lt; 'm 'amp;Tir ■ -f-
ü^Mwtu. _, „ ^ ■ _Jgt;L g
ii gt;«iÉMnir ii ui
(i !•: S (' 11 K N K
VAN III'.T
UTH. ()U1^-STU1gt;ENTKN FONI)S.
_
I ■
........
I
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
_ J . ! !
sr-
nooit
F. E. D A U B A N T O N ,
Theol. Lie, Pred. der Waalsch Ilcrv. Gem, te Zwolle.
W i 'vt f
Zwolle , J. P. van DIJK 1879
■?BK
''■'êM
* * ■ quot;'quot;k,, | *
7
y
Dl Ü!E GODS 11 JEZUS ClIIilSïllS.
DOOR
Theol. Lie, Fred, der Waalsch Ilerv. Gem. tc Zwolle.
Wf'-
WAi
Zwolle, J. P. VAN DIJK. 1 8 7 9.
DOOK
F K. D A U B A N T O N ,
T/ieol. Lie, Fred, der 11'aalsch Ucrv. Gem. te Zwolle.
Zwolle, J. P. VAN DIJK. 1 8 7 9.
m- ■ - Vïi;
■
■■■■■■■• ■■■ -K . ' ' 1 ■ ■ ■ ' '■■'i - .....
Leze toespraak, werd op hel Kerstfeest van verleden jaar, eerst in de fransche taal, voor de IVaalsch-Tlerv. Gemeente, daarna, in de nederlandsche, mei eenije wijzingen, voor de llcrsl. livang. Lulh. Gemeente, alhier, gehouden Boor velen werd dit woord met belangstelling gehoord; eenigen legeerden hel nog eens te lezen: aan dat verlangen wordt thands voldaan.
Gehiede de Heer Zijn onmisbaren zegen over dezen gebreH-igen arbeid. En hiermede wenschl de schrijver zijn wehoillenden lezer heil en een goed Kerstfeest.
December 1879.
De kerk van Christus viert feest, viert haar Christus-feest bij uitnemendheid! Onze geest vertoeft in de stalle van Bethlehem-Ephratlia, onze harten zijn vereenigd om de kribbe, die bakermat des heils!
Weest dan ook door mij met blijdschap begroet, Broeders en Zusters: er God Almachtig, Wien lof zij en dank en heerlijkheid om Zijner genade wil, schenke u vrede naar Zijn eeuwig welbehagen in Jezus Christus den Heer. Amen!
Vierden de oude Romeinen omstreeks dezen zelfden tijd het feest van Sol Invictus , van de niet overwonnen Zonne — daar volgens de vaste hemelwetten van kentering en planetenloop onze aardbol thands weder sterker licht van de zon ontfangt — ook de christelijke kerk, roemt dezen dag als den dag des lichts. Het vuur van Gods heiligheid baant, zich een weg door de geestelijke duisternis heen: „het volk dat in de duisternis wandelt, ziet een groot licht, en degenen, die wonen in het land van de schaduw des doods, over dezelven schijnt een licht.quot; (1) Bij den eeuwigen glans van dit licht zien we de liefde des Vaders over onzen opstand zegevieren: Gods genade verbreekt de zonde, om den zondaar te redden. Zedelijke kracht en geestessterkte worden geboren waar zwakte was en uittering: het nieuwe leven ontstaat op de zerke
(l) Jes. IX : 1.
6
des doods. De vlam des Geestes verteert al wat bezoedeld is en een priesterdom verschijnt, onberispelijk, zonder vlek, zonder rimpel, heilig en machtig: Zy allen zijn krijgslieden des Heeren der heirseharen! Maar voor alles en allen achten we hem die „Het Lichtquot; is, onzer dankbare bewondering waardig:
Op Hem het schouwen onzer oogen,
Tot Hem het dorsten van den geest,
Uit Hem is 't leven onzer ziele:
Voor Hem zij 't kloppen van ons hart!
Gij weet, M. H.! dat de stichters der verschillende godsdienstvormen, dat de Confntsees en de (,'akyamounis veel licht verspreid hebben, door van matigheid, vroomheid en zelfverloochening te getuigen; dat de meesters der wijsgeerige scholen, die edellieden der gedachte, de Platoos en de Hegels, de tolken van menige waarheid geweest zijn. En toch! Vergeten is hun dag! De tijd zag die mannen geboren worden, de tijd zag hen toenemen in grootheid van verstand , in diepte van geest — de tijd zag ze sterven, en de spranken der waarheid, door hun geestkracht aan het licht gebracht en der menschheid ten beste gegeven leven voort, onopgemerkt vaak, en doen haar invloed gelden, terwijl de persoon van den denker ons ontvalt. Het is, omdat ze in zonde en zwakheid ontfangen en geboren, zonen van Adam, begrensd en beperkt van nature, schoone lichtpunten waren aan den horizont der menschheid, maar geenszins „liet licht dat de waereld verlicht.quot;
Toen de volheid der tijden gekomen was, werd Hij, die „het lichtquot; heet, geboren. De indruk door Zijne verschijning te weeg gebracht was onbeschrijfelijk diep en beslissend voor de geschiedenis der menschheid. Van dat oogenblik af aan was het menschdom als in twee legerkampen verdeeld. „Vóór den Christus of tégen Hem?quot; Deze vraag wordt der conscientie gesteld op ieder levensgebied: deze vraag bepaalt de plaats van een elk onzer. Zóó was het
7
in de dagen van ouds, zóó is het in ónzen tijd, zóó zal liet zijn in de eenwen der toekomst, totdat geene star meer schittert aan het nitspansel en de zon aan 's hemels-tente gedoofd wordt!
Is dit waar, M. H.! dan worden we gedwongen, om een stap verder te gaan en dieper door te denken. Van waar toch, dat he midden der wisselingen en beroeringen, beide van godsdienstig leven en godsdienstig denken één en dezelfde naam zich gedurig weêr voordoet, ja, het middelpunt is waar alles zich om beweegt? De persoonlijkheid die de waereld verdeelt, is zij de vrucht der menschheid, of is ze in de waereld, maar niet uit de waereld? In andere woorden: de verschijning van Jezus Christus is zij bloot natuurlijk, zondig menschelijk of rein-, waarachtig menschelijk, d. i. — de zonde der menschheid in aanmerking genomen — bovennatuurlijk, in den diepsten grond, goddelijk? Is Jezus mensch van den mensch, of is Hij de Christus, de mensch Gods, naar Zijn wezen, de Zoon Gods, uit eene vrouw geboren?
De vraag ii gewichtig. Voor het godsdienstig leven uwer persoonlijkheid, voor uw leven, hangt alles van hare beslissing :i'. De geheele werksaamheid uwes geestes wordt door uw antwoord op déze vrage bepaald. Wat ons betreft — we kunnen hier slechts getuigenis afleggen, en ons standpunt bepalen! - we begrijpen de geschiedenis der kerke, dat is ten laatste, de geschiedenis der waereld geenszins zonder de dankbare belijdenis van den door God op bovennatuurlijke wijze, gegeven Christus. De geboorte des Heer en is ons eene éénige gebeurtenis, wier verwezenlijking de krachten des menschen volstrekt te boven gaat. In deze geboorte ontfangt de menschheid: God geeft. De Schepper van hemel en aarde komt tusschen beide in de waereldontwik keling tot redding der menschheid, wier redding de eerste herscheppingsdaad is van Hem die alles vernieuwt.
Het romeinsche waereldrijk was tot rust gekomen onder
8
den scepter van den Caesar Augustus. Christus feest verplaatst ons aan het einde van dit keizerlijk bestuur. In de galileesche stad Nazareth leefde toenmaals een timmerman — of, volgens de kerkelijke overlevering, die het schriftwoord nader bepaalt, een wagenmaker — Jozef geheeten. Hij was verloofd met eene eenvoudige maagd, Maria, wier toestand hem weldra ter prooi gaf aan een strijd tusschen zijn joodsch eergevoel en de liefde zijner ziele. Zijn wettische vroomheid drong hem om den schoonsten band te verbreken: de liefde bewoog zijn hart om toch den val der zondaresse te bedekken. Maria echter had heur eere nimmer met voeten getrapt, ze was de uitverkorene des Eeuwigen om Hem onder het harte te dragen, die slechts tot God Almachtig „Mijn Vaderquot; sprak, den Zoon des Ongezienen, den Christus, den Immanuël, wiens naam is: „God met ons.quot;
Het doel waarnaar we streven, is om u de grootheid der gave Gods in Jezus Christus voor oogen te stellen. Daartoe beschouwen we den persoon van Christus in zijne betrekking tot de menschheid. Het werk van den Zaligmaker is godsdienstig-zedelijk: dies beweegt het zich van binnen naar buiten, en niet omgekeerd, doet zijn invloed gelden niet van de menigte op den enkelen mensch, maar van den mensch op de menigte; de Heer treedt in levende betrekking éérst met uw hart, daarna met uw geest, en geheel uw leven, en eindelijk, door u, met de menschheid rondom u.
Tegenover deze taak gevoelt de mensch zijne zwakheid en de beperktheid zijns geestes en bidt God: Heer! spreek tot mijn hart, verlicht mijn verstand, heilig mijn wil!
De zegen van den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus zij over ons, zij met ons, en krachtig in ons, tot des Eeuwigen glorie, die óók in ons heil is. Amen!
De woorden die ik tot uitgangspunt mijner feestrede heb gekozen leest ge in het Evangelium volgens Matth. 1: 16: Jezus gezegd Christus.
9
De denkbeelden waarop ik uwe aandacht vestige, rangschikken zich in deze volgorde:
Jezns Christus en het godsdienstig leven.
Jezus Christus en het zedelijk leven.
Jezus Christus en het wetenschappelijk leven.
Jezus Christus en het huisgezin.
Jezus Christus en de maatschappij.
Jezns Christus en het godsdienstig leven.
In de eerste plaats dan, spreken wij over Jezus Christus in Zijne betrekking tot het godsdienstig leven. We zien allen het goed recht des godsdienstigen levensom in de eerste plaats beschouwd te worden. Door de godsdienst toch wordt de persoonlijkheid van een ieder mensch bepaald. De betrekking waarin de ziel tot God staat, werkt albeslissend op ons bestaan, en dus ook op de openbaringen daarvan in, bepaalt den geest onzer werksaamheid, drukt het zegel op ons handelen. Dit leven der godsdienst woont in ons diepst zielsheiligdom. Het is de laatste grond waar het leven des gewetens, des harten en des verstands op rust. Willen we dus spreken over de gave Gods in Jezus Christus, dan moeten we in de allereerste plaats vragen: „wat is Jezus Christus voor het godsdienstig leven?quot;
In zijne volmaaktheid is het godsdienstig leven, het leven in Gods gemeenschap, door ons als zoodanig erkend en hartelijk gewild — maar het godsdienstig leven is verstoord geworden door het even onverklaarbaar als onloochenbaar verschijnsel der zonde. De mensch heeft zich afgewend van zijn God, heeft God den rug toegekeerd, overmoedig uitroepend: „ik brenge mijne wierook op het altaar dat liet mijne is!quot; En daar maakt de zondaar zich een god. Die god heet „ik,quot; „ik-zelfquot; en zijn dienst is die van het verdoold genie, zijne zedeleer die der zelfzucht, zijn wetenschap die der logen, zijn hemel de eèuwige ver-
10
nietigiug. De mensch maakt zich een god naar zyn eigen beeld: de heerlijke gaven zijner verbeelding, die bezoedeld
werd, geven hem den stof......maar het is alles
ijdelheid. Denkt aan de goden des Olympus, bij wie de Griek ruste zoekt voor zijn smachtende ziel. Hi] zoekt te
vergeefs! En waarom ? Die goden zijn de Grieken zélt.....
en zal de moede kracht schenken aan den verbrijzelden? De heidensche denker gevoelt de moeielijkheid, daarom plaatst hij bóven die goden hot noodlot, het blinde fatum, maar hij vermoedt niet dat dit fatum zijn eigen onmacht, zijn eigen ellende is. Denkt aan de godsdienst der wanhoop, aan het Buddhisme. Sterven, ophouden te bestaan, in het niet der ongevoeligheid verzinken om toch maar van 's levens weedom bevrijd te zijn — ziet daar het punt van uitgang, ziet daar het punt van aankomst indezen cirkelgang — en: wilt ge eene eerlijke en volledige bekentenis van de onzaligheid des heidendoms? — hoort Cicero, Homes ernstigen wijsgeer: „God gaf ons een licht, maar wij hebben het „door onze ondeugd uitgebluscht en nu tasten we als „blinden rond.quot; Déze denker dringt dieper dan eenig ander tot de oorzaak der dwaling door: „Wij zijn boos,quot; roept hij uit, „van boozen omringd en in de boosheid levende.quot; Zijn deze woorden niet als eene messiaansche prophecy in de behoeften van het menschenhart geopenbaard: de dwaling in het godsdienstig erkennen komt uit de zonde voort? De heidensche wijsgeer echter kon, ja de ziekte aanwijzen, haar oorzaak opsporen, maar het geneesmiddel tegen de kwaal geven, dat kon hij niet: Jezus Christus brengt het aan. Hij alleen. Openbaring Gods, doet Hij ons den Vader kennen, doordat Hij „het licht zijnde, dat de waereld verlicht,quot; de duisternis van het verstand, maar in de eerste plaats die van het geweten en des harten verdrijft. De Christus spreekt tegen de zonde en noodigt ter bekeering. Zijne verschijning openbaart de zonde, ontdekt ze door den glans van Zijne heiligheid. De zonde wordt in al hare naaktheid gezien: leelijk is ze en afzichtelijk:
11
de grondtrek van haar wezen ligt ontsluierd: zelfzucht, zellxlienst, en de band, die den mensch aan zijn God verbond is verbroken, de mensch aan het verderf overgegeven.
Maar is dit alles? Is dit het geheele werk van Jezus Christus? Laat de Christus de verlorene menschheid Imlpe-loos staan te midden dier ellende, om haar pijnlijk te doen gevoelen dat lut aarsche leven zonder God, een hel is aan déze zijde van net graf1? Christus, de Gezalfde, de Heilige is Hij alleen, de Heilige, of is Hij ook Jezus de Zaligmaker, de Verlosser? Mijne Geliefden! De ideale, de heilige Christus is wreed, zoo Hij niet tevens Jezus de Bevrijder, de Redder is!
Maar de gave Gods in Jezus Christus is niet alleen een oordeel, ze is ook eene bevrijding. Jezus Christus verbreekt de zonde, vernietigt haar kracht in den mensch en geeft nieuw leven in de plaatse des doods. De zondaar hoort de stem zijns Heeren: „Zalig zijn do reinen van hart, want ze zullen God zien.quot; Van geboorte, van nature is ons hart onrein, wij zijn „boos,quot; maar Jezus Christus reinigt het door Zijn woord, door Zijn geest, door Zijne geheele verschijning. Van alle eeuwigheid af aan, heeft Hij den Vader, bij wien Hij leefde, wiens raad Hij kende, aanschouwd, maar Hij ontledigt zich van Zijne goddelijke glorie om in menschelijk vleesch te leven. De volheerlijke, de geliefde Zoon des Vaders, komt in de gestalte eens dienstknechts, als een arme naar de waereld, die zelfs geen plaats heeft om het vermoeide hoofd neder te leggen en toch, door de nederige verschijning heen, blinkt de goddelijke grootheid: „Die mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien:quot; Zoo getuigt de Christus van zich zelf (1) en „zoo velen hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods te worden,quot; „namelijk die in Zijnen naam geloovenquot; (2) jubelt Johannes. Om dat
(1) Joh. XIV : 9quot;. (3) Joh. I : 12.
12
leven der „kinderen G-odsquot; aan ons te schenken, werd Mariaas Zoon „de Man der smartenquot; opdat over onze zondige voorhoofden de wederaanneming tot zonen, weerklonk: „Zoo dan indien iemand in Christus is, die is een nieuw schepsel: het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.quot; (1)
Zoude onze ziel dan niet blijde zijn in ons, op den dag van het kerstfeest en de kribbe van Bethlehem, die ons een Zaligmaker schenkt en ons Clod hergeeft, niet zegenen ?
Jezus Christus en het zedelijk leven.
Hoogste openbaring van de liefde Gods, is de geboorte van den Christus ook het grondbeginsel van een nieuw zedelijk leven!
De volgeling Buddha wanhoopt aan zich-zelt en aan de waereldontwikkeling, om in den toestand der gevoelloosheid over te gaan , om geestelijk en zedelijk te sterven; Griekenlands zoon wijdt zijne krachten en talenten aan de dienst van het zicht- en tastbaar schoone; de ernstige Romein offert zijne rijke gaven en kostelijke vermogens aan het wélvaren van den staat: de Christen, in welk land ook geboren, onder welken hemel ook levend, geeft zich aan allen, omdat zijn Heer voor hém eene dienstknechtsgestalte aannam, voor hém zich-zelf overgaf. Het ideaal des menschen is niet meer dat dei-onbewustheid — maar sluit het buiten; niet meer dat van het aesthetisch schoone — maar maakt het mogelijk; niet meer dat der rechtvaardigheid —- maar sluit het in zich: het is ideaal der liefde. In de eerste plaats do liefde der dankbaarheid, wier voorwerp God is, God die ons het eerst heeft lief gehad: de Oneindige zelf, maar immers de christelijke liefde, het leven van Christus in den mensch —,
(1) 2 Oor. V : 17.
18
naar buiten geopenbaard, is eeuwig, gelijk God — maar onbegrijpelijk voor den natuurlijken menseh, die de bron waaruit die liefde voortkomt immers niet kent: werkend in de waereld betoont die liefde zich eene uit God ontsprotene, in G-od levende kracht, die de menschheid saambindt, zuivert en heiligt.
Vergelijkt M. H.! den toestand des heidendoms, met dien der christelijke menschheid, voor zoo verre deze getrouw bleef — ik zeg niet uiterlijk, met de belijdenis dei-lippen alléén — maar met hart en ziel getrouw bleef aan Christus, haar Hoofd, en gij zult den onmetelijken afstand eenigszins bepalen, het verschil eenigermate inzien: den prijs van Jezus geboorte aanbiddend beseffen, en trachten naar waarde te roemen. En wat wonder 1 Stille wanhoop geeft geen kracht; schoonheidszin zonder een gereinigd harte, zonder een tot rust gebracht geweten, is als een bloemkelk, door eene ruwe hand van zijn stengel gerukt; het denkbeeld van „plichtquot; laat den mensch, ach, zoo koud: het verstand overdenkt, de conscientie is vaak overtuigd — maar wat baat bet al, indien het hart gevoelloos blijft? Er is alsdan geene verheffing, geen levensgloed en daarom ook geen standvastige geestelijke werk-saamheid. Door de komst van Christus, in de waereld wordt de liefde in ons hart ontstoken: ontstoken door God, die zich in de geboorte van Jezus Christus als den God der liefde openbaart. Deze openbaring wordt door den Christus voltooid in Zijn leven en Zijn sterven. De grondtrek van Zijne persoonlijkheid wordt dau ook in deze woorden aangegeven: „De Zoon des menscben is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen, en Zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velenquot; (1) — daiirom had de Zoon des menschen het recht om dit bevel aan Zijne jongeren achter te laten: „Dit is mijn gebod, dat gij elkander lief hebt, gelijkerwijs ik u lief gehad
(D Matth. XX : 28.
hebquot;, (1) en dóArom ziet gij na Zijn verscheiden, Zijne discipelen , levend door Z ij n geest, werkend in Z ij n kracht, zich opofferen voor hnnne broeders, zich opofferen voor hnnne vijanden daar „de liefde Christiquot; hen dringt. Ze leven door Christus tot heil der waereld en hebben lief, veel lief, trots vijandschap en laster en hoon. Zij worden niet roeden geslagen maar zegenen; veracht en gesmaad, maar werken tot redding van het verlorene, tot wederoprichting van het gevallene: hun leven is een bewijs dat het kind in Bethlehems-kribbe, God in mensche-lijk vleesch geopenbaard is!
Zonde onze ziel dan niet blijde zijn in ons en het kindeke in Bethlehem geboren, niet zegenen: het kindeke dat de aarde in een voorportaal des hemels herscheptquot;?
III.
Jezus Christus en het wetenschappelijk leven.
Ziet daar M. H.! liet derde punt mijner toespraak waarvoor ik thands uwe aandacht vraag, niet vergetende, dat de ure waarin, de plaats waar, we vergaderd zijn, ons gebieden over dit gedeelte van ons onderwerp kort te handelen. Wij bieden u geene volledige ontwikkeling van het vraagstuk, maar geven slechts grondlijnen aan. We vatten het woord „wetenschapquot; in zijn rnimsten, meest algemeenen en meest verheven zin op. De roeping der wetenschap dan, is om de betrekking tusschen het tijdelijke en het eeuwige, tusschen de waereld en God te zoeken: haar doel is bereikt , wanneer de mensch die betrekking-gevonden heeft. Maar de waereld gaat voorbij, de waereld „en hare begeerlijkheid:quot; (2) haar gedaante namelijk, haar bestaansvorm, (3) haar uiterlijke toestand, die van den eenen dag op den anderen verandert. Heden is zij en morgen
(1) Joh. XV : 12.
(2) 1 Joh. II : 17.
(3) 1 Cor. VII ; 31.
IT)
niet meer. Wat echter in de waereld eeuwig blijvend is, is d ii t. en is door God, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn: liet leven, de beweging en het zijn. (1) Daarom is de wetenschap niet tevreden, en kan de waarachtige wetenschap niet tevreden zijn , met de waarneming en bestudeering der voorbijgaande dingen alléén: zij zoekt haar rustpunt en de voldoening van hare eischen, in wat eeuwig is, eeuwig blijft: in Hem, die eeuwig is: in God. De verschijning van Jezus Christus is daarom reeds van onvergelijkelijk belang voor de wetenschap, om hare beslissende en beslissend blijvende rol voor het godsdienstig en zedelijk leven.
Bemerken we nu wél dat de waarheid — op welk gebied ook gevonden, hoe ook ter onzer kennisse gekomen — één is, en dat de éénheid der persoonlijkheid óók vast staat. Wat waar is in het godsdienstig leven moet waar zijn in, van belang zijn vóór het leven der wetenschap. Evenzoo moet wat waar is in het zedelijk leven, waar zijn in, van belang zijn vóór het leven der wetenschap. Is Jezus Christus „de waarheidquot; voor het godsdienstig leven, dan moet Hij het ook zijn voor de wetenschap. De godsdienst des harten moet de zedewet der conscientie, de wetenschap van het hoofd zijn. Of juister gezegd; daar alle vakken van wetenschap: gezond ontwikkeld, consequent doorgevoerd, en door een zekere, de éénheid des menschen ontkennende, onwijsgeerige methode niet gehavend; — kennis van Cods werken zijn , en alzoo tot ware — hoewel hier op aarde steeds onvolmaakte — kennis van God opleiden — de godsdienst des harten moet de theologie van het hoofd, van den denkenden geest zijn: anders is de mensch een monster en zijn Schepper een beul!
Maar God behoede ons voor deze lastering! De geschiedenis ligt achter ons: ondervragen we haar!
En daar verschijnen ze voor onzen geest, in den stillen, reinen glans, waarmede de eeuwigheid haar kinderen
(1) Hand. XVII : 28«.
1G
ciert, die christelijke denkers, die hier op aarde wetenschap zochten, waarheid zochten, in het zweet huns aan-schijns, te midden van veel strijd, trots hangen twijfel, in lange nachtwaken, in slapelooze stonden; zij allen die waarheid vonden, neen waarheid ontflngen, het beginsel, de verzekering van de voltooiing der wetenschap in hun gemoed van Boven bekwamen; die nu, daar voor hen „het volmaaktequot; gekomen is, „van aangezicht tot aangezicht zien:quot; die nu „kennen gelijk zij gekend zijn,quot; ómdat ze in het geloot', Jezus als hunnen Zaligmaker beleden, Christus als hun werkelijk ideaal volgden, in Jezus Christus het licht van hunne wetenschap vonden! Heilige heirschaar van geloofsgetuigen staan ze voor ons: Johannes de ziener; Paulus de diep doorgrondende; Chrysostomus de hevig vervolgde; Melanchton de zachtmoedige; Luther de vurige; Calvijn de vastbeslotene, omdat hij zich geheel overgegeven had aan zijn Heer; Neander de fijngevoelige; Vinet de nederige held! Ook blinkt ons het beeld van den ge. zaligden denker toe, dien velen uwer met mij als hunnen geestelijken vader vereeren! (2) Zijn tabernakel verbroken zijnde, rust nu in het Noorden van ons vaderland: zijn geest, hij zélf, bij God zijnde, peilt nu „de diepte des rijk-doms, beide der wijsheid en der kennisse Gods, uit Wien, door Wien, en tot Wien alle dingen zijnquot;: (3) zijne nagedachtenis leeft gezegend in ons hart! Nemen we zijnen n a a m niet op onze lippen. Getrouw aan zijn beginsel roemen we éénen Naam ! Den naam Jezus Christus, het licht onzer wetenschap voor wien we aanbiddend nederknielen!
IV.
Jezus Christus en het huisgezin.
Ja voorzeker ons hart dringt ons, christenschare! om voor Jezus onzen Koning nêer te knielen , wanneer we
(1) J Cor. 13 : JO —1^.
(2) Wij bedoelen Prof. Dr. D. Chantepie de la Saussave, M. B.
(3) Rom. XI : 33—36.
17
gedenken aan wat Hij voor ons is, voor ons deed en opmerken hoe de mi verheerlijkte Heiland inde waerelddoor Zijn geest blijft werken!
Tot nog toe spraken we over de betrekking van Jezus Christus tot den enkelen mensch: beschouwen we nu het gemeenschapsleven:
Jezus Christus en liet huisgezin;
Jezus Christus en de maatschappij. Deze woorden, Mijne Geliefden! schreven we boven het tweede gedeelte onzer rede. Het huisgezin en de maatschappij zijn de noodzakelijke vormen waarin het natuurlijk persoonsleven zich ontwikkelt. Wat is de Heiland voor een elk dezer?
Het huisgezin is alles verschuldigd aan het kind in Bethlehem Ephratha geboren! 'k Beroep mij op de geschiedenis des huiselijken levens. In Israël waar de idee des huis-gezins minder miskend werd, dan ergens anders was de plaats, der vrouwe toegewezen, beneden, en dus in strijd mét, haar waarde en haar roeping. Die heilige roeping van de vrouw wordt in de heidenwaereld met voeten getrapt. De alom verspreide kanker der veelwijverij verwoest het familieleven in zijn grondbeginsel, in het huwelijk. Manu de wetgever van oud Indië wettigt, „reglementeertquot; de veelwijverij; hij vergunt den Hindu om vier vrouwen te hebben. De verachting van de vrouw is er het noodzakelijk gevolg van. De vrouw is geen zedelijk schepsel voor den Hindu, ze is niet aansprakelijk voor hare daden. In de meest gewichtige omstandigheden haars levens, spot men met haar hart en haar geest; immers huwelijkt de vader zijne dochter uit, wanneer deze nog een achtjarig kind is! In Griekenland is hoererij een gewoon verschijnsel, geen schandaal: denkt aan Pericles en Aspasia. Rome kent twee huwelijken: de wettige echt en het „concubinaatquot; — waar is het zedelijk, liet geestelijk onderscheid tusschen beiden ? — en zal ik u herinneren, dat d i e bezoedeling, d i e zonde, wier n a a m reeds een rein voorhoofd doet gloeien, gewettigd wordt door Aristoteles, gewettigd wordt door de Stoïsche denkers en volvoerd
18
wordt, zonder dat de zondaren blozen, volvoerd wordt in de classieke waereld, door mannen die de eerste plaatsen in raadszaal en school bekleden, omdat het verblinde, het verdwaalde en verdwaasde geweten niet eens meer protesteert?
Maar wenden we ons .oog van de bezoedeling af! Jezns Christus de Redder der /iel. herstelt de eer des huwelijks. Hij roept man en vrouw tot ééne zaligheid, tot ééne heiligheid en geeft der vrouw de eereplaats terug, de eereplaats die de zonde haar ontstal! Priesteresse aan het altaar des huiselijken heiligdoms is zij 's mans gelijke, onderworpen in liefde.
Zoo had dan de menschheid, buiten Israël, vóór 's Heeren geboorte slechts eene bezoedelde caricatuur van bet huwelijk, maar tevens schond ze bet huiselijk leven ten opzichte der kinderen. Het kind is het eigendom: der ouders1? neen, dat niet: immers ge kunt den moedernaam, den heiligen moedernaam, aan die sla-vinne des mans niet in waarheid geven — maar het kind is het eigendom van zijn vader. En deze doet met zijn kind wat hem belieft. In China, in het buddhistische China, worden kinderen verkocht en ter vondeling gelegd en verdrinkt men de meisjes of verplettert ze! De romeinsche vader heeft bet recht om zijn kind te verkoopen, het recht om zijn minderjarig kroost te dooden. Het keizerlijk Rome was vol van verlaten hulpeloozen. Ten grondslag aan al die gruwelen vindt ge de verachting der persoonlijkheid. Het recht van den sterksten, zóó heet de god des heidendoms, en die god, die afgod, vergunt den wetgever van Sparta, om de zwakke en mismaakte kinderen te versmooren. Plaatst nu tegenover deze tyrannic des heidendoms het christelijk huisgezin: vergelijkt, oordeelt, dankt God en knielt voor Jezus Christus uwen Koning.
Twee levens zijn tot één leven geworden door liefde, in achting. Die vereeniging is geheiligd door, verheerlijkt in, de aanbidding van een zelfden God, de belijdenis van éénen Zaligmaker, is verzegeld en verzekerd door do ver-
19
wachting van éénen hemel. Beseft gij, M. H.! gevoelt gij, dat uw voet hier op heiligen grond staat1? Op aarde wordt deze vereeniging voortgezet als 't ware, en gezegend in liet God geheiligd kroost, dat geleid wordt tot den Heiland
onder tranen vaak en met veel moeite!.....tot den
Heiland die kinderen zegende!
En wat zal ik voortgaan? (iij stemt me toe, dat het kerstfeest, het feest is bij uitnemendheid van het hernieuwde huisgezin, dat door Christus wedergeboren en geheiligd werd!
V.
Jezus Christus en de maatschappij.
Do kring onzer beschouwing breidt zich uit. Na over de herschepping van het huisgezin door Jezns Christus volbracht, gesproken te hebben, wijden we onze aandacht aan dc maatschappij: wat is déze den Heiland verschuldigd?
Indien we sommige stemmen, die zich in den laatsten tijd al luider en luider doen hooren, gelooven moeten, dan zou dc tegenwoordige maatschappij ontwassen aan Christus leer, zich te bevrijden hebben van Christus invloed. Men verkondigt ten minste dat „de denkbeelden van Jezus'1 verjaard en verouderd als ze zijn, een beletsel vormen op liet pad der steeds voortschrijdende ontwikkeling. De voorstellingen waarin Nazereths propheet zich vermeldde, zegt men, zijn kinderlijke droombeelden. Immers er is geene dusgenaamde voorzienigheid! De wetenschap en welk een wetenschap M. H.! de wetenschap — en het geld: zietdaar de twee krachten die alles bepalen.
Er is geen „eeuwig leven.quot; Op de poort van een groot kerkhof te Berlijn graveert de vrijgeest zijn dogma: „Daar is geen leven meer, aan de overzij des grafs!quot;
De heiligheid van het huwelijk door Jezus bedoeld — wat een dwaasheid! Het vrije huwelijk, waarmede Friedrich von Schlegel eens dweepte, dat velen vóór hem beoogden, nog meerderen na hem willen — welk een ideaal! De vrouw tot het huiselijk heiligdom te bepalen — hoe
20
kleingeestig! Neen men „emancipeerequot; de vrouw: zij be-wege zich in het openhaar, vrij en frank. even zoo als de man dat doet: geene ingetogenheid belette haar!
Gelijkheid van allen voor Gód, zegt de Christus. Dat heeft niets te beteekenen, vindt de revolutiegeest van allen tijd: God bestaat niet, en zoo Hij al bestaat, wat bekreunt Hij zich om de waereld? Wij willen gelijkheid van allen vóór allen. Christus heeft de waarde van den „menschquot; erkend: daarom verschroeit en verbrandt de heilige glans van Golgotbaas kruis de slavenkoorden, Christus heeft de waarde van den enkelen mensch in Gods waereldplan erkend en daarom ook, wat er uit voortvloeit het onderscheid van aardsch vermogen. Dat is hinderlijk, zegt het Communisme: deze rijk, gene arm'? Jezus Christus heeft zich vergist! Van heden af aan is er ééne bezitting: het beelal, één bezitter: hetmenschdom .... geen armoede meer, en geene ellende meer !
Mijne Geliefden! zullen we nog kerstfeest vieren en Bethlehems kindeke zegenen, ook in onze roeping als leden der maatschappij'? Ja, dat zullen we doen, dat zullen we
blijven doen, want.....welke zijn de vruchten dier
heidensche gedachte van onze dagen?
De „gelijkheid van allen voor allenquot; drenkte Parijs met het bloed van adelijke jonkvrouwen, deed een eerwaardig kerkvoogd , door liet opgezweept gepeupel gejaagd en benauwd den marteldood sterven: de misdadiger werd rechter, de schurk werd volksleider: de verdierlijkte zondaar stelde zich in de plaats der Voorzienigheid.
Blijven wij met Christus vereenigd, een ieder onzer God verheerlijkend ia den stand en staat hém aangewezen: de koning op zijnen throon, die een voetbank van Gods voeten kan zijn. en de nederigste onderdaan in zijne stulpe die door 's Heeren gemeenschap tot een tempel Gods wordt gewijd!
Ik kom tot het Communisme, dien dwazen droom der opgezweepte zelfzucht. Zijne priesteressen, de „pétroleusesquot;
21
vervullen ous met afschuw — de puinhoopen van Frankrijks vorstelijke Tuilleriën doen ons zijn liefde voor kunst eu wetenschap kennen, en het gronddogma van deze openbaring der revolutie „gelijkheid van goederenbezitquot; is een leugen, een ellendige misgeboorte, die zelfs geen half etmaal leeft!
Blijven we met Christus vereenigd: uw hemelsche Vader weet welke dingen gij behoeft. (1)
De geémancipeerde vrouw is eene wangestalte, door de vrouw van ware ontwikkeling niet begrepen, door de ontwikkelde Christinne beklaagd, door den man van liet nieuwe licht weldra bespot, en die eindelijk door de Christenen wéér opgericht zal moeten worden. En, ja! Brengt het verdwaalde terug, richt bet gevallene op: maar beter nog: voorkomt het kwaad zooveel ge kunt: blijven we met Christus vereenigd!
Ten laatste, ontdekke ik die diepe wonde onzer maatschappij , make ik u opmerksaam op den te weinig bestredenen, knagenden, gedurig voortetenden kanker van ons maatschappelijk leven. Dit doende gevoel ik mij sterk door uwe toestemming, mannen van jaren, weet ik mij gesteund door üw zedelijk gezach, grijze hoofden die hier aanwezig zijt! Het schandelijk kwaad door mij bedoeld, maakt groote, vroeger ongekende, vorderingen: en zoo God ons dierbaar Holland niet behoedt, gaat dit kwaad ook bij ons, tot de gangbare zeden beboeren. Beschaafde, uiterlijk beschaafde, zondaren noemen deze zonde „Vrij huwelijkquot;; in vuile herbergen schertst men met „trouwen bij de weekquot;; Jezus Christus noemt die zonde „hoererijquot;; zij n herauten lachen niet met dit kwaad: „Dwaalt niet,quot; schrijft Paulus, „hoereerders zullen het koninkrijk Gods
niet beërvenquot; (2).......,Weet gij niet, dat uwe lichamen
leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus
(1) Matth. VI : 5—34. CZ) 1 Oor. VI : 10.
22
nemen en ze maken tot leden eener hoer?11 (1) De slachtoffers van deze ongehoorzaamheid zijn talrijk! Ge ontmoet, helaas dikwijls, op het levenspad die onde mannen van twintig, dertig jaren! Het leven walcht hun; zij leiden een droevig bestaan, wijl hun liederlijk verleden hun heden opgeslikt heeft. Het leven dat hun nog blijft is geen leven maar is de prophecy van een te vroeg gedolven graf. Wanneer ooit voor den geest van zulk een zondaar, het geliefde beeld zijner moeder zich vertoont, het beeld zijner moeder, die in de vervlogene dagen voor de wiege zijner kindsheid waakte en bad, dan is het of de stervende nagalm eener zachte stemme hem in het oor ruischt: „mijn kind, beware God u rein van de bezoedeling der waereld, mijn zoon indien de zondaars u aanlokken bewillig niet!11 Een traan, die van berouw getuigt, blinkt in het doffe, vermoeide oog van den zond.aar, want ach ! wat zijn moeders hairen te vroeg verzilverd, höe verwelkte moeders waardige schoonheid door het ouderen-leed, dat schreien doet:
„Kleine kinderen trappen ^ kleed.
Groote kinderen trappen ^ hart.11
üe blos op ^ jongelings wangen is deze maal niet de gloed van een onrein vuur, maar het morgenrood der schaamte, wellicht door een levensdag dien de zon der gerechtigheid bestraalt, gevolgd! 0, daar is één oogenblik van ernst,
één oogenblik van stillestaan...... Heer! is het een
verdoold schaap, dat wederkeert tot uwe stalle; Vader! is het een verloren zoon, die naar huis verlangt? Maar neen! De vuile wellust doet liet beeld der gehuurde vrouw opdoemen en het beeld der moeder wijkt .... „kom, eten we, drinken we! Wat wist moeder dan ook met haar weinig ontwikkeling? Wat was zij bekrompen, moeder met haar catechismusboek en „naar de kerk gaan,11 met hare verouderde ideën van hemel en van God, „van sterven
(1) 1 Cor. VI : 15.
23
en toekomstig oor deelquot; 1 Die dwaze vroomheid! Neen, neen! Genieten we van het vleesch, zoolang het vleesch liet uithoudt: morgen is het gedaan!quot;
Mijne Broeders! Dit alles is geschiedenis, is zuivere geschiedenis! Ziet dien te vroegen doodstrijd in onze ziekenhuizen, telt de krankzinnigen in onze hospitalen, denkt aan de ellenden van het idiotisme: en zegt mij: wat wint de maatschappij bij haar Christusverwerping ? Arme menschheid! Hoe zijt ge afgedwaald! Maar Jezus Christus is geboren om te zoeken en zalig te maken wat verloren was! De kerkdeuren openen zich gastvrij: het is kerstfeest! Hoor, jubelzangen rnischen , psalmen van dankzegging en lof stijgen tot den Eeuwigen omhoog:
Eere zij God in de hoogste hemelen!
Vrede op aarde!
In menschen een welbehagen!
God is in Christus de waereld met zich zelf verzoenende, hunne zonden hun niet toerekenende; (1) Jezus Christus is geboren!
Zondaars tot Bethlehems kindeke te brengen, de blijde boodschap in Jezus Christus aan allen te verkondigen en zoo te werken aan den opbouw van den eeuwigen tempel Gods — dat is de roeping van ieder Christen, dat de roeping van ieder kerkgenootschap, ook van onze vader-landsche, onze hervormde kerk!
Hoe zal ze aan die roeping beantwoorden, hoe die roeping waardig vervullen?
Dat zal onze kerk, die ééns zoo machtig was in haar geesteseenheid en die uu zoo jammerlijk verdeelden ge-scheurd is, doen door „hervormdquot; te zijn, door zich gedurig te „reformeeren.quot; Zulks is haar alleen mogelijk door in de daad protestantsch te zijn: en wie is waarlijk protestant, in wien Jezus Christus niet leeft?
(1) 2 Oor. ViJQ*.
24
Niet hij is de ware zoon der Vaderen, die de Vaderen gebrekkig en slaafsch mistamelt, maar déze is liet. die het geloofsleven der Vaderen deelachtig werd: de letter doodt, de geest maakt levend, is leven! Nu dwale echter niemand! Het oppervlakkig en hoogmoedig wegwerpen der letter is nog geene hulde aan den geest gebracht. Hoe menigeen, in onze dagen van ontbinding, verkondigt van de daken: „de letter doodt, de geest maakt levendquot; en bedient zich van deze waarheid als van een wapen tégen den geest en tégen de waarheid!
Niet hij is protestant, die, lomp brekend met wat achter hem ligt, heidendsche ongebondenheid in leven en denken, als vrijheid begroet, maar déze is het die dienstknecht van Jezus Christus is en wil zijn.
Doet dan aan den Heere Christus, Mijne Broeders! door het geloof dat bergen verzet, in de hope die niet beschaamt, met de liefde die de waereld overwint.
Dan zult ge kracht hebben om de waarheid van ons kerstfeest in de waereld te doen zegevieren:
„Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig dat Christus Jezus in de waereld gekomen is, onfzondaren zalig te maken. (1) Amen.
(1) 1 Tim. I : 15.