fontanel, rnet welke men als het ware krachtig tot de overwinning der ziekte werken moet, en dezelve uit dien hoofde , wanneer zij niet ontstoken raakt, en het gezwel zich weinig uitbreidt als-», H 7 me- |
|||||
■*• ,182 -•«-
mede niet warmer en harder is,, van dag tot dag],
door het meerdere losmaken der huid, het in- brengen van vlas wieken en ingieten van terpen- tijnolie, nog prikkelender moet, trachten te ma- ken ; want yan het trekken der fonténet hangt alles f af: is deze namelijk.bij alle prikkeling niet tot verettering te brengen , dan is het dier ver- loren , evenzeer als men zich de herstelling met «ekerheid beloven kan, en mei de kwaal, zoo als men in het gemeene leven zeigt, over het ergste heen is, wanneer de fonténet ontstoken jen.ppgezwollen is, hard.Kordt en eindelgk eenen goeden etter geeft. , Om dit te bewerkstelligen,-; djukt men de-
jselve r.eeds na den een-sten1 dag, uit, al is ook i op dien tijd nog maar een dun èn waterachtig vocht daarin voorhanden (*), prikkelt dezelve door '\ het inbrengen op niéuw van versche wieken met j terpentijnolie en nog bovendien, naar bevind van j zaken , door het ingieten 'van terpentijnolie, en bevochtigt den geheelen omtrek der fontenel zeer I dikwijls „met versch water; welke handelwijze mede veel tot eene betere ontsteking en veret- tering toebrengt. Deze prikkeling van de fon- tenel moet wijders zoo lang voortgezet worden, tot dat het dunne vocht in wezenlijken etter verandert, of de kaasachtige materie in eene j naar
|
||||||
(*) Deze praktische handgreep wordt hier ook nog in «oo
Terre gevorderd, als door het langere verblijf van dit afgeschei- dene vocht, hetwelk door de opslorpende vaten wederom inge- ■ogen wordt, de rollige gesteldheid in het algemeen j die bij deze kwaal zoo heerscliende is, slechts nog vermeerderd wordfc Aanmerking aan den Hoogduitschen Vertaler. |
||||||
- 10? rr
goede naar room,.-van. melk gelijkende vloeistof
overgegaan is. • .;-, : iWi ■■,] ,,.., ,;■,,. ,,,; Wanneer men ooit noodig heeft, bij het aan-,
brengen van eene fontanel, bezorgd te zijn, dat het paard niet daaraan bijt, knaagt, of wrijft, dan is zulks voornamelijk he^ geval bi| dezen ziekelijken toestand, die zich bovendien door eene in het ooglopend^ neiging tot rot- ting onderscheidt, en bij welke door soort- gelijke kwetsuren met dezen Ijeerschenden aan- leg van het geheele ligohaam , maar al te ligte i brandige plaatsen aan de fontenel, ontstaan, welke hier dikwijls, zelfs zonder eenige uitwen- dige prikkeling;, zich als 4e crisis der ssiekte, voordoen en dan niet tijdig genoeg weggemaakt kunnen worden, ten einde het brandige vocht niet opgenomen en daardoor, de algemeqne rot- koorts vermeerderd worde. Uit dien hoofde is het raadzaam deze brandi-
ge deelen met het mes Weg te nemen, waarbij men echter voorzigtig zijn Snoet oj&:met: hetzql-, v* de daaronder liggende- gezo.i}d;edeelen> niefc aan te raken j en als het ware het koud .vuur ook op dezen inenten. Men brande vervolgens de geheele oppervlakte der wond met het gloeijcnd, ijzer, deels om alle nog bestaande overblijfsels van de aangestokene plaatsen of ook maar het achterblijven en aankleven van brandig vocht, onmiddellijk te vernietigen, deels om in de daar-, onderliggende gezonde deelen eene betere ont-» steking en verettering te weeg te brengen, door welke zoo wel de laatste overblijfselen der bran- dige plaatsen, nog weggestooten, als ook de tegenprikkel nog langer onderhouden en de al- gemeene ziekte weggenomen wordt. Tot
|
||||
— i8i —
Tot voorkoming van het knagen en kwetsen
der fontenel op de borst , dienen-jals het beste en doelmatige middel, twee stajagen, waarvan men aan elke zijde, ééne rfiet het eene einde aan den gordel, — die in dezen zieke- lijken toestand, nooit zeer vast gegespt moet zijn, — en met het andere einde aan de neus- riemen van den halster plaatst, daar het enkel voorhangen van eene schort van gewast linnen niet genoeg daarvoor beveiligt. De tijd gedu- rende welken men overigens de fontenel in ettering behoort te houden, hangt van de spoe- digere of langzamere beterschap van het dier af. Zoo lang de eetlust niet wederom terug gekeerd is, de algemeene koorts, de hoest, de roosachtige ontsteking, de gezwellen aan de beenen, nog niet verminderd zijn, de vrolijk- heid , de krachten, de oude gewoonten des diers, nog niet op nieuw verschenen zijn, en j het slijnvlies niet levendiger, de oogen niet we- j derom levendig of ' de kop vrij geworden is; j met een woord, zoo lang niet alle teekens van eene terugkeerende gezondheid voorhanden zijn, ■ mag1 de fontenel niet weggenomen worden en | dezelve moet derhalve ten minste 5 weken of 1 ook wel 4 tot 6 weken in ettering gehouden I worden. Wanneer men deze kunstmatige zweer lang I
open houdt, behoeft men uit eene toepassing I van de geneeskunst voor den mensch op de j dieren niet te vreezen, dat dit zoo heilzaam I middel bij de continuatie van hetzelve verzwak- I ken zoude. De krachten van het paard , des- I zelfs sterkte, gevoeligheid en prikkelbaarheid, zijn over het algemeen met die van de n mensch in
|
||||
— i85 —
|
|||||
in het geheel niet te vergelijken, en" wanneer
ook big den laatsten, eene lange en sterke ettering allezins meerdere langdurige kwalen voortbrengt, zoo is zulks geenszins het geval bij de paarden, gelijk de schrijver zulks uit eene duizendvoudige ondervinding in de ge- neeskundige praktijk der paarden weet. Inte- gendeel, hoe langer in dezen ziekelijken toe- stand , evenzeer als in menige andere, de kunstmatige zweer onderhouden wordt, hoe heilzamer het is, en hoe meer zij eene lang- Wijlige herstelling, voorkomt. Zij is zelfs het middel, waardoor de ziekte, geheel alleen en dikwijls ook zonder alle aanwending van inwen- dige middelen, geneest, zoodra dezelve maar da- delijk in den beginne zeer geprikkeld en langen tijd in ettering gehouden wordt. Slechts dan werkt zij volgens mijne ondervinding nadeelig, en bespoedigt 'het den dood van het dier, wanneer men met de aanwending daarvan te laat komt, wanneer de ontsteking der long reeds te ver gevorderd is, door dezen tegenprikkel niet meer afgeleid kan worden en het koud vuur reeds begint te ontstaan.H In dit geval verhaast het den dood van het dier, die overigens slechts eenige uren later, gevolgd zoude zijn. , Ontstaat bij dé* verschijning dezer ziekte een
droes, of vertoont dezelve zich in den loop der ziekte , dan wende men dampbaden aan van hooizaad zoo als zulks reeds op verschil- lende plaatsen van dit werk, opgegeven is. Aan de roosachtige ontstekingen en zuchtige
gezwellen, die zich in den loop dezer ziekte, aan den kop, den hals, ia den omtrek der rib-
|
|||||
— i86 —
|
|||||
ribben, onder den buik, aan den koker, den
uijer en de beenen , voornamelijk aan de ach- terbeencn vertoonen , behoort men verder geheel niets te doen dan dat men de ontstokene of zuchiige plaatsen , hoogstens met drooge stroo- wisschen wrijft en derzelver genezing alleen te zoeken in de goede ettering en het onderhouden van de fontenel, waardoor deze ziekelijke ver» schijnsels het eerste en zekerste weggenomen Worden. > :• > s Gedurende de-herstelling ontstaan er somwijlen
zoogenaamde straalzweren en roosachtige ontste- kingen , mok in de hiel, die men niet onderdruk- ken moet. Het onderhouden der fontenel gedu- rende langeren tijd, en het zuiveren der zweeren met laauw zeepwater zijn in den beginne de doélmalligsite middelen yl en 'eerst!.-later tot' op- droógjng van heide, zuiverende en • za men trek-. kende middelen dienstig, aoff alsr.^oudglitazijn;, een afkooksel van eiken* schors, het bijtende subliniaatwater en een poeder van houtasch, gebrande' aluin en blaauwe'vitriool, om daarop te: sfcroogen.- ):,.' <<.j u^rxo'w vo;ï L th-pAv. -f-jjir. , Deze ziekten ibijnl deels ;;als* crisis v .diek. als gevolgen der algenieene; zwakte te beschouwen, die door het. lang i lalen * etteren der fontenel en hel toenemen der krachten van het dier, het beste verdwijnen. ' '.. • ;id J-'ujRjf.'C; « Al te isterke-of- te-lang'aangewende^vlugtige
prikkelende middelen zoo «Is dé kamfer, de duivelsdrek, dd; hartslioorngeest^ de terpentijn- olie enz. ji diei; door^ vele: veeartsé» hg; demn ziekiten voorgeschreven wordöii , èxrengén geène heilzame werking te weeg; inteaendö'el vermeer-, depen ■! zij zelfs de koorts -enn-terslitotheren dus ** •'■ den |
|||||
— 187 — '
den toestand. Over het algemeen is het aan-
houdende gebruik van alle inwendige middelen, bij deze ziekte schadelijk, terwijl de fontenel en eene zorgvuldige verpleging en oppassing het meeste tot de genezing bijdraagt. Voornamelijk doet zulks het zorgvuldig en afwisselend toe- gediend voedsel, zoo als nu een weinig goed hooi, dan een weinig zemelen met haver ver- mengd, dan wederom meel- of lijnkqekdrank en somtijds eenig gras, kleingesnedene rama- nassen, wortelen, brood met zont, bestrooid enz., dat hem de oppasser geeft, waardoor de krachten van het dier onderhouden worden en waarjn de genezing meer te zoeken is dan in de inwendige middelen, gelijk mij de ondervin- ding zoo dikwerf geleerd heeft.' : r '■ " Ook is bij dezen ziekelijkèn toèstafrd bijzonder nuttig (zoodra de eerste wegéri ef darmen Aöoi* de reeds opgegevenc zachte poedermiddelen ge- zuiverd zijn, die te gelijk bok door de bijvoe- ging van bittere middelen, heilzaam op de spijs- vertering werken), een conserf van vêrSch ge- schrapte ramanas, gepulveriseerde Calmus , goe- de roode wijn, en fijn gewreven roggebrood, waarvan meif aan het dier 's morgens, 's mid- dags en 's avonds eenige spatels vol op de i tong strijkt. Hiermede moet men échter ook | niet dagelijks voortgaan, maar zulks een of'twee I dagen, naar gelang der omstandigheden ,■ ge- heel weglaten en aan de natuur, als het ware, den tijd laten, om te 'bekomen ,"en de gege-- vene middelen werkzaam "• te* doen zijti» Gedurende de beterschap is dan' eene ma-
; tige beweging in de versche lucht, wanneer het f~ de omstandigheden toelaten, eeue geheel vrije
be- J
|
||||
— 188 —
beweging op eene bepaalde plaats , en zelfs het
matige werk al stappende zeer heilzaam» Als algemeen versterkende, de spijsvertering
bevorderende en opwekkende middelen, beve- len zich gedurende de herstelling aan, alle bit- tere specerijachtige geneesmiddelen, zoo als bij voorbeeld : gepulveriseerde jeneverbessen.
■ roöde gentiaanworlel.
■ ■■ fenkel.
-■
1 ' waarvan men voor het paard op ieder voeder
eene eetlepel vol of zoo veel men in vijf vingers houden kan, strooit. Indien het echter het voeder met dit bijvoegsel niet eten wil, dan is het oneindig raadzamer, zulks geheel weg te laten, om het dier maar niet in het eten te binderen, waardoor zijne krachten nog veel vroeger en beter opgewekt worden dan door alle medicijnen. . Bij de aan deze ziekte gestorvene paarden,
vindt men na de opening der borstholte, de long en het borstvlies met gestolde lympha be- dekt , dé long op onderscheidene plaatsen met het borstvlies aan elkander gegroeid, de long zelf brandig, ontaard en hier en daar ver- hard. Eene gele geleiachtige stof vult het cel- lenweefsel van het borstvlies, een verschijnsel hetwelk men; in het cellenweefsel der huid, en zelfs der spieren, waarneemt. In het hart vindt men verschillende polypenachtige Biassas van geronnen bloed, terwijl er in de ade-
|
||||
— *8g —
aderen slechts een dun geelachtig rood vocht
voorhanden is. Dikwijls is de borstholte vol water, ,voornamelijk daar, waar kort vóór den, dood, alle zuchtige gezwellen aan de hecnen, onder den buik enz. , snel verdwenen. De werktuigen van den onderbuik zijn, behal-
ve de lever, gezond. Deze laatste echter is ontaard, opgezet, vergroot, en meer of min brandig, op verschillende plaatsen verhard en met een kleverig slijm bedekt. In de hersenen , het ruggenmerg en de scheden der zenuwen vindt men somtijds een geleiachtig vocht , ter- wijl het cadaver zeer spoedig tot de rotting overgaat, en eene zeer rottigen krengachtige reuk verspreidt. Aanmerking van den Hoogduitschen vertaler.
De verhandeling over deze zoo gewigtige en
in het geheel niet zelden voorkomende paar- denziekte, was zeer gebrekkig, e,n zoo wel de teekens derzelve als de loop, de voorzegging en genezing zeer kort behandeld, waarom ik mij veroorloofd heb, dezelve met mijne waar- nemingen en ervaringen dienaangaande aan te vullen, ten einde geene gaping over dit onder- werp over te laten. Ten aanzien der Duitsche werken, verwijs ik
naar WALDiNGER's Theraphie; veit's Vete~ rinarhunde, AMMOir's handbuch J"ar ongekende Pferdeartzle, TENNECKER'S Kossarzt 2e. j4fl0 Tubingen bei Cotta, en naar mijn reeds aan- gehaald geschrift uber die chronische lungen- und leberenlzündung der Pferde. Jlmenau bei
|
||||
—• igo —
bei Volgt, waarin dit onderwerp bijzonder
en uitvoerig behandeld ij. |
|||||
XVIII. HOOFDSTUK.
i Van de keelontfteking.
ui "• - .. ,.:■:'
» £«we zinUngachtige • keelontsteking tornt eten dikwijls als
* de droes en zelfs, nog mcnigvuldiger, bij de paarden
j> voor'" De keelontsteking komt zeer dikwijls bij de
paarden voor, in alle tijdperken van het leven , voornamelijk echter bij jongen , is van eenen zin- kingachtigen aard en wordt door eene gestremde en onderdrukte huiduitwaseming voortgebragt; waar- om wij dezelve vooral bij afwisselend wéér, in de lente en herfst, zien ontstaan , hoewel zij ook dikwerf in andere tijden van het jaar verschijnt, omdat de uitwaseming dezer dieren zoo menig- maal in onzen dienst gestoord wordt. Zij is steeds zuiver ontstekingachtig en vereischt der- halve altijd de antiphlogistische (ontstekingwe- rende) geneeswijze. Zij komt veel menigvuldiger bij de paarden voor
dan de droes, gaat dezen zeer dikwijls vooraf vergezeld denzejven, en eindigt ook wel daar- mede. Zij bestaat in eene ontsteking der slijm- vliezen van de keel en het strottenhoofd, die zich dikwijls tot in de luchtpijp uitstrekt, en waarbij gewoonlijk de slijmvliezen van den neus teven* meer of ninder ontstoken en de kaauw- spieren med*e aangedaan zijn. Dikwerf gaat haar eene
|
|||||
— IQl —
eene algemeene koorts vooraf, welke nogtans
in niet bedenkelijke gevallen, even zoa weinig merkbaar is, als die welke haar verzeld , fett welke dan zinkingachting en zuiver ontsteking- achtig is. De teekens dezer ziekte zijn de volgende:
Het paard eet niet, en zulks niet zoo zeer aan gebrek aan eetlust, als uit pijn bij het kaau- wen en nog meer bij het slokken. Van daar dat het dier, wanneer de haverkist geopend en voor hemzelven óf voor andere paarden, | voeder gegeven wordt, zidh, als ware het be- geerig naar het eten , vrolijk en verlangend naar hetzelve omziet, met de voorpoten krabt eh. in zijn geheeie wijze van doen, de grootste eet- lust doet blijken, ook het harde voeder haas- tig uit de krib neemt en het kaauwen wil, maar zullts korten tijd daarna, in brokken gevormd, met speeksel vermengd, weder uitspuwt, waar- bij men duidelijk ziet, dat hém het kaauwen en meer nog het slokken, pijn veroorzaakt. Hooi, ja zelfs het stalstroo, wordt door de paarden, vooral door diegenen ^ welke doorgaans goede eters zijn, gegeten ,, evenzeer als gras en ook wel een weinig gemalen koorn of zemelen; slechts de haver kunnen zij niet kaauwen en slokken, omdat dezelve de thans bovendien, dubbeld gevoelige en ontstokene keel bezeert; (*) ook
|
||||||
O Deze omstandigheid verdient eene geheel bijzondere aan-
dacht, | »n jongs paardt-ndoclers kunnen uit dien hoofde bij het examineren van een paard, dat niet eten wil of kan, en bij het ondeivragen van den oppasser, niet voorzigtig genoeg gijn, om sich io overtuigen, of Let paard niet eet, omdat-de rnaag
|
||||||
— 192 —
|
||||
ook het drinken valt hun mocijelijk, en alhoe-
wel zij gaarne den bek in den emmer steken, om denzelven te verkoelen, zoo slokken zij toch weinig van het drinken door, en het meeste daar- I
«»—— i i ii
maag of darmen niet zuiver of onwerkzaam zijn, of aan eene
algemeene ziekte lijdt > of wel dat slechts, eene plaatselijke ontsteking van de keel of van het strottenhoofd, de oorzaak daarvan is. In het eerste geval is de tong smerig, beslagen, en bet paard heeft koorts; alle voedsel walgt aan het dier in dezen toestand, ten hoogste eet het nog een weinig hooi, het ruikt alleen aan het harde voeder, en treedt dan met neerhangen- den kop van de krib terug, deszelfs opmerkzaamheid , deszelfs eetlust wordt noch door het openen van de haverkist, noch door bet strooijen. van bet voeder zelf, opgewekt; het slaat op dit alles geen acht, en het heeft met de eetlust ook alle levendigheid en kracht verloren; terwijl integendeel een paard , hetwelk alleen aan eene plaatselijke ontsteking in de keel lijdt, vol eetlust is, de beste appetijt; ja dikwijls den groot- sten honger toont, haastig den haver neemt, maar in plaat- van dezelve geheel te kaauwen en door te slokken, in ronde brokken gevormd , met eene menigte speeksel gemengd, we- derom uitspuwt, (gelijk het ook bij het krijgen der landen, waaibij altijd eene onlsteeking dei keel plaats heeft; hetzelfde geval is), hooi en stroo nogtans met veel eetlust verleert, daar- bij leveudig; moedig en sterk is, en niet het geringste teeken Van koorts toont. De tong is in dezen toestand niets minder dan beslagen, maar zeer zuiver _, doch rooder dan in den ge- zonden staat. Het dier staat regt op met eenen levendigen blik y en geeft op alles acht, wat om hetzelve voorvalt, voor- namelijk op hetgeen tot het voederen behooit, terwijl het nooit meer eetlust schijnt te hebben, dan juist thans , daar hetzelve het voedsel niet goed kaauwen, en nog minder door- slokken kan. Zoo ondei scheiden echter ook het wezen en alle verschijn- 1
sols dezer beide ziekten zijn, zoo dikwijls worden zij echter, zelfs door kundige paardendoctors, met elkander verwisseld, alleen uit dien hoofde, dat de paardendoctor het dier niet zelf riaauwkeurig onderzoekt, niet oplettend genoeg bij zijn onder- zoek der ziekte is, en alleen om dat het paard niet eet, eena algemeene ziekte of ten minste eene verslijming der eerste wegen veronderstelt, waarnaar bij niet zelden, een geheel valsch ontwerp van genezing beraamt, terwijl slecbls eene plaat-
|
||||
— ïg.i —
|
||||||||||
daarvan loopt wederom uit den bek we?
Daarbij ziet het slijmvlies van den bek en-den neus rooder uit, de uitgeademde lucht is heet • terwijl uit den bek veel speeksel, uit den neus veel shjm ontlast wordt. Hier en daar, waar Ide long mede aangedaan en geprikkeld is, ont-
staat een droog, dof hoesten, en wanneer m^n de luchtpijpen , inzonderheid nabij de keel drukt dan toont het dier meer of minder pijn en er komt een doffe hoest, die van pijn verge- zeld wordt. De oogen zijn meer of minder mede ontstoken en de kop bij tijden aangedaan • vooral komen deze verschijnsels bij jonge paai- den voor, die, gedurende dat zij van deze kwaal overvallen worden, ook aan de werkim* der tanden lijden, welke toevallen in den jeug- digen leeftijd steeds gepaard gaan. , De koorts wordt eerst dan merkbaar, wan-
neer de ontsteking van de keel van belang is in ettering of wel in koud vuur dreigt over te gaan, en toefalien van stikken en kropge- zwellen ontstaan; buiten dat ontwaart men de- zelve dikwijls geheel niet, en bij geringe hals- ontstekmgen blijft de koorts slechts plaatselijk en wordt in geenen deele algemeen. De klieren in de keel zijn gewoonlijk eenig- |
||||||||||
ZtllS
|
||||||||||
plaatselijke ontsteking van de keel,,die bij geheel niet bemeikte ,
|
||||||||||
«
|
.. -—. «uiut^vi; , w'nueer een
paard niet eet, niet opmerkzaam genoeg zijn, of liet toch eetlust toont, en het harde voeder slechts niet knauwen en doorslikken kan, of dat hem bet voeder geheel walgt, en de eetlust met het gebruik van het voeder, te gelijk verlo- ren is, A-anmerklng ean den Hoogdultichen Vertaler.
\ . I
|
|||||||||
— 194 —
zins gezwollen , en de geheele ziekte helt naar
eenen droes over, die echter door de over- ■ttrikkeling niet ontstaat. Daar , waar dezelve verschijnt, is zij de crisis der ziekte, welke nu door den droes beslist wordt. Dikwerf nog- tans geschiedt ook de. verdeeling der ziekte zonder merkbare ontlasting van de eene of an- dere stof, ofschoon men altijd stellen mag, dat door eene verhoogde werking der uitwasemende vaten op de huid of de nieren enz., de zie- kehjke werking der shjmvliezen van den bek — of wanneer men als aanhanger der Humoral Pathologie spreken wil, — de ziektestof, wel- ke de ontsteking van den bek verwekte , naar de gemelde deelen is afgeleid geworden, maar dat zulks niet. door ons kon worden opgemerkt. De gevaarlgke gevolgen of uitgangen dezer i.) De verettering. Alle toevallen vermeerderen
dan tot dat het. gezwel rijp is en in den bek opengaat, er komt eene algemeene koorts bij , de oogen , de keel en slijmvlies zijn hevig ont- stoken . de uitgeademde lucht is brandend heet, de dieren reutelen en fluiten, als het ware, bij bet ademhalen , zoo dat men het stikken vree- zen moet; zij kunnen op geene wijze eenig voeder gebruiken, zelfs niet eens iets vloei- baars doorslikken, en zoodra zij drinken wil- len loopt hun het water wederom uit den bek en de neusgaten, hoezeer zij echter den muil diep in den emmer steken, om zich den bek af te koelen en uit te spoelen. Tusschen beide vormt zich ook uitwendig bij de keel, eene ontste- king en 'een ettergezwel of absces, hetwelk, indien het niet van zelf openbreekt, door de kunst
|
||||
— ia5 —
|
|||||||||
lunst moet worden -geopend en behandeld, ge- >
lijk in het Hoofdstuk o^ver den bevangen droes, geleerd is. Wanneer toen uitwendig het bo- venste der luchtpijp drukt en het gezwel 6e-j vindt zich in de nabijheid, dan toont het |
|||||||||
l
|
aard niet alleen de grootste pijn, maar ook
|
||||||||
enaauwdheid. Bij dezen toestand is het dief
zoo lang niet buiten gevaar tot dat wezenlijk de verettering begonnen is, daar te voren ook even gemakkelijk het koud vuur opkomen , of de croup, waarbij de luchtpijp met eene taaije, vliesachtige stoffe verstopt wordt, ontstaan kan, waaraan het dier bijna altijd ten gronde gaat. 2 ) Het koud vuur. De verschijnsels zijn
daarbij dezelfde, als in heit voorgaande bij de: verettering opgegeven zxjn, behalve .dat hier- bij de ontsteking nog heviger wordt, en wan- neer geene doelmatige hulp aangewend wordt, den plaatselijken dood, het daaruit ontstaande koud vuur namelijk, ten gevolge heeft, dat op eene ons onbekende wijze, het leven snel doet eindigen. , , 5.) De croup. Eene ophooping en verstop-
ping der luchtpijp door eene taaije stoffe * waar- op eene verstikking volgt. Deze uitgang der keelontsteking komt alleen bij jonge paarden voor. Hier vermeerderen alle toevallen eener plaatselijke en algemeene ontsteking zeer spoe- dig , er ontstaat een geheel eigenaardige fluitende toon bij het ademhalen, eene menigte ichuim. «oopt zich in den bek op, en wanneer niet zeer spoedig doelmatige middelen aangewend* worden, volgt de verstikking plotselrjk. De ontsteking van de keel heeft een zeer on-
bepaalde afloop, en wordt somtijds den 5e., y. I 2 » en
|
|||||||||
196 —
|
|||||
en 9e. dag beslist. Dikwerf houdt zij ook we-
ken en zelfs maanden lang aan, en wordt lang- durig, bijzonder wanneer voortdurend gelegen- heidsoorzaken, zoo als belette uitwaseming enz. daarbij plaats hebben. De voorzegging rigt zich naar de hevigheid
der ontsteking, den ouderdom, de ligchaams- gesteldheid en de overige bijzondere omstan- digheden van het zieke dier, en kan in ligte gevallen steeds gunstig, doch bij zeer hevige ontstekingen slechts twijfelachtig zijn, daar de overgang daarvan in koud vuur en croup doo- delijk is. Wat nu de genezing en ontsteking van de
keel en het strottenhoofd betreft, zoo bepaalt deze de sterkte der middelen; bij ligte gevallen is de volgende behandeling toereikende ter ge- nezing , te weten : 1.) Men houde het dier warm , en zoo veel moge-
lijk buiten koude lucht, bijzonder buiten den togt. 2.) het warmhouden van de keel, door het
omslaan en omwikkelen met wollen dekens, pel- sen enz. 5.) vlugtig prikkelende inwrijvingen langs de
keel en den omtrek daarvan, ten einde de ont- steking meer naar buiten af te leiden, en zulks met het vlugtige smeersel (linimentum volatile) of een mengsel van gelijke deelen terpenlijn- en laurierolie, en bij gebrek van deze laatste , alleen van terpentijnolie; 4.) dampbaden van hooizaad of gekookte gerst,
die men op de reeds vroeger opgegevene wijze bereidt en hier niet dikwijl? genoeg bezigen kan. Zij moeten in de veenrtsenijkunde eeniger- mate de verzachtende en verdeelende gorgel- dran-
|
|||||
— 197 —
dranken vervangen, die men in die gevallen bij
den mensen aanwendt; waarom het ook nuttig is, wanneer men die baden, terwijl zij nog laauwwarm zijn, aan de paarden voorhoudt, daar zij dan den bek daarin steken, de damp i'fgt inademen en zich daarmede, als het wa- re, de keel uilspoelen (*). Zijn de drekstoffen hard en als ballen ge-
vormd , dan gebruikt men van tijd tot tijd klis— stèren uit de reeds meermalen opgegevene in - gredienten. Inwendige middelen zijn bij dezen graad der
wekte nog niet noodig, en de beterschap volgt in dezen toestand reeds na de aanwending der hier opgegevene uitwendige middelen. Daarbij moet men aan het dier dikwijls laauwe
lijnkoekdrank of meeldrank voorhouden, en geeft hem voor zijn voeder, twee deelen zemelen en een deel haver, onder elkander gemengd, Wan«
|
||||||
(*) De opgegevene behandeling door den schrijver, bij de
dampbaden — waarbij men namelijk beet waler op eene hoe- veelheid hooizaad giet, den emmer aan het dier voor deu kop hou it, welke even als de bars met dikke dekens be- hangen is, om bet vervliegen van den wasem eenigzins tegen te houden, en dan met eenen stok in den emmer roert, ten einde zich slerke dampen daaruit zouden ontwikkelen, '4ST is ver Ie verkiezen boven die behandeling, waarbij men slechts gebroeid hooizaad of afgekookte garst aan het paard in een zak omhangt, zoo als gewoonlijk geschiedt; want bij de laatste handelwijze wordt de opstijgende damp ten hoogste in de keel en den neus geleid, terwijl bij de eerst- gemekle dezelve voornamelijk ook de uitwendige deelen van do keel , de kaauwspieren en den bals, aanraakt , de span- ning dezer deden wegneemt en zóó de prikkeling en da ontsteking vermindert. Aanmerking van den Hoogduitschen Vertaler,
15 ,
|
||||||
- i93 -
Wanneer daartegen de ontstekingaehtige toe~
stand vermeerdert, de roode kleur in de keel en op het slijmvlies Van den neus toeneemt, waarbij de laatste geheel droog blijft, de uit- geademde lucht steeds heeter, de oogen steeds meer ontstoken, de kop meer aangedaan wordt,, bij het uit- en inademen een reutelen of wel zelfs een fluitende toon ontstaat, het paard het eten geheel nalaat, den kop laat nederhangen, alle aandacht op uiterlijke voorwerpen verliest en duidelijk toevallen van eene algemeene ont- stekingachtige koorts vertoont; hetgeen de ge- spannene volle, harde en weinig voelbare pols> het benaauwde ademhalen» het uitzetten der neusgaten en de beweging der buikspieren , even als het stroeve haar, de koortsachtige huivering» de nu warme dan koude ooren verraden , dan moet dadelijk eene meer antiphlogistische (ont- stekingwerende) geneeswijze gebezigd worden, en deze bestaat t i.) in eene plaatselijke aderlating in de keel r
om de plaatselijke ontsteking aldaar te vermin- deren (*), 2.) |
||||||
O Men moei zieh verwonderen, hoe ome theoretische
Veeartsen, de plaatselijke aderlating in den bek , onvoorwaar, delijk en in alle onistandighedeu verwerpen en gebrekkig verklaren; want ofsehoon ik zeer gaarne toegeve, dat eene dergelijke aderlating , ten allen tijde en zonder eenige aan- wijzing daartoe, aangewend, hoogst verkeerd is en het paard niet zoo zeer dikwijls niet eet, niet kaauwen en slokken kan, omdat het aan eene ontstekiug van den bek, maar aan eenen geheel anderen ziekelijken toestand, het zij ver- slijming en krampachtige aandoening van de maag en het darmkanaal of aan eene andere algemeene ziekte lijdt, zoo bestaat doch ook nog menigvuldiger het geval, dat eene zinkingachtige keelontsteking alleen schuld is aan het niet |
||||||
— -199 -*
2.) daar waar de koorts hevig is, in eene
algémeene aderlating, waarvan de hoeveelheid, door den ouderdom, de ligchamehjke gesteld- heid van het dier en graad der ontsteking be- paald wordt, en waarvan men zich niet moet laten afhouden, door het gewone maar geheel verkeerde denkbeeld als of namelijk de droes, voor welke kwaal men de keelontsteking aan* , ziet, daardoor gestoord en onderdrukt wierd. Want hier heeft men immers niet met eenen Jblooten droes, maar met eene daaruit ontstane of in deszelfs loop voorkomende keelontsteking , te doen, en het is hier geenszins de rede van, de genezing van den droes, maar van de ver- deeling van de keelontsteking, die anders zeer ligt
|
||||||
gebruiken van hel voeder, waarbij allezins plaatselijke ader-
latingen gevorderd worden en zeer heilzaam zijn; en welke Geneesheer bij menseben zoude wel bij keelpijn, het aan- leggen van bloedzuigers nalaten ? Wat ondertusschen de * bloedzuigei s bij dezen bewerken moeien, eene veideeling der plaatselijke ontsteking namelijk, dat behooren ia de veeartsenijkupst voor, de paarden, waar de bloedzuigers nie* kunnen aanaewènd worden , de plaatselijke aderlating in den bek eti het doen van kleine insijndingen (scarificeren) in bet verhemelte, te, weeg te brengen, en de ondervinding be- vestigt derzelver heilzame werking in zoodanige omstandig. lieden; Men moet alleen bij de aanwending dezer operatie, Wel toezien dat scarificeren van het verhemelte slechts op- pervlakkig en niet zoo diep geschiede } dat daarbij de slagade- ren van bet verhemelte gekwetst worden; gelijk zulks mij- Ben. leermeester JJerseh, de sedert lang overledene Hof- paardendoctor en onderwijzer iu het beslaan derzelve , op dé veeartsenijschool te Dresden, toen hij nog een onwe- tende smilsknecht was, gebeurde; welk geval hij ons leer- lingen dikwijls verhaalde, daar toen de bloeding door hem •uet gestild kon worden, en het dier dood bloeden moest. Aanmerking van tien Hoogdidtsclien Vertaler. I 4
|
||||||
— 200 —
|
|||||||
ligt in kond vutir overgaat, of de krop, en
toevallen van stikken verwekt. Het is echter ïaadzaam, dat men in dit geval, waar men uit Jioofde der hevige algemeene en * plaatselijke ont- steking, genoodzaakt wordt eene aderlating aan te wenden, ook te gelijkertijd — even als bij de longontsteking op de borst — hier, onder de keel, eene fontenel maakt, ten einde de ziekelijke prikkel, welke na de aderlating ligt van plaats verandert, aan de uitwendige dee- len van de keel, als het ware vast te houden.- Ook brengt de aderlating zeer dikwijls daardoor eene crisis voort, dat dezelve de ontsteking gemakkelijker in verettering of beginnenden droes* doet overgaan. 5.) Wordt hier het inwendige gebruik van
de ontstekingwerehde conserf gevorderd, waar- van de zamensteih'ng in het Hoofdstuk over d"fe zuivere longontsteking, opgegeven is-, en. wel geheel op die wijze als aldaar voorgeschreven wordt. Het is echter gewoonlijk zeer moeije- lijk, in dezen toestand, bij het dier iets inwen- wendig aan te brengen, daar de klep der luchtpijp en zelfs de strot, zeer'gezwollen zijn ; weshalve men zich hier meer op de uitwendige middelen, voornamelijk op de plaatselijke en algemeene aderlatingen, dampbaden enz. ver- alten moet (*) |
|||||||
(*) De veeartsen, die alle behandelingen bij" dè genezing dèr
dieren uit de geneeskunst voor menschén afleiden willen, zul en den schrijver een verwijt maken, dat hij zich". ia dezui toestand der ontsteking, niet even als de Genees- heer bij den rnensch, van het zoete kwikzilver bedfeiïi;. maar ik stem met zijne behandeling geheet in., daar mij » 60113
|
|||||||
— 201 —
4.) Worden hier hoofdzakelijk dampbaden
van hooizaad , zoo als die reeds meermalen op- gegeven zijn, gevorderd, en dezelve kunnen niet dikwijls genoeg aangewend worden; want zij werken deels in plaats van de gorgeldranken, deels als verzachtende en verdeelende pappen, welke , daar derzelver aanwending ook hier niet niet doenlijk is, door de warme verdeelende dampen, vervangen moet worden, Overvalt het paard, gedurende de aanwen-
ding der dampbaden , een stikkende hoest, dan laat men den kop, voor dien tijd, uit het damp- bad komen. 5.) Mogen hier geene klisteren ontbreken,
daar bij de algemeene ontstekingskoorts, op de ontlediging van het darmkanaal die hier traag is, moet worden gezien. 6.) worden hier de reeds opgegevcne prik-
kelende inwrijvingen aan de keel en den hals bijzonder gevorderd, en dezelve mogen tot afleiding van den prikkel van de inwendige dee- len , even zoo weinig verzuimd worden als het zorg-
|
||||||
eene veeljarige .ondervinding geleerd heeft, dat dit middel
Mj de paarden in verre na niet dat nut aanbrengt, wat het 'n .denzelfden toestand bij de mensch bewerkt, en dat 'wel i ui' dien hoofde, omdat kleine gaven van dit middel in geene • ueele helpen en grootere algemeen nadeelig op de maag en. de spijsvertering werken. Van daar, dat ik ook, hier zoo als bij alle zuiver ontstekingachtige ziekten der paarden mengsels van salpeter, glauberzout enz, , gelijk eene dergelijke zemeiiïoegiug in bet Hoofdstuk over de zuivere longoniste- j"nB opgegeven is, alle andere middelen, en wel bijzonder "et zoete kwikzilver, voorlrekke, Aanmerking pan lien Hoogduitschen Vertaler.
I 5
|
||||||
i— 202 —
|
|||||
zorgvuldige warmhoaden dezer deelen door ont-
slagen van wollen dekens; pelsen enz., dewijl warme pappen van roggemeel of gekookte lijn- zaad , kussentjes met verdeelende kruiden enz. r welke allezins nog meer dienst doen zouden, wanneer men dezelven altijd warm houden en zóó opleggen konde — ten minste in de pri- vate praktijk — niet zoo goed aangewend kun- nen worden. Wijder3, is het nog van groot nut bij dezen
ziekelijken toestand, Avanneer men aan het dier zeer dikwijls laauwe lijnkoekdrank voorhoudt r al is het ook, dat hetzelve, zoo als reeds meer- malen gezegd is, niet altijd daarvan drinkt, maar alleen den bek daarin steekt en uitspoelt. Wanneer het wederom aanvangt te eten, dan worden aan hetzelve drie deelen zemelen en slechts een deel haver gegeven. Overigens moet de stal van deze zieke die-
een zeer zorgvuldig gesloten en warm gehouden worden. Ook behoofen de dieren dikwijls goed met stroówisschen over het geheele ligchaam gewreven en dan met wollen dekens bedekt te worden; ten einde de uitwaseming, wier be- lemmering deze kwaal het meest veroorzaakt 7 wederom vrij worde. Door deze behandeling zal men zeer dik-
wijls, de verdeeling te weeg brengen, en de ver- etteritig, het koud vuur en de croup voorkomen r eenen dr bes aan den gang brengen of langs eenen anderen weg, eene crisis beAverken. Indien echter desniettegenstaande de ontste-
ling tot zoodanlgen graad toeneemt, dat de verettering ontstaat, welligt omdat men de hulp te laat aanwendde,. of de ontstekingwerende be-
|
|||||
e— 2o3 —
Behandeling in derzelver geheelen omvang niet
sterk genoeg Bezigde , voornamelijk wanneer men de aderlatingen niet sterk genoeg deed of dezelve niet herhaalde, of wel anders de bij- zondere geaardheid der ontsteking, de veret- tering, in spijt van alle aangewende verdeelende middelen, te weeg bragt, dan wordt het ge- zwel zoo^b-ehandelt, als in het Hoofdstak over den bevarjgen droes is geleerd. Wanneer hij verzuim van deze hier aange-
wezene behandeling, de ontsteking in het koud vuur overgaat, dat het dier doodt, of het dier stikt, als een gevolg van den krop, dan vindt men in het eerste geval, bij de ontleding, het deksel der luchtpijp en het begin der luchtpijp brandig, in het tweede geval echter, dezelve met eene gestolde, taaije stof overtrokken, en als het ware verstopt. Voor zoo ver na dezen ziekelijken toestand
nog ziekten overblijven , zoo als gezwollene beenen, zuchtige gezwellen onder den buik, en er eene nieuwe ziekelijke gesteldheid ont- staat, welke meer naar eene rotkoorts overhelt, dan wordt eene fontenel op de borst en de behandeling gevorderd, die in het Hoofdstuk over de langdurige long- en leverontsteking op-j opgegeven is. Aanmerking van den Hoogduitschen vertaler.
Eene zinkingachtige keelontsteking behoort
mede onder de meest gewone ziekten der paar- den , die voornamelijk bij jonge dieren, inzon- derheid wanneer zij tanden krijgen, alsmede bij afwisselend weer in de lente en herfst, en dau I 6 me-
|
||||
;— 2o4 —
menigvuldlger, gedurende het verharen, töor-
komt, terwijl dezelve zeer dikwijls door oner- varene paardendoctors miskend' en voor eene geheel andere algemeenene kwaal aangezien wordt. Volgens mijne overtuiging heeft de schrijver',
derzelver kenteekenen, oorzaken, loop, voor- teekens en genezing in dit en het voorgaande Hoofdstuk over den bevangen droesjj' aöo juist en getrouwelijk naar de natuur opgegeven, dat ik niet noodig acht, iets uit mijne ondervin- ding daarbij te voegen; en ten opzigte der Duit- sche werken, behalve naar yeit'syeterindrkunde en WALDInger's Therapie, 'm het bijzonder naai» AMMON'5 Handbuch für angehende Pferde- cirzte, 8e. jiufl. Francfurt bei Brbnner, en ïennecker's Roszarzt,~ w. Aufl., Tubin~ gen bei Cotta, verwijze. Ook vindt men hef wetenschappelijke over de algemeene ontste- kingskoorts bij deze ziekte, en de aanwending der plaatselijke middelen hierbij, in mijne Ve- terinar Chirurgie r Prag bei Calcev |
|||||
XIX.
|
|||||
'mm 2o5 ■*•
XIX. HOOFÈST'tJK.
Van de ontsteking der nieren en baar-
moeder of draagzah, . ;„ ii;r'l;iJ . . ajisriki. --■:.! ;-
* 2Je ontsteking van een inwendig werktuig, is te gevaar— x lijker, naar mate deszelfs natuurkundigen invloed op » de geheels ieiverktuiging gewigtiger) it." De ontsteking van de nieren en de baarmoe-
der komt bij paarden zeldzaam voor, eii is volgens mijne waarnemingen altijd zuiver ont- stekingachtig. De ontsteking der nieren bepaalt zich nooit
bij die deelen alleen, maar strekt zich altijd ook op de piswégeh en* de! waterblaas uit, even als men bij eenen ontstekingachtigen toestand der baarmoeder of draagzak, ook de1 takken en de schede van de baarmoeder meer of min mede ontstoken vindt,' ■■■■"' De teekens eener ontsteking van nieren en
alle piswerktuigen, komen met die van eene pis opstopping, van het kolijk en van de ontste- ling der ingewanden, geheel overeen, weshalve ik te dien aanzien naar de vroeger daarover handelende Hoofdstukken, verwijze, behalve dat hier nog eene merkelijke algemeene koorts voor- handen is, een voortdurende zeer pijnlijke drang tot waterloozen ontstaat, en evenwel slechts eenige droppelen pis — die in het begin dei- ziekte waterklaar, en in derzelver loop bier- bruin uitzien, — ook wel met bloed vermengd afgaan, en. dat alle pijnlijke gewaarwordingen , I 7 die
|
||||
— 20$ —
|
|||||
die in nel Hoofdstuk over de ontsteking des darm-
kanals opgegeven zijn , hier ook in den hoogsten graad tegenwoordig zijn. Het is een geheel bij- zonder teeken der ontsteking van de nieren ea de blaas , wanneer zieh de paarden — zoo als ook bij de ontsteking der darmen het geval is — met het achterste gedeelte van het ligchaam r' even als een hond, nederzetten, en terwijl zij met het voorste regtop staan, met den kop naar de eene of andere zijde, pijnhjk naar de nieren omzien , als wilden zij ons, als het ware, de plaats der kwaal aanduiden. Zoo hevig echter ook de pijn in de nieren zij, zoo weinig wordt de uit- drukking daarvan merkbaar, wanneer men uit- wendig dén omtrek der nieren drukt. Ook zijn vele paarden, vooral merrien., zoö gevoelig en pqkkelbaar, 4at zij pot in den geheel gezonden toestand dezer deelen, eene zekere kitteling ver- raden , wanneer men deze deelen drukt. Daar- entegen vindt men , wanneer men met de hand in den endeldarm gaat, de pisblaas onder den- zelven niet alleen geheel uitgezet, gespannen en met pis tot barsten toe aangevuld, maar ook bij de zachtste drukking, pijnlijk, bijzonder heet en ontstoken. Indien de oorzaken van den prikkel niet weggenomen en vervolgens door pijnstillende en bedarende middelen, de ont- steking der piswerktuigen verdeeld kan wor- den, dan ontstaat er ten laatste koud vuur. De overgang in eene verettering, volgt bij paar- den — die bovendien zoo veel aanleg tot ont- steking hebben en bij wien dezelve uit dien hoofde zeer spoedig tot dien graad klimt, ter- wijl de heele brand in eenen kouden over- gaat , — zelden of geheel niet, en de dood wordt
|
|||||
— 207 —
|
|||||
wordt voorafgegaan, van al die teekens, dïe
bij de ontsteking der ingewanden, het bezwij- ken van het dier aankondigen De oorzaken der ontsteking van de nieren
en de blaas, zijn menigvuldig. Onder de voor- naamste behoort: de opstopping, waarbij de pis door krampen opgehouden, en bn gebrek van het ontlasten derzelve, de wanden der pis, blaas en pisleiders, voortdurend geprikkeld wor- den, hetgeen de kramp en de sluiting der pis- Maas slechts nog meer onderhoudt, en in eene wezenlijke ontsteking dezer deelen doet o vereaan. Wijders draagt daartoe bij eene kramp, die bn het kolijk en de ontsteking der ingewanden, - deze deel<mr trouwens in den beginne, alleerl mt medegevoel aangrijpt, maar door de langere voortduring en bij, de ontsteking der naburige deelen, ook bij dezen, in eene wezenlijke ont- steking overgaat, inzonderheid, wanneer buiten dat, een bgzondere aanleg daartoe, in dezelve voorhanden is. Ook verschaft eene belemmer- de huiduitwaseming, eene onderdrukte droes en elke andere verplaatsing eener ziekte stof naar de meren, de blaas enz., de aanleiding tot eene ontsteking der nieren, en eindelijk brengen nog gruis, of steen in de nieren, de blaas en de piswegen, deze kwaal te weeg, zoo. als dezelve ook door uitwendige kwetsuren ont- staan kan, en in dat opzigt onder de bijzonde- re beleedigingen en verwondingen behoort die hier niet kunnen afgehandeld worden. De loop der ontsteking van de nieren, die
volgens mijne waarnemingen, altijd zuiver ont- atekingachtig is, duurt slechts korten tijd, en » den 5.e, hoogstens den 5.e dag beslist, in wel-
|
|||||
B= 203 -s
|
|||||
welken tijd, hetzij na de verwijdering der oor-
zaak , de verdeeling der ziekte, of bij de voort- during der toevallen , het koud vuur ontstaat. In het eerste geval verdwijnen, zoo als bij het kolijk en de ontsteking der ingewanden,- met welke de ontsteking van de nieren en de blaas zeer dikwijls gepaard gaat,- alle toevallen al- lengskens; de tusschenpozingen van rust, wor- den even als bij het verminderen Aan een ko- lijk , langduriger; de pijnen verminderen bij voortduring, tot dat eindelijk de geheeje zie- kelijke toestand weggenomen is, en de volko- mene beterschap ontslaat. In het tweede ge- val , houden, even als bij ontsteking der inge- wanden, die in het koud vuur overgegaan is, alle toevallen en pijnen eensklaps op, het dier wordt op eens rustig , en korten tijd daarop, stort het onder stuiptrekking, dood neder. Gewoonlijk wordt de ontsteking van de nier en en de blaas, zoo als alle snel afloopende ont- stekingen bij de paarden , 's middernachts be- slist , gelijk mij verschillende voorbeelden ge- leerd hebben. De voorzegging kan bij eenê ontsteking van
de mieren en de blaas, nooit gunstig zijn, deels wegens het gewigt dezer deelen in betrekking tot de dierlijke huishouding, deels uit hoofde dat derzelver oorzaken moeijelijk of in het ge- heel niet te verwijderen zijn. De genezing vordert eene zuiver ontsteking-
werende behandeling , met vermijding van alle dingen, die bijzonder op de afscheiding der, pis werken, en gevolgelijk de ontsteking onder- houden en vermeerderen zouden. Weshalve de salpeter, hoe zeer die ook anders de ontste- |
|||||
aog —
|
|||||
king vermindere, hier vermeden moet wor-
den, daar dezelve bijzonder op de urin werk- luigen invloed heeft. Het grootste en gewig- tigste geneesmiddel, hetwelk dadelijk, naar mate van de ligehaamsgesteldheid, den ouderdom van. het dier, en den graad der ontsteking, be- hoorlijk aangewend, ook wel, naar bevind van van zaken, herhaald moet worden, is: i.) Een e algemeene aderlating , die het nut-
tigst wordt, wanneer men dezelve dadelijk aan de beide halsaderen doet, daar het bij alle zuivere ontstekingen, op de spoedige ontlasting van het bloed, in behoorlijke hoeveelheid, zoo zeer aankomt. De gesteldheid Van het bloed, en het daarbij voelbaar worden van de pols, de hevigheid der onsteking enz., bepalen dan de hoeveelheid , die afgetrokken moet worden. 2.) Verzachtende en losmakende klisteren ,
die behalve dat zij d& ontlasting bevorderen, hetwelk hier voornamelijk -vereisent wordt, ook nog als pijnstillende en verdeelende stovingen, op de in dit geval zoo geprikkelde en ontsto- kene pisblaas te beschouwen zijn, en derhalve niet dikwijls genoeg aangewend kunnen worden , Men bedient zich hiertoe van een " afkooksel van , lijnzaad , wolkruid ,-■'.- Althéa , Camillen , Vlierbjoemen ena., met lijnolie, en zet dezelve laauw warm, in kleine portien, ten einde dié zich des* te langer in den endeldarm ophou- den , en als verdeelende en pijnstillende stovin- gen zouden .kunnen werken. Zij maken bq <dexe ontsteking\ zamen met eene rijkelijke al- gemeene aderlating, het gewigtigste ia de ge- nezing, uit. . . «: ' ?<>tó 5.) Shjmige, pijnstillende eu ontspannene in-
wen- |
|||||
—- 210 —
wendige geneesmiddelen, zoo als dranken, uit
gestampt en gekookt lijn- en hennipzaad met lijnolie vermengd, die men alle 2 uren ingeeft, tot dat de beterschap aanvangt, wanneer men dezelve alsdan met grootere tusschenpozingen toedient. Zij ontledigen het darmkanaal, wik- kelen de scherpe vochten in, en verminderen da ontsteking door hunne ontspannende eigen- schap. 4.) Dampbaden van hooizaad en nog liever
van vlierbloemen , camillen, kaasjes- of malva- bladen, wolkruid, bilsenkruid enz. Dezelve zijn zeer dienstig, wanneer men die bij ruinen aan de koker en de piswegen opstijgen laat. Men gaat daarbij te werk, even als met de damp- baden bij den droes, de keelontsteking enz., behalve dat men hier den daarmede aangevul- den emmer onder den buik van het paard E laatst, en tleszelfs achterlijf over den emmer
een met dekens bedekt. Ook is het nuttig, dat men dikke dekens in dit warme afkooksel doopt, en dezelven over het kruis en den om- trek der nieren hangt. Daarbij moet echter in acht genomen worden, dat deze omslagen niet koud mogen worden, in welk. geval zij meer na- dan voordeel doen, en uitr dien hoofde 's nachts of in andere omstandigheden ( waar zij niet altijd, verwisseld kunnen worden , door dikke drooge dekens moeten worden vervan- gen, nadat te voren alle vochtige plaatsen met stroowisschen droog gewreven zijn. .- Overigens behoort het tot de verpleging vaa het zieke dier, dat men aau hetzelve zoo dik- werf mogelijk, laauw lijnkoekdrank gfeve, en waaneer de eetlust terugkomt, hem zemelen met een
|
||||
— 211 —:
|
|||||
weinig haver vermengd, en goed droog hooi of
gras toedient, bet in eenen warmen stal plaatst, en gedurende de ziekte alle beweging vermijdt. Indien hierop de pijnen, de ontsteking en de koorts nalaten, de nis zich wederom vrijer ontlast , een afzetsel vormt, en soms ook zand en gruis mede weggaat, dan kan men op de herstelling hopen, die echter in dit ge- val slechts allengkens en niet zonder ligte in- stortingen plaats grijpt. Het plotselijke weg- blijven van alle pijnen, duidt, zoo als reeds meermalen gezegd , het opkomende koud vuur en den dood aan. Wanneer na de doorgestane ontsteking der
nieren, langdurige naziekten blijven, zoo als dit niet zelden het geval is, zich zuchtige zwel- lingen onder den baik, en gezwollene beenen vertoonen, het haar oog stroef blijft, het dier zonder eetlust is, en de voorafgegane, hevige ontsteking, door eene even zoo steile alge- meene zwakte van het dier gevolgd wordt, dan wordt eene fontenel onder den buik, die men lang in ettering houdt, en het inwendige ge- bruik van bittere sterkende middelen, met kookzout vermengd, gevorderd, waartoe zich het opgegevene droespoeder met jenever of vlierbessen, of ook wel maar meel en water zoo veel als genoeg is, als een conserf of brokken gemaakt, het meest aanbeveelt, en in vereeni- ging met de fontanel, het grootste nut aan- brengt. Wat de. ontsteking der piswerktuigen betreft,
die door uitwendige beleedigingen of ook stee- wen in de blaas enz. ontstaat, en waarbij de steensnijding noadig wordt , of anclers eene heel-
|
|||||
4
— 212 —
heelkundige kunstbewerking wordt gevorderd,
zoo komen deze bijzondere toevallen hier niet te pas, en moeten dezelve in de heelkunde der dieren afgehandeld worden. De ontsteking der baarmoeder, komt behalve
Lij moeijelijke geboorten, of ter oorzake van de daarbij aangewende hulp, of de anders ver- keerde lieging van het veulen, de omkeering en uitzakking dier baarmoeder , zeldzaam bij de paarden voor, en behoort onder zulke omstan- digheden , in een leerboek over de verlossing en de ziekten der merrien (*). Ondertusschen kunnen allezins ook verplaatsingen van ziekte- stoffen, eene onderdrukte uitwaseming enz. \ bij een en bovendien reeds geprikkelden en zieke- lijken staat der baarmoeder, de aanleiding daar- toe geven, en in zoo verre verdienen deze ont- stekingen hier ook eene vermelding. De js£nteekens vertoonen zich door valsche
weeën , jf\ie met toevallen van kolijk en ontste- king der darmen gepaard gaan, ea waarbij een hevig ontstekingachtige koorts ontstaat. De aard dier ziekte is altijd zuiver onsteking-
achtig, en de loop even als de voorzegging, zoo als die bij de ontsteking der nieren en ingewauden. De genezing vordert ruime aderlatingen ,
slijmige verzachtende dranken van lijn- en hen- nipzaad, die in dit geval met salpeter en en- ge- |
|||||||
(*) Als zoodanig bezitten wij thans alleen Tüknücker's
X,ehrbuch der jyferdeürlzliche Gehurtshulfe und der geivöhn- lichsten krankheilen der muitersluten und Fohlen, f rag bij Calve. Aanmerking tan den Hoogduitschen Vertaler,
|
|||||||
\
|
|||||||
- 3l5 ~
|
||||||
gelach zout vermengd kunnen worden , zoo als
mede de reeds opgegevene verzachtende en openende klisteren en laauwwarme inspuitingen met hetzelfde afkooksel of melk door de schede in de baarmoeder zelve. Bij de uitzakking of Omkeering der baarmoe-
der, ma moeijelijke geboorten, moeten nog bijzondere verloskundige operatien worden aan- gewend , die tier niet afgehandeld kunnen wor- den. Oneindig menigvuldiger dan de ontsteking der
baarmoeder zelve, ontstaat bij paarden eene ontsteking van de moederschede, deels na moei- jelijke geboorten en daarbij toegebragte hulp, deels na andere uitwendige kwetsingen, zoo als bij voorbeeld, na eene kwaadaardige prikkeling van dit deel met vreemde ligchamen , na be- komene steken van insecten, na het riggelen (de sluiting der uitwendige schaamdeelen met vuil) op de weide , na de wrijving van dit deel aan harde voorwerpen, terwijl het paardig is, enz.; waarbij de verwijdering der oorzaken, door laauwwarme stovingen van verzachtende kruiden, melk, lijnolie enz., en des noods, plaatselijke aderlatingen, door het doen van kleine insnijdingen in de ontstokene deelen, de gewigtigste middelen zijn, die men, wanneer ook eene algemeene ontstekingachtige koorts tevens voorhanden is, met eene algemeene ader- lating en de reeds opgegevene inwendige (ont- stekingwerende) middelen, klisteren enz. in ver- band brengen moet. |
||||||
XX.
|
||||||
— 2l4 —
|
|||||
XX. HOOFDSTUK.
Van de ontsteking der hersenen of
razende holder. »T)e ontsteking der hersenen , hij Se paarden, de razende
* kolder genaamd, is eene seer gevaarlijke en maar zeldzaam » geheel in den grond te genezen ziekte." De razende kolder, bestaat in eene ontsteking
der hersenvliezen, gepaard met bewusteloosheid en krankzinnigheid. Hij overkomt de paarden in alle tijd vakken van het leven, zoodra de aan- leg en de gelegenheidsoorzaken hiertoe voor- handen zijn, en ontstaat voornamelijk in de lente en herfst, bij afwisselend weer, gedurende de verharing, en bijzonder gedurende het tanden krijgen, vooral bij het doorkomen der laatste kiezen in het 5«. jaar. De oorzaken van deze zoo uiterst gevaarlij-
ke ziekte, zijn hoofdzakelijk in eene gestoorde uitwaseming, bij eenen heerschende, hoewel ons nog onbekenden aanleg tot deze kwaal, te zoeken. Ook kan hiertoe een onderdrukte droes, eene te sterke voeding, te veel voeder en te weinig beweging, de aangeboren aanleg voor deze ziekte, evenzeer als het doorkomen en verwis- selen der tanden, en zeer warme stallen , waar- in de togtgaten vlak boven de paarden ge- maakt of de vensters, in de rigting hunner standplaats geopend zijn enz,, mede veel toe- brengen. Eene andere oorzaak daarvan is eene al te
groote hitte, voornamelijk op plaatsen , alwaar de
|
|||||
— 2l5 —
|
|||||
de brandende zon de dieren onophoudelijk
op den kop schijnt, «n dezelven, aan de paal gebonden zijnde , hare stekende stralen op get- ne wijze ontwijken kunnen. Evenzeer geeft ech- ter ook wederom eene strenge koude aanleiding tot deze ziekte, daar in zoodanig geval, bijna al het bloed van de uitwendige deelen terug en naar binnen, gevolgelijk ook naar de hersenen gedrukt wordt, inzonderheid wanneer de dieren lang in eene strenge konde stil staan moeten. De aard van deze ziekte is altijd zuiver ont-
stekingachtig, en zij verloopt zeer snet, zoo dat het dier met den 5.e, 7.e of n.e dag gered of dood is; in het eerste geval gaat nogtans'altijd de ontstekingachtige razende kolder in eenen langdurigen of zoogenaamden stillen kolder over, waarvan in volgende Hoofdstuk gewag gemaakt zal worden. De kenteekens dezer ziekte zijn zeer bepaald
en toonen duidelijk de zitplaats der kwaal aan. Het paard raast meer of minder, gaat stilstaan- de of onder den ruiter of bij het trekken, bewusteloos in de hoogte, slaat met de voor- pooten in de krib en de ruif, over den dissel, op andere paarden enz., loopt met den kop tegen den muur, draait in de rondte, het ziji enkel steeds op de linker of .wel op de regterzijde, valt dan als het ware vermoeid neder, wil we- derom opspringen en valt andermaal neder, tot dat het eenige tijd uitgeput en krachteloos lig- gen blijft, alsdan wederom opspringt en op nieuw begint te tobben en te razen. In het begin zijn er ook tusschenpoiiogen-
waarin het dier redelijk schijnt te wezen, maar duze worden steeds korter, komen zeldzamer té*
>s
|
|||||
--- 3l6 —•
terug, en houden eindelijk geheel op, terwijl
het paard al het bewustzijn verliest, bij voort- during raast, en dezen toestand slechts daar- door nu en dan verandert, dat het gedurende eenigen tijd krachteloos op den grond neder- stort, en korter of langer zonder bewustzijn stil liggen blijft. Het slaat halster en ketting aan stukken, is ongebonden in het geheel niet te houden, zoodat men het in een loods, stal , of op eene vrije plaats moet laten rondloopen. Daarbq bekreunt het zich aan geene bezeering, stoot zich in het loopen of vallen, aan de oogen, den kop enz., dermate dat al deze ge- kwetste deelen ontsteken en opzwellen, zonder dat het paard de geringste pijn deswege te ken- nen geeft. Het kent niet meer zijnen meester, zijnen oppasser, zijne makkers, zijnen stal, en gedraagt zich bij tijden als volkomen krankzin- nig , hinnikt naar de paarden, wanneer dezelve bij hem zijn, kaauwt even als wilde het het voeder met de tanden vermorzelen, zonder iets in den bek te houden , toont in deszelfs ge- baarden soms blijdschap , zelfs een welbehagen , en korten tijd daarop wederom de grootste smart, de grootste treurigheid , neêrslagtigheid en vertwijfeling (*). Aan het gebruik van voe- der is geheel niet te denken ; ten hoogste zuipt hét met gezette tusschenpozingen een weinig water , maar ook dit geschiedt geheel bewuste- loos , en terwijl het even zoo veel uit den bek loopen laat als het doorslikt. Wanneer het al be-
{*) Bij den hengsten zwelt de koker en zij makeu zicb tot
springen gereed. Aanmerking tan den Roogduitschen Vertaler.
|
||||
— 217 —"
|
|||||
bewusteloos eenig voeder gebruikt, dan kaauw*
het zulks slechts werktuigelijk , als het ware zon* der wil, en laat het dan wederom uit den bek vallen. De oogen ziju hevig ontstoken en schij- nen even als uit hunne kasten gedrongen, de ooren en de geheele kop zijn brandend heet, het ademhalen geschiedt menigvuldiger en be- naauwd hoewel de uitgeademde lucht nogtans niet zeer heet is, de pols is weinig voelbaar, gespannen, vol en hard, de slag van het hart min of meer merkbaar. De huid is droog en gespannen , het haar bij den aanvang der ziekte nog niet stroef, de pis helder; de drekstoffen zijn geheel hard , en tot vaste klompen gevormd, en na het opko- men van het zweet volgt geene beterschap. De bewegingen geschieden alle onwillekeurig, zwaar- moedig en bewusteloos, de beenen zijn onder den buik geschoven en de kop neergedrukt. Na verloop van eenigen tijd, en wanneer geene doelmatige middelen zijn aangewend geworden, of dezelve de gewenschte uitwerking niet heb- ben , terwijl het gebrek aan gebruik van voeder en het tobben en razen in eenen gelijken graad voortduurt, dan ontstaat eene rotkoorts, met alle teekens eener geheele verzwakking, en het dier bezwijkt onder die koorts, die dikwijls zeer spoedig, eene aanmerkelijke hoogte bereikt. De geest en het ligchaam schijnen in eene
zekere mate, bij die ziekte gescheiden te zijn ; ten minste is de eerste steeds afwezig bij de dierlijke beweging, en terwijl het paard de bee- nen werktuigelijk opligt om te gaan, schijnt de geest niets daarvan te weten en zich in eenen volkomen staat der rust te bevinden ; allhans komt ons dit aldus yoor, wanneer wij de bewegingen K ec
|
|||||
— 2l8 —
|
|||||
en het gedrag van het dier over het algemeen
beschouwen, die in geenen deele met zijnen wil in verband schijnen te staan. Hoe heviger en aanhoudender de aanvallen der razernij dadelijk in het begin der ziekte zijn, hoe spoediger de afloop derzelve, en hoe zekerder een ongelukkige uitslag daarvan is. Somtijds gaat de langdurige of zoogenaamde
stille kolder den zuiver ontstekingachtigen of ra- zenden kolder vooraf, terwijl somtijds , en zulks is nog menigvuldiger het geval, vooraf in het geheel geene afwezigheid van den geest bij het dier te bemerken was, maar integendeel het- zelve zeer opgeruimd was en van een levendig en vurig temperament, zoodat de ziekte plot- sclijk na eene belemmerde huiduitwaseming of na eenen onderdrukten droes ontstond. Bij melkgevende merrien komt de ziekte som-
tijds, doch zelden na eene verplaatsing der melk voor. Overigens zijn de merrien in het algemeen, na eene onbevredigde geslachtsdrift, meer tot den stillen kolder , even als de hengs- ten, bij dezelfde omstandigheid, meer tot den razenden kolder genegen. Gewoonlijk zijn de paarden, die van den
razenden kolder aangevallen worden, van een zeer levendig en vurig temperament 5 zij eten van tijd tot tijd, vóór het uitbreken der ziekte, niet goed meer, en toonen in het algemeen eene langdurige kwaal der lever, die gewoon- lijk beide soorten van dommen kolder voorafgaat. Na uitwendige beleedigingen en kwetsingen
van de hersenpan en de hersenen zelve, ziet men zelden den razenden kolder ontstaan, maar wanneer de verwonding zeer aanmerkelijk op
|
|||||
— 219 —
|
|||||
op de hersenen werkte, des te menigvuldiger
den stillen kolder opkomen. De voorzegging kan bij deze ziekte nooit gun-
stig zijn, want ingeval men al het leven van het dier redt, dan gaat toch altijd de razende kolder in eenen stillen over, en in de geluk- kigste gevallen blijft een aanleg tot deze ziekte over, die na eene toevallige geringe oorzaak, zeer spoedig wederom uitbreekt. Het grondig- ste wordt dezelve nog bij merrien genezen, die men na hare herstelling laat dekken, maar ook bij dezen komt zij dikwijls wederom te voor- schijn , wanneer zij niet tot in eenen hoogen ouderdom tot teelt-merrien gebruikt worden. Wat nu de genezing zelve betreft, vordert
dezelve de ontstekingwerende geneeswijze, in haren geheelen omvang ; derhalve : x.) eene algemeene ruime aderlating, en zulks
gelijk reeds meermalen bij zuiver ontstekingach- tige ziekten is gezegd, aan beide halsaderen te gelijk, waardoor eene zeer snelle ontlasting van het bloed op eens bewerkt wordt, die hier om dubbelde redenen noodzakelijk is. Eensdeels om den ontstoken toestand van dit zoo ge- wigtige deel, zoo spoedig mogelijk te vermin- deren en de opslorping in de hersenen en derzel- ver vliezen te vermeerderen en anderdeels om het thans tobbende en razende dier , slechts in zoo verre te verzwakken en te doen bedaren, dat men bij hetzelve zonder gevaar komen kan , hetgeen vóór de aderlating dikwijls uiterst moeijelijk en ge- vaarlijk is. Er bestaan zelfs gevallen, waarin dit laatste en gevolgelijk het aderlaten geheel onmogelijk wordt, en men om aan het dier maar zeer spoedig eene hoeveelheid bloed af te K 2 trek-
|
|||||
— 220 —
|
|||||
trekken, een stuk van de staart afsnijden en
uit deze doorgesnedene slagaderen en aderen, de vereisehte hoeveelheid bloed aftappen moet, waar- na men het, even als bij het afhakkenvan den staart, door een gloeijend ijzer wederom stilt. De af te tappene hoeveelheid van het bloed,
mag hier , zelfs bij het zwakste paard niet mind,er dan 8 tot 10 pond. zijn, hetwelk men bij de eerste aderlating op eens afnemen moet; want slechts eene zeer ruime aderlating is heilzaam, en de me- nigvuldige herhaling derzelve zonder telkens eene toereikende hoeveelheid af te tappen, heeft in verre na dat goede gevolg niet. Is daarentegen de eerste aderlating ruimen geschiedt .dezelve aan de beide halsaderen te gelijk, dan wordt het dier nieC alleen het gemakkelijkst tot rust gebragt, (boewei het tobben en razen van het dier, dien onverminderd zeer dikwijls na verloop van eenigen tijd andermaal opkomt) maar de operatre verschaft ook, op deze wijze aangewend, het meeste nut tot de genezing. 2.) Moeten dadelijk, zoodra de aderlating ge-
schied is, twee etterdragten achter de ooren, langs het achterhoofdsbeen en den eersten halswervel gezet, en in derzelver geheelen omtrek, de huid van de daaronderliggende spieren losgemaakt en de wond met terpentijnolie bevochtigd worden, bijzonder aan die zijde, waarop zich het zieke i dier bij 'voorkeur schijnt te wenden en te draai- jen. Ingeval het door den grooten onrust van het paard niet mogelijk is, de haarvlecht te zetten, dan wordt na de ruime aderlating, de geheele vlakte van het voorhoofd onder de vlechtharen tot op het been, met een gloeijend ijzer ter grootte van een daalder gebrand, na het
|
|||||
— 224 —
|
|||||
het afvallen van de brandkorst, met terpentijn-
olie ingewreven, om deze plaats een tijd lang in ettering te houden, en naar bevind van za- ken , nogmaals herhaald. De haarvlechten zijn nogtaus altijd verkieslijk boven het gebruik van het gloeiijzer, daar dezelve langer werken, en kunnen zelfs daar nog aangewend worden , waar men in den beginne , ter oorzake van het razen Tan het dier, zijne toevlugt tot het gloeiijzer ne- men moest, omdat dit op eenen afstand kon gebezigd worden. De haarvlechten mogen ove- rigens niet vroeger weggenomen worden,, dan wanneer de volkomene genezing van het dier begonnen is, en daarom moeten dezelve ook zelfs dan nog onderhouden worden , wanneer, wel is waar, de ontstekingachtige kolder ver- dwenen, maar de stille kolder nog achterge- bleven is, naardien zij ook in dezen ziekelijken toestand, die hier een gevolg van de eerste kwaal is, nog de heilzaamste middelen zijn. 5.) Moei door afdrijvende middelen op de
ontlasting van het darmkanaal gewerkt, en in eene zekere mate de bij deze ziekelijke gesteld- heid gebrekkig afgescheidene gal daardoor ver- goed worden, waartoe zich de volgende con-i serf aanbeveelt. Men neme tot dat einde gepulverfseerd glauberzout, 2 pond.
-------- rapondica, $ pond.
geschrapte zeep en meel en water, zoo veel als
genoeg is om eene conserf daarvan te maken, die men in drie gelijke deelen verdeelt en van welke aan het paard, 's morgens, 's middags en 's avonds, telkens een deel ingegeven wordt. K 5 4.)
|
|||||
— 222 —
4.) Wende men van tijd tot tijd aan, ontlas-
* tende klisteren van zeepwater, met keuken- zout. In vele gevallen is het bij deze ziekte in het geheel niet doenlijk, aan de dieren eenige medicijnen inwendig toe te dienen , en moet men zich op de werking der uitwendige middelen alleen verlaten, namelijk op de aderlating, de haarvlechten en de klisteren; ten minste zoo lang, tot dat men daardoor den ziekelijken toestand in zoo ver weggenomen heeft, da% men men het paard wederom zonder gevaar nade- ren kan, en hetzelve op nieuw begint te slok- ken en over het algemeen eenigzins meer be- zonnen en rustig te zijn. Koude omslagen van water en ijs, gedurende
de verheffing der ziekte op den kop van het dier te leggen , hetgeen door verschillende paardendoctors aangeraden wordt , heeft mij nimmer eenig nut aangebragt, maar f ik kan eerder zeggen , nog meer kwaad gedaan ; want door de koude Wordt het bloed nog meer van de uitwendige, deelen naar de inwen- dige gedrongen , en daardoor de toevloed der vochten en de ontsteking in de hersenen nog vermeerderd. Ik heb daarentegen veel meer nat gehad van de haarvlechten of het gloeijend ijzer, dewijl dezelve eerder eene afleiding van de hersenen , dan eene toevloeijing bewerkten. Wijders behoort tot de genezing dezer ziek-
te , dat zich het dier, dag en nacht, niet vastgebonden, op eene overigens goed afgeslo- tene plaats, gedurig, uitgezonderd alleen bij groote hitte en koude, in het vrije ophoude, men aan hetzelve dikwijls versch water tot drinken voorhoude, en wanneer het wederom aaa-
|
||||
— 225 —
aanvangt een weinig te eten , slechts zemelen ,
gemalen gerst, gras enz. , geve. Bij de herstelling , blijft dan nog langen tijd eene
groote zwakte over, welke tusschen den zoo- genaamden stillen kolder en eene algemeene ver- zwakking in staat, waarvan echter bij toene- mende beterschap , de blijken van zwakte steeds duidelijker voorkomen, terwijl daarentegen de teekens van den stillen kolder steeds minder worden. Zoo ondervindt men bij voorbeeld, dat de beweging nog zeer zwaarmoedig, ja bij tijden nog \als onwillekeurig geschiedt, maar het bewustzijn ,\le oplettendheid , het gevoel is nog- tans teruggekeerd, en het dier gaat bij eene feringe aansporing voorwaarts, terwijl het voor-
een dikwijls met geweld niet van de plaats te brengen was. Het bewusteloos nederstorten, het draaijen in eenên kring, even als of het zwenkende liep, houdt op, het dier begint we- derom voeder en'drinken met bewustzijn en wil- lekeurig te nemen, en niettegenstaande deszelfs stelling, houding, beweging, ja zijne geheele gebaarden nog de grootste zwakte Verraden, valt toch deszelfs geest, bewustzijn, en gevoeligheid wederom duidelijk in het oog, en neemt bij eene zorgvuldige oppassing van dag tot \ dag meer toe. De onervarene in de paardenartsenijkunst,
zoude juist deze middenstaat tusschen den stillen kolder en bloote zwakte, niet zoo da- delijk uitvinden, en paarden die bloot in den staat van herstelling van den ontstekingachtigen kolder verkeeren, bij derzelver groote algemeene zwakte nog voor wezenlijk stil kolderig hou- den , tot zoo lang dat eindelijk ook de alge- K 4 |
||||
— 224 —
|
|||||
meene zwakte vermindert en nu de geest we-
derom op het ligchaam behoorlijk werken kan, ! terwijl beide in eene gelijke verhouding, in jöunne krachten steeds toenemen. Gedurende de herstelling moeten de paar-
den, wanneer zij ook eetlust toonen, niet te veel voeder, en slechts een zacht voedsel, zoo als zemelen met haver vermengd, gemalen haver enz. hebhen, en voornamelijk, voor inspanning, verhitting en daarop volgende verkoeling, in acht genomen worden, daar zij anders zeer ligt instorten. Ook moet men daarbij in het oog houden, dat bij de groote zwakte, waaraan zij nog gedurende de herstelling lijden, eene ge- ringe beweging voor hen reeds eene inspanning wordt , en het zweet, waarin zij daarbij zoo ligt geraken , ook in dit geval het eerste wordt onderdrukt, terwijl nu zelfs eene vermeerder- de uitwaseming hier het spoedigste gestoord wordt i hetgeen altijd wederom instorting van hunne ziekte te weeg brengt, gelijk mij zoo vele ■waarnemingen geleerd hebben. Tevens behoort men nog langen tijd te zorgen voor eene vol- doende ontlasting van het darmkanaal, zonder nogtans het dier daardoor te verzwakken, waar- om het doelmatig kan zijn, indien men een mengsel van gelijke deelen gepulveriseerde roode gentiaan en glauberzout, eetlepelsgewijze bij elk Toeder gestrooid, bij voortduring eenigen tijd gedurende en na de herstelling gebruikt. Heeft men gelegenheid het paard eenige maanden in de weide te laten loopen, en ingeval het èene merrie is, te laten dekken, dan zal de gezond- heid van hetzelve daardoor des te meer verze- kerd worden. I»
|
|||||
— 225 sp-
|
|||||||
ïn die gevallen, waarin deze ziekte niet met
eene volkomene genezing eindigt — hetgeen trouwens zelden gebeurt — maar zich ook even min door den dood beslist, gaat zij in den langdurigen zoogenaamden stillen kolder over, waarover in het volgende Hoofdstuk ge- handeld zal worden. De dood volgt bij deze ziekte door eene
zenuw-beroerte, en het dier bezwijkt, gelijk meestendeels het geval is, onder eene zoodanige beroerte, of wel er ontstaat eene rotkoorts, die hier buitengemeen snel toeneemt en het dier doodt, hetwelk dan dikwijls niet eerder dan kort voor zijn sterven, tot kennis komt. Bij de ontleding vindt men de hersenvliczen
met bloed gevuld en even als de oogen van het dier, gedurende de verheffing der ziekte, als het ware met bloed opgespoten , terwijl in de hol- ten der hersenen, voornamelijk aan die zijde, Waaropr het dier zich altijd wendde, water wordt aangetroffen, en niet zelden zich wezenlijke waterblazen in de holligheden van de hersenen op eene gelijke wijze als bij de schapen, die aan den blaasworm, of aan de draaging enz. lijden, gevormd hebben (*) waardoor de groote of klei- ne |
|||||||
(*) Gelijk <kn ook ovel her algemeen, naat mijne over-
tuiging , de draaijing dec schapen altijd eene meerdere of windere zuivere ontsteking der hersenvliezen , veronderstelt, van welke de verzameling van water in de heisenen, da Zoogenaamde blaasworm, het gevolg is. Men vindt meer hierover in mijne Veterinar Chirurgie '6 tlieile , Althenburg ,,■• im littrarisehen Comptoir. Aanmerking des Hoogdaitschen Vertalers,
K5
|
|||||||
— 226 —
ne hersenen zamengedrongen zijn, de graauwe
zelfstandigheid der hersenen kleuriger schijnt en zich zelfs wel wezenlijke verzamelingen vau hloed zoo als ook eene tegennatuurlijke uitzetting der bloedvaten, vertoont. In de scheden der zenu- wen doet zich somtijds eene geleiaehtige stof voor, het verlengde merg is niet zelden met bloed be- dekt en met eene geleiachtige massa overtrokken. Aan de long ontdekt men gewoonlijk eenige ontst'okene plaatsen, doch dit is meer als een gevolg van den snellen omloop van het bloed en ophoopingen van hetzelve in dit deel gedu- rende de ziekte zelve, dan wel als de oorzaak daarvan te beschouwen; hetgeen weliigt bij den geheel ontaarden toestand , waarin men somtijds de lever bevindt, niet het geval is , daar deze ziekte zeker dikwerf uit verstoppingen in de aderen der lever ontstaat. Aanmerking van den Hoogduitschen vertaler.
Bij de uitvoerigheid en grondigheid, met welke
de schrijver zijn gevoelen over deze gevaarlijke ziekte bij de paarden, ontwikkeld heeft, blijft mij alleen nog over, de volgende aanmerking daarbij te voegen; namelijk, dat mij de gene- zing meermalen door zweet en mestbaden , vol- tomen gelukt is, waarbij ik op de na te mei- dene wijze te werk ging. Nadat ik, zoo als de schrijver hier aanraadt, eene ruime aderlating aan beide halsaderen te gelijk , — hetgeen bij zuiver ontstekingachtige hevige ziekten altijd be- hoorde te geschieden — venigt, en aan beide zijden van den kop, een paar haarvlechten, aangewend had , welke hier, dadelijk in het |
||||
— 227 ~
begin der ziekte niet ontbreken mogen, en door
het losmaken van de huid in den geheeien om- trek , en het ingieten van terpentijnolie goed prikkelend gemaakt worden moeten , liet ik het razende dier geheel in eenen hoogen mesthoop zetten, zoodat het slechts nog met den kop uit denzelven stak, waarop deels door de voorafge- gane aderlating, deels door de prikkeling der haarviechten, deels door het razen van het dier zelf, en voornamelijk door de warme mest, waarin het geheel begraven en bedekt was, een hevig zweet volgde. Dit onderhield ik verschei- dene uren, daardoor dat het paard in de mest blijven moest, en dan door het daarop volgende bedekken met dekens , het zetten in eenen war- men stal en sterk wrijven • en deze behandeling herhaalde ik verscheidene dagen achter elkan- der, terwijl ik op die wijze bij eene langere ette- ringvan de haarviechten, de kwaal volkomen weg nam. Over het algemeen, behoorden , in het voorbijgaan gezegd, de mest- en zweetbaden. bij de genezing der paardenziekten, die groo- tendeels van eene belemmerde huiduilwaseming ontstaan, meer gebezigd te worden, daar an- dere warme baden, die hier evenzeer ook aan- gewezen zijn, bij deze dieren, — althans bui- ten de veeartsenijscholen, waar men zoodanige baden heeft, — niet aangewend kunnen worden , terwijl ook mestbaden oneindig menigvuldiger het zweet verwekken dan de eerstgemelde, en boven- dien nog eene bijzondere heilzame uitwerking hebben; waarom zij mij ook bij andere paarden- ziekten, die na eene onderdrukte uitwaseming ontstaan waren , zoo als bij het kolijk, de be- vangenheid , de klem, rhumatieke verlammin- K 6 gen |
||||
— 228 —
|
|||||
gen enz. de grootste diensten bewezen, dermate
dat ik wensehen zoude, dat dezelve bij deze 'kwaal ook door meerdere paardendoctors mogtet» (aangewend worden, wanneer men dan derzelver pheilzame uitwerking, algemeen erkennen zoude. Ten opzigte van de genezing der zuivere
"ontsteking van de hersenen, merk ik nog aan , Mat mij het door sommigen aangeradene begie- ten van den kop en het ruggemerg met koud j"water geen nut gedaan heeft, en zelfs ook alle ^inwendige, in dit geval moegelijk aan het dier ftoe te dienen geneesmiddelen , het gewenschte gevolg niet hadden, terwijl ik de herstelling, >daar waar zij gelukte, alleen aan de uitwen- dige middelen, de ruime aderlatingen, de fon- ftenellen of haarvlechten aan den kop, de ■zweet- en mestbaden en eene zorgvuldige op- passing van het dier te danken had; waartoe ftevens behoort, dat men de paarden niet te zeer vermoetje, dezelve tegen het andermaal Itoude vatten beveilige, en gedurende langen 'tijd, eene sobere levenswijze met hen in acht ■neeme. Overigens moet men zich niet verwonderen,
^wanneer men zoo wel bij den razenden als stil- Jen kolder, alle toevallen der ziekte, na de ^aanwending der fontenellen, zoo lang ziet ver- Oneerderen, tot dat na eenige dagen de ettering Xegonnen is, waarop alsdan echter ook mees- tendeels eene zeer aanmerkelijke beterschap volgt, hetgeen eveneens bij het ingeven van he- vig werkende laxeermiddelen, gelijk de aloë, hetzelfde geval is ; want ook dan zien wij, zoo wel bij den razenden als bij den stillen kolder, alle toevallen dezer ziekten, zoo lang de wer- |
|||||
— 229 —
king der sterke purgeermiddelen duurt, ver-
meerderen, hetwelk zich uit physiologische be- ginselen, die echter hier niet t'huis behooren, zeer gemakkelijk theoretisch laat verklaren. Eerst op den 5.e en 4.e dag blijkt het groote nut, dat deze afleidingsmiddelen in beide ziekten te weeg brengen, maar ook dan op eene zeer in het oog loopende wijze ; weshalve men zich door de eerste verschijnselen bij het aanwen- den dier middelen, niet in de war moet la- ten brengen. De Hoogduitsche schriften daarover vindt men
evenzeer in VEIT'S J^eterinar kunde; WALDIN- ger's Therapie; AMMOn's en tennecker's Handbuch für Pferdearzte. |
||||||
XXI. HOOFDSTUK.
Van den langdurigen of zoogenaanv-
den stillen holder. • De langdurige stille kot Jer der paarden is in eenen te-
r keren zin met de krankzinnigheid hij' de mensohen te * vergelijken , en heeft even zoo wel graden en ever- » gangen als gene'" Er zijn in den stillen kolder tier paarden,
zoo vele trappen als bij de krankzinnigheid van den mensch, en van diegenen af, van wien men in het gemeene leven zegt: « hij heeft eene «r streek weg," tot aan den razenden die ge- ketend is, zijn even zoo vele trappen, liggen K. 7 even
|
||||||
— 33o —
|
|||||
pven zoo vele middentoestanden nog tusschen bei-
den , als tusschen een geheel phlegmatiek paard , en datgene, hetwelk uit bloote domheid omvalt; en evenzeer als menig een met eenen halven gek omgaat, zonder hem als zoodanig te ken- nen, zoo heeft wederom menigeen een kolde- rig paard van den eersten graad in den stal, zonder het daarvoor te houden, In geene ziek- te bestaan er meer graden dan in deze, en de hoogste toren telt niet zoo vele trappen als de stillen kolder bij de paarden graden heeft. De stille kolder is gedeeltelijk eene ziekte van
het ligchaam, gedeeltelijk van de ziel, of liever van het voorstellingsvermogen en van het bewust- zijn. Dezelve is voorts, even als de krankzinnig- heid van den mensch deels in de stof, deels in de geestkracht, in het gemoed en in het zieke- lijk aangedane voorstellingsvermogen, gelegen , en ontstaat derhalve nu uit het ligchaam , dan uit de ziel, maar de grond daarvoor zoude ook wel bij dieren, waar de stoffelijkheid boven de geestkracht heerschende is, meer in eene veranderde bewerktuiging van het ligchaam dan' in eene ziekelijke gesteldheid van het gemoed en verstand zelve, gezocht moet worden, ter- wijl zulks juist het omgekeerde geval bij den mensch is, waar de geest het ligchaam be- heerscht. Zoo veel als door de verschijnselen daarvan waargenomen kan worden is de stille kolder eene ziekte van de hersenen en zenuwen, van wier eigenlijken aard ons buiten dat maar zeer weinig bekend is. De kenteekens van den stillen kolder van*
ge» met d© volgende verschijnsels aan, of wel de
|
|||||
— 2Ü1 —
de geringste toevallen daarvan , zijn de vol-
gende : Het paard wordt lui, phlegmatiek, zwaar en'
log, hetgeen het te voren niet was; het eet het hooi liever van den grond dan uit de ruif en trekt derhalve groote portien daarvan uit deze laatste, welke het vaè den grond opeet. Het harde voeder eet het in den beginne,
en menige paarden zelfs bij meergevorderde ziekte, nog met smaak, spoedig en zonder tus- schenpozingen ; daarentegen laat het dikwijls, en voornamelijk na het eten, den kop onder de krib hangen én is minder oplettend op uitwen- dige voorwerpen dan voorheen. Deszelfs ge- voeligheid en prikkelbaarheid heeft meer of min afgenomen, en het wil thans tot het loo- pen en tot zijnen dienst in het algemeen meer en sterker aangespoord worden dan te voren. Deszelfs bewegingen verminderen in Iigtheid en vlugheid , en men kan in sommig opzigt zeggen ook in vrijen wil, de gang wordt lomper, logger, min- der los, zwaarmoediger, en geschiedt ook met hulp in verre na niet niet zoo naauwkeurig en gaauw als bevorens. Het dier wordt zelfs onzeker in den gang, en zulks zoo zeer niet uit stijf- heid dan wel uit logheid, of veeleer nog uit eene verlamde en gedrukte werking der zenu- wen ; hier en daar toont het ook eene neiging om liever aan de eene zijde dan aan de andere te gaan. Het laat zich ongaarne den kop in de hoogte heffen, treedt ook wel, — hoezeer niet altijd — met moeite terug, wanneer men hetzelve met hulp, daartoe aanzet, hangt het meer of mm op het bit, toont zich lomp, log en ongeschikt bg de wendingen, heeft als het ware |
||||
— 2^2 —
de beweging der poten niet geheel in deszelfs
magt of wil, plaatst dezelven in den staat van rust onder het Jijf, en zoo dat men duidelijk ziet, dat zijne zwaarte daardoor niet behoorlijk gesteund en in evenwigt gehouden wordt. Over het algemeen , doet het zich maar voor als een lui phlegmatiek paard , in welken toestand, volgens mijne waarnemingen de eerste graad van den stillen kolder aanvangt. Al deze toevallen vermeerderen bij groOte
hitte of groote koude, en nadat het paard be- reden is, of hetzelve getrokken heeft, bijzon- der wanneer hem bij dezen dienst, de kop in de hoogte getrokken of nog daarenboven links of regts gebogen wordt. De kop is dan in dit geval, des te meer aangedaan, en wij zeggen van zulke paarden, dat hun « de kop « te zwaar is." Wanneer wij in dezen toestand, hun voorkomen en hunne gebaarden beschouwen , dan ontwaren wij in hunne oogen iets star , meer of min bewusteloos, en het ontbreekt hun geheel aan dat vriendelijke, levendige, op- merkzame en uitzigt , hetwelk vele paarden in eenen zoo hoogen graad bezitten. Zij toonen [ zich dan bij de geringste inspanning vrolijk even als na de grootste Vermoeijingen afgemat, hun blik geeft eene droefheid, neerslagtigheid te kennen, en wordt hoofdzakelijk merkbaar, wanneer men de vlechtharen onder de groeve Van den voorkop slaat, waardoor bij het gebrek aan levendigheid, en aan opmerkzaamheid in het oog, hun geheel gelaat een dom voorkomen verkrijgt. Overigens verrigten zij hunnen dienst behoorlijk, eten goed, leggen zich neder en alle verrigtingen gaan als naar gewoonte. |
||||
— 235 —
|
|||||||
In dezen staat, en bij dezen graad van kolder,
heeft men vele kolderige paarden, op den stal, zonder zulks te vermoeden , en zonder dat men de ziekte , wanner die, gelijk dikwijls het geval is, niet toeneemt, gedurende den gnnschen levenstijd van het dier, opmerkt. De bezitters van paarden hou- den dan hun paard enkel voor lui, eenigzins zwaar- moedig, log en ongeschikt, terwijl het reeds aan den eersten graad van den stillen kolder lijdt. Andere paarden met stillen kolder in eenen
geringeren graad , toonen zich daartegen bij tijden, wanneer zij met den kop te veel in de hoogte gerigt, geplaagd en algemeen veel met den kop en hals gebogen worden, wederspannig, grillig, koppig enz., en de eigenaar gelooft dat dezelven enkel verdrietig of ten minste slecht gebuid zijn, terwijl dit alles een gevolg van den stillen kol- der is, aan welken zij lijden, hoewel zij, behalve de gedachte uitwerkingen de gezondste paarden schijnen te zijn (*). Vele
|
|||||||
(*) Het is eene uitgemaakte zaak dat bij vele paarden , het
weerbarstige , koppige en eigenzinnige, niet zoo zeer een gevolg van bunne gemoedsgesteldheid en karacter is, dan weleer een gevolg van eene ziekte, van een werktuigelijk Eebrek, van eene belemmering in het zamenstel der aderen bij de paarden, van eene drukking op de hersenen of an- ders van eene oorzaak van den stillen kolder schijnt te zijn. Van daar dat vele eigenzinnige ^ zoogenaamde stugge paarden, des te weerbarstiger worden, hoe meer men dezelfen be- straft en plaagt, den kop en den hals in de hoogte heft én in het algemeen zamendringt, waardoor de terugkomst van het bloed uit de hersenen, nog meer verhinderd, ge- volgelijk de drukking daarop vermeerderd, en door deze onre- delijke behandeling, de lever ziekelijk aangedaan wordt, welke laatste welligt reeds vroeger aan verstoppingen en andere ziekten van het paardenadergestel leed. Zoodra men het
|
|||||||
— 254 -—
Vele paarden met den eersten graad van stil-
len kolder, toonen dan eerst de kenmerken de- zer ziekte, nadat zij eenen tijdlang zwaar getrok- ken hebben of daarbij sterk op de,n stang gereden zijn.,
het echter zachter behandelt, het dier niet meer plaagt en het
fconder dwang geheel vrij laat slaan en gaan , dan zal het op de geringste aansporing gehoorzamen , gelijk mij zoo vele ervaringen geleerd hebben. Bij dergelijke paarden dringen % gedurende hunne toenemende halstarrigheid, die hier als het gevolg van eenen minderen graad van stillen kolder te be- schouwen is, de oogen uit derzelver holten , de blik wordt ■ star, het oog zelfs ontstoken, en alles duidt eenen aandraag van bet bloed naar den kop en eene gestremde terugvloei* jirjg van hetzelve, aan; gelijk ook voorts paarden die eenen aanleg tot den stillen kolder hebben of aan den eersten graad dezer ziekte lijden, bij naauwe halsriemen, bij zwaar trekken, dikwijls de hevigste toevallen van déze kwaal too- nen, om dat door de opgenoemde oorzaken, de terugvloeijing van het bloed, gestremd wordt, waardoor het zich in den kop ophoopt, en deels onmiddellijk, deels door deszelfs ver- meerderde uitgewaaemde damp in de holten dér hersenen , de hersenen drukt, die reeds te voren aan zwakte en zie- kelijke prikkelbaarheid leden; weshalve men met zekerheid vooraf zeggen kan, dat paarden die zich reeds in bet rij- den kolderig toonen , zoodra men hen tot trekken gebruikt, nog meer toevallen van den stillen kolder zullen doen blij- ken, gelijk ik uit vele ondervinding weet, en hiervoor nog slechts de volgende oorzaken, opgeven wil. Het onder mijn bevel staande artillerie- en voerwezen,
van bet leger, wordt door uitgeschotene paarden van de cavaüerie geremonteerd. Daar nu thans onze cavallerie groote.ndeels van duitsche , zwakke paarden voorzien is , zoo kan bet niet missen, dat zicb onder dezen meerdere kol- derige vertoonen, welke als onbruikbaar voor den cavalle- riediensl, afgekeurd moeten worden, doch die ik dan — ofschoon men dezelve nog geschikt voor bet trekken acht «-» nooit in het bataillon opneem, dewijl ik bij ondervinding weet dat hier onder den druk van den halsriem bij het trek- ken van eenen zwareu last, alle toevallen vau den stillen kolder vermeerdeien , hetgeen zich ook zeer gemakkelijk na- tuurkundig verklaren iaat. Wij-
|
||||
- 235 -
|
|||||||
rijn, waardoor derzelver bovendien verzwakte
hersenen nog meer met bloed opgehoopt en gedrukt worden. Bij anderen komen wederom de teekens van den slillen kolder duidelijker voor,
|
|||||||
Wijders heb ik dikwerf "ondervonden, dat paarden, die
een zeer fijn gehoor hebben, zoo als algemeen dat zintuig bij de paarden het volledigst is, gedurende het schieten met het kanon, waar zij zeer digt bij zijn , geheel kolderig en bewusteloos worden, zoo lang de aandoening van het geluid in hunne ooren duurt, en zich dan gelijk een in den hoog- gten graad dom paard gedragen, daar waarschijulijk door de prikkeling en den schok van het geluid, een zoo prooien toevloed van het bloed naar da hersenen veroorzaakt wordt, dat daardoor eene drukking van dit voor het dierlijke leven «oo gewigtig orgaan, wordt te weeg gehragt. Alle toe. vallen van den stillen kolder verschijnen zoo lang als deze opgegevene oorzaken voortduren. Houdt het kanon op, dan laten dadelijk alle kenteekenen van den stillen kolder na, en het paard verkrijgt wederom even zeer z'jn bewustzijn, komt evenzeer op nieuw tot zich zelven, en is op onzen aan- drang ook even gewillig tot allen dienst gelijk voorheen, terwijl déze dieren , zoo lang het kanonnenvuur, iu welks nabijheid zij zich bevinden, voortduurt, of zich met alle vier beeuen in de aarde vastklampen en niet voorwaarts, noch ruggewaarts noch zijdwaarls te bewegen zijn , of als een razend paard tobben en in beide gevallen geen acht slaan op , en geen gevoel hebben voor onze hulp of straf, volkomen bewusteloos zijn, en met eenen starren bltk, met als het Ware uit hunne hollen gedrongene oogen doorslaan of zich als razenden gedragen. Alle deze gevallen zijn mij in mijne dienstbetrekkingen zeer dikwijls voorgekomen, en komen bij elke exercitie van de.i artillerietrein met vuren, bij het eene of het andere paard nog voor, terwijl zeker ook ieder andere oplettende waarnemer , dezelve bij de artillerie} zal ondervonden hebben. Dit is ook de oorzaak waarom ver- schillende paarden zich volstrekt niet aan het kanonnen- en klein geweervuur gewennen; want het is niet zoo zeer de vrees of schuwheid daarvoor , die hen aanspoord om bij zoo- danige gelegenheden te steigeren en zich weerbarstig te be- toonen , maar veeleer eene ziekte, een aandrang van het bloed naar den kopt die door den prikkel en den schok vau
|
|||||||
— 358 —
voor, wanneer zij verschillende reizen terugge-
stooten worden, somtijds ook wagens mede te- rugstooten of eenen zwaren wagen eenen steilen berg
|
||||||
randen klank daarheen gedreven is, welke hen volledig bevvus- I
teloos en zinneloos maakt. Zij zijn gedurende het vuur volstrekt I
niet als schuwe, vreesachtige of eigenzinnige, maar als zieke, I
aan toevallen van den stillen kolder lijdende paarden te be- I
schouwen, wier beterschap — indien zij anders mogelijk I
wordt — niet zoo zeer in de kunst vau jijden en paarden- I
mennen, maar in de paardenartsenijkuust, in afleidende en out- I
lastende middelen, en naar bevind van zaken, in eene al. gemeene aderlating en afleidende middelen van den kop, te I
zoeken is. Een ander belangrijk geval van een — waarschijnlijk uit 1
een werktuigelijk gebrek van het hart en deszelfs groote va- I
ten — outstaan eigenzinnig en weerspannig paard, heb ik I
thans bij het onder mijn bevel staande artillerie- en voerwezen I
der armee. Ik bekwam namelijk, ten behoeve daarvan en tot I
vervanging van een gestorven paard, een poolsch zevenjarig I
ruin van de cavallerie, dat bij die troepen , uit hoofde I
zijner weerspannigheid niet te gebruiken was, want zoodra I
hetzelve gezadeld werd, wierp hij zich op den grond, en I
was als razend. Hetzelfde gebeurde ook bij mij, wanneer I
liem slechts de buikriem van het tuig vastgegespt werd; I
hij wierp zich dan op den grond, bekwam wezenlijk zenu- f
wentoevallen, zweette over het gansche ligchaam en de |
oogen die geheel star werden, drongen hem den kop uit. I
Straffen verergerden het kwaad ; maar zoodra men hem den I
gordel losmaakte, sprong het dier wederom op, was gewillig I
tot allen dienst en gehoorzaam, zoodat ik hetzelve dadelijk I
voor den wagen kon laten spannen en trekken. Ook in den stal en bij alle gelegenheden, was hetzelve het gewilligste, stilste en gehoorzaamste paard , dat ook in geen opzigl de I
minste eigenzinnigheid en koppigheid toonde. Ik heb hetzelve nu sedert twee jaren bij deu trein, en het is het stilste en I
gewilligste paard; zoodra het echter vast aangegord wordt, ontslaan wederom de opgegevene toevallen, en ik ben over- tuigd, dat van dit alles noch koppigheid noch eigenzinnigheid, maar enkel een gebrek in de borstholte de schuld is, hetwelk deze teekenen van den kolder voortbrengt. En even als bij dit paard _, heeft dit zeker ook plaats bij vele andere, die men voor eigenzinnig, koppig en weerspannig van aard houdt, terwijl
|
||||||
— 2^7 —
|
|||||||
berg af, ophouden moeten (*). Daarentegen
doen zich wederom de teekens van den stillen kolder bij verschillende paarden, eerst dan dui- delijker voor , wanneer zij stil in eenen warmen stal staan, en in den dienst weinig of geheel niets van hunnen ziekelijken toestand verraden. Genoeg dat bij vele paarden de teekens van den eersten graad van den stillen kolder moeijelijk en slechts met groote oplettendheid, uit te vinden zijn, waardoor ontstaat dat men dikwijls een kolderig paard bezit, zonder het te weten. Bij zeer afge- matte of geheel luije en phlegmatieke paarden, welker beider toestand in eenig opzigt aan den stillen kolder grenst, is de ontdekking van deze kwaal het moeijelijkste en zelfs de ervarenste ken- ner heeft dan bij de uitvinding alle opmerkzaam- heid noodig, om dezen toestand oogenblikke- lijk te onderscheiden. Het moeijelijke en we- derstrevige bij het terugtreden, inzonderheid wanneer zij ook te gelijk het voertuig mede te- rugstooten, hetgeen men in het algemeen als een geldend teeken .van het aanwezen van den stillen kolder aanneemt, kan doorgaans niet als on-
|
|||||||
terwijl een werktuigelijk gebrek , een aandrang van het
bloed naar den kop of ergens eene andere stoffelijke oor- zaak en ziekte, deze toevallen van den stillen kolder voort- brengt. ji.anmerld.ng des Hoog/luitschen Vertalers.
(*) Bij het exerceren der artillerie, gebeurt bet wel
dat de paarden, deels uit zwakte van bet achterlijf, dat hierbij steik aangegrepen wordt , deels uit krach- teloosheid } die daaruit op bet geheele gestel volgt, en ook derzelver invloed op • de hersenen uitoefent, dikwerf als kolderige voorkomen. Aanmerking des Hoogduitschen Vertalers.
|
|||||||
— 238 —
onfeilbaar beschouwd worden, en er bestaan
paarden , die reeds in eenen hoogen graad kol- derig zijn, en toch nog gewillig en gehoor- zaam op de daartoe bekomene aansporing te- rugtreden , en ook nog het voertuig mede daar- bij achteruit zetten , terwijl wederom geheel ge- zonde paarden, maar die zwak vanachteren zijn, of anders, zeer log, zwaarmoedig, onhebbelijk ongeschikt zijn , bij volkomene kennis, en geheel vrij van eenige sporen van den stillen kol- der, of in het geheel niet of alleen met ge- weld terug treden. (*) Wat men echter altijd bij kolderigen paarden aantreft, zelfs dan wan- neer zij slechts aan den eersten graad dezer ziekte lijden , is het schuiven van de beenen onder den buik, het vergeetachtige en bewust- looze in hunne houdingen , vooral nadat zij een een tijd lang met inspanning van krachten be- re-
(*) Dit is zeer dikwijls het geval bij nog zeer jonge en
zwakke remonte of andere nog ongedresseerde paarden , die door eenen zwaren rijder bereden ,en daarbij zonder hunne zwakte te ontzien, teruggetrokken moeten worden, wanneer zij zich dan dikwijls met alle vier beeuen vast aan den grond hechten, en door de krachtdadigste hulp , zelfs door hei aan- zetten met den kaptoom, niet tot terugtreden te brengen zijn; zoodra echter slechts de rijder afzit, hetgeen hij dadelijk in den. beginne had behooren te doen, en hen aan de hand terugstoot, zijn zij zeer gewillig en gehooizaam daarin ^ tol dat zij allerjgs- keus meer krachten tot het dragen van den rijder verkrijgen , en ook onder dezen, bij bekomene hulp gemakkelijk terug treden. Het is hetzelfde geval in eenen nog hoogeren graad _, wanneer men zwakke paarden tegelijk met het voertuig terugstooten wil, aonder dat zij te voren aan dezen den paarden buiten dien zoo moeijelijke beweging ziju gewend geworden, of wanneer zij over het algemeen eenigzins log, zwaarmoedig, onhebbelijk en ongeschikt zijn , en zonder eene behoorlijke voorbereiding, dadelijk op eens met het voertuig terugtreden moeten. Aanmerking tan den Hoogduitschen Vertaler.
|
||||
reden of tot trekken gebruikt zijn geworden,
hetgeen zich niet zoo zeer theoretisch beschrij- ven , als bij eene praktische waarneming, ligt ^ gevoelen en ontdekken laat. De houding van
het eene of andere been is dan zoo, dat het dier zich niet behooi'lijk daarop in evenwigt houden kan, eri echter verandert het deze houding niet, maar blijft gedachteloos in de- zelve staan, zoo dat men dikwijls geweld aan- wenden moet, ten einde bet deze maar zoude verlaten. Hierin onderscheidt zich ook een ge- heel lui paard van een dat aan den eersten graad van den snellen kolder lijdt, want hoe vermoeid of phlegmatiek een paard ook zijn mag, het neemt toch steeds zulk eene positie aan, , waarin het zich volkomen in evenwigt houden
kan, en laat nooit het eene of het andere been j vergeeten en als het ware bewustloos in eene
positie staan, die met de natuurlijke houding ; van het paard, geheel tegen strijdig is. Hoe
! men derhalve ook een vermoeid of lui paard
wenden, terugstooten of draaijen moge, het neemt steeds zulke positien met de beenen aan, die van zijnen wil en van zijne kennis getuigen, terwijl integendeel een koldrig paard, zijne beenen zoo zet, dat het openlijk eene meerdere of mindere bewusteloosheid daarbij toont. Deze stellingen willen echter, om wel begrepen te worden, meer in de natuur beschouwd, dan aaa de schrijflessenaar beschreven zijn. Er zijn ook nog verschillende andere ziekten
bij welken het paard meer of minder kolderig schijnt, en het nogtans niet is, zoo als bij voor- beeld , bij het tanden krijgen, voornamelijk bij het wisselen van den baktand der 5.e plaats en |
||||
— 24o —
|
|||||
het uitbreken van den baktand op de 6.e plaats ,
wanneer zoo wel door de vorming en het door- komen der tanden zelve, als door het uitzetten der der beide kakebeenderen, eene zeer aanmerke- lijke verandering plaats heeft, bij welke een vermeerderde aandrang van het bloed naar den kop, moet voorvallen. Een dergelijk verschijn- sel komt voor bij de ontwikkeling en het uit- breken van den droes, en eindelijk bij alle ziek- ten, waar de lever meer of min gespvikkeld, en ziek is, zoo als bij voorbeeld, bij eene langdu- rige leverontsteking enz.; in welke ziekten — want zelfs het tanden krijgen en het verharen, kun- nen tn een zeker opzigt mede daaronder gere- kend worden — men zeer dikwijls verschillende teekens van den stillen kolder bemerkt, die echter dan slechts als verschijnsels van de opgenoemde ziekten voorkomen , en van zelve wederom ver- dwijnen , wanneer de gedachte toevallen weder- om weggenomen of in andere ziekten overge- gaan zijn. Bij het toenemen van den stillen kolder en
deszelfsovergang in eenen hoogeren graad, ver- mindert in de eerste plaats de oplettendheid van het dier op uiterlijke voorwerpen, al meer en meer, alle zintuigen schijnen verzwakt te zijn; het hoort, ziet, smaakt en gevoelt minder, de i zenuwen zijn even als verlamd en het be- wust zijn somwijlen slechts zeer zwak. Met eenen nederhangenden kop, de voorbeenen onder het lijf geschoven, staat het even als in naden- ken verzonken. Bij tijden steunt het met den kop in de krib, wendt zich van het licht zoo veel mogelijk af, en zoekt met den hem als het waie te zwaar gewordene kop, de don- ker- |
|||||
— 2k —
|
||||||
kerste plaats zijnen stand op, het wil zeer luid
en hoorbaar aangesproken en door eenen ster- ken slag aangespoord zijn, wanneer het in zg- jien stand , van de eene naar de andere zijde zal gaan. De ooren, die bij elk gezond eo voornamelijk bij levendige en opmerkzame paar- den , het geluid , als het ware , door zich naar alle zijden te bewegen, opvangen, hangen laDgs den kop neder, of zijn beiden steeds naar voren of naar achteren gerigt, al is het ook dat het geluid van de tegenovergestelde zijde komt; of wel , wat ook dikwerf bij kolderige paarden het geval is , het eene oor staat naar voren, en het andere naar achteren, zonder dat zij op een zijdelings gedruisch, hunne rigting veranderen. De oogappel wordt wijder, en veroorzaakt daardoor de starren , droefgeestigen blik; het oog verliest zijn glans, levendigheden en vuur en het geheele gelaat vafn het dier geeft eene meerdere of mindere afwezigheid van den geest, te kennen. Het verteert zijn voeder slechts bij tusschen pozingen, en met Steeds duidelijker wordende bewustloosheid; zoo gaat het bij voorbeeld, haastig in de krib, en grijpt met even veel haast, een bekvol voeder daaruit, maar houdt het dan , zonder het te kaauwen , in den bek, even als of het over iets nadacht, op iets wachtte of geheel vergeten hadde , dat het voeder genomen heeft. Wanneer men na- '. der bij hetzelve komt, het hard aanspreekt, of het anders door een sterk gedruisch van zijne makkers, of van zijnen oppasser, door het openen en sluiten der voederkast, of het klappen met de drink-emmers, opgewekt wordt, dan schijnt het als uit den slaap te L ont-
|
||||||
i
|
||||||
— 212 —
ontwaken, haalt adem met ecne zeer merk-
bare inspanning der buikspieren , vangt aan net voeder ie kaauwen en op te slokken , gaat ook wel wederom, haastig in de krib, en grijpt nieuw voeder, doch valt altijd wederom in de vorige bewustloosheid terug, laat den kop onder de krib hangen of dringt met den- zelven daarin, ontwaakt bij het eene of andere ge- druisch op nieuw, en hervat zijn bewustloos ge- drag even als voorheen. Op eene gelijk wijze gaai het te werk, bij het eeten van het hooi; het neemt een handvol in den bek, dat nog half daar buiten blijft hangen, luis- tert dan even zoo als of het over iets nadacht, of geheel vergeten badde , dat het voeder ge- nomen heeft, ontwaakt na eene langere of kortere during van deze bewustloozen toestand , haalt diep adem, als of het uit eenen diepen slaap ontwaakte , en vangt dan aan het voeder te kaauwen en op te eten, neemt op nieuw voeder, en leeft daarmede op dezelfde wijze. Het gedraagt zich voorts even zoo bij het drinken , het slokt alleen bij tusschenpozingen, laat den kop bewusteloos in den emmer han- gen, ontwaakt uit deze verstrooiing, slokt an- , dermaal en vervalt op nieuw in den bewust- 5 loozen staat. Xaat men het aan zich zelven over; op
de beste weide, staat het, midden, in het hooge gras, bewustloos , even als of het iets overlegde, bijt dan de punten van het gras af, luistert wederom en gaat eindelijk, onder 3 eene diepe ademhaling, voort met kaauwen, zoekt steeds de donkerste en koelste plastzen der weide op, en wanneer het al, door het
|
||||
— 243 —
het voortjagen of een gedruisch opgewekt , een
eind wegs moedig voortloopt, dan staat het nogtans , na eenen korten loop , dadelijk weder- om stil , en vervalt in deszelfs vorige be- wustloosheid. Hieromtrent bestaan echter uit- zonderingen , en ik heb paarden gezien, die reeds bij Jeenen hoogen graad van den stillen kolder, doch nog" hun voeder, spoedig achter eikander, zonder tusschenpozing , en gelijk het scheen, ook nog met veel bewust zijn aten ; dit waren echter altijd zeldzame gevallen. Over het algemeen verteren trouwens paar-
den , die slechts in eenen middel maligen ou- derdom, den stillen kolder hebben, hun voeder slechls langzaam en met vele lusschen- pozingen, maar eten het echter nog, ter- wijl bij den hoogsten graad des stillen kol- ders, het eeten, uit hoofde van eene vol- ledige en steeds in gelijken graad voort- durende bewustloosheid, eindelijk geheel op- houdt. Dien onverminderd blijven de kolderi- ge paarden bij al het weinige gebruik van voeder, nogtans steeds zwaarlijvig, nemen wei- nig af, en het stoffelijke gedijt, even als bij eene plant, bij voortduring, doch zonder bij- zonder teeken van het aanwezen eens geestes $ zoo dat het zeer te bewonderen is, hoe zij bij zoo weinig gebruik van voeder, waarbij andere volkomen gezonde paarden , ge- heel te gronde gaan, nog zoo dik gezet en bij I hunne krachten blijven. , Hunne bewegingen worden vervolgens steeds logger, lomper, zwaarder en onwillekeuriger; want met dezelver hersenen lijdt thans offk de geheele werking van hunne zenuwen. Zij L 2 hef- |
||||
— 244 —
|
|||||
heffen de beenen , zwaarmoedig en met ge-
brek ?an vrijen wil, op; èn nog moeijelijker, logger, alleen aan hunne eigene zwaarte over- gelaten , vallen zij, als het ware bewusteloos ■ wederom ter aarde neder. Hun gang wordt altijd onzekerder, onhebbelijker, onbewegehjker, en zij vallen niet uit stijfheid of zwakte, maar uit volkomen bewusteloosheid , in de ge- wrichten zamen ; zij steuuen en leggen zich al- tijd mee* en meer op het gebit, verliezen bij toeneming alle gevoel voor hulp en straf, zijn moeijelijk te houden, nog moeijelijker te- rug te trekken , en even zoo moeijelijk te doen keeren dringen ook wel nog meer op, naar de eene of andere zijde, zoo dat zij slechts met moeite door den rijder of den voerman, in de behoorlijke rigting gehouden kunnen worden. Inzonderheid wordt hun bewustelooze toe-
stand, merkbaar na eenige inspanning, vooral wanneer daarbij de kop en hals in de hoogte opgerigt werden, of zij eenen zwaren last moes- ten trekken» Wanneer men hen onder den man of ook zonder denzelven , spoedig naar de eene of andere zijde wendt, dan geschiedt zulks zoo log, zoo ongeschikt, en met zulk eene gebrek- kige houdiDg der beenen, dat men vreezen moet, dat zij gedurende of na het wenden , om- vallen ; het geen ook bij paarden die in eenen heel hoogen graad koderig zijn, wezenlijk ge- beurt ; zij laten daarbij de beenen bewusteloos voor — en over elkander staan, houden zich zelve maar met moeite in evenwigt en nemen eerst, somtijds na langen duur, eene andere en zulke positie met dezelve aan, dat zij behoor- lijk |
|||||
— 345 —
|
|||||||
lijk daarop steunen en zich in evenwigt hondea
kunnen. Bij het rijden voelt men hunne verlam- de zware en bewustlooze beweging nog meer, ge- lijk men over het algemeen in dat geval, met behoorlijke oplettendheid, rust en gevoel, bij het opzitten en in de hand, bij genoegzame ondervinding, den stillen kolder mede ten eerste herkent, ofschoon overigens de kennis daarvan eigenlijk meer in het gevoel bestaat, dat zich door geene woorden nader laat be- schrijven. Thans vangen zij dan ook aan de beenen,
voornamelijk de voorste, zoo opteheffen als of zij daarmede in het water zwommen, en dit opheffen en wederom nederzetten der beenen, onderscheidt zich zeer bijzonder van het op- üemen en het voorzigtig voelende en tastende nederzetten der beenen, bij een geheel blind paard, waar deze beweging evenzeer, maar op eene gansch andere wijze plaats vindt, zo^ dat de ervarende paarden kenner een blind, even als een gek paard , dadelijk aan den aard van deszelfs beweging, reeds van verre kent. Een paard met stillen kolder heft 'namelijk zijne beenen half bewusteloos en slechts werktuige- lij k hoog op , en laat dezelve nog bewusteloozer , «< gelijk volkomen doode klompen , slechts aan de V wetten der zwaarte —kracht gehoorzamende , we- derom op den grond neder. (*); terwijl inte- gendeel een geheel blind paard, zijne beenen . •< . i. ■*■ ■ met |
|||||||
I (*) Eene tooit van beweging die men ook volgens ïfufe~
land, Uy eenige krankzinnige meuscheii aantreft. (slanmerk* van Jen Hoogd, yertaUr).
L 5
|
|||||||
— 246 —
met veel oplettendheid (die bij het ontbreken
van het zintuig, in denzelfden graad toegeno- men , als hij kolderige paarden , verminderd is) en bewust zijn , hoog opligt, om over ver- hevene voorwerpen op zijnen weg, heen te stappen, en dezelve, als het ware beproevende en naar eene zekere trede zoekende, weder- om langzaam en voorzigiig op den grond zet. Een onderscheid in de beweging , die bij eeni- ge opmerkzaamheid, dadelijk zigtbaar wordt. Bij eenen nog hoogeren graad der ziekte,
verliest het paard steeds meer de vrije wil- lekeurige beweging ; de afwezigheid van het bewust zijn, wordt steeds sterker en duide- lijker , en is nu ook door iemand die geene de minste ondervinding heeft, gemakkelijk te kennen. De dieren vergeten zich zelfs dan zoo ver, dat zij uit bewusteloosheid, stilstaande ne- derstorten. Zij leggen zich niet meer neder, houden uit zinneloosheid op te eten, zijn onge- voelig voor alle straffen, en de werking hunner zenuwen is zoo verlamd, dat zij bij elke snelle wending, dreigen omtevallen, zelfs wel wezen- lijk daarbij nederstorten, en niet zelden, in eenen rustigen staat fat hunnen stal, wanneer zij den kop van zelf naar de zijde wenden , of door hulp daartoe aangespoord worden, op den groud vallen. Thans komt dan ook de tijd aan waarop
de stille kolder, wegens de verlamming aller werking van de zenuwen, in eene rotkoorts begint overtegaan. Het eten houdt geheel op, de drekstoffen, die tot nog toe,in eenen regel- matigen staat ontlast werden , veranderen in kolijkachtige dooiioopen, de pis en het speek- |
||||
— 247 —
sel zijn in lijmachtige draden gesponnen, de
slijmvliezen van den bek en den neus worden, geheel bleek , en met gele vlakken gemarmerd, het oog staat onbewegelijk, de oogappel geheel verwijd, star en zonder eenige glans, de oorea bewegen zich naauwelijks meer, en de bewe- ging is zoo verlamd, dat men zulk een paard, noch voorwaarts, ruggewaarts, of zijdewaarts, brengen kan. De hartslag is alleen nog voel- baar, en de pols die gedurende het geheele verloop der ziekte onderdrukt was, bijna ge- heel niet meer te voelen. Ook de beweging der longen wordt verlamd , en het uit- en inademen geschiedt met vele inspanning der buikspieren, terwijl zich eindelijk eene vuile reuk om het dier heen ontwikkelt, het fon- dament open blijft staan, de koker niet meer terug getrokken wordt, de onderlip naar be- neden bangt, de van het hart meest verwijder- de deelen, de ooren, en het ojiderste der ledematen marmerkoud worden, het dier kramp- achtig schrikt, in enkele gevallen het bewust zijn , gedurende eenige oogenblikken terug'schijnt te bekomen, en eindelijk dood nedervalt. Het Cadaver zwelt dan op, en gaat spoedig toe verrotting over. Het verloop van den stillen kolder is geheel
onbepaald; vele paarden lijden gedurende hun geheel leven aan denzelven , en gaan eindelijk toch niet aan deze ziekte, ten gronde; ge- lijk over het algemeen geen paard aan den stillen kolder zelven omkomt, maar alleen • aan eene zich uit dezen toestand ontwikkelende en voortspruitende rotkonrts. Bij menige die- ren vermindert dikwijls deze ziekte zeer. en L 4 komt |
||||
komt. wederom op andere tijdstippen aanmer-
kelijk te voorschijn. Bij aanhoudende groote hitte en koude zijn
de toevallen van den stillen kolder, altijd ver- meerderd , en even zeer gedurende den tijd der verharing, zoo als ook bij afwisselend weder in de lente en herfst; wijders worden de toe- vallen van den stillen kolder bij paarden, die aan deze ziekte lijden , sterker, gedurende het tanden krijgen , bij de ontwikkeling van eenen droes, en voor dat dezelve zich ontlast. Pit is even zeer het geval bij ongedekte mcr- rien, na het spenen van het veulen, of na de onbevredigd geblevene geslachtsdrift bij de hengsten ; zoo als over het algemeen , na den volkomen wasdom der dieren , in hun 5e en 6e jaar, vooral bij welgevoede merrien, die op dien tijd niet gedekt zijn geworden, en «fftfiji aanleg voor deze ziekte 'hebben, alle trevallen van den stillen kolder, zich sterker, voordoen. Deze kwaal neemt almede toe in warme en
dampige stallen , door het te veel in de hoog- te heffen van den kop en hals in het rijden, het vele dresseren onder het trekken , en voor- namelijk doet te veel en onverteerbaar voedsel, groote rust en weinig beweging , deze ziekte toenemen, zoo als een geheel mager voeder en veel arbeid dezelve vermiudert. Hoe dik- ker en gezetter een kolderig paard is, hoe sterker en heviger de toevallen dezer ziekte zijn, en daartegen hoe magerder en afgerede- ner het is , hoe geringer die toevallen zijn. Zel- den of nooit ontstaat deze ziekte vóór het 2« en 5* jaar, zelfs dan niet, wanneer zij den
|
||||
— 24g —
|
|||||
den dieren erfelijk aangeboren is; maar dan
wordt zij ook bij merrien (bij ruinen ea hengsten gewoonlijk later, en dus in het £e en 5« jaar) merkbaar,en zulks des te meer» hoe sneller de afwisseling van het voeder is» en het ruime voedzel op het geringe volgt. In. de weide, waar het paard alleen door
gras onderhouden wordt, vindt men deze ziek- te, bij dieren, die niet reeds te voren daar- aan leden, in het geheel niet; zoodra men echter de jonge paarden in den stal begint te zetten, hun hard en somtijds ook nog daar- bij ruim voeder op eenmaal geeft, gaat die ziekte spoedig tot eenen hoogen graad over. Bij den paardenkooper, die zijne paarden vaa de weide koopt, hen slechts spaarzaam met zacht voeder onderhoudt, en voor alle groote verhitting en verkoeling zorgvuldig in acht neemt, treft men deze ziekte zeldzaam aan, ten minste alleen in den aanleg en nooit ge- heel volledig. Zoodia zij nogtans door eenen. partikuher, door eenen gewonen burger , gekocht, of door eenen militair overgenomen in warme dam- pige stallen geplaatst, met hard voeder en veel hooi, en bij veel rust, ruim gevoed worden, dan breekt deze ziekte, waartoe zij Welligt reeds de aanleg hadden , spoedig uit, en stijgt ia korten tijd tot eene hoogen graad; zoo ook Wanneer zij verhit en haastig afgekoeld wor- den en — eene omstandigheid waarop bijna nog geheel, niet acht geslagen is, — wanneer de paarden uit eene vrije en onbeperkte ruimte in den stal geplaatst en aan de h dsters vast gemaakt worden, waarvan de kettingen of strik- ken, Yooruamehjk zoo kort zijn, dat zij ziek L b «iet
|
|||||
— 250 —
|
|||||
niet vrij en gemakkelijk nederleggen kunnen.
In den loop dezer kwaal, komen somwijlen
lijdvakken voor , waarin de paarden in het ge-*
faeel het bit niet vatten willen , in het rijden Steeds
achter de hand, zoo als zich de kunstmatige
lijder uitdrukt, terugblijven , ja zelfs naauwelijks
voort te krijgen zijn. Trekpaarden willen dan
niet voorttrekken , en schuiven het voertuig meer
terug, dan zij het vooruitbrengen ; en op eenen
anderen tijd , is wederom alles omgekeerd, het»
geen menigvuldiger het geval is ; |zij trekken dan
den kop in de borst, loopen heen , zijn door
niets te houden en in het trekken , nemen zij
dikwijls de zwaarste last geheel alleen op zich,
leggen zich, gelijk de voerman zegt, met alle
krachten op het tuig, en verscheuren eerder
het geheele tuig, eer zij den zwaarsten Wagen
laten zitten. Over het algemeen bezitten kolde-
rige paarden, eveu als krankzinnige menschen ,
eene ongemeene spierkracht, maar de directie
moet dan regtuit en met eenen langzamen tred
gaan; bij wendingen en snellen gang, blijven
zij liever staan, gaan niet van de plaats, en
schuiven nog wel ook het voertuig terug,
In enkele gevallen , ontstaan ook in den
loop van den dommen kolder, geheel bijzon- dere toevallen, zoo als bij voorbeeld: de paar- den blijven opeenmaal, bij het gaan, stil- staan , schudden met den kop , als of zij pijn aan de ooren hadden, krabben met de Voorpoten, even als of zij het kolijk kregen, maar in beide gevallen, gaan zij na eene korte poos wederom op hunne oude wijze voort. Alle prikkelende middelen , Zoo wel inwendi-
ge als Uitwendige, en derhalve ook het Straffen en
|
|||||
— 25l —
en helpen, moeten hij kolderige paarden , in
eene dubbelde mate aangewend worden, in- dien zij van werking zijn zullen; vandaar, dat bij voorbeeld, een laxeermiddel uit het dubbel- de van de dozis bestaan moet, die men bij an- dere 'paarden aanwendt; dit is dietzelfde geval met uiterlijk aangewende prikkelendeinwrijvingen , fontenellen en dergelijke, zoo als men ook, zweepen, sporen en teugels , bij kolderige paar- den , met dubbelde kracht gebruiken moet.' ;Dien- onverminderd , en hoe ' stomp en verlamd ook hunne gevoeligheid en prikkelbaarheid zij , zoo brengen doch alle jdeze prikkelende mid- delen kort na hare aanwending, eenen sterke- ren graad der ziekte voort, dan voorheen• be- stond ; dermate dat bij voorbeeld, een kolderig paard, zoo Isng een prikkelend purgeermiddei bij hem werkt, en zelfs nog eenige dagen daarna, veel sterkere toevallen van deszelfs ziekte toont; gelijk zulks ook gebeurt , gedurende de werking van de fontanel, vóór dat de ettering ontstaan is, en zelfs ook nog eenige dagen daarna komt het kolderige paard nog dommer voor dan het eerst was, terwijl de weldadige gevolgen !van bei« de middelen zich eerst later vertoone» Dit is ook geheel en al hetzelfde geval bij de aan- wending van de zweep,, de sporen en de teu- gels, daar gedurende de hevige werking dezer dwangmiddelen dikwijls alle toevallen van dea stillen kolder schijnen verhoogd te zijn, én eerst na hun ophouden wederomwegblijven'. Alle toevallen van deö stillen kolder- inemeii
toe, wanneer het paard gegeten heeft, gelijk zsj ook met de vertering van het voeder en de ont- lasting der drekstoffen verminderen, L 6 Het
|
||||
— 252 —
|
|||||
Het haar van een kolderig paard blijft zoo
lang glad en glanzig, tot dat deze ziekte in «ere rotkoorts overgaat; tevens blijven kolderige paarden , zoo als reeds gemeld is , ook bij wei- nig voeder steeds zwaarlijvig en dik , om dat zij wei- nig verteren, en de werking hunner zenuwen oneindig geringer is. Het kaauwen geschiedt bij een in den hoogen graad kolderig paard", op eene geheel bijzondere wijze, in zoo verre namelijk als zij dikwijls de kinbakken daarbij ook zijdwaards bewegen , en in het geheel geen voe- der tusschen de baktanden hebben , zoo dat men deze op elkander slaan en wrijven hoort. De oogen treden daarbij als het W.ire tttt hun- ire holten, de oogappels verwijderen zich nog meer , en de blik wordt geheel star. ■ Dikwijls bereikt de stille kolder in korten
tijd eene aanzienlijke hoogte , bijzonder wanneer steeds nieuwe, deuzelven voortbrengende oof- zaken, b. v. eenè gestoorde hu'idoïtwaseming enz., plaats vinden ; menigvuldiger echter neemt dezelve slechts allengskens toe. of blijft ook wel op eene hoogte staan , en stijgt dan alleen bij groote hif'e of koude. De ziekte leidt dan alleen tot den dood, wanneer dezelve als het ware in eene algemeene verlamming der zenuwen overgaat, en eene rotkoorts verwekt' De gewone teekenen , die men van den stillen
kolder, opgeeft, zijn s l.) Men moet het paard een vinger in het
oor steken, en wanneer het er zich niet tegen ■verzet, dan is het paard dom. Niets bedriegt intusschen ir eer dan dit, daar er vele stille, aan den omgang met mensclien gewone en hen beminnende paarden bestaan , die zich, zonder eeni-
|
|||||
— 253 —
eenige tegenstreving een vinger in het oor laten
steken , en des niettegenstaande niets minder dan dom zijn, terwijl in tegendeel dikwijls de kolderigste paarden zich tegen deze aanraking verzetten. 2.) Men moet aan het paard, de voorbeenen
over het kruis zetten, en wanneer het paard in deze houding blijft staan, dan is het dom. Maar ook deze stelling is onnaauwkeurig, want er bestaan vele stille , gewillige , gehoorzame of zeer vermoeide en lutje paarden , die zich even zeer ook deze plaatsing der beenen niet alleen laten gevallen, maar ook wel «lenigen tijd in die houding blijven, zonder dat zij slechts in het minste dom zijn ; terwijl wederom vele koldeiïge paarden zich deze houding geheel niet laten gevallen, en nog minder in dezelve volharden , vooral wanneer zij slechts aan den eerste graad dezer ziekte Jijden. 5.) Moet men een kolderig paard op de
kroon trappen, en wanneer het zich hierbij niet beweegt en het been niet onder onzen voet weg trekt, dan is het dom. Welke ervarene paar- den kenner en paarden doctor, of ook maar paarden oppasser, zal echter niet reeds de Waarneming gedaan hebben, dat er vele on- gevoelige en in eenen hoogen graad phlegma- tieke paarden bestaan, —gewoonlijk, zijn zij van geheel gemeen ras — die zich deze behande- ling wel langoren tijd gevallen laten, zonder in het minst eene pijnlijke gewaarwording, te uiten; terwijl integendeel vele kolderige paarden, in- zonderheid wanneer zij slechts aan de eerste graden dezer ziekte lijden , zich dadelijk aan die behandeling onttrekken. L 7 On-
|
||||
— 254 —
|
||||
Oneindig doelmatiger is het, óm zich bij het
uitvinden van den stillen kolder, aan de hier- boven opgegevene teekens te houden, en de houding, de beweging, het gebruik van voe- der , de gebaarden, de afwezendheid van den geest en de bewustloosheid van het paard over het algemeen, gade te slaan; uit al het welk oneindig duidelijker, de meerdere of mindere graden dezer ziekte blijken. Voorts moet men bij de geringe graden , behoedzaam met zijne beslissing zijn, en het dier langen tijd in- en buiten den stal, in en buiten den arbeid, gadeslaan, het zelf berijden of hem voor den wagen gebruiken, alvorens men een bepaald oordeel daarover velt; en hierbij slechts zijne eigene oogen en gevoel, niet de uitspraak van andere vertrouwen, ook wel daarbij in acht nemen, wat tot de verberging dezer ziekte , bij voorbeeld , bij den paardenkooper , de zweep , de peper en de sporen bijdragen. (*) :.-.. De (*) Gedurende mijne langeu paardenartsenij-kundige prak-
tijk, bij de vele beslissingen die ik in een geregtelijk op- zigt over kolderige paarden geven moest, bij de vele inkoopezi van paarden , die ik deed , en de menigvuldige overnemingen van paarden, die tot mijne dienstbetrekking behoorden , be- stond de handelwijze waarvan ik mij tot uitvinding der min. dere graden van den stillen kolder bediende, wanneer ik bet paard ten hoogste maar eenige minuten zag, en geen verdei ' onderzoek deswege verrigten kon, in nét volgende: Ik
liet namelijk (iet paard eenige minuten «til staan , verwijderde alle zweepen of andere middelen van aansporing,, gedruiseh ïeriz. ten eihde bet geheel aan zich zelven overgelaten, in zijne •bewusteloosheid en in zijn schijnbaar nadenken, zoude vet- valleu , en dan greep ik de teugels en wendde liet zoo «nel en kort, als maar eenigszins mogelijk was, aan de eeqe «f andere zijde om; waarbij alle kolderige paarden, liaai deo graad, waarin zij aau deze ziekte lijden, meet of min- - .» - •• 4 de*
|
||||
— a.55
|
|||||||
De Stille kolder is het minst, merkbaar.* wan-
neer men de paarden, gedurende het rijden of trekken, geheel vrij en als het ware aan zich zelve ovei'gelaten, gaan laat; terwijl wederom alle teekens en toevallen van den stillen kol- der , 2ich des te meer voordoen, zoodra mett tets van het paard verlangt f het aan- pakt, in de hoogte rist, het ho(wr dresseert, dik-
|
|||||||
der uit het evenwigt geraken, hunne heenetv lomp eo log
voorüitzetten, eet na de gedane wending in eeoe houding, gewoonlijk met de voorbeenen onder hel lijf en over kruis geschoven, of met het eetie of het andere- slechts op do punt Tan de poot trappeude en in de'knie gebogen, slaan blijven , zoo ongeschikt en onregelmatig dezs positie ook zij, om zich in cveuwigt te houden. Bij deze handelwijze, moet ook de minste graad yan den kolder Van zelf, ten dui- delijkste blijken ; waal wanneer men.' deze. oefening met het vermoei 1ste , zwaarste of pblegmatieksle paard vewigt, dan zal het, wel is waar, zijne beenen, afgemat of lomp, log ea ongeschikt vooruitzetten, maar dezelve toch in zulk eens positie brengen, dat het zich daarop in" evenwigt houden kan, en dezelve nog minder ïh eerte positie laten staan, dia geheel tegenstrijdig met het werktuigelijko zijnet houding ea beweging is, hetgeen wij nogtaus bij kolderige paard en zien. Dit middel lot uitvinding van den eersten graad van den dommen kolder, — want de hoogere. herkent men wel bot- ten dat} uit het geheele wezen Van het,dier-r-heeft mij bij de vele overnemiugen van paarden, wanneer ik dik wijk in éénen dag meer dan 100 stuk» monsteren en overnemen en daarbij nog wel bijna aoo beourdeelen moest, vele diens- ten gedaan, zoo dat <k hetzelve aanvangende paarden-doc— Iers en paardenkenners , tot bereiking van bet geroeide) doel , niet genoeg aanbevelen kan. Ook geeft de phijsiognomie, het meer of minder domme)
gezigt, de houding der 00ren , de starre blik, de gebaar- den , en de grootere of geringere bewusteloosheid van het paard, deze ziekte en hare graden — althans voor den er»a- retien paarden kenner — duidelijk te kennen > en dezelt» Wordt bet meest in het oog vallende en bemerkbaar, Wanneer men de vlechtharen terugstrijkt , en dan de phïï— fioguomie vau het dier, goed in het oog houdt. Aanmerking fan den Hoogdaitschen fertaltr.
|
|||||||
— 3Ó6 m
dikwijls omwendt of zelfs terugtrekt. De spie-
ren van kolderige paarden worden week en na- gevende ; zij verliezen de veerkracht, en zelfs paarden met de vastste en gespannenste ve- zelen bekomen gedurende het verloop van dezeziekte , eene weekheid van derzelver spieren , en worden over het algemeen zwak. «oïq Even gelijk de razende kolder, wanneer de-
zelve genezen is, eerstelijk in den chronischen of stillen' kolder overgaat, zoo ontstaat ook somwijlen, hoewel zelden, de razende kolder nit den stillen , en zulks voornamelijk dan , wan- neer de haiduitwaseming van een kolderig paard , aanmerkelijk gestoord werd , of de zon hen lang en hevig op den kop brandde , of eene ziektestofFe op de vliezen der hersenen gevallen was; terwijl als dan de volledige genezing des te moeijelijker wordt, en men ten hoogste, met alle middelen, slechts den vorige ziekelnken toestand van den stillen kolder , wederom herstelt.- Gedurende de herstelling van een kolderig paard, ontstaat een middelsoortigen toestand tusschen eene ^hloote algemeene zwakte en de verminderde toevallen der ziekte. Deze beide toestanden binven moeijelijk te onderscheiden, zoo lang tot dat de toevallen van den stillen kolder, steeds meer beginnen te verminderen, en de algemeene zwakte zich allengs meer voor- doet; dan ziet men duidelijk, hoe het bewust zijn, de gevoeligheid en de opmerkzaamheid van het dier terugkeert, en enkel nog eene alge- meene verzwakking voorhanden is. Wanneer men in dezen toestand het paard
slaat, dan toont het zich gevoelig voor die straf, welke, het voorheen ia het geheel niet achte-
|
||||
— 257 """
achtte; het bekomt wederom gevoel voor het
gebit, volgt ligter elke hulp^ dringt niet meer op de eene of andere zijde, hangt zich niet meer zoo in de teugels, wordt opmerkzaam op alle uiterlijke voorwerpen, neemt zijn voeder zonder tusschenpozing , schijnt niet meer als uit eenen diepen slaap te ontwaken, en is zich zelven bewust, maar nogtans buitengewoon zwak, en zulks des te meer, naar mate de stille kol- der meer aan den^ razenden grensde of volledig van dat caracter was. Men moet dan deze, nog langen tijd achterblijvende zwakte, welke gedurende de herstelling telkens heerschende is, niet met de ziekte verwarren, die overigens des te beter weggenomen is, hoe zwakker het dier bij de herstelling voorkomt. Paarden die in eenen hoogen graad aan dea
stillen kolder lijden, etea nog het beste, wan- neer zij met andere paarden zijn ; zet men de- zelve daarentegen in eenen stal alleen , dan hou- den zij bijna geheel op *te eten, wanneer men. terwijl zij eten, niet bij hen blijft, en dezelve door stootc" of levendig aanspreken, uit hunne bewusteloosheid opwekt en tot eten dwingt. Vele in eenen hoogen graad kolderige paar-
den, schuiven alle vier de beenen onder hun lijf, even als op een bord zamen , en zijn derhalve op het punt om bij de geringste wending met den kop of den hals, om te vallen, hetgeen ook hier en daar wezenlijk geschiedt. Merrien zijn vooral aan den stillen kolder on-
derhevig; inzonderheid vervallen zij in deze ziek- te, wanneer zij volwassen zijn, goed voeder eten en weinig beweging hebhen, of wanneer zij vroe- ger gedekt zijn gevvoiden en nu onder de ge- meU
|
||||
— 258 —
|
|||||||||||
melde omstandigheden , niet wederom gedekt
worden; gelijk daartegen deze ziekte oneindig zeldzamer wanneer zij zeer jong of oud zijn, dan Wel in den middelbaren ouderdom voorkomt. Even als bij den stillen kolder, en wel na |
|||||||||||
d
|
eszelfs onderscheidene graden en overgangen,
|
||||||||||
alle werking der zenuwen en spieren, als het
Ware verlamd is, ten minste zoo lang, tot dat eene verheffing der koorts ontstaat, en de die- ren als volkomen krankzinnig te beschouwen zijn, zoo wordt ook bij eenen hoqgen graad dezer ziekte , ten laatste het hart verlamd , en hetzelve is, even als de verslapte drijfwerktuigen eener waterleiding, niet meer in staat het bloed in de afgelegenste deelen, te drijven. Van daar dat bij deze ziekte ten laatste het afsterven der ledematen en de rotkoorts ontstaat, welke dan spoedig toeneemt, en met eene volledige ontbinding aller sappen eindigt. Hoe meer de stille kolder toeneemt, koe meer
het slijmvlies van den bek en van den neus , de kleur verliest en met geele strepen en vlakken , (uit hoofde van het lijden der lever) gemarmerd is; de slag van het hart wordt dan voelbaar- der , de pols meer onderdrukt, terwijl de pis zonder prikkel en zeldzaam ontlast wordt, en even als het speeksel', in lange taaije draden ge- sponnen is , gelijk bij de rotkoorts. Ten laatste Qntstaan stinkende ontlastingen, benevens eene verstomping van alle zintuigen, en eene snel overhand ncmcüde rotkoorts maakt een einde aan het leven van het dier. Wat de oorzaken van den stillen kolder be-
treft, dezelve bestaan hoofdzakelijk in het vol- gende } te wetea: in overgeërfde eigenschap- . , pen
|
|||||||||||
— a5g —
pen van het vader-of moederdier, hetwelk
wel het meeste in den bijzonderen vorm van den schedel ligt, en bij de behoorlijke ontwik- keling der hersenen, in eene drukking der slecht gevormde beenen Van de hersenpan op dezelve bestaat. Vele paarden worden uit dien hoof- de , na hunnen volledigen wasdom, kolderig, wanneer zij eenen zoogenaamden ramkop heb" ben, zoo als bij voorbeeld, de gemeene Hol- steinsche paarden , waardoor de hersenen in derzelver behoorlijke vorming belemmerd en gedrukt worden, en zulks des te meer en te gemakkelgker, naar mate zij over het algemeen zwakker van spieren zijn; hoewel ook allezins eene overgeërfde ziekelijke lever, waaruit zoo menigmaal de stille kolder ontstaat, ir.sde ds oorzaken daartoe kan verschaffen. Zoo veel is ze- ker , dat de overgeërfde stille kolder, zich niet eer Vertoont tot dat het dier zijnen volkomen wasdom nadert, of denzelven reeds bereikt heeft, hetgeen bij paarden, voornamelijk bij mer- rien van een gemeen ras , reeds in het 4.e, ten langste in het 5.e jaar, plaats heeft. In het bijzonder kan ook nog de oorzaak Van
den stillen kolder, in eene ziekelijke gesteldheid Van de lever, in eene verstopping van de póortaderen, en in de ziekelijke afscheiding der gal, gezocht worden, gelijk wij ook bij de ont- leding van kolderige paarden, de lever mees- tendeels meer of minder ziek vinden. Ook zijn uitwendige kwetsingen van den kop, zoo als schampschoten, vallen en slagen op den kop, de oorzaken van den stilien kolder; terwijl een Voorafgegane ontstekingachtige razende kol- der , altijd eenen hoogeren of minderen graad - van |
||||
— a6o —
|
|||||
Van den stillen of chronischen kolder , achter
laat. Voorts verschaft eene belemmerde huiduit-
waseming, een door verkoeling onderdrukte droes, zeer dikwijls de oorztfak tot den stillen kolder ; en deze ziekte is voorzeker maar al te dikwijls op die oorzaak gegrond. Niet minder kan groote hitte, waaraan het
paard aanhoudend blootgesteld is, en waarbij de zonnestralen loodregt op deszelfs kop val- len , zoo als ot>k zeer groote koude, den stillen kolder voortbrengen, en zulks yoornamelijk dan, wanneer het sterk gevoederd is , p en de dieren in het algemeen zwakke vezelen hebben. Ge- heel dampige warme stallen geven evenzeer aanleiding tot den stillen kolder 5 en dit zoo yeel te eerder , wanneer de dieren uit de vol- Lomene vrijheid , uit de stoeterij en de weide, in zoodanige stallen geplaatst worden, en te gelijk ook de overgang van enkel gras of ook slechts van weinig voedsel, tot droog en ruim voeder, zoo spoedig en eensklaps volgt, waar- door dan reeds de paarden, vooral die van een zwak gestel, ook zonder eenige verdere oorzaak, zeer dikwijls en zeer spoedig in den stillen kolder vervallen (*). ,. ,j ■. . 'i';-. ■ i ■ .!>•-.'. */tt '■ • (*) Dit is roede de voornaamste grond, waarom niet alleen
zoo vele Duilsche, van de weide verplaatste paarden, mant zelfs zoo vele zoogenaamde wildzangen , die uit half en ge. tieel wilde stoeterijen komen, en dadelijk zoo zeer in teggn- «trijdigheid met hunne vorige levenswijze , in naauwe , dampige en warme stallen geplaatst worden, terwijl zij nog daarbij met droog en veel voeder worden opgevoed, zoo dikwijls koilerig worden, gelijk men bij alle remonten der kaVallerie ,'voor- namelijk do Holstciusche bimerkl, en zulks ook bij den I V«- |
|||||
— 2Ö1 —
|
|||||
Dit is "na ook de rede, waarom dikwijls ma-
gere paarden, zoodra zij tot goed en al te ruim
partikuliet die zijne paarden van den paardenhandelaar koopt ,
hetzelfde geval is ; want de laatste geeft aan zijne gedresseerde paarden , slechts weinig en ligt voeder, en dit nog wel in kleine portien, (Men zie mijn lehrhuch Sas PJerdenhandels , Hannover lei Halm ), terwijl hij dezelve in hooge en luchtige stallen plaatst. De partikulier koopt dan hier zijne paarden , plaatst ze in eenen warmen dampigeu stal, en de koetsier of rijdknecht doet uit onverstandige liefde en voorzorg ten behoeve van deze nieuwe paarden , alles ten einde zij maar spoedig dik en sterk zouden worden ; er wordt geen voeder gespaard , en de paarden die hij hunnen opvoe- der niets dan gras of een weinig hooi, haksel , en zeme- len bekwamen, en met niet veel meer voedsel en ten minste week voeder , zemelen, gemalen koorn en haver onder elkander gemengd , gevoed werden, komen nu bij hunnen eigenaar als ter vetm«ting; htm lijf wordt dan onevenredig volgestopt , de veitericgswerktuigen hebben bij deze ge- woonlijk 3, 4 en 5 jarige paarden nog geenszins de kracht, het voeder aan de dierlijke natuur eigen te maken, en er ent" staat eene onevenredigheid lusschen het voedsel en de verte, riug; de sloffe wordt te koste hafsr krachten gevoed, de omloop vau het bloed in den onderbuik gestremd en naai den kop gedrukt, de herseutn en de werking der zenuwen als het ware verlamd; en wij zien dan eene menigte nog geheel gezond eu zonder alle aanleiding tot den stillen kol- der uit de stoeterijen komende paarden, gedurende hun gebru k bij den Militair of particulier koldeiig worden, bloot uit de te snelle overgang van uit het vrije in naauwe dampige (lallen, en van minder vochtig tot hard en ruim voeder. Wanneer nu nog daarbij komt, dat de paarden ook op eens door onverstandige rijders te veel met den kop en den hals in de hoogte geheven, en over het algemeen geplaagd of andera zeer verhit eu aangegrepen worden , of ook te veel gespaard, gelijk men zegt, iu boomwol ingepakt worden, en derhalve bij het geringste werk zich des te ligter verhitten eu dan weder- om spoedig afkoelen, of ook wel buitendien van een los en teeder gestel zijn, dan geeft zulks des te meer aanleiding tot den stillen kolder, zoodat meu enkel om die redenen eene menigte remonte paarden bij de kavallerie en door den particulier van den paardenhandelaat gekochte en gedresseerde paarden, iu korten tijd kolderig ziet worden» Uit hoofde van
|
|||||
— 262 —
|
|||||
ruim voeder komen, ook wel nog daarbij te
weinig beweging en arbeid hebben, en in dam- pige warme stallen staan, zeer spoedig kolde- rig worden. Bij vele paarden wordt ook de grond tot den
stillen kolder op de rijdbaan gelegd, waar zij op eens, en op zoodanige wgze, als in het geheel niet met hunne krachten overeenkomt, te veel in de hoogte gerigt, met kop en hals gebogen bereden worden, waardoor de teruggang vaüi het Moed uit den kop , moeijelijk gemaakt wordt. Wijders geeft te hard en zwaar te verteren
voeder, gelijk bij voorbeeld het koorn, of een te veel windverwekkend voedsel, zoo als kla- ver, wikken, boonen, erwten enz,, mede eene aanleidende oorzaak tot den stillen kolder, uit hoofde daardoor de buik opgezet, de om- loop van het bloed bezwaarlijker gemaakt , en naar den kop gedreven wordt, Eene gelijke uitwerking heeft de te weinige beweging en ar- beid, »p^—
van deze ondervinding behoorde men toch vooral alle re-
monte bij de kavallerie , inzonderheid dezulke, die gelijk de Eoogenaamde Poolsclie remonlen , onophoudelijk in vrijheid letfden, en zich slechts met weinig en mager gras voedden en ten hoogste een weinig hooi bekwamen, riiel in naauwe en warme stallen te plaatsen, hen in den beginne enkel mager gras mét een weinig hooi en gestampt koorn te voeden, en slechls allengskens tot een barder en ruimer voeder over te gaan. Zoo als ook de particulier die zijne paarden van den paarJenliandelaar koopt, hen vooral even als deze in den beginne 'met zacht en weinig voeder verplegen, ca dezelve in luchtige stallen moet plaatsen; dan zouden wij bij al deze paarden oneindig minder koldenge en blin- de zien, dan bet, bijzonder bij merriëti, zoo dikwijls bet geval is. j&anmerjcing des Raogduilschen Vertalen.
|
|||||
— 265 —
beid , bet te veel en te voedzaam voeder»
waardoor bet evenwigt tusschen de voeding ea vertering gebroken wordt. Magere en dagelijks in eenen gelrjkmatigen
arbeid blijvende paarden , die veel in de lucht zijn, worden oneindig minder kolderïg dan te' dik gevoederde paarden, die weinig beweging hebben, weinigen of zeer ongelijken, nu zeer inspannenden , dan geheel geeneri arbeid ver - rrgten, en bijna altijd in warme dampigë stallen staan, inzonderheid wanneer zij nog in het al- gemeen van een slecht ras en eeiie weeke ge» steldheid zijn. Merrien zijn aan den stillen kolder oneindig
meer blootgesteld dan hengsten en ruinen , vooral wanneer zij hunnen volledigen wasdom bereikt hebben , wel gevoed worden , weinig ar- beid hebben en niet gedekt zijn geworden. Het meeste worden zoodanige merrien onder de gedachte omstandigheden kolderïg , die te, voren reeds eenmaal gedekt zijn geworden, reeds veulens gezoogd hebben, en niet weder- om gedekt worden. Zeer hengstige merrien, die niet groeijen,
omdat zij overprikkeld zijn, of die men niet dekken laat, schijnen niet alleen gedurende het geheele verloop der hengstigheid kolderig, maar zijn het ook wezenlijk, en zelfs blijft hun de- ze ziekte bij, wanneer hunne hengstigheid reeds lang opgehouden heeft (*). Het-
|
||||||
(*) Dit i» een door de algemeene oudervinding zeer be-
vestigde stelling, gelijk mij wederom verschillende merrien voor. gekomen ziju , welken, zoo lang zij hengstig waren de slijm uit de schede vloeide} terwijl de dieren veel pisten en eeu meer of
|
||||||
— 264
|
|||||
Hetzelfde geval is het somtijds bij het tan-
den krijgen der paarden; want ook hierbij ko- men bij tijden , gelijk reeds vroeger gemeld is , menige paarden kolderig voor, uit hoofde van den vermeerderden aandrang van het bloed, die gedurende deze periode naar den kop plaats heeft, en welligt nog daardoor vermeer- derd wordt, dat zij tevens op denzelfden tijd den droes krijgen, waarbij ook nu en dan de etille kolder als eene voortdurende en wezen- lijk , onder het verloop van het tanden krij- gen en den droes, ontwikkelde ziekte, achter- blijft, wanneer deze beide reeds lang verdwe- nen zijn. Dit is somwijlen ook het geval, wanneer de
droes op zich zelve verschijnt, de kop daarbij «lerk en aangedaan is, en het dier reeds ge- durende het verloop dezer ziekte, sporen van den stillen kolder toonde. De droes of het tanden krijgen is dan als het ware slechts als de aanleiding te beschouwen, die deze ziekte voortbragt, waartoe het dier reeds te voren eenen natunrlijken aanleg had. Onder alle ziekten, welke den paarden in
den toestand der vrijheid overkomen, zien wij den chronischen stillen kolder het minste ont- staan , om dat zij bier steeds in de vrije lucht zijn, zich willekeurig en gelijkmatig bewegen en al-
——— i
of mm geprikkelde en oMstekingachlige toestand van de buar-
tuoeder plaats vond , manr dezelve geene teekens van den stillen kolder toonden, doch dadelijk wederom in eenen reed» tamelijken graad dezer ziekte vervielen, zoodra de geprik- kelde toestand in de baarmoeder ophield. sianmerking des Hoogclukschen Vertalers,
|
|||||
— 265 —
altijd maar een ligt en verteerbaar voedsel ge-
nieten. Zelfs dan komt deze ziekte weinig of geheel niet, onder de aan zich zelve op de weide overgelalene paarden voor, wanneer zij van een zwak en slap gestel en veel aan de «onnestralen blootgesteld zijn. Hengsten vervallen ligt in deze ziekte, wan-
neer zij hanne geslachtsdrift niet bevredigen kunnen, en het eerste wanneer zij bij deze stren- I ge ontbouding, goed voeder hebben en in warme dampige stallen staan, weinig arbeid ver- rigten en reeds te voren gedekt hebben. Op sommige tijden is eene verstopping van
den onderbuik , verouderde en verharde drek- stoffen , die het darmkanaal opvullen, te veel gebruik van hooi en wind gevende voeder soor- ten , de eenige oorzaak , dat wij toevallen van den stillen kolder zien voorkomen, die echter dan ook door purgeermiddelen, magere levens- wijze en ligt verteerbaar voedsel, wederom ver- dwijnen. De ziekte is echter moeijelijker weg te nemen ,'
wanneer zij uit verhardingen in het darmscheil, verhardingen en opzetting der lever ontstaat, gelijk het evenzeer niet zelden het geval is. Ook kunnen werktuiglijke gebreken van het
hart, de hersenpan, en de groote vaten, de oorzaak tot den stillen kolder verschaffen, en in dat geval is dan, de boven dien moegelijk Weg te nemen ziekte, altijd geheel ongeneeslijk. Gedurende eene langdurige ontsteking der
lever en eene rotkoorts in het algemeen, ont- staan ook toevallen van den stillen kolder, (zoo els ia het hoofdstuk over de langdurige ont- M ste- |
|||||
S,
|
|||||
— 266 —
steking der long en lever vroeger gemeld is,
doch verdwijnen wederom van zelve , wanneer de hoofdkwaal weggenomen is. In enkele gevallen verschijnt de stille kolder,
na het verplaatsen van eene ziektestof op de ■vliezen der hersenen, doch in dat geval komt ïneer de razende ontstekingachtige kolder voor. Ook na eene te snel genezen, of eene onder- drukte zweer in de stralen der mok, heb ik wel den stillen kolder zien ontstaan, maar ook wederom verdwijnen, zoodra de eerste ziekten op nieuw ten voorschijn kwamen ; doch uit gemoedsaandoeningen, hartstogten , schrikken enz. heb ik, in zoo verre men de geslachts- drift daarvan uitsluit, den stillen kolder nog niet zien voortkomen. Wijders in de stille kolder meer eigen aan
paarden van een slecht ras , van losse en teedere ■ vezelen, en van daar het meest, bijvoorbeeld, I aan de gerneene Holsteinsche paarden; gelijk dezelve dan ook over het algemeen ligter aan de paarden overkomt, die op diepliggende moerassige en groene weiden groot gebragt wor- den, dan aan die genen, welke opmageren zandgrond en bergachtige weiden opgroeiden. Onder de edele en goede paardenrassen komt dezelven zeldzaam voor en bg de veredelde paar- den met sterke en vaste spieren, is hg eene zeld- zaamheid. Van daar dat de zoogenaamde vol- bloedige paarden in Engeland en dievanLimo- ges én Normandie in Frankrijk, zoo als mede het Tnrks^che en Arabische paard, bijna nooit , aan deze ziekte lijden. Bü de voorspelling wegens de genezing van |
' den |
||||
— 267 —
|
|||||
den stillen kolder, komt het op de oorzaken aan,
die denzelven voortgebragt hebben. Zijn deze volledig te verwijderen, dan wordt ook de ge- nezing mogelijk; maar dit is niet zeer dikwijls het geval , en nog moeijelijker is het, die oorza- ken uittevinden; zoo dat in het algemeen deze ziekte steeds moeijelijk weg te nemen blijft, die ten minste alleen in de zeldzaamste gevallen, grondig en zonder wedei'instortingen , genezen, wordt. Inzonderheid wordt de genezing moei- jelijk, wanneer de ziekte reeds lang geduurd, of het dier reeds meermalen aan dezelve geleden heeft. Wanneer de stille kolder , uit werktuigelijke ge-
breken ontstaan is, als een erfgebiek van den vader of de moeder op het dier overgegaan is , en uit dien hoofde steeds in eenen bijzonderen i vorm der schedelbeenen en andere ziekelijke \ vormingen moet gezocht worden , dan blijft de- zelve ongeneeslijk. Even zoo moeijelijk is de ;• stille kolder te genezen, wanneer dezelve een gevolg van eenen voorafgeganen ontstekingach- , tige razende kolder is, en deze van hevige { toevallen verzeld was. Niet minder moegelijk ' is de genezing van den stillen kolder bij wei- gevoede , volwassene merrien, die veel voedsel krijgen en weinig beweging hebben, dikwijls paar- i dig en niet gedekt worden , welligt zelfs reeds | te voren veulens opgevoed hebben , en bij welke het ook de omstandigheden van den eigenaar niet veroorloven, dat zij gedekt en mede voor den paarden teelt gebruikt kunnen worden. Dit is ook doorgaans hetzelfde geval bij de heng- sten , die uit onbevredigde geslachtsdrift, kolderig M 3 wor-
|
|||||
worden en niet tot het dekken toegelaten kun-
nen worden. {*) Daarentegen wordt de genezing van den stil-
len kolder gemakkelijker, wanneer dezelve na eene belemmerde huiduitwaseming of na eenen onderdrukten droes ontstond : hoewel altijd ook nog onder zekere voorwaarden , zoo als bij voorbeeld , dat de ziekte nog niet lang aange- houden hebbe, doelmatige middelen zijn aan- gewend geworden , en andere plaatselijke omstan- digheden gunstig voor de genezing 'zijn. Het gemakkelijkste wordt de genezing van
den stillen kolder , wanneer slechts ophoopingen van drekstoffen, opzetting van den onderbuik, verstopping enz. , de schuld daarvan zijn. De stille kolder wordt onbepaald, nu ge-
makkelijker, dan moetjelijker te genezen, of ook wel ongeneeslijk , wanneer dezelve uit eene meer of mindere ziekelijke gesteldheid der lever en verstoppingen in de poortaderen bij de paarden ontstaat; hetgeen zoo dikwijls het geval is, en welke kwaal men dan niet zoo ligt uitvinden en wegnemen kan ; voorts heeft de verblijfplaats van het dier, deszelfs voedsel, deszelfs dienst enz, veel invloed op de gemakkelijkere of moeijelijkere genezing en evenzeer het jaargetijde. In war- me dampige stallen, zal men den stillen kol- der even zoo min genezen, als bij eene te ruim, onverteerbaar en wind verwekkend voedsel, en bij eene langzame beweging in den dienst, eer- der dan bij eene snelle. Een matig koude win- ter m
(*) De Castratie bewerkt biet geenszins de genezing»
gelijk velen gelooven. Aanmerking fan den Hoogdiütithm Vertaltr.
|
|||
— 269 —
ter is gunstiger voor de genezing dan een heete
zomer, en het eerste komt de genezing in de lente tot stand, wanneer men aan de dieren jong gras , distulim enz ,„geven kan. Ook hebben zoo menige andere plaatselijke
omstandigheden, den grootsten invloed op de genezing. Bij den landman b. v. , die zijn paard ten minste eenige uren daags op de weide ja- gen kan, vvien niets terug houdt, zijne merrien te laten dekken, en bij wien de paarden zich maar altijd in de vrije lucht, in eenen langzameti gang bewegen , wordt de stille kolder eerder genezen dan bij den stedeling, waar de dieren in warme dampige stallen staan , weinige, maar- zeer snelle beweging hebben, veel en slechts hard voeder bekomen, terwijl er gebeel geene gele- genheid tot het loopen op de weide bestaat, en even zoo min het dekken der merrien uitvoer- baar is. Wanneer men ook zoo gelukkig is , den stil-
len kolder grondig te genezen , dan blijft ech- ter nog lang een aanleg, eene vatbaarheid voor deze ziekte over, en men heeft nog altijd te vreezen, dat de dieren bij eene herhaalde ver- hitting en daarop gevolgde verkoeling, na de onderdrukking van eenen droes , bij ophoopingen van drekstöffen in den onderbuik, verstoppin- gen in de poortaderen , verhardingen in de lever enz, het overgaan van de hengstigheid, zonder dat de merrien gedekt zijn, en wijders bij elke zich ontwikkelende ziekte, op nieuw kol- derig worden. Gelijk ook de ziekte bij de minste toevallige oorzaak, op nieuw ontstaat, wanneer de wegens de genezing "van den stillen M 3 kol- |
|||||
y
|
|||||
— 27° "~"
|
|||||
kolder, gedekte merrien, na het veulen niet
nogmaals gedekt worden. Bij paarden , aan welke, nog voor derzelver
behoorlijke rijpheid en vorming, de stillen kol- der overkomt, wordt de genezing eerder moge- lijk dan bij paarden , waar deze ziekte eerst na den volledigen wasdom ontstaat. In enkele gevallen volgt de genezing van den
stillen kolder van zelve, en zonder alle hulp der .kunst, wanneer, bij voorbeeld, het dier, van een ruim en moegelijk te verteren voedsel, bij eene magere leefwijze, zacht en weinig voe- der bepaald wordt, uit eenen warmen en dam- pigen stal, in eenen koelen , en luchtigen, van te veel rust tot eenen matigen, zich gelijk blij- venden arbeid , en vaneene snelle tot eene lang- zame beweging overgaat; in een woord: tot ander water, ander voedsel, andere verblijfplaats en anderen di«nst overgaat, anders verpleegt, opgepast en behandeld wordt. Zoo laten, bij voorbeeld, alle toevallen van den stillen kol- der , na, wanneer het paard , dat thans onder eenen onkundigen berijder ruw behandeld , met kop en hals te veel in de hoogte gerigt en ge- bogen is geworden , van deze onverstandige be- handeling bevrijd , en het rijdpaard van eenen man wordt, die het meer overeenkomstig deszelfs najiuur behandelt, het vrijer loopen laat en het niet met de oefening in de scholen en bij de lessen mishandelt, voor welke het even zoo wei- nig krachten en natuurlijken aanleg, als voor- bereidingen bezit enz. Het kolderige paard, dat maar altijd snel loopen moest en daarbij nog bereden werd, wordt somwijlen alleen daar- door |
|||||
— 271 —"
_ v '
door genezen, dat hel voor den wagen van een
bouwman komt, waar het slechts langzaam en. vrij loopt, en wel bovendien uogj in plaats van hard, week voeder bekomt. {*) - De boer geneest dikwijls het door den stede-
ling voor weinig geld gekocht kolderige paard, terwijl hij het op de weide gedurende de len- te aan zich zelve overlaat , en hem behalve het groene voedsel, in het geheel geene voeder toe- dient, hetzelve van tijd tot tijd doet aderlaten, en wanneer het eene merrie is, het dier laat dekken. Ook gaat deze ziekte in enkele^ gevallen van.
zelve weg, door kritische ontlastingen van het darmkanaal, van de pis, van den neus, van het zweet, door verplaatsingen van ziektestoffen op uiterlijke deelen, het ontstaan van zweeren in de stralen, mok enz. , of door het uitbreken van eene andere ziekte. Bij paarden van een edel ras, heeft men meer hoop op de gene- zing dan bij dieren van eene gemeene soort en van losse en teedere vezelen. Vele kolderige paarden, worden bij de doel-
matigste behandeling gedeeltelijk , maar nooit geheel grondig genezen, behouden, gelijk men • in het gemeene leven zegt, altijd eenen streek, en vervallen , bij de minste sterk werkende gele- gen- C*) Op deze wijze, worden bij voorbeeld, velschillende
kolderige koels paarden, zonder alle toedoen der kunst ge- nezen, terwijl zij uit het snelle trekken, de gedrongene posi- tie daarbij , met de teugels en de liarde voedering, in den stal en voor den wagen van eenen molenaar komen , wanneet zij slechts zacht voeder krijgen, en wel dagelijks doch slechts langzaam in beweging gebragt worden. Aanmerking nan den Hoog&uhschm Pertahr.
JVI 4
|
||||
genheids oorzaak, wel zelfs op nieuw in den
vorigen hoogen graad van, den kolder terug, die dan steeds Ongeneeslijker wordt. Vandaar dat dé genezing dikwijls niets meer uitwerkt , dan dat uit een geheel bewusteloos donikolde- rig paard slechts een van eenen minderen graad wordt. Zelfs daar, waar de genezing veel be- ter gelukt, blijft het paard niet zelden toch nog altijd kolderig , maar op eene slechts voor den kenner merkbare wijze. Paaiden die van den invloed der warmte of
koude dom worden of bij welke, bij vochtig mak weder, de afwisselende luchtsgesteldbeid deze ziekte voortgebragt heeft, worden nu en dan , enkel door de wijziging dezer oorzaken al- leen genezen. Paarden, die uit hoofde van te veel voeder,
onder eenen jongen, leyendigen en driftigen rijder dom zijn geworden, worden onder eenen ouden , bezadigden, stillen en phleginatieken rijder en bij eene gematigde behandeling over het algemeen, in enkele gevallen , alleen daar- door wederom genezen, en zulks des te meer, wanneer deze verandering tevens met eene verande- ring van den stal, het voeder en het water gepaard gaat, en de nieuwe verblijfplaats koel, als mede het voedsel zacht en matig is. Zoogenaamde gekke , weerbarstige en eigen-
zinnige paarden, die onder eene ruwe behan- deling en daaruit ontstane aandrang van het bloed naar den kop, kolderig zijn geworden, genezen dikwerf door eene verstandige behan- deling, zacht voeder en magere levenswijze , zonder alle verdere hulp der geneeskunst. Paarden die uit hunne natuur, eenigzins
weer-
|
||||
_ 2/3 —
weerspannig, koppig en menschenhatend zijn,
toonen zich gedurende eene ruwe behandeling dikwijls geheel kolderig, waarschijnlijk om dat deze gemoedsaandoening nadeelig op de lever en hare. verrigtingen werkt, doch keeren ook wederom van zelve tot den gezondheidstoestand terug, zoodra deze harde behandeling, met eene zachte, sparende, omzigtige en liefderijke ver- wisseld wordt. Bij alle kolderige paarden blijven de hersenen en
derzelver vliezen steeds het zwakste gedeelte, dat zelfs na eene grondige genezing, bij de eene of andere opkomende toevallige oorzaak, op nieuw geprikkeld en aangedaan wordt, en dan den stillen kolder in eenen nog sterkeren graad Voortbrengt dan te voren. Menige paarden van een kolderigen hengst
en merrie geteeld, komen kolderig op de we- reld, en blijven altijd kolderig. Paarden van een levendig temperement, edel
ras en vast gestel, weerstaan deze ziekce het langst, zijn dikwijls — zoo lang de stille kol" der bij hen niet in den razenden overgaat, waartoe zij allezins genegen zijn — nog tot in eenen hoogen ouderdom bruikbaar tot zachte bewegingen; zelfs vermindert niet zelden deze kwaal bij hen met de jaren, terwijl daarerite» gen paarden van een phlegmatiek temperament en los' gestel-, veel eerder onder deze ziekte bezwijken, en aan de rotkoorts omkomen. Bij den stillen kolder is het overigens geheel als
bij de krankzinnigheid van den mensch, volgens
derzelver verschillende trappen. Eene menigte
menschen worden gek geboren, leven en ster-
M 5 ven
|
||||
— 2?** —
|
|||||
ven als gelken , zonder dat zij ooit geloofden ,
dat zij gekken waren. « Deze mensch is aan het malen," wordt
in de empirische taal der paardenartsenijkunst, uitgedrukt door: << dat paard heeft eenen streek," en even als de eerste , dikwijls buiten deze me- ierij, de verstandigste lieden van de wereld zijn, zoo kunnen wederkeerig de laatste nu en dari, wanneer maar niets van hen verlangd wordt, dat regt tegen deze streek inloopt, de bruik- baarste dieren zijn. Zoo lang als de kolderige nog goed en zonder
vele tusschenpozingen eet, behoorlijk verteert, en zich noggeeneteekens van eene rottige gesteld- heid voordoen, moet men aan de herstelling van denzelven, — die dikwijls moegelijk en lang- zaam kan gaan, — niet wanhopen, inzonder- heid wanneer de behandeling, het voèdser, de verblijfplaats van het dier, met de overige geneeskundige behandeling, in verband staat. Inwendige geneesmiddelen doen bij de gene-
zing van den domuien kolder, het minste nut; uiterlijke middelen, een zachtvoedsël , eene ma- gere leefwijze (*) eene koele verblijfplaats, en eene zachte behandeling, waarbij aan het paard gene te hooge, gebogene en gedrongène po- sitien met den kop , en meer vrijheid voor alle zijne bewegingen gegeven wordt, doen in dat geval veel meer af. Kol-
(*) ïk lieb vele domkolderige paarden geheel alleen door
hongerlijden grondig genezen, omdat daardoor de opslor. ping zoo steer vermeerderd woidt. ^idvmerking van Jen Hoogduitschen Vertaler.
|
|||||
— 27^5 •—
|
|||||
Kolderigen, die uit bewusteloosheid* niet meer
eten , bij welken de slag van het hart voel- baarder, de pols sluipende, tusschenpozend en langzaam wordt, zijn nabij om eene rotkoorts te krijgen, 'die bij kolderigen nimmer genees- lijk is. Wanneer bij kolderigen de pis en het speek-
sel aanvangt in draden gesponnen te zijn, stin- kende afgangen ontstaan, de zwakte toeneemt , maar de bewusteloosheid vermindert, zich ein- delijk eene krengachtige reuk over het geheele dier verspreidt, en het hypocratische gezigt opkomt, dan is het einde van den stillen kol- der door eene rotkoorts, spoedig ophanden. De meeste kolderigen eindigen nogtans niet met deze ziekte, maar gaan aan andere oorzaken ten gronde, die iQ geen het minste verband staan met den stillen kolder. Gaat de stille kolder bij eenen hoogen graad ,
in den onlstekingachtigen of razenden kolder over , — hetgeen overigens zeldzaam plaats heeft, — dan volgt de dood van het dier door eene rotkoorts telkens zeker. Even als men alle hulp en straf bij een kol-
<d«*rig paard, in eenen dubbeld verhoogden graad aanwenden moet, zullen zij door dezelve opgewekt worden, zoo moeten ook alle uit- wendige en inwendige geneesmiddelen bij deze dieren , in eene dubbelde gift worden gegeven, wanneer zij daardoor aangedaan «n geprikkeld zullen worden. Het eerste teeken van de ophanden zijnde
genezing bij eenen kolderigen is, wanneer de bewusteloosheid in zoo ver verdwijnt, dat hij we- derom begint zijne oide gewoonten aan te ne- M 6 muu, |
|||||
— 276 —
|
|||||
men, bijt, slaat, enz., waarop de paardendoc-
tor zeer moet acht slaan. Wat de genezing van den stillen kolder aanbe-
langt, rigtzich deze inde bijzonderheden, trou- wens naar de bepaalde oorzaak van denzelven, maar daar déze zeer dikwijls moeijelijk o| ge- heel niet te ontdekken is, zoo behoort men vooreerst eene algemeene geneeswijze te bezi- gen , die langs verschillende wegen, den grond der kwaal treft, en in het volgende bestaat; te weten: 1.) in weinig en zacht voeder, zoo als zeme-
len , gras enz. Het honger lijden , draagt bui- tengemeen veel bij tot de genezing dezer kwaal, en maakt zelfs dikwerf het daarbij tevens we- zenlijkste geneesmiddel uit. 2.) in eene koele , maar echter vrije ver-
blijfplaats ; 3.) in eene, zoo veel mogelijk , vrije, wille-
keurige beweging, al ware zulks ook slechts 's nachts in het ruime. In deze drie vereischlen is tevens de gene-
zing van den stillen kolder voornamelijk te zoeken , en nooit moeten dezelve, ook bij de aanwen- ding der andere middelen, nagelaten worden, ij 4.) in het gebruik van jonge distelen en paar-
denbloemen ( Toraxacum) % door de landlie - den hondebloemen genaamd , die menigvuldig op weilanden , onbebouwde velden , puinhopen enz. groeijen. Kan men deze, in -de lente, gewassen, gestampt, en onder een weinig voe- der van haver en tarwe zemelen gemengd , aan het paard toedienen , dan heeft men, met de overige opgegevene behandeling, het beste ge- neesmiddel voor deze ziekte, dat geen ander uit
|
|||||
"*r 377 ■—
uit de Apotheek kan vervangen; vooral is hier
de jonge hbndsbloem heilzaam , omdat dezelve met hare zacht afleidende eigenschap, te gelijk ook eene bijzonder oplossende kracht verbindt, en uit dien hoofde bij verhardinge in de le- ver , verstoppingen in de poortaderen , uit welke oorzaak zoo dikwijls de stille kolder voort- komt , in het bijzonder weldadig werkt. Men. moet met dezelve benevens de distelen,
zoo lang de kolderige paarden voeden, als die plant niet in de bloem schiet, wannéér zij dan dezelve, even als de distelen, zoodra die zeer ruw en stekelig worden , niet meer eten. Begunstigt derhalve het jaargetijde de gene-
zing en kan men distelen en hondsbloemen hebben , dan zijn ihwendige'middelen verder ge- heel niet meer noodig. Het extract van de hondsbloem, in andere sai«oenen , 'tot genezing Van den stillen kolder te gebruiken, is echter niet raadzaï*ta, omdat dezelve deels in dezen vorm op verre na niet zoo heilzaam werkt, als het gebruik van deze plant zelve in de len- te, deels bij een lang voortgezet gebruik, gelijk hetzelve in dit geval noodzakelijk wordt, veel te kostbaar is. Behalve het gebruik van jonge distelen en hondsbloetoen, doet ook het ge- not van jong gras in de lente, over het alge- meen bij den stillen kolder, zeer veel goeds, daar het zacht ontlast en oplossend werkt, en de landman, die zijne paarden, in de lente, het loopen op de weide bezorgen kan , geneest door het gebruik van het jonge lentegras en de willekeurige vrije beweging, dikwijls die ziekte, zonder eenige andere middelen. Veel hooi, haksel en hard voeder, voorna-
M 7 me^ |
||||
meïjjk koorn, moet bij de genezing van den
stillen kolder , geheel vermeden worden. 5.) Bij welgevoede volbloedige paarden,
voornamelijk bij memen, is ook eene algemeen» aderlating van 4,6 tot 8 pond bloed aan de groote balsaderen, zeer nuttig, naar mate de ouderdom en de ligchaamsgesteldheid van het dier, waardoor de Jjpslorping in de hersenene begunstigd wordt, en wij reeds den 5.e tot den 4.e dag na de aanwending dezer operatie, doch niet vroeger, de weldadige werking daar- van zien. Bij paarden met veel ontstekingachtigen aan-
leg., en eenïge neiging tot overgang van den stillen kolder in den razenden, moét ook wel de aderlating, naar den aard der omstandig- heden , op nieuw herhaald worden, die zich tevens naar de meerdere of mindere stramme en vaste vezelen moet rigten. 6.) In sterk prikkelende of sterke purgeer-
middelen, ingeval namelijk, het jaargetijde, het gebruik van jonge distelen en hondsbloem, die gelijk reeds gemeld is , de voorkeur bovea alle andere inwendige geneesmiddelen ver- dienen, niet gedoogt. Men kan zich tot dat einde bedienen van het volgende mengsel, en nemen: goede aloë ïï once.
rapondika 8 onee. glauberzout 1 pond. Biet meel en water tot eene conserf gemaakt
en in drie gelijke deelen gedeeld , waarvan men aan het paard, den eersten dag's avonds, den an-
|
||||
— 279 —
anderen dag 's morgens en 's avonds, een ge-
deelte ingeeft, na dat men het twee dagen te voren slechts zemelen te eten, en lijnkoekdrank of zemelwater te drinken heeft gegeven. Bij jonge, nog zeer gevoelige of zeer afge-
matte en vermoeide paarden, wacht men met het ingeven der derde portie alvorens de werking van dit geneesmiddel af, die zich eerst s4 uren na het ingeven voordoet, en wanneet deze behoorlijk volgt, dan dient men dat mid- del, eerst binnen 4 tot 6 dagen daarna, nog- maals in twee gedeelten verdeeld , 's morgens en 's avonds, toe. Gedurende de werking van dit purgeermid-
del, moet men zich niet verwondereny wan- neer alle toevallen van den stillen, kolder, in eenen hoogeren graad voorkomen dan zij be- vorens waren; want door den prikkel op het algemeene gevoel , hetwelk dat middel verwekt., wordt tot aan de verdwijning deszelven, alle werking der zenuwen als het ware dubbeld'ver- lamd ; maar deszelf» weldadige werking toont aieh voorzeker,., al if het eerst, na 8, 12 en i4 dagen , en zelfs na verloop van eenen laa- geren tijd, wenneer men hetzelve, dan, naar mate van de omstandigheden 5 andermaal her- halen kan. 7.) In fontanels, haarsnoeren of in de aanwending
van het brandijzer op den kop ; al het welk men nogtans eerst dan aanwendt wanneer het ge- bruik , der purgeermiddelen en het aderlaten of de gedurende eenigen tijd voortgezette voe- dering van de jonge hondebloemen de distelen, Voorafgegaan is. Ik geve in dït geval onder de genoemde sooxt
van
|
||||
— 28ö —
|
|||||
van tegenprikkcls , de voorkeur boven allen
aan de haarsnoereü, om dat derzelver prik- kel op eene plaats blijft en aanhoudend is, en ook zoo lang onderhouden kan worden , tot het daarmede beoogde doel bereikt is. Ik breng als dan achter elk oor, langs het achter hoofd- been, tot over het eerste hals wervelbeen een haarsnoer aan, waarbij ik tevens de huid van de daaronder liggende spieren losmaak, en bei- halve dat reeds de haarsnoer met terpentijn olie bevochtigd is, ook nog een once daarvan ia elke wonde stort, en zeer sterk in het cellen- weefsel inwrijf. Naar mate van de gevoeligheid en prikkel-
baarheid van het dier, zwelt dan de kop aan beide zijden op, Zoo dat zich het gezwel dik- wijls tot aan de oogen uitstrekt, en deze ook opzwellen. Na drie of vier dagen ontstaat de etterihg , en tot zoo lang of nog wel eenige da- gen langer, schijnen alle toevallen van den stil- len kolder toegenomen te hebben, en zulks des te eerder> hoe meer de haarsnoeren opzwellen en de aandrang der sappen naaT deze plaatsen sterk is; zoodra echter 8, 13, i4 tot 20 en 24 dagen verloopen zijn, het gezwel van de haarsnoeren en den kop zich gezet heeft, en deze kunstmatige zweren regt beginnen te ette- ren, dan laten de toevallen van den stillen kol- der steeds meer na , en de beterschap van het paard , in de veronderstelling dat de onderbuik door purgeermiddelen of liever door het ge- bruik van jong* distelen en hondenbloeraen, vrij gemaakt is geworden , dat eene aderlating vooraf is gegaan. waardoor de opzuiging bevor- derd werd, en dat het dier slechts weinig en zacht
|
|||||
/ ' , ■
— 28l —
zacht voedsel ontving, in eenen koelen stal
stond, en eene matige beweging had, niet met den kop en hals in de hoogte gerigt of anders geplaagd werd ) , volgt zonder twijfel indien slechts geen werktuiglijk gebrek , geene onbevredigde geslachtsdrift, schuld aan den stillen kolder zijn, deze ziekte niet reeds lang geduurd heeft of reeds meermalen teruggekeerd is, en niet uit eenen voorafgeganen razenden kolder ontstaan is, het dier nog eet, en zich nog geenen rottigen toestand voordoet. Het laat zich evenwel nog niet bepalen , in welken graad de genezing door het voorafgaande volgen en of de kwaal geheel of slechts ten deele daardoor weggenomen zal worden; het geen eerst, na verloop van eenigea tijd, blijkt. ' *» De haarsnoeren houdt men van 4, 6 tot 8
Weken in ettering, en zulks zoo veel langer, als de ziekte ook langer geduurd heeft, of dezelve heviger en sterker geweest is. Gedurende dien tijd, en ook'nog maandenlang daarna , moet met de zachte voedering van zemelen en een weinig haver voortgegaan , gelijk over het alge- meen het paax.d slechts zeer mager gevoed wor- den , weinig hooi; maar zoo mogelijk, jong gras, disjtelen, hond<ebk>emeH'enz. bekomen, in eenen koeien stal ustaan, i enkel eene matige beweging genieten niioët ytot, diat men na eenige maanden on- dervindt , dat deszelfs bewust zijn teruggekeerd, en de gezondheid van het dier niet alleen her-t steld, maar ook bevestigd is: wanneer men dan eerst tot; de gewone verpleging,*'dressering en dienst vari het paard , wederom kan overgaan. Ook moet, men daarop acht geven , om de haar- «uoer het ster.ksle aan te zetten en in ettering |
||||
— 28» •*»
te onderhouden , aan die zijde, waarop het paard
zich gedurende de ziekte het meest drong en naartoe wendde. In plaats van een haarsnoer kan men zich
ook van eene fontanel boven op den kop on- middelijk onder de vlecht haren , bedienen, de huid in den geheelen omtrek van den voor- kop , met de fontenelnaald losmaken, 1 once terpentijnolie in de wond gieten, en die kunst- matige zweer, even als de haarsnoeren, ge- durende een; tot twee maanden in de ettering houden , waarop men evenzeer, onder de hier- boven vermelde voorwaarden , de beterschap van het dier zeer dikwijls zal zien volgen. Kaar mijne ondervinding hebben mij nogtans de haarsnoe- ren oneindig meer nut gedaan. Ook het branden, van den kop met een gloei -
jend ijzer tot op het been zelve, hetwelk men, naar mate van de omstandigheden, ook wel her- halen moet, en welke wonde men, om den prikkel langer te onderhouden en te versterken, tot aan hare genezing met terpentijn-olie ea spaansche vliegen zalf inwrijft is in dit ge- val eene aangewezene behandeling, die reeds voorlang als een geneesmiddel van den stillen kolder bekend was, en door de overtuiging van Welker heilzame gevolgen , men ook in Frankrijk op het denkbeeld gekomen is, om bij duizeli- ge schapen, wier ziekte zoo veel met den stil- len kolder der paarden gemeens heeft, de aan- wending van het brandijzer op den kop , in het werk te stellen, waar zich dit middel even heilzaam betoonde. Het gesdhikste is hiertoe een bordvorming ijzer, doch men kan zich ook van een gewoon peervormig ijzer bedienen. |
||||
283 —
|
|||||
Ik trek echter de haarsnoeren, ook aan deïe
prikkelende en afleidende middelen voor , om dat de eerst gemelde niet alleen eenen sterke- ren , maar ook eenen meer aaphoudenden prik- kel verwekken , waardoor de ziekte , ten minste volgens mijne ondervinding, zekerder en stelliger iveggenomen wordt , gelijk ik ook over het al- gemeen , de genezing van deze kwaal voorname- lijk zoeke in.de haarsnoeren, hunne lange on- derhouding , en de reeds opgegeven verkoelen- de behandeling , zoo als mede in een versch of anders zacht en gering voeder, en eenen mati- gen dienst. Van het inwrijven van den omtrek der lever
met prikkelende olie of zalven, met oogmerk om aldaar verstoppingen in de poortaderen verhardingen in de lever weg te nemen, die zoo dikwerf de aanleidende oorzaak tot den stillen kolder zijn, heb ik geene goede uitwer- king gezien, daar alle deze prikkels veel te ge- ring en vlugtig zijn, om het beoogde doel te bereiken , hetwelk door het gebruik van jonge distelen en hondebloemen , zacht en weinig voed- sel van zemelen, en door hongerlijding in het algemeen, zoo als ook, wanneer men eenen plaat- seïijken prikkel in den omtrek der lever te Weeg brengen wil, door eene kleine fontanel aldaar, oneindig beter bewerkstelligd wordt. Even weinig nut doen, bij den stillen kolder, kpude omslagen op den kop , drop en stort- baden , die bij de dieren nog bovendien, in het geheel niet of slechts zeer moeijelijk aantewen- den zijn, en door de opgegevene haarsnoeren achter de ooien, oneindig doelmatiger , nuttiger en
|
|||||
— 284 —
en minder omslagtig, kunnen vervangen wor-
den. i 8.) In het dekken der kolderige merrien , als
een middel dat gewoonlijk en bijna altijd van het beste gevolg is , want met de dragt ver- dwijnt de stille kolder het eerste en zekerste , maar dezelve komt ook op nieuw te voorschijn ,' zoodra de merrie geveuld heeft, en zij niet' den gden of uden dag daarna andermaal gedekt Wordt, vooral wanneer dezelve goed voeder heeft en weinig werk doet. Het is slechts moeijeiijk bij kolderige merrien, den regten graad der hengstigheid, waarbij zij alleen het dekken toela- ten, te ontdekken; want dikwijls zijn zij te weinig en dan wederom te veel geprikkeld daartoe • onder welke beide omstandigheden het dek- ken njet gelukt. Minder grondig geneest de bevredigde geslaehts
drift, kolderige hengsten,. ten ware zij in de lente geheel aan dei zelver willekeur overgelaten , in eene stoeterij op de weide gedaan wierden en in hel vrije, dekken, bewegen en versch voeder genieten konden. Met deze hier aan gewezene behandeling, heb
ik vele — indien ook niet allen — kolderige paarden genezen, zoodra maar de kwaal niet erfelijk was , niet in werktuigelijke gebreken be- stond, of reeds zoo ontaard en hevig voorkwam, dat zich al sporen van eene rotkooris ver- toonden , wanneer alle hoop op de redding van het dier verloren is. Van de inspuitingen eener oplossing van de
witte nieswortel in de hals ader, volgens Wi- BOB.G, zoo als ook. van het inwendige gebruik van
|
||||
_ 285 —
van de Belladona , de kamfer, den hertshoorn
geest, enz , heb ik nimmer eenige goede uitwer- king gezien , en wanneer de genezing plaats heeft gehad, dan geschiedde zulks alleen na de hier vermelde handelwijze, maar altijd nog in een langer tijds bestek , en hier en daar bij misslagen in de voedering, in de aansporing der dieren of bij de stalling derzelven in warme, dampige stallen , niet geheel zonder instortingen. Wanneer de beterschap aanvangt, dan keert <•
allengskens ook het bewust zijn, steeds meer en meer terug; de dieren nemen hunne oude ge- woonten wederom aan, bijten, slaan, kribben- bijten enz. ingeval zij dezelve , zoo als bij eenen • hoogen graad van den stillen kolden gebeurt, nagelaten hadden , de houdingen en bewegingen van de dieren, worden wederom vrijer en wil- lekeuriger , het oog helderder, de ooren bewe- gelijker en de zintuigen van het gezigt en het gehoor, wederom gevoeliger, het algemeen ge- voel , aandoenlijker en prikkelbaarder, en de slag van het hart minder voelbaar, de pols- slag verheft zich op nieuw en komt duidelijker voor , de spijsvertering, uitwaseming en ontlas- ting worden wederom regelmatig, en er blijft eindelijk slechts nog eene algemeene zwakte ach- ter , die men — zoo als vroeger gezegd is — niet met toevallen van den kolder verwisselen moet. In het tegenovergestelde geval, ontstaat eene rotkoorts, onder welke het dier den 7 r 9, i4 of 21 sten dag bezwijkt. Oneindig menigvuldiger echter dan beide
hier beschrevene uiteinden van den stillen kol- der , namelijk, de volkomene beterschap of eene doodelijke rotkoorts, ontstaat er zelfs na de doel-
|
||||
— 286 —
|
|||||
doelmatigste behandeling, een middelsoortige
toestand tusschen kolder en genezing, en het paard wordt maar gedeeltelijk van zijne ziekte genezen, die bij eene geringe toevallige oor- zaak , op nieuw terugkeert. Het is merkwaardig, dat somwijlen kolderige
paarden, door toevallige kwetsingen van den kop, die tot op de vliezen der hersenen werk- ten , en bij welke aan de uitwendige deelen van den kop , eene aanzienlijke kwetsing en uitstor- ting van bloed ontstond , zelfs de beenen van de hersenen daarbij gebroken werden, van zel- ve en zonder alle hulp der kunst, genezen. Bij de ontleding der aan deze ziekte gestor-
vene paarden, vindt men in de holte der her senen eene, meer of mindere ophooping van water, en wel het meeste aan die zijde, waar- op het paard zich drong, of zich bij voorkeur wendde en draaide. Er bestaan zelfs gevallen, waarin men eene vol-
ledig gevormde waterblaas — allezins overeenko- mende met de waterblaas, bij den blaas-lind- worm (duizeligheid) der schapen — in de her- senen vindt. De groote boezems der hersenen zijn opge-
vuld met bloed , en de mergachtige zelfstan- digheid van de hersenen , ziet er donkerder uit dan in den gezonden staat. De ruggemerg is in eenige gevallen met een geelachtig ziltig vocht Overtrokken, waarmede ook de scheden der zenuwen aangevuld zijn, vooral de zenuwen der achterste ledematen, bij welk verschijnsel de kolderige paarden, zich ook in den leven- digea «taat, voornamelijk zwak, onzeker, wan- i ke- |
|||||
kelende en tuimelende met het achterste ge-
deelte van het ligchaam, toonen. In enkele gevallen zijn de hersenvliezen even
zeer met water aangevuld of met bloed volge- loopen, zelfs ook verhard. De lever vindt men in de meeste gevallen
ontaard, bleek opgezet, verhard en op eenige plaatsen ontstoken, of wel geheel brandig. Het- zelfde geval bestaat, hoewel in een oneindig minderen graad, bij de milt; er zijn nogtans ook gevallen, waarin deze bijzonder geleden schijnt te hebben en opgezet van bloed is. De klieren aan het darmscheil zijn even ont-
aard , en het darmkanaal is somwijlen met zeer oude , verharde dvekstoffen , ook wel met darm- steenen , en somtijds wel met dun, oud en stin- kend voeder, aangevuld. In enkele gevallen heeft men bij kol derige paarden ook blaasstee- nen gevonden. Dikwerf is het hart met deszelfs ooren, tegen-
: natuurlijk groot of klein, ook wel met de groots
vaten verhard , zelfs beenachtig geworden, en met bloedpolypen opgevuld. De longen vindt men, wanneer zij niet uit
medegevoeligheid te gelijk met de lever geleden ; hebben , of anders ten gevolge van eene op zich
zelve staande kwaal, meer of minder ziek wa- ren, wel gesteld; de spieren nogtans, zijn slap . en geheel los, en hier en daar heeft zich tus-
schen haar weefsel, evenzeer een geelachtig ziltig vocht verspreid en in de cellen opgehoopt. Het cadaver gaat zeer spoedig tot verrotting over. |
|||||
Aan'
|
|||||
— 288 —
|
||||||
Aanmerking van den Hoogduitschen Vertaler.
Het belangrijkste van dit Hoofdstuk bestaat
in de vele praktische waarnemingen die, al zijn . zij ook niet in eene logische orde voorgedra- gen , nogtans voor den praktiserenden paarden- doctor, eene groote waarde hebben, daar zij zoo geheel en al, naar de natuur gevolgd, en als het ware een getrouw beeld dezer ziekte zijn, waartoe ik niets bijvoegen kan, dan hare echt- heid en getrouwheid , uit mijne veeljarige prak- tijk bevestigen. Ook de geneeswijze stemt in alle deele met mijne ondervinding overeen , en zal hem, die dezelve volgt, voorzeker tot het doel leiden, zoodra maar eenigzins nog eene radi- cale genezing van deze moeijelijk weg te nemen kwaal mogelijk is. Ten aanzien der Duitsche werken, verwijs ik
naar de reeds dikwijls opgegevene van WAL- DINGER , VEIT en AMMON enz. |
||||||
XXII.
|
||||||
_239-
XXII. HOOFDSTUK.
Van de bevangenheid of de verstijving.
» T)e Dei>ans>enheid of de verstijving der paarden is altijd
» het gevolg van eene gestoorde huiduittvaseming." Onder de bevangenheid of verstijving verstaat
men eene rhumatische ontsteking van de spieren , de gewrichtsbanden, de beenhoofden en voornam meiijk der hoeven; al hetwelk een gevolg van eene gestoorde of onderdrukte huiduitwaseming is , die bij paarden, welke in onzen dienst, zoo dikwijls aan eene snelle afwisseling van den, dampkring blootgesteld zijn, menigvuldig maar in verschillende graden voorkomt. Zij overvalt de paarden in alle tijdperken van het leven, en overkomt herhaalde malen een en hetzelfde paard , zoodra slechts eene nieuwe toevallige oorzaak daartoe voorhanden is. Zij verschijut zelfs wederom het eerste bij die paarden, welke reeds eenmaal aan deze ziekte geleden hebben , omdat dan, als het ware, eene vatbaarheid, een aanleg daartoe achterbleef. • Het menigvuldigste nemen wij de bevangen-
heid waar, in de lente en herfst bij afwisselend weder, gedurende de verharingstijd der paar- den , en eenen zich ontwikkelenden of reeds "uitgebrokenen droes, die door eene of andere verkoudheid, te gelijk met de huiduitwasemihg belemmerd'en gestoord wordt. • JNiet zelden gaat deze ziekte met eeae ont-
|
||||
— 290
|
||||||
steking van de longen gepaard, en is altgd
zuiver ontstekingachtig. Dikte en welgevoede paarden zijn het meeste
aan de bevangenheid blootgesteld, voornamelijk ■wanneer zij al te veel gespaard werden, veel rust en ruim voedsel hadden, aan geene snelle beweging gewend, en nu echter op eenmaal sterk aangegrepen zijn geworden. Zeldzamer komt deze ziekte voor bij magere paarden, die slechts met weinig voeder onderhouden worden, en steeds gelijkmatig werkeh. Bij de bevangenheid wordt de huiduilwase-
ming belet, eti van haren gewonen weg afge- bragt en naar andere dfcelen geleid. Dit geschiedt waarschijnlijk op eene ons nog
onbekende wijze, door middel van de zenu- wen , daar veelmaals de gevolgen eener on- derdrukte huiduitwaseming, oneindig spoediger verschijnen ,"' dan men zich; de opneming en we- der verplaatsing dei- gestoorde huiduitwaseming, als stof , door de vaten , verbeelden kan. De bevangenheid of reeziekte, waaronder
deze toestand bij de Duitschers ook bekend is, komt daarvan voort, dat ook de herten en reeën , wanneer zij op de jagt na eene groote verhitting, door een water gedreven worden, aan dezelve zeer dikwijls blootgesteld zijn. Zij heeft verschillende graden, al naar ma- te de rneumatische pijn meer of minder he- vig is, dezelve slechts de spieren of ook de ge- wrichtsbanden, beeneinden en de hoeven ge- vat heeft, slechts de voorste of ook alle vier beenen aantast, en al dan niet met eene long- ontsteking vereenigd is. Deze ziekte is ook meer of min gevaarlijk, naar mate van deze graden, hun*
|
||||||
/
|
||||||
— 201 —
|
|||||
hunnen duur, en de dadelijk in den beginne
aangewende, ineer of minder doelmatige genees- middelen, alsmede naar mate van andere kwalen , die welligt reeds vroeger voorhanden waren, of zich met deze kwaal te gelijk ontwikkelen. De kenteekens van eene iigte bevangenheid,
zijn de volgende: Het paard gaat met beide voorbeenen stijf,
even als gespannen en op harden grond angstig en vastgeklemd, de hoef en voornamelijk de bal is meer of minder ontstoken en pijnlijk* het paard legt zich dikwqls neder, eü blijft lan- ger liggen dan gewoonlijk, plaatst in het staan nu deze dan gene voorpoot, vooruit , of schuift ook wel beide beenen vöör de borst en rust meer op de achterste. Overigens heeft het paard zeer goede eet-
lust , eet zelfs wel meer dan in den gezonden, staat, is zeer opgeruimd , heeft geene koorts en wanneer het eenmaal aan het loopen is, inzon- derheid op zachten grond, bemerkt men niet veel pijnlijks, noch in den tred, noch in de beweging, vooral in eene regte lijn. Wendt men het echter naar de eene of andere zijde dan wordt men bij het stappen, en terwijl de last voornamelijk op het been van die zijde naar welke men het dier wendt, aankomt' reeds meer een knikken en eenen pqnlijken gang gewaar, bijzonder op harden grond, en op die zijde waar zich aan de hoef van het voor- been reeds te voren vlakhoevigheid, steengallen , straalgezwellen , enz. , bevonden; ook blijkt wet.bij eene naauwkeurige waarneming, zelfs gedurende het regt uit löopen, zeer duide- qk, dat he> Hèszelfs zwaarte meer op de fccb- N 3 ter.
|
|||||
— 292 —
t»nte< dan< op de voorste heenen draagt, én
de I alste op alle wijze, tracht te sparen, waar- om dan ook de achterste beenen slechts kort na slepen, zelfs even als gespannen en ver- lamd voorkomen, en de onervarene gelooft, dat ook deze medelijden , ofschoon derzelver korte tred, slechts een gevolg van de verlamming en den pijnlnken gang der voorste beenen is , wel- ker hst zn thans meer of minder mede overne- men moeten , en zulks aldus niet zoo zeer eene kwaal dan veel eer een bedrog van het gezigt is. Wanneer men de hoef onderzoekt, dan vindt
men dezelve meer of minder ontstoken, voor- namelijk de ballen en de binnenste zijde, rukt men het hoefq,zer af en onderzoekt de hoef met de tang, dan toont het dier pijn, nu op j alle plaatsen der kanten en zolen , dan weder- om slechts aan de hoeken der hoeveu , den in- wendige kant en de ballen. Bn eenen hoogeren en hevigeren graad der
lievangengheid, geschiedt nkt alleen de bewe- ging door ihumatisehe pijnen in de spieren, de cewrichtsbanden en de beenhoofden , moeije- lijk en gaat het dier met de voorbeenen even als 'g( spannen en gebonden, maar ook de stap is door pijn en ontsteking in de hoef , uiterma- te' geklemd en smertelijk, voornamelijk op har- den grond , waarop het bijna in het geheel niet Toort kan, en zelfs de beenen zijn geheel stijf, en komen voor als de poten van eene bank. Zoo wel lij de rust als de beweging, schuilt het paard de voorbeenen vooruit, draagt den last meer op de achterb eenen en tracht de eerste, 100 veel mogelijk , te sparen. Bü de wendingen, voornamelijk op narden ■ grond |
||||
— 29S —
grond, kermt en steent het paard van de pijn,
en er ontstaat bij voortgezette beweging, eene koorts , een benaauwd ademhalen en eene snelle volle pols, uit Inofde van pijn in de beenen en hoeven, en de terugwerking derzelve op het algemeene gevoel. Wanneer men het eene of het andere voor-
heen opligt, dan kan zulks alleen met moeite geschieden , en het paard staat slechts onder vei;l pijn , op het andere , of legt zich wel geheel en ; al,op het achterste gedeelte, en valt dan neder. Aan eene zijdwaardsche beweging der voor-
beenen , is niet meer te denken. Het dier staat weinig, en legt zich slechts op de eene of anderen zijde neder , waarbij het de voorbeenen regt voor zich heen uitstrekt, en vantijd tot lijd, een smert verradend kermen en steenen , hooren doet. Ingeval men het eene of andere been voor-
uit wil dringen, hetzelve totdat eindéwnet beide handen aanpakt, en het in eene opwaards gain- de buiging naar voren trekt, dan geeft het pijn te kennen. De voorste hoeven zijn brandend heet, en bij het onderzoek met de tang en den hamer, na dat het ijzer afgerukt is, (hetwelk alleen met vele pijnen en inspanning van dien gene, welke het been vasthoudt, geschiedt) over- al uitermate pijnlijk. Desniettemin bemerkt men in den staat van rust weinig koorts, en het paard eet nog met veel smaak , voornamelijk, wanneer hem deszelfs eeten, gedurende het liggen, aanbiedt of hem met veel mest en stroo, een leger maakt, waarop het met de voorste beenen zacht staat; zoodra het echter gegeien heeft, legt het zich in de reeds beschrevene houding wederom he- :. . N 3 der
|
||||
— ^ —
der, en blijft daar meestendeels liggen, tot dat
Dien aan hetzelve andermaal voeder geeft, liet drinken aanbiedt, of het met geweld, tot op- staan aanspoort. De ontlastingen en afscheidingen gaan overi-
gens nog regelmatig voort , hoewel de drekstoffen gewoonlijk, eenigszins hard en als eene klomp zijn , terwijl de pis minder helder dan iu den ge- zonden staat is, Niet zelden ontstaat reeds bij dezen graad van bevangenheid eene ontsteking van de long, de ribben en het midden rifr welke dan altijd zuiver ontstekingachtig is, en in dat geval voegen zich , bij de hier be* schrevene toevallen, nog de kenteekens van gene ziekte, zoo als die vroeger in het hoofdstuk over de zuivere longontsteking, opgegeven, zijn geworden; te weten; het dier heeft dan koorts-, ademt benaauwd en met inspanning der buik- spieren en opgezette neusgaten, en heeft eenen droogen doifen hoest; „de uitgeademde lucht is heet, de ooren en de onderste gedeelten der ledenmaten zijn nu warm dan koud , de pols is vol en hard, de kop* neerhangende , de hals tot de borst genaderd , en de bewegingen worden voor het dier dubbeld moeijelijk en pijnlijk , eens- deels uit hoofde van de rhumatische ontsteking en pijn in de beenen en hoeven, en ten ande- ren , wegens de ontsteking en smert in de long; het paard steent daarom dubbeld pijnlijk, en is dikwijls niet in staat van de plaats te gaan. Is het middenrif tevens ontstoken, dan ont- staat de hik, en alle toevallen verschijnen , welke in het hoofdstuk over de long ontsteking zijn opgegeven geworden. JÜij eenen nog h oogeren graad der bevangen- j _'. heid
|
||||
— 295 —
heïd , die gewoonlijk eerst na te laat, of niet doel-
matig aangewende hulp, uit den vórigeri ont- staat , doch ook somwijlen , hij hevige pijnen ia de beenén en hoeven, dadelijk van het begin der ziekte aan verschijnt { kan het dier in het geheel niet staan,'veel minder jgaanj het ligt lang uitgestrekt, met de, voorbéënen uit j>ijn, in! dé lucht werkende, onder aanhoudend ker- men eh steenen ; er heeft dan eehe hevige ont- steking koorts plaats,' zelfs in geval de long- en niét tevens mede aangedaan zijn, terwijl het dier dé allergrootste pijn te kennen geeft. De oogeri zijn ontstolen, de polsslag is onderdrukt, de hartslag kloppende, de ontlasting van de pis eh de drekstoffén ongeregeld; gaande de eerste slechts zeldzaam en als bruin bier, én de laat- ste zeer hard af. Het ademhalen geschiedt uit- ermate benaauwd, en met vele inspanning der buikspieren en opgezette neusgaten, dé uitge- ademde lucht is brandend heet, eh de plij?™* vliezen van den bek en den neus zijn zeer rood. De hoeven, voornamelijk die der voorpoten gloeijen, en zijn in haren geheelen omvang en overal, bij de zachtste aanraking, uiterst pijn- lijk. Het dier kan zich naauwelijks eeiiige minu- ten lang pp de been houden , terwijl aan eene vooruitgaande beweging in het geheel niet te den- ken is : het ligt dpn peheelen tijd . eet weinig of geheel niet, maar drinkt veel, wanneer men, den kop in de hoogte heft, en aan hetzelve den drinkemmer zoo voorhoudt, dat het liggende drin- ken kan; het steent en kermt onophoudelijk van jWjn', en blijft onder deze omstandighe- den , zeer spoedig, op de heupbeeneh, de rib- ben cu den kop nederleggen." N4 , Is
|
||||
Is nog daarenboven eene long ontsteking met
deze kwaal verbonden . dan zijn hare toevallen , gelijk zij reeds boven besebreven zijn, zeer he- vig, en veroorzaken — wanneer niet fzeer spoedig eene doelmatige hulp aangewend wordt — door het bijkomende toud vuur in de jong, al ras den dood van het dier. Maar ook zonder long- ontsteking , ontstaat bij dezen graad van bevangen- heid zeer dikwijls het geval, dat bij . eene verzuimde hulp de hoeven verloren gaan , het dierontschoeid wordt, en staak de eenig, of eeqe, ongeneeslijke knobbelige hoef bekomt, en. ten minste op harden grond en tot hard loopen nooit wederom gebruikt kan worden. Ook is het bij dezen graad van bevangling-,
beid niet altijd het geval en d-at alle vier de beenen , pijnlijk aangedaan ziju; zeer dikwijls zijn het ook in dat geval alleen de voorste, en het lij- den der achterste is of een bedrog van het ge- zigt, daar het zich thans niet op de voorste hou- den kalf, en den geheelcn last van deszelfs lig— chaam op de acktersie werpt, 'uit welken hoof- den ook deze in het gaan , even als gespannen en verlamd voorkomen , en bij de beweging slechts zeer korte stappen maken, of er vormt zich in dezelve , eerst in den loop der zjekte ook eene ontsteking, dewijl thans op hen, de last vau hel ligchaam bijna alleen rust. Somwijlen heeft'echter ook de bevangenheid, da-
delijk in het begin der ziekte , de achterste bee- nen te gelijk met de voorste getroffen , en de ziekte beeft aan alle vier beenen plaats, boe- wel het ook in dat geval, altijd bij voorkeur, de voorste overkomt. ~ , Gewoonlijk word'en de hoeven dadelijk in het,
be-
|
||||
'.— 297 —
[ begin der ïiekte mede ontstoken, en pijnlijk,
! wanneer rflen" dan aannemen mag , dat ook op I derzelver inwendige gevoelige deelen , een rhu- I matische prikkel, eene onderdrukte uitwaseming, I verplaatst is geworden. Bij tijden ontstaat de ontsteking en de pijn in
f de hoef, eerst eenige dagen na de reeds begon- | nen verstijving en verlamming der beenen, en I wel om de volgende oorzaken: de rhuniatische I pij(n, had in het onderhavige geval, slechts de I spieren < de gewrichts banden en beenhoofden — | met uitzondering der deelen in de hoef — van I de beenen aangegrepen , de dieren kondert zich | niet bewegen , stonden of lagen op de. eene zijde , 1 en. de terugvloeijing van het bloed werd alzoo, | daar de beweging der spieren , die terugvloeijing I in de slagaderen, niet kon bevorderen , gestremd , I en.wel des te meer, naar mate het '• bloed in. j de spieren en gewrichtsbanden, door den al- I daar ontstane rfaumatischen prikkel-, als het I ware. vastgehouden werd. Hetzelve hoopte zich I derhalve onevenredig in de hoef op , deze hoorn- j aehtige zelfstandigheid, was voor geene uitzet- j ting vatbaar, gaf alzoo niet na , «n drukte op ! de thans met bloedgevulde en gezwollene tdeesch- I deelen van de hoef, zoo dat nu «erst de ont- | stekiug en pijn in de hoeven volgde. JZoo veel is zeker, dat bij de bevangenheid,
de ontsteking en de pijn in de hoeven , vooral I in 'de voorste, niet nablijft; doch zij' ontstaat I niet altijd dadelijk bij den aanvang -der ziek-« I te, maar volgt eenige dagen daarna. Ook bestaan er gevallen van foeVangpnhèM,,
I waarin de hoeven dadelijk van het be^iii der ; ziekte af, meer geleden hebben| heviger pijn- NS lijk
|
||||
----398 —
lijk en ontstoken zijn, dan de overige deelen der
beenen, en ten gevolge waarvan de' gestoorde liUiduitwaseming, het meeste op de inWCndigë- deelen van de hoef schijnt afgeleid te zijn»; bij welke omstandigheden dan ook de tred smar- telijker valt dan de beweging. Bij eenen zeer hevigen graad der* bevangen-
heid , waarbij voornamelijk (gelijk zulks gewoon- lijk het geval is ) de voorste beenen geleden heb- ben , het dier geheel ontschoeid wordt, of! tett' minste geheel nieuwe hoeven bekomen moet, alvorens het wederom gaan kan , en derhalve zeefr langen tijd, de geheele last van deszelfs lig- chaam op de achterste beenen draagt, valt het dikwijls voor, dat zich gedurende het verloop der ziekte, ontstekingen aan de achterste hoe- ven of de spat aan de achter pooten vormt, terwijl, wanneer men nu eindelijk met de ge- nezing der bevangenheid aan de voorste bee- nen klaar is, hét paard aanvangt op de eene- of andere wijze, op de achterbeenen , lam t& loopen t waarom men gedurende het verloop' dezer ziekte aan de voorbeenen , ook op de.ach- terste beenen en hoeven, niet genoeg letten kan, en op eene zachte ligging, het liefst van mos, het afnemen der ijzers van de achterste hoeven, en de vermijding van alle drukking enz, achtgeven moet. Wat de oorzaken dezer ziekte aangaat, be-
iBtaan dezelve hoofdzakelijk in eene gestoorde en ■onderdrukte huiduitwaseming, die dan op de' spieren , gewrichtsbanden , beenhoofden, en hoe- den afgeleid wordt, en in dat geval eene rhu- matische ontsteking vormt. Daar, waar nu de hoeven bij voorkeur daarvan aangegrepen zijn, |
||||
— 299 —
gaf het sneller of aanhoudend lóopea op har-
den grond , de gelegenheids oorzaak daartoe , dat zich, na de daardoor in de hoeven verwekte wrijving, schok en kwetsing, ook de rhumati- sche prikkel het allermeeste, op deze reeds bovendien geprikkelde deelen wierp, i Wijders strekt tot toevallige oorzaak vari deze
ziekte, een zwaar, onverteerbaar en te ruim Voedsel, inzonderheid bij te groote rust, want daardoor ontstaan verstoppingen in de kleinste bloedvaten, óphoopingen van het bloed in de beenen, en voornamelijk in de hoeven, en eenu daaropvolgende ontsteking. Ook zweeten der- gelijke dieren dan des te ligter, wanneer zij in beweging gebragt worden, waaraan zij geheel niet gewoon zijn, en vatten daarom ook ligt eene koude. De gevoelige deelen van de hoef, wor- den des te meer gedrukt en geklemd van eene wer- king en tegenwerking, hoe sterker en dikker het paard is, en hoe meer deszelfs hoeven in- gekrompen , gekneld, afgeplat of anders van eene ziekelijke geaardheid zijn, van daar dat al te gezette en dikke paarden, die geheel niet aan eene snelle beweging gewoon zijn', dikwerf oogen- blikkelijk bevangen worden, wanneer men dezelve eens wat hard laat loopen ; terwijl daarentegen Wederom magere paarden, die slechts matig voeder bekomen, maar altijd werkzaam en aan de beweging gewoon zijn, veel zeldzamer in deze ziekte vervallen. Er bestaan ook gevallen, — en deze zijn
geheel niet zeldzaam — waarin een paard , i» den stat, bevangen kan wórden, en deze ziekte krijgt ^ zonder dat het de minste beweging gehad, en dé stal verlaten heeft. N S Voor-
|
||||
— 5oo —
|
|||||
Voornamelijk komt deze toestand bij paarden
voor, die sterk gevoed van koorn, en dik [zijn, j in eenen zeer warmen stal staan, waar zij 's nachts of ook bij dag, met geslotene vensjers endeuren sterk uitwasemen, en nu, wanneer deze geopend worden, welke niet ver van hnnne Standplaats verwijderd zijn, ligt eene koude Vatten , de uitwaseming onderdrukken, en zoo ' deze ziekte krijgen, zonder dat zij den stal ver- laten hebben. Hoe warmer nu de stal was, hoe kouder of natter de bij de opening der deuren instroomende.lucht is, en hoemeer zij aan deze laatste blootgesteld waren , des te lig— ter ontstaat deze ziekelijke toestand. Paarden die reeds, een of meermaal bevan-
gen zijn geweest, behouden steeds eene vatbaar- heid , eenen aanleg daartoe, en bekomen bij de geringste aanleiding zeer ligt wederom deze ziekte. Het verloop der bevangenheid is zeer onbe-
paald, en bangt vtin de vermenging dezer ziek- te met andere kwalen, zoo als met eene ont- steking der long, en bijzonder ook van de wer- king dezer kwaal op de hoeven, de meer of min- der doelmatige hulp en andere plaatselijke om- standigheden, af. Gaat de bevangenheid met eene longontste-
king gepaard, dan wordt deze de heeischende kwaal , die zich op zich zelve beschouwd , met den 5B, 7e en 11e dag, beslist. Wat echter de eigenlijke zoogenaamde bevan-
genheid betreft, te weten: de rhumatische, ont- steking van de spieren, de gewrichtsbanden, de beenhoofden en de hoeven, hangt het ver- loop , van de hevigheid der toevallen, ea voor- |
|||||
namelijk van de werking der ziekte op de hoe-
ven af; hebben deze daarbij aanmerkelijk ge- leden J of zijrt dezelve inde behandeling veron- achzaamd geworden , dan kan de kwaal j vier- endeels-halve- , zelfs geheele jaren duren , én het ' dier wordt dan nog niet eens wederom bruik- • baar tot den dienst op harden grond. Desniet- temin kan ook deze ziekte in i4 dagen, 5, 4 ;tot' 6 weken geëindigd zijn, zoodra zij niet . ■ ' in éerten hoogen graad opkwam, of dadelijk bij dén aanvang van haar ontstaan, doelmatig be- handeld werd. A.an de eigenlijke bevangenheid echter, hoe-
lang, deze ziekte ook duren mag , en hoe na- - deeling ook de gevolgen daarvan zijn mogen , welke dezelve achterlaat, zoo als de vlakke hoef, dé volle hoef, de kriobbelige hoef, de staak- póóteü , dé rtutschoeijingen , zamengroèijing der béenhödfdên enz., komt nooit een paard om , maar welaan de deze ziekte zeer dikwijls begeleiden- de longontsteking, zenuwen beroerte, en rot- koorts , welke niet zeldzaam den hoogsten graad dezer ziekte verzelt. De voorspelling rigt zicht',naar de werking en
de durinj* dezer ziekte, voornamelijk1 ook daar- naar of zij met eene longontsteking Verbonden is of niet, Op Welke Wijze enin welken graad, de hoeven daarbij geleden hébben, en naar dé plaatselijke omstandigheden, Onder welke men de genezing ondernemen'moet. Minder heeft de ouderdom van het dier in-
vloed daarop. Bij eenen aanzienlijken graal dezer ziekte , en bij eene tegelijk tegenwoordige longontsteking, kan de voorspelling nooit guns- tig zijn, evenzeer als bij een gelijktijdig lijden |
||||
— 502 —
|
|||||
der hoeven; want in de eerstgemelde geyallëri ^
is het leven ven het djer in gevaar, maar in de iaatstgëmelde laat het zich niet met zeker- heid vooraitzeggën , of het dier lam blijven , en althans op harden grond en tot lóopen weder- om bruikbaar zal worden dan niet. Wat nu de genezing der bevangenheid aan-
gaat , deze rigt zich naar den graad der ziekte, hare verbinding met eene longontsteking, en den invloed dien de kwaal op de hoeven heeft* In den eersten , boven omschreven graad,
is de volgende handelwijze voldoende tot de genezing. Men neme namelijk, aan het paard, dadelijk
de voorste ijzer» af — want bij dezen graad der bevangenheid, hebben de achterste beenen en derzelver hoeven , weinig of geheel niet mede geleden — en na dat naar bevind van zaken, de hoef, een weinig afgesneden en aan de zijden schoongemaakt is; ten einde deze niet uitspringen (*) en make men mét het hoefmes in de hoeken van de hoeven en voor aan de punt op de witte lijn , eene opening ter groote van een dubbeltje (j-) late de wond goed uitbloeden, dan! zette men beide voorhoeven in eene dikke pap van klei en azijn, of ook! en- kel van klei en water, en wel zoo dat de ge- heele hoef tot over de kroon, in deze massa even als in gepakt staat, enbevestige den zwach- | tel -'
Aanmerk ■ van den Hoogd. Vertaler. (t)' Eene u'tvóeiige", grondige eri geheel prachtischè opgave van
Aeze gemakkelijke .operatie jrintlt. men in. mijne retenar chi~ rwgie 3 deelen» Alten uurg im literarisch en Com-ptoir. Aanmerk t fan den Hoogd: Vertaler.
|
|||||
— 3o3 -
|
|||||
tel aan de hiel, met een touw of band (*); welke pap
van tijd tot tijd Wederom, vernieuwd'wordt, zoo dat dezelve nooit droog mag worden. Vervol- gens neme" men heet gemaakte brandewijn spoe- ling , of bierdrbesem (in wijiilanden , wijndroe- sem) , of ook slechts afkooksel van hooizaad, gebroeid hooizaad, sop yan mest (een middel hetwelk in meer van een opzigt het meest ge- schikt daartoe is) en stove en bade dan de voorbeenen van den schouder af tot aan het hielgewricht, daarmede, zoo heet als de hand daarin gehouden kan worden , en zulks zoo dikwijls als mogelijk is. Men vrijve dan die voorbeeneu , zeer sterk na elk bad, met stroowisschen we- derom droog; hetgeen vooral dan geschieden moet, wanneer de stal koud is, of men niet zoo dadelijk wederom de heete baden en sto- vingen , aanwenden kan. Het voordeeligste, spaarzaamste en in allé
opzigten nuttigste, is het, wanneer het paard rustig en geduldig genoeg is, om zich daarbij een voorheen om het andere, in eëtfen met déïè of gene der opgegevene vloeistoffen gevulflen emmer, te laten zetten, uit welken men dan met de blöötè hand of eéne ingedoopte spons of lap, het geheele been van den schouder aft onophoudelijk bevocht. Eensdeels gaat op deze wijle niet zooveel van het vocht verloren, daar alles wederom langs het been af, naar beneden in
(*) Eene «eer duidelijke en geheel praktische amtwïj"
ling dezer velbanden, vindt men in mijn Lehrluoh der Bufbeschlagskunsl. j&anmerkr van den Hoogdi VaTlaUr.
|
|||||
oOt —
|
|||||
in den emmer loopt (*), dan wanneer men het
warme bad slechts naast het been zetten kan, en. het aoo op eenen afstand stoven moet; ander- deels staan in dit geval, de hoeven tegelijker tijd in het bad, de horenachtige zelfstandigheid wordt week gemaakt, en zoo de drukking der- zelve op de daaronder liggende, thans geprik- kelde en gezwollende deelen verminderd , waar- door de ontsteking dier deelen selve verzacht wordt. .».',., | Ueze warme stovïngen en baden en het daar-
op volgende droog en sterk afwrijven met stroo- wisschen, behooren nu zoo dikwijls als maar eenigszins mogelijk is, aangewend te worden; want daarop is voornamelijk de spoedige gene- zing gegrond (*). ! , . *,'.'■' Is
„ ■ - ! tl ' - - i ' ■] (
(*% Welks bodem me» ijzeren banden moet voorzien
«aju. , i jianmerlc : van den tjoogd .■ Vtrtale?.
(*) Hoe veel men door zulke onophoudelijk aangewende
watroe baden, lot de genezing van de bevangenheid , mede- werkt , heb ik in mijne veeljarige paardengeneeskundige praktijk, zeer dikwijls gelegenheid gehad waarlenemen , maar nooit zoo merkbaar als m bèt jaar 1814 , toen de thans over- ledene Russische Veldmaarschalk Barcl.ay de fel{y, uit hel leger komende, met zijn gevolg en equipage door Dresden ging, en een van zijrie beste rijdpaardén, een circassische Muskaten -Schimmel, reeds in den. 'tweeden graad bevangen Was, hetwelk evenwel binnen weinige dagen genezen moest zijn, om den raarsch met den Maarscli.dk voortlczettcn. Ten einde al het mogelijke hierbij te doen , verzocht ik'van den Maarschalk een Commando van i onderofficier en 6 ge- nieenen , maar bekwam in plaats daarvan i officier met 16 man, die tot aan de beterschap en het vertrek van dit paarduit mijnen zieken stal, alle 34 uren afgelost werden ,en-— , van welke ik nu 4 en 4 man afwisselend zonder ophouden ', dag en nacht bij de baden en stovingen met warme bran. de«
|
|||||
\
|
|||||
— 3ó5 —
Is men genoodzaakt, de baden, stovingen en
wrijvingen gedurende eenigen tijd uittestellen, ( zoo als hij voorbeeld , 's nachts, dan is het van i groot nut, wanneer men voor dien tijd, haver- ; stroo, dik om de bevangene ■ voorpooten wik- kelt , ten einde deels de beenen minder ver- koelen, deels altijd ccnigszins door het om- > gewikkelde stroo „ gewreven zouden worden, en i ia.-dat geval eenigermate dat vergoeden, wat in de geneeskunst voor menschen, bij- rhuma-• tifcebe kwalen,' wollen kousen, handschoenen, onder vesten eriZi doen» . - • Wijders;moet. men nog, zoodra de baden .en:-
stovtngen .voor I eenigen tijd, gelijk Ra nachts uitgesteld moeten worden, en men de beeneu sterk I met stroowisschen droog gewreven heeft, de- zelve van den schouder af tot aan de hiel, met het volgende mengsel inwrgven.' • . sa Mtt Men j
I dewijn , spoeling , art de telkens: daarop velgertde wrijvingen
I met stroowisschen, gebruikte; waardoor ik voornamelijk do genezing binnen weinige dagen , tot i>roote tevredenheid van I deu VeHmaarsch.ikvolbiagl, zoo- it;l hem het paard bij zijn ' • vertrek volden kon. Uei is onbeschrijflijk met welke naauw- keurigheid , ligchanniski;.» In en werkdiidjghtid , dan eens de war- . me balen , dan wediiufri de wrijving', onophoudelijk door \ de manschappen, aangewend wërdtn, aohter welke steekt» < de officier eu odderplïicier met Je l$uOet stonden. Overi- I gens begrijpt men dat ik de openingen in de hoef en het zet- ; ten derzelve iii kleiaarde'èn aziju ; niet verzuimde, eeoè alge- meens aderlating en eene fonttnel voor-de borst, aangewend heb, ook bet dier in eenen kiemen stal plaatste, die door dampen^ van afkooksel van hooizaad, rookende vaten mei brandewijn, spoeling, waarin ik van lijd tol tijd heet gemaak- I te tigchelsteesm ti wierp ,, in een waar damp —stoom— eu zwcetbad, lietschauen werd; zoo dat het dier geheel niet uil bet zweet kwam , gelijk ook klisteren en inwendige mid» delen évenz-ei' niét verzuimd w?rden. r jdflnmerk.ng van den Heogduitschen VertaUr.
|
|||
5o6 —
|
|||||
Men neme tot dat einde:
,uf»' ilf.)lH« r,fü ntr^li < *l imrW-ifj h»$jttiY(i-r«
r»a» • -)■[ Jeneverbezien-olie sla oos
- ,• ■ • . Terpen tijn-olie j en * . , ;i loo-rg
i*ö ''Steen-olie $>"}<*";" <!i '■'" mo Mb . «fm*
van elk gelijke deelen, waartoe men nog wanneer
men het mengsel versterken wil, voor een vier- de gedeelte van 't geheel, geest van kamfer bij- voegen kan^i ,Hüfiaen£>m ju i i-h 'i ib-ut Na het smeren , moet dit'prikkelende mengsel
met stroowisschen zeer sterk ingewreven wat*' den, derniate' > dat' het geheele been bratidetï'd heet worde ^ëtti dan> wordt het stroo om het been gevlochten en gewonden. Zoodra mogelijk echter, en niet later dan na verloop van eeni- ge uren, moeten de heete baden, op niebw aangewend worden, wanneer men het dier spoedig genezen wil. Tegelijk is het goed, wanneer men het dier
in eenen warmen en niet al te grooten stal zet, alwaar allen togt, zelfs reeds de toegang der kon- de lucht vermeden moet worden, en die men door aldaar geplaatste kuipen en emmers met roökënde en dampende afkooksels van hooizaad, brandewijn spoeling, hierdroesem, (waarin van tijd tot lijd, zoodra de dampen nalaten , heet gemaakte ' tigchelsteenën' werpt, ten einde, de dampen steeds wederom te .vernieuwen en te onderhouden) in een waar stoom — én zweet- bad herschept; zoo dat het paard in eene ge- durige uitwaseming , ja zelfs in een gedurig zweet blijft, hetgeen des te eerder geschiedt,' wan- neer mèn het dier met dikken wollen deken en kussens, over het geheele lijf en voornamelijk over
|
|||||
— 5o7 —
|
|||||
over de schouders en de geheele voorpoten be-
dekt, en onder dezelve de dampende Kuipen ei emmers zet; want eené ziekte die door eene on- derdrukking der huiduitwaseming ontstond, kan ook maar alleen door de herstelling van die uit- waseming en het zweet, wederom het eerste ge- nezen worden. Overigens hangt het van de hardlijvïghëid en
de meer of minder hardheid der drekstoffen af, of men klisteren uit een afkooksel van camillen . wolkruid, lijnzaadmeél, toet een weinig lijn- olie en kookzout, van' tijd tot tijd. al dan. niet; moet' aanwenden. Derzelver gebruik is nógïans bij deze ziekte 'altijd',nuttig, daar zulks dèn onderbuik ontledigt, én dé koorts ver-, mindert. • ; De hevigheid van dèn graad der bevangen-
heid , de aanleg tot de ontsteking, de vol- bloedigheid , zwaarlijvigheid , de daarbij ontslag, ne algemeéne koorts, en dè meerdere of minö*?-^ re mede gevoeligheid der longen , bepaalt wij- ders , of eene algeiheene aderlating , en in wel- ken mate, benevens eene fontenel voor de borst aantewenden 2$ of niet. Bij sterke, krachtige, vol- Moedige en tot ontsteking genegene paarden, zal men steeds wel handelen , wanneer men ook bij dezen graad, die aanwending naar mate der ligchaihelijke gesteldheid , den ouderdom enz , niet nalaat, gelijk ook eene fontenel op de borst, de genezing in allen gevalle bespoedigen , en alle naziekten voorkomen zal. Overigens heeft men nog daarop te zien , dat
het paard slechts zeer weinig, en enkel dat gene wat het in den hoogsten nood , tot behoud van het leven noodig heeft , bekome, en zulks alleen in
|
|||||
— 5o8 —
in een weinig haver en zemelen, weinig hooi
en indien het saizoen het toelaat in gras besta ; daar gebrek aan voeder, zelfs bet eigenlijke honger-, lijden in dit geval , zoo veel mede tot de gene- zing bijdraagt. Is daarbij tevens eene koorts voorhanden, de long meer of minder mede aangedaan , dan geeft men ,aan het paard van de conserf, in het hoofdstuk over de zuivere long- ontsteking voorgeschreven , en wel geheel op zoo- danige wijze als aldaar opgegeven wordt. Buitendien geve men aan het dier zoo dik-
wijls als mogelijk is, laauwe lijnkoekdrank of ook schoon water; terwijl men niet ge- noeg daarop zien, kan, dat het veel drinke, om tI dat hierdoor "de onderdrukte uitwaseming mede het eerste hersteld wórdt. Gedurende de eerste 5 tot 4 dagen wordt het
dier geheel niet uit.den stal genomen; behoo- rènde dit 'eerst na het begin der beterschap te'geschii:den, en zulks ook maar alleen , wan- néer Vies^élfè'hóéyen hij de bevangenheid niet te zeer geleden hebben : terwijl hetzelve slechts gedurende korten tijd , op eenen zachten , zoo mo- gelijk vochtigen grond, weiland enz, stapvoets rondgeleid wordt. Wordt de beweging vrijer , de ontsteking en
de pijn in de'hbevcu , bij liet gaan, minder, en is de genezing over het algemeen reeds ver ge- vorderd , dan slaat men de hoe/ijzers wederom aan , en let daarop, dat zij doelmatig liggen , de zolen niet drukken en niet te sterk aangetrok- ken worden, ook de openingen voldoende bedek- ken , die men voor de plaatselijke aderlatingen, iu de hoef gemaakt had; zoo dat , zij derhalve |
|||||
*
|
|||||
— 3og —
'liever een weinig te breed dan te smal zijn (*),
Overigens gaat men, naar bevind van zaken, nog eenigen tijd voort, met het pappen van de hoef, en met de warme baden, de wrij- vingen en insmeringen der prikkelende olie aan de beenen; en onderhoudt de fon- tenel op de borst in ettering tot aan de geheele J&erstelling, die in 9, of i4 dagen tot 5 weken het langste, bij dezen graad volgt. . Tot eene bespoediging der genezing behoort
mede, dat men het dier gedurende de her- stelling , aan zich zelven overgelaten, eenige uren daags, op eenen zachten grond , laten wei- den. Het spreekt intusschen van "zelve, dat dit slechts bij warm en droog weer geschieden moet, waardoor deels op den zachten grond, de ontsteking en de pijn in de hoeven, deels door de willekeurige beweging, de stijfheid in de beenen, tevens het beste verdwijnt. De genezing van den tweeden graad dezer
ziekte moet men dadelijk met eene algemeene aderlating , eene fontenel op de borst, en inwen- dig verkoelende en de ontsteking verminderende middelen beginnen , en vóór alles evenzeer ook op de hoeven, de grootste oplettendheid ves- tigen , de hoef ijzers afnemen, in de hoe- ken der hoeven en aan de punt, openingen tot aan de vlee&ch-zolen maken, en daardoor eene . plaatselijke aderlating bewerkstelligen zelfs ook wel nog bij eene hevige ontsteking der hoe- ven, (*) Men zie hierover mijn lehrhuoh der Hiifheschlaga
x lunst. Altenburg, Aanmerlang des Hevgduitsehen Vertahrs.
|
||||
.— 3i6 —
Ven, deze plaatselijke aderlatingen daardoor
Vermeerderen , dat men langs de kroon, van den eenen bal tot aan den anderen , over de voor- isunt Heen, langwerpige insnijdingen met het
ancet maakt, hetwelk het meest geschikt tot deze scarificering is, ten einde op deze wijze de ont- steking der hoeven, die bij deze ziekte de na- deeligste gevolgen achterlaat, nog meer te ver- j minderen. Men mag zelfs dan deze operatie niet uitstellen, wanneer ook nog niet zoo veel ontsteking |n de hoeven te bemerken zijn zou- de , omdat dezelve toch later ontstaan zal, en men haar door deze middelen als het Ware voorkomt. Tevens behooren pok de reeds boven opgegeve- rie warme stovingen en baden, het wrijven der beenen en de inwrijvingen met de prikkelende oliën, aangewend te worden; de laatste, kan men nogtans in die gevallen ontberen < waar de fontenèl op de borst zeer prikkelend gemaakt is geworden, en dan in eene goede ettering overgaat. Ook moeten in dezen toestand, van tijd tot tijd, purgerende conserven gebezigd worden , volgens de zamenstelling en gaven, die in het hoofdstuk over de zuivere longontsteking zijn opgegeven. De hoeveelheid af te, tappen bloed , hangt van
de lichaamsgesteldheid, den ouderdom van het dier, deszejfs ontstekingachtige aanleg, de meer- dere of mintlere aandoening der longen , en de Hevigheid vap de. koorts, af, maar mag echter nooit te gering zijn. Voornamelijk dient men daarop te letten, dat eerst eene ruime ader- lating (bij het nu gelijktijdig lijden der long, uit beide bals-aders te gelijk) de prikkelend ge- maakte fontenèl op de borst, voorafga , én dan |
||||
— 3n —
dadelijk het paard in eenen warme stal gehragt
worde, die naar het bovengemelde voorschrift., door waterdampen, tot een wezenlijk zweet-had gemaakt is , daar, hij het gelijktijdig zamen komen van al deze middelen, het omhangen met de- kens enz, het zweet het eerste uitbreekt, waar- door zich dan deze ziekte, het spoedigste en zekerste beslist. — Het spreekt van' zelf, dat in dit geval, de stovingen en het baden : der beenen,, het zij het dier overeind sta ^ of.; heti- geen bij dezen graad menigvuldigér het gevaL is, ligge, dikwijls, ja bijna onophoudelijk aange- wend moeten worden, daar zij reeds hier boven bij den minderen graad , zoo dringend aan be- volen* zijn. Voornamelijk heeft men ook bij de- zen graad der bevangenheid , op de hoeven te lettenen alles te doen, ten einde in dit ge- val , de ontsteking verminderd en verdeeld wor- de , en dezelve niet in ahd«re ziekten, zoo als verettering, 'ontsteking der beenhoofden, zamen gröeijirig der beenen , staakpoten, inschenringder vaten, dikke of knobbelige hoef, afscheiding der geheele randen enz. zoude overgaan ; wes- halve men de plaatselijke aderlatingen , de ope- ning in de hoeken en aan , de voorpunt der hoef, de insnijdingen in de kroon enz, bij tijden herhalen, gelijk men ook het pappen der hoeven met kleiaarde en azijn , onophoude- lijk dient voort te zetten, dewijl het dikwerf het geval is, dat wanneer nu het rhumatismus in de beenen weggenomen en de beweging weder- om vrij geworden is, nog de nadeeüge gevol- gen van de ontsteking in de hoef gebleven, en de gang op harden bodem nog uitermate moei- }elijk is, terwijl het dier vlakhoevig, dikhoe- |
||||
— 5l2 —
rvig, staakbeenig wordt, of toch ten minste , daar
de randen en zolen geheel los gescheurd znn , eerst wederom eene nieuwe hoef, bekomen moet, eer het volkomen hersteld is. In die gevallen nu, waar de bevangenheid
voornamelijk de hoeven getroffen heeft, de ont- steking dan, in spijt van alle plaatselijke en al- gemeene bloed aftappingen, verdeelend e klei- {>appen , baden enz, buitengemeen hevig is, vele
oslatingen tusschen de hoorn-en vleeschranden , benevens de hoorn-en vleeschzolen, en het zij daardoor, of door eene on ts tane vere ttering, gro o te ontzettingen in den hoef voorhanden zijn, dan is het volgens mijne ondervinding het raadzaam- ste , dadelijk in den beginne, der ziekte , de zool weg te nemen; daar zich deze, zoodra zij geheel van de daar onder liggende vleeschzool gescheiden is, toch niet wederom met de laatste vereenigt, en slechts als een vreemd ligchaam, op de zich dan voordoende nieuwe hoornzooi drukt, haren vorm ontzet en wanstallig maakt. In dit ge- val gaat men op de wijze te werk, zoo als in een volgend Hoofdstuk , over deze operatie zal opgegeven worden. Binnen de tijd van 6 tot 8 weken, heeft zich dan, bijzonder bij jonge weJgevoede, met.eene goede hoef voor- ziene paarden, eene nieuwe hoornzool ver- toond , terwijl zonder deze operatie, het paard dikwerf jaren lang hoeflam blijft, vooral bij harde en moerjelijk groeijende hoeven, ja zelfs (en zulks is gewoonlijk• bet geval) eene dikke of knobbelige hoef .behoudt, staakpotig word enz. !» Tot den groei van de hoef, hetzij men de fiolen weggenomen hebbes of niet, is niets zoo dienstig, dan het weiden op eenen zachten en voch-
|
||||
— 5i3 —
vochtigen grond, het dikwijls insmeren van de
hoef , voornamelijk langs de kroon en de bal- len, met vet, en het liefste met klaauwenvet (rundermerg.) , en daar, waar de groei van de hoef, over het algemeen slechts spaarzaam | voortgaat, waar door de hevige ontsteking in j de hoef, de klieren der vleeschkroon, welke de voedende sappen voor de hoornachtige zelf- standigheid , uit het bloed afscheiden , dat ei- genlijke voedingsorgaan der hoef, meer of min- der geleden heeft, moet men — wanneer alle ontsteking in de hoef verdwenen is — de kroon, met een weinig terpentijnolie inwrijven, om door dit prikkelende middel, de voeding \ der klieren , als het ware Van op nieuw te verleven- i digen en op te wekken, hetwelk men afwisse-» i lend met het inwrijven , van enkel vet, rundermerg I enz,, aanwendt. Ook prijzen zich tot dat einde 1 aan , laauwwarme voet- en hoefbaden, en bo- I ven alles, het weiden op vochtigen grond , waar- I door men het allereerste en zekerste den groei I der hoef vermeerdert, en over het algemeen de 1 nadeelige gevolgen der ontsteking in de hoef 1 voorkomt, terwijl men de genezing der bevan- genheid , het vroegste en gemakkelijkste tot stand hrengt, Dit is trouwens een middel, dat niet alle eige-
naars vljn paarden bij hunne bevangene dierea in staat zijn aan te wenden, en welks ontsten- tenis voornamelijk de genezing dezer ziekte in. 1 de steden, moeijelijk maakt; daar de landman, |m het bezit van dit middel en bij de gele- genheid om zijne bevangene paarden, gedurende hunne herstelling, op zachten grond te gebrui- ken , dezelve op het veld ia de vorea te |
||||
. ' ■ '*>■ '■ ......—[—_
** 3i4 —
laten loopen, de bevangenheid der paarden,
zelfs in den hoogsten graad, in de helft van den tijd geneest, die de stedeling noodig heeft, lij wien deze zieke dieren, slechts zeer lang- zaam, ja zelfs geheel niet wederom genezen, en voor den dienst, — vooral op de straat, — bruikbaar worden. Bij den tweeden graad dezer ziekte hebben
Somwijlen ook reeds de achterste deelen mede geleden, en zulks is dan niet enkel een bedrog van het gezigt, gelijk hierboven besebreven is, wanneer ook deze bij de beweging gespannen , pijnlijk, en tevens de hoeven ontstoken zijn. In dat geval, moet dan bij de achterste beenen, ; Op dezelfde wijze te werk gegaan worden als tij de voorste, te weten, met warme baden-en I stovingen, en vooral moeten, even als bij de I voorste beenen , de hoeven in acht genomen wor» den , terwijl hier zoo veel mogelijk , door de reeds beschrevene openingen in de hoef, plaatselijke aderlatingen en verkoelende pappen , de ontste» I king dient verdeeld te worden. Over het algemeen moet men, ook zonder I
dat de achterbeenen onmiddelijk van de be- | vangenheid geleden hebben, bijzondere zorg ■voor de hoeven derzelve dragen , de hoef ijzers afnemen en de hoeven zelve op een zacht 1 leger , het liefst op mos, doen staan, der wijze 1 dat zoo veel mogelijk, alle ontstekingen in de- 1 xelven, gedurende den loop der genezing van 1 de voorste beenen, wanneer de geheele last. van | het ligchaam bijna uitsluitend op dezelven rtist, { ook de terugvloeijing van het bloed, uit ge- ! brek aan beweging in de beenen, bovendien inoeijelijk geworden is , en hetzelve zich in de hoe-
|
||||
— 5i5 —
hoeven ophoopt, voorgekomen, en daar, waar
eene zoodanige ontsteking des niet te min ont- staat, spoedig genezen worde. Overigens heeft men, zoo als even eens reeds hierboven ge- zegd is, een bevangen en lam paard aan de achterbeenen, na dat men deze ziekte aan de voorste genezen heeft. — Wat nu de genezing van den derden en he-
vigsten graad der bevangenheid betreft, komt deze zeldzaam volkomen tot stand , en er blij- ven ten minste,'meer of min ziekelijke en ge- brekkige hoeven, zoo al niet staakpoten, za-* méngroeijingen der beenhoofden enz, over, wel- ke het paard onbruikbaar tot onzen dienst op harden grond , maken. Ook komen vele paar- den bij dezen graad der bevangenheid, aan eene longontsieking om, die in een koud vuur of eene verettering overgegaan is , of zij gaan ook wel aan toevallen van beroerte, of eindelijk aan, eene algemeene rotkooits, ten gronde. Bij dezen graad der ziekte kunnen de paarden
geheel niet staan ; zij liggen onophoudelijk , spar- telen uit pijn in de hoeven, met de voorste bee- nen in de lucht, hebben eene hevige koorts, en toonen ook altijd meerdere of mindere toevallen van longontsteking. Eene ruime algemeene aderlating, eene fon-
tenel op de bort en inwendige, de koorts en de ontsteking verminderende en, tegelijk purge- rende middelen, mogen benevens de klisteren, ren warme stal enz, hierbij nimmer verzuimd worden. Ook worden in dit geval de warme baden en stovingen der beénen, in het bijzon- der gevorderd, en is de zorg om de ontsteking O 2 ia |
||||
jö- 3i6 jzt
jn de hoeven zoo veel mogelijk, te verdeden",
mede het gewigtigste. Bij de laatste is men in dezen graad der
ziekte , grootendeels genoodzaakt de zolen weg te nemen, om de langwijb'ge na ziekten der hoe- ven, en hare als dan niet zelden geheel ongenees- lijk wordende gebreken, dadelijk in den begin- ne tegen te gaan weshalve ik, wat deze ope- ratie zelve betreft naar het later volgende hoofd- stuk over de operatien, verwijs, In dezen toestand, waar de dieren onophou-
delijk liggen , en uit pijn in de hoeven , als mede wegens het lijden der longen en de algemeen ziekelijke aandoening, weinig of geheel niet eten, en reeds daardoor het bloed verslimmert en tot rottige ziekten genegen gemaakt wordt, liggen de dieren aan de heupbeenderen, aan de ribben eu op eenige plaatsen aan den kop, door, ter- wijl aan de oppervlakte het drooge en daaron- der het vochtige koud-vuur, ontstaat, voorna- melijk is zulks het geval, wanneer het stroo niet sterk, zacht en zuiver genoeg is , maar het heeft ook plaats bij de laatsgemelde--omstandigheden , door de plaatselijke kwetsing, de plaatselijke druk- king , en de algemeene geneigdheid tot rotting. Hier moeten dadelijk de plaatsen van het droo- ge en vochtige koud vuur met het mes weggeno- men worden, echter op eene voorzigtige wijze, ten einde men het brandige vocht niet ook nog op de gezonde deelen inente, terwijl de gewon- I de plaatsen , eerst 'met het gloei-ijzer ligt ge- j brand en dan even als den geheelen omtrek met f koud water, azijn, afkooksel van eiken-schorst met azijn, dikwijls behooren bevochtigd te wor-1 |
||||
— 3i7 —'■
|
|||||
len. Ook is het noodig , aan het paard da-
gelijks droog , sterk en zuiver stroo te geven. Het aller beste is nogtans, wanneer men voor het paard een zacht leger van mös maakt,voor- al van zulk dat aan eiken-en beuken boornen groeit, en het van tijd tot tijd van de eene zij- ne op de andere omkeert. Overigens verdwijnen deze brandige plaatsen .
na eene behoorlijke reiniging met koud water , azijn, afkooksel van eikenschors enz, van zel- ve, zoodra maar eens de vernieuwde en her- haalde drukking, vermeden wordt, de pijn ïn de hoeven in zoo verre nagelaten heeft, dat het paard wederom meer staat dan ligt, en de alge- meene koorts ook dermate verminderd is, dat het wederom eet, en de neiging tot eenen alge- meene rottigen toestand minder wordt. ■Het spreekt van zelve, dat men bij dezen
graad der bevangenheid, wanneer het dier hi het geheel niet opstaan kan, hetzelve onder het liggen, uit eene voorgehoudene voederwan , Voe- deren moet, terwijl een ander aan het zelve den kop in de hoogte heft, en het op gelijke wijze uit eene kleinen drinkemmer , behoort te laten drinken. • Ook wordt dan , wanneer de rottige toestand
de overhand neemt, in plaats van de bij het ontstaan der ziekte $ aangewende ontsteking we- rende geneeswijze, de rottingwerende behan- deling vereischt, waartoe zich de consert aanbeveelt, welke ïn het hoofdstuk over de rottige long — en leverontsteking, is aangeraden" geworden; te weten: -een - mengsel uit Calmus£' Ieueverbezien, Gentiaan , Arnica , Alantswoitel met kodkzout gemengd , en des noods nog met -- i 0 5 eene
|
|||||
- fc8 -£
(eene bijvoeging van Kamfer. hartshoorngeest of
terpentijnolie verstrekt. Ook wordt in dezen toestand, het dikwijls begieten van het dier, met heel koud water gevorderd, bijzonder in den zo- mer ; hetgeen, zoo als bij alle rottige ziekten, een groot nut bewijst. In weerwil van deze hier opgegevene doel-
matige behandeling, gelukt het ons toch niet al- tijd , het leven der in den hevigsten graad be- vangene paarden te redden, en zij gaan deels aan eene de bevangenheid begeleidende long- ontsteking , die in het koud vuur of verettering overgegaan is, ten gronde, of zij sterven aan eene beroerte of aan eene rotkoorts. Nog min- der en zeldzamer herstellen wij dergelijke be- vangene paarden, uit den aard zoo volledig, dat zij tot allen dienst op harden en bestralen grond, bijzonder in eenen snellen gang, we- derom bruikbaar worden. Bif de meesten blijven althans langdurige
kwalen der hoeven achter. Deze bestaan nu in bloote ringen om de hoef, ia eene vlakke en dikke zool , knobbelige hoef, verschuiving \an het hoefbeen uit deszelfs behoorlijke posi- tie , door uitgestorte vochten in derzelver aard- achtige knobbels, tengevolge waarvan staakpo- ten, zamengroeijing der beenhoofden, mis- vormde hoeven enz. ontstaan, die het dier tot snellegangen, op harden en bestraten grond, meer of minder onbruikbaar maken. Hier en daar verwekt de natuur bij de be-
vangenheid , van zelve eene crisis, en alle Vier beenen van het dier, breken in de hiel open ; zij krijgen de mok, zelfs — wanneer niet poedig eene doelmatige hulp aangewend wordt — ver-
|
||||
— 3i9 —
verlamming in de poten, zweeren in de stra.*
len, of er vertoonen zich aan andere deelen vau het ligchaam, zulke kritische afleidingen, waar- door de natuur ons duidelijk de aanwending der fontenellen, en der kunstmatige zweeren , als middel tot genezing dezer ziekte, aanwijst. Bij deze omstandigheden, even als bij het begin- nen de zuchtige zwellingen onder den buik, opgeloopene koker, waterpoten enz, gebrek aan eetlust, stroef haar enz , wordt eene fon-; tenel ondev den buik, of naar bevind vau zaken, op de borst, (die men gedurende lan- gen tijd onderhoudt), als mede de inwendige; geneeswijze gevorderd, welke in' bet hoofdstuk over den verdachten of boosaardigen droes, op- gegeven is; want in dit geval, vervallen de dieren, gemakkelijk in de, laatstgemeïde ziektey welke als dan bij eenen hoogen, gvaad , spoedig in de shot en worm overgaat. De plaatselijke behandeling der mok bestaat
dan in eene menigvuldige en sterke reiniging i»et laauw warm zeepwater . en bet bevochtigen der mok achtige plaatsen met eene oplossing van blaauw vitriool, als mede met bijtend subümaat- water. Als een voornaam geneesmiddel hij de be-
vangenheid , verdienen nog de mest — en aar- de baden vermeld te worden, welke mij, ia vele gevallen, groote diensten bewezen hebben. Men gaat daarbij, op volgende wnxe, te werkj na dat men aan de op deze wijze zieke paar- den, de hoef ijzers afgenomen, en op de be- schrevene wijze , openingen, zoo wel in de bei- de hoeken der hoeven , als ook voor aan de punt op de witte lijn, in de zolen gemaakt, en O 4t daar»» |
||||
— 320 —
daardoor dus eene plaatselijke aderlating be-
werkt heeft, het geen bij deze kwaal, bij elke wijze van genezing, nooit verzuimd mag worden, terwijl men tevens eene ruime algemeener adfét1^ lating aangewend, en eene prikkelende fótoterrpl gelegd heeft, zet men de' paarden'tot aan den kop , in eene mest — of aarde hoop , die door de zon verwarmt wordt, houdt hun laauw lijn— koek-drinken voor , en laat -dezelve 1*8 tot aó' uren in dit mest — af aardbad steken', waarin zij, deels door de warmte van de mest en aarde* zelve, deels door hunne onrust en inspanning,: om daaruit te komen ,' en deeTs tèn gevolge der voorafgegane aderla'ting en prikkelende fontenel, over het gansche ligchaakti hevig; beginnen te zweeten; welk zweet Dien, nadat rheB dier wederom uit dit soort van bad getrokken is j door de plaatsing van hetzelve in èerien iwarmen'Stal, de sterke wrijving en orhhariging met dikfee- wollene kussens en dekens, nog eenigen tijd on- derhoudt, en zoo daardoor eerie buitengewone hulp verschaft, dermate dat men dikwerf met een , twee of drie zoodanige zweetbaden van, mest en aarde, de ziekte volledig weggenomen heeft. (*) H .-7 Gedurende de herstelling van deZe ziekte,
moet de fontenel op de borst nog steeds in ette- ring
|
||||||
" (*) Terwijl ik Éb heilzame werking dezer mest- en aarde
baden , ook uit mijne Paardenartsenijkundige praktijk, beves- lige , metk ik nog aan, dat tot de genezing der bevanging, rle zwavel dampbaden , welke zich bij de genezing van het rlmmatisimus eü de jicht zoo heilzaam bij de menschen too- nen , ook hier eene buitengewone heilzame werking zouden hebben, wanneer men ovetigens de voorbereidigen tot der" delve'r aanwending, hij paarden bewerkstelligen konde. Aanmerking van den Hoogduitschen l^ertaltr.
|
||||||
— 321 —
|
|||||
King gehouden worden , en hef dier nog altijd
slechts zeer mager, en meer met zacht dan hard voeder gevoed worden. Voor de overblijvende meer of minder zieke
hoeven, bestaat er geen ander middel dan ge- duld, het dikwijls insmeren derzelve met vet,. het zetten in koemest, en boven alles het wei- den op zachten en vochtigen grond. Voor de zamengroeijingen en opzettingen-
der beenhoofden , tiisschen de hoef en het kroon- been, en tusschen dit en het hielbeen , welke na eene voorafgegane beenonsteking, bij deze ont-" steking, zoo dikwerf overblijven, even als voor de staakpoten, die zich na deze ziekte voor- doen, de dikke hoef, de knobbelige hoef, en de geheele misvorming der hoef, bestaat er geen geneesmiddel, en al deze paarden kunnen slechts hoogstens nog door den landman, in het zachte veld bij eenen zeer langzamen gang, gebruikt worden. Paarden bij wien de ontsteking in de hoeven ,
in ettering overgegaan is, die volkomen ont- schoeid zijn, bij wien zelfs wel het hoef been door de etter aangevreten geweest is, en uit dien hoofde de zolen weggenomen dienden te worden , moeten eene geheel nieuwe hoef bekomen, Bij paaiden welke aan deze ziekte sterven,
vindt men, het zij, wanneer de met de bevan- genheid , verbondene longontsteking in het koud- vuur overgegaan is, de long en de lever meer of minder brandig , of wel, in geval eene ze- nuwen beroerte het leven van het dier eindigde', de hersenen en gedeeltelijk ook het rtigge merg met bloe,d opgevuld , de grooie bloedvaten irt de hersenen uitgezet, ook bloedvaten gescheurd , O 5 en
|
|||||
— 522 —
en eindelijk , daar waar de ziekte in eene rot-
koorts overgegaan is , waaraan het dier zijn le- ven eindigde, is de bevinding hij de ontleding, *oo als dezelve, in het hoofdstuk over de chroni- sche long en leverontsteking, opgegeven is ge- worden. In die gevallen, waarin de ziekte in worm en
snot overgaat, levert de ontleding denzelfden uitslag op als bij de laatst gemelde. Aanmerking van den Hoogduitschen Vertaler.
Indien men ook in deze verhandeling over
de bevangenheid , of de reeziekte der paarden , nieuwe en scherpzinnige deukbeelden , en in het algemeen eene wetenschappelijke theorie mist, zoo bevat zij nogtans een waren schat van prak- tische waarnemingen en ervaringen , die men in andere wetenschappelijke geschriften over dit onderwerp, vergeefs zoekt. Bijzonder naauwkeu- rig kan men, de beschrijving van de kenteekens dezer ziekte , noemen; gelijk ook de opgegeve- ne genezing het gevolg van vele ondervinding is, waarbij groote geleerdheid voor den prak- tischen paardenarts, ligt ontbeerd kan wor- den. Mogten er toch vele zulke praktische paarden ,
artsen bestaan , als de schrijver hier blijken geeft te zijn! Ik kan derhalve ook verder niets bijvoegen
dan naar de duitsche werken over dit onder- werp te verwijzen ,| waarvan men het voornaamste ia Waxdinger's Therapie, Veit's Fete- ri-
|
||||
— 5-25 —
|
|||||||
riterkunde, Ammon's Handbuchfur pferde-
arzte en Ritter's Kauf und verkauj, Mun- chea enz , vindt. 11 —Wp—■»
|
|||||||
XXIII. HOOFDSTUK.
F'an de mondklem. »Onder tien paarnen, welken de mondklem overkomt,
worden over het algemeen , hij de aanwending der doelmatigste hulp, slechts twee gered." Onder de gevaarlijkste, men mogt wel zeg-
gen , in het algemeen altijd doodelijke ziekten der paarden, behoort de mondklem, de ver- stijvende kramp, ook herten ziekte genoemd. Hare benaming heeft betrekking tot den ge-
sloten bek, de kramp , die zich over alle spieren uitstrekt, en de stijfheid en uitgerektheid van den hals, welke in dezen toestand, naar den hals der heiten gelijkt. Men wil ook , dat deze dieren zelven , zeer aan deze ziekte bloot- gesteld zijn, wanneer zij na eene groote ver- hitting, door het water gejaagd worden. Het is eene ziekte van het zenuwen gestel,
waarvan wij nog geene naauwkeurige kennis heb- ben, gepaard met eene ontsteking van het rug- ge merg , zoo als althans de ontleding der aan deze ziekte gestorvene dieren , duidelijk te ken- ken geeft. Zoo dikwerf ik dezelve ook nagegaan, hebbe, vonü ik haar steeds, ten minste bij derzelver ontstaan , zuiver outsiekingaehiig , en O 6 slechts |
|||||||
— 024 —
|
|||||||
slechts in haren verloop , nam zij somtijds een
rottig karakter aan. Zij overkomt de paarden in alle leeftijden eii
in alle saizoenen, maar zij verschijnt nogtans zelden bij jongen, Paarden die aan dezelve ge- leden hebben , vervallen bij voorhandene oor- zaken daartoe, veel eer dan anderen wederom in dezelven. Paarden van een zeker ras, lijden meer aan
deze ziekte dan andere van eene gemeene soort. Ook komt zij menigvuldiger aan de zeekusten en bij groote zwieren, dan op het draoge, land voor. (*)' Het is opmerkenswaardig, dat wanneer men
de mondkïem, bij het eene of het andere paard waarneemt, terzelfde tijd gewoonlijk meerdere daarvan overvallen worden , zonder dat de zie- ken ergens eene gemeenschap met elkander ge- had hebben; ja zelfs uren-en mijlen ver van elkander verwijderd zijn , volgens welke waar- neming , in dien dit verscbijnsel niet bloot toe- vallig is, men bijna geregtigd zou zijn te ge- looven , dat de naaste oorzaak daartoe , ook in de lucht of andere plaatselijke omstandigheden, gezocht moet worden. Ge-
|
|||||||
(*) De oorzaken daarvan moeten daarin gezocht worden ,
dat paarden van eene fijne opperhuid en fijn haar, veef spoediger koude vatten , Hau paarden van een gemeen soort Wet eene dikke opperhuid en veel sterk haar, en dat dg lucht aan zeé'en, rivieren en watereu , doorgaans vinniger- en kouder is, dan op dioogen grond ; van daar ook dat paarden la waterrijke «treken, veel meer dan in drooge, aan eene bo« l;lte buiduitwaseming blootgesteld zijn. sianmerking dei HcogJmtschen Vertaler*.
|
|||||||
— UB ~
|
|||||
Gewoonhjk wordt de món'dklerri van eene, althans
in den beginne, zuiverelongonteking verzeld, welke somwijlen zich met deze ziekte tegelijk vertoont. en zich eerst in haren verloop ontwikkeld, wanneer de kramp ook het middenrif, het hart en de groote vaten, aangetast heeft. Dan eens worden dis kaauwspieren , en doorgaans
de kop en hals der dieren, het eerst door de ver- stijving* kramp aangevallen, terwijl dezelve van voren naar achteren overgaat, maar ook wel van achteren tegelijkertijd beginnende , zoo als ge- woonlijk het geval is , als het ware, in het mid- den zamen treft; dan wederom vangt dezelve van de achterste ledematen af aan , en gaat over naar voren. Alvorene dezelve echter nog de rug-en le-
den spieren bereikt heeft, ontstaat die reeds in het algemeen aan de kaauwspieren en den kop. Van welke zijde nogtans de kramp ook beginnen mag, altijd zijn de kaauwspieren en de spieren van de achterste ligchaamsdeelen en de staart, mede het eerste door dezelve aan- gevallen , en als het ware de voornaamste lij- dende deelen. De eerste teekens dezer ziekte worden ligt
voorbij gezien , en zijn, — daar dezelve geluk- kiglijk zelden voorkomt, — aan velen geheel onbekend ; zelfs de ervarenste paarden doc- ter , neemt dezelven dikwijls in de eerste oogen- blikken niet waar, wanneer bij het dier, mis- schien uit gebrek aan tijd, niet naauwkeurig beschouwt, en die teekens slechts naar de ex- aminatie met den oppasser beoordeelt, die hem , uit onkunde, een geheel valsch verslag daarvan geeft. Een bewijs te meer, dat de veearts O 7 zich |
|||||
— 326 —
zich eigenlijk enkel op zioh zelven , en zijne eigene
uitvinding der ziekten van de dieren en der- zelver oorzaken verlaten, en niets anders dan alleen zijne eigene oogen , zijn eigen gevoel, ver- trouwen moét. In het bijzonder vestig ik de aandacht daar-
op, dat toch vooral de paardendoctor, bij ver- wondingen der paarden, al waren zij nog zoo Onbeduidend en na de geringste operatien (*) het zieke dier in het oog houde, en tot na de ontstane ettering dagelijks onderzoeke , inzonder- heid wanneer de mondklena, op dezelfde tijd reeds meerdere paarden overkomen is, ten ein- de aldus, deze zoo moeijelijk weg te nemen kwaal, die dikwijls zelfs na de kleinste en on- bcduidenste verwondingen, verschijnt, dade- lijk bij derzelver ontstaan, op het spoor te komen. De ziekte begint daarmede, ook dan wanneer
de verstijvende kramp, de achterste ledematen het eerste aangrijpt, dat aan het paard, bij het kaauwen, hetwelk moeijelijk voor hetzelve Wordt, en etnige inspanning schijnt te vorderen speeksel uit den bek loopt, en de punt van den neus door eene kramp overvallen wordt, die den neusgaten eene meer driehoekige gedaan- te geeft, dat voorts de blik van het dier meer of minder star wordt, en eene eigenaardige angst, drukking, en ongemakkelijkheid ver- raadt ■
(*) Ik. heb de mondklem bij paarden zien ontstaan r Ba
'kleine, op zich zelve geheel onbeduidende verwondingen en
:operatien, oo als b. v, na het (eg^en van eene fonteuel of bel
trekken vau eeti etlerband , en zelfs na zeer onbeduidende.
Wonden aan de huid.
Aanmerking fan den Hoogduitschen fertakr.
|
|||
— 327 —
raadt, terwijl binnen korten tijd ook het oog
ontstoken schijnt, en meer of minder onbewe- gelijk wordt. Bijna tegelijker tijd , (al vangt de kramp ook van voren aan), wordt de staart daarvan aangegrepen, en gelijk gewoon-* lijk geschiedt , naar eene zijde gebogen. Te- vens wordt de beweging met de achterste lig— chaamsdeelen gespannen, de gang is breed en, geschiedt met moeite, de rug-en lenden spie- ren worden vervolgens stijf, en de verstijvende kramp overvalt dan het eerst het voorste ge- deelte, alwaar de ooren,de punt van den neus , de spieren van den kop en den hals , eerst stijf en onbewegelijk worden, of dezelve grijpt eerst bij voorkeur, het achter gedeelte aan, wanneer de achterste beenen, even als de staart, door de kramp steeds meer aangevallen worden; zoo dat ze geheel slijt en onbewegelijk staan, en de gang slechts met van elkander verwijderde beenen, waggelende en met vele inspanning, gelijk ook onder veel pijn en 'groots benaauwd- heden geschiedt. De kramp bevangt dan, on- verschillig of dezelve van voren of van achteren kome, bijzonder de kaauwspieren , en de beide kinnebakken worden van minuut tot minuut, steeds meer op elkander vastgeklemden gesloten f de oogen worden star, onbewegelijk en ontstoken, de ooren geheel stijf, en hoe meer de kramp over de borst en den onderbuik vordert, en de in- wendige deelen aantast, hoe meer het ademhalen angstig en ras wordt, terwijl de buikspieren daarbij een band vormen van de eigenlijke rib- ben af lot in den omtrek der. zijden; de uitge- ademde lucht is voorts heet, de neusgaten blij- ven daarbij onbewegelijk, in éene driehoekige ge-
*
|
||||
— 528 —
gedaante getrokken, staan; het neusvlies is
«eer rood , en de toevallen eener long- en mid- denrifs ontsteking, (men zie daarover het voor- gaande hoofdstuk omtrent deze ontsteking) die meestendeels de begeleidster van den mondklem is , (inzonderheid bij wel gevoede en volbloe- dige paarden) worden steeds blijkbaarder. De kramp gaat dan geweldig en ras van minuut tot minuut altijd verder voort, en neemt in he- vigheid steeds meer toe , der mate dat het dier op het einde, even als een houten, geheel stijf paard word , waarbij nogtans de voorste beenen Onder alle omstandigheden steeds nog meer beweegbaarheid behouden dan de achterste. Er ontstaat wijders hevig zweet, dat spoe-
dig ijskoud wordt, en geene beterschap te weeg brengt, de ontlasting van drekstoifen en pis is belemmerd; de eerste zijn geheel hardklomp- achtig en zwart; de laatste is troebel, schuimt maar geeft geen afzetsel. Met de kramp , die alle spieren stijf en onbewegelijk maakt, neemt de angst, de onrust en waarschijnlijk het gevoel van den aanraderenden dood bij het paard toe, de kinnebakken, staan dan vast op elkander , en men is met geene kracht in de wereld in staat, dezelve van elkander te verwijderen , indien men niet de kinnebakken zelve wil in stukken bre- ken, de staart[staat vast uitgestekt en meesten- deels naar eene zijde gebogen, even als eene staaf ijzer, het dier is geheel niet meer in staat zich te bewegen, neemt met de achterste bee- nen eene altijd breedere positie aan , de hals staat geheel stijf en onbewegelijk, even als een, pijpenroer, regt uitgestrekt; het kan den kop jaoch. in de krib noch in den drinkemmer bren- gen, |
||||
-*- 329 **
|
|||||
gen>imaar howde* derizetvefi slechts regt uitge-
strekt Voc*1 zich heen; ér 'vloeit éene menigte speeksel uit den bek, <die al taaijer en dikker, ten laatste lijmaehtig in draden gesponnen wordt eh eene kwade reuk aanneemt. Wordt dan geeiie hulp door de kunst verschaft, die bij alle vlijt» én de beste behandeling, zelden volgt.-dan- sterft het paard aan eene beroerte, of de ziekte gaat in eene rotkóörts over, die zeer spoedig, eene aanzienlijke hoogte bereikt en het dier doodt. > (Men zie het hoofdstak over dq* chroni*. selie long-en leverontsteking») la i■• ■ 'i ?| In het begin der ziekte toonen de paarden nog grooten lust tot eten en drinken, genieten| ook altijd,zoo lang van beiden nog iets als de bek niet geheel gesloten', era de tong niet van de' kramp aangetast, en igeheel stijf is , öf zoo lang. niet de toevallen, der longontsteking hevig wor- den ; >maar dan, wanneer de ónbeschrijfelijkgy angst der dieren en de koorts I toeneemt, wei- geren zij alles, en zouden niets gebruiken , al werd de bek ook voor een oogenblik wederom geopend. Onder deze toevallen, houdt de ziekte bij
tijden tot over den iée dag aan , doch bij de meesten wordt zij i vroeger, bij sommigen reeds den5e, 7% 11« dag beslist; of boven de i4 dagen, houdt dezelve niet aan , zonder dat de dood | ten gevolge eener rotkóörts, of de beterschap ; ontstaat. Ongelukkiglijk gebeurt maar al te dik- iwijls het eerste, waarover men zich bij het ge-
brek aan alle voedsel, bij de groote verspilling van krachten, en bij de zoo hevige koorts, I geenszins moet verwonderen. De natuur wil , | Jiaar het schijnt, met deze koofts, als het ware, Dj don. |
|||||
ym 530 —.
|
|||||
den prikkel der ziekte* het lijden der zenuwen ,
de aanvankelijke ontsteking van het ruggemerg, doen verdwijnen, even zoo als zij door dé meer- dere afgescheidene tranen > een vreemd ligchaam uit het oog spoelen.* of door de ontstaande ver- ettering een splinter uit het vleésch verwijde- ren wil. Al hare pogingen, zijn echter, zonder hulp van de kunst, onmogelijk, en gelukt zelfs met deze, slechts; in de «mindste gevallen. De polsslagv isi.hïj dien aanvang der ziekte on-r
derdrukt s wordt vervolgens hard, vol, en: on- gelijk; en de slag ym het hart neemt, in! he- vigheid toe, hoe racer de ziekte vordert en een rottig karakter aanneemt......
De oorzaken van dim mondklem, bestaan,
volgens mijne ondervinding, telkens ia eene be- lette , hniduitwaseming of in eene verwonding. Wat de • eerstgetnelde oorzaak aangaat f zaa vindt dezelve bij het paard t dat ia onzen dienst zeer dikwijls verhit !en wederom snel afgekoeld Wordt, veelmaals plaats , en is zelfs voorhanden, wanneer de eigenaar en oppasser van het dier, die daaraan gewoon zijn, het geheel nog niet ver- moeden , en bij het ziek worden van het dier niets van gevatte koude weten willen , om dat beide zich deze oorzaak alleen op eene ruwe' wijze , als aanleiding eener ziekte knnnen .voor- stellen ; terwijl toch slechts eene door ons niet bemerkte storing van de huiduitwaseming, daar- toe noodig is, die vooral bij paarden met eene fijne huid en fijn haar , (dus bij alle paarden van een goed ras welke nog. heviger aan de mondklem lijden'dan paarden van eene gemeene soort), zoo menigvuldig voorkomt; bij voorbeeld, wanneer zij maar zonder bedekking uit eenen warmen stal, ia
\ ' '
|
|||||
— 53i —
in de koude lucht gebragt worden (*), voorna-
melijk gedurende het tijdstip der verharing, ea der ontwikkeling van eenen droes; zelfs kan het paard, door eene onderdrukte huiduitwa- seming in den stal, dien het geheel niet verla- ten heeft, uit dien hoofdeen op deze wijze, de verstijvende kramp bekomen, even als het, op de, te zijner plaatse aangetoonde wijze, het kolijk krijgen, en ook zonder den stal te ver- laten , bevangen kan worden. (Men zie de hoofd- stukken over beide ziekten). In allen gevallen veronderstelt echter het uit-
breken dezer ziekte, ook bij de gedachte om- standigheden , eenen geheel bijzonderen aanleg van het ligchaam, eene eigenaardige prikkel- baarheid en gevoeligheid der zenuwen, die wij nog;
|
||||||
(*) Men bewere hier niet, dat het paard daartoe te hard,
te weinig gevoelig en prikkelbaar zij , daar het immers in het, vrije, even zeer aan de afwisseling van den dampkring blootge- steld is, zonder eenige andere bedekking dan deszeifs haar; want men vergeet bij deze tegenwerping , in liet oog tq hou- den , dat het in den staat van vrijheid , ook niet zoö verwend is geworden als door onze oppassing, en de afwisseling van den dampkring ook niet zoo snel op elkander volgt, dan wanneer men een paard uit eenen warmen stal, alwaar het boven«> dien nog met dekken behangen was, in de koude lucht brengt, zulks nog des temeer, bij eene behandeliog, waar men den slaat van hel paird, altijd glad en glanzig tracht te houden , en de verwisseling van het haar, door schoonmaken en roskammen , zoekt te bespoedigen ; daar, ofschoon dit laatste een bewijs van eene goede oppassing zij, liet no'gtahv phijsiologisch uitgemaakt blijft , dat het al te veel bespoedi-jde verharen dec paarden en de verwijdering van het oud haar in de lente , al- vorens nog het nieuwe haar deszeifs behoorlijke ontwikkeling en vorming bekomeu hebbe en het weer warm geworden is , de gezondheid van het paard benadeelt , en tot eeue ligle on. derdrukking der huiduiiwaseming aanleiding geeft, waaruit dy Meeste ziekten der paarden ontstaan. Aanmerking tan den Hoogiuitschen Vertaler*
|
||||||
— 352 —
nog in geenen deele kennen, daar het dier an-
ders even goed, na eene gestoorde huiduitwase- tning , in andere ziekten , zoo als , bij voorbeeld , het kolijk , de longontsteking , de bevangenheid , de domme kolder enz, kon vervallen. Het is allezins hetzelfde geval, wanneer de
moridklem, na eene uitwendige verwonding ont- staat ; ook dan schijnt deze ziekte haren grond té hebben, in eene geheel eigendommelijke, ons nog onbekende prikkelbaarheid en gevoelig- heid der zenuwen, en veel minder op eene slechts halve doorsqijding eeiier zenuw te berus- ten, gelijk men 'gewoonlijk aanneemt; daar irn,-' meré dergelijke , énkel ten halve plaats gehad heb- bende insnijdingen eener zenuw, menigvuldig voorkomen, zonder dat men daarom de klem In den bék, ziet ontstaan. Hier komt nog bij , dat de mondklem niet zelden , na geheel onbe- duidende verwondingen voorkomt, bij welke geene aanzienlijke zénuw-takken , noch ten hal- ve , noch geheel doorgesneden 'zijn geworden. Bij gewonden , voornamelijk na het krijgen
van een spijker in de hoef bij het gaan , komt de klem in de bek het menigvuldigste voor, én wijders verschijnt dezelve na het castreren , en zelfs ook na het angliseren, doch na de laatste operatie, zeldzamer dan na de eerste. Ik heb dezelve nogtans ook na zeer geringe huid- verwonding zien voortkomen, terwijl daartegen dieren , bij zeer aanmerklijke wonden , voorna- melijk van zulke deelen , die zeer rijk aan zenu- wen zijn , en waar ik de verschijning dezer ziek- te zeker te gemoet zag, daarvan bevrijd ble- ven. Het uitbreken derzelve, gaat, na eene ver-
won- |
||||
a, 533 —
wonding , altijd hét ontstaan'def ettering voor-
af; 'heeft deze eenmaal begonnen, dan heeft men niets meer van haar te vrezeen. Waarom intusschen de mondklem, ook na
alle soorten van verwondingen , niet zoo menig- vuldig verschijnt , en waarin eigenlijk derzelvex naaste oorzaak gelegen zij , weten wij even min als bij alle andere zenuw kwalen. Welligt moet zich bij de verwonding, nog eene onderdrukking van de huiduitwaseming voegen, en deze op hare beurt, onder zekere omstandigheden en voorwaarden , plaatshebben, die wij niet kennen , wanneer de mondklem in de bek daaruit ont- staan zal (y). Zoo veel is zeker, (want zulks is een gevolg van de ondervinding, ) dat deze ziek- te,'bijna altijd , men kan zelfs zeegen iedere keer, doodelijk is , wanneer dezelve, na eene verwon- ding ontstaat, daar zij, ingeval het uitbreken daarvan, ^deszelfs grond slechts in eene belem- merde huiduitwaseming heeft, door de herstel- ling van deze , toch nog nu en dan weggeno- men wordt. De voorspelling bij de mondklem; kan nooit;
gunstig ziju , en het aller minste niet,' wanneer de bek van het dier reeds geheel gesloten, het i i: hart
|
||||||
(*) Het blijft werkwaardig voor mij, dat ik bij de vele»
dikwerf zwaar gewonde paarden in veldtogten , die meesten- deels bivouakeren moesten, de klem in den buk , veel zeld- zamer heb zien voorkomen, dan bij andere, welke ik dik- wijls bij onbeduidende verwondingen in slilte en rust, in den stal behandelde , maar juist daardoor eeider aan eene verkoe- ling blootgesteld waren, dan de gewonden op de bivouac; waardoor dus het gevoelen van den schrijver, eenigszins beves- tigd wordt. Aanmerkt tan den Hoogd. Vertaler.
|
||||||
— 534 —
|
|||||
hart, de groote vaten reeds door de kramp
aangedaan zijn, (hetgeen de kloppende en som- tijds ophoudende slag Van hetzelve, de groote benaauwdheid Van het dier enz, verraadt), en de ziekte reeds eenige dagen geduurd heeft; wij- ders , wanneer dezelve, zoo als straks aange- merkt is, na eene uitwendige verwonding ont- stond , waar zij zeker altijd onvoorwaardelijk doode- lijk is, als mede ingeval zich eindelijk reeds een rottige toestand voordoet, met welk caracter, de mondklem nimmer te verhelpen is.. Het meest laat zich derzelver herstelling nog hoopen, wan- neer men dadelijk bij hare eerste verschijning, ik zoude welhaast zeggen, bij hare ontwikkeling, tot hulp geroepen wordt, de ziekte uit inwendige oorzaken , uit eene onderdrukte buiduitwaseming ontstond, en men onverwijld alle doelmatige mid- delen aanwendt; hoewel ook dan nog derzelver afloop, altijd nog zeer twijfelachtig blijft, en des niettegenstaande nog de meeste keeren ongeluk- kig uitvalt. Zelfs dan, wanneer zich gedurende derzelver
.verloop,' eenige teekens van beterschap voor- doen, de bek wederom- een weinig meer ge- opend kan worden, en de kramp van de spieren in bet algemeen eenigzins geweken schijnt te zijn, mag men echter de herstelling van het dier nog niet met zekerheid verwachten; want geene ziekte stort, naar mijne ondervinding, meer in dan de mondklem. Die, welke men, volgens alle ©pgekoméne teékenen, reeds heden gelooft ge- red te hebben, zijn morgen zieker dan ooit. Het is intusschen merkwaardig, dat zich hij
de mondklem ,somwijlen, vooral 's avonds, eeni- ge beterschap voordoet, wanneer nogtans, over • . • h«t |
|||||
— 535-
" . ■ ■ *
het algemeen , die andere ziekten heviger wor-
den , terwijl 's morgens wederom alle toevallen van de bedoelde klemming verergeren, hoewel men bij de overige ziekten, gewoonlijk dan eene ver- mindering van het lijden bemerkt. Zoo lang dus de beterschap niet gedurende
éenige dagen stand houdt, en steeds toeneemt en bevestigt wordt, heeft mèn ook-geene voldoen* d e reden , om de genezing te verwachten; zelfs in het bedoelde geval, gaat de genezing slechts langzaam vooruit, en men moet de geringste be- lemmering der huiduitwaseming, die bij de al- gemeene zwakte gedurende de herstelling, zoo ligt volgen kan , op het zorgvuldigste zoeken te vermijden, ten einde men geene niéuwe instortin- gen kiijge , welke dan altijd ongeneeslijk zijn; waarom ook de stal van zoodanige herstellende Ïaarden steeds warm en geheel vrij van togt ge-
onden , het dier met dekens omhangen, in het begin slechts met groote voorzigtigheid en heel langzaam in de lucht gebragt, en ook daarna zeer sterk met stroowisscKen over het gansche ligchaam , gewreven moet worden. Bij alle aangewende doelmatige-middelen'* doet
zich de beterschap eerst den 3e, 5e of ook wel den 7e dag , na de eerste aanwending van hulp-, voor. Paarden die van de eerste hulp afgere- kend , (welke, gelijk wij straks vernemen zullen, in ruime aderlatingen, zeer prikkelde fontanellen enz, bestaat) den 7e dag, nog zonder alle be- terschap blijven, komen onvermijdelijk aan deze ziekte om. Hetzelfde lot treft die genen, bij welke de rottige toestand ontstaat, en die, bij welke, de verstijvende kramp, het hart, de groote vaten en het middenrif, aangetast heeft.'
|
|||
heeft, j Over het i algemee^. kan me» aannemen»
dat onder 10 aande mondklem lijdende paarden , zelfs bij de doelmatigste en dadelijk bij de, verr schijning der ziekte aangewende middelen slechts 2 gered worden, naar welke ondervinding men zijne voorspelling moet inrigten. Zonderling is net voorts, dat bij de sluiting
Van den bek,, de fontenellen en haarsnoeren, zeer goede etter voortbrengen, opgezwollen en sterk ontstoken zijn, terwijl de afleiding der prik- keling varjde zenuwen en het ruggemerg plaats heeft en met deze de beterschap echter niet volgt. Wat nu degenezing dezer moeijelijk, en zelden
weg te nemen ziekte aangaat, zoo moet dezelve volgens mijne ondervinding, zonder de minste onderscheid , en zonder eenige andere bepalin- gen en voorwaarden , telkens infet eene zeer ruime aderlating uit beide halsaderen tegelijk beginnen ; Waarbij, niet de ligchaamsgesteldheid, noch de ouderdom, noch de meer of'mindere ontsteking- achtige aanleg van het dier, maar alleen de duur en hevigheid der ziekte, tot maatstaf verstrekt. Hoe langer de ziekte geduurd heeft, hoe heviger
har,e toevallen zijn , hoe meer bloed men aftrekken moet, en zelfs tot f laauw worden toe en geheele af- matting en uitputting vau het dier behoort voortte- zetten , zonder zich naar zijpen ouderdom of naar deszelfsin het algemeen verzwakten toestand te rig- ten ; wantin eene ruime en snelle ontlasting, van het bloed uit beide halsaderen te gelijk , is alleen bij deze, in den beginne altijd zuiver ontsteking- achtige ziekte der zenuwen en ruggemerg, nog hulp te verwachten, gelijk mij zoo vele waarne- mingen geleerd hebben. Zoodra de aderlating gedaan is, welke, — ik herhaal het nogmaals , niet
|
||||
— 53; —
X
niet ruim genoeg zijn kan, moet men zich haas- ten, om dadelijk ook eene fontenel aan de borst te zetten , die men door het losmaken der huid; iii den geheelen omtrek , het opblazen van het cellenweefsel , en het ingieten en inwrijven in de wonde van 2 tot 5 oneen terpentijnolie, zeer prikkelend maakt, terwijl men tevens aan tedere zijde van den hals, langs de kaauwspieren een haarsnoer moet trekken, hetwelk men ook door het losstooten der huid in den geheelen omtrek K > en het ingieten en inwrijven van i tot 2 oneen terpentijnolie, goed prikkelend maakt. Is ook dit geschied, dan brengt men het zieke
paard in eenen zeer warmen stal, omhangt het Imet zware wollen dekens, en plaatst eenen em-
mer , waarin men een hoed vol hooizaad met kokend water afgetrokken heeft, onder den hals, en twee dergelijke onder den buik, wel- ker damp en wasem men daardoor vermeerdert , dat men liet gebroeide hooizaad , met eenen stok omroert, en van tijd tot tijd gloeijend gemaakte tigchelsteenen in den emmer werpt, Hoe sneller overigens het aderlaten, de fonte-
nel , de haarsnoeren en de damp- en wasemba- den elkander volgen, ik zou bijna zeggen, te gelijkertijd aangewend worden, en met hoorneer wwn» waterdampen, de kleine en bovendien, warme stal aangevuld, en zoo tot een waar zweet- bad gemaakt wordt, hoe eer het dier een sterk zweet bekomt, dat men door da voortgezette damp- en wasembaden , ruim 24 uren onderhou» J den moet; binnen welken tijd men aan hetzel— i Ve, wanneer de bek nog eenigzins geopend kanr I worden, en niet ook reeds de geheele tong stijf
en door de kramp bevangen is, zoo dat het P slik- ..
|
||||
— 533 —
* i ' *. ' ,, ... , I' *' *
slikken nog mogelijk wordt, alle 2 aren de vol-
gende drank ingeeft 1 • ,>..,„ ,,;. • J\len neme daartoe :,: t'.;'..• tiS:.,■,,;... balpeter, o oneen ,
, in wijngeest opgeloste kamfer. I lood en hartshoorngeest 1 once , met eene kan vlierthee, gemengd, of in geval
men aan het dier' beter ^eed conserf kan doen gebruiken, met $ pond valeriaan 'en een weinig meel en water>tot een zoodanig conseif gemaakt. Met-;dit: middel gawt men , zoo mogelijk , in ide eerste 24 uren , ' alle 2 uren voort, en houdt dan op. * Te gelijk dient men aan het dier van tijd tot
tijd klisteren van camillen thee toe , waarin § loot j4ssa fhétidti (ddivelsdrek) opgelost is gewor- den (*). JIs- d'e bek reeds-zoo gesloten, dat het geheel niet ittëér. eten , zelf niet eenig meel niet water, aeAién» kan , ddn moet men aan het dier tevens Van tijd' lot tijd voedende klisteren van dik meelwater en eijeren geven," Is het zweeten voorbij, dan wordt het paard
over» het geheele ligchaam met stroowisschen, met kraoht droog gewreven , en vervolgens het onderstaande mengsel langs de ruggegraat, van de de voorschoft af tot de wortel van den staart toe.j met alle kracht van eenige sterke mannen, toet wollen lappen ingewreven. Tot
|
||||||
(*) Be' jèisa fieêita , moet met" zeer heet i waler in
•eeutn fuijenciJ'Vijz,*!^ onder gedurig wrjjyen, opgelost worden.; -, sianmerkii'g part f/en Heogduitschen fertaler. |
||||||
- 359 -
*
Tot dat einde neme men:
•;> Terpentijnolie , 4 oneen.
Geest van Kamfer, 5 oneen. -*+»— — fiartshoom, 1 once. onder elkander gemengd ; waarvan de inwrijving
van tijd tot tijd', b. v. van 5 tot 3 uren, herhaald , terwijl de damp- en wasembaden , zooveel mo- gelijk, onophoudelijk voortgezet worden. Bij deze handelwijze wordt dikwijls de gene-
zing bewerkt, zoodat het dier van dag tot dag den bek eenigzins meer openen kan , wanneer men dan ook slechts 's morgens en 's avonds, of ook wel maar dagelijks eenmaal de aangewezene drank of conserf herhaalt, en ook, naarmate van de omstandigheden, geheel daarmede op- houdt, indien het dier reeds wederom een weiuig begint te eten, daar hem anders de eetlust door de medicijnen bedorven wordt. De inwrijvingen van de ruggegraat moeten nogtans , tot aan de volkomene beterschap, nog dagelijks ten minste eenmaal voortgezet, en de fontenel benevens de haarsnoeren , meer dan drie tot vier weken, in et- tering onderhouden worden. Wijders moet'ik nog aanmerken, dat mij de
mest- , of in tien zomer ook, de aarde- en zand- baden, groote diensten bewezen hebben, en ik zoowel daardoor, als door eene ruime aderlating en de opgegevene fontenellen \ menige aan de mondklem lijdende'paarden. gered heb, voor wel- ker herstelling ik reeds alle hoop opgegeven had. Deze baden werkenbijzondér heilzaam, wanneer rhen* het van de mondklem aangetaste paard, da- " dfchjfc na de gedane aderlating en aangewende P 2 fon-
|
||||
— 34o -
fonterel en haarsnocr, tot den kop toe in de
mest zet, en hem dan nog — in zoo ver zulks mogelijk is — de opgegevene drank of het con- serf ingeeft, wanneer het dan in een buitenge- woon hevig zweet vervalt, waardoor in meni- ge gevallen de krisis verwekt wordt. Het paard moet echter ruim 24 uren in de mest of aarde begraven blijven , vervolgens met stroowisschen goed droog gewreven, met dikke dekens omhan- gen , en in eenen warmen stal gebi-agt worden. Eenige malen heb ik ook met vrucht eene fon-
tenel midden op de ruggegraat aangewend , en die door het losmaken der huid in den geheelen omtrek , alsmede door het ingieten van terpen- tijnolie in de wond, goed prikkelend gemaakt; vermoedelijk Werd daardoor de prikkel en de ontsteking van het rnggemerg af en naar de uit- wendige deelen geleid. Dit middel is mij dik- wijls van nut. geweest, en heeft het dier met de overige middelen hersteld. . In die gevallen waarin men aan het dier niets
meer ingeven kan — zoo als gewoonlijk gebeurt, om dat men in den beginne deze gevaarlijke ziekte miskent, en den paarden-doctor te laat tot hulp roept — moeten de, uitwendige mid- delen die herstelling, voor zoo,ver die anders nog mogelijk is, alleen te weeg.'brengen , gelijk zij naar mijne overtuiging en ondervinding, over • het algemeen , de gewigtigste voor de genezing dezer gevaarlijke ziekte zijn. Zoo lang het dier maar nog eenigzins slikken kan, alsmede gedu- rende deszelfs beterschap, geve men hetzelve zeer dikwijls laauwe meeldrank in, doch ge- bruike daarbij inzonderheid de voorzorg,, den emmer voor het paard niet aan de krib te hin- |
|||||
I
|
|||||
den , dewijl het anders den kop menigmaal
daarin steekt, en zijn smerig speeksel in het drinken laat vloeijen , hetwelk het dan niet meer zuipt, gelijk men in het algemeen , uit dien zelf- den hoofde , de nieeldrank steeds vernieuwen moet. Daar waar_ de klem in den bek, na eene
uitwendige verwonding , een spijker in de hoef, of andere steek- of schietwonden , het castreren óf angliseren , ontstond , moet ook geheel de- zelfde handelwijze in acht genomen worden , zoo als boveu opgegeven is, doch te gelijkertijd behoort op de verwonding zelve, de 'meeste aan- dacht gevestigd, en deze vóór alles verder geo- pend, en op nieuw onderzocht te worden, of niet nog vreemde ligchamen, beensplinters enz. achter gebleven zijn , de etter eanen vrijen uit- gang heeft, en niet soms pezen en zenuwen slechts ten halve doorgesneden eii door derzel- Yer uitzetting en spanning , de pijnen vermeer- deren ; al hetgeen door het "gebruik van de' sonde en het mes op nieuw onderzocht, weg- genomen en doorgesneden moet worden, ten einde zoo veel njogelijk de wonde .vergroot, ge- heel blootgelegd,; en dan met een gloeijend ijzer gebrand kunne' Worden, waarvan de aanwen- ding bij de genezing van de mondklem, die na éene uitwendige verwonding ontstond , als een Onontbeerlijk middel te beschouwen is. Bovendien wordt het gewonde deel met Iaauwe
melk, verzachtende en pijnstillende laauwwarme afkooksels van Althéa, Vlier b loezems, Wol- kruid , Lijnzaad , Bilzenkruid en gestampte Maankoppen1, onophoudelijk gebaad, gestoofd enz. en met Allheazalf, Lijnolie, ligt én los Verbonden. P 3 Bij t '
|
||||
l
|
|||||||
— 54a —
|
|||||||
Bij de ontleding der aan deze ziekte omgeko-
mene paarden , waarmede zij dikwijls eindigt, vindt men op enkele of meerdere plaatsen, het ruggemerg meer of minder ontstoken, met bloed, . opgevuld , en met een waterig gelei overtrokken hetwelk zich dikwijls ook tot in de scheden der zenuwen verspreidt. Vooral vertoont zich op eenige plaatsen de mergachtige zelfstandigheid met bloed gevuld, en zelfs uitstortingen van bloed. Wanneer de longen mede ontstoken zijn geweest, zoo als dikwijls gebeurt, dan vindt men deze opgezet, vol bloed, en aan eenige plaatsen met koud vuur. Dit is ook het geval met de lever, voornamelijk wanneer het dier eerst later stierf, en de rottige toestand reeds begonnen was ; terwijl de verstijvende kramp der spieren na den dood voortduurt, weshalve men den hals, en de ledematen geheel stijf, hard en uitgestrekt, ja zelfs wel het doode dier op zijne vier uitgestrekte beenen staan vindt. Hel ca da-? ver zwelt en gaat spoedig tot verrotting over. •, Aanmerhing van den Jfioogduilschen vertaler.
Bij deze belangrijke, geheel \a% de natuur ge-
nomene aanmerkingen , zoowel wat de kentee- kens, hef verloop, als de zelden te bewerken© genezing betreft, voeg ik nog slechts,de opgave der Duitsphe litteratuur, die in Veit's, Wal- dinger's , Ammon's, Rohlyve's, Tennecker's en anderer werken bestaat, en maak inzonderheid opmerkzaam op een klein werkje over de mondklem der paarden van den Hr. Bohljian , Doctor der Veeartsengkunde en ppper-Veearts in het Vor- stendom Dessa.it. Leigsig hij Kollman. Ook |
|||||||
— 543 -
vindt, men eene zeer, belangrijke beschrijving
der ziekte 'daaroVer'V'inriqa'MlgemeiHen 'Vliter- ürïé. 'Üëlpdig%ei'Sèbger;T ' -' : Jf - '( ': 3':-'- ■'•■ . i)1:.i,Y'v' 'lil < yt 3ïO&« ."i'i ':lli :><<'} A
fiU-y): !• '• lid }cb .ïff-THsb' tt->ÜB7f>p b'< ri
■ ^
•■ '. ":'• ; UU ! .! >i ! •• .'■• ■' '0"j IS"
XXIV: HOOFDSTUK, ui
"; P^cin dé dainpigheidof kortademigheid. •*< "Hl IJ >U< . "iiilr t\ HO :.•-<' [llln.fi ,','C iifc'J
OOJ, 7Je kortademigheid of daj^pigheiduler pqar4i^i [Onder*-
stelt alltjd. ei-ne voorafgegane , ^ofsc/iooJi,ipokt door ons onopgemerkte zuivere of langdurige longoiihteking." |
|||||||||
mi
ai Voorafgegane zuivere of langdurige longontsteking
is, én in eene. yasthechtirig éö'zamèngroéifingdet longen met liet borstvlies r in' eetiè 'vérnarduig der longen, in eene ophooping van ;wajter in, dè borstholte , en in werktuiglijke gebreken van het hart, de gi'bote vaten enz, bestaat. ' Paardeti welke veel'grof voeder eten', .lijden vooi'al aaij. de dampiglieid, daar hét middenrif.hij 3e bo- vendien reeds gebrekkige uitzetting" der,longen', bij het inademen niet zoo 'goed iakkèn. kan* terwijl pok bijrhet in- en. uitademen, de huik- spieren zich niet 'meerdere' of mindere 'hevigheid bewegen , hetgeen' in eenen hoogen. igrakd dei- ziekte , dikwijls zoo' aanmerkelijk1 ïs , dat 'daarbij het geheele ligchaam in beweging gebragt wordt, en men als het ware het moeijelijke voor- en. achterwaards gaan Van bet middenrif,'vïn. hin- ten ziet j daar doszelfs beweging den omtrek |
|||||||||
ï. <
Vil!
|
P 4. •.•.,,. der
|
||||||||
— 544
|
|||||||
der flanken , nu opwaards dan nederwaards doet
gaan, ja het dier zelfs voor-en achteruit stoot. Eene andere soort van dampigheid, ontstaat
in vele gevallen daaruit, dat bij wel gevoede en werkloos geboudene, ten minste niet aan-snel loopen gewende paarden, zich eene menigte slijm in de fijnste takken der luchtpijp ophoopt, deze verstopt, en zoo het vrije uit- en inademen bezwaart. Wij zien uit dien hoofde alle welge- voede zwaarlijvige en dikke paarden, die gedu- rig maar eene langzame beweging hebben , zoo als b. v. onder eenen ouden voorzigtigeu rui- ter, de paarden der molenaars, die wel gevoed worden en in eenen gedurigen langza'men gang Toor den wagen loopen, zwaarlijvige land- voer- mans paarden enz., aan deze soort van dam- pigheid, door eene verslijming der longen lijden, gelijk over het algemeen ook alle paarden, die dik en vet zijn en weinig beweging hebben, ia dat geval verkeeren. Dikwijls kunnen de paarden allengskens aan een
snel loopen gewend worden, en de geneeskun- dige hulp bestaat dan daarin, dat bij het snelle loopen en het daarbij vermeerderde inademen, der dampkringslucht, de longen eenigszins ge- prikkeld worden , en dat zich vervolgens door eene meerdere zamentrekking en werkdadigheid der vaten van de luchtpijp, het opgehoopte slijm door het zoogenaamde proesten zich ont- last (*). ' Deze paarden kunnen nu niet zoo zeer dara-
|
|||||||
.(*) Men kan zich ten. duidelijkste, vnn hetgeen de schrij-
ver hier zegt, overtuigen', bij een re'gement cavalerie, SM uit lijne kwartieren op eene cxercilieplaats koml , en welks paar- den tlik, vet, maar door te veel rust,, weiuig aan het hord too-
|
|||||||
345 —
|
|||||
dampig genoemd worden, maar zij lijden slechts
aan verstopping en verslijming in de takken van. de luchtpijp, waarbij overigens hunne longen zeer gezond, kunnen zijn. Dit blijkt dan deels uit hun sierk proesten, deels uit hun gezond hoesten, hetgeen bij alle wezenlijk dam pi ge paarden, dezulken namelijk , die aan langdurige ziekten der longen lijden , ontbreekt., i Het beste genees- en voorbereidingsmiddel
voor het snelle loopen, bij deze soort van kort- ademigheid , is derhalve om de paarden allengs- kens aan dit snelle Joop,en,, te gewennen, hun. weinig en slechts ligt verteerbaar voeder en zelfs maar in klciue, doch dikwijls herhaalde Eortien, en hjkn voorts weinig of geheel geen;
ooi te geven. ; yh . t Op deze wijze worden in Engeland, de hard-
draverspaaarden, tot dien dienst, in bijzonder daarvoor bestemde instituten voorbereid. Zij bekomen aldaar slechts weinig en zacht voedsel, zoo als gemalen haver met zemelen, ;#n zulks 's morgens te 6, te 9, te 11 ,te ,5 en dan Wederom 's avonds te 6 ure, in kleine por tien , ,'•* . !!•,';■.■.!»! ..!:; ■'■''• . ■' ld ■■ .'■- 9«ft !»ll*W"
loopen gewoon zijn. De eerste aanvallen, welke dan het
regement maakt, gaan dan altijd niet heel »[ioedi«, en na het commando woord, » halt," ontstaat door het gansche front eea proesten en een ontlading van slijm ui{ den neus, hetwelk echter v»n dag tot dag, bij de herhaalde aanvallen, die steeds sneller en sneller worden, al meer etj meer verniiudert, tot dat zulks na het balt maken , slechts nog tij wéinige zeer dikke eu verslijmde pnardeu gehoord wordt. Dit gebeurt niet alleen bij de militaire, maar ook bij jajrt-, wagfii- en Ma andere paarden, <tie niet aan het rosche loopen 'getvoon zijn» «U bij to veel voeder, te weirjig suello beweging belAen. ^Utnmerking fan den Hcogiuittchen Vertaler.
P 5
|
|||||
— 3*6 —
«onder net minste hooi,' terwijl zij te gelijker-
tijd 's morgens en 's namiddags, van dag töt ^ag in snellen gangen, en Op grootere afstamden geoefend worden, tot dat zij eindelijk aari de snelste loopen gewoon zijn, wanneer dan hunne opvoeding in de loop instituten voleindigd is, en zij uit dezelve aan den eigenaar terug gege- ven, maar'ook nog in diens stal, tot MB dra eigenlijken wedloop, steeds op dezelfde wijze behandeld worden. Eenê öptoéditigs 'methode die men ook in dier voege, bij menschen, die zich tot hardloópers vormen willen, aan- wendt (*). " ; ' Eenë andere soort Van dainpigheid \ dë eigen-
lijke aamborstigheid, is een krampachtige toe- stand der longen, die bij paarden sleehts als een begeleider van' andere ziekten voorkomt, alleen Van dezen afhankelijk rs'^ en in geenën deele hier t'huis behoort. De kenteekens der dampigheid en vooral van
den hoogeren graad dezer ziekte, zijn zeer dui- delijk, en niet te miskennen. Het dimpige paard faainelijk, hoezeer gehfeel koorts trrj', slaat in de flanken, en beweegt de buikspieren, bij elk in- en uitademen, met eene meerd«r«»of ■ . • .max- |
||||||||
(*) Het snelle loopen is daarom, in het voorbijgaan gezegd,
(zc'o als ik in verschillende mijner werken;uitvoerig bewaien faebj een bij eenige krachten geoefend talent, dat men als «ea geheel onbestaanbaar en ongeldig bewijs voor de deugdelijkheid en braafheid eens paard, bij de ptijsiiitdeelmg wegens de paardenteelt van "een land , behoo'rde te ver-werpen. Men «ie daarover mijn lefirluch der gesiütstvlssemehaft, Prvg bei - ■ ■ • Aanmerking pan den Hoogduitschen Vertaler.
|
||||||||
— 347 —
liiindeve inspanning, .terwijl daarbij in dezelfde
mate,, do neusgaten verwijden. Tevens wörtlt er bij liet uitademen , aan de zijden'Van den buik, van'de ware'ribben tot in den omtrek <ler flan- ken, eenen rimpel, en bij het inademen een band fevormd, die meer of minder ingedrukt en vet- even, en uit dieii hoofde nu meer dan min- der in het" oog vallend is ,(*). Wanneer men het dier, zóó door toedrukking der luchtpijp frikkelt, dat het hoesten moet, dan is deze
oest kort, dof en heesch , en het paard zet de borst hierop niet uit, of doet dit slechts zeer zwak , en met eene zeer merkbare zwakheid der longen. Moet het snel loopen, of eeneu zwaren last trekken, vooral berg op, dan ver- meerdert de beweging der flanken, het opsper- ren der neusgaten en het vormen van een rim- pel en band, aan de vlakke zijden van dén buik zelfs begint het dier dan ook wel te kugchen, te snuiven en eenen rogeheienden, fluitenden toon van sich te geveu, het beeft aan .al de poten, bekomt eenen 'hevigen aan- drang van het bloed naar den kop, de oogen wor-
—•'■ (*) Het korte en doffe hoesten en het gebrek aan een
krachtig borst zetten van hel paard daarua, is eigenlijk liet bijzondere kenteelcen der dampigheid^ die uit eene meerder of minder chronisch lijden der long ontstaat; daar eeue bloote kortademigheid , een verhinderd in- en uilstroomen der lucht in de long, en daaruit voortkomende trekken der flanken er» opsperren dar neusgaten, Ook uit andere oorzaken, bij voor» beeld, 'na polijpen in !de neus- en keelholte, ontsteking ea opzwelling van de deksel van de luchtpijp en de luchtpijp zelve , als mede na de reeds gemelde verslijming der takken van da luchtpijp, onlstaan kan. ^ianmerking fan Jen Hoogdaltschenfertakr.-
P 6 ''h |
||||
— Ó48 —
worde»: even als met bloed gevuld en treden
uit hunne holten; en wanneer men het dier, in dien staat, niet spoedig eenige rust geeft, dan stort het eindelijk neder, en kan , wanneer men liem niet spoedig lucht geeft door het tuig, zadel enz. wegtenemen, en door eene snelle aderlating te hulp komt, stikken , of door het springen van een bloedvat in de long, of anders aan eene zenuw-beroerte, sterven. Overigens eten deze dieren nog met veel
lust, behalve dan wanneer zij kort te voren ïn onzen dienst veel geleden hebben, ir» welk ge- val zij weinig of geheel niets nuttigen. Ook wordt telkens na het eten, voornamelijk na het genot van veel hooi, hun toestand Veel erger en merkbaarder ; zoo dat men zulke paarden , het beste, na deneeten, beoordeelen kan. Behalve de werking der longen , gaan alle
verrigtingen, even als in den gezonden staat, hunnen gewonen gang; de drekstoffen en pis worden regelmatig ontlast, slechts het haar is gewoonlijk stroef, glansloos, en de verharing ge- schiedt zeer langzaam , zoodat deze paarden eerst in het voorjaar beginnen te verharen , wanneer de andere gezonde paarden dit reeds lang ge- daan hebben. De paarden liggen zich bij deze ziekte neder,
doch zelden zoo, dat zij de voorbeenen' daar- bij onder den Buik trekken. De meeste dezer zieke paarden leggen altijd maar lang uitgestrekt op de eene of de andere zijde; en hetgeen nog zeer op te merken valt, zulke dieren, rollen en wentelen zich niet om , zoo als vele paarden doen, wanneer zij, na het onttuigen of ontza- delen , op een zacht leger staan, of op eenen lachten grasgrond weiden. Men |
||||
— Kg —
Men hoort dezelven dikwijls in den staat van
rust, ihaar nog meer,' wanneer zij snel in be- weging gebragt worden, kort, droog en dof hoesten ; een geprikkelde en ziekelijke toestand der longen, die bij een opkomende droes nog vermeerderd wordt. -t ; lV jjnyts* t■•-,»■ Bij eenen hoogeren graad dezer ziekte, is de
beweging der flanken , het opsperren der neus- gaten , het trekken van de band in den omtrek der flanken, het doffe hoesten nog veel sterker; het midden rif wordt dan met zulk eene he- vigheid , bij het in- en uitademen , vóór- en ach- terwaarts in. beweging gebragt, dat daardoor het geheele dier geschokt en voorwaarts geschoven wordt, zelfs in den staat van rust; de flank gelijkt dan naar eene blaas, die bij het inade- men opgezet wordt, en bij het uitademen we- derom zamenvalt, zelfs als hetware, in elkander zinkt. Zoodanige paarden hebben steeds stroef en
glanslöos haar, eene bleek en kleurloos slijmvlies van den neus en de keel, en zijn over het al- gemeen mat en krachteloos. Overigens eten zij nog, leggen zich neder, boewei nooit zeer lang, en rollen en wentelen zich nooit. De afschei- dingen en uitwerpiiigen hebben gewoonlijk hun- ne natuurlijke en gezonde hoedanigheid. " Wat de oorzaken dezer ziekte betreft, deze zijn hierboven, reeds vermeld , namelijk, d« eigenlijke dampigheid veronderstelt altijd eene zuivere' of langdurige longontsteking, al verliep deze ook onbemerkt vóór den eigenaar en op- passer van het dier, of keerde soms op die wijze meermalen terug. Uit haar ontstond dan eene en volkomene verdeeling, eene vasthecbting P 7 en |
||||
— <35o —
4
'en zaïriengroeijing der longen met het horstvlies,
verhardingen in de longen, en «ene meer of mindere ziekelijke gesteldheid, die de bedoelde 'ziekte voortbragt. Eene bloote verslijming der takken van de luchtpijp , eene ophooping van vet, spruit voort uit te veel voedsel , groote rust, weinig bewegingen eene eigendommelijke vatbaarheid Van het dier tot vet worden. Zeer heete en vurige paarden, zijn derhalve
aan deze ziekte het meest blootgesteld, om dat zij door hun levendig temperament, zich door het snelle loopen of door zwaren dienst, het,eerst verhitten en wederom koude vatten ,. en dan door eene gestremde hüiduitwaseming of anders eene snelle afwisseling der temperatuur, na gebruik Van koud drinken, óp eene verhitting, zich des te eerder eene' longontsteking berokkenen, die dan de dampigheid als gevolgen eener langdurige uaziektc achterlaat. Het verloop dezer ziekte is zeer verschillend;
er zijn paarden, die bij eenen langzamen gang, Vele jaren mét deze ziekte leven kunnen 5 anderön Wederom, worden in korten tijd wormig en snot- terig, of sterven aari nieuwe ontsteking ziekten dör long. Zij blijven altijd echter — hoe lang zij Ook leven mogen — in vele opzigten, ziek, mat, en verzwakt, daar hun gezonde longen ontbre- ken, die Voor het algemeene behoud de»' gezpnd- heid even zoo noodzakelijk zijn, als eene. regel- ;thdtige ■ spijsvertering 5 wants de werkingen der longen op het bloed is even zoo belangrijk als de spijsverterlBgi' ■■''■■•<•,• .!<• ..1, >. Vroeger of later derhalve, Vervallen deze paar-
den in eene uitterende koorts , longtering, Worm en snot, of besmettelijke koorts* onder r»3 wel- |
||||
* 55i —
welke ziekten zij eindelijk'bezwijken. "Ook wordt
ieder ziekelijke ipi'fkkél , bij hen maar al te ligt, öp de bovendien reeds zieke en geprikkelde long afgeleid , en eene zuivere of langdurige longont- steking verwekt , die bij hen altijd doodelijk wordt. De reeds vóorhandene verhardingen in. de iongj gaan tevens bij nieuwe aanleidingen tot ontstekingen, ligt tot ettering over, en brehgen ëene doodelijke ettering in de longen, longtering, Snot-én worm, voort. De voorspelling bij deze kwaal kan nooit gun-
stig zijn-, daar wij de ziekelijke aandoening in. de longen niet kennen, en haar slechts in de zeldzaamste gevallen grondig genezen kunnen. Ook weten wij niet of en op welke wijze de léveï', te gelijk mët'de longen , geleden heeft, en dët- zfeïvèr werkzaamheid nog bevorderen kan óf öitet!<(*). Daarentegen kan men aannemen, dat déze langdurige ziekte, bijna altijd, ongeneeslijk* blijft, de genezing althans ni$t volkomen gelukt, en de Voorspelling naar deze ondervinding in- rigtén. i ' «"» • o«3^.«;,«.wjT ^?„o ' Tot hét beproeven VAn de genezing behoort
Vóór alles: •;' ' ' ' i.) De honger knar. Het is dus noodzake-
lijk , het paard zoo weinig mogelijk, en slechts zacht Voeder, roo! als een wéinig, haver met «'t bb •iuld».1 «jilja itab ':3vo .ka?.tóood $a3
-',■'■■ *;t"t\,2l.'rr- Ut 't'jiii- *.JV)f> <:■»;'. IxriOOll ; ï! •" " "
ƒ*") Pe1ev,er beeft.bjj deze lofjgpekte bijna .nltijrj meer of 'minder mede 'geleden; van daar de gebrekkige eetlust of het gedurige laksere1!] j Waarafan dergelijke zieken zoo dikwijls lij- den, de l)leekheid der met gele vlakken doortrokken slijm. vliezen, het stroeve en glanslooze haar, de algemeeae malheid dezer dieren en hunne neiging tot rottige ziekten. *, Aanmerking pan den JE£oogduittc7ien Vertalen
■■ : |
||||
- 35a -
|
|||||
zemelen, in bet geheel geen hooi, en het voed-
sel alleen in kleine portien, te geven. > Hoe ligter het gevoed wordt, des te beter i«
het; want daardoor wordt de bewerking van de opslurpende vaten in het dierlijk ligchaam het meeste bevorderd , en daardoor de verstoppingen en verhardingen nog het eerste weggenomen. Wanneer het de omstandigheden van den eige-
naar veroorloven, het, zieke paard in de lente te weiden op een droog en bergachtig land , dan is zulks een voornaam geneesmiddel; zoo niet, dan doet ten minste de voedering, in het voor- jaar , met klein gensnedene hondsbloemen en dis- telen , onder het gewone voeder gemengd, groo- ts dienst. Deze voedering , die reeds in ,bet hoofdstuk over den stillen kolder aangeraden is, moet zoo lang voortgezet worden, als slechts de hondsbloemen en, distelen bruikbaar voor- het paard zijn. Zoodanige kruiden zijn in het voor- jaar verkieshjk, tot genezing dezer kwaal, bo- ven alle andere inwendige geneesmiddelen, en kunnen daarbij niet genoeg aanbevolen worden, om dat deze middelen het meest oplossend wer- ken , de verstoppingen in de vaten van den on- derbuik wegnemen, en zacht ontlasten. Bij gebrek van dit middel is het raadzaam,
glauberzout op het voeder te geven, en bij de wezenlijke hardlijvigheid, de purgatie, welke in het hoofdstuk over den stillen kolder aanbevo- len is ; hoewel men deze hier in eenigzins klei- ner , en meer verdeelde giften moet toedienen. Behalve het vorenstaande, bewijst:
2.) Eene fontenel onder den buik, en wel
zoo ver mogelijk voorwaarts aangebragt, dermate dat zij onder de borst te leggen komt, eenen groo-
|
|||||
~ 3S3 —
)Nm jlrï'l'V!-. • !lüA.{'yi\..'a'j::Uil..tSlUrL; ' -i '4 ; -i ■: '."
frooten dienst, tot de mogelijke genezing dezer
u;kte. pc-ch de' werking' dier fofttenel,' ,die hief eene langwijlige ziekte te'bestrijden hééft, be- hoort niet vbigtig en pnl^el snel prikkqlend t0 zijn, maai* vele maanden ," ja halve en' geheélé jarèlf, fri ettéring gehouden té worden ; éh daar het dier" daaibij tot alle dienst: gebruikt kan worden, "zoo kan de langdurige 'aanwending^ dei; bedoelde ïohtenel, afleen verhinderd Worden door het vooroordeel van den .eigenaar 'én. oppasser tegen dezelve!.,hetgeen de'paaïdeii doctor moet Weten tegen té gaan. In allen gevalle, gaat de genezing, indien
zij anders volledig mogelijk wordt, dat zelden gebeurt, slechts zeer langzaamvoort , en men kan eerst na verloop van maanden , bij de voort- gezette aanwending*'dezer middelen, en de hón- eerkuur, eenige .beterschap van de kwaal be- merken.' \:"'* Ut\r " ?$. I" ' ' ' . !' '"-.... Overigens spreekt het van zelf, dat bij ge- brek vari groen Voedsel, en vo'ornanïeüjk vartt disteleri én hondsbloemen , het aangeradène prikkelende i purg^e*rriiïddel, slechts Van tijd lot mt*t bij vbö'rbééld Vari '5 tot 3 Weken , herhaald behoeft tè'Nvorden. "|Öet'is: merkwaardig dat zelft dë groene kla1-;
vér, als eén zeer yóedzaam voeder , bijzonder gunstig voor de genezing is , zoodra dezelve . slechts zeer matig aan het zieke dier gegeven, en hét niet verder met eenig ander voeder oa- dérhoüdeu wórdt, ' De ontleding vari dampige paarden levert de
volgende verschijnsels op.' De eene of de ari- dere vleugel der' long is somtijds opgezet en vergroot, en heeft eene slechte kleur, terwijl die som-
|
||||
— H* --
|
|||||||
somtiids wederom- lamensetrokken en..verkleind
js. In beide ge val reut, echter, , is. de Jong oö Verschillende plaatsen, met net borstvlies, vast- gegroeid^ j «n fliér en ,daar verhard. Ue (akkert der luchtpijp zijn met slijm gevuld ', één shjmig yocht hee/t, zich 'pye/, dègeheele long verspreid , en de borstholte is ,meer Cflf minder vol wMér. } .,' iprew,oonlijk vindt men ook verhardingen' ïp de fcyer j '. een£ ,qpzweliing van djt' deel, 'en ëehq meer of min ..ziekelijke Verandering' in deszelfs eeheele zelfstandigheid èn kleur. Ook .in het' middenscheil vindt Jmen verhardingen , en brj voortduring yan deze ziekte, vertóonen zich ver- hardingen ïn" pte TslTeren . en zèlls wel aanyan- |
|||||||
fcelyke^eeken/en, v$j.Jij.ï\$ \y,c*m,;
"i'll'': • ■',.( '■ .:<■-•:.si: wüj .v aoeji'.i «I ir.s),- :
Aanmerking yan Qvnnpqgfaitachen verteer. Terwijl ik liet hier gestelde, uit mijne vêëljari-
ge en talrijke praktijk, bevestigde, yeroorlöve ,ik Tnij .om slechts, nog op de heilzame werking der. hjOngerkuur opmerkzaam, te maken, en die wel bijzonder aantsbeyélën>, ïn.,a,|lé gevallen waar Iffi kivaad niet ,re*ds zoo .yer heen is, dat zich ten gevolge der algemeene zwakte, en gebrek-, kjge qpslorping y^n, d,e zuurstof !uit dej'danip-1 kringslncht. door de longen, teékenen yan de worm en snot vertoonen. Ook in. alle andere gevallen heeft dit middel, in verband met e,ène lang onderhondene fp.ntenel c^nder)?den bu|Ê'• en het gebruik van hondsBIoem, .dis^ejen ^n klar ver, in de lente .en zpijier, mg, bijzonder gpeflé diensten bewezen.,, en ik heb..door he,tze]ye éfl-, leen , zieke paarden van deze soort hersteld , tot, welker genezing, ik en andere ervarene paarden- . . doe- |
|||||||
— 355 —
doctors, reeds alle hoop u opgegevpn haddein %
weshalve ik wensche dat deze geneeswijze meer in achtgenomen en beproefd mogt wordetn' ui - ' :,■• .. . :'.!••, e.'-- ir. liKSÏ. 'f> t»':.'!> jl [
■■ ■■ - ■■< ■-■ ■■ ": '■■•■■ " " a*»*r.?t
> ■ |t> . •;'. '"( V il; ;i
XXV. HOOFDSTUK.
nm cfe Borstwaterzucht. , ... r'
. ' .. j, 7J<? lorslnaterzucht der paarden is altijd eene ongenees»
lijke ziekte." De borstwaterzucht is het gevolg eener voor-
afgegane zuivere of langdurige longontsteking, zieke lever en gebrekkige werking der opslurpen- de vaten. Zij komt niet zeldzaam bij paarden voor , die aan al deze-opgenoemde ziekten dik- wijls onderworpen zijn, en behoort ongeluk** kig onder de ongeneeslijkste kwalen dezeri die- ren ; want men heeft bij dezelve niet enkel met eene verzameling van water in de borsthol- te, maar ook met eene zieke long en leveir, ert toet eene ziekelijke werking der uitwaseming éü opslorping zelve te doen, derhalve met eenè algemeen e ziekte, welke om meer dan eene reden, niét weg te nemen is. ^ -1! " Somtijds volgt deze ziekte dadelijk op eené
longontsteking , hoedanig derzelver caracter ook zij, of liever de eerstgemelde kwaal eindigt met haar en gaat in haar over. Nog menigvuldiger echter verschijnt zij later daarna , ontstaat eerst wederom als gevolg van de longontsteking , uit Tastgroeijingen van de longen met het borst- vlies, verhardingen in de longen enz. of zij is het
|
||||
— 556 —
|
|||||
het gevolg eener daarbij ontstane zieke lever,
of ziekelijke werking der watervaten en klieren in hel bijzender» Bij deze oorzaken ontstaat zij vooreerst lang-
zaam, en wordt in hare e.erste verschijnsels , even zoo weinig opgemerkt, als de eerste ziekten uit welke zij ontstond;, vandaar dat wij hier en daar paarden de borstwaterzucht zien krij- gen , zonder ergens eene voorafgegane ziekte te hebben bemerkt. (*} De eerste teekens van de borstvvaterzucht, ge-
ven zich daardoor te kennen , dat het dier ge- brek aan eellust en vele afwisseling in dezelve toont, zonder dat eerie plaatselijke of algemeene ontsteking hierbij opgemerkt wordt. Het dier komt in allen opzigte vrij Van koorts voor ; de drekstoffen : e» .pis worden behoorlijk, ontlast; slechts in het zweet is het moeijelijk te krijgen , en zoodra men' hetzelve in eene snelle beweging brengt, ontstaat er! een drooge hoest , een meer of minder kortademen en slaan der flanken. Bij het in- en uitademen , begint zich de in het yorige hoofdstuk beschrevene rimpel, in den om- trek der llankeii voor te doen, het dier spert daarbij de neusgaten op, en is niet in staat lang snel te:loopen, of spoedig eenen berg te beklim- men. In den beginne der ziekte gaat het dier nog wel liggen, doch zonder lang op eene plaats V . ( [
■
(*) Daar waar wij de horstwaterzucht aantreffen, vinden
wij ook nof> eene voortdurende ziekie dei lui" en ook groolen- deelt van de lever , waarvan de ophoopt ig van htl water in de borstholte , slechts eene keptcekeu is. Aanmerking pan tien ïioo^duitschtn fertaler.
|
|||||
— 357 ~~
te rusten, deszelfs haar wordt stroef en glans-
loos, het staat in den stal, en zelfs in de vrije lucht, los en zijnen eigenen wil overgelaten, als ware het in diepe gedachte verzonken, bij het gevoel van het ontstaan zijner ongeneeslijke kwaal. Later wordt de tong vuil, met slijm bedekt *
en geel beslagen; de slijmvliezen van de keel en den neus verliezen hunne levendige roode kleur , worden bleek en met geelachtige vlakken en strepen gemarmerd. Dit is niet zelden mede het geval met het ondoorzigtig hoornvlies van het oog. De eetlust houdt bij tussehenpozing geheel op ; de drekstoffen zijn in den beginne hard en donker gekleurd, in het vervolg dun en stinkend. De pis is weinig en donkerklen- rig; er ontstaat (vooral 's avonds) somtijds eene koortsachtige huivering, die het dier zeer afmat en in eene langzame koorts overgaat. Het paard verliest daarbij, bij toeneming, alle moed , kipcht en opgeruimdheid , en de jongste , anders nog zoo vlugge en levendige paarden , staan , zelfs bij alle aansporing, in het vrije aan zich zelven overgelaten , zonder de minste levendigheid. De hoest, de beweging van den buik , het op- sperren der neusgaten, en de rimpel bij het in- en uitademen, wordt sterker, en loopt zelfs .ia den staat van rust, in het oog. Het dier Yangt nu aan met de voorpoten , angstig en gespan- nen , als een bevangen paard , te gaan, behalve dat het de beenen daarbij niet verschuift, maar onder het lijf terughoudt. Voornamelijk wordt dezen zieken paarden , het gaan over den s tal- drempel , gelijk ook het bestijgen van eenen berg , moegelijk, en nog moeijelnker het afklim- xsaa
|
||||
— 358 —
|
||||
men van eenen Berg, naardien daarbij het water
in de borstholte van het middenrif, naar voren gedrongen , zoo veel te meer on de longen drukt en hare vrije beweging stremt. Het dier kermt en steunt daarbij, ook bij snelle wendingen, even als een paard , dat aan longontsteking of de be- vangenheid lijdt, zonder dat hierbij de hoefin het minste ontstoken , of de spieren der beenen zelve door rhumatische pjnen aangetast zijn. Het legt zich na in het geheel niet meer neder, en er ontstaan waterige en zuchtige gezwellen onder den buik, aan den koker bij ruinen, den den uijer bij merrien, en wijders aan de achlerbeenen, niet zelden ook aan den kop, aan de bovenste oogleden, en aan de zijden van de onderkaak. Het dier wordt mager, de ha- ren vallen op eenige plaatsen uit, het oog ver- liest alle levendigheid, de oogleden sluiten zich onwillekeurig , de onderlip en ooren hangera slap, naar beneden, en hét dier neemt geen deel meer aan iets , terwijl het eeniglijk met het gevoel van 'zijnen nabijzijtt'dén' dood , Schijnt te leven.
In dezen toestand blijft bet, tot, dat zich ko-
lijkachtige stinkende afgangen, eene rotkoorts of die worm en snot voordoen, die' zeer spoedig 'éënen hoogen graad' bereiken en het dier doo-
den. "-'"'- ['•':' ' -: ■ Voor de oorzaak dezer ziekte kan men voor-
namelijk , eene- voorafgegane, zuivere of lang- durige longontsteking houden, die slechts onvol- ledig genezen is, en hetzij onmiddellijk in de borstwateizucht overging, of uit andere daarbij opgekomene ziekten der longen, zoo als vérhar- dingen , vastgroetjingen met het borstvlies, eene Ontaarcte lever enz-. Ontstond. Evenwel kan ook I
|
||||
ook sjecht voedsel, voornamelijk, muf, bestoven!
en verschimmeld voeder , aanleiding daartoe ge- ven, omdat hierdoor de wateryaten'ia, het alge- meen lijden , en de opslorping der klieren meer of minder belemmerd wordt. Tevens zou ook wel eene gestremde en onderdrukte uitwaseming eene (hoezeer .sleebis middelijke) aanleiding daar- toe kunnen .verschaffen; gelijk deze ziekte door- gaans ooj^. ajs een gevolg van. eene, algemeene zvyakle of die, der'opslorpjngsyaien in, hét bij- zonder. ,i te beschpuvyen is.. Het verloop der r ziekte is zeer, onbepaald ,
maar, zij duurt nogtans , naar mijne waarneming, ■■ Lij paarden niet langer dan een half jaar;
; oneindig menigvuldiger sterven zij reeds na
eenige wekeu, hoogstens maanden, aan dezel- \ Ten* [ :,',;',
Korte tijd voor den doo4 des diers beginnen
de waterige en, zuchtige gezwellen aan hét lig- chaam meer ,of minder te verdwijnen , , doch daarbij neemt de benaauwdheid, de kortademig- heid , de hoest en slagen in de buik toe ,, ter- ; wijl niet lang daarna de dood, door verstikking , : verlamming der long en zenuw-beroerte, volgt. De voorspelling bij deze ziekte kan nooit; gun- stig zijn; integendeel is zij, zoodra, dezelve zich wezenlijk gezet heeft, altijd doodelijk, want noch. inwendige, noch uitwendige middelen , vermogen dan iets tot hare genezing bij te dragen , zelfs niet de aftapping van het water , waarmede men bij dieren niet eenmaal het leven verlengen kan, maar het dier slechts des te eerder, door eene veroorzaakte nieuwe ontsteking jn de long doo- den zoude, daar men aan het dier, niet qven als bij den mensch, bijzondere positien en hóu- din-
|
||||
• — 36o —
dingen daarbij aanwijzen, en over het algemeen
het verband niet zoo doelmatig tot deze operatie inrigten kan. Ook zal aan eene zoodanige Verlenging Van
het leven dés 'diers, dat wij bij deze omstandig- heden niet tot onzen dienst gebruiken kunnen, nooit iets gelegen zijn. Bij elk begin der ziekte, over welke wij nu helaas, weinig zekere waarne- mingen bezitten, zoude het weldadigste werken eene fontenel aan de borst, die men lang in ettering houdt, benevens de hongerkuur ; maar in die gevallen , waar men zekere teekens van liaar aanwezen heeft, en wij daarbij geroepen worden, komen wij gewoonlijk te laat, en het dier is dan niet meer te redden. Eene fontenel aan de borst, voornamelijk wanneer men die zeer prikkelend maakt, bespoedigt dan slechts den .dood van het dier ; even weinig kunnen wij met pis- én zweetdrijvende middelen uitvoeren. De ontleding dezer dieren, levert de volgende
Verschijnselen op. De borstholte is meer of min- der vol water, dikwijls verschillende emmers; de Jongen zijn aan de eene of de andere vleu- gel, somtijds echter ook in derzelver geheele zelfstandigheid, verkleurd , gezwollen , verhard, en op eenige plaatsen mét het borslvlies ver- groeid. Bij tijden treft men dezelve ook weder- om verkleind, en, als zamen gekrompen , aan'. Het hart en dé groote vaten zijn slap en met lijmpha, opgevuld, zoo dnt men gelieele po- lijpen daarin vindt. De levér is evenzeer meer- der of minder ziek, verhard, verkleurd, ge- zwollen, en zelfs pp eenige plaatsen - brandig. De groote klieren van dé maag «öbijna alle, die van het middepscheil zijn meer of minder ' . ' j vér- |
||||
— 56» —
i
verhard en gezwollen , terwijl zich op vele plaat-
sen , tusschen de huid en de daaronder liggende spieren, mitsgaders tusschen de uitwendige en. inwendige oppervlakte derzelve, zoo als ook tusschen hare verdeelingen, een waterachtig ziltig vocht bevindt; de waterraten zijn opge- zet, en hier en daar vertoonen zich wormbuijen. Het cellen-weefsel, waar zich de zuchtige ge- zwellen bevonden, loopt over van water. |
||||||
XXVI. HOOFDSTUK.
fan den doorloop of Diarrhé.
„ \ATle ziekelijke werkingen des darmkanaals, hellen de
nadeeligste gevolgen voor het hehoud der gezondheid fcm het dier.'" De doorloop is eene niet zelden voorkomende
ziekte der paarden , (voornamelijk bij jonge en zeer oude,), welke hoezeer niet onmiddelijk doodelijk, nogtans verschillende, kwalen voort- brengt , aan welke de dieren eindelijk toch omkomen. Zij begint daarmede, dat de drekstofFen , in
eenen lossen, en vervolgens in eenen vloeibaren vorm ontlast worden, terwijl zich daaronder ook wel onverteerd voeder bevindt, en het paard daardoor in het algemeen, meer of min- der verzwakt, mager wordt, en stroef van haar * voorkomt. Vooral is dit laatste het getfal bij jonge paarden, die aan den doorloop lijden; bij paarden van middelbare jaren bemerkt men Q zulks
|
||||||
_ 562 —
zulks niet altijd; zij behouden hunne krachten,
blijven dik, zijn glanzig van haar, en verminde- ren daardoor noch aan moed , noch aan gezond- heid ; zelfs schijnt het als of door eenen langdu- rigen, als het ware , tot eenegewoonte geworden doorloop, zoodra dezelve niet te sterk is, en geene onverteerde voeder klompen mede af- gaan , de gezondheid van het dier des te beter onderhouden wordt, en de snelle onderdruk- king van dien loop, is daarom in dat geval altijd schadelijk, en brengt de nadeeligste ge- volgen te weeg. Wij zien zelfs dikwerf daarna zuchtige gezwellen aan den buik en de beenen, alsmede de borst-, buik- en waterzucht ont- staan , gelijk ook de dieren de mok, oogontste- king en den stillen kolder krijgen, zoodat men hier bij de stilling van den doorloop , met groote vqorzigtigheid te werk moet gaan , terwijl men daartegen bij jonge en zwakke, of oude paar- den , de herstelling van den loop, spoediger bevorderen moet, om daardoor "eehe volkoméne vermagering, teringkoorts, snot en worm voortekómen. ; De oorzaken welke deze ziekte voortbrengen,
zijn zeer verschillende : bij zuigende veulens , geeft dikwijls de melk der merrie, 'die niet goed is , omdat zij bedorven voedsel, muf hooi en vochtige haver geniet, aanleiding tot die ziekte, of wel er verzamelt zich, wanneer inen langen tijd het veulen van de moeder af- zondert, veel melk in den uijer der laatstge- melde, die hare zachte hoedanigheid verliest, terwijl het veulen na de terugkomst bij zijne moeder, al te gulzig drinkt, en zich op die wijze , de door lang honger lijden, boven dien ver- zwakt |
||||
— 565 —
|
|||||
zwakte maag, met die bedorven melk over-
laadt. Ook ontstaan bij veulens dikwerf zuren in de eerste wegen, en brengen den doorloop voort, even als bij oude paarden, die met meel, koorn enz. gevoed worden. In dat geval ver- schaffen de ophoopingen van galachtige stoffen in het darmkanaal, eene ziekelijke aandoening der lever, en daarbij ontstane gebrekkige gal, mede eene oorzaak tot den doorloop, zoo als ook windverwekkend en stinkend voeder, stin- kend water enz. Somtijds ontstaat deze ziekte bloot na eene
te snelle verwisseling van het voeder, bij voor- beeld, op stoeterijen in de lente, waar men het drooge voeder, eensklaps met de weideen het versche voeder , verwisselt , en zoo wederom om- gekeerd, van het versche tot het drooge voedsel overgaat. Voorts uit eene afwisseling van het drinkwater, gelijk menig water doorgaans de eigenschap bezit van den loop te verwekken en to onderhouden, zoo als ook door het genot van sommige planten op de weide en onder het hooi. Vervolgens geeft een hard en onverteerbaar
voedsel, vooral bij jonge en nog in het alge- meen zwakke paarden, de aanleiding tot den loop , zoo als ook, een week, welligt nog daarbij verzuurd voedsel, denzelven eveneens verwek- ken kan. Ook zijn hier en daar de wormen schuld aan den loop, hoewel zulks bij paarden de zèldiaamste oorzaak zij, Eindelijk kan eene gestremde huiduitwaseming, die met het darm- kanaal , in een, zoo naauw verband , of liever in «ene gedurige wederkeerige werking staat, dik- werf de oorzaak tot den doorloop opleveren, Q 3 die
|
|||||
« 364 —
die dan eene daardoor verwekte algemeene
zwakte des darmknnaals , eene neiging tot op- zetting , en als gevolg , eene ziekelijke prikkelbaar- heid van hetzelve onderhoudt, welke voor het dier als eene gewoonte of eene iweede natuur wordt. Wat het verloop dezer ziekte betreft , dit rigt
zich naar de oorzaken, welke haar voortbrag- ten en onderhielden. Bij derzelvèr voortduring kunnen de gevolgen daarvan niet uitblijven, eri wij zien derhalve den loop slechts dagen en. weeken , maar ook wel maanden, ja geheele ja- ren duren , en eindelijk de kwaul zoo vast wor- den, dat zij zelfs na het wegnemen der eerste oorzaken, niet verdwijnt; terwijl een verzwakte en ziekelijk geprikkelde toestand van het darm- kanaal ontstaat , die de kwaal van zelf onder- houdt , en toenemen doet, vanneer zich nog andere gelegenbeids oorzaken , tot dat einde als | zuren , bedorven of ook slechts veranderd voed- sel, water enz, voordoen. Menige paarden laxeren na het genot van elk vreemd, hun onge- woon water , voornamelijk dan wanneer zij altijd enkel vlietend water dronken, en nu Op eens tot bronwater overgaan. Dit gaat echter we- derom van zelf weg, zoodra zij nogmaals tot hun eerste drinkwater terugkeeren. Bij menige paarden wordt het laxeren eene
gewoonte, eene crisis, en zij raken de droes en alle andere ziekten langs dezen weg kwijt, zijn zoo langde diarrhé, het spreekt van zelfs, ma- tig voortduurt, gezond , en worden dikwijls zeer ernstig ziek, wanneer men deze afwijking, door 'zamen trekkende middelen onderdrukken wil. Zij blijven sterk en gezet daarbij, en zijn nooit |
||||
ft» 365 —
|
|||||||
gezonder dan wanneer het laveren bij hen de
gewone gang is. Wederom andere , voornamelijk jonge paarden *
vermageren daarbij binnen |weinig tijd , worden stroef en glansloos van haar , verliezen den eet- lust ,; verminderen in krachten , en bekomen ein * delijk ook wel zelfs de waterzucht, worm, snoE en rotkoorts. Paarden die van de weide terugkomen, en op
eenmaal droog voeder , warme stallen , ander water enz , bekomen , krijgen gewoonlijk de diarrhé die nogtans bij het gewennen aan het drooge voedsel , ander Water en hunnen tegenwoordigen toestand , in liet algemeen van zelfs wederom weg gaat, en zulks te meer, hoe spoediger hunna algemeen vérzwakte gesteldheid , door eene goede oppassing, verpleging en voedsel, verholpen wordt. (*) Stinkende zoogenaamde koüjkachtige doorloo-
pen, die zoo als bij rotkoortsen , bij langdurige long en lever ontstekingen enz. , een gevaarlijk teeken zijn, en niet zelden den nabijzijnden dood aankondigen, komen niet in dit hoofdstuk te pas, en zijn in dien vorm bij deze ziekten ver- meld geworden. De voorzegging bij den loop , wanneef dezel-
ve niet door geheel bijzondere oorzaken voort* ge-
|
|||||||
C*) Bijna alle uit Moldavië en Wallachije , Bessarabie, en de
Buckoivina, bij ons «ebragie zoogenaamde poolsche remonte paarden , lijden, bij Hunne pfaatMflg bij de CavalL-rie , aan den loop , die bij de toenem 'mie krachten tiunnet spijsvertering* orsanen , v.m zelf verminder!, of door eene fontenel onder den buik, bet fekersie en weldadigste voor hen , weggenomen wordt. Aanmerking van Jen. Hoogduitsehi Vertaler. Q5
|
|||||||
-~r- 566 T—
|
|||||||
ïóo dikwijls gebeurt', moet men vóór alles, en
gebragt is , en het in onze magt staat, al dat gene te verwijderen , wat de aanleiding daartoe gegeven heeft, kan altijd gunstig zijn, al gaat de genezing zelve slechts langzaam voort* Deze laatste bestaat, vooral,in de verwijdering, de* oorzaak , welke deze ziekte verwekt heeft,, en die de paarden doctor, zoo veel mogelijk opsporen eu wegnemen moet. Men behoort daarom acht te geven op het voedsel , het water , de verblijfplaats en den dienst der dieren, en niets onbemerkt te laten , wat slechts ergens», naderbij of verder af, de oorzaak daartoe kan verschaft heb hen. (*) Dikwijls ligt het heel duidelijk in de. eene of
andere oorzaak, wegens het voedsel, het water, de verblijfplaats enz, en men begrijpt niet hoe deze duidelijke oorzaak miskend , en over het hoofd gezien kan worden, hetgeen toch door theOf retische veeartsen, zonder praktisch gevoel en zonder nadenken, die als enkele geleerde , zoo als ■••;':■■ men.
|
|||||||
(*) Dikwijls moet de oorzaak alleen in muf en meer of
tuinder /bedorven voeder, ander water, de verblijfplaats der dieren , den dienst enz, gezocht worden, en de ziekte houdt van zelve , en zonder het gebruik, van eenige medicamenten, op, zoodra slechts de oorzaak der kwaal verwijderd, den dia- ren ander voedsel en ander water gegeven wordt, dezelve uil eene vochtige koude verblijfplaats, in eene droogen warmen stal gebragt worden , en de weide of het hooi met ander ver» ■vvisseld } mitsgaders hunnen dienst veranderd wordt. Zoo heb ik, bij voorbeeld, aan de Donau en den Mein , verschillende paarden gevonden, welke den loop niet kwijt raakten zoo lang zij schepen trekken moesten , eu niet alleen } terwijl zij Van dit trekken warm en veihil waren, door koude modder- poelen, moerassen en staande water plassen en den stroom, zelden afwisselend moesten waden , maar ook nog uit de staan geblevene stinkende wateren (tronken; hoewel hen eeu ande- ren dienst Binnen korten tijd genas Aanmerking des Hoogüwtschen Pertaler.
|
|||||||
— 367 —
|
|||||
men zegt, het b^sch maar de boomeri niet zien,
zoo dikwijls geschiedt, daar slechts altijd dat gene als oorzaak opgezocht wordt, wat verafgelegen is, en menigmaal in eene bloote , losse en inge- beelde veronderstelling bestaat, terwijl de ware oorzaak , genoegzaam met voeten getreden wordt, en intusschen steeds voortduurt. Na dat aldus de ware oorzaken opgezocht, en
zoo veel mogelijk verwijderd zijn geworden , komt het dan nog maar daarop aan , de maag en het darmkanaal te versterken, en aan , dezelven de gewone werkzaamheid terug te geven , het- geen het gemakkelijkste van de zaak is , wanneer men slechts te voren, de oorzaken der kwaal zelve grondig weggenomen heeft, dat in vele gevallen tot de moeijelijkste vraagstukken behoort , daar het dikwerf niet altijd in onze magt staat, het voedsel, het water, den dienst, de verblijfplaats enz. te veranderen. Daar waar bij voorbeeld , zoo als bij zuigende
veulens , de melk daar merrie niet van de beste hoedanigheid is , moet deze door beter voedsel voor de merrie, door mindere afzondering der- zelve van het veulen (men zie de oorzaak daar-? van hier boven) verbeterd worden s zijn er zuren voorhanden, zoo als zeer dikwijls bij jonge die- ren het geval is, dan geve men een mengsel vau twee deelen magnesia en een deel Rhabarber of ook slechts Rapondica, in den vorm van pillen of drank, naar mate van den ouderdom en de hevigheid van het kwaad , tot onderscheidene eetlepels vol, bij herhaling in. In het geval waarin opgehoopte galachtige vuile
stoffen in het darmkanaal, wormen enz, aanlei- ding tot den doorloop gegeven hebben, hetgeen Q 4 zoo
|
|||||
200 dikwijls gebeurt, moet men voor alles en
eer men aan het dier versterkende middelen
toedient, een of meer purgeermiddelen geven ,
Waartoe men zich van eene zamenstelling van
Aloë en rapondika bedient, zoo als zulks in het
4e hoofdstuk over het purgeren is opgegeven.
Dit is het zelfde geval wanneer de doorloop uit
al te hard, onverteerbaar, wind verwekkend
Voedsel ontstaan is, en zich na het gebruik van
meel, gemalen koorn enz, zuren ontwikkelden,
m welk geval men bij het aldaar aangewezenrecept,
nog een vierendeel pond magnesie toevoegt. (*)
Is eene belette uitwaseming, de schuld van
deze ziekte, dan wordt het warm houden des diers, het wrijven over het geheele ligchaams en het inwrijven van den buik en de ruggegraat met terpentijnolie , tot de genezing vereischt. Als een versterkings middel van het darm-
kanaal , bevelen zich zeer bijzonder aan , allebittere, kruidachtige, meer of min looistof bevattende middelen, zoo als Gentsiaan, Arnica, Alant, Calmus , Jeneverbezien , eikenschors , wilgenscliors enz, die men in den vorm van*een poeder, met eetlepels aan het dier op het voeder strooit, en lang daarmede voortgaat; voorts aftreksels van dergelijke kruiden , metroode wijn, arak of bran- dewijn, welke men aan het paard, naar mate Van zijne ligchamehjke gesteldheid, zijnen ou- der |
||||||||
(*) Hier bij moet sleclils aangemerkt worde n, dat men dil
reeds eenigzïns sterk prikkelend purgeermiddel} in verdeelde portien en deze wederom naar de ligcbamelijke gesteldheid des liïers, zijnen ouderdom enz, ingeeft. Aanmerking van den Hoogduitsclnn Vertaltr.
|
||||||||
derdom enz, in porden van een vierendeel,
halve en geheele kan , ingeeft. Ook bewijst tot dat einde de Theriak , die men
in iedere Apotheek in voorraad heeft, tot 2 , 5 en 4 oneen, in goede roodewijn of arak op-
Selost, als een versterkend en verzachtend mid-
el van het darmkanaal, zeer heilzame dien- sten, terwijl het bekend kersenwater (*) (afgetrok- kene wijngeest op kersenpitten gezet) uithoofde Van deszelfs geringen inhoud aan blaauw zuur Vooral indien hetzelve nog op oranje schillen gedistilleerd is, eene specifieke werking doet, en in het verminderen van den loop en als ver- sterkend middel , wanneer men namelijk , daar- van aan een volwassen paard, een wijnglas vol Op eens geeft. Langdurige buikloopen, aan welke zich de
natuur gewend heeft, en die men zonder na-» deel voor de gezondheid van het dier door gee- ne andere middelen wegnemen mag, worden op de allerzekerste en weldadigste wijze voor het dier, door eene fontenel onder den buik gene- ren, die men naar bevind van zaken, meer of minder prikkelend maakt, en ""gedurende 5,4, 6 , en 8 weken in ettering houdt. Zij verstrekt
tevens tot een prikkelend , opwekkend maagpleis- ter, dat de ziekelijke prikkelbaarheid van het darmkanaal afleidt en naar de huid voert, en der
»
(*) Hel is voornamelijk in Zwitserland en ï'rankryk be"
kend. Aanmerking van den Hoogduitsche Vertaler.
|
|||||
Q o
|
|||||
— Zjó —
|
|||||||
der natuur cenen kunstmatigen weg aanbiedt,
Om elke ziektestof te ontlasten. Hoe men overigens ook als zenuw - of Ha-
inoral Pathologus , omtrent de werking dezer ziek,-* te denken mag, zoo veel is zeker en door de on- dervmding bewezen, dat eene fontenel onder den buik , bij deze ziekte buitengewoon heilzaam is, en terwijl zij den loop geneest, tegelijker tijd ook andere ziekten voorkomt, zoo dat de-» zelve niet genoeg aanbevolen kan worden. (*) Het is nog een algemeene regel dat men alle
aan den loop lijdende paarden, weinig , en zoo veel mogelijk, geen koud water te drinken geeft, en hen niet met zacht, maar met droog voe- der voedt. Even als bij alle ziekten , moet men ook hier
voornamelijk, niet beginnen te medicineren , wan- neer men niet alvorens, zoo veel mogelijk , de oorzaakj der diarhé opgespoord en dezelve weg- genomen hebbe ; dit geldt hoofdzakelijk hier ook van het gebruik van bittere en versterkende middelen, waartoe men vooraf de galachtige stoffen , wormen enz, door afleidende middelen ver-
|
|||||||
t*) Bij de zoogenaamde poolsche remonte paarden, met
stroef haar, gebrek aan eetlust, opgeloopene beenen, en zuch? tige gezwellen aan den buik, welke paarden dikwijls Ook hevig laxeren, waarbij htm Voeder geheel en onverteerd af* gaat, heeft mij eene fonteuel onder den buik altijd de beste diensten gedaan^ en niet alleen den loop binnen korten tijd genezen, maar ook de eetlust en den geheclen staat van ge- rondheid van het dier wederom hersteld. Ik kan derhalve dit middel niet genoeg bij alle ait de weide komende, in- londerheid echter bij de poolsche remoute paarden aanbevelen . die op hunnen marsch , weinig en bedorven voedsel bekomen, en zoo dikwijls uit stinkende wateren drinken' Aanmerking fan den Hoogd, Vertaler,
|
|||||||
— 3,;A ~
verwijderd moet hebben , hetgeene nogtans maar
al te dikwijls verzuimd wordt. • Sterk zamentrekkende middelen,zoo ais aluin enz, heb ik nimmer met vrucht tot genezing de- zer ziekte gebruikt, en daar waar dit middel bij langdurige buikloopen aangeraden wordt, een veel beter gevolg van eene prikkelende en lang onderhoadene fontenel onder buik ge- zien. Aanmerhing van den Hoogduitsche Vertaler.
Mogt deze zuiver praktische verhandeling
over den buikloop der paarden, toch door alie paarden doctors en eigenaars vau paarden be- hartigd en gevolgd worden. Dit is alles wat ik nog bij te voegen heb. De duitsche litteratuur daaromtrent vindt men
ia de reeds opgegevene werken. |
|||||||
XXVII. HOOFDSTUK.
''■•'■■'•••% -
Van de wormen. »1i{) alle paarden vindt men wormen; zij worden mei
'hen geboren,«nsterven met dezehen." Zonder mij met de bijzondere beschrijving der
Verschillende soorten van wormen intelaten, die
tnen in de maag en het darmkanaal der paar-^
den , onder alle omstandigheden en in alle üjd-
Q 6 p«f*
|
|||||||
.
|
|||||||
— 372 — ' "■'.
perken van het leven, aantreft, merk ik vaar
alles aan, dat de wormen , volgens mijne onder- vinding , bij dit dier soort, in verre na niet die nadeelige gevolgen voortbrengen, als bij de men- schen , bij wien men de moeijelijkste en verbor- genste ziekte - toevallen uit dezelven ziet ont- staan. Bij paarden daarentegen, wier bewerktuiging
oneindig sterker is (want het al te groote aantal der wormen is altijd een gevolg van zwakheid) komen zij vooreerst in verhouding; tot hun lig- chaam, in een veel geringer aantal voor dan bij de menschen , en worden ook door de eenvou- dige levenswijze, door de gelijkmatige voedering, de ontstentenis van gebreken uit den levens regel voortspruitende enz, veel minder onder- houden en' gevoed , dan bij de laatstgemelden , zoo dat wij ook bij de paarden slechts zeer zeldzaam nadeelige gevolgen daar uit zien voort- komen ; want dat het zoogenaamde wormbij ten bij het paard , niet zoo zeer woordelijk en in dien zin moet verstaan worden, als wierden deze dieren door de ingewand» wormen gebe- ten, maar een kolijk, kramp of aanvankelijke ontsteking des karmkanaal is , heb ik reeds vroe- ger in het hoofdstuk over het kolijk bewezen , daar alleen de krimpingen en pijnen van de paar- den daarbij , evenals of zij van tijd tot tijd dpor iets in het ligchaam gebeten wierden , aanleiding tot deze benaming gaf. Ook zien wij zeer dik- wijls, dat die paarden, welken somtijds wormen afgaan, menigmaal het allerminste van het kolijk lijden, terwijl deze ziekte, zoo als daar aange- toond wordt, meer uit eene gestoorde huiduit- wa,-!
|
||||
— 3>3 —
Waseming, eene ophooping van lucht of zuur
in het darmkanaal, eene overvoedering of eene ophooping van verharde drekstoffen, steeuen , zand en andere vreemde ligchamen ontstaat. Nog minder zien wij andere ingewikkelde en
verborgene, kwalen door de wormen , bij de paar- den ontstaan, en die doorgaans van zelve ver- dwijnen , zoodra het dier zijne behoorlijke was- dom en kracht bekomen heeft, matig gebruikt, goed gevoed wordt f en eene zorgvuldige oppas- sing in het algemeen krijgt. Even zoo weinig ontstaat bij de paarden eene
vermagering door de wormen , want die paarden , welken de meeste wormen afgaan, zijn niet zel- den de dikste en zwaarlijvigste, zoo dat men eer- der gelooven zoude. dat te groote zwaarlijvigheid en dikte , welke altijd met zwakte gepaard gaat, meer tot hunne voortbrengging en onderhoud diene , daar zij in dit geval, het beste van de groote hoeveelheid vet leven kunnen. Daar waarde paar- den vermageren, zal men bij een naauwkeurig onderzoek , de oorzaken, in andere ziekten ea gebreken vinden , zoo als in eene zwakke spijs- vertering, eene zieke lever, eene langdurige ziekte der longen, eene belemmerde werking der water-; vaten en dergelijke. Bij jonge paarden, die van de weide op stal
komen , vertoont zich dikwerf de meeste afgaug van wormen , die bij toenemende krachten der dieren , en het gewennen aan droog voeder , van zelf wederom weggaat. Als het teeken van derzelver bovenmatig aan-
wezen, geldt voor mij enkel hun afgang, welken, men van tijd tot tijd bemerkt j alle andere ken- |
||||
— 574 —
|
|||||
teekens van dezelven , die men bij voorbeeld, aan
het dikwijls voorkomende kolijk, de vermagering der dieren enz. bespeuren wil, zijn zeer be- driegelijk, en kunnen even zoo goed geheel an- dere oorzaken tot grond hebben, zoo als bij voorbeeld , het dikwijls voorkomende kolijk , voort- gebragt wordt, door belemmerde huiduitwaseming ophooping van winden enz, waartoe de paarden genegen zijn; en de vermagering meer uit de reeds aangevoerde oorzaken, als eene zwakke spijs vertering , eene ziekte der lever , der long en watervaten , ontstaat. Tot verwijdering der wormen, dient een goed
voedsel, eene zorgvuldige oppassing der dieren , en geduld , tot dat zich daardoor derzelver krach- ten hersteld hebben. Voorts alle zoodanige mid- delen , die op de algemeene ziekte en algemeene zwakteder paarden, heilzaam werken, gelijk b. v. iü die gevallen, waar eene algemeene zwakte der spijsvertering bestaat, bittere versterkende middelen, zoo als Gentsiaan , Alant , Galnvus , Jeneverbezien, Arnika enz. Bij ziekten der lever en der longen daartegen, afleidende , meer of min ontsteking werende, oplossende middelen, on- der welke altijd eene fontenel boven aan staat, gelijk dezelve ook bij eene ziekelijke aandoening der klieren in het algemeen, in verband met de bijeonder daarop werkende middelen, zoo als de spiesglas, preparaten, de zwavel enz. mede het voornaamste geneesmiddel is. Terwijl men nu het eigenlijke lijden* zoo veel
mogelijk wegneemt, vermindert men ook de wormen, die niet zoo zeer als de oorzaak, dan wel als de gevolgen daarvan te beschouwen zijn 5 want
|
|||||
— 575 —
want uit al de opgenoemde ziekten, volgt zwakte
en uit deze wederom wormen. (*) Een bijzonder middel tegen de wormen , welks
gevolg zich het beste voordoet, is een mengsel van een vierendeels kan lijnolie , met een once dierlijke olie van dippel {oleum animale dippelii) on- der elkander gedaan, aan een volwassen paard om den derden dag, 's morgens nuchteren inge- geven , en gedurende eene week daarmede voort- gegaan. Ook is het nuttig wanneer men aan hetzelve, van tijd tot tijd, b. v. alle i4 dagen tot 3 weken , een purgeermiddel van de Aloë geeft, zoo als het in het 4e hoofdstuk over het purgeren is voorgeschreven» doch hetwelk men in 4 poetien moet verdeelen. De Aloë werkt , dan als een middel, dat de wormen afdrijft, terwijl zij te gelijkertijd ook het darmkanaal ver- sterkt , de verrigting der lever en gebrekkige gal en zoo de spijsvertering verbetert, met welke ook de wormen verminderen. Abs voedingsmiddel zijn tot wegneming der
wormen, bijzonder aan te bevelen, klein gesne- dene gelewortelen, zoo als ook jonge distelen en paardebloemen, met het voeder vermengd. Ook
■
(*) Dit is ongetwijfeld eene zeer juiste aanmeiking, wan!
de wormen zijn niet zoo zeer de oorzaken dan veel eer slechts de gevolgen van ziekten, zoo als zwakte der spijsvertering, ïiekte der lever en loDgen, en voornamelijk eene ziekte dei klieren. Daar wij echter de wormen zien , doch da opgenoem» de ziekten alleen aan derzelver gevolgen bemerken , zoo zijn, wij genegen , het zigtbare voor de oorzaak te houden , en da gevolgen in de ziekten te zoeken , die echter de oorzaak zijn waarvan de wonnen de govolgen toonen. Aanmerking pan den Eoogd. fertahr»
|
||||
— 37<> —
|
|||||||
Ook heb ik de wormen dikwijls , ha het genot
Van wikken- en erten-stroo zien afgaan. Aanmerking van eten Hoogduitschen Vertaler.
Bij de wormen moet men voornamelijk, op de
hen voortbrengende oorzaken letten , en dezelven niet met deze verwisselen , en als den grond van eene menigte ziekten beschouwen i aan welke zij geheel geen deel hebben, dan alleen in zoo ver zij van dezelven afhankelijk zijn; al het welk de schrijver, mijns bedunkens, hier zeer goed ont- wikkeld heeft. Wie nadere kennis wil krijgen van de inge-
wands wormen, dien verwijs ik naar de werken van Rudolphis, Göts, Oken, en andere na- tuur onderzoekers, zoo als mede naarERDEi-TS Zobphijsiologie en Veit's werken. In een praktisch-paarden artsenijkundig opzigt, mogen over dit onderwerp, in de Duitsche Litteratuur voornamelijk het Handbuch Jur angehende Pferde Arzte van A.MMON , 8e Aujl. Frankfurt, en Rohiaves werken of aanbevolen worden. |
|||||||
XXVIII. HOOFDSTUK.
Van den louterstal, pisvloed of klare pis;
»Er test aan weinig, uitzonderingen , waar de pisvloed
»der paarden, niet uit het voedsel en het drinkwater, voort- »komt." De loutert tal, of pisvloed der paarden komt op
zich zelve , en indien bij niet als kenteckea en be- glei-»
|
|||||||
- %71 -
gleider van eene andere ziekte verschijnt, zeld-
zaam voor, en ontstaat dan gewoonlijk van voeder of water, hetwelk bijzonder op de :pis werktui- gen werkt, zoo als menige planten , die het dier op de weide of als droog voeder geniet, of wel drinkwater, dat eenepisdrijvende werking heeft; na de verwijdering van welke oorzaken echter f ook de ziekte van zelve en. zonder alle verdere hulp der'kunst, ophoudt. Uit dien hoofde gebeurt het dikwijls dat som-
mige paarden den lauterstal krijgen, wanneer zij anders dan het gewone voeder en water be- komen, en er een eigendommelijke aanleg tot deze ziekte, of welligt slechts eene bijzondere zwakte der piswerktuigen bestaat; terwijl zooda- nige paarden nogtans ook , van zelve wederom ge- nezen worden, wanneer het voedsel en water we- derom veranderd worden, en hunneligchaams- krgfchten in het algemeen toenemen. Er zijn echter ook gevallen, waar de lauter-
stal, als gevolg van andere oorzaken, b. v. na eene belette huiduitwaseming, ten gevolge van eene ontsteking, bijzondere ziekelijke prikkel- baarheid, en zwakte der piswerktuigen over het algemeen ontstaat, van andere ziekten afhanke- lijk is, en slechts als kenteeken van eene andere kwaal verschijnt. Ook is zeer dikwijls een krampachtige toe-
stand der pisblaas, door eene verkoudenheid veroorzaakt, de schuld daarvan, en moet door bijzonder krampstiilende en uitwasemende mid- delen, weggenomen worden. In het algemeen zijn jonge paarden aan deze
ziekte eerder blootgesteld dan oude, hoewel men dezelve somtijds ook bij de liaiste aantreft. De
|
||||
.- 378 —
De teekens van de lauterstal zijn zeer duide-
lijk en bepaald. Het paard ontlast zeer dikwijls eene dunne waterige pis af, en vermagert.bij het aanhouden der kwaal, het haar wordt borstelig en glansloos , de eetlust neemt af, en er ont- staat eene algemeene koorts met zwakte en nei- ging tot worm en snot, terwijl de watervaten mede het eerst door den algemeenen zwakken toestand en daaruit voortkomende ontbinding» aangegrepen worden. Het verloop dezer ziekte rigt zich naar de
voortdurende Werking van de oorzaken, als het voedsel, het water, de onderdrukte huiduitwa- seming enz., en is daarom zeer onbepaald. Bij toenemende krachten van het dier, veranderd voedsel en water, goede oppassing en matige dienst, duurt deze ziekte gewoonlijk slechts kor- ten tijd , terwijl ingeval zij het gevolg van andere kwalen is, haar verloop van deze blijft afhan- gen. De voorspelling kan in het algemeen gunstig
gesteld worden , vooral dan wanneer de omstan- I digheden , een veranderd voedsel, verandering I van drinkwater en een matig dienst gebruik toe- I laten. Bij de genezing moet begonnen worden met het
opzoeken der oorzaken . en derzelver verwijde- ring. Daar nu het voedsel, het water, de ver- blijfplaats enz. (*) de meeste,, aanleiding tot deze I |
||||||||||
ziek-
|
||||||||||
(*) Een koude vochligc slal, oTtle stan I van liet paar.1 ia
eenen warmen stal aan de deur, geeft mede eeno aanleiding tot de lauterstal, daar door beide de liuiduitwasemina; gcsiomil en onJtrdiukt wordt, ten gevolge waarvan die ziekelijde prikkel- banvbeid der pisblaas, gepaard met zwakte ontstaan, waarbij de pis te vee' afgezet wordt. Aanmerking van den Hoogi. Veriahu
|
||||||||||
ziekte geeft, zoo moet de eerste taak der gene*
«ing, in het onderzoek en de verwijdering van, dit alles, bestaan ; zoodra dit geschied is, houdt in vele gevallen de pisvloed op, èn zelfs de nog eenigen lijd achter blijvende zwakteen ziekelijke prikkelbaarheid dér piswerktuigen, wordt wegge- nomen , zoödra door eene veranderde oppassing goed voedsel, matige arbeid enz. de krachten van het dier in het algemeen hersteld worden. Bij eene ingewortelde langdurige ziekte van dezen aard, waar de zwakte en ziekelijke prik- kelbaarheid der piswerktuigen, bijna der natuur lot eene gewoonte geworden is, bewijst, althans bij een veranderd en beter voedsel, water enz^ eene fontenel onder den buik, die men langen tijd en tot de Volkomen de genezing der kwaal-, in etter onderhoudt, de heilzaamste diensten. Tegelijk kan ïnett oök toog Volgende kramp- stillende , de uitwaseming bevorderende en ver- sterkende Consèrf, inguven. Men neme: 7
Gepulveriseerde valeriaan wortel.
van ieder een half pond.
Gemeene Theriak , 4 oneen. j Kamfer en Duivelsdrek, van ieder één lood*
met moes van Jenever-of vlierbezien tot een Conserf gemaakt, en daarvan aan een volwas- sen paard, 's morgens, 's middags en 's avonds, twee spatelen vol op de tong gestreken. Dit mid- del herhaalt men , naar mate van <Ss omstandig- heden en de voortduring der kwaal , van 6 tot 6 dagen. Men moet echter «iet verzuimen do > fon- |
||||
fontenel onder den buik goed prikkelend te ma-
ken, en in ettering te onderhouden-, ,daar de genezing derkwaal, het meest hietvan,? .afhangt. Ook kan men ,, wanneer hetr jaargetij het toe- laat, het dier laten zwemmen en , baden in ,een, loopend water, hetgeen de genezing buitenge- meen ondersteun^- en bespoedigt , zelfs in som" mige gevallen f dezejve geheel alleen bewerkt, zoo als wawneer^jde ziektte^enkel na het gebruik jVan he^* ,eene .of iftnd^re. sAfoedej en water..ont- stond,,nj».j,$e^snye.rwijderin,g -slechts, nog eefle .gedeeltelijke, ^(| falgemeene zwakte, ia.ohle,r bleef, ;die dikwerf:: do©r, Jtaude baden- het beste wegf genomen wordt.|, . ; ;,;•;,?; ■ - j.f Aanmerking van den Hoogduitsthe Vertaler*
ï ' ) ■ . - ' - . j i 4 ' ■ . ' i ■ \ ' ■ ■ • 'T
. Als eene op zicbrBelycs^aa^de,ziekte komt
dé lauterstal bij' de paardfen zeldzaam yoor,;ièa is dan, zoo als de schrijver, hier hoven aan- merkt, bijna altijd een gevolg van het gebruik van voeder, water enz, dat een bijzonder ver- zwakkende , en pisdrijvende werking op de piswerk- tuigen , uitoefent, doch na welks verwijdering dan ook de Kwaal vanzelve ophoudt, en ten hoogste nog eene bijzonderezwakteen ziekelijke prikkelbaarheid derpisblaas achterlaat, die bij eën goed voedsel en goede oppassing, en de daar door bewerkte ver- betering der krachten in het algemeen, even zeer allengskens van. zelve verdwijnt. Daar waar nog bijzondere ziekelijke prikke-
lingen van de piswerktuigen plaats vinden , en het kwaad hardnekkig is, heeft mij telkens eene prik- kelende fontenel onder den buik, die men, lan- gen tijd en tot aan de genezing der ziekte, in- |
||||
38i" —
|
|||||||
ettëring houden moet, de beste diensten ge-~
daan, naar dien dezelve niet alleen de langdu- rige ziekelijke prikkelbaarheid van de piswerk- tuigen afleidde, maar ook als een opwekkend prikkelend middel op de zenuwen in het algemeen werkte, en aan de natuur tot een nieuw af- scheidings-orgaan strekte,- waardoor in alle op- zigten i eéne afleiding bewerkt werd.: ■■■...; Is Kottde baden en inwendig sterkende, de kramp verminderende, de uitwaseming bevorderende,» en in het algemeen- opwekkende middelen; zoo als: Valeriaan, Arnica, Camfer, Assa Foetida,' geest Van hartshoorn enz. begunstigden dan de ge-> nezing, die onder eene zorgvuldige oppassing, goed VoedselJènE* bespoedigd en bevestigd Werd. 1 De. duhsche litteratuur over dit onderwerp^ Vindt men, Wat het praktische aangaat, het beSte in Ammon's Hundbwcfi Jur ongekende Pferde* arzte, 8e Au/lage, Frankfurtam Main\ bei Brormer, |
|||||||
XXIX. HOOFDSTUK, '.'•■
Van het bloedpissen» * JJet IToedpissen lij paarden ontslaat ^het zij uit eem
»luilengewone algemeens en plaatselijke zwakte des diers, ten der piswerktuigen in het lijzonder, of uit eene over* tprikkelirig en ontsteking der nieren, pisleiders, Haas en ipisluis, , , Het bloedpissen komt bij paarden zeldzaani
Voor, en. is altijd het gevolg van «enealgemeen© zwak-,
|
|||||||
38a —
|
|||||
zwakte des ligchaams, en yooral der piswerktui-
gen, of het geen menigvuldiger het geval is, van eene overprikkeling en ontsteking der nieren, pisblaas, pisleiders enz, die uit inwendige oor- zaken of uitwendige beleedigingen en verwondin- gen voortkomt, en in beide gevallen meer een bloot kenteeken van eene ziekte, dan een op zich zelve bestaande kwaal wordt, die na in de zwakte , dan in de ontsteking der nieren en der OYerrige piswegen te zoeken is. De teekens van deze ziekte, doen zich even-
eens duidelijk voor. Er ontlast zich namelijk met de pis ook bloed, zoo dat deze nu meer dan minder rood gekleurd is ; daarbij toont het dier , het zij eene groote zwakte in het algemeen, of eene bijzondere ontsteking der nieren, en overige piswerktuigen, van welke laatste in het hoofdstuk over de ontsteking der nieren gehan- deld is. Als een gevolg van eene algemeene zwakte,
komt het bloedpissen voornamelijk voor bij de rot- koortsen , bij langdurige long-en lever ontstekin- gen, en strekt in die gevallea altijd tot een zeer gevaarlijk, zoo niet doodelijk teeken. Bij verwon- dingen der pieren , en piswegen , geldt het als een teeken dezer verwondingen. De oorzaken van deze ziekte zijn dus, het
zij „algemeene zwakte van het geheele ligchaam en. eene zwakte', en overprikkeling der piswe- gen in het bijzonder, of beslaan in inwendige of uitwendige oorzaken, 'welke eene ontstekjng der nieren , pisleiders, blaas enz. te weeg bren- gen kunnen. Onder deze eerste moet voorna- melijk eene belette huiduilwaseming begrepen worden, zoo als in het hoofdstuk over de riier- onti
|
|||||
— 385 —
|
|||||
ontsteking gezegd is; ook lijden de piswegen,,
bij het kolijk en de ontsteking van het darm* kanaal en de baarmoeder, uit mede gevoeligheid, en worden tegelijk met deze naburige deelen ontstoken, zoo. als in het hoofdstuk over de op- stopping van de pis en het kolijk aangetoond is. Onder de laatstgemelde oorzaken behooren alle soorten van beleedigingen en verwondingen, welke deze deelen van buiten treffen en ontsteken. Het verloop dezer ziekte hangt derhalve wederom met het algemeene lijden, met de kwaadaardige koorts , en de algemeene zwakte zamen , en rigt zich naar den duur van dezen , of is afhankelijk van den graad en het karakter der ontsteking, die door inwendige of uitwendige oorzaken in de piswegen voortgebragt is. De voorspelling kan in beide gevallen niet
zeer gunstig zijn; want wij hebben hier té doen of met eene moegelijk weg te nemen algemeene ziekte, of met eene groote zwakte desligchaams , en eetae bijzondere zwakte, gepaard met eenen ziekelijk geprikkelden toestand der piswegen; beide gevallen welker genezing moeijelijk is, ter- wijl er dikwerf ook eene aanmerkelijke ontsteking dezer deelen bestaat , wier oorzaken soms niet zoo gemakkelijk, ja zelfs wel geheel niet te ver- wijderen zijn, zoo als na verwondingen enz. Wat de genezing betreft, deze rigt zich naar
de oorzaken; men moet derhalve, waar het bloedpissen een gevolg der algemeene zwakte is, het ligchaam in het algemeen en de piswe- gen in het bijzonder, trachten te versterker». ( Daar waar die ziekte als kenteeken eener
rotkoorts verschijnt, moet deze weggenomen'' Worden, en in die gevallen eindelijk, waar het een
|
|||||
een gevolg van de ontsteking der nieren, der
blaas enz. is, moet men deze als oorzaak, door inwendige ontstekingwerende middelen en wei- ligt ook door heelkundige operatien trachten te genezen. In zoo ver de genezing , zoo als bijvoorbeeld, bij de opening der blaas, de aanwending des Chadeters, de verwijdering van zand en steenen in de pisbuis, verhardingen en gezwellen in die buis, zuiver heelkundig is, behoort zij hier niet t'huis. Bij eenen algemeen verzwakten, meer of min-
der tot eene rotkoorts overhellenden toestand, waarvan het bloedpissen als een gevolg kan be- schouwd worden , bewijst de Camfer, geest van Hartshoorn , Duivelsdrek, Arnica, eiken-en wilgen schors, goede roode wijn, enz , zeer heiL- zame diensten s men geeft, bij voorbeeld, een Conserf van Gepulviriseerde Arnica.
-—— Eikenschors.
——— * Calmus,,
Van ieder £ pond.
Camfer. Duiveldsdrek, en
Geest van hartshoorn, van ieder 1 lood ,
met'moes van vlier-of Jeneverbezien, tot een
conserf gemaakt, waarvan men 's morgens 's mid- dags en 's avonds , aan een volwassen paard, 2 tot 3 spatels vol op de tong strijkt. ^ t Of men neme 2 oneen Theriat in eene kan goede roodewijn opgelost en geve het aan het paard in eens als drank, hetgeen men den eenen dag
|
||||
dag om den andere, tot de opvolgende beter-
schap herhaalt. Daarbij verzuime men niet aan het dier, zeer dikwijls versch schoon water ie drinken voortehouden , en wanneer zulks het sai- zoen en de gelegenheid toelaat, het vlijtig in een loopend water te laten zwemmen en ba- den , of* ten minste daarmede te begieten , en af te wassen, vooral in den omtrek der nieren, den koker, en den onderbuik in het algemeen. Tegelijk moet men aan het dier goede zuivere
haver en hooi toedienen, het zorgvuldig oppas- sen , dagelijks beweging in de opene lucht ver- schaffen , doch het niet al te zeer vermoeijen, en voornamelijk alle verkoeling, na voorafgegane verhitting vermijden. Om nogtans zoo wel de ziekelijke prikkelbaar-
heid der piswegen af te leiden, als in het alge- meen alle na ziekten , zoo als zuchtige gezwel- len onder den huik, opgeloopene beenen , kwa- den droes enz. voortekomen, wordt het tevens ook noodzakelijk, aan het paard eene fontenel onder den buik te leggen, en die langen tijd ge- durende 5, 4 en 6 weken, in ettering te hou- den. Bestaat de pisvloed als gevolg eener ontste-
king van de nieren, de pisblaas enz , dan wordt eene (ontstekingwerende) behandeling in het algemeen, en daar onder bijzonder algemeene ruime aderlatingen, en slijmige olijachtige in- wendige middelen , zoo als ingevan van lijn- olie, gekneusde hennipzaden, maanzaad, ster- ke afkooksels van althéa enz , gevorderd, zoo als ook in dat geval, losmakende klijsteren, en waar^het noodig is, de heelkundige behan- deling niet ontbreken mag. P- Ook
|
||||
— oöo —
Ook behoort nog aangemerkt te worden, dat
ia het uitwendige gebruik van spaansehevlie- gen tinctuur, spaauschevliegen zalf, of na het geheel verkeerd gebruik derzelve inwendig , zoo als de schrijver zulks aangetroffen heeft , bij onwe- tende paarden oppassers , welke het voorschrift der medecijnen , niet nagekomen hadden, dik- wijls koude pis, en wel bloed afgang, met een weinig pis vermengd , ontstaan ; waarbij dranken van lijnolie, gekneusde hennip, en maanzaad ïnjet een dik afkooksel van Althéa, de beste diensten doen. Over het algemeen moet men bij de bloed
pis niet verzuimen, het voeder, en vooral het hooi te onderzoeken, of zich daarin sterk prik- kelende , en pisdrijvfende kruiden, bevinden; in welk geval, zoo als van zelf spreekt, het voedsel dadelijk veranderd moet worden, A Is; drank past hier dan , gelijk bij elke over-
prikkelings enJ ontsteking der piswerktuigen, laauwe lijnkoek drank, het beste. |
|||||||||
" ■!! I"
|
|||||||||
I;
|
|||||||||
xxi
|
|||||||||
:. .' 'i I
|
|||||||||
XXX. HOOFDSTUK.
Van de slechte spijsvertering, gezwollen
poten, zuchtige gezwellen onder den buik , stroef en glansloos haar, en in het algemeen, pan die algemeene zwak- te , welke dikwijls bi/ paarden eene andere ziekte voorafgaat} of volgt, »Uit een algemeen lijden van het lïgcliaam« ontstaan
xlater ook plaatselijke kwalen, en de plaatselijke kwalen * laten niet eelden een algemeen lijden echter." ,; " ___
Hoezeer de hier opgenoemde ziekelijke toestand
tot geene kwaal in het bijzonder behoort, maar I slechts aan vele verbonden, en zoo wel met de ontsteking als de langzame ziekten zamen- hangt, die vooraf gaat of opvolgt, en derhalve ook in de genezing hoofdzakelijk op de weg v neming van de bijzondere gevallen berust, zoo moet echter deze toestand ook zoo nog op zich zelven beschouwd en door bijzondere middelen weggenomen worden; van welk een en ander hier kor lelijk gehandeld zal worden* Er is namelijk een toestand van algemeene
zwakte bij paarden , die dikwerf op zich zelven bestaat, zonder nog eene bijzondere kwaal be- paald aan te duiden, of die eene langdurige kwaal voorafgaat, of eindelijk op eene ontsteking, of langduringe ziekte volgt, en dien ik, daar dezelve zoo geftfgtig voor de paarden artsenij- kunst is , ïjier.oog kbrtekjk wilde vermelden. Bij zoodanig lijden , waar der dierlijke natuur
in het algemeen .krachten en levenswerking oriï-
R 3 bra-
|
||||
— 338 —
|
|||||||
braken, is de eetlust verminderd , de spijsverte-
ring slecht ; de haver gaat dikwijls in geheele korrels onverteerd af, er ontstaan doorloopen , het oog is mat, zonder vuur en leven, het haar stroef en glansloos, de gevoeligheid en prikkel- baarheid van het dier verminderd, de poten, vooral de achterste, zwellen op, er vertoonen zich zuchtige gezwellen onder den buik , de koker bij hengsten en ruinen, even als de uijer bij merrien , is opgezet, er doen zich kanker- ook ■wel knoest-gezwellen, aan dit of dat ligchaams- deel voor, de pis is helder als water , en in het verloop der ziekte , vettig en meer of min jijmachtig. Wijders ontstaat ook wel eene sle- pende koorts , die bijzonder 's avonds gemerkt wordt, de polsslag 'is mat, doch de slag van het hart, voelbaarder , en van tijd tot tijd klop- pende. De dieren gaan zelden liggen , alle hunne bewegingen geschieden met inspanning , met een onaangenaam gevoel, en daarom onwil- lig en slechts door aansporing ; de houding, stel- liug, gang, alles duidt de grootste ontspanning, de grootste krachtloosheid, aan, en hunne ge- baarden benevens de uitdrukking van hun ge- laat , toonen een duister gevoel van eene aan- staande gevaarlijke ziekte, en zelfs van den dood. (*) De-
|
|||||||
(*) Hoezeer het schijnt als of hier de schrijver niet het voor-
gevoel der paarden , te ver gaat, is het nogtnns in zoo verra zeker, dat iets dergelijks , bij hen wezenlijk plaats vindt, zoo als iu het algemeen de natuurkunde, ea voornamelijk de prak. lische zielkunde bij het paard, nog een onbebouwd veld, ja, nog een geheel onbekend land , is , tot welks ontdekking en bewerking, hoe zwaar deze onderneming ook zijn moge , toch iets behoorde gedaan te worden. Mijn verzuch üher die JEr- fahrungs- Setlenkundc der Pferde, levert bouwstoffen daartoe. Aanmerking van den Hoogduitsehen Vertaler. |
|||||||
- 539 -
|
||||||||
Deze toestand is voornamelijk aan jonge en
nog zwakke paarden eigen, wanneer zij van de weide komen , en vóór dat zij in den stal ko- men, nog verre marsenen moeten doen, waar- bij zij weinig en slecht voeder, en stinkend wa- ter , uit staande plassen krijgen (*) steeds on- der den vrijen hemel aan alle soort van weder blootgesteld zijn, en somtijds nog daarenboven, in de late herfst , van het half verrotte, half be- dorven en half bevroren gras, op meermalen afgemaaide weilanden, gevoed worden. Zeer ligt komt dan eene langdurige ontste-
king, der lever en long daarbij, de klieren van- gen aan te lijden, en de dieren worden , wanneer men hun niet spoedig te hulp komt, door de worm en snot aangetast; ziekten die onder deze omstandigheden. spoedig den hoogsten graad bereiken, en aan welke de dieren omkomen. Dezelfde toestand volgt in eenen meer of min-
der hoogen graad, na alle zuivere ontstekingen of langdurige ziekten der paarden. Hij is een ge- volg van de inspanning der natuur, om de ziek- < te door de algemeene koorts te overwinnen, var» de aangewende, meer of minder doelmatige mid-< delen, en van de verblijfplaats, de oppassing en voeding der dieren , gedurende den loop der ziek-
|
||||||||
(*) Dit h b. v. bijzonder het geval bij de uit Moldavië,
Wallachije en de Bukowina euz. naar Duitschland komende zoogenaamde poolsclie remonte paarden , zoo dat men overge. baald zou worden Ie gelooven, dat deze den sclirijver tot het ontwerpen van bet beeld dezes ziekelijke» toestands, voor den geest gestaan hebben. Aanmerking ean den Hoog.1. Vertaler'
Il 5
|
||||||||
l
|
||||||||
— 390 —
|
|||||
«lekte en herstelling, en wordt dikwijls gevaar-
lijker dan het voorafgaande lijden zelf. Het verloop van dezen toestand, duurt nu.
langer dan korter, verdwijnt dikwijls van zelf door eene goede voeding en oppassing , doeh menigvuldiger vordert dezelve de hulp der kunst, zal het dier niet aan eene langdurige long-en lever ontsteking, aan koud vuur in de longen, of aan de worm en snot omkomen. I)e voorspelling rigt zich naar den meer of
minder zwakken toestand des ligchaams, over het algemeen , naar de daarbij heerschende kwaal der long, lever en klieren, naar de voeding, oppassing en,verpleging van hec paard, deszelfs verblijfplaats, deszelfs , dienst , en de plaatselijke betrekkingen over het algemeen, onder welke men de genezing ondernemen kan. Deze laatste bestaat overigens, volgens Jöüne
veq'jaiige ondervinding,,ïn,de eenyftudjgste^id.- delen, namelijk» i°- In eene fontenel onder 'den buik of .op
de borst, die onontbeerlijk.is ,zooa*ra men de ziekte spoedig," volledig en zonder instortingen, wegnemen wil, en welke men 4 , fl , tot 8 we- ken in etter onderhouden moet. (*) ' , ' ' ' ■ ■ ... 2°-
- >(*y Pit voorstel ruag wel door onze nis uwe theoretische
veeailseu , wien echter niet zelden alle ondervinding ontbreekt, «eer gegispt worden, daat zij dit kunslmalige gezwel zeer veizwakkende achten, en geene fontenel boven de ü tot lo dagen willen onderhouden hebben. Doch even als zij alle ervaringen an de praktische ■paardenortscuijkundé missen, is het ook hiermede gelegen, en men moelmet ben, meer nog dim met den hier beschreven, ziekelijken toestand der paarden, geduld hebben, daar hun ei^en toestand onder die zwakhedqn behoort , waarvan zij slechts door lijd en ondervinding genezen kunnen worden. Aanmerking ran den JJoogduische Vertaler.
|
|||||
Sgi —
|
|||||
2°* In een goed voedsel, eene gezondene Ver-
blijfplaats, een matige clienst, en eene zorgyul- dige oppassing in het algemeen, waarbij een op- passer, die de dieren bemint en zijn pligt doet, meer bewerkstelligen kan, dan de bekwaamste paardendoctor. 3°. In bittere specerijachtige en versterkende
-middelen, welke de spijsvertering bevorderen', en tevens heilzaam óp de watervaten werken, waartoe het mengsel tot een droes-poeder1, in het ue Hoofdstuk over den goedaardigen droes opgegeven i het geschikst is. Bij deze behandeling zal men zeer spoedig het
-genoegen hebben, dezen ziekeiijken toc-sund te zien verdwijnen, en alle desseifs gevolgen ttboriekömen. !,Bë pfear^len bekomen dan wederom eetlust,
"de spijsvertering wordt beter, de drekstoffen en 'pis Regelmatig ontlast; het haar wordt glan- zig , de roosachtige ontstekingen, en zuchtige -gezwellen verdwijnen, de beweging wordt vrijer en krachtige^;, de blik levendiger, alle gebaren ■opgeruimder, en het als het ware reeds hajf ontsnapte leven, keertin alle Opzigten weder- om terug. Mogt derhalve , de gedachte behan- deling , bij dezen ziekeiijken toestand , meer in- | gang vinden en gevolgd worden, men zou dan eene menigte paarden redden , welke aan deze ziekte lijden, en uit dezelve in langdurige long- en lever ziekten , Water zucht, worm en snot overgaan en bezwijken, en daardoor eene me- nigte kwalen voorkomen, die zonder dat, bij de paarden ontstaan. R i Aan-
|
|||||
— 5ga —
■Aanmerking van den Hoogduitschen Vertaler.
Ja, mogt men deze handelwijze (op dat ik
zulks nog bij dit, aan praktische wetenschap zoo rijk, Hoofdstuk Voege) dadelijk provisioneel bij alle van de weide, in den stal geplaatste, uit de koppel komende paarden , en bijzonder hij de uit afgelegene landeu , met slecht voedsel, en onder eene menigte vermoeijenissen tot ons overkomende jonge paarden, aanwenden , en aan elk dezer paarden, bij deszelfs plaatsing in den stal, eene fontenel onder den buik leg- gen , waardoor men eene menigte ziekten, zoo als den droes, de oogontstekiug, den stillen kolder , slechte spijsyerteriug, zuchtige gezwel- Jen , worm en snot aan Welke vele zulke dieren, bijzonder de zoogenaamde poolsche remonte) paarden , na hunne plaatsing in den stal, lij- den en zelfs wel te gronde gaan), voorkomen en deze paarden gezond behouden, gelijk ik in verschillende mijner werken, die ik over die onderwerp als de eenige in de duitsche lit- teratuur kan aanwijzen , vermeen door daadza- ken bewezen te hebben. |
|||||
XXXI.
|
|||||
- 393 -
XXXI. HOOFDSTUK. fan de stevigheid of stroefheid der poten.
ufn natuur rustte , het paardslechts mei'zoo vele eastig >
rheid en kracht zijns Kgchaams uit, als het tol zijn eigen nbehoudt en beweging behoeft; elke bijvoeging van Onze azwaarte , in het rijden vf trekken , moet. derhalve hel be~ thoorlijke evenwigt verbreken, en het paard[* meer of min •der ttijy en stroef maken-" Ieder schepsel in de natunr is zelf het doel,
niet het middel tot het doel van anderen, waar- toe wij nogtans het paard ia onze slavernij en dienst maken , en hetzelve eenen arbeid op» leggen, tot welken het niet door de natuur, met vastheid en kracht, voorzien was; kan het derhalve anders zijn, dan dat wij dit dier vó-ór den tijd bederven , het stijf en meer of min- der onbruikbaar maken? Men moet zich zelfs verwonderen, hoe het mogelijk is te verwachten dat een paard , hetwelk langer of korter tijd , eenen ruiter of «en pak gedragen, of eenen wagen getrok- ken heeft, pog volkomen gezond , op zijne beeneu en hoeven zijn kan evenals of de bijgevoegde last, tot welksvoortslepinghetimmersniet met genoeg vast* heid, en kracjt * voorzien is, zijnespieren, pezen , gewrichten, beenhoofden en hoeven, niet aan- greep, prikkelde en verzwakte» Alle deze dee- len zijn trouwens reeds bij de gewone houding en beweging van het paard , aan beleedigingen blootgesteld, en dus nog meer onder eenen ge- heel vreemden last. Is het derhalve wel mo- geljjk een paard te vinden, dat reeds laa- II 5 gen- |
||||
***■ .oo4 ■■**
|
|||||
gen tijd ïtf onzen dienst gebruikt is, ën tóch
oog geheel vrij van zwakte der spieren, pezen , en gewrichten j van vlotgallen, stramheid <}e£ beenen , en meerdere of mindere hoefgebreken , zijn zoude , terwijl het bij dezen vreemden last * onophoudelijk aan eene wrijving, schudding* beleediging , en gedurig"e werking en tegenwerking blootgesteld is? Eene zoodanige verondërsieïlyig zou dwaasheid zijn, die slechts uit gebrek 4ian juiste kennis der natuur en doorzigt Ontstaat; lioezeer dezelve zoo zeer op eigenliefde, eigen- belang en gemakkelijkheid, die voorname jïrjjf- veren; vanden mensch gegrond isj dat wij geheel niet daarvan afgaan, en ^in spijt van alles paarden willen beziitten , die nog zoo gezond op hunne beenen, en vrrj van gebreken en ziek- ten zullen zijn , als zij gewoonlijk van de moe- der komen, en nog lang buiten onze dienst Kouden blijven. Wanneer wij nogtans wezenlijk nagaan, Aajt
gene wat wij van ihét p iard verlangen, en eëné naauwkeurige kennisvan deszelfs natuur bezitr- ten) dan wordt Ihet. «eer duidelijk, dat zuffks geenszins het geval kan zijn, en dat alle paar1- dem die wij tot onzen dienst (en dit welligt nÖg te jong, alvorens hunne ligchaamsdeelea de behoorlijke vastheid en kracht, bekomen hebben) gebruikten , en nog bovendien iievïjg daarbij vermoeiden , onmogelijk gezonde beenen, en hoeven kunnen hebben, die niet meer' of minder door onze overspannen werkzaamheid , zouden geleden hebben, en beïeedigd zijn ge» worden. Daarbij komt dan nog de gedurige verhitting en verkoeling, aan welke de paarden |u onzen dienst blootgesteld zijn, en die door |
|||||
— 5^5 -*■
de belemmering yan de huidiiitwasetning, zoa
inenige rhumatische ziekten der beenen , voort* brengen moeten. Van daar dan ook de steeds durende klagten, over meer of minder stijve <eh stroeve beenen der-paarden , waarover hier als eene tegelijk inwendige en uitwendige ziek- te, zoo kort mogelijk nóg gehandeld zal -wor- den. Onder meer .of min stijve en stroeve beeiicii,
Verstaat men, in hunnen aard en vorm, door veel arbeid en inspanning, meer of minder ziekelijk gewijzigde spieren, die dikwijls ook nog door eene' gestoorde haidiiitwasaming , aan rUu* matische pijnen lijden; meer of minder in ha- ren aard veranderde , onbuigzame , met hare schede vergroeide of verzwakte, en met eene ziekelijke gesteldheid der -slijmzakken, voor* ziene pezen; eene verzameling van m:er of min- der vochtigheid , verharde knobbels in de scheden der pezen, die even zeer ook nog bo- vendien dikwijls vaa rhumatische pijn aangetast zijn; meer of minder verzwakte, of door voor- afgegane ontstekingen, verharde gewrichtsban- den, ziekelijke s lij rnbeurzen, en eene meerdere of mindere uitstorting van vocht in het gewricht», zoo dat die gewrichten, stroef, onbewe- gelijk en stijf worden, voorts de hoofden der beenderen, door zware lasten geweldig geschokt, gewreven en héleedigd zijn geworden, en ton févolge van dien , meermalen ontstane langt-
urige ontstekingen, aan de gewrevene op- ervlakte rnw en oneffen worden, «tast* ij het kx'aakbeenige der gewrichten begint te Verharden, en do natuur eene zamengroeij'mg der gewrichten, zoekt te bewerken, terwijl de- H € «el- |
||||
- 3g6 -
zelve «eer dikwijls nog aan rhumatische pijnen ,
en ontstekingen lijden; eindelijk hoeven , die, zoodra de spieren, pezen , banden en beenen, door sterke inspanning reeds leden, des te meer geleden moeten hebben, en op allerhande wijze ziek gemaakt , en beleedigd moeten zijn gewor- den , dewijl zij juist het meest aan schokken, wrijving en beleediging blootgesteld waren, en ©p haar de last van het paard, van den ruiter of van den wagen, welke het achter zich heen trok , het meest,.werken moest; zoö dat de har- den grond, ook op haar het meest werkte. Zij worden daarenboven, zoo zeldzaam, Volgens haren aard , behoorlijk verpleegd ; en overeen- komstig hare zamenstelling, doelmatig beslagen waardoor reeds op zich zelve, ziekten en belee- digingen derzelve , voortgebragt moeten wor- den , en meerdere of mindere afscheiding der bekleedsels, blaauwe en roode kringen , zooge- naamde steengallen, die alle van eene kwetsing Ontstaan, als mede zwelling, vlakke- volle- en ringhoeven, mok poten , stijvigheid en zamen- groeijingen der gewrichts beenen, van de hoef enz. niet ontbreken kunnen | terwijl dit allee altijd ,in eenen meerderen of minderen graad', aangetroffen kan worden * daar Waar wij zeg- gen « het paard is gebruikt, stijfden |stroef." Ofschoon alle vier debeenen aan de opgenoemde
kwalen lijden, heerschen zij toch voornamelijk aan de voorste poten, voornamelijk wat de hoe- ven aangaat, waartoe het hier te wijdloopig zou* d-e worden, de gronden aan te voeren. Genoeg dat hetgeen , men eigenlijk stijf of stroef noemt — hoezeer het ook reeds aan alle vier de poten voor- handen is, — toch voornamelijk merkbaar is |
||||
D97 —
|
|||||
aan de voorsten, en daar, zelfs den leek, door
het gezigt en gevoel in het rijden, het eerst itt het oog valt. De kenteekens dezer ziekte zijn overigens
zoo bekend, dat zij eigenlijk geene verdere ont- wikkeling verdienen. De wezenlijkste overal bekende teekens der-
zelve zijn meerdere of mindere stijvigheid en onzekerheid in den gang, belemmerde vrije beweging, ruhmatische pijnen aan de poten, het Vooruitzetten van. het eene of andere voor- been , en het schilderen, met het eene of andere achterbeen in den staat Van rust, als mede een gekraak, bij de beweging in alle gewrichten» kleine knobbels en verhardingen , ook wel eene Verkorting der buigvlechten, door Welke eene meerdere of mindere stelling met stijve poten, als bij de bokken ontstaat, wennen aan den enkel, kleine verhardingen in de' gewrichtsbanden , en meerdere óf mindere ziekelijke hoeven. Volgens deze omschrijving, welke ons eigen-
lijk met dat gene bekend maakte, Wat wij onder het stroef en * stijf zijn der paarden, té ver- staan bebben, gaan wij tot de middelen over, door welke wij de gevolgen, Van het te vele ge- bruiken door te sterke inspanning, te weeggebrag- te ziekelijken toestand der bêenen en hoeven, eoo veel mogelijk verminderen kunnen; want aan eene geheéle genezing kan, naar den aard der beleedigïng, 'zoo als Van Zelf spreekt, itt het minste niet gedacht worden. De bedoelde middelen zijn : 1.) Baden of storingen aan dè poten, die
op onderscheidene wijzen heilzaam werken, daar ' ■ aJj of, de ophoópingen van vocht ea verhardin- R 7 gen |
|||||
— 598 —
|
|||||
gen in de scheden der pezen én gewricntsban-
den, zoo veel mogelijk verdeelen en wegnemen , Of de rhumatische aandoening der beenen, me- de verhelpen, terwijl zij de uitwaseming weder- om vrij maken, en als uitwendige Zachte prik 7 kei werken , en deels de meerdere of mind-ere ontsteking en pijn in de hoeven verdeel&n» Verzachten, en de hoornachtige zelfstandigheid buigzamer en zachter maken, dermate dat zij Op de thans opgezette en Josgewordene onder- liggende deelen, niet zoo drukt. De aanwending dezer ,ba,den, geschiedt het
ï>este en doelmatigste, wanneer men een been om het andere -r- vooraf de voorste bèenen — aan welke deze kwaal het sterkste, en meest In het oogvallend is — in eenen emmer (*) die met het eene of andere warme vocht gevuld is, plaatst., \yaaruit dan met een badspons of sterke linnenlap, het been, van den schouder óf hpt heupgewricht af, aan alle zijden gebadea en gewasschen wordt, op welke wijze het ininT ste van het voch^ verloren gaat, en zich het on- derste gedeelte van het been, en de hoef, steeds in het bad bevinden. Anders moet men den emmer in de nabijheid van het been plaatsen, en hetzelve daarin met een in ' het vocht ge- doopte badspons of lap, van boven tot bene- den , stoven en baden, waarbij'echter het eigen- lijke tb aden dev hielpecs en der hoef, het- geen : i^W^——i—M> lij
(,) Een gewone drinWemmer, welks todem mei een \]nit
kinis voorzien is, ten einde bet paard den bodem niet uit- frappe. ■Aanmerking van den Hoogiuitsehe Vertaler
|
|||||
teen ,200 noödig..en wittig in dit geval is , ge -
eel verloren gaat. Men bedient zich tot de.ze baden of stovingen: a) Van gewoon warm zeep w»Mr (heet water ,
Waarin men ean , grooter of kleiner stuk zeep gesneden en tot schuim gemaakt beeft)., sdat dé voorkeur boven vele andere middelen ver- dient, daar niets zoo verdeelend^ , op de .öp« b.oopingenvan,vocht, knobbels en verhardingen in de pezen en scheden (*) werkt, en tegelijk eene Verzachtende eigenschap bezit, als het zeepwater, waarom ook de zeep bij geene van deze soart van baden, ontbreken raag. ,M?n, moet echter niet gelooven , dat met 2,-5* of 4.» van , zulke baden öf stovingen, de zaak gedaan.is ,; zoo als nala- tige Oppassers,, gewoonlijk > Wensehen en -geloo- Ven; integendeel behoort mep dezelve maan- den en,halve -jaren lang voorttezietten, en wan- neer het slfechfs de gelegenheid , de omstandig- heden , en de.dienst| van den ;o;ppasssr .en het, paaj$ ,?u^s m*l«|ea, dagelijks i twee -tot 4ttfe jnjilen t,e hei^len. r.tiihtt ifslaraoto ! b) Van mestpop. Bit, overal ;wi menigte M
krjjgen, uiterlijk v.üije jasiddèl 4ft) »* H idejze kwaal een van de werkzaamste, naar dien het door de alkalische „deelen., door _de salpeter gn . . ; . ■- .. .; ■ . .. t ■,, ï :'■•":■ ■"!
(*) Welke tien voornamelijk fn de scheden der hielpezea
'van dé voorsie fceenen bevinden. (t) Wairt wat is de tnestsop, anders dan, éerte uitlöopgins"
yin het exlractvan voeder stoffen, die uit verzachtende en verdeelende ki uiden , bloemen en vtuchten bestaan , met dierlijke sappen en vet vermeugd. Aanmerking van den HoctgSuitiéhen Vertaler.
|
|||||
•I
|
|||||
— 4oo —
|
|||||||
salmoniak, die bet bevat, het indringenste en
veideelendste middel wordt, dat met geen an- der gelijk staat. Men bereidt deze mestsop-oa- den terwijl men, het zij de mestsop zelve op het vour warmt, of eene pot vol kokend water, in den mestsop gevulden emmer giet, en dan nog klein gesnedene stukken zeep bijvoegt (*). c). Van afkooksels, of veel eer slechts af-
treksels van verzachtende en verdeelende krui- den , met gesnedene stukken zeep vermengd, eh evenzeer als baden of stovingen heet aange- wend. d). van Brandewijn spoeling, namelijk bier-
of wijn droesem heet gemaakt, en desgelijks mjet gesnedene stukken zeep vermengd. Deze laatste baden en stovingen worden voor-
namelijk dan vereischt, wanneer de eerst ge- melde stovingen, reeds eenige tijd voorafge- gaan zijn, en de ontstekingen, ophoopingen van vocht, en verhardingen ;in de beenen , verdeeld hebben, en nu deze meer als versterkende mid- delen aangewend kunnen worden. Van welke baden men zich echter bedienen moge, naar mate nu tot het eene, dan tot het andere , de meeste gelegenheid voorhanden is, nooit moet men
|
|||||||
(*) Gelijk hier de mestsop baden met zeep vermengd', als
algemeen de goedkoopste en werkzaamste middelen aante- velen zijn, zoo bestaat er ook nog, naar mijne ondervinding, geen werkzamer, goedkooper en meer verdeelend middel , bij beieedigingeii, ais drukkingen van bet zadel, slagen enz. dat voornamelijk bij den militair in veldtoglen kan aangewend worden, dan het bevochtigen der ziekte deelen , met mest- eop , die zich in eik kwailier van den Cavailerist, op het land bevindt. Men zie mijne VtttriuSr Chirurgie, JPrag en Jtl- teniurg* AanmtrMng van dm Hoogduilschen f^ertaUr'
|
|||||||
~ 4oi —
|
||||||
men verzuimen, de heenen na de aangewende
baden , of stovingen , met stroowisschen weder- om sterk droog te wrijven, daar reeds in deze wrijving op zich zelve almede een gedeelte der genezing, na de voorafgegane baden en stovin- gen , gezocht moet worden. 2). Doen hier zalven (*) uit aetherische oliën
en doordringende, vlugtig prikkelende enverdee- lende geesten, met een deel vet vermengd, eene heilzame uitwerking, waartoe zich de meest zamengestelde en dikwijls tegenstrijdige formu- lieren, bijna in ieder paarden-artsenijboek be- vinden , doch waarvoor ik slechts het volgende eenvoudige mengsel aanbevele. Men neme: .,.'•..
t . i * - ' ■'
Populier zalf, een half pond.
Geelewas 1 en Laurier olie, van ieder vier oneen , lale het in eene pot, op een zacht vum' lang-
zaam smelten, roere het daarna wel onder el- kander, en voege , wanneer de massa begint koud te worden, nog daarbij:...... Jeneverbezienolie, twee oneen.
Terpentijnolie-, drie. oneen., en menge het goed. Hier-
|
||||||
(*) Niet zenuwen zalven, zoo als men die uit gebrek aan
kennis in de ontleedkunde, en verwarring der pezen met de zenuweu noemt, wanneer men niet zenuw opwekkende mid- delen , in het algemeen daaronder verstaal. Aanmerking tan den Hoogduitschen Vertaler.
|
||||||
— 402 —
|
|||||||
Hiermede worden dan de pezen der bëenert,
voornamelijk de buigpezen der voorste beenen, en ! de gewrichten , 's morgens en 's ayonds Sterk ingewreven , en wel zoo lang, tot dat allé zalf in de huid ingedrongen is (*). Hare werking is tegelijk, verzachtend, vlugtig, prikkelend, verdeelend , en versterkend , wordt in dit geval allezins" gevorderd'i en 'is altijd van een meet of miridér 1goe'd gevolg. 1 Me.n moet. echter niet zoo rfnbrllij'k zijn , als gewoonlijk geschiedt 2 en verwaé^tèh'!woiïdérên' van dezelve , even als konde zïj irtt 'oude, of stijve beenen , jonge en gezonde maken.31' Om den derden- dagworden vervolgens eenigen
tijd, de warme zeep baden wederom aange- wend, ook wel twee dagen lang; voortgezet, en dan wederom „«Je f zalf gebruikt., Bovendien !'wór,3eh nóg" na? dë warme zeep
baden, de pezen',1 vó'örnarne'lljk. dé buigpezen en de gewrichten', 'met een mengsel van gelijke d?el^' ■ , , , .»,.,, '• • ' «lid
.;■) - ■...,. "Creest iV%n kamfer,,! ,iii \ntito. >.m»s
I .' | | ■■ | ----------------hartsbioojfnjj . :>'•,• ,y v-i
sterk ingewreven., of daar waar Sde aanwending
van dit middel te duur is, met entkelè voor- loop (Brandewijn geest), of ook slechtsim.et.bcaa.» dewqn gewasschen. Be-
|
|||||||
(*) Op dit stefk inwrijven kan niet genoeg gelet worden,'
daar het deels o|i zich zelve raeilè tot de genezing behoort, deels anders de zalf nullteloos iu de haren blijft hangen. Aanmerking van den Hoogiuitsalien l^crtalir.
|
|||||||
-4o5 -
Behalve deze behandeling moet men ook voor*
namelijk op de hoeven der voorpoten acht slaan, en deZe den eeuen dag om den anderen, of om -den derden dag, in versche koemist zetten, off het -paard eenige uren daags in eene daarmede gevulde bak plaatsen , de kroon der hoef, dik- vvijls met manen vet of nog liever met runder merg insmeren, en op een doelmatig, de za- menstelling der hoef passend beslag letten, daar hier in al mede de voornaamste genezing van den moeijehjken en pijnlijken gang op harden grond,te zoeken is, die bij stijve paarden, om de hier boven aangetoonde redenen, nooit ont- breekt. Het grootste en gewigligste middel nogtans bij
zulke stijve en stroeve paarden, blijft altijd: 3°. EeneTfoBte,nel op ,de borst ,< «jchter zoo
als van zélf spreekt, altijd in verband en on- der gemeenschappelijke aanwending der reeds opgegevene middelen. Zij wérkt'hier óp ver- schillende wijzen heilzaam, te weten: a.) Daar dezelve de aanvankelijke ontstekingen
in de gewrichts banden, de -scheden der.pe- zen, de r heenhoofden en hoeven, afleidt, en zoo verdeelt, zelfs op deze wijze in verband met de warme zeepbaden , de zalf en de vlug- tig prikkelende , doordringende en verdeelende geesten, de ophoopingen van vochten en ver- hardingen in de scheden der pezen van de voorpoten , zoo veel mogelijk wegueemt. b). Daar dezelve de rhumatische pijn der
beenen , het beste geneest, en c). Daar' dezelve de terug gang van het bloed
en alle sappen inde beenen, door- haren pi'ik- k,el begunstigt, en uit dien hoofde ophoopingen Van
|
||||
— 4o4 —
|
|||||||||
van bloed in de hoef, en ophoopingen van alle
Vochten in de poten voorkomt' Zonder eene fontenel op de borst, zal men
zelfs bij de meest gezette en aanhoudende aan- wending van alle andere middelen , stijve paar- den slechts weinig beter in den gang maken, maar daarentegen met deze en het gebruik der overige opgegevene middelen , dikwijls meer daar- bij uitvoeren , dan men in den beginne zelf •gedacht heeft, inzonderheid, wanneer men de fontenel, gedurende verschillende weken, ja maanden in etter onderhoudt, en nog lan- ger de warme zeepbaden en de inwrijving der zalf voortzet. |
|||||||||
XXXII. HOOFDSTUK.
fan eenige lurest&ewerlingen.
» Tedere lehan deling van liet paard, kan In een zeker op'
*zigt zoodra die tot de genezing eener inwendige of uitwen~ vdigé z'ekte plaats heeft, als eene heelkundige operatie Ie- Ml Willig norden ; weshalve ook hier, eenige handgrepen 'en foordeelen, die tot het gezegd doel strekken , mede 'opgegeven zijn , al kan men dezelue eigenlijk niet onder *de heelkundige operatien rangschikken." |
|||||||||
Van het reinigen en wrijven.
Terwijl het reinigrn der paarden , tot het beter
voorkomen, den glans en de schoonheid der paarden dient, bevordert het tegelijker tijd de zin-
|
|||||||||
— 4o5 —
|
|||||
zindelijkheid, en in zooverre ook de gezondheid.
Een bijzonder nut, dat echter ook nog, uit het-vlijtig reinigen voortvloeit, is het openhou- den der uitwasemende vaten , het open ma- ken derzelve, wanneer zij verstopt zijn , en de prikkelbaarheid en werkzaamheid , die men daar- door wederom in dezelven brengt, wanneer zij door eene belette huiduitwaseming, die bij de paarden maar al te dikwijls voorkomt , verlamd en in hunne verrigting meer of minder gestoord geworden zijn. In dat opzigt wordt het goed en vlijtig reinigen, dikwijls het grootste en zelfs in menige gevallen, het alleen toereikende ge- neesmiddel. Zonder nu hier de eigenlijke prak- tische handgrepen en voordeden te willen opge- ven , hoe daarbij de roskam, de borstel, en de Wi'iji'lap gebruikt, en op het eene of andere deel aangewend moet worden, al hetwelk in een. leerboek der praktische stalorde , Diatik, en. oppassing der paarden t'huis behoort, bepaal ik mij hier alleen om het nut daarvan optegeven, en voornamelijk de aandacht te vestigen , op het wrijven der paarden, met stroowisschen , dat tot de herstelling eener onderdrukte huid uitwa- seming , waardoor de meeste ziekten der paarden ontstaan, zoo veel, ja dikwerf alles afdoet. Men moet daarmede voornamelijk de ruggegraat van de voorschoft tot het kruis , de borst, de buik en beenen wrijven , inzonderheid dan wanneer het paard warm geworden , of wel zelfs in het zweet gebragt is, terwijl het door het staan in de lucht of door het langzaam rond leiden, on- der eenen gedurigen luchtstroom, wederom te snel afgekoeld is; doch niet alleen is zulks een werkzaam, middel om ziekten voortekomen, maar |
|||||
4o6 —
|
|||||
zelfs ook om ziekten, die naeene onderdrukte
huiduitwaseming ontstaan zijn, te genezen, en het zelve behoort daarom Lij de heistelling der zelve, niet verzuimd" te worden.
»- i
Van het ingeven der dranlcen.
In verschillende ziekten verdienen de dranken
de voorkeur boven alle andere vormen, onder Welke men geneesmiddelen aan het paard toe-- dient, daar zij zich het gemakkelijkste en spoe- digste in de maag en de darmen verdeden, en terwijl zij met het bloed en de sappen ver- mengen, ook in die gevallen waar de kwaal on» middelijk in de maag, en de ingewanden zit; zoo als bij verstoppingen, kolijken , ontstekingen Van de maag en de darmen , het spoedigste de pijnlijke plaau zelve treffen. Bij andere ziekten beveelt zich daartegen de
vorm Van een conserf of brok aan, b. v. bij hals-en long ontstekingen enz, , waar het dier niet in staat is , den kop en den hals zoo hoog opteligten, als tot het ingeven der dranken vereischt wordt. De handelwijze bij het ingeven der dranken
is de volgende: . Men neemt een eenige ellen lang, band , riem
of dun touw maakt, daarmede eenen strik om de snijtanden van de boven kaak, en brengt dan dé band over het een of ander, waardooi? men bij het aantrekken , den kop van het'dief- in de hoogte trekt.' Het beste is, wanneer'bet paard daarbij met het achterste tegen eenen BHi»r*.of iets anders vaststaat, ten einde het niet kunne terugtreden* Het is derhalve het "bes-
|
|||||
— 4«7 —
beste, wanneer men bij voorheeldj met eene
stang, die men over de haken heen legt, welks tot het ophangen der toornen en tuigen dienen , en aan de standpalen zijn, het paard in zij- nen stand omdraait, en de band over de stang trekt; ook kan men aan het andere einde van den band een strik maken, de stroo vork daar- door steken, en daarmede den kop van het dier, dat omgedraaid is, door den oppasser laten opligtcn. . ; • Men kan even zeer het paard langs een wa-
gen ladder trekken, en terwijl men de band over dezelve heen legt, deszelfs kop in de hoog- te heffen. Vervolgens gaat die gene welke den- drank ingeeft, op een voetbank, stoel, of on- derste boven gekeerde drinkemmer, (want de paardendocter, moet zich ook bij deze kleinig- heden spoedig weten te helpen) of wanneer de kop. van het paard aan den ladder opgetrok- ken is, op deze,,schort de mouwen op, want het vocht loopt hem anders, indien hij eenigs- zins laag slaat, langs de armen, grijpt met de regterhand de vlesch, die zoo veel mo- gelijk , zekerheids halve , van blik en met eenen langen hals voorzien moet zijn, terwijl hij met de linkerhand de onderkaak van het paard aan- vat , en dan aanvangt den drank in kleine ge- deelten aan het dier integieten , en wel zoo, dat bij den hals der flesch in de bek, (in :de tan- denlooze ruimte, tusschen de snijtanden en de baktanden), aan de linkerzijde van het paard, brengt, daar hem dit anders tegen de hand zou zijn. Wanneer het paard niet slikken wil,. en, zoodra slechts de band eenigszins losgelaten wordt en de kop zakt, ve«l Van den drank wer! der*
|
||||
— 4o8 —
derom weg laat loopen, dan vat de ingever van
den drank de tong met de linkerhand, trekt dezelve naar buiten , doch laat die dadelijk we- derom ios, het geen dikwijls een goed middel is om het paard tot het slikken der medicijn te noodzaken, of men drukt ook wel aan het paard op de luchtpijpen , even als wilde men liet doen hoesten , en laat die dadelijk wederom vrij, hetgeen even eens eene handgreep is, om Let paard te doen slikken, of wel een omstan- der stoot het paard langzaam in de flanken, en den omtrek der valscho ribben, waardoor het dikwijls beter slikt. Wijders is, reeds het lang met den kop in de hoogte getrokken staan, Tan het paard , zelfs het beste middel, om het eindelijk te doen slikken. Men moet echter niet verwachten, dat daarbij volstrekt niets van den drank zou verloren gaan, zoo als theoretisehe paarden-doctors gelooven, en uitdien hoofde de medicijn voor hunne patiënten in zulke kleine Jjortien voorschrijven , waarvan geen droppel ver-
oren mag gaan , wanneer dezelve werken moet. Bij het ingeven der medicijnen aan de paarden , in welken vorm men zulks ook doen moge, gaat altijd meer of minder verloren , naar welke ver- onderstelling , de dozis der geneesmiddelen da- delijk voorgeschreven moeten zijn ; veel daarvan blijft ook in den bek zelven , en aan de bak- tanden hangen, en wordt na het ingeven door het paard wederom uitgespogen. Op deze wijze wordt dan de drank in ver-
deelde portien aan het paard gegeven , en ver- • volgens de band wederom losgelaten ; maar da- delijk wederom aan-en den kop van het paard in de hoogte getrokken, zoodra men bemerkt |
||||
— 4o9 —
dat het nog niet alles doorgeslikt, en nog iets
van den drank in den bek heeft. Het strijken van het onderste en voorste ge-
deelte van den hals, waar eerst de lucht-pijpea en achter deze, de strot naar beneden loopt, draagt tot het beter slikken van het dier, zoo als velen uit geheel verkeerde begrippen geloo- ven , in het geheel niets bij, want zoodra slechts eenmaal het vocht of elke andere zelfstandig- heid , het deksel van de lucht-pijp gepasseerd is , dan valt zulks ook , wegens deszelfs eigene zwaar- te,-in de strot, die zich daarbij geheel lijdelijk gedraagt, van zelf in de maag naar beneden. Indien men zich van een glazen flesch hij het
ingeven bedient, dan moet men zorgen voor het afbreken van den hals , die anders of zelve of <le splinters daarvan, door het paard opgeslokt kunnen worden. Van het ingeven der Conserven.
Tot het ingeven der conserven , wordt vóór
alles eene eenigszins breede ijzeren of houten spatel vereischt, met welke men als het ware het conserf pit de pot opschept en in de keel van het paard brengt. Men gaat daarbij op de volgende wijze tewerk: met de linkerhand vat men aan de regterzijde van den bek , de tandelooze ruimte tusschen de snij-en baktanden, ca wel zoo dat men een gedeelte der tong mede om- vat; vervolgens brengt men met de regterhand aan de linkerzijde van het paard, de spatel met I het conserf in den bek, dien men inmiddels met de linkerhand tracht te openen, schuift diö tot aan de wortel der tong \n de keel, draait S dan |
|||||
S
|
|||||
— 4 o —
|
|||||
dan spoedig de spatel om, zoo dat het conserf
op de tong komt te leggen , ligt met de linker- hand den kop van het paard zoo veel moge- lijk in de hoogte , tracht den bek te sluiten, en veegt bij het wegtrekken van de omgedraaide spatel , dezelve in de hoeken der lippen nog al'$. dan wordt spoedig de kop met beide han- den in de hcogte gebragt, waartoe het goed is , dat men nog door een gezel of oppasser gehol- pen worde, ten einde men ten minste de eene hand wederom vrij krijge , om dezelve voor den bek van het paard te houden, en de somtijds wederom naar buiten vallende brokken van het conserf daarmede op te vangen. De kop van het dier wordt wijders zoo lang
in de hoogte gehouden , tot dat het het middel doorgeslikt heeft, het geen men aan de beweging van de strot duidelijk zien kan; en waartoe men, om zulks te veroorzaken , van lijd tot tijd een vinger in den bek van het paard steekt, even als bij het ingeven van eenen drank, de tong naar builen trekt, en ze dadelijk wederom los laat, het in de zijde stoot enz. Heeft het paard de cene spatel vol doorgeslikt, dan geeft men aan hetzelve op de voorgeschreven wijze, de tweede en de derde , waar bij men altijd hun dat gene wederom ingeeft, wat zij van de voor- gaande spatel uit den bek lieten vallen. Menige paarden nemen de medicijnen in den
vorm van conserf goed, en ten minste niet met groote f tegenzin en tegenstreving in , zelfs eeten zij, eenige. hun juist niet onaangename meng- sels, voornamelijk wanneer zij met honig aange- maakt zijn, pok wel uit onze hand; terwijl ér' Wederom paarden zijn, welken op deze wijze' |
|||||
— 4n —
|
|||||
de geneesmiddelen slechts zeer moegelijk kannen:
ingegeven worden , en waarbij men het best doet, dezelve voor hen in brokken en pillen te veranderen. Van het ingeven der brolien en pillen.
Het gemakkelijkste wordt het ingeven der brok-
ken en pillen , wanneer men zich daartoe van een mondijzer bedient; een werktuig, sdat ge- woonlijk ieder smit bezit, daar hij het zoo dik- wijls bij het nazieu van denbek , de tanden enz ge- bruikt. Geoefenden in het ingeven kunnen zulks nogtans zonder hetzelve , ja het gaat zelfs op deze laatste wijze spoediger en met minder omslag. Wil men meteen mondijzer ingeven , dan wordt eerst dit in den bek van het paard gebragt en de keel daarmede geopend ; vervolgens kan men geheel zeker en zonder het minste gevaar, van door het paard gebeten te worden , met eenen opge- schorten arm, in welks hand men een brok van de grootte van een ei of eene pil genomen heeft, terwijl de kop van het dier door den oppasser vooruit gehouden wordt, over de snij- tanden heen, tot aan het begin der tong en over het deksel der luchtpijp ingaan, en zoo de brok of de pil tot aan de strot brengen,'. wanneer men dan de hand zeer snel terugtrekt , en even spoedig het mondijzer wegneemt, doch den kop steeds nog zoo lang in de hoogte houdt, tot dat men bemerkt dat het dier het middel daorgeslokt heeft. i i Wiljmen zich van geen mondijzer bedienen J dan
grijpt -men! met de linkerhandaan <dé regterzijde
van hét paard , in den I onttrek der tanden-kast,
Sa de
|
|||||
■— 4l2 —
|
|||||
de tong, houdt dezelve vast, waardoor het dier
gedwongen is den bek open te maken , en be- let wordt te bijten, brengt vervolgens met de regterhand aan de linkerzijde van het paard in den omtrek der tanden kast, de brok of pil naar binnen, schuift dezelve tot aan het begin der tong vooruit , trekt de regterhand snel te- rug , laat met de linkerhand de tong los , en houdt den kop van het paard in de hoogte tot dat het het middel doorgeslikt heeft. Bij het ingeven op deze wijze gaat het minste ,
zelfs bijna geheel niets, van het middel verlo- ren , en men weet met zekerheid , welke dozis daarvan het paard eigenlijk ingekregen heeft. Overigens moet nog aangemerkt worden, dat
men vóór het ingeven aller geneesmiddelen , op welk eene wijze en in welken vorm. men zulks ook doen moge , aan hetzelve vooraf het drin- ken moet voorhouden , daar het niet slechts in zoo ver goed is , dat het paard alvorens drinkt, om dat de daarop volgende artsenij dan beter opgelost en door de maag en het darmkanaal, als inede door de melkvaten in het bloed over gebragt wordt, maar ook in zoo verre als het niet dadelijk op het middel drinkt, daar het nog tusschen de tanden hangen gebleven mid- del, aan het paard bij het drinken een onaan- gename smaak veroorzaakt, waardoor het afkeer krijgt van het drinken, ofschoon hetzelve hem zoo wel bij langdurige als zuiver ontstekigachtige ziekten toch zoo nuttig is. Wijders is reeds vroeger op verschillende plaat-
sen aangemerkt geworden , bijzonder in het hoofdstuk over de langdurige long-en lever ont- steking, dat men , evenals ia zoo vele opzigten , ï ook
|
|||||
— 4i5 —
ook met betrekking tot het innemen van inwen-
dige geneesmiddelen, het paard bij de gene- zing zijner ziekten, niet niet den mensch verge- lijken , en verlangen mag, dat het de geneesmid- delen alle uren en in eehe aanhoudende voort- zetting zou gebruiken, waarbij het alle eet- lust verliest of niet wederom krijgt, terwijl de natuur kracht, die door het genot van Voe- dings- middelen onderhouden wordt, nogtans het gewigtigste bij de genezing van alle ziek- ten blijft. Men moet uit dien hoofde inzonder- heid bij langdurige ziekten , de inwendige mid- delen, niet zoo als bij den mensch dagelijks, ja met het uur ingeven , maar van tijd tot tijd geheel daarmede ophouden , en als het ware der natuur wederom tijd en rust gunnen , om de reeds gegevehe middelen behoorlijk te doen werken. Over het algemeen is het in de paarden - artse- nijkunde , een stel-regel op de ondervinding ge- grond , (hoe weinig de Theoretische paardendoc- tors zulks toegeven willen), dat bij deze dieren alle ziekten meer met uitwendige middelen, zoo als aderlating, fontenel enz. en goede oppas- singen voeding, dan door inwendige middelen genezen worden. , . . > . Van het toedienen der llisteren.
Tot het zetten van klisteren bij de paarden,
bedient men zich van eene gewone paarden-klis- teerspuit of ook van zoodanig eene als men bij menschen gebruikt, en ingeval van nood vaneene blaas waar aan men een pijp van vlierhout vast- gemaakt heeft. Na dat men het lave- ment , waarvan hierna in het algemeen gesproken S 3 zal |
||||
~ 4.4 —
|
|||||
zal wor;1en,in de spirit gegoten heeft, daar met
het inzuigen te veel lucht mede in de spuit komt, brengt men de met olie bestrekene pijp in den endel-darm van het paard, en wel zoo, dat de klisteer spuit eenigzins schuins, namelijk met het handvat naar onder , doch met de pijp naar boven gerigt is , om dat de lig- ging van den endel darm ook schuins en van boven naar beneden loopt. Hierbij moet men zich echter nooit zonder eenige voorzorg , ach- ter het paard plaatsen, daar zelfs de ziekste paarden bij dit werk dikwijls ï]0g achter uit slaan , waarom het't zekerste is , >vanneer men zijne plaats eenigzins zijwaard» en achter de standpaal Van bet paard neemt, en zich daarbij slechts met den arm, Voor-en zijwaards naar het paard heen buigt Om de pijp der spuit naar binnen te bren- gen , en het lavement te kunnen zetten, dat slechts zoo warm mag zijn, dat men een droppel daar- van op het bovenste ooglid lijden kan ; welks •gevoeligheid voorzeker den j iristen maatstaf van de gevoeligheid van het darmkanaal geeft. Men geeft elk kh'steer maar altijd in kleine
portien , ten einde zij des te langer in den en- del darm blijven , en hier als verzachtende , pijn- stillende , bedax-ende, krampstillende, losmaken- de of .voedende en versterkende stovingen , en baden kunnen werken. Wordt daartegen he klisteer aan het dier in eene te groote dozis toe- gediend , dan zet het den endel-darm te veel uit , prikkelt denzelven door zijn grooten om- vang, hoe zacht het ook overigens , volgens de middelen en derzelver werking ook zijn kan, en wordt daarom zeer snel, door de verhoogde kron-
|
|||||
— 4i5 —
|
|||||
kronkelende beweging der darmen wederom
voortgedrukt. Een middel dat hier en daar tot het langer
inhouden van het lavement, waarop in alle omstandigheden , onder welke men hetzelve geeft mede veel aankomt, is : dat men aan langstaar- ten , den staart om het eene of andere achter- been heen trekt en zoo vast op het fondament aandrukt, terwijl men dan nog door slagen met de hand op het kruis , de gevoeligheid van den. endeldarm eenigszins afleidt , en op die wijze do zamentrekking van den zelven gedurende eenen, korten tijd wegneemt of vermindert. Men mag niet eer wederom een ander klïstee?
zetten, tot dat het vorige afgegaan is: in het tegenovergestelde/ geval zoude men even zeer den afgang van beiden bespoedigen. Deze regel geld ten minste in het algemeen. Wat de ingrediënten betreft, die men tot het
lavement moet nemen, rigt zich het voorschrift naar het oogmerk dat het klisteer dient te be- reiken , ook dikwijls naar de middelen die men dadelijk bij de hand heeft. Tot een bloot ver- zachtend, bedarend en zacht losmakend klisteer, is enkel laauw-warm water met eenige eetlepels lijnolie, en naar mate men ook daarmede meer of min het darmkanaal openen wil , met bijvoe- ging van eenige eetlepens keuken zout, voldoen- de. - Eéhe meer krampstillende en bedarende werking bezit een afkooksel van gewone camillen, f"v!iëfBloemeh , wolkrüid , althéa , lijnzaad eriz , met 'lijnolie-en naar bevind van zaken , metkeuken zout, -al naar mate meri het eene of het andere of Verschillende van deze middelen bij de hand heeft,
|
|||||
— 4i6 —
lieeft, boven welken no^tans de camillen den
Voorkeur verdienen. De klisteren werken meer losmakend , wanneer
men dezelven uit laauw- warm zeepwater met keuken zout , maakt. Tot krampstillende klis- teren bedient men zich van een afkooksel van valeriaan poeder, met of zonder camillenblpe- rnen en lijnolie , waarbij men nog eene op- lossing van een half tot geheel lood duivelsdrek Aoegen kan. Voedende klisteren bereidt men uit meelwater en dooiers van eijeren, en ver- sterkende en zamentrekkende klisteren uit een afkooksel van eikenschors met gekookte stijfsel, eer koud dan warm gegeven. Alle andere zamengestelde en dure ingrediën-
ten tot klisteren, kan men in de paarden art- senijkunst, (waar men met de eenvoudigste en goedkoopste middelen dikwijls meer doet, dan met de duurste) ontberen , en even zeer ook de klisteren van tabaksrook, met welke ons paar- den-doctors , en vooral de theoretische, die dik- wijls van de menschelijke geneeskunde tot ons overgegaan zijn , in hunne werken bezig houden. Van de algemeene aderlating aan degroote hals.
Deze operatie wordt het gemakkelijkst verrigt,
en de ader het eerste door den onkundige in de ontleedkunde gevonden , wanneer men aan het paard cenen band om den hals trekt, en wel op de volgende wijze. Ka dat men het paard aan den halster of trens
op eene lichte plaats heeft laten brengen , neemt men een tamelijk dik.pak.touw of sterk bindga- ren, knoopt aan het eene einde eenen Strik en Werpt dan denzelven om den hals , en wel der- wij- |
||||
-*i7-
|
|||||
wijze dat de strik van de regfer naar de linker-
zijde van het paard hangt ; vervolgen* neemt men het aadere einde in de hoogte, trekt het door den , aan den anderen kant voorhanden , strik en tnet dezelve de band vast toe, en maakt die vast door eenen strik , ten einde men in geval van nood , de band dadelijk wederom loslaten kan, Dan laat men, den kop van het paard in de hooglé, en met|de punt van den neus naar de regterzijde gewend hou- den, terwijl men zich zei ven aan de linkerzijde Van het paard plaatst, en strijkt met een wei- nig warm water of speeksel de haren boven den band glad, daar waar de groote halsader ligt, in den omtrek tusschen de lucht pijp en' de strot, en wel van de onderkaak af, ten einde de ha- ren zouden plat gaan liggen, en de opgezwollen ader beter in het oog valle. Men neemt verr volgens de vlijm in de linkerhand en zet dett lemmer daarvan in de lengte op de gezwollens ader, vat met de regterhand eenen reeds onder en linke arm gehouden hamersteel of een dergelijk stuk hout, en geeft daarmede op den rug van de vlijm, zoodanigen slag, dat het- zelve tot door de huid en de vliezen van de ader doordringt, en zulk een wond in dezelve maakt, dat het door den vast aangetrokken band opgehouden bloed , langs de gemaakte opening in eenen boog naar buiten stroomt. Is het paard zeer onrustig en schuw, dan is
het goed , wanneer men het zelve, gedurende de . operatie het linker oog laat toehonden, tbn ei)a- de het den slag niet zie, daarover onrustig worde, kop en hals bewege en zoo gedurende de slag het lancet van de ader afgetrokken, ■,en deze slecht getroffen worde. Ook kan men zich S5 . bij |
|||||
— 4i8 —
|
|||||
bij dergelijke paarden van een Iaat-snipper be-
dienen, die men na dat dezelve naar mate vaa de sterkte der huid en vet massa vm het cellen- weefsel , dieper of oppervlakkiger geplaatst is , ia de regterhaad neemt, het lemmer daarvan evea zoo naar de lengte op de ader plaatst, en dan de veer 'los di'ukt. Beide werktuigen kunnen op eene geïijke wijze
zeer goed tot aderlaten gebruikt worden, èn het komt er voornamelijk maar op aan , of men* zich meer of minder aan het eene of het andere ge- wend , en zich in de aanwending eene oefening en vaardigheid verworven hebbe. Het aderlat ten met het lancet is voor de onkundigen moe- ijehjker en zelfs de wetenschappelijk gevormde paardendoctor kan dit werktuig bi{ deze oper- atie ontberen. Stroomt het bloed niet vrij genoeg, het zij
om dat de opening te klein, of het bloed zeer dik is , en zich eene bloed prop voor de Ope- ning geplaatst heeft, dan steke men dé hand ïn den bek van het paard, of cön Stukje hout, een rijstokje , den steel van eene zweep enz. in denzelven, waardoor het dier verpligt wórdt, de kaken op elkander te brengen , hetgeen dade- lijk een vrijer uitgang van het bloed bewerkt. Wil men ook aan de regter zijde, de bals-
ader openen, in welk geval deze operatie voor den operateur, die zich gewend heeft, om slechts met de regterhand ader te laten, eenigzins te- gen dè hand is, dan wordt de kop van het paard naar de linkerzijde gebogen, ten eifide aan de regterzijde de opgezwollenè ader , beter voorkome en te zien zij; terwijl dan vervolgens op
|
|||||
— 4-iQ —•.
|
|||||
op de reeds voorgeschrevene wijle,, wordt te
werk gegaan. / ... ..; Heeft men uit gebrek aan de vereischte be-
hendigheid en oefening in deze operatie , uit te groote vrees , en daardoor ontstane bevende en onzekere hand, ófwel bij eene groote onrustig- tigheid vari het paard, de ader niet bij den eersten slag getroffen, dan heeft zulks geene verdere nadeelige gevolgen,! en het laat ten hoogste eene kleine huid wond achter, terwijl men den slag boven den eersten herhalen moet. i ts het noodige bloed, naar mate van ziekte , de ontsteking, de ligchamelijke gesteldheid en den ouderdom enz, ontlast geworden , dan maakt men den strik van den band open en dezen ge- heel los, strijkt vervolgens de gemaakte wond van boven naar beneden niet de vingers , en drukt dezelve ëen weinig toe, waarna de bloeding, gewoonlijk ophoudt. In het tegenovergestelde ge- val of wanneer men geheel zeker wil zijn, dal de ader , zelfs bij eenige beweging, niet weder- om opengaat, dan steekt men eeue' spel dwars door de gemaakte Wond in die huid, wikkelt eeni- ge paarden haren , die meü tot eenen knoop maakt daarom heen, waar door de daaronder liggen- de wonde in de ader gedrukt wordt, en op- houdt te bloeden. Men behoort nimmer het uit de ader gelaten
bloed, op den grond te laten loopen;, zoo als gewoonlijk geschiedt, daar nven hierbij eensdeels Verhindert wordt , de hoeveelheid behoorlijk te bepalen, en anderdeels uit de zich vormende bloedkoek, bij het stollen van het bloed , den. meer of minder voorhanden ontstekingaclitige S 6 toe- |
|||||
— 4ao —
toestand niet kennen, en daarnaar z'jne maatrege-
len in de verdere behandeling der ziekte nemen kan. Na de gedane aderlating, wordt het paard, in de veronderstelling dat de ziekte het gedoogt, gedurende korten tijd , stapvoets rond geleid en. dan wederom rustig in denstal geplaatst, waar- bij men echter te letten heeft, dat zich geen voe- der in dekrib of ruif bevinde, dewijl anders de paarden die nog eetlust hebben, dadelijk eten en door het kaauwen aanleiding tot het openspringen van de ader geven. De opening van alle andere aders, om eene algemeene aderlating te bewerkstel- ligen is bij alle ziekten geheel onnodig, en de aderla- tingaan de groote halsader bij allen het doelmatigste. Van de plaatselijke aderlatingen (scarificeren).
Daar wij in de paarden-artsenijkunde ons tot
cle plaatselijke aderlatingen niet vatt bloedzui- gers bedienen kunnen, gelijk in de heelkunde bij menschen , om dat zij aan de harige plaat- sen bij de paarden niet trekken , zoo blijft ons ongelukkig, tot het bereiken van dat doel niet anders over dan het scarificeren van zoo- danige ontstokene dëclen , waar plaatselijke ader- latingen gevorderd worden, hoezeer daardoor $lechts zeer weinig bloed ontlast wordt, eu deze operatie ook wel aan eenige deelen b. v. aan de gewrichten en alle meer peesachtige en van banden voorziene partijen , niet goed aantewenden is, ten minste het zeer geringe bloed verlies daarbij, geheel zonder gevolg blijft. Men gaat daarbij op de volgende wijze te werk : Na dat het paard de tang op de neus gezet, en vastgehouden is, neemt men het lancet in de regtcrhand, en doet verschillende insnijdingen naar
|
|||||
\
|
|||||
■naar de lengte der vezels, b. v. bij t de bevan-
genheid (men zie het vroegere hoofdsluk daar- over) door de huid tot op de daaronder liggen- de spieren*, en bevochtigt dezelve met warm water , ten einde de bloeding nog eenigzins on- derhouden worde. (j|\_ |< Over de plaatselijke aderlatingen in de hoef zal nog nader gehandeld worden. ' - ■•."■,; i , 1'. I
Van het zetten van eene fontenel.
Daar waar men de dragt zetten wil, bij voor-
beeld , aan de borst, wordt in de huid,, eene dvvarsche plooi gelegd, die de operateur met de linker, en èen gezel of oppasser met de regter- hand vasthoudt, zoo dat in het midden eewkleine ledige ruimte blijft, die me» vervolgens met' een scherp laat-lancet in eenen keer doorsteekt. Is dit geschiedt, dan tracht men met den
wijsvinger der regterhand in de wond te drin- genen de huid van de daaronder liggende spie- ren of. 'peesacïitige deelèn'J, 'zoöf ver zulks niet den vinger1 mogelijk.'is, te scheiden. Dan brengt men de fontenel naald ,'in de wond , en'maakt daarmede de'huid in dèngehéeïen omvang van de' Wond, 'aan de' borst enkel beneden 'en zijdwaai-ts, ten minste eené vierendeel el lang, los. Wil men nu de fontenel goed prikkelend maken , dan brengt, men een van geelkoper daar- toe vervaardigd of ook ieder ander pijpje, ia de wond, drukt met dé'^vingers 4 de wondlip* pen vast. aan het pijpje toe, en blaist lucht in de wond , die nti', dewijl zij niet wederom uit dezelve terugtreden kan, zich in den geheelen omvang van het cellen weefsel verliest, door S ; «rij-
|
||||
422 "—
|
|||||
Strijken niet.'de vlakke' hand ,.'steeds- meet 'in' hst
zelve verdeeld wordt, en het'losmaakt i'terVVijl zulks deels zelfs als vreemd ligchaam werkt, en de prikkeling vermeerdert, deels aan de vervolgens ingegotene terpentijnolie die deze prik- keling nog. meer verhoogd en onderhoiidt den weg baant enf den toegang tot hét ce,lïeh weefsel opent. "' Zoodra nu daardoor een volledig luchtgezwel aan
de borst ontstaan is , dan trekt men het pijpje uit de wond, houdt de wond lippen nog zoo veel mogelijk zamen , ten einde de ingeblazene lucht niet wederom naar buiten dringe , en giet daarin 1^2 tot 3 oneen terpentijnolie door mid- delvaneenf leschje , met een dunnen hals ^3i<i men ia de wond brengt, waarbij men de huid met den Jmls van de flesch een weinig terug dringt van de daauondef liggende spieren, ten einde de opening derzelve vrij worde, zich .niets aan de kanten vasthechte , en de olie uitloopen kunne, Wijders tracht men p^et de wrijving; .der vlakke hand. ©ok: deze ma^sa jn het alvorens door <|e ingebbvzene'lucht, uitgezette . cellen weefsel, te "verdeelen, en?dan eersl;;,brengt men een rond of hoekig, (die vorm is, geheel onverschillig) zacht zooileer , van. <iö grootte eens daalders , waar- aan een stukje bindgaren , ter lengte van eene vierendeel el, vast gemaakt is , in de wond , en. •wel zoos dat men. ^e^ ibjj hej insteken zamen- «roiiwt» ,ten eindp het door de, wond ga, doch «oodra het binnen de. wond zelve is, door ihet inbrengen van dej vingers, het in dezelve wederom zoekt uittebreiden , ten einde het niet zoo gemakkelijk Jwederom daaruit valle ; vervol- gens vult men nog de wond op met vlas. b r Wil |
|||||
— 425 —
Wil men minder .prikkelen , dan blaze meix
de fontenel niet op, en giete geene terpentijn* olie in dezelve, maar steeke enkel, na dat de huid in den omtrek der wond , van de daaronder liggende spieren gescheiden is , eén stuk droog, of friet, terpentijnolie bevochtigd, of met digesttf Zalf besmeerd .zacht leder in de wond , en stoppè
di»c.y . ir) )j ".'. ■ i> rui mirt D!« ■. ***
e wondt met werk toe, ;. ;• i ;. i .;••,'. ,; -, Zoo veel zu\ks mogejgk ïs ? moet men. vervol-
gens 'hét'paardS dagen, lang rustig op stal la- ten , 'ten einde' <Je öpzwelhng der fontenel niet Belet worde, hét geen anders plaats heeft , wan- neer men hetdier te" vroegtijdig rond' leidt; m welk geval de bewegipg als een. yjeédeeUntl .mid- del werkt ,- eh de bpiwt'ltiag' 'en öpkofaende ettering ophpndt. .. Óe( 4«. dag na de .gedane operatie, begint men' d?e Jfontenèï 'smpd-eè^s„ 'siniddagS en 's: avonds , van beneden naar .boven uittédrukken , en''aén geheelén omtrek dikwijls niet versch water te bevochtigen r? waardoor, ftet ontstaan eeneri .goede ettering begunstigd, wordt. (Sok. vanlg't ..nieii' yan'd'jezen" .^ag?af ;aa'n'r:.'Jiet paard'.; zoódra. hef fzijn 'MÖ,véi;,ige Jil'R4e'a|cflif8f 'stand verooi'lpóft,,.rangzaa,iji'»qnd;te leiden » te?- Vfijl nieri voorts 'daarop té 'letten jiee,|t. „dat het niet aan de fontenel jbijfV,of anders met de- zelve.' tegen een nard ligehaam, wrijft, liet- geen vele paafcden doen ^ van, hef tijcTstip af dat de .wond hègïat ,te' etteren,, waardoo.r, 'eep. nieuwe ziéKélqké prikkel, e'ene"kwetsing ën.djfuft- king aandje Wond in derzelvG'r geheelén .omtrek, rvportgebragt 'woedt, Üie het. on^taan^ eener goede ettering tegen, werkt. In .dat geval vloeit slechts eén weiachtig vocht en bloed uit de Wond, en ontstaat er zoogenaamd wild vleesch of,
|
||||
— 4a4 —
|
|||||
of ook het vochtige koud vuur, terwijl het dier
zich zelf wel geheele stukken vleesch aan de borst uitscheuren, en eene wond maken kan, die tot aan het borstbeen gaat , voornamelijk Wanneer de geheele gesteldheid der ziekte, tot eenen rotachtigen toestand overhelt, die danbq eene plaatselijke kwetsing, maar al te ligt als Vochtig koud vuur bij de fqntenel versebijnt. ■ Om dit derhalve te vermijden, moet men aan
het paard eene schort van gewast linnen voor- hangen , door welke het zich niet zoo bijten, wrijven en' kwetsen kan , of wat nog beter en doelmatiger daartoe is, dezelve met het eene einde aan den halster en met het andere aan een op het paard gelegde boven gordel vast- maken. De uitgejoopene stof, die aan de baren vast-
gebakken en'gekleeft is, moet van tijd tot tijd met warm zeepwater aigewasschen en de daar- door ontstane haarlooze plaats, met een wei- nig vet en lijnolie besmeerd worden, deels om 'den groei der nieuwe haren daardoor te bevor- deren , deels om gelijksoortige kale vlakken voor- tekomen, daar de etter dan niet zoo ligt aan de ingesmeerde plaatsen Vast hangen, en de haren wegvreten kan, Komt bij het uitdrukken der fontenel, hetin-
gebragte leder mede naar buiten, of gaat het- zelve op eene andere wijze nit de wond, dan moet zulks gezuiverd, ot wel wederom eennieuw gtuk in de Wond gestoken worden, na dat het 'alvorens met terpentijnolie is bevochtigd. Is de fontenel té sterk gezwollen, terwijl men nu
zijn oogmerk daardoor bereikt heeft, en den al
|
|||||
— 425 —
|
|||||
«1 te gro >teu prikkel, door de verwijdering dei?
opgehoopte sappen wil verminderen, dan be- hoeft men slechts aan de onderste zachtste plaats der fontenel, die zich hij het uitdrukken het beste laat voelen, eene tweede opening door eenen se:k met het lancet te maken , dien men, naar bevind van zaken, nog iets verwijdt, en de al te hevige prikkel, houdt dan met het uitvloeijen van de ontlaste sappen en den ge- vormden etter, dadelijk op. Daar waar de fontenel te weinig prikkelt,
weinig gezwollen en ontstoken is , moet men die door het herhaald losmaken en losstooten der huid vau de daaronder liggende spieren in den geheelen omtrek, het nogmaals opblazen en in- gieten van terpentijnolie, en het inbrengen van een stuk leder en wieken van werk , die men met terpentijnolie bevochtigd heeft, op nieuw trachten te prikkelen, ten einde de fontenel behoorlijk derzelver oogmerk vervulle. De eerste dagen brengt de fontenel slechtsbioed-
water en lijmpha voort; later ontstaat eerst de ettering , en dit tijdstip moet door het dikwijls be» vochiigen van den geheelen omtrek met verscb, water bespoedigd , én onderhonden worden. In geval het paard , uit onachtzaamheid van den op- passer, en het niet omhangen der schort van ge- wast linnen of het aan doen der stangen, aan de fontenel gewreven en gebeten heeft, dan moeten de afgescheidene stukken huid , met het mes weg- genomen , en de wond, even als den geheelen omtrek, dikwijls met versch water bevochtigd worden. Dit geschiedt ook , wanneer geheele partijen daarvan brandig geworden zijn , welke even zeer dadelijk met het mes verwijderd , de daar- on-
|
|||||
•jflftder liggende gejonde deelen voorzigtigrmet «en
.gloeijenjd ijzer bestreken,, en de wondnbenevens den omtrek:, dikwijls met een slerk koud afkook- sel van eikenschors , moeten bevochtigd worden. Is de werking van de fontenel gedaan , dan
Wordt het ingestokene leder weggenomen, de etter vlijtig uitgedrukt, en de geheele plaats dikwijls met versch water bevochtigd , waarna dit kunst- matige zweer zeer spoedig geneest. (*) Bij eene fontenel onder den buik moet men geenen zoo gröoten toeloop van etter verwachten , ofschoon in menige gevallen het gezwel in den beginne aanmerkehjk is , en de geheele huid , de koker bij de ruinen» en de uijer bij de merrien omvat, (•}') om dat hier meer peesachtige dan spierachtige deelen liggen, in welke de éttering altijd slechts Spaanzaamplaa,t5'heeft» Des te langer moet men der- balvehier de fböitenel in éttering houden , hef geen te gemakkelijker is, uithoofde men , wanneer die op deze plaats aangebragt is , het paard gedurende der* zelver werking , tot alle diensten gebruiken kan* Bij het leggen «an de fontenel onder den buik
•;.■'•■ '■■■ : i' ,; :. \nqh Sao ■ ■-■ ..■<.■■ ;,• .moet I;K*) -Sofntij'ls gebeurt het , dat meq gelooft, dat hetJ48<ler
reeds uit de fontenel yerwij lerd is, terwijl liet slechts in de diepte derzel»e' gezakt is , en c.hhr de etieïing nog óndérholldt, Wanneer hel bovenste gedeelte der fontenel refeds lang-generen is. Ia dal geval snijdt men op elke plaats , waar zich de zetel der elter verzameling door derzelver zachtheid, toegevendheid en 'pijn te kennen geeft, open , en neemt fret daarin gèulevèné leder daaruit, waarop de fontenel dadelijk geneest.'. ■>■..-, :■,> Ct) 0»K bij eene fontenel aan deljó'rst, W4rHep Wmösiga
gevallen, niet alleen de y&o'ste .bee-non, tol-tfjn de-, knip,,.^ji^ar oqk een gedeelte van den iyiik , van het gezwel aangedaan, zoo dat het paard de voorste "béennn Weinig of geheel niet be'wegè'i Iran, hetgeen echter in weinige1 dagen •overgaat!', zaddfaJ èe' fontene) uitgedrukt, ook wel eene tege^t opeairig daarjn ge- maakt en bet paard in bsweging gebragt wordt. ' jianmerlcing des Hongduitschen Pertalerj.
|
||||
427 —
|
|||||
moet men meestal het paafd omver werpen'j
daar anders de operateur , in weerwil van het dan- wenden van neus nijpers eb de beste houding van het dier, zeer ligt aan kwetsing blootgesteld is. Ook wordt hier het in de wond gebragté leder meestendeels , bij voorbeeld , bij het lig- gen van het paard , naar buiten gedrukt, wes- halve men immer verdacht moet zijn, om zoo- danig leder telkens op nieuw daarin te steken.: Met eene te weinig prikkelende fontenel bereikt
men het daardoor beoogde doel even zoo min als door dezelve te kort in ettering te hou- den , gelijk mij, in spijt van alle theoretische tegenwerpingen, de ondervinding zoo dikwijls getoond heeft. Van het zetten van een hctarvlecht
(dragt.) Het is niet noodig dat men zich voor de haar
vlechten (dragten) , in den letterlijken zin, van toui- wen of handen van gevlochten paarden haar bedie- ne , daar even goed daartoe ook kunnen gebruikt worden, linnen banden, of draden, die men met terpentijnolie besmeert, en tusschen de huid en dedaar onderliggende spieren trekt. Men gaat daarbij Op de volgende wijze te werk : na dat men aan de bovenste plaals , boven welke men de haarvlecht (dragt) aanbrengen wil, de huid in de dwarste gevouwen, en even als bij die aanwijzing tot de operatie met de fontenel, van elkander gesneden heeft, herhaalt men hetzelfde aan de onderste plaats , waar de haa;iiylecht door- getrokken moet worden, zoó dat ongeveer eene ruimte van eene vierendeel el tusschen beide in- snijdingen in de huid bltjve; vervolgens maakt men aan de bovenste wond eerstehjk met den vin- ger |
|||||
— 4a8 —
ger en dan met de fontenelnaald, de huid van de
daaronder liggende spieren lns , en wel, wanneer men de haarvleclit prikkelender wil doen zijn , in den geheelen omtrek, of bq aldien zulks het ge- val niet is, slechts in de lengte tot aan de on- derste snede, door welke men nu de fontenel- uaaid , met de in het bovenste einde ingestokene of anders met bindgaren bevestigde, en met ter- Ï>entijnolie bevochtigde banden of draden wederom
ïeen trekt, beide einde derzelve over elkander slaat en zamen naait. (*) Van tijd tot tijd wordt nu de haarvlecht omge-
trokken , gezuiverd en wederom opnieuw met ter- pentijnolie bevochtigd , terwijl overigens de ge- heele omtrek dikwijls met versch water bevochtigd , en dagelijks onderscheidene malen van boven naar beneden uitgedrukt wordt. Daar waar de materie aan de onderste -opening van de baai-vlecht uit- loopt, ligt vastbakt, de haren wegvieet, en op die wijze kale vlakken maakt, moet men de plaats even-
{*) In plaats van het zamen naaijen der heide einden Tan
de band of draad maak ik aan iedereinde dei-zelve een stukje hout, en geef de voorkeur bier aan hoven het zamen naaijen der beide einden^ want eensdeels kunnen de paarden de dragt niel Eoo ligt met de tanden pakken , en gelijk niet zelden gebeurt, gezamenlijk met de huid afscheuren; anderdeels blijven zij . daaraan , bij een vooruitstekend voorwerp b. t. aan sloten van deuren, bij het in- en uitbrengen uit den stal, ook niet zoo ligt hangen en scheurende band of draad weg , en daar ik, uit zoo vele ondervinding weet, dat het schuiven van den haarvlecht in de wond oneiudig minder gunstig is, voor het onderhoud eener goede etteiing , dan wanneer men eene en deielfde punt van bet hamband met de daar aan zittende materie in de wond Iaat steken , en alleen bij voorbeeld , iu lieete dagen, om de kwade reuk te vermijden, van lijd tot tijd, liever eenea ge- heel nieuwen band inbrengt , zoo geef ik ook in dat opzigt aan deze wijze met de prop de voorkeur boven het' zamen- uaaijeu der banden , en gebruik de haarvlecht altijd op die wijze Aanmerking tan den Hoogduitsclien Vertaler, |
||||
*■ 4ag
|
|||||
eveneens met vet bestrijken., ten einde de uitloo-
petide materie niet aan de haren blijve hangen en die verniele. Heeft men door den haarband en de dientengevolge bewerkte kunstige ettering, zijn doel bereikt, dan snijdt men de haarvlecht door, trekt denzelven uit de wond , drukt die onder- scheidene malen daags nog zorgvuldig uit, en be- vochtigt de wonden en den geheelen omtrek dik- wijls met versch water, waarop dan de afge- droogde huid wederom met de daaronder liggen- de spieren vastgroeit, en vervolgens weinig of geheel niets meer van het lidteeken te zien is. Op plaatsen waar de huid zeer fijn en dun is ,
scheurt menigmaal de haarvlecht van zelfs uit , terwijl dezelve allengskens de huid doorwrijft en doorsnijdt, zonder dai het oogmerk bereikt wordt, In dal geval, of daar waar , door welk toeval ook , de haarvlecht uitgescheurd is, moet zulks naast de eerste plaats wederom op nieuw gemaakt worden. In alle die gevallen, waar het den paarden-1
doctor om eenen snellen en bevigen prikkel te doen is , zoo als dit bijna in alle zuiver ontste- kingachtige en ten deele ook bij langdurige ziek- ten gevorderd wordt, moet hij zich niet van de te weinig werkende haarvlechten, maar van de fontenel bedienen, wier prikkeling — wanneer zij op de boven voorgeschrevene wijze gemaakt worden — veel heviger en door dringender is; terwijl daartegen wederom de haarvlechten ver- cischt worden, wanneer het er op aankomt , den prikkel langen tijd op eene plaats te hou- den , bij voorbeeld , bij oogontstekingen , stillen kolder, langdurige ziekte der long, zuchtige bee- nea, verouderde knobbels. mok poten enz. Van
|
|||||
— 45o —
|
|||||
Van het branden,
In zoo verre deze operatie tot genezing der inwendige ziekten noodzakelijk wordt, bestaat d,ezelve in Let maken van punten of streken , met een gloeijend peervormig ijzer, waarmede men bij tijden , de huid half of geheel, tot op de daaronder liggende spieren, door brandt, en daar- door eeneu prikkel verwekt, ten gevolge van wel- ken de ziekelijke prikkelbaarheid en de toevloed der sappen , van andere deelen afgeleid,en door het gemeenegevoel de levens krachten overal meer opgewekt worden. Bij de aanwending van 'dit ijzer tot de genezing van uitwendige ziekten, kwaadaardige zweeren, beeneeters, koud vuur enz, wordt de lijdende plaats, meer of minder daarmede gebrand, en daardoor behalve andere goede gevolgen , ook eene betere ettering veroor- zaakt, zoo als bij voorbeeld, bij de worrabuilen en dergehjken. Van het maken van openingen en het doen
plaatselijke aderlatingen in de hoef. De plaatselijke aderlatingen in de hoef, zijn een der grootste en onontbeerlijkste geneesmiddelen, bij ontstekingen in de hoef, en even onontbeer- lijk zijn de openingen , om aan de uitgestorte voch- ten un den etter iii de hoef bevat, eenen uitweg te verschaffen. Men doet dezelve op de volgende wijze : na dat men het hoef ijzer afgenomen , en de hoef, wanneer zulks noodig is, eenigzins gelijken— en afgesneden heeft, neemt men op de plaats der witte lijn, waar men de opening wil ma- ken, bij.aJgemeene ontstekingen der hoef( als mede bij eène bevangenheid >, ahjdin.de beide hoeken der hoef, jiog eeqiga gedaeken. vab <&en> hoorn meer Wft weg, |
|||||
— 45i -%
|
|||||
weg, en maakt eerst met hét groefmes en dan met het
hoefmes of ook dadelijk met het laatste, eene ope- ning tot op de vleeschzoól, ter grootte van een stui- vertje of iets grootèr, maar' toch altijd slechts zoo groot, datjhet opgeslagene ijzer, dezelve we- derom bedekt, maakt dan zelfs nogeenige insnij- dingen in de vleeschzoól , en laat de wonden goed uitbloeden , hetgeen nog vermeerderd wordt, wan-- neer men de hoef in eenen emme* met warm wa- ter plaatst, of ook maar bevochtigd /voornamelijk aan de gemaakte wonden. Maakt men dé opening in de hoef, met oogmerk om den aldaar be- vatten ettereene vrijen toegang te verschaffen , dan vervallen de insnijdingen in de vleeschzoól, om dat hier de ontsteking , die men door deze plaatse- lijke aderlatingen verdeelen wilde, reeds in ette- ring en dus als in eenen geheel anderen zïekelij- ken toestand overgegaan is; intusschen wordt het uitspoelen van de zweer , zoo mogelijk, met laauw- warm water even eens gevorderd. Nog moet aangemerkt worden, dat deze ge-
maakte openingen , het zij dat dezelve geschieden enkel om eene plaatselijke aderlating in de vleesch- zoól te bewerken , het zij om aan uitgestorte voch- ten , of aan den zich reeds gevormd hebbende etter,, eenen uitweg te verschaffen, niet met pik , ent- was enz. mogen toegestopt worden, waar- door hun geheel doel verloren zou gaan, maar, alleen met een weinig los werk of mos be-, hooren verbonden te worden,door welke beide de vochten doortrekken kunnen. fan het afnemen of lostrekken van denthpqrn. "Deze operatie moét,'even als de 'plaatselijke,' aderlatingen der hoef, tot degenezing vanonder-3 scheidene uitwendigeliwetsingeq en verwondingen der
|
|||||
— 43a — _
der hoef, ondernomen worden , z^o als na aan-
merkelijke of veronachtzaamde steek en wonden in de hoef enz,, Hier [wordt alleen In zoo verre daarover gehandeld , als men dezelve ook voor- namelijk bij de genezing van den hoogsten graad der bevangenheid , (waarvan in het vroegere hoofd- stuk gesproken is) , moet aanwenden. Bij deze operatie moet het paard op den grond geworpen en dan langs de wittelijn, het verband der hoorn- zool met de hoornenkanten , doormiddel van het groefmes, gescheiden worden. Is dit geschied , dat wordt de aan hare einden losgemaakte hoorn- zool aan de punt der hoef, met de tang gevat, en naar de bal toe van de daaronder liggende vleeschzool gescheiden', en daar waar zij nog aan de ballen vast hangt, met het hoefmes losgesne- den, waarna de wond met laauw warm water gezuiverd en met sterk droog , of met digestif zalf bestreken werk verbonden wordt; over wel- ke heen men nog eeu sterk kussen van werk als matras, voor de blootliggende vleeschzool, door een verband aanbrengt. Daar men somtijds, en Wel juist bij den hoogsten graad der bevangenheid , waar het wegnemen der zool, van wege de uitge- storte vochten of de opgehoopte etter , noodig ivordt, voor hét allerminste eene sterke bloeding krijgt , zoo is het noodzakelijk vóór de operatie een tournihet, en des noods een band boven de kootte leggen, ten einde de bloeding te belet- ten, tot dat men na de volledige afscheuring der rooi, de grootste bloedende vaten , met hetgloe- ijende ijzer stillen kan. De verdere behandeling geschiedt, naar algemeene veeartsenijkundige grond- stellingen. f '<'-*-• EIND E.
|
|||||
2M3
|
|||||