«t ■■*■ nn mi >wi i»;i (hu *nii mt imt n ir n-n «■»» '*»• iwi ;«i ik ar iih t»«i ■«
Si |I*1 ImI mm mi IMÏ tan iini imi ia»* •■ u ■■■■ "«•« >■»■ '■*' *■■» i«*i ■ »■■ •■•! ■■
lil ¥3Cfc^ QP *£W¥ 3P ¥*=£¥ p
|
|||||||||||||
■ > ■■■> ■-■* ■*■■ ■«■■ ■ *■• in*! ■*< mi ■■• ■• ■» 11 •**' SH1 ■"
|
•<piMpiP<iiMri>
|
||||||||||||
BtiJtaLJt-ibJHL JtlUt-tjI, JMLJC,'JLJ<1jb JI- .jlJ',[(,JillJiaI.i"
|
- jLJHLJHLJKJLJtJLJl-.Ji.Jl-
Ml ll»l IKhl 1151 ■<■■ IMI IB |
||||||||||||
ia laai ii»i ■ *■■ i»hi ma mi «mi iu;,i k ii i<t ai ■•*■ mi im
|
|||||||||||||
BEDENKINGEN,
EN RAAD,
Noöpende de tegenwoordige Stervte
onder het RUNDVEE.
Dum Medicas adbibere manus ad vulnera
Pajlor
Abmgai, & meliora Deos fedet omnia pofcens.
|
|||||||||||||
kennis, dien ik heb van de
J woedende ftervte onder het .^^ Rundvee in myn lieve Vader- «FiF^** ]arjci t ontrufl: myn gemoed ! Want het is wel ongelukkig voor de goede Ingefetenen , dat zy, fob fwaar uytgeput, door onvermydelijke laften op haar Landen gelegd, tot het uyt- voeren des Oorlogs, nu nog veel ftrenger werden gedrukt door een weg-roovende A 2 i krank- |
|||||||||||||
i :
|
|||||||||||||
(4)
|
|||||
kfankte onder die Beeften, in welker le-
ven en gezondheyd al de inkomfr. van haar Landen beflaat. Maar voorwaar de onbe- paalde, en dagelijks nog aangroeyende heevigheid van die quaad doed nog erger vreefen, en dreigd by voortgang een ge- heele verder Ving voor het gantfche geflagc van deefe Dieren in Holland: Want die maar agt geevd op de aanhoudendelang- duurigheyd van dit onheyl, door vier volle Jaaren nog niet geftild in Italien , en tege- lijk op-teld de menigte van die* dewelke nu in agt maanden geftorven zyn in ons Land, fal met onffcekenis befluyten wat gevolg by ons moet hebben de duuring van defe ziekte. Waarlyk defe overdenking moet opwekken yder Lievhebber van het Vaderland om alle mogelijke onderfoeking te doen tot uytvinding van een feker,en niet al te koftelijk, hulpmiddel totituyting van dit fchaadelijk quaad , daarom heb ik ook myne geringe bequaambeyd aange- legd , ten eyrtde ik door my felvs niet mogt kunnen befchuldigd werden foó droeve voorvallen garitfeh forgeloos, ofagteloos, te hebben aangefien. Ik heb nagefien al wat gefdhreeven :is over defe nieuwe fiekte in Iralien door de wydberoemde Heeren,Ra~ inajjini, Mkhelotti, Fantq/li, Mazim,Ga- zola
|
|||||
(5)
|
|||||
zola, Borromeo, Lancifi; ook dat, het welke
by de Oude ontrent gelijke quaalen (laat aangeteekent, verftandig en met onge- loovelijken arbeyd by een gebragt door den onvergelijkelijken Gefnerus in fyn befchryving der Dieren het eerde Boek, van het 43. tot het 56. blad. daar na ook is myn werk geweeft wel omftan- dig, enaandagcig, te onderfoeken alle de kenbaare omftadigheden, die in ons Vaderland hier omtrent in waarheyd on- dervonden zyn. Eyndelijk heb ik dit al- les overwogen, vergeleken en na myn begrip tot eenige vafte flellingen ge- bragt, die fouden kunnen dienen tot grond om met eenige Sekerheyd te mo- gen uytdenken het fo feer gewenfchte hulpmiddel. Op defen arbeyd neem ik de vrymoe-
digheid in korte , gemeene, Taal in het ligt te geven dit, het welk geworden is het befluyt van myn aandagtig overleg. Myn hoop is, dat het nut fy aan myn Landgenooten, of opwekke die Man- nen , welke grooter beqaamheyd hebben tot raadgeeving, en meerder gelegent- heyd om door werkflelligheyd te leeren in hoe ver dit ontwerp voldoed aan on- ie algemeene wenfch. Wy weeten alle A 3 die |
|||||
(ö)
|
|||||
die opmerkend de geneeskonft oeffe-
nen , wat fwarigheyd hec heevd een vaftgaande geneefing uyc te vorfchen tegens krankcen die nieuw, en algemeen, fyn. Derhalven moet niet verwagt wer- den , dat het eerfl aangeraaden in allen deelen fal volmaakt zyn: maar de waar- fchynelijke hulpmiddelen moeten eerfl befogt in fiektens, die aan fig gelaaten doodeüjk. blyven. Korte be/chryving der Quaal.
i. Het aldereerfle quaad is on verwagt,
fchielijk, en heevig, ontftooken in hec Land Fkentino in Italien , in het Jaar 1710, onder het Rund; aldaar ingebragt door een vreemde Os, die even te voo- ren uyt Dalmatien gedreeven defe fiekte by fig had. 2. En was voor die tyd niet befpeurt
in geheel Italien; dat onder het Rundvee eenig quaad was, het welk de aldermin- fte gelijkenis had naa deefe krankheyd. 3. Dog daadelijk naar die eenige, en
byfondere, befmetting, is dat eyge quaad, waar in die eerde Os kort naa |
|||||
(7)
|
|||||
fyn komft in Italien geftorven is, feer
fnellyk overgeflagen tut een ongeloov- lijk getal Runderen, dewelke alle, feer gefwind fyn geftorven aan de felve ziekte. 4. Jaa niet lang daar naa is gezien dat
dit eyge onheyl zig heevd verfpreyd met een byfondere fchielijkheyd door het ge- heel omleggende Land, dat maar eenige gemeenfchap had met die Plaats, in de welke het quaad zig het eerft geopen- baard had , befmettende feer haaft het geheele Milaneefch, Venetiaanfch , en daar naa het gantfch Italiaanfch , ge- bied. 5. Soo dat deefe voortfetting van defe
quaal is by vervolg voortgegaan in de naaft aangrenfende Plaatfen in die order, in dewelke de Landen fyn aan den ande- ren geleegen geduurig uytbreydend, fonder onder en tuflchen ooit op te hou- den, in die Plaatfen, daar het quaad eerft gebooren was. 6. Waar ?n voor al merkwaardig is,
dat deefe fmette foo ligt overilaat; dat alleen het haaft doordryven van een on- gefonde Deenfche Os, door een hoop A 4 wel-
|
|||||
(.8)
|
|||||
welgefonde Koebeeften in die korte
tydalle deefe beeften, foo heeft belmet, dat die alle daadelijk ongefond gewor- den, en, op weynige naa feer fchielijk geftorven fyn. Het welk ik, op goed berigt, wel feeker weet waar te fyn. 7. Want, op deefe wys, is ook in bet
Voorjaar van dit Jaar 1713. door zieke Deenfche Offen, dit quaad opgereefen onder de Beeften in ons Vaderland, lig ook altyd uytftrekkende van de eene Plaats naa de andere, noit anders dan door befmetting voortkomende. Daar te vooren niets diergelijks was gezien. 8. Dog foo haaft in de Slagtmaand de
Beeften door verdry ving, en ter Markt voering, en daar naadoor Stalling in een 3ugt, meer zyn by een gekomen uyt verfcheyde flreeken, is de befmetting vermeerderd, en de ftervte wonderlijk" ras verfwaard , foo dat naulijk weynige het ontkomen, 9. Waar in dit voor algemeen waar
bevonden werd, dat foo lang geen ziek Beeft op een ftal is geweeft, alle de bee- ften volkomen wel zyn j maar al foo haaft
|
|||||
(?)
|
|||||
haafl: een Koe ziek is, werd aanftonds
die geheele Stal in feer 'korte tyd foo verdorven, dat van veertig, of vyftig, Beeften niet een gefond, en naaulijks een in het leven, blyvd. 10. Het Beeft dat begind ziek te wor-
den , heeft gemeenelijk feekere uyterlij- kemerkbaare toevallen, waer door dete- genwoordigheyd, en trap der ziekte, werd gekend; deefe ftel ik hier in dat vervolg, in het welck fy gewoon zyn malkander te volgen : Dog ftaat nogtans wel te letten , dat deefe felve omftan- digheden dikwyls veel verfchillen in het een of in het ander Dier; ook vind men die verfcheyden in het verfcheyde Jaar- gety ,• en ook in de Landfchappen, wel- ke in hitte, droogte, &c. malkandere feer ongelijk fyn. Dit is gemeen in de Menfchelijke fiektens: en derhalven moet het volgend onder deefe waar- fchouwing opgevat werden. ii. Dit vergif werd onbefpeurlijkdoor
befmetting in het gefond Dier ontvan- gen ; maar foo ras het begind te wer- ken, verheft het fyn eetluft; her- kauwd niet; maakt geen Melk meer; A 5 het |
|||||
- _,y- - -
( io )
het werd huyverig, en kouwelijk; het
flaat dof, dommelig, en treurig; daar naa volgd groote, en fcherpe hette; de Slag-aderen (laan fnel, hard, flerk, en ongelijk, hier op volgen alle blyken van benauwdheid, die geduurig aan- groeyen, en berfaan in geftadig gefteen, groote lufteloosheyd, ongeduurigheyd, en ook veekyds door het om hoog hou- den van het hoofd zig aantoonen; daar naa volgd een feer heevige hyging, als van de uyterfle vermoeydheyd , infom- mige werd felv een feer diep fnorken gehoord , hoedanig in de regte beroerd- heyd gemeen is, dit toeval klimd hoe langer hoe hooger,- onderwylen vloeid bynaa ge- duurig , dog by trappen meer en meer, een Hinkend, verdorven, fchuymend, feevt r uyt de mond , en neusgaten; ag- ter aan het end der tong, en aan des- felvs fyden, werden dikmaal bevonden eenige quaade fweeren, en blaaskens vol met bloedwaterig vogt; de oogen traanen geduurig, en werden in de So- mer in de heece Landen vol wormen ge- vonden , die als in een gerold zig vertoo- nen; alle deefe Beeften fyn onmatig ge- fwollen van buyk; veele krygen , en houden tot de dood toe, een heevige dunne ,
|
||||
(■«)
dunne, flinkende, fwarte, feer befmet-
tende buykloop, die in eenige tot een volle bloed-Joop overgaat; hier op volgd feer fwaar en ophoudelijk perfen, druk- ken, en fteenen tot de dood toe; in de Somer hette in de warme Landen heb- ben veele geheel bloed gewaterd; de meefte Beeften, met deefe toevallen ge- worfteld hebbende , fterven op de vyf- de, of fevende dag; felden komen ee- nige weynige op, die de regte quaadaar- digheyd gehad hebben, en deefe kry- gen in de heete Geweften vuyle fwee- ren, of bultagtige gefwellen, over al de deelen des lighaams, die lang uytgee- ven een groote meenigte vuyle, etter- agtige ftoffen. 12. Naa de dood heeft het opmer-
kend onderfoek van wel ervaare Men- fchen in het geopend Rund ontdekt feer veele, en verfcheyde , omftandigheden van ongemeene toevallen: want meeffc alle , die fchielijk voor de vyfde dag naa het begin der Quaal geftorven fyn , fyn gefien te hebben feer gefonde, gaave, en op het oog onbefchaadigde Ingewan- den, voor foo ver die van buyten ge- fchouwd wierden. Alleen was in deefe , als
|
||||
( 12)
|
|||||
als ook in alle andere, de eerfte, en
Srootfte Penflak, als ook de tweede feer
:erk opgefwollen; deefe open gefneè- den fynde, fyn vol onverteerd Gras, Hooy , of Stroo, dat het Dier heeft gebruykt; dit opgehouden , en by ge- brek van herkauwing geheel blyvend voedfel, opgepropt in deefe warme, vogtige, befloote plaats raakt aan het broeyen^ fwellen, en heet worden tot foo een trap van verhetting, dat de in- wendige rokken der Pens als gekookt, en gefchroeyd, verteeren, rotten, en van de onderleggende deelen feer belee- digd werden; en dit fchynd wel het fwaarfte toeval in deefe Beeften; wyl hier door alles tot berftens toe opfweld, niets doorgaat, en de hitte tot brandèns toe ontfteekt in alle de Beeften, die in Italien feer veel geopend zyn , is altyd gevonden in de engte der derde Pens of Maag eengroot, vaft, hard, rond, lig- haam feer fterk en bynaa onaffcheydelijlc vaft houdend aan de inwendige blaaden des felvs, het welk den doorgang flop- te , en opgefneden fynde een ondraage- lijke ftank ver van fig fpreyde. In on- fe Beeften is de doorgang van defe der- de Sak foo geflooten en toegetrokken, dat
|
|||||
(13)
|
|||||
dat met groot geweld niets daar door
kan werden geftooten. Eenige hebben de Galblaas feer groot, vol vuyle, rot- te , ftinkende Gal, andere weder heb- ben niet diergelijks. De Darmen fyn in de meefte ganfch leedig, brandig ont- fleeken, en door het koudvuur befet. Verder hadden veele, die langer ziek waaren geweeft op de Ingewanden veel blaaskens opgefpannen met een waterig vogt, deefe geopend dampten een feer verdervelijke ftank uyt; foodaanige vond men in Long, Harflenen, en elders. Jaa by eenige was het Lighaam der Herf- fenen verrot, verfwooren, en in de ftinkenfte vogtigheyd veranderd. In die, welke op het langft waaren ziek ge- weeft , was weinig bloed te zien, al wierden defelve nog warm geopend; in de holligheden des herts was fomtyts geen bloed , en dat men vond was feer vloeyend. Het merg der beenen, en het binnenfte vogt der hoornen, was Verteerd, verdroogd, en als weg-gerookt. Het Vlees en Vet fchynd aan het oog gefond, en goed, alleen word hec naa de dood wat ras fwart. 13. Al de Runderen die met dit reg-
te
|
|||||
(H)
te quaad belaaden waaren, hebben wei-
nig hulp ontvangen door foo veel ver- fcheyde geneesmiddelen, en behandelin- gen , als tot hier toe in foo veel onder- fcheyde Landen fyn te werk gefield. Niet tegenftaande het groot verlies op- gewekt hadde den aandagt van yder een, die met regt meende eenige ken- nis van faaken te hebben. 14. Indien nu ymand, die wel ervaa-
ren is in de kennifTe der krankheden, aandagtig overdenkt den oorfpronk, voortgang, fnelheyd, geweldigheyd, on- geneeslykheyd, doodelyke befmetting, toevallen voor en naa de dood, 'met welke alle deefe ziekte gepaard gaat; hy fal niet twyffelen óf deeje krankte if de regte Peft van het Rundvee door bèjtnet- iing ontfiaan. 15. En fchynd des felvs voornaamfte
uytwerking te beftaan in de vafte toefluy- ting der doorgang, voortgebragt door een ontfleking in de onderfte Maagfak- Jcen van deefe Dieren, dewelke niet Kennende braaken, foo veel te eer fter- ven door verftrikking. |
|||||
16.
|
|||||
( 15)
i6\ Daar is veel reeden om te vree-
fen, dat deefe woede niet fal ophouden, maar voortgaan: want hebbende in Ita- lien geduurd vier Jaaren, is in het laafte Jaar erger dan in het eerfte,' en ook blyft-fv op die plaatfen van ons Vader- land, daar fy eerft begonnen heeft, en houd hier in niet de gewoonte van de Peft onder 'de Menfchen, die gemeen- lyk wandeld. 17. Uyt overweeging van al het voor-
gaande dunkt my, dat de genezing moet werden gefogt in twee faaken: eerft, in het ftuyten van de Peftilentiaale ont- fteeking; ten tweeden, in het wegnee- men van die plaatfelyke ontfteeking die in de pens en gedarmte volgd. De ree- den, en ondervinding, toonen, hoe fwaar het vald deefe twee faaken uyt te wercken. Maar beyde ook wyfen aan, dat wel beft geneefen moeten werden op de naavolgende wyfe. |
|||||
Foor-
|
|||||
(iö)
Voorhoede voor de gejonde Beejlen als de
Stal nog reyn is. i. In de Stal waar in al deBeeflennog
fyn, en gefond fyn, moet niet werden ingelaaten yet, wat het ook fyn mag, dat geweeft is by, of omtrent, fulke Beeften, die ziek fyn, of geweeft fyn. Het is anders onmogelyk die Stal fuyver te houden. Want het quaad is waarlyk foo befmettend, dat het werd gebragt van de eene plaats in de ander, door de adem, uytwaafemirtg, en voor aldoor de Mift. En het is overal gezien, dat het in Hooy, Stroo, Dekkleeden, Klee- den van Menfchen, en op nog veel lig- ter wyfe werd overgevoerd uyt een be- fmette plaats in een fuyvere. Het ver- fuym van deefe opmerking is oorfaak van de meeftc verderving: en daarom is de felve foo vermeerderd door de by- eenkomften op Markten, en Stallen* Want het vergif is door deefe twee ora- ftandigheeden kragtigft voortgefet, en meer als voor-heen. En hierom moet niemand by het zieke Vee gaan, die fyn eyge Beeften nog gefond heeft. En niemand moet toegelaten werden te ko- men |
||||
(17)
|
|||||
men in een gefonde Stal» met die eyge
kleederen , met dewelke hy geweeft is by zieke. Ik beken deefe onderhouding is fwaar dan noodig. 2. Aan de Beeften moet vyf, of fes
maal op eenen dag voeder gegeven, dog weinig gelyk, en noit weer op nieuws, voor dat fy het eerfte genomen herkauwd hebben: anders fyn fy onge- neeflyk, indien fy by ongeluk het quaad krygen. Want foo het komt als de pens is opgepropt met ingeflingerd Hooy, dat nog niet herkauwd is, dan is niec veel kans om dat Beeft te geneefen. 3. De Mift, en Gier, moeten ten
minften vier maaien daags wel fuyver uytgeruyuid, de grep wel gereynigd , yder Beeft het agterlyv met wat fout water wel gefuyverd dat geen vuyl aan- kleeve. Want het is bevonden, dat dit quaad zig wel het eerft plaatfl in de Mift, en door defelve ten fnelften werd voortgefet. 4. Yder Beeft moet alle dag lang, en
B wel,
|
|||||
(18)
|
|||||
wel, fagtelyk geroskamt met eene fag-
te, fyne Roskam, en .dan met flyve bof- tels wel gebofteld teegen de loop van het hair aan; op dat alle klamme, vet- te vuyligheyd, die op de huyd zit, wel net werden afgeveegd. Nademael ge- zien is, d at het Beeft door geen middel veyliger werd bewaard voor de befmet- ting, als wel door de onverhinderde doorwaafeming, dïe op deefe reyniging volgd. 5. Ook is geraden, dat men aan yder
Beeft fette een dragt onder aan den hals, en nog een agter aan de bil, defelve al- tyd loopend houdende, foo lang deefe ziekte nog heerfcht in het Land. Over- mids in Italien bevonden is, dat niets an- ders foo bequaam is geweeft om de ge- fonde te bewaaren als dit hulpmiddel. 6. Aan yder gefond Beeft dient ook
gegeven een hals muddeken goede Afyn om den anderen ogtent, nugter, een uur eer deBeeften voorde eerftemaal ge- pleegd werden, door een hoorn ingegoo- ten, hier door fyn veele bewaard. £n |
|||||
( 19)
|
||||||
de deugd van dit geneesmiddel blykt uyt
des felvs kragt teegen alle verderving, en voor al om dat het de ontfteeking voorkomd. 7. By heldre dag de Stal wel open
ftellen. Maar voor den avond defelve wel te fluyten. Soo haaft die geflooten is, dan in yder hoek een weinig Bus- poeder aan te fteeken, dat de damp wel in de Stal blyvd ; en in het midden van de Stal een plat bodemd potje met wat Afyn op een kool gefet foo, dat den uytrookenden Afyn-waafem de ganfche nagt wel in de Stal blyve. 8. Boven alles wel te wagten, dat aan
de gefonde Beeften niet werde gegeeven hooy dat befmet is, of dat gewonnen is op Landen, op welke voorleede Soo- mer zieke Beeften geweyd hebben. |
||||||
Voor*
|
||||||
(20)
|
|||||
Voorhoede voor de gefonde Beeften, ah in
de Stal een fiek is. i. Soo haaft gemerkt werd, dat in de
Stal eenig Beeft alder eerft begind'tekry- gen de alderrainfte teekenen van deefe ziekte, dan moet aanftonds dit ziek dier uyt de Stal geleyd op een andere plaats wel vergenoeg van die Beeften, dewel- ke nog ge fond fyn. 2. Sonder eenig verfuym moet al het
Stroo ; waar op het ziek Rund geftaan, of geraakt heevd, weg gedaan en ver- brand. Als de Mi ft ten forgelykften uyt gereynigd, als ook alle ander vuyl en moet feer diep onder de aarde begraven werden tot het minfte deel toe; dat niets werde overgelaaten , waar op ee- nig het minfte naa denken vallen kan , anders fal het quaad altyd weder keeren« 3. Dan moet op verfcheyde plaatfen
der gefloote Stal een weinig Buspoeder ontfteeken, Afyn uytgedampt, en nu en dan een weinig fwaavel op een koolt- je gebrand , dat ook die damp eenig- zints,
|
|||||
( 21 )
|
||||||
zints, hoewel weinig, door het vertrek
werde gewaar geworden. 4. Dan moet ook aan yder Beeft alle
ogtend, nugter, een halv muddeken Afyn gegeven, agt of tien, dagen lang. Naa deefe tyd, foo de Beeften wel bly- ven, mag de Afyn weder gebragt op den anderen dag. 5. En voor al moet nu wel gelet, dat
aan deefe Beeften heel weinig voeder gelyk werde gegeven niet als naa het herkauwen, dog veel water, en dik- wyls. 6. Onderwylen moeten wel onderhou-
den werden de raaden, die gegeven zyn in de voorhoede der gefonde Bee- ften. |
||||||
B 3 Ge'
|
||||||
( 22 )
j
Geneefing der fieke Beeft en.
i. Alhoewel het fal fwaar fyn: een
Rund, dat regt krank is aan deefe peft, te geneefen: dewyl het bynaa onmoge- lyk fchynd die opgepropte hooypakken , weg te krygen, en die toegetrokken doorgang te openen. Twyffel ik dog niet, of het volgend fal veele behou- den ; foo als my ook eenige bevinding heevd beveiligd. Maar géén raad helpt als het quaad te diep ingeworteld is. Daarom op het eyge oogenblik, dat de aldereerfle aanvang der ziekte werd be- fpeurd, moet aanftonts het dier gelaa» ten uyt een groote ader tot dry volle pon- den bloeds, uyt een groote opening. Daar op dadelyk door een hoorn inge- gooten een halve wyn pint, warm, van de drank A, hier onder befchre- ven; en het Beeft moet wel gedekt. 2. Men moet het eenige reyfen voor-
fetten een weynig warme pap gekookt van boekweyten meel, of gemaale gerft, gekookt met water, of met gekarnde pielk, tot de dikte van verfche room, daar
|
||||
(23)
daar by doende op het laaft een weinig
fout. Soo het Rund dat naa zig neemd, moet men daar van dikwyls een weinig gelyk geeven. 3. Dan moet het dikwyls op de drank
warm water voorgefet, dog al weinig gelyk. 4. Twaalv uuren naa het eerft innee-
men van A , moet alweer eevenveel daar van ingegooten op defelve wys. 5. Soo het Rund daags daar aan des
ogtends eeven ziek is, moeten weder drie ponden bloeds afgelaaten, en ver-- der alles even eens gedaan, als op de, eerfte dag. 6. Indien het weder op de volgende
dag, fynde de derde naa het eerfte be- gin der krankte, eeven ziek is, dan moeten weder voor de derde en laafte maal nog eens afgenomen drie ponden bloeds; en al het ander al weder eeven eens gedaan in alles, als op de eerfte, en tweede, dag. ql B 4 7- Naa
|
||||
( 24)
|
|||||
7. Naa deefe derde 'dag moet tot de
neegende dag toe geen hooy gegeeven werden aan het Beeft, maar alleen de warme pap, en dikwyls warm water. Dog, foo het naa de neegende dag leevd, dan moet men in de volgende dagen beginnen het foo nu en dan een weinig hooy te geven , dog niet veel ge- Jyk. 8. Maar, foo het Beeft op de andre
dag naa de eerfte aderlating veel verbe- terd is, en weder goede luft tot eeten toond, en vrolyk voorkomd, dan moe- ten op deefe tweede dag weder twee ponden bloeds afgetapt, en vorder alles gedaan gelyk op de eerfte dag gefchied was. 9. Indien het Dier op de derde dag
niet beter is, dan op de tweede, als dan moet op deefe derde dag weder ge- laten tot twee ponden, en alles vorder gedaan als op de eerfte, en tweede , dag. 10. Dog ingeval het op de derde dag
we-
|
|||||
(*5>
weder merkelyk beter is als op de twee-
de, dan moet hec op deefe derde dag nog eens gelaaten tot een pond, en al- les vorder gedaan gelyk op de twede, en eerfte, dag. ii. Naa dat de Runderen op de drie
dagen aldus behandeld fyn, moet ver- der alles toe de negende dag toe foo ge- daan, als in het feevende articul van deefe geneezing befchreeven ftaat. 12. Maar geduurende de loop van
deefe geheele ziekte, moet veel reyfen op de dag de mond, tong, en gehee- melt, van het Beeft wel gefuyverd wer- den met een fpongie aan een (lok feer wel vaft gemaakt, en dan genat in het vogt. B. hier onder befchreeven. |
|||||||
A.
|
|||||||
BS
|
|||||||
(26)
|
|||||
A.
Neemd Scordium. VIII. Ponden,
Wynruyt VI. ponden.-
Carduus Benediclus. V. ponden.
Meefterwortel. IV. ponden.
Snyd het fyn, giet in een ketel, waar
in 100. ponden waters , laat XII. uu- ren heel heet, digt geflooten, ftaan trekken op het vuur altydbynaa kook- heet , dog niet kooken; giet daar na by Sal Ammonxac II. Ponden.
Sterke Afyn XV. ponden.
Gemeene Hooning. VIII. ponden.
Laat het een halv vierde deel uurs fag-
telyk kooken, dan door een feev gie- ten , dit uytgeperil fap onder het door- geloopen mengen, en dit in een digt gefloote Ton wel bewaaren. Hier
|
|||||
(27 )
|
|||||
Hier van neemt een halve wyn pint,
roerd daar onder een lood fyn gepoe- derde fwaavel, dat is, het hulpmiddel* A. booven gemeld. B.
Neemd Smit. 1. pond.
Jfyn II. ponden.
Water XVI. ponden.
Hooning VI. ponden.
Kookt eens te famen op, bewaart het.
Dit is [om de mont te fuy veren. Dit is kortelyk dat, het welk ik meen op
goede gronden bequaam te fyn tot hulp. Maar ik voorzie, dat alles foo niet lal werden uy tgevoerd, en heb fulks alreeds feer dikwils ondervonden. Dog weet, myn Leefer, voor feeker, dat ik in al dit opftel niet een faak gefetheb, die ik oordeelde onnoodig te fyn. En daar- om moet gy myn raad niet verwerpen, |
|||||
J (28)
foo die, maar halv gedaan fynde, niet
gelukt, of indien fy , te laat gebruykt, niet helpen kan. Ik weet hoe traag de Bouwlieden fyn om yets regt te begin- nen, dat haar nieuw fchynd, en hoe ligtelyk fy de faak geheel verlooren gee- ven. Maar waarlyk dit quaad eyfl: wer- kelyke hulpmiddelen, aan welke God al- tyd feegen geevd , dien ik uw alle toe- wenfch. |
||||||
E Y N D E.
|
||||||
tint
|
||||||