TER REORGANISATIE DER KERK.
EEN WOORD TOT DE HERVORMDEN IN NEDERLAND
DOOR
pR. j3. jaLASIUS,
President der algemeene Synode van de Nederlandsche Hervormde Kerk 1873—1874.
's HERTOGENBOSCH, GEBROEDERS MULLER. 1874.
Seris venit usus ab annis Consilium ne sperne meum.
Misschien schijnt het sommigen vreemd, dat ik, die de Synodale vergaderingen van Juli 1873 en van Februari 1874 geleid en aan hare werkzaamheden en besluiten deel genomen heb, over die synodale werkzaamheden en besluiten een woord richt aan mijne landgenooten, die tot de Hervormde kerk behooren. Zij zullen mij wellicht minder bevoegd houden om, zoo die Synode dat noodig heeft, als haar advocaat bij het publiek op te treden, daar het van zelf spreekt, dat vooringenomenheid mijne pen moet besturen en dus mijn oordeel niet onpartijdig zijn kan. En zeer zeker, indien ingenomenheid met hetgeen volgens innige overtuiging goed en waar is, partijdigheid moet heeten, dan pleit ik mij daarvan geenszins vrij. Het is echter juist die overtuiging, welke mij dringt om, terwijl de besluiten der Synode aan de kerkelijke besturen en klassikale vergaderingen om consideratien verzonden'
6
zijn, daarover een ernstig woord te spreken. Ik acht mij daartoe verplicht en bevoegd.
Verplicht, omdat ik niet alleen, als lid der Synodale commissie, tot haar voorstel ter reorganisatie heb medegewerkt en reeds vroeger mijne denkbeelden omtrent de wijze, waarop deze ondernomen kon worden, in de kerkelijke courant medegedeeld, doch vooral omdat ik van de thans voorloopig vastgestelde maatregelen, zoo zij tot stand komen, veel goeds en op den duur het herstellen van den vrede der kerk wacht, maar tevens vrees, dat zij van verschillende zijden zullen worden tegengewerkt.
Bevoegd, niet slechts omdat ik in al wat door Synode en Synodale commissie ten dezen gedaan is, heb gedeeld, maar niet minder, omdat ik, gedurende eene ruim vijf en veertigjarige Evangeliedienst, geen onverschillig toeschouwer van de teekenen des tijds ben geweest en, door vroegere en latere studie met de geschiedenis van het wezen en de behoeften onzer kerk bekend, geleerd heb in het verledene lessen voor het tegenwoordige te zoeken.
Men vreeze dan ook niet, dat mijn woord niet anders als eene apologie van de handelingen der Synode zijn zal. Wat naar mijne zienswijze nog aan hare besluiten ontbreekt, zal ik niet verbergen: want, al heb ik overvloedige
7
stof van dankbaarheid voor het welwillende en het toegenegene, dat ik van al hare leden genoot, en, al gedenk ik aan hen met vriendschappelijk gevoel, toch blijft bij mij magis amica Veritas.
Maar wat mij bovenal tot het schrijven van deze regelen bewoog, was de innige overtuiging dat het in de kritieke omstandigheden, waarin onze kerk verkeert, hem, die zich zeiven bevoegd weet tot spreken, niet betaamt te zwijgen. Met het meerder of minder succes, dat de synodale besluiten zullen hebben, staat de bloei en het behoud van dat, wat onze vaderen met hun bloed gekocht hebben, van hetgeen Gods vaderliefde ons schonk, vrijheid des gewetens en reine Evangelieprediking, in nauw verband. Moet de kerk in verschillende fractiën worden opgelost, gaat hare eenheid verloren, dan wordt ook hare kracht gemist, aan veldwinnende onverschilligheid, aan geestdoodend bijgeloof, aan voor men-schengeluk, voor de huisgezinnen, voor den staat heillooze Godsdienstloosheid en aan het zich immer met meerdere stoutheid vooruit dringend Ultramontanisme het vrije veld gelaten.
Doch genoeg over wat mij tot het spreken van dit woord bewoog.
8
Allereerst wensch ik met mijne lezers een' vluchtigen blik te slaan op de Synode, zooals zij in Juli van het vorige en onlangs in dit jaar vergaderd was.
Ik wensch te dat zij hare zittingen in het openbaar had kunnen houden. De daadzaak, dat daar mannen van zeer verschillende richting broederlijk samen waren en, hunne eigene overtuiging behoudende en uitsprekende, ook bij het openbaren van zeer uiteenloopende meeningen en bij het verdedigen daarvan altijd broederlijk samenbleven, — dat zij allen door dezelfde liefde voor het behoud der aan allen dierbare Neder-landsche Hervormde kerk gedreven werden, zou den onpartijdige het bewijs geleverd hebben, dat het samenzijn en samenblijven van verschillende richtingen in één kerkverband verre van onmogelijk is, dat, ook bij breed verschil van inzichten, liefde en eenheid niet behoeven verloren te gaan.
Van den aanvang tot het einde der vergaderingen heerschte hooge ernst. Allen waren diep overtuigd van het gewicht der taak, die op hen rustte. Geen hunner echter, die niet, bij hetgeen hij sprak, zijne innige overtuiging, zijn geweten raadpleegde en zich niet geroepen gevoelde om, wat hem waarheid was, getrouw te blijven. In alle beraadslagingen openbaarde zich een echt humane toon. Er had inderdaad gemeen overleg plaats.
9
Hij, wiens meening bestreden, wiens voorstel verworpen werd, gevoelde zich daardoor niet gekrenkt. Hij wist, dat, wie het verwierpen, dit uit overtuiging deden. Het gebed om den geest van wijze zachtmoedigheid was niet te vergeefs ten hemel opgezonden.
Onwillekeurig denk ik hier aan den man, die in den afgeloopen zomer aan die beraadslagingen zulk een ernstig en belangstellend deel nam, en die bij den aanvang der hervatte zittingen tot eenen hoogeren werkkring werd opgeroepen. Hebben zijne betrekkingen, de wetenschap, de kerk zeer veel in den diepzinnigen denker, den wijsgeerigen geleerde, den gemoedelijken Christen verloren, geen van de leden der Synode zal ooit vergeten, wat de door allen hooggeschatte en betreurde Chantepie de la Saussaye voor hen en voor hunnen gemeenschappelijken arbeid geweest is. Zijn laatste woord, hun bijna gelijktijdig met de mare van zijn henengaan geworden, zal hun eene kostbare gedachtenis blijven.
Men heeft gezegd, dat zij, die de zaal van de Willemskerk te 's Gravenhage binnentraden, door eenen anderen geest als vroeger, door eenen synodalen, gelijk men het noemde, bezield werden. Zoo ooit, dan heeft die oude geest van sleur en geestelijken ho'ogmoed, want dien toch bedoelde men, daar zeker ditmaal zijnen invloed verloren.
IO
Ernst, maar ook humaniteit, openheid maar ook liefde heerschten er.
En kon het anders, of die mannen, allen sinds jaren in de dienst der kerk, allen met liefde voor de godsdienst bezield, allen wetenschappelijk ontwikkeld, allen diep doordrongen van het belangrijke der op hen rustende taak, van hunne verantwoordelijkheid aan hun geweten, aan het vaderland, aan de kerk, aan God, moesten ernstig gestemd zijn?
Toen Lydius in November 1618 de Nationale Synode te Dordrecht opende, wees hij op het woord van Achab: „Wie het harnas aangordt, roeme niet op de overwinning.quot; Op datzelfde woord wees ik deze Synode, toen ik, als president van jaren, hare zittingen den 2 Juli van het vorige jaar opende.
Ook zij gordde het harnas aan, maar wat zou er de uitkomst van wezen?
Daar lagen de voorstellen van de Synode van 1872 omtrent art. 11 van het algemeen Reglement en daarmede in verband staande wetsbepalingen. Daar was het voorstel der Synodale commissie omtrent reorganisatie van kerk en kerkbestuur. Daar lagen stapels adressen, door duizenden geteekend, en dagelijks in getal aangroeiende. De belijdenis-kwestie moest behandeld, zij zou het brandpunt der synodale beraadsla-
11
gingen worden. Allen gevoelden het. 't Was onvermijdelijk. Men kon, men mocht niet aarzelen. Damp;ir buiten was het uitgesproken, luide uitgesproken: „de kerk is in gevaarquot;, en onder zoodanige omstandigheden kun en mocht het hoogste bestuur der kerk, hare wettige vertegenwoordiging, niet werkeloos blijven.
Gij kent het resultaat der daarop gevolgde beraadslagingen. Ofschoon enkelen den toestand niet zoo donker inzagen, werd er besloten eene zoodanige reorganisatie van kerk en kerkbestuur te beproeven, waardoor het samenzijn en samenblijven der verschillende richtingen in éen kerkelijk verband zou kunnen verzekerd worden. Eene commissie van achtingwaardige mannen van onderscheiden richting werd benoemd om de Synode ten dezen voor te lichten. Zij zelve zou echter het recht hebben om, zoo die voorlichting mocht ontbreken, of, wat zij gaf, geene goedkeuring mocht vinden, naar eigen oordeel de hand aan het werk te slaan.
Heeft zij hierin goed gehandeld?
Er is menige, ook bittere, aanmerking op gemaakt.
De voornaamste was, dat die commissie, daar niet alle richtingen in haar vertegenwoordigd waren, niet zuiver was zamengesteld en derhalve niet geacht kon worden het gevoelen der kerk
12
uit te spreken, — en dat, al ware zij beter samengesteld, het doel toch onbereikbaar zou zijn.
Het zal wel zeer moeielijk wezen om te bepalen, hoevele godsdienstige richtingen in de Ne-derlandsche Hervormde kerk aanwezig zijn, en met juistheid de beginselen en het wezen van elke dier richtingen te beschrijven. Zeer zeker zijn er meer, dan drie. Der Synode was het onmogelijk alle in de door haar benoemde commissie vertegenwoordigd te doen zijn. Het bestaan van drie hoofdrichtingen aangenomen hebbende, beijverde zij zich om mannen te kiezen, die door hunne eerlijkheid, hunne warme belangstelling in de godsdienst en hunne rijke kennis aller achting en tevens het vertrouwen hunner richting genoten, — die, met den kerke-lijken toestand volkomen bekend, een open oog hadden voor de bestaande behoeften en inderdaad bezield waren met de zucht om daarin te helpen voorzien.
Wanneer ik betuig, dat de Synode in de keuze van de leden der commissie en van hunne secundi met de meeste zorg en met de uiterste onpartijdigheid is te werk gegaan, spreek ik slechts de reine waarheid. Dat zij in die keuze gelukkig geslaagd is, is gebleken uit den ijver, de nauwgezetheid en de uitgewerkte adviezen der door haar gekozenen.
13
„Maar,quot; is er gezegd, „het doel, dat men met die commissie beoogde, was onbereikbaar. Het onvereenigbare kan niet vereenigd worden. Het is onmogelijk de breede klove, die de verschillende richtingen van elkander scheidt, te dempen. Een Hercu'es mocht de stallen van Augias kunnen reinigen, maar het zou hem onmoge-lijk geweest zijn het vat der Danaïden te vullen.quot;
Op deze tegenwerping komen wij later terug. Hier willen wij alleen doen opmerken, dat die negen mannen zeer zeker hunne taak niet zouden hebben aanvaard, zoo zij overtuigd geweest waren, dat het voorgestelde doel niet bereikt kon worden. Hunne adviezen loopen uit een, maar trachten toch eenen weg te wijzen, welke naar die bereiking zou kunnen voeren.
Na de benoeming der commissie van advies onthield de Synode zich van elke beraadslaging over reorganisatie van kerk en kerkbestuur. Zij ging uit een om weder samen te komen, wanneer die commissie met haren arbeid zou gereed zijn.
De commissie bracht haar rapport uit, dat algemeen verkrijgbaar werd gesteld en dus als bekend mag ondersteld worden.
Den 11 Februari j. 1. hervatte de Synode hare zitting.
14
De commissie van IX had haar niet één, maar vier adviezen gegeven.
Geen collectief advies!
Bleek het niet reeds daaruit, dat, wat de Synode gewild had, niet verkregen kon worden? Waar die negen, met zoo groote zorg gekozen mannen zich, wat de reorganisatie der kerk aangaat, niet hadden kunnen verstaan, zou het immers te vergeefs wezen dit bij duizenden en duizenden te beproeven. Zou niet elke poging daartoe evenzeer mislukken?
Maar was dan die eerste poging mislukt ? Was de arbeid der commissie vruchteloos geweest? Volgt daaruit, dat zij niet één, maar vier adviezen gegeven had, noodzakelijk, dat er geen middelen ter bevrediging der geschokte kerk, tot behoud van hare éénheid konden gevonden worden ?
Dat ontbreken van een collectief advies was voor velen eene groote teleurstelling. Nogtans niet voor mij. Ik had volstrekt niet verwacht, dat die commissie eenparig eenen weg zou aanwijzen, welken de Synode zonder eenige aarzeling zou kunnen inslaan, als met volle zekerheid tot het gewenschte doel voerende. Wat ik wenschte, was verkregen: openbaring van verschillende meeningen en inzichten, — voorlichting en bekendmaking van hetgeen in onderscheiden richting verlangd werd, — ontwikkeling van het
denkbeeld van kerkreorganisatie, — de zekerheid eindelijk, dat de vroedsten der verschillende richtingen geene scheuring wenschten.
Het resultaat van de commissie van advies had mij geenszins ontmoedigd. Die overtuiging sprak ik uit in de toespraak, waarmede ik de vernieuwde zitting der Synode opende en die in hare Handelingen is opgenomen.
Met volle bewustheid van het bezwaarlijke harer taak ving de Synode hare werkzaamheden aan. Hadden deze zich gedurende de zomervergadering door ernst gekenmerkt, die ernst was, zoo mogelijk, nog grooter geworden. Allen gevoelden het, dat het oog van duizenden binnen en buiten de Nederlandsche grenzen op hen was gevestigd, dat van hunne besluiten de rust, misschien het behoud der kerk kon afhangen, dat zij daarvoor verantwoordelijk waren aan de men-schen en aan hun eigen geweten, maar bovenal aan God.
Zou men voortgaan op het ingeslagen pad of zou men, waar zoo velen het voorgestelde doel onbereikbaar noemden, ontmoedigd terugtreden, elke reorganisatie der kerk opgeven en zich alleen tot die van het kerkbestuur bepalen?
Zeker, die vraag kon niet onderdrukt worden, hoe pijnlijk zij ook aandeed. Maar teruggaan, het doel als verloren beschouwen, mocht, kon
i6
men dat ? Ja, zou men dit hebben mogen doen, zoo de commissie van IX eenparig verklaard had, dat de scheuring onvermijdelijk was?
Wij, Protestanten, gelooven immers niet aan menschelijke onfeilbaarheid. Daarom reeds zou ook zulk eene verklaring de Synode niet hebben kunnen ontslaan van de op haar rustende verplichting om al, wat zij vermocht, tot heil der kerk te beproeven, doch dit was nog veel minder het geval, nu zij van de door haar benoemde commissie adviezen had ontvangen, die, hoe uiteenloopend ook, toch bepaalde voorstellen gaven tot reorganisatie van kerk en kerkbestuur. Bovendien zou zij aan hare heilige roeping ontrouw zijn geworden, indien zij niet tot het uiterste had beproefd eene scheuring te voorkomen en den vrede der kerk te herstellen.
Zij is dan ook voortgegaan op den eenmaal ingeslagen weg en heeft allereerst met hoogen ernst de reorganisatie der kerk in overweging genomen. Wat het resultaat harer beraadslagingen, en later van die over reorganisatie van het kerkbestuur, was, is u medegedeeld in het breede verslag van haren secretaris, geplaatst in de Kerkelijke Courant van 14 Maart j. 1. Met die beraadslagingen en haren gang, met de verschillende adviezen en voorstellen van de leden der Synode, en met de motieven harer besluiten zal
men zich nader kunnen bekend maken, wanneer (en dit is spoedig te verwachten) hare Handelingen in openbaren druk zullen verschenen zijn.
Het is geenszins mijn voornemen eene kritiek over die handelingen en besluiten te geven, maar wel om mijne landgenooten, die tot de Hervormde Kerk behooren, te doen inzien, waarom, naar het mij toeschijnt, de meerderheid der Synode tot het verkregen resultaat moest komen.
Het voorgestelde doel was om scheuring te verhinderen door zoodanige kerkreorganisatie, waardoor het samenzijn en samenblijven der verschillende richtingen in één kerkelijk verband verzekerd kon worden, — met andere woorden een modus vivendi in dezelfde kerk voor elke der bestaande richtingen te zoeken.
Indien het voorspel van de eerste sectie der commissie van advies was aangenomen, zou dit doel niet bereikt kunnen worden. Het is waar, dat zij gedurende een gegeven tijdperk de leertucht niet wilde gehandhaafd hebben, maar dat tijdperk van algemeene verdraagzaamheid zou dienen om eene algemeene Synode voor te bereiden, aan welke de bepaling van het gebruik, de herziening en de handhaving van de leer der Nederlandsche Hervormde Kerk, vervat in de Nederlandsche Geloofsbelijdenis, den Heidelberg-schen Cathechismus en de leerstellingen der
ï8
Synode van Dordrecht, zou worden opgedragen.
Zoodanige algemeene Synode zou, (daargelaten, of de haar op te dragen taak inderdaad uitvoerbaar was) in het einde de kerkleer vaststellen. In welken geest dit zijn mocht, het zou noodzakelijk tot scheuring voeren. Zegepraalde op zoodanige kerkvergadering de moderne richting, dan zouden de confessionelen niet in de kerk kunnen blijven, maar die gewetenshalve moeten verlaten. Vond het omgekeerde plaats, dan zouden de modernen door hunne weigering om eene confessie te onderschrijven, die lijnrecht met hunne overtuiging in strijd was, buiten de kerk gedreven worden. Bovendien streed dit voorstel met het Protestantisme, dat met het Pauselijk gezag, ook dat der Conciliën heeft verworpen.
Op dezen weg was niet de bereiking van het doel der Synode, niet het samenblijven, maar wel scheuring te verwachten. De Synode kon en mocht hiertoe niet besluiten zonder ontrouw te worden aan haar beginsel.
Het voorstel der tweede sectie in het algemeen leed aan hetzelfde euvel. Ook dat wilde eene algemeene Synode met de hoogste wetgevende macht ter vaststelling van leer en belijdenis. Werd dit in zijn geheel verworpen, de hoofdgedachte van het voorstel: „bij de beroeping van predikanten en bij de benoeming van
19
ouderlingen en diakenen aan de minderheden bepaalde rechten toe te kennen, door haar naar hare getalsterkte in éénen kerkeraad te doen vertegenwoordigen,quot; vond bij eene groote meerderheid goedkeuring.
Het voorstel der derde sectie vond die alleen %
bij eene kleine minderheid. Met hoe groote zorg het was uitgewerkt, op hoeveel goeds en voortreffelijks, daarin gelegen, gewezen werd, de meerderheid zag er groot bezwaar in, dat de verschillende richtingen, die thans feitelijk bestaan, wettelijk in de kerk zouden georganiseerd worden, en kon in het kersspelstelsel niets anders zien, als wat noodzakelijk tot versnippering der gemeenten, tot aanblazing van het twistvuur en in het einde tot ontbinding der kerk moest voeren.
Het vierde advies, dat van den heer Junius, bepaalde zich tot de reorganisatie van het kerkbestuur — die der kerk werd door hem niet noodzakelijk geacht.
Van al wat de commissie van IX omtrent kerkreorganisatie geadviseerd had, bleef dus alleen de hoofdgedachte der tweede sectie over. Tien van de zestien leden der Synode hadden daaraan hunne goedkeuring gehecht, en de zes overigen, niet allen om dezelfde reden, daartegen gestemd.
Nu moest de w ij z e beraamd worden, waarop
20
die hoofdgedachte in uitvoering zou kunnen worden gebracht.
Dit werd ten laatste, nadat twee voorstellen hieromtrent waren behandeld en verworpen, aan eene commissie opgedragen, en het resultaat daarvan en van de hierover gevoerde beraadslagingen is thans bekend.
Ik heb hierboven gezegd, dat de Synode tot dit resultaat moest komen, zoo het haar ernstig verlangen bleef om aan de verschillende richtingen een samenzijn en samenblijven in één kerkelijk verband te verzekeren. Het voorstel van de eerste sectie der commissie van advies beloofde, naar het oordeel van de groote meerderheid der Synodale leden, geene vervulling van dat verlangen en kon derhalve niet aangenomen worden. Dat der derde sectie leed niet alleen aan groote bezwaren, maar men vreesde, dat het, in plaats van tot een samenblijven, tot versnippering, en in het einde tot ontbinding der kerk zou voeren. Ook dat werd daarom verworpen. De hoofdgedachte van de tweede sectie bleef dus alleen over. Er waren geen andere voorstellen ter tafel. De Synode moest dus die hoofdgedachte uitwerken of haar doel laten varen. Er was geen andere weg aangewezen, want zelfs de middelen om het gewenschte doel te bereiken, door Dr. Reitsma en ook door
21
mij voorgesteld '), stemden in hoofdzaak met die hoofdgedachte overeen. Die weg was dus alleen open.
Is die weg een goede ? Kan daardoor het doel bereikt worden?
Ziedaar een gewichtige vraag, die niet dan na ernstig nadenken, kan beantwoord worden.
Vóórdat ik mijne gedachten hieromtrent uitspreek, acht ik mij verplicht te zeggen, wat, naar mijne zienswijze, aan de thans genomen besluiten ter reorganisatie der kerk ontbreekt. Ik moet daar zelfs, om wel begrepen te worden, eenige oogenblikken bij stil staan.
Nog, vóórdat over de kerkreorganisatie werd beraadslaagd, was een voorstel ter tafel gebracht om uit art. 11 Algem. Regl. de woorden: handhaving h a r e r leer te doen wegvallen. Ik behoorde tot de dertien leden, die daartegen hebben gestemd. Nogtans niet, omdat ik geen warme voorstander van leervrijheid ben, want deze is een der hoofdbeginselen van het Protestantisme.
') Beide voorstellen waren ter tafel gebracht, vóórdat het reglement op de beroeping van predikanten en de benoeming van ouderlingen en diakenen in behandeling was genomen. Men houde dit in het oog, om de Synode niet van inconsequentie te beschuldigen, wanneer men In het officiële verslag leest, dat die verworpen regeling vervolgens mede tot bouwstof diende voor eene nadere bewerking der hoofdgedachte van de tweede sectie.
22
Ik meende echter, dat die woorden, waaraan zoo velen in de kerk gehecht zijn, en die niet zonder ergernis te verwekken konden geschrapt worden, konden blijven staan, indien er een paar andere werd bijgevoegd. Dadelijk kondigde ik dan ook aan, dat ik mij voorbehield daaromtrent een voorslag te doen. Dat heb ik gedaan in mijn voorstel ter uitvoering van de hoofdgedachte der tweede sectie, hetwelk vermeld wordt in de derde kolom der eerste bladz. van de Kerkel. Cour. van 14 Maart en in zijn geheel is opgenomen in de gedrukte Handelingen.
Uitgaande van het denkbeeld, dat alle maatregelen, die tot het samenzijn en samenblijven der verschillende richtingen in één kerkelijk verbond genomen mochten worden, eerst dan zeker konden werken, wanneer ook de leervrijheid wettig verzekerd was, kwam het mij noodzakelijk voor te zorgen, dat de handhaving der Christelijke en Hervormde leer niet kon ontaarden in eene overstrenge, door den wetgever niet bedoelde leertucht. Zoolang die woorden in art. 11 zonder eenige bijvoeging bleven staan, scheen het mij toe, dat eene partij, die voor het oogen-blik de macht in handen mocht hebben, daarvan een schromelijk misbruik zou kunnen maken. Dat trachtte ik te verhinderen door aan de woorden; handhaving van hare leer toetevoegen:
23
van gewetensvrijheid en onbelemmerde Evangelieprediking.
Mijn voorstel mocht de goedkeuring van slechts zes mijner medeleden verwerven. Ik heb den meesten eerbied voor de overtuiging van hen, die er zich niet mede konden vereenigen, maar nog is het mij niet helder, waarom, indien het was aangenomen, daardoor de uitdrukking: handhaving van hare leer van het standpunt der confessionelen tot eene doode letter zou gemaakt zijn, en, dewijl hunne richting daarmede geen vrede zou kunnen hebben, het samenzijn en samenblijven der onderscheiden richtingen er niet door zou bevorderd worden.
Niet alleen meen ik, dat ook de confessionelen g e w e t e n s v r ij h e i d, door onze vaderen met stroomen bloeds gekocht, lief hebben en dat zij, hoe hoogen prijs op de confessionele schriften stellende, toch aan het Evangelie zelf eene hoogere waarde moeten toekennen, maar het was, dunkt mij, duidelijk, dat ik door vrijheid geene losbandigheid verstond. Zoo ik die gewild had, zou ik voorgeslagen hebben; onbelemmerde prediking. Juist de bijvoeging Evangelieprediking toonde, dat dit geenszins in mijne bedoeling lag. Ik wenschte alleen te bewerken, dat art. 11 niet zou kunnen misbruikt worden, iets, wat ik ter uitvoering van de hoofdgedachte van
24
het voorstel der tweede sectie zoo niet voor volstrekt noodzakelijk, dan toch voor hoogst wen-schelijk hield. Ik ben nog van dezelfde meening. Wel weet ik, dat men art. u als een zeker heiligdom beschouwt, dat niet mag aangeroerd worden, maar ik weet ook, dat de woorden handhaving harer leer niet zeer duidelijk zijn, voor het minst in twijfel latende de wijze, waarop die handhaving zou moeten plaats hebben. Ik ben geen vriend van uitdrukkingen, die de een als weinig of niets beteekenend kan beschouwen, waarbij hij zich in rustige rust kan nederleggen, terwijl een ander die kan scherpen en er een snijdend zwaard van smeeden.
Naar het mij nog op dit oogenblik voorkomt,
zou zoodanige toevoeging aan het meergemelde
wetsartikel als het beschermende dak quot;-eweest
ö
zijn voor het gebouw, dat de Synode door hare thans genomen besluiten heeft opgericht. Dat dit beschermend dak ontbreekt, blijf ik betreuren. Het kan echter zijn, dat mijne zienswijze niet de ware is. In elk geval hoop ik, dat er, voor dat ontbrekende iets in de plaats zal gesteld worden, namelijk de Christelijke liefde.
En nu de zoo straks gestelde vraag.
Ik geloof, dat ik die toestemmend mag beantwoorden.
Het ligt intusschen geenszins in mijn plan om
25
daarbij de hoofdgedachte, waarvan de Synode is uitgegaan en door de tweede sectie der Commissie van advies was uitgesproken, te vergelijken met de voorstellen der andere sectiën; evenmin om mijne beschouwingen uittebreiden, tot hetgeen omtrent reorganisatie van het kerkbestuur is besloten. Ik bepaal mij alleen tot de k e r k reorganisatie. Het spreekt ook van zelf, dat ik de besluiten der Synode niet punt voor punt zal volgen en ontleden. Ik schrijf geen verhandeling, maar wensch alleen een woord tot mijne Hervormde geloofsgenooten te spreken.
Wat de Synode besloten heeft en waarop dus de consideratiën der kerkelijke besturen en der klassikale vergaderingen gevraagd worden, komt mij voor uitvoerbaar te wezen, bi 11 ij k, voldoende, den weg niet te sluiten tot eene latere vereeniging, in den geestvan het Protestantisme en dus der Christel ij ke liefde.
Uitvoerbaar.
„Maar,quot; hoor ik mij tegenspreken, „wilt gij dan het onmogelijke mogelijk, het positieve tot eene eenheid met het negatieve maken? Kent gij dan de breede kloove niet, waardoor confessionelen en modernen van elkander gescheiden zijn ? Meent gij, dat die te dempen is zonder
26
verkrachting des gewetens, zonder verloochening der waarheid?quot;
Ik ken het breede van die kloove en ik weet zeer goed, dat geene Synodale besluiten die kunnen dempen. Ik ken het verschil tusschen confessionelen en modernen, maar ik weet ook, dat in beide richtingen onderscheiden nuances worden gevonden.
Overtuigd ben ik, dat ook onder de confessionelen geene volstrekte eenheid van gevoelen is. Zij achten, bij al hunne gehechtheid aan de belijdenisschriften der vaderen, eene herziening daarvan noodzakelijk. Zouden, indien zij hiertoe overgingen, de gevoelens, ook over hoofdpunten, niet aanmerkelijk uiteenloopen ? Is het niet overbekend, om iets te noemen, dat niet allen over het leerstuk der Drieëenheid, over dat der prae-destinatie, over dat der satisfactie eenstemmig denken? En toch verdragen zij elkander: toch willen zij allen leden blijven van de ware Gereformeerde Kerk. Zouden zij dus in één kerkelijk verband ook niet anderen kunnen dragen ?
„Maar het verschil tusschen confessionelen, orthodoxen en modernen is veel grooter.quot; —• Ik stem het dadelijk toe. Ik beantwoord de vraag zelve met eene andere: „kunnen confessionelen en orthodoxen, die zich zeiven toch geene onfeilbaarheid kunnen toeschrijven, de modernen dan
27
niet naast zich dulden, zoolang deze verklaren op christelijken bodem te staan en te willen blijven ? Hebben zij recht om als inquisiteurs op te treden? Wordt door dat samenzijn en samenblijven hunne overtuiging geweld aangedaan ? — „Ja,quot; wordt misschien geantwoord, „want zoo de synodale besluiten worden ingevoerd, zullen kerkeraden, waar z ij de meerderheid in uitmaken genoodzaakt worden, voorstanders van eene tegenovergestelde richting in hun midden op te nemen, zelfs uit eene aangebodene voordracht een' modernen predikant te beroepen.quot; — Maar zou het hunne overtuiging schaden, wanneer zij op die wijze medewerken om in de godsdienstige behoeften hunner medechristenen te voorzien ? Zouden die vrijzinnige kerkeraadsleden de confessionele of orthodoxe meerderheid kunnen onderdrukken? Behoeft deze bij dien modernen predikant ter kerke te gaan? Was in vorige eeuw te Amsterdam de rust niet hersteld, toen er beurtelings predikanten van de toenmaals verschillende richtingen werden beroepen? Klaagde de Voetiaan, wanneer de beurt aan de Coccejaansche zijde was, over geweld, zijner overtuiging aangedaan ?
Maar ook bovendien dunkt mij, dat allen, die in waarheid christenen zijn, vertrouwen moeten hebben in de kracht der waarheid. Geen hunner
28
immers, die niet gelooft, dat deze uit God is. Wel nu, die waarheid zal in het einde zegepralen. De richting, aan welker zijde zij is, zal en kan geene schade lijden door andere richtingen in hetzelfde kerkelijk verband te laten blijven. Te zamen zullen zij opwassen tot den tijd des oogstes. Zoolang late men alle halmen naast elkander op den akker staan en gunne aan alle zich in het zonnelicht te koesteren.
Uitvoerbaar zijn de besluiten der Synode, wanneer zij met welwillendheid door de predikanten, de kerkeraden en de leden der Nederlandsche Hervormde Kerk ontvangen en ten uitvoer gelegd worden. Stelt men daartegen een eenvoudig, een liefdeloos: niet willen, ja, dan lijdt het beste schipbreuk op de noodlottige klippen van onverdraagzaamheid, geestelijken hoogmoed en vooroordeel. Die drie vijandinnen van licht en waarheid brachten ook Jezus aan het kruis.
De besluiten der Synode zijn niet minder uitvoerbaar, omdat zij tevens billijk zijn. Volstrekt onpartijdig, geven zij aan geene richting eenig voorrecht boven de anderen. Elke minderheid kan daardoor gebaat worden en deze bestaat immers niet alleen uit modernen en liberalen, maar in sommige gemeenten ook uit orthodoxen en confessionelen. Zoowel in kleinere als in grootere gemeenten kan op deze wijze in aller
29
behoeften worden voorzien, terwijl niemand in zijne overtuiging gekwetst of te groote inschikkelijkheid gevorderd wordt. Wat die besluiten aan de minderheid toekennen, is in geenerlei opzicht te veel, maar het is tevens, en daardoor prijzen zij zich insgelijks aan, voldoende.
Geenszins bedoel ik hiermede, dat zij, ten uitvoer gelegd wordende, aller wenschen zullen bevredigen en volkomen in de godsdienstige be-hoeftan der minderheden voorzien. Dit kan en mag ook niet, althans naar mijn inzien. De minderheid mag nooit ten koste van de meerderheid gebaat worden. De thans ontworpen maatregelen geven aan de eerste zooveel, als mogelijk, als met recht en billijkheid bestaanbaar is. In gemeenten van één predikant, kan zij toch eenige malen een' leeraar van hare richting hoo-ren, hare belangen in den kerkeraad vertegenwoordigd zien en des noods voor het aankomend geslacht een' godsdienstonderwijzer van hare keuze hehben. Wordt in de kosten van dat alles niet uit de gemeentefondsen voorzien, (iets, waarvoor de billijkheid zou pleiten), dan is het niet onrechtvaardig, dat van haar voor dat genot eenige opoffering wordt gevraagd. In gemeenten van meer predikanten zal zij altijd, naar mate van hare getalsterkte, een of meer leeraars van hare richting bezitten en door de vertegenwoor-
3°
digers van die richting een' betamelijken invloed op den kerkeraad kunnen oefenen.
Misschien echter maakt men de opmerking, dat die minderheid nog al talrijk moet zijn om in het genot van dat alles gesteld te worden. Die beperking is echter noodzakelijk, want, zoo deze rechten ook aan de geringste minderheid werden toegestaan, zou daardoor wanorde en onrust geboren en het doel, dat de Synode zich voorstelt: vredig samenblijven der verschillende richtingen, niet bereikt worden.
Wel vermoed ik, dat sommigen meer zullen begeeren, maar het onmogelijke mag niet worden geeischt en, waar dat, wat de Synode beraamd heeft, voldoende in de bestaande behoeften voorziet, verdient dat, naar het mij voorkomt, goedkeuring en ondersteuning. Er wordt toch tevens in gewaakt, dat bij het aannemen van lidmaten de willekeur van ouderlingen niet nadeelig kan werken en een der heiligste levensuren bederven en ontheiligen.
Er is echter meer, waardoor de beraamde maatregelen zich aanprijzen. Zij sluiten den weg niet tot eene latere vereeniging der versehilende richtingen. Deze kunnen toch op de wijze, die nu is voorgeslagen, in één kerkelijk verband te zamen blijven. Zij worden niet gescheiden, maar zijn, hoe verschillend ook
3i
hunne opvatting moge wezen, vereenigd in één kerkgenootschap, tot welks behoud, bloei en handhaving zij gemeenschappelijk werken. Zij hebben belangen, die allen ter harte gaan. Zij staan niet tegenover elkander, maar blijven met elkander. Zij worden niet vervreemd, want de broederlijke liefde kan blijven. Eiken dag is er gelegenheid tot toenadering, en, wanneer de geest van het Evangelie meer allen bezielt, wanneer waarheid en tijd hunnen machtigen invloed laten gelden, dan behoeven de aanhangers van verschillende richtingen niet als vreemdelingen tot elkander gebracht te worden, want zij zullen nooit opgehouden hebben elkander te kennen en te waardeeren. Dit is te meer op prijs te stellen, daar het voortduren van den tegenwoor-digen toestand zeer zeker meer en meer van elkander dreigt te verwijderen en de gemoederen te verbitteren. Dit kan toch niet anders, wanneer in eene gemeente eene aanzienlijke minderheid, onder de predikanten geen enkelen van hare richting vindende, te vergeefs van den kerkeraad verzoekt, dat bij bestaande vacature in hare behoeften voorzien worde, wanneer elk, die tot haar behoort, stelselmatig en met volharding uit den kerkeraad wordt gesloten, wanneer aan hare kweekelingen het verkrijgen van het Lidmaatschap bemoeielijkt wordt. Waar al
die bezwaren worden weggenomen, kan het, naar mijn oordeel, niet anders, of er moet verzoenende verdraagzaamheid, en allengs toenadering uit geboren worden. Men zal het goede, dat in elke richting is, leeren kennen en waardeeren.
Dat dan ook die voorloopig vastgestelde besluiten der Synode in den geest zijn van het Protetantisme en in dien der Christel ij ken liefde behoef ik bijna niet te herinneren. De geest van het Protestantisme is, evenals die van het Evangelie, vrijheid. Beiden dulden een kerkverband, maar geene overheer-sching, geen gewetensdwang. Beiden vorderen van hunne belijders eigen overtuiging, gegrond op eigen weten en derhalve op eigen onderzoek. Voor die vrijheid leden en streden onze vaderen. Zij is het onmiskenbare, krachtige, levenwekkend beginsel van het Protestantisme. Wie haar aan banden legt, staat niet op Protestantischen bodem, gelijk hij, die haar in losbandigheid doet ontaarden, haar zelve verloochent. Waar op de voorgedragene wijze de verschillende richtingen samenblijven in één kerkelijk verband, daar wordt die vrijheid gehandhaafd en tegen die losbandigheid gewaakt.
Nu vragen wij aan eiken onbevooroordeelde: is het waarheid, wat men, zonder de synodale
33
besluiten in hun geheel te kennen, met het kennelijk doel om de gemeenten daartegen in te nemen, geschreven heeft, dat zij leveren i0. een doorslaand bewijs van synodale onmacht; 2° eene treffende lijkrede op de commissie van IX; 3° signaal voor de gemeenten, dat, nu de Synode slechts een pion verschoof, de zet aan haar is. ')
Wat het eerste betreft: de Synode heeft van de wettig haar toekomende macht gebruik gemaakt om deze regeling voorteslaan, waardoor haar doel kon bereikt en in de behoeften der verschillende richtingen op billijke wijze, zonder scheuring en scheiding, voorzien worden. Of die regeling werkelijkheid zal worden, of de kerk haar wil, zal later moeten blijken. Deze Synode heeft aan hare roeping beantwoord.
De arbeid der commissie van IX is niet met minachting behandeld, veel minder als dood verklaard. Er is dankbaar gebruik van gemaakt en die arbeid is hoog gewaardeerd. Het lag echter in den aard der zaak, dat de Synode niet alleen niet gebonden was aan het advies van eene door haar tot voorlichting benoemde Commissie, maar ook, dat, toen deze zeer uiteenloopende adviezen gegeven had, zij niet alles kon overnemen.
Het derde punt ademt, indien dat revolutio-
') Standaard, Zondagsnommer van 15 Maart 1874.
3
34
naire woord aan het anti-revolutionaire blad ernst is, eenen geest, die niet die van Jezus is.
Evenzeer vragen wij, of de Synode de van elders ingebrachte beschuldiging verdient: „Een Synode en beginselen, zij zijn als water en vuur. Ook nu weer heeft het gebrek aan beginsel gezegepraald Zoo ooit, dan is in deze Synode niet beginselloos gehandeld. Het blijkt uit hare besluiten en het zal nog helderder in het oog springen, wanneer hare handelingen kunnen worden gelezen. Die beschuldiging was bovendien voorbarig. Men kende de genomen besluiten nog niet, maar ook daarvan wordt eene beschuldiging gemaakt ^). Ik voor mij ben een voorstander van openbaarheid en dat ik gewenscht heb, dat de Synodale beraadslagingen en besluiten zoo spoedig mogelijk openbaar mochten gemaakt worden, bewijst het voorstel, dat ik daaromtrent reeds in de eerste zitting na het reces gedaan heb. Er waren echter zoo groote bezwaren tegen, dat het niet kon aangenomen worden.
Reeds van te voren was het te vermoeden, dat de Synodale besluiten tegenspraak zouden vinden en aan scherpe kritiek onderworpen worden. Wij moesten dit verwachten en bovendien
') De Hervorming No. n. J) Hervorming No. 12.
35
maakt dan ook de Nederlandsche Kerkvergadering geene aanspraak op onfeilbaarheid. Wat zij leverde, was menschenwerk. Zij heeft het goede gewild en gezocht. Zij heeft dat met den meesten ernst en met diep gevoel van hare verantwoordelijkheid gedaan.
Thans zullen de kerkelijke besturen en de klassikale vergaderingen hunne consideration moeten geven. Dan zal het moeten blijken, of de aanstaande Synode met de besluiten van hare voorgangster instemt en, mocht dit het geval zijn, dan zullen zij aan het votum der kerkbesturen en, dit verkregen zijnde, aan dat der kerkeraads-leden onderworpen worden. De Synodale vergadering, waarvan ik de eer had voorzitter te wezen, heeft dus in dit opzicht haar taak ge-eindigd.
Zal nu het doel bereikt, scheuring voorkomen, het samenzijn en samenblijven der verschillende richtingen in één kerkverbond verzekerd worden ?
Het antwoord op die vraag zal de toekomst geven. Maar die toekomst ligt in de handen van Hem, wiens wegen altijd waarheid, liefde en wijsheid zijn.
Doch dit ontneemt niets aan de verplichting, die thans op u rust, Hervormden in Nederland !
36
Men heeft zich beklaagd, dat art. 11 van het Algem. Regiem, volkomen onveranderd is gebleven. Dat ook ik dit betreur, is uit mijn daaromtrent gedaan voorstel gebleken en mijne gedachten hierover zijn eenige bladzijden vroeger medegedeeld. Men zij echter om dit gemis niet tegen de voorgeslagen regeling ingenomen en verlieze niet uit het oog, dat juist door die regeling de leervrijheid, die feitelijk bestaat, gewaarborgd wordt. De genomen besluiten erkennen niet alleen het bestaan van verschillende Godsdienstige richtingen in de kerk, maar zij geven aan deze ook recht van bestaan.
Bij de beoordeeling van het thans aan de kerk voorgedragene houde men vooral het hoofddoel daarvan in het oog, namelijk het vóórkomen van eene voor alle richtingen heillooze scheuring.
Het woordje scheuring is gemakkelijk uitgesproken, maar is het niet heilige plicht voor allen, die godsdienst en vaderland liefhebben, om tegen het verwezenlijken van dat woord te ijveren, ja, om, indien het onbedachtzaam als onvermijdelijk was voorgesteld, nog, al ware het ter elfder ure, daarvan terug te keeren ? Meer dan ooit, wordt het samenblijven van allen in één kerkelijk verband als volstrekt noodzakelijk gevorderd, want er bestaan twee machtige vijan-
37
den, die beiden den bloei en het bestaan der Nederlandsche Hervormde Kerk bedreigen en aan wie alleen vereenigde kracht wederstand kan bieden.
Een dier vijanden zetelt in eigen boezem, namelijk de meer en meer toenemende onverschilligheid voor alles, wat kerk en godsdienst aangaat. Zij moge eene vrucht wezen van de stoffelijke richting onzer eeuw en uit andere oorzaken ontstaan; maar bevorderd wordt zij zeker door de verdeeldheid en het gebrek aan broederlijken zin, dat onder ons heerscht. Menigeen neemt ten gevolge daarvan de vraag op de lippen : „Wat is waarheid,quot; en gaat, als de Ro-meinsche landvoogd, henen zonder ernstig antwoord daarop te zoeken. Eene scheuring der kerk zou dat nog meer doen plaats hebben. Indien de verschillende richtingen te samenblijven, zullen zij, door de Synodale regeling aan te nemen, niet alleen toonen, dat zij door een' allen eerbied afdwingenden geest, dien der christelijke liefde, bezield zijn, maar zij zullen ook gemeenschappelijk die onverschilligheid bestrijden, ja, zooals het mij voorkomt, op den voorgeslagen weg kerkelijk leven en, wat boven alles geldt, godsdienstigen zin bevorderen. Waar zij met elkander in dezelfde kerk blijven, zullen zij hoe langer zoo meer de polemiek van den
38
kansel bannen, het verketteren laten varen en het reine Evangelie doen waardeeren.
De andere vijand is daar buiten. Sinds de dagen der kerkhervorming heeft het Ultramon-tanisme schijnbaar niet meer geleden, dan in de onze, nu de geest der eeuw daartegen onder menige gestalte opkomt, maar inderdaad heeft het, althans in ons vaderland, nooit zoo stout het hoofd opgestoken. Wij misgunnen aan onze Roomschgezinde medechristenen de vrijheid en de voorrechten, die zij boven een vroegeren tijd genieten, geenszins, maar het Ultramontanisme kent in zijne eischen geene grenzen. Het wil heer-schen: en zullen wij, door ons zeiven te verdeelen, dat in de hand werken? Weten wij dan niet, dat ook hier eendracht macht maakt ? Zullen wij gedachteloos onze krachten versnipperen ? Zullen wij voor onze partij ijveren, maar hierdoor medewerken om het geheel te doen vallen? Hervormden in Nederland, ziet toe, wat gij doet en waakt, opdat het u niet te laat be-rouwe den weg, op welken gij samen en krachtig kunt blijven, niet te hebben willen inslaan!
De Nederlandsche Hervormde kerk is ons allen lief. Haar bestaan is gekocht door dulde-loos lijden en strijden; zij was drie eeuwen lang de bakermat van vrijheid, ontwikkeling en godsdienst. Zij is ons toevertrouwd door onze va-
39
deren. Uit hunne graven roepen zij ons toe: „Handhaaft de kostbare erfenis, door ons nagelaten. Verdraagt elkander in liefde, want deze is de meeste!quot;
Geertruidenberg,
21 Maart 1874.