LAÏIJNSCHE
GRAMMATICA.
T
H
VÜUll ALL F, IvLAS^LN
tECRita DER HÏIJNSCIIi: l \ UUItUDl'ITMiKE TAAI.
s H £ R T G G E ?1 B O S G H-
lt;J. M O S M A N S. IsS'T'e*,
i
lt;*
^ -n; i
i
Zr is voldaan aan de vereisebten der Wet.
Ikn-kdr Smecls Ie AVeer!
De Beknopte Lalijnsche Syntaxis, welke wij eeniqen tijd geleden in hel licht an-ven, mocht velerzijds goedkeuring vinden en het hare bijdragen lol vergemakkelijking der Lalijnsche studiën.
Inlusschen heejl de Wel van quot;28 April 1876 tot organisatie van hel Hooger Onderwijs en de daarmede gepaard gaande nieuwe regeling van het leerplan voor de Gymna-siën, de behoefte doen gevoelen aan eene niemve bewerking der Lalijnsche Grammatica. Dientengevolge zijn wij er op bedacht geweest, bovengenoemde Lalijnsche Syntaxis zoo om te werken dal zij met eene daarbij gevoegde vormleer dienstbaar kunne gemaakt ivorden aan het onderwijs van hel Latijn op alle klissen der Nederlandschc Gymnasiën.
Zal mi een handhoek volkomen aan genoemde hehoejle voldoen-, zal hel den jongen lieden de kennismaking mei de zuiver—classiek Lalijnsche taalvormen en wendingen veigemakkelijken-, zal hel niet verstrekken tol een onvruchtbaar en lijdroovend van-buitenleeren van woorden en regels, maar medewerken lol hel doel der Lalijnsche studiën: ontwikkeling van het denkvermogen en verfijning van hel schoonheidsgevoel: dan is hel niet alleen noodzakelijk, dal de regels in beknopte n, helderen vorm uitgedrukt en door duidelijke, aan de beste schrijvers ontleende voorbeelden opgehelderd zijn; niet alleen moei de uiteenzetting der aan te leeren stof geschieden in eeti volkomen logische orde en in overeenstemming mcl de toenemende vatbaarheid van den leerling; maar daarenboven en voornamelijk moet . deze in en door het handboek er aan gewend, ja er toe genoodzaakt worden, dat hij, zoodra hij genoegzame kennis der taalvormen heejl opgedaan, met behulp der ontleding zijne aandacht eerst veslige op den inhoud van datgene, wal hem Ier vertaling wordt voorgelegd; vervolgens op hel verband, dal er bestaat tusschen genoemden inhoud en de manier, waarop die is of moei worden uitgedrukt, eindelijk op den harmonischcn vorm, in xvelken dc gedachte door den Latijnschen schrijver is belichaamd, of in welken de leerling zelf hel te vertalen onderwerp behoort uil te drukken.
Aan deze hoofdvereischten hebben wij tjetrachl ons handboek daardoor te doen beantwoorden, dal wij de regels in de eenvoudigste bewoordingen hebben geformuleerd, zoodal de leerling meestal den inhoud gemakkelijk en zonder lange uitlegging zal kunnen begrijpen. Om beknopt te zijn, hebben wij alles achterwege gelaten, wal dc kennis der moedertaal reeds met zich medebrengt, benevens alle philologische bcspie-
vr
gelingen, die op een Gymnasium niet te huis bekoor en. Om dezelfde reden hebben wij weinig of niels gezegd van de uitspraak. Trouwens de leerling zal gemakkelijker en heler eene goede uitspraak verwerven door het aanhooren en verrichten van voorle~ zingen, gedaan in hel bijzijn van den leeraar, dan door hel aanleeren van theoretische regels, die hem eenen kostbaren lijd doen verspillen en daarenboven de gaaf hebben van hem in de hoogste mate te vervelen.
Ter verduidelijking der regels hebben wij ons beulijtigd eenvoudige, maar afdoende voorbeelden uil zuiver-classieke schrijvers aan le halen.. Wij hebben ons hier bij voorkeur gewend aan Cicero, den vorst der Latijnsche letteren, maar ook aan Ccesar, den redenaar en historicus, aan Liuius, Nepos en Justin as, die wel is waar niet aan Cicero kunnen gelijk gesteld worden, maar tuier werken, wegens hunne betrekkelijke zuiverheid van taal en stijl alom den leerlingen worden in de hand gegeven. Van ie dichters hebben ivij, builen de klassieken: Virgilius, Horatius cn Ovulius, ook Terenlius op contributie gesteld, dewijl deze, al kan hij niet tol den bloeitijd der Romemsche letteren gerekend worden, toch overvloed heeft aan tamelijk zuivere uit -drukkingen, die, aan het dagelijks leven ontleend, zeer eenvoudig zijn en juist daarom uiterst geschikt zijn om le dienen als voorbeelden ter verduidelijking der regels.
Waar sprake is van andere, dan classieke taalvormen, hebben wij door .,bij late-renquot; o; „men vindtquot; en dergelijke uitdrukkingen er op gewezen, dal die vormen niel lol hel zuiverste Latijn behooren. Slechts enkele walen hebben wij, wegens de bijzondere gepastheid daar Ier plaatse, Ier verduidelijking van eenen regel een voorbeeld genomen uil een schrijver van hel vóór- of na-classiek tijdperk.
Daar de vorm van woorden en voordellen stends afhankelijk is van de uit te drukken gedachte, cn de leerling hijgevolg eerst op den inhoud en dan op dsn vorm. behoort te letten, hebben wij — op een paar gevallen na, waar wij zulks overtollig achtten — alle voorbeelden vertaald volgens den satnenham/, waarin zij zich bevinden op de plaats waar zij genomen zijn. Slechts bij een of twee voorbeelden zijn wij, om redenen, daarvan afgeweken, en hebben wij die vertaald viet de beteekeniï, die zij kunnen hebben, ah zij zich niet in genoemd verband bevinden. Hierdoor moge het boek in omvang toegenomen hebben, aan degelijkheid en duidelijkheid, hopen we, is daardoor geen nadeel toegebracht. Buitendien, o:n meer nog de aandacht van den leerling te trekken op het zakelijk deel van den regel en op de toepassing daarvan in de voorbeelden, hebben wij door aanwending van passende drukletters er voor gezorgd, dat ook juist dat gedeelte hem het meest in het oog valt. Duidelijkheidshalce hefi-isn wij ook de werkwoorden meestal opgegeven in den Infinitief; eveneens de vormen atnaturus esse, in plaats van amaturum esse, ten einJ'J op de veranderlijkheid daarvan ta drukken in tegenstelling met het onveranderlijke ainatura iri. Ouk hebbin wij steeds j en v laten drukken in plaats van de onduidelijke en. onoogelijke i en u, waar dis als medeklinkers moesten staan.
In de rangschikking der regels hebben wij wel is waar, ter roorkomiag van. verwarring in de begrippen van den leerling, ons gehouden aan de gewone manier, waarop men de naamvallen, rededeelen enz. doorloopt-, maar in de groepeering der verschillende onderdeelen daarvan hebben wij ons gehouden aan den logischen samenhang, die tusschen de verschil lende regels bestaat. Ronden mj, wederom om fedenen, zulks niet, dan hebben wij, door herhaalde verwijzingen, dat verbrak in logisch verband getracht te herstellen. Enkele regels, die wegens hun gewicht uitgebreider moesten behandeld worden {Acc. cum Inf.■, sui sibi, se], hebben wij lot gemak der eerstbeginnenden ineen karteren vorrn als nJTgemconeHtgclquot; samengevat.
Til
Regels en uiizonderingen, gewichtige en nevenzaken 'heihen wij door grooteren, widdelhann en kleinen druk zoo gerangschikt, dat den leerling, in overeenstemming met zijne trapsgewijze ontwikkeling op de verschillende klassen, gemakkelijk kan aangewezen worden, wat hij heeft aan te leeren en na te telgen; welke zaken hij, ter aanleer big en navolging op eene hoogere klas, vooralsnog kan overslaan, en welke afwijkingen van gewone vormen en regels nu en dan Bij prozaschrijvers en dichters verdienen opgemerkt te worden.
Wij zeiden loven, dat lij de behandeling der regels alles is iceggelaten,v!at de leerling kan en moet weten door genoegzame kennis zyner moedertaal.
In één punt echter hebben wy gemeend van dat beginsel te moeten aftcjken, namelijk: in de behandeling of herhaling, zoo men wil, der redekundige ontleding. En wij meenen niet ten onrechte. Immers het zou een volslagen onbekendheid verraden met het karakter van het Latijn alt synthetische taal-, een volkomen onbedrevenheid in de manier waarop het practisch te onderwijzen is, indien men heiceerde, dat genoemd onderricht, ook maar in geringe mate, behoorlijk zon kunnen gegeven worden zonder gedurige aanwending der ontleding. Bij de vertaling uit het Latijn in het Nedcrlandsch en omgekeerd-, lij het uitleggen en toepassen der regels, kortom overal is de leeruar genoodzaakt op de ontleding terug t n komen en zal hij dus onophoudelijk de benamingen, daarbij in gebruik, in Jen mond hebben. Nu is het voorzeker wel noodzakelijk, dat de leerlinlt;i een juist begrip helhe ran datgene, wat de woorden zijns leeraars beteekenen; dat deze tot verduidelijking daarvan eene behoorlijke bepaling of definitie ter hand hebbe, waarnaar hij den leerling kunne verwijzen-, dat eindelijk nu, en dan de herhaling nm die zoo noodzakelijke beginselen kunne geschieden.
Lat olies heeft ons aangespoord, om datgene, wat in het punt van ontleding-noodzakelijk is, zooveel mogelijk beknopt en duidelijk, in het begin der Syntaxis uiteen te zetten. Vervolgens hMttn wij, voor zoover wij het vermochten, alle regels zoo doorkneed met ontleding, dat de. leerling deze steeds ter hand moet nemen, om, uit den inhoud en de volgorde der gedachten, den vorm en de plaats ie kunnen afleiden, die door hem, aan de deelen van voorstellen en volzinnen, moeten worden toegekend.
Dat icij rau do versmaaikunde geen gewag gemaakt hebben, zal aan iedereen begrijpelijk voorkomen, die weet, dat de inleiding tot de dichtkunst teel iets meer dient te omvatten, dan de bloote opsomming vein quantiteiten en versvoeten-dat die stoffen rr.et al wat zich op de dichtkunst betrekt, een enkel geheel vormen, hetwelk voorzeker wel verdient in een afzonderlijk handboek voor poëtica behandeld te worden, gelijk zulks lij onze oostelijke en zuidelijke naburen pleegt te geschieden.
Hiermede meenen wij de strekking en de methode van ons handboek genoegzaam te hebben toegelicht. Moge het der ttudeerende jeugd tot nut verstrekken !
•4. Augutlus 1878.
.
0 | |
\ |
s |
(1 | |
li | |
fl | |
m | |
n | |
de | |
G | |
Plt; | |
o\ | |
en | |
«1 |
.
-
■
de no en si scl tl fen Lo Jan ons
f. ■■
I)e Latijnsche taal behoort volgens haren oorsproiijs' tot den Indo-Crex-ma,a,nisclioii of Aiusclxen. waaruit, buiten het Grieksch,
ook het Hoogduitseh, het Nederlandseh enz. ontsproten zijn.
Polasjfiselie volksstammen die zich in Italië vestigden, brachten eenc met het Sanskrit verwante taal mede, die, vermengd met den tongval der later invallende XJmlgt;riörs en Etrwskon, zich vooreerst in jVIitltlen-Italië {Laiium) zelfstandig ontwikkelde, dan over geheel Italië uitbreidde ea-eindelijk in een groot gedeelte der aan de Eomeinen onderworpen Linden gesproken werd.
Dank aan de eenvoudige levenswijze der eerste Romeinen, die zich vooral op akkerbouw en krijgskunst toelegden en bijna alle gevoel voor schoonc kunsten misten, bracht de Latijnsche taal eene laiigfo kindslieid -van. -vcrsclieiclene eonwoix door. Nadat echter de Eomeinen, sedert den oorlog met Pyrrhus, in aanraking kwamen met de veel beschaafder Grio-begon genoemde taal zich van lieverlede te ontwikkelen, totdat zij in de oouw -van Cicero 011. Virgilius den hoogste» trap van volmaaktheid en bloei bereikte. Na dit tijdperk, dat men de gfoiKlon een.'w noemt, duurde wel is waar de bloei nog eenigszins voor-t tot aan de regeering der Antonvnen (:eil-vox-on, oouw); maar de overwegende invloed van het Grieksch, en meer nog de voortdurende oorlogen in verafgelegen lauden, gepaard met de daaruit voortspruitende betrekkingen tusschen overwinnaars en overwonnelingen, deden het Latijn meer en meer zijn oorspronkelijk karakter en zidverheid verliezen. Geen wonder dat deze te midden van de iix-vallon *1®*quot; barbaren, geheel en al te loor gingen.
Allengs ontwikkelden zich dan ook uit het vermengd met Cel-
tlsche, Iberissclie, 'X'eutoonselxo en andere tongvallen verschei-dene talen, die men X£oinaaii99die of HVienw-I^atijiiscl»© talen noemt, zooals het Frovencaalsch, het Italiaansch, het Frauschv het 1'ortugeesch enz. Het eigenlijk Latijn was nog geruimen tijd de cifficieele taal des staatswotton en der reclitasplcgrini?; het bleef als gesproken en geschreven taal gedurende de middeleeuwen en tot op heden de taal der Ksi-tholielce Kei-U. In de I4C en 15e eeuw Herleefd© de lust tot beoefening en gebruik van zuiver Latijnsche taalvormen. Laagen. tijd daarna (tot Lodcwijk XIV) was het Latijn de taal der «liplomittif-iolie stiiltlcen, langer nog die der wetonsschappelUlce vex-liancleUnjf ©m? , in onze dagen eindelijk wordt zij voornamelijk beoefend tot ontwvilclcelin^ ■ -van tien ifeest, en door mannen van-Studie gesproken en gcschrcTOsiJttte 4feleei-tlentaal.
i olgeus de iiMiuui- aciJiiex- vormen behoort liet Latijn tot de H^ntlwstlsolie talen, d. \v. z. tot die soort van talen, welke daarom overvloed aan buigingsvormen hebben, omdat zij uit hunnen aard er naar streven verscheidene gedachten door één woord uit te drukken; het onderscheidt zich daarin van het Nederlandsch, dat tot de analytische talen behoort.
Een tweede punt, waarin zich het Latijn van het Nederl. onderscheidt, bestaat hierin, dat men zich in het Latijn bij de x'angsclxilcltiiiaf Oer -woorden niet door de grammaticale orde (onderwerp-gezegde-voorwerp) laat leiden, maar door het gewicht der denkbeelden, de waarde en de ontwikkeling der gedachte en voornamelijk door de welluidendheid.
Een derde eigenschap der Latijnsche taal is: jnistlieirt en Icraclrt gepaard met eene groote 'bondig'lieid: trouwens het kon wel niet anders, of een volk, dat zijne opvoeding genoot op het forum en in de legerplaatsen; een volk, dat gevormd werd onder het voeren van oorlogen en het bepleiten en regelen zijner eigen staatszaken; een volk, dat zich geroepen gevoelde tot regere imperia •populo^-, zulk een volk moest noodzakelijk in zijne taal de juistheid der staat- en rechtskundige beslissingen met de kracht en de kortheid van het militaire commando vereenigen; en toen nu later de beschavende omgang der Grieken aan de wereldbeheersehers de fijnheid en veelzijdigheid medegedeeld had, die hun nog ontbraken, toen bezat de taal der breede oratorische wendingen de deg^elükheid, die haar eigenaardig karakter zou uitmaken, en tevens de beste waarborg zou zijn voor hare onvergankelijke dxHirzaamlieiO.
Overigens wordt de Latijnsche taal door geen andere geëvenaard in lt;lef-tiglieid. Het koninklijke volk, dat eens die taal sprak, bezegelde ook haar met het kenmerk van grootheid, dat het in al zijne reuzenwerken drukte en waarvan de weerga bij geen enkel volk (te vinden is : de Majedas der Romeinen was den Grieken onbekend; de nieuwere volkeren hebben het woord in hunne taal overgenomen en het in eenen nationalen mantel gehuld, zonder dat bet hun gelukt is, het zich geheel en al toe te eigenen.
1)« Latijnsche spraakleer (of grammatica) leert ons de Latijnsche taal verstaan, schrijven en spreken. Zij bestaat uit twee deelen :
1. De vormleer^(etymologia), welke handelt over de eigenschappen van ieder afzonderlijk woord en over de verschillende vormen, welke het kan aannemen.
Hiertoe wordt ook de vorming of afleiding der woorden teruggebracht.
S2. De ■woordvoeginsc (syntaxis), welke de regels opgeeft, volgens welke de woorden met elkander verbonden moeten worden om er een voorstel of eenen volzin van te maken.
De vormleer bevat drie hoofdstukken:
liet eerste handelt over de letters, de spelling en de uitspraak.
Het tweede over de verschillende rededeelen.
Jiet derde over de afleiding en samenstelling der woorden.
§ 1. In ue Latijnscha taal bezigt men zes klinkers (l Ut era; vocalei): a, e, i, o, m, y, en vier tweeklanken (diphthongi)-. ae, oe, au, eu. (Zelden ei, m ui).
De medeklinkers {titterce consonantes), zijn dezelfde als in het Nederlandsdi, behalve de ic, die men in het Latijn niet gebruikt.
/ Oudtijds werd i voor J, u voor « en v voor u gebruikt en geschrBVen. De y en de z komen slechts voor in woorden, die uit het (trieksch afkomstig zijn.
De Romeinen schreven slechts met hoofdletters; thans gebruikt men die no£ bij het begin van eenen volzin, benevens in eigennamen en in de woorden, dio daarvan afgeleid zijn.
De oorspronkelijke uitspraak van het Latijn is ons niet niet Zeker'
heid bekend.
Tegenwoordig wordt het Latijn bij bijna alle volkeren gelijk de taal de» lands uitgesproken. Dit doen ook de Nederlanders, behalve in eenige gevallen, welke het gebruik zal leeren kennen.
Aanmerking. Eu wordt als tweeklank uitgesproken in: ceu. eheu, heu, heus, ncu, neuler, neuliquam, sen en in Grieksche eigennamen ; b. v. Orpheus, Perseus; ander* spreekt men uil e - b. v. mens, (me - us). Ei is tweeklank in hei, anders niel.
§ 3. Elke lettergreep is in hare uitspraak lany of kort. Een langt lettergreep wordt aangeduid door het teeken - ; eene korte door bet teeken Welke teekens boven die lettergreep geplaatst Worden. Kan men ze naar Verkiezen lang of kort gebruiken, dan wordt dit aangegeven door het teeken ^ of v.
De tweeklanken en de klinkers, die door samentrekking ontstaan zijn, zijn lang.
Een klinker is gewoonlijk kort, wanneer hij onmiddellijk vóór eenen, anderen
adiïöërëo; Junior
§ 4. In alle Latijnsche meerlettergrepige woorden is eéne lettergreep, die den klemtoon vereischt.
Deze klemtoon kan ook vallen op eene korte lettergreep.
Ten opzichte van den klemtoon heeft men deze regels;
1. In de tweéletUrgrepige woorden valt de klemtoon op do toorlaaide lettergreep; b. v. Róma-, hómo-, arte.
3. Bij woorden van meer dan twee lettergrepen heeft de voorlaaUUf den klemtoon, indien zij lang is ; b. v. JRomiinus; regénte»-, reguntur.
4
3. Is de voorlaatste lettergreep hort, dan valt de klemtoon op de leltergreep, die daarvóór staat ; b. v. hónnne ; hommibus-, latébres. Verder naar voren kan de klemtoon niet gaan; b. v. amaritudinïhus-, animadvérsïo.
4. De voorzetsels verliezen den klemtoon, wanneer zij vóór hunne bepaling staan; b. v. inter homines (maar homines inter).
5. De toonloozs aclitervoegsels que, tie, ve (ce, met, te, pte) eischen den klemtoon op de lettergreep, die er voor staat, wanneer door bijvoeging van que enz. geen nieuw woord ontstaat; b. v. sceléstus, scelcdüsque. Ontstaat echter daardoor een nieuw woord, dan volgt men de gewone regels ; b. v. utérque, üaque.
Jnnm, 1. Jtaque beteekent en zoo; itïque, derhalve'; utique, en dat; en hoe; ütique, gewis.
Janm. 2. Fado behoudt den klemtoon op de a in de samenstelling met andere woorden dan met voorzetsels; b. v. caUfdcit% niet caléfXcit.
§ f5. De Ouden braken op het einde van eenen regelde woorden niet juist bij eene lettergreep af. Men volgt in dit opzicht meestal deze regels :
1. Een medekEnker, die tusschen twee klinkers staat, wordt bij den laat-üm daarvan geschreven en uitgesproken; b. v. ha - beo-, so - let; sa - lis; a - xis.
3. Van twee of meer medeklinkers, die in het midden van een woord staan, voegt men minstens den lauisten bij den volgenden klinker; b. v. sal - tus; emp - lus.
3. Van twee of meer medeklinkers, die in het midden van een woord staan, voegt men de twee laatste bij den volgenden klinker, indien die twee medeklinkers ook aan het begin van een Latijnsch woord konden staan; b. v, pa - tri* ; re • plet; ara - truni; a - spis; te - squa.
Janmtrking. Xalijnsche woorden kunnen niet met twee medeklinkers beginnen, tenzij :
A. met ƒ», c, t% 6, y, d% /, gevolgd van / of r (dus b. v. pl, hr, fï enz.)
J). met • gevolgd van p1 c, q of t dus: tp, «c, s?»., *t% waarachter dan nog eene / of r kan komen, dus
«p/, air enz.)
C, met gn in gnetrut, gnavua^ gnntvi.
Aanm. 2. Sommige schrijvers voegen bij de tweede leltergreep ook die medeklinkers, welke aan het begin van «en Grieksc'h woord kunnen slaan; b.v. o - mms, {Mneinosyne)\ a - plus, {F to le ma us); scri-psi, {psittacus) em.
4. De samengestelde woorden scheidt men volgens hunne bestanddeelen ; b. v, dl . eo; ex • iturus ; res -puhlica ; rc-spectus; abs - condo; ab - scindo. Is in de samenstelling een lettergreep weggevallen, dan geschiedt ook daar de afbreking; b. v. anim- adverto. De ingeschoven d behoort bij de eerste lettergreep; b. v. prod-eo; red ■ iturus.
§ O. In het alsremeen bezigt men thans bij bet schrijven van het Latijn dc leesteekens op dezelfde wijze en in dezelfde gevallen, als in het Nederlandsch.
Aanm. 1. In oude opschriften werd de punt na elk woord geplaatst.
Van af den lijd der Anlonijnen vvordl voor liet gewone schrift melding gemaakt van dc punl (■punctum, distinclio, positura) cn van dj komma (sicilkus). De punt Loven aan den regel (media dislinclio of colon) werd laler vervangen door de dubbele punt of de komma - punl. Dc overige zinteekens zijn van lateren oorsprong.
Aanm. 2. Hel gebruiken en weglaten der zinleekens dient voornamelijk te geschieden met het oog op het verduidelijken van den zin. .Men bezigt ze dus vooral daar, waar onduidelijklieid of dubLeizinnigbeid moet weggenomen worden.
Dc komma blijft weg ;
A. inde uitdrukkingen hand scio an; non secus ac: impedü quominus en dergelijke.
H. vóór tusscbenvoorstellen, welke eene noodzakelijke bepaling bevatten; b. v. in juni qui enz. Zie § 519. /lanm. 6.
§ '?• De negen rededeelen, welke in het Latijn gebruikt worden, voeren in die taal de volgende benamingen:
1. Zelfstandige naamwoorden, {nomina) etubstfintlva.
2. Bijvoeglijke naamwoorden, (nomina) adjectivu.
3. Telwoorden, {nomina) mimoralia.
4. Voornaamwoorden, pronomina.
7. Voorzetsels, prsepoasitioncs.
8. Voegwoorden, conjuitotiones.
9. Tusschenwerpsels, inteirjcctiones.
§ 8. De Latijnsche taal Leeft geene lidwoorden. Of dus een zelfstandig naamwoord bepaald of onbepaald gebruikt is in het Latijn, moet men uit den samenhang opmaken; b. v. mensa kan beteekenen: de tafel of eene tafel.
§ O. Evenals in het Nederlandsch worden de zelfstandige naamwoorden, tie bijvoeglijke naamwoorden (deelwoorden), eenige telwoorden, benevens de voornaamwoorden verbogen {declinatio, verbuiging), de werkwoorden vervoegd {conjugation vervoeging).
De bijwoorden, voorzetsels, voegwoorden en tusschenwerpsels (die ook wel par-ticulce, rededeeltjes, genoemd worden,) zijn onveranderlijk. Slechts eenige bijwoorden ondergaan, gelijk de bijvoeglijke naamwoorden, zekere veranderingen door de trappen van vergelijking.
§ lO. In ieder veranderlijk woord onderscheidt men twee deelen : den stam en den uitgang.
De stam van een woord is: dat gedeelte, hetwelk gewoonlijk onveranderd blijft en waarin de beteekenis van het woord ligt; b. v. mens - a, de tafel, mens - te, der tafel ; scrib - o, ik schrijf, scrib - ebam ,ik schreef. ' De uitgang van een woord is: dat gedeelte, waarop het eindigt en hetwelk aan veranderingen onderhevig is; b.v. mms - a, mens -»e ; scril) - o, scrih - ebam.
Somtijds veranderen stam en uitgang; somtijds wordt daarenboven vóór den stam nog een voorvoegsel {redvplicatie) geplaatst; b. v. tango, ik raak, tetigi, ik heb geraakt; pello, ik verdrijf, ftpuli, ik heb verdreven.
§ 11. De zel/standige naamwoorden pf substantieven zijn namen van personen, dieren, zaken of denkbeelden.
De namen van personen, dieren en zalen heeten substantiva concreta, concrete zelfstandige naamwoorden.
De namen van denkbeelden heeten substantiva abstracta, afgetrokken zelfstandige naamwoorden.
Aanm. De namen van denkbeelden zijn voornamelijk*
a. namen van hoedanigheden of eigenschappen^ die als op zich zelf staande beschouwd worden ; b. v, magnitudo, de groolheid; virtus, de deugd.
6. of wel namen van handelingen of toesta*den% die als op zich zelf staande beschouwd wprdei»; b- v. c/amor, hel geschrcenw; cursus, de loop; par, dc vrede.
é
§ 1%2. üe (concrete) zelfstandige naamwoorden zijn ot' wel gemeennamen of eigennamen.
1. Een srenioeiniaam of jyomceu zeUJstaiulljj' imuiii-■\vooi-cl (nomen appeliativum) is; de naam van eene geheele soort van personen, dieren of zaken en van ieder afzonderlijk wezen, dat tot die soort behoort; b.v. latro, een dief, de dief; ho, een leeuw, de leeuw; domus, een huis, het huis.
S2. Een eigeniiJiaiii is: de naam waardoor een enkel persoon, dier of zaak zicli van alle anderen van dezelfde soort onderscheidt; b. v. Lucia», Luci-us; Roma, Rome.
Aanm. I. Tot de eigennamen worden gerekend:
a. de patronymica, namen, die afgeleid zijn van den eigennaam van eenen persoon om diens afHtammellniren aan te duiden; de mannelijke patronymica gaan uit op ades of ides; de vrouwelijke meestal op is of ns; b. v. AenéMes, zoon of afstammeling van Aeneas; Priamïdes, zoon of afstainmelfng van Priamus; Tantalis, de docliter van Tantalus; Thaumanlias, de doelitef van Tliaumas. Zie (j 170.
b. De volksaamen veelal adjectieven, die een volk of de inwoners van eene slad of een land aanduiden; b. v. Macedo, een Macedoniër; Romanus, «en Romein. Zie 182 en 183.
Aanm. 9. Tol de gemeennamen bebooren;
a. de verzamelwoorden (collectiva), die, hoewel in liet enkelvoud
slaande, locb eene veelheid van wezens aanduiden; b. v. populus, volk; grex, kudde.
b. de utofaamen (materialia), benamingen van stufTen; b. v. aurum, goud; aqua, water.
c. de verkleinwoorden (deininntiva), die eene verkleining van een wezen aanduiden; b. v. tapic, een steen, lapillus, een steenlje; füia, eene dochler, filiöla, een dochtertje; ager, akker, aggellus, akkerlje.
Deze verkleinwoorden gaan gewoonlijk uit op ellus, illus, ülus, ülus. Is het oorspronkelijk woord rrouwe-lijk ut ouzijiluj. dan verandert de uitgang u« in a of um\ h, v. oü/«, vogel, avicüla, vogeltje; filia, filiola.
Genoemde verkleining heeft ook, dolt;ih zelden plaats bij eigennamen, benevens bij bijvoeplijkenaamwoor-den; b. v. 7'ullia, verkleind 'J'ulltÜla', ^arri/s, klein, parimlus^ paulum, weinig, pau/ti/um. Zie §§ 172enl84.
§ 13. 1. üe Lntijnsche substantieven behooren tot het mannelijk geslacht (qcnns masculinixm), of tot het vrouwelijk [gemis foi«ili»iim.Tii), of tot het onzijdig [gemis neutrwm).
2. liet mannelijk geslacht [masculinum) wordt verkort uitgedrukt door de letter n» ; het vrouwelijk [feminimwi) door eene f, en het onzijdig [neutrum) door een n.
3. Het geslacht der substantieven is kenbaar aan hunne 'botcelceniK of aan den uitglans;.
4. Het geslacht van sommige substantieven kan men kennen aan het geslacht van een gemeen zelfstandig naamwoord, dat daarbij uitgedrukt of verzwegen wordt en dat de soort aanduidt; b. v. Cyprus, het eiland Cyprus, is vrouwelijk, omdat insula, eiland, vrouwelijk is.
Aanmerking. Om die reden worden de namen van bergen meestal mannelijk gebruikt; staal mons [m.J er niet bij, dan nemen zij het geslacht aan van hunnen uitgang; b. y. Aelna, f. ; Alpes, f.
Om het geslacht der woorden volgens de toeteelcenis te leeren kennen onderscheidt men namen van i)oi-!-Kgt;iion, van dieven en van zalcen.
§ 14. A. Geslacht der namen van personen.
1. Volgens hunne beteekenis, onverschillig welke de uitgang zij, zijn mnn-nel\fk: alle namen van mannen en mannelUlce -wezen», be-
7
nevens de vollü-mjiiikmi.; b. v. rir, de man ; Leus, God; Arabs, de Arabier; ■vrou.weiyii: zijn de namen van ■vronwon en vrouwo-lyitc -wezens; b. v, ftinina, vrouw; mater, moeder; Tallia. Tullia.
Aanm. Persoonsnamen, die eigenlijk namen van zaken zijn, richten zich naar den Zuilgang en de eigenlijke heteekenis; b. maucijjium, n.. sl^al' (eigendom); auxt/ta, hulptroepen, viyilicc, wacliIers. Zon zijr. ook de woorden scurtum en prostibulum, lichtekooi, onzijdig, al dienen zij om eene vrou^v aan te duiden.
2. JHanneliJk en vrouwelijk (comnmnia) zijn; dc persoonsnamen, die om mannen en vrouwen aan te duiden slechts éénen vorm licLben. Dusduniyc woorden zijn mannelijk om cenen man, vrouwelijk om een vrouw aan le duiden;namelijk;
infans, kind,
inlerpres, tolk,
obses, gijzelaar .
parens, moeder, vader,
palruëlis, neef, nicht,
saccrdos, priester, priesteres,
sa tel les, trawan!,
vales, profeet, profetes,
mmiceps, bewoner, bewoonster van een municipiuni,
a. adolescens, jongeling, jonge docliter,
afjinis, nabestaande,
anlistes, priester, priesteres,
arlifex, kunstenaar, kunstenares,
avis, burger, burgeres,
comes, gezel, gezellin,
conjux, echtgenoot, echtgenoote,
(lux, aanvoerder, aanvoerster,
heres, erfgenaam, erfgename,
hoslis, vijand, vijandin.
Voor anlistes, priesteres, zegt men meestal artlislün. b. De dichters gebruiken ook nog als zoodanig:
miles, soldaat,
par, gelijke,
testis, getuige,
in cola, inwoner, inwoonster, vindex, wreker, wreekster, (martyr, bloedgetuige), index, aanwijzer.
advitna, vreemdeling, — linge, auctor, bewerker, bewerkster, augur, wichelsar, — ster,
custos, bewaker, bewaakster, hospes, waard, gastvriend,
judex, rechter,
juvenis, jongeling, jonge docb'er.
Voor hospes, waardin, gastvriendin, zegt men gewoonlijk hospita, lucola en dc drie daarop volgende woorden worden slechts vrouwelijk gebruikt, wanneer zij alt bijstelling bij een vrouwelijk substantief staan.
Eenige substantieven hebben cenen dubbelen, •vorm : eenen om de mannelijke, eenen om de vrouwelijke wezens aan te duiden (nomina, mo-Tgt;ilia) ; b. v. rex, koning, regina, koningin; inventor, uitvinder, inventrix, uitvindster; dit geschiedt ook bij namen van sommige dieren; cervus, b. v. hert,. cerva, hinde; gallus, haan, gaU'ma, hen.
B- Geslacht der namen van dieren.
1. De diernamen, welke eenen cTiVbbelen -vorm hebben, zijn mannelijk om het mannetje, vrouwelijk om het wijlje aan te duiden ; b. v. lupus, m. wolf; lupn, f. wolvin; leo, m. leeuw, lea, leeena, f. leeuwin. Soms is de stam verschillend; b. v. tuur us, stier, vacca, koe,
2. De meeste namen van dieren hebben een enkelen vorm, die een bepaald geslacht heeft, kenbaar aan den nitgangf; dat geslacht dient om het mannetje of het wijlje aan te duiden (nomina epicoena;)zoo zijn mannelijk: corvus, raaf, piscis, visch; vrouwelijk: anas, cci\A; aquila, arend, vulpes, vos. Om het mannetje aan te duiden voegt men er mas (of masculus) bij; voor het wijfje, femina', b.v. vulpes mascula, een vos, het mannetje; vulpes femina, het wijfje van den vos.
• 'S !)p;,nan'cn van sonim'ge dieren hebben eenen enkelen vorm, die mannelijk is, doch die ook vrouwelijk kan gebezigd worden om bepaald het wijfje aan te duiden; dit geschiedt vooral mei; bos, m. het rund, bos, f. de koe; soms ook met canis, hond, elepnanlus, olifant, lepus, haas, mus, muis, vespertilio, vleermuis.
4. Eenige namen van dieren worden onverschillig mannelijk of vrouwe-lijk gebruikt (incerta); b. v. unguis en serpens, slang, camelus, kameel, dama, damhert, grus, (meestal f.) kraanvogel, sus, (meestal f.) zwijn, talpa, (meestal f.)
^mol, ligris, (mees(al m.) tijger. (Zic § 37, Uilz. 2. g.)
a. De volgende vrouwelijke woorden worden onverschillig voorliet raanaetje en voor hel wijfje gebruikl, zoo echter, dal men er soms eenen manneiijken vorm van vindt* colubra, adder,/accrra, hagedis,/usci'rtta, nachtegaal, simia. aap; somtijds colubér, lacertus, luscinius, stmius.
C. Geslacht der namen van zitkon.
1. vjlv zijn: si. de namen van rivloi'cn en
-winden, (dewijl mends, maand, fluvias, rivier, ventns, wind, mannelijk zijn); 1). v. Janttarius, Januari, Seqiïhia, de Seine, Ander, de zuidenwind.
Uitzondering. Van de namen van rivieren zijn -vroix-weltjk s Allia, AUMa,, Buria. Matrana, Mosa, Mosella, Sagra, Sura, Styx en Ldhe. On-asijtlig' zijn eenige vreemde riviernamen op er ; b. v. Elai-er.
1gt;. miimieiy It is liet woord as, de as, (Romeinsclie geldswaarde,) en de deelen en veelvouden der as; b. v. quadrans, i as, decussis, tien as enz.
2. Vrouwelijk worden februikt de hijvoeplijkt naamwoorden enz., die geplaatst worden bij de namei vxn schepen en tooneelstukken (al zijn die mannelijk), omdat er navis en fahula onder verstaan wordt; b v. Centauro mayna, op het groote schip De Centaur./TuaucAus ac/a liet blijspel Üe Lunuchus is gespeeld.
3. Onzijdig' zijn: de namen der letters, de on-verlmigliarc
woorden (behalve de eigennamen van personen), de onbepaalde -wijzen en alle -woox'êlen, welke op zich zeiven nis -wooi-tl (om hunne letters, lettergrepen of uitspraak) beschouwd worden; b. v. a longmn, een lange a; om-ne nefas, alle onrecht; triste vale, een treurig vaarwel; llliturgi, Hispal, (onverbuigbare eigennamen van stedenj; scire tuum, uw weten; rex est monosyllabum het woord rex is van eene lettergreep;
Aanmerkiug. Men vindt de namen der letters vrouwelijk gebezigd; alsdan is het {woord [daarbij
verzwegen.
§ IS. Men heeft in het Latijn voor de verbuigbare woorden twee getallen: het enkelvoud {numerus singularis,) en het meervoud [numerus pluralis).
§ lO. Er zijn in het Latijn sees naamvallen, welke de volgende namen voeren; jNominati-vns, Grenitivns, Dativiis, Aeensa-trvns, quot;Voeativns, AMati-vus.
De vier eerste beantwoorden in het algemeen aan de vier naamvallen uit het Nederlaudsch, wanneer deze zonder voorzetsels gebezigd zijn. De Vocaticus wordt gebruikt om het wezen aan te duiden, hetwelk men roept of aanspreekt. De Ablativus wordt in het algemeen gebruikt, waar men zich in het Nederlaudsch bedient van sommige voorzetsels (van, met, door).
§ IT. De naamvallen worden gevormd door plaatsing van zekere uitgangen achter den stam van het woord. Deze uitgangen zijn niet voor alle woorden dezelfde, doch laten zich tot vijf soorten terugbrengen, weshalve men -vijf declinaties heeft. De uitgangen dezer declinaties zijn.
Nominatmts.
Genitivus.
Datimis.
Accusativus.
Vocativus.
Ablativus.
1. |
2. |
3. |
4. |
5. |
2, (as, e, es). |
us, er, ir, N. um |
s, o enz. |
üs N. u |
es |
je |
i |
is |
üs |
eï |
BB |
0 |
i |
ÜÏ, u |
ëï |
am (an, en) |
um |
em. N=Xom. |
um, u |
em |
a (a, c) |
c, cr ir, N. um |
gelijk Nom. |
us, u |
es |
a |
0 |
o (of i) |
u |
c.. |
9
1. 2. 3. 4.
flom. en Toe. |
fe |
i, N. a. |
es, N. a (ia) |
üs, N. ua |
es |
Gen. |
arum |
orum |
um (ium) |
uum |
ërnm |
Dat. en Abl. |
is |
is |
ibus |
ibus ofubus |
ebus |
Acc. |
as |
os, N. a. |
es, N. a (ia) |
üs, N. ua |
es. |
§ IS. Het Itontcoltoii van iedere declinatie is gelegen in den uifc-gfaiig' van den Genitief. Deze uitgang is in de
le Deel. te (es)
2« „ i 3° „ iw (os)
4'' i, i»es 5e I/ ei.
§ ltgt;. Alle verbuigingen hebben liet volgende gemeen:
1. De Vocatief meervowd is altijd jfeliilc aan den IVoiui-uatief meervouci, en de A.tgt;latief meervoud, aan den Datief meervoiKl.
2. De A.ccasatief en Vocatief enlcelvoatl zijn bij alle oii-a5Ü*ïisr0 zelfstandige naamwoorden gfeiyic aan den jXominatief eu-lcelvoucl.
3. De Nominatief^ Accusatief en Vocatief meervoud gaat bij alle onzyaijg'e zelfstandige naamwoorden uit op a.
4. De eigennamen hebben, gelijk in het Nederlandseh, g-een meer-voacl.
Aanm. Vele Gr/eksche woorden worden in het Latijn gebruikt. Sommige hebben het burgerrecht verkregen en worden verbogen als de Latijnsohe woorden; andere behouden hun tineksche verbuiging; andere kunnen de Grieksche of liever nog de Latijosche verbuiging volgen.
§ SiO. Tot de eerste declinatie behooren de woorden die in den Genitief enlcelvoud eindigen op tra (es). Van deze woorden gaan de Latijnsche in den Nominatief enkelvoud uit op a, de Grieksche op e, as en es.
§ £21. De verbuiging der Latijnsche woorden op a geschiedt op de volgende wijze :
mensa, de tafel, mensue, der tafel, mensee, der tafel, mensam, de tafel, mensa, (o) tafel, mensa, van (met,door)de tafel. Nominatief. Genitief. Datief. Accusatief. Vocatief. Ablatief. |
menst», de tafels, mensarum, der tafels, mensis, den tafels, mensas, de tafels, mensse, (o) tafels, mensis, van (met,door) de tafels. |
Op dezelfde wijze worden verbogen :
via, de weg, poëta, de dichter, poena, de straf, a/a, de vleugel, i/icola, de inwoner, silva, het bosch, porta, de poort, nauta, de schipper, sta tun, het standbeeld, en, in het algemeen, de vrouwelijke bijvoeglijke naamwoorden op a.
10
Aaum. 1. De Datief enAblalief meervoud van eenige woorden op a (die ook penen inannelijken uitgang o|i ms hcbljon), gaat liehalve op is ook op nitiis uit. Dit liec-fl plaats Lij :
li her la, vrijgelatene, filia, docliter, l'amula, dienstmeid, socin, geiellin, domina, meesteres,
De. uilgang abus slaat voornamelijk bij do drie eerste woorden.
Aanm. 2. Het woord»/aimVw, huisgezin, heeft in den Genitief enkelvoud behal ve den gewonen vorm ook nog den ouden uitgang as, wanneer het met de woorden pater, filius, mater, filia verbonden wordt; b. v. paler familias, een huisvader; /i-lia familias, eene dochter des huizes.
Aitnm. 3. Bij dc dichters vindt raen nog den ouilen vorm van den Genitief enkelvoud op aï ; 1». v. aura, auiHi ; n'/ua, aqvüi.
y/anm. 4. De Genitief meervoud gaat somtijds, vooral bij dichters, uit op um in plaats van op arum. Dit geschiedt voornamelijk:
a. bij de namen van munten, maten en gewichten; b. v. drachmum voor rlrachviarurn ; nviphürum voor amphotartttn
1». bij de woorden, die op rtila (van col») en gSna (van gigno) nilgian ; b. v. ca-lirtila, hemeling, cce-tirtilum ; terrigenn, zoon der aarde, tem'genuvi.
c. bij eenige volksnamen; b- v. Lapithum voor Zapithamm.
anima, ziel, serva, slavin, cqua, merrie, asina, ezelin, mida, muilezelin, 7ialn, dochter.
d. bij de patronymica op des ; b. v. Aeneaduvi voor Jcueadnrum.
2. Dc Grieksche woorden op e, a en os worden verbogen nis volgt:
Het moowoiitl der Grieksclie woorden op e, as en es wordt gevormd gelijk in mensa.
Op dezelfde wijze worden verbogen:
ode, een gezang, musice, muziek, anagnostes, voorlezer, isarjötje, inleiding, Bo-ramp;as, noordenwind, pyrites, vuursteen, epitome, uittreksel, pyetes, vuistvechter, dymstes, opperheer, en de eigennamen : Circe, Daphne, Hele, Midas, leorii-das, Aeneas, Anchises, Pelides.
Aanni. ■). Vele woorden op e (vooral die op ce) hebben den Latijnschen vorm op a; musïce; logice, liever: mtisica, logica.
Op de vraag waar? hebben de namen van steden altijd den Genitief op a?; b. v. Sinope, Gen. Sinopce. Eveneens vindt men soms in den Nominatief den uitgang a in plaats van as of es; b. v. Mena voor Menas; sophista voor sophistes. Do woorden, die het burgerrecht verkregen hebben, gaan uit op ö; b. v. poëta.
Aanmerking 2. Van de woorden op ns wordt de Accusatief bij dichters op an gevonden in plaats van op am. De Uebrfeuwsche namen op /7» hebben slechts am; b. quot;v. Messias. Messiam.
Aanmerking 3. De woorden op cs hebben den Vocatief enkelvoud op ë, op 3 of op a.
De Ahlatief enkelvoud dezer woorden kan ook op a uitgaan; den uitgang o vindt men meestal bij dichters,
Aanmerking 4. Van de eigennamen op es, die in het Grieksch naar de eerste declinatie gaan, volgen vele in het Latijn de derde al.» :
a. die op rfc*, welke geen patronyiclci zijn; b. v. Alcibiades Euripïdes,
b. de viecmde namen, als Astyages, Xerxeu.
■c. sommige andere ; I». v. Aeschine*, Apelles. Orestes gaat naar de eerste of naar1 de derde.
Genoemde woorden helden den Acc. enk, op em volgens de derde declinatie of op cw volgeus de eerste. Acinïices, «;en sabel, wordt naar de derde, sorites, eene sluitrede, wordt in het enkelvoud naar d«* ■derde, in het meervoud naar de eerste declinatie verbogen. Satr'dpes, een landvoogd, heeft in dcu Gen. trnk. sRtrapis, doch gaat voor het overige naar de eerste verbuiging.
§ Wat'het {yoslaclit aanbetreft, zijn de woorden op a en ©
•vrouwoiyi-c en die op as en os iwannolijl-s:.
Op a zijn maiinolvjlc 1. de namen van mannoiyico porso-nojt; b. v. nauta, de schipper, agricola, de landman. Zoo ook Hadria, de Adriatische zee.
11
3. De namen van irivioro» en stfoomoii; b. v. SequAna, de Seine». Hiervan zijn er echter eenige vrouwelijk. Zie § 14, C, a, Uitz.
§ 34=. Tot de tweede declinatie behooren de woorden, die in dén Oo-nitiof onltolvoucl uitgaan op i.
In den Nominatief gaan de Latijnsche woorden dezer declinatie uit op ms «r, is-, urn en de Grieksche op os, oh. J)e woorden op t»i»
cn on zijn de ovcrijjo meestal ma.n.nol\jlc.
§ '~rgt;. De verbuiging der Latijnsche woorden geschiedt op de volgende wijze:
Xom. annus, het jaar, (jen. annl, des jaars. Dat. anno, aan het jaar, Ace. annum, het jaar, Voc. anno, o jaar. |
Moeiquot; voilrt. anni, de jaren, annorutn, tier jaren, annis», aan de jaren, nnnoss, de jaren, anni, o jaren. |
van (met, door) het jaar. anniss, van (met, door) de jaren. -
Abl.
pner, pneri, pnero, pueru m pner, pnero. Xom. Gen. Dat. Ace. Voc. Abl. |
het kind, des kinds, aan het kiml, het kind, o kind. |
puen, pueromni, pneriis, pneros, pneri. van (met, door) het kind. pneris. |
de kinderen, der kinderen, aan de kinderen, de kinderen, o kinderen, van (met, door) de kinderen. |
liber,
libri,
libro,
librum,
liber,
libro.
Nom.
Gen.
Dat.
Acc.
Voc.
Abl.
Xom.
Gen.
Dat.
Acc.
Voc.
Abl.
libri,
librorum. liljris, li bros, libri.
vir,
viri,
viro
virum,
vir,
viro.
van (metadoor) het boek. libris,
4.
de man, viri,
des mans, viroiMiisv
aan den man, viriss,
den man, viross,
o man, viri,
van (met,door) denman, viriss.
het Iwck, des boek.-.-, aan het boek, het boek, o boek.
de boeken,
der boeken,
aan de boeken,
de boeken,
o boeken,
van (met, door) de boekei^.
de mannen,
der mannen,
aan de mannen,
de mannen,
o mannen,
van (met, door) de mannen.
Nom. templum, de tempel. Gen. templi, des tempels. Dat. templo, aan den tempel, Acc. temphim, den tempel, Voc. temphim, o tempel, Abl. templo, van (mot, door) den tempel. |
templa,, de tempels, tempi onim, der tempels, templis, aan de tempels, templa, de tginpels, templ«., o tempels, templis, van (met, door) de tempels |
13
3.
Op dezelfde wijze worden verbogen:
miser,-era,-vrvm, ongelukkig, lacer,-éra,-érum, gescheurd, prosper,-era,-irum.
voorspoedig,
{exter),-cra,-Grwn, uitlandsch, liber,-éra,-érum, vrij, iener,-cra,-vruin,
teeder.
o. dexter, recht, kan de e behouden of wegwerpen, dus dextm en dextri.
Aanm. 2. a. De quot;Vocatiefquot; enkelvoud der woorden op us wordt gevormd door den uitgang ns in e te veranderen; b. v. dominus, heer, domine-, serrus, slaaf, serve.
ltgt;. Hiervan zijn uitgezonderd de Latijnsehe eigennamen op ius en jus, die den Vocatief vormen door wegwerping van den uitgang us; b. v. Virgilius, Vocatief Virgili; Pompejvs, Voc. Pompei; Cajus, Voc. Cai. Tilius, zoon, heeft in den Vocatief fili-, genius, geleigeest, Voc. getn-, het voornaamwoord meus, mijn, heeft mi.
c. De vreemde eigennamen, de gemeen zelfstandige naamwoorden, de bijvoeglijke naamwoorden, en de bijvoeglijke naamwoorden die als zelfstandig naamwoord gebruikt zijn [de volksnamen] volgen den gewonen regel en eindigen dus in den Vocatief op ie-, b. v. Dari-us, Voc. Darïé; nuntius, bode, Voc. nuuiie; pius, vroom, pie; Delius, Delisch, een Deliër, Voc. Delie.
O. Felagvs, de zee, virus, het gift, en vulgus, het gemeen, zijn onzijdig en hebben dus den Vocatief gelijk aan den Nominatief.
e. Het woord God, wordt aldus verbogen:
adulter, de echtbreker,
gener, de schoonzoon,
socer, de schoonvader,
vesper, de avond.
4.
letir, de zwager,
triumvir, de drieman,
decemvir, de tienman.
benevens in het algemeen de mannelijke bijvoeglijke naamwoorden op MS en er, de onzijdige op urn en de deelwoorden op us en um. Op ur gaat alleen uit het bijv. naamwoord salur, satura, satunmi, verzadigd.
Aarmi. 1. De woorden op er werpen in alle naamvallen behalve in den Vocatief de e weg en worden verbogen gelijk liber-,
nitgrcxontleirtl. 1. de reeds genoemde pner, adulter, gener, socer, vesper (en presbyter, grijsaard.)
2. de eigennamen Liber, Bacchus; Iber, de Iberiër; Celtihtr, de Celtibe-riër; (Gen. Ihêri, Celtibêri). Mvlciber, Vulcanus, heeft Mulcibéii of Mulcihri. S. het meervoudige liberi, (-orum,) de kinderen.
4. a, de adjectieven op fer en ^^(afgeleid van fcro en gero, ik draag); b. v. frugifer, - fara, - f cnim, vruchtbaar; armïger, - gèra — gürutn, wapendragend.
gibber,-Zra,-vrum, bultig;
2.
1.
de wind, de wereld, de slaaf, de spijs.
venins, mundus, servus, cibus.
ager, de akker,
aper, het wild zwijn, faber, de werkman, culter, het mes.
5.
tectum, het dak,
signum, het teeken,
omni, het ei.
ltgt;. alter,-tra,-erum, ander, asper ,-('ra,-(rum, ruw,
Nom. |
Deus, |
Dii (Dei, Bi], |
Gen. |
Dei, |
Deorum, |
Dat. |
Leo, |
Diis (Beis, Dis) |
Acc. |
Deum, |
Beos, |
Voc. |
Deus, |
Bii (Dei, Bi), |
Abl. |
Deo, |
Biis (Deis, Dis). |
(Affnus, lam, cn chorus, koor, eindigen ook in den Vocatief op us).
Aanm. 3. De uitgang ii van den tienitief der substantieven op ïu« en ium werd oudtijds tot ï samengetrokken ; b. v. fihus, Gen. filii of fill; yalerius, yaltrii of fa le ri, cuntiliunt, raad, cunsiUi of contili,
Aanm. 4. De Ganitief meervoud gaat soms uit op um in pilaats van op orum. Dit gesrhiedt ;
o. bij de namen van munten, maten en gewichten, na telwoorden, die de geldsom of de hoeveelheid van de maat of het gewicht aangeven ; b. v. ?ria millii tester t ium (voor sestettiorum) ; duo milha talmtum [voor/a/en/orum [.
6. bij de verdeelingsgetallen ; b. v. «en», ieder zes, Gen. senum [voor stnotum); dent, ieder lien, Grn-denum (voor denorum).
r. bij volksnamen en Grieksche woorden; b. v. jdrgiwm (voor ^drgivorum) ; ephürum ( voor ephurorum.
d. deum voor deorum ; liberum voor liberorum (van lib'éri, kinderen); duwmvirum, triumvirum (voor) duttm- triumvirorum).
e. by zekere woordveriündingen ; b. v. prafeclus flthrum, de veldtuigmeester. Ook «ftrom voor divorum,
§ SÏG. De Grieksche woorden der tweede declinatie worden in het enkelvoud verbogen als volgt:
Nom. |
Orphon?, |
Orpheus |
scorpios, schorpioen |
Gen. |
Orphëi, |
[Orphei, Orphi], |
scorpii. |
Dat. |
Orphöo, |
(Orphei, Orphi), |
scorpio, |
Acc. |
Orpheum, |
(Orphöa), |
scorpion. |
Voc. |
Orphon, |
scorpio. | |
Abl. |
Orphëo. |
scorpio. |
In liet meervoud worden zij verbogen gelijk de Latijnschc woorden.
Op genoemde wijze worden verbogen: de eigennamen Atrevs, MorpJteus, Promctheu», Delos, Aaxos, Samos, larhitos, lier, arctos, beergesternte, colon, punt, symposion, gastmaal, enz.
Op eus gaan slechts eigennamen uit. Van vele woorden op os komt ook een vorm op us voor; b. v. Paros of Parus.
Aanm. 1. Men vindt, doch zelden, den Nominatief meervoud op a in phats van op t; b, canephti-rne% korfdraagsters; en den Genitief meervoud op ön in plaats van op «m bij tlt*ls vau boeken ; b. v. liber burulirön en bij enkele eigennamen; b, v, coloma 'J'heraön %
Aanm. 2. Uiterst zelden komt de Genitief enkelvoud op u voor, in plaats van op j'; b. v, fahula Mtnandru; zoo vindt men ook Grieksche eigennamen op Sus en u.v ; b, v, 4 Icinftus, Panthus [Vocnlicf Panthu).
Aanm. 3. De Grieksche eigennamen, welke naar de zoogenaamde Attische tweede declinatie verbogen worden, behouden meestal de Grieksche uitgangen ; b, v, Athos, Gen, en Dat, Xtho, Acc. Xtho of A//iquot;n, Voc. en Abl. Afho; zelden nemen zijden uitgang ëus ; b. v. Anrfro^ëus. Gen, Xndmgéi in plaats van An^/ru-«7lt;»os.Gen, Androgen. Xthos kan ook de derde declinatie volgen, Gen. Xtho nis, Acc. Xthonem, en zoo heeft ook Xndrogeot in den Acc, Xndrogeo of XndrogeT)nem%
§ %2'y. Wat het geslacht van de woorden der tweede declinatie aanbetreft, zijn die op una cn on onzijdig cn de ovevigo munnelUlf.
a. Eenige woorden op ns zijn -vronweiyic, te weten:
1. Ahus, de maag, carb^sus, lijnwaad, coins, het spinrokken, (ook raann.) humus, de grond, vamius, dc zeef.
14
2. De namen van sstctloii en oilamloii; b, v. Ccrinlhus, Rhodus. Mannelijk is Catöpus.
3. Aegyptus, Epirus, Chersonneius, Feloponnesns.
4. De namen van boomen; b. v. malus, do appelboom; pina, de pereboom; ulmiiH, de olm.
5. Sommige namen van namelijk: buxus, de palmboom;/««t-piirus, de jeneverbes; nardus, de nardus; pampinus (meestal mann.), de wijngaardrank; papyrus, de papyrnsplant, benevens ficus, de vijg, lalïwus, de dadel, en eenige Grieksclie plantennamen, meest op os.
Cgt;. De namen van «Mlelgreeteontoii; b. v. amdhystus-, behalve de mannelijke carbmicuhit, smarnydus, lerylhis en opïJns.
7. Eenige woorden van Grickschen oorsprong en die ook in liet Grielcsch vrouwelijk zijn, vooral de samengestelde met odus {bSis, weg): li. v. periodus, volzin, met/iodus, wijze, atöwis, het atoom, dia'ectus, de tongval, diamét rus, de doorsnede, diphlJiongus, de tweeklank, paragraphus, ;le paragraaf, anüdotus [ook antidoluiiï), het tegengif, ook abysms, afgrond, hyssttn, fijn vlas, catKédus, loodlijn.
8. Ar dos, de groote beer; harhitos, de lier, is mannelijk en vrouwelijk. gt;,B. zijn: pelagus, de zee, virus, het gift, vulgus (zelden mann.), het gemeen.
Deze woorden komen niet voor in het meervoud.
Aanm. Vele vrouwelijke namen van lioomen op ns heLben ceneii onzijdigen vorm op wn, om de vruclit aan ie duiden; b. v. van malus, malum, appel; van pirus, yirum, jiecr./lok Imxum, palndioul.
5 :( Tot de derde declinatie behooren de woorden, die indenCS-e-
iiiticüquot; oiiliolvotitl uitgaan op is.
1gt;. Laat men dezen uitgang is weg, dan vindt men den stam van het zelfstandig naamwoord.
«•. Achter dezen stam plaatst men de verschillende uitgangen der naamvallen.
lt;1. Deze stam blijft niet altijd onveranderd bijbehouden in den Nominatief, zoodat men buiten den Nominatief ook nog den Genitief moet kennen, om te weten, hoe do woorden der derde declinatie verbogen worden.
e. De meeste woorden van de derde declinatie hebben in den Genitief eene lettergreep meer dan in den Nominatief en heeten daarom imparisyllaha.
Hebben zij in den Genitief evenveel lettergrepen als in den Nominatief, dan heeten zij parisyllaba.
5 £2tgt;. De verbuiging dor Latijnsche woorden van de derde declinatie geschiedt op de volgende wijze:
A. Manneiyis en Vvouwoiy 1£ geslacht.
1. Woorden met onvorarwlorclcn stmn in den Nominativus.
Enltelvoiul. |
Moorvoml. |
Enkel voml. |
Meervoml | ||
smart. |
vrouw. | ||||
Nom. |
dolor (m.) |
dolore» |
N. ^ |
maller (f.) |
muliëres |
Gen. |
doloris |
dolorum |
G. |
mnlioris |
muliemm |
Dat. |
dolori |
dolorilms |
D. |
mulieri |
mulierilbits |
Ace. |
dol ore m |
dolores |
A. |
mulierem |
muliere» |
Vor. |
dolor |
dolores |
V. |
muiier |
muliëres |
Abl. |
dolore |
doloriltm» |
Abl. |
muliere |
mulieriltms |
15
Evenzoo worden verbogen: pugiU vuistvechter; consul, eonsu!,- career, m. ker-Icor; arlor, f. boom.
3. Woorden, welke in den Nominatief eene s aeliter den stam hebben aangenomen.
lOiilcel voult;l Meoi'voxitl. Knlcelvotici. Meoi-voud.
EnlcelvoiKl. Meei-voiilt;l. EnlielvoiMl. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verbuig op dezelfde manier; piscis, m. visch; finis, m. einde; vulpes, f. vos; rupes, f, rots.
4. Woorden, die in den Nominatief eene s hebben aangenomen, voor welke de Jctters d, t, n (of nt) zijn weggevallen.
XCulcolvoiKl. MccwotkI. Kulcel vocul. MoowoikI. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
EhIccIvotkI. Blcei'voiitl. Enlvclvoncl. Meewoucl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Evenzoo worden verbogen : fraus, f. bedrog ; virtus, f. deugd; frons, f. voor-boofd ; ars, f. kunst.
16
5. Woorden die in den Nominatief de i van den stam in e veranderen en daarenboven eene s aannemen (soms met wegwerping van d of t).
voiitl. Meervontl. Eiiliolvoncl. Meervon*!. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ter; comes m. gezel. |
6. Woorden, die in den Nominatief de n van den stam (op on) hebben weggeworpen, en soms bovendien de i van den stam in o veranderen, of eene e ingelascbt of de sluit - r van den stam in s veranderd hebben.
Enkelvonel. Mcervowl. Enkolvoml. IMoer-voucl. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
EhIïoIvoucI. Meervoudi. Enliolvoml. Meex*voult;l. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verbuig volgens sermo : regio, f. landstreek ; scipio, m. staf; volgens homo : hirundo, f. zwaluw; or do, m. regelmaat; voorts: mater, f. moeder; //os; m. bloem; ros, m. dauw.
B. Onzytlis'© zelfstandige naamwoorden.
1. Woorden met oirveranclei'tion tstmu.
Enlselvowcl. Meervoiilt;T. Enlselvoxicl. ]M[oerquot;Tquot;ot*lt;l.
dier. |
spoor. | ||||
Nom. |
animal |
animalia |
N. |
calcar |
calcaria |
Gen. |
animalis |
animalium |
G. |
calcaris |
calcarium |
Dat. |
animali |
animalibus |
D. |
calcari |
calcaribuS |
Acc. |
animal |
animalia. |
Acc. |
calcar |
calcaria |
Voc. |
animal |
animalia |
V. |
calcar |
calcaria |
Abl. |
animali |
animalibus |
Acc. |
calcari |
calcarlbws |
Verbuig |
op die wijze: cervical, oorkussen; cochlear, lepel. |
17
t. Woorden met veranxiertlon. stam. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verbuig evenzoo ; gr amen-, gras ; littiis-, strand ; genus (genëris), soort ; oput, (operis), werk. 3. Woorden, welke in den Nominatief bij den stam eene e hebben, die in de andere naamvallen wegvalt. Grieksclie woorden, die in den Nominatief eindigen op ma., waarbij in den stam nog eene t staat. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Verbuig op dezelfde manier: tulile, legerstede; altar e, altaar; diploma, niachtbrief.
5 30. Om door den uitgang van den Nominatief te weten, welke de Genitief, en bijgevolg de stam is van een zelfstandig naamwoord der derde declinatie, heeft men de volgende regels.- gaat de Nominatief uit op ma, dan is de uitgang van den Genitief atiss; b. v. 'poëma, poémaiü-, eenigma, {rnigmatis, raadsel. (Zijn woorden van Grieksehen oorsprong) .
Nominatief ©, Genitief is; b. v. mare, maris-, conclave, conclavü, vertrek.
Nom, 1, Gen. Is; b. v. gummi, gummis, gom; sinapi, sinapis, mosierd. De overige naamvallen gaan uil op i; dit geschiedt ook .somtijds met den Genitief. De samengestelden met rneli, honig, hebben in den Genitief tnelüis; b. v. oxynëli, melxlis, azijn en honig.
Nom. y. Gen. yls (yos)i b. v. misy, misyis of misyos. De weinige woorden op y worden somlijds onverbogen gebruikt.
Nom. o. Gen. onis; b. v. sermo, sermönis, gesprek, pavo, pavonis, pauw, en alle woorden op io; b. v. ratio, ratiönis, rede.
Nom. o, (jen. ïnis; b. v. hoino^ hominis-, zoo ook Apollo, Apollo, hirundo, zwaluw, nemo, (zie § 76, 7) niemand, turbo, dwarrelwind, de meeste woorden op öfo; b. v. origo, origmis, oorsprong, en de meeste op do; b. v. comuetudo, consuetudinï», gewoonte.
De namen van volkeren, hebben önis:b. v. Macedo, Macedonia, Macedoniër. (Maar Laco, Lacöni», LacedEemoniër.)
Afwijkende vormen hebben;
Anio, Aniënis, de Anio; mango, mangönü, slavenhandelaar; har/tap, hnrpugö-wis,haak; prasdo. prcedönis, roever; ligo, ligönis, spado; spado, spadönts, gesnedene.
Nom. 1. Gen. lijs; b. v. animal, aiiimülii; cervical, cervicü'U, oorkussen; Hannibal, Aidrabal en tzl, zout, hebben a/i», ft
Do I en xi vuur / blijft kort; b. v. pugil. pn/filis. vuisi vceliter, consul, ro/fia-lis. consuJ.
Mel, honig, heeft meilis; fel, fel/is, gal; sol, sölis, de zon.
De vreemde namen op I maken clis; b. v. Daniel, Daniëlis.
Nom, an. Gen. Jinisi (Grieksch); b. v. peean, pceöJiis, zegelied; Pan, herders-srod, heeft Panos.
Nom. en, (Jen. ïnis» (zijn alle onzydlg;, behalve de namen van mannen); b. v. nomen, nomïni»; Jlurnen, Jluminis, stroom, flamen, Jlamnis, priester.
(Pecten, pecünis, kam, is mannelijk.)
Nom. en, Gen. ënis [zijn mannelijk]; b. v. ren, rans, nier; zoo ook: attaqen, veldhoen; tien, milt; lichen, huidziekte; spten, milt, Anion (ook Anio), de Anio, en de vrouwelijke Siren, Sirene, eu Troezen, Troezene.
Nom. in. Gen. luiw; Salami», (Salamis), Salaminis; delp/iin ('ook detphi-nus) delphïnis, dolfijn.
Nom. on. Gen. onis, öniss, of ont is (Grieksch); b. v. agon, agönis, gevecht ; canon, canonis, richtsnoer; Xemphon, Xenöphöntis.
Nom. ill-. Gen ai-is ; b. v. calcar, calcüris; cochlear, cochleïiris, lepel.
Nom. ar. Gen. uriss hebben haccar, een plant; ju bar, glans; nectar, godendrank ; lar, huisgod ; Harnilcar, Ccesar, Ar ar, de Saone, en par, deelgenoot, met zijne samengestelden. Par, spelt, heeft farris-, hepar, hepïdis, lever.
Nom. er. Gen. ëris; b. v. muiier, muliéris; carter, carcëris, gevangenis ; ver heeft veris, lente.
Nom. ter. Gen. tris ; b. v. pater, patrlv, mater, matris. De e wordt ook weggeworpen in September, October, November, en in imher, imhris, regen. Later heeft latèris, tichelsteen.
De Grieksche woorden op ter hebben tiris-, b. v. crater, craifiris, mengvat. Jnpiter heeft Jovis ; iter; itinëris, reis.
Nom. or. Gen. oris ; b. v. dolor, dolöris; soror, sororis, zuster.
Nom. or. Gen. öris hebben ; arlor, arloris, boom ; ad or, spelt ; requor. Jc effen zee; marmer, marmer, en de Grieksche eigennamen op or; b. v. Hector, llectfyis; zoo ook rhetor, rhethris, lecraar der welsprekendheid. Oor, hart, heeft lt;*oi-«li^.
Nom. uiquot;. Gen. üris ; b. v. fuljnr, fnlywis, bliksem ; 'jxdlur, guttüris, keel. Pur heeft fntis, dief.
Nom. nr. Gen. öris hebben ; ehur, elpenbeen ; femur, heup; jecur, lever; roiur, kracht; jecur heeft ook nog jecinöris, jocinOris, jocinèris.
Nom. yr. Gen. .vris ( Grieksch ); b. v. martyr, marts ris, getuige.
Nom. as, Gen. atis ; b. v. retas, adütis, leeftijd, fes tas, eestHtis, zomer. Atnas heeft cwamp;tis, eend ; as, assis ; een as ; mas, maris, mannetje; ras, vasts, vat; vas, vadis, borg.
Nom. as. Gen. antis hebben alle mannolvjlce woorden, die van het. Grieksch afkomen ; b. v. adamas, adamantis, diamant; gigas, nigantis, reus.
Nom. Gen. »dis lebben alle ■vron'welijlse, die van het Grieksch atkfmen;b. v. lampas, lampZdii, lamp; hehdomas, week; ook Areas, Arcadiër.
Nom. as, Gen. 2tls hebben alle onxu*!*»?0! van het Grieksch af-
13
komen; b. v. aquot;toe e is. aHocreaUs, pastei.
Noai. es, Gen. is , h. v. cades, c/eJit; vul/iegt;, vuIjjïi, vos; nines, lujjis, rots.
Nom. es, Gen. ïtla ; b. v. miles, mililii-, comes, comitii, metgezel ; eques, ejuïtis, ruiter.
Op dezelfds mmier varbuisl men de mannelijke antisles, opperpriester; Zios/ws, waard, gast; pedes, voetkneslit; salelles, trawant; vdes, liclit^ewapende; ames, vork-stok; ceipes,graszode; fumes, brandstof; gurges, kolk; linies, eindpaal; palmes, wijngaardrank; poples, knieschijf; slipes, paal; lermes, olijftak; trames, voetpad, Une-vens ales, m. et f. vogel, en merges, f. schoof.
Nom. osi, Gen, txli.-s hebben /teres, lerëdis, erfgenaam, merces, msrcüdis^ loon, prees, pradis, borg.
Nom. ess. Gen. ëtlis» hebben : pes, pédis, vost, en z.ijno sainengestelden ; b. v. compes, compèdis, voetboei.
Nom. es, (Jen. ülis hebben : ohses, oltsidit, gijzelaar, en prases, ■prms\d'ay voorzitter.
Nom. es. Gen. ëtis hebben: y«iej, qa'u-lis, rust; requies, verandering, en de Grieksche woorden lebes, ketel, magues, magneet, tapes, tapijt, en Tunes, Tuni*.
Nom. os, Gen. ëtiss hebben: abies, abiülis, den, artes, rara, inter pres, tolk, ser/es, oogst, teges, bedekking.
Afwijkende vormen zijn : as, kopar, eeris ; bes-, \ as, bessis-, Ceres, Cerëm.
Nom. is, Gen. is; b. v. avis, vogel, panis, brood, piscis, visch enz. Eveneens de Grieksche woorden op sis eu polis; b. v. basis, grondslag, A'eapólis, Napels, benevens Charyhdis, Laeliiüs, Nemesis, Syrtis; Salamis, heeft Salaminis.
Nom. is. Gen. ïtiis hebben : cassis, cassidis, helm, cuspis, punt, lapis, steen, promulsis, voorgerecht; vele Grieksche gemeennamen; b. v.pyramis, pyramide, tyran-nis, alleenheerschappij, en alle Grieksche eigennamen; b. v. Aegis, Aerjidis, de Aegis.
Nom. is. Gen. Itis» hebben: lis, ütis, proces, Samnis, Samniet, Qui ris, llo-mein, Bis, Pluto.
Nom. is, Gen. ëi-is hebben ; cinis, cincris, asch, eucwnis, komkommer,puLnis, stof, en vomis, vomer, ploegschaar.
Afwijkende vormen hebben: Simois, Simoenlis, de Simols; sanguis, sanguinis, blued; pollis, (ongebr. Num.) polRnis, fijn meel; gks, gliris, eekhoorn; semis, semissis, ifè as; ibis, ibïdis de ibis, lueerv. ibes, ibium; ligris, tigrïdis en lig ris, tijger, heeft m het meerv. Lig res, ligriatn. Over vis zie § 3.gt;.
Nom. os, Gen. övis ; b. v. fios. fliirit, bloem ; mos, mor is. gewoonte.
Nom. os. Gen. ötis hsbbs» : c?ï, cötilt;, slijpsteen ; dogt;, uitzet, nepot, kleinzoon, rlnnocéros, neushoorn, en saccr dos. priester.
Nom. os. Gen, nis hebben de Grieksche woorden eos, eCis, dageraad, ltf.ro*^ Iterois, held; 2Vös, Trojaan, Minos, Minos. Vele Grieksche woorden op os komen slechts in den Nominatief en Accusatief op os voor r b. v. Argos, de stad Argos, epos, heldendicht.
Afwijkende vormen hebben ; custos, custódis, bos, b^oii ( Zie § 35 ) ,- os, öris, mond, os, ossis, been.
Nom. ws, Gen. ütis hebben de -vi-owweliiko 5 b. v. virtKs, virtuti-., deugd ; juvsntus, jaoenttdis, jeugd. Echter heeft tellus, tclfcris, aarde, votim, veneris, bevalligheid.
Nom.. ws. Gen fidïfs, hebbel: do -vi-ouvrelijlie palus, palvdis, moe—
30
ras; incut, aanbeeld, tubtcus, houvast. Nom. uw. Gen. ëigt;is hebben de oiizUcU|jgt;e | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Nom. us, Gen oris hebben de overige onzijdige van meer dan een lettergreep ; b. v. corpus, corporis, eveneens :
decus, eer, friff us, koude, pectus, borst,
dedecus, schande, liiius, strand, ptnus, voorraad,
f acinus, daad, vemus, woud, si e reus, drek,
fenus, woeker, pecut, vee, tempus, tijd,
benevens tergus, (meestal tergum) huid, en pignvs, pand (ook pigtiërii.j
Nom. us. Gen. üi-is hebben de eenlettergrepige (onzijdige ) ; b. v. jus, juris, recht; rus, rün's, land; mus, (m.), mürii, muis.
Nom. in», Gen. untis hebben de Grieksche eigennamen van steden der derde declinatie ; b. v. Fessinus, Pessinwitis, ( zoo ook Iliericho, Hierichuntis-, JEmmans, E/imuuntis).
Nom. us, Gen. oclis hebben de samengestelden, van pus (Grieksch); ttcïji; b. v. tiipus, tripödis, drievoet. Zij worden soma naar de tweede declinatie verbogen; b. v. Oedipus, Oedipodis, of Oedipi. Polypus, veelvoet, gaat altijd naar de tweede Afwijkende vormen hebben; grm, gruis, kraanvogel; sus, suis, zwijn ; pe-cus, peciulis, een stuk vee, ( ook pecus, pecöiis, n. ) ; lig us, lignris, de Li-guriër. Jesus heeft in den Acc. Je sum, en in de overige nasmvallen Jesu.
Nom. ys Gen. yls (Grieksch) ; b. v. chelys, chehjis, citer, Othrys, Orthryis,
een berg.
Nom. .vs. Gen. ytlis, (Grieksch); b. v. chlamys,cldamydis, mantel.
Nom. a,us. Gen. auclis hebben laus, laudis; fratts, fraudis, bedrog.
Nom. lgt;s. Gen, Tjis ; b. v. urhs, urbis-, trahs, trabii, balk, doch ccelebs, (caslebs), coelïóis, ongehuwd.
Nom. 1gt;S, Gen. pis; b. v. daps, dapit, spijs; stiips, stitpis, stain. Die op eps hebben ïpis- b. v. ptinceps, piincipis, de eerste. Auceps, vogelaar, heeft au-camp;pis ; gryps, gryphis, grypvogel.
De Grieksche woorden op ps richten zich naar bet Grieksch; b. v. hydrops, hydtöpis, waterzucht ; Pel ops, Pe/öpis, Pelops.
Nom. ns. Gen. ntis ; b. v. mons, montis-, frons, frontis, [voorhoofd. Zoo heeft ook puls, pullis, brij.
Nom. ns. Gen. ndis hebben : frons, frondis, loof; glans, eikel; juglans, walnoot ; lens, neet; lïbripens, weger.
Uiems, de winter, heeft hiemis.
Nom. rs. Gen. rtis; b. v. ais, kunst, arüs.
Nom. t alleen caput, capitis, hoofd, en de samengestelde woorden eineïpu', achterhoofd, occiput, voorhoofd.
Nom. nx, Gen. acis; b. v. pax,pacis, vrede, fontox, oven. Fax, fakkel, rn de
21
Grieksche eigennamen hebben Seis ; b.v. Corax, Corécis. Die op mix hebben nctctis; b. v. Astyanax, Astyanacti^. ILiao, melk, heeft Inotis.
Nom. ex. Gen. ïcis; b. v. judex, jutKcis, rechter; apex, apicis, spits.
Afwijkende vormen hebben;
tiBex, viSicis, striem, lelex, lelègis, Lelegiër, rervex, verveel, hamel, rex, regis, koning, fanisex, faniséds, hooier, remex, remigis, roeier,
lex, lègis, wet, nex, nécin, dood, senex, senis, grijsaard,
gr ex, g regis, kudde, (prex), précis, - bede, Jax, facis, droesem,
aquilex, aquilcgis, fontein- supellcx,supellectilis, huisraad, alex,{alec, halee), alécii, meester, haringsaus.
Nom. ix. Gen ïcis ; b. v. radix, radicis, wortel; perdix, patrijs, en alle namen van vrouwen op trix; b. v. donatrix, dunatneis, geefster.
Nom. ix. Gen. ïclts hebben: caHx, calicii, beker; salix, wilg; Cilix, Ciliciër; coxendix, heup; filix, varenkruid; fornix, gewelf; kystrix, stekelvarken; pix, pik; varix, wrat;
Afwijkende vormen hebben.- nix, nivis, sneeuw, atrix, sirigis, nachtvogel.
Nom. ox. Gen. öcis hebben ; vox, vocis, stem, en celox, een soort van schip. A'ox, nacht, heeft noctis ; Cappadox, Cappadocis, Cappadociër ; Allo-brox, AUohrögis, Allobrogiër.
Nom. nx, Gen. ücia ; b.v. nux, tineis, noot, crux, kruis, crxicis. Lux, licht, en Pollux, Pollux, hebben ücis . Conjux, cortjügis, echtgenoot. Frux, ft ngi', vrucht, en faux, faucis, keel, komen niet in den Nominatief enkelvoud voor.
Nom. yx. Gen. yeis, yois, ySilB 0'quot; z'jn Grieksche
woorden en richten zich in het vormen van den Genitief naar het Grieksch; b. v. bombyx, homhyeit, zijdeworm; calyx, cal)'cis, bloemkelk ; coccyx, coccygis, koekoek ; Fhryx, Phrygis, Phrygiër, sardonyx, sardonxchis, een edelgesteente.
Nom. x met voorafgaanden medeklinker. Gen. cis; b. v. arx, arcis, burcht; calx, hiel ; lynx, losch.
De Grieksche woorden sphinx, de sfinx, phalanx, phalanx, en syrinx, herdersfluit, hebben spJdngis, phalangis, tyringis.
5 31. In de derde verbuiging heeft men de volgende afwijkingen:
Eenige woorden hebben den iVccusaticf onlcelvoiid op im in plaats van em; namelijk :
1. De eigennamen van steden en rivleron op is, Gen. is-, b. v. Neapolis, Neapölim, Napels, Tibéris, Tiberim, de Tiber, Tamesis, Taniésim, de Teems.
2. De overige Grieksche of vreemde eigennamen en Grieksche gemeenna-men op is. Genitief is, (die in het Grieksch in den Acc. iv hebben of kunnen hebben) ; b. v. A pis, Apim, Apis ; baüs, basim, grondslag ; poësis, poe sim, dichtkunst.
Oe afjeleide vroawclijke eigennamen op tis hebben meestal idtm; b. t. Ltmnafis, Limnafidem, Diana.
3- De volgende Latijnsche woorden ;
amussis, richtsnoer, sitis, dorst,
buris, ploegstaart, tussis, hoest,
ram, heeschheid, vis. kracht,
benevens: cannabis, kennep, en sinapis (sinapi), mosterd. Over vis zie § 35.
4. Hebben meestal im, som? em :
23
fehris, koorts, resü-t, touw,
pel vil, bekken, ^ seciXri», bijl,
puppis, achtersteven, tunU, toren.
5. Hebben moestal etm, soms im:
clatii, sleutel, sementis, zaad,
messis, oogst, strigïüs, roskam,
iiarii, schip,
Cuctimis, cucumérij, komkommer, heeft cncumérem en cucumim.
§ 33. De Ablatiot' enllt;elvotkT a:aat, gewoonlijk uit op o. Som-tnisje woorden hebben echter den Ablatief op ï, andere op «5 en i.
A. Den Ablatief op i hebben :
1. De woorden, die in den A-ccnsatiet'altijd im hebben; I). v. siits, sitim, si/i; Tiiënt, Tiimim, Tibeti.
2. De onzïitlijj't- woorden op c», ui en :»!• ; b. v. mare, marl; animal, animili; calcir, calcari.
Uilxondering. Hebben e in den Ablatief;
n. De, namen van sleden op e ; b, v. Prceneslc.
b. tn'\ mee.', hepnr, lever, ?nl, 7,ou(,
jubar, gliins, nectar, neciar, baccnr, wilde nardus,
c. Hete, nel, lieef( reti en retc; rus, land, beefi ruri en rure.
3. De namen van maant Jen en de toy voeg^iyite naamwooiquot; lt;lcn op iss en er; b, v. Jprilii, April, slprili; dulcis, zoet, dalei; Septem-her, Septemb'i; celcber, beroemd, cel'ibri.
4. De eiiibstaiitiovoii op iss (at is, alii, ilis, ensis), die eigenlijk bijvoeglijke naamwoorden zijn ; b. v. cequalis, tijdgenoot, aquili ; famiiiarit, vriend, fami'iari. Juoeitis, jongeling, heeft juver.e.
(Jitzartfiering. Hebben not; e: mrlilis, de x liiis; seqitftfer. schoidsrechter, en de eijennayncnop is', b. v. Mat Hal is. Martiale; J unennha, Jurrnale ; fulientis, \eliense,
B. Den Aljlatiof op e en op i hebben :
l.De woorden, die in den A.cc«ssatief em en im hebben; b. \. puppis, pvppi en puppe. Restii heeft altijd reste, sceuris altijd securi.
Aanm. Men vindt oi»k den Ablatief op i van enkele woorden, gelijk : amnis, avis, itjnis, imher, supelltx enz. en van eenige namen van steden iu de beteekeols van te; b. v. Carthagiui, té Carthago.
3. De compai-atieven, die echter meestal o hebben ; b. v. major, grooter, majore en majori.
3. De tovjvoegflijlco naamvvooi-tleii eu cleelwooi'den van éénen aitgaixg: voor de drie geslachten; zij hebben echter meestal i ; b. v. felix, gelukkig, ftlice en meestal felici-, prudttis, voorzichtig, prudente en meestal prudmti.
Uitzondering i. Hebben alleen e;
a« L)e deelwoorden, welke iu den .4blalivus absolutus staan ; b. v. Ilomulo reqnnnte. lerwijl Kuinulus regeerde.
b.Üe deelwoorden en bij\oeglijke naamwoorden van denen uitgang, wanneer zij als zclfsl'indig naamwoord gebruikt zijn ; li. v. u, sapienle, door den wijze ; in Omni ammanle, in iedei dier.
Zijn de deel\\o(ji,dci) als deelwoorden gebruikt, dan bobben zij gewoonlijk e ; als bijvoeglijke naamwoorden gebruikt hebben zij in den regel i.
c. De volgende bijvoeglijke naamwoorden :
ales, gevleugeld, desés, ledig, superstes, overlevend,
Calebs, ongehuwd, hospes, vreemd, parliceps, deelachtig,
deur, lam, pubes, huwbaar, pauper, arm,
compos, machtig, impxibes, onvolwassen, princeps, eerste,
impo:., onrnacliti.e, sospes, bahotiden, sene.r, oud.
33
d. De samengesleitlen van color, kleur, corpus, lichaam, cn pes, voet: l). v. !'gt;-verpor, Iwoelijvig, bicorpore; bipes, tweevnelij;, bipede.
e. Hebben meeslal e : dives, rijk, vetus, ouiJ, uber, overvloedig, en degener, ontaard. Uitzondering' 1. Hebben alleen t ;
»• Par, gelijk, gedaclilig, benevens hunne saniengeslelden. Par, een paar,
als zelfstandig naamwoord beeft ook pare.
li. De namen van volkeren op as, Genitief nlis, bebben i, wanneer zij als bijvoeglijke naamwoorden gebruikt z'jn, anders bebben zij e ; b. v. in agro Cassinati.
!»• De samengestelde woorden van cor ; b. v. concors, eendracblig, concordi.
c. De woorden op plex en ceps (cipïtis); b. v. duplex, dubbul, duplici] prceceps, hellend, prcecipili.
d« De mees'e np x; b. v. ntrox, wreed, alroc\ ; audax, stoutmoedig, audaci enz.
e. iners, traag, hebes, slomp, teres, langwerpig rond,
ingens, uitstekend, recens, nieuw, vehemem. hevig.
inops, arm, repens, schielijk,
33. De jVominatief, Acctisatiof en 'Voea.tief meervoud der onKijclifyc! woorden gaan uit op a. Op ia gaan uit:
1. De woorden op e, al en m- (aris) ; b. v. mare, maria ; cal car, cat car ia, animal, nnimalia.
2. De tleelwoortlon en lgt;y voosjiy Ito naam-woorden; b. y. aeer, acria; leris, levia-, iners, inertia-, amaus, amantia.
De compai-atioveii echter hebben a; b. v. major, grooter, major a. Veius, oud, heeft vetera; comp'ures, verscheidene, heeft complura en comp uria-, far heeft farra; sul heeft in het meervoud den mannelijken vorm tiles, kwinkslagen.
Aanmerking. Van de bijvoeglijke naamwoorden van éénen uitgang op er, or, tir, os, fex, enz. wordt hel onzijdig meervoud niet gevonden.
§ 34. De Gronitief meervond gaat gewoonlijk voor alle geslachten uit op xiin. Hebben inm :
1. Alle woorden, die in den Nominatief van het onzijdig meervoud ia hebben; b. v. mare, maria, marmm\ iners, inertia, inertium.
2. De parisyllaba op es, is en er; b. v. nnhes, wolk, nuiium; avis, vo-gel9 avium; wiber, regen, iuihrium ; zoo ook lintev, boot ; venter, buik ; uttr, lederen zak; cara, vleesch, heeft carnium.
a. ambages, (pi.) omwegen, vales, waarzegger, juvcim, jongeling.
sir nes, hoop, canis, hond, volucris, vogel,
mugilis, een viseh, pnnis, brood,
en dikwijls apis, hij, sedes, zetel, proles, nakomeling; mensis heeft, meestal Tiicnsiuïii.
b. paler, vader, frater, broeder,
maler, moeder, accipiler, havik. . .
benevens senex, grijsaard, senum; Quiris en Samnis hebben Quiritium, Samnihum.
3. De eenlettei'sj'reijigre woorden op s of x met vocrafgaanden mecloUlinlter ; b. v. mom, berg, montium ; ars, kunst, ar Hum.
l'Hz. Hebben um : opes /pl.) maehl, opum; lynx, losch, luncinn; sphinx, sfinx, sphingum ; gnjps, griffoen, gryphum.
^ ■ 4. De volgende op s of x met vocrafgaanden Ulirtlser :
24
noctium, mas, mannetje, murium,
nicium, mus, muis, murium,
fraudivm, crus, schenkel, cnirium,
strigium, vis, kracht, viritm,
I ilium, os, been, annum,
dotium, C/atti-,)keeI, faucium,
glirium, as, as, asnum, § as, bessium, enz.
Compes, voetketen, heeft compedium, alhoewel pes, voet, pedum heeft. Hebben um :
nacht, sneeuw, fraus, bedrog, strix, uil,
twist.,
bruidschat, marmot.
nox, nix,
' lis, dos, {/lis,
benevens bes.
ipre.x), verzoek, precutn, Pkryx,
qrex, kudde, gregttm, Thrax,
nool, nucum, koning, regum, slem, vocum, Pbrijgiër, Phrygum, Tbraciër, Thracum, metaal, asnim,
benevens
fur, dief, furum, cervix, nek,
ren, nier, renum, radix, wortel,
5. De meex-lettorsjreiMjfe woorden op ns en iquot;H; b. v. diens, cliënt, clientium ; colwrs, kohort, cohortium.
De substantieven op ns, die eigenlijk deelwoorden zijn, hebben gewoonlijk iiim ; b. v. parens, parentium, ouders; adolescens, jongeling, adoleseentium ; sapiens, de wijze, sapientiuin. Men vindt echter ook parentum enz.
G. De namen van vollcoveix op as. Gen. ïitis; b. v. Arpinas, Arpi-natinm ; zoo ook t'osiras, onze landgenoot, optimntes, (pl.) de aanzienlijken, en penates, (pl.) de beschermgoden, die zelden nm hebben. I)e overige substantieven op as hebben gewoonlijk um, soms ium ; b. v. alas, ouderdom, at alum •, civitas, cicitatum of civitatium.
7. Alle 'biJ-voosrlijlse naamwoorden en deelwoorden, die in hel onzijdig meervoud ia hebben; b. v. dulcis, dulcia, dulcium; celeber, celeiria, celebrium-, rapax, rapacia, rapacium; inert, inertia, inertium.
Hebben integendeel nm:
a. de ooinigt;aratieven; b. v. major, grooter, majorum-, pukhrior, schooner, pulchriorrm. Plures en comply res, hebben plurium. en complurinm.
t». De bljvoegrlijlce naam-woorden, die in den Ablatief enkelvoud enkel e hebben (zie § 33, B. Uitz. 1. ); b. v. pauper, pauperum.
ct. De afgeleide woorden op ceps en fex; b. v. praeceps, praecipitum-, artifex, ariificum.
d. De bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van substantieven die in den Genitief meervoud um hebben ; b. v. quadrupes, viervoetig, quadrupedum (van pes, pedum).
cervicum, radicum.
tam, ongehuwd, deelachtig, machtig, onmachtig, e. De cicur, coelehs, concors, compos, impos. bijvoeglijke naamwoorden |
degener, dives, inops, memor, immemor. |
ontaard, rijk, behoeftig, gedachtig, ongedachtig. |
pugil, supple x, uber, vetus, vigil, |
worstelend, smee kend, oud, wakend. |
Aanni. 1. De Genitief meervoud van exsors, hebts, terts en celer komt niet voor. Ctltns, de lijfwacht der Romeinsche koningen, heeft cêlerum. Loeupln heeft locupletum en locuplttium,.
Aanm. 2. Bij dichters vindt men soms bijvoeglijke naamwoorden op it met den Genitief meerroud ap um gebruikt ; b. v. coelestis, hemelsch, calestvm voor carlestium.
Aanm. 3. De namen van eenige Romeinsche feesten op a/ia hebben geen enkelvoud en maken den Oenitief op ium en op ior*m; b. v. Baechanolia, Bacchnsfeest, Bacehanalium en BaceAana/icrwm. Ook tponeatia, troowbelofUo, $pan$*Uum en tpontaliontm. AnciU, zeker schild, heeft aneitium en anciliorum.
25
Voorbeelden over den Accusatief en meervoud.
Enlcelvcmtl. Moewourt.
Enlcel-v'OTUl.
grijsaard, senex,
senis,
seni, senewi, senei,
sene.
oud,
se es,
se mn,
se iliutït,
sencs,
senes,
senilïns.
Nom.
Gen.
Pat.
Acc.
Voc.
Ab .
Ablatief enkelvoud en den Genitief EJnlcolvoutl. Moervoucl. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mee** vom tl. |
Enlcelvotxtl. Meervoud
land,
Nom. rus (n.) mra,
Gen. ruri ■»,
Dat. ruri,
Acc. rus, rura,
Voc. rus,
Abl. rurif'c).
§ 33. De woorden hos, rund, Jupiter, vis, in het enkelvoud geiceld, in het meervoud krachten, en mn,gt;icepi, koopsr, pachter, worden verbogen als volgt; Kn UflvoiKl. voml. EiiUolvoiitl.
Nom. Jupiter. Gen. Jovis Jovi Jjvem Jupiter J/ve,
Nom. bos
Gen. Dat. Acc. Voc. Abl.
Knlfolvoml.
bovis
bovi
bovem
bos
bove
Dal. Acc. Voc. A LI.
Meei'voud. ICalselvoucl. Meei*votn1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sus, zwijn, Genitief suis, heeft in den Datief meervoud meestal sub us in plaats Van suibus. Aanm, 1. De nigt;tnne|ijké en vrouwelijke woorden, die in den Genitief meerveiid ium hebben, hadden oud-« tijd s den Accüs ilipf meer voud op it en ^* J b. v. clnss\i (ook omneis, claiteis) voor omnet, clastesi Aanm. 2. De Genitief enkelvoUl van Griek^che en \reemde eigennanifn op et (parisyllnha) wordt som» gevonden met den uitgang i In plaats v«n »* ; I». v. Arisfotfli, L7»/«i, Thtmiitorli ent, Aanm. 3. D* Datief en Ahlatiff meervoud der Grieksrhe woorden op ma gaat nitestal uit op it i« plaats van tbut; b. y. poëma, gedicht. Datief meervoud poëmalis. |
boves boum
bobus of bubus
bo\es
boves
bobus of bubus.
Aanm. 4. Wat de overige Grieksche vormen aanbetreft, heeft men liet volgende op te merken;
i. De Nominatief enfeelvoud. — De Grieksche eigennamen, wier stam op on of on uitgaat, liebhen in Liitijnsch p-oza meestal den uilgang o} b.v. Plnto, Plalonis; Mncedo, Macedonis. Sommige schrijvers (h. v. Cornelius Nepos) behouden den vorm on; b.v. Conon, Dion, Phocion. In geographische namen gebruikt men gewoonlijk on| b.v. Balylon, Chalcedon, doch ook soms o. De Grieksche woorden, waarvan de stam op ont uitgaat, behouden meestal de n; b.v. Xenophon, Clesiphon. Eenige Grieksche woorden komen (bij Plautus en Terentius) niet oenen nnderen slam voor, dan ïij in hel Grieksch hebben; b. v. Antipho, Anliphonis voor Anliphon, Anquot; tiphontis. e
30
a. De uitgang os in plaats van is wordt bij de dichters gevonden vooral in eigennamen op is eu as. Genitief idos en ados; b v. Thetis, Theliios-, Pallas, Pallados: ook in die op ys, Genitief vos; b. v. Tkclys, Thelyos.
1». De uitgang eos in plaats van Is wordt gevonden (doch niet bij klassieke schrijvers) in de woorden op sis; b. v. poësis, dichtkunst, poêsèos. De eigennamen op eua hebben bij de dichters ook eos; b. v. Peleus, Peléos. (/n het proza Peleus. Pelei-, zie § 26.)
c. Griéksche vrouwennamen op o hebben meestal den Genitief op ns; b. v. Dido, Didus; Sappho, Snpphus; echo, echus. Van deze woorden lt; Indt men soms den Datief, Accusatief en Ablatief op o, zelden de Latijnsche varmzaSapphonis, Sapphom, Sapphonetn.
3. De Datief enkelvond der woorden op is. Genitief idos, gaat uit op fdi ,ofl; b. v. Thelis, Thetidos, Datief Thelidi en Tkcli.
a. Den uilgang a in plaals van em hebben in gned proza altijd aêr en aether, dus aëra, aethera (gewoonlijk delphina van delphin, Pann, van Pan, en pacma of paeamp;nem van pnean). Van de overige woorden, die in het Grieksch dien uitgang hebben, vindt men hem dikwijls bij de dichters; in proza bijna alleen in eigennamen; b.v. Agamemnona, Babylonn, Periclea (van Pericles); bij de dichters heröa, Iho-raca, hebdomas, week, hebdomnda.
1». De eigennamen op es. Genitief is hebben bij de dichters (in proza zelden) den Accusatief op en behalve dun vorm op em; b. v. Aeschines, Aeschinem of Aeschinen.
c. De eigennamen op es. Genitief elis hebben buiten etem ook emenen; b. v. Thales, Thalelem, Thalcm en Thalen.
d. De Grieksche woorden op is. Genitief is, en die op ys. Genitief yis hebben ift den Accusatief In en lm, yn en ym; b. v. poësis, poêsin, en poë-sim; Olhrys, Othryn en Olkrym. Van de woorden ')p is. Genitief idis hebben den Accusatief op Idem (of Ida) de woorden, die in het Grieksch Oxylona zijn; b.
tyrannis, tyrannidem (lyramaday, Aeneis, Aeneïdem cn Aencida. De overige hebban im of ire (zelden idem of ida); b. v Paris, Parim, Parin zelden Paridem. Die op tis, hebben tim, tin, tidem en tida ; b. v. Pklhiotis, Phthiotim, Phthhtm, Phihiolidem, Phlhiotida.
а. De Grieksche woorden op Is, ys en eus werpen evenals in het Grieksch, in denVocatief de s weg; b. v. Daphnis, Voc. Daphni] €otys, Voc. Coly\ Orpheus, Wok. Orpheu.
t li. De eigennamen op is. Genitief Idls hebben is en i; b. v. Paris, Paridis, Voc. Paris, en Pari.
c. Die op as, Genilief antls, hebben a; b. v. Atlas, Atlantis, Voc. Atia.
d. De eigennamen op es, Genilief is, hebben en en e; b. v. Ullxes, en Ulid-e, Pericles en Pericle (Chremes. Chremêtis en Chremis, Voc. Chrernes en Ckreme.)
б. De Womiaatief meervoud van eenige onzijdige Grieksche woorden op os gaat op e uil; b. v. melos, mele; epos, epe. Alleen dc Nom. en Acc. dezer woorden worden gevonden.
7. De £renitief meervond. Den uilgang on in plaats van um vindt men in titels van boeken, b. v. Metumorphoseon libri; in de overige woorden zelden en slechts bij de dichters; b. v. Ckalybon, van Chalybs.
8. De Datief en Ablatief meervoud op is wordt soms bij de dichters gebruikt in vrouwelijke woorden op as en Is ; b. v. Troas, Gen. Troadis; Dat. cn Abl. meerv. Troasi; Metamorphosis, Metamorphosesi.
9. De Accusatief meervoud met den Griekschen uitgang as komt bij de dichters dikwijls voor ; b. v. Cyclöpas van Cyclops ; in proza heeft dit bijna alleen plaats in vr«»mde volksnamen; b. v. Allobrögas. Lingönas van Allobrox, Lingon.
37
§ 'ilï Om het g-eslaolit der woorden van de derde verbuiging door den ixitgfaiij*- te leeren kennen, heeft men de volgende regels ;
De naman van mannen ei vrou.ven volden hnn natuurlijk geslaeht, welke ook de uitgang zij ; van de overige woorden zijn :
A. Manneiyu, die, welke uitgaan op o, or, os, ei* en die op es, wanneer deze in den Genitief ecne lettergreep meer hebben dan in den Nominatief; b.v. serm gt;, gesprek, honor, eer, /V05, bloem, imher, regen, itipts, stipüit, paal, lebet, lehclis (Griekseh), ketel ; ook Tunes { funttis).
Aanni. Vooi honor, eer, lepor, gcesliglieid, gebruikt men ook honos, lepos. Uitzondcriagen.
1. Van de woorden op o zijn vrouwelijk die, welke uilgaan op do en ^o, benevens die op io, welke van werUwoorden of van bijvoeglijke iisam woorden zijn afgeleid; b.v. Idrundo, zwdluw, imago, \)eM, oratio (orure), rede, cummunio (communis), gemeenschap, benevens caro, vleescb, en de Grieksche w norden echo cn Argo [Gen. Argus), het schip Argo .
A. Ord», orJe, cardo. hengsul, udo, schoeisel, cudo, helm.
K. Liyo^ schop, margo, rand, harpAjo% haak.
C. De wonrden op iquot;, die niet van eeo l».jv. oaamw. of werkw. afkomen (de nameo . ran zaken ea iiitren); b. v. tcipio, slaf, unio, p-tfcl, popilio, vlinder, pujio. dolk (ofschoou van puuyo, ik sleek).
D. De substantieven op io, die van telwoorden lijn afgeleid; b. T. tern to y da drie, quaterniu, dc Tier
«Oi.
IJ. De namen van steden; b.v. Fesontio ; vrouwelijk zijn: Bardno, Barcelona, Tarrico, Z arragona*
2. Van de woorden op or zijn onzijdigt ador, spell, aiquor, vlakle, marmer, marmer, en cor, liarl. Arbor [(arbos), bunm, is vrouwelijk.
3. Van de woorden op os zijn vrouwelijk: cos, slijpsteen, dus, huwelijksgift, cos, dageraad. Onzijdig zijn: os, (ossis), been. os, {oris\ mond, gezicht, eu de Grieksche woorden op os, b.v.cpos. IVuiwceros is mamielijk. Bos, rund, is mannelijk en vrouwelijk.
4. Van de woorden op er zijn onzijdig; ver, lente, cadaver, lijk, iter, weg. liiter, gezwel, cicc-, erwt, piper, peper, siser, peen, uber, uier, zingiber, gember, papaver, papaver, suber, kurkboom, acer, ahornboom, siler, wilg, verber, slag, Sjjiii— Iher, armband. Mannelijk en vruuwelijk is hnter, boot. Tuber, een soorl van appel, is mannelijk.
5. Van de imparisyllaba op es zijn vrouwelijk:
merces, {rnereëdis'), loon, seges, (segetis), zaaiveld,
merges, yinergitis), schoof, leges, (legëlis), deksel,
quies, (quiëlis), rust, inquies, onrust, requies, verademing,
abies, {abiëlis), denncbnom, com pes, (compödis), voetke en.
Ales, vogel, is mannelijk en vrouwelijk; quadrupes, viervoetig dier, vrouwelijk en onzijdig ; quadrupes, paard, is mannelijk. Onzijdig is ass, teris, metaal.
1. Mannelijk is de uitgang'ö, or, os, er, is evenzoo. Dit geldt ook voor die op es, Als de stam er langer is. Zijn vrouwlijk die op do, go, io, Ook caro, echo en Argo. Mannelijk zijn ordo, cardo, Udo, cudo, ligo, margo. Voeg daarbij nog harpago, Ternio, qualernio. Zaken, sleden op io En de dieren evenzoo. 4. Maak onzijdig steeds op or Marmor, cor, ce.quor. ador. Vrouwlijk is alleen arbor. |
Vrouwlijk zün cos, dos, eos\ Onzijdig os en Grieksclie op os. Steeds onzijdig zijn papaver, Iter, tuber, ver, cadaver, Cicer, piper, siser, uber, Zingiber, daarbij ook suber, Acer, siler, verher, spinther. Man- of vrouwelijk is linter. 7. Vrouwelijk zijn merces, seges, Quies, merges, en ook leges, Compes eu ook abies, Inquies en requies. |
2S
§ UT. B. Vrouwelük zijn de substantieven op as». Muff, Is, y»,
x, de parisyllaba op ©s, de woorden op ts met voorafgaanden metlelilin-lior, en die op nss met den Genitief op tidis» of ütis; b. v. tr.tus, leeftijd; lam, lof; avis, vogel; ch amys, mantel ; arx, burcht; ctedes, (ccedif), moord; nris, stad; ars, kunst; palus, \pal\idü),\mtï'ds-, virtus, (cirtutis), deugd; zoo ook ptcu-i, picuJis, een stuk vee.
1. a. 0]) as zijn mannelijk; arfamas, diamant; olifanl, cn de namen van berden Acrtujns, Atlas, Mimas.
1». Op as zijn onzijdig-: vas, (vasis), een vat; de onverbuisbare woorden/as, en tiefas.eu eenige Grieksclie \vniirden;b.v. artocrea.l;,vleesclipaslei,e('ysipeto.s,de roos [ziektej.
2. üp is zijn mvnoelijk:
a. De wooiden oji is, Genitief ërls; b. v. pulvis, pulvëris, het slof.
Igt;. De woorden op nis ; b. v. crinis. Laar, funis, louw,finis, grens. Finis in de beleekenis van einde is: zelden vrouwelijk.
c. De namen van waanden (omdat mensis mannelijk is); b.v. Aprilis, Sexiilis, Auguslns.
d. Vele subslanlieven, die eigenlijk bijvoeglijke naamwoorden zijn , waarbij een mannelijk substantief verzwegen wordt ;b. v. nalalis (dies), geboortedag, annalis (liber), jaarboek, molaris (lapis), molensteen, (dens), kies, pugillares (/zén), schrijfboek je.
e. Glis, spitsmuis, lapis, steen, sanguis, bloed, pollis, fijn meel [Nom. ongebruikelijk.]
f. De volgende parisyllaba;
orbis, schijf, fascis, bundel, axis, as, ensis, zwaard,
Justis, knuppel, vennis, worm, veetis, hefboom, mensis, maand,
torris, brandend boul, postis, deurpost, unguis, nagel, folhs, blaasbalg, piscis, viscb, mugilis, een viseb, sen lis, doorn, collis, heuvel,
cassis, boulworm, cassis, net, eenchris, een vogel, cauiis, sloel,
benevens manes, manium, de schimmen, Lucretïlis, een berg,en naar hunne beteekenis, Iwstis, vijand, enz. cn de namen van rivieren; b. v. Tiberis.
g. Mannelijk en vrouwelijk zijn ;
ca 11 is, voetpad, scrobis, kuil, terquis, halskelen, canalis, pijp,
clums, bil, anguis, slang, corbis, korf; aqualis, waterkruik.
Tigris, Gen. hgridis, lijger, is vrouwelijk; tigris. Gen. tigris, e» canis, bond, zijn mannelijk en vrouwelijk.
3. Op ys zijn mannelijk: de eigennamen van stroomen en bergen; b. v. Halys, Othrys.
Zijn vrouwlijk as, aus, x cn is Met es als slam niet langer is, Ook die op us met üdis,ütis. i'UK UIc U|J LLoIHcl UU-fö^IIKoj En die op s na medeklinkers. Mannelijk zijn adiimas Bergennamen ook op as. Voeg daarbij nog elephas. Zijn onzijdig fas, nefas. Kas, vasis, arlocreas. Q t». Mannelijk is de uil gang ex Doch zijn vrouwlijk lex en fcx, For/ex, carex, ilex, nex, Yitex [prex\ en supellex. 4. Sleeds mannelijk zijn dio op yx En die op ax ook uit bet Griekscb, Met calix, fornix en phoenix. Ook tradux soms lynx, calx, varix. |
Mannelijke zijn op is Met den Genilief ëris, Die van maanden en op nis, Daarbij ieder woord op is. Da', bijvueglijknaamwoord is. Ook nog sanguis, glis en lapis, Orbis, fascis, axis, ensis, Fustis, vermis, veclis, mensis. Torris, postis, unguis, follis. Piscis, mugilis, se»lis, colhs, Cossis, tas.-.is, cenchris, caidts, llanes en Lucretïlis. Vrouwelijk en manlijk zijn. Gallis, scrobis en canalis, KjULIlOy 01/ƒ UI/co Cll IHtlêUlliOj Clunis, corbis en aquolis. Daarbij torques, anguis, canis. Mannelijk zijn mons en fems. Voeg daarbij nog dens en pons, Ook wat deelwoord is op ens Zoo bijvoorbeeld' con(\uensx |
39
a. De Grieksche woorden op ax; b. v. Ihorax, pantser, lima-x, slak ; slyrar, styraxkruid .
b. De meesle woorden op ex; b. v. apex, de spits; grex, kudde, enr.
Vrouwelijk zijn ecliter; a/ex, zekere saus, car ex, rietgra«; jex [fcex,\ droesem; forfex, schaar; lex, wel; rtex, dood; llcx, steeneik; [prcx,] gebed; supellex, huisraad; vitex, zeewilg.
fflannelljk en vrouwelijk zijn .■ imbrex, dakpan, obex, [wordt niet in den Nom. ge\onden,l rumex, zuring ; bij de dichters worden cortex, Lasi, en silex, keisteen, ook vrouwelijk gevonden. Atriplex, melde, is onzijdig;
c. Zijn nng mannelijk de Grieksche woord n op yx ; b. v. bombyx, zijdeworm, [bombyx, zijde, is vrouwelijk,] calyx, bloemkelk; sandyx, menie, is vrouwelijk ; soms ook sardonyx, sardonychis, een edelgesteente.
d. Calix, beker; fornix, gewelf; phmnix, feniks ; lm dux, wijnstokloot. Mannelijk en vrouwelijk zijn : vanx, wrat; sorix, een soort van vit ; calx, hiel; lynx, losch.
S. Van de parisyllaba op es zijn mannelijk : aan aces, Perzisch zwaard, ver-res, everzwijn, vepres, [in den Nom. niet gebruikelijk| doornstruik, en pnlumbcs [ook vrouwelijk], houtduif. Cacoëthes, [Grieksclij, een booze zweer, heeft slechts Nom. en Ace,
Aantn. Vele parisyllaba cp es hebben m den Nominatief ook is ; h. ▼. ftUs en /«/is, kal, vu/pes ca vul fit, vos.
C. Van de woorden op » met voorafgaanden medeklinker zijn mannelijk:
a. Mans, berg, fons, bron, pons, brug, dens, tand.
k. Eenige deelwoorden, die als substantieven gebruikt zijn ; h.v.eonfluens {amnis^, samenstrooming; lorrens \rivus\, bergstrcom ; occideiis [sol], het westen, oriens \sol\, het oosten, rucLens, [funis], kabel. Serpens, slang, is uieeslal vrouwelijk [bestia|, zelden mannelijk [anjwix] . Animans, mensch, is mannelijk ; animaris, levend wezen, is vrouwelijk en in het meervoud ook onzijdig, (animantia). Conlinens (lerra) is meestal vrouwelijk, doch ook onzijdig. Tridens, drietand, bidens, baak, zijn mannelijk; bidens, tweejarig schaap, is vrouwelijk. Onzijdig zijn : de philosophische woorden ens, wezen, con sequens, gevolg, accidens, toevallige eigenschap.
c. Mannelijk zijn ook de Grieksche woorden op ps ; b. v. hydrops, waterzucht.
Mannelijk en vrouwelijk zijn adeps, vet; lorceps, tang; seps, hagedis. Stirps, boomstam, is mannelijk, stirps, stam, is vrouwelijk.
^ 3!!*. Onzijdig zijn ; de woorden op u, e, i, y, e, 1, on (Gen, ïnis), ar, ur, (Gen öris of urigs) u», (Gen, ëris, öriss, of üris), ut (Gen. ïtis); b. v. poema, gedicht; mare, zee; sinapi, mosterd; tniiy, een soort van truffel, een mineraal, lac, melk; mei, honig; nomen (nominis), naam; ca!car, ca/cüris, spoor,/ar (farris), spelt; rohur, roboris; kracht, fulgur, futgurU. bliksem; genus, (gentiris), soort; decus (decoris), eer; jus, juris, recht ; caput, [capitis) hoofd.
i. Op 1 zijn mannelijk : sol, zon, sal, (ook onzijdig in het enkelvoud) , zout, geestige zet ; mugil, een zeevisch.
'2. Op en, ïnis is mannelijk ; pecten [peclïnis], kam. Mannelijk zijn ook de
Onzijdig a en ul met ïtis, e, i, c, en met tweeden ïnis, /, ar, ur, tweeden oris, üm, Kn us met ér is, öris, üm. Mannelijk zijn sol, en sal, Voeg daarbij ook ren en splen, I.ien, lichen, atamp;gcn. Daarenboven nog pcctcn. |
Manlijk zijn alleen furfur, Turlur, vullur,en aslur. Meestal ook van die op ns Lepus, leporis en mus. |
■woorden np eu, Ge.i. enis;b. v. ren. rcvis, nier; tien, Ucius; miff, en de Griek-sclie ailagen, liazelhoen, lichen, huidziekte, splen. mill.
True zen, Troeïene, is vrouwelijk.
'!. l'ar, paris, deelgenoot, gelijke, is mannelijk en vrouwelijk; par, een paar, is onzijdig,
4. Op ur zijn manneiijk: vultur, gier, lurtur, lordelduil'; furfur, zemelen; as-lur, liavik.
d. Op n« zijn meestal mannaIiju;lcpns lepons, haas; mus, mnris; muis. Vrouwelijk is tellus, iettans, de aarde, en alle meerletlergrepige woorden cp us, die de u in den Genitief Ijelionden; 1), v. virtus, virlülis, deugd; palus, paliidis. moeras. Grus, {(jruis), kraanvogel, en sus (suis), zwijn, zijn meestal vrouwelijk, zelden mannelijk.
^lanaelljk zijn ook de [GrieksehoJ woorden op «s, Geil. odls; b. v. tripus, tri-podia, drievoet, en die op us, Genitief untis; b. v. Pessinus, Pessinuntis, Amalhus Amathuntis (soms vrouwelijk).
Aamn. Wal de («rriekseiie woorden aanbetreft, welker geslacht nog niet vernield «s, beefl men hel volgende op te merken :
1. SlanueiiJU zijn de Grieksche woorden op on. Gen. onis; b v. agon, agöais, wedstrijd; ctmon, canons, regel; qnonion, gnomoais, naald van een zonnewijzer; vrouwelijk echter zijn: alcyon [nlcyönis, in proza alcëdoj, ysvogel, xdon, xdönis, nachtegaal; sindon, sindonü, neteldoek; en eenige namen van steden; b.v. Clmlccdon,Antliëdou.
2. .TIanneliJk zijn ook de Grieksche woorden op an, Genitief aula ; on, Genitief ontis; in, Ginitief in!■lt;; b. v. pman, pxünis, zegezang, delphin, delpldnis, dolfijn; horizon, konzontis, gezichteinder. Eleusin, de stad E leusis, is vrouwelijk,
3 Vrouwelijk z jn de Grieksche woorden op sis, die van werkwoorden zijn afgeleid ; b. v. poësis, de dichtkunsl; benevens de namen van steden op polis; b. v. Neapolis, Napels.
§ 30. Tot de vierde declinatie beliooren de woorden, die in den Go-nitietquot; cnlcelvoiid uitgaan op iiis. In den Nominatief eindigen de mannelijke en eenige vrouwelijke op üs en de onzijdige op xi.
§ 40. De verbuiging van de woorden der vierde declinatie geschiedt zooals volgt:
JWnliel -voml. Mecrvoml. Enlcelvoiid. Meervond.
vers; veru, spit; trap; yen//, knie.
{ficus), lacus, vijgeboom, meer, pecu, veru, vee, braadspit.
vrucht. |
hoorn. | ||||
Nom. |
fmetus, (m.) |
fructu s, |
Nom. |
cornu, |
cornua. |
Gen. |
fructus. |
fructuum. |
Gen. |
corn us, |
cornuuni. |
Dat. |
fructui, |
fmetibus. |
Dat. |
cornu.. |
cornibus. |
Acc. |
fructmn. |
fructus. |
Acc. |
cornu, |
cornua. |
Voc. |
fructu», |
fructiis. |
Voc. |
cornu. |
cornua. |
Abl. |
fructn. |
fructibtis. |
Abl. |
cornu. |
cornibus. |
Op dezelfde wijze worden verbogen:
currus, wagen; versus,
nultus, gelaat; yradus,
Aanm. 1. De volgende woorden hebben in den Datief en Ablatief meervoud ubnis in plaats van ibus:
arc us, acics, partus, quercus,
boog, naald, haven, eik,
artus, tribus, partus, specus,
gewicht, stam, geboorte, hol,
Van partus heeft men ook portibus. Tonitru, donder, heeft lanitribus en tonitruhus. Pecu komt behalve in den Nom. Enkelvoud slechts voor tn den Nom. en Ace. meervoud, pecua, en in den Dat. en Abl. pecubus; maar pec us, pecüdis, een klein stuk vee, en pecus, peeöris, vee, volgen de derds declinatie en hebben alle naamvallen.
Aanm. 3. Domus, hui?, wordt aldus verbogen;
31
Enlcelquot;votiO. Meervoua. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Genitief domi (zelden domui) komt slechts voor in de beteeken is van te huis. Aanm. 3. Men vindt soms den Genitief enkelvoud (in den ouden, niet MmenRetrokken vorm) op uis' b. v. anut, oude vrouw, aim's. Van enkele woorden vindt men ook een Genitief op i ia plaats van op us ; b. v. na nat ui, senaat. Genitief som» senati. Aanm. 4. In den Datief wordt soms ui in u samengetrokken ; b. v. equitatus, ruiUrij, Datief equitatuty samengetrokken equitatu. De samengetrokken Genitief meervoud op uw in plaats van «urn komt slechts bij dichters voor, b. T. currum voor curruum. Aanm. 5. De namen van sommige boomen op «*.», vooral ct/pre8su%, cypres; lauru$, laurier ; ptnus, pijnboom, gaan naar de tweede declinatie, di»ch nem^n van de vierde declinatie de naamvallp» aanTdie op us en u uitgaan; b, v. Inurua, Gen. laurut, AM. lauru. Nora, en Ace. meervoud laurus. Dit heeft ook plaats met co/us, spinrokken. Van quercus vindt men den Genitief quercorum. |
§ 41. Wat het aanbetreft, zijn de woorden op xi» man-
IJitxoinloi'iiiji' Op ns zijn vi-üii w i-lvili:
b. Acus, naald; domus, huis; manut, hand; penus, mondbehoefte; porticus, gaanderij; tribus, volksafdeeling; coins, spinrokken; quinquatrus, een feest; idufi een bepaalde dag der maand. Deze twee laatste woorden worden slechts in het meervoud gebruikt.
Voor pnnus. Gen. ptnus, vindt men oofc penus, onzijdig. Gen. penürt's, meermui penftra; en penum, Hen. pent, nnzijdig, zonder meervoud. Kij oudere schrijvers ?indt men sptcu*, hol, vrouwelijk gebruikt; mcu vindt het ook, doch zelden, in den Nom. en Acc. onzijdig, Co/us word soms mannelijk gevonden. V rou^. welijk zijn volgens Jiun bcteekenis anus, oude vrouw ; narus, schoondochter; $ocru». schoonmoeder.
§ 4£J. Tot de vijfde declinatie behooreu de woorden die in den Oenltielquot; «iiilselvoiitl uitgaan'op ei. In den Nominatief enkelvoud eindigen zijn op cb.
4 43. De verbuiging van de woorden der vijfde declinatie geschiedt als volgt
Knlcolvouii. Ali-i-i-voml. Knltelvoncl. Moervoucl.
dag. |
zaak. | ||||
Nom. |
dies |
dies |
Nom. |
res |
i-es |
Gen. |
diêi |
dierum |
(jen. |
rei |
i-ex-mii |
Dat. |
diëi |
diebus |
Dat. |
rei |
i-ebus |
Acc. |
diem |
dies |
Vcc. |
x-eru |
res |
Voc. |
dies |
dies |
Voc. |
res |
res |
Abl. |
die |
diobus |
Abl. |
re |
rebus |
Op dezelfde wijze worden verbogen: species, soort; effigies, beeltenis; facie*. gelaat; acies, slagorde; series, reeks; spes, hoop, die in het meervoud meestal slechts in den Nominatief en in den Accusatief voorkomen, c:n Jides, trouw imciei, magerheid^ pet nicies, verderf, enz., die geen meervoud hebben.
Aanm, De e van ti in den Gen. en Dat. is kort als er een medeJilinkvr vo'o'r staat, dus rö», fidhi', ma»r lang als zij van eeneu klinker voorafgegaan is, dus efrët, faciei. In plaats van den uitgang ei in den Genitief en Datief vindt men ook soms den uilgang f en voor den Genitief ook nog lt;; b. v. fidé voor fidëi, p»rnicii voor perniciëi (Gen), De aitgang ct van den Genitief komt voor in Diêspiter [diei
§ 44. Wat het js^eslaelit aanbetreft, zijn alle, woorden dezer declinatie quot;vroubehalve meridies, dat mannelijk is en dies. dat in he-t
N-
32
enkelvoud mannelijk en vrouwelijk is, en in het meervoud alieen mannelijk. {Dies. enkelvoud, termijn, tijdruimte, meestal vrouwelijk.)
vHn tsamengfeamp;telde zelfsta.nclig'e nasimwoorrteii.
§ 45. 1. Wanneer een samengesteld zelfstandig naamwoord uit tweo Nominatie-ven bestaat, dan worden beide leden verbogen; b. t.
republiek. eed.
Nom. i-espublica, Nom. jueijurandam.
Gen. veipublicBB, Gen. jurisjurandi.
Dat. reipublicae. Dat. jixrijurando,
Acc. rempublicam, Acc. jussjurandiim,
Voc. respublica, Voc. jj iiBjurandum,
Abl. republica, Abl. jurejurando.
A{eer*oud respublicse, renimpublicai^um enz.
3 Wanneer slechts één deel van het samengesteld woord een Nominatief is, dan wordt ook dat all eon verbogen, en het andere tlesl blijft overal hetzelfde; b. v.
rechtsgeleerde.
Nom. jurisconsultns,
Gen. juriseonsulti,
Dat. jurisconsulto,
Acc. jurisconsultnm,
Voc. jurisconsulto,
Abl. jurisconsulto,
Meervoud juriseonsulti enz.
§ 40. Tot de onregelmatig verbogen zelfstandige naamwoorden behooren 1. de onver-toTiig-lbar-e (indeclina/jilia); 2. de ufebreklcigfe (defeclioa)', 3. de overvloed lielibcnde (alundantia) ; waartoe behooren: de meerslachtige (hetetogenea) en de woorden, die tot verschillende ver-linig^injjen behooren (fietéroclita).
§ Onverbnigjlïaar {indeclinabilia) zijn de woorden, die in alle
naamvallen den uitgang van den Nominatief behouden. Zij komen echter meestal (behalve de letters; zie 1.) slechts voor in den Nominatief en in den Accusatief. Al deze woorden zijn onzydigf, behalve de namen van personen. Het zijn de volgende :
1. De namen der Latijnsche en Grieksche letters; b. v. a, 5, alpha enz.
2. De woorden pondo, (aan gewicht, ponden,);/as, recht ; nefas, onrecht; in-star, beeld, model, gedaante; mane, de vroege morgen i Uummo mane, zeer vroeg,) cape, look.
3. De aan het Grieksch ontleende woorden op os en es (in het meervoud op ëj; b. v. chaos, chaos ; cetos, walvisch; Tempe, het dal Tempe. Zoo ook de Grieksche woorden op i en- y (n); b, v. hydrmeli, mede ; asty, «tad.
Enkelvond.
volksbesluit. Nom. plebiscitnm. Gen. plebisciti. Dat. plebiscite, Acc. plebiscitnm, quot;Voc. plebiscitnm, Abl. plebiscite.
33
4. De vreemde namen, die eenen Latijnsclisn of Griekschen uitgang missen; b. v. Jerusilem, HM. Sim? ecliter msn daaraan in dsn Nominatief of in de anders naamvallen eenen Latijnsehen uitgang; 1). v, Ahrj,\lt;xmit%'T Daoid, Genitief D iridis. [Jesuz, Ace. Jesum, overigs naamvallen Jesu.)
jéanrn. 1. n?t oavpran lerlijkft pondn komt voor als Ahlalinr onk^lvoad f.ian geuicht,) en i!s Tfoin., • Gen. en 4cc. meervoud. Semis, Gen. \omissis, een halve .is, slaat in de heleekenU van half «mvfran-derd achter telwor» rden. b. t. quinr/ue sc-n/'s vijf «mi een JnIT.
jjanm. 2. Voor gummi vindt men ook h-t vrouwelijke gummis. Gen. gu • mi\ en h»*l on/ijdige Oen. ^rn-nin's; voor expu ook ^jewa; v»n de Grieksche woorden op cs ouk den nitgang as ; h.v. cA(iugt;', CAbl cAao,) cetus.
§ 48. Gotorol-ckigS' (dvfectmd) zijn de woorden die niet de beide jjo-(jlffecliüa numero) of niet alle naamval Ion hebben ((/p/fc/ici casüius.)
A. Hebben sleelits liet oalcolvoutl (sv/gularii tantum)-.
1. De b. v. Roma, behalve wanneer zij door meer dan een persoon gedragen worden, b.v. duo Seipiom*, de twee Scipio's, of wanneer zij figuurlijk, in plaats van eenen gemsennaam gebruikt zijn; b.v. mulli Cice/o-nqs, vele uitstekende redenaars.
2. De namen van atjjotrolcUeit lt;losil£l)oollt;lon, de voi-stajme-leiwlo zelfastantliar© naamwoorden en de stofnMmoii; igt;. v. justitin, de rechtvaardigheid; vutyw*, hst volk; indoles, inborst; nnrum, goud.
3 De woorden vesper, avond; nier idles, middag; ver, lente; letum, dood; specimen, proef, worden niet in het meervoud gevonden.
Uitzondering. Wonlen in hel meervond gebruikt ;
h. De naiutiii van slolleM, als men bijzonJero voorwerpen beiioelt, die er van se-maukl zijn ; b. v. mra, bronzen beelden, koperen i nslrumeiUeu; cerii', wastafeltjes, wassen beelden.
b. De namen van af^elrokken denkbeelden, wanneer zij op meer dan één persoon belrekkins; hebben of als nvn wil uitdrukken, dal zij zieli herhaaldelijk voordoen; b. v. morles, slerfgevallen, soorlen van dood (dll nooit met letnm); avanlice, soorten van hebzucht; tres coitstanlice, drie soorten van sla idvaslijdieid. Zoo ook quot;.ives. sneeuwvlagen; qrandincs, hagelkorrels; soles, zonnestralen; (dagen, bij diehters)
c. Bij de dichters vindt men namen van afgetrokken denkbeelden of stofnamen in hel meervimd geplaatst zonder verschil van beleekenis; b. v. silenlia {\norsilentiuin slille, horden (voor hordeum), gerst. Zoo ook peclora, ccda, ora, waar van eéri persoon sprake is.
Aanm. De tuinvruchten worden in het Latijn in het enkelvoud uilgedrukl, als men de. geheele soort of eene onbepaalde menigte bedosll, zonder aan enkele voorwerpen te denken; b. v. nbslinere faha, zieli van boonen onthouden; ciccris calinus, een seholel erwten. Zie § 247,9.
§ 4». rgt;. Hebben alleen het iiitM-i-votul (pluralia tantum):
1. De namen van sommige volksstam men, eilanclengroopen. en jjfetgt;e«-g-ten; b. v. Senones, lihamnenses, Aegates, Al pes.
2. Namen van dag-en en foesston; b. v. Galende?, de eerste. Nonet, de vijfde of zevende, lelus, de dertiende of vijftiende dag der maand; fet icc, vacau-tie; nmidlnes marktdag; liaeck malia, Bacchusfeest, en andere op ulia en ilia: b.v. Satwn^lia, Palilia.
3. Vele namen van steden; b. v. Athena (-arum), Veji (- orutu), Susa (- orum). Tralies (- ium). Sommige namen op i, b. v. Delphi, L'.oniini, duiden de stad en de inwoners aan.
4. De woorden, die cone vefieamelinjy van personen uitdrukken, namelijk: majorei, voorouders; piimoies, procures, de aanzienlijken; infrri bewoners der onderwereld; superi, cOelites, hemelbewoners ; pemtes, huisgndc.-i,
D
u
116ti i, kiudereii (met betrekking tot de ouders); mattes, de schimmen; zoo ook. munia (alleen Nom. eu Aco.), bezigheden ; utensHia, gereedschap ; veriera-, zweepslagen.
5 De namen der linliaiiinscleolon: exla. Medina, viscera, ingewanden; artus (-uun), leden; pulmonis; longvleugels; certïces, nek; nms, nier (zelden *.nkebi.)-,prfeco dia, middelrif; iha lendenen,,strot; cani (capitli), grijs haar.
6. De namen van samengestelde voorwerpen.'
balnea, beteckeiit vrivaal bad. Vu or fores, deur, vindt men zelden /oris.
7. De volgende woorden:
ambages, omwegen, epxdce, maaltijd, nuptice, huwelijk,
arguüce, spitsvondigheid, /ns(i, almanak, prassl\g\CE, verblinding,
crepundia, speelgoed, induaa;, wapenstilstand, preces, bede,
deUc\ae,. genot, infer'ia-, lijkoffer, ;)ri/ni;i«, eersteling,
dira, vloek, iwsirfite, hinderlaacr, reliqmw, overschot,
div\l\ce, lijkdom, inimici/ia;, vijandsebap, sordes, vuiligheid,
excuMoe, wacht, m\ncp, bedreigingen, tenebrcE, duisternis,
exseqmai, begrafenis, nugce, praatjes,quot; v\nd\c\ar, leclitvaardiging, en gewoünpjk angiisl\ce, engte; blandiliae, vleierij; illccebrae, lokaas. Ineptüie, beuzelpraat, komt zeiden in het enkelvoud voor. Grates, dankbetuiging, beeft slechts den JSom. en Acc. meervoud. Epulum beleekenl een openbare maaltijd.
§ÖO. C.Hebben het enkelvouden het meervoud, doch met verschil van beteekenis-.
exuvicB, wapeiihuit, siilïnoe, zoutgroeven,
fides, citer, scala;, trap,
fures, deur, senpee, bezem,
fori, rijen banken, sen les, doornstruik,
loculi, kasten, spolin, buil,
valvcB, vleugeldeur,
vepres, doorn,
struiken,
tweispan; qundr'igir, Balneum, meervoud
Enkelvoud Meervoud. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
alliria.
arrtw,
babiece,
cancclli,
casses,
clalhri,
clilellw,
compedes,
all aar ,
wapenen,
badhui;,
Irdlicwerk,
jagersnet,
traliewerk,
pakzadel,
voetketen,
maiiubim, buit,
moenia, stadsmuur,
pkalërce, een eereieeken, virgulla, benevens cunce, cunnbuln, incunabula, wiep, en meestal b\gw, vierspan, en de deelwoorden, sala, akker; serln, bloemenkransen
3»
§ 51. D. Kauige woorden Lebben slechts enkele uaauivalleu. (Meu uocml. 2j monoptotn, diptot t, riplola, tetraptota, /naarmate zij een, twee, drie of vier naamvallen hebben.)
1. Hebben slechts eenen naamval (komen slechts ia een bepaalden samenhang voor:
(ficig causa,
non nauci facere,
rlerisui esse,
despicatui ene,
oden ui esse,
frustratiii habere,
ad incila s redigere,
infiüas ire,
suppeiiai Jene,
pratis (f/raliiï),
ingrutis {ingratiis),
sfonte,
2. De volgende
verkocht worden, verkoopeu, vernietigen,
bij dag,
dag en nacht, bij de hand, strijdvaardig, op bevel,
zonder bevel,
zoniler raadplegihg, op bevel, op verzoek.
elleboog,
zwaard,
keel,
wolfsboon, prei,
balleum, baculus, callu.n, calamislrum, clipeum.
cubitus,
gladius,
jugulum,
lupinus,
porrus.
cubitum, gladiwn, jugulus, lupinum, porrum,
gordel, stok,
eelt,
brandijier, schild.
en pollen -ints. vomec ; en _ vomts,
voor de leus, vevum ire,
gering achten, veiiutn dare,
ten spot verstrekken, pesvum dare,
veracht worden, subdiu,
ten toon gesteld worden, diu et noctu,
bij den neus hebben, in prompta,
tot het uiterste brengen, in prooinctu,
loochenen, ■jussu,
hulp verleenen, injuisu,
voor niets, inconmltu,
ondanks, manduiu,
uit vrije beweging, rogata,
woorden liubben bel meervoud s'ollcdig, doch van hel enkelvoud slcehls bij dicliiers den Abblief: ambige, compaie, fauce, ohlce ; L:j prozaschrijvers ook prece en verbe.re (bij dicliiers ook den Daiief preci cn den (ienilief verbëris).
3. De Nominalief enkelvoud onlbreekl in (daps,) Genitief dapis, spijs, {dilia,) di-lionis, beepscliüppij. \trux\, fru-jh, vruclii, [interneciJ,] internecionis, ondergang; pollis,] pollinis, stuifmeel.
4. Den Genitief meervond missen; fax, fcer, ld, glos, lax, lux, mei, nex, os, (oris), par, pax, p\x, prees, pus, ros, lus, uns (vadisj.
5. Hebben twee of drie naamvallen : (vicis of vix, beurt), Gen., Aec., en Abl. enkelvoud. Meervoud alle naamv. behalve den Gen.
Fors, toeval, heeft Nom. en Abl. {[orle, meestal als bijwoord loevallig), zonder meervoud. (Impes, lievigheid,] Gen. impëtis, Abl. vnp'éle, zonder meervoud (liever impetus, Gen. impctHs]. Lues, besmetting, en arbilralus. Gen. üj, goeddunken, Nom., Ace., Abl. zonder meervoud.
(Vepres, doornstruik, sordes, vuiligheid), Ace. en Abl., doch zeldzaam ; meestal vepres, veprium, sordes, sord\um als pluralia tantum. D\cn, proces, Ace. enkelvoud d'wani, Ace. meervoud, dcas. Ador, spelt, Gen. adoris, Ace. ador.
Virus, vergif. Gen. t'iri, Aec. virus, Abl. viro. Tanlunteni, zooveel. Gen. tan-tidem, Ace. tanlundem.
6. Hel meervoudige grates, dankbetuiging, het meervoud van eenige onzijdige woorden van ééne lettergreep, b. v. aera, jura, far ra, rura, en eenige woorden van de vijfde declinatie meervoud [zie § 43,J koniea slechts in den Nom. en Ace. meervoud voor.
7. Secus, het geslacbl, wordt met de bijvoeglijke naamwoorden virile en muhe-bre in den Accusatief «Is bijstelling bij alle naamvallen gebruikt en beleekent : van het mannelijk (vrouwelijk) geslacht; b. v. liberorum capilum, virile secus, ad decern millia capla. Liv. Bij do tienduizend vrijen van bet mannelijk geslacht zijo gevangen.
8. liepetundarum (pecuniarum) cn de repetundis (recumü) komen alleen in dio naamvallen voor en slechts wanneer er van vervolging over geldafpersing gesproiien wordt.
§ S3. Sommige woorden hebben twee of meer verschillende uitgangen/ien heden daarom overvloed hebbende [abundanlia.\ Worden zij naai1 verscuille»de declinaliën. verbogen, dan beeten zij lielerocl'Ua; hebben zij een dubbel geslac.it, dan noemt men ze helerogenea-, dit gesiaebt is dan door den uitgang kenbaar.
1. Van dezelfde tweede declinatie zijn (us, mannelijk urn, onzijdig;)
haHeus, haculum, callus, calamisler,
clip f us,
commenlanus,
benevens {pollis,) •mis, m. en f., stuifmeel -ens, ploegschaar.
commentarium, gedenkschrift, scaiprum, ih, scalper, m. mes,
5' \nn virScliillende declinatie en gewoonlijk van verschillend geslacht zijn;
a» Vun de eerste en l\\ee;le declinalie :
amp;xë,lo, etsëium, rijd wagen, (rnpn,) rapum, raap,
vh'iida, viendum foul, nraneir, araneus, spin'
csi'rt'rt, ostreum, oesler, vespera, vesper, m. avond.
In plüals van vesper, Ace. vesperum heeft men ook vesper, n., Acc. vesper Abl. vespere en vesperi. '
1gt;« Van de eerste en de.-'1» declinalie zijn :
futica ~nc, fulix -ïcis, een zeevogel, chlamyamp;i -ae, chtamys -idis, manlei,. juvenla -ne, juvenilis -ntis. jeugd, hehdomada -ae, hebdoinas -adis, week , benevens senectus, ouderdom, ook senccla, bij de dichters, gelijk juvenla. Juvenlas -alis, de Godin .de Jeugd.
c. Van de eersie en|vijfde cenlge op ia, les; b. v. durilia, dun'lies, hardheid, bar-■taria, barbartes, plompheid, mnl.crlt;a, slof, ond rwerp, materies, bouwmaterialen, enz.
In den (jemlief, Dalief en Ablatief volgen genoemde woorden meestal slechls de eersie decilnalie.
d. Van de Iweede cn derde zijn;
delph'nus, delphin-ïnis, dolfijn, scorpitis, scorpin, schorpioen, elephanlus, elephas-an' lis, olifan', capw, cnpo, kupnen, cancer-cri, cancer,-ris,- kreefl, Intnusjamo, vleesch-bouwer. Vour liet G ieksche wo rd bai tismus hpeft men ook baptisma -alis.
e* \an de iweede en vierde zijn behalve domus en de woorden opgegeven in 5 40, Aanm. 5.:
'ingiporlum,amjiportiis._-üs, sloeg, tomtnm, ionilrus, us, ook tonilru, donder, sui/riesluw, siigextus -fis, irbune, even tuut, eventus -us, uitkomsl.
f. Hebben ook dubbele vormen:
diluvium, diluvies, S, walervlocd; coüuvio, colhtvies S, samenvloeiing; tnpes. lapétis,mm, nelijk, h l lai ijl ook tapete -i.s, onz. en lap tinn i onz ; gausapi—is, engnusoputn, i, onz., wollen slnf, ook gaus;:pa -te, vrouw, en g/tusapes i,^, mann; pentis öm,onz. inond-behoeflen. pl. pennra,noV. penus -u.v, vrouw, en peiuim -i,onz., doch beiüe laalsle vormen zolder nipervoud;prwsepes-is, vrouw.,kr bbe,ook priesepe, is,onz , presepia-ce, vrouw, en vrnesepium, onz.; plebs, f lebis, volk, ook plebes, phhei, volk; r('c/«ics, requietis, rusl, beef; ia den Aec en Abl. ook requiem en rcquie; ilia zonder eiiteiv., de lendenen, !e. fi in den tien. iliuni en ilioruw. Dal. en Abl. ilibus; iugerum -i, een vlakleinaal, htefl in o'en Gen. rneerv. jvyerum, in den Dat. en Abl, jugeribus, oudtijds ook ƒ«-f/eri.s: femur. Gimi. fen.6 is, dij, ook Icniinis [van bei verouderde femen] enz.; vas, vasis, vat, heeft in bel mcerv. vasa, vasorum.
3. Hebben in hel meervoud een ander geslacht dan in het enkelvoud: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
§£gt;3. De bijvoeglijke naamwoorden [adjectiva] drukken de hoedanigheden of eigenschappen van personen, dieren of zaken uit. Zij komen in geslaeht,getal en na .mval overeen met de zelfstandige naamwoorden waarbij zij behooren {Zie Syn'axis ^ 230. Om hieraan te kunnen voldoen, hebben sommige bijvoeglijke naamwoorden «trio namelijk eenen voor ieder der drie ge
slachten; andere hebben slechts tvroe nit^uiij^en: eenen voor het man-
57
nelijk en vróüwelijk, en eenen voor het onzijdig; andere hebben slechts oi»-onlcolen. «itg-ansf, die dan dient voor de drie geslachten. Hetzelfde geschiedt met de deelwoorden.
5 S4. VERBUIGING DER BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN
VAN DRIE UITGANGEN.
De bijvoeglijke naamwoorden van drie uitgangen eindigen in den Nominatief
1. op «s, «, «m; b. v. honus, hona, honum, goed.
2. of op ei*, a, «m; b. v. piger, pigra, piqrum, lui.
Het maMiiolyli en onzijdig: dezer bijvoeglijke naamwoorden volgt de tweerte verbuiging; het vrouwelUk de csersto.
3. Dertien adjectieven gaan in het mannelijk uit op er (soms op is), in het vrouwelijk op is, en in het onzijdig op e; b. v. acer, acris, acre, wakker. Deze bijvoeglijke naamwoorden volgen in de drie geslachten de «ierde v«r-tmïjxint; [en hebben in den Abl. enkelvoud den uitgang i, in den Gen. meervoud ium, en in den Nominatief, Accusatief en Vocatief van het onzijdig meervoud la]. Voorbeelden :
us, a, nm. Bonus-, goed.
Mann. Vrouw. Onz. Mann. Vromv. Onz.
bonus, bona, bonum, boni, honre, bona,
boni, bonte, boni, bonorum, bonarum,bonorum.
Nom Gen. Dat. Acc. Voc. Abl.
bono, bonum, bone, bono, bonai, bono, bonani, bonum, bons», bonum, bona, bono. bonis, bonos, boni, bonis, bonis, bona», bonse, bonis. bonis, bona, bona, bonis. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
er, is, e. Acer, wakker, scherp. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1- Op dezelfde wijze als acer worden verbogen: |
alaoer, -cm, -ere, levendig, lt;?ampester, -tris, -tre, landelijk, celëber, -Am, -lire, beroemd, •celer, ceteris, ctlere, snel, equestei-, -tris, -tre, paluster, -tris, -tre, |
pedester, -tris,-tre, te voet, puter, -tris,-tre, vuil, stgt;lQl)er, -bris,-bre, heilzaam, silvester, -tris,-tre, boschachtig, ridderlijk, ter renter, -tris,-tie, aardsch, moerassig, volucer, -crii,-cre, gevleugeld. |
Alleen cchr, behoudt overal de e; b. v. celerii, cel ere hl. enz.
1» De namen van xnaandLeu op ber; b. v. September, die echter slecht» in het mannelijk en vrouwelijk voorkomen, naar gelang er mensis cl' Kalend#, Nona, lu'us onder verstaan wordt.
3. Van de overige adjectieven op er verliezen de meeste de e, gelijk pi-ger. Uitzonderingen zie § 25, Aanm 1.
Derjennr, pauper eu uber hebben slechts eeneii uitgang voor de drie geslachten en gaan naar de derde verbuiging [Gen ëris].
3. Gelijk honus worden alle deelwoorden verbogen, die op us uitgaan, benc-vensalle bijvoeglijke naamwoorden op us, behalve teius (Gen vetëris,) oud, en intercm [Gen. intercvJ,is\, onder de huid gelegen, die maar eenen uitgang hebben voor de drie geslachten.
4. Lnus, una, unum, een, wordt verbogen als volgt.:
DEnlto 1 voncl |
Moervoiicl. | |||||
Mann. |
Vrouw. |
Onz. |
Mann |
Vrouw. |
Onz. | |
Nom. |
unus, |
una. |
unwua. |
uni, |
unce, |
una, |
Gen. |
uniïis, |
uniiis», |
uniuss, |
unorMiii, |
unai'iiin, |
unorntn, |
Dat. |
uni |
uni, |
uni. |
unis. |
unis, |
uni», |
A cc, |
u nu in. |
un a.in. |
unmxi. |
uno», |
unas. |
una, |
Voc. |
mie, |
una.. |
unuiu. |
uni. |
un®e. |
una. |
Abl. |
nno. |
una, |
uno, |
uniaü, |
unie», |
uni». |
Over |
het meervoud van |
unus zie § |
61, 1. | |||
Evenals imus |
worden verbogen en |
hebben dus voor |
alle geslachten in den |
Gen. enkelvoud den uitgang ïugt. en in den Datief i :
totuss. a, um, geheel, nliu»». o, aliud, ander,
«Uns, a, um, eenig, alteiv -ëra.-ë/w», ander,
iiTillus. a. um, geen, wter, ■ tra, trum, wie [van beiden],
s«oliis, a, um, alleen, neiiteiv 4ra,-trum., geen (van beiden),
benevens de samengestelden van uter beiden, xitei-cnrnque,
nterlibet, ntervis, wie van beiden ook. A.ltei- heeft in den Genitief alterïuss. Van alteruter, een van beiden, worden somtijds beide deelen verbogen, doch gewoonlijk slechts uter. Zelden vindt men van genoemde woorden de regelmatige vormen.
Voorbeelden:
doctus, a, um, geleerd, niger, - gra, - grum, zwart,
magnus, a, um, groot, pulchn, - chra - chrum, schoon,
partus, a, utn, klein, ager, - gra - grum, ziek,
lectus, a, um, gelezen, legendus - da - dum, moetende
lectutu», a, um, zullende lezen, gelezen worden.
§ 55. BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN VAN TWEE UITGANGEN.
De adjectieven van twee uitgangen '[eindigen:
1. Op Is voor munixol yij; en vroxiweiyic, op o voor quot;t onzy-
2. Op or voor mannelijk en vi-on-weiyU, op ns voor 't onzvirlisT'
39
Zij worden alle imar de derde declinatie verbogen. De eersten Lebben in den -AJblBtiet enkelvovni i, in den Crenitiot nxoorvoml
ium, en in den Nom., Aec. en Voc. van het onzijdig meervoud ia (Zie §§, 32, A, 3; 33, 2, en 34, 1).
De woorden op or, or, ui zijn Comparatiovon, en hebben in den Abl, enkelvoud meestal o doet ook i, in den Gen. meervoud um, en in den Nom. Acc. en Voc. van bet onzijdig meervoud a, [zie §§ 32, B, 2, 33, 2 en 34, 7, a]; b. v.
Meervond.
Vrouw. Onz. Mann. Vrouw. Onz. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
levioress, leviioros, leviora, levioress, leviores, leviora, levioriïms, leviorilgt;iis,levioritgt;iiss. |
Mann.
licht.
levis,
levisi,
levi,
levem
levis,
levi,
Mann. lichter.
Nom.
Gen.
Dat.
Acc.
Voc.
Abl.
Nom. Gen. Dat.
Acc. Voc. Abl.
leviororn,l(;vior«5iii,levins;
levior, levior, levins;
leviore, leviore, levioro,
Gelijk levis gaan alle adjectieven op is, behalve dit, rijk, en exsanguis, bloedeloos, die slechts eenen uitgang hebben.
Gelijk levior gaan alle Comparatieven, b ;halve plut, meer, dat in het enkelvoud alleen voorkomt als Nom. en Acc. van het onzijdig; in het meervoud wordt het verbogen als volgt :
Onz.
plura.
pluriuni.
pluriint.
plura.
plura,
pluribus.
Van plures, komt complures, complura. (zelden compluna). Gen. coniplwitm. Voorbeelden:
hrecis, breve, kort, brevior, brevius, korter.
gravis, grave, zwaar, gravior, gravius, zwaarder,
timilis, simile, gelijk, simi'ior similius, gelijker,
nobdis, nobile, edel, uohüior, nobilius, edeler,
Etnige adjectieven rooral die welke sevorend lijn door jamenstelllus met lelfst. Daamwoordeo Of tweede verbuiging, iiebbeu zoowel den aitgaos us, a, urn als it, *«, e: dusdanige zijn.
tiifrtnit, - us, teugelloos,
setniermm, - us, tulfgewapeR'i,
in0rmis%-us. ougew apeinJ.
imberbis%-usi bardeloo»,
bijugus,-is, tweespannig, acc/Yfis,-»», • sttil,
quad rijuyus,-%%, vierspannig, declivis,~us% dalend,
«u/lijnbus,-»», veelipannig, praclir\a,-us* geneigd.
Bc vijf laalsl» woordfn hebl'fn «W»o dtn Torm op n»; imitcillus iwat, wordt lelden Ut imStnHJs:
Mann. en Vrouw.
Nom. |
plures. |
Gen. |
pluriuni. |
Dat. |
pluribus. |
Acc. |
plures. |
Voc. |
plures. |
Abl. |
pluribus. |
'Janm. 4er eerste
verbuiging,
hilaris%-us% vroolijk,
•jr«nÏMU4,-i«T ontzield,
*0mian1mua,-it, halfdood,
«öonïmws,-t6, eensgezind.
40
BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN VAN ËÉNEN UITGANG.
De overige adjectieven en de tegenwoordige deelwoorden hebben slechts éé-uen uitgang voor de drie geslachten, en worden volgens de derde declinatie verbogen; b. v. prudent, voorzichtig ; felix, gelukkig;
Mann. en Vrouw. Onz.
SO.
EnVcolvoutl.
Mann. en Vrouw. Onz.
prudens, prudentis, pradenti, prudente m, prudens, prudenti(e) Nom. felix. Nom. Gen. Dat. Acc. Voc. Abl. felicis, felici, felicem, felix, felici(e). Gen. Dat. Acc. Voc. Abl. |
prudens, prudentis, prudentl, prudens, prudens, prudenti[e], felix, felicis, felici, felix, felix, felici(e). |
prudsntes, prudentiixm, prudentibus, prudentes, pmdentes, prudentibas», felicos, feliciiii», felicibns, felices, felicos, felicitms, |
prudentia, prudentium, prudentibns, prudentia, prudentia, prudentibus. felicin, felicimn, felicibus, felicia, felicia, felici tms. |
1. Men heeft hierbij op te merken, dat de Ablatief enkelvoud gewoonlijk op i, doch ook op e eindigt; in het onzijdig meervoud heeft men den uitgang ia; alleen vetus, oud, heeft vetera, en in den Genitief meervoud den uitgang un. (Zie§§ 31, B, 3; 33, 2; 84, 7 enz.)
2. Van de adjectieven met eenen uitgang zijn de meest voorkomende vormen de volgende;
Nom. as. Gen. atlss; b. v. Arpina*,-atllt;i, van Arpinum.
Nom. iis. Gen. ntis b. v. ptudtns, prudentis. Zoo alle tegenwoordige deelwoorden; b. v. amans. amantis.
Nom, ax, Gen. acis; b. v. capnx, vatbaar, capörit.
Nom. ex. Gen. ïcis; b. v. supplcx, smeekend, supplïcis.
Nom. ix, Iels; b. r. felix, gelukkig, felïcis.
Nom. ox. Gen. ocis; b. v. ferox, woest, feröcis; pracox, te vroeg rijp, heeft preecocis.
Nom. er, Gen. ëris alleen pauper, arm, pauperis, derjiner, ontaard, uier, overvloedig.
Nom. es, Gen. ïtis hebben: oles, aiïiit, gevleugeld; coef'es (ca; 'es), hemelsch; Cares, van Csere, codes, eenoogig, dioes, rijk; sospet, behouden; superstes, overlevend.
Nom. es, Gen. ëtis, hebben: hebes. htlHis, stomp, inSiges, inlandseh;prcepes, snelvliegend; teres, langwerpig rond, slank.
Nom. es. Gen. ïclis, hebben: deses, det^dis, werkeloos, re'es, werkeloos. Nom. es, Gen. ëris, hebben puhes, puhéris, volwassen, en impübes, onmondig (ook impuhit.. Gen. is).
3. Eenig |
hun soort |
zijn ; | |||
Calebs, |
ca 'ihit. |
ongehuwd. |
ottert. |
oseïnis. |
zingend. |
deur. |
e/ctt'is. |
tam, |
par. |
p^ris. |
gelijk. |
compos. |
compolis. |
machtig. |
dispar. |
[impar). |
ongelijk. |
impos. |
impötis. |
onmachtig. |
trux. |
trxicii. |
wreed. |
dis. |
dUU. |
rijk, |
vcitu. |
vei'érit. |
oud, |
ntemor. |
memoris. |
gedachtig; |
vigil. |
vigilis. |
waakzaam. |
41
■i. De adjeclievcn samengesteld met zelfst. naamwoorden van de derde decliiiirfin behouden den slam daarvan; b. v. consors, consorlis (sors, sarlis,) deeljrenool; coicors, concordis, eendrachtig (van cor, cordis, evenals discors, oneenig; excors, onnooiel; misericors, medelijdend; vecors, waanzinnig), biceps, bicipilis, tweehoofdig (van caput, capitis, evenals; anceps, tweeledig, triceps, driehoofdig; centiceps, honderd hoofd ij:; prceceps, steil); parliceps, deelgenoot, heeft pnmeipis; princeps heeft principis, 111-tercus, onder de huid, intercülis (van cutis); iners, traag, inerlis, [van ars]; 'discolor bont, discoloris fvan co/orj; quadnipes, viervoetig, qmdrupëdis (en zoo alle samenge-stelden met pes); exlex, buiten de wel, exlëjis (van le.v); (seminex), seminamp;cis, halfdood [van nex]; pernox, pcrnoctis, den geheelen nacht door [van nox\. Zie 'J. F,x-sangins, bloedeloos, heeft in den Gen. exsanguis.
ö. Hel onzijdig meervoud wordt slechts gevonden van de adjectieven van éénen uitgang op ans, ens, as, [zeldzaam], rs, ax, ix, ox en van de telwoorden op jile.i; l). v. elegans, elegnntia; felix, felicia: ferox, lerocia; benevens van nuceps, dubbelzinnig; prcrceps, steil; locuples, rijk; par, gelijk, en bij latere schrijvers ook van hebes, stomp; teres, slank, quadrupes, viervoetig; versicolor, bont.
De overige missen dien vorm, doch komen somtijds in den Datief en Ablatief met onzijdige substantieven voor; b. v. pubenbut foliit, (Virg.) net volwassen bladeren; supplicibus wei bis, (Cic.j met smeekenue woerden.
6. Sommige adjectieven hebben twee vormen; eenen van een enkelen uitgang en ee-nen van meer uilgangen ; b. v. opulens, riik, (gewoonlijk) opulenlus, a urn; vio' lens, geweldig, en [gewoonlijk] violentus, n, urn. Dives, rijk, en dis. Gen. ditis, oiiij-dig enkelvoud, dite, meervoud ditia.
7. De substantieven op tor, vrouwelijk trix, worden somtijds als adjectieven gebezigd bij andere zelfstandige naamwoorden; b. v. victor exercitus, het overwinnend leger; ultrices dets, de wrekende godinnen. Bij de dichters ook het onz. toeerv. vic-tricia, ultricia en [van hospes, gast.J hospitia, gastvrij. Eveneens worden bij de dichters en latere schrijvers gebruikt: artifex, (kunstenaar) kunstig, incöla, (inwoner) inwonend, rex (koning) heerschend; juvenis, jong, senex, oud; veelal zijn deze woorden als appositie gebruikt.
8. In het Grieksch worden van de eigennamen van landon, sleden, bergen en volken vrouwelijke substantieven op as [Gen. nrfo.s] en is [Gen idos] gemaakt, die in dio lïial ook als adjectieven gebruikt worden. Deze vormen gebruiken de Latijnsche dichlers als vrouwelijke adjectieven en maken ook nog andere woorden van denzelfdcn vi-rm ; b. v. Pelias hasla, de spies van den Pelion; Ausönis ara, dc Ausonische kust; IL'S-pendes aqua;, de Hesperische wateren.
9. enige adjectieven zijn gebrekkig, en wel:
n. Hebben geenen Norninaiief: primer, voornaam; pubes, volwassen; seminex, halfdood, sons, schuldig; pos ter us, volgend; ceterus, overig, en ludicrus, boerleiid (deze Iwee hebben den Nom. van het vrouw, en onz.)
1». Alleen in den Nom. en Acc enkelvoud komen voor: exspes, hopeloos, en exlex, wet'eloos.
e. Alleen in den Nom. en Abl. pernox, overnachtend.
d. Alleen in den Acc. trilicem, driedraadsch.
e. Alleen in hel meervond: cxler, uitlandsch.
f. Alleen in hel onzijdig en in het meervoud van het mann. en vrouw.: inferus, o nderaardsch.
g. Alleen in hel onzijdig en in het meervoud van bel mannelijk; supe™.?, bown zijnde, superi, de hemelingen; supera, de bovenwereld. Zelden anders als adjectief.
li. Alleen in het meervoud worden gebruikt; pauci, weinigen, plerique, (meestal) de meesten, zonder Genitief. Men vindt het vrouw, pleraque; plerumque, gewoonlijk.
i. Onveranderlijk zijn; frugi, braaf, nequam, ondeugend; benevens opus. noodig, en necesse, noodzakelijk, die slechts ter bepaling Lij hél werkwoord esse kunnen staan.
§ Sr. t VORMING DEU TRAPPEN VAN VERGELIJKING.
Evenals in het Nederlandsch, heeft men in het Latijn de verschillende trappen van beteekenis of van vergelijking ; de stellende trap wordt genoemd: po-«itief (ffraduf posilivus) ; de vergrootende trap: coinp!irjitief(G. com-para(ivus); de overtreffende trap : superlatief (G. superlatirus).
De positief is de gewone, eenvoudige vorm van het bijvoeglijk naam woord ; b.v. grams, zwaar, pul dier, schoon.
Om aan te duiden dat de hoedanigheid in gelijke mate aanwezig is
43
(comparatief van gelijkheid) kan men het Nedeiiandsche zoo vertalen door tam, en als door quam ; b. v. tam felix quam tu. Zoo gelukkig als gij. Zie § 391.
De compavaticf geeft aan, dat de hoedanigheid ia grootere mate aanwezig is ; b. v. granor, zwaarder, pulchrior, schooner.
De (Sixpevlatief geeft aan, dat de hoedanigheid in de grootste of in zeer groote mate aanwezig is; b. v. gravmimus, de zwaarste of zeer zwaar; jnilcherrimus, de schoonste of zeer schoon.
Aonm. De tegemvoordipe deelwoorden benepens de verleden detlwoordrn mot l'jdendc heteekems rijn ook vatliaar voor de trappen van vergelijking, doch alleen dan, wanneer zij als adjectieven gebruikt zijn.
§ De oomimratief wordt gevormd door achter den naamval
die op i uitgaat, or voor het mannelijk en vrouwelijk, en tis voor het onzijdig te voegen; de superlatief, door achter denzelfden naaamval sisinrus - a, - iim te plaatsen; b. v.
doctus, (Gen. dodi), geleerd, dodior, dodimmvs,
audax, (Dat. audaci), stout, avdacior, audacissimus,
vtiüs, (Dat. ntilï), nuttig, uiilior, utilissimus,
prvdens, (Dat. prudtntï), voorzichtig, prudentior, jirude/dissimus.
De uitgangen or en us van den comparatief worden verbogen naar de tierde declinatie ; zie § 55, levior, levior, levius; de uitgangen us en mil van den superlatief naar de tweede, en de uitgang a naar de eerste; b. v.
Enkelvoud. |
Meervoud. | ||||
Mann. |
Vrouw. |
Onz. |
Mann. Vrouw. |
Onz. | |
Nom. |
doctissimus, |
-.a' |
- um. |
doctissimi, - jp. |
- a. |
Gen. |
doctissimi, |
-se. |
- i. |
doctissimorum, - arum, |
- orum |
Dat. |
doctissimo. |
- ae, |
- o. |
doctissimis, - is, |
- is. |
Acc. |
doctissimum, |
- am. |
- nm, |
doctissimos, - as, |
- a, |
Voc. |
doctissime, |
-a. |
- um. |
doctissimi, - w, |
- a, |
Abl. |
doctissimo, |
-a, |
- 0. |
doctissimis, - is, |
- is. |
Het |
voegwoord dan wordt |
gewoonlijk vertaald door quam. |
. § SO. Van yoomoemde regels heeft men de volgende afwijkingen;
ï. Van de adjectieven op er vormt men den superlatief door rlmus achter den Nominatief te plaatsen ; b. v.
pulcher, schoon, pulchrior, pulchenimus,
acer, scherp, acrior, acerrimtis,
celer, snel, celerior, celerrimus.
Op dezelfde wijze heeft vet us, oud, (veterior,) veten imus.
maturus, rijp, maturior, maturissimus en maturrimus.
prospents, voorspoedig, heeft prosperrimus-, nupèius, onlangs, nuperrimus.
3. De volgende adjectieven vormen den superlatief door den uitgang is van den Nominatief te veranderen in limus :
facilis, gemakkelijk, tz slank, similis, gdijk,
difficilis, moeielijk, liumilis, laag, dissixnilis, ongelijk; b. v. facit is, facilior, facit limus enz. Imbecillis, zwak, heeft imhtcillimus, doch xmhtciilus heeft imbecillissimus
De overige adjectieven op ïlis hebben den gewonen vorm; b. v. ulilis, utilissimus-, vele dezer adjeclieven Lebben echler geenen superlalief.
3. De adjectieven op dïcus, ficus en -völus van de werkwoorden dico, facio en rolo gevormd, veranderen voor den comparatief us in entior en voor den superlatief in entissïmus (alsof zij uitgingen op ens]-, b. v. maledicui kwaadsprekend, maledicentior, malcdicentissimut,
magnificus, prachtig, magmtictnüor, magnijicentissitnus,
bentvoiu», welwillend, henexoltntior, lenevolentissimus.
De adjeclieven op dïcus zijn niet van werkwoorden afgeleid «i dus regelmatig; b.v. i wlïcus, eerbaar, pudicior; mendlcvs, behoeftig, mendicissimusj
43
4. Onregelmatig zijn Positief.
Comparatief.
bonus, goed, melior,
malus, slecht, pejoi-,
majjnus, groot, major,
parvus, klein, minor,
multus, veel, igt;lus,
nequam. sleclit, iuMjuioi*.
«lives, {dis), rijk, («livitior) lt;litior, (divitissimus),
«litissimus,
egronus yer/ens], behoeftig, ejyeivtior, og-entissimus. lgt;rovïlt;lus (providens,) voorzienig, provitlonfcior; igt;rovilt;lenti«-
simus,
IYquot;uni, braaf, frug-alior, f rnjjalissimus,
juvenis, jong, junior, ontbreekt.
senex, oud, heeft senior, zonder superl.
5. De volgende adjectieven worden meestal slechts in den comparatief en superlatief gebruikt ; deze laatste is onregelmatig en heeft bij eenige eenen dubbelen vorm. De positief is of wel niet, of wel slechts in eenige gevalleu gebruikelijk; de woorden citra, ultra, enz. zijn voorzetsels :
Comparatief. Superlatief.
eiterior, eitimus,
ulterior, ultimus,
interior, intimus,
propior, proximus,
l)rior, primus,
exterior, extremus en extimus,
inferior, inlimus en imus,
superior, suprëmus en summus,
posterior, postrëmus en postümus
anterior, (bij latere schrijvers,) ontbreekt.
lt;leterior, slechter, tletei-rimus
ooior, sneller, oeissimus,
potior, beter, potissimus.
Annm. Voor den positief van propiory gel rjikt men *propinquus, waarvan de Corap. prepinquior zeüen voorkomt,
De superlatief posfümus beteekcnl: na den dooii des vaders geboren. Sequior, sequius (tecius), slechter, komt zelden voor als adjectief. Van satior, beter, beslaat alleen de comparatief.
6. Vele adjectieven hebben jyeene trappen van vergelijking, omdat hunne beteekenis geene vergelijking toelaat ; dusdanige zijn de stof-felylie bijvoeglijke naamwoorden en die, welke het «jetal, den tylt;l en den oorsprong; aanduiden ; b. v. au rum, gouden; secundus, de tweede; crasünus, van morgen; equester, ridderlijk.
_ 7. Van andere adjectieven ontbreekt de gewone comparatief en superl atief men vormt deze: dan door voorvoeging van mag^is, meer, en van maxime, het meest of zeer, (gelijk men. minder enz. vertaalt door minus, minime.)
Dit geschiedt:
a. Bij die welke voor den uitgang us oenen: lilinlcer hebben ; b.' v. idoneus, geschikt, majis idoneus, maxime idoneus ; duhius, ^ twijfelachtig, ma-gis du'jius, maxime dubius.
Uitgezonderd zijn de adjectieven op quits, die de trappen regelniütig vormen ; b. v, anhqüus, oud, anliquissimus. De overige op nus hebben den superlatief; b. v. assiduus, aanhoudend, assiduissimus ; strenuus, dapper, slrenuissimus. Tenuis, dun, beeft tenuiar, tenuissimus. Van eqregius, Miigelezen, komt egregior, egregiissi-mus; van pius, vroom, piissimus, maar niet bij de beste schrijvers.
b. Bij de meeste adjectieven, die met zelfstandige naamwoorden of werkwoorden zijn samengesteld; b. v. magnariï-mis, grootmoedig, inops, arra ; di:co!or,-\)oniu
Superlatief. optilllUH, pofisimiis,
i tmiN,
minimus, pluirimns, norinis^ïmns.
{citra, aan deze zijde), {ultra, over),
(intra, binnen),
{pvope, nabij;, {pro, pxee, voor),
{ex ter, buiten), (inferus, beneden), (superus, boven), {postexus, nakomend), {ante, voor),
44
Hiervan zijn uitgezonderd die, welke eindigen op dicus, ficus en vol us en (die, welk samengesteld zijn niet ars, cor en mens ; t. v. iners, onwetend, ineriior, ineriissi-iiius ; (lemens, zot, concors enz. Van misericors komt de comp. en sup. zelden voor
e. Bij de meeste adjectieven op ïciis, Slis, Ilis, ülns, timiis, ïnns, ivMS, oms, JmiKluts, en bij die op atus en itus, die van sobstantieven zijn afgeleid, b.v. modieus, gering; naturalit, natuurlijk; hosülis, vijandig; credulus, liehtgeloovig; legitimus, wettig; peregrinut, vreemd; furtieus, heimelijk; odo-rus, welriekend; furibtmdus, woedend; barlatus, gebaard; eri7iitui, harig.
Aanm. Eenige dezer adjeeiievcn hebben echter den gewonen comparatief en superlatief; h.\.hospitalis, gastvrij; liberalis, vrijgevig; divinus, goddelijk; alleen den comp. hebben: aequalis, gelijk ; capilalis, verderfelijk; civilis, burgerlijk; popular is, volksgezind; regalis, koninklijk; rusticus, landelijk; salularis, heilzaam, tempeslivus, tijdig.
lt;3. De volgende woorden.
alhut, almus, caducus, canus, calrw, currus, ferus, |
wit, vruchtbaar, bouwvallig, grijs. kaal, krom, wild. |
gnarus, laeer, muiilus, lasaus, mediocris, ■mtmoT, merus. |
ervaren, gescheurd, verminkt, moede, middelmatig, gedachtig, zuiver. mms, muius, nar us, par. rudis, tnx, vagvs. |
wonder, stom, bedrijvig, gelijk, ruw. woest, dwalend . |
j4num. 1. Onder de adjee-ievon op ïdus hebben eenige geene tiappen; tv. v. trepidus, angstig; andere wel; b. v. callidvs, slim; canH'u/vs, vrit.
Aanm. 2. Van dextêr^ rechts, en nnisfer, links, vindt men dtxltrior en sinutirior met de beteekenis vao positief (ook vindt men deo superlatief daxtitnus.)
den
8. De volgende adjectieven hebben wel den gewonen superlatief, doch g'eenen comparatief (die dus gevormd wordt met magis, indien men hem gebruiken moei); [alsus, onwaar; inclüus, beroemd; inviclus, onoverwonnen; novus, nieuw; {no-vissimus, de laatste;] sacer, heilig; velus, o'jd; velustus, oud, ouderweisch, heeft ve-tushor, veluslissimus; eveneens vele deelwoorden die als adjectieven gebezigd zijn; b. v. meritus, verdiend, magis vierüus, merüissimus; doclus, onderwezen, gelei/rd, heeft echter doctior, doclissimus. •
9. De volgende adjectieven hebben wel den gewonen comparatief, doch geenen superlatief; men vormt dezen dus met behulp van maximei
a. Vele adjectieven op Ills, die van werkwoorden zijn afgeleid; b. v. agilis, beweeglijk, flgittor, (maxime agilis); docilis, leerzaam; crcdibdls, geloofelijk; probalniis, aannemelijk. Hebben heide trappen: amabüis, beminnelijk; ferlUis, vnichlbaar; nobilis, edel; ignobilis, onedel; mobilis, beweegbaar; ulilis, nuttig.
propinquus, nabij,
proch'vis, vooroverhellend, stndus, doof,
teres, slank,
vulgaris, gewoon.
I». adolescens, jong, com is, beleefd,
agreslis, landelijk, declivis, hellend,
alacer, vlug, deses, traag,
arcanus, geheim, jejuvus, nuclitor,
«ter, zwart, longinquus, ver,
ciecus, blind, opïmus, vet,
Aanm. 1. Het vormen van den comparatief en superlatief met behulp van magis en maxime hij adjectieven,die de gewone trappen hebben, kenst weinig voor en bijna alleen bij dichters.
quot; 2. Het woord zee»' wordt somtijds vertaald door-valtlo bij den positief; V). v. nalde pins, zeer vroom. In plaats daarvan gebruikt men ook atlmodom, tgt;ene, apprime, apprimis, en imprimis, bijzonder, siimme, qusttn, per-Quam, bij uitstek, oppido, iii:ixinio, bene, sane.
Ook wordt bij vde adjectieven een zeer hooge graad uitgedrukt door per of prse voor den positief te plaatsen; h. v. perdifjicilis, zeer moeielijk; prwdives, zeer rijk. Ue samenstelling met prae meestal bij dichters en latere schrijvers. De adjectieven, die met per en prae zijn samengesteld hebben geenen comp. en tup., behalve praeclarus, \oorlreffelijk, praeclurior, praeclarissimus. Zie J 393.
3. De trappen van vergelijking worden versterlct door plaatsing van etioni, nog, vóór den comparatief ; van longue of mnlto, veel, voor den comparatief en superlatief en van -vel of qnam
verreweg, aller-, voor den giuperlatief.
Om te verminderen bezigt men piiTiluni, paulo, «en weinig; pauln-
lam, puululo, een weinigje, b.v. paulo major, een weinig grooter. AXiquania vermeerdert; b. v. aliqumto major, nog grooter, veel grooter.
3. Van sommige comparatieven vindl men cenen verkleinden vorm, die de kracht van den positief gewoonlijk een weinig vermeerdert; b. v; grandiusculus, een weinig oud ; duriusculum est, hel is een weinig hard. Zie § 184.
4. In plaats van den uitgang ïmus voor den superlatief vindt men somtijds umus; b. v. optumus, mnxumus.
Voorbeelden ter oefening.
altus, hoog, rarut, zeldzaam, sacer, heilig, fragüis, brons, levis, licht, pig tv, lui, sapiens, |
felix. faciXis, fertiXis, mzXeficm, prastans. |
wijs, gelukkig, gemakkelijk, vruchtbaar, boosaardig, voortreffelijk, ceXtler, |
pxudens, vetus, Xongus , dives, |
felox, beroemd, voorzichtig, oud, lang, rijk, snel. |
§ 60. De Telwoorden (numeralia) dienen om het'getal of den rang der wezens bepaald of onbepaald op te geven.
Volgens hunne beteekenis zijn zij :
1. OronCJgotallen foai-iiiiialia), die een bepaald Jgetal uitdrukken als antwoord op de vraag hoeven! ? : b. v. wius, een, duo, twee.
2. Rangfaetallon (oi-tlinaliii), welke gebezigd worden, om den rang, de plaats aan te geven, welke een wezen bekleedt, als antwoord op de vraag de hoeveelste ? ; b. v. primus, de eerste, secundus, de tweede.
3. ■quot;Verd.oeloiielo aretallon (tlisti-ilmtiva), welke aanduiden hoeveel wezens van dezelfde soort tegelijkertijd genomen worden, als antwoord op de vraag hoeveel telkens ? b. y. singuti, telkens een, lini, telkens twee.
4. Hei-li al in jjisg «tallen. Deze zijn bijwoorden (acl-ver-liia niiiMei-alia) en geven aan, hoe dikwijls iets geschiedt ; b. v. «mei, eenmaal ; lis, tweemaal.
5. VornuMiïtrv-iil«li-jenOo getallen, (miiltijilieatrva) welke dienen om het getal gelijksoortige dingen aan te duiden, waaruit een geheel bestaat, als antwoord op de vraag hoereelcoudig ? hoeveelsoortig ?; b. v. nimpXex, enkelvoudig, duplex, tweevoudig.
6. Evonr-ertiglieitlsgetalleii (propoi'tionalia), die aanwijzen, hoeveelmaal meer een voorwerp moet genomen worden, dan een ander; zij staan als antwoord op de vraag hoeveel maal genomen of hotveehnaal zoo 'qxoot; b. v. simfius, eenvoudig, eenmaal genomen; duplus, dubbel.
7. Verder heeft men nog telwoorden (bijv,-oorden), welke aangeven voor* de lioeveelste maal iets geschiedt; b. v. tertium, voor de derde maal; telwoorden (bijwoorden) van plaats; b. r. primum, vooreerst, tertium, ten derde; benevens eenige andere afgeleide en samengestelde telwoorden.
$ 61. Van de cardinalia leidt men de ordinalia, distributiva en adverbia numeralia af op de volgende wijze :
1. De afleiding der negen eerste getallen is onregelmatig.
4S
2. decern wordt tot decimtts, dt/d, deniet.
viginti tot vicesimus of viqesimns, vicëni, vides, tngintx tot tucesimus of trigesimna, tricëni, tricies.
3. De uitgang ginta wordt veranderd in gesimus, gamp;ii, gies.
4. centum wordt tot cetdesimm, centcni, centies.
5. ds uitgang ccnti tot centesimus, cöni en centies. lt;gt;. de uitgang genti tot gentenmus. gtni en genties. 7. mi1 te wordt tot miüesimus, miüeni, en miUies.
Carilinalia. ' 'inus, n, um, een, 2 dun, je, o, Iwee, 3 Ires, tria, drie, qualuor [quatluorl, 5 quiiique quot; .seplein i ü decern I I undecitn ■12 duodecicn 13 (redecim (decern et ires of Ircs et decern) •14 qualitordecim IS quindeeim ■16 sedëcim (sexdecim; decern et sex) il seplemdeeim (decern cl seplem, of' seplem el decern) •18 duodeviginli (decern el oclo), ■19 uadeviginli [decern et novem] 20 viginti 21 viginti unus [unus el vigintij 2-2 viginti duo (duo el viginli) 23 viginti tres 28 duodelriginta 29 undetrigmta 30 Iriginta -iO quadraginla JiO quinquaginta 60 sexuginla 70 sepluaginla 80 ocloginta 90 nonaginla 99 nonaginla novem [novem et nonaginla of undecenluir.| 100 centum 101 centum (el) unus 102 cenl'im [et] duo 200 ducenti 300 trecenli 400 quadringenli 800 quingenli 600 sexcenli 700 seplingenti 800 oclingenti 900 nongen li 1000 mille 2000 duo niill:a 3000 Iria millia 100,000 cenlum millia 1,000,000 decies cenlum millia 2,000.000 vicies cenlum millia |
Onlinalia. primus a, um, de eerste, secundus, a, um, de tweede, lerlius, a, um, de derde, quarlus enz. quinlus sexlus seplimus oclavus nonus decimus undecimiis duodecimus lerlius decimus (zelden deeimus et ter-tius enz.) quarlus decimus quintus decimus sexlus decimus seplimus decimus duodevicesïinus [oclavus decimus], undevicesïmus | nonus de cimus] vicesïmus [vigesimus] unus (a, um) et vicesimus (a, um) aller (a, um) et vicesimus terlius et vicesimus (vicesimus tertius enz.) duodetricesïmus undetricesïiuus Iricesïmus (trigesimus) quadragesïinus quinquagesimus sexagesimus sepluagesimus octogesimus nonagesimus nonagesimus nonus centesimus centesimus primus centesimus secundus ducentesimus Irecenlesimus quadringenlesimus quingeniesimus sexcentesimus seplingenlesimus octingenlesimus nongentesimus millesimus Ijis millesimus ter millesimus cenlies millesimus decies cenlies millesimus virics cenlies millesinius. |
47
Aanm. Als cijfers gebruikten de Romeinen de volgende teekens ; de 1 stelden lij voor door I; 5 door V; 10 door X; 30 door L; \ 00, door C; 800 donr b of D; 1000 door M.
Als een lager teeken acliler een hooger slaat, geeft het eene optelling te kennen ; staal het er voor, dm nioet men liet daarvan aftrekken; b. v. VI is 6, VII is 7, IV (zelden 1111) is 4; LX is 60; XL is 40; CX is HO; XC1 is 91.
Iod is SOOO, en door elke bijvoeging van o wordt het getal eenmaal met 10 vermenigvuldigd ; b. v. IDsji is 500,000. Het getal wordt verJubbeld, wanneer men er-venveel malen C voor als achter plaatst; b. v. clo of M is 4000, ccloo is 10000, cctcbooD is 1,000,000.
In lateren tijd gebruikte men ook Arabische cijfers.
oelogem nonageni undecenteni cenlënt cenlëni singuli centëni bini ducëni treeëni quadringeni quingeni sexceni septingeni octingeni nongeni singula millia bina millia terna millia centena millia decies centena millia vicies centena millia. LXXX XC ir. C Cl r.ii cc ccc CD D ÜC DCC DCCC DCCCC M of cb MM of ebeb MMM ccoboo ccccbooo CCCCb005CCCClK)03 |
Adverbia numeralla. semel, eenmaal, bis ter quater quinquïes sexïes septies octies novies decies undecies duodecies terdecies 0/ tredecies, quaterdecies of quatuordecies quinquies decies of quindecies sexiesdecies of sedecies septies decies duodevicies of octies decies undevicies vicies semel el vicies; vicies semel; vicies el semel bis et vicies; vicies bis; vicies et bis. ter et vicies duodetricies undetricies tricies quadragies quinquagies .gt;i sexagies f .sepluagies oclogies nonagies undecenties centies centies semel centies bis ducenties trecenties quadringenlies quingenlies sexcenties seplingenties octingenties nongenlies millies bis millies Ier millies centies millies decies centies millies vicies centies millies. /7 |
48
A. Aanmerkingen over de jf rontljjetaHon .•
1. \ oor 18 en 19 gebruikt men beter de aftrekkingsvormen met duode, unde, gelijk ook voor 28, 29, 38, 39 enz,; b. v. 28, duodetriginta 29 undequa-draginta. (Voor 98 vindt men meestal rvmaginta octo of octo et nouaginfa ; voor 99 : njnaginta nocem of novem et nnnaqinti.) Hetzelfde geschiedt bij de ordinatii, de distributiva enz., die van voornoemde getallen zijn afgeleid.
2. a. De grondgetallen unusi, duo en tros worden verbog-en, ook wanneer zij in samenstellingen voorkomen.
Unus, a, um, volit de declinatie van § 54, Aanm. 3. Het heeft echter geen meervoud, dan alleen wanneer het stsat bij substantieven, die geen enkelvoud hebben, of ook in de beteekenis van allien, eenerlei, de eene/i; b. v. una castra, éene legerplaats; nni Sueci, de Sueveu alleen.
Duo en tres worden verbogen als volgt:
Mann. Vrouw. Onz. Mann. en Vrouw. Onz.
Gen. «Iiio*um, «liioi-iim, triam, 1 rintvi,
I)at. «lnobasquot;, lt;liialgt;iis, lt;1 nolm.s, tritgt;xis», tritons,
Ace. tlnos of «laas, lt;Iilo, tres, trla,
Abl. duotoas, duatousü, cltiotons. tritous, ta-itous.
Gelijk duo wordt verbogen atibo, amhre , ambo, beide.
lgt;. De overige getallen tot 200 zijn onveranderlijk, Ducenti, ae, a, en do overige honderdtallen worden verbogen gelijk do ineervoudige adjectieven op ut, a, um.
3. n. Mille, éénduizend, is meestal een onverbuigbaar bijvoeglijk naamwoord ; b. v. mille homines, mille hominmn, mille hominibus. Somtijds wordt het (vooral in den Nom. en Ace.,) doch onveranderd, als zelfstandig naamwoord gebruikt en het is dan gevolgd van het getelde voorwerp in den Genitief b. v. mille mihtum misit-, hij zond duizend soldaten. In andere naamvallen komt mille met den Genitief slechts voor als millia ook daarbij staat; b. v. cum octo millibus peditum, mille equitum. Liv. Met 8000 voetknechten en 1000 ruiters.
b. M'xWe heeft in het meervoud :
•j Nom. millj'a milia
Gen. millium milium
Dat. millibua mi\ibus
Acc. millia milia
Abl. midibus ol milibus.
Bij millia voegt men kleinere getallen ; b. v. tria millia, sex millia, centum millia, ducenti millia enz. met den Genitief van het getelde voorwerp; b. v. sex millia equitum, zes duizend ruiters; cum sex millibu» eqnitum, met zes duizend ruiters.
Zoo er bij millia nog een kleiner getal gevoegd wordt, dan'plaatst men den naam van het getelde voorwerp in denzelfden naamval als millia of ook wel in den Genitief als die voorop stiat; b. v. lidbet dm »zilb'a trecentos at-malos (milites) of armatorum (militum) duo millii trecentos iabet. Hij heeft tweeduizend driehonderd gewapende soldaten.
c. In plaats van duo millia, tria millia enz. gebruiken de dichters en latere prozaschrijvers ook bis mille, ter mille enz.; somtijds staan in plaats daarvan de distributiva; b. v. 2000, bina millia enz. Het getal, dat de duizendtallen aangeeft, staat soms achter millia; b. v. millia quinque voor quinque millia.
49
4. Tn de getallen van 20 tot 100 kan men liet kleinste getal voorop plant-sen, maar dan moet men het voegwoord el gebruiken; plaatst men liet grootste voorop, dan blijft et weg; b. v. tres et tiginti ol' riyinti tres. Achter di-honderd- en duizendtallen volgt het kleinste getal met of zonder b. v. 10(» centum [et) scx; 160, centum {et) stxagitita; komen er echtertienheden en eenheden in zulk getal voor, dan worden de eenheden achter de tienheden geplaatst zonder et: b.v. 1 06, centum {et] sexaginta sex. Dit alles geldt ook voor ranggetalk-n.
5. Voor een groot, doch onbepaald getal gebruikt men gewoonlijk stianri. sexcenties, soms mille, inillies ; b. v. scxcenta Heet ejmmodi ojfjie. Cic. Men kan er zoo wel duizend aanhalen. Plus millies oudivi. Ter. ik heb het meer dan duizendmaal gehoord.
6. Een millioon wordt vertaaW door decies centena mil Ha, tienmaal honderdduizend; 1,100,000 door undccies centuin {af e*ntmui]millia-, 1.200,0()(gt; door duodecies centum (of centena) mïllia ; 2,000,000 door t-icies;
door tricies centum (of centena) millia enz.
Volgt het woord sesttrtium, dan laat men centeva millia veelal weg ; b, v. ricies sestertium 2,000,000 sestertiën.
De kleinere getallen worden daarbij gevoegd op de volgende wijze: l,2ati,8(i.1 duodecies centena millia quinquaginta séx millia oc ling en li sexaginla quinqw.
B. Aanmerkingen over de ranjffg-etalleii.
1. Voor de ranggetallen 21, 31 enz. is mus et vicesimut gebruikelijker dan primus et vicesim.us of vicesimus priniHt enz. In het vrouwelijk wordt unetricesima met het onveranderlijke un gevonden.
Voor 22 is alter el vicesimus of vicesimus alter te verkiezen boven rice-simiis secundusof secundus et ricesimus of duoetcicesimus.
2. De ranggetallen worden verbogen als adjectieven op us, u, 21m. Is unm niet tot un verkort, dan blijft het in de samenstelling verbuigbaar. Duo is in de samengestelde ranggetallen altijd onveranderlijk.
3. De ordinal ia worden in het Latijn gebruikt om de jaartallen uit te drukken; b.v. 1S7S. annus millesimus octingentesimus septuagesimus octavus.
4. Telkens de derde, telkens de vierde enz. wordt vertaald door een ranggetal met bijvoeging van quisque ; b. v. tertius quisque, quartus quisque enz. Priynui quisque beteekent telkens de eerste of de een na den anderen. Quo-tus quisque is ; de hoeve el tile telkens of hoe weinigen. Telkens de tweede wordt vertaald door altérnus met het substantief in het meervoud ; b. v. nl-ternis diebus, om den anderen dag ; beter : terlio quoque die.
G. Aanmerkingen over de -vertleeleiKle s;etallon.
1. De verdeeleude getallen worden verbogen als meervoudige adjectieven op us, a, uui.
Bij dichters wordt soms Jiel enkelvoud der distrilfuliva pevonien oiu een verhoud mn te duiden : 1'. v. hinum corpus, een dubbel lichaam. Sfptenu* rmtnerua leyionum, Cic. Legioenen zeven in getal. Sorat'jds vindt men den Genitief meervoud op um in plaats van orum.
• 2. De verdeelende getallen worden geliruikl;
«• Om aan te duiden dat iels zieh zoo dikwijls herhaalt voor elk der wezens, waarvan gesproken wordt ; b. v. Cxsar el Ariovistus denos comités adduxenml. Ca;sar en Ariovistus brachten elk lien begeleiders mede. Septena jugera plebi divi-dunlur. Zeven bunders worden aan iederen burger gegeven.
Aanm. Is bij een verdeeling het woord singuli uitgedrukt, dan kan in plaats van bet ander verdeelingsgetal ook een grondgetal slaan ; b. v. singulis denarii Irecenti imperahantnr. Cic, Aan elkeen werden driehonderd denanssen als schatting opgelegd.
50
Singtili wordt ook iiilgtlaten nis de vordeeling reeds genoepiaam uilkoml; li. v. mülia talenlvm per duodecim annos dabitis. I.iv. d. i. singula millia singulisannis. (ïij zuil gedurende twaalf jaren telken jare duizend talenten geven.
1». Om Ie vermenigvuldigen; b. v. bis bina, tweemaal twee; ter novenen mensa e, driemaal negen tafels. Bij dich'ers ook de grondgelallcu ; b. v. bis quinque viri, tien mannen. Zoo ook decies cenlena millia enz., in plaats waarvan ook decies cenlum mülia enz. gevonden wordl.
c. Bij zelfstandige naamwoorden, die geen enkelvoud of in liet enkelvoud eene andere beleekenis hebben ; in plaats van singuli bezigl men dan en in plaats \an lerni gewoonlijk tnni; b. v. castra, legerplaats, bina castra, twee legerplaatsen ; UUerac, brief, quinae htlerae, vijf brieven. Duidi eebter bet meervoud geene eenheid aan, dan gebruikt men de grondgetallen, b. v, liberi, kinderen; duo liberi, twee kinderen.
d. Somtijds bij zaken, die men bij bel paar rekent; b. r. bint scyphi, een paar bekers. Dicblers gebruiken ze soms in plaats van de grondgetallen; b. v. bina hn-■slilia, twee werpscUiebteD.
§ 6S. De -vermenigrvulcligfeiicle getallen gaan uit op
plex;. Genitief piïcis, en beantwoorden aan de vraag quotvplex? hoeveehooi tig? als:
1. simplex, enkelvoudig, 5. quincvplex, vijfvoudig,
3. duplex, tweevoudig, 7. septemplex, zevenvoudig,
3. triplex, drievoudig, 10. dtcemplex, tienvoudig,
4. quadrvplix, viervoudig, 100. cevtuplex, honderdvoudig.
Aanrn. Omtrent het gebruik der overige vormen is men niet zeker. Voor dvplèx slaat soms geminus.
§ 63. De e-venrodiglieidweetallen gaan uit op plus, n,
um; zij beantwoorden aan de vraag quotiiplus? hoeveelmaal qenoneifi of liotvcti-maal zoo groots en worden meestal alleen in het onzijdig gebruikt; als:
]. simp!vs, a, um, enkel, 4. quadruplus, vierdubbel,
2. duplus, a, um, dubbel, 7. sepluphis, zevendubbel,
3. triplus, driedubbel, 8. oetuplus, achtdubbel.
§ 64. j. a. Om aan te duiden -voor de hoeveelste maal iels geschiedt, beeft men de bijwoorden op um, die van de langjjelallen zij» afgeleid ; b. v. primum, voor de eerste maal, dectmum, voor de liende maal,
iterum, voor de tweede maal, lerlium decimum, voor de dertiende maal enz. tertium, voor de derde maal,
1». Dezelfde getallen dienen ook ter opsomming; h. v. primum, vooreerst, ten eerste, [deinde, ten tweede,] tertium (porró), ten derde; verder saint men op met adhaec, turn, (dan, ten vierde,) 'postea, daarna, praeterea, insuper, daarenboven, tandem, eindelijk, denique, ten slotte of kortom, postremo, ten laatste.
c. Bij opnoeming van onderdeelen tener zaak en dergelijke opsommingen bezigt men «nas, a, um, alter, terlius, quartus enz.
2. Genoemde getallen kunnen ook op o uitgaan in plaats van op «m ; b. v. primo, in het eerst, van bet begin af, primum, vooreerst, in de eersle plaats; secunao, gewoonlijk turn of deinde, op de tweede plaats. Secundum wordl niet gebruikt; men zegt daarvoor iterum. Voor de oterige getallen bezigt men liever den uilgang um.
Ten laatste is ullimum, postremum, extremum. Nu of toen voor bet laalst is: hoe of illud ultimum.
Aanmerking. Builen genoemde telwoorden heeft men nog eenige woorden, die bij de telwoorden behooren, omdat zij van de telwoorden zijn afgeleid of met een telwoord zijn samengesteld, namelijk;
1. De telwoorden op aoua, van ranggetallen afgeleid door us te veranderen in anus, om aan Ie duiden, t'it welk gelal iemand of iels behoort ; lgt;. v. primanvs, van bel eer»ie legioen; secundanus, van hel tweede legioen; lebris quartana, de derden-daagscbe kooris.
2. Dc leiwoorden op artua, van distributiva afgeleid door i te veranderen in nnus, um aan Ie duiden, dat iemand of iels dat gelal bezit, b. v. ternarius, senarius; b. v. numwus denarius, een munt die lien assen geldl; seitex septuagenarius, een zeventiger. Voor de tusscbengetallen zei men er een dislributivuro voor ; b. v. lex quma meen ar ia.
'Agt;
O I
3. a. De samsn^eslelJj nul {annus) eanU «n (inensis) tmieUri* om aan duiden, hoeveel jaren of maanden iels in zich bevat; 1). v.
lienjarig,
van twee maanden, van diie maanden, van vier maanden, van zes maanden.
decennis, bimeslris. Irimeslris, quadrimalris. semeslris,
annuus, van een jaar, jaarlijkscb,
biennis, bimus, tweeiarig,
Iriënnis, trimus, driejarig,
quadriennis, quadrimus, vierjarig,
quinquennis, vijfjarig
I». Van de telwoorden op enms vormt men wederom andere door is te veranderen in alls ; b v. quinrjuennalis, vat om de vijfjaren geschiedt; ook maakt men daarvan substantieven door is ie veranderen in inm; b. v. uiennium, tijdperk van Iwee jaren ; qundriennium, tijdperk van vier jaren. Zoo maakt men ook van dies . biduum, Iriduum enz., tijd van twee, van drie dag^n.
4. Buitendien heeft men ook nog telwoorden, die samengesteld zijn met substantieven waarvan de uitgang veranderd wordt; b. v. van pars komt bipnrtitus, in twee deelen verdeeld, Iriparlitus, enz.
ü. Eindelijk heeft men nog de samenstellingen met semi, half; b. v. seniis, een halve as; seillianimus, halfdood ; met aesqui, anderhalf maal, b. v. sesquwclavus, dnt acht en de helft van aclit beval; sesquipedalis, van anderhuiven voet ; benevens de met telwoorden samengestelde bijwoorden op fariam ; b. y. bifariam, op Iweo crlei wijzen, in twee deelen; quadnfanam enz.
Over de manier, waarop wen de breuken vertaalt, zie Aanhangsel.
Ij ((5. i. Als onbepaalde groadgetallen bezigt men ;
lot, zooveel, mull\, velen,
quol, hoeveel, paud, weinigen,
tolidem, evenveel, nonmdix, eenigen,
omnes, allen, plcrique, demeesle.
De woorden ul/us, solus enz.
b.
c.
§ 54, Aanm. i.
________________, ______ _____ opgegeven in
De bijvoeglijke naamwoorden van hoeveelheid in den Ncrn. en Acc. van het onzijdig enkelvoud.
2. Tot de overige onbepaalde getallen behooren : quolus, de hoeveelste ; ullbnus. de laalsle; (penullitnits, de voorlaatste; antepenultgt;mus); quolenx, hoeveel ieder ; lotie* '/.oo dikwijls; quol'ics, hoe dikwijls; al\qiiol\es, somtijds, plurles^sxpe, menigwerf ; multiplex, velerlei ; mullitarmm, op vele plaatsen enz. Zie §§ 76, 77 en 290 .
5 OO. De voornaamwoorden (pronomina) zijn woorden, welke dietien tot vervanging of tot bepaling van een zelfstandig naamwoord.
Men heeft in het Latijn persoonlijke, ■pronomina penonalia, bezittelijke, pot-ssssica, aanwijzende, devionstrativa, vragende, interrogatira, betrekkelijke, relativa, en onbepaalde, iadefi/nta, gelijk in het Nederlandach. Buitendien heeft men nog pronomina gsutHia, welke dienen om aan te dulden ,tot welk volk, tot welke familie of partij iemand behoort,(zie § 68 Aanm. 2.) benevens pronomina oorrelativa (zie § 77).
Eenige voornaamwoorden kunnen bij een zelfstandig naamwoord staan, en worden dan bijvoeglijke voornaamwoorden genoemd.
PERSttasriiUKK VOOUHi AAWWOOnOE*.
§ OT. De persoonlijke voornaamwoorden worden verbogen als volgt :
Enkelvoud.
de overige, alle,
alle.
geen.
celeri, cuncli. miverti, nulli,
Eerste persoon. |
Tweede |
persoon. |
Derde persoon. | |
Nom. |
earo, ik. |
to. |
gij' |
ontbreekt. |
Gen. |
mol, mijner, |
t «i, |
uwer, |
sui, zijner enz. |
Dat. |
mllti |
lt;ngt;i | ||
Ace. |
me |
WO | ||
Abl. |
mo |
te- |
Meervoud.
Nom. nos, wij, vos, gij, ontbreekt
'•en, iiost i-iitii of nosti'i, vostrnm of, -vostri, sui,hunner,enz.
Dat. nobis, -vobis, silgt;i,
Acc. jios, -voss, so,
Abl. nobis. volgt;is. so.
De Vocatief is gelijk aan den Nominatief; tu en vos zijn de eenige, die gevonden worden. Zooals men hierboven ziet, is het enkelvoud van den derden persoon gelijk aan het meervoud.
Aanm. i. Nostrum cn vestrum sebruikt men om liet geheel aan Ie duiden , waaruit een gedeelte genomen is ; anders zegt men noslri en veslri. Zie echter5 399.
2, Achter all* «pgegeveo persoonlijke voornaamwoorden, behalre achter In en den Genitief meervoud van ego en tuy voegt men met om de voornaamwvorden krachtiger te doen uitkomen ; b, v. egomer, temet, yemet. Somtijds voegt men daarbij nog liet voornaamwoord tpse% ïelf, in dentelfden naamval ; b. v. temet tpsum. u zeiven.
^an tu maakt men in hetzelfde geval tutë en tut'émet. In plaats van wr, /een se enk. en meervoud kan men ook zeggen menie, tete% se se. De Datief miht wordt soms samengetrokken lol mi.
3. Het voorzetsel cum wordt achter de persoonlijke voornaamwoorden geplaatst en daaraan vastgehecht; b. v. mecum, met mij.
Men kau het voor of achter de betrekkelijke voornaamwoorden plaatsen ; I). v. cuvi quo ot quocum, met welken.
JBEZITTMIIjMJKE OKfi#;.V
§ 08. De bezittelijke voornaamwoorden zijn :
noster, nostra, nosti'iini, onze,
snns, stta, snum, hun, haar
Deze voornaamwoorden worden verbogen gelijk dc adjectieven op w, a, utn, en er, a, urn. Mens heeft echter in den Vocatief enkelvond van het mannelijk mi. Zij komen gewoonlijk in geslacht, getal en naamval met den naam der bezeten zaak overeen.
^Aanmerkingen. I. Aan den Ablatief enkelvoud dezer voornaamwoorden (vooral van st/ut,) wordt soms /'/• gehecht in dc beteekenis van eigtn; b. v. suopte pondore, door zijn (haar) eigen gezag.
In d«zelfde be teekenis wordt met aan suus in alle naamvallen gehecht, vcorai indien ipse v0Igt (zelden heeft dit plaats bij meiw).
2, Va«; natter, resfer enquis, wie ? Gen. cujus komen de pronomina gen til ia: nontras (Gen. nti.%), nnz* tnndgrfibni, ee* der onzen ; restras (Gen. at is), uir landgenoot, een der vieen ; i-wjrtS [Gen. aUs), wat land!»' man, van welke familie of partij, die regelmatig naar de derde declinatie verbogen worden.
AAST WMJZJEIVDE VOfHtX.I .iJf WOORO EST.
$ OO. De aanwijzende voornaamwoorden zijn r hic, deze ; iste, die daar bij u); Ule, die, gindseheis, hij, die, (welke reeds te voren vermeld is of door een tusschenvoorstel gaat bepaald worden); idem, dezelfde; ipse zelf. Alius, ander, en aller, de andere (van twee), kunnen onder dc aanwijzende voornaamwoorden gerekend worden. Genoemde woorden verbuigt men als volgt:
Enkelvoud. Meervoud.
^ 'ï'O Mann. Vrouw. Onz. Mann. Vrouw. Onz.
deze
Nom. liïo Imee l»oo Iii Uao Imec
(jen. liujus liujus linjus lionim Itsirumliorum
Dat. Imio ïtiiio linie _ liis liis hls
Mr.. Hune lume l»oc- l»os lias Kaots
Abl. Ijoo liae lioe. his l»l« l»i.s.
53
4a»itn. Aan hic, haec, ho« wordt somtijd» in alle naamvallen ee ter verHerking gevoegd; b. v.hujutcê, hoac».
Om eene rraag uit te drukken, plaatst men er cine achter. Gaat de naamval uit op c, dan hecht men
gewoonlijk slcchts • uf ine daaraan; b. v./uc#, hicinti, hodna (beter dan liirce% A«cc»/i#).
§ TX. Enkelvoud. Mann. Vrouw. Ouz. die Nom. isüto istsi istutl Gen. icit iiiM ïstius istins Pat. isti isti i.-sti Acc. istum islam ijstirtl Abl. isto ifStJX its to. |
Meervoud Vrouw. Ou/.. Maun. isstorum istai-iim istox-nui istiss istis» isti» ijst»»* istus istn iMti.-s istiM isstis». |
Öp dezelfde wijze verbuigt men ille, ilia, illud, die: ipse, ipsa, ipsum, zeil; alius, alia, aliud, ander ; en alter, altera, alterum, ander, [van twee].
.4anm. 1. In plaats van illi vindt men bij de dichters olli. en in plaats van illius, «Vius ook 'Uïu*, t'sflug. Oudtijds bezigde men ouk i/li, ilia, illiquot;voor Ulius, en iUn in den Datief vrouwelijk voor »///.
2. Voor tite en ille wordt ook istic% istaec, i*foo of isluc en ill ie, illcec, tlloc of illue gevonden,, welke verbogen worden gelijk hic, haec, hoe. doch nagenoeg alleen in den IVom., Acc. «quot;n AM. enkelvoud voorkomen. Verouderd rijn de vormen* illosre, illasce, illisce, is/isc#- in vragen vindt men 'il/icint. illanclne, tsficïne. Jn plaats van ipse, iptam, ipso vindt men de verouderde vormen m eapse, enmpu. ecps*, bij Cicero ook reapso [voor ré enpse, re i^sa], inderdaad.
Meervoud. Vrouw.
§ TS.
Mann.
Onz.
Mann.
Enkelvoud. Vrouw. Onz.
©jiïs» lt;■,01-11111 cai-uin eomm
«i iis of ois-i iisü of ois iiss of eiw
itl «miss oass oa
00 it» of *iis iiö of ois iits of ois.
Hiervan is afgeleid idem, dezelfde, dat op de volgende wijze verbogen wordt:
Enkelvoud.
Nom. is* «-si Gen. ejus oiquot;S Dat. ei ei Acc. 011111 eam Abl. eo oa
Mann. Nom. ilt;1em Gen. e{ii»gt;lt;lem Dat. oilt;lem Acc. ©«iilt;lem Abl. eolt;leiii Mann. iidem eor «iinloiii iijstlem (soms eoHlt;lom iiss«ïeiii (soms |
Onz. irtem ejusdem eidom itlcm eoclcm Meervoud. Vrouw. esedem ear-undem Vrouw. eadem ejnstleni eidem eaiulem eadem Onz. eadem eoi-undcm eadem eisdom) voor alle gesl. easdem eisdem) voor alle gesl. |
Janm. Uit de verbinding van ecce en en. ziedaar, met den Acc. mannelijk en vrouwelijk van m rn • He zijn de volgende vormen ontstaan, die bg dc blijspeldichters voorkomen : eccnm, eccam, tccos, eceas, ellum filla m, ella*, ellat. Ook vindt men: eccillum coiliam, eccistam.
m fch,Mixni: i tionx.t tyin ook»v.
§ TH. De vragende voornaamwoorden zijn
1. ciuis, «111:1? quid, wie, wat, die alleen staan ;
3. qui, ci.us3e, cjuod, welke, welk, die bij een substantief staan ;
3. utep, utra, utrum, wie, welke, welk (van beiden).
4. c|uis*iiain, (ciuinam), quaeiia.111, ciuidiia.in,(qxiodnam), wie toch, wat toch, welke toch, •
5. ccciuiSi, ecqiiid, als hut alleen staat.
^54
G. occjui, of éocjwa, ootjtioti, die als adjectief bij
een substantief staan.
7. immquis [niimqui), nuinqua, (mimqMOB.) jiumqiXïd (iiiimc]Uolt;l).
TJtoi*, «tra, ut min wordt gebruikt, wanneer men van two© personen of zaken spreekt; men verbuigt het gelijk ««as, una, xmutn (zie § 54, Aanmerking i.)
Qui nam, ec(iuisnam) nuraquisnam enz. zijn de versterkte vormen van quii en qui enz., en worden gelijk deze woorden verbogen, terwijl het achtervoegsel nam onveranderd blijft.
Het vragend voornaamwoord qui* wordt, verbogen als volgt ;
Meervoud. Vrouw.
Enkelvoud. Mami. Vrouw.
Onz.
Mann.
Onz.
t
Mom.
(jen.
Dat.
Acc.
Abl.
; qtii qutw «|uue
1 quorum quaruu» quorum i quibus quibus quihuis | quosi quns qua»
quitms» quibiis quibm»
Het vragend bijvoeglijk naamwoord qui wordt op dezelfde wijze verbogen, met dit onderscheid, dat de Nominatief enkelvoud is: qui, qua, quod, en de Accusatief van het onzijdig enkelvoud: quoi. Gelijk quis verbuigt men ecquis en numquis-, gelijk qui, ecqui en numq i.
Aainn. V Het onzijdig quid en quidnam wordt alleen (zelfstandig) gebezigd; b. v. quid vidisli?, wal heil gij gezien?; quod en quodiam wordt gebruikt bij een substantief; b. v. quod facinus commisi ? Welke misdaad heb ik begaan? Bij het mannelijk quia kan een substantief slaan; qui slaat meestal slechts bij een zelfsl. naamw. en heefi nagenoeg de beteekenis \anqualis; b. v. qui virl {qualis virl), wal voor een man; qui alleen slaande wordl bijna alleen in afhankelijke vragen gebruikt.
2. Als Ablatief enkelvoud vindt men ook qui, doch slechts met de beleekenis van hoe; b. v. qui lil? Hoe koml bet?
BETREKMtEWjMJfKJE ttWi .1.71 U f» «K HM: X.
§ Het betrekkelijk voornaamwoord wordt verbogen als volgt:
«juis» cjuao quid cujus» cujuts! o«iJU.-i «•ui oui eui
qnom qiiam quid qu^t quo
quo
♦ #
Enkelvoud, je Manu. Vrouw. Onz. Nom. qni, qnee, quod. Gen. cujus, oujus, cujus. Dat. o ui, oui, oui, Acc. quom, qiuvm, quod, Abl. quo, qua, quo. |
Meervoud. Mann. Vrouw. Onz. qni, quae, qnee, quorum, quarum,quorum, qnibus, quitous, qulbus, qnos, quasi, quoe, quibus, quibus, quibus. |
Aanm. 1. De Gen. «nkelv. werd onitijds quoju* geschreven, de Dat. quoi. In plaats van quibu* vjndt men ook quis en queis. Als AMalief «nkelvuud voor de drie geilachlen vindt men oak qui in verbinding met hel voorletsel cum, dus quicum voor quocutn, qnacum en in enkele uitdrukkingen als onzijdig zonder voorafgaand substantief; b. v. habeo% qui u/ar. Ik heb, wat ik kan gebruiken.
2. Van het betrekkelijke en vragende voornaamwoord wordl een soort van bezittelijk bijvoeglijk naamwoord gemaasl met. de beteekenis van wiens ; b. v. is, euja res esi. Degene, van wien de zaak is. Cujum pecus ? Van wien is die kudde? Het koml hoofdzakelijk bquot;j de dichters voor, en slechts in den Nom. en Acc. enkelv., in den Abl. enk. van hel vrouwelijk (ciijü causa) en in den Nom. en Acc. van hel vrouwelijk meervoud.
§ TS. Als onbepaald betrekkelijke voornaamwoorden gebruikt men quis-qui»; qulcimqno, al wip, wie ook ; «ter, utercniiiqMe, wie
L
55
vau belden ook. Deze luatsle woorden verbuigt men als het vragende nttr\ cunque 13 een onveranderlijk achtervoegsel.
Van quisquis komen voor : de Nom. mann. quisquis, de Nom. en Ace. onz. quid-quid1 of quicquid, en de Abl. mann. en onz. quoquo: zelden vindt tuen quewquew j quiqui, quibusquibus en quaqun. Cuicuimodi beteekent : vin uelken aard ook.
Qulcmnqne, qasecunquo, qaodcunqiio wordt verbogen als qtti, qua,quod. Quicunque wordt ook, doch zelden, gebruikt in de beteekenis van ieder: b. v. quacunque ratione, quocunque modo, op iedere wijze. In dezelfde beteekenis vindt men ook quoquo modoX
Annm. Quxcumque wordt somi Hoor een of twee woorden pescheiden ; b, v. qun ea me cunque du-c*t, Waarheen lij mij ook zal voeren. Dezelfde scheiding (tmesis} heeft plaats bij fua/i8cum/«e,4«juon^es .cunque en quilxhtt. Zie § 161,9.
OXBEPAAliUE VOOBJr'AAWWOORDE*.
§ TG. De onbepaalde voornaamwoorden zijn de volgende ;
1. Quit, qui. Vrouw, quae, qua, Onz. quid, quod, iemand, iets, eenig. Het wordt overal verbogen gelijk het betrekkelijk voornaamwoord, maar heelt in den Nom. en Ace. van het onzijdig meervoud twee vormen : quae en qua {qua is meer gebruikelijk dan quae). De vorm quod staat slechts bij een substantief ; meestal ook qui ; quid staat alleen (zelfstandig); quit kan alleen of bij een substantief staan.
2. Gelijk quis wordt verbogen iiliquis (nliqui), aliqu», illiquid faliQuocl), iemand, iets, eenig, dat echter in het vrouwelijk enkelvoud en in het onzijdig meervoud alleen aliqua (niet aliqu/z) heeft.
3. Quisquam [quseqiitim zelden], q«ilt;lq«iain of qaicquam
[quodquam zelden], iemand, iets, wordt verbogen als quis (zonder de
vormen {«t en quod]. Het vronweiijk en het meervoud ontbreken.
Aanm. Quisquam staat alleen, '•och kan ook als adjectiefgebruikl worden bijnamen van personen- quisquam senptor, b.v. quisquam Gatlus. In plaats van quisquam wordt bij een zelfst. naainw. ullus gebezigd, dal somtijds ook alleen kan slaan (gewoonlijk (echter slecbls in de vormen ullius, ulto en in den Dal ulli.]
4. Qtiispiaïii, quncpiaiu, quitlpiam, [qnortpiann,] iemand. iets, quidam, quaedanti, qiii*lclai»i (quotldam,) een zekere, quivis», quaovlss, quidvis (quodvis), ieder, wie gij wilt, quicsquo, quaeque, quidqno (quodque), ieder elk, worden verbogen gelijk het betrekkelijk voornaamwoord, doch hebben in het onzijdig quid, indien zij alleen staan, quod indien zij bij een é»uIgt;-stantief geplaatst zijn.
5. In unusqnisque, unaquaoqne, unumquidque of unumquodque, ieder, worden beide deelen verbogen; b.v. uniuscujus-que enz. Dit geschiedt ook in quotusquisque, quofaquaequt, enz. de hoeveelste telkens, wie. Gen. quoticujusque.
G. Als onbepaalde voornaamwoorden (telwoorden) worden ook nog gebruikt; alius, alter, uier, neuter, ullus, nu'lus, solus, tot us, benevens de samengestelde woorden utercumque,utervit, uterlihet, uterque en al te i uier. (Zie § 54, Aanm. 4.)
7. Nemo, niemand, is een mannelijk substantief van de derde declinatie maar kan ook als adjectief staan bij namen van personen; b. v. nemo scriptor, geen schrijver, nemo Gallus, geeu Galliër. (Bij namea van volkeren staat altijd nemo). In plaats van den Genitief en Ablatief van nemo gebruiken de beste
schrijvers niilliv» en nullo
8. NiJiil, niets, is Nominatief en Accusatief. De andere nnamvalJen worden gemaakt, van den vorm nihilum. Genitief nihilAblatief nihilo.
§ . Pronomina correlativa noemt men voornaamwoorden, welke tot verschillende der voorafgaande soorten behooren, maar door hunne beteekenis en uitgang in onderlinge betrekking staan. Het zijn eigenlijk adjectieven, welke personen of zaken ten opzichte van hunne hoedanigheid, hunne grootte of hun getal aanduiden. Zoodanige zijn :
Aanwijzende. e, zoodanig. tantus, a. urn, /.00 groot. talis. tot, zooveel, (totuJem, evenveel.) |
Vragende en Betrekkelijke. qualis, e, als; hoedanig? quantus, a, nni, als; hoe groot? quot, als; hop- veel? [quotus, de hoeveelste)') |
Onbepaald betrekkelijke. qualiscunque, h oedanig ook. quaniuscunq/te, quaHtuiquantus, hoe groot ook. quotcnnque, quoiquct, hoeveel ook. quotnscunque, (Ie; hoeveelste ook.) |
Onbepaalde. qualiüihet, van welken aard ook. quantuslibet, quant us vis, van welke grootte ook. aliquantus, van eenige grootte. aliquot,, eenige. |
De woorden lot, quot, en de andere, die daarmede samengesteld zijn, blijven onveranderd.
Aanm. Qualiscunque en quantuscunque worden ook als onbepaalde vooinaamwoorden gebruikt. Als verkleinwoorden komen voor; lanlühis, zoo klein; (]iiugt;uulus, hoe
klein; quaiHuluscimque, hoe klein ook; aliquantulum, een weinig.
§ quot;J'S. De werkwoorden (veria,) drukken het bestaan, de handeling of deiv toestand der wezens uit.
Ten opzichte hunner beteekenis zijn de werkwoorden in het Latijn ovevtjan-keiyic (transitief) of oiiovoirjgt;;a,ukol|jl£ (intrunsitief.)
1. Een werkwoord is transitief, wanneer het eene handeling uitdrukt die door een wezen ondergaan wordt of kan worden; b.v. patamp;rcasligalfdiwu. De vader bestraft den zoon. Filius castigatur a pahe. De zoon wordt bestraft door den vader.
De transitieve werkwoorden hebben twee vormen:
a. den V'omloii (actievon) vorm, wanneer men wil uitdruk
ken, dat men let op het vorricliten van de handeling; b. v. pater cas-iigat filium.
lgt;. den iytienden ('pussieven) vorm, wanneer men wil uitdrukken, dat men let op het onderdaan, (het lijden) van de handeling; b. v. filius castigatur a patre.
2. Een werkwoord is intr-nnsitief, wanneer het eenen toestand uitdrukt, of wel eene handeling, die niet door een wezen ondergaamp;n wordt noch
57
kan worden; b. v. dotmio, ik slaap; co, ik gn.
Deze intransitieve, ook wel onziitlig-o werkwoorden penoemil, hebben alleen deu bedrijvenden vorm, en kunnen dus niet gebruikt worden. Mea bezigt somtij Is den derden persoon enkelvoud van liet pas-iiei', doch onpersoonlijk; b. v. itur, er wordt gegaan.
Op dezelfde wijze kan ook de derde persoon enkelvoud van gewone passieve werkwoorden onpersoonlijk gebezigd worden; b. v. narrat er wordt verteld.
3. Eenige werkwoorden hebben in het Latijn den lijrteiKlon vorm, maar de tootookonÜ!!» van den ventlen. Zulke werkwoorden hceten aepanontla; zij zijn djjU transitief, deels intransitief; b. v. //or for, ik vermaan; morior, ik sterf.
4. Eenige werkwoorden met onse'ltligj'o betcekenis hebben in liet per-fcotum den l^Jclenden vorm; zij zijn: rjandco, ik verheug mij, gafisus snm; audeo, ik durf, austcs sum-, fdo, ik vertrouw, fisns sunt; (ook confïJo, diffldo)] soleo, ik ben gewoon, solit.is su n. Deze werkwoorden noemt men seinit1ejgt;tgt;nen.tia (halve depoaentia).
5. Andere werkwoorden hebben den bedrijvenden vorm, maar de beteeke-nis van den lijdenden; b. v. vapido, ik word geslagen; venio, ik word verkocht.
6. Over de wederkeerende werkwoorden zie Synt. § 4-iI. Over de onper soonlijke zie § 14G.
§ TC*. In de vervoeging (conjugatio) der Latijnsehe werkwoorden heeft men vier wijzen (modi), gelijk in het Nederlandsch:
de asaiitoonomcle wus», {modus) inrticativits, de. voea^enrto wu®» conjunctiviis (subjunctivus) de «yebiotloaide wijs, imperatlvus,
da oiitjep:irillt;lo wijss, ïnliiiitivn.'S.
§ «iO. De tijden hebben de volgende namen:
t««g'oiiwocgt;i*lt;lig,-e tü«l, yit-mpu ) prnesoiiw,
onvolmaakt verleden imperfoctum,
volmaakt v©rle«len pei-fectnin,
meer dan volmaakt verl. tijd, plnsquamperiootuni, eei'iste toekomende tijd, fiituriiin (simplex), tweerfe toekomende tïfd, fiiti.inim exactuin.
In den Indicatief heeft men eenen bijzonderen vorm voor iederen tijd; in den Imperatief alleen voor het preesi-n» en futurum-, in den Infinitief alleen voor liet prcesens, perfectum en fidurum. In den Conjunctief heeft men dezelfde tijden als in den Indicatief, behalve die der toekomst, voor welke men zich van eenen omschreven vorm bedient. Zie § 489.
^ § 81. In het Latijn heeft men, gelijk in het Nederlandsch, deelwoorden {participia), doch niet in dezelfde gevallen.
1. Bij de bedrijvende en onzijdigfe werkwoorden heeft men twee deelwoorden:
a. het togrenwoordigf deelwoord (participium prsssens); b. v. amans, beminnende; iens, gaande.
lgt;. het toekomstijy deelwoord (participium futurum) ; b. v. amiturns, zullende beminnen, iturui; zullende gaan. r.
58
Aunm. Hel Nederlandsclie verleden deelwoord (met hellende) kan dus in liet Latijn niet letterlijk door oen deelwoord vertaald worden; men liezigl dan eene oni-spreking.
2. Bij de lïjfleiwïo werkwoorden heeft men ook t-woo deelwoorden: a. liet -vorlcden (participium perfectum,), b. v.
(imaitis, bemind geworden, bemind.
Tï, het toeliomsstigf deelwoord (pnr'icipium fntiii'uin); b. v. aman-chu, moetende bemind worden. Dit deelwoordwordt ook wel fffri.ndirtim genoemd-
Aanm. a. Voor hel Nedorlandsebe tegenwoordig- deelwoord mei lijdende beteekenis (bemind wordende) beeft men geen bijzonderen vorm in bet Latijn.
1gt;. Evenzoo heeft men geenen hijzonderen vorm voor het eenvoudig toekomstig deelwoord van het passief (zullende bemind worden); het participium op dus, da. dum drukt eene noodzakelijkheid uil (moetende bemind worden).
Bij onzijdige werkwoorden bestaan de deelwoorden met passieve beteekenis niet, dan in hel onzijdig op um, welke vorm onveranderd met hel werkwoord esse verbonden en onpersoonlijk gebruikt wordt; b. v. cursum est, er is aeloopen geworden; curven ium est, er moei geloopen worden. Zie § 92, i.
d. De volpende participia perfcctn hebben bij eenen passicvai vorm eene nc.tine hefeekenis:
juralus, gezworen hebbende, eroletus, verouderd (zijnde),
injuralus, niet gezworen hebbende, inrv/eratus, ingeworteld (zijnde),
conjuratus, famengezworen hebbende, nupta, geluiwd (zijnde),
roenafvx, gegeten hebbende, ohsoletus, verouderd (zijnde).
adultus, opgegroeid (zijnde), potvs, gedronken hekbende,
er*/ma. gegroeid (zijnde] pronsus, ontbeten hebbende,
coalitus, aaneengegroeid (zijnde),* suefus, gewoon (zijnde).
Minder gebruilelijx zijn:
Consp/ratus, • me igezworen heibende; plaeitus beha.igd hebbende; deflagratus, verbrand hebbende, con-v$utms, bezocht i eb tende.
3. Bij de verba deponontia heeft men vier deelwoorden :
a. het participium prsesens; b. v. hot lans, vermanende; emetans, talmende.
b. het participium futuruni acti-vmn : b. v. Jiortaiurus, zullende rermanen ; cuncfaturus, zullende talmen.
c. het participium p ex-f«ctrim (met actieve beteekenis); b. v. hortatus, vermaand hebbende ; evnetatus, getalmd hebbende.
d. het participium iutiii'imi passi-vum ; b. v. lioi't;!mliu-i, moetende vermaand worden.
Dit laatste deelwoord (gerundivum ontbreelst bij de veria dtpoventia-met oiisf/ijtligfo beteekenis, omdat een onzijdig werkwoord geen passief heeft.
Het is echter wel gebruikelijk in het onzijdig enkelvoud odpersoonlijk ; b. v
emetandum ed, er moet getalmd worden. Zie § 92,4.
Annm. i. Bij de verba deponentia beslaat geen verleden deelwoord met lijdende beteekenis (b. v. vermaand geworden zijnde).
, ï. Heeft een werkwoord geen supinuw, dan heeft hel ook cjeen participium futurum van hel actief en geen participium perfectum, omdat die van hel supinum moeten worden afgeleid.
3. }lel participium prasens van hel actief en hel partieipium perfectum van het pas-sief worden somtijds als adjectieven gebruikt om eene bijblijvende hoedanigheid ofei-senschap uil te drukken; zij zijn dvn ook vatbaar voor de trappen van vergelijking. Vele deelwoorden hebben echter geenen eoniparat ief; b. v. anions, amantior, aman-tissimus; meritus, merüissimus. De deelwoorden op lu'vs en dus kunnet; niet als adjeclieven gebruikt worden.
§ Bniten genoemde vormen heeft men er in het Latijn nog twee,
onder welke zich het werkwoord voordoet als een zelfstandig naamwoord, namelijk:
89
1. Tiet Oei-xiiKlium, dat slechts bij het aotief tiestiat en verbogen wordt gelijk een onzijdig substantief op nd'im-, het beeft echter geenen Komina-1ief ; b. v. cmonii, van te beminnen, am an do enz.
3. Het Supimim heeft twee uitgangen : dien van den Accusatief op um, met actieve beteekeuis, en dien van den Ablatief op n, met passieve; b.v, scriptum, om te schrijven; (criptu, om geschreven te worden. Zie § 509-517.
§ Voor de verschillende tijden van den Indicatief, Conjunctief en
Imperatief bestaan de ijorsanon en grotallotx in het Latijn gelijk in het Nederlandsch; zij worden aangeduid door voivioliilloncle nit-van het werkwoord, zoodat de persoonlijke voornaamwoorden, die onderwerp zijn, weggelaten worden, indien zij den klemtoon niet hebben (zie § 208, 7, Aanm). De persoonsuitgangen zijn ;
Actief. Passief en Dcponens.
Enkelvoud 1 pers. o, i, m. Enkelvoud 1 pers.
r.
9
(sti) 2 ;/ riM, (i*e)
3 „ t, 3 n tri»-.
Meervoud 1 mus. Meervoud 1 ,/ mur,
2 „ tis», 3 „ mini,
§ S-i. In het Latijn heeft men viei- vervoegingen (ConjugationesJ, welke volgens den uitgang, dien het prassens van den Infinitief in het actief lieeft, aldus worden onderscheiden:
eerste conjugatie — aro ; b. v. amlue, beminnen.
tweede conjugatie — ëire ; b. v. moiiêre, vermanen.
derde conjugatie — uro ; b. v. Icgvm, lezen.
vierde conjugatie — ire ; b. v. audye, hooren.
Aanm. Om aan (e duiden, tot welke conjugatie een werkwoord belioorl, is men gewoon bel prtesens Inliuiiief van liet aelief aan te geven, Wordl hij de werkwoorden der tweede en derde conjugalie niet aangegeven, of de e in de uitgangen ere en ere lang of kort is, dan moet men liet proesens Indicatief van liet actief zoeken; gaal dit in den eersten persoon uit op eo, da:i is hel werkwoord van de tweede; b.v. mo-■ncre, monco\ saai het uit op o (met voorafgaanden medeklinker, i of «j, dan is het van de derde; b. v. legere, leijo\ minnare, minuo; factre, j'acio.
§ Du verschillende vormen, welke een Latijnsch werkwoord heeft,
worden afgeleid ran ■vioi- Itooftl voi'mon ; deze vormen zijn : het Iji'assons en poi'iectum van den ; hot supiuuin,
cn hot px-sosüiojisi van den Inliuitiotquot;
Deze vier vormen worden op hunne beurt gemaakt van den stam.
De stam is dat gedeelte, waarin de grondbsteekenis van het werkwoord ligt opgesloten. Deze stam blijft gewoonlijk oiiveramlo. Men vindt bem door de uitgangen siiro, ere, ëirc eu Ii*o van het préesens Infinitiel weg te laten; b. v. amare, stam: am-, moncre, stam: mon; ler/ëre, stam: leg-, au-dirc, stam: aud.
Aan dezen stam worden in bovengenoemde hoofdvormen de volgende uitgangen gehecht:
Praesens. Perfectum. Supinum. Infinitief.
quot;Eerste eouj. o üvi atmn ai*e
Tweede conj, eo ai ïtalll ere
Derde conj. o i tajii
Vierde conj. io ïvi ïtam irc.
60
r In de eerste, tweede eu vierde conjugatie voegt men gewoonlijk deze uitgangen zonder verandering achter den stam;
1). v. 1. amo, amtivi, amn um amare.
3. mcnëo, momii, inonïtum inonëro.
4. audio, audïvi, rud t imi audiro.
Wat de ilerde conjugal' aanbetreft, daarin wordt liet prtesens van den Indicatief en Infimlief op bovengei oemde wijze gevormd. Lij de vorming van perfectum en supinurn heeft men het volgende op te merken:
а. Wal liel perfectum aanhetrefl:
1. Gaaldesiam uil op u, dan voegl voegl men daarbij in het perfectum den uitgang i; h. v. minuëre (stam minu), 'perf. winui.
'i. Gaat de slani uit op b, p, c, gr, dan voegt men daarachter oh uilgang si. Hierliij lieefi men aan Ie merken, dat tosl lot psl wordt; csl en g-sï lol xi; b. v. scribëre (scrib), scripsi; repcre (rep), repsi; ductire (due), duxi, reyére (reg), rexi.
3. Gaat de slam uit op li, of qu, dan verandert men die letters in si; b. v. Irahére [Irnh], Irexi; coquëre [coqti], coxi; Hetzelfde gesehicdl, wanneer de slam uiigaat op gu, mils deze » niet afzonderlijk uitgesproken worde; b.v. exslinguëre (exslingu), exslinxi (maar arguere, argut).
•i. Gaat de slam uit op d, dan voegl men daarachter den uilgang si, voor v eiken de lt;1 gewoonlijk wegvalt; b. v. Icedüre \lted\, leed. Soms blijft de (1 behouden, maar vall de s weg; b. v. defendërc [defend], defendi.
fgt;. Legere, bibcre en eniëre hebben legt, bihi en emi.
I». Om hel stipinnm in de derde conjugatie Ie vormen, hecht men uilgang lt;um aan den slam; hierbij heefl men echler bet volgende op Ie merken:
-1. Gaat de stam uit op to, dan verandert men die lelter in p; b.v. scribëre \scrib], scriptmn.
2. Gaat de stam uit op g, li of qi» (gii als hoven), dan verandert men die Iet-Iers in c; b. v. regëre \rcg\, rectum; Irahóre [trah], lraclum\ coquëre (coqu), coctunv, exslinguëre (exslingu), exslinclum.
3. Gaal de slam uil op il, dan is de uilgang van het supinum sum met weglating der d; b. v. laulëre [leed,] Icesum-, defend'cre [defend], defensum.
§ SG. .Da verschillende tijden der werkwoorden worden op do volgende wijze van de vier hoofdvormen afgeleid:
A. Van het pi-easoiiss van den Indicatiet amo, moneo, lego, audio, vormt men in het actief:
1. Het impex-feetum van den Iticlicatiei' door te veranderen ; Jn de eerste conjugatie o in aöuus; in de tweede oo, eu in de derde en vierde o in ebain.; b. v. anuTbam, moucbam, legSfoam, audiêbam.
2. Het fssimplex van den Indioatietf, door te veranderen in de eerste conjugatie o in übo; in de tweede elt;gt; in cbo; in de derde tn vierde o in ani;lgt;. v. amabo, moncbo, legam, auditim.
3. Het praistrns» van den Coiijmictiof, door te veranderen: in de eerste conjugatie o in em; in de tweede, derde en vierde o in am; b. v. amem, moneam, legain, audi am.
4. Het psii-ticipium prtieseiis, door te veranderen: in de eerste conjugatie o in ans, in de tweede oo, in de derde en vierde o in ons; b. v. amants, monenss, lefoais», audieuss.
o. Het a-oi'utuïiiim, door te veranderen: in de eerste conjugatie o in aiiVbam; in de tweede oo, en in de derde en vierde o in eiitlum; b. v. m, ïwowoikixish, /^endnm, ökc/joiilt;1hih.
б. Het pai-tioipiii in fntui-nm van het passief (het gerundivum), deor te veranderen.- in de eerste conjugatie o iu ainliis; ia de tweede oo, en in de derdeen vierde •:gt; in ontliis; b. v. amaiidtis, monoadn», le-goiitJiis, audientius».
6 L
15. Van het porfcctum van den Indicatief; amavi, monni, legi, audin, vormt men in het actief:
1. Het pl van den IixUicatie#, door i te veranderen in ei-am; b. v. amavcriun, monuGram, legcram, audivë x-am.
2. Het fiitxix-iim oxactum van den Inclioatiof, door i te veranderen in ëro ; b. v. amavero, monuëro, legè'ro, audivëro.
3. Het perfeotum van den ConjimnctioJ, door i to veranderen in ërira, b. v. amavgrina, monugrim, leggrim, andivSriwi.
4. Het plascinampex-fectum van den Conjunctief, door i te veranderen in istseni; b. v. amavissem, monxxissem, Jegissoin, audivissem.
5. Het poz*ioctnm van den door i te veranderen in iss»o; b. v. amavisso, monuiase, leglssse, audivisse.
C. Van'het supiniim aimdum, monitum, ledum, auditum, worden afgeleid ;
1. Het pai-ticipiiiMi iatwnTn van het actief, door iini te
veranderen in uruss; b. v. amatürus monitümxs, lectüruss, auditiïnis.
2. Het par*ticipiiinx perfectum van het pai!$«ief, door um te veranderen in us ; b. v. smatus, monïtuss , lectuss, auditus.
I). Van bet prtessens Infinitief van liet actief amamp;re, vionEre, legere, audi ra, worden afgeleid,
1. Het impevfectuM» Conjunctief van het actief, door bijvoeging eener m- b. v. amiirem, monêrem, legSrem, audirem.
2. De Iinpei-atief van het actief door weglating van re ; b. v. ama, mom, legi, audi.
3. De Imperatief van het passief, zonder verandering; l., v. amare, morfire, legere, auiire.
4. Hel prxesens Infinitief van het passief, door c te veranderen in i; b. v. amari, monêri, audiri. In de derde conjugatie wordt x geveegd achter den stam, b. v. legi.
E. De nog niet opgegeven tijden van het passief worden gevormd van de gelijknamige lijden van het actief door bijvoeging van r, indien die op eenen Jklixxïker uitgaan, en door m te veranderen in x-, indien zij op in uitgaan; b. v. amo — amor ; moneo — moneor; lego — leg or ■ audio — audior ; amubam — amamp;bar ; monüba:i: — monëbar; legübam — legcóar; au-cliibam — audamp;bar enz.
F. Voor het pcxrfecturn en de daarvan afgeleide tijden heei'tmen in het passief eenen samengestelden vorni, bestaande uit het pax-ticipixxm pex*fectnnx passief van het werk'.voord gevoegd bij de tijden van het hulpwerkwoord essa ; b. v. perfectum Indicatief ; arnatus sum, monitus sum enz. Plusquamperfectum amatus erom, monilus eram enz.
Ü Het cenige hulpwerkwoord, dat men in het Latijn heeft, is hel
werkwoord esse ; bet is onregelmatig en wordt vervoegd als volgt;
63
Volmaakt verleden tijd.
Tegenwoordige tijd.
Perfectum.
ik ben geweest, gij zijt geweest, hij is geweest, wij zijn geweest, gij zijt geweest.
Pr assens.
ƒquot;!,
fuisti,
'fuit,
fuhuns,
fuistis.
Sir
Sing.
1. 3. 3. 1. 2. 3.
num.
es,
ent.
Plur.
Plur.
S.
S.
eram, ei'as, erat, eramus, ei Stts, erant,
P.
r.
//(Ö/'O, fiiëris, fuvrit, fuenmus, fusritis, fuürint.
S.
ere,
eri%
erit,
er vit us,
erïiis,
erunt.
P.
Eerste toekomende tijd. Futurum simplex.
ik zil zijn, gij zult zijn, hij zal zijn, wij zullen zijn, gij zult zijn, zij zullen zijn.
Onvolmaakt verl. tijd. Imperfectum, ik was, gij waart, hij was, wij waren, gij waart, zij waren.
ik ben,
gij zijt,
hij is, s'iniHS, wij zijn, estis, gij zijt, sunt. zij zijn.
1.
3.
3.
1.
3.
3. fucrunt ot' fiiére, zij enz.
Meer dan volm, verl. tijd.
Plusquamperfectum.
/udrait/. ik was geweest, fnü'as, gij waart geweest, fikrat, -hij was geweest, fuüramus, wij waren geweest, fueratis, gij waart geweest, fuerant, zij waren geweest.
Tweede toekomende tijd. Futurum exactimi.
ik zal gew. zijn, gij zult gew. zijn, hij zal gew. zijn, wij zullen gew. zijn, gij zult gew. zijn, zij zullen gew. zijn.
Tegenwoordige tijd. Prsesens. dat ik zij, S. dat gij zijt, dat hij zij, dat wij zijn, P. dat gij zijt, sint, dat zij zijn. Onvolmaakt verleden tijd. Imperfectum. essem (forem ), dat ik ware, dat ik zou zijn, esses (fores), dat gij waret, enz. esset (fore!), dut hij ware, esscmus. dat wij waren, essêlis, dat gij waret, essënt (forent) dat zij enz. sim. sis, sit, simus, silis. P. S. P. |
CoiijimctiviiHi. Volmaakt verleden tijd. Perfectum. fuêrim, dat ik geweest zij, fué is, dat gij geweest zijt, fuörit, dat hij geweest zij, fuenmus, dat wij geweest zijn, fuentis, dat gij geweest zijt, fuèrint, dat zij geweest zijn. Meer dan volm. verl. tijd. Plüsquam perfectum. S. fuissem, dat ik geweest ware. dat-ik zou geweest zijn, fuisses, dat gij gew. waret, enz. fuisset, dat hij gew. ware, P. Juissemus, dat wij gew. waren, fuissetis, dat gij gew. waret, hiüsent, dat zij gew. waren. |
BS
Eerste toekomende tijd. Futurum simplex. S. futurus (a, u m) sim, dat ik zal P. futuri {es, a) zijn, sis, dat frij zult zijn, fueris, sit, dat hij zal zijn, fuerit, simns, dat wij enz. P. fucrimus, sitis, dat gij enz. fuerïtis, sint, dat zij enz. fiiéiint. |
dat ik zal geweest zijn, dat gij zult gew. zijn, dat hij zal gew. zijn dat wij zullen enz. dat gij zult enz, dat zii zullen enz. Tweede toekomende tijd. Futurum exaetum. |
Tegenwoordige tijd. PrEesens. Sing. 2. es, wees; Plur. 2. este, weest. |
Toekomende tijd. Futurum. Sing. 2. edo, gij (zult) moet zijn, 3. esto, liij (zal) moet zijn, Plur. 2, estate, gij (zult) moet zijn, 3. sunto, zij (zullen) moeten zijn. |
Tegenwoordige tijd.
Prasens.
cs*e, zijn.
Toekomende tijd. Futurum futurus (a nm) este of fore, zullen zijn.
Toekomstig.
Participium futurum. futurus, a, ion, zullende zijn, aanstaande.
. Aanm. 1. Het participium prccsens ens komt slechts bij wijsgeeren voor en beteekent dan : het wezen. Het supinum en gerundium ontbreken. In plaats van futurum esse gebruikt men altijd fore, wanneer daarbij een dealwoord staat ; b. v. laudandum fore.
2. Evenals sum vervoegt men de samengestelde ahsmi, ik ben afwezig, ohsum, ik ben in den weg,
adsum, ik ben tegenwoordig, prtaum, ik beu aan het hoold,
prosum,
suhsum,
siipersuin,
Het perfectum van ah sum is alfui en af ui ; van ohsum : obfui; van adsum adfui en a Jui. Prosum neemt vóór é overal eene d aan ; b. v. prodesse, proderam enz. Het participium prsesens bestaat alleen bij alsum, ahsens, afwezig, en bij prasum, prresens, tegenwoordig.
3* Verouderde vormen zijn cs«n' escun/ (voor er it, eruut) siotn.
Onliepsialcle wijs Infiniti'vus.
Verleden tijd.
Perfectum.
fifisse, geweest zijn.
Tegenwoordig. Participium prsesens Ontbreekt.
ik ben voordeelig, ik ben onder, ik ben overig.
desum, ik ontbreek, in sum, ik ben m, intersum, ik ben onder.
sj'eJ , simt (voor fim, sts, en?,)
fvatn, /aas, luat, fwunt (voor s/wi, sis, cn/.) . k „
i. Ais est op eenrn klink«;r of vi vol^Je, werd ou.llijds 'ie ■■ n cM uilcespr ken. noch sc re% ?'.f v nata st, trad,turn st. Bij de l.lijspeldiciiters smelt ook «s samen met en somb met es. b. v. faclust voo /octus est* quid merit u's ? voor quid mehtus cs ?
04
§ VERVOEGING VAN WERKWOORDEN DER VIER
Prsesens.
TIL Conjugatie. IV. Conjugatie.
T. Conjugatie. TT. Conjugatie.
Sing, amo amas nmat Plur. amamiis arnatis amsAnt |
ik vtrmaan. monoo mones monet monëmHS» monêtis» moneut audio lego legxs leg it legïiimamp;i legïtis legunt |
nudi» audit audïmiis audltis audittnt |
Imperfectum.
S.
P.
s.
p.
of
of
of
of
(o in afram ik btmindn,
ainalmm
amabas
amalgt;at
aniaTmiiniHi
anial»atL«i amarant
ik heb btmind.
amavi
amavisti
ama-vit
ama-vïmiis
ama-vistis
amavênmt
amavëro
(Wordt perormd ra» het prxsens ro in charm ik vêrmaande
monëbam monêbas monëba-t monëbawixis inonëbntis inonëbant
ik hêb vermmand.
monui
momüsti
monnlt
monuïnvas
momiistis
monucriint
raoniiëre
Perfectum.
door te veranderea: o in ehmm ik las,
legöbam
legcba»
legëbat
legëbaiitiis
legëbati»
legëlgt;ant
ik heb gclezên,
legi
legisiti
legit
legïimiw
legistis
legënmt
legere
audiëbam
audiëbas»
audiëbat
audiëbaimis
audlëbatis
nndiëbant
i'i heh gthctrd.
audivi
audivissti
audi vit
audi vim vis
aiuli-vistis
audivëfiint
audivëi'o
o in ebam) ik hoorde.
Plusquam perfectum.
amaveram amavoras amaverat amav®ra:mlis amavcratis-i amaverant ik had vermaand. s. p. |
monnëram monneras monaerat monaei-amus monneratis |
monaerant ik had ytie-en (Wordt gevarmd va tk 7iaJ hemind. legci-Riji legeras legei-at legei'amns legovatis legei-ant ermm). het perfectum door ï te Terandersn in |
ik had gehoord. audivcram audivoi'aw audiverat audivoramas audivoratis audivevant |
Futurum simplex.
o in abo ik beminnen amabo, arnjbis aroabit |
P. monëbis raonëbit monfbimiis monebïtis monèbwnt legam (Wordt gevormd van hel praesens door le veranderen:) ro in abo o in am o in am ak zaJ vermanen ik zml lezen ik zal hoorcn. |
leges leget legewias legetifs |
legent audiam audies audiet audiêmas audiotiss audient. |
ba
Futurum exactum.
(Wordt getormd van het perfectum Ind., door i te veranderen «ro,)
ik zal btm. hahben araüvero amavoris am«quot;voirit amavorimixs amavorïtis |
amavemnt ik zal virm. hebhin. P. monuëiro monneris monwerit monvio i-ïiimf-i mormerïtisi monueriut legert» |
legeris legorit legen'miis lego r-ïtia» |
legerint audivero andivoris audiverit audtverï mus audiverïtiss audi verint. ik zal g»t. htbLtn, ik tal geh. hêbitn. |
Oonjuncticl'.
Prassens.
[MVordt jevorutd van het praesens Ind. door te veranderen.
• in etn dat ik htminne. amoin. amos amot amêmus amëtis |
amcnt o in am dat ik verman». S. P. mono am inoneas moneat monoamMS moneatis moneaut in am |
dat ik lez». legam legas legat legamiis legatie |
legaat o in am) dat ik hoêr». audiam audias audiat audiamus audifitiüs nudiant |
Imperfectum.
(Wordt gevormd van het prxsens Infinitief door aanhechting van m.)
dat ik hêtnindo , ik zou beminnen. amarom am a res amaret amaremus amaretisi |
amarent dat ik vermaande, «k zou vervianen. monêrom monoi'os monei-ot monovomus moneretis Tnonerent |
dat ik ïaza i k sou lezen. lege rem legeres legere t legevemiis legeretis |
legerent dat ik hoorde, ik zou hnoren. andirem audires audi ret audiremus audii*etis audirent |
(Wordt gevormd dat ik I'tftn. Aebb». S. ama-vgrim amavei'is amaverit P. ama-verïnrus amaverïtis amaverint |
Perfectum. van het perf. Indicatief, dat ik «erm. /i«bb«. moniiërim. monaeris monuerit moniierïmus monuei-ïtis |
monueriiit, door i te veranderen dat ik gel. hebbe. legPrim legei-is legerit legerïmus legerities legeriat |
n erim.) dat ik geh. hehhe. audi ver ini audivei-is audiverit audi-ve i-ïmas audiverïtits audiverint |
Plusqunmperfectum.
(Wordt gevormd van het perf. Indicatief, door i te veranderen in isiem.)
dat ik betn.hadde. ik zou bem, hebben. amavissoia amavissess ama visset am.nvissemus amav issetis amavissent dat ik perm. hadde-% ik sou rerm. hebben. p. |
monaissem monaisses moimisset mouuisseiwus moiiaissetis |
mouaissent dat ik geh. hadde, ik zou geh.hebben. dat ik gel. hadde^ ik zou gel. hebben. legissem legisses audivisseiBi audivisses legisset audi visset legisseunis nudi vissemus legissetis audivissetis legissout audivissent |
66
dat iA; 2«/ l§in |
dat ik zal vrrn. !sissis sit |
dat ik zal lezin. sim sis sit simus sitis sint. |
dat tk znl hosten. simus (sitis sint. |
dat ik zal hfm. hehbtn |
[Gelijt het Perfectum Conjunctief.] dat tk zal vtrm. htbbcn. dat ik zal gol. hebben, |
dat ik tal yeh. behban. |
[Wordt gevormd ran het praesens Infinitief, door weglating van re .
bemin
amsi.
bemint
amat©.
gij moet bem-
amato
hij moet hem.
amato
gij moet bera.
amatöt©
zij moeten bem.
amanto.
lees
lego.
leest
legïte.
gij moet lezen
legïto
hij moet lezen
legïto
gij moet lezen
legïtoto
zij moeten lezen
legiiuto.
3.
3.
vermaan
mone.
vermaant
monëte.
E uturum
gij moet verm.
monëto
hij moet Term.
monëto
gij moet verm.
inonëtöte
zij moeten verm.
mononto.
hoor
audi.
ho'ort
audi te.
gij moet hooren.
audlto
hij moet hooren
audïto
gij moet hooren
audlto te
zij moeten hooren
audimito.
(Wordt gevormd van het prsesens Ind., door te veranderen:
« in ons Jieimnnende. |
eo in en» vermanende. o in ens le*enJe legen». |
• in ««s). hoorendlt;*. |
) ~4anm. Het eigenlijk futurum ontbreekt in den Conjunctief, weshalve men zich van bovenpMiocnule nm of v.m and»;rc hedienl. Zie 4S!gt;.
quot;Participium futurum.
(Wordt gevormd van hel supinum door mm te verander ca ia «rus.)
zullende beminnen zullende vermaaen zullend* le/en zullende hoeren
amatuirus^ajum. moiiitii.i*«)S,a,iiin. lectixi*ois, a, um. audituims, a, ura.
Supinum.
• m te beminnsn om Ic vermanen om te lexm oin te hsorca
jimatiini. inoiutiiiii. lectum. audi turn.
(Jerunduun.
(Wordt van hel prjesem» ludiealiel' gevormd door le veranderen.
o in andi, van le beminnen (jeu. o in endi. van te iaieu (jIliü. monenOi. Gen. letreutli, (jen. audienlt;li. |
eo iu eodi. van le vermanen |
n in endi,) van te huoren |
aan liet bemmoen ann het vermanen «'gt;an hel lezen aan hel hooren
Dat. amtiiitlo. Dat. iaout;tilt;llt;». Dat. legentlo. Dat. auditintlo.
het beminnen
door te lieminnen
Abl. amnnclo.
hel vermanen
Acc. amunclum. Acc. moueiitXxim. Acc. Aco. audieacliim.
door te vermanen door le lezen door te hoeren
Abl. moneiKlo. Abl. legemlo. Abl. audioii«llt;gt;.
WO. P A S S i E F-
Praesens.
'//-ordt gevormd van liet pneamp;ens actief door bijvoeging van i
1 Conjugatie. ik word bemind amoi- amariss (are), amatu.1* amaixitit- amamïni |
amantui-ik word vermaand s. p. II Conjugatie. ÏII Conjugatie. IV Conjugatie- (ere) moneoiquot; monêi'is monëtfii' moncmui;-monemini montilituïquot; |
ik word gelezen legor lege ris» (ere) legïtur legïmur legimïiii |
audioiquot; audi fis (ire) audltiir audïnrur audiuiïni auditiii tin* |
Imperfectum.
/f'ordl gevormd van het imperf. actief door m te veranderen in r).
ik werd bem. S. amabar ainalgt;aris«(are) amatoatixr P. ama baiuui* amalttamiui amabantur |
ik werd verin. monebai* moriëbai'iss monebatur |
legëbar legcbarits legebatur legebamui* |
moaebantui- lege bun tui* audiebantw audiëbai- audiobaris» audiebatur audiebamiu* |
Perfectum.
geweest amatus, a, um ainati, vo. a (sum, (es, (est, /sumus, (estis, \SUTlt. |
ik ben verm. ;sura, mom tn s i les, 3.1, UI1amp; f . Nest, .... (sumus, moniti,) .. cestis, ie, a f . \3unt. |
ik ben gei. geweest Iect«s,(8Um- a, «m eS; (est. /sumus. led l testis, it f |
ik ben geh. geweest . ^ /SUIUy audit its, ) n.., run audïtij te, a 'es. (est, /sumus, (estis, 'sunt. |
GS
Plusquamperfectum.
geweest geweest
monïtquot;u.s,(eram' lectws,
(eras, rem»,
quot; (erat, quot; quot;quot;quot; (erat,
inonïti.(era™UÏ' lecti, (eramUS' auditi, fera^US' (eratis, (eratis, (eratis,
(erant. a (erant, a (erant.
ik was yeriu. geweest
Futurum Simplex.
ik was geli.
geweest
ram' audïtixs, (eram' /eras, /eras,
I . a, iim \
was g#*|. ge wees:
ik wa* bera.
geweest
feram, amatus' eras, B' 11,11 jerat.
^eramus, amatigt; eratis, a (erant.
lerat,
P.
(Werdt gevormd van het fut simplex actief dooi* bijvoeging van r in de eerst* en tweede conj. en door »« te veranderea in r in de derde en vierde)
ik zal bem. worden 3. amabor, amatoëris (ere) amabitwr P. amabimur amabimini ainaïgt;iiiitixiquot; ik 7al verm. worden |
rnonëboi- legnr monëbëris (ere) legêris (ëquot;fe) monëbïtui* legëtur monêbimux* legëmui-raonübimiui legomini inonebuiitur legomtiir ik zal gel. worden ik zal geh. worden audiar audiëi-is (êi-e) audiëtiir audiëmnr audio mini audiontnr* |
Futurum exactum.
ik zal verm. geworden xijn
raom'txis, :i, ii in
S.
lectiiB. a, mn
ik zal ben. geworden zijn
(ero,
amatu» gt; .
(ens, a, am }
'ent.
i, {eT?' f ens,
I erit,
ik ia! gel. geworden zijn
ik zal geh.
geworden rijn
audïtas (er01
eens,
a' 11,11 (erit,
ferïmus,
ierïtis.
'mint.
P.
amatK *o, a
se, a
__/enmus,
momti, t
'ei-itis,
(erunt.
leeti, iCrtfmUS' auditi )er!fmUS'
(entis, rentis,
«r, a) ' a)
\ernnt. \eninT.
Ooajanctief'.
Praesens.
(//'ordt gevormd van het pra*#ens Conj actief, door m te veranderen is
dat ik gelezen worde
legar legai-is»
legatxxr legamui* Icgamiai legantnr
s.
* ■■
p.
dat ik bemind worde
aniei*
amèris (ci-e),
amêtnx-,
amëmur,
amëmini,
;iralt;Mitiiiquot;.
dat ik vermaand worde
moneai-
moneari»
monoatni-
raonoatiiHi-
moneamini
raoneantuiquot;
dat ik gehoord w orde
audiar audiar is audiatiir audi:! m in-audiamini audiantnr
[mperfeetum.
3.
amaretwr amu i-oinii i-amaremini amarentiir
P. ¥
audiremnr a\idii*omini audirentur
{Wordt gevormd van het iraperf Conj dat ik bem. werd, dat ik verm. werd,
ik zou bem. worden, ik zon verm. worden-
amarer monërei*
amarcris (êre), monërëris(ër©)
monorctur rnoiitii-oiimt-moueromiai monerentar
actief, door m te veranderen in r)
dat ik gel. werd, dat ik geh, werd,
ik zou gel. worden, »k zou geh. worden.
legerer audïrer
legorëris (er©) audirêris (ëro) audirotar
legoi-ëtiir legercmur lege romiai legerontaiquot;
09
«Int ik zij gel. geweest
isim,sim,
sis,
sit,
|simii3,
Isitis, ^siiit.
sim,
sis,
.sit,
isimus,simus,
sitis,
sint.
amati, so, :i
«lal ik zij bem. geweest
-. (sim, amatiis, \ ■ quot;sis,
a, um
fsit,
(simus, sitis, (sint.simus, sitis, (sint.
dal ik zij verm. geweest
monïtns,
SX9 mil
monïti, se, a
lectus, a, mil
lecti, so, a,
dat ik zij geh. geweest
audltusi
K, II lil
auditi, te, ii
Plusquamperfectum.
(esset,
^essemus, auflItl /essemus, Cessetia, ' tessetis,
(essent. ^Xgt;, ^ 'essent.
den Conjunctief gebruikt men eenen omschreven v»rm {futurum sit ut amer.
dat ik ware geil. gow. ik zou geh. gew. zijn.
(essem, auditiis, )
i esses, a, mil 1
dat ik ware gel. gew. ik zou gel. gew. zijn.
(essem.
dat ik ware verm. gew. ik zoa verm. gew. zijn.
-essem, monitus,i
fesses,
a, um
dat Ik ware bem. gew. ik zou bem. gew, zijn.'
fessern,
'' icsses, 'esset, /essêmns, Jessctis, (essent.
Voor het futcrum van avicris enz. de § 489)
lectus,
M. Illlt
amutus.
51, lllll
amati,
«3, a
S esses, esse?, esses, esse?,
|esset,
Vossemus, ]ect ccssetis, „ fessent. 00 U
raoniti, se, :i
(Hc«ft den vorm van het praesens Infinitief aclief) word vermaand word gelezen
werdt vermaand wordt gelezen
gij moet bem. werden
S. 3. am atoi-
hij moet bem. worden
3. amatoi-
gij moet bem. worden
P. 2. (amaminox-)
3.
gij moet Term. worden gij moet gel. worden
hij moet ver*, worden hij moet gel. worden
gij moet verm. worden gij moet gel. worden
zij moeten bem. worden zij moeten verm. worden zij moeten gel. worden
ama.ntoi-. monentor. legnntor.
word gehoord
andire
wordt gehoord
audimini.
gij moet geh. worden
auditor
hij moet geh. worden
auditor
gij moet geh. word«m
(audimiiior)
zij moeten geh. worden
andiuntor.
word bemind
S. 2. ainiiro
wordt bemind
P. 3. amümïni.
Aanm. De vormen amamïnnr, monvminor enz. kómen bij klassieke schrijvers niet voor.
(Wordt gevormd van den Infinitief actief.
m gt;,
vermaand worden
e in *«
bemind worden
door te veranderen ere in t, x «in i)
gelezen worden gehoord worden
Perfectum en Plusquamperfectum.
bemind geweest ïijn vermaand geweest -£ijn gelezen geweest zijn gehoord geweest zijn.
aiuat«s,a, mn esse, taonitiis a, mn esse. lectiis»,a, win esse, auditiis,
(te) zullen hem. worden (le) zullen verm. worden (te) zullen 6e'- worden (te) zulten geh. worden
amütum iri. ' mouïtnm iri. lectnm iri. au'lltnm iri.
Aanm. Amatum, monitum, lectnm, auditum zijn liier supinum en •voran-«leren. dus niet.
Participium perfectum (en plusquamperfectum).
(Wordt gevormd van het supinum door «lt;»1 te veranderen in «s.J bem. geworden zijnde verm. geworden zijnde gel. geworden zijnde goh. geworden zijnde
amatus, a, nin. monïtns, a, ivm. lectns, a, nm, autlitns, a, nm.
70
Participium futurum.
(Wordt gevormd van het pra-sens. Ind. aclicf, door le veranderen :
oo in endus. o in enJus. u in
moetende verm. worden moelende gel. worden moetende gel», worden
nmaiilt;lus,a,Tini. monoiiclus ii.imi. leg©ii«liis, a, um. audionnliiss.
n9 um.
Supinum.
(AVordt gevormd van het supinum op um, door weglating Tan «r)
om bem. te worden om verm. le worden om gel. te worden om geh. te worden
• in andus.
moetende bcm. worden
lectu.
auditu.
amutu.
monitw.
Voorbeelden ter oefening.
(terreo, teirui, territum,) [cleleo, del Oei, delcluin,) {video, vidi, risum,) {moueo, movi, motum,) 1. prijzen, roepen, redden, scheppen, laudare, vocare, servare, creare. |
terrcre, verschrikken, delcj'e, uitwisschsu, ridöre, zien, novcre, bewegen. |
(tcribo, scripsi, script um,) scrièore,
(vinco, vici, victum), tincére,
(vivo, vixi, victum), vivamp;e,
(fyo, fixi, fixvm), figére.
(rincio, tinxi, vinctum,) vincire, binden,
(aperio, ape rui, apertum,) aperire, openen,
[sentio, sensi, sensum,) tenüre, gevoelen,
(sepelio, tepelivi, sepultum,) sepelire, begraven.
§ OO. Eenige werkwoorden der dlei'clo conjugatie nemen in het pras-sens van dea Indicatief en in de tijden, die daarvan afgeleid zijn, eenc i aan tusschen dea stam en de uitgangen; b. v. cap-i-o, ik neem. Deze i valt weg :
1. in den tweeden en derden persoon enkelvoud en in den eersten en tweeden persoon meervoud van het prsesens Indicatief in het actief en passief.
3. in den Infinitief, in het supinum en in de vormen, die daarvan zijn afgeleid; zij wordt echter bijbehouden in den 3den persoon meervoud van den Imperatief.
Deze werkwoorden worden dus vervoegd als volgt:
Tnclicatiei1.
schrijven,
overwinnen,
leven,
vasthechten.
Praesens. capïo, ik neem. capis capit capïmns capitis capiHiit Imperfectum, capiëbam, ik nam. capicbas capiobat capiebamns capiebatisi capicbaut. |
Perfectum. cepi, ik heb yenomen. cepisti cepit cepïmiis cepistis cepëninf; of copëiro. Plusquamperfectum. cepëraim, ik had genomen. cepe»*a» ceporat ccpo i-amiiw cepcratis cepcrant. |
71
Fiituruin simplex, capinm, ik zal ntmai. c.ipiess capiot capiëmus capiëfci» capiont Praesens. capiiim, dat ik neme. capias capiat capiamus capiatis» cipiant. Imperfectum, capgi-eiii, dat ik nam of capci'os zou nemen. caperot capgromiiss caperotis cap8i*eiit. Futurum simplex. dat ik zal nemen. i sim, captu.rus, ) . sis, sit, simus, sitis, sint. capturi, ao, a Prassens. neem. S. 3. cape. neemt. P. 2. capite. Participium praesens. capieixss, nemende. Praesens ct Imperfectum, capefe, nemen. Futurum. captnrus, a, win. esse, |
Fut. exactum. cepËi'o, ik zal qen. hebben. ccperis cepei-it ceperïmns ceperitiamp;i cepovint. Perfectum. cepgrim, dat ik yen. hehle. ceperis» cepcrit ceperïmua», ceperïtis; cepei'int. Plusquamperfectum. cepissem, cepisse»» cepiatset cepis»emixs cepissetis cepisseiit. Futurum exactum. dat ik zal yen. hebben. t essem, capture, ) essesj a' 111,1 \ csset, essemus, cssetis, essent. ï in Futurum. gij (zidt) moet vemen. P. 3. capïto. hij {zal) moet nemen. 3. capïto. gij (zult) moet nemen P. 3. capïtote. zij (zullen) moeien n men. Perfectum en Plusquamperfectum. cepisse, genomen hebben. dat ik -jen. had of ik zou gen. hebben. I ' captur», V t», ti » zullen nemen. Pavticlpia. Participium futurum, capturus, zullende nemen. Gerundium. Gcu. capienrti, ran te nemen. Acc. capicntlum, het nemen, Dat. capiendo, aan het nemen. Abl. capiendo, door te nemen. Supinum. captain, om te nemen. |
Praesens. capior, ik word genome?!, caperiss (ei*e) capitnf capïirim-capiinini capimitni* Imperfectum. capiëbar, ik werd genomen, capiêbaris (ai-e) enz. Futurum simplex, capiai-, ik zal gen. worden. capievis capiëtHX-capiêmm* capiemini capien.ttii* |
Imlicatiof. Perfeetum. sum, ik len gen. getoorden. eapti, ji', a capt,«t-i a, imi capti, te, a captus, a, ti in es, est, sum us. estis, suut. Plusquamperfeetura. eaptiïs, a, J eram, ik was geti. Mm \ eras, enz. geworden. Futurum exactum. ero, ik zal gen. eris, geto. zijn. erit, erïmus, erïtis, erunt. |
S ab j «netief.
Praesens. capiai', dat ik genomen worde. capiaris, (ax-e), capiatucr, capiaxixiir capiamiixi capiaiitm* Imperfectum. |
dat ik gen. gew. zij. sis, sit, simus, sitis, sint. Plusquamperfeetura Perfectum. sim, captwss, a, iim capti, sxs, a |
caper-ei-, dat ik gen. werd,ik zou gen. captus, :i ^ essem, dat ik gen. gew. capex'öx-iss, (ero), enz.
esses enz
ware.
Prassens.
word genomen, S. 2. capui-o
wordt genomen P. 2. capiinini
S.
P.
Praesens en Imperfectum, capi, genomen worden.
worden.
Inijjeratiof.
Futurum.
gij moet genomen worden.
2. capïtoxv gij moet genomen worden.
3. capïtox-hij moet genomen worden,
2. (capiminox-)
zij moeten gen. icorden. 3. capiuiitoi-.
Iiifinitiof.
Perfectum en Plusquamperfeetura, captxis, a, xini esse, genomen
geworden zijn. Futurum
captixm ii-i, te zullen genomen worden.
Pai*ticipia.
Participium perfectum. Participium futurum,
captixs, genomen getoorden zijnde. capiontlixs, moetende genomen
worden.
Supinum.
Captu, om genomen te worden.
73
Voorbeelden ter oefening.
fado, feci, factum, facére, doen; jacio, jeci, jactum, jacere, werpen.
§ Ol. VERVOEGING VAN VERBA DEPONENT)A,
Zooals reeds gezegd is, hebben de rerba deponentia eenen passieven -vorm maar eene actieve beteekeniss. Alleen het participium op dus, da, dunt, (Gerundivum) behoudt de passieve beteekenis, en bestaat daarom ook niet bij verba deponentia met onzijdige beteekenis, dan alleen in het onzijdig enkelvoud onpersoonlijk met est, erat enz.
I. Conj. ik rermaan. hortor hortaris hortatux* hortamii f horta.mïn.i Uortnntniv |
II. Conj. ik rtees. vereor verèris verêtwr vercmiii- verënxiixi verentïii*. |
Prsesens. III. Conj. ik volg. seqlioi* sequëris sequïtui* seqnïiniir-sequiiniiii soquiuitm*. Imperfeetum. |
IV. Conj. ik verdeel. partiov pirtlris partïtur pai'tïiinii-partinaini partiuntm*. |
ik verntiaande hortabar liortalgt;ai*ïs enz. ik heb vermaamd hortatiiüB, (sum, (are) |
ik vreesde Ik volgde verêlmr sequêbar verclgt;afi» (are) sequebax-iss (are) enz. enz. Perfeetum. ik heb gevreesd ik hel gevolgd verïtus, ( sum, seeütixs. \ sum, ik verdeelde IL I ■.gt;99 l OU.114, * Vyl 1 1 (----------» 1-----7 1,11111 jes, enz. a, 11111 jes, enz. a, 111« (es, enz. a, um | es, enz |
particlmi* partiebai-is (are) ■enz. ik heb verdeeld partïtus, I sum, |
Plasquamperfectum.
ik luci vermaand ik ha.1 govreetd ik haj gevolsd 'k had verdeeld
hortatniss, \ cram, verïtuss, | cram, secütiis, i eram, partita», | eram, a, urn i eras, enz.a, um. /eras,enz.a, um j eras, enz.a., urn / eras,enz.
Puturum simplex,
ik zal vermanen. ik zal vreeztn ik zal voigen ik zal verdeelen
Terêbor sequar partiar
verëbëris (oi-e) sequêris (ëi-e) partieris (ere),
yergbitixx* enz. sequêtux- enz. partiotixx* enz.
Futurum exactum.
ik zal gevr. hebben ik zal gevolgd hebben ik zal verd. hebben
hortalioi-hortabgi-is (öi'o) hortabïtui-
ik tal verm, hebben
hortatws, f ero, a, um leris,enz. a, iim
Veritas,) ero, secütxxs, j ero, partïtxxs, | ero, teris, enz.a, uxxx ie
enz.a, uxxx ieris, enz.a, mix / ens^rz.
Conjxxnctief.
Prsesens.
dat ik volge
dat ik verman e
horter
hortëris (ët*o) hortëtar enz.
dat ik vreeze
dat ik lerdctf'e
verear sequax- partial-
vereax'is (ax-e) secpiaris (ax*e) partiaris (are) vereatixxquot; enz. sequatixj* enz. partïatxxr enz.
dat ik vermaaDifc, ik zou vermaneu
dat ik vreesde, ik zou vreezen
dat i'; verdeelde,
ik zou verdeelen
partlror
partirëri», (êre) partirëtwr enz.
dat ik verd. hebbe
partitas,(sim, a, am {sis, enz.
Imperfectum.
dat ik volgde,
ik zou volsen
liortaror, _ verêror sequërei-
horla,i-eris (ére) verei-ëris (ei-o. sequërëris (êi-e) hortaretwi*, enz. vereretuxquot;, enz. sequci^otixiquot; enz.
Perfeolum.
dat ik verm. hebh« dat ik gevr. hebbe dat ikgev. heWbe
hortatu»,^sim, verïtiis,Csim, secütiis,(sim, a, um Jsis, enz. a, xim^sis, enz. a, nm Uis, enz.
Plusquamperfectum.
dat ik verd. hadde ik zou verd. h ebben
dat ik gev. hadde,
ik zou gev. hebben
liortatiis.lessem verïtus, essem, secütus,|essem, partitive»,(essem, a, iirni Jesses, en», a, umïesses.enz, a, ximie3ses,enz. a, aiMi{esses,enz.
dat ik verm. hadde ik zouverm. hebben
dat ik gevr. hadde, ik zou gevr. hebben
vermaan. vrees.
vermaant vreest
gij moet vermanen
gij moet vreezen
hij m.et vermanen hij moei Treezen
Isij moet Termaoenl [gij moet vrfezen] |_gij moei yoigen)
P, 2. (Lortamïnor.) (veremïnorj. (sequiminor)
lij moeten vermanen zij moeten vreezen zij moe/en volgen
3. hortantoi.-. verontoi*. sequantoi*.
yianm. De vormen hortamlnor^ rtrtminor enz. komen bij klassieke schrijver» _____ _____
vermanen vreezen volgen verdeelen
hortari verëri. sequi. partiri.
Perfectum en Plusquamperfectum.
vermaand hebben gevreesd hebben gevolgd hebben verdeeld hebben
hortata^a^am esse. Veritas, a9am esse, secutas^am esse, partitas,
te znllen vermanen te zullen vreeren te zallen volgen
hortittm-iu-i.a.iim esse. verït«ru.s,a,-am esse. secutiirns,a,uin esse
te zullen verdeelen
Participium praesens (en imperfectum).
vermanende vreezende volgende verdee lende
liortani^. verens. sequens. partiens.
Participium perfectum (en plusquamperfectum),
vermaand hebbende gevreesd hebbende gevolgd hebbende verdeeld hebben
liortatn», n, nm. verïtus, a, um. secütixs, «. um. part'tus, a, um.
zallmde vermanen zullende vreezen zullende volgen zullende verdeelen
bortatains.a.am. verïtai-us,a,am. secatarus,a,am. partitaras
Praesens.
TOlg.
seqnëre.
▼olgl
sequimïni.
ruturum.
gij moet voIg«n
sequïtor.
hij moet volgen
sequïtor.
[gij moet volgen)
verdeel.
partlre.
verdeelt
partïinliii.
gij moet verdeelea
partitor.
hij moet verdeelen
partïtoi*.
(gij moet verdeelen*
(partimlnor).
zij moeten verdeelen
par tiiiu toi'.
75
Participium futurum passivum.
te vermanen, te vreezen, te volgen te verdeelen
moetende verm . vrorden moetende gav. worden moetfn gev. worden moeten verd. worden
hortiiiKliis,iijiiiii. Ycroiicluf-i,a,um. sequeiilt;luj^,a,iiiii. partiomlufir,
Supinum. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
AantnerkivQ. l. Eenige vorba deponentia zijn eigenlijk varba passiva, en komen af van gobmikeiijko ■actieve werkwoorden ; b. v. pasci, grazen, weiden [ter weide geleid worden], ran pascére, weiden (ter woid a geleiden). j. • , . 2. Eenige verba deponentia hebben actieve en passieve beteekenis ; 'b. dignan, waardig aciiien, en waardig geacht worden. Bij andere werkwoorden bistaat die dubbele beteekenis slechts in het participium perfectum; b. v. adeptus, verkregen hebbende en verkregen zijnde, vau adipitci, verkrijgea. Zie § 132, Aanmerking 2. |
Voorbeelden ter oefening.
imitari, navolgen, confitëri (confessus), bekennen, logui [locutui), spreken, precari,, bidden, pottieüri \pollicitus\, beloven, vlcisci {ullus), werken, venerari, eerbiedigen, tuêri (tuilus), beschermen, metiri (mensut),me,ten, consolari, troosten, misen'ri (misertus), medelijden hebben,orrftri (onus), beginnen.
§ OS. Door verbinding der deelwoorden met het werkwoord esse ontstaat de omschrijvende vervoeging (conjvgutio periphrattica).
1. Het participium perfectum (b. v. amatus) wordt verbonden met cram, ero enz. om de samengestelde tijden van het passief te vormen. In plaats van er am, ero, essem kan men ook in dezelfde beteekenis fueram, fuero, .fnissem gebruiken.
2. Het participium futurum (amaturus, a, um) wordt bij alle tijden van het werkwoord estc gevoegd om uit te drukken dat men -vooi'iiomoiis» -willens, op liot punt ia» de handeling te doen; dus;
Indicatief.
Praes. amaturus, a, um «w», ik ben op het punt (voornemens, willens) es,est, eiü Imperf. amaturus, a, um eram, ik was op het punt enz. te beminnen.
Perf. amaturus, a, um/ui, ik ben op het punt geweest enz.
Plusqu. amaturus, a, um fueram, ik was op het punt geweest enz.
Put. simpl. amaiunit, a, um ero, ik zal op het punt zijn enz.
put. e.vact. amaturus, a, um fuero, ik zal op het punt geweest zijn enz; Conjunctief.
Praesens. amaturus, a, um sim, dat ik op het punt zij enz.
Imperf. amaturus, a, um essem, dat ik op het punt ware enz. ol
ik zou op het punt zijn enz,
Perl', amaturus, a, um fucrim, dat ik op het punt geweest zij enz.
76
Plusqu. amaturus, a, urn, fuisiem, dat ik op Let punt geweest ware enz. of
ik zou op Let punt geweest zijn enz.
Infinitief.
Prtesens en Imp. amaturui, a, um et se, op Let punt zijn enz.
Perf. en Plusqu. amaturus, a, tint fuisie, op Let punt geweest zijn enz.
Futurum, amaturvs, a, um fore, op het punt zullen zijn enz.
De vormen amaturus sim en amaturus essem worden ook als futurum van den Conjunctief gebruikt.
De vorm amaturus fueritn wordt somtijds gebruikt in plaats van Let plus-quamperfectura. Zie § 491, Aanm. 1, b, 2.
3. Het participium futurum passivum (amandus, a, um) van transitieve werkwoorden wordt met alle tijden van Let werkwoord esse verbonden om uit te drukken, dat de LandeLng door Let onderwerp daarvan moet ondergaan worden; dus:
Indicatief.
Prsesens amandus, a, um sum, ik moet bemind worden, of ik ben te beminnen. Imperf. amandus, a, um eram, ik moest bemind worder», ik was enz.
Perf. amandus, a, um fui, ik Leb moeten bemind worden.
Plusqu. amandus, a, um fueram, ik had moeten bemind worden.
Put. simpl. amandus, a, um ero, ik zal moeten bemind worden.
Put. exact, amandus, a, um, fuero, ik zal hebben moeten bemind worden. Conjunctief.
Prass. amandus, a, um sim, dat ik moete bemind worden.
Imperf. amandus, a, um essem, dat ik moest bemind worden, ik zou moeten
bemind worden.
Perf. amandus, a, um fuerim, dat ik Leb moeten bemind worden.
Plusqu. amandus, a, um fuissem, dat ik had moeten bera. worden, ik zou hebben moeten bem. worden.
Infinitief.
Prses. in Imp. amandus, a, um esse, bemind te moeten worden.
Perf. en Plusqu. amandus, a, um fuisie, te hebben moeten bemind worden.
Put. amandus, a, um fore, te zullen moeten bemind worden.
4. Hetzelfde participium futurum passief wordt in Let onzijdig met den derden persoon enkelvoud ran het werkwoord esse in alle tijden gebruikt om uit te drukken, dat de handeling van Let werkwoord moet gescLiedcn. Deze uitdrukking is onpersoonlijk; dus;
Indicatief.
Praes. amandum est, er moet bemind worden.
Imp. amandum erat, er moest bemind worden.
Perf. amandum fuit, er heeft moeten bemind worden.
Plusqu. amandum fuerat, er Lad moeten bemind worden.
Put. simpl. amandum erit, er zal moeten bemind worden.
Fut. exact, amandum fuerit, er zal hebben moeten bemind worden.
Conjunctief.
Prses. amandum sit, dat er moete bemind worden.
Imp. amandum esset, dat er moest bemind worden, er zou moeten bemind worden. Perf. amandum fuerit, dat cr Lebbe moeten bemind worden.
I lusqu. amandum fuisset, dat er hadde moeten bem. worden, er zou hebben
moeten bem. worden.
77
Infinitief.
Prses. en Imp. amandum eue, moeten bemind worden.
Perf. en Pluaqu. amandum fuisse, hebben moeten bemind worden.
Put. amandum fore, (te) zullen moeten bemind worden.
Deze vorm bestaat ook voor onzijdige werkwoorden; b. v. nmdtm et', er moet gegaan worden. Wil men den persoon, die de handeling doet, daarbij uitdrukken, dan zet men die (gewoonlijk) in den datief; b. v. amandum tit mild, er moet bemind worden door mij. Eundum est mild, er moet gegaan worden door mij, ik moet gaan. Zie § S03.
§ 03. In de vervotging heeft man de volgende bijzonderheden op Ie merken .
1. In het perfeelum en in de daarvan afgeleide lijden worden somtijds eenige letters weggelaten ; namelijk ;
a. In de eerste conjugatie kan de lettergreep vi vóur en ve vóór r weageialen worden; men kan dus zeggen ; amasli voor amavisli; amaslis voor amavistis; ama-runl voor amaverunl; aimram. voor aniaveram; amaro voor amavero ; amarim voor amavenm; amassem voor nmavissem; nmassc voor amavisse.
b. Hetzelfde geschiedt bij de tweede en derde conjugatie, indien liet werkwoord eindigt op evi; h. v. consuerunl voor consueverunl; [lestis voor fleuislis ; nerunt voor neveru.nl, quiessem voor quievissem enz.
Petëre, vragen, heeft in het perf. jie.livil en petiil (bij dichters pelïi); desinëre, ophouden, heeft desivil en desiil.
c. De letters vi in de perfecta op ovi worden slechts weggelaten in novi van nosco en movi van moveo en in hunne samenstellingen; h. v. norunl voor noverunl] norim voor noverim; nosse voor novisse; commosse voor commovisse (doch niet in novero).
d. In de vierde conjugatie kan de v altijd weggelaten worden ; h. v. audii; au-diisli, audieram voor audivi, audivisli, audtvcram.
Volgt eene s, dan kan men ii tot i samentrekken ; h. v. audisli voor audiislr, pelisse voor peliisse. De samengestelden van iré, gaan, hebben in den eersten persoon altijd ii; b. v. perii; pracleni.
Aavm. Bij «lichters en andere schrijrers vindt men soms lt;lo Icl'ers is weggelaten na s of .r in lt;!(• werk-av cord en der derde conjugatie b. v. d txl i voor diristi ; scripslt voor scriysisli; divtsse voor divisistc.
Somtijds wordt ist weggelaten ; I». v. nbscessrin voor abscessissetn, dixc voor dixisse.
2. In don derden oersnon meervond van het perfectum Indicatief kan in plaats van crunl ook ëre gebruikt worden, maar dan maf de v niet wegvallen ; b. v. ama-vêre voor amavciunl ; legére voor legêrnnl.
3. De tweede persoon enkelvo'id bij passieve werkwoorden en bij de deponentia kan op re in plaats van ris uitgaan; b. v. amabare voor amabaris ; horlxrcre voor horlarêns.
Dit geschiedt bij de beste schrijvers zelden in het prasens Indicatief en nooit in dat praisens van de vierde conjugatie.
4. De Imperatief van dicére, dticëre, fnc'ére, is die, due, [oc; van jerre is hij regelmatig jer; hetzelfde gesebiedt met de samengestelden waarin de klinker van den stam niet veranderd is ; h. v. perfer, calefac; maar conficc. Van scire, weten, is de Imperatief scilo en scitote.
5. Het participium futurum passief en bet gerundium van de derde cn vierde conjugatie kunnen ook op undus en undum uitgaan in plaats vau op endus en en-dum ,3 b.j v. dividundus voor dividendus; dicundo voor dicendo.
6. Eenige werkwoorden (mees t intransitieve) hebben een deelwoord op bundus mei da beteekenis van het participium prsesens actief; men vormt het door den uitgang re van het praesens Infinitief te veranderen in bundus; b. v. amare, amabwidus. In de derde conj.^ verandert men ëre in ibundus ; b. v. furëre, faribundus. Van fre-mëre en Iremëre heeft men fremebundus en Iremebundus.
Van de tweede conj. heeft men alleen pudibundus van pudcl.
7. De volgende werkwoorden hebben een onregelmatig participium futurum ;
Supinum. Part. fut. abnuo, ik weiger, ontbreekt. abmdlurus. seco, luo, ik boet, ontbreekt, luiturus. sono, frico, ik wrijf, frietum, friealurus. morior, juvo, ik help, jutum, juvaturas. nascor, pario, ik brenj voort, pnrlum, parüurus. onor, ruo, ik stort. ruium, ruiturus- |
Supinum, Part. fut, ik snijd, sectum, sccalurus, ik klink, sonüum, sonaturus. ik sterf, {riwrtuus],tiiorüurus, ik word geboren, (nalus), mscilurus. ik ontsta, \orlus], or Uur us. |
78
S. Als verouder le vormen heeft men de volgende op fe merken :
a. bc .r gevoegd lgt;ij den Inlinitief passief; b. v. umarier voor am art ; scribier voor
scribi.
Men vindt dit nok bij dichters.
h. Hot imperfectum v«n den Indicntief actief en passief op Vmm, ïhar voor iebam, iebar in de vierde conjugatie ; b. v. sciham voor srieham. largibar voor lanjiebar.
c. H«t futurum van den Indicatief actief en passjpf in de vierde couj. op ïIq, ibor in plaats van tarn, tar ; b. v. sfibo voor sriam ; opjjerihor voor opperiar.
d. De uitgang im in eenige werkwoorden der eerste en derde Conj. in plaats van hot praesens Conjunctief op em of uw; b. v. edim voor edam van edère, eten; duim voor dem van dare, geven, en ziine samengestelileu ; bij klassieke schrijvers ook in wensoben en verwenscbingen ; b. v. di duint. Dii te per duint.
e. De uitgang mho in den tweeden en derden persoon enkelvoud van den Imperatief passief: b.v. progi«limino van progredior. [De daarvan gevormde.uitgang minor voor den tweeden persoon meervoud wordt bij geon klassieke schrijvers g«vonden].
Soms beeft men den uitgang o in plaats van den uitgrmg or van bet passief ; b. v. utunto, (van uti) tuento [van tMcri].
f. De uitgansen asso en assim in plaats van avern fut. exact, en averim perf. Conj. in de eerite conjugatie ; b. v. hva.tso voor levavero, van levare, imperassit voor imp er aver it, van tmperare. Eveneens de uitgangen esso en essim in plaats van uero en nerim in de tweede, en so en sim in plaats van era en erim in de derde; b. v. prohibesso voor prohibuero van prohibêre ; adempto voor adempsero, van adim'ére.
Zoo heeft men ook Jussn in plaats van jussero van juheo. Soms wordt so en sim onmiddellijk aan den stam gehecht; b. v. rapso van cup6re\ faxo van far'érr.
In lat oren tijd zijn van genoemde vormen bijbehouden; jusso voor jussero ; van facére het futu-n m fa.ro in plaats van feocro en facinm, de Conjunctief faxing fax is, faxit, faximus, faxitis, faxinl ; van audeo de Conjunctief ausim, ik zou durven wagen, ausis, ausil, ausiut.
ONREGELMATIGE VORMiiUG VAN HET PERFECTUM on SUPIIUUIVI-
§ 94. Bij de vorming van het perfectum eu supinum van eenige werkwoorden heeft men het volgende op te merken;
1. Eenige werkwoorden nemen in genoemde vormen wel de gewone uitgangen aan, doch met verandering van den stam; b. v. frangore, frango, perfectum fr^gi.
3. Somtijds neemt het werkwoord de uitgangen aan van een andere conjugatie, dan die, tot welke bet volgens het praasens Infinitief en Indicatief behoort; b. v. juvare, helpen, juto, jucas, heeft in het perfectum jüci, juoidi enz. volgens de derde conjugatie; petamp;re, verzoeken, peto, perfectum petlei, supinum peütum, volgens de vierde conjugatie.
3. Is het perfectum en het supinum op eene van genoemde wijzen gevormd, dan worden de overige tijden op de gewone wijze daarvan afgeleid. Ontbreken beide tijden, dan ontbreekt ook alles, wat daarvan moet worden afgeleid.
4. De samengestelde werkwoorden volgen gewoonlijk de vervoeging van het stamwerkwoord.
WERKWOORDEN DER EERSTE VERVOEGING.
§ 95. De werkwoorden der eerste vervoeging, die hun perfectum en supinum niet op avi, aturn. vormen, zijn de volgende :
A. Hebben in het perfectum ui, in het supinum ïtiim:
1. Orepo, orepwi, crepitum, crepare, kraken.
Éveneens concr'épare, sterk kraken ; discrëpare, verschillen ; (ook discrepavi, zonder sup.) en increpare, ' berispen.
2. Oubo, oiilmi, onbnve, liggen.
Eveneens de samengestelden accubare, aanliggen ; exeübare, waken, enz. Als in hel samengestelde werkwoord eene m voor h is ingeschoven, dan volgt het de derde vervoeging ; b. v: accumbo, accubui, accubilum, nccumbamp;re, gaan liggen, lich leggen.
3. Domo, domui, clomïttim, clomare, temmen.
Zoo ook edomare, per do mare, geheel temmen.
4. Mico, itiïcxii, zonder supinum, mioare, flikkeren.
Zoo ook emïco, emicui, emicatuw, emicare, uitblinken ; doch dimïco heeft dimi-cavi, dimicalum, dimicare, strijden.
5. Sono, somii, tsonitiini. sonai'c, klinken.
79
Evenzoo consonare, overeenslemmen, per sonare, weergalmen. Obsonure, legengal-men, heeft geen Perf. en Sup.
6. Tono, tonui, zonder supinum, tonarc, donderen.
Inlono, donderen, uitvaren, inlonui, heeft als part. intonalus; altono, verschrikken, attonui, part. atlomlus.
7. Veto, -vetui, votitum, -vetare, Terbieden.
8. Pllco, en plicatum en plioitum, pli-ciiro, vouwen.
Dit werkwoord komt alleen voor in de samenstellingen applicare, voegen, wenden; complicare, toevouwen; explicare, ontvouwen, uitleggen ; implicare, inwikkelen ; rephcare, ontwikkelen, bij welke het perfectum gewoonlijk op ui is. Van applicare en explicare [verklaren] heeft Cicero altijd de uiigangen avi en alum. De werkwoorden afgeleid van woorden op plex zijn regelmatig ; b. v. duplico, [duplex], dupli-cavi, duplicalum, duplicare, verdubbelen ; supplicare, smeeken.
§ OO. B. Hebben in het perfectum ui, in het supinum um:
1. ITrico, IVioni, frietum en fi-ieatiMin, fricaro, wrijven. Eveneens offricare, tegenwrijven: refricare, herwrijven, enz.
2. Sëeo, sec ui, seotum, socare, snijden, [part. fut. secaturus^
3. Neeo, iioca^i, uecatnm, nccar©, dooden, is regelmatig, rasar eneco, heeft enicui en enecati, enectum, enecare, dooden.
§ C. Perfectum 1 supinum, xim hebben:
1. Juvo, jüvi, jfltiim, jüvaro, helpen, ('part. fut., juraturus.)
Adjuvo, adjuti, adjutum, adjuvare, helpen, heeft adjuturus en (zelden) ad-
Juvaturui.
2. I^avo, lavi, [lotimi,) lavaro, wasschen.
(Bij dichters latere). In de samenstelling wordt het luo; b. v. abluere, abluo.
3. !Poto, potavi, potum en potatiim, potare, (onmatig) drinken. Potus, appotus, die gedronken heeft. (Bij lateren po tut. gedronken zijnde; epotus, geledigd.
§ OS. D. Het perfectum, met redvp'icaiie (herhaling van den stam, somtijd» met verandering van den klinker in e ) hebben :
1- Do. «Ictli, datum, cl2re, geven.
Evenzoo gaan de sarnengestelden, welker eerste deel van twee lettergrepen is; b. v. circumdo, circumdèdi, circuvidsilutn, circuuulïire, omgeven ; pessumdire, te gronde richten; venumdare, verkoopen. De andere volgen de derde vervoeging en hebben didi, dilum, dire; b. v. Ir ado, Iradidi, Irndilum, Iradcre, overgeven. Abscondo, ik verberg, heeft abscondi (zelden abscondidi) ; mando, ik draag op, heeft avi, alum.
2. Sto, steti, tstatum, stare, staan.
De sarnengestelden van slare met voorzetsels van e'tfne lettergreep hebben in het perfectum slïli; b. v. prceslo, prmslili, overtreffen ; part. fut. prceslalurus, conslo, consdli, uit iets bestaan; part. fut. conslalurus. Zijn zij samengesteld met voorzetsels van twee lettergrepen, dan hebben zij in het perfectum stëli; b. v. circumslo, circumslëli, circumslare, rondom slaan. Het supinum komt van genoemde werkwoorden niet voor; bij eerstgenoemde vrerkwoorden heeft men hel part. fut. op slalurus. Dislare, verwijderd zijn, mist hel perf. en supinum.
WERKWOORDEN DER TWEEDE VERVOEGING.
§ OO, Den regelmatigen vorm op tii, ïtiim (gelijk moneo, inontd, mort it um, moncre), hebben:
caleo, ik ben warm, mereo, (mereor), ik verdien,
careo, ik ontbeer, neceo, ik schaad,
coiirceo, ik bedwing, pareo, ik gehoorzaam, {appareo, ik vsrschijn),
exerceo, ik oefen, placeo, ik behaag,
debeo, ik moet, ben schuldig, dispHceo, ik mishaag.
80
doko, ik betreur,
haheo, ik heb, {adhibeo enz).
jaceo, ik lig,
liceo, ik ben te koop.
Van taceo komt hst adjectief tacitm. Conficeo, ohliceo, en reliceo. (van taceo), hebben geen supinum.
De afwijkingen zijn de volgende;
§ lOO. A. Hebben in het perfectum cvi, in het supinum ëtmn:
1. Deleo, «lelêvi, «lolêtiim, tlelëre, verwoesten.
2. ITIea, flëvi, llëtum, llëro, weensn.
2. ÜVeo, nëvi, nëtxim, nero, spinnen.
4. De samengestelden van het verouderde pleo, ik vul, als ; compleo, complëvi, complëtwm, oomplêre», vullen; expleo, inpleo, rep leo.
5. .A.lgt;oleo, abolëvi, algt;oletuin, algt;olëro, afschaffen, (van het verouderde oleo, ik groei).
§ lOl. B. Perfectum -vi, supinum mn, hebben ;
1. Cavoo. Cavl, cavëro, zich wachten.
2. Faveo, Itivëro, begunstigen.
3. Föveo, fövl, tutum, fövëre,verplegen.
4. Möveo, mo vi, iiiötiini, iiiövêro, bewegen.
8. quot;Vövoo, vövi, -votum, vovëro, wijden.
Geen supinum hebben:
6. Connivco, coniilvi en oounüci (beid» zelden), connivëro,
de oogen sluiten.
7. ITorveo, forvi en lei-lmï, forvëro, gloeien, koken.
8. Pavoo, pavi, pavëro, beangst zijn.
§ lOü. C. Perfectum «i, supinum utn hebben:
1. Doceo, «loeni, lt;loetum, lt;locGi*o, onderwijzen.
Etloooo, doclocoo, ik onderwijs; dotlocoo, ik leer af.
2. Miscoo, xniseui, ïiiLstiiin en mixtum, miscoi'o, mengen.
Eveneens admisceo, commiiceo, immisceo, permisceo.
3. Toneo, teniii, (toutiimj, tenëi*©, houden.
Het supinum en de daarvan afgeleide vormen komen zelden voor, behalve in de samengesielden; abstineo, ik onlhoud; ntlineo, ik weerhoud, coniineo, ik beval; delineo, ik houd valt;t, (distineo, ik houd uileen,) oblineo, ik hezii, relineo, ik weerhoud, (s;m-lineo, ik houd op). Pertineo, ik reik lol, heeft geen supinum. [Conlenlas, tevreden, is adjectief].
4. Torroo, tori-ui. tosl nm, toi'rër©, roosten, braden.
^ 103. D. Perfectum ui, supinum Hm hebben ;
Conseo, ccnsui, lt;roiisiiiii, consëre, oordeelen.
De samengesielden hebben ook zoo, maar recenseo, ik tel op, heeft in het supinum recensum en recensitum. Percenseo, ik tel op, en succenseo, ik word toornig, l)eb-ben geen supinum. [Men vindt het part. succensus, evenals accensus van accenseo, ik lel bij).
§ lO-i E. Perfectum 1, supinum sum hebben ;
1. PranUeo, prandi, pransum, pranclëro, ontbijten.
2. Sgdeo, »c(lï, sossum, sertëro, zitten.
Dezeüdc vormen beslaan voor de samengesielden met voorzetsels van twee lettergrepen; b. v. circumsedeo, — scdi, sessum; zijn zij niet voorzetsels van ééne lettergreep samengesteld, dan eindigen zij op sideo, sëdi, sessum, sidëre, b. v. insideo, in-sêdi, insessum, iiisidëre, opzilten, Dissideo, ik verschil, prcesideo, ik zit voor, en resideo, ik zit neder, hebben geen supinum.
praheo, ik verschaf, taceo, ik zwijg, terreo, ik verschrik, valeo, ik vermag.
3. Stritleo, str-KU, zonder supinum, strirtêfe, sissen. Ook strido, stridire bij (iichters.
4. quot;Video, vl«li, visum, vidëre, zien.
Invidëo, benijden ; pervideo, provideo, pracideo.
§ lO.*;. P. Perfeetum op i met redupïicatio, sup. op «siiiii hebben:
1. Mordëo, mömordi, morsuni, Jiioi-vl(:!•♦!, bijten.
2. Pendoo, pepoadi, ponsuni, pendêre, hangen.
3. Sipondeo, spupondi, ispoiiHuin, spondëi-e, beloven, voor iets instaan.
4. Tondeo, totondi, toiisum, toiidcce, scheren.
De samengestelden Tan deze werkwoorden hebben geen reduplicatie ; b. v. impendeo, ik hang over, bedreig, impendi-, retpondeo, ik antwoord, respondi. § lOO. G. Perfectum op si (sainengetr. xi), supiaum tum hebben:
1. Aiig^eo, suxi, auetum, awfjero, vermeerderen.
2. Indulffeo, indulsi, iudulCum, indulgêre, toegeven.
3. Torqueo, torsi, tortinn, torquëre, draaien, folteren, § lOT'. H. Perfectum si, supinum sum hebben:
1. Ardeo, ax-si, arsum, urdere, branden.
2. H»ereo, hsesi, Jiassum, hserëro, blijven langen.
Adluereo, ik kleef aan, coheereo, inluerto, ik hang samen.
3. Jubeo, jussi, Jussum, jubëi-e, bevelen.
4. Maneo, mansi, mansuin, iii:iiiei'lt;-, blijven.
Permaneo, ik volhard; remaneo, ik blijf achter.
5. üMDulceo, mulsi, mulsum, iiiwloci*©,. streelen.
Van demulceo en permulceo vindt men demnlctus en permiilctus.
6. Mulgfoo, mulsi, mulsum, melken.
7. Kïdeo, x-Idi, visum, ridëro, lachen.
Arrideo, {arrldcsj ik lach toe, behaag; inideo, ik bespot; subrideo, ik gliinlaeli.
8. Suüdeo, suasi, suasum, suadovo, aanraden.
Dmuadeo, ik raad af; persuadeo, ik overtuig.
9. Tergfeo, tersi, tersum, tergërc, afvegen, (ook tergo tergén). § lOS. I. Perfectum si, doch green supimim hebben:
1. A-lgeo, alsi, algjci-e, bevriezen.
3. Frigroo, (frixi), trigjere, koud zijn.
8. Fnlg-eo, fulsi, faljfëre, blinken.
4. Lüceo, luxi, lneë*quot;e, schijnen.
5. HiUfgeo, luxi, Injure, betreuren.
6. Xut-fi-eo, tursi, turerêre, opzwellen.
7. Urffeo, («rsi), nrgër©, dringen.
Prixi en ursi zijn zeldzaam. Voor fulgeo ook fulgo, lulgere bij dichters. § ÏOO. K. Perfectum ui, doch supinum hebben;
1. Arceo, arcui, arccre, weerhouden, 12. liqueo,liquijiquere,doorschijnend zya,
2. calleo, callui, callëre, verslaan, 13. madeo, madui, rnadtre, nat zijn,
3. candeo, candui, candêre, wil zijn, 14. nileo, nüui, niltre, glanzen,
4. egeo, egui, egëre, ontberen, 15. oleo, olui, olëre, rutken,
' 5. indiyeo,indigui,indtjcre, noodig hebben, 16. palleo, pallui. pallcre, verbleeken, j
6. etnineo, erninui, eminëre, uitsteken, 17. pateo, pa tui, palëre, open zijn,
7. flacceo, flaccui, flaccëre, verslensen, 18. pnteo, putui, putërc, slinken,
8. floreo, fiorui, florëre, bloeien, 19, rigeo, rigui, rigëre, slijf zijn,
9. horreo, hor rui, horrëre, ijzen. 20. rubeo, rubui, ruiëre, rood zijn,
10. langueo, langui, lang wire, kwijnen, 21. sileo, silui, silëre, zwijgen,
11. lateo, lahn, lalëre, verborgen zljni 22. sorbeo, sorbin, sorbëre, slurpen,
83
23. sordeo, sordui, sordëre, vuil zijn, 28. limeo, limui, limcre, vreeiei',
24. splendeo, splendui ,s;;/e«dër(?,lilinken, 29. lorpeo, lorpui, torpêre, loom zijn,
25. squaleo, sqmlni, sqmlëre, vuil zijn, 30. lumeo, lumiv, luviure, zwellen,
26. sludeo, sitidui, sludëre, vlijtig zijn, 31. rigeo, rigtii, rigëre, stijf zijn,
27. slupeo, slupui, stupcre, ontstellen, 32. vireo, vind, virëre, groen zijn. van vele dezer werkwoorden zijn adjectieven op idus, afko.r.slig; b. v. callidus.
candidus, hor rid us, sqmlidus enz.
§ HO. L. Hebben Jiocli jgt;eii*foctJim, nooli snpiuum: adoleo, ilt; onlsteek, fatleo, ik slink, mce.rco, ik ben bedroefd,
aveo, ik begeer, gt;iebeo, ik ben stomp, polleo, ik ben machtig,
calveo, ik ben kaal, humeo, ik ben vochtig, reriideo, ik blink,
caneo, ik l)en grijs, lacteo, ik zuig, scaleo, ik wel op,
clueo, ik word genoemd, liveo, ik ben bleek. vegeo, ik wek op,
dcnseo, ik naak dicht, immineo, in bedreig, vieo, ik vlecht.
Jlaveo, ik ben geel, vromineo, ik steek uit.
Voor dcnseo zegt men meestal denso, densare.
§ 111. M. Neutro-passiva zijn.-a«lt;loo, tsutiri, a«lt;iëi*c, durven,
jïïiult;1oo, jjuvlsxis sum, KiiiKlëro, zich verheugen,
tsoloo, solïtus sum, solëi-o, plegen.
Assalet is onpersoonlijk eu beteekent: het is de gewoonte. Ausua beteeken^ gedurfd hehhendf, gaiisus, zich verheugd hebbende; soli tui, de gewoonte gehad hebbende. Bij lateren vindt men ausurus en gavisurus.
§ 11S. N. Cieo, cïvi, oïtiini, eiëre, bewegen.
Cio, dvi, cïtxim, ciro, bewegen, volgt de vierde conjugatie. Deze dubbele vorm bestaat ook voor de samengestelden; dus: concieo, -ivi, -itim, -iërt of concio, -ivi, -ïtum, -ire, enz. Maar altijd; accio, accici, accitum, acdre.
WERKWOORDEN DER DERDE VERVOEGING.
§ 113. A. 1. De werkwoorden op ivo hebben in het perfectum i, in het supinutn tuin (zie § 85, a, 1, eu b.); b.v. iniuuo, minui, minutum, minuëre, verminderen.
3. De volgende hebben jjoen supinum;
arguo, ik beschuldig, congruo, ik pas, (ituo, ik knik),
coarguo, ik beschuldig, ingruo, ik dring in, pluo, (pluit) het regent, redarguo, ik wederleg, luu, ik reinig, ruo, ik stort.
batuo, ik scherm, metuo, ik vrees,
Bij deze werkwoorden valt het volgende op Ie merken :
Van arguo komt bet adjectief argulus, fijn scherp; men vindt arguiturus. Van luo heeft men luüurus. Eenige samengestelden hebben een part. perf., als: abhilus, dilütus, elVUus, perlnlus, prolütus, vollütus. Nuo komt alleen in de samenstelling voor ; b. v. annuo, ik stem toe; 'renuo, ik weiger; van abmw, ik weiger, vindt mep. abnuilurus. Van ruo heef', men ruilurus en zelden riiliis, doch wel dirültis van diruo en obmlus van obruo.
Fluo, flux:i, zonder sup. iluci-e, vloeien. (Fluxus, los, fluctus, golf)-Struo, struxi, struetunn, struëro, samenvoegen.
Vivo, -vixi, -victum, vivei-e, leven.
4. Bij genoemde werkwoorden behooren ook; solvo, tsolvi, solütum, solvere, ontbinden, betalen,- -volvo, volvi, volütum, vol
wentelen.
§ 11-4. B. De werkwoorden op too en po hebben psi en ptum:
83
1. Cnirpo, carpssi, eui-pgre, plukken.
Eveneens concerpo, dineer po, ik verscheur, decvrpo, il: pluk af.
3. Clepo (verouderd) cloptwi», depëi'e, stelen.
3. Olübo, srliipsii, gfluptTim, jylutoëro, soliillen.
4. ]Vriïgt;tgt;, impsi. iniptiii», ik trouw (van een '.rouw. Part, uiqita, getrouwd) ohnuho, ik omsluier).
5. Xiëpo, i'cpsii, i,«?ptu.iji, repSi'o, kruipen.
(i. Sorilgt;o, teCü'iifêJ», ssciriptuiM, »erilgt;ëre, schrijven.
7. Sealpo, sscalpsi, sctilptimij fescalpgre, krabben, graveeren.
S. Soulpo, scuïpsii, ssojilptum, s?lt;Milpcro, houwen.
9. Soi-pigt;, soi'psi, fesoi'ptiim, serpgfe, kruipen.
Afwijkende vormen hebben:
1. De samenstellingen van cnho, culare, dat tot cujubi-re wordt; b. v. in-«iiinlgt;u, iiitiiibiti, incalgt;itnni, imeambore, rusten.
2. JbCumpo, i'üpi, :quot;ni'unapëro, breken.
:!. Sti-ëpo, sti'cpui, ssti'opïtmn, stropcre, gedruisch maken.
4. £Cilgt;rgt;, toibi, lgt;ibëi*o, drinken; lanïbo, lambi, Isimbëi'o, likker; soabo, ts^abi, «cabci-o, krabben, die jjoon sjupinam hebben (van Hbo vindt men bij lateren libitum).
§ 11S. C. De werkwoorden op lt;*o (niet «eo) cpio, jjo, gjno en l»o hebben volgens den regel (§ 85, a, 2 en 3) xi en ctum; dusdanige zijn :
а. 1. Dk-o, tliati, «lictum, tllcëro, zeggen.
Insgelijks indico, ik zeg aan; prcedïco, ik voorspel, niet te verwisselen met incKco, indicare, aantoonen ; prcedico, prccdicare, prijzen ; dcdïco, dcdicare, toewijden.
2. üfloo, clnxi, nm, «Incere, voeren.
3. De samengestelden van het verouderde lacio, (dat tot licio wordt); b. v. illiieio, nllcxi, allcctum, allicëi'e, aantrekken.
Elieio, ik lok uit, heeft ©liciii, clicitum; prolicio, mist het perfectum en supinum.
4. De samengestelden van het verouderde specio (wordt tot spicio); b. v. inspicio, iiisspoxi, inspecttiiii, inspieëro, beschouwen.
5. Cöquo, coxi, coctum., ooquëre, koken. Concuqun, decoquo.
б. (Stinguo, ik doof uit, is zeldzaam), oxsstintjuo, oxsstïHxi, ex-sstinctïiiïi, exstinjjxicir©, uitdooven; dutinguo, ik onderscheid, rtslinguo, ik verstik.
7. Cinjjo, einxi, eiiictvinti, oingëro, omringen.
8. emunxi, oimunetiim, otnunjjci-e, snuiten.
9. De samengestelden van het verouderde flïgo, ik sla; als : ooriiliyo, «onflixl, eonflïctnm, confliaëi-e, strijden; affligo, ik versla; in-fligo, ik sla op iets. [Profligo, profligare, nederwerpen, is van de eerste eonj.)
10. Frlg-o, Ji-ixi, tVïotiim en frixiim, ix*igfëre, roosten.
11. .Tmitj-o. jmixi, .jiiiK'tnii!, verbinden.
Eveneens adjungo, conjungo, disjungo, sejuugo, mbjungo.
12. Lingfo, linxi, linetimi, lekken.
13. I'lüiijjo, igt;laiixi, plaiKjtiiiïij plaiififSfo, ook plangor, hevig bedroefd zijn.
14. Keg'o, roxï, rectmu, roajere, bcsturcu.
84
Zo« ook de samengestelden ; êorrigo, correxi, correclum, compere, verbéteren ; ar-figo, erigo, porrigo, subrigo. Pergo (per-rego) lieeft perrexi, per rectum,per gëre, voórl-gaan ; surgo, {sub-rego), surrexi, sur rectum, surgêre, opslaan, en zoo ook udsiirqo (as sur go), consurgo enz. '
15. Süjjfo, ssuxi, suctum, süfifëre, zuigen.
16. Tegpo, texi, teetnin, tegfëre, dekken.
Eveneens contago, detogo, oblègo, protëjo, refégo.
17. Tingro» of tingjuo, tinxi^inctiim.tingfër®, doopen,verwen.
18. Unuo of un^uo, rnixi, iinctum, uiijjëi-e, zalven.
19. Angfo, anxi, (zeldz.),(zonder sup., anjjfcre, beangstigen.
30. IVIng-o, meest onpers. ningit, het sneeuwt, iiinx.it, zonder sup.
21. Clanco, claneëfe, klinken, zonder perf. en sup.
22. Tralio, traxi, tractam, ti-i«lit;i-o, trekken.
Eveneens attraJio, contrüho, dctriJio, extrvJio, peitrajio, enz.
33. Velio, vexi, vectam, veliëi-e, dragen. (Vehor, ik rijd, vaar, invehor, ik vaar uit tegen iemand).
1gt;. De Tolgende en hunne samengest. verliezen in het sup de n :
24. ITingfo, finxi. üctum, fingeer©, vormen.
25. Mingfo, (ook mejo), ininxi, mictum, ming-öre, wateren.
26. Pinjj-o, pinxi, pictum, pingfëro, schilderen.
27. Strinjjo, Hti-inxi, stz-ictum, jstx-iugpgre, langs strijken.
0. Afwijkende vormen hebben;
1. Affo, ëgri, actam, agfci*©, voeren, drijren, doen.
Eveneens circumagëre, rondvoeren, en peragère, volvoeren ; de overige samence -stelden heliben -igo, - cgi, - actum, - igëre; b. v. adigo, adëgi, adnctum, adigëre dringen ; evenzoo abigo, iransigo. Cogo, ik breng bijeen, noodzaak, heeft coëgi' coactum, cogëre; prodigo, ik breng door, prodegi, lieeft geen supinum. Ambigo, ik' twijfel ; dcgo, ik breng door ; en satago, ik ben bezig, missen het perf. en 'sup. {degi wordt gevonden bij latere schrijvers).
Het prasens Imperatief age en agile komt voor in de beteekenis van welaan.
2. Fifga, flxi, fixum, lijjei-o, hechten. Afiigo, transfigo.
I^i'anjfo, fregpi, firaotum, iraajfgro, breken.
Evenzoo confringo, effringo, perfringo, refrinqo.
4. Ico, ioi, ictum, icere, slaan, sluiten.
A an het praesens komt alleen icit, en icitur voor; voor het overige gebruikt men ferire.
5. Lëgjo, lêari, leetum, lejjëre, verzamelen, lezen.
Eveneens: allego, ik kies bij; perlëgo, ik doorlees; pree lego, ik lees voor, releao, ik lees over.
Hebben - ligo, - legt, - leetum,] - ligére : colligo, ik verzamel ; deligo, eliqo, seligo ik kies uil.
In hel perf. - exi hebben; diligo, ik heb lief, intelligo [intetlëgo\, ik begrijp, we-ghgo (negiégo), ik verwaarloos ; dus : dilexi; düectum, diligére enz. (Lego, lenare afzenden, vermaken). v w ' » gt;
6. Linqao, liqai, (11ctam), liuqucre, verlaten; meestal re-linquo, reliqui, relictum.
7- Vinoo, viel, quot;victmn, -vlaoëire, overwinnen.
8. M!ei*gfo, meirsi, mersatn, *iiei-g;crcs, dompelen.
Van eviergo, ik drijf boven, heeft men als part. perf. emersu».
sparsl, spairsum, spargërt», strooien.
la de samengestelden - ipergo enz.; b. v. adspergo, adspersi, adtpersum, be« iprengen.
85
10. Toi*ao, tei'si, toi'Siiin, tei'gröl^o,afdroegen (ook ttryeojerf/tirè). 13. Verg-o, ik neig, zonder perf. en sup.
5 HO. D. werkwoorden op tlo hebben:
n. si, kiiin. voor welke uitgangen de d van den stam wegvalt 1 gt;, Soms blijft inhei perf.de d van den stam, maar dan valt dc s van den uitgang gewoonlijk weg. '
;i. Voi-liozoii de «1 van den stam :
1. CJlsimlo, oljmrsi, «■l:liigt;-iiiiii. olfiinlei-o, sluiten.
In de samenstelling clurlo, clndi, cltitnm, cludamp;re ; b. v. conclüdo, ik besluit.
2. DivIcTo, lt;livï.-si, »livïrsiiii», tlivitlei-o, deelen.
.3. L!«lt;1 o, lassi, 1:i».quot;»iim, Insclcro, kwetsen.
In de samenstelling- llclo,- lin,- lliuin,- tidüre ; b. v. eüdo, ik stoot uit.
4. Luilo, Ifisi, lüanim, lü«lci-o, spelen, alludo, illndo.
5. Plamlo, i)l:iii!si, igt;l:i!isiiiii, plaiulSro, in de handen klappen-Evenaens applaudo, ik juich toe. De overige samenstellingen hebben odo,
öse, osnm ; b. v. explödo, ik jouw uit.
6. I{;i«lo, i-üsii, i-üsnm, rartero, afschaven, Alnido, erïxdo.
7. Ródo, i-o.-ii, i'ö.-iiiin, i-otlcr-o, knagen. Abrödo, arrodo.
8. Trïitlo, ifii^i, tiriusum, tPiitletro, stooten. Detrxido, extrndo.
9. Vildo, vailer'c, gaan, zonder I'erf. en sup. Dc samengesteldeu hebben perf. en sup. : b. v. invamp;do, invamp;ii, inv^sum, invadüre, aanvallen.
I». HoIioikIcii de «1 in het perfectum :
1. A-cconrto, acoendi, aoooiisimi, accenclëi'o, ontsteken. Eveneens ince.ndo, succendo.
2. Cütlo, cudi, oüsiim, cudëro, smeden, Excudo, proewdo.
3. Igt;ofeiido, defondi, clelonsum, «letoiidKi'o, verdedigen. OJfendo, ik beleedig.
4. Kilo, êdi, êjsiim, odöi'o, eten. Exüdo, comédo.
5. Fundo, lüdi, f ïsiim. iixndëre, gieten. Effundo.
6. Manxlo, mandi, munsiim, mandero, kauwen.
7. Preliendo (ook prendo), jproliondi, pi-elieiismii, liendgro, vatten.
8. Hcando, scandi, soansnm, scandëro, bestijgen.
De samengesteldeu hebben -scendo, -scendi, -scensum, •scendére; h. t. ancendo.
9. Strïdo, sti-idi, zonder sup., stx*idCr«i (ook strideo), sissen.
0. Afwijkende vormen hebben :
1. Cêdo, ccssi, ttessum, codërts, wijken. Conwdo, inccdo.
3. Findo, ffdi, lisKii m, findëro, splijten. Biffindo, di(f\di enz.
3. Frondo, zonder perf., fi-ossam, en fnsinii, ii-i-ndcre, knarsen. Ook f renden, frendwe.
4. Pando, pandi, passixm (zelden pansum), pandero, uitspannen. Eveneens expando ; dispando heeft altijd dispansum
5. lïudo, rxidïvi (zelden), zonder supiuum, i-ndSro, brullen.
6. Scindo, scïdi, scissum, seindcre, scheureu.
Eveneens conscindo, rescindo enz Ahscindo heeft geen sup.; cxscindo misl jierf. en sup.; de vormen abseïsus en exeïsus, die men daarvoor bezigt, komen van abs-cido en excldo (ccedo).
7. Sïdo, sedi (zelden sïdi), siesamp;iim, «iilërc, gaan zitten.
I,
86
lu de samenstfilling heeft men ook tédi, scssuin ; b. v, assiJo, os-sgA', asies-sum, astidere.
8- ZFïc'Io, fL-sus sum, fidere, vertrouwen. Evenzoo confido,ik vertrouw, dijflio, ik mistrouw.
d. Bij genoemde werkwoorden behooren ook de volgende op to:
L Meto, Jtiossiii, messnin, mctëre, niiiaien. De me to.
2. Mitto, mlsi, missum, mittero, zenden.
Eveneens amitto, admitto, pet mitto, remitlo enz.
3. Peto, pefcivi (petiij, petituux, netei-o, vragen.
Evenzoo appeto, cbmpeto, expeto, repeto.
4. Sisto, stïti (zelden), statnm, sistëi-o, stuiten.
Sislo wordt ook, doch zelden, met intransitieve belcekenis gebruikt in den zin van ; ik blijf slaan, en dan heeft het in het perfectum slcli val stare.
De samengesteldeii zijn altijd intransitief en hebben st'üi, stüuni ; b. v. ass\slo. con-sislo, desisto, exsislo, persislo. Circumsisto beeft slëli.
5. Sterto, ster tui zonder supinum, stortero, snorken.
6. quot;Verto, -verti, -vorsiim, vertere, wenden.
Eveneens adverlo, animadverlo, aver to, converto, everto, perverto, subverlo. Hiertoe behooren ook de depoaenlia deverlor, ik neem mijnen intrek; reverlor, ik k«cr terug, welke in het praesens en in de daarvan afgeleide tijden deponentia zijn, maar in het perfectum deverii, reverti hebben; het part. perf. reversus beteekent; teruggekeerd. (Het prassens reverlo en het perfectum reversus sum worden zelden gevonden.) Prceverto, ik overtref, beeft gewoonlijk den vorm van het deponens slechts in de beteekenis van : ik wend mij bij voorkeur tot.
7. nocto, ilexl, fiexnm, fleetero, buigen.
8. IVocto, iioxi of iioxui, noxvim, uectere, knoopen.
9. Pecto, peaci of pexui, pcxum, peetere, kammen.
10. Plecto, pleetere, straffen, zonder perf. en sup. In de beteekenis van vlechten wordt het part. perf. plexus gevonden.
5 H'T'. E. De werkwoorden op lo Lebben ui, tum iitum):
a. 1. aio, alui, alitum of altmu, alcre, voeden.
2. Colo, colui, cnltnm, colëre, bebouwen, eeren.
Excölo, ik versier, percolo, ik eerbiedig, incölo, ik bewoon.
lt;5. Cons.ilo, ooDsnlai, eonsultum, cons«lëre, raadplegen, zorgen.
4. Molo, molni, molitum, molere, malen.
5. Oeculo, occuliii, occnltum, ocenlëre, verbergen.
b. Afwijkende vormen hebben :
1. l?eroello, perouli, perculsum, porcellëre, verslaan.
Anlecello, excelio, prmcello, ik overtref, hebben geen perfectum en supinum. Men vintll het perf. op ui benevens de vormen antecelleo, prwcelleo.
3. J?sallo, psalli, psallëre, de citer bespelen.
3. Sallo, zonder perf., salsam, salliSre, zouten.
Men vindt ook salo, salsum, salêre en salio, (saliï), salïtum, safire.
4. Vol lo, -velli of -v-ulsi, -vnlsum, vellëro, losrukken.
Convello, heeft slechts convelli; avello en evello hebben in liet perf. de beide
vormen.
!5. Tollo, sustüli, sublatum, tollere, verheffen, wegnemen.
Extollo mist perfectum en supinum.
§ 118. F. De werkwoorden op mo vormen het perf. en sup. als volgt: a. 1. Cömo, compsf, comptum, eomere, opschikken.
87
3. Demo, tloinpsi, «lompttun, lt;lemgro, wegnemen.
3. l3!-3ingt;, pramptut», promaire, te voorschijn
brengen.
4. Sumo, «siitinptü, sumptum, sümex*o, nemen.
5. Tonino, tempsi, tomsi, tomptiim, teinnoro, verachten.
In prozi gebruikt men conlemnëre. In genoemde werkwoorden kan ook, docli minder goed, de p weggelalen worden.
lgt; 1. i-omlt;gt;, fremixi, fi-omitum, tVoroëro, razen. Adfrvmo.
2. Grëmo, gfemui, jïeijiïtvifn, {fomepe, zuchten.
3. TriSimo, tiromui, zonder snp., ti-ome»*©, beven.
4. Vomo, vomtii, -vomitum, -vomex-e, braken. EcOmo. o. 1. Kirio, ëitii, emptum, einCre, koopen.
De samenslellingen hebben in bel praesens i in plaats van e ; b. v. adïmo, ik neem weg, ode mi, adeniplum, ndimére ; dirimo, ik solieid; eximo, ik neem uil, intc-rimo, ik ruim weg; perimo, ik dood; redimo, ik koüp los. Doch cocmo be-boudl de e.
2. ï'rëiu.o, pro^üsi, premëfe, drukken.
In de samenstelling wordt het tot primo-, b. v. compnmo, compressi, com-pressum, comprimamp;re.
§ HO. G. De werkwoorden op i»o hebben het j»erl. en snp. als volgt:
1. Crigj'ii.o, gfonui, «jenitum, jyigfiiëi*©, voortbrengen.
2. JPaiio, pöisul, po.-situici, ponëx-o, stellen.
Eveneens compöno, expöno, ojjpöno enz. Bij dichters vindt men poslus cn compottus voor posit us, compositus.
3. Initio, lêvi of llvi, lïtuin, linëre, bestrijken.
Evenzoo oblino,perlino enz. Bij latere schrijvets vindt men linio, linlvi, linilum, linïre.
4. Sïno, ssivï, ssitum, sinSre, toelaten (situs gelegen).
Desino, desivi, desitum. Men beeft hiervan ook desii, desieram enz. na wegwer-der v. Zoo vindt men ook bet perf. Conj. siverim enz samengetrokken tot sirim, siris enz. (Zie over desilus g 143, Aanm. 2).
5. Ccrno, cx-ëvi, «rêtinn, oeirnere, scheiden, beslissen.
Eveneens decern o. In de bcteekenis van zien mist cerno het perf. en sup.
6. Sspoi-no, ssprevi, spretun», sporner©, verachten.
7. Storno, stra-vi, stratum, sternëre, vellen, uitspreiden.
Eveneens de samengestelden ; b. v. coaslerno, conslravi, conslralum, conslerncre, bestrooien (consternare, consternavi enz. schuw maken).
§ ISO. H. In de werkwoorden op ro vormt men perf. en sup. op deze wijze:
1. ITëro, tttli, liitwni, fex-re, dragen. (Zie § 136).
2. ITuro, zonder perf. en sup., fcirëro, razen.
3. Gcjto, jjestuin, jjerëre, dragen, doen. Congamp;ro.
4. Qusero, qnsBsIvi, qwaesitiriii, quserore, zoeken.
In de samenstelling verandert ce in j; b. v. conquiro, conquisivi, conquisitum conquirere. Evenzoo acquiro, requiro enz.
Men vindt vau dit werkwoord de oude vormen queeso en quxsumus in de betee-kenis van : ik bid u, eilieve.
5. SëPo, sëvi, satum, serero, zaaien.
Het supinum der samengestelden is -silum ; b. v. conscro, consêvi, consïlum, con-ser'ére, bezaaien; inséro, ik ent ; inlersêro, ik zaai tusscben.
6. Sëi*o, (serui, sertum), iserej-o, vlechten.
SS
Hel perfectum en supinum komt alleen in samenstellingen voor; 1). v. consëro, conserui, consertwn. Eveneens descro, ik verlaat; dissero, ik ontwikkel ; cxsero, ik steek uit; insero, ik voeg in.
7- Tci-o, trïvi, tevero, wrijven. Confero.
8. TJro, usfsi, ixstum, orci-e, branden (transitief).
Evenzoo aduro, exuro, comhuro.
9. Vorro, vefri, vcrsnm, quot;Voi-i'cfe, vea;en.
§ 131. I. De werkwoorden op io hebben het perf. en sup. als volgt ;
a. 1. Capio, ccpi, captmn, eapero, nemen.
De samenstellingen hebben cipio', b. v. incipio, incepi, inceplum, incipere, beginnen, maar antecapio,- cepi,- ceplum en caplum,- capëre, te voren nemen.
2. Jacio, jêd, jactmn, jacSi-o, werpen.
De samengesielden hebben -jicio, -jeci, --jectum, -jicêre; b. y. abjicio, objicio, reji-cio enz. Oudtijds schreef en sprak men abicio, rcicio enz.
3. Facio, tcai, factmn, facöro, maken, doen. Passief iio.
Op dezelfde wijze worden vervoegd calefacio, calefeci, cnlefactum, calefaccre, verwarmen: calefio, ik word warm; palcfacio ik open, palefio; satisjacio, ik voldoe, satisfio.
Is hel werkwoord met een voorzetsel samengesteld, ;'an verandert het in ficiojeci, fee turn, ficere en in hel passief ficior; b. v. perficio, perfect, perfectum, perfieëre, voltooien; per ficior. Van conjicère vindt men confici en conjieri (doch alleen con fit, cr wordt tol siand gebracht, con/lat, confieret. Ook hoeft men: defü, er ontbreekt, defiunt, deficit, defiel van de fieri; in/it hij heft aan, enz. bij oudere schrijvers en dich-, Iers). De samengesielden mei substantieven en adjectieven gaan naar den eerste conj.; b. v. nidificarc, een nest maken, amplificare, uitbreiden.
1gt;. 1. Cnpio, lt;*iipivi, oupitum, cupore, wensehen.
3. IToclio, lo«li, fossKin, ttxlër-e, graven. Effódio, confödio.
3. ITUjg-io, ffigfi, fiijjïtam, fugfCi-e, vluchten. kufaqio, covfwjio.
4. Lacio, ik lok, is ongebruikelijk (hiervan laclo, lad are., voor den gek houden) ; in de samenstelling wordt het tot licio; b. v. allïoio, Jillexi, allectwm, alliegpo, aanlokken ; eveneens illicio en pelliceo; maar «licio, ik lok uit, heeft elicui, elicitum.
5. Qtijtio (quassi ongebr.), qiiassnm, qtiatcrc, schudden.
In de samenstelling wordt bel lot cïitio, cussi, cussum, ctUere; b. v. conditio, con-cussi, cuncussum, conculere, schudden; disculio, ik verdrijf; percutio, ik sla, enz.
6. liiipio, rapui, raptmn, i'apcro, wegnemen.
Samengesleld arripio, arripui, arreptum, ampere, grijpen; evenzoo abripio, ik ontruk, eripio, ik ontneem, enz.
7. Sapio (zelden sopivï) zonder sup., sapcro, smaken, wijs zijn.
Besipio, ik ben onnoozel, mist perf.. en sup. Resipisco, ik word weder wijs
heeft resipici en renipui.
8. Specio of spicio ik zie, (hiervan spec/o, spedare, kijken,) komt alleen voor in samenstellingen ; b. v. aspicio (adspicio), aspexi, aspeo-ttiin. aspicoro, aanschouwen ; jivenzoo tlospioio, ik zie naar benedengt; ik veracht, respicio, ik zie om enz.
§ ISfS. K. De werkwoorden op »o, (xo) vormen bet perf. en sup. als volgt;
a. ]. £gt;epso, «lopisui, depstum (öepsïtnm), depsero,
kneden.
«9
3. piiusui t;a uiiisi, l»iii!Sitiim on iiiiiMiim, piii-
sséro, stampen.
3. Vi.-io, -visi, zonder sup.,-visgro, bezoeken. Invlso.
4. Texo, toxiii, tcxtuiii, toxcre, weren.
lgt;. Die op esso hebben Ivi, ïtmn, als:
1. Ai-cesso (ascerso), ax*co«sIvi, ai-cefssitum, ai'cessêre,
ontbieflen. (Inf. passief soms arcessiri).
2. C npow-io, capcssivi, eapcssltiun, capessöre, aan' vaarden.
3. Facosso, taeesslvi, flt;*cossItiuii, faeosscro, met ijver verricliten.
4. Lacosso, lacosslvi, laeossltum, laoessero, plagen, b. Incosso, incessivi, incosssëre, losgaan.
In cura, timor incessit animos is incéssil liet [lerf. van incëdo, ofschoon hctpraestns nooll vourkomt in den zin van treffen, bevangen.
§ lt33. L. Eenige werkwoorden hebben in het perfectum en in de daarvan afgeleide tijden de reduplicatie-, deze heeft niet plaats in de samengestelde werkwoorden, behalve bij sommige van curro, disco en jiosco.
1. Carlo, ceculi, Ciïsmi», cadëro, vallen.
De samengestelde!! hebben -cido, -cidi, -cisum, cUcre; 1). v. incido, inc^di, ineüsum, incïdüre, invallen. Alleen incido, occido, ik ga te gronde, recido, ik val terug, hebben het supinum.
3. Castlo, cocïdi, csesum, csetlijro, vellen.
De samengestelden hebben -cïdo, -ci'ii, cïmm, ciJere-, b. v. concldo, ik snijd af, occïdo, ik dood.
3. Cano, cccïni, (lt; niiil iiiii), canere, zingen.
De samengeslolden concïno, ik zing mede; occvio, ik zing loe, en prcecino, ik zing voor, hebben cïnui,- centum,- cincre-, de overigen missen liet perf. en sup.
4. cwrro, cucurri, «'tii-mihii, cnxrrëre, loopen.
In de samengestelden wordt somtijds de reduplicatie behouden; b. v. accu -
curri-, meestal echter valt zij weg.
5. Disco, «lldïci, zonder sup., «iiscëre; leeren.
Addisco, addidici. Part. fut. discitvrus.
6. De met woorden van eene lettergreep samengestelden van lt;lo; b. v. ci*eclo, oredïdi, creditwni, credere (zie § 98. D, 1).
7. Fallo, fefelli, 1'tiIs-nuii, fallcro, misleiden.
Refello, refelli, rejellere, wederleggen, beefl geen supinum. Het par!, falsus wordt gewoonlijk als adjectief gebruikt in den zin van onwaar.
8. (Pangfo), pepïjji, pactum, paujj^rc, bij verdrag vaststellen.
In plaats van het pnesens gebruikt men gewoonlijk paciscor. In de betêekenis van vastmaken zegt men pango, panxi en pëgi, panclum en pactum.
De samengestelden hebben- vingo,- pégi,- pactum,- vinqère: de a blijft in depan-go, repango,en oppango.
ï. Parco, lïepercl (zelden parsi), pax^um, pareëre, spciren De samengestelden als coïnparco (camperco) komen bij klassieke schrijvers niet voor.
10. Pavio, pepëri, pax*tuin, pax-ëro, baren.
liet part. fut. is paritwus.
K
90
11- Pêdo, pepêdi, pcclitum, pctfluce.
12. Pello, pcpüli, pulsnm, pollcro, verdrijveu.
Expello, exp\xH, expulsnm, expel Ié re, uitdrijven. Eveneens compel/o, enz.
13. Penclo, pependi, pousum, peiKltifO, wegen.
jJppendo, appendi, appensum, appendere, ophangen, enz.
14. Poseo, pöposei, zonder sup. posoore, vorderen.
Depotco, depoposci, deposcére, ateischen. Eveneens de overigen.
15. Pun^o, pupuari, punctum, puuggi'e, steken.
De samengestelden hebben in het perfectum punxi, b. v. interpungo, inter-punxi, ik deel af.
16. Tang^o, tetïgri, tactuux, tangrci-e, aanraken.
De samengestelden hebben tingo, (igi, taction, tingere ; b. v. attingo. Con-tingit, contigit, het gebeurt ; oh tingit, obiigit, het valt te beurt.
17. Tonclo, totenrti, tentuni. en tentsum, tondcro, spannen.
De samengestelden licbben in het supinum meeslal tenlum\ extendo cn reiende hebben beide vormen; maar dstendo en ostendo hebben alleen tensum; ostenlum is voorteeken; oslenlus [obtentus], uilgespannen, uitgebreid.
18. Tuntlo, tütu«li, tunsum. en tüsuin, stooten,
slaan.
Contundo, contüdi, contüiuni (zelden contunsmi) enz.
§ 134. M. Werkwoorden op sco.
a. Werkwoorden, in welke sco tot den stam behoort en behouden blijft ; zij hebben geen supinum en zijn :
1. Composco, compesoui, oomposeëre, bedwingen.
2. XMspeseo, dispeseui, clispeseëre, afzonderen.
3. Olisco, gfllscëre, toenemen, zonder perf. en sup.
b. Werkwoorden op sco, die als stamwerkwoorden beschouwd worden.
1. Crosoo, crevi, erêtum, creseëre, groeien.
Zoo ook conct esco, excresco, decresco, recresco, van de overigen ontbreekt het sup. Cretus, gesproten, concretus, dicht.
2. ITatiseo, fatiscëro, splijten (intrans.), zonder perf. en sop.
3. Hisco, hisoëre, den mond openen, zonder perf. en sup.
4. TVosoo, nöt-um, uoscere, leeren kennen.
Het perfectum beleekent: (ik heb leeren kennen) ik ken; hel plusquamperf;. ik kende. Notus, adj. is: bekend.
De samenstellingen zijn gevormd naar den ouden vorm gnosco\ hiervan hebben in het supinum: ignosco ik vergeef, ignotum; cognosco, ik leer kennen, cognilunv, recognosco. ik herdenk, recognüum; agnosco, ik erken, agriilum (maar agnoturus); ignosco en internoico hebben geen supinum.
5. Pasco, puvi, pastum, paseëre, weiden, (trans.)
Depaico. (Pascor, weiden, intrans.)
6. Quiesoo, qulëvi, quietum, quioscèro, rusten,
7. Scisco, scïvi, seïtum, seiscëro, verordenen.
8. Suosco, suëvi, suëtum, suescëre, gewoon worden.
Het part. perf. siietus beteekent gewoon.
De samengestelden zijn soms transitief; manmetm beteekent tam.
51
c. Afgeleide werkwoorden op «co, die het begiu van eenen toestand aan-duideu {inckoatina.) Zij zijn afgeleid van andere werkwoorden, of van zelfstan-«li'xe naamwoorden, of van bijvoeglijke naamwoorden.
I. Die, welke van werkwoorden zijn afgeleid, hebben het perfectum van hun stamwoord ; b. v. iucalesco, incalui, incalesccre, warm worden, (van caleo, ca-l'dy, ingemisco, ingemui, ingemisóamp;re, zuchten, (van gtmo, gemuï) ; conticeico, cordimi, conticescZre, stil worden, (van taceo, tacni).
Slechts de volgende hebben ook het supinum hunner stamwerkwoorden.
1. Coiilosco (van a/ere), coalui, ooalitiim, «'OtiloHccrt-,
aaneengroeien.
2. Oonoupisco (cupvre), conoupïvi, conoupltuiii, concu-piscei*», begeeren.
3. Oon-valescu, (ca/i-o), couva,l»il, oonvalïtum, oonva-lesccre, herstellen.
4. !Exsn-lt;lese« (arfare), cxurwi, oxai'Sitm, exar€les»oëi-o,
ontvlammen.
5. Intlolosco (do]ère), imlolui, linlolitimi, iurlolc»oëx-o,
smart gevoelen.
6. Iiivetora.«!ico (iiivetürare,) invoteravi, invetoratuim, inveterasccrcs, verouderen. (Part,, perf. inoeteratm, ingeworteld.)
7. Olidormisco (dormire,) otxloi-mïvi, otMlormïtum, oil-«lormiseëro, insluimeren.
8. Revivisco [vivo), i-cvixi, roviotm*», reviTiscgro.
Aantn. Bij di) inehoativa afgeleid van het verouderde o/eo, olui, oiére, val t het volgende op te merken;
adolesco, ik groei op, heeft adolêvi, adole.scere-, eveneens abolcsco, ik ga le niet; exolesco, ik verouder; inolesco, ik groei aan. Van genoemde werkw. komen de adjectieven adultus, volwassen, en exolctus, verouderd. Obsolesco, ik verouder, heeüobsolevi obsolëlum, obsoleschre. Obsoletus, ve rouderd.
Van zeer vele inclioaliva, die van werkwoorden zijn afgeleid, onlbreekt het perf. an sup.; b. v. van augesco, ik neem toe.
IT. Slechts weinige inehoativa zijn van substanticvon afgeleid ; zij missen het perfectum en supinum ; b. v. silvescvre [van silva\, in het hout wassen ; repuerasamp;re (van puer), weder kind worden ; ignescamp;re (van ignis), vurig worden. Vesptratcamp;re (van vesper), het wordt avond, heeft in het perf. vetperavit.
III. De inehoativa, afkomstig van acTjeetieven, zijn gevormd door den uitgang van den Genitief te veranderen in esccre; b. v. maturus, matu-rescere; zij missen het perf. en sup., behalve de volgende, die het pert, op vi, doch geen sup. hebben :
crebrescere, vermenigvuldigd worden, nigrescare, zwart worden, evnnescere, verdwijnen, obdurescére, hard worden,
imalescére, bekend worden, obmulescëre, verstommen,
macrescére, mager worden, obsurdesccre, doof worden,
matureseëre, rijp worden, recrudescére, weder opbreken.
Deze werkw. hebben dus b. v. creirescu, {inoeBresco, percrehrtsco), crebrui, crebrescere; evaaesco, enamii enz. 1 rrauoesco (van ramus), ik word heesch, heeft inausi. Die, welke afgeleid zijn van adjectieven op is, missen het perf. cn sup., behalve emlcsco (vilis,), ik word gering, dat evihd heeft.
1
' . 1
92
WERKWOORDEN OER VIERDE VERVOEGHa-
§ ISf». A. Hebben in bet perfectum si, in het supinum sum:
1. ITarcio, Jfarsi, fartuni (ïarctum), fai-cïre, volstoppen. De samengestelden hebben -fercio, -fersi, -ferium, -fercïre; efercio, ik stop
Tol, heeft geen perf.
2. ITulcIo, fwlsi, lultum, tulcire, steunen.
3. Ilanrio, liausi, liJiiiiritum, haarlre, scheppen.
(Part. fut. kausturua en Jiausurui).
4. Sancio, Hunxi, sancitum, (sanctum) sanc'U'e, heiligen.
5. Sarcio, sai-si, sartum, «arcïre, herstellen.
6. Sepio, sepsi, septum, sepïre, omheinen.
Ook sapio, sap si enz.
7. VinCio, -vinxi, viiiotnm, -vincire, binden.
§ ISO. B. Hebben afwijkende vormen:
1. Amicio, (amicui en iimixi, zelden), amictam, ami-cire, bekleeden.
2. Aperio, aperai, apex-tum, aperïre, openen.
Evenzoo opetio en cooperio, ik bedek.
3. Oomperlo, Compëri, compei-tnm.comperlre.bevinden. Evenzoo reperio, reperi en reppen, repertum, rtptfire, vinden. (Zelden
comperior als deponens in het praesens).
4. Cio, civi, cïtum, zie cieo § 112.
5. ITerio, ferlro, slaan, zonder perf. en supinum. In het perf. actief gebruikt men percum, in het passief ictus sum.
6. Queo, quivi, qiiitum, quire, zie § 139.
7. Raacio, i*ausi, i*ausum, i*audx*e, heesch worden. Part. fut. rausurm.
9. Salio, salui, zonder sup., salire, springen.
Men vindt ook salii, doch niet in den eersten persoon.
De samengestelden hebben -sileo, -silui, silirej b. v. deailio, detilui, (zelden desiliï). Satire, zouten, is regelmatig.
10. Scntlo, sensi, sensum, scntire, gevoelen.
Eveneens covsentio enz. Assenüo wordt gewoonlijk als deponens gebruikt : assentior, assentus sum, asttndri.
11. Sepelio, sepellvi, sepultum, sepelii-e, begraven. 12. Venio, gt;'eni, ventum, -venii-e, komen. Convenio, invenio. § ISf. C. Hebben geen perfectum en supinum:
a. De werkwoorden op urio, welke eene neiging aanduiden (desideraiiva);
b. t. dormiturio, ik ben slaperig. Van eturio vindt men esuriturus.
b. De volgende, meerendeels van adjectieven afgeleide werkwoorden :
balbutio {balbus), ik stamel, glocio, ik klok,
cmcutio {cacus), ik ben blind, ineptio {ineptus), ik beuzel,
dementia (dement), ik raas, prurio, ik jeuk,
Jerocio (ferox), ik woed, superbio [superbus), ik ben trotsch.
singultio, ik snik,
1. De volgende werkwooorden hebben in het praesens van den Indicalief den eerslen
persaon gelijk, doch volgen eene verschillende conjugatie [aangeduid door bel cijfer;!
9?,
4. Hebben het perfectum gel ijk;
Cerno, 3, ik scheid, en cresco,-!, ik groei,
deleo, 2, ik verwoesl,en deIïno,'i, ik doe uit,
/n'(7eo,2, ik ben koud.en frlgo, 3, iit roost.
fvlgtoQ, ik blink, en fulcio, 4, ik steun.
luceo, 2, ik schijn, en lugeo, 2, ik betreur.
3. Hebben het supinum gelijk;
ceino, 3, ik schei J, en cresco, 3, ik groei.
maneo, 2, ik blijf, en mando, 3, ik kauw.
pando, 3, ik span, en pallor, 3, ik lijd.
pango, 3, ik bepaal, en paciscor, 3. ik bedin
AFWIJKING VAN DE GEWONE VORMEN BIJ DE VERBA DEPONENTIA
§ IQS. Bij cenige verba deponentia vindt eene afwijkinsc van de gewone vormen plaats in liet supinum en bijgevolg in het participium perfeotuiu benevens in de tijden, die daarmede gevormd worden. Het eigenlijk supinum der verba deponentia komt zelden voor; in plaats daarvan noemt men het part. perf. met sum, {es, est).
DEPONENTIA DER EERSTE C0HJU6ATIE.
^ ^00 ])p, meeste deponentia behooren tot de eerste conjugatie, en zijn allen regelmatig gelijk hortor, /lortaius sum, hortari.
Janm I Van fenor (tfriVr), ik Men ledi;, er. opcror (opera), ik ben be,!?, heeft het part. pctf. Je beteeke ois* van een pnesens; dos ferialus, vrij van arbeid ,- oP«raras, beiig.
• Van vele verb» deponentia vindt men ook den aetieven vorm, voorDameh|l. wn .
ik twist, foneror. ik woeker, oicitor, ik geeuw,
ik voorsp-1, luclor, ik worstel, pnlpor, ik streel,
Ik be-elud, ludxficor. ik bespot, papular. ik plunler,
ik k-imp. tnunernr, ik schenk, stabulor, ik sta op stal.
aggero, 1, ik lioop op; 3, ik draag aan. fundo,
appello, 1, ik nuem op; 3, ik land. mando,
compello, 1, ik spreek aan; 3, ik drijf aan. obseio,
collïgo, 1, ik bind samen; 3, ik verzamel, resero,
comLerno, 1, ik maak scbuw; 3, ik bestrooi, volo,
cffèro, I, ik maak wild; 3, ik draag uit.
2. De volgende worden in genoemden persoon op dezelfde wijze gesclireven, doch verschillen in uitspraak (quantiteit);
co/o, 1, ik zij?; colo, 3, ik bebouw, iprarfïco.l, ik verklaar;pr«(lt;ïc(». 3, ik voorzeg. dico, 1, ik wijÏÏ: dico, 3, ik zeg. te'/o, 1, ik zend af;/670, 3. ik lees. ed\xco, 4,ikvoedop; e(/iico, 3, ik leid uit. mlleqo, 4, ik zend weg/jMcyö, 3, ik kies. indico, 1, ik toon; indïco,3, ik zeg aan. jre/êjo, 1, ik verwijder,re/iy/o, 3, ik herlees ofoöno,li ik ruisch; oésö/io,3, ik verzamel spijs.
tegen; t
3. Het perfectum en supinum zijn gelijk in;
Pendeo, 2, ik hang, en pendo, 3, ik weeg; sedeOyi. ik zit, en svlo, ■gt;. ik ga zitten; ook in cubo en cumbo.
3,Cn van' de/e Conju^tie aU „.-ba deponentia «.ralH
zoodanige zijn ;
/„Ho ik voer oorlos, /ï..c(uo, ik dobber, murmu-o,
cLmunico, ik deel mede, fru'icp. ik schiet takken. «4.O.»,
^lurubro, it bewerk, Wxurio. ik ben weelder.s.
Hen vindt dus: bellif, bi'ltari, velificor (ik b(ginstif), em.
CEPONEITIA DER TWEEDE COIIJUGATIE.
§ 130. Tot deze conjugatie behooron de volgende dsponeutia i
1. Fatoor, tassuü sum, fatefi, bekennen.
Confiteor, confetsus sum, confitëri, toestemmen; ook profiteor, ik beken vrij ; maar diffiteor., diffitëri, ontkennen, heeft geen perfectum.
■1, ik giond; 3, ïk giet. 1, ik geef lasl; 3, ik kauw. ik sluil; 3, ik bezaai,
1. _______ . — , ,
4, ik bestuit; 3, ik bezaai. ■1, ik vlieg; 3, ik wil
Hqueo, 2, ik schijn door, en linqm, 3, ik verlaal.
mulcco, 2, ik streel, en mulgco, 2, ik melk. paveo, 2, ik vrees, en pasco, 3, ik weid. slo, l,iksta, en sislo, 3. ik stuit.
teneo, 2, ik bond, en lendo, 3, ik span. video, 2, ik zie, en viso, 3, ik bezoek. vivo, 3, ik leef en vinco, 3, ik overwin.
altfifcnr, auguror. romitor, nflictor
I
r:w'» -------r ■ .J
fabricor, ik vervaardig, remuneror, ik vergeli,
ik murmel, ik koop spijs, ik zet zeilen hij.
9t
quot;2. iiioooi-, licïttis sum, lïcêi*!, bieden.
Eveneens polliceor, ik beloof, relict or, ik bied op.
3. Medëor, ronder perfectum, medëi-i, genezen.
4. Mereor, mex-ïtas Minn, mergri, rerdienen.
De 'vorm \mereo), merui, merëre, is in gebruik in de beteekenis van verdienen door den handel en dienen in het leger; b. v. merere stipendia, merere equo. Bij bene en male zegt men merëri. Hel praesens mereo is niet in gebruik; bet perfectum is gewoonlijk merui, bet part, merit us.
B. Miisereor, mlsoritns ('mlsertu») sum, mi»«i-ëri,
zich ontfermen,
6. Koor, ratus sum, rërl, meenen. Het part. praes. ontbreekt.
7. Tneor, (tuïtns sum], tuêri, beschermen.
In plaats van tuitus. dat niet in gebruik is, bezigt men tutalus van tutor. Het part. fut. is tuiturus. Van de taroengestelden contueor en intueor wordt het perf. eontamp;ilvs en intuïtus gebruikt, docli zelden.
Een verouderde vorm is tuor volgens de derde ronj., vanwaar het adjectief tutus.
8. quot;V-ereor, -verltus sum, -verèrl, vreezen.
OEPONENTIA DER DERDE CORJUGArtE.
§ 131. Tot deze conjugatie behooren de volgende werkwoorden: a. 1. Fruoi*, fructus en fruitus sum, genieten.
Het part. fut. is fruiturus. Perf mor, ik geniet zeer.
3. FuntfOï*! tuuotus sum, limjjl, zich kwijten. Evenzoojs^r-Jungor, defungor.
3, Oraclior, srressus sum, jji-SKli, gaan.
De samengestelden veranderen o in e ; b. v. aggrédior, aggressus sum, oggrC-th, aanvallen.
4. Ijabor, lapsus sum, labl, vallen. Collëlor, yro/abor. B. Liquor, zonder perf., liqui, smelten (intrans.)
0. Loquor, locütus, sum, loqui, spreken. (Ook loqvutus). Evenzoo alloquor, ccllöquor, etoquor enz.
7-. Morior, mortuus sum, mori, sterven. Part. fut. morïturut
8. jVltoi-, nisus en uixus sum, niti, steunen.
Eveneens adnitor, emtor (enixa), obnitor enz.
9. Potior, passus sum, pati, lijden.
Hiervan perpëtior, perpesnn mm, perpëti, standvastig lijden.
10. De samengestelden van |»leoto (§ 116. d, 10.)b.v. amplector, amplexu» turn, amplecti, omvatten; complect or, complexus tum, compUcti, om fatten.
11. Queror, questus sum, queri, klagen. Conquëror.
12. XUiiKor, zonder perf., rinifi, den mond openen (Hiervan rictus.)
13. Sëquor, secutus sum, sequi, volgen. Ook (sequutus.)
14. TJtor, itsus sum, uti, gebruiken. Abütor.
15. De samengestelden van -ver to : den trior, reverter, preevertor. Zie § 116, d, 6.
lgt;. Dé volgende op scor.
1. Aplsoor, aptus sum, apisci, verkrijgen, zeldzaam, liever adiplscor, adeptus sum, a,clipisci, bereiken. Zelden indepiscor.
Defetlseor, «lefessas sum, defetisei, moede worden. Van fatiseo, komt fessus, vermoeid. Zie § 134, b. 2. 3» Experulacor, experrectus sum, exporgfisci, ont-
95
wakec. Expergefacio, ik wek. Expergitu», verouderd deeltvoard. i. 1 i-iiHcoi-, (ix-atus sum,) irasci,^ toornig worden.
Iralus »um Leteekont: ik ben vertoornd. Ik werd vertoornd wordt vertaald door succensui van succenseo.
5. Van het ongebruikelijke m'«t«cor komen comminiscor, coinmen» tns sum, comminiistci, gedenken, en rominiticor', reminlsci,
zich herinneren, waarvan het perfectum niet bestaat; men gebruikt daarvoor rtcordatu» sum.
6. IVancïsoor, mictus (nanctws) Ham, nanoisoi, verkrijgen.
7. IV a^cof, natus kik mi, nasoi, geboren worden.
Part. fut. najscitiii-HS ; eveneens enasci, renasci.
I)e adjectieven agnatui en cnynatus komen van den vorm gnascor,
8. 01gt;liviiscotr, oblïtras warti, oblivisei, vergeten.
9. Paeisoor, igt;aotn» amp;n m, paoisci, bedingen. Compacitcor cjmpactus sum, compacisci of compeciscor, compectus sum, compecisci.
Als perf. wordt ook pepïyi van pango gebezigd.
10. Proficiscoi-, |gt;rofectixs Mum, jgt;rofici«ci, vertrekken. 11. TJlcliscor, ultus «irm, nlctaoi, wreken.
12. -Voseor, zonder perf. vosci, eten.
DEPOHEITIA DER VIERDE CONJUGATIE.
5 13S5. Eegelraatig is het perf. in de volgende deponentia ;
1 Blandlor, l)luii«Ht uM sum, blandii*!, vleien.
3. I^argfior, larffïtus sum, largfïri, schenken.
3. Mentior, montïtus slum, meutiri, liegen.
4. Molioi-, molïtuM sum, molïri, in beweging brengen. 6. lioi-, pai'titus sum, pai-tlri, deelen.
Zalden parlio; in plaats van disper Hor, disvertitus sum, en imperlior wordt ook disperlio en impertio gebruikt.
6. Potior, votltus sum, potïri, bemachtigen.
Men vindt ook poKtur, podmir,pofêrer, pofirêris, volgens de derde conjugatie.
7. Sortiop, sortltus sum, sortiri, loten.
lgt;. Van den regel wijken af:
1. A-SSaeutior, uh^óumus sugt;n, asseutiri, toestemmen. Zie § 126, lü.
2. Expoirioi*, oxportus sum, exporIi*i, ouderrinden, zie § 126. 3, comptrior.
3. Metior, monsus sum, metlx'i, meten.
4. Opporior, opportus, (opperïtus) sum, opperirl,
wachten.
B. Orior, oi-tus sum, orirl, ontstaan. Part. fut. oriturus. Het part. fut. passief oriundus beteekent: gesproten, afstammend.
Het prsesens Indicatief wordt volgens de derde vervoegd: orvris, oritur, ori-inur, ormini. Het imperf. Conj. is orïrer (i) of orérer. Hetzelfde geschiedt bij de samengestelden, behalve bij adorior, ik val aan, dat naar de vierde conj. gaat; ador^ris, adoritur.
96
Aanm. \ . Van de deponenlia, die ook in den actieven vorm voorkomen, heeft de passieve vorm ook somtijds passieve beleekenis; h. v. comilor, ik word begeleid, populari, geplunderd worden; dit geschiedt voornamelijk in hel part. perfectum; b. v. coinitatus, begeleid; elucubratusjabricalus, merilus, populalns. Andere deponent ia worden zelden met passieve lieteekenis gebruikt; men vind aldus; adülor. aspernor. ar-bilror, criminor enz.
2. De volgende participia perfecta worden met passieve beteekenis gevonden; abominatus, desperatus, execratus, dimensus, perfunctus, adeptus, detestatus, imitatus, emensus, periclitalus,
amplexus, dignatus, inlerprelatus, inelatus, remoratus, auspicatus, dimetatus, ludificalus, moderatus, stipulatus,
commen tus, eblandïlus, machinalus, oblitus, teslatus,
commen latus, emenlïlus, medilatus, opinatus, üllus,
complexus, enïsus, prasmeditalus, necopinatus, inullus,
lonfessus. expertus, mentitMs, pactus, veneratus.
defunctus, inexperlus, mensus, partïtus,
§ 133. Onregelmatig zijn die werkwoorden, welke buiten de ongewone vorming van perfectum en supinum ook nog andere afwijkingen hebben.
Onregelmatig is het reeds vervoegde werkwoord mm. Daarenboven heeft men de volgenden.
§ 13-1. Possum, potui, posse, kunnen.
Indicatief.
Pr.xsens. |
Perfectum. | ||
Sing. |
1. possum, ik kan. |
S. |
potui, ik heb kunnen. |
2. potes. |
potuisti, | ||
3. potest. |
potuit, | ||
Plur. |
1. possümus, |
P. |
potuïmus. |
2. potestis, |
potuistis, | ||
S. possunt. |
potuêrunt. | ||
Imp erfectum. |
PI usquam perfec t um. | ||
S. |
1. potëram. ih kon. |
s. |
potuëram, ik had kunnen. |
2. potëras. |
potueras | ||
. |
S. potërat. |
potuerat | |
f. |
1. potgramus, |
p. |
potueramus |
2. potëratis. |
potueratis | ||
3. potërant. |
potuërant. | ||
Futurum simplex. |
Futurum exact um. | ||
?. |
potëro, ik zal kunnen. |
s. |
])otuëro, ik zal hebben kunnen. |
potëris, |
potuëris, | ||
poterit. |
potuërit, | ||
I'. |
poterïmus, |
p. |
potuerïmus |
poterïtis. |
potuerïtis | ||
potënint. |
potuerint. | ||
Coujuuctief. | |||
Praesens. |
Perfectum. | ||
S. |
possim, dat ik Inunc. |
S. |
potuërim, dat ik heble kunnen. |
possis. |
potuëris | ||
possit, |
potuërit | ||
P. |
possim us, |
P. |
potuerïmus |
possitif, |
potuerïtis | ||
possint. |
potuerint. |
97
Imperfectum.
possem, dit ik koude, ik
posses, zou kunnen,
posset,
possëinus.
possêtis,
possent.
r.
Prassens. posse, kunnen.
potens.
cdërem of essem, edëres,
ederet,
ederëmus,
ederëtis edërent.
esses,
esset,
essemus,
essetis,
essent.
P. 1.
Infinitief.
Praesens.
c.dere of esse.
ferimur, ferimini, feruntur.
ferëbar, ferebaris enz.
latus, (a, um,) sum, es, est enz. latus, (a, um,) eram, eras enz. ferar, ferëris, ferëtur enz.
latus, (a, um,) ero, eris, erit enz.
1
Imperf.
Perf.
Plusq. perf, Fut. simpl. Fut. ex.
Piusqua inperi'eclum. S. potuissem. dal ik hidde kunnin, ik potuisses, :ou hehben kunnen. potuisset,
P. potuissêmus,
potuissëtis,
potuissent.
Imperatief.
Ontbreekt.
Infinitief.
Perfectum.
potuisse, hehben kunnen. Participium prsesens.
lachtig, wordt slechts als adjectief gebrnikt.
Het oyerige ontbreekt.
zquot;rp;zz A., ^
§ 135. Erto, ëai, ësxim, crtëre en osso, eten.
Dit werkwoord wordt regelmatig naar de derde conjugatie vervoegd, doch beeft in het praes. Ind., het imperf. Conj., den Imperatief en het praesens Inf. ook de vormen van sum, die met es beginnen, behalve dat hier de e lang is; dus; Praesens Indicatief. Imperf. Conjunctief.
S. 1. Edo, ik eet.
3. ëdis of és,
3. edit of ëst,
1'. 1. edïmus.
2. editis of estis,
3. edunt.
Imperatief.
Praesens.
S. cile of ës.
P. edite of este.
Futurum.
S. cdito of egto.
P. 2. cditote of estote.
3. edunto.
De overige vormen zijn regelmatig.
I» het pas'icf vimlt men edlfr en r.tur, „derélur en tuêlur. Evcdio. is hel jeleseo vnengesteliloii, b. T. eomSdü, ik eel, cimSdif cn comes, comidit eü .omesl enz.
§ 13lt;5. röi-o, tüli, latuin, ferro, dragen.
Actief. Indicatief. Passief.
Praesens. S. Pcro, fers, fert, fëror, ferris, fertur,
icrïmus, fertis, ferunt. ferëbarn, ferêbas enz. tuli, tulisti, tulit enz. tülëram, tulëras enz. feram, feres, feret, enz. tulero, tuleris, tulerit enz.
08
Conjunctief.
Actief.
Passief.
Praesens.
Impcrf.
Perf.
I'lusq. perf.
feram, (eras, ferat enz. ■ferrem, femes, ferret enz. tulërira, tuleris enz. tnlissera, tulisses enz.
Fut.
Part. praes. Part. fut.
ferens.
laturus, a, um. latum.
Part. fut.
Supin
ferar, feraris, feralur en*.
ferrer ferreris, ferretur,
Jatus, [a, urn,) sim, sis, sifc enz. latus, (a, um,) essem, esses enz. Imperatief.
Praesens. S. fer. P. ferte. S. terre. P. ferimini.
Fut. S. 2. ferto. 3. ferto. S. 2. fertor. 3. lertor,
P. 2. fertote. 3. ferunto. P. 3. feruntor.
Infinitief.
Praes. in imp. terre. ferri.
Perf. en plusq. pert. tulisse. latus, a, um esse.
lituru?, a, um esse. latum iri.
Deelwoorden.
Part. perf.
latus, a, um, feremius, a, um.
latu.
Gerundium.
ferendi, do, dum, do.
Aanm. Lenige der samcngestelden van fero veranderen van medeklinker, namelijk:
attüli, nllatum, niTerrt», aanbrengen,
^Vufci'o, tiimfoi-i-e, wegnemen.
Confëro, contüli, oollatixm, coiwfevro, bijdragen.
clistull, dilatum, difïerre, uitstellen.
EllV^fo, extüli, elatum, offorre, uitdragen.
Infero, intull, illatmn, interro, indragen.
Oflfero, obtüli oblatiim, offerro, aanbieden.
Kofero, rottiili ot i-etuli, relatuim, roferre, terugbrengen. Snffero heeft sustvdi, dat eehter met liet sup. sublatum als perf. en sup. van lollo gebruikt wordt. Post fero, ik stel achter, en differo in de beteekenis van ik verschil hebben geen perf. en sup.
Be overige samenstellingen als ante fero, per fero enz. gaan gelijk fero. § 13'?. quot;Vülo, -volui, -volle, willen.
IN oio, nöluï, nolle, niet willen.
Malo, malui, malle, liever willen.
Indicatief.
Praesens.
S.
t.
volo, ik wil. |
S. |
nolo, ik wil niet. |
S. |
malo. ik wil liever, |
vis. |
non vis. |
mavis | ||
vult. |
non vult. |
mavult. | ||
Tolümus, |
P. |
nolümus. |
P. |
malümus. |
vultis, |
non vultis. |
mavultis. | ||
volunt. |
nolunt. Imperfectum. |
maluot. | ||
volëbam, enz. |
noicbam, enz. |
malëbam, enz. | ||
Perfectum. | ||||
volui enz. |
nolui, enz. |
malui, enz. | ||
ToluCram, enz. |
Plusquamperfectmn. | |||
noluëram, enz. |
maluëram, enz. |
volsm, voles, e Tolugro, enz. S. P. S. velim, velis, velit, P. velimus, velïtis, relint. rellem, velles, Toluërlm, enz. voluissem, enz. ontbreekt. |
Futurum Simplex. tiolam, noles, enz. Futurum exactum. nolugro, en/.. Conjunctief'. Prsesens. nolim, nolis, nolit, nolïmua, nolïtis, nolint. Imperfectum. nollem, nolles enz. Perfectum. noluërim, enz. Plusquamperfectum. noluissem, enz. Imperatief. Prsesens. Futurum. 2. noli, S. 2. nolito. 2. nolile, 3. nolïto. P. 2. nolitote. 3. nolunto. Infinitief. Praesens. S. P. enz. |
malam, males, enz, malugto, enz. mnlim, malis. malit, malTmus. malïtis, malint. mallem, malles, en?., maluerim, enz. maluissem, enz. ontbreekt. |
nolle.
Perfectum.
noluisse.
Participium proesens. nolens.
malle.
maluisse.
ontbreekt.
veile.
voluisse.
volens.
ire, gaan. afgeleide tijden zijn onregelmatig, zooals volgt: Conjunctief. S. cam, eas, eat, P. eainus, eatis, eant. S. ïrem, ïres, ïret, 1'. irêmus, irëtis, irenl. ivërim, ivëris, enz. ivissem, ivisses enz.. iturus, a, um sim, enz ontbreekt. P. 2. ile. 3- ito, 3. run to. i. ito, itöte, Imperatief. Praes. S. 2. Fut. S. 2. P. 2. Supinum. ïtum, ïtu. (ïerund. eundi, eundo, enz. Afoïo is timengetroklrcn uit ne (non) rota; milo uil magin (»nag«) co/o. Bij oude schrijrfrs tiadl men nevmlt, nevolt, neve\l«, mavo'o, mavrlifn, mavellvt tui. voor «on vis, won vuil, no/l». ♦na/o. malim, mall1. In plaats van «» r;*, •» lultis, indien pij wilt, gebruikte men ook »i$ en tuitn. diï« werd ook «oms aan andere vroorden gehecht, b, v. cap»ii voor cap« «» via, neem indien gij will. •ok men si aurfet samen tot sodes, als gij durft, zoo 't u belieft. |
It 't u belieft. Kveneem trok
§ 1Samp;. Eo, Ivi, i'tiim. Alleen het praesens en de daarvan Indicatief.
Praesens. S. Eo, is, ït,
P. ïmus, ïtis, ëunt. Imperf. S. ïbam, ïbas, ibat,
P. ibamus, ibatis, ibant Perf. ivi, ivisti, enz.
Plusq. perf. ivëram, ivëras, enz. Fut. ibo, ibis, ibit enz.
Fut. ei. ivëro, iveris enz.
Infïninitief.
Praes. ire.
Perf. ivisse.
Fut. iturus, a, um esse.
Ïart. praes. iens. Gen euntis. art. fut. iturus, a, um.art. praes. iens. Gen euntis. art. fut. iturus, a, um.
1Ü0
Aaiiin. 1. Van co, omdat hut intransitief is, komt in liet passief slecbts de der-do persoon enkelvoud onpersoonlijk voor, als; Uur, ibatur, eatur enz.
2. De samengestelden van ire worden op dezelfde wijze vervoegd, doch verliezen allen de v in hel perfectum en in de daarvan afgeleide lijden; b. v. abeo, abii, abie~ ram, ubicro, abiisse enz.
3. \enco, ik word verkocht, ontstaan uit venum, te koop, en eo, wordt gebruikt als het passief van vendo en vervoegd gelijk eo. [men vindt veniebam voor venibam) Van \endo komen in het passief alleen vendïtus en vendendus voor met de daarvan afgeleide vormen. Evenzoo wordt pereo, ik kom om, ik ga verloren, gebruikt in plaats van het passief van perdo.
4. Amino, ambii, ambïlum, amblre rondgaan, volgt de vierde conjugatie; part. pr»s. ambiens, amhieniis; gerund, ambiéndo);
5. Adeo, ineo, prcelereo, subeo en iranseo nemen transitieve beteekenis aan en heb ben een volledig passief; b. v. Ind. ])r;cs. adeor, adiris, adilur, adimur, adimini, adeunlur. Imperf. adïlmr enz. Perf. adUus, n, um sum enz. Ful.^ simpl. adibor,adi-hens, enz. Conj. proes. adear, adcamp;ris, enz. Imperf. adirer, ad.irms enz. Imperatief adire-, fut. adïlor, adeun\or. Infin. prss. adiri-, part; perf. adïlus; part. fut. adeundus.
§ 113. Qiièo, qulvi, «|ivïtiiin, lt;niirc. kunnen; nequco, neqwïvi, nequïtum, mequife, niet kunnen, worden evenals eo vervoegd, maar vele Tormcn komen zelden en in goed proza nooit voor; de Imperatief, het part. fut. en liet Gerundium ontbreken.
Indicatief.
Quëo, (quis, quit), (qulmus, quïtis), queunt. (quibam). Quivi, quivisti enz. (quiveram.) (qnibo, quibunt). Qnivëro, -is enz. S. P. Prses. Imperf. Perf. Plusq.perf. Tut. s. Fut. ex. |
S. neqnëo, neqnis, nequit, P. nequïrnus, nequïtis, neqeunt. nequibam, nequïbas enz. r.equlvi, nequivisti (nequisti) enz. nequiveram, -as enz. (nequïbo, nequibunt). nequivero -is enz. |
Conjunctief.
Queam, qneas, queat, S. nequöam, nequeas, nequeat.
S. P.
Prses.
nequeamus, nequeatis, nequeant. nequirem, nequires enz. neqniverim, is enz.
nequivissem, es enz.
queamus,qneatis,queant. P.
Quire m.
Quivërim, -is enz.
Quivissem, -es enz.
Infinitief.
Quire. nequire.
Quivisse. neqnivisse.
Quiens. G. oueuntis. nequiens, G. neqneuntis.
Aanm- Ve vormi-n quihim, qmieram, quibo en ntquibo 7ijn yercuderJ ; quis en qilt;.( worden alleen
Conjnnctief. S. iïam, fias, fiat, 1'. fïamus, lïatis, flant.
ficrem, fiëres enz.
factus, a, um, sim enz. factus, a, um, cssem en;?.
S. P.
Imp.
Perf.
Plusq. perf.
Praes.
Perf.
Part. prses.
Da vormen quibam, qu'ivernm, quibo en npqui fi .
gevonden met non en dit geschiedt gewoonlijk met qi/co. Bij oudere schrijvers komtm van hef passief ouk voor: (?u»tur, qweuntwr, quilus sum, nequïtum est; bij hterea ook nequïtur.
§ 140. Fio, factus sum, fieri, worden, gemaakt, gedaan worden, onpers. gebeuren, geschieden.
Dit werkwoord dient als passief van faeCre, waaraan het part. perf. en de daarmede samengestelde tijden ontleent.
Indicatief.
fio, fis, fit (fimus, fïtis), fümt. Imp. fiëbam fiebas enz.
Perf. factus, a, um, sum enz.
Plusq. perf. factus, a, um, eratn enz.
Prses.
101
Fut. stmpl. S. fiam, fïes, fiet. Imperatief.
P. fiëmiis, fiëtis, fient. Pr:e3. S. fi. P. fite.
Put. ex. factus, a, um ero, enz.
Infinitief
Prassens. figri. Perfcetura. factus, a, utn esse. Futurum, factum iri.
Participia.
Perfectum, factus. Fut. pass. faciemlus.
Aanm. Als part. ful. act. wordt gebruikt; futurus, a, um, zaWcnja gesehleilen. Over de samengestelden zie § 121, a, 3.
]quot;)ozo werkwoorden missen vele vormen ( veria defeciiva) en hebben slechts die' welke hieronder opgegeven worden.
§ 1-il. -A.|o, ik zeg.
Praesens. Ind. Praisns. Conj.
S. ajo, ais, ait, S. — ajaSj ajat,
P. — — ajunt. P. — — ajant.
Imperf. Ind. Perf. Itul.
S. ajebam, • ajebas, ajebat. S. 3. ait.
P. ajebamus, ajebatis, ajebant,
Aanm. Verouderd zgn • de Imperatief ai en tiiham voor tijehdm. H*»t part. pra?s. ajens wordt al» aJkr-' lief geltruikt en beleekenl: hevetligtnd. De vórm a/s met liet voegwoord »«tf, 3me«iil gij?, wOrd' satriengetrokken tot a in (gelijk v\de$ne tol viden en abimie tot aLin),
Prsesens Ind. Imperf. Ind.
S. inqunm, inquis, inquit, S. — — inqmebat,
P. inquïmus, iuquïtis, inciuiunt. P. — — (inquiebant;.
Perf. Ind. Fut. Ind.
S. (iuquii), inqnisti, inquit. S — inquies, inquiet.
Imperatief. Proes. S. 2. inrjue. Fut. S. 2. inquïto.
Aanm. Hot pra;^. Con], inquias, inrjuint, iati*, inquinnt vindt mun ilechts bij Priscianus. Het praes. Ind. inqunnt wordtin eer verhaal ook als perfectum' gebruikt.
Men gebruikt ïntjuam bij aanhalingen ter vertaling der woorden zeg ik, zegt hij enz.
§ 143. Coepi, otJ3igt;issso, begonnen zijn; memïni, momiuis-
so, zich herinneren; novi, novi.s.so, kennen, weten; otliaiaso,
Laten.
Van genoemde werkwoorden, behalve van novi (tiosco), is het prsesens niet iu gebruik. Bij odi en en nienntii heeft het perfectum de beteekenis van het prte-sens; het p'lusquamperfertum die van het imperfectum; het futurum exactuiri die van het futurum simplex.
Indicatief. Perfectum.
CCEpi, |
memïni, |
novi, |
odi. |
ooepisti, |
meministi. |
novisti (uosti), |
odisti. |
foepit. |
meminit. |
novit. |
edit, |
ccepimus, |
meininïmus, |
novïmus. |
odimus,- |
coepislis. |
meministis, |
novistis, (nostis), |
odistis, |
cceperunt. |
meminerunt. |
novërunt (quot;norunt). |
oderuut. |
Plusquamperfectum. |
oderam. | ||
ccepëram. |
memineram. |
noveram enz. | |
coeperas, enz. |
meminëras enz. |
(noram) |
oderas, enz. |
Futurum. | |||
coepero, |
meminëro. |
novero. |
odëro. |
coeperis, enz. |
meminëris, enz. |
noveris (noris), enz. |
odëri?, enz. |
102
Conjunctief. Perfectum.
memingrim, noverim, odërim,
meiningris, enz. noveris (noris), enz. oJgris, enz.
Plusquamperfectum.
meminissem, novissem, enz. otlissem,
meminisses, enz. (nossem) odisses, enz.
Imperatief.
S. memento. ontbreekt. ontbreekt.
F. mementote.
Infinitief. Perfectum.
roepenm, coeperis, enz.
coepissem, coepisses,
ontbreekt.
enz.
coepisse. coepturns, • a, um esse. ccepturus. cceptus. memmisse. ontbreekt. ontbreekt. |
novisse (nosse^. Futurum. ontbreekt. Part. futurum. ontbreekt. Part. perfectum, ontbreekt. ontbreekt. In plaats van bet verouderde osus, hatende, gebruikt r, die dezelfde beteekenis hebben. |
odisse. osurus, a, um esse. osurus. (ösus). men exosus en pero- |
Amm. i. Als prsesens van coepi (waarvoor oudtijds coepio gebezigd werd) dient incipio, [inccpi. inceylum) nelden occipio \occepi, occeplum],
2. Coepi is in het passief coeplus swm,welke vorm meestal met den Infinitief passief verbonden wordl; b.v. urbs wiiiticari coepln esL, de stad is begonnen gebouwd te worden. {Dochook wditicari caipil). Hetzelfde geschiedt inet desiLus van desino, ik houd op; b.v. orationes legi sunl desüae, de redevoeringen bebben opgehouden gelezen te worden; doch ook: bellum limeri desierat, de oorlog had opgehouden gevreesd te worden.
3. Alhoewel ceepi zelden niet den Acc. staat, vindt men cceptus toch in passieve beleekenis gebruikt; b. v. ludi coepli sunl, de spelen zijn begonnen (geworden); opus -coeptum, het begonnen werk.
■4. Over novi, nolus^ zie § 124, a, 3.
§ 144. Fari, spreken.
Van dit werkwoord komen slechts de volgende vormen voor (de ingesloten '.•vormen ailleen bij de sameugestelden effari, tffari, prafati, prof art):
Conjunctief, ontbreekt.
(-farer).
fatus sim, sit, enz. fatus essem, enz. ontbreekt.
vale valete valeto Talebis
valere (te jubeo);
Indicatief.
Prses. fatur (-famur, tamïni).
Imperf. (-fabar).
Terf. fetus sum, es, enz.
Plusq. perf. fatus eram, enz.
Fut. fat or (-fabëris), fabïtur.
Inapeiatief. Infinitief. Supinum.
fare. fari. fatu.
Part. prses. Nom. ontbreekt. Gen. fantis, fanti, fantem.
Part. perf. fatus. Part. fut. pass. fandus.
Gerundium. Abl. fando.
§ 14£gt;. a. Salve, ave, {havé), wees gegroet; vale, vaarwel.
Imperatief.
.Infin. salvëre (te jubeo). ayfre (te jubeo).
103
b. Apagfo, weg, kan gevolgd zlja van eenen Accusatief; b. v. apiye le, pak u weg.
0. Celt;lo (uit cedito), geef, spreek op; b. v. cedo der,tram, geef uw hand. Cedo quid facia, •n? spreek op, wat zal ik doen? In het meervoud cetto, voor cedito bij oudere dichters.
lt;1. Queeso, ik bid u^zoo 't u belieft? meerv. gucesumus.
kanm. Van «oraraig# werk'Toord«*n ontbreken eeniRe vormen, omdat die niet aoodig zijn of omdat lij eenen wanklank veroorzaken; b. v, rfor, der, derit als passief van do. Van öüo, ovar*, J uich* n, wordt'alleen het part. ovsn* en bij dichters ooat, ovtt «n oaaret gevonden,
§ 140. Onpersoonlijk zijn die werkwoorden, welke slechts in den derdea persoon enkelvoud zonder bepaald onderwerp gebruikt worden. Zij kunnen als onderwerp hebben: een geheel voorstel, eenen Infinitief of een onzijdig (.bepalend) voornaamwoord.
Zij worden regelmatig vervoegd, doch missftn den Imperatief, het Supinu.ra«Q de deelwoorden, behalve het part. perf. in het onzijdig op urn, dat van lommi-ge werkwoorden gebruikt wordt la verbinding met est. Tot de onpers. werkw. behooreu:
1. Die, welke eene •weorsjjestolclHoitl aanduiden, als: grandinat (acit), het hagelt; ningit, ninxit-, bet sneeuwt, plait (praes. en perf.), het regent; lapldat, het regent steenen; falgurat, het bliksemt; ton at, het dondert; ittce-tcit [lux), ilhieescit (illuxit), het wordt licht; onsperascit (vesperavit) adrespara-*cit, het wordt avond,
2. De volgende werkwoorden der tweede conjugatie:
a. Foenilet, het berouwt, poenitdat ; poenituil enz.
piget, het verdriet, pigabat, piga.it en pigUurn, est, enz.
puiet [mé), ik schaam mij, pndêbat, paduit en pudilunt- ed.
tadet, het verveelt, ladcbat, pertoesum est, enz. tad uit zelden.
miser et, het deert, miierëbat, [mis eruit zelden] miserUwn est enz. hiervoor ook miseretur, miterUam est. Men zegt ook ?;«s«7Vor, ik heb medelijden, miserèris enz. Miseror, miierari is beklagen.
to. libet (IvJiit) het lust, USébat, libuit of li'iüuit est, enz.
licet, het is geoorloofd, licahat, licuit en lioUitiit est, enz.
c. decet, het past, decehal, decuit enz.
dedecet, het past niet, dedecehat, dcdecuit enz.
Aanm. Decel en dedtcet kunnen in den derden pers. «nkelv. en meerv. ook een bepa*lU onderwerp» htbben.
d. oportel, het behoort, oportebat, oportiat, enz.
Aanm. Van panitêt, pudet, libut, licet komen deelwoorden voor, doch met beteekenis van adjectieven; poenitenM (zelden), berouw hebbend, pnenitums (Sail.) poenHcndus% (iTiv.) te berouwen; puAen* {pudentrnr) ourffti'wiimws), zedig, schaamtevol; pudendus% waarover men ^ich schamen moei; (ook het gerund, pjtnileu-di% poenilttidO) ad pueuite'tdum, adpudendum, puduudu% pudendum ear); lib ins (lu/jens.), gHlt;trtie; Itcaos, vrij, ongebonden; licit us* geoorloofd, lie it ur am etc, litilurutn esse). PerUcsus is deelwoord en beteeken t vnrdriec walg hebbende.
3. Eenige werkwoorden, die gewoonlijk persoonlijk zlja, worden (soms in eene andere beteekenis) onpersoonlijk gebruikt als :
a. Interest, inlererat, iuterfuit enz., er ligt aangelegen.
riferl, referebat, rëtulil, enz., het doet er toe, met te verwisselen met rö/eri van rif er o, ik breng terug.
l». acct-üt, -essit, er komt bij, liquet, -quit, het is klaar,
accidit, -idit, het gebeurt, patet, -uit, het blijkt,
ajopirel, -uit, het blijkt, placet, -uit, hot behaagt.
104
c mdv.c'd, -xit, liet is dienstig-, ditplicet, -cuii, het mishaagt,
constat, diüt, liet is bekend, prastat, -atitit, het is beter,
contingit, -üqit, het gebeurt, redat, dUit, het is overia:,
cnnrënil, -vënit, het past, sufflcit, -fêcit, het is voldoende,
evénit, -vënit, het gebeurt, superest, -fuit, het is overig,
'fjjamp;dit, -ivit, het is nuttig, vacat, -avit, het komt gelegen,
7,00 ook relinquitur, er blijft over, mu renit, het gebeurtjen soms dolet, het lt;?• fdlit, fefeUit, het ontgaat, [latet, -uit, het is verborgen), spijt.
fü.git, fisgit, het ontgaat, delect at, -avit het verheugt,
pratte rit, -Ut, het ontgaat, jamp;vat, jümt, het verheugt,
lt;1. attinet, -uit, het betreft, (spectat, avit, het strekt),
pertinet, -uit, het belreft, stat (per me), het hangt af.
0. est,fuit, er kan (ridere). fit, factum est, het gebeurt.
4. De derde persoon enkelvoud passief van alle werkwoorden, doch vooral van intransitieve, wordt in alle tijden en wijzen onpersoonlijk gebruikt om in het algemeen aan te duiden, dat eene handeling of een toestand plaats heeft; b. v.cirritur, er wordt geloopen, men loopt; cwrelalur, men liep; cufsum ed, men heeft geloopen; cursum erat, curretur, curswn erit, curratur, curreretur, cursum sit, Qursnm esset, curri, dat menjloopt; curswn ess3, dat men heeft geloopen; cursum iri, dat men zal loopen; currendum est, men moet loopen. (Zie § 93, 4-.)
Eveneens veniiur, reniehatur, ventnm est enz.
Janm. Orer de afgeleide en samengestelde werkwoorden zie §{. 185- 187 pn 193-200.
? 1-4'T'. De bijwoorden zijn onveranderlijke woorden, velke dienen tot bepaling van een werkwoord (met volledige beteekenisj, een bijvoeglijk naamwoord of een ander bij woord J; bene labor at, hij werkt goed ; quot;vultïcs dïli-lt;;ens, zeer vlijtig ; «ti tis hene, tamelijk goed.
§ 148. Volgens hunne oorsprong worden de bijwoorden verdeeld in stamwooi'dcn (b. v. vix, nauwelijks, tam, toen) at^clcido en sa-meng^oisteldc.
De meeste afgeleide bijwoorden worden gevormd van bijvoeglijke naamwoorden en van deelwoorden.
1. Van de adjectieven op us, a, um, en er, a, uin, vormt men bijwoorden door den uitgang i van den Genitief te veranderen in o ; b. v. alius {alii), altê., hoog; pulcher (pulcf/ri), pulcAic, schoon; wiser {mis eri), misère, ellendig.
l^o uus, goed, wordt tot h eyt i'; malus tot male ; van valid us, komt rolde, ^ oor valide.
(De e is slechts kort in leu'é, maïi en temet v..)
2. \ au de adjectieven, die de cloftlo declinatie volgen, vormt men bijwoorden:
a. door den uitgang is van den Genitief te veranderen in ïter* ; b. v. felix (felicis) felicïter, gelukkig; acer (acm), act iter, sdieip; po.r (pa/is), panter enz. In plaats van uudacikr, stoutmoedig, vnn uudux , zegt men meestal audacter.
1gt;. Van de bijvoeglijke naamwoorden en deelwoorden op anss en en» vormt men bijwoorden, door den uitgang tis van den Genitief te veranderen in ter ; b. v. elegans (eleganüs), smaakvol, eleganter; prmlens [prudentis,) Voorzichtig, prudenter; unians (aniuidiï), beminnend, amant er.
105
jrnnm.. \. Hamanus heeft humane on hurnaniter, firmus, [irmc, en firmüer; ilit geschiedt vooral met die op lenlus; b. v. luculenle en liiculenter, benevens mei eeni-gc andere.
Van violentus komt nlleen violenier; ook zegt men meeslal gnnvüer van (qnavus].\an hüarus en hilnns komt hilare en hilanler; van opulensen opulentus Moen opulenler.
2. Van alius komt alüer, van nequam, nequiter; vnn hrevis komt brevïler, kortelijk, cn brevi, korleüjk en binnen korl; van proclivis komt proclivi, fproc/i'ue,] nedcrwaaris.
3. Van eeniae adjectieven op na verandert i in 0; b. v. {cilus] cito, snel, {falsits) faho, valscbelijk, [mrus] raro, zelden, (lulus) luto, veilig; andere bijwoorden zijn gelijk aai het onzijdig der adjeelieven waarvan zij zijn afgeleid; b. v. {mullus) mulluni, veel; [facilis,- c], facile, gemakkelijk; [dijfic.ilis- e), difficile ook di/licüüer cn dijji-culler, mneielijk: ook multam, plurimum, paulum, nimium (meeslal nimis), tnnlum, quantum, polissmum, celerum, recens, plerumque.
Over deze en over de overige afgeleide bijwoorden zie 188 en volgg.
4. Het bijwoord van fidus \fidelis] is fideliler, van uher, ubertim; van velus, (vetwslus), velusle; voor magnus, valde.
§ ]-1Van de meeste bijwoorden op o, o on tor, die van een adjectief of deelwoord zijn afgeleid, bestaat ook een comparatief en superlatief.
1. De coinpai-Jitiol' van het bijwoord is gelijk aan hetonzijcliff van den comparatief van het bijvoeglijk naamwoord; b. v. van alius, altior, -iiss, komt alle, altins»; van sapiens, sapientior, -uss, komt sapienter,
De superlatief van het bijwoord wordt gemaakt van den superlatief van het bijvoeglijk naamwoord, door us te veranderen in «; b. v. van alius, altissiinna komt alle, allissime; van rarns, rarissimvi» komt raro, rarissimo.
Eveneens maken de overige bijwoorden op o den supcrl. op c; van tuto echter komt tutissimo-, van merit o, met recht, mmtmimo.
Voorbeelden:
alle, hoog, ullius, allimme.
agte, moeilijk, cegrius, ai/trrinie.
acriter, scherp, acrius, acerrime.
audacter, stout, atidacius, audacissime.
facile, gemakkelijk, facilius, facillime.
elegatiter, smaakvol, elegantius, eleganiimine,
necossai-it), noodzakelijk, magii necessario, maxime uecessario, en:.
2. Is de vorming der trappen onregelmatig bij het adjectief, dan is zij het ook bij het bijwoord; men lette dus op de volgende :
li. bene, goed, melius, optime. muttum, veel, plus, piurimum.
male, slecht, pejus, pessime. parun, weinig, minvs, minime, (als
maat minimum).
Ij. [magnus) magis, meer, maxime. valde, zeer, validius, validissime.
(uber) uierius, uitvoeriger, vüerrime.
o. deterius, erger, deterrime. nove, nieuwelings, nociswne.
ocius, schielijk, oeissime. prius, vroeger, primuni en primo.
polius, liever, poiissimum.
lt;1. tóro, buiten, exlerius, {ad)extiemum.prope, nabij, propius, proxime.
intra, binnen, interius, inlime. nllra, verder, ulterius, idtimum en ultimo, post, later, paste rins, postremum en postrema.
supra, boven, superius, summa, in den hoogsten graad; summum, hoogstens,
supremum, ten laatste.
3. Van de overige bijwoorden hebben alleen de volgende de trappen van vergelijking:
diu, lang, dnttius, diulissime. tempen, bijtijds, temperius.
stspe, dikwijls, srepitis, seepissime. m/per, onlangs, nvperrime.
satis, genoeg, satius, (beter). sec us, anders, \nihilo) secius, desniettemin.
106
§ ISO. Volgens hunne beteekenis worden de bijwoorden verdeeld in bijwoorden f. van plaats; 2. van tijd; 3. van lioeveelheid (graad); 4 van wijze (ooizaak gevolg enz.)
1. Bijwoorden van plaats.
Buiten de afgeleide bijwoorden van plaats, opgegeven in § 192, heeft men op te merken ;
cominus, van nabij, for as, naar buiten,
rmïnus, van verre, /om, buiten,
inlus, binnen, pastim, bier eu daar,
2. Bijwoorden van
Quandol wanneer ?
quum. toen, als,
turn, tunc, alsloen,
adhixC, lol nu toe,
jam, reeds, nu,
proxime, binnenkort,
7tunc, nu,
heri, gisteren,
nudiusiertius, eergisleren,
nudiusquartus, vooreergisteren, iterum, andermaal, hodie, vandaag, rursus, wederom,
wane, s morgens, .wo, le laai,
slalim, tersiond, protin us, lersloiid, deinde, vervolgens,
saeve, ■ dikwijls,
semper, aliijd,
vsqtie, steeds,
vu/go, gewoonlijk, plcrumqve, meestal, aiispicato,ler rechter tijd, interdum, nu en dan, mox, weldra, idcnlidem, van lijd tol lijd,
simul, le gelijk, pannnper, een poosje,
alias, op een anderen lijd, pnulisper, een tijdje, unquam, ooit,
nunquam, nooil,
mndum, nog niel, tandem, eindelijk, deniqne, eindelijk, .eni.
eras, morgen, olim, voorheen, eens,
perendie, overmorgen, pridem, voorlang,
quandocumque, wanneer ook, aliquando, eens,
3. Bijwoorden van liooveelheid (jymad) :
prceul, ver,
prope, nabij, protin us, verder, enz.
multum, zeer,
paulum, een weinig,
imprimis, vooral,
oppido, zeer,
perquam, zeer,
saltern, ten minste,
duntaxat, ten minste,
modo, slechts,
Aanm. Van quam, hoe (hoe ?), komen quamsis en quamlihet, hoe ook. 4. Bijwoorden van ■wua5e-Tot deze soort behooren, buiten de bijwoorden, die van adjectieven en deelwoorden zijn afgeleid, de volgende :
a. foite, bij toeval, ita, sic, aldus,
frustra, te vergeefs, secus, anders,
gratis, om niet, obviam, te gemoet,
incatsum, te vergeefs, perinde, evenzoo,
insuper, bovendien, perperam, verkeerd.
Hierbij moeten gevoegd worden :
1gt;. De adverbia van oorzaalc,
Cur, quare ?, waarom ?, quin ? waarom niet ?, qvod, quia, dewijl; eo, daarom.
c. Die, welke een jsevolgp aancluiden, als :
ergo, dus, ideo, daarom, itaque, dus,
tjriYur,derhalve, idcitco, daarom, proinde, bijgevolg, enz.
lt;1. Die, welke dienen om het voorstel vra,trend te maken, als an, ne, anne, annon, nonne, num, vumquid, titrum, quin, enz.
e. Die, welke dienen om te toe vestigfc11, aks
alunde, overvloedig, sat, satis, genoeg, affZtim, genoeg, rimis, te veel, parum, weinig, partim, deels,
tarn, zoozeer, quam, hoe.
eeque, evenzeer, fere, bijna,
adeo, zoozeer, admodum, zeer, omnino, volstrekt, plane, geheel, vix, nauwelijks, pene, bijna, enz.
preesto. gereed,
repente, plotseling, sponte, van zelf, temere, zonder reden qui ? hoe, enz.
107
lent, wel, imno, [into) ja, wat meer is, sane, inderdaad,
eguidem, voorwaar, ita, ja, sanequidem, zeer,
etiam, wel, nee, voorwaar, utique, voorzeker, enz.
eer to, eerie, zekerlijk, profecto, voorzeker,
f. Die, welke dienen om te ontlceimen. als :
non, niet, immo (imo), neen, integendeel, neguaquam, geenszins,
Jiaud, niet, minime, geenszins, neutiquam, geenszins,
haudquaquam, geenszins, nihil, volstrekt niet, ne quidem, zelfs niet.
fg. Die, welke dienen om eenen twijfel, een vermoeden uit te drukken, als ïorsan, forsitan, fortasse, misschien, wellicht.
Aanm. Eenige bijwoorden worden soms als voegwoorden of als voorzetsels gebezffrd. Wat de overige afgeleide en samengesteldn bijwoorden aanbetreft, zie §§ 188-'192 en 64. Over het gebruik der bijwoordei zie Synl. § Si8.
§ 151. De roorzetsels (preepositiones), zijn onveranderlijke woorden, welke dienen om de verhoudingen tussehen personen of zaken aan te duiden.
De bepaling komt bij eenige voorzetsels in den Accusatief, bij andere in den Ablatief te staan.
1. Met den A.cciisatier staan.
ad, tot, naar, bij, intra, binnen,
adversum, tegen, tegenover, juxia, nevens, bij,
adcersus, tegen, tegenover, ob, voor, wegens, om,
ante, vóór, penes, bij, in de macht van,
apud, bij, per, door,
circa, om, rondom, pone, achter,
dreunt, om, rondom, post, na, achter,
circiter, omstreeks, prater, voorbij, buiten, boven,
cm, aan deze zijde van, prope, nabij,
citra, aan deze zijde van, propter, nevens, wegens,
contra, tegen, tegenover, secundum, volgens, langs,
trga, jegens, supra, boven, over,
txira, buiten, trans, over, aan gene zijde,
infra, onder, beneden, versus, naar den kant van,
inter, onder, tussehen, ultra, ovt-r, aan gene zijde van.
Aanm. Bij latere schrijvers staat de Accusatief ook bij secns in de beteeke-ais vau bij, dicht lij.
3. Met den Accusatief of den Ablatief staan:
tn, Acc. naar, tegen,jegens; Abt. in, op, aan, bij.
sulgt;, Acc. onder, tegen, terstond na; Abl. onder, bij.
super, Acc. boven, op, over, bij, behalve, gedurende; Ahl. aangaande, over. subter, Acc. onder, zelden met den Ablatief.
In het algemeen staan deze voorzetsels met den Accusatief, wanneer gesproken van eene toeweg^iiigr naar eene bepaalde ruimte op de vraag ■waarheen?, en de Ablatief wanneer gesproken wordt van rust ■of van eene beweging in dezelfde ruimte.
Met den Ablatief staan:
a, ab, abs, van, door, e, ex, uit, van, sedert,
absque, zonder, palam, openlijk voor,
dam, buiten weten van, pree, voor, wegens,
coram, in tegenwoordigheid Tan, pro, voor, in plaats ran,
cum, met, sine, zonder,
de, van, over, aangaande, tenus, tot aan.
108
Janm. 1. A ene gebruikt men voor een medeklinker-, ab en et gewoonlijk slechts vooreenen klinker, doch ook voor eenen msdeklinker. Abt {of a) wordt gebruikt voor ie.
2. Ctim wordt aan do persoonlijke en gewoonlijk aan de betrekkelijke voornaamwoorden gehecht; dus mecum, tecum, secum, nohifcum, vobiscum, quocuni, qttactim, qvibuscum, doch ook cum quo enz.
3. Tcms wordt nchlcr zijne bepaling geplaatst; Ij. v. yectore lenus, lol aan de borst. Hel wordl ook, doch zelden, met den Genitief gebezigd; b. v. crui'itm tenus.
4. Versus slaat in proza allljii verbonden met de voorzetzcls ad of in. die men voer liel subsljntiof plaatst, terwijl men versus daarachter zet; li. v. ad oceanum versus. Bij eigennamen van sleden blijven ad en in weg; b. v. Romam versus.
ö. Bij dam, verkleind clanculuw, vindl men ook den Accusatief. Evenals dam en pahiiu, die eigenlijk bijwoorden zijn worden nok als voorzetsels gebruikt, de bijwoorden proeul, verre van, met den Ablatief, meestal met a of ab ; b. v. piocul mari of pro-aid a man ; simul, te gel ij lt; mei, vordert den Ablatief, meestal mei cum ; b. v. stuud (cam) his; usque, tot aan, slaat met dun Accusatief, veelal mei ad ; b. v. usque (ad) pedes
6. Omgekeerd worden ook eenige voorzetsels als bijwoorden, zonder bepaling, gebezigd, namelijk : ad, bij getallen, ongeveer ; b. v. ad duo millia ; adversum, te qe-moel ; anlc, le voren ; post, achter; contra, tegenover, integendeel ; circa, (circum, circu»wirca\ rondom ; citra, aan doze zijde ; ultra, er over; extra, van buiten, behalve ; intra, binnen; infra, beneden; ju vla, daarnevens, op gelijke wijze, gelijk, als; super, er boven op; supra, boven; secundum, achterna; prmter, behalve; prope, in de nabijheid. Bij prope slaat dikwijls ab ; b. v. prope ab urbc; dit geschiedlook met promus en proxime, die echter ook met den Acc. en (zelden) inet den Datief gebruikt worden ; b. v. propius urbcm.
7. Erqo, wegens, wordt mei den Genitief gebruikt en daarachter geplaatst; b. v. virtutis ergo, uil liefde tol de deugd.
Wat de overige voorzetsels aanbelreft, zie § -197, 4, b.
§. l.jquot;. De voegwoorden (conjunciiones) duiden den samenhang aan, die tusschen twee voorstellen of twee deelen van een voorstel bestaat.
Volgens den aard van genoemden samenhang zijn de voegwoorden ; li. iicvenscliilckerKle; *gt;, otultsi-selxilslcoiKlo :
1. quot;verlgt;intlonlt;le {cqpulaiica;), 1. tijvonfter,ipirafes),
2. te4f©nst;ell©nlt;3e((2rfi;er»olt;/iVg),2. «loelating'evontlo (Jinalea)^
3. iiitslnitoiiclo {disjunctive), 3. gfevoljyia.aw.jjeveiMlo (can ae-
4. ojjlieldei'ejMio [causales), entirre),-
5. {jovolgftrelcïieiiclo (conclu- 4. roUenjarovonde [camales),
sivce). 5. vooi- wa i «-«lolii ls.G(cogt;idgt;iiona les),-C. -toestaande (concessivee), 7. {comparaticee).
5 1G3. ]Nquot;©veascl»ilclcci»clo ■voegfwoorcloii. [zie § 213.]
tl, que, ac, atque, en, ook, item, itidem, insgelijks,
necnon, en, alsmede, quum,- tam-, turn- turn, zoowel-als,
etiam, quoque, ook, zelfs. nee, neque noch, en niet.
2. Tegenstellendo voegwoorden.
out, vera, terum, enimvero, verumenimvero, maar, doch;
dntem, nu, doch, toch; atqui, maar toch ;
ast, at, at tero, maar, maar dan toch ten minste (achter •«') ;
tarnen, editer, ailamtn, sed lïmen, terumiamp;men, maar, echter; citenm, maaien imrno (imo), integendeel, zijn eigenlijk bijwoorden,
3. XJitsluitendo voegwoorden:
out, vel, ve, me, sev, of, hetzij;
109
4. Opheltloremlo voegwoorden:
nam, namque, etSnim, quippe, want, immers ; mim, want, namelijk ; nerape. Jawel, niet waar ; ninirunt [bijwoord), zonder twijfel ; soilicet, videMcut, natuurlijk-
5. Govolarti-oUUoncle Toegwoorden :
ilaqufi, en 7,oo, bijgevolg, vandaar; ergo, iqitnr, dus, derhalve; eo, ileo, idcircD, daarom, derhalve; propterea, juist i\\vxmm,proi/id;, dan, dus; adm, zoozeer, ook uo^; quaproptsr, quare, quamobrem, weshalve; ook de bijwoorden ftinc, uvde, inds bij lateren.
§ löï-l:. Omiorscliilclcentle voegwoorden.-
1. voegwoorden:
qnvm, cum, toen, als,wanneer; uhi, ut, toen, wanne er
quando, waaneer; quoties, zoo dikwijls als; quamditt, zoolang als;
qtiam primutii, ut primum, simulac, sintulatque, simnl, zoodra;
poitquam, posttaquam, nadat; anteqmm, priusqm/n., voordat,
dum, terwijl, zoolang als, totdat; usque dutn, donee, quoad, zoolang als, totdat.
2. Doolaainjevomla voegwoorden:
ut (utï), dat, opdat; ne, ut ne, opdat niet; nem (neu), opdat niet;
quo, opdat daardoor, opdat deste; quin, dat niet, om te, zonder dat;
quomïnut, dat niet, om te.
3. Govolsft*lquot;!lSSevo,lt^0 voegwoorden;
ut, zoodat, ut non [quin), zoodat niet, zonder dat, niet- of ook.
4. Xteclongfo vontlo voegwoorden:
quia, quod, qiioniain, omiat, dewijl; (quol, wat betreft dit);
quum, cum, daar, dewijl; quo (achter non);
quando, quandoquidem, nademaal, siquidem, aangezien, dewijl.
5. quot;Vooi-wnamleiyke voegwoorden:
si, indien; sin, maar indien; visi (ut), indien niet, behalve als ;
si modo, dunt, diemmodo, indien slechts; modo, mits;
dummodo ne, indien slechts niet; quod si, eu indien; quod niü, en indien niet,
6. Toestaando voegwoorden :
etsi, etiamsi, tametsi, quanquam, ofschoon, alhoewel;
quamvis, quantumcis, hoezeer ook; licet, ut, ofschoon ook;
quum, niettegenstaande, ofschoon toen; quidem, wel is waar;
nedum, om niet te zeggen.
7. a. Vei-frelijkeiulo voegwoorden van -wyaio :
ut, uti, sicut, quemadmoditm, [ceu), evenals, gelijk;
vehit, zooals, zooals bij voorbeeld; prout, naarmate;
tamquam, evenals, alsof; tamquam si, quasi, ut si, reiut si, peril trie, proi nde -ac, atqiw, alsof.
lgt;. Vori^olijJioudo voegwoorden van Jugt;oveol3«.eïlt;3:
quam, dan, ac, atqiie, als.
Kanm. Uit het voorafgaande blijkt, dnt vele bijwoorden ook als voegwoorden gebezigd worden. Zoo worden ook de vragende bijwoorden e» de bijwoorden van plaats, gelijk de voegwoorden, aan hel begin van een voorstel geplaatst.
§ 1£gt;£gt;. De tusschenwerpsels [interjectiones) zijn woorden, welke dienen om aan schielijke gewaarwordingen lucht te geven.
De meest gebruikelijke zijn :
a. 1. Van vreugde: to, ha, he, hahahe, evoï, evax, ha! hoezee !
2. Van smart: vee, heu, ehen, o/ie, hei, au, pro ipro/i), ach! belaas! wee!
3. Van verwondering: ó, ah, hem, ehem, hui, vah, atal, d ! o l kijk eens I
\
110
•paya-, ci, sakkerloot ! ; en, (ccc, ziedaar! w»
4. Van goedkeuring: tja, tvge, ti ! bravo ! made, meed! tcx, top! pnx-, een woord, een woord !
5. Van afkeuring: phui, fofi! (ijjarje, weg er mee!
0. Van aanroeping:, o, e/io, ehodum, heus, hola! hei daar!
1». Verscheidene substantieven, adjectieven, bijwoorden en werkwoorden worden ook als tusschenwerpsels gebezigd, zooals : malum, o ramp ! indignum, o schande ! nefas, infandum, o gruwel! miserum, mketabile ! o jammer ! nee, propeto, voorwaar ! cedo, geef op ! zeg eens ! queeso, precor, oro, olsccro, amaho, cilieve! ik bid u ! aje, kom ! ayitc, komt ! sis, (voor si rts), sultis, sodes (voor si aiides, als het u belieft.
lt;■- De meest gebruikelijke aanroepingen der goden zijn:
TieraO.es, mehercvles, hercle, meJiercule, meierde, bij Hercules! medius fiditti, waarachtig! mecador, ecastor, bij Castor!^»?, edepol, bij PoiUix! per deos, bij de Goden! per Jovem, pro Jupiter, !)ij Jupiter! pro dii immortales, bij de onsterfelijke goden ! pro demi atque hominum J'idem, bij de trouw van goden en men-schen! pro deum immortalium (fidem\, bij de troutv der onsterfelijke goden !
Aamn. Kij het meeremleel der genoemde uilJ rukkingen Is iels weggelaten, b. v. mehe/culen voor: ita me Hercules adjuvet. iMcdius f'idius slaat waarschijnlijk voor me lt;/ius (voigt;r rfós, van Jupiter) film* Adjuvet; volgens anderen zou het staan voor mo dvui fidius (de Sabijoschc god SomoSanoue) adjuvet. Fol wos Toornamc-l(jk de uitroeping der vruaueu.
§ ISO. De woordvorming leert den oorsprong der woorden kennen en de manier waarop zij gevormd zijn.
§ IGT'. Ieder woord bestaat uit letters. De letters zijn klinkers of medeklinkers. De klinkers zijn a, e, i, o, u, y. De overige letters zijn medeklinkers.
Xanm. 1. De h is geen medeklinker, maar een tceken van aanblazing (a^trafio): daarom wordt zij dikwijls in het begin va« een woord weggelaten, b. v. harundo en arunr/o; have en ore; kedera en edera enz. Somtijds wordt zij ook in het niiJ«len van een woord weggelaten tusschen twee klinkers, di« dan tot ^énen samengetrokken worden; b. v . nihil of nil \ prehendo of prondo tnz. Achter de e, p, r en t komt de h slechts voor in Grieksche en andere uithecmsche woorden: h. v. ele.phar.tus, thesaurus, rheda en*.
Zij komt slechts in weinig Latijnsohe woorden voor ; b. v. b»ac/iittm, pulchor, benevens in eigennamen, nlsr Oracehu*, Cethëgus.
Aanm. 2. In liet begin van eenige woorden voor a, staat soms k in plaats van •, vooral bij verkorting» b. v. Affso, Kalendac, Karlhago, verkort: A., Aal., Aarth, voor 6'tsso en/.
§ De medeklinkers worden verdeeld :
A. Naar hunne nitsspx-siali in ;
1. quot;vlooiende {Hqnidce'): l, in, n, r.
2. JSisrSoiK lo ilUtera sihilans) : s.
3. stommo {mutce), welke in hunne uitspraak zijn :
a. scliex-'p {tenues): p, c, t, [k, qu).
b. zncli-tcr {media): h, g, d.
c. \aspiratlt;B): ƒ [ph, ch, th).
B. Naar het ïïo!iai!i£ïii-gt;rt4gt;e5., waarmede men ze uitspreekt, in :
1. liplottoi-pfi (luliales): b, f,m,p, {ph),
2. Iceellettera» {gutturales, palatincc)-. g, c, (k, qu, ch).
3. toiifilcttt'i-si {linguales): d, !, n, r, s, t.
C. Naar hunne tóiisjienstelliiig' in:
1. clubbolo [duplices) x, (cs, qs, gus, qns) en r.
2. enlselo (simplices): de overige.
§ ISO. Over de klinkers en de veranderingen dic'zij ondergaan, valt hel volgende op te merken :
t. Aanvankelijk werd een lange klinker dubbel gescliroven, vooral ei voor i ; h. v. eidus voor ïdus, heic voor Idc; da uilspraak was altijd i.
2. Dikwijls weiden twee verwante klinkers met elkander verwisseld; b. worinn-dus en oriundnx, libel en luhet, optimus en opltnnus, hcri on here.
3. Achter v selireef men oudtijds o in plaats van u; b. v. sen-D-, voor servus, divom voor divum; somtijds ook o in plaats van e; b. v. vosler voor vestcr, vorlex voor vertex.
4. Bij de tweeklanken bad somtijds verwisseling in uitspraak en spelling plaats men verwisselde nc en e, oe en e, ae en oe, au en o: b.v. swcidum en seculum. foc-mina en femina, itiaereo en moereo, plat/do en p/ö lo.
5. Om de uitspraak te verzaohlen wordt songt;lt; eene d ingevoegd i'^ór eenen klinker achter de voorvoegsels rr, pro en se ; b. v. re-d-eo. jiro-d-rsae, se-d-itio.
Somtijds worden om dezelfde reden klinkers ingelascbt of weggelaten, b. v. dcx-tra voor dexleia,
C. De klinkers ondergaan da volgende veranderingen:
a. In samengestelde woorden verandert n in e, wanneer zij staal in eenequot;'lettergreep, die op eenen medeklinker eindigt (gesloten lettergreep'»; b. v. pnrs, expers, spargo, consperyo, facio, periectus; zij veranJert in i, wanneer zij staat in eene lettergreep, die op eenen klinker eindigt [open lettergreep]; b. v. ficio, perficio. Soms ook in een gesloten lettergreep; b. v. tango, atlingo] Jrango, confrhigo:
Voor l verandert de a veelal in u; b. j. calco, inculcO', dit geschiedt ook met andere klinkers; b. v. pello, pepult; facio, facullas.
li. De ë als stamklinker gaat bij de samenstelling in i over, wanneer de lettergreep open is, b. v. teneo, contl-neo; is de lettergreep gesloten, dan wordt de e bij-behouden of gaat somtijds in o over; b. v. teneo, conlen- lus; terra, exlorris; in eene open lettergreep voor r blijft e onveranderd, b.v, gero, congero; soms ook in andere woorden; b. v. pelo, appeto, lego, conlego.
c. De o als stamklinker wordt in de samenstelling dikwijls in i veranderd; b. v. notus, cognilus.
d. In de samenstelling wordt de stamklinker u somtijds in e veranderd; b. v. juro, pejero.
e. De tweeklank as van den stam blijft onveranderd ii. de samenstellingen met hcereo\ bij wordt in i veranderd b;j de. overige samenstellingen b. v. casdo, occido. Éveneens wordt au tol c, ö of ü, b. v. audio, obedin; plaudo, explöio; claudo, con-clxxdn.
ISO. Over de medeklinkers en de veranderingen, die zij ondergaan, valt bet volgende op te merken :
1. In sommige woorden kan een medeklinker vóór eenen klinker enkel of dubbel geschreven worden; b. v. litem of littera, mi/ia o!' millia; een medeklinker voor eenen anderen wordt niet verdubbeld; b. v. (cum) oursum, \fallo\ falsitm. Eene mula kan echter voor eene liquids verdubbeld worden ; b. v. aUraho, apprchendo, afjluo.
Aanm. In woordeu sameMgcsteld nirt tram eu er behoudt men dik-vijis de « ; b. v. fransscribOy *xslirpo%
2. Op bet einde van een woord vordt een medeklinker nooit verdubbeld ; b. v os (ostis), mei {niellis). Somtijds is aan bel einde van een onverbogen woord een medeklinker weggevallen; b. v. Ico \leoii-is\. lac eor (cord-is).
3. De medeklinkers ondergaan de volgende, veranderingyn ;
a. Voor t cn s gaat b over in p, g en (pi in c ; u. v. senbo, scripsi, scriplum, ago, actus ; coquo, coctum.
Aanm. Somtijiis wordt de b voor s br-houden ; b. v. urhs. I :i de samenstelling wordt de h voor « en f beknai'en bij ab, ob en sub ; ah neemt dan voor r en c eene - ; J». v. oU/tueo, subsc^uor
abstergo, ahscondo. Voor m en v gebruikt men a ; I». v. amittere, (ir;-gt;■/.?'#. In aufirro en aufuyorc, is b in « veranderd. De woorden suspasuslinoo, suspi'tio cn sustuli ;.ijn niet met sub samengesleld maar met sui (voor siirsum),
1gt;. Voor l en s gaan h en v over in c ; b. v. traho, traxi, iraclum; vivo, vixi, victum.
c. Voor s vallen d, t, n, nl en r weg; b. v. divido (divid), divisi ; plcclo (pled), plexi; anguis [anguin- z's]; gigas {gigant-in), hanrio, \lmur\, hausi.
d. Voor eene liquida (/, m. n, r) gaal eene tenuis fp, c, t) over in eene media \b, g, d-,\ b. v. negligens van nee en lego; publicits van populus.
e. De c, g, qu valt midden in een woord weg, wan.ieer daarvoor l of r en daarachter s oiquot; l staal; b. v. indulgeo, indulsi; fulcio, t'.iliam ; lorqueo, lorü, tor—
112
tum. Komen c, 3, qu voor s, dan worden zij daarmede tot x samengetrokken; b. v.
rerjo^ rexi; coquo, coxi.
t- Tussclien n en t valt de d weg; b. v. lendo, lentnm.
g. De n (;aat in de samenstelling over in m voor b, p ; voor eene liquida (/, m, «, /•,) paal zij over in derelfde liquida ; b. v. imberbis, impono, illudo, immilto, ir-rileo; corolla van corona. Zoo gaat ook de r voor / in l over; b. v. agellus van agcr.
h. De m wordt veranderd in n voor keel- (g, c, qu) en tongletters [d, /,] en voor ƒ en v; alhoewel men ook de m behouden vindt; b. v. eumdem, eundem, num-qiiam, runquam; lamlum, tantum. De m blijft slaan voor de aanhangsels que en ne ; L. v. tuora tuque, eorumne.
1. Tusschen ms en ml wordl de p ingeschoven om de uitspraak te vergemakke-ïjken ; b. v. demo, dempsi, demptum.
li. Qu gaat voor medeklinkers over in c; b.v. loquor, loculus-, ook qualio, conculio.
1» De d kan ine veranderen in quicquam en quicqidd : voor 0«« blijft de rf behouden; b. v. quodque.
ra. Zeer dikwijls gaat een medeklinker in den volgenden over; dit geschiedt voormmielijk bij de voorzetsels; b. v. niet de d van ad voor c, g, qu, I, r, s, p, en veelal ook voor f en n ; b. v. accumbo, aggrethor, acquiro, allalum, assuelus, appreiiendo, aj'cro, annuo \(uhw\ ; de d blijft behouden voor v en j en gewoonlijk voor m b. v. advolo, adjuvo, admonco; soms vindt men ze ook voor andere lellers Ijctuiudon; h. v. adloquor en alloquor.
JJe d valt «vi g voor gn ; b. v. agnalus, agnoaco,
11- Hetzelfde geschiedt mei de b van ob en sub voor c, f, g, p ; b. v. occurro, svccurro, oflero, suggero, oppono; insgelijks met de m eu n van com [cum) en in voor «ene liquida; k v. conneclo, corrigo, irrideo (zie g).
De b tan stii) gaal voor m over in m, voor r in r, doch blijft ook wel onveranderd; b. v. submüio. of summillo; subripio of surripio.
Aanm. De m van com valt weg voor eenen klinker of /1 ; b. v. cocedifico, co-luereo.
De b wordt in s veranderd in asporlo en oslcndo.
Bovengenoemde verandering van medeklinker vindl ook plaats in inlelligo (voor vtlerkgo)^ pellwio, benevens in pelluceo en pelluciduf, waarvoor men ook perlu-ceo eu perlucidus vindt. Ab wordt tot-au voor fcro en fvgio.
0. De x van ex gaat voor f over in f; b. v. effero. De s van dis wordt in ƒ veranderd voor f; zij wordt bijbehouden voor c, qn, p, l en voor s met een vol-jMMuJen medeklinker; zij valt weg in alle overige gevallen; b. v. difjero; disccdo, dUsquiro, dissemino; diripio, dimitlo ; doch disjicio en disjungo.
p. Irans wordt in de samenstellingeu soms lot Lr a ; b. v. traduco. Zoo heeft men ook pomeridianns voor poslmeridianus.
S iel. Bij de vorming der woorden vindl men somtijds eenige afwijkingen van de gewone regels; deze afwijkingen worden lol de volgende klassen leiuggebracht, die men etymologische figuren noemt.
1. Elisw [uitsluiting,] noemt men de weglating in de uitspraak van eenen klinker voor eenen anderen om eene zekere gaping [hialus\ of hardheid te vermijden. Dit geschiedt voornamelijk als een woord op eenen klinker eindigt en het volgende met eenen klinker of b begint; b. v. apprehend' arma voor apprehende arma, toiler' humo voor tollere humo.
Aanm. Van het aangehechte vraagwoord *»? liet men de e zelf$ voor medcLIinkers weg; b. v, n pst in* qurv su? In lt;len tweeden persoon enkelvoud valt dan ook de s weg; b. v, rid en voor vide sue', audin* voor vuditne; dit geschiedt «ok bij satis: satin voor sutisne.
2. Ecthlipsis fu it dringing] noemt men bij hel lezen van verzen de weglating der »n met voorafgaan den klinker, wanneer die voor eenen klinker of h komen; b. v. ignoï est voor ignolum est.
Aanm. Ten gevolge van genoemde uitlating ontstond animadoerto uil animum aJverto; oeneo uit venunt #0. Somtijda wwdt in » en uoord alken dc m uitgestooten; b. v. ei-o iïfiis van circumitus.
3. Apocope [afkapping] noemt inon de weglating, ook in het schrift, van een of meer letteis aan hel einde van een woord; b. v. dein voor deinde ; proiu voor proinde.
Aanm. De^e figuur en de voorargaande worden soms onder de ellipsis gerangschikt.
4. Syncope (lusschenuitneming,) noemt men de weglating van een of meer let-lers in het midden van een woord; lgt;. v. amasli voor amavisli ; periclum voor yericuhim ; tegmen voor legmen of leyumen ; consumpsc voor consumpsisse.
5. Syruerësis olsynizësis (samensmelting,) noemt men de verbinding van twee
113
klinkers tol éénen klank; dil geschiedt bij dicLlers, welke op die wijze twee lettergrepen lol ééne maken ; b. v. deinde voor de-inde, décrunl voor de-erunt._
Deze samentrekking heeft ook plaals bij het vormen der woorden ; zoo is cogo onls'aan uil congo ; copia uil coopia; somlijds heeft de samenlrekking van twee klinkers plaals na de wegwerping van li, j en t', die zich duarlussclieu bevinden ; b. v. nihil wordt tol ?nl; bijugce lot b\g(e\ juvenior lot junior.
6. Paragoge (aanhechiing,) noemt men eene bijvoeging aan het einde van ccu woord; b. v. amarier voor amari; agier voor agi.
7. Epenthesis (inlassching,) noemt men de inscbuiving van ewnen klinker lussdien twee medeklinkers om de uitspraak te verzachten. Deze inlasscliing i i of u) heeft vooral plaats hij afgeleide woorden, wanneer bet stamwoord op eenen medeklinker eindigt, en bet achlervoegsel met eenen medeklinker begint ; b. v. regimen, do-cumentum.
Bij dichters heefl men nog andere iulasschingen ; h. v. navila voor nautn ; Navors voor Mars.
8. Metathesis (verschikking) noemt men de verplaatsing van een of meer letters b . v. arcesso voor accersu.
9. Tmesis doorsnijding, noemt men de scheiding der deelen van een sjmenge-sleld woord, door een of meer woorden, die men daarlusschen plaatst; h. v. qua re cunque voor quacunqm re; inque iigatus voor illigatusque; seplem subjcUa Irioni voor sepienlrioni subjecta.
Bij bovengenoemde figuren kan men nog voegen:
•10. Calachresis (misbruik) noemt men hel bezigen van een woord, wanneer een ander passend ontbreekt; b.v. navem a;dificare {cedes taccre, een buis maken,) een schip bouwen.
11. Archaism us [verouderde spreekwijzen] noemt men woorden en uitdrukkingen die slechs in de eerste tijden gebruikt werden en later zelden voorkwamen ; b. v. levasso voor levavero ; duit, duint voor del, dent; polis est voor potest, luatiin voor lu o more.
^ 10v2. Volgens hunne vorming worden de woorden verdeeld in ■\vo ;ien jsamoiisjestolclc woorden.
tt. De grondslag van alle woorden is de -wortel; deze komt zelden geheel zuirer voor ; b. v. in sol, sol; meestal is hij versterkt.
b. Aan dezen wortel zijn door verbuiging of gebruik uitgangen gehecht en daardoor zijn stam vroor «leii ontstaan; somtijds heeft daarbij verandering of verlenging van den stamklinker plaats gehad; zoo ontstond rcx [;fys] uit den stam iamp;g [j égo]; tor/a uit den stam tty [l'égo]. Deze stamwoorden vindt men voornamelijk bij de werkwoorden, doch ook bij de substantieven, adjectieven en Toornaamwoorden.
Amm. 1. Somtijds is de stamlettergreep in de verbuiging of vervoeging verschillend naarmate zij open of pesioten is; lgt;. v. srmen, temi-nis; coin, cul-tus.
kanm. 2. Bij de vorming van stamwerkwoorden is somlijds de wortel \rranderd of versterkt, zoodat de iruivere wortel dan verschilt van den stam, zooals zich in deze het praesens voordoet; h.v. j/ra/i^o stam/i-any, worjel frag (vandaar het pert*. fregt)\ /um}gt;o% stain rump, wortel tvp (vandaar hijji, ruptum).
e. Aan den wortel zooals die in de stamwoorden is overgebleven, worden bijzondere afleidingsuitgangen [suffixen] met bijzondere beteekenis gehecht, en zoodoende afgeleide woorden gevormd; zoo komt van bonus, siam Lon, lonïtas; van tnyrla, stam myrt-, myrtthm; van laus, Im/dix, stam land, komt lando, laudare.
Van een afgeleid, woord kunnen wederom andere ai'geleid worden; b. v. van. laudu (laudare) komt laudabi'is en hiervan laudabilHer.
d. Voegt men twee woorden tot een nieuw woord samen, dan ontstaat daardoor een samengesteld woord, welks beteekenis ontleend wordt aan de deelen waaruit het bestaat; b. v. dissimilis [dis-aimilis], ongelijk; I opioid a [lapis-cccdo] steenhouwar.
§ 163. Bij het vormen der afgeleide woorden valt het volgende op te merken:
114
1. De achtervoegsels worden gehecht aan den zuiwen stam; b.T. van caput capitis, stam capït, komt capïtalis, capita, capitulum.
2. Is het stamwoord een substantief van de eerste en tweede, soms ook van de vierde declinatie, dan vallen daarbij a en u we?; b. v. van convioa komt eonrivium-, van animus animal van qnercus, quercëtum.
3. Bestaat in het stamwoord een dubbele schrijfwijze [Zie § 162, Aanin. 1] dan heeft die ook plaats bij de afleiding; b. v. van semen, semmis, komt te-mentis en seminntor-, van cnlo, cultus komt colonus en cultura.
4. Is het stamwoord een verbum, dut in het praesens den versterkten stam heeft [zie 5 162, Aamn. 2.], dsn worden de achtervoegsels toch achter den zuiveren stam geplaatst; b.r. van franjo, sUm komen fragills.frngmen cviz.
5. Bij de werkwoorden der vierde conjugatie, die als stamwoorden voorkomen, wordt in de afleiding de i, die achter den stam komt, voor de achtervoegsels bijbehouden; b. v. lar/jirg {largï), latjiiio-, audire (audi), auditor. Begint het achtervoegsel met eenen medeklinklinker dan behoudt men men ook de a bij de werkwoorden der eerste conjugatie, en de e bij die van de tweede welke in het perfectum er» hebben; b.v. amare, (am i) a ma tor-, suppleo, supplevi, gupplemenium. In de overige gevallen blijven genoemde klinkers weg; b.r. van amare komt avinr {am-or) van monere (jnonui) monitor. De u van den stam wordt tot uo vóór de achtervoegsels, die met eenen klinker beginnen ; b. v. fluo (plu), pluria.
Aanm. Worden srenoemde klinkers bijhehouden, dan zijn zij allijd lang: complëmenlum, auditor, volumen.
6. Eindigt d« stam op eenen medeklinker, en begint het achter voegsel ook met eenen medeklinker, dan wordt veelal een korte verbindingsklinker (meestal ï, zelden ü) daartusschen geplaatst (zie § 161, 7); b. v. vanrcyo (stam reg) komt regimen {reg - ï - men)-, van moneo (stam mon), monnmentum (mon - ü - mentum). Somtijds wordtjeehter een medeklinker weggeworpen; b. v. Itia-o [st.un Ine], lumen. Dit geschiedt voornamelijk met de v] b. v. van möveo [stam mov] komt niütui, möhilis.
7. Somtijds worden de achtervoegsels gehecht aan de t of s, waarop de stam eindigt; b. v. adjuvo (adjutum) adjutor, curro {cunum) cursor.
AFGELEIDE ZELFSTANDIGE NAAMWOORDEN.
§ 164. De afgeleide zelfstandige naamwoorden worden gevormd van werkwoorden (vérialia), van andere zelfstandige naamwoorden of van bijvoeglijke naamwoorden [denominaüca^.
^ lG£ï. Tot de zolfstfinrtijjo naamwoortlcn, die van •werkwoorflon zijn afgeleid, behooren de volgende :
A. Afgeleide namen van -personen.
1. Op « (Gen. se), «s (Gen. i.) en o drukken mannoiyke lgt;o-«Ueningfcn uit, öf eenen man die eene handeling verricht ; b. v. scrii a (sc rió ere), schrijver ; per fuga [ftig ere], overlooper mergus [merg-o), duiker, er.ro, (errare), zwerver.
Aanm. Men lieefl er ccnige op io, die van subslanlieven komen; b.v. cenlurio, de honderdman, van centuria; zelden op o ; b. v. cupito van caput , dikhoofd.
2. Op oir gevoegd bij den stam van het supinum, duiden eenen man-neiyken liandelenrlen jgt;ersoon aan ; b.v. amator, beminnaar; adjiïtor, beschermer ; auditor, toehoorder ; lector, lezer ; falitor (faveo,) begun-
115
süger, cursor, ■ loopsr ; tictor, overwinnaar.
Vele dezer woorden hebben eenen vi-ouwoiy kou rorra op tfïx : h. t. adjutrix, {beschermster ; fautrix, begunstigster; vicirix, overwinnarea. Benige op tor hebben strix; b. t. tomor, tonstrix, selieerster. Van expulaor komt expultrix, verdrijfster.
Aanm. Sommige woorden op tor worden pevornitl van substantieven der le cn 2o declinatie ; b. v. viator \via\, reiziger ; gladiator [gladius], zwaardvechter. Van mnua komt jamtor, deurwachter; van vinea, vinïtor, wijngaardenier.
^ 1GO. B. Afgeleide namen van seaUen.
1. oi- gevoegd bij den stam van [intransitieve] werkwoorden vormt daarmede substantieven, die eenen of eenen toostaml uitdrukken; b. v. error (errare), dwaling; facor (favëre], gunst ; zelden voegt men het bij werkw, van de derde eonj.; b. v. furor {faitre), woede : nooit bij die van de vierde. Van eenige ontbreekt het stamwoord ; b. v. lah-or, arbeid.
2. io (Gen. ionis,) gevoegd bij den stam vtin het supinum [dus tio of «o] duidt eene liandelingr aan of datgene, wat door «lo liarwloliiigr toeworlct wordt; b.T. cogitatio (cogitare), denken, gedachte ; lectio {lego), lezing, les ; f lectio (flecto), buiging.
Aanm. Soms wordt io aan den zuiveren slam gehecht ; b. v. suspicio (suspicari) achterdocht; contagio [tango, lag], aanroering, besmetting. Van adjectieven komen; communio, gemeenschap ; consorlio, gemeenschap.
3. ws (Gen. ns) aan den stum van het supinum gehecht, dient om eene volbraclite handeling' of eenen toestand uit te drukken, soms echter ook het verrichten der handeling ; b.r. eim {video), het gezicht; mus {utar), het gebruik.
Aanm. Somtijds hooft men afgeleide woorden op us en io met dezelfde heteeke-nis ; b. v. contemptus en contemptw, verachting.
Somtijds heeft men verscliil van beteokenls, b. v. auditio, het hooren, auditus, hel gehoor; tnolus, beweging als toestand, molio, beweging als handeling. Somtijds wordt hij woorden op us en io niet aan handeling gedacht, b. v. victus {vivo), de kost; legio {lego), keurbende; ccenatio [ccmare), eetzaal.
4. ura aan deu stam van het supinum gehecht, vormt substantie ven, die de wijze der handeling uitdrukken of ook wel datgene, wat door de handeling tewesggebracht wordt; b. v. junctura {jungo), de wijze van verbinden; fictura, de sclülderkunst, de schildering; nat ura [nascor], de natuur.
5. cja aan den zuiveren stam of aan den stam van het supinum gehecht geeft ook pene wijze te kennen; b. v. querela, (queror) de klacht; corruptela
{corntmpoy. het bederf. Van diens komt clknamp;.a, bescherming, beschermelin-geI1'
6. inm, us (Gen. oris of his) cn m- (Gen. üm), achter den zuiveren stam gevoegd, duiden het nitwei-Usol aan, dat door het stamwoord teweeggebracht wordt; b. v. judicium {judicare), oordeel; odium {odisse), haat; ftigus, (frigüre) koude; fulgur (fulgöre), bliksem.
7. jnjo wordt bij enkele werkwoorden gevoegd om eene handeling; of eenen toestand uit te drukken: b.v. orïgo {orior), oorsprong; vertigo, {terto), duizeling.
Op ïrfo heeft men cupido, fornndo, libido van cupio, formido, Jibet.
8. ies 'achter den stam geeft meestal het uitwerksel der handeling te kpnnen; b. v. congeiies {congero), verzameling; effigies {fi'igo) afbeeldsel.
116
9. möiiiïi (Gei», at') en monium fGen i) worden gevoegd achter den zuiveren stam van werkwoorden (en somtijds achter dien van een substantief) om het voortlt;1iiiquot;en ecner ïiancloling' of eenen vOortcliwcrtcleii toostaiul uit te drukken; 1). v. parcimonia {parco; parsimonia), spaarzaamheid; iii.airiinonium {mater), huwelijk.
10. men {mvtis) achter dsn stam gevoegd, duidt de zaak aan, die iets doet of tot iets dient; b. v flumen {fluo), stroom; rel amen (velo), voorhangsel; lumen, examen, zwerm, (van luceo en ago na wegwerping der c en g).
Passieve beteekenis hebben volumen (volco), de rol, en acümen, de spits.
Aanm. Eeaige «oorden op men komen slechts bij dichters en latere schrijvers voor; b. v. eonamen \9or
cuuatus.
11. mentmii als achtervoegsel d\iidt een middel of
aan; alimeutum (aio), voedinasmiddel; adjumentum (adjuvo), hulpmiddel; tormen-tvm [torqueo], pijniging; soms een uitwerksel; b. \.figmentuni (fingo), verdichtsel.
Aanm. Soms is enlum achtervoegsel, b. v. unguenlum, \unfiuo), zalf; fluenlum, ({luo). stroom. Somtijds worden de woorden op mentum afgeleid van substantieven en adjectieven der Ie en 2e declinatie; L. v. ferramentum (terrum), ijzeren werktuig; alramenlum (aler\ ink'.
12. eiiliim en aan den stam gehecht, geven het of gt;v«rl£tiiij£ï of wel de plauts cener handeling aan; b. v. gubernaculum, (gulerno), het roer, pabuhim (p-isco, pa-vi), voedsel; laiibuhnn (lateo), schuilplaats.
Aanm. a. Gaat de stam uit op c of (j, dan wordt alleen ulum er aangehecht; b. v. jnculum, (jac-'ére), werpspies; cingulum (cing-o), gordel.
b. In plaats van cultim \cluin\ gebruikt men cram, indien in eene der Leidevoor-gaandelettergrepen eene/ voorkomt, b. v. seputcrum (sepello), graf; ludicrum (ludo) spel.
c. In plants van gebruikt men brum, als eene i voorafgaat; b. v. ventilabrum \venlüo\, korenwan. Eenige woorden hebbenden vrouwelijken uitgangbr/r, b. v. la-tëbra, schuilhoek; verlebra, wervelbeen; lerebra, boor. Van fari komt fabula.
d. Het achtervoegsel trum geeft dezelfde beteekenis \d gaat voor l in s over]; b. v. ara.lrum \ara.re], ploeg; clauslrum (claudo), grendel.
e. Somtijds worden genoemde acbtervoegsels geplaatst achter andere substantieven; b. v. luribulum [lus], wierootvai; candelabrum \candcla), kandelaar.
§ 107'. De siibsitantiovew, welke van andere su.bsta.atie-ven. gevormd zijn, worden in vijf soorten onderscheiden :
A. quot;Vroii-wcliil£«s namen van personen en dieren gevormd van muu-noiyIco (suislanliva mohilia).
B. Gewone namen van personen en zalton gevormd van andero.
C. Geslachtsnamen (patronymica).
E. quot;Verltlein.woorden (deminutiva).
§ 161*. A. Vau de mannelijke namen van personen en dieren op ns en et- vormt men vrouwelijke namen door aanhechting van a aan den stam; b. v. deus, dea-, magister, magistra-, caper, capra ; eer dus,, cerva. Hierbij be-hooren de woorden op trix afgeleid van de mannelijke op-tor (zie § 165, A, 2).
Aanm. Zelden wordt a gevoegd bij den stam van substantieven der derde declinatie; l. v. diens, clienla; hospes, hospita; antistes, anlislita.
2. Afwijkingen nebben plaats in; rex, koning, regina; gallus, haan, galRna; leo,
leeuw, koena-, avus, grootvader, avia; nepos, kleinzoon, neplis-, socer, schoonvader,
socrus (Gen. üs); caupo, waard, co»»; leno, koppelaar, lena; psalles, snarenspeler, psaltria-, poëln, dichter, poëlria; puer, knaap, puella] liblcen, /luitspeler, liblcma; fi-dicen, snarenspeler, fdicina.
§ lOO. B. Gewone namen van personen of zaken worden van andere gevormd op de volgende wijze:
117
1. lum gevoegd bij de namen van personon, duidt eene -verien-molliig' daarvan aan of wel eene beti'ekkina; of lin.nlt;lellnj?; b. v. collegium {collega), ooilege; convivium {convicn), gastmaal; sacerdotimn (sacerdo»), liet priesterschap; testimonium {testii), getuigenis. Gevoegd bij de woorden op tor duidt inm de plaats der handeling aan; b. v. auditorium [auAitor), gehoorzaal. Van fxul komt exilium, ballingschap; enkele gaan uit op itium, als terriüum (servus), slavernij.
2. atu» en wra gevoegd bij persoonsnamen, duiden een ambt of ee-nen jgt;ersooiustoe«tniMl aan; b. v. consulatus (consul), het consulaat; pratura {prcetor), de prastuur; principatui (pnnc^s),de vorstelijke waardigheid.
3. airius gevoegd bij een substantief, dient om bex-ocpsnamen te vormen; b. v. argentarius (argentum), wisselaar; statuarius [statua], beeldhouwer. (Zie § 175, I, A, 1.)
4. avium duidt eene bowaar-plaats aan; b. v. aeratittm (trs), schatkfimer; seminarium (semen), boomkweekerij.1
5. ina gevoegd bij namen van personen, dient om eene leunst, quot;wetenschap of worliplaat» aan te geven; b. v. medicina (medicus), geneeskunst; disciplina (discipnlus), onderwijs, leer; ojficina (officium), werkwinkel. Van ruo komt ruina, instorting; van fodio, aurifodina, goudmijn; ran rapio, raplna, roof. Op inum heeft men textrinum, weverswinkel, enpistrinum, molen.
6. He gevoegd bij dierennamen, duidt eenen stal aan; b. v. ovi/e, schaapstal; bij werkwoorden gevoegd, duidt het een plaats aan; b.v. cubïle, legerstede.
7. ëtum gevoegd bij namen van planten, duidt de plaats aan, waar die zich in menigte bevinden en ook die menigte zelve; b. v. dumetum (duma), doornbosch, quercetum (quercus), eikenbosoh.
Aanm. Afwijkend zijn; salictum (salex), wilgenbosch; carectum [carex), rielmoeras; arbuslum (arbos), boomgaard; virgullum \yirgula\ loenboompje.
8. al duidt een voorwerp aan, dat eene betrekking heeft tot het stamwoord; staat hierin eene 1 dan is de uitgang ar; b. v. animal (animus), levend wezen; cdlcar [calx], spoor.
§ ITO. C. De {^eslaclitsnanien (patronymica) dienen om iemands kind of nakomeliMtf aan te duiden; zgt;j zijn door de Romeinsche dichters uit het Grieksch overgenomen.
a. De mannelijke gaan uit:
1. op ïdes (Gen. re) bij den woordstam gevoegd; b.v. friamïdes, zoon of afstammeling van Priamus; Cecropïdes, zoon of afstammeling van Cecrops.
3. op ides (Gen. bij stamwoorden op eus; b, v. van Atreus, Atrldes; van Pel eus, Pelïdes.
3. op ades (Gen. es) bij stamwoorden op as van de eerste declinatie; b.v. van Aeneas, Aeneixdes.
4. op lades bij stamwoorden op ius; b. v. van T/iestius, Thediades-, soms ook bij andere; b.v. van Laertes, Laêrtiades', van Atlas ,Atlantiades (ook Atlantides).
Aanm. Van viixit men JapetiorCides (Gen. at). Atlas, zoon ran Japetus; vau Oedipus, Ocdipodio-
nT les, Pnlynices.
b. De uitgang der vroxxweiy tce patronymica beantwoordt aan dien der mannelijke, namelijk ; is aan ïdes, ëls aan ides, en ias aan iades; b. v. Tantalides, vr. Tantalis, dochter of afstammelinge vau Tantalus-, Nereides, vr. Nerëi* (Nereus); Thestamp;des, Thestias [Thestius]. Van Aeneas komt Aerièis. Soms is de uitgang ine of ione-, b.v. Neptunine (Nuptunus); Acnnone [Acrisius].
Aanm. Op dezelfde wijze wordt een soort van patronymica afgeleid van de
118
eigennamen van broeders, koningen, landen, steden, bergen en bronnen; b.v. van Phoroneus, Fhoronii, lo, de zuster van Phoroneus; van Theseus en 6ec;'0/ii.koningen van Athene, Tlies\dlt;B, Cecropidce, de Atheuers; van Sicilia, SkeUdes, Si-eiliaansehe vrouwen; van Ilium, Troja, Iliadts, een Trojaan; Ilias, een Tro-jaansche vrouw; van Helicon, de berg Helicon, IJelieonides, de zanggodinnen; van Castalia, de bron Castalia, Castalïdes, de muzen.
§ l1?quot;!. D. De eigennamen van landen worden meestal van volksnamen gevormd door ia achter den stam te plaatsen; b. v. Macedo, Macedonia-, Arabs, Arabia.
§ E. Be ■verkleinwoorden [nomina deminutivaj ontstaan door
aanhechting van lus, la, lum aan substantieven; b. v. rex, regulns, koninkje; mater, rnalercula, moedertje; opus, opusculum, werkje. Deze verkleinwc orden worden gebruikt om liefkozing, medelijden, gering schatting of bespotting uit te drukken; zij hebben het geslacht van hun stamwoord en in overeenstemming daarmede de uitgangen lus, la, lum. Deze uitgang wordt aan den stam gehecht op de volgende wijze:
1. lus wordt met den verbindingsklinker u (dus: ülus) gehecht aan den stam van de woorden der eerste en tweede declinatie, en van eenige der derde; dit geschiedt altijd als de stam op c of y eindigt; b. v. ara, arnla, altaartje, luna, lunvda, maantje; virga-, virgüla, rijsje; servus, seruxilus, knechtje ; oppi-dum, oppidvdum, stadje;calix, calicvdus, kelkje; adolcscens, adolescentidus, jongetje.
2. Met den verbindingsklinker ö (dus ölus), bij substantieven der eerste en tweede conjugatie, wier stam op eenen klinker eindigt; b. v. fdius, fdiolus, zoontje; Imeo, lineöla, lijntje; ingeniuin, ingeniolum, verstandje.
3. De uitgang lus Wordt zonder verbindingsklinker gevoegd bij den stam van substantieven der eerste en tweede declinatie, wanneer die stam uitgaat op ul, in of op r met voorafgaanden medeklinker; soms ook achter stammen op er of n. Hierbij valt het volgende op te merkens
a. De u en i van den stam worden veranderd in e;
lgt;. De r en n worden veranderd in Z;
c. Gaat de stam uit op r met voorafgaanden medeklinker, dan wordt r veranderd in el; b.v. tabula, tabella, tafeltje; asmus, asellus, ezeltje; liher, iltbri) libellus, geschriftje; libra, libella, geldstukje; corona, corolla, kroontje; puer, \puera ongebr.], puetla, vrouwtje.
Aanm. Kun fleze verkleinwoorden worden somtijds nieuw* verkleinwoorden gevormd; b. v. jniella, puel-luldi klein meisje; cista, kist, mand, cistella, eistellulu.
4. In plaats van den uitgang ellus heeft men soms illus ; b.v. pnlvhius, pulvillus, kussentje ; haculum, hacillum, stokje; signum, sigülum, zegel; tignum, tigillum, balkje. Ook heeft men dezen uitgang bij stammen van de derde declinatie ; l). v. lapis, lapillus, steentje; anguis, angiaüa, aal; codex, codicüli,
gedenkschrift.
5. De uitgang lus wordt tot cuius bij de meeste woorden der derde, vierde en vijfde declinatie. Deze uitgang wordt geplaatst:
a. Achter den Nominatief van de woorden, die op l, r en s (Genitief ris) eindigen ; b. v. animal, animalcvlum, diertje ; mulier, muliercula, vrouwtje; cor, corculum, hartje ; jlos, Jlosculus, bloempje ; pulvis, jjulviscidus, stofje ; opus, opusculum, werkje.
Aanm. Os, oris mankt osculum, mondje; os,'ossis maakt ostictUnm, beentje; van vns, vasts komt vasrulum% vaatje; van anas, annlicula, eendje; van rim or, rumusvulxis, serucUtjo; vun arbor, ar b me u la, boompje; van venter, venlriculus, maag.
119
1). Bij de woorden op o wordt o verandert in uuoulus; b. v. homo, homunculus, mannetje ; porti , portiuncula, stukje.
Aa ivi. Kvchzoo komt vnn auus, acunrulns, oom; vua fiir.furunculut, diofjQ'. vaa domns, dogt;nuncula, hnisja en vau ratia, (f.) rauunculus, kikkertje.
«. ]5ij de woorden op es (Gen. is of ei) eu is (Gen. is) wordt de « veranderd in ; b. v. piscts, pisciculus, vischje ; vulpcs, vulpecula, vosje ; dies, diccula, dagje. Van den vorm cedis, komt adicula.
lt;1. Bij de woorden op e wordt de e veranderd in i en culum aangehecht ; b. v. rete, reticulum, netje.
c. Bij de woorden van de derde en vierde declinatie, wier stam op eenen medeklinker eindigt, wordt de uitgang cuius door den verbindingsklinker i (ïcii. lus) aan den stam gehecht ; b. v. dens, denticulus, tandje ; pars, parliculaj deeltje ; versus, versicidus, versje; cornu, corniculum, hoorntje.
jianm. Afwijkende Tonnen ziju; homo, homuncio, hoinullus, mannetje; eu de weinige woordeu op lint', b. t. tquus, eyuuleus, vouiun; acux, [f.) uculeus, uugil; curras, curriculum (en curriculum), wagen, loopbaan.
§ lquot;?: ï. De zelfstandige naamwoorden, welke van atljootievon zijn afgeleid, zijn namen van atjj-eti'oUlcoii «loiilclioolrton ; zij drukken eene eigenschap uit, die als zelfstandig besobouwd wordt ; men vormt ze met de volgende uitgangen:
1. u. De uitgang tas wordt met den verbindingsklinker i [dus ïtas] aan den stam van het adjectief gehecht ; b. v. alrox, atroc-is, alrocilas, wreedheid ; bonus, bomlas, goedheid ; ce/er, celeritas, snelheid.
lgt;. Van de adjectieven op ius komen substantieven op itas; b. v. pius, pie-tas, vroomheid ; varius, varietas, verscheidenheid.
c. Van die op stus komen substantieven op astas ; b. v. honestus, fione-stas, betamelijkheid, vetustus, vctustas, ouderdom.
tl. De uitgang tuss is onmiddellijk achter den stam in : lihertas, paupertas, pubertas; van [facdis en difficiiis heeft men facultas en difjicultas.
Aanm. Sommige woorden op tas zijn van andere substantieven afgeleid; b. v. civis, civitat, burgerij; andere van werkwoorden; b. v. potestas (possum], macUt. Sommige ufgeleido woord«u gaan uit op(u«;b. v. virtus [vir], juvenilis [Juveitis).
3. De uitgang ia wordt voornamelijk gevoegd bij adjectieven en deelwoorden van éénen uitgang, zelden bij die van drie uitgangen i b. v. audax, auda-cia, stoutheid ; sapiens, sapientia, wijsheid ; miser, miseria, ellende ; perjidus, perfidia, trouweloosheid ; ook bij adjectieven op cundus ; b. v. iracundus, ira-cundia, gramschap ; facundus, facundia, welsprekendheid ; maar jucundus, ju-cunditas, genoegen.
3. De uitgang tia wordt met den verbindingsklinker i (dus Itia) gehecht aan den stom van sommige adjectieven, wanneer die stam op t of r eindigt ; b. v. Iwtus, Ixlitia, vreugde ; at ar us, avaritia, gierigheid.
Aanm. Eenige dezer woorden hebben ook den uitgang te* ; b. v. m oil it ia en mollities, weekheid, planitia en beter planities ; pauperics eu beter paupertas.
4. De uitgang tuxlo wordt met den verbindingsklinker i (dus Itult;lo) gehecht aan den stam van adjectieven van 2 en 3 uitgangen ; b. v. ceger, eegri-tudo, smartelijkheid ; altus, altitudo, hoogte ; fortis, fort it ado, sterkte.
Bij eenige meerlettergrepige stammen, die op t eindigen, voegt men slechts udo ; b. v. mansuetus, mansuetudo, zachtmoedigheid ; so'Jioitui, solticitudo, bezorgdheid.
Sommige substantieven gaan uit op tmlo eu liever op («4 quot;, 1gt;- v■ fintufas cii firmitndo, s andrastio. beid; claritus eu claritudo, klaarheid.
120
B. I)e uitgang ëdo wordt bij den stam van weinige adjectieven gevoegd; b. v. dulcis, dnlcëdo, lieftalligheid [zelden dulcitudo, zoetigheid]; gravis, gra-vêdo, zwaarte van hoofd, gravitas, zwaarte. Ook torpOdo, loomheid, [van torpeó].
6. De uitgang monta wordt met den verbindingsklinker i bij den stam van eenige (weinige) adjectieven gevoegd; b. v. sanctus, sanclimonia, heiligheid; castui, ccutimoma, zuiverheid; van parem, parsimonia, spaarzaamheid; vau queror, querimonia, klacht.
AFGELEIDE BIJVOEGLIJKE NAAMWOORDEN.
§ De afgeleide bijvoeglijke naamwoorden worden gevormd van
werkwoorden, van zelfstandige naamwoorden of van andere bijvoeglijke naam— Woorden.
Van werkwoorden vormt men adjectieven door de volgende uitgangen aan den stam te hechten :
1. ax aan den stam van het werkwoord gehecht, duidt een vermo-«■en of eene (meestal verkeerde) noising aan; b. v. fero, ferax, vruchtbaar; edo, edax, vraatzuchtig. Soms de handeling zelve, minax, dreigend, fal-lax, bedrieglijk .
2. ieu-j duidt aan, dat de werking van het stamwoord tot eene afe-«ütelflltold, een1; hooclüalj^heid geworden is; b. r. amare, amicus, bevriend. Van ante komt anücits, vorenstaand ; van post, posticus, achterstaand.
3. ïlt;]uamp; (de uitgang dus met t als verbindingsklinker) duidt aan, dat de werking, die door het stamwoord uitgedrukt wordt, tot een toestond geworden is,- b. v. caleo, calidus, warm; luceo, lucid us, lichtend; cupio, cupidm, be-geerig. De meesten komen van intransitieven op eo; enkelen van substantieven; b. V. Aeria, herhidut, grazig; lepor, lepidus, bevallig. Van gratis komt gravidas, beladen.
4. ÏHs (lis met i als verbindingsklinker) wordt geplaatst achter stammen, die op eenen medeklinker eindigen en duidt de gfeseliiktlieid aan om het •voorworp eener handeling te zijn; b. v. frango (frag) fragüis, breekbaar, broos; utor, utills, nuttig; doceo, docilis, leerzaam.
In plaats van ilis wordt bij andere stammen bïlis en na eenen medeklinker ibïlis gezet; b. v. anw, amabïlis, beminnelijk; credo, credibilis, geloofelijk.
Aanm. 1. Afwijkend zijn: van moveo, mob\lia% beweegbaar; novt', noóilis, vermaard; edo, edülis, eetbaar; ivolvo, volubilis, draaibaar}. Eenigen bebbeu actieve beteekeois; b. v. fertility [jero), vrucütbaar; terribJlis (trrreo), verschrikkelijk; penetrobilxs (peuetro), doordringend en doordringbaar.
Aonm. 2. Eenigen op tlix zijn gevormd van den supinaon-atam en duiden eene geschiktheid aan, of iets dat door de handeling bewerkt is; b. v. fissilis, {findo}% splijtbaar, gespieteu; fictilia rjinyo), van potaarde gemaakt. quot;
Aanm. 3. Achter eenige stammen der eerste conjugatie plaatst men AU* in plaats van bTlis; b.v.vtr-iïfi/ü, draaibaar.
4. cnndna duidt eene blijvende eigenschap, eene geschiklheid, eene aeigiog aan; 1). v. iracundus [irascor), toornig, facundus (/an,) welbespraakt.
6. ïvus duidt dikwijls eene geschiklheid aan; b. v. noeïvus, schadelijk; bij tateren soms ook eenen toestand (bij die, welke van den supinum-stam afgeleid zijn); b. v. caplivus (capio), gevangen.
7. uus Ivua na eene r; bij den stam van transitieve werkwoorden gevoegd, duidt de geschiktheid aan om iels te ondergaan; b. v. conspicuus (conspiciü], zichtbaar; in-dividuus, (divide), onverdeelbaar; prolervus iprolero], verwaand. Somtijds geeft het actieve beteekenis bij stammen van intransitieve werkwoorden,b.v. congruus [congruo) passend (wordt slechts bij later», schrijvers gevonden); innocuus (noceo), onschadelijk.
8. ulus duidt de handeling aan of de neiging daartoe; b. v. palülus, paleo, uitgestrekt, garrülus, garrio, snapachtig, btbülus, bibo, drinklustig.
121
9. ürns vormt weinige adjeclieven, die dan een volheid uitdrukken; b.v. decorus; dccel, passend.
Aanm. Over de woorden op burulus^zlo § 93, 6. Do deolwoor.ien kunnen ook soms als a.ljectiêven jjébe-*igd worden om eeno hoedanigheid of eigenschap uit to drukken; b.v. tapien*, ^wijs; Joelus, geleerd. Zie § 279, 1.
5 IT'S. De bijvoeglijke mamwoorden, welke van zelfstandig:^ naamwoortleji zijn afgeleid, worden gevormd van «yomoemiameii of van ei
1. Van ijom«eiiiiaiiioii vormt men ze met de volgende uitgangen ;
A. die, welke aanduiden hetgeen van een voorwerp daarmeda
■vci-tooiicloti is, daartoe lgt;elio«gt;rt of daarmede overeenl-conit;
zij worden gevormd met:
]. iii-in-v geeft aan wat ergens toeliehoort, of het ambt; b. v. o/(iariuf, deurwachter; Itqiomrius, legioensoldaat; gregarius {grex), tot de kudie behoorend. Zie § 04, Aanm. 2.
Aanm. Van rtecesse koml necessarius-, van bijwoorden komen adversarius, conlru-rius en lemerarius.
2. ïciis of tïciis beteekenen, wat tot iets behoort; b. v. heUicus, tot den krijg behoorend; civicus, burgerlijk- msticus, landelijk.
Aanm. Voor civicus, hoslicus gebruikt men meestal civilis, Imlilis.
3. ïliis duidt aan, wat aan het wezen eener zaak past of aan eene zaak toebehoort; b. v. virilis, mannelijk; scurrilii, (scurra), kluchtig; Vis hebbeii hundlis en panHs.
4. alis wordt meer dan ilis in dezelfde beteekenis gebruikt; b.v. reqdis, koninklijk; tirginalis, maagdelijk; annalis, van het jaar. Begint of eindigt de voorafgaande lettergreep met eene /, dan gebruikt men a,ris in plaats van alls: 1). v. poj}td-us, papillaris, landsman; miles (milit), miitans, militair.
5. atïlis beteekent, wat tot iets behoort, of naar iets ingericht ia; b. v. aqnatilis, in water levend; umbratitia, bedekt.
6. iiilt;s beteekent het behoorentot iets; het staat meestal bij persoonsnamen op or; b. v. reqius, koninklijk, prcetorius, praetorisch; duidt bet substantief op or geenen persoon aan, dan voegt men slechts us daarbij; b. v. odorus [odor), welriekend; honorus [honor], eerbaar.
7. liins staat vooral bij namen van dieren om een toebehooren, eene afkomst aan te duiden; b. v. equlnus, tot het paard behoorend; canhius, hondsch; diclnus, goddelijk.
Annm. Van bos heeft men bubulus in plaats van bovinus, bovUlus; van avis, ovillus-, van sus, suillus.
3. anus duidt eene gelijkheid, een toebehooren aan; b. v. montanna, van een berg, bergachtig; urhanm, steedseh. Zie § 64, Aanm. 1.
9. ï-vns, duidt aan, wat bij iets past, of ook de manier; bi v. rtsticusi zomersch; furtivus, gestolen, heimelijk,* bij deelwoorden gevoegd duidt ivus aan, op welke wijze iets ontstaan is ; b. v. captivus, gevangen; sativu» (stro), gezaaid wordeod.
10. onsis, ester en estis geven aan, wat tot eene plaats behoort; b. v. casfreusis, van de legerplaats, ca.npester, van het veld, coslestis, Lemelsch; ook equeder, van een paard, ridderlijk.'
11. itimus (i verbindingsklinker) komt voor in maritimus, ter zee, legi-timus, wettig, finitimm, aangrenzend.
12. anews wordt zelden bij goede schrijvers gevonden; b. v. v/editeira-
122
nem, in het raidden van liet vasteland wonend; ook wordt aneiu gevoegd bij werkwoorden en adjectieven, waarvan het de beteekenis behoudt, b. v. consentaneity, overeenkomstig, subitaneus, onverwacht, supertacaneu», onnoodig.
§ XT0. B. De volgende uitgangen duiden de stof aan, waaruit iets ge-mj.-ikt is ;
1. oum, b. v. aureus, gouden, igmut, vnrig.
Om de houtsoort aan te duiden gebruikt men neus of »««; b. t. iligneus en tUgnus, eikenhouten, saligneus en salignus, wilgenhouten.
Soms staat i als verbindingsklinker ; b. v. fagvius, beukenhouten, cedrinus, van cederhout.
Aanm. Zoo heeft men ook eburneus en eburnus, elpen, coccinetts en coccinus, scharlakenverwig, adamanlïnus, diamanten; cn/slal/ïnus, kristallen; van olea komlole-aginus, van den olijf; van abies, abiegnus, dennen.
Staan de uitgangen eus en nut bij substantieven, die geene stof uitdrukken, dan wijzen zij eene overeenkomst, een toehehooren aan; b. v. virqineus, maagdelijk; pa/ernus, vaderlijk, wat van den vader komt; supernus, verheven, infer-nus, beneden zijnde.
2. aoëus wordt meestal bij substantieven der eerste declinatie gevoegd; b. ▼. chartaceiis, papieren, argillaceus, leemen.
Soms duidt het eene overeenkomst aan; b. v. ampul!aceus, flesschenvormig; soms het toehehooren aan iets; b. v. gallinaceus, tot hoenders behoorend.
3. ïcius, ook itius, duidt'de stof aan, of het behooren tot iets; b.v. ca-menticius, van bleksteen; tribunicius, van den gemeensman.
Aanm, Zijn de adjectieven op iciu» van den supiaum-stam afgeleid, dan hebben rij passieve beleeke-iii«, h. v. commentictut% verdicht, adventicius% aangekomen. Van nwvus komt novicius.
§ V3quot;?. C. De volgende uitgangen duiden een bezit aan :
1. situs; b. v. honestus (Jionos), eerwaardig, robustus (robur), kloek.
2. atus; b. v. barbatus, baardig, calceatus, geschoeid, auratus, verguld, incjatus, in de toga gehuld.
3. itns bij substantieven op is (Gen. is); b.v. crinïtus, gehaard, aurïlu*, geoord; ook meintus (mei), honingzoet; galeritus al er us], gemutst, doch niet bij vroegere prozaschrijvers.
4. ütiis bij enkele subst. der vierde declinatie; b. v. cornutus, gehoornd; astutus, listig; van naswi, nasi, nasulus, geneusd; doch arcualus (arquatus), gewelfd.
§ IT'S. D. De volgende uitgangen duiden eene vollieid aan:
1. osus; b. v. periculosus, gevaarvol, lapidoms, 'vol steenen. Bij de substantieven der vierde declinatie heeft men uosus- b. v. saltuosus, boschachtio-;
' 7 D
monstruosus of monstrosus, wanstaltig; montuosus (of montosus); bergachtig.
2. ülentixs, achter n of t olontiifs; b. v. fraudulentus, bedrieglijk; sanguinolenïus, met bloed bespat; violentus, gewelddadig.
§ Ifi*. E. De volgende uitgangen duiden den tya aan; zij worden veelal bij bijwoorden gevoegd.-
1. nus of mus; b. v. nocturuus (noduj, nachtelijk; Jiodicrnus, heden-daagsch; vetnus, van de lente.
2. tïuujs; b. v. crastlnus, morgen.
3. tïiMis» in matuünu» {mature), van den morgen; vespertinus, van den ■-avond; ook clandesüntis, {dam), verborgen, en inttstinus {inlus), inwendig.
4 ISO. II. De bijvoeglijke naamwoorden, die van eigennamen afgeleid worden, komen van eigennamen A. van personen, B. van ste-
123
tlcii, C. van volkeren, D. van lumleii
A. Bijvoeglijke naamwoorden afkomstig van eigennamen van per»oii«i»-.
1. De llomeinsche goslaohtsnameii op lus worden als substantieven en als adjectieven gebezigd: in dit laatste geval plaatst men ze bij de nament, der openbare werken enz., welke door een persoon van dat geslacht gemaakt zijn; b.v. ria Appia, circus Flaminius, lex Julia. In de overige gevallen, waarin men iets naar den naam van eenen persoon wilde noemen, nam men diens geslachtsnaam en vormde daarvan een adjectief op a»w; b. *. clasm Pompejant, de rloot van Pompejus; helium Marianum, de oorlog van Marius; legaii Appiani, de boden van Appius.
2. Van Komeinsche tamilieiianien of toonsimen vormt men adjectieven op iauus»; b.v. Ciceronianut, Caionianus; zelden op anus van namen op o of «s; b. v. Cinnanus, Gracc/ianus; soms ook op ïnus, vooral bij familienamen; b. v, Messalinus, Plautinus, Perrinm; bij dichters ook op ëu», b. v. lioniuleus, Casareus.
Aanm. Eenifte toenamen worden ook zonder bijvoegsel als adjeclleven gebruikt; b. v. pons Trajanus, domus Augusta doch ook Auguslanus of AugusLiinus.
3. Van lt;*x*ielcscli© namen van personen vormt men adjectieven op ënss, ius of ïciiss; b. v. Epieurêus; Homerius en Homeric us, Aristotelius, Plaionicus.
§ 181. B. Van de eigennamen van steden en dorpen vormt men door de uitgangen anus, invis, as, onsis, ins, onus en aous adjectieven, die aanduiden, wat tot die stad behoort; als substantieven gebruikt duiden zij de inwoners aan.
1. anus wordt geplaatst achter namen van steden op o, «, um of ie (ook als a en in Grieksche namen voorkomt): b. v. Rovianus (Roina); Syracusanus [Stjracusa)\ Tusculanus (Tusculum); Fund anus {Fundi)', soms bij cenige anderen, b. v. Trallianus [Tralie*).
Aanm. De namen der inwoners worden gevormd met itanus, wanneer zij in liet Grieksch ites hebben, zooals bi] alle namen op polis, b.v. Panorniitanus [Panor~
mus]; Neapolilanus, Neapolis; van Gndes komt Gadilanus', van Olympia, Olymyiacus. ■
2. Ïnus staat bij namen op ia en int»; b. v. Amerinus, (Ameria), Ciusi-nus, {Clusium); ook staat het bij namen, die in het Grieksch mos hebben; b. v. Tarentinus, Agrigmtinm, ook Prtenedinus (Pranesle), lieatinus {Tteate).
3. as (Gen. UU) staat bij namen op na, na, num en bij sommige anderen, doch nooit bij Grieksche; b. v. Ravegt;:tias (Rarenna); lidenas [lidend) ; Arpinas {Arpinum) ; Ardeas (Ardca) ; Antias (Aniiuin).
Aanm. Dcnzelfden uilgang hebben nostras, vestras, cujas, oplirmUs.
4. ensis staat bij namen op o en bij sommige op a, lt;e en in*; b. v. Sulmonensis, Sulmo ; Bononiensis, Bononia ; Cannensis, Carina:; Mediolanensis, Me-diolanum; Carlhaginiensis, Carthago; ook bij namen die in het Grieksch «/£ of ttut; maken; b. v. Patrensis, Luodicenais, benevens Atheniensis en sommige anderen.
Annm Onregelmatig worden gevormd : Comers, Caret, Tihurs en /^ej#'»».
.Vum* vindt men voor ensis' h. v. Ciitieun voor Cittiensia.
5. ius wordt gevoegd bij de Grieksche namen van steden en eilanden op-vs, urn, en on ; b. v. Corinthius, Corinthus ; Byzantius, Byzantium; Lacedae-rnonius, Lnccdannon ; ook Leshitis, Lesbos; Salaminins, Snlamis, en Acgyptius, /le-gyplns.
124
li. seuis wordt gevoegd bij Grieksche namen op a; bij andere staat ênius; b. v. Smyrnaeus, Smyrna; Tegceus, Tcgea; Cijzicünus.
Aaum. De Grieksche namen van inwoners op ates% it**, ötes worden somtijds in het Latijn b^behou-en; b. v. Sp'artiates (als adj-ctief Spartanus)]. Abderites, lleracleutes.
§ 18S. C. De namen van volkeren zijn adjectieven; b. v. Romanusgt; Gracus; of substantieveu; b. v. Macedo; Arabs.
1. Die, welke adjectieven zijn, liebben de uitgangen der bijvoeglijke naamwoorden afgeleid van de eigennamen van steden (zie B.); of. wel zij eindigen op cus of scus; men bezigt ze als gewone adjectieven; b. v. forum Romanum, helium Latinum, mare Etruscum-, men kan ze ook als substantieven gebruiken.
2. Van de namen van volkeren, welke substantieven zijn, vormt men adjectieven op iouiS; die, welke aan liet ürieksck ontleend zijn, nemen ius; b. y. Arabicm{Arabs), Thracius [Thrax), Italicus {Italus), Gallicus, (Gallus).
Genoemde substantieven worden als adjectieven gebruikt bij namen van personen, b. v. miles Gallus (maar bellum Gallicuni)-, dichters doen dit ook in andere gevallen; b. v. Marsus aper, orce Itala.
Aanm. Bij dichters vindt men flumen lihenum (voor Rhenus)] ook gebruiken zij de Grieksche vrouwelijke woorden op t*-«a als substantieven; b. v. Lybissa, Phatnisfu. (zie § 56, 8.)
§ 1*^3. D. Van eenige eigennamen van landen op ia, (zie § 171) vormt men adjectieven op iens^iss en icamis, welke aanduiden, wat toevallig in een land is, geschiedt of daaruit komt; deze adjectieven verschillen bijgevolg »an die, welke men vormt van de namen van volkeren; b. v. exeicifus Ilispaniensis, een (b. v. Eomeinsch) leger in Spanje; p reet or Ciliciensis, de Romeinsche stadhouder van Cilicië; bellum Hispaniense, de oorlog tegen de partijgangers van Pompejus in Spanje; terlum Hüptnicum, een Spaansch woord; spartum IIit,-jpanicum, brem die in Spanje groeit; legatm Hispanus, een Spanjaard die gezant is. Theisalica nives, sneeuw in ïhessalie gevallen. TJiessala pinus, pijnboomen schip in Thessalië gemaakt. Gallus, een geboren Galliër; Gallicus, vreemd in Gallië; (men vindt uyer Gallicus,) Gallicanus (Gallicance res), op G. betrekking hebbende.
Aanm. Sommige volksnamen worden ook gebruikt om het land nan te duiden; b. v. in Persas ptpfici-«ei'(voor tn Fersidem), naar Perzië vertrekken; in Sabinis hahilure, in het land der Sabijnen wonen.
§ 1S-J. Van sommige adjectieven vormt meu ■voi-lcloinwooi-tlon op ulus, oluss, cuius, elliis, illus, gelijk zulks bij substantieven geschiedt; b. v. parvus, parvulus; aureus, aureolus; pauper, pauperculus; novus, no-vellus; paucus, paucillus; tencr, lenellus-, lenellulus. Van acer komt acricuius.
Somtijds leidt men ook van het onzijdig van den comparatief verkleinwoorden af, die de beteekenis van den positief hebben of eenen zeer geringeu graad van meerderheid uitdrukken; b. v. van minus, minuscuhs, wat klein, tamelijk klein: van melius, melius cuius, iets beter; grandius, grandiusculus, wat ouder, een weinig oud.
Aanm. Men vormt pok «üjfclieven met den verkleinenden uit(;an^ aster\ b. v. surdnster, dooftichtig. Deze nitgapg wordt ook achter substantieven gezet om uil le drukken, dat iemand of iels van de wnre, goede soort niet is; b. v. philufophatfer, een gewaande wijsgeer; ulvastor, een wildt olijfboom, soms betcekent l;et iemands vulgeliny] b. v. Antoniastir, pait:jgeuoot van Antunius.
Over de afleiding der telwoorden zie § 61 en 6 k Aanm .
§ De afgeleide werkwoorden worden gevormd van substantieven, ad
jectieven of van andere werkwoorden.
A. De werkwoorden, die van smbsstaiitioven zijn afgeleid, zijn voor het grootste gedeelte van de eerste conjugatie; zij zijn mecrendeels transitief
125
en duiden eeue werkzaamheid aan of ecue aanwending van datgene, wat het substantief uitdrukt ; de afgeleide deponentia zijn raeerendeels intransitief en beteekenen een zijn, een bezig zijn met iets ; zij worden gevormd door aanhechting van are of ari aan den .stam van het substantief ; b. v. vulrteram (vulnus, vulneris), verwonden ; \anclure (lain), prijzen; numerare (numerus), tellen ; dominari (domiuui), meester zijn; philosopliuri, (pidlosophus) wijsgeer zijl', redeneeren; piscari, vissehen.
Aaum. 1. Enkele afgeleide werkwoorden op are zijn intransitief, enkele op ari transitief ; b. y. gtr**itiare\(jerm»n)y uitbotten; /aamp;orurt» [/afiorj, zwoegen; fura/i (ƒ;lt;/• J, stelen ; eomitari (cowm). vergezellen.
Aanm. 2. Sommige werkwoorden nemen den uitgang era van de tweede con jugatie, en zijn ran intransitief; sommige den uitgang \re van de vierde, en zijn dan transitief; lgt;. v. patere {flos), bloeien; fnm-dcre [front), bladeren hebben; finite (finis), eindigen; ces tire (castis), kleeden; partiri (pars), verdeden. Intransitief is servire {strvut), dienen.
Aantn. 3. Onregelmatig gevormd zijn latrocinari (lafro), patroeinari [parronus), vaticinari \rates\ liti. gare, [lis), naviyare l/iavisj.
^ Ij-«Jgt;. B. De werkwoorden, die van atljoctieven afgeleid worden, zijn van de eerste conjugatie ; zij zijn transitief en drukken een mn-lieii uit. Men vormt ze door den uitgang are aan den stam der adjectieven [vooral vanrfdie der eerste quot;en tweede declinatie] te voegen; b. v. liberate (li-her), vrij maken; bevrijden, darare (durus), verharden, ditare (dices), verrijken.
Aanm. 1. Enkele deaer werkwoorden zijn intransitief; b. v. nigrare, zwart rijn; ■propinquare, naderen , durare, doren.
Aanm. 2. Eeuige werkwoorden die ecnen toestand uitdrukken,hebben den uitgang ïre ran de tweede Conjugatie; L. v. albëre 'albns\ wit zijn; cam re {canxis], grijs zijn; andere zijn transitief en gaan naur de vierde ; b. v- lenire [levis,. vermurwen; mollire [mollis], verzachten ; of intransitief; b. v. superbire, ^superbus], trotsch zijn. % Van blandus komt blandiri, vleien; van laetus, lactari, zich verheugen; van mitis, miligare, verzachten, stillen.
Aanm. 3. Sommige werkwoorden, die van substantieven of adjectieven zijn afgeleid, nemen buiten den uitgang ook nog een voorzetsel aan; b. v. exstirpare (stirps\, uitroeien; irretire (relt;e),m het net brengen,
Aanm. 4. Van eenige substantieven en adjectieven vindt men werkwoorden op ari of mare gevormd om nit te drukken, dat iemand het wezen navolgt, hetwelk door het stamwoord wordt aangeduid; b. v. grae-cari fHor)., op zijn Grieksch leven; vulpinart [vulpinus, vulpcs), listige streken gebruiken; patrissare, zijn vader navolgen; aUicissare, de Atheners nabootsen.
5 IST'. C. De werkwoorden van andere wor-U-woorden gevormd, zijn of wel transitieve gevormd van intransitieve, of wel het zijn werkwoorden, die de beteekenis van het stamwerkwoord behouden, doch met een zekere wijziging.
a. Van eenige intransitieve werkwoorden vormt men transitieve door do conjugatie te veranderen; b. v. van fugve (fugio), vluchten, fug are [fuge), op de vlucht slaan; van jattre (jaceo), liggen, jacere \jacio], werpen; van penddre (pendeo), hangen, pendëre (pendo), wegen. Somtijds heeft ook verandering (verlenging) plaats van den klinker in den stam; b. v. van cad'ére (cado), vallen, komt ccedöre [cado], vellen; van scdcre[sedeo], zitten, komt scdare (sedo), tot zitten, tot bedaren brengen.
lgt;- De werkwoorden, die de beteekenis van het stamwoord behouden, duiden daarvan eene gfccïui-igro lierliuliuK', een bos-in, eene nei-of eene ■verlcleiiiiiigf aan.
1. ft. De werkwoorden, die eene g^etliii-igo lioi-lialisijj aanduiden (frequentatica) zijnde vail eersteconjugatie en gaan uit op ïturo; deze uitgang wordt gevoegd achter den stam der werkwoorden van de eerste conjugatie; b. v. clamare clanntare, herhaaldelijk roepen; volare, vol Hare, heen en weer vliegen; rnina ii, minitari, bedreigingen doen.
b. Bij de werkwoorden van de derde conjugatie wordt itare gevoegd achter den stam van het supinum; dit geschiedt ook bij de werkwoorden der twee-
126
dc en vierde conjugatie, welke bun supinum vormen gelijk; die van de derde; b.v. lego {ledum), lectitare, veel lezsn; curro (cursum)t cursitare, dikwijls loopen; video (visum), visitare, bezoeken; venlt;0 (ventum) ventilare, dikwijls komen.
Bij genoemde werkwoonJen wordt soms alleen o« aan den stam van het supinum gevoegd; het afgeleide werkwoon^duidt dan eene herhaling aan, of eene handeling welke eene herhaling in zich bevat; b. v. curr^re (cursum), cursare, zich haasten; tuën {tv,tui), tutiri, verdedigen; cticere [dicttifiï), d iet ara, dictee-ren; tratëre [tractum\, trad are, behandelen.
Aanai. 1. Van v®rba deponenMa vormt men frequentativ® dio o»k doponentia zijn; h. v. van lueri% tutari van tequt, sectavt, vergezellen; van vertére (uersum) koml versari, omdraaien; van tciacSre, seitcilart, onderzoeken.
Aanm, 2, Van ai/óre komt agitare, verontrusten ; van flu$r«, fluit are, dobberen ; van f'ugere, fu~ steeds vluebton ; van nosrére, noscitare, kennen, verstaan ; van habere, habitare, zijn verblijf houden ; raa/atere, latitare, zich verbergen; van pavore, parilare, vreezon; van licóri, /icitari, opbieden ; van po/U-céri, policitari, dikwijls beloven.
2. a. De werkwoorden, diehet'bogin van eene handeling of van eenen toestand uitdrukken {inchoaüvd) eindigen op sc^re; deze uitgang wordt aan den stam van oorspronkelijke werkwoorden gehecht met bijvoeging van o bij die van de eerste, van i bij die van de tweede, en van t bij die van de derde en vierde conjugatie; b. v. labascére (labare), beginnen te wankelen; calescere [cn/ê^, warm worden; ingemiscére, [(emiire] luid zuchten; ohdormiscere, (donnire,) insluimeren .
lgt;. Vele inchoatiava komen van substantieven en adjectieven; b. v. repuera-seëre (puer), kindsch worden; ignescere (ignis), ontbranden; nigrescere (niger), zwart worden; maluresc'ére [malwus], rijpen; inlegrascare (inlëger), nieuw worden.
Aanm. Sommige werkwoorden op »co ^cër«,\ zijn g«en Inchoativa. Zie ;§ 12».
3. De werkwoorden, die eene iieijffiinf uitdrukken (denderaütd), worden gevormd door de uitgang nfiro achter den stam van het supinum te voegen; b. v. esurire [edo, esu.n], eetlust hebben; empturire (e.mo), emptnm\ kooplust hebben.
4. De werkwoorden, die eene uitdrukken {deninuUnd), worden gevormd door den uitgang illai-o achter den stam te voegen; b.v. cantillare \ci7i^re, czntare], neuriën; sorbillure [sorbüre], een weinig slurpen.
Aanm. Als eene soort van derainutiva km men aaam^rkeo de afgeleide werk voarden op icire\ |gt;. v. al-b icart [albus) witachtig worden;/bf/iVare, (odire, prikkelen.
§ 18S. De afgeleide bijwoorden worden gevormd van substantieven, werkwoorden (supinum), adjectieven, telwoorden, voornaanv.voorden en voorzetsels.
n. Van subssta.ntie'veii worden bijwoorden afgeleid op
1. itus om den ooi-spi-onj» van iets aan te duiden; b. v. ecelUui (calurn), van den hemel af; radicitus (radix), met wortel en tak; funditus (fundus), van den grond af. Deze uitgang wordt ook soms bij den stam van adjectieven gevoegd; b. v. aniijuiius, (antiquus), vanouds; divinïtus (dicinus), volgens goddelijke beschikking.
2. op atiin. vormt men bijwoorden van substantieven en adjectieven om eene -wijaeo uit te drukken; b. v. gregalim (grex), bij kudden; graditim (gradus), trapsgewijze; singulatim [ook sigillatim en trngaliim], een voor een.
Aanm't Op lini gaan uit: [wlim, steelswijze; InbuLim, stamsgowijze; vinlim, man voor man; uberlim, overrloediglijk
3. Sommige afgeleide bijwoorden zijn niet? anders dan substantieven in een zekeren naamval, waarvan de vorm verouderd is; b. v. nodu, des nachts, in-
127
terdiu, overdag, temperi, bijtijds, vtapen, 's avonds [zie § 150]. Andere bijwoorden zijn samengesteld uit een voorzetsel met zijn bepaling; b. v. hactenus, tot nu toe, interea, ondertusscben enz.
§ ISO. lgt;. Van het supimu^ van sommige werkwoorden leidt men bijwoorden af op im, die eene -wijase uitdrukken, b. v. ccesim, {ca;do), al houwend, punctin ipungo), al stekend, rapihn [ra^jt], steelswijze, passim {panda), hier en daar (verstrooid),
§ lOO. c. Buiten de reeds opgegeven bijwoorden, die van adjectie-quot;ven zijn. afgeleid (zie § 148 en hierboven a, 1 en 2), heeft men nog de volgende op te merken:
I. Tot de bijwoorden, die van adjectieven op us gevormd worden door i in o te veranderen, (zie § 148, Aanm. 3), behooren nog de volgende ;
4. arcano, heimelijk, graluilo, oin niet, precario, door btde, ter lesn,
cito, snel, iisperulo, onverlioopt, secrelo, heimelijk,
consvllo, opzettelijk, liquida, duidelijk, sedtdo, zorgvuldig,
continuo, terstond, manijeslo, openlijk, serio, ernstig,
crebro, dikwijls, nccessario, noodzakelijk, sera, laai,
lortuilo, toevallig. perpelm, omphoulelijk, subilo, schielijk.
2. auspxalo, ter goeder ure, improviso, onverhoeds, necopinato, onverwachts,
direclo, lijnrecht, merito, te recht, oplalo, naar wensch,
leslinalo, haastig, immeriLo, ten onrechte, sortito, volgens het lot.
3. primo, secnndo, tertio, enz. Zie § 64.
4. Van rarus komt rara, zelden {rare, dun, wijd uit elkander); van cer-tus, oerte en cérto {althans is eer te)-, composite geregeld, coniposito, met overleg; \ere, in waarheid, vero, inderdaad, voorzeker.
II. Tot de bijwoorden, die gelijk zijn aan het oiiseüclig- «Ier iilt;l-joctievon, waarvan zij zijn afgeleid [zie § 148, Aanm. 3], behooren nog de volgende:
1. recent, zoo even, nimium, te veel, tantum, zoozeer, slechts,
subRtne, naar boven, paullum, een weinig, solum, alleenlijk,
ceteruw, overigens, plurimum, grootelijks, plerumque, gewoonlijk. commodum, juist, quantum, hoezeer, potissimum, voornamelijk.
Aanm. Voor iccens gebruikte men in den classieken tijd modo of nuper, voor nimium meestal nimis-, commode heteekent geschikt.
2. de telwoorden op nm, die eene volgorde aanduiden; b. v. jtrimum (deinde) tertiim enz. Zie § 64.
3. Cij dichters worden ook gewone adjectieven in den Accusatief van hel onzijdig enkelvoud of meervoud gebezigd in plaats van een bijwoord; b. v. perjidum ri-dëre, trouwloos lachen; ncerba tuens, zuur ziende.
Aanm. Enkele bijwoorden gaan uit op us; b. v. secus, slecht, anders; commus, van nabij; ennnus van verre; mordicus, bijtend, hardnekkig.
§ lOl. tl. De bijwoorden welke van tcl-vvooi-lt;len zijn afgeleid, zijn opgegeven in § 61, Adverbia numeralia en § 64.
^ lOÊS. o. Van de bijwoorden, die van voomsiamwoorrteii zijn afgeleid, zijn reeds eenige opgegeven in § 150; de voornaamste zijn echter de bijwoorden van plaats, welke beantwoorden aan de vragen waar? waaiieen?, waar vandaan? en laags waar ?, en welke, door hunne beteekenis en ■vorm in onderlinge betrekking staan {correlativa), namelijk:
128
vin, ubinamt waar? {nlribü waar van dn Iwee plaatsen)? quo, tjuonam? waarheen? ut rol waarheen (van twee)? huccine, hici -heen? illuccine, daarheen? isluccinél daarheen, waar gij zijl? undc? waar vandaan? |
ibi, daar, inibi, daar, ibidem, op dezelfde plaats, alibi, elders, bic, hier, islic, daar (bij 11), co, daarheen, eodem, naar dezelfde plaats, nho, naar e/ders hue, herwaarts, iltii; of Ulo, daar heen, islic of isto. Jaar-heen, waar gij zijt. inde, vandaar, indidem, van de zelfde plaats, alinwl.e, van elders, bine, vanhier, dlinc, vandaar, islinc, vandaar, waar gij zij:. |
ubi, waar, ubiubi, ubicunque, overal, waar ook. quo, waarheen, quoquo, 9 «o waarheen ook. unde, waar vandaan, unde undc, undecunque, van waar ook. |
alicubi, ergens, ttspiain, ergens, usquntn, ergens, nusqunm, ergens, (nulhbi, nergens). aliquo, ergens heen, usquam, ergens heen, nusquam, nergens heen. ahcundc, ergens vandaan. |
nbique, overal, ubivis, ubüibel, overal, waar men wil, idroblque, aan beide plaatsen, (neulrobi, op geen van de twee plaatsen). quovU, quolibel, waarheen men wil, neutro, naar geen van beide plaatsen. undique, van alle kanten. undevis, undehbel, van waar men wil, ulrinque, van beide kanten. |
yua? en, daarlangs, qua, waar- aliqua, quavis,
waarlangs? langs die i weg, langs, langs ecni- qualibet,
eadem, langs quaqua, ge plaats. waarlangs
denzelfden weg, quacunque, men wil,
alia, langs een waarlangs {recta, recht-
anderen weg, ook. lue).
hac, hierlangs,
Mac, of Ma,
daarlangs,
islac, daarlangs,
waar gij zijl,
Aanm. •!. Op de vraag waarheen? quo ? heeft men ook eenige woorden van plaats op o, weke van voorzetsels afgeleid zijn :
deze zijde; ullro, naar gene zijde (vanzelf); intro, naar binnen; porro (van pro), voorwaarts; retro (van re), achteruit.
2. Op dezelfde vraag heeft men bijwoorden afgeleid van voornaamwoorden en voorzetsels met de uitgangen orsum, orsus, oversum, oversns (van versus) ; b. v. hor sum, herwaarts; quorsutn, werwaarts; retrorsum, rugwaarts ; intro r-sum, binnenwaarts; aliquoversum, naar iets gericht; quoquoversus, werwaarts ook ; prorsus, geheel en al; sursum, opwaarts, deorsum, afwaarts; seorsum, afzonderlijk ; ook dextrorswn, rechts, sinistrorsum, links.
3. Van bijwoorden zijn afgeleid; eatenus, middelerwijl, voor zoover, qualenus, voor hoever [als], utemque, hoe ook; van voorzetsels ; extrinseeus, van buiten, in-tnnsecus, van binnen; van adjectieven: lantisper, eenigen tijd, paulisper, een weinig tijds; aliquantisper, eenigen tijd.
i. Tot de samengestelde bijwoorden behooren die, welke beslaan;
a. uil twee naamwoorden : b. v. pridie, daags te voren, Lantopere, zoozeer.
!»• uit een voornaamwoord en een substantief; b. v. itodie, vandaag; quare, waarom.
aanwijzende bij-b. v. eilro, naar
129
c. uit eon bijwoord on een substanlief, b. v. xcepommero, dikwijls.
«1. uit eon voorzetsel en een substantief of adjectief; b. v. denui, iTpnieiiw, iit-' vicem, beurtelings; obvinm, te gemoel.
e. uit een voorzetsel en een voornaamwoord ; b. v. inlerea^ ondertussclien, anten, te voren, qmpropler, weshalve.
f. uit twee werkwoorden; b. v. videlicet {viderc lir.el), namelijk ; scilicct [scire licet), namelijk.
g. uit een bijwoord en een werkwoord; b. v. ubivis, waar gij wilt ; quolibel, waarheen het lusl.
ii. uil twee bijwoorden; b. v. tantum.ni) lo, sleelits, rjuontque, to'. haever.
i. uit een voorzetsel en een bijwoord; h. v. quoad, totdat; aihM, lot ftu toe,-iniln, aldaar.
k. uil een voegwoord cn een bijwoord; b. v. sicubi {si alicubi), indien ergens; ctiam {et jam), ja, ook.
1. uit een voorzetsel, een vonrnaamwoDrd en een substantief; b. v. quewadnio-' duw, gelijk; qmmobrem, waarom.
m. uil een samengetrokken bapilin^; b. v. nwliiistertius {nunc dies Inrtins), nu drie dagen geleden ; nuii'tsqmrtus [nunc dies quartns], nu vier «lugen geleden; etiamnunc (et jwi nunc), tol nu toe.
§ 103. DaLatijnsclie taal is armer aan samsugèstelde woorden dan ds Neder--landsche; onza samengsstelde woorden worden veelal in Iwt Latijn vertaald door woorden met afleidingsuitgangen; 1). v. ovile, schaapstal; q-iercetim, eikenbosch, convivium, gastmaal; of door een substantief vergezeld van een ander in den Genitief; b.v. pz true amor, vaderlandsliefde; aniini motio, gemoedsbeweging-of door een substantief mat een adjectief; b. v. helium, chile, burgeroorlog; pugaa moalis, zeegevecht; astm solis ardor es, zomerwarmte.
^ («gt; i Elk samengesteld woord bestaat uit twee deelen, waarvan het eene tot bepaling dient van het andere. Gewoonlijk staat het bepalende woord voorop; b. v. agritola, landbouwer; magnmimus, grootmoedig; soms achteraan; b.v. respuhUca, het gemesnebest. Hst bepaulde deel van een samengesteld woord geeft aan, tot welke soort van woorden het geheel behoort; zoo is heiliger are een werkwoord, Transalpinus een adjectief; condimpulus substantief.
■: xO,quot;gt;. Volgens de mtmier, waarop de deelen van een samengesteld woord aaneengehecht zijn, heeft men oneigenlijke of eigenlijke samenstellingen.
1. De samenstelling is oJieigroiilü^ of schijnbaar {parathamp;is, aaneenvoeging), wanneer twee woorden wel in een bepaalde orde verbonden zijn om een'denkbeeld uit te drukken, maar toch beide hun eigen vorm als afzonderlijke woorden behouden; zulks samenstellingen bestaan uit een substantief en een adjectief, die beide verbogen worden; b. v. respublica, reipublica-, of wel uit een substantief mit een ander als bepaling in den Genitief; b. v. senatus-conm'tu 'n, senaatsbesluit; plebiscitum, volksbesluit.
Aanm De deelen van deze samenstellingen kunnen (vooral door que cn yequot;: van elkander quot;-escheiden worden zonder dit daardoor een verkeerde zin of onzin onl-staal; b.Dv. res vei'o publica, maar liet genieenebesl; senatusue consulta, of de senaatsbesluiten.
2. De oijyoulVj'^o samenstelling {synthamp;is) heeft plaats, wanneer twee woorden zoo tot een begrip verbonden zijn, dat zij hun eigen vorm en betee-kenis als afzonderlijke woorden yerloren hebben; in dit geval kan men die dee-Iju niet van elkander scheiden zonder esnen verkeerden zin ot onzin te maken; b v belligerare, oorlog \oeren; triumvir, drieman; signifer, standdaarddrag;r.
130
1. Rij dichters vindt men somtijds de deelen eener eigenlijke samenstelling van elkander tre-^ «obaideu; b. v. inque li.jutus voor tlligatusque : peryratum perque jucundurn voor et pertucunduiti. Dit Ualite ook in Prazu. Zie §1CI,9.
Auntn. 2, Soutfijds komt een der Leido deelcn olleea in de samenstelling voor en niet afzonderlijk ; het is dan gewoonlijk afgeleid van een substantief of van een werkwoord; b. v. agrtcola (co/ër«j, laud-bouwer;yrandiloquus (/oguorl, grootspreker; inernis [arma%,% ongownpend ; infamit, /oma, eerloos; ook werkwoorden b. v, pernoctare, den ganseben nacht waken (nocture bestaat niet).
Sommige sabstantieven ontvangen inde samenstelling de beteekenis van een adjectief ; b. v. twee
voetig; discolor veelkleurig,
§ ISO. In de samcngcsteltle woorden is het eerste lid een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord, een werkwoord, een bijwoord of een voorzetsel; deze woorden ondergaan meestal eenige verandering; somtijds verandert ook Let tweede deel van een samengesteld woord.
A. Het tweede of laatste lid van een samengesteld woord ondergaat de volgende veranderingen;
1. Is het eerste lid een -voorzetsel of het ontkennende in (Neder-landsch on of ?nan), dan worden de klinkers a, ë en a, indien die in den stam van het tweede lid staan, veranderd volgens 5 151), 6, a-e; b. v. sialuo, con-■ilituo; leneo-, aislineo; ceedo, incldo-, amicus, mimicus', arma, inermit.
2. Is het eerste lid «en substantier, dan vindt genoemde verandering van a en ae ook plaats; b. v. dillicidium (van stil la en cado); lopicïda (van lapis en cadó)-, pontifex (van pons en/ucio]. Hetzelfde geschiedt somtijds, wanneer het eerste lid een adjectief (telwoord) is; b. v. [annus) triennium enz.
3. Is het eerste deel een substantief, dan wordt het tweede somtijds gevormd door verkorting van den uitgang des stamwoords; b. v. tubicen (van tuba en ea»o]; signifer (van signum en fero)\ particepi [van para en capio.} Zie 8.
4. Is het samengestelde woord van dezelfde soort van woorden als het laatste lid, dan verandert dit gewoonlijk niet; b. v. interrex [substantief gelijk rex)-, dissimüis 'adj. gelijk similia); perfido [werkw. gelijk facio.)
Somtijds echter neemt het laatste lid dan eenen afleidingsuitgang aan; b.v. exardesco [ex en ardeo]; latifundium {latm en fundus).
5. Moet een samengesteld woord gevormd worden, dat van eene andere soort van woorden is als het laatste lid, dan neemt de stam van dat lid den uitgang, aan, welke tot die vorming vereischt wordt; b. v. ar/ricola (subst. van coto]; te-tifer (ftdj. van fero)-, maledicus (adj. van rfico].
Aanm. Eenige ad jectieven hebben als laatste lid een substantief, dut niet veranderd is; b. v, centima-
booderdbandig (van manut); discolor veelkleurig [van color).
§ lOT'. B. liet ee»*sto lid van een samengesteld woord ondergaat de volgende veranderingen:
1. Is het eerste lid een substantief of adjectief, dan wordt het tweede lid aan den stam daarvan gehecht (bij de woorden der eerste, tweede en vierde declinatie vallen a en u weg]; begint bet tweede lid met eenen medeklinker, «lan wordt de i als verbindingsklinker daarvoor geplaatst; b. v. magnanimus, patricida, ielligero, paiticeps, torniger, lucifuya, amplifico.
Aanm. l.Somtijds wordt de verbindingsklinker weggelaten; b. v. muscipula, muizenval, van «iu.* en ca-pto : id dit gevnl wordt soms de laatste letter van den stam in het eerste lid weggelaten: b. \. lapicida lour luptd cida, van lupis en caedo} homicidu, van homxn-cida'y optfex [opus, opens fado).
^onnt. 2 Somtijds dient o, zelden u, tot verbindingfklinker ; b, v. sacrosanctus, Trojuyena.
2. Is het eerste lid een werkwoord der tweede conjugatie, dan wordt het tweedè lid achter den stam daarvan geplaatst met e als verbindingsklinker; b. t. patefacio [patno], calefaeio {calco), asmefacio {asauesco, anuevi),
3. Is het eerste lid een gewoon bijwoord, dan wordt dit overanderd ge. bruikt; b. v, tiiifi.cio; behalve iu nolo [non volo) en malo {magis volo). Is ech-
131
ter het bijiToor.1 van een adjectief afgeleid, dan gebruikt, men iti de samenstelling den stam (zia I) bnlialvc l)ij bone en male-, b. v. hem-ficwi, maledico. 4. Ij het eerste lid een voorzetsel, dan valt daarbij het volgende op te merken;
A. De gewona voorjetsals ondergaan in de samenstelling de verandering der medeklinkers zooals die opgageven is in § 160. De klinker van het voorzetsel verandert niet behalve in cum, dat tot com wordt, en in ante, hetwelk verandert in antkipare en anüttare (ook antestare\.
Aanin. Eeuige voorzelselquot;! hebben in de saineiBtelling eene ontkennende of versterkende belcekenis; namelijk :
ad dient soms om le versterlteii; b. v. admnarc, zeer beminnen; approlxire, goedkeuren.
de dient snms om (e venterUen; b. v. de/mare, zeer benüimen; dentonftrare. klaar bewijzen; somtijds heefl het ontkennende heleekenis; b. v. demens, zinpeloos ; desperare, wanhopen.
e of ex drukt soms vermeerdering of voliooiing uit ; b. v. exasperare, geheel verbitteren ; exare$cëre uildroogen [Nederl. uit).
per voor adjectieven,-versterkt de heleekenis; b. v. pergralus, zeer aangenaam, liet drukt eene oatkenaia^ uit in perfidus, trouweloos, en perjurus, meincedig; {perju rare en pejerare, meineedig zijn).
pree dient somtijds om le Yersterkvn; b. v. praedoclus, zeer geleerd; praeacu-lus-, zeer scherp. (Over in zie B.)
B. Men heeft ook eenige onafscheidbare voorzetsels, die buiten de samenstelling niet voorkomen, en eene plaatselijke bepaling uitdrukken, namelijk; ami) {ant, au), om, rondom, naar twee zijden; «f»t (dif, dï), naar verschillende zijden, uiteen; in en ne, met ontkennende beteekenis; re [red\, terug; se, ter zijde, weg; sus, opwaarts; ve met ontkennende beteekenis; b. v. ambire, rondgaan; diipertire, uitdeden; iniqaus, onrechtvaardig; nequeo, ik kan niet; rererh, terugkeeren; secedere, afwijken, weggaan; s'iscipere, opnemen, vesanus, uitzinnig.
Bij genoemde voorvoegsels vinden de volgende veranderingen plaats •• a. wordt tot am in amplecli, omarmen, en amputare, rondom af
snijden; voor c en qn wordt hot tot an; b. v. a»cep«,[tweehoofdig], dubbel, twijfelachtig; anquircre, nauwkeurig onderzoeken. Ook anfractus, kromming, ««-helare, hijgen.
1gt;. lt;Hai staat niet voor klinkers (behalve in di-imo, afscheiden, in plaats van diseixo); het blijft onveranderd voor c, qu, p, t en voor s met een volgenden klinker; b. v. dixedere, heengaan; dUqnirere, navoreohen; distra/iere, afrukken; voor ƒ wordt het tot lt;//ƒ; b. v. di/ferre, verstrooien, uitstellen; voor de overige medeklinkers tot di; b. v. dinitlere, wegzenden; distire, verwijderd zijn; dijungere [ook disju.ngerc\, afscheiden, {disiicamp;re, wegstooten).
0. in als ontkenning wordt slechts gevoegd bij substantieven, adjectieven, deelwoorden en bijwoorden om ontkennende adjectieven of substantieven te vormen; voor medeklinkers verandert het gelijk het voorzetsel i«; b. v. inermis, {arma), ongewapend; iniquus [aquus,) onrechtvaardig; UUcitu», ongeoorloofd.. Van nobitis komt ignobilis, onedel; van ynarut en gnarus, it/fwrus en ignavua.
«1. i'o wordt vóór klinkers red-, b. v. redire, terugkeeren; redandare, overvloeien; ook redhihere. Oudtijds werd de eerste medeklinker van het werkwoord verdubbeld in rett/di, parfectiun van refero, rapntri van reperio, reppuli van rejpello, rettudi van retundo.
§ 1ÖS. Volgens hunne froteekeuis? worden de samengestelde woorden verdeeld in Mttiribiitiuvc, otgt; jeotiovo en jmassiosssiovo samenstellingen.
1. In de attributiovo samenstellingen dient het eerste1 lid al» bijvoeglijk naamwoord of bijwourd tot nidere bepaling van, lies.
133
pan ket tweede. Op deze wijze quot;worden vereenigd:
a.. Voorzetsels en adjectieven met substantieven om «uljstamtioveii (te vormen; b. v. interrex, tussehenkoning; condiwipuhcs, medeleerling; rivira-dii, spruit met wortel.
b. voorzetsels en bijwoorden met adjectieven en stammen van werkwoorden, om tifljoctievon. te vormen; b. v. pergratus, zeer aangenaam; suha-marus, bitteraehtig, benevolus, welwillend, hreciloqiius, bondig.
o. voorzetsels met vroi-ltwoorclen; b. v. pmdicexe, voorzeggen, iuf-ferre, verdragen, au fer re wegnemen.
4'inm. i. De meeste substantieven, opgegeven in n nemen den uilgang ium aan «n duiden dan eene verzameling aan of een gedeelte; b. v. Inennium, lijd van drie jaren; fonvivium, gastmaal, lalifundium, groot landgoed. Op uum gaal uil biduum. Iriduum enz. Vir wordt met gctalleo samengesteld ; b. v. sexviri, duumviri-, hiervan wordl ook het enkelvoud gebezigd; b. v. decemvir, een der tienmannen.
Aaam. 2. Enkele woorden zijn dubbel samengesteld met super, h. v. superincido.
§ lOÖ. 2. Objootio-ve samenstellingen zijn, die waarvan liet eene lid het vooi'wovp van bet andere is of gedacht wordt; dat lid is dan be-bepaling van een werkwoord of van een voorzetsel.
A. Door een substantief met een werkwoord als tweede lid te verbinden ontstaan:
fi. Substtmtie-veii ; b. v. lucifer (Incem fero], morgenster; agricola {qgrum colo) ; homicida [hominem ccedo) ; fmanihulus [in fune ambulo), koorde-flanser.
1gt;. AtljeGtieven; b. v. armiger (arma gero), gewapend ; particeps (partem capio), deelgenoot.
lt;?. Wer'lcwoorcïen ; b. v. ielligerare {bellutn gerere) ; lucrifacare (lucrum facert) ; tergiversari (van terg ar,i en versari van verterè), aarzelen.
Aanni. On dezelfde wijze onlstaan stillicidium Istillarum casus), afdak; homwi-dium (hominis cmdes), manslag; gallicinium (galli canlus], hanengekraai. Eveneens de werkwoorden opgegeven in § 196, B, 2.
B. Door een voorzetsel met een substantief (als een soort van bepaling cf voorwerp) te verbinden ontstaan :
a. Axajectioven ; b. v. Transtiberinns [trans Tiberim); antesignanus [ante signum) ; autelucanus [ante lucem); intercus [inter cidem).
1gt;. quot;Worlcwoox'tlon van de eerste of vierde conjugatie, beteekenende: in eenen toestand brengen ; b. v. ag gr eg are, (grex), bijeenbrengen ; segregare, afscheiden ; ingurgitare [gurges), vullen ; irretire (rete), in het net brengen; erudire [rudis], uit de ruwheid brengen, onderrichten. Sommige werkwoorden met ex samengesteld, beteekenen : tot iels maken.; b. v. emollire, week maken, verzachten.
§ SOO. 3. Possosslovo samenstellingen zijn die, waarvan het .eerste lid de wijze aanduidt, op welke een wezsn datgsue bezit, wat door het laatste lid wordt aangeduid ; deze samenstellingen zijn iuljootiovoii. ontstaan uit een substantief, adjectief, telwoord of voorzetsel als eerste, en een substantief als tweede lid; b. v. alipei, die gjvlmigelde voeten heeft; crassi-pes, die dikke voeten heeft; bi/ormis, tweevormig ; trilinguis; drietongig ; discolor, veelkleurig ; concors, eendrachtig ; informis, leelijk.
Aanm. Genoemde sumcnstellingen zijn adjeclieven van éénen uitgang Iconcors, ex-pers enz.), indien zij afkomen van substanlieven van de dorde declinatie ; komen zij af van substantieven der eerste of tweede declinatie, dan eindigen zij op us en soms op is; h. v. exammns, levenloos; semiermis, halfgewapend ; clingtds, sprakeloos.
§ S301. De Woordvoeg-inisr of Syntaxis geeft de regels op, volgens welke de woorden samengevoegd of met elkander verbonden moeten worden om er een voorstel of eenen volzin van te maken.
§ S30S5. Een voorstel is eene samenvoeging van woorden, dienende om een oordeel uit te drukken over een wezen (d. i. over eenen persoon, een dier, eene zaak of een denkbeeld); b.v. prohua invidet nemini. Cic. De brave benijdt niemand. Canis similis Ivpo est. Cic. De hond is gelijk aan den wolf. Anchora jacitur. Virg. Het anker wordt uitgeworpen. Virtus prastat ceteris rebus. Cic. De deugd overtreft de overige zaken.
303. Een -volzin bestaat uit een of meer voorstellen, die op zich zei ven eenen volledigen en afgesloten zin vormen ; b. v. hows est pramp;mium virtutis. Cic. Eer is de belooning der deugd. Deus est, qui omnem /tune mundum regit. Cic. Het is God, die geheel deze wereld bestiert.
S204. Een volledig voorstel bestaat noodzakelijk uit twee hoofddee-len : het oiilt;1oiquot;WtM*igt; {subjectum) en het (gcxogtlvs \jgt;r/tdicaluni\.
ÖOS Het onderwerp of siilgt;jeet van een voorstel is : de naam van een levend wezen, zaak of denkbeeld, waarvan men getuigt, dat zij iets zijn, doen of ondergaan [d. i. iets doau, wanneer het werkwoord bedrijvend of onzijdig ; iets ondergaan, wanneer het werkwoord lijdend is] ; b. v. probuts invidet nemini. Csinls similis Inpo est. -A-iicliora, jacitur. quot;Virtus prcestat ceteris rebus.
JCÏOG. Het ïfczqg-tle of xgt;i-;olt;liclt;mt is datgene, wat van het onderwerp gezegd wordt; b. v. probus invidet nemini. ylnchora jacitur.
SÏOT'. Buiten deze twee deelen, die in alle voorstellen noodzakelijk zijn, is er nog een derde deel, dat in sommige voorstellen noodzakelijk is, na» melijk de lgt;cpnliiiar,
ISoigt;iiliii4j noemt men alles, wat dient, om het denkbeeld door het onderwerp of het gezegde uitgedrukt, te voltooien, dat is : te omschrijven of te verduidelijken ; b. v. probus invidet iieiuini. Canis similis lupo est. Virtus prcestat ceteris relgt;ris.
Aanm. De woorden die lot bepalins dienen, kunnen wederom door andere woorden bepaald worden; b. v. canis simüis lupo est. Virtus prceslal ceteris rebus.
§ SO**. Het onderwerp van een voorstel is:
A. Of wel een Kelistundijf naamwoord; b. v. aneliora
jacitur.
B. Of wel een ander woord, dat als zelfstandig naamwoord gebezigd wordt. Dusdanige woorden zijn:
1. Een byvoegriyic naamwoord, dat personen of zaken aanduidt, die do hoedanigheid of eigenschap bezitten welke door dat bijvoeglijk naamwoord uitgedrukt wordt; b. v. probus invidet nemini. (Een braaf man). Mala sunt vicina bonis. Ov. Hot kwade grenst aan het goede (De kwade zaken).
2. Een tol^roortl, dat een of meer wezens aanduidt; b. v. lt;1uo millln ciucibn» njfixi {tunt). Curt. Tweeduizend (raeasohen; zijn gekruisigd. TJnn» e püs coptus est. Cl'e.?. Een iijner zonen is gevangen genomen.
3. Een lgt;ij w-oorrt van liooveelhoia; b. v. fraudit Jibniilt;llt;gt; eü. Virg. Er is bedrog genoeg. Partim eorvm illusires ene voluerunt. Cic. Een deel van lien heeft zich willen onderscheiden.
4. De oiilgt;otgt;aiillt;lo wii« van een werkwoord; b. v. in-vtdêro «om cadit in sapientem. Cic. Benijden grijpt niet plaats bij den wijze. Jtert* lt;a-«ëro satis est ad beate virendum. Cic. Behoorlijk handelen is genoeg ora gelukkig te leven.
5. ItMloi* -wooril of deel van een woord, dat slechts als woord be-besehouwd wordt; dat slechts dient om zijn eigen ▼oi-jt» aau te duiden; b. v. ex prnvide/ido appelfcta est pi'uilcntin. Cic. Prudentia (voorzichiigheid) komt van providere (voorzien). Jb aniare venit nmn. Ama komt van amare.
6. De inhoud van een jsyoliool ■vooirstol; b. v. fricinns est, e?l--vetn X£omaniiin vinoiri. Cic. ]?.eneii Romeinsohen burger te binden, is eene misdaad. A ceussatoros» mxiltos utile est. Cic. Dat er vele aanklagers zijn, is nuttig.
7. Een quot;voot-naamwoord; b. v. ojfo valeo. Cic. Ik ben welvarend. Quïtl»j iii«l honestum. est, ilt;lonx est utile. Cic. Al wat betamelijk is, (dat) is tevens nuttig. lec/em tuWS Cic. AVie heeft de wet gemaakt?
Aanm. 1. De persoonlijke voornaamwoorden worden in het Latijn, wanneer zij onderwerp zijn, gewoonlijk weggelaten, dewijl de persoon genoegzaam door den uitgang van het werkwoord wordt aangeduid; b. v. amo is even klaar als ego amo.
Men drukt ze echter uit, en wel ieder voornaamwoord afzonderlijk :
1. Als de klemtoon op liet voornaamwoord vallen moet, hetgeen vooral plaats Leeft bij tegenstellingeii; b. v. proedia mea (n possides, ego alien a misericordia vivo. Cic. Gij liezil mijne goederen en ik leef op de genade van anderen.
2. lüj den Accusstlvas cum Inflnitlvo, omdat de Infinitief ge enen persoonsuitgang heeft; b. v. miror te nihil seribere. Cic. Hei verwondert mij, dat gij niets scürijfl. Spero me mox rediturum esse. Cic. Ik boop spoedig terug te keeren.
3. Het voornaamwoord tn wordt uitgedrukt, wanneer de spreker met verontwaardiging zijnen tegenstander ondervraag', of laakt; b. v. tn in forum pro-dire, «n lucem conspwere, tn in horum conspeclum venire conaris. Cic. Watgij waagt liet op de markl te komen, hel daglicht te zien, onder de oogen /an dezen le verschijnen.
Aanm. 2. ■ De uitdrukking men zogjt wordt in liet Latijn vertaald door dicunt, ferunt, ajunt, tradunt, perhihent, prtedicant, waarbij dan het onderwerp homines is weggelaten. Op dezslfde wijze wordt negant gebruikt ter vertaling van* men ontkent, men zegt dat-nut; b. v. Plaiom-m iorumt tn Italiam venisse. Cic. Men zegt dat Plato in Itaüë is gekomen. Crocodi-los dicunt obruere oca. Cic. Men zegt dat de krokodillen hunne eieren bedekken. [Zie § 43a].
Aanm. 3. Het onderwerp wordt ook niet uitgedrukt bij de onpersoonlijke werkwoorden. Zie § ]46.
Aanm 4. Een InQnitief, de inhoud van een g-elioel voorstel en een -woorti, dat dient om zijn eigen vorm aan te duiden, zijn van het onsBücUjj enkelvoud, wanneer zij als onderwerp gebezigd worden; b. v. duloe est pro patrii mori. II. Het is zoet voor het vaderland te aterven. Atcu-
135
latorfs Mullen me utile est.
Aanm. Wanneer de bijvoeglijke naamwoorden, telwoorden en vnornaam-woorden gebruikt worden als zelfstandige naamwoorden om quot;versclieide-mo sEalcen aan te duiden, dan plaatst men die woordeu niet in het enkel-vond, zooah in het Nederlandsch, maar in het in.eervoiicl ; b. v. omnia. praclara rara (sunt). Cic. Al wat voortreffelijk is, is zeldzaam. Omnia mea porto tnecum. Cic. Ik draag at het mijne bij mij. Hceo ad llerdam geiuntur. Cffis. Dit gebeurt bij Lerida. Zie § 371, B, 2.
§ QOO. Het g-esBeBT^o of igt;r*a3dlicaat bestaat altijd uit een ■woi-llt;woorlt;l. Deze nu kunnen eene om vollertijje of eene -volle-«lijje Ijeteelcenis hebben.
A. Werkwoorden met onvollecliare beteekenis zijn die, welke op zich zeiven geen volledig denkbeeld uitdrukken; b. v. esse, zijn, fitri, worden; cp-pellati, genoemd worden, enz. Z ie § 249. Deze werkwoorden moeten altijd, ter voltooiing ran hun begrip, vergezeld zijn van eene bepalinjj; deze bepaling bestaat dan iii:
1. Een lEelfsstsmclijf iijiilmwoo»*«l; b. v. ternnus est iimi-jo mortis Ilonos est pi-teniium rirtutis. Cic. Eer is de belooning der deugd.
3. Een lgt;üvoogriyis una,mwoord; b. v. canis est similis lupo. Mala sunt vieina bonis.
3. Een telwoord; b. v. quouiam id sconndnm erat de tribus. Cic. Daar dit het tweede was van de drie.
4. Een bezittelijk, aanwijzend, betrekkelijk of onbepaald ■voornfian»» woord; b.v. hoc est tnnm.Cic. Dit is van u (het uwe). Quod ego fui, id tu es. Liv. Wat ik geweestben, dat zijt gij. Fac, qui ego sum, te esse. Cic. Stel eens lt;lat gij in mijue plaats waart (dat gij zijt, die ik ben). Fis esse aliqnis. Juv. Cij wilt iemand (van gewicht) zijn. IViliil plant est dolor. Cic. De smart is niets.
5. Een deelwoord; b. v. pietati summa laus tritnienda est. Cic. Aan de vroomheid moet de hoogste lof toegezwaaid worden. A Deo omnia facta sunt. Cic. Alles is door God gemaakt.
6. Een Intinitiof; b. v. vichsse ent eontinuasse suos. Ov. De zijnen aaneensluiten is overwinnen, Castor et Pollux vist sunt j_gt;ii{jnare. Cic.Castor en Pollux schenen te vechten.
Aanm. Dewijl die subslanlieven, adjectieven, voornaamvoorden en deelwoorden mei hel werkwoord, dal zij bepalen, lot éé) begrip samensuiellen, worden ook zij fezegde of praidieaat genoemd, alhoewel zij eigenlijk sleclils bepalingen van liet gezegde zijn.
B. Het gezegde kan ook bestaan uit een werkwoord met volledige beteekenis, dat is: dat op zich zelf eenen volledigen zin heeft; b. v., ho:nines jfaudont. Cic. De menschen verheugen zich. Belhm mt.nr. Cic. De oorlog werd gevoerd. Pecus -jaeet. Virg. Het vee ligt.
Deze werkwoorden Icannen ter verduidelijking van hun begrip vergezeld zijn van eene bepaling; deze bepaling bestaan dan in;
1. Een 1b\j woord; b. v. nihil citixis arescit. Cic. Niets droogt spoediger. Ijongfe abes. Cic. Gij zijt ver verwijderd.
2. Een by woordeiyIte iiitdmlcltinjj; b. v. orator cum so ver it ate audit nr. Cic. De redenaar wordt met gestrengheid aangehoord. Id aequo animo feret civilas. Cic. De burgerij zal dit met eene geryst gemoed verdragen.
136
3. Tien Infinitief als -voorvrorp; b. v. vinoere seis Ilannihal. Hiinnibal, gij weet te overwinnen. Te exopto vitloro. Cic. Ik verlang ii te zien.
4. Een «fciMincHum als onrechtstreeksche bepaling; b. v. liominis mens alitur lt;lisoon«3o. Cic. Het verstand van den inensch wordt gevoed door te leeren. TJisc rep at :i timeudo confidere. Cic. Betrouwen verschilt van vreezen.
15. Een siipiiinm; b.v. spootatnwi veniunt. Ov. Zij komen om te zien. (FilUcus cubitu sur gat. Cat. De opzichter der hoevo sta op van het slapen.)
6. Een substantief otquot; vooriiaam.woorlt;l als rechtstreeksche of onrechtstreeksche bepaling; b. v. Deus ixnimwm.prcefecit lt;io\'ygt;ovi. Cic. God heeft de ziel gesteld over het lichaam. Probas intidet ncmini. Cic. De brave benijdt niemand. Improbus itioi-imi recordabitur. Cic. l)e ondeugende zal zich zijne misdaden herinneren.
Aanmerkingen.
1. Uit lieL voorafgaande blijkl, dat hij do werkwoorden met volleiti^e beleekenis peen bijvoeglijk mnmtvourd en bij die mei onvolleiilg-e Iieteekenilt; geen bijtvoord (er bepaling kan slaan. Zijn deze laatslen door het bijvoegen eener bepaling volledig gemaakt, dan kan daarbij een bijwoord geplaatst worden. Zie § 380.
2. Soms slaat bij het werkwoord esse een bijwoord ter bepaling; b. v. ivzte;, bene est. Cic. Zoo gij welvarend zijl, is het wel. Siatis est. liet is gonoeg. In do beteekenis van beslaan, zich bevinden, loebehooren enz. beeft esse volledige betee-kenis.
3. Bij de werkwoorden mot onvolledige beteekenis kan son^eone uitdrukkingslaan die de plaats vervangt van een substantief; b.v. vir bonus summae pietatis er-ga Deum est. Cic. De goede heeft (is van) eene groole vroomheid jegens God. Brilan ni sunt capillo promisso. Caes. De Britten zijn [mannenj met neerhangend baar.
•i. a. De derde persoon est en simt als gezegde wordt dikwijls weggelaten, vooral in algemeene zinnen en spreuken; b. v. summum jus [est) summa injuria. Cic. Het hoogste recht is het hoogste onrecht. Acti labures jucundi (sunt). Cic. Volbrachle werkzaamheden zijn aangenaam. Poeni fcedifragi, crudelis Hannibul, reliqui jusliorcs. Cic. De Carthagers zijn trouwloos, Hannibal is wreed, de overigen zijn rechtvaardiger.
b* Dikwijls wordt het ook weggelaten bij het Gerundium en Gerundivum; b. v. habenda {est) ratio valeludinis; utendum (estj modicis excrcitationibus. Cie Er moet rekening gehouden worden van den gezondbeidstoesland; men moet matige oefeningen maken.
c. De Infinilivus esse wordt vooral bij deelwoorden weggelaten na de werkwoorden, die eene meening, een oordeel of de uitdrukking daarvan aanduiden, benevens na volo, nolc, malo\ b. v. poldcetur I'iso sese iturum (esse) ad Ccesarem. C«s. fiso lielooft, dat hij naar Ca:sar zal gaan. Zie § 443, Aanm. quot;1, en Aanhangsel 1. Ellipsis,
^ SlO. Men heeft twee soorten van ttcpaliiigren: de Tbeperlcen-de en de -verltlareinlo.
De toepcrliencl© dient om de beteekenis van een woord lileiner te maken; b. v. proba, vita via est in caelum. Cic. Een braaf leven (niet elk leven) is een weg naar den hemel. Iratus aliono malo gaudet. Cic. Een toornig mensch verheugt zich over het ongeluk eens anderen (niet over alle kwaad).
De -verlslarende bepaling dient om een denkbeeld Iclaardev, duiclellJUer te maken; b. v. liontrus multis aunits luit anté Romulum. Cic. Homerus leefde vele jaren voor Eomulus. Virtus p rast ut ceteri» rebus. Cic. De deugd overtreft de andere zaken.
Eene verlclarenclo bepaling kan noodzakelijk of niet nood-zqkelvïk zijn.
Zij is noodzakeiy k, wanneer men ze niet Itau -wearlnten zon-
137
iler het oordeel onverstaanbaar te maken; b. v. prseterita nmtare non possuinus. Gic. liet verledenc kunneu wij niet veranderen. Virtus imitlltio. 11«; digna est. Cio. De deugd is navolging waardig. Somnus est imago mor-ti.-s, C. De slaap is een beeld des doods.
' Kene verklarende bepaling is niet iioo«l:ea.lcoiyu, wanneer men ze lian woyUiton zonder het oordeel on?erstaaiibaar te maken; b. v. Ho-merun mnltis u-iinis fuit anle Romulum. Ars est «lillioilis, rede remjpu-Uicam regere. Cie. Het is eene moeielijke kunst, 'len staat goed te bestieren.
Aanm. 1. De beperkende bepalingen zijn altijd noodzakelijk, zoodat men ze niet kan weglaten zonder den zin onjuist te maken.
Janm. 2. De adjectieven, telwoorden en deelwoorden, welke ter bepaling onmiddellijk bij een substantief geplaatst zijn, worden a.ttx-ilgt;u.nf; van dat substantief genoemd; b. v. vita est ria ia ccelum. Cio. Ir at us
ïio malo gaudet. Hier zijn prola en alieno attribuut van rita en malo.
Aanm. 3. Bij de Latijnselie werkwoorden kan een x-oolitstrcelcscho Tgt;epaliiiL{j: (voorwerp), een oixreclitstreoksoli© of een bo-palinjy -van omstancligfl^eitl staan, gelijk zulks in het Nederlandsch gesehiedt.
§ «11. Een -volzin (of verkort een zin) bestaat uit één of meer voorstellen, die op zich zeiven eenen volledigen en afgesloten zin vormen.
1. Bestaat de zin uit een enkel voorstel, dan wordt hij oenvoncligfe xin genoemd; b. v. /wmos est prcemium virtutis. Cie. Eer is de belooning der deugd.
2. Bestaat de zin uit twee of meer voorstellen, dan wordt hij samon-gfostolrto zin genoemd; b. v. Deus est, qui omnem Iiuhc mundum regit. Cie. Het is God, die deze geheele wereld bestiert. (Volzin bestaande uit twee Voorstellen). PytJdns piscatores ad se vocavit et \ah iis petivit, ut ante suos hortospostridie pissearontnx-. Cie. Pythius riep de visschers bij zich en hij vraagde hun, dat zij den volgende dag voor zijne buitenplaats zouden visschen, (Volzin bestaande uit drie voorstellen.)
Aanm. Een samengestelde volzin bevat altijd zooveel voorstolloix als uitgedrukte of verzwegen -vvoi'l^ wlt;gt;ox-«lon lt;lio jjczojsx!© zijn. A oorbeelden zie boven.
§ *213. De voorstellen, die eenen samengestelden zin vormen, kunnen zóó bij elkander gevoegd zijn, dat zij xxiet dienen tot ellcaxxclex-s bepaling;, of zóó, dat zij -wol dienen tot clkandorgi bcigt;alixx jj;.
§ SÏ13. Dienen twee of meer voorstellen die met elkander verbonden zijn, niet tot ©llcunrters bepalinjj», dan zijn zij ook van elkander onafhankelijk, en ieder van die voorstellen wordt dan behandeld als een op zich zelf staand voorstel ; b. v. Pythius piscatores ad se rocavit et ab iis peticit. (Twee voorstellen door et verbonden, maar van elkander onafhankelijk). Gyges a nullo videhatur ; ipse autem omnia videbat. Cie. Gyges werd door niemand gezien» hij zelf zag echter alles. (Twee van elkander onafhankelijke voorstellen, die éénen zin uitmaken.]
Zulke bijeenvoeging van voorstellen noemt men nevenschikking of coör-dinatis, en de voorstellen nevengeschikte of gecoördineerde voorstellen,
Aanm. lir lijn vijf vcrschiüende soorten van ne^enscliikking, namelijk:
1. Ilijeenvoegcntle, wanneer do inhoud dor voorstellen als naast elkander Icslaande of niet beslaande wordt uilgedrukl; b. v. il, red it el nar ral. Hor. Hij gaat
13S
komt terug en verhaalt. (Aansluilende bijeenvoeging). Dolor incus non moUo non ini-nuüur, sed etiam auqelur. Cic. Mijne smart wordt niet alleen niet geringer, d.i. blijft aanhouden, maar (wat meer is) zij neemt toe. (Verheffende bijeenvoeging.)
2- Tesenstellende, wanneer voorstellen welker inhoud tegenover elkanJer gesteld is,met elkander verbonden worden; b. v. olii fruclus csl non conlenlio animi, sed rc-laxalio.Cic. De vrucht der ledigheid bestaat niet in inspanning, maar in uitspanning. 'Op beffende tegenstelling). Tyrannus fiter al appellalus, sed Justus. Nep. Hij was een tiran (alleenheerscher)genoemd geworden, maar een rechtvaardige. [Beperkende (egenstellingj.
3. Uitsluitende, wanneer men twee of meer voorstellen verbindt 0111 uit 'e drukken, dat de inhoud van het eene onbestaanbaar is met dien van bet andere; b.v. aul verum est, aut falsum{est). Cic. liet is of waar, of valsch. Vel adest,vel non (adesl). Plaut. Hij is hier of niet.
4. Ophelderende, wanneer een voorstel bij een ander gevoegd wordt om den inhoud daarvan op te helderen of te bewijzen; b. v. meum consilium mininw obscurum fuil. Nam mulla de pace dixi. Cic. Jlijne meening is in het geheel niet duister geweest, want ik heb veel over den vrede gesproken. Plures (jent es conlnc imperatorem nostrum concilatce sunt. Krat enim metus injeclus üs nalionibus. Cic. Verscheidene volkeren zijn tegen onzen bevelhebber aangehitst. Want er was dien volkeren vrees aangejaagd.
5. Gevolgtrek kende, wanneer bij een voorstel een ander gevoegd wordt om daaruit eene gevolgtrekking af te leiden; b. v. Arislides mpialis fere lull Themis-tocli; ilaque cuin eo de principatu conlendil. Nep. Arislides was nagenoeg zoo oud als Themistocles; vandaar dat hij hem de oppermaclit betwistte.
§ J-ïl-l . Twee of meer voorstellen kunnen ook zoo bij elkander gevoegd zijn, dat het eene «Kout tot 'bepaling' van. l»et ;imloi-o. Tn dit geval heeft men één. liooflt;lvoorstel en één of mooi- lt;gt;:i -tlerjjoseliilcto 'voorstollon. Deze samenvoeging noemt men on-derachikkiw/ of subordinatie ; b. v. sentimus, ninem esse album. Cic. Wij worden gewaar, dat de sneeuw wit is. Deus est, qui hunc mundum regit. Cic. Het is God, die deze wereld bestiert. Sol ejjicit, ut omnia floreant. Cic. Do zon bewerkt, dat alles bloeit.
§ £21£gt;. IXooitlvoiwistol is datgene, hetwelk een ander voorstel als onderwerp, als rechtstreeksch voorwerp of als verder bepaling, onverschillig welke, lgt;ii «it'll lieoft; b. v. aceusatores mal los esse, n til o os^t. Cic. Dat er vele aanklagers zijn, is nuttig. Hier is utile est hoofdvoorstel, omdat het een aader voorstel als onderwerp bij zich heeft. Sentimus nivem esse al-ham. Wij worden gewaar, dat de sneeuw wit is. Hier is sentimus hoofdvoorstel, omdat het een ander als reektstreekseh voorwerp bij zich heeft. Beun est, — Sol ejjicit (zie § 314J zijn hoofd voorstellen, omdat zij een ander voorstel als verder bepaling bij zich hebben.
§ SlO. Ontlergfosehilct is dat voorstel, hetwelk oiilt;loi*woi*lgt;, roelitwt;t-eoli.seli voorwerp of vertier lgt;oigt;alinigt;- i»» van een hoofdvoorstel; b. v. ia aoovisatox-es innlfcos esso, utile est, is accusatores muitos esse ondergeschikt voorstel, omdat het onderwerp is van utile est. Nivem esse album, — is ondergeschikt voorstel omdat het rechtstreeksch voorwerp is van sentimus. Qui hunc mundum regit, — ut omnia Jlo-reant (zie § 214,/ zijn ondergeschikte voorstellen, omdat zij dienen tot verder bepaling van het hoofdvoorstel, dat daarbij staat.
Een onclergfeschilrt voorstel kan afhanlcelijk—jtxxssohen.--, of omstandijfheidsvoorsstel zijn.
§ Sl'7'. Een afhankeiyic voorstel is: een voorstel, dat on-clerwerp is vaneen werkwoord, of ï-editstreeksscl» voorwerp van een werkwoord of deelwoord, die in het hoofdvoorstel staan ; b v. ao-ensatores muitos esse, utile est. (Ondergeschikt-afliankclijk voor-
IS!)
stel, omdat liet onderwtrp is.) Seuiimui, ui vein essso alljam. (Oii-tiergeseliikt-alhaukelijk voorstel, omdat liet voorwerp is )
§ silsS. Tasisclioiivooi'sstfisl is : liet voorstel, dat tot lgt;opoi*-Itinij ot' voi-lclJii-injr dient van een ^lt;^1 ïy; t
of vgt;-o()i-lt;l. waarmede liut /erbonden wordt door een be
trekkelijk voornaamwoord of een betrekkelijk bijwoord van plaats ; b. v, Dem esl, lt;iiïi IxniK* «nutiieliim i-ojyit. Cic. Ceesar ad Jlumen Scaldem «jiiod inllnit in IMosam, ire cons tit uit. Gres. Caesar besloot op te trekken naar den Scheldestroom, die zich in de Maas werpt. Ha cmlates projnnqna; Ais low er ant, iitgt;5 1gt;elliiiii Coes Deze ge
westen waren nabij de plaatsen, waar hij oorlog gevoerd had. Festra, «ini sic vixistiis, hoe maxime inter at. Cic. ])it is van groot belang voor u, die zoo geleefd hebt.
§ ^2lïgt;. (gt;mst;iii«li^l»lt;gt;itl?sgt; lt;Kgt;rstol is; het voorstel, dat de omstandigheden aangeeft, onder welke de inhoud van het hoofdvoorstel plaats vindt ; zulke omstandigheden zijn b. v. die van tïjd, doel, gécolg, oorzaak, be-iceegreden, vooncaarde enz. ; b. v. «Jonec «ris folix., multon numerabis amicos. Ov. Zoolang, als gij gelukkig zult zijn, zult gij vele vrienden tellen. 1 lac locutus sum, ut vos» exoitat'om. Cic. Ik heb dat gezegd, opdat ik u zou aanzetten. Discedite, «juoiiiam jam nox est, Cic. Gaat heen, dewijl het reeds nacht is. Drfeudet te, si igt;otorit. Cic. llij zal u verdedigen, als hij kan.
Aanm. i. Een ondergeschikt voorstel kan iloor een of meer ondergeschikte voor-stellen bepaald worden: L. v. scio, plerosque scripsisse, TTIieintsfoclem in A-siam transiisse. Nep. Ik weel, dal de meesten geschreven hebben, dat Themistoeles naar Azië is overgestoken. (Aliqui) swit qui dicanl, a me ejecttim esse Ca-tilinam. Cic. Er zijn er, liie zeggen, dat Calilina door mij uitgedreven is. liier is liet ondergescliikle voorslel plerosque scripsisse bepaald door Themisloclcm transiisse en; qui dicanl door Cnlüinum esse ejecLum.
Aanm. '2. Na de werkwoorden, die beteekenon; zeggen, antwoorden enz., staat gewoonlijk een afhankelijk voorstel. Haalt men echter de woorden van eenen persoon letterlijk aan, zooals zij door hem uitgesproken zijn, dan wordt liet voorstel, dat die woorden bevat, beschouwd als een nevengeschikt voorslel en behandeld alsof het alleen stond; b. v. lu diceres: „fait in Africa Iiigariii^quot;. Cic. Gij zoudt zeggen.-Eigarius is in Africa geweesi. Tuin Crassus: ,,quid censesquot;, in quit, „Cottaquot;? Cic. Toen zeide Crassus: »wat oordeelt gij, Cotta?quot;.
Deze letterlijke aanhaling der woorden van eenen persoon heet men rechtslreekscbo aanhaling (oratio direcia). Haalt men ze niet letterlijk aan, maar maakt men er een afhankelijk voorslel van, dan heet dit onreclitstreeksche aanhaling [oratio indirecla of obliqua); b. v. Qcsar dixit, se non recessumin esse. Qesar zeide, dat bij niet zou terugkeeren. (Rechtstreeks: uik keer niet terugquot;).
Aanm. 3. Een afhankelijk voorstel kan ook soms tol rechtstreeksch voorwerp dienen bij een substantief, dat eene meening, een oordeel enz. uitdrukt; b. v. ducua-tur spe, sibi id utile fulurum. Cic. Zij worden aangezet door de hoop, dal hun dit zal nuttig zijn. ■ . „
Aanm. 4. Somlijds is een lusschenvoorslel tegelijkertijd afhankelijk voorslel. In dit geval vormt hel met liet hoofdvoorstel, waarvan het afhangt, eenen tussclten-zin, die dient lol beperking of verklaring van hel woord, waarbij hij gevoegd is door middel van een betrekkelijk voornahmwoord of van een bijwoord van plaais; b. v. plerique eos dihgunt, ex qiiibus spenintsts fructnm esse captures. Cic. De meeslen beminnen diegenen, van welke zij hopen, dat zij voordeel kunnen trekken. Volo is esse, quem me esse voluisU. Cic. Ik wil diegene zijn, die gij gewild hebt (dat ik zijn zou). Hier hangen de tusschenvoarstellen alquot; van sperant en van voluisli en maken daarmede oenen tusscbeiizin uit.
Zulk een tusschenzin kan nog verder door ondergeschikte voorstellen uitgebreid woiden.
Aanm. 5. Een tusschenvoorsld drukl ult'jd eene lejialing uil en kan bijgevolg
14(1
bcpeikond of verklarend zijn.
a. Hel is beperkeud, wanneer liel dient om de beleekcnis van een woord Kleiner te maken; b, Pee hts omnes libros, «luoa frater smis rel ii| ■■ isset. mild domvü. Cic. Pselus beeli mij alle boeken gegeven, die zijn broeder inocbt liebben nagelaten. (Dus niet alle boeken.) Mos est Alhenis laudari mililes, qtti sint in prteliu interfeeti. Cic. Het is te Athene een gebruik, dat de soidalen geprezen worden, die in een geveelil gedood zijn. (Dus niet alle suldaten.)
1». Een tusschenvoorstel is verklarend, wanneer bet dient om een denkbeeld klaarder, duidelijker Ie maken; b. v. Caesar ad flumen Scaldem, quod influit in Slosain, ire constüuü. Cses. Cajsar besloot op te trekken naar de;i Scbeldestroom, die zicb in de Maas werpt. Thrasybulus id, quoil pollicitus erat, prceslitil. Nep. Thrasybulus bracht (dal) ten uitvoer, wat bij beloofd had.
c. Éen verklarend tusschenvoorstel kan noodzakelijk of niet noodzakelijk zijn, naarmate men bet al dan niet kan weglaten zonder het overige onverstaanbaar te maken. Hierboven is quod influit in Mosam een niet noodzakelijk, en quod pollicitus erat een noodzakelijk tusschenvourstcl.
d. Een beperkend tusschenvoorslcl is altijd noodzakelijk, zoodat men bet niet kan weg-Jalen zonder den zin onjuist Ie maken.
Aanm. ó. Volgens de verschillende soorten van omstandigheden, welke zij uitdrukken, heeft men ook verschillende soorten van omslandigheidsvoorslellen, namelijk:
a. tijdaan^evende omslandigheidsvoorslellen; b. v. interca, diiiit liiec ge-nintur, host mm copice convcniuni. Cxs. Terwijl dit vernebtwordt, komen de troepen der vijanden te zamen.
1gt;. doelaangevende; b. v. gallince fovent pullos, ne frig-ore liedan-ti»r. Cic. De kippe.i koestaren hunue kuikens, opdat zij niet door de koude benadeeld worden.
c. gevolg-aangevende; b. v. tantum ex tuis molestiis cepi dolorem, ut consolatione ipse egerem. Cic. Ik heb eene zoo groote smart gehad om uwe kwellingen, dat ik zelf troost noodig bad.
d. redengevende, (oorzaak of beweegreden); b.v. quia natiira mutari non potest, idcirco vera; amiciticB sempiternal sunt. Cic. Uoidal de natuur zich niet veranderen kan,zijn de ware vriendschapsbanden altijddurend. Epaminondas a Thebanis morle mulctatus est, quod eos coegit superare Liacedtemonio». Nep. Ep. is door do Thebanen ter dood veroordeeld, dewijl liij hen deLacedamoniërs heeft doen overwinnen.
e. voorwaardelijke; b. v. defendet te, si poterit. Cic. Hij zal u verdedigen, indien hij kan. Negal Epicurus jiwunde posse vivi, nisi cum virtute vïvatur. Cic. Epicurus zegt, dat men niw aangenaam kan leven, tenzij men deugdzaam leve.
1'. toestaande fcnncessievej; b.v. quod turpe est, qnamvis occultetnr, t'.inicn koncslum fieri nullo modo potest. Cic. Wat schandelijk is, hoezeer hel dan ook verborgen worde, kan op geenerlei wijze goed worden.
g. vergelijkende voorstellen van tvyze; b. v. ut sementem fece-ris, ita meles. Cic. tlclijk gij gezaaid hebt, zult gij maaien. Quid ego his teslibus utor, quasi res dnliia sit? Cic. Waarom gebruik ik die getuigen, alsof do zaak twijfelachlig w^-re?
li. vergelijkende voorst ellen van lioeveellieid : b. v. eum nontuamas plus. qnam ego (amo). Cic. Gij bemint hem niet meer, dan ik (hem bemin). So/ multis partibus major est, qnam terra [estj. Cic. De zon is grooler, dan de aarde [is].
Deze vergelijkende voorslellcn bevallen soms een daarvan afhankelijk voorslel;b. v. hij is niel zoo groot, als ik dachl (d. i. nis ik dada dal hij was}.
Aanm. 7. Het omslandigheidsvoorslel, dat tlon ItyV/, dc oorzaak, dc heweugredon, de voorwaarde, de toe-gering of de injzo uitiJrukt wordt roorzitidncl [/;gt;o/asis], genoemd, dewijl dal alles in de peJachle van den spreker vcorafgaal, al wordt liet niet altijd vooraf uitgedrukt. Het hoofdvoorstel, dat daarbij slaat, luct alsuan nazindeel (fi/^orfösis;.
§ Een voorstel kan of outlfeimcntl zijn,
naarmate men men uitdrukt, dat het gezegde aan liet onderwerp toekomt of niet toekomt.
Beide deze soorten van voorstellen kunnen -vrnjjeiMler wijze uitgedrukt worden.
§ £501. Een voorstel is wanneer liet dient om naar iets
te vragen, m, a; w. wanneer liet door zijn vorm uitdrukt, dat men verlangt den twijfel of de onwetendheid weggenomen te zien, die bestaat oiutrer.t
141
ten of meer deelen van het voorstel of omtrent zijn geiteden inftou l, b. r, quit doctior faiise tra'litar, qgt;iam Pimtrates? Cic. Wie wordt gsxeg-d welee!,-« der geweest te zijn, dan T. ? Num. neynre audes? Glo. Durft gij het ontkennen ?
Da vragende voorstellen worden verdeeld :
1. Volgens het voorwerp waarnaar men vraagt, in : -wooi-lt;lvi-;i-££en en zinsvi'a.o^en.
3. Volgens de plaats, die het vragend voorstal in dsn zin bekleedt, in: reclitstroelcsoUe en onreohtstreeltsehe vragen.
3. Volgens het gfotal der vragen, die ia éénen zin voorkomen, in : eenlediss® erl meorleclijyo vragen.
j § Een woortlvraajy is die, welke gssohieit over het on
derwerp of over een beptlinr/, dus slechts over een onlcol lt;loel van den zin; b. v. quaerere dehetis, ixter insidias feceril. Cic. Gij moet onderzoeken, wie van beiden hinderlagen gelegd heeft. XJbi futurum sis, fac ut sciamus. Cic. Maak dat wij weten, waar gij zult zijn.
Een asinssvi-aajï is die, welke geschiedt over het gezegde en bijgevolg over den inhoud van den gfeheolon zin; b. v. poteme dice re ? Cic. Kunt gij het zeggen ? Nam te emére coëgil? Cic. Heeft hij n gedwongen te koopen ?
\ § £2£23. Een roehtstreelcscli© vraa^; is: een eenvoudige zin of een nevengeschikt- of een hoofd voorstel, die den vragenden vorm hebben ; b. v. co-wis nonne similis est htpo ? Cic. Is de hond niet gelijk aan den wolf ? Qw rex unquam fail, quit popului, qui hac re non uteretur ? Cic. Welke koning is er ooit geweest, welk volk, dat die zaak niet gebruikte.
Een onrectitstroolcsche vraag is : een vragend afhankel|jlc voorstel ; b. v. ratio docet, quid faciendum sit. Cic. De rede leert, wat gedaan moet worden. Quaeritur, idemue tsit pertinaoia et perseverantia. Cic. Er wordt gevraagd of hardnekkigheid en standvastigheid hetielfde is,
Een eonlodijge vraag is die, welke uit eene enkele vraag bestaat ; b. v. canis nonne similis lup} ? Cic. Sape ne utile quidem est scire, quid futurum sit, Cic. Dikwijls is het zelfs niet nuttig te weten, wat toekomstig is.
Eene nieeriedijjre vraag is die, welke bestaat uit twee of meer vragen, die te z.naeu éénen zin uilimken ; b. v. qiis rex unquam fuit, quis po-pulus, qui hac re non uteretur. Qnceritur, unusne mnndus sit, an plures. Cic. Er wordt gevraagd, of er maar eene wereld is, of meer (en of er meer zijn).
VÏ'J.quot;». Eene meerledijye vraag is lgt;yeenvoog;end of uitsluitend.
1. Zij is lgt;Ueon voeg-end, wanneer in eenen zin twee of meer vragen gesteld worden over dingen, die tegrelüUertüd kunnen bestaan ; b. v. quit rex fuit, quit pjpulus, qui hac re non uteretur ? Cic. JVV-hilne te preesidium, nihil urhis vigilies, nihil timor populi moverunl ? Cic. Zijt gij niet getroffen geworden door de bezetting, niet door de wachten, niet door de vrees des volks ?
2. Zij is uitsluitend (disjunctief), wanneer twae vragen gesteld worden over dingen, die (ten iniusta iu de be loeling van den spreker) elkander uitsluiten ; b. v. qaasritur, Corinthiis belhim indiedtnus, annon. Cic. Er wordt gevraagd of wij den Corinthiërs dan oorlog verklaren of niet.
S
143
Ltiut* et t tit ra, ar. vosha culpa eat? Cic. Is dat uwe scliuli of de onze ?
lt;4anm. 1. twee of meer ondencheideoe leden eener Traag worden somtijds hij elkander gevoegd, zonder Oaarom tegenover Alkander gesteld te worden of elkander uit te sluiten. Somtijds dient da tweede vraag dan slechts tot uitleggingder eerste; b. v. voluptut melioremne efficitaut laudabtliorem virum? Cic. Maakt de wellust •eben man beter of prijzenswaardiger? Qutm intelligimus divitem? aut hoe verbum in quo homint ponimm * Cia. Wien bonden wij voor rijk, of op weluen man passen wij dat woori toe?
Aanm. 2. Somtijds geeft men aan etn voorstel den vragenden vorm om eenen'twijfel, eeae ontkenning uit ta drukken, om iets af te kenren en iets als ondenkbaar op te geven. Somtijds ook om eene opwekking uit te -drukken of om aan te geven dat iets'mogelijk is, Zie $ 449.
Aanm. 3. Men verwissele een tusscbenvoorstel niet met eeno afhankelijke vraag.
4 SjaO. Een periode is : een samengestelde volzin, welks leden zoo gerangschikt zijn, dat zij te zamen een behoorlijk geordend en welluidend geheel uitmaken, zoodra het laatste lid is uitgedrukt.
Somtijds bestaat de periode uit twee of meer volzinnen, welke op genoemde wijz« bij of in elkander gevoegd zijn.
van
HET GEZEGDE MET EEW ONDERWERP.
§ StST. Het onderwerp staat altijd in den Nominatief; b. v. Deus tst, qui omntm hunc mundum regit. Cic. Het is God, die deze geheele wereld bestiert. ÜNos consules desvtnus. Cic. Wij consuls blijven in ge-fcreke.
By den Ace. cum Inf. komt het onderwerp in den Accusatief;' bij den Abla-tivns absolutus in den Ablatief; b. v. acntimus, ni-vem esse albam. Cic. Wij worden gewaar, dat de sneeuw wit is. 'Pythagoras, Torqulnio Svperlo regnante, in Italiam venit, Cic. Pythagoras kwam in Italië, toen Tarquiniu» Superbus regeerde. Zie 5§ 254—268.
§ f£t3S. In het algemeen komt het gezegde met het onderwerp overeen op deze wijze ;
1. Het -werlc-woorlt;l in persoon en {fetal.
2. Het btjvoeatHjlc naonvwoorti, telwoord, ■voonianin-■woord en deel-woord in ^eslaclit, {getal en naoxn-Fal.
3. Het zellstandijf naam-woord gewoonlijk alleen in naamval.
§ SS20. Het -werkwoord, dat gezegde is, komt met zijn uitgedrukt of verzwegen onderwerp overeen ia persoon en {^etal ; b. v. gii (tu) ■vales, iene tst, ejjo quidtm -valeo. Cic. Zoo gij welvarend zijt, is het goed ; ik ten minste ben welvarend. Praterita mutare non possu-mus (nosj, Cic. Wij kunnen het veiiedene niet veranderen.
HKzonderlng'. 1. Wanneer van levende wezens sprake is, kan men het gezegde in tiel enkelvoud of in Jiet meervoud plaatsen ;
a. Wanneer een verzamelend zelfstandig naamwoord onderwerp is; zoodanige substantieven zijn classis, juvenlus, mulltlvdo, nobilüns, pars, jilebs, vis enz. ; b. v. par* epulis onerant mensas. Virg. Een gedeelle van hen bevrgclit de tafels met spijzen. JUulHtudo conctcnanli cixcumfnndMnr. Liv. £ei menigte volks staal rondom den redenaar. Hcec ingens turba circumfusi freuebant. Liv. Zoo morde «ene ^roote, rond verspreide menigte.
b. üelzelfde geschiedt somtijds bij quisque, een ieder, uier que, Leiden; pars-pars, deels - deels; alius ■ ilius, alius - alum, aller - aller, aller - alterum, de een den anderen (wederkeerig); b. v. ulerctne eorum ex castris cxercilum ednennt. Caes. Beiden geleiden hun leger uit het kamp. Alius alii svbsidiuin ferebant. Caes. De een hielp den anderen. Alter ab altera adjntn*. De een door den anderen geholpen.
143
Bij uiias el alter staat bel eiueivoud altijd; b. v. unus el aller dies latereesse-*at. Cic. Er waren twee dagen verloopen.
c. Het meervoud slaat ook acbler de bijwoorden van hoeveelheid, wanneer di« voor levende wezens gebruikt zijn; b. v. eorum partim in pampa illuslres esse volaerant. Cic. Een deel van hen beeft zicb in de scbouwspelen willen ondor-sclieiden. Soms ook van zaken; b. v. parlim eorum (beneficiorum) ejus modi sunt. Cic. Een deel van die weldaden is zoodanig.
d. Zelden staat bel meervoud van de eigennamen van steden, wanneer die diens» om de inwoners aan te duiden.
Aanyn. 1. Als de woord*n multi, plures, pleriqv vergeield zijn van de uitgedrukt* of verzwegen woorden norfrunt of cestrum. Aan zet men hel werkwoord in den eersten of tweeden persooa meervoud ; b.r. itaqua plerique imjanio aumus. Ter. 'Loo zijn wij voor het meerendeei gesteld.
Lij uferque [pattim «nz.) staat het werkw. in den derden persoon ; b. v. partim e nobis timidi sunt, Cic. Wij zijn deels vreesachtig.
Aanm. 2. Wanneer bij hel werkwoord met onvolledige beteekenis nog een adjectief, drelwoord ofvoornw. 2fgt;o staan, dan komen dwze in geslacht overeen mgt;?t den Genitief, die bij het verzamelend zelfst. oaaraw. e«z. uitgedrukt of verzwegen is; dit gebeurt ook meè hel adjectief, dal attribuut van genoemde zelfêt. naamw. is; b.v. turba circumfust fremebmt. Liv. Para overat tonuëro facam. Virg. Een geJeelte hield met afgewend gelaat de toorts. Clamor inde populi mirantium quid 0$a*t. Liv, Vandaar het geroep de» volks, dat tich verwondert over het voorval,
Uilwndering. 2. a. Als bet gezegde beslaat uil een werkwoord roet onvolledig# beteekenis en een subslanlief, dan richt zicb het werkwoord meestal naar dat substantief, indien dit vóór hel werkwoord staal. Dit geschiedt vooral, als het onderwerp niet als de eigenlijke naam de voorkeur verdient, en altijd als bel onderwerp een In-finiiief of de inhoud van een geheel voorstel is; b.v. omnia pont ui erat. Ov. Allés was slechts ééne zee. Pars non. minima Iriumphi est victimce praecedentes. Liv. De voorafgaande slachtoffers zijn niet het geringste gedeelte van don Iriomflocht. Con-leulum esse tuis rebus maximae sant divitiae. Cic. Tevreden zijn wel het zijne, is de grootste schat.
b. Slaat bij bet werkwoord met onvolledige beteekenis een adjectief of deelwoord, dan komt dit in geslacht en getal overeen met het woord, waarmede het werkwoord overeenkotni; b. v. ion omnis error stultltia dicenda est. Cic. Niet elke dwaling moet dwaasheid genoemd worden.
d. Slaat hel werkwoord vóór het substantief dat gezegde is, dan komt bet werkwoord enz. met hel onderwerp overeen; (dus; non esl dlcendns omnis error stullilia); dit geschiedt ook lot bevordering der duidelijkheid, wanneer hel onderwerp een persoonsnaam is; b. v. Tallin e moriendum fuil, quomam (ea) homo nata roerat. Cic. Tullia beeft moeten sterven, dewijl zij van geboorle een mensch was. Insgelijks, wanneer me, als gezegde gebruikt, kan vertaald worden door uitmaken-, b.v. captivi mililum praeda fnerunt. Liv. De gcvaiigenen maakten den buit der soldalen uil. *
Kanm. Genoemde uitzoodering vindt ook plaats, wanneer een deelwoord (zonder werkwoord) onmiddHlijk Ier bepaling van een subslentief gebezigd is; b.v. je/t* univarta Venëfi appellali. Liv. Het gcheelc volk Ve-neti genaamd.
?330. 1. Het lgt;vj nuani woord, tol woord,
■voornatimwooWl en lt;loelwoorlt;l, dat als gezegde gebruikt wordt, komt met liet onderwerp avereen in ero-sluelit, {ffottil en naamval; b. v. oanüs luj)o amp;iinlli!5 est. gt;£ala boais viciim sunt.
est illo. Qiiidciuicl id est. Virg. Wat dit ook zijn moge. TJhuk e fi'.iii captuH es'. C.es, Een /.ijner zonen is gevangen genomen. Ilt;1 Hocuudum erat. Cic. Dat was het tweede.
2. Zijn genoemde woorden niet als gezegde (prae.licaat) gebmikt, ' maalais attri.l.lt;£mt, dan komen zij in geslacht, getal en naamval OTereen met, het woord, tot welks bepaling zij dienen ; b. v. probct vita est via in caelum. Ir at us aliono mulo gaudet. Blnas» accept lit te ras. Cic. Ik heb twee brieven ontvangen.
De deelwoorden met bexlry vond©- beteekenis komen op genoemdé wijze overeen met het wezen, dat de handeling doet; de deelw. met l^j-dendc beteekenis komen overeen met het wezen, dat de handeling on-l£Uat; b.v. Caesar wilitei coKoriittns est. Caes. Caesar heeft d«.
144
«oWaten aangemaand. Caritato sublata, omnis est e vita Bublata '|ncunOitas. Cic. Als de liefde weggenomen is, is alle vermaak uit het leven Weggenomen. ■
Uitzondering, i. Zie § 229, üilz.
Vüzondering. 2. Als manlijke personen door vrouwelijke of onzijdige zelfstandige naamwoorden worden aangeduid, dan richt zich soms het adjectief, deelwoord enz., dat als praedicaat of atlribuut gebezigd is, naar het natuurlijk geslacht; b. i. capita conjuration is virgis caeai sunt. Liv. De hoofden der samenzwering zijn gegeeseld. Hetzelfde geschiedt bij iiiillia; b. v. millia Irigmta servilium capüum dicuntur capti. Liv. Dertig duizend slaven worden gezegd gevangen te zijn. (Doch ook: quindecim millia Jiomanorum caesa sunt. Liv.) Zie § 227, uitz, 1.
Ihtmidering. 3. Bij eenen comparatief en superlatief staal gewoonlijk het geheel in den (jeniiief (zie J 2 87); hel adjectief, dat in den comparatief of superlatief staal, koml met liet onderwerp overeen; latere schrijvers laten het ook wel (gelijk in het rtederlandsch) in geslacht overeenkomen met genoemden Genitief; b. v. Indns est omnium flwninum maxlinos. Cie. De Indus is de grootste aller stroomen. Velo-cissimum omnium anlmaliDm est delphinus. Plin. De dolHjn is bet snelste aller dieren.
Uitzondering. 4. Zie §§ 400, Aanm. en 14, C, 2.
Aanm. Het woord negotium (of quiddam] eene zaak, een iets, een wezen, wordt in het Latijn soms uitgelaten, wanneer het als praedioaat gebruikt en van een adjectief vergezeld is: dit adjectief hlijft dan toch io hot onzijdig enkelvoud staan, onverschillig van welk geslacht of getal het onderwerp ook zij; h. v. turpitudo pejus (negotium) est quam dolor. Cic. De schandelijkheid is iets ergers dan de smart. Omnium rerum mors est ixtremum [negotium). Cic. Van alle zaken is de dood de laatste. Tnste (quiddam) lupus stabulis. Virg. De wolf is een droevig iets voor de schaapstallen.
§ S31. Een zelfstandig^ naamwoord, dat als praedicaat gebruikt wordt, komt wel overeen in naamval met het onderwerp, maar het behoudt zijn eigen geslacht en getal; b. v. amititia ■vinoulum quoddam est kominum inter se. Cic. De vriendschap is eene soort van band tusschen de menschen onderling. Captivi militum praeda fuernnt. Liv. De gevangenen maakten den buit uit der soldaten. Tempus cctionis opportunum appellatur occasio. Cic. Het geschikte tijdpunt tot eene daad wordt gelegenheid genoemd. Ilonos est praemium virtutis. Cic. Somnus at imag-o mortis. Cic.
Uitzondering, a. Heeft het zelfstandig nanmwoord, dat als praedicaat gebezigd is, eenen dubbelen vorm, eenen voor het mannelijk en eenen voor het vrouwelijk (b.v. rex, regina; magister, magistra; praeceptor, praeceptrix), dan staat dat zelfstandig naamw. gelijk aan een bijvoeglijk naamw., en komt bijgevolg iu geslacht, getal en naamval met het onderwerp overeen; b.v. Pharnabasus habitus eit imperator. Nep. Pharnabazus is voor veldheer gehouden. Licentia cor-ruptriac est morun. Cic. De ongebondenheid is de bederfster der zeden. Philo-sophia magistra morum (est). Cic. De wijsbegeerte is de leermeesteres der zeden. Stilus qptimus est dicendi magister. Cic. De stijloefening is de beste leermeesteres der welsprekendheid.
1». Behoort bet onderwerp lol de epicoena (zie § 14, B, 2), dan neemt het substantief bet geslacht aan, dat door den uilgang /an hel onderwerp wordt aangewezen; b. v. aquila alituum regina (est). Ov. De arend is de koning der vogelen.
c. Is het onderwerp onzijdig, dan neemt het substantief, dat praedicaat is, den tna nnelijken vorm aan; b. v. servilium contemptor deorum \est). Sen. De slaven zijn verachters der goden.
Aanm. 1. Een Infinitief als praedicaat gehruilt, blijft onveranderd; h. v. id mihiinstituisse videntur.Cic.
Aanm. 2. De substantieven die den tijd, de maat of een getul uitdrukken, blijven in het Neder-Jandsch somtijds in hot enkelvoud staan achter een telwoord dat het meervoud uitdrukt; in bet Latijn komen genoemde substantieven altijd in hot meervoud; b. v. fossam, sex cubita longam duxit. Liv. Hij groef een gracht van zes cl lengte (Juinque et sexagiuta annos natus. Cic. Vijf en zestig jaar oud, Staat er een substantief bij, dsn komt dit in den (renitief; b. v. duo paria ^/octotforum. Twee paar zwaard-▼eobters. Zio % 288. Over dc adjectieven alt substantief gebruikt, zie § 371.
UB
V A. X MM Mi T M' It .* MZ n ! ( M .1 T
§ Si3S. Wanneer verscheidene onderwerpen hetzelfde gezegde hebben, dan volgt het gezegde (namelijk: het werkwoord en de daarbij staande adjectieven, deelwoorden en substantieven met dubbelen vorm) dezen regel ten opzichte van het getal: Zijn de onderwerpen allen of gedeeltelijk namen van loventlo -wezous, dan komt het gezegde in het moervoml te staan; zijn het allen namen van zalcon of van iifsjoti-olclion denUbecldon, dan kan men het gezegde in het enlcol-voutl of in het tneervowi plaatsen.
1. Zijn dus de onderwerpen allen of gedeeltelijk namen van levendo wezens, dan komt het geheele gezegde in het moervoiKl te staan, en het werkwoord, dat gezegde is, in den persoon, die den voorrang heeft (de eerste gaat voor den tweeden, de tweede voor den derden); b. v. tu et Tuil ia valetis. Cic. Gij eu ïullia zijt welvarend. Ego et tu loq«imur. Tac. Gij en ik spreken. Castor tt Pollux vlsi simt. Cic. Castor en Pollux zijn gezien geworden. Syphax regnumque ejus in potestate Eomanorum oi-aut. Liv. Syphax en diens rijk waren in de macht der Romeinen.
Uitzondering. 1. Als bij eenen enkelvoudigen persoonsnaam als onderwerp oen andere gevoegd wordt met hel voorzelsel cum, dan kan men hel gezegde in hel enkelvoud of in het meervond plaatsen; b. v. ipse dux cum aliquot militibiis capiuntitr. Liv. De veldheer zelf wordt mei eenige soldaten gevangen genomen. Douulius cum Messala certns esse videbalnr. Cic. Domitius scheen met Mes-sala zeker te zijn.
Uilzondering, 2. Zijn de onderwerpen verbonden door nut, of, dan zet men het gezegde in hel meervoud of men laai bel met het naastbijstaand onderwerp overeenkomen ; b. v. si quid Socrates aul Anstippus fecerunt. Cic. Indien Socrates of Arislippus iels gedaan hebben. Si Socrates aul Antislhenes dlceret. Cic. Indien Socrates of Antislhenes zoo sprak. Zoo ook : nisi quis Deus vel casus aliquis subvencrit. Cic. Tenzij een God of een toeval hulp aanbrenge.
§ £333. 2. Zijn de onderwerpen allen namen van zaken of van nf-ggetrokken donlcbeelden, dan kan men het gezegde in het en-IcolvoiMi of in het meervoud plaatsen; b. v. mens et ratio et consilium in senibus est. Cic. Het verstand, het oordeel en het beleid is te vinden bij de grijsaards. Vita, mors, dieitire, paupertas omnes homines vehementissime permovont. Cic. Het leven, de dood, de rijkdom, de armoede ontroeren alle menschen zeer hevig. Ira et av ar it ia imperia potentiorci er* tuit. Liv. De gramschap en de schraapzucht waren sterker dan het gezag. Cinge-torigi principalus atque imperium est traditum. Caes. Aan Cingetorix is de heerschappij en het opperbevel opgedragen.
Uilzondering i. Bij verscheidene namen van zaken of denkbeelden moei het gezegde in bel meervond staan;
a. Wanneer hel naaatbijstaande onderwerp in het meervoud staal ; b. v. hrachia modo alque linmerl liberi at aqua erant. Csts. Slechts de armen en de schouders waren vrij van water. VUse (sant) face* ardorque coeli. Cic. Toortsen en glo^d des hemels zijn gezien.
b. Wanneer er op je drukt vordl, dat de onderwerpen verschillen ; b. v. inter se contrarla sunt beneficium et injuria. Óen. Weldaden en verongelijking strijden tegen elkander.
c. Wanneer bij een werkwoord met onvolledige bcteekenis een meervoudig zelfstandig naamwoord ler bepaling gevoegd is ; b. v. beneficium el, gratia sunt vin-
146
cal» concordicr. Cic. Weldaad en dankbetuiging zijn banden van eendracbl.
Uilzondering. 2. Hel gezegde moet in het enkelvoud staan:
a. Wanneer verscheidene, infinitieven onderwerp zijn; b. v. bene settlire recleque facere satis est ad bene beateque vivendum. Cic. Goede gevoelens hebben en be-lioorlijk handelen is genoeg om goed en gelukkig le leven.
b. Wanneer de onderwerpen le zamen als één geheel beschouwd worden; b. v. tempus vecessüasque paiUalat. Cic. Tijd en noodzakelijkheid vordert. Dit kan ook geschieden bij namen van levende wezens; b.v. senatus po pul usque Homanus intellicit. Cic. De senaat en het Romeinsche volk begrijpt.
Uitzondering. 3. Hel gezegde koml met het naasib IJsteand onderwerp overeen, ook indien de onderwerpen namen van levende wezens zijn, wanneer elk der onderwerpen als op zich zelf slaande beschouwd wordt; dit geschiedt:
a. wanneer men eene legenstelling wil doen in hel oog vallen; b. v. denle lupus, cot nu tuurus petit* Hor. De wolf valt aan met de tanden, de stier met de horens.
b. gewoonlijk, wanneer de onderwerpen verbonden zijn door el-et, aut-aut, velvet, neque-neque, nec-nec of door herhaling van een woord; h.wet ego et Cicero meun flagitabit. Cic. Kn ik en mijn Cicero zullen smeeken. Aut Brutus aul Cassius Jndicavit. Cic. Of Brutus of Cassius hebben geoordeeld. Nihil neque Crassus neqne Pompejus reliqnit. Cic. N-'di Crassus, noch Pompejus hebben mij iels overgelaten. iVwwc mild nihil hbri, nihil lillerae. nihil doctrina prodest. Cic. Nu strekken mij noch boeken, noch Iftleren, noch geleerdheid tot voordeel.
c. wanneer hel gezegde bij één der onderwerpen geplaatst en bij de anderen verzwegen wordt; dubitare visus eit Sulpicius et Cotta. Cic. Sulpicius scheen te twijfelen en ook Coila. Ürgetorïgis filia ntque unus e filiis captus e*t.Caes. De dochter van Oi ge-torix en een zijner zonen werden gevangen genomen. Dit doel men gewoonlijk wanneer namen van levende wezens en van zaken onderwerp zijn, en wanneer een der onderwerpen boven de anderen uilmunt of die in zich bevat; b. v. Thrasijhülus con-«emptus est utque ejus soliludo. Nep. Thrasybulus werd veracht, maar ook zijn gebrek aan aanhangers. Ad corporum sanationeni multum ipsa corpora el natvra valet. Cic. (In nalura zijn corpora begrepenquot;. Tot genezing der lichamen dragen de lichamen zelven en de natuur veel bij. Mini tu, lui, tua omnia viaximae curae sant. Cic. Gij, de uwen, al wat u aangaal, strekt mij lot zeer groote zorg. El tu et omnes homines sciunt. Cic. En gij, en alle menschen weten het.
Anum. 1. Worden de onderwerpen niel afzonderlijk, maar als eene'vereenigde veelheid beschoimd, of let meo op het gemeenschappelijke der handeling, dan hezigt men in de genoemde gevallen hel meervoud; b. *. ego tt puefis. Mestal a antiquariig criminabintur. Cic. Wij zullen u aanklagen, ik hij de dichters, Messala hij de oudheidminnaars. Et (J. Maximus efc /gt;. Paul us el Gallus et Calo Ut temjioribus fuerunt. Cic. Zij leefden allen in die tijdsomslandigheden. JVihilne f prauidium, nihil urbis viyilia, nihil timer popu\i morerunt ? Cie.
Aanm. '1' Zijn de onderwerpen, welke door aut- aut, vel- vel% neque~ neque, nec-nec, verbonden xijn, van verschillenden persoon, dan gebruikt m»-n lief»t het meervoud, b. v. hac ti neque eyo neque tu /ecimue. Ter. Indien noch gij. noch Ik dit gedaan hebben.
Aanm. 3. Zelden komt hel gezegde overeen met hel meer verwijderde onderwerp, indien dit boven de andere uilmunt; b. v. ego populusqu» Itomanus helium indico. Liv. Ik verklaar den oorlog en hel Romeinsche volk met mij. //gt;se meiqu» vetcor. Hor. Ik eet en de mijnen uok.
§ 33^1. Als bij een substantief verscheidene adjectieven gevoegd worden om verschillende gelijknamige personen of zaken aan te duiden, dan kan het huIxstuiitlef in het enkelvoucl of in het intoi-voikI staan, doch het tfezejjtlc daarvan komt bijna altijd in het meervoud ; b. v. magna minorgue ïeree. Ov. Het groot en het klein beergesternte. Legio tertia quartaqut rempublicam dcfenclnnt. Cic. Het derde en vierde legioen Terdedigen den staat. Zoo staan ook de nanoen van personen ; b. v. Tiberius et Cajus Grncchi. Tiberius en Gajus Gracchus. Het enkelvoud is ook gebruikelijk, doch zeldzamer; b. v. Tiberius et Gajus Gracchus. Sail.
Aanm. Men vindt, doch zelden, he/ gezegde in het enkelvoud, b. v. prima et secuoda aeles in ar-nis fermanebat. Os. Ih: eerste en dé tweede afdeeling bleven onder de wapenen.
147
V
VAX It Ml T PRJEniCAAT.
§ S3S. Wanneer verscheidene onderwerpen hetzelfde gezegde hebben, dan yolgt dit, indien het voor geslacht vatbaar is (namelijk : de adjectieven, de deelwoorden en de substantieven met dubbelen vorm,) deze regels ten opzichte van het geslacht.:
A. Als de onderwerpen allen namen ran levencto wezens zijn.
1. Hebben zij allen hetsEeltde jpeslaolit, dan zet men het prae-dicaat ook in cla.t geslaclit; b. v. Castor et Pollux visi sunt. Cic. Dvlitare vitsixs est Sulpicius et Cotta. Caes. Marpesia et Lampedo in-olytso \erant). Just. M. en L. waren beroemd.
8. Zijn zij van ■verschillenrt ^eslncht en staat het gezegde in enUelvoucl (zie § 232, uitz.), dan komt het in geslacht overeen met het naastbijstaand onderwerp ; b. v. Orgetorigis filia at que unut e filiis captiis est. Caes.
3. Zijn zij van vorschillonlt;l gfeslacht en staat het gezegde in liet «neervoiMl, dan gebruikt men het inanneiyic meervoud ; b. v. pater et mater mortui sunt. Ter. Fhothus et Diana semper cnlti sunt. Hor. Apollo en Diana zijn altijd vereerd. A-inici pavanes et columbce {sunf). Plin. De pauwen en duiven zijn vrienden.
Aaom. Zoo iou men ook moeten zeggen Terentia »t ejua manripium necati aunt. T1. en haar slaaf zijn gedood. Hen vindt echter ddarvan geen voorbeeld bij klassieke schrijvers.
B Als de onderwerpen allen namen van zalcen zijn.
1. Hebben zij allen hetzelfde tyoslacht, dan zet men het gezegde ook in «lat geslacht, alhoewel men ook het onzijdig^ kan gebruiken, indien het gezegde in het meervoud staat ; b. v. Rkodiis Lycia et Carta tlatsb sunt. Lit. Aan de Rhodiërs werd L. en C. gegeven. Temeri-tat et ignorantia -vitlosi* est. Cic. Vermetelheid en onwetendheid zijn kwaad. Ira et acaritia potentiorïi erant. Liv.
2. Hebben zij een -vei-ssoHilleiitl ue^laolit en staat het gezegde ïn het enlfelvoutl, dan komt het in geslacht overeen met het naast-b^staande onderwerp; b. v. Cingetorigi principatus atque imperium est tratlitum. Caes. Animus et consilium et sententia civitatis posita est in lecfibus. Cic.
3. a. Hebben zij een versdiilleiid gresilaoht en staat het. gezegde in het moervoad, dan bezigt men meestal het onzydijc' naeei-vowd; b. v. inter se contraria sunt beneficium et injuria. Sen. Tegenstrijdig zijn weldaad en onrecht. Divilice, decus et gloria in oculis sita sunt. Sail. Rijkdom, aanzien en roem liggen in het gezicht. Labor voluptasque inter te sunt Junota. Liv. Het werken het genoegen zijn met elkander verbonden.
b. Het gezegde kan zich echter ook in geslacht richten naar het naast-quot;btlertaaiirt onderwerp, als dit in het Mieervond staat: b. v. vises runt faces ar dor que coeli. Cic. Brachii modo atque humeri liberi ab aqua trant. Caes.
148
C. Indien de onderwerpen gedeeltelijk namen van levende wezens, gedeeltelijk namen van senken. zijn,
1. dan gebruikt men het geslacht van het levend weasen, voora! als de namen van zaken oük dienen om levende wezens aan te duiden; b. t. rex regiaque classis protect! (sunt). Liv. De koning en de vloot (de schepelingen) zijn vertrokken. Ipn {Numidtt) atque sijna militaria olïscurati (erant). Sail. Zij en de standaarden waren overschaduwd.
2. Men kan ook het gezegde in het onasydig; meervond plaatsen, indien men de onderwerpen als zaken beschouwt; b. r. inimiea. sunt libera civitas et rex (d. i. regia pot est as). Liv. Eene vrije burgerij een koning zijn tegenstrijdige zaken. Romani regem regnumque sua. futura sciunt. Liv. De Romeinen weten, dat koning en rijk hun eigendom zullen zijn.
3. Is het naastbijstaande onderwerp tneervondigf, dan kan het ge-gezegde in geslacht daarmede overeenkomen; b. v. tibi omnium salus, liberi, fortunae sunt cni-issim»o. Cie. Het heil, de kinderen, de fortuin van allen zijn u zeer dierbaar. Patres deer eve re legatos sortesque expec-tan«las (esse). Liv. De Senaat besliste, dat de gezanten en de godapraken af te wachten waren. Dit geschiedt altijd, als het gezegde vóór de onderwerpen staat; b. v. mi»tsao (sunt) eo cohortes quatuor et Annius. Sail. Daarheen zijn vier kohorten en Annius gezonden. Zie § 333, Uitz. 3.
Aanm. \. Do regels over het getal en geslacht van het adjeclief, deelwoord enz. als praedicaal,zijn ook van toepassing op het adjeclief enz. als atlribuut; b. v. atto-nlti haucis et Philaemon. Ov. De zeer verwonderde Baucis en Philaeraon. Cogila-liones sermoncsque nostri. Cic Onze gedachten en gesprekken. Invidi virtulem el borium alienam oderunl. L. Nijdige menschen Imlen de deugd en bet welzijn van anderen. Videmus agros omne* el maria. Cic. Wij zien alle velden en zeeën.
.-lanm. 2. Een substantief, dat lot nraedicaat dient bij verschillende onderwerpen, volgt dezelfde regels, als het substantief, dat praedicaat is van een enkel onderwerp (zie § 231).
§ S30. a. Eene bijstelling of appositie is: een zelfstandig naamwoord dat onmiddellijk ter bepaling gevoegd is bij een ander zelfstandig naamwoord of voornaamwoord, welke denzelfden persoon of dezelfde zaak aanduiden; b. v. mons Tanrus. De berg, Taurus. Alexander victor regum. A-lexander, de overwinnaar der koningen. Audi tn, popnlns Albanus. Liv. Gij, volkvan Alba, luister. Tnnm studium adolescentis perspexi. Cic. Uwe genegenheid als jongeling heb ik gekend.
b. Slaat een eigennaam bij een gemeen zelfstandig naamwoord, dan beschouwt men gewoonlijk dit laalsle als bijstelling.
e. De bijstelling drukt gewoonlijk eene bijblijvende hoedanigheid uil [voorbeeldeQ zie boven]; somtijds echter geeft zij den toestand, de betrekking, hel aaibt aao, welke tijdens de handeling eigen waren aan den persoon, bij wiens naam die bijstelling slaat; in dezen zin kan ook een adjectief als bijsielling staan; b. v. Junius cedem quam contnl voverat, dictator dedicavit. Liv. Junius beeft den tempel, dien hij als consul beloofd had, als dictator ingewijd. iVon£admvo/o senex quee puer volui. Sen. Ik wil niet hetzelfde, nu ik oud ben, wal ik wilde, toen ik nog jong was. Cêcïdil pronas. Ov. Hij is voorover gevallen. Venil legatua in caslra. Cic. Hij is als afgevaardigde in de legerplaats gekomen.
Aanm. Het lidwoord een, de toonlooze telwoorden en de aanwijzende voornaamwoorden, die wij in hel Nederlandseb voor de bijstelling plaatsen, worden in het Latijn nlei vertaald; b. v. Aborigines genus hominwn agreste. Sail. De Alborigines eene onbeschaafde soort van menschen. Dicasarchum cum Aristoxeni doctos sane homines, omillamus. Cic. Laten wij D. en A., twee waarlijk geleerde mannen over-
149
slaan. Senalores natos Neapoli, in celelerrimo oppido vidimus. Cic. Wij Lebben Sc-imloren gezien, geboren le Napels, die zeer beroemde slad.
Soms vindt men cru de aandacbl op de bijslellinj; te vesligen, liel aanwijzend voornaamwoord uitgedrukt,• b. v. omilto Alhenas, lilas omnium doctrinarum m ven trices. Cic. Ik maak geen gewag van de slad Athene, die uitvindster van ulle weleaschappen.
§ Het substantief, dat als bijstelling gebruikt is, komt in nuum-
val overeen met het woord, tot welks bepaling bet dient, maar het behoudt zijn oijyen gfosslnclit en tjetal; heeft het een dubbelen vorm, dan komt het overeen in geslacht, getal en naamval (vergelijk § 23 U; b. v. Alexander, victor* regum. Sen. Tullia, tleliciEe nostra. Cic. Tullia, onze vreugde. Bi ccearchuni cum Anstoxeno, dodos sane liumluos. omiltamus. Cic. Laten wij D. en A., twee waarlijk geleerde mannen, overslaan, ydnptas, mala rum iriittoi* omnium. Cic. Het zingenot, de oorsprong van alle kwaad. Le/jati a Ftolemceo et Cleopïüra, Aerjypti, venerunt. Liv. Er zijn afgezan
ten gekomen van Pt. eji Cl., de beheerschers van Egypte.
Uitzondering. 1. He bijstelling van een bezittelijk voornaamwoord staat altijd in den Genitief; b. v. tuiim. studium a.tloloscentiss perspexi. Cic. Uwe genegenheid als jongeling heb ik gekend. rvowti-iiin, potli-'tiim illud est opus. Liv. Hat is het werk van ons, voetknechten.
Aanm. a.. Dit is ook toepasselijk op ipsius, ipsorum, ipsarum, eigen ; unius, solws, alleen, en omnium, allen, wanneer die als bijstelling van een Leti'lelijk voornaamwoord gebruikt lijn ; b. v. conlenlus ero nostra Ipsornm anücdia. Cic. Ik zal met onze eigen vriendschap tevreden zijn. Ex tua unius vila pendel nostra omnium. Cic. van het leven van u alleen hangi d.tt van ons allen af.
1». In plaats van nosler omnium, vester omnium gebruikt men gewoonlijk nostrum, omnium, vestrum omnium-, dit moet geschieden als omnium vóóf nostrum en ve-strum staat; b.v. patria communis est omnium nostrum parens. Cic. Het vaderland is de gemeenschappelijke oorsprong van ons allen.
c. In plaats van nosler (vester) ulriusque zegt men ulriusque nostrum (vestrum)', b. v. homo utriusque nostrum amanlissiinus. Cic. Een man, die een groot vriend is van ons beiden.
d. Op dezelfde wijze plaatsen de dichters een deelwoord in den Genitief als bijstelling bij een bezittelijk voornaamwoord; b. v. ut mea defunct» mo//iier ossa cubenl. Ov. Mochten na mijnen dood mijne beenderen zacht rusten !
e. In proza gebruikt men in zulk geval bever een tusschenvoorslel in plaats van hel deelwoord ; dit vindt men ook bij dichters: b. v. nunc mea scripla legis, qui Niim submotus ad Islrum. Ov. Nu leesl gij de schriften van mij, den ban-meling van den Di-nau.
Uitzondering. 3. Be bijstelling komt ia den .A.t»1utlef met het voorzetsel in. (soms zonder voorzetsel) op de vraag ?, alhoewel de eigennamen van sstotlen en kleino eilanden op die vraag in den Oenitief staan, als zij van de eerst© of tweetle verbuiging en-lielvoud zijn ; b. v. milites A.lt»öB coit stiterunt, in urbe oppor tuna ■ Cic. He soldaten maakten halt te Albn, een welgelegen stad. Archias Au-tiocliïee nat us est, loco nobili. Cic. Archias is geboren te Antio-chië, een aanzienlijke plaats. Zie § § 294 en 283.
§ 33S. Als bij het onderwerp eene bijstelling komt, dan richt zich het proedicaat naar het eigenlijk; onderwerp, en niet naar de bijstelling; b. v. TTullia, delict a nostra, mimusculunt flag^i. tat. Cic. Tullia, onze vreugde, vraagt een geschenkje. Delici/e melt;r, 131-coe arelius, de animo turn immorlalitate lt;liisseru.it. Cic. Mijn geliefde Hicasarchus heeft de onsterfelijkheid der ziel behandeld. Duo fulmina nostri in.perii, Cn. et X'. Soipiones, exstinoti sunt. Cic. Twee
130
krijgshelden van ouzo heerschappij, Cu. en P. Seipio zijn gedood. lltic-tra, regionis caput, srtu tsimt sub monte. CurL Bactra, do hoofdstad lt;!(js lands, is gelegen bij den berg.
Uitzondering. Als hij eigennamen v.in sleden, die in Met meervowl slaan, de wnarden urbi, oppi'/mn of tivita* als appositie gevoegd zijn, dan richt lich het prvedicaat nittestal n.«ar deze laatste, en nift liet eigenlijk onderwerp; h, v. Curioli «ppidum captuai est. Liv. Cniioli, eene slail. is ingenonmu. J'w-yn, civitaSy fontcm habet insignem, Püd. Tongeren, eene slad, bezit cene uitilekende hron.
Aanm. 1. a. Achter de woorden, die een gedeella aanduliien, slaat hel geheel waaruit zij genomen zijn, in den Genitief. (Zie 5 2Sü.) Sumlijiis ecliler wordt het suhslantief, dat verscheidene wezens aanduidt, als onderwerp voorop geplaatst, ende woorden, die een gedeelte daarvan aanduiden, daarbij ak bfjslelling in denzel/den naamval gezel; zoodanige woorden zijn; pars-pars, aliiis-nlius, aller-aUer, quisque, uler -que; b. v. multitudo pars procurril in viirs, pars in vcsLibulis, pars cx leclis fcneslrisijtic prospectant. Liv. Van de menigte loopt een gedeelle naar huiten op de straal, anderen kijken in de voorhuizen, anderen van af de daken en uit de vensters. Decemviri perlitrbali alias in aliam partem discurru.nl. Liv. Van de ontslelde tienmannen liep de een hierheen, de andere daarheen,
h. Soms is daarbij het geheel nitgelaten ; b. v. cum alius alii aurilium ferrent. Cues. Toen de een (van hen) deo anderen hielp (Zie § 229 tilz. I.)
c. Somtijds komt het prxdicaat dan overeen met de bijstellingen pars-par»-, quisquo enz, vooral indien er tegenstelling plaats vindt, mits de appositie vo'o'r het pratdicaat sla; b. pictures et pntfao suam f/i.is-qua opus a vuig» vouaideran ruit. Ci«j. lel-r schilder en dichter wil. d-U zijn w»'rk door hel publiek betracht worde. Duo comulea (»jM« anni, alter morbo, alter f er rit periit. L\* Van de twee conauls van dat jaar kwam de eeue om door e»ne ziekte, de andere door het zwaard.
Aanm. 2. Soinlijds wordt bij het onderwerp een ander fuhstantief gevoegd door quavi, lanlum-quantum of nisi om cene vergelijking of uitzondering op te geven ; bet prajdicaatricht zich dan somtijds naar dal bijgevoegde suhslantief, mits dit voorafga; b. v. magis pedes quam arma Numidas tutata sant. Sail. Meer dan de wapenen beeft de vlucht de Numidicrs gered. Qms ilium considem nisi lalrones putant? Cic. Wie houdt hem voor consul, tenzij de schurken?
Aanm- 3. In bet Nederlandsch staat voor de bijstelling dikwijls het woordje als; dit moet in het Latijn op verschillende manieren vertaald woeden;
a. geeft het eenen iverbelijken toestand, eene betrekking, een ambt aan, welke tijdens de handeling eijien zijn of waren aan bet wezen, bij wiens naam de bijstelling slaat (Zieij 236, c), dan wordt-n/s in het Latijn niet vertaald ; h. v. non eadem volo senex, quee puer volui. Sen. Ik wil niet hetzelfde als grijsaard, wat ik als kind gewild heb. Junius adem, quam cousul voveral, dictator de-dicavil. Liv.
1». liet Nederlandsche als, als een, als ware bij enz., welke eene vergelijking-of eenen vermeenden toestand aanduiden, worden vertaald door lamquam, quasi lt;jf ul met een suhslantief als bijstelling; b. v. Aegyplii canem el felem «t deos colebanl. Cic. De Egyptenaren vereerden den bond en de kal als (waren hel) goden.
c. Wanneer als beteekent selijk eigren is aan, dan wordt bet vertaald dour ut met een substantief als bijstelling; b. v. lu miki videris Epicharrni, aculi homi-nis, ut Siculi senlentinm scqui. Cic. Het schijnt mij loc, dat gij bet gevoelen volgt van Epicbarmus/W^Jis Siciliaan, een scherpzinnig man was. Üns voor een wordt ook vertaald door ut met een subitantief als bijstelling ; h. v. Mcneclïdus, salis exercitatus in dicendo, ut Tliebanas scilicet. Nep. M., tamelijk geoefend in de welsprekendheid, voor een Thebaan wel te verstaan.
d. Men kan ook in plaats van ut met een substanlief een gelieel voorstel gebruiken met de voegwoorden quum, quia enz , of een tusschenvoorstel [ulpolc qui, quippe qui) of een deelwoord; h.\.Soera tes nccusaius est. quod corrumperet Jnventntem. Quinc'. Socrates is beschuldigd geworden als bederver der jeugd. Quo major vir (Numa) habendus est, quum illam sapientiam cog-novit. Cic. Numa is als kenner dezer wijsheid voor een grooter man dan deze te houden.
e. Al» kan vertaald worden door more, modo, in modum, in morem, rtlu, ratione enz., wanneer bet beteekent naar de wijze, op de manier; b. v. latronum ritu vivere. Als struikroovers leven. In morem fluminis. Virg. Als een stroom, (Zie 249, Aanm. 1; 316, Aanm. 1, en 361, 8, Aanm. i).
f. Geefi als een doel aan, dan wordt bet niet vertaald ; soinlijds kan in dil geval de bijstelling bij eenen geheelen zin komen ; dit vindt men echter slechts bij latere schrijvers; b. v. mille equites, cumulus prospens aut snbsidium laboranlibus ducebantur. Tac. Duizend ruiters werden bijgebracht als (lol) overvloed
^bij bet welslagen of als liulp voor de zwakken.
151
Afiiuit. 4. Oils namelijk wordt bij een bijstelling gewoonlijk niet vertaald. Men kan bet vertalen door dia) of inqatun. datgeenen invloed uitoefent op de Lijstelliog; li. v. qmni hesLernus dies nobU, consulurihtis dico, lurpis üluxit! Cic. Wat is ile da^ van gisteren voor ons, voor ons ond-consuls namelijk, schandelijt geweest. Men kun ook in plaats van de bijstelling een tusselieuvoorstel gebruiken met qui, (juie, quod en esse, dus b v. nobis, qui suniits consoles. Zie $ 521.
§ ti3.rgt; 1 [n het antwoord komt clfzelt'cle naamval voor, als in de vraag, mits du/.eU'de soort van woordsn ook in ds vraag sM: b. *. quis ler/em tw-lit? — ICiiI]ii.-i Cic. Wie heeft de wet gemaakt? — Rullns. (tiijum pecm'f An 3Iolilhgt;j»r? — Nou, verum AojjroiiiiS. Virg. Van wien is deze kudde? Van Melitjffius? — Neen van Aegon.
3. Komtnn het antwoord eene andere soort van woorden voor dan in de vraag, dan bezigt men ook gewoonlijk eenen anderen naamval; dit heeft gewoonlijk plaats, wanneer bezittelijke voomaainwoorden, of bepalingen van prijs of plaats in de vraag of in het antwoord voorkomen; b. v. quanti oryza em-j)l:i est? — Piir-vo. Hor. Voor hoeveel is de rijst gekocht? — Voor weinig. Cujunipecus? — vVoijoiii^ Ubi est? 1 gt;lt;gt;iniu ? — Immo npnd Igt;is»oiim. Ter. Waar is hij? te huis? — Neen, bij Discus. Zie §5 272, 2; 293 en 36 1 — 36 3.
5 SÏ40. Het betrekkelijk voornaamwoord qui, qua, quod komt in jffe-«slax'Iit, en jyetal overeen met het woord, waarop het betrekking heeft; de naam va.1 hangt af van de plaats, die het bekleedt in het tusschenvoorstel; b. v. Igt;eiiss est, qui hunc mundum reqit.VAc. Thrasybulus id, qiiod pollici-tus erat, prastilit. Nep. A.i*tgt;ores serit agricola, quairum fructus ipse aspiciet nunquam. Cic. De landbouwer plant boomen, welker vruchten hij nimmer zal zien. «Justitlu, sme qvLix. nihil potest esst Imidahile. Cic. De recht-Taardigheid, zonder welke er niets lofwaardig kan zijn.
Uitzondering. A. Somtijds neemt hot betr. voorw. niet het geslacht en getal aan ran het woord, waarop het ïich betrekt, maar van de wezens, die door dat woord worden voorgesteld; dit geschiedt vooral na verzamelwoord eu; doch niet in een verklarend tosschenvoorstel; b. v. Caesar equitatum omnem, guem ex omni provincia eoaclum habebat, praemittit, qui videant, quas in partes hostel iter faciant. Caes. Caesar zond d» gebeele ruiterij, die hij uit het gansche wiogewes' verzameld hady vooruit om te zicu, waarheen do vijand ïich begaf.
B. Na ex eo numero, ex eo genere staat het betr. voornaamwoord meestal in het memiovc/en in het gêslacht der woorden van welke gesproken wordt; b. v. ex eo numero, qui consules futrunt, raulti mortui sunt. Cic. Uit het getal dergenea, die consuls geweest zijn, zijn er velen gestorven. Amicitta est ex eo genere, quae pro-sunt. Cic. l)e vriendschap behoort tot die soort van zaken, welke voordeel aanbrengen.
C. Wordt een persoon door den naam eener zaak aangeduid, dan neemt het betr. vonrnw. het geslacht van dien persoon aan; b. v. scelus, qui me perdidit. Ter. De booswicht, die mij in bet verderf gestort heeft.
Aanm. A. Wanneer het relativum zich op cenen Infinitief of op den inhoud van een gelieel voorstel betrekt, dan plaatst men liet in hel onzijdig enkelvoud; b. v. unum ei objicitur, nalum esse Gadibus, quod nemo negal. Cic. £r wordt hem alleen tegengeworpen, dat bij te Gades geboren is, wal niemand ontkent.
B. In plaats van quod gebruikt men dikwijls quae res; b. v. miiltae civitates a Cyro defecera,nt, quae reg ■niultorum htllnrum causa fuit. Just. Vele staten waren van Cyrus afgevallen, hetgeen de oorzaak van talrijke oorlogen is geweest.
C. Veelal gebruikt men id quod in plaats van quod, en dan plaatst men het tusschenvoorstel voor hot praedicaat van het hoofd voorscel; b. v 5» nos id quod maxime debet, nostra palria deleetat. Cic. Indien wij on* vaderland beminnen,hetgeen ten zeerste dient te geschieden.
■i § .Wanneer qui, qua;, quod op twoo of meer woorden betrekking heelt,
dan plaatst men het ia het meovvoutl,
!gt;. Zijn die woorden namen van lovcucle wezens, die allen liotieelfdo jyeslacUt hebben, dan plaatst men qui, quee, qund ook intlsxt jyoslaolit.
«. Zijn het namen .au lovomlo •wozons» van vci'Scfiilloinl
152
If elt;Mlacli.t, (lau komt het botrekkclijfc v ooruaarawoord in het ntanuoiyic.
lt;1. Zijn het namen van usalcen, welke allen hotzelfdo fifosluclit hebben, dan kan men qui, qva, quod ook in dikt geslaoïit of in het onsEljdigf plaatsen.
e. Zijn het namen van zakon van ■vorschillond gfoslnolit, dan plaatst men het betrekkelijk voornaamwoord gewoonlijk in het lt;gt;ny,ylt;!»«»• j somtijds in het geslacht van den la at sten dier namen; b. v. DPiotas, Virtus, Fides, quai-uin Roma Umpla sunt. Cie. De Vroomheid, de Deugd, de Trouw, welker tempels te Home zijn. Grande) natu matros et parmtli llberi, quoimm utrorumque atas misericordiam nostram requirit. Cie. Bejaarde moeders en kleine kinderen, wier beider ouderdom ons mededoo-gen vergt. Fortunam nemo ab inouiiBtantia et temei-itato se/unget, quee dig na eer ie non sunt deo. Cie. Niemand zal de wisselvalligheid afscheiden van de onbestendigheid en de vermetelheid, welke (eigenschappen) eenen god onwaardig zijn. Otium atque drvltiee, quee prima mortales putant. Sail. De ledigheid en de rijkdom, die de stervelingen voor de voornaamste zaken honden. Kbb truces atque friictus, qwos terra gignit. Cic. Die voortbrengselen en vruchten, welke de aarde baart.
Janm. 1. Staat de laatste naam in het enkelvoud en de overige in het meervond, dan raag qui%(iult;r. 1 quod slechts dan met het laatste overeenkomen, wanneer dit de overige in zich bevat; b. v. nihil praslayi-tiuM houonbys% imperii», papulari gloria Jurfjcavarunf, ad quam feriur\ optimus quisque. Cic. Zij oordeelden. dat niets voortreffelijker wat dan de eerepostcn, het opperbevel, het aanzien, naar welken de besten streven.
Aanm. I. SoiMijds staat het betr. voornaamwoord in hot onzijdig meorvoud achter namen van zaken verbonden met persoonsnamen, wanneer deze als zaken beschouwd worden ; b. v. Dailius deleclubatur f'unali et tibicme, quae sibi sumpserat. Cie. Duilius schepte vermaak in de fakkel en den fluitspeler, die hij zich aangematigd had.
§ a. Het betrekkelijk voornaamwoord qui, quae, quod is uit zich
zelt van geenen persoon, doch neemt den persoon, aan van het -woord of van de woorden, waarop liet zicli betrelct.
quot;b. Betrekt het zich op woorden van -verseïiillenden persoon, dan neemt het den persoon aan, die den •voorranjp heeft.
o. Betrekt het zich op eenen Vocatief, dan neemt het den tweeden persoon aan ; b. v. Cfgo nunc, qui Mas oinnes res egi silentio, interpelhr. Cic. Nu word ik, die dat alles in stilte verricht heb, lastig gevallen. quot;Ve-stra, qui cum svnma integritate ■vixistis, ho c maxime interest. Cic. Dit is van groot belang voor u, die zeer eerlijk geleefd hebt. Aoh su-mus ü nos angures, qui avium observatione futura dicamus. Cic. Wij zijn niet van die wichelaars, die uit liet waarnemen der vogels voorspellen. O nox; illa, qut» paene aeternas huic urbi tenebras attulisti. O nacht, die bijna eene eeuwige duisternis over deze stad gebracht hebt. Zoo ook ego--et tu, qui snmus ; iu et Tiro, qui estis.
§ 943. Wanneer bij eigrennamen -van zaken eene b^jstel-lingr staat van een ander efowlacht, dan kan men qui, qua, quod naar verkiezing met een van beide laten overeenkomen ; b. v. Ca sar itd flumen Soaldein, quod wjlu.it in li/osam, ire constituit. Caes. uid flumen Oxum pertenium est, qui turhidus sender est. Curt. Men kwam aan de rivier den Oxus, die altijd troebel is.
§ 1S4-4L. a. Wanneer qui, qua, quod een werkwoord met onvolledige beteekenis en een substantief tot gezegde heeft, dan komt het gewoonlijk overeen met dat substantief (en niet met het woord, waarmede het iu het Neder-
153
landsch orereenkomt); b. v. est carter Syracusis, qute lautumiaa rotaü-tur. Cic. Er is te Syracuse een kerker, die de steengroef genoemd wordt; Thehcs, qnoii Beolies caput est. Liv. Theba, dat de hoofdstad van Beetle is. Bomicilia eonjuncta, quas ui'bes dicimu*. Cic. De bijeenfjeJ voegde huizen, die wij steden noemen. Pompejo, quoct reipailicri litmc^tl fuit, exstineto. Cic. Na den dood van Pompejus, die een licht in den staat was.
li. Somtijds echter moet qui, quae, quod overeenkomen met het woord, waanp het zich (in het Nedcriandsch) betrekt, vooral Indien bet tussehenvoorstel eene noodzakelijke bepaling in zich bevat met een ander werkwoord dan esse; b.v. flumeii qnod appellalur Tamesis. Cic. De stroom, die Teems genoemd wordt. Oenm hominum, quod Ilotw vocanlur. Nep. Een soort van mensclien, Ilelolen genoemd.
Aan m. Qut. qua% quod richt zteh somtijds naar het woord, dat als de eigenlijke naam de aandacht het meest trekt ; b, t. anima/, quem ooramus honïinem. Cic. Het levend wezert, dat wij idensch noe-mcn. Scipio Tiasica, qui tit Coreulum appellatu*. Cic. Sc. IV., C. genaamd.
. | S45. Wanneer de woorden tulls en tantus voorafgaan, wordt ons woordje als vertaald door quails en quantum; daze woorden komen gelijk de gewone adjectieven in geslacht, getal en naamval overeen met de uitgedrukte of verzwegen woorden, waarop zij zich betrekken ; b. v. cmii t a litis copiis, quanta» negue aniea, neque podea habuil qttisquam. Nep. Met zooveel troepen als noch voor, noch na hem iemand gehad heeft. Ple-rique amicum tolom volunt, qualos ipsi esse non possunt. Cic. Da moesten willen, dat een vriend zoodanig zij, als zij zeiven niet kunnen zijn. Nemo taivtas res optare ausus ett, quanta» dii ad Pompejum detule-runt. Cic. Niemand heeft zoo groote dingen durven hopen, als de goden aart Pompejus gegeven hebben. Zie § 428.
Aanmerking. Hangen qualis en quanlus van hetzelfde voorzetsel af, als Mis en tanlus, dan kan vóór qualis en quanlus dat voorzetsel wegblijven, indien ook het werkwoord daarbij niet herhaald is; dit geldt ook voor qui, qute, quod, als bel zieli op een aanwijzend voornaamwoord betrekt; b. v. In eartem opinione fiii, qua reliqui omncs. Cic. (In qua reliqui omnes fucntnlj. Ik ben in dezelfde meening geweest, als al de overigen. Me tuce luterce numquam In tantam spem addu.cerunl quantam aliorum. Cic. (In quanlam UUerae aliorum induxcrunl). liwe brieven hebben mij nooit zooveel hoop gegeven; als die der anderen.
§ S40. Het betrekkelijk voornaamwoord moet altijd, ter vermijding van dubbelzinnigheid, zoo dicht mogelijk staan bij het woord, waarop het zich betrekt Zie § 546, 2. C.
Kanm. t. Het anbotantlef, waarop zich qui, quae, quod betrekt, wordt somtijds tlaarachter Uerltaalii en in denze'.fden naamval gezet als qui, quae, quod; dit geschiedt, als men daarop wil drukken of dewijl men dubbelzinnigheid moet vermijden; b. v. erant itinera duo, quibns Uinerlbus domoexire pos-senl. Caes. Er waren twee wegen, langs welke (wegen) zij uit hunne woonplaats konden komen. Lilleras misil de vililco P. SepLimii, qui viUlca* caedem fece-ral. Cic. Hij heeft eenen brief gezonden aangaande den opzichter der hoeve van P. Septimius, welke opzichter eenen moord gepleegd had.
Aanm. 2. Het betr. voorow. komt sooitijds overeen niet een substantief, dat daarachter uitgedrukt moest trordeo, doch verzvregen is ; b. v. roajurawfrtf pauci, in quibus Caiilina : de qua (aamaluk : conjuradoueji dicam. SalL L. Cantiliut scriba ponti/icis, fuoi (nl. tcribas pontifieum) nunc tninort* appellant. Liv.
Aanm. 3. a.Het substantief, dat door een tussehenvoorstel nader bepaald wordt,wordt somtijdsvóór qui, qua:, quod uit((el:ilen doch achter dat voorn\v, en in denzeKden naamval geplaatst; b. v. quoa cum Mario pneros miseram, epislolain mihi uUulerunU Cic. De jongens, die ik met Marius gezonden had, hebben mij eenen brief gebrachte (voor pueri quos.) Uabeo, qnas ad euudetn littera* misisli. Cic. Ik beb de brieven, die gij hem gezonden hebt (voor Uabeo liUeras quas).
b. Meestal plaatst men in hel hoofdvoorstel is, ea, id in den na.imval. waarin bel substantief zou gestaan hebben, vooral wanneer die naamval niet dezelfde is, als die van het betr. voornw.; b. v. qnam quisque uouü artem, in liac se excr-
ï
154
ceql. Cic. ledereen moet zicli oefenen in de kunst, die liij kent (voor in arte qunm). Ad qnas res aytissimi erimus, in iis poiissimum elaborahimm. Cie. In de zaken, tol welke wij Lel meest geschikt zijn, zuiien wij liet meest werkzaam zijn (voor in rebus ad quas.)
c. Wanneer in het Nederiandseh een tusschcnvoorslel ter bepaling bij eene bijstelling slaal, dan plaatst men op genoemde wijze de bijslelling allijd in het tusschen-\oorstel; AniHnus Syriam a Cilicia dividit, qui mona erat hoslium planus. Cic. Syrië wordt van Cilicië gescheiden dour den Amanus, een berg, die vol vijanden waf.
d. De dichters plaatsen dan somtijds het substantief niet achter, maar Toor het hetr. veornw.; b. v. urbem quam staluo, vetlra est. Virg. De stad, die ik stieht, is da nwe. Jvoor urbt quant slaluo of fuam «taluo urbem, ea est vetlra).
Somtijds laten rij het aanw. ▼oomw. weg en plaatsen het tnsschenroorstel achteraan} h. ▼. populo «C placcrent% quas feeisset fabulat. Ter. Opdat de blijspelen, die hij gemaakt had, aan het volk zonden behagen tvoor : ut fabulae quat jocutet of vl quat fecuset fabulat, eat eaz,^.
Somtijds ook plaatsen zij het substantief in het tusschenvoorstel en laten in het hoofdvoorstel een adjectief staao, dal bij gnoemd substantief behoort; b. v. alii quorum comoedta prisca vtrorum est;voor alii vtri quorum enz}
Aanm. 4. Wanneer bet substantief, waarop zich qui, quae, quod betrekt, van een adjectief vergezeld is, dan plaatst men dit adjectief somtijds als bepaling van qui, quae, quod in bet tusschenvoorslel, vooral indien bet in den superlatief staal; b. v. atvus calore, quem multam hibet, omnia quae accepil conficit, Cic. De maag, door de groole warmte die hij heeft, verleert al het onlvangene. Theriiistoclcs de servis suis, quem kabuü fldellssimum misit. Nep. Themistocles zond den getrouwslen zijner slaven.
Aanm. 5. Zelden, (nooit in proza der gnnden eeuw) plaatst men qui, quoe, quorf in den naamval van het woord, waarop het zich betrekt, alhoewel het volgen* de plaats, die het ia het tusschenvoorstel bekleedt, in eenen anderen naamval moest utaan 'dit noemt men attractie] ; b. v. nolante judice, quo «orti populo. Hor. Volgens de uitspraak van het volk, een rechter dien gij kent [voor quem norti]' Quibus poterat, tmueiit duetts tecum. Liv. De gewonden, die hij kon {medevoeren} met zich genomen hebbende (voor quo* due ere poterat.)
Aanm. 6. Wanneer een tusschenvoorstel ter bepaling vergezeld is van een reven voorstel, waarin een parsoonlijk of aanw. voornw. voorkomt, dan zet men ^ui, quae, quod somtijds in dat nevenvoor^tel en in den naamval van dat pera of aanw. voornw., hetwelk dan weggelaten wordt; b. v. vt iynava an'malia, quibui « citum suygeras, jacent torpentque. Tac. (voor quae ja«enrtorpe»i/quf, *i iis ribwrn au^jera*). Evenals vadsige dieren, welke lui blijven liggen, indien gij hun spijs verschaft.
Somtijds plaatst men dan in het voorstel, waaruit qui, quae, quae/ weggenomen is, een aanwijzend voornw. in dea naamval, waarin qui, quae, quod zou hebben gestaan; b. v. ex qvo exsistit illud, multa etst probabilia, quae quamquam non ftreïpenntar, his, sapientiê vita regeretur. Cic. voor: quibus vi(a reyeretur, quamqaamp;m ea won etc.
Aanm. 1. Wanneer in onderstaande regels gezegd wordt, dat een substantief in een bepaalden naamval moet slaan, dan geldt dit ook voor de voornaamwoorJen, die de plaats van dat substantief innemen, behalve wanneer het tegendeel wordt opgegeven.
Aanm. 2. Wanneer geiegd wordt, dat een werkwoord een bepaalden naamval vordert, dan geldt dit ook voor de deelwoorden met actieve beleekenis en voor hel Gerundium, die van dal werkwoord afkomen.
§ 243. Als een woord slechts om zijn vorm wordt aangehaald, dan plaatst men het, indien bet verbuigbaar is, liefst in den naamval, die door de omstandigheden gevorderd wordt; b. v. ex providendo esl appellata prudenlia. Cic. Prudenlia fvoorzichtigheidj komt van yrovidere (voorzien^. Bnrrum semper Emius dicil, nunquarn Pyrrlium. Cic. Ennius zegt altijd Burrus, nooil Pyrrhus.
Dit geschiedt niet, als juist een bepaalde vorm moet worden aangegeven; b. v. ab amare venil ama. Van den Inf. amare komt de Imp. ama,
2. Eenige substantieven worden in hel Laiija uilgelaten, wanneer de zin duidelijk genoeg is; dusdanige woorden zijn -
a. de woorden jilius, [ilia enz. wanneer zij door eenen Ginitief bepaald worden. Zie § 27?, Aanm: 1, b.
^ b. De woorden aedes en templurir, wanneer zij van een voorzetsel afbangen en door den naam eener godheid bepaald worden. Zie g 272, Aanm. 1, c. \ c. De woorden aqua, water; caro, vleesch; caslra, legerplaats; febris, koorts; mare, zee; pars, deel; paries, rol; praedium, landgoed; prelium, prijs; tempore, tijd, in sommige uitdrukkingen; b. v. gelidam tirnet. Hij vreest het koud water. Bubula t esci. Ossenvleesch eten. In hibernis esse. In de winterkwartieren zijn. In allo esse. Op zee zijn. Terliam sumere. Hel derde deel nemen. Primas agcre. De eerste rol spelen. In Tusculano esse. Op hel landgoed te Tusculum zijn. Magno vendete. Duur verkoopen. Ex quo, sedert (den tijd) dat. Het woord verba wordt met een werkw.
uilgelaten; b. v. quid mullal (d. i. verba prof er am). Quid muliis? (d. i. verbis ular.) Waarom zou ik nog veel zeggen.
d. Somtijds laat men substantieven uil, die door een ondergeschikt voorstel bepaald worden; dikwijls vervangt men ze dan door een aanw. vournw. in liet onzijdig: b. v. non quaesivtt (locum), ubi lalo viverel. Nep, Hij zocht geene plaats, waar hij in veiligheid zou zijn. Illud angil: ducessus ab omnibus, quae sunt bona m vita. Cic. Die gedachte kweli, dat men alle goederen des levens verlaat.
3. Wanneer men bij eigennamen van steden, eilanden, bergen, rivieren enz. wil opgeven, in welk land zij liggen, dan moeten bij die eigennamen de woorden urbs, oppidum, insula, mans, flumen enz. gevoegd worden, en de eigennaam van het land staal dan daarbij in den Genitief; b. v. Corioli, oppidum llaliae. Corioli in italié of C. eene stad in Italië. Rkenus, flamen Germaniae. De Rijn in üermanië.
Aanm. Bij lateren vooral vindt mei den eigennaam van het land in den CfCnitief of in den Ablatief met «n; b.v. Nurbona in Gallia; Carthago Hispaniae. Eutr.
4. Waaneer een nevengeschikt voorstel in het Nelerlandsch begint met een aanwijzond voornaamweord en een gemeen zalfat. naamw. om eenen voorafgaanden eigennaam aau to duiden, dan blijft in het Latijn dat gemeen xelfstandi? naamw, weg ; b. v. P. Aselhi* mortnut est. Is quum nabent unicam f iliam earn here-Hem instituit. Cic. F. Asellu^ is gestorven; daar dez* man slechts ééne dochter had, heeft baar erfgenaam gemaakt. iVon me vincet Orpheus, huic mater quamvts adsit. Virg. Orpheus zal mij niet overtreffen, ofschoon die dichter donr zijne moede' bijgestaan wordt.
3. a. De substantieven worden somtijds als adjectieven gebezigd en zijn dan wel van een bgwoord vergezeld ; b. v. populus late rex. Virg. Een volk wijd en zijd regeerende. Victor equus. Virg. Het overwinnend paard. Dit geschiedt voornamelijk met de substantieven op tor en trix, benevens met de namen vao volkeren.
b. Somtijds gobruikt men in het Latijn een substantief, dat een afgetrokken denkbeeld oitdrnkt^ in plaats van een adjectief, waarop men in het Nederlandsuh wil drukken; b. v. 6onitas ingenii. Cic. Een uitstekend vcrstan l. Exigaitas coptarum. Cic. Zwakke krijgsbenden. Iniquitas temporum. Cic. Da slechte tijden. Saavitas odorum. Cio. Aangename geuren.
6. Somtijds -'«ezigt men in het Latijn namen van afgetrokken denkbeelden om personen of zaken aan te duidend; b. v. senectus (voor senes); serviUa 'voor servi'. Omgekeerd ook den naam van een persoon of zaak voor dieu van een afgetrokken denkbeeld; b. v. a puero, a puerii voor a pueritia. \
7. De beteekenis van het enkelvoud en meervoud wijkt in het Latijn somtijds af van het Nederlandsch. (Zie § 48, Uitz.)
a. Somtijds duidt het enkelvoud in het Latijn een verzameling aan en moet dan meestal in het Nederl. door het meervoud vertaald worden; b. v. villa abundat porco, hsedo, asno, lacte, melle. Cic. Hel landgoed heeft over-vbed aau zwijnen. Lokken, lammeren, melk en honig.
b. De dichters gebruiken den Nom. en Ace. meervond om met ophef van iets te spreken (pluralis majestalicus); b. v. corda, corpora, pectora, soles, viae, al-tana enz. voor cor, corpus euz.; voornamelijk bij gemoedsbewegingen; b.v. irae, timo -res enz. Soms duidt hel meervoud eene vermeerdering aan; b.v. murmura, silenlia enz.
c. Wanneer dc stofnamen ia het roe«rvoui staan. Jtn worien daardoor hunne deeltn aangeduid of wel het herhaald voorkomen of de verachillende soorten daarvan; b. v, nives, harhaald sneeuwea of saeeiivfvlokkeu ; tmbros, c*mi enz.
d. De namen van af($etrlt;ikkeii denkbeelden hebben ook meervoud om verschillende soorten aan te duiden; b. v. omne* awnritiie. Cic. Alle soortea van lieli/ustit; ot' wel om eene herhaalde handeling uit te drukken; b. v. clara* m irr»$. Cic. H ninrjie uiteinden. Adolescentiwn familiaritatet. Sail. Vriendschapsbetrekkingen met jongelingen.
8. Ter vertaling van een subslaniief gebruikt men somtijds in het Latijn een geheel voorstel; b. v. gaudeo, quoi vales. Cic. Ik verheug mij over uw ivehijn. Ut aper-tius hoe sü. Cic. Tot grootere duidelijkheid. Stetit per Trebonium, quominus ^milites) oppido potirentur. Caes. De inname der stad hing van Trebonius af.
j In den IVomina.tiof staan; 1. het onderworp.
2. het attribuut van het onderwerp; 3.de lïnjf van het onder
werp en het attribuut van die bijstelling; 4. het substantief, mljec-tief, deelwoord, voornw., dat gevoegd is bij een werkwoord met onvolledige beteekenis. Al deze deelen staan echter in den A.ccusatie4 bij den Ace. cum Inf., en in den A.bla.tloi bij den Ablativus absolutus; b. v. (0Sm0 sum redlturus.) Spero me raox rediturum esse. Cic, Ik hoop spoedig terug te keeren. (IXussdrubal suffattfi es', imperator) Ha^Arubalo suffeeto .\rjp. Nadat Hasdrubal alsbevel-
hebber was aangesteld.
§ Da werkwoorden mot ouvollotlijjfe beteekenis zijn:
156
1. Het werkwoord osse; b. t. nemo estcasu bonus; dlscenda firtus est. Sen. Niemand is bij toeval goed; de deugd moet geleerd worden. Spero mi® max roditixrirm esse. Cic.
2. De werkwoorden fieri, evatlëre, worden, exslstgre, zijn; ma-ïiëi-e, blijven; nasci, geboren worden; b. v. homo sapiens fieri po-test. Cic. De mensoh kan wijs worden. [Scimus hominem sapientem/ië-ti poste). ClearoHus patromis^/eiw evasit. Just. Clearchus is voorstander des volks geworden. Eg^o patronus éxstiti. Cic. Ik ben een voorspreker geweest. 3Nemo nascitur «lives. Sen. Niemand wordt rijk geboren. [Scimui peminem nasci divitem).
Aanm. 1. Somlijds hebben genoemde werkwoorden eene volledige beteekenis; b. v. tsse wanneer het beteekent; beslaan, leven, zich bevinden, verstrekken, toebehooren ; b. v. omnibus innalum est, esue Decs. Cic. Dal er goden beslaan, is allen ingeschapen. Yeliae fut salts libenler. Cic. Ik heb mij graag le Velia opgehouden. Zie §§
7.1, 303 en 306.
Aamn. quot;i. Datgene waaruit iels ontslaan of geworden is, slaat in den Ablatief met ex of de; h. v. ex beaio miser (actus est. Cic. Van gelukkig is hij ellesdig geworden.
3. Verscheidene passieve werkwoorden, zooals:
ii. Die, welke beteekenen : epenoemdl -worclen, li eeten, als : appellati, did, nominari, cognominari, nuncnpari, salutari, vocari ; ook in-tcribi, getiteld zijn, en het actieve audire, beeten; b. v. tempus opportunum appdlatur occasio. Cic. De geschikte tijd wordt gelegenheid genoemd. Ju-stitia erg a Beum religfio dicitur. Cic. De rechtvaardigheid jegens God wordt godsdienstigheid genoemd. Romulut dixit, se Quirinum toean. Sen. Eomnlus zeide, dat hij Quirinus genoemd werd. JRexquo paterque (tn) audisti. Hor. Gij zijt Koning en vader genoemd. Liber, qui eecouo-micus inscribitur. Cic. Het boek getiteld Aeconomicus.
1gt;, Die, welke beteekenen: voor iets jgelioucton of erkend ■worden, schijnen, als haberi, putari, duci, exMmari, credi, jtoni, cenaëri, judicari, (Bstimari, numerari, agnosci, reperiri, videri; minder goed apparêre, dat, gelijk videri, schijnen beteekent ; b. v. Pharnabazus habitus est imperator. Nep. Pb. is voor veldheer gehouden. Igt;emostgt;iones oratorum princeps est judicatus. Cic. Dem. is voor de voornaamste der redenaars gehouden, [Scimus IDemosthenem prinoipem esse judi-catum.)
o. Die, welke beteekenen: tot een ambt g^okozen of benoemd worden ; als: creari, renunciari, designari, effici, salutari, declarari, institui, legi, eligi, de ligi, suffici, dari, assumi, adjungi, re-linqui-, b. v. Clodius tribunus plebis est designatus. Cic. Clodius is tot gemeensman gekozen. Oonsules declarantur Tnllins et A.nto-nins. Sail. ïullius en Antonius worden tot consuls benoemd. Utinam ego vobis amicus atcriberer. Cic. Mocht ik bij u als vriend aangenomen worden.
Aanm. 1. De woorden als, tot en voor worden gewoonlijk niet vertaald bij bovengenoemde werkwoorden; hij haberi en esse in de beteekenis van gelden, en bij videri slaat het gezegde met pro in den Ablatief, wanneer men daardoor wi 1 aanduiden, dat eene plaats bekleed wordt; b. v. Cato unus est pro centum millibus. Cic. Calo alleen is zoo goed als honderdduizend anderen. Audacia pro muro habelur. Sail. De stoutmoedigheid geldt als een muur. Men kan ook loco of in loco en numero of in numero mei eenen Genitief bezigen; b. v. in hostium numero locoque ducemU ui. Cic. Gij zult als vijanden aangezien worden. Sacrilcgorum numero haberi. Nep.
157
Voor üeiligsclmnoêr gèliouden worden.
Aanm. 2. Worden bovengenoemde werkwoorden niet in bet passief, maar in liet aclief gebruikt (dus; noemen, voor iels houden, tol iets benoemen enz. zie § 816), dan worden de twee Nominatieven lot twee Accusatieven; b. v. aumiaum con-■tliam majores noslri appellarunl ■eaatam. Cic. Onze voorouders hebben den oppersten raad senaat genoemd. Dictatorem earn consahdabnnl. Liv. Zij begroetten hem als dictator. Romani Paalnm coniulem creant. Just. De Romeinen kiezen Paulas lot consul.
§ SSO. Wanneer een werkwoord met onvolledige beteelcenis in den Infinitief staat, dan kunnen zich de volgende gevallen voordoen :
1. Is de Infinitief zonder bepaald onderwerp gebruikt, dnn komt de bepalingquot; van dien Infinitief in den A-ocixsatief te staan; b. v. aliud est iracuntlum ene, aliud irutum. Cic. Iets anders is lichtgeraakt zijn, iets anders toornig.
2. Is het ontlerwerp bij den Infinitief witarelt;1l'ullt;t, dan komt dat onderwerp en de bepaling van den Infinitief in den A-Ociusatiof ; b. v. tentimus nivom esse album. Cic. Wij nemen waar, dat de sneeuw wit is. Prinoipem mts esse mavult. Cic. Hij wil liever de voornaamste zijn.
8. Is hetquot; onderworp Tan den Infinitief daarbij niet uitare-drukt, maar tevens onderwerp van het lioolt;dvoor»tel, dan
komt de bepaling van den Infinitief in den Nominatief ; b. v. homo sapiens fori potest. Cic. De mensch kan wijs worden. Cato esse bonus malebat. Sail. Cato wilde liever goed zijn. Zie §§ 251, 255, A. 3 en 258, A. 1.
4. Is het onderwerp van den Infinitief daarbij niet nifcare-«irulct, maar tevens bepalinsT in het lioofdvoortitel, dan komt de bepaling ran den Infinitief in den A-Consatiof; b. v. oivi Romano licet esse Oarlitanum. Cic. Aan een Romeinsch burger is het geoorloofd inwoner van Gadis te zijn. Expedit bonus esse vobis. Ter. Het is u dienstig, goed te zijn.
5. Is het onderworp van den Infinitief daarbij niet nitflre-drnlct, maar staat het terens als bepaling; van het hoofdvoorstel inden Datief, dan kan men de bepaling» van den Infinitief, ook in den Datief in plaats van den Accusatief zetten; b.v. milii neg^lig^enti esse non licet. Cic. Het is mij niet geoorloofd, nalatig te zijn. Vobis necesse est forti-ius viris esse. Liv. Het is voor u noodzakelijk, dappere mannen te zijn. quot;Vobis immunibus esse da'ntur. Ov. Het zal u vergund worden, Trij te zijn.
Aanm. 1. Bij licel en necesse esl is de Infinitief meestal gevolgd van den Datief; bij de o/erige werkwoorden staat in goed proza meestal de Accusatief. Slaat bij licet geenquot; persoon in den Datief, dan moet de bepaling van den Infinitief in den Accusatief staan ; b. v. medio* esse non licet. Cic. Het is niet geoorloofd onzijdig ts zijn-
Aanm, 2, Alt de bepaling van eenen Infinitief in den Nominatief staat, of kon staan, dan mogen er dos andere in den IVominatief daarbij gevoegd worden met «r, ac, qut enz.; wordt echter een jthitl» «••• daarbij gevoegd, dan raag de Nominatief in dien xin niet staan; men moet dan den Acc. cum Inf. berigen; I». r. Ad Jhêmistoclêtn quidam doc'us homo aectstiue dicitur tiqu» artem memoriae pollicitui e$i» ie tra~ dtturnm ; quum Hl» quaetiitet quidnan ilia art efficere po$$et, dixitte illum doctorem, ut omnia meminit-»»t. Cic.
§ fSSt. Onze Nederlandsche uitdrukking het sclilfnt dat wordt in het Latijn door het werkwoord vidoor op de volgende wijze vertaald :
I. De persoon, a.uu wien iets ecbijnt, komt in den Datief.
158
2 Videor wordt in alle personou en {^etallon gebruikt, en krijgt tot onrtorworp het woord, dat ia het Nederlandsch onderwerp is van het vol|j;enlt;l werlc-woord.
3. Dat volgend werkwoord komt in den Infinitief.
4. Het Toegwoord dat wordt niet vertaald.
5. De substantieven, adjectieven enz., die ter voltooiing bij genoemden Infinitief gevoegd zijn, komen o-vereen mot het onderwerp -van -videor; b. v. id mihi duaius decausii instituisse tiietdur. Caes. Het schijnt mij toe, dat zij dit om twee redenen bepaald hebben. Bene mmturut vide-ris de cimbu». Cic. Het schijnt, dat gij den burgers dienst zult doen.
Aanm. 1. Videor wordt onperütooniyk gebruikt ;
a. Wanneer het werkwoord, dat van het schijnt afhangt, in het Latijn ook onpersoonlijk is ; b. v. illoruin retulisse quot;videtnr. Sail. Het schijnt, dat zij belang er bij hebben gehad. Si opus esse viclebitiir. Cic. Indien het zal schijnen, dat het noodig is.
b. Wanneer liet beleekenl goedvinden; het is dan gevolgd van den Inf., den Ace. cum Inf. of den Conj. mei nl ; b. v. si libi videtnr, villis illis ulere. f.ic. Gebruik die liuiienplaaL«en, indien gij het goedvindt. Sunc mihi visaio est, de se-neclule aliquid ad te conscribere. Cic. Ik vind nu goed, u iels over den ouderdom te schrijven.
c. Buiiep deze twee gevallen wordt videor zelden onpersoonlijk gevonden; b. v. noa mihi videtnr ad beate vivendum satis posse virtulem. Cic.
jianm. 1. \idtor mihi heteekent ik geloof dat ik, mij dunkt dat ik, het komf mij yoor dat »k; b. *. videor mihi hant uriem vidêf, Cic. Xij dunkt, dat ik deze stad zie. .Vgt; vidoberis tibi me posttcon-eequi, tuum conaMium est. Cic. Indien u dunkt, dat gij mij kunt inhalen, moet gij het weten.
Op dezeirde wijze worden de ingeschoten voorstellen naar het schijnt, soaa/s mij dunkt enz. door videor vertaald, b.v. ut mihi videris, non recte judicas. Cic. Naar het mij voorkomt, /oordeelt gij niet juist.
kanm. 3. Viamp;ere, zien, en v'xderi, gezien worden, volgen de gewone regels der andere werkwoorden.
§ S3S. Om een voorstel met actief werkwoord om te zetten in een voorstel, waarvan het werkwoord in het passief staat, volgt meu deze regels:
1. Het rechtstreelöBcli voorwerp van het actieve werkwoord wordt onderwerp bij het passieve.
2. Het passieve werkwoord komt met dit onderwerp o-vereen, en wordt in dezelfde wvjs en tijd geplaatst als in het actief.
3. De persoon, die de handeling van het werkwoord -verriolit (het onderwerp bij het actief), komt bij het passief in den Ablatief te staan ; de levende wezens met a of ab, de overige zonder voorzetsel. (Zie § 239 )
4. De bepalingen met voorzetsels, en die, welke in den Genitief, Datief of Ablatief staan .worden gewoonlijk onveranderd bijbehouden ; b.v. Deus omnia fecit wordt omgezet in : a Deo omnia facia sunt. Cic. Dei providentia mundum administrat in: Dei providentia mundus administratur. -Cic.
Aanm. .Genoemde omzeiling geschiedt voornamelijk, wanneer in het Ned. men onderwerp is (zie g 439, 2) en bij den Ace. cum luf. Ier vermijding van dubbelzinnigheid. (Zie J 262.)
§ fSS3. 1. Om een voorstel met passief werkwoord om te zetten in . een voorstel, waarvan het werkwoord in het aetief staat, maakt men den persoon, die de handeling -verrielit, tot onderwerp en laat het actieve werkwoord daarmede overeeenkomen; het onderwerp van het passle-ve werkwoord wordt rechtstreeksoh voorwerp bij het actief ; de overige bepalingen blijven onveranderd.
159
2. De omzetting van liet passief in liet actief moot geschieden, wanneer men in het Neclerlaiidsscli een passief werkwoord heeft, dat in het I^atïjn door een onzylt;lis; of een U«ponoiis moet rertaald worden, benevens in de tijden, die van het supinum afgeleid worden, wanneer dat supinum ontbreekt; b. v. niemand wordt dtior den brave benijd, de brave benijdt niemand : probus invidet nemini. De rijkdom wordt door velen verkeerd gebruikt; velen gebruiken den rijkdom verkeerd: divitii* multi male utuntur. Sen. Hij wordt door vele dingen aangezet; multes res eum hortantur. Caes. Brutus is door hen beTrwird : Br uturn, luxerunt. Liv.
3. Genoemde omzetting behoeft niet te geschieden, wanneer het partic. fut. passief cp das, da, dum gebruikt kan worden bij verba deponentia met actieve beteekenis, of wanneer men bij onzijdige werkwoorden den derden persoon van den passieven vorm onpersoonlijk gebruikt; b. v. hij moet door vele dingen aangezet worden: multis rebut est hor tandus. De legerplaats moet door u gebruikt worden: utendum est vobis castris. Nep. Een bloeiend ge luk _ wordt benijd : invidetur Jlorenti fortmae. Cic.
Bij dit onpersoonlijk passief komt de bepaling in den naamval, dien het onzijdige werkwoord ook in den actieven vorm bij zich vordert. Is de persoon, die de handeling doet, daarbij uitgedrukt, dan wordt deze, doch zelden in den Ablatief met a of ab geplaatst; liever zet men dan het voorstel om in het actief.
jjanm. Somtijd» worden ook de gewone relieve werkwoorden ia den derden persoon enkelvctrd van het passief onpersoonlijk pehruikt; h. v, Hicltur matram Pau$aniue vixisse. Nep. Er wordt gezegd, dat. lt;le moeder Tan P^usantas geleefd heeft. Zie § 255, Aanro. 3, b.
jMCCVSATMWS CtJM IXJFISTMTMVO.
.A.lgfcmeono regel.
, § QSquot;!. Men noemt Accusativus cum Infinitivo.- een aflmnkeiyic ■voorstel, welks -werkwoor-tl in den Infinitief, en welks onder--werj» in den -Aecusa.tief sta?t; b. v. seniimut nivom essto al— lam. Cic. Wij worden gewaar, dat de s neeuw .:wit is. A.ccusa.toi*es multas esse, utile est. Cic. Het is nuttig, dat cr vele aanklagers zijn.
In het Nederl. bezigt men gewoonlijk het voegwoord dat om een afhankr-lijk voorstel aan het hoofdvoorstel te verbinden; in het Latijn wordt meestal het voegwoord dat weggelaten, en men plaatst dan het werkwoord van het afhankelijk • voorstel in den Infinitief, en bet onderwerp daarvan in den Accusatief. Hieruit blijkt: ïierpt ■ •V '-VkmAj OVv ^ •gt; c» i «
1. Dat de Ace. cum Inf. niet staat in een omsta.n(ligrlieiflsvooxgt;-stel ; b. v. quis tam demens est, ut moereat. Cic. Wie is zoo dwaas, dat hij bedroefd is?
2. Dat de Acc. cum Inf. niet: staat in afhankelijke-voorstellen, die met een -vraagrwoord beginnen; het werkwoord daarvan staat in den Oonjnnctief; b. v. gualis sit animus, ipse animus ne-scit. Cic. De ziel zelve weet niet, hoedanig zij is. Zié § 449.
3. Dat er enkele itevallen zijn, waarin de aflinnkelü Ue voorstellen' niet door eenen Acc. cum. Inf. vertaald worden; men bezigt dan een voegwoord met een andere wijs; fa. v. reliquum est, nt do me scriban. Cic. Er blijft nog over, dat ik over mij schrijve. Zie § § 470, B, 471 enz.
4. Wanneer het -werJt-woord van het afhankelijk voorstel
1CÖ
onperaaoniyk is, dan staat alleen de Infinitief; b. r, plutsso
nuntiatum est. Liv. Men heeft gezegd, dat het geregend heeft.
§ J25.quot;3. De Acc. cum Inf. staat:
1. Bij de werkwoorden, die een srewaar* worden, een weten, «lenkeu of iilttlnilclcitiu- vim goedachten beteekenen, om datgene, wat men weet, denkt, zegt, schrijft enz. aan te duiden; b. v. sentimus, nivem esHo albam. Cic. Wij nemen waar, dat de sneeuw wit is. Non titHem atgt;ritror esse nobis futurarum rerum soientiam. Cic. Ik houd het er voor, dat de kennis der toekomst ons niet nuttig is. Bemocritus dioit innumerabiles esse mundos. Cic. D. zegt, dat er ontelbare werelden zijn. Traditura est, Homernm coeeum fultüHe.
Cic. Men zegt. dat Homerus blind was. Zie § § 496, 1, d ; 503. 9 ; en 469.
Aanm. 1. a. Wanneer na genoemde werkwoorden de meeninj of de woorden letteriyk aangehaald worden, dan heeft men geen afhankelijk voorstel en bijgevolg ook geenen Acc. cum. Inf. ; b. v. tu diceres : „tuit in Africa tiiafariusquot;. Cic. Gij zoudt zeggen : Ligarius is in Africa geweest.
b. Somtijds worden de woorden credo, pulo, opinor, enz. met of zonder ul ingeschoven en dan wordl hel afhankelijk voorstel lot een hoofdvoorstel; b. v. male, credo, mererer de meis civibus. Cic. Ik geloof, dal ik mij weinig verdienstelijk zou maken bij mijne medeburgers. Ut pulo, non poleris. Ov. Ik denk, dal gij niet zult kunnen. Zie § 263, Aanm, 8.
Aanm. 2. In het Nederl. zijn de werkw, van zeggen, gelooven enz. dikwijls vergezeld van het voorzetsel van met een voornaamwoord; b. v. men zegt tan mij, dut ik vertrek. Bij de vertaling in het Latijn blijft het voor z. ra» met het volgend persoonl. voornaamw. weg; dus : men zegt, dat ik vertrek.
Staat bij van een substantief, een aanwijzend of betrekkelijk voornw., dan blijft van ook weg, maar het substantief en die voornw. nemen de plaats in vnn het persoonlijk voornw., hetwelk achter dat staat; b. v. men zegt van Ceesar, dat hij vertrok, wordt: men zegt, dat Ccesar vertrok; Gesar, van tcien wij zeiden, dat hij vertrok, wordt ; Ceesar, die tclj zeiden dat vertrok.
Zelden vindt men van vertaald door cf«, wanneer de nadruk op het woord ligf, en dan beteelent het vat aanbttreft \ b. v. de Africano vel jurare posium non ilium iracundia turn tnflammalutn fuitte. Cic. Ik kan van den Afrikaan wel xweren, dat hij enx. (Wat den A. aanbetreft enz.) 9onis wordt Jan het voornw. niet herhaald; b. v. de te tarnen fam* conttans, n«c dicipi poue% nee vinei, Cic. Wat u' aanbetreft, bestaat de vaste meening, dat gij ens.
Aanm, a. Wanneer de werkwoorden van zeggen, meenen en gelooven, en zoo ook die, welke- een waarnemen, onverschillig hoe, aanduiden, (b. v. »cri-lor, audior, intelligor, demonstror, reperior enz. in het Nederl. het woord men (of ook wel een bepaalden persoon) tot onderwerp hebben', dan zet men die jn het Latijn om in het passief op de wijze van videor (zie § 251.) ; b. v. ferentii fabellee putabantur a Lrelio soribi. Cic. Men meende, dat de treurspelen van Terentius door aelius geschreven werden. Igt;ii esse leati intelliafnntui-. Cic. Men begrijpt, dat de goden gelukkig zijn. Arlstaeus inventor olei esse dicltur. Cic. Men zegt, dat A. de uitvinder van de olie is. XSibulus nondum audiebatur esse in Syria. Cic. Men hoorde er nog niets van, dat B. in Syrië was. Pomp ejus perspeotiM» est a me, de te ooaritare. Ik heb bemerkt, dat Pom-pejus op n dacht. '
De werkwoorden dxcor, exittimor, perkibeor, putor komen op die wijze in
161
alle personen voor ; feror, narror, trador enz. alleen in den derden persoon enkelvoud en meervoud. Zie c.
Tb» Genoemde werkwoorden kunnen ook in den derden persoon enkel* vond van Let pssaief onpersoonlijk gebruikt worden, en dan zijn zij ge* volgd van den Ace. cum Inf.; ili' gescliiedl gewoonlijk;
•l. wanneer de werkw. in de samengestelde lijden slaan; b. v. traditnm est, llomernni cwcum fuisse. Cic. Men zegl, dal H. blind was.
2. Bij liet gerundivum met esse bijna altijd; b. v. Piillonem existiman-dnm est diserhan fnlsse. Cic. Men moet hel er voor bouden, dal Pbiio welsprekend was.
3. Wanneer niet van een los gerucht, ninar van eene stellige verklaring sprake is; in dat geval staal er meestal een bijwoord bij; b. v. vere illud dicitnr, liomines [hanc rem) facülime consequi. Oic. Men zegt terechl.dat de meesten er zeer ge-malt;kelijk toe komen.
4. Zelden worden de werkw. van zeggen en ween en [dicor, exhlimor enz.] in ee-nen niüt samengestelden lijd onpersoonlijk gebruikt; staat er een datief bij, dan gebruikt men de onpersoonlijke construclie allijd; b. v. dicitnr eo tempore matrem Pan-sanias vlxisse. Nep. Men zegt, dal te dien tijde de moeder van P. leefde. Wnntiatnr Alranio, magnos comitatns ad f umen constitisse Caes. Men boodschapt aan Afra-nius, dat een groole stoet aan de rivier was blijven slaan.
c. Dichter» en latere prozaschrijvers gebruiken tie persoonlijke constructie ook luj andere werkw.; b. ▼. cotligor placut'sse. Uv. (voor colliyifur me placuisse.) Ook zetten de dicliters soms eenen Nominatief ter bepalins bij eenen Infinitief (in plaats van Jen Ace. cum Inf;, wanneer het onderwerp daarvan ook onderwerp is van het hoofdvoorstel ; b. \.seusU mtdios da lapt as in hastes. Virg. (voor .va de/ap»um ase.)
Zie § 470, 3. Aanm. 2. Zie ook §§ 209 Aanm. 4. c; 403, Aanm. e, en 448, 3, Aanm. 2.
§ $350. Bij de substantieven, die eene ineouinj»-, een ooi'doel of de uitdrukking daarvan aanduiden, staat de Ace. cum Intquot;, om het voorwerp van die meening enz. aan te fjeven; b. v. reins Jieec lt;)jgt;ii»io, vinetxim ess© Sa.txir-iixini a filio Juxe. (Jic. Deze oude meening, dat Saturnus door zijn zoon Jupiter in boeien geworpen is. Ad Mucedoues, oeoi-
«lisso, perlata (d. Curt. Bij de Maeedoniërs verspreidde zich het ge
rucht, dat de koning gesneuveld was.
Aanm. Hetzelfde kan achter voornaamwoorden geschieden; b. v. Posidonius de koe ipso, nihil esse bonitm, nisi quod honcstuni essel, dispulavil. Cic. 1'. beeft over dit punt ge-proken; dal er niets goed is, of het moet betamelijk zijn.
§ J357'. De Acc. cum Inf. slaat na de werkw., die beteekenen: -willen, liojx'ii, bolovon, veroorloven; b.v. illi corpora ju ren urn lir-
xnari lalore voliicrnnt. Cic. Zij hebben gewild, dat de lichamen der jongelingen door arbeid verhard werden. Spero nostrum amtcitiaiii non *i{SCj^o testilus. Cic. Ik hoop, dat onze vriendschap geen getuigen noodig heeft. vlnmn «c? se importari non ^iiiim t. Cffis. De Germanen
gedoogen niet, dat wijn bij hen ingevoerd wordt. Omnia so f:ilt;*tin-niii pi'omittit. Sail. Hij belooft, alles te zullen doen.
Aanm. 1. a. Volo, rnalo, studeo, cupio worden ook soms gebruikt mei vl ine) en den Conjunctief [om meer een doel of gevolg aan te geven]; b. v. volo nt miht respondeas. Cic. Ik wil, dat gij inij antwoordt.
k. De Acc. cum Inf. slaal altijd bij nolo ; zoo ook bij volo, ik beweer, bij sino ik sla toe, (bij niet-klassiekc schrijvers ook de Conj. met of zonder ui) en (meestal) bij palior ; ik duld. Zie § 2S8, b en Aanm. 2, c.
c. Bij concedère en permiilere, toelaten, staal in goed Latijn allijd ut of nc; be-leekent het toegeven, dan slaat daarbij de Acc. cum Inf. ; b. v. concedo (eos) non esse miseros qui mortui sunt. Cic. Ik geef toe, dat zij niet ellendig zijn, die gestorven zijn. Concessum est, het is geoorloofd, slaal soms met den Infinitief; b. v. concessum est rkeloribus ementiri in lustorüs. Cic. Het is den rede» ■naars geoorloofd gescluedenissea te verzinnen. ^
Bij opto staat zeldoa cl ft Acc. Cam Inf. Ofer reeuws zie. § 4 77, 3. Zie §3 496, 1, en 503, 3, Aanm. b.
§ £2C»8. n. De Accusatief met een pais.siovojii Infinitief staat na jntoëro, iinpcivii-o, gebieden, votare, i»roliibëi'», rerbieden; b. v. Cjiosai* castra muniri julgt;ot. Cass. C. laat de legerplaats versterken. Hiiho in vinculo, diioi iinpor-abit. Cic. Hij zal bevelen, dat deze in boeien geworpen worde. Ijfu.es fiori in castris jgt;i*oliibot. Caes. Hij verbiedt, vuren in de legerplaats te ontsteken. Bij de overige werkwoorden van hevelen en verbieden, b. v. prcecipio, mando, ivterdico enz. zetten de beste schijvers ut of ne met den Conjunctief. (Zie § 470 A, 3) eu soms den Conj. zonder voegwoord : b. v. Blanco mandasti, ut te excusaret. Cic. Gij hebt Plancus opgelegd, u te verontsohuldigeu. Caesar Labieno mandat cos ade-at. Cebs. C. beveelt aan Labienus, zich naar hen te begeven.
Igt;, Wanneer bij juheo en veto (ook sino en patior) een actieve Infinitief staat, dan komt het onderwerp van dien Inf. in den Accusatief als voorwerp van iuheo enz. ; b. v. jubet nos# Apollo nosscoi-o nosinetipsos. Cic. Apollo beveelt, dat wij ons zeiven kennen. Nos eas jjonte-S oleani et vi-tem serox'o non ciitiiiims Cic. Wij staan die volkeren niet toe, den olijfboom en den wijnstok te planten. Men zegt dan imperan alieul ut (of ne faciat. Zie § 496, 3, a..
Aanm. 1. Is bij jubere, vetare, prohibere en imperare de psrsoon, die beveelt of verbiedt, in hetNederl. uitgedrukt door men of een dergelijk onbepaald onderwerp, dan worden in het Latijn deze werkwoorden in het passief gezet; zij krijgen dan tot onderwerp den persoon die onderwerp is van den volgenden Infinitief, en richten zich voor het overige na den regel van tideor ; b. v. consules Jtibontur sscfiboro exercitum. Liv. Men gebiedt den consuls een leger te lichten. Vetor plu ra lorjui. Ov. Men verbiedt mij meer te zeggen. In lautumia» «lotlnoi iiiipec*a.ntu.i*. Cic. Men beveelt, dat zij naar de steengroeven gevoerd worden.
Aanm. 2. a. Wanneer bij juheo en veto de persoon, aan wien iels geboden of verboden wordt, nicl'iiilgedrukl is, dan slaat daarbij de Infinitief alleen, en dit go-scbiedt dikwijls, wanneer hel duidelijk is, lol wien bel bevel of verbod gericht is; b. v. Grssar ponion facere jussit (miiiles). Caes. C. beval eene brug le slaan.
1». lleell in dil geval de actieve Infinilief, welke afhangt van de werkw. van bevelen of verbieden, in bel Nederl, nog een voorwerp bij zich, dan zet men dien in het Lalijn liefst in hel passief om, en bij vormt dan mei zijn onderwerp ee-nen Acc. cuin Inf.; b. v. C. beval (zijnen soldaten', de legerplaats le versterken; Ca?sar lt;?asfpa muniri Hannibal gebood slangen le verzamelen : II.
imperavit serpentes colligi. Nep. Soms ook staal de passieve Infinilief zonder onderwerp ; b. v. de wel verbiedt hel begraven in de stad : in urbe sepeli-ri, lex vefat. Cic.
c. Dezelfde omzetting in het passief heeft plaats bij sino en patior -. b. v. hoe sce-lus patior sileri. Cic. Ik veroorloof het verzwijgen van die misdaad.
Aanm. 3. a. )!ij jubere staal soms de Conjunctief met of zonder ut; dit geschiedt altijd, wanneer sprake is van volksbesluüin; b. v. Quinctius Juasit, ut naves Euboeain petereut. Liv. E. beval (beslool), dal de schepen zich naar Euhoea zouden begeven. Se-natus decrevit populusque jussit, ut quaestores statuas denioliendas locarent. Cic. De senaat verordende en hel voik besl iol, daL de quaestoren bet wegnemen der standbeelden zou aanbesteden. Bij latere schrijvers vindt men jubere alicui (ut) facial.
b. Bij vetare vindi men zelden ne of quominus met den Conjunctief; bij prolu-bcre geschiedt zulks meer.
c. Bij postulare slaat de Acc. met een passieven Infinilief of ut met den Conjunctief ; b. v. poslulalar, ut ab iis se abstineant vitiis. Cic. Er wordt gevergd, dal zij zich van die fouten onthouden. Id fieri poslulabant. Nop. Zij vraagden, dat dit zou gebeuren.
163
d. Latere schrjrers zetten ook den Inf. aller n of ook den A«3. cum Inf. pass. Igt;ij werk sr. die een vtr-gunmny, een verzoek, een bevtl aanduiiien, en die bj de beste schrjvers van ut met drn Conjunctief gr-voigd als coneedoy permitto, praecipio, mand», oro, precor em. I». v. eercia puoroa verberure cuncedi-
inui. Curt. Wij staan den slaven toe, de kinderen te slatn. Otho corpora cromari permisit. Tac. Otho «tond tue de lijken te verbranden.
§ ~quot;gt;0. Achter de werkwoorden, die beteekenen zich •verhougreii, Tjctli-oevoii, -voirwonclex-en, spyt liebben, staat de A-oc. Oiim. Inf. of qiiofl met deu XudiCcitief of Conjuncstiof ; b.v. Sfaucloo, id to mihi simdei-e. Cie. Ik verheug mij, dat gij mij lt;iat aanraadt. G-audoo quod vulos, dolot mihi quod stomn-olinris. Cic. Ik verheug mij, dat gij welvarend zijt, doch het spijt mij, tint gij ontevreden zijt. Minims mii-ainuf te loatai-i, Cic. Wij verwonderen ons niet, dat gij n verheugt. Cn'.o mirari sn ajehat, c^uod non i-l-doi'ot aruspex. Cic. Cato *eide, dat hst liem verwonderde, dat een wichelaar niet lachte. Zie § ^ 28 2, 5 en 478, 3.
Aanm. Quodmel lad. ol' Coni. geeft meer de oorzaak der gemoedssleinming aan; de Ace. en u Inf. inser li lt;1 vgt;or\u;ri) d«r waarneming. Somtijds staal de Ace. eum Inf. ouk bij de weritw. van beschuldigen, waarbij ecliter gewoonlijk quod staal.
§ SïtïO. a. De Acc. (Win Inf. staat ook na est met - een oo-^iidigg substantief of adjectiet verbonden; b. v. /as est, facinus est, mos est, utile est enz.) om alleen een oordeel over eeu zaak uit te drukken.
I» Wil men uitdrukken, dat de zaak, die men beoordeelt, werkelijk bestaat, of wil men uitdrukken, vraairin eene zaak bestaat, dan gebruikt men quod met den Indicatief of den Conjunctief; b. v. facinus est, ci-•voiii Romanum quot;vinclvi. Cic. Eenen llomeinschen burger te binden is eene misdaad. Non est jfeotum, minori |gt;ax-ero i»iajoi*ein. Cic. Het is niet in de orde, dat het meerdere aan het mindere onderworpen zij. Alterum ost ■vitlum, tjuod quidam studium ia res obscuras confe-i-uut. Cic. Een tweede fout bestaat hierin, dat eenigen zich met beuzelarijen bezig houdeu.
Aanm. a« Bij genoemde woorden kan ook ut (ontkennend quot;ïi* non) met den Conjunclief staan om een soort van gevolg aan te duiden; b. v. mos est hominum ut nolint eundem ■pluribus rebus excellere. Cic. Hel ligt in de gewoonte der men-sclien, dal zij niet willen dat één man in verscheidene zaken uitmunt.
!gt;• Ook staal daarbij soms ut (ontkennend ue of ut ne) om aan te duiden, dal iels geschieden moei, b. v. pritnum monas est, ut ne cui quis noceat. Cic. De eerste plicbl is, dal men niemand benadeele. Zie § 470.
c. Bij de meeste dezer uitdrukkingen kan ook de Infinitief zonder onderwerp sfaan; b. v. tempus est ahire. Cic. Hel is lijd heen te gaan. Omnia veiulert» mos eral. Sail. Het was gebruikelijk, alles te verkoopen.
§ tiOl. De Acc, cum Inf. staat achter appai-et, cluoet, constat, patet, het blijkt, het is duidelijk; convenit, het betaamt^ placet, jttvat, het behaagt; displlcet; het mishaagt; expediti oondacit, het is nuttig; sueoiwrit, het valt te binnen; licet, liet is geoorloofd ; oportet, necessti est, opixs est, het is noodzakelijk; soqixitnjr, hieruit volgt; lixllit. prsetei-it, fajffit, bet ontgaat; b. v. constat, ad salutem cwium inventas esso leases. Cic. Hetis duidelijk, dat de wetten gevonden zijn tot heil der burgers. Omnibus io/wVoxpodit, salvam. osso x'ctnpnölicam. Cic. Het is nuttig voor alle goeden, dat de staat behouden zij. Te Aila/i animo esse, vie vulde fnvat. Cic,
164
liet behaagt mij rear, dat gij vroolijk zijt. Non me pi-co ter it, Oallow Idli fama preestaro. Liv. Het ontgaat mij niet, dat de Galliërs in oorlogsroem uitmunten. Xje^em hrecem esse, oportet. Sen. Eene wet moet kort zijn.
j*anm. 1. a. Bij oportet en necesse ést kan ook de Conjunctief zonder ut staan; b. v. me ames oportet. Cic. Gij moet mij bgminnen. Mota-ant necesse est. Cic. Zij moeten vreezen.
1». De Conjunctief wordt niel gebruikl, Wflnneer van een ylicht sprake is, of wanneer oporlel en necesse esl zelven in den Infinitief slaan. Is de persoon, voor wien iels noodzakelijk is, niet uilsredruKl, dan slaal daarbij de Infinitief alleen; b. v. pa-■cere oporlel oves. Virg. Men moet de scharen weiden; of wel men zet bet afhankelijk voorstel om in liet passief; b. v. Iioc fieri oportet. Cic. Men moet dat doen.
c. Moet Lij necesse esl die persoon sterk uitkomen, dan zet men dien in den Ba-tlef j b. v. vobis necesse est jorlibus viris esse. Liv. U is bet noodzakelijk, manmoedig Ie zijn. Zie SS 230,
Annm. 2. Bij convenil, expedil, placel, displicel, sequitur kan ook ul staan; bij sequilur slaal altijd ut, als niet van eene logische gevolgtrekking sprake is; b. v. pla-cuil ul senlenlias diceremus. Cic. Wij hebben goedgevonden ons gevoelen, te uiten.
Aanm. 3. Bij licet staat gewoonlijk de Ace. cum Inf. slecbis Ier uitdrukking eener a'gemeene gedachte;!), v nvi sant en bmi dicenii, quibus abundant'm licel esse miserrimum. Cic. Niet datgene is goed te noemen, wat men kfiire bezitten en toch ellendig zijn. Zelden anders; b. v. non licet me islo tinto bono uli. (Zie j 230 Aanm. I,
Bij heel evenals bij oporlel, necesse est, decet, opus esl enz. wordt in hel Latijn een passieve Infinitief gevoegd, waaneer de actieve Infinitief in bel Nederl. zonder (inderwerp gebruikl is; b. v. id intelligi licet. Cte. Men kan dil begrijpen.
Licel staat ook mei den Siibjanctief zonder nt in de beleekenis van mogen ; b. v. per me sterlas UoeC. Cic. Wat mij aanbetreft, moogl gij snorken. Over opus esl en decet zie 336 en 313, 2.
§ SGSS. Daar buiten het ontler werp ook het rechtstreeksch voorwerp bij eeuen Acc. cum Inf. in den A.ccwsatief moet geplaatst worden, zoo kan soms lt;lulgt;lgt;clziuiii$;lieilt;l ontstaan; deze moet men vermijden:
a. door het werkwoord in het passief om te zetten. De persoon, die de handeling verricht, komt dan gewoonlijk in den Ablatief met a of ah ; degene, die do handeling ondergaat, komt als onderwerp van dien passievcn Infinitief in den Accusatief te staan ; b. v. niet : dicunt me ejecisse Cati-linatn, maar ; diennt a me in exsiliunt ejectum esse Catilinam. Cic. Men zegt, dat ik Catilina verbannen heb. Pliilippiim rideo superatum a filio. Cic. Ik zie, dat Ph. door zijnen zoon overtroffen is.
l». Is het werkwoord van het hoofdvoorstel een werkw. van meenen of zeggen, dan kan ir.en ook de inschuiving van § 255, Aanm. 1, b. gebruiken (dus b. v. Philippus, puto, snp. ralur a filio).
o. Is het werkwoord van het afhankelijk voorstel een verbum deponens, dan moet men genoemde inschuiving gebruiken [dus b. v. niet puto fiiium ce-tnulari Fkilippum, maar : filius, puto, Fhilippuni cemultiiur. Ik geloof, dat zijn zoon Philippus navolgt]; ot meu zoekt een ander wending.
lt;1. Ontstaat geen dubbelzinnigheid, dan is die omzetting niet noodig ; b. v. Lysander exisiimabat, se Afros facilius conupturum esse. Nep. L. meende, dat hij de Afrikanen gemakkelijker zou omkoopen.
§ SOS. a. Moet achter een der woorden, die den Acc. cum Inf. vorderen, het werkwoord in het futurum Inf. staan, dan bezigt men soms for© Mt, JCuturum e»s© (fuisse) ut, of fore aliquem lt;J»quot;gt; waar-
165
bij dan het werkwoord van het afhankelijk voorstel in den Conjunctief staat;
lgt;. dit moet geschieden wanneer dat werkwoord gfeori supinum en bijgevolg geen futurum Inf. heeft ;
c. Ook geschiedt zulks dikwijls bij het passief; daarenboven dient fore met het part. perf. tot uitdrukking van het Futurum exactum; b. v. sigt;ox-o fore ut contingfat id nohis. Cic. Ik hoop, dat ons dit zal te beurt vallen. Exaudita vox est, futurum osse u.t Ro na caperetur. Cic. Er werd eene stem gehoord (die zeide], dat Rome zoude ingenomen worden. Ego non despero fore allquem aliquando qui exi^tat talis orator. Cic. Ik wanhoop er niet aan, dat eens zoo een redenaar zal bestaan. Illoj» spe-ro brevi tempore tecum, copnlatos foro. Cic. Ik hoop, dat zij binnen kort met u zullen rereenigd geworden zijn.
j4nnm. De Inf. po*sp en potui*»e worden ook gebroikt in de betcekenis van het futarum Inf. ; daarom is bovengenoemde omschrijving bij dit werkw. zeer zeldzaam ; h. v. fori us Galliae «« potiri posse speranl. Caes. Zij hoprn, dat zij geheel Gallié zullen kunnen bemachtigen. Evenzoo kan men veile, nolle en malle ter omschrijving bezigen.
Aanmerkingen. 1. Bij de werkw. hopen, beloven, (zweren, dreigen), slaat somtijds in liet Nederl. een tegenwoordige lijd om da loekomsl aan le duiden; in het Latijn liezigt men dan gewoonlijk het fulurum Inf.; li. v. speranl se impelraturos. Cass. Zij hopen te verkrijgen. Polhcelur se iteruin ad Caesarem. Caes. Hij belooft naar Ccesar le gaan. Somtijds staal de Inf. prasens zonder onderwerp; b.v. qui polliceanlur obsides dare. Cais. Opdat die beloven gijzelaars le geven.
\ 2. a. Bij de werkw. van hnpan, beloven, gelooven, zeggen, zweren, dreigen, staal ia hel Nederl. dikwijls de Infini'ief alleen, wanneer het onderwerp daarvan ook onderwerp is van bovengenoemde werkwoorden; in het Latijn moet men hij dien Infinitief een onderwerp voegen om een Ace. cum Inf. te maken; h. v. zij hopen vruchten le verkrijgen. Spe'-avl se [ruclum esse capturos. Cic. Zij meeiien le bemerken: exislimanl se perspicere. Cic.
I». Hetzelfde kan geschieden bij volo, nolo, malo, cupio, sludeo, vooral indien de-Infinitief een werkw. met onvolledige beteckenis is: b.v. ego me fhidiam esse inal-lem. Cic. Ik iou liever Phidias zijn. Ulerque se prmcipem esse cupiebal. Nep. Elk verlangde de voornaamste le zijn.
3. a. Als hel onderwerp van een booldvoorslel ook ondei werp is van eenen Acc. cum Inf. dan wordt hel bij den Infinitief soms weggelaten, indien de duidelijkheid daardoor niet lijdt, vooral bij de werkw. van zeggen-, b. v. quum id nescire Mag O dicerel. Liv. Toen Mago zeide, dat hij dal niet wist. Vooral bij het part. fut. act., waarbij dan esse gewoonlijk weggelaten wordt; b. v. caplivi juravsranl rediluros.-Liv. De gevangenen hadden gezworen te zullen terugkomen.
to. Voornamelijk geschiedt dil, wanneer betzelfde voornw. reeds mei eenen Infinitief onmiddellijk voorafgaat; b. v. nee me pudel faleri nescire, quod nesciam. Cic. Ik schaam mij niet le bekennen, dat ik niel weel, wal mij onbekend is.
c. Z.io wordt se dikwijls weggelaten in eene lange oratio obliqua, wanneer het onderwerp is van verscheidene Acc. cum Inf., die op elkander volgen.
i. De Infinitief esse wordt dikwijls weggelaten, vootal na de werkw., die een weien of een uitdrukking vnn gedachten beteekenen; ook na oportel, wanneer dit gevolgd is van het part. perf. passief; b. v. Ctilum a se occisum (esse) Alexander dclebal. Just. A. betreurde het, Clitus gedood le hebben. Rei?? LucuUo servalamopor-Inil. Cic. De zaak bad voor Lucullus moeten bewaard blijven. Het meesl geschiedt dit bij het futurum Inf. act.
5. In een tusschenzin wordl somtijds een Acc. cum Inf. weggelaten, wanneer onder--werp en werkwoord daarvan in bel hoofdvoorslel zijn uitgedrukt; b. v. ne illam (juidem consequunlur, quam putant, graliam. Cic. (voor qaam se conseculuro* pulani). Zij verwerven zelfs die gunst niet, die zij meenen (te verwerven).
6. Een Acc. cum Inf. hangt dikwijls van de woorden hij zeide, hij voegde daarbij enz., die verzwegen zijn; b.v. exercüui imperavit, ne injussu suo concurrerel: «e, quum il vellet, signum daturnm. Coes. Hij gebood aan het leger, niet zonder zijn bevel vooruit le rukken; bij zou (voegde bij er bij) hel leeken geven, wanneer hii hel goedvond.
Somtijds wordt alleen verzwegen en het onderwerp uitge lrukt; b.v. srife turn Chnjtxppusi utglitiü causa caginam, sic omnia aliorum causa esse generata. Cic. Eveneens wordt b\j rechtstreeksehe aauha-llageo inquit ca ait wcggeUUn.
16C
7. a. Wanneer door cjuam; lanlus quanlus; talis qua!is: idem qui cnz. eene vcrpe-lijking geschiedl tussclien twee woorden, die beide onderwerp zijn van hetzelfde werkw., dan komt liel tweede woord in den Accusatief, indien het eerste ook in den Accusatief slaat als onderwerp; bet werkwoord wordt dan gewoonlijk niet berliaald; lgt;. v. decet cnriorem esse patriam nobis, qunm nosmetipsos. Cic. Het vaderland moet ons dierbaarder zijn dan wij zeiven. Verres ajebat se lantidem aeshmasse, qmnli Sacerdotem. Cic. V. zeide, dat bij bel zoo boog gescliat bad als Sacerdos. Zie § 374.
b. Is in bet vergeleken voorstel het werkwoord verschillend, dan wordt gewoonlijk de vorm daarvan behouden, alhoewel men ook wel den Ace. cum Inf. daarin vindt; b. v. cerium haheo innjores quoque quamlibel dimicalionem subiluros [tdsse, polius qtiam eas leges sibi imponi pniereniur. Liv. Ik boud mij verzekerd, dat onze ■voorouders liever eiken strijd zouden aangegaan hebben, dan dal zij zich die wellen lieten opleggen. Doch ook; aflirmavi quidvis me polius perpessurum qmm ex llalia exltaram» Cic. Ik zeide, dat ik liever alles wilde dulden, dan Ilalië verlaten.
8. In bet Nederl. schui.'en wij somtijds een werkwoord van zeggen: hnnren enz. of «en bijwoordelijke uitdrukking in; b.v. hij zal, naar men zegt, (waarschijnlijk) terug-keeren. In het Latijn maakt men gewoonlijk die ingeschoven woorden lot iioofdvoor-stel, alhoewel men ook kan inschuiven UL ajuni, til mihi vidclur, of, zonder ul, credo, pulo, opinor. spero enz.; b. v. Homerus, naar men zegl, was blind: traditnm est. Homerum caecum fuisse. Cic. De kennis der toekomst is, mijn inziens, voor ons niet nuttig; non ulilem arbritor esse nobis fulurarum rennn scienliam. Eral hoe, nt dico, factüaluni semper. Cic. Dit was, zooals ik zeide, altijd gedaan. Illos, ut mihl tidetur, forluna reservavil. Cic. De forluin, dunkt mij, beeft ben bewaard. Zie 25S Aanm. 1.
9. Bij een werkwoord, waarvan een Acc. cum Inf. afhangt, wordt soms ila, sic of een aanwijzend voornw. geplaatst om dgt;i aandacht te vestigen op hetgeen volgt; b. v. ■ic enim a majoribus noslris accepimvs, pi-aeloreni quneslori suo parenlis loco esse oporfere. Cic. Dit hebben wij van onze voorouders overgenomen, dat etn praetor bij zijnen quaestor de plaais van ernen vader moet bckUe^en.
IC. De Acc. cum Inf. wordl ook gebruikt in harlslochlelijke uitroepingen om ver-wonderini of smarl uil te drukken over iels, dat geschiedt of geschieden kon. Gewoonlijk wordt dan het vraagwoord ne gehecht aan het woord waarop vooral de nadruk ligt; b. v. mene non cum bonis esse? Cie. Zou ik het niet met de goeden bouden? Adeone hominem infelicm esse quemquam, ut ego snml Ter. Zou cr wel iemand zoo ongelukkig zijn, als ik ben?
§ S04. Om de omstandigheden van tijd, reden, voortvaarde enz. uit te drukken, bezigen wij in het Nederl. een omstandigheidsvoorstel. In het Latijn verandert men dikwijls het werkwoord daarvan in ern deelwoord; komt nu het onder-werp van dat deelwoord niet voor in het lioofrtvoor-stel, d. w. z. is het onderworp van dat lt;leelwoorlt;3 niet tegelijkertijd onderwerp of rechtstreeksche of onreehtstreelcsohe bepaling van het ooflt;3-voorstel, dan komt dat deelwoord met zijn onderwerp in den Ablatief te staan, en deze rangschikking wordt A-blati-vnsi Rfirsoliitus» genoemd; b, v. Pythagoras kwam in Itaüë, toen Tarquinius Superbus regeerde, wordt omgezet in : P. kwam in Italië, ïarquinius regeereude : Pythagoras, Tarqninio Superho re^nnnte, in Ita'iarn renit.
§ SGS. De lgt;cteoUenis van den Ablativus ahsolutus hangt voornamelijk ?i' van het «leelwooWl, lt;lat daarin uitgedrukt is :
1. Js dat het part. prsesens, dan geeft het aan, dat de handeling van het hoofdvoorstel geschied is tegjeiyicertü«l met datgene, wat in den Ablativus staat, en men zal dezen dan gewoonl. kunnen vertalen door ter-■«vyi, toen, wanneer; b. v. Pythagoras Tarqninio
regnante in Italiam tenit. Creed Thermopylae, advonientibus Perste, cccupatere. J. Ds Grieken bezetten de Thermopylesi, toen de perzen aankwamen.
167
2. Is dat liet pat*t. poi*fectui»i, dan geefl het aan, dat de handeling van het hoofdvoorstel geschied is nn, daigene, wat in den Abiativus ab-solutus staat, en men zal dezen dan vertalen met het voegwoord nuvliit; b. v. Pompejus, captis I-Iierossolymis, ex Ulo fa no nihV. Migil. Cic. Pompejus, nadat Jerusalem ingenomen was, heeft uit dien tempel niets aangeroerd. Uannihal in Italiam venit, A.Ipi'Sgt;uï$ »iipei*a tis». Liv. II. kwam in Italië, nadat hij orer de Alpen getrokken was.
Aanm. Bij latere schrijvers (Ltvius b. v.) pcefl het soms gelijktijdigheid aan ; li. v. tribus hasti$ jugunt fit, humi firm duabus, eas trnaxoersn una delignta. Liv. Mt?t drie lansen lOHakt men een juk,
als men tr twee in Jen grunil steekt en eene dwars daarliuven vastbindt.
3. Somtijds geeft de Abl. abs. de retlon aan, waarom de handeling van het hoofdvoorstel geschiedt, en hij wordt dan vertaald door omdat, daar, dewijl» als ; b. v. eclipses non, uhique cernmtur, jjlolio term obstante. PI. De eclipsen worden niet overal gezien, daar de romiheid der aarde (aardbol] zulks verhindert. Auxur hreci reet ft n m est iiejjloctiss die festo ci4sto«lii« urhi*. Liv. Auxur is binnen kort hernomen, dewijl men op een feestdag het bewaken der stad vernalatigd had.
4. Somtijds geeft de Abl. abs. de -voorwaardo aan, onder welke de de handeling van het hoofdvoorstel geschiedt, en hij wordt dan vertaald door mits, op voorwaai'do dat, indien, tonzu; b. v. pietato adcersus deos sublatu, Jides etiam tollitur. Cic. Indien de godsvrucht verdwijnt, verdwijnt ook de trouw. Rex apum non tiisi inijyraturo agfmi-ne foras procedit. Plia. De koningin der bijen komt niet naar buiten, tenzij wanneer de zwerm op het punt is van te verhuizen.
/ 5. Soms geeft de Abl. abs. eene tojyenstollinjg' aan of iets, wat de handeling van het het hoofdv. zou hebben kunnen bolotton, en hij wordt dan vertaald door alhoewel, ot.-selioon; b,. v. laiivcinanlur mor te proposita. Cic. Zij stelen, alhoewel zij met den dood bedreigd worden. For-ditis omnibus rebus, tamen ipsa virtus se sustentare posss videtur. Cic. De deugd alleen kan zich staande houden, alhoewel het andere verloren is.
6. De Abl. abs. wordt vertaald met zoixderte, seondex* dat, wanneer daarbij eene ontkenning staat; b. v. Athenienus non exspeetato nuxilio in pntdi-im egrediunlur. J. De Atheners trekken ten strijde zonder hulp af te wachten.
§ SOO. De Abl. abp. bestaat niet aitijd uit eea deelwoord mei ccn onderwerp. Somtijds slaat iti plaats van het desLvoord een su.lgt;siLï:S.utieï, vooral zulk een, dat een handelend we:B!; of esnj waardigheid aanduidt; somtijds staat een bijv. naamw. of a-ooi-iiw. i'i plaats van hsi deelwoord. In het Nederl. heeft men dan hst deelw. zijnde met een substantief, of wel meu heeft een voorzetsel met een zcli'st. naamw.; b. v. lantura ditoe err ar i non potest. Cic. Onder de leiding der natuur (o'e natuur geleidster zijnde), kan men niet dwalen. Valerius, tjuo adjntore rs/jes ejecerat. Liv. Valerius, mst wiens hulp hij de koningen verdréven had. JSikil ot» consixle mali factum est. Cic. Onder zijn consulaat is geen kwaad gepleegd. lis in-viti* non, posiunt nare* inlrare. Cnrta Tegen hunnen wil kunnen de schepen niet binnenloopen. Cic. Wat kan men verkrijgjii, zoolang het volk zoo is? (luid Uoo populo oMineri potest? Cic.
Awim. i. Deze Abl. abs. duiden gelijktijdigheid aan; wil men uildrukkcn, dal iets vóór of na eene zaak geseliiedl, dan hezigi men anle of posl; b.v. Cato mortuus esC ante Ciccrtmem consalem. Cic. C. is gestorven voor hel consulaat vauCiceror.
16«
Aanm. 2. Somlijds schijnt de Abl. als. alleen uiteen deelwoord of een adjectief te Iteslaan; dit geschiedt vooral bij lateren;
a. Wanneer het onderwerp va.i den Abl. abs. is een Infinilkf of de inhoud van een geheel voorstel; b. v. Alexander, andito Darium movisse ab Ecbatams, fugien-tem insequi pergit. Curl. Al. gehoord hebbende, dat Darius van Echalana opgebroken was, gaal voort met hem in zijne vlucht le vervolgen.
I». Wanneer het onderwerp van hel deelwoord een aanwijzend of onbepaald vooinw. is, dat van een helrekkel;jk voornw. gevolgd is, wordt dal aanw. of onhep. voornw. dikwijls weggelaten; b. v. ilnnmbal Ibêrum copias trajenil, praemiasl», qui Alpium Lransitus specularenLur. Liv. II. bracht zijne troepen over den Ebro, nadat hij er eenigen vooruilgezonden had om de bergpassen der Alpen le bespieden.
c. Bij aanduiding der weersgesteldheid wordt veelal een substantief uitgelaten; b.v. sereno [coeloj, bij helderen hemel; tranquillo {man), bij kalme zee.
d. Somlijds slaat het deelwoord in den Ablatief zonder zicbnp iels le betrekken: l. v. in cujus amms transgressu multum cerlato, pervicit Bardanes. Tac. Nadat, er laogen tijd bij den overtocht van die rivier gevochten is, behield Bardanes de overhand.
Aanm. 3. De Abl. abs. wordt bij latere schrijvers somlijds door een'voegwoord met het boofdvoorslel verbonden, h. v. door quamquam, quamvis, alhoewel; quasi, alsof; nisi, tenzij enz.; b. v. Caesar, quamquam obsidione relardanle, brevi tarnen omnia subegit, Suet. C. heeft binnen kort alles ten onder gebracht, alhoewel het beleg zulks vertraagde.
Aanm. 4. Hel part, fut. act. op urus (en meer nog hel pari. op dus), koiiit zelden, en vooral bij latere schrijvers in den Abl. abs. voor; b. v. rex apum non, nisi migraturo agmine loras procedit. Plin. Quis est qui nullis officii praecep-tradendis, philosophum se audeat dicere? Cic. Wie is er, die zich wijsgeer durft nueiaen, zonder voorschriften over plicht le geven.
§ 5-67quot;. De Ablativus absolutus mag niet gebezigd worden, als het onder-vau het deelwoord (of een voornw., dat de plaats van dat onderwerp bekleedt), tetfeiyivei-ty*! onderwerp of bepaling is van het lioof*!vooi-stel. Vindt dit plaats, dan moet men dat part. met zijn onderwerp in den naamval zetten, die hun toekomt volgens de plaats, die zij in het hoofdv. bekleeden, of die het voornw. (dat dan uitgelaten wordt), bekleedon moest; b. v. Hannibal, Gracchus in eene hinderlaag gevoerd hebbende, bracht hem om; uiet: Bannibvl, Graccho in insidias inducto, eum sustuiü, maar: Hannibal elnïin m insidias iiidiic-t niii sustulit. Nep. ïoen P. streed, is hij gesneuveld; niet Petrosidio pugnaute occiditur, maar: Petrosidius Qctiditur. Caes.
Aanm. i. a. Somlijds gebruikt men om den nadruk op een woord le leggen, den Abl. abs., al komt hel onderwerp daarvan ook nog eens voor in het voorstel, dal (daardour bepaald wordt, vooral i;idien hel daarin in den Genitief staat; b. v. Jugur-fha, fratre rneo interfecto, regnum ejus sceleris sui praedam jecil. Sal. J. nadat bij mijnen broeder gedood'heeft, heeft diens rijk lol buit zijner misdaad ge-piaakt,
I». Komt het onderwerp van een deelw, niel voor in hel voorstel dal daardoor gepaald wordt, maar in liel boofdvoorslel van den geheelen volzin, dan moet abl. abs. gehiuikt worden; b. v. brulus collegain sibi creavit Vulerium, qno adjntore feges ejccerat. Liv. Hier komt Valerius (qui) wel voor in hel hoofdv., doch niel in den lusschtnzin reges ejccerat, die door quo udjutore bepaald wordt. Eveneens Coesar Qalliam tentari se absente nolebat. Caes. C. wilde niel, dat Gallië aangetast weid In zijne afwezigheid.
Afinvii. '2. a. Dm duisterheid of wanklank te vermijden, vocgl men bij den Abl. ^bs. geene andere Ablatievea van hetzelfde geslacht en getal; men zegge dps nie b. v. Cu jus Murium rnaiiu 'lasla ablata inlerfecit. C. heeft M. gedood, na diens band door eene lans, of diens lans met de hand le hebben weggenomen. Men ge-Jirpikl dan een gewoon omstandigheids voorstel met een voegwoord. Dit is niet noodig gjs (Ie Ablatief (of ook de Dalief) door zijnen uilgang ie kennen geefl, dat hij niel bij llPl deelwoord behoorl; b. v. aeii/itio circumdatü silva. Cas. Daar het gebouw door ilPHtgewas omringd «as.
bi Üfi beste Lalijnsche schrijvers bezigen liever een omslandigbeidsvoorslel met êCU voegwoord, wanneer de Abl. abs. een deelw. met onvolledige beteer
169
kenU zou bevallen, of wanneer Lij liet onderwerp van het deelwoord een
een ander deelwoord of een adjectief ter beperking slaat. Latere scbrij* vers bezigen dan wel den Abl. abs ; b. v. Ilusdrubale imperatore sufjecto. Liv. De-/osso cadavere invenlo. Liv. Quo mortuo nuntialo. f'ic.
§ S6H. Alhoewel in het IVederl. soms het onderwerp van een deelwoord tegelijkertijd voorkomt in het het hoofdvoorstel, zoo volgt daaruit niet, dat zulks dan ook plaats heeft in het LatUn. I)it is vooral van toepassing, wanneer het participium perfectum met actieve beteekenis (met hebbende) in het Nederl. voorkomt, en men in het Latijn daarvoor geen verbum deponens heeft; in zulk geval moet men een omstandigheidsvoorstel met een voegwoord gebruiken, of wel men zet het voorstel in het passief om en gebruikt dan, indien het mogelijk is, den Abl. abs.; b. v. Xerxes de Tliermopylen veroverd hclbende, begaf zich naar Athene. Xerxes, Thermopylis exrpujfnatis, accessit astu. (letterlijk de Th. veroverd zijnde. Nep. Pompejus, Jerusalem veroverd hebbende, heeft uit den tempel niets aangeroerd: Pompejus, captis Hiorosolymis», ex Ulo fano nihil attigit). Cic. [letterlijk: J. veroverd zynde.) Maar; Hannibal Gracchus in eene hinderlaag gevoerd hebbende, heeft hem gedood; Hannibal Oracclium in insidias inductuin. sustulit.
Aanm. 1. Dal men een voorstel iu het actief moet omzetten, wanneer er in liet Nederl. een passief deelwoord staal, waarvoor men in liet LiUijn slechts het deelwoord van een verbum deponens heeft, is reeds gezegd § SSo, 2. Ontbreekt hel deelwoord in bel Latijn, dan kan men niet anders dan een voegwoord met een omstandigheidsvoorslel gebruiken.
Aanm. 2. Wanneer een Abl. abs. en een deelwoord, dat met een lid van het iiooldvoorsiel overeenkomt, op elkander volgen, dan plaatst men die in het Latijn naast elkander zonder voegwoord, al slaat in liet Nederl. en; b. v. his constüutis rebus, naclus idoneam tempeslalem, solvit. Cies. Nadat bij dit geregeld had en goed weder bad verkregen, slak hij in zee.
Aanm. 3. Wanneer in den AM abs. een passief deelwoord voorkomt, wordt de handeling daarvan gewoonlijk verricht door den persoon, die de handeling van het hoofdvoorstel doel, en de persoonlijke en aanwijzende voornw., die zich daarop betrekken, worden daarom bij den Abl. abs. niet vertaald; b. v. Xerxes, Tiwrmopylis exptujna-tis, accessit astu. Nep. Nadat de Th. door Item veroverd waren. Wordt de handeling door een anderen persoon verricht, dan moet deze aangeduid worden, wanneer er anders onduidelijkheid zou ontstaan; b. v. Ie rogo ut eum, confectis ejus negotiis per tc, ad me remitlas. Cic. Ik verzoek u, dat gij hem mij terugzendt, nadat gij zelf zijne zaken in orde gtbrachl hebt.
5 VÏGO. Een woord, dat in den Genitief geplaatst wordt, dient tot bepaling van een ander woord, met hetwelk het in betrekking staat. Deze betrekking kan zeer verschillend zijn; daarom draagt do Gen. verschillende benamingen, nl,:
1. De Genitivus isitljjoftivus. 5. De Genitivus partitivas.
2. De Genitivus poisssestfesivas. 6. Ue Genitivus pi-etii.
3. De Genitivus objectivuss 7. De Genitivus lt;iiialit;atis.
4. De Genitivus tleliuitivris. 8. De Genitivus looi.
§ ÜTO. 1. Oeaitivas subjectivuss noemt men den Genitief, als daarin staat de naam van den persoon, die eene handeling -vewiolit. Dit geschiedt, wanneer die lianclelingf uitgedrukt wordt door een jeelfst. naam woo ril, en de persoon, die ze verricht, ook door een acelfsto n:uimwooi-tl of door een voovnaamwoovfl behalve de per-soonlljlce; b. v. liominam ■judicia', de oordeelen der mensohen. liedi-tus Caessariss, de terugkomst van Caesar. Cujits» reditus? Wiens terugkomst? Oiimiiiin clamor. Het geroep van allen.
3. Wordt de persoon, die de handeling van een substantief verricht,
170
in het Nederlandsch uitgedrukt door een igt;ei*sooiil\]l£ vooi-iiaam-
•woor«l (b. v. het oordeel van mij of mijn oordeel), dan mas; men in het Latijn niet deze persoonl. voornaamwoorden bezigen; men gebruikt dan in plaats daarvan de bezittel (Jlco vooi-n-v»-,, die in geslacht, getal en naamval overeenkomen met het substantief, dut de handeling uitdrukt ; b. v. judicium, meum ; reditus txm.s, de terugkomst van u (uwe). HVostnijni clamo-rem audit, non vero tuum. Hij hoort het geroep van ons, maar niet dat van u.
quot;3. Staat bij dat bezittelijk .oornw. eene Ijysstollïiig', dan komt die in den Gonitief (zie ^ 237, Uitz. 1.); muifu jsoliu» ptccatum corrigi non potest. Cic. De misslag van mij alleen kun niet verbeterd worden.
§ ST'l. Gronitivjiss |gt;ossessivu.s$ noemt men den Genitief, als daarin staat da naam van het wezen, aan hetwelk iets toebolioort (in de ruimste beteekenis van dit woord). Op deze wijze staat de Genitief bij gewone substantieven, bij iiistax- en ad iastar, causa en gfratia, bij esse en bij interest ui i-efert.
§ ssya. 1. Bij alle zelfst. naamwoorden staat de naam van den be-zitter iu den Genitief, mits die bezitter niet uitgedrukt zij door een persooniyic voos-mui in woo :-lt;l ; b.v, _/?»((« Scijpionis, de zoon van Scipio; temphm Jovis, de tempel van Jupiter; arma militum, de wapenen der soldaten ; oujus mililes, wiens soldaten; omnium animi, aller gemoederen.
2. Is de bezitter in het Nederl. uitgedrukt door een persoonl. voorn-w., dan verandert men dat in het Latijn in een bezittelijk, hetwelk dan met de bezeten zaak overeenkomt in geslacht, getal en naamval; staat daarbij eene bijstelling1, dan komt deze ia den Oenitief; b. v. tuum studium alt;Iolescentis, de geuegeuheid van u als jongeling ; ex tua. unius vita pendet; het hangt af van het leven van u alleen. (Bij omnium zet men nostrui», vedrum. Zie § 237, Uitz. 1.)
Aanm. I. Somtijds wordt de Lezelen zaak uitgelaten; de bezitter slaat dan toch in den Genitief- dit geschiedt;
i a. Als de heielen zaak in denzelfdon zin reeds voorkomt; h. v. Themisloclis nomen quam Soloni» (nomen'* esl üluslnus. Cic. De naam van Th. is beroemder dan die van S. Zie jj 403.
\ l». De woorden filius, uxor, filia, ook liherlus, servus; b. v. Hasdrubal Gisgo-nis. Liv. Hasdruhal de zoon van Gisgon. Hectöris Androm'üclie. Virg. A. de vrouw van Hector.
c. De woorden liber, templum, aedes, dictum, als zij ter bepaling bij een voorzetsel staan; b. v. ad Caslons. Cic. Bij den tempel van Castor. E.v Apollodori. Cic. Uil het boek lt;an A.
\ d. De voorden officium, plichl, negotium (res) zaak, munus, ambl, indicium, teeken, proprium, eigenschap. Zie § 273, 2.
\ Aanm. 2. Uit het bovenslaande volgt niet, dat hij de zei'st. naamw. altijd de Genitief staal; somtijds staal een andere naamval met of zonder voorzetsel; b. v. lilterae a CSadlbus. Een brief (uil) Gades. Homo »le plette. Een man van hel volk. Pocuta ex auro. Bekers van goud. Men late zicu dus niet misleiden door ons van, daar dit niet allijd een bezit aanduidt.
é Aanm. 3. a. Wanneer de eigennamen van steden in den Genitief moesten staan, omdat diaraan iets toebehoort, dan vormt men daarvan een adjectief; b. v. Milo Crotonieosi.s. Milo van Croton. Forum JRomanum, de markt van Eorae. Bit geschiedt vooral om den oorsprong of het vaderland aan te geven, alhoewel men hiervoor ook wel den eigennaam van stad in den Abla-
tief vindt; b .v. Granim I'uteolfss. Gr. van l'uteoli (voor Puteolanus). Doch: veterum Thebarwti vestigia. T'ic. De overblijfselen van het oude Tbe-be. M ut aio kt atv, Athenarum. Just.
lgt;. Somtijds gebruikt men op dezelfde -wijze een afgeleid bijv. naamw. in plaats van den Genitief van een persoonsnaam; b. v. milites l?ompejani, de soldaten van Pompejus; acies A.fr«.iiia,na., de slagorde van Afranius; Fenus Prnxitelïa, het Venusbeeld van Praxiteles. Sorvilo juyunt, slavernij.
c. Hetzelfde geschiedt met eigennamen van landen, doch met verschil van beteekenis. Zie § 183.
Annm. 4. Somtijds plaatst men het woord ratio in den naamval, waarin een substantief moest slaan en zet dit snbstantier dan in den Genitief zonder verandering in de beteekenis; b. v. proptar ratiunem belli, Cic. (Voor propter hp/lum.)
Somtijds ook slaat d.; Genitief (kortheidshalve) in plaats van een anderen naamval ; b. v. victoria belli cteiïur, eene overwinning ia den burgeroorlog.
5 SiT'JES. Het onveranderlijke woord instat* (ook axl instui-, beeld,) wordt met den Genitief van een ander woord verbonden in de beteekenis van evenals, gelijk aan; b. v. iastar motitiss cqwis. Virg. Eea paard als een berg. Instar voliiminis erut epistola. tic. Het was een brief zoo groot als een boek.
§ Ül'-t. De woorden cawSa {ter onrzake ran], gfratia, {ten gunste, ter wille van) en ergo worden gebruikt in de beteekenis van Kelens, om— mil, ter wille van ; zij vorderen hunne Ijejialiny in den Oonitief en komen «ïaaraelitei* te staan {ergo altijd); b. v. non Heet sui eom-molt;li causa nocere alteri. Cic. Men mag om zijn eigen belang niemand benadeelen. Bestias liomimxm gratia geurratas esse ridemus. Cic. Wij zien, dat de dieren ter wille der menschen zijn voortgebracht. Victorieo ergo. Om de overwinning.
2. Staat bij genoemde woorden in het Nerleri. een poi-soonlijlc voornw. ter bepaling, dan wordt dit bij causa en gratia in een tyexit-teiyic voornw. veranderd en in den .AJilatiof tan het vrodwelijk enkel-Toud geplaatst (dus mca, tua, sua, nostra, vestra). Staat daarbij eene Tgt;ijstelliiisr, dan komt deze in den Oeniitief (zie § 237, Uitz. 1.) ; b. v. neque tua causa, sed mea faciam. Nep. En ik zal het doen, niet om uwentwil, maar ter wille van mij zeiyen. Moa gratia. Plaut. Om mijnentwil. {Gratia wordt op deze wijze slechts bij dichters gevonden ; ergo komt slechts in eenige uitdrukkingen voor.)
Aanm. 1. Op dezelfde manier vindt men gponte, volgens den wil van, uil eigen leweging met con bezitlelijk voornw. in den Ablatief, en bij latere schrijvers ook met den Genitief van een zelfsl. naamw.; b. v. mc-ii spontc fcceram. Cic. Ik had hel uil eigen beweging gedaan. Sponle ducam. Luc. Volgens den wil der aanvoerders.
Aanm. 1. Ter wille van, om, kan oiA vertaald worden door vicem met eenen Genitief of met een bezittelijk voornw. in den Accusatief van het vrouwelijk; b. v. ut ine am quoque, non solum reipublicae -vicem viderelur sollicüus. Liv. Zoodal hij ook om mijnentwil, enfniel alleen om den staat bezorgd scheen. Veslram omnium vicem. Liv. Om u allen. Dij omnium liever noslruin,vestrum. Zie §237, Aanm. ft-
Janm. 3. Men gtibruikt *»lt;•», tui causa enz. wanneer er tcgcnslellinc bestaal tusstihlt;rii dit x^oord «o eeo aniier, dat bij causa in den Genitief slaat; b. v. quant inu/ta, quae noslri causa nuuquam facer»-mutf, facimus causa amicorum.
§ Het werkwoord ess© wordt met den Genitief van den 1gt;lt;o-
seitter verbonden in de volgende gevallen ••
1. Ter vertaling van toobeliooren, lt;;ïjirenlt;lom zijn van, maakt men de bezeten, zaak onderwerj» van esso, en zet den lioieitquot;
172
t®v in den Oenitief, indien hij in hét Nederl. niet door een persoonlijk voornw. is uitgedrukt; de persoonlijke voornw. worden veranderd in bezittelijke, die in geslacht getal en naamval met de bezeten zaak (het onderwerp van esse) overeenkomen ; hetzelfde geschiedt bij fieri, eigendom worden; b. v. jam me Pompeji totum esse seis. Cic. Gij weet dat ik geheel en al aan Pompejus toebehoor. Omnia guce muliex-is fuerunt, ■viri fiunt. Cic. Alles, wat aan de vrouw toebehoorde, wordt het eigendom van den man Si nos defenditis -vestri erimus. Liv. Indien gij ons verdedigt, zullen wij u toebehooren. Totum hoc est tuum. Cic. Dat alles is van u. Sua. ciijixsqixe animancis natura est. Cic. Ieder dier heeft zijne eigen natuur.
Aanm. Op dezelfde wijie staat ook dilionis facerc., onderwerpen; h. v. Scipio omnem cram liomanae ditionis fecit. Liv. Scipio bracht de geheele kust in de macht van Rome.
3. Bij esse staat ook in den Oenitief, de persoon, aan wien iets past, wiens pliclxt het is, aan wien iets eigen is. Deze Genitief wordt eigenlijk gevorderd door de uitgelaten woorden officium, plicht.; negotium, zaak; munt/s, ambt; indicium teeken; proprium, eigenschap. Is die persoon in het Nederl. aangeduid door een persoonlijk -voornw., dan gebruikt men in het Latijn in plaats daarvan de bezittelijke voornw., die dan in het ouveylt;lï«f enkel vont! komen (dus; menm, tuum enz-wegens de verzwegen onzijdige woorden officium, negotium enz.); b. v. ado-leseentis est, majores natu rereri. Cic. Het is de plicht van eenen jongeling, de ouderen te eeren. Improbi liominis est, mendacio falie re. Cic. Door leugentaal .bedriegen is het werk van een slecht mensch. Cnjuts-■vis ho minis ed errare. Cic. Het is ieder mensch éigen te dwalen. Si onjnsqnam, eerie tuum est. Cic. Zoo iemands, dan is het zeker ii vv plicht.
Aanm. \. Somtijds worden de woorden officium em. niet weggelaten; men wil dan op die woorden drukken; b v. peregrini oUipimn est, nihil prreter suum negotium agere. Cic. Op den vreemdeling rust de plielit, zich slechts met zijn zaak le bemoeien.
Aanm. 2. Evenals bij esse staal de Genitief enz. bij pulari, haberi, existimari enz. b. v. temport cedere semper sapientis est Iiabitum. Cic. Voor de tijdsomstandigheden wijken, is altijd voor hel kenteeken van den wijze gehouden. Multi su-perstitionem imbecllli animi putant. Cic. Velen zien de bijgeloovigheid aan als een bewijs van een zwak gemoed.
Aanm. 3. Esse staat ook nog met den Genitief in de uitdrukkingen moris est» bet is overeenkomstig de gewoonte; operae est, hel komt gelegen; operae pretlmm est, het is de moeite waard.
I § STtf. 1. Bij het orjpersoonlijk werkwoord interest (est in re of e re), het is in het belang, er is aangelegen, staat de persoon of de zaak in welker belangr iets is in den Genitief; b. v. interest omnium recte facere. Cic. Er is allen aangelegen, wel te doen. Oloclii intererat Milonem per ire. Cic. Er lag Clodius aangelegen, dat Milo omkwam. Quit est, oujus intersit earn legem mattere? Cic. Wie is er:die, die belang kan hebben, dat de wet blijft. XSeipubllcae communisqne' salutls interest. Cees. Het is voor den staat en het gemeenschappelijk heil van belang.
' 2. Is echter de persoon, in wiens belang iets is, in het Nederl. uitgedrukt door een persoonlijk -voornw. dan gebruikt men in het liatija niet mei, tui, enz., maar mea, tua, sua, nostra, -vestra.
173
waarbij de (ienitieven ipsius en ipsorum. ter versterking kunnen gevoegd worden. In plaats van interest kan men dan ook refert (fert e re) gebruiken b. y. Iuijl et moa maxime interest, te valere. Cic. Er ligt mij en n veel aan uw welzijn gelegen. Non adtcripsi id, quod tuu t/ihü referebat. Cic. Ik heb er dat niet bij geschreven, omdat gij er geen belang bij hadt.
I 3. Staat bij genoemde voornaamwoorden een bystellins', dan zet men deze niet in den Genitief, maar men maakt er een tuHHolien-voor-stel van; b. v. id mea minime refert, qui sum ïuitu maxixnus. Ter. Er is mij, den oudste, niets aangelegen. Men heeft echter omnium nostrum, omnium vestrum, utriusque nostrum interest.
I 4. Hoeveel of l»oe -weinifi: iemand nnn iets irele|gen ligt, wordt uitgedrukt:
а. door by vpoordcn, als: magnopere, quantopere, magis, maxime, re-kementer, parum, minime, nihil.
, l». door de onseyrtifite -v»rooi-«lei» multmn, plus, plurimum, minus, minimum, tantum, quantum, aliquantum.
i c. door de Oenltie-ven tnagni, ptrmagni, pluris, parri, tanti, quan-ii (d. i. pretii); b. v. iitti et mea maxime Merest, te valere. Cic. Tua nihil referebat. Cic. ld mea minime reftrt. Ter. Utriusque nostrum ma-jffiii interest. Cic. Er ligt ons beiden veel aangelegen. Athtnimsium pluM interfuit. Cic. Er lag den Atheners meer aangelegen.
5. a. Igt;o sitaak, -wellce sfe-wichtigf i», waarin men lielan^ stelt, kan onbepaald werden aangeduid door een onasytlijg v«)«)i-unam--woor«l, b. v. id, hoc, quid, quod, Nederl. dit, dat, hieraan, wat, waaraan, l). v. Ilt;1 mea minime rejeit. Ter. Tua cjiiinl nil refei t, percontari dtsinas. Ter. Vraag niet naar hetgeen u niet aangaat.
I». De zaalc, w-ellte gjewiclitlgr iSi waarin men belaiifc stelt, wordt in liet Latijn bij interest en refert nooit door een snbstHn-tief vertaald; men moet dit substantief dan zoo omspreken, dat men een -werkwoord in den Infinitief krijgt of wel een grelieel voorstel, waarin men dan den Ace. cam Int., den Conjunctief met ut. met ne of met een -vra a gr woord bezigt; b. v. Atheniensiim plus inter-ƒ uit firma tecta liatoere. Cic. Er lag den Atheners meer aan de veiligheid hunner huizen gelegen. Mea et tua interest, te -valere. Cic. Er ligt mij en u aan uw welzijn gelegen.Ctwar dicere soMat, sua interesse ut salvus «««•lt;. Suet. Caesar was gewoon te zeggen, dat er hem aan zijn welzijn gelegen lag.
б. Het lt;loel, -waartoe iets voor iemand gfe-wichtis; is, wordt bij refert en interest uitgedrukt door a«l met den A.ecusatief; b. v. ad nostram laudem. video interesse. Cic. Ik zie, dat er aangelegen is voor onzen lof. Magni ad lionorem nostrum interest. Cic. Het is van groot belang voor onze eer.
jianm. 1. Ia plaats van cm;u« vindt men soms cuja; li.v. t», cuja nihil intêrfuit, Cic. Hij, wica er niets aangelegen gt;»ai.
Aanm. 2. Jntarêst ca vooral rtfert kunnen ook tonder persoonsnaam staan. Bij oadere schrijvers vindt men 7elden net eenrn Genitief, ^h. v. re/'urf omnium animadrer/i in ma/ut. Cic. jZeldcn vindt men
ook «en substantief als onderwerp bij initmt• b« v. m»a inttrtuit loei natura, Cic.
Aanm. 3. Interesse, tegenwoordig zijn, vorderl den Datief of den Ablatief met tn; b. v. nottro sermonl interluit. Cic. Hij is bij ons gesprek tegenwoordig geweest. Interesse cunvivio. Cic. Bij een gastmaal tegenwoordig zijn. Bij interesse, versclill beslaan, wordt inter herhaald ; b, v. quid interfmt inter Catilmam et eumt Cic. Welk onderscheid was er tussclien C. en hem?
§ fSVV. Groixitivus objectivus» noemt meu den Genitiel', -als daarin het -voorwerp, he.t objectum eener handeling of gewaarwording geplaatst wordt. Het voorwerp staat in den Genitief bij «tubstantieveu, bij eenige acljectiovon en bij sommige worlcwoorclon. In het Nederl. bezigt men meestal daarbij een voorzetsel.
§ SVS. 1. Sommige zolfstaudiso naumwoorden, die meestal van transitieve werkwoorden zijn afgeleid, duiden een liantltilinjs of gewaarwording aan, waarbij een voorwerp noodig is; dat voorwerp staat daarbij in den Gronitief, ook indien het een persoonlijk voornw. is; b. v. reru.ni «livinarum scientia, kennis der goddelijke dingen; »pes salu-tis, hoop op redding; scientia juris, ervarenheid in het recht; scele-ris poena, straf voor de misdaad; memoria nostri, de herinnering aan ons; conseroatio sul, het eigenbehoud.
Aanm. Deze Genitief slaat ook bij substantieven, die niet van transitieve werkwoorden zijn afgeleid, doch waarbij aan een voorwerp gedacht wordt; b. v. studium modesUte, zucht naar zedigheid; vacalio milltice, vrijstelling van dienst; ook bij persoonsnamen : dux belli, aanvoerder in den oorlog; victor trium bel lorum, overwinnaar in drie oorlogen. In den zin van aangaaude, nopens wordt ecliler niet de Genitief, maar de Ablatfer met de gebruikt; b. v. liber de amlcltla, bet boek over de vriendschap ; opinio de cultu deorum, de meening aangaande de vereering der goden.
2. Daar bij de substantieven, die eene handeling mtdrukkeu,'niet allee n de persoon, die de handeling ondergaat, maar ook die, welke de handeling doet, in den Genitief moet gezet worden, zoo zou daaruit somtijds «lubbelasin-nijsflieid kunnen ontstaan; in zulk geval plaatst men den pcrioon, die de handeling doet, in den Genitief, en den persoon, die de handeling onderstaat, in den Accasatiett met een voorasetsel; dit geschiedt voornamelijk bij substantieven, die eene harstocht beteekenen; b. v. amor in putrem, liefde jegens den vader; atnor putris, liefde, die de vader heeft (of, volgens den zin, ook: liefde jegens den vader). Meiui ab boste, vrees voor den vijand. Odium erjja (adversus) Romanos.
Aanm. Het persoonlijk voornw., dat voorwerp is, kan gewoonlijk in den Crenitief blijven staan, daar de persoon, die de handeling doel, door een beiittelijk voornw. moet worden uitgedrukt ; b. v. memoria nostrl lua. Cic. Uwe berinnering aan ons. Somtijds echter moet een voorzetsel gebruikt worden ; b. v. testis am oris er ga te mei. Cic. Een getuige van mijne liefde jegens u. Si quid amoris ergra me in le residet. Cic. Indien er bij u eenige liefde jegens mij is.
Aanm. 2. Somtijds vindt men de bezittelijke voornw. gebruikt, waar de Genitief der persoonlijke moest staan, vooral bij persoonsnamen, die van werkwoorden zijn afgeleid; b. v. accusator meus (voor mei), hij, die mij beschuldigt; injuria sua (voor sul), de hem aangedane beleediging. Omgekeerd vindt men den Genitief der persoonlijke voornw. gebruikt om het bezit aan te toonen : b.v. ad Cyrum onginem ■ui referens. Curl. Zijnen oorsprong van Cyrus afleidende. Consensus vestrum. Cic. (\oor vesler), uwe toestemming. Frequenïia vesfrnm. Cic. (voor vesLra), uwe talrijke aanwezigheid,
Aanm. 3. De aanwijzende, vragrnJe en betrekkelijke voornw. vindt men soms in d^nzelfden naamval staan als een suhstanlief, alhoewrl zij daarbij in den Genitief moesten staan; b.v, amicitia est ex eo yenere quae-prosunt. Cic. (voor «x genere eurum'',. Mate pugnatum, quo metu Italia omnis contremuerat. Sail. (voorc»v-ju» rêi mttu), Quo dolore incemua. Nep, Hierover plooiend van spijt.
Aanm. 4. Somtijds staan de beide Genitieven bij ëën substantief; b. inexpUbilis honorum Marii fames: Flor. .-De onverzadelijke zucht van Narius naar eerepasten.
Ainm. 5 De substaptieven, die van werkwoorden zijn afgeleid, hebben soms den naamva1 bij zich. dien het'werkwoord vordert, en niet den Genitief; b. v. curat 10 h*nn rem. Plant, Üe bezorging dezer zaak, Domum reditio, Caes. De terugkeerj naar huis. 06/«/»»^«ra//o leg thus. Cic, De gehooriaamheid aan de
geschreven wetten. f
§ Bij de volgende adjectieven, die eene eigenschap uitdruk--
kéu, w'fflkc'ePn voorwerp Vüfdért, staal dst vöoi*w«'**p inden GenitiÓI:
175
T. Bij de deelwoorden op U.11H «n ohm van transitiere werkwoorden staat »lc Accusatief, wanneer zij gebruikt worden als cleel-woorden, d. i., wanneer zij eene handeling op zekeren tijd aanduiden. Zijn echter die deel. woorden als by-voesltjke naam w. gebruikt, d. i. duiden zij eene voort-dnrende, blijvende eigenschap of gewoonte aan, dan staat hun voorwerp in den Oouitiet; zij kunnen dan ook in den Comparatief en Superlatief staan; b.v. boni cices arnantes patriae. Cic. Goede burgers, beminnaars van hun vaderland. \amantes igt;atx*ia,m, wanneer zij hun vad. beminnen]. Epaminondat fuit diligent voritati». Nep. Ep. was een beminnaar der waarheid. Fugi-tns laboris. Caes. Den arbeid ontvluchtende. Oigt;eru.n* patiem juventus, Virg. Eene jeugd aan den arbeid gewoon. Quu famulus domini amantior esfi Cic. Welke knecht is een groot er beminnaar zijns meesters. Evenzoo ap-petens, retinens, iciens, impatiens enz.
2. Bij de adjectieven op ax., die van transitieve werkwoorden zijn afgeleid, staat het vooi-wofp in den Oenitief; b. v. tempus edax re-i'iitii Ov. De tijd, die de dingen verslindt. Fir propositi tenax. Hor. Ken man, die aan zijn voornemen vasthoudt. Dit geschiedt alleen bij dichter* cn latere prozaschrijvers.
S. Bij de adjectieven, die eene begeerte, afkeer, llt;unlt;ïe of oiikuiicle beteekenen, staat het voorwerp van die begeerte, kunde of, onkunde in den Gronitief; b.v. nullius rei cupidut. Nep. Naar geene zaak begeerig. Failidiosus litterarum. Cic. Afkeerig van de letteren. Impe-rïtus belli. Nep. Onkundig in den oorlog. Prudens rei militaris. Nep. Ervaren in het krijgswezen. Immemor beneficii. Cic. Ongedachtig aan eene weldaad.
Eene begeerte duiden aan; avidus, studiosus, insatiahilis. Eene kunde: calli-dus, certus, conscius, expertus, memor, gnarus, perilus, praescius. Eene onkunde; incertus, inscius, nescius, ignarus, imprudens, inexpertus, insuetus, rudis enz.
Aanm. Bij prudens, ervaren, en rudis. onervaren, kan ook de Ablatief met m slaan. Bij consullus en pentus, ervaren, staal juris of jure, in hel recht. Bij insuelus, ongewoon, slaat de Genitief of ad met den Accusa'ief. Is bij conscius, bewusl, mede-wetend, de persoon uitgedrukt, met welken men weet, dan komt die In den Datiel. cn de zaak in den Genitief of soms den Ablatief met in; is de persoon daarbij niet uitgedrukt, dan komt de zaak, die men weet, in den Genilief, Datief of Ablatief met de; b. v. ego mihi nullias culpae conscius sum. Cic. Conscius slicni in facmore. Cic. Hale facinori mens conscia. Cie.
4. Bij de adjectieven, die eene voorsBorgr of een jfebrek aan xmrs beteekenen, staat het -voorwerp van die zorg in den Greni-tiel; b. v. natura est provida ntilitatum. Cic. De natuur draagt zorg voor nuttige zaken. Vetera extollimus, recentium incuriosi. Tac. Wij verheffen de oude dingen en zijn onbezorgd voor de nieuwere.
Aanm. Bij sollicüus, bezorgd, staat df Alil. met de en zelfs (bij lal eren) mei ex, in of pro; b. v. solliciti eramus de iaa valetudiae. Cic.
5. Bij de adjectieven, die eeue macht over iets of eeue onmaolit beteekenen, staat het voorwerp van die macht of onmacht in den Genitief •. b. v. Omnes, virtntis compotes, leaii sunt. Cic. Allen, die dc deugd bezitten, zijn gelukkig, fra impotum xiii est. Sen. De toorn heeft geen macht over zich zei ven.
Aanm. Bij conijm vindl men den Ablatief; b. v. compos prueda. Liv.
176
6. Bij de adjectieven, die eene «leelneminip ol' «clinici aan iets beteekenen ol het tegendeel daarvan, komt het ■voor'werjp van die deelneiaing of schuld in den Gronitiei; b. v. periculomun socius, Cic. Deelgenoot aan de gevaren. Extora amicitiae. Liv. Uitgesloten van de vriendschap. Reut in jurltirnm. Q. Bescluildigd van veronge-lijkingen. Inson» Iraterni Ov. Onschuldig aan hef
bloed zijns broeder?.
Aanm. Bij particeps, deelgenoot, vindt men ook den AblalieC; crimen, misdaad, staat oot in den Ablatief bij andere u|jectleven; b. v. insons crlmine. Li\\ Cfcuo evlmlae reus. Q. Affinis, medeplichtig, kan ook mei den Datief slaan; reus ook mei de en den Ablatief; b. v. reus de vi. Cie.
^5. Bij adjectieven, die irebrek of overvloert aanduiden, staat het •voorwerp, waaraan gebrek of overvloed is, in den f ienitlol; zoodanige adjectieven zijn: plenui, vol ; inops, arm ; egenus, gebrek hebbend ; expert, verstoken ; tterilis, onvruchtbaar ; fertüis, vruchtbaar ; immunis, (liber), vrij ; prodigus, milddadig; pareu», sparrzaam ; pauper arm; imtigus, behoef-tig ; b. v. consilii plenus. Nep. Vol beleid. Eqetius omnium. Liv. Aan alles gebrek hebbend. Ga'lia iruffum feriilUfuit. Liv. Gallic was vruchtbaar in veldvruchten. Opis indigv». Virg. Hulp noodig hebbend.
Aanm. i. Bij genoemde adjectieven kan liet voorwerp ook in den Ablatief staan. Bij refertus (complelvs). vervuld, tUian slechts persoonsnamen in den Genitief. Bij nagenoeg alle overijje adjectieven van overvloed en gebrek kan de Genitief slaan, docb de Ablatief is gebruikelijker. Zie gg 344 en 297, 3.
Aanm. 2. u■ Dichters en letere prozaschrijvers gehrnikon hij de adjectieven, «lic eene gemoedsstemniin^ aanduideo, het voorwerp duorvao in den (ienitief; b. v. /uelui laborum. Vir^. V«iheugd over het wei-k. Lajtus mans. Hor. Vermoeid vun de zeevaart. Constant fid ei. Tac. Staodvafiti}; iu de troaw.
b. By dezelfde adjectieven voegen zij veelal den Genitief or?«mi ; b. v. infelix animi, Virg. Ongelukkig rn lijn hartstocht- Fideus animi. Tac. Vertrouwende op zijnen inocd. Dit geschiedt ook bij de werkwoorden, die eenen angst uitdrukken ; b. v. dtsrrucior animi. Ter. Ik beu wanhopig. Bij deze werkwoorden vindt men ook den Ablatief ammo of animt«; b. v. audio te animo anyi. Cic. Ik hour, dat gij beaagstigd zijt.
c. Somtijds ook bezigen zij den Genitief, waar eigenlijk de Ablatief moest staan ; b. a. integer titae. Hor. Onbesproken in zijn levenswandel. Praeclarns fidei. Tac. Uitstekend in trouw.
| § ÖSO. Het ■voorwerp staat in den Genitief bij de volgende werk woorlt;l©n;
a. Bij de werkwoorden van herinneren en verjgfeten staat de persoon of de zaak, die men zich herinnert of vergeet, in den Genitief; de zaak kan ook in den Accusatief staan. De wedrrkeerende voornw. uit het Nederl. worden bij herinneren niet vertaald; b. v. reminücilur priwtln«' virtnti». Caes. Hij herinnert zich de vorige dapperheid. Hor-fatus est tos ut di^sensionum ohlitüctrenütr. Caes. Hij heeft hen vermaand dat zij hunne oneenigheden zouden vergeten. Obliriscor injnrias. Cic. Ik Ter-geet de beleed igingen.
Aanm. 4. Bij venü mihi in mentem slaat ook de Genitief; de Zaak kan ook onderwerp daarbij worden, vooral, indien bel een onzijdig voornw., een adjectief \an hoeveelheid of d« woorden res of genus zijn; b. v. vemt rniin Platonisin rnenlem. 'Cic. Plato valt mij fe binnen. Non venü in vienlem pngna. Liv. Het gevecht kwam niet in de gedachte. Haeff mihi veniebanl in menttm. Cic. Dat schoot mij te binnen.
Aanm. $. Is de zaak, die men zich bcrinnert of vergeel, voorgesteld door een onzijdig adjectief, dan kan men dit in den Genitief of Accusatief plaatsen: De Accusa-tief moei gebruikt worden, indien anders dubbelzinnigheid zou ontslaan; b. v. animus wemimt praeteriloram, pmsentia cernit, julura praevidel. Cic. Maar; externa'libentius (|u;irn domertica recordor. Cic.
Aanm. 3. Memini heeft den persoon in den Accusatief, als bet beteekenl; zich herinneren, zich te binnen brengen: in den Genitief, als bet beteekent; aan hem denken-, in den Ablatief met de, als het Leteekent melding waken; b. v. meminernmtis ciooam mmis polenlem. Cic. Wij herinnerdm ons den al te machtigen Cinna.
177
l»e Ulo né'meminUse quidem volo. Cic. Va» dien man wil ik z«lfs meiditsr
maken. Menlionem. fncere, melding maken, vordert den Geniiief of de met den AlilitlhT.
Aanm. -4. Bij recordnri slaai de zaak soms in den Geniiief, meestal w den A'-e.i-satief; de persoon (soms de zaak) in den Abla icf mei de, b. v. improbux tlagitf om in recordnbilur.Cie. Een slecht menlt;e.Ii zal zieh zijne sclrtndd iden lierin-ieten TnKum Anchisne vocemque recnrdor. Virg Ffei pe'aii en de M m vin An chises slaan mij voor den jjeest. Pelimtis, ui de pnrentiba* recorile-viv. C:? \\ij vraffn, dal zij zich hunne ouders herinneren. Men zegt ook met den Ge litief .s •• lagere rernniixuitrum, zijne zaken lieliarliiien.
§ Sgt;«l. lgt;. 1. Bij de werkwoorden moneo, atlmotioo, oo-hitio neo, coinmonefacio, certiorem^ faoero, iemand verwifiigen, aan
iets herinneren, vermanen, komt datgene, waaraan men iemand beriimert, in den Genitief of in den Ablatief met de; de persoon, dien men verwittigt, sta t als voorwerp in den Accusatief ; b. v. vot«rls Jiinic-ili:»,! ie common*-/dcit. Cic. Ik herinner u aan onze oude vriendschap. T.rmliain moue tin clo testamento. Cic. Herinnert Terentia aan het testament.
2 Is echter de zank, waaraan men iemand herinnert, uitgedrukt dooreen onzijdig bijvoeglijk naamwoord of voornw., dan plaatst men die in den Accusatief ; b. r. Fabius oa '«e monuit. Cic. Fabius heeft mij hieraan herinnerd. Illurt me admonts. Cic. Gij herinnert mij dat.
Aanm. Dit sresehiedi niet hij certiorcm face re. Bij memorare en cnnmemornre, herinneren, meldinj; maken, staat de zaak in den Accusatief als voorwerp; hij com-memorare k.m zij ook mei de in den Ahlalief staan.
§ aamp;a. Bij de werkwoorden poenttero, piisêiquot;®, verdrieten ; pu-clëre, scliaraen ; tSBdere, vervelen, walgen ; misorero, medelijden hebben, valt het volgende op te merken;
1. Deze werkwoorden worden gewoonlijk onpei-sooniyk gebruikt.
2. De pci-EkOon, die berouw, schaamte heeft enz. komt in dei A.C-ousatl «t.
3. Datgene, waarover men berouw, schaamte heeft enz., komt in den Genitiel.
4. Is echter die zaak uitgedrukt door een omeytfijg? •voornaam-woord, dan gebruikt men dit in den A-CCiisutiof.
5. Is die zaak uitgedrukt door een -werkwoord, dan komt dit in den Infinitief of met qwolt;l in den Indientlcf.
ft. Bij pndot staat ook de persoon, voor wien, in wiens bijzijn men zich schaamt, in den Genitief; b. v. eorum noe» mis'ret. Cic. Wij hebben medelijden met hen. M.e pi jet staltitloB mete. Cic. Ik heb verdriet over mijne dwaasheid. Sunt homines qixos ïnfumite siine itbqne pudeal, iieqne tcedeat. Cic. Er zijn er, die noch schaamte, noch verdriet hebben over hunne eerloosheid. Stiptentis est proprium, nihil qnod pomitire po fait, fucere. Cic. Het is eigen aan den wijze, niets te doen, wat hem zou kunnen berouiven. Ngt;»■ te Ixübo pudent ? Ter. Schaamt gij u dat niet? Ao» me pceuit t vixisse. Cic. Het berouwt mij niet, geleefd te hebben. Quort te oflendi, me poenitet. Cic. Dat ik u beleediad heb, spijt mij. Me tni pudet. Ter. Ik schaam mij voor u. Pndet deorum hominnmque. Liv. Ik schaam mij /oor Goden en menschen.
Aanm. 1. Bij dc werkwoorden m/.wer! cn miscresccre wordt dc persoon, die medelijden heeft, als onderwerp sehruiki; datgene, waannede, men medelijden heeft, koml in den Genitief; h. v. HeraRlitu» miserebiiliir omnium. Sen. H. hatl nie-delijJen met allen. Miserescïic regis. Virg. iiebl uiedelijdtn mei ee» koning. Som-
V
178
tijds worden zij onpersoonlijk gebruikt gelijk tnUerel; b. weave, té 1 rat rum ini-•ereatur. C.ic. Wacht u, dal iiij u over uwe broeders onlferniL Nunc te mise reseat mei. Ter.Htb nu medelijden mei mij.
Aanm. '2. Mtserari en commisernri, beklagen, zijn gewone transitieve werkwoorden, die den Accusalief vorderen; b. v. commune periculum miserabanlur. Taes. Zij beklaagden (weeklaagden om) hun gemeenschappelijk gevaar.
Aanm. H. Vóór poenilere, pudëre enz. worden de. meesie werkwoorden onpersocn-lijk gebezigd; h. v. solet eum poenilere. Cic. Hij is gewoon berouw Ie hebben. Pi-gêre eum facli coepit. J. Hij begon over de daad berouw te hebben. Dit geschiedt o. a. niet met volo, nolo, audeo enz.
Aanm. 4. De zaak, waarover n hrrouw heeft enz. wordt soms uitgedrukt door een afhankelijke vrrtaft; b. v. tamdiv veile del/es, qnond te, quênlum pruficins, non prrnitebit. Cic.
yjavm. 5. Bij het deelwoord pettaesus vindt mt n de zaak in den Accusatief; b. v. pertaesvs iguaciam tuam. Vuet.
yiai nt. 6. Pvdete rn poetn'lere hebben een geiundium, doch dit wordt nooit roet een bepaling ge-voaden; b. v. voluptas rtlinquit causam poenitendi. Cie.
§ SS3. Wanneer bij een substantief, dat eene soort aanduidt, de naam van een wezen gezet wordt, dat tot die soort behoort, dan plaatst men dien naam somtijdsin den Genitief; dezen Genitief noemt men Genitivws lt;le-finltivris; dit geschiedt voornamelijk :
n. na de woorden rox, nomen, verbum, rocahulum, apptl'atio enz. b. na cavia, oorzaak, en genus, soort, achter welke wij namelijk gebruiken, met een of meer substantieven.
c. bij namen van algemetne deniheelJen, achter welke wij een substantief plaatsen met de woorden nnrneJiy, die h staan in. of eene dergelijke uitdrukking.
lt;1. de dichters plaatsen soms ook den eigennaam eener dod of rivier in den Genitief, wanneer die bij den g'meennaam stad of rivier geplaatst zijn ; b. v. vox -voltiptotis. Cic. H.:t woord wellust. Domini appel'alio. Suet. De naam Tan meester. Crimen ïnrti. Phaed. De misdaad van diefstal. Dvee sunt eousts: una pucloris, alteru scelei'is. Gic. Er zijn twee oorzaken, namelijk : de schaamte en de misdaad. Arhor fiquot;i. Cic. De vijgenboom. Jd Puchyni promontorium. Liv. Bij de Kaap Fachynum. Urbs IJti-tii-vi Yirg, De stad Padua. Eritlini amnis. Virg. De rivier Eridanus. Zie § 237.
§ SS4. a. Bij de werkwoorden, die beteekenen lieselmlclisrei», a.anklng'en, «lajfvan reien, ovevtuigjen, verooirtleelen, ■vryspreken, staat de pi-f?.oon, dien men beschuldigt, enz. als recht-streeksch voorwerp in den Aeeiisatioï, en de naam der mislt;laalt;l, waarvan men hem beschuldigt, overtuigt enz. in den Oeniticf. Deze Genitief is eigenlijk een Genitivus definiiivus gevoegd bij de uitgelaten en soms uitgedrukte woorden crimino of nomino, welke bij genoemde werkw oorden altijd in den Ablatief komen ; b. v. Miltiadrs proclitionis est accwatus. Nep. Milt. is van verraad aangeklaagd. Bac duo levitutls plerosque conrincunt. Cic. Deze twee overtuigen de meesten van lichtzinnigheid. M-eui diem dice re rei en pi talis. Liv. Iemand dagvaarden voor eene halszaak, domino oot» juration is darnnati sunt. Cic. Zij zijn veroordeeld wegens samenzwering. OoiKlemuabo eodem ego te crimine. Cic. Ik zal u wegers dezelfde misdaad veroordeelen.
b. Denzelfden naamval vorderen: nffinis (ook Datief), medeplichtig; reua, beschuldigd; mnnijestus, overtuigd; bij hi teren ook noxius, obnoxitts, schuldig; innoxius, in-som, onschuldig; compertus, manifeslus, conviclus, overtuigd; conscius (ook Datief,) medeplichtig; swpectus (meestal de of tuper), verdacht; Zie g 263, 3, Aanm. en 6.
179
Aanm. 4. Bij vooruoeinde werkwoorden viodt men ook den Ablatief mal de soms zonder de; b.' v. de iiiaje»talt;e damnnlus esl, Cic. Hij is veroordseld wegens hnujjverrnad. Aliquem poshdare repetundis. Cic. Iemand dagvaarden wegens knevelarij. Scelus komt in den Genitief of in d«n Ablatief met of zonder de [bij luieren ook in ''en Abl. mei e.x\.
Aanm. 2. Iemand besclmldigen b. v. van diefstal, zegt men oik; cum aliquo furli agere.
Aanm. 3. voornoemde Genitief staal ook bij de werkwoorden, die beteekenen borg stellen of borgeiscken-, b.v. bij salisdare, salisfactre, promiUere, slipularr, b. v. da-tiini infecli promiUere. Cic. Voor de sebade inslaan. Injuria rum snlisjacere. Ad lier. He verungeiijkingen goedmaken. Ook staal de Genitief bij de volgende werkwoorden iii sommige uitdrukkingen: Dilerrognrealiquem ambilus, iemand aanklagen van kuiperij; caedis lenëri, aan moord .sdmldig zijn.
Aanm. i. Is de misdaad niet uitgedrukt door een substantief, maar door een ge-Iteel voorsleS. dan zet men bet werkwoord daarvan met quod in den Imli-catieT of in den Conjticictier: b. v. SjCrales accusalus esl, quod corrum-peret JiiveEiliitem. (Jl. S. is bescliuldi'gd dat bij de jeugd bedierf. Arguére tin-simulare) kan ook mei eenen Inlinitief slaan; b. v. Laevinus apecuiatores veniase arguebnl. Liv. Laevinus bescbnldi^de ben, dat zij als bespieders gekomen waren.
Aanm. 5. Zijn de werkwoorden, die gewoonlijk beschuldigen beteekenen, gebruikt in de beleekeni.f van berispen, ziek beklagen over, dan komt de fout in den Accusatief en de persoon, die zo begaat, in den Genitief; b. v. inertiam accusas ado-lesoentium. Cic. Gij berispt de vadsigheid der jongelingen.
o. Bij niii-o eu corwlomuare, veroordeelen, staat de dood-
of onbepaalde (jfoldaitrat in den Genitief of Ablntlef; b.
v. Alcibiades se capitis damvatum audi rit. Nep. Alc. hoorde, dat hij ter dood veroordeeld was. (Ook capite ; morte zelden; bij Tac. ad moitent) Tan-ta pecunia, damnantur. Just. Zij worden in zoo groot eene geldboete verwezen. Qu idrupli, oclupli damn ire, tot eene vier-, aehtdubbele boete veroordeelen. Omnia mortalium opera mortalita.te dnnnata i.urd. Sen. Alle werken der stervelingen zijn tot stertelijkheid gedoemd. Judicatux peou-nieo. Liv. Tot geldboete veroordeeld.
Eene bepaalde j^oldson* staat altijd in den A.blatief; alle straffen staan in den Ablatief bij mu:tare ; b. v. quindecim nxilli buss gravis óp'ii damnatiir. Liv. Hij wordt veroordeeld tot eene som van vijftien duizend pond. MVlindes pecunia multalus e t. Nep. M. is in eeue geldboete verwezen. amp;i ill am mor-te multasse.n. Cic. Indien ik hem ter. dood veroordeeld had.
Sommige straffen zijn vergezeld van een voorzetsel; b. v. in metalla, rot de mijnwerken; (ad metnlhi bij Stiet.) ad bsstias, tot de wilde dieren. {In expensas in de kosten ; ad ptenam, tot straf.)
Aanm. Bij goede schrijvers is du Genitiel' der straf zelden, behalve capitis, quanti, dupli enz. Somtijds gebruikt men beter eene omschrijving, Poü [rota-rum) danmari beteekent : zijnen wenseli vervuld zien. Voti reus, door eene gelofte tot iets gehouden.
,§ Ooniti vnis pai-titiviis noemt men den Genitief, als daar
in het j^ebeol geplaatst wordt, uit hetwelk een gedeelte weggenomen, uitgekozen wordt.
Deze Genitief staat gewoonlijk in het meervoud en in plaats van de voorzetsels ex, de, inter (ook in of ant ') , Uie somtijds gebruikt worden.
Aanm. I. Men moet een der genoemde voorzetsels gebruiktn, wan-iew bel gebeei een telwoord of een telwoord me! een zelfstandig naamwoord is; b. v. •de vigplnti restabam Was. Ov. Ik alleen van ons twintig bleef over. Mitoreni e llberi.4 Ao-obus arnisil. Pltn. Hij bcefl bel jongste zijner twee kinderen verloren In andere gevallen kan men hen voorzetsel gebruiken, doch, nooit, wanneer hel gedeelte on het..
180
peliC'fel door subslanticven zijn voorgesteld; 1gt;. v.rihil ex Uls, qvae videmvs, mavel.Sen. Ki^ls van deze dinge'!. die «ij zien, Be ipsius exercifn non oniplius ho-mi'ium mille erciderunl. Nep. Niel uner d:ii) duizend man van zijn leger sneuvelden. Ante alios pulcherrimus Turnui. Virg. Turn. de sclioonsie vaTi allen. Maar pars navium. niel pars e nnvibiis; doch partem de istius imputlentia reti-Ceho, Cic.,'wegen- drn Genilief istius.
Aanm. 2. Hei selieel komt niet in den Oenitief, maar in den naamval %an I el pedeelle te siaan, wanneer er niet aan deeling- of uifkit-zing gedacht wordt, of wanneer een getal 'evens liei gelieel aungeefi; dit geseliiedl gewunnlijk, wanneer acliler de «oorden veten, iieinujeii, verscheidene», geen evi. in hel Nederl. eet» subslaolief n;cl een Lezilleiijk voornw. in den Geniiiquot;f slaa'; b. v. Caesar niiuitliru-turn cum nex coliorlibus. Caes. Caesar zendt Brulus mei zes kohorlen. Quot «Ives noslrit Hoe velen van onze burger.-? Nullus mens liber. Geen mijner boeken. Zoo ook supersunws pnuci, weinigen van ons zijn over; n, qui pauci nominnn-iur, diegenen, waarvan er weinigen genoemd wordeu. Doch ook nulla de virluiibus deesl. Cir. Geen deugd om breekt.
Souilijds slaan de voorden, d'e hel gedeelte aanduiden, bij het geheel als bijstelling, zoodal lu i geheel niet in den Genitief slaat; dit is voornamelijk hel geval hij qtiisque, alius-ahus, pors- jfirs enz.; b. v. rmslri Slid qvisqve con.suluvt. Sail, leder der onzen iorgl voor zich. Mullitudo pars in vesLibulis, pars ex feneslris prospectant. Liv. Een gedeelle van de iiienigte ziel (oe uil de voorhuizen, een ander uil de vensters, liii is ecbier niet allijd hel geval (voornamelijk bij belrekkelijke voornw.); b. v. con-«■lum otler eaercilum perUid.it, aller vendidit. Cic. De eene van de consuls beeft bei liger in bel vei derf gestort; de. andere beeft bel verkicht. In gratiam nobilitntis Juijurtka veinl, quorum pars spe, alii praemio inducti sunt. Sail. Jugurlha kwam in de gunst van den adel, waarvan er eenigen door verwacb tingeo, anderen door geld zijn overgehaald.
§ De Genitief van het geheel staat achter de volgende woorden :
1. Achter de 'voom aam woorden u^er, alter, tieuter, uttrque, al ter-
titer, utrvis, unui, aliu solus, ullus. nuUw, nemo, qui, ii, hie. Hie, quid a ik,
multi, pauci, quot, aliquot, tot, tot,dein, quis en zijne samengestelden ; b. v.
4jlter Liv Een van de consuls. Quis iiossti-iim? Cic. Wie
van ons? Nulla soroimtn. Virg. Geene der zusters. Unusqnisque reg-n m.
Cic. Elk der koningen. Uier que nostrum. Gic. Wij beiden,
Aanm. a. De voornaamwoorden, die als geheel bij uterque slaan, komen in den Cenhiif; h. v. uterque eoram Z j beiden. Euram utrumque. Cic. Reide die diosm. De beide anderen zegt men; uterque aller.
b. is ecbier hei voornw. onzijdig, dan komt dil ook wel met vterque o\ereen; b. v. in opia rei familians el conscientia scelerum, quae ntraque (voor quorum utriwique) uuaerat inll. Geldgebrek en wtoeging, uie hij beide vtrmeerderd bad.
c. ilaal bij ule'que een .-ulisianliel, dan knmi uterque in geslacht, gelal en naum-vp| daanijede overeeii; b. v. uterque exerritus, de beide legers; ntraque «■ai-tra, de beide legerjilaalsen. Uurque wordt in liet meervoud slechts gebruiU bij .'uLiMaiiiu-ven, die geen ei.keivoud bebben (b. v. caslrnj, of ook wanneer een vena-ti.elcid zelfstandig naamw. van twee zijden genomen wordt; b. v. utreeque natio-nes, lt;le volkeren aan beide kanlen. ITtrique duce», de verschillende bevelhe.h-beis \an beide bgers. Men vindt bet ecbier ook iu bel meervoud bij gewone sub-slanlieveu. Vooib. zie b
Arum 2. Plerique, de meesien, wordt bij goede schrijvers niel van den Genitief i'fvolgd, maar koml inel hel geheel overeen.
j f 2. Het geheel staat in den Genitief bij de snpcrlatio-
vt'ii en de fonijj ai-ixtiogt; lt;'»«, die in plaats vna den superlatief staan; . v. liorum oiniiiuni fortissimi sunt Brhjtf:. Caes. Van dezen allen zijn 'ie BeJgtn de dajputteu. hUr ]ioi«)xu cecidit. Nep. De eerste van de-re twee is gesneuveld.
Aanm. a. Dil geschiedt ook somliids, wanneir bel woord, waarbij de superlatief üi. (ijnhk i iel In iidieneis van dm Geailicf; b. v. Tlunmlodes plurima vuila « niniuin füraecoritm m (tohum XerXtS inlulit. Nep. Them, heeft van alle Gric-i.i ci i. tesie tampen over bei buis van Xerxes gebracht.
!»• Up dezelfde wijze slaat de Güjiiiivus aebfer den superialitf van bijwoorden;
181
b. v. c pit me omntnim. Gic. Het best va allen.
c. Somtijds, vooral bij dichters en {^schledschry-vers vindt rjttt écn «abwtanücf »13 in dm Ceci» lief gezet hij een adject/ef, d«t In den positief staat, alhoewel beide in den zHf'Ien u^anv.il moeftlen sivan; I), v. anUqua fiederum (voor fordera). Liv. He ouden verbonden. E-rptdifi mititum. Liv. De marschvaardi^ soldaten. Veelal gebntiken zij dan het adjectief in het onzijdif;; b. v. in cert a belli, de onzekere krij(^kaQ*en, L.ubricum*paluifiim. De glibberige moerasgrond.
d. Sommige Superlatieven zijn niet van den Genitie pevolgd, maar Lonoen met hel geheel' overeen. 2i.r § 381.
§ SfS®. 3. Bij de woorden, die eeue maat, een jyotal of cc-ne
menigte aanduiden, staat liet jjelieel, d. i. het gemeten of getelde
voorwerp, ia den Genitiof; b. v. libra fai-ris. Hor. Een pond koren.
Fit ingen» hominmn. Liv. Eene groote menigte menschen. Snpien-
tum octavm. Hor. De achtste der wijzen. Multa mi/Ha alt;lvei-s»ai-io-
rum. Nep. Vele duizenden vijanden.
Aanm. 1. Duidt hel getal niet een gedeelte, maar het «elieel aan, d. i. wordt er niet aan deeling of uilkiezing gedaclil, dan gebruikt men niet den Genitlvus par-titivus; b. v. Caesar millit Brutum cum sex cohortibua. Caes. C. zendt firulun met zes kohorle». (Zie Jj 285, Aanm. 2.|
Aanm. ü. Over mille en millia zie § 61, Aanra. A, 3.
Aanm. 3. Bij unus slaat in proza gewoonlijk ex of de, wanneer één uit velen genomen wordt; de Genitivus partilivus integendeel wanneer alter of alius volgen; üle unus ex liis omnibo*. Cic. Hij alleen van dezen allen. Tria Graecorum genera sunt, quorum uni sunt Alhenienses, Aetöles alteri. Doren lerlü nominabanlur. Cic.
§ SSO. 4. Op dezelfde wijze staat ile Genitief van het geheel bij de bijwoorden van hoeveelheid; sat, «ati«, genoeg; abimrte, allatim, overvloedig ; nimis, te veel ; weinig, te weinig; een
deel; b. v. hahebat satis oloqtientife. Nep. Hij bad weisprekendheid genoeg. Parmn «apientiao. Sail. Weinig wijsheid. Partioi «opir*-ad imnulum expuqnaadum mit tit, partial ipse ad arcem due it. Liv. Een dtel der troepen zendt hij om den heuvel te nemen, het ander geleidt hij zelf naar den burcht.
Aanm. Satis en affatim worden ook zonder Genitief 'gebruikt ; somtijds plaatst men satis met een adjectief bij het zellst. naamw., in plaats van dit in den Genitief te zetten ; b. v. satis magna pecunia. Cic. Vrij wat geld. Imher satis largus. Virg. Overvloedige regen.
§ SJOO. 5. a. Eenige acljeetievei» en vooi-i»aaiiiwoor-lt;1cii worden soms in den ÜVominatiof of A-CtMismtiot (zonder voorzetsel) van het onseijdlg? cnkelvonxl gebruikt oin eene onbepaalde hoeveelheid uit te drukken ; het geheel staat dan daarbij in den Genitief ; de adjectieven, die zoo gebruikt worden, zijn :
tantum, zooveel, multam, veel, paulnm, weinig,
tantundem, evenveel, plus, meer, paululuu, een weinigje,
t intulnm, zoo weinig, amplius, meer, exigumn* weinig,
quantu•«, hoeveel, plurimuni. zeer vee', minus, minder, quantulum, hoe weinig, nimium, te veel, minitntun, zeer weinig, aliquantum, vrij wat, medium, de helf', {reliquum, de rest), aliquant'tlum, een weinig, dirnidium, de helft, nihil, geen.
De voornaamwoorden, die zoo gebezigd worden, zijn : hoc, id, illud, i*tud, a lind, idem, quod, quid en zijne sameugestelden aliquid, quidquid enz.; I). v. dirnidium pecuniae. Cic. De helft van het geld. Plnrimum mali. Sen. Veel onheil. Tantum pvaesidii. Caes. Zooveel bezetting. Plus ■virï-um. Cic. Meer krachten. Id liostium. Liv. Dat gedeelte vijanden. Tihi idem oonwitii do. Ci''. Ik geef u denzelfden raad.. Quid koe Ito-
183
minis est ? Ter. Wat is dat voor eeu inensch ? MM 'pi*aemii. Cic. Geen belooning. Nonnihil temporis. Nep. Eenige tijd.
' lï. Moeten genoemde woorden in den Accusatief met een voorzetsel staan of in eenen jxtido i-oii naamvnl, dan in den Nominatief of Accusatief, dan komt het geheel niot in den Genitief ; het adjectief staat dan met het woord, dat het geheel uitdrukt, in hetzelfde geslacht, getal en naamval ; in plaats van p'i/n gebruikt men dan msijor, en in plaats van ui/dl staat dan nullus ; b. v. in ■•oliqiiu UirEecia. Cic. In het overige gedeelte van Griekenland, (niet: in re'iqw) Grants.) Corpori mul to cibo opus est. Sen. (niet multo cibi.) Het lichaam heeft veel spijs noodig. Quant» tlo sji© decidi. Ter. (niet dgt;gt; quanta speiy quot;Van hoe groot een verwachting ben ik verstoken. S uo'ij majlt;gt;i*is imperii due m cum ciasse misère. Jusl-üit zacht naar mscr machr zonden zij eenen bevelhebber met een vloot. IVul-lo magis tempore pat et animns. Tac. Op geenen tijd is het gemoed meer vatbaar. (M; ar : nonnihil temporis tribuit litteris. Nep. Hij besteedde eenigen tijd aan de letteren)-
Aanw. 1. MopIpii plus, nihil, quid en de overige aanwijzende en onbepaalde voornw-in eenen aciderennaauival slaitn, dan in den Nomiiialief of den Accu-aticf. dan gebruikt men, indien yij alleen .vlaan, in |ila»ts daarvan nulla res, res plures, quae rt'i, «-a res enz,; b v. sapiens nulla re indigel. Sen. De wijze lieefl niets nuo-dig. JHultia illi rt-bus opus est Sen. H,j lieefl veel noodig. Men vindt eclüer ook res weg^eialen, aN geen dubbelzinnitbeid ontslaat; b. v. Graeci, prater laudeni,nvil-lias nvmi. Hor. De Grieke i naamiets begeerig dan naar lof. Biullo magis solemma. Jusl, Door niets meer pleclilig.
Annm. quot;I. Men vlquot;di sums den G''mtivu« parlilivus acbler ad met den Accusalief, L. v. ad mul turn diet, nd id loci ens. \oi.r ad mulLum diem, ad eura locum.
e. Wil men da uitgebreidheid eener zaak uitdrukken, en niet de maat of soort, d.in worden bovengenoemde adjectieven en voornaamwoorden als gewone ad-jeclieven gebruikt, en komen dus overeen met het woord, waarbij zij behooren ; b. v. tunta urbi. Cic Zoo groot eene stad. Quanta morum dist anti a. Cic. Hoe groot een onde'schi id van zeden.
Sonitijds is het verschil /an beteekenis tusschen de beide wijzen van gebruiken niet msrkb iar; zoo betcekenen quantus kanos en qaantuin /ionons, mii/~ tu:n it iip is en multam temporis, hoc n.-gulium eu hoe negutii nagenoeg hetzelfde. Fins en quid met zijne samengesteiden worden in den Nominatief en Accusatief nooit anders gebruikt dan met het geheel in den Gtnitief.
tl. Wordt cr gesproken van ver^cheidme, bepaalde, telbare wezens, dan gebruikt men een gewoon meervoiulig adj'-ctief, waarbij zich dan andere adjectieven kunnen aansluiten ; b. v. pauciori s homine*, minder menschen; totid in libri, zooveel boeken; quot. quanta, qiam i/tcieaiiiiles calamitutes. Cic. Hoe vele, hoe groote, hoe on^eloofelijke rampen.
Aanm. 1. a. Bi 1» v ■n.wiiopiiide adjeclieven en viornaamwoorden kunnen ook de onzijdig-e aiijecileven der tweede declinatie in den OenitlBf
gezel woiiIkii; deze «ijn dan als ^uiKfanlief gebe/igil en duiden en geheel aan, waar-uil een gedi elte gei omen word'; men kan ze eeliter ook als adjectieven gi bruiken en laten overeenkomen; li. v. quiddam iiovl invenit Cic. Hij beeft tets nieuws gevonden P/urirniim mail. S'n Zeer veei k\\;ta . Nihil boni. Cic Miels goeds. iVa-ttr solifarium nilail amal. Cic. De natuur brmlnl nn-is, dal eenzaam is.
b« i e on/JjUige it(Jjn iie\en van de derde conjugatie [voornamelijk die op e en de eiim|ia''alieveii op us) en bei wonrd uliud kon,en nooit als geheel in den Genitief, ma: r litijsen tgt;ev\()ne adjectieven, b. v. nihil hostile. J. Niels lt;ij-andelijks. Coeleste quiddam. Cic Iels hemelscli. Altud nihil. Nep. Niels nde-' allud r Cir. vJers?
183
c. Staan adjeclicvun van de tweeile cn van de derde dcclinalie Lij elkander, dm kan men die als sulistanlievcn in don Genilief zeilen of als adjécli'ven lalen overeenkomen; b. v. si quidqunm in vobis, non dico civilla, sed Immani es-act. Liv. Zoo erin u iels. ik zeg niel, liuriierlijls, maar lueihdieliiks was.
habel isla res nul Itetabile nvt ^loriosam? Clc. Wal Llijils of roemrijks is er iii die zaak? Nihil lautum, nihil elegrans, nihil exquisltuui. Cic. Niels pracliligs, niels bevuili^s, niels uilgezoclns.
d. Laai men de adjectieven overeenkomen, dan wordt er niel aan doding ge-daclit ; zij drukken dan slechts eene hoedanijjlieid uil; b. v. nihil soliUirni'U. Cic. Niets dat eenzaam is. Nihil divinum suspicere possuitl. Cic. Zij kuimen uiets, dat goddelijk is, bewonderen.
e. Zijn de adjectieven van eene b'paling vergezeld, dan laat raen ze als adjectieven overee'ikojnet) ; b. v. niltll dicam inauditum vobis aul cuiquam novum. Cic. Ik zal niels ongehoords voor u, nit Is onbekei ds \uor ieniai.d zt-u^en.
Aamn. i. Nihil gevolgd van een subslaniief beleekent geen ; b. v. nihil praimii. Cic. Geen belooning. Bij een adjectief beleekent het niels ; b. v nihil boni. Cic. Niels goeds. Smnlij Is is hel ter versterking vergezeld van unnm of quidquam: b. v. nihil mum insigne. Liv. Niels uitstekends. Nihil quidgmm egregium. Cic. Niets voortretTelijks. Nihil psnsi habere beleekent ergens niets om geuen ; nihil reliqui facere, niets overlaieo.
Aaim. 3. De woorden tantum en id worden somtijds vóór eonen Genitivus parti-livus weggelaten, wanneer quantum of quad volgen ; b. v. medico {tantum) mer-cedis, qmntum poscet, promitti jubelo. Cic. Laat den geneesheer zooveel lonn beloven, als hij zal vragen. Hisles niuium, quod ubique jueral, coêgerant. Cic. De vijanden hadden alles bijeenverzameld, wal er ergens van 'diepen was.
Aanm. i. Magnum- cn parvum worden niel met den Genilief van het geheel gebruikt, exiguum wel; b. v. e'Jguum cam pi. Liv. Voor mullum pecunice zegt men magna pecunia. Bij dichters en latere schrijvers vindt men ook nog andere adjectieven niet den Genilief; b. v. ad ullimum inopias . Liv. Hiertoe behooren o. a. ook medium en reliquum. Vergelijk § '287, Aanm. C.
§ SOI. De Genitief staat somtijds bij eenige I)ijw-ooi-cltin quot;van
plaats :
si Bij hue, hierheen, tot dit punt; eo, tot dat punt, en quo, tot welk punt, staat de naani van een afgetrokken denkbeeld in den Genitief; b. v. quo amentiao piogrtssi mtis? Liv. Tot welk een punt van dwaasheid zijt gij gekomen? Commigravit hue vloinit». Ter. Zij heeft zich hier in de buurt gevestigd. (Ook Mc quot;vicinise. Ter).
/ lgt;. Bij de overige bijwoorden van plaats staan de Genitieven |£entium, terrai-ïim, loei, looor-uin, oni de bcteekenis te versterken; b. v. ubi terrarum gt; u n. us? Waar ter wereld zijn wij? jHquo gfentixim. Cic. Ergens ter wereld heen. Zoo ook t adhuc iocornm, tot nu toe; inierea loei, naderhand; lange gentium, zeer verre weg; min me gentium, in bet geheel niet. ( e. Tunc temporü is: te dien tijde (bij lateren). Evenzoo zegt men id temporis voor eo tempore-, id atutii voor ea lt;riate.
tl- Bij pridie en potlridie staat ejus diei-, p'idie ejus diei, daags te voren; podridie ejus diti, daags daarna. Anders staat de Accusatief; b. t. postridie ludos. Cic. Daags na de spelen.
e. Quoad ejus facere possum, quoad ejus fieri potest is: voor zoover zulks mogelijk is.
§ ÖOÖ. Genitivus pretii noemt men den Genitief, als daarin een bijvoeglijk naamwoord van hoeveelheid, dat alleen staat, geplaatst wordt om den prijs onbepaald op te geven. Bij de bepaling van prijs volgt men deze regels :
1. De 'bepaalde prijs staat altijd in den A-blati^f; b. v. viginti Aalenti» unatn oraüomm Isocratet vendidit. Plin. Isocrates heeft eene re-
184
(levoeriug vour twintig talenten verkocht. Aestimarit lt;l«»na.rü)si t**ilgt;uf5. ()ic. Hij heeft het op drie dedarii geschat. XSlnls sester-tii)»» tritici no-dius er at. Cic. De'maat tarwe kostte twee [sestertiën.
9. De onbepaalcle prys staat ook in dtn AJblatief, wanneer hij wordt uitgedrukt door een KelfstantHg; naamw. of door een zelfst. naamw. en een Tgt;\jvocj;liilr naamw.; b. v. vendidit bic aniro patriam. Virg. Deze verkocht zijn vaderland voor goud. Tas Corinthium tanto pretio mercatut est. Cic. Hij heeft eene Corinthische vaas zoo duur gekocht. Te ta»ta nioi-cotlo docuit. Cic. Hij heelt u tegen zoo hoog loon onderwezen. Saiifj-iviiio et vulneribus victoria detit. liv. De overwinning kostte bloed en wonden.
3. Is de prijs onbepaald opgegeven door een ÏHlvoegfUJk naamw. van l»oo-vo©lhei«l, dat ullecu •t:iat, dan komt dit soms in den Grenitief, soms in don -Ablatief :
a, in den Oenitief bij esse in de beteekenis vau waard SE|)n, Icoston, en bij de werkwoorden van schatten, waardeeren, hooc of tferinif aebten, als.- eestimare, duiëre, facêre, habère, pen-damp;re, putare, taxa re. (Ook bij het passief dezer werkw.) Daarbij staan dus de Genitieren magni (nooit multi), hoog; permagni, zeer hoog; pluris (niet maioris) hooger; maximi, plurimi, zeer hoog, het hoogst; parvi, gering; minoris, geringer; minimi, /.eer gering, het geringst; tanti, tantidem, zooveel; quanti, hoeveel, als; quantivis, quanticunique, hoe hoog ook; b. v. ager igt;lur*is est. Cic. De akker is meer waard. VoluptaUm virtus minimi facit. Cic. De deugd acht het zingenot zeer gering. Est vaihi tanti. Cie. Het is mij zooveel (de moeite) waard, lllam plurü» fieri viitbant. Nep. Zij zagen, dat hij hooger geacht werd.
b. De Genitieren titutl, 'tantidem, zoo duur; qnanti, hoe duur, als; quanti «juanti, hoe duur ook ; pluris, duurder; minoris, goedkooper, staan bij de werkwoorden van koopen, vofboopon,. huren, 'verhuren, kosten, te hoop z^jn, als ■ emère, m'tcari, koopen; vend'ére, venumdare, verkoopen; venire (ceneo), verkocht worden; prostare, te koop zijn; lieere, waard geschal worden; locare, verhuren; conducëre, huren, stare,lcons!are, kosten. Bij dezelfde werkwoorden komen de Ablatieven magna, permagno, plurimo, parvo, minima, tantulo, nilulo, nonniJnlo, nimio; b.v. mercatores non tautidem vendunt, quanti emerunt. Cic. De kooplieden verkoopen niet voor evenzooveel, als zij gekocht hebben. Vendo for taste minoris. Cic. Ik verkoop misschien goedkooper. Condmeit non inag-no domum. Cic. Hij heeft een huis goedkoop gehuurd. Slat mihii non parvo tirtus mea. Ov»Mijne dapperheid kost mij niet weinig.
Aanm. i. Bi] de werkwoorden van schallen slaan ook eenige andere Genitieven om uil ie drukken, dal iels zeer gering geaehl wordt, als: pilt, een haar; nauci, een schil; flocci-, een vlok; assis, een as; tcruncii, een vierde eener as; nihili, niets; h. v. servum non nauci facio. Plant. Ik acht e«nen slaaf peen zier. Zoo staan ook hvjus non jacio, kijk, ik acht het dil niet waard; lucri fncere, zich len nutte maken; aequi 'ionique (of aequi boni) facere, ook cons uier e bij lateren, voor lief nemen.
Aanm. 2. Aeslimare, schatten, wordt ook met den Ablatief magna look permagno, nonnihilo) gevonden; b. v. ista non magiw aestirnanda est. Cic. Deze moet niel hoogge-aehl worden. Üok zegt men pro nikilo habere, pntare, ducére, esse. Bij esse vindt men som'' pretii uilgedrukt. Valere, waard tijn, word' vooral Lij lateren gebruikt mei den bepaalden prijs in den Accusatief of in den Ablatief met pf zonder pro.
Aanm. 3. Aan de werkw. van koopen staan er eenige andere gelijk, die eene faaodeling uitdrukken, waarvoor geld gegeven wordt, L. v. doeëre, habüarc, onnare,
eiiZ.; b. v. docere merccde, voor geld laeren; quaiili docci? Wat kost zij a onderwijs? Ook slaat de Ablatief van den prijs bij venolis, ie koop ; vilis, goedkoop; carus, duur ; b. v. otium non gemml» ven ile est. Hor. De rust is niet voor edelgesteente te koop. Non est trecenlla minis cnra. Plant. Zij is niet te duur voor driehonderd mina's. liiimiti quemque dimiserit. Cic. Tegen welken prijs hij ieder van hen naar huis gezonden heeft.
Aanm. 4. Bij de werkwoorden van koopen, verkoopen enz. vindt men den prijs ook onbepaald aangegeven door een bijwoord, als care, bene, male; ook carius, pe.s-sime enz.; (insgelijks vili, vilius, vilissimey, b. v. bene emere. Cic. Goedkoop aankoopen. Nulla res carius constat. Sen. Niels is duurder. Vili domum venders. Mart. Een huis goedkoop verkoopen. Zoo ook gratis, dat ineii bij constarc voor niinlo gebruikt. Bij conslare vindt men ook mnjons.
Aanm. 5. Bij mulare, permulare, commutare, verwisselen, verruilen, slaat de zaak, die bet onderwerp geeft, in den Accusalief, en de zaak welke hel er voor onl» vangt in den Ablatief; b. v. mulare gauilium moerore. Plin. De blijdschap in droefheid verwisselen. Doch de zaa^, welke het onderwerp ontvangt, kan ook in den Accusalief slaan, en die, welke hel daarvoor geefl, in den Ablatief met of (bij dichters) zonder cum ; b. v. cur vaile mulem Sabina divitian? Hor. Waarom zou ik mijn Sabijnsch dal tegen rijkdommen verruileny
§ S203. a,. Genitl-viiis qiialitatls noemt men den Genitief, als daarin geplaatst, worden: een xeltsta-ndis naatn-w. met een *gt;«--voojyiyIt nrtamwoovrt (telwoord, voornaamw. of deelwoord) verbonden, en gevoegd bij een ander zelfstandig naamw. om daarvan de lioelt;ln-xtisflioid, «ijsjfenagt;lt;?liaigt;, den aanl, de grrootte, de ringr op te geven; b. v. adolesctns smmini» virtutis. Gic. Een jongeling van de grootste deugd. Homo maximi ooi'poi-iw. Een man zeer groot van liobaam. FesUm jwetii inajoi-i» habet. Cic. Hij heeft een kleed, dat hoogcr in prijs is. Jl ris tides exsilio lt;lee«3ii» uitnornm nudtatus est. Nep. Aristides is tot eene ballingschap van tien jaren veroordeeld. Ceesar po-«limt (jitinclecim faisam fieri jussit. Caes. C. liet eene gracht maken van vijftien voet.
lgt;. Deze Genitief, in plaats van onmiddellijk bij een zelfstandig naamw. ti! staan, kan ook daarmede verbonden worden door middel van liet werkwoord osüso, (ook fteti, haberi enz.); esse kan soms vertaald worden door hebben-, ^ b. v. non contemn et te sapiens, etiamn fnei-i» minimro Sen.
De wijze zal u niet verachten, al zijt gij klein van gestalte. Xerxis c'aisis mille tt diioe» tai'um navium longaium luit Nep. De vloot van Xerxes was 1200 oorlogsschepen groot. Vir bonus surriitiBB pietatis erya Beunt «st. Sen. De brave heeft eene groote godsvrucht.
c. In plaats van het substantief met het adjectief (deelw. of voornw.) in den Genitief te plaatsen, kan men ze ook in den Ablatief zetten (Ahla-tivus qualitaüs.) Dit geschiedt echter niet, wanneer zij dienen tot bepaling van tijci, i-iiimto, «etnl, gfewiclit; 1). v. Appius homo fuit i-mni-ma prndentia. Cic. Appius was een man van zeer groote voorzichtigheid. Casar Valerium sumina quot;virtwto adolescentem misit. Caes. C. zond Valerius, eenen jongeling van zeer groote dapperheid. Herodotus tanta est eloqwentia. Cic. Herodotus heeft eene zoo groote welsprekendheid.
Aanm. 1. De Ablativaa qualltatis wordt allijd gebruikt, wanneer de hne-danigbed. n van deelen de» licliaaois of een voorbijgaande vemoeds-stemiaing wordt aangeduid. Hoedanigheden die aan hel ge heel e lichaam toebe-hooren, en aangeboren, bijblijvende eigenschappen worden gewoonlijk door den de-nitivus {qualitaüs vertaald, alhoewel de Ablativus ook gebruiKI wordl, voornamelijk wanneer er niet op de duurzaamheid der eigenschap gelet wordl, of wanneer de naam der eigenschap in het meervoud staat, en meer nog, als zij aan verscheidena personen toiebehoort; b. v. Brüanni capillo sunt promUso. Ces. De B i.teiv
bubben loshangend hoofdhaar. Sine ilia medilnhone traiic{uillu ('vs anlmo nemo potest. Cic. Zonder overweging kan niemand gerust gestemd zijn. Non, le conteinnel sapiens eliamsi [tieris minimie staturse. Sen. Agesilans statura fuil Iiumlli. Nop. Agesllaus was van kleine geslalle. Homo maximi •.•orpftri** ter-ribiliqae facie» ^cp. Een man van zeer groole liohaamsgi.'stalte en een schrikwekkend gelaal. Tarqumius fratrem habuil Aruntcm, in it la tagenii juvencm. Liv. T. had lol broeder Aruns, een jongeling van zacht karakter, llorlensius memoria tanta luit. Cic. II. had een zoo groot geheugen. Lenlulus eximia spe, Nummte virtutis adolescens erat. Cic. L. was een jungeling van uitnemen Je hoop en van gruole deugd. Cornelius Fuscus claris natalibus. Tac. C. F., een man van hooge ufkomsl. Bij den Genitief is soms esse weggelaten ; bij den Ablatief is somtijds prwditus, begaafd mei, uitgedrukl; b. v. vix eum santé mentis exislimeni. Cic. Ik zou hem nauwelijks houden voor een man van gezond verstand. Kir summa ingc-iiio el prudenlia prieditus. Cic. Een man van zeer groot verstand en voorzichtigheid.
Aanm. 2. De Genitivu^ of Ablativus qualilatis kan uiet beslaan uit een snlgt;-stantief alleen ; is di' het geval in het Nederlandsch, dan gebruikt men daarbij of in plaats daarvan een adjectief; b.v. een man van kennis, niet homo doctnnce, maar vir doclissimus of homo viulla doclrina. Cic. Een man \an deugd, vir probus of speclnlae virtulis vir. Jusl. Üe substantieven ecliier, die maal, geivickl o' ijedaante aanduiden, kunnen alleen sl..an in den Ablatief, miis zij van een ander subslanlief in den Genitief vergezeld zijn, h. v. ios- eer ui fig-nra. Ca es. Een os met de gedaante van een hert. Clavi digili poltieis crassitiiiiine. Caes. Nagels ter dikte van eenen duim.
Aanm. 3. Zelden vindt men oenen Genitivus of Ablativus qualitalis onmiddellijk bijeenen eigennaam ueplaatst; b. v. Cassius, conslanlia singulari. Cic. Gewoonlijk voegl men er dan eene bijstelling bij; b. v. Arisloleles vir summa ingenio. Cic. A. een man van zeer groot vernuft. Zie J ?i73, quot;2.
Aanvi. 4. Als Genitivus i|ualilatis bezigt men ook modi gehecht aan den Genitief van een voornw., als: ejusmodi, hujusmodi, dergelijk, zoodanig ; cujusmodi, hoedanig ; cuieuimodi, hoedanig ook enz. b. hnee euicuimodi sint, ad nu scribe. CW. Schrijf mij die zaken, hoedanig zij ook z:jn.
Aanm. 5. In plaats van den Genitivus qualilatis gebruikt men eenige uüdrukkingen in den Accusatief; dit geschiedt met sec s virile o{ muliebre, mannelijk of vrouwelijk geslacht ; zoo ook met genus vergezelfl van een onzijdi.,' voornw. of van omne : insgelijks met pondo, waarbij libram of libras staat ; b. v. liberorum capilum virile secus ad decern millia capta. Liv. Vrije mannen (vrijen van het mannelijk gesbicht) zijn er tienduizend gevangen genomen, hl verbis ilt;l genus. Cic. In woorden van die soort. Coronam auream libram pondo donuw posuil. Liv. Hij gaf als geschenk eene gouden kroon van eeu pond gewicht. Palerae nurcae libras pondo. Liv. Gouden schalen, elk ter zwaarte van een pond.
JS £i04. Ca-enitivus looi noemt men den Genitief, als daarin, bij wijze van uitzondering, eenige namen van plaatsen komen op de vraag waar. Zie § 361.
^ De liativiiü» drukt in liet algemeen eene gedachte uit van
lt;loel of bosstoiiiminiff, hoedanig die ook zij: gunstig, ongunstig of on-versehillig. Men gebruikt hem;
• 1. Om vonx-rteol of imclocVl uit te drukken.
2. ]5ij vooaflijlvo imum woordon.
3. Bij verscheidene avovIs wooWloii.
4. Als twootlo of «lubbelo Daiti»;!.
5. In vau voora!ots«ljgt;s.
§ SÏOO. In den Datief komt de naam van de portsoncu en asako», voor welke of met betrekking tot welke iets plaats vindt; toi welker voordeel of nadoel iets geschiedt ; om deze reden staat de Datief vooral :
a,. als verder bepaling bij de bedrijvende werkwoorden gettn, j out nemen, berichten, schrgsen, hehren, en bij dergelijke werkvr., welke de rcclitstrcckschi;
Ijepnliujr in den Acc.nsatief hebben.
I). Om het «loei aan te duiden, waartoe eene handelino; strekt, mits dat dool door een substantief alleen worde uitgedrukt. Somtijds moet de Üü-ticf in het Nederl. vertaald worden met behulp der woorden voordeel en 7ia-deel; b. v. inimici wi ma inilii ademerunt. (lie. Mijne vijanden hebben mij mijne goederen ontoomen. Mitlo literal tllii. Cic. Ik zend u brieven. No a ui i I li. non tïlii, sed igt;iiti-iee nalus es. Cio. Gij zijt niet tot mijn voordeel, noch to.t het uwe, maar tot voordeel des vaderlands geboren. Xoit jscliolat; icd -vltimdiscimns. Sen. Wij leeren niet voor de school, maar voor het leven. Dies colloqulo dictui est. Caes. Een dag werd voor een moud-gesprek bepaald. Hu jas rei Mux-cello sum testis. Cic. In deze zaak leg ik getuigenis af voor Marcellus. Remedia morbis» et gt; iilii«-film^ Cic. (ieneestniddelen tegen ziekten en wonden. (Ook moriorutiL of contra 7norhos).
Aanin. 1. Wordl bij sommige werkwoorden pene werkelijke beweging ergens heen bedoeld, dan kan ook de Accusalief met lt;id staan in plaats van den Datief ; treedt du gedaclile aan voordeel en nadeel op den voorgrond, dan gebruikt men den Datief,ook bij de werkw. van komen ; b. v. mixil alt;l me qui nunciarel. Cic. Hij heeft mij iemand ge/.onden om hel te boodschappen. Ejus filio herediUix permagiia vcnil. Cic. Een zeer groot erfdeel was zijnen zoon te beurt gevallen.
Annm. 2. De beteekenis van Ier verdediging van wordl niet door den Datief, maar door pro met den Ablatief uitgedrukt; b. v. pro axis el focis cerlare. Cic. Voor altaren en haardsteden slrijden. Diccre pro aliqiio. Cic. Voor iemand pleiten. Esse pro is lol voordeel zijn ; b. v. hoc non modo non pro me, sed contra me est. Cic. Dit is niet alleen niet lot mijn voordeel, maar zelfs tot mijn nadeel. Ten voor-deele van wordl soms vertaald door secundum niet den Accusalief; b. v. secnn-«Iiiui illos judicavit. Cic. Hij heeft in hun voordeel gevonnisd.
Aanm. 3. Soms wordt de Datief van een deelwoord gebruikt om eenen persoon aan le duiden, ten wiens opzichte iets op een bepaalde wijze of plaats bestaat ; b. v. est urbe egreiisU anliqwi cupressus. Virg. Als men de stad uitgegaan is, ziet men [staal] een ouden cipres. Op dezelfde ■öijze staat ahquid esl (pulalur) mihi volenti 'xupienli, invito); b. v. neque plebi militia volenti putabntur. Sail. En de oorlog werd ook niet gehouden naar den zin als volks te zijn. Deze uitdrukkingen zijn navolgingen van bel Grieksch.
Aanm. 4. De Datieven mihi, nobis, libi, vobis staan bij uitdrukkingen van. verwondering, misnoegen en berisping of bij vragen, om op eene vertrouwelijke wijze eenc soort van deelneming bij den spreker of den aangesproken persoon uil te drukken (Dativus ethicus) ; b. v. at tiiii repen te venit ad me Caninius. Cic. Daar komt je onverwachts Caninius bij mij. Quid mihi Celsus agit? Hor. Wal vangt me Celsus toch aan ? Zoo ook quid tibi vis? Wal wilt gij? Quid me vis ? Wal wilt gij van mij ? Quid hoc sibi vult ? Wat beteekent dat ? Sua «ibi gladio hunc jug ulo. Ter. Ik dood dezen met zijn eigen zwaard.
Aanm. o. Quo mihi [libi], beteekent waartoe dient -, is de zaak daarbij uitgedrukt door een substantief, dan komt dit in den Accusatief; b. v. quo mihi for-tun hui , si non conceditur uli ? Hor. Waartoe dient mij de fortuin, indien ik er niet van genieten kan ? Quo tibi pretiosas siimcre vestes ? Ov. Waartoe dient Lel u kostbare kleederen le nemen:'' Quo mihi si purpura (ulgeafij'rop. Waartoe dient mij de glans van hel purper? fUndc mihi hpidein? Hor. Waar vind ik eenen steen?| Quid mihi cum beteekent; wat heb ik uitstaan ; b. quid mihi cum ista sanctnno-nia. Cic. Wal heb ik met die heiligheid van zeden uitstaan.
Aanm. 6. Bij quid cn idem is fucio en fio vergezeld van den Datief, die dan in het Nederl. vertaald wordl door met ; b. v. quid facies hnic conclnsioni ? Cic. Wat zal men met die gevolgtrekking aanyangen? In plaats van den Datief staal ouk de Atdatief mei of zonder de.
Aanm. 7. In hel Ncderlaudsch slaat soms dc bezitter in den Datief, indien hij van de bezeten zaak gevolgd is : in bet Latijn gebruikt men dan den (quot;lenilief of een bezittelijk voornw.; b. v. hel geruclil is mij ter ooren gekomen; fuina ad au res meas per venit.
\ ÖOT'. De 1 gt;:iti«-t staat bij veie 1tgt;ij vootfl ij'»0 iillJim-wooi--
«Icn, welker begrip onvolledig .blijl.l, tenzij ecu voorwerp daurbij gevoegd (o.l'
1SS
gedacht) worde, met betrekking lot hetwelk die eigenschap plaats vindt; dat voorwerp komt dan in dcu Datief.
1. Zulke adjectieven zijn die, welke beteckenen.- nuttig; of Hclintlo-lyic, imiijj-oiiajmi of onaaiig^eutuim, sfonegfoii of t ScmakkelUlc of moeicltjlc, jyesnliilit of be-
kotKl of oitbekencl, greiyic of oiiirelli 1lt;, naby, xioodzake-lyif en o-vei-cenkomstiss''
3. De adjectieven Honestus, betamelijk; turpis, foefln», schan-delyk; obnoxtiis, onderworpen, en alle adjectieven op bills; b. v. an ratio pestifamp;a multis, admodum paucls est salutari»? Is de rede verderfelijk voor velen, voor zeer weinigen heilzaam? Veritas mihl grata est. Cic. De waarheid is mij aangenaam. Jndex saepe amicus acVversario et inimicus tlbi est. Cic, Een rechter is dikwijls de vriend van uwe tegenpartij en de vijand van n. Verba innononti reperire facile ent. Curt. Het is voor den onschuldige gemakkelijk woorden te vinden. Loca castollte idonea. Nep. Plaatsen geschikt voor vestingen. Moi'talibus iqnotvs. Tnst. Bij de stervelingen onbekend. Canis nonne similis lupo e»lt;?Cic.Is een hond niet gelijk aan een wolf? 1'nlsa vei-iw fnitima sunt. Cic. Het onware grenst aan het ware. 11«, qui vendnnt, justitia necessaria est. Cic. Voor de verkoopers is de rechtvaardigheid noodzakelijk. Decorum est id, quod consent a wum est hominis excellen-tiao. Cic. Weivoegelijk is datgene, wat overeenkomstig de voortreffelijkheid van den mensch is. A'ow endem omnibus sunt honesta aut turpia. Nep. Niet in dezelfde zaken ligt bij allen eer of schande. Vide, quot pei-lculi» obnoxii simns. Plin. Ziet, aan hoeveel gevaren wij onderworpen zijn. Pax boni» omnibnis optabilit. Cic. De vrede is wenschelijk voor alle goeden.
3. De volgende woorden worden of als «nbstantloven gebruikt met den bezitter in den Cionitiof, of nis a tljeotie-ven met him bepaling in den Datief; amlcui, familinrii, intimus, vriend; inimicus, adversarius, iniqnus, kustis, vijand; cognatus, propinquas, affinis, verwant; vidnus, fmilimus, naburig; aqaalis, gelijk; superstes, overlevend; b.v. inimici tvibunitiae po-testatis. Cic. Vijanden van het gezag der gemeensmanncn. .Tni-i nihil est tam inimicum quam ris. Cic. Daar is niet zoo strijdig tegen het recht, als liet geweld. Confer am Brusuni cum Graccho, ejus fere aequali. Cic. Ik zal Drusus vergelijken met Gracch\is, die bijna van dezelfde jaren was. 4equate nvbi saerificiim. Cic. Een oifer, zoo oud als de stad. Bij den Compaiatief van amicus, fantilians en inimicus staat alleen de Datief; bij den Superlatief staat de Genitivus possessivus of de Datief; b. v. unus ex mets familiarissi-wits. Cic. Een van mijne gemeenzaamste vrienden. Tenobi'is et solit«lt;31-ni fantiliarissintiu. Sen. Zeer gewend aau duisternis en eenzaamheid.
Aanm. i- Als proprius heteekent; eigen, loebehoorend, en communis, in gemeenschap toebshoorend, dun slaat daarbij de Genitief; anders dc Datief. De persoonlijke voornw. slaan allijd in den Datief. Bij communis slaat builen den Datief ook nog «urn met den Ablatief; b. v. vlrl propria maxime esl fortiludo. Cic. De dapperheid is het meest den man eigen. Communia snnl amicorum inter se • omnia. Ter. Vrienden bezitten alles gemeenschappelijk. Omni cetsti mors est com-murtis. Cic. De dood is aan allen leeftijd gemeen. Propria esl nobis solerlia. Q. De scl randerheid is ons eigen. Miltl cum Ulo esl commune negotium. Plant. Ik heb met hein iets gemeeaschanpelijk te verrichten.
2. a. Alienus mei den Datief heteekent ongunstig gezind, schadelijk, ongelegen in de heleekenis van onbekend wel, heeft hel den Ablatief mei ab, soms met in bij zich; b. v. homo non alienus a Uteris. Cic. Een man, die niet onbekend is
sae.l de lelteren.
tb. Ia de beteekenis van aflceénrj van heeft hel de namen van zaken gewoonlijk, en die van personen altijd bij zich in den Ablatief met nb; b. v. alienus esl n no-«tra familla. Ter. Hij beeft eenen afkeer van ons huisgezin.
c. AUenus, ongepast., onwaardig, heefl den Ablatief bij zioli met of zonder ah, of wel den Dalief, zelden den Genitief; b. v. alienus di^nitate fCie.], a di^nlta-4e (Cic.) di^aUatls. (Cic.) Beneden iemands waardigheid.
'6. Bij siiailü en dissimilis slaat de Genitief om eene gnlijkheid in alle opzichten aan te duiden; daarom slaan persoonsnamen gewoonlijk in den Genitief, zelden in den Datief; de persoonlijke voornw. komen aliijd in den Genitief. De namen van zaken kn-men in den Genilief of Datief; b.v. mnjarum siiinlis. Cic. Gelijk aan de voorouders. Dissimilis eoruin factl» et inoribu«. Nep Ongelijk aan hen in (la-lenen zeden. Hoc dissimile est superior!. Cic. Dil is ongelijk aan hel vorige. Ve^isiniilis. Cgt;c. (ook vero. Cic). Waarschijnlijk. Ook vindl men inter se-, b. v. sunt later se similes. Cic. Zij gelijken elkaar.
•i. Par, gelijk, impar en dispar, ongelijk, staan met den Genilief of djn Dalief; ook vindl men inter se-, b. v. cuju* paucos pares kaec cioil'ts tnlil. Cic. Wiens gelijken in klein getal door deze stad zijn voortgebrachl. Var rebus lp*!* oratio. Cic. Een redevoering die mei de stof overeenkomstig is. Virtutes inter se pares. Cic. Ucugden, die elkander gelijk zijn. De Datief staal voornamelijk in de beteekenis van bestand tegen; b.v. impar Invidiae. Tac. Niet bestand legen d m nij I.
rl. Apt as, accommodalus, habilis, tdoneus, geschikt; ineptus. inhabilis, onüesrhikl; utihs, inutilis, natus, geboren lot, hebben hunne bepaling, imlien dil elt;Mie zaak is, in den Uatief of in den Accusatief mei ad; de persoonsnamen slaan daarbij allijJ in den Oatief; b. v. Olnn'•■ teinpas idoneuin est studio. Sen. Iedere lijd is gesuhikl voar de studie. Calcei kahiles el apti ad pigt;detn. Cic. Schoenen, geschikt en passend vnor den voel. Nala* laudi atque gloriaK. Cic. Geboren voor eer en roem. Haec aptiorn sunt adolescent!bus. Cic. Dal is meer geschikt voor jongelingen. Mei ad staat ook bij neeessarius hel doel, waanoe iels noodzakelijk is,- b. v. quae sunt necessaria ad victum. Cic. Wal noodig is om te leven.
6. Bij propior, meer nabij, en proximus, hel meest nabij, zeer nabij, staal gewoonlijk de I) ilief; wordt er van een ruimte gesproken, dan slaat de Accusalief; b v. propior funeri. Hor. Nader bij den dood. Jugurlha propior montem suos col-local. Sail. J. plaatst de zijnen dichter bij den berg. Proximus ab uliquo is; de eerstvolgende in de rij.
7. De Genilief of Datief staat bij sacer, loegehciligd; socius, afjiim, deelhebbend; conlenninus, aangrenzend; cognominis. gelijknamig; peculiar is, bijzonder; bij contra-rins staat de Dalief; is hel echter in het onzijdig als subslanlief gebruikt, dan slaat «hel ook wel met den Genilief; b. v. Deins insula Apollinis sacra putalur. Cic. Hel eiland Delos wordt gehouden voir toegeheiligd aan A. Aflinis alicujus cutpae. Cic. Deelhebbend aan eenig misdrijf. Affines el turpitudlnl' judicantur. Cic. Zij worden geoordeeld aan die schanddaad niedeplichüg te ziju.
8. Bij de adjectieven, die genegen heteekenen, slaat de Dalief; namen van zaken kunnen ook in den Accusalief met ad staan, en namen van personen in den Accusalief met in of erga. Bij die, welke vijandig beleakenen, staal de Datief; persoonsnamen kunnen ook in den Accusatief niet in, erga ot adversus staan; b. v. ad leni-tatem propennus. Cic. Tol zachtheiü geneigd. Animus infestus Romania. Nep. Een den Romeinen vijandig gemoed.
Aanm. Somtijd» wonlt «!»• personn, tot wiens voordeel of nadeel iets is, in den Datief gezet bij substantieven, die dan als bijvoeglijke naam*', gebruikt zijn; dit geschiedt vooral bij dichters; b. v. tu decua mn/m tuii. Vlrg. (fuorum). Nun hominibuii, sed virtutihus hoilii. Cic.
§ De volgende toy woorden hebbeu hunne bepaling in den
a. convonleutor, constaiiter, coiio»rxientev, overeenkomstig'. oTtaaequenter, volgens den wil van; similitez-, opdezelfde wijze ab.
lgt;. obvifim (eo, fio), te gemoet (gaan, komen).
o. prcesto (sum), ik ben gereed. (Qok anctor sum, ik raad aan).
«1. jgt;i-opius en pr-oxime, waarbij echter gewoonlijk de Accusatief staat als van eene ruimte gesproken wordt; b.v. congruenter iiatnree vicere. Cic. Overeenkomstig de natuur leven. Simi'i'er liis. Plin. Op gelijke wijze als dezen. 3MLihi oBviam venit. Cic. Hij is mij te' gemoet gekomen Prasto* * ' 1 ' W
millfuit. Oe. Hij heeft er velen geholpen. ïropiut Nep.
Nader aun den Tiber. Proxiute Italiam. Cic. Zeer dielit bij Italië.
Aanm. In plaats van congruenter enz. kan men ook secundum met den Ace. of pro met den Abl. gebruiken; b. v. omnes qui secundum naiuram volunt vivere. Cic. Pro tua prudentia. Cic. In overeenkomst mei uwe voorzichtigheid. Bij prope, propius cn proxime vindt men ook den Ablatief mot ob; ook vindt men propter in plaats van prcpc; tam props a Slcilia. Zou dicht bij Sicilië. Propter aquae rivum vi-ridi projeclus in herba. Virg.
{ SOO. De Datief staat als onrechtstreeksclie bepaliugc
bij vele transitieve werkwoorden. Zie § 296, a.
Ook staat de Datief bij vele onzUlt;Use -werkwoorden, bij welke dan het volgende op te merken valt :
1. Deze werkwoorden hebben hunne bepaling^ in den Datief.
3. Zij kunnen niet in het eig-enlijlc passief, maar alleen in den derden persoon enkelvoud van het passief onpersoonlijk gebruikt worden.
3. Bij dat onpersoonlijk passief blijft bovengenoemde 'bepaling' in den Datief staan.
4. De persoon, die de handeling verricht, komt daarbij in den .Ablatief met ab ; sealcen in den Ablatief asonder -voorseetsel;
5. Is het participium op dus onpersoonlijk gebruikt, dan staat de handelende persoon in den Datief, behalve wanneer er dubbekinniglieül zou ontstaan ; b. v. liomnni obediverunt dictaiori— oheditum. est dieiatnri a Bo-monis. Voluntati Dei obediendnm nobis est.
§ 300. De Datief staat bij de volgende -vvoi'lcwooi-dc-n :
1. Bij de onzijdige werkwoorden, die beteekenen : van nut »!|}n of selmden ; toegenegfen of afkeei'is zijn ; belia^en of miskaifen ; helpen en seorg; drag^en ; vleien of scliel-den ; bevelen of dienen ; vertrouwen of mistrouwen ; naderen, bedreigden en vertoornd zijn ; b. v. en illi mser-riunt. Cic. Die dingen zijn hem nuttig. Aon licet noccre altori. Cic. Het is niet geoorloofd eenen anderen te benadeelen. Adctrsari oi-namentiquot;?* alicujus. Cic. Zich tegen iemands welvaart aankanten. Voluptas blanddur sensibus nostris. Cic. Het vermaak streelt onze zinnen. Carthago liuio Jmperio imminet. ('ie. Carthago bedreigt dit rijk. Obedire voluntati Dei. Cic. Aan den wil /au God gehoorzamen. Oheditum est dio-tatoi'i. Liv. Men heeft den dictator gehoorzaaind. Dicit, ipsi nihil noei-tum iri. Caes. Hij zegt, dat hij niet zal benadeeld worden.
Aanm. Juvare cn adjtivare, helpen, curare, zorg dragen, staan niet den Accusatief. Bij fidëre en confidtre, burouwen, staan rle namen van personen 'en zoo ook d^ woorden die gebruikt worden om personen aan Ie duiden) inden Datief,en denamen van zaken meestal in den Ablatief. Dij diflidüre. mistrouwen, staat dc Ablatief zelden; b. v. judicium Neronis nihil te adjuval. Cic. Het vonnis van Nero belpt u niels. Curare arm». Liv. Voor de wapenen zorg dragen. Confidere sibi. Cic. Op zich zeiven betrouwen. Xe quis fldei Romanae out «ocietoti confidat. Liv. Dat niemand op het woord cn het bondgeiinoiscliap der Romeinen betrouwe. Confidere vlr-*uti. Cic, Confidere firmitate corporis. Cic. Op de kracht van zijn lichaam betrouwen. Over jvbere en vtlare zie ^ 238.
2. De volgende werkwoorden vorderen hunne bepaling in den Datief (en daarbij no^ soms eene zaak in den Accusatief): assent iri, toestemmen ; minari, comminaii, dreigen ; gralificiri, toegeven ; ignoscvre, vergeven ; impe-rare, bevelen (opleggen); suadire, ralen, aanraden : pertuadère, overtuigen.
191
prospicé'C, zorg dragen, bezorgen ; en imprecari, kwaad wenscfaeu ; b. r. liiiic anensi sunt ad unum. Cic. Allen, tot een toe;, stemden met hem in. Crucem minatur illi. Cic. Hij dreigt hem met de galg. -Autlitoi'i aliquid persuad'.r*. Cic. Eenen toehoorder ergens van overtuigen. Diras Pompe»jo imprecari. PI. A.aii Pompejas kwaad toewensehen. lm parare cupiditn/tl-luts». Cic. Zijne driften beteugelen. Omnia itiiliï imperas. Cic. Gij legt mij alles op.
/1««/». 1. Men zegt ook persuadcie alicui de allquarc, iemand va» iels overtuigen,. Wanneer bij suadcre cn penuaclëre (oveireden), de persoon, die bepaling is, niel door een voornw. is uilgedrukl, dan drukl men de laak uit door ut niet deu Conjunctief van een werkwoord; 1). v. ThemisLocles persuasil populo, nt classis aediilcft-retur. Nep. Tliemistocles overreedde bel volk lol bel bouwen een viool. Hen zegt ook; hoe persundelur mild en persuasum mihi est de ea re; ook persuasirm Itaieo.
Aanm. '1. Rij adulan, vleien, slaat de Datief; mei den Accusatief beteekent bel: slaafs vereeren.
Dominari, bebeerscben, kan vergezeld zijn van den Dalief uf van in met den Accusatief of Ablalief.
Bij gratultiri, gelukwenscben, staat de persoon in den Dalief; de zaak, waarover, slaat soms in deu Accusatief, mcesial echter in den Ablalief met de, in, of zonder voorzetsel.
Hij aversari, afkeerig zijn van iets, slaat de Accusatief.
3. De Datief staat bij de volgende onzijdige werkwoorden :
applaudëre, toejuichen, medëri, genezen, repugnare, zich Terzetten,.
arridëre, toelachea, / nuliëre, huwen, resütamp;re, zich verzetten.
benedieëre prijzen, ohlreciare, naijverig zijn, sastisfacamp;e, voldoen, iynoscére, vergeven, occurrére, te gemoet gaan, stare, te staan komen, imponóre, bedriegen, pa retire, sparen, utudére, zich toeleggen,
irtcoTOjao^are,lastig vallen, patrocinare, beschermen, succeiéfe, opvolgen, indutgêre, toegeven, procedëre, gelukken, iuffragari, begunstigen, imidxari, belagen, refragari, zich verzetten, supplicari, smeekeu, invidëre, benijden, reniti, zich verzetten, cateftcere, vaarwel zeggen;
b. v, probus invidet nemiul. Cic. De brave benijdt niemand. Incidetur 4lorenti fortunse. Cic. Men benijdt een schitterende fortuin. Venus uupsit quot;Vu.loa.no. Cic. Venus huwde met Vulcanus. Cu.1 bene dixit t»o-jio? Cic. Welken brave heeft hij geprezen ? Ciü rei studes ? Cic. Waarop legt gij u toe? Paree lalgt;or*i. Cic. Spaar de moeite. Inopit» fni-MientariaB mederi. Caes. In het gebrek aan koren voorzien. Legiones liosstitms resistunt: Caes. De legioenen bieden weerstand aan den vijand.
Aanm. a. Nubere, huwen (zich sluieren voor), wordt van eene vrouw gebruikt, hel part. pet-f. napla is ook gebruikelijk en slaat met den Dalief of mei mm en den Ablatief; b.v. cum regis ParLhorum filio nupla eral regis Armeniorum. soror. Cic.
b. Invidëre benijden, kan ook als transitief werkwoord gebezigd worden; b. v Itonori alicujus invidëre. Cic.. of alicui Itonorem invidere. Hor. Car. acquirers pauca si possum, Inviileor' Hor. Bij luieren ouk invidere alicui altqua re. Bij oblreclare vindt men ook den Accusatief.
c. Dichters gebruiken ook'den Datief in plaats van den AhJ. mot ab hij iliicrefire, diffnr^e, dis-udt'-^, ver-scliillen; bij diversus, verschillend; en bij duftnd'ère, a rear e, verwijderen; in prora peschidit zulks uok, doel», zelden; b. v. tr.nrra* diêtnt amir.H*. üor. Hen vriend verschilt van «enen potsenmaker. Sml»titium perori lt;/«•-fendilt. Virg. Weert de zonnehitte van het vee. Ip^i »ibi discrepant, Cic. Zgt;ij komeu niet met zich. zei-ven overeen.
4. De Datief staat bij operant dare, zich toeleggen; aich met iets bezig bou-deu; Jidem- habere, gelooven of toevertrouwen; marigerari, uiorem gereie, iemands wil volgan ; zoo oak bij dicta audi-ngt; simt, ik golnorzaam ; srspplex sim , ik. smeek ; b. v. operai» dare valctuclini. Cic. Voor zijne gezondheid zorgen. Operant, uUoui naoare of pias re. Cic. Voor iemand werken, f'ulc-
f /r
je as, cui omnium rerum fiJem hahchat. Cses. A7., aiin wien hij alles (oever-trouwde. Jlespondi', die.to audunti-m fume jgt;i-:vgt;toi-i. Cic. liij antwoordde, dat hij aan den praetor gehoorzaamd had.
§ liOl. 5. a. De werkwoorden samengesteld met de voorzetsels ad, ante, cum (con), de, e, in, inter, ob, post, pree, sub, super, wanneer zij de bcteeke-nis van die voorzetsels in de samenstelling behouden, hebben hunne on-i-eclitstreelcscho bepaling in den IDntiof ; zijn die werkwoorden transitief, dan hebben zij daarenboven het roohtstreeUsel» voor» quot;vvei-p in den A.ccusatief bij zich ; b. v. vulneribiis remedia, od-hibentur. Cic. Tegen de wonden worden geneesmiddelen aangewend. Fotesüs ujnoios iiotis anteferr e. Cic. Kunt gij onbekenden boven bekenden stellen r Contjrutre tiatut-po. Cic. Met de natuur overeenstemmen. quot;Virtnti aucto-ritntem derogare. Cic. Aan de deugd het gezag onttrekken. Ou er a bestiis imponimus. Cic. Wij leggen den dieren lasten op. Succmnbere dolorilms kïi-serum est- Cic. Onder de smarten te bezwijken is ellendig, ^tx-atïs» hostinni corpovibixst superstatis. Liv. Gij staat op de gevelde lichamen der vijanden.
I». Bij genoemde werkwoorden kan echter ook het voorzetsel met den naamval, die daaraan eigen is, herhaald worden, voornamelijk bij de samenge-stelden met ad, con, de, ex, in ; dit geschiedt vooral, wanneer eene bepaling van plaats daardoor^ aangeduid wordt; b. v. adhibëre acl üoos odores. Cic. Den goden reukwerken opofferen, llle congruit oum natura et 1110-rSb meis. Cic. Hij komt met mijnen aard en mijn gedrag overeen. 11« lt;lij2fiiitate populi derogare. Cic. Aan de waardigheid des volks afbreuk doeu. tmponere aliquen in f;quum. Liv. Iemand op een paard zetten. EripUt tios ox ini.-st»i-iis Cic. Trekt ons wit de ellende. In omnium animo» Dei notioncm impressit ipsa natura. Cic. De natuur zelve heeft in aller gemoederen het denkbeeld der Godheid ingeprent. Somtijds wordt een voorzetsel van dezelfde soort gebezigd ; b. v. subducere classem iiï ari-«lnin Caes. De schepen op het droog brengen. Eripere a morte. Cic. Van den dood verlossen. Ne seiitiant nos intei* nos cougruere. Ter. Opdal zij niet gewaar worden, dat wij met elkander overeenstemmen. Zie ^ 315,3.
Aanm. 1. Bij adjncêre, adsidëre, adstare, slaal in proza gewoonlijk de Da lief, doch ook de Accusal iel; b. v. luscus oger nomano adjacct. Liv. Gcntes qune in iirgt;-lllud adjacent. Nep.
2. Cum mei den Ablatief slaal aliijd bij communicare, mcdedeelen, en gewoonlijk Lij comparnre, componére, vergelijken, en conjungere, vereenigen.
3. Excel tere, uiimunien, slaat met den Datief; b. v. cxcellcre ceteris, ook super (eteros, prae ceteris, inter omnes.
i. Assuescëre, consuescëre, insueseëre, gewend worden; assuefneëre, gewennen ; {fisiuetus, gewend,) supersedere, npliouden, bebben veelal den Ablatief bij zich io plaats van den Datief; ook vindt men den Accusatief met nil.
5. Dij ncquiescëre, berusten in iets, slaal de Ablaiief meeslal met in, soms de Datief; b. v. n, qui maxime morte Clc'dii acquieverunl. Cic. Zij, die bel meest met (len dood van Cloüius genoegen bebben.
c. De Datief of de Aocnsaticit staat bij ;
(fUatrare, aanblaffen, attendëre, opletten,, occnml.ire, boswijken,
qnlecedamp;'e, ovenreflen, despna-re, wanhopen, prnecedère, voorgaan.
qnUctlïère, overtreffen, illuaëre, bespotten, piacmrère, voorloopen,
gnttirc, overtreffen, incestére, overvallen, prastorc, bovenstaan,
Wteitare, overtreffen, intuitu re, beschimpen,, pree.tnlaii, wachten,
fftytevenire, voorkomen, medicari, genezen, prarertëre, voortrekken.
\qftrertëre, roorkomen. beschaduwen, pratvtrü, voortrekken;
193
1). v. naiut a lominis pectMllbxis antecedU. Cic. i)e natuur van den nienscli overtreft de dieren. Nemo ©urn. in amicitia antecedit. Nep. Niemand overtreft bem in vriendscbap. Socratem opinor onmifms pradilisse. Cic. Mij dunkt, lt;iat Socrates allen overtroffen heeft. Hannibal pramp;slilit ceteros impo-Nep. H. overtrof de overige veldheeren. Cura patribuss in -ccssit. Liv. Een bekomraering beving den senaat. Cupido inceasit animo»». Liv. De begeerte bevangt de gemoederen. Occnmhere morti of mortoi»» (Cic.) ook moi'tc (Liv.), ster\vini„
Aamii. Bij desperare slaat ook de Ablatief met de; bij insultare ook de Accusatief met in-, L. v. insultare in omnes. Cic. Iedereen beschimpen. De zaak waarin men iemand overtreft, komt in den Ablatief bij alle werkwoorden van ovcrlreflen en uiL-munten-, L. v. hostes nos numero praeslant. Liv. De vijanden overtreffen ons in geiai.
§ 30S. C. a. Het wtrkwoord donaire, geven, {vergeven) herjiJ'tigen. kan op twee wijzen geconstrueerd worden : de pei'soon, aan wien men iets geeft, komt in den Datief, en de zaak, die men geeft, ia den A.ccu-tiof ; of wel de persoon, dien men met iets begiftigt, komt in den Ae-cnsiatief, en de seaalc, waarmede men hem begiftigt, komt dan in den -A-blatiof. Bij het pa^sici van donare wordt de xaalf, die gegeven wordt, onderwerp, en dan komt de persoon in den Datief ; of wel de persoon, die begiftigd wordt, aan wicn men iets geeft, wordt onderwerp, en dan komt de seaalc in den Ablatief ; b. v. hanc »«•-lgt;eni ei rex donaverat. Nep. De koning had hem die stad gegeven. 11nuf Tarentiii civitate donanmt. Cic. De ïarentijnen hebben hem met het, burgerrecht begiftigd. Culpa donalnr precibns. Ov. De fout wordt kwijtgescholden aan de gebeden, flteinistoeles inatfnia* munerl-lgt;ns ab Artaxerxe donaius in Aüarn. rediit. Nep. ïli., door Artaxerxes met groote geschenken begiftigd, is naar Azië teruggekeerd.
lgt;. Op dezelfde wijze construeert men ; impertire. geven ; adsptrytre, in -spergëre, besproeien ; citcumdare, omringen ; circnmfandere, omgieten, omringen ; exuZre, uittrekken ; indvXire, aantrekken ; inur^re, inbranden ; inter -cludére, afsluiten; ntiscêre, mengen; pro/iiljcre, ieleiteu; b.v. gt;I illt;gt;iiï labeen-lam adspemit. Cic. Hij heeft „Milo cene kleine klad aangewreven. Aran» sanguine adytergii. Cic. Hij besprengt het altaar met bloed. Turquatns sibi jm'iii induit. Cic. T. trok zich de. halsketting aan. induerunt
se inuei*one. Virg. Zij omgordden zich met eenen dolk. Doetrinis puerük impertiri dehet. Nep. De jeugd moet in de wetenschappen
onderwezen worden. Infinites circumfusi tinei. Liv. De ruiters, die den veldheer omringen.
Aamii. Kxuvrc, iemand van iets van iets berooven, heeft altijd aliquem aliqua re. Bij induo cn exuo kan liet wederkeerend voornaamw. weggelaten worden; l). v. )tii-manitnlem omriem exuimus. Cic. Wij beliben ons van alie menscbelijkheid 'Ivitdaan. Zelden induere in; b.v. iu quol se laqueos tnduiL Cic. In hoevnel strikken verwart bij zicli. (Zie S 315. -'i, Aanm. I).
Prohibere en inlercludere kunnen bij den Ablatief het voorzetsel ab hebben; b. v. prohiberc praedones »1» insula. Cic. De roovers van liet eiland weren. Caesar al» exercitu inlerdudilur. Caes. C. wordt van zijn lener afgesneden.
I Bij interdicere, verbieden, zegt men alicui aliquid, ahqua re of de aliqua re; of zelden aliquem aliqua re of ab aliqua re; h. v. inlerAixil omni Gallia P,omanis. Caes. Hij heelt den Romeinen geheel Gallië ontzegd. Illis aqua el ignis inlerdtcUur. Cie., nf ilhs aqua, el igni inlerdicilur. Cic. (of illi aqva el igni intei-diaintur. Cic.' Water en vuur wordt bun ontïocd; zij worden {rehannen.
194
§ 303. 7. Het werkwoord esse ontvangt soms de beteekenLs van toebehooren, hebben ; de bozeton. seaafa: wordt alsdan onderworp van eu* en de bezitter* komt in den Datlof (ook de persoonlijke voornaamwoorden); b.v. bomini cum Beo similitudo est. Cic. De mensch heeft eene gelijkenis met God. Non semper idem iloribMS est color. Hor. De bloemen hebben niet altijd dezelfde kleur. Sunt mibi bit septan nijmphx. Virg. Ik heb veertien nimfen.
Aantn. i. Esse met den Datief wordt gewoonlijk sleelils gebruikt van zaken, die buiten den bezitter liggen en van hem kunnen gesebeideu worden; dus niet van zijne bestanddeelen, of van de eigenschappen des licliaams of der ziel; tnen gebruikt dan den Alilatiefinet in; b.v. erat in Cseiare facullas atque eleganlia scribendi. Caes. VIII. C. had de gaaf van sierlijk te schrijven. Mens et ratio tl consilium in seni-tou» est. Cic. Grijsaards hebben verstand, oordeel en beleid. (Doch ook Catonl studium severüalis erat. Sail. C. had een streven naar strengheid.)
Aanm. 2. Esse met den Genitief of een bezittelijk voornw. dient om met nadruk op den bezitter te wijzen; met den Datief van den beziller dient bel om de aandacht meer op de bezeten zaak te vestigen; vestri erimus. Liv. Wij willen u toebehoo-ren (en niet aan de andere partij.) Simt milti bis septem nytnphae. Vifg. Ik heb (onder andere zaken) veertien nimfen.
Aanm. 3. Somtijds slaat esse met den Datief van den bezitter om do onderlinge betrekking lusschen twee wezens aan te duiden; b. v. Murena legalus Iiucullo luit. Cic. Murena was onderbevelhebber bij Lucullus.
■ Aantn. -4. Hebben wordt volgens het voorafgaande vertaald.
' a. door esse met den Gienltier van den bezitter of esse met bexiitelijk voornw» Zie § 275.
b. door esse met den Datief van den bezitter. Zie $ 303.
Sc. door esse met eenen (üenitivus of Abtativus qnaliiatis. Zie § 293, b en c.
!«!• door Habere, dat men gebruiken kan voor alle zaken, die men bezil; k v. habere fortem animnm. Cic. Goeden moed hebben. IHagnas opes habere. Cic. Groolen rijkdom hebben.
e. door tenëre, hebben, in de hand hebben, bij zich hebben, hou len; b. v. tn manu poculum tenëre. Cic. Den beker in de hand hebben. Tulliam adhuc mecum teneo. Cic. Ik heb ïullia nog bij mij.
f. door possldëre, wunneer men van stoffelijke dingen spreekt en op het eigendomsrecht gedrukt wordt; ook soms van goederen des geestes; b. v. partem agri pessidebant. Caes. Zij hadden een gedeelte van bet veld. Inverecundum ingenium possidêre. Cic. Een onbeschaamd karakter hebben.
g. door nii met de bezeten zaak in den Ablatief; deze is dan gewoonlijk van een bepaling vergezeld, omdat men dan lel op de boedanigheid van de bezeten zaak ; b. v. usus est palre diligente. Nep. Hij heeft eenen zorgvuldigen vader gehad. -quot;Ü. door valere (vermogen hebben) met de bezeten zaak als onderwerp of (als middel waardoor) in den Ablatief; b. v. valei auctontas tllim apud plebem. Caes. Hij heeft veel gezag bij bet volk. Valere solis verbis. Liv. Niets dan woorden hebben. Plurünum ingenio valere. Cic. Zeer veel verstand hebben.
igt; Door suppetëre met de bezeten zaak als onderwerp en den bezitter en den Datief; b. v. cibi suppetunt nobis in annum. Cic. Wij hebben levensmiddelen voor een jaar.
J. Door afüuens sum, abundo en andere uitdrukkingen, die overvloed aanduiden; b. v. affluens est otnni lepore el venustale. Cic. Hij heeft veel geest en bevalligheid. Zie è' 347, d.
k. Men heelt er wordt vertaald door bet actief of passief van habere (reperire, invenire,) of omgezet in er zijn er ; b. v. sunt qui id cemeant. Cit:. Gij hebt er, die dat meenen. Zie § 464.
1. Niel hebben wordt vertaald door een ontkenning bij de voorafgaande uitdrukkingen te voegen of door carere, deesse, deficere, gebrek hebben, onlbreken enz; b, v. vires me defwiuni. Cic. Ik heb geen kracht. Quod alteri deest, prceslo plerumque est atleri. Cic. Wal de een «iet heefl, heeft meestal de andere.
Aanm. 6. a. Bij de uitdrukking est mild nomen, ik heb den naam, ik heet, (nomen mild datum of indituni est-, ook nomen mild nanet, ik blijf hee-tcn,) staat de naam gewoonlijk in den Nominatief of Datief (zelden in den Genitief; b. v fons ent nomen A.i*etbiia»u,' Cic. Een bron, die Are-
195
tliUfa heet. Ei morln nomen est O vni-ltia. Cic. Die kwaal draagt «len naam van gierigheid. JJtgüt fuit amhohut agnomen. Liv. Beiden liadden den bijnaam van Paetus. {Metello cognomen IVXacedoiiici inditum at. Veil. Metellus is Macedonicus bijgenaamd.)
1). Bij nomen dare, nomen dicëre, ind'ére, ponëre, triluére alicui, iemand noemen, staat de naam gewoonlijk in den Datief, zelden in den Accusatief; b. v. tibi nomen instino posnere. Hor. Zij hebben u den naam van dwaas gegeven. Stirpi ririli Ascsittitxm parentesdixêre nomen. lAv. Aan den man-nelijken telg gaven de ouders den naam van Ascanius.
c. Bij nomen Jialeo staat den Accusatief (van eigennamen) of de Genitief (van gemeennamen) ; b. v. vutte ICsqiiilins nomina collis lahet. Ov. Nu heet de heuvel Esquilia». Cato cognomen huiebat «apientis. Cic. Cato -was bijgenaamd de Wijze.
§ 304. 8. De Datief staat ter bepaling bij de samoneestelUen van esse ; b. r. ïiowfi-o sennonl inter fuit. Cic. Hij is bij ons gesprek tegenwoordig geweest. Omnibus perixmlis nd/nit. Nep. Hij is bij alle gevaren tegenwoordig geweest. Bes olest reipiiblicee. Cic. De zaak is nadeelig voor den staat.
Aanm. \. Bij ahesse, ontbreken, slaat dc Datief; leleekenl hel verwijderd „(pi. dati slsat daarbij de Ablatief inel of zonder air, b. v. quid l«uic nhesl'' Cic. \Va( ontbreekt aan dezen? Nihil a me longius ahest crudelitate. Cic. Niels is er meer van mij verwijderd dan wreedheid. Abesse urte of ab urbe. Cic. Uit de stad zijn. Soms ook iv, b. v. nbesfe In nKerrnlionibus Cic. Zich buiten Uvisl houden.
Aanm. 2. Bij interesl, er is ondersc. eid, wordt inter herhaald; b. v. infer hominem et belluatn hoc interest. Cic. Tusschen een n.ensch en een dier is dit onder-scheid. Doch ook slulto intelhgens qmd interest? Ter. Welk onderscheid is er tusschen een verstandig man en een zot/
Aanm. 3. Eenige saniengestelaen van esse zijn soms vergezeld van den Ablatief met in; b. v. in condone adfuerwit. Cic. Interesse in convivio. Cie. In Antonio non dcfuü ormtus. Possum volgt de bovengenoemde regels niet.
§ 30i5. 9. De Datief staat ter bepaling bij de volgende onper-soonl4jllt;o -worlcwoorcleii :
a. Bij alle hierboven genoemde werkwoorden blijft de Datief staan, wanneer zij onpersoonlijk gebezigd zijn ; b. v. obeditum est clictatori. Liv. Er is aan den dictator gehoorzaamd geworden. Occur rit ur nobis a doctis. Cic. Er wordt ons door de geleerden tegengeworpen.
t». Bij libet (lubet), het lust; lioec, het is geoorloofd, en bij de onpersoonlijke werkwoorden opgegeven in § 146, 3, b. ; b. v. peccare nemini Heet. Cic. Het, is niemand geoorloofd kwaad te doen. Non convenit nobis submittere animwn. Cic. Hel past ons niet, den moed te laten zinken. Omnibus bonis expedit. Cic. Het is van belang voor alle goeden. Non «•urvis iiomini continr/it. Hor. Het valt niet iedereen te beurt. (Mi-lii doUbit, si quid stutte fecero. Plaut. Het zal mij smarten, indien ik iets dwaaselijk gedaan beb. Gewoonlijk gebruikt men duleo].
c. Bij opus est, usus est en neeesse est, het is noodig, staat de peirsoon, aan wien iets noodig is, in den Datief; b.r. aucto-ritate tua nobis opus est. Cic. TVij hebben uw aanzien noodig. Zie § § 356 ; 250, 5; 261 en 470. B, ], Aanm. 1.
Aanm. 1. Eenige dezer werkwoorden worden somtijds zonder Lepaling gebruikt ; b. v. jacinl, quod lubet. Ter. Hij doe, wat hem lust. Si opus esse videbilur. Cic. Indien bet noodig zal schijueo.
196
Aanm. 2. Somtijds heLben zij den naam eener zaak als onderwerp bij zich; b. v. qnl honon huiemi contigit. Nep. Welke eer aan hem alleen te beurt viel. Haeu omnibus valent. Cic. Dat is klaar voor iedereen. Bij opus en vsuf est slaat ook wel als onderwerp een persoonsnaam; L. v. dux nobis opus est. Cic. Wij hebben cenen aanvoerder noodig.
.4a«w. 3. Bij accedit, hierbij kom!, staat dc Datie'' of nd niet den Accusatief, b.v. lil» of ad liaec (ook eo) accedit, ijuod enz. Hierbij komt, dat enz.
Bij conducit, het is dienstig, slaan de persoonsnamen als bepaling in den Datief; namen van zaken in den Datief of Accusatief met ad: b. v. hoe conducit lt;1l»l of «nis ratlonibus. Cic. Dat is u dienstig. Conducit ad vilae commoditatem. Cic. Het is dienstig tot gemak des levens.
Bij constat, bel slaat vasl, komt de persoon, voor wien iets vast slaat, inden Da-lief of mei inter in den AccusaMef; b.v. milii constat. Cic. Hel staal vast bij mij. Inter omnes constat. Cic. Hel slaat vast bij iedereen. De persoon of zaak, omtrent ■welke iels zeker is, slaat daarbij in den Ablatief met de-, b.v. b.v. cum de naglu conslet. Cic. Naardien hel zeker is, dat Magius enz. Doch ook b. v. tua in me merita constant. Cic. Uwe verdienslcn jegens mij zijn bekend.
/ § 30Ö. Twee Datieven staan bij de volgende werkwoorden ;
1. Bij dlare, geven; mlttëre, zenden; jjonëi-e, plaatsen; en-pëi-e, accipèi'e, «iimëre, nemen ; i-elintjiiiere, achterlaten; emiË-re, koopen.
2. Bij esse (fieri, forem), tot iets verstrekken.
3. Bij de werkw'., die beteekenen tot iets aaiirelteiien, nl. appo-nëre, dncgre, hal;ëre, tribuëre, vertëre, dare.
/ 4. Somtijds bij -venix-e, komen ; ii-e, gaan; proficisoi, vertrekken; tliieëre, geleiden, en bij de werkwoorden van liowej^ingf en plaa.tsiii(jr*
Bij bovengenoemde werkwoorden staat buiten den Datiel van den pei--soon, aan wien iets gegeven, aangerekend wordt, iets verstrekt enz. ook nog het doel waartoe het gegeven wordt, verstrekt enz. in den Datief; bij venire, ire en proficitci, ducere en dergelijke, slechts de Datieven auxilio, prasidio en sulsidio ; b. v. Pausanias eos tilgt;i muneri. miltif. Nep. P. zendt u die ten geschenke. Emit earn «lono milii. Ter. Hij heeft haar tot een geschenk voor mij gekocht. Caesar quinque co/iortes castris pr-tesiclio re-liquit. Cks. C. liet vijf kohorten achter ter bezetting van de legerplaats, l'opiilo esse speotaealo nemini fuit turpituclini. Nep. Aan het v.olk ten schouwspel zijn, heeft niemand tot schande verstrekt. Latirti ducitur acloleseentulis. Nep. Het wordt den jongelingen tot lof gerekend. Pausanias venit A.ttiois auxilio. Nep. P. kwam den Athe-ners ta hulp. l't legiones sabsidio duci possent. Cses. Opdat de legioenen ter hulp zouden kunnen aangevoerd worden.
Aanm. i. De Datief van den persoon wordt dikwijls weggelaten ; b. v. aliquid religioni habere, zich ergens een gewetenszaak van maken; aliquid queestui habere, winst uil iels trekken; dono accip'ére, ten geschenke ontvangen; aliquem con-templui, derisui, ludibrio habere, met iemand den spol drijven; aliquid [alicut] pignori ponere, iels te pand gever,; diem dicere colloquia, eenen dag bepalen lol een mondgesprek; zoo ook receptui canére, den fiftocbt blazen.
Aanm. 2, Bij e»se staan twee Datieven in eene reeks van uitdrukkingen; b. v. arqummto of documento esse, lol bewijs strekken; testimonio esse, lol getuigenis dienen; odio esse, gehaat zijn; esui esse, tol voedsel dienen; tisui esse, ten nutte zijn; qiUBStui esse, winst aanbrengen; derisui esse, belachelijk zijn; curce of cordi esse, Ier harte gaan; cut bono fuif.' Wien is dat nutlig geweest?
Aanm. 3. Somlijds wordt de ^aak, waartoe iets dient, niet in den Datief geplaatst, maar bij esse [fieri en forem) en bij passieve werkwoorden in den Nominatief, en bij dare, mittëre enz. ih den Accusatief; b. v. mille equites inbiidlnm
197
Itihornnlibus ducehanlur. Tae. Duizend ruiters werden toegeirocrd als hulp (voor dn zwakken) indien zij liel Ie kwaad kregen. Lalini coronam anrenm Jovi donum mittnnl. Liv. De Lalijnen zenden een gouden kroon len gesebenke aan Jupilor.
Aam». 4. Sonilijds slaal, in plaats van den Datief der zaak, een voorzetsel; b. v. //?iw ille filiam in matriinoutiiin dcdil. iNep. Hij gaf aan dezen zijne dochter ten huwelijk.
Aanm. S. a.. Voor den Matief van het «Ineï waartoe gegeven wordt, verstrekt enz. wordt nooit ten meervoudig, maar stecsils een enlielvoiidig- sulgt;-
yjauUef gebezigd,; bij dil substantief mag geuu Genitivus subjectivus o( possessi-vus (of bczillelijkquot; voornw.) ter bepaling slaan; is dit bet geval in bel Nederl., dan verandert men in lift Latijn dien Genitief in den Datief; b. v. Cnesar cjuinque cohor-les ca.slt;ri« praesidio reliquil. Caes. C. liet vijf koborten achter tot bezetting dep legerplaats. Mc hnbcal silsi documenlo. Cie. Dat bij mij tot zijn voorbeeld neme.
1». liet substantief, dat als doel in den Dülief geplaatst wordt, slaat meestal alleen; Ier bepaling worden slechts die adjectieven daarbij gezet, welke eenen hoogeren of geringeren graad aanduiden: b. v. «jjsanjlo {magna, majoriï odiu est omnibus crudelüas. Cic. Hoezeer is de onbarmhartigheid bij allen gehaat.
/ § SOT. Pc Xgt;nti«t staat soms in ])laat8 van eenigc 'vooi'zotsels:
A. In plaats van 5«, of ;igt;gt; met den Ablatief van den persoon die de handeling verricht:
1. J3ij het participium op lt;ïa, lt;quot;!uim en bij den onpoi'soon-
lijlcoi» vorm op «Imii; b. v. paranda nobis sapientia ed. Cic. De wijsheid moet door ons verkregen worden. TJic a'oïquot;pÏ!S xinc-.ndum at. Liv. Hier moet gij overwinnen. Utendum est volji» castris. ïfep. Gij moet van de legerplaats gebruik maken.
Men gebruikt echter den met :i of iiïgt; om
isig:Tiseilt;ï te vermijden, vooral indien nog een andere Datief of Ablatief in hetzelfde voorstel staat ; b. v. civihus est n -voImw cousulcndum. (Jic. Gij moet voor de burgers zorgen. De mercenariis testihus sil lussi notandis. Cic. Wat de omgekochte getuigen betreft, die door hunne medeburgers moeten gestraft worden.
Aanm. Soms wordt oft ook zonder noodzakelijkheid gebruikt; b. v. haec a me praetereunda non sunl. Cic. Dat mag door mij niet over b^t hoofd gezien worden.
3. Bij pr-olDiu-i, goedgekeurd, iiiiprolgt;ai-i, afgekeurd worden, en vitleri, schijnen ; b. v. h;ec sententia ïili et nobi.-* probabatur. Cic. Die meening werd door hem en ons goedgekeurd. ld utilii instituisse vi-dentur. Cic. Het schijnt mij toe, dat zij dit bepaald hebben. Bij videri, gezien worden, staat de Ablatief met ab.
3. Bij vele jiarl a ei jna perfecta, vooral bij bekend, veracht, bemind, die dan nagenoeg als adjeelieven gebruikt worden en den persoon, in wiens voordeel de handeling geschiedt, in den Statief bij zich hebben; b. v. cui non sunl nudüae Deinoslhenis vigiliae? Cie. Wien zijn de naclitelijke studiën van Demosthenes niet bekend? Sacpe pancis strenuis bene pugnalum est. Sail. Dikwijls is door weinige dapperen gelukkig gestreden. Hetzelfde geschiedt ook wel Lij andere tijden van het werkwoord; b. v. in his studiis viventi non intelligitur. Cic. Het wordt niet gevoeld door hem, die in deze studiën zijn leven doorbrengt. Dichters doen dit zeer dikwijls; b. v. non intelligor iilli. Ov. Ik word door niemand verslaan.
B. De Datief wordt ook gebruikt in plaats van deu Abluticf met «■iiiu bij de werkwoorden (vooral deelwoorden) van ■veveeniffon, en door dichters ook bij die van sti-ytlon ; b. v. jungere rhedam ctinis». Cic. Paarden voor een wagen spannen. Vita, -vitiis* conjnncta. Cic. Een leven met ondeugden gepaard. Uva pxi.vpii.rae sertans. Hor. Een druif die ract, het purper wedijvert. Zie § 335.
C. In plaats van :ilt;l of upud bij pnrgfai-o en excnsai-o. Ook
19S
staat de Datief waar wij het voorstel hij gebruiken, wanneer sprake is van eene gewoonte of meening, die bij een volk verspreid zijn ; b. v. lihenier t,i-me et facile pwgassem. Cic. Ik zou mij gniaji' en gemakkelijk bij u vsr-ontschuldigd hebben. Bartmi-is» ex for! una p Kit dit fides. Liv. Bij de barbaren is de trouw afhankelijk van het geluk. quoqne in tre
cento* sexnginta qninque dies descriptus est annus. Curt. Ook bij de Perzen is het jaar 365 dagen verdeeld.
D. In plaals van propter of vin causa mol den Genilief; b.v. Caesar Dunmo-rigem ad se vocal: praelerila sc UivKiamp;ro fratri condonare se dicil. Caes. C. roepl üumnorix bij zich en zegl hem. dal hij ham hel verledene vergCBfl Ier wilte van zijn broeder Ülviliaeus.
E. Dicblers gebruiken ook den Duticf in plaals van nA op de vraag waarheen; h. v. it clamor coelo. Het geschreeuw stijgt lea hamel. Zie ij 2'JO. Aanm. 1.
f 301*. De Accusatief staat in de volgende gevallen:
1. Bij viitroepiiisr«ii. 6. Als rechtstreeksch vooi-woi-p.
2. Bij vele vooi-ieetsols 7. Als twoocle Aecsisatiot
3. Bij eenige acljectteven. bij sommige werkw.
4. Ter bepaling van tifstsiml 8. Op de vraag waarlieon V
en ■u.itgfestretctlieitS. 9. Ter bepaling van
5. Bij eenige onjiei-sootiiyico 10. Als A.00. ouin. ïmt.
-werkw.
§ 300. Bij uitroepiiiijoii van verwondering, droefheid of blijdschap over den toestand van een persoon of zaak, staat de naam van dien persoon of die zaalc in den -A-Oousatïef met of zonder tusschenwerp -seis ; b. v. //eu mo infelicem! Cic. Ach ik ongelukkige! Mo oeo-Ciim! Ik blinde! O fallacom homintim spein. I Cic. W at is de hoop der menschen bedrieglijk ! Bern I Ter. Kijk, wat slimheid!
Aanm. 1. Somlljds kau de uitroeping behandeld worden, alsof men iemand aansprak, en dan staal de Vocatief; b. v. pro aancle Jupiter! quid video? PI. Wel l.eilige Jupiler! Wat zie ik? Maar: pro deoruin atque hominum liilem! Ter. Bij de trouw van goden en raensciien! Zoo slaat ook de Accusatief met per; b. v. per .deos immortale*! Ter. B j de onslerfeiijke Goden!
Aanm. 2. Bij soiiifliig.! lussclienwerpsels slaal een andere naamval.
Bij en en ecce, ziehier, slaal de IKomlnatier of ouk wel de Aecusatief; b. v. ecce nova rixa.' Cic. Ziedaar een nieuwe twisl. F.cce mei Ter. Hier ben ik!
Bij hel en vae, wee, slaal de Uatief; b. v. hei raillii! Ov. Wee mij! Vae miserae mihl! Ter. Wee mij ellendige.
Bij apage slaal de Accusatief; b. v. apace a me Istam salutem! PI. Wog van mij met zulk een wenscli.
Aanm. 3. Somtijds wordt de Acc. van een substantief mcl een adjectief verbonden hij eenen voorafgaanden zin gevoegd om daarover een oordeel uil Ie drukken; b. v. 'wc diclo admoneor, ui alt quid etiam de humalione el s ptdiurd dicenduni existi-mem: rem non difficilem! Cic. Nu, dal is niet moeielijk!
§ 310. De Accusatief staat bij de voorzetsels ad, adosrsum enz. Zia §5 151, 1 en 360.
§ 3H. De Accusatief staat bij de volgende adjectieven : ; 1, Bij aptus, accoiumodatus, habïlis, Itlonens, geschikt; ineptu», inliuljilim, ongeschikt ; utilis; Juutilis; iiatiiM, geboren tot; en bij de adjectieven, die beteekenen enegfen, snel en het tegendeel, staat de bepaling, indien dit eene seaak h, in den Igt;atiet of in lt;den A.ceusatief met ad; (Zie 5 29 7, Aanm. 5 en 6); b. v. calcei ha-Mies et apti nel potlem. Cic. Schoenen, geschikt en passend voor den
roet. louitatem propensm. Cic. Tot zachtheid geneigd. Piger ad
princeps, ad pi-iBmia velox. Ov. De vorst is langzaam in het straffeii, doch geneigd tot beloonen.
! 3, Bij de adjectieven en l»ïj woorden, die de leuarte, lioogfte, breedte, diepte uitdrukken, staan de woorden, die de cnjuit aanduiden, in den -A-ceiusatief; b. v. mill tea agqertm. latum jjo-de» trquot;eentos, alttim pedes octojjfi^ta exitruxerunl. Caes. I)s soldaten wierpen eeneu dijk op van 30J roet breedte en 80 voet hoogte. Fus-s/c qui 110« pedes alia ducebantur. C»3. Men groef grachten, elk van vijf voet diepte. Quemque a recta consiientia trans-veratum uu.-êïnein non oportet discedere. Cic. Men moet van zijn geweten geen vinger-breed afwijken.
/ .lanm. 1. De woorden voet, el enz., die men ter bepaling van maat in liet Ned. in het enkelvoud laat staan, plaatst men in het Latijn in het meervond, zooals blijkt uit de gegeven voorbeelden.
[ Aaiim. 3. De substantieven leng^te, breedte enz. worden in het Latijn omgezet in de adjectieven laujj, breed enz. Men zet ze echter in deu Accusatief met in, wanneer men de maat aangeeft door eeuen Genitivus qualita-fi:«; ij. v. colum.ella pedum in ultitadinciu. qHttiqm. Caes. Stijlen van vijf voet lioogte. Men kan de maat ook aanduiden door eenen Ablativus qualitatis.
ylnnm. 3. Mco vindt hij longut^ latut aai. somtij.ls de maat in den /iblatier of io di-'O Geuitief; 1». v. Zonyum sraquipede, latum jmJe. Win. Anderlialven voet Ung, eeoeo roet breed, l.-jnyu* pedum sex. Col. Ze» voet lang. AJayniiSy groot, c/amut, lt;4ik, «u jjru/'undu», diep, slaan niet niet ilen Acciuatier dnr Zie Sjij 310 en 376, Aanoi. 3.
1 3. In den Accusatief staat het rechtstreelcsscti voor-vvei'p vau alle deelwoorden met transitieve beteekenii, en zoo ook bij de deelwoorden op bundus, wanneer die van transitieve werkwoorden afkomen: b. v. gubernator clavum tenens nedet in puppi. Cic. De stuurman, die het. roer houdt, zit op den achtersteven. J'itahundus oustrit hodiuf.. Liv. De legerplaats der vijanden vermijdende. l'opuhibundus iiifrun». Liv. Het land verwoestende. Zie bladz. 134. Aanm. 2.
S 31Ü. De Accsusatief dient ter bepaling ran ui tsjet» trekt-beid en afstHiiil:
1. Op de vraag hoever V cmi aan te duiden, lioever zich iets uitstrekt, staan de woorden, die de maat aanduiden in den ^Veeuiaïa-tief; b. v. fuLei in longitudinem mlllia paisuu 1/1 CCX.L patebaut. Caes. De grenzen strekten zich 2-10,009 schreden iu de lengte uit.
2. Op de vraag boever *? om aan te duiden hóever iets vei--quot;wijderd is, staat bij abesse en diattare de maat in der. A.cousatiet of iu den .Ablatiet; b. v. tuiiqiuB leqioutt may^iimii spatiuni aberant. Caes. De overige legioenen waren vur verwijdeni. Aesculapii templum quiuque. millibu» p-ismtma uh ïïpldauro didat. Liv. De tempel van Aesculaap is öOOO schreden van Epidanrus verivijderd. iru/m iter. Drie dagreizen verwijderd zijn.
3. Op de vraag boever '7 om uil te drukken op hoeveel aistaudi vau eene plaats iets gjescliiertt, plaatst men;
a. de woorden, die de tnuat aanduiden, mat een in
den A.oousatiet of in deu jVbiatlet ; b. v. miie fae it qumgcuUs c ustru ab hoste locjt. Liv. Hij vestigt de legerplaats op bijna 1500 schroden van den vijand, .iri'jci tm pts* tn,t se.v a (ccs-iiii cu-
200
slrü consedit. Cacs. A. slaat zich neer op 6000 schreden van Caesars legerplaats.
tgt;. Om juiste afstanclon aan te geven plaatst men de woorden, die de mailt aanduiden, met een ranggjotal in den A,ccu«aticf on-lielvoiul met ab; b. v. sqmllui est :iti qitintmii lapidom. Nep. Hij is vijf mijlen van de stad begraven.
) lt;3. Men gebruikt de woorden spatium of iiitoi-vallum, afstand, in den Ablatief en zet daarbij de maat (als Genitivus qualitatis) in den Oeuiticf; b. v. rex sox iiiillium pastsmiii» intewallo ah
Sahura consederat. Caes. De koning had zich op 6000 sclircdeu van Sabura neergeslagen.
Annm. 1. De plaals, van waar de afstand gerekend is, wordt in don Ablatief mei al» gezel; voorb. zie boven; wordt die plaats niet aangegeven, dun zet men a vóór de bepaling van afstand; h. v. a millibii* passuum minus duolms caslm po-suerunl. Caes. Zij hebben hunne legerplaats op minder dan 20U schreden (vandaar) opgeslagen. De plaats kan echter ook door een ander voorzetsel dan nb worden uitgedrukt; h. v. is locus est citra Tjeuoadem stadia centum viginli. Cic. Die plaats ligt 120 stadiën aan deze zijde van Leucade.
Aanm. 2. Somtijds is spatio uitgelaten; b. v. bidui (spatio) aberant caslra. Cic. De legerplaats was twee dagreizen verwijderd.
\ § 313. De A-eoiisatiof staat bij do volgende onporsoosilijlio •worlcwoox'tlcu:
I 1. Bij de werkw. pocnitot, pijrot, tfortot,
staat de naam van den persoon, die aldus bewogen wordt, in den xVccusatiet.
Zie § § 2S2 en 146, Aanm.
t 2. liij lt;l«icct, het past, cn lt;1olt;locot, het misstaat, komt do persoon,
aan welken iets past, in den Acciisatiof ; de v.:i:ili, welke le aamt,
wordt door een ■werlcwoovtl in den Inlinitiof uitgedrukt; b. v.
ovatorom irasci minime decet. Cic. De toorn past dén redenaar niet.
In proza wordt de zaak, welke past, soms uitgedrukt door een atl-
jectlef of voornw. als onderwerp van decet en dedecet (meerv. decent); bij dichters en latere prozaschrijvers ook door substantieven; I). v. pnrvnm parva decent. Hor. Oratio sollicila pliitosophuni non decet. Sen. Staat bij decet geen werkw., dan vindt men ook den Datief; b. v. ita nobis decet. Tor. Zoo betaamt het ons.
3. De werkwoorden fallit, het bedriegt; lato-t, het is verborgen; fngjit, prsetorit, het ontgaat; ja vat, tloleetat, het lust, worden dikwijls onpersoonlijk gebruikt en hebben dan den naam van den persoon, wien iets ontgaat, in den -A-Ocnisatief,- b. v. to nonprae-terit, quam difficile sit. Cic. Het is u niet onbekend, hoe moeielijk het is. Te hilari animo esse, ine val tic jurat. Cic. Het vermaakt mij zeer, dat gij vroolijk zijt. Zie § 261.
Aanm. Bij deze werkw. s'aal soms ook een bepaald onderwerp; javal nos bene-ficii conscienfï». Sen. Het bewustzijn oener weldaad baart genoegen, liij Inlet wordt ook de Datief gevonden; b. v. nihil woliris, (iuod milii latera valeat. Cic. Gij zet niets op louw, dat mij zou kunnen verborgen blijven.
i 4. A-ttinot, pertiuet cn spectat, het raakt, betreft, gaat aan, vorderen den A-eoasatief met alt;l; b. v. per eat, nihil atl me attiuet. Ter. Hij kome. om, het raakt mij niet. Ter. Hoc atl rem pertmet. Cic. Dat komt bij de zaak te pas.
Aanm. 1. Bij special staat een bepaald onderwerp ; b. v. cognovi ad arma rem speclare. Cic. Ik heb vernomen, dat de zaak op oorlog uitdraait.
In plaats van den Ace. met ad staan somtijds de woorden cptorsum, quo, «o, alio enz.; b. v. qnorsum. special htcc oratio ? Cic, Waartoe dient die taal?
201
lUiidl speclare cene richting of nei^ins aan, dan is lid vergezeld van deh
Acc. met of zonder in of atl; b. v. Belijfu sped an l in septeniriones. Caes. De Belgen liggen aan het Aoorden. Ad concordiam speclnbanl. Cic. Zij waren lol vrede geneigd. Speclare sliquem. Cic. ad aliqaid. Virg. Op iemand of iets acht geven.
Aanm. i. Perlincl wordt soms uilgelaten ; h. v. laleucus, sive juil, sive non fuit, nihil ad rem (d. i. perlincl). Cic. Of Z. geweest is of niet, doet niets ter zake. Zoo zegt-men ook ; nihil ad me, nihil ad rem, quid ad nos? enz.
^ 314. In den A.co«ssatief staat liet i-ochtstreoliscli v ooi--■werp van alle werkwoorden, die in het Latijn als transitief gebruikt worden ; b. v. timeo Danaos». Ik vrees de Grieken. Casti-a locate Hij vestigt de.legerplaats. Mnlia res onm Jtorianlur. Caes. Vele zaken zetten hem aan.
Annm. Somlijd.s vimit men den Ablatief gehruikt in plaaks van den Accusatief; 1gt;. v. d« duobus getieribu* explicavit, Cic. Hij heeft, twee soorten verklaard. 1)«' vita exccllonlium imparatorum erponemus. Kep. gt;Vij zullen het !even van beroemde veldheeren uiteenzetten.
§ 313. Sommige werkwoorden zijn in het Nederlandseh transitief en in het Latijn intransitief (zie § 300 enz.). Andere werkwoorden zijn in het jVedei-l. intransitief of vorderen een voorzetsel bij zich, terwijl zij in het I^a-tïjn met eeneu .A-ocusatiof gebruikt worden.
Zulke werkwoorden zijn : aemulari, naijverig zijn op ; con^iolai'i ^(dolorem alieujus), iemand in zijne smart vertroosten ; lt;loficëi-o, ontbreken ; olTuargi-©, ontkomen aan; pai-ai'c, zich voorbereiden tot; uloissci, zich over iets wreken, seqni, streven naar, volgen op (ook de samengestelden, behalve obspquor, dat den Datief vordert) enz. ; b. v. A-Sfamcmnoncni (Ftnulari. Nep. Op A. naijverig zijn. Illnm prudentia deficit. Cic. liet ontbreekt hem aan voorzichtigheid. Nihil to effucjit. Cic. Niets ontgaat u. lïolliini parare (adornare). Liv. Zich ten oorlog bereiden, t'lcisci fae-tvim. Ter. Wraak nemen over eene daad. Nootcm dies suhiequitur. Caes. De dag volgt op den nacht.
Aanm. flc/icere, verlaten, vordert a melden Ablatief; L.v. deficere a virliile. Cic. Hel pad der deugd verlaten. Deficere, onlhreken, wardl ook met den Dallef gevonden; b. v. cum tela nostris deficerent. Caes. Bij a:midori vindl iiicn ookden Datief.
I 3. a. De werkwoorden, die eene jyomoetlsaancloeiiiiig- of de
a-ovoljjon daarvan uitdrukken, hebben gewoonlijk het voorwerp ('de
oorzaak) daarvan in den Algt;latio£ hijquot; zich.Zie § 357.
b. Eenig-o dezer werkwoorden, vooral die eene onanii^onamo , aandoening uitdrukken, kunnen echter hunne bepaling ook in den Aecn-ousatief bij zich hebben, zonder dat /.ij daarom in het passief kunnen gebruikt worden; zooals tlolëro, moorëre, betreuren; qaei-i, zich beklagen; sfault;15r«, zich verheugen; emtoeseère, zich schamen; exti-meseër©, vreezen; jfvatulari, gelukwenschen enz. en altijd lioi'i-ei'o, perlxorvescëre, ontzet zijn van iets, ei1 lamontai-i, wee
klagen over iets; b.v. meum casntn doluerunt. Cic. Zij hebben over mijn ongeval getreurd. Milites mum fatum querehanlur. Cscs. De soldaten beklaagden zich over hun lot. Homines gandent Oolorem. Cic. De menschen verheugen zich in huune smart. Epicurus ■voluptates» non erubescit. Cic. E. schaamt zich niet over het zingenot. Gratulari atlventiim. Cic. Iemand wegens zijne aankomst gelukwenschen (gewoonl. alicid de adcentu). Horrêre divinum uumeu. Cic. Voorde goddelijke macht schrikken. Crimea^or-reo. Cic. Ik ijs van de misdaad.
ƒ o. Is liij genoemde werkwoorden de bepaling uitgedrukt door een onastf-dligj1 -voornaain-woord of tolwoorcl (b. v. idt hoc, illud, quad,
X
203
quid, vnum, aliud, multa, paura enz.), dan komcn doze in den Vcciisjiti»-*; b. ». ntrumquo lator. Cic. Ik ben verheugd over beiric zaken. Ilt;1 e/jo stomachabar. Ter. Hierover was ik verstoord. gloriari. Cic. Zich op
op hetzelfde beroernen.
Aamn. 1. Dezs AccusnfieT v;iii onzijilig-e voigt;rn«v. en telwoorden
wordt ook bij andere onzijdige werkwoorden irehruikl; 1). v. Usee lurpe esl diibüwc. Cie. Hel is schandelijk daarover te twijfelen. Ka, qnu: dispulaui, disserere malui. Cic. Ik heb de zaken, waarover ik geredetwist beb, veeleer willen uiteenzellen. Omncs uiium sludelis. Cic. Gij zoekt allen hetzelfde. Zieijij Ü80 Aanni. 281, 2, en 282, 4.
Aanrn. 1. In overeenkomst met heigeen hierboven gezegd is, slaat de Accusatief in sommige aitdrukkingen als een soort van bijwoord; b. v. alia id genus. Andere dingen van die soorl. Homines id aelalis. Cic. Menschen van dien leeftijd, li/' cetera egregius. Liv. Een overigens dapper man. An illuia vicem doles '.' Cic. Zijl gij bedroefd wegens baar? magnam partem lade vivunl. Cues. Zj leven voor een groot gedeelte van melk.
Aanm. 3. a. Dichters gsan hierin nog verder en gebruiken adjectieven in den Accusatief van het onzijdig, waar men in proza een bijwoord zou bezigen ; zij doen dil voornamelijk bij de werkwoorden van roept», spreken, Incticn, Idinlen, ademen, snuiven, zien, rieken, schilleren ; h. v. Oellua Lerme liurrenduin slridens. Virg. De afgrijselijk huilende slang van Lerna. Suave olen. Cal. Aangenaam rieken. Acerba tuens. Virg. Grammoedig ziende.
1». Ook gebruiken dichlers en latere prozaschrijvers substantieven in den Accusatief bij onzijdige werkwoorden ; b. v. feslinare t'ug^am. Virg. De vlucht verhaasten. Vox Itomlnem sonat. Virg. De stem loont aan dal bet een man is. Corydon ardebal Alexim. virg. C. beminde Alexis.
y/'i. De .A.ccusatiof staat bij sommige onzydijje werkwoorden, wanneer die met een vooi-zetsel zijn samsngesteld, als :
A\. bij de werkwoorden van tje-weg-in^ samengesteld met de voorzetsels circum, i»or, preeter, ti-uii!s en super; b. v.
Eurotas anmu circumfluit. Sen. De rivier Eurotas vloeit rondom Öparta. Antm-praderfluit moenla. Liv. De stroom vloeit voorbij de muren. A.lpo» nemu transierat. Nep. Niemand was over de Alpen getrokken.
Bij de werkwoorden van bowojffinjf samengesteld met a«l, enti (cum) en in, wanneer zij een andeire lgt;etcoUoiiis krijgen; b.v. aggre-di illiquid. Cic. Iets ondernemen. Sooietatom coieras. Cic. Gij hadt eene verbintenis aangegaan. Id consilium inierat. Nep. Hij had dat plan opgevat.
Aanm. De werkwoorden in a en b genoemd, worden ook in het passief gebruikt ; 1). v. quee a Ut percursa aunt. Cic. Dj zaken, die door u doorloopen zijn. Adeuntur ilia pericula. Cic. Men trotseert die gevaren.
/lt;?. De Accusatief'staat ook bij vele werkwoorden (voornamelijk van btwe-ging) samengesteld met ante, inter, ob, sub, ex, pree en met ad con en in; b. v. cum nemo eum anteiret. Nep. Daar hem niemand overtrof. Multas regfionos oèiit. Cic. Hij heeft vele landen bezocht. Ohsidere, vlas. Caes. Dc wegen bezetten. Tectum non subitrunt. Caes. Zij zijn niet onder dak gekomen. JEgredi urbem. Liv. De stad uitgaan. Prcerenire desiderium plebis. Liv. Het verlangen des volks voorkomen. M-ïire il-lud adjacent. Nep. Zij wooen aan die zee. Naris innatat aquam. Virg. Het schip drijft op het water. Concenire aliquom. Cic. Bij iemand komen.
Aamn. Wanneer eenige dezer werkwoorden in de samenstelling niet van beteeke-nis veranderen, wordt ook wel het voorzetsel herhaald of de Datief gezet (zie ij 301); b. v. hoe malum in banc rempnbllcam invasil. Cic. Dit kwaad is in deze republiek ingedrongen. Ad me adire quosdam memini. Cic. Ik herinner mij, dal er bij tnij gekomen zijn, Anlecedere mlate alteri (of allerum). Cic. Iemand in leeftijd overtreffen. Innare aqnse. Liv. Op hel water zwemmen.
£03
/4. !». Rij onzijdige werkwoorden kan een substantief van denzelfden stam in iIbii .\.c(!iisatief staan; het is dan gewoonlijk ter bepaling vergezeld van een Edjeetiel' of eenen Genitief; b. v. tiitiorem -vitam vivere, Cic. Een veiliger leven leiden. Majnim pttquavimut juli; 11111«. Lueil. Wij hebben een grooten strijd gestreden. Hiervan ook het passief hac pugna piig^nata. Nep. Nadat dit gevecht geleverd was.
, 'gt;. In plaats van het substantief van denzelfden stam kan een ander gelijksoortig gabruikt worden; dit geschiedt veelal bij de werkwoorden van niiUou cn Bmalcon; b. v. nihil olet pereafrinam. Cic. Hij ruikt niet naar iets vreemds. Resipere pioem. PI. Naar pik smaken. SM re tionoros. Cic. Naar ambten dorsten. Anhelare ssooluss. Cic. Niets dan misdaden ademen.
Aanw. 1. Somtijds (doch zelden in goed proza) wordl de Accusatief bij passieve werkwoordeu gezet;
«. Wanneer die werkw. in wederkeerende beteekenis gebruikt zijn ; dit gescliledt vonnil liij de werkw. van aan- en nittrekUea ; b. v. virgine;. lonf/nm inditta'. vestein. Liv. Maagden in lang gewaad gekleed. liedimïlus tempora lauro. óijiie slapen'niegt; een lauwerkrans omgeven hebbende,
b. Ook staat de Accusatief soms ier bepaling van adjeclleven of van deelwoorden die eigenlijk passieve beteekenis hebben ; b. v. os liumerosque deo similis. Virg. In gelaal en gestalte eenen god gelijk. Infhilus veuas. Virg. Met opgezwollen aderen. Ia proza staat in dit geval de Ablatief; bij ictus, naucius, Lransver-berahts enz. staat echter ook in proza hel gewonde deel In den Accusatief.
Annm. 'i. Somtijds hangt de Accusatief af van een uitgelaten woord; b. v, quo milu fortnnam {paro b. v.), si non conceditur uli ? Hor. Waartoe rijkdommen verzameld, indien ik er geen gebruik van kan maken. Mox nikil aliutl (jacic-bal) quam deamhulabat. Suet. Weldra deed hij niets anders dan wandelen.
§ 310. Tweo A-oeassatiovot» hebben;
1. De aotio-vo werkwoordeu met onvolledige beteekenis, die, in het passief gebruikt, twee Nominatieven bij zich hebben (zie ^ iM-'Jj, dus die, welke beteekenen: noemen, quot;voor ietw lioaclen, tot een atnlX: Icieasen, tot iets inallt;eii; hetzelfde geschiedt met die, welke beteekenen.- loeren Iconnen en zich als iets •vertoonen; b. v. Romulus «rljeni Komam tocavit. Eutr. 11. noemde de stad Home. Libellos ÜHotorieos inscribunt. Cic. Zij geven de boeken den naam van lledekunstige. Ea timencla duxisti. Cic. (iij hebt dat voor vreeselijk aangezien. Muronam cousulein renunüati. Die. Ik heb Murena als consul uitgeroepen. Homines coeoos reddit cupidilas. Cic. De begeerlijkheid maakt de msnschen blind. Hominem otliciosnm cognosces. Cic. Gij zult den man als gedienstig leeren kennen. Oratam mo praebeo. Cic. Ik toon mij dankbaar.
Aanm. 1. Haliêre met twee Accusatieven gebruikt, beteekenl Iets aau iemantl hebben, iets ia liem vinden; b. v. ine bonum ainicnm kabebis. iNep. Gij zult in mij eenen goeden vriend vinden, la de bel. van voor iets liouden gebruikt men ook twee Accusatieven, ot liever pro mei den Gen.; b.v. habere uhqunii jrairem (Ter.) of loco of in loco fralris. Cic. h mand als zijn broeder houden (beschouwen). Bij ducere en pularc wordt ook pro gebruikt; b. v. sibi me pro ridiculo pulal. Ter. Hij houdt mij vjor zijn gek.
Aanm. 2.-Bij de werkwoorden van kiezen in de beteekenis van uitioehefi staal het doel, waartoe men de zaak gebruiken wil, in den llatief of in den Accusatief mei ad; b. v. locum castris capcre. Liv. Een plek uitkiezen voor de legerplaats. Domicilio sibi delujere marüima oppida. Liv. Zeesteden tot woonplaats kiezen. Loca pacala ad hibernaeula eliyere. Li\. Vreedzame plaatsen voor de wmierkwaï» tieren uitkiezen.
v Aanm. 3. Maken wordl vertaald door Tacere, passief iieri; bij een adjeeliet' zegt men meestal reddere. Ccrlivrcm j'accre uliquem Is; iemand vei w ltigen.
204
V Aanm. 4. üEicli gedragen als wordt vertaald door de se gerere, meestal met pro; b. v. se gerere pro cive. Cic. Zich als burger gedragen. Ook vindt men twee Acc.; b. v. lupa matrem se gessit. Hor. Meestal wordt het bepaald door een bijwoord; b. v. submisse se gerere. Cic. Zich nederig beloonen. Bij prat stare slaan adjectieven, doch slechts die, welke goede hoedanigheden uitdrukken.
f § 31'?'. 2. Bij de werkwoorden «laro, geven; alt;lc1gt*e, fuljinig^ë-re, toevoegen; aceiro, ontbieden; peter*©, vragen; tsumërc, t*aigt;ci*o, nemen; ïiabero, hebben, aocïpöro, ontvangen, en dergelijke, staat buiten het voorwerp nog een substantief in den Accusatief als een soort van lgt;4j stolling; in het Nederl. staat daarbij tot of als; b.v. Artaxerxes Iplii-oratem ab Mheniensibus petivit d.ucem. Nep. A. bad de Atheners om Iphicrates als veldheer. Philippus rex A:x*istotolem Alexandra filio «lootorem accicit. Cic. Ph. ontbood Aristoteles als leermeester voor zijnen itoon Alexander. Lacedcemonii regibus suis aujfiii'em assesBorem dederunt, Cic. De Lacedemoniërs gaven hunnen koningen cenen wichelaar tot raadsman.
Aanm. Men gebruikt ook hier loco enz., b. v. petehal id loco praemii. Cic. Hij verzocht dat tot zijn belooning.
§ 31S. S. a. Bij tlocëre, etlocëre, (perdocëre,) onderwijzen, tletlocëre, afleeren, staat-de Aecusatief van den den persoon en die van de xaalc; b. v. philosopliia nos res oniues docv.it. Cic. De wijsbegeerte heeft ons alle dingen geleerd. Cjceometriaiii. alilt;i«eiii dedocêre. Cic Iemand de meetkunde afleeren.
1gt;. Bij het passief van tlocere enz. maakt men den persoon, die onderwijs ontvangt, tot onclorwerp; de zaalc blijft daarbij in den A-oeusatief; b.v: oinnes belli nrtos edoctits est. Liv. Hij is in alle krijgswetenschappen onderwezen geworden. Pauoa daccndus erts. Ov. Gij zult in weinige zaken onderwezen moeten worden.
Aanm. 1. Is de persoon, die onderwezen wordt, bij hel passief niet uilgedrukt, dan wordt de zaak (vooral een onzijdig voornw.) somlijds als onderwerp gevonden; -b. v. lioc doceiur a physicis. Cic. Lat wordt door de natuurkundigen geleerd.
Aanm. 2. be zaak kan Lij dueere ook uitgedrukt worden door eenen Jnfinitief; b. v. Ie sa pure docidt. Hij heeft u wijzer leeren worden. Deze Infinitief wordt somtijds uilgelaien; vandaar dat bij docere soms een bijwoord staal; docere alüiuem ♦«rrece d. i. loqui.) of een Ablatief, die hel werktuig aangeeft, waarmede een kunst uitgeoefend wordi; b.v. Socralem fidibus (d. i. canere) docvil. Cic. Hij heeft Socra-ics geleerd de luit spelen. Ilium docendum cures equo armisque (d.i. nli). Liv. Zorg dat hij onderwezen worde in het rijden en vechten. Lillerae km daarbij inden Accusalief of Ablalief slaan.
Aanm. 'ó. In plaals van docere gebruikt men ook erudire ialiijtiem aliqua re, in aliqua re of ad aliquarn rein); eveneens instiluére, in for mare, inslruare, im-bu'ére (aliquem aliqua re soms ad aliquarn rem). In plaals van doceri ooit nog discére, aauleeren {ahquid ab aliquo). Docere aliquem de re is: iemand kennis geven van iets. Is van een bepaalde wetenschap sprake, dan bezigt men,voor onderwijs geven tradëre b. v. praecepla dicendi tradere. Cic. Onderwijs geven in welsprekendheid.
Aanm. 4. Uoctus wordt niet alleen als deelwoord, maar ook als adjectief (van kunde) gebruikl: het heeft daarom den naam der zaak bij zich in den Accusatief of in den Genitief; ook slaat er wel de Ablutief of een Infinilief bij; b. v. doctus iter melius. Hor. Docltis lüerarum Graecarum of Uteris Graecis. Cic. (ook doctus Graece.) lendere doctior arcus. Virg. Ervarener in hel spannen van den boog. Doctissima 'andi. Cic. Zeei ervaren in het spreken.
§ 310. 4. Twee Accusatieven staan bij celare, verbergen; b. v. non to celavi sermonem. Cic. Ik hel) u het gesprek niet verborgen. De zaak kan echter ook in den Ablatief met lt;le staan; b. v. clo arm is te celare no-luit. Cic. Hij heeft de wapenen niet voor u willen Yerbergen. Bij het passief
205
maakt men den pofsoon onclevworp en de sKank zet men in den
Afrlaticf mot «Ie; is zij echter uitgedrukt door een onzijdig voornw., dan Wijlt dit in den Accusatief: b. v. non est lt;lo illo -veiioiio celata inator. Cic. Men beeft dat vergif niet voor de moeder verborgen, I-Ioo nogt;s ce-latos non oportnit. Ter. Men had ons dat niet moeten verbergen. Doch ook id Alcibiadi diviius celari non pttuit bij Nep.
§ SSO. 5. a. Bij de werkwoorden poscere, veposcere, llagitare, orare, exorave, rogare, poi-oontai'i, verzoeken, eiseben, vorderen, staat de Aecasatiof van den p®x-soon en die van de zaalc, vooral indien deze door eene onzijdig voornw. is uitgedrukt ; b. v. Verre» parontoss pofcehat. Cic. Verres eischte betaling van
de ouders. Mlt;5 fniiiiontxiin flagitabant. Cic. Zij vorderden koren van mij. Illiid to oro. Cic. Dat verzoek ik u. TViliil ©mil roges. Sen. Vraag hem om niets. Si quis percontalitur Hor. Indien u ieraaiul naar den ou-^
derdom zal .'ragen. (Ook nihil mpra dt-os lacesso. Hor. Ik plaag de goden om niets meer.)
lgt;. Bij het passief van genoemde werkwoorden wordt de pei-sooi» somtijds onderworp gemaakt en dan staat de zaak in den A,oe«-satief. Gewoonlijk maakt men de zaals onlt;quot;lorworp en de persoon, van wien men iets eischt, verzoekt, komt dan in den Ablatief met ab; b, v. PetreiiiH et Airanins fvnmeiitnm flagitabantur. Caes. P. en A. werden om koren verzocht. Seg^etes et alimoata poscebatur linmas. Ov. Men vorderde graan en voedsel van de aarde. Ilt;1 ex omnibus jmrtibus algt; lt;;o /lagitabatur. Caes. Van alle kanten smeekte men hem daarom.
/ c. Ook bij het aetief der werkwoorden van eisclien en -vorrte-i-en kan men den persoon in den A.lgt;latief met algt; zetten, in plaats van in den Accusatief; b. v. nou debebam ego nas literas a to poscere. Cic. Ik moest die brieven niet van u vorderen. Quid studio, a te fiayitent, tu videbis. Cic. Gij zidt zien wat de studiën van eischen.
Annm. Bij de overige werkwoorden van vragen en eisclien, als; petëre, precari, deprecan, poslidare, exigëre, contendere, slaat de zaak, die men vraagt, inden Accusatier, en de persoon, van wien men iets vraagt, altijd in den Ablatief met ah; b. v. airxllia a Romanis pehverunt. Nep. Zij hebben de Komeinen om hulptroepen gevraagd. Certam numerum eqmlum a civllatibus exi-yebal. Ca;s. Hij vorderde van ae sleden een bepaald getal ruiters.
Annm. 2. l*erconlt;arl (ook seiscitari) beeft aliquem de aliqua re of aliquid ab of ex aliqiw; maar pcrconlor aliquem id, koe, illud. lt;Auierere beeft aliquid ab, ex of de aliquo; exquirëre, scitarien sci«cilt;ari hebben: aliquid ab uf ex aliqua. Êij precari kan ook de Accusatief van den persoon alleen slaan; b. v. deos precari debetis. Cic. Gij moei de goden aanbidden.
a. l. Bij rojrare en interrogare,. vragen, ondervragen, staan twee Accusatieven in de uitdrukking rogare of interrogare aliquem sententiam, iemand naar zijn gevoelen vragen. De .A-ccvisatief van de zaak blijft bij bet passief; b. v. Cato roc/atus est somtentiam. Sail. Cato is naar zijn gevoelen gevraagd.
2. Bij rogare en interrogare (consnlere, raadplegen,) staan ook twee Accusatieven, wanneer de zaalc door een onzijdig telwoord of voornw. is uitgedrukt; b. v. «nnm rogare t© xolo. PI. Jk wil u ééne zaak vragen. Pnsionem Socrates interrogat quoodam.
506
Cic. Socrates vraagt ecu jongetje eeuige zaken.
/ 3. Buiten de twee geuoemdo gevaUen zsgt msn ror/a'-e, inte.rrojare,
{eonsulere) a.lllt;]uom lt;1e aliqua, i-e, iemand over iets oiulervra^eii;
passief rogari, interrogari de aliqua re.\ b.v. vime, ut to eUdmn «lo i'obms
f interror/em? Cic. Wilt gij, dat ik u over dezelfde zaken ondervraag?
Aantn. i. Itogare {orare), smeeken om, lieefl soms alleen den Aee. der zaak bij zich; b. v. rogare auxilium. Ook kan de laak nilgedrukl worden door een ondergeschikt voorsleï met ut of ne. Zie § 470 A, 3.
Annm. 2. Somtijds worden de werkwoorden van smeeken in bel Latijn uilgelaten; b. v. per ego vos deos pulrios, vindicate etc. Curt. Ik smeek u bij de goden des vaderlands enz.
§ 331. 6. Da werkwoorden incmêi*©, artmonêro, l»lt;gt;rta,ri.
vermanen, aanzetten, en cogëi«e, noodzaken, hebben den |ici*soon altijd in den TVctmnsJitief; ook de asualc komt in den Aecussatiof, wanneer die door ten onzücllg; voorn vv. is uitgedrukt; b. v. «a. mo mo-nuit. Cic. Hij heeft mij aan die dingen herinnerd. Illixlt;l me admoucs. Cic. Gij herinnert mij dat. Ille civcis ilt;l corj'd umuoss. Cic. Hij noodzaakt daartoe alle burgers.
j lgt;. Bij het passief wordt dan do persoon omiei-woi'p, en de
Accusatief der snaalc blijft; b. v. non audimns, «jnee ah ea monemnr. Cic. Wij luisteren niet naar datgene, waartoe zij ons aanzet. Si cogi aliqutrt consules possent. Liv. Indien de consuls tot iets kunnen gedwongen worden. \ c. Is echter de asaalc niet door een onzijdig voornw. uitgedrukt, dan zet men ze in den Genitief of met lt;le in den Ablatief, en bij lioi-toi* en oojyo in den Aceussatief met ad; b. v. Terentiam mo-it eat is lt;lcjgt;|tef-it:iiiioii to. Cie. Herinnert Terentia aan het testament. Ca-iilina admonehat aliim oa'estatis, alium suio. Sail.
C. herinnerde den eenen aan zijne armoede, den anderen aan zijne begeerte. Multce res ad Ixoo cousillnm Gallos hortabantur. (Jaes. Vele zaken zetten de Galliërs aan tot dat besluit. (Ook hortari de pace concilianda. Cre. Aanzetten tot het sluiten van den vrede).
5 7. a. Bij de werkwoorden trad «'■ere, trajicere, traus-
porturo, transmlttSre, overvoeren, ciroumdaoore, rondvoeren, en dergelijke, stalt;'it niet alleen het rechtstreekscii voor-werp in den A«-cusatief, maar ook de naam van de plaats, over welke iets gevoerd wordt; b. v. Agedlaut Ilollespontam copias trajecit. Nep. A. bracht zijne troepen over den Hellespont. Süos Pompejm omnia sua prsesidia circmnduxit. Caes. P. bracht hen rond in al zijne posten.
!gt;. Bij het passief wordt dc overgevoerde zaalc onderwei-p, terwijl de Accusatief der plaats blijft; b. v. multitado If lio-num transducatur. Caes. Dat cene menigte over den Eijn gevoerd worde.
Aanm. 1. Bij transmiltere en trajicere is somtijds se verzwegen, en dan worden zij gebruikt als Iransire; b. v. IransmiUere in Africam velis. Liv. Naar Africa zeilen. Transmissus en trajectus kunnen van de overgevoerde zaak. en van de plaats gebruikt worden; b. v. trajectus navieula in Africam. Cic. In een scheepje naar Africa overgestoken. Transmisso amne Tigri. Tac. Nadat zij over den Tigris getrokken waren. SUwdanus trajectus (esti. Liv. Men is over de Rhone getrokken.
Aanm. 2. Somtijds wordt trans herhaald; b. v. multiLudinem hominum trans l\}ie-num transduxit. Caes.
' § 3S3. 1. In den Accueatief staan dc namen van plaatsen, waarlielt;Mi men gaat; de eigennamen van steden, dorpen cn Mei-
207
tic oiliinde» ieundor' voorzetsel; de eigenuameu van landen en tft'oute eilundon, de s;enneennu.meii en de bijstelling staan in den Accusatief met in [tol in), soms met alt;l {tot aan)-, b.v. legati A-tlie-mis müsi sunt. Liv. Er zijn gezanten naar Athene gezonden. Aeschines te 1 {liotlimi contulit. Just. A. begaf zich naar Ilhodus. Camp;sar in Onlli-am contendit. Cobs C. begaf zich naar Gallic. Paiisatnas in sadem Mi-■acrcrs confugit. Nep. P. vluchtte in den tempel van Minerva. Juqurtha jClia-lam pernenit, in oppiduin magnum. Sail. J. kwam te Thala, eene groote stad. A.d rivmn vundtm venerunt. Ph. Zij kwamen bij dezelfde beek. A.d Italiam. prohcti sunt. E. Zij zijn naar Italië vertrokken.
Aanm. i. De eigennamen van landen, vooral die op j/s en de bijstelling staan somtijds, de eigennamen van groole eilanden zelden in den Aecusalief zoader voor*el»eI; 1). v. navignre Aeg-ypfum. Liv. Njar Egypte zeilen. Pompejus Hardinlam venit. Cie. P. kwam in Sardinië. Calinam quum venissel, oppidum locuples. Cie. Toen hij gekomen was te Calane, eene rijke siad. Dichters doen dit ook mei andere woorden; 1). v. llaliam Lavinia venit littora. Virg. Hij kwam In Italië en op de «evers van Lavinië. Speluncam eandem deveniunt. Virg. Zij komen in dezelfde grol.
Aanm. 2. Slaat bij etnen eigennaam van slad een adjeclief, dan plaatst men hem in den Accusatief met of zonder nd; b.v, ad doclas proficisci Alhenas. Prop. DocLas eul Alhenas. Ov. Naar het geleerde Athene gaan.
Aanm. 3. Somlijds slaat de naam van hel volk in plaats van den naam des lands; b. v. in Persas profieisci. Nep. Naar Perzië vertrekken.
v 2. Wanneer de omsti'elïen eener stad bedoeld worden, gebruikt men sid met den A.cciisati«f; b. v, Marius ad Zamam reuit. Sail. Ma-rius kwam tot bij Zama. A.d Cii-tain oppidum der cunstituunt. Sail. Zij trekken naar den omtrek van Cirta.
| 3. Staat een j^emeennaain vóóx* den ©ijyennaMm, dan zet msn alles in den Acenssatiof met in of ad; b. v. consul per venit in oppitiuin Cirtam. Sail. De consul kwam binnnen Cirta. Ad ur-ïgt;otn Fideuas tendnnt. Liv. Zij trekken op naar Fidene.
4. De woorden domus, huis, en rus, land, staan op de vraag waarheen? in den Accusatief zonder voorzetsel, wanneer zij alleen staan of vergezeld zijn van een hozitfcolijli: voarnw. of alionns ; staat er een Genitief bij, dan kan men in uitdrukken of weglaten; staat er een ïKljoctiet bij, dan gebruikt men altijd in; b. v. ite domnna. Virg. Gaat naar huis. IJgt;o rus». Ter. Ik zal naar mijn landgoed gaan. Xgt;oinanx meani venit. Cic. Hij is aan mijn huis gekomen. Deoinerunt doiniim Charonis. Nep. Zij kwamen in het huis van Charon. Catilina in Leccado-mimi venit. Cic. C. komt in het buis vau Lecca. Ook dotnanx i-e-eiam., Sail, voor regis. ; in domuin [amplam) deduci. Ter. In een groot huis gebracht worden. [Ad earn domuni profucti sant- Cio- Allen hebben zich naar dat huis begeven.) Dezelfde reguls gelden voor het meervond van domus', bij rura echter staat altijd in ; b. v. ■ubi. ros di/apsi domos et in rura cestra eritis. Cic. Wanneer gij naar uwe huizen en landen zult uiteengegaan zijn.
Aanm. Domus wordt soms ia den Ace. mei in gevonden, alhoewel bot al'cen staat cl van een .bezittelijk vooruaainwoord vergezeld is, en dan beleekenl hel veelal familie : h. v. Archiam in domnim xciam receperunt. Cic. Zij hebben Areliias in linn-ne familie ontvangen. Socrates plalosnphiam ■ in douio» ftiain inlroduxil. Cic. S. bracht de wijsbegeerle ouk in de imizen.
208
1 3. II iiimisi, grond, komt ook de vraag waarheen? in den Oetiltief; b. v. procumlit liumi los. Virg. De os ralt op den grond.
Men vindt ook den Acc. met ad of in; «gt;. v.ad humum d«ducit. Hor. Zij werpt hem op den groAd neder. Dejecto in humum vultu. üv. Het neergeslagen oogen.
I 6. De eigennamen van personen komen in den -A-ccrisatief met ad; b. v. ad matx-em eas. Ter. Ga naar de moeder. A.«l IVervios percenefunt. Caes. Zij zijn bij de Nerviërs gekomen. Men kan domus gebruiken, wanneer het huis van den persoon bedoeld wordt. Ook zegt men b. v. do-mum ad illum ut veuirent. Cic. Dat zij bij hem zouden komen. I Aanm. 1. De woorden liier, daar, waar en het voorzetsel te dui. den bij de werkwoorden van beweging eene richting aan en moeten dus volgens de zoo even genoemde regels vertaald worden; hier zegt men dan luie; daar, eo, illuc of illo, iistuc of isto; waar, quo; b.v. Plato Ta-rentum venit. Cic. Plato is te Tarente gekomen. VU eo ventum est. Caes. Toen men daar gekomen is.
Op dezelfde wijze behandelt men de werkwoorden van boodschappen en vergaderen-, b. v. mullost in unum locnm congregare. Cic. Velen op ééne piaals vergaderen. Ameriam nunliat Manlius el nunlial domum mimici. Cic. M. boodsclidpl hel te Ameria en hij boodschapt het in het huis van zijn vijand. (Men vindl: haec ubi Ro-mte nunlinta smil. Just.)
Aanm. 1. Rij petëre, gaan, zich begeven naar, staat altijd de Acc. zonder voorzetsel; b. v. l'ersac naves pe'unl. Nep. De Perzen begeven zich naar hunne .'chepen. I!ij de werkwoorden, die beleekenen opnemen slaat in met den Acc. of de Abl. zonder voorzetsel; b. v. Lysonem recipere in necessi-tudinem tuam. Cic. Lyson in uwe vriendschap opnemen. liecipere aliquevi ci-vitate. Cic. iemand in de burgerij opnemen. De Acc. slaat zonder voorzetsel bij veie samengestelde werkwoorden van beweging (Zie § 313, 3); bij andere staal dc Ualief of een voorzetsel (Zie ,§ 301).
Aanm. 3. Om eene bewejiing naar verscheidene plaatsen aan te duiden, bezipt men circa of circum met den Accusatief; b. v. lileras. circa pra'-fectos provincwrmn dimillere. Liv. Alom brieven aan de stadhouders zeilden. Er-rare omnia mar ia vircnui. Virg. Alle zeeën ronddwalen.
§ 3SJ4. In den Accusatief staan verscheidene tijdsbepalingen. Worden deze aangegeven met een jjrondgetal, dan komt de benaming van den tijd {annus, dies enz.) in het meervoud (belial?e bij vnus); worden zij uitgedrukt door een ranjjjfetal, dan komt dit met de benaming van den tijd in het eidtelvoud.
1. a. Op de vraag hoelangf? komt de tijd, dien eene zaak duurt, geduurd heeft of zal duren, met of zonder per in den Accusatief, en wordt aangegeven door een grondgetal; b.v. qnttdurii histiolcp unum diem' riount. Cic. Eenige diertjes leven eenen dag. Aunos -vijfinti Cro-toncB tixit. .1. Hij heeft twintig jaren te Croton geleefd. Abfui magnam partem consulatus tui. Cic. Ik ben een groot gedeelte van uw consulaat afwezig geweest. Fuit mecitm tridvium illud. Cic. Hij is die drie dagen bij mij geweest. Dies festus per triduum agitur. Liv. Er wordt (^rie dagen feest gevierd. Per annos quatuor et viginii ceriatnm est. Liv. Men heeft vier en twintig jaren lang geoorloogd. Por eos dies. Cic. Gedurende die dagen.
lgt;. Men gebruikt op de vraag hoelangf? den Accusatief met do ranggetallen, wanneer het laatste tydpex-lc (jaar, dag enz,) nog uiet geheel verstx-elien is; b. v. annum jam tertium et
•vioesimum regnat. Cic. Hij regeert reeds is het 23ste jaar.
c. Men vindt ook op de vraag lioelang*? deii tijd (uilgedrnkt door
20!»
een gvoncl of ranggetal) in den Ablatief of in den A.ccusatief met, n«l; b. v. tredecim unniei regnavit. Liv. Hij heeft dertien jaren geregeerd. Athenienses sexto et vicesimo anno belltm gerenles confecil. Nep. Hij Terpletterde de Atheners, die reeds 23 jaren oorlog voerden. Aegyptuvi Ailus toto. eestate obrutam tenuil. Cic. De Nijl heeft Egypte den gehee-len zomer overstroomd. Dormiit ad Jiora» tres. Cic. Hij heeft bij de drie uren geslapen. Fixif tit! annum oentcsimnm. Cic. Hij heeft tot zijn honderdste jaar geleefd.
«T. Somtijds kan men de tijdsbepaling op de vraag lioelantf*? ook ui tdmkken door eenen Oenitivxis qualitatis, dien men bij een substantief zet; b. v. I)ion qulnquag^inta annomm imperium perculit. Nep. Dion heeft een heerschappij, die 50 jaren geduurd had, omvergeworpen.
Aanm. Uit het voorafgaande blijkt, dat bet Nederl. woord lan{gt;- in het Latijn niet vertaald wordt.
I § 3£2fgt;. a. Op de vraag lioelanjy nn gjeleden is deze zaak geschied? komt de tijdsbepaling niet algt;liinc in den A.ecwsatieï en wordt aangeduid door een {jfoiieljyetal; b. v. horum pater abltine viginti annos est mortuus. Cic. Hun vader is nu 20 jaren geleden gestorven. A-lytiiiio triennium. Ter. Nu drie jaren geleden.
Men vindt ook, doch zelden, abliinc met den Ablatief van den tijd, dien iets op een vroeger tijdstip geleden was; b. v. comitiis jam abliinc ti-igfinta tribus Oiebus hahüw. Cic. Daar de volksvergadering reeds 33 dagen geleden had plaats gehad. Ook abhinc anuis quaiuor. Cic. Nu vier jaren geleden.
c. In plaats van abhinc kan men ook ante met de tijdsbepaling in den -A-ecnsatief gebruiken of den Ablatief seonder -v-oorzetsel; men zet dan gewoonlijk liic, base, liotï bij de tijdsbepaling ter vertaling van nn geleden, en ille, illa, illud ter vertaling van toen geleden; b. v. ante bos sex menses mild inaledi.riüi. Pb. Nu zes maanden geleden hebt gij mij gelasterd. Kexpondit, se itancis illis diebns ar-gentum rnisisse. Cic. Hij antwoordde, dat hij (toen)jweinige dagen geleden het zilveren vaatwerk gezonden had.
Annm. Het verscliil van hic en ille geldt ook bij de overige lijdsbepalingen.
d. Men kan ook de tijdsbepaling in den A blatief zetten cn ante daartusschen of daarachter plaatsen; b. v. Cutilina panois ante diebns erujiil ex urhe. Cic. C. is weinige dagen geleden uit de stad losgebroken.
I § 3?30. a. Op de vraag sedert hoelangf ? zet men de tijdsbepaling in den Accusatief met jam (zie § 334, b.); b. v. is Lilybai multos jam axiiios kabitat. Cic. Hij woont reeds sedert vele jaren te Ij. Als getallen gebruikt men dan ordinalia.
• b. Men viodt ook de ordinalia in den Ablatief gebruikt; b\y. Lysattder A theniense* sexto et ■vicesimo anno helium ge rentes confecit. Nep. L. versloeg de Atheners geheel en al, die sedert 26 jaren oorlog voerden. ƒ c. Men kan ook de cardinal ia in den Ablatief met ab zetten, in welk geval men ook kan vragen; sedert wanneeri Zie §327.
^ 337'. Op de vraag sedert wanneer? zet men het tijdstip in den Ablatief met ab of ex (soms met dè)-, b. v. ab illo tem-pore. Cic.; ex eo tempore. Cic, Sedert dien tijd. Ab lioi'a ter-
ï
210
tla. èibebaiur. Cic. Er werd van al' drie uren gedronken. Kx en, «iio ad liane dien. Cic. Van dien dag af aan tot vandaag. Ex Metello con-su.lo. Hor. Sedert het consulaat van M. Algt; iniot-itii Clodii. Cic. Sedert de dood van Clodius.
Aanm. Van kindsbeen af zegt men; ab incunabulis. Liv. a prima aelale. Cic. ah initio aelalis. Cic. a parvulis. Ter. a parvo, a puero. Liv. (voor verscheidene personen a pueris, enz), a puerilin. Liv. a leneris unguic.ulis. Cic. de lenero wig ui. Hor. Van af de jeugd; a jüventa. Liv. ab adolescenlulo. Cic. ab adolescenlia. Ter. ab ine-unie adolescenlia. Cic. ex adolescenlia. Cic. enz. Ex tempore, heleekent op slaanden voel of voor de vuist. Ex quo is: sedert dat.
j § 33». Op de vraag tot hoolangf? zet men de tijdsbepaling met ml in den Accusatief; b. v. Sophocles a»l summam sonectntom
tragoedias fecit. Cic. S. maakte tot zijn hoogsten ouderdom treurspelen. Ah hora, septimo, a«l vosporam pugnatmn est. Ca». Men Ucbft van af zeven uren tot aan den avond gevochten. multam nootem pugnatmn est.
Caes. Mea heeft tot diep in den nacht gevochten.
^ 330. Op de vraag voor hoelansr ? (om hoelang te duren r) zet men de tijdsbepaling in den Accusatiof met in; b. v. inductie in «entum simvos factce. Liv. Eau voor honderd jaren gestoten wapenstilstand. Locare aliquid in oompluresi annofe). Cic. Iets voor vele jaren verhuren. In possterutn. Cic. Voor de toekomst.
Aanm. Somliids kan men op deze vraag don (ijd ook uitdrukken door eenen •Je-nitivua qualitatis bij een subslantic' Ie plaatsen; b. v. Arislides exsilio decern annoram mtdlalus est. Nep. A. is voor 10 jaren verbannen.
§ 330. Op de vraag tojyen quot;wannce*quot; ? (om op welken tijd? om op welken dag te geschieden?) staat de tijdsbepaling in den AccusatieÉ met in; b. v. coticitium in «liom ccrtmn i/idicere. Caes. Een vergade? t' C tegen een bepaalden dag beleggen. I'gthius ad coenam incitaxit in postc-mm cliem. Cic. Pythius noodigde ten eten voor (tegen) den volgenden dag.
§ 331. a. Op de vraag binnen lïooveol tü»!'.* zet men de tijdsbepaling met een grond- of ranggetal in den A.ceusatiet met intra ot inter*; b. v. intra annoss quatuordeoim tectum non subierant, Caes. Zij waren in 14 jaren niet onder dak geweest. Intra vicesimum «lietn dictatura se ahdiaarunt. Caes. Binnen twintig dagen legden zijn de dictatuur neder.
la/tm. Intra duidl aan dat d«! handeling verricht is, voordal de aangegeven tijdruimte verstreken is. Inter drukt uil, dat de geheele tijd is noodig geweest; dus is inter decent annos. Cic. nagenoeg gelijk aan por decern annus.
] Ij. Men kan de tijdsbepaling ook met een grond- of ranggetal in den -A-blatief zetten; b.v. decern anni» unani cepit urhem. Nep. Hij heeft in tien jaren nauwelijks eene stad ingenomen. Pomp ejus unclclt;iuinqiiag^e-simo lt;lie ad imperium pqpiili Romani Ciliciam adjuntil. Cic. P. heeft binnen 49 dagen Cilicië bij het Eomeinsche gebied gevoegd. Hanc urhem lioe lïieunio evertes. Cic. Gij zult deze stad verwoesten, eer twee jaren om' zijn. Ter et quater anno. Hor. Dikwijls in een jaar.
o. Men kan ook den Ablatief spatio gebruiken met een ffrondge-tal als tijdsbepaling in den Oonitief; b. v. his accidit Itornrum tluodecim spatlo. Caes. Het geschiedt tweemaal in de twaalf uren.
d. Men kan de tijdsbepaling ook in den .AJbtatiet met in zettegt;u ii- v- decrevere, ut in proximü decern Italia, decederent. Sal. Zij
311
höbben bepaald, dat zij binnen de tien eerstvolgende dagen Italië zouden verlaten.
o. Men zet vooral de tijdsbepaling in den -AJMatief met in, wanneer men wil uitdrukken, hoe dikwijls zich iets binnen 'dien tijd liet*liaalt; b.v. Ijiss in lt;lie saiurtm fieri. Cie. Ook hit tlic. Hor. Tweemaal daags. / § 33'-3. Op de vraag lioe oinl?, wanneer men van levende wezens spreekt, kan men de tijdsbepaling op rersolullende wijzen uitdrukken ;
I a., door natus met den Accusatief van den vervlogen tijd; b. v. decessit Alexander mensem iiiimn, aixnos ti*es et ti'ieinta natus. Just. Alexander stierf 33 jaren en eene maand oud. ^Vnnos na-ta est setdecim, non major. Ter. Zij is 16 jaren oud, niet ouder.
b. Men kan ook de tijdsbepaling met eea ranggetal in den Ablatief onlceivoud zetten, waarbij men dan ook nog de Genitieven vitas ol' fetatis kan plaatsen, zonder natus; b. v. Augustu» obiit soptuag^esi-nio et soxto tntatis anno. Suet. Augustus stief in het zes en zeventigste jaar zijn levens. liet loopende jaar wordt dan medegerekend.
Men kan ook den ouderdom uitdrukken door een afgeleid tel-■w-ooi-d (zie 5 64, Aanm.); b. v. ia fans scmcsti'is. Liv. Een kind, dat een halt' jaar oud is. Seuex ootoajenarius. PI. Een tachtiger. Tau-rui bitnus. Varr. Een tweejarige stier. Filia annicnla. Nep. Eene eenjarige dochter.
I «1. Men kan den leeftijd ook in den Genitief zetten als Oenitivus «lualitatis; b.v. Hamilcar secum dtixit Hannibalem, annoi*uni novem. Nep. Hamilcar nam Hannibal, een kind van negen jaren mede. Zoo zegt men ook: ilt;i setatis sumns. Cie. (ook ea cetate sumus. Cie). Wij zijn zoo oud.
e. Men kan ook egrredi, i^erficër-e, conficëre, oomplêre gebruiken met den volbrachten leeftijd in den Accusatief; b. v. eetatem vix nndecimam cgfï-ossns est. Varr. Hij is pas elf jaren oud. A.11-uos centmn iioi-feoit. Hor. icon fecit. Cic). Hij heeft 100 jaren geleefd.
f. Ook gebruikt men liabëfc of attinjféfo met den bereikten leeftijd in den A.cousatief; b. v. hdbet annos circiter sexaginta. Nep. Hij telt nagenoeg 60 jaren. Annum tertium et nonagesimuui attigit. Liv. Hij heeft zijn 93ste jaar bereikt. Satis aetatis hahtt. Cic. Hij telt jaren genoeg.
tf- Ook kan men agfëire gebruiken met 4e tijdsbepaling in den Accusatief; men bezigt dan een ranggetal, telt het loopende jaar mede en zet daarbij gewoonlijk den Genitief alatis; b. v. cetaüs septimum annum agit. Cic. Hij is in zijn zevende jaar. Octojesimum annum agere. Cic. 80 jaren oud zijn.
Aanm. I. Ouder dan —, Jonger dan h. v. 33 jaren vertaalt men dooc :
a. natus plus (amphus, minus) Ires et triginta annos;
b. major (minor) annos tres el triginta natus:
o. major (minor) quatn tres el trifiuta annos natus-,
d. major (minor) tribus et triginta annis natus-,
e. major (minor) tribus el triginta annis nalu;
T. major (minor) trium et triginta anno rum.
Slaan major en minor in eenen anderen naamval, dan in den Nom. of Acc., ilati bezigt men bij voorkeur quam (c.); b. v. principes Maeedonum cum liberis niapri-bus qnam quindecim annis natis. Liv. He Macedonische vorsten met hunne kinderen, ouder dan la jaren.
\anm. 2. Ouder dan — Jonger dan een andere, of de ondere» de Jongere zegt men natu major, nafn minor, indien men van twee spreekt; spreekt men meer dan van iwce, dan vertaalt men dc oudste door nuiximus niitu.cn dc jongste door minimus nalu. Oud zegt men grandis natu of mngiio nalu.
213
§ S23f5. Bij de vraag lioolnii£gt;- te voi-en? of }iocln.n£f daar ■ ïiu'r doen zieli drie gevallen voor:
A. 2. Is de {febeurteuis, voor of na welke iets geschied is, niet nitgredi-iilct, dan plaatst men de tijdsbepaling in den Ablatief, en vertaalt tevoren en daarna door de bijwoorden ante en post; b. v. qua-tcicluo ante. Cie. Vier dagen te voren. Anno post. Cic. Een jaar daarna. Zoo zegt men ook mnllo ante, lang te voren; paulo post, kort daarna, enz. Ook triduo intermisso. Caes. (Abl. Abs.) Drie dagen daarna.
3. Is in genoemd geval de tijdsbepaling uitgedrukt door een adjectief en een substantief, dan kan men ante en post fiaartussclien of lt;laar-acliter zetten; als telwoorden gebruikt men de grond- of de ranggetallen; b. v. corpus Altxandri panels post annis Alexandriam translatum est. Curt. Het lijk van A. is weinige jaren daarna naar Alexandrië overgebracht. Fecit idem, quod vigfinti annis ante fecerat Coriolanus. Cic. Hij deed hetzelfde, wat C. twintig jaren te voren gedaan had.
3. Men kau echter ook ante en post als -voox-zetsels gebruiken en ze vóóxquot; of tnssclien de woorden plaatsen, die den tijd aanduiden; deze komen dan in den Aconsatief; 1). v. classis post lt;1ies pan-«•os vtnit. Liv. De vloot kwam weinige dagen daarna. Post lt;liein tum. Cic. Vier dagen daarna. Men kan dus zeggen: Jdj kwam vier dagen daarna, (te voren):
quatuor diebus post (ante) venit. I post quatnor dies venit.
qnatuor post diebus venit. I quatuor post dies venit.
of met. ordinalia :
quarto die post venit. 1 post quartum diem venit.
quarto post die venit. i quartum post diem venit.
Aa*m. Men vindt zelden ant$ en pnst vn»rnp geplaatst en van den Ablatief gevolgd; b. v. ante paulo, Cie.Pust paucis diehus. Liv.
B. 1. Is de trebeni'tenis, vóór of na welke iets geschied is, door een substantief nitgredi-nlct, dan zet men dit met ante en past in den Accusatief en de tikomt in den Aiyiatief; b. v. Homerus annis nmltis J'nit ante Komulum. Cic. H. heeft vele jaren voor Romulus geleefd. Post solstitium canicula exoritur, et quidem aliqnot diet»vis. Cic. Weinige dagen na den zonnestand beginnen de hondsdagen.
2. Moet echter aangeduid worden, dat iets eenijjon tücl gjetlnm-tl heeft, dan zet men de tijtlrnimte in den A.ccnsatief (vraag hot— lang?) b. v. aliquot annos oontinnos ante legem Galiniam maxima parte imperii caruit. Cic. Gedurende eenige jaren voor de wet van Gabiai-us miste het volk het grootste gedeelte zijner heerschappij.
C. Is de verleden gfebenx'tenis, voor of na welke iets geschied is, uitgedrukt door een onistanlt;3igfheilt;lsvooi-stel,
1. dan drukt men de tylt;lsb«palinjy gewoonlijk uit door een ranjj-jjetal in den A.lgt;latiet gevolgd van anteqnain of postquam; ante of post kunnen echter ook van quam gescheiden, en achter of tusschen de tijdsbepaling gezet worden; b. v. anno tertio, postquam au fug er at. Af ricam accessit. Nep. Drie jaren nadat hij gevlucht was, kwam hij naar A-i'rica. l'smt-is post «liebns, qnam discesserat, fratrern meum con-xenit. Cic. Weinige dagen nadat hij vertrokken was, heeft hij eene samenkomst gehad met mijnen broeder. Nu ma annis pernrultis ante fuit, qnam
213
Pythagoras (fuit). Cic. N. heeft vele jaren vóór P. geleefd.
2. Men kan ook anto of post als -voorasotsol vóór ol tus»-
solioii de tydsbcpalingr zetten; deze staat dan in den Accusatief met een grond- of ranggetal en is gevolgd van quam; b. v. Amtidts dicessit frre post annum qiiai-tuni Thendüoclt* Athenis erat
expuhus Nep, A. stierf bijna vier jaren, nadat Tb. uit Athene verbannen was. l)ion o'Ut Qiiai'tum post annum, quam redierat. Nep. Dlon stierf vier jaren, nadat hij teruggekeerd was. A.nt« triennium, quatn Cunharjo delerttur, Cato obiit. Veil. C. stierf drie jaren voordat Carthago verwoest werd.
3. Als de tijdsbepaling- in den Ablatief staal (zin C, 11, worrit poot snms uitgelaten; nok vundt in plaats van poslquaiii soins een betrekkelijk voor-
nw. nf quum ^'piiruiki; 1). v. octavo mense. qiunn cocplum Opfiiigmiri. c.plutii est Sar/nntuiii. Liv. Sauunte ilt; injfi-nonien acht inaandun nadat hel beleg begouren was. Uecem diebus quibuü materia coepta est coinporluri, om ui cpere rflcclo, exercUus transdlicilur. C.ies. Tien dagen nadat men begonnen had (l« bouwstoffen te verzaii.ejen, was hel gebeele werk verricht en werd liet leger er overgevoerd. Colle-gam triduo qnum has daham Uier as exspeclabani. Cic. Ik verwachtte mijnen amlitgenuüt drie dagen nadat ik dezen brief schreef. (E.geul. ik verwacht na hel .'ciirij-ven. Zie § 490).
Aanm. I. Op dezelfde wijze staal pridie quam, daags voordat, en postridie lt;]iia, daags nadal; b. v. postridie ad ine venit quam exsppctarani. Cic. Ilij kwam daBgs nadat ik bom verwacht had. Igt;aaglt;i vour en da)tg« na mei een mibstantier vcrtaall men door pridie e iz. n.el iten itccuwatier. b. v. pridie Calendaü. Cic. Daags voor do kalenden. Doch pridie eju* diei. Cic. Daags le voren.
A'inm. quot;2. Terstond na met een substantief wordt vertaald met of zonder sla* lim, cngt;ifesUm, recens d)ior ab en den Ablatief; b. v. Scipw ennrestim a prüelio rediil. Ligt;. S. keerde terstond na het gevecht terug. recens ab
iitomm setate. Ciquot;. II. die wein g tijds na hunnen leifti.jd kwam. A b li is prte-ceptis coucionem dimisil. Liv. Terstond nadal hij deze bevelen gegeven bad, ontbond hij de vergadering.
§ 334. Op de vraag •wanneer ? komt het tijdstip, waarop iets geschiedt, in den Alilsitiet, soms zonder, soms met in.
1. Het komt in den A-lgt;latiof «ontler in, wanneer het aangegeven wordt door een woigt;rlt;1, dat een {jeiloolto van den tijd uitdrukt (b. v. uur, dag, jaar, knie enz.); b. v. dntinn est nnno eüiperiore. Cic, Het is verleden jaar gegeven. ICudcm noote acciuit. Cws. He! gebeurde denzelfden nacht. Eodoui die /egoti ramp;neiuut. Cass. Dcnzelfden dag kwamen gezanten. Seoumla vijjilin egressi simt. Caes. Zij zijn bij den tweeden wachttiid uitgetrokken. De betrekkelijke voornw., die in plaats van genoemde woorden staan, komen ook in den Ablatief seonder in; b. v. di: m dicunt, lt;]ii;i cont eniant. Cses. Zij bepalen eenen dag, waarop zij bijeen zouden komen. Qua noclo Alexander vatus at. Cic. De nacht, waarin A. géborén is. '
Aanm. 1. a. Hel woord tempus of tein|jeslas, lijd, s^l ook in d^n Ablatief zonder voorzetsel, als hel van een aojeelief veigezeld is; b. v. multas ono tempore accept litems. Cic. Ik heb vle brieven op denzelfden tijd ontvangen. Ulo fen pore earn poterat habere. Cic. Te dien tijde kon bij haar hebben. Ka tempesiale fuêre coinplures. Sail. Te dien tijde waren er verscheidene mam en. (ook id temporis Cic le dien tij e; bij lateren ook tuin temporis of Int.c temporis.) Ten tijde van iemand \eilaall men door temporlbus ; h. v. Kiinii temporl-bus. Cic. Sostns temporlbus. Ten tijde dat Zi-^i men tempore quo, quo tempore, eo tempore quuiu, of turn quum. Quo tempore:'' is: wan-neer't Tempore aheen of in tempore beieekei.l ttr reeliler lijd. Tijdig genoeg zegi men satis tempore Ad tempus lad dicmi i- ; op uen b'piiiil-den tijd; ook voor tenujen tijd; b. v. perturOuUu animi pier unique breuis est et ad
214
tempus. Cic. De onlstellenis enz..
1». Slaat Lij tempus (ook tempora, tempeslas, wias, dies) een adjectief of voornw., dan zet men daarbij In; om niel den lijd, rnaar de tijdsouistandigr-lieden uit te drukken; b. v. in tali tempore. Cic. In zulk eene lijdsomstun-dishfid. Hoc in tempore. Nep. la de«e (ijdsOmslandiglieid. Eral in tempo-ribus illis salts eruditis. Cic. Hij was geleerd genoeg, voor zoover die lijden hel toelie'.en. In prcesenli, in prcesentia {in prwsenLiarum, ad prwsens) is; voor dil oopen-blik. In het begin zogt men initio of in initio, principio of in prittcipio. Cum maxime Cic. is; te dezer tijd.
Aanm. 2. Slaal omnis bij een naam van tijd, dan wordi veelal in daarbij gevoegd; 1gt;. v. in omni cetate, in omni punclo temporis, in omni celernilate.
2. Wanneer men wil aanduiden, dat liet tijilijoi-lc, waarop iets geschiedt, reeds eenigen tijd dan zet men dat tijdperk op de vraag wanneer? in den Ablatief met lt;lo; b. v. nmlta, do miooto proficisci. Cic. Die|) in den nacht vertrekken. £gt;«■ itiodio ilio potare. Kor. In het midden van den dag drinken. Igt;o tortia, ad hostes contendit. Cits. In den derden wachttijd trekt hij op den vijand los.
3. Wil men den tijd bij boiiEKievïüj»- opgeven, dan gebruikt men alt;1, circa, cii-citoi', (sxib met den tijd in den Accusatiet; b. v. atï sestjitoiii. Cic. Tegen den zomer. iVbs te 1de alt;l meuson» .Taima-r-iitm exsptctamus. Cic. Wij verwachten u hier tegen de maand Januari. Cireite»- nierftliom. Cass. Omtrent den middag. vcspei'aKa. CJajs. Tegen den avond. JLen kan ook fero bij de gewone tijdsbepaling zetten; b. v. hora tei-o tertio,. Cic. Omtrent ten drie uren.
1 4. Wanneer de tijd op de vraag wanneer ? uitgedrukt wordt door een woord, dat uit zijne natuur niet den tijd of ecu gedeelte van den tijd, itiaar een gro-lgt;euxgt;teuis), eene liuiKlclinsr, den leettynl, een enz. uit
drukt, dan komen deze woorden in den Abla-tict soms zonder in, soms met in' ^ j*. Zij komen alle iu den Ablatief zontler in, wanneer zij van een r»lt;ljoetiei ter bepaling vergezeld zijn; b. v. I^eweti-ioa. pwafna Te-lopidas fuit dicx deLctae mauns. Nep. Tijdens het gevecht bij Leuctra was P. aanvoerder der keurbende. Lusit exti'orao Hpiritn. Cic. Hij schertste op het einde zijns levens. Zoo zegt men ook Ijollo Punico secundo of meteenen Genitief: lgt;olllt;gt; Latinorum-, tijdens den oorlog met de Latijnen. (Zelden met in). ^ b. Staat er jyjoeii s»lt;ljeetilt;ïf bij, dan zet men in den Algt;latiet asondor in: ludh, tijdens de spelen; tijdens de zwaardvechters-
spelen; Saturnaiibus, Latiuis, comüiis, tijdens de volksvergadering; (in) pace, in vredestijd; hello, in oorlogstijd; advoitu, Jiscessu (en andere der vierde declinatie), tijdens de aankomst of het vertrek.
\ c. Bij de overijye -woox-doai zet men in; b. t. in vita, in het leven; in somnis, in den slaap; in consulata, tijdens het consulaat, in itinere, tijdens de reis.
\ tl. Bij de substantieven, die den leeityd uitdrukken, staat ook in; b. v. in pueritia, iu de kindsheid; in senecfute, in ipsa senectute, Cic. in den ouderdom; wordt echter daarbij een adjectief gevoegd om een deel van den leeftijd aan te duiden, dan kan men in -vvegflaten; b..'. extrema pueritia miles fuit. Cic. Bij het einde zijner kindsheid werd hij soldaat.
\ o. Wordt de tijd aangeduid door ccn gerundium, dan zet men dit in den Ablatief met in; b. v. in oppugnanda urhc, tijdens het beleg; in it ine re fat kudo, tijdens de reis.
315
Annm. 1. /n bello, in pradio, belcekeneo; in den oorlof,of; terwijl men vocht; bello is; in oorlogstijd.
Aanm. 2. De leeftijd wordt soms aangegeven door een der wooiden puer, niole-scens enz, die alsbijslelling bij den persoonsnaam gezet zijn; b. v. Cato sene* ki-ftoria.i scribere inshtuil. Nep. In zijnen ouderdom. Heizelfde geschiedt met de namen van ambten; b.v. aedes quant consul voveral. Liv. De tempel, dien hij (ijdens zijn consulaat beloofd had. Zoo zegt men cok liever Cicerone consule, dan in consulalti Cicero-tis.
Aanm. 3. De tijd vóór of na eene gebeurteni-! kan op de vraag vmnneer? ook uitgedrukt worden door unie of post, door secundum of sub, terstond na, of wel door supra, vóór; h. v. anle lucem surrexil. Cic. Hij is vüor den dag opgestaan. Post dis-cessum luum scripsi. Cic. Ik heb na uw vertrek gesehreyen. Secundum^ lam prospe-rani vicioriam. Liv. Na eene zoo voorspoedige overwinning. (Zie § 367, ID.
f 5. Antwoordt men op tie vraag waaneer? door b. v. om het vierde jaar, om den rijfden dag, telkens de vierde maand, enz., dan zet men de tijdsbepaling met quisqiio en een i-a.iig'gj'otal in den b. v. lt;3è-cimo quoqne tile cdmitlor. Prop. Ik word om de tien dagen eens toegelaten.
ƒ Aanm. 3Ien lette op de volgende uiidrukkingen; cum prima luce, bij het krieken van tien dag; inter coenam, onder de lussehenpoozen van denzelfden maaltijd; super coenam, gedurende hot eten; anno ineunle, in bet begin van hel jaar; vesperi of vespere, legenden avond, des avonds; die, overdag; de die, inlerdiu, dieadhuc multo, hij klaarlichten dag; node, de node, noclu, noclurno tempore, des nachts; die nodu-que, node et inter'diu, die ac node, bij dag en hij nacht; dies nodesque, dagen en nachten zonder ophouden; diem de die ducere, van dag tot dag uitstellen; in diem, voor éénen dag; in diés, van dag lot dag; propediem, binnen kort; quotannis, jaarlijks; taindiu — quamdiu, zoolang —als; non üa pridem, niet lang geleden, enz. Zie §§ ISO, 2 en 3b7.
§ In tien Accusatief staat liet onderwerp van een werkwoord, dat
in den Infinitief gebruikt is. Zie § 254-.
§ 330. In liet algemeen staat in den Ablatief datgene, waaraan s-ebrelc of ovefvloetl is, alhoewel de Abl., ook gebruikt wordt in andere gevallen. In den Ablatief staan :
1. De bepaling bij voorzetsels. 7. Het trwoodo lilt;l tlor ver-
2. Het ïnixltlel, waardoor iets ge- gfoiyiciiigr.
schiedt. 8. De afstancl.
3. De oorznaU. 9. De bepaling bij workw
4. De hooOa,iii{ïliéilt;l en quot;vey- 10. De bopaaltlc pvüss.
see. 11. De igt;la,a.tslgt;opaliujs-.
5. De stof en het lt;leel. 13. De tvjdssboimliiijjj'.
6. De bepaling van l:gt;unw, en 13. De Abla.tivu.safcisoltxtusii.
§ ïï; ST'. In den. Ablatief staat de bepaling bij de -voorasctssels a, ah enz. Zie ?§ 151 en 368.
§ 33b$. a,. Het middlel, waardoor iets geschiedt, komt in den Ablatief zouxler -y-ooi'zetsiel, indièn het eene seaaSc is, en in den Aecixsatief met por, indien het een persoon is; b. v. grla-lt;lio Dion interfectus est. Nep. Dion is met een zwaard omgebracht. Hisco ocu.11» cgomet vidi. Ter. Ik zelf heb het met eigen oogen gezien. I?or talgt;ollai-ios misi liter as. Cic. Ik heb brieven door briefdragers gezonden.
. lgt;. Zoo zegt men ook lluvio vehi, varen; lt;gt;lt;1 uo rehi, te paard riideti;
216
ferro isnlquo dernstare, te vuur en te zwaard veiwcesten: mari nariga-
ie, op zeevaren; tibiis coBfre.cpde fluit spelen;pila/t,dere, met den kaatsbal
«pelen; «tcllire vliqiiem ïionoritvis, ieirard (dcor) tot eereposten verhtffen.
Om dezelfde reden sfaat de raam van Let -vot'rtsel in den Alila-
tiof bij de werkwoorden van v octlm, oiKlorlioutlon en le^'en;
b. v. Britanni liiete et earn© rivunt. Caes. rgt;e Britten leven van melk en
vleesch. 5e Mencpinrum copiis olnerunt. Caes. Zij voedden zich met den
voorrnad der Menapiërs. Bij -vivere staat sores ex of de-, b. v. rivHur ex
rapto. Ov. Men leeft van roof. Vivere lt;1© lucro. Cic. Van winst leven.
Aanm. 1. Gefcliiedl iets door midrfel van een persoon, dan kan men dezen ook in den Genilief zeilen Lij eenen der ALIa'ieven opera, ope9 aiixillo en?., vooral in dien dif perroon door ren vorrnw. is uilgediuki: b. v. mea opera Torcvluin rerepifli. Cic. Door mij (door mijn toedoen) liebl ^ij Tarei ie liei r.oii:eii. Adole.tcens beniflelo f no kuIvvs est. Cic. Door u is de jnnyeiing LeLonrien. Wei dl rcliicr de persoon als eene zaak Lescliouwd, dan zet men hem in den Ablatief; b. v. Marius hoslem (ormentia el fundiloribus lertibiit. Sal. Marius joeg door zijne oor-logswerkinigen en slinprraais den \ijand schrik aan
Aonm. 2. Een levenloos middel slaat in den Acrusslief met perjals men meer de wljae om lol het doel Ie komen, wil uitdiukken, dan bel middel, dal lot het doel leidl; b. v. per rismn nliquid covlcmnere. Cic. Iets al lacliêndc, verachten. F«r lUerat agere. Nep. Schriflelijk onderhandelen.
2. De roant, naar welke iets 'beoorcloolfl, j^cscliat, jreme-
ten of ingc^^eeld wordt, staat in den Ablatief; b. v. maijvos hon.i-ne» vlrtute wetimur, ncn fortimn. Nep. Groote mannen schatten wij naar hnnne deugd, niet naar Lnn geluk. I)e viro feuisjjieii.ïiibuss jndicure Xep. Over iemand op vermoeden oordeelen.
\ Annm. Hiertnp hehojren ook de Ablatieven mea (Ciceroni?1 rentmtia, Ja-dlcio. opinione, raar mijn nmdeel; more, naar pewoonle, Fomli ds slaat ex bij den Ablatief; L. v. nliqvem ex ingeaio nlicrvm juclirnre. Ter. Lmand naar liet gevoelen van anderen beoordeelen. Soms ook de; b.v. de senlentia alien jus Zie. § 343, Aacm. 3.
$ 330. 1. De pei-sooii, door weiken de handeling van een jjasssirf werkwooi-cl verricht wordt, komt in den Ablatief met igt;b; wordt de bandeling verricht door eene zaak. dan kemt deze in den Ablatief zonder 'voorzetsel; b.v. a Deo omnia facta tutd. Cic. Alles is door Cod gemaakt. Laudaiur ab liis, cnlpidur ab illis. Hij wordt door dezen goedgekeurd, door geren gelaakt. Dei provicfentia mundvs odn inntraivr. Cic. De were'd wordt dcor Gods voorzienigheid bestierd. Fame faliyahis. Kep. Door honger afgemat.'
Aanm. \. Men -indl soms den persoon in den Jccnsatief met per; b. v. en res per fug-itivos Uoshlus nvntiatur. Caes. Pit wordt den \ijard door vluch-'«lirgen geboodschapt.
Annn. 2. Namen van zahen staan sems in den Ablatirf met ab (vooral wanneer '.ij verpersoonlijkt zijn); b. v. vinei a volap(alt;e. Cic. Door wellust overwonnen orden.
Anvm. 3. Srmiijds siapf ook bij onziJd(|{e wrkwoorder de Ablatief met ali nm de werkende oorzaak aan te duicen; b.v. cciidit a forti Jlrlillle. (I\. Hij •s gesneuveld door toedoen van den dapf eren Achilles. Salicbi,\ a int-o licerocc. Cic, Wees gegroet van wege mijnen Cicero.
3. De beweejyt'eclen, de oorzaalt, wtiarrtooi- een persoon
tot eene hardeling aangezet wordt, en de oorzaak, -waarom iets bestaat, kan uitgedrukt worden:
a door bet woord, dut da beweegreden of oorzaak uitdrukt, inden Ablatio! tc zettei*; b. v. fliyrafe iioséidwlo. Cio. Branden vaa verlangen.
217
Ecsulld'-e ffrUKllo Cic. Van vreug.le opspringen. Olerunt pec.cagt;e boni rirlulli ilmore. Hor. Dj goeden haten liet kwade uit liefde tot ds deusfd, lnoplHi ■tnliiui larr/iri poter ut. Sail. Wagens het gebrek kon hij minder geven. Vicló • rii intofens est. Cic. De overwinning is uit haren aard verwaandt
b. Bestaat de aanleidende oorzaak in een bovel of x*aa.lt;l, dan bc-zijt men hortatu, royatu, impulsu, juisu, arbitrata, mistu, auctorltate, cort* silio enz. met den persoonsnaam in den Genitief; b. v. arcem occupavil Impulsu perpauconm THolja-nonlm. Nep. Hij heeft don burcht be:Set op aanzetten ran eenige Thebanen. Jovis Jus.su venio. PI. Ik kom op kit. van Jnpiter.
c. De rorton, waarom iets is of rerricht wordt, kan ook uitgedrukt^ worden door de voorzetsels proptex-, olgt; of lt;lo, of door de woorden onusa, g^ratia, of nomine (zie § 274); b. v. legi p**optOt* metmn pi rare. Cio. Aan de wet gehoorzamen uit vrees. Pi-optm* ïri«flt;gt;ïquot;a frumentci matura non erant. Cass. Het graan was wegens de koud;! niet rijp. Orgt; aUqaod oniolixtnentum aliquid dice re. Cic. Iets wegens eenig voordeel zeggen. Qua lt;1o ro, cjua lt;lo oansa, weshalve, daarom. -A.inicitiaegt; nomino aliquid patere. Cio. Iets uithoofde van de vriend^ schap verzoeken.
Aanm. Propter peeft een werkelijk bestaande reden aan; oh duidt meestal aan, wat de handelende persoon wil bewerken of bereiken. Men vindt zelden ab gebruikt; b. v. minore rum mixencitrHia ab tri-centi memoria perfidiae auditi sunt. Liv. Wegens de heriBiiering aan hunne trouweloosheid vau onlangs.
lt;1. Wil men uitdrukken, dat iets verricht wordt ten gevolge eener cjo-gt; moertsstemminjï, dan bezigt men veelal een participimn pel*-feetnm met eeuen Ablatief; b. v. aviditate motus, inflammatus, Uit hebzucht; ümore perterritu-i, iiit vrees; dolore vtcensus, uit smart enz; b. v. pavofo coaeti profiiffenitit. Cues. Zij zijn uit vrees gevlucht. Xlis* bus alt;llt;lucti condituerunt ea, comparare. Cïes. Om deze beweegreden be* sloten zij die dingen aan te schaffen.
o. Bij de werkwoorden, die eenen liotiaanistoestand uitdrukken, staat de oorasaaU in den Ablatief met ex; b. v. o via languen. Cic. Afgemat zijn van de reis. Ex lassitucliue arctius dormire. Cic, Van vermoeidheid zeer vast slapen.
f. De zaak, ten «jevoljje vnn, of ovoreenltomsttg: •wol-* lee iets geschiedt, staat in den Ablatief met ex; b. v. ex legje. Cic, Overeenkomstig de wet. K mox'e. Ter. Volgens gewoonte. Bicam ex animo, quod sentio. Cio. Ik zal rechtuit spreken, zooals ik denk. Maar xnefl. sententia {judicio, opinione, testimonia) naar mijne meening; ox mea sententia, ten gevolge van mijn gevoelen.
fg. De ooi-zaalc, waardoor iets verhinderd wordt, komt in den Ablatief met px-ce; b. v. px-as gautlio, ubi sim, nescio. ïer. Ik weet vaii vreugde niet, waar ik ben.
h. Somtijds wordt de oorzaak ook aangeduid door pex*; b. v. pef tota tem ad pugnani inutiles videhantur. Cfns. Zij schenen wegens hunnen ouderdom nutteloos te zijn in den strijd. Pex* illnm nunqnam quidusfni. Cic. Door lijn toedoen heb ik geen rust gehad. Pex* me licet. Cic. Ik stem cr in toe. (Ook roluntatc, b. v. CcesarU -voluntate. C®3. Met Caesars toBstemming , Omnixm voluntato. Cic. Met algemeene toestemming).
^ 340. De Ablatief van een substantief met een adjectief verborideri-
Z
218
wordt dikwijls gebruikt om de Jsolt;*ciïsiii^5toilt;quot;3 vnu oen persoon of zaak aan te duiden. Zie § 293, e enz.
ƒ § 1. 1. Cm de de de oïh-
sf niMTijrliertem ann te duiden, op ol' onder welke de handeling geschiedt, plaatst men bij woi-lcwoo»*«Ion met gt;-olIelt;li«ye beteekenis een isuhstaiitie* met een a«ljlt;gt;otief (voornw. of deelw.) in den Atgt;la-tïof [Jhloiirvs modi)-, b. v. Siellee circos snos orhesque cnvfichtnt eeleri-tatts Cic. Be stenen volbrengen hunnen omloop met wonder
bare snelheid. De os semper pm-ii nientc veneretnur. Cic. Laten wij de goden altijd met een rein gemoed verecren. Epawinondas Tnaxima, dhcrssit Si loi-lsi. Nep. E. is met een zeer giooten roem heengegaan. Nulla est aller-ratio clanToriTïiis vvqvam halila majoz-ilins. Cic. Kooit heeft er een krakeel ouder grooter gesehreenw plaats gevonden. XJnobiis modi» fit injuria. Cic. Onrecht geschiedt op twee manieren. Pace tna. dixerim. Cic. Ik zal het met uw verlof zeggen.
Aavm. ■!. De volgende Ablatieven worden zond'Pr Tocraelsel gebruikt, indien daarbij een Genitief in plaats van een ndjeelief slaat; medo, vu li one, rilii, op de wijze; were, ccvsnehidine, volgens do gewoonte; periculo, niel gevaar; pace, vcnia, mei verlof; auspieio of nuspiciis, onder het gezag; nomine, specie, onder den sdiijn; loco, in de plaats: simitlaiione, onder voorwendsel; b. v. vivrre Uilrovtnn *ilt;u. Cic. Op de wijze der roovers leven, hisiciitie quae Inlent sisnuSafione ofjicii. Cic. l.agen, die onder den schijn van gedienstigheid schuilen. Zoo zegt men ook met eenen Genitief of een bezittelijk voornw.; sententia of opimone mea, naar mijne mcening; judicia, testimonio Caesar is, naar Caesars oordeel of getuigenis.
Aantn. 2. a. Somtijds wordt rum uilgedrukt bij een substantief met een adjectief wanneer die eene liifkomende «instandiglieid aanduiden; b. v. semper magno cum metu incipio dicere. Cic. Ik begin altijd met groot e vrees te spreken. Dit geschiedt ook om een oinnidtlellijk uifwerlisel eener handeling aan te duiden; b. v. Verres Lampsacwn venil cum msgua calamifaie civitatis. Cic. V. kwam te L. lot groot onheil voor de burgerij.
b. Dit geschiedt echter nooit hij animo, consilio, menie, modo, ralione, lege, covditione, pnelo, corpore, en ook niet bij de namen der liclaaainsdetleo; b. v. tardo pede abire. Ov. Schoorvoelende heengaan.
Aamn. 3. Slaan bij het woord wijze in het Neac-rl. adjectieven, die goedkeuring of afkeuring uitdrukken, dan gebruikt men eene andere wending Ü). v. eeu bijwoord); J). v. molliter ferre dolorem. Cic. Eene smart cp geduld ie e wijze verdragen. Mirum in vnodnm gaud ere. Cic. Zich op eene wonderbare wijze (buitengewoon) verheugen. ^Zie (j 341, 3, Aanni.)
quot; 2. Wordt de -wüzo, waarop iets geschiedt, uitgedrukt door een ssul»-«staiitiof, dat van ereen bopalingr vergezeld is, dan zet men dat in den AWatiei met ciim ; h. v. cnm -voltiptat© nvdiri. Cic. Ik lieb het met genoegen gehoord. i^nominia tt lt;lelt;ïe-core perire.
Cic. Met schande en oneer omkomen.
j Uilzondcrvtg. Kouder cnm slaan als bijwoorden de Ablatieven online, vtodo, mere, rUit, consvetudwc, rntione, via, casu, vi, dole, fraude, vilio, jure, injuria, lege, mcrilo, volunlale, pedibvs (te. voel), navibus (te scheep); somtijds slaan zonder cum: silentifl, clnmore, judicic, zeldeti andere; b. v. slrepilu, irn enz.; b. v. more scribo. Cic. Ik schrijf naar gewoonte. Dnobns modis, aut vl, aut fraude lit injuria. Cic. Onrecht wordt gepleegd op twee wijzen; betzii niet geweld, hetzij met Ledreg. Pan cis cohorlibvs toluntate sequenlibus. Liv. Daar weinige kohoiten hem vrijwillig volgden. Ketliliiss pra-Aiari. Caes. ïe voet vechten. Silenfio copias educe re. Caes. De troepen in stille uitleiden.
I 8. Namen van pt'i-soiicn, «lieren, ofzalren, die men toy zich heeft, en meestal die der Itlectlér-en, welke men aanheeft, zet men in den Alila-tief met cnm, zelfs als daarbij een adjectief staat ; b. v. duo itivenes cum «.Minis altois. Cic. Twee jongelingen op witte paarden gezeten.
21!)
Homo cum sica deprehenvts. (j'ic. Kan man mst een dolk betrapt. Ctttr
cum logfiouibus profectus eil. Caes. C. is met do legloeuaii vectrokke.i.
Cum tuuicu. igt;ullu sedere sulehat et Git;, liij uas gcvvoou
daar te zitten met gTijzen rck en mantel.
Uilzmdering. liij ds werkwoorden van saan, Komen on dergelijke (niet bij miltere) plaalsl men sumlijJs zuuiler cam den naam van liel leger of de settellen wanneer d.iarbij een atljeetief slaal; u. v. Caesar omuibui cuplia ad llerdam profwiscUur. Caes. C. trekt met alle troepen naar Lenda. fonlem uiagu» camitatu ingrediuntui'. Cie. Zij komen met grool gevolg op de bru,,'.
A until Somtijds worden de woorden, die de wijze aanduiden, in den Accusatief met in of in den Ablatlelquot; met ex gezet; 1). v. liu^Ulem in iiioiluin saevire. Cic. üp vijandelijke wijze ie werk gaan. In speuiem. Liv. in schijn. Ejc iusiiliis agere. Cic. Bedrieglijk bandelen. Es improvis». Liv. Onverwacbls. Soms slaan zij in den AccusaUef mei per (,'ie iiJi, 1. Aanm,., vooral wanneer bet subs'antief eene wijze n.ldrukt, die afkeuring verdient; b. v. per suiumam malitiam jin'jnre aliquid. Cic. iets met de uilerste boosaardiglieid verdicuten.
§ 3 43. De stot, waaruit iets gemaakt is, komt in den Ablatief
met cx; of wordt door een stigt;aelijlt bijv. uw. uitgedrukt ; b. v.
crattree cv aixi-o. Cic. Gouden drinkvaten. Na':,ei totce [actie cjc
ve. Caes. Schepen geheel van haageikenhout. Po«s i-oburou». Ov. Eea
brug van haageikenhout. A.rs'eutous fons. Ov. Esn zilvereu b 'on.
Annul, i. Hiermede moet niet. verwisseld worden de Genilivus partitivus,waarin men de stof zet waarmede iels gevuld is; b. v. amphora \ini, een beker wijn; evenzoo/7« ui ni lactis. Ov. Sirooinen van melk. Monies ami. Ter. liergen van goud.
Aanm. 2. a. Dij caastare, beslaan uit, zet men de slof of de dcelen, wiaruit iels bestaal, mei of zonder ex of in inden Ablatief; b.v. ex animo consla-w/i£ el corpore. Cic. Wij bestaan uil ziel en licbaam.
b. Ue Ablatief slaat ook b.j conliiisel, in iels bestaan of gelegen zijn; b.v. sulus omnium illiiis salute ccnlinctur, Cic. Aller beii is in zijn boil gelegen.
c. Beslaan uil wordt vertaald door esse met een «eaitief (soms Nominaticfl, wanneer de deelen gelijksoortig zijn; b. v. major pars Atbeuieusi ujk eral (of Alkcnienses eratll). Hei groolsle geileclle beslond uil AUenurs. Terlium est genus eurum, qui uri appcllanlur. Caes. i)e derde soorl beslaat uil die, weike oeroibcn genoemd worden.
§ :5 tti 1. Wanneer gszegJ wordt, dat iets plaatss viujlt nietten opzichte vaa het gansche wezen, raiar tea oi»J!ic}3»to vau coji jfetlcolto of |gt;luats» daarvan, dan zet men dat {yo;leelee oc die pliiuXs in den A.blu,ticf {Ablalious partis) ; b. v. Ayesilaus dan-das fail altci'o igt;etle. Nep. A. was lam aan eenen voet. Corpoi-o torpet. Hor. Hij is loom van lichaam. Ptolemaus puer ictuto. Caes. 1J., een kind naar zijne jaren. Sunt quidam homines non ï*c, sed uoiuiue. Cic. Er zijn er, die mensch zijn niet inderdaad, maar met den naam. Zoo oo;c lins-drubal nomiuc, met name Hasdrubal; utttiouo Mucedo, een Macedoniër van afkomst. (Zie § 315, 2. Aanm. 2. en 4, Aanm. 1, b.)
Aanm. 1. De kant, van welken iels verricht wordt, komt in den Ablalief.net ab; b. v. Caesar a dextro cornii praelium commisll. Cae;. C. leverde slug op den rechlervleugel. A tergo* a fronte, a laleribus LeneLur. Cic. Men lioucli hem van achteren, van voren ea van ler zijje vasl. Van daar ook a senati» slnr. . (^ic. Van den kant van den senaat slaan; van de senaalsparlij zijn. Firm us ab equi-lalu. Cic. Slerk in ruiterij. Imparalus a uiilitia. Cic. iNiel vooriien van sold.uen.
Aanm. quot;1. Bij laborare, ziek of zwak zijn, staal de aiiekte in den Ablatiel; liet zieke licliaamsileel in den Ablatief met of zonder ex; en ile kant, van welken men zwak is, in den Ablatief met ab; b. v. laborare tnorbo. Cut. Ziok zijn. Laborare ex intestlnis. Cic. Pijn in (ie ingewanden hebben, .i re fritm entaria laborare. Cic. Cebrek aan graan hebben.
Aanm. 3. Is ten opziciite van zooveel als wanneer enen li't wp, dan wordt bet vertaald door art met den Accusatief, b. v. nulla esL s[iecu's pulckri-or cl art jrationem gt;iulier(taiinlt;iiie pracstunlior, quant mUs luuacqne car-
220
sunm. Cic. Ccen lcscJiouwing is schooner en ten opzirlite (wanneer men lel op) hfl \ernuflige der iorichting voorlreffelijker, dan die van den omloap van zon en maan.
ƒ § 344. De Ablatief staat bij de volgende adjectieven en deel-quot;woorden :
1. Bij de adjectieTen, die overvloed, grebrelr, bevrycHnis' «f nfscJioltlinjj uitdrukken, staat de bepaling in den Ablatief zonder vooraetsel ; b. v. dices agrle*. Hor. Eijk in landerijen. Onu-«lt;im frumento. Cic. Beladen met graan. X^umine cassvs. Virg. Van het licht beroofd. Ziier cura. Cic Vrij van bekommering. Extorri* pa.ti'iR. Sail. TJit liet vaderland verdreven. ïlrls nu da preesidlo. Cic. Eene stad, Tan bezetting ontbloot.
Aanm. 1. Hij de meesle adjectieven van gebrek en overvloed kan de bepaling ook |n slaani cn dit geschiedt gewoonlijk met die, vvelie opgegeven zijn
Echter staat alleen de Ablatief bij prtedüus, begaafd met; creber, densus, vol; erbus, beroofd; ex torris, verbannen. £
Aanm. 2. Sommige dier adjectieven kunnen ook den Ablatief met ttè bij zich nebbeii, voornamelijk immunis, mops, nudns, purus, solulus, vacuus, die allen gebrek aanduiden; somtijds hber (waarbij persoonsnamen altijd in den Ablatief mei afi staan) exlorris en orbus; b.v. in ops ab amicis. Cic. Arm aan vrienden Domus pura algt; lata Mi«ptclone. Cic. Een huisgezin vrij van die verdenking. Liber a de-llctia. Cic. Vrij van misdaden. Bij lulus beveiligd, staat meestal 'ab ; b. v. a per-fldia tntos. Liv. Tegen trouweloosheid beveiligd. Insgelijks bij diversus, waarbij dichters ook wel den Datief zetten. Zie ^ 397,3, Aanm. 2.
2. Pe Ablatief staat ook bij eontentus, tevreden met; leetns, verlengd over; anxius, bezorgd; msestus, bedroefd; superbus, trotsch; fretus, steunend ; venalis, te koop; ca rus, duur (§ 292, Aanm. 3); «Utrims, waardig; iudl^nus, onwaardig (deze twee laatste ook, doch lelden, met den Genitief) ; b. v. ccutenius pecunia. Cic. Tevreden met geld. Leetus leetitiis omnibus. Cic. Door allerhande blijdschap verheugd. Frttus amitorum ingjonio. Ter. Steunende op het verstand zijner vrienden. Virtus imitatioue dig na est. Cic. De deugd is navolgenswaardig. Otium nee eomxnis nee purpura venule. Hor. De rust s noch voor edelgesteenten, noch voor purper te koop.
Bij grandis, jgrandior, major, maximus, minor, aminimus staat natu in de beteekenis van oud; men kan ook maeno ea maximo natu zeggen; b. v. grandis xcatu senex. Sen. Een hoogbejaarde grijsaard, Adoleseevtis est, tnajores natu vereri. Cic. Het is de pamp;cht eens jongelings, de ouderea in jaren te eerbiedigen. Muiier mag-uo natu. Een geheel oude vrouw.
Aanm* Bij made, meervoud vtacli, staat de Ablatief; b. v. inacle-vlxintc ! Cic. Ueluk niet uwe deugd. Modi virtute, mihtes liomam este. Liv. Heil u, Rctuein-s«Ue soldaten, met uwen moed.
4. Bij zeer vele adjectieven kan de Ablatiet gevoegd worden cara de oorzaak, een werlttuig-, het middel, of het deel aan tc dttideu (zie hierboven); b. v. celer metu. Ov. Snel uit vrees, lessus vul-»eiquot;©. Liv. Afgemat door zijne wond. Tellus saucia vomeribus. Ov. Be met het ploegijzer doorsneden aarde. Inferior copiis. Nep. Zwakker u troepen.
5. a. Bij de deelwoorden natus, prognHtus, ortus, jyeni-
tus, HatiiM, editus, (dichterlijk crelus,) geboren uit, slaat de naam van
stuud ot van do ouders in den Ablutiet ; b. v. nalus »iiu-
221
tiquot;o Musa. Cic. Uit eene Muze geboren. Genilut cliis. Virg. Van de goden afkomstig. Sumrno loco natus. Cic. Uit een aanzienlijk geslacht gesproten. Ovo prognatus eolt;lem. Hor. Uit hetzelfde ei voortgebracht. f lgt; De naam der oudors, vooral die der moedei-, en de voor-naamwoorrtou kunnen ook in den Ablatief met ex (of do) komen ; b. v. ox liomino natus. Ter. De zoon eens menschen. Natus ex: te. Nerji. Uw zoon. Natus tie sanguine nostra. Ov. Uit ons bloed gesprot/ia. Spreekt men van vooroiwlers of in overdracliteiyicen xla, Aan bezigt men liever ortus of oriundus met ab; b. v. Betgce orti sunt a Germahis. Caes. De Belgen stammen af van de Germanen. Qui ab insfenuits» oriundi sunt. Cic. Die van vrijgeborenen afstammen. A. inet nul/a otti est injuria.. Ter. Ik heb geen onrecht gepleegd. Ook aborigine cretus eadem. Ov.
§ 34£gt;. Het tweede lid der verg^eiyUinjr1 komt in den Ablatief (soms met pra), wanneer men het voegwoord quam bij den comparatief weglaat; b. v. nihil virtuto est pnlchrim. Cic. Niets is er schooner dan de deugd. Zie § 375.
Aanm. Prat met rfen Ablatief dient oot si»ms om een vergeüjkioj uit t# drukkfn, b. t. ta prae nobis bt-alut. Cic. Gij zijt gelukkig in vergelijking met ons.
I § 3-JtO. De A.blatief van de maat dient somtijds om den afstand op te geven, welken eene zaak verwijderd is. (Zie § 312). Vandaar ;
I a. Komt ook bij den comparatief dat woord in den Ablatief te staan, hetwelk aangeeft, boeveel eene zaak de andere overtrett ; b v ml mnltis partibus via for cd quam terra. Cic. De zon is (vele deelen) »eel grooter, dan de aarde. Uibemii est dimidio minor quam Britannia. Cffis. Ierland is de helft kleiner dan Britannië.
b. Vooral worden om die reden eenige voornaamwoorden en adjectieven in den Ablatief van het onzijdig enkelvoud gebruikt; b. v. lt;jiio ofqnan-to, lioc, hoe ; co of tanto, des te; multo, veel ; lgt;!irvt»,
weinig; aliquanto, watyaltero tanto, eens zoo; I). v. eum tanto maqis cupio,i.\i\ant,n diutius abcst. Ter. Hoe langer hij afwezig is, des te meer verlang ik naar hem. Qno difficilius, ïioc praclariin. (lie. Hoe moeielijker, des te uitrauntender. Pars pedis ttquaHs alteri aut altero tanto major. Cic. Het eene deel van den voet moet met het andere gelijk zijn of eens zoo groot. Ter tanto pejor est. PI. Zij is driemaal slechter. Zie § 383 Aanm.
c. Genoemde Ablatief wordt ook geplaatst bij werlcwoorden, bijwoorden en voorzetsels, waarin een begrip van ver^elylcing' ligt; b. v. bij de werkwoorden van overtreflon, als; antecedere, superare, prreüare enz.; bij infra, svpra, ante, post enz. b.v. alces magnitudint paullo antecedunt cupreus. Caes. De elanden overtreffen de wilde geiten een weinig in grootte. Multo secm. Cic. Geheel anders. Paullo ante. Cic. Etn weinig te voren.
d. Bij de werkwoorden van overtreffen kan men ook iavium, r/intx■ 1 aliquantuni, muUum *oegcn in plaats van tanto enz. ; b. v. dicendi con-| suetudo louyfo et miiltnni isti exercitationi antecellit. Cic. De welspre-|kendheid overtreft dat vak zeer ver. Dichters en latere schrijvers doen dit ook jbij den comparatief ; b. v. ejus frater aliqitantu m est atidkr. Ter. Zijn
223
In'oeder is e.enigsziiis inhiili^ev.
§ :ï tT. De Ablatief sUiat ter bepaling bij de volgende workvrooi*-lt;lcii :
1. Bij de werkwoorden, die of ovorvlootl aanduiden, staat
datgene, waaraan gebrek of overvloed is, in den ; b. v corjm-i
igt;iultis **elm!S (fffamp;t. Sen. liet lichaam heelt behoefte aan vele dingen. Carere libei'tato. Hor. De vrijheid missen. Antioclaa. enilt;litisgt;«ssimis» 1iomliiilgt;iis afflutbut. Cie. A. iloeide over van zeer geleerde menschen. Soutere liellviiss. Hor. Van beesten krielen.
Aanm. 1. Dij egere cn indigëre ka» ook de Ceuitiur slaan ; l'. v. oge-nius nietliciniB. Cio. Wij hebben een geneesmiddel nuodig.
Aanm. 'i. Bij ile werkwoorden, die overvloed aan eene vloeistof uitdrukken, • zet men de slof, die overvloeit, in den Ablatief (bij dichters staal ook *de Ace.) b. v. sudnre sanguine. Liv. Bloed zueelen. piutsse nunlialum
est. Liv. Men heefl gezegd, dat hel steenen geregend heelt. Fluvius saaguints fluxit. Cic. De slroom vloeide van bloed.
Men kan collier ook de slof onderwerp maken, en dan komt de plaats, waaruit zij vloeit, in den Ablatief met ex of rfe; b. v. mananl iepidce ex arbore yutlai. Ov. War-me droppels vloeien uil den boom.
§ 34^. Bij de werkwoorden, die beteekenen: iemand van iets •vooiv zïen of van iets» berooven, staat de a^uiSc, waarvan men hem voorziet of berooft, in den AblutU'f; b. v. Deus lïonis expleiit mnndum. Cic. God heeft de wereld met goede dingen vervuld. Sol cuucta sita. Inoo complet. Cic. De zon vervult alles met haar licht. Bemocritus dicitur ocnliss ie prirasse. Cic. Men zegt, dat Democritus zich van het gezicht beroofd heelt. Urhem coreiincatvi privunt. Nep. Hij beroofde de stad van leeftocht. Af-ficere aliquem toenntioiis». Cic. Iemand met weldaden overladen.
tgt;. Om dezelfde reden staat de Ablatief bij de werkwoorden van Icloo-clen en versieren, benevens bij die van onlt;lei-riclgt;ton ; b. v. na-tura oculos membranis vestivit. Cic. De natuur heeft de oogen met vlie-zsn bekleed, Sepulcrum (luribns ormre. Cic. Een graf met bloemen ver-s erjn. I^iteris lt;jrrs»eiis iastituere aliqaem. Cic. Iemand het Grieksch leeren. Zie § 3IS.
Aanm. 1. AIHcere met zijne bepaling wordt soms in het Nederlandsch door een enkel werkwoord vertaald; b.v. laeUUa afficere, verblijden ; prcEinio ajfïcere, be-loonen ; viorle affici, gedood worden enz.
Aanm. 2. Impleo cn compleo staan ook (in proza z»er zelden) met den Getiütej] b. v. irnplenlur veteris BacrJii. Virg. Zij verzadigen zich mei ouden wijn.
§ 34Ö. Bij de werkwoorden, die beteekenen voi-vvyver-Urü ven, aflionclen, staat:
a. de persoon, van welken men iemand verwijdert, cuz., in den Ablatief met ab ;
' b. de zaak, waarvan men iemand verwijdert enz., in den Ablatief zmder of met aó. ex oï de ■,
' lt;*. de zaak staat gewoonlijk in den Ablatief zontlor voorzetsel, wanneer het ■worlcwoortl in overOraclitoiyjten zin geiioinen is. •
V cl. de zaak staat in goed proza altijd in lt;len Ablatief met ab bij de 8sanioiijg,-estellt;!eii met «lis cn so cn bij absterrtiro en dtienCrt, afschrikken ; b. v. f,bns ab eo dücassit. Cic. Do koorts heeft hem verlaten. Excludere ducein a «luc;e. Cie. l*cn ecnen veldheer van den anderen
223
scheiden. Poétios mooitilnisi exclvserunl. C'ic. Zij hebben de Carthagers buiten de muren gesloten. Manus ;ilgt; silicMni?» a'jstinere. Cic. Zijne handen van het goed eens anderen afhouden, tedere Itsilisx (ook ex of de Italia.} (^ie. Zieh uit Italië verwijderen. Ahstinere iiijiiria. Cic. Zieh onthouden van verongelijking. Depellerc aliquem seiitontiii of lt;3o Cic.
Iemand van zijn voornemen afbrengen. Frcedoncs at» insula proldhöre. Cic. De roovers van het eiland weren. A.. ijcsriculo rettipublicam prolubere. Een gevaar van den staat afwenden. Seperare vera a falsis. Cic. De waarheid onderscheiden van de leugen. Neminem a conjffpessii meo ahülerruit. Cic. Hij heeft niemand van den toegang tot mij afgeschrikt.
Annm. 1. liij movëre staalde Ablatief zonder voorzetsel in de uitdrukkingen: mo-vcre sennlu, uil den senaat stooleti, Irihu, loco, vesligio. Cij de werkwoorden opgegeven in cl, zetten dichters en latere prózaschrijvers ook wel den Ablatief zonder voorzetsel.
Aanm. 2. Bij abdienre staal magistralum; ook abdicaresc magislralu en ahdienre alleen, een andil neerleggen. Ook abire magislralu. Zoo zfgt men ook provincin de-cedère, zijn wingewest verlaten enz. Bij sommige samengestelde werkwoorden, die eene verwijdering aanduiden, staal de Accusatief; b. v. egredi urhem. Liv. Uit de stad gaan. (Zie SS 315, 3, e.) Bij de werkwoorden, die beteekenen; wegnemen, staal de iier«oan, welken men iels ontneemt, dikwijls in den Malief in plaats van den Ablatief met nb: b. v. id milii eripuisti, Cic. Gij liebl mij dil ontnomen.
Aanm. 3. Bij cedëre en conccdere, wijken, staal de persoon of zaak, voor welke men wijkt in den Datief. De zaak kan in den Accusatief staan (als cedere beteekent afstaan) of in den Ablatief met of zonder de of e (in de beteekenis van wijken uil); b. v. nunquam cessil hosli. Nep. Hij week nooit voor don vijand. Cedanl arm a toga. Cic, Dat do oorlog wijke voor de kunsten des vredes. Cedere muilade jure uw. Cic. Veel van zijn reebt afstaan. Cedere e jinlria of pallia. Cic. Uil hel vaderland wijken. Cedere de oppidis. Cic. De steden verlaten.
t § :e.-Ugt; 4. Bij de werkwoorden, die beteekenen hevr^jtlon, 1»«'-•vi-ijtl y.vjii, x^jn, staat de igt;orsoon, van welken men iemand
bevrijdt, in den Abliitiof met at», en de :*:aalc gewoonlijk in den Ablatief zontlei- voorzetsel, soms met algt; of ex; b. v. lihe.rare alicjuem a 'ei-elt;litoi-ibiiss. Cic. Iemand van zijne schuldeischers verlossen. Vac at locus a eiistot1it»iis«. Ca:?. De plaats is vrij van bewakers. Lihera-mtir mortis inetn. ('ie. Wij worden bevrijd van de vrees voor den dood. Lera ne lioo oiicre. Cic. Bevrijd mij van dien last. /.axare ammum si latgt;orit»iis. Liv. Van den arbeid uitrusten. Mn Ui ,ex liis incommo-lt;lis se liberarunt. Cic. Velen hebben zich van dié ongemakken verlost.
Aanm. Bij kvare, exonerare en exxolvere staat noniï-V/A. Bij liberareen absolvëre, vrijspreken, staal de naam van de misdaad in den Genitief. Zie § 284.
I § ;ïr»l 5. De A,t»latief met algt; staat bij de werkwoorden, die
beteekenen opliouclen en -v-erscliilleii; b. v. desistere a clefen-
ssione. Caes. Met de verdediging ophouden. A. continiiis» 'hollisi
nunquam. conquier.it. Cic. Hij heeft niet opgehouden oorlog te voeren. A
meis ratioiiibuss discrepant tna;. Cie. Uwe belangen verschillen van de
mijne. A soipso disteuüre. Cie. Van zich zeiven verschillen.
Aanm. 1. Bij cessare kan ook in staan; bij desistere ook de Ablatief met of zonder de; bij Cünquiescëre ook ex.
Aanm. 2. Bij de werkwoorden van verscUUlen kan ook do Ablatief met cum staan; h. v. m cum re differl. Cic. De eene zaak verschilt van de andere. Ook zegt dissen Hunt inlt;er se. Cie. Zij zijn oneenig. Soms staal bij genoemde werkwoorden de Datief: b. v. ipsi sibi discrepant. Cic. Zij verschillen met zich zeiven.
Annm. 3. Rij dere en de voorafgaande werkwoorden rellen de dichters soms dfn Genitief; b. v desint qutrelaruvi. Hvr. llouJ op inct klagen, yilutineio it arum. Uor. ünlhoud u van toorn.
* V.
224
f § 35Ï2. 6. Bij de werkwoorden, die beteekenen ontvnnjsfon, vef-
■wactiton, vernomen, vrnifen, staat de persoon, van welken
men iets ontvangt enz., in den Ablatief met nfgt; of nok wel met ex; b.v.
atgt; liominibus» dociis accepimus. Cic. Wij hebben het van geleerde lieden
ontvangen (vernomen). //, n, quit»us aliqiiid expectant. Cic. Degenen, van
welke zij icta verwachten. Hoc te ex allis audire nialo. Cic. Ik wil liever,
dat gij dit van anderen hoort. (Zie § 320.;
Aanm. Om dezelfde reden sla^i de persoon, van welken men iels hoopt enz., in den AMafief met ab bij mercari, furari, muluari enz.
j §53S3. 7. De Ablatief staat ook zon«lei* -voorzetsel bij
vele werkwoorden, die beteekenen bevatten. Insluiten, vooral indien
zij in het passief staan; b. v. salus omnium itlius salute eontinetur. Cic.
Aller heil ligt in zijn heil besloten, hnplicata res oontroversiis. Cic.
Eene zaak, die door geschillen belemmerd is. Includere verhei vei-su. Cic.
Woorden in verzen te pas brengen. Zie § 342, Aanm. 2 en § 369.
A num. Bij includère, conchid'ére. enz. kan ook 3a met den Accusatief of Ablatief slaan; b.v. includere In carcerem of In carcere. Cic. Ook welde Datief; b. v. id includim orationl mere Cic. Dal zai ik in mijne redevoering insluiten. Bij implicare ook cum.
; § H.quot;» 1. 8. Bij de werkwoorden van ofTeren (als sacrificare, immo-lare, litare, facamp;e,) staat de gfeotTerrte zaalc in den A.ccusatielt; of A-blatief; b.v. bovem immolasse dicitur. Cic. Men zegt, dat hij eenen os geofferd heeft. Hostiis immolandum culque Beo. Cic. Offers moeten aan eiken god opgedragen worden. Faciam vitula pro frugihus. Virg. Ik zal eene vaars offeren voor de vruchten.
Aamn. Bij facere staal de geofferde zaak sleeds in den Ablatief; men zepl fchler facere res divinas, facere sacra, sacrificium enz. of facere alleen, eene of-terande doen.
§ 3t3s-3. 9. Bij de werkwoorden van veroonijjen (vooral jungo en eonjango] staat datgene, waarmede men iets vereenigt, in den Ablatief roet cum; b.v. tecum se conjunxit. Cic. Hij heeft zich met u vereenigd. Devincire sese cum allquo. Cic. Zich met iemand verbinden. Men kan echter ook den Datief en bij iuncius, conjunctus en jungi ook den Ablatief zonder voorzetsel plaatsen; b v. milii conjvnctissimus est. Cic. Hij is met mij ten zeerste verbonden. Devincire aliquem sibi hentjiciis. Cic. Iemand door weldaden aan zich verbinden. Expectatio momoria jungitur. Cic. De verwachting verbindt zich met de herinnering. Jungere inter se. Cic. Met elkander verbinden. Ook ad aliquem se jungere. Cic. Zich bij iemand voegen. Zie § 307, b.
Aanm. Bij stare, gelroaw 2ijn, sla»t de raak gewoonlijk in den Ahhtief ronder t», zelden met in; b.v. nfar» fide. Liv. in fide. Cic. In de trouw volharden. Conditionihu» stare. Cic. Zich aan de voorwaarden houden. Het met iemand houden, van iemands partij zijn, zegt men s/ore (e»se) ah of cvm aliquo. Cic. Ook »tat o causa hunorum, Cic. Hij houdt het met de
v§ 350. 20. Bij de uitdrukking opus est, er is noodig, noodig hebben, valt het volgende op te merken:
1. De persoon, die iets noolt;lijyr beeft, komt daarbij altijd in
den Datief te staan.
2. Opus blijft altijd Onveranderd.
3. De persoon of zaak, welke noodigf is, komt in den Ablatief te staan, en dan gebruikt men est in den derden persooa enkelvoud
223
oiipersooiilijli; of wel men maakt den persoon of zaulc, die 1100-
is, tot onclor-wei-p, en dan komt cis^o daarmede overeen; b. v. «nctoritate tna nobis cpus est. Cic. Wij hebben uw gezag noodig. Corpori mnlto citgt;o optis est. Sen. Het lichaam heeft veel spijs noodig. Dux nobis opus est. Cic. Wij hebben eenen leidsman noodig. Omnia, lt;jii®e tibi essent opus. Cie. Alles, wat gij noodig zoudt hebben. Dices imm-nios (mmmis) niilii opus esse. Cic. Gij zult zeggen, dat' ik geld noodig heb.
Aanm. 4. Men maakt de zaaU, welke noodig is, lot onderwerp van esse, wanneer dnblieliinniglieitl mogelijk is : dit geschiedt ;
a. Wanneer de persoon of zaak, die noodig heefl, en de persoon of zaak, die nno-tij is, heide meervomlig' of van de tweeile (leclinaiie enkelvonsl
b. Wanneer de zaak, die noodig- is, door een ouzijilig- voormv. of bijv. ii aam tv. is uitgedrukt; b. v. Verres imtiita cambus suis opus esse aiebal. Cic. V. zeide, dat zijne honden veel noodig hadden. Ncc creiiitacsila eis opus sunt. Lucr. Zij hebben geen ratels noodig. Tliemislocles, quie opus eranl, repenebal. !\'ep. Th. vond, wat noodig was. CJliiaufum anjeiiLi opus est libi ? ïer. lluaveel geld hebt gij noodig.
Omgekeerd slaan de suöslantievera iri den Ablatief, wanneer een der woorden, quid, quod, nihil enz. voorafgaat (in welk geval do zin ontkennend is); b.v. quul opus est -verbis ? Cic. Waartoe zijn er nog woorden noodig ? Nihil est opus slinii-latioue. Cic. Er is geen veinzen noodig.
t Aanm. 3. Indien de zaak, die men noodig heeft, uitgedrukt is door ecu -werli-wopiquot;lt;3, dan vertaald men dit:
a. door den Infinitief, indien daarbij geen onderwerp staat; b.v. quid opus est ïiffirmaro ? Cic. Waarom is het noodig te bevestigen?
b. door den A.co. cmn. Intquot;, indien het onderwerp daarbij uitgedrukt wordt ; b.v. si quid est, quod to seii*e opus sit, scriham. Cic. Is er iets, wat gij moet weten, dan schrijf ik.
c. (zeldeu) door den Conjwnctiof met nt; b. v. opus est, cihum «t lïiibcat. Plant. Het is noodig, dat zij spijs hebbe.
«1, Door het snpinmn op ii ; b. v. ita tlictu opus est. Ter. Zoo is het noodig te spreken.
c. door den ^\bi:it ief van het part. pertquot;, pass.; deze Ablatief kan alleen staan, of ook met een substantief in denzelfden naamval verbonden worden ; b. v. priusqiiam incipias, consnlto opus est. Sail. Voordat men begint, is het noodig te overleggen. Op its est tibi se r vat a puella. Ov. Het is voor u noodig, dat het meisje gered worde.
Aanm. 3. In plaats van opus est vindt men (doch niet Lij de beste prozaschrijvers) «sus est op dezelfde nïanier gebezigd. Ook vindt niim (doch zelden) beide met den Geniüef in plaats van den Ablalief; b. v. viginti usus est filio argenti minis. Plaul. L)e zoon heeft twintig mina's zilver noodig. Alii offerunl se, si quo usus ope-rae sit. Liv. Anderen bieden zich aan, als hun dienst daartoe noodig is.
§ SST'. 11. 15ij de werkwoorden, die eene g^cinoedsstcmmin^: of de fifevolgfen daarvan uitdrukken, komt het -voorwerp of de oorzaalc daarvan in den .Ablatiot; b. v. iratus alieno malo gaii-det. Cic. De toornige verheugt zich over -het ongeluk eens anderen. Delicto dolcre oportet. Cic. Over den misslag moet men smart gevoelen. Militares vii i glorinntur vnlneribus. Sen. Krijgslieden beroemen zich op hunne wonden. Ardcre rtosiOerio. Cic. Branden van verlangen. Zie § 339, 2.
Aanm. i. Benige dezer werkwoorden kunnen hunne bepaling ook ia don Accusatief hij zich hebben, vooral indien dit een onzijdig voornw. of telwoord is. Zie § 315, 2, b en c.
Aanm, 2. Bj laclari en glorian kan oak de Ablalief met de of in slaan. Met iets
226
pralen zegt men ook aliquid jaclnre of se (de) aliqm re jactare. B'j dolëre kan ook ex slaan; b. v. ex commulalione rerum dolent. Caes. Zij hebben verdriet wegens de verandering van z.iken. Over fido, confido en diffido zie § 300, 1, Aanm.
Aantn. 3. Bij florëre, bloeien, en bij valere, welvarend, vermogend zijn, slaat het middel, waardoor, of de zaak, waarin iels bloeil, in den AWatlef,- b. v. Grascia upibus floruit. Cic. Griekenland bloeide door zijn rijkdom. Valere solis verbis. Lu. Slechts woorden hebben.
5 3GJ!*- 12. Bij de verba deponentia xiti, gebruiken; abuti, misbruik maken; fi'ui, genieten; [defungi, per fungi), waarnemen; po-bemachtigen; -vcsci, eten; niti (inniti), steunen, komt de xaaii, die men gebruikt, eet, enz. in den Ablatief; b. v. «livltiis mulii male iduntnr. Sen. Velen gebruiken den rijkdom slecht. Fungitur officio. Cic. Hij neemt zijnen plicht waar. Periculis perfuncti sumus. Cic. Wij hebben de gevaren doorstaan. Fruor A-oluptate. Cic. Ik geniet het vermaak, fencimur AVij eten de dieren. Potitut est impefi». Liv. Hij heeft de regeering bemachtigd. f£alt;licibus suis niti. Cic. Op de wortelen steunen.
Aanm. I. Bij potior kan ook de Genitief staan in de beieekcnis van onderwerpen, lui oppergezag bemachtigen; b. v. simulatque imperii poiilus est. Nep. Zoodra hij het opperbewind verkregen heeft. Altijd rerum potiri, de opperheerschappij verkrijgen.
Anmn. '2. Oudtijds, soms ook later, werden bovengenoemde werkwoorden transitief gebrnikl; vandaar dal hel participium futurum op du» mei passieve beleekenis bij die werkwoorden bestaat; b. v. qui summam imperii polirentur. Nep. Uie hel opperbewind zouden verkrijgen. Expetunlur diviliae ad perfroendas volup-tates. Cic. De rijkdom wordt gezocht om de genoegens te genieten, llabebal fidueiam regni potinndi. Aep. Hij betrouwde het rijk te zullen bemachtigen. Moest echter liet parlicipium in ÜVominatief staan, dan bezigt men den onpersoonlijken vorm op duin met de bepaling in den Ablatief; b.v. uteudnm est vobis castris. Nep. Gij moet van de legerplaats gebruik maken.
Aanm. 3. Nili kan ook gebruikt worden met in en den Ablatief; beleekenl niti, naar iels streven, dan slaat daarbij ad, of in met den Accusatief; b v. niti adsidera. Virg. Naar den hemel streven. Nüimur in velilum semper. Ov. Wij streven steeds naar hel verbodene. Nitendus beslaat niet.
Aanm. 4. Uti heeft soms de beleekenis hebben. Zie § 303, Aanm. 4, g. In/Wd'treedt do gedachte van genot nhijdopden voorgrond, en daarom gebruikt men het niet om hel enkel bezit aan te duiden.
/ § t?,quot;gt;!». 13. Bij w'aardig geacht worden (bij dichters en la
tere schrijvers ook: waardig achten), staat de ^aalc, die iemand waardig is, in den A.blatiof; b. v. oh virlutem laiixlo dignantur. Cic, Om hunne deugd worden zij lofwaardig geacht. [Venia dignare libellum. Ov. Schenk aan het boek vergiffenis.] De Ablatief met «le staat bij meveri met een bijwoord (b. v. bene, male enz.); b. v. bene de te merui. Virg. Ik heb mij bij u verdienstelijk gemaakt. De Ablatief (van het middel) staat bij mu-iierari, romnnerari, beloonen, en prosequi, navolgen; b. v. re-munerari aliquem pirsemio. Cass. Iemand met een geschenk beloonen. Lacrymis aliquem prosequi. Cic. Iemand beschreien.
5 3ÖO. In den Ablatief staat veelal de pi-ijsbepalingf. Zie § 293.
§ 361. 1. Op de vraag -waar? komen in het algemeen de namen van plaatsen in den Ablatief;
u. De eigennamen van sgt;tclt;1en, -vleltlcen, dorpen en kleine eilanden, komen in den ^\.blatief sconlt;lex* quot;voorzetsel;
1gt;. de eigennamen van steclen, enz. komen in den C*enitief, indien zij van dc Xe of Sïc «leclinatio enlielvoiicl zijn;
c, dc namen van lauden en provinciën en de ^emccnnauieu
227
komen in clcn AWatiof met in;
tl, de 'biijstelliiigf komt in den .Ablatief meestal met, soms zonder in; b. v. Baby lone Alexander est mortuus. Cic. A. is te Babylon gestorven. Talis Roiiise 1'ahricius, qnalis Arisüdes ^VtHonls fuit. Cic. F. was te Kome een man, gelijk A. er een te Athene was. Attemiüa Uali-oarntissi fecit sepulcrum. Cic. A. maakte een graf te Halicarnassus. Atiter fit in Ortecia. Nep. Het geschiedt anders in Griekenland. Amhulamm in l»of tijrt. Cic. Wij wandelen in de tuinen. Mil it es Albso constiterunt, in nrbe opportuna. Cic. De soldaten hebben halt gemaakt te Alba, een welgelegen stad. Archias Antiooliiaa natm est, oelobri quondam nrbe. Cic. A. is geboren te Antioehië, eene oudtijds beroemde stad. Mansio Fov-miiss. Cic. Het verblijven te Tquot;ormii. Mansiones diutinm Hiemni. Ter. Het langdurig vertoeven op Lemnos. In vita mansio. Cic. Het blijven leven.
Annm. 1. Over de eigennamen van steden enz. valt het volgende op te merken:
a. worden de omstcelcen daarvan bedoeld, dan zet men den naam der stad enz. in den Accusatief met alt;l of apnd; b. v. Hannibal erat victor ad Oanuas. Li». H. was overwinnaar in het gevecht bij Cannae. Apnd liomtina sic certatur. Sail. Bij Eome wordt zoo gevochten.
Zeer zelden vindt men tn; b. v. navis in Cajeta parata. Cic. Een schip is klaar bij Gaè'ta. Ook worden circa en ctrcum op de vraag u-aar? gebruikt.
b. Wanneer vóór ciseunamen van steden enz. een gfomeen-naam staat, dan zet men alles in den Ablatief met iu; b. v. Cimon in oppido Citio est mortuus. Nep. C. is in de stad Citium gestorven.
Soms xiodl men den eigennaam van slad enz. in den Genitief; b. v. Casstus esr in oppido Antiaehiat.Cic. Cassius is in de stad. Antioehië. (lie § 2S3).
c. De eigennamen van sleden op e van de eerste declinatie hebben op de vraag waar? den Genitief op ae; b. v. Sinopae, te Sinope (zie § 2quot;2, Aanrn. 1). Die op e van de derde declinatie hebben altijd e in den Ablatief, b. v. Praenesle, lefixnesle. (Zie § 32, A, uitz).
d. Staal een adjectief oij eenen naam van slad, en maakt bet daarmede slechts óénen naam uil, dan zei men beide in den Ablatief zonder voorzetsel; b. v. M. Silano Cartliagine nova reliclo. Liv. Nadat Silanus te Nieuw-Carlhago was gelaten. Doch ook volgens den regel; alter füius Teani Apull educabatur. Cic. De andere zoon werd in het Apuhsche Teanum opgevoed. Ook in ipsa Alexandria. Cic. Zie hieronder 8 en § 373.
Aanm. 2. De eigennamen van groote eilanden en landen, vooral die op us, vindt men soms behandeld als namen van steden; b. v. Conon Cypri vixil. iN'ep. Conon leefde op liet eiland Cyprus. Domum Cliersonësi habebat. Nep. Hij woonde op bet schiereiland Cbersonesus. Zie hieronder 8.
2. Het woord domns, huis, staat op de vraag vraar? in den Oeni-tief doiui, wanneer het alleen staat of van een beiBitteluit ■voornaam-woord of van alienus vergezeld is; staat er een adjectief bij, dan zet men het in den Ablatief met (soms zonderj in ; staat er de Oenitief vart den bezitter bij, dan kan men doini, of don Ablatief met in gebruiken; b.v. Aegyptii eos domi szrtant. Cic. De Egyptenaren bewaren hen in hunne huizen. Nonne mavis domi tnas eise, quam alienae? Cic. Wilt gij niet liever in uw huis zijn, dan in dat eens anderen ? Fonit in loenplete domo vestigia. Hor. Hij zet zijne voetstappen in een rijk huis. Dcprehensns est domi Ceesaris. Cic. Hij is betrapt ten huize van Caesar. Oratio in domo ejus reperta c$l. Nep. De redevoering is te zijnen huize gevonden.
Aanm. IMcckfnt ilomus «Ie familie, dan zegt men in domo -, zoo ook wanneer domus liet gebouw bclcekent; b. v. in domo jaclum ah co, qui domi fuil. Quinl. Het is biniien de muren van hel buis gedaan door hem, die te buis was. Educatus est in domo Periciis. Nep. Hij is opgevoed ten buize. (in de familie) van Pericles.
3. Kus, land, landgoed, staat op de vraag waar ? in den Ablatief (mri ; minder goed rare), zonclor voorzetsel, vooral wanneer liet alleen staat of van een bezittelijk voornw. of alienus vergezeld is ; b. v. sum riir i. Cie. Ik ben op liet land. Rur© mco possum quid cis perfer-re. Hor. Op mijn landgoed kan ik alles verdragen. {Nugaris rnre paterna. Hor. Gij Loudt u met beuzelarijen bezig op uws vaders- landgoed.)
Aanm. Het landgoed wordt veelal aangeduid door een adjectief in den Ablatief met in ; b. v. in Tascalano. Cie. Op het landgoed te Tuscu-lum. Ook zegt men b. v. Scaur urn rari se esse audio. Cie. Ik
verneem dat S. op zijn landgoed vertoeft.
4. XXumus, grond, komt op de vraag waar *? in den Genitief (lia-m i); staat er een adjectief bij, dan zegt meu ia luimo ; b. v. jaccre liami. Cic. Op deu grond liggen. Ta Immo aroaosa. Ov. Op eenen zandigeri grond. (Ook humo nvda scdere. Ov. Op den blooten grond zitten.)
5. De namen van personen komen op de vraag waar ? in den Ac-ensatief met apart ; b. v. apurt Crassam sedehat. Cic. Hij zat bij Crassus. Apart jartices loqui. Cie. Voor de reclitbank spreken. (Ook coram-, niet ante.') Apart, wordt ook gebruikt, wanneer van de fje-sclit-if ten van dien persoon gesproken wordt; b. v. apurt IXoiioplioii-tein queerit Socrates enz. Cie. In Xenophon (in diens werk) vraagt Socrates enz. Wordt het linis van den persoon bedoeld, dan kan men ook dom.vs bezigen.
6. Op de vraag icaar ? gebruikt men ook soms bü wooi-rton om de plaats aan te duiden. Zie § 193 en 150,1.
7. Staat als antwoord op de vraag waar? een botrolckolijlc ■voornw., dan plaatst men dit in den Ablatief met in, vooral indien in niet Voorafgaat; b. v. casa, in qua quiescehat. Nep. Da hut, in welke hij sliep. Staat in bij eenen gemeennaam, dan wordt bij qui, qua;, quad het voorzetsel in veelal weggelaten; b. v. cum eos in loco, lt;juo turn essent, exspectare jussisset. Caes. Toen hij hen bevolen had te wachten op de plaats, waar zij toen waren. Zeer dikwijls gebruikt men ubi in plaats van het betrekkelijk voornaamwoord ; b. v. portions kaec ipsa, abi amhulamus. Cic. Deze galerij, in welke wij wandelen. Zie § 245, Aanm.
8. Staat bij eenen naam van plaats totas, cunctas of omais om •verspreirtiugf aan te duiden, dan wordt in weggelaten ; b. v. manat tota urbo rumor. Liv. Het gerucht verspreidt zich door de geheele stad. Homo tota Sicilia nohlis. Cic. Een man, geheel Sicilië door in aanzien. Wordt niet aan verspreiding gedacht, dan gebruikt men in-, b. v. nego in tota Sicilia ullum argeuteum vas fuisse. Cic. Ik zeg, dat er nergens op geheel Sicilië een zilveren vat is geweest.
Aanm. 1. Als bij looiis, plaats, een adjectief of een Oenltlef stnat, dan laat men gewoonlijk in weg; zoo ook bij locis; b. v. dicam alio loco. Cic. Ik zal bet op eene andere plaats zeggen. Altissimo loco. Cie. Üp eenc zeer booge plaats. Pelebni id loco prcemii. Cic. Hij verzocht dit als bclooning. (Üoeli ook ; quibus in locis essem. Cic. Lino in loco Caes.)
Is locus in óvcrdrachtelijken zin gebruikt dan wordt in zelden gebezigd;
229
b. quot;.pejore res loco non potest esse. Ter. De zaak kan in geen ergeren slaal zijii.-
Staal er geen adjeclief Lij, dan kan men in gebruiken of weglaten ; b. v. cum cos ta loco, quo turn essenl, exspectnre jussissel. Caes. Eioco of in loco beleekenen ook: op de rechte plaats of op zijn beurt-, b. v. epislolas non loco rcdditcB. ('.ie. Te onpas besleide brieven. Desipere In loco. Hor. Op zijn tijd uitzinnig iijn. Diceré loco. Cie. Op zijn beurt spreken. Siimmo loco nnlus is; van Iwoye afkomst.
Aanm. 2. 15ij opgave van (reschrifteu staat op de vraag waar ? de Abln-tief zonder voorzetsel, als de gelieele -inlionil daarvan bedoeld wordt ; b. v. de amicüia alio libro dictum est. Cie. Over de vriendschap heb ik gesproken in een ander boek (dat daarover handelt). Wordt slechts eene pluats, een gedeelte van een geschrift bedoeld, dan gebruikt men in ; b. v. agricuUurn lau-dntur in eo libro, qui est de tuenda ré familian. Cic. J)e akkerbouw wordt geprezen in dat bock, hetwelk handelt over het bewaren der bezittingen.
Aanm. 3. De Ablatief zonder in slaat bij se tenëre ; b. v. tlomo ^ok do' mi) se lenerc. Cic. In huis blijven. Castris se lenere. De legerplaats niel verlaten.
Aanm. 4. In den Ablatief zonder voorzetsel slaan terra, te land ; mar!, ter zee.; terra marique, le water en te land ; dextrü, rechts ; la'va, links ; (in) eodem vesti^io, op dezelfde plaats.
Aanm. 5. Als domi in het voorstel voorkomt, vertaalt men in den oorlog door belli of militiee, dus : domi bellique (of militweque), in oorlog en vrede. ~Aanm. 6. Bij pendüre, twijfelen, slaat de Genitief enkelvoud animi en de Ablatief meervoud animis; b. v. vehementer animi pendeo. Cic Ik twijfel zeer. I'endemus animis. Cie. Wij twijfelen. Men vindt ook suspenses animi. (I.iv.) ; capli el slupenles animi. (Liv). Bij ouderen angi animi-, anders zegt men angi, Irungi, concid'ére, moveri, aflki. relaxari animo (meerv. zelden animis).
Aanm. 7. Op de vraag waar ? dient pro ter vertaling van voor ; b, v. copU as pro oppido collocaueral. C:cs. Hij had troepen voor de stad geplaatst. Somtijds beteekent het op, wanneer iels verricht wordt op eene plaats, voor welke andere personen staan ; b. v. hac re pro su^gestu pronunliata. Crcs. Nadat dit op het spreekgestoelte gezeid was. Ccesar earn laudavil pro rostris. Suet. C. heeft haar op het spreekgestoelte geprezen.
Aanm. 8. Dicht bij wordt zeer dikwijls vertaald door propter; b. v. prop -t^r patrem cubabat. Cic. Hij lag dicht bij zijnen vader. Propter liamum iJielit bij (op) den grond.
§ 3QJ3. 1. In den yVblatiof staan de namen van plaatsen op de vraag van-want* ? ; de eigennamen van steden en lcleine ollan^ lt;len z:onlt;lei» voorzietsiel; de eigennamen van lande», de, groinoenaelfist. naamwoorden en de jwtollinmet o of
ev, a, of ab (e of ex als men in de plaats, a of ab vooral als men sleclits er aan geweest is) ; b. v. T/ismistocten A-tUeniiS erat ■pulsus. Nep. Th. was uit Athene verdreven. Cum ox Europa in Asian rediisset. Nep. Toen hij uit Europa naar Azië teruggekeerd was. ^Vlgt; nrbe venit. Virg. Hij komt van de stad. Ex vita discudo, tamquam ex liowpitiif. Gic. Ik ga uit het leven als uit een gastvrij huis. Taiscnlo, ex elarïssimo innniciigt;io, profectam videmus. Cic. Wij zien, dat zij afkomstig is van Tusculum, eene zeer beroemde stad.
3. De eigennamen van steden komen in den Ablatief met ab als men de omstreken daarvan bedoelt; den Ablatief met algt; of ex gebruikt men ook, als eengfomeennaam vóór den eig-eiinaam staat; h. \. discessit a XSfundusio. Caes. Hij vertrok üit de legerplaats voor Brundusium. Ab Athenis prnfichci. Cic. üit de haven van Athene vertrekken. ExpeUitur ex lt;gt;in»idtgt; Gerjjovia. Cius. Hij wordt uit de stad Gergovia Terdreven. In den Ablatief met ab staan ook de namen van personen; b. v. quisnam a nobiss êqïeditur fnru.fi Ter. Wi ■ komt daar bij ons uit? Hereditas « igt;ropinlt;jno tenit. Cic. Ee, erlVri? i van eenen bloedverwant gekom?n.
280
Anvm. Om lt;!e jfeboorteplaal» aan ie wijzen liezigl men ppwoonlijk een adjectief; b. v. Miltindes AflienicnsiH. Nep. Milliades van Athene. Men kan ecliter ook den naam der stad in den AltlaUer gebruiken ; Magiys Cremona. Os. Magius van Cremona. Granius Pnteolis. Cies. 0. van Puleoli. De plaals vanwaar een brief pedagleekend is, slaal ook in de Ablatief; /volgens de regels der vraag vanwaar ?) ; b. v. pridie Kal. Maji, Brnndusto. Cic. Brundusium, daags voor lt;lcn eersten Mei. Zoo ook Non is Maji, ex. castris. Cic. Men vindt eeb-Jer ook de namen van plaatsen in den naamval, die gevorderd wordt op de vraag waar?; in dit geval is datum, scriptum enz. daarbij uitgedrukt of verzwegen ; b. v. dal. Non. Oct. Tliessalonicce. Cic. [Gegeven tej Thessaionica, den 7 Oct. Binas n te accept literas Corcyrae datas. Cic. Ik heb twee brieven gedagteekend van C. van u ontvangen. In den Ablatief zonder voorzetsel staat ook de tri-bns, tot welke iemand behoort ; b v. Sulpicius Eiemonia. Cic. S. uit de tribus Lemonia.
3. :i. Domus, ItnimiH en x*us komen op de vraag -van-waaiquot;? in den AJblatief sBoncler -voorasotsel, als zij alleen staan of als bij «lonvus een bozittelvjk voornw. staat ; b. v. lt;loi»ilt;gt; renit. Nep. Hij is van huis gekomen. Video rare releunten nenem. Ter. Ik zie tien grijsaard van zijn landgoed komen. Surg t, liamo juccnis. Ov. De jongeling staat op van den grond. Me «lorno mea expulütis. Cic. Gij hebt mij uit mijn huis verdreven.
lgt;. Staat er een adjectief bij, dan gebruikt men e of ex ; staat er een bezitter in den Genitief bij, dan kan men het voorzetsel gebruiken of weglaten ; b. v. lt; lomo ejus emigrat Ver res. Cic. Verres gaat uit diens hms. Argentum Sihenii algt; itujiis «lomo ad suam asportaverat. Cic. Hij had het zilverwerk \an Stfaenius van diens hnis naar het zijne gebracht.
Aanm. 1. Somtijds vindt men domus en humus (ook de eigennamen van steden) met ex of ab gebruikt, ook als zij alleen staan; b. v. ex domo in domurn migrare. Nep. Uit hel eene buis naar het andere verhuizen. Dit is voornamelijk hel geval, als domus de familie, den aanhang beteekeni.
Aanm. 2. Wordt eene nitgebreidlieid van de eene plaals naar naar de andere aangeduid, dan gebruikt men altijd ab en ad; b. v. a Salonis ad Orici port um. Caes. Van Salonae tot aan de haven van Orieum. Zoo ook bij Ion ge; Ii.v. locus non Ion ge a Syracusi». Cic. Eene plaals niet ver van Syracuse. I.onge » domo bellare. Cic. Ver van huis oorlog voeren.
Aanm. 3. Bij vele (vooral samengestelde) werkwoorden, die eene verwijdering uitdrukken, kunnen de eigennamen van landen en de gemeenzelfst. naamw. ook zonder voorzetsel slaan; (Zie (j 3-19); b. v. Italia d f ceder e. Sail. Uil Italië gaan. Dej ice re aliquem eqao. Liv. Iemand van bel paard werpen. (Ex of de) Kali a ceder e. Cic. Italië verlaten; (e) vita cedere. Cic. Sterven. (Zie $ 315, 3, e).
Aanm. 4. Op de vraag van waar? slaat somtijds de; dit beteekeni dan; van boven o/; b. v. anchora de prora jacilur. Virg. Hel anker wordt van den voorsteven (af)geworpen. Be tribunali pronunlial. Cic. Van af zijne zelelplaats doet hij uitspraak. Somtijds wordt ook ex gebruikt; b. v. e* eqnis colloqui. Caes. Te paard een samenkomst houden. Zoo ook ex eqno pugnare, te paard vechten enz.
Aanm. 5. Dichters wijken zeer dikwijls af van de gewone regels op de vrajen waarheen ? waar ? en var» waar?
§ 303. Op de vraag quot;wanrlanjjfs? of ■waardoor*? komen de namen van plaatsen in den Accusatief met per; men kan ze ook in den Ablatief asonder -voorseetsel plaatsen, behalve wanneer daardoor dubbelzinnigheid zou kunnen ontstaan; de substantieven, die de riclt-ting? of den -wegf aanduiden, staan altijd in den Ablatief, vooral in* dien zij vergezeld zijn van totus; b. v, iter in Ciliciam focio per Cap-paclocinm. ]k ga door Cappadocië naar Cilicië. Quuvi iter per The-bas faceret. Nep. Toen hij door Thebe ging. Dolabella tota Asia raga-iur. Cic. D. dwaalt door geheel Azië. Inde Alfijido Ttisculum petiit. Liv.
•231
Vandaar bsgaf hij zicli over Algidus naar T. Ibam forte -via saci-u. Hor. Ik ging bij toeval langs den Heiligen Weg. Lupus Aostiuillna. poi-tji iitpessus por poi-tam Caponmn prqpe intact/1.1 evaserat. Liv. Een wolf, door de Esq'iilijnsche poort bimiengckomen, was bijna ongedeerd door de Capeensche poort ontsnapt. Commeatus ï'aclo naves suhiehcbanl. Liv. Schepen voerden voorraad aan langs den Po. Via, qua it ar Ennam. Cie. De weg, langs welken men naar Enna gaat. (Dixit) sibi roet a iter esse liumam. Cie. Hij zeide, dat hij reeht naar Eome ging.
Aanm. \. Op de vraag waardoor? of waarlangs? (of waarheen)? bezigt men ook trans, door, van het eeue einde lol bel andere; praeter, langs, naasl; ultra, door en nog verder; b. v. amnis praeter urhis moenia fiuü. Liv. Üe slroom vloeit langs de muren der stad. Paallo ultra eum locum caslra lrans~ lulil. Caes. Hij braclil zijne legerplaats een weinig verder dan die plaats.
Aanm. i. Worden op de vraag waarlangs? de omstreken eener stad, de buurt enz. bedoeld, diin bezigt men een gemeenzelfst. naamw.; b. v. per agrum, per vicinia enz. Lang» den grond is gewoonlijk op den grond-, men zegt ecliter ouk b. v. serpü anguis per liumum. Ov. of vipera serpil liumo. Ov. I)e slang kruipt langs den grond.
§ 304. De Ablatief staat soms tot bepaling van tijd (Zie §§ 324-334) en als vnis absolutus (Zie § 364).
§ 3G5. In den quot;Vooatiof komt dc naam van den «aiig-ospi-o-
Icou of goroepen porsoou; gewoonlijk bezigt men geen tusschen-werpsel; spreekt men met hartstocht, dan gebruikt men o ; komt Uij^den Vocatief een bijstelling, een adjectief of deelwoord, dan komen ook die in den Vocatief; b. v. SSo ptimi, Gade» adituro mecum. Hor. O Septiiuius, die met mij naar Cadix. zult gaan.
Aanm. Dichters zetten den aangesproken persoon soms in den Nominatief, en dit gescliiedl in proza ook wel mei de bquot;pjlingen; b.v. degener o pupillus! Lue. ü ontaard volk! Audi tn, populus Albanus. Liv. Luister, gij, volk van Alba.
Soms slaat ook een adjectief of deelwoord in den Vocatief, alhoewel bel mei bel onderwerp van liet voorstel moest overeenkomen; b. v. cinibus date prceda alilibus' que jaces. Virg. Gij ligt ten prooi gegeven aan honden en vogels.
§ 'ïtïlï. Buiten de gevallen, welke in hst voorafgaande zijn opgegeven, worden de voorzetsels in het Latijn ook nog in andere beteekenissen met den Accusatief verbonden;
1. atl wordt gebruikt; a. om do riohtinar aan te geven, in welke eene plaats ligt; b. v. ad orienten, tegen het oosten; ad iepkntiioues, naar den noordkant.
b. Bij tolvvoorlt;lon beteekent het oiijyovoeiquot;; b. v. fuims ud du centos. Cic. Wij wartn ten getale van ongeveer tweehonderd.
c. Het beteekent ook in vei-sjclylciuj»' mot; b.v. terra ad wiiversi cieli complexum quasi pwicti instar obtinei. Cic. In vergelijking met het heelal is de aarde a!s een punt. Ook duidt het eene ovorueulcomtst aan; men zegt, dus ad terbum, woordelijk; ad liter am, letterlijk; ad simi Uudinem, volgens de galijkenis.
3. A.lt;Iv«i-js«s», advur^um bcteckcnen: a. tojsyou, toyrou-
««voi*, van plaats; b. v. adoersus montein. (Jaes. Tegenover den berg. iïiei/io udcersus eum contra jmuii. Nep. Niemand heelt tegenover hem gekampeerd.
233
*gt;. In figuurlijken zin wordt het gebruikt in de beteekenis vanjelt;ren« of teeeu, vriendelijk of vijandig; b. v. pietas adversus Deum. Cie. De vroom-heid jegens God. Caesar adversus Pompejum dimicavit. Eut. C. vocht tegen P. Soms beteekent het ook in vergelijking met.
A'anm. Van gelijke beleekenis iljn contra, dat in vijandigen zin genomen wordt, en er^a, dat eetie vriendelijke stemming aanduidt, soms (bij Nep. en Tac). eene vijandige; b. v. odium crga Romanos. Nep. Haal legen de Romeinen.
3. Auto, voor, vóór, drukt ook overtroffing uit; b. v. ante alios immanii. Virg. \Vreeder dan de anderen.
4. Apult;l wordt soms gebruikt in plaats van in; b. v. apnd illum fv.it inagnus «sas juris. Cio. Hij had eene groote ervarenheid in de rechtsgeleerdheid. Tacitus gebruikt dit zeer dikwijls; b. v. civitas apud Asiam voor in Asia. Non sum apud me.. Ter. Ifc ben buiten mij zeiven. Apud maj ores nostras. Cic. Bij of ten tijde van onze voorouders.
5. a. OIrcum beteekent: in cenon Isringf rond; circa, in Jiot i-oixl hier en daar; zij staan beide op de vragen waar? eu waar-heen?-, b. v. terra circutn uxem se converüt. Cic. De aarde draait rondom hare as. Custodes circa omnes portas missi sunt. Liv. Naar alle poorten (rondom) zijn wachten gezonden.
I). Circa beteekent ook bij; b. v. canes, quos circa se nahthat. Cic. De honden, die hij bij zich had. Circa wordt ook van tijd gebruikt eu bij telwoorden in de beteekenis van onjjeveer; b. v. oppida circa Septuaginta. Liv. Oiieeveer zeventig steden. Bij lateren beteekent circa ook over, aan-, {faande; b.v. varia est circa haec opinio. Plin. Hierover is men het niet eens.
6. Circitor is meestal bijwoord, doch ook voorzetsel; b. v. circiter hor am octaram. Hor. Omtrent acht uren.
7. Cis en eitra beteekenen aan «lease zijde -van. Cis wordt gewoonlijk slechts gebruikt bij namen van bergen en rivieren; b.v. cis Anienem. Liv. Aan deze zijde van de Anio. Citra beteekent bij lateren ook asondoi'; b.v. citra fustidium. Plin. Zonder walging.
8. Contra beteekent: a. tegenover, van plaats: b. v. naven contra Lisswn in onehorit considervnt. Caes. De schepen lagen geankerd tegenover Lissus,
t». tegren, niet o-vereenkomstigr; b. v. contra naturam est.
Cic. Het is strijdig met de natuur.
c. vijandig, ongunstiar b. t. haec res est contra me. Cic. Die zaak is mij niet gunstig,
9. Extra beteekent: a. Tbnlten, op de vragen waar? en waarheen?; b. v. extra urlem. Cic. Buiten de stad.
lï. asondcr of behalve; b. v. extra culpam fuerunt. Cic. Zij waren zonder schuld. Extra jocurn. Cic. Zonder scherts. Extra ducent. Cic. De veldheer uitgezonderd.
10. Infra beteekent beneden, na, van plaats, tijd, {yrootte of fschattingf; b. v. Infra lunam nihil est, nisi mort ale et caducum. Cic. In het otulermaansche is alles sterfelijk en onbestendig. Homerus non infra Lycurgum fuit. H. leefde niet na Lycurgus. Uri sunt maguilndine paid • (i. infra elephant os. Caes. Do oerossen zijn in groote wat minder dan dc olifanten. Quern infra omnes puto. Ter. Dien ik beneden de anderen acht.
11. Inter dient om weder keer igrUcid aan te duiden ; b. v.
233
Cicerone* inter se amant. Clc. De Cicero's beminnen elkander. Virtutes inter se nexae sunt. Cic. De deugden zijn onderling verbonden. {Clades inter paw-eas memorata. Liv. Een der gedenkwaardigste nederlagen.)
13. Intra, 'biiineii, dient tot bepaling van tUlt;l. maar ook van plaats ; b. v. se rtcipere intra fines. Gass. Zich tuaschen d e grenzen terugtrekken.
13. Jiixta, naast, bij, van plaats ; b. v. juxta riam Appiam. Nep. Dicht bij (bezijden) den weg van Appius. Soms staat het figuurlijk als het beteekent het naast aan, na; hy. juxta decs in tua manu posituni est. Tac. Na de goden ligt het in uwe hand. Ook volgens ; b. ?. Ionen juxta pra-ceptum ThemistoclU se pauJatim sultrahere coeperunt. Just. De loniërs bcgou-nen zich volgens voorschrift vau Th. langzaam terug te trekken.
14. Olgt; beteekent -vooi* (van plaats): b. v. ob oculos mild sagt;pe mors var sat a est. Cic. Ik heb den dood dikwijls voor mijne oogen gehad.
15. Penos beteekent in «lo maelit vaneenen persoon, lgt;y; b.v. consistunt omnia penes unuiii. Cic. Alles is in de macht van éenen menscli. Eloquentia eus exornat, penes quos est. Cic. De welsprekendheid versiert degenen, die ze bezitten. Soms lgt;\i van jgt;laats ; b. v. penes xccnam. Cic. Op het tooneel. Penes vos est. Ter. Hij it ten uwent.
16. Per, door, wordt gebruikt:
a. om aan te duiden, dat dezelfde handeling op -versclteUlene plaatsen geschiedt; per domos hospitaliter invitantur. Liv. Zij worden vriendelijk in alle huizen uitgenoodigd.
lgt;. om de wu*e aan te duiden, waarop iets geschiedt; b. v. per /«-dunt et jocum, schertsend; b.v. per malitiam, met boos opzet ; per simu/ationenr, in schijn ; per se, op zich zelf.
c. in eeclen; b. v. per deos. Ter. Ik bezweer u bij de goden.
17. Pone, aoliter, wordt zelden gebruikt ; b.v. manuspone tergum rerinctae. Tac. De handen op den rug gebonden.
IS. Post wordt van tvilt;l gebruikt in pod Jiominum memo riam, sedert menschen geheugen, m'post homines natos; b. v. cptimus lange post homines natos. Cic. De beste, die er ooit geweest is.
19. Pi-setor beteekent; a. tegren of hiiiten in liguiirlylcen xin ; b. v. prater consuetudinem. Cic. Tegen of buiten mijn gewoonte. Frater rem loqni. Cic. Van de qusestie afwijken.
lgt;. boven om eene overti-etlinjjr aan te duiden ; b. v. prater modim grains. Cic. Bovenmate aangenaam. Prater rnodum justus Aristides. Q\c. A. vvas al te rechtvaardig. Vooral staat zoo prater ceteros bij. excellére en jlortre, uitmunten ; b. v. Cato in seneetute prater ceteros floruit. Cic. Cato was in zijnen ouderdom boven alle anderen gelukkig.
c. nitge^onderrt, buiten; b. v. omnes pialer eum. Cic. Allen, hij alleen uitgezonderd.
20. Propter staat soms in plaats van prope(Zie §298.); soms beteekent het door ; b, v. vi, propter quos lucein adspexit. Cic. Degenen, door welke hij het daglicht aanschouwde.
20. Secwndum (.'an sequi) beteekent: a. «liclit aclitci* (van plaats); b. v. vulnus accepit in capilc secundum aurem. Cic. Hij is gewond aan het hoofd, achter het oor.
234
b. na, in eene volgorrto (ook buiten) ; b. v. secundum te nihil est mihi amicius solitudiae. Cic. Na u (buiten u) is er niets, dat mij meer behaagt, dan de eenzaamheid.
0. ovetreenlcoiixstiar, ■volfi'onss ; b. t. secundum jus. Liv. Volgens recht. Secundum arbitrium tuwn. Cic. Naar uw goedvinden.
cl. tot -van; b. v. secundum illos judicaiit. Cic. Hij-
heeft tot hun voordeel gevonnisd.
x d. terstond na, van tijd; b. v. spent ostendis secundum comitia. Cic. Gij geeft hoopt terstond na de volksvergadering.
21. Supra, boven over staat j a. van plaats op de vragen waar en ir,aarheen ? b. v. mare supra terrain est. Cic. De zee is boven (hoo-ger dan) de aarde. amp;upra venabula fertur. Virg. Hij springt over de jacht-spi etsen.
b. van tyd in de beteekenis van vóór ; b. v. supra liane memoriam. Cic. Vóór dezen tijd.
e. van maat en erotal ; b. v. supra tres cyalhos. Hor. Meer dan drie glazen. Hor. Boven de krachten. Supra tniilij viginti. Liv. Boven de 20,000.
tl. Soms in de beteekenis van buiten; b. v. supra belli Latini mei inn Liv. Builen de vrees voor den Latijnschen oorlog.
22. TJltra, over, wordt van maat gebruikt ; b. v. ultra modum progrtdi. Cic. Te ver voortgaan.
§ 30T- De voorzetsels in, sub, super en subter worden met den Aecusatiet of met den A.blatiet gebruikt.
1. A. In staat met den Accusatief:
1. Wanneer eene bewejsing1 wordt aangeduid van eene bepaalde ruimte naar eene andere; b. v. animi piortim in ooelum, quasi in lt;1o-micilium suum peneninnt. Cic. De zislen der vromen komen in den hemel als in hunne woonplaats. In nemus ire. Virg. In een bosch treden. In oquum ascendere. Cic. Te paard stijgen. In potestatem sua/n redigere. Cic. Onder zijne macht brengen.
2. Om de riclitina: eener maat aan te dniden ; b. v. columella pedum in altitudinem'yMw^ae. Caes. Stijlen van vijf voet (in de) hoogte.
/ 3. Bij de werkwoorden van veranderen ; b. v. in latiees m u-tor. Ov. Ik word in waterdruppelen veranderd.
4. Bij vertleeling'ön ; b. v. Gallia est dieisa in partes tres. Caes, Gallië is in drie-deden verdeeld.
5. Om het voorwerp eener handeling; of bartstocht aan te dsiden ; {jegens of tegen) ; b. v. in improbos popnlum inJlammare. Cic. Het volk aanzetten tegen de ondeugenden. A mor in patriam. Cic. Liefde jegens h3t vaderland. IlabH potestatem in filios. Cic. Hij heeft macht over zijne kinderen.
6. Om het doel aan te geven, waartoe iets bestemd is ; b. v. pecunia erogare in classcm. Cic. Geld geven tot uitrusting eener vloot. Legixmes dtcreice in Sj/riam. Cic. De legioenen voor Syrië bestemd.
7. Met sinjfuli verbonden drukt het uit, voor welke deelen iets be-ftemd is ; b. v. duodena jug er a describit in sint^ulos liomines. Cic. Hij bepaalt twaalf bunders voor eiken mensch. (Soms wordt simjuli uitgelaten.^
235
8. Om de wvlze aan fk duiden; b. v. hostilein iti moclum. Cic. Op vijandelijke wijze. P*to a te majorem iii Cic. Ik verzoek u ten sterkste. In vioom. 0\r. Beurtelings.
9. Ter bepaling van tyu op de vragen voor* (tot) wnimoer? en ■voor lioelangr? Zie §§ 329 en 330; b. v. In ci-nstiimiii difero res severas. Nep. Ernstige dingen stel ik tot morgen uit. Leges in «eteir-nnm lata. Liv. Wetten voor de eeuwigheid gemaakt. In dies. Goes. Van dag tot dag,
10. In de beteekenis van -volgfons, overoenlsonnstigf; b. v. in
liane formulam. Cic. Volgens dat voorschriit. Factum, est in sen-ton t ia in Jfricani. Cic. Het (raadsbesluit) werd genomen op raad van Scipio. Ook in de beteekenis van aa.ng'aantle; b. v. cum in earn ratio-nem pro suo quisque sensu loqueretur. Cic. Daar ieder aangaande die zaak naar zijn gevoelen sprak.
B. In staat met den Ablatief
1 Wanneer eene rust, een -verbiy ven of eene bcwegriHST m
dezelltle ruimte aangeduid wordt (op de vraag waar?); b. v. in villa manere. Cic. Op zijn landgoed verblijven, ^liquid in liumeris ferre. Cic. Iets op zijne schouders dragen. Jmhulare iu solo. Cic. In de zon wandelen. Pontem in flumine fccil. Nep. Hij maakte een brug over de rivier. In ocuUs ésse. Sail. In het oog vallen. In mauitms liabero. Cic. In de handen hebben. In armis esse. Onder de wapenen zijn. In lionore esse. Vereerd worden.
2. Bij de werkwoorden van plaatsen en aiiclx vestiaren, als ponére, locare, collocare, statuëre, coudituire, consïdamp;re-, b. v. plaudrum in templo Joris posuit. J. Hij plaatste zijnen wagen in den tempel van Jupiter. In munore constituere. Cic. In een bediening plaatsen. Soms staat ook de Accusatief.
3. Om de Idas of soort aan te duiden, in welke een wezen moet gerangschikt worden; b. v. in majf nis viris non ist habendus. Hij moet niet tusschen de groote mannen gerekend worden. Ook om aan te duiden, bij of tusschen welke wezens iets geschiedt of zich bevindt; b. v.in Fersis augurantur magi. Cic. Bij de Perzen doen de Magiërs voorspellingen. Nisi in Ijouis aniicitia tsse non potest. Cic. Er kan geene vriendschap bestaan, dan onder de braven.
4. Als tijdMbetmling: op de vragen -wanneer? en binnen ■wellten tyd? (Zie ^ 331 en 334.)
5. Om de omsta,nlt;3iglieclen aan te duiden, in welke zich een wezen bevindt of onder welke iets geschiedt; b. v. vit am in ejrestate degere. Cic. Zijn leven in armoede doorbrengen. In oo er at, ut comprehendere-tur. Nep. Hij was op het punt van gevat te worden.
6. Om aan te duiden, waarin iets bestaat; b. v. spes eorun in ea re comidit. Ctes. Hunne hoop bestaat daarin.
7. In staat ook met het gferundiunx op tlo. (zie § 517, 2 )
Aanrn. \. Soms vindt men bij esse en habere in met den Accusatief, waar eigenlijk de Ablatief moest slaan; b. v. in amicitiam dilionemque esse. Cic. Uondgeuoot en onderworpen zijn. [Docti ook in ditione esse. Cic.J Omgekeerd slaat soms de Ablatief met in in plaats van den Accusatief, vooral wannepr iels met betrekking lot een wezen geschiedt; b. v. non talis in hoste futl. Virg. Zoo was hij niei gezind jegens zijnen vijand. In filio scevitiam suam exercuit. Nep. Hij oefende zijne wreedheid uit tegen zijnen zoon.
236
Aanm. 2. Bij de samengestelden depontre, dis-, ex-, im-, reponere slaat in met den jftccusatief, wanneer men meer op de beweging let ; anders slaat üe Ablatief; Lij re- en imponere slaat ook de Datief; bii repontsre slaat in figuurlijke» zin allijd in met den Ablatief; b. v. sua omnia in silvas deponere. Cais. Al zijne goederen in de bosschen In veiligheid brengen. Imponere aliijiiem inequnm. Liv. Iemand op een paard zetten. Imposuistis in cervicibus nostris dominum. Cic. (lij bebi boven onze boofden eenen meester geplaatst. Leges clvitatl imposuü. Cic. Hij heeft de stad wellen opgelegd.
Aanm. 3. Bij de werkwoorden van verxamelen, [b. v. conqregare, cohere,] verbergen \abdëre, covdëre. abslrudëre] en insluiten [ineludëie, concludëre], slaat in met den Accnaatief of Ablatief ; b. v, mullos in nnam locnm congreqare. Cic. Velen op eene plaats verzamelen. Ahdo me in bibliotliecam. Cic. Ik verberg mij in de boekenkamer. Se in ÜMore condunl. Virg. Zij verbergen zich op den oever. Includere in carcere of in carcerem. Cic. In de gevangenis sluilen. Maar abdere se Homani, domum. Zich te Rome of in huis verbergen.
Aanm. i. Bij de werkwoorden, die met in zijn samengesleld en drahhen, schrijven ofbecliien beleekenen, staat de niatief of in met den Ablatief;
b. v. incidere cortici literas. Plin. Letters in een boomschors snijden. Incidere elogium in sepnlcro. Cic. Een opschrift op een graf graveeren. Vefiqere sicam in corpore. Cic. Den dolk in bet lijf drukken. Menlem in Milonis consulatu fixi. Cic. Ik beb mijn verstand gevestigd op hel consulaal van Milo. De Accusatief slaat ook soms ; b. v. leges incidere in ae». Cic. Wetten op koper graveeren. Defigere oculos in aliquam rem. Cic. Het oog op iets vestigen.
II. A. Sub staat met den A-ccusatief:
1. Van plaats, om uit te drukken, dat een wezen zich onder een ander begjeeft; b. v. suEgt; stMissut-i cadere. Onder het bereik der zintuigen yallen. Sub jugfvim m it te re. Cas. Onder het juk laten doorgaan.
2. Figuurlijk om uit te dl ukken, dat een wezen aan iets onder worpen •wordt; b. v. cadere stub imporium poptili Eomani. Cic. Onder de heerschappij van het Komeinsche volk vallen.
3. Tot tijdsbepaling; in de beteekenis van tegfen, omstreelcs of terstond na; b. v. sub vespemm of vespei'am. Caes. Tegen den avond. Sub noctein. Caes. Tegen den nacht. Sub lioo tempus. Omstreeks dien tijd. Sub eas literas recitatie suut tuae. Cic. Terstond na dien brief is de uwe gelezen. Sub li;x3c dicta.. Liv. Na die woorden.
15. Sub staat met den Ablatief:
quot; 1. Om rust of bewegringf in dezelfde ruimte aan te duiden; b. v. saepe est etiam sub palliölo sordid» sapientia. Cic. Ook onder een morsig kleed bevindt zich dikwijls de wijsheid. Sub manu ease. Cic. In het bereik der hand zijn. Sub monte esse. Aan den voet des bergs zijn. Figuurlijk: sub ea eonditione. Cic. Onder die voorwaarde. Sub umbra foederis. Liv. Onder voorwendsel van verbond.
2. Om uit te drukken, dat een wezen aan iets onderworpen is; b. v. sub imperio alicujus esse. Ter. Onder iemands gebied zijn.
3. Tot tijdsbepaling in de beteekenis van onder, gedurende, terwvjl, btj; (soms ook tegen) b. v. sub ipsa profeotione. Caes. Bij den afmarsch. Sub exitu anni. Liv. Bij het einde des jaars. Sub luce. Liv. Terwijl het daagde.
Aanm. Sub^slaat ook met den Ablatief bij ponere, conaidëre, enz; b.v. ■nb monte consedil. Caes. Hij sloeg zich neder aan den voel van den berg. (Zie liierboven 1, B, 2).
237
III. A. Siipor staat met don vVrgt;latiof-
1. in de btiteekenis van huiijx'jijiiicI»-, iioponsï; (in plaats van r/p)i b. v. liac super ro scribam ad te. Cic. Ik zal li aangaande die zaafe schrijven.
3. Zeiden in de beteekenis van liovon, om i-ust aan te dnideri; I). v; emii supoi- intpin. cesi'vicci pendtt. Hor. Ejn zwaard hangt, boven lidt goddeloos hoofd.
A. Supoi- staat met den Acctisatiof :
1. In de beteekenis van lioojjei- lt;lan, op, ovor, op de'
Vragen waar? en waarheen'!; b. v. ssupesr aspulom amid. Cic. Ilij zit 0]i eene adder. Cubabat super x'ösrem. Cart. Hij lag hooger dan de kö-ning. Buentes super nlios alii. Liv. Do een over den anderen heen vallende. Soms ook lauj^s ; b.v. supei- Siiiiiuni naziyans. l.iv. Langs de' kaap Snnium zeilende.
3. In de beteekenis van meer* dim. bij telwoorden ; b. v. smpcii* tres molt;lios. Liv. Meer dan drie maten.
3. In de beteekenis van belialve ; b v. exercitmn super niör-quot; liuni etiani fames af te it. Liv. Buiten de piekte kwelde ook het gebrek aan' levensmiddelen het leger.
4. (Bij lateren vooral) ook in dis van «yortm-emle ; b. v. Supor «•iiMuiiii, Plin. Gedurende den maaltijd. Ook in die van iia; h. v. alia super alia nuntiabaniur. Liv. De eene boodschap kwam na de andere.
IV. Sulgt;tor, onder, heeft aielrten. en slechts bij dichters den AJblatief bij zich. Het staat met den A.c?ousatief op de vragen waari en n-aarheen? ; b. v. Plato cnpiditniem suïJter lücavit. Cic.'
Plato plaatste de begeerlijkheid onder het hartvlies, isulïtcr mnrüm ad coJortes adcehitur. Liv. Hij rijdt ouder langs de muren tfiaar de fcohorteru {Suiter Httore. Cat. Onder het strand.)
(J 30)^. Met deu Ablatief worden, buiten het reeds opgegevené,-verbonden :
1. o. De om liet Tïeroep, de bessijylieitl of den stantl aan te duiden; b. v. homo «lo seliola. Cic. Een scholier. AHquin de pon to. .Tnv. Iemand van de brug, een bedelaar. Ue sumnio löco eques. Plants Een ridder van hooge afkomst.
I». Het kan ook in plants van af» staan bij au dire, occjpgre,-discere, scire, qnreramp;re; b. v. atcdid i'ta «Ie {ah of ex) niajoribtis nattu Cic. Ik heb dat gehoord van degenen, die ouder waren.
ti. In de integro, opnieuw; dv improriso {de repetde), plotseling; de i/idustriaj met opzet; de cetera, voor het overige enz.
2. K of ex worden gebruikt :
a. Om een verjtnderin^ aan te duiden; b'. v. ex oratoVe» tor factus est. Cic. Van redenaar is hij boer geworden.
lgt;. Bij de werkwoorden van lianjjen, -vastUoucleu,
l^jlv z\jn, staat ex bij het voorwerp, waarvan iets afhangt; b. v. pendtrë ex arlrore. Cic. Aan eenen boom hangen.
c. In de beteekenis van overeenlcomstiaf met, tot vööir-«teel van ; b. v. ex arte. Cic. Volgens de kunst. Status qui est e' öatnra maxime. Cic. Een staat, die ten zeerste met de natuur overéêttquot;quot;
BB
33S
komt. E i*o iiowtrn, est. Cic. Het is in ons belang.
«1. In e conharin, Cio., integendeel; ex intervallo, Cic., van tijd tot tijd ; tx pari, gelijkelijk; e xestigio, op staanden voet.
3. Pras staat bij de werkwoorden van beweging in de beteekenis van •vooiquot; (zich) uit, a-ooi- (zicli) lioon; b. v. -px-eo se armentum agens Tiberim trajecit. Lur. Hot vee voor zicli heen drijvende, stak bij over den Tiber. I-^rce se miller e. Sail. Vooruit zenden. Contewptum vita pree so fcrunt. Cic. Zij toonen ('geven voor), dat zij het leven verachten.
4. 3?r-o wordt gebruikt: a. in de beteekenis van «oo goo»! nis, voor; b. v. homo jam jwo conclemnato est. Cic. Hij is reeds zoo goed als veroordeeld. Pro eerto habere. Cic. Voor zeker houden. Pro civo se r/ereie. Cic. Zich als een burger gedragen. Pro niliilo est. Cic. Dat is zoo goed als niets.
lgt;. In de beteekenis van -voor of naar bij de werkwoorden van t)o-ta-len; b. v. pro merito consul pVamia pcnusque ei sole it. Cic. De consul beloont of straft naar /erdienste.
c. In de beteekenis van aang-oasien, o v«reetiltomstigr mot; b. v. non duhito, pro tua pi-utlentia, quia prospicias. Cic. Ik twijfel niet, aangezien gij voorzichtig zijt, of gij zorgt er voor. His roptim pro tempore instmetis. Liv. Nadat deze zaken in haast, zooals de tijd het meebracht, vervaardigd waren. Pro eo ac dehui. Cic. Volgens plicht. Pro t-jiIji parte. Cic. Naar ieders aandeel. Pro sno jvire. Cic. Krachtens zijn recht. Consedit in sella, viuHo eicelsiore q?iatn pro liatgt;itii corporis. Curt. Hij zette zich op den troon, die veel te hoog was in vergelijking met zijn gestalte.
§ 369. Ecnige werkwoorden hebben bij eene verschillende beteekenis ook eenen verschillenden naamval bij zich, namelijk :
Atligfëre aliquid, inslaan, indrijven.
aliquem {ad) jusjuratidum, doen zweren.
jnrejurando, iemand onder eed verbinden.
aliquem in sua verba, getrouwheid doen zweren.
Alt;iire {ad.) aliquem, naar iemand heengaan.
ad aliquem, tot iemand zijne toevlucht nemen.
aliquid, zich aan iets blootstellen, iets aanvaarden.
Aemnlai-i aliqutm of aliquid, iemand of iets navolgen.
alicui, op iemand jaloersch zijn.
cum aliqtio, met iemand wedijveren; twisten.
-A-nimaclvortere aliquid in aliquo, iets in of bij iemand bemerken.
in aliquem, iemand bestraffen.
Gavere alleen staande of sibi, op zijne hoede zijn.
alicui, voor iemand bezorgd zijn, borg stellen.
aliquem, zich wachten voor, vermijden.
ah aiiquo, zich in acht nemen voor, mistrouwen, borgtocht van iemand aliquid, op iets acht geven, iets schuwen. nemen.
aliquid alicui, iets van iemand afweren.
de aliquo. re, eene zaak waarborgen.
Cetlëre met Ablatief, eene plaats verlaten (van waar?)
met Accusatief, ergens heen vertrekken, (waarheen?)
alicui, gehoorzamen, voordcelig zijn.
alicui aliquid, iemand iets afstaan.
alicui (in) a:iqua re, voor iemand in iets wijken.
alicui ni, voor iets zwichten.
2S9
Oonsulëi'o alicai of alicui rei, zorgen voor, in iets voorzien.
aliquem [aliqui'l of) de aüqua re, iemand over iets raadplegen. ia aliquem, beliandelen, maatregelen nemen tegen.
de aliqua re, zorgen voor iels.
boni, voor lief nemen, goedkeuren.
ContinCr-o aliquem of aiiquid, houden, insluiten, bevatten.
«e ab aliqua re, zich van iets onthouden.
aiiquid ab aiiquo, iets van iemand afhouden.
aiiquid, iets verbergen.
Ooutineri aliqua re, op iets berusten, in iets vervat zijn.
in aliqua re, in iets besloten zijn.
Convoniro alicui, voor iemand geschikt zijn, passen.
ad rem, in rem, voor iets geschikt zijn, passen.
(ad) aliquem, met iemand eene samenkomst houden.
ia, ad of apud aliquem locum, ergens bijeenkomen.
Conveiiit res cum re, overeenkomen, strooken,
inter hos, wij zijn van hetzelfde gevoelen.
res inter te et me of mild tecum, wij zijn het daarover eens.
mild tecum de re, wij zijn het eens over die zaak.
res in aliquem, die zaak is op iemand van toepassing.
CreUere alicui aiiquid, iemand iets toevertrouwen.
alicui, of alicui rei, aan iemand of iets geloof slaan.
aiiquid, iets voor waar houden, gelooven.
Cu.i»ere of vollo aüctd, jegens iemand genogen zijn.
aliquem of aiiquid, naar iemand of iets verlangen.
üefioor-e aliquem of alicui, aan iemand ontbreken.
ab aiiquo, iemand verlaten, iemand afvallig worden.
animo of animis, den moed laten zinken,
Ftioero aiiquid, iets maken.
aiiquid alicujus, iets tot iemands eigendom maken.
aiiquid suce ditionis, iets aan zich onderwerpen.
aliquem of aiiquid magni enz., iemand of iets hoogachten.
aiiquid of aliqua re, iets otfereu.
ad aiiquid, met iets overeenkomen, tot iets dienstig zijn.
alicui of cui/t aiiquo, iemand genegen zijn.
cum aiiquo, van iemands gevoelen zijn.
Quid facies linie, hoe, de hoe? Wat zuil gij met hem aanvangen? Imponëire alicui, aiiquid, iemand iets opleggen.
alicui, iemand bedriegen.
aliquem in aiiquid of in aliqua re, iemand op iets plaatsen. Incumbcfo rei, in of super rem, op iets rusten, steunen.
ad rem of in rem, zich op iets toeleggen.
ad rem {laudem), iets beoogen, het op iets gemunt hebben;
gladio, in gladium, zich doorsteken.
(alicui bekijven; labori, zich tot het werk begeven.)
lusiclcfe locum, eene plaats bezetten, bemachtigen.
loco, eene plaats bezet houden.
in animo, in memoria, in het gemoed, in het geheugen gevestigd zijn. Insistere viani, eenen weg inslaan.
alicui loco of in aiiquo loco, ergens staan.
in aliqmm rem, zich op iets toeleggen.
Mciuet milii, het is mij voorbehouden, blijft mij over.
me, het wacht mij.
Metwëre en timëre alicui of d« aliqno, om iemand of iets bekommerd zijc. aliquem, iemand vrcazen.
aiiquid ab aliqno, iets van iemand vroezen.
240
Mdclorturl aiicui, alicui rei, matigen, bedwingen.
alif/uid, beheeren, regeeren.
3?et£i*c Qlicui aliquid, voor iemand iets verzoeken, halen.
aliquem, iemand aanvallen.
Iccuvi, zich ergens heen begeven, richten.
aliquid ah aliquo, iemand iets vragen.
rrosiMOcrc, igt;i-ovilt;lêro alicui rei, vooraf voor iets zorgen,
aliquid, iets voorzien.
QucBi'ero (iliqucm of aliquid, iemand of iets zoeken.
aliquid ab of ex {de) aliquo, iemand naar iets vragen.
in aliquem, tegen iemand onderzoek doen.
de re, nopens eene zaak kennis nemen.
ïSccipcro alicui, iemand iets waarborgen.
se, zich temgtrekken, zijne krachten terug- krijgen.
in {ad) se, iets op zich nemen, waarborgen.
aliquid, iets hernemen, ontvangen.
aliquem iu aliquid of aliqua re, iemand in iets opnemen.
alicui of in locum alicujus, iemands plaats innemen.
ad aliquem {ad hostes), naar iemand overloopen.
aliquid [lahoieu], ondergaan, uitstaan, aannemen.
aliquid {tectum), ingaan, zich onder iets begeven.
ad aliquid, tot iets van onder naderen.
animo, invallen, te binnen vallen, aangrijpen.
Tcmpertiro aliquid, iets regelen.
sihi, avimo, iree, bedwingen, beteugelen, matigen.
{sibï) ah aliqua re, zich van iets onthouden.
alicui, iemand sparen.
quot;V acarc rti, zich op iets toeleggen, met iets bezig zijn.
re of a re, van irts vrij zijn, ledig zijn.
/Yalere aliqua re, in of door iets vermogend zijn, gezag hebben.
in aliquem, op iemand van toepassing zijn.
ad aliquid, tot iets dienstig zijn.
aliquid, aliqua re of pro aliqua re, gelden, waard zijn.
/ § 3TO. De bijvoeglijke naamwoorden drukken de hoedanigheden of eigen-sphappen van personen of zaken uit; zij worden slee hts gebruikt bij namen van personen of zaken (zelfst. nw. of voornw.) hetzij onmiddellijk, b. v. urbs magna, flet^ij daarmede verbonden door een werkwoord of detlwoord met onvolledige beteekenis; b, v. urbs est magna; Cictro creatus coutul, Cicero consid gemaakt 5fij(i(ie.
..S In liet Laüjn wordt dikwijls eeu ander woord cebruikl, waar
■^ij'een ailjectief bezigen, namelijk;
1. spmlijüs wordl, in piaals van een adjectief, t-en voorzetsel met zijne
l'PBal'nsr gebezigd, vooral dne, cum, ex en de-, 1.. v. extra culpam esse. Cic. On-^cbuldig zijn. Contra nalwam, onnatuurlijk. Sine virtute, ondeugend. Sunlomncssit:e macula. Cic. Allen zijn vlekkeloos. Poculuw ex auro. Cic. ten gouden liekcr. De Sm®0 [om eques. Plaut. Een hooggeboren ridder.
■ Dikwijls «ebruikt men in jiIühIs van een adjectief een zelfstauili^ uaamw* 'fl dentnenitlef: b. v. hoslium agmeu. Llv. Het vijandelijke lci;er. Ingeitii [acid-\f.- y*- \crslandclijkc vermogens l'ulchriludo corporis. Licliamelljke schoonbeid. (f.1quot; $ Ui, 5.)
241
3. Somlijds verandert men liel adjectief in een substantief cn verbindt dat dat door een voegwoord niet liet bepaalde zeifst. naannv.; vita cruciati tüque de decore. Cic. llpor bun eerloos leven gekweld. Ignominias dadesque dnus accepil. Snel. Hij leed twee schandelijke nederlagen.
4. üok maakt men soms van bel adjectief een substantier en verbindt dit met het bepaalde zeifst. naamw. door een deelwoord, duur orbus, cxpers, plenus, enz. b. v. corpus spolialum lumine. Virg. Len levenloos lichaam, een lijk. Urba [rulri-bus. Ov. Droederloss. Vila plena voluplalibus. Cic. Een wellustig leven.
B. Men kan ook bel adjectief veranderen in een Kubstantiel', dat een afgetrokken denkbeeld uitdrukt; b.v. florcre nobilitaie discipulorum. Cic. I\uur nobilibus discipulis). Door beroemde volgelingen vermaard zijn.
6. Soms ligt de beteekenis van bet Nederlandscbe adjectief reeds in hel Latijn-sche zeifst. naamw. opgesloten; b. v. nwleslia, verdrietend bezwaar ; acru-rium, openbare scaalkist; ardur, buitengewone bitte; calo, gematigde warmte.
7. Somlijds gebruikt men eene omschrijving met een tnssclienvoorstei of met een deelwoord; b. v. helium quod cum Persis fail. Cic. De Perzische oorlog. LiUcr graece scriplus. Een Grieksch boeii.
8. Ook vindt men bijwoorden bij een substantief gezet ter vertaling van een adjectief; b.v. omnes circa populi. Liv. Alle omliggende volkeren. Deorum swpe prac-sentiae. Cic. De herbaalde tegenwoordigheid der goden. Dit kan echter slechts geschieden, als bet substantief nog van een andere bepaling {omnes, deorum) vergezeld is; anders moet men een adjeclief of eene om-chrijving gebruiken; b. v, insulaÈ quae circumjacent. Liv. De rondomliggendc eilanden fof circumjacentes.)
(j SÏS. i. Twee adjectieven, die verscliiliemle lioedanigiaeden van één wezen aanduiden, moeten in bet Latijn altijd door een voegwoord verbonden worden, ook als dit in hel Nederlandscb weggelaten wordt ; b. v. [era agreslis-que vita. Cic. Een woeste, onbeschaafde levenswijze. Eral magna et veler e prosa-pia. Suet. Hij was uil een oud, aanzienlijk geslacht gespiolen. Zoo ook iiiultuc et graves cogitalioncs. Cic. Vele (en) ernstige gedachten.
■2. Hel voegwoord wordt weggelaten, wannee!' een der adjectieven slechts één begrip met het subs'antief uitmaakt ; b. v. navis onerana maxima. Cic. Een zeer groot vrachtschip. Vlatuae equeslres inauralae. Cic. Vergulde ruitersiaid-beelden. Dit geschiedt vooral, wanneer ern der adjectieven de piaalü, den tljil of de stof aanduidt of ook bij telwoorden; b. \. columna aurea suhda. Liv. L( n massief gouden kolom. Duae maximae finitimae genlis. Caes. ïwee gioote naburige volkeren.
3. Laat de beteekenis der adjectieven niet toe, dat zij door een voegwooid verbonden worden, \zie U) dan verandert men veelal een daarvan in een substantief (zie S 371,quot;2); b, v. summa infirmilas corporis. Cic. Een zeer grootc Jicbamelijke zwakheid.
§ STS. 1. Bij cijSfennamen gebruikt men in het Latijn slechts die twljootieveu, die de t;ol)ooi-to-olquot; woonplaats aanwijzen, (b. v. Atheidensin), die welke tot ornloi-isolnoicliiiij- dienen (b. v. maoor, minor, Africanus,) en de woorden die jjotal ot ou» vanyr uitdrukken (b, v. duo, solus, omnis, lotub.r. Teanum Apalum. Cic. Teanuin in Apulie. (Er was ook een Teanum Sidiciuum.) Dion Si/racusanus. Pomps jus maf/uns. Pompejus de Groote. Scipio Africanus. S. de Afrikaan. Asia minor. Klein Azië. Gallia omnis. Geheel Gallië. Toti Sieilia. Cic. Geheel Sieilii;. Zie 5 273, Aanm. 3. / 2. Moet men een ander adjectief gebruiken, dan zet men bij den eigennaam een paissomlon ^omoennuaiii als bijstelling, en plaatst daarbij het .adjectief gewoonlijk in den superlatief; b. v. de wijze Socrates: Socrates, liomo sapienlissimus. liet rijke Capua ; Capua, ixt-b» opulentissma. / 3. Somtijds wordt in plaats van den gemeennaara illo of isste gebruikt; b.v. Crassi i Ilias» veteris. Cic. 13ij dichters en in den gewonen stijl (elders zelden) vindt men ook wel het adjectief onmiddellijk bij den eigennaam geplaatst; b. v. suavissiinus Cicero. Cic. Onze dierbare Cicero. Epi-s-o'a Philippi, Antipatri et Antujini, triurn ptudeidissimorum. Cic. Brieven van Ph., A. en A., dr.e schrandere mannen. Ducks cat Atluuas. Ov, Hij ga naar Let geleerde Athene,
242
§ 3T''A. Moet een ailjoctiet nader bepaald worden, dan zet men daarbij een bywoortl, zelfs dan, wanneer liet adjectief of deelwoord als zelfst. naamw. gebezigd is; b. v. vere sapiens, de ware wijze. -A-pcrto adulantem nemo non tidel. Cic. Iedereen ziet den openbaren vleier.
Bij hel adjectief uf deelwoord, dat als •ubstantier gebruikt is, kan echter slaan .•
a. eetv adjeclief (of voornw.), dat lioeveelheid aanwijs!; (b. v. mulh, pauci, omncs en dergelijke): h. v. inermes bene multi. Cic. Zeer vele ongewapenden. Omnis amtms. Ov. Elke beminnnar.
b. gewone adjeclieven ook hij honum, malum en eenige dergelijke (Zie § 378,4); b. v. bonum publicum. Liv. Het openbaar weizijn. Ino|iinatum malum. Caes. Hel onvoorziene kwaad (ongeluk*.
c. Zelden andere adjectieven ; h. v. insipiens fortunatas. Cic. Een rijke dwaas. Eral fortis aeqroli. Cic. Hel was hel werk van eenen kordalen zieke.
d. De verleden deelwoorden; h. v. dictum, factum, responsum) kunnen dan, als deelwoord een bijwoord bij zich hebben, of, als substantief, een bijvoeglijk naamwoord; b. v. acute respnnaa. Cic. Snedige antwoorden. Iniqne acta. Cic. Onrechtvaardige handelingen. Petulantia dicta. Cic. Onbeschaamde woorden.
j § S'T'S. liet bijwoord lioo wordt bij ce.n adjectief of bijwoord vertaald door quiiisi; b. v. quuiu pauci orotoixs. Cic. Hoe weinig redenaars. Qiiain /acête. Plaut. Hoe aardig. Bij eenen suporla.tiof beteekent quam: zoo.... als b. v. qua.in. celerriine. Ca;s. Zoo
snel als mogelijk. (Zie § 393, Aanm. 3.)
§ ST'G. De acljectievoti. of «leelvroortlon kunnen in het Latijn als sabstantloven, gebruikt worden, doch niet zoo dikwijls als in bet Nederlnndsch. Veelal gebruikt men in plaats daarvan eene omsprekint;; b.v. tenuis animus. Cses. Een kleingeestige (man). (Is) cui vitce lumtn adeniptum. quot;Virg. Een overledene. Tardum ingenium. Cic. Een vadsige, een plomperd; of wel men bezigt een passond substantief; b. v. liomo, v ii-, femïna, ros enz. en plaatst daarbij liet atljectief als bepaling; b. v. een Griek, Graecus homo-, een dappere, rir fortimmus. In het bijzonder heeft men deze regels:
5 3'7'T'. A. Ter aanduiding van ijersoaen.
1. Om -vovsclioirteiio pei'sonen aan te duiden, kan men moe**-
-voiitii go adjectieven als substantieven gebruiken gelijk in het Keder-landsch; b. v. ii«iprolgt;i secernant se a lonis. Cic. Dat de ondeugenden zich van de braven scheiden. Admiratio auOieirtiuin. Cic. De bewondering der toehoorders. Iniquitas malevolorum. Cic. De boosheid der kwaadwilligen. Al indoctisslmis lerji veile. Cic. Door de ongeleerdsten willen gelezen worden.
2. Om •vorsclieitleiio porsoiieii aan te duiden, kan men het adjectief ook in liet «nlcelvoucl als substantief bezigen ; het is dan in -veratamolomlcn xin gebruikt ; h.v.piuri'i.um interest inter «loctum et rudem. Cic. Er is een groot onderscheid tusschèn eenen (den) geleerde en eenen (den) on vetende (d. i. tusschen de (alle) geleerden en tie (alle) onwetenden.) Sapientis est proprium nihil, qnod panitere, possit, facere. Cic. Het is eigen aan den wijze (aan alle wijzen), niets te doen, waarover hij berouw kan hebben. De Nominatief enkelvoud komt zelden op deze wijze voor, vooral niet van deelwoorden.
3. Om ecuen cnlcelen hepaalclon persoon aan te duiden, kan men het adjectief in h^t Latijn niet als substantief gebruiken ; men bezigt dan een fg-emcen asellst. naamw. [homo rir enz.] of ejn onbepaald
243
■voornw. (b. v. aliquis) en znt daarbij het adjectief ter bepaling ; b. v. sic vir fortissiimiiH acquieiit. Nep Zoo is de dappere gestorven. Homo inth prajura dejtctvs est. Cie. Die rechtvaardige is van zijn praetorschap beroofd. Scipionem non poen'Uthat habere eriMlitissimiim Iiominom demi. Cic. Scipio had er geenen spijt over, dat hij eenen geleerde bij zich had. Vidi fore ut non Torqiiatus neque Torquati cniissqimm Ssiimilit» hac esse diceret. Ik zag dat r.och T., noch een gelijke van T. zou zeggen, dat dit was. Zoo ook Romanus homo, aliquis Syrus, enz.
Uitzondering. Om eenen enkeleii^bepaalden persoon aan te duiden kan men als subslanlief gebruiken.
a. Versclieidenè adjeclieven, die door het veelvuldige gebruik sitljstanlt;ieven geworden zijn, als: amicus, adversarins, adolescens, aequalis, cognalus, senex, ricinus, adversaria enz., b.v. conferam Drusum cum Grnccho ejus «^quali. Cic. Ik zal Drusus vergelijken met Graeehus, zijn lijdgenool. l^amiliarls Hieus. Cic.Mijn boezemvriend.
ll. de namen van talkeren om eenen man aan te duiden, die lussdien zijne landgenoot en uitmunt: b. v. Poenus om Hannibal of eenen anderen Kar-lliaagsehen veldheer aan te duiden. BuitenJien kunnen de namen van volkeren ook in het enkelvoud als substantieven staan, wanneer bel gelteele volk of een {jedeelte daarvan bedoeld wordt (zie hierboven 2); b.v. lu regëre imperto populos, Komane, memento. Virg. Zoo ook Komauus, Liv. voor milites Romani.
§ 3^^. B. Ter aanduiding van
1. In het cnlcel voxicl kan alleen het onzijclig' als substantief gebruikt worden om de l»oo«laiiijgt;-lioilt;l ojj ziol» beschouwd aan te duiden ; b. v. vertim, het ware, de waarheid ; honedum, het goede, het geoorloofde ; utile, het nuttige ; malum, het kwaad ; decorum, de betamelijkheid ; b. v. plurim7inL mali crediditus fart. Sen. De lichtgeloovigheid bewerkt veel onheil. Fii itur ex rapto. Ov. Men leeft van root. Summum hominis lgt;o-imm. Cic. Het hoogste goed van den mensch. [Zie § 290, d, Aanra. 1.] Verum dicere, [ïer.] beteekent: de waarheid zeggen. Op deze wijze gebruikt men vooral de adjectieven der tweede declinatie ; die der derde komen minder voor, en slechts in den Nominatief of Accusatief, of ook in den Ablatief meteen voorzetsel, soms in den Palief ; b. v. miscere utile «1 vilei. Hor. Het nuttige met het aangename verbinden.
2, a. Men gebruikt het onatyrtijy moei-voiilt;l der adjectieven (telwoorden en voornw ) als substantief, om vorsclioiclone zalcen aan te duiden; in dit geval staat in het Nederlandsch meestal het enkelvoud; b, v. preoterita tnutare non possumvs. Cic. Wij kunnen hei verledene (de verleden zaken) niet veranderen. quot;Vetera extolliwis, recentiiun incu-riosi. Tac. Wij verheffen het oude en tellen het onlangs gebeurde niet. Hcec ad llerditm gervntur. Caes. Dit gebeurde bij Lerida.
b. Wordt een enlcele sEiialc bedoeld, dan staat het enlcelvoucl der voorna am wooi'tlen; b. v. nescierat soror lioe. Ov. De zuster ■wist niets daarvan (van die verandering). Illiitl iimeo. Cic. Dat ééne vrees ik. Ookjstaan de bezittelijke voornw. meum, tuum enz. in het enkelvoud met de nevenbeteekenis van eigendom, maaksel ; b. v. Ulum studeo ad snum perrenire. Cic. Ik zorg, dat hij tot het zijne gerake. Nihil ad do de meo. Cic. Ik voeg er niets bij van mijn eigen maaksel. A.lieni appetens, sni profvsus. Sail. Begeerig Daar het goed van anderen, verkwistend met het zijne.
c. In de naamvallen, waarin hel onzijdig met het mannelijk overeenkomt, gebruikt men ree, indien dubbelzinnigheid zou ontstaan ; b. v. nulliuts
244
roi cupidm. Nep. Naar niets begeerig. roruin im go. Cuv
Het beeld daarvan. iVos ipta natura admond, quant psiiiois rebus er/eit. Cic. De natuur zelve toont ons aan, hoe weinig-zij noodig Leeft. ConUnium suis!» rolius me, maximae sunt did ties. Cic. Met het zijne terreden zijn, is de g-rootste rijkdom.
Aantn. Eenk'e vrouwelijke en onzijdige ndjectieven betrekken zich op een uil-trelaien subslanlief; lt. v. pallia (d. i. terra); het vaderland; mtalis (d. i. dies), dc geboortedag enz. (Zie § 247,4, e.)
5 ST'O. Men zet steeds een b|jvrooz-tl ter bepaling bij een werkw. met -vollotlitro lïetoolconiss. Zie § 209, B.
j § In plaats van een bijwoord te gebruiken bij een werkwoord met
volledige beteekenis, zet men in het Latijn somtijds een luljootiof bij het onrferweri» of ook soms bij een bepaling van dat werkwoord; dit geschiedt: va. met de adjectieven, die oenen vatig;, eene voljyortlo aanduidsn ; b. v. primal, secundui, prior, pottremnn enz.
v lgt;. met die, welke eene ^enilt;gt;olt;1s$s(:omnilng; aanduiden; b.v. iiwi' tus, Indus, trepxdm, voliintarins, vrij willig; ; /aatus, stilzwijgend enz.
Nc. met untis, sol/es, alleen, omuii, jutivei-sus, ?iullut, volstrekt niet (ge.in ;) ramt, zelden, enz.
\cl. met frequent, in groeten getale; con fa tus, opgehoopt; aamp;sews, bij afwezigheid ; preesens, in tegenwoordigheid enz. b. v. aurea piriiua sat a est adaH. Ov. De gouden eeuw is het eerst voortgebracht. Crasso et Antonio Phijippus pi-ox iitms; nccedrbnt. Cic. Ph. kwam liet naast bij C. en A. Invttusi id feci. Cic. Ik heb dat met weerzin gedaan. Ille frat iitni*-* timendus. Cic. Hij alleen was te vreezen. Scxtns ah armis imlliisüi discede-but. Cic. Sextus legde de wapenen volstrekt niet neer. Stnains frequent convênit. Cic. De senaat kwam in grooten getale bijeen. Venio in senatu n frocjiiens. Cic. Ik kom dikwijls in don senaat. Sublimit ahiit Romulus. Liv. R. is hoog in de lucht verdwenen. Pruflens ad interitum ruehant. Cic. Ik liep met voordacht in het verderf. De luiivoi-sa, philosnphia dictum est. Cic. Over de wijsbegeerte in het algeirefn is gehardekl geworden.
Aanm. i. Men moet een bijwoord gebruiken; wanneer dc zin niet toelaat dat men de bepaling bij liet onderwerp plaalse; men kan dus wel zeggen tardus of inrde venit, laclus of lactc ahu, maarniet suauis can lat ,'oor suauiler canlat. Diehlers gebruiken echter soms adjectieven, waar eigenlijk een bijwoordelijke uitdrukking (b.v. van lijd of plaats) moest slaan; b. v. lupus gregnbus nocturnns obitmbidal. Virg. De wolf zwerft des nacbts om de kudden.
li. Men bezigt ook een bijwoord, wanneer men niet de gesteltenis van bet onderwerp, maar de wijze der liandeling- wil uitdrukken; b. v. T(toscienler caneftai. Suet. Tilus zong naar de kunst. (Sciens c/tncbal is ; zong willens en wetens).
c. In de böleekenis van de eerste, de laatste, alleen enz. bezigt men primus, post remus, solus enz ;. in die van hel eerst, hel laatst (op de eerste of laatste plaats, voor de eerste of laatste maal enz.) en in die van slechts gebruikt men prim urn, solum, enz.; b. v. ultimus hanc urbem adii is; ik ben de laatste, die deze stad bezoebl; vltimum hanc urbem adii is; de laatste maal heb ik deze stad bezoebt; hanc urbem ultimam adii is; deze slad was de laatste, die ik bezoebt. Zie § 64.
Aanm. 2. Over bet gebruik vau eenen Accusatief in plaats van een bijwoord, zie § 315, 2, Aanm. 3.
/ § a. Het woord par-s, gedeelte, wordt in het Latijn uitero-
laton, wanneer daarbij een substantief in den Genitief en zekere adjeetieren ter bepaling moesten staan ;
/ to. genoemd substautief wordt dan niet in den Genitief gezet, maar'
245
iii «Ion nanmva.1, waarin pars Lad moeten staan (slechts in den naamval, niet in liet geslacht eu getal);
j liet axljootief, dat anders met pars moest overkomen, komt dan inot genoemd stifgt;stantiotquot;ovoreon in geslacht, getal en naamval; deze adjectieven zijn primus, vltimus, extrenins, poslremus, sitmmus, intimut, injimus, novissimus, meditis, reliquus, irnus; b. v. summiis mons a Labieno tenc.-latur (voor summa pars moidis). Cïes. De top des bergs was door Labienus bezet. Prim is labris aliquid yastare. Cic. Iets rast het voorste gedeelte der lippen proeven. Ah imis unguihus usque :ilt;I verticem sunimum. Cic. Van het laagste gedeelte der nagels tot het hoogste gedeelte van den schedel; \an top tot teen. Kx. ititima pliilosopiiia. Cic. Uit de diepten der wijsbegeerte. In. extrema opistola. Cic. Op het einde des briefs.
kanm. Men vindt echter somn penoem.Je adjectieven in het onzijdig enkelvoud gpplaatst, en dan staat hel 5ul).slaotilt;rf daarbij in den Genitivus partitivus; 1). v. in ertrevi* ejjistulae. Ci.c. Op het -inde des hru-fs. Summum nquae. Cic. De oppervlakte van het water. Ook vindt men het onzijdig mettrvoud ; b. v. Summa pccfons. Cic. Het bovenste gedeelte der bortt. Ook in extrema parte epittolae. Cic.
§ 3amp;%£. De vergjoiyVtenïlo trap van meerderhoifl
wordt in het Latijn uitgedrukt, door het bijvoeglijk naamwoord of bijwoord in den comparatief ie zetten,- het woord lt;tan wordt vertaald door «puim, en de namon clor »-oas«ns, die men vergelijkt, komen in «lenzelttlon naamval te staan, indien zij beide onder worp zijn of-v-an l«ot!colflt;le woord aflian^en; b. v. ijjnoratio fnia-rorum malorum ntilior est, quam seientia. Cic. De onwetendheid van toekomstige onheilen is beter dan de kennis daarvan. Mnlli homines con-tentionis si/ni cupitliores quana veritatis. Cic. Velen zijn meer begeerig naar twist dan naar waarheid. MiUiadis ratio amicior omnium libortati «inam sine fuit c'lominationi. Nep. De zienswijze van Miliiades was meer gunstig voor de vrijheid van allen, dan voor zijn eigen grootheid.
Zoo staat ook de Aooxisatief na quam bij esnen Acc. cum. Inf.; b. v. seutlo, locuplttiorcm esse l nijuatn Latiuam, quam Gi-reocam. Cic. Ik vind dat de Latijnsche taal rijker is, dan de Grieksche. Zie § 263, Aanm. 7.
Annm. 1. a. Wanneer liet tweede lid niet van lielzelfde woord nritacig-t,
als het eerste, dan moei het tweede lid gewoonlijk in den Nominatief slaan, als onderwerp van het werkwoord esse, dut dan niljtedrukl of verzwegen kan worden ; li.v, vicintis ttius weliorem equuin habel quam tuus est. Cic. Uw nalinur heeft een beter paard dan hel uwe. Cordw, homini graliosiori quam Calidius est, argeuüm reddidüli. Cie. Gij hebt het /.ilver teruggegeven aan Cordius, een man die meer in aanzien is, dan Calidius.
1». Slaat echter het eerste lid in den Accusatief als voorwerp, dan ' Kan men ooit het tweede lid in dien naamval zetten en esse weglaten; b. v. eqo hominem callidiorem vidi neminem quam Pltormiouem. Ter. Ik heb geenen listigeren man gezien, dan Phonuio is.
c. liet werkwoord eise wordt altijd nitgedrnkt, wanneer liet achter quam in eenen anderen tyd moet slaan, dan vóOr quam-, 1). v. dixit se muniliorem fore, quam Afncanus fuisset. Cie. Hij zeide, dat Inj beier versterkt zou zijn, dan de Afrikaan zulks geweest was.
Aanm. 2. Indien na quam hetzelfde substantief moe.st staan, als vóór quam, dan wordt het na quam gewoonlijk wegpelaten; b. v. Themüloclis nomen, quam Solonis (d. i. nomen) est ilivslrius. Cie. Morin perniciosiores sunt animi, quam corporis. Cic. l)e ziekten der zie! zijn verderfelijker, dan die van het liehuam (niet quam illi corporis). Zie § -401.
Aanm. 3. Quam wordt ook gebruikt na non alius, nullus alius, geen ander,nihil aliud,mels anders, quid aliud, wat anders. (In plaals van quam kan ook nisi staan). Ook staat quam achler werkwoorden en uitdrukkingen, die de beleekenis van den comparalief in zich bevatten, als: malo, prcesUU, ante, posl, ultra enz.; b. v. valê.re
BB.
246
malOy quam dives esse. Cie. Ik wil liever gezond dan rijk zijn. Saepe lacëre praealal quam loqui. Cic. Dikwijls is liel beter te zwijgen, dan te spreken.
Aanm. 4. Hel voegwoord quam wordt mei het tweede lid der vergelijking soms voor hel adieclief gezel, dat in den comparatief slaat; b. v. Themisloclis nomen, qaam SoloniR, est illuslrius. Cic. De naam van Th. is beroemder, dan die van Solon. Accipere quam facere praeslal injurinm. Cic. Hel ii beter onrecbl te lijden, dan te plegen. In plaats van quam vindt men soms ac of alque bij eenen comparaiief gebruikt; b. v. 7wn Apollinis magis verum atque hoe responsum est. Ter. Een antwoord van Apollo is niet meer waar, dan dit.
§ 3(^3. Het voegwoord kan somtijds -wograrelaten. wor-
flen, en dan komt het tweerto lid der vergelijking in den A.lgt;la.tieC te staan; dezen Ablatief plaatst men dan gewoonlijk vóór liet adjectief, dat in den comparatief staal, en somtijds zet men hem zelfs in het begin van het voorstel.
\ A. 1. Men raag lt;]iiiiiii wojj-ltitoii, wanneer het tweerto lilt;l der Tergelijking een aselfstanclij; uuiimw., -vooi'iiaam w. of tlool-
■woorrt is, en in den ZVominatief staat of, te gelijk met het eerste lid, in den Accusatief als onlt;1erworigt; van eenen InGnitief; b.v. nihil -virtuto pulchrius. Cic. (voor quam virtusj. Niets is schooner, dan de deugd. ILiaorima nihil cilins arescit. Cic. (voor quam lacrima). Niets droogt spoediger, dan een traan. Deus major est ac potenl'or eaiictis. Sen. üod is grooter en machtiger dan allen. Melius Clir-ysippo dicit. Hor. Hij zegt het beter dan Chrysippns. Ea torma vllam neyat esse pttlchriorem Plato. Cic. P. ontkent, dat er een (vorm) schooner is dan die (vorm). Voor quam earn for mam.
2. Men kan dikwijls ook quam weglaten, wanneer hel eerste lid als voorwerp in den Accusatief staat en het tweede ook in den Accusatief kun slaan of inden Sïomi-natier als onderwerp van esse ; doch dit geschiedt alleen, wanneer de comparatief een bijvoeglijk naamw. is (niet wanneer hel een bijwoord is), en wanneer dasrdi-or geen dubbelzinnigheid ontstaat; b. v. llerodolum cm' veraciorem ducam Ennlo ? Cic- Waarom zou ik Herodotus voor geloofwaardiger houden, dan Ennius/ (voor quam Ennium of quam Ennius eral.\ Neininem hyeargo majorem virum Lac;daemon gemul. Val. Max. L. heeft geenen grooleren man voortgebracht, dan Lycurgus (was).
Dichters laten quam dan ook soms weg bij den comparatief van een bijwoord; b. v. quam [urbem) Juno fertur tarris magm otnnibut coluissc. Virg. (voor quam terra» untnev.)
Aanm. Om genoemde reden slaan bij den comparatief de Ablatieven-oplnlo-iii-, exspertatione, naar verwachting; spe, naar hoop; eei|uo, Justo, naar billijkheid; solito, naar gewoonte; dicto,dan gezegd was, necessario, naar behoefte, enz.; deze Ablatieven slaan dan in plaats van quam opinio erat, dan men vermoedde enz. b. v. mililes longius necessario procedebant. Caes. De soldalen gingen verder vooruit, dan noodig was. Velocius solito currere. Ov. Sneller loopen, dan naar gewoonte. Üp dezelfde wijze slaat quam of de Ablatief bij alius ; b. v. alius isto. Hor. Een ander dan deze. [Voor alius quam isle.\ Ne pules alium sapiente bealum. Hor. Men boude niemand anders dan den wijze voor gelukkig.
§ 3S4. B. Men moet quam -vreglaten:
1. Wanneer het t-weecl» lilt;l -der vergelijking een Ijoti'dclcoly 1c ■voornw. is, dat in den TN oiiiiinit ief of Acciusatiet moest staan ; b. v. Polybium lequamir, tjuo nemo fuit diligentior. Cic. Laten wij 1'olybius volgen, naarstiger dan welke er niemand was. (voor; nemo fail diligentior quam qui). Simulacra, lt;]uiCgt;us ni/tii perfectiut videmus. Cic. Beelden, volmaakter dan welke wij niets zien. (voor tidemus nihil esse per/cctius quam quee).
Aanm. In dit geval bezigen wij in goed Nederl. gewoonlijk den superlatief zonder ontkenningswoord; dus; 1'. die de naarsiigsle wus; hel volmaaksle wal wij zien. Slaat de comparalief in hel Latijn in een vragend voorstel, dan bezigen wij ook den comparatief mcl want; b. v. seneclus adolcscenlalos doccal; quo quidcin opere
247
qiamp;l polesi esse prteclariusl Cic. De grij-saard onderwijze de jongelingen; wan I wat kan er uitslekender zijn dan dat werk ?
2. Wanneer het tvvecdo lilt;l der vergelijking in de hoogste of in aïoor Hoojjo mate de eigenschap bezit, die aangeduid wordt door het adjectief, dat ia den comparatief sunt ; b. v. rus darior luoo (of (-10I0). Cic. Eene zaak klaarder dan het daglicht. Bulcior xnelle, O»-. Zoeter dan honig. Carior uiiro. Tib. Hooger in waarde dan giad.
3. Bij inforio!• en posterior; b. v. inferiut majostato sua.. Tac. Beneden hunne waardigheid. Suam salutem posleriorem sa.luto eommuni ducore. Cic. Zijn eigen heil minder dan dat vaa deu staat achten.
§ 3SS. Men mag qnam niot vvojjlüttüi :
1. 'Wanneer het twoelt;lo litl der vergelijking iu den Genitief, üatief of Ablatief staat ; men moet dus zeggen : multi h i mints con-teHtionm sunt cupiJiores qu.am -voritatiss. Cic. Miltiadis ratio amicio r otnniu/n libertati quam suïb fait lt;llt;gt;iiiiniltioiii. Nep. ^ 2. Wanneer het a;\ioetief, dat ia den cjmparatief staat, in den Genitief, Datief of A.lgt;latief staat; b. v. Cord to, homini gi-a-tioaiori quam. Cmlidius est, argentum rediididi. Cic. Gij hebt het zilver teruggegeven aan Cordius, eea man, die meer in aanzien is, dan Ca-lidius.
Dichters lalen hierbij quam weg ; b. v. Lucili ntu, noslrum melioris ntroque. Hor. (voor melioris qu,:tm ulerque nostrum). Op dj wijie van Lucilius, die ueiei-is dan wij beiden.
3. Wanneer door weglating van quim dubbclzinnigfiioicl ontstaan zou, vooral als de beide leden der vergelijking van de eerste declinatie enkelvoud zijn ; b. v. Ilibernia minor est quam Britannia. Crs. ler-Imd is kleiner dan Britannië. Men kan quam weglaten bij den Acc. cura laf. en dus zeggen ; Ccesar scribit Jlibtirniam Britannia minorent esse.
4. Wanneer het tweede litl der vergelijking eea Avei-icwooi-rt cl een geheel voorstel is; b. t. canis timidus vehe/nentius latrat quam moröet. Curt. Een vreesachtige hond blaft harder dau hij bijt. Quid est ftultius quam incertu pro certis liabere? Cic. at is er dwazer, dan het oazekere voor zeker te houden? Zie § 317, Aanm. 2.
Aan\n. Quam mag weggelaten worden, wanneer de comp. gevormd is met magis of minus', b. v. nullum officium referenil» gratia magis neassariuin est. Cic. Geen plicht is dringender dan die dor dankbetuiging, ttac nemo minus inep-tics fuit. Ter. Niemand is minder zot geweest dan hij.
§ 3!«stgt;. Hoeveel eene zaak eenc andere overti-eft, wordt door dsn .A-Olatief uitgedrukt. Zie § 346 en 389 Aaam. 2.
Aanmerking, i. De comparatieven magis, plas, amptius en potius moeten niet met elkandèr verwisseld worden; ■ i ••
1. atagis [vehementer of valde, magis. mixime) is een bijwoord en staat bijgevolg ter bepaling bij ailjestieren, werltvirooriljii ol bijwoorden, het beteekent; in hoogcren graad en beantwoordt aan de vraag noe .' of toe-zeer'!; b. v. nullum offisium misfit nece«»ariuiii csl. (.ie. Geen plieni is dringender. Enspecto lu'is JUer is, Le ipsum multo uiagis, 'ae. Ik verwacUt uwe brieven, ducli u zeiven 'nog veel meer. Magis magisque. Cic. Meer en meer; hoe langer, zoo meer. _ _.
quot;1. Plus (mullum, plus, plurimum) is een adjectief, dat als substaatier in den Nominatief of Accusatief gebruikt wordt en van den Gcnilivus partitivus gevolgu is. (Zie g 21)0.;; liot bolcekenl: ccncgrojle menigte en üjanuvoordt aan de M'aajj hoeveel..
248
Ii.v. virnini. Ge. Meer knicblen. Ook staat '.iet daarom altijd Lij telwoorden; li. v, plu* ijuüDi (jualitoy gt;i! ill ia iLovnuutH. Liv. Meer dan -4000 menschen.
lt;gt;. Amplius wordt van ruimte en tijd gebruikt in de beteekenis van verder, Innger [of ook nu niet meer — non b. v. non amplius horis qualuor. (iaes. Niet langer dan vier uren. Non urapliu* novem annos nat us. Nep. Niet ou-«ler dan negen jaren. Ook staat amplius op de vraag hoeveel?] b. v. non am-, plius duobus mil lib us vnlitum habuil. Sail. Hij bad niet raeer dan 2000 soldaten. Soms gebruikt men ainpiius of jtlus.
i. Potius b=teekent liever, eerder; b. v. abeo polius. Plaut. Ik vertrek liever.
Bij genoemde woorden valt nog op te merken;
a. Eemge werkwoorden kunnen vergezeld zijn van plus, dat dan als bijwoord in plaats van magis slaat; b. v. an ille quemquam plas dllexit? Cic. Heeft bij iemand meer bemind. Viliosi principes plas exemplo quarn peccato noceat» Cic. Slechte vorsten schaden meer door hunne voorbeelden, dan door hunne fouten.
b. Men gebruikt altijd plus om aan Ie duiden dal een woord niet krachtig genoeg is; b. v. opes plus quant mediene. Liv. Meer dan middelmatige middelen.
Aanvierliinj 2. Plas, amplim en minm worden op de volgende wijze gebezigd :
u. men kan daarbij lt;|uain. g-obmilcen of -wegrlaten; de Kiilistmrtleven, telwooiVlon. enz., die daarbij staan, belioucleii
den itunm-val, die lm n volgens hunne plaats in het voorstel toekomt; b. v. hoslium plus qumqui millia. ccesa, Tlomanorurn minxis mille intcr-fecti. Liv. Meer dan 5000 vijanden zijn gesneuveld, minder dan 1000 Ko-meinen zijn gedood. A'ok un sunt plus quarn quatuor coloribus, Cic. Zij hebben niet meer dan vier klenren gebruikt. Non amplius novem annos natas. Nep. Plus pai-» óimidia. Liv. Meer dan de helft.
Tgt;. Staan plus, amplius en minm inden ÜVoinliiatiof of A-CCiisa-tiof evenals de substantieven en telivoorden, die daarbij staan, dan kan men deze laatste «ok in den Ablatief plaatsen met weglating van quam ■ b.v. plus tnginta annis natus sum. PI. (voor quam triyinta annos.) Ik ben ouder dan dertig jaren. Non amplius «Itiobas millibns miHium hahuit. Sail. Hij had niet meer dan 2000 soldaten. Plus ti-itliio Romce fu.it. Cic. Hij is meer dan drie dagen Ie Eome geweest.
c. Plus, nmplus en minus blijven meestal oiivex'anclercl; b. v. non sunt usi plus quam quatuor coloribus. Cic?. Zelden vindt men plnres quam met een meervoud ; b. v. plurc» quam decern nates. Liv. Meer dan tien schepen.
lt;1. Wanneer plus, amplius of minus ondorworp zijn en van een iKiecrvoutl met of zonder qmm gevolgd worden, dan komt het -werk— -\voorlt;l altijd in het meervoud te staan; b. v. plus decent millia homi-nuut eraiïfc. Liv. Er waren meer dan tienduizend menschcn.
e. Plu*, ampliui en minus staan .soms met een ontkenning tustchen of achter het tweede lid: h. r. suna-torlt;t$ triyinta nun minus adfuerunt. Cic. Kr waren niet tuinder dan dertig raadsiieeren tegenwoordig.
Aanm. 3. a. Wanneer een adjectief of bijwoord dat lengte, hoogte, breedte, diepte aanduid'..in den comparatief staal, dan komt de maat in den Accusatief loader quam; i». v. digltum non altior uunm. Lucr. Nicl dieper dan eenen vinger. Non Ion-gins millia passuum octo. Caes. Niet verder dan 8000 schreden. Zie § 311, 2.
b. Slaal de comparatief In den Nominatief of Accusatief, dau kan men de maat in den Ablatief zetten; b.v. fossa altior decern pedibus. Caes. Een gracht van meer dan tien voet diepte.
c. Men kan in plaats daarvan den positief gebruiken en plus, amplius of minus bij de maat zetten (volgens Aanm. 2.); b. v. nix minus quatuor pedes alia jacuil. Liv. De sneeuw lag minder dan vier voet hoog.
Aanm. 4. Op gelijke wijze slaal de Accusaiief of Ablatief bij nalus rael major en minor. Zie J 332, Aanm. 1.
2«
aiuieer twee «tjjeusflinppeii gezegd worden iu \ct-schilienden graad aanwezig te zijn bij hetzelfde wezen (of twee wijzen bij dezelfde handeling), dan zet men de niliectievon of fey woorrten, welke die eigenschappen of wijzen uitdrukken, beitlo in tien coinparatlel; b. v. concio fnt -verioiquot;, quam g-i-titiof populo. Liv. De redevoering was meer waarheidlievend, dan aangenaam aan het volk. R)mani qiueda m SJla fortiu», quam folicius genermt. Liv. De Romeinen hebben eeni-ge oorlogen met meer kracht dan pel uk gevoerd.
3. Men kan ook de beide adjectieven of bijwoorden in den |gt;ositio£ laten staan en bij het eerste of niimirs zetten ; b.v. dhertus m.a.— ijis est, quam sapiens. Cie Hij is meer welsprekend dan wijs.
\ § 3Ss*. 1. Wanneer men van twoo wezens spreekt, dient de compa-ratiof in het Latijn om den Itoog-sstoa gfr-uacl aui te duiden (in het Ned. slaat dun soms de superlatief); b.v. queeritur ex duoLus uier ad, ex
plüribus quit dijniitinus. Q. Men vraagt, wie van twee de beste is, en wie van verscheidenen de beste is. Duns a te aüccepi epitlola»-, rtspondebo igi\ tur prius. Cic. Ik twee brieven van u ontvangen : ik zal dus den
eersten het eerst beantwoorden. quot;Zoo ook imijoa- pan, hst grootste gedeelte;
•*
majox' natu, de oudste enz
ƒ 3 Om dezelfde reden gebruikt men den comparatief bij de namen van lanrton en 4;«^wessten, wiarvan er twee zijn, of die uit twoo declets bestaan; in het Ned. staat dan de positief; b. v. tnajox* Gr/scia. Liv. Groot-Griekenland of Beneden-ltaliü. Armenia miiioi* E. Kls'in - Armenië. Gallia citei-ior; C\c. Het gedeelte van Gallic, dat dichter bij ons ligt.
,§ 3!S5£gt;. 1. De cosiipai-atief staat soms in plaats van den positief om-eenen lioojyon graad uit te drukken : b. v. mdla rei uimJoi- sine Themi-docle gerebaiur. Nep. Geene zaak van belang werd zonder Th. verricht. / 3 a. Soms geeft de comp. esnen al to hoojjoa of vrij lioo-trraail aan (Ned. te, al tv, rrij) ; b. v. Themistodes lilgt;erius4 ci-velat. Nep. Th. leefde al te vrijelijk. Obscariora svnt DUamis pltraque gesta. Nep. De meeste handelingen van Datames zijn vrij onbekend. ' 1gt;. Een vrü liootpo graad kan ook uitgedrukt worden door satis ; een al te lioojyo door nimis, beide met den pusïtici ; b. v. «satis magna pecunia. Cic. Eene vrij groote som gelds.
o. Ligt in een adjectief of bijwoord resds de beteekenis van te reel, dan is de positiot voldoende; b. v. esset conimeniorare. Cic. Het
opnoemen zou te langdurig zijn. Zoo ook set-o, te laat. Wil men echter al te bepaalder uitdrukken, dan zet met nimis bij den positief; b. v. nimls cilo. Cic. Te vroeg. IVimius is atljectiei; het kan als substantief gebruikt worden; b. v. mediocritas est inter nimiuxn et parum. Cic. De middelmatigheid is tusschen te teel en te weinig. Paula nimium. Cic. Wat te veel.
Aanm. i. u Te geroot (te klein enz.) of vrij groot naargelang- van iet» wordt uilgedrukl dour den coinparalief mei quam pro; b. v. minor ccedes, quam pro lunta victoria fuil. Li.-. Hel LloedLai-l was vi ij gering naar gelang van (voor) zoo groot cenc overwinning. (Zie § 368, 4.)
li. Te g-root (ie klein, groolsr enz.) dan dat wordt vertaald dorp dnn roiu-paratief met quam ut of qnsm qui gevolgd van dun Coujiinctier; ü. v. uria munltlor craL, quam ut capi posset. Curl. Do slad w.is is; ^eer wrsierk l, dan dat zij kon ingenomen worden. Damna sunt qu;»rij ei-.ieë (BSliitiuri
possinl. Liv. De nadeelen lijn te groot, dan (lat zij tiuniieu gescnai wuraen. Zie § 4i3 en 463..
cc
Bies te omdat (dewijl) wordt vertaald door co met eenen compiirnficr en qjtoiil; b. v. Cjnjligere cupiebnt-, eoque inagiü, «iiiiiid utile arbilrnbalur. Nep. Kij verlangde slag te leveren, en dit des ie meer, Jewijl bij liet voor nuillg bield.
b. Slaat bij hoe—«les te een der woorden men, ie;i»ainl of iets, dan wordi lioe vertaulJ door «it 9|!gt;isi]lt;ie met eenen «uyet-latief, en «?e»le door ita mei eenen anderen superlatief; b. v. ut quis-jise esl vir uptimus, gt;ta ditBcilIime nhos improbos suspicalur. Cic. Hoe boter men is, des te minder gelooft men dat anderen sletbi zijn.
c. Ita wordt soms nitg-eSaten; b.v. til quisque maxime perspicit, quid veris-simum sit, is sapieutisximus haberi sold. Cic. Hoe meer men inziei, wat waar is, voor des te wjzer wordt men gebonden.
d. Is ut gevolgd van eenen superlatief mei est, da'n kan men ut est en ita weglaten, en dan komt quisque met den superlatief in den naamval, die gevorderd wordt door bet werkwoord van bet lioofdvoorstel; b. v. optimum quidque ra-rissimum est. Gie. Hoe beter iets is, des le zeldzamer is liet. (Voor ut quidque est optimum, üa rarissimum of quo quidque est melius, eorarius). Maximne cuique fcr-tunae minime est credendum. Liv. (voor ut quueque fortuna esl maxima, xtu mini-me ei credendum. enz.) Hoe grooter het geluk iï, des le minder moet men er op betrouwen.
Men vindt hoe soms vertaald door quam en dts te door tam' b. v. quivi quisque pesshne fecit, tam tMaxime tutus eit. Sail. Hoe slechter iemand gehandeld heeft, des te veüjger is hij.
5 300. De vergelijkende trap van mintlorliei*! wordt uitgedrukt met behulp van niiuiis en den positief, of wel men zet nou of een ander on tkoniiinsysswoord bij tam, aqite, enz.; b. v. respondeio tibi mlnns veliementer, quam a'js te sumprovocatus. Cic. Ik zal u minder hevig antwoorden, dan ik door u uitgedaagd ben. lidem tuhores non sunt seque jjretvos imperatori et militi. Cic. Dezelfde werkzaamheden zijn niet zoo zwaar voor den veldheer als voor den soldaat.
Tam wordt soms weggelaten , b. v. homo non, quam isii sunt, glonosus, Liv. Een man minder verwaand dan dezen.
§ 301. Den vergelijkenden trap van jjeiyiclioitl drukt men uit :
1. door tam — quam, zoo —- «As met den xJOSsitief ; b. v. tam
fui libor, quam gnutus tuns. Plant. Ik ben zoo vrij geweest, als uw zoon. Tam earn reddam atiram, quam carho est. Ter. Ik zal haar zoo zwart maken als kool. Op dezelfde wijze gebruikt men tantope-i'o — qixautopëi-e, tantum — quantum, zoo zeer -— als ; tamdiu — quamdiu, zoolang — als; to tie» — quoties, zoo dikwijls — als enz. Zie § 428.
2. door SBquo — ao (atque) met den positief ; b. v. mild carus c»quo es, ac fuisii patri. Cic. Gij zijt inij evenzoo dierbaar, als gij het uwen vader geweest zijt. In plaats van cecjue kan ook eene andere uitdrukking van gelijkheid ot verscheidenheid staan, als par, similis, dispar, alius, pariter^ pervide, aider enz.
3. door non minus — quaui, niet minder — dan ; coenzeer —• n's; b. v. Thémistocles non minus in rebus gerendis promptus,
2Ö0
Aanm. 2. a. Moo—flo« to wordt vertaald: lioo door lt;iixo of
231
«insim exeogitandii er at. Nep. Th. was evenzco handig in het uitvoeren als ia het uitdenken van plannen. Pat rui hominibus non minnamp;s eu-i-u dehtt esse, quam liberi. Cic. Het vaderland moet den menscheu evenzoo dierbaar zijn, als hunne kinderen.
i'!4. D'jor non met dsn comparatiof of door non nxtijyis—■ cVuam {non plus—quam) met d,;u deze wending moet vertaald
worden :
:i. door niot nieoi*—lt;la,n, evonxoo -woinijy — a-ls;!, wanneer de hoedanigheid of eigenschap bij liet tw«ocle lid niot plaats heeft of slechts in «gt;*oiquot;iiifgt;-on graad; b. v. Epannnondas gloria non fait cvipi-«liov, quam pecunice. J. E. was evenzoo weinig begeerig naar roem, als naar geld. ]\on inajgis at sanus, quain id corpus, quod in morbo est. Cic. Hij is evenmin gezond, als een lichaam, dat ziek is.
lgt;. Door omzetting der beide leden, die men dan verbindt door even-woo kooi*—als, wanneer de eigenschap bij het «oi-ssto lid in lioo-graad plaats heeft, en bij het twoetlo lid ovcnüeor; b. v. Fa-hins non in armis prsestantior fud, lt;|iuiin in toja. Cic. Fabius was even uitmuntend in vrede als in oorlog (ook; in toga nou minus prtsstnns fuit, quum in amis.') Moverut eos regis non virtus lt;|iiain dementia.
Cnrt. Zij waren evenzeer door 's konings edelmoedigheid, als door zijne dapperheid bewogen. Eum non tu amus plus ego. Cie. Ik bemin hem zoozeer, als gij.
o. Door niet zoovioor* — als -wel (veeleer), zonder omzetting der beide leden, wanneer aan hot ■twoetlo litt dc gt;-ooi-l£oni- gegeven wordt; b. v. jus non legibus qnam nat ar a vat eh ut. Sail. Het reeht had
toen kracht, niet zoozeer door de wetten, als door de natuur. Evenzoo ; hac non potius accusatio, rpiam defensio est eiistimanda. Cie. Dit moet met zoozeer voor eene aanklacht, als voor eene verdediging gehouden worden. ƒ § 30SJ. a. IVo*»quot; bij eenen comparatief wordt vertaald door etiam; b. v. in animis exsistunt ctiatn majores varietateï. Cic. In de zielen zijn nog grooter verscheidenheden. Hoe ctiani ma gis. Cic. Des te meer nog. Bij lateren vindt men ad hue.
1«. Soms vindl men niagis of 'potioüi bij cenen eomparaliof of Lij male, prcestal eiu. gevoegd; li. v. se ab omnibus desertos pofia«, quam ahs te defensos esse malunl. Cie, Zij willen liever van allen verlalen, dan van u verdedigd zijn.
c. De coraparalief drukl somlijds eenen nog lioogeren graad uil, diin de superlatief, indien deze daarbij slaal; b. v. iniserior sum, quam Lu,quai es iniserrima. Qic. (Zie ^ 3931
I § 3tgt;3. a. De superlatief duidt in liet Latijn of wel den lioogrsten aan; b. v. Socrates est omnium supjontissimns» judicaius. Cic. Socrates is de wijste van allen geoordeeld.
/ Igt;. Of wel hij duidt eenen xoer lioogfen «•-i-nart aan, zonder vergelijking; b. v. ego iniserior sum, quam tu, qme es m^sex^ima. Cic. Ik ben ongelukkiger, dan gij, die zeer ongelukkig zijt.
I Om eenen zeer hoogen graad aan te duiden, kan men ook valtlo, atlmodum, apprlme, appi-iniis, ennipirimis, ssnmine, peï*, quam, porqiiam, pi-ï», oppido, maxime, sane of beno
met den positief bezigen; (Zie § 59 Aanm. 2.) b. v. appviin© nobilis. Ter. Zeer edel. Sjummc officiosus. Cic. Zeer gedienstig. Praacntus, Caes. Zeer
259
scli«rp Quam Itontüe. Cic. Zeer fatsoenlijk. (.mi Ijoiio taayna catena sua ■crnit. (!ic. ~4lij ij met zijn zeer talrijk gevolg gokoiDen.
\ Aanrr.. 1. De ssapox-latiof wordt voi-wtor-lct door bijvoeging van
lonjfG!, mul to. «nciitti, mius, unuis oinuiuiii; b. v. Sajunium
cioilas lo!»a,lt;' opultidissima fait. Liv. S. was ver de rijkste stad. quot;Vel mini-
in tt sen tuint. Cic. Zij nemen zelfs het geringste waar. V el maxime, videtur es-te
sapientis. Cic. Het schijnt bij idtstek het werk van den wijze te zijn. Umxi»
omnium maxime florebat. Nep. Hij muntte ten zeerste uit.
\ Annm. 2. De superlatief gevolgd vi»n qnistiue moet in het Ned. vertaald 'norden door alle mei den positler of door het bepalend lidwoord met den superlatief; men kan daarbij soms de woorden Juist, altijd of telken» loegen ; b. v. Epicurios doctissimns quisqne conlemnil. Cic. Alle geleerden (de geleerdslen} veraeblen de Eplcuriërs. 0|itimiis quisqne confüelur se mulla ignorare. Cie. Juist de besten bekennen, dal zij veel niet welen.
/ Aanm. 3. a. Zooveel als uien kan, zooveel ais mogelijk wordt ver-faald door quam of quautus mei den superlatief en bet werkwoord posse; de super lalief wordt dan in hel omslandigbeidsvuurslel geplaatst; b.v. quam
maximas potest, co pias ar mal. Sail. J. wapent zooveel troepen als hij kan. Tan la est inter cos, quanta niaxiana potest esse, distantia. Cic. Er beslaat liisschen ben een zoo groot verschil, als mogelijk.
Quam of ook quantum ut slaat bij adjectieven en bijwoorden; quantus staat bij maximus, en is dan meestal voorafgegaaa van lantus. Men kan ook ut potsum gebruiken; b. v. sic te comwendavi, ut dihgentissime potui* Cic. Ik heb u mei zooveel zorg als mogelijk aanbevolen.
,b. Men kan ook posse weglaten en quam met den superlatief bezigen ; b. v. provincier. quam inaximnin niilitum numcrum imperal. Caes. Hij beveel! aim het wingewest zooveel soldaten, als mogelijk, op de been te brengen. Ut mild Cuspius quam maximas, quam prinium, quam tieplssime gra-lias agut. Cic. Opdal C. zoozeer, zoo spoedig eu zoo dikwijls bij kan, mij zijnen dank beluige.
Aanm. 4. Zooveel als iemand ter wereld ; zooveel als wie
(mat, waar) het ook zij wordt vertaald door tam [igt;f ita of si'cj mei den positief, gevolgd van qnam qui [of ut ^ue] mei den superlatief; b. v. tam sum mitis, quam qui lenissinius. Cic. Ik ben zoo zachtaardig als iemand. Tam mi hi gratam ld erit, qnam quod gratissimnm. Cic. Dal zal mij
zos aangenaam zijn, als iels ter wereld. Te. semper sle colain, ut qnem diligeu-tissinie. Cic. L zal ik steeds zoozeer verecren, als iemand. Tam sum amicus rcipiiblicce, qvam qui maxime. Cie. Ik heb zooveel liefde voor den staal, al.s. iemand.
Aanm. fl. Zooveel als ooit, »gt;cer dan ooit, teu zeerste wordl vertaald door cum maxime; eveneens cum pluriuium, ten hoogste; biervoor ook summum ; b. v. no7i amptius cnm iilurimum quam septem horas dor miebal., Suel. Hij sliep niet langer dan hoogstens zeven uren. A te bis terve summum lile-ras ucccpi. Cic. Ik heb van u twee of driemaal ten hoogste eenen blief ontvangen.
Aanm. 6. l'e superlatief van hel Nederlandscu wordl soms in hel Lalijn vertaald door den comparatief; zie § 38-4. B. Aanm.
Aanm. 7. Achter eenen superlaüef, die1 door een I iisschenvoorslel bepaald wordt, moei men in hel Latijn soms eenen ®enUief uitdrukken (,1). v. illorum, omnium) of ■ex mei eenen Ablatief (b. v. exits), mei welke bel belrekkelijk voornw., dat volgt., dan in geslacht en gelal overeenkomt ; b. v. Jugurtha, homo omnium quos terra susiinel, seeleratissimus. Sail. J., de schurkachligste mensch, die er op aarde is. Qua omues armati convenire coguntur et qui ex il» novissimus venit necatur. Cuss. Allen worden gedwongen gewapend aldaar bijeen te komen en hij, die bet laatst ilvomt, wordl gedood
5 ÖOi. Wanneer itnus met een ander telwoord verbonden is, sr,a;lt, het sulgt;^ta.ntiof, dat di;ul)ij behoort, in liet moatrvo u\, b. v. unu. et trig'mta hominem of hommee unus et trifmta of Jnminet trigiutu uaus o( trifjiata unua hommet. Staat echter ot nnus met het substantief achter het grooter getal, dan kan men het substantief ook in het culcelvond zetten» dus: triqinta et unus licgt;)nrgt;.
§ 3ïgt;.3. Duo wordt gebruikt van twee wezens, onverschillig welke; ivmlgt;o beteekent beidon te xamen, tejjfel'Jlceft jtl, en wordt dus gebruikt om aan te duiden, dat twee wezens iil-i oen soliool be schouwd worden, of iets tejfeiyicortü'l verrichten; bini wordt gebruikt bij svib^ttuntioven, die aroon enlïolvoutl hebben en bij namen van zaken, die men bij het paar rekent; nterciue, elk van de twee, drukt uit dat twee eentioclen, die op zich zeiven staan, of afzonderlijk handelen, te sE^iinoii tfenomen worden; uterviss en iiteflibet beteekenen oen vmi beiden, ■wvelkon «rij wilt; b. v.
(viros) plurimi fado, Pompejum et Bnitntn. Cic. Hiice ambns tihi coinnten-do. Cic. Twee mannen schat ik zeer hoog. Beiden beveel ik u aan. Binrt» aceepi litems. Cic. Ik heb twee brieven ontvangen, (liters, brief). Binrt, bount capita. Virg. Een paar ossen. XJtorque eoriim exercitum èx castris educunt. Caes. Beiden (vijanden) voeren (ieder) hun leger uit de legerplaats. Q«t ut ram vist recte norit, ambajr» noeerit. Ter. Die een van beide stukkm kent, kent ze beide. Dichters gebruiken bini soms voor duo. Twee wordt ook vertaald door greminu» (tweeling); b. v. jrominso coragi iei. Cic. Twee afgronden. Een paar ook door het sabstantiet igt;ar; b. r. par cohmbarum Ov. Een paar duiven. Jugum, een paar ossen.
§ 3tgt;0. Ten opzichte der overeenkomst volgen de voornaamwoorden in het algemeen der regels, welke in het eerste hoofdstuk over de overeenkomst der adjectieven zijn gegeven.
PJSWtSOOXÏÏtlJMtE f'OORVr.lI.WfrrOOKO*3.V
§ 3amp;y. In het Latijn plaatst men het persoonlijk voornw. van den oer-«ten persoon vóór dat van de twee andere personen, en dat van den tweedon voor de woorden v^n den derden persoon; b. v.t iet Tuil ia valetis. Cic. Gij en Tullia zijt welvarend. Ejo ac tu inUr nos loquinur, Tac. Gij en ik spreken met elkander.
§ De spreltor of »chry verquot; gebruikt soms den eersten
persoon ineex*voud in plaats van het enkelvoud; b. v. iibnm ad te mi-■imus. Cic. Ik heb u het boek gezonden.
Pi)
jémttfn. Ho Cenificf n»*trti*n wordt slechls va« ni»«r personen ge'trnilct. Ven v'adt lt;onnshet vnornw. i«
taccrvoud en lijn b^pni'ng in !iet enkelvoud, lgt;. t. quid absente mltiê turLatum é»t dumi? Ter. \tHt is in mijne arHCUftheid te hais in \» snorde g^hrnchl?
Inüeu tweeden persoon gebruikten de l.alijnen ni^t het meervoid om ernen enk-!tn persoon am t« spreken, behalve wanneer een p rsoon er m^cr andrr voorst-ll; b. *■, pos, o Col Hope, prucor, •nhpiriittt cimuti. S'irg. ü, o Mtiifn en C«iliope bij oitst«k, sm'-ek ik. versldf-n zander bf^iulp^aain.
? 1 Da persoonlijke voorir.v. hebben in (ien (jenitisf ineervoud
ï2'»st:*iMïi en vestmm:
st. wanneer zij het {jo'iool amdnilen, waaruit een gedeelte pen omen is; b. v. yxj? mostfim-? Cic. Wie v^n ons? quot;Vostnim utervis. Cic. Wie ook van u beiden. I trqiie nostrum. Cic. Wij beiden (Zie §286).
tgt;. Bij oniniiiii! b. v. peil ia c mniunis (sf omnium nostrum paren». Cic. Het - aderland is cJe gemeenschappelijke oorsprong ran ons allen. (Zie § 237, Uitz. 1. b).
c. Vewtrum wordl ook tuilen d^n Opniiivu» parlitivus govnndcn; b.v. frequen-Üa vesfrum. Cic. Uwe (alrijklipiil. Cupiilus vesfrum. Cic. Bquwip naar u.
Men verwissele nlel aliquis noftrum, een van ons, uiel aliquis nostrorum, een der onzen.
S. Zij hebben nostri eu ve»sti-i [en evensoo gebruikt men mei, tui, *vt]:
a. als G-enttrvus oljjoetivus [Zie 378 —282.]. b. v. hah-tis ducem memorem -vestri, ohhtmn sui. Cic. Gij hebi eenen aanroerder, die aan u denkt en zich zeiven /ergeet. Greta mihi ed memoria noesti'i tua. Cic. t we herinnering aan ons is mij aangenaam.
I». Om uit te drukken, Hai eene ves-lt;looliiijtf plaats heeft tan opzichte der »neii(Slt;*li«'llt;jic»; utitnui*; b. \. iio»ti-i vte'ior pars nnrmus eat. Sen. Het beste deel van ors is de ziel. Animus pais ini'i til. Seri. De ziel is een deel van mij.
Aanvi. 1. De persoonlijke voornw. zijn soms, ter verslerkii g, 'govolgd van ipse; L. v. ego ipse, ik zelf; notmelipzi, wij zeiven. (Zie lt;5 409).
Aanm. '1. In plaals van een persoonlij li voornw. gebruik! men in bet Latijn soms een aubstanttff, namelijk:
a. Waar wij een persoonlijk vonrnw. gebruike-i, lie/.ii;! men in bel Latijn snms een subslanlief, dai bel deel van «len tni'iisc!» annjseefi, in of mei hetwelk tie handeling ver-lclit wordt ^b.v.r'ir/j/M, animus, volvuLm mz l; b.v. nu ar ik jtevod; i.7 mcut rat wnimu» Plaul. BEiJ li' uiinl mij i iei; phhnrrel vislimfn*!-]nx a me. Cic. IBiJ beeft zich aan Int tfeNaar blonlge^Ield: vorpummutn Jiericulo uhjecu. C.'\c.
b. Waar wij br-t prr-oonlijk vmirnw. liet i.e/i^en, gebruikt men veelal res; li. v. sic se re» hnbet. Cic. Zno is bet. Pioisiis res Ibal Cic. Hel ging naar wenscb.
Aiinm. 3. Ue persoonlijke vonrnw . slaan soms nverloliig vóór qtiulem, indien dit van sed, vera, tarnen enz. gevolgd is; b, v. ?!on ta quidem reliquisti sed... Cic. Gij bebl ze wel niel verlaten, uiaamp;r enz.
pUats van er/o quidem gehraikl men eqoirfpm ; b. v. won dubifnhnm equirfnm, rerum tarnen..., Cic.
T ide er wel niet aan, maar enz. EqwJftn kuml bij latere schrijveri ook voor bij den tneeden en (ier-l'-n persoon meervnud.
Jp st lijk»* wijze !'«?bruikl men vtfo'r quidem de aam ijzende voorr.w., die dan overeenkomen met h»t woord TVairop h-t pra?i«:caal belrt-Lking heeft; b. v. Snpio «lt;•// mulrum iile quidem diceha:, »ed,... Cic, Scipio ïprak « el nil t veel, m*.'ir enz. I.udo et joco vh lt;/.'o i/uidem Heet, ted turn quuvi grovihua net iisque rebus sahs/rrcrimut. Cic. NN i j m^gen wel spelen cd tclu-risen, doth dan ecisl, wanneer wij de^ gewichtige^ «o ernstise zaken .-tfgedaaii hebhe.n.
siEXJTTTMUjUkn vnomxAAm H otietonir.
^ ^IOO. 1. De Ijossil toïiiliio voornw. worden in het Latijn ge-.vooniijk uit^rolattMt; b. v. sn/utui, p 'oeehat, mihi domnm restitui. Cic. De sanaat vond goed, dat mijn huis mij v.eergegeven werd. Marius gloriam e^Ki colUgi Cjtulo eemmmieavit. Cic. M. deelde den roem met zijnen ambtgenoot C.
255
2. Zou ecbler de daidelSJkheid door din weghling lijden, afligt dcklem-tooa op de voornw., dun drukt men ze uil; zij slum gewoonlijk acUfer dun naam der be/.elen ziak, belialve wanneer zij den klemloon liclilien ; 1) v. nep tem Grrieciac sapienies omnes, prnele'Thaiem, civünlibus «uis prafaerunt. Cic. De zeven wijzen van Griekenland liebii'?n aliea^ belialve Tnales, nan bet boofd buiiner medeburgers geslaan. Tun mikt «a»a vU'i, quam libi tua cara est. Plaul. Mijn leven is mij z io dierbaar, als u bel uve.
3 Gewoonlijk be/.igl men bel bezillelijk voo'.'nw., dat b'j twae xubvtaatie-▼ea beboorl, sleclils éénmaal; b. v. aunr tna* ac juUciuin de nu. Cic. üwe lii'fde en uw oordeel over mij. Oo!; nnta homiuii probilus, mores, comlanlia. Cic. Bekend zijn zijne eerl jkbeid, zijne gooJe zeden, zij ie siandvisligheid.
§ 4,01. De bezittelijke voornw. kannen in liet ouzijrtijr eul-tol-voml als substantief gebruikt worden om «ul-cosi aan te duiden ; kan echter dubbelzinnigheid ontstaan, dan bezigt men lierer het meervoud met res (zie § 371, B, 2).
A'inm. I. Dc Iiuzitteiyke voornw. worden gebruikt in plaats van den He-nitivu^ y!»ï*e'«iviïlt; der persoonlij'ie ^zie jj -1'ii, i), oot in lien bij de bazelen zauk een telwoord staal; b. v. tres lt;ui equi, tirie paarden van u, nullus iueu« Uber, giien boek van mij.
Somtijds slaan zij ooii in plaal» van eenen anderen naamval ; b. v. muliis uno tempore accepi epistolas tua«. Cic. Ik luo vele briavj i legel ;k2. liji va i u ontvangen.
Aait ui. '2. a. Somlijds worden de bezit lelijke voornw. gebruikt in de beleekenis van esseai ; b. v.-m^a m inu sertpsi. Cic. Ilt; beb bel mei eigen band geschreven. üaa cuique vjx. Plin. leder beefi eene stein, die bem eigen is. In dezelfde beleekenis kan de sp-eker ook I«ic gebruiken ; b. v. I»i» oculis e'jomeL ui li. Ter. Ik beb bem met eigen oogen gezien. O ik worden zij gebruikt bj iets, wal san een wezen oo eene bijzanitsre Miiinter el^ea i.s; b. v. Uiem tuum nolaoerum. Cic. Ik bad den dag aangeteekend, wa.irop g.j de koorts zoudi krijgen.
I». Somtijds bebben zij de bileekenis van piimsnit, g-miitis, geschikt, Juist, wettelijk ; b. v. vadimus iwi nuinine nolt;ti-o. Virg. Wij gaan, maar niet met de gunst der goden. Tempore non tuo. Mar . i'e ungescbiüier lijd. Zie § 423, Aahm. 4.
.V WMJfXJEX3gt;li S'Vgt;»7? V.l.f JMJVOOIt SiSGX.
§ 1. Waar men in hot Nederl. het onzijdig vuornw. lt;lit of tlat
vóór een werkwoord mst onvolledige beteekenis en een zell'st. naamw. of voor-naamw. plaatst, daar gebruikt men in het n een aanwwijzend voor-
naainw., hetwelk in lt;gt;-eëgt;luelit en tjetiil overeenkomt met dat volgend zelfst. naamw. of voornw. ; !lt;. v. hïc amor, li ;«o patria ent. Virg. Dat is mijne liefde, dat is mijn vaderland. divitias ptdihant. Sail. Dat
Helden zij voor rijkdom. ïltoo mormi iitia sunt, nua aenectutis. Cic. Dat zijn gebreken van het karakter, niet van den ouderdom.
2. Hetzelfde geschiedt in dit geval met de Uotrolclvolijlco en wa-jjontlo voornw.; b. v. p rlhiacii qtiiljusdam, ofKlos»! uias con-stantia videri po'.es'. Cic. Wat bij eenigen voor hardnekkigheid, dat kan bij anderen voor standvastigheid aangezie i -worden. Qua; est aidem rita, dies ct noetes timore a suit ? Cic. Wat ia het voor een laven, als man dag en nacht iets van de zijnen vreezen moet?
3. Hetzelfde geschiedt ook met lt;gt;ja5gt;«ipaa,llt;io voornw. ; b. v. nullam lirtutjttt nisi malitiam pidunt. Cic. Zij bouden niets voor deugd, dan. boosheid. A'o« amicitia tales patandce sunt. Cic. Zulks is ni, t voor vriendschap te houden.
Aanm. Men gebruikt bet oaajjiiiK, wanneer.genoemde voornw. niti dienen om de aandacht op bet volgend suosiaouet of voornw. ie ireakpn, maar omdesuort, vari wcicas aan te duiden; b. v, qoonl c//ö fui uU Cmnas, id la lioUie..es. Lu'
256
Wal ik bij Cannae was, dal zijt gij heden. Ook (cr uillegging ; b. v. vcs aulem, boe esl popiiius Bomanus. Sail. Doch gij, dal is: hel Romeinsche volk.
b. Zoo ook wanneer men naar Del begrip van een voorwerp vraagt^ cm «ene (Icfi^iiie daarvan verlangt; b. v. quid est emm liberlas? Cic. Immers wat is vrijheid?
c. boms ook om let» onbepaalds op Ie geven, vooral indien de xin ont-keimend is; b. v. nee supvr illud eral. Virg. Hel was eigenlijk aecn slaap.
(I. Men gebruikt hel mauueiyk of vrouwelijk, wanneer men de aau-daclit wil hekken op ei-ncn persoon, die door een onzijdig substantief bepaald woi üi; b. v. Iia;c eal solatium, quo rejiaare. Sen. (Uwe dochter) dal isuwlroost, die u ojibeure.
§ -AOS. 1. liet aanwijzend voormv. «lio of dat, hetwelk van eenen Genitief vergezeld is, eu in liet Ned. gebruikt wordt, om een reeds uitgfo-«.irxiltt substantief aan te duiden, wordt in het Latijn meestal niet -ver-tunltl ; men lier-liasilt dan het smbsstantiot of men laat het ■wegp ; b. v. J/i-iat pater de flü morte, de patri* (morie) filius. Cic. De vader weende over den dood \an zijnen zoon, en de zoon over dien van zijnen vader. Anlla est celerifa*, qua possii cum ohinti celovitate contendere. Cic. Men herhaalt het substantief indien dubbelzinnigheid of onduidelijkheid moet vermeden worden. (Zie § 374, Aanm. 2.)
2. Het aanwijzend voornw. is, ea, ilt;i wordt ook -wojjjjclatcn, wanneer het in plaats van een persoonlijk voornw. gebruikt is en in «lemzelt-«len ii!Uiingt;'al s aal, als een -vooi-afgjaand »oOrlt;l, waarop het zich betrekt; b. v. mul tos iilustrat fort/ma, dum vexal (d. i. eos). De fortuin maakt er velen vermaard, doordien zij Jion kwelt. Non taco somno, s'd shc-cumbo (d. i. ei). Sen. Ik geef mij niet over aan den «laap, maar ik bezwijk er onder.
3. Het aanTvyaientl voornw., dat in het Nederl. bij de bystel-linjj: staat, wordt in het Latijn gewoonlijk quot;w ej££;'eli.itlt;Mi. Zie j 23ö, Aanm.
Annm. a. Men gebruikt echter een aanwijzend voornw. om Ie verwijzen iels naar val bekeud of kort te woren besproken is; b. v. mdlnm virtus alwiu Viercedi tn desiderat pra ter liaue laudis cl glorias. Cic. De di'iijgt;d verlangt geene» anderen loon, dan de znoeven vermelde belooning v»n lof en roem.
b. Waar wij in het fied. en dat tvel of eu daarenlioveu gebruiken omop eeue boetlanigheid te drukken, plaatst men in bet Latijn een aanwijzend voornw. vóór hel adjectief, en zet die dan met een voegwoord achter bet substantief; b. v. quod udolcscenlcs, cl ii quidem indocli contemnunt, id docli series extimcsceni'.' Cic. Wat jongelingen, en dat wel ongeleerde, verachten, wordt dal door geleerde grijsaards gevreesd;'' Uij eene ontkenning siaal dan nee is of e# i» non; bij eene tegenstelling eed is; b. v. Scverilatem in s nee tule probo, sed earn modicum. Cic, Ik keur in den ouderdotn de gestrengheid goed, maar eene beperkte.
c. Wanneer een subsianlicf of voornw. door een voorstel gescheiden is van zijn ptiedicaal of van bet werkwoord, waarvan het afhangt, dan gebruikt men dikwijls en, id (ïelden hic) om de aandacht weder op dal substantief of voornw. te vestigen; (Zie § i-ili, Aanm. (5.); b. v. injhnam multüudinem, quee Clodio duce jorlunis vestris Uiuninebal, earn }hlo sunm se jecisse conimeniornl. Cic. liet gepeupel, dal onder nmivoerihg van Clodius uwe bezittingen bedreigde, beeft Milo voor zich gewonnen, naar hij zegt. Quos amisimus cicc.s. eo« Mortis vis perculit. Cic. De burgers, diewijvei-loren hebben, zijn door de oorlogswoede gedood.
d. Soms zet men is tol meerderen nadruk vóór een tusschenvoorstel, dal bij ccn gt;oorafgaand substantief geplaatst is; ook voegt men er wel dico bij; b. v.conte-innimus etiam Bnbylonios, eos (dico). qui slellnrum cursus persequuntur. Cic. Verachten wij ook de Babyloniërs die den loop der sterren navorschen. Hel substantief kan cok aclner liet tusschenvoorstel staan.
e. De aanwijzende voornw. worden somtijds overtollig- gebruikt om de aan-daelit te vestigen op iets, wat volgt; b. v. lioc te intelligére volo, pergraviter ilium esse cfjcnsum. Cic. Ik wensch, dal gij begrijpt dat hij zeer zwaar beleedigd is.
257
Evenioo gebruik I men Ita en *ie\ b. v. seio plerosque ita scripsisse, Tluiniisloclem in Asiam trnnsiisse. Nep. Ik weel, dat de meeste schrijvers gezegd hebben, dat Th. naar Azië is gegaan.
r. Ejus wordt niet vertaald in quoad ejus facére possum, quoad ejus fieri potest, zooveel als mogelijk.
5 404. 'Wanneer in het Nederl. oen leelfst. naamw. tot toor-werp dient aan twoo of meer -vvoi-Vtwoorrtosi, die in het Latijn eenen vcrsclaillenclen na.amvul vorderen, dan zet men in het Latijn het sEolfVit. nanniw. bij het eorste werkwoord, en een aau-wy-zentl -voorn-w. bij het tweede; elke dezer bepalingen wordt dan in den naamval geplaatst, die daaraan toekomt; b. v. zul ik aan den storm veeleer weerstand bieden, dan toegeven ? cum tempestato pugnem potius quam illl obtemperem ? Cic. AVij schikken en richten ons naar de leiding der natuur: iiaturam ductm gtquimur »;ilt;jparemtis. Cic. [Natain duci paremus eamque sequimur.)
§ 403. a. Het aanwijxerul voomw. kan worden uittfelaten,
wanneer er de Iclemtoon niet op ligt, en het vergezeld is van een be-trelckeiy Ie -voox-nw., dat iu denzelfden naamval staat; dit kan echter niot geschieden, wanneer de lt;liiilt;1elïjllt;Iieilt;l daardoor lijden zou; b. *. maximum ornametdum amicitice tol!li fi-t), qui ex ea tnllit verecundiain.. Cic. HU. die (wanneer men) aan de vriendschip de ingetogenheid ontneemt, berooft haar van haar grooUte sieraad. Dtam col'd (j'ï), qui nocit. Sen. Hjj die god kent, eert hem. Coeleslis int, quos premit, (eos) miieios facit. Sen. De toorr. des Hemels maakt «lïe-fenen ongelukkig, welke hij treft.
h Men vinJt li^t soms wesgelaten, wanneer het ia eeuen aoiiereu oaatnval moest sla«D, h-*l betrekkelijk Voornw.; h. t. Xcrros pratmitm propuuil (•*), qui invtrnêitt nooam voluptattm. Uie . \ bepaalde eeue bel'MMiio^ v^or deageue, die een nieuw genoegen uiltood.
c. Evenzoo laat men bij qu:i/itus, qnulis enz. de aanwijzende woorden tantuiüi, talim, enz. weg, wanneer de zin duidelijk genoeg is ; b. v. quanta potu.it celeritutei cucnrrit. Liv. (voor tanta celeritjte quanta pot uit.) Hij liep met zoo jproote snelheid, als hij kou. IS'on possumus honoriLm frui, qnaniii vohtmus. ('ie. Wij kunnen niet van asoo jji-oote eereposten genot hebbeu, als wij willen, (voor tanti» honoribu* q%antilt; frui volutnus.)
lt;1. Op dezelfde wijze laat men soms de onl)ojgt;:i:illt;lo vooi-nw. in den Nom. en Acc. weg voor een betrekkelijk voormv . ; b. v. fuetunt (aliqui) qui dicer ent non cali motu fieri ortua et occasns. Sen. Er zijn er geweest, die zeiden, dat opgang eu ondergang riet ontstaan uit de beweging des hemels. Misi ad Antonium (aliquem), qui hoc ei dice ret. Cic. Ik heb iomaiid naar A. gezonden om hem dat te zeggen. Zoo ook vóór cur, quamobrem, quare, quod, ; b. v. non eat, quod incideas islis. Sen. Er bestaat iiioteü, waarom gij hen benijden zoudf. Zie §5 266, Aanm, 2, b. en 461.
Wil mer. bepaalde personen aanduiden, dan drukt men de voornw, uit; b. v, nonualli simt in hoc ordine, qui ea non videant. Cic. In dit staatï-lichaam zijn er eenigen, die dat niet zien,
Aanm. i. i.iiit de klemtoon op liet aanwijzend voornw., of zou door weglating onduidelijkheid omslaan, dan drukt men ze uit; b. v. JibetHer homines id, quod volunl, credunt. Ca!S. De mensehen zijn geneigd om daigene legelouven, wat zij graag hebben. A quo plurimum sper ant homines, ei polissimum insermuni. Cic. Üe menschen dienen vooral diegenen, van welke zij het meest te hopen hebben. Staat een voorzetsel vóur het aanwijzend voornw., dan behoudt men dit laatsle liever, alhoewel men hel ook weggelaten vindt: b.v. 7iuigt;c redeo ad (ea) qncc me mnnias. Cic. Nu kuin ik lenig op dalgene, wat gij mij oplegt.
258
Aanm. 2. Op dezelfde wijze slaat quod, ld «inod of ook quse re* (Ier vertaling van let* waf) achter een geheel voorstel; b. v. Lacediemonii Agim regem, qnoA nunquam antea apui eos ncciderut, necavcrunl. Cic. (of id quod, of quaeres nunqmm). De L. doodden hunnen kouing Agis, iet* wat nooit te voren bij hen geschied w.is.
§ 40fï. In plaats van een aan Tijzend voornw. gebruikt men in het Ne-derl. bij een vonorzelsel dikwijls da bijwoorden or, l»ior en (b. v.
Ivrrin. daarop, daan an. er ra-i enz.); deze woorden moeten ia het Latijn op verschillende wijzen vertaald worden:
1. Duiden zij een pus» «joiioofncl sialisstnutiof aan, dan bezigt rasn een jjewoon mmwijzimKl voornw., indien daardoor geen dub-belzinnigheid onstaat; b.v, p/anUiet exvjua est, atqne in ou prufuuduin fora-men Just Er is eene kleine vlakte, en daarin een diep gat. Aegyptu» imperia lionuno adjict.i est, preepositu*que «Jjis» factus egt;.t Corne'.ius Gullus. Eutr. Egypte is bij het Kotnainsche rijk gafoegl en C. G. is er de landvoogd van geworden. Tna et tii/inta signa suh'.atu sunt-, «sr. liist exereitus Marii duo reportavit. Entr. Er zijn 33 vaandels genomen: twee daarvan heeft het leger van Marius veroverd.
2. Moet in het Latijn het onasytligj' -voorn-w. in den Accusatief staan, dan beiigt men ook de gewone aanwijzende voornw. zonder meer ; b. «. it! m a nihnme refe't. Ter. Daaraan ligt mij niets gelegen. Fubi is ou me mnmiit. Cic. Fabius heeft mij hieraan herinnerd. Itl ego slo-mach.ibar. Ter. Daarover was ik verstoord.
3. Moet een amlere ii;i;hiivsil gebruikt worden, dan bezigt men resi met een aanwU^oiKl gt;-oo»-siw. ; b. v. ejus rei gnarus tit. Cic. Daarin is hij ervaren, lil.iriiin remm imago. Cic. Het beeld daarvan. Ki rei operam dat. PI. Daarmede houdt hij zich bezig. Puta-vi e« lt;le ro te ««se admo-iendum. Cic. Ik heb gemeend, dat gij daarvan moest verwittigd worden. Te moneo, ut in ea, ro prudentiam adhibeas. Cic. Ik lermaan u, daarin voorzichtig te zijn. Ook ob euui t'imwjim, Cic. Daarom.
4. Verwijzen die woorden naar een volurencl voorstel, dan zet men ze in het onzUtliu: en in dea naamval die hun toekomt; somtijds wordt, vooral tot meerdere duidelijkheid, ross gebruikt; b. v. in ©o peccmt, q'tod injurioH sunt. Cic. Zij handelen daarin verkeerd, dat zij onrecht plegen. Homines lia,c ro btsliis prcestant, quod loqni possunt. Cic. De menschen overtreffen de dieren daardoor, dat zij kunnen spreken.
5. Somtijds worde» zij vertaald door een gfolieel voorstel; b. v. ik twijfel daar niet aan : non dubito (j[uiii lioc ita, sit. Daarna : quo iaoto.
6. Somtijds worden zij niet vertaald ; b. v. quis dubitare polst, qnin munus sit? Sen. Wie kan er aan twijfelen, dat het een geschenk is.
7. Somtijds vertaalt meu ze door een aan'wijieend bij-woord ■van pliiats (zie § 192); b. v. inlt;lo est quod maonam pnitein iwctiurn vljil txigo, Plin. Daarom is het, dat ik een groot gedeelte van den nacht slapeloos doorbreng.
Aanm. 1. Dezelfde regels gelden ook voor de vragende voornw.; L. v. quid fles? Hor. Waarom weent gij? Cui rei studes ^ Cic. Waarop legt gij u toe? Cajus fel causa. Cic. Waarom.
Aanm. 'i. Men ietie op hel woordje er in hel Neder!. ; soms is het Ceniti-
259
par(ilt;i*n* ; I. ik heb er lien , d. i. ik beb licn ilanrvan : soms is bet 3Hii\\ijzcnd bijwoord om ccne bepaalde plnats aan duiden; b. v. ik ben er fop die piaals; daar;) geweesl ; soms slsal liel in liel Neder!, onbepaald voorop; b v. er [daarj is een God ; in dil laalsle geval wordt bel in bel Lalijii niet ver-Uald.
§ 40T'. Over het oncleresolieid tusschcn de aanwijzende voornw. bic, i»tc, ill©, is enz. valt het volgende op Ie merken :
11 if wijst aan, wat het naast bij den sprelcoi- is, of waarvan het laatst gesproken is ,* iete wijst op iets, wat aich nabij den jmujto-sigt;roliei» persoon bevindt; illo Terwijst naar iels, wat -var» den. «sigt;rt'lier -ver-wiirter*! is of waarvan hij het et-rst gr sproken heeft; is verwijst taar iets, zonder aanzien van persoon : b.y. eit'hvi l«ic sajv ns, de quo loquor, oculis, gvil/us ist« reder, coelum intuibitur. Cic. Deze wijze, van welken ik spreek, zal den hemel met dezelfde ocgen betrachten als de uwe. Idtm it dccmli ei di ctnii dtUicste yropo^Uum, ut ill© p odase relit, lüc pioficere. Sen. En leeraar en leerling moeten hetzelfde doelwit hebben, zoodat gen# wil nut stichten en deze vooruitgang maken, luit olim stnex mere-tor ; nuwm is ƒlt; egit opud Andrum inhulam. Ter. Er is een oud koopman geweest; deze heeft schipbreuk gtleden bij het eiland Andrus.
Hetzelfde onderscheid, maakt men tusscheu hie, istic, illic, Kmc enz.
Aanm. IBic worril ook gebruikt in de beleekenis van legenivoordig-, ille in die van TcormaliR, IjfTerrt ; b. v. Cnluliis nun SnlüjiM illo
more, sed lioc noUro fuil erudilus. Cie. C. Was geleerd, n el op de ouuerwclstbe manier, maar op onze heilendaagsclie.
Annm. 2. Soms wordl Iiic gebruikl orr. bet eprs^penoennJe (gewiebligsle) en ille om bel laatste aan le dnidon, ook \iridi men hic beiliaald, in plaals van ille : b. v. melior eat ccrla fax, qvmti spernlu Victoria ; Iia-c (p(tx) in lua ilia (vicloria) in deorvm ntaim est. l.iv. Beier is een zekere vrede, dan een geboopie overwinning; gene is in uwe banden, deze in die der goden Is er van drie wezens sprake, dan duidt kic bel laatue, iste bel toorlaatste.en ille bel eerste aan.
In plaals van hic—ille kan men cok ftrior—i:o*(erioP enz, gebrui ken. Hic cc hic of ille el ille is: deze en gene.
Annm. 3. Bic kan ook beteeker.en : lietgeen vcornfgnat en ille ; wat
nu komt; b. v. hcec de umverso geneie siUis dicta sunt . ilia prcicij ienda sunt lis, ijuibiis..... Col. Wat voorafgaat is voldoende over de soort in lid algemeen; wal volgt, moei ben voorgescbreven worden, die enz. Ileefl deze legenslel-ling niet plaats, dan kan liic ook leleekenen de votgende, en iSïe de Ire-kenile, Im*roemde, keriiclite ; b.v. Iioc Arclnlochi, bel volgende gezegde van A. lllnd Ciceronis, bet belietide gezegde van C. Sic prnfugil, ut Medea illo. qmvdam profugisse dicüur. Cic. Hij is zoo gevlucbl, gelijk men zegt, dal de Leruclue Medea vlucbllo. Zie ,§ 3S)P, Aanm 3.
Aanm. 4. 1ste word1 veelal gebruikt om een wezen met nadruk of met '«eracliting aan le wijzen ; b. v. non fuil kis üimnbus iste contcnlus. Cic. Die (wreedaard) was met dat allis niet tevreden.
Aanm. 3. Is onderscbeidl zich van lilc daarin, dat liic iels als tegenwoordig- aanwijst ; i» verwijst naar eeu wezen, dal reeds vermeld is of dal duor iels, ivat volgt, omsebreven wordl (b. v. is qni enz.), maar slelt bet niet voor als tegenwoordig; b. v. Agis jihum reliqueral Lcolychidcm. Bs de honore regnt cum Agesilao contend.it ncqne id quod petivil, conseculus est. Jvep. A. bad eenen zoon nagelaten, mei name Leolycbis: deze dong met Agesilaus naar bel rijk, doch beeft datgene, wat liij vroeg, niet verkregen.
Gewoonlijk won.t is weggelaten wanneer men voortgaat met Ie sp-t-ker van denzelfden persoon; wil men meer bepaald de aaiidacbl dua.op trekken, zooa:s bier-lioven, dan gebruik! men is.
Es wordt ook gebruikt met een voegwoord (et is, el is quidem) ei.z., in de beleekenis van; en dat wel. Zie $ 403, Aanm. b.
Ook kan Is de beleekenis hebben van talis, en ah wordt dan vertaald door qui; h. v. ego is sum, qnem lu me esse vis. Cic. Ik ben zoodanig, als gij b«l wilt.
268
ü -40^. Id om beteekent gewoonlijk dezolttlo ; liet wordt echter ook gebezigd om lots nioii\^rs van een reeds vermeld wezen op te Reveil, hstzij iots ovoroonkomstig-s (en dan vertaalt men het door int-ge\ijklt;, terens, ook, evetizon,) hetzij iots veraotiilleiKlis, ietH togjen-ovorjfesitolcls, (en dan beteekent het njc/it'ins, echter, daarenUyen)-, b.r. qui'lqoid honeitwn est, ilt;1ein est utile. Cic. Al wat geoorloofd is. is tevens nuttig. Mu'ti qui ruinera exceperunt for tit er et tulerunt, lidom dolorem morli ferre non posmnt. Cic. Velen, die met moed wonden ontvangen en verdragen hebben, kimnen nochtans de smart eener ziekte niet dulden.
Idem kan ia dit geval met qui, hie of ide verbonden worden, doch niet met is.
AA ordt van een wezen iets gezegd, dat reeds van een ander wezen gezegd Ib, dan vertaalt men ooi door ©t ipsw.
§ -JLOO. Ipso wordt gebruikt--.
1. In de beteekenis van seolï na (zelden vnor) een voomw. en voor (of na) een substantief om die te versterken of om alle andere wezens uit te sluiten; b. v. Junius ngt;cem siBi ipse conscioit. Cic. J. heeft zich zeiven omgebracht. (Effo) ipso scripsi. Ik zelf heb het geschreven. Ipso Anügonu» ad.-o erat ncenvis, ut leniri non posset. Nep. A. zelf was zoo verbitterd, dat hij niet tvermurwd kon worden.
2. Als voornw. van den «lertlon poi-soon [hij, zij, met den klemtoon, of hij zelf, zij zelve enz.) om een bepaald wezen boven de andere te doen uitkomen; qnceram ex ips:v Cic. Ikzal het haar zelve (niemand anders) vragen. Ceteri queerebant ab Rannibale, quid nam ipso judicaret. Cic. De overigen vrosgen Hannibal, wat hij oordeelde. Vooral wordt ipse zoo gebruikt om in een ondergeschikt voorstel het onderwerp (of den hoofdpersoon) van bet hoofd-voorstel aan te duiden. Zie § 422.
3. Om dezelfde reden beteekent ipse ook lt;to moestoi'; b. t. ipso dixit. Cic. De meester heeft het gezegd. Ilgo eo quo ipsa, me muit. Plaut. Ik ga, waar de meesteres mij heen gezonden heeft.
-I. Ter vertaling van ciifon bij een bezittelijk voornw. ; b. v. reM tiipti a suismet ipsi prasidiis. Liv. Als geTangen door hun eigen garnizoen.
Aanm. In dit geval zet men beter ipse in den Noniinalief bij hel onderwerp (b.v. cnpti ipsi), dan in den Genitief bij het bezittelijk voornw. (h. v. a suismet ipsorum enz). Sien moei het echler in den Genilief zetten, als hel zieh niet op het onderwerp betrekt; b. v lua ipsiUK causa hoc feci. Ik heb hel om uwentwil gedaan.
5. In de beteekenis van juist bij opgave van plaat?, tijd of getal; b. v. nunc ipsiim sine te esse non possum. Cic. Juist nu kan ik niet zonder u zijn. Mortum est annit octoginla trilus ipsis ante Ciceronem consulem. Cic. Hij is juist jaren voor het consulaat van C. gestorven.
6. Bij een substantief in de beteekenis van jilloon, op zich seoI-■ven, als zoodanig', oi-ronlylc, zolts, reocis; b. v. socios ipso nomine d'fendit. Cic. Hij heeft de bondgenooten door zijnen naam alleen verdedigd. E4 aliiid ars ipsa., a'iud, quid propositum est arti. Cic. Iets anders is de kunst op zich zelve, iets anders, wat de kunst wil uitwerken.
?• In de beteekenis van oolc, insirolij Iw, [et ipse, ipse eiiam, ipse qunque)) b. v. Fespaiijno Titus films successit, qui et, ipso Vetpasiantts est dietus. Eutr. Aan V. is diens zoon Titus opgevolgd, die ook Vespasianus ge-werd. Zie § 408.
261
Aanm. Bj wederkeerende ■werkw. slaat ipse in deo Nominatief, als men met klem wil uitdrukken, dat het onderwerp zelf, en geen andere persoon, de handeling; doel ; het staat als bepaling in de andere naamvallen, als men wil doen uitkomen, dat me» het tegenover andere bepalingen stelt; b. v. Ie Ipse vicisli. Cic. Gij zelf hebt n overwonnen. Valvce se ipsie aperuerunl. Cic. De deuren gingen vanzelf open. Pompe-jum omnibus, Lenluium miki ipii anlepono. Cic. P. stel ik boven allen en L boven mij zei ven. Omnibus potius qnam Ipsis nobis consuluimus. Cic. Wij hebben veeleer voor alle anderen dan voor ons zeiven gezorgd. Soms slaat de Nom. ipr.e in plaats van eenen anderen naamval; b. v. ipxe sibi immicus est. Cic. H'j is zijn eigen vijand.
In dit geval staat ipte mpesfal voor sibi, tuut enz. T)e overige voornw. slaan vo'o'r omfiei; dus horum omnium hominum, van al deze menschen. Vo'o'r umne$ slaan (zelden na) cet«r\, a/ilt;; li. v. retort
«mnet, al de overigen.
ÏOORXAAW «VOIIKKKV VA* DEW DEKDKX PKRSOOW.
§ 410. a. Het persoonlijk: voornw. van den «lorden persoon is in liet Latijn sul, sibi, so voor de drie geslachten enkelvoud en meervoud. Men moet soms in plaats daarvan de aanwijzende voornw. is, illo, ipso, of ook liic, isto, gebruiken.
b. Het bezittelvilc voornw. van den derden persoon is smis, sua, suiim, dat in geslacht, getal en naamval CTereenkomt met de bezeten zaak. Men moet echter soms in plaats daarvan de Genitieven «yfns, eonim, oarnm, illius, illomm enz. gebruiken volgens onderstaande regels.
§ 411. Bij het gebruiken van sul, sibi, so en suns, sua, sunni heeft men het volgende in het oog te houden ;
1. Ons Nederlandsch woord zich wordt wel dikwijls, doch niet altijd vertaald door sui, sibi, se ; evenzoo worden de woorden livi,
kïJii enz. soms vertaald door sui, suus, enz., soms door is, ejus enz. b. v. eum pudet. Cic. Hij schaamt zich. Me scripmte de so puf af. Cic. Hij denkt, dat ik over hem geschreven heb. Men kan zich dus hier niet laten leiden door het Nederlandsch.
2. a. Men kan sui, sibi, so slechtsdangebruiken,wanneer het woseon, dat daarmede bedoeld wordt, nogf eons fyenoemd is in hetieolfdo voorstel, of in het hoofdvoorstel indien beide voorstellen als een enkel beschouwd worden; b. v. l^vtliïjis piscatores ad sa convocarit. Cic. I'y-thins riep de visschers bij zich. Oajus scrip sit, te ex se quasisse. Cic. Ca-jus schrijft, dat gij het hem gevraagd hebt.
b. Eveneens mag men suns, sua, suum slechts gebruiken, wanneer de besEittor in hetzelfde voorstel -voorkomt, of in het hoofdvoorstel indien beide voorstellen als een enkel beschouwd worden ; b. v. hic populum in sun tenuit potentate. Nep. Hij hield het volk in zijne macht. Orator pervettiget, quid sui cioes cogitent. Cic. De redenaar vor-sche na, wat zijne medeburgers denken.
o. Komt dat wezen of die bezitter niet voor in hetzelfde voorstel (en ook niet in het hoofdvoorstel indien beide-als een enkel beschouwd worden', dan mag men sui, sibi, se en suns, sua, suum niot gebruiken; men bezigt dan de aanwijzende voornw. (Zie 410, a en b) ; b. v. litterae sunt ei otimi*. Nep. Er zijn hem brieven gezonden. Kum pudd. Cic. Ejus frater mortuus est. Cic. Zijn broeder is gestorven.
3. Men gebruikt dus sui, sibi, se:
a. Ter vertaling der voornw., die zich betrekken op het ondor-
EË
362
■wei*p van liet -voorstel, wan vin zij staan ; 1). v. Pytliiiis pitcnlores af/ ie contocarit. Cic. Sunt qui paruin silïi conM.ent. Cic. Er zijn er, die zich weinip: gelijk blijven. Ad Curium scripsi, vt te (Ciirluss) ad so transferret. Cic. Ik heb C. geschreven, dat hij u bij zich zou doen brengen.
l». Ter vertaling der -vooi-nw., die zich betrekken op een bepa-van hetzelfde voorstel, mits de zin niet toelate, dat daarmede ook het onderwerp zou kunnen bedoeld worden ; b. v. spes omnis considelat Data-■mi in se. Nep. Datames had slechts hoop op zich zeiven. Ipsis animus in auxilium sui defuit. Just. De moed ter zelfverdediging ontbrak hun.
c. In een ondevjereseliilct voorstel, welks inhoud -voorlcomit; uit liet tremoed val1 het onclerwerp des IiooMv-oorHtols, gebruikt men sui, sibi, so om lt;Tat onderwerp aan te duiden; b. v. lii vos rogant, ut so dignm existimetis. Zij vragen u, dat gij hen waardig acht. Me seripsisae de s© putat. Cic. Hij meent, dat ik over hem geschreven heb. Zou dubbelasinuigfheicl kunnen ontstaan, dan gebruikt men-daarvoor ipse.
4. Men gebruikt suus, sua, suum;
a. Bij alle zaken, die toebehooren aan het onder-worp van liet-zolfVlo voorstel ; b. v. bestiis Jiominos uii possunt ad suam vtïlita-ietn. Cic. De menschen kunnen tot hun voordeel de dieren gebruiken. Caesar Helvetios in fines sues rcrerti jut sit. Cass. C. beval, dat de Zwitsers binnen hunne grenzen zouden terugkeeren.
b. Bij alle zaken, die toebehooren aan een bepqlinic van hetzelfde voorstel, mits de zin klaar genoeg aanduide, dat de zaak daar niet kan toebehooren aan het onderwerp; b. v. Hannlbalem sui civts t civitate ejece-runt. Cic. H. werd door zijne medeburgers Terbannen. Non imiderunt Iau des suas «tiulieribus viri Itomani. Sail. De Komeinsehe mannen misgunden den vrouwen niet, dat zij geprezen werden.
c. In een on«3eva:eschil£t -voorstel, welks inhoud voortkomt uit het sjemoort van het onderwerp des booidvoofstels, ge-Ijruikt men suus, sua, suum bij datgene, wat aan dat onderwerp toebehoort; b. v. orator pervestiget, quid sui cicts cogitent. De redenaar vor-sche na, wat zijne medeburgers denken. Indignahantur milites, qmd con-speetum suum Jiostes ferre possent. Caes. De soldaten waren verontwaardigd, -dat de vijand hunnen aanblik kon verdragen. Zou lt;3ubbol:einni{;beilt;l ontstaan, dan gebruikt men daarvoor ipsius, xpsorum, ipsarum.
B. Men gebruikt volgens § 410, a en b, de aanwüasencle voornw. in het algemeen in de overige gevallen. (Zie § 411, 2, c, 413, 2; 415, 3).
§ 413. In het liooiclvooi-wtol en in het voorstel, dat op seieh. zelf staat, gebrmkt men sui, sibi, se in de volgende gevallen;
1. Men gebruikt sui, sibi,-se voor alle voornw. van den Sden persoon, die zich betrekken op het onderwerp van datzelfde voorstel; b. v. Py thius piscatores ad se convocarit. Cic. P. riep de visschers bij zich. Omtie animal so diliqit. Cic. led er levend wezen bemint zich. Hominem sibi carissimum audiat. Cic. Hij boore naar ecnen hem zeer dierbaren man. Senatui populus ipse regtndi sui potestatem tradidit. Cic. Het volk zelf leeft den senaat de macht gegeven om het te bestieren. Omnis na-
363
tvmv ést comewalrix sui. Cic. Ieder wezen streeft naar zelfbeliouJ.
Aanmerking. Om dezelfde reden slaat sui (gelijk noslri en veslri) bij HulMtsn-tieven, die eene wedcrkeereade handeling uitdrukken, p.n die in hel Nederl. veelal met eigen of zelf zijn samengesteld: b. v. com na end ut io «ui. Cic. Zelf-verbeffing. Aiaor mi. Hor. Eigenliefde (gelijk se amare). Eveneens wordt sui, sibi, se gebruikt bij vele werkwoorden, die mei dal voornw. slechts ééu begrip vormen; b. v. «e recipere, terugtrekken; «e colligere, herademen, weer moed scheppen; «ecuin repnlare, overwegen; potestatem sui fAcere^ zich vcr-toonen, gehoor geven; aibi conscinm esse, bewust zijn, enz. Sui, sibi, se betrekt licb bij deze werkwoorden altijd op den persoon, die de handeling daarvan verricht, ook als zij in een ondergeschikt voorstel staan.
3. Men gebruikt ook su.1, sibi, se ter vertaling der voornw., die zich betrekken op een bopalinjy *an hetzelfde voorstel, mits de zin niet toelatc, dat zij zich ook op het onderwerp van dat voorstel betrekken; b. v. tres f rates non solum sibi eed etiam reipu'jlica condonaveris. Cic. Gij zult de drie broeders niet alleen aan hen zelven (elkander), maar ook aan den staat geschonken hebben. (Ook aüqueni sibi reddo. Gie. Ik stel hem op vrije voeten). MuC-ta sunt oivibus inter se communia. Cic. Vele zaken zijn aan de burgers-onderling gemeen. Ejo libertum per se ipsum dilijo. Cic. Ik bemin den. vrijgelatene om hem zelven.
Aanmerking. Dil geschiedt voornamelijk inde volgende gevallen;
». Wanneer de bepaling, waarop zich sui, sibi, se belrekl, bel logisch onderwerp is; b. v. spes otnnis cmsislebni Ustami in se. Nep. Üaiames vestigde al zijne boop op zicb zelven. Cul proposila est conservaiio sui, necesse est huic partes quoque sui earns esse. Cic. Wie zich eigenbehoud ten doel stelt, die moet ook de. deelen van zijn wezen beminnen.
b. Wanneer bet voornw. als bepaling slaat bij een subslanlief of gerimdium-, di8' mei dat voornw. slechts één begrip vormen (zie hierboven i, Aanm.j; b. v. magnam ingenuit animanlibus couservandi sui nalura cuslodiam. Cic. l)e natuur beeft den dieren eene-groote zorg voor eigenbeUoud ingeschapen. Romani sat col-ligpendi hoslibus lacultiiiem- non relinquunt. Caes. De Romeinen laten den vijand»' niet de gelegenheid om te berademen. Ipsis animus in auxilium sui defuil. Just. De moeu lol zelfverdedig;!og ontbrak hun.
c. Wanneer bet voornw. ter bepaling staat bij voorzetsels, die eene nauwe verbinding met de bepaling aanduiden (vooral- bij inier en cum).; b. v. ralio el oratio cun-ciliat inter se homines. Cic. Rede en spraak vereenigi de menscben onderling.
d. Wanneer bel voornw. afhangt van een woord,' dal niets anders is, dan een verkort tusscbenvoorstel; b. v. hahcUs duceiu memorem vestri, ubiitum sui.. Cic. Gij hebt cenen aanvoerder, die aan u denkt en zich zelven vergeet,
§ Men gebrnikt in het hoofdvoorstel en in het voorstel,' (lat op
zich zelf staat, de aiiiiw\|zoi»lt;ïo -voorm-w. iii de volgende gevallen :
l. Wanneer het ■wezen, dat door het voornw, vau den Sden persoon-bedoeld wordt, in hetzelfde voorstel niet nog- eens afouooiml is; b. v., criminis tui onm maxime pudet: Cic. Hij schaamt zich zeer over uw misdrijf.. Cam Datames compxrarei exercitum, lilUrcc sunt ei missce. Nep; (3 voorste'— len). Toen U. een leger wierf, is hem een brief gezonden. Tltio fimi-liarimnie titor. IXuio pecuniam debet Cornelius. Cic. Ik ben zee» bevriend met Ï.'; C. is hem geld schuldig.
Aanm. Hel spreekt vanzelf, dat de-regels van § ^I^^an locpassing zijn, wanneer bet onderw-erp van den oden persoon verzwegen is; b. v. hominem »il»i carissianiiin.. audial. Cic. Ur} aanboore enz.
3. Men gebruikt een aanwijzend voornw. ter vertaling der voornaamwoorden, die zich betrekken op een beoalinjf van hetzelfde voorstel,.vooral wanuact de zin zou toelaten, dat std, sibi, se zich ook op het onderworp, daarvan betrok; b. v. Jgt;Xui*ium Italia seroala ah iilo, demirsuM in lUinlurtiensiuuin
2Ö4
ftaludihiis vidit. Cic. Italië heeft zijnen redder Marius in de Minturniscke moerassen gedompeld gezien. Liberti X^entuli opifices ad csiin* diripiendum sol-licitabant. Sail. De vrijgelatenen van Lentulus nddden de handwerkslieden op om hem met geweld weg te voeren. Ignavia X^entuli quantam ipsi cla-dem uohiique altulit. Sail. Hoe groot een nadeel heeft de lafhartigheid van Lentulus hem en ons berokkend.
§ 41ij. In het hoofd voorstel en in het voorstel,'dat op zich zelf staat, gebruikt men suns, sua., suxim slechts dan, wanneer de lïoasitter in IietaiolfOo voorstel -vei'melcl is. Men heeft dus de volgende gevallen:
1. IrSmijs, sua, ssuum wordt gebruikt bij namen van portsonere en zaken, die toetooliooren aan het onderworp, indien dit van den 3deii persoon is; b. v. hie populum in sua tenuil potestaie. Nep. Hij hield het volk in zijne macht.-A-tlionionses ow»;h«»z suorum civium poteslatem extimesceiant. Nep. De Atheners vreesden de macht van al hunne medeburgers. Bestas liominos» vti ponuntad suam utilitatem. Cic. De men-schea kunnen tot hun voordeel de dieren gebruiken.
2. Huiiss, sua, suum wordt gebruikt bij namen van personen cn zaken, die behooren aan een 'bepaling; van hezelfde voorstel, mits de zin klaar genoes' aanduide, dat niet het onderwerp de bezitter is, en mits de bezeten zaak niet atlianjje van een -voorzetsel; b.v. sua cujusque animantis nalura est. Cic. Ieder dier heelt zijn eigen natuur. XSotnanis sua mulütudo auxit animum. Liv. Het getal de Romeinen boezemde hun moed in. Hannlbalem sui cives e civitate ekcerunt. Cic. H. werd door zijne medeburgers verbannen. De Miltiacle bene sperare civet poterant sui. Nep. Aangaande M. konden zijne medeburgers groote verwachtingen koesteren. Catilina admonchat alium egestatis, alium cupidila-tis susb. Sail. C. herinnerde dezen aan zijne armoede, genen aan zijne verlangens. Non inviderunt laudes suas mulleribiis viri Boma/ii. Suil. De lio-meinsche mannen misgunden den vrouwen niet, dat zij geprezen werden. -A-b ea liberi sul poenas petere dehuerun!. Cic. Hare kinderen moesten straf voor haar eischen. Siino forlunce a cpioque sumptum svpplicium. Liv. Ieder is gestraft overeenkomstig zijnen stand.
Aanm. Heeft men in een voorstel slechts éénc bepaling, vergezeld van een adjectief of deelwoord waarvan de hezelen zaak afhangt, dan zei men bij deze altijd san*, sna, sanm om aan te duiden, dat zij aan genuenide bepaling toe-behoorl; b. v. Hitbrldatem Tigrancs dlftldenfem rebus suis confirmavil. (^ic. Tigranes deed Mithridates, die aan zijn zaak wanhoopte, moed sclieppen. Bomilcar socium sibi adjunxü IVabdalsam, hominem carum poputuribus suis. Sail, D. verbond aan zichN., die bij zijne landgenoote» bemind was.
3. Saus, sua, suum. worden gebruikt bij namen vau personen en zaken, die toobokooren aan een bepaling^ van hetzelfde voorstel en afhangen van «um; van ab bij de werkwoorden van voi-wylt;lerii»j£-, of van in en ad bij de uitdrukkingen iemand op eene plaats vinden of doen blijven, naar eene plaats zenden, lt;1 win-jg;on iots te doen; b. v. Carlhagüiiettses Miajfonem cum classc sua in Ilaliam millunt. Liv. De Carthagers zenden Mago met zijne vloot naar Italië. Qiicestorem a sua frumeniaria procurationc senatus anio-■vit. Cic. De senaat ontsloeg den quaestor van de bezorging der granen. Confutes liostem in sua seda inveniunt. Liv. 'He consuls vinden den vijand in zijne standplaats. Ilelvotios in fines suos roverti jus-
365
sit. Caes. Hij beynl den Zwitsers binnen hunne grenzen terug te keeren.
§ 415. In het hoofdvocrstel in het voorstel, dat op zich zelf staat, worden de bezittelijke voornw. door den Grenitief enkelvoud of meervoud der uanw^jzeiMlo voornw. vertaald in de volgende gevallen:
1. Wanneer de bezeten zaak toebehoort aan een -weasen, dat in hetzelfde voorstel niot vermeld is; b. v. ojun frater nuper mortuus est. Cic, Zijn broeder is onlangs gestorven. Eorum ego Jor tunas tyce justitia com-mendo. Cic. Hunne bezittingen beveel ik aan aan uwe rechtvaardigheid.
Aanm. Men letle er op, dal de voegwoorden et, que, ac, en alque sleeds twee volledige of verkor'e voorstellen verbinden ; b. v. cmitlo Isocratem discipulosque ejn». Cic. (d. i. omüto Isocratem el omitto discipulos ejus.) Ik maak geen gewag van 1. en diens volgelingen. (Maar. Diccearchum cum condiscipulo auo omiitamus. Cic. volgens g -414,3, omdat di( slechts één voorstel is.)
2. Wanneer de bezeten zaak toebehoort aan een bepaling1, die in hetzelfde voorstel staat, en de asin toelaat, dat ook het onder-werp de bezitter zou zijn; b.v. Antigonui XCumenem mortuwn propinquis ejus sepeliendum tradidit. Nep. A. gaf het lijk van E. aau diens naastbestaanden. Serres argentum Sthonii ab lurjus domo ad suam asportaverat. Cic. V. had het zilverwerk van Sth. uit diens huis naar het zijne gebracht. Sex-tius ad eum (Scipionem) filiam ejus adduxit. Cic. S. bracht aan Scipio diens dochter. Milo fit obviarn Clotlio antt fundum ejus. Cic. Milo ontmoet Clodius voor diens landgoed.
3. Wanneer de bezeten zaak toebelioort aan een bepaling: van hetzelfde voorstel en afhangt van een ander voorseetsel, dan die, welke opgegeven zijn in § i 14,3 ; b. v. Deum agnoscia ex operi-bus ejus. Cic. God leert men kennen uit zijne werken. Cioeronom pro ejus merilis luudat. Cic. Hij prijst Cicero naar verdiensten. Eo die apud Pompouium in ejus nuptlia eram canaturus. Cic. Op dezen dag zal ik bij Pomponius, op diens bruiloft ten eten gaan.
Aantn, Zelden tvordl ren «anw. voornw. gel'ruikl bij Iels, waf aan \\c\. onderworp toebehoort; b.v. ipit cuHcta* Jtuliao vjus f'ititnx implorantt gttjnum docht. Cic. Uij gaf aan geheel lUilié, dat zijne buip, inriep een teekan. Dikwijls staan zij bij iets, wat aaa een bepaling toebelicurt (Just. l,3;2.4;2l,1. Cic. Faiu. 7,2i.) Omgekeerd slaat sums «uus, $ua, tuum. nis de b*zitt*r in hetzelfde voorstel mot vertnold i»; h. v. id ex li belli* tuis amhnadverti. Cic. Dat heb ik uit zijne brieven bemerkt.
j 410. Heeft men twee of meer nevengjesoliilfto voorstellen, dan behandelt men ietier daarvan ataoncleriyic, zonder te letieu op het andere, en past daarop de bovengemelde regels toe; b. /. nequs vero lac con-temptus est, eed ejus solitudo. Nep. Niet hij werd weinig geteld, maar zijne verlatenheid. Themistocles Athetdensis. llujus vitia vtagnis sunt emeu-data tirtutibus. Nep. Th. was een Athener. Zijne gebreken zijn door groote deugden hersteld geworden. Unieersum sihi creditum exercitum Dario prodit, urbe.mqyia ipsam in potestatem ejus redigit. Just. Hij levert verraderlijk het geheelc hem toevertrouwde leger aan Darius en brengt de stad zelve in diens macht. Fax per eum et per ULeros ejus sonArmala est. De vrede werd door hem en zijne kinderen bevestigd. Cyras Sybarem Persia praposuit, sororemgue suam ei ia matrvnonium dedit. J. C. stelde S. over de Perzen en gaf hem zijne zuster ten huwelijk.
Aanm. Twee of meer voorstellen, die onder xich nevengeschikt lijn en das onafhankelijk van «ikauder be-hamleld wordeu, kuunen levens ondergeschikt zijn aan «en hoofdvoorstel ; zij vulgco dan de regels der volgende §§.
§ 417^. Heeft men een liooilt;Igt;'oorstel en een tusselieu-voor-
stel, dan volgt men in dit laatste deze regels:
266
1. Gewoonlijk behandelt men het tussohenvoorstel als een 01» zich zelf staand voorstel, en past daarop de bovengemelde regels toe; b.v, sunt qwi parum sibi com tent. Cic. Er zijn er, die ziel weinig gelijk blijven. Ea, quee sose dat, occatione utere. Cic. Gebruik de gelegenheid, die zich aanbiedt. Cui proposita est conservatio sni, necetse est kuicpartes quo-que sui caras esse. Cic. Wie (hij, die) zich zelfbehoud ten doel stelt, dien moeten ook de deelen van zijn wezen dierbaar zijn. In triremem, qua ad eum deportandum erat mUsa, aseendit. Nep. Hij begaf zich in het schip, dat gezonden was om hem over te brengen. Commendo tibi libertum ejus, quem iibi etiam smo nomine commendo. Cic. Ik beveel u zijnen vrijgelatene aan, dien ik u ook om hem zeiven aanbeveel. Huk piccro, qui est ei tita sua multo ca-rior, metuit. Cic. Hij is bezorgd voor dit kind, dat hem dierbaarder is dan zijn leven, ^dmhiorix in Aduaticos, qui eraut ejus regno finitimi,projiciscitur. Caes. A. begeeft zich naar de Aduatieken, die naburen vnn zijn gebied waren. Ijs, moleithsime homines ferre dehent, qua: ijpsonxm culpa contracta sunt. Cic. De mensehen moeten datgene met het meeste verdriet dulden, wat zij zich door eigen schuld op den hals hebben gehaald.
2. In het tusscLeufoorstel gebruikt men smi, sihi, se en suns, sua, suum om het (grammaticale of logische) onxlorwox-p van het lioollt;l--voorstel aan te duiden, als de inhoud van het tusschenvoorstel -uit liot g-emoed van dat onder-werp voortkomt; b. v. l?oBtus omnes li-iros, quos frater snus reliquisset, mild donavit. Cic. P. heeft mij alle boeken gegeven, die zijn broeder mocht hebben nagelaten (naar de meening van Poetus; volgens zijn eigeu meening zou Cic. zeggen: quos frater ejus reliquit.) Queedem Italice ci^itates diem, quo primum ad so venisset Augustus, initium anni fecerunt. Suet. Eenige steden van Italië stelden het begin van het jaac op den dag, waarop A. voor het eerst tot hen gekomen was.
3. Men gebruikt in het -tussoheiivoorstel ook nog sui, sibi, se en suns, sua, suum om het onderwerp van het lioofd-■voorstel aan te duiden, als het tusschenvoorstel slechts eene omschry-■vlngf is van een substantief, dat in het hoofdvoorstel zou staan; b.v. Socrates expo suit, qua sibi videbantur. Cic. (voor senltntiam tsuam). Socrates legde zijne meening bloot. Epaminondas ei, qui sibi ex lege proetor suceesserat (voor successori suó) exetcitun non tradidit. Cic. E. gaf het leger niet over aan dengenen, die hem volgons de wet als aanvoerder was opgevolgd. Quod ad suatn pemiciem fuerat cogitatum, id ad salutem converlit. Nep. De tot zijnen ondergang uitgedachte middelen deed hij tot zijn heil verstrekken.
§ 410. Heeft men een Hoofd- en een afliaidcolvflt voorstel (Acc. cum Inf. of onrechtstreekschs vraag), dan doen zich de volgende gevallen voor:
1. het werkwoord van het boofdv. is van den Istcu of £Sden persoon, en dat van het atbuidïoïijU is van den Isten, ££den of
2. Het werkwoord van het boofdv. is van den 3deii persoon en dat van het afbanlveiyIt is van den Isten of SSdeu.
3. Het werkwoord van het boofdv. en dat van het' afbaukeltjlc z'jn beide van den 3deu persoon en hebben lietzelfde on-lt;lerwcrp.
4. Het werkwoord van het boofdv. en dat vnn het afbanlceiyic zijn beide van den 3dcn persoon, maar hebben een verscbiUend
267
Volgens deze vcrdeeliug heeft men lt;le volgende regels;
1. Is bet werkw. van het lioofrtvoorstel van den l»ten of persoon en dat van liet afliankcl^jlc van den Isten, S«lon, ol 3den dan behandelt men ietier dier voorstellen afasonderHj Ic volgens de bovengemelde regels tan het hoofdvoorstel; b. v. velim existimes me de illiuw re laborare. Cic. Houd u overtuigd, dat ik voor zijne belangen bezorgd ben. Ex litteris lt;^jus cognovi, iili etiin falso suspectum fnisse. Cic. Uit zijnen brief heb ik vernomen, dat hij u ten onrechte verdacht is geweest. Confido, ilium voluntatis er ga so hdbitwum esse ralion em. Cic. Ik betrouw er op, dat hij rekening zal houden van de welwillendheid jegens hem. Majore» quoque accfperamut se redemisse. Liv. Wij hadden gehoord, dat ook onze voorouders zich hadden vrijgekocht. Derisum crtdo esse liomiiioux a siuij» consiliariis. Cic. Ik geloof, dat de man door zijne raadgevers bespot is.
Aanm. Somtijds is in het hoofdvoorstel het logisch onderwerp van den 3den persoon; men volgt dan in het afli. voorstel de regels, die hieronder jreijeven worden; 1). v. vos ex Favonio audislis, Clodium mïIiï dixisse, periluruin Mtlonem triduo. Cic. (Favonius vobis dixil enz). Gij hebt van F. vernomen, dat Cl. hem gezegd heeft, dat Milo binnen drie dagen zou omkomen.
2. Is het werkwoord van het Iioofdvoorstol van dan persoon en dat van het afliaiikolijlv voorstel van den Issten of £ïlt;leii, dan beschouwt men de twee voorstellen als een enltel en past daarop de regels toe, die voor den enkelvoudigen zin gegeven zijn (zie §§ 412 —•115); b. v. Caius ad me. scripiit, ie ex se queesisse, quibus in locis essem. Cic. C. heeft mij geschreven, dat gij hem gevraagd hebt, waar ik was. Me ille negli-genler scripsisse de se patat. Cic. Hij denkt, dat ik zonder zorg over hem geschreven heb.
3. Dit geschiedt ook wanneer de werkwoorden der toeirte voorstellen van den 3lt;1eit persoon zijn met lietzelftle omlei*werjgt;; b. v. existimat, se posse zinc ere. Cic. Hij meent, dat hij kan overwinnen. Mul-ti se optime sibi contulere arbitrantur. Cic. Velen meenen dat zij zeer goed voor zich zorgen. 1 liiniailKil amplioras, Gortiniis prasentilius, deponit in ternplo Diana, simulans se snus for tun as illorum fidei credere. Nep. 11. plaatst die kruiken in den tempel van Diana in het bijzijn der Gortyniërs, veinzende alzoo, dat hij zijne bezittingen aan hunne eerlijkheid toevertrouwde.
4. Zijn de werkwoorden van het hoofd- en van het afhankelijk voorstel beide van den 3lt;len igt;ei*soou met -verseliilleiMl onderwerp,
a. dan past men in het aflianlvoiyic voorstel de regels van het liooftlvoorstoquot;! toe op alles, wat zich niet betrekt op het onderwerp van het hoofdvoorstel.
lgt;. de voornw., die zich betrekken op het onderwerp van het hoofdvoorstel, vertaalt men door sul, sibi, se en siin^, sua, sum» ; b. v. a. Ariovistus respondif, |gt;0|gt;ii Iiiïit Bomanum riet is ad su-iiiii arbitrium imperare consuesse. Caes. A. antwoordde, dat het II. volk gewoon was geweest aan de overwonnen volken naar eigen goeddunken bevelen te geven. Cces'ir Helvetios in fines suos reverti jussit. Cais. C. beval, dat de Zwitsers binnen hunns grenzen zouden terugkeeren. b. Sibi p ■nuasit ipse, meas de se scriptas literas maximum apud te pondus habituras. Cic. Hij houdt zich overtuigd, dat mij De over hem geschreven brieven bij u van grootea
26S
invloed zullen zijn. Intelligelant Laootloemoiiii Hibi cum nis ctrtamen fore. Nep. De Lacederaoniërs begrepen, dat zij met dezen (de Atheners) onee-nigheid zouden hebben. Orator pervediget, quid sul civex cogitent. Cic. De redenaar vorsehe na, wat zijue medeburgers denken, üox sciehat non procnl a suis finihut exercitum Romanum nte. Cic. De koning wist, dat een Roraeinseh leger niet ver van zijne (des konings) grenzen was. Ook : raiistnlo spes fuerat (d. i. Faudulus speraverat) regiam sürpcm apud so educari. Lir. F. had gehoopt, dat het koninklijk geslacht bij hem zou opgevoed worden. Omnois coniecerant, oum rtgnum el commndasse. Nep. Allen hadden daaruit opgemaakt, dat hij (Alexander) hem [aan Perdiccas] het rijk had toevertrouwd.
Aanm. 4. De sin moei steeds uitwijzen of snl en unaa, die in bet af-hnnkelljk voorstel slaan, zicli op liet onderwerp van liet lioofd- of van het fkfhankelijk voorstel betrekken. Somtijds, indien zij tweemaal in één afli. voorstel voorstel voorkomen, betrekt er zicli een daarvan op het onderwerp van bel boofdv. en een ander op dal van hel afhankelijk ; b. v. Ariovistm respondil. neminem •ecam nine sua pernicie conlcndisse. Caes. A. antwoordde, dal niemand zonder zijn eigen nadeel met hem gestreden had.
Aanm. 2. Is in een afhankelijk voorzetsel hel onderwerp van den Infinitief weggelaten, dan behandelt men dat voorstel, alsof het onderwerp ware uitgedrukt; b. v. coitlenlum aula rebus esse. Cic. Tevreden zijn mei bel zijne. Bomt ante Ciceronem con/bdere. Sail. Cicero in zijn huis dnoden.
Aanm. 3. Beteekent nnntiatur, nnntlna afTertur, de lijding wordt door èodera oi'ergeirac/if, dan gebruikt men in het voorstel, dal daarvan afhangt, Is om detr persoon van bel hoordvoorstel aan te duiden, die de tijding ontvangt of afgexonden heeft ; b. v. Cinelnnato nuntiatum esl. enm diclalo-rcm egt;.se factum. Cic. Men boodschapte aan C., dal hij dictator benoemd was. Caes. VII, 43. Men gebruikt integendeel sni, sibi, se, wanneer men nnntiatur beïigt in de beteekenis van vernemen ; b. v. Alexandra nuntius alferlur. Per-sas acie a suis esse superalos. Curl. A. verneemt, dal de Perzen door de zijne» verslagen zijn.
In het eerste geval heschenwt de spreker of schrijver den inhoud van het afh, voorstel meer van zijn ttandpunt; in het tweede geval meer van het standpunt van den persoon, waarvan hij spreekt.
Aanm. 4. Somtijds is ejns gebruikt lol meerdere duidelijkheid; b. v. Postv-mins iniin nunciavit !Har cell ara a Magic, famihari ejns pugione percussum esse. Cic. P. kondigde mij aan, dal Marcellus door Magius, diens vriend, mei eenen dolk verwond was.
§ «-HO. Heeft men een liooM- en een omstandi^hoidsvooi*-stel,
1. dan behandelt men dit laatste al» een op zich sBolf staan*! -voorstel, indien het onderwerp des hoolcl-voorstels van den Isten of 2ilon persoon is ; b. v. ad Curium scripsi ut te ad so transfer ret. Cic. Ik heb Curius geschreven, opdat hij u bij zicli zou doen brengen Eum invitissimus dimiii, quod comilio ejns liienter utelar. Cic. Ik heb hem zeer ongaarne laten gaan, dewijl ik graag van zijnen raad gebruik maakte. Rufum ad/uvarem, etiantsi at eo leetm essem. Cic. Ik zou liufus helpen, al ware ik door hem verongelijkt.
S. Is het onderwerp des hoofd voorstels van den 3*len persoon, dan volgt men de regels 2, 3 en 4 van het afhankelijk voorstel in de omstan-digheidsvoorstellen welker inhoud voortkomt uit het eemoed van het onder-werp der lioofd-voorstels ; b. v. hi vos rogant, ut s« dignos cxistimetis. Cic. Zij vragen u, dat gij hen waardig acht. jid me li-teras mitil, ut te sit»i piacartm. Cic. llij heeft mij brieven gezonden, opdat ik u met hem zou verzoenen. Feitre capit a militilus, ut se segueren-
363
tur. Cic. Hij brgon do soldaten tr vragen, dat zij hein zouden volgen. Ne qua, Milji poneretur statna restilit. Nep. Ilij verzette zich er tegen, dat hem eenig standbeeld geplaatst werd. Indignabantur militeiS quod compedum Hunm. hoites ferre possent. Caes. De soldaten waren verontwaardigd, dat de vijand hunnen aanblik kon verdragen. Themistoclos domino nazit, quis sit, aperit, mnlta pollicens, si so conservassei. Nep. Th. zegt aan den meester van het schip, wie hij is, terwijl hij hem veel belooft, indien hij hem zou redden. Athe-nitnsihus Pythia respondit, ut moenibus ligneis se munirent. Nep. De Pythia antwoordde aan de Atheners, dat zij zich met houten muren zouden verschansen. Themistocles servum ad Xerxem mini, ut ei nnnciarei, adversarios ejus in fuga esse. Nep. Th. zond eenen slaaf aan Xerxes, om hem te boodschappen, dat zijne vijanden (die van Xerxes) op de vlucht gingen. Ook; a Ctesaro invitor, sit»i ut sim legatus. Cic. d. i. Ccesar me invitat enz. C. noodigt mij uit om zijn onderbevelhebber te zijn.
3. a. Komt de iuliowl van het omstandigheidsvoorstel niet voort, uit het eromoetl van het onderwerp des hoofdvoorstels, maar uit dat van den spreker ot schrijver, dan behandelt men dat omstaiKliglieicls-•voorstel, alsof het alleen stond. Dit geschiedt altijd met de voorstellen die een jyovoljj aangeven; b. v. Atticus lonores non petiit, cum ai. paterent. Nep. A. dong niet naar eereposten, alhoewel zij voor hem openstonden. Quo confugient socii, si vos eos deseritis? Waar zullen de bondgenooten hunne toevlucht zoeken, indien gij hen verlaat? Non foret liumtncs orb us, siflius ejus AcldUeos non adamasset equos. Ov. E. zou niet kinderloos zijn, indien zijn zoon niet de paarden van Achilles bemind had. Ita vivunt multi, ut oo-i-ijisi vita tefcllatur oratio. Cic. Velen leven zoo, dat hunne woorden door lumue levenswijze weersproken worden. Cum maxima munera ei ah regibus et dynasüs conferrentur, nihil in doiunvi suam contulit. Nep. Alhoewel hem groote geschenken door koningen en vorsten gegeven werden, heeft hij niets in zijn huis gebracht.
b. Hetzelfde geschiedt in de omstandigheidsvoorstellen, die met ut beginnen, na de werkwoorden van aaiiiuoedig-en, -vermanen, i-atlen, ovei-reden (zelden bij die van vei-Koelsen, die gewoonlijk den regel van § 419, 3. volgen); b. v. Ccesar milites cohortatur, ut suee p ristin a vir-tutis memoriam retinerent. Cass. C. maant de soldaten aan, zich liunne vorige dapperheid te herinneren. Italici Adherbali suadent, uti se Jugurthce tradat. Sail. De Italiaansche soldaten raden Adherbal aan, zicli aan Jugurtha over te geven.
Aanm. 1. Bij overreüeii volgt men soms den regel van § 419, 2; L. v.
lellus legalis persuadet, uli Jugurlhnm vivum silii iraderenl. Sail. N. overreedt de nfgezaiilen, dal zijn liem J. levend zouden overleveren. Anders wordt in genoemde omstandiglieidsvoorstellen liet onderwerp van hel lioofd-voorstel aangeduid door is; h. v. Helvetil persuadcnl Rauracü, Mi una cum iis proftciscnnlur. Caes. De Zwitsers overreden de Rauraciers te zanien mei hen le verlrekken.
Aanm. 2. Somtijds komt «ui of snns tweemaal zoo voor in één omslandig-heidsvoorstel dal een daarvan zich op hel onderwerp van het IinoTdv., en een op dal van liet omstandigrheidsv. betrekt; b. v. Ariovistus ad Ccesa* rem legalos miltit, uli ex suis legalis aliquem ad se millerct. Ca;s. A. zendt gezanten aan C., opdat deze hem eenen zijner onderbevelliebbers zou zenden.
Aanm. 3. Staal bij hel onderwerp van het omBlandIgheidi»oor»tel ipse, dan betrekt zich sui en sun*, dal daarbij staat, altijd op liet onderwerp
EE.
370
van dat voorstel, (ook in liet geval van § 419, 2.); b. v. iiilura viovel infnnlcvi, u/ae ipse diligat. Cic. De natuur zet het kind aan om zicli zelf te beminnen.
§ -iÜO u. Bij den A-blativus nh.solutiirs moeien de regel* gevolgd worden, die voorde gegeven zijn;
lgt;. gewoonlijk echter behandelen de Latijnsche schrijvers hem, alsof hij een deel uitmaakte van het lioofd-voorstol of van het voorstel -wuai*-lgt;ïj hij grevoeg^ö is.
c. ook gebruiken zij dikwijls in plaats van is enz. de voornw. sui, »ibi, segt;, als daardoor «roon lt;1ulgt;lgt;clzinni8;heic1 ontstaat; omgekeerd vindt men soms is gebruikt, waar men sni, sibi, so zou verwachten. Voorbb. Oüesstwcadellacommunit, quo facUius, stso invito [Ilelceüi) transire connrentur-gt; prokiberi possent. Ctes. C. versterkte de burchten, opdat de Zwitsers gemakkelijker zouden kunnen verhinderd worden, indien zij tegen zijnen wil den doortocht zouden beproeven. Ca.ssiii.s comtiluit, ut ludi, absente se, fier ent suo nomine. Cic. C. beval, dat in zijne afwezigheid de spelen in zijnen naam zouden geschieden. Te rogo ut eum, confectis ejus negotii:i per te, ad me remit tas. Cic. Ik verzoek u, dat gij hem mij terugzendt, nadat gij zelf zijne zaken in orde gebracht hebt. AtJceas dat nam. sibi milti jubet, „ac si invitis Scythis I •Iiïlip-pus statumn ponat, oo digresso, sublaturum.quot; Just. A. beveelt dat het standbeeld hem gezonden worde, en zegt, dat hij het na den terugtocht van Ph. zal wegoemen, indien deze het tegen den wil der Scythen opricht. Conservatis suis rebus Poenus ad Prunam pervenit. Nep. De Carthager kwam niet behouden have bij Prusias. Cicero ea, qua; vico se acciderunt, futura pradixit. Nep. Cicero heeft zaken, die gedurende zijn leven geschied zijn, als toekomstig voorspeld. Grande malum Turius, si quis se judice cerlet. Hor. T. is een groot ongeluk, als men hem tot rechter heeft. Gortynii templuin eustodiunt, ne quid Annibal inscientibw» it lis toll er et. Nep. Da Gortynicrs bewaken dcu tempel, opdat A. er buiten hun weten niets zou uitnemen.
§ 4£21. De onnsta.iilt;lijfHellt;lsvooi-stelleu, welke cene vergje-lyiting: van liooveellioicl aanduiden (comparatief met quum of ide»\-qui enz.), moeten ook volgens de gewone regels der onista,nlt;lii£lici(ls--voorstelleu behandeld worden; men vindt ze echter zeer dikwijls vertaald, alsof zij met het hoofdv. slechts een enkel voorstel uitmaakten, en dit geschiedt altijd, als quarn is uitgelaten ; b. v. lm jus honoris omamentis tamdht omnes ahstinuerunt, quamdiu filii regis sul superesse potuerunt. Just- Allen hebben zich de onderscheidingsteekens daarvan zoolang ontzegd, al s er zonen van hunnen koning konden bestaan. Domo eadem fiat contentus, qua Eurist/ietie» progenitor majorum suorum fuerat mus. Nep. Agssilaus was tevreden met hetzelfde huis, dat E., van wien zijne voorouders afstamden, gebruikt had. 9JLiltia.lt;]is ratio amicior fuit omnium libertati, quant suso dominationi. Nep. De zienswijze van M. was meer gunstig »oor de vrijheid van allen, dan voor zijn eigen macht. Prius preeliwn commisit, quam milites sui scirent cuui quibus ar ma conferrent. Hij leverde slag, voordat zijne soldaten wisten, met wien zij vochten. Incidit in eamdem invidiam, quam pattr suus. Nep. Hij verviel iu dezelfde wangunst, als zijn vader.
§ -ASS. Ter vermijding van «lubbelasiuiiitflioirt of om eeno te-jsoustollxnjf uit te drukken bezigt men soms de verbogen naamvallen van ipso in]plaats van svi, suus en is.
371
f. Men gebruikt ipsius, ips#i enz. in plaats van sui, tibi, se, wanneer dit in een ondergeschikt voorstel zou staan om het oi»rtorwe**igt; van het lioofa-voorstel aan te duiden; b. v. .Tujffnrtha leyatos ad consu-lam milt it, qui Ipsi liherisque vitani peterent. Sail. J. zendt afgezanten naaiquot; den consul om lijfsbehoud voor hem en zijne kinderen af te smeeken.
2. Gebruikt men in een ondergeschikt voorstel ssuu.» in tegenstelling met iptiinsi enz., dan betrekt zich smis op het onderwerp van het onlt;ler-trusohilct voorstel, en ipsiiis» op dat van het lioofdvooi-stol; b.r. Cmü-mii- eos incutavit, cur de sua. rirtute aut de ipsiu» diligentia dc-sperarent. (.quot;fes. C. berispte hen en vroeg, waarom zij niet op hunnen moed en op zijne zorg betrouwden (zie § 419, Aamn. 3.).
3. Ipsius enz. kan ook in plaats van oju»*, «i enz. staan, wanneer dit zich op het laatst voorafgaande woord betrekt; b.v. Imbenim a Cresare, si-cut ipsïiis dignitas et majorum ejus amplitudo postulabat, sententiam. Cic. Wij hebben van Caesar een gevoelen, zooals dat gevergd werd door zijne waardigheid en de grootheid zijner voorouders. Cic. Fam. XIII, 55.
4. Soms wordt het ook gebruikt in betrekking op het oinlovwoi'p van het oiilt;legt;rg;escl»il»t voorstel; b. v. alii navfrnyio, alii a servis ipsins interfectum eiim, scriptum reliquerunl. Nep. Eenigen hebben geschreven, dat hij door schipbreuk, anderen, dat hij door toedoen z.jner slaven is omgekomen.
§ 433. In aansluiting bij het voorafgaande, valt bij de oratio obli-(]ua op te merken,
1. dat sui, sibi, se, suus enz. zich in het liootrt- en in de ou-«lergfeschilcto voorstellen betrekken op het o»ilt;loiquot;quot;wlt;ii-igt; der werkw. dicit, diciint, re spon dit, prcedicat, incusat enz.
2. Heeft het ontlorjjoschilft voorstel een oï«gt;-oii ourterworp, dan kan men daarin suus ook gebruiken om «lat oiilt;loi-we**p aan te duiden, insgelijks sui, sibi, ssc, raits dit met het werkwoord tigt;t óéu bog;rip samensmelte; b. v. Pomp ejus rescripierat, sase rem in summum pt-ricnlum deducturum non esse, neque suo consilio 1 Jomitini»» in oppidnm Corfiniutn contulisso; proinde ad se veniret. Gees. P. had geschreven, dat hij zijne zaak niet in het hoogste gevaar wilde brengen; dat D. niet op zijnen raad naar de stad C. was gegaan, en dat hij dus tot hem (Pompejus) zou komen. Ariovistus respondit: si ipe spopnlo Romano non prascriberet, quemad-modum suo jure uterelur {popuhu Ro namis), non oporlere so a pop aio Romano in suo jure inipediri. Caes. A. antwoordde, dat als tiij de Romeinen niet verhinderde van hun recht gebruik te maken, zij hem ook niet moesten verhinderen gebruik te maken van het zijne.
3. Wordt het lioofrt-voorstel zelt' tot een oiMlorj^escliiltt voorstel, dan volgt men hierin de reeds gegeven regels; maar in liet -voortstel, dat «laaraau oult;lei-grosoliil£t is, wordt het onderwerp vau het lioofclvoorstel door is aangeduid; b. v. A.nhiorix in /tune modum locutus est: sese pro Ceesaris in sa beuep'ciis, phtiimum ai coailiteri lt;le-bcii-o, quod ci ct alius et f rat ris Jilim ub CwMire remisii tsienl. Czcs. A. sprak in dezer voege : dat hij wegens do van Caesar ontvangen weldaden bekende, dat hij hem veel verschuldigd was, daar hem zijn zoon en zijn neef door Caesar teruggezonden waren, (maar: .\. «■onloRtsiifS ost se ilii:iiuut,t
272
Caesati ihhere, quoil nxVtx fdiiti remmm esse/.) Siculi mi sespe esse polli-vilum commodis lt;*01*11111 me non defuturwn. Cic. De Sieilia-
nen zeideii, «lat ik dikwijls beloofd had, hunue belangen tc zullen behartigen.
Sola. Wal in de oratio dirccta door een voornw. van den eersten persoon wordt aangeduid (ego, nieus, nos, noster), drukt men in de oratio obliqua uil door sui, si bi, se, en suus, sua, suum, benevens door Ipse als deNom. moei slaan; l»ic uil de or. dir. wordl in de or. obliqua bijna allijd door ille vervangen; eveneens worden tu en vos uil de or. direela door ille of Is in de or. obliqu» uilgedrnkl (behalve in liet geval opgegeven in § 423, 2gt;; b. v. C(esar rcspoit-ilit, si obsides nb iis sihi dentur, sese cum üs pacem esse facLwum. Caes. C. anlwoorddc, dal, indien zij bem gijzelaars gaven, hij vrede met hen zou maken. (Or. dir.: si obsides a vobis iiiilii danlur, vobiscum pacem faciam). Ariovistus respondit, si ipse populo Homano non'ipnrscriberet, quemadmodum sua jure ulerelur, non oporlera se a pupido Romano in suo jure impediri. Caes. A. antwoordde, dal, indien hij aan de Romeinen 1 iet voorselircef, hoe zij hun recht benulligden, hij dan ook door de Rom. niet in zijne rechlen moest belemmerd worden. /Or. dir.: si eg-o von prasscribo..... non oportel me enz,.) Jugurlha monet, ilium diem omnes victorias confirmaturum. Sail. J. zegt, dal die dag alle overwinningen zou bevesligen. ;0r. dir.; lilt dies comfinnabü.) {Legnli dic.unt) id ne aceidal, posilum in ejas auc-turitate. Caes. l)e afgezanlen zeiden, dal het van zijne gezag afhing dai zulks niet gescluedde. (Or. dir.: posilum est in tna auclorilale.)
Aimwerkingoi. 1. Men seliruikl allijd sui, slbi, se en sans, sua, suum bij en vóór quisque; b. v. juslilia suum cuique distribuil. Cie. De rechlvaardig-heid geeft iedereen het zijne.
Ü. Sibl slaat soms overtolligr bij suus; b. v. suo sibi hunc gladw juguto.l'cr. Ik brcnir hem mol zijn eigen wapen om.
3. Suus, sua, suum slaai soms alleen, bij weglating van een substantief; b. v. Pelopidas digress lts a suis cecidil. Nsp. P. zieh van zijnen verwijderd hebbende, is gesneuveld. Dil suus kan soms in een voorstel slaan, waarin de bezitter niet g-enoemd is; die beziller is dan grammaticaal of logisch onderwerp van een voorafgaand nevengesehikl voorstel; b. v. ü annus omnem Crassi spem morle prw-verlil. l'uil hoe hicluosiim suis, acerbum palriai. Cic. Ual jaar heeft alles, wal Cras-sns hoopte, dour den dood belet; dat was treurig voor de zijnen en smartelijk voor hel vaderland.
4. Suus (evenals meus, luus enz.) heofl soms de beteekenis van gunstig-,pas-senil, wettelijk, eigen, natuurlijk; b. v. vjnoranli quem portuin petal, niitlvs suus venlus est. Sen. Hem, die niet weet, naar welke haven hij zich begeeft, igt; geen wind gunstig. Clodius reliqnit annum suum. Cic. C. sloeg zijn wettelijk jaar over. Arbos miratur non sua powa. Virg. De lioum verwondert zich over de vrucli-len, die hem niet oaluurlijk zijn. Suus est (Flaul.}, sui mris est (Cic.), hij is zijn eigen meesier, hij is vrij. Soms beleekent bet genegen; b.v. p\iires soos red -tlidcral. Nep. Hij tiad er velen voor zich gewonnen.
5. Zelfs bij goede schrijvers vindt men enkele voorstellen, waarin van bovengemelde regels wordl afgeweken. Zoo vindt men quantum in se est, voor zoover hel aan hem ligt, gebruikt in plaals van quantum in ipso est enz.
0. Over de wederkeeri ge voornw. Zie 437 en 438.
Onder elkander wordl .'crlaald door inter se ot inter ipsos. Inter
se betrekt zich op een onderwerp of voorwerp, en slaat bij werkw. en
bijv. nw., die een denkbeeld van wederkeerigheid uitdrukken; b. pugnare, discre-pare, conciliare, colloqui, par, communis, eontrarius, dispar enz.; b. v. ratio CL oratio conciliat inter se homines. Cic. Rede en spraak vereenigt de menschen onderling. Virlutes inter se pares. Cic. Deugden, die elkander gelijk zijn.
Inter ipsos slaat bij substantieven, die een denkbeeld van wederkeerigheid uitdrukken; b.v. dissensw, societas, odium, certamcn, enz,; b.v. sancla ,nt soclelas civium inter ipsos. Cic. De onderlinge samenleving der burgers zij heilig. (Maar est inter eos conlroversia. Cic. Zij zijn nel onder elkander niet eens, volgens § 413, d.) Tol het latere Latijn behooren invicem en vinluo in plaals van inter se. Inter se slaat ook in plaals van se inter se; b, v. veri aniici inter se diligent. Cic. Ware vrienden zullen (zieh) elkander beminnen. Wen onderscheide ook Cicerones pueri amant inter se, Cic. (de jonge Cicero's beminnen elkander) van amant se (beminnen zich zeiven).
27S
WltAGEIVOE VattMtXA I Tf Hit«It O tiX.
$ 4S-A. Over het gebruik der Tranende voornaamwoorden, «jui», qui, «luno, quod; qixisnsim, ocquis, imirnjnïfS, utoi', quails, quantum, qtiotus valt het vols;ende op te merken :
1. j\. Qrtis?, wie?, voor het mannelijk en vrouwelijk, «juïlt;1 'f. leaf'r. voor het onzijdig; dient om naar den van een wezen te vragen, niet naar den aard; quis staat gewoonlijk alleon.; komt er een substantief bij, dan beschouwt men dit nis bijstelling; b. v. quiH doctior fume traditur, quant Piwtrntus ? Cic. Wie zegt men, dat geleerder was dan P. ? Quisgt; ca est ? Plaut. Wie zij ? Quis popttlm unquarn fuit, qui non nteretur pr/p-dictione dicina. Cic. Wclk]volk is er geweest, dat geen gebruik maakte van goddelijke voorspellingen.
lgt;. QnUl staat svl tij»! alleon, doch slechts in den jVoniinatief en A.ceixsatie(; inde overige naamvallen zet men i*os daarbij en zsgt cu-jus rei enz.; b. v. quid face rent? Cic. Wat zouden zij doen ?; maai' qita re indiges ? Wat ontbreekt u? (Zie § 402, Aanm.j Bij een substantief zegt men in den Nominatief en Accusatief quod-, zie hieronder.
2. a. Qui, quae, quod, welke? hoedanig?, staat als adjectief oei» Mubstantiel; het dient om naar den aard van een wezen te vrasen {icnt voor een?) ; b. v. qui illius moeror erit ? quae utriusque latnentaüo ? Cic. Hoedanig zal zijne droefheid zijn? hoedanig beider geweeklaag ? (qui!* philo-sopnus? hoe l«oet de wijsgeer? ; qui philosophus ? lioodauifj- een wijsgeer?) Jacido «inixl crimen, in ivso ??' Ov. Maar welke misdaad kleeft aan die werpschicht ?
1). Qui kan ook alleen staan, doch slechts iu onreclitsstreolc-«olie vi'ïiü'Oii { b. v. qui essel, ignorabms. Cir. Gij wist niet, wat voor een man hij was.
3. Qui^nam, qusenam, quidnam (qviodnam bij een substantief), beteekent -wie tooh, en dient om dring^endev te. vragen dan met quis. In leveudijyo vrajyon gebruikt men ooquis, ecquid; bij een siubstantief «equi.ecqus© ot eoqna,ecquocl,
versterkt ecquisnam, en numquis, uumqua {numquae) numquid (mimquod) versterkt numquisnam, als men een outlconnend antwoord verwacht; b.v. eequisnam tibi dixerit? Cic. Wie zou het u gezegd hebben ? jXumquod eloquentue vestigium apparet ? Cic. Ziet men wel een spoor van welsprekendheid ?
4. Uter, xiti-a, utrum, wie van beide, wordt gebruikt, als men slechts van twee wezens spreekt; b. v. quaritur ex duobus utor dignior sit, ex plurilus, quis dignisumus. Qui net. Het meervoud van uter* wordt gebruikt gelijk dat van ut er que. Zie § 286, Aanm. 1.
5. Qualis ? beteekent hoedanig ? quantum? hoe groot?quotusV
de hoeveelste. Over cuius, cuja, cujum zie § 74, 2., over cujas § 68, Aanm.
2. Over de vertaling van waar? met een voorzetsel (b. v. waarom, waarvan ? enz.) zie § 406. Aanm. 1.
Aanm. 4. In hel Latijn kan één voorstel twee vraagwoorden bevallen;
b. v. qunererc debeiis, nter utrl insidias feceril. Gic. Gij moei onderzoeken, wie van beiden den anderen belaagd iieefl. Considera, qnis q^nem fraudr.sse dicaiur.üc. Zie eens, door wien ei» jegens wien men zegt dal hel bedrog gepleegd is.
274
2. » He' onzijdige quid leleekcnt soms waarom/ wnnrin ; b, v. queen's a me, quid ego CutiUnam me'.uam. Cic. Gij vraagi mij, waarin ik C vrees.
b. «uidy quid enim?, quid vera? quid ergo? dienen ook om op «ene volgende vraag: Ie wijzen; men zet dan acliler quid?, quid enim''. enz. hel voornaamste woord van die vraag, en daarachler het vraagwoord niet het overige; h. v. quid/' Alexandrum quo animo vixisse arbilrumur'! Cic. Weihoe dan? met welke gezindheid denken wij, dat A. geleefd heeft.
Dikwijls is censes, censemus, censetis achter quid uitgedrukt in bovengenoemde rangschikking : 1). v. quid censemus Diomjsium. quo crucialu timoris angi soli-him. Cic. Door welke zwellingen der vrees denken wij wel dat D. bij herhaling beangstigd werd.
c. Quid heteekent ook waarom? in quid multa ? (d. i. dicam.) Cic. Waarom zou ik er nog veel van zeggen? (Kortom,^ Quid iia? Cic. Waarom? Hoe zoo;'
MIW: TKUKMi LU M ¥i » « ft Ti X.l .1 W ft O O « O
§ 4SS. 1. In het Latijn gebruikt men dikwijls in het bojrin van eeu •voorstel een betrelclceliilc voornw. in plaats Tan een vo»xjr-
wooi-d (et, sed, nam, igitur, ut en dergelijke) met een ïtanwüset:iid o{ persoonlijk voornw. Het Tïetreliltelijlc voornw. komt dan in het jee» sriacht, het y;efïil en den naamval, waarin het weggelaten juui w of pors. voornw. zou moeten staan ; b. v. res loquitur ipsa, qviaï {et ilia) semper raletplurimum. Cic. De zaak zelve spreekt hier, en deze heeft steeds een groote bewijskracht. Olsistere Agesilao conati sunt eoiuui socii : quos (voor sed cos) grari pr/zlio vicit. Nep. Hunne bondgenooten trachtten asn A. te weerstaan, doch hij heeft ze allen in een bloedig gevecht verslagen. Omnia sunt mea culpa commissa, qui (quia ego) ab his me amari pntabam. Cic. Dat alles is door mijne schuld geschied, daar ik meende, dat ik door hen bemind werd. Jphicratem petimt ducem, qtiem (ut eum) praficeret exerci-iui. Nep. Hij vroeg I. als veldheer om hem aan het hoofd des legert te stellen.
2. Men kan ook qui, qua, quod in plaats van een voegwoord met een toexitteiyk voornw. gebruiken ; het neemt dan het geslacht en getal aan van dat bezittelijk voornw., doch komt altijd in den Cïenitiei ; b. v. vos idontt hat Ui, per qiiomin {ut per vestras) sententias id assequantiir. Cic. Zij hebben u als geschikt aangezien om door uwe uitspraken dat te verkrijgen.
3. Somtijds staat qui, quaj, quod ook in plaats van een persooniyic of aan-w. voornw. alleen, wanneer daarop geen nadruk ligt; b. t. postquant. mihi renuniiatun est, gra vit er tuli : qui si adfuiisem coram menm dolor em Ühi declarassem. Cic. Toen ik het vernam, viel het mij hard: ware ilc aanwezig geweest, ik zou u persoonlijk mijn rouwbeklag gedaan hebben. Peru tiles Xenophontis libri sunt: quos legite studiose. Cic. De boeken van X. zijn ïeer nuttig : leest lt;3 ie met ijver.
Aanw. Op dezelfde wijs staat ook quails voor e# talis, ubl voorutibl, quo voor ut eo, quamobrem voor ob earn rem enz.; b. v. ei rex donn-vernt Lampsaoum, unde (ut inde) vinum sumerel. Kep. De koning had hem 1.. {.'eschonken, opdat bij dnaruil zijnen wijn zou trekken.
Aantn. 2. Somtijds slaan, len gevolge van bet voorafgaande, Iwce betrekkelijks u-oorrien in bet begin van een voorstel ; b. v. contra quern qui exercüus duxe-runL, its senulus honores decrevit. Cic. .«Ian hen, die legen hem legers aangevoerd hebben, heeft de senaat eerbewijzingen toegewezen.
Junm. nikwijls wordt h*t rel*livum Mechls ter Terhinding vrfor een voegw. {et\ erat\ nisi, telden hrj «ndere) frplaatAt, tundtr *ich op iets vooraffraa nds le bttreHtn; h.v. qvodsi tfianis ptofvgiw, Hi~ w* i$ta tyn fuga jvtfirantur. Cic. Indun gij ook met ledige handeu gevlocht waart, ioa uwe
viJicht toch voor misdadig gehouden wordea . (jModubi illt inflksit, id egiui.,. Cic. Toen hi) g«wamp;ar «Nrrd «nx,
273
Jnnm. 4. Baat een aanwijzen'! voornw. vooraf. «Jan geliruikt men «om» in betrekkin; daarop qur % fiMir* luurl, om twee aan «alkander ondergeschikte voorstellen daarmede te verhinJen; b. v, nul. ai/uertm eo* m» milt ducere, cum quibu* n» cantra la agt;ma frrrtm. Italiam rtltt/ui. Nep. Voer mij ni^t aan legen hen, met xvplke ik de wapenen tegen u niet hel» willen dragen, om welke red^n ik Jtalièquot; heb verlaten. Jïa sua$i Pompejo, quibus ilte at paruiuft, 6'ae-sar tanta* igt;/gt;cs nun Lahtrtt. Cic. Ik hel) aan P. zaken aangeraden, bij verwezenlijking van welke C. zoo groote hulpmiddelen niet zou hebben.
^ 43Ö. Het botroïclcoiy -voornw. wordt wcarselaton:
1. ja. Wanneer lt;ƒ.7i, qua;, quod, in den jNominatief moest of kou slaan;
t». de tyrt, waarin liet worl-tw. stond, dat gezegde is van qni, quae, quod, wordt dan veranderd in list partioipitini, dat aan lt;lïen tyti beantwoordt;
c. dit igt;iti*tioipüim komt dan in geslacht, getal en naamval overeen niet liet woord, waarop zich. qui, qua», quo(t betrekt;
lt;1. ontUreelct dat pcirtioipium, dan kan men qui, quce, quod niet weglaten; b. v. guberualor, clavum tenens, sedet in puppi. Cic. [voor qui tenet)) De stuurman, die het roer in de handen heeft, zit op den achtersteven. ILcb simt diviticc certce perpetuo permatisnrte. Sen. (qua perma-nehunt). .Dat zijn rijkdommen, die altijd zeker zullen blijven. Timolhnis apatra aceojitam gloriam auxil. Nep. (//!'.lt;/quot; accepta erat, qicjm acceperat.) T. heeft den roem, dien hij van zijnen vader geërfd had, vermeerderd.
3. Is in het opgegeven geval ossso het gezegde van qui, qua, quod, dan laat msn ciui en esso vvcg, en het substantief of adjectief, dat ter bepaling zou staan bij esse, komt dan overeen met het woord, waarop zich qui, qua, quod betrekt; b. v. utilitas parts* psr amicum delectat. Cic. (voor qua; est p'trta.) Het nut, dat door eenen vrieml veroorzaakt wordt, verschaft ge- • noegen. Melior est coi'ta pax, quam spcrata victoria. Liv. Beter is een vrede, die zeker is, dan eene overwinning, die slechts gehoopt is. Zie § 503.
3. a. Heeft men Uvcp lussc'ieavoorstellen, die ter bepaling hij hetzelfde woord staan, dan worJl soms ia liei tweede tusselienv. ii«, ea, id in plaats van qui, i]uw, qaol gefaezi^d; b v. liitein dejiniebas id esse, quo omnia rcferrentur, tteque id iji-sum usquam referretur. Cic. igt;ij bepaaldet hel dueleinde, als zijnde datgene, waarheen alles gerielit wordt en hetwelk zelf naar niels anders geriehl is.
b. Muest qui, qua;, quod in hel tweede tussclienvoorslel in den NominaVicf of AC-eusjliel slaan, dan wordt hel somtijds weggelaten, ook als liel in hel ee/ste voorstel in eenen anderen naamval s'aal; b.v. Bocchus cuin pedlliOus, «tuo» Vrtu .duxeral iieque in priori puyna nffuerant, poslremain Romanorum adem invrAuul. Sail, (voo'.' et qui in priore pujna non alfaerant.) 15. valt de aeliterlioede i'.er K. aan niet het voetvolk, dat V. had inedegehraeut en dut bij liet vorige geveo'.il niet tegenwoordig was geweest.
i. Somtijds gebruikt men, ter bevordering der duideliikheid, een voegwoord in plaats van qui, qiuf, quod; h. v. civitales habent legibus snnclum, st quis quid fania accepcril, uli ud magislrnlum deferal. C.aes. In die stalen is bij de wet bepaald, dat hij, die iels door het geruehl verneemt, zulks aan de overheid bekend make.
S. Slaat hij de werkw. van weten en neggen als voorwerp een «ubstantic-r. dat door een tutNClienvonrstel bepaald wordt, dan maakt men aai tusselienv. tol eene onreclitstreeksclie vraag: on zet genoemd substantief in den naamval van het vragend voornw.; h. v. (ïaesar bad de reden nog niet begrepen, waarom zij vertrokken; Ccesar qua causii disceder en i nondum perspexernl. Caes. Caesar begreep de redoa, die I. van zijn voornemen afschrikte. Ccesar inleUigebat,quamp; rea bc-duciomanim. ab inslitulo consilio deterrerel. Caes.
(i. Sommige omschrijvingen met een betrekkelijk voornw. worden inliet Latijn niet vertaald: men zet dan hel bepaalde woord eenvoudig in het hoofdv;; zoodanige zijn:
a. ik Uet—die, gij zijt laet—ilie; b.v. gij z |t hel, naar wien ik verlang; ie ip.^uin cupio. Cic. Van alle wingewesien was Spanje bet laat.-le, dat ten on--der gebracht werd; Hispaiiia postrema omnium provincinrum perdoniita. est. Liv.
b. wat—dat i» met een substanlief, wordt nicl »ei:laaid, h. v. wal zij vooiy
«7«;
»anielijk beminnen, dal zijn dfl geschenken der naburige volkeren: gaudenl praecipue-finilimarum gentium donis. Tac,
c« Slaat bij wat—dat, Is geen substantief, dan vertaalt men wat door illadv dat ecliler meestal wordt weggelaten; b. v. wat ik boop, dat is, dal ik onslerfelijk zal zijn; tllud spero, me fore immorlalem. Cie.
7. ». Iri plaats van qui, quce, quoU mei de voorzetsels in, ad en ab (e) kan men ook ubl, quo «n unite gebruiken, vooral na namen van plaalsen, (evenals in bet Nederl. waarin, waarheen enz. gebruikt wordt in plaals van in welke enz.); b. v. porlicus liaec ipsa, vbi {in qua) ambulamus. Cic. De gaanderij zelve, in welke 'vvaai'-in) wij wandelen. Eloquentia, umie (a qua) lonr/e nbsum. Cie. De welsprekendheid, van welke ik ver verwijderd ben. Vobis lonies. unde (e quibus) haurireiis, atque ilineia putavi demonstranda. Cic. Ik heb gemeend u de bronnen Ie moetenaaoloonen, uil welke gij kunt putten, alsook de wegen.
1». In goed proza gebruikt men ubl, quo en unde ook in betrekking op personen, mits die door een aanwijzend voornw. zijn aangeduid; b. v. qui earn necas-$el, unde ipse natus essel. Cic. Die hem zou gedood hebben, van wie» hij afstamt. Homo apud eo». quo se conlulil, gratiosus. Cic. Een man in aanzien bij degenen, tusschen welke bij zich gevestigd beeft.
1. Qui, nut», quott wordt soms in verbinding met een substantief in den ]Nuniiuatief of A-blutiet geplaatst hij het werkw. esse, en wordt dan vertaald door in. ovoi'eensitotnniinur met, aanjj-wzien, -volg^ens ; b. v. spero, quee lua piuJenlia est, ie jam lalet.e. Cic. Agjigezien uwe voorzichtigheid, hoop ik, dat gij welvarend zijt. Qua es pi-xitleutia, nihil te fugiti. Cic. Daar gij voorzichtig zijt, zal u niets ontgaan.
Men kan in plaats van qui, gurr, quod met esse ook pro met den Ablatief bezigen ; b. v. tu, jjro lua ptudenlia, quid optimum fuctu sit, videbis. .Cic. Gij zult, volgens uw gewoon beleid wel zien, wat het best is.
5. De woorden zoo^enaauKl, quot;voor^jevrentl worden vertaald dour qui, quso, quod met •v»)c,aro of ■voctiri, dicero enz.; b. v. ud Spelueum, quod voOJint, Lid no moratus. liv. Zich twee dagen opgehouden hebbende bij het zoogenaamde Spelaeum. Vtsha, qute «lioi-tur vita, mors est. Cic. Uw voorgewend leven is de dood.
§ 4 Wanneer in het hoofdvoorstel de aanwijzende woorden isi, idem, talis, tantui-i, (tantulus), tot (totidem) \oerkomen, dan wordt het daarop volgende die en als vertaald door de daaraan beantwoordende (corrtlulivci) qui, quiiliei, quantu», quot (Zie § 245); b. v. eadom tirtus, quae in tno proaio. Cic. Dezellde niacliafiigLeid als bij uwen overgrootvader. Quot homines, tot sententie. Ttr. Zooveel gevoelens, als hooiden, ^ie § 391,-1.
Annm. \:a. Als qui na idem in denzclfden naamval staal, kan wen in plaa's van qtif cuk ac of a(que gebiuiken; b. v. animus trga te iUlvi iel ac j^U. 'lei . Mijne geziijriheid jegens u is dezedde, als zij geweest is.
b. In plaats van ac kan ook et lt;.f ut staan; b. v. Dianam et lunam eamdem esse pnlant. Cic. Zij mecnen dat Diana dezelfde is, als de maan. Eisdem [ere Verbis expommus, ut (soor quibus) disputatum est. Cic. W ij zetten de zaak met dezelfde woorden güeen, als zij verhandelü is.
c. Alsof woidt vertaald door ac »i of ut sl; b. v. vi eadem sunt wjuslüia, ut si in ihtm nm nlitnum co? iLrli.nl. Cie. Jij zijti juist zoo oiuechuuaiuig, alsof [als iiuienj zij zich eens aiideis ^e(d toeeignden.
d. Soms is als vertaald door hel vergeleken wooid in den lgt;alt;lef Ie zeilen; 1). v. ideip^fucit ocridenti. Hor. Hij doel hetzelfde als een iiitoideiiaar.
3. Na talis kan ook ac, atque of qui slaan, ook kan hel gevolgd zijn van ut «f qui n.et den Conjunctief. Z.:e J 46S, 3. Ka totidem kan ook «c, atque slaan; ueze voegwoorden gebruikt men ook hij conlrarius ter vertaling van van hetgeen; b.v. (onirnriuin decerml atque paullo ante decreverol. Cic. Hij besluit het tegendeel van hetgeen hij pas te voren had vastgesteld
277
3. De aanwijzende U, tnli» en vooral tantas worden soms wegg-slafea, indien zij gevolgd zijn van hun correlalivutn, dat in denzelfdcn naamval staal; 1). v. non possumus honorilms frui qmtUis volumus. tic. Zie § 395. Aanm. 3.
4. la, talis, en tantus ^evol^d van qui, dienen ook Ier verlating van hel ^'ederl. een in de lieleekenis van zoodanig' een, zougroot een; b. v. Age-silaus se eum esse dixit, qui ud ojjicium peccantfs redire CjyereL. i\ep. A, zeide,
'dai hij er een was, die de feileuden dwong lol huunen plicül lerug le keeren.
M't.s r.m: vatntXAAMtrooituEX.
§ 4SO. 1. Quis {qui), qua. {qua), quid {quod), duidt een wezen, slechts aan, hetzij dit besta of niet; het staat in boveisti^orMle en in ontkenneiKle voorsteller; aliquit*, {aliqui), aliqua, tiliquicl
(ahquod) duidt een onbeptiald maar wei-lct'iyit ÏJosotuuuitl wezen aan, en staat bijna altijd in een bevestigend voorstel.
2. Men gebruikt quis na si, nisi, ne, nuni, qia, quce, qucd, uli, quo (waar heen), unde, quando (wanneer), qiium, ut, quo, quunto-, wil mon echter «li-nli-Iceu op de woorden iemand ot' u-la (b. v. als er tegenstelling plaats vindt), dan gebruikt men aliqnis, aliquid; b. v. si qui» quid miqui a teprtat, nega. Sen. Indien u iemand iels onrechtvaardigs vraagt, dan weiger het. hand a opera est, he qua ditsidia Jiunt. Cic. Er moat gezorgd wonten, dat er gecne (niet eenige) oneenigheid ontsta. Create consulem Ot ci ium, nou dico «i omniu hcec, sal »i illiquid eoruin jiraestUit. Liv. Maakt O. consul, indien hij, ik zeg niet dat alles, maar indien hij maar iets daarvan heeft bewerkstelligd.
Aatini. 1. (tuis en qui worden bijna fconder ondcrsclieid in buleekenis alleen gebiuikl uf vóór een substantief jü'zel. In hel lioofd v. en na ubi, quo, quanto, t|uuin beziel men lt;|uis alleen; na si, uisi, ue, uumwuiucn quïs
en qu^alleen of vóór een subst. gebruikl. Sums stlinjfl uien in oen wuura siquts, iiequis, uuniquis.
Aanm. i. lii'i meerv. van aliquis is aliqui; aliqnot gebruikt men, als van een bepaald klein getal sprake is. ^ïliquid Ueeli soms de beleekenis van go-vviclitig, beduidend; b. v. esl aliquid nupsisse Jovi. Ov. Hel is ie.s yiools, mei Jupiier ^eliuwd le zijn. Het vonm Uan een legensleltin^ niet niets. Siual iiel tegenover veel, dun beieekenl aliquid iets oubedui dends. Zie ÜW, Aan in,
§ -AJïO. Quisplam is meer dan quit of aliquis-, het
betcekenl iemand vil een grtot getut, oh verschilt iy wie, en staat ge.voonlijk als substantief. C^uijsquain, ztkvr v-mand, duidt een^tgt;epaallt;l wezen aan, dat de spreker niet nader bepalen wil of kan (ook cerlus quidlt;/k); liet staat alleen of bij een substantief; b. v. nee pujtias narrat, quod quidam facit^ Ter. Ook vertelt hij zijn gevechten niet, zooals zeker ieuiaud doet.
Slaat quidam bij een substantief of adjectief, dan wordt hel soms vertaald door eene soort van, om zoo te zeggen; b. v. saepe audivi poelnm banwn neminem exsislere pusse sine quudam atfldu quasi furons. Cie. Ik heb dikwijls gehooid, d.il er geen uoeJ dien.er Kan /.ijn zunucr een snarl van vlaag :its bet ware van waanzin, lij adjectieven dient net soms om iets buitengewoons aan le duiden; b. v. uiüeL pitlrem quecidain niuduii). Ter. Hij lieeft eenen glooien vrek !ot vader. Hel onzijdige quiddam, üts, is mi ider Onbepaald dan aliquid. Quidam in hel meerv. beieekent soms cenigcn, sommigen.
§ 431. Quisque, qutequo, quldquo (yvoc/jw) beteekent ollf, leder nizoiKlox-iyit, ieder voor zieli ; men gebruikt het
a. na qui, utgt;i, unde, quo, cui-, ut (hoe), quiintiiis enz. Quis-que staat dan in het ondergeschikt voorstel, s 'ms ook te gelijk in het huofd-voorstel ; b. v. ego quid ad te tuorunt quïsque necesaanoium scribebat netcio. Oio. Ik weet niet, wat elk van uwe vrienden u schreef, Quod euiquo
275
ohtujit, id qxiisoiMe lencat. Cic. Ieder behoude, wat hem ten deel is gevallen. Cur fiat quilt;lqtio quaeris. Cic. Gij vorscht uit, waarom iedere zaak gescliiedt.
lgt;. na sui en gxnis. Zie ? 423, Aanm. 1.
ft. na den superlatief (gewoonlijk in het enkelvoud, doch bij het onzijdig in het meervoud); zie §§ 389, Aanm. 3, b. c, d en 393, Aanm. 2.
lt;1. na ranggfetallen in de beteekenis van telkens ; zie § 334,5. zoo zegt men ook ciuotusriuisquo, de hoeveelste telkens, dat de beteekenis heeft van l»oo woinijif; b. v. ciuotusquisqiie fantam iffu-fjcre potest in turn maludicu civitate ? Wie kan (hoe weinigen kunnen) de opspraak ontgaan in eene zoo lasterende stad.
Aanm. 1, Umtsqnisiiae is slechts een verslerking van quisque en beleekent elk in liet liijr.omler, iedereen.
Aanm. i. Alien, iedar, wordt niet verlaaU dour riiasque maar door nemo non, omnus, quivis, qtiilILet. die ouk met don positief der adjectieven staan, hetgeen met quisque niet gescliiedt; b. v. quidvis yerpcli mulo. Cic. Ik wil liever alles lijden.
§ 4 33. Qnilibct, iortei*, lt;lien l^et n lust, wordt gebruikt om da keus over te laten aan ieder, dien het lust ; ciuivis, ieder dien gij wilt, drukt uit, dat men de keus overlaat aan den aaiijjesproUon persoon. Spreekt men van tweo deelen, dan gebruikt men utei-liliet en xitex-vis ; b. v. poêtis ciuWililiot, audendi semper f uit aqua potestus. Hor. Dichters was liet steeds geoorloofd, al wat huu lustte te durven. lt;^iiïtlvis perptii quant noti eonqutri malle»t. Cic. Zij zonden liever alles (wat gij maar wilt) lijden, dan zich niet beklagen. XJtriiisiïilgt;ct eüge, alterum in-c.redilVe ed, altei um nefiarium. Cic. Kies welk van twee gij wilt ; het eene is ongelool'elijk, het andere misdadig.
§ -433. lt;^,aicuiici«o en ijitisfiTiis beteekenen beide-wie ooit, ■wollse ools; staat als ««ijoctict ot als substantiel;
cjiiisiquis» meestal en quictjiii»! altijd als wubsstantiet; b.v. cjiias-opinio veritdi rcpmjnat, falsa est. Sen. Elke meeniog, die tegen de waarheid strijdt, is valsch. id ed, limeo Duuaos. Virg. Wat
dit ook zijn moge. ik vrees de Grieken.
^ 43-i. C^ixisqnam en uIItis beteekenen oi-jyons iomantl, eenigr, ^-rie of wat ooli; qiiisqiiaïa wordt bijna altijd als Snlgt;-stantiei^ «illus meer als adjectiot gebruikt. Zij worden gebezigd:
1. In ontUetiiioiule voorstellen (dus bij non, veque, nemo, nescio, veto enz. benevens na sine en vix), mits do ontkenning op den «jolieolon in-l'.oud sla; b. v. sine scciii nemo lt;n«ilt;ilt;jtüüei tule conatur. Cic. Zonder bondgenooten waagt niemand iels dergelijks. Interdicit omnibus ne quon»-qaam inUrficiant. Ctcs.. Hij verbiedt aan allen iemand, wie het ook zij, te dooden. Sine alia, particula justitiue rirere. Cic. Zonder ecnig gedeelte der rechtvaardigheid, hoe klein dan ook, leven.
Aanm. Wordl niet de inhoud van hol gansche voorstel ontkend, ina;ir slechts ééiift enkele zaak of woord daaruit, djn gehruikt men nliiiuis on (|uispiaui;b.
v. sinegabimus uos (ie uli jsui rc diciuvos. Ad. lier. Indien wij zeggen, dal wij over eene liepaalde zaak niet zullen sproken.
Wordt de eene onikt-niiing tkiur eene andore oygefieven, dan geliruikl men genoemde woorden oerk; h. v. tu'iil iiuquuin lecil sine a«I:ej«o ijiiastn. Cic. Hij heeft nooil iels gedaan zonder eenig wiiisiliejag. {Sine orntii supiciUin, zonderde gezamer.-ijko, gehcele wijsheid; sine ulla sapienlin, zonder ocnige wijsheid hoegenaamd}.
279
Ï. In vi-aaroiKlo en andere voorstellen, welke dienen om eene ont-Itenning^ uit te drukken; b. v. an qtiisqiia-m potent sine perturbatione mentis irascl ? Cic. Kun er iemand zonder ontroerins; vertoornd worden? Q'iasi qnlsqiimn vir optahUius qiEitlquaiii ailitretur, quam se a suis ei'thus diligi. Cic. Alsof er iemand iets voor wenschelijker zou houden, dan door zijne medeburgers bemind te worden (d. i. niemand houdt enz.)
3. In het tweede lid der vergelijking; b.v. ab Antouio ma jus perieul urn, quam oh ui lis natiomhns (ztimascenduni est. Cic. Van den kant van A. is een groo-ter gevaar te vreezen, dan van welke volkeren ook. Men stelt dan ééu wezen tegenover alle andere.
4. In -voorwaarclellilc© en andere ons:-i tami ilt;lsvoor--citollen, wanneer men den natlrulc wil leggen op iemand; b.v. aut nemo, aut, si qtjisqiiain, il'e supieni fuit. Cic. Of niemand, of indien ooit iemand, dan is hij wijs geweest. Qnamdiic qnisqaam erit, qui te defandere andiat, rices. Cic. Zoolang er ergens iemand is, die u durft verdedigen, zult gij leven.
Annm. \. Bij ne, neve en het ontkennendf vraagwoord num slaat qais (na (/Mi'sc/uan), dat niemand wie het ook zij): b.v. Caesar suis imperavil, ne quod omni-no teluin in Iwsles rejiccrenl. Caes. C. beval den zijnen, geen pijlen naar den vijand terug te worpen.
Aanm. 1. Lit liet voorafjrnande blijkt, dal men atir|ais meer gebruikt, wanneer men spreken wil van een Isepjiald wezen, en iiiiiüquaiu Indien men spreekt van een wezen in het algremeen, wie of welk het ook /.ij. Al wat van qnisquam tiezegd is, geldt ook van unqumn en usqmm in tegenstelling van uhquando, ahcubi, aliquo en uspiam.
§ -435. Spreekt men van t-vvee wezens», dan gebruikt men alter-, de andere, wtei*, wie van beiden, noatof. geen van beiden, «torque, beiden, altcïquot;ïitt;iquot;, (ook uter), een van beiden, wterlibot enz. Spreekt men van mcei- -sveBensi, dan gebruikt men «linss, dc andere, q«isi, wie, nullum, nemo, geen, niiiil, niets, qnissqne, qiiililgt;tit, tnz.
Jr.nm. Bij «»(.« Stasi in |il»als van «./jiijko; li. v. i/uai civilafs r* una jactas: suos cuujuf pa* t*.
mayiutratui, tuns Ir yes t*se. l.iv. Zie § 2hG. Aanm. ï.
^ -1 1 TVnlluss mag ter vertaling van jjecn slechts gebruikt worden, als dit beteekent «yeen etilcol, anders gebruikt men hoji ; b. v. tlephnnto bellunruiit nulla prndentior. Cic. Geen dier is voorzichtiger dan de olifant. TVon est ista admonitio, non ; convicium est. Sen. Dat is geen vermaning ; neen, bet is een beschimping.
3. TVi!»il wordt slechts in den ISotn. en A.oc. gebruikt; in deove-,-ijje naamvallen bezigt men nnlla i-eis. (Bij dichters en lateren in plaats daarvan ook nuUius en nullo. (Ai/iii staat als Cjenitiet van prijs (Z'e § SJü., Aanm. 1.), ni/iilo bij den comparatief (zie § o8G.; ; ook heelt men ex, dn, pro ni/iilo, uit niets, uit het niet enz.; ad nikilum recidere, in nihilum inter-rire, in het niet verzinken. jVilill staat soms als liij'wooi-tl in plaats van hou ; b. v. niiiil similis. Liv. In het geheel niet gelijic.
3. a. 3Veni«gt; en quisqnam staan altijd bij namen van vol Koren en bij de atljectieven, die als tsiibsstantief gebezigd zijn in den IXonx. en A.cc ; b. v. ncmo Romnnus. Liv. Geen Romein. Elo-que.ntem ad hue noniinoni. Cic. Nog geenen wclsprekenden man. Atc qxiis-quam honestns, en geen fatsoenlijk man.
lgt;, 7Vlt;fciiio staat ook dikwijls lgt;y mannelijke sulïstantie'veM in
880
plaats van nullus ; b. t. nemo prudens homo. Cic. Geen verstandig mani INomiiiom cognom poètam. Cic. Ik heb geenen dichter gekend. Omgekeerd staat niillus als su'bsta.ntief inplaats van nemo (ullus in plaats van quisquam) vooral in den Genitief en Ablatief; b. v. si in juste neminem l/Bsit, si nullius volmitatem viola ril, si nemini odio fvil. Cic.
Aamu. Vonnemo, oen en ander, duidt eenifre bepaalde, maar orpcnoenida personen aan ; nonnullus beleekent eenigen ; uonniUil, iels of, als bijwoord, eenigszins.
§ 437^. Ons Nederl. «1© and ore enz. wordt op de volgende wijze vertaald, als men niet van twee spreekt :
f. De andere, antlers enz. wordt vertaald door alias, alia, nliud, alitor; en «lan vertaalt men.-
J» door nc, atqne, et of qtiam, indien de zin niet ontUen-nend is ; b. v. alititl mild respnnd-ts nc rogo. Cic. Gij antwoordt mij iets anders, dan ik vraag. Fomp-jus so'et nliucl sentire et loqui. Cic. P. is gewoon anders te denken, d;in hij spreekt.
I). Men kan ook dan door prjeter mst rlen Acc. vertalen ; b. v. rogaiit, numquid alind ferret prseter ar cam. Cic. Hij vroeg, of hij iets anders droeg, dan de kist.
c. Men kan ook dan vertalen door het tweede lid in den A-blatief te zetten; b. v. alius sapionto. Hor. Een andere dan de wijze.
d. Of wel men herhaalt allns; b. v. aliurl est maltdicere, aliud nccusare. Cic. Kwaadspreken is iets anders dan beschuldigen.
o. Staat a'iui, alitor bij eene ontlconninjf of in eene ■vraagt om te ontlcennen, dan wordt dan vertaald door «c, atque, quam of ntsi; oc of atqne in de beteekenis van juist dezelfde ah-, quant in die van fixtU geringer* dan, en nisi in die van slecht*, niets anders dan (Cic. ook quam)-, b. v. non alius essem atqno nunc swn. Cic. Ik zou dezelfde zijn, als ik nu ben. Epulunt nun alibi qnam in Capitolio fieri potest? Liv. Kan het gastmaal anders, dan op het Kapitool zelf gehouden worden? Bel lam Ha suscipi d'ht, ut nihil aliud nisi pix qice-ita videatnr Cic, Men moet den oorlog zoo beginnen, dat men slechts den vrede schijnt te zoeken.
Aanm. Dan wordt ook nog door nist vertaald na de ontkennende woorden venw, nihil, millus, ullus, nusqnnm, usqunm, nunqmm, unquam benevens in de vra-Ven die dienen om eene oolkenningr uille drukken.
3. De een don andore, ellcander wordt vertaald :
a. door alius in eenen anderen naamval te lioi'lialen; b. v. milites nlins ulii subddium ferebant. Cic. De soldaten brachten elkander hulp toe. Homines alii aliis prodesse possunt. Cic. De menschen kunnen elkander bevoordeelen.
d. door inter nos, inter -vos, inter* se, inter ipsos;
b. v. ratio et oratio conciliat inter so homines. Cic. Rede en spraak ver-Tsindt de msnschen met elkander.
c. door het onderwerp als bepaling te lierhalon; b, v. homines liominitms utiUs esse possunt. Cic. Do eene raensch kan den anderen be-vooïdeelen.
3. Eoniijen—anderen, wordt bij -verdeelinffen vertaald ioor herhaling van alius; men kaa echter in plaats daarvan ook nonnul li,
I SSI
pars, quidam of ook partim—partim gebruiken ; (van tweo alter—alter)-, b. v. proferebant alii purpuram Tyriam, thus alii, rina iioixnulli. Cic. Eenigen vertoonden Tvrisch purper, anderen wierook, sommigen wijn.
4. De oexicii—«lit, «lo anlt;3et*eii—«lat wordt ook vertaald door alius in eenen anderen naamval te lierHalen ; b. v. virtutum in. alia alius mavull excellere. Cic. De een wil in deze deugd uitmunten, de andere in gene. In plaats van alius te herhalen wordt ook soms alio, ah-li, aliunde, aliter. alias gebruikt ; b. v. aliter alii cum suis vicunt. Cic. T)e eenen leven zus met de hunnen, de anderen zoo. Ook van twee ; b. v. dito deinceps reges alius alia via cintatem auxerunt. Liv.
3. Do eon na «ten antlet-o vertaalt men ook door aliws te herhalen met igt;ost ot' door sinjpnli ; b. v. hydrus corripere ctepit sin-Sfulas. Phaedr. De slang begon ze den eenen na den andere te grijpen.
6. Do antieren in de beteekenis van de o-verigfen wordt vertaald door eeteri ; reliqui, de overigen, duidt de rest eener aftrekking aan. Zij worden echter soms met elkander verwisseld. Otivler* anderen is in his; 1). v. vnlnerantur complures, in liis Balbus. Caes. Verscheidenen worden gewond, onder andereu B.
§ 43^. Spreekt men van slechts twoo -vreasens, dan gebruikt men;
1. :iKoiquot; in de beteekenis van een, «lo een, benevens in die van eon aiKlet*, een tweede; b.v. Jgmluu» fuit claudus altoi'o pede. Nep. A. was mank aan eenen voet. Alter idem of alter ego. Cic. Een andere ik, een tweede ik zelf.
2. a. Do oen «Ion andere wordt vertaald door alter in eenen anderen naamval te herhalen ; b. v. alter altei-ius» ova frangit. Cic. De een breekt de eieren van den andere.
7, Wie van beidon den andere wordt vertaald door herhaling; van «iter: b. v. qursrere debetis, nter iit ri insidias fecerit. Cic. (iij moet onderzoeken, wie van beiden den andere belaagd heeft.
e. Geen van lbolden «len andere door nonter en alter,-b. v. neatrum ah altero separo. Q. Ik scheid der, eenen niet van den andere.
d. Beiden elkander wordt vertaald door iiterqwe te her-
liuloia b. v. cum ntorqiio «trici««o esset in conspectu. ('fes. Toon de. beide legers in het gezicht van elkander waren. In plaats van het tweede nterque staat ook alter; b. v. utrique alteris J'reti. Sail. Jieide volksstammen op elkander steunende.
3. a. De een—de andere hij -verdoolinjjon wordt, vertaald door alter — alter of door iinus — alter; is cr van twee partijen sprake, dan zegt men alteri — alter! ot xmi — al-te ri; b. v. alter exercitum perdidit, stltei* vendidit. Cic. De een heeft het leger te gronde gericht, de andere heeft het verkocht. .Vltei-i dimi-cant, alteri timent. Cic.. De eenen vechten, de anderen vreezen. Dupiices sunt similitudines: unae sunt rerum, a 1 tei-aa' verborum. Cic. Er zijn twee soorten van gelijkenissen: de eene van zaken, de andere van woorden.
b. De een -van beide»» onversehillijjf -wie wordt vertaald door alterater en de andere door alter; b.v. mandaram ut al-
285 y
ternter vestrum ad me veniret, alter in Siciliam profieUceretur. Cic.' Ik had gelast, dat een van u beiden bij mij zou komen en de andere naar 8, zou gaan.
4. Degt; eon en lt;le anrtere, twee, wordt vertaald door iitiiiH et alter; b. v. mms et alter dies i/iterceswrat. Cic . Er waren twee dagen verloopen. Dere en pene, de een en de ander wordt vertaald door Mc et Mc, Mc et ille, ille et ille als meer van bepaalde wezens sprake is ; b. v. commendo vo'jis illiim et ilium. Suet. Ik bereel u dien man aan en dien anderen.
§ 439. Het Nederl. woord men wordl vertaald :
1. Door den 3clen persoon meerv. van het actieve werkwoord, waarbij dan homines is uitgelaten; b. v. Platonem ferunt in Jtaliam vent ue. Cic. Men zegt, dat P. in I. gekomen is. Verhornm interpretationem Elymologiain appellant. Cic. Het uitleggen der woorden noemt men woordvorming. Somtijds is er vulgo bijgevoegd. Dex3de pers. meerv. van de-ponentia is zeer gebruikelijk ; somtijds vindt men ook het passief; b. v. Mc leges, quibus hoiie qnoqtie ntuntur, scripsit. Cic. Deze heeft de wetten geschreven, die men heden nog gebruikt. Jegritudo qua afiicluntur. Cic. Het hartzeer, waardoor men aangetast wordt.
2. Men zet het werkw. om in het passief, en laat het dan met het onderwerp overeenkomen; deze manier is de meest gebruikte; b. v. seeculo, quad aureum perlilbetur. Sen. In de eeuw, die men de gouden noemt. Rus qua fortuity pntantur. Cic. Zaken, die men voor toevallig houdt. Propter virtutem jure laudamnr. Cic. Men prijst ons te recht om de deugd. (Zie § 255, Aanm. 3. a.)
3. Of wel men bezigt den 3den persoon enltelvoml van het passief, maar onpersoonlijk; deze wijze gebruikt men gewoonlijk, als het werkwoord onzylt;Hsf. of als het werkw.,dat daarvan afhangt, onper-Kooniyic is; b. v. ad fanwn ex urhe iota conenrritnr. Cic. Uit gansch de stad loopt men te zamen naar den tempel. Scribitnr nohi% multitudi-nem convenisse. Cic. Men schrijft ons, dat cene menigte samengekomen is. Eveneens zou men moeten zeggen : dicitur te poenitere, men zegt, dat gij berouw hebt. Nostra interesse crelt;litur, men gelooft, dat het voor ons van belang is. Zie § 256, Aanm. 3. b.
4. Men kan ook den Isten persoon meorv. gebruiken, indien de zin zulks toelaat; b. v. Juec lex in amicitix sanciaiiir: ut nequa rog^emus res turpes, nee faoiamns rogati. Cic. Deze bepaling moet men in de vriendschap vaststellen, dat men iets ongeoorloofds noch vragc, noch doe, als bet gevraagd wordt.
5. Dikwijls wordt men vertaald door den Sdlen persoon enltelv. vooral in het prsesens, imperfectum en perfectum Oonjunctiof; b. v. quid dulcius, quant habere, quicum omnia auiloas sic loqui, ut tecum. Cic. Wat is er zoeter, dan iemand te hebben, met welken men over alles kan spreken als met zich zeiven. Romani mcesti (ci-ecleres tictos) redeunt in «attra. Liv. De Romeinen gaau neerslachtig (men zou mccnen, dat ze overwonnen waren) in de legerplaats terug.
6. Me.n kan vertaald worden door qals, qnisquam enz. (zie lt;5S 429 enz).; q. v. ülis promissis non slandum est, qua; coaclus quix metu promiseril. Tic Mm moet die beloften niet houden, \\elkc men door vrees gedsvongon gedaan heeft
383
1. .Win wordl nlel vertaald, wanneer in het Latijn een onper»ooaiyk wcrtw. of een InBnitief als onderwerp gebezigd wordl; b. v. licei prodesse multu. Cic. Tleii kan aan velen voordeel verschaffen. Turpe esl alitid loqui, aliud senlire. Sen. Hel is schandelijk, als men anders spreekt, dan men denkt.
8. Staat bij zulk eenen Infinitief nog een ondergeschikt voorstel, dün wordt hierin men soms vertaald door den derden persoon enkelv» zonder bepaald onderwerp; b. v. nulla vox inimicior amicilm reperin poluit, quani ejus, qui dixit, üa amare oportere, ul si aliquando easet osurus. Cic. Men heefl i ooit een gezegde gevonden, dat meer aan de vrienschap vijandig was dan dit: dal muil zoo moest beminnen, alsof men eens zou haten.
9. Hangt van zulk eenen Infinitief een Acc. cum Inf. af, dan wordt hierin men-venaald dour «e; b.v. luec esl una omnis sapientia: non arbilrnri, seae scire, quod nesciat. Cic. Oil is alleen de geneele wijsheid; niel te meenen, dal men weel, wat men niel weel.
Xa'im. Bij eene legenwerpiog, die d« spreker zich zelf maakt, wordt zegt mat soms vertaald door iifUfV.
10 5Ien moet wordl vertaald door debere met den Infinitief passief of beter door hel part. op dus, da, dum, of wel door oporlet, decef, «onve-nlt mei den Infinitief; b. v. laudari debet, men moet prijzen. Lex jubel en, quie picienda sunt. Cm. De wel bedeelt, wal men moet doen. Vidcndum est. Cic. Men moet ïien. Agere decel pro vinbus. Cic. Men moet naar krachten handelen.
M. Men kan, men is gewoon wordt vertaald door omzeiling van het volgend werkwoord in bel passief (zie ,2.}; b. v, laudari posswnus, luudari solelis-. men kan ons prijzen, men is gewoon u te prijzen. Slaat bij den Infinitief in bel Nederl. geen voorwerp, dan gebruikt men potest, solet (ook debet) onper-rooniijic met eenen passieven Infinitief; b. v. vivi potest. Cic. Men kan leven; dici solet, men is gewoon te zeggen. Voor men kan gebruikt men ook het «inpers, lit'et'mcl eenen actieven of pjssieven Infinitief; b. v. id facere Heet. Cic. Men kan (mag) dit doen. Id in poëlis cerni licet. Dal kan men ïien bij de dichters.
•12. Hen begint wordt meestal vertaald dooreenen passieven InBnitletquot; niel coeptns sum; b. v. lapides jnci coepti sant. Caes. Men begon sleenen te te werpen. Bij fieri en bij de intransitieve werkw. gebruikt men coepi; b. v. apud Cndmëam pugnuri coepit. Nep. Men begon bij C. te vechten. Plura judicia fieri coeperunt. Cic. Hetzelfde geschiedt met desmo, desxlus sum, men houdt op.
13. Men wil, men is voornemens wordt vertaald door id agltur «t, dal men wil door id agi ut uf door hel ful. Inf. passief; b. v. certioreni fecil Xerxem, ld agi, ul pons dissolverelur. Nep. Hij verwittigde X., dal men de brujj wilde afbreken.
14. IVanneer men, indien men wordl vertaald;
a. door Is lt;|ui (Zie g -iüS); b. v. Deum colit {is), qui novil. Sen Wanneer men God kent, dan vereert men hein ook.
b. duor si nos, si vos, si ille.
«. door si quis. Zie ü.
d. door den Inünitier alleen. Zie 7.
e. door den Ablatief van hel gerundium of van het part. op dos, da,
dam; b. v. amicitioe quid liabeail voluptatis, carendo magis tnlelligitnus, qnam fruendo. Cic. Men leert bet genoegen der vriendschapsbetrekkingen meer kennen wanneer men ze mist, dan wanneer men ze bezit.
f. door bet part. przesens of perfectum,, mits als rneti kuiifie omgezet worden in degene die; b. v. nuHus agent! dies lontjus est. Sen.Genu d:i): «hijrvl lang, als men werkt. Est urbe egressis anliquacuprescus. Virg. Als men de stad uitgegaan is, ïiel men eenen ouden cypres.
§ -fc-AO. In het algemeen worden de bedrijvende, onzijdig» on ■ lijdende werkw. in het Latijn gebezigd, evenals zulks met zoodanige werkw. in liet Na-derl. geschiedt. Zie § 78. De verba depouentia hebben eenen lijdendon vorm •n eene bedrijvende, soms eene onzijdige beleekenis.
k -Jt■ 11 De ■vrotloi'Ketïi-encfo van- hst N«dérli wordui.
284
1. door den jjowonon vorm van het werkw. met een por^oon-
lyic voorn.w. in een verbogen naamval, gelijk in hel Nederl. (b.v. mei, tibi, se, enz.); b.v. omne animal se «lilisfit. Cic. Junius neeem sibi ip%e consoivit. Cic. J. heeft zich zeiven omgebracht.
■ 2. somtijds, door den gewonen vorm (actief of deponens) van het werkw. xondfsr- perssoonl. vooi-nw-, b. v. qaudeo, tcstor, ik verheug mij; abstineo, ik onthoud mij; vescor, ik voed mij, enz.; b. v. iratus malo alieno garttiet. Cic. De toornige verheugt zich over het ongeluk eens anderen, (ook yauderc sibi, Cic, zich verblijden).
3. door den lydoiKlen vorm van het werkw.; b.v. commendari, zich aanbevelen; congregari, zich verzamelen; falli, zich vergissen; lacari, zich baden; di[fu)idi, zich verspreiden; moveri, zich bewegen; offerri, zich aanbieden; mutari, zich veranderen enz.; b. v. pares cum paribusfacillime Cic. Zij, die elkander gelijken, verzamelen zich graag. (Soort zoekt soort.) Sue vi lavantiir in Jluminihus. Cses. De Sneven baden zich in de rivieren. Dit geschiedt ook bij de werkw. van aan- en uittrekken, en veelal bij het part. perf. pass. om aan te duiden, dat men zicii zeiven iets gedaan heeft; b. v. JDido Sidoniam cldamydem circnmtlata. Virg. D., die zich in eenen Si-donischen mantel gehidd had. (Zie § 315, 4, Aanm. 1.)
Xanm. Bet presens en imperf vjm het passief worden dikwijls gebruikt waar wij tX: b«n. ik wan em, niet een verleden deelw. gebruiken «m eenen voortduren den loettand a.m te duiden; b v tahulis interio-ret templi parities testiebautw. Cic Ds binnenwanden van den tempel waren met die schilderijen bekleed'
§ 44S. Ons werkwoord laten gevolgd van een Infinitief wordt vertaald -.
1. door het passïei van het volgend werkw., wanneer -*ve«lerlcee-rencHieid moet uitgedrukt worden; b. v. tondeor, ik laat mij scheren; Crabor, ik laat mij sleepen.
2. door sinëro of permittSre in de beteskenis van gedoog en-, b. r. sine ut ad me redeam. Ter. Laat mij een weinig adem scheppen.
3. door pati in die van dulden; b. v. patitar tangi. Ov. Hij laat zicli aanroeren.
4. door jutoore cn vetaro enz. in die van barelen en verbieden-, (zie §358); b.v. hmc in vincula duci imperabit. Cic. Hij zal dezen in boeien laten werpen. quot;Vetor plura loqui. Ov. Men laat mij niet meer zeggen.
5. door curare met het part. op dus in die van zorg dragen\ b.v. tmra (hnnc) asservandum vind urn. Ter. Laat hem geboeid bewaren.
6. door curare, facere, eifieëre met ut enden Oonjunc-tief, in die van maken, dat iets geschiede (zie § 470, A, 2.); b. v. #ao ut sciam. Cic. Laat het mij weten.
7. door cavero, wanneer niet laten beteekent zich voor iets wachten-, b, v. cavo ne capiaris. Cic. Laat u niet vatten. Ook zonder cat ere met ne (zie § 448, 4, c.); b.v. ue te auferant aliorum. consilia. Cic. Laat u niet me-desleepen door den raad van anderen.
8. Soms wordt laten in het Latijn niet uitgtedrulrt, als de zin klaar genoeg is ; b. v. Cimon complures morluot suo sumptu oxtulït. Nep. C. Jiot vele gestorven armen op zijne kosten begraven.
9. Soms wordt laten met den volgende Infinitief door één en-Jï'-l werkwoord uitgedrukt; b. v. ego nullum, locum prssternxltto h'udandi i}ii, Cic. Ik laat geen gelegenheid om u te prijzen voorbijgaan of
wel men gebruikt eene andere ontispi-elcinjp ; b. t. mild libera loquen-di non eU potestas. Cic. Men laat mij niet spreken.
10. Beteekent laten, zoovee! als voorstellen. In. een are-selirift, schilderij of tooneelstuk, dan vertaalt men het door fiiifgcre, lgt;ing;ere, exliilgt;ëi*e, tacëre met het jmi-t. px-eesens of den Inf. van het passief; b. v. hocratem Plato in Pheedro laudari tacit a Soar ate. Cic. Plato laat in zijnen Phsedrus Isocrates prijzen door Socrates. Zie § fgt;03,9.
§ 443. Ons werkw. doen gevolgd van eenen Infinitief wordt vertaald :
1. Gelijk laten, wanneer het dezcü'de beteekenis heeft; fzie § 442, 1,4—9); b. v. cui-avit eutn interficiendum. Cats. Hij lt;leelt;l (liet) hein dooden. Peidicca pueros equos comccudcre jussit. Curt. ?. deed de jongelingen te paard stijgen. Prorsus ita esse, mild persuailes. Cic. Gij doet mij gelooven, dat de zaak zoo is.
2. Somtijds vertaalt men doen door een werkw. en den volgenden Infinitief door een substantief; b.v. concitare risum. Cic. Doen lachen. 1'ldum mot ere. Cic. Doen weenen. Voornamelijk geschiedt dit om weUei'liee-vendlieid. uit te drukken; b. v. amorem iui excitare. Cic. Zich doen beminnen.
0. IXiets «loen lt;3an wordt vertaald door altijd, onoplion-
«lelvjk of een dergelijk woord ; b. v. idnd sempei* habet in ore. Cic. Hij doet niets, dan daarvan spreken. Consumit omne tempus in ludo. Cic. Hij doet niets dan spelen. Men vertaalt het echter ook door nihil aliud, quid aliud quam, waarbij dan fuctre is uitgelaten en het volgend werkwoord niet in den Inilnitiof komt; b. v, mox nihil aliud quam vecta-Ijatur et «leamtoulabat. Suet. Weldra deed hij niets anders dan rijden en wandelen.
Aatm. I. Slaat doen in liet Nederl. in plaats van een reeds uitgedrukt werkw., dan wordt dit in liet Latijn herhaald uf ook wel verzwegen ; b. v. gij bemint hem niet meer, dan ik hel doe ; emu non lu amas plus quam ego (anw). Cic. (Facere wotdt echter ook gevonden ; b. v. Just. XXXI, 5.]
Aanm. 2. Het wex-lcw., dat gezeg-de is, wordt soms -weg--«jelaten [zie § 209, Aanm. 4):
1. Wanneer lietsselfde werkw. tweemaal zou moeten gebruikt worden, dan kan het de eerste of tweede maal uitgelaten worden; b. v. het is waar of het is niet waar : aut vertim est, aud fahum [eü). Cic. Een schipper spreekt over den wind, een landman over zijn stieren : navita de ven-tis {narrat), de tauris narrat arator. Prop.
2. De werkw. dioo en faeio, vooral als er een bijwoord van goed- of afkeuring bijgevoegd is (b. v. bene, male,) of wanneer een voorbeeld aangehaald wordt ; b. v. rsx aridior quam patientior: quin igitur ulwcintur Greeciant et urbi faces tuidimus? Curt. De koning meer in drift ontstoken dan gematigd seeide: welaan dan, waarom dan niet Griekenland gewroken en de stad verbrand ? Scite enim Chrysippus omnia aliornm causa esse general a (d. i. di-cit). Cic. Chr. zegt zeer verstandig, dat iedere zaak om de andere is voortgebracht.
3. In de volgende uildrukkingen : nihil ad me (pertinei), het gaat mij
286
niet aan, ne titulia (die am) of quid multa (dicam)? quo mi hi [utile esi] Aeec apert? '
waartoe dient het mij, dat. te doen ? ; unde mi Ui lapidem [sHmani]? waar rind }
ik ergens eenen steen ? quid (cemes) ? wel hoe ? quid ergo icenses)? wat dunkt '
u ? Anacharm ILanuoni salutem (dicit). Cic. A. (schrijver van den briet) groet. i H. (aan welken de brief gericht is J.
§ -I t-l . In het Latijn zijn tooi- de vervoeging vier wijzen:
1. De IiKiioatie tquot; die reohstreeksch aangeeft, dat iets aseket* en stellijr bestaat ol' geschiedt, niet bestaat of niet geschiedt.
2. De Coiijtmctief, die in het algemeen gebruikt wordt om uil tc drukken, dat iets slechts vooromlerstold, twijfelachtig of onzeker is, of dat het slechts bestaat in «1« tyertachto van hem, die spreekt.
3. De Tmperjitief, die bij de gedachte door het werkw. uitgedrukt,
ook nog de gedachte voegt van -voraBoek of lgt;evol.
4. Dc Infinitiof, die op eene silffomecno en onbopHalcIo wijze de beteekenis van het werkw. uitdrukt, gewoonlijk zonder bepaling van persoon.
IMHC lTMMli' en f ttX.MI X'C'ri
A. Indieatiof in hootdvooi'stellcn en ne-vonjg^esdiik-
te voorstellen, die daaraan gelijk staan.
§ 445. De Indicatief dient om iets onder eenen bevestigenden ot ontkennentlen vorm als stellij^ en vret-lceiyk bestaand aan te duiden; b. v. dimtiis mul li male ntiintnr. Sen. Velen gebruiken de rijkdommen slecht. In liane spem snnx inr/ressus. Cic. Ik heb deze hoop opgevat. CondemnaUo eode:n ego te crimine. Cic. Ik zal u wegens dezelfde misdaad veroordeelen. Alpes nemo ante Ilannibalem ti-ansie-rat. Nep. Niemand was vóór H. over de Alpen getrokken.
§ 446. Men gebruikt in het Latijn den Indicatief in de volgends gevallen, waarin wij in het Nederl. den Conjunctief of ik zoude enz. bezigen:
1. In de uitdrukkingen van moeten, en kunnen, als; debeo, debebum,
debui, deluerani; apart d, apart eb at enz. necesse est, eraf enz.; eundum enz.
(of amanduh) est, fuit enz.; possum, poteravi enz.; licet, licelat enz.; b. v. non suscipi Helium oportait. Liv. Men hadde dezen oorlog niet moeten ondernemen. Si mum diem morati essetii, moriendwn omnibus fuit. Liv. Indien gij eenen dag getalmd liadt, dan zouden allen hebben moeten sterven. Pèrturba-tiones animorum poteram ego morbos appellare, sed....C[c. Ik zoude ontroeringen des gemoeds ziekten kunnen noemen, maar enz.
2. In de spreekwijzen longfum, niag-mtm enz. est, het zou te ' lang zijn; {lungum er ut, het zou te lang geweest zijn); par, justum, ido-neum, optimum, melius, satius enz. est (erat, fuit', fuerat),
het zou billijk, passend enz. zijn (geweest zijn), benevens decet, het zou passen, decebat, decuit, decuorat, het zou gepast hebben; b. v.
quos enumercre maqnum est. Cic. Het zou tc lang zijn om ze op te noemen.
jA)nge uiilius fuit angustias aditus, qui Ciliciam opdril, occupare. Curt.
Het ware veel beter geweest, de bergpassen te bezetten, die toegang tot Cilicië Terleeneu.
3. Altijd bij het participium op nis met oi*am en ftti, om aan tc
287
tnonen, wat men in zfikcr geval werkelijk wide doen; b. v. si tribuni m? triurd-phare prohiherenl, Furium et Aemilium testes citaturus tuf. Liv. Indien mij de tribunen verhinderden den zegetoelit te houden, dan zou ik [wilde ik] F; en Ae. als getuigen geroepen hebben. Zie § 486, 4, Aanm.
4. Bij pi-opo, igt;sojie, bijna, schier, met een werkw. in het porfor»--tiini, b. v. pons snblicim iter pane hostibui ni units vir fuisset. Liv, De houten brug zou bijna den tosgang verleend hebben aan deu vijandj zoo een man er niet geweest was.
Aanm. Bijna kan ook vertaald worden dnor tantum non; b.v. lanlum rioil Lacedamon capla est. I.iv. L. werd bijna ingcnoinen.
5. Ook gebruikt men het plixsqutmiportoctixm van den Iinli-oatitïf in plaats van denzelfden tijd van den Conjunctief om iets, wat bad kunnen geschieden, als geschied op te geven, ten einde het beter te doen uit-komeit; in het onistuntlistJiieclj-ivoorstol echter, dat daarbij gevoegd is, staat dan de Cortjunotiof; b. v. per actum ornt bethm, si Pornpejuitl Catsar opprimere jjotuisisot. Flor. De oorlog zou geeindi^d geweest zijn. indien Caesar Pompejus had kunnen in zijn macht krijgen. Dit gebeurt vooral bij geschiedschrijvers en dichters.
(». Op dezelfde manier staat het impoi*footïii»i van
iets wat op lï«t punt wst» te geschieden en onder zekere voorwaarden zou geschied zijn ; b. v. si per Metellum licit um esset, mat res ülornm vouïe-Cic. Indien M. het toeliet, zouden hunne moeders hier zijn.
7. Soms gebruikt men het futm-iiru van den in plaats
van het prajsens van den Conj.; men zegt dan, dat iets geschieden zal, hetwelk eigenlijk in zeker geval geschieden zou: b. v. dies lt;lolic*iot, si velim cuusam defendcre. Cic. De dag zou te kort zijn, indien ik de zaak wilde bepleiten. Doch ook.* dies cleficiat enz.
Aanm. i. In bet geval uitgedrukt in I en 2, gebruikt men het prfesen* Ind. om datgene aan te duiden, wal nti nog geschieden lijtil [b. v, magna stul-lilia est. Cie. Hut zou te dwaas zijii], meestal echter slaat liet imperfectum in plaats van liet prajsens (voorbb. zie 1.); de TerSeden tijden: imperf., perf. en plusqnam-perf. gebruikt uien, wanneer men spreekt van eene bandeling, die in het verle-tlen niet heeft plaals gehad, (voorbb. zie 1 en 1.)
Aanm. ü. Men vindt somtijds den Coninnclier gebezigd in de gevallen opgegeven in 1 en i : b. v. poMüem idem facere, etsi minus qmm ille. Cic. Si ilci fecisset, lamen nihil noui juris constitui oporteret. Cic.
15. Ooit jimotiof iu de hoofdvoorstelleu eu in de nevengeschikte voorstellen die daaraan gelijk zijn.
§ J-Iquot;. 1. Bij tmtoopnjilcle, vra«ye»ilt;3o of btvtrelvlcelij-
lvlt;- A ooi'ti^v. staat, do Conjiiiicticf om aan te duiden, dat iets iiiet geschiedt, maar ft-ossoliieclen Icon ; in het Xederl. gebruiken wij dan meestal knnnen of durven ; b. v. qui viïlert'iit, urlem captain esse «li-oefent. Cic. Al wie het zag, zon gezegd hebben (kon zeggen),- dat de' stad ingenomen was. Quis sapiens bono eonlidat fragili ? Welke wijze zou op een vergankelijk goed knnnen betrouwen ? Quis guin irt
ririute dicitice sint ? Cic. Wie zou durven betwijfelen, dat de deugd rijkdom in; zich besluit.
2. Dit geschiedt vooral in den quot;ilosi persoon eiikelvowl, die dan dient ter vertaling van men of ioniand ; b. v. ci*e«lerös tietosr Liv. zou gezegd hebben, dat zij overwonnen waren. Lbi Mum £bk
28S
-veniact qui*honorem amid anleponnl suo 1 Waar zal men dengenen kunnen vinden, die de eer zijns vriends boven de zijne stelt?
3. Ook gebruikt men het pcrfoetum (of fut. exactum) van den Conj. op die wijze uit beleeftllieixl of lietiolieidenlieiO, nis verdachte vorm in plaats van het Praesens of Futurum Ind:; b. v. hoc sine ulla dubitaiione conlirmaverini, etoguentiam esse rem unam omnium difficil-limam. Cic. Ik zou zonder eenige aarzeling durven (d. i. ik durf beweren, dat de welsprekendheid eene allermoeielijkste zaak is. Eveneens velim, nolitn, vellom, nollom enz. ; b. v. -vollem adessc posset I'anaeiius. Cic. Ik wilde, dat de overleden P. hier kon zijn. Tu velim desinas jam Uteris uti. Cic. Ik mocht lijden, dat gij ophieldt u van brieven te bedienen.
Aanm. Men gebruikt in dit geval het prcBaens, indien de vervulling van den wensch thans mogelijk is, anders bezigt men bet imperfeeluin. In beide gevallen staal hel werkw. van bel afhankelijk voorstel in den Conj. zonder nt.
Aanm. 2. Om een -vermoeden, dal op goede gronden rus!, uit ie drukken, bezigt men den Ind. mei fortasae, misschien; anders be/.igl men forsUan, mis-scltien, het kan zijn dat, mei den Conj,,- b, v. eos ego fortasse nunc iniKor. Cic. Misschien volg ik die nu na. Voraitan queeratis, quis isle terror sit. Cic. Gij zult misschien vragen, welke vrees dal is. Behoort forsitan slechts bij één woord, dan staat bet met den Indicatief; b. v. longiorern oralionem caasa forsitan po-stalat, tna cerle natura bieviorem. Cic. Het geding misschien vordert eene lange redevoering; uwe goede inborst echter eene korte.
Aanm. 3. Wil men uitdrukken, dal iets wellicht werkelijk is, dan gebruikt men haud sew an enz. Zie § 528, Aanm.
§ -1 -I Men gebruikt den Conjunctief:
1. Om eenen -w-«nseli, een •yerlangfen uit te drukken (Neder). mor/en); b. v. -valeant cives mei, sint incolumes, ssiiit beaü. Cic. Mogen mijne medeburgers gelukkig zijn ! Serus in ccelum x'otleass, Augude! Hor. Moogt gij laat naar den hemel terugkeeren, Augustus.
Dikwijls plaatst men voor zulk een voorstel utiiiam of o si, en als ontkenning utinam no of no alleen. Het prsesens en perfectum duiden aan, dat men de vervulling van den wensch voor mogelijk houdt; het imperf. en plusquamperf. voor onmogelijk.
2. Bij ee«leii gebruikt men den Conjnnetief gewoonlijk met ita en bij •verwonsdiinaren met no ; b. t. moriar, si magis gaude-rem, si id mihi accidisset. Cic. Ik wil des doods zijn, indien ik mij meer verheugde, als mij zulks gebeurd was. Sollicitat, Ita ■vivam, me tua va-letudo. Cic. Zoo waar ik leef, uwe ziekte verontrust mij. 3Ve sim talvus, si aliter scrilu ac sentio. Cic. Ik wil niet gezond zijn, indien ik anders schrijf, dan ik het meen.
Aanm. In plaats van ita mei den Conj. in te schuiven, kan men ook ilt;a of sic met den Conj. voorop zetten, en datgene, wal men met eed bevestigt, daarachter plaatsen met «t en den lndlcalt;5ef (vergelijkend); b.v.ita vivam, ut maximus suniptus facie. Cic. Zoo «aar ik leef, ik maak groote kosten. Ita mpel wegblijven, als hel ondergeschikt voorstel met si of m begint.
3. Om een 'vergrunningr 'dt te drukken of in iets toe te stemmen, dat men voor hot oogenblik niet wil beslissen of bestrijden ; b. v. iaoiat (juod lubet. Ter, Hij doe, wat hem belieft. Omnia potssUleat, non possidet aéra Minos. Ov. Al is M. meester van alles, toch is hij niet meester van de Incht. ITuorint cupidi, fnerint irali, fuerint perlinaces, tceleri* tero crimine liceat Fompeju car er t. Cic. Dat zij begeerig, gramstorig, hardnekkig
280
gc'.vecst zijn, (ik \vii er niets van zeggeu); nmar de bcscliuldiging vau houfaar-
diglieicl vallc niet op P.
Aanm. 1. Gewoonlijk bezigt men hel prxsens of perfectum met of zonder toegevend voegwoord; houdt men de vooronJersleliing voor onwaar, dan gebruikt men bel imperf. of plusijuamperf. niet ut. Bezigt men een voegwoord, dan heeft men een toeslaand voorstel. Zie § 460.
Aanm. 2. Men kan cene loesrevingook uitdrukken door faoof pone, die gevolgd zijn van den Acc. cum Inf.; b. v. fac tla ecse. Cic. Gesteld (ik geef eens toe), dat het zou zij. Pone esse vir'lum cum. Ter. Laat hel hem verloren hebben.
4. Men bezigt, ook den Cotijunctiet in plants van den Imporatlot-:» bij ntTmoocliafiiiisen en gt;'«M*manlngfcM», die de spreker tot ziek alleen of tot zich en anderen richt (laat ik, laten wij, wij willen enz.) b.v.
patriam, pai'eatïins senatui. Cic. Laten wij het vaderland beminnen en aan den senaat gehoorzamen. ]V© dijpcilia optcmiis. Cic. Laten wij niet? mneielijks verlangen.
. *gt;. üm een toovel, een vcrzoolc, ecnen vaart uit to drukken; dc ttvootlo jici-soosi wordt echtsr zelden anders gebruikt, dan ter vertaling van mon; b. v. aul aut siïnosii:. Cic. Hij drinkc ot ga heen. Paterfamilias primus cubitu «iii-jfiit. Cato. Dc huisvader sta het eerst op. Sic own inferiore vivas, quemadmodum tecum superior em velis vtrere. Sen. Leef (men leve) met de ondergeschikten, zooals gij wilt (men wil), üat de meerderen met u leven.
Aanm. Eene opwekking kan ook uitgedrukt worden door ffuin met den lodi--catief of Imperatief, b. v. quin Ronscendlmua equos? Liv. Waarom niet (welaan) te paard geslegen? f^uin die quod. est. Ter. Zeg dan, wat er van is.
e. Om een vorbocl of ontlcoiiiioml vorKoelc uit te drukken;
1. men bezigt dun uo, niliil, nemo;
2. men zet den tweorten persoon bijna altijd in het povfectum Conj., indien hij dient om een bepaalden persoon aan te duiden, en in het prassen» Conj. ter vertaling van men;
3. den «lorrtoix persoon zet men gewoonlijk in het prsesens, doch ook wel in het porfoetinn; b. v. hnc n€ï focoi-is. Cic. ])ok lt;lat niet. Miseiicordia commotui no wi.s. Cic. I^aat u door medelijden niet ontroeren. Into hono utsn'e dum, ad sit: qwnn ab.iit, no x-etiiiii'as». Cic. Is dit goed aanwezig, men gebruike liet; ontbreekt het, dan zoekc uien het niet.
§ -i-lO. C. quot;Vrajjjotulo voora»telllt;ïn.
1. In een vi-ajjentl voorstel, dat alleen staat, en in oen viquot;i-g-oncl Jioollt;l vooi-rstel gebruikt men gewoonlijk den Iixlicatiei: in een vragend aftiankelijlc voorstel altijd den Conjniiotïet; b.v. num. eloquetUia^Plaionem superare possMnans? Cic. Kunnen wij l'Uito in welsprekendheid overtreffen? Incertum est, quo le loco mors exsspectet Sen. Het is onzeker, waarde dood u wacht. Multee (jeutes noudun sciunl,ciir luna «lefieiat. Sen. Vele volkeren weten nog niet, waarom dc- maansverduistering geschiedt.
3. Men gebruikt den Conjunctiof in. vragende voorstellen, wanneer■ men vraagt, of „iets geschieden Kon. Zie § 447, 1.
/ 3. Men gebruikt den Oonjiinetiefv als men ecu voorstel vragend maaki om uit te drukken, dat de persoon, die er het onderwerp van is, niet weeft-of schijnt te overleggen, wat hij doen of zeggen zal fdeliberatievc. ot twijfel-achligc vragen); b. v. quiU fiioütt? i-epotutno d-Mimn au lutowt-
N'
290
tihi» ? Ov. Wat zou hij doen ? Zou hij huiswaarts keerea of zou hij zich in de bossehen verschuilen ?
4. Men gebruikt deu Conj., wanneer men een voorstel vragend maakt om eene ontkenning; uit te drukken of om aan te duiden, dnt iets on-«lonkbaat* is ; b. v. quid ego lihi oummendem eum, quel. a. ipse dilif/i;? Cic. Waarom zou ik u hem aanbevelen (d. i, ik zal hem niet aamp;iibevt-len), dien gij zelf bemint? Diligentiam noatram fortunamque cur pi'fetei-eam ? C;ss. Waarom zou ik onze bezorgheid en ons goed geluk voorbijgaan ? Ego te videre nolueriin ? Cic. Wat ? ik zou u niet hebben willen zien ? (Maar ; quid singulos connnemox-o ? Cic. Waarom vermeld ik enkelen ?)
Aavm. i. Somtijds slaal ut liij zulke vragen, die met onwil geschieden; b: v. tiuid. consules'.' hocine «t ego appellem nomine eversores hujus imperii? Cic. Wal? ik zou ze ïoo noemen? Anders slaat «lt;, hoe, en qnaui, hoezeer, in rechtstreeksclte vragen rnel den Ind. en in «nrec-JitstreekscliM mei den Couj.; b. v. ut scepe summa tngenia in occuUo laienl. Plaul. Hoe verborgen zijn soms de groolsle vernuften. Omilto, ut sit f actus (consul) ulerque nosirum. Cic. Ik maak er geen gewag van, hoe wij beiden consuls zijn geworden.
Aanm. 2. Uij de onrecblslreeksche vragen valt het volgende^op te merken:
a. men lelie er op, dat de voegwoorden of en flat door een vraagwoord vertaald worden; b. v. interrogatus est. utrum pluris pnlrem molremnc fuceret. iSe|). Hij werd ondervraagd of hij zijnen vader hooger achtte of zijne moeder. Null», est causa cur id vclis. Cic. Er bestaat L'eene reden er toe, dat idj dil wemc'ul.
b. Uault men de vraag letterlijlt aan (na een weikw. van zeggen enz.), dan heeft men geen onrechtstreeksche vraag; li. v. llinnlco: quid cstl Hanno? in quit, eliam nunc pwnitet belli susceptP. Liv. llimilco zeide; hoe is het nu, Hanno? belu gij ook nu berouw over bet ondernemen van den oorlog. Die, qtutso: num te illa terrent? Cic. Zeg op, bid ik u: verschrikt u dat?
c. Men moet de tussclien — en omstaEtliglieirisvoorstelleii niet verwisselen met een afhankcliik voorstel; b. v. xiosii (d. i. en), qvee sequuntwr. Cic. Wat volgt ^het volgende), is u bekend. Qmcramus ubi vwleficinm el est et in-veniri potest. Cic. Ons onderzoek geschiede, waar de misdaad is en gevonden kan weiden. Ihcum plane (id) quod sentio. Cic. Ik zal rechtuit mijne meening zeggen.
d. üiescio quis, uescio quid, quoiuodo (d. i. SU of /ial) enz. worden fonuijds in een voorstel ingeschoven, zonder daarop in\loeduitte oefenen; b. v. nescio quomodo, ad aures islius pervenit. Cic. 't Is hem, ik weel niet hoe, Ier ooren gekomen. Hetzelfde geschiedt met mirum quantum-, b. v. id mirurn quantum profuit ad concordiam civitalis. Liv. Dil bracht wonder veel toe lol de eendracht Inssehen de burgerij.
Aamn. 3. a. De irag-eu, die in de oratio direeta den Snd. zouden heli-ten, worden in de oratio obliqua bijna altijd door den Jlce. cuin InT. uil-gedrukt, indieii het onderwerp in de or. dir. van den Ssteia of 3deii persoon zou zijn; ego en mis worden dan omgezet in se of niet vertaald? b. v. quid se vi-■vere, quid in parte civium censeri? Liv. iln de or. dir.: quid vivinnls? quid cen-semnr). An qnicquam super kus esse (\uam ludifican sic omne nomen Latinum'i Liv. (In de or. dir.; an quicquam superbius est'!)
I». Zou in de or. dir. het onderwerp van den Sden persoon zijn, dan gebruikt men bijna altijd den Conjunctief en verandert het praisens in hel imperf.; liet '•erf. in hel plusquam perf.; b. v. qnid de prceda faciendum censerent? Liv. (lu 4« or. dir. quid ccnsetis ?.)
«■. Zou in de or dir. de ConjEitctief slaan; dan wordt die in do or. obl-behouden, doch de tijd van het werkw. wordt meestal veranderd ; b v. quis hoe sibi persnaderet? Cic. (In de or dir.; quis hcc sihi persuadeat ?)
Auum. 4. tiuidni, waarom niet, zeker, slaal in rechtstreekirclie vragen ijiet den Conjunctief om eene bevestiging in den vorm eener vraag uil te drukken; b. v.' quidni meminerim ? Hoe zou ik Wel mij-niet herinneren? (d. i. ik herinner hel mij zekerj.
§ lt;1 oO. I). Tnsselienvooi-stollon.
Ia het tussc'ienvoorstel gebruikt men den Indicatief (behalve iu de oratio «yjlijqup, er) vvqniicQr qui, quep, qnod staat iu (ilaats van ecu voegwoord, dat den.
291
Conj. vordert fzii; § 464.); b. v. heus cü qui omuem hnuc inwidnm rojrit. Cic. God is het, die deze geheele wereld bestiert. Arborcs serit ayricola, qua-rwn fruclm ipse aspiciet: nunquam. Cic. l)c landbouwer plant boom en, welker vruchten hij nimmer zal zien.
Jar*,quot; *' u ecu verhaal, wanneer gesproken wordt van herhaalde handelingen, g aikt men soms het imperf. en plusquamperf. Conj.; gewoonlijk eehler bezigt men den hid.; h. v. semper habili sunl jiolenlissimi, qui summam imperii poli-renlur. Nep. Nee quisquam Pyrrhum, qui in lisset impeium, siislmere vul uil. Just.
E. O ms^aiicl ijylvoirtsvooristollo 11.
f 431. In de omstmidigheidsvoorstellen, die den trjrt aanduiden (Zie 154 en 219, Aanrn. 6) staat do InOioatiet, behalve in die, welke beginnen met cum of qiinm, antequam, pritisquam, dum, dotuc en quoad ; b. v. ■ut llostns cocidit, confeslim Roniana iitcHnatur acies. Liv. Zoodra llostns gevallen was, week terstond het llomeinsche leger. Simul ut expetrecti .-su-nms», visa m som.no coutemnimw,. Cie. Zoodra wij ontwaakt zijn, slaan wij op droombeelden geen acht. Undecinio die pastquam a ie «liüBOosssonitii. Cic. Den elfden dag, nadat ik u verlaten had.
^ Over cum of quum. als voegiv. van tijd, zie § 456, 3, B.
§ - J rgt;; ï. Antctiiiam, antcaqnam en (ook tinle,
an lea, prius gescheiden van qiinin), voortlat, vooraleer dat, zijn soms vau den Ind., soms van den Conj. gevolgd:
1. Staat het werkw. van het Iioofclvoox-stol in het of
dan gebruikt men na antequam enz. het jji'jtjfsoiis» Intl., om aan te duiden, dat eeue handeling iiojj- to -voi'x'iclitobi is; b. v. ii3i 11-lt; j c tsiiii pro Mure na dicere pro me ipso pan ca «lioam.
Cic. Voordat ik voor M. begin te spreken, zal ik een weinig voor mij zeiven spreken. Dalo opcram ut istuc •veniaiii, plane ex animo iuo
lt;?lHno. Cie. Ik zal zorgen daar te komen, voordat ik u geheel en al uit het gemoed gerake
Aanm. Men vindt ook hel pra?sen» Conj. I»ij een hnof.lv., welks werkw. in het futurum staal; h. v. an-tequam de re/juhl'ci dicam, en... expunam. ilic. N oordat ik uver den Staat spreek, zal ik dat uiteeiuettcn •
2. Staat het werkw. van het lioofrtv., iu het jn-seiseii» of fntn-i-uui, dan gebruikt men na antequam enz. voor handelingen, die te vei--i-icliten zijn, het Conjunctief, wanneer men een «loei, een beweejyretles» wil uitdrukken, of iets als slechts inojjclijU wil voorstellen, of ook in 'aljremeeno beweriiijï®11 (b. v. met men als onderwerp); b. v. de Catïlince utorihus pauca prints explananda s^unt, lt;|ii:i Sn viitium nurrandi laeiam. Sail. Over de zeden van C. moet eerst een en ander uiteengezet worden, voordat (opdat vervolgens) ik een begin in«. ke niet verhalen, In omnibus negoiiis igt;i-ines«iii.:iin ajr^x'etlitwo, ad/dbenda est prepparaiio diiiyeus. Cic. Voordat men begint, moei men in alles zich met zorg voorbereiden.
3. Staat het werkw. van het liooflt;lv. in het pi-seseiiss, dan gebruikt men bij antequam enz, het jiei't Xnd. oin eene handeling aan te duiden, die i-oedss vovriolit is; b. v. membris utiimit*, i.rx-i«slt;nia.iii
iiins, ciinis ea ntililatis c.iusa /luheamiis. Cic. ij gebruiken onze ledematen, voordat wij geleerd hebben, tot welk nut zij ons dienen, ante occmijju-(m- animus ah iraenndia, cinam providcre ratio i»otnit, ne occnparetur. Cic . liet gemoed wordt in toom ontstoken, voordat de rede heelt kunnen zor-
292
gen, dnt het niet pcschiede.
4. Staat liet wevkiv. van het liooftlv. in het futurum, dan gebruikt, men na aniequam enz. het futurum ox net urn, om aan te duiden, dat die handeling in de toekomst leal quot;volbracht zijn vóór die van het hoofdv.; b. v. unteciuam aliquo loco consedero, lüteran a me non liabotois. Cie. Gij zult geenen brief van mij hebben, voordat ik ergens vertoef. Keque «lefatiarabor auto quam percepox'o. Cie. En ik zal niet moede worden, voordat ik het weg heb.
5. Staat in het Jiooftlv. een ver-letleu ty «i (gewooul. het perfectum), dan gebruikt men na antequam enz. het imperfectum Coiij. om de handeling als uiot voltrolckou voor te stellen ; wil men zo voorstbllcn als voltroltlcen, dan gebruikt men het plusquamporf. Couj. of het porfectum Intl.; b. v. duccntis annis antequam Roma n eaperent, inltaliam Galli tmnscenlt;lex*uut. Liv. 300 jaren voordat zij Home innamen, klommen de Galliërs over naar Italic. Ca sar ad Fompeji Mstra pervonit, priusquam Pompejus sentire posasot. Caps. C. kwam bij de legerplaats van P., voordat deze het kon gewaar worden. Ephori non prius vim adhihendam putaverunt, quam se ipse intli-cassot. Xep. De Ephoren oordeelden geen geweld te moeten gebruiken, dan nadat hij zieh zclven verraden had. Non anto linitnm e»t pits-lium, quam interfectl sunt. Liv. Het gevecht hield niet op, voordat zij gedood waren.
6. Men vindt bijna altijd na antequam den ConJ., als van iets gesproken wordt, dat pleegt te geschieden voordat iets ander gebeurt ; b. v. tempestai minatur nutcquam surjjat. Sen. De storm dreigt, voordat hij opkomt. S.iillt;- ridemns Jnhjuratinnem quum sonnm aucliamus. Sen.Wij zicu den bliksem, voordat wij den donder hooren.
7. Men gebruikt ook den Conj. na ante, ciliui, poiius en prins—quam, als men van iets ounrEojyoliJUs» spreekt, of vnn iets, dat men tegen eiken prijs wil ■verhindoron ; b. v. anto levos pasctntnr in ecthere cervi, quam nostra illius labntur pecotre cultus. Vrirg. Eer zullen (!c snelle herten in de lucht weiden, dau zijn beeld uit ons gemoed gaan. Dtpu-tjna, potius quam sorvias. Cie. Strijd liever dan sin af te worden.
§ 1. Bij dunt, donoo en quoad staat de Ind. in de be-
teekenis van terwijl, zoo langden t^jd als; b. v. dum vivo. Cic. Zoolang als ik leef. Igt;or»ec erls felir, muitos numcrabis amicos. Ov. Zoolang gij gelukkig zijt, zult gij vele vrienden tellen. Cato, quoad vix.it, Liuda crscil. Xep. C. nam toe in roem, zoolang hij leefde.
Aanm. Dmcc word» slechts sedert Augustus en bij dichters in deze beteekenis gevonden. Bij dwn in de Lielcekcnis van icrwijl (ook daardoor dal) staul ir.ceslul het praisens in plaats van don verleden tijd, ook als liet werkvv. van liet hoofdv. in hel perfectum staat; b. v. mulier, dum pauca mancipia relinere vult, /ortunas omnes perdidil. Cic. Terwijl (daardoor dat) /.ij weinige slaven wilde behouden, verloor zij alles wat zij liad. Zijn de beide liaiidelingen in liet, verleden golijklijdiü geweest en van geljken duur, dan kotnl dum ook voor met liet impel feetum; b. v. ('uit Lace-il.vmonioritni i/cnx forlis, duin Lijcurfji leges vigebant. (lie. liet Lacedajuioniscbe volk was maeliiig, zoolang de wellen van 1/. van kraclil waren. Ook vindt men bet perfectum, wanneer gcsprokoii wordt van ceiic handeling, gelijk men bet imperf. vindt van eenen toesiand.
2. n. Wanneer zij beleetenen totdnt, zoolaiigf totlt;ïut, dan gebruikt men den Inclicatief om uit te drukken, dat de gebeurtenis xoker jjeiscliiert is of arescltiotlou. asal; 1). v, jacuit, «lo~ neo serruti domum retulorun t. Suet. Hij lag daar, totdat zijue slaven hem naar huis gedragen hebben. 'Eerrum retinuit, «jixoart renuntiutum est ricisse Boeotios. Nep. Hij hield het ijzer er in, totdat geboodschapt werd. «lat de B. overwonnen hadden. Mild cura erit, quid a(jas, dmn, quid egeris seiero. Cic. Ik zal mij bezorgd maken o\cr uwe handelingen, totdat ik zal vernomen hebben, wat gij gedaan hebt.
Aanm. Men gebruikt dan bot praesens Ind. in plaals van het futurum simplex;, liet perfectum voor alle verleden handelingen, en voor de overige liet futurum exaetuni; 1). v. opperior dvm isla cognosce. Cic Ik wacht, lotdat ik dat vernemen zal. Hij ge-scliiedsdirijvers vindt men ook liet imperf. ol plusquamperf. Conj. gebruikt.
Tgt;. Beleekenen zij totdat, zoolanjj totdat, dan gebruikt men den Conj., wanneer het niet aseker is, dat de gebeurtenis xul plaats liobtoen, of wanneer het streven naar een «looi wordt uitgedrukt; (dw/i is dan gelijk aan ut interna ; donec komt 7eldcn zoo tcor) ; b. v. orandi tvnt vt difftrant, duin detforvescat ira. Cic. ifeii moet hen bidden het zoolang uit te siellen, totdat (quot;opdat intusschen) hun toom bedare. Ipse «{«toad legiones coUvcatus eojfnovissot, in Gallia morari conxtitidt, C;es. Hij besloot in Gallië te vertoeren, totdat hij zou lernoiuen hebben, dat de legioenen hunne plaats hadden ingenomen, (om te kunnen vernemen dat enz.)
Aanm. Bij exsjierio slaat linm met den Ind. in de licleekenis van ih tvaclat en dum of ut met den Conj. in die van «li verwaclit, dat;
h. v. exapecio (itnn illc venit. ïer. Ik wacht totdat hij komt. Exspecto nt veui»». Cic. Ik verwacht mij op uwe komst. Exspeclas forlasse «lum cüc-at. Cic. Gij verwacht, dat hij zegge.
5 'l.In de omstandigheidsvoorstellen, die een «looi of grovolir aangeven, gebruikt men altijd den Conjimftiot; zulke voorstellen worden met het hoofdvoorstel verbonden door de voegwoorden ut, n li, opdat, zoodat, nt non, zoodat niet, nlt;i, [ntno], opdat niet, lt;intgt;, opdat daardoor, qain of, dat niet, «jnoininHgs, opdat daardoor niet, achter welke voegw. bijgevolg altijd de Oonj. staat (zie §§ 470—477.) ; b. v. «t flurimis |gt;i*OHimus enitimur. Cic. Wij doen ons best om velen te bevoordeelen. Atigvtüas Themistocles qvarebat, no mullitudine oit*lt;!uinii-e-tni-, Nep. Th. zocht de engten, opdat hij niet door de menigte zou omsingeld worden.
§ -irgt;lt;i. 1. In de omstandiglieidsvoorstelleri, die de iquot;lt;*«i«'si aangeven, staat de In«lieaticf, wanneer de reden als zoodanig wordt opgegeven dooiden persoon, die op dit op .dit oogenblik s|gt;ro«gt;lit; b. v. laeior, «]nod omnia es consecnlus. Cic. Ik verheug mij, dewijl gij alles verkregen hebt. Olsideamus Laced/emonem, qnantlo i(a i»lacet. Liv. Laten wij L. belegeren, aangezien men znlks goedvindt. GratvJor Bajis, ö;icini«lein salubrts facta snnt. Cic Ik wensch Bajae geluk, aangezien het heilzaam geworden is.
■ 3. In de redenaangevende voorstellen staat de Conjnnetiet ;
a. wanneer men wil uitdrukken, dat de i-e«len als reden is opgegeven, niet door den spreker of schrijver, maar door den persoon, (lie de lian-«leUnv Tan het hooiVlv. doot; b. v. unus ex captitis dothum rediii.
294
cinod fallaci reditu in castra jurejurando se oxrsolvistset. Llv. Een der gevangenen ging naar huis, omdat hij zich, door zijn bedrieglijk tevuglceeren in de legerplaats, van zijnen eed ontslagen achtte. Aristides pulsus est patriae qnoil prater modum just ui csset. Cie. A. is (door zijne medeburgers) uit zijn vaderland, verdreven, omdat hij naar hunne meening te zeer rechtvaardig was.
lgt;. De Coiijmictief wordt ook gebruikt, wanneer de poz*soon, die lt; spreolct, wil uitdrukken, hoe hij •vrocgrer over de zaak
oordeelde; b. v. mi/ii consuctudo disserendi plnaiil, qiiotl osset ea maxima dicendi exerutatio. Cic. De gewoonte van te redeneeren behaagde mij, dewijl het esne groote oefening in de welsprekenilheid was.
c. Wanneer meu wil opgeven, dat eene vo»gt;roiilt;lox-st«llt;lo i-o-«lon lt;lo gt;v-Jl2-o nitit is, drukt meu dat uit door uoh non
«ion oo q«olt;l of' non cpiia met den Clt;)nj.; de -wai-o reden volgt dan met sort qiiort, seel cnniu, sort t.ainon en den Inlt;l. ot' met sort fit, sort aio en den Conj.; b. v. pugiles ingemiseünt, non quotl rtoloimt, slt;jrt lt;ilt;iui omne corpus intoiirtitiit*. Cie. De vuistvechters zuchten, niet omdat zij smart gevoelen, maar omdat de geheelc lichaamskracht ingespannen wordt.
Aunm. I. Somlijds slaat bij (piod een we,rkw. vnn zpggen of mccnen In den Conj., wanneer dulgeiic. wal van deze werkw. afhaiii;!, do reden Is volgens de meening eens aiulTen; li. v. redid pautlo post, quad se oblitum nescio quid diceret. Cic. Hij is korlen lijd daarna lernggekeerd, omdal hij, naar hij voorgaf. Iels (ik weel niet wal) vergelen had. Helvelii, quad ciinore perlerritos Romanos discedere a se exiatima-rent, nostras insequi ccaperunL. Caes. i(i Zwilsers begonnen de onzen op de hielen le zilien, dewijl, naar zij meenden, de Romeinen uil schrik zleli van hen verwijderden,
Aanm. 2. Men gebruikl quod (niel quia), wanneer hel redengevend voorstel levens kan beschouwd worden als afhankelijk. In plaats van non quad staal ook wel non quo. (luoniam staal bij een bebenile reden; b. v. qaoniaiu jam nox est, in leclu discedil;. Cic.
3, A. Bij cum of q(ilt;(in (dat esneu logischeu grond aanduidt, die door het denken gevonden wordt,) staat:
:i de Coni. van nllc tijden, wanneer het rtaa.1-, rtowijl betèekent ; b. v. qiinm vita sine umicis insidiariim et mttus plena sit, ratio monet a:nicitias comparare. Cic. Daar zonder vrienden het leven vol lagen en vrees is, spoort de rede ons aan vriendschap (c sluiten.
b. Bij cum of quum. staat ook altijd de Conj. indien het een lgt;elot-sol aanduidt en beteekent tillioowol, otsclioon, niotikjgfen-sstaanrto, tor-w^jl intog;enlt;lool; b. v. Attkus honores nou petht quum ei patëi'ont. Nep. A. dong niet naar eereposten, alhoewel die voor hem openstonden. Homo est particeps rutionis, quum cetera \nni-mantia) sint omnia expertia. Cic. De mensch is begaafd met rede, terwijl integendeel de overige dieren daarvan versloken zijn.
c. \. Botcekenl quum daaritoor dat, daarover dat, in zoover, dan
staal bel mei den Ind.; b. v. hi cam de luis faelis pnblice conqaernntar,. nome hoc indicant, lantas esse injurias? Cic. Geven dezen, daardoor alleen, dat zij zich openlijk over uwe daden beklagen, niet le kennen, dat de verongelijkingen zoo prroot zijn. Concedo libi, ul ca prcelerens, qua; qanm faces, nulla esse concedis. Cic. Ik geef toe, dat gij datgene voorbijgaal, wat gij, juist daardoor dat gij er over zwijgt, als niet beslaande erkent.
2. Om deze reden vindt men quum met den Ind. |in plaats van quodj na laudo. gratnlor, gratia* ago, gratia est, gratnm facio, prce-clare facio enz,; 1). v. gralulor libi (iiram tantum vales apad Dolabellam..
295
Cic. Ik wensch er u gelui mede, dat gij zoozeer in aanzien zijl bij D. Te, quiutt isto animo es, satis laitdare non posstim. Cic. Ik kan u niet genoeg prijzen, dat gij zulke gemocdsslemining hebl. Staat echter in bet boofdv. bet imperf., dan komt na quum bet imperf. in den Conj., vooral om uit te drukken, dat deze handeling herhaaldelijk geschiedt; b.v. tribnnus plebis quotidie mearn potenliam criminabatur, quum diceret, senatum, quod ego vellem, decern ere. Cic. I)e volkstribuun maakte mij mijne mijne macht dagelijks daardoor tot oen misdaad, dat bij zeide, dat de senaat alles bepaalde, wat ik wilde.
B. Quum wordt ook gebruikt als voegwoord van tycl in de beteeke-nis van -w-anneer, toen, tof wijl, als, tclkeuts als, nadat, sociort; het staat dan :
J. met deu Intl. van alle tijden, wanneer in liet hoofd voorstel en to jfoiyit in het tijdaangeveud voorstel het prsesens, perfectum of tutuirum staat of wanneer in beide te g^el^jk het imperfectum of plusquamperfect. staat; b. v. qui injuriam non propulsat a suit, cum potest, iniuste facit. Cic. Hij, die het onrecht niet afweert van de zijnen, wanneer hij het kan, handelt onrechtvaardig. A%er quum muitos annos quievit, uberiores efferre fructm solet. Cic. Wanneer een akker vele jaren gerust heeft, brengt hij gewoonlijk overvloediger vruchten voort. La operam ut, quum navigari poter-it, turn navijjes. Cic. Zorg, dat gij wegzeilt, als zulks kan. Salutem quum Ids dederiss, tres frat/es sibi condona-vevis. Cic. Verleent gij hun genadg, dan geeft gij daardoor de drie broeders aan zich zeiven terug. Quum ver esse coeperat, datoat se iHneribus. Cic. Als de lente begonnen was, ging hij op reis. Quum ad aliquod oppidum -vonei-at, eadem teciica deferebatur. Cic. Als hij in cene stad gekomen was, liet hij zich iu denzelfden draagstoel dragen.
/IttHm. Wordt door hel imperrectum in het lioofdvourstel eene herhaalde handeling uitgedrukt- dan vindt men na quum bel imperfectum Conj.;
b. v. Zenonem, quum Atlienis essein, audiebam frequenter. Cic. Toen ik lo A. was, hoorde ik dikwijls Zeno. Vercingetorix disperses, quum longius necessario procederen!, adoriehatnr. Caes. V. viel telkens dc \crspreide soldaten aan, als zij verder, dan noodzakelijk was, vooruitgingen. Zelden vindi men dan het plus-quamperf. Conj.; b. v. quum cohorles ex acie procucur»is«eiit, Ninnida' elTn-giebant. Caes. Telkens, ais de kohorten uit de slagorde vooruitliepen, vluchllen de IN'umidiërs.
3. Quum van ttf'd gebruikt, staat in geschiedkundige verhalen met deu Oonjuuetief imperf. of plusquamperft, wanneer in het hoofdvoorstel een perfectum of preesens historicum
staat; b. v. Anügonvt, quum adversm Seieucum dimicaret, in prcelio occisus est. Nep. Toen A. tegen S. streed, is hij in een gevecht overwonnen. Darius, quum in As iam redilssot, classem oompara. vit. Nep. Nadat D. in A. was teruggekeerd, rustte hij eene vloot uit.
Aanm. 4. Dient bet voorstel met quum sleelKs Ier uillegging van een enkel woord van hel boofdvoorslel, dan staat quum in plaals van den Ablatief van qui en is dan gevolgd van den Lid,; b. v. sex libros de Republica tune scripsimus, qnnm gu-bernacula reipublicce tenebamus, Cic. Ue zes boeken over de Republiek heb ik geschreven in den lijd, dat ik bet roer van den staat in de handen had,
Aanm. 2. Somtijds maakt men de eigenlijke tijdsbepaling tol boofdv., en plaatst het werkw. daarvan in hel imperf. of plusquamperf. (ook in den hislorischen Inf.), gewoonlijk met de woorden javi, vix, vixdum, nondum, tantum quod (even); datgene, wal eigenlijk in het boofdv. moest staan, wordt dan achter quum altijd in den Indicatief gezel, en wel gewoonlijk in bel perfeclum of prassens bisloricum; b.v. jam ver appetebat, qnnm Hannibal ex hibernis movif Liv. (voor: qmm jam ver appelebat, H. mevit). Toen de lenle reeds naderde brak H. uil zijne winterkwartieren op. Dies nondum dcccm intercesserant. qnnm ille alter film necatur. Cic, Toen
296
cr nog geen lion dagen verloopen waren, werd die andere zoon gedooc'.
Wil men op de gelijktijdigheid der handeling drukken, dan kan na i/uum ook het iniperf. slaan, vooral als hij quum de bijwoorden interea, interim, eliam turn slaan; 1). v. caidehalur virgis civis Romanus, quum in ter ca nulla aha vox istius miseri audiebntur msi hrec: civis Romanus sum. Cic. Terwijl een Romeinscli burger mei roeden gegeeseld werd, hoorde men geen ander woord van dezen ongelukkige, dan; ik ben Romeiiiscb burger. Zie § 808, iO, h.
Aanm. 3. Huiim of quum primum mei helpertectam Ind. moet soms verlaald worden door zoodra als mei den meer dan volm. verl. lijd; in bet hoofdv. slaat dan zeer dikwijls exiemplo, continuo, repenle enz.; h. v. qnnm primum liomam veni, nihil prins faciendum putavi, quam ui libi gratularcr. Cic. Zoodra ik le Rome aangekomen was, dacht ik, dal ik voor alles u moesi gelukwenschen.
Aanm. 4. De lnd. slgt;»at in aitdrukkingen «Is: nontlum ctuturn tiecem nnni aunr, quum lex lata »sr Cic. Er zijn nog geen 110 jaren verlooppn, sedert de wet voorgedragen it. Zoo uok na diu est quum, het i» lang geleden dat enz.
jé»nm. 5. De Conj. staat gewoonlijk na quum in «Ie uildrukkingen fuit quum, fuit of ent tem put (dies) quum, er ii ten tijd van dien aard geuessl, dat; b. T. erit profeclo tempua qnvm tn gravisumi homims fidem desidere». Cic. £r zal een tijd vau dien aard komen, dat gij de Irouw van een standvastig man verlangt,
Aanm. 6. De Conj. staat ook In de uitdrukkingen audio nliquem (of er aHquo) quum dient [disput»t enz.); b. v. $avp« er sneero vwo audivi, quum ia dictret, Laehum aulitu * rusticari, Cic. Ik heb mijn achoonvader dikwijls hooren zeggen, dat Laelius gewoon was op bet land te aijn.
Aanm. 7. Somtijds wordt een voorstel, dal met quum begint, gevolgd van ee» ander mei lt;Din;
a. Slaat quum mei den Ind., dun voegt men bij turn dikwijls vera, eliam, viaxime, imprimis, prcecipue, mullo ma gis en er heeft dan eeiie eenvoudige vergelijking plaats; bij quum staal dan gewoonlijk eem; algemeene bewering, en bij lum een bijzonder geval; b. v. quum simulalio est vitiosa, turn amicitice repu-qnal maxime. Cic. Niet alleen is de geveinsdheid in bel algemeen afkeurenswaardig, maar ook strijdt zij ten zeerste tegen de vriendschap. Cum Le semper amavi, in ui mei amanlissimum cognovi. Cic. Niet slechts heb ik u altijd bemind, maar ik ben gewaar geworden, dal gij mij ten zeerste bemint.
1». Staat in bet voorstel, dal met quum begint, de Conj., dan wordl de inhoud vau bet voorstel, dal met turn begin', daaruit afgeleid; h. \. quum multai res in philosophm nequaquam salis adkuc explicatm sint, tum perdiffwihs qumslio est de nalura deorum. Cic. Wanneer (aangezien) vele zaken in üe wijsbegeerte nog nie» genoeg verduidelijkt zijn, dan (zoo) is de vraag over de natuur der goden uiterst moeielijk.
Aanm. 8. Quum — tnm moet niet verwisseld worden met tam — lum; dit laatste wordl alleen van lijd gebruikt in de heteekenis van nu eens — dan eens [ynodo — modo. nunc—n:mc]. lt;|,uuni drukt ook slechts gelijktijdiglieid uit; dam integendeel den duar van eene handeling nevens eene. andere [wo langen lijd uls\.
§ -J n'y. In de oinstiliküijlxoirtjs vooi-js tollon, die eene •voorwtiartlo annduiden en daarom met si, indien, nisi of ni, indien •niet. beginnen, benevens in de lioofOvoorstollen, die daardoor bepaald worden, staat soms de Ind. soms de Conj. volgens deze regels:
1. Wanneer de voor-waa»*lt;le wordt uitgedrukt als -werlcelijlc ■bostaantlo, dan staan in het ïioofrt- en in het oinstantligflieitlv. alle van den Incl.; dit geschiedt voornamelijk, als de spreker al
leen wil te kennen geven, dat de inhoud van het hoofdv. volgt uit dien van het voorwaardelijk voorstel; b. v. tsi tibi turn aflixi, idcirco nunc adjutor etse lt;lclgt;eo. Cie. Indien ik u toen begunstigd heb, dan moet ik u nu helpen. Foma ex (.rhoribus si cruda sunt, vi avollnntm-. Cic. De appelen worden met geweld van de hoornen gerukt, indien zij onrijp zijn. Mors optanda ost, si aliquo animum nhi sit fut urns cetermis. Cic. De dood is
ts wensehen, indien hij de ziel ergens heenvoert, waar zij altijd moet bestaan. Si omnt in officio amici, pecunia non cloerit. Cic. Indien onze vrienden lumnen plicht doen, zal het geld niet ontbreken. Oofomlet te, si igt;o-■torit. Cic. Hij zal u Terdedigen, indien hij kan. Si helium omittimiis, pace numquam ii-iiomni*. Cic. Indien wij den oorlog vernalatigcn, zullen wij nimmer vrede genieten.
297
Aanm. ■). In het lioofdv. kan de Imperatief of de Conjonciief staan,
indien de ün zulks vorderl; b. v. si quid in le peccavi, Ig-nosce. Cic. Heb ik ten uwen opzichte misdaan, dan vergeef mij. Si sciens fnllo, turn me, Jupiler, pessi-tno LéLo aMIcias. Liv. Bedrieg ik willens en wetens, dan, 0 Jupiter, straf mij met den ergsten dood. Dikwijls staat in beide voorstellen bet fut. exact. Ind.; Zie g 488, 2.
Aanm. 2. In het voorwaardelijk voorstel slaat dikwijls de Conj., als deze in het boofdv. gebruikt is, dewijl dit op zijne beurt omslandigheidsvoorstei is van eenen ander. 2ie $ 463.
Aanm. 3. In het voorwaardelijk voorstel gebruikt men oen Conj., als bet ter bepaling gevoegd is bij eenen Inf. of Ace. cum Inf., afhangende van een werkw. van zeggen of meenen dat in den derden persoon slaat; b. v. sapiens non dubitat, ui üa melius sit, migrare de vita. Cic. Een wijs man aarzelt niet bet leven le verlaten, indien hel (naar zijn inzicht) beter is.
Aanm. 4. In het voorwaardelijk voorstel slaat ook de Conj., wanneer men vertaabl wordt door d'n Sden pers. enk. (Zie g 439, 5).
Aanm. ö. De Conj. of zelden bet fut. Ind. slaat na nisi, indien in bet boofdv. non possum met eenen Inf. voorkomt; b. v. non potest jucunde vivi, nisi cum vir-Lulc vivatnr. Cic. Men kan niet aangenaam leven, indien men niet deugdzaam leeft.
3. Wanneer de -voorwaiiivlo wordt uitgedrukt als moceiyU:, als ïtiissoliieu bestaande, dan staat in bet liooftlv. liet prseseus Conj. en in het quot;vooi'gt;v;i:iiquot;lt;ïolijl£ voorstel het px-jjesenss ol ook
wel het povfeotixm van den Coivjnnetiof; (in het Nederl. staat dan de onvolm. verl tijd der bijv. wijs of zou, Icon, mocht)-, b. v. si neg^onx, mentisxr. Cic. Indien ik ontkende (en dat kan ik doen), zou ik liegen. Dies «loficiat, si -velim numerarc, quibus bonis male er merit. Cic. De (lag zou te kort zijn, indien ik de braven wilde opsommen, die ongelukkig geweest zijn. Si gladium quis apud te suna meute «leposuerit, ro-petat insaniens, reddert peccatum sit. Cic. Indien iemand bij volle verstand u een zwaard ter bewaring heeft gegeven en het in een oogenblik van waanzin vraagt, is het teruggeven ongeoorloofd.
Aanm. 1 In het hoofdv. staat de Ind., vooral bet futurum, als men den inhoud daarvan als zeker wil voorstellen; b. v. Ie neque «lehent adjuuare, si possint; ne-que possunt, si velinl. Cic. Zij moeten u niet helpen ul kunnen zij het, zij kunncii het niet, al willen zij het. Quae si rejiciamus, itla quoque, unde hwc nnta sunt, re-Jlciemus. Cic Verwerpen wij dat, dan zullen wij zeker' ook dat verwerpen, waaruit die dingen ontsproten zijn.
Aanm. 2. Spreekt men van bet verledene, dan gebruikt men het imperf. Conj. in plaats van het prasens; (in hel Nederl. gebruikt men dan den meer dan volni. verl. I id); b. v. cur cl Carnillus doleret, si hcec euenlura putaret? et ego doleam, si putem? Cic. .Waarom zou C. getreurd liebhen, indien hij gedacht had, dat dit zou gebeuren/ en ik zou treuren, indien ik dal meen?
8. Wanneer men wil uitdrukken, dat. de -voowvaarrto van het om-standigyhoitlsvoorstol niet vei-viild, en dus de inhoud van het, lioofilvooxrsstcl het ook niot is, dan gebruikt men in beide voorstellen hot impex-f. Conj voor het toajonwoox-tlisfo en het ijlusquam
pex-/. Oonj. voor het -vox-lodtono; b. v. si id reete factum esse lt;lo-lomlex-om, faccirexxx improbe. Cic. Indien ik staande hield, dat zulks goed gedaan was, zou ik verkeerd handelen (maar ik houd het niet staande en doe dus niet verkeerd.) Si ■vonissses, viams «issoss; non es autem vi-su-, nun es igitur profeet us. Cic. Indien gij gekomen waart, luid nien u gezien; men liceft u echter niet gezien ; dus zijt gij niet vertrokken.
Aa'im. I. In plaats van het plusquampei'f. slaat soms in een der heide voorstellen, soms in ll)eide bel intperf urn de gelijktijiliglieid der twee handelingen uit Ie drukken; h. v. koe non fecissent, si nihil ad, cos perlinere arbitra-
295
remtitr. Cic. Zij zouden dit niet gedaan Lebben, inJien zij niet (loen zij dit deden) de uieening hadden, dat hen dit raakte. Nee, al missus essel, vuineribus mederetur, sed cicatricibus. Cic. En war» het gezonden, het ware geen geneesmiddel geweest voor de wonden maar voor de lilteekens. Aberat omnis doloi, qui ■! adesaetgt;gt;.« tarnen medicis nteretur. Cic. Er was geen pijn, en indien die er geweest was, zou hij toch de geneesheeren gebruikt hebben.
Aanm. 1. Over het gebruik van den Indicatief in het hoofdvoorstel zie §5 ^46 en 486, 4. Aanm.
Aanm. 3. Soms wordt het voegwoord si weggelaten, zonder dat de tijd of de wijs van de werkw. daarom veranderd worden: b. v. unum cognoris, omncs naris. Ter. Kent gij er eenen, dan kent gij ze allen. Rides: majore cachinno conculilur. Juv. Indien gij lacht, schaterlacht hij. Roges me: nihil fortasse respondeam. Cic. Gesteld gij vraagt mij: ik zou wellicht niet kunnen antwoorden. Dam hancvim Crasso: in foro sallaret. Cic. Stel het geval, men had aan C. deze macht gegeven; bij zou op het forum gedanst hebben.
Aanm. 4. Somtijds wordt het voorstel, dat de voorwaarde moest bevallen, uitgelaten of deze slechts door enkele woorden (een adjectief, deelwoord of voorzetsel) uitgedrukt; b. v. epistolce offendunl non loco redditce. Cic. Brieven mishagen, indien zij te onpas gegeven worden. Quid vita kominum sine te esse potuissel? Cic. W«t had het leven der menschen zonder u kunnen J.ijn?
Aanm. 5. a. 81 slaat met den ConJ. als het in plaats van num gebruikt wordt in bet begin eener onreclitstreeksclie vraag, b. v. tentata res est, si primo impetu capi Ardea posset. Liv. Men beproefde het of A. in den eersten aanval kon ingenomen worden. |iMen vindt den Ind; b. v. visam, si domi est. Ter. Ik zal eens gaan zien , of hij te huis is.j
b. Si staat altijd met den Conj. als het [in plaats van ulinam] eenen wenscli aanduidt; b. v. o tnihi praslerilos referat si Juppiter annos. Virg. Och, dat J. mij de verloopen jaren teruggaf. (Over .si voorafgegaan van velul, ac enz. zie § 461, 2.J
Aanm. 6. Si [soms si modo) slaat meestal met den Ind. (soms met den Conj.j, wanneer het dient om hol voorafgaande le verbeteren; b. v. ego plus oncris habeo, si onus est id appellandum, quocl curn Icelilia feras. Cic. Ik heb een zwaardereu last, indien dat lasl moei genoemd worden, wat men met genoegen draagt.
§ 'JLSS. De Conj. staat ook in de beperkeiKle omstaiMlig;-lieirts-voorstellon, die beginnen met moclo, «liimniudo,
Mt'ts, wanneer slechts, of lt;1iiin no, modo ne, lt;1iiiiiiigt;o»1o ne, mits niet, wanneer slechts niet; b. v. manent ivgenia senilus, motlo pei-ma-netit induitria. Cic. Grijsaards behouden hunne geestvermogens, mits zij hunne werkzaamheden behouden. Mediocritas placet Feripattticis, et recte p'acet, modo no Inudarent iracundiam. Cic. Pe middelmaat behaagt aan de Peripatetici, en te recht, ais zij de oploopendheid maar niet prezen. (Bij si modo. Kanneer slechts, staat de Ind.)
■f § 4SO. Wil men uitdrukken, dat iets onder eene van twee voorwaarden, onverschillig welke, plaats heeft, dan gebruikt men si-ve—ssivo, hetzij (of seu— sou) met den Indicatief; b. v. homines nobiles, sen rede sen jgt;erperam facere coeperunt, in utroque excellunt. Cic. Begaafde mannen munten uit, hetzij zij goed, hetzij verkeerd handelen. Ulo loco uti soleo, sivo quid mecum ipse cojxito, tsive quid soribo. Cic. Van die plaats ben ik gewoon gebruik te maken, ik moge dan iets overpeinzen of iets schrijven. Men vindt soms den Conjunctief.
Aanm. Het Nederl. mogen wordt daarbij niet vertaald; de weerden of niet worden bij het tweede lid vertaald door sive non met herhaling van het werkw.
§ 4.amp;0. In de toestaande omstandig-hoidsvooirstellen
wordt soms de Ind., soms de Conj. gebruikt volgens deze regels:
. 1. Wil men de zaak, die men toegeeft, uitdrukken als -vrerkoiy ic bestaande, dan bezigt menden Indicatief met de voegw. etsi, tametsi, tamenetsi, quanquam of ook etiumtei, Kanneer ook, ofschoon ook, ook
399
wannen-, b. v, eloquentla sUtdendum est, otsi ca quvhm perrprsé ïitïutnii-' tiir. Cic. Men moet zicli op de welsprekendheid toclegïen, ofsckoon er oeni-^•en misbruik daarvan maken. Tatnots»! vicisse lt;1 Wgt;oo, tam.p.n de meo jnrr dcardjni. Cio. Ofschoon ik moet overwonnen hebben, zal ik toeh van m'j:i recht afstand doen. anima* mc.nibi'mv laorrot, iuci/iicid.
Vii-f;. Ofschoon het gemoed ijst bij de herinnering', zal ik beginnen. Ida rh-i-f.a.i, etia.m^i jacmda non «»st, mihi lanen grata ed. (!ic. Dis waarheid: ;il is zij hard, is mij toch aangenaam.
f 2. Wil men de zaak, die men toegeeft, uitdrukken als mojjoiytc, ah
dan gebruikt men lt;1110.311 vis, hoezeer ook, ■of otUicn»! met den Ooiij.; deze wijs staat ook bij ut ca ïioet ot «jiimaiii. ofschoon, 110 of ut non, ofschoon uint, en Enlt;«lsim, wk/ verre van-b. v. qrwd turpe es/, id tjuajnvisj oo«iultlt;^tiif, t.uneu /loiiciliiiit nul to modofieripoted. Ci^.W-oX schandelijk is, hoezeer men hst ook verbergen moge,* kan niet welvoeglijk worden. Coloisut magnitadinem servalil, etiiiimsi wtts-torit i't puteo. Sen. Een kolos blijft groot, al stond hij ia een pat. Nnu est snaynns pmuilio, licct in monte eousititoi-it. Ssn. Een dwerg is klein, al staat hij op eenen berg. Ut lt;lo!Siiit vires, turnen est laiclaifln rohtnlai: Ov. Al ontbreken de krachten, de goede wil is toch prijsbaar. IVo mitmniin/m malum dolor, malum certe est. Cic. Al is do smart niet het grootste ku'aiul, zeker is zij toch een kwaad. (Over quum zie § 450, S, A, b.)
Anim. 1. Men vindt oai ee.no mogelijke z'iak uit le drukken ook den Cinj. liijc/.i/, l'imetsi en liij lalerea nok na quantiHDii; den Ind. na quamvia eerst sedert Liviu;.
uacaavü^ ij-ei-t (qunnlnmi'is) heteekoril; hel moi/e noj zigt;3 zeer, h. v. qtiam-vis cnuiueres mullos iSnef. ('.ie. (ïij mongl er nou; zooveel optellen. Qttfimvis en' licct staan gewoonlijk sieelils met het prasens of perfeetnrn t^onj.
A'iiirn. i. 68,na:iijiism, eist en staan sonn in de heteekeni^ van
lt;ias maar, en toch, aan liet lioufd van een nevengeschikt voorstel; h.v. «ïaaaiaejMam' yuitljoqaor'! Cic. Maar, wat zeg ik? Dj, d) pxnas lemerilalis inca;: efoi ijint; fint illn tenieritas'! Cic. Ja. ik word gestraft voor mijne vermetelheid ; en tOLdi waarin lie-s ond die vermetelheid?
Aanni. ;i. Eamp;Ui. quamvis en quanqiiiiin slaat hij latere sennjvers ook vóór een adjectief of deelwoord en dienen dan ter vertaling van niellegenstaande, in ivecr-iril von, ondanks-, h.v. Ciesareiu niililes. nvurmvin recnsuntctu, idtro sunt secu-U. Snet. De soldaten liebhea Caisur, niettegenslaande zijne weigering, vrijwillig begeleid.
(t^uamvis staat ook hij adjectieven en hijwoorden in de heleekenis van nog zou; zooveel gij will; h. v. ajjnnnvis {üirvis lalehris conlenlus essen}. Cic. Ik zou me; eenen nog zoo kleinen selniillioek tevreden zijn. Soms wordt w/fe vervoegd; h.v.
tale lacinus quant vlt;iItis improbwn. Cie. Verwacht u op een schelmstuk,-^zoo hoosaardig als gij maar wilt.
ifedrai!! he.teekent soms veel minder: h. v. vix wennis midlitlido,mctlnm ar-inata suslineri potest. Liv. Nauwelijks kan een weerlooze, veel minder een gewajfendri uienigte weerhouden worden.
Hehhen genoemde voegw. die heteekenissen, dan oefenen zij geenea invloed uil op' de wijze van hel werkwoord.
,'3. Begiut het toosstaatilt;1 voorstel met een alg^emooii quot;vooj*siw. of een l»etrolEl«ol|jk: jwoor»!, die door verlt;lulgt;lgt;oliiia: of
aanhechting van «iiikhio gevormd zijn, dan gebruikt men danriu den Imlicatief. (In het Nederl. bezigt men dan den Conj. of hst werkw.-mogen). Zoodanige voornw. en bijwoorden zijn: qidtquis, quolqnol, ut at, nbiubi; quieunque, qualiscunque, utcunque, uiicunqne, quotiescnnqne enz.; b. v. *id ost, timeo Daiuios et dona ferentes. Virg. Wat dit ook z'ju moge,-ik vrees de firieken, ook als zij geschenken brengen. XJbinbi tn-it, inven-itcm. curaho Pamphilum. Ter. Waar hij ook zijn moge, ik zal zorgen dat K-
Htf
300
■SrtToBtleH worde. Snpifns, ubioiinqiie erit, Lfatus erit.G'ic. Een wijzozaf jieltikkig zijn, waar luj zich ook bfvinde.
Aamn. Zelden vindt men den Conj.; wordl ochler v:in eenc lierliaalde handequot; linv: jrcsprokcn, dan vindl men liel imperf. of plusquamperf. Conj.; b. v. Socrates-: quam se cnnqite in ■partem dertisset, omnium fail facile princeps. Cic. So-rrale?, waarlieen liijook zijne werkzaamheid richlle, overtrof allen. De Conj. staal ook, usnrteer de tweede persoon gebruikt wordl Ier vertaling van men. Zie § 4-47, 2 «u S -463.
' § -401. In de omstandigheidsvoorstellen, waarin eene -vorgroiyicins-aangehaald wordt, om de de quot;wijzo uit te drukken, waarop de handeling ▼an het het hoofdv. geschiedt, staat soms de Ind., soms de Conj. volgens deze regels.
1. Wordt ter vergelijking iets aangehaald als stellijj toestaaiMle, dan gebruikt men in het omst. voorstel den Indicatief met ut, wti, «lout, quematlxnotlum, zooals, gelijk-, ook wel, doch minder, met quasi, ianquam, of bij dichters en latereu ctu. In het hoofdv. staat dan dikwijls ita, Si'c, ilamp;m, iticlem, perinde enz.; b. v, perinde Jiomines de quoque, nt quisque meretur, judicant. Cic. De menschen oordeelen over iedereen, gelijk iedereen het verdient. Hue, siont exposni, ita gesta »unt. Cic. Dat is verricht, gelijk ik het verhaald heb. Ila deos mild velim (§ 44S, 2) propitios, ut «iommovooi- animo. Cic. Zoo waarlijk mogen de goden mij genadig zijn, ■als ik ontroerd ben. Te hortor ut, tanqxtan* boni poet/s s-gt;olei«t, sic tu diligtntusimus sis. Ik raad u aan, zeer groote zorg te besteden, gelijk goede dichters zulks gewoon zijn.
Aunm. 1. Ter vertaling van zooais ik meen wordt ut veelal weggelaten in de uitdrukkingen ul opinor, vt credo, ut pvlo, ut sentio.
Aantn. 2. Ut—ita of ut—sic beteelcnen somtijds vel—maar toch] b. v. Sagunlini ut a proeliis quiotem habutrant per o/iqnof die$% ila non cessnveraut ab opere, ut novun\ murum reflcereNt. Liv. Üe inwoners v^n Sagunte hadden wal is waar eenige d«gen niet behoeven te vechten, mdar zij hadden toch het werk Biet gestaakt om den nieuwen muur te herstellen.
2. Wordt ter -vergreiyicingf iets aangehaald, wat slechts gt;-ooron-«loi*st©llt;l wordt, wat slechts in de jfetlaclito en niet in werkelijkheid bestaat (Ned. alsof, als ware het), dan gebruikt men in het omst. voorstel den Conf. met quasi, quasi -vero, tauquam, tanquum si, ac si, ut si, quot;velut si, zelden vilut alleen; b. *. quid ego hia testibus utor, quasi res dubia sit. Cic. Maar, waarom mij van die getuigen bedienen, alsof de zaak twijfelachtig ware. Proinde astimabat, ac si usns ©sset. Caes. Hij rekende het, alsof hij er gebruik van gemaakt had. Be Lolalella, quod scripsi, suadeo rideas, tanqxiam gi iua rts agatur-. Cic. Wat ik u nopens D. geschreven heb, znlt gij, raad ik u, nagaan, als gold het uw eigenbelang.
Aanm. i. la het Nederl. gebruikt men gewoonl. den onvolni. verl. tijd; in bet Latijn •.•iebt zicb bijna allijd bet werkw. van bet omst. voorstel naar dal van bet het boofdv. volgens de regels van de overeenkomst der lijden. (Voorbb. zie boven. Zie § 491).
Aanm. i. flitnsKquasi vero, proinde (/«««) wordl veelal ironiscli gebruikl; ook ?laat hei dikwijls vóór eene figuurlijke uitdrukking om die Ie verzacblen in de beleekenis van ons aiü liet ware, om zoo te zeggen; b. v. mors est (faardnm (juuxi migratie. Cic. De dooii is als bet ware een verhuizing. Bij latere selirijvers slaan tanqunm, velnl en quasi ook soms bij een deelw.; b. v. Albant sacra, vel at dtis qtwque cum pacha relictis, obiivioni dcdernnl. Liv. De Albanen hadden de lt; (Tcrs der vergetelheid prijsgegeven, alsof zij met bun vaderland ook de goden verlaten hadden.
301
5 lt;l;Ot2. Ia de om«tainliali«Ilt;lsvooi*stolleii, wa.trin bbd» vergfelijltitijj aangehaald wordt om de lio«v«ï©ll»eilt;l of de inm,ht; uit te drukken, in welke de handeling van het hoofdv. geschiedt, wordt gewoonlijk het werkw. verzwegen; drukt men een werkw. uit, dan zal dit in den Inlt;3. of in den Conj. staan volgens de voorafgaande of volgende f5; Ij. v. metior est certa pax, quam spsrata victoria (est). Liv. Een zekere vrede ii l)fiter dan een gehoopte overwinning. Tim est in vitio, quant si parentes «lesserat. (§457, 2.) Cic. Hij is zoo pliehtig, alsof hij zijne ouders verliet'. O/'teci major es arbores cadebant, quam quas ferre vn'es (§ 405,4.)
]jiv. De Grieken kapten boomen af, die te groot waren, dan dat de soldaten ze konden dragen.
§ -4=63. Men gebruikt don Conj. in alle oiiistandig-lioiajti--vooi-stellon en lusssoltonvoovstellon, die eene noodzalco-
lylso bepaling uitmaken van eenen Inlitiitief, eenen Acc. ciimi luf. of een voorstel, welks werkw. in den Oonj. staat (dit heeft vooral plaats ia de oratio indirecta. Zie § 469); b. v. Gal li tegihus sanctwn ka'jcnt, si quis quid fama acceperit, uti ad magidraiunt de fat at. Cais. (Maar „■ si quis accepit, defert.) Bij de Galliërs is door de wet bepaald, dat, indien iemand iets door eene gerucht verneemt, hij zulks aan de overheid bekend make. Fiaus fulem in parein sihi pree it ruit, ut, quum operce pretium sit, cum met cede magna fallat. Liv. (Maar; fraus, quum opera pretium est, fat hl.) Het bedrog tracht zich vooraf in kleine dingen geloofwaardig te maken, opdat het met groote winst bedriege, wanneer het iets belangrijks geldt. Quid potest esse tam upertum, quam esse aliquod nu men preestantissimce mentis, quo hie mundus rlt;i-Sfatuitquot;. Cic. (Maar: aliquod numeu est, quo mundus vej^itxii*.) ^ at kau cr zoo duidelijk zijn, all dat er eene uitstekend wijze godheid is, door welke deze wereld bestierd wordt. Pietas erga Deutn. postulut, ut nihil ab eo expetatur, quod sit injustum. (^'ic. De eerbied jegens God vordert, dat men niets van hem verge, wat onrechtvaardig is. (In de gegeven voorbb. kunnen de omstandigheids- ol' tusschenvoorstellen niet weggelaten worden, zonder den zin geheel te veranderen.)
Aanm. In tussclienvoorstellen, Jie gevoegd zijn bij een Acc. cuui. lui', enz. gebruikt ine» den XiiiliGa.(gt;er :
4. Wanneer zij geeué noodzakelijIte bepaling bevallen, vooral wanneer zij slechls ter vertluiilelijking- bij den zin gevoegd zijn duur den spreker ut Nciirijver, tn iels aauhalen, \\ji werkelijk beslaat; b. v. C'/ü non il:'sjji'rj, [ore aliquem aliquando, qui existat talis orator, qualcm qnseriuins. Cie. Ik wanhoop er niet aan, dal er eens een redenaar zal beslaan, zuuals wy er eenen zoeken. Themistoclcs cerüorcm eum ;ecil, id agi, ut pons, quein ille in HrllesponUt fecerat, dissolverelur. Nep. Th. verwittigde hom, dal niun van plan »as de brug te vernietigen, die hij over den Hellespont gemaakt had. (Lilleggiug van don schrijver, niet van Th.)
2. Men gebruikt ook den Ind., wanneer hot lusschenvoorslel niets anders is, dan eene omschrijving; van een subslansief. eeu atSjcctier enz.; b. v. eins ingenio putabat ea, quw- gesserat, posse celebrari. Cic. {ea qua: gesserat-res fiestas.) Hij hoopte, dat zij.ie daden door diens venmfl zouden verlieeriijkt worden, Eloquendi vis ejjint ut ea, qua; iffnoramus yiijnota], discere, et ea, srï uiu» (nota), alios docere posshnus. Cic. Het spraakvermogen maakt dat wij het onbekende aanleeren en hel bekende aan anderen mededeclen kunnen.
F. Tu-ssschenvoorstelloi» met den Conjimftiof.
/ § -KI 1 A. Men gebruikt den lt; 'lt;gt;uj in t«iagt;sc?I»o!»voin-ste.lloii , Vlic ter bepaling genoegd zijn bij een voorstel, waarin in het algemeen gezegil
802
•iv.onlt, dat cr ecu -woietm v:iii asokoroii bestaat of niet bc-
.«taat, zonder dat daarbij aan een bepaalden persoon of etm bepaalde zaak gedacht wordt. Om deze reden
1. staatqui, quae, quod met den Conj. ua est, f uit, -Simt, fuermit, *^xistit,exsititit, oxsstitorunt, oxoi-itui-, non desnnt, inde bcteekenis van er- is iemund of iets, ei* xijn ei- -vnn rtiei» atli-cl, «lat; 1). v. est qui plus ei dehere se juflicet, per quern tutus es'. Heti. Er wordt iemand (van dien aard) gevonden, die meent, dat hij dengenen meer verschuldigd is, door wien hij veilig is. Sunt qui eenseant una, animum ct corpus occidere. Cic. Er zijn er, die meenen, dat de ziel en het. lichaam te gelijk sterven. Fuerunt qui «lieerent, non r.oeü motii fieri ortus el occams. Sen. Er zijn er geweest, die zeiden, dat op- en oudergang niet geschieden door tie beweging van het uitspansel.
^ 3. Qui, quee, quod staat ook met den Conj. na bovengenoemde werkwoorden, wanneer daarbij een onlgt;epaallt;l vooi-n-vv als omlerwerp staat, zooals multi, omnos, nonmilli, ptiuci,
siliï, ïillcjuias, «iiuotnsqiiiscitie enz.; b. v. est oliquid quod nou oporteat. (Jic. Er is iets, dat niet betamelijk is. MuHi sunt qui «liomnt: sew. Sen. Er zijn er velen die zeggen : ik weet het. Quotus est qnisque qui so-inniis pax-eat. Cic. Hoe weinigen ziju er, die zich naar droomen richten.
3. Hetzelfde geschiedt, als bij die werkw. ter ontkenning nomo, niliil, nou, lt;jiiïs ot «niitl gevoegd zijn; b. v. qui* est qui non lt;gt;lt;leiquot;it pro-tervam adolescentiam. Cic. ie is er die eene onbeschaamde jeugd niet hiiat/ Nihil est quad tam miseros facitit, quvn scelus. Cic. Er is niets, dat zoo ellendig maakt, als eene euveldaad.
4. Qui, quee, quod staat om dezelfde reden met den Couj., als in plaats van esse de werkw. i-ejjerïtur, rejperïimtiii-, !»a!)etlt;ii-, invo-nitui', enz. ol ook repoi'io, lüibeo, invonio staan; 1). v. quotui-guisque reperietur qui abstinere possit vb injuria? Cic. Hoe weinigen zullen rr gevonden worden, die zich van verongelijking kunnen onthouden? Reperies ymltos, quibus perkrdosa co/isilia major a viileiintiai-. Cic. .Men zal er velen vinden, aan welke gevaarlijke plannen grooter schijnen. Quid habes quud r-e-jii-eïiendas? Cic. l\at hebt gij om te berispen?
! 5. Op dezelfde wijze staan achter bovengenoemde voorn w. en werkw. (waarbij dan causa uitgedrukt of verzwegen is), de woorden quocl {quare, quomodo) of met den Oonj.; b. v. uon est quod orocias, quemqumn Jieri alicna infelicitate fdicem. Sen. Er is geen grond om te gelooven, dat iemand gelukkig wordt door het ongeluk eens anderen. Quid est quod queri poswifei? Cic. quot;Welken grond hebt gij tot klagen? Kon est cur sjpes iiiii-iu-jjitiii-. Cic. l.r is geen reden om de hoop te verminderen.
knmn. Eij quid «n nihil kan ook rni/crrff gevongd worden. Op de/Hfde wij/p sta^t de Conj na «*«1 i/A/, #•*/ uude\ l» v est uhi id ml eat. ('je. Kr r.ijn gevallen, waarin dit van toepassing is In p!.:als van cur Sklait soms 14/; bv non ent ij Uur ut mirandnm sit. Cis Men moet zieh dus iiint verwonderen.
B. Slaat bi] bovensenoemde werkw. cen.giiiistamp;micf (b. v. aunt homines, mi-l;ilcs) of ecu Ijepaalil felwoonl (b. v. nnus, solus, duo, Ires, Ir ia}, daiv vulgt (/(//. qme, quod daarop inel den CoiïJ. of mei den Unci.:
1. Men gebruikt den Cnssj., wanneer men wil uildrukkcn dal de inbond van Jiol lusschenv. voortvloeit uit tieia isarsl van liet wezen, dat in bet linofdv. ge-Vucnid is ; b. v. solus es, Caesar, cujus in victoria cecSdei-it nemo. Cic. Gij zijt Vv. «Mii^c, ('.®sar, bij wiens overwinning nieniand gevallen is. Tri'i simt quw sint tfjtWmlp diccndu. Cic. Drie uingen zijn duor een redevoering te bcwcrkslclligcii.
303
.Nullum eat animal, pruic hominem, quud liabeat noliliam aUiiuain Lei. Cic. Kr is builpii di'n meiisdi gi'en levend wezen, dal eenig liegrip van de godheid heeft. (luce lalebraesl, in quam non Infret inetus morns'! Sen. Welke is de schuilhoek, in welken de vrees voor den dood niel liinnenlreedr.'
2. Men gebruik! den Xnd., wanneer hel lussehenv. eene liepaalde, werkelijk bestsiaEide eigeuscliap of liaiidellug' van een bepaald wezen aanduid!; dil kan ook jfeseliieden, wanneer een der woorden mulei, omnes enz. (zie hierboven A. 2,) onderwerp is: men heeft dan bepaslde gevallen in hel oog; h. v. sunt besliai quaedam, m quibtis inesf a li quid simile virtulis. Cic. Er zijn eenipe dieren, Jie iels bezitten, dal op deu^'d (dapperheid) gelijkt. Sunt mulli, qui e*lpi-»nt aliis, quod aliis lurginntur. Cic. Er zijn er velen, die rooven om weg te geven.
Aanm. 1. Wanneer est en sunt niet hetfckenen er zijn er, dan staal het lussehenv. in plaals van hel praedicaal en heef! den Ind, ; 1). v. Deus est, qui omnem hutic mundum regit. Cic. (voor Deus regit.) (quot;.ud is het, die de geheele wereld bestiert. Ordo est maxime, qui memorim lumen aETerf. Cic. ^voor ordo aflert.) Ue orde is liet voornamelijk, die hel geheugen verlicht.
Aanm. 2. a. Quis est, qui non Itiget ? dient om te vragen naar den persoon, die niet treurt; quis est qui non lugeat ? is zooveel als :ieino non hujet of umnes luqent,
b. Non habeo qisod dicam is : ik heb niets te zeggen; 7ion hnbeo. i|uld di-cnm is; ik weet niet wat zeggen. Gaal aliquul, nihil of een dergelijk onzijdig voord voorop, dan is hel allijd quod ; b. v. nihil hnbeo quod incusem scnectu-tem. Cic. Ik heb geenen grond om den ouderdom le beschuldigen.
c. In plaats van hax habui quee dicerem, dal had ik le zeggen, vindt men ook hu-c habui dicere.
Xanm. 3. Dichters gebruikrn soms den Ind. in de g-vallen oppe^eren in § 46), A en V. I.
' § Hin In plaats van het voegwoord ut met een persooiilykr, of voonnv. gebruikt men soms lt;|iii, «luut;,
«ïiiort (zie § •125, 1 en 2); in dat geval is het van den Conj. gevolgd. Kit geschiedt;
]. Om een tlool, eene bostoimiiinjr aan te duiden *nn iets, wat voorafgaat; b. v. Cluuui leyaios Tlomnm, qui\ut ii) ah.tilium pett-roiit,, misère. Liv. De Glusiërs zonden gezanten naar Rome om hulp te vragen, l'opuhis ttilunos creavit, per {ut per eon) tutu* esse {gt;lt;gt;;-woS,. l'utr. Hot volk
stelde tribunen ann, om door dezen veilig te zijn. Nutura fiomini addidit ratiu-item, «ïstji [ut en) i-oaroivtttnv aiiiiui appdüits. C.'ic. L'e natuur heeft den mensch daarenboven de reden gegeven, opdat duor deze de driften der ziel zouden bestierd worden.
2. ]Sa «quot;ïig-nii!-., imlijj-jnisi, ïtloiionss en «ptus»;!). v. non hidigni sviiius, lt;5 sii (?it nos) HobimctipH mtiltam ii-roironm». Liv. 'Wij zijn niet onwaardig, dat wij ons zeiven eene boete opleggen. Ka!la videhatur apüor persona, uiQ loquerotw. Cic. Geen persoon scheen meer geschikt om te spreken.
Aanm. •!. Dij dichters en in la lor pro/a vindt men ook den ïatf. ael. en pass.; 1). v. Horatius legi dignvs est. (luint (voor ({ui Icgatnr). II. is waard gelezen tc worden.
Aanm. 2. Dignvs en ivdignm ï\\n zelden gevolgd van i:t en den t'cmj. ; b. v. qinnn indigni, ut a vcois rediinereoiur, liisi simvs. Liv. Daar wij onwaardig geacht zijn, door u vrijgekoclU le worden. liil geschiedt vooral, wanneer anders qid tweemaal in den zin gt;.(;u staan ; b. v. ques, «it socios Iiaberes» dignos du-.li.sti. Liv. Ivoor qvos qnos socios*. lüc gij waardig geaehl heul om ze tol mede-helpers le helben. Qui kan niet gebruikt worden, wanneer na dignus geenvoormv. zou staan, dal zich Leinki op den persoon die waardig is. (b. v. gij zijl waard, dat ik zoo liandele.) Zie 511, 3.
,3. :i. Na tilliss, «quot;jiisiiiitJtiï, tam. tau tiiï», vmi rtien uurrt,
koo ffi-oot lt;lMt; benevtns na iw in de octeekei-is van
304
nijg^ flat ; b. v. innocentia est affectio talis animi, qubb noeönt né-mini. Cic. De onscliuld ia een gemoedsgesteldheid van dien aard, dat zij niemand benadeelt. A'emo est tam senex, qui se annum non putet posse tivere. Sen. Niemand is zoo oud, of hij meent, dat hij nog een jaar kan leven. Ha ent Romana gens, qua? victa quiefeere wosciat. Liv. Het E. volk is van dien aard, dat het, als het overwonnen is, niet rusten kan.
I». Somlijds worden de woorden talis enz. «veg^elateii en dan slaal qui, qucc, quod Inch mei den ConJ. om een gevolg: uit le drukken; b. v. sa[iieiUia est una, qiise maesliliam pcllat exanuui.-,. Cic. Üe vljslieid is van dien aard, dal zij de drnefueiii uil de gemoederen verdrijfl. A'anc dicis aliquid, quod ad rem perti-neat. Cic. Nu zegt gij iets van dien aard, dat het op de zaaii betrekking heefi.
Aanm. Men gebruikt na qui, quce, quod den Intl., als hel g-een gevolg aanduidt feu dus niet slaal in plaats van ut]; b. v. nos ii cumus, qui esse debemus. Cic. Wij zij zoodanig, als wij zijn moeien.
4. Qui, qua;, quod, staat ook met den Conj. na eenen comparatief, die dan vertaald wordt door to..... dau clat; b. v. Graci
■majores arhores ccedetant, quagt;,i quo^ ferre miles posset. Liv. De Grieken kapten boomen at', die te groot waren, dan dat de soldaten ze konden dragen. Major sum qnam cui (d. i. ut mihï) possit fortuna nocere. Ov. Ik ben te groot, dan dat de fortuin mij nog kan benadeelen.
Janm, Cicero gebruikt na den conip. gewoonlijk ut. Men vindt ook den Conj. na quam zonder dat qut quae, quod) uitgedrukt is; b. v. Seyettanis impunebat aliquanto aviplius quam (voor quam quod) ferre pon-tent. Cic.
§ 400. Qui, qiice, quod is ook gevolgd van den Conj., wanneer het gebruikt is in plaats van ciim of quum, daar, ofschoon, met een vooi--nvv.; b. v. o fortunate adolescens, qui (cum tii) tua virtutis Ilomenun, praconem invenoris ! Cic. Gelukkige jongeling, die 11. tot verkondiger uwer dapperheid gevonden hebt ! Me coecum, qui hcec anten, non -vitlo-x-ini I Cic. Watjben ik blind, daar ik dit te voren niet gezien heb! E:ju-met, qui sero Grtrcas litteras atti^iisstoin, tarnen (Athenis) sum com-moratus. Cic. Ik zelf, alhoewel ik tamelijk laat de Grieksche letteren had leeren kennen, heb mij toch te A. opgehouden.
Aanm. Dikwijls zet men dan vóór qui nog ut, qitlppe of utpote; b.v. adulator non facile agnoscitur, quippe qui etiuin adversando sceye adsentetiir. Cic. Een vleier wordt niet licht herkend, daar hij dikwijls ook door 'egenslreven vleit. Nero luxurice inusUala' futl, nt qui relibus aureis piscaretur. Eutr. N. was een builengtwoon verkwister, daar hij met gouden nelleo visehle.
Na qui, quippe qui enz. vindt men den Ind. als minder de reden dan de werkelijke daadzaak moet worden uitgedrukt; b. v. animus jorluna non egel, quippe quse probilalem neque dare, neque eripere cuiquam potest. Sail. Het yemoed heeft de fortuin niet nuodig, daar deze aan niemand de eerlijkheid geven noch onlnemen kan.
J 40?. Qui, qtiCE. quod slaat ook met den Conj. [in plaats van si quis) om eene vooronderstelling ui* le drukken; b. v. ktec qni videat, nonne coga-tur conjileri deos esse. Cic. Indien iemand-dat ziel, zal hij dan niet genoodzaakt worden te bekennen, dat er goden bestaaiy (Zie §
ji -1 tlM. Qui, quoe, quotL. worCt^dlDfull mei den in den zin gescliovcn
om dalgene, waarbij Lel gevöegd toeperlpraf-ni de beleekenis van voor
zoover; hel is dan dikwijls verbonden mei qtiiidefn of mod»; b. v. ex orulon-bus Alticis anliqmssimi sunt, quorum quidew^fcripla constent, Pcricles el Alcibiades. Cic. Van de Allische redenirars, voor zewver hunne schriflen voor echt gehouden worden, zijn P. ec A. de oudslen. Epicurus se mms, quod sniam, sa-pientem profilen est ausus. Cic. E. alleen, voor zoover ik weel, beeft zich voor eene» wijze durven uiljeven. Men vindt echler nok den Ind. Voor zoover als kan ook ver-t.-iald worden door quatenns, qiiautum of quoad met den Ind.; b. v. lu quoad poteris, nos javabis. Cic. Voor zoover gij kunt, zult gij ons hcl|ien.
Aanm. Ue Conj. slaat ook na de betrekkelijke bijwoorden van plaats niti. unfle ei z., wanneer die gebruikt zijn in plaats van ui ilri, nt inde enz.; b.v. non kabci unde («t inde) tibi solvat. Cic. Hij heeft niels om u le beluien.
SOS
(i. Grobruilt «lei* in «1® ovatio obliqua.
§ 469. n. Wanneer men wil aangeven, dat een persoon iets gezegd oiquot; gedacht heeft, dan drukt men dat uit door eeu der werkw. dixit, lt;11-xemut, rticens, ait, aiunt, censet enz. Deze woorden worden echter soms verzwegen, zoodat uit den vorm van den zin blijken moet, dat men spreekt volgens de meening eens anderen.
b. Datgene, wat hij gezegd of gedacht heeft, kan lottorlij i»; aangehaald worden (oratio directa ; zie §219 Aanm. 3), en dan bezigt men zijne woorden zonder verandering; b. v. rex •. fftveceutosquot; inquit,
per«lucite ad naequot;. Curt. De komng zeide : «brengt mij 300 jonge soldatenquot;.
0. Wordt datgene, wat door een ander gezegd of gedacht is, niet; letteriyic aangehaald, maar als ondergeschikt voorstel verbonden aan een uitgedrukt of verzwegen werkw. van zeggen of meeneii (oratio obliqua o£ in-directa), dan :
1. gebruikt men den A.oo. oum. Inf., indien daarin uitgedrukt wordt, dat iets is», jsyescliied is of eescliieclen seal (zie § 255, 1); b. v. D. zegt, dat er ontelbare werelden zijn.
Or incl. Deraocritus dicit innume-rabiles essse mtinclos-i. Cic.
Or. indir.
Divico ita cum Cfesare egit... si bello persequi perseveraret, reminiso»»-i-otnr veteris incommodi populi Romani. Quare ne committeret, ut is loens ex calamitate populi Romani nomen caperet. Caes.
Aanm. Hel preeNens uit de or. dir. biijfl in de or. ind. als hel werkw. dicit enz. in het praesens historicum slaat (Zie g 480, 2.j; O.v. Cicero respondft (prsesens)..., si ab armis disceiere velinl, se adjulore utantnr. Cses.
3. Bevat datgene, wat gezegd geworden is eene vraagr a. dan drukt men die uit door oenen A.co. cum. Inf., wanneer men in de or. dir. den Isten of 3den persoon zou gebruikt hebben ; b. v. Caesar antwoordde ; al wil ik ook den vroegeren smaad vergeten, kan ik de onlangs ontvangen beleedigingen uit het geheugen verliezen ?
Or. «lir. Democritus, innumerabi-les, inquit, isiiirt iuunlt;li.
2. Bevat datgene, wat gezegd is geworden, een bevel, verzoolc of- -wensscl», dan drukt men dit uit door het import. Conj. zonder ut als iets geboden, en door het Import. Conj. met ne, als iets ■verborton wordt, of gewenscht wordt dat het niet geschiede. (In de or. dir. zon men dan den Imperatief of Conj. hebben, zie §§ 44-8,4 en 492) ; b. v. Divico zeide tot Cajsar dat, indien hij er in volhardde hun den oorlog aan Ie doen, hij zich den voonnaligen tegenspoed van het Romeinsche volk moest herinneren, cn daarom niet bewerken, dat die plaats haren naam zou ontlee-
nen aan een ramp van het Romeinsche volk (rechtstr. herinner «,..... he-
vr.trk niet.)
Divico Cffisari: „Si bello, inquit, per-sequi perseveras, reminisü^itor veteris incommodi populi .Uomani.
Quare ne commiseris, ut is loens ex calamitate populi Romani nomen capiat.quot;
His Caesar respondit: si veteris con-tumeliae oblivisci volo (velim), num etiam recentium injuri.irum memoriam deponere possum ? |
His Csesar ita respondit :..... quod si veteris contumelias oblivisci vellet, num se etiam recentium injuriarum nr.emoriam deponere posse ? Cbbs. |
306
De krijgstribnnen meenden, dat men niets onbedacht moest doen: want eindelijk, is er iets lichtzinniger of schandelijker, dan over zaken van het hoogste belang op raad van tien vijand een besluit te nemen.
Or. dir. Or. indir.
Tribuni militum responderunf: nihil Tribuni militum nihil ten;ere agendum temere agendum est : enim existimabant: prostremo lt;juilt;ï osso
turpius c.-st, quam auctore hoste de levius aut turpins, quam anctore hoste summis rebus cap ore consilium0 de sumraisrebus capere consilium? Cobs.
b. Zou men in de vï-jijijj: der or. dir. den tïrteji jjei-soou gebruikt hebben, dan bezigt men in de or. indir. den Ooiij.; het pnesens en pert, der or. dir. worden dan gewoonlijk veranderd in het impot-f. en plus-quum;)eff. ; b. v. Ariovistus antwoordde op de eischen van Cass.ir : wat wilt gij ? waarom koiat gij in mijne bezittingen ?
O»*. : li; i;
A. at! postulata Crcsaris respondit: quid
sil)i vellot ? cur in nes vouii-ot? (jbs .
meus possessioncs
sluis possessio-
Oi-. tlir.
A. ad postulatii Cajsaris respondit: quid
tihi vis ? cur in
■veins»
indt men vragen van den eersten of derden persoon in den Conj. en van den tweeden
f. Zou in de vraag der or. dir. rssds tie Oonj. voorgekomen zijn (quot;zie §5 quot;t-W en 449), dan wordt de Coaij. IVijboJioHclon tloch de meestal veranclorcl; b. v. Titurius riep uit : wie zou zich kunnen wijsmaken, dat Ambiorix, zonder van zijne zaak zeker te zijn, op zulk een plan
gevallen was ?
Oi-,
Titurius clamitabat: quis hoe sibi pei'ssiïatloi-ot, sine certa re Am-biorisem ad ejusmodi consilium de-1 sceudisse ? Caes.
4. a. Alle overige omistamli^lioins- en tïisscSniiivoorwtol-
lon, die in de oratio obliqna voorkomen, hebben hun werkw. in tien Conj. volgens § 453, behalve in de gevallen opgegeven in § 463, Aanm. 1 en 3.; b. v. Divico zeide aan Csesar- indien het Ilomeinsche voik vrede maakt met de Zwit-ters, zullen zij daarheen gaan en verblijven waar Cassar zal bepaald hebben.
si an m. Zelden in den InT.
Oi*. «lii-.
Titurius claraitabat : «tpiis hoc sibi pcrsuanlort t, sine certa re Ambiori-gemad ej usmodi consilium descendisse?
Or. dir. Divico Ctesari: „si pacetn, inquit, popu-lus Romanus cum Helvetiis tacit, in eam partem ibunt atque ibi ernnt Hel-vetii, ubi Caesar voluei-it.quot; (fut. exact.) |
Or. indir. Divico ita cucn Cresare egit; si pacem populus Romanus cum Helvetiis iiioe-rot, in eam partem ituros atque ibi futuros lielvetios, ubi Ciesar esse vo-lïiissot. Cass. |
Maar; apud Hypanim flilvium, qui in Ponlum inHui*, Anslolcles ail beUiolax quasdatn nasci, qu(B unum diem viuant. Cic. A. zegt, dal bij den Hypanis, die in den l'ontus uitloopt, (bemerking van Cicero, niet van Arist.) zekere dierijes ontslaan, die éénea dag leven. Dit volgens § 463, Aanm. Geseliiedschrijvers gebruiken somtijds ook den Indicatief in andere gevallen.
1». Staat t|iii, lt;ni:o, Quod in het begin van een tusschen voorstel in plaats van ot, nam of cnim met een aanwijzend -vooi-nw., dan gebruikt meu daarin den Aec. cum Inf. en niet den Ccnj.; b. v. (The-
'iiistocles alt.....) iüorum urhtm ut propugnuculum oppositn m esse larlaris, apud
quam jam bis classes i-ejjlrts feoissc naufragium. Nep. (voor apud
307
mm ettim of d apud earn). Th. zeide, dat hunue stad een bolwerk was tegen de barbaren, want (en) dat de vloten des konings daarbij reeds tweemaal schipbreuk hadden geleden.
Aanm. Hetzelfde gefchiedt. ols uti staal voor el ibi, qaare voor et ea re, benevens na etai en quanqnani in de beteekenis van en toch (7.ie § 460. Aanm. 2), na qaemadmodom — Ita of oi — ita {sic), wanneer dis gelijk zijn aan tl—el, van den eenen kant—van den anderen leant. Zelden bij andere voegwoorden.
Aanm. 2. Als or. obliqua moei ook die zin behandeld worden, waarin de spreker een gedachte mededeelt, die hij vroeger gehad heeft.
u(, ne, qiiot qnominas, quin, qaod.
§ -i'T'O. Het Tcegwiiord ut wordt [buiten de gevallen, opgegeven ia §§ 448,3, Aanm. 449, Annm. ]. 460, 2. 461.] met den Conjunctief gebruikt of wel in de beteekenis van «lat, opdat, of wel in die van dat, zoodat, asoozeor dat.
A. TJt (finale.) staat in de beteekenis van dat, opdat:
1. Om een doel aan te geven; in bet boofdvoorstel staat dan dikwijls eo, idio, idcirco, oh Jtntic causam enz.; b. v. inventa xv.nt specula, wt homo te ipse tiosctret. Sm. De spiegels zijn uitgevonden, opdat de rnensch zich zeiven zou kennen. Ltgum idcirco omvei rervi sumr.s, vit Hbcri esse possimus. Cic. Wij zijn onderworpen aan de wet, (opdat wij) om vrij te kunnen zijn.
Aanm. Cm dezelfde rrdon tan Kt onlkcnnenri ne of irf ne, staan na een sub-stantief met est; b. v. velvf est lex ilia verne i:mici':iic, nl idem amici semper ve-lint. Cic. Het is (wordt fevmierdj door ecne oude wei der ware vriendschap, dat de vrienden altijd hetzelfde willen.
2. Na de werkw., die beteekenen ^nalceu, 1 woi'ïflt;-ii, zoi-gfen, ev naai- stvevow, toereilsen, dat iots tro-
É-cliiedo, als facëre, ejficére, curare, ri icrr (zorgen), lalorare, optrum. dure, id ngcre, impetrare, conseq/d enz. ; b. v. sol oifioit ut cmtiiu. Jloreant. Cic-De zon bewerkt, dat alles bloeit. Ciira, ut i»gt; sis. Cic. Zorg dat gij een man zijt. Omne animal id aarit, ut se conservet. Cio. Ieder levend wezen is er op bedacht, dat bet zich beware.
Aanm. 1. Wanneer facëre en ngere gebruikt zijn mei een vragend of ontkennend woord en eencn coinoaratief of alind, dan zijn zij gevolgd van nisi of qnnni mei een werkw., dat in «1 JHizelftSen lt; ij it staat als facere en agere; b. v. nihil quid-(juam libcntim Tacio qnrm »crilfo ad te. Cic. Ik doe niets liever dan u schrijven. Qnv! aliud isli faeiisnt nisi lestimonio nobis aunt? Cic. Wal doen zij andcis dan ons tot uetuigenis dienen?
Aanm. 1. Faceire Mt niet den Conj. wordt dikwijls overtollig gebruikt in plaats van het eenvoudig werkw , vooral wanneer in vit us of libenter hij facere stain; h. v. invitus feci ut Flaminium e senntu ejecerim. Cic. (voor invitus eject). Nagenoeg op dezelfde wijs staal soms commitlcre ut, toezien dat ; h. v. non com-inittet ut ilennn vajmlel. Ter. Hij zal toezien, dat hij niet meer ge'lagen wurdl. (Zie Sij 448,3, Aanm. 2 en S03,9.)
yianm. 3. Si bi suntére vt, leteikenl d» vrijheid nrmtn ; fatitvm tilt svmamp;re «/. dt laatdunkendheid hehhen ; b. v. non koe mihi $umpsit ut a tê peleram. Cic. Ik heb de vrijheid ni»jt ilurven nemen om van u te vragen.
' 8. Na de werkw., die beteekenen fjidden, ■vevnrane.ii, raden, aanzetten, eisclién, bevelen, opdragen, -wensehen, toelaten, of veroorloven, als rog are, crare, auctor sum, consilium dare, suadcre, mor.êrc, imperare, precipére, qpiare, coitcedc/e, permittëre ; b. v.
HH.
Oro ut homines conserves. Cic. Ik bid u, dat gij deze menscheu bewaar!. Philosophia a«lhortatur ut Deo Hhentcr pareamus. Sen. De wijsbegeerte spoort ons aan om volgaarne aan God te gehoorzamen. Opto ut nemoim-probus reperiatur. Cic. Ik wensch, dat niemand ondeugend bevonden worde.
' Aanm. i. Ut wordt soms voor den Conj, weggelaten :
sigt; na de werkw. van «villen, aandringen, verzoeken, eisclien, lierinneren, aanraden, opdragen, voontl na vob, nolo, mnlo in korte nitdrnkkiiigen; h.v. quid vis fficiatit ? C:c. Wal wilt gij dal Ik doe'! Ciesar La-bieno mandrd Remos adeat. Goes. C. draagt aan L. op, zich naar de bewoners van Ueiras te begeven. Edixermt senalus adessel. Cic. Zij hebben belast, dal da senaat zou vergaderen. Ta velim animo sapiemi sis. Cic. Ik wensch, dat gij wijs zijl.
b. Na «ine, sta toe, fac, maak [faxo], en cave, pas op, dat gewoonlijk ne vordert; b. v. sine le hoe exorem. Ter. Laat niljdit van u verwerven. Fac inlelliqam. Cic Laai m-j welen. Cave fcsLines. Cic. Wacht u, van u le haasten. (Zie 257 en 238).
Aanm. '2. a. De werkw. van meenen en zeggen in den zin van vertellen, berlrl»-ten zijn gevolgd van een afh. voorstel, dal men door den Acc. 9,'iini. Inf. vertaalt. {Zie § 23?).) lilenen zij ecliler om een doel, bevel, verlangen of rand uil te drukken, dan zijn zij gevolgd van ut fof omkenni'i d nej met een omst. voorstel; b. v. dicam luis ut eum (librum) describant ad leque inittant. Cic. Ik zal den uwen zoggen, dat zij hel boek afschrijven en hei u overzenden. In epislola exlrema «criptnm erat, ut ad ludos omnia pararet. Cic. Op het einde van den brief stond, dal hij alles voor de spelen zou bereid maken.
b. Censeo, ik stem er voor. dat. is gevolgd van ut; h.v. Calidius cen-sebat, i»t l'ompejus in suns provincias pro/iciscerctur. Ca;s. C. Stemde er voor, dat P. naar zijne provinciën zou vertrekken. Ook s aai er de Acc. cum Inf. van een passief werkw. bij in de beleekenis van meenen, van gevoelen zijn, of wel men gebruikt den Acc. van liet part. op dus ; b. v. bona reddi censueranl. Liv. Zij waren van meening, dal de goederen zouden teruggegeven worden. surgeniium. Cic. Ik ourdeel, dat wij moeien opslaan. O.nnem memo-riam rfwcyrAnn/mdelendam ce'ixeo. Cic. Ik ben van gevoelen, dat alle berinnerï ig aan de tweedracht moet vernieligd worden. De actieve Inf. wordt sleclus bij dicblers en lateren g-vonden.
c. Persuadeo nt beteekent; iemand tot iets overreden Beleekenl bet iemand van Iets overtuigen, dan heefi hel allijd Acc.cusu Inf. bü zich; b.v. Themisloc'.es persuasii populo UI classis at'difirnrelur. Nep. Tli. overreedde bet volktot het bouven eener vloot. Tibi persuade, nihil accid re posse. Cic. Overtuig er u van, dal niets gebeuren kan. E etizoo is moneo, adm:gt;neo, ut, iemmd door aanmaning lot iels aanzetten: b. v. Pomijejum motiere, ut inagnam infami-ani fugiat, non desislimus. Cic. W;j houden niet op, i'. aan le manen, dal bij de groote oneer ontvluchte. Betcekent het lierinneren, dan slaat bet inel den Acc. cum Inf.; zelden slaan b j goede schrijvers deze werkw. met den Inl. alleen. Cugère, noodzaken, staal met ut of mcl den Inf.
3. Bij de werkw., die beteekencn besluiten (b. v. slaluère, consliluére, decernere, consilium capëre, consilium inire, in animo habere, animnm indueëre, medilari) en bij die, welke beteekenen zijn best doen (b. v. niti, conlendëre, en zoo onk bij parare, gereed maken, en tenlare, beproeven,) staal :
a. ut of de Iniinitief, als bel onderwerp van hel ondergeschikt voorstel Hetzelfde is, als dat van hel boofdvuorsiel ; b. v. consti tuuraan ut Aquini manerem. Cic. Ik bad besloten le A. ie blijven. Qui sapienles appellari vo-lunl, iuducuut animum divilias coutemnere. Cic. Zij, die wijzen willen genoemd worden, (zeilen zich zeivin aan) besluiten lot hel verachten der rijkdommen.
b. Is hel onderwerp der twee vo irsiellen niet lietzelfde, dan gebruikt men ut of ontkennend ne; b. v. senalus denrevit ni Poslumus irel in Siciliam. Cic. De senaat heefl besloten, dal P. naar S. zou gaan. His ego non paro ut vie ri-déant. Ter. Ik geef hun geen gelegenheid om mei mij le spotten. Slnluere, consli-tuere en decernere, besluit#n, kunnen ook hel gerundium enz. bij zich hebben; 1». v. statuit, a liquid consilii novi sibi esse capiendum. Nep. Hij besloot cr oen nieuw kunstje op le verzinnen. [Over videre ul zie § 474, Aanm. 2.J
B. TJt (eventuale) staat iu de beteekenis van dat, asootlat :
1. Na alle werkwoorden en uitdrukkingen; die tnt grondb'eteekenii! hebben
309
liet af©r biyft nog ovoi-, er- volgj-t, mits daarbij
geea bijwoord van goed- of afkeuring sta; ut staat om die reden bij accïdil, esi, erxnit, cotiüngit, fit, superest, reliqnutn est, relinquïtur, restat, futurum, est, propt est, in eo est, lotiye abed-, zoo ook bij {fieri) potest, het kan zijn, esto, gesteld dat het zij, natura fert, de natuur brengt mede, benevens bij accüdit, hierbij komt, dat echter gewoonlijk vergezeld is van quod met den Ind.; b.v. llofi potost ut fui tar. Cic. Het kan zijn, dat ik mij bedrieg. Accï-lt;lit iit co'.oma vdlent mittere. Nep. Het gebeurde, dat zij volkplanters wilden zenden. Jam in ©o oi-at, ut in muros euadë-et miles. Liv. Het wek reeds op het punt, dat de soldaten op de muur kwamen. Xiostat, ut do-ceam otitiin hominum causa facta esse. Cic. Er blijft nog over, dat ik aantoon, dat alles ter wille der menschen gemaakt is.
Aanm. i. B '\ opariet en necesse at slaat de Acc. cam. ïnf. of de
CouJ. zonder gt;t( Z c ^ 261. Conlinjil en restil worden met den lui', gevonden bij die liters en l.itere prozaschrijvers; b. v. njn cuivis homini roniinfftt ad ire Corinlktim. Hor. Hel vall niel iedereen le beurl, haar C. Ie yaan.
Aanm. 2. Zie tj 478, i.
[3. XJt staat ook na onpersoonlijlso werkvr en spreekwijzen, waarbij ook de Acc. cum Inf. kan staan; ut staat zoo bij verum, aquum, rectum, novum, ra rum, usitutum, rnirum, singulare, nat ar ale est, of bij est met een substantief als mos est, {moris est,) contueludo est of fert, vitiun est enz. (Zie 260); b. v. si v©r«.i*i. «st, ut pnpului Ronianus omms gentes superarit. Nep. Indien het waar is, dat hst Rom. volk alle volkeren overtroffen heeft. Est xnos* hoiniiiw», ut no lint eumdem pluribns reus excel le re. Cic. Het is een gebruik bij de menschen, dat meu denzelfdea persoon niet in verscheidene zaken wil zien uitmunten.
13. TJt of de A.©©, cum Inf. staat na effioëre, probar©, bewijzen, efiicitur, sequituir en consequens ©st, er volgt uit; b. v. ex nu o ©fficitur* ut quidquid honeitan sit, idem sit utile. Cic. Daaruit volgt, dat alles wat eerlijk is, iok n rti^is. Dlcaenc'mi vu't ef/icere, a.txi-moaj ogt;».quot;sgt;o mortales. Cic. J). wil bewijzen, d:it de ziel sterfelijk is.
Aanm. Bij sequitur wordt Jiinc of indi niet gebruikt.
4. TJt staat na alle uitdrukkingen door die meu zoo kan vertalen, dus na ie, talis, ©jusmotlï, hic, i-sto, it;v, sio, «o, art«o, usqu© ©o, taiii, tautopero, tfxntsis; b. v. talos sumus ut ; re lauiemur. Cic. Wij zijn zoodanig, dat wij met recht geprezen worden. Qniï tam d-.ment td, ut mo'reafö Cic. Wie is er zoo onzinnig, dat hij zich bedroeft ? Tantam prolitatis est, ut earn in hod-; etiam diligamu*. Cic. Zoo groot is de kracht der eerlijkheid, dat wij ze ook in onzen vijand beaiinnen.
/ Somtij,is zijn de woorden tam, ita enz. uitjj-olateu; men vertaalt ut dan door zoo—«lat, of asooilat; b. v. Epnmmonda* fuit etiam diser-tus, rit n mo Th banus ei par esset eloquentie. Nep. E. was ook (zoo) welsprekend, zoo lat (dat) geen Thsbaan hem. daarin evenaarde.
Aanm. 1. Wordt uit talis, tanlus ent. niel een gevolg afgeleid, maar dienen die woorden om eene verg-cliJkiMg le nuken, dan gubruikl ine» qicalis, quuntu», «|iti enz.
Aanm. 2. Ita non — ut, adeo non — nt, adeo niltil — al heleeke-ncn wel verre van — dal iulegendecl ; b. v. adeo ipse non violavil, ntaummam nihïuueril cnram. Snel. Wul verre van le o;iicffcn, lieefi liij de groobie zorg fredrajen. Men kan ook nedum gebruiken (zie g 160 2.) of lanltnn abcsl.
Aanm. 3. a» Nt hel onpersoonlijke tantum abeat, hel is er zoover van af, •lal slaan twee voorstellen, die beide mei ut beginnen ; b. v. tantum abeat, ut nostra miremur, ut nobis non saLisfacial ipse Demosthenes. CIc. Hel is er zoover vim af, dal wij bel onze bewondereo, dat zelfs D. ons niet voldoet.
b. In bel tweede voor.itel staat soms etiam, maxime, etiam maxime, maxime etiam of contra [docb niet podusj. Dikwijls is ook nt bij bet tweede voor-lel weggelaten, en dit iet een op zicb zelf slaand voorstel gemaakt mei di-n ludicatief; b. v. tantum abfuit ut in flam ma res nostras animos\ somnum vix tenebamna. Cic. Verre er va» dal gij onze gemoederen ontvlam-det, konden wij nauwelij.s den slaap bedwingen.
c. Is lantuin abesse persoonlijk gebruikt, dan slaal daarachter qnan'.nm Ier vergelijking of éénmaal nt om ei'ii gevolg aan ie duiden.
Aanm. 4. IJt slaal ook na niiiil anliquius habeo quam, niets gaat mij meer ter harte, en na nihil milii longiua est quam, ik verlang hevig: in plaats van nt kan echter ooi de Inf. slaan.
Aanm. 3. Sic. ila, id, hoc en ülud staan soms oierlollig bij een werk»., en dienen dan alleen om datgene, wat volgt aan Ie kondigen ; in dat gtval blijft de constructie, zooals zij zou zijn, indien sic, ila ene., er niet slond ; b. v. qiium sibi ila persuasissel ipse, meas scriplas lilleras maximum apud te pondus habüura.i. Cic. Daar bij zich overtuiijd hield, dal een brief van mij bij u van groot gewicht zou zijn.
Somtijds echler slaat loch ut. dal men anders nief zou gezel hebben ; b. v. est Zenonis iitec definilio, nt perturbalio sil aversa a recta ratione animi commotio. Cic. Zeno bepaalt de drift; een beweging des gemoeds, die strijdt legen het gezond versland.
§ «ATX Da woorden dat niet, asoodnt niet worden vertaald door tit non (ut nullus, ui nihi', ut nemo, ut nunquam)-.
II. achter alle werkwoorden en uitdrukkingen opgegeven in § 470, B; b.v. Ua tit, nt omnino nemo essepossit heatu*. Cic. Zoo geschiedt het, dat niemand gelukkig kan zijn. Romania gloriotum, ut Grreeit de philosophia liltervs nnn indijeant. Cic. (§ 470, B, 2.) Het is voor de K. roemrijk, dat zij de Griek-sche gesshriften over de wijsbegeerte niet noodig hebben. Qui prolan potfst, xxt sibi mederi ani-nns nor» poiHi'? Cic. (§ 470, B, 3.) Hoe kan bewezen worden, dat de ziel zich niet helpen kan? Decöri vis en, est, nt ah honesio non qneat separari. Cic. (§ 470, B, 4.) De kracht van het welvoeglijke is zoodanig, dat het van het eerbare niet kan gescheiden worden.
' 2. Men gebruikt ook nt non, als de ontkenning; niet op het ge-heele voorstel, maar slechts op een enlcol -woord slaat; b. v. confer te ad Manlium, nt a me non ejeotns ad alü-nos, std intitaius ad tuos üse videaris. Cic. Begeef u naar Maniius, opdat het blijke, dat gij niet door mij naar een vreemd land verbannen, maar naar de uwen, die u uitgenoodigd. hebben, gegaan zijt.
Aanm. Als een eerste voorstel met nt evenluale (§ 470, B.) of met «l nou voorafgaat, dan kan daarop een tweede onlkennend volgen met nee ofne-que, (die dan slaan voor et ut non)\ b. v. Agesilaus stratum hnbebat tnl-e, ut terra lecla esset f tram en lis, neque hue amphus quam pellis esset injecla. Nep. A. bad een ruslbed van dien aard, dat de grond met strou bedekt was, en dal daarop niets anders dan een huid was geworpen.
Gaal integendeel ut Hsmle (ij 470, A) vooraf of ne of ut ne, dan begint hel tweede voorstel met neve of nen: b. v. Ca;sar milites cohortntus est, uti suce pristince virtutismemoriam relircrent, ne» perlurbarentur animo. Ca;s. C. beeft zijne soldaten aangemaand, dat zij zich hunne vroegere dapperheid zouden hprinueren en [dat zij| niet zouden ontslellcn.
Men vindt soms nee of neqne in plaals van neu of neve; b. v. Pausanias ora-re coepit, me enuntinrel Ar gill us, nee se proderct. Nep. P. begon le smeeken, dat A. niets zou zeggen, en dal hij hem niet zou verraden.
31 f
1 J -9tya. Het voegwoord no wordt gebrciikt in dï beteekenis van doif. niet, : C'yl rSft i 7 7 tf ^
] 1. In de gevallen opgegeven in § 470, A, wanneer het onclorjsfö-' schilct voorstel onlconnenfl is; b. v. are* pnnnii fonent puiloï, 11« fri-gore ladantur. Cic. (§ 470, A, 1.) Da vogels koesteren hnnae jongen met hunne vederen, opdat zij niet benadeeld worden door de koude. Sapientis est eii-■vere, ne capiatur. Cic. (§ 470, A, 3.) De wijze moet zorgen, dat hij niet vooringenomen worde. Vos adopti osttis, ne qüem cirem met'ierctü. Cic; § 470, A, 2.) Gij hebt het verkregen, dat gij geen burger behoeft te yreezeii; Te rofjo ne demiltas animum. Ik bul u, dat gij den moed niet opgeefti Cic. (§ 470 A, 3.)
kanm. Achter de werkw. vaa bewrktn (vooral na facio en effieio) atafit soms u; non In plaats *an »%t;
: 2. IVe wordt gebruikt na de werkw., die beteekencn Verhinderert, verl»oe«len, afhoudon, atsiol*i*ilcl£on, togronstreven eri ■weiaforen, wanneer deze werkw. niotontUenncnrl gebruikt zijn; iö plaats van no kan ook quoimnu» staan ; zulke werkw. zijn b.v. impedirti prohibëre, obdare, obsid^re, drterröre, repngnare, adversari, morari, ioipedinenta ene, recusare enz.; in het Nederl. zijn die werkw. niet van een ontkenningï-woord gevolgd; b. v. Histitsus obstitit, ne res conficeretur. H. verhinderde het, dat Je zaak uitgevoerd werd. Impodior- dolort, no phi ra died n. Cic. Ik word doof de smart belet, meer te zeggen, ller/ulus no s/ruientinm di-ci-ret recusavit. Cic. R. weigerde zijn gevoelen te zeggen. PyLlmgortii ei at iiitei'dictiina ne faha vescerenlur. Cic. Het was den leerlingen van P. verboden boonen te eten. (Zie § 47G.)
Annm. 1. Na interdico, cavëo en vifo slaat altijd ne, niet quominus. Nt of quominus slaan uuk na non impedio, non prohibeo, non iulercëdo ; ne nu no tl tnlcrdico.
Annm. 2. Na impedire en prohibëre slaat dikwijls, na recusare en cavere staat somtijds de Inlinilief. Cavere kan Imvendieii «evolgd zijn van den Conj. met of zander ue. (Zie ij 470, 3, Aanrn. 1, b, en § 473. Aanm.)
Aanm. 3. Staat bij impedire en prolübere in het Nederl. een voorwerp, dan laat men dal in het Latijn daarbij weg, dueli maakt hel tot onderwerp van bel voorstel. dat niet ne of quominus begint ; b. v. aeLas non impedil, quomiius agri colendi studia teneamus. Cic. De ouderdom verhindert ons niel, werk te maken van landbouwkunde. (Over vidêre ne zie ij 474, Aanm. 2.^
§ -^TS. lu plaats Tan ne wordt ook ut ne gebruikt, hetzij naast elkander, hetzij ut voorop en nc bij het werkw.; ut ne kan echter niet staac na de werkw. opgegeven in § 473, 2; b. v. animadverti te operam dare, ut ne quid tibi essel ignotum. Cic. Ik heb bemerkt, dat gij uw best deedt, opdat u niets zou onbekend zijn. Homines vos orant, «t vestrum judicium ah sua judicia ne discrepet. Cic. Dezen smeeken u, dat uw oordeel niet van het hunne verschille.
jéanm Mea vindt ut nt na cavero. Cavere met ut alleen is zorg dragen.
§ 1. Achter de werkw. en spreekwijzen van vreezen en be-
asorgftl zijn (b. v. mttuo, timeo, tlmor, periculum est enz.) staat ne, als men •wonseht, dat de zaak niet sffosscliietlo; in bet Nederl. staat dan dat\) b, v. pavor- ceigt;eirat milites, rié »/ or tale etsct vulnus Scipi-onit. Liv. De soldaten vreesden, dat de wonde van S. doodelijk zou zijn. quot;Vo-voor- no, dim minuere telim labor cm, augeani. Cic. Ik vrees, dat ik het werk1 termeerder, terwijl ik het wil vermindereu. Mihi videlur poi-ioulum fore
ate if vrrti» olruai. Cic. Mij dunkt, dat er gevaar bestaat, dat hij u onder zijn «■•orden begraaft.
2. 'WenHolit men integendeel, dat de zaak areseliiolt;1«, dan pe-bruikt men «t of igt;e non, »gt;e tiiilltiigs enz (in het Nederl. staat dan dat iiitt;) b. ». omnes laloreste svsciptre video \ timoo ut sntlineai. Cic. Ik zie, dat gij alle lakten op u rfemt: ik vrees, dat gij het niet volhoudt, (doch wensch, dat gij het wel volhoudt..) Vlt;gt;i-eoi', ne nou ■ptasanli fortuntr in er svffi'ere pnsns Curt. Ik vrees, dat gij niet bestand zijt tegen uwe tegenwoordige l^ishnschiliking.
Anvm. 4. Slaal bit hel wetkw. van vrrrzc-n pene oiKkennlng-, dan gebruikt men nocil 2//,*nia;!r sleed- ne ron, li. v. j?rr? esl j-erinilum. qui leonein pirlqat eqreqie. ne ulem in viullis nliis (ivndrupeditvs fneere ren pow;7. Cic. Meti hehoefi niet Ie, vree/.en, da' liii, die eonen leeuw uilslekend weel le schilderen, Lelzelfde niet doen k.ir. mei ve|p andere vietvoeliye dieren.
/o7i)ii. 2. a. De w ei k\v. «Idere on observare, toe li en, bedenken, zijn pa-volcd van ne f?nnis uf] en \aii ne non Ine titillus enz.) ; dü laalsle slaal dun wel in plaais van een vraagwcnid fli v. twui]; h. v. vide ne superii sil a.iper-nnn Cwsnrh liberohtntem. Cic. Bedenk, quot;f liet riel ppm loeUen vao irolselihfid is, Csesars fdclm'ietlisrheid le versmaden. Credere omnii. vide ne non sil necesse. C:r Zip 'quot;p. quot;f 1quot;' «el roodzakelijk is alles te geloü\e,i. Vide ne beleekenl dan
soms zooveel a!s ik vrees. j , ,
b. AndiTS lieieekeni vldere ut, znrqrn dnl. en videre ne, znrqen rinl met ; li v vitlcnilum est »1 en UhcrnliMe vtamur onv pns't nnni'is, nnce.H nenii-rii. Cic. Wij moeien er voor z^rpen, dal onze vrij :evi;jlieid van dien aaiquot;! zij, dat zii onzen vrienden voordeel asoliienp!, zon Jer iem-rd le henadeelen. Aïs? video, no remscaK senex. Ter. Tenzij ik er voor zorp, dal de oude man hel niet le welen
^quot;ürt'ttTn 3. 'Vereor, soms ook tiwefl en mrlun, rnel eenen Infini'ief hnhhpn de helpekpnis van ik schronv). ik durf met, ik heb den moed met \ h. v. vercor te lar'.iare pmserrlem. Cie. Ik durf u in uw liii/ijn niei prii?rii Ki.j vreeten. in den tin van niet aarzelen wordl vertaald do-r non dnbilare. Zip. S 477. S, Aamn. Tluiere, nip'uerp enz. met eTien Jter. c»nn. Inf. 1.. l«ï !;r!ii'n : wet nnnst verwiichlen, rtehorev, drt iels geschicden xnl; 1/. v. ipsum co?on;asn ini/ens vnt:-lt-4 ««ral defeciirain. Liv. Üe vrees was grool, wegens de xerwaclning, dut de
•volkplanting zou afvallen. , . , , , .
Aanm. 4. Bij de substantieven van vrees kan in plaals van een nniiers. voorstel nok de Gen. van hei gernndium slaan; b.v.nvori crucinnlM «mittendl me-tn. Cic. Üe gierigaards worden gekweld door de vtees van te verliezen.
^ ^ Het vcegwoord lt;jno, (jidot daardoor des te (ontkennend quo
»e) is eigenlijk (le Abl. van hst betr. voorn'.v., en staat voor ut ei, oplat daardoor ; het wordt vcornamelijk bij eenen eo rnpai-atief gebeziïd ; b. t. mhlala er fit celebritas riroru-n otqw, mulieritm, {ut «ol (nmenlatio mi-
nutrttur. Cic De stoet van mannen en vrouwen jvas afgeschaft, opdat daardoor het misbaar verminderd werd. sfyer nan semel aralur, «iiio molio-ros fivetus possit edere. Cic. Het land wordt meer dan eens beploegd, opdat het des te beter vruchten kunne opleveren.
knnm Won qao hPteekenl mei alsof. (In plaats van non quo rton, mn quia von 7)on nuod non of nullus kan men nok non qum n.pt den Couj. aebruiken.) Hr-t'voorstel, dat daarop volgi, lie^inl mol »eö,- aed qnta, sed qac.S en den lod» of riiPl red nt, hcj! ne en den t'6'?-J• : h. ad le hlerns dedi, nou «uo liabervin magnopere quod scriberew, »ed ut lequerer tecum ab-sens. Cie. Ik rieiil u dez^n hrief toe, niet alsof ik u liquot;('l vat Ie sehnjven Lad, maar om mn, hoewel afwezig, mol u le onderhouden. Volui ad le scriuere, non *ain [non quo non) co»fi»tercm diligentice luce, scd rei mngmtudo me n«o-lt;gt;bat. Cic. !k heb u willen schrijven, nipl alsof ik op uwe beïürglieid mei bt-lt; suwde, maar bel gewicht (icr zaiik was het, dal mij bewoog.
j j il. Het voegwoord (ut to minus, opdat daafdoor des
-i Ttlnder), «lat, wordt gebruikt:
813
' 1. Na tb werkw., die betesksnsn verhoerton, a.fhoudna, m.f-»#c*l»rikllt;efi, to«joiis»ti*egt;ven en ■wtsis®*quot;0'1 • zyn werkw.
bovostiü'O'1*! gubruikt, dan k»iï man in plaats van quominus ook no bezigen (Zie § 472, 3j; zijn zij oiitUoauoud gabruikt, dm beziet msn cjjuo-mimt^ ofciuliji (zis § 4.? 7, 3.) ; b.v. iatoreliiiloiT do'ore, (iixominus. aJ te p'.ura icriha■n. Cic. L)l' smart veriiindert mij, u meer te schrijven. Par-tnenio Ootaviroco 4lexmdru/n vo'uit, qinnninus mediamentu /i biberet. Gurt. F. wilde A. or van afschrikkun, dat h j het g^aeeainiidal uitdronk.
Aanm. Quominus slaai in de beleekenis van dal niet na fit of *1at per me, licl ligi uan mij; b. v. Oe.snr cognovit per Afnuiiuin stare, quoatiiuus dimi-careiur. Caigt;, C. vernam, dal licl ami A. Ia;4, dal er mei tjevuciiie. weid. Rehgio est qiiuiniitus is geivetensbezivmr maken tegen ; b. v. rehgio mini est, quo minus id faciam. Ciu. Ik beli ur zwarigheden legen, dat ie do-^n.
2. QnomiHiis staat bij eenige werkw., die eene ontUonnondo beteekenis hebben, mits die werkw. vergezeld zijn van een ouikunnui^»-quot;vvooi-U ol' gebruikt zijn (meestal om te. ontkennen); quonnnut staat dus na non me cuntineu, ik kan mij idet weerhouden, nou recusare, niet weigeren, non puynare, uou inteieedere, zich niet verzetten, temperare mihi non pussnm, ik kan mij niet weerhouden; zoo ook na nou (hprecor, ik weiger (ver-bidj het niet, in mom non siua, aan mij ligt het niet, nulla mora est, niets verhindert; b. v. Epimiuoudan non reditu, vit, qiiominna» poen m subnet. Nep. E. weigerde niet, de strafte onderdaan. ÏNiliil inoror, «juo-minns huncre abeam. Liv. Ik geef er niets om (talm ni t) oen eerepost neer te leggen. [Uic^bunt] nu Ham eacoi-ii'i ■not'U.m posse, miomiiiu..-» e testii/,o duipeientur. Caes. Zij zeiden, dat niets zou komen beletten, d..t z.j op staauden voet overmeesterd werden.
-ITquot;'. o. liet voegwoord rinin staat slechts na een voorstel, dat ont-Iconuoiicl is, of dat men ■vrii-soiitT heeft gemaakt om te on tUonnon. J lgt;. het wordt gebruikt in plaats van «ini ii.jn, lt;inBO nun, quod non of in plaats van rit non.
c. het heeft dj beteekenis van lt;lio niet, «lat niet, asonrtei-«lat, SEomluir te, om niot te; het wordt gebruikt:
1. In plaats van tjni [qua, quod] non na nemo east (inrtmlur, re-peritur,) nulluai «ïj»t, nuiiii iiusn e =t, nüïiil ejit, vix est, eBy;i-o est; er is niemand die niet enz.; b. v. nemo IVüt omnium mi-litum, (|uin rulnurai etur. CcBS. Er was van al de soldaten iiiemand, Uie niet gewond werd. [qui non ruineraiitw). IViliil est, qwin m.ie uarrando pusut depracuri. Ter. Er is niets, (dat niet) of het kan slechter gemaakt worden, door een verkeerd verhaal, (quod non pomit.)
3. Qnin staat ook in plaats van lt;ini non na een voorstel, dat met quis of ciuid begint, en vx-ag-entl gemaakt is om te ontliennen; b. v. qnis est quiu cernat, q'iuntu, vis sit. Cic. (nemo tat qui nou.) Wie is er, die niet ziet, hoeveel kracht er is.
f 3. Qnin staat in plaats van vit non achter de werkw., die beteeketien •v©rl»iiilt;lei-en, ■W'lt;-i,;ef«gt;n en nalaten, wanneer zij ontkeu-n.on«l gebruikt zijn, of vi-aijenlt;l om te ontkennen. (Zie -473, 2 en 476, 1.) Qiitt staat dus bij t/on imp-dire, non resisiire, non recusare, non. piateiiniitérc, non [t:ix, agie) aislinëre, tenère me non possum, temper are mihi on possum, facere non possum, fieri non potest, nulla causa est, nihil causrt eti,-
314
b. v. mil Hes «sjjrc •mil retentl, quin oppidunt irrumpereni. | C®?. Nauwelijks zijn de soldaten ervan teruggehouden, dat zij de stad binnenstroom-rlen. quot;Viae mo contiiieo, quin inrol em in ilium. Ter. Ik weerhoud er mij nauwelijks van, op hem los te vliegen. JXon. possumus, quin alii a nolü dUsentionl i-ecus«ire. Cio. Wij kunnen er niets op tegen hebben, dat anderen in meeuiug van ons verschillen.
Aanm. Ik kan niel nalaten kan men vertalen door non possum quin met den Cotij. of door non possum non mei den Inf.
1 4. Quin staat achter niliil nlgt;est, non {haud) multum abest,
paullum nT»e»wt; b. v. prorsus niliil attest, quin sim mherrimu».
Cic. Er ontbreekt niets aan, of ik ben de ellendigste. Paullum abluit,
quin Varvm inlerficertt. Caes. Het scheelde weinig of hij doodde Varus.
[ 5. Quin wordt gebruikt bij de werkw., die -twilfelen beteekenen,
wanneer zij •vvajrcncl of ontkenneml gebruikt zijn; b.v. quis du-
bitet, quin in virtute ditiüa sint? Cic. Wie kan twijfelen, dat de deugd
rijkdom in zich besluit? Controversia non erat, quin verum dictreni.
Cic. Het leed geen twijfel, of zij zeiden de waarheid.
Aanm. 1. a. Als dulitare be vesstigentl gebruikt is, wordt ot vertaald
door lie, num, utrum enz.; b. v. clnbito num idtm tiói suade/e de-
beam. P. Ik twijfel, of ik u hetzelfde moet aanraden. (Over dubito an zie §
628, 3, Aanm.)
1). Dij non dnliitare vindl men zelden den Acc. num Inf.; b. v. non
duillo fore plerosqiie. Nep. Ik twijfel niet, of er zulle:) er velen zijn.
Ct Ueieekeni non ilubitare geen bedenking maken, meL aarzelen, durven, dau «laai daarbij de Infinitief alleen ül quin mei den CouJ.; dit laalsle allijd, als dubilare in Lel ^eiunüiuiu siaai; b. v. u«u dnbiiavit w senulnrn introiie. Cic. Hij beefl niet geaarzeld in den senaal Ie Lonien. DumUius sibi dubKantlum non pu tav it, quin pntho decerlaret. Cass. D. meende, dal bij geen bedenkiuj; moesl maken legen Lel leveren \an een gevecbl.
Aanm. 2. Over hel gebruik van qmn in plaats van qui non en ul non vall het volgende op te merken :
!gt;• mt n kan steeds qui non en ut non in plaats van quin gebruiken ; b. v. nemo est qui non liberos suos beatos esse cupial. Cic. Fieri non potest, al eum tu m lua provinna non cogiwris. Cic.
1igt; men moet qui non cn ut non gebruiken, als hel lioofdvoorslel geene ontkenning Lc\al of als de ontkenning sleclits op een enkel woord Letrek-king heeft; h. v. Romanis glonosum est, ut Grit cis de phitosuptna huns nou m-digeant. Cic.
C« men gebruik! ook qui non en ut non, als D^en in het ondergeschikt voorstel op de ontkenning vil uiukken ; b. v. neque tanta est in rebus uüicurüas, ut eus non penitua acri vir ingenio eer nat.
dgt; lt;4ui unn wordt ork gebruikt (veelal met Ind.), als het voorstel, dat daarmede begint, geen gevolg aangeeft, maar slechts dient ooi een woord Ie hepuien of te verklaren; ü. v. niliil bom.m est, quod non eum, qui id possideL, metio-retn facil. Cic. Goed is geene laak, die liaien bezitter niet heter maakt.
e. Men gebruikt gewoon!, quin slechts in plaals van qui, qua:, qyod «oh in den Nominatief; sonitijds in plea's van quod in den Acc. of van quo in den Abl. na die»; h.v. nego uil urn vas fuisse, quin (Verres) ab^lulent. Cic. (voor quod non) Nullum interntisi diem, quin (quo non) atiquid ad te htterarum da rem. Cic. Anders bezigt nitn gewoonlijk qui, qua,quod vei Lo^en,-h.v. ?((///«« do/or quem non/on-finquitas temporis minuut. Cic , of wel iiien voegt is bij quin (b. v. quin eum).
Aanm. 3. Men vindt soms quin in plaals van den Acc. cum inf. gebruikt na npa dicu, m go, non ignoro, quis iguorat enz.; b. v. quia ignorat, quin Iria Crcecorum genera sint'! (,ic. ïion abcsl suspicio, quin ipse sibi mortem conscmrit. Caes.
Aanm. 4. Quin kan ook niet den Indicatief slaan in de beleekenis van W^arpm niet; b. v. quin conicendimus equos'! Liv. Waarom niet te paard geste-
315
«en? Zulke aansporingen kan men ook uitdrukken door lt;|uin me t Jen Imperatief of mei den eersten pers. tneerv. van den Coiijunclief; b.v. quiu la uno verbo dlc. Ter. Ze® locb met één woord.
Slaat quln alleen, dan beteekent bet zelfs veeleer, en bet wordt dan soms gevolgd van eliani, poüus of inmo; b. v. credibile non est, quantum scrihuin die, lt;inio et ia in noclibus. Cic. Het is ongeloofelijk, boeveel ik over dag scbrijf, ja zelfs des nachts. Over non quia zie § 475, Aaum.
$ 4'7'8. Het voegwoord quod wordt in hst algemeen gabruikt, om ter verduideiyIcing: van iets, wat voorafgaat, een werkelijk bestaand ieit, eene oorzaalc, eene reden, op te geven; het is dus gewoonlijk gevolgd van den Indicatief, somtijds van den Conjunctief volgen» §5 quot;^6, 2;4Ö3 en 469. Men gebruikt quod in de volgende gevallen ;
]. quod wordt dikwijls achter een lioofdv. gevoegd, waarin een uu.ii-■wUzend voorn w. (/wc, illud, istud, id] voorkomt, om dat voornw. door een feit uit te lejjcen ; b. v. mihi videntur homines huo re bel lias prrestare, quod loqui possimt. Cic. Mij dunkt, dat de menschen daarom boren de dieren uitmunten, dat (dewijl) zij spreken kunnen. Sac rates hoc* Periclem ceterii pratstilisse oratoribus dicil, quod is Anaxagoroe fuerit auditor. Cic. S. zegt, dat P. boven de andere redenaars daarom uitmunt, dewijl hij toehoorder van A. geweest was.
Aanm. \. Somtijds is het aanwijzend voornw. nitgelaten, en men bezigt dan toch quod: dit geschiedt vuornaioeiijk n» bel vergelijkende quam; b.v. non pi-gntia /«do, quod non mea manu scriba. Cic. Het is niut uii luibeij, dat ik met eigenhandig schrijf. PiMi lam isla we sapienliae jdrna delectal, quam quod (imiciline noslrae memonam spero acternam fore. Cic. Het is met zoozeer die roem van wijsheid, die mij behaagt, als dit: dal ik uoup dal de herinnering aan onze vriendschap zal toorlduien.
Aanm, 2. Somtijds wordt een ctanw. ^oorow. overtollig gepiaalst bij eeo werkw., dat ur of den 7»f. vordert; men Itehuudt d«ii dere constructies; (ïie § 4ü'J, Aanm. «.) ; b. v. hue i* mtoiUytre wlo, yruvt~ ler illum «t$B effemum. Cic.
2. Men gebruikt ook quod na est met een esubstuntxei, wanneer men wil uitdrukken, dat iet» -werUelüls bestuat of -wuiiriii liet bestaat (zie § 260); b. v. inagmm beneficium est nuturte, quod necetse est mori. Sen. Het is een groote weldaail der natuur, dat wij moeten sterven. Quanta est henignitas natura, quod 'am multa, turn varia, tarn-que jucunda gignit. Cic. Hoe groot is de goedheid der natuur (hierin bestaande;, dat zij zoo vele, zoo verschillende en zoo aangename zaken voortbrengt.
3. Na de werkw. en uitdrukkingen van j^enioedsissiteniniingj' staat de A.lt;sc. cum Inf. Men gebruikt echter in plaats daarvan quod, wanneer men de oorzualc, de aanleiding: van die gemoedsstemming wil aangeven (zie § 259); b. v. quod spiralis, quod formal honinum habetit, tndignantur. Liv. Zij zijn verontwaardigd dat gij adsnu, en dat gij een men-^chelijke gedaante hebt. Zoo ook staat quod gewoonlijk bij de werkw. van jxryzen, berispen, besoliuldiafen, bedanken, en altijd bij (gratulor en g^ratias ajjo ; b. v. übi quod abes grata,lor. Cic. It wensch er u geluk mede, dat gij afwezig zijt. Laudat Africanum Panatius, qiKXl fuerit ahstinens. Cic. P. prijst Scipio, dewijl hij zich wist te onthouden .
Aanm. Bij gratulor tan in plaats van quod ook een participium staan, en na gratia* ago ook qui; b.v. Brutus Ciceroni recoperatam li bar tat em est
gratulalus. Cic. B. heeft C. geluk gewenscht over bet verkrijgen der vrijheid. Ego vera Austro gratia» miras ago, qui me a lanta infamia a verterit. Cic, Over poenitet enz. zie $ quot;282.
316
4. CJ'xocl staat ook bij accïdit, oven,it, fit en bij facere, doen,
wanneer die werkw. van een {bme, m(Ue,prul6iiti-.t\ gratnn enz.)
vergjzeld zijn; b. v. aooirtit pot-Inoojixmixlo, «i'.iml eum mnqucim vidisti. Cic. Het geschiedt zeer te onpas, d.it gij lum nergsns gezien hebt. Bono quotl ms ad/'uois. Cio. Gj' djet er goed aan, da; gij mij
helpt.
Aaum. Miet ds banrlclinü niet als werkelijk gesc'iiedend, maar als wn qeuolj wor-de i vonr^esleld, dm ^.tbniiAt una ut; ZLi j, ';T0. A, 2, au nu. 2, en li, I.) b. v. facio libenier, ut per lilleriis tecum ollnquir. Cic.
5. ftuod lt;ia.ii na prieterire, inittór j, viDi-uij^aan, laten varen, aildJre, bijvoegen. en n:i acreilH, er koini bij, alnoevVt!! lil ou'i mei ui kan slaan, did eeii gjvulg van iels and.irs «f eene vouronderslelliiii; aan le duiJen; b.v. uiita» qaail onvies mens Lem-pestates subieris. Cic. Ik zwijn er van, dal g j al mijne loi^'evallen o idergaan lieb'. In CcBsare nu lis esl nnUira : accedit quail mguniis excellenUbus deiecLatai'. Cic. C. is za-.'hl van inborsl ; hierbij kn m nnsr, dat hij beliage.i sdiept aan uilslekendo g sten. .-1/ Appii Clnudii senectulem »cceilelgt;at eUnm ut eweus esset. Cic. De oiderdnm van A. C. bad nog daarenlioven blindlieid len gevolge.
6. (ftuotl «laai soms in hei bsgrin van een voi»rst«l ii ds Leleekenis van wat aan betreft ; 1). v. quuii uuiem me Ag hiie.iinjmm imnulrfi putas, fnl-leris. iNep. Wat dit aanbelrefl, dal gij meem, dal ik A. mei naijver tracat le evenaren, daarin bedrieg! gij ii. Hii'r is quod (-igedliji üelr. voitrnw.
7. lt;lii(gt;(C v-ordl soms overtollig gebruikt in liet bejyia van een voorstel vooral vóór si, maar ook vóór elsi, nisi, en sums vóór ijdUiii, ubi, quiu, quoniatn. Tie, ulinam en voor qui, qiue, quod ; b. v. qno^ si nastris consiliis usi e.isemus, bcaiissimi viuerenius. Cic. Indien wij ons eige i plan gevolgd bad le i, zouden wij zeer gelukkig leven. Conjicwr L'tcrymis sic uL ferre nou possh/i. tlmi l uliri'i'ii minus viloe cupidi fuisseinus. Cic. Ik word zuu door lianen overslcipi, d.it ik bet nie kan iiilbnaden. Waren wij lodi minder ln-geerig geweest na ir bei U'ven.
8. ifcuoil wnrdl ook nog gebruikt in de uildrukkiag tantum «jiio.l, er onl-breeh nan dril niet nf nauirelijkx, e.n tantum quoil nou, er ombreeky nog maar aan dal; b, v. tantum (|uoil ex Arpinnle veneram, cum wilu a Le lilte-Tie reldiliB sunt. Cic. Nauvv ..ijks vvilt; ik un m jn landgoed li ru ^ekeerJ, of er werd mij een brief van u gegeven. Tantum quud kounnem nou nominal. Cic. Er ontbrcekt maar aan, dal hij den man bij lume noeml.
den Indicatief en den Conjunctier.
^ Elke handeling, elke gebeurtenis is touon wooi'dig^, ver
leden of toolcomstijf. Buitendien is diszelfde handeling voortdu-rend of voltrolclcen in een van die drie tijdperken. Deze omstandigheden worden bij het werkw. op de volgends wijze door de verschiUeude tijden uitgedrukt.
7 De fcoyfenwoordijylieid en -voortdufinjj door het -
sons: scibo, ik schrijf, ik ben nu beziu met schrijven.
■/ De tojyen woordi^lioid en voloindi^inj; doorliet porf elt; « -tuin; scripsi, ik heb gesclireven, ik heb nu gedun met schrijven.
De verledenhoid en voortdiiirin^g' door het imperfoctum.-êcribebam, ik schreef, ik was toen bezig met schdjven.
De verledenlieid en voloindiyfiaaf door het plusqua.m-porfectiim: scripseram, ik had toen gedaan met schrijven.
De toekomsten voortdurinyf door hot lt;i,itiii*aim simplex tcribam, ik zal alsdan bezig zijn met schrijven.
De toelcomst en voleind5jjitii; door het futixnim exMC -' tum : scriptero, ik zal alsdan gedaan hebben mst schrijven.
517
De tijden der tegenwoordigheid en der verledenheid hebben in den Conjunctief eenen bijzonderen vorm ; men heeft dien niet voor de tijden van de toekomst.
§ 480. Ret preesens van den Intlicatief drukt, zoeals gezegd is, het teironwooi-tlijs1 -vooi-trlurontlo uit, dus ook datgene, wat (Stee«lss geschiedt, of als men spreekt van datgene, wat in vroeger ge-ger geschreven boeken bevat is; b. v. virtus igt;rrsstat cit* ris relus. Cic. Ilure moratn quid aqam, i*esigt;onlt;loo puuca rogutus : luce Dcos oro; famn loi. post ar va reviso. Mart. Op de vraag, wat ik op het land doe, antwoord ik in het kort ; 's morgens bid ik de Goden; dan zie ik de dienstboden en vervolgens de akkers aa. Fr actum animuxi Hannihulis sci*ilgt;it idem. Tic. Dezelfde schrijver verhaalt, dat de moed van II. gebroken werd. —2. Men gebruikt dikwijls hst pi-pesons in plaats van het perfectum om a«n het -vorliiiol meer le-vcnlt;ligïlioi«l bij te zetten ; dit geschiedt gewoonlijk sleelils bij feiten, niet bij toestanden; (Praesens histori-cum); b. v. Püidas Datames iiivmlit, p imo mpdu pollit. multas in-tei-ficit. Nep. P. valt de Pisidiërs aan, drijft ze in deu eersten aanvul te rug en doodt er velen.
3. Men pcbniiU hel prie^pns in plaats van het fnlnrnm, als men zich zelvcn alvmapl, \\al men op hoi oogenlilik, (l il men spreekt, doun z.il ; h. v. quid, est Crnsse, imusiie sessmii? Cie. W'claan, Crassus, zullen wij gaan zitten? Over anlequam, pnusqumn en dum zie ij 433 en 454.
i § 1. Het pei*fcctmrgt; van den Indicatief dient om uit
'te drukken, dat fene handding op het oogenblik, waarop men spreekt, a Jjje-claan, -v«gt;lïgt;i-5iclit, voltooit! is; (in het Nederl. staat dan ook de volm. verl. tijd;'* b, v. Inimns Tioé-i, 4iiit Ilium. Virg. Wij Trojanen zijn er geweest en Troje heeft bestaan. Quidquid snpiri tolm-re, pei'siotnin est. Ov. Al wat dc goden willen, is afgedaan. In tuin locum res «letluc-ta est. Cic. De zaak is zoover gekomen.
Jnnm. 1. Vanilaar'lcomt'hft renipe perfecta de heleekenis van ons PnES^ns hebben; b v. memf-if (ik heb wij voor den geest cebrachl), ik h'Tinner mij; coynovi, (ik heb erkend), ik wed; cuntuevi (ik hel» mij aau-genend) ik oen pevvoon enz.
Amm. 2. Men polirniM hol perfectum in ornstand'gheidsvoorslpllen voornamelijk vim lt;ijlt;l en voorwaarile, waniicer de liandeling daarvan pleegt te ge-scliieden enfilaats heeft voor die van het honfdvnorstel; h. v. qnum ad villain veni, hfx iptvm v Uil d(jere me dclcrlnt. Cie. Wanneer fzoo dikwij's] ik o[) mi n landgoed kom, schep ik er liehagen in, niets te. doen. Qitncunqiic'a.tpvsisti, lutf I bi occurrnnl injuria?. Cic. Waarheen gij uw ore inooul wenden, komen uwe heleedigingen \oor u staan. Evenzoo slaat voor verleflen herhaalde handelingen hel pliisiinampeir. en in hel hnofdv. hel Imperf.; h. v. qnum ver eme cceperat. Verren se ilmeribus dab/U. Cie. Als de leile hegonnen vas, hegaf zich Verres cip re'v
Annm. 3. Hel perSeclnsti wordt soms gebruikt in plaats van hel 'firiurnira om (lol meerderen nadruk) een toekomsMge handeling als wo zeker mor ie stellen, als ware zij reeds geschied; h. v. BruUis .tl coflservotus eril, viclinos. Cic. Is B. Lehouden, dan zulten wij gewonnen zijn. Over hel nerf. hyprope enz. zie g 446, 4. C\er hel perf. bij anlequam en prwsquam zie § 433.
2. Het perfectum van den Intlioïvtief wordt in het Latijn ook gebruikt, wanneer men eene verleden handeling of een feit of ook verscheidene feiten achter elkander, verhaalt als feit, als geïJciirtesais, zonder acht te geven op het voortdurende of op de gedurige herhaling daarvan; dit gebeurt vooral in eresdiieclliuntlijgo verlialen (perfectum h ia tori cum). In het Nederl. gebruikt men dan gewoonlijk den onvolra. verl. tijd; b.v. Pimtrahu liBi, non patrio:, Megarenses vleit. Just. P. overwon de inwoners
318
van M. tot zijn voordeel, niet tot dat van zijn vaderlami, Alhenienset copia» fx urhe odixxerunt locoque idoneo castra fooormxt; poüero die vi sum-ma prceHum commissonint. Nep. De Atheners leidden luinne troepen uit de stad en sloegen op eene geschikte plaats hunne legerplaats op; des anderen daags streden zij met de grootste krachtsinspanning. -4—§ Het imperfootiim van den laciioaciof dient om uit
te drukken, dat eene handeling of toestand vr»r»r*tlt;liii*otilt;l was op een aangegeven tijdstip; b. v. apnd S'jum, quum utriqne nostrum
redditte sunt a U !Utara. Cic, Ik was ten eten bij S., toen ons beiden een brief van u ter hand gesteld werd.
-j- 3. Vandaar wordt het gebruikt ter uitdrukking van handelingen of toestanden, die vroeger herhaalt!olvjli geschiedden of ooiiigfen t\ici «liiiii-lt;lon, zooals asodon, jjo worm ton, im-iohtinjjf (het perfectum van iets, wat niet voortduurde); b. v. Af qui se in nppida receperunt et rtwis se oontinotgt;arit. Liv. De Aequers trokken zich in de steden terug (feit dat geen voortduring had) en hielden zich (voortdurend, eenigen tijd) binnen de muren. Atheniensn* omnium suorugt;n ciniunt potenüam extime-scehant. Nep. De Ath. vreesden (gewoonte) de macht van al hunne medeburgers.
____ 3. Om dezelfde reden gebruikt men het lm perfectum in he-
sohriïvinsren van zaken, die -vroearei* bestonden (het Perf. in verhalen zie § 4S1,2); b. v. ntnmque currm latus deorum simulacra cleeo-rabant ; clistiujjuehant internitentes gemmre juquni, ex quo emi-nebant duo anrea simulacra. Curt. Beelden van goden versierden de beide zijden van den wagen; schitterende edelgesteenten verrijkten hst juk, waarboven twee gouden beelden uitstaken.
- 4. Hiervan komt het, dat ook in een verhaal, waarin het hoofdroorstel het perfectum heeft, het imperfectum in de ontlet^eschihte voorstellen staat, waneer die iets, wat te voren of -voorttlurende bestond, aanvoeren ter iiitlegreriner of bevestigring- van het hoofdvoor-stel (maar geen opvolgend feit uit eene reeks van leiten) ; b. v. qitem eüi infirm um videbat, quod mus resistere omnibus cojyebatur-, tarnen non deseruit. Nep. Hij verliet hem niet, ofschoon hij zag, dat hij zwak was, omdat hij genoodzaakt was alleen tegenover allen te staan. Pausanias e vulta cujusdam ephori, qui eum admonere cupiebat, insidias sibi fieri intellexit. Nep. P. zag aan het gelaat van eenen ephoor. die hem wilde waarschuwen, dat hem hinderlagen gelegd werden.
Aanm. 1. Spreekt men van eene gewoonte enz., dan gebruikt raen hel perfectum liisloricum, als men die gewoonle slechts verhaalt als een feit, als hebbende bestaan ; b. v. semper Cimonem pedissequi cum nutnmic sant secn-ti ; scepe suum amiculum dedit. Nep.
Aanm. 2. Men gebruikl soms in hel Latijn het imperfectum om iels, wal in een verleden tijd toekoinvtig was, voor Ie stellon als ware men reeds daarmede begonnen ; b. v. hujus dedilionis ipse, qui dedebatnr, auctor full. Cic. Van die uitlevering, was hij, die zou uitgeleverd worden, zelf de bewerker. Daarom veriaalt men soms hel Imperf. door beginnen; b. v. consislil ulrunique agmen, et ad prielium sese expediebant. Liv. Beide legers bleven slaan en zij begonnen zich tot hel gevecht gereed te maken.
Omgekeerd slaat soms coepi met eenen Tofinitief in plaats van het impprfeslum voor e«ne handeling die eenigen lijd duurt; h. v. primo tiwgligtrê cotpit (voor negliyabmt), quod causa prortui, quod duhitnri posset) nihil Uabthat, Gic. Jn den begone was hij Bal«tig, omdat iijn zaak geeneo twijfel kon oplevcrcu.
§ 483. Meu gebruikt liet pliisqiimiiperfeojtum om aan te dui-den, dat eene verleden handeling gfesoliiert was, voordat eene andere insgelijks verleden handeling begon; (in het Nederl. staat dan ook de meer dan volm. verl. tijd, soms ook de onvolm. verl. tijd;) b.v. GalH qui a Brenno rolictx fnerant, equitum trio, mil Ha armaverunt. Just. De Galliërs, die door Bren-nus achtergelaten waren, hebben 3000 ruiters gewapend. Non tibi, quamnis in-festo animo perveneras, ingredienti fines ira cecidil? Liv. Is, alhoewel gij met vijandige gezindheid kwaamt, uw toorn niet bedaard, toen gij het grondgebied hebt betreden?
Aanm. Bij de voegwoorden posLqmn., posteaqmw, nadat, ut, ubi, (oen, ul primnm, nbi primum, zoorfra als, simul, simulac, simulalque, simul ul, zoodra als, slaal;
a. bel perfectum om aan Ie duiden, dal de twee gebeurtenissen onmiddellijk op elkander gevolgd zijn: (in bel Nederl. staal dan de meer dan vol in. verl. lijd;) b. v. Pompe'tis ul eqnüalum suum pulsnm vidit, acie excessil. Clos. Zoodia P. zag, dat zijne ruiterij achteruit gedreven was, verliel hij de slagorde. Zie § 478, 8.
b. Bij postquam, posleaquam, ut en ubi staat hel plusquamperf. als eenige tijd verloopen is tusscben de handeling van bel hooCdv. en die van hel omslan-digheidsvoorslel, vooral als de verloopen tijd wordt uilgedrukl; b. v. I'. Africanus posleaquam bis consul el censor fueraf, L. Coltani in judicium vocabnt. Cie. P. Afr. nadat bij tweemaal consul en censor geweest was, daagde C. voor het recht. Aristides decessil jere pod annuix quartum, quam Tkennslocles Alheiiis erat expul-sub. Nep. A. stierf ongeveer vier jaren nadat Th. uit A. verdreven was.
c. Men gebruikt ook hel plu«qiianiperr. na genoemde woorden, als bet werkw. van het liooTdv. in het imperi*. slaat om eene lierliaalde handeling uit Ie drukken (zie g 481 Aanm. ïJ.); b. v. Alcibiades, simul nc se remise-rat, dissolulus, inlemperans repericbalur. Nep. Zuodra A. zicli den vrijen teugel bad gegeven, was hij ongebonden en onmalig.
tl. Na postquam, ul, ubi slaat het ionperrectum, als de handeling van bet omslandigbeidsv. nog- voortduurt met die van het hoofdvoorslel; b. v. poslquum res conwi satis prospera videbatur, invidia orl2 est. Sal. Nadal hun slaal tamelijk voorspoedig bleek, is de afgunst ontstaan.
e. Hel prsesens kan na genoemde voegwoorden slaan in plaats van bel per-fectum in levendige bescliry vingen; b. v. Melellus, nbi oppulmn operibus el loco munitum videt, vallo fossaque mcenia circumvcnil. Sail. Toen M. zag, dat de slad door hare werken en bare ligging sterk was, omringde bij de verschansingen met een wal en gracht.
T. 0olt; gebruikt men het prjesens na poslqmm in de bcleekenis van sedert dat of nu; b, v. postquam nee ab Romnnis vobis nlla spes est, nee vestra jam ant arma vos, nut moenia satis defendunt, pacem afl'ero. Liv. Nu er van den kant der Romeinen geene hoop voor u is, en noch uwe wapenen, nocL de muren u genoegzaam verdedigen, bied ik u den vrede aan.
g. Staat na genoemde voegwoorden eene handeling, die in de toekomst volbracht zal zijn, dan bezigt men bel futurum exartum; b. v. ubi semel quis pejeraverit, ei credi poslea non oporlet. Cic. Heefl iemand eens eenen valscben eed gedaan, dan moei men hem later niet gelooven.
Aanm. 2. ÜTer hel gebruik van het plusquamperf. om iels, wat had kunnen geschieden, als werkelijk geschied op te gtveuj zie § 446. 5.
§ . 1. Het futurum siujislcx duidt in het algemeen ami,
dat iets in de toekomst zal geschieden; b. v. o praclarum diem, quum ad il-lud divinum animarum concilium pi-ofici«cai-. Cic. Gedenkwaardige dag, waarop ik naar die goddelijke bijeenkomst tier zielen zal vertrekken! Jam ipü-us Catonis sermo explioabit nostrum onmem sententiam. Cic. De woorden van C. zullen onze mcening geheel en al verduidelijken.
!2. In de ondergeschikte voorstellen staat in bet Latijn bet futurum in deze gevallen, waarin men in bel H'ederl. meestal liet prsegens gebruikt;
a. als bel werkw van bet lioofdv. in bet futurum slaal (of eene toekomst uitdruk!; b. v. oporlet, volo, convenit enz.) en de handeling van het onderge-scliikt voorstel tegelijkertijd gcscbiedt met die van het hoofdv.; b. v. na-lurain si sequemur dvcem, nuvquam aberrabimus. Cic. Indien wij de lei-
320
ding der natuur volgen, zullen wij nimmer afdwalen.
b. Hel/.elfde geschiedt, indien het werkvv. van hel Iioofdv» dan inden Im-peraUef slaat; men vindt in het ondergeschikt voorstel ook possum en volo in het prassens in plaats van in het futurum, als in het hoofdv. het praesens van den Imperatief slaat; h. v. ubi nos laverimus, ui voles, lavnlo. Ter. Zoodra wij ons zullen gebaad hehhen, moogt gij u baden, indien gij wilt. Delende, si potea. Cic. Verdedig, indien gij kunt.
c. Ook gebruikt men in het Latijn hel ratnrum, waar wij in hel Nederl. het proesens Dezigen, om aan te duiden, dat iels binaen kort zal geschieden; b. v. egomet jam eonveniam ipsum. Ter. Ik ga hem op slaanden voet spreken.
Aanm. Wil men in de gevallen, opgegeven in b. en c., uitdrukken, dat de handeling van het ondergeschikt voorstel volfooiil is vóór die van het hoofdv., dan slaat in het onderg. voorstel het futurum eiutctum : b. v. ul sementem fe-ceris, ila meles. Cic. Gelijk gij gezaaid hebt, zult gij maaien. Sennlus consulltwi si erlt factum, scribes ad me. Cic. Als het senaatsbesluit genomen is, dan schrijf mij.
3. Het prcesena van den Indicatief staat na si en nisi, als een te^eu-woordige handeling opgegeven wordt als voorwaarde van eene toekom«ti-jfe; b. v. perficietur bellum, si nrg-emus obsessos. Liv. De oorlog zal ten einde gebracht worden, indien wij (nu) de belegerden in het nauw brengen. Moriere vtryic, nisi signum traditur. Cic. Gij zult dood gegeeseld worden, indien het beeld niet terstond uitgeleverd wordt.
Aanm. i. Zie (lt;§ 433, 1; 454, 2; 481, Aanm. 3.
Aanm. 3. Een beleefd verzoek, bevel, aanjporins-, vermaning wordt soms uilgedrukt door den den Silen persoon van het futurum in plaats van den Imperatief; een verbod wordt dan door non aangeduid; b. v. valebis meaqtie negolia videbis, meque exspectabis. Cic. Vaarwel, zorg voor mijne zaken en verwacht mij.
§ -405. 1. Het futui'iiin oxactum wordt gebruikt om ujt te drukken, dat eene handeling zal voltt-oltIcon zijn op een tijdstip, dat nog toekomstig is; b. v. quum tu htvc leges. Uturn forlasse jam cotivono-ro. Cic. Als gij dit leest, zal ik hem misschien reeds getroffen hebben. Zie § 484, 2, Aanm,
2. Om aan te duiden, dat tweo handelingen tejjffdiülrortyrt zullen voltooid zijn, zet men lgt;oitïo werkwoorden iu het lu-tni-iim exactum; b. v. qui Antoniani oppresssorit, is bellum oonfocerit. Cic. Hij, die A. overwint, zal (daardoor terstond) den oorlog geëindigd hebben. Si quid OctiraxorlH, inhumane lecoris. Cic. Hebt gij iets onttrokken, dan hebt gij (daarin) oumenschelijk gehandeld. (Zie § 481, 1, Aanm. 3.)
Aanm. In het Iiatijn is men met hot gebruiken van liet fut. simplexen exaclum nauwgezetter dan in het IVederl., waar men soms hel prsesens of perfectum gebruikt; b. v. vereri non avle deslnam, quam cogno»ero. Cic. Ik houd niet eerder op Ie vree/.en, dan als ik het vernomen heb (of dan ik verneem). Daarom staat soms si polnero, si voluern, si placueril enz. voor st potero, si volant, si pla-cebil. Eveneens wordt soms videro vooral bij max, post en alias gebruikt, wanneer da spreker wil uitdrukken, dal hij zich met het onderzoeken eener zaak niet wil inlaten, of dat hij ze lol later uitstelt; b. v. quanlce id luerit ulililali, post videro. Cic. Tol wal nul dit gejtrekl heelt, zal ik later zien. Silne malum dolor necne, sloici vlderint. Cic. Of de smart een kwaad is of niel, mogen de Stoïcijnen zien. Tu ipse vidcris. Cic. Dal moet gij zeif we'en.
5 4SO. In plaats van voornoemde tijden tc gebruiken, bezigt men ook soms een omsoliroven vorm, namelijk : een participium met cenen tijd van het werkwoord osso ;
1. Het part. prseson.s met osso gebruikt, duidt gewoonlijk eene lgt;ïjl)lijvoHlt;lo lioertauigjlioirt of eciieu toestand nnn ; b. v. JagurtUa profecto iussit vestris obedieas crit. Sail. J. zal voorzeker aan uwe hevelen volgzaam zijn.
321
2. fi. Tiet fuiiti'itm op ui'iis met sum duiilt aan, dat me» vooi-iienioiis» is iets te doen, of dat iets op liet punt is van te geschieden; b. v. helium scripturus sum, quod, popidus Romwiun cum Jugurtha geuit. Sail. Ik ben voornemens den oorlog te verhalen, dien het E. volk met J. gevoerd heeft. Quun ape» Jam ovolatiirao sunt, consonant vehemeuter. Varr. Als de bijen op het punt zijn van uit te vliegen, maken zij een groot gedruisch.
Aanm. 1. Dezelfde vorm wordt ook gebruikt om aan te dulden, dat iets alt den aard van het onderwerp moet volden ; b. v. ulatur suis bonis oportel el [runt ur, qui beatus futurns eat. Cie. Hij, die (uit ïijnen aard) Leslemd is om gelukkig te zijn, moet zijne goederen gebruiken en genieten.
Aanm. 2. Men moet ook denzelfden vorm gebruiken In de voorwaardelljlte voorstellen, wanneer de inhoud van het hoofdvoorstel behoort te geschieden ; b.v. me ipsum ames oportel, si veri amici futuri amnits. Cic. Mij zeiven beboorl gij te beminnen, indien wij ware vrienden zullen zijn.
b. Dezelfde beteekenis blijft lgt;y allo ty tlon van esse; alleen de eigenaardige beteekenis van iederen tijd verschilt ; b. v. arma coiisociiitui-i lt;uistis. Liv. Gij zijt voornemens geweest uwe wapenen te vereenigen. Con-c'.ave illud, uBi rex mansurus orat, si ire perrexisset, proximo, node corruit. Cic. Het vertrek, waarin de koning voornemens was te blijven, indien hij verder gegaan was, is den volgenden nacht ingestort. Aemilius Paullus columitas, quibut lmpositui-i statuai regis fuotrant, suis statuis deslina-vit. Liv. Aem. P. bestemde voor zijn standoeelden de kolommen, op welke men voornemens was geweest de standbeelden des koniags te plaatsen. Alten-tos faciemus [audientesj, li deraondralimus ea, quae cllcturi ei-imus, magna, nova esse. Cic. Wij zullen de toehoorders oplettend maken, indien wij aantoonen, dat dc laken, die wij voornemens (zullen) zijn te zeggen, groot eu nieuw zijn.
Aanm. i. Het part. lui. op urus met den Conjunctief, {sim, essém) of den Infinitief {esse, fuisse), wordt gebruikt in de beteekenis van hel gewone futurum, zonder bet nevenbegrip van voornemen enz. Met fuerim en fuissem blijft dat nevenbegrip; b. v. vos soli ignoratis, quas ille leges fueril imposilurus nobis omnibus. Cic. Gij alleen weel niel, welke wetten dc de vijand ons heeft willen oplegge n. Zie § 491, Aanm. 1, b. 2.
Aanm. 2. Slaat het werkw. in bet passief, dan vertaalt men op het punt zijn door est in eo ut met den Conjunctief; dezen vorm kan men ook gebruiken bij verba activa en deponentia ; b. v. quum jam tn eo esset, ut comprehenderc-lur. Nep. Toen bij op bet punt was geval te worden. Quum jam In eo esset, ut in muros evader et miles. Liv. Toen de soldaten op het punl waren den muur te beklimmen.
3. a. Het pairticipium porfootam met sum wordt gebruikt:
of als porrectum van het passief, om aan te duiden, dat iets eene
handeling ondergaan heeft; b. v. arma linmi invouta sunt. Cic. Dc wapenen zijn op den grond gevonden geworden;
of om eenen toestand uit te drukken, waarin zich tlians iets bevindt ten gevolge eener vorififo handeling; b. v. Tyriorum colonice pacne orhe toto dliluseo sunt. Curt. Dc volkplantingen der Tyriërs zijn over bijna geheel den aardbodem verspreid.
b. Wil men den toestand uitdrukken, waarin zich -vroogror iets bevond, dan gebruikt men het part. perf. met ovum; h.v. brachia margarüis oi-nata otvxiit. Curt. Hunne armen waren met parelen versierd. Zie d.
c. Het pai-t. port. met tui duidt aan, d it iets vroojjor in eenen toestitud verkeerd heeft; b. v. bis deindo pos', Nanue regmun Janus claa-
322
sus ftilt. Liv. Be tempel van Janus is vervolgens tweemaal na de vegee-ring ran N. gesloten geweest.
lt;1. Het pax't. porf. met fueram duidt aan: of' wel dat een toestand vroeger reeds had plaats gfeliad; b. v. ar ma qua lixn. in parietilius faerant, himi invent a sunt. Cie. De wapenen, die aan den wand vastgehangen hadden, zijn op den grond gevonden ;
of wel bet wordt gebruikt als plusquamperf. van bet passief, in plaats van het part. perf. met eram, om aan te duiden dat iets vroejgfer de han-«lellner oiKlei-fifaan hatl; b. ?. Carthago rep er at a est annis duolus et viffinti postquam a Scipione fuex-at oversa. Eutr. C. is herbouwd. 22 jaren nadat het door S. was verwoest geworden. {Carthago sepiingentesimo anno, guam ooiwlita orat, deleta est. Eutr. C. is verwoest, 700 jaren cadat het gesticht was.)
Aanm. Zoo vindt men ook soms onverschillig amatut tro en fuero% amatus essetn of futs$em gebruikt.
4. Het participium op lt;liis met esso duidt eene noodzalcclijlc-lieitl aan; b. v. lex jubet ea, qua facienxla sunt. Cic. De wet beveelt datgene, wat gedaan moet worden. Rloi-xenctum certe est. Cic. Men moet zeker sterven.
Aanm. Hel imperf., plusquamperf. en pcrfeelum hisloricum van dezen vorm slaat in de vooronderstellende volzinnen soms in plaals van het plusquamperf. van den r.onjunclief; b. v. si hoc tempore non suum diem obusset, tarnen ei moriendum fint. Cic. Indien zij nu met gestorven was, liad zij toch moeten sierven.
I § 4S7'. De tijden van den Conjunctief worden in het algemeen, ais tijden, gelijk die van den Indicatief gebruikt; zie §§ 448, 1 ; 457, 2 en 2.
§ 4SS. In een verhaal beeft bet Imperf. van den CJoii juiie-tief zijne j^e-wono beteekenis; men gebruikt het daarenboven om aan te duiden, dat een jyevolgr vi-oeger heeft plaats gehad (in den Indicatief zou men dan het perf. historicum bezigen). Wil men integendeel uitdrukken, dat het gevolg zich nog uitstrekt tot aan het ooerenblik, waaropmen spreeht, dan bezigt men het perfectum van den Coii j. (in den Ind. zou dan het gewone perfectum staan); b. v. Eparninondas fuil etiarn discitus, ut nemo The-banus ei par esset eloquentia. Nep. E. was ook welsprekend, zoodat geen Thebaan hem (toen) in welsprekendheid evenaarde. Ardthal Hortensius cvpidi-tate dicendi sic, ut in nullo unquam fla/jran tins studium viderim. Cic. H. brandde zoozeer van verlangen om te spreken, dat ik (tot nu toe) bij niemand ooit een vuriger zucht bespeurd heb.
Soms vindt men het imperf. in plaats van het perf. gebruikt.
§ 4^0. Voor de beide tijden van de toeUomst beeft men in den lt;?onjunotief gfeenen bijzonderen vorm; moet men die tijden in den Conj. bezigen, dan drukt men zich uit op de volgende wijze:
1. Indien in den volzin reeds een -woord voorkomt, hetwelk de toekomst aanduidt, dan gebruikt men voor bet futurum simplex het prsesens of imperfectum van den Conjunctief, en voor het futurum exactum het perfectum of plusquamperf. Conj.; b. v. reptriam (mturum) nul tos, quibus, quiequid-vrcWm, facile persuadeam. Cic. Ik zal er velen vinden, welke ik gemakkelijk zal overtuigen van alles, wat ik wil. Dicebam, quoad metueres, omnia ie promissurum. Cic. Ik zeide, dat gij alles zoudt beloven, zoolang als gij zoudt vreezen. Roscius se laturum pntat ■gt;
323
«* hue snspicione liberatiis sit. Cic. R. meent liet, te zullen ver.lnig.üi, indien hij van deze verdenking bevrijd zal zijn. Non duhilahum, quin, si hnc Oixissom, me improbaturus esses. Cic. Ik twijfelde niet, of gij zoudt mij afkeuren, indien ik dat zou gezegd hebber..
2. Komt zulk een woord, dat de toekomst aanduidt, niet voor in den volzin, dan gebruikt men als iiituimiiii siiiaigt;lox den Conj. wiin of os-Hom raet het part. fut. op m-iis van dat werkw., hetwelk in het futurum Conj. zou moeten staan; b.v. non est duhium, qninlegiones vonturiJB sint. Cic. Het lijdt geen twijfel of de legioenen zullen komen. Non dubitaiam, quin me
ossos. Cic. Ik twijfelde niet, of gij zoudt mij afkeuren. ' 3. Men kan ook gebruiken fxitnnim wit, osssot, fuei'it, iiiis-sot met ut gevolgd van dien tijd van den Conj., welke gevorderd wordt door het werkw. van het hoofdvoorstel; de boven opgegeven voorbeelden zou men dus zetten : non est duhium, qnin fiiturtiiri sit nt legiones -veniaut. Non lt;liil5it:ilgt;ani, quin liitiiiMiin essot, ut me. i«*n»rlt;gt;lgt;ar«s.
Aunm. 1. Dezen vorm gebruikt men :
1. wanneer het werkw. {joeii sttpiuuiTi en bijgevolg geen part. fut, op «rus heeft.
3. wanneer het werkw. in het passie* staat.
3. om het ïiitumm 03* actum van den Conj. uit te drukken. ^ oor het futurum exactum Conj. van passieve werkwoorden kan men ook het pnrti-cipium pert. pass. met futurus sim of easem gebruiken; b. v. non duhilaban, quin, legente te has lilteras, coufecta jatn res Intur»» osset. Cie. Ik twijfel niet, of de zaak zal reeds afgedaan zijn, als gij dezen brief leest.
Aanm. 2. Bij passieve werkw. kan men liet gebruik van liet fut. Conj. vermijden door inlasscliliig van een werkw. (b. v. videor, vossum. pulo), waarbij niet de Conj., maar • Ie Intlniiief slaat; b. v. Iwn fncilins slaludis, «|uiel npiul cxleras nmiones lüci i exintiincti*. Cic. Alsdan zult gij gemakkelijker bepalen, wal er bij vreemde volkeren zal gebeuren.
Uinm. 3. De samengestelde vormen met forem worden door vele schrijvers gebruikt in plaats van dezelfde vormen met essem. Forem zonder deelwoord slaat in plaats van essem.
^ 400. 1. In briovoa drukten de Romeinen den tijd uit met betrekking op den dag, waarop hij oiitvasijron werd, en niet (gelijk bij ons) op den dag, waarop hij geschreven werd ; dus in plaats vau s-is praj-sens gebruikten zij het imporf. of pei-f. ; in plaats van het pen', bezigden zij het jplustiiiamipei-f., en in plaats van het fut. het igt;art. Int. met eram ; b. v. tertiam ad te hanc epistnlam sJta-ipsl eodem die. Cic. Ik schrijf u heden voor den derden keer. Eo die, quo hac. sc;i-ilgt;elgt;am, opud Pomponiunt eïquot;aiu cooaatiims. Cic. Op den dag van heden, waarop ik dit schrijf, zal ik bij P. ten eten gaan.
3. Sprak men in een brief van dingen, die op den tijd van schrijven en ontvangen in tlcaselttio ■vei'Iiou.tlinjj' lgt;leveai, dan drukte men zich uit op onzs wijze ; (dit deed men ook soms in het geval opgegeven in 1); b. v. si quot;valos», bene «.st; ego quidem gt;'aleo. Cic. Tnjphoneni tüi ita commeado, ut honines grati bene meritos de se comvtenddie debent. Cic. Ik beveel u Tr. zoo aan, gelijk dankbare nienscheu hunne weldoeners moeten aanbevelen.
Aanm. Eeu brief begon bij de Homeinen met den miani van den schrijver, gevolgd van S. 1'. IJ. (salutem plunmwn dicit) of S. P. of S. 1)., welke lelierx meu
KK
324
nlaatslo vóór of na cicn nMm van den onlvan?flP: ile/» iia:im slond in 'l^n Ilndef; li. v. ilnlinx Ciceroni S. D. of Mdliiix S.11. Cicernni. Solireef men allfPii S., dan zone men die altijd achter den Datief; b. v. Cicero Tornnio S. Dit diende als npschrif'.
Aan liet einde van den lirief plaalsle men gewoonlijk vile (liniete); vervolaens D. of dtila met de dapleekenin;» en den naam der ^plaats on de vraag vanwaar?: /.ie § 362, 2. Aanm.); b.v. vak. Dala pridie Kal. hm. Alhems.- D. of data kan ook wegblijven.
OFVOEitiMXCr der tijden van den Conjunnfler.
5 . Om te zien, in welken tijd raea het werkw. der ondergeschikte
*oorstellen moet plaatsen, lette men ;
1. Op den tij^i waarin liet werkw. van liet lioofiïvoorsstol staat;
3. Of de handeling van het ondergeschikt voorstel is, of
of toelcomstïgf met betrekking tot de handeling van het
hoofdvoorstel.
Rejarel 1. Staat liet werkwoord van het lioofrt vooi-s»tol in het pi-sesens, perfeotiim nltsolutiini, fut m-imi «^implox of exactiim, dan komt het werkwoord van het oiiclovjj-oseliilit voorstel in het prsesoHS om Ix-i*!: in het perfef! turn om ■vei'leelenlieicl, en in het lutiii'inti mot sim om toekomst uit te drukken met betrekking tot het werkw. van het hoofdv.
Regel ï2. Staat liet werkw. van het hooftlv. in het imperïee-tiinn, perfeotixm liistoi-ieiim of pliiSQuampei-f., dan zet men liet werkw.van het ondergesohikt voorstel in het imperfectum om sseltjlctUtlislxil'l ; in het plHSf|uamperf. om verle«leii-lilt;-ilt;l, en in het futurum met essem om toolcomst aan te dni-den met betrekking tot. de handeling van het hoofdvoorstel. Men zal dus zeggen b. v.
' } quid facia*. liquid rare res.
i/ wat gij doet. andiebamll wal gij deedt.
I [quid feceria, andivi J\qmd recisses, / wat gij gedaan hebt. (perf. bist.) W wat gij ~-1—
II quid factnrns sis, audieram 11 quid fa 3 wal gij zult doen. | J wat gij
edaan hadl.
andivero I i u,^ factnrns sis, audieram liquid factnrns esses,
tndi /1 „ai „ü 7|,i! H„pn l\ «/ai mi zo(l(jt joen.
b.v. 1. quasritur, unusne mundus sit, an phires. Cie. Er wordt gevraagd, of er eene wereld is of meer. Targninius regis fdim nepome fuorit, parum liquet. Liv. liet onÉeker, of T. de zoon of de kleinzoon des konings wa?. Quo qmdque tempore futurum sit, prsertieuut. Cic. Zij voor
spellen, wanneer elke zaak zal geschieden. Eüamne ad subsellia veuistis ut Mc aul jugjuletis, aut eoutlemuetis Roseium ? Oic. Zijt gij hier naar de zitbanken gekomen (bevindt gij u hier) om 11. te dooden of te ver-oordeelen? Quoniam, quibus rehus adductus ad caunam acccss«;rim, lt;le-moustravi, diemdum tueessano est de «ontentione nostra. Cic. Nu ik gedaan Tieb met de beweegredenen aan te toonen, uit welke ik deze zaak ter hand genomen heb, moet ik gaan spreken over ons geding. Et quüquam «luhita-bit, qttam facile socios conservaturus sit, qui ipso nomine dtfendc-rit? Cic. Zal iemand er aan twijfelen, hoe gemakkelijk hij de bondgenooten bet houden zal, die ze alleen door zijnen aaam verdedigd heeft? Cave, ne quid Utnere «lleas Cic. quot;Wacht u, iets vermetel te zeggen.
823
2. CavcVgt;am, ns cui tuipiscionetn «lareim. Cic. Ik wachtte mij, hij iemand het vermoeden op te wekken. Rfyulus ue sentenliaw dioorot, re-ousavit. Cic. R. weigarde zijn gevoelen te zeggen. Bx me
Honne putatrom tot seeculit verwn, inceniri potid-ise. Cic. Gij hadt mij gevraagd, of ik niet dacht, dat in zooveel eeuwen de waarheid had kunnen gcvoiiden worden. Valer mi laiKlabat fortimam Bruli, quod dimkans oo-oahuisset. Liv. V. prees het lot van B., dewijl deze al strijdende gesneu- ^ veld was. Dubitaham tu hat lilteras ossesne a«ceigt;tiir«s; oi*at enin incertuai, visni'iissito te ossssot tabellariuf. Cic. Ik twijfelde (twijlel zie § ■t90.) of gij dezen brief zoudt (zult) ontvangen, want het is onzeker of de bode u zjl vinden.
quot;—ïiejj-ül ïï. In de voorstellen, die een sïovo1» aangeven (met ut, ut H »t, qui, qui non, quin) is men aan de opvolging der tijden niet gebonden; men bezigt het Imperf. of perf, volgens § 488 voor de verledenheid, en het voor eeu gevolg, dat tHiaas voortclurontl bestaat; b. v. Siciliarn Verre* ita voxavit, ut ea restitui in antiquum statuin nullo ntodo po.ssit. Cic. V. heeft Sicilië zoo uitgestroopt, dat het in zijnen ouden toe-stanJ ^thms) niet meer kun hersteld worden. Zie Aan:a. 3.
Amim, 1. a. De vourwaardetijke voorslellen. waarvan Ucl werkw. in hst prte^eni «f perfectum ConJ. siaai (zie ^ 457, 2), riclilen zich naa;'de regels over de opvolging der lijden, wanneer die voursiellen ondergescliikte voorslellen worden; b.v. ai ncijem, meiuiar wurdl tot non dubito quin, si iiejjciii meutiar. i\'j» dubitabam (dubllaui, dubitaveram) quin, .s-i nesarcm, meutirer. (Uier vervalt dns liel ondersclieid tussciien liel geliiuik van liel prajaeni en lui iaipert'.
Zie Ü 437, Ü en 3.)
1». 1. De voorwaardelijke hoofdvoorslellen, welker werkw. ui liel imperr^
Conj. staal (zie j 437, 3i,bliJ veu dien lijd alujd behouden, indien zij ondergeschikle voorslellen worden; li. v. si plt;met, revo caret blijfi in: cjs Marlis vis percuHl, non ini vicLoris, ld dabitare debeat ncmo, quin muitos, si fieri posset, Cwsar ab in f erts revocaret. Cie. Üj fellieiil van Mars, en niet de loom van den overwinnaar lieefl ben verslagen, zoodat niemand twijfelen moei, dal Caisar, indien hij liet kon. er velen uil de onderwereld zou terugroepen.
2. In plaais van hel plusqiiainperf. Conj. (Ü 437, S) gebruikt men dan het participium op uras mei fuerim, zelfs als hel werkw. van bel hoofdvoorsiel inliet imperf., peri'. historieuni of plusquamperf. staal; b. v. osLendis, ijualis tu, si ilu mxidisset, fueris Ulo tempore consul l'iituru*. Cie. Gij toont, hoedanig een consul gij toen zondl geweest zijn, indien dil gebeurd was. Heeft liet werkw. green sh-pinum of slaat bel in bol passief, dan moei men eene andere wending bezigen. Staal bel werkw. van bet lioofdv. in hel imperlquot;. en/.., dan vindt men in plaats van /«mm ook fuivsein; b. v. apparuit, quaiUain exeïtatura moleni vera fuisset clades, cum vunus rumor tiuHas procellas excivissel. Llv. Het werkw. van hel ouistandigheidsvoorstel, dal met si enz. begint blj|'t het plusi^uamperf. behouden, zooals blijkt uit de gegeven voorbeelden. Jfeb
c. Daar in de voorwaardelijke voorstellen van lt;5 43iV^^ hel imperf. Conj. voor hel tegeilwoordiije gebruikt wordt, moest hel praesens of parfeclum slaan in de utidei1-geschikle voorslellen, ilio daarbij ter bepaling gevoegd zijn; gewoonlijk gebruikt, men ecliler het imperf», alhoewel men ook genoemde tijden vindt; b. v. Lvcinum non conimendarem libi, cum scirein [sa'amj, qua fide in UlOS soleres {soleas)
esse, nisi me pains ejus memoria nioueret. Cic. Indiei; de bennnering aan zijti vader mij iiiel daartoe aanzette, zou ik n C. niet aanbevelen, daar ik weet, hoe gij jegens de uwen gezind zijl. — Memorare possem. quibus in locis hosliu^ copias fudcrit, ni ea res lonyius tws ab incepLo tralteret. Sail. Ik zou kunnen vermelden, waar bet volk de vijandelijke troepen verslagen beeft, indien dil ons niet le ver van ons plan afbrac.il.
Aaum. '1. a. Staal hel werkw. van liet lioofdv. in het perfectmi» Ind , on wil men uitdrukten, dat de handeling daarvan nit haren aartl en bij hare wording strekte o.n den inhoud van hel ondirgesclukt voorstel voort te urengeii.^
320
zonder dal men dit opzellelijk wil aangeven als tegenwoordig bestaande of voleindigd, dan beschouwt men bet peifeelum van bet boofdv. als perl'. liigtoriciim en gebruikt in bet oiiderg-csciilkt voorstel bet iuiperf. of plusquainperf.,
al is bet dan ook, dal dal gevolg Ibans' beslaat; b. v. adduxi hominem, in quo saiis-l'acere exteris valionibus posse^is. Cic. Ik beb eeneii man aancebrachl, in welken gij voldoening kunl scbcnken aan de vreemde volkeren. Quomam, quee subsidin luiic-res el habere posses, exposui, nunc de mngniHidine pehtionis dicain. Cic. Daar ik uiteengezet beb, welke hulpmiddelen gij hebt en kunt hebben, zal ik nn gaan spreken over bet gewicht der mededinging.
I». Vandaar dat men na ee» boofdvoorslel, waarvan het werkw. in hel imperf.. Jierf. of plusquamperf. slaat, in bel ondergescliikt vnorslel het imperf. of plusquamperf. gebruikt, als daarin iels ^laal, wat vroeger plaats bad, al is bet ODk, dal dit nu nog of allijd waar biijft (in hel Nederl. slaat dan bet prsesens); b. v. turn subito Cntilina, qumna conscienlice vis esscf, osiendil. Cic. Toen loonde C. plotseling, welke da kracht van bel geweien is (toen was en nu nog is). Si, bis bin a quoi essen*, didicisset Epicurus luiec ccrlc non diceret. Cic. Indien E .geleeid had, hoeveel - X - ':i ('n zijnen lijd was en nog is), zou bij dil niel zeggen.
«. Na een lioofdv. met bet perrecfum gebruikt men in bel omlerffe-ncliikt voorslel hel priesens en perfectum, als men er op wil drukken, dal iels voor altijfl geldt of eene vaste gewoonte is; h. v. ad covditiones nihil ailditnm Africano prmlicnnle, neque Romams, si vincautur, ammos minui, ncqne. kï vincant, secundis rebus insolescere. Jusl. Bij de voorwaarden werd niels gevoegd, daar de Africaan zeide, dal de Romeinen niet gewoon waren den moed Ie verliezen, indien zij overwonnen werden, noch door voorspoed overmoedig, te worden, indien zij overwonnen, Mnltos annos in cansis pubheis ila sum ■versalus, ui «tetVn derim vuillas, Ifeserim veminem. Cic. Ik heb mij vele jaren zoo met openbare gedingen bezig gehouden, dat ik als regel volgde, velen le verdedigen en niemand le verongelijken.
Aanm. 3. Staat bij een ondergescbik' voorslel mei den Conj. een ander Ier lepa-)ing, dan richt zich dil laatste voor de opvolging der lijden naar hel eerste en niet naar het tioofdvoorstel. Slaat dan in bel eerste ondergeschikt voorstel een perf. Conj. dan wordt dit gewoonlijk beschouwd ais een perl'. bisloricum, en er volgt dus het imperf. of plusquamperf. op; b. v. neque cansam ullnm excogilare poluil, quamobrem coinmiserit, vl in tanlum pcriculum vewiret. Cic. Hij beefi nog geene reden kunnen uildenken, waarom hel door zijn toedoen gebeurd is, dal bij in zoo groot een gevaar gekomen is. Somlijds echter (vooral in gevolgaangaande voorsteller.) wordt bet als perf. absolalum aangezien, en dan is bet gevolgd van bel prasens of perfectum; b. v. nemo fere veslrum csl, quin, quemndmodum captae «int S;/-racuscc in annalibus It geril. Cic. Er is bijna niemand onder u, of hij heeft in de jaarboeken gelezen, hoe S. ingenomen werd.
Aanm. A. a. Gebruikt men hel praesens (bisloricum) in plaats van bel perfectum (bisloricum), dan kan men hel werkw. van hel ondergeschikt voorsli I, dal daarop volgt, behandelen, alsof het volgde op een ptasens of op een perf.-historicum; b. v. Serres niittit homines Meliinm, til ea vasn perquirnnt Dio-dorus, qui sua servare *eSlet, ad propinquum smnn scribit, vl iis rejpon-deret, illttd argentum se misuse Lilybaeum. Cic. V. zendt mannen naar Malta om die vulen le zoeken; D., die zijne zaken behouden w ilde, schrijft aan zijnen bloedverwant, dal deze hun zou antwoorden, dal hij het zilveren vaalv eik naar !,. gejono'en bad.
b. Gebruikt men dan injfel ondergeschikt voorstel bel pracsens Conj., dan bezigt men in voorstellélt', die daarbij gevoegd zijn, gewoonlijk hel imperf. of pBu'tguamperf..; b. v. Civsar Labieno scribil, ut, quam plurimns pogt;M-t 7inves i^tituat. Cics. C. schrijll aan L., dal deze zooveel schepen zou uitrusten, als bij kon.
c. Dezelfde dubbele opvolging als hierboven kan plaats hebben, als door het prasens wordt aangeduid, wat in vroeger geschreven boeken staal; b.v. Chry-sippus dispulal u the ra esse cum, qtiein hommes Jovein appellarent. Cic. [voor nppellenl.] Cbr. beweert, dal de lucht diegene is, dien de menscben Jupiler noemen.
Aanm. ö. Ile ctudergeschikte voorslcllen, die ter bepaling bij een Inf. hi-storicus slaan, hebben hun werkw. in bet imperf uf plusquamperf.; I). v. reus quale.re vincula, vccare dros ut sibi reilderent cxsihum. Tuc. De aangeklaagde sclinddc zijn kelciKn en riep de goden aan, dat zij hem zijne ballingschap zouden teruggeven.
licfjel -J. n. Dient pen oiKïevgfcscIiilst voorstel ter bepaUng van eenrn Iiïlinitief ol'penen cum in 1., die inliet |gt;rwsensi
ol lutuK'si 121 staan, dan richt men zich (voor de opvolging der lijden van
327
dal ondergeschikt voorstel) mar hot -werlcw.» waarvan die Inf. of Ace. cum Inf. afhangt; b. v. Socrates dicere solebat, ornnes in eo, quad soii-ent, satis esse e'.oquentes. Cic. S. was gewoon te zeggen, dat allen welsprekend genoeg zijn, in zaken,die zij kennen. Spero fore aliquem aliquando, qui exi-»tjxt talis orator. Cic. Ik hoop, dat er eens iemand zal bestaan, die zoodanig een redenaar is. Themistocles ceriiorem evm focit, id agi, ut pons «lissol--vorotur. Nep. Th. verwittigde hem, dat men van plan was de brug af te breken. (Evenzoo oi-otlo {credidi, eredam, credidero) me intelliyere, quid lt;li-cas, lt;lixori«, «lioturus sis; croclobam. {credidi, credideram) me intelligere quid «liceros, Oixiassos, lt;iictu*-n.s «sses.)
1). Staat de Infinitief in het periocttim, dan gebruikt men in het daaraan ondergeschikt voorstel den tijd, dien men bezigen zou, indien liet perfectum in den Ind. of Conj. stond: b. v. credo te andivisse, quee consur-metio judicum facta sit. Cic. (audivisli, qua cons, facta sit.) Ik geloof, dat gij gehoord hebt, hoe do rechters opgestaan zijn. Tihi persuadeas velim, me ut prinium forum attigforim, spectasse semper, ut tihi jxtssem quam maxime esse conjunctus. Cic. (ui attigi, spectaci ut possent.) Moogt gij u overtuigd houden, dat ik, zoodra ik mij mot openbare zaken bemoeid hel), altijd er op uit geweest ben, zooveel als mogelijk met u bevriend te zijn. Cre-dibile est, hominum causa factum esse mundmi, quaque in eo sint, omnia. Cic. [mundus et omnia qua in eo sunt enz,; Het is te gelooveu, dat de wereld en al, wat er in is, ter wille der menschen gemaakt is.
Aanm. t. a. Hol perf. ïnf. wordt veelal, gelijk het perf. Conj., (zie Aanin. 0, a) als Perf. hlsloricum opgeval, en is daarom in liet daaraan ondergesehikt voorstel pewouniSjU ^ev«gt;lgsl van het a isiperf. of {•Iiisquumpcrf. ; b. v. satis docuisse vkleur, iiominis nnlura, inmnLo omnes anteiret animaiUes. Cie. Mij dunk1, dat ik genoeg uangetoond heb, lioezeer 's inenschen natuur ■alle dieren overtreft.
b. HeUelfde gcscbiedl, als het werkw. van het Iioofdv. ook in een verïe-■9i-n lt;ijd staal; 0. v. dixit coniplures ea, quee «eirent, ud sc delulisse. Cie. liij Zinue, dat velen bem dalgene hadden overgedragen, wal zij wisten.
c. Ook gebruikt men steeds die tijden na julurum fuisse ut. Zie § 497, Aanm. 3, e, quot;2, b.
A/niin. i. Slaat een ondergeschikt voorstel ter bepaling bij een participium pras-sens, een [tarl. luiurum, een supinuin, gerundium of eeu adjeelief, dat de plaats van een deelwoord inneemt, dan behandelt men dat onjergeschikl voorslel, alsof lielsloml hij eenen Inf. prce-«ea« ; staat li«t bij een part. perrectum, dan heuandelt men het alsof het slond bij eenen JTur. perf.; b. v. miserant Ddphos consultum, quidnam facerenl. Nep. Zij zonden naar l). om le raadplegen, wat zij doen zuu-ilen. ConslUü rex, incerlus, quantum essel hoslium. Liv. De koning, onzeker zijnde aangaande hel geial der vijanden, bleef slaan. I tuque eo, quale ait, breviter consti-t.,l', uccedum ad enz. Cic. (accedam, quum constilutum eritt quale sit id.)
^ § -AOïJ. Be Imperatief van een werkwoord drukt uit, dat de handeling daarvan vciquot;a;ool»t, bevolen of voi-botlen wordt.
Zoowel in het actief als in het passief heeft men bij don Imperatief twoo vormen : eenen voor hst igt;rsosons : ama, autate, en eenen voor het tuturam : am ito, amatote, amaido.
C '
V A. IitijXM-atief om to vei'asoelicn of le ^siifbierteii.
yd. a. Wil man bevelen, bidden of vermanen, dat iets toi*stonlt;i ge-sehiode, dan gebruikt mon het px-oosen» van don Imperatief; b. v. si quid in te peccavi, Cic. Heb ik u iels misdaan, dan vergeef het
Si lis amari, ntna. Sen. Wiit gij bemind worden, dan bemin.
328
b. Dezelfde vorm wordt gebruikl, wanneer men wil uitdrukken, rkt iets, wat bestaat, moet voortduren ; b. v. vive mentor leti. Pers. Blijf leven gedachtig aan den dood.
2. a,. Moet iets in de toelcomst geschieden, dan gebruikt men het futurum van den Innpera.tief ; dit geschiedt gewoonlijk bij -wetten, gt;-er«li-agroix, uiterste -wilsbescliiUltingfen, -voor-seliritten enz., waarin lierl»aa.l«le handelingen geboden worden ; b. v. regio imperia duo «smito, üqtt e consul ei appellantor. Cie. Er zullen er twee zijn met de opperste macht bekleed en zij zullen consids genoemd worden. Non satis est pulchra esse poëmata, dulcia smito. Hor. Het is niet genoeg, dat de gedichten schoon zijn, zij moeten ook wegslcepend zijn. Attains testamentum reliquit : Populus Romams honorun vieorum heres esto. Flor.Het testament van A. luidde : het Romeinsclie volk zal erfgenaam mijner goederen zijn.
1gt;. Denzelfden vorm kan men ook gebruiken, wanneer men eenc bolt;lo of vermaning; met imdrnlc wil doen ; b. v. exclxwlitote eorum cupiditatem, indices, sapienüa vestra. Cic. Weert hun begeeren af, o rechters, door uwe wijsheid.
c. Ook om uit te drukken, dat eene handeling na eene anlt;l«»re moet geschieden ; b. v. qaum valetudini tua con'ulueris, tun consnlito navirjn-tioni. Cic. Als gij voor uwe ziekte gezorgd hebt, dan zorg voor de zeereis.
lt;1. Men bezigt hem ook om iets toe te staan of te vex-oorloven (Nederl. mogen)\ b. v. esto. Cic. Het zij zoo. Uhi not taoerimus, si voles, lavato. ïcr. Als wij ons gebaad hebben, moogt gij u baden, zoo gij wilt.
Jan in. I. I)c vormen sciïo, scitotc, memenlo, rnementote, hnbelolc (weten) worden ook gebruikl in plaals van liet prasetis van den linperalief.
Aanm. quot;1. In plaats van den Imperatief kan ook gebruikt worden :
a. de Conjunctief zie § 448, 4.
b. de tweeden persoon van bet futurum Ind. ; b. v. valebis
meque exspeclabis. Cic. Vaarwel, verwacht mij. hi dc.Wain partem transibiti». Liv. Gaal aan den rechterkant staan.
r. fac met of zonder ut en den Conj.; zie § 470, A. Aanm. 4, L.
lt;1. veliui niet den Conj. zonder ut; zie tj 470, A. Aanm, -1, a.
e. cura ut ; b. v. cura ul valeas. Cic. Vaarwel.
f. Ter verzacLling voegl men soms queese, oro, sis,sode», snltis bij den Imperatief ; b. v. refer uniinum, sis, ad veritalem. Cic. Lel, als het u belieft, op de werkelijkheid.
§ -4.03. Imperatief om te verbieden.
1. In -wetten, voorsclirifteu enz. gebruikt men, om te verbieden, ne met het fntnrnm van deu Imperatief ; b. v. nocturna sa-crificia no stinto. Cic.jMen drage des nachts geene offeranden op. Hominem mortuui» in urbe ne sepelito, neve nrito. Cic. (Jeen lijk mag in dc stad begraven noch verbrand worden.
2. In andere gevallen drukt men een verbml of ontkennend verzoek uil;
a. dcor ne enz. met den Conjunctief zie § 448, 4, c.
b door nou met den tweeden persoon \an bel futurum Ind. ; b.v. lil non cessabis. Cic. lluud niet op.
c. door fac ne met den Conj; b, v. fac ne nliml cures. Cic. Wees voor niets anders bezorgd.
d. door noli, nolite UwlUn) met den lief ; b. v. noli puture» Cic. Denk niei. ]%'uiilt;olt;e dubilarc hbcrlatcm dclnulerc. Cit. Aarzeli niei de vrijheid te verdedigen.
329
e. door cavc met of zonder ne. Zin ij 470, 3, Aanm. 1, 1).
f. door ne mei den linperatier Lij diclilers; I. v. nr. facile. 0v3 Doet hel niet.
Annm. Een dubbel verbod wordt verbonden door neve, niet door neque. Voorb. zie B, i.
[ § -!!gt;•! De Ivfmilirf drukt op eene allt;(eineene en onbepaalde wijze de handeling van liet werkw. uit in den vorm van een abstract onzijdig substantief. dat als onderwerp of gezegde in den Nominatief, of als voorwerp in den Accusatief kan staau.
I Bij zulken Infinitief kunnen enkele -vooi-n-w. ter bepa
ling staan; b.v. -vivei-o ipsinii turpeeU nolU. Cic. Het leven zelf (alleen) ia voor ons schandelijk. Me lioo ip^imi nihil ajyort? delcctat. Cic. Juist dat. niets doen behaagt mij. Viuostcum. Cic. Het leven, dat wij ieiden.
i 2. In afhankelijke voorstellen staat gewoonlijk het, werkwoord in den In-fmitief en het onderwerp daarvan in den Accusatief. Zie § 254.
3. De substantieven, adjectieven en deelwoorden, die als pra'dicaat bij den Infinitief staan, komen in den Accusatief, als bij dien Inünilief geen onderwerp is uitgedrukt ; b. v. coiitenttuni suis rebus esse, maximae sunt diciiiae. Cic. Tevreden zijn met het zijne is de grootste schat. Zie § 250, ].
§ -I l)rgt;. De InliniticWt staat als ontloxquot;wanneer van de liandeling gezegd wordt, dat /.ij iets is of iets doet. Het woi-liw, dat daarbij als gezegde staat, komt dan in den 3lt;1cn enkelvoud (schijnbaar onpersoonlijk), en, indien het een werkw. met onvoll. be-teekenis is, komt het ndjectief of «leel-woorrt in het on-^ï)«'itr De Inf. staat dus als ontlei-wovp hij appant, mnslat, putd, cour,/nil, placet, jurat, delectat, cad it, lihet, licet, expejit, decet. dedecet, pvdft, poenitet, nporiet, interest, reftrt en bij est met een suLs antiet' of onzijdig adjectief; b. v. vrrvtn est, utile est, laus est, opus est, necesse est enz. ; b. v. «Viiloo ossst pro patrio, moi-i. Hor. Het is zoet, voor het vaderland te sterven. Quern pcenitet igt;ecc;asso, pane est innocens. Sen. Hij, dien het berouwt verkeerd gehandeld te hebben, is bijna onschuldig. In-vlrtei*© non oatlit in sapientem. Cic. Benijden valt niet voor bij den wijze.
^ -4 90. De Infinitiolquot; staat als -voox-wei-p, wanneer hij tot be-,paling dient van een ander werkwoord, dat die wijze bij zich vordert ter \oi-(ooiing van zijn begrip ; zulke werkwoorden zijn :
1. :i die, welke ernen -wil, eene iieisfiiijsj' aanduiden, zooals: conari, tentare, stiidêre, halcre in animo, consüium cepi, volo, nolo, mala, cupio, odi, recusare enz.
lgt;. die, welke een -veriiiogoii of eene g-owoonto aanduiden zooals possum, nequeo, folêre, adsuescere.
o. die, welke een -Foornenveii, een lieafin, vooi-tffanjar of
oïmlo aanduiden, zooals cogilare, decemvre, meditare, parare, statuare, capi, incip'ére, imtituere ; perser ei are ; desinëre, desistëre, cessare.
«1. die, welke een •woton, nalatei» of quot;vergfete'i aanduiden, zooals difcéie. nescire, neerdari. scire ; ntgli^re, omittëre, supersedere, ohlivisci. lt;». aturëte, durven, cotiit vdci e, moeite doen, deler e, moeien, muivrai e,
330
zich haasten, merëre, verdienen, fiiii, trachten, tentare, beproeven ; I), v. in-tnori xolnn (idrcrnnin iif^»jninni^s. Cic. Wij kunnen de zon niet aanstaren. Imperare singulis Just. Eike stad verlangt te bevelen. Tenei-o viam, quam instituisti, pevgfo. Cic. Ga voort met den weg te bewandelen, dien gij ingeslagen hebt. quot;Vineore sseis, Hannibal, victoria iiti iiosois. Liv. H., gij weet wel te overwinnen, maar gij weet niet, de overwinning te gebruiken. Suos quisgue tiiei-i. Cic. Iedereen nioet de zijnen besehermen.
Aanm. 1, Bij volo, nolo, mnlo, cupio, sludeo kan, in plaats van den Infiniliof alleen, ook een ojhavkelijk voorstel in denfAcc. cum Inf. slaan; men herhaalt dan in bet afh. voorstel hel onderwerp van volo enz.; dit geschiedt vnornamelijk:
a. als in hel afh. voorstel een werkw. met onvolledige heteekenis of een passief slaat ; h. v. sapienlem civem me esse et numerari volo. Cic. Ik wil een wijs burger zijn en als zondanig aangezien worden.
I». Zon nok als het onderwerp van het hoofd- en van het afh. voorstel van verschillenden persoon zijn : b. v. volo is esse, ctieni tu me esse voluislï. Cic. Ik wil zoodanig een zijn, als gij gewild hebt. Zie 957.
Na volo. nolo wordt dikwijls het ■quot;erf. ïnf, van het passiel niquot;l of zonder esse gebruikt ; b.v. aaluti civis cnlamilosi consnllnm esse volnmus. Cic. Wij willen zorgen vooquot; het heil eens nngelukkigen burgers. Aliis hanc Imidem prat^-replam nolo. Cic. Ik wil i\iel, dal aan anderen die lof te voren ontnomen worde.
Aanm. '2. Bij n/ito staat dikwijls ut ; evenzoo bij de werkw. van besluiten. Zie § 470, A, Aanm. 3.
Aanm. 3. De Ace. cum. Inf. kan ook staan na de werkw. van weten [zie g 235J; b. v. scire, neseire, meminUse, cogilare, discere enz.
Aanm. 4. De InHmlief staat ook hij paralus] b. v. illi omnia pnpgti pnrnti. Zi;, liereiJ al I-s te
Uonr staan.
2. De Infinitief staat als tvreerto ■voor,quot;WOiquot;igt; en blijft bij bet passief :
:i. bij lt;10001*0, inb5«*o, v«tai-«, sincro, ai-«ïuëi-o en insi-
imilnro, beschuldigen, ook als deze werkwoorden in het passief staan; b.v. docebo Ri/llum ttioero. Cic. Ik zal E. leeren zwijgen. JS'vm sum Gr/rce lolt;]ui docendvs? Cic. Moet men mij nog Griekscli leeren spreken ? Zie 5 258.
lgt;. I Bij awsuëfïicorc, gewennen, mionëfo, lioi-tti-
i-i, denortari, waarbij ook ut, en inipotliro en proliiboro, waarbij ook ne of quam inns kan staan; b.v. legati kortahantur accipere. Nep. De afgezanten zetten hem aan, het aan te nemen. Frohihentvr atlirc ad fi'.ius suos. Cic. Men verhindert hen bij hunne zonen te komen.
3. Bij liaboro kan ook een Inf. staan ■, b. v. nihil haheo ad fo scrï-lgt;oro. Cic. (voor quod ad te scribam. Cic) Ik heb u niets te schrijven. Ook zegt men a lie ui liitxiro dare, ministrare, iemand te drinken geven; b. v. Ganymedes Joii 'hiTiero min ist ral at. Cic. G. schonk aan J. te drinken.
Aanm, Bij dichters en latere schrijvers staat de Tnf. als voorwerp ook:
n. na de werkw. van he weging om het doel aan tlt;* duiden; (in goed proza staat u/of af/met hrt gerundium); b. v. Proteus pecus tg it altos visere mont*s. Hor. P. dreef zijne kudden tot bezoek op de houge hergen. Vemtmnt specnlari facta sun. Ljv. Zij kwamen zQne daden liespieden.
/gt;. quot;a de werkw. van oerzotkon, aanzetten, aanraden, piichen, bereltti, maken, hewerkên (in goed proza «r); b. v. manrfat fieri si hi talia, Daphnit. Virg. I). beveelt dat zulks voor hem geschiede. Suadebo incen-dere odores, Virg. Ik zal raden reukwerken te branden.
c. Na dc de werkw. van geven, nemen, overlaten (in goed proza het gerundium); b. v. tristin'am tra-dam in mare Crttioum port are ventis. Hor. Ik zal de droefheid aan de winden overleveren ora ze na.ir de ree te voeren.
d. Bij v^le ad/ectiecen; b. v. cantare peritus. Virg. Ervaren in den zang. A r id us eomrinliere pugnam. üv. Begeerig om te vechten. Ook na substantieven; h, v. amor casus cognoseere nostras. Virg. Het verlangen om onze lotgevallen la vernemen.
§ -titT'. 1. Bij den Infinitief heeft men de tlrio li«gt;oiVlt\j«llt;»n,
namelijk : het igt;r»esens, het porfectum en het fntnriim. Voor het imperf. en plusquamperfectum heeft men geenen bijzouderen vorm : men gebruikt daarvoor het prtesens of het perfectum.
3. Om te weten, in Trclkcn tijd van den Infiuitiel men een wsrkw. moet plaatsen, moet meu zien, wanneer dc handeling daarvan plaats lieeft ten opzichte der handeling van het hoofdvoorstel: geschieden zij tey^olijkof-dan gebruikt meu het preesenis Inf. ; gaat die van het afhankelijk voorstel vooraf, dan gebruikt men daarin het Inf. ; moet zij geschieden nisi die van liet hoofdv., dan gebruikt men in het afh. voorstel het liittiriini ÏEiif.; b. v. crtdo, crtdam le lojjer-o ; ik geloof, ik zal gelooven, dat gij leest.
credeBam, credidi, crediderum, crederent enz. te Ie£flt;ïrc; ik geloofde, heb, had geloofd, flat gij laast.
credo, eredam te Jegisse, ik gelooi', znl gelooven, dat ik geloove dat fij gelezen hebt.
credtlam, credidi, credideram, enz. te legjisssse, ik geioolïle enz , dat gij gelezen hadt.
credo, eredam te leotumm oss»o, ilc geloof, ik zal gelooven, enz., dat gij zult lezen.
eredeham, credidi, credideram, enderem ei.z. te lectiii'iim fitissse, ik
geloofde er.z., dat gij zoudt lezen.
Aanm. 1. Bij mcniini, ik herinner mij, slaal hel {(paesens Inf., als Tncn een verleden liiiiidelirf; xelf fceleeld hei'fi; b.v. mcn.ini Cnoncm anno anieqvam ctl morluus mccum riisserero. Cie. ik lierinner mij, eal C. een jaar \oor zijnen duod zich me', mij onderhondun hecfl.
Men peLiuikl hel perfct'lMtn hif, als men de verleden hande'ing Riet ïjc • lecTd heeft, of als men ze ver'esSt-n U'^enoAer- hel leyenttoordiiic wilsielleii; b. v. memineram Murium corpus paludihus «cculrasitc» Cie. Ik herinnerde mij, dal M. zieh in de moerassen vci horg'm had. iliiiiinistis me iln initio e* !•:ri *e catisarn. Cie. Gij licrinnert u, dat ik in liel liegi» de zaak zoo bad in^n't eeld
Annw. i. Hel {-.erfi-ctiïüïi laf. ^laal in hel Latijn soms, waar wij hel jsraescsi» gebruiken, vooral hij dichters en hij proiaschlijvers der zilveren eeuw ;
a. hij snlix riuhi est, salix hokeo. hel is mij penoetr, conlevtus sum, ik ben tevreden, honeslum mthi csl, operw prelium cal, melius erit, hel zal raadzaam zijn; !gt;• hij pa'nüebit, pudebil, pigebit, juvabil;
p. hij volo. nolo, inalo, cnveo en de verkw. van irachlon;
d. hij oporluil, convenit, dccnit, deluerenn enz , wanneer die in den Ind. slaan in plaats van den Conj. (zie J) 4i6, i.); h. v. pruhule «jmt-ssje eril inelius. l.iv. Ai-lt;iu zal het heler zijn te nisicn. Neminem noiaske vvlui. Liv. Ik heb niemand willen kernierken. Tune dceuil ïlesse. Liv. Toen gt;ou hel pepasl iM-hhen i» weitun.
Aanm. J!. a. Hel perfeeium inf. duidt aan, dal de handi'lii.g is; h.v.
p(terns «Sixisse. Hor. Gij hadl het al kunnen iiezegd liehhen. Zoo ook in hel passief, Men waehte zich dus er voor, (en parlieipium |ierf. mei esse le gebruiken \oor iels wal nog voortduurt, en zegec dus niet h. v. scio cam urhem obsessam esse, ik weel, die stad ingesloten is, maar bezige, b.v. obsideri, obsessam teneri of iels dergelijks.
1». Na de werkwoorden van willen slaat echter soms in hel passief hel jn-rfec-lt;«sm Inf. mei of zonder esse in plaats van hel prtcsens, wanneer men of zeherlieid wil uitdrukken; h. v. Corintlnnn patres veslri exsttinctsM» esse vokierunt. Cie. Uwe voorvaderen wilden, dal C. verwofst werd.
€• Het psirlt;icii]iuB» perf. van hel pHssief wordt n;el 9'uisse gchruil.l, om den foestamt] aan 1« geven, waarin op een verleden tijdstip iels vnkeerde; h.s. dieo Lucttlli (idvenlu Milhridalis copins omnibus rebus iii^trucfas fiiïsse. Cic . (Indicatief copice vutrueia: eranl. Zie 486. S, h.) Ik zeg, dat bij de aankomst van L. de troepen van M. van alles voorzien waren [niet: weidenj. Somtijds druil echter dezelfde vorm teveiis hel verricht worden der handeling uil,
tl. Het imrt. perf. mei fore difnl iiij passieve werkw, en 1 ij de denonenlia voor hel futurum exaclum; h. v. Cnrlhayinienses mox t5fS»el!aloj«ii 1'ore rthan-Lur. Liv, De C. meenden, dal de oorlog weldra zou geëindigd zijn.
e. I, Wanneer men in een vnorwaardclijken zin in don Cor;, liet imiierr. zou zeilen (b. v. si hoe diceres, errares). dan gebruikt men in den Inf. hel futurum
KK,
333
(amalurum esse en ai na tuin ir i,\ of wel men bezigt faiufusa ewe igt;( met hel imperf. ConJ.; dit lautste wordt altijd gebruikt, als liet wei'kw. geen part. fut.
lieefi; b. v. contra ea Tilurius clamitabat, Eburones, si ille adesstt, non cum tanla conlemplione nosln ad caslra venturos esse. C-!bs. [Conj. si ille adessel, non venirent.\ T. anl woordde daarop, dat de E. niet met zoo groot een minachting jegens ons naar de legerplaats zoude» komen, indien Caesar aanwezig was. Slaat het werkw. van het hoofjvoorsle! dan in een verleden tijd, dun gebruikt men gewoonlijk het lu-turum met fuisse, zooals volgl.
2. a. Zou men in;eenen voorwaardelijken zin in den Conj. het plusqnnmpcrf. zetten b.v. si renisses, vidisses. dan gebruikt men in den liif. bij het aclt;ier bet pari. fat. met fuiswe; b. v. num Pompejum censes tribus Iriumpius Icetniuruin fuisse, si scirel se Irucidalum in'? Cie. Denkt gij, dat P. zich over zijne drie Iriomftoclilcu zou verheugd hebben, indien bij wist, dat hij zou omgebrachl «orden?
/?. Heeft het werkw. geen pari. fut., of slaat het in het passief, dan gebruikt men fatarum ful«sc ut met bet imperf. Conj. ; b. v. nisi nuntii d.e Ccesaris Victoria essenl allati, exislimabanl plerique fnturum fuisse ut oppiduin nniit-#ere*nr. Ca;s. De stad ware verloren geweest, zoo meenden de meesten, indien «r geen berichten van Cccsars overwinning gekomen waren.
f. Over het gewone gebruik van fore til in plaats van het futurum Inf. zie § 263.
g. Zelden vindt men Tore met het Part, op uiras; b. v. facturas fore. Liv. Bij het Part. op dus wordt fore geiet om aan te duiden, wat in de toe-liomst moei geschieden, en esse voor wal mi moet gebeuren; b. v. insiare hie-mem: aul sub pellibus Uabendos m.ites fore, aut «itiferendnm esse bel-lum. Liv. Hij zeide, dat de winter oplianden was en dat men dau ae soldaten ii» de legerplaats moesl laten of men moesi (nu) den oorlog uitstellen .
i § 40®. 1. Het pi'eosona» Xnf. wordt soms gebruikt in plaats van
het imperf. Iixl. of van het prsesonss historicum (Injinitivus kl~
storicui). Pit geschiedt, als men van een verhaal overgaat tot eene levon-
dlgje besclii-iiviny van eenen plotseling ontstanen toestand of van
handelingen, die snel op sikander volgden. Het voorstel wordt dan behandeld,
alsof het werkw. in den Indicatief stond; b. v. maxima vi cerlatur. Inleven
Catilina in prima acie versai-1, laioranübus succiirrorc, omnia i»ro-
■viclore, multum ipse nai-e, srrps hostem ferii-o. Sail. Men strijdt
met het uiterste geweld. C. intusschen beweegt zieh in dc eerste gelederen,
komt de zwakken te hulp, voorziet alles, neemt persoonlijk deel aan tien strijd
en velt menigen vijand.
f 3. T)e Inf. tiistoriciisi staat ook achter als de tijd, waar
in de plotselijke toestand of herhaalde handeling begon, vooraf is aangeduid ; b. v. jamque die» consunptus erat, lt;{1111111 tarnen hj,rhari nihil iquot;«gt;-mittere, atqu° acrius instai-e. Sail. De dag was ten einde, en tocli lieten de vijanden niet na, maar spanden nog meer hunne krachten in.
£ *409 1. Ds feetlry vencte deelwoorden komen overeen met den naam van den persoon, die de handeling doet; de met dien, wel
ke de handeling onrtergfaat.
i 2. De tleelwoor*!©» vorderen den naamval, dien liet wor-lvw vordert, waarvan zij afkomen ; b. v. Dionj/nitu metueni oalti-os. Cic. D. die de messen vreesde. Potilus imperio. Liv. De regeering verkregen hebbende I S. Wordt de handeling van een passief deelwoord verricht door het on-dsiwerp van het voorstel, waarin dat deelwoord staat, dan Iaat men hierbij de persoonlijke voornw. en ie weg, zoo dikwijls als daardoor geen dubbelzinnigheid •ontstaat ; b. v. Manlius Galluin ctssum torque spoliaml. J.ir. M. beroofde den rlooi- hem gevelclen Galliër van zijne halskettin?:.
333
•t. Kenige «lecilwooi'Oon uit liet Nederl. bestaan niet iu het La-tiia (zie § 81); men behelpt zich dan op deze wijze :
a. men gebruikt «pii, lt;ix»eo, of een •voegr avooimI met den IikI ol' Conj. ; b. v. qui UUerat Grcecas lt;lilt;lici Cic. Ik, do (irieksehc letteren jjoleord liobbeuclo. Hoc ou.m os»otn in to-natu exarari. Cic. Ik heb dat in den senaat vjmïc geschreven. Fo igt;osit-({11:1111 Ccesar porvonit, ohsides poposcit. Cces. C., daar, aangfeko-xnen k^jikIo, vroeg gijzelaars.
b. ()t wel men zet het aotiof om in het palief of bet iiuisisiol in het actiot; b. v. Xerxes, Thermopylis expu^uatis, ttccessii Jtlu. Nop. X. de Th. bemachtigd liebbeucle, kwam te Athene. Catsar Alexandria potitiis, regnam Cleopatree dedlt. E. A. ingenomen zyncle, gaf C. het rijk aan Cl.
c. Het deelwoord ^ijiulo wordt veelal niet vertaald; zie § 2CÖ.
Aanm. a. Zoo^onaamd, bovongfenoemd is niet ita dictus enz.,
maar «iui vooatuv, qui «licitwr, qnoui voctmt, lt;jiilt;xiii iiKxlo inemoi*a-vi enz. Men vindt echter ook de deelwoorden, doch zonder ita, sic enz.
Aanm. h. Hoogst zelden staan twee deelwoorden zonder voegwoord bij één substantief; (zie § 367, Aanm. 2, b.) ; men zegt dus niet ; b. v. quent mortuum nmtiatum luxerunt, maar men bezigt dan eene andere wending, zoodat minstens één deelwoord wegvalt.
5. Eenige deelwoorden hebben eene beteekenis, die niet met hunnen vorm overeenkomt; zie §§ SI, Aanm. d, en 132, Aanm. 2, en 143, osus enz.
6. Eenige pai-t. pevf- worden gebezigd in de boteelseniss van het part. pi-WBiso»is van het actief; zoodanige zijn : ratvis (van rtor dat geen part. prfes. heeft), meenende, usus, secutus, -vei'iti*», au-«us», «jfavissuss, li.-inis, tliffi^us, stoHtiis» {salens bestaat niet). (Jver de deelw. op huvdn* tie § 93, 6.
7. Soms heeft het part. pei*f. vau het passsiei de boteeko-iiiw van een part. prsesenss van het passiot ; b. v. melior est certa pax ipiam spcrata victoria. Liv. Beter is een zekere vrede, dan een overwinning die slechts gehoopt wordt. Aon tam utilitas parta per atnicttm, qumn amici amor ipse delectat. Cic. Niet zoozeer het nut, dat door eenen vriend voortgebracht wordt, als diens genegenheid, baart genoegen.
8. a. Eenige togfeixwoordigfo cleelvroorclon van trausi-titïvo werkwoorden worden als gewone adjectievon. gebruikt, maar hebben dan meestal een bepaling; bij zich in den Genitief (zie § 279).
b. Waar wij een tejjon-vr. deelw. z:oiilt;ler bepnliugp als adjec-tiet bezigen, moet men in hei Latijn een werkelijk atljoctief of [een omspreltinj»- gebrnikeu ; b. v. een trolVoml ongeval, casas mist— rabiliw. 1)fnKKon»le .belastingen, intolerabilia trihuta. In «meeltentl© houding, «upplieitci*.
o. Het part. in-ji-j-ioiijs van inti-aiisitiovo werkw. en het part. porfoetiim worden dikwijls, het part. op mus in proza zeldeu als acljectic£ gebruikt; b. v. ararilia imtnineu^i. ('ie. Eene altijd dreigende heb/.uciit. Iiiaitrata dal na. Cat. Een verguld suindbeeld. fitlunix en eentunii kuanon ah a'ljectief g-;bjzigil word-;» in d ■ b.:tef,kcnigt; van fm-
854
fcomdig.
9. De tl oei wooi-tlon kunnen ook als substantief gebezigd worden (zie §§ 374, 377 en 378.); dit geschiedt vooral met liet part. prues. en met part. perf. Tan het passief, wanneer daardoor geene dubbelzinnigheid ontstaat: b. v. jactt corpus cloi'micutis vt moi'tuf. Cic. Het lichaam eens slapenden ligt als dat van een gestorvene. Eenige part. perf. worden in het onzijdig als eigenlijke substantieven beschouwd; b. v. pactum, eene overeenkomst ; roturn, eene gelofte; andere zijn substantial of deelwoord. Zie § 378.1;
§ öOO. i. Het isovt oigt; ni'iis duidt gewoonlijk een quot;voonio-xnon aan ; b. v. Hannibal ad urhem Ito mam {idmotnirus exercitum ci-dehalur. Liv. Het scheen, dat H. yoorneiuens was zijn leger voer Eome te brengen.
2. Daarom staat het dikwijls achter dc werkw. van om het lt;loel uit te drukken; b. v. Alexander Uephafiionein tnisit commtalus pai'atiivtim. Curt. A. zond H. om voor leeftocht te zorgen.
3. Soms drukt het ook de eenvoudige toelcoinst uit ; b. v. rem ansus fit plus fames halitvravi opvd posteros, qvcm fuki. Liv. Hij heeft iets gedurfd, wat bij de nakomelingen meer bewondering dan geloof zou \inden.
4. Somtijds heeft het de beteekenis van toen, als», -wanneer, lt;laax-, omrtat of altioo-VFel ; b. v. Alexander Persidis fines aditiirns, ur-hem ArcltSao iradidit. Curt. Toen A. zich naar de grenzen van Perzië wilde begeven, gaf hij de stad aan Arch. Zie § E03.
5. Somtijds staat liet part. fut. in plaafs van een lioof«Ivoor-stel, welks inhoud van eene voorwaarde alhangt; b. v. Martialis dedit mild, quantum potuit, «latnnis ampUus (d. i. et dedisset amplius), si poticisset. Plin. M. hreft mij gegeven, wat hij kon, en- zou meer gegeven hebben, indien hij zulks vermocht had.
Aanm. Ikl part op urus koml eorsl sedert Augustus voor als attribuut. Vóór dien tijd werd het uitsluitend gebruikt bij liet werkw. ccse. Zie § 497, Aanm. 3, e. g. Ook vindt men liet niet in den Genitief van liet meerv., behalve Julurorvm en jvluramm.
f SOI. 1. Het part. Int. pags. op «Ins drukt eene noocl-sialcelijliheid uit. De persoon, die de handeling verrichten moet, komt daarbij in den Datief ; zou er dubbelzinnigheid zou kunnen ontstaan, dan gebruikt men den Ablatief met a ot uh ; b. v. prudeniia est rcrtmi expetentlarnm in^ientlarnniQuc scientia. Cic. De voorzichtigheid is de kennis van datgene, wat gezocht eu vermeden moet worden. Semper ita vivamus, ut rotionem i-ecltlentlam nol is arliiiremur. Cic. ].a-ten wij altijd altijd zoo leven, dat wij tneenen dat er door ons rekenschap moet afgelegd worden.
2. Wanneer dit dcelw. niet in den ]Voniinatie4 staat, wordt het ook wel gebruikt voor liet tojyen-woortlijj cïeelw. van het passie!; b. v. «Iciscentlso injuria facilior ratio est quam benefcii re-ïnïinerantli. Cic. Een bcleediging wreken is gemakkelijker, dan eene weldaad vergolden.
3. Dikwijls drukt het alleen de toekomst uit; b. v. mu'li sunt cupidi
srerenclorum. Cic. Velen verlangen, dat oorlogen gevoerd worden.
4. Ook duidt het soms eene mogclykheicl, een kunnen aan.
vooral, wanneer liel, vergezeld is van ocnc ontkenning of van rix ot' ook in een voorwaardelijken zin; b. v. potenlia rix Cic. Een macht, die
men nauwelijks kan verdragen. Quod rix oi*olt;loiitiiiui si(. Xcp. Het h bijna niet mogelijk om te gelooven.
5. Somtijds moet het part. op dus vertaald worden door de w-ijv.e ■wa,ai*op, liet miólclel -waarclooi-; b. v. ejephantornui ti-jiji-lt;lioi»cloi-iim varia consilia fuerunt. Liv, Over de manier, waarop men da olifanten zou overbrengen, waren de meeningen versehillend.
fi. Cij de werkw., die beteekenen (ïovoji, overgeven, ovorlsi-ton, ov©rlt;li*a|Lyeii, nem.cn, luircn, lt;»igt; KleSi nemen, vot*-ïlt;i-ijjjon, ieontlen, I»elfcgt;tgt;on en dergelijke staat het part. op «ln« om het «loei, de lïestemniingj aan te duiden; b. v. atlribuit nus ti'ii-oicla.nlt;lo!S Cethëgo. Cic. Hij heeft ons aan 0. toegewezen om vermoord t.i worden. Epamhioudim oori'innontlimi suicepit. Nep. Hij nam op zich, E. om te koopen. C/zsar ponfutit tiioieutiurn curat. Caes. G. laat eene brug slaan. Aedem Casloriï haluit tult;3ncla.m. Cic. Hij was belast met de bewaking van den tempel van G.
Aanm. i Wil men hel doel meer (loon uiikoraeii, dan gebruikt men soms arl m;-t het gerundium.
Aanm. 2. Bij dare, minislrare, habere wornt te vcrla:ilfl door den Inf.; zie S 49ü, 3; b. v. nil til hnheo ad ie sribere. Cic. Ook zegt men lur.c hnbai (ju(i; dice-rem. Cic. Dal hiid ik le zeggen, of ook wel iniki dicendum est. Iiabeo dicendum.
§ SOÖ. 1. De verba met votirto beteeko-
nis hebben ook het deelw. op «Inss; b. v. nloisscomlie injuries van nlcucor.
3. De werkwoorden met met oii^ïjilis-e beteekenis hebben hot sleciiis in het met den Saleci enlcelvourt van esse
on|3etgt;soonliJllt;; de Tgt;cp£ilïjïjiïen staan daarbij in den uaa.cn'vul, dien het -wei-lsw. vorderi; b. v. sua; cuique utllitati sservienlt;lnm est. Cic. Het eigenbelang moet djor iedereen behartigd worden. Vohis mlt;gt;-rientlnm est. Liv. Cij moet sterven. Zie § 338, Aanm. 2.
3. Genoemde onpersoonlylce vorm kan ook van notievo werkw. gebruikt worden, wanneer het wezen, dat eene handeling ociclorsraun moet, xiiet uitgedrukt is; b. v. liic rolii vincenlt;lui», aut tnoriendum est. Liv. (rij moet hier overwinnen oi' sterven.
Aanm. 1. Slaat hel wezen, dalde handeling mnpt ondergaan, Lij liet dcelw. uilgedrukl,
dan mag men den onpersoonlijken vorm niel gelir'iiken; dn-; mei tnbuendum est lau-dem, er moet lof loege/.waaid worden, maar Iribucitda lans est. Cic.
lüj oudere schrijvers en dichters vindt men dan soms den nnjicrs. vorm; h.v.ccler-nas poenas timendicm est. /.ucr. Voor celernw. poena: iimendis sunt.
Aanm. 3. Ons Nederl. werkw. mooten wordt vertaald:
a.. door het igt;ui-t. op zie ^ 501 en 3.
b. door «lebgfo om eene vefplïcüitiiiij uit te drukken; b. v. beiit Ftjinpcjuni hortari. Cic. Zij zijn gehouden (moeten) i'. aan te manen.
o. door oportet, wanneer gesproken wordt van iets, wat door de ze-tleleer* ot de eei* geeischt wordt; b. v. ne quid fiat secua quani opoiquot;-tet. Cic. Opdat niets anders geschiede, dan het behoort (moet).
lt;1. door neeoesjso est, als sprake is van eene nootiiKaïcelijlilxoifï die uit de natuur voorkomt; b. v. mori ijteeoss»« Cic. Men moet
sterven.
©. door opus o-st, als iets gevorderd wordt door de voovxichtijc-
336
lieilt;l ; 1). v. si loquor de repuhlka quod oporM, insanns, si qund opus ost. servus exislimor. Cic. Zeg- ik iu staatszaken, wat de eer vordert, dan lioudt men mij voor dwaas; spreek ik van voorzigtigheidsraaatregelen, dan ziet men mij aan voor een slaaf.
f' dient moeten om eene of eenen ■wonsoli uit te
drukken, dan vertaalt men het in het Latijn door het volgend werkw. in den Conj, te plaatsen ; b. v. quid fjaeerem ? Cic. Wat moest (kon) ik doen? Omnia di iaoereut essent communia nobis. Ov. De Goden moesten maken, dat ons alles gemeen was.
§ 503. In het lLa.t£jn worden om de klaarheid, bondigheid en afwisseling te bevorderen, dikwijls de cleolwoorden gebruikt, waar in het ÏVo«lerl, een tijd van den Incl. of Conj. gebruikt wordt. Dit geschiedt voornamelijk in de volgende gevallen:
1. In plaats van den Ind. of Conj. van het werkw. met «ixii, qnce, quod; b. v. gulernator cl arum tenens (voor qui tenet), sedet in pnppi. Cie. De stuurman, die het roer in de hand houdt, zit op den achtersteven. Sapiens bona semper laudat. Sen. [qurs place hunt.) De wijze
prijst de goederen, die altijd zullen behagen.
Aanm. Qui, quie, quod wordt beter gebruikt:
u. in hel begin van een volzin; b. v. qui non propulsat injuriam a suis, cum pastest, injuste facit. Cic. (voor non propulsans.) Hij, die het onrecht niet afweert van de zijnen, als hij zulks kan, handelt onrechtvaardig.
lp. als is qui in den Nom. enk. staat; b. v. docilis est is, qui attente Tolt audire. Ad. H. Leerzaam is hij, Jie aandachtig wil hooren. Dit geschiedt altijd als qui of is qui niets anders is, dan de omsciirijvlng van een substantief; b. v. Cleanlhes qui Zenonem audivlt. Cic. Cl. een toelioorrter van 7. awlicns.} Moest ?.s in een anderen naamval staan dan den Nom., dan gebruikt men hel deelw. en laat is weg; b. v. verum dicentibus jacile ccdam. Cic. {iis, (jid dtcuul). Ik zul graag onderdoen voor hen, die de waarheid spreken.
c. na de adjectieven en voornw., die eene hoeveelheid uitdrukken; zooals unu.tr alter, nemo, omnes enz.; ti. v. nemo est orator, qui se Demostheni similem esse no-lit. Cic. (voor nolens se esse.) Zie g 499, 4, c. Aanm.
§ 504. 3. In plaats van cum, qnum of dum in de beteekenis van -wanneer, terwijl; b.v. Jii'iinti Cincinnato nuniialutn est,
eum dictatorem esse factum. Cic. Terwijl C. aan het ploegen was, werd hem geboodschapt, dat hij hij tot dictator benoemd was.
3. Het -verleden deelw. in plaats van postquam; b. v. plerceque scrifmntur orationes haiitce jam, non ut haieantur. Cic. De meeste redevoeringen, worden geschreven, nadat zij gehouden zijn, niet opdat zij gehouden worden.
Aanm. Het part. perf. pass. wordt gebruikt;
a. in den Acc. bij habeo, teneo, possideo om aan te duiden, dat eene voleindigde handeling nog in hel bezit is van hel onderwerp; b.v. docemur aucloritale legum dumltas liabere Ubidines. Cic. Het gezag der wetten leert ons de driften te. beteugelen en in bedwang ie houden. Zoo ook cognilum, pers pedum, exploratum habco, ik heb uilgevorschl en weet; constitutuin habeo. ik heb en houd bepaald; per-suasuni habeo, ik ben overtuigd, voor persuasum nnhi est.
b. na volo, nolo, cupio, oportet en bij dichters en latere schrijvers ook na do, reddo, euro; D. v. laudis non ita sum cupidus, ut aliis earn prae-reptaai» velim. Cic. Ik ben niet zoozeer begeerig naar roem, dat ik verlang, dai bij aan anderen ontnomen worde (en blijve). Dabo eiTectum. Ter. Ik zat zorgen, dat het verricht worde. Inventum curabo Pamphilum. Ter. Jk zal zorgen P te vinden. Zo- ook in coed Latijn; aliquid missum facere; b.v. vns-sos facinnl bono res. Cic. Dal zij de eereposten laten varen.
c. na opus est; zie 3fgt;R, Aanm. e.
337
Men gebruikt ook de deelw. in plaats vau den Ind. met lt;j iiiii: b. r. Dionysius, cullrot metucns tonsorios, sibi adurehat capitlum. (lio. ]). omlt;)a.t hij de sclieermessen vreesde, brandde zich het haar af.
S. In plaats van etmi, cjuanqufiin, quamvist, ui-
Ni; b. v. mendaci komini ne verum quidam, «liceiiti credere nou solemvs. Cic. Wij zij niet gewoon eenen leugsnaar te gelooven, Kelts» Jil» hij de waarheid spreekt. jVisi mag bij het deelw. blijven staan ; bij latere schrijvers vindt men daarbij ook de andere voegw.
(i. Dikwijls wordt het deelwoord gebruikt in plaats van «t ol' sort cn oenen «mlox'oii tyrt van het werkw. ; dit geschiedt, wanneer men in plaats van et ook qui, qua, quod of de voegw. cam, ai, podquam zou kunnen gebruiken ; b. v. Alexander rtotraotmii annulum du/ito Perdiccce tra-didit. Curt. A. trok eenen ring uit zijnen vinger on gaf dien aan P. Mul-ti re oonsiontionto» vocaöulis differunt. Cic. Velen zeggen hetzeltde» niuui* in andere woorden.
Annm. a. Vóór hel deelw. kan dan in het Latijn een helr. voornvv. slaan (in Let Neder!, zelden); b. v. graue conscienliie pondus esl: qu» sulilata jacent omnia. Cic. Zwaar is liel gewicht des gewelens, en, als dit weggenomen is, staal er nlels meer.
b. In voornoemd geval gebruikt men den gewonen vorm van het werkw. voor de hoofdhandeling en het deelw. voor de bijkomende oiHSlandigheden. Wil men op beide drukken, dan gebruikt men voor dit laatste eersl hel werkw., en voegt dan daarbij nog eens het deelw. mei of zonder el of que-, b.v. Ccesar facit pugnandi potestatem. Potestate facta Afranius copias educil. Cajs. C. biedl iiem hel gevecht aan, en A. leidt zijne troepen uil de legerplaats.
§ fl»03. 7. Het part. prsasons in plaats van ccn voorieotsol met een substantief ; b. v. omne maUm nasoenss facile opprimitur. Cic. Alle kwaad wordt gemakkelijk Ijy asijno soliooirto gestikt. Zoo ook prudens sciens, met voorbedachten rade; iqnorans, uit onwetendheid : vious vidensque, tijdens zijn leven, enz.
§ ügt;06. S. a. Men gebruikt ook het part. poi-foctmn en het part. op dws, waar wij in het Nederl. eenen Inflnitlof bezigen of een substantief, dat de handeling van een werkw. uitdrukt ; d. v. ha lit-teree recitatie maymm luctum fecerunt. Liv. De voorlezing dezer, brieven verwekte eene groote droefenis, liannonem prenitebnl ssiiisscepti helli. Liv. H. gedoelde berouw over het ondernemen van den oorlog. Terra mitta-ta non mutat mores. Liv. Het veranderen van klimaat verandert de zeden niet.
lgt;. Bij genoemde deelw. kan ook een der voorzetsels ad, ante, ui, de, ex, in, ob, post, propter gebruikt worden ; b. v. Homerus fuil ante 11 omam oonrtitam. Cic. H. leefde voor de stichting van Eome. Ante Epami-nondam natum. Nep. Voor de geboorte van E. Philosop/d scribunt «iegt; «ontemnenrta gloria,. Cic. De wijsgeereu schrijven over het verachten \an den roem.
Aanm. 1. Voor voortdurende, gelijktijdige of toekomstige bandelin-gen gebruikt men dan hel part. op dus; voor eene ve*ledeu handeling hel part. perf», soms liet part. op dus; b.v. hcec liberandarum 'ïhebarum propria lans est Pelopidce. Nep. De roem over de bevrijding van Tüebe is eigen aan P.
Aanm. i. Staal bij het Nederl. substantief een bijv. naamw. als attribuul, dan wordt dit in hel Latijn veranderd in een bijwoord; b. v. Lnbeo male adminislralie pru-vincice orguebalui. Tac. L. werd aangeklaagd over «leclit bestnurvan/,i,in wingewest
Aanm. ij. Hel part. op dus wordt op genoemde wijze niet in. den Noniinaticf gebruikt
SS8
§ rgt;07'. 0. Bij de werkw. van seien, liooi-on, bemerken (b. v. vicfcre, awJire enz.) en bij die, welke beteekenen voor-stollen (b. v. fu-gëre, pingére, exhibere, faccre enz.) wordt, in plaats van den Inf., het part. preesens gezet, wanneer men wil uitdrukken, dat men een wezen in eenen toestand ziet, voorstelt enz. ; b. v. viaeo redeiintem senem. ïer. Ik zie den ouden man terugkomen. Socratem audi» dicontem. Cic. Ik hoor S. zeggen. Xenophon fïieit Socralem «lispntantem, for mam Bei quceii nou oportere. Cic. X. laat S. beweren, dat men niet moet navorschen, welke de gedaante van God is.
Aanm. d. Slaat de InF. in het pissslef, dan mnct die bijbehonden blijven; b. v. hocralem Plato laudari luctl a Sacrale. Cic. P. laat I. prijzen dooi- S.
Aanm. 2. Bij de werkw. van liooren en zien zei men den Acc. cinn Inf. als men meer op de liandelin^ dan op den persoon zeiven lel ; b. v. repente conspiciunl alios super caput imininentes, alios vin, transire hosles. Liv. Plotseling Lienierken zij vijanden boven linnne hoofden en zien er anderen over den •weg gaan. Men kan ook zeggen audio alüjuem (of ex akquo) cum dicat; zie § 436, Aanm. ü. Bele-^kenl audirc: vernemen, dan staat daarbi j al lijd de Acc. enn» Inf., b. v. Ponipejos desedisse terrce motu andivimns. Sen. Wij hebben (vernomen) gehoord, dat Pompei in eene aardbeving verzonken is.
§ GOS. 10. a. Somtijds gebruikt men een «leel-vyoorcl met eene ontUenuinj;, waar wij zonlt;lex* met een substantief of zonder te, zonder dut met een werkw. bezigen ; b. v. llomani «oai auxilium of-ferunt. Liv. De E. bieden hulp aan, zonder gevraagd te zijn. Constat Aa-mam non. potenten» in regnum ultro accitum. Liv. Het is zeker, dat N., zonder dat hij het vroeg, op den troon geroepen is. Nullo monenle. Sen. Zonder dat iemand waarschuwt.
Aanm. Moest de handeling tegelijkertijd geschieden, dan gebruikt men het pari. prajsens; moest zij vooraf geschied zijn, dan gebruikt men liet pari. perfeelum; beide worden bij hel onderwerp of dc bepaling gevoegd of wel zij slaan als Abialivus ali-solutus.
lï. Als het hoofdvoorstel ontkennend is, kan men zonrter to ook Tertalen door nisi met een partieipinsn of een oicjstanrtijr-
Jieidsvoorstel ; b, v. nihil potest ecenire, nisi antccelt;teii-to. Cic. Niets kan er gebeuren, zonder dat er eene oorzaak voorgaat.
c. Na e3u ontkenDend hoofdvoorstel kan Kojiclt-n- te ook vertaald worden door qui non (of «min) met den Conj. ; b. v. Alexander nullum gentem adiit, quam non subjf.cerit. Just. A. is bij geen volk gekomtu zonder hot te overwinnen. Nullum inlermisi diem, c|uin aliquid ad te Hte-rarum darem. Cic. Ik heb geenen dag laten voorbijgaan zonder u iels te schrijven.
lt;J. aiondei* te kan ook vertaald worden door door ut non; b. v. potest Cornelius comlemnari, nt noi» Mar lus condemnetvr ? Cic. Kan men C. veroordeeleu zonder .M te veroordeelen?
e. Men kan het ook vertalen door atljoctievon of b^jwoortlen met ontUenneiKle lïetceUenis, zooals itiscius, ignarus, negligens, negligentcr, insperans of door andere adjectieven met nou ; b. v. Uamilca-rem sul cives inautlitutin damnarunt. Just. De medeburgers van H. veroordeelden hem, zonder hem te hooien. Vulpes in pvtevm dtcidit inscia. 1'haedr. De vos viel in den put, zonder dat hij er aan dacht.
t. Door sine met een smtosstantiei; b. v. sensim sine sensu atas senesait. Cic. Men wordt langzamerhand oud, zonder dat men het voelt. (Nooit sine met het gerundium.)
339
iZ. Door hoc of ncquo; b. v. Horatius Codes transnatal Tiherim ikoc arma diwiltit. Flor. II. zwemt over den Tiber zonder zijne wapenen weg te werpen.
h. Somtijds door met een ontlcoimciid woord ; b. v. cadcbalnr virgis cieii Romanm, qtinm intcrea nulla vox a'vi istius mittri audie-batur nin hrBc: clr.U Ronianns sum. Cic. Een Roraeinsch burger werd met roeden gegeeseld, zonder dat men een ander woord van dien ongelukkige hoorde dan ik ben een llomeinsch burger. Soms slaat de ontkenning in het Latijn in het hoofd voorstel ; b. v. Drwtntia amnü, cum aquce vim veil at in. gentem, iion tarnen ttavium t3s»t. Liv. l)e I) urance stuwt eene groote hoeveelheid water zonder bevaarbaar te zijn.
i. Soms kan men het ook vertalen door j^-ïusqiiMin {toordut) ■, b v, membris nümur, jji-iMsitiiiatn didicimus, cujus ea utUitaiis causa habcamus. Cic. Wij gebruiken onze ledematen zonder geleerd te hebben, tot welk nut zij ons dienen.
.SEJjPJfiVSJ.W.
§ £gt;0£». liet supimim is zooveel als een substantief van den 4de deel., dat slechts den .-Vc«. op imi en den Abl. op n heeft. Bij liet supinuin zet men geen bijwoord ter bepaling.
I § GlO. ;i. liet supinum op sirii heeft eene t»ocli*ij-\-onlt;lo J)c-
en vordert den naamval, die bij het werkw. staat, waarvan het afkomt; b. v. llaunihal piitrKini «Icïtonssiun macatm est. Nep. H. is teruggeroepen cin zijn vaderland te verdedigen. Sorvitum imi-ti-iljjiw ibn. Virg. Ik zal de huismoeders gaan dienen.
S). Men gebruikt het supinum op urn. om het «looi aan te duiden bij de werkw. van Ijowotrimyr (b. v. yaan, reizen, komen,) eu bij die, welke de oovscaulc eencr Sjowojjing' uitdrukken (b. v. roepen, zenden, ijelei-cten)-, b. v. ispoctiitn.»! veiiinsit. Üv. Zij komen om te zien. Ltice-drsmonii JgesUaum Tbellivtiinm misei'unt in Asiam. Nep. De L. zouden A. naar A. om oorlog te voeren.
Aaiim. 1. Dit supinum wordt soms gebruikt, waar wij een substanlief bezigen ; b. v. ducerc. Plaul. Op jaclit iiieüeiieineu. Ihilui' uunttsassi. 'Ier. Zij
wordl leu huwelijk gegeven.
Aanm. quot;1. ». Irc met liet supinum op mm heteekenl soms willen, zoeken le; h. v. cur le is perdilum? Ter. Waarom will gij u in liet verderf sloiicii;-' Men vindt dit niet bij Cicero.
b. Hiervan komt de onveranderlijke vorm amatmoi iri als futurum Inf. pass. ; in plaals daarvan kan enk/ore ul gebruikt worden. Zie ij 2(33.
e. Eenige suhstanlieven staan ook zoo in den Ace. met. ire; b. v. suppelws ire, le hulp komen; injilias ire, ontkennen ; exequias irc.iiemindj begrafenis bijwonen. ( Ve-?iuiii irt, le koop zijn; pessum irc, le gronde gaan.)
Aniiin. 3. lgt;ij /cslinarc, properure, accelcrare, malurare, haasten, staal de Inf., niet hel supinum.
Aanm. 4, In plaals van hot Supinum knn men (en als liet werkw. geen sup. heeft moei men) gebruiken b. v. letjali miUunlur tü paccm pelanl, of (/«i pacem pci inl, Uul pacem pelendtnn,) ad pacem pelendam, (pacem peiendi -vausa), pneis pelcndac causa, pacem pctiluri; zelden pacem pelen les, pacem pclcrc, de puce pelenda ol pacis pelendae.
{j GH. liet supinum op n heeft pasesiovo beteckenis, alhoewel men het in het Nederl. soms door het actief vertaalt.
Het staat :
1. bij de adjcctievcu, die bctcekeueii jjomalclfoli ji», jiioeilijlii
340
aanarenaanti, arootl, oujpeloofeiy k, sohandelUk, gt;voncllt;-i';
dus o. a, bij,
acerius, bitter, horrendus, ijselijk, miseratiUs, beklagenswaardig,
bonus, goed, incrediBilis, ongelooflijk parens, klein,
durus, hard, jucundu», aangenaam, proclims, gemakkelijk,
facili', gemakkelijk, lat us, vroolijk, pulcher, schoon,
difficilis, moeilijk, mentor ai il is, merkwaardig, turpis, schandelijk,.
honestus, passend, mirabilis, wonder, utilis, nuttig, b. y.
quod o|gt;tini)iiii faotu videbitur, facies. Cic. Gij zult doen, wat u het best om te doen zal schijnen, ld cllctu, yaa»» re facilius. Liv. Dat is gemakkelijker te zeggen, dan te doen.
2. Bij fns, geoorloofd, nctas, gruwel, ongeoorloofd, en soms bij opm ttt (Zie g 356, Aanm, 2.); b. v. si hoc fas» est clictu. Cic. Indien het geoorloofd is dat te zeggen. Ila dictu opus est. ïer. Zoo moet het gezegd worden.
f 3. Zelden bij «ligfims'. cn indigfnus (gewoonl. qui met Conj. Zie S 465,2,) ; b. v. nihil «liotti ttijgt;-iiiiin. Liv. Niets noemenswlt;iardigs.
4. Bij voor-classicke schrijvers soms op de vraag van-waai' ? ; b.v. oubitu surqat. Cato. Hij sta op. Obsonatu redeo. Plaut. Ik kom terug van het koopen van spijs.
5. Het sopinum natu staat bij grandis, major, niaximus, minor, minimus om den ouderdom aaa te geven; b. v. sum natu tnaximus. Ter. Ik ben de oudste. (Zie § 344,3.)
Aanm. 1. De meesl gebruikelijke sup. zijn: audilii, diclu, faclu, cognilu, visit, adilu; minder inlelleclu, invenlu, memoralu, Iransüu.
Aanrn. In plaats van dit supinuni kan men (of moei men als het werkw. geen supinum heefl) gebruiken :
den Inf. als onderwerp, vooral bij facile en difficile est.-, b. v. non /«» cile est invenire. Cic. Hel is niet gemakkelijk om te vinden. Id facere turpe non est. Cic. Het is niet schandelijk, dal le doen. De Inf. pass. komt slecbls bij dichters en latere schrijvers voor.
2. Men kan ook het werltw. in liet passief zeilen, en bel adjectief in een bijwoord reranderen ; b. v. non facile dijudicatur amorverus el f al-sus. Cic. Hel is niet gemakkelijk, de ware van de valscbe liefde le ondersclieiden.
3. Men gebruikt bet gerundium met ad; b. v. verbis ad audiendum jucundis uli potest. Cic. Hij kan woorden gebruiken, die aangenaam zijn om le honren.
A. Men verandert het werkw. in een snbstanUef en zet dal met hel bijv. naamw. in den mominatief; b. \. justw causce facilis est defensio. Cic. Het is gemakkelijk eene ^oede zaak ie verdedigen.
fgt;. of wel men zet ze in den Oen. of Altl. qaalitatis; b. v. decemviri erant rari aditns. Liv. Hel was moeilijk de tienmannen te genaken. Oppidum eral difficüi adscensu. Cic. Hel was moeilijk de stad te beklimmen.
6. Men kan ze ook bij habere in den Acc. zeilen ; b. v. illa excogiluti-oneni non babent difficilcm. Cic. Hel is niet moeilijk, dal te verzinnen.
7. Men kan ook een deelw. gebruiken; b. v. decemviri colloqnentibns érant difficiles. Liv. Het was de moeilijk de tienmannen le spreken.
8. Of een substantief, dat van een werkw. is afgeleid; b. v. Macedonia, quam divisni facilis est. Liv. Hoe gemakkelijk is hel M. te verdeelen.
9. Men vindt ook bij dichters en latere schrijvers den Inf. pass. op deze wijze; liber facilis est legi, hel boek is gemakkelijk om le lezen.
10. Men kan ook hel werkw. in het actief omzeilen op deze wijze: facile per-■pexl at luis titleris. Cic. Hel is mij gemakkelijk geweest, uil uwe brieven op ts maken enz.
341
§ S13. Het g^erunclium drukt de handeling van het werkw. uit iu «leu vorm van een verbogen substantief run het onzijdig enkelvoud. Het heeft mie lgt;elt;lventlo of onsevfdljfe beteekenis, gelijk het werkw., waarvan het afkomt, en vordert ook den naamval, dien dit laatste vordert.
Aanm. 1. Somtijds staat het gerundium (schijnbaar) met passiovo beteekenis ; b. v. frequenüa convenit ccnsondi causa. Cie. De menigte komt bijeen om door den censor opgeschreren te worden.
Aanm. 2. Als men het gerund gebruikt, vooronderstelt men, dat de handeling nog niet volhraclit is, anders gebruikt men het part. perfectum ; b. v. Bpaminondas itudioms erat an.lt;lieii«U. Nep. E. was begeerig om te hooren. Homerus fuit ante Romam contlitam. Cic. H. leefde vóór het stichten (de stichting) van Rome.
f § £313. I. Wanneer het gerundium den A.cc. als -voorwerp vordert en daarvan vergezeld is, dan kan men in plaats van het gerundium deze wending gebruiken : a. men plaatst het -voorwerp van dat gerund, in den naamval, waarin het tforunrt. zou moeten staan;
1 b. in plaats van het gerund, gebruikt men dan het part. op «luts, «la, lt;lum, hetwelk dan in geslacht, getal en naamval overeenkomt met voornoemd voorwerp ; dit part. heet men ook 4joriiii«livii.m; het verliest dan de beteekenis van moeten.
o. De persoon, die de liantlclingf -verricbt, komt in den Datief, of wel, wanneer er dubbelzinnigheid zou ontstaan, in den Abl. met n of afr, b. v. consilium capiendi urhem wordt omgezet in consilium urbis capicnlt;lfe; lt;/lt;; contemnendo res in lt;1 e conteninentlis rebus; in spernendo voluptatem in in spornentla -voluptate.
2. Bovengenoemde omzetting moot geschieden, als het gerundium van een voorwerp vergezeld is cn in den Datief moest staan, of in den Acc. meteen voorzetsel; zij heeft grewooniyic plaats, als het gerund, in den -A.bl. moest staan mot een voox*asotsol; b. v. materia est idonea eli-oionrtis ijjnibns. Sen. (Voor eliciendo iff nes.) liet is eeue stof geschikt om vuur voort te brengen. -Axl connoctonlt;Jas amieitias. Plin. (voor ad connectendim amieitias.) Om vriendschappen aan te knoopen.
3. Genoemde omzeiling mag niet gesehicden;
a. indien hel voorwerp van hel gerund, niet een subslanlief of een persoonl. voornw., maar een onzijilis adjectief of een ander voornw. is; b. v. ars vera ei falsa dijudicandi. Cic. De kunsl om hel ware van hel valsche le onderscheiden. lialio ailqnid agendi. f.ic. De manier om iels le doen. Men kan echter de omzeiling bezigen, wanneer helonzijdig enkele, van hel adjectief een algemeen, abslract denkbeeld uiidrukl, zooals verum, honestwn_ rectum enz.; b. V. cupiditas veri inveniendi.
b. Men behoud! ook nog den Ace. van liet voorwerp, wanneer daprbij een snbstantief als bijstelling slaat Ier vertaling van ons als; b. v. lio»tem*e lalendo. Door zich als vijand bekend le maken. Zoo ook in snnm cniqne retribu-endo. Cic. Door aan iedereen hel zijne le geven.
c. Wanneer verscheidene uilgangen op orom naast elkander zouden moeten komen.
d. De voemw. mei, tol, tal, worden nool^raet den (Senitier van net
Gerundivum in hel vronwelijk of in hel meervond gebruikt; men zegt do» niet b. v. tui videndoe of nosin videndorum cupidus. Men laai dan den Ace. staan (b. v. cupidus sum te vtdendi) of men gebruikt bet pari. in den Genitief van hit
342
mannelijk ook voor Iicl vrouwelijk en hot meervoud; 1gt;. v. tni vialeniti (voor ri-
denda;) est cnpia. Plant. Er is gelegenheid om u le zien. Vi-stri adliortandi causa. Liv. Om u aan le sporen.
Aanm. Op dezelfde wijze staat het gerund op tli met een snl»sf«nlt;ief
in den Crenitief meervoml in plaats van in den Ace.; h. v. /;(i! exem-plornm eligendi pileslas. Cic. Er was gelegenheid om voorbeelden te kiezen,
sfnntn. 2. Over lt;ic vertslinp ran werkw., die io het Nederl. bedrijvend en in liet Latijn onzijdig zijn, zie § 502, 2 en .158, Aaum. 2.
\ ^ r,l i. De Grlt;3iiitigt;-us van liet gerundium en gfot-«iilt;livni«
staat :
■. ;i. als -vooi'werp bij siiïgt;stantloven en alt;ljectiegt;'en ; zie
$§ 278 en 279.
Tgt;. bij causa, en eratia; zie §274.
c. bij vox, nomen, -vet-bum enz. ; zie § 283 ; b. v, sirs vi-Cic. De kunst om te leven. Rominn tgt;t;llalt;ilt;li Caes.
Mensclien begeerig om oorloü; te voeren. Multi sunt oiiyiïli Tgt;oIlot-ij tn jjerenclofiim. Cic. Velen zijn hegeerig om oorlog te voeren. Quidam canes venaiKli gratia comparatdur. Col. Sommige honden schaft raen zicli aan om te jagen. Triüe est nomon ipsum ciirotxïi. Cic. Reeds het woord ontberen is treurig. Dno genera liheralitaüs sunt : unnm «lam«li ïgt;etielicii, alterum irotltlomli. Cic. Er zijn twee soorten van vrijgevigheid .• de esne bestaat in het bewijzen eener weldaad, de andere in het vergelden.
/1(7»)». 1. Soms schijnt de Inf. met een voorwerp in plaats van het 'gerund te slaan, hij wordt dan gebruikt ;
a. als ontlovworj* van het voorstel ; b. v. omnia von-tlero mns ei-at. Sail. Alles te verkoopen was oen gebruik. (Miar rnoi Bdudendi, het ge-brnik van te verkoopen.)
I). als het substantief met est de beteekenis heeft van een werkw., b. v. con-siHtim crat (d. i. ddcrsoertmt) 0(gt;nt3n.u!itquot;0 helium.. Liv. Men was voornemens den oorlog voort te zetten. Tenp-t.s est, (d. i. npporlnnnm est, oporiel) ali'iuid lt;iice.i-o. Cic. Het kcint nu gelegen, iets te ïeggeu. Maar tempus est abeundi, de tijd om heen te gaan is daar, en zoo altijd als bij tempus een adjectief sta:it.
e, Ds Inf. staat gewoonlijk bij consilium capere en bij stat mild lenttn-iia ; b. v. ipsi ssntentia stetit Italian potei-ö. Liv. ][et stond vast bij hem naar I, te gaan. Consilium, cepit ontnem u se equitatim «limittoi-o. Caes. Hij nam liet besluit om de geheele ruiterij weg te zenden. Zie § 496,3, Aanm. c.
Janm. 2. Bij latere schrijvers vindt men en gratii sams uit^elatRn; b.v. n* id atisnfandi 'd. |
riusa) m# facero nxisUtnvs. Ter^ O.n u le vleijsn. Pacuni itt innitteii-l.ia dtlulia iii (.1, i. c%ult; x) ceuera nt ' Tac. Om de aanklacht le verzuimen.
Aanm. 3, De «enitiva* van het geninilivunt wordt som? met of zonder esse gevoegd bij een substantief in de beteekeuis van iets bijilra^eit tot, verstrekken tol; b, v. regiam imperium initio ♦•.(»nservan,l:e li^ertatis' fuil. SjII. Het koniukl ik gezag strekte in den beginne tot belioud dar vrijlieid, Sylla omnia retinendse domiinatiunis honesla aestimat. Sail. S, houdt alles voor eerlijk, wat strekt om de heerschappij te bewaren.
Aanm. 4. Snms k^n nd met den Acc. van het Gerundivum 8ta:.n bij date cnpinm, facul/atem, signum causa at.itm. b.v. hi* f-irultnlem ad to aere alieno UïeranJos deii. Cic. ik hül» lit*n e-n middel rce-vtn um hunne schulden te vuldoen.
343
j I niS. Het sjcruncliiim en tjtM-iiiuHvitin staat in den Xgt;aticf om het «loei, de bostcnmniziquot;; niin te duiden.-
1. Bij acljeotie-ven, die eene tot iets aanduiden, zooals par, impar, aptus, uti/is, inutHis, habilis, idoneus, nccommodatvs enz.; veelal echter staat bij deze adjectieven de Aec. met ad (doch niet bij par)-, b. v. charta cviporetica est imitilifs sorihlotitlo. Flin. Vloeipapier is niet dienstig om te schrijven. Liyuum aridum materia est idonea, elicion-«li» ijjnltnis. Sen. Droog hout is een stof geschikt om vuur voort te brengen.
2. Bij eenige werkw., als: praeesse, stud ere, opernm dare, intentum esse, dicm dicere, creare, loam capere, svfpcere, satis esse, deficere, deesse, tempus impcn-dere-, b. v. jgt;rixoess» agpi-o ool«-»ilt;lo Cic. Gesteld zijn orer het bebouwen van het land. Consul placimUis lt;liis lt;lat operam. Liv. De
consul geeft zich moeite om de goden te verzoenen.
3. Bij oss© in de beteekenis van in staat xvjii tot, zelden in die van «ïï«;iilt;-ii tot; b. v. Magius solvciilt;lo non crat. Cic. M. was niet in staat om te betalen. Amhitiones overtemleo r-eipwljlics© solent esse. Cic. Heerschzuchtige pogingen strekken tot ondergang van den staat. (Hierbij staat steeds het gerundium in plaats van het gerundivum met eenen Accusatief.)
4. Bij sommige siilgt;stantiogt;-«ii, vooral bij titel» en anVbtsna-men staat de Datief van het {jorun«quot;livT»*n om het «loei aan te duiden, waartoe zij bestaan; b. v. decemviri loggibus tsci'lbenclits. Lir. Tienmannen, die de wetten moesten schrijven.
Annm^ Latere schrijvers pehmiken deo Dalief van het gerundivum ook hij .mderc uitJrukkingon om een doel aan te geven; It. v. Germuuirua Cnecinnm ilislruheuilo hosti tnisit. Tac.
§ £510. J)c Acciisativ«» van het gerundium en gerundivum is slechts gebruikelijk bij de voorzetsels silt;I, om te, inteiquot;, onder, gedurende, ob, wegens^, zelden en slechts in enkele wendingen bij ai)t«, in en circa; b. v. alt;l tliüvceiiduiii propensi snmui. Cic. Wij zijn geneigd om teleeren. Galli iiitoi- aocipicnlt;liim aurum ca-si sunt. Liv. Dc (ialliërs zijn gedood onder het entvangen van het goud. Qua; ante cmiditam comlen-«lamvc urhem traduntur. Liv. Zaken, die verhaald worden uit den tijd vóór de stichting der stad.
Aanm. i. Het gerundium en gerundivum mei ad drukt een «loei uil; het slaat liij dc werkw. van beweging, liij incilare, impellcre, creare, /onnare enz. Een ontkennend doel wordt eeliier uiel uitgedrukt duorrtd non, maar door ne niet den Con-juiietief. Ook staat ad bij substantieven en adjectieven ais aptus, idoneus, jialns, cdu-calus enz.
Aanm. 2. Bij interest, cr bestaat onderscheid, staat inter mot den Infinitief; b- v. inter optime valere el aigrotare vihi! prorsus dicehant interesse. Cic. Zij zeiden, dat er geen onderscheid bestaat tussebcu gezond en ziek zijn.
S De A-blatief van het ^oruiKlinm en
staat:
1. als Ablatief van middel of ■wcx-ktuij»- waardoor, of als wijze, waarop iets geschiedt; b. v. ni/til ajyendo //amines male agere discunt. Col. Met niets te doen leert men kwaad doen. Injurias fei'endo majorem lau-dem quam ulciscendo meremnr. Cic. \V ij verdienen grooteren lof door het verdragen, dan door liet wreken der verongelijkingen. Mcvjin dandiss quam acoipieudiH beneficiis amicitias parubant. Sail. Zij maakten zich
LL,
344
vrienden meer door het geven, dan door liet ontvangen vv.n weldaden. I 3. Bij de voorzetsels algt;, ox, «lo, in, zelden bij oum en pi-o; b. v. in sponi«nlt;lfi voluptate virtu/t rel maxime cernilur. Cic. In het verachten van het zingenot vertoont zich vooral de deugd. Epicurus nihil «lo dividondo docet. Cic. E. leert niets over het verdoelen. Pro vapn-lanrto. Plant. Yoor bet slagen krijgen.
Aanm. 1. Het gerundium slaat ook, als slechts op het begrip of den vorm van het werkw. gelet wordl: b. v. discrepat a timendu confidere. Cie. Betrouwen verschilt van vreezen. Ex providendi» est appel lala prudenlia. Cic. Prudenlia koml van providere.
Aanm. 2. Dij conlenlus staal, doeli zelden, de Ablatief van het gerund. Bij eenen compitraUer slaat nooit liet gerundium, maar wei het s^rundivitm als tweede lid der vergelijking; b. v. nullum officium rel'f-i-euiln g-ratia magis neccs-sarium est. Cic. Geen plicht is meer noodzakelijk, dan die der dankbetuiging.
§ SIS. De bijwoorden zijn onveranderlijke woorden, welke dienen tot bepaling van een -wex'lcw. met voll. beteekenis, een iilt;1 jeetiof of een toijwoorlt;l. Zie §§ 147; 347, 6; 376; 315; 380.
Aanm. ■!. Een bijwoord wordt soms omschreven door mndns; b. v. pélo a te majorem in modum. Cie. Ik verzoek het u op liet ernstigste, ^linini in modum gaudere. Cic. Zich ongemeen verheugen. Evenzoo dient soms genus; b.v. in hoe genere, hierin; quo in genere, waarin; qenere quodam, eenigszins.
Aanm. 1. a. Sommige bijwoorden uit het Nederl. worden in het Latijn vertaald door een werkiv. of een voorstel; b.v. vermoedelijk, verisimile est; gewoonlijk, sold] niet meer, desitwre; gaarne, volo; liever, ynalo; enz.
§ Git». Over het gebruik der bijwoorden van t\jtl valt hot volgende op te merken:
1. si tuin beteekent toon, wanneer dit gevolgd is van qmim in de beteekenis van ah: tuin ipsicm quum, juist op den tijd als; ook beteekent liet daarop; etia.ni tum beteekent nogj wanneer van verledene dingen sprake is;
lgt;. nn in de beteekenis van toon, op dat oo^onblilc, wordt vertaald door tum of tune; nu, op dit oogenblik is nunc; nu no}gt;-is adhuc.
c. nu, van nu at is jam (ook reeds); slaat bij Jam eene ont-ïtonninjy, dan beteekent het moer; nihil jam, niets meer; meer in da bet. van daarenboven, daarbuiten wordt bij een ontkenning vertaald door amplius; nihil amplius opto, daarbuiten verlang ik niets.
d. nu eens — dan eens wordt vertaald door viodo — modo-, nunc — nunc-, tum — tum-, jam —jam; simtd —• simul. Tum — tum beteekent ook hetzij — heizij ot deels — deels..
§ £gt;30. Zoo wordt in het Latijn vertaald door sic, tam, ita, tantope-re en adeo.-
1. Sic, zoo, op die wijze, staat nooit bij een adjectief; veelal wordt het gebruikt in plaats van talis-, b. v. tsic est. Ter. Zoo is het. Sio vita erat. Ter. Zoodanig was de levenswijze. ^Vlw wordt na sic vertaald door ut.
3. Tam wordt meestal bij adjeeticvon cu bijwoortiiMi zei-
345
dun bij U'crbv. gebruikt; b. v. tam at ra. Ter. Zoo zwart. Tan» mane. Ter. Zoo vroea:.
3. Ita kaa gebezigd worden bij alt;l jectieven, -worltw. en by-quot;woortlen.
a. Ita wordt, gelijk sic, gebruikt met ut otn te -vor^oiyken; b.v. ut magistratihus lege*, ita populo prmunt maghtratus. Cic. Gelijk de wetten boven de overlieid. zoo staat de overheid boven het volk.
Ttgt;. rta (ofsic) ut drukt soms een te^onstolliagr uit [en beteekent dan wel is waar —maar; b. v. ut errare potuUti, sic decipite non potuUse, quis non videt? Cic. Gij hebt u wel kunnen vergissen, maar wie ziet uiet in, dat men u niet heeft kunnen bedriegen?
0. Ita wordt soms gebruikt om te boporlcon in de beteekenis van ontler -voorwaardo, slechts in zoover, met lt;1at tre-quot;voljj-; b.v. ventri imp?ratores ita triiinipharunt, at ille pulsus superatmque rerju'irtt. Cic. quot;Uwe veldheeren hebben op die wijze gezegepraald, dat de verdreven en overwonnen koning bleef regeeren. Zie 5 533, 4.
4. A.lt;leo wordt bij :nl j , werl«w. en lgt;ü veoortlon gewoonlijk slechts dan gebruikt, als er iit op volgt; b.v. vultu adeo modesta {erat], ut nihil snpra. Ter. Zij was zoo zedig in haar gelaat, dat niets daarboven gaat. Soms staat het seouder ut als «oozeer, veeleer; b. v. id adco mea facilitate, quam utla alia mea culpa contigit. Cic. Dit is veeleer door mijne toegevendheid, dan door eenige andere fout van mijnen kant geschied.
5. TantopBr© staat bij werlcw. in de beteekenis van zooKeor; bij adjoctieveix staat het zelden, cn is ilan altijd gevolgd van ut.
§ £5£2X. Ons Nederl. name lij li; wordt vertaald:
1. door nam of enim, wanneer hetde beteekeni»heeft van want, en liet een SjeHeolen ziu aanhaalt; b.v. incidit in eamdent invidiam quam pater suu.t. IVam decern annorum exsilio mulctatus est. Nep. Hij is ten prooi geweest aan dezelfde afgunst als zijn vader.- hij is namelijk voor tien jaren verbannen.
3. Om een enkel begrip te verklaren gebruikt men dico of inquam achter het verklarende woord, of men laat het onvertaald, indien men zonder nadruk spreekt; b. v. homo ad duas res, ad intelligendum et agendum est natus. Cic. De menscli is geboren voor twee dingen, uamelük; om te begrijpen en te handelen. Zie § 238, Aanm. 4. Men kan ook id est of lioc est gebruiken, vooral als namelijk bij een woord staat, dat door een tusscheu-voorstel bepaald wordt; b. v. hodie, id est Kal. OctoBr. Cic. Heden, namelijk den Isten October. Bic am de eo prins, quod apxid vos plurimum valere debet,hoe est, de voluntale enrum, quiSus.... Ik zal het eerst spreken van datgene, wat bij u het meest gelden moet, namelijk: van den wil dergenen, die enz.
3. IVameiyk kan ook soms vertaald worden door scilicet, videlicet, itimirum, quippe en uempe.
a. scilicet en videlicet duiden aan, dat Iets vanzelf spreekt, zooveel als ongetwijfeld, natuurlijk, b. v. nunc dicam da ruluptate, nihil scilicet noci. Cle. Nu zal ik van het zingenot zeggen, namelijk (natuurlijk) niets nieuws. Dikwijls staan zij irouisclt; b. v. id populus curat scilicet. Ter. Nu ja, het gansche volk bemoeit er zich mee!
lgt;. uimirum is uainel(,illt; of zonder twijfel.
«. lt;iuipxgt;u is icel te weten-, b.v. mooet m7 lt;j uippe linnen curirc. Cic,
346
l)e glans namelijk van het liof verbaast mij.
tl. nempo beteekent ja teel, natuurlijk, zenaer inijjel, met 7caar, na-melijk-, b. v. scio quid velis, nempe 7ne nine ahire. Plant. Ik weet, wat gij verlangt, namelijk, dat ik heenga.
4. Soms wordt namelijk vertaald door b. v. sed meJiercule, id
nunc se causa hahet, videtur esse veristima, Cic. Zooals het namelijk nu met de zaak gesteld is.
Aanm. Over quidem valt het volgende op te merken:
k. het dient om te versterken en den nadruk op een begrip Ie leggen in de beleekenis van wel, zeker, zelfs, ten minste-, soms slaat het bij certe, profecto, sane; b.v. Flacco idinam aliquando gratiam rejerre possim its? Habebimus quidem semper. Cic. Och dal wij eens aan Fl. onzen dank kunnen betuigen. Dankbaar zullen wij gewis steeds zijn. Nobis vero placet et vthementer quidem. Cic. Het behaagt ons, en zelfs ten zeerste. Catonem (jiiis noslrorum oralorvm, qvi quidem nunc sunt, legitl Cic. Wie van onze redenaars, ten minste van de nu levenden, heeft Cato gelezen?
k. Somtijds dient quidem om in tegenstelling van iets, wat voorafgaat, iets te verzekeren in de beleekenis van maar; b.v. cogitatione inter se different, re qui-dem coptilalce simt. Cic. In de gedachte versciiilleu zij, maar in werkelijkheid zijn zij onderling verbonden.
c. Ook staat hel in bet voorafgaand lid in de beleekenis van wel: gewoonlijk wordt dan vóór quidem een voornw., ingeschoven, indien bel gevolgd is van sed; •b. v. ludo et joco vti illo quidem licet, sed turn, quum gravibus seriisque rebus sntis/ecerimus. Cic. Wij mogen wel spelen en schertsen, maar dan, als wij ernstige zaken afgedaan hebben.
d. lt;iuidem mag niet gebruikt worden, als ketzelfde praedicaai in bel eene lid kevestigd en in andere ontkend wordl; men moet dan in bel Latijn liet prffidicaat herbalen; b. v. hac ad quoddam tempus cohcerere possant, semper nutem nulla modopossunt. Cic. Deze dingen wel cenen tijd samenhangen,ma3r niet altijd.
e. equidem komt bij Cicero slechts voor met den isten pers. enk.; bij latere tchrijvers ook mei de andere personen.
*• siquldem wordt gebruikt als een fcevestiging van het voorafgaande in den vorm van een voorwaarde wordt voorgesteld; b.v. gratulor Bojts nostns. siqnldeni salubres fartas sunl. Cic. Ik wenscb Bajae geluk, nademaal het heilzaam geworden Is. Si quidem beteekent ook indien ecliter; b.v. si quidem mihi regnum delur. 1'laut. Indien men mij echter een koninkrijk geeft.
^ £5S2£3. Om een verinocrten, eene onzckerlieicl uit te drukken bezigt men fortasse met den Iri«t. of loi'sitan met den Coiij* Zie § 447, 3, Aanm. 2. In plaats van fortasse vindt men ook foriassis, en in plaats van forsitan bij dichters for san. Forto beteekent door toeval, toevallig-, staat het bij si, nisi, ne num, dan beteekent het wellicht. Forte fortnva, 'J'er. (van fors fat tuna), beteekent lij geluk, door een groot geluk. Ilund seto an wordt gebruikt in de beleekenis van wellicht om de uitdrukking te verzachten; b. ?. tir sapientissimus atque liaud scio aix omnium pra-stantissimus. Cic. Een zeer wijs man en misschien de voornaamste van allen.
§ 1. Het gewone oii tltt'iiniiitj-H-wooivi in het Latijn is
non.
3. In plaats van non gebruikt men somtijds liautl; dit plaatst men zelden bij wefkw., meestal bij adjeotioven en by woorden om daaraan «ene tegenovergestelde beteekenis te geven, benevens bij sine; b. v. hand magnns, klein; hand satis, te weinig.
Wordt een ontkenning? tefifenovor een toevestigfing' gesteld dan gebruikt men nooit baud, maar steeds non; b.v. non r.iaqms, sed pareus} non modo sed, niet alleen maar ook.
347
3. In plaats van non kan men gebruiken:
a. soms bij wei'lcw., zelden bij adj. nihil, volstrekt; öob nrtUtï-«liinm, noquaquntn, 1). v. Pompejüs beneficia Mo legis iiiliil utitur. Cic. P. maakt van die guustige beschikking der wet geert gebruik.
b. milliisi gevoegd bij het onclorworp; dit echter niet als de ont-kenning alleen bij een adjectief behoort; b. v. Se.xtus ab armis iiulliiH dil-cessit. Cic,. S. legde de wapenen niet neer.
o. minus of miniiu»; b. v. nonnnnquam ea, qua pree*
dicta sunt, miuus ecminnt. Cic. Het voorspelde geschiedt somtijds niet. Hi tniuli» — Jit is zoo niet — dan ten niinsU\ b. v. wi ininiiM supplicio af-fici, at cuslodiri oportehat. Cic. Zoo hij niet moest gedood, dan moest hij ttH minste in bewaring gehonden worden.
4. Ia plaats van tioci wordt ii«gt; gebruikt bij eenen ontlcctiinontloni ■wonsici», een gt;'oi-lgt;olt;l, bij de werkw., die beteekenen boworUon dat iets niet geschiede, en in lt;liim no enz.; (Zie 448, 2 en 4; 472 eu 458). Dit ne komt ook voor in nlt;; — (waarvoor ook neo alleen kan staan) zelfs niet, en ncrfnin, laat staan dat; b. v. ir/navun equus no catc ri
concitari potest. Curt. Een moedeloos paard kan zelfs niet met do ■ sporen aangezet worden.
Annm. 1. In het Ncderl. wordt hij vragen en uilrocpingen soms tiiel gezel, zonder dal daarbij aan een ontkenning gedaclil wordl; b. v. weet gij niel, waar hij is? Wat kan ons al nici overkomen? I)it niel blijft in het Li lijn unverlaald; h. v. quam tnul-los scriplores rerum suarum Mexcmder sccmnImhuisse dicMnr. Cic. Hoeveel geschied-Fchrijvers zijner daden zegt men niet, dal A. bij zich had. Moet er eene werkelijkd ontkenning uitgedrukt worden, dan bezigt men een onlkenningswoord; Zie 43G.
A'iiun. 2. HJiet nliet*n — manr ook wordl ver'aald:
a. sonitijds door qutini — tmn; zie § 4.!i6, Aanm. 7.
h. door non motto — sed of non inotlo — verum, non tantitm — sed, als nien van liet Kcoolere tol hel kleinere overgaat; b. v. bonus vit non inoiio fiicere, sed ne cugilnre quidem quidquam audebil, quod tion audeat prlt;edicare. Cic. Do brave zal niel alleen niets durven doen, maar zelfs niets durven denken, wal bij niet durfi zeggen. Hel ISederl. niet alleen niet wordl dan gewoonlijk vertaald door non modo, niel door non modo non. maar ook niet wordt vertaald door sed ne — quidem» In plaats van non modo—sed vindt men -ook non dico of non dicam — sed. Zie Aanm. 3.
c. door non modo — sed etiam, als men van het kleinere tol bet grootere overgaat; b. v. Tullus non modo proximo regi dissimilts, sed fero-c.ior etiam RontuL' fuit. Liv. T. was niet alUen niel gelijk aan den vorigen kuning, maar nog woeslaardiger dan B. In plaats van cliam staat dan siinisrt. Vergelijk. Aanm 5.
.■Ianin.^ 3. Kon dico en non dicam, ik zeg niel, ik zou niel zeggen, worden gebruikt, wanneer men wil aanduiden, dal de uitdrukking, die men bezigt, niel passend of Ic zwak is; b. v. quid est enim nuntis, in»n «lico oraloris, sed hominif. Cic. Wal past minder, ik zeg niel aan den redenaar, maar aan den mensch. Wc dicam, om niet te zeggen, wordl gebruikt, als dc spieker eene uitdrukking als te sterk wil aanduiden; b. v. crudelem Castorcm, ne dicam scelernlurn el impiuiii'. Cic. Welke wreedheid, om niel le zeggen misdadig op/.et en goddeloosheid bij Castor.
Aanm. 4. a. De ontkennende vooniw. en bijwoorden dat niemand, datnoolt, dat niets, enz. worden in het Latijn vertaald door ne •luis, ne ullas, neun-quam. ne nsquam enz. (Zie § 434, 4, Aanm. l).
b. Evenzoo nooit Iemand, nooit iets, nergrens Iemand enz. doop nemo nnquam, nullns unqouin, nilill unquam, uiltil nsquAnt enz.; b. v. ita sum atfliclus ut nemo unquam. Cic. Ik ben zoo terneer geslagen, als nog nooit iemand geweest is.
c. Ook neqne of nee qulsquam, nee ullus, nee urtquaci^ nee unquam enz. voor el nemo, et nuilus,et nunquani enz.; b. v. neo usqnam discedebam. Cic. En ik ging nergens been. Behoort echter de ontkennlngr slechts
Mit
MS
liij wn woord of één deel van lift voorstel, dan gcbnilkl men elt; non, el ue-ino enz,; zoo onk in tesenslellingen {en loch niel.) en in verbeteringen (en nicl veel weer)-, b. v. habehil igilur linguam et non loquitur. CAe. Hij zal (lus een long hebben en tocb niet spreken.
Annm. S. modo non en tantum non belcekenen Isijna; b. v. nuntii af/ei rebnnl tantum non cnptnm Loceclaemonem esse. Liv. Er werd geboodschapt, dat L. liijna ingenomen was. Modo non manies auri pollicens. ïer. Bijna gouden bergen belovende.
Aanm. G. Bij adjectieven en bijwoorden heeft non tin de beleekenis van iveimg, niet zeer; non item dient om eene tegenstelling uit te drukken; b. v. simulacra prn-clara, sed non Ita antiqna. Cic. Beelden wel mooi, maar niet zeer oud. 0 speclaculuw, tmi Crasso jucundum, ceteris non item. Cic. Een schouwspel aanga naam aan C. alleen, maar niet aan de anderen.
§ BfS4. ]. T-we© ontkenningen in hetzelfde voorstel, maken den zin l»evestierenlt;l; b, v. non ignore is zooveel nis scio; non inferior is gelijk aan par of superior.
2. Als non vóór nihil, nullus, nemo, nnnguam, iwsquam staat, dan be-Tesligt het tfecleeltoiyi« en onbepaaltl; staat het ad»tex- die woorden, dan bevestigt het g;elieel en al en met Icraoht; zoo is niliil non, alles, non nihil, iets,
nullus non, nomo non, ieder, non nullus, nonncmo, menigeen, tui1 ii(mi non, altijd, non nnuquam, somtijds,
nusquani non, overal, non nusquam, ergens;
b. v. ncmo non henujnus est sui judex. Sen. Ieder beoordeelt zich zeiven met welwillendheid. In ipsa curia non nomo Jiosiis est. Cic. In het ramls-paleis zelf is menige vijand. Non possim non is ik kon tikt nalaten, ik moet Nee — «o» of neque — non beteekent ook, en inderdaad; nee non bij dichters Is en.
Uilzondering. Twee ontkenningen lalen den zin ontkennend ;
4. Als ne — qnidem volgt op een voorafgaande ontkenning; b. v. nnn-qnam Scipionem ne minima quidem in re offendi. Cic. Ik heb. S. nooit be-Icedigd, zelfs niet in de minste zaak.
ü. Als eene alg-emeene ontkenning met nemo, nihil of non vnorafijaat en dan nee — vee of neque—neque bij de afzonderlijke leden staal: b. v, niliil est Ulo mihi nee carius nee jucundius. Cic. Niels is mij noch dierbaarder, noch aangenamer dan hij.
3. Nihil, non, nunquam non en nusquam non blijven ontkennend, als zij door eenen Infinitief van elkandergescheidenzijn; non nihil, non nemo enz., als zij g-e-sciieiden zijn door een ander woorfl; b. v. nihil agere: animus non potest. Cic. Niels doen is niet mogelijk voor de ziel. Mihi liber esse non videtur, qui non ali-quando nihil agit. Cic. Mij dunkt niel, dal hij vrij is, die niel eens niels doet.
4. Zelden vorden twee omkenningen gebruikt om met krsckt Ie onlkennen; b. v. debebnl Epicratcs nullum nummum nemini. Cic. E. was niemand een roo-den duit schuldig.
Over de plaats van hel onlkenningswoord zie § 546, 14.
§ SSS. De -vrngyenclo voorstellen (Zie §5 221—225 en 449) worden in het Latijn op de volgende wijzen uitgedrukt:
1. De -woorclvrag'on worden aangeduid door een vragrenti -voox-nw. of Injwoovrt ; b. v. quoe amicitia potest esse inter int/ratos ? Cic. Welke vriendschap kan er tusschen ondankbaren bestaan ? Quo-ijnodo id pradici potest ? Cic. Hoe kan dit voorspeld worden ?
Aanm. In plaals van hel eenvoudige vraagwoord slaat soms eene omschrijving met* quia est qui, quid est qnod,quid est enrenz., h. v. qnis est qui ar-
bitretUrl Cic. Wie oordeelt ?
.§-SSO. Een reohtstreeksclie asinsvraafp kan omtwy-
349
fol ol'vorwotuloritijj uit te drukken zonder vraagwoord slaan ; mcu plaatst dan het -woord, waarop de klemtoon ligt, -voorop. Op een bevestigende vraag verwacht men dan een ontkennend, op een ontkennende vraag een bevestigend antwoord ; b. v. infdix est Fabncius, quod rus sum* fodil? Sen. Is P. ongelukkig, omdat hij zijnen akker bebouwt. Tu non iu-idiigis, te querelis nihil proficere ? Cic. Begrijpt gij dan niet, dat gij met uw klachten niet verder komt.
! § SST'. Een r«5clit»tr©ok»fjHt5 ooulortijfo ^insvrtiasf
wordt uitgedrukt met belmlp der vraagwoorden no, num, soms ixn oi, bij eei;e ontkenning, nomio. In plaats van num staat soms numne, numnam, iiMm-quid, ecquid, nnmquirlnam, ecquidnam. Over het gebruik dezer vraagwoorden valt het volgende aan te merken:
d. TNTe wordt gevoegd achter een wooi'tl, dat den klemtoon heeft; voegt men het bij het -\verkwoor«3,dat dan voorop geplaatst wordt,dan drukt men daardoor uit, dat men over het antwoortl onaieker is; dit antwoord kan dan bevestigfeml ot oiitkonnend zijn; bij een a.ndor wooimI gevoegd, geeft het meestal vorwonderingr of twijiol te kennen, of; het duidt aan, dat men een ontkennend antwoord verwacht; b. v. ubi aut qualis est tuamens? potesne dicere ? Cic. Waar, hoedanig is uw verstand? Kunt gij het zeggen? Mundumprater fiunc, unquetmne vidisti ? Cic. Hebt gij ooit een wereld buiten deze gezien?
Aanm. 1. Komt in liet vragend voorstel mei ne een der voornw. of bijwoorden quisquam, tillus, unquam enz. voor, dan duidt het aan, dal men een outkennead •antwoord verwachl; 1). v. esfne quisquam Innlo inllUus errore, ut sibi se tlla scire persuaseril. Cic. Is er wel iemund opgeblazen genoeg om in zijn dwaling Ie meenen, dal bij dat weet?
Aannt. 1. Aiu lui slaat voor nis ie tu? meent gij? is dal u ernstig gemeend?ila.net iione verol itane est'! itone tandem? is; zoo? is hel waar?
2. IVum wordt gebruikt als men een ontkennend antwoord verwacht; b. v. num eloquentia Plutoncm superure possumus? Cic. Kunnen, wij P. wel in welsprekendheid overtreffen? Dtum ipsum nuinno vidisti? Cic. Hebt gij God zelveu gezien ?
Aanm. Ecquid slaat soms in plaats van 7te om de aandacht op iets te trekken, en dan heeft liet geen oufbennende lieleekenis, b. v. quid est, Ciilitina* «cquid altendisl ecquid animadvertis hovum silentinm? Cic. Welnu, C., let gij wel op? bemerkt gij wel bet slilzwijgsn van dezen? Zoo slaat ook numnam zonder ontkennende beleekenis; ook numquid vis? verlangt gij nog iels?
3. A.n, an -vero, is bij reolistreeUa^clie eonledigjo quot;vra-
£?on in het Ijatijn uiterst szeldieaatn : het staat alleen dan, wanneer, na-eene bewering, gevraagd, wordt naar iets, wat waarschijnlijk, niet wordt aangenomen;!). v, si quid feci'iius, eerie irati «om fècimus. .V n est quicguam similins itisania quant ira? Hebben wij iets gedaan, dan hebben wij het-zeker niet in toorn gedaan. Of is er iets meer(daar is toch wel niets meer) gelijk aau uitzinnigheid dan de toorn?
4. TVonnti wordt gebruikt als men een Ijevessticfend antwoord-verwacht;b. v. quid? canis nonno similis lupo ? Cic. Wat? is dan een hond niet gelijk aan een wolP
Aanm. 1. Volgen versclicidcne vragen op elkandtfr, dan gebruikt men in. dit geva|, bij de eerste nonnc of nihil nr. cn bij de volgende nun of nihil; i».v. nonnre ipsa in. liomtmi melusl, non parieles c.mscios. nou iwclem illavi l'inesiam iiet hm-rcbcciquot; Cic. Zie §! iiö, i.
350
ianrn. 2. Eon rechlstreeksclie vraag waardoor eigenlijk eenn aanmoediging liedoelj «•ordl, drukt men uil door quin. Zie lt; 447, Aantn. 4V Zie ook lt;S 263, Aaniii. 10 en 419, Aanm. 1 en 4.
(j Een onrochtstreelcsche ooiilelt;li«jo zlnsvraajj1
wordt aangeduid;
\ 1, door ne , num, nutnqulcl, die dan beteekenen of, en door non-ne, of niet; b. v. rideamua primum dtorumrns providetiiia mundus rega-iur. Cic. Laten wij eerst zien, of de wereld door de voorzienigheid der goden bestierd wordt. Dubito, idemxxo iihi ?nadere dtbeam. Cic. Ik twijfel, of ik u lietzelfde moet aanraden. JEx me quasieras, nonne putarem invenvi ve-Xum potuisse. Cic. Gij hadt mij gevraagd, of ik niet dacht, dat mende waai-heid had kunnen vinden.
2. door sii, of, vooral na werkw. van toojirooven en ■vor'wa.cl»-Tton; b. v. tentata res est, si primo impetu capi Ardea pomt. Liv. Men beproefde, of Ardea in den eersten aanval kon ingenomen worden.
Aanm. Hiervan komt liel, dal si ook soms slaat met den ConJ. van posse en veile om een doel, een poging aan le duiden, zalfs als jseen werkw. van beproeven voorafgaat ; b. v. mrcumfunduntur kostes, »1 quem adilum reperire possent. Cses. De vijanden omsingelen de plaats (om te beproeven), of zij eenen toegang kun-)iun vinden.
3. Bij dichters en schrijvers der zilveren eeuw door un; b.v. cogila tecum, uii gratiam retuleris. Sen. Overdenk, of gij uwen dank betuigd hebt.
Aanm. 1. Bij werkw. en uitdrukkingen die eenen twijfel, eene oiizeker-fieid uitdrukken, zooals haud scio, nescio, dubilo, incerlum csl cm. wordt o/ niel verlaald door an, en o,' wel door un lion, an nemo, au niillus, of wel iemand ; an nunquain, of ooil: men drukl dan uil dat men tol lid een of ander gevoelen overhelt; b. v. dubito an hunc pnnunn omnium ponam. Nep. Ik weet niet, of ik bem niel voor allo anderen zal plaatsen (d. i. ik ben geneigd hem Voorop te plaatsen). Uubitat, an lurpe non sit. Cic. Hij iwijfell of liet wel schandelijk is (hij is geneigd om het niel voor seliandclijk te houden).
2. Hand sclo an, dubitu an worden daarom somtijds vertaiild door miii-fchien ; b. v. ingens eo die res, ac nescio nu mnxuna Ulo belli) gesla est. l.iv. Op dien dag geschiedde een gewichtig feit en misMhien wel het gewichligslc van don geheelen oorlog. Tun li tibi honores habiti sunt, qmnli liaud scio an Wmim. Cic. Gij zijl wellicht meer dan iemand met eerbewijzingen overladen.
3. Soms is incerlum est uilgelalen en dan slaal loch au; b. v. Simunides an quis alius. Cic. S. of misschien een ander.
§ In een meerledige bijeenvoegende vraag wordt ieder lid behan-
(igljd, alsof het alleen stond. Zie § 22-5,1 en Annm. 1 en 527,3, Aanm. 1.
In uitKluitoiiclo quot;wooiquot;lt;lvrtigjou zet men in beide leden liot-quot;vrajfeurt A'ooi'nmw of lgt;ügt;voox'tl, of wel men bezigt W hel tweede lid aut, indien het eene rechtstreeksche, en ve, indien het gene onrechtstreeksche vraag is ; b. v. veisaie diu, Jcrre recusent,
Q\iilt;l humeri. Hor. Beproeft lang, wat uw schouders kunnen dragen,
fn wat niet. Ratio docet facündum fugiendum-vo sit. Cic. De rede
ifeït, wat men doen en wat men laten moet. Ol niet wordt dan ver-
door aut iiou of door nou mot gt;'e aan het' werkw. gehecht.. I ^ {5JÏO. A. In i-colitstreeliscjlio uitsluiteiKlo y.i*i^-■vv«s:e*l:
f slaat in het cei-stc lid ui ruin of iie of soms in korte, scherpe ,V?Ǥen stoen vraagwoord.
\ in feet, tweede lidstaat au 3 zoo ook in de volgende, zoo die er zijn,.
351
^ 3. ul niet wordt in het tweede lid gewoonlijk vertaald door ojiuou, zelden door nocne, waarbij men dan het gezegde kan herhalen of niet ; b. v. utrum ea vestra, uii nostra culpa est? Q. Is het uwe schuld of de onze ? /«me tü, quem qutero, nn nou ? Ter- Is hij het, dien ik zoek of niet? Sunt hac tua vtrba nocne? Cic. Zijn dat uwe woorden of niet ? Utrum hoe tu parum meministi, au eyo non satis inttlUxi, an mutasti yententiam ? Cic. Herinnert gij u dat niet, of heb ik het slecht verstaan, ot zijt gij van meening veranderd.
13. 1. Een dubbele vrtiaar wordt (zonder daarom eigenlijk uitsluitend te zijn) soms uitgedrukt door nungt; of numciuid in het eerste lid en au in het tweetle ; men verwacht dan op num een ontkennend en op au een bevetstijfentl antwoord; dit laatste kan dan vertaald worden door oj liever ; b. v. numquid duas habeiis patrias, an est una ilia f atria communis ? Cic. Hebt gij twee vaderlanden of hebt niet veeleer dat eene gemeenschappelijk ?
2. Somtijds wordt an op die wijze gevoegd bij een voorafgaande woord-Traag om die door een tweede vraag te verbeteren ; an wordt dan dikwijls niet vertaald ; b. v. quando ista vis ecanuit ? an postquam homines vn-nus creduïi esse c/rperunt ? Cic. Wanneer is die kracht verdwenen ? toen dc inenschen begonnen minder lichtgeloovig te zijn? Vergelijk § 527, 3.
§ tl In oureobtsstreeUselio uitsluitende xitin-■vraisen
1. staat in het eerste lid utrum of ue of soms geen vraagwoord (nooit ««ot);
3. In het tweede lid cn de volgende staat an of ook ne ;
3 Of niet wordt in het tweede lid vertaald door neeue, soms door dnnon ; b. v. per mul turn interest, utrum pertui baiioue aliqua uni'ni, an consulio fiat injuria. Cic. Het is een groot verschil, of onrecht in een drift gepleegd wordt of met opzet. Quaritur ««««ue muudus sit, uu piures. Cic. Er wordt gevraagd of er eene wereld is of meer. Leliberabutur de Acarico, in-cendi placeret, au drfendi. Caes. ]\Ien beraadslaagde er over, of men Bourges zou in brand steken of verdedigen. Dü xiti-um sint necne sint, queeritur. Cic. De vraag is, of er goden zijn of niet.
Jantn» Slaat alleen utrum in een meerledige vraag, dan Ik liet twreede lid (uecna of annon) verzwe-
. i, run tu luit eum, utrum repetitum Macerioniam vetitret {uvcm.) Sep.
Jart'm *2. Als in het eeisl« lid utrum staal, uurdtde vraag soms versterkt door le voegen bij hel vol-
d*quot; woord dat den klemtoon heeft. Dichters co latere schrijvers gebruiken ook utrumng. Ann* wordt fd-d'n. cn quot;He1 'n hlt;!l 'wquot;:lt;:de lid eel'ru^t.
Aanin. 3. Ulnim moet niet verwisseld worden niet liel voornw. ulrum, welk vfjji beide, waarbij dikwijls nog tie en an volgt; b. v. utrum mnis, slalimnvs ms vela fncere au jiaullum remigare. Cic. Wat fvan beide) will gij: dal wij tersloud de zeilen hijschen ot zacliljes aan roeien ?
Annm. 4. ïn een slotrede slaat soms een dubbele rechlstreeksche vraag, waarvan beide leden hetzelfde nr^edicaat hebben ; het eerste lid heeft dan ayu of an en hel iweedc lid tjten vraagwoord; lgt;. v. e»yi* A^*rri* AüC r/rfelgt;»r in trdia. nnn vid-hü sn/nens in vita P Cic. ^al dus ecu achuuuspeler dit op hel tooneel xien en een wijze zou het niet in het leven rieu?
§ £533. Men antwoordt b«!vestigen€l :
1. Op een vroordvraag', door het voor-werp, waarnaar gevraagd wordt, tc noemen, hetzij in een voorstel, hetzij alleen ; b. v. tncue ris ? _ Tc, Ter. AVilt gij mij ? — Ju, u.
/ 2. Door het werkwoord uit de vraag te Uorlialeu, met ol zon-
333
der berestigend woord; b. v. dame deorum numine naturam omuem regi ? - Do sane. Cic. Geeft gij toe, dat de natuur door den wil der goden bestierd wordt ? — Ja.
3. Door dat -woord uit de vraag te lioi'Halon, waarop de Icletn-toon ligt, of waarran het zich hoofdzakelijk handelt; b. v. hue abiit CUtipho tolus? — Solus. Ter. Is CL daar alleen heengegaan ? — Ja, alleen.
4. Door de woorden otiam, ita, ita. -vopo, ita ««t, wmih», sano omuino, cox-to, -voro, zelden vot-iin ; b. v. quid istic tibi negaüi est ? — Mihine ? —Ita. Ter. Wat hebt gij daar te doen? — Ik?—Ja. Pime sermoni reliquo demis operant node nies ? — Sane quidem. Cic. Willen wij de rest zittend bespreken ? — Ja.
5. Somtijds gebruikt men ter vertal.ng van ja een -voornw., dat onderwerp is van het uitgelaten werkwoord, en plaatst daarbij -vero ; b. v. nunc injuit, dicam, opinor, quod senlio. Tu vera, inquarn, Tite. Cic. Ja, tae, spreek maar op.
6. Door imino [inimo vero, immo eüam,) als de vraag ontlconncntl is; b.v. non irjitur patrio, prastat omnibus offidis! — Immo voro. Cic. Gaat dan het vaderland niet boven alle verplichtingen ?—Ja zeker. Staat bij intmo nog een voorstel, dau beteekent het ja integendeel, of ja, iaat meer is; b. v. Catilina tarnen ticit. Vivit ? immo vero etiam in senatum venit. Cic. C. leeft toch nog. Wat, hij leeft? Ja, wat meer is, hij is zelfs in dan senaat gekomen.
Aanm. Ia ons ja door want gevolgd, dan wordt het dikwijls niet vertaald. Enimvero beteekent waarachtig, inderdaad ja ; b. v. enimcero hoe fareudum non est. Cic. Waarachtig, dat is niet te verdragen.
^ £553. Men i ontlceauoixd :
1. Door het workwooxMi uit de vraajr] te lioi-Ualon, met
non-, b. v. esine frater tam Mm? — Non esst. Ter. Is uw broeder daarbinnen ? — Neen. Die, queeso, tune es Algconius ? — ÜVon sum. Ter. Zeg, zijt gij M.? — Neen.
3. Door non, non ita, nihil, miniine, minimo vero, mi-nime g-entium, non, voro, non horclo voro, ulgt;sit.
3. Door immo met bijvoeging van het tegendeel van datgene, wat in de vraag staat; b. v, uBi fuit Sulta? /min Romcs? immo lonr/e ahfuit. Cic. Waar is S. geweest ? te Rome ? Neen, hij is integendeel ver van daar geweest.
§ 534. De voorzetsels worden in het Latijn veelal op cene andere wijze gebruikt, dan in het Nederlandsch. Zoo staat zelden een voorzetsel met een substantief ter bepaling bij een ander substantief; mjn bezigt in plaats daarvan :
1. gewoonlijk den Genitief (zie § 272 en volgg.) soms ook ecnen anderen naamval; (zie § 363,3, Aanm.) somtijds ook wel eeu voorzetsel. (Zie § 272, Aanm, 2.)
2. een deelwoord 1». v. occhm dktator Qew. Tac. Het ombrengen van Caesar. 2'./va midatu. Liv. De verandering van woonplaats. Zia ? nOo,tgt;.
353
• . eene oinsolii'ü vlugf door middel van een tusseliewvooi-stel of een cleelwoortl b. v. in libria, quos acnbunt de conttmnenda gloria. Cic. In luinne geschriften over liet verachten van den roem. Tabula lilteris Oracis confedac. Caes. Lijsten in Grieksche letters.
4. Somtijds een adjectief; zie §§ 183 en 362, 2 Aanm.
Aanm. Een omspreking is noodzakelijk, als bijeen subslanticf een voorzetsel meteen bepaling zou staan en deze wederom van een tweede voorzetsel mei bepaling vergezeld is; b.v. een beeld van Apollu inct den naam van Myro in zilveren lellers op de dij; siqnumApollinis, cujus in femirte lülerulis argenteis nomen Myronis eral in.scrip-tum. Cic. Ook zet men nooit Ivee voorzetsels naast elkander; dus b.v. uil de aim mij bewezeo lallooze diensten, niel; de in me oIBciis innumerabilibus, maar: dé innume-rahilibus in me ojjiciis. Cic.
S l. Wanneer in het Nederl. t-weo -voorzetsels slecht»
één substantief bij zich ter bepaling hebben, dan zet men bij het eerste voorzetsel het substantief en bij het tweede het voornw. is of hetzelfde snbstnntict; b.v. tegen en voor de wet contra ILtgtm d pro ea o{contra legem et pro lege.
2. Is het tweotle voorzetsel in het Nederl. een woord, dat in het Latijn ook als büwoord kan gebruikt, worden (zooals extra, infra, ultra, contra enz.), dan kan men daarachter ook het substantief weglaten, ten minste indien het eerste voorzetsel denzelfden naamval vordert; b. v. intra url/ein et extra, binnen en buiten de stad.
§ £530. Dienen versclioilt;leiio substantieven tot bepaling van hetzelfde voorzetsel;
1. dan wordt het voorzetsel bij elk substantief liertinnld, als men ze ieder afzonderiyic en met nadruk, wil doen uitkomen ; dit geschiedt voornamelijk .*
a. als zij verbonden zijn door el — et, aut, vel, (tul — nut. rel — vel, nee — vee, non medo — atd, ut — itn, of na ntsi en den comparatief met quam; 1). v. el ex nrbe el ex agris. Cic. En uit de stad en van bet hind. Aon solum n me, sed eliarn a aenntv. Cic. Niel alleen door mij, maar ook dorr den senaat.
b. wanneer meer woorden of een Genitief er tusseben staan; b.v. pertinent ad vtlne cuhum et alt;l curnm reruw, quibvs utnntur homines Irictillales, ail opes, ad coptas.
c. Inter wordt dikwijls berbaald bij intereüse, er is ondcisubeid; soms ook bij andere werkw. b. v. qutd inlt-rsit iiilt;er papulnrein, id est assentatorem et levem civem, el mier constontem. Cic. Staal echter tusseben beide leden geen woord of slecliis een voegwoord, dan wordt bel gewoonlijk niel herhaald; b.vquot;. vide, quid inlersü inter te el avnm tuum. Cic.
. 2. Het voorzetsel wordt niet herhaald, wanneer de substantieven norden opgevat als vormende te zanten slechts één begrip; b. v. iu la lore ac dolore. Cic. In moeielijkheid en verdriet. Ad vreiahtm et secan-dttm. Cic. Om te branden en snijden.
Uil geschiedt vooral:
a. in levendige oiitellinKen en indeeiingen; b. v. hoc nppnr'el in besltis, volucribus, nantibus, agrestibus, cicnnbus, feris. Cic. In I or mis aliis dignitas west, aliis ventislns.
b. bii 'een bijstelling; b.v. levntwnem wgriUulinis in duabus rebus ponit, avo-catione a cogitanda moleslia el revocatione ad conteriplanda.t voluplnies. Cic.
c. bij korte en levendige vragen en antivoorden; b.v. a rebus ge-rendis senectus abstraku. Hiiilms' an iin, quw in. juventute geruntur ac writes? Cic.
dgt; voor qui, qute, quod, quails en quantns, indien hetzelfde voorzetsel reeds bij bel voorafgaand aanwijzend voornw. staal, en Uet werkw. daarvan in bet voorstel kan herhaald worden; b. v. m eadem opimonc fui, qua reltqui omnes. Cic. Zie § 245, Aanm.
354
S my?■ It» het Latijn gébruikt men nooit eeiien Innuitief met éen ■voorsBotsol ; in plaats daarvan bezigt men somtijds het O-eruncliatn zie §§ 514 enz., somtijds eene omspreking met een vooarwoor-rt en een andere wijs van het werkw,; b. v. postCc|iiam ad Rhenum pervene-rant. Caes. ISa. aan den Rijn gekomen te üijii. Pergratum mihi fecisti, lt;]uo(1 lihrtm ad me misisti. Cic. (iij hebt mij een groot genoegen veroorzaakt «looi* mij het bnek to zoutlcn. Zie § 508, 10, zonder ie.
Aanm. 1. In plaats van te mei cenen Infinitief wordt vertaald:
a. door loen, terwijl, otsckoon, en moeten, als er verplichting is, b. v. iildil, cam sludere deiieat. Hij speelt In plaats van te slr.deeren.
b. Door toen, ter wil. ofschoon en knnnen. als er slechts verlof bestaal; b. v. legit, cum pnsiit Iwlere. Hij leest in pla its van te spelen.
c. Door ita nou — ut-, adeo non — ut; adeo nihil — ut. Zie §470, D, 3, Aanm. 2.
d. Moor tantum ahest, ut — ut. Zie si 470. B. 3. Aanm. 3.
e. Duor potius quant, liever dun; b. v. iepuyua pjtius quam servias. Strijd in plaats van to dienen.
T. Wanneer liet door eenci Imperalief is vonrafce^aan, wordt liet vertaald door non nutem met eenen tweeden Imperalief (zie j 493); b. v. leges, non autem ludes. Lees in plaats van Ie spelen.
r. Door non — sel; b. v. qure conlumelii cum non frerjit, sed er exil. Nep. Dkzb smaad beurde liem op, in plaats van bem Ier neer Ie slaan.
Aanm. 2. Wel verre van te. zie !) 470, B, 3, Aanm. 2.
Aanm. 3. Itoor te met eenen Inf. wordt vertaald door den Ablatief van het Gerundium (zie § 517) of door een substanlief; b. v. multo Inbore, door veel te werken.
§ Over het gebruik der vorlgt;iiilt;lenlt;lo -voog; woofiloi»
valt het volgende op te merken;
1. Kt dient om twee woorden of begrippen vanjfo^yiceude waar-lt;1o met elkander to verbinden; b. v. defecliones soils ©t lurtis. Cic. De zons-en maansverduisteringen, T/t ot Tullia valelis. Cic.
2. Qwo, dat achter het eerste.-wooril gehecht wordt, is gebniikehjkr
a. als twee begrippen als élt;üii aroliecl beschouwd worden; b. v. com'it-
ffi'S UberiqnGi murus pnrtaci^iti-, senatus popului(_\iw.
lgt;. Wanneer het tweeclc gedeelte als eene aanvullinar, een uitvloeisel van het eerste beschouwd wordt; b. v. senatus decemit Tarquinü indicium fahmn rideri, in rinculis retinendnm. Sail. T)s senaat be
paalt, dat de getuigenis van T. valsch schijnt en dat hij dus in verzekerde bewaring te houden is.
Aanm. Men liechte que nooit aan hel laatste woord van den zin, en zelden aan een eenlettergrepig voorzetsel; men zegge Jus ad virlutemque rcuocal. Soms staal hel bij in, ex of de-, b. v. inque ca urbe.
3. A-tquo of ao (dit laatste niet vóór een klinker of /lt;) worden gebruikt:
a. wanneer het tweetle deel eene nadere bepaliiijy of een -ver-sterking' van het eerste uitdrukt; vandaar dikwijls al que adeo of liever, atque etiam, en zelfs ; b. v. heheü ingertio atquo nnllo. Cie. Met stomp, ja zonder verstand. Diia immortalibus atque Jmic ipsi Jovi, Cic. Aan de onsterfelijke goden en vooral aan Jupiter, Cvm maxima detrimento atque adeo exiiio ctctigalinm. Cic. Met groot nadeel, ja. met vernietiging der be-laitingen.
355
lgt;. somtijds ter verbinding van teeroiiovoi-|yostellt;lo begrippen; b. «r. honcsta lt;it(]uo inhnnesta, het passende en het ongepaste.
c. Ook ter verbinding van jyolijkc bojjrippen; b. v. moerror ao luctus. Cic. Smart en rouw (smartvolle rouw.)
lt;1. In plaats van et, om ;it to -wissolon; b. V. maguifica vox ot tnagno viro ac sapiente dir/na. Cic.
Aanm. Alque en ac dienen dikwijls Ier vcrlalinn van ala in vergelijkende zinnen na ceque, par, pariter, pmnde, talis enz. Zie ijij 391, 2. 428, Aanm. 1 en 2.
4. Ktiatii, ook, zelfs nog, dient om ceno nieuwe omstandigheid ter ■vcrstex-liiiisf aan te halen; quoqjuo, ook, op gelijke wijze, haalt iets aan, wat aan het voorafgaande gfelijl-cstaat; etiam staat vóór het bepaalde woord; quo que daarachter; b. v. otirïiii censorium nomm. Cic. Tot zeli's lt;le naam van censor. Illum cjwoqvie fefeliissem. Cic. Ik zou hem insgelijks bedrogen hebben.
In plaats van etiam staat dikwijls et; b. v. non solum Roma;, sed ot njnd exteras nalioncs. Cic. Niet alleen te Rome, maar zelfs bij vreemde volkeren. Etiam alque etiam is: met groote vlijt, met grooten ernst.
Aanm. Xelfa niet wordt vertaald door ne — qiiidem of door uec (nooit door etiam, non ol cl non). Zie Jj 523, i.
5. En niet, ook niet wordt vertaald door neqne of nee ; in -verbotlen enz. met n«s door novo of ueu; b. v. opinionibus rulrji rapimur errorem, in nee vera cernirnus. Cic. Door de publieke opinie worden wij op het dwaalspoor gebracht en zien wij de waarheid niet, Milites cohor-tatus est, nti sva pristina ririutis memoriam retinerent, nen. perturbaren-iar animo. Caes Hij heeft de soldaten aangemaand, zieh hunne vorige dapperheid te herinneren en niet vervaard te worden. (Zelden ncqae bij een verbod enz. in plaats van net-e.)
Aanm. Men gebruikt et non, als de onlt;Kenning slechts op een enkel
■woord sluat : zie § 523, Aanm. 4. e. Men vindl het ook gebruikt, als et reeds voorafgaat; L. v. id cl nobis erit perjucundum et tibi non sane devium. Cic.
Aanm. 2. Want niet, toch niet wordt vertaald door neque c.nim, neque vero, neque lamen; sleeUts als de klemtoon op de ontkenning ligt, gebruikt men non enim, zelden non tarnen.
Neque non. neque vero non is en SmJerdjaart; neque tarnen non, en toch; K v. neque tarnen, quum haec senbebam, cram nescius. Cic. En toch wist ik.
Aanm. 3. lictrekl zich eene ontheaning op twee woorden, die in het Nederl. Joor en verbonden zijn, dan wordt in het Latijn de ontkenning hij hel Tweede woord herhaald; men kan daarbij echter ook aut of ve bezigen; b.v. non solum acuenda nobis neqne procudenda lingua est. Cic. Wij moeien niet alleen du tong wetten en scherpen, maar enz. Nou recilo ubiuis coramw quibuslibel. Hor. Ik lees niet overal en voor iedereen. Et of ac worden slechts dan gebruikt, als de woorden hetzelfde uitdrukken; b.v. nee tantum mocrorem an l tic turn mors Clodii fifferebal. Cic. En de dood van C. Lracht niet een zoo groote smart en droefenis te weeg.
6. a. Om met nailmk te spreken wordt et — ot, en — èn, zoowel — als; noquo — neqne, nee —nee, noch — noch, evenmin — als, gebruikt, en bij het tweede lid soms -yoi-o ter versterking geplaatst.
lgt;. Gaat er reeds een ontlienninj; vooraf, dan kan men in plaats vau neque — neque ook aut — aut, of vol — vel bezigen ; b. v. nihil Ulofuit exctllentius, vol in vitiis, vol in rirtutibus. Nep.
o. In vorbiedeiMle ondergeschikte voorstellen, vooral na ut, bezigt men dan novo — novo of nou — nou; b. v. Carthagimtmihm conditioner
356
facis dld(P, lel/um neve in Afnca, ii«'vo eAra JJiimm gererent. Lir,
lt;1. Et en nt-que ol' nee kunnen ook meer dan tweemaal staan ; b. v. sine impcrio ncc domus ulla, noo civitas, nee genu stare potest. Clc.
lt;0. In plaats van et — et wordt ook c|uo —lt;|ho gebruikt, vooral bij dichters ; in proza zelden en slechts wanneer twee tusschenvoorstellen verbonden worden, of als aan een voornw. een ander woord verbonden wordt; b. v.
exissent, gui(\\m ibi mansissent. Liv. En zij, die lieengegaan waren, en zij die waren gebleven. jSsqiio reraqxio pullicam curaiant. Sail. Zij zorgden en voor zich en voor den staat. Men vindt ook que — et of et — que.
7. n. Wordt een bovostigfeml voorstel na een ontlcenneiKl gezet, dan bezigt men nequo [nee] ot, zelden necitie {nee) —que of nequ© — hoqwo non; b. v. ncc lïbet credere, et Heet. Liv. Van den eenen kant heb ik geen trek om liet te gelooven, van den anderen kant kan men het doen.
ïgt;. Staat een vóór een ontlcennenrl, dan ge
bruikt men et — neqne (wee); b. \. et rem agnoscit, neque homi-mn ignorat. Gic. Hij kent de zaak en ook den man.
8. De -vcrbinnentle voegwoorden worden ■wegfarelaton {asyndeton) :
a. Soms tusschen twee ntljectieven. Zie § 372, 2.
*gt;. Bij tegenstellingen, die te zamen het geheel uitdrukken; b. v. prima postrema, puilica pricatec, ultro citro.
*3. Bij opgave van mntotgrenooton; b. v. Uto Manlio Torquato, Caio Jttilio Balbo constdibus. Soms staat et.
lt;1. Somtijds om een nauw verbantl tusschen twee woorden of handelingen uit te drukken; b. v. aderant amici, propinqui. Cic. Vrienden «n magen. Adiunt, queruvtur. Cic. Zij zijn hier met hun klachten.
e. In sommigre geijkte utitdrukkingen om twee dingea op te noemen, die te zamen een geheel uitmaken ; b. v. emtio venditio, koop en verkoop ; aqui boni facere, voor lief nemeu; conducere locare, huren en verhuren.
f. Als een fiitiii-nm na, eenen Imperatief staat; b. v. attendite; jam intelligetis. Cic. Let op en gij zult begrijpen. Bij lateren vindt men et.
9.• Heeft men eene opsomming van drie of meer leden, dan:
a. kan men tot nadruk het voegwoord voor ieder lid herhalen. Zie boven 6. d.
ïgt;. men kan ook het voegwoord overal weglaten, vooral in de hartstochtelijke rede ; b. v. abiit, excessit, erupit, evasit. Cic.
c. men kan que aan het laatste lid hangen ; b. v, qitod honum, felix, Jaustumqm sit.
lt;1. als het laatste lid afzonderlijk moet beschouwd worden, kan men ook et, ac, atque daarvóór zetten; anders niet ; b. v. it, redit ot narrat. Hor. Om deze roden staan alii, ceteri, reliqui wel met que, doch uiterst zelden met et.
o. bij eene opsomming van korte tegenstellingen wordt gewoonlijk het voegwoord overal weggelaten; b.v. «f omnia, svpera in f era, prima ultima media iiderm-is. Cic.
357
10. Tn ecno leren lige r;du wordt soms een woord, dat aan de verschillende leden gemeen is, herhaald in plaats van het voegwoord [anaphora) ; b ». lgt;leiii sunt omites lihri, plen.00 sapiantium vocss, plona eiemjjloni.» vdustas. Cie.
S Over de tog:eiistclloti«lo voegwoorden valt op te merken:
1. a. sotl, maar, toch, drukt een tegenstelling uit, die een voorafgaan-■de bevestiging t»epoi.-Ut of een voorafgaande ontkenning oplieft; b.v. ti/rannus f uerat appelhtu*, sed Justus. Nep. O Ui fruclm est non contentio animi, stïd relaxalio. Cio. Sommige schrijvers gebruiken cetsrum in plaats van sed.
lgt;. sed wordt ook gebruikt 0111 aan ta duiden, dat men tot iets mi-«loi-s» wil overgaan ; b. v. eyo a Quinto noitro non dissentio ; ea,
qua; reliant, audiimis. Cie.
2. A-utonri, echter, ^gewoonlijk op de 3de plaats,) heft het voorafgaande niet op, maar geeft iets -voE-sctiillcncliS aan ; b. v. Oytjes a nulla vidchxtur ; ipse uutcin omnia videhat. Cie.
lgt; Soms beteekent het nu, vervoltjens, verder, en dient dan om do rede-neering voort te zetten; b. v. est igitur homini cum deo rationis societas; iit-ter quos autom ratio, inter eos etiam recta ratio communis est. Cie. Tus-sehen hen nu enz.
c. Ir. een optelling staat het soms bij het laatste lid daarvan om het te doen uitkomen; b. v. quam brevi tempore quot et qtiantt poéta, qui autem 0rato res exstiternnt. Cie.
3. quot;Venitn, maar, toch, drukt gelijk sed eene bcporltitij^ uit en stelt die voor als ■waa.r en y.elvei-; b. v. in voce duo sequiiuur, ut clara sit, ut snavis-, utrumque omuino a natura petendum est; verum (maar het is waar) alter urn exercilatio auqehit, alterum imitatio. Cie.
i. Voi-o (gewoonlijk op tie 3de plaats), is eigenlijk Ja,, en dientom met kracht een tesjoïisttsllinsf te verzekeren; soms in het ja zidfs, ju wal -meer is; b. v. i,iu.iica llomanis morihus abest a prineipis persona-, saltare v«-vo etiam iit vitio ponitur. Nep. Ja, wat meer is, dansen wordt zelf* voor een gebrek aangezien. Et vero is: en wel; nee vero, eu dat niet; iain vera, nu dan, nu, verder; at vero, maar toch. 'Tuin vero duidt aan, dat men tot ecu uleuwc soort van feiten overgaat.
5. .V(, toch, maar toch, verouderd ast, wordt gebruikt:
a. om met nadruk ecue ware gedachte tegenover eene andere iugelijks ware te stellen, b. v. parum succedit, qaoi ago-, at fado sed ulo. 'Ier. Wat ik onderneem, gelukt slecht, en toch doe ik mijn best.
1gt;. om een toaren die men zich maakt of die door anderen
gemaakt wordt, aan te halen of af te wijzen; noj; sterker is dan at euim, al vero-, b.v. at enim in prceturre petitioue prior renuntiatus est Scroius* Cie. Maar, hoor ik mij tegenwerpen, bij het dingen naar de pnetuur is S. het eerst genoemd.
c. na voorwaardelijke zinnen en dergelijke staat at in de beteekenis van dun toch-, I), v. si ego digua hue contunLnliu, sum muxinie, at tu indignus qui fticercs tam vu. Ter. Al verdien ik nog zoo zeer die beleediging, dan past hei u toch nog niet ze mij aan te doen.
tl. bij uitvoopinjjoa benevtns bij betlen. en wuu.'sulaeu;
358
b. v. Aetchines in DemoMenem invehitur. quam rhetorics ! Oic. At ie
dii deaque perduint\ Ter. Dat u de goden en godinnen in liet verderf storten !
8. Tamei», echter, soms verbonden met et, at, sed of verum, haalt na een aangenomen waarheid iets aan, wat niet verwacht wordt of het voorafgaande beperkt; b. v. matura res erat, consules tergwersantur ta.moii. Liv. Het was tijd om te handelen; de consuls aarzelen echter.
7. a. Atqui, en toch, wordt gebruikt om een tesfenstcllinar of tooporliinjï te bevestigen tegenover het voorafgaande; b. v. videtis nihil ease morti tam simile quam somnum. A.tqiii dormientium animi declarant dinnitatem suam. Cic. Maar nu juist de zielen der slapenden enz.
b. in be-wijsvoeriogfou ter vertaling van nu, waarvoor ook autem lian staan ; b. v. quod si virtides pares sunt inter se, paria etiam vitia essa necesse est. A tqui pares esse rirtutes facillime perspici potest. Cic. Zijn de deugden onderling gelijk, dan moeten zulks de ondeugden ook zijn; nu, dat de deugden gelijk zijn, is duidelijk.
8. quot;Vorum onimvero duidt met ophef een sterke tegenstelling aan ; b. v. -vorum onimvoi'o, quum esset frumentum II—8 hinis, duodenos sestertios exegisti. Cic. Enimvero alleen drukt geen tegenstelling uit, maar eene bevestiging in den zin van ja, waarlijk.
9- InxiMio, sterker immo vero, beteekent ja interjendeel, ja ztlfs-, b. v. vivit ? Immo tero in senatum venit. Cic. Hij leeft ? Ja, wat meer is, hij komt zelfs in den senaat.
10. De tejjoiisitolloiulo voegwoorden worden 'citoii :
a. als met klem een bovestijjoinl woord tegenover een daarop volgend ontkennend wordt geplaatst; b. v. quasi de verho, non de re laboretur. Cic. Alsof zwarigheid gemaakt werd wegens een woord, maar (en) niet wegens de zaak. yincere scit Hannibal, tictorii uli nescit. Lif. H. weet weet wel te overwinnen, maai- niet de overwinning te gebruiken.
t». als een voorafgaand ontkennonrl voorstel tegfenover oen daarop volgend be-vostiu:enlt;l gesteld wordt ; b. v. non qucero, quanta tnemoria Simonides fuisse dicatur ; de communi hominunt memoria loquor. Cic. De vraag is niet, hoe groot het geheugen van S. was, mant* ik spreek van het gewoon geheugen der menschen.
C. Wanneer twoe deelen van het voorafgaand voorstel tegyenovex-twee van het volgend gesteld worden; b. v. nominibns diffcrenUs, re congruente». Cic. Verschillend in naam, maai* gelijk in werkelijkheid.
§ S-iO. Over de uitslnitonde voegwoorden valt op te merken;
-A-iit dient om uit te drukken, dat van twee «linjjon «!ï6n jnoet aangenomen en een moet uitgesloten worden; b. v. avderdnm aiiquid nut omnia paticnda. Liv. Er moet iets gewaagd worden, zoo niet, dan valt «lies tc verduren.
2. a. Vel wordt gebruikt om een van het voorgaande
uit te drukken; vandaar dat dikwijls staat vel dicam, vel ut verius die am of tel potius, vel etiainj b. v. nunmum honum a virtutc jjicftc'um vol in ipsa ■rirtute positum. Cic. Het hoogste goed vloeit uit de deugd voort, of liever, is in de deugd gelegen. Stuporem hominis vel «lies»!!! pecudis ride. Cic. Let eens op de verbazing van dien mensch of liever van dat dier.
359
l». Vel wordt ook als bijwoord gebruikt en beteekent dan zelfs of reeds of bij voorbeeld-, b. v. per me vol stertus licet. Cic. Wat mij aanbetreft, kunt ge zelfs snorken. Earns tuas guidem, sed snares accipio lUltras: -vol qms proxime acceperarn, quum prudeut-.s! Cic. Bijvoorbeeld die, welke ik onlangs ontvangen heb.
3. quot;Vo geeft een zwalc ver-sol»il aan, en wordt daarom soms vertaald door en-, dikwijls staat het bij telwoorrton in de beteekenis van of ten hoogste-, b. v. ea, quoe cerni tanqt-v*» possnut. Cic. Dat, wat men zien eu voelen kan. J te bis tervo xummnm litteras accept. Cic. Ik hel', van u twee-, hoogstens driemaal eenen brief ontvangen. Ter quaterque is zooveel als: tot drie of viermaal toe, zeer dikwijls.
4. «. Sive duidt een vei'soliil aan, dat van -woitiig: bolaiijf is ; gewoonlijk dient het, gelijk vel, om het voorafgaande te verbeteren ; men zegt dan ook wel sioe potius ; in plaats van sive kan ook seu staan vóór een medeklinker ; b. v. A-tcanins Laciniam urben matri sen «o-vercre reliquit. Liv. A. liet A. aan zijn moeder of stiefmoeder. Quid fce-dius hoe disceis/i sive potius fi'ya? Cic. Wat is er schandelijker, dan dat vertrek of liever die vlucht?
t». Sive voor rel si beteekent of ah ; b. v. post ulo, «ivo cp.qtmni est, rogo. Ter.
Aanm. Seu tnoel niet verwisseld worden mei cea, dal gelijk, alsof lieteekeni; Ij. v. lupi ceu raploves per tiosles vadimus. Virg. Galijk ruufziekc wolven gaan wij door pijlen en vijanden heen.
5. «. ./Vut, —nut dient om op te geven, dat van twee sEiike» slechts éöiie kan bestaan ; b. v. guicquid enu/Uiatur, Jiut varum est, uut falsum. Cic. Al wat uitgedrukt wordt, is of waar, of valsch. Soms sluit aui—ant alleen een derde uit ; b. v. avt prod esse voinnt uut delectare poëtee. Hor. Dichters willen of nut of vermaak verschaffen.
b. vel—vel (bij dichters ve—ve) laat de keuze tusschen twee dingen vrij en sluit een derde niet uit; b. v. pauci vel corrumpere mores vel corrigere possunt. Cic. Weinigen kunnen de zeden of bederven of verbeteren.
o. Sive—sive, hetzij—of, of —of, dient om uit te drukken, dat men onbeslist laat, iwelk van de beide leden het ware is ; b. v. nonnulli «Ive felicitate quadam, sive bonitate nalura: rcclam vita: seculi sunt viam. Cic. Eeni-gen hebben den reciiten levensweg bewandeld, hetzij bij geluk, hetzij tengevolge eener goede inborst.
Ainm. AuL—aid, vel—vel stami soms in eenen ontkcr.nenden zin in plaats van neque—neque, waar men in hel Nedcrl. noch—noch gebruikt; b. v. nemo aul mi-les aut eques transicrat. Cic. Niemand, noch voelknechl, noch ruiter was uv-ergc-ioopen.
§ 341. Over de oplioltlex-enlt;le voegwoorden valt aan te merken.-
1- INa.m (altijd voorop) en enim (na het eerste woord) hebben de beteekenis van want, namelijk-, versterkt zegt men nauKjne, etenim; b. v. rerum bonarum et malarum tria sunt genera-, iisitn aut in animis, aut in cor-jwribut, aut extra esse possunt. Cic. Zie § fi21, 1.
3. Over scilicet, videlicet, niniirutn, quippe en nempe zie § 321, 3.
ö. Genoemde voegwoorden worden dikwijls het ophcl-
360
\
tierend voorstel schijnt dan op zich zelf te staan; dit geschiedt'vooral nis het begint met sic, talis, tardus enz.; b. v. tanta tuil vis pcenüendi. Cic. Tahbus viris non labor insolüus erat, non armalus hostis formidolosus; virtus omnia domuerut. Sail.
§ Over de gfovoljjti-olikoiicle voegwoorden valt aan te
merken.-
1. Xtaqwo (in het begfin van het voorstel) roo, vandaar, dient om aan tegeven, dat een feit het gevolg is van hetgeen voor afgaat; b.v. Anshdes nequa-lis [ere fuü Themisloclv, itaqwo cmn eo de principalu conlendil. Nep. En zoo kwam het, dat hij enz.
3. Ijjitur, vandaar, derhalve, wordt soms voor feiten gebruikt, gelijk itaque% meestal echter dient het om uit het voorafgaande een gevolgtrekking af te leiden, die vanzelf spreekt; het staat gewoonlijk op de twooclo plaats; in dezelfde beteekenis, maar sterker, staat -voorojgt; of aol«-
tei- een woord, dat den klemtoon heeft; b. v. nihil est ptaclarius deo; ah eo ijjitixr necesse est mundum regi. Nulli iifilui- est natural ohediens ant subject us deus. Omnem or-gjo regit ipse naturam. Cic.
3. !Eo, itloo, derhalve, iflcirco, daarom, proptorea, daarom, duiden een iiootljettltoiy g-ovolg: aan; b. v. Aequi muris se ienehani% «o nulla pugna memorahilis fuit. Liv, Meestal betrekken zij zich op een volgend (imd, qnia, ut enz.
4. Pi'ointle, vandaar, wordt slechts gebruikt bij lgt;ov«len eji eisclici»; b. v. venisse tempus victoria demonslrat: igt;rointlc! adoriau-tur. C;cs*
Aanm. 1. Eu daarom wordt niet vertaald door cl iijüur, igilurque, nee iqi-tur, maar doo- el ob earn rem, proplerque earn causam, quare, quamobrem, qua-propler, quocircn of een ander voegwoord.
Aanm. 2. Bij lalcren vindt men eerst hinc, inde en unde als gevolgtrekkende vcesrwoorden. Adeo beleekenl eigenlijk z-oozeer, soms ook nog.
Aan». 3. %od idcirco. non continuo dienen lot vertaling van ; dil wil mei zeggen dat; b. v. non continuo, si me in gregem sicariorum contuli, sum sicarius. Cic. /lis ik mij Lij moordenaars begeven beb, dan wil dat niet zeggen, dal ik een moordenaar ben.
Aanm. 4. De voegw. el, aulem, vero, enim, nam, igilur, ilnque, ideo kunnen slechts dan bij een betrekkelijk voornw. staan, wanneer dit zich niet betrekt op een voorafgaand woord, maar op een volgend nilgedrukl of verzwegen aanwijzend voor-mamw.; b. v. inaiiimum esl omne, quod pulsu agilalur exlerno; qnod autein animal ésl, id molu cielur inleriore. Cic. Maar. ; b. v. bij schonk ons vele dingen, waarvan wij er echter geen aannamen, niel quarum vero nullam aecepimus, maar quarum of sed earum nullam enz.
§ Over de voegwoorden, die tijd, doel, gevolg, reden of toestem
ming aangeven, zie 5§ 451 — 456 en 470 enz.
§ 544. Over de voegwoorden, die een voorwaartle aanduiden, valt het volgende op te merken :
1. Hi beteekent indien, en in verhalen :oo dikwijls als j si niotlo is indien maar, zoo slechts; tsi foi-te, als misschien', si jam, als nu-, ssi maxime, indien ook nog zoo zeer-, ita si, ap vooncaarde dat. Zie a.52S,2.
2. ]Visi ontleent steeds den jj-olioolon y.in, cn verschilt daarin van si non, dat slechts een enkel woord (het gezegile of een ander woord) ontkent. Nisi geeft dus altijd eene uitzondering lt;j|), die liet hoofdvoorstel beperkt; het
lioteckeut d us : lehalee wanneer ; b. v. negat Epicurus jucuude posse vim, iiissi cum viitula vivatur. Cic. E. zegt, lt;lat men niet gelukkig kan leven, behalve wanneer men met deugd leeft. In plaats van nisi wordt ook (voor-ui bij oudere schrijvers) ni gebruikt, b. v. plures cacidüsent, ni nox pralio inlercenisaet. Liv.
Aaum. 1. Nisi is somlijds bijwoord, het beleekent dan: uitgezonderd, builen, dan slechls, en drukt geene voorwaarde uit; dit geschiedt:
a. na eene ontkenning of een vraag om le ontkennen; h. v. auxilium nus-quam nisi a Lacedcemoniis peliverunl. Nep. Zij hebben nergens hulp gevraagd, behalve bij de L. Wisi in bonis amicilia esse non polest. Cic. Vriendschap kan niet bestaan, dan bij braven (kan slechts beslaan enz.) Gaat geen ontkenning vooraf, dan gebruikt men pralerqmm-, b. v. pnvda omnis, prseterquam hominum caplorum milüi concessa est. Liv. De gansche huil, behalve de gevangenen, werd aan de soldaten gegeven.
b. in nisi qnod (ook prmlerqmm quoi), behalve dal; b. v. Tusculamm et Pompejanum me valde delectant, nisi quod me cere alieno obruerunl.Cic. Behalve dat zij mij schulden berokkend hebben.
c. In nisi, si, behalve indien; h. v. noli putnre me scribere, nisi si quis ad me plura scripsü. Cic. Behalve indien iemand enz.
Annm. 2. Ngt;*', nisi furtê «n vooral nisi vcro worden met den Ind. gebruilt om een« voorwaarde iro-D 'tsch. uit te drukten.
3. Si non wordt gebruikt:
;i. Als de ontlcemiïniy slechts op één ■woord slaat; b. v. fnit apejtum, si Conon non fuisset, ylgesilaum Asiam Tauro tenus reqi erejiturum Juiste. Nep. Het was duidelijk dat, als C. er niet geweest was, A. den koning Azië tot aan den Taurus zou ontnomen hebben. Gewoonlijk heeft er dan tegenstelling plaats.
1gt;. Indien mende voorwaai-rtc of-voovonaerstollinartwee-
ïiiiisvl maakt: eens bevestigend en eens ontkennend; b. v. si fuceris id, ma-ynam habeho gratiam, si non fcceris, ignoscam. Cic. Is bij de ontkenning het werkw. niet uitgedrukt (Nederl. zoo niet of anders), dan gebruikt men si minus, sin minus of sin nMter; soms si non; b. v, si mild \eniam dederit. Mar illius coniilione. sin minus, impetrabo aliquid a me ipso. Cic. Anders zal ik enz.
o. Als tusschen het voorwaardelijk en het hoofdvoorstel eene soort van tegfenstollinjj uitgedrukt wordt; si non beteekent dan indien ank al niet-, in het hoofdv. staat dan veelal at, tarnen, eer te, saltern (soms quidem), dan toch; b. v. Magnus orator est, si non maximus. Cic. Amicorunt desiderium si non enquo animo, at forti feras. Cic.. Zoo niet met onverschilligheid, dan toch enz.
4. In plaats van si wordt sin, sin a/utem, wanneer echter, gebruikt, als reeds een vooronderstelling voorafgaat of in het voorafgaande opgesloten ligt; b. v. si Deus es, inquiunt, trihuere mortalibus beneficia debes: sin rtu-tein homo, id quod es, semper esse te cogita. Curt, Indien gij echter een mensch zijt enz.
§ n in. 1. Over de vergelijkende voegwoorden van wijze, zie § 461.
2. Over de vergelijkende voegw. van hoeveelheid zie § 383 enz.
Aanm. Ac en atqtie worden voornamelijk gebruikt Ier vertaling van als of dan na adjectieven en bijwoorden van gelijkheid en ongelijkheid, als: reque, juxln, par, pariier, proinde, perinde, simüis, simililer, dissimilis, talis, alius, aliler, contra, secus, conlrarius, idem, lolidem (zie ^ 428 en 437); b. v. date operam ne sincili ula-inur forluna atque amea usi sumus. Ter. Pas op, dat wij niel hei/.elfde lot hebben, als \roeger. JVon dixi secus ac sentiebam. Cic. Ik heb niet anders gesproken, dan ik dachl.
362
fl^S.tTS li lilt itfUtliOBiX IJV BEX VnjLXMX.
§ iquot;gt;40. De plaatsing der woorden is een geschikt middel ter bevordering der duidelijkheid. In het algemeen volgt raeu ten opzichte ^van de plaatsing der afzonderlijke woorden deze regels:
i 1. a. Men zet het oi»lt;1orworjgt; voorop en het jjeieejjrtlo op liet ciuclc; is dit het werkw. esse, dan is het voorafgegaan van de woorden,
die zijne beteekenis voltooien.
1gt;. de Accusatief, de Infinitief en het supinnm op urn staan vóór het werkw., waarvan zij afhangen. De Datief staat vóór den Accusatief en de bepaling van plaats, tijd, middel en oorzaak vóór den Datief en den Accusatief.
c. de adjectieven enz. als attribuut, staan na het substantief.
. lt;1. de adjectieven, deelwoorden en bijwoorden zijn van hunne bepaling gevolgd; de bijwoorden staan vóór het woord dat zij bepalen; b. v. IVuma. rcxcreatni «st. Eutr. Socrates param philosopJda jure tlioi potest. Cic. Mnltl intra ri-cesimum diem «lictatura s; aidicacerunt. Liv. Contenienter iiatuveo viitere. Cic. Cania tirnihs lupo cit. Cic. Legati ad Casarem jLfvatiilatuin convene runt. Csn. Cimis rehemeidim latrat qnarn mordet. Curt.
Noliis oh moi-ita «na. carm est. Sail. I/jnarns nr'im, expers connlii. Cic.
Aanm. 1. Wil men een der bovengenoemde woorden met nadruk doen tiilko-inen, da» pl.'ialsl, men ze op de omgekeerde wijze van den regel; h. v. jucundi {.'lint) »cli lahores. Cic. JSuHil lassitudu impedire officium ct fidem ilebel. Cic. Non dv.bilnri debet, quia fuerint anle llomcrum poclce. Cic. Omni perlurbalione liber. Cic.
Aanm. 2. Hel werkw., dal gezegde is, wordt meer vooraan gezel:
a. als de zin te lang is om de aandacht tot op het eihde gespannen Ie houden:
b. als er te veel werltw. op hel laatst van eenen volzin zouden komen of ook om Ie vermijden dat een eenlettergrepig werkw. den volzin sluil;
c. in den gemeenznmen stijl plaatst men hel veelal in het midden, vooral na een woord dal den klemtoon heeft (vooral videor en de werkw. van zeggen en meenen); b. v. tantam ingenuit unimanlibus conservandi sui nutura enstodiam. Cic.' Orpkeum ■poëlarn docet ArisloLeles nunquam fuisse. Cic. Disciplina Hermagorce dat rationes el pracept.a dicendi. Cic.
d. 1. Inquam wordt alleen in de letterlijke aanlialingen gebruikten altijd liissdien de gesproken woorden ingesclioven ; h. v. turn Cocles, liberinc pater, inquit, te sancle precor. Liv.
t 2. Aio wordt in de oratio indirecta gebruikt cn slaat vóór, tusschen of na de aangehaalde woorden, h.v. Eumenes ait se rem expedilurum. Nep. UL aü kan ook hij de rechtslreeksclie aanhalingen s'aan.
3. Ait beeft altijd zijn onderwerp bij zich ; inquit wordt van zijn onderwerp gescheiden, als dil een deelwoord ter bepaling hij zich heeft; dit wordt dan gt;corop geplaatst ; b. v. turn Crassus arridens : Quid censes, inquit, Cotla ? Anders plaatst men bij inschuiving hel onderwerp achter inquit', h.v. mild vera, inquit Cilln, videiur, Cic.
Dichters gebruiken dicil gelijk in/juü.
Aanm. 3. De aanwijzende voornw. slaan gewoonlijk vóór hun substantief; men zet ze er achter, als men ze wil doen uitkomen, b. v. in liis hbris. Cic. llle annus egregius. Cic. Quam fml imbecillis P. Africam filius is, qui le adop-lanl. Cic. Ille, de bekende, staal gewoonlijk achter den naam; b. v. I'illacus ille. ^ap. Zie 12, Aanm.
,363
Anntn. 4. Quisque slaat na sui, sibi, se, suns enz., na ccnen superlatief fn na de ranjrgetallen. Zie ^ 431.
2. Eeuige woorden hebben eene va,«to plaats :
o.. ecnige bepaalde uitdrukkingen als : terra marique ; dond militiaique ; raüone et via-, pontifex maximn.i; Jupiter optimui maxinius ; majidar equiluir, m alieniini; Martellus Ciceroni salutem, enz.
lgt;. de vraagwoorden (zie ijlj 527 eu volgg.) en sommige voegwoorden [/.ia §§ 538 en volgg.] staan voorop.
lt;•. de betrekkelijke voornw. staan zoo dicht mogelijk bij het woord, waarop zij zich betrekken ^ie § 2.16;; zij staan dus in het tusschen voorstel voigt;i--op, uitgezonderd wanneer zij van een -voorjeetsol afhangen, daar dit dan er voor staat, ; b. v. justitia, Hiuo (juu. nihil potest esse laudabile. Zie 13, 3.
.Vis qui, gure, quod, verwijst op iets, wat volgt, dan kan liet ook voorafgegaan zijn van een woord, dat den klemtoon heeft ; b. v. -vivtiito «nii prtrditi sunt, [iï) soli sunt divitis. Cie. Dit geldt ook soms voor vraag- en voegwoorden.
/ 3. Een gt;voorcl, waarop de Iclomtooii ligt, of dat eene gedachte uitdrukt, die men voornamelijk wil doen uitkomen, wordt óf voorop, ói aolitei-aan geplaatst; b. v. por so jus est expetendum. Cic. Tuadl-tjnilas mild est ipsa cara pel* iso. Cic. Gallia est omnis divisa in parten tros. Goes. Permanere animos arbitramur consensu naiionum omnium. Cic.
•i. Twee voox'naamwoortlon, die «lenxolfden persoon aanduiden, worden naast ellcamler gezet; dit geschiedt ook met een snlKStantief, dat twoomaal in hetzelfde voorstel staat ; b. v. inimici mei mca milii ademermt. XJtor ntrï i midi as fecit; Cic. I iomiitcs liominibus utiles esse posmnt. Cie. Quamdiu v ixit, vixit in luctu. Cie.
5. Twee woorden, die tegenover elkander gesteld wonen, plaatst men ook l^vjoon ; b. v. qii!T3(1a.in talsa. vori specier/i hahent. In korte voorstellen, die eene tegenstelling bevatten, welke men wil doen uitkomen, wordt soms de woordschikking omgekeerd, cu wat ia het eerste lid voorop staat, in het tweede lid op het einde geplaatst enz. [chiasmus]; li. v. fraarile «orpns» unimus ssojnpitemuai movd. Cic. ii.t\tio »c-
slta consentit, rcpnjjnat oratio. Cie.
6. a. Een -vvoortl, dat den lxlei«toon heeft en bij een of meer voorstellen van eenen volzin behoort, wordt in hel lgt;e«rin van dsn volzin gezet; b.v. Tlieinistoclejs, ut LocedmitOncui ven it, adire ud '•iliij i :-trutus iioluit. Nep.
lgt;. Een woord, dat bij versahsidene verbonden woorden behoort, komt vóór of aoliter die woorden te slaan ; b. v. terrum tie lt;juis nobis miniiat, neve vivus, tieve mortuns. Cic. Pt to a tr, ut id nsac in hoc no, neve in aliis reqniras. Cic. ^mmmo ingenio, opera, gratia. Cic. Fides et soeietns jfeneris Immani. Cie.Humma virtutc et humanitate udolcscens. Caes.
Het gemeenschappelijk woord kan echter ook bij hat eerste lid gezet erv bij het tweede verzwegen worden; b. v. nitura animi alqne vis. (quot;ic. date Lmlii uotutcm et Scipionis. Cic. E.i simt et Giac.s litteri»*. cclebrutu et Latinis. Cic.
co
3B4. *
Soms wordt liet woord herhaald; 1). v. suas leges, sua jura /ihriIdtfnu/m tervaverut. Liv.
7. ii. Eou substantief, dat in den Oewitief siaat, komt aoUtei-liet woord, waarvan het bepaling ia; b. v. sommis est imago mortis. Vox vo-I up/ai is. (!ic. Genus joomicli. Cic.
lgt;. Ligt de Ulomtoon op den Oenitief of vormt hij met het bepaalde woord slechts lt;iéii dan staat hij «laai-vóóv; b. v. ad hanc. corporis firmitatem plnra etiam animi bona accesseraut. Nep. Ex auiini seutentia. Cic. Uit overtuiging.
c. Eenige substantieven staan bijna altijd sicstttor den Genitief, waardoor zij bepaald worden; b. v. causa, gratia, filius, fiiia enz; b. v. Miltiadts, Cimonis filius. Nep.
«1. Staan twee Genitieven ter bepaling bij één substantief, dan zet menden Genitims sxilrjeetivus of posscssivus voorop; de Genitivus objectlvits staat dan achter het substantief; b. v. pro veteribus TI«'TvWiorum iujuriis populi Humani. C;t's. Fratris repulsa «onsiilatiis. Cic. Men zet den Gen. obj. vóór het substantief, als hij daarmede slechts één begrip vormt; b. v. Scavnlce dieentli elerjantia. Cic. Then-jihrasti oratioiiis omamenta. Cic.
8. Een substantief, dat met een voorzetsel tot bepnling-dient van een ander substantief, komt lt;lanraeliter te staan,- 1). v. pietas a«lversiis tleos. Cic. Religio orgra parentes. Cic. Ligt er echter de klemtoon op, of wil men dubbelzinnigheid vermijden, dan plaatst men het er voor; b. v. om nes auto Soeratem philosopld. Cic.
9. De namen van ambten, -vraardigpliecten en dc b\jstel-ling-on in het algemeen staan gewoonlijk acliter den eigennaam; b. v. Alexander vietor r eg urn. Sen. Mucins aug^ur. Cic.
De bijstelling staat voor den eigennaam, wanneer men ze wil doen uitkomen; b. v. omitto omnium doctrinarnm inventrices, Aihenas. Cic. In tnelum hu jus pi-oavns, Cato, tolliiur. Cic. Men zegt altijd urh» Itoma; eveneens staan de woorden rex, imperator, keizer, gewoonlijk vóór den eigennaam.
10. a. De adjectieven enz., die attribuut zijn, staan naliet wooul, dat zij bepalen. (Zie 1, e.)
b. Gewoonlijk staan ook acliter het substantief de a«i jee tie ven, die van eilt;;ennnnieii zijn afgeleid of die eene bepalinjf bij zich hebben; b.v. F.umenes Oardianns. Nep. Boni cices amautes patrioquot;. Cic. (ioede, vaderlandlievende burgers.
e. Ook zet men gewoonlijk dc eenlettergrepige substantieven vóór de meerlettergrepige adjectieven; b. v. pveri cel triier res innumerahiles arripiunt. Cic,
lt;1. Ijigt de l«;lemtoon op hel adjectief, vooral als dit dient ter beperking, clan zet men het adjectief vóór het substantief: b. v. aliena vitia quis-que repreheftdi marult, quaui sua. Q.
e. Staan Iwce of meer adjectieven bij een substantief of omgekeerd, dan volgt men regel 6, b.
*. Soms veranaert het adjectief van betcelcenis, naarmate het vóór of acliter het substantief staat; b. v. res urhance, stedelijke aan-
Sslegsnlieden; urbanct res, goestigï, aartlig.ï din^n; hout, goode zakon; bona rut, zaken van waards; meina secundi, de tweede tafel; secunda mensa, het nagerecht enz.
11. J)e quot;Vooiitiof wordt soms vooropgezet, meestal echter im (^c-nige woorden ingj-elusclut; 1). v. cos, o Oitlliojxs, precor, aspirate en -nenti. Virg.
12. Om een -woor»! meer te doen uitkomesi, weltoitlt raon hel somtijds door andere woorden al' van dat woord, waarbij hot behoort; zoo worden gescheiden:
li. een siïljeotiof van zijn subastaiitiof; b. v.
optimi pondns anjenh. (lie. lienim nomina novm'um. (iic.
ti. een bijstollinjiquot; Tal1 den b. v. yraciviinius tme-
tor in Originihi.ï dicit Cuto. Cic.
o. een Orenitiot van het woord, waarvan hij afhangt; b.v. oimiitiiii mild videor eloquentissinos auclivisse. Cic.
lt;1. een tloelwooi*lt;l van het werkwoord o.ssso, dat dan gewoonlijk staat na het woord, dat moet uitkomen; b. v. magna cara «st.
lt;Jic. Qnod ptroeuCiu» a Jove 0. M. ceteriuque diis inmortaliLus Kimi, Quirites. Cic.
Aanm. Tusselien een substantief cn zijn adjectief staan voornamelijk de voorden, die ter liepalin^ bij een van beide beliuoren. Vooral de vournaaniwourden worden tusselien andere woorden ingeschoven; b. v. magnus ille Alexander.
13. 1. Zeer dikwijls zot men de vooL-asotssels», vooral de éénlettergrepige, tussclieiii het twljoetiof, dat dan den nadruk heeft en vooropstaat, en het tsulgt;sstutieï; b. v. fiac de re, qiiam oIgt; rem, summa cum lande. Het quot;voornquot;w., is staat echter altijd ttchtor* het voorzetsel; b. v. uh otxm rem; men vindt echter ea de re. Zelden staat op genoemde wijze ecu voorzetsel ua eenea (ieuitief; \). v. quorum de natura.
2. Do voonKctsols staan gewoonlijk oiiiiiilt;llt;lolli jl»; vóói- hunne bepaling; zij worden er echter vau jjfessolioitlon:
ii. door bopiilin^oii, die bij hi-t behouren, zelfs als
zij een ondergeschikt voorstel bij zich hebben; b. iu amcorum im-movo. In S'iuin. cuiq/ie ti*iigt;iiiMilt;lo. Cie. A.lt;1 bene beateque vivon-Cie. A.lt;1 earuiii rerntn, quibus utnnlur Jiotnines, Cic.
1gt;, zelden staat tusselien een voorzetsel cn eeu adjectief of deelwoord een veranderlijk woord dat daarvan bepaling is ; (b. v. in be.La (jerenlibns. Cic.); men zegt dus niet in a le missis Uteris maar in missis a ta Idle ris of in Ut te ris a te missis.
c. Zelden staan de vooy: vvooi-ilon anient, vera, lamen, qui dam na prater, anta en post ; I). v. prieter enim tt-oa» disdipinas. Cie. ,Vn-te vero Marsicum Cie.
lt;1. In de verbinding met ct—et, aut—aul, cel—vel, sinml — tiniul, staat soms hel voorzetsel voor die voegwoorden; b. v. ou.m et di'int) et nuctur-no mutu. Cic.
ti. De toonlooze deeltjes lt;jno, no cu vo worden soms iuui eenlettergrepige voorzetsels gehecht ; b. r. itKluo ra urbu, oxtpio uninibiis. Gewoonlijk cehtcr hechte men zc nan Let substantief; b. v. Uomam demijracit.
366
in tox-ocpic esse coepil. Nep. Quod latiisime pat eat, ad pliivimosqim jjertineat. Cic. Gaat hetzelfde voorzetsel nog eens vooraf, dan hecht wen ze echter aan het voorzetsel ; b. v. sine foenore, sineque ulla stipnlatione. JSfep. Zie § 195, Aanm. 1.
f. per wordt in bexwerinjfen dikwijls van zijn bepaling gescheiden ; 1). v. por ego te «loos» oro. Ter. Pcx- vos libei-oss ai que pu-roiitos (oro), suBvenite ntisero mihi. Sail.
3. Cnn» wordt aan de per»ooDl4jlce voornw. jpolieolit ; 1). v. mecuni, nobiscum; het kan quot;voor of ncliter het toetreltlceiyic voornw. staan; b. v. quocum of cum quo. Ka het betrekkelijk voornw. staan s ims contra, inter, profier, ook ante, circa, penes, ultra, cfe; zelden ad en per; b. v. quo» inter soceietas fuit. Cic. Modus quexn ultra progredi non oporteat. Cic.
4. a. De ontVcoimenrte woorden staan -vóór het woord, waarop zij betrekking hebben,- wordt de inhoud van het g^ehoclo voorstel ontkend, dan zet men de ontkenning -voor het werlcwoorrt, en, als men met ntMlrulc wil ontkennen, aan het tioofcl van het voorsiel ; b. v. si do-lor deponi potest, etlam non potest. Cic. IVon taeile dijudka-u r amor verut et fichu. Cic. Supeistitione tottendu religio non tollitnr. Cic. Aquot; on si tihi aniea prof uit, semper proder it. Cic .
lgt;. Soms verandert de zin, naarmate men bet ontkenningswoord plaatst ; h. v. ftri non potest of non potest fieri, het is onmogelijk ; nou fieri po-tett, het is mogelijk dat het niet geschiedt.
c. In het Nederl. plaatst men de ontkenning vóór de substantieven, adjectieven of deelwoorden die ter voltooiing gevoegd zijn bij esse (zie § 249), en voor den Infinitief, die ter voltooiing s taat bij soiumige werkwoorden (zie § 496.); b. v. hij is niet tyroot, hij is jjeen Itoniuj;-, hij durft niet spreken. In bet I^atyn zet men dan non bij e»*so en bij posse, auclere enz. ; b. v. potens mei non erani. Curt. IVon est virtus tantarum tirinm, nl se ipsa tueuiur. Cie. I'raierila mntare non possumus. Cic.
Heeft er echter tegenstelling plaats, zoodat dc Klem toon op het adjectief, den Inf. enz. valt, dan staat daarvóór ook het ontkenningswoord; b. v. non inopes rita, setl prortigi tumus. Sen.
lt;1. Xon wordt bij tegenstellingen niet het laatst van den zin gezet; men lierhsvalt dan het -vvorkw. of plaatst item daarachter; b. v. rationes ei «lofiieruiit, uieitas rationis non clefnit. Cic. O spectaculmit uni Crasso jucundum, ceteris non item. (Zie § h30, A, 3J.
e. No—quidem is gewoonlijk gescheiden door het -woovd, dat den klemtoon heeft; soms staat daarbij dan nog een voorzetsel of voegwoord ; b. v. ijnavus equus no calcari cjuidein concitari potest. Curt. INe si extra judicium lt;jnilt;lerii esse.t. Cic.
CJuirtem alleen (ïonder ne) slaat liefst acliter een -vooi-naam-woortl, ook als het eigenlijk bij een ander woord behoort ; b. v. oratorias I xercitationes non t« qnidem reliquhti, sed certe philosophiam ill is antepo-jiristi. Cic.
J5. De ncvenschililccntle vopgwoorden staan altijd voor het voor-
367
Si tol waarbij zij beliooren, behalve auiem, que, ve, vera, enim, quoqut rn quidtm, die nooit voot'aui» statiu, en ergo, igiltir, taiuen en vtiani, die men somwijlen achter een woord plaatst, dat den klemtoon beeli. \oorbb. zie §§ 538—Ö42.
Aanm. 1. Uiic. ve (en liet vragende ne) kunnen achter lift tweerte wound gevoegd worden, indien hel eerste eenlettergrepig is ; h. v. m foroque ssue cor-pit ; in noMfranc pole slate est ?
1. a. igltiir. enim en au(eni« die gewoonlijk de tweede plaats innemen, slaan op de derde plaats, als liet pradieaal met hel werkw. esse voorop staal ; li. v. calidior est enim animus. Cic. Vicli sum us Igitiir. (^ie.
h. Insgelijks als bet onderwerp met esse voorafgaat en een (ussclienvoerslel ynlgl; b. v. ratio est enim, qua: prw.stel omnibus. Cic. Tu es eniui is qui me ornasti. Cic.
c. Zoo ook als hel voorstel begint mei non est, neque est, kic est, is esl, (juis est, nemo esl enz. ; b. v. tieque est enim ullus sensus in corpore. Cic. In en es', enim fons tuiseriarum. Cic.
d. Als het voorstel begint met een voegwoord, een betrekkelijk voornw., een vraagwoord of een ontkenningswoord en een ander woord, dat den klemtoon heefl : b. v. quum flicis ieditor. Cic. \o:i videt autem. Cic.
e. Igltnr kan soms aciiteraan slaan, na drie of meer woorden, als die nauw samenhangen; b. v. ejus bono jruendum esl Igitur. Cic.
f. Iqiinr, quidem, enim, quoque, etiam, que en bet voornw. ilte scheiden soms in het begin van een voorslel eenen voornaam van andere eigennamen ; b. v. Deei-■nius quidem liriilus. Cic. Slnrr.0 enim Marcello. Cic.
3. Autem en vero, die gewoonlijk na hel eerste woord van het voorslel staan, kunnen na bet tweede slaan, indien bet eersle een voorzetsel is; b. v. anle vero Mirsicum bellum. Cic. De republica vert» non minus vehemens orator, quam bcila-ior fuil. Cic. Vero, voorwaar, waarlijk, kan voorop of op de tweede plaats slaan. Tamen slaat of in bet be^in van bet voorstel, of na een woord, dat den klemtoon heefl, of ot» het einde van het voorslel met nadruk ; 0. v. tarnen a malilia non discedis. Cic. Miilura res eral; consutes lergiuersanlur tamen. I.iv.
lü. De onaofscliilcUenao voegwoorden staan gewoonlijk voor-siMii. Staat echter het omstaodigheidsvoorstel vóór het hoofdvoorstel, dan worden zij soms voorafgegaan:
1. van een of meer woorden, waarop een bijzonder nartrnlc ligt; b. v-iantmi i.wneo, hoe tempus «si amiserit, te nullum unqnam uw gis iduneuui reper-iurtim. Cic.
2. van een lx?of aanwiiseoml voornw,; b. v. hjc
d,cit. Cic. Qui «jiioiiiiini tiolnil. Cic.
3. ut van ti.r, prope, pcene, nemo, nullus, nihil, t.inlinn; b. v. vi.c lit anna retinere posset. Caes.
4 Ovtr de rangschikking dar vigt;orstcll©ii, die deel maken
Vin eenen volasin, valt het volgende op te merken:
1. Heeft men een lioofdvooivstol en een of een
voorstel dat «loei,of jtyovoljj aangeeft (met ut, ne, quo, quin, quominus en quod), dan plaatst men deze laatste gewoonlijk na het -woord, waarvan zij afhangen, doch elaai-vóór, indien men op den inhoud van het. afhankelijk voorstel enz. wil rit* uit Icon; b. v. Democritus dicit imiumei-abïlos* «sso ui ii ik low, Cic. Inrenta sunt specula, ut lioino sts no-
«!gt;elt;;iquot;et. Cic. Sapientia efpeit sapieutes sola per se; boato» etlieiat iieoncï sola per se, qutsslio est. Cic. LTt i»liii*imis iirosiinmss, niti-mur. Cic.
Aanm. Dikwijls plaatst tncii hel Uoofdv. tuvsnlieii de declen van hel afhai)--kclijk voorslel in, vooral als men die wil doen nilkomen , b. v. a Deo neccssi»
868
e«t mundum regi. Cic. Non ultiem arbitror esse nobis fulurarum re rum scicn-«jam. Cic. Ook omgekeerd: Germani viaam ad se impovtari non smunl. Caes. Alcibiades Atltenas liacedemonils servire non potent pati. Mep.
2. De tu^clion-voorwtelle» en de betrelclcolU^o (correlatieve) voorstellen, staan zoo dicht mogelijk na het -woord, dat zij bepalen ; b. v. Darius ad eum lotum, quom Ainanicas pylas» voeant, perre-nit. Curt. Lysander er at eodem, quo Aloibiartos tensu. Nep. Miltiade» cum totidem naribus, atque ei-at pi-ofectus, Atlienas rediit. Nep.
Uitzondering. Wil men den iuhoud van het tutseschonvoor»tol enz. doen uitkonicu, dan :
a. plaatst men het geheele hoofdvoorstel voorop en laat het tusschenv. enz. volgen; b.v. arborts serit ar/ricola, quarum truotus ipso aspiciet nanquam. Cic. Non spereverat Hannibal fore ut tot in Italia populi ad se deficerent, quot defeoerant post Oauneusem eladom. Liv.
lgt;. Of wel men zet tot grooteren nadruk het tusschenvoorstel enz. voorop eu laat het hoofdvoorstel volgen ; b. v. a qao plurimum sporant liotuincs, ei potissimum imerviunt. Cic. Plato icripsit, quales i« ropatoliea principos essont, tales reliqnos solera esse cives. Cic.
3. De oiiistaiidi«fl»oilt;Jsvoorstellcn (die niet opgegeven zijn in 1 en 3,) worden voorop geplaatst of zeer dikwijls in het hoofdvoorstel injsïosscliovoii; somtijds worden zij tlaaraclitor gezet, indien men ze wil doen ixitltomon ; b. v. tamotsi vicisso tiobeo, tarnen de meo jure decedam. Cic. Dolorem, si non potero frangjere, occultabo. Cic. Parvi sunt /oris urma, nisi est oonsiliiim lt;lonii. Cic.
Aanm. De inschuiving in hel hoofdvoorslel hoefl vooral plaals ;
a. indien de beide voorslelten lietzelfde onderwerp of dezeirde bepaling hebben ; deze worden dan voorop geplaatst, vervolgens hel omstandiglieids-voorslel en eindelijk bet hoofdvoorslel; b. v. Antigonns, quum adversus Seleucum dimicaret, in prailio occisns est. Nep. Amiconim desiderium, si non aiquo animo, al forti feras. Cic. Uolorem si non polero [rangtre, occultabo. Cic.
b. is een bepaling- van het lioofdv. onderwerp in het omstandig-lieidsvoorstel, dan zet men die bepaling voorop in het overige zooals in n; b.v. li. 3IanUo, quum dictator luisset, M. l'ompomus diem dixit. Cic. Kos Antn-bal, cum a suis non rediinerenlur, venumdederat. Liv.
c. Is hel onderwerp van het lioofdv. bepaling- in het omstandig-lieidivooratel, dan zet men dal onderwerp voorop, vervolgens hel omsUin-diglieidsv. met een aanwijzend voornw. om genoemde bepaling te vormen, en eindelijk de rest van liul hoofdvoorslel; (heler echter wendt men hel omstandigheids-voorstel zod, dat beide voorstellen hetzelfde onderwerp hebben ; b. v. Marius posi-qiiam ei provinciam Numidiam populus jussit, ferox instare, singulos modo, modo universes lcederc. Sail.
sianm, Iq liet plaatsen van woorden en voorstellen zijn üe dichters veel vrijer.
§ S4S. 1. n. Kllipsis {uitlatin//) noemt men de weglating van een of meer woorden, die om den zin volledig te maken, eigenlijk moesten uitgedrukt worden.
De weglating geschiedde voornamelijk in de taal van het dagelijksch leven, in spreekwoorden en in korte, levendige antwoorden.
De gebruikelijke gevallen van uitlating zijn opgegeven in de Syntaxis. Zie Bladwijzer ellipsis.
Jgt;. Tot de ellipsis kan teruggebracht worden de verkorting der voorstellen, door weglating van een deel, dat reeds genoegzaam is uitgedrukt (bra-ohylojffia)- Voorb. Zie o. a, § 443, Aanm. 3, 1.
o. [verlinding) heeft plaats, wanneer een werkwoord, dat vol
gens den zin slechts bij één onderwerp of voorwerp behoort, geplaatst wordt bij een of meer, die van een eigen, maar verwant werkwoord moesten vergezeld zijn; b. v. Getmanicus quad arduim sibi (d. i. imposuit), cc ter a lenatis Tac. G. legde zich zelveu het moeielijke op cu liet zijne onderbevelhebbers het overige verrichten.
«1. -A-syndeton (gebrek aan rerhinding) heet men de weglating van het voegwoord et. Zie f 438, 8.
Annm. Tol de rlielorisehe figuren behoort de aposiopësis nf iriiceulia (plolselinge verzwijging), tcne afhresing der rede om tot iets anders over Ie gaan ; zoo ecliter, dat liet verzwegene gemakkelijk kan afgeleid worden uit datgene, wal uitgedrukt is; b. v. qnns ego — ! sed motos jirtesl.al coinponcrr. fluclus. Virg. Ik zul u — maar liet is beier de hawogen golven te bedaren.
2. sv. Pleonasmu» {overtolligheid) is:, het gebruiken van een of meer overbodige woorden. Voorb. zie § 41)3, Aanm. e.
tt. Hiertoe behoort de herhaling van de voegwoorden ct of j/ie, die men lgt;olysynlt;lotoii {overvloedige verbinding) noemt. Voorb. zie § 5SS, G.
e. Insgelijks zou men daartoe kunnen rekenen ; de herhaling van een of meer woorden in het begin van nevengeschikte voorstellen (iixtnpliox'u). Voorb. zie § S3S, 10.
lt;1. Eveneens de herhaling van een of meer woorden aan het einde van nevengeschikte voorstellen (opiplioi-a); b. v. non primum imp-Jit I'liilip-1»»«.«, deinde de.ieruit tioi ' ttuüissime succenset idem I'li■-
li|gt;lgt;ii«s Rutil. Lip.
3. Syllepsis {lanienvciiing) nortjut men de betrekking van ee.n gezegde op twee of meer ondenverpen van verschillend getal, geslacht of persoon. Voorb. zie § 233 enz.
4. a. Attraetio {aan/ialinr/) heeft plaats, wanneer een «oord zich in geslacht, getal of naamval voegt naar een ander woord, dan de gewone regel zulks vordert. Voorbb. zie f§ 229. l'itz. 2, en 383, Aanm. 1, b.
b. Hetzelfde heeft plaats, wanneer men het onderwerp van een ondergeschikt voorstel tot onderwerp of bepaling maakt van het hoofdvoorstel ;
3 it)
b. ▼. notti Marcel I im, quam tardus tit. Gael, spud Cio. (roor : imsti quam tardus sit Mar cellui.) Quidam soepe in parva pecunia petspiciuntur, quam sint leves. Cic. (Voor perspicitur, quam leves sint quidam.)
5. Oonstruotio ad woiitoutimiv (of: «tl Overeenkomst volgens de meening), wanneer een woord het geslacht of getal aanneemt van de wezens, waarop het zich betrekt, en niet van den liaam dier wezens. Voorb. §5 229, Uitz. 1; 340, Uitz. A. en C.
6. Ilyplion (v-pvJ) ineensmelting in ven woord, heeft plaats wanneer twee woorden, somtijds zulke, die anders volgens de regels niet bij elkander kunnen staan, als tot een enkel woord met elkander verbonden worden. Men verbindt ze dan gewoonlijk door een koppelteeken; b. v. heti semper—lenilas. Ter. Quid cogitetn de oLviam — itione. (quot;ie. Ignari sumus ante ma'orum. Virg.
7. IIeii«li«lt;ly» (tv Six Stycïv, één door fwce.) heeft plaats, wanneer men twee substantieven, verbonden door ecu voegwoord, gebruikt in plaats van een substantief met een adjectief of in plaats van een substantief met eenen Genitief ; b. v. pateris HBamus et aura. Virg. (voor pateris nureis.) Wij plengen met gouden offerschalen. Tuin succos herbasque dtdi, Tib. (voor succos her ba mm.) Toen heb ik sap van planten gegeven.
8. Puirentlioiais {tusschenrede) noemt msn het inschuiven van ef.nen zin in eenen anderen, zonder gebruik van verbindende woorden; men bezigt dan gewoonlijk twee haakjes, gelijk in het Nederlandsch; h. wneque nos lepere /«o, ntque te. (si qui est in me) meo fiui lieer ei. Cic.
9. AmiK-olu(gebrek aan opvolging) heeft plaats, wanneer, na inschuiving vau onder- of nevengeschikte voorstellen, de zin niet. wordt voortgezet in de orde der gedachten, met welke men hem begonnen had. Wil men aanduiden, dat men tot de ewste gedachte terugkeert, dan bezigt men sed, rerum, renmtamen, sed tamèn, ergo, igitur, in quam enz.; b. v. otune pronun-Uatum {sic enim mild in prcesentiii iccurrit, td appellarem ntsr post alio, si invenero melius); id ergo est pronuntiatum, quod est ver urn aut falsum. Cic. (Stant voor; omno pronuntixtum est ver ma aut Jalsum. Cic).
t.t.v ni-:x tijd bmj or: iifnitiiwx.
k .quot;ï-l 5gt;. 1. Bij de Romeinen was na Julius Cassar de tijd in jaren, maanden en dagen verdeeld gelijk thans, behoudens een in zich gering ver-
üchil.
2. De maanden werden genoemd: Jannarius, FeUruarius, Martins, Apri lis, Majus, Junius, Julius (vroeger Quia fills), Ai'.gvstwi (/roegcr Sextilis), Sep-tepihvr, October, November, December. Zij telden 28, 30 of 31 dagen gelijk t-hans. Uf verdeeling in weken kwam eerst later in voege.
3. Om de dagen der maand uit te drukken, hadden de Eoineinen daarvan «e volgende indeeling :
a. De eerste dag van elke maand heette t!aTleïalt;fl»e [JCai.j; de tevcntlo dag van Maart, Mei, JuOi sa Ootolbea- heette IVo-
371
b. Bij geaoerade namen van dagen werden de namen van maanden aU adjectieven gezet, en kwamen dus daarmede ia geslacht, getal en naamval overeen; b. v. Calendce Januaria; Nonis Septemlribus-, Idil/us Martiis. Soms plaatste men ze in den Genitief; b. v. Nonis Februatii.
o. Om de overige dagen uit te drukken, gaf men door an to met lt;lios en een miïufürotjil in den A.ecix»a.tiof aan, hoeveel dagen men nog ie tellen had vóór een van de drie opgegeven bepaalde dagen {Calenda, No-na en Idus). Deze werden dan altijd meegeteld en uitgedrukt. De dag vóór de Calenda enz. heette pridire Calendas, pridie Nonas, pridie Idus; de daquot;' daarvóór terlius Calendas, terlius Nonas enz.; b. v. ante diem tertium Nonas Janua-rias, den derden Januari. Ante diem decinium Calendas Februarias, den 33steu Januari. Ante diem quinlum Idus Octohres, den llden October. Pridie Calendas Mattias, den 2Ssten Februari. Nonis Sepiembrihus, den 5deu September.
tl. Buiten voor de bepaalde drie dagen bezigde men dus niet den Ablatief (quot;dus niet b. v. die quarto ante Idus Jam arias) maar steeds op bovengenoemde wijze: ante diem quartum Idus Januarias. Dit werd daa als eéne enkele uitdrukking beschouwd en men kon daarvóór de voorzetsels in, ex en vsque ad plaatsen; b. v. ex ante diem tertium Nonas Ma jus usque ad pridie Idus Junius. Van den vijfden Mei tot den twaalfden Juni. ïn ante dits acta-vum et septimum Calendas Octolres comitiis dicta dies. De dag voor de volksvergadering werd bepaald op den 24sten en SBsten September.
o. Genoemde uitdrukking werd verkort opgegeven a. d. /•'// Kal. Oct.-, of ook wel nog korter F1I Kal. Oct.
f. Om genoemde dagtelling tot de'onze te herleiden, trekke men het opgegeven getal van 8 en 16 af voor de Nonas en Idus van Maart, Mei, Juli en October, en van 6 en 14 voor de Noria; en Idus der overige maanden. Om het getal bij de Calenda te vinden, telt men 3 bij de dagen der vorige maand en trekt daarvan het opgegeven getal af; b. v. o. d. III Non. Mart. —8 — 8=:5 Maart; a. d. V ld. Majas ~16—5—11 Mei; «. d. IV Non. Jan. =6—4—3'Januari; a. d. VIII Id Nov. —14—8=6 November; a. d. XIX Kal. Jan.— (December heeft 31 dagen) 31-j-2=;33; 33—19=14 December;
a. d. XIII Kal. Apr, (Maart 28 dagen) =28-{-2=30; 30—13=17 Maart, enz.
fg. Om onze dagtelling tot de Romeinsehe te herleiden telt men 1 bij den dag der Komeinschc Nonce en Idus van die maand (zie S, a) en trekt het cijfer onzer dagtelling daarvan af. Is de tijd der Idus verstreken, dan telt men 2 bij het getal dagen der loopende maand cn trekt daarvan genoemd cijfer af;
b. v. 4 Mei is: a. d. IV Nonas Majas. (De Nones van Mei zijn de 7de; dus 7 -f- 1 = 8; 8— 4 = 4.) 8 Januari is: a. d. VI Idus Jan. (De Idus van Januari zijn de 13de; dus 13 -|- 1 = 14; 14 — 8 = C.) 19 December is: «. d. XIV Kal. lt;/0/1.quot; (December heeft 31 dagen; dus 31 -f- 2 = 33; 33 — 19 =14),
li. In het schikkeljaar werd de schrikkeldag na den 23stcn Februari inge-lascht; men gaf daaraan den naam van o. d. liasextum Kal. Hart., omdat de 24ste Februari (3. d. VI Kal. Mart.) dubbel geteld werd. In dat jaar was dus onze 8S Februari = a. d. VI Kal. Mart.-, 29 Febr. =: pridie Kal. Mart. De
pï
372
23s1e, 22sfe Febr. enz. Weven lt;lns «. lt;1. Vil Kul. Mart. enz. Wegens lt;le opgegeTen uitdrukking werd liet schikkeljaar anma liuexüüt genoemd, i. Men had dus den volgenden kalender:
Onze |
Marlius, |
Januarius, |
Aprilis, |
Februarius. | |
dagen |
Maius, |
Augustus, December, |
Junius, |
beeft 28 dagen; | |
der |
Julius, |
September, |
in een scbrikkel- | ||
maand. |
Oelober. |
bebben 31 dagen. |
November, |
jaar 29. | |
hebben 3d dagen. |
hebben 30 dagen. | ||||
i |
Calendia. |
Calendii. |
C»lendia. |
Calendis. | |
2 |
vi Nonas. |
iv Nonas. |
iv Nonas. |
iv Nonas. | |
3 |
v Nonas. |
in Nonas. |
in Nonas. |
hi Nonas. | |
4 |
it Nonas. |
pridie Nonas. |
pridie-Nonas. |
pridie Nonas. | |
S |
in Nonas. |
X Oil i N |
Stonis. |
Wonls. | |
h' |
ppjdie Nonas. |
vm Idus. |
vm Idus. |
vm Idus. | |
7 |
IVoiiis. |
vn Idus. |
vn Idus. |
vn Idus. | |
8 |
vin Id us. |
vi Idus. |
vi Idus. |
vi hus. | |
9 |
vu Idus. |
v Idus. |
v Idus. |
v Idus. | |
10 |
vi Idus. |
iv Idus. |
iv Idus. |
iv Idus. | |
dl |
v Idus. |
hi Idus. |
in Idus. |
in Idus. | |
iv Idus. |
pridie Idas. |
pridie IduSr |
pridie Idus. | ||
« |
hi Idus |
Idibus. |
Idibns. |
Idibus. | |
14 |
pridie Idus. |
xix Calendas. |
xviii Calendas. |
xvi Calendas. | |
dr. |
Idibus. |
xviii Calendas. |
xvii Calendas. |
xv Calendas. | |
d6 |
xvii Calcndas. |
xvii Calendas. |
xvi Calendas. |
xiv Calendas. | |
17 |
xvi Calendas. |
xvi Calendas. |
xv Calendas. |
xiii Calendas. | |
48 |
xv Calendas. |
jv Calendas. |
xiv Calendas. |
xn Calenda |
s. |
19 |
xiv Calendas. |
xiv Calendas. |
xin Calendas. |
xi Calendas. | |
20 |
xiii Calendas. |
xin Calendas. |
xn Calendas. |
x Calendas | |
5d |
xn Calendas. |
xn Calendas. |
xi Calendas. |
ix Calendas. | |
22 |
xi Calendas. |
xi Caleidas. |
x Calendas. |
vm Calendas | |
23 |
x Calendas. |
x Calendas. |
ix Calendas. |
mi Calendas | |
24 |
ix Calendas. |
ix Calendas. |
vm Calendas. |
vi Calendas. | |
23 |
vin Calendas. |
vm Calendas, |
vn Calendas. |
v C. ^ |
vi C. |
26 |
vn Calendas. |
vn Calendas. |
vi Calendas. |
iv C. J. g |
v C. |
27 |
vi Calendas. |
vi Calendas. |
v Calendas. |
hi c. gir |
iv C. |
28 |
v Calendas. |
v Calendas. |
iv Calendas. |
pr. C. cïï |
hi C |
29 |
iv Calendas. |
iv Calenda.1!. |
hi Calendas. |
— |
pr. C |
30 |
hi Calendas. |
in Calendas. |
pridie Cal. |
trt | |
31 |
pridie Cal. |
pridie Cal. |
4. De twaalf uren, die de Eomeinen voor den dag rekenden, verdeelden zij in 4 gelijke deelen; het eerste deel, prima^ begon 's morgens ten 6 uren; vervolgens tcrtia ten 9 uren; sexta ten 12 uren en nona des namiddags ten 3 uren. De tivaalf uren van den nacht waren insgelijks verdeeld in 4 deelen, die zij vigiliee of exculia noemden. Ieder dezer vigiliee bevatte dus 3 uren. Men had dus ••
■Romeinsche uren. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12,
Onze uren. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
5. Voor de verschillende tijden van dag en nacht had men nog de volgende benamingen: m-dia nox, middernacht; daarna volgden: nociis inclinntio of de media node-, gallicinium; conticinium-, ante lucem; diluculum- mane, 's morgens ad meridiem-, meridies, middag; meridiei inclinatio; svprema tMnpeüa*-, soli» occaius; vesper, de avond; crepusculum, de avondschemering; prima fax-, coi.c..bi:t7n-, not intemp .sta-, cd media in noctem.
373
6. Om een bepaald jaar aan te geven dnikten do Romeinen de namen dor beide eonsuls van dat jaar uit. Ook wordt de tijd wel gerekend van af de stiehting der stad Rome, welke plaats had in 7ö2, 753 of 754 vóór de geboorte van Christus. Ook rekent men met Olympiaden, te beginnen in liet jaar 776 vóór de geboorte van Christus. Ieder dezer Olympiaden bevatte een tijdperk van 4 jaren in overeenkomst met den tijd, waarop de openbare spelen te Olympia gevierd werden. Een tijdperk van 3 jaren werd lustrum genoemd, omdat om de 5 jaren te Rome de telling van het volk plaats greep, welke vergezeld ging van een reinigingsoffer, {lustrare, reinigen.)
GEIVICMÊTEIV, jaVSTTETX EX JfMA.7PEX BIJ BE ROMEIXESr.
§ 5SO. 1. Het woord as beteekende eigenlijk een Romeinsoh potwl {libra pondo) of wel ieder jjohiool, dat men gewoon is (in 12 deelen) te verdeden, of ook het eerste jfoltl, dat bij de Romeimen in gebruik was.
2. De as werd verdeeld in twaalÉ iincise en de deden hadden volgens het getal uncia de volgende namen:
As |
__; |
12 |
unci» |
Quincunx ~ |
5 |
uncise |
Deunx |
— |
11 |
it |
Triens — |
4 |
tf |
Dextans |
= |
10 |
ir |
Quadrans — |
3 |
tr |
Dodrans |
9 |
ii |
Sextans — |
3 |
n | |
Bes |
8 |
ii |
Sescuncia of | |||
Septunx |
= |
7 |
» |
Sescunx — |
u |
tf |
Semis of | ||||||
Semissis |
— |
C |
ii |
Uncia — |
1 |
H |
De uncia bevatte 3 set/mncia, 3 duellce, 4 sicilici, G sextulce, 13 êemisextu-Ice, 34 scrupula.
3. Dc veelvouden der as waren: dupondius, S as; sestertius {sesquitertius). Si as; tressis, 3 as; guatrussis, 4 as; dscussis, 10 as; vicessit, 30 as; centus-sis, 100 as.
4. Het eerste «felcl, dat de Romeinsche hadden, was Icoj^or {ces), en een pond {as) maakte daarvan dc eenheid uit, gaf men geldswaarden op, dan liet men het woord asses weg en zette men den Genitief cbtU bij de som; b.v. centum mill ia tern, 100,000 pond kopergeld. In lateren tijd had deze as slechts van hare oorspronkelijke waarde. Servius Tullius liet op het kopergeld het beeld van een os, een zwijn enz. munten; vandaar dat meu behalve door ces [en libella] het geld ook nog aanduidde door pecunia.
5. In 368 vóór Christus kwam xilverjcolkl in gebruik. Als zilveren munt had men den clonniriiis =;L0 asses {deni oer is asses), welke voorzien was van het teeken X. De helft daarvan was de ciuina.riuamp;t. (=5 asses), en daarvan wederom de helft de sostortixis (ook numnuife» sestortins of alleen nummus). Deze had ongeveer de waarde van 9 cents van onze munt en werd aangeduid door het teeken IIS (ontstaan uit LLS, d. i. libra, libra semis of 3i a«); dus b.v. HS triginta—'M sestertii enz
Deze sestertius werd later als eenheid genomen bij opgave van geldswaarden.
374
6. De ronde duizendtallen drukte men uit door den vorm sostortia (Gen. sederiiorum, ontstaan uit sestertium, den Gen. raeerv. van •sestertius); daarbij plaatste men de distributiva of wel de csrdinalia; b. r. centum se tiert ia, 100,000 sestertiën; quinque seslertia, 5000 sestertiën (voor quinque miliia sestertiuni). Zoo telde men tot 999,000.
7. a. Volgens het voorafgaande zou een millioen sestertiën zijn: decies ccntena mill ia sestertium. Deze uitdrukking werd verkort door weglating van millia sestertium. Daarenboven liet men gewoonlijk centena er ook nog af, zoodat b. v. tides alleen of vieies sertertium (of meestal sertertium vicies) betee-kent: ticee millioen sestertiën-, (sestertium) quinquies et vicies, 3,500,000 ses-tertiün; septies millies [sestertium), 700 millioen enz.
lgt;. Beteekent sestertium 100,000 sestertiën, dan wordt het regelmatig als een onzijdig substantief der tweede declinatie verbogen; b. v. C. Ceesar centies «ostertio coenavit uno die. Sen. SS decies numeratnm est. Cic.
c. Schreef men de getallen niet in letters, maar in Eomeinsche cijfers, dan plaatste men soms daarboven een streep om het getal met 1000 te vermenigvuldigen; dus b. v. HScxxk=z130 sestertii-, HScïxx=l30(000 sestertii-, HScxxx=l3,000,000 sestertii. Deze strepen werden ook wel weggelaten, zoodafe de bedoelde waarde uit den samenhang moet blijken.
8. Grooter getallen, door Eomeinsche cijfers uitgedrukt, werden door punten zoo onderscheiden, dat eerste groep links de honderdduizenden; de middelste groep de duizenden, en de laatste groep de kleinere cijfers aanduidde; b. v. XX. XXXV. CDXVII—2,236,417; accepi AS vicies duceuta triginta quinque millia quadringentos decern et septeni nuntmos. Cic-
9. Als jjoudeii. munt had men in den keizerstijd den aureus, ook solidus genoemd, welke eene waarde had van 23 denarii (ongeveer f. 10).
10. De Grriokscho maten en gewichten, waarvan bij Latijnsche schrijvers melding gemaakt wordt, zijn: het Attisch talent, dat eene waarde had van 60 mina's of 6000 drachmen. De drachme was ook werkelijke zilveren munt (hiit talent en de mina slechts namen van geldsommen) en gold iets meer dan de Eomeinsche deuarius.
11. Als leng-tewiaat had men den pes, den culilus {ulna) — l i pedes, en den passus — 5 pedes of 2 gressus. De Eomeinsche mijlpalen, die langs de wegen stonden, waren 1000 passus van elkander verwijderd. Een Gallische leuca was zooveel als l -j Eomeinsche mijl. Onderdeden van den pes waren 4 palmi = 16 digiti of 12 pollices.
Het Grieksche stadium was geüjk aan 625 Eomeinsche voet.
12. Als vlaUtemaat had men het jugerum, dat 240 Eomeinsche voet lang en 120 breed was.
13. Voor natte en «li-oojjo -waren had men als inhoudsmaten: de amphora — 2 urncB (3 modii voor drooge waren) = 8 congii — 48 sextant — 96 hemince of cotylce = 384- acetabula = 576 cyathi.
De meest gebruikelijke maat was de sextarius (= 13 cyathi), waarvan de deelen de namen droegen van de onderdeden der as; b. v. sextans rini — i van een sextarius of 2 cyathi. Eveneens quadrans, triens vini enz.
Dc moditis was = j van een Attische medimnus.
375
§ SSI. 1. Breuken, waarvan de toller 1 is, drukt men uit door den noemer, waarvoor men dan een ra,iigfg-otul neemt met of zonder part; b.r. ■j teriia pae* of teriia; -jVquot; vicesima para of vicesima; ^ was dimidia pars, verkort dimidium met het geheel in den Genitief, of ook dimidius in denzelfden naamval als het geheel; b. v. dimidia pars horce of dimidium hora of dimidia hora. Soms vindt men | vertaald door semis als onverbuigbaar substantief bij een telwoord; b. v. pedes tres semis, 3-j voet voor tres cum semisse. Zie hieronder.
3, Breuken, waarvan de toller ëëu rniinlei- is dan de noemoz-, drukt men uit door partes met den teller, waarvoor men dan een trrootl-jfetal neemt; b. v. j, dues partes; f, tres partes-, novem partes.
3. Voor andere breuken drukt men den toller uit door een «f ro«i«1-jcetal en den noemer door een met of zonder partes b. v. f tres septimcR-, | quinque octav/e.
4. Ook splitste men soms de breuk in twee met kleineren noemer en met 1 tot teller; b. v. f -{•, dimidia et quarta-, T5T = ^ -f- T'7, terti* et duodecima. Zoo vindt men in plaats van sexla ook dimidia tertia en in plaats van aetata ook dimidia quarta.
5. Een bijzondere manier om de breuken uit te drukken, waarvan de noemer 3, 3, 4, 6 of 13 is, berustte op de verdeeling der as (zie 3de Aanhangsel, 3); b. v. heres ex sextante, erfgenaam van l der nalatenschap. [Heres ex asie, erfgenaam van de geheele nalatenschap, universeel erfgenaam^. Triumviri viritim diviserunt terna jugera et septunces. Liv. Aan ieder yW bunder. Unci-arium fenus. Liv. T'j percent maandelijksche interest. Fenus ex triente factum erat Sessibus. Cic. De interest was van J tot J percent maandelijks gestegen.
orCr^f-E VJÊIV VERMiOttTMIXCrEX.
§ 55quot;. Vele Latijnsche woorden drukte men oudtijds slechts bij verkorting uit. De meest gebruikelijke afkortingen zijn de volgende:
1. quot;Voornamon.
Aulus- Mam. beteekent beteekent A. App. C. (G.) // // n n v u n // Cn. D. K. L. M. M' |
Mamercus. Numerius. Publius. Quintus. Sextus. Servius. Spurius. Titus. Tiberius. |
376
3. Gremoenuamon. iVed. Acdes, — C. L. Caji liberlus. — F. Filius. — Fr. Frater. — N-Nepos.— P. Pater. enz. 3. Namen van ambten enz. Aed. beteekent Aedilis. P. R. beteekent Populus Komanus. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
A. D. IV. Non. beteekent; Ante diem IV Nonas. — A. U. C. Anno ur-bis conditio. — A. P. E. C. Anno post Romam conditar». - C. of K. Ca-lendse. (Kalendse.) — Non. Non».—ld. Idus.
Namen van maten en munten.
H. S. Sestertius. [Sestertium.] — L. Libra. — L. L. Dupondius.
6. Uitdrukking van -wenselxen.
Q. F. F. Q. S. Quod felix faustunaque sit — Q. B. F. F. Q. S. Quod bonum, felix faustumque sit. — S. E. ï. L. Sit ei terra le?is.
5. Salutem. — S. D. Salutem dicit.—S. P. D. Salutem pluriinam dicit. — S. V. B. E. E. Q. V. Si rales, bene est; ego quidem valeo.
D. D. Dono dedit. —- D. I. M. S. Diis iuteris Manibus sacrum. —1). O. M. Deo Optimo Maximó. — D. S. P. l)e suo posuit. — A. L, V. S. Animo libenti votum solvit.
Aanm. De cijfers verwijzen naar de paragrafen en Aanmerkingen. Wanneer de Latijnselie benaming niet opgegeven is, zoeke men de daaraan beantwoordende Nederlandsche en omgekeerd.
a bij afstand 312. Aanm. 1. bij tijdsbepaling 327. bij Abl. partis 343. bij gebrek 344. Aanm. 2. bij gerund. 517,2. aan beide kanten, utroligue. aan beide zijden, utrimque. aan deze zijde, citra. aan deze zijde van, cis. aanraden 496,2 Aanm. a. •angaande 367, I, A, 10. en III, A, 1. aangelegen, interest. aan gene zijde, trans. aangenaam 297,1. 511,1. aangezien 368,4, c. 427,1. aanklagen 2S4. aanmoedigen 419, 3, b. 448, 4. aanzetten 470, A, 3. 4S4, Aanm. 2. 496,2. Aanm. a. aanrekenen 306. aan weerszijden, ultro citroque. Aanw. voorn, niet vert. 236, c. Aanm, gebruik 402. 404 en 405, Aanm. 1. 413, 415—423, weggelaten 403. overtollig 403. Aanm. en 405, en 478,t, Aanm. 2. plaats 546, 1. Aanm. 3. gevolgd van quod 478; 1. ah zie a. ahdtre 367,1, B. Aanm. 3. „bdicare 349, Aanm. 2. abetse 304, Aanm. 1. 312.2. 470, B. Aanm. 3. ahhinc 32o. ahire 349, Aanm. 2. ablatief O]) abus 21, Aanm. 1. o;; i 32. up is van woorden op ma 35, Aanm. 3. op ubus 40, Aanm. 1. ab-solutus 264-268 van prijs 292. qua-litatis. 293, c en Aanm, bij voorzetsels 151 en 368. Ablatief vanmiddel 338. van ooreaak 339. van wijze 341. van stof 342. partis 343. bij adj. en deelw. 344. \)ij comp„ 345 en 375. van maat 346. bij werkw. 347 - 359. op de vraag waar? 361. 361. vanwaar? 362. waarlangs 363, |
van tijd 324 - 334. Abl. absolutua 264. en 420 bij eomp. 383. bij alius 437,1, c. Aanm. gerund. 517. ai adolescentia enz. 327, Aanm. ah incunahilis 327, Aanm. ahs zie a. alire 349 Aanm. 2. ahsens 380, d. aisit 533,2. absoivere 350, Aanm. ahitinere quin 477,3. abstracta enz. afgetr. denkbeelden. ahstrudere 367,1, B. Aanm. 3. aLundanlia 52. uhunde 289. obus voor lï 2 ], Aanm. 1. ahuü 358. «c na («rjwe 391,2 na idem, talis, to-tidem, 248, Aanm. 1 cn 2. 437, 538.3. 545,2, Aanm. accedit 305, Aanm. 8. en 305, b en 470,15, 1. accelerare 510, Aanm.3. accidit 305, b. ut 470, B, 1. quad 478.4. accipere 306. 317, 368, 1, A. accire 317, accommodatus 297. Aanm. 5. 311.1. 515,1. Accusatief op im 31. Acc. op ia 33 op is SS, Aanm. 1. Aec. bij uitroepingen 309. bij voorz. 151,1 en 366. bij adj. 311. van afstand 312. bij onpers. werkw, 313. als voorwerp 314 en 313. twee Ace, 316 - 322. op de vraag waarheen? 323. tot tijdsbepaling 324 en volgg.; na quam bij comp. 382. van maat 3S6, Aanm. 3. van gerund, 516. plaats 546, 1. sfec. ana (nJ. 254 - 263 na etficere enz. 470, B, 3. acerlus 511,1. acetahttlum 550,13. aceus uitgang 176,2, achter 366.17-achterwaarts, reironus- |
378
oc « 428, Aanm. 1. c. 461,2. *d in saraenst. 197,4, A, Aanm. bij tijdsbepaling 334,3. ten opzichte van 343, Aanm. 3. 366. van plaats 323, 861. met gerund. 516. plaats 546;13.3. ai in samengest. werkw. 301, a en b 316,3, b en c. addere 317. met quod 478,5. ad dient 334,1, Aanm. ademen 315,2, Aanm. 3. adeo 620,4. 542, Aanm. 2. adco non ut, adeo nihil ut 470, B, 4, Aanm. 2. ades uitgang 170,3. adesse 304. adigere 369. ad incitas redigere 51,1. adindar 273, adire 369. adjacere 301, Aanm. adjectief zie bijv. naamw-adjwtgere 249,3, c. 317. adjucare 300,1, Aanm. admonere. 281, 321. 470, A- 3, Aaiira-2. adolescens 14, A, 2. adsidere 301, Aanm. 1. adspergere 302, b. adstare 301, Aanm. 1. adsuescere 496. 1. b. ad tempus 334,1, Aanm. adulari 300,2, Aanm. 2. adultu» 81, Aanm. d. adverbia zie bijwoorden. adcerbia numeralia 60. adversarius 297,3. adversum, adversus, 366,2. fegre est quin 477, 1. temulari 315,1, 361. eequalis 297,3. eequv - ac 391,2. aqui ionique facere 292,3, Aanm- 2. aquo 383, Aanm-ceqmmest 260. 470. lt;ss 550, 4. cestimare 292, 3, a en Aanm. 2-(Bstimari 249, 3, b. aus uitgang 181. 6. afbreking der woorden S. affalim 289. aflicere 348, Aanm. 1. 114, A, 2, 279, 6. Aanm. j 484, b, 2. 297, 3. afgetrokken denbeelden 11, 48, 2. meerv. 48, uitz- b. en c. vorming |
173 voor personen 247, 6. afhankelijke vraag 223 afhankelijk voorstel 217, 254 - 263 plaatsing S47,l. afliankelijk zijn 368, 2, b. afhouden 349, 472, 2, 476, 1-afkeerig279, 3. afkeerig zijn 300, 1-afscheiding adj. 344. afschrikken 472,2, 476, 1. afstand 312. agereut 470, A, 2, en Aanm. 1. agere grnLias quod 478, 3, Aanm. agnosci 249, 3, b. ain tu 257. 1, Aanm. 2. ajo 141. 546, 1, Aanm, 2, d. al uitgang 109, 8. al, zie ofschoon. algemeen voornaamwoord zie onbepaald. alhoewel bij Abl. abs. 265, 5, cuin 456, 3, b. door part. 500, 4. alia (subst. op) 34,7 Aanm. 3, 492. alienus 297, Aanm. 2. aliquanlo, aliquanlum 346. aliquis 76, 2. 429. 434, 1, Aanm. 4. Aanm. 2. ahquol 429, Aanm. 2. alis uitgang, 64, Aanm. 3, 175, 4. alms 54, 4, 435, 437. ahus-alius ondenv. 229 uitz. 1. b. als bijstelling 238, Aanm. 1, 285. Aanm. 2. 437. alle 393, Aanm. 2. allalrarc30i, c. alleen 380, Aanm. 1. c. 406, 6-als bij bijstelling 238, Aanm. 3,niet vert, 249, 3, Aanm. 1. bij Abl. abs. 265, 1 en 3. door indar 273. door Datief 428, Aanm. 1, d. door ac, atque 545, 2, Aanm- van tijd 500, 4. door quum 456, 3, B, 1. als het ii belieft, quaso. als het ware 461, 2, Aanm. 2. alsof 428, Aanm. 1, c. 461, 2. als ware het 461, 2. als zoodanig 4G9, 6. aJlttr 5,4. 43o, 438. alter-aller onderw. 229, uitz. l,b. als bijstelling 238, Aanm. 1. aller ego, alter idem 438, 1. allero tan to 346. alleruter 54, 4. 435. 438, 3, b-altijd 393, Aanm. 2. amb in samenst. 197- a- |
379
ambtsnamen met gerund. 515, 4. amicus 297, 3. amphora 550, 13. ampliu» 386, Aanm. 1 en 2. ari 530, A, 2. B, 1 en 2, 531, S en Aanm. 4; 527. 3. 528, 3. anacoluthia 548. 49. anaphora 538. 10. SW. 2. c. anens uitgang 175, 12. animadvertere 309. animi 361, aanm. 6, animo 341, l,Aanm. 2, b. amioineunte 334, 5. annon 530, A, 3, 331, 2 en Aanm. I ante bij tijdsbep. 325, c, 233, 366, 3. met gerund. 516. plaats 540, 13, 2, c en 3. ante bij samengestelde werkw. 301, a en 315, 3. c. anteaquam 453. antecederu .301, c, 346. e, anteccllerc 301, c. anteirc 301, c. anteqicam 333, e 453. nntestare 301, e. antevenire 301, c. antecertere 301, e. antistes 14, A, 2. antwoorden 239, 532, 533. anus uitgang 64, 1. 175, 3. 1. 81. 1. anxius 344, 2. apacje 145, b. 309, Aanm. 2. apocope. 161, 3. aposiopesis 548, 1, d. Aan ra- apparere 249, 3, b, apparct 261, 305, b, 495, appellare 249, 2. a. appellaiio 283. a. applaudere 300, 3. appositie zie bijstelling. appopinquare, naderen. uptus 297. Aanm. 5, 311, 1, 466, 2. 551, 1, 516, Aanm. 1. apnd 366, 4. 36J, Aanm. 1, a. en 5. aqua, aqua, 50, weggelaten 247, 2. e. ar uitgang 169. 8. arcere 800, 3, Aanm. e. arehaismus. 161. 11. arguëre met Inf. 496, 2, a. argumento est 306, Aanm. 2. ariunt uitgang 169, 4. arius uitgang 64, Aanm. 2- 169, 3. 175, 1. crriJere 300, 3. ortifex 14, A, 2. («550, 1 en 2. 14, c, 3. |
aueniiri 300, 2. assim bij peri'. Conj. 93, 8, f. assit 292, Aanm. 1. assuf/acare 496, 2, b. a.isw/d 249, 3, c. asvndeton 548, 1, d, at 539, 5. atilis uitgang 175, 5. atim uitgang 188, 2. aique na idem, talis, toiidem 428. Aanm 1 en 2. na alius 437, 5S8, 3. 545, 2. Aanm. O'jhp 339, 7. attenderc 301, c. allinel 313, 4. attributieve samenstelling, 198. attribuut 210, Aanm. 2. 229. Aanm. 2. 230, 3. plaatsing 546, 10. avclor sum ui 470, A, 3. nudere 496,1, e. audire 368, l,b. audire aliquem quum 45,3, B. Aaum 6. aureus 550, 9. ausim 93, 8, f. auspicio, auspiciis 341, 1. Aanm. 1. ausus 499,6. aul 332, uitz. 2. 529. 540, 1. aul-auL 233, uitz. 3, b en Aanm. 2. 533, 6, b. 540, 5. autem 539, 2. 542, Aanm. 4. plaats 546, 14 en Aanm. 2. auxilmm, auxilia 30. auxilio 338, Aanm. 1. ave 145, a. aversari 300, 2, Aanm_ 2. nx uitgang 174, 1. adj. 279, 2. bedanken 478,3. bedroeven (zich) 259. bedreigen 300,1 beduidend, aliquid 429, Aanm. 2. begeerig 279,3. beginnen 496,1. e. zie coepi. behagen 300,1. behalve 366, 9, b. 367, III, B, 3. behooreu zie oportet. beide zie uterque. beide elkander 438, 2, d bekend 417, Aanm. 3. behalve wanneer 544, 2. belang zie interest belli 3C1, Aanm. 5. beloven 257.363, Aannii 1 en 2, a. 296, a. pp. |
380
bemerken 507. beneden 366, 10. heiiedicere 3Ü0, 3. benoemen 349, 3 c. beoordeelen 'S'SX, 3. bepaling 307 beperkende, verkl.; noodz.; niet noodz. 210. hij laf. 350. beperkende, omst. voorst. 4ÜS. beproeven 53S. 3. bereiken 470, A, 3. berichten 396, a. berispen 284, Aanm. 5- 478, 3. beroemd 407. Aanm. 5. beroep 368, 1, a. bsrooven 348. berouw hebben zie panitel. berucht 407, Aanm. 3. fies 5o0, 3. beschuldigen 284, 478, 3. besluiten 470, A. 3, Aanm. 3. 496, 1, Aanm. bestaan uit 343. Aanm. 2. 367, B, 6. zie coustare, esse. best doen 470, A. 3, Aanm. 3. bestemming 465, 1. betamen zie dccct. betrekkelijke bijwoorden 460. 3. bstr. voornw. overeenkomst, 340, 34.j vraag waar? 361,7, gebruik 403, 3. 435, weglating 436, met me 437. niet Conj. 447,3. voor ut 465. voor eum 466. vooronderstellend 467 ingeschoven 468. vóór een deelw. 503 7. Aanm. met voegw. 1543, Aanm. 4. plaats 546, 2, c. bevatten 354. bevel, bevelen, SöS, 300, 1. 339, 3, b. 448, 4, b. 469, 3. 470, A, 3, 484, Aanm. 3. 493, A. 496, 3, Aanm. b. bevrijding adj. 344 werkw. 350. beweegreden 339. 3 beweging werkw. 396, Aanm. 1. met Acc. 315. 3. 367, A, 1 en 15, 1. 510. 516, Aanm. 1 met Inf. 496, 3, Aanm. a. met part. op m-tis 500, 3, met sup. op nm 510. b. op ic 511, 4. bewerken 470 A. 2, 496, 3, Aanm. b. bezigheid 368, 1, a. bezittel, voornw. gebruik 400 cn 401. zie sum. bezorgd 279, 4. 474, f. biddejl 470, A, 3. Oilis adj. 397, 3. |
bij 361, 1, Aanm. 1, a en 5.366,5 b en 15. 367, II, B, 3. bij dag en bij nacht, 334, 5, Aanm. bijdragen tot SI4, Aanm. 3. bijeenvoegende nevenschikking 313. bij het begin van het jaar 334, 5, Aanm. bij het krieken van den dag 334, 5. Aanm. bij klaarlichten dag 334, 5, Aanm. bijna 446. 4, Aanm. 533, 4, Aanm. 5 bijstelling 336— 238. moet gebruikt worden 247, 3, vr. waarheen ? 333 I. vr. waar? 361, 1. d. vanwaar? 363, I. plaatsing 346, Aanm. 3, c, 546, 9,10, 12, bijtijds tempen 334, Amm. 1, a bijvoegende wijs zie Conjunctief, bijvoegl. r.aamw- gebruikt 309, A, 3 en Aanm. 1. als gezegde 330, 1, in tusschenv, geplaatst 346, Aanm. 4« met Gen. 379 en 315. van hoeveelheid met Gen. 390. als bep. van prijs met Datief 397.515. met Acc. 311. gebruik 370. vervangen door een ander woord 371. bij cigenn. 373. bij andere adj- 374. als subst. 376. 378. in plaats vau bijw. 380. in comp. zie comparatief enz. plaatsing 546. 1, 10, 13, a. met Inf. 496, 3 Aanm. d. bijwoorden met Gen. 289. 391. als bep. van prijs 393, Aanm. 4. vr. waar? 361, 6. gebruik 309, B, I eu Aanm. 1. bij adj. 374. in plaats van subst. 503, 8. Aanm. 3. gebruikt 518. omschreven 518, Aanm. 1 en 3. van tijd 519. plaat-, sing 546, 1. lini 61, C, 3. 39ö. binnen hoeveel tijd 331. 366, 13. binnen kort 334, 5, Aanm. bonus 511, 1. boodschappen 333,6. Aanm. 1. boomen (namen) 37, a, 4 en B, Aanm. 4 en nitz. borjj stellen, borg eischen 284,Aanm. 3. bos, boeit, 14, B, 3. 35. boven 366, 19, b, en 31. 367, III, A, 3, eu B, 1. bovengenoemd 499, 4, Aanm. a. brachylogia S48, 1, b, breed 311, 3. breedte 311, Aanm. 367, A, 3. breuken 551, brieven 490. |
381
382
383
adj. 297, bij bijw. 298, bij werkw. 299—305, twee Dat. 306. in plaats van voorz. 307. van Gerund. 515. de in samenst. 197, 4, Aanm, in samengestelde werkw. 301 a en b. de voorz. gebruik 249,quot; 2quot;,Aanm. 2. wat aan betreft 255, Aanm. 3. 368, 1. 517,2. 284, Aanm. 1. redengovenrl 339, 2, e. van waar 369. Aanm. 4. plaats 536, 13, 3. deiere 496, e, en Ind. voor Conj. 446, 1. decedere 349, Aanm. 2. decernere 470, A, 3, Aanm. 3. 496, c. decef. 261, Aaum. 3. 313, 2. in Ind. 446, 2. de cetero 368, 1, c. deelarari 249, 3, c. dectum 550, 3. dedecet 313, 2. 493. dedecere 318. deel zie Abl. partis. deelgenoot 279, 6. deels—deels 519, 1, d. deelwoorden 81, als gez. en attrib. 230. omzetting 258. als adj. met den Gen. 279. I. met Acc. 311, 3. ge* bruik 499—508, voor cv.m 804. 2. voor postquam ibid. 3. voor quia ibid. 4. voor etsi enz. 5. voor et ol' sed 6. voor een subst. met voorz. 505. voor een subst. of Inf. 306. bij zien,hooren, 507. voor zonder te 508. plaatsing 546, 1, d, 10, 12, d. als subst. 499, 9. van deponentia 502. deesse 515, 2. de/icerc 315, 1 en Aanm. 369, 515,2. definitivus (Gen). 283. deflagratus 81, Aanm. d. de fungi 358. de improviso 368 1, r. de industria 368, 1, c. de integro 368, 1, c. delectai 313, 3.493. deligo 249, 3, c, deminutiva 12, Aanm. 172.184.187,4. denarius 550, 2. denken 255, 1. de nocte 334, 5, Aanm. densus 34.4, Aanm. 1. deponere 367, 1, B. Aanm. 2. deponentia 503. deprecari 320, c, Aanm. quominus 476, 2. derhalve 542. derisui esse 51, 1« 3C6, Aanm. habere 306, Aanm. 1. |
des avonds 334, 5, Aanm. desiderativa 187, 3. designari 249, 3, c. desperate 301, c en Aaiun. despicatui esse ftl, 1. des te 389, Aanm. 2. desunl qui 464, 1. deunx 530, 2. deus 2. 5 Aanm. 2. e. dewijl 263, 3, 456, 3. dextans 550, 2. di in samenstellingen 197, B, b, dicere weggelaten -i-iS, Aanm. 2. diem 513, 2. 306, Aanm. 1. 515, 2. dicht bij 361, Aanm. 8. 366, 20. dici 249, 3, a. 255, Aanm. 3. dicis causa 51, I. dien, namelijk 321, 2. dictn 383, Aanm. dicto audiens sum 300, 4. dietn dicere 306, Aanm. 1. 515, 3, dienen 300, 1. 515, 3. die niet -177, 2. diepte 311, Aanm, 3-diernamen in Abl. met cutn 341,3. dies 334, 5, diespiter 43, Aanm. differ re 300, 3. Aanm. f. diffieïlis met sup. 311. 1-diffidere 300, 1, Aanm-difflsns 499, 6. digitus 550, 11. dignafi 359. dignvs 344, 2. 465, 2. 511, 3. dipfota 51. dis in samenst. 197, B, b. discere 368, I, b. 496, d. discrepare 300, 3, Aanm. c. disjunctieve (vragen) zie uitsluitende, dinpar 297, Aanm. 5. displicet 261 en Aanm. 2. 305, b. disponere 367, 1, B, Aanm. % diisideré 300, 3, Aanm. c. dissimilis 297, Aanm. 3, distare 313, 3. distributiva 60, 61, c. ditionis facere 275, 1, Aanm. dit wil niet zeggen dat 542, Aanm- 3. diu et noctu 31, 1. diversus 300, 3, Aanm. c- docere met Gen. pretii 292, Aanm. 3. met 2 Acc. 318. met Inf. 496,3, a. doclus 318. Aanm. 4. documento esse 306, Aanm- 2. dodrans 550, 2 f: |
384
deel 296, b. 306. 316, i, Aanm. 3. 455. 465, l. 470, A, 1. 510, b. 513,4, Aanm. S16, Aanm- 1. 496, 2, Aanm. a. 500, 2. 501, 6. 367, ], A 6. doelaangevende voegw. 154, 3. voorst. 219, Aanm. 6, b. doen vert. 443. doto 341, 2. nitz. dominari 300, 2. Aanm- 2. domus, 40, Aanm. 2. waarheen? 323, ■4. waar? 361,2. van waar? 362, 3. donare 302, a. dome 454. dono accipere 306, Aanm. 1. door 366, 16 en 20. door te 537, Aanm. 3. dorpen, waarheen? 323. waar? 361. drachme 550, 10. dreigen 263, Aanm. 1 en 2. drukken 367, 1, B, Aanm. 4. dubbele vormen van subst. 52. n a u adj. 55, Aanm. dubbelzinnigheid te vermijden bij A cc. en Inf, 263. bij Gen 378, 2. door ipse 422. dubitave zie twijfelen, dubito an 528,3, Aanm. 2 quin 4 77. 15 en Aanm, 1. dveere 306, 310, 1, Aanm. 1. dvci 249, 3, b. duella 550, 3, duim, damt en/. 93, 8, d. dutn, dummodo 458, donet. 454. duo 61, A, 3. 395. dupondius 550, 3. durus met sup. Sll, 1. dus 542. duur zie camp;rus. en Gen. pretii. dux 14 A, 2. e zie ex. eapse 71, Aanm. 2-eece 309, Aanm- 2. eccillum, eccillant, 72, Annm. eccum rccaiit 72, Aaura. echter 5. ecqM, ecguidnam 527 en 2, Aanm. ecqni, ecquis, ecquisnarn 73. ecthlipsis 161,2. edelgesteenten (namen van) f. op «s 27, a, 6. tdim 93, 8, d. |
editus 344, 5. edo 135. edo uitgang 173, 5. edocere 318. educatus 516, Aanm. 1. eed 366, 16, 448, 3. een 236, c. Aanm. 428, Aanm.. 4. 438, 1. 527- 538. een den andere 437, 2, 438, 3. eenen dit, anderen dat 437. 4, 438, 3 een en de andere 438, 4. eenige malen alijuolies. eenigen-anderen 437,3. eenigermate, guodavitnodo. eenledige vraag 333. éénmaal, ééns, semel. eenmaal, eens, olim. een na den andere 437,5. een poos, aliquantisper-eens, aliquando. een van beiden 438, 3 b. eerstdaags, propediein. eerst 380, Aanm. 1, c. 407. pfficere ut 470, A, 3 en B, 3. effici 34a, 3, c. efugere 315, 1. eqere 347, Aanm. 1. eigen 401, Aanm. 2, a. 409, 4. 423, Aanm. 4. eigenlijk 409, 6. eigennamen 12 ; 48, A, 1, eilanden (namen van) op ut 27, a, 2 49, 1, waarheen ? 323 waar? 361 1, en Aanm. 2. van waar? 362, l eis uitgang 170, b. eischen 320, 470, A 3, 496, 2, Aanm. b ela uitgang 166, 5. elisio 161, 1-eliji 249, 3, c. elk 431. elkander 423, Aanm. 6. 437, 3. etlam, ellum 72, Aanm. ellipsis (zie weglating). 548, 1, a-ellus uitgang 173, 3, c. 184. elucct 261. cmere 306. en daarenbovenj ^ b_ en dat wel ) en daarom 542i Aanm. 1 en inderdaad 538, 5, Aanm. 2. enimvero 539, 8. enkelr. in plaats van meerv. 247. 7 en niet 538, 5. enin 520, 541, 1. 542, Aanm. 4. en toch 460, Aanm. 2. 538, 5, Aanm. 2 ennis samenst. 64, Aanm. 3- |
383
en tusschenw. 309, Aarnn- 2. ens 87. Aanm. 1
en vert. 504, 6, 538, 53 Aanm. 38. emis uitgang 175. 10, 181, 4. eo derhalve 542, 3.
eo 158.
eo bijw. met Gen; 291, a. bij comp,
346, b. 389, Aanm, 2.
eopse 71, Aanm. 2.
epenthem 161,7-ejusmodi qui 565,3.
epicoena 14, b, 2, 230 uitz. b. epiphora 548, 2, d
equidem 399, Aanm. 3. 521, 4, Aanm. cr met Toorz. 406 erga 366, 2. Aanm-ergo i52l, Aanm. 4, 342, 2- plaats 546. 15.
er is iemand die ; er zijn er die •'föi,
1, 2, 3,
erkend worden 249, 3, b.
erlangen 470, A, 2.
er ontbreekt aan 478, 8 crudire 318, Aanm. 3.
eici», escunt 87, 3-
esse 249, 1 en 2 Aanm. 1 est met onz. subst. of adj. 260. met Genitief 275. waard zijn 292, 3, a. esse alicui volenti 296, Aanm. 3- met Datief 303- met Abl- en in 303, Aanm. I. met twee Dat. 306, met Nom. 306 Aanm. 3. bestaan uit 342, Aanm. 2-c. met Abl. 355, Aanm. met in en Acc. 367, 1, B, Aanm. I- bij comp. 282, Aanm. 1- met adj. in den Ind. 446, 2. met part- op «« in den Ind. 446, 3, met qui en Conj- 46-4, 1, 2, 3-metttlt; 470, B, I en 2- met subst. enquod 478, 2-met Ger. 514, Aanm-3. in staat zijn, dienen 515, 3- est in eo ut 486, 2, b, Aanm. 2. met Inf. 493.
esso, essim voor vera enz- 93, f.
etui esse 306, Aanm. 2.
et bij telw. 61, A, 4- na alius 437.
gebruik 538, 1. 542, Aanm. 4-et-et 233, uitz. 3, b. 523, 4- Aanm.
2- 538, 6.
et non 338, 5, Aanm. I.
et-neque 538, 7, b.
etenim 541, 1.
ethicus (Datirus^ 296, Aanm. 4. etiam 538, 4. plaats 546, 13 eu Aanm.
2. f. 392, a, 533. 4.
etiam tuin 319, 1.
etiamsi 460 1 en 2.
etsi 460, en toch 460, Aanm. I.
etum, uitgang 169, 7.
eus uitgang 176, 1. 180, 3.
evadamp;re 249, 2.
evenit 305, b. 470, B, 1.47,4. evenredigheidsgetallen 63.
ex bij tijdsbep. 327- als oorzaak 339, 2, e en f. van wijze 341, 3, Aanm. stof 342, 368, 2. superl. 393 Aanm. 7. in samengestelde werkw. 301, a eu b en 315, 3, c-bij onstaan 249, 2 Aanm. 2. 517, 2.
ex in samenst. 197, 4 Aanm.
excunare 307, 3.
exequias ire 510 Aanm. 2, c-ex eo ffenere, ex eo numiro 240 uitz. b. exigcre 320, c, Aanm.
exiguum 290 Aanm. 4.
existit, existunt qui 464, 1, 2, 3. existimari 249, 3, b. 235, Aanm. 3.
met Gen. 273 Aanm. 2.
exoletus 8(, Aanm. d.
exonerare 350, 1, Aanm. 1-exorare 220.
exoritur qui 464, 1, 2, 3.
expedit 261 en Aanm. 2. 303, b, 493. exponere 367, 1, I). Aanm. 2.
exquirere 220, c, Aanm. 2-ex qua 327, Aanm.
exsistere 249, 2.
ex tempore 327, Aanm.
exsolvere 330, Aanm.
exspectatione 383, Aanm.
exspecto 454, 2, b, Aanm.
extorris 344, 1, Aanm. 1 en 2.
exuere 302, b. Aanm.
extra 366, 9.
F
/ac 448, 3, Aanm. 2.
facete met Datief, 296, Aanm. 6. met Gen. 292 3. met Acc. 316, Aanm. 3. met Abl. 354, met 470, A 2. en Aanm. I. en. 2 met quod 478, 4. met ne 493, 2, c. weggel. 443, Aanm. 2.
facer e non possum 477, 3.
facilis 511, 1.
facinus est 260.
Jacultas, facilitates 50.
fallit 261, 313, 3.
familia, familias, 21, Aanm. 2. fnmiliaris 297, 3.
386
fati 144. fariafn 65, Aanm. 5. Jas 47, 2. fai est 260, 511. 2-, faxo, 93, 8. f, feesten (namen van) 49, 2. fero 136. festinare 510, Aanm. 3, Jident hahêre 300, 4. fieri potest, fd ut 470, B. I. fit quod 478, 4. fieri 140. met Datief 296, Aanm. 6. met Nom. 316, Aanm. 3. fieri non potest quin 477, 3. fit per ine quominus 476, Aanm. filia, filius weggelaten 247, 2, a. finitimus 297, 3. 'fisus 499, 6. Jlagitare 220, a. fiocci 292, Aanm. 1. ftorere 257, kanm. 3. foedus 297, 2. fore 87, Aanm, I. fors ut, futurum esse ut, fore aliquem qui 263, a. niet part. perf. 497, Aanm, 3, d. met part. fut. ibid. g. fortm 489; Aanm. 3. formare 5 16, Aanm. I. forsitan, forsan 447, Aanm. 2. 522. fortasse 447, Aanm. 2. 522. fortassia. fortuna, fortunee 50. frequens 380, d. frequeHtatioa 187, li fretus 844, 2. frui 358. frustratui /talêre 51, 1^' fuam 87, Aanm. 2 fuffit 261, 313, 3. fungi 358. furari 352, Aanm. futurum Ind. voor Conj. 446, 7. gebruik 484, voor Imperatief 484, Aanm. 3. fut. ex. Ind. 485. futurum Cotij. 489, in opvolg, der tijden 491. futurum Inf. 163. 497, Aanm- 3, e. futurus 499, 8, c, en 500, Aanm. G. gaan 341, 8. uitz. garisus 499, 6. gebeuren zie accidit- gebieden 258, voor Imper. 492. A. gebrek adj. 279, 7, 344. werkw, 847. gebrekkige subst. 48'50. |
geboorteplaats 362 Aanm. gedeelte Abl, 243, gedragen 316, 1. Aanm 4. gedurende 367, II, B, 3 en III, B, 4i gedurende het eten. 334, 5, Aanm. geen 436, 438, 2. c. geen van beiden, neuter. gehouden worden 349. 3, b. gelden 249. 3 Aanm. 1. geleden 325. geleden komen, accidit, vacai. gelooven 255. Aanm. 2 en 3, en 36Ï Aanm- 2. gelijk 297, 1. gemakkelijk 397, 1, 54, 1. gemeennamen vr. waarheen? 323,1. vr. waar? 361 o. vanwaar? 362, 1 en 2 Aanm. 3. gemoedsaandoening 313. 2, 259,339, 2, d- 341, 257, 380, b. 478, 3. genegen 297, 1. en Aanm. 8. 311, 1. Genitivus op ai 21. Aanm. 3. Gen. meerv. op urn voor amm 21, Aanm. 4. op um voor arum 2S, Aanm. 4. op i voor ii 25, Aanm. 3, Gen. in de 3de deel.. 30.- Meerv op ium. 34. op ius, 40, Aanm. 3. van adj. van éénen uitgang 56, Aanm. 1—4. Genitivus suijectivus 270, possessivus 271,272, bij instar 273. bij causa, gratia, ergo, 274. bij esse 27S, bij interest en refert 276, 277, 278, bij adj. 279, bij werkw. van herinneren en vergeten 280. bij monere enz. 281. bij poenitd 282. Genitiotis definititus 283. criminis 284. parli-tivus 285—291, pretii 292. qua-litatis 293. loei 294. na superln-tieven 393. Aanm. 7. van geiun-dium 514, plaatsing 546, 7,12, c. genitus 344, 5. genoemd worden 249, 3, a, gentilia nomina 12. Aanm. 1. gentium 291, b. genus 283. b. id genus 315, 3 Aanm. 2, geoorloofd, licet. gering achten 292, 3, a. gerundium 512, gerundivum 513. in Gen. 514, Datief 515 Ace. 616. Abl. 317. geschieden 470, B. 1. geschikt 401, Aanm. 2. b. 515, 1. geschriften 261. 8. Aanm. 3. geslacht der namen van personen 14, A. dieren 14, B, zaken 14, C, ii ii ii ii n n ii ii ii n |
geslacht van woorden der 1ste deel. 23. v // ii » n 2de deel. 27. n n n u h 3de deel. «^6. // n n n n 4de deel. 41. n n ii n n 5de deel. 44. geven 296, n. met Inf. 496, 2, Aanm-c.; metjtwi. op tfos 501, 6. gevolg door imperf. of perf. Conj.; 488, of door prcesens 491- Kegel 3. gevolgaangeveude voegwoorden 154,3. voorst. 219. Aanm. 6, c. 455. gevolgtrekkende voegwoorden 133, 5. voorstellen, 213, Aanin. 5, 542, gewaar worden 255. gewichten bij de Rotn. 530. gewichtig door aliquid 429. Annm. 2. gewoonte 482, 2. en 4. Aanm. 1. 496, 1, b. gezegde zie prsedicaat.plaats 546, 1 en Aanm. 2. gloriari 3157, Aanm. 2. goed Bil, 1. grandis 344, 3. 511, 5. gratia,gratia 50. 274. 514. weggelaten ibid., Aanm. 2. gratias agere 456, 3, c, 2. 478, 3. gratificari 300, 2. gratis 51, 1. gratulari 300, 2, Aanm. 2. 456, 3, c, 2. 478, 3. gratum facern 436, 3, c, 2-grestus 550, 11. Grieksche substantieven Iste deel. 22. 2_de deel. 26. vr. op us 27, a. 7 en 8. Op es met Gen. op i 35, Aanm. 3. 3de deel. 35, Aanm. 4. 38, Aanm. onverbuigbare 46, 2. maten en gewichten 550, 10. gunstig 401, Aanm. 2,b. 433, Aanm.4. habere 316, 1 Aamn. 1, met 2 Ace. 317. 367, 1; B, Aanm. 1, met qui 464, 4. quod, of quid 464, B, Aaom. 2. in animo 470, A, 3. Aanm. 3. 496, 1, a en 3. habere nomen 303, Aanm. 3, c. haheri 249, 3, b. met Gen. 275, Aanm. 2. hahe.totc voor Imper. 492, Aanm. 1. viaii/w 297, Aanm. 5. 311, 1. 515,1. habitare met den Gen. pretii 292, Aanm. 3. hangen 368, 2, b- hartstocht 367, 1, A, 5. zie gemoedsstemming. |
hand 523, 2. hnud icio an 522. 528, 3, Aanm. 2. /mud multum ahed quin 477. 4. hebben vert- 303, Aanm. 4. 501, 6. hechten 367, 1, B, Aanm. 3. hceten 249, 3, a. 303, Aanm. 5. hei 309, Aanm 2. helpen 300, 1. hemina 350, 13. henjiadys 348, 7. heres 14, A, 2. herinneren 280. heteroclita 52. heterogenea 52. liet behoort: oporiet. het betaamt; deed. het doet er toe: referi, interest. het is zoo ver van: tantum ahest. het is van belang; interest. liet is verborgen: fallit, fugit, ■prakrit. het kan niet schelen .• interest. het komt er op aan: interest. het ontgaat: fallit, fugit, praterit. het past: decet. het spijt: dolere. het staat vrij: licet- hetzij - hetzij 519, 1, d. hevig verlangeu 470, B, Aanm. 4. Mc bij tijdsbep. 325, c, beteek. 407. overtollig 470, B, Aanm. 5-Mnc 542. Aanm. 2. Jticce 70, Aanm. k'ccine 70, Aanm. hiems, hiemis. hier, 3 23, 6, Aanm. 1. met voorz. 306. hoe 340, b. 389, Aanm. 2. a. hoc est 521, 2. hoe'èlö. 389, Aanm. 2. hoe duur, zie Gen. pretii. hoe hoog, zie Gen. pretii. hoelang? 324. hoelang nu geleden? 325. sedert hoelang? 326. tot hoelang? 328; voor hoelang? 329. hoe oud? 332. hoelang te voren? 333. hoelang daarna? 333. hoever ? 312. hoezeer ook 460, 3. hue met den Gen. 291, a. honestus 397, 2. 511, 1. hoofdvoorstel 215. plaats 347, 1. ingeschoven 547, 1. Aanm. en S. hoog 311, 2. hoogte 311. Aanm. 2. hoogachten 392, 3. a. |
hooger dan 367, III, B, 1. hooreu 307. hopea 257, 263. Aanm. ] en 2, a. Aorrendus 311, 1. hortari 321, 496, 2. b. hortus, Jiorti 50. Jiostis 29 7, 3. houden voor iets 249, 316. humus, f. waarheen? 323, 5, waar? 361, 4. van waar? 363, 3. huren 292, 3, b. 501, 6. hyphen 548, 6.
id weggelaten 290, Aanm. 3. id quod 405, Aanm. 2. idcirco 542, 3. idem 408. idea 542, 3- 542, Aanm. 4. ides uitgang 170, 1 en 2. id est namelijk 521, 2. idoneus 31, 1. 465, 2. 515, 1, 516, Aanm. 2. idus 549, 3, a. idus uitgang 174, 3. id quod 240, Aanm. c. ieder zie, onbepaald voornu-, ieder afzonderlijk 431. iedereen, zie onbep. voornw. iemand, zie onbep. voornw. 447, 2. iensis uitgang 183. ier bij Inf. pass. 93, 8, a. ies uitgang 166, 8. iets wat, vert. 403, Aanm. 2. iyitur 542, 2 en Aanm. 4. 546, 15, Aanm. 2. a, e en f. ignoscere 300, 3, 3. igo uitgang 166, 7. ik ben hef, die 426, 6, a. ilis uitgang 174, 4. 175, 3. illare uitgang 187, 4. ille bij tijdsbep. 525, c. beleekenis, 407- gebruik 426, 6, c. illud overtollig 470: B, Aanm. 5. plaats. 546, 15, Aanm, 2. f-illudere 301, e. illus uitgang 172, 4. 184, ilt;n uitgang 189, |
imbuere 318, Aanm. 3. immo of imo 532, 6. 533, 3- 539, 9. immolare 334. immunis 344, Aanm. 2. impar 297, Aanm. -4. 515. impedimentum. impedimenta 50. impedire 472, 3, Aanm. 1, 2 en 3, 477, 3, 496, 2, b. impellere 519, Aanm. 1. impcndcre tempus 513, 2. imperare 258, 300, 3, 470, A, 3. Imperatief 493 en 493. iraperf. Ind. 4S2. imperf. Ind. voor Conj. 44G, 6. imperf. Conj. als gevolg 488. 491, Aanm. 2. a en b. van herhaalde handelingen 456, 3, A, c, 2 en B, 1, Aanm. 460, 3, Aanm. impertire 302, b. impetrare 470, A, 2. implere 348, Aanm. 2. implicare 333, Aanm. imponere 300, 3. 369. imprecari 300, 2. improbari 307, 2. in bij tijdsbep. 331, d. 334, van wijze 341, 3, Aanm. in in samenstelling, 197 c. als vcore. 367, 1. inet gerund 316. 517, 2. in in samengest. werkw. 301, a en b. 316, 3, b en c. hm uitgang 169, 5. incerta (nomina) 14, B, 4. inccssere 301, c. inchoativa 187, 2. incitare 516, Aanm. 1. incitas {ad) 51, 1. incipere 496, 1, c. iucludere 353, Aanm. 367, 1 B, Aanm. 3. incommodare 300, 3. inconsultu 51, 1. incrcdibilis 511, 1 incumhere 369. inde 542, Aanm. 3. Indicatief bet. 444, 1. gebruik 445. in plaats van Conj.446. in tijdaangevende voorst. 451. bij antequam em 45 3. bij dum, donee, quoad 454, in redengevende voorst.456. in voorwaardelijke voorst. 457. 459.in toestaande voorst-460. in een vergelijkend voorst. 361, na qui 464, B, 2. na qui, quippe qui 466, Aanm-indeelen 338, 2. indicium uitgelaten 275, 2- |
/
Mien zie si, bij Abl. abs. 265, 4. indien men 439, 14. indigere 347, Aanm. 1. indignus 344,2. 465, 3. 511, 3. indirecta oratio zie obliqua. induere 302. b en Aanm. indulgere 300, 3. in eo est ut 486, 2, b. Aanm. 2. ineptus 297, 5. 311/1. in/am 14. A, 2; Infinitief als onderw. 208, 4, en Aanm. 4. aJs gezegde 250. gebruik 494- als onderw. en voorw. 495 en 496, plaatsing 546, 1, 3, Aanm. 5. Inf. historicus 498. in opv. der tijden 491. zie Acc. cum Inf. infitias ire 51, 1. 510, Aanm. 2, c. informare 318, Aanm. 3. infra 366, 10. ingratit 51, 1. inhabilis 297, Aanm. 5. 311. in het begin 334, 1, Aanm. 1, b. 334, 5, Aanm. inimicus 297, 3. ■iniguus 297, 3. inire consilium 470, A. 3, Aanm- 3. injuratus 81, Aanm. d. injuria 341, 2, uitz. injussu 51, d. inniti 338. innoxius 284, b. inops 344, Aanm. 2, in procinctu 61, 1. impromptu 51, 1. inquam, inqy.it 142. 546, 1, Aanm. 2, d. namelijk 521, 2. inrichtingen 482, 2. inscrihi 249, 3, a. insgelijks 409, 7. intidere 369. insidiari 300. 3. insimulare 496, 2, a. ■insisterc 369, insluiten 353, 367, 1, B, Aanm. 3- in staat zijn tot 515, 3. instar 47, 2. 273. instituere 496, 1, c. 318, Aanm. 3. institui 249, 3, c. instrucre 318, Aanm. imultare 301, c. en Aanm. internum esse 515, 2. inter in samengest. werkw. 301,a. 315, 3, c. inter bij tijds.bep. 331. 366, 11 met gerund. 516. plaats 516. interctdere 474, 3, Aacnj 1; 3 en 3-. |
quoftunus 476, 2. intercludere 302, b. en Aanm, inter coenam 334,5, Aanm. inter dicere 302, b, Aanm. 472, 2, Aanm. 1. interesse 276 Aanm. 3, 304, Aanm. 2, 516, Aanm. 2. interest 276, 495, inter ipsos, inter se 423, 6. interpres 14, A, 2. interrogare 320, d. intervallum 312, 3 c. intimus 297, 3, intra bij tijdsbep. 331, 366, 12. inurere 302, b. inus uitgang 175, 7. 181, 2. imtilis 297, Aanm. 5, 515, 1, 311, 1. invenio qui 464, 4. inveteralus 81, Aanm. d. invidere 300, 3. en. Aanm. b. in weerwil van 460, Aanm. 3. in zoo\er 456, 3, c, 1. io uitgang 166, 2. ipse als bijstelling 237, Aanm. a. gebruik 409, 422. ira 341, 2, uitz. ire 306. met sup. 510, Aanm. 2. is uitgang 170, b. is onrertollig gebruikt 246 Aanm. 3, b, beteekenis 407. 428 Aanm. tot duidelijkheid 418 Aanm.4. na overreden 419 Aanm. 2. in plaats van^ta 426.3, a.weggelaten 428, Aanm. 3 is qui 46S, 3. overtollig 470, B, Aanm. S. iste beteekenis 407. ita gebruik 520, 3. bij eeden 448, 2. 532, 4. ita non 470, B. 4. Aanm. 2. itanc, itane est enz. 537. 1, Aanm. 2, ita vero 532, 4 itas uitgang 173, 1, b. itaque 542, 1 en Aanm. 4. iter, n. Gen. itineris itcrum 64, 1, a. itimus uitgang 175, 1]. itius uitgang 176, 3. itudo uitgang 173, 4, itus uitgang 177, 3. 188, 1 inm uitgang 64. Aanm. 3. 169, 1, ins uitgang 175, b. ISO, 1 en 3. 181' 5. 182, 2, ivui uitgang 174, 6- 175, 9. |
390
ja zie antwoorden. jaar, aanduiding 549, C jaaTlijks 334, 5, Aanm. jactare 357, Aanm, 2. jam—jont 519, 1, d. jtibere 258. 496. 3. a. jecw bl. 18 jegens 366. 2. b. jucundus 511, 1 jugerum 550, 11, judicari 249, 3, b. judicia 338, 2. Aanm. juist 393 Aanm. 2, 409, 5 juist dezelfde 437, 1, e jungere S55 Jupiter, Ger, /oris. 35. iuratiu 81, Aanm. d. jure 3-41, 2 uitz. justo 383, Aanm. juxta 366, 13. juvat 261. 313, 3.495. juvare 300, 1, Aanm. ial, zie calenda. kant 343, Aanm. 1. kiezen 249. 3 c. 316, 1 en Aanm. 2. klas 367, 1, B, 3, Ideeden 348. kleederen in Abl. met cum 341, 3. klemtoon 4. zie nadruk, klinken 315, 2, Aanm. 3. komen 341, 3, uitz. er op aankomen interest, gelegen komen, vacare. koopen 292. 3, b. 352, Aanm. kosten 292, 3, a en b. kunnen in Ind. 446, 1. door Conj. 447. door part, op dus 501, 4. kundig 279, 3. Ij. laat, te laat, sero. laat staan dat, nedum. laatste 380. Aanm. 1. c. 407. laborare 343, Aanm. 2, 470, A, S. la», n. gen. lactis. lacben 315, 2, Aanm. 3. Icstari 357, Aanm. 2. landen (namen van) waarheen? 323. waar ? 361. 1, c. en Aaoni' 2, |
bij comp. 346 en 386, Aanm. S., vanwaar? 362, 1 en Aanm. 3. overtollig 470, B. Aanm- 5. 532, 6. landgenoot 68, Aamn. 2. llang geleden, din ; zie geleden. lang, langen tijd, diu, dlutius, diutissirae. lang 311, 2. lang» 362, Aanm. 2. laten 442. 313,3. laudo 456, 3, c. 3. ledig zijn 350. leeren kennen 316, 1. leeren, aanleeren, discére-leeren, onderwijzen, doctre. leesteekens § 6. letters, gesl. 14,3. lege 341, 1, Aanm. 2, b. en 2, uitz. legi 249, 3, e. lengte 311, Aanm. 2, lengtemaat 550, 11. lemre 350, Aanm. leuca 550, 11. leven 338, 1, c. liher 344, Aanm. 2. ULerare 330. Aanm. libet 330 b. 495. libram of libras zie pondo. licet 250 Aanm. 1. 261 en Aanm, 3. 305, b. in Ind. voor Conj. 446, 1. met Inf. 49!?. licet voegw. 460, 2. lichaamsdeelen 49,5. lichaamstoestand als oorzaak 339, 2, e. liever, potius. links af, sinütrorsum. liquet 305, b. Ut are 334. litera flittera), litter as 50. loco 341, 1, Aanm. 1. locus, loci, loco. 52, 3. 249, 3. Aanm. 1. 291, b. loco 317, Aanm. 361, 8, Aanm. 1. locum capere 515, 2. ludilrio habere 306, Aanm, 1. Indus, ludi 50. lus uitgang 172. Mi- maanden 14, c. 1. maar etsi 460, Aanm. 2. quidem 521, 4, Aanm. b. 539. zie tegenstellende voegw. maat, subst. met Gen. 288. bij schatten enz, 338 2, van afstand 312. |
391
bij voovz. •gt;(;(), 21 en 22 nn 3Ü7 1,' A. 2. macht 3(Ui. If), machtig 27S), 4, macte 3 -t h, 3, Aamn. viagin ttls comp. 59, 7, 386, Aanm. ]. 393, b. , magnma pattern 315, 2, Aanm. 2. maken 249. 316, 470, A. 2. 496,3, Aanm. b. major, maxim.us nntn 344,3. 511,5. maken 249. 310. 470, A, 2 496, 3, Aanm. b. malo 137- 257, Aanm. 1, a. 268, Aanm. 2, b. 392, b. 496, 1, a en Aanm. 1. mandatu 51, 1. mane 47, 2. manere 249, 2. 369. manifest us 284, b. mare weggelaten 247, S, c. maten bij (ie Kom. 550. inaturare, 510, Aamn. 3. 49G, 1, c. ■maxime als superl. 59, 7. maximus natu 511, 6. medelijden hebben miserere. mederi 300, 3. medicaii 301, c. meiiton 470, A, 3, Aanm. 3, 496, 1, c. medius fidim 155, Aanm. meenen 255, Aanm. 3, 470, A. 3, Aanm. 2. plaatsing 546, 1. Annm. 2. meening 256. meer dan 367, III, 15, 2. meer dan ooit 393. Aanm. 5. meer dan volm. verl. tijd ■Ac plus- quamperf. meerledige vragen 223. 539. meervoud in pl. van enk. 247, b, c, d. mei, inellis. memento, mementote, voor Imp. 492, Aanm. 2. memini 143, 280, a en Aanm. 3, 497, Aanm. 1. memorahilis 511, !. memorare 281 Aanm. men uitgang 166, 10. men vert. 255, Aanm. 3. 439, 447, 2. men begint 439, 12. menigte 288. men is gewoon 439, 11. men is voornemens 439, 13. men kan 439, 11. men moet 439, 10. vie7de 341, 1 Aanm. 3, b. |
wentnm mtgang löG, 11 men wil 439. 13. mercari 352, Aanm. merere 496, 1, e. werito 341, 2, nitz. met bij voornw. 67, Aanm. 2; GS, Aanm. 1. metathesis 161, 8. meten 338, 2. metuere 369. met vt of ne 474, I en 2. met Inf. ibid. Aanm. 3. middel 338. 344, 4. 5CI, i5. S17, 1. viüitice 301, Aanm. 5. mille, mil Ha 61, A, 3 en 5. 230, uitz, 2. 550, 7. millioen 61, A. 6. 550, 7. winari 300, 2. minime voor tion 523, 3. 533, 2. miiw bij Imper 93, 8, e. minor, minimus natu 344, 3. 511, 6. minus als comp. 300 en 391. voor it on 523. mirahilis 511, 1. . mifcere 392, b. miscrabilis 511, 1. miserari 282, Aanm. 2. miserere 282, 313, 1. misereri en miserescere 282, Aanm. 1. misschien 447, Aanm. 2. 528, Aanui.2. mistrouwen 300, 1. mits bij Abl. abs. 265, 4- dura 45S. mittere 310, quod 478, 5. mobilvi {uuini/ia) 14, A. 3. moderari 369. modi (Ablativus) 341. modius 550, 13. modo. dam 458. modo non 523, 4. Aanm. 5. modo 341. Aanm. 1 en 2, b, en 2, uitz. modo—modo ii 19, 1, d. moeielijk 297, -1, oil, 1. vioest/is 344, 2. moeten in den Ind. 446, 1. vert. 502, Aanm. 2. mogelijk 501, 4. mogen niet vert. 459. monere 281, 321, ut 470, A, 3. Aanm. 2, C. 496, 2, b. monia uitgang 166, 9. 173, 6. monoptota 31. mora, nulla est quominus 476, 2. more 338, 2. Aanm. 341, Aanm. 1 en 3, uitz. morem gerere, morigerari 300, 4. ER |
morit est 275, Aanm. 3. mos, mores 50. movete 349 Aanm. 1. 470. A. 3- multi 229, Aanm. 1. multiplicativa 60 en C2. rAulto, muitmn 346. munerari 339. mtmicep» 14, A, 2. munten bij deEom. 550. munus uitgelaten 275, 2. viutare 292, Aanm. 5. mutuari 232 Aanm. IV. na 366, 10, 13, en 20, b. naar §63, 4, b. naar men zegt 203, Aanm, 8. naast 366, 13. nabij 297, 1. nacht,verdeelingen 549, 4 en 5. des nachts 334, 5, Aanm. nadat rert. 265, 2. 456, 3, B, 1. naderen 300, 1. nadruk bij plaatsing der woorden 346, 1. Aanm. 1. ibid. 3, b. nalaten 477, 3. 496, 1, d. nam 320, I, 541, 1. 342. Aanm. 4, namelijk 238, Aanm. 2. 283, b. en c. 521. namen van schepen 14, c, 2. namen van tooneclstukken 14. c, 2. namque 541, 1. naris, nares 54. fiasci 249. 2. nat alts natales 5 0, uatu 332, 344, 3. n atura fert ut 470, E. 1. natus 297, Aanm. 5. 311, 1, 332. 344, 5. 516, Aanm, natuurlijk 423, Aanm. 4. Mfwci non facere 51, 1. 292, Aanm. 1. nauwelijks 478, 3. natibus 341, 2. uitz. ne bij verwenschingen 44S, 2. toestand 4 60,2. als doel 470, A- 1. Aanm. 472, 516, Aanm. 1. ontkennend 823, 4. in vragen 527, J. 528, 1. S30, A, 1. 531, 1. en 2. plaats 546, 13, 2, e, en 15 Aanm. 1. gebruik 472. 474, 1. 476, 1. met Imp. 493, 2. f. nee 471, 2. Aanm. 508. g. 53S, 5. nccessario 383. Aanm. necesse est 330, Aanm. 1. 361 cn 39i |
Aanm. 1, cn 3. 345, b- in Ind* voor Conj. 446, 1. 470, B, 1. Aanm- 1. uec-et 538, 7. necne 530. A, 3. 531, 3. weggelaten ibid. Aanm nec-nec 233, uitz. 3. b en Aanm. 2. 538, 6. nee quisquam 523, 4, Aanm. 4. nee ullus 523, 4, Aanm. 4. nee wquam 533, 4, Aanm. 4. nee wquam 523, 4, Aanm. 4. tic dicam 523, 4, Aanm. 3. nudum 460, 2. en Aanm. 3. 523, 4. nefas 47, 2, 511, 2 neen, zie antwoorden. neqügeye 496, 1, d. nego quin 477, Aanm. 3. negotium uitgelaten 230, Aanm. 273, 3. neiging hebben 496, J, a. nemen 496, 3, Aanm. e; 501, 6. ■nemo 76, 7. 435, 436, 3 nemo est 477, 1. nempc 541, 3. na multa 443, Aanm. c, 3. ne non, ne nullus bij vrcezen 474, 2. en Aanm. 1 en 2. neguaquam 523, 3. neque 470, 2. Aanm. 508, g. 538, 5 cn Aanm. 2. neque et 538, 7. neqiie-neque 233, uitz, c, b. cn Aanm. 2. 538, 6. nequco 113, 496, 1, b. ne-qjtidon 523, 4. 534, uitz. 1. plaats 346, 14. c. ne quis 523, 4. Aanm. 4. nergens iemand 523, 4, Aanm. 4. nescio quis, nescio quomodo 4 40. Aanm. 3. d. nescire 496, ], d. neu 471, 2. Aanm. 538, 5. Hcu-neu 538, 6. c. ne ullus 523. 4. Aanm. 4. 7ie unquam 523, 4. Aanm. 4. tie mquatu 523, 4, Aanm. 4. neuter 54, 4 ; 435. 438, 2, c. nctdiquani 523, 3. neve 470, 2. Aanm. 493, 2. Aanm. nece-neve 538, 6, c. nevenschikkende voegvv. en voorstellen 152, 213, 338 — 542. plaats 546, 13. ui 457. niet alleen, maar ook 330, 4, Aanm. 3 |
niet den moed hebben 474, Aaum. 3. niet durven 474, Aanm. 3. niets anders dan 437. 1, e. nieis geringers dan 437, 1, e, niettegenstaande cuvi 450, 3, b. nihil {nihilum) 7G, 7 en 8. 290, b, Aanm. 1 en d. Aanm. 3. 293, Aanm. 1. 435, 436, voor non 523, 3. nihil ah est qu in 477. 4. nihil ad me 443. Aanm. 3, 3. nihil antiquius habere 470, ]!. Aanm. 4. nihil causae est quin 477, 3. nihil est quin 477, 1-nihil rnihi longius 470, B. Aanm- 4. nimirinn 541, 2. nlnm 2S9. nisi met praed. 238, Aanm. 2. wa. alius 437, 1, e. met Ind. enConj. 45 7 na facer e en a/jere 470, A, 2, Aanm. 1. gebruikt 544. 2 en Aanm. 1. en 3. met praseris 484, i5. nili 358, 49ö, 1, 2. nix. Gen. nicis. noemen 249, S16, 1. nog bij comp. 392, S19, 1, a. nog zoo 400, Aanm. 3-nuli, nol ito voor Imper. 439, 2, d. twlle 136, 257, Aanm. 1. b. 263, Aanm. 2. b. met Inf. 496, 1, a en Aanm. 1. nomen 283, a. 384, a. est rnihi, dare, diccre, habere enz. 303, Aanm. 5. met Gerund. 514. nominari 249, 3, a. Nominatief mcerv. op ia 33. gebruik 348. bij luf. 350, Aanm. 2. nomine 341. 1, Aanm. non voor Imper. 493, 3, b, 436, 533, 1. 533, bij ontkenning 524. plaats 546, 14. nonae 549, 3, a. non continuo 543, Aanm. 3. non dicam, non dico 523, 4, Aanm. 3. 71311 dico quin 477, Aaum. 3. non ideirco 542, Aanm. 3. non ignoro quin 477. Aanm. 3. non ita, non item 533. 4, Aanm. 6 non magis quam, nou plus numn enz. 391, 4, mn modo-sed ■, non modo-vcrum 53 3, 4, Aanm. 2. uou modo-tantum 533, 4, Aanm- 3. non mtdlam ahrst quin 477, 4. |
ia non ita pridem 334, 5. Aanm. nonne 527, 4. 528, 1. non nemo 436, Aanm. non nihil 436, Aanm. non nullus 436. Aanm. non possum nisi 457, Aanm. 5. non quin 475, Aanm. non quo 473, Aanm. non sum in mora 476, 2. noodzakelijk 297- noodzakelijke bepaling 210. 219, Aanm. 5, c. noodzakelijkheid 1501 en 503, Aanm. 3 nopens 367, III, A. 1. nooit iemand 533, 4, Aanm. 3, Ij. nostras 68, Aanm, 2. nastrwn 398, Aanm- nostrum in nustri 399. no cis se 43. noxius 284, b. nu 319, 1. «aforeSOO. 3 en Aanm. a' nudus 344 Aanm. 2. nu cens-dan eens 519, l.J. nulla causa est quin 477, 3. nullo mora est quominus 476, 2. nullus S4, 4. 380. e. 435, 436, 523, 3. nullus est quin 477, 1. num. in vragen 327. 2, 5-28, 1, 330, B, 1. numerari 249, 3, b. numero [in ol' ex) 240 uitz. b. 2 lt;9- 3, Aanm. 1. numnam 527. numne 327. numquid 527, 528, 1. 530, li. 1. numquidnam 527. Kumquii, numquisnam 73. nunc-nmc 519, 1. d. nuncupari 249, 3. a. nunquam eH quin 476, 1. nupta 81, ^lanm. d. nus uitgang 179, 1. nuttig 297, 1. nuttig zijn 300, 1. o uitgang 165, A, I. ob redengevend 339, 2. c. 366, 14. met gerund. 516. oh in samengestelde werkw. 301, a. 315, 3, c. objocticve samenst. 1;99. obliqua zie |
394
oratio. obUvisci 289. met Inf. 490, 1, cl, obnoacius 284, b, 297, 2. obsequenter 298. oBses 14, A, 2. obsoletus 81, Aanm. d. obtrectare 300, 3 eu Aanm. b. obu-mlrare 301, c. oiviam 298. occumbere 301, c. occurrere 300, 3. odi 143, 496, 1, a. odio esse 306, Aanm. 2. of vert. 449, Aanm. 2. 528. offeren 354. officium uitgelaten 275, 2, en Aanm. 1 of niet 459. Aanm. S28. ofschoon 365, 5. cum. 456,3, b .400. ole.ntus uitgang 178, 2. ulus uitgang 173, 2. 184. omdat 265, 3. 500, 4, zie vedeng. voegvv. om de-jaren zie quisqrtc. omittere 496, 1, d. om niet te 477, c. onmino 532, 4. omnii als bijstelling 237, Aanm. a. en b. omnis bij tijdsbep. 334, 1, Aanm. 2. bij plaatsbcp. 361, 8. 380, e. omschrijvende vervoeging 92. 486-omstandigheid 367, B, 5. omstandigheids voorst ellen 219, 254, 1. 421, 451 enz. met comp. 463. in or. obl. 469, 4. S28. plaats 547, 1 en 3. omstreeks 367, 11; A, 3. omstreken waarheen? 323, 2 waar? 36f, Aanm. \. a. vanwaar? 363, 2. waarlangs? 363, Aanm. 3. om te (om niet te) door ut 455. 470. 471. qui 464- 465. 472, 483. ut ne 474. quo 475. quomiuus 476. quin 477. Inf. 496. Sup.op urn. 510. op u 511. andere wijzen 511, Aanm. 2. gerund, inden Gen. 554. a. causa 514, b. gerund, in den Datief 515. Ger. met ad 516. om zoo te zeggen 461, 2, Aanm. 2. onaangenaam 297, 1. onbekend 397, 1. onbepaalde voornw. 403, 3. 429—439. weggelaten 405, c. met Conj, 447, 1. 460, 3. onbezorgd 379, 9. |
ondanks 460, Aanm. 3. onder 367, Pgt; 11,B, 3. en IV. onder anderen 437 6. ondergesch. voorst. 216. na Inf. 4.91, llegel 4. na part. enz. ilid. Aanm 3. onderhouden 338, 1, c. onderrichten 348, b. onderschikkende voegw. 134. plaats 546. 16. onderwerp 205. 208. plaats 546, 1. onderworpen 367, II, A, 2 en B. 2. ongelijk 297, 1. ongeloofelijk 411, 1. ongeschikt 297, 1- ongeveer 366, 1, b. 366, 5, b. en 6. ongunstig 366, 8, c. onkundig 379, 3. onmachtig 279, 5. oiipers. passief 146, 4. onpets. werkw. 146 283. Aanm. 3. met Gen. 376, 283. met Datief 303 met Acc. 313. metAcc. cum Inf. 261.502. onrechtstr. vraag 3€3. in plaats van tusschenv. 426, 5. onschuldig 379. 6. ontkenningen 533. 524. plaats 546,14. ontnemen 396, a. ontvangen 353- onverbuigbare woorden 47. onzekerheid 538, 3, Aanm. onzijdige werkw. met Acc. 315. ook 409, 7. ook indien 460. ook niet 538, 5. oordeel 356. oorzaak 339, 344, 4. opdat 370- A, opdat niet 493. opdat daardoor 470. opdragen 470, A, 3. ope 338, 1, c. opera, opera S0, opera est 375, Aanm. 3. 338, Aanm. 1. operant dare 300, 4. 470, A, 2. SI 5, 3. ophelderende voegw. 15o, 4. voorstellen 213, Aanm. 4. ophouden 351,. opinione 338, 2, Aanm. opinari ingeschoven 255. Aanm. 3, b. opinione 383, c. oportet 261 en Aanm. 1. en 2. oportei 470, B, 1. Aanm. 495. oportet in Ind. voor Conj. 446, 1. met fut. 484, 2. oppidtan bijst 238, uilz. ops, opes, SO. |
396
/vr in samenst. 197, -S, Aaurn. bij uitroepingen 809, Aanm. I. middel 338, oorzaak 339,2, h. wijze 341, 3, Aanm. waarlangs 863, 366, 16. plaats 546. 13, 1, en 2, f. in samengestelde werkw. 315, 3, a. percontari 320. perdocere 318. perf. Conj. om te verbieden 448, 4, c. als gevolg 488. 491. Aanm. 2, a, b, c. in opv. der tijden 491. perf. Ind. 480. voorpraesensibid. 1, Aanm. 1. en 2. voor fut. Aanm. 3 perf. historicum 480, 2. perf. Inf. 497, Aanm. 3 en 3. perfungi 358. perhiLeri 235, Aanm. 3. perieulo 341, Aanra. I. periode 226. perilus 379, 3. permittere 257, Aanm. l,c.470, 1,3. permulare 292, Aanm. 5. perteverara 596, 1. c-persoonlijke toornw. weglating 198. Aanm. 1. in bezitt.veranderd 272,2. 274, 2. 275, 1 en 3. 276- 3. In den Gen. 278, Aanm. 1 en 2; 399. gebruik 397 cn S9S in er. Obl. 423, Nota. • persoonsnamen vr. waarheen? 323,6.^1 Abl. met cum 341, 3. waar? 361, 5. van waar? 862, 2. persuadere 300, 2 en Aanm. 1. 470, A, 3, Aanm. 2, c. perttesus 282, Aanm. o. pertinet 313,4. uitgelaten 313, Aanm.2. pes 550, 11. yessum dare ol, 1. petere met 3 Acc. 317. met Abl. 220, a, Aanm. gaan 323, 6, Aaum. 2. 369. pigere 282. pijnori ponere 306, Aanm. 1. piUfacere 292, Aanm. 1. plaats 343. plaatsen 367, B, 2. plaatsing der woorden 546. onderw, gezegde ibid. 1, a. Acc Inf. en Sup. ibid. b. attribuut, c- bepalingen d. en Aanm. 1. gezegde vooraan. Aanm. 2. woorden met vaste plaats ibid. 2-van voornw. 4. van tegenstellingen 5 van woorden die bij verschillende deelen behooren 6. van den Gen. 546, 7. van voorzetsel met hep. 8. ambten, waardigheden, bijstelling 9. |
van ndj. 10- van een woord dut ir.oct uitkomen 12, van voorzetsels 1 3. van ontkenning woorden 14. van voegw. 15 en lö. van voorstellen placetlftl en Aanm. 2. 305, b. 495.347-placitus 81, Aanm. d. pleonasm?ts 548, 2, a. plerique 229. Aanm. 1. 286, Aanm. 2. pluralia lantum 49. pluralis majestaticus 247, 7, b. 398. plures 229, Aanm. 1. plus 290, b. Aanm. 1. 386, Aanm. 1 en 2. pltisquatiiper/- Ind. 483, voor Conj. 446, S. poenitcre 282, 495, polhx 550, 1 1. polytyndeior'. 548, 2. b. pondo 47, 2. 293, Aanm. 5. 530, 1. pone met Acc. cum. Inf. 448. 3, Aanm. 2. pone 366, 17. ponere 306, 367, II, B. Aanm. poni 249, 3, b. posccre 220. possessieve samenstellingen 200. possim 134. voor fut. Inf. 263, (•, Aaum. bij superl. S93, Aanm. 3. in Ind. voor Conj. 446, 1. voor fut. 489, Aanm. 3. met Inf. 496, 1. b. post bij tijdsbep. 333, 366, 18. plaats 346, 13, 3, c. in werkw. 301, a. poste aquam 333, c. 483, Aanm. 1 . posterior 407, Aanm. 3. post homir.um memoriam 366, 18. postquam 333, C. 483. Aanm. 1. postridie 291, d. 333, Aanm. 1. postulare 358, Aanm. 3, c. 330. è. Aanm. potiri 358. potius 386, Aanm. 1. 392. b, potus 81, Aanm. a. prae in samenst. 197, 4, redengevend 339, 3, g. 368, 3. iu s.imengest. werkw. 301, a. 315. 3. c. pracedere, prtp.currere 301, c. prescipcre 470, A, 3. prcedicaat 206, 209, bij ten onderw. 228, bij meer onderwerpen 232-235. pradilus 344. Aanm, 1. ■ prcediuni 247, 3, c. preeesse 515, 2. preefens 380, d. |
397
prmens Jnd. 44(5, 7. Aanm. !. 480, hutoiicuin 480, 2, vertaald dooi' mt. -584, '2. bij si en nisi 4S4, 3. ia de opv. der tijden 49,1. Aanm. 4. fira-sent Cotij. om mogelijkheid 447, Aanm, 1. in de opv. der tijden 491. ibid. Aanm. 2, e. prastare 301, c. 346, o. prastat 305, b. 392, a. preesio 298. prrestolari 801, c. prater waarlangs? 363, Aanm. 1.366. dan 437, 1. b. plaats 54:6,13, 2, c. prater in samengest- werkw. 315, 3,(1. ■preetenre quotl 478, 5. piaierit 261. 313, 3. praterquam quod 544, Aanm- 1. b. prtBverlëre, prceverti 301, c. pralen 357, Aanm. 2. pranstis 81, Aanm. d. precari 320, c. Aanm. 1 en 2. pretinm weggelaten 247, 2, c. ptidie 291, d, 333. Aanm. 1. prijs 292. prijzen 478, 3. prior 407 Aanm. 2. ptiusquatn 433, 508, i. pro voorz. gebruik 249, 3. Aanm. 1. 296, Aanm. 2. 36!, Aanm. 7. 368, 4. met gerund. 517. 2. probare 470, B, 3. prolan 307, 2. procedere 300, 3. proclivis 511, 1. p roficisci 306. prognatm 344, 5, proJtibere 258, 302, b. en Aanm. 472, 2. Aanm. 1, 2 en 3. 490, 2, b. proinde 542. 4. promittere 284. Aanm, 3. prope met Ind. 446, 4. propediem 334, 5, Aanm. proper are 510. propinquus 297, 3, propior 297, Aanm. 6. propius 298. proportionalia 60. proprium uitgelaten 275, 2. proprius 297, Aanm. 1 propter voor f rope 298. Aanm. als reden 339, 2, c. dicht bij 361. Aanm. 8. 366, 30. plaats 546, 13, 3. pfopterea 542, 3. |
prosequi 359. prospicere 300, 2, 369. providers 369. provinciën vr. waarheen ? 323, 1. rr. waar? 361, 1. proxime 298. proximus 297, Aanm. 6. prudens 279, 3. pudêre 232, 495. pugnarc met quin 476, 2. pulchcr 511, 1. purgare 307, c. purus 344, Aanm. 2. putare ingeschoven 235. Aanm. I. b. met pro 316, 1. Aanm. 2. voorfnt, 489, Aanm. 2. • putari 249, 3, b. 25o, Aanm. 3. met Gen. 275, Aanm, 2. quadrans i550, 2. qucerere 320, c. Aanm.2. 36S, 1, b. 369. quce res 240, Aanm. b, 305,Aanm. 2. quceso 145,d. bij Imper. 492,Aanm.2,f. queedui habere 306. Aanm. 1. qmlis vragend 424, o. betr. na Mis 428. qualisamqtie 460, 3. quam met preed. 238, Aanra. 2, bij adj. 373 ; bij comp. 382. bij alius enz. 382, Aanm. 2. voor adj. 38 2. Aaum. 4. weggelaten 383 — 385, na tam 391. bij superl. 393. Aanm. 3. na alius 437,1. na facere 470 2. Aanm. 1, quamvis 460, 2. quamvis licet ibid. Aanm. 1. quando 456. quamqtiam 460. maar 460, Aanm. 2. quanta, quantum 346, 389, Aanm. 2. quantum 468. quantumvis 2, Aanra. 2. quantus bij superl. 393, Aanm. 4. vragend 424, 5. na tantus 428. quare 464, 5. quartarius 550 13. quasi, quasi vero 5 61,2. quaienus 468 quatrussit 550, 3. que 538, 2. plaatsing 546, 13, 3, p. en 15, Aanm. 1. en Aanm. 2 f, ijne-que 538, 6, c. qutntadmodüm 461, 1. |
qui betr. zie betr. Toornw. qui na it. idem 428, ingeschoven 468, gebruik 603, 1. Aanm. quo in plaats tan qui, qua quod, 426, 7, qui vragend voornw, 424, 2. qui vragend, 73. quia -456. quicum 74. Aanm. 1. quicumque 433, 460, 3. quid wel hoe 443. Aanm. 2, 3. quid 290, b. Aanm. 1 waarom ? waarin? 434, Aanm. 2. quidam. 480. {quüquaut moet daar quidam zijn.) quidam 399. Aanm. 3. namelijk 521, 4. plaats 546, 14. e. 546, 15, in Aanm. 2 f. •quid ergo 443, Aanm. 2, 3. quidiii 449, Aanm. 4. quid mulla 443, Aanm. 2. 3. quilibet 432, 435, quin, opwekkend 448, 4. Aanm. 4, met Conj. 455, 508, c. 476, 1. 477. quinarius 550. 5. quincunx 550, 2. qui non en quin 477, Aanm. 2, quippe 466, Aanm. namelijk 521,3. gebruik 521,3 Aanm. 541, 2. quis vragend 73, 424. quisest qui 464, B, Aanm. 2. 525, 1, Aanm. quin 477, 2. quis onbepaald 76, 429, 435. 439, 6. quitnam 424, 3. quis pi am 76, 4, 430, 434, 1. Aanm. quüquam 76. 3. 434. 436, 3. 439, 6. quisque onderw. 229, uitz. 1, b. als bijst. 238. Aanm. 1. 285. Aanm. 2. bij tijdsbep. 334, 5. ut quisque 389, Aanm. 2, b, c, d. bij superl. 393, Aanm. 2 met tui 423, Aanm. 1 beteekenis 431. 434- plaats 546, J, Aanm. 4. quitquis 431.' 460, 3. quo met Gen. 291 a- quo bij comp. 346, 389, Aanm. 5. met Conj. 455. 475. qrio mihi 443, Aantii. 2, 3. quoad 454, 468. quoad ejus facere possum 291, en 403. Aanm. f. quod of qua res, iets wat 305, Aanm-2. quod voegw. bij verheugen 259. bij «oaap. 389. Aanm. 2. 456. 464, 5. gebru'k 478-quo jut 74, Aanm. !. |
quo mihi 443, Aanm, Ü. 4. yuo/mnu» 455. 472, 2. 47. quomodo 464, 5. quoniam 456. quoque gebruik 538, 4- plaats 548, IS enz. Aanm. 8 f. quot na tot 438. quotannis 334,5 Aanm. quotiescunque 460 3. quotquot 460, 3. quotus 424, 5. quum of cum redegevend 456, 8, A. van tijd ibid. B. quum, primum ibid. Aanm. 3, quu tn-tum Aanm. 7. en 8. 523, 4 Aanm. 2. toestand 460, 2. zonder te 508,h. met Inf. historicus 498, 2. raad SS9, 2, b. 448,4, b. rader» 419. 3 b. 470, A, 3. rang 380, a. rarus 380,c. ratio 272. Aanm. 4 rations 341 Aanm. 1 en 2. en 3, uitz. ratus 499, 6. re in samenst. 197, d. receptui canere 306, Aanm. 1. rechtstreeksche vraag 223, S27 recipe re 369. recordari 280 Aanm. 4. 496, 1, d. rec«»are 472, 2, Aanm. 2.y«s» 477,S. quominus 476, 2. met Inf. 496,il. a. reden 339, 2, c. 456. redengevende voegw. 154, 4. voorst. 219 Aanm. 6, d. reduplicatie § 10. reM 276. 495. lefertus 279,, 7. Aanm- 7. refragari 300, 3-religioni habere 306, Aanm. !• relinguere 306 relinqui 249. 3, c. relinquitur 470, B. 1-reliqui 437, 6. rsliquum est 470 B. 1. remurerari 359 reuiti 300, 3, renunciari 249, 3, e, repetire qui 464, 4-reperiri 249, 3,b- met qui 464, 4-repetundarum 51, 8- 284, Aanm. , rcpcncre 3B7, J, B. '.asn:, f. |
)9
------------^
sitt, sin anten «44, 4- sii aliier 544, 3, b. sine £08, f. sinere 257, Aanra. 1, b. 496, 2, a. singularia tantum 48, A. singuli 61, C. 2, a. Aanm. 367, 1, A. 7. »in minus 544, 8. b, si non 2 en 3. si quidem 456, 521, 4, Aaum, f. sis bij Imper. 492, Aanm. 2. i- sice-tive 459, 540, -i en 5. slechts 437, 1, c. smaken 315, 4, b. smeeken 320, suel 311, 1. snuiven, 315, 2, Aanm. 3. socius 297, Aanm. 7. sodes bij Imper. 492, Aanm. 2,1'. solere 496, 1. b. solidus 550, 9. solito 383 Aanm. solitus 499, 6. soUicitus 279, 4, Aanm. suhis 54. 4 als lijst, 287, Aanm a. 3SO, c. solutvs 344, Aanm. 2. soort 367, 1. B, 3. spatium 831, c. spe 383, Aanm. specie 341, J. Aanm. 1. spec/at 318, 4 en Aanm. 1. spijt hebben 259 apmtelil, 1. 274, Aanm. 1, spreken 313, 2, Aanm. 3. stadium 550, II. stam der woorden 10. stand 344, 5. 368, 1. stare 300. 3, met Abl. 355, Aanm. stas uitgang 173, 1, c. stat per me quominus 476. Aanm. •stówore 470, A, 3, Aanm. 3. 496, 1, c. steden (namen van) op e 22, Aanm 1, f-op us, 27 a, 2. Meerv. 49, S. in adj. veranderd 272, Aanm. 3. in den Gen. defin, 283, d. vraag waarheen? 323, waar ? 361, 1 en Aanm. 1. vanwaar ? 362, 1. stipulari 284, Aanm. 3. stofnamen 12, Aanm- 2. 48, 2enintz. a. 343. strepitu 341, 2, Uitz, streven 470, A, S. strijden S07, B. Struiken (uamen van) op m, f. 27, a,D, |
Uudere 257, Aamn.l. a- 263, Aanm,?. b. 300, 3. 515, 2. 496, 1, a tn Aanm. 1. stus, uitgang 177, 1.. suadtre 300, 2 cn Aauin. J. 470,A,3. siii bij tijdsbep. 384, 3. als \oorz. 367, II. stibdiu 5 1, 1. suiire 361). suUer 367, IV. succedere 300, S. snccHrrit 261. sveUis 81, Aamr. d. svffictre 5 15, 2. svffici 249, 3. c. svfficit 305, b. svff'iagari 3Ü0, 3. stii, siii, se gebruik 410, a. 411. in hoofdv- 412. in tusschenv. 417- in afh. voorst. 418- in omst. 419. bij Abl. abs. 420. in vergelijkende omst. voorst. 421 in or. oil. 423. bij qnU-que 423, Aanm. 1. overtollig 423. Aanm. 2. snltit bij Imper. 492. Aanm. 2, 1-sunière 306, nut 2 Acc- 317. met ut 470, 2, Aanm. 3. suopte 68, Aanm. 1. super 367, III. in samengest. werkw. 301, a. 313, 3, a. superare 364, c. superbus 344, 2. svperest 305, b. 470, B, 1. super coeriam 334, 5, Aanm. superlatief met Gen. 287. beteekenis 393 versterkt 3y3, Aanm. 1. met guisque Aanm. 2. met posse Aanm 3. na qttain qui Aanm. 4. supersedere 496, 1, d. superstes 297, 3. supinum Ö09. op tint 510. op u 511. niet gebruikt 511, Aanm. 2. plaatsing 546, 1. siippetias ferre 5], 1. sujjpetias ire 310, Aanm. 2, c. sypplicare 300, 3. , supplcx sum 300. .. s supra 366, 21. sus 14, B, 4. S5. suspe.ctus 284, b. smis, sua suum gebruik 410. 411- in hoofdv. 41'J. in tusschenv. enz. zie sui- syllepsis 548, 3. sytiteresis ol st/ne~esis 161, 4. |
ff/ncope 161, i. ti/nlheisis 19,3, 2. lahnla, tabid# 50. tcedere 2S2. taJent 550, 10. talis weggelaten 305, c en 428, Aanm. 3. gebruik -538 en Aanin. 3. betee-kcnis 428, Aanm. 4. qui 465, 3. inm gebruik, 510, 2. \)ij vergelijkingen 390 en 361. tam—quuM qui 393, A.anni. 4. turn qui 4fi5, 3. icmen 539, (5- plaats 546, lo cn Aanm. S. iauioitisi, tamet/si 400. cn toc-U 460, Aanm. 2. tonquam, tanquam si 461, 2. tauio bij vergei. 389, Aanm. 3-tantvpere 520, 5. Umtum uitat 470, J?, Aanm. 3. tantum non 446, 4, Aanm. öi3, 4, Aanm. 5. tantum—quantum met praed. 238, Aanm. 2. tantum quod 478, 8. tantum weggelaten 290, Aanm. 3, bij corap. 346. tantus weggelaten 405, een 428, Aanm. 3. Ictetkenis 428, Aanm. 4. qui 46ö, 3, tas uitgang 173, 1, ie bij den positief 389. te — dan dat -'(63, -i. tegen, tegenover 366, 2. a en b. 8, a cn b. 366, 19. 167, 1, A, 5. tegenstellende voegw. 153, 3. voorstell. 213, Aanm. 2. 5S9. tegenstellingen—plaatsing 546, 5. tegenstreven 472, 2. 476, 1, tegenwoordig door hic 407, Aanm. 1. t3 koop zijn 293, S, b. telkens 334, 5. 393, Aanm. 3. 456, 3, B, 1. telwoorden 60. grondgetallen 61, A. ranggetallen 6], B. verdeelende ge-tillen 61, c. Termenigvuldigende 63. op plus 63 op 'tim 64, 1. op o 64, 2. op anus, ari/is, ennis, mestrit, alis 64, Aanm. samengesteld 6 !•, Aanm. 3, 4, 5. onbepaalde 65. telwoorden niet vert. 236, c, Aanm. teinpcrarc 869. quuminus 470, 3. qv.iu |
477, S. tempestas 334, 1, Aanm. 1. tciup'urn uitgelaten 247, 2. tempus 291. c. 334, 1. Aanm. 1. uitgelaten 347, 3. tempus erit, fuit quu-n 456, 3, B, Aanm. 5. tempus 'itripéndtrc 515, 2. tenrre se 361, Aanm. 3. quin 477, 3. tengevolge wm 339,, 2, f. ten hoogste, ten zeerste 3f)3, Aanm, 5. tentare. 496, 1. a. ten tijde dat, 334, Aanm. 1. tenzij bij Abl. abs. 265, 4. tenus 151, Aanm. 3. ter harte gaan -'(70, B, Aanm, 4. Ier oorzake, ter wille van 274. terrarum 291, b. teruncii fucere 202, Aanm. 1. terwijl integendeel 456. 3, A, b. terwijl vert. 265, 1, 454, i5fi, 3, II, (. terstond na 333 Aanm. 2. CO, d.366, testimonia esse 306 Aanm. 2. ttiiapto/a öl. timete 369. timere met ut ot' nc 474 1. eu 2. met Inf. ibid. Aanm. 3. tin us uitgang, 179, 2 cn 3. titels met gerund. 5)5, 4. tijd, tempus als tijdsbep. 334. tijd bij de lïom. 549. tijdaangeveude voegw. 154, 1. voorst. 319, Aanm. 6. a. 451. lijden, gébruikt 479. tijdsbepalingen. 324 — 334, 367, 11 A, 3 en B, 8. tmesis 75, Aanm. 161,0. toch 539 , toch niet 538,' 5. Aanm, 3. toegenegen zijn 300, 1. toelaten 470. A, 3. toen 500, 4. toestaande voegw. 15416, voorst. 21 Aanm- 6, f. 460. toestemmen 448, 3, toen vert. 265,1. 45(), 3, B, 1. ÜI!»,!. tor (snbst. op) 56, 7. 165, 2. tot, niet vert. 349, Aanm.l. tn tas 54, 4. 361, S. 363. traders 318, Aanm 3. traducere 322. tmns 36:5, Aanm. J, transmittere 322. transportare 332. trajicerc [trunsjicerc). 32-3. |
•102
tressit o50, 3. tribus vr. vau waar? 362, Aamn. triens 580, 2. triptota 51. tudo uitgang. 173, 4. tuut bijw. 519, 1. turn na quum 456, 3, B, Aanm. 7. tugt;n-tum 436, 3, B, Aaum. 8. 519, 1. d. tnnt temporis 291, c. turpis 511, 1. tusschenv. 318. beperkend ; verklarend noodz. 219, Aanm. 5. met Ind. 450 463, Aanm. met Conj. 46!.} en 464. in or obl. 469, 4. plaats 547, 2. tusscheuzin 219, Aanm. 4. twee ontkenningen 524. twee bij den conap. 388. rert. 395, 438, 4. twijfelen 528, 3, Aanm. 477, 5 en Aanm. 1. TJ. C/Ai met Conjunctief 468, Aanm- tijden 483, Aamn. 1. uii in plaats van qui 426, 7. uhicunqne 46 0i 3. uliuhi 460, 3. uitdrukking van gedachten 255, 1. uiterste wilsbeschikking 493,2 en 493,1. uitgebreidheid 262, Aanm. 2. uitgestrektheid SI2. uitgezonderd 366, 19, c. niamp;i 544, Aanm. 1. uitroepingen met Acc. cum Inf. 263. Aanm. 10. in den Acc. 309. uitsluitende voegwoorden 1S3, 3. voorstellen 218. Aanm. 3, 540. uitsluitende Tragen 225, 2.529. 530. 531. nlcisci 315, 1. ulhis 54, 4. 434. ultra 363, Aanm. 1. en 366, 22. plaats 546, 18, 3. ulus uitgang 174, 8. 184. urn uitgang voor arum 22, Aanm. '*■ voor orum 25, Aanm. 4. nncia 530, e. unculuf uitgang 173, 5, b. unde 1543, Aanm. 2. met den Conj-468, Aanm.—unde mhi 443, Aanm. 2, 3. •mdus voor endm 93, 5. |
uiiiocrsus 380, o, uini* 54, 4. als bijst. 437, Aanm. a. met Gen. 2S8. Aanm. 3.394, 3S0, c ; 433. 3. unns ct niter 239, uitz. 1, b; 438,4. ttnusqitisqufü 76, 5. ur uitgang 166, (gt;. ura uitgang 166, 4. wire uitgang 187, 3. uren bij de Romeinen 316. 4. nrhs als bijstelling 238, uitz. urna SüO, 13. vs uitgang 1S5, A, 1. 1lt;)6, 3 en 6. vsui esso 306, Aanm. 3. usict 499, 6. tisus est 303, b; 356, Aanm. 3. ut en ut priniuiti tijden 483. Aanm. 1. ii i bij x ragen 449 Aanm. 1. als doel enz. 455 vergelijkend 461 ; ui — ita 461. 1. Aanm. 1. ut-.tic. ibid, vt qui 466, Aanm, 470, A. eventuale 470, 13. weggelaten 470, A, 3. Aanm. I. bij vreezen 474, 3. plaats 540, 16, 3. vt si 461, 3. tct tie 453, 470, l-Aanm. 473. ut non 453, 471. 508, c. 477. Aanm, utut 460, 3. ntcwique 460, 3, uier 54, 4. 424, 4. 438. utercunque 54, 4. uterlibet 34, 4 395. uterque 54, 4 239, uitz- 1, b. en Aanm. I. als bijstelling 237. Aanm. c. met Gen. 286, Aanm. L 395, 438. utercis 34, 4- 395. uti voegw. zie ut. uti 358. utile est 260- utilis 297, Aanm. 5; 311, 1. 511, 1. 515, 1, vtinam 448, 1-utique § 4, 5, Aanm. 1. utpotti qui 466, Aanm. utrum 330, A, 531, 1. en Aanm. 3. utrunme 531, Aanm. 2. utrumquz 460, o. uus uitgang 174, 7« V. v. weggelaten in het perf. enz. 9 3.1 vacare 369. vacat 305, b. |
403
vale 145. valeclicere 300, 3. vannus, f. vanwaar 511, 3. vastlioudeu 368, 2. b. rates 14, A. C. ve ia vragen 529. gebruik 540, 3. plaatsing 546,13, 2, c en 15, Aanmerk. 1. veeleer 477, Aamn. 4. veel minder 460, Aanm. 3. res met Datief 309, vel 540, 2. vel-vel 233. uitz. 3, b- en Aanm. 2. 538,6. b. 540, 5, b. velul, velut si 461, 2. bij deelw. ibid. Aanm. 2. venalis 344, 2. venire, veitio, 306 venit in metitem 280, a. Aanm. 1. venturus 499, 8, c. vcnum dare 51,1 venum ire 51,1, veranderen 367, 1, A, 3. 368, 2, a. verba uitgelaten 247. 2, c. verbergen 367, 1, B, Aanm. 3. verblijven 367, 1, B. 1, verbieden 493, 258, 448, 4, c. verbindende voegw. i53,f, 538, 8. bij drie of meer leden 538, 9 . verBum 283, a. 514. verdeeling 367, 1. A, 4. verdragen 493, 2 en 493, 1 verdrijven 349. vereenigen 3 07, B, 355, vereri 474, 1, 2 en Aanm. 3, vergaderen 323, 6, Aanm. 1. vero-elijkende voegw. 154, 7. voorst, 219, Aanm. G, g. en h, 401. 462- vergelijking 345. 366, 1, e. vergeten 280. 496, 1. d. vergunnen 258. Aanm. 3, d, 44 8, 3. verheugen zieli. verhinderen 472, 2, 477, 3. verhoeden 472, 2. 476, 1-verhuren 292, 3, b. veritus 499, 6. verkleinwoorden 12, Aanm. 2. verkortingen 552. verkrijgen 501, 6 verlangen 448, 1. vermanen 419, 3. b. 448, 4i 470 , A. 3. 484, Aanm 2. |
vermoeden 447, Aanm. 2; 522. vermogen 496, 1, b. vernemen 352. vero 532, 4 en 5, 539, 3. 542, 4. plaats 546,15 en Aanm. 3. veroordeelen 284. veroorloven 257. 470 A, 470,3. verschillen 351. versieren 348, b. verspreiding 361, 8. verstrekken 306, 2. 514, Aanm. 3. versus 151, Aanm. 4. vertoonen 316, 1' vertoornd zijn 300, 1. vertrouwen 300, 1. verunt 532, 4. 539, 3. verum cnim vero 5 39, 8. verwachten 352. 528, 2, verwenschen 448, 2. verwonderen 259. verwijderd 407, Aann. 1. verwijderen 349, 362, Aanm. 3. verzamelen 367, 1, B, Aamn. 3. verzamelwoorden 12, Aanm. 2. 49, 4. als onderw. 229, uitz. I, a. verzoek door fut. 484, Aanm. 2. door Imp. 492, A, verzoek in or obl. 469, 2. verzoeken 258, Aanm. 3, d. 448, 4, b. 496, 3, Aanm. b. vcsci 358. respere, vesperi 334, 5, Aanm. tester met bijstelling 237, Aanm. b, c. vestigen 367, B, 2. res Ir as 68, Aanm. 2. vestri en reslrum 399. vetare 258. 496, 2, a, retus 56. Aanm. 2. vi 341, 2, Uitz. via 341, 2, Uitz. ticem 274, Aanm. 2. 315, 2, Aanmerking 2. vicessis 550, 3. ricinus. 297, 3. videlicet S2I, 3. vidcri 249, 3, b. en Aanm. 1. 251, 307, 2. voor futurum 489, Aanm. 2. plaatsing 546, 1, Aanm. 2 videre ut 470, A, 2. ut of ne 474 , Aanm. 2. virus onz. 25, Aanm. 2, d. vis 35. titare 472, 2, Aanm. 1. vilis 341, 3, uitz. |
404
vix ett 477, 1. vijandig 297, 1 en Aanm. 8. 366, vlaktemaat 530, 12. vleien 300, 1. vloeistof 347, Aanm. 2. vocabalum 283, a. vocari 249, 3, a. Vocatief in de 2de decl. 25, Aanm. 2. Meerv. op ia 33. Syut. 365, plaatsing 546, 11. voeden 338, 1. voegw. verdeeling 152, gebruik 372, 1. in plaats van qui 426, 4, volgen 470, B, 1. volgens 366, 13 en 20, c. 367, 1, volgorde 380. a. volken (afgeleide namen) 182, 183 volksnamen 12, Aanm. 1. volo 137, 257, Aanm. 1. a en t, 263 Aanm. 2, b. met fut. 484, 2, a met Inf, 496, 1, a en /lanm. 2. volzin 203, 211. voor, niet vert. 249, r, Aanm. 1. 366, 14. vert. 368, 4, a en b. voordeel 368, 2, c. voor en 238, Aanm. 3, c. voorgewend 427, 2 1, voormalig 407. Aanm. voornw. plaatsing 546, 4. 546, 13, Aanm. voorschriften 492 2. en 493, 1. voorstel 202. nevengeschikt 213 hoofdv. 2IS ondergesch. 216, afh. 217 tusschenv. 218, omst. 219 in plaats van subst. 247, 8. omzetting in passief 2S2, in actief 253. voonvaardelijke voegivoorden 154, 5, 5. voorstellen 219, Aanm. 6, c. met Inf. of Conj. 457, 491. Kegel. 3, Aanm. 1, 544. in Inf. 4a7. Aanm. 3, e. voorwerp 367, 1, A, 5. 404. voorzetsels herhaald bij werkw. 301, b. gebruik 534, twee bij één subst. 535. herhaling 536. met Inf. 537. plaats 546, 13. voorzien 349. vorderen 320. voti 284, c. Aanm. vox 283 ; a. 514. vragen 220, 352, 449, 469, 3. 525. vragend voornw. 402, 2. 424. met Conj- 447. |
vreezen 474. vrijspreken 284. vruchten 27, B, Aanm. 48, Aanm. vulffits enz. 23, Aanm. 2. d. voegwoorden 538 en volgendo plaat», 54è. 15 en 16. waar vr. waarheen 323, 6. Aanm. 1, 361 met voorzetsel 406, Aanm. 1. waard zijn 292, 3, a. waardeeren 292, 3, a. waardigheden, plaatsing, 546, 9. waarheen? 323. waarlangs? 363. waarnemen 255, Aanm. 3. waarom niet 449, Aanm. 4. 477. Aanm. 4. waarschijnlijk 263. Aanm. 8. waartoe dient 296, Aanm. 5. wanneer 265, tegen wanneer 330. wanneer 334, door (jmtMi 456, 3. C, 1. wanneer 504. wanneer men 439, 14. wanneer ook 460. wanneer slechts 458. want 384, Aanm; 520, 1. want niet 538, 5, Aanm, 2. wat aanbetreft. 255, Aanm. 2. wat —dat is 426, 6, b en c-wederkeerige voornaamwoorden, 423, 6. wederkeerigheid 366, 11. wederkeerende werkwoorden 441. weg 363. wegens 274. weglating van het voorz. vóór qui, gualis, quantus 245. Aanm. van cssa 209 Aanm. 4. 263. Aanm. 4. van negotium en quiddtim 230. Aanm, van substantieven 247, 2.en272 Aanm. 2. vanond. 263 Aanm. 3. van: hij zeide 263 Aanm. 6. van voornaamw. bij Abl. abs. 258. Aanm. 3. va» voegw. 258, Aanm. 2. van iantum en id 260. Aanm. 3. bij Acc. 315, 4, Aanm. 2. van smecken 320, d, 3. Aanm. 2. van een voegw. 372, 2. van pars 381. van subst; na quam 382. Aanm. 2. van esse bij comp. 381, Aanm. 2. van quant 383—385. van ita en ut est 389. Aanm. 2, c, d. van bezittel, voornw. 400; van aamv. voornw. 403 en 405. 478, 1- Aanm. |
4
1. vnu onbep. vcornw. 405, c. van is, talis, tantus 428, Aanm. 8. van werkvv'. 443, Aanm. 2. van ti 457, 3. Aanm, 3. voorwaarde ibid. Aanm. 4. van talis enz- 465, 3. b- van ut 470, A. 3. Aanm. J. 470, B, 4. van causa en gratia 514, Aanm. 2. van namelijk 521, % van quidem 52t 4. Aanm. d. van niet 523, -4. Aanm. 1. van annon of necne 531, Aanm. 1. van verbindende voegwoorden, 538, 8, en 9. van tegenstellende voegw. 539, 10. ophelderende voegw. 541, 3. wegnemen 349, Aanm. 2. weigeren 476, 1, 277, 3. 472, 2. weinig 523, 4, Aanm. 6. wel 521, 4. Aanm. c. wel—maar toch 461, 1. Aanm. 4. wel verre van 470, B, 4, Aanm. 2. wellicht 447, Aanm. 2 en 3. wensch 448, 1. 469, 2. 470, A, 3. werktuig 338, a; 344, 4. 817, 1. werkw. als gezegde bij een ond. 229, met onvolledige bet. 249. met twee verschillende naamv. 404. uitgelaten 443. Aanm. 2. weten 235, 1. 49fi, 1, d. wettelijk 401, Aanm. 2, b, 423, 4. wetten 492, 2 en 493. wie zie vragende voornw. wie van twee den andere 438, 2, b. willen 256, 510, Aanm. 2. 496, 1. 1. a. met perf. Inf. 497, Aanm. 3. b. winden 14, c, 1, wijze 841, 366. 16, b. 380, Aanm.l.b. wijze waarop 501, 5. wonder 511, 1. woord om zijn vorm aangehaald 247. woord om zijn vorm 517 Aanm. 1. woorden met vaste plaats 346, 2. woordvraag 222. S23, 1 529. zaken in Abl. met cum. 341,3. zeden 482,2. |
zeggen 255, Aanm. 2 en 8, 263, Aanm. 2. Aanm. 470 A. 3 Aanm. 2. plaatsing 546, 1. Aanm. 8. zeker 449. Aanm. 4. zelf 409. zelfs 409, 6. 438, 4. 477. Aanm. 4 zelfs niet 538, 4. Aanm. 2. zelfst. naamw. als gezegde 228. 229 nitz. 2, 231 herhaald na jut 246 Aanm. 1. geplaatst na quin 246 Aanm. 3. als bijv. naanv w. 247, 5 met Gen. 272 278. met een voorzetsel. 272. Aanm. 2. met den naamv. van eaa- J\eerkw. 278. Aanm. 5. met gerund. 514. plaatsing 546. Aanm. 8, 9. zenden 501, 6-zeugma 548, 1- c. zien 315, 2. Aanm. 3. 507* zin zie volzin, zinsvraag 222. 526. 527. 528. 530. zoeken te 510 Aanm. 2. zonder 366, 9» b. zonder dat, zonder te bij Abl.. ab*. 265, 6.; 508. 477, c, zoo 470, B 4. 520. zooals ik meen 461, 1. Aanm. 1. zoodanig dat 465 3. zoodanig een 428. Aanm 4. zoodat 470, B. zoodat niet 471, 472, zoodra als 456, 3, B. Aanm. 3. zoogenaamd 427, 2. 499, 4. Aanm. d. zoo goed als 368, 4. zoo groot een 428, Aanm. 4. zoolang als 454. zooveel als iemand 393, Aanm. 4. zooveel als men kan; zooveel als mogelijk 393 Aanm. 3. zooveel als ooit 393 Aanm. 5. zooveel als wie het ook zij 393,Aanm- 4. zooveel gij wilt 460, Aanm. 3. zoozeer 520, 5. zorg dragen 300, 1. 470. A. 2. zweren 263. Aanm, 1- |
gt;