/ft / C . /'ft c c /
//'•'gt; J
HET SEMINARIE
EN'
'
■
pook
ZENDBLINO-LEGRA AR TE DEPOK.
MET EEN WOORD VOORAF
VAN
PREDIKANT TE AMSTERDAM.
Uitgegeven ten voordeele van het Seminarie.
y'quot;/
.n -*■****—
' w
' . -.■V»
AMSTERDAM, HÖVEKER amp; ZOON. 1873.
■
'
dm# a'Vj/vij . . . . , . ... ....
...... ......
■ - ■ ' • ■■' ■ • ■ -■ .................... •■
■ ■ ^ . : 1 ' ' - -
■-■- . ■ ■ iprnHHllll
■
;■ .•■,.. ...... .x.;.....
: ' ■ •■• - ■ ■ ' 'quot;■ T- ..^.
I
■■■■■■■
Van harte verheug ik mij over de uitgave dezer brochure. Toen ik in den Standaard van O April jl. een overzicht gaf van de litteratuur betreffende het Seminarie te Batavia, beloofde ik zoo spoedig mogelijk eene broeliure in 't licht to geven, ter bespreking en wederlegging van de voornaamste bezwaren, die tegen deze zaak zijn ingebracht. Hoe meer ik echter daarover nadacht, word hot mij duidelijk, dat de/.e taak oneindig beter aan mijn vriend en broeder J. Beukhof was toevertrouwd. Gewezen Zendeling, thans leoraar der bloeiende Christen-gemeente te Depok, man dor ervaring, grondig kenner der Indische toestanden, met ecu geopend oog voor de nooden van den Javaan, heeft hij van den aanvang af geijverd voor do oprichting van een Seminarie, en door zijn degelijk en vurig pleidooi velen voor de zaak gewonnen.
Het verblijdde mij daarom, dat hij na eenig aarzelen en niet zonder weerzin zich liet overreden, om de door mij gegeven belofte te vervullen. Breng ik hom daarvoor mijn innigen dank toe, ik twijfel geenszins of velen in den lande zullen daarmede instemmen en zich
verblijden over do heldere uiteenzetting dor zaak vau het Seminarie.
Vuro dit goede woord den ijver aan van alle belang-stellonden. Daar is reeds veel gedaan. Het Seminarie telt vele warme vrienden in Nederland. Belangrijke sommen zijn ons reeds 'geworden of toegezegd. Veel is er echter noodig eer do volle som bijeen is en het denkbeeld, van mijn vriend en broeder Schuurman uitgegaan, zijn verwezenlijking j heeft gevonden. Alle krachten moeten worden ingespannen. Geboden en gearbeid!
Mochten daarom allen, die zich tot nog toe hebben teruggetrokken, door het uitnemend woord van br. Bouk-hof zich laten overtuigen en zich aan de zijde der voorstanders en vrienden scharen. Zeer terecht noemt br. Gunning het tot stand komen van het Seminarie een nationaal belang1). Geen Christen die zich zijner heilige roeping bewust is, onttrekke zich langer. Het christelijk Nederland wako op, eer het te laat zal zijn.
»Laat onsquot;, zegt br. Gunning, »met inspanning van allo kracht daar (in Indië) verovering maken, de groote verovering, die, als zij tot stand gebracht is, eene hoogero dan alle berekenbare bate met zich voort, de verovering der harten!quot;
Amsterdam, 29 Mei 1873.
J. P. G. WESTHOPF.
') lu zijne aaugrijpeiido, tut hart en geweten sprekende brochure: • Atohin, een waarschuwing Gods aan üus,quot; uitgegeven ten voor-deele van liet Seminarie.
Van vele zijden daartoe aangezocht, gevoel ik mij, hoewel niet zonder weerzin, verplicht van de weinige dagen, welke mij en de mijnen in den kring onzer geliefde Ouders en Vrienden overblijven, eenigen tijd aftezonderen, om nogmaals mijne gedachten over het Seminarie openbaar te maken.
Niet zonder weerzin. Dit ligt voor de hand. Als men bedenkt, wat al voor en tegcu het Seminarie is gezegd en geschreven, dan is genoeg bekend geworden, waardoor bet zich laat aanbevelen. Slaat meu de reeks van geschriften gade, door Br. WestbolT in den Standaard van den 6doquot; April 11. opgegeven, dan valt bet moeielijk de pen op te vatten, zonder te herhalen wat reeds door anderen is uitgesproken.
In „De Vredebond'' van 9 April 11. zegt Br. Lindeboom: „Men kan niet verwachten of vorderen, dat ieder belangstellende alles leze wat over deze zaak geschreven is.quot;' Maar zal men dan lezen, hetgeen nog verder daarover zal worden geschreven? Wel is door Gods genade de belangstelling in de hoogst gewichtige zaak van het Seminarie nabij Batavia in den laatstcn tijd zeer toe-
8
genomeu en worden aanzienlijke, ja, boven verwachting groote giften ingezameld, die ons versterken in het geloof, van den aanvang af gekoesterd: „hetSeminarie is eene zaak Gods; Hij zal liet voleinden trots alle bedenking en tegenwerkii.g.quot; Voor die gevers is eene nadere nit-eenzetting der zaak niet noodig, en de niet belangstellenden zullen zich door haar niet laten overtuigen. Bezwaren, och, men vergete het niet, kunnen altijd gemaakt worden, en vindt men op elk levensgebied. Wie begint eene onderneming, van welken aard ook, zonder bedenkingen on soms onoverkomelijke bezwaren te zien oprijzen ? Aan gene zijde des grafs, als alles zal zijn weggevallen, wat de zonde heeft aangebracht, en het ons zal gegeven zijn te doorzien, wat ons op aarde duister was, zullen er geen bezwaren meer zijn. Hier moeten zij ons met onze vrienden naar den hof, of naar de stille binnenkamer drijven, om het hart op gebogen knieën voor den Heer uit te storten, totdat het Geloof ze wegneemt, en het klein- en ongeloof overwint. Wij moeten op Jezus, den oversten Leidsman des geloofs zien, ons vasthouden aan Gods beloften, die in Hem Ja en Amen zijn. Hij heeft aau den eisch door den Vader gesteld (Ps. 2) voldaan, de heidenen geëischt tot Zijn erfdeel en de einden der aarde tot Zijne bezitting. De gemeente, of wilt gij liever de geloovigen, aan wie de Geest des Heeren blijvend is gegeven, om de aarde voor de wederkomst van den Heer toe te bereiden, hebben te letten op de teekenen der tijden, om daarmede winst te doen ter vervulling van de laatste bede der Heilige Schrift: „Die deze din-
9
gen getuigt, zegt: .fa, ik kom haastelijk! Amen. Ja kom, Heer Jezus!quot; Ook de wereld buiten Christus moet in Gfods raad tot .licn dag medewerken. Spoorwegen en stoombooten, doorgravingen van landengten en do daardoor ontstane verbinding en gemeenschap van de volkeren der aarde zullen, hoewel onbewust voor de ontwerpers, God moeten dienen. Maar alleen voor de geloo-vigen is het woord des Apostels: „Hetzij do wereld, hetzij leven, hetzij dood, hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn allen uwe. Doch gij zijt van Christus, en Christus is Gods.quot; Als wij dit in aanmerking nemen; als wij letten op de teekenen der tijden, waarin wij leven; als wij zien op Japan, China, Britsch-Indië en Siam; als wij de dagbladen nagaan en de geschriften lezen ons in den Standaard van 6 April opgegeven ^ — wordt het dan niet hoog tijd, dat de vrienden der zending de handen ineenslaan, om voor onze Oost en bijzonder voor Java meer voor den naam des Heeren te doen, dan tot heden gedaan is en zich vooral ten dienste stellen ter1 oprichting en tot instandhouding van een Seminarie nabij Batavia?
In „De Vredebondquot; zijn vragen gedaan, welke ik als buiten het Seminarie en het Centraal Comité staande, niet kan beantwoorden. Op de voornaamste vraag echter; „op welken grondslag zal het Seminarie gevestigd worden,quot; vindt men het antwoord in N0.11 Geïllustreerd Zendiug-
') In (leze opgave is vergeten het belangrijke geschriftje//inlnndsche medehelpers,quot; en het blaadje; /,dc inlandsche zendeling,quot; uit het Engelsch van den Heer Hardy, Nijmegen, snelpersdruk der Wees-inrichting.
10
blad, Nov 1873, waarin liet Reglement van het Genootschap vau lu- en Uitwendige zending te Batavia is opgenomen. Dat Genootschap, waarvan Ds. Schunrman president is, verlangt dat het Seminarie tot stand zal komen, naar ik hoop en vertrouw, in innige verbinding en samenwerking met het Centraal Comité hier te lande. Het zijn allen mannen van geloof, van ernst, van wetenschap, die niets anders bedoelen dan de verbreiding en aanneming van den eenigen naam in hemel en aarde tot zaligheid gegeven, Jezus Christus, onzen Heer. Daarvoor hebben zij niet alleen hun tijd en krachten, maar ook hun goud en zilver over.
Wat mij aangaat, tot mijne roeping door do regeering naar Depok, ben ik te Batavia drie jaren met genoegen zendeling van dat Genootschap geweest, liet Genootschap staat nog heden op den grondslag van toenmaals. Eu mij was hot derde artikel vau het Reglement genoeg, dat zich ook in het leven der leden openbaarde. „Het Genootschap zal zich niet vereenigen met hen, die de waarachtige Godheid van onzen Heer Jezus Christus loochenen.quot; Volgens mijne beschouwing komt het op deze belijdenis des harten aan. Immers, indien men mij den Heer wegneemt, zoodat ik met Maria niet weet, waar zij Hem gelegd hebben, dan neemt men mij het leven weg. Ik zal bij het gevoel van zonde en schuld moeten vertwijfelen, ongetroost, hopeloos bij de gedachte aan dood en eeuwigheid mijne dagen en nachten doorbrengen. Maar zoo ik aan de voeten vau den opgestanen Heer mag nedorvallen, dan roep ik vroolijk uit: Rabbouni 1 In Hem heb ik „den weg, de waarheid cu het leven,,; met
11
Thomas mag ik belijden: Miju Heer en mijn God!quot; Geen artikel, geen vorm kan mij dan schaden.
Maar op dit standpunt staande, zou ik mij nochtaus niet geroepen achten, om de hulp van andersdenkenden af te wijzen. Indien bijv. de regeering, niet op deze belijdenis staande, uit staatkunde het Seminarie zou willen bevorderen, dan zou ik mij daarover mogen verheugen. Toch zou ik het niet wenschclijk, ja zelfs verkeerd achten, dat mannen, die art. 3 niet aannemen, zitting hadden in het Bestuur van het Seminarie, waardoor zij invloed op de kweekelingen konden uitoefenen. Ik geloof trouwens niet, dat daarvoor gevaar bestaat. Toeu Ds. Bni-mund in 18(52 uit Nederland te Batavia terugkwam, werd hij door het Genootschap van In- en Uitwendige Zending aangezocht, om gelijk vroeger, met het Genootschap samen te werken, maar hij weigerde het op grond van art. 3, hetwelk hij niet meer, ds zijne belijdenis kon aannemen.
Als wij bedenken, dat reeds in 180!) op Java alleen 95,670 Mohammcdaansche priesters werkzaam waren, eu daarbij aandachtig gadeslaan de schets van den zendings-arbeid van het Mohammedanisme, door Ds. Wcsthod' in den Standaard van 7 April 11. gegeven; als wij niet vergeten, dat een tal van Mohammcdaansche priesters verleden jaar een plan hadden gesmeed om te Fort de Koek op S u m a t r a, het buskruithuis met de Europeesche bevolking in de lucht te doen vliegen; als wij thans hoo-ren, welk eene kracht een fanatieke Mohammcdaansche staat, zooals Atsjin, tentoonspreidt, mij dunkt dau wordt het hoog tijd, dat allen, van welk kerkgenootschap ook, die den Chris-
12
tus der Schrift in onverdcrfelijkheid liefhebben, de handen ineenslaan, om wat meer te doen voor den naam des Heeren in onze Oost. Laten de stemmen, die bijna dagelijks van elk land, iedere richting en levensgebied door de rustelooze pers tot onze ooren doordringen, ons meer tot krachtig werken dan tot vragen opwekken. De tijd, dien wij beleven, is hoog ernstig, onzer christelijke aandacht dubbel waardig. Laat ernst, diepe ernst ons hart vervullen en ons tot de biddende vraag brengen: „Heer, wat kan ik heden voor U doenïquot; Dan is ons op het gebied dor zending voor onze Oost de weg aangewezen in het Seminarie nabij Batavia. Hierover wil ik mijne gedachten en beschouwingen, welke nog niet of minder duidelijk zijn ontvouwd, openbaar maken.
Men heeft van den aanvang af groot bezwaar gemaakt tegen de „enorme som,quot; die voor het Seminarie wordt gevraagd. Onlangs nog werd door iemand, die in Indië geweest is, in eene talrijke vergadering gezegd: „Geef mij jaarlijks ƒ25000, — en ik richt vijf en meer Seminarien op in onze Oost,quot; Als men heeft nagegaan, wat over deze zaak is geschreven, dan weet men, dat het bestuur van het Seminarie met uiet minder dau /25000 'sjaars toe kan, zijnde 5 pet. van de gevraagde vijf ton. Als men er vijf Seminarien van zou willeu oprichten, dan zou meu weinig verder komen, dan men thans is: d.
13
w. z. elk zondeliug neemt jongelingen aan huis en vormt hen bij zijne vele bezigheden, zoo goetl en zoo kwaad hij kan, tot medehelpers. Dit is in strijd met den eisch des tijds. Daarover later. En langs een anderen weg is het niet mogelijk, om van ƒ25000 — 'sjaars meer dan één goed Seminarie te stichten. Roken een director en onderwijzer, die onmisbaar zijn, ieder op een tractement van /quot;SOO 's mamuls en men heeft aan hen alleen eene som van /7200 'sjaars uit te betalen.
Die Indic kent zal moeten toegeven, dat de eisch van het Genootschap van In- en Uitwendige Zending te Batavia, om zeker te zijn ten aanzien der geldmiddelen alvorens met het Seminarie een begin te maken, geen ongeloof verraadt, ja veeleer eene wijze daad is te noemen. quot;Was Indië Europa, waar men bij gebrek aan middelen een beroep op het Christenvolk kan doen, men zou die zekerheid niet behoeven. Hiermede wil ik geenszins beweren, dat de Europeesciie Christen-bevolking in Indië ongenegen is, om liefdeoffers uit te reiken voor liefdadige instellingen of nuttige inrichtingen. Zij heeft voor vele zaken een open hart en hand, maar niet voor den naam des Heeren tot verbreiding van het Evangelie onder de inlanders. Dit is dan ook oorzaak, dat in Indië vele zaken, in het geloof en met het gebed aangevangen, later uit gebrek aan belangstelling moeten opgeheven worden, of een kwijnend, krachteloos leven leiden, waardoor het beweren van velen een schijn van werkelijkheid verkrijgt: „Het Christendom voor de volken van het Westen en Noorden! maar het Mohammedanisme voor het Oosten, is een onverbreekbare wet en regel der natuur!quot; quot;Voor de
14
betooning van de kracht des Christendoms is zulk een toestand niet wcnschclijk, allerminst onder eene Moham-medaansche bevolking, wier arbeid en inspanning op het gebied des geloofs die der Christenen soms verre over-trefl'en, waarvan dc sterke vermeerdering der priesters (hadjis) in onze dagen ten bewijze kan strekken.
Een hooggeplaatst ambtenaar te Batavia, hoewel geen voorstander van het Bijbelsch Christendom, met wien ik verleden jaar de zaak des 8emiriarie's besprak, zeide zeer terecht: „Ik verheug mij dat het vaste voornemen bestaat, om zulk eene gewichtige zaak niet te beginnen zonder de noodige fondsen, want hierdoor heeft men reeds menig dwaas figuur gemaakt.quot; Men zal voorzeker niet ontkennen, dat de Oud-Resident J. Esser een man des geloofs is. Voor den naam des Heeren heeft hij eer en rang in de maatschappij veil gehad. Hij kent Indië eu de Indische behoeften beter dan de meesten, en heeft van den aanvang af krachtig geijverd voor de zekerheid van het gevraagde kapitaal. Men ziet in Nederland dan ook allengs meer de behoefte daarvan in, en het geldbezwaar begint meer krachteloos te worden. De aanzienlijke bijdragen geven hoop, dat de gevraagde som zal verkregen worden, en dat men met het door zoovelen gewenschte Seminarie een begin kan maken. Het verblijdt mij, dat het kapitaal in Nederland zal beheerd worden. Bit is blijkens de geschriften van I)s. Schuurman en van het Genootschap te Batavia ook hun wensch.
Reeds schreef Us. Schuurman : „Ook hier te Batavia is men aan het inzamelen voor het Seminarie. Kan men nog van geen duizenden spreken, toch reeds van hon-
15
tierden.quot; Uit is wellicht eeu bewijs van een opnieuw ontwaakt leven, on kan clan als een dubbele zegen worden beschouwd. Het geld zal komen; daarvoor wordt gebeden en gearbeid. God zal zegenen! Zoo zal het zijn.
Het Seminarie zal een gebouw moeten wezen, waarin de Uircctor en Ouderwijzer kunnen wonen en minstens twee schoollokalen worden gevonden. i5ij het gebouw behoort een betrekkelijk groot erf te zijn, waarop, behalve kamers voor de kweekelingen, uog ruimte is voor speelplaats en lichaamsoefeningen. De kamers der kweekelingen moeten als naar gewoonte van hout en bamboes worden opgetrokken. Dit kan zeer doelmatig, netjes eu toch niet kostbaar, geschieden. In het hoofd-gebouw zullen nog, volgens het goede plan van Ds. Schuurman, een paar kamers zijn, tot tijdelijke woonplaats voor de uit Europa aankomende zendelingen, die in de inrichting eeu schat van practische kennis voor hun volgend leven zullen vergaderen.
De huur van een dergelijk gebouw wordt door Ds. Schuurman in zijn geschrift „Dat vele eilanden zich verblijden,quot; op f 275.— 's maands geschat. Ik twijfel of het doelmatig onder de f 300.— 's maands kan verkregen worden, want de huurprijzen nabij Batavia zijn hoog. Eenige ver- eu aanbouw, om een woonhuis tot een
1(J
doelmatig Semiuavie iu te richten, zouden iu elk geval moeten plaats hebben. Dit kan niet geschieden zonder kosten. Verbouw en aanbouw vallen zelden mede in de schatting van prijs. Indien men nn voor eene redelijke som een geschikt terrein koopen kou — misschien is het wel mogelijk een stuk onbebouwden of oubewater-den grond ') voor niets te krijgen — dan, dunkt mij, zou liet bouwen eener geheel nieuwe woning verre de voorkeur verdienen. Hoewel niet volkomen bekend met de kosten van bouwen te Batavia, meeu ik toch dat men voor het stichten eener doelmatige inrichting, de som van ƒ 40.000 niet behoeft te overschrijden. Gerekend tegen 5 pCt. zou dit dan ƒ 2000 's jaars bedragen. Zelf bouwen laat zich te meer aanprijzen, wanneer het gevraagde kapitaal in [Nederland wordt bijeengebracht, en men derhalve geen vrees behoeft te koesteren, dat het Seminarie uit gebrek aan middelen te eeniger tijd zal opgeheven worden. Ik vertrouw, dat, wanneer de dag zal gekomen zijn, dat het Bestuur geschikte mannen kan uitzenden, in Nederland zoowel als iu Indie de belangstelling in de heilige zaak der zending meer en meer zal worden opgewekt. Mij dunkt, de broeders te Batavia kunnen vrijmoedig en biddend het woord van Nehemia tot het hunne maken: „God van den hemel, die zal het ons doen gelukken, en wij, zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen.quot;
') Gronden, die kunstmatig bewaterd worden zijn zeer gezocht voor de kuituur en kostbaar; maar onbewaterde, woeste gronden hebben buiten de hoofdplaatsen weinig waarde.
17
III.
Kweekelingen, aanleg en uitzending.
Toen 13s. Schuurman zijn voornemen omtrent het Seminarie nabij Batavia, aan de Br. zendelingen in onze Oost bekend maakte, mocht hij, volgens zijne geschriften en de „Nadere toelichting,quot; bijna aller goedkeuring en medewerking erlangen. Dit verhoogde zijnen moed en versterkte zijn geloof in de goede zaak. Het was niet alleen van de zendelingen en zendingsvrienden op Java, maar ook van de zendelingen daarbuiten in onzen Archipel, van Sumatra, Borneo, Ambon, Timor en elders, dat hem kweekelingen werden toegezegd. Zelfs werd hem van de buitenbezittingen geschreven; „Als het Seminarie mag tot stand komen, vergeet dan ons niet, sluit ons niet buiten de voorrechten van Java.quot; Uit de Minahassa schreef Br. Hooker, als Secretaris der zendingvereeniging aldaar: „liet plan als zoodanig heeft onze volle sympathie. quot;Wij bidden don Heer der zending, dat Hij dat plan, zooals Hij dat zal willen, ter volvoering brenge. U, hooggeachte broeder en medestrijder, bidden wij toe: wijsheid, licht, moed, geloof en liefde dooiden Heiligen Geest, om het plan naar dien heiligen wil uit te voereuquot; enz.; terwijl hij eindigt, dat dit zijn schrijven „do uitdrukking der gevoelens van de zendelingen in de Minahassa is.quot; Zelfs een hooggeplaatst ambtenaar uit Gorontalo schreef hem: „Ik hoop dat de Evangelieverkondiging op Java, hand aan hand moge gaan met die op de buitenbezittingen, althans dat uw
2
18
eerw. ook gedachtig wilt ziju aan het lot van zoovele duizeiuleu Alfoeren op Noord- en Midden Celebe.quot;, wier hoofdeu mij verscheidene malen verklaarden, veel overlast te hebben van de Mohammedaansche hadjis ea proselietenraakers, die ofschoon tot dusver met weinig succes, ongestoord voortgaan het Mohammedanisme in die landen te verbreiden.quot; Laten deze aanhalingen voldoende zijn tot weêrlegging van liet beweren; „wegens de bestaande toestanden van taal als anderszins kan het Seminarie alleen nuttig zijn voor West Java. Niemand der 13r. zendelingen op de buitenbezittingen zal er aan denken, zijn beste kweekelingen naar het Seminarie nabij Batavia te zenden.quot; Neen, de generalisatie van het Seminarie ligt niet in den vaardigen Ds. Schuurman, maar iu den eisch des tijds, die door de meeste zendelingen en geloovigen in onze Oost gevoeld wordt. Ik hoop, nu de belangstelling in het Seminarie in mijn dierbaar vaderland als met den dag toeneemt, het voldoende zal beschouwd, worden te aerhalen, wat in zware verzoeking door onzen Heer werd uitgesproken: „Er staat geschreven.quot; Men leze de geschriften over het Seminarie. Mogen cenige zendelingen van gedachten veranderd zijn door bedenkingen van allerlei aard in Nederland opgeworpen; ik onthoud mij ter bekorting van eenige beschouwing dienaangaande. Hebben de br. Schreiber eu /iiimner te Prau-Sorat op Sumatra en te Kwala-Kapoeas op Borneo Seminariën opgericht, waarin jeugdige Batakker» en Dajakkers tot inlandsche helpers aanvankelijk met goed gevolg worden opgeleid, het verblijdt mij zeer.
19
Laat ons bidden, dat zij iu bloei mogeu toenemen, en ook met onne gaven dezen belangrijken arbeid van het Kijnsch-Genootschap ondersteunen. Java alleen telt vijfmaal meer inwoners dau Nederland. Wat zijn wij niet aan dat land verplicht, welks inwoners zoo zwaar eu zoo bloedig voor onze schatkist gearbeid hebben, en hoe luttel zijn daar nog de arbeiders! Wij kunnen het gerust aan de wijsheid der zendelingen op de buitenbezittingen overlaten, of zij, gelijk zij wen-schelijk geacht hebben, hunne beste kweekelingcn naar het Seminarie zullen zenden. Het behoeft het Seminarie, buiten dezen aan geen kweekolingen te ontbreken. Aan Java mogen al de krachten van het Seminarie wel toe-behooren. „Het heeft zelfs recht op meer.quot; Reeds heeft Ds. Schuurman alleen een aanzienlijk getal kweekelingen, die met de noodige kennis van de Hollandsche taal zijn toegerust, om in het Seminarie opgenomen te worden; al rekenen wij ook Depok en andere plaatsen niet mede, wier zonen en jongelingen met verlangen naar de oprichting van het Seminarie uitzien, om vandaar uit getuigen van Christus den Heer te worden.
Over den aanleg en do vatbaarheid van de inland-sche bevolking in onze Oost is reeds zooveel gesproken en geschreven, zelfs door niet-voorstanders van het Seminarie, dat ik mij, om niet in herhaling te treden, thans van eene uitvoerige beschouwing op dat gebied kan onthouden. Reeds in 1869 schreef de heer Cohen Stuart, translateur voor de Javaansche taal te Batavia in den „Java-fiode,quot; aan den heer Harthoorn, die zich als geen voorstander van het onderwijs in de
20
Nederlaiidsche taal aan de inlanders had doen kennen: „Ik geloof niet dat eenige verklaring van deze natie grond geeft om te betwijfelen, dat die vorming met gelijke hulpmiddelen even goed slagen kan, als die van eeu telg van 't edelste Europesche bloed; dat een Javaan door de kennis van onze taal eenmaal in staat gesteld hetzelfde onderwijs als onze kinderen te genieten, ook alles leeren kan wat zij leeren, en zich den weg geopend ziet tot denzelfden trap van verstandelijke ontwikkeling, dien zij bereiken kunnen.quot; De handelingen van de Indische regeering getuigen daarvan. Zij vormt goede on. wijzers en doktors (doktor-djawa); zij gebruikt de inlanders als onmisbare personen bij de rechterlijke macht en als tolken voor de verschillende talen. Belangrijk zijn de mede-deelingen, ons door den bevoegden Oud-Resident J. Esser dienaangaande in „M ara nat haquot; en andere geschriften gegeven. Ontbreekt den onderwijzers nog veel en zijn zij niet allen even uitstekend op het gebied van het onderwijs, zij staan allen in kennis verre boven onze Evangelische medehelpers. Dit spreekt van zelf, als men bedenkt dat op elk levensgebied de zendeling zijne krachten zoo moet verdoelen, dat er al zeer weinig tijd overblijven kan voor de vorming van kweekelingen. Terwijl de Europeesche Gouvernements-hoofdonderwijzers met het noodige personeel zich geheel en onverdeeld aan de opleiding van inlandsche kweekelingen kunnen wijden, moet de zendeling zich bezig houden met prediken, krankenbezoeken, medicijnen uitdeelen en al wat tot opbouwing van eene inlandsche gemeente wordt vereischt. Men moet er in zijn, om te gevoelen, wat op de schouders
21
van een zendeling drukt, zal hij tot zegen werkzaam wezen. En deze werkzaamheden zijn zelden of ooit tot eene gemeente beperkt maar moeten zich dikwijls tot ver uit-eenliggende plaatsen uitstrekken. Wij verblijden ons dat de Indische regeering bij het begin van dit jaar wederom zes Europeesche hoofdonderwijzers beschikbaar heeft gesteld, om te Batavia, Buitenzorg en elders inlandsche jongelingen tot onderwijzers te vormen. Maar men ver-gete toch niet, dat dit jongelingen zijn die ook als onderwijzers Mohammedanen zullen blijven. Een volk nu, dat veel sluwe, kwade eigenschappen heeft buiten Christus — en deze kunnen aan onze Indische bevolking, bij al hare zachte hoedanigheden, niet ontzegd worden, — zal tot Christus bekeerd en door zijn Geest geheiligd, ook even zoovele eigenschappen ten goede hebben. Of echter beschaving buiten Cliristns om de slechte eigenschappen wegneemt en den mensch voor God verbetert, mogen wij op grond van ervaring betwijfelen. Onze tegenwoordige Indische regeering heeft gelukkig met het „ancien régimequot; voor goed gebroken. De tijd is voorbij dat „oppassers, staljongens van Inlandsche en Europeesche ambtenaren, ja zelfs de slechtste sujetten, liedeu, die de sporen droegen van de gestrengheid der wetten en de straf naast den dood luidden ondergaan, ter uitvoering van de verplichte kultures als dessahoofden werden aangesteld.quot; ') Maar wordt het
') Dit is eene woordolijke aanhaling uit oen artikel van don Hoer N. G. Piorson, in het Tijdschrift voor Nedorlandsch Indië, Maart 1873 waarvan mij door don goëerden schrijver oen overdruk werd ter hand gesteld. Ik beveel het zeer ter aandachtige lezing aan voor ieder, die belang stelt in onze Oost en het volk aldaar.
22
dan niet hoog tijd, dat de Evangelische zending mannen krijgt uit hetzelfde bloed als de inlandsohe onderwijzers gesproten, met een hart vol liefde voor den Heer en brandende van ijver voor Zijnen naam, met eene rijke Bijbelkennis toegerust en die boven die kennis in geen enkel opzicht in ontwikkeling onder de Gouvernemcnts inlamlsche onderwijzers staan; opdat het Evangelie niet veracht en zijne predikers niet met reden bespot worden door hen, die buiten het Christendom staan ? (Titus II: 7 en 8). De jongelingen daartoe zijn aanwezig. De opleiding slechts ontbreekt. Geen zendeling bij zijn vele bezigheden kan die vorming voltooien. Dat moet op een daartoe ingericht Seminarie geschieden.
Aangezien nu de behoefte aan Evangeliepredikers op Java groot is, zal het goed zijn de oudste en beste kweekelingen reeds uit te zenden vó^r dat zij die ontwikkeling hebben bereikt, welke wij voor hen in de toekomst wenschelijk achten. Deze zullen alleen onderwijs ontvangen in hetgeen meer bijzonder voor „de verklaring der Heilige Schrift en Evangelieverkondiging noodzakelijk en nuttig is, met voorbijgang van de Hollandsche taal en andere wenschelijk geachte vakken van ouderwijs, zooals geschiedenis en aardrijkskunde, reken- en natuurkunde. Zij zullen niet langer dan twee jaren in het Seminarie vertoeven, in welken tijd zij reeds prac-tische bewijzen van bekwaamheid moeten geven, en dan uitgezonden worden. De jongere kweekelingen van lust en aanleg daarentegen zullen in geen enkel opzicht en trap van ontwikkeling iu de onderscheidene leervakken onder de inlandsche geëxamineerde Gouveruements-onder-
28
wijzers moeten staan, voordat zij als zendeling of Chris-tenonderwijzer worden werkzaam gesteld.
De Indische regeering geeft aan de inlandsche ouderwijzers, zoodra zij in dienst (reden een tractement van f 50.— 's maands, met de schriftelijke belofte, bij goed gedrag eu gebleken bekwaamheid, van eene viermalen vijfjarige verhooging van ƒ 5.— 's maands tol een maximum van ƒ70.— en voorts ua twintigjarigen dienst en goede getuigschriften aanspraak op pensioen. ') liet zal goed zijn, dat het bestuur van het Seminarie naar omstandigheden hiermede rekening houde. Terwijl ons tegenwoordig meer rechtvaardig bestuur over het dwang-kultuurstelsel het doodvonnis, bij Ordonnaucie van 3 April 1872, Staatsblad van N. I. N0. 6(i, heeft uitgesproken, moeten wij ons wachten, om een geestelijk kuituurstelsel in het leven te roepen. 3)it zou toch het geval zijn, indien wij, ondanks meerdere vrijheid, aan onze inlandsche Evangelie-arbeiders, die, Br. Kruijt heeft het erkend, „het vermogen hebben, om de eerste Evangeliezaden in de harten der inlanders te strooijen, hetgeen ons zeer zelden gelukt,quot; het noodige onderhoud voor hen en de hunnen gingen onthouden.
Het tractement, als het zoo genoemd mag worden, van onze Evangelische medehelpers op Java, gaat zelden het bedrag van f 10.— 's maands te boven en Br. Ülfers heeft mij verhaald, dat het in de Minahassa, waar de
') De Christen inlandsche hulponderwijzer, aan de school te Depok, heeft zelfs in zijn vijfde dienstjaar een tractement van f 75.— 's miands van de Regeering ontvangen.
24
behoeften minder zijn, slechts ƒ 5.— bedraagt. Het ligt aau de karige omstandigheden, waarin de Europeesche zendeling gewoonlijk zelf verkeert. Maar het mag dan ook geen reden van klacht wezen over ontrouw, weinig standvastigheid eu gebrek aan ijver, als de inlandsche medehelper een andere betrekking aanvaardt, die hem instaat-stelt om beter in de tijdelijke behoeften van zich en de zijnen te voorzien, of wanneer het Rome gelukt, met een aanbod van ƒ 40.— of ƒ 60.— 's maands en daarboven, onze beste Evangelische medehelpers eu Christen onderwijzers aau zich te verbinden. Te Batavia, waar als uitzondering op den regel aan een onzer beste mede helpers ƒ 30.— 's maands werd gegeven, heeft Rome door een hooger aanbod hein tot een dienaar van hare kerk verkregen, en toen ik hem verleden jaar rekenschap vraagde, was zijn antwoord, dat hij met zijn talrijk geziu niet had kunnen bestaan. ') Wij moeten de bestaande toestanden raadplegen, en dau ben ik menigmaal verwonderd over den ijver eu de trouw onzer medehelpers naar evenredigheid van hunne bezoldiging.
De regeering geeft haren inlaudscheu ambtenaren, dokters eu onderwijzers een naar hunnen stand behoorlijk inkomen en een reglemeut, waarnaar zij zich te gedragen hebben. Het bestuur over het Seminarie
') De lezer neme hierbij in aanmerking, dat de iulandsche Evangelische medehelpers gewoonlijk alleen onderwijs ontvangen in den Christelijken godsdienst, in onderscheiding van den Mo-liammedaanschen. Op do verschillen, bestaande tusschen de pro-testantsche en de roomsche geloofsbelijdenis en de dwalingen der Roomsche kerk worden zij dientengevolge niet gewezen.
25
zal dienovereenkomstig met zijne dienaren moeten handelen. Het is niet aanlokkelijk, in ontwikkeling en kennis eer boven en in bezoldiging ouder een under te moeten staan. Die toestand heeft voor de vermeerdering van predikanten in Nederland niet gunstig gewerkt. De Evangeliedienaar is zijn loon waardig, zoo goed als ioder ander. Men vreest voor hoogmoed als een aangeboren krankheid der inlanders. Maar vonnissen wij oiiszelven niet, naarmate wij dien bij de inlanders te meer opmerken V Het is een troetelkind sedert het Paradijs, dat hier en elders en bij den Europeesehen zendeling even begeerig de handen uitstrekt als bij de inlanders in Jndie. Mijn verblijf in Indië heeft mij niet geleerd, dat de inlanders meer door deze krankheid worden geplaagd dan wij. Wel zijn zij ongezeggelijker en stijfzinniger, dat ligt in de geheele opvoeding, waarover ik hier niet spreek, maar naarmate zij in Christelijke kennis en liefde tot den Heer toenemen, ontdekt men ook, dat die gebreken minder worden. De hooggeroemde nederigheid van de Javaansche vrouw, „Ma Christinaquot; is van algemeene bekendheid. En de Javaansche medehelper, kweekeliug van Br. F o e n s e n, bij de Engelsche Protestantsche Kerk te Batavia, alsmede de Javaan Johannes Vrede, op Tjakong, ziju in hunne Maleische omgeving en arbeid met hunne kennis van de Javaansche taal en hunne Javaansche opvoeding niet hoogmoediger dan toen zij ouder de hunnen verkeerden.
Deze voorbeelden zouden nog met een tal van anderen kunnen vermeerderd worden; maar zij ziju voldoende om aan te toonen, dat de inlander eeu mensch is van ge-
26
lijkc beweging als wij, hoewel hij, holaas, te weinig als zoodanig is en wordt beschouwd!
Het voomeineu bestaat, dat de inlandsche zeudeüngeu en Ohristenonderwijzers onder opzicht van de Europee-sche zullen arbeiden, en dat de zendelingen, die hunne beste kweekelingen naar het Seminarie zenden, deze na voltooide studie, weder terug zullen ontvangen. Zij zullen niet nalaten aan het bestuur te Batavia de noodige inlichtingen te geven, die zij in het belang van den iuland.-chcn Evangeliearbeider dienstig achten. Plaatsen en toestanden verschillen in onze Oost, gelijk in IVeder-land, waar de één meer de ander minder voor zijn onderhoud noodig heeft. Ik eindig deze beschouwing met de hoop dat ieder zijn plicht zal doen, en heb de overtuiging, dat ook hier de waarheid van liet woord van Paulus blijken zal: „Het Evangelie van Christus is eene kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek.quot;
IV.
Het ligt in den aard der zaak, dat de leden van het Genootschap van In- en Uitwendige Zending te Batavia, in vcreeniging met het Centraal-Comité in Nederland, het bestuur over het Seminarie zullen uitmaken. Aan correspondentie en belangrijke maaudelijkschc medoülec-lingen tusschen dat gescheiden cn toch éenc lichaam,
27
zal het zeker niet ontbreken. Het Centraal-Comite is merledeeling van den gang der zaken aan het Christenvolk in Nederland verschuldigd, opdat het wete, waarvoor en waartoe het zijne bijdragen heeft gegeven. Het Reglement, waarop het Genootschap te Batavia, bij besluit van den Gouverneur Generaal van Nederlandsch ludië, dd. 29 Nov. 1854, N0. 12 als zedelijk lichaam is erkend, is iu druk verschenen. Het ia mogelijk, dat door de oprichting van het Seminarie dat reglement zal moeten herzien en uitgebreid worden. IliervaH ben ik echter zeker, als bekend met de leden; Gods Woord zal de grondslag van het Reglement blijven, en ik vertrouw: dat geen Bijbelbestrijders het als het hunne kunnen erkennen en daardoor zitting iu het bestuur zullen nemen. Hiervoor is trouwens in ludië weinig gevaar ; want de twee richtingen : ontkenners en belijders der Heilige Schrift, staan scherp tegenover elkander en de eersten bewegen zich natuurlijk hoe langer hoe minder op hot gebied der Evangelische zending. Het is echter noodig, dat het bestuur over het Seminarie in de Oost en in Nederland zich als zedelijk lichaam laat erkennen.
In de „Bedequot; bladz. 13, schreef Ds. Schuurman: „De tot Evangeliedienaren opgeleide inlandsche christenzendelingen zullen in het Seminarie zelf de wijding door handoplegging ontvangen'quot; In de mededeeling van het Genootschap van In- en Uitwendige zending te Batavia, Sept. 1869 bladz. 7, vinden wij de woorden : „He toekenning der bevoegdheid tot de bediening der Heilige Sacramenten kan niet achterwege blijven.quot; In de brochure, „Dat vele eilanden zich verblijden,quot; bladz.
28
28 en vervolg wijst üs. Schuurman deu weg aau, hoe de wettige macht vau ordeneu zal kunnen verkregen worden. In de „Nadere toelichtingquot; blz. 18 lezen wij dienaangaande: „Indien wij de ervaring hier raadplegen, dan komen wij weêr tot de overtuiging, dat de tijd van meer zelfstandig werken door inlanders, niet zoo heel lang behoeft te duren, ja wellicht korter bij is dan wij zeiven oorspronkelijk hadden gedacht.quot; Dit is ook mijn geloof. De Heer zal het maken en wegen openen, „Hem is het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid.quot;
In de inrichting zelve zijn noodig een Director en een Onderwijzer. lieiden moeten bekwame mannen zijn vol van geloof en liefde voor de zaak. Eene rijke kennis van land en volk is voor beiden voor de goede vorming dor kweeke-lingen een onmisbaar vereischte. Zoo zij haar niet bezitten zullen zij zich terstond met kracht moeten toeleggen, haar steeds meer en meer deelachtig te worden, hetwelk in het land en onder het volk verkeerende, geen bezwaar oplevert; terwijl het intusschen aan ondersteuning en raadgeving van mannen te Uatavia der zake kundig niet zal ontbreken. In hun tractement zal men met de bestaande toestanden rekening moeten houden. Een predikant, die naar onze Oost gaat, heeft ƒ 4.00.— 's maands en vrije woning, en geniet elke vijf jaar, naar ik meen, eene maandelijksche verhooging van ƒ 100.— Daarbij heeft hij recht op pensioen. Een Gouvernements hoofdonderwijzer heeft de eerste vijf jaren ƒ 100.— en vrije huishuur en insgelijks iedere vijf jaar eene maandelijksche verhooging van ƒ 100.— bovendien V10 der schoolgelden van de kweekelingen en recht op pensioen. Is de Direc-
2!)
tor nu predikant dan moet hij vooral niet minder dan ƒ 500.— 's maands hebben en vrij wonen, en de Onderwijzer ƒ 250.— a ƒ 300.— Het inkomen van den Director staat dan nog niet gelijk met dat der predikanten, dan zou hij ƒ600.—'s maands moeten hebben. Maar hij heeft een goed bestaan en het voorrecht, dat hij niet gelijk de predikanten op de buitenbezittingen door onze Oost behoeft to zwerven. Zoo is het ook met den Onderwijzer. Wordt een zendeling tot Director benoemd, dan behoeft het tractement, in verhouding tot het inkomen der zendelingen, de som van ƒ 350.— 's maands niet te boven te gaan.
Deze twee mannen zijn voor het onderwijs in liet Seminarie noodig. De Onderwijzer voor het voorbereidend en de Director voor het voltooiend onderwijs, terwijl hunne vrouwen bijgestaan door inlandsche bedienden do zorg voor de dagelijksche behoeften der kweekelingen op zich moeten nemen.
Het bovenstaande is geheel mijne individueele beschouwing; maar naar den toestand eenigszins berekend, en, naar ik meen, vrij wel overeenstemmende met de beschouwing van Ds. Schuurman in zijn geschrift „Dat vele eilanden zich verblijdenquot;. Ik weet niet of de broeders te Batavia reeds met personeu in onderhandeling zijn en of Ds. Schuurman dienaangaande van zijn voornemen heeft afgezien. Maar hier zal het ook zijn, als bij den man des geloofs op Moria's bergtop: „De Heer zal het voorzien,quot; tot zijne eer en onze blijdschap!
30
V.
Het is reeds opgemerkt: het blijft wenschelijk, dat op het Seminarie alle onderwijs in de Hollandsche en de Maleische taal gegeven worde. De Maleifiche taal is door een geleerde het Italiaansch van het Oosten genoemd. Eu zeker zal niemand, die eenige kennis van dezo taal heeft, haar schoonheid, zachtheid en betrekkelijken rijkdom willen ontzeggen. Naarmate men meer gevorderd is in beeldspraak en het kiezen van gepaste gelijkenissen, is zij het meest welgevallig. Van daar wellicht, dat het bekende werk van Bunjan uit het zoogenaamde Ambonsck Maleisch, waarin de heer Rosskott het had vertaald, door den heer Brouwer in het Pasar, d. i. in het gewone gemeente Maleisch te Timor overgebracht, en te Soerabaija in 1871 in het licht verschenen, — zooveel opgang heeft gemaakt, dat weldra de eerste druk was uitverkocht en het bij vele inlandschc Christenen naa-t den Bijbel een dagelijksch handboek is geworden. Wijlen de heer Batten, translateur voor de Maleische taal, schrijft van haar: „de inlaudsche taal is zoo rijk, en de bronuen zijn zoo arm... De duizenden van namen uit het plantenrijk, het dierenrijk, het delfstotfenrijk; de honderden van woorden, die alleen de zeeman verstaat, de eigenaardige uitdrukkingen, den landbouwer, den tuinman, den visscher eigen, wie zal ze opzamelen ?quot; Dit heeft ook zeker de geleerde H. von do quot;Wall gevoeld, wanneer hij in zijn „Vormveranderingen der Maleische tualquot;zegt:
31
„Toen liet gouveruemeut mij vroeg, of ik mij in staat en genegen gevoelde, een maleisch-nederlandscli woordenboek zamen te stellen, dat aan de bestaande behoeften zou voldoen, en welke, casu quo, de hulpmiddelen waren, die ik daartoe noodig oordeelde, besehouwde ik als eene conditio sine qua non, dat mij twee geletterde Male ij er s toegevoegd werden, die ik op alle uren van den dag kou raadplegen. De noodzakelijkheid daarvan werd ook door het Gouvernement beaamd, dat bij besluit van 15 Junij 1856, n0 10, daartoe een fonds ter mijner besehikking stelde van /150.— 's maands.quot; Hij vond den 30 September 1858 een helper in Sjarif Hasan van Matan (Wester afdeeling van 1' o r n e o) zonder wien hij, volgens zijn eigen erkentenis, niets kon doen, dan bouwstoffen verzamelen, waartoe de voorraad van „muleische handschriften hem nog voor een langen tijd in de gelegenheid stelde.quot;
liet Maleisch nu is een tak van den grooten Maleischen taalstam, die zich over de meeste eilanden van den Indischen Archipel uitstrekt. Hare overeenkomst met andere talen van dien stam, uiet slechts in woorden. maar vooral ook in de wijze van woordvorming en den geheelen taalbouw, bewijst duidelijk deze hare afkomst.
Crawfurd zegt „dat er bij alle Maleische stammen eene zeer groote gelijkvormigheid bestaat, beide in spreek-eu schrijftaal; maar dat in de nubuurschop van andere groote volkstammen in den Archipel, de taal dikwijls verbasterd is door vermenging met het dialekt van deze; en dat zulks evenzeer het geval is in de nabijheid van
32
Europeesche etablissementen, waar het Maleisch met Por-tugesche en Nederlandsche woorden vermengd is.quot; Dit ervaart men vooral te Batavia, Samarang, Soera-baja en in andere voorname handels- en zeeplaatsen, waar men door den inlander veelal wordt verstaan en begrepen, hoe trenrig ook het Maleisch uitgesproken worde. Men spreekt veel over Hoog en Laag Maleisch, maar ik geloof met Werndly, dat „zulke menschen 't geen hen onverstaanbaar voorkomt hoog noemen, omdat zij geen verstand genoeg hebben om zoo eene manier van aanleering dor tale, volgens de regelen der spraakkunst, van de andere door het enkel gehoor in den gomeenzamen ommegang te onderscheiden. Dit is de reden waarom aan de Maleische taal, die alleen uit den ommegang, zonder lezen, schrijven, of eenigc woordgronding derzelve, geleerd wordt, van velen den naam van laag Maleisch is gegeveu daar zij die volgens de regelen der spraakkunst geleerde taal 't h o o g Maleisch noemen. En dit is het eenige verschil, dat er tusschen het hoog of laag Maleisch is.quot; En Dr. J. J. de Hollander zegt in zijn handleiding bij de beoefening der Maleische taal on letterknnde, waaraan ik dit ontleen: „Evenmin is er een wezenlijk onderscheid van taal tusschen het zuiver Maleisch en de taal des volks in het algemeen of het zoogenaamde Laag Maleisch. Want gelijk ieder Nederlander dezelfde taal spreekt, die men schrijft, slechts meer of minder zuiver en in beteren of slechtercn stijl, naarmate van den trap zijner beschaving en naar gelang van de gelegenheden waarbij en de personen tot wie hij spreekt, zoo is het eveneens met de
SS
Maleiers gelegen. Eeue zeer groote eenvoudigheid in stijl en woordvoeging; het bezigen van woorden, die (gelijk wij ook dezulken hebben) alleen aan de lagere volksklasse eigen zijn; het zelden gebruik maken van de voorvoegsels voor de werkwoorden en eenige weinige andere bijzonderheden, maken het onderscheid tusschen liet Laag Maleisch en het Zuiver Maleisch uit.quot; Alom in onzen grooten Indischen Archipel wordt door de meesten het Maleisch gesproken en verstaan, van Malakka en Singapore in het Westen, tot de Aroë eilanden in het Oosten; van de Talaut en Sangir eilanden in het Noorden tot Rottie en Timor in het Zuiden toe. Gelijk gezegd is, verschilt het dialect op de eene plaats meer dan op de andere. Men heeft ook verschillende talon in onze Oost. Maar door de nauwe en innige verwantschap, die zij met het Maleisch hebben, leert de dage-lijksche ondervinding, dat de Javaan en Soendanees, Balinees en Boeginees, Dajakker en Batakker en hoe zij verder heeten mogen, zeer spoedig goed Maleisch leeren, — hetwelk de hoofdtaal onder de millioenen in onze Oost uitmaakt. — Ik zou hiervoor een tal van bewijzen kunnen bijbrengen, waarvan ik mij echter ter bekorting moet onthouden. G. van Heerdt zegt van haar in zijn „eerste gronden der Maleische taalquot; zeer terecht: „Zij is in den ganschen O. I. Archipel de taal der verkeering tusschen allerlei daar levende volkstammen, de christen-vreemdelingeu niet uitgezonderd.quot;
Br. Wilken in de Minahassa klaagt, dat men de Maleischc taal op de volkscholen aldaar heeft ingevoerd, waardoor de Alfoersche taal geheel is verdrongen. Met
3
34
hem geloof ik, dat het verkeerd is eeue volkstaal te verdringen. Maar de zending in de Minahassa telt betrekkelijk nog weinig jaren ; men spreekt daar volgens de zending courant: „Tjahaja Sijang,quot; (glanzende morgen), veel schooner en beter Maloisch, dan zelfs te Samarang (luidden Java), volgens de wekelijks aldaav verschijnende Ölompret Melayoe (Maleischn trompet) en het is dus wel een bewijs voor de innige verwantschap van het Alfoers eu het Maleisch, of de eerste zou zich zoo spoedig niet door de laatste hebben laten verdringen. Wij achten het dan ook zeer gezocht als deze zaak als bewijs wordt aangehaald, dat één Seminarie niet, wenschelijk is, en de zendelingen ieder op zijn eigen post de geschikte mauuen moeten vormen.
De Javaausche eu Soendanesche talen worden in verhouding tot het groote zielental in onze Oost, slechts door een betrekkelijk gering aantal menschen gesproken. De hoofdtaal in onzen Archipel is Maleisch : met haar kan men overal en in alles teregt. En die haar iroed beoefent en spreekt, behoeft op stoffelijk noch geestelijk gebied verlegen te staan; met haar kan men de inwendige roerselen der /.iel aan anderen openbaren en God op het hoogst verheerlijken, ik verwijs lederen belangstellende in deze zaak uaur de voren genoemde „Handleidingquot; van Dr. J. J. de Hoilauder eu andere werken over do Ma-leische taal. Ik moest hier ter verduidelijking breedvoeriger wezen dan ik gewenscht had, omdat ik onlangs hoorde beweren, dat, wegens de taal, het Seminarie alleen voor het Westen vau Java geschikt kou zijn. Wie dat wil doen gelooven heef', weinig kennis gemaakt mei het-
geen over de gewichtige zaak van het Seminarie is geschreven. Misschien is het op den zendiiiijsdag, volgens het telegram in den Standaard van 30 April 11, in de notulen te Utrecht geboekt, en dati kan deze korte toelichting, waarover een boekdeel zou kunnen geschreven worden, niet ondienstig zijn. Immers er kan een oprechte dwaling des verstands zijn, die toch schadelijk in het belang van de zending zoude werken. Het moet ous streven zijn naar ons vermogen deze bij ous zeiven en bij anderen weg te nemei.'
Keecls in 1870 werd in „Een stem uit Depok' bldz. 24, het onderricht in de Nederlandsche taal voor de kweeke-lingen van het Seminarie zeer raadzaam geacht. Het is overtuigend gebleken, daai waar het met ernst is beproefd, dat de inlandsche jongelingen even groote vatbaarheid en aanleg hebben, om vreemde talen te leeren als de Noord-sche en Westersche volken. ')
Wel zijn door het streven van den Heer Von de Wall vele handschrifteu en oude stukken te voorschijn gekomen en velen vinden wij er reeds opgeteekeud door Dr. de Hollander; maar zij zijn van weinig bekendheid en hebben hoegenaamd geeue betrekking op de Westersche beschaving, het algemeen wereldlijk gebied en het Christendom. Daarom moet zonder eene goede kennis van de Nederlandsche taal al het onderwijs voor de kweekelingen dicteer — en geheugenwerk zijn. Buiten den Bijbel, ontbreken de brouuen voor eigen studie. Als de kweekelingen na voltooide studie de school verlaten, zouden zij lang-
'j Gotuigo do Minahassa, alwaar mun do kweokelingen onderwijst, in do HuHandsclie on in de Alfoerscho taal.
36
zamerhand even nis wij, zonder altijd vloeiende bronnen hun schat van kennis en wateren des levens verteren. Bovendien zal door de kennis van onze taal het volk in onze Oost nauwer aan ons verbonden worden. Uit dat oogpunt beschouwd leeren de Engelschen ook, en met gelukkig gevolg, hunne taal aan de inlanders in Britsch-Indië en Singapore. In de Engelschc taal kan men daar bijna met ieder spreken. Ik heb het te Singapore en op Ceylon ervaren. De Engelschen koesteren de vrees niet, die vele Nederland-sche Christenen en Zendelingen bezielt, dat door die, kennis de inlander geen inlander zal blijven, en de meer ontwikkelde met verachting of trots op de minderen zal nederzien. Zoo al meerdere kennis daartoe aanleiding mocht geven, zal voor een iegelijk, die zich aan dn Evangelieverkondiging wijden wil, de onontbeerlijke Christelijke liefde ootmoed kweeken en het gevreesde gevolg voorkomen.
Door de kennis van onze taal zal de gedachten-kring der kweekelingen zeer verruimd worden. Er zijn woorden in de vormleer en de natuurkunde, waarin de kweekelingen onderwijs moeten ontvangen, welke in geen Maleische woorden zijn te vertolken. Even als onze laai uitheemsebe woorden heeft overgenomen, welke het burgerrecht verkregen hebben, zoo zal dit bij dc toenemende beschaving, algemeene kennis en hooger ontwikkeling, ook in de Maleische taal moeten geschieden, waarbij eene gezonde kennis van onze taal voor dc kweekelingen van het Seminarie, hoogst wenschelijk en nuttig moet geacht worden.
37
Voor het aaulecren nu vau de Nederlaudsche taal moet eeue voorbereidende school met een geloovig onderwijzer aau het Seminarie verbonden worden. De langer of korter duur vau het verblijf der kweekelingeu in het Seminarie, het deelnemen aun den cursus, zal moeteu afhangen van de ontwikkeling, die zij reeds voor de opneming hebben verkregen en van huntieu aaiileg en vatbaarheid. De beroemde Zendeling B. P. Keasberry te Singapore, waar de kweekelingeu de Engelsche taal grondig leeren, deelde mij mede, dat zij zich voor tien jaren moeten verbinden, maar dat ook velen de inrichting vroeger konden verlaten. De JJr. Zendelingen in de Mi na has sa, willen om de Hollaudsche taal aan hunne kweekelingeu te leeren, den cursus van (5 jaren met 4 verlengen eu alzoo op 10 jaren stellen. Mij dunkt, het moet van omstandigheden eu van de bekwaamheid der kweekelingeu afhangen. Niemand mag en zal uit het Semiuarie gezonden worden, voordat hij bewijzen van geschiktheid heeft gegeven tot het werk, waartoe hij geroepen wordt. De ouderdom voor de opname iu het Seminarie moet evenzeer naar omstandigheden geschieden, vau 8—16 jaren. Eeu proefjaar zal zeker noodig zijn eu ook wel gesteld worden. Boven de kennis iu elk leervak, die vim do iulandsche ouderwijzers, geeischt wordt, zullen de Seminaristen als geschikte Evangeliedienaren moeteu kunnen optreden, bekwaam, om te leeren. Zij kunnen tevens voor hun volk de Christelijke lectuur vermeerderen, door vertalingen van llollandsche boeken en door eigen schepping. Beter dan een vreemdeling, kennen zij de behoeften en ge-
38
dachten van hun volk. De geleerde Von de Wall getuigt, dat hij voor zijn nederlandsch-maleisch woordenboek niets kon doen, zonder zijn Sjarif Hassan. Geen boek wordt iu de malcische taal aan de Landsdrukkerij te Batavia gedrukt, zonder de gedachten daarover, van ontwikkelde inlanders ingewonnen te hebben. De Heer Holle, die veel schrijft in het Soendances, laat zijn geschriften eerst door Soendanezen beoordeelen. Dit mag wel ten bewijze strekkeu, dat er vele inlanders zijn, die een hoogeren trap van ontwikkeling hebben bereikt, dan sommigen ons willen doen gelooven.
Zal een Hollander, Engelschman en wie in het algemeen ook beter een boek kunnen schrijven iu den geest van zijn volk, dan een buitenlander, zoo zal het ook zijn met het volk in onze Oost. Wij hebben de biddende hoop en verwachting, dat uit het Seminarie eens mannen zullen voortkomen, die voor de hunnen in geschriften den ge-kruisten en opgestanen Heer, als deu eenigen Redder en Zaligmaker van zondaren zullen prijzen en verheerlijken. Dat wij daartoe arbeiden!
VI
Het Seminarie en de toestanden.
Als men het Seminarie aanprijst, zegt men gewoonlijk om meer gewicht in de schaal te leggen; „let op de toe-kenen der tijden.quot; Men denkt dan veelal en terecht aan de ontzachelijke toeneming der iulandsche priesters en
39
hunne, krachtige pogingen tot verbreiding van het Mobam-medaniame, met al de ellende, welke daaruit voor de Ooa-tersche volken en onzen staat kan voortvloeijen; aan de intrigues van Home; aan den betrekkelijk geringen zegen op onze zending; aan den meerderen invloed en geschiktheid der inlandsche medehelpers en hun mindere kostbaarheid voor de zending. Zoo is het. Maar er is nog eene zaak, welke onze aandacht verdient, en ofschoon zij meer op het ataatsgebied ligt, toch niet geheel door ons mag veronachtzaamd worden. Ik bedoel den landbouw. Het beginsel van ÜafHes om door het heften van landrente de noodige inkomsten voor den Staat te verkrijgen, is gehuldigd in de Ordonnancie van 3 April 1872, Staatsblad van N. I. Nquot;. 66. Dit feit kan eene groote schrede voorwaarts zijn op de baan van bloei en welvaart voor millioeneu inlanders. Bij de invoering dier wetgeving is de Regeeriug echter in haar eigen belang verplicht den landbouw aan te moedigen. De bevolking van on/e Oost is wel landbouwend, maar het kan niet ontkend worden, dat de gedwongen kultures en de verplichte heerendiensten den ondernemingsgeest verdoofd en den ijver verlamd hebben. Toch ontbreekt het den inlander niet aan lust om te arbeiden, wanneer hij een eigen stuk gronds bezit, of door aanplanting van padie op eenzame plaatsen langs de rivieren zich zeiven kan bevoordeelen.
De vraag is gedaan, of het Seminarie niet dienstbaar kan gemaakt worden aan de bevordering van den landbouw? De Schrift leert, dat „die zijn land bouwt, van brood zal verzadigd worden.quot; Het Mohammedanisme
40
verlamt volgens ziju opvatting des geloofs alle nijverheid en welvaart; het Christendom staat daartegenover niet alleen in leer maar ook iu daden, waar het in ziju beginsel en diepte recht wordt begrepen. Zijn uiet de kloosters te Fulda, OhrdrutT en elders tot een rijken zegen voor den landbouw en de algemeene welvaart geweest?
Toen ik onlangs met een geleerde op indisch gebied deze belangrijke zaak besprak, was zijn vraag: „of er uiet een landbouwkundige school aan het Seminarie verbonden en daarvoor eene vaste subsidie van de Regeering kon verkregen worden.quot; Dit is moeielijk. Op Depok is men reeds druk bezig, om eene landbouwkundige school iu het leven te roepen. Wij hopen, dat de liegeering het haar aan ondersteuuing niet zal laten ontbreken. Maar het zou wel weuschelijk zijn, dat geen kweekeling als Evangeliedienaar of Onderwijzer het Seminarie verliet, zonder keunis en een open oog voor den ludischen landbouw te hebben. Dat zou zoo gemakkelijk ziju, zonder nog daarvan een bijzonder vak van onderwijs te maken, indien liet Seminarie te midden eener landbouwende bevolking buiten Batavia werd gesticht. Het waterpassen moeten do kweekelingen leeren ') eu het zijn in een land van kunstmatige bewatering, het verkeeren met en onder een volk, dat zijn welvaart aan
') Als wij zeggen, dat de inlanders landbouwers zijn, dan is daarmede nogf uiet gezegd, dat zij de kennis hebben, om het in Indie zoo kostbare water op de beste wijze te verkrijgen, te leiden en het op zijn voordeeligst te gebruiken, evenmin als zij altijd de beste pogingen aanwenden, om den grond 't meest productief te maken.
41
den landbouw dankt, zal hun aandacht daarheen kuunen leiden. Worden zij later op hunne posten werkzaam gesteld, dan zouden zij der Jiegeeriug in haar loffelijk streven, om den landbouw aan te moedigen, behulpzaam kuunen zijn.
Ook langs dien weg kan het Christendom in onze Oost het zout der aarde worden. Naarmate voorts de behoefte aan leeraars en onderwijzers toeneemt, zullen de zendingsvrienden in het kleine Nederland daarin onmogelijk voortdurend kuunen voorzien. Door den landbouw daartoe iu staat gesteld, zal dan de gemeente zelve daarvoor kunnen zorgen. Men zegge niet: „het is heel mooi op het papier — het is onmogelijk in de uitvoLring.quot; Wie een beteren weg kan aanwijzen tot bevordering van liet Christendom, dat hij zijne raadgeving verleene, of biddend en belangstellend ter verwezenlijking medewerke. Wie voor de Overheid bidt, ondersteune haar ook door daden bij hare goede voornemens en uitvoeringen. Do Kegeeriug heeft voor een deel opgehouden een onbarmhartig landbouwer te zijn. Over hare kultures, behalve over die der kofiie, heeft zij het doodvonnis uitgesproken. Moge zij ook deze spoedig doen verdwijnen, bij de aanschouwing van het goede dat in de Ordonr.ancie van 3 April 187^ opgesloten ligt. Laat ons bidden en arbeiden, dat het Woord van God ook in stoffelijken en geestelijken zin voor het Seminarie mag bewaarheid worden: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u, vervult de aarde en onderwerpt haar.quot;
42
VII.
Het is reeds gezegd ea bij de vrieudeu der zending van algeineeue bekeudheid, dat sedert de. „bede uit Batavia aan de Evangelische Christeneu in Nederlandquot; kwam, om „in de nabijheid van Batavia een degelijk Seminarie te stichten, waar inlanders opgeleid en gewijd zouden worden tot Christus verkondigers ouder hun eigen volkquot;, er veel over deze belangrijke zaak is geschreven en gesproken. Het dool vond zijn voor- en tegenstanders. En hoewel de iaatsten aanmerkelijk zijn verminderd, naarmate er meer licht over de zaak is verspreid, hebben de stemmen van dezen toch geen minder waarde, dan die van genen. l)e maatschappij is een keten, waaruit geen schakel kan gemist worden. Niet zelden hebben bedenkingen tegen eene gewenschte zaak, wanneer zij uit ware belangstelling voortvloeien, een groote waarde voor de voorstanders, want zij leeren daardoor de klippen vermijden, waarop het schip der hope zou kunnen stranden. De ware ernst acht geen tegenstand ligt, maar zoekt er winst mede te doen. Is tegenstand geene zaak van vreugde, hij zal een vreedzame vrucht der geregtigheid geven, die door hem geoefend wordt. Maar hetgeen tot zegen kon en meest strekken, wordt ons menigmaal tot zonde. Onze wil is ten kwade geneigd; de zonde kleeft aan het heiligste, wat wij denken en doen; wij worden zoo licht door onzen hartstocht medegesleept, en bedoelen niet meer Gods eer, maar in den grond der zaak ons zelveu. Wij worden knorrig als
43
onze denkbeelden geen ingang vinden en prijs gegeven worden voor die van anderen. Dat is zonde. Nog een ander gevaar is daaraan verbonden. quot;Wij vereeren niet alleen onze eigen denkbeelden, maar blijven ook zoo ligt aan de namen van personen hangen en zien niet zelden de hoofdzaak voorbij. Naarmate de zaak loopt, dio wij voorstaan of bestrijden, zullen wij den tnenseh roemen of veroordeclen, aan wiens zijde wij ons geschaard hebben. Dat wordt weder tot zonde, als wij van de hoofdzaak worden afgeleid en den Heer vergeten, dien alle oer en dank toekomt. Reeds in de jeugdige Christengemeente van Korinthe moest Paulus dat kwaad bestraffen. Noch hij, die plant, noch hij, die nat maakt, waren iets, maar God, die den wasdom geeft, moest alle eer ontvangen. Zijn Geest had in Gods dienaren gewerkt en eene Christen gemeente aldaar gesticht.
De zaak van het stichten van een Seminarie in de nabijheid van Batavia heeft in het laatste jaar in Nederland een gunstigen keer genomen. Er is goede hoop, dat het vereischte kapitaal zal verkregen worden. Het geloof zegt, dat het zeker is, omdat God het wil en ons door de teekenen des tijds daarop wijst. Onder hen, die dat geloof bezielt, schaar ik mij ook. Maar hiermede wil ik geenszins gezegd hebben, dat zij die een ander gevoelen zijn toegedaan, minder geloovig zouden wezen. Mijns inziens plegen zij niet genoeg raad met de ervaring, wellicht tengevolge van hunne mindere bekendheid met de teekenen des tijds en de bestaande toestanden. Dat is het verschil.
Och ware het Seminarie vroeger gesticht, zoo lezen wij
44
ia de brochure, „Dat vele eilanden zich verblijden.quot; En ik geloof van harte met den schrijver, dat wij met minder kosten, thans veel meer inlandsche Ohristengemeenten in onze Oost zonden hebben. Iemand heeft ergens gezegd, dat „het Nederlandsche volk loom en traag schijnt; maar als het eenmaal begint kracht en voortvarendheid ten toon spreidt.quot; Mocht dit nu in de zaak van het Seminarie blijken, dan is het wellicht nog niet te Iaat. God heeft ook de tijden in zijne hand. Eene „Memorie betreffende de oprichting eener Maatschappij tot bevordering van de Christelijke belangen van Nedorlaudsch Indië;quot; eene Maatschappij in wier vaandel de spreuk geschreven staal?: „ik wil barmhartigheid en geen offeranden;quot; de uitzending van een man als Ds. Schuurman; de Ordon-nancie van 3 April 1872; de oprichting van meerdere inlandsche scholen en krachtiger pogingen tot vorming van inlandsche jongelingen tot onderwijzers, zij moesten alle voorafgaan, om de aandacht der geloovige Christeneu op de noodzakelijkheid van een Seminarie te vestigen, niet alleen om de beurzen te openen; maar vooral om vurig, aanhoudend daarvoor te bidden. 1) Hieraan heeft het wel
') Bij het corrigeren krijgen wij onder do oogen oen stuk, geplaatst in den Tydspiegel. Daarin wordt de stichting van het Seminarie als «modern Farizeïsmequot; veroordeeld. De klerikale partij, zoo beweert men, stelt Evangelieprediking boven Evangelie-beoefening. Waarlijk, het is onverantwoordelijk, dat men in een tijdsehrift, hetwelk het publiek moet voorlieuten, zoo durft te schrijven. Men veroordeelt, wat men niet kent en niet wil onderzoeken. Indien onze pers tot dit peil daalt, is er voor de koloniale vraagstukken weinig heil van haar te wachten. Het plan om een Seminarie op te richten, heeft recht op een onpartijdig onderzoek.
_
het aller meest behoefte, ook wanneer de gevraagde som reeds zal verkregen ziju. Geen zegen van God wordt zonder gebed verkregen. Het heiligend Evangeliewoord, wordt niet vruchtbaar in des zondaars hart, als God den wasdom onthoudt. Gaat men met het Seminarie den door God aangewezen weg op, hetgeen ik van ganscher harte geloof; het za! voortdurend behoefte hebben aan gebed, om zegen en wijsheid van Boven.
Dat wij dan afzien van den mensch en van de namen van menschen, alleen oj) den Heer vertrouwen. Zijnen naam vermelden en roemen. Dat onder den zegen des Heerenveel, zeer veel zal afhangen van hem, die met de vorming en opleiding der kweekelingen belast zal worden, behoef ik niet te betoogen. De mannen daartoe noodig kunnen niet met geld worden gekocht, maar moeten ons op het geloovig gebed gegeven worden van Hem, van wien iedere goede gave komt. Waar dat gevoeld wordt, zal men bij welslagen den Heer alleen den dank toebrengen, bij alle achting voor de personen, die Hij tot zegen gebruikt.
Ev zijn wclligt nog vele zendingsvrienden, die wegens onoverkomelijke gemoedsbezwaren hun goldelijken bijstand en hulp aim liet Seminarie niet zullen verloeuen. Laten die bezwaren door ons gebillijkt en ernstig ter harte genomen worden om er winst mede te doen. Maar dit mogen wij vragen in het belang van Gods koninkrijk en tot verhaasting van den zaligen dag van des Heeren wederkomst; versterk uwe pogingen, verdubbel uwe gaven, vermeerder uw gebed, voor —■ en aan die zendings-ver-eeniging, waaraan gij u verbonden gevoelt, want wij leven snel. Vergeet het penningske der weduwe niet, die door
den Kenner der harten werrt geroemd, omdat zij boven vermogen had ingeworpen. Gaat naar het Westen en het Oosten, het Noorden en het Zuiden, de Heer bereidt zich eene gemeente toe, om Hem te gemoet te gaan. Dat mijn dierbaar Nederland in de weegschaal nedergelegd, toch niet te ligt moge bevonden worden! Vergeet niet, o mijn volk, wat een uwer gevierde dichters voor u heeft ontboezemd :
nOjj hebt den schat gekast, dien quot;t Oosten heeft verloren,
Wat winsten doodt gij met dat goud?
Hebt gij gewoekerd met do u aanbetrouwde gaven,
Hebt gij 't geloond talent onnut in do aard gegraven,
Of gaaft gij 't wéér, verhondordvoud Kijk, overrijk wevdt gij, en hebt go uit rnedodoogpn Door de uitgestrekte hand en 't smookend oog bewogen,
In 't Oost, uw brooder niet gevoed.
Of de arme voor het minst vergund uw knecht ta wjzen. Na d' oogst op 't stopp'lend veld een korenair te lezen —
Een kmimken deegs van d' overvloed ?
Maar hij heeft reeht op meer, — hij is uw naaste bioader. En schommelde u de wieg als trouwe en naaste hoeder,
Hij hoeft uw peluw zacht gespreid.
Heeft hij dien ook verspild en was hij dien niet waardig, Uw rijkdom was eeus zijn; en gij waart wis rechtvaardig, Sclionkt ium de helft uit dankbaarheid?quot; ')
De Heer L. W. C. Keuchenius schreef: „Het werk des geloofs en der liefde, waartoe de Heiland roept, kan met volle gerustheid worden aanvaard. Voorzichtigheid, ja, blijft noodigj maar alleen zulke voorzichtigheid, die
') II. J. Schimmel, in zijn lieerlijk gedicht: Christus en de vol kon.
47
door de wijsheid, welke van boven is, bestuurd wordt: geene voorzichtigheid, die de belijdenis des Hoeren vreest; die met verloochening gelijk staat, of erger is dan deze, ailermiust eene voorzichtigheid, die, omdat de machten der wereld meer gevreesd worden dan Hij, wien alle machten onderworpen zijn, beurtelings in gelooven en in ontkennen haar steunpunt zoekt. . . . Eerst toen Petrus wankelde, was er nood van te vergaan.
Zegen daarentegen wacht Nederland en Indië, ook en vooral van de Evangelieprediking, indien de Regeering hier en de Regeering daar, indien Kouing en Volk alleen de eer bedoelen van Christus, uit Wien en door Wien en tot Wien alle dingen zijn.quot; Zoo zij het!
/-////