F. oct.
Geliefden! yeloojt niet eenen ieyelijkm Geest, muur beproeft de Geesten, of zij uit God :ijn.
Rdiyio en reliyiemiteil ligt diep en leedcr in den mennek. Naar de couüentie kan men niet rusten voor en aleer men in liefde met den Onzienlijke vereenzelvigd is. Fan deze ware eenheid hangt alles af, noch verhitlering , noch verwoesten, noch verbolgenheid, noch graicel , noch vr delg zucht zou men meer vinden. Een vijftiental eeuwen leveren ons de getuigenis. En dit ligt alleen in de relatie der begrippen, waardoor tcan begrippen en misgrepen — hoewel tot wakkerschudden in het dwaze noodzakelijk was — ontstaan zijn.
Modernen , conservalieoen, orthodoxen , allen streven in onzen lijd naar boventoon. Men geeft prijs , stopt onder de bank, houdt vast, cardinale leerstukken. Tol geene algemeene eenheid kan men opvoeren , Gordiaansche knoopen hakt men door, men verschalkt en overvleugelt elkander. Bit wrocht verderfelijkheid. Eene bittere tmeespalt welke te voorzien is, is eene gewetenszaak. De liefde rust niet en kan niet rusten , zoolang er zelfs nog maar ecu is, die in dwaling zou dooien Alhanasias, die men acht boven onze, menschelijke bevalling en verheven hoven de grens van Gods openbaring , onthul ik , en wel als het voleindend geloof en het ware wezen van Gods openbaring.
Het onderhavige openbare zich in strekking , doel en wezen.
Een bewijs voor hel aanzijn van God, tot betoog, is: genoegzaam.
Kunslgewrochten : natnurgewrochten = natuurlijk versland • eenwig verstand.
Met bevelende liefde ziet schrijver dezes op eenen eenparigea schouder, en, op eene kudde onder eenen Herder, dan zal voorzeker de God en Vader van onzen Heer Jezus Christus, ook onze Vatkr zijn.
Athanasius, de moderne kerk-vader.
Geen dogma sedert de vierde eeuw is zoo doorloopend gelinnd-haafd, dan het leerstuk der Driecenheid , en is dit nog niet de eenigste en grootste scheidsmuur, waardoor het Christendom gescheiden is, en tot geene eenheid kan komen, liet algemeen geloof is Drieëenheid, de geleerden wanen zich daarboven , eene heimelijke haat en vijandschap draagt men elkander toe , en het verzwijgen tot vergetelheid te brengen, te verwerpen , te bespotten , of het te laten weergalmen en daveren door de kerken, ea als fundamenteele leer van het orthodox te zijn , van de kerk tracht men zich te handhaven. Op twee gedachten kan men niet hinken , het geweten kwetsen maakt het tot een gewetenszaak , geen midden kan men aannemen, men staat of valt daarmede. Eilieve! kent gij zoo do oorsprong en bron, dat hier geen midden, of zamenvatting van beiden kan plaats hebben , en beide in wezen elkander zamentreffon. Nu dan , dien twistappel , dat vijandelijke, dat eeuwig gescheiden zijn, zullen wij u benemen, braver leeren worden en daarmede zoo kastijden, dat gij u beiden moet schamen , verzoenen , en in liefde moet zamen wonen. Niet langer benaauwde sprongen, als benaauwde katten, niet langer spot eu grillen , niet langer in onwetendheid gedoold, niet langer gescheiden gevoeld , ook een einde hieraan gemaakt. Volg mij daartoe met die innige belangstelling, tot broederzin en broedermin, tot reine Gods kennis.
Het Gnosticisme wrochtte in den Apastolischen tijd, en dit begon in de vierde eeuw weder zich te openbaren, maar in het licht van het Socianisme. Arius legde dit tot grondslag. Athanasius een doorwrocht geleerde, een doorgronder van alle zaken, een ver vooruitziende in de toekomst, voorzag, dat de strekking , het wezen en het' doel van het zuiver Apostolische zou verloren gaan. Gelijk hij zich onverschrokken en krachtig in zijne wetenschap en vooruit waarnemen gevoelde , zich zelfs met den keizer meten durfde, wilde hij zich ook als kerkvader handhaven. Hij doofde het licht van Arius, verbande hem , eti stelde in hooge verhevenheid op het korst het hooge wezen , de eenheid en het doel van Evangelie iu een formulier, het formulier van Athanasius geheeten , dat in de kerkvergadering te Nicea , in 325 , openlijk aangenomen en voor kerkelijk verbindend verklaard is, op.
Athanasius is daarin zoo kort, zoo paradoxaal, zoo diepzinnig,
r.oo wonderlijk , dat men niet weet, hoe men hem , die anders zoo vrij , en zelfs boven alle vrijen staat, moet beoordeelen, en helt om hem contradictie iu hem zalven toe te kennen. Op het hoogste standpunt moet hij staan, op oen standpunt te hoog verheven, om in zijn tijd gewaardeerd te kunnen worden, te hoog om in do gevolgen voor wanbegrippen te beveiligen, te hoog om vernietigd te kunnen worden ; en nu /al de kritiek hem te niet doen , of als modern kerkvader der 19 eeuw op de waarde van zijne hoogte hem huldigen. Athanasius tot die waardcering te verheffen , wat vijftien eeuwen het Christendom in wanbegrippen heeft gehuld , en nu nog het cenigste en de grootste hinderpaal is , daartoe is noodig te weten : eerst welke eenvoudigheid oorzaak is ; dan, hoe hij dit verheven in zijn formulier weet zamen te vatten , verder de vereenvoudiging gegrond op de -opvoeding , en eindelijk hoe het wezen des bijbels zaraenvat.
Dit neme ons de diepzinnigheid weg, ontdoe het verborgen leerstuk van het wanbegripskleed , zij geen doodskleed meer , en onthult, vereenig-en wij ons in broederzin en broedermin , opdat wij allen een zijn in hot wezen van onze godsdienst.
I
De eenvoudigheid zou men kunnen bestempelen met de eenvoudigheid van het redeneren met het hoerenkrijt. • 1 drukt het wezen uit.
1X1=1 I
= gt; on veranderbaar iu wezen. '/. -ll
1 — 1=0= geen wezen.
I 1=2=: onvermengd en ongedeeld. gt;■ — = absoluut wezen.
1 — onveranderbaar — karaeter = wezen. 1 1=2=. afgeleid, verwekt uit de een zonder wegname van de ecu. anders.
W as de eenheid de een, vernietigd t bestond er geen een. geewe eenheid, geen 1 x een meer.
;] gelijk ) wezen )] gelijk ) wezen )
, ( en v _ . en \
~ ~ ( gelijk- j 1,1 sub- f ] vormig. * stantie.'
■j niet gelijk
_ 2 , , _ I in substantie
^ f maar
J in wezen.
Tn 3 l maakt do 3 verschil in substantie, niet in de eenheid in het wezen , maar in het karaeter.
6
De gelijkheid in het wezen bestaat in de onvermengde en ongedeelde eenheid of één,
In 2 2 en 2 X 3 kunnen 2 gelijk en gelijkvormig zijn in do substantie , in zoo verre do relatie de 2 do eenheid in het wezen kunnen gevoelen, uitdrukken, openbaren als een of eenheid.
2 en 4 zijn niet gelijk 3 in substantie.
2 en 4 zijn gelijk met 3 in wezen , ontleend , afgeleid , verwekt, of uitgegaan uit de één of eenheid.
2 en 4 en 3 bezitten elk hun karacter van onderscheiding , maar ook hunue eenheid in hel wezen , of in iiet 'oezit van de één. Zoo ook 1 3 of I 2.
1 is onveranderbaar, 1 X 1 = 1, hot wesen , liet absolute zijn , dat alles moet beheersahen, kenmerken, gevonden en moet worden. Dit grond bezit, de grondtijpe, l x 1 kan niet anders dulden dan de één.
Ontleent men nu of klimt men op 1 1 = 2 of 1 1 1 = 3, dan is de een het hoogstbeheerschende, karacteristieke wezen, van het al. liet geeft karacter, onderscheid , kenmerkt, maakt herleiding mogelijk, en bepaalt het wezen en de eenheid.
De eenheid te vinden is het hoogste, de som van het al, en dit is onmogelijk , zoo 1x1 = 1 niet onveranderbaar is.
2 1 kan de 2 in wezen en substantie meer een zijn mét de één , waar zij uit ontleend , verwekt is , dan de 1 welke uit haar uitgaat.
Zoo vereiseht het idéé het denkbeeld van drie, drie-een, drie-een-heid, gelijk in wezen , onderscheiden en substantie.
Komt 2 1 in wezen en substantie tot gelijkheid, dan noemt men het drie-vuldig-heid, volheid in de drie. llooger klimt men hierin niet op, met de 3 is het universeele verbonden, zoo in de cijferkunst, als in de taalkunde, hetgeen de persoonlijke werkwoorden aantoonen.
Een is op zich zelve geen getal. Twee maakt dc een tot een getal. Met de drie is het universele aanwezig en inbegrepen, 1 = wezen.
1 = onvermengd en ongedeeld,
1 = onvermengd en ongedeeld,
3 = onvermengd en ongedeeld.
1 = onvermengd en ongedeeld.
1 = onvermengd en ongedeeld.
1 = onvermengd en ongedeeld.
3 = onvermengd en ongedeeld.
1 X 1 = onveranderbaar.
2 = onvermengd en ongedeeld in de eenheid van liet
wezen uit 1 1.
3 = onvermengd en ongedeeld in de eenheid van het
wezen uit de 3 gelijk deze 2 uit de 1.
Het hoogste wezen bezit de bron van bestaan in zich zeiven
7
kan zich zelf niet scheppen, is, was en zal zijn, het eeuwige zijn. Wat uit zijn wezen is, is niet scheppen, maar verwekken en uitgaan.
lXl= bron in zich zeiven.
2 = verwekt uit de 1 x 1.
3 = uitgegaan door de 2 en alzoo uit de 1 x 1. 1x1= onveranderbaar.
2 bestendig hetzelfde wezen ontvangende uit I X 1.
3 =--1--------------uit 2 en al-
zoo uit de 1 x 1.
1 X 1 — onveranderbaar = onmetelijk.
2 — onvermengd en ongedeeld uit lxl-= onmetelijk.
lXl = zonder begin = eeuwig.
2 = onvermengd en ongedeeld uit 1 X 1 — zonder
begin = eeuwig.
3 == onvermengd en ongedeeld uit 2 = uit 1 X 1 =
eeuwig,
1x1= eeuwige eer en eeuwige heerlijkheid.
2 onvermengd en ongedeeld uit 1x1 = gelijke eer en heerlijkheid.
3 = onvermengd en ongedeeld uit 2 = 1 x 1 = ge
lijke eer en heerlijkheid.
lXl = Almagtig.
2 = onvermengd en ongedeeld met 1x1= Almagtig.
3 =------------2 = 1 X 1 = Al
magtig.
3 bepaalt zich niet lot een , maar eerst tot dc 2 en dan tot dc 1,2 bepaalt zich niet tot 3, maar tot 1 en in vergelijking lot dc 3.
De een en eenheid is in dc eenheden onvermengd en ongedeeld , zoodat de substantie dc eenheden bepaalt, karacteriseert , maar het wezen of do inhoud onveranderd laat. Dit drukt ook het X en / teeken uit, daar vermenging of vermenigvuldiging en deeling alleen verkortingen van optellen en aftrekken zijn.
Deze eenvoudigheid van het redeneren als niet hoerenkrijt, ligt voor cijferkunst, spraakkunst, en ook tot zuiver defenieeren van de drie-een- heid en drie-vuldiy-htid, voor Athanasius tot grondslag,
Zien wij nu hoe Athanasius dit verhevene in zijn formulier wist zamen te vatten.
1. 7joo wie wil zalig zijn, dien is voor alle dingen noodig dat hij het algemeen geloof houde.
2. Hetwelk, zoo wie niet geheel en ongeschonden bewaart, die zal zonder twijfel ccuwiglijk verderven.
8
3. Het algemeen geloof is dit , dat Wij den eenigen God in de drieheid , en de drieheid in do eenheid vereeren.
4. Zonder de personen te vermengen of het wezen en de substantie te deelen.
B. Want het is een ander persoon des Vaders, een ander des Zoons, een ander des Heiligen Geestos.
6. Maar do Vader, Zoon en Heilige Geest, hebben céno Godheid, gelijke eer, en gelijke eeuwige heerlijkheid.
7. Hoedanig de Vader is, zoodanig is ook de Zoon , zoodanig is ook de Heilige Geest.
8. De Vader is ongeschapen , de Zoon is ongeschapen , de Heilige Geest is ongeschapen.
9. Onmetelijk is de Vader , onmetelijk is de Zoon , onmetelijk is de Heilige Geest.
10. De Vader is eeuwig, do Zoon is eeuwig, de Heilige Geest is eeuwig.
11. Nogthans zijn het niet drie eeuwigen, maar oen eeuwige.
12. Gelijk ook niet drie ongeschapenen , noch drie onmete-lijken , maar cén ongeschapen en één onmetelijke.
13. Desgelijks is de Vader almagtig, de Zoon almagtig , dc Heilige Geest almagtig.
14. En nogthans zijn het niet drie alinagtigen maar een almagtige.
15. Alzoo ook is do Vader God , de Zoon God , de Heilige Geest God.
16. En nogthans niet drie Goden maar het is cén God.
17. Alzoo is de Vader Heer, de Zoon Heer, dc Heilige Geest Heer.
18. En nogthans zijn het niet drie Hecren , maar één Heer.
19. Want gelijk wij door de Christen waarheid gedwongen worden eenen eigenlijken persoon bijzonder God of lieer te noemen.
20. Alzoo is ons ook door het algemeen geloof verboden drie Goden of Heeren te bekennen.
21. Dc Vader is van niemand gemaakt, noch geschapen, noch gegenereerd.
22. De Zoon is van den Vader alleen , niet gemaakt, noch geschapen , maar gegenereerd.
23. De Heilige Geest is van den Vader en den Zoon , niet gemaakt, noch gegenereerd , maar uitgekomen.
24. Zoo is er dan één Vader, niet drie Vaders, één Zoon, niet drie Zonen , één Heilige Geest, niet drie Heilige Geesten.
35. En in deze drieheid is niet eerst, noch laatst, niet meest noch minst.
26. Maar de gansche drie personen hebben gelijke eeuwigheid en zijn hun zeiven allezins gelijk.
27. Zoo, dat alom (gelijk nu gezegd is) de eenheid in de drieheid, en de drieheid in de eenheid zij te ceren.
9
2S. Daarom zoo wie wil zalig zijn, die moet alzoo aan de Drievuldiglieid gelooven.
29. Maar het is tot de eeuwige zaligheid noodlg, dat hij ook de mensehwording onzes Heeren Jezus Christus tromvelijk geloove.
30. Zoo is dan het regte geloof, dat wij gelooven en belijden dat onze lieer Jezus Christus Gods Zoon, zij God en nienseh.
31. Hij is God uit de substantie des Vaders, vóór alle tijden gegenereerd en raenseh uit de substantie zijner moeder, in der tijd geboren.
32. Volkomen God, volkomen mensch, hebbende eene verstandige ziel en mensehelijk vleeseh.
33. Den Vader gelijk naar de Godheid, minder dan de Vader naar de mensehheid.
34. Denwelken alhoewel Hij God is en mensch, zoo is Hij nogthans niet twee , maar een Christus.
35. Hij is een, niet door verandering der Godheid en het vleeseh, maar door de aanneming der mensehheid in God.
36. Hij is één , niet dnor de vermenging der substantie maar door de eenheid des persoons.
37. Want gelijk do verstandige ziel en het vleeseh, één menseh zijn, zoo is God en de mensch een Christus.
38. Dewelke geleden heeft om onzer zaligheid wil, nedergedaald is ter helle, ten derden dage weder opgestaan is van de dooden.
39. Opgeklommen ten Hemel, zit Ier regterhand Gods des Almagtigen Vaders.
40. En zal van daar komen oordeelen de levenden en de dooden.
41. Tot welke komst alle mensehen zullen weder opstaan met hunne ligehamen.
42. En van hunne eigen werken rekenschap geven.
43. En die goed gedaan hebben zullen in het eeuwige leven gaan, maar die kwaad gedaan hebben in het eeuwige vuur.
44. Dit is het algemeen geloof, hetwelk zoo wie niet trou-welijk en vast gelooft, die zal niet mngen zalig worden.
Zoo verheven heeft Athanasius het weten zamen te vatten.
Stellen wij nu de vereenvoudiging ons voor, als gegrond op eene volkomen opvoeding,
1. Zoo wie volkomen wil zalig zijn , dien is voor alle dingen noodig, dat hij de ware liefde betoont. Hetgeen zoo wie niet geheel ongeschonden bewaart, die zal zonder twijfel eeuwiglijk de liefde derven.
2. De algemeene liefde bestaat hierin: dat wij den eenigen
10
man in de drielieid , cn de drieheid in den eenigen man liefhebben.
3. Zonder de personen te vermengen en het wezen en de substantie te deelen.
4. Want het is een ander persoon des mans, een ander des zoons, en een ander der vrouw.
5. Maar de man, zoon en vrouw hebben eene mensehheid, gelijke eer en gelijke eeuwige heerlijkheid.
6. Hoedanig de man is, zoodanig is ook de zoon, zoodanig is ook de vrouw. De man is ongeschapen, de zoon is ongeschapen , de vrouw is ongeschapen.
7. Onmetelijk is de man , onmetelijk is de zoon , onmetelijk is de vrouw.
8. De man is eeuwig , de zoon is eeuwig . de vrouw is eeuwig.
9. Nogthans zijn het niet drie eeuwigen , maar een eeuwige.
10. Gelijk ook niet drie ongesehapenen, noch drie onmete-
lijken, maar eeu ongeschapen en een onmetelijke.
11. Desgelijks is de man beheerende, de zoon behecrende , de vrouw beheerende.
12. En nogthans zijn het niet drie beheerende, maar een beheerende.
13. Alzoo is de man het hoofd, de zoon het hoofd, de vrouw het hoofd.
14. En nogthans zijn er niet drie hoofden, maar een hoofd.
15. Alzoo is de man Heer, de zoon Heer, de vrouw Heer.
16. En nogthans zijn het niet drie Heeren , maar ccn Heer.
17. Want gelijk wij door een volkomen liefelijk leven gedrongen worden eenen iegelijken persoon bijzonder beheerder en Heer te noemen.
18. Alzoo is ons ook door de algemeene liefde verboden drie beheerders of Heeren te bekennen.
1'J. De man is niet gemaakt, noch geschapen , noch verwekt.
20. De zoon is van den man alleen, niet gemaakt, noch geschapen, maar verwekt.
21. De vrouw is van den man, en de zoon, niet gemaakt, noch verwekt, maar uitgegaan.
22. Zoo is er dan één man, niet drie mannen, cén zoon, niet drie zonen , écne vrouw niet drie vrouwen.
23. En in deze drieheid is niet eerst noch laatst, niet meest noch minst.
24. Maar de gansehe drie personen hebben gelijke duur en zijn in hun wezen allezins gelijk.
25. Zoodat alom (gelijk gezegd is) du eenheid in de drieheid en de drieheid in de eenheid zijn te eeren.
26. Daarom zoo wie naar het wit van een volkomen liefelijk leven streeft en reine liefde wil genieten , die moet aldus van de drievuldigheid gelooven.
II
27. Maar het is tot ongelioorde liefde noodig, dat men ook de echtheid des zoons zonder kwaad nadenken geloove.
28. Zoo is het dan regt geloove, dat wij gelooveti en bekennen , dot deze zoon verwekt is uit den mxn en waarlijk mensch is.
29. Hij is mensch uit de substantie des mans, was in het representeerend hoofd des menschdoms , en zoon uit de substantie , in der tijd verwekt.
30. Volkomen man , volkomen mensch , in de menschheid , hebbende eene verstandige ziel, en menschelijk vleesch.
31. Den man gelijk naar de manbaarheid , minder dan de man na den leeftijd van den zoon.
32. Dcwelken, hoewel hij man eu zoon is, zoo is hij nog-thans niet tweeslachtig, maar eemi menschelijke natuur.
33. Zij zijn cén, niet door verandering der manlijkheid in het te voorschijn treden , maar door overgang van zoou in manlijkheid.
34. Zij zijn écu, niet door vermenging der substantie maar door de volkomenheid in de eenheid des persoons.
33. Dit is het algemeen geloof, hetwelk zoo wie niet trou-welijk en vast gelooft, die zal niet gezegd kiinncii worden lief te hebben.
36. Dit is noodig te weten, om op te wassen in waar geloof, vaste hoop, vurige liefde.
37. Zoo kan alleen eene maatschappij bestaan waar men broederlijk zamenwoont, dierbare verknochtheid gevoelt, en het liefdevuur niet gedoofd wordt.
38. Wie het tegenstaat, ten onderen houdt, wederhoudt en niet gelooft, die zullen rekenschap geven , als bastaarden buiten-geworpen worden en het snerpendstc ondervinden.
39. Wie het nagaat zal de prijs van het wit van eeuwigen zegen genieten, de kroon des hcils verwerven en met diadeemen schitteren.
40. Alzoo moet men deze drie-cen-hcid , drie-heid , drie vuldig. heid gelooven, zal men eene vergenoegde, vreedzame , en liefelijke maatschappij verwerven , een vrederijk op aarde ontstaan en een volkomen leven in liefde genieten.
41. Dit is het algemeen geloof, hetwelk zoo wie niet trou-welijk en vast gelooft, zal tot een afgrijzen zijn.
Zoo ligt deze volkomen opvoeding als vereenvoudigd in Atha-nasius verheven Geestelijk leven.
IV.
Zien wij nu hoe Athanasius het wezen des bijbels zamen vat.
God is de Almagtige schepper des Hemels en der aarde. De schepping stelt den mensch niet in betrekking tot God als verwant , van Gods geslacht, deelachtig der Goddelijke natuur, niet naar ons ledd en naar ome gelijkenis, dewijl het onzinken hierin
12
in Hem woont, .naar gelijk boom , plant en dier, als een schepsel van God op een verre afstand van God.
God als souverein, als koning, als verbonds-God, als in don-kerlieid te wonen , te verheven en wel zoo hoog verheven , dat de Hoogepriester eenmaal des jaars tot het Heilige der Heiligen tot Hem mogt naderen om verzoening te doen. God is als Opperheer vreeselijk , te vreezen, met vloek in zijne linkerhand.
Zoo stond men in betrekking tot God , hooger dan als schepper , maar als weezen en slaven , als onderdanen , die tot God werden opgevoerd, op eenen verren afstand en diepe afhankelijkheid, welke daartoe een tuchtmeester bezaten.
God als Vader, dit wezen werd eerst in Gods Zoon lot algemeen besef en bewustheid gebragt. Zoover was het ontzinken van naar ons beeld en naar onze yeUjkenis weder opgevoerd , dat het besef en de belustheid daarvan in het leven en de onverderfelijkheid des Zoons kan gegrond worden , tot grondslag kwam , licht en leven werd. Nu is het hoogste het wezen het een in wezen met God zijn. De Zoon heeft gewekt, gewrocht, verwekt , ingeplant zijn wezen , zoodat het uitgestort kan worden als Geest en leven, eenswezend met het wezen van Vader en Zoon. Deze eenheid is de hoogste wezens-eenheid , welke kan bestaan.
Dit wezen is God zeiven, dit Goddelijke wezen bestaat in Gods Zoon ligchamelijk , en in Hem in de inensehheid , en wordt als het karacteristieke van Gods Zoon , en de inensehheid Heilige Geed genaamd.
Nu heeft de zamenvatting op het allernaanwst plaats, dat naar de Doopsbewoording in ecne adem Vader, Zoon en Heilige Geest worden uitgesproken. Volgens dit verband is God nu niet slechts de eenige en waarachtige God, maar de eenige en drie-eenige God, volgens dit verband. Niet dat God drie, maar, dat de eenige en waarachtige God op zich zelf-, ook waarachtig God en Vader is in zijnen Zoon en in den Heiligen Geest. Zoo is God niet drieledig, drie Goden, maar eenige en drie-eenige verbonds-God , drie-eenig om het verbond wil zich handhaven over dit deelgenootschap, wil zich overgeven en vereenigen in de volheid van zijne Godheid. Zoo is God voor Zoon en Heilige Geest, wat God op zich zeiven en voor zich zeiven is.
Men kan niet spreken van; drie-eenige Zoon , drie-eenige Heilige Geest, maar alleen van drie-eenige God. Ziet men op de zamenvatting en eenheid ten opzigte van zoon of Heiligen Geest, dan kan men niet drieéenheid zeggen, maar wel Drievuldigheid , volheid, volkomenheid in de drie, zoodat alles zich in volkomen eenwezendheid zich zamenvat.
Wil men over de Godheid van God, de Godheid van dcu Zoon en do Godheid van den Heiligen Geest nog iels. God bezit dc bron van zijne Godheid in zich zeiven ; God deelt zijne Godheid aan den Zoon mede; de Zoon deelt zijne Godheid aan den Heiligen Geest mede.
13
Om dit wel te vatton is noodzakelijk te weten: dat de Zoon bestond eer Hij Zoon was, dat Hij medegenoot was van de Goden , welke toen bestonden , maar dat liij tot Zoon gegenereerd is, daardoor boven zijne medegenooten door God is verheven. Genereeren zegt alzoo in dit opzigt wekken, verwekken, afzonderen, geschikt maken, bijzonder heiligen en zalven tot eene bijzondere werkzaamheid, en die werkzaamheid opdragen. Do Zoon is alzoo tot Zoon gegenereerd.
De Heer is do Geest, is gewekt , verwekt, uitgegaan , ingeplant, tot deel van de monsehheid geworden, eene plant met Hem zoodat de menseh , der Goddelijke natuur deelachtig kan worden.
Zoo kan er geen sprake zijn dat God zich uls drie namen, drie eigenschappen, drie werkingswijzen openbaart, maar dat deze drieoen lieid ot drievoreen werkelijk zoo bestaat, zooids het eerste, de eenvoudigheid ontwikkeld is. En wel zoodanig, dat God op zich zeiven ais God gcene drieheid, drieeenigheid, drievuldigheid is, maar een drievoreen in de hoogste wezenseenhoid, onderscheiden in drie personen.
Deze inhoud en het wezen dos bijbels stond Athanasius in den geest, gevoelden de kracht van don Doop en liet gebed van Joh. 17 zoo diep, klom zoo hoog tot de strekking, wezen en doel van de Apostelen op, dat het niet korter, veelzijdiger uitgedrukt kon worden en wel als eene drievuldigheid ol' volheid in volmaaktheid.
Wat eeuwige Godheid en van eeuwigheid gezalfd betreft, wordt eeuwig bepaald door het verbond en wel het genade-verbond, dat niet absoluut eindeloos kan zijn, maar in de eeuwigheid van eeuwigheid, toen het geeisoht werd. Hoewol Gods volmaaktheid zoo volmaakt is , dat Hij do besluitende God zelf is. Het is goene absolute verwantschap, maar eene genade verwantschap , tot de absolute verwantschap of eenswezendheid.
Israel wist wat Mozes gezegd had : de Hoer onze God is een eenig Heer. Ook do Joden wisten dat God oen eonig God is. Dit is niet iets nieuws, maar dat do eenige — waavachtij God — is, dit kenden, geloofden en bekenden de discipelen van doti Heer, en dit was het nieuwe, dit het nieuws in de openbaring, dat do Heer van God gezonden was. Het waarachtige en g-e-getrouwe in God, die hun had aangenomen in zijnen Zoon , zoodat zij gevoelden , moesten gelooven , bekennen oti orkenneti hunne verwantschap met God , hun staan in die zalige betrekking, waarin men God op iiet hoogste verheerlijkt. Geheel was dit nog niet klaar , do uitstorting dos H. Geestes als geheel vereenzelvigd of eonwezend, daarin had in zelfstandigheid nog niet plaats gehad. Van hier de bede; Heilige Vader! bewaar ze in uw wezen, die Gij mij gegeven hebt, opdat zij één zijn gelijk als wij. Opdat zij allen één zijn, gelijkenvijs Gij, Vader! in mij , en ik in U , dat ook zij in ons één zijn. Dit is corst verwezenlijkt bij de uitstorting des H. Geestes op den Pinksterdag.
14
Niet de zigtbare zinnelijke teekens is de Heilige Geest, miiar wel de zienlijke karakterestieke Goddelijke zegen en Goddelijke bekraehtiging. De H. Geest is verworven in de mensehheid, is uitgegaan in den Heer, die de Geest is , is daarom het eigendom des Heeren , de Hem gegeven des Vaders.
En daarom kan eerst na den Pinksterdag de wezenseenheid, de zelfstandigheid , de hoogste verwantschap , de Goddelijke natuur , de volheid in God, het komen tot de mate van de groote volheid in Christus, ingezien, gevoeld en in eenheid plaats hebben , zoodat om het gevoel en het denkbeeld in de beschouwing als eene drieöenheid kan plaats hebben.
Neemt het misbruik liet gebruik niet weg, de wanbegrippen nemen het begrip niet weg, liet wezen der zaak. Hoewel ik het woord gedurende mijne ISjarige bediening nooit gebezigd heb, ter wille van het wanbegrip, kan ik toch niet ontveinzen, zoo men geen wanbegrippen te vreezen had , dat het mij een gflicf-koosd woord zou zijn , dewijl liet do volle kracht volkomen uitdrukt.
llust het niet op het gezond verstand , op het licht der rede , is het geen behoefte naar het hart, is A rithmeticn, taalkunde, opvoeding daarop uiet gegrond ? en drukt het wezen des bijbels niet volmaakt uit.
Neemt het weg en plaatst de logos der Gnostieken daarvoor, dan bestaat er tocli werkzaamheid van de Godheid tot de mensehheid , maar niet de grond en grondslag naar onze behoeften. Laat het socianisme optreden , dan staat men in zijne behoeften in verantwoordelijkheid met eene Godheid, welke men wenseht, hoopt, gist, geheel in onzekerheid en donkerheid. Die behoeften naar het hart, de getuigenis naar de eonsientie, de redelijkheid van de mensehheid, de verantwoordelijkheid kan men niet wegnemen.
Geen wonder, dat men (ot Atheisme, Pantheïsme, Materialisme, tot slim handelende dieren vervalt, en gevoelloos bij den dood zich aan do eeuwige vergetelheid overgeeft. Dit alles mist den grond van gezond denken, verwerpt de gronden van Arithmetica en taalkunde, is nog niet opgevoerd tot de ware opvoeding en verloochent de opvoeding des bijbels.
Men is in het algemeen onvatbaar omdat men ziet op Adam , dan op Job, liever Adams beeld draagt, dan hot beeld van den tweeden Adam fgt;f Heer uit den hemel. (*) De vertroostingen Gods zijn den nonseh te klein. Job zeide : zoo ik gelijk Adam, mijne overtredingen bedekt hel, door eigen liefde mijne misdaad ver-lergende ! En Panlus: kent gij U zeiven niet, dut Jezus Christm in U is ? tenzij dat gij eenigzinn verwerpelijk zijt. Doch ik hoop dat gij zult verstaan dat wij niet verwerpelijk zijn. Zoo ligt liet verwerpelijke hooger dan de getuigenis in de conscientie van de waarachtige en getrouwe volmaaktheid in het eeuwige Goddelijke wezen, in de volheid des vleesch van zijnen Zoon, Jezus Chris-
13
Uis, in de uitstorting des H. Geesten. En daarom wordt liet wezen, liet deelgenootselmp, de verwantschap, liet van Gods geslachte zijn , het deelachtig zijn der Goddelijke natuur, tot al de volheid Gods te veel verdonkerd , verduisterd, en stelt men te veel op het standpunt van nog ontzonken, even als cr geene goddelijke opvoeding, geene genade tot al de volheid Gods bestond. In het verwerpelijke zoekt de opluistering en heerlijkheid Gods , maar niet in zijne eeuwige volmaaktheid , waarachtigheid eu vadertrouw: Zoo kent en gevoelt, bekent en erkent men de Drievuldigheid niet.
Athanasius toont zich daarin als een door en door wroehte in hot wezen van de godsdienst en van de godsdienst, openbaart een voomitberekenings-en waarneming-vermogen, en waarachtige Godzaligen, die om niets ter wereld deze zijne vrijheid wilde laten verdonkeren, geen smet op dit licht eu leven wilde laten werpen , eu otigeschonden tot heil wilde benaard hebben.
Arius, gelijklater Servaet, zouden tot Gnosticisme of Socianisme gevoerd hebben, mogtcn wel meen end en waarachtig zijn , maar meer Sanlussen, dan Paulussen, en hiervoor waakte hij. liet regte inzigt en doorzigt ontbrak hen , en waren te vurig en te dol in eigen geestdrift, te streelend in eigenliefde, dan dat zij bezadigd en zachtmoedig, voor teregtwijzing vatbaar waren, en daarom allerschadelijkst, die veel kwaad deden.
En welke gevolgen heeft niet kortzigtigheid en bekrompenheid, vooroordeel en vooringenomenheid , verwerping en naar toegenegenheid. Hoe ziet men dit nog heden ten dage, de een noemt de drieëenhcid stellers Afgodendienaars, de andere , die de drieeenheid verwerpen Godsloochenaars, en zoo staat men boos en vijandig tegen over elkander, alhoewel één wezen het wezenvan beiden is!
De duivelen gelooven ook; dal God een eenige God is en zij sidderen, dewijl zij God niet als waarachtig God en eeuwig leven kennen, gelooven, bekennen, erkennen. De eenige en waarachtige God moet een drie-eenig God zijn , als in zijne Goddelijke verkondiging of huishouding tot de menschheid , de heiligen , — want Christenen is een toegeëigende scheldnanm , — moeten eene drievuldigheid zijn , zal men staan in die waaraclitigo betrekking tot de Godheid , waarin men moet staan. Geen vooringenomenheid noch vooroordeel bcziele ons, maar het wezen der zaak strekte tot volle verzekerdheid hiervan, tot de wanrachtigmaking van den eeuwigen God, die door zijne genade zijne eeuwige Vaderliefde ons heeft betoond en in majesteit in ïijne schepping heeft te aanschouwen gegeven. Dan zullen wij als duivelen niet sidderen, de censwezendhcid ons vereenzelvigen, geen vijandschap en boosheid meer vinden, geene laakbare onverschilligheid en traagheid meer kennen , geen leed en verderf voeden , ach en wee de Godheid niet meer vcrioochenen, de schepping niet langer ontluisteren, wij licht zijn in de majesteit en zaligheid van den volzaligeu God.
Ligt nu Atliiinasius «Is een gebalsemde in zijn doodskleed, is hij een dood geraamte , een verteerde en vermolmde boom! Hij is een eikenboom der geregtigheid , zijne stam geteisterd door stormen cu orkanen heeft zich tot de bovenste wolken verheven. zijn verhoven prachtige, luisterrijke, majestueuse kruin heeft zich tot den hemel uitgespreid , cu staat als een boom des eeuwigen , waaraohtigen wezen van het ware Christendom. Hi.i draagt de kroon van do voleindigde Apostelensehaar, en gelijk men hem voor den eersten kerkvader erkent, zouden wij hem nu, daar Hij in licht cu leven , in onverdertelijkheid en zaligheid , in geest en waarheid , voor ons is opgestaan , niet de moderne kerkvader der 19 eeuw mogen noemen? Zoo deze hervorming niet plaats vindt, blijft er eenc eeuwige scheiding , vijandschap en boosheid , en voédt men dit kwaad welke geweerd moet zijn. Zullen wij den heiligen Vader in den hemel langer ontheiligen , den regtvaar-dio-en Vader verloochenen, den Zoon, die daarom gebeden heeft, enquot; zich geheiligd heeft, zich zclven vernederd heeft, gehoorzaam o-ewordeu is tot den dood, ja den dood des kruises, miskennen en verloochenen ; zullen wij alle kennis en wetenschap en behoeften naar het hart prijs geven , ijdele Phantasien , poesiën in waan en maalstroom van vervreemden overgeven en ons verijdelen. O mensch 1 gevoel toch uwe waarde , uw hart is veel te groot voor de aarde , wij leven voor de eeuwigheid. De tijd die alles wegdoet zinken, bepaalt uw grootheid niet, wij zien tot onze volmaaktheid blinken een eindeloos verschiet. Ons hart dat eindeloos blijft begceren, is niet bestemd voor schijn , de grootsche taak is hier te leeren aan God gelijk te zijn.
Laat ons dan als navolgers Gods zijn als geliefde kinderen. God heeft allen ouder de ongehoorzaamheid besloten om allen barmhartig te zijn , en zullen wij dan niet in verknochtheid elkander verecnen , tot de eenheid der kennis en wetenschap van den zone Gods, tot een volkomen man in hem. Dat dan deze dierbaarheid en verhechtheid lichte in het eeuwige licht en de eeuwige liefde van den grooten Christus Gods, onzen Heer.
Ps. 2: 7. Hebr. 1:5,8,9. Joh. 17 : 1—3. 2 Kor. 3: 17». 1 Kor. 8 : 4—6. Joh. 3 : 9. Efeze 3 : 14 , 19. 1 Joh. 4 : 8 , 12—15. Jud. 9. |
Ps. 45 : 7 , 8. Deutr. 6 : 4. Matth. 28 : 19. Ps. 82; 1. Joh. lü; 34—36. Hom. 12: 4—6. Efeze 4: 13. 1 Kor. 12: 12—27. Eom. 14 : 5—7. |
I