rs
DOOR DEN H. KEKKLEEEAAR
BEVATTENDE:
«ene godvruchtige overweging, /net een of meer voorbeelden en gebeden U'v voor lederen dag der maand,
levens eene handleiding tot de gemeen-lappelijke devotie der bloemèndeugden.
I IN HET HOLLANDSCH BEWERKT ONDER TOEZICHT VAN EN MET EENE VOORREDE VERRIJKT DOOR DEN
HoogEerw. Heer J. H. WE.YSI.Vft, -
• Pr- Geh. Kamerheer van Z. H. Pius IX, oud-Hoogleeraar en z.
■li ■ J k
J. A. VAN DEN AKt|EÏ Libr. Cens.
i.iEE ■]
Amstelodami, 13 Aprilis 1874.
Niet zonder heteekenis heeft de Verlosser, hoezeer hij den toestand van het bruidspaar te (Jana in Galilea kende en ook reeds voornemens id as, in hun gebrek aan wijn te voorzien, door zijne Moeder op de behoefte zijne)' vrienden als opmerkzaam willen gemaakt icorden, en verrigtte Hij, op hare voorbede, zijn eerste wonderwerk. Hoe liefelijk toch openbaart zich in dit voorval Marijs moederlijke zorg voor de dienaren van haren god-delijken Zoon, en tevens de magt har er gebeden! Dieper nog leidt de Evangelist onzen geest in den zin dezer gebeurtenis binnen, terwijl hij, de H. Joannes, de aangenomen zoon van Maria, hij, die de geheimenissen des levens zijner moeder naar het hart van zoo nabij kende, zijn verhaal van dit iconder sluit met de woorden: nEn zijne leerlingen geloofden in Hem,quot; in Jesus.
Be Zaligmaker had in al zijne daden, ook in zijne wonderen ten behoeve van der menschen lig-chamelijk welzijn, steeds het groote doel voor oog én, waarom Hij mensch geicorden was, de verheerlijking Gods en de zaligheid der menschen. Tot onze onderrigtinq wordt dan, op goddelijke ingeving, reeds aan zijn eerste wondenoerk de
V(J01UiEJ)E.
roem gerieven, dat het, behalve de tijdelijke weldaad, nog een veel hoog er, een geestelijk nut he-werkte.
Doch nog op iets ami er s maakt ons hier de H. Schrift opmerkzaam. Dc H. Geest doet den Evangelist uitdrukkelijk vermelden, dat dit eerste wonder, zoo heilzaam in zijne werking, op verzoek der Moeder van Jems verrigt werd, en ongetwijfeld heeft de II. Joannes deze goddelijke leiding, welke hij voorkeur aan hem teas voorhehouden gebleven, met bijzonder welbehagen gevolgd, omdat hij daarmede Maria in eene waarde voorstelde, waarin hij, bij uitsluiting van de andere Apostelen, haar onder het kruis van Jesus had leeren kennen, als de Moeder der geloovigen.
Het verhaal dier gebeurtenis op de bruiloft van üana in Galilea is, namelijk, eene voortzetting der hooge lofspraak, door den II. Geest in het Evangelie aan Maria gegeven. Reeds zagen wij daar, hoe uit den hemel haar een Engel werd toegezonden en van Godswege haar toesprak; nWees gegroet, gij, vol van genade, de Heer is met u,quot; en haar tevens aankondigde, dat zij waardig bevonden teas, de moedei- van den Zoon des Aller-hoog sten te worden. Hier en zoo dikwijls er vervolgens in het Evangelie sprake van haar is, wordt ons telkens eene nieuwe parel uit haren grooten schat van heiligheid geopenbaard. Nooit heeft iemand zoo vele en zoo groote eeuwige raadsbesluiten des Hemels in vervulling zien komen. Doch hoe is Maria bij al die geheimenissen te-
IV
VOORREDE.
yenwoordiy? O, verre is zij daarhij hoven het peil der andere getuigen verheven. Haar alleen geeft het Evangelie herhaaldelijk den roem; nMaria bewaarde al deze ivoorden in haar hartquot; Herinneren wij ons hier uit onze eigene ondervinding, hoe het onbegrepene ons onverschillig laat en spoedig de gedachtenis ontvliedt; het we'lbegrepene daarentegen belangstelling vindt en ons bijblijft; dit alleen doet ons reeds beseffen, dat door eene buitengetoone inlichting Gods, aan Maria's volheid van genade ook eene volheid van loetenschap en van liefde voor de hernelsche waarheid moet beantwoord hebben, en zoo vereeren wij haar niet slechts als een spiegel der geregtigheid, maar als een zetel van wijsheid tevens.
Doch er is meer. God wilde ons niet alleen de persoonlijke verhevenheid van Maria doen beicon-deren, maar ons met dankbare liefde ook doen erkennen, wat zij voor ons is. In Maria is eindelijk die vrouw verschenen, welke in haar zaad den kop des serpents zal verpletten; welke reeds bij de eerste belofte eener verlossing als medewerkster tot dat heil aangeduid is. Zie haar nu voor den aartsengel Gabriel: komt hij haar dat aangekondigde moederschap opdringen ? Christus is de Zoon, niet der slavin, maar der vrije vrouw. Niet als slavin wordt Maria tot de uitvoering van dat raadsbesluit gedwongen, maar als de vrije vrouw zal zij met vrije medewerking daartoe bijdragen , en de gezant des hemels wacht op haar toestemmend anticoord. Zij heeft echter nog eene
V
VOORREDE.
VI
deugdlievende hedenking. Deze wordt gewaardeerd en genadiglijk opgelost door eene nieuwe openbaring van het verhevene der aangekondigde geheimenis. Bus gerustgesteld, zegt Maria: nik hen de dienstmaagd des lieer en; mij geschiede volgens uw woord quot; en nu eerst is des Aartsengels zending volbragt, treedt onverwijld Gods raadsbesluit in vermdling, heeft het menschdom zijn Verlosser. Bit moederschap was voor Maria zelve eene nieuwe bron en verhooging van genade. Maar als moeder van Hem, in wien alle geslachten zullen gezegend morden, leeft Maria niet enkel meer voor zich-zelve; zij weet, dat zij genade gevonden heeft bij God, doch niet alleen voor hare eigene ziel, maar ook ten helle van anderen, en op aandrang van boven haast zij zich, om zoodra mogelijk daaraan deelachtig te doen worden diegene, wien God dit voorregt bestemd had. Door hare tusschenkomst nadert nu de Verlosser zijn toekomstigen Voor-looper, verrigt aan hem, men kan zeggen, zijne eerste verlossingsdaad na zijne menscliwording, heiligt hem met de genade der regtvaardigmaking. Maria, namelijk, ging hare nicht Elisabeth bezoeken, nen,quot; zoo verhaalt de evangelist Lucas, nhet geschiedde als Elisabeth den groet van Maria hoorde, dat het kindje opsprong in haar lig-chaam; en Elisabeth werd vervuld met den II. Geest, en zi/j riep met luider stemme en. zeide; ff Gij zijt de gezegendste der vrouicen, en gezegend is de vrucht uws ligchaams. En van waar'''' (geschiedt) ft mij dit, dat de Moeder mijns Heeren
VOORRKDE.
tot my komt! Want, zie, toen de stem van uwen groet in mijne oor en kwam, sprong het kindje van vreugde op in mijn ligchaamquot; ■—- Aan Joannes den Dooper wérd vervuld de voorzegging en belofte des engels: nEn met den H. Geest zal hij vervuld worden, reeds van het ligchaam zijner moeder a/,quot; en zijn geest was, gelijk die van Maria, verheugd in God, zijnen Zaligmaker.
Deze wondervolle gebeurtenissen zeggen aan ons geloof en leer en duidelijker aan onze overdenking, dat God aan Maria, als Moeder des Zaligmakers, eene voorname plaats toegedeeld heeft in het werk onzer verlossing. Destijds echter was deze geheimenis nog aan de kennis der menschen, ook harer vereerders, misschien nog geheel onthouden: trouwens, de grootheid van Christus zeiven, zijne waardigheid als Messias, zijne godheid, was voor de meesten, die Hem persoonlijk kenden, nog verborgen, en voor zijne bevoorregte vrienden, met uitzondering van slechts weinigen, nog niet helder ontsluijerd. Maar door dit zijn eerste wonder, te Cana in Galilea verrigt, doet het Evangelie ons opmerken, n openbaar de Hij zijne heerlijkheid'''' ' (jtals des Benig geborenen van den Vader''''), neriquot;1 voegt het er bij, nzijne leerlingen geloofden in Hem?quot;' Desgelijks mogen wij in dit wondei' eene openbaring eerbiedigen der voorregten van Maria, als Moeder Gods, als Moeder der genade, als Moeder der geloovigen, als medewerk ster tot ons heil. Onmiskenbaar vertoonen zich hier hare moederlijke zorg voor de dienaren van haren godde-
VII
VOORREDE.
VIII
lijken Zoon, hare oplettendheid op hunne hehocf-ten, hare bereidwilligheid om tusschen beiden te komen, de magt har er voorbede. En hoe vertrouwelijk wendt zij zich tot de barmhartigheid van Jesus; met zijne gunsten in te roepen gevoelt zij zich als in haar regt; immers zij spreekt tot haren Zoon, die zelf is de Algoede, de Almagtige ; zij spreekt voor zijne vrienden, die aan de liefde beantwoorden, tcaarmede Hij mensch geworden is, tot wier heil het haar vergund is, als zijne moeder mede te werken, en de weldaad, die zij verlangt, zal bij al de aanwezigen ter verheerlijking Gods verstrekken, zal niet slechts hunne ligcha-men verkwikken, maar vooral het zooveel hoog er leven hunner zielen sterken. Zie dan ook hoe vast zij op Jesus'1 hulpvaardigheid rekent: hare woorden bevatten geene uitdrukkelijke vraag; zulks acht zij niet noodig; het gebrek waarin voorzien moet worden, slechts met deelneming te noemen, dit is bij een Zoon, als Jesus is, voor zijne moeder reeds genoeg. Neen, zijn antwoord is geen veriojjt, is ook geene weigering. Waarmede toch kan zij het eerste verdiend hebben? Kaar verzoek is enkel liefde, komt uit eene stemming van hart, gelijk aan de zijne, bevat daarenboven eene belijdenis zijner almagt, zijner godheid, en in dit zalig geloof ook anderen te bevestigen zal de vrucht zijn der gevraagde weldaad. En wat gebiedt ons in 's Heer en woorden eene weigering aan zijne moeder te zien? De uitkomst integendeel verzekert ons, dat de Verlosser volstrekt niet voorne-
VOORBEDE.
IX
mens is, de bede zijner moeder te heschamen. Maria is dan ook zeker van hare zaak: is evenwel het juiste en bepaalde oogenblik van het wonde)' nog niet gekomen; zij maakt zich deze tusschen-poos ten nutte, om, ten einde alle wanbegrip en stoornis voor te komen, de tafelbedienden er op voor te bereiden, dat er iets buitengetooons te gebeuren staat en hun welligt bevelen zullen gegeven worden, waarvan zij het doel niet begrijpen: nDoet alles, xoat Hij u zeggen zal.quot; Doch om welke reden vei-hielp Jesns niet terstond, ja, reeds vóór dat Maria het opmerkte, dit gebrek aan wijn ? Bit geheim is ons niet geopenbaard geworden, tenzij misschien voor een gedeelte. Eén nut althans zien wij ons onmiskenbaar door dit uitstel aangebragt: het heeft ons de voorregten van Maria leeren hennen; hierdoor, namelijk, heeft God aan de Moeder van Jesus de gelegenheid verschaft, om hare moederlijke liefde voor ons menschen, het vermogen harer gebeden, het hooger doel harer tijdelijke weldaden te toonen. Beschouwen wij haar eindelijk nog op Golgotha onder het kruis; bedenken wij, hoe zij ook daar verschijnt als de dienstmaagd des Beer en; hoe zij daar, even als bij de menschwording van Jesus, ook bij zijn dood, thans echter als zijne moeder, haren wil met dien des Hemelschen Vaders in het lijden en sterven van dien beminden Zoon vereevigt; hoe zij ook van haren kant deze gezegende vrucht haars ligchaams voor de zaligheid dei- menschen overgeeft en deel neemt in de ver-
VOORREDE.
losser diefde, in de zelfopoffering van liet Lam Gods voor de zonden der wereld; ja, dan kunnen wij het den H. Augustinus met dezelfde geloovige overtuiging nazeggen: //Naar het ligchaam is Maria de moeder van ons hoofd, Christus; maar naar den geest ts zij de moeder zijner ledematen, wat wij zijn; omdat zij met hare liefde daartoe heeft medegewerkt, dat de geloovigen in de Kerk geboren werden.quot;
Altijd heeft onder de geloovigen een hooge dunk aangaande de Moeder des Verlossers iestaan ; naarmate de indruk des heidendoms uit de ver-niemcde wereld verdween en daarmede het gevaar der afgoderij geweken was, is in de Kerk, onder den hij stand des 11. Geestes, het leerbegrip omtrent den aard en de waarde van Maria?s grootheid en bemiddeling, allengs verhelderd, ontwikkeld, al meer en meer in beoefening gebragt. In iedere behoefte neemt de christen met alle vertrouwen zijne toevlngt tot de Moeder van Jems, welke hij te gelijk als zijne geestelijke moeder beschouwt en vereert. Is de nood algemeen, de gebeden tot de algemeens Moeder der geloovigen worden vermenigvuldigd, worden openhaar, door al talrijker vergaderingen met al vuriger aandrang en hartegloed van godsvrucht ten hemel opgezonden. —- In den tegenwoordigen dmk der Kerk zullen de godvruchtige oefeningen der Meimaand ongetwijfeld met levendiger gevoel der behoefte aan eene zoo magtige voorspraak en beschermster bij God, als Maria is ', aanvaard, talrijker hijge-
X
VOORREDE.
woond, met vuriger ijver volhragt worden, dan ooit te voren.
Met te grooter geestdrift begroeten wij daarom de liollandsche bewerking van //Be Toevlucht der zondaren, de schoonste der Meimaandenquot;, eene pennevrucht, of liever de vrucht der overdenkingen van den H. kerkleeraar en bisschop Alp konsus Maria de Liguori. Wie toch zal niet gaarne onder de leiding van dien grooten vereerder der H. Moedermaagd, dien veilig en gids op het pad der deugd, dien, zoo oordeelkundig en, als vlijti-gen beoefenaar en leermeester der christelijke volmaaktheid, deze oefeningen ter eere van Maria verrigten ? Werkelijk is zijne //Schoonste der Meimaanden gelijk dit van dien uitmuntenden schrijver te verwachten was, eene handleiding tot de verdienstelijkste vereering en aanroeping van Maria.
Be eer, tromcens, die wij aan Maria bewijzen, mag evenmin, als het inroepen van hare bescherming, in eene ijdele, bloot wereldlijke pligtple-ging ontaarden, maar moet eene godsdienstige oefening zijn; dat wil zeggen: heiden de vereering en aanroeping van Maria moeten ter verheerlijking Gods strekken. Ban slechts kan onze hulde haar aangenaam zijn, wanneer wij van haar willen leer en, haren en onzen God en Heer te beminnen, te prijzen, getrouw te gehoorzamen: dan slechts zullen wij met vrucht haar aanroepen, wanneer wij door hare tusschenkomst vragen wat ons ter zaligheid gedijt, wat ons dienstig is, om den wil Gods al beter, al volmaakter te volbren-
XI
VOOllllEDE.
xn
gen. Kortom, Maria vereeren en aanroepen is: haar navolgen en hiertoe hare hulp verzoeken. Met dit doel worde deze //Schoonste der Meimaanden''' gelezen en overwogen. Be hoogwaardige schryver, thans herkleeraar, was niet alleen eén uitstekend geleerde, maar wat hem hier, als leidsman ter godsvrucht, nog sterker aanbeveelt, daarbij een man van verhevene overdenking. Hem, zelf een heilige, zelf zoo teedergevoelig voor de inspraken des H. Geestes, zelf een zoo naauwlettend beoefenaar der volmaakte deugd, hem, die daarenboven met een zoo hoogen graad van gebed begenadigd was, hem is het vergund geworden, met eene hetoonderensxoaardige helderheid in Maria's binnenste, dien spiegel der geregtigheid, te zien, hare volheid van genade in den geest te aanschouwen, de voornaamste bijzonderheden daarvan na te gaan, te bewonderen, te vereeren. Laat het inwendig gebed des H. Alphonsus' het onze worden; laat ons trachten, zijne liefdeaandoeningen van hem over te nemen; laat ons vooral zijne goede voornemens ons toeëigenen en ze, gelijk hij, van stonde aan met standvastigen ijver volbrengen, en zijne //Schoonste der Meimaandenquot; zal dit in waarheid voor ons mede zijn, en ons, onder Maria's hoede in verdiensten en behagelykheid bij God helpen opklimmen.
Utrecht, 14 April 1874. J. H. VVENSINO.
Biz.
Handleiding tot de devotie der bloemendeugden.... 1.
Twaalf akten van deugden,..................... 4.
Andere kleinere akten van deugden,............. 6.
De meest gewone manier om de oefening van de
geestelijke bloemen der Meimaand te doen...... 9.
XXXe April. Over de Noodzakelijkheid van Maria's
voorspraak voor onze zaligheid................ 11.
Ie dag: Over het Geloof van Maria....... 18.
lie „ De Hoop van Maria.............. 26.
IJIe „ Maria's Liefde tot God........... 33.
IVe „ Maria's liefde tot haren evennaaste. 40,
Ve „ De Nederigheid van Maria........ 48.
Vie De Zuiverheid van Maria......... 57.
Vile „ De Gehoorzaamheid van Maria..... 65.
VITIe „ De Armoede van Maria........... 70.
IXe ■„ Het Geduld van Maria........... 77.
Xe „ Het Gebed van Maria............ 84.
Xle ,, Hoe groot ons vertrouwen moet zijn op Maria, die de Koningin is der
Barmhartigheid................. 90.
inhoud.
Bl/.
Xille dag. Over de groote liefde, die deze
Moeder ons toedraagt............ 105.
XI Ve „ Maria is de Moeder der rouwmoedige
zondaren...................... 113.
XVe Maria is ons aller Hoop......... 120.
XVIe Maria is de Hoop der Zondaren. .. 127.
XVIlIe „ Over de grootheid en de macht van Maria om hen te beschermen, die door den duivel bekoord worden... 145.
XlXe „ Maria is eene Voorspreekster, die
allen kan redden............... 153.
XXe „ Maria is eene zoo teedere Voorspreekster, dat zij zelfs de zaak van den meest ellendigen zondaar niet weigert te bepleiten................ 160.
XXIe „ Over de grootheid van de Goedertierenheid en het Lijden van Maria. 168.
XXIIe Maria is geheel en al oog, om me
delijden met ons te hebben en om ons in onze noodwendigheden bij te staan. 176.
XXIIIe „ Maria is de Vredestichtster tusschen
de zondaars en God............. 183.
XXIVe „ Maria is ons leven; omdat zij ons
vergiftenis verwerft voor onze zonden. 190.
XXVe „ Maria is ook ons leven: omdat zij
ons volharding verwerft.......... 200.
xiv
INHOUD.
Blr.
XXVIe dag. Over de Zoetheid van den naam van
Maria gedurende ons leven....... 210.
XXV 11e „ Over de Zoetheid van Maria's naam
in het uur van onzen dood....... 217.
XXVIlie „ Maria verzoet het stervensuur van
hare beschermelingen............ 223.
XXIXe „ Maria bevrijdt hare dienaars van de
hel........................... 229.
XXXe „ Maria staat hare dienaars in het vagevuur bij..................... 237.
XXXle ,, Maria leidt hare dienaars ten Hemel 244.
besluit. Over de Noodzakelijkheid van Maria's voorspraak voor onze zaligheid.................. 251.
Opdracht voor den laatsten dag der Meimaand . .. 260.
xv
- - -
HANDLEIDING TOT DE DEVOTIE DEE BLOEMENDEÜ GDEN.
Gelijk de godvruchtige dienaars van Maria dagelijks drie tijden hebben om haar bijzonder te eeren, des morgens namelijk, des middags en des avonds; en wekelijks eenen dag, namelijk den Zaturdag, zoo is liet ook billijk jaarlijks haar eene geheele maand bijzonderlijk toe te wijden.
En gelijk men gewoon is het beste wat men heeft ten geschenke te geven, is ook niets billijker dan dat de Meimaand met hare bloemenpracht ons uitnoodigt om de Koningin des Hemels met daden van oprechte deugd te kroo-nen. De beoefening nu van deze godsvrucht kan men op de volgende wijze stichtend, aangenaam en tevens afwisselend maken.
Men plaatse in zijn huis een beeld van Maria in het vertrek, waarin het huisgezin gewoon is, hare gezamenlijke gebeden te verrichten, of ergens in eene kerk of bedehuis en men siere dit beeld zoo goed mogelijk als de middelen het toelaten, als bijv. met kaarsen, of met bloemen, die het jaargetijde in ruime mate aanbiedt.
Het is minder geschikt om hiervoor de plaats te nemen waar men studeert, speelt, zich vermaakt of werkt, tenzij dut men zich daarmede
2
voorstelt, om alle handelingen te verrichten als onder de oogen van do allerzuiverste der maagden.
Den avond vóór den eersten dag der Meimaand verzamelt men de geheele familie voor het genoemde altaar met ontstokene lichten en bidde gezamenlijk den Eozenkrans of het rozen-hoedjen en daarna de Litanie der H. Maagd. Men kan hier nog andere gebeden bijvoegen, volgens de gewoonten of omstandigheden der familie.
Men wachte zich er echter wel voor om het getal dezer gebeden bovenmatig te vergrooten, en daardoor de godsvrucht te doen verminderen , of om ze achteloos te doen opdreunen door oververmoeide kinderen en dienstbare personen.
Na afloop van deze gebeden trekt ieder door liet lot voor dezen eersten avond eene der Gees-lijjce bloemen, die hieronder worden opgegeven , en die men te voren moet overschrijven en als briefjes opvouwen. De bloem die men op deze wijze trekt moet ieder voor zich afzonderlijk voor de geheele maand in beoefening nemen.
Daarna trekt ieder insgelijks door het lot eene van de kleine bloemen, die onder in eene tweede reeks worden opgegeven en die alleenlijk voor den volgenden dag moeten dienen. Daarna leest men de overweging voor den eersten dag der Meimaand met het bijgevoegde Voorbeeld, en het Gebed.
3
,ls Al hetgeen voor den eersten avond is gezegd
n. moet iederen volgenden avond herhaald worden,
ii- met uitzondering van het trekken van die bloe-
or men, welke voor de (jeheële maand ter beoefe-
m ning zijn aangewezen, nogthans drage men er
n- zorg voor om deze evenzeer te beoefenen als de
d. anderen, die men van dag tot dag op nieuw
i, trekt; men denke een weinig bij ziehzelven
'a- na over de punten der Overweging, en herhale gedurende den dag nu en dan het Gebed, dat
et bij de Overweging is aangegeven,
n, Daarenboven-kwijte men zich alle aeht, of
i, minstens alle veertien dagen van zijne godsdien-
ir- stige plichten, door namelijk mot meer dan gewone godsvrucht te biechten en te kommunicee-
or ren. Dagelijks wanneer gij uitgaat, zoo kom
',s- niet weder thuis zonder, als 't mogelijk is, eene
;e- aan Maria toegewijde kerk of altaar te hebben
en bezocht.
en Gedraag u verder gedurende de geheele maand
n- zoodanig en verricht alle uwe handelingen op
ng , zulke wijze, dat gij vermijdt, om in iets aan de
meest zuivere oogen van Maria te mishagen,
ne Bij het einde der maand maakt men van
ne zijn hart eene opdracht aan Maria volgens het
ijk voorbeeld, dat men daarvoor aan het einde van
na dit werkje vindt.
ag
om gedurende de geheele Meimaand beoefend te worden en waarvan ieder lid der familie of der vereeniging op den vooravond van den eersten dag er eene door het lot trekt.
I. Als het uur van ontwaken is gekomen sta vlug op, om den dag niet met eene handeling van • traagheid te beginnen; kleed u vervolgens met zedigheid en doe een of ander sehietgebed.
II. Woon dagelijks godvruchtig de H. Mis bij en bid dan de Getijden der H. Maagd en andere godvruchtige gebeden ter harer eere.
III. Lees dagelijks een kwartier uurs in een geestelijk boek, bijv. het leven van een Heilige, eene verhandeling over de vier uitersten enz.; onthoud u geheel en al van het lezen vanwereld-scho boeken, zoo uw beroep er u niet toe dwingt.
IV. Ontzeg u dagelijks een of ander klein, in zich zelf onschuldig genoegen, dat u bijzonder behaagt, zoo als het genieten van eene of andere spijze, het voldoen eener nieuwsgierigheid, het ruiken van eene bloem, het hooren van muziek, enz.
V. W ces mededeelzaam jegens den arme, geef hem nu en dan vrijwillig eene aalmoes, of anders een gedeelte van uwen maaltijd.
VI. Kniel dagelijks voor gij u naar uwe zaken begeeft, voor gij u tot studeeren of tot werken zet, een oogenblik neder en roep met ecu en-
5
kei „Weesgegroetquot; den bijstand in van de Heiligste der maagden.
VIL Wanneer gij door den dag nu en dan uwe kamer verlaat of die binnentreedt, vereer dan de beeldtenis van Maria en groet haar met een „Wees gegroet.quot;
VIII. Oefen n in het stipt en met blijmoedigheid gehoorzamen aan uwe oversten en dat wel met den meesten spoed, zoo ten minste hetgeen zij u zeggen niet onbehagelijk is aan God.
IX. Vermijd om van uwen evennaaste kwaad te spreken of hem te laken, ook in kleinere zaken, om u op deze wijze te oefenen van het in grootere nog minder te doen.
X. Tracht dagelijks een in den godsdienst verflauwd persoon door uw woord en voorbeeld tot een of ander goed werk over te halen, bijv. het bezoeken eener kerk, het bidden van den Hozen-krans, tot biechten, tot kommunieeeren, of iets dergelijks.
XI. Versterf u dagelijks in uwen eetlust, door geheel of gedeeltelijk die vleeschspijzen te laten, die u het beste toeschijnen, door bijv. aan tafel, of wanneer gij dorstig zijt, niet te drinken, enz.
XII. Onthoud u deze geheele maand van vrijwillige dagelijksclie zonden.
6
ANDERE KLEINERE AKTEN VAN DEUGDEN,
om op iederen dag der Meimaand door het lot getrokken te worden.
1. Vereer godvruehtiglijk die boeken, waarin de H. Naam van Maria geschreven staat.
JI. Hoor eene H. Mis voor die ziel uit het vagevuur, die de grootste devotie tot Maria heeft gehad.
III. Wanneer gij de klok hoort slaan zoo bid een „Wees gegroet.quot;
IV. Zoodra gij zijt opgestaan en ook des nachts keer u zooveel mogelijk naar eene kerk heen, of naar een beeld, dat daar het meest wordt vereerd en vraag de H. Maagd om haren zegen.
V. Bewijs eene vriendelijkheid aan iemand tegen wien gij een afkeer hebt, of die u in iets heeft beleedigd.
VI. Bewaar uwe zintuigen en vooral uwe oogen met meer dan gewone zorg.
Vil. Bid vijf tientjes van den Rozenkrans, en be-' steed daartoe eenigen tijd van ontspanning.
VUL Bid driemaal de „De profundisquot; voor die ziel van het vagevuur, die de grootste godsvrucht heeft tot de H. Maagd.
IX. Hoor de H. Mis met terneder geslagene oogen.
X. Tracht ter eere van Maria geen cukelen regel van uwen staat te overtreden en vooral niet die, welke u gewoonlijk het lastigste vallen.
XI. Onthoud u van iemand te beleedigen en wanneer gij zelf beleedigd wordt laat u dal geduldig welgevallen.
XII. Wees stipt in uwe studie, in uwe gebeden en in alles wat u door uwen staat wordt voorgeschreven.
XIII. Draag bij den aanvang van den dag, te gelijk met 9,11e zintuigen van uw lichaam, de daden, welke gij dien dag zult verrichten, [aan de II. Maagd op.
XIV. Houd gedurende een kwartier uurs cene kleine overweging.
XV. Doe cene geestelijke kommunie gedurende de II. Mis door de oefeningen; I. van Geloof; 2. van Aanbidding; 3. van Berouw; 4. van Goed voornemen; 5. van Begeerte om Jesus te ontvangen.
XVI. Zoo gij eenige ij delheid hebt in uwe kleederdracht , neem deze weg en geef de waarde er van aan den arme.
XVII. Verwek gedurende den dag twee akten van Berouw en zoen tweemaal het kruisbeeld.
XVIII. Sta des morgens vlug op, om den dag niet met eene handeling van traagheid te beginnen.
* XIX. Ontzeg u een of ander geoorloofd vermaak, dat gij op het oog hebt.
XX. Lees gedurende een kwartier uurs een godvruchtig boek.
8
XXI. Onderzoek dezen avond, voor gij naar bed gaat, uw geweten.
XXII. Eet en drink gedurende den dag niets dan hetgeen noodzakelijk is.
XXIII. Versterf dezen dag driemaal uwen wil en offer deze drie handelingen aan Maria op.
XXIV. Bewaar een gedeelte van uw middag- of avondeten voor een of anderen arme.
XXV. Bezoek, wanneer gij dit kunt, een gevangene of een zieke, of wel troost op eene of andere wijze een bedroefde.
XXVI. Beveel godvruchtiglijk aan Maria de' zielen der-gens® die in doodstrijd zijn.
XXVII. Doe eene daad van uitwendige nederigheid, om aan Maria te behagen.
XXVIII. Doe eene of andere lichaamsversterving, welke uw biechtvader raadzaam oordeelt.
XXIX. Vermijd alle traagheid in geestelijke en godvruchtige zaken.
XXX. Bid zevenmaal het „Glorie zij den Vaderquot; met
gekruiste armen, ter eere der zeven smarten V van Maria.
XXXI. Vraag aan Maria om vergeving voor alle nalatigheden gedurende deze maand door u begaan.
Waar de trekking dezer bloemen door het lot niet wel kan geschieden kan men er ook dagelijks eene nemen in de volgorde, waarin zij
9
geplaatst zijn. Zoo men ze echter bij het lot trekt is het goed uit deze een-en-dertig slechts die te kiezen, welke geschikt zijn voor de personen, die deze maand te zamen houden: men schrijft ze dan op briefjes en trekt ze iederen avond voor den volgenden dag, gelijk in de inleiding tot deze devotie is gezegd.
De meest gewone manier om de oefening van de geestelijke bloemen der Meimaand te doen.*'
Het kan niet twijfelachtig zijn dat de meest gewone oefening en de meest behagelijke eerbetuiging aan Maria is eene godvruchtige en ge-loofvolle oefening van deze geestelijke bloemen.
Om echter deze devotie tot grooter troost in het stervensuur te doen zijn, neemt men een blad papier en schrijft daarop boven aan:
„Een bloemkrans door mij N. N.. deu grootsten der zondaars, (jepluld, om aan de H. Maayd in het uur mijns doods te worden aangeboden. Begonnen in het jaar .... op den eersten dag der maand Mei.quot;
Hieronder schrijft men alle de dagen der Meimaand in de volgende orde.
Fierste dag.
Tweede dag. enz. enz.
1*
10
Aan den avond nu van iederen dag onderzoekt men, of men de twee geestelijke bloemen, namelijk die, welke ons door het lot voor de gelieele maand en voor dien dag afzonderlijk is aangewezen, geplukt heeft en zet daarvoor dan een -j- achter den dag. Voor iedere bloem, die men verzuimd heeft, zet men een O en maakt daarbij het voornemen dit den volgenden dag te verbeteren.
Wanneer men op deze wijze daarvan dagelijks aanteekening houdt heeft men op het einde der maand een overzicht over allen. Dan offert men die op den eersten zondag van Juni aan de Allerheiligste^Maagd, besproeid met het bloed van haren Goddelijken Zoon, op en vraagt de Moeder der Barmhartigheid, om voor deze kleine gift in liet uur des doods eene belooning té mogen ontvangen. En wie zou er aaiv kunnen twijfelen, dat de H. Maagd, die zoo vrijgevig en edelmoedig is met de gloriekroonen, die zij ter harer beschikking heeft, er ook niet eene enkele zal afzonderen voor dengene, die zich met onafgebroken volharding heeft beijverd, om haar de bovengenoemde kroon aan te bieden.
UE MAAND VAN MAKIA.
Inleiding voor den 303tC11 dag der maand April.
Maria's voorspraak voor onze zaligheid.
Het is een geloofsartikel, dat liet niet alleen loffelijk maar ook nuttig is, om de Heiligen en op de eerste plaats de Koningin der Heiligen , de Allerheiligste en altijd gezegende Maagd Maria, te bidden, om ons de genade Gods te verkrijgen. Deze waarheid is door verschillende algemeene Kerkvergaderingen vastgesteld tegenover ketterijen, die haar hadden veroordeeld als beleedigend voor Jesus Christus, die onze eénige Middelaar is. En hoe ook, indien Jere-mias na zijn dood voor Jeruzalem bad, indien de Ouderen van de Openbaring de gebeden dei-Heiligen aan God aanboden, indien de H. Petrus aan zijne leerlingen beloofde dat hij hunner na zijnen dood zou gedenken, indien de H. Ste-phanus voor zijne vervolgers en de H. Paulus voor zijne metgezellen bad, in een woord indien de Heiligen voor ons kunnen bidden ; waarom zouden wij hen niet mogen verzoeken om onze voorsprekers te willen zijn? De H. Paulus zelf beveelt
12
zich in de gebeden zijner leerlingen aan: //broeders bidt voor mij.quot; De H. Jacobus vermaant ons om voor elkander te bidden: //bidt voor elkander, opdat gij zalig wordt,quot; en waarom zouden wij dan niet datzelfde mogen doen?
Niemand zal ontkennen, dat Jesus Christus onze eenige Middelaar der Eechtvaardigheid is en dat Hij door zijne eigene verdiensten onze verzoening met God heeft verkregen. Maar van den anderen kant is het goddeloos, te beweren dat het Gode niet behagelijk is om ons genade te geven door de voorspraak van zijne Heiligen en wel bijzonderlijk van zijne Moeder Maria, die Jesus zoo gaarne van allen bemind en geëerd ziet. Van daar dat de geleerde Suarez zeer juist aanmerkt, dat het geen wantrouwen is in de goddelijke goedheid, wanneer wij O. L. Vrouw vragen om ons eene gunst te verkrijgen, maar eerder dat wij, onze eigene onwaardigheid en slechte gesteldheid kennende, ons aan Maria aanbevelen, opdat hare waardigheid onze ellende moge goed maken. Dat het nuttig is en heilig om zijne toevlucht te nemen tot de voorspraak van Maria, kan slechts betwijfeld worden door hen, die geen geloof hebben; maar lietgene wij van plan zijn hier te bewijzen is, dat de voorspraak van Maria zelfs noodzakelijk is ter zaligheid, dat wil zeggen, niet volstrektelijk maar zedelijk gesproken. Deze noodzakelijkheid vloeit voort uit den wensch van God zeiven
13
dat alle genaden, die hij geeft, ons mogen toevloeien door de handen van Maria, zooals de H. Eernardus reeds leerde en zooals wij het nu veilig de raeening mogen .noemen' van alle godgeleerden en bekwame mannen.
l)och laat ons nagaan, wat de Heiligen over dit punt zeggen. De H. Bernardus zegt; //datquot; //God Maria zoodanig heeft vervuld met alle «genaden, dat door hare handen, gelijk door //eene leiding, alle goed tot ons komt. //Zij is,quot; zegt hij, //eene overvolle waterstroom, uit wiens //overvloed wij allen kunnen ontvangen.quot; Hierover maakt deze Heilige de volgende aanmerking vol beteekenis: //Vóór de geboorte der H. Maagd werd er voortdurend verlangd naar een bron van zegen, omdat deze nog niet bestond; maar nu Maria aan de wereld is geschonken, overstroomt ons voortdurend een vloed van he-melsehe zegeningen. Om deze reden ook wordt zij de Maan genoemd, volgens het woord van den H. Bonaventura, //gelijk de maan die tus-schen de zon en de aarde staat, aan deze het licht geeft, wat zij van gene ontvangt, zoo ook stort Maria op ons stervelingen de hemelsche genaden uit, die zij van de Goddelijke Zon der Gerechtigheid ontvangt.quot; Daarom ook noemt de H. Kerk haar de Gelukkige Deur des Hemels, zooals weder de H. Bernardus opmerkt: //gelijk iedere gunstbewijzing van een koning moet gaan door de deur van zijn paleis, zoo ook gaat iedere
14
genade, die van den Hemel tot de aarde komt, door de handen van Maria.quot; De H. Bonaven-tura zegt: //Maria wordt daarom de Deur des Hemels genoemd, omdat niemand dat gezegend Koninkrijk kan binnentreden tenzij door Haar.quot; Daarom ook zegt Vader Suarez, dat het alge-meene gevoelen der Kerk is, dat de tussohen-komst en de gebeden van Maria, boven alle anderen, niet alleen nuttig, maar zelfs noodzakelijk zijn, noodzakelijk in den zin, waarin wij dat boven zeiden, doch niet als onvoorwaardelijk noodzakelijk, (omdat de tusschenkomst van Christus alleen onvoorwaardelijk noodzakelijk is;) maar alleen zedelijk gesproken noodzakelijk; omdat de H. Kerk met den H. Bernardus gelooft, dat God besloten heeft geene genaden te geven dan door Maria's handen. God wil, zegt deze Heilige, dat wij niets zouden krijgen dan door de handen van Maria. En vóór den H. Bernardus beweerde reeds de H. Ildefonsus hetzelfde, toen hij de H. Maagd met de volgende woorden toesprak: //O Maria, God heeft besloten , om alle goede gaven, die hij voor het menschdom bestemd heeft, aan uwe handen toe te vertrouwen en daarom heeft hij alle schatten en genade-rijkdommen aan u gegeven.quot; De H. Petrus Damianus beweert, dat God niemand wil bezitten zonder toestemming van Maria, ten eerste, opdat wij ons tegenover Haar ten hoogste mogen verplicht gevoelen, en ten andere,
15
opdat, wij zouden begrijpen, dat de zorg voor aller zaligheid aan de H. Maagd is toevertrouwd.
De H. Bonaventura de woorden van den profeet Isaïas lezende: //daar zal een stam uit den Wortel van Jesse opschieten, eene bloem zal op dezen stam groeien en de H. Geest zal daarop rustenmaakt daarover deze schoone opmerking: //Wie de zevenvoudige genade van den H. Geest verlangt te bezitten, hij zoeke deze bloem op den stam, dat wil zeggen, hij zoeke Jesus bij Maria; want door den stam vindt hij de bloem en door de bloem God zelf;quot; en hij voegt er bij; //zoo gij de bloem wenscht te bezitten , buig dan door uw gebed den stam, die haar draagt, neder en gij zult haar verkrijgen.quot; Op dezelfde wijze zegt ook de Sera lij n-sche Vader: //vruehteloos zullen wij Jesus zoeken , zoo wij Hem trachten te vinden zonder Maria.quot; En de H. Ildefonsus spreekt: //Ik wensch de dienaar van den Zoon te zijn, maar dewijl niemand dit ooit kan zonder de Moeder te dienen, wensch ik ten eerste de dienaar van Maria te worden.quot;
In Duitschland viel iemand in eene zware zonde, die hij uit schaamte niet durfde biech-
16
ten. Van den anderen kant de knaging van zijn geweten niet kunnende uitstaan, besloot hij zich te gaan verdrinken. Hiertoe op weg zijnde begon hij te wankelen en smeekte God met bittere tranen om hem deze zonde zonder biechten te willen vergeven. Den volgenden nacht schudde iemand hem bij den arm wakker en sprak: //ga ter biecht.quot; Hij ging daarop naar eene kerk , maar nog durfde hij zijne misdaad niet belijden. Den volgenden nacht hoorde hij weder die stem en ging nogmaals naar diezelfde kerk; maar daar gekomen besloot hij liever te sterven dan zijne zonde ooit te belijden. Alvorens echter naar huis terug te keeren, knielde hij voor Maria's beeld neder en beval zich aan hare voorspraak aan; maar nauwelijks was hij nedergeknield, of eensklaps gevoelde hij zich geheel veranderd, stond op, riep een biechtvader en beleed zijne fouten onder tranen van dankbaarheid voor de genade door Maria hem geschonken, terwijl hij latei-verklaarde, dat hij daardoor grooter genoegen had gesmaakt dan zoo hij alle schatten der wereld had verkregen. *
Zie, o mijne ziel, welke zekere hoop op de zaligheid en het eeuwige leven God in zijne goed-
17
heicl u heeft gegeven door u vertrouwen te schenken op de bescherming van Maria, Zijne H. Moeder, en dit niettegenstaande gij zoo me-nigwerf door uwe zonden Zijn toorn en de hel hebt verdiend. Dank uwen God, dank Maria, uwe beschermster, die zich heeft verwaardigd u met haren mantel te bedekken; want hiervan moogt gij, na de vele genaden, die gij van haar hebt ontvangen, wei overtuigd zijn. Dank dan, innige dank, mijne lieve Moeder, voor alles wat gij gedaan hebt voor mij zondaar, die voor de hel bestemd was. Van hoevele gevaren, o mijne Koningin hebt gij mij niet bevrijd. Hoevele goede ingevingen, hoevele gunsten hebt gij niet voor mij van God verkregen. En welken dienst, welke eer hebt gij ooit van mij ontvangen, dat gij zooveel voor mij moest doen.
Ja, ik moet het erkennen, het is enkel uwe goedheid, die u heeft aangedreven. Ach, al te weinig zou het zijn, bij 't geen ik u verplicht ben, zoo ik mijn bloed voor u vergoot, zoo ik mijn leven gaf voor u, die mij van den eeuwigen dood hebt gered: gij hebt mij zoo als ik hoop, weder geschikt gemaakt, om de goddelijke genade te verkrijgen; aan u ben ik alles verplicht wat ik ben en wat ik bezit. O allerbeminnelijkste Vrouwe, ik, arme, ellendige die ik ben, wat kan ik u voor dit alles wedergeven dan dat ik u altijd bemin en prijs. Ach, versmaad, bid ik u, de teedere genegenheid niet van een armen
18
zondaar, die door uwe goedheid in liefde tot u is ontstoken. Is mijn hart onwaardig om u te beminnen, omdat het onzuiver is en vervuld met aardsehe genegenheden, o, neem liet aan en verander het, verander het naar uwen wil. Hecht mij aan mijnen God en hecht mij er zoo aan, dat ik niet meer in staat ben mij van zijne liefde te scheiden. Gij verlangt dat ik mijn God zal beminnen; welnu, verkrijg voor mij dat ik Hem altijd moge liefhebben cn dienen, dit is al wat ik van uwe goedheid vraag. Amen.
Gelijk de Gezegende Maagd de Moeder is der heilige liefde en hoop, zoo is zij ook de Moeder van het Geloof, //ik ben de Moeder der ware liefde, van de vrees, der kennis en van de heilige hoop.1' En met reden is zij dit, zegt de H. Ireneus; //het kwaad door Eva's ongeloovig-heid gedaan is door Maria's geloof hersteld.quot; Dit bevestigt ons ook ïertulianus wanneer hij zegt, dat, gelijk Eva, in strijd met Gods verzekering de slang geloovende, het kwaad in de
l'.l
wereld heeft gebracht, zoo ook onze Koningin, de zaligheid in de wereld heeft gebracht; omdat zij den Engel geloofde toen hij zeide, dat zij maagd blijvende tegelijk Gods Moeder zou worden; want de H. Augustinns zegt, dat //toen Maria toestemde in de menschwording van het Eeuwig Woord, zij door haar Geloof aan den mensch den hemel opende.quot; Pater Suarez zegt, dat Maria meer geloof had dan alle menschen en engelen te zamen. Zij zag haren Zoon in de kribbe van Bethleëm en geloofde Hem den Schepper der wereld; zij zag Hem voor Herodes vluchten en geloofde Hem den Koning der Koningen; zij zag Hem geboren worden en geloofde Hem Eeuwig; zij zag Hem arm zijn en in broodsgebrek en geloofde Hem den Koning van het heelal; zij zag Hem op stroo liggen en geloofde Hem Almachtig; zij zag hem stilzwijgen en geloofde Hem de oneindige Wijsheid; zij hoorde hem weenen en geloofde Hem de eeuwige Vreugde van het Paradijs; eindelijk zag zij hem sterven gekruist en veracht en, hoewel in de anderen het geloof wankelde, bleef Maria standvastig in het geloof dat Hij God was. Over deze woorden van het Evangelie: //bij het kruis stond Maria de Moeder van Jesus,quot; zegt de H. An-tonius ; //Maria stond daar gesteund door haar onwankelbaar geloof in de Godheid van Jesus Christus.quot; Daarom verzekert ons de zalige Al-bertus de Groote, dat //Maria toen waarlijk vol-
20
maakt geloofde; want toen de leerlingen zelfs twijfelden twijfelde zij niet.quot; Daarom verdiende Maria door haar groot geloof, om //het licht van alle geloovigenquot; te worden, gelijk de H. Methodius haar noemt en de //Koningin van het ware geloof,quot; gelijk de H. Cyrillus van Alexandrië zegt. De H. kerk zelve schrijft aan Maria's geloof de vernietiging van alle ketterijen toe: //verheug u, o Maagd Maria; want gij alleen hebt alle Ketterijen de geheele wereld door verstrooid.quot; De H. Thomas van Villanova de woorden van den H. Geest uitleggende: //Gij hebt mijn hart gewond, mijne zuster, mijne bruid,. . . met een van uwe oogenzegt dat //die oogen het geloof van Maria zijn, waardoor zij zoo grootelijks aan den Zoon Gods behaagde.quot; De H. Ildefonsus vermaant ons om Maria's geloof na te volgen. Maar hoe kunnen wij dit? Geloof is te gelijker tijd eene gave en eene deugd. Het is eene gave Gods voor zoo verre het een licht is, dat Hij in onze zielen stort, en eene deugd voor zoo verre de ziel zich moet oefenen in de uiting daarvan: hierom moet het geloof niet slechts de richtsnoer zijn van ons gelooven, maar ook van onze handelingen en daarom zegt de H. Gregorius, //waarlijk hij gelooft, die hetgeen hij gelooft in beoefening brengt.quot; De H. Augustinus zegt, //gij zegt te gelooven, doe wat gij gelooft en dan is het geloof.quot; Dit is een levend geloof hebben om
31
volgens dat geloof te leven: //de rechtvaardige mensch leeft door het geloof.quot; Zoo leefde de H. Maagd zeer verschillend van hen, die niet leven volgens hetgeen zij gelooven en wier Geloof dood is, gelijk de H. Jacobus zegt: //Geloof zonder de werken is dood.quot; Diogenes zocht op aarde naar een mensch; mdar God schijnt onder de vele geloovigen naar een Christen te zoeken; want er zijn er weinigen die de goede werken hebben, het grootste deel heefter slechts den naam van. Op dezulken moet men de woorden toepassen, die Alexander eens een vreesachtig soldaat toevoegde: //of wel verander uw naam, of wel uw gedrag.quot; Maar, gelijk Pater Avila gewoon was te zeggen, //het ware beter om deze arme schepselen als krankzinnigen op te sluiten , die, levende als geloofden zij aan niets, nogthans meenen, dat er eene zalige eeuwigheid bereid is voor hen, die hier een gemakkelijk leven leiden en eene ongelukkige eeuwigheid voor hen, die hier een moeielijk leven hebben. De H. Augus-tinus vermaant ons dus om de dingen met de oogen eens Christens te zien, dat is met oogen , die alles in het licht des Geloofs zien; want, gelijk de H. ïheresia dikwijls zeide, alle zonden komen door gebrek aan geloof.
32
De H. Stanislaus, die geheel en al aan de liefde van Maria was toegewijd, had op den isten Augustus 1568 het geluk om eene preek van den Z. Pater Petrus Canisius te hooren, die de novicen der sociëteit vermaande, on) iedere maand zoo te leven alsof dit de laatste huns levens zou zijn en alsof zij in deze voor Gods rechterstoel zouden moeten verschijnen. Na deze preek verhaalde de H. Stanislaus aan zijne gezellen, dat deze raadgeving voor hem in het bijzonder de stem van God was geweest; want dat hij in den loop dier maand zou sterven en uit hetgeen volgde is het duidelijk, dat God hem dit had geopenbaard, of ten minste, dat Hij hem daarvan een zeker inwendig voorgevoel had gegeven. Vier dagen daarna ging hij met Pater Emmanuel naar de Kerk der H. Maria de Meerdere; het gesprek viel op het naderende feest van Maria's Hemelvaart en de Heilige zeide: //Pater ik geloof, dat op dien dag het Paradijs met eene nieuwe vreugde vervuld wordt, wanneer daar de glorie van de Moeder Gods tot Koningin des Hemels gekroond en naast God boven alle koren der engelen te zien is, en daar dit feest, zooals ik zeker geloof, telken jare vernieuwd wordt, hoop ik het den eerstvolgenden keer te zien. De roemrijke martelaar Laurentius was hem die maand, (gelijk
23
men dit in de Sociëteit gewoon is te doen,) door liet lot toegewezen. Men zegt dat hij een brief aan zijne Moeder Maria schreef, in welken hij haar om de gunst vroeg van bij hare eerstkomende feestviering in den hemel tegenwoordig te mogen zijn. Op den feestdag des H. Laurentius ontving hij de H. Kommunie en verzocht daarna den Heilige om dezen brief aan de Moeder Gods aan te bieden en het verzoek met zijne tusschen-komst te ondersteunen; opdat de H. Maagd het genadiglijk mocht aannemen en toestaan. Tegen het einde van dienzelfden dag werd hij door eene koorts aangetast en hoewel deze licht was meende hij zekerlijk de gunst, die hij had gevraagd, te hebben ontvangen, zooals hij met vreugde zeide terwijl hij met een opgeruimd gelaat naar bed ging: //van dit bed zal ik niet meer opstaan.quot; Aan Pater Claudius Aquaviva zeide hij: //Pater, ik geloof, dat de H. Laurentius mij de gunst reeds van Maria heeft verkregen om het feest harer hemelvaart in den hemel te vieren.quot; Niemand echter sloeg veel acht op deze woorden; want daags voor den feestdag scheen zijne ziekte nog weinig beduidend, hoewel de Heilige aan den ziekenbroeder verzekerde , dat hij dien nacht zou sterven. //Maar broeder,quot; andwoordde deze, //het zou grooter wonder zijn om aan eene zoo geringe ziekte te sterven dan om er van te genezen.quot; Niet te min viel hij in den namiddag in eene doodelijke bezwijming, het
34
koude zweet brak hem uit en hij verloor alle kracht. De overste ijlde tot hem ën Stanislaus verzocht op den barren vloer gelegd te mogen worden, om als een boetvaardige te sterven. Om hem te voldoen werd dit toegestaan en legde men hem op eene dunne matras op den grond. Hij biechtte daarop en ontving terwijl de omstanders weenden, de laatste Teerspijze. Ik zeg dat de omstanders weenden; want toen het H. Sakrament de kamer werd binnengebracht blonken zijne oogen van hemelsche vreugde en was zijne geheele houding vol heilige liefde, zoodat hij eenen serafijn gelijk scheen. Hij ontving daarop
het H. Oliesel en hield voortdurend zijne oogen 5 ten hemel geslagen terwijl hij Maria's beeld vol liefde aan zijn hart drukte. Een Pater vroeg hem, waarom hij den rozenkrans in zijne handen hield, daar hij dien toch niet kon bidden en hij andwoordde, //deze is mij ten troost, omdat het iets is dat aan mijne Moeder behoort.quot; Hoeveel grooter zal niet uwe troost zijn, vervolgde de Pater, //wanneer gij haar binnenkort ziet en hare handen in den hemel kust.quot; Dit hoorende geraakte de Heilige geheel en al in vuur, hief zijne handen op om zijn verlangen naar hare tegenwoordigheid uit te drukken. Daarop verscheen zijne dierbare Moeder hem, gelijk hij aan de omstanders zeide, en kort daarna ontsliep hij als een Heilige bij het aanbreken van den 15den Augustus, met de oogen hemel-
25
waarts gericht en zonder den minsten doodstrijd; zoodat, toen men hem Maria's beeld voorhield en zag dat hij daarvan geen besef meer had, men pas bemerkte, dat hij was heengegaan, om de voeten zijner beminde Koningin in het Paradijs te gaan kussen.
O mijne zoete Vrouwe en mijne Moedor, gij hebt de aarde reeds verlaten en uw Koninkrijk in bezit genomen, waar gij als Koningin boven de koren der engelen troont, gelijk de Kerk zingt: //Zij is verheven boven alle koren dei-engelen in liet hemelsehe Koninkrijk.quot; Maar wij weten, dat gij in uwe grootheid ons ellendige schepselen niet hebt vergeten en dat gij, hoewel tot zoo groote glorie verheven, nimmer het medelijden voor ons arme Adam's kinderen hebt verloren, ja dat dit zelfs in u vermeerderd is. Van den hoogen troon, waarop gij verheven zijt, o Maria, sla uwe medelijdende oogen op ons neder en erbarm u onzer. Herinner u, dat gij, bij het verlaten der wereld, beloofd hebt om ons niet te zullen vergeten. Zie ons aan en help ons. Zie te midden van welke stormen en gevaren wij ons voortdurend bevinden en tot het einde van ons leven zullen zijn. Vcr-
2
26
krijg ons, cle heilige volharding in de goddelijke vriendschap en dat wij in de genade Grods dit leven verlatende ook eens uwe voeten in het Paradijs mogen komen kussen en met de zalige geesten u mogen prijzen en den lof toezingen, welken gij verdient. Amen.
De Hoop neemt zijn oorsprong in het geloof; want God doet ons door het Geloof de volheid zijner goedheden kennen en der beloften, die hij heeft gedaan; opdat door die kennis de Hoop. bij ons moge aangroeien tot de begeerte om Hem te bezitten. Maria nu had de deugd van geloof in den hoogsten graad en daarom ook was hare hoop tot dezelfde volmaaktheid geklommen , zoodat zij met David kon uitroepen: //het is mij wel mijnen God aan te hangen en mijne hoop te stellen op den Heer, mijnen God.quot; Maria was waarlijk de geloofvolle Bruid des H. Geestes, van welke gezegd was: //wie is zij die oprijst uit de woestijn, overladen met bekoorlijkheid en steunende op haren Bruidegom
27
omdat Maria immer volmaakt onthecht was aan alle aardsche geneigdheden, de wereld aanziende voor eene woestijn, in niets steunende op de schepselen, noch op eigen verdiensten, maar enkel op de genade Gods, op welke zij al haar vertrouwen stelde, en daarom ook ging zij ook steeds vooruit in de goddelijke liefde.
Het eerste blijk van de grootheid van haar vertrouwen op God gaf Maria bij het zien van den angst van haren bruidegom den H. Jozef; want deze, hare wondervolle zwangerschap niet kunnende verklaren, was beangst bij de gedachte van haar te verlaten: //Jozef was van gedachte om haar in het geheim te verlaten.quot; Het scheen toen noodzakelijk om het verborgen geheim aan den H. Jozef te openbaren; maar neen, zij wilde de groote gunst, die zij had ontvangen, niet bekend maken, maar oordeelde het beter om zich geheel en al aan de voorzienigheid Gods over te geven, in het volle vertrouwen dat God zelf hare onschuld en eer wel zou verdedigen. Uit is juist wat Cornelius a Lapide bij zijne verklaring van de bovengenoemde woorden van het Evangelie zegt; //De H. Maagd wilde dit geheim niet aan den H. Jozef openbaren ; opdat het niet zou schijnen dat zij groot ging op.de aan haar geschonkene genade. Daarom vertrouwde zij zichzelve aan de zorg van God in de volste overtuiging, dat Hij hare eer en onschuld wel zou weten te beschermen.quot; Zij toonde
38
andermaal haar vertrouwen op God, toen zij, wetende dat de geboorte-tijd des Heeren nabij was, in de herbergen te Bethleëm werd afgewezen en verplicht werd Hem in eenen stal te baren. //Zij legde Hem in eene kribbe, omdat er geen plaats in de herberg was.quot; Ook toen uitte zij geene enkele klacht; maar, zichzelve geheel aan God overgevende, was zij verzekerd, dat Hij haar wel zou bijstaan.
Nog toonde de Moeder Gods, hoe groot haar vertrouwen op de goddelijke Voorzienigheid was, toen zij van den H. Jozef de tijding ontving van de vlucht naar Egypte. Nog in dienzelfden nacht ondernam zij die lange reis naar een vreemd en onbekend land, zonder levensbehoeften, zonder geld, alleen met het goddelijk kind Jesus en haren armen echtgenoot, //die opstond in den nacht, het Kind en zijne Moeder nam en naar Egypte vluchtte.quot;
Grooter nog was het vertrouwen dat zij toonde toen zij haren Zoon op het bruiloftsfeest te Cana om wijn vroeg; want toen zij zeide, //zij hebben geen wijn meer,quot; andwoordde Jesus haar: //Vrouw, wat is er tusschen u en mij ? mijn uur is nog niet gekomen.quot; Na dit andwoord, dat wel als eene volkomene weigering mocht gelden, was haar vertrouwen in de goddelijke goedheid toch zoo groot, dat zij aan de dienaren gebood om te doen wat Hij hun zeggen zou; omdat zij verzekerd was, dat de gunst haar zou worden toe-
k
39
gestaan: «doet wat Hij u zeggen zal.quot; En zoo ook geschiedde het inderdaad; Jesus beval de kruiken met water te vullen en veranderde dit in wijn.
Leeren wij dus van Maria om in God dat geheele vertrouwen te hebben, wat wij in alle zaken, maar vooral in die van ons eeuwig Heil behoeven. Het is wel waar, dat wij in deze zaak moeten medewerken; maar het is van God alleen, dat wij de noodige genaden moeten hopen om die te verkrijgen. Wantrouwen wij onze eigene krachten cn zeggen wij met den Apostel: //ik kan alles door Hem die mij versterkt.quot;
Het hier volgende voorbeeld vindt men in geen enkel boek aangehaald, maar is mij verhaald door een mijner vrienden, die mij verzekerde , dat het hemzelven was overkomen. Deze priester was bezig met bieehthooren toen hij (ik verzwijg den naam des persoons en van de plaats, ofschoon hij verlof gaf tot openbaarmaking van het voorval,) een jong mensch voor zich zag, die scheen te willen maar niet te durven biechten. Na hem verscheidene malen te hebben aangezien, vroeg de Pater hem eindelijk of hij wenschte te biechten. Hij andwoordde van ja, maar vroeg hem dit in eene afzonderlijke
30
kamer te mogen doen, daar deze biecht waarschijnlijk lang zoude duren. Uo biechteling begon daarop te zeggen, dat hij een vreemdeling was van aanzienlijke geboorte, die zulk een misdadig leven had geleid, dat hij geloofde dat God hem onmogelijk kon vergeven. Behalve een groot getal schandelijke zonden en moorden, die hij had bedreven, zeide hij dat hij geheel en al aan zijne zaligheid wanhoopte, dat hij zondigde niet slechts uit kwade gewoonte, maar met het doel om God te beleedigen, of' uit haat om Hem te treffen. Hij zeide onder andere dingen dat hij een kruisbeeld droeg, 't welk hij uit minachting sloeg, ja , dat hij nog dien zelfden ochtend, kort te voren, heiligschennend had gekommuniceerd. En met welk doel? Het was om de H. Hostie onder den voet te vertreden. En in der daad hij had de H. Communie reeds ontvangen, maar was van zijn verschrikkelijk plan terug gehouden door de vrees dat de geloovigen het zouden gezien hebben. Daarop gaf hij de H. Hostie in een stukje papier gewikkeld aan den biechtvader over. Nadat hij dit had gedaan , zeide hij , dat hij, de kerk voorbij gaande, zich sterk voelde aangedreven om er binnen te gaan en wel zoo sterk, dat hij niet bij machte was daaraan wederstand te bieden. Daarop gevoelde hij eene verschrikkelijke wroeging des gewetens en een verward en twijfelachtig verlangen om zijne zonden te biechten;
31
van daar de reden dat hij voor den biechtstoel stond; maar terwijl hij daar stond, werd hij zoo beschaamd en wanhopig, dat hij beproefde om weg te gaan, doch het scheen hem toe alsof iemand hem met geweld terughield. «Terzelfder tijd,quot; zeide hij, vrieptgij mij, eerwaarde Vader, en nu sta ik hier biechtende zonder dat ik zelf weet hoe.quot; De Pater vroeg hem nu of hij niet ooit de H. Maagd had vereerd; want dat zulke bekeeringen slechts door de machtige handen van Maria geschiedden ? «Neen pater,quot; zeide hij; «want ik beschouwde mijzelven als veroordeeld.quot; «Maar bedenk u eens goed zeide de Pater. «Neen, Paterwas het andwoord , «ik deed nietsdoch tegelijk zijne hand in zijne borst stekende om deze te ontblooten, bedacht hij dat hij het schapulier droeg van Maria's Smarten. «Ziet gij nietquot;, hernam de biechtvader, «dat het O. L. Vrouw is, die u deze buitengewone genade heeft verkregen ? en weet dat deze Kerk haar in het bijzonder is toegewijd.quot; Dit hoerende, werd de jongeling aangedaan en begon bitterlijk te weenen en de belijdenis zijner zonden vervolgende, werd zijne vermorseling zoo groot, dat hij met een luiden snik in onmacht aan des Paters voeten nederviel. Tot zijn bewustzijn teruggekeerd, eindigde hij zijne biecht, waarna de Pater hem met den grootsten troost de absolutie gaf en naar zijne geboorteplaats terugzond in rouwmoedige stemming en vast
32
besloten om zijn leven te verbeteren, terwijl hij den bieehtvader toestond om op den predikstoel, of op elke andere wijze de gunst te verhalen door Maria aan hem bewezen.
Heilige en onbevlekte Maagd, omdat gij de uitdeelster zijt van alle goddelijke genaden, zijt gij aller hoop en ook de mijne. Ik zal altijd mijnen God bedanken, dat hij mij de gunst heeft geschonken van u te kennen en mij den weg heeft getoond ter verkrijging van genade en zaligheid. Gij zijt deze weg, o verhevene Moeder Gods; want ik weet, dat ik ten eerste door de verdiensten van Jesus Christus, maar ten andere door uwe voorspraak mijne ziel moet redden.
O, Maria! bid voor mij, en beveel mij aan uwen Zoon. Gij kent mijne ellende en behoeften veel beter dan ik dit zelf doe. Wat kan ik meer zeggen dan: heb medelijden met mij • want ik ben zoo ellendig en onwetend, dat ik de genaden, die ik het meeste behoef, zelfs niet kan vinden, ja zelfs niet eens ken. Mijne zoete Koningin en Moeder, kies en verkrijg gij voor mij van uwen Zoon die genaden, welke gij weet, dat mij het nuttigste en noodzakelijkste zijn voor mijne ziel. Ik stel mijzelven geheel en al
33
in uwe handen, en verzoek alleen de goddelijke majesteit, dat zij, door de verdiensten van Jesus mijnen zaligmaker, mij de genaden moge geven, die gij van haar voor mij vraagt. Vraag, vraag haar, H. Maagd, datgene, wat gij weet dat het beste voor mij is; uwe gebeden worden nimmer verworpen, want het zijn de beden van eene moeder tot haren Zoon en tot eenen zoon, die zich verheugt om alles te doen wat gij verlangt, om u des te meer te eeren en tevens om u de liefde, te toonen, die Hij u toedraagt. O hemelsche Vrouw! terwijl ik mij beijver om geheel en al voor u te leven, belast gij u, dit smeek ik u, met de zorg voor mijne zaligheid. Amen.
Maria's Liefde tot God.
De H. Anselmus zegt, dat daar, waar de grootste zuiverheid is, ook de grootste liefde woont. Hoe meer een hart zuiver is en ontdaan van zichzelf, des te grooter is zijne liefde tot God. De li. Maagd nu, die geheel en al nederige heid was, die niets meer van ziehzelve over had, was zoo met liefde tot God vervuld, dat
2*
34
zij, gelijk de H. Bernardus schrijft, daarin alle niensclien en engelen te zanien genomen overtrof. Daarom ook noemt de H. Franciseus de Sales haar terecht de Koningin der Liefde. God heeft den menschen bevolen om Hem te beminnen uit geheel hun hart; //Gij zult den Heer uwen God liefhebben uit geheel uw hart.quot; De H. Thomas zegt, dat dit voorschrift slechts in den hemel geheel en volmaakt vervuld wordt en hier op aarde slechts op onvolmaakte wijze. Over dit punt maakt de Zalige Albertus de Groote de volgende opmerking, dat het iets onvolmaakts van God ware geweest om een voorschrift te geven, dat nimmer op aarde volmaakt zou opgevolgd zijn. En dit zou het geval geweest zijn, hadde niet de goddelijke Moeder het in al zijne volkomenheid opgevolgd. De goddelijke liefde, zegt de H. Bernardus, had de ziel van Maria zoo doordrongen en zoo geheel vervuld , dat geen onkel gedeelte daarvan ongeraakt was gebleven; zoo dat zij God beminde uit geheel haar hart, uit geheel hare ziel, uit al hare krachten, in een woord, zoo dat zij vol was van genade. Daarom kon ook Maria zeggen: //mijn Welbeminde heeft zich geheel en al aan mij geschonken en ik mijzelve geheel aan Hem.quot; //Wel mochtquot;, zegt Eichardus, //een Serafijn van den hemel zijn nedergedaald, om het hart van Maria zulk eene liefde tot God te leerenquot;. God, die de liefde zelve is, kwam op aarde
35
om in aller harten zijne goddelijke liefdevlam te ontsteken; maar in geen enkel hart ontstak hij die zoo sterk als in dat zijner Moeder; omdat dit geheel vrij was van alle aardsebe genegenheden en geheel gesehikt om door die goddelijke vlam verteerd te worden. Daarom zegt de H. Sophronius, dat //de goddelijke liefde haar zoo ontvlamde, dat geene aardsche genegenheid daar binnen kon treden. Zij werd voortdurend door die vlam verteerd en was er als het ware dronken van.quot; Van daar dat het hart van Maria geheel vuur en vlam was, zoo als wij in het Hooglied lezen: //de lampen waren geheel vuur en vlamquot;. Vuur omdat zij van binnen brandde, zoo als de li. Anselmus dit uitlegt, en vlammen omdat zij naar buiten scheen door het voorbeeld dat zij in de beoefening der deugden aan allen gaf. De H. Thomas van Villanova zegt, dat de braambosch door Moyses gezien, die brandde en niet verging, de ware afbeelding is van Maria's hart. Daarom werd zij, zoo als de H. Bernardus zegt, te recht door den H. Joannes gezien als bekleed met de zon: //en er verscheen een groot wonder aan den hemel, eene vrouw bekleed met de zon; want,quot; vervolgt dezelfde Heilige, //zij was zoo innig door de liefde met God verbonden en zoo diep in den afgrond der goddelijke wijsheid doorgedrongen, dat het zonder eene persoonlijke vereeniging met God voor een schep-
36
sel onmogelijk is om inniger met Hem veree-nigd te zijn.quot;
Daarom beweert de H. Bernardinus van Senen, dat de H. Maagd nimmer door de hel is bekoord geworden; //wantquot;, zegt hij, //gelijk men de vliegen door een groot vuur verdrijft, zoo werden de booze geesten door hare brandende liefde verjaagd, en wel zoozeer, dat zij het niet durfden wagen om ooit haar weder te naderen.quot; Maria zelve openbaarde eens aan de H. Brigitta, dat zij nimmer in deze wereld eenige gedachte, verlangen of vreugde had gehad, tenzij in en om God. Ik dacht, zeide zij, aan niets dan aan God; niets behaagde mij behalve God; zoodat hare heilige ziel, terwijl zij op aarde was, steeds in voortdurende beschouwing van God was en hare akten van liefde ontelbaar warén, gelijk Pater Suarez zegt. De bemerking van den H. Bernardinus de Bustis komt mij nog waarschijnlijker voor, dat namelijk Maria niet zoo vele akten van liefde verwekte als andere Heiligen dit doen; maar dat haar geheele leven slechts ééne enkele en doorloo-pende akte er van was; daar zij door een bijzonder voorrecht voortdurend daadwerkelijk God beminde. //Gelijk een konings-arend hield zij steeds hare oogen naar de Zon der Gerechtigheid gekeerd; zoodat, gelijk de H. Petrus Da-mianus zegt, //de plichten van het stofl'elijke leven haar niet van die liefde aftrokken en
37
ook wederkecrig die liefde hare aandacht ook niet van die plichten afnam.quot; Daarom zegt de H. Germanus, dat het brandaltaar, waar dag en nacht het vuur onuitgedoofd moest branden, de ware afbeelding was van Maria. Ook was zelfs de slaap voor Maria geene oorzaak tot het onderbreken van hare liefde; want, zoo de H. Augustinus zegt, //dat de droomen in den slaap onzer eerste ouders in hun staat van onschuld even gelukkig waren, als hun wakker zijn;quot; //zoo,quot; zeg ik, //aan dezen reeds zulk een voorrecht werd gegeven, zal wel niemand durven ontkennen, dat dit in niet mindere mate aan de Moeder Gods geschonken wasquot;, gelijk Suarez, de Eerw. Eupertus en de H. Am-brosius volmondig bevestigen. Ook de H. Ber-nardinus zegt, dat Maria, zoo lang zij in deze wereld leefde, voortdurend God beminde; //het verstand van de II. Maagd was altijd geheel vervuld met eene brandende liefde tot God,quot; en verder voegt hij er bij: //dat zij niets deed, wat de Goddelijke Wijsheid haar niet had getoond, dat haar behagelijk was en dat zij God beminde met zoo groot eene liefde, als zij meende dat Hem toekwam.
Beminde nu Maria zoozeer haren God, wat zal zij dan van hare dienaars meer verlangen dan dat ook dezen Hem uit geheel hun hart liefhebben. Dit zeide zijzelve eens na de H. Kom-munie tot de Z. Angela de Foligno: //Angela
38
wees gezegend door mijnen Zoon en beijver n om Hem te beminnen zooveel gij kunt.quot; En tot de H. Brigitta: //mijne dochter, wilt gij mij aan ii verbinden, zoo bemin mijnen Zoon.' Niets is Maria aangenamer dan te zien, dat liaar Beminde, God namelijk, ook door ons bemind wordt.
Novarinus vraagt, waarom de H. Maagd met de Bruid van het Hooglied aan de engelen vraagt, om de groote liefde, die zij haren Heer toedraagt, Hem bekend te maken, zeggende: //ik bezweer u, doehteren van Jeruzalem, zoo gij mijn Welbeminde ziet, zegt hem, dat ik van liefde tot Hem verkwijn.quot; Wist God dan niet, hoezeer zij Hem beminde? //Waarom zocht zij aan haar Beminde de wonde der liefde te toonen, die hijzelf haar had geslagen ?quot; En dezelfde schrijver andwoordt hierop; //dat het niet aan God was, maar aan ons dat de Goddelijke Moeder, hare Liefde wilde bekend maken; opdat, gelijk zijzelve gewond was, dat ook wij alzoo gewond mochten worden door dezelfde liefde Gods; opdat, gelijk Maria geheel en al vuur en vlam van liefde was, allen die haar beminnen en naderen ook mochten ontstoken worden met dezelfde liefde; opdat zij allen mocht maken gelijk zijzelve was.quot; Daarom noemt de H. Catha-rina van Senen Maria de vuurdraagster, de vlamdraagster der goddelijke liefde. W illen wij dus branden van die gezegende vlammen, beij-
39
veren wij ons dan, om onze Moeder zooveel mogelijk te gelijken door onze gebeden en de geneigdheden van onze ziel.
Een jong edelman op eene zeereis zijnde sehiep zeer veel vermaak in het lezen van een onzuiver boek. Een kloosterling op ditzelfde schip zijnde en dit bemerkende zeide hem: //zijt gij bereid, mijn zoon, om aan O. L. Vrouw een oli'er te brengen?quot; //Wel zeker,quot; andwoordde deze. //Welnu, neem dan het boek, dat gij daar hebt en werp het uit liefde tot de allerheiligste Maagd in zee.quot; //Mijn vader,quot; zeide de jonkman, //hier is het.quot; //Neen,quot; zeide de kloosterling, //gij zelf moet aan Maria dit offer brengen.quot; Hij deed dit en te Genua zijne geboortestad teruggekomen ontstak de H. Maagd zijn hart met zulk een hevige liefde tot God, dat hij het kloosterleven omhelsde.
O Maria, Koningin der liefde, gij die van alle schepselen het meest beminnenswaardige, het meest beminde en hot meest beminnende zijt, zooals de H. Franciscus de Sales van u zegt:
40
gij, die ook mijne welbeminde Moeder zijt, gij, die in alle omstandigheden ontvlamd waart van liefde Gods, o gewaardig u mij een enkel vonkje van dat liefdevuur te schenken; gij die uwen Zoon vroegt voor de eehtgenooten, die geen wijn meer hadden, //zij hebben geen wijn meer,quot; bid ook voor ons, aan wie de liefde tot God ontbreekt, tot God, dien wij zoo zeer verplicht zijn te beminnen. Zeg ook //zij hebben geene Liefde meerquot; en verkrijg ons die Liefde. Dit is de eenige en enkele gunst, die wij u vragen. O Moeder, door de Liefde, die gij Jesus toedraagt, verhoor ons, bidden wij u genadiglijk. Amen.
Maria's liefde tot haren evennaaste.
Het is een en hetzelfde gebod, dat ons de liefde tot God en tot den evennaaste voorschrijft. God zelf is het, die ons zegt, dat degene, die Hem bemint, ook zijnen broeder liefheeft. De H. Thomas geeft hiervan de reden als hij zegt, dat al wie God bemint noodzakelijkerwijze beminnen moet hetgeen God zelt bemint. De H. Catharina van Genua verzuchtte eens : //O Heer,
4.1
gij wilt, dat ik mij mm evenmensch liefheb en ik kan niemand beminnen dan U, en God and-woordde haar, //degene, die Mij waarachtig liefheeft , bemint ook allen , die ik bemin.quot; En daar er nu nooit iemand geweest is, noch ooit zal zijn, die God bendnt gelijk Maria, zoo heeft ook nimmer iemand zijn naaste bemind gelijk zij, noch zal iemand dit ooit zoo kunnen doen. Pater Cornelius a Lapide zegt over de woorden van het Hooglied, //Koning Salomo vervaardigde eenen draagstoel van het hout dés Libanons .. . en overdekte het midden met liefde tot de doch-teren van Jeruzalem,quot; dat deze draagstoel de schoot was van Maria, waarin het vleeschge-worden Woord woonde en dien Hij met liefde voor Jeruzalems dochteren vervulde; want Christus , die de Liefde zelf is, stortte in Maria de liefde tot in den hoogsten graad; opdat zij allen zoude bijstaan, die tot haar hunne toevlucht namen. Zoo groot was hare liefde reeds tijdens haar leven, dat zij allen, die in nood waren, bijstond zonder zelfs gevraagd te zijn, zooals zij op de bruiloft te Cana deed toen zij de verlegenheid der familie aan haren Zoon openbaarde, //zij hebben geen wijn meerquot; en Hem vroeg om een wonder te verrichten. Met welken spoed ook ging zij hare naaste helpen toen zij ter vervulling van liefdediensten in het huis van Elisabeth kwam, //zij ging met haast over de bergen.quot; Zij kon wel op geene wijze meer de
43
volheid barer naasteliefde toonen clan zij het deed door haren Zoon voor onze zaligheid ten dood op te offeren. De H. Bonaventura zegt: //Maria heeft de wereld zoozeer bemind, dat Zij haar eenig-geboren Zoon heeft gegeven.quot; De H. An-selmus roept uit; //O gezegende onder alle vrouwen, uwe zuiverheid overtreft die aller Engelen en uw medelijden dat van alle Heiligen te zamenquot;. //En ook nu, nu zij in den Hemel troont,quot; zegt de H. Bonaventura, //is deze liefde tot ons niet verminderd, maar integendeel aangegroeid; omdat zij nu de rampen der mensehen des te beter kent; want groot was Maria's medelijden met de ongelukkigen toen zij nog op deze aarde in ballingschap was; maar onnoemelijk grooter is dit nu zij in den Hemel heerscht. De H. Agnes verzekerde aan de H. Brigitta, //dat niemand ooit vergeefs door Maria's voorspraak om gunsten had gevraagd.quot; .Ta inderdaad beklagenswaardig zouden wij zijn, zoo niet Maria onze voorspreekster was. Jesus zelf zeide tot dezelfde Heilige: quot;Was het niet door.de gebeden mijner H. Moeder voorwaar er zou geene hoop op redding meer zijn.quot;
Gelukkig is hij, zegt de Moeder Gods, die luistert naar mijne lessen, die acht geeft op mijne naasteliefde en die ze door zijne daden jegens anderen ook in beoefening brengt. Gelukkig de man, die mij hoort en die dagelijks aan mijne deur waakt, hij die wacht aan de
43
posten mijner deuren. De H. Gregorius van Nazi-anzen verzekert, dat wij door niets met grooter zekerheid de liefde van Maria kunnen winnen dan door de liefde tot den naaste. Daarom, gelijk God zelf ons vermaant, zeggende; //Weest barmhartig gelijk uw Vader barmhartig is,quot; zoo ook schijnt Maria tot alle hare kinderen te zeggen : //Woest medelijdend gelijk ook uwe Moeder medelijdend is.quot; Dit is zeker dat onze liefde tot den naaste de maatstaf zal zijn van de liefde, die God en Maria ons zullen toonen: //Geeft en u zal gegeven worden; want met dezelfde maat, waarmede gij uitmeet, zal ook aan u weder teruggemeten worden. De H. Methodius was gewoon te zeggen: //Geeft den arme en ontvangt het paradijs.quot; Want de Apostel schrijft, dat de liefde tot den naaste ons gelukkig maakt in dit en in het andere leven.
De H. Chrysostomus sprekende over de woorden der H. Schrift; //hij die medelijden heeft met den arme leent aan den Heer.quot; Komt ook tot hetzelfde besluit, //dat wie den behoeftige bijstaat God zeiven tot zijnen schuldenaar maakt.quot;
Wij lezen in het leven van zuster Dominica van Paradiso door Pater Ignatius del Niente,
44
dat zij van arme ouders in het dorp Paradise nabij Florence werd geboren. Van hare prilste jeugd af diende zij de Moeder Gods met allen ijver. Zij vastte dagelijks en des Znturdags gaf zij het voedsel, dat zij zich zelve onthield, aan den arme. Ook iederen Zaturdag ging zij in den tuin en in de naburige velden en plukte alle bloemen, die zij vinden kon, om ze aan een beeld van de H. Maagd met het Goddelijk kind op de armen, dat zij in huis had , aan te bieden.
Maar ook met hoe groote gunsten beloonde de allergenadigste Moeder deze eerbetuiging van hare dienares niet? Eens toen Dominica, tien jaar oud zijnde aan het raam stond, zag zij eene vrouw van edel uiterlijk met een klein kind, die beiden hunne handen om eene aalmoes uitstrekten. Zij ging heen om eenig brood te halen toen zij op eens, zonder dat de deuren geopend waren, beiden aan hare zijde zag staan en bemerkte dat de handen, de voeten en de zijde van het kind gewond waren. Zij vroeg nu de vrouw, wie dat het kind zoo had gewond? De moeder andwoordde, //dat het de liefde was. Dominica door de schoonheid en zedigheid van het kind in liefde ontstoken vroeg hem of de wonden hem pijn deden; doch hij andwoordde met eenen glimlach en terwijl zij naast de beelden van Jesus en Maria stonden zeide de vrouw tot Dominica: //zeg mij eens, mijn kind, wat is de reden, dat gij deze beelden met bloe-
45
men kroont. Zij andwoordtle: //liet is de liefde, die ik Jesus en Maria toedraag.quot; //En hoe zeer bemint gij hen dan wel?quot; //Ik bemin hen zooveel als ik kan.quot; //En hoeveel kunt gij hen beminnen.quot; //Zooveel als zijzelven mij daartoe bekwaam maken.quot; //Ga zoo voort met hen te beminnen ; want zij zullen het u in den hemel ruimschoots vergelden.quot;
Het jonge meisje, hierop bemerkende, dat er eene hemelsche geur uit de wonden kwam, vroeg aan de moeder met welken balsem zij dezen had gezalfd en of die ook te koop was. De vrouw andwoordde daarop deze is te koop voor geloof en goede werken. Dominica bood haar daarna het brood aan, dat zij had gehaald; maar de moeder zeide; //liefde is het voedsel mijns zoons, zeg hem dat gij Jesus bemint en hij zal voldaan zijn.quot; Bij het hooren van het woord liefde scheen het kind geheel met vreugde vervuld en zich tot het jonge meisje keerende vroeg hij haar, hoezeer zij Jesus beminde. Zij andwoordde dal zij Hem zoo zeer beminde dat zij nacht en dag aan Hem dacht en niets anders zocht dan Hem zooveel mogelijk genoegdoening te geven. //Zoo is 't goed, zeide hij: //Bemin Hem; want de liefde zal u ingeven, wat gij te doen hebt, om Hem te behagen. Terwijl nu de zoete geur dei-wonden hoe langer zoo sterker werd riep Dominica uit: //O God, deze geur maakt mij dood van liefde, indien reeds de geur van dat kind
46
zoo zoet is wat zal dan de Hemel zijnquot; en ziet nu veranderde op eens de verschijning, en de Moeder verscheen als eene Koningin gekleed en het kind schitterde met eene schoonheid gelijk aan die der zon.
Hij nam nu de bloemen en strooide ze op het hoofd van Dominica, die Jesus en Maria in deze personen herkennende in aanbidding nederknielde. Zij verdwenen hierop beiden en Dominica nam vervolgens het kleed der Dominicanessen aan en stierf in geur van heiligheid in het jaar 1553.
O beminde Moeder Gods, allerbeminnelijkste Maria! O dat ik mijzelven, gelijk gij met vaardigheid en zonder eenig voorbehoud aan de glorie en liefde Gods opofferde en ook de eerste jaren mijns levens zoo aan u kon opdragen, om mijzelven op deze wijze geheel en zonder eenige terughouding aan uwen heiligen dienst te wijden! Maar het is hiertoe nu te laat; want, ellendig schepsel dat ik ben, ik heb zoovele jaren in den dienst der wereld en in mijne eigene luimen verspild, ik heb zoolang geleefd u en mijn God geheel vergetende. Doch het is beter laat te beginnen dan in het geheel niet. Zie, o
47
Maria, ik schenk heden mijzelven zonder eenig voorbehoud aan uwen dienst voor den langeren of korteren tijd, dien ik nog te leven heb en volgens uw voorbeeld doe ik afstand van alle schepselen en wijd mijzelven geheel en al aan de liefde van mijnen schepper. Aan u, o mijne Koningin, wijd ik mijn verstand opdat het voortdurend moge denken aan de liefde die gij waardig zijt, aan u wijd ik mijne tong om u te loven en mijn hart om u te beminnen. Aanvaard, o Heiligste Maagd, het offer, dat ik ellendige zondaar u doe. Maar dewijl ik zoo laat uwen dienst omhels is het billijk, dat ik mijne akten van eerbetuiging en liefde verdubbel, opdat ik zoo den verloren tijd weder inhale. Help gij mijne zwakheid door uwe machtige tusschen-komst, door mij volharding en kracht van mijnen Jesus te verkrijgen, om altijd tot aan mijnen dood vol geloof in u te zijn; opdat ik u gedurende geheel mijn leven dienende u in het paradijs in eeuwigheid moge loven. Amen.
Nederigheid zegt de H. Bernardus is de grondslag en de bewaarster van alle deugden en met reden; want zonder haar kan geene enkele deugd in de ziel wonen. Bezitten wij ook alle deugden zoo zullen wij ze verliezen indien wij de nederigheid niet hebben. Maar van den anderen kant, gelijk de H. Franciseus de Sales aan de H. Johanna van Chantal schreef: //God bemint de nederigheid zoozeer, dat hij zich onmiddelijk daarheen voelt aangetrokken, waar hij die deugd gewaar wordt. Deze schoone en zoo noodzakelijke deugd was der wereld onbekend toen de Zoon Gods op aarde kwam om ons deze door zijn eigen voorbeeld te leeren en hij wilde, dat wij ons bijzonderlijk zouden beijveren om Hem in deze deugd na te volgen. //Leert van mij, dat ik zachtmoedig ben en ootmoedig van harte.
Dewijl nu Maria de eerste en volmaakste leerlinge van Jesus Christus in de beoefeningquot; aller deugden was, was zij ook de eerste in
49
de deugd van nederigheid en verdiende zij daardoor boven alle schepselen verheven te worden. Eens werd aan de H. Machthildis geopenbaard, dat de eerste deugd, waarin de gezegende Moeder zich van kindsbeen oefende de deugd van nederigheid was geweest.
Het eerste uitwerksel van de nederigheid is eene geringe meening van zichzelven te hebben. //Maria's meening nu van zichzelve was zoo gering , dat zij, gelijk aan de H. Machthildis ge-geopenbaard werd, hoewel zich met grooter gunsten dan alle quot;ndere schepselen verrijkt ziende, toch nooit boven iemand stelde.quot; De eerwaarde Eupertus den tekst uit het Hooglied verklarende: //gij hebt mijn hart gewond, mijne zuster, mijne bruid,. . . met een haar van uwen hals,quot; zegt, dat de geringe meening, die Maria van zichzelve had juist die haar was van den hals der bruid, die het hart van God had gewond.
Niet dat Maria zichzelve als eene zondares beschouwde; want nederigheid is waarheid, gelijk de H. Theresia opmerkt en Maria wist dat zij God nimmer beleedigd had. Niet dat zij zich onbewust was grootere genade van God ontvangen te hebben dan alle andere schepselen; want een nederig hart erkent steeds de bijzondere gunsten des Heeren, om zichzelven te vernederen; maar de Moeder Gods zag ook hare eigene nietigheid in door hetzelfde licht, waardoor zij
3
50
de oneindige grootheid en goedheid Gods kende en vernederde daarom zichzelve nog meer dan alle anderen.
Gelijk een bedelaar, die een kostbaar kleed heeft ontvangen, hierop niet trotsch zal gaan in tegenwoordigheid van den schenker zei ven, maar zich eerder vernederd gevoelt , daar dit hem aan zijne eigene armoede herinnert, zoo ook, hoe meer Maria zich verrijkt zag, des te meer vernederde zij zichzelve door de gedachte, dat alles eene gave des Hemels was. Daarom zegt de H. Bernardinus, dat behalve Gods Zoon geen schepsel ter wereld zoo verheven was als Maria; omdat geen enkel zich ooit zoozeer vernederde als zij deed.
Daarenboven is het eene akte van nederigheid om de gunsten des Hemels te verbergen. Maria nu wenschte voor den H. Jozef degroote gunst te verbergen, waardoor zij Moeder Gods was geworden, hoewel het noodzakelijk scheen deze bekend te maken, al was het ook maar om uit het hart van haren armen bruidegom den twijfel te verwijderen, dien hij aan hare deugd mocht hebben bij het zien van hare zwangerschap, of om de neerslachtigheid waarin hij geraakte. De H. Jozef toch aan de eene zijde ongeneigd om aan Maria's zuiverheid te twijfelen en aan den anderen kant met het geheim onbekend //dacht er over om haar in het geheim te verlatenen hij zou dit ook werkelijk
51
gedaan hebben, zoo niet de Engel Gods hem had geopenbaard, dat Maria door de werking des H. Geestes was bezwangerd geworden.
Daarenboven eene ziel, die waarlijk nederig is, weigert allen lof, en zoo zij al loftuiting ontvangt, weet zij die geheel tot God terug te brengen. Zie slechts, hoe Maria bedremmeld was toen zij zich door den engel Gabriel hoorde prijzen en toen de H. Elisabeth zeide: //Gezegend zijt gij onder de vrouwen... wat geschiedt mij dat de Moeder des Heeren tot mij komt. . . Gezegend zijt gij dat gij geloofd hebt.quot; enz.. . Maria bracht in het nederige loflied //Mijne ziel maakt groot den Heerquot; alles tot God terug, als wilde zij zeggen: gij prijst mij Elisabeth, maar ik prijs den Heer, Wien alle eer toekomt. Gij verwondert u dat ik tot u kom, en ik bewonder de goddelijke goedheid , in welke alleen mijn geest zich verheft: //en mijn geest heeft zich verheugd in God, mijnen Zaligmaker.quot; Gij prijst mij, omdat ik geloofd heb, en ik prijs mijnen God, omdat het Hem behaagd heeft mijne nederigheid te verheffen: //omdat hij op de nederigheid van zijne dienstmaagd heeft neergezien.quot;
Vervolgens is het ook een gedeelte der nederigheid om aan anderen onderdanig te zijn en daarom ook weigerde Maria niet om Elisabeth gedurende drie maanden te dienen. Hierom zegt de H. Ber-nardus, //Elisabeth verwonderde zich, dat Maria haar kwam bezoeken; maar het meest verwonderlij-
32
ke was, dat Maria kwam om te dienen en niet om gediend te worden.quot;
De wezenlijk nederigen zijn teruggehouden en kiezen altijd de laats,te plaats; zoo ook deed Ma-na, bemerkt de H. Bernardus. Toen haar Zoon in een huis leerende was, gelijk de H. Mattheus verhaalt en zij Hem wenschte te spreken, ging zij niet uit eigen verlof naar binnen; maar wachtte buiten, zonder in het minst haar moederlijk gezag te doen gelden om Hem te onderbreken. Om dezelfde reden ook nam zij de laatste plaats in toen zij met de Apostelen de komst des H. Geestes wachtte, gelijk de H. Lukas verhaalt: //Alle dezen waren eenstemmig volhardende in het gebed met de vrouwen en Maria de Moeder van Jesus.quot; Niet dat de H. Lukas de verdiensten der Moeder Gods niet kende en bij de opnoeming daarvan haar niet op de eerste plaats zou gesteld hebben; maar omdat zij de laatste plaats onder de Apostelen en de vrouwen had ingenomen en hij hen allen in de orde noemde, waarin zij waren. Daarom zegt de H. Bernardus //met recht werd de laatste de eerste daar waar de eerste de laatste was geworden.quot;
Eindelijk hij, die nederig is, zoekt veracht te worden en daarom lezen wij niet dat Maria zich op den Palmzondag vertoonde, toen haar Zoon door 't volk met zooveel eerbewijzing werd ontvangen; maar wel bij zijnen dood was zij op den Kalvarieberg en vreesde de schande niet
53
als het bekend zou worden dat zij de Moeder was van Hem, die veroordeeld was om eenen eerloozen dood als misdadiger te sterven. Aan de eerwaarde zuster Paula a Foligno werd eens in eene verschijning te verstaan gegeven, hoe 'groot de nederigheid van O. L. Vrouw was en dit aan haren biechtvader verhalende was zij zoo vol bewondering voor de grootheid daarvan, dat zij niet anders kon doen dan uitroepen: //o nederigheid der H Maagd! o mijn vader, hoe groot was de nederigheid der H. Maagd. Er is niets in de wereld, dat met de nederigheid van Maria in het minst kan vergeleken worden.quot; Bij eene andere gelegenheid toonde de Heer aan de H. Brigitta twee vrouwen; de eene was geheel en al vertooning en ijdelheid; //deze is, zeide hij, de hoovaardigheid; maar de andere, die gij daar met neergebogen hoofd ziet, die lieftallig is jegens allen, die God alleen in haar hart draagt en ziehzelve voor niets acht, deze is de nederigheid en haar naam is Maria.quot; Hierdoor behaagde het God te openbaren dat Maria's nederigheid zoo groot was, dat zij de nederigheid zelve was.
Er kan geen twijfel zijn, zooals de H. Grego-rius van Nyssa zegt, quot;of de beoefening van gecne deugd is zoo moeielijk voor onze door de zonden bedorvene natuur als die der nederigheid. Maar er is ook geene kans op, dat wij ooit trouwe kinderen van Maria worden, zoo wij niet he-
54
derig zijn. *Kiint gijquot;, zegt de H. Bernardus, //de maagdelijkheid dezer nederige Maagd niet navolgen, doe het dan ten minste hare nederigheidquot;: zij versmaadt de trotschen en noodigt alleen de nederigen uit om tot haar te komen: //zoo er iemand klein is en nederig laat die tot mij komen.quot;
In eene der Missies, na de preek over Maria, gelijk de paters der orde van den Allerheiligsten Verlosser die gewoon zijn te houden, kwam een grijsaard bij een hunner ter biecht en zei-de vol hemelschen troost: //mijn vader O. L. Vrouw heeft mij eene groote gunst geschonken.quot; //En welke dan?quot; vroeg hem de biechtvader. //Weet, mijn vader, dat ik voor vijf-en-dertig jaren geleden heiligschennende biechten heb gesproken ; omdat ik eene zonde had bedreven, die ik uit schaamte niet durfde belijden. Vele gevaren heb ik sinds dien tijd doorgestaan, ja ik ben meermalen in levensgevaar geweest en ware ik toen gestorven zoo was ik zeker verloren gegaan. Doch nu heeft de H. Maagd mijn hart getrofl'en met de genade eener oprechte bekentenis.quot; Bij het uiten van deze woorden stortte hij zulk een vloed van tranen, dat de biechtvader zelf er door werd aangedaan. Na zijne biecht
55
gehoord te hebben vroeg hij hem, welke devotie hij dan toch tot Maria had gehad, waarop hij zeide, dat hij des zaturdags tot hare eer zich steeds van melkspijzen had onthouden en dat de H. Maagd hem daardoor genade had betoond. Hij gaf terzelfder tijd aan den Pater verlof om het voorval openbaar te maken.
O onbevlekte en heilige Maagd, o nederigste aller schepselen, maar daardoor juist het ver-hevenste voor God, gij waart, zoo niet in uw eigene, dan toch in de oogen des Heeren zoo groot, dat Hij u verhief en uitkoos om Zijne Moeder te worden en u tot Koningin van Hemel en aarde maakte. Ik dank er mijn God voor, dat hij u zoo hoog verheven en zoo innig met Hem vereenigd heeft, dat aan een schepsel niets grooters kan gegeven worden. Ik schaam mij om voor u te verschijnen, voor u, die zoo nederig waart en toch met zoovele kostbare giften beschonken, terwijl ik zoo trotsch ben te midden van zoovele zonden. Maar toch, ellendige die ik ben, toch breng ik u mijnen groet. //Wees gegroet Maria, vol van genade;quot; gij die reeds vol van genade waart, o schenk mij daar-
56
van een gedeelte. //De Heer is met ude Heer, die steeds met u was van het eerste oogenblik uwer geboorte, heeft zich nu meer innig met u vereenigd, zoodat Hij uw Zoon is geworden //Gezegend zijt gij onder de vrouweno vrouw quot; onder alle vrouwen gezegend, verkrijg ook mij den goddelijken zegen. //En gezegend is de Vrucht uws lichaamso gezegende plant, die aan de wereld zulk eene edele en heilige vrucht hebt geschonken! //H. Maria, Moeder Gods;quot; o Maria, ik erken, dat gij waarachtig Gods Moeder zijt en voor de verdediging hiervan ben ik be-leid duizendmaal te sterven. //Bid voor ons zon-daars;quot; maar zoo gij de Moeder Gods zijt, zijt gij ook de moeder van ons arme zondaars en van onze zaligheid; daar God mensch werd om zondaars zalig te maken en Hij u tot zijné Moeder koos; opdat uwe gebeden de macht zouden hebben om de zondaars te redden: o Maria, bid voor ons. //Nu en in het uur van onzen dood;quot; bid steeds voor ons, die te midden van zoovele bekoringen leven, te midden van zoovele gevaren van God te verliezen; maar meer nog bid voor ons in het uur van onzen dood, wanneer wij op het punt zullen staan, om deze wereld te verlaten en voor Gods rechterstoel te verschijnen; opdat wij gered door de verdiensten van Jesus Christus en door uwe voorspraak, eens, zonder verder gevaar van verloren te gaan, mogen komen, om u met uwen
57
Zoon voor alle eeuwigheid in tien hemel te groeten en te prijzen. Amen.
De zuiverheid is sinds den val van Adam van alle deugden eene der moeielijksten om in beoefening te brengen, wegens den opstand van onze zinnen tegen de rede. God zij altijd en overal geprezen, dat Hij ons in Maria een groot voorbeeld van deze deugd heeft geschonken. //Met reden,quot; zegt Eiohardus van St. Laurentius, //wordt Maria de Maagd der maagden genoemd; daar zij zonder eenige aansporing of voorbeeld van anderen hare maagdelijkheid aan God ten offer bracht,quot; en als zoodanige alle maagden, die haar opvolgen, tot God brengt, gelijk David reeds voorspelde: //Na Haar zullen de maagden in den tempel des Konings geleid worden.quot; Zonder aansporing, ja en zonder voorbeeld, gelijk de H. Bernardus zegt: //O Maagd, wie leerde u om Gode door uwe maagdelijkheid, te behagen en om op aarde het leven der engelen te
3*
58
leiden?quot; //God,quot; zoo spreekt de H. Sophronius koos zich deze zuivere Maagd tot Moeder; //opdat zij allen in zuiverheid ten voorbeeld zoude zijn. Daarom ook noemt de H. Ambrosius Maria //de vaandeldraagster der Maagden.quot; Van wege hare zuiverheid ook werd Maria door den H. Geest //schoon genoemd gelijk eene tortelduive.quot; //Mariazegt Aponius, //was de schoonste duif.quot; Om dezelfde reden ook wordt zij eene lelie genoemd : //gelijk eene lelie te midden der doornen zoo is mijne beminde onder de doehteren.quot; Over deze woorden merkt Dionysius de karthuiser op, dat Maria vergeleken werd bij eene lelie te midden der doornen; omdat alle de andere Maagden doornen waren, of wel voor zichzelven, of voor anderen; maar dat de H. Maagd noch voor zichzelve, noch voor anderen een doorn was; daar zij ieder die haar zag met kuische gedachten vervulde. Dit vinden wij ook bevestigd door den H. Thomas, die zegt, dat de H. Maagd te zien voor ieder een spoorslag was tot zuiverheid. De H. Hieronymus verklaart, dat naar zijne meening de H. Jozef Maagd bleef door dat hij met Maria leefde; want in zijn schrijven tegen den ketter Helvedius, die de maagdelijkheid van Maria ontkende, zeide hij: //gij zegt, dat Maria geene Maagd is gebleven ? En ik zeg u dat zij niet alleen Maagd is gebleven ; maar dat ook de H. Jozef zijne maagdelijkheid door Maria heeft bewaard.quot; Èen geeste-
59
lijk schrijver verklaart, dat de liefde der H. Maagd voor deze deugd zoo groot was, dat zij, om die te bewaren, zelfs afstand zou gedaan hebben van de waardigheid van Moeder Gods. Dit mogen wij gerustelijk afleiden uit haar andwoord aan den Aartsengel: //hoe zal mij zulks geschieden, daar ik geenen man erken?quot; en uit hetgeen zij er vervolgens bijvoegde: //mij geschiede naar uw woord.quot; als willende zeggen, dat zij hare toestemming gaf op voorwaarde, dat, gelijk de engel haar had verzekerd, zij Moeder Gods zoude worden alleenlijk door de overlommering des H. Geestes.
De H. Ambrosius zegt; //dat al die de zuiverheid bewaart een engel is en al die ze heeft verloren een duivel;quot; en God zelf verzekert ons, dat allen die zuiver zijn engelen worden: //zij zullen zijn gelijk Gods engelen in den hemelmaar de onzuiveren worden hatelijk in Gods oogen als de duivelen. De H. Eemigius was gewoon te zeggen, dat het grootste gedeelte der volwassenen door deze ondeugd verloren gaat. Zeldzaam, zooals wij reeds met den H. Augustinus gezegd hebben , wordt de overwinning op deze ondeugd behaald. En waarom dat? Omdat men zoo zeldzaam de middelen gebruikt, waardoor deze moet behaald worden. Deze middelen nu zijn drieërlei, volgens Bellarminus en de meesters van het geestelijk leven; het vasten, het vluchten der naaste gelegenheden en het gebed.
60
Door vasten wordt vorstaan de versterving der oogen en van den eetlust. De H. Maagd hoewel vol van de goddelijke genade, was nogthans ■mo verstorven van oogen, dat zij, volgens den H. ipiphanius en den H. Johannes Damaseenus. dezen altijd ter neder geslagen hield en nooit iemand in het aangezicht zag: en zelfs zeggen zij , dat deze zedigheid van hare prille kindsch-heid zoo groot was, dat een ieder die haar zag daardoor van verwondering werd opgetogen. Daarom merkt de H. Lukas op, dat zij hare nicht Elisabeth gaande bezoeken //met haast ging;quot; ten einde minder in het openbaar gezien te worden. Phi-libertus verhaalt, dat wat haar voedsel betreft, aan een kluizenaar Felix genaamd geopenbaard werd dat zij nog zuigeling zijnde slechts eens per dag de borst nam. De H. Gregorius van Tours verzekert, dat zij haar geheele leven door vastte; en de H. Bonaventura voegt er bij; //dat Maria met zooveel genade zou gevonden hebben, indien zij niet zoo allermatigst in haar voedsel ware geweest; want genade en gulzigheid zijn niet te zamen bestaanbaar. Eindelijk Maria was zoo verstorven in alles, dat van haar gezegd is-//mijne handen druipen van myrrhe.quot; '
Het tweede middel is de gelegengenheden der zonden te vluchten. //Hij die oplettend is op de strikken zal veilig zijn.quot; Daarom zegt de H. rhmppus Nerius, //dat in den strijd tegen de zintuigen, de lafliartigen de overwinning beha-
61
len(lat wil zeggen, zij, die cle gevaarlijke gelegenheden vluchten. Maria nu vluchtte zoo veel mogelijk den omgang der menschen en daarom zegt de H. Lukas, dat zij de H. Elisabeth gaande bezoeken, //met haast ging over de bergen.quot;
Het derde middel is het gebed. //En daar ik wistquot; zegt de wijze man, //dat ik niet anders kuisch kon zijn dan dat God mij de kuisehheid gaf. . . zoo ben ik tot den Heer gegaan en heb Hem gesmeekt.quot; De H. Maagd openbaarde eens aan de H. Elisabeth van Hongarije, dat zij geene enkele deugd had verkregen zonder moeite en voortdurend gebed. De H. Joannes Danias-cenus zegt, dat Maria is //zuiver en eene min-naresse van de zuiverheid.quot; Daarom ook kan zij hen, die onzuiver zijn, niet verdragen. Maar hij, die zijne toevlucht tot haar neemt, zal zeker van deze ondeugd bevrijd worden, zoo hij slechts haar naam met vertrouwen uitspreekt. De H. Joannes van Avila was gewoon te zeggen , «dat velen op de onzuivere bekoringen hadden gezegevierd door de godsvrucht tot hare Onbevlekte Ontvangenis.
Terwijl Angela de dochter van eenen koning van Bohemen in een klooster was verscheen Maria aan haar en zeide; //sta op, Angela, en
62
vlucht naar Jeruzalem; want uw vader wil u aan den prins van Hongarije ten huwelijk geven.quot; De vrome maagd vertrok onmiddelijk en op hare reis verscheen de Goddelijke Moeder haar op nieuw en moedigde haar aan om voort te gaan. Zij werd daarop te Jeruzalem onder de karmelietessen opgenomen en later beval de H. Maagd zelve haar om naar haar vaderland terug te keeren, waar zij een heilig leven leidde tot aan haren dood.
De H. Gregorius verhaalt ons van eene jonge vrouw Musa genaamd, die zeer godvruchtig tot de H. Moeder Gods was, dat zij eens in groot gevaar zijnde van door het slechte voorbeeld harer metgezellinnen hare onschuld te verliezen, Maria haar verscheen omgeven van eenen grooten drom heiligen en tot haar zeide: «Musa verlangt gij eene van dezen te zijn?quot; En toen zij hierop bevestigend andwoordde: //welnu dan, vlucht uwe gezellinnen en beleid u er toe voor; want binnen eene maand zult gij komen.quot; Musa deed dit, verhaalde de verschijning en den dertienden dag daarna op het punt zijnde van te sterven verscheen de H. Maagd haar andermaal en riep haar om te komen. Zij andwoordde: //zie, ik .kom, o L. Vrouwe,quot; en ontsliep kalm en zacht.
63
O mijne Onbevlekte Vrouwe, ik verheug mij met u bij het gezicht van den rijkdom uwer zoo groote zuiverheid. Ik dank en zal voortdurend ons beider Schepper danken, dat Hij u van de minste zondesmet heeft gevrijwaard. Ik wenschte dat de geheele wereld u kende en u erkende als die schoone //Morgenstond,quot; die steeds door het Goddelijke licht was verlicht, als die uitverkorene //Arkquot; van heil, die vrijge-bleven is van de algemeene schipbreuk der zonde; als die //volmaakte en onbevlekte' duivequot; die de H. Geest zelf u verklaarde te zijn; als die //gesloten tuin,quot; waarin God zelf zijn welbehagen had; als die //verzegelde fontein,quot; wier wateren nimmer door eenigen vijand werden troebel gemaakt; en eindelijk als die //blanke lelie,quot; welke gij zijt en die, geteeld te midden der doornen van Adams kinderen, die allen in zonde en vijanschap Gods geboren zijn, alleen zuiver en zonder smet ontvangen en in alles de beminde van onzen Schepper zijt.
Sta mij toe u te prijzen zoo als God zelf u geprezen heeft: //gij zijt geheel zuiver, en smet is er niet in u.quot; O allerzuiverste duive, geheel rein en geheel schoon en steeds de vriendinne Gods! //O hoe schoon zijt gij mijne beminde, hoe schoon zijt gij!quot; O allerzoetste, allerbeminnelijkste, onbevlekte Maria, gij die zoo schoon
64
waart in de oogen Gods, ach verwaardig n uwe medelijdende oogen op de wonden mijner ziel te slaan hoe walgelijk die ook mogen zijn! Aanzie mij, heb medelijden met mij, genees mij. O sehoone magneet des harten, trek ook mijn ongelukkig hart tot u. O Gij, die van het eerste oogenblik van uw ontstaan, zuiver en schoon voor de oogen Gods stond, heb medelijden met mij, die niet slechts in zonden geboren ben; maar die ook na het H. Doopsel mijne ziel op nieuw met zoo vele misdaden heb besmet. Welke gunst zal God u weigeren, u, die Hij zelf zich tot Dochter, Moeder en Bruid verkozen en daarom van alle smet heeft gezuiverd gehouden; u, die hij in zijne liefde uit alle schepselen heeft verkozen. Ja ik zeg met den H. Philippus Nerius: //het is uwe plicht, o Onbevlekte Maagd, om mij te redden:quot; maak dat ik steeds aan u moge denken en vergeet ook gij mij niet. De gelukkige dag, waarop het mij zal worden gegeven om uwe schoonheid in het Paradijs te zien schijnt mij duizend jaar verre, zoozeer verlang ik om u meer te loven en te beminnen dan ik dit nu vermag, o m'jne Moeder, mijne Koningin, mijne beminde, allerschoonste, allerzoetste, allerzuiverste en onbevlekte Maria. Amen.
Toen de engel Gabriel aan Maria de groote plannen bekend maakte, die God met haar had, noemde zij zichzelve uit liefde tot de gehoorzaamheid, de dienstmaagd; //zie de dienstmaagd des Heeren.quot; //Ja,quot; zegt de H. Thomas van Villanova ; //want deze dienstmaagd wederstreefde nimmer den Allerhoogste, noch door gedachte, noch door woorden, noch door daden; maar, geheel onthecht aan haar eigen wil als zij was, leefde zij altijd in gehoorzaamheid aan den wil Gods.quot; Zij zelve verklaarde, dat God in hare gehoorzaamheid behagen had toen zij zeicle, //Hij heeft de nederigheid zijner dienstmaagd aangezien;quot; omdat liet in de gehoorzaamheid is, dat de eigenlijke nederigheid eener diensmaagd bestaat. De H. Augustinus zegt, dat de Goddelijke Moeder door hare gehoorzaamheid het kwaad herstelde door Eva's ongehoorzaamheid ons berokkend. Maria's gehoorzaamheid was volmaakter dan die van alle heiligen; omdat alle stervelingen, zij alleen uitgezonderd, door de erfzonde tot het kwaad geneigd zijn. De H. Ber-
66
nardinus zegt, //dat Maria geene hindernis ondervond in de gehoorzaamheid aan God; omdat zij vrij was van de erfzonde: zij was gelijk een rad, dat door den minsten ademtocht des H. Geestes werd bewogen.quot; //Daaromquot;, vervolgt dezelfde Heilige, //was haar eenig doel op deze aarde, om onafgebroken haar oog op God gevestigd te houden, ten einde zijnen wil te ontdekken en om zoodra zij dezen kende, dien te volbrengen.quot; Van haar is gezegd; //mijne ziel smelt weg wanneer Hij spreekt,quot; dat wil zeggen volgens Eichardus' uitlegging; //mijne ziel is als een metaal door het vuur der liefde vloeibaar gemaakt en geschikt om volgens den wil Gods in allen vorm gegoten te worden.quot;
Maria toonde ook hare bereidwilligheid om in alles te gehoorzamen ten eerste toen zij om Gode te behagen aan den romeinschen keizer gehoorzaamde en de lange reis, van minstens zeventig mijlen, naar Bethleëm ondernam, in den barren winter, in zwangeren toestand en in zoo groote armoede, dat zij haren Zoon in eenen stal baarde. Zij toonde eene gelijke gehoorzaamheid, toen zij de nog langere en moeielijkere reis naar Egypte ondernam in denzelfden nacht, waarin zij hiervan de tijding van den H. Jozef hoorde. Hierover vraagt Silveira, waarom het bevel van naar Egypte te vluchten aan den H. Jozef werd gegeven en niet aan Maria, die toch het meeste daarvan te verduren zou hebben, en hij andwoordt, dat
67
dit geschiedde; //opdat Maria geene enkele gelegenheid mocht missen, om eene akte van gehoorzaamheid te volbrengen, waartoe zij ten allen tijde bereid was.quot; Maar boven alles toonde zij hare gehoorzaamheid toen zij, om aan den goddelijken wil te gehoorzamen, haren Zoon ten dood offerde.
De zalige Beda in zijne uitlegging over het andwoord door den Heer in het Evangelie aan de vrouw gegeven, die zeide; //gelukzalig de schoot, die n heeft gedragen !. . . ja, maar meer nog gezegend hij, die het woord Gods aanhoort en het volbrengt,quot; zegt, dat Maria wel is waar gezegend werd door dat zij Gods Moeder werd, maar meer nog door dat zij immer God beminde en aan zijnen wil gehoorzaamde.
De Heer eens tot de H. Brigitta sprekende over de zekerheid, die men ondervindt in de gehoorzaamheid aan zijnen geestelijken leidsman, zeide; fde gehoorzaamheid brengt alle heiligen tot de hemelsche glorie;quot; want gelijk de H. Philippus Nerius gewoon was te zeggen, //God vraagt ons geen rekenschap van hetgeen wij uit gehoorzaamheid doen; want Hij zelf heeft gezegd; //die u hoort, hoort Mij, en die u versmaadt, versmaadt Mij.quot; De H. Moeder Gods openbaarde zelve aan de H. Brigitta, dat zij door hare gehoorzaamheid zoo groote macht had gekregen, dat geen enkele zondaar, hoe groot zijne zonden ook mochten zijn, vergiffenis zou
68
missen; zoo hij ten minste met een voornemen van beterschap tot haar zijne toevlucht nam.quot;
Een arme zondaar, die, onder andere grove misdaden, met eigen hand zijnen vader en broeder had vermoord en daarom voortvluchtig was hoorde eens in de Meimaand eene preek over de goddelijke barmhartigheid en kwam daarop zijne zonden aan den redenaar zeiven belijden. Bij het hooren van zoovele gruwelijke misdaden zond deze hem naar het altaar van O. L. Vrouw van Smarten; opdat zij hem berouw en vergiffenis voor zijne zonden mocht verwerven. De zondaar gehoorzaamde en begon te bidden, toen hij uit overmaat van berouw plotseling dood nederviel. loen de priester den volgenden dag de ziel van den overledene aan de gebeden der geloovigen aanbeval, verscheen er eene witte duif in de kerk, die een blad aan zijne voeten liet neder-vallen: hij nam het op en vond er de volgende woorden op geschreven: //De ziel des overledenen is bij zijnen dood regelrecht naar den hemel gegaan; ga gij voort met de oneindige barmhartigheid Gods te prediken.quot;
69
Wij smeeken u, O allerheiligste Vrouwe, om de gunst, die God u deed door u zoo hoog te verheffen, dat door Hem alles aan u mogelijk is; wij smeeken u, bewerk, dat de volheid dei-genaden , die gij hebt verdiend, ons deelgenooten moge maken in uwe glorie. O allerbarmhartigste Vrouwe, wil ons datgene verkrijgen, waarvoor het God behaagde in uwen kuisehen schoot mensch te worden. O leen ons een goedgunstig oor; want zoo gij u gewaardigt uw goddelijken Zoon daarom te bidden, zal Hij ons dit zonder uitstel schenken. Het is ons voldoende, dat gij onze zaligheid wilt, om die te verwerven. Maar wie kan uwe groote barmhartigheid terughouden ? Indien gij, die onze Moeder en ook de Moeder der barmhartigheid zijt, geen medelijden hebt, wat zal er dan van ons geworden wanneer uw Zoon zal komen om ons te oordeelen. Help ons dan, o medelijdende Vrouw en zie niet op de menigte onzer zonden. Gedenk steeds, dat onze Schepper het mensohelijke vleesch uit u aannam niet om de zondaars te veroordeelen, maar om hen te redden. Zoo gij slechts voor uw eigen voordeel Moeder Gods waart geworden zou men kunnen zeggen , dat het u onverschillig was, of wij verdoemd of gered werden; maar God kleedde zich met uw vleesch voor uwe en aller menschen zaligheid.
70
Wat zou uwe groote macht en glorie ons helpen zoo gij ons geen deelgenooten van uw geluk maakt. O help ons dan en bescherm ons gil die weet hoezeer wij uwen bijstand behoeven.' Wij bevelen ons aan u; o laat onze zielen niet verloren gaan, maar eeuwig uwen beminden Zoon Jesus Christus loven en beminnen. Amen.
Onze beminde Zaligmaker schiep er zijn behagen in om arm op aarde te zijn; opdat wij van Hem zouden leeren alle aardsche zaken te versmaden: //Eijk zijnde,quot; zegt de H. Paulus werd hij arm uit liefde tot u; opdat Zijne armoede u rijk mocht maken.quot; Daarom vermaant esus ieder, die op bijzondere wijze zijn leering wil zijn met de woorden: //wilt gij volmaakt zijn, ga, verkoop wat gij bezit, en geef het den arme en kom, volg Mij.quot; Zie hoe Maria, die de yolmaakste leerlinge was waarlijk Zijn voorbeeld volgde. Pater Canisius beweert, dat Maria in goeden welstand had kunnen leven van het eigendom, dat zij van hare ouders had
71
geërfd, maar dat zij liever arm willende zijn zichzelve slechts een klein gedeelte voorbehield en het overige in giften aan den tempel en de armen uitreikte. Vele schrijvers zijn van meening, dat Maria zelfs gelofte van armoede deed, en wij weten, dat zijzelve tot de H. Brigitta zeide: //van den beginne af deed ik in mijn hart de gelofte, van nimmer iets op aarde te zullen bezitten.quot; De giften, die zij van de H. Koningen ontving, zullen gewis niet van geringe waarde zijn geweest; maar de H. Ber-nardus verzekert ons, dat zij ze geheel en al door de handen van den H. Jozef aan de armen uitdeelde. Dat de Moeder Gods dadelijk over deze giften beschikte is ons hieruit duidelijk, dat zij bij hare Zuivering in den tempel, niet een lam offerde, zooals dit de wet voorschreef aan hen, die dit konden doen, //voor een zoon zal men een lam offerenquot;; maar wel twee tortelduiven of twee jonge duiven, 't geen het offer der armen was, //en tot offer, gelijk het in de wet des Heeren was voorgeschreven , een paar tortelduiven of twee jonge duiven.quot; Maria zelve zeide tot de H. Brigitta; //al wat ik kon gaf ik den armen en behield voor mijzelve slechts een weinig voedsel en kleeding.quot;
Uit liefde voor de armoede versmaadde zij ook het huwelijk met den H. Jozef die slechts een eenvoudig timmerman was, niet, en onderhield vervolgens zichzelve door handenarbeid.
72
door spinnen en naaien, gelijk de H. Bonaven-tura verzekert. De engel, over Maria sprekende, verhaalde aan de H. Brigitta, //dat aardsche rijkdommen in hare oogen niet meer waarde hadden dan slijk.quot; In een woord zij leefde altijd arm en stierf arm en wij weten niet, dat zij iets heeft nagelaten dan twee armoedige kleeding-stukken aan de twee vrouwen, die haar gedurende haar leven gediend hadden, gelijk Meta-phrastes en Nicephorus ons dit verhalen.
De H. Philippus Nerius was gewoon te zeggen , dat. hij, die de wereldsche zaken bemint, nooit zal heilig worden. En wij kunnen hier bij voegen hetgeen de H. Theresia zegt, //dat het een natuurlijk gevolg is, dat hij die de vergankelijke dingen najaagt ook zelf verloren gaat.quot; Maar aan den anderen kant voegt zij er bij, dat de armoede eene schat is, die alle schatten in zich bevat. Zij spreekt namelijk over de //deugd van armoede;quot; want, gelijk de H. Bernardus zegt, deze deugd bestaat niet slechts in arm te zijn, maar in het beminnen van de armoede. Daarom zeide Jesus Christus; //zalig zijn de armen van geest; want hun behoort het rijk der hemelen.quot; Deze zijn zalig, omdat zij niets be-geeren dan God en in God alle goeds vinden. In de armoede vinden zij den hemel op aarde, gelijk de H. Franciscus zeide toen hij uitriep: //Mijn God en mijn al.quot; Laat ons dan //gelijk de H. Augustinus ons vermaant, dit
73
«eene goed beminnen, waarin wij alle goeds vintienquot; en toi, den Heer roepen met de woorden van den H. Ignatius; //schenk mij alleen uwe liefde en uwe genade en ik ben rijk genoeg.quot; //Zoo wij te lijden hebben van de armoede zegt de H. Bonaventura, zoo troosten wij ons met de gedachte, dat Jesus en zijne Moeder ook arm zijn geweest zooals wij.
De Pastoor van eene landelijke plaats stond eens een rijk man in zijn stervensuur bij, in een prachtig huis , omgeven van dienaren, betrekkingen en vrienden; doch de goede priester zag tegelijkertijd de duivelen , die in de gedaante van honden wachtten om zijne ziel mede te slepen , zooals zij dit ook werkelijk deden; want hij stierf in doodzonden. Terzelfder tijd zond ook eene arme vrouw, die ziek was en de H. Sakramenten wenschte te ontvangen, om hem ; maar dewijl hij den rijke, wiens ziel zijne hulp zoozeer behoefde, niet kon verlaten zond hij haar eenen anderen priester, die dadelijk de kelk met het H. Sakrament kwam halen. Bij zijne komst ontmoette hij aldaar noch dienaren, noch vrienden, noch schoone meubelen; want de zieke vrouw was arm en lag slechts op een weinig
4
74
stroo; maar hij zag een groot licht in de kamer en naast het bed van de stervende was de Moeder Gods Maria gezeten, die haar vertroostte en in hare hand eenen doek hield, waarmede zij haar het doodzweet afvvischte. De priester nu Maria ziende vreesde binnen te gaan; maar zij wenkte hem om te naderen. Hij trad dan binnen en Maria zelve bood hem een stoel, opdat hij zoude nederzitten om de biecht van hare dienaresse te hooren. Hij deed dit en na dat zij met groote godsvrucht had gekommunioeerd blies zij hare ziel gelukkigiijk uit in de armen van Maria.
O mijne allerzoetste Moeder, op welke wijze zal ik sterven, ik arme zondaar, die ik ben ? Ja de gedachte alleen aan het oogenblik van mijnen dood, van het verschijnen voor den rechterstoel Gods en de herinnering, dat ik zoo me-nigwerf door in de zonde toe te stemmen, mijne veroordeeling heb onderteekend, doet mij beven. Ik ben vol schaamte en vrees voor mijne eeuwige zaligheid. O Maria, in Jesus' bloed en in uwe voorspraak bestaat al mijne hoop. Gij zijt de Koningin des Hemels, de meesteresse van het heelal, in een woord gij zijt de Moeder Gods. Gij
75
zijt groot, doch uwe grootlieid is geen beletsel; maar integendeel drijft u aan tot grooter medelijden met ons in onze ellende. Wereklsohe vrienden miskennen wanneer zij tot waardigheid komen, hunne vroegere vrienden, die in ongeluk gevallen zijn; maar uw edel en beminnend hart handelt niet alzoo; want hoe grooter de ellenden zijn, die het ziet, des te meer pogingen wendt het aan om die te verhelpen. Wanneer gij aangeroepen wordt, biedt gij dadelijk bijstand, ja meer nog, gij voorkomt onze gebeden door uwe gunsten, gij troost ons in onze ellenden en stilt de stormen, die ons heen en weder slingeren, gij overwint alle vijanden, in 't kort gij laat geene enkele gelegenheid voorbijgaan om ons heil te bevorderen. Moge de hand Gods, die in u zooveel majesteit en teederheid, zooveel grootheid en liefde vereenigde, daarvoor eeuwig gezegend zijn. Ik dank u daarvoor, o mijn God, en wensch mijzelven geluk met dit voorrecht; want inderdaad in haar geluk stel ik ook het mijne en haar lot reken ik het mijne te zijn. O Troosteresse der bedroefden, vertroost een ellendig schepsel, dat zich u aanbeveelt. De wroegingen van een met zonden overladen geweten vervullen mij met smart en ik twijfel zelfs of ik daarover ooit voldoende berouw heb gehad. Ik weet, dat alle mijne handelingen gebrekkig zijn en bezoedeld, dat de hel op mijnen dood wacht om mij te beschuldigen en dat de beleedigde
76
reclitvaardigheid van God voldoening eischt. Mijne Moeder, wat zal er van mij geworden? Zoo gij mij niet helpt ben ik verloren. Wat zegt gij; wilt gij mij bijstaan? O medelijdende Maagd, vertroost mij en verkrijg mij een oprecht berouw over mijne zonden, verkrijg mij kracht om mij te beteren en mijn God getrouw te zijn gedurende het overige van mijn leven, en eindelijk, in mijn laatste oogenblik, o Maria, o 'mijne hoop, verlaat mij niet. Ja dan meer nog dan ooit moedig mij aan en help mij, opdat ik niet moge wanhopen op het gezicht van mijne zonden, die de booze mij dan zal voor oogen houden. Mijne Vrouwe, vergeef mij mijne vermetelheid en kom gijzelve in dien laatsten strijd mij ter hulp. Schenk ook aan mij smeek ik u, deze gunst, die gij reeds zoo menigeen hebt geschonken. Is mijne stoutmoedigheid groot, uwe goedheid is grooter nog; want gij zoekt steeds de ellendigsten om hen te troosten. Amen.
Deze wereld is eene plaats van verdiensten, en wordt te recht een dal van tranen genoemd; want wij allen zijn er in geplaatst, opdat wij door geduld onze zielen voor liet eeuwige leven mogen winnen, gelijk de Heer zelf zegt: //in geduld zult gij uwe zielen bezitten.quot; God heeft ons in de H. Maagd Maria een voorbeeld van alle deugden, maar bijzonderlijk van geduld geschonken. De H. Franciscus van Sales merkt onder anderen op, dat het juist om deze reden was, dat Jesus op den bruiloft te Cana aan de H. Maagd een andwoord gaf, waaruit scheen te blijken, dat hare beden bij Hem luttel waarde hadden ; //Vrouw, wat is er tusschen u en mij ?quot; en dat hij dit deed, om ons het geduld van zijne H. Moeder ten voorbeeld te stellen. Maar wat is het noodig bij haar naar handelingen van deze deugd te zoeken; daar Maria's geheele leven eene voortdurende oefening van geduld was; want, zooals de engel aan de H. Brigitta openbaarde, //gelijk eene roos opgroeit te midden der doornen, zoo groeide Maria op te midden der beproevingen.quot; Haar medelijden met het
78
lijden des Zaligmaker alleen maakte haar reeds tot eene martelares van geduld. Daarom zegt de H. Bonaventura, dat //eene gekruiste Moeder eenen gekruisten Zoon heeft ontvangen.quot; Hoeveel toch leed zij niet, én op de reis naar, én tijdens haar verblijf in Egypte, alsook in den tijd, dien zij met haren Zoon in het huisje te Nazareth leefde! Hetgeen Maria bij den dood van Jesus op den Kalvariëberg verduurde is alleen voldoende om ons te toonen, hoe onwrikbaar en verheven haar geduld was; //daar bij het kruis van Jesus stond zijne Moeder.quot;
Hierom aarzelt de H. Ildefonsus niet om te beweren, //dat te zeggen, dat Maria's smarten grooter waren dan de tormenten van alle martelaars te zamen, nog te weinig gezegd is.quot; En de H. Anselmus voegt er bij, dat de wreedste kwellingen der H. Martelaars kleinigheden waren en als niets te tellen bij het lijden van Maria.quot; De H. Basilius van Seleueië schrijft ook , //dat, gelijk de zon alle andere planeten in glans overtreft, zoo ook de smarten van Maria die van alle andere Martelaars te boven gaan.quot; Een geleerd schrijver besluit met een allerschoonst gevoelen, hij zegt namelijk, dat de smart dezer teedere Moeder bij het lijden van Jesus zoo groot was, dat zij alleen medeleed in eenen graad, die slechts te vergelijken was met de verdiensten van den dood van den God-mensch.
Indien wij dan kinderen van Maria wenschen
79
te zijn, zoo moeten wij ons beijveren, om haar in haar geduld na te volgen; //want wat,quot; zegt de H. Cyprianus, //kan ons met groeitere verdiensten in dit leven en met grootere glorie in het toekomende verrijken dan het geduldig verduren van smarten?quot; God zegt door den profeet Hosea: //ik zal uwen weg met doornen omheinen.quot; Gelijk een doornhaag den wijngaard beschut, zoo behoedt God zijne dienaars van het gevaar om zich aan de aarde te hechten door hen met tegenspoeden te overladen.
Daaruit besluit de H. Cypranus, dat wij ons door geduld van de zonde en de hel bevrijden, en dat het dus het geduld is, dat Heiligen maakt. Geduld is een volmaakt werk, om namelijk niet slechts de kruisen, die onmiddelijk van God komen, in vrede te dragen als daar zijn ziekte en armoede, maar ook diegenen, welke ons van de menschen toekomen, als vervolgingen enz. De H. Joannes zag alle heiligen met palmtakken in de handen als zinnebeeld van het martelaarsschap; //daarna zag ik eene groote menigte en palmen hadden zij in hunne handen;quot; om daardoor te kennen te geven, dat alle volwassenen, die zalig worden, martelaars moeten zijn of wel door het storten van hun bloed voor Christus, of wel door hun geduld. Verheug u dan: roept de H. Gregorius uit: //wij kunnen martelaars zijn zonder het zwaard des vervolgers, alleen zoo wij ons geduld bewaren.quot;
80
De H. Bernarclus zegt, //zoo wij slechts met geduld en vreugde de rampen des levens verdragen , welke groote vrucht zal niet iedere moeite voor Gods eer doorgestaan ons in den Hemel aanbrengen.quot; Daarom bemoedigt ons de Apostel zeggende , //dat de rampen, die slechts kort en licht zijn, ons eenen bovenmatigen graad van glorie bezorgen.quot; De onderrichtingen van de H. ïheresia over dit onderwerp zijn zeer schoon; zij was gewoon te zeggen, dat //hij die het kruis omhelst het zelfs niet voelt;quot; en weder, //zoo wij slechts besluiten om te lijden houdt de pijn op.quot; Wanneer ons kruis zwaar op ons drukt nemen wij onze toevlucht dan tot Maria, die de H. Kerk //de Troosteresse der bedruktenquot; noemt en de H. Joannes Damascenus //den troost voor alle droefheid des harten.quot;
Wij lezen in de openbaringen van de H. Brigitta van een rijk man, die zoo zondig van gewoonten was als adelijk van geboorte. Hij had zichzelven door een bijzonder verbond tot slaaf des duivels gemaakt en hem gedurende zestig achtereenvolgende jaren gediend een leven leidende zooals men zich dat kan voorstellen en nimmer tot de H. Sakramenten naderende.
81
Toen nu deze prins op sterven lag wilde Jesus hem genade toonen en beval aan de H. Brigitta haren biechtvader tot hem te zenden, om hem tot het biechten zijner zonden aan te manen. De biechtvader kwam; doch de zieke man verklaarde geene biecht noodig te hebben, dewijl hij zeer dikwijls het Sakrament van boetvaardigheid had ontvangen. De priester kwam nog eens terug; maar de arme slaaf der hel volhardde in zijn halstarrig besluit om niet te biechten. Jesus beval nogmaals aan de Heilige van den biechtvader te zenden. Deze ging dan ten derden male en verhaalde aan den zieken man de verschijning, die de H. Brigitta had gehad, en dat hij zoo dikwerf was teruggekeerd, omdat God hem barmhartigheid wenschende te toonen dit had bevolen. Dit hoorende werd de stervende geroerd en begon te weenen. //Maar hoequot;, riep hij uit, //is er voor mij nog redding, voor mij die zestig jaren lang den duivel als slaaf heb gediend, die mijne ziel met ontelbare zonden heb beladen ?quot; //Mijn zoonquot;, and-woordde de priester hem bemoedigende, //wanneer gij er berouw over hebt beloof ik u in den Naam Gods vergiffenis.quot; Hierop moed vattende zeide hij tot den biechtvader: //mijn vader ik beschouwde mijzelven als verloren en wanhoopte reeds aan mijne zaligheid; maar nu voel ik een berouw over mijne zonden, dat mij vertrouwen geeft, en dewijl God mij nog
4*
82
niet heeft verlaten wil ik mijne biecht spreken.quot; Werkelijk biechtte hij nog dienzelfden dag viermalen met de grootste teekenen van berouw, ontving den volgenden morgen de H. Kommu-nie en stierf den zesden dag daarna in groote gelatenheid en vermorzeling des harten. Na zijnen dood sprak Jesus op nieuw tot de H. Brigitta en zeide haar, dat die zondaar was gered geworden , dat hij toen in het vagevuur was en zijne redding aan de voorspraak van de H. Maagd, zijne Moeder, verschuldigd was; want de overledene had, hoe slecht hij ook had geleefd, desniettemin steeds godsvrucht tot hare Smarten gevoeld, en had, als hij daaraan dacht, steeds medelijden met Maria gehad.
O mijne bedroefde Moeder! Koningin der Martelaren en der Smarten, gij weendet zoo bitterlijk over uwen Zoon, toen Hij voor mijne zaligheid stierf; maar wat zullen uwe tranen niij helpen indien ik verloren ga? Door de verdiensten dan van uwe Smarten, verkrijg mij een oprecht berouw over mijne zonden en eene ware verbetering van mijn leven, tegelijk met een voortdurend en teeder medelijden met het Jijden van Jesus en met uwe Smarten. Zoo uw
83
Jesus en gij, die zoo onschuldig waart, zoo veel hebt geleden uit liefde tot mij, verkrijg mij, dat ik, die de hel heb verdiend, ook eindelijk uit liefde tot u iets moge verduren. //O Vrouw,quot; roep ik met den H. Bonaventura uit, //heb ik u beleedigd, zoo wond mijn hart in uwe rechtvaardigheid; heb ik u gediend, o wond mij dan als vergelding daarvoor,quot; Ik schaam mij als ik mijnen Heer Jesus gewond zie en u met hem, terwijl ik daar ongewond sta.quot; Eindelijk, o mijne Moeder, ik smeek u door de droefheid, die gij ondervondt, toen gij uwen Zoon aan het kruis te midden van zoovele smarten liet hoofd zaagt buigen en sterven, om ook mij eenen zaligen dood te verwerven. O Voorsprekeresse der zondaren, houd niet op om mijne bedroefde ziel bij te staan in den strijd, dien zij zal te verduren hebben, bij haren grooten overtocht van den tijd naar de eeuwigheid. En daar het waarschijnlijk is, dat ik dan mijne spraak zal verloren hebben, en mijne kracht om uwen en uws Jesus' naam, waarin al mijne hoop bestaat, aan te roepen, zoo doe ik dit nu. Ik smeek uwen Zoon en u, om mij in die laatste oogenblikken bij te staan en verzucht tot u: //Jesus, Maria aan u beveel ik mijne ziel.quot; Amen.
Nimmer was er eene ziel op aarde, die op zoo volmaakte wijze als de H. Maagd, de groote les van //altijd te bidden en nimmer op te houden,quot; ons door den Zaligmaker gegeven, in beoefening bracht. Aan niemand, zegt de H. Bonaventura kunnen wij beter een voorbeeld nemen, om te leeren, hoe noodzakelijk de volharding in het gebed is, dan aan Maria. //Maria gaf ons een voorbeeld, dat wij voortdurend moeten navolgen en niet ophouden;quot; want de zalige Albertus de Groote beweert, //dat de Moeder Gods na Jesus in het gebed de volmaaktste was van allen, die ooit geweest zijn of zullen zijn.quot; In de eerste plaats; omdat haar gebed voortdurend en volhardend was. Yan het eerste oogenblik toch, dat zij het volmaakte gebruik van hare rede had, hetgeen, zoo als wij bij de beschouwing over hare geboorte hebben gezien, in den eersten stond van haar bestaan was, in dat eerste oogenblik van haar bestaan begon zij reeds te bidden. Om zich te beter en nog meer aan het gebed te kunnen wijden sloot zij
85
zich in den leeftijd van nog geen drie jaren in de afzondering des tempels op, waar zij, behalve de uren, die voor deze oefening waren bepaald, //altijd te middernacht opstond om voor het altaar des tempels hare smeekgebeden op te dragen,quot; gelijk zijzelve aan de H.Elisabeth van Hongarije verhaalde. Om dezelfde reden, en om voortdurend het lijden van Jesus te overwegen, bezocht zij, gelijk de H. Odilo zegt, dikwijls de plaatsen der geboorte, van het lijden en der begrafenis des Heeren. Verder bad zij met de grootste ingetogenheid des geestes, vrij van alle verstrooidheid en ongepaste gemaaktheid ; geene uitwendige bezigheid verduisterde voor haar ooit het licht van hare onafgebrokene beschouwing.
Uit liefde voor het gebed was de H. Maagd zoo begeerig naar de eenzaamheid, dat zij, zooals de H. Brigitta verhaalt, gedurende haar leven in den tempel allen omgang met hare bloedverwanten vermeed. Over de woorden van den profeet Isaias; //ziet eene Maagd zal ontvangen en eenen Zoon baren en zijn naam zal Emmanuel zijn,quot; maakt de H. Hieronymus de opmerking, dat het woord maagd in het he-breeuwsch eigenlijk eene in de eenzaamheid te-ruggetrokkene maagd beteekent, zoodat de profeet hiermede de neiging voorspelde, die Maria voor de eenzaamheid hebben zou. Bichardus van St. Laurentius zegt, dat de Heer haar met de
,86
woorden //de Heer is met uquot; toesprak ter oor-zake van hare groote liefde voor de eenzaamheid. Om deze reden verhaalt ook de H. Vin-centius Ferrerius, dat de Moeder Gods haar huis- //alleen verliet om naar den tempel te gaan en dat hare houding dan geheel ingetogenheid was en zij hare oogen zedig hield ter neder geslagen.quot; Om dezelfde reden ging zij //met haastquot; toen zij de H. Elisabeth ging bezoeken en //hieruitquot;, zegt de H. Ambrosius, //moeten de maagden leeren om de wereld te ontvlieden.quot; De H. Bernardus verzekert, dat Maria uit zucht naar het gebed en de eenzaamheid altijd vol zorg was om het zamenzijn en den omgang met de mensehen te ontvluchten. Daarom werd zij ook door den H. Geest eene tortelduive genoemd : //uwe wangen zijn schoon ais die eener tortelduive.quot;
//De tortelduif,quot; zegt Yergello, //is een eenzame vogel en beteekent de geneigdheid dei-ziel tot de eenzaamheid.quot; Hierom was het dat de H. Maagd steeds eenzaam in deze wereld leefde, gelijk in eene woestijn en dat van haar is gezegd: //wie is zij, die opstijgt uit de woestijn, aan eene rookkolom gelijk?quot; Over deze woorden zegt de eerwaarde Eupertus; //zoo steegt gij op uit eene woestijn, gij, die waarlijk de eenzaamheid bemindet.quot;
Philo verzekert ons, «dat God alleen in de eenzaamheid tot de zielen spreekt.quot; God zelf
87
verklaart ons dit door den profeet Hosea, //ik wil haar in de wildernis leiden en daar zal ik tot haar hart spreken.quot; //O gelukkige eenzaamheid,quot; roept de H. Hieronymus uit, //in welke God met de zijnen omgaat en vertrouwelijk met hen spreekt.quot; //Ja,quot; zegt de H. Bemardus; //want de eenzaamheid en de stilte die men daar geniet, dwingen de ziel om in den geest de aarde te verlaten en de dingen die des Hemels zijn te overwegen.quot;
Drie vrome maagden baden eens, op raad van haren biechtvader, tot voorbereiding voor het feest van Maria's Zuivering, gedurende veertig dagen den geheelen Eozenkrans. Op den dag voor het feest nu verscheen de H. Maagd aan de eerste der drie zusters in een rijk, met goud geborduurd kleed en dankte en zegende haar. Daarna verscheen zij aan de tweede, in een eenvoudig kleed en dankte ook haar; maar deze zeide: //O Vrouwe, waarom kwaamt gij tot mijne zuster in een zooveel rijker kleed?quot; //Omdatquot;, hernam Maria, //deze mij met een rijker gewaad heeft gekleed dan gij. Daarna verscheen zij aan de derde, in gewoon zakken-stof gehuld, op welk gezicht de zuster haar
88
vergiffenis vroeg voor de loomheid, waarmede zij haar geëerd had. Het volgende jaar bereidden zij alle drie zich met vurigheid voor en baden den Eozenkrans met veel godsvrucht. In den nacht nu, die het feest vooraf ging verscheen Maria van glorie schitterend aan alle drie en zeide; //bereidt u voor, want morgen zult gij met mij in het Paradijs zijn,quot; en inderdaad, zij verhaalden aan haren biechtvader hetgeen er voorgevallen was, ontvingen in de kerk de H. Kommunie en tegen het uur dei-kompleten zagen zij op nieuw de H. Maagd, die haar kwam afhalen en te midden van het gezang der engelen ontsliepen zij zacht, de eene na de andere.
O Moeder Gods, ik neem mijne toevlucht tot u en smeek u mij niet te verwerpen- want geheel de geloovige Kerk noemt u de Moeder der Barmhartigheid. Gij zijt degene, die zoo dierbaar zijt aan God, dat Hij u altijd bereidwillig aanhoort, uw medelijden heeft niemand ooit ontbroken en uwe allerwelwillendste goedheid heeft nooit eenen zondaar, die tot u vluchtte, hoe groot ook zijne misdaden waren, versmaad.
89
Kan het onwaar of vruchteloos zijn, dat de kerk u de Voorspreekster en de Toevlucht der zondaars noemt? Laat het toch nimmer gezegd kunnen worden, dat mijne zonden u hebben verhinderd in de vervulling van uwe groote taak van barmhartigheid, de taak die zoo bijzonderlijk de uwe is, waardoor gij de Voorspreekster en Middela-resse van den vrede zijt, de eenige hoop en de eenige zekere toevlucht van allen, die ellendig zijn. Neen, nooit zal het gezegd worden, dat de Moeder Gods, die voor het welzijn der wereld de Bron van barmhartigheid heeft voortgebracht, haar medelijden heeft ontzegd aan eenen zondaar, die tot haar zijne toevlucht nam. 't Is uwe betrekking om vrede tusschen God en den mensch te stichten: laat dan de grootheid van uw medelijden , die mijne zonden verre overtreft, u bewegen om mij te helpen. Amen.
Hoe groot ons vertrouwen moet zijn in Maria, die de Koningin is der barmhartigheid.
Zoo de glorierijke Maagd Maria verheven is geworden tot de waardigheid van Moeder van den Koning der koningen, is het ook niet zonder reden dat de kerk haar eert en haar van allen geëerd wenscht te zien met den glorievollen titel van Koningin. //Is de zoon Koning,quot; zegt een oud schrijver, //dan is de Moeder, die Hem heeft gebaard, naar recht en billijkheid Koningin en Vorstin te noemen.quot; //Niet zoodraquot;, zegt de H. Bernardus van Senen, //had Maria toegestemd in het Moederschap van het Eeuwig Woord , of zij verdiende door die toestemming den titel van Koningin der wereld en van alle schepselen. Daarom ook is ieder die God dient ook dienaar van Maria; want gelijk engelen en men-schen en alles wat in den hemel of op aarde is, onderworpen moet zijn aan het bestuur Gods, zoo zijn zij ook allen zonder uitzondering onder de heerschappij van Maria.
Maria is dus Koningin; maar voor ons al-
91
Ier troost mogen wij weten, dat zij eene Koningin is zoo zoet, zoo medelijdend, zoo gereed om ons in alle onze ellenden te helpen, dat de H. kerk wil, dat wij haar met den titel van Koningin der Barmhartigheid begroeten. //De titel van Koningin, diequot;, zoo als de Z. Albertus de Groote opmerkt, //medelijden en liefde jegens den arme beteekent, verschilt hemelschbreed van dien van Heerseheres, die kracht en strengheid beduidt.quot; De grootheid van koningen en koninginnen bestaat volgens Seneka in het helpen van ongelukkigen en gelijk dwingelanden met hunne heerschappij slechts hun eigen welzijn op het oog hebben, zoo moeten koningen slechts het welzijn van hunne onderdanen ter harte nemen.
Koningen moeten zich dus toeleggen op werken van medelijden, maar toch zoo dat zij de straf niet vergeten, wanneer die toegepast moet worden; doch niet alzoo is het met Maria , die, hoewel Koningin, echter geene Koningin van Gerechtigheid is om de boozen te straffen , maar eene Koningin van Barmhartigheid, om zondaars te vergeven en medelijden te toonen.
En dit is de reden, waarom de kerk uitdrukkelijk wil, dat wij haar de Koningin dei-Barmhartigheid zullen noemen.
Maar hebben wij misschien te vreezen, dat Maria zich niet verwaardigen zal om enkele zondaars te helpen, die al te zeer met misdaden
92
overladen zijn? Of moeten wij misschien vreezen, om de Majesteit en Heiligheid van deze groote Koningin te naderen? //Neen,quot; zegt de H Gregorius; //want hoe hooger en heiliger zij is, des te grooter is ook hare zachtheid en haar medelijden jegens zondaars, die tot haar vluchten met het voornemen om hun leven te beteren.quot; Koningen en koninginnen verwekken schrik door hunne majesteitsvertooning en veroorzaken vrees bij de onderdanen, die hen naderen; //maar hoe kanquot;, zegt de H. Bernardus, //een ongelukkige vreezen om deze Koningin van Earmhartigheid te naderen, die geene vrees verwekt, noch strengheid toont, maar enkel liefde en zachtheid is voor allen die tot haar komen.
Hoe groot moet dan niet ons vertrouwen op onze Koninginne zijn; daar wij hare groote macht bij God kennen en weten, dat zij zoo rijk is en zoo barmhartig, dat niemand op aarde van hare gunst en mededoogen verstoken blijft. O. L. Vrouw openbaarde dit zelve eens aan de H. Brigitta met deze woorden: //Ik ben de Koningin des Hemels en de Moeder dei-Barmhartigheid, ik ben de vreugde der rechtvaardigen en de deur, die de zondaars tot God voert. Er is geen zondaar op aarde zoo veroordeeld, dat ik mij niet over hem ontferm, en dit vooral omdat niemand anders dan ik hun vermindering der bekoring kan schenken. //Niemand,quot; zoo ging zij voort, //indien slechts het
93
onwederroepelijk vonnis niet is geveld, ('t geen alleen met de verdoemden het geval is) is zoozeer door God verworpen, dat hij niet tot Hem zou kunnen terugkeeren en zijne barmhartigheid erlangen, indien hij mijnen bijstand inroept.quot; //Ik word door allen de Moeder van Barmhartigheid genoemd en terecht; want de barmhartigheid mijns Zoons jegens de mensehen heeft ook mij zoo barmhartig jegens hen gemaakt. En daaromquot;, zoo eindigt zij, //daarom zal hij ellendig, zal hij tot in eeuwigheid ellendig zijn, die verloren gaat; omdat hij ongelukkig genoeg is om den bijstand niet in te roepen van mij, die zoo medelijdend jegens allen ben en die niets meer verlang dan zondaars te helpen.quot;
Vluchten wij dus en vluchten wij steeds aan de voeten dezer zoete Koningin, zoo wij van onze zaligheid willen verzekerd zijn. En zoo onze zonden ons ontmoedigen en beangstigen, herdenken wij dat Maria, de Koningin der Barmhartigheid, zelve zich aanbeveelt, om de grootste en de meest verlatene zondaars te redden.
Een adelijk jonkman, Eskill genaamd en door den prins zijnen vader naar Hildesheim, eene stad in Saxen gezonden, om zijne studiën
94
te voltooien, gaf zich aan een bandeloos leven .over. Hij werd daarop zoo gevaarlijk ziek, dat hij het laatste Oliesel ontving. In dezen toestand zag hij zich in eenen gloeienden oven opgesloten en meende reeds in de hel te zijn, toen het hem gelukte door eene opening te ontsnappen en in een groot paleis te vluchten, waar hij in eene der zalen de H. Maagd zag, die tot hem zeide: //vermetele, die gij zijt, durft nog voor mij te verschijnen; vertrek van hier en ga naar den vuurgloed, dien gij verdiend hebt.quot; Maar de jonkman verzocht haar om medelijden met hem te hebben en bad en smeekte de daar aanwezige personen om hem Maria aan-te bevelen. Zij deden dit; doch Maria andwoordde hun: //maar gij kent het zondige leven niet, dat hij geleid heeft en dat hij zich zelfs niet verwaardigde mij met een enkel //Wees gegroetquot; te groeten.quot; Maar zijne voorsprekers zeiden: //maar Vrouwe, hij wil zijn leven veranderen;quot; en de jonkman voegde er bij: //ja ik beloof u in vollen ernst om mij te beteren en een van uwe godvruchtige dienaars te zullen wordeh.quot;
De toorn der H. Maagd werd hierdoor gestild en zij zeide tot hem: //welnu ik neem uwe belofte aan ; vertrouw op mij en wees door mijnen zegen van dood en hel bevrijd.quot; Met deze woorden verdween de verschijning, Eskil kwam tot zichzelven terug, dankte de H. Maagd, verhaalde aan anderen de gunst, die hij had ont
95
vangen, leidde van dat oogenblik een heilig leven en behield steeds eene groote godsvrucht tot O. L. Vrouw. Hij' werd later Aartsbisschop van Lind in Zweden, waar hij velen tot het geloof bekeerdde. Tegen het einde zijns levens legde hij wegens zijne hooge jaren het episcopaat neder en trad in de orde van Clairveaux, waarin hij nog vier jaren leefde en in geur van heiligheid stierf, zoodat sommige schrijvers hem onder de heiligen der Cistercienser Orde stellen.
O Moeder van mijnen God en mijne Vrouwe Maria, gelijk een gewonde en zieke bedelaar voor eene groote Koningin, zoo vertoon ik mij voor u, die de Koningin van hemel en aarde zijt. O, ik smeek u, verwaardig u van den verheven throon, waarop gij zetelt, uwe oogen op mij armen zondaar te richten! God heeft u zoo rijk gemaakt, opdat gij de armen zoudt bijstaan: God heeft u de Koningin der Barmhartigheid gemaakt, opdat gij allen die ellendig zijn zoudt opheffen: zie mij dan aan en heb medelijden met mij, zie mij aan en verlaat mij niet voor dat gij mij van eenen zondaar in een heilige veranderd ziet. Ik weet zeer goed, dat ik niets verdien, ja dat ik om mijne ondank-
96
baarheid zelfs moest beroofd worden van de genade, die God mij door uwe handen reeds heeft geschonken; maar gij, die de Koningin der Barmhartigheid zijt, gij zoekt geene verdiensten, maar ellenden, om die te kunnen heeien; en wie is er ellendiger dan ik ?
O verhevene Maagd, ik weet, dat gij, die de Koningin van het heelal zijt, ook mijne Koningin zijt en ik ben besloten, om mijzel-ven meer bijzonder aan uwen dienst toe te wijden , opdat gij over mij moogt beschikken naar uw welbehagen. Daarom voeg ik u de woorden van den H. Bonaventura toe: //Bestuur mij, o mijne Koningin en laat mij niet aan mijzelyen over. Beveel mij, bestuur mij gelijk gij wilt, en straf mij wanneer ik u niet gehoorzaam ben; want de straffen van uwe hand zijn mij tot waarborgen mijner zaligheid. Uw dienaar te zijn is mij meer waard dan om geheel de wereld te beheersehen; ik ben geheel de uwe, red mij.quot; Neem mij, o Maria, als den uwe aan en draag zorg voor mijne zaligheid. Ik wil niet langer mijzel-ven, maar slechts geheel en al u toebehooren. Heb ik in mijn vorig leven u slecht gediend en zoovele gelegenheden om u te eeren laten voorbijgaan , voor het vervolg wil ik een van uwe vurigste en getrouwste dienaars zijn. Ik ben besloten, o mijne beminnelijke Koningin, dat van dezen dag af aan niemand mij zal overtreffen in liefde en vereering tot u. Dit beloof ik
97
ii en flit hoop ik met uwe hulp ton uitvoer te brengen. Amen.
Hoe zeer ons Vertrouwen op Maria moet vermeerderen, omdat zij onze Moeder is.
Het is niet zonder oorzaak of bij toeval, dat de dienaars van Maria haar Moeder noemen, dat zij haar onder geen anderen naam aanroepen en nooit ophouden om haar te noemen dan bij dien naam van Moeder. Van Moeder, ja; want waarlijk zij is onze Moeder, niet naar het vleesch wel is waar, maar naar den geest, de Moeder onzer ziel en van onze zaligheid. De zonde, die aan de ziel de goddelijke genade ontneemt, berooft haar ook tevens van het leven. Jesus onze Zaligmaker kwam in zijne buitensporige barmhartigheid en liefde, om door zijn eigen dood aan het kruis dit leven te herstellen , gelijk Hijzelf verklaart: //Ik ben gekomen , opdat zij het leven zouden hebben en meer overvloedigiijk hebben.quot; Hij zegt overvloediglijk, omdat, volgens de overeenstemming der Godge-
98
leerden, de weldaad van onze Verlossing de beleediging van Adam's zonde zooverre overtrof, dat door onze verzoening met God Hij zich volgens de wet der genade tot Vader onzer zielen maakte, gelijk de propheet Isaias voor-zeide: //hij zal de Vader der toekomende wereld , de prins des Vredes genoemd worden.quot; Maar zoo Jesus de Vader is onzer zielen, is Maria ook hare Moeder; want door ons Jesus te geven gaf zij ons het ware leven, en later door het leven haars Zoons voor onze zaligheid op den Kalvariëberg op te offeren heeft zij ons voor het leven der genade gebaard.
Bij twee gelegenheden dan werd Maria, volgens het oordeel der heilige Vaders, onze geestelijke Moeder. Ten eerste, volgens den Z. Al-bertus den Groote, toen zij verdiende om in haren maagdelijken schoot den Zoon Gods te ontvangen. De H. Bernardinus van Senen zegt meer duidelijk hetzelfde als hij ons verklaart, //dat zoodra bij de boodschap des Engels de allerheiligste Maagd de toestemming had gegeven , die het Eeuwige woord wachtte om haar Zoon te worden, dat zij van dat oogenblik af met den vurigsten ijver onze zaligheid van God afvroeg en deze zoo zeer ter harte nam, dat zij van toen af ons als eene liefhebbbende moeder in haren schoot droeg.quot;
De tweede gelegenheid dat Maria onze geestelijke Moeder werd en ons tot het leven der
99
genade baarde was toen zij op den berg van Kalfarië het leven van haren welbeminden Zoon met zoo veel bittere smart en lijden aan den Eeuwigen Vader ten offer bracht; zoo dat de H. Augustinus verklaart, dat, gelijk zij toen door hare liefde in de geboorte der geloovigen tot het leven der genade medewerkte, zij de geestelijke Moeder werd van allen, die leden zijn van hetzelfde hoofd, Jesus Christus.quot; Onze tee-derminnende Moeder was immer en in alles vereenigd met den wil Gods, //en daarom,quot; zegt de H. Bonaventura, //toen zij zag, dat de liefde des Eeuwigen Vaders tot het menschelijk geslacht zoo groot was, dat Hij om hen te redden den dood zijns Zoons verlangde, én van den anderen kant het verlangen des Zoons zag om te sterven, toen ook offerde zij, om zich aan de liefde van den Vader en den Zoon zooveel mogelijk gelijkvormig te maken, haren Zoon op en wijdde Hem ten dood, opdat wij mochten gered worden.quot;
Het is waar, dat, volgens den propheet Isaias, Jesus in zijn sterven voor het menschelijk geslacht alleen verkoos te zijn, //ik heb de wijnpers alleen getredenmaar den ijver van Maria ziende, om mede te helpen in het redden van den mensch, bestierde Hij alles zoo, dat zij, door de opdracht en de offerande van het leven van haren Jesus, aan onze zaligheid zou kunnen medewerken en op die wijze de
100
Moeder onzer zielen worden. Dit beteekende ons onze Zaligmaker toen Hij voor zijn sterven aan het kruis op zijne Moeder en op den leerling Joannes, die aan zijne voeten stond, nederziende, zich het eerst tot Maria richtte en zeide: //zie uwen zoonquot;; alsof Hij wilde zeggen: zie het geheele mensehelijke geslacht, dat nu op nieuw voor het leven der genade geboren is door het offer van mijn leven, dat gij voor aller zaligheid opdraagt. Vervolgens zich tot den leerling keerende zeide hij: //zie uwe Moeder.quot; //Door deze woordenquot;, zegt de H. Bernardinus van Senen, //werd Maria door de liefde, die zij hem toedroeg, niet slechts de Moeder van Joannes, maar van alle menschen.quot; Silveira merkt op, dat de H. Joannes zelf dit voorval in het H. Evangelie opteekenende zegt; //toenzeide Hij tot den leerling, zie uw Moederquot;, en dat Jesus Christus zich hiermede niet tot den H. Joannes richtte, maar wel tot den leerling, om ons te toonen, dat Hij Maria tot Moeder gaf aan alle Christenen, die zijne leerlingen zouden zijn. //Weest dan van goeder harte gij allen, die kinderen van Maria zijt; bedenkt dat zij allen, die het wezenlijk wenschen, tot hare kinderen aanneemt en verheugt u. Waarom zoudt gij vreezen verloren te gaan, wanneer zulk eene Moeder u verdedigt en beschermt? Mijne ziel, zeg dan met groot vertrouwen, ik wil mij verheugen en blijde zijn; want welk oordeel er ook
101
over mij moge uitgesproken worden, ik weet, dat dit afhangt en komen moet van mijnen Broeder en Moeder.quot; //Alzoo, is het,quot; zegt de H. Eonaventura, //dat ieder, die deze goede Moeder bemint en op hare bescherming steunt, ziehzelven tot vertrouwen moet aansporen zich herinnerende, dat Jesus onze Broeder is en Maria onze Moeder.quot; Dezelfde gedachte maakte, dat de H. Anselmus van vreugde en vol bemoediging uitriep: //O gelukkig vertrouwen, o zalige toevlucht; de Moeder Gods is ook mijne Moeder. Hoe sterk moet ons vertrouwen dan niet zijn, daar wij weten, dat onze zaligheid afhangt van het oordeel van eenen goeden Broeder en eene teedere Moeder.quot; Het is dan ook onze Moeder, die ons roept met deze'woorden van het Boek der Spreuken; //zoo er iemand klein is laat hem tot mij komen.quot; Kinderen hebben sleeds huns moeders naam in den mond, en bij de minste vrees, bij het minste gevaar roepen zij onmiddelijk, Moeder, Moeder! O allerzoetste Maria! O teederste Moeder! dit is het, wat gij verlangt, dat wij namelijk uwe kinderen mogen zijn en in alle gevaar tot u roepen en tot u altijd onze toevlucht nemen; omdat gij verlangend zijt om ons te redden, zooals gij allen redt, die tot u vluchten.
In de geschiedenis der stichting van de sociëteit van Jesus in het koninkrijk Napels lezen wij het volgende verhaal van een jong schotsch edelman William Elphistone genaamd. Hij was verwant aan Koning Jacobus en leefde eenigen tijd in de ketterij, waarin hij geboren was. Door de goddelijke genade verlicht begon hij zijne dwalingen in te zien en, naar Frankrijk gegaan zijnde, ontdekte hij eindelijk met de hulp van eenen Pater Jesuiet, die ook een Schot was, en meer nog door de tusschenkomst van de H. Maagd, de Waarheid, zwoer de ketterij af en werd Katholiek. Van Frankrijk trok hij naar Rome, waar een zijner vrienden hem eens in de grootste droefheid vond en hem de reden zijner tranen vroeg. Hij andwoordde, dat gedurende den nacht zijne moeder, die verloren was, hem was verschenen en gezegd had: //wel u, mijn zoon, dat gij in de ware Kerk zijt getreden; want ik ben in ketterij gestorven en daarom verloren gegaan.quot; Yan dat oogenblik verdubbelde hij zijne godsvrucht tot Maria en koos haar tot zijne eenige Moeder. Zij gaf hem de gedachte in om den kloosterlijken staat te omhelzen en hij verbond zich bij gelofte om dit te doen. Daar hij eene zwakke gezondheid had ging hij voor verandering van lucht naar
103
Napels, waar God had bepaald dat hij sterven en als religieus sterven zou. Kort na zijne aankomst aldaar op zijn uiterste liggende, bewoog hij zijne oversten met smeeken en tranen om hem te willen aannemen en in tegenwoordigheid van het H. Sakrament, dat hij als Teerspijze ontving, sprak hij zijne geloften uit en werd lid van de Sociëteit van Jesus. Het was stichtend om te hooren met welke teederheid hij Maria zijne Moeder dankte, dat zij hem uit de ketterij had getrokken en in de ware kerk geleid, in het huis Gods, omringd van zijne geestelijke broeders. Daarom riep hij uit: //hoe zalig is het te midden van zoovele engelen te sterven.quot; Aangemaand om een weinig rust te nemen , zeide hij: //het is nu geen tijd van rusten, nu ik aan het einde mijns levens ben gekomen.quot; Voor dat hij stierf, sprak hij tot de omstaan-ders: //broeders, ziet gij de engelen des Hemels niet, die hier tegenwoordig zijn om mij bij te staan?quot; Een der religieusen hem iets hoorende lispelen vroeg hem wat hij zeide. Hij andwoordde, dat zijn Engelbewaarder hem had gezegd, dat hij slechts korten tijd in het vagevuur verblijven en spoedig ten Hemel gaan zou. Hij hield daarop een gesprek met zijne zoete Moeder Maria en als een kind, dat zich overgeeft om in de armen zijner moeder te blijven, riep hij uit: //Moeder 1 Moeder 1quot; en ontsliep in kalmte. Korten tijd daarop vernam een der religieusen door
104
ocne veropenbaring, dat hij reeds in den Hemel was.
O allerheiligste Moeder Maria, hoe is het tocli mogelijk, dat ik, die eene zoo heilige Moeder heb, zelf zoo zondig ben; eene Moeder gloeiende van liefde tot God en ik zoo vol liefde tot de schepselen, eene Moeder zoo rijk in deugden en ik zoo bitter arm ? O allerbeminnelijkste Moeder , ik heb in waarheid door mijn zondig leven verdiend om niet langer uw kind te mogen zijn, ik heb mijzelven die groote eer onwaardig gemaakt en ben reeds meer dan voldaan zoo gij mij voor een uwer dienaars behoudt, ja zoo gij mij sleehts onder de minsten daarvan wilt rekenen ben ik bereid alle aardsche koninkrijken daarvoor op te offeren. Maar neen, verbied mij niet om u met den moedernaam te noemen. Deze naam troost mij, vervult mij met teederheid en herinnert mij aan mijne plicht om u te beminnen. Deze naam vermeerdert mijn vertrouwen in u. Wanneer de gedachte aan mijne zonden en aan de goddelijke rechtvaardigheid mij geheel ter neder slaan , is alleen de gedachte, dat gij mijne Moeder zijt, nog mijne troost. O allerbeminnelijkste
105
Moeder, veroorloof mij dan u bij dezwi naam te blijven noemen. Ik noem n zoo en zal u altijd zoo blijven noemen. Blijf gij na God mijne hoop, mijne liefdeen mijne toevlucht in dit tranendal, dan heb ik hoop om te sterven, terwijl ik mijne ziel in uwe handen uitblaas en met de woorden op de lippen; «Moeder, Moeder Maria, help mij, heb medelijden met mij.quot; Amen.
Over de groote liefde, die deze Moeder ons toedraagt.
Maria is onze Moeder, niet naar het vleesch maar door de liefde; //ik ben de Moeder der ware liefde;quot; daarom is het enkel de liefde, die zij ons toedraagt, die haar onze Moeder maakt; en daarom merkt zeker schrijver op: //dat zij er haren roem in stelt om de Moeder der liefde te zijn; omdat zij geheel en al liefde is jegens ons, die zij tot hare kinderen heeft aangenomen.quot; En wie kan ooit de liefde verklaren, die Maria ons ellendige schepselen toedraagt? Arnold van Chartres verhaalt ons, dat, //bij den dood van Jesus Christus, Maria met zulk een onbe-
5*
106
grensd verlangen bezilt;;ld was, om uit liefde voor ons met haren Zoon te sterven,quot; dat, gelijk de H. Ambrosius er bijvoegt, //Maria, terwijl haar Zoon aan het kruis hing, zichzelve aan de beulen aanbood, om haar leven voor ons te geven.quot;
Maar laat ons de oorzaken dezer liefde beschouwen, om daardoor des te beter de groote liefde van onze goede Moeder tot ons te begrijpen. De eerste oorzaak der groote liefde, die Maria ons toedraagt, is hare onbegrensde liefde tot God. Liefde tot God en liefde tot onzen evennaaste behooren, volgens de woorden van den H. Joannes, tot hetzelfde gebod: //dit is het gebod ons door God gegeven, dat wie God bemint ook zijn evennaaste liefheeft; zoo dat de eene zonder de andere onbestaanbaar is. Wat hebben de Heiligen niet uit liefde Gods voor hunnen even-mensch overgehad? Lezen wij sleehts het verhaal van den arbeid des H. Franciscus Xa-verius in de Indië,quot; waar hij tot redding der zielen van deze armen heidenen en om ze tot God te voeren, zichzelven aan duizend gevaren blootstelde, klimmende over de bergen, ja deze arme schepselen opzoekende tot in de holen, waar zij gelijk wilde dieren in leefden. Zie een Franciscus van Sales, die, ter bekeering der ketters in de provincie Chablais, iederen morgen zijn leven waagde door op handen en voeten over een be-vrozen balk te glijden, ten einde aan den anderen kant der rivier te gaan prediken. Een
107
H. Paulinus, die zichzelven tot slaaf gaf om den zoon eener arme weduwe in vrijheid te stellen. Zie den H. Fidelis, die, wetende dat dit hem het leven zoude kosten, toch volhardde in zijn prediken, ten einde de ketters van zijne streek tot God terug te voeren. De heiligen dan deden meer voor hunnen evenmensch naarmate zij God meer beminden; maar wie beminde God ooit zoozeer als Maria? In het eerste oogen-blik reeds van haar bestaan beminde zij Hem meer dan alle heiligen en engelen te zamen Hem ooit bemind hebben of zullen beminnen. O. L. Vrouwe zelve verklaarde eens aan zuster Maria van het Kruis, dat het vuur der goddelijke liefde, dat haar bezielde, zoo groot was, dat hemel en aarde er onmiddelijk door zouden verteerd worden zoo het dezen kon bereiken; zoo zelfs, dat de vurigheid der Serafijnen daarbij vergeleken slechts koude was te noemen. En gelijk er onder de zalige geesten niet een te vinden is die God meer bemint dan Maria, zoo is er ook, na God, niemand die ons bemint gelijk die allerliefste Moeder dit doet: ja, zoo wij de liefde van alle moeders tot hare kinderen, van alle echtgenooten tot elkander, wanneer wij eindelijk de liefde, die alle engelen en heiligen aan hunne beschermelingen toedragen, te zamen nemen, is dit alles nog verre beneden de liefde, waarmede Maria eene enkele ziel bemint. Pater Nierenbergh zegt, dat de liefde.
108
die alle moeders te zamen ooit aan hare kinderen hebben toegedragen, slechts eene schaduw is van de liefde, die Maria tot ieder van ons voedt; //enquot;, voegt hij er bij, //zij alleen bemint ons meer dan alle engelen en heiligen te zamen genomen.quot;
Verder bemint onze Moeder ons zoozeer, omdat het haar welbeminde Jesus was, die ons aan haar toevertrouwde, toen Hij in de ure zijns doods tot haar zeide: //Vrouw, ziedaar uwen zoonquot;; want de H. Joannes vertegenwoordigde ons allen gelijk wij reeds hebben doen zien. Dit waren van zijne laatste woorden, en de laatste aanbevelingen ons voor hunnen dood door personen die ons dierbaar zijn, nagelaten, worden steeds als schatten beschouwd en nimmer vergeten. Maar bovendien zijn wij ongemeen dierbaar aan Maria ter oorzake van de smarten, die wij haar hebben gekost. Moeders beminnen steeds die kinderen het meeste, wier levensbehoud haar het meeste lijden en bekommernis heeft veroorzaakt. Wij nu zijn de kinderen, voor welke Maria, ter verkrijging van het leven der genade, den bittersten doodstrijd heeft doorgestaan door haren welbeminden Jesus ten schandelijken kruisdood op te offeren en door hem dus voor eigen oogen te midden van de smartelijkste en ongehoordste tormenten te zien sterven. Het was bij gelegenheid van dit groote offer, dat Maria ons tot het leven der genade heeft ge-
109
baard en daardoor dat wij haar zooveel lijden hebben gekost, zijn wij dus hare dierbaarste kinkinderen, en omdat geheel het menschelijk geslacht door Jesus is verlost, daarom bemint en beschermt Maria ook ons allen.
Daar nu Maria zoo goed is voor allen, zelfs voor degenen, die ondankbaar en achteloos zijn en die slechts zeldzaam hunne toevlucht tot haar nemen, hoeveel meer liefde zal zij dan niet aan hen betoonen, die haar veelvuldig aanroepen. //Zij is gemakkelijk te vinden voor hem, die haar zoekt.quot; //O hoe gemakkelijk is het,quot; zegt de Z. Albertus, //voor hem die Maria bemint , om haar te vinden en te vinden vol medelijden en liefde.quot; Door den tekst van het Boek der Spreuken; //ik bemin hem die mij bemint,quot; zegt zijzelve, dat zij verplicht is om degenen die haar liefhebben wederkeerig te beminnen: en waarlijk deze beminnende Vrouw bemint alle menschen als hare kinderen. Nog zegt de li. Bernardus; //zij erkent en bemint,quot; dat is te zeggen, zij bemint op bijzondere wijze hen, die haar meer teederlijk liefhebben. De Z. Kaymundus Jordanusbeweert, //dat deze beminnaars van Maria door haar niet slechts bemind, maar zelfs gediend worden ; want,quot; zegt hij, //hij die de allerheiligste Maagd vindt, heeft alles gevonden; want zij bemint dengene die haar bemint, ja wat meer is zij dient hem die haar dient.quot;
110
Pater Auriemma verhaalt ons van eene arme schaapherderin, wier eenig vermaak bestond in het bezoeken van eene kleine kaper van O. L. Vrouw op eenen heuvel gebouwd, waar zij, terwijl hare kudde graasde, met hare dierbare Moeder sprak en haar vereerde. Het kleine Mariabeeld , dat in de rots was uitgehouwen, geheel onversierd ziende zette zij zich aan het werk om het eenen mantel te maken en bloemen in het veld zoekende vlocht zij daarvan eenen krans, dien zij op het hoofd van het beeld plaatste met deze woorden: //een gouden en met edelsteenen versierden krans wensehte ik op uw voorhoofd te zetten, o mijne Moeder; doch daar ik arm ben, zoo ontvang dezen bloemenkrans en neem dien aan als een bewijs van de liefde, die ik u toedraag.quot; Zij beijverde zich om met deze en andere akten van eerbetuiging hare beminde Moeder te dienen en te vereeren. Maar ziet ook, hoe deze goede Moeder van hare zijde deze bezoeken en toegenegenheid van haar kind beandwoordde. Ziek zijnde en op het punt van te sterven, kwamen er twee kloosterlingen dien kant langs en zett'en zich, door de reis vermoeid, onder eenen boom te rusten. De een viel spoedig in slaap, terwijl de andere wakende bleef, maar beiden hadden dezelfde verschijning. Zij zagen eene menigte zeer schoone
Ill
vrouwen en in het midden daarvan eene, die in schoonheid en majesteit haar allen verre overtrof: een der kloosterlingen nu richtte zich tot haar en zeide; //0 Trouwe, wie zijt gij en waarheen begeeft gij u langs dezen ruwen weg?quot; //Ik benhernam zij, //de Moeder Gods, en ga met deze heilige maagden eene schaapherderin bezoeken, die in eene naburige hut op sterven ligt en die ook mij zoo dikwijls heeft bezocht.quot; Na deze woorden verdween zij en de twee dienaren Gods zeiden te gelijk: //laat ons daarheen gaan om haar te bezoeken.quot; Zij stonden dan op, vonden de hut en de stervende op een weinig stroo uitgestrekt. Zij groette hen en zeide; //broeders vraagt den Heer , dat hij u het gezelschap doe zien, dat mij bijstaat.quot; Zij knielden daarop neder en zagen Maria aan de zijde van het stervende meisje, die eene Kroon in de hand hield en haar troostte. Op eenmaal hieven de maagden gezamenlijk een loflied aan en onder deze zoete muziek verliet hare gezegende ziel haar lichaam. Maria plaatste nu de kroon op haar hoofd en voerde hare ziel met zich ten hemel.
Gebed.
O mijne Vrouwe, o verrukster der harten, roep ik met den H. Eonaventura uit; o gij, die de
113
harten uwer dienaars 'bekoort door de liefde en de gunst, die gij hun betoont, o roof ook mijn ellendig hart, dat u zoo vurig wenscht te beminnen. Gij hebt zelfs God door uwe schoonheid bekoord, gij hebt Hem van uit den hemel in uwen zuiveren schoot getrokken en hoe zal ik leven zonder u te beminnen! Neen, ik wil niet rusten voor ik zeker weet dat ik u bemin, voor dat ik u bemin op eene teedere en standvastige wijze, u, mijne Moeder, die mij zooveel teederheid hebt toegedragen zelfs toen ik zoo ondankbaar jegens u was.
Wat zou er nu van mij zijn, o Maria, zoo gij niet zoo dikwerf mij vergiii'enis had verworven ? Zoo gij mij dan zoo zeer hebt bemind toen ik u niet liefhad, hoeveel te meer mag ik nu op u hopen, nu ik u wederkeerig bemin. Ja ik bemin u, o mijne Moeder, en wenschte, dat ik een hart had groot genoeg om u lief te hebben voor alle de ongelukkige schepselen, die u niet beminnen. Ik wenschte duizend tongen te hebben, ik wenschte uwe volle grootheid te kennen, uwe volle heiligheid, uwe goedheid en de liefde, waarmede gij allen bemint, die u beminnen. Had ik rijkdommen ik zou ze allen tot uwe eer besteden; had ik onderdanen ik zou ze allen tot uwe beminnaars maken; ja, mocht de gelegenheid zich aanbieden, zoo gaf ik mijn leven voor uwe eer. Ik bemin u dan, o mijne Moeder, doch ik vrees, dat ik het niet doe zoo-
113
als het behoort; want men zegt dat de liefde de beminden gelijk maakt. Wanneer ik dan mij-zelven zoo verschillend van u zie is dit mij een teeken dat ik u niet bemin. Gij zijt zoo zuiver en ik ben zoozee!.- bezoedeld. Gij zijt zoo nederig en ik ben zoo trotseh. Gij zijt zoo heilig en ik zoo zondig.
O laat dit dan uwe zorg zijn, o Maria; maak mij aan u gelijk, omdat gij mij zoozeer bemint. Gij, die alle macht hebt om de harten te kneden, neem dan het mijne en verander het. Toon aan de wereld wat gij vermoogt voor hen die u beminnen. Maak mij een heilige, maak mij uw waarachtig kind. Dit is mijne hoop.
Maria is de Moeder der rouwmoedige zondaars.
O. L. Vrouw verhaalde eens aan de H. Bri-gitta, dat zij niet slechts de Moeder was van de onschuldigen en rechtvaardigen; maar ook van den zondaar, zoo hij zich wil bekeeren. O hoe zal de zondaar (,zoo hij zich verlangt te beteren en tot haar zijne toevlucht neemt,) deze goede
114
Moeder bereid vinden om hem te helpen cn te omhelzen; hoeveel meer dan eene aardsche moeder! Maar hij die een kind van deze verhevene Moeder wenscht te zijn, moet eerst de zonde vaarwel zeggen, zoo hij wil hopen als zoodanig door haar te worden aangenomen.
Zoolang echter een zondaar hardnekkig is kan Maria hem niet beminnen; maar zoo hij, de ketenen der driften, die hem tot slaaf der hel maken, verbrekende zichzelven aan de H. Maagd aanbeveelt en haar met vertrouwen en volharding aanroept om hem uit zijnen staat van zonde te trekken, kan er geen twijfel zijn, of deze goede Moeder zal hem hare machtige hand toesteken, zal hem van zijne ketenen verlossen en tot den staat van zaligheidgeleiden. Het H. Koncilic van Trente veroordeelt als kettersch de leer, dat alle gebeden en goede werken in zonde-staat verricht zondig zouden zijn. De H. Bernardus zegt, dat, alhoewel het gebed in den mond eens zondaars zonder schoonheid is, omdat de liefde ontbreekt, dit niettemin nuttig is en ons de genade verwerft om de zonde te verlaten; want, gelijk de H. Thomas zegt, het gebed eens zondaars, ofschoon zonder verdienste, is eene handeling, die ons genade en vergiffenis verwerft; omdat de kracht van die te verkrijgen niet is gelegen in de verdiensten des vragers, maar in de goddelijke goedheid en in de beloften van Jesus Christus, die gezegd heeft; nollen die vragen
115
zullen verkrijgen.quot; Ditzelfde moet ook gezegd worden van de gebeden tot de Moeder Gods gericht. //Zoo hij die bidtzegt de H. Anselmus, //geene verhooring verdient, komen de verdiensten dei-Moeder, aan wie hij zich aanbeveelt, krachtig tusschenbeiden.quot; Daarom vermaant de H. Barnardus alle zondaars, om met groot vertrouwen tot Maria hunne toevlucht te nemen; want hoewel de zondaars zelve de genaden niet verdienen die zij vragen, zullen zij die toch erlangen ; omdat het Maria is, die ze door hare verdiensten voor hen van God vraagt en verkrijgt. //Zoo eene moeder weet,quot; spreek dezelfde Heilige, //dat hare twee zoons elkander eenen doodelijken haat toedragen en dat zij elkanders leven belagen, zou zij dan niet haar uiterste best doen om hen weder te verzoenen ? Dit is de plicht eener goede moeder; en zoo ook handelt Maria, die de Moeder is van Jesus en der menschen. Zij kan het niet verdragen om eenen zondaar in vijandschap met Jesus te zien en doet al wat in haar vermogen is om vrede tusschen hen te stichten. Het eenige wat deze allerwelwillendste vrouw eischt is, dat de zondaar zichzelven aan haar aanbeveelt en zich wil beteren. Wanneer Maria eenen zondaar aan hare voeten ziet, die haar medelijden inroept, heeft zij geene oogen voor de misdaden, waarmede hij overladen is, maar slechts voor het doel, waarmede hij komt, en zoo hij alle mogelijke zonden bedreven had en slechts
116
zijne meening goed is dan omhelst deze liefhebbende Moeder hem en weigert zij niet om de wonden zijner ziel te genezen; want zij wordt niet slechts de Moeder der Barmhartigheid genoemd; maar is dit ook wezenlijk en waarachtig en toont dit ook door de liefde en de teederheid, waarmede zij ons bijstaat. Dit juist zeide de H. Maagd zelve tot de H.Brigitta; //hoe groot iemands zonden mogen zijn, ben ik toch bereid hem onmiddelijk te ontvangen, zoo hij slechts berouw heeft; want ik sla geen acht op het getal zijner zonden, maar slechts op de meening, waarmede hij komt en ik zal niet weigeren om de wonden zijner ziel te genezen en te zalven; want mijn naam is, en ik ben inderdaad de Moeder der Barmhartigheid.quot; Maria is de Moeder der zondaars, die zich wensehen te bekeeren, en als hunne Moeder kan zij niet anders dan medelijden met hen hebben, ja meer nog, zij schijnt de ellende harer kinderen te gevoelen als hare eigene. Toen de Ca-nanitiesche vrouw den Zaligmaker smeekte, om hare dochter te bevrijden, die van den duivel bezeten was, zeide zij : //heb medelijden met mij , o Heer, Zoon van David, want mijne dochter is zwaar door den duivel gekweld.quot; Maar omdat de dochter en niet de moeder gekweld was had zij eerder moeten zeggen, o Heer, heb medelijden met mijne dochter, en niet heb medelijden met mij. Doch zij zeide, heb medelijden met mij, en te recht; want de smarten
der kinderen worden door eene moeder gevoeld als of het hare eigene smarten zijn. En zoo is het ook, zegt Riehardus van St. Laurentius, dat Maria tot God bidt, wanneer zij Hem eenen zondaar aanbeveelt, die tot haar zijne toevlucht heeft genomen; want dan roept zij voor de zondige ziel uit: //heb medelijden met m ij , o mijn God en zegt als het ware; //deze arme ziel, die in zonde is, is mijne dochter en daarom heb medelijden niet zoo zeer met haar als wel met mij, die hare moeder ben.quot; En namen ook alle zondaars hunne toevlucht tot deze zoete Moeder, zoo zouden zij ook allen vergiffenis van God erlangen. //O Maria,quot; roept de H. Bonaventura in bewonderende verrukking uit, //gij omhelst met uwe moederlijke genegenheid den zondaar, dien de geheele wereld verstoot en laat dit arme schepsel niet los voor gij het met zijnen schepper hebt verzoenddaarmede willende zeggen, dat de zondaar, die in staat van doodzonde is, door alle, zelfs door de onbezielde schepselen wordt veracht en verfoeid; ja, dat vuur, lucht en aarde hem zouden willen straffen om de eer van hunnen beleedigden God te wreken. Maar zal Maria dit rampzalige schepsel verstoeten als het tot haar vlucht ? O neen, zoo hij slechts komt om hulp en om zich te beteren, zal zij hem met moederliefde omarmen en niet laten weggaan, voor dat hare machtige voorspraak hem met zijnen God heeft verzoend en in genade hersteld.
118
In het jaar 1610 leefde er te Turijn een hardnekkige ketter, die zelfs op zijn doodsbed zijne dwalingen niet wilde afzweren niettegenstaande alle vermaningen der vele priesters, die acht volle dagen en nachten aan zijne legerstede waakten. Eindelijk haalde een hunner hem als met geweld over, om tot Maria zijne toevlucht te nemen met de woorden; //Moeder van Jesus, help mij.quot; Nauwelijks echter waren dezen hem van de lippen gevloeid of als uit een diepen slaap ontwakende riep hij: //ik verlang als Katholiek te sterven;quot; waarop hij zich met de Kerk verzoende en twee uren daarna ontsliep.
O mijne oppermachtige Koningin en waardige Moeder van mijnen God, allerheilligste Maria, verachtelijk als ik mijzelven zie en overladen met zoovele zonden, durf ik mij niet vermeten u mijne Moeder te noemen of tot u te naderen; maar toch ook wil ik niet toelaten, dat mijne ellenden mij het vertrouwen ontnemen, dat ik gevoel door u zoo te noemen. Ik
119
weet het ik heb verdiend, dat gij mij verwerpt ; maar ik smeek u, gedenk ai het geen uw Zoon voor mij heeft geleden en verstoot mij daarna, zoo gij het kunt doen. Ik ben een ellendig zondaar, die Gods oneindige Majesteit zoo dikwijls heeft geminaeht, maar helaas dit is geschied. Tot u neem ik mijne toevlucht, gij kunt mij helpen; o Moeder, help mij dan. Zeg niet, dat gij mij niet kunt helpen; want ik weet, dat gij alles vermoogt en dat gij van God kunt verkrijgen hetgeen gij verlangt. Of zoo gij mij zegt, dat gij mij niet wilt helpen, o zeg mij dan tevens tot wien ik mij in mijn ongeluk te wenden heb, of liever ik wil met den H. Anselmus zeggen: //heb medelijden met mij, o mijn Jesus, en vergeef mij, ofwel ontferm gij u over mij , o mijne moeder Maria, door uwe voorspraak, of ten minste zeg mij, tot wien ik mij te wenden heb, wie er meer medelijdend is, in wie ik grooter vertrouwen moet stellen dan in u.quot; Maar neen, nergens in hemel noch op aarde, kan ik iemand vinden, die meer medelijdend is, die beter in staat is om mij te helpen. Gij, o Jesus, zijt mijn Vader, en gij Maria mijne Moeder. Beiden bemint gij al wie ellendig is en zoekt hem op om hem te redden. Ik weet het, ik ben de ellendigste van allen en heb de hel verdiend; maar gij hebt niet opgehouden om mij te zoeken, hoewel ik het zelf niet durfde vragen. Ik stel mij nu aan u voor
120
met liet vaste vertrouwen, dat gij mij niet zult verlaten. Zie mij aan uwe voeten, mijn Jesus, en vergeef mij; Moeder Maria, help mij.
Maria is ons aller hoop.
De ketters van den lateren tijd kunnen niet verdragen, dat wij Maria begroeten en haar Onze Hoop noemen: //Wees gegroet, gij onze Hoop.quot; Zij beweren, dat God alleen onze hoop is en dat het godslastering is zijn vertrouwen op een schepsel te stellen, volgens de woorden van Jeremias: //Vervloekt de man die op de men-schen vertrouwt.quot; Maria dan, zeggen zij, is een schepsel, en hoe kan een schepsel onze hoop zijn? Ziedaar hunne bewering; maar in spijt daarvan verplicht de H. Kerk alle geestelijken en kloosterlingen om hunne stemmen ten Hemel te verheffen en, in naam der geloo-vigen, Maria aan te roepen met de namen van //Onze Hoop, Hoop van allen,quot; enz.
De engelachtige leeraar, de H. Thomas zegt, dat men op twee wijzen zijne hoop op iemand kan stellen: als laatste oorzaak namelijk en als
121
bemiddelende persoon. Zij, die eene gunst van eenen koning hopen, hopen die van hem als vorst; maar hij die van zijnen dienaar of' gunsteling iets hoopt, hoopt dit' van hem als voorspreker. Wanneer nu de gunst wordt toegestaan komt deze oorspronkelijk van den vorst, doch komt van dezen door bemiddeling van zijnen gunsteling en in zoo verre dus is hij, die de gunst erlangt, gerechtigd om dezen voorspreker zijne hoop te noemen. De Koning des Hemels nu, die de oneindige goedheid is, verlangt niets meer dan om ons met Zijne genaden te verrijken; maar omdat Hij van onzen kant vertrouwen vordert en dit vertrouwen in ons wil vermeerderen; daarom geeft Hij ons Zijne eigene Moeder tot Moeder en Voorspreekster, haar aan wie alle macht gegeven is om ons te helpen, en daarom ook wil Hij, dat wij al onze hoop op zegening en zaligheid op haar zullen stellen. Zij die hunne hoop alleen op de schepselen , onafhankelijk van God , stellen, gelijk dit de zondaars doen, ten einde de vriendschap en de gunst der menschen na te jagen, en die niet vreezen om Zijne Goddelijke Majesteit te bclee-digen, zijn voorzeker door God gevloekt, gelijk de profeet Jeremias het zegt. Maar hij , die op Maria hoopt, als de Moeder Gods, die ons alle genaden en het eeuwige leven kan verkrijgen, is waarlijk gezegend en welgevallig aan het hart Gods; daar het Zijn verlangen is om haar
6
123
geëerd te zien, haar, die het grootste aller schepselen is en die in de-ie wereld Hem meer heeft geëerd dan alle engelen en menschen te zamen. //Daarom juist is het billijk en redelijk, dat wij de H. Maagd onze Hoop noemen, vertrouwendequot;, zooals de Kardinaal Rellarminus zegt, //dat wij door hare voorspraak zullen verkrijgen hetgeen wij door onze onbeholpen gebeden niet vermogen.quot; //Wij bidden tot haar,quot; zegt de geleerde schrijver Suarez; //opdat de waardigheid der Voorspreekster onze eigene onwaardigheid moge aanvullen : zoodat de H. Maagd in dien geest aan te roepen geen wantrouwen toont in de goedheid Gods, maar slechts vrees voor onze eigene onwaardigheid.quot;
Het is dan niet zonder reden, dat de H. Kerk met de woorden van den Ecclesiasticus Maria //de Moeder der heilige Hoopquot; noemt; daar zij de Moeder is, die in onze harten de heilige hoop doet ontstaan, niet de hoop op de ijdele en vergankelijke goederen van dit leven, maar van de oneindige goederen des hemels. //Wees dan gegroet, o Hoop van mijne ziel,quot; roept de H. Ephrem, de Moeder Gods aansprekende, uit: //Wees gegroet, o zekere redding der Christenen , o hulp der zondaars, o sterkte der geloovi-gen, o zaligheid der wereld.quot;Verschillende heiligen herinneren ons, dat na God, Maria onze eenige hoop is en noemen haar daarom: //onze eenigste Hoop na God.quot; De H. Ephrem, sprekende over
123
het raadsbesluit, waardoor God bepaald heeft, dat al die behouden worden door Maria's handen zullen behouden worden, spreekt haar volgender wijze aan: //O mijne Vrouwe, houd niet op om over ons te waken, bescherm en bewaar ons onder uwe vleugelen van medelijden en goedheid; want na God hebben wij geene andere hoop meer tenzij in U.quot;
Laat het ons dan niet verwonderen, dat de H. Antonius het volgende vers uit het Boek der Wijsheid op Maria toepast: //alle goederen zijn mij met haar te gelijk toegekomen.quot; Want, is de H. Maagd de uitdeelster van alle goeds, dan mag de geheele wereld en meer nog ieder, die daarin als een getrouw dienaar van die groote Koningin leeft, met vertrouwen zeggen, dat beiden, hijzelf en de wereld met haar alle goeds en volmaakts heeft gekregen. Daarom zegt de H. Bonaventura, //dat wij voortdurend onze oogen op Maria's handen moeten gevestigd houden , opdat wij door haar mogen verkrijgen hetgeen wij begeeren.quot; O hoe velen, die eens hoovaardig waren, zijn door de godsvrucht tot Maria nederig geworden! Hoe vele driftigen zachtmoedig! Hoe-velen die te midden der duisternis waren gezeten hebben licht gevonden! Hoevele wanho-pigen vertrouwen! Hoevele die verloren waren ontvingen redding uit diezelfde machtige handen! Zijzelve voorzeide dit in het huis van de H. Elisabeth in haar verheven lofzang: //zie van nu af zullen
134
allen geslachten mij zalig noemen.quot; En de H. Ber-nardus deze woorden verklarende voegt er bi], //ja alle geslachten zullen u zalig prijzen; omdat gij aan alle geslachten leven en glorie hebt gegeven; want door u vinden de zondaars vergiffenis en de rechtvaardigen volharding in de genade.quot; O mijn God, hoe teeder waren niet de gevoelens van vertrouwen van den H. Eona-ventura toen hij van liefde brandende tot Jesus onzen minnelijken .Verlosser en tot Maria onze Voorspreekster uitriep: //Wat God ook moge voorzien dat mijn lot is, Hij kan ziehzelven iiiet weigeren aan iemand, die Hem bemint en uit geheel zijn hart zoekt. Ik zal Hem met mijne liefde omhelzen, en zoo Hij mij niet wil zegenen zal ik mij zoo vast aan Hem klemmen, dat Hij onmogelijk zonder mij kan weggaan. Zoo ik niets anders kan doen zal ik mijzelven in Zijne H. Wonden verbergen en daar mijne woning nemende zal Hij mij niet kunnen vinden dan in Ziehzelven.quot; Ten slotte voegt Hij er bij: «Zoo mijn Verlosser mij verwerpt en van Zijne Heilige voeten verjaagt, zal ik mij aan de voeten van mijne beminde Moeder Maria werpen en daar zal ik nedergeknield blijven totdat zij mi j vergiffenis heeft bekomen; want deze Moeder der Barmhartigheid doet niet anders en heeft nooit anders gedaan dan met ongelukkigen medelijden te hebben en zich te voegen naar de wenschen van de meest verstootenen, die tot
135
haar om hulp komen en daarom, zoo niet uit plicht, dan toch zal zij uit medelijden haren Zoon overhalen om mij vergiffenis tc schenken.quot;
Te Augsburg in Duitschland woonde eenc luthersche dame, die om hare hardnekkigheid in de ketterij alom bekend was. Eens eene katholieke kapel voorbijgaande, trad zij die uit nieuwsgierigheid binnen. Het beeld van Maria met het Goddelijk Kind op de armen ziende voelde zij zich aangedreven om het een offer te brengen. Zij ging dan naar huis en nam een stuk zijde, dat zij aan de H. Maagd opdroeg. Toen zij nu weder naar huis terugging verlichtte deze goede Moeder haar verstand zoodanig, dat zij, de dwaling harer sekte inziende, zich naar de katholieke kerk begaf, de ketterij afzwoer en zich tot God bekeerde.
O Moeder der heilige liefde, ons leven, onze toevlucht en onze hoop, gij weet, dat uw Zoon Jesus Christus, niet tevreden van zelf onze voortdurende Middelaar bij den Vader te zijn, nog gewild heeft, dat gij u met Hem te zamen zoudt belasten om de goddelijke barmhartigheid
126
voor ons te verwei ven. Hij heeft het bepaald, dat uwe gebeden onze zaligheid zouden verkrijgen en heeft die zooveel kracht gegeven, dat gij alles verkrijgt, hetgeen gij vraagt. Tot u dan, o hoop van alle ongelukkigen, sla ik, zondaar die ik ben, mijne oogen. Ik vertrouw, o Yrouw, dat ik zalig zal worden ten eerste door de verdiensten van Jesus Christus en ten anderen door uwe voorspraak. Ik ben hiervan verzekerd en mijn vertrouwen op u is zoo groot, dat, zoo ik mijne eeuwige zaligheid zelf in handen had, ik die in uwe handen zou stellen, omdat ik meer op uwe goedheid en bescherming dan op mijne eigene werken vertrouw. Mijne moeder en mijne hoop, verlaat mij niet, hoezeer ik ook verdiend heb, dat gij dit doet. Zie mijne ellenden aan en laat u door medelijden bewegen om mij te helpen en te redden. Ik beken het, ik heb door mijne zonden maar al te dikwijls mijn hart gesloten voor het licht en de hulp, die gij mij van God hebt verkregen; maar uw medelijden met de ongelukkigen en uwe macht bij God overtreft verre het getal en de boosheid mijner zonden. Het is aan allen in den hemel en op aarde genoeg bekend, dat, wie hij ook zijn moge, dien gij beschermt, zeker kan zijn van zijne zaligheid. Laat allen mij vergeten, zoo gij slechts aan mij denkt, o Moeder van den Almaehtigen God! zeg hem, dat ik uw dienaar ben; zeg Hem alleen dat gij mij
127
verdedigt en ik ben gered. O Maria, ik vertrouw op u, in dit vertrouwen wil ik leven en hoop en verlang ik te sterven. Amen.
Maria is de Hoop der Zondaren.
In het eerste hoofdstuk van het boek Genesis lezen wij, dat //God twee groote liehten schiepquot;, het grootste om den dag en het kleinste om den nacht te verlichten. Kardinaal Hugo zegt, //dat Christus het grootste licht is om de rechtvaardigen te besturen en Maria het kleinere om de zondaars te leiden;quot; hiermede willende zeggen, dat de zon het afbeeldsel is van Jesus Christus, wiens licht de rechtvaardigen op den helderklaren weg der Goddelijke genade genieten en de maan het beeld van Maria, door wier licht zij verlicht worden, die in den nacht dei-zonde zijn gezeten. Is Maria nu dit gelukkige licht en is zij dit voor het welzijn der arme zondaars, wat hebben wij dan te doen, indien wij het ongeluk hadden van in den nacht dei-zonde te vallen? Innocentius III zegt het ons: //hij die in den nacht der zonde is gezeten, hij vestige zijne oogen op de maan, hij aanroepe Maria.quot; Heeft hij het licht van de Zon der Ge-
128
rechtigheid verloren, door liet verliezen der genade Gods, laat hij zich dan tot die maan wenden en Maria sraeeken, die hem zal verlichten om zijnen ellendigen toestand in te zien en die hem kracht zal geven om dien onmiddelijk te verlaten. De H. Methodius zegt, //dat door de gebeden 'van Maria een onnoemelijk groot getal zondaars bekeerd zijn.quot;
Een der titels, die ons arme zondaars het meeste moet bemoedigen en waarmede de H. Kerk in de Litanie van Loretten ons beveelt Maria aan te roepen, is die van //Toevlucht der zondaren.quot; In Judea bestonden er eertijds steden van toevlucht, waar de misdadigers in vluchtende vrij waren van de straf, die zij verdienden ; zoo ook is er voor ons zondaars eene vrijplaats, namelijk Maria, van wie de Psalmist zegt: //roemvolle dingen zijn er van u gezegd, o stad Gods.quot; Maar deze toevluchtsplaats verschilt van de anderen in dit opzicht, dat in de eersten niet alle soort van misdadigers toevlucht vonden en dat die bescherming niet op alle misdaden betrekking had; doch dat onder Maria's mantel alle zondaars zonder uitzondering toevlucht vinden, voor welke misdaden ook die zij mochten bedreven hebben, mits zij slechts die bescherming zoeken mogen. //Ik benquot;, zegt de H. Joannes Damascenus in den naam van onze Koningin, //de stad der toevlucht voor allen, die tot mij vluchten.quot;
12'.)
Het is ons voldoende zoo wij enkel onze toevlucht tot haar nemen; want zoo wij slechts gelukkig genoeg zijn om haar te bereiken behoeven wij zelfs niet te spreken om gered te zijn. //Verzamelen wij ons, en laat ons binnengaan in de versterkte stad, en laat ons daar rustig zijn,quot; om met de woorden van den profeet Jeremias te spreken. Deze stad, zegt Albertus de Groote, is de allerheiligste Maagd, versterkt met genade en glorie. //En laat ons daar zwijgend zijn, dat isquot;, zegt dezelfde verklaarder, //omdat wij den Heer, dien wij beleedigd hebben, niet meer mogen aanroepen, zal zij Hem voor ons vragen en bidden.quot;
Want zelfs zoo wij onzen Heer niet durven verzoeken, om ons te vergeven, is het voldoende om deze stad binnen te gaan en daar stil te zwijgen; daar Maria voor ons zal spreken en vragen al hetgeen wij noodig hebben. Om deze reden vermaant een godvruchtig schrijver alle zondaars om onder Maria's mantel hunne toevlucht te nemen, terwijl hij uitroept; //O Adam en Eva en gij allen, die hunne kinderen zijt en God beleedigd hebt, vlucht en neemt uwe toevlucht aan het hart van deze goede Moeder; of weet gij niet dat zij uw eenige toevluchtsoord is ?quot; //De eenige hoop der zondaars,quot; gelijk een oud schrijver in de werken van den H. Augustinus zegt.
In de openbaringen van de H. Brigitta, wordt Maria de //ster, die de zon voorafgaatquot;, genoemd, hetgeen beteekent, dat, wanneer de godsvrucht
6*
130
tot de Moeder Gods zich in eene ziel begint te openbaren, dit een zeker teeken is, dat God deze weldra niet met zijne genade zal verrijken. Ten einde het vertrouwen der zondaars op de bescherming van Maria te doen herleven stelt de li. Bonaventura hun het beeld voor van eene onstuimige zee, waarop de zondaars, die van het schip der Goddelijke genade zijn gevallen reeds naar alle kanten sterk worden heen en wedergeslingerd door de wroeging des gewetens en de vrees voor het oordeel Gods; zij zijn zonder licht of gids en op het punt van den laat-sten adem van hoop uit te blazen en tot wanhoop te vervallen; maar nu toont God hun Maria , die de //sterre der zeequot; wordt genoemd, verheft Zijne stem en zegt://O arme, verlorene Zondaars, wanhoopt niet, verheft uwe oogen en richt die op deze sehoone ster; haalt weder met vertrouwen adem ; want zij zal u redden uit dezen storm, en u in de haven der zaligheid binnenvoeren.quot;
Het was dan met reden, dat de H. Bernardus de H. Maagd toespreekt met de woorden: //Gij , o Vrouwe, zult geen zondaar die tot u nadert verwerpen, hoe vuil en walgelijk zijne zonden ook mogen zijn. Zoo hij uwen bijs.tand vraagt zult gij u verwaardigen om uwe medelijdende handen tot hem uit te steken en om hem aan den afgrond der wanhoop te onttrekken.quot;
De H. Schrift verhaalt ons dat Boaz aan Euth toestond, om //achter de maaiers de korenaren
131
te verzamelen.quot; De H. Bonaventura zegt, dat, gelijk Euth gunst, vond bij Boaz, zoo ook Maria bij God gunst heeft gevonden en ook aan haar is toegestaan om achter de maaiers korenaren te verzamelen.
De maaiers nu , die Maria volgt, zijn de evangelische arbeiders, de zendelingen en de biechtvaders, die voortdurend zielen voor God maaien.
Maar er zijn eenige verharde en wederspannige zondaars, die zelfs door dezen worden opgegeven, en aan Maria alleen is het voorbehouden om dezulken door hare machtige voorspraak te redden.quot; Waarlijk ongelukkig zijn zij, die zich niet door deze zoete vrouw doen opnemen; want zij zullen allerzekerst verloren gaan en vervloekt worden. Maar van den anderen kant gelukkig is hij, die zijne toevlucht tot deze goede moeder neemt: //want er is geen zondaar in de wereld zoo zondig en wederspannig,quot; zegt de godvruchtige Bla-sius, //die door Maria wordt versmaad en verworpen,quot; Zij kan. Zij wil en Zij weet hoe zij hem met haren beminden Zoon moet verzoenen, zoo hij slechts hare hulp hiertoe verlangt.
De Z. Joannes Herold, die zichzelven uit nederigheid den leerling noemde, verhaalt ons,
132
dat er een gehuwd man was, die in voortdurende vijandschap met God leefde. Zijne vrouw, die zeer deugdzaam was, onmachtig zijnde om hem zijn zondig leven te doen vaarwel zeggen, smeekte hem, om in den ellendigen toestand, waarin hij was, ten minste de kleine devotie tot Maria te hebben van haar zoo dikwijls hij haar beeld voorbijging met een //Wees gegroetquot; te groeten, en hij beloofde haar dit te zullen doen. Eens op eenen nacht op weg zijnde naar eene groote misdaad, zag de zondige man in de verte een helder licht. Nader tredende, om te zien wat het was, zag hij eene lamp, die voor een beeld van Maria met het Heilig Kind in hare armen brandde, en door de gewoonte gedreven bad hij op eens het //Wees gegroetquot;. Op hetzelfde oogen-blik nu zag hij het Goddelijk Kind overdekt met versche wonden, waaruit het bloed nog stroomde. Verschrikt en door medelijden bewogen begreep hij, dat hij het was, die door zijne zonden zijnen Verlosser aldus had gewond. Hij barstte in tranen uit, maar het Goddelijk Kind keerde hem den rug toe. Met schaamte vervuld zuchtte hij tot de H. Maagd en zeide: //Moeder der Barmhartigheid, uw Zoon verwerpt mij en waar kan ik eene medelijdender en machtiger voorspraak vinden dan gij zijt; want gij zijt zijne Moeder: mijne Koningin, help mij en bid voor mij.quot; De Goddelijke Moeder andwoordde hem: «gij zondaars noemt mij de Moeder der Earmhartigheid, maar
133
houdt ter zelfder tijd niet op om mij tot eene Moeder der Smarten te maken, door mijnen Zoon op nieuw te kruisigen en mijne smarten te vernieuwen.quot; Daar Maria echter niemand ongetroost van zich kan laten gaan begon zij haren God-delijken Zoon om vergittenis voor dezen onge-lukkigen zondaar te vragen; doch Jesus hield zich hiertoe als onwillig. De H. Maagd dit ziende plaatste het Kind op den grond der nis, knielde voor Hem neder en zeide: //Mijn Zoon ik zal uwe voeten niet verlaten voor gij aan dezen zondaar hebt vergeven.quot; //Mijne Moederzeide Jesus toen, //u kan ik niets weigeren; wilt gij dat ik hem zal vergeven, welnu uit liefde tot u vergeef ik hem; laat hem nader komen om Mijne wonden te kussen.quot; De zondaar deed dit onder weenen en snikken en zoodra had hij de wonden niet aangeraakt of zij waren genezen. Jesus omhelsde hem daarop ten teeken van vergiftenis en hij veranderde zijn leven in een zeer deugdzaam en behield steeds de innigste liefde en dankbaarheid jegens de H. Maagd, die hem deze groote gunst had verworven.
O allerheiligste Maagd Maria, ik vereer uw allerheiligst hart, dat het welbehagen en de rust-
134
plaats van God is, uw hart dat overvloeit van nederigheid, zuiverheid en liefde Gods. Ik ongelukkige zondaar die ik ben, nader u met een hart, dat enkel onreinheid en wonden is. O medelijdende Moeder, versmaad mij om deze reden niet, maar laat het gezicht daarvan u eerder tot grooter teederheid opwekken en u aanzetten om mij te helpen. O wacht toch niet op mijne deugden om mij bij te staan, want ik ben een verlorene en het eenige wat ik verdiend heb is de hel; maar aanschouw alleen mijn vertrouwen op u en mijn voornemen van mij te zullen beteren. Beschouw, bid ik u, al 't geen mijn Jesus voor mij heeft gedaan en geleden en verlaat mij dan zoo gij het kunt. Ik offer u alle de moeie-lijkheden van Zijn leven op, de koude die Hij in den stal verduurde, Zijne vlucht naar Egypte ; het bloed dat Hij heeft vergoten; Zijne armoede, Zijn zweet. Zijne smarten, den dood dien Hij voor mij heeft geleden en dat alles in uwe tegenwoordigheid. O om Jesus' liefde belast u met mijne zaligheid. O mijne Moeder, ik wil en kan niet vreezen, dat gij mij zult verstoeten, nu ik tot u vlucht en uwe hulp vraag.
Zoo ik hiervoor vreesde zou ik uwe barmhartigheid beleedigen, die de ellendigen opzoekt om ze te helpen. O mijne Vrouw, weiger uw medelijden niet aan mij aan wien Jesus Zijn bloed niet heeft geweigerd. Doch de verdiensten van dit bloed worden niet op mij toegepast, zoo gij mij niet aan
135
God aanboveelt. Door u hoop ik nujne zaligheid. Ik vraag u geen rijkdom, eer of aardsche goederen; ik zoek slechts de genade Gods, de liefde tot uwen Zoon, het volbrengen van Zijnen H. Wil en het Koninkrijk des Hemels om Hem eeuwig te kunnen beminnen. Is het mogelijk dat gij mij niet wilt verhooren? Neen, want gij hebt mijn gebed reeds gedeeltelijk verhoord, daar ik op u hoop; reeds bidt gij voor mij, reeds verkrijgt gij mij de genaden die ik vraag, reeds neemt gij mij onder uwe beseherming; mijne Moeder, verlaat mij niet. O houd nimmer, nimmer op om voor mij te bidden tot gij mij veilig in den Hemel aan uwe voeten ziet, om u eeuwig te kunnen zegenen en danken. Amen.
Over de bereidwilligheid van Maria in het bijstaan van hen die haar aanroepen.
Waarlijk ongelukkig zijn wij kinderen Eva's; want, schuldig als wij voor God aan hare zonde zijn en met haar tot dezelfde straf veroordeeld, wandelen wij in dit tranendal als ballingen verre van ons vaderland rond, voortdurend weenende over onze veelvuldige rampen naar ziel en lichaam. Maar gelukkig hij, die te midden dier smarten zich vaak naar de ver-sterkster der wereld keert, naar de toevlucht der ongelukkigen, de groote Moeder van God, die vol godsvrucht haar aanroept en tot haar smeekt. //Zalig is de man, die mij hoort, en die.dagelijks aan mijne deurstijlen waakt.quot;
Gezegend, zegt Maria, is hij die naar mijne raadgevingen luistert, die voortdurend aan de deur mijner barmhartigheid waakt en mijne hulp en voorspraak inroept. De H. Kerk vol zorg voor ons hare kinderen leert ons met welke oplettendheid en vertrouwen wij zonder ophouden onze toevlucht tot deze beminde beschermster moeten nemen.
137
Zelfs de menigte onzer zonden mag niet. in staat zijn om ons vertrouwen te verzwakken, dat Maria onze gebeden moge verhoeren, wanneer wij ons voor hare voeten nederwerpen. Maria is dc Moeder der Barmhartigheid; maar waartoe zou hare barmhartigheid dienen, zoo er niemand was, die deze inriep. Omtrent dit punt merkt Richardus van St. Laurentius op, //dat gelijk eene goede Moeder niet wordt afgeschrikt om een heelmiddel toe te dienen aan haar met zweren bedekt kind, hoe afzichtelijk en walgelijk dit werk ook moge zijn, dat zoo ook onze goede Moeder onmogelijk ons aan ons lot kan overlaten, zoo wij tot haar vluchten om de wonden geheeld te zien ons door de zonden geslagen , hoe afzichtelijk dezen ons ook gemaakt mochten hebben.quot; Het medelijden dezer goede Moeder is zoo groot en de liefde, die zij ons toedraagt, is van dien aard, dat zij onze gebeden zelfs niet afwacht om ons te helpen; maar dat zij, gelijk het boek der Wijsheid zegt, //dengene, die haar zoekt, voorkomt, en zich het eerst aan hem vertoont.quot; De H. An-selmus past deze woorden op Maria toe en zegt, dat zij degenen, die hare bescherming-verlangen, altijd vooruit is; waardoor wij te verstaan hebben, dat zij ons vele gunsten van God verwerft, zelfs voor wij tot haar onze toevlucht nemen. Hieruit ook maakt Novarinus de gevolgtrekking, dat //zoo Maria ongevraagd reeds
138
zoo bereid is om de noodlijdenden bij te staan, zij ook des te zekerder hen zal helpen, die haar aanroepen en om hulp vragen.quot;
Is er iemand die twijfelt, of Maria hem zal bijstaan, zoo hij tot haar zijne toevlucht neemt, hij hoore de berisping van Innocentius III; //wie is er, die ooit in den naeht der zonde zijne toevlucht tot deze zoete Moeder heeft genomen en door haar niet is geholpen ?quot; //En wie roept Butuchiaan uit, //wie heeft ooit uwe alles-vermogende hulp ingeroepen en is door u verlaten geworden?quot; waarlijk niemand; want gij kunt de ongelukkigsten oprichten en de meest verlatenen redden.quot; Ik geef het toe, //zegt de H. Bernardus,quot; dat, zoo ooit iemand in nood tot u zijne toevlucht heeft genomen, o Gezegende Maagd en zich kan herinneren dit vruchteloos ie hebben gedaan; dat hij niet meer over uwe barmhartigheid spreke noch deze roeme.quot;
//Eerder,quot; zegt de godvruchtige Blosius, //zal hemel en aarde verwoest worden, dan dat Maria in gebreke blijft om iemand bij te staan, die haar om hulp vraagt, mits hij dit met eene goede meening en met vertrouwen op haar moge doen.quot; De H. Anselmus voegt er, om ons vertrouwen te vermeerderen, bij , dat, //zoo wij tot deze Goddelijke Moeder onze toevlucht nemen, wij niet alleen van hare bescherming verzekerd zullen zijn, maar dat wij vaak spoediger verhoord en zelfs voorkomen zullen worden, zoo wij tot
r
i
13!)
Maria vluchten en haren heiligen naam aanroepen, dan zoo wij dit den naam van Jesus onzen Zaligmaker doen.quot; En de reden, die hij hiervoor opgeeft is deze; //dat Jesus als .Rechter ook te straften heeft; maar dat aan de H. Maagd als beschermster slechts barmhartigheid voegt.quot; Hij is van meening, dat wij zekerder onze zaligheid zullen vinden door tot de Moeder te gaan dan tot den Zoon; niet omdat Maria machtiger is om ons te redden dan Jesus zelf, want wij weten, dat Hij alleen onze Zaligmaker is en dat Hij alleen door zijne eigene verdiensten onze zaligheid heeft verkregen en nog verkrijgt; maar het is omdat, als wij tot Jesus onze toevlucht nemen wij hem tevens als Rechter beschouwen, wien het ook voegt om ondankbare zielen te straffen en dat dit ons vertrouwen om verhoord te worden noodwendig moet verzwakken; maar zoo wij tot Maria gaan, wier eenige bediening is om ons medelijden te betoonen als de Moeder der Barmhartigheid en om ons als voorspreekster te beschermen, wordt ons vertrouwen gemakkelijk bevestigd en versterkt.
De H. Brigitta hoorde eens den Goddelijken Zaligmaker de zoetste en meest troostvolle belofte doen; want in het 508te hoofdstuk van het eerste boek harer openbaringen lezen wij, dat Jesus zijne Moeder met deze woorden toesprak: «gij kunt Mij geene vraag doen, o Mijne Moeder, die Ik niet zal toestaan; vraag mij wat gij wilt,
140
want nooit zal ik u iets weigeren. Weet //voegt Hij er bij, //dat ik u beloof om genadiglijk liet oor te leenen aan allen, die mij iets in uwen naam zullen vragen al mogen zij ook zondaars zijn, zoo zij slechts het voornemen hebben om hun leven te beteren.quot; Ditzelfde werd ook aan de H. Gertrudis geopenbaard toen zij den God-delijken Verlosser aan zijne Moeder hoorde verzekeren; //dat Hij in zijne almacht haar de macht gaf om aan de zondaars, die haar zouden aanroepen, barmhartigheid te toonen op welke wijze dit haar zoude mogen behagen.quot; Laten wij dan allen met vol vertrouwen de woorden uitspreken van dat schoone gebed tot de Moeder der Barmhartigheid, dat algemeen aan den H. Bernardus wordt toegeschreven: //Gedenk, o allerbeste Maagd Maria, dat het nog nooit is gehoord, dat iemand, die tot uwe bescherming zijne toevlucht heeft genomen, door u is verlaten geworden.quot; quot;Vergeef mij dan, o Maria, zoo ik zeg, dat ik niet het eerste schepsel wil zijn, dat ooit tot u zijne toevlucht heeft genomen en door u is verlaten geworden.
Wij lezen in het leven van den H. Francis-cus de Sales, dat ook hij de kracht van dit gebed heeft ondervonden toen hij omstreeks zeven-
141
tien jaar oud zijnde ter voltooiing zijner studiën te Parijs woonde. Te gelijk met de studie wijdde hij zich aan de oefeningen van Godsvrucht en der liefde Gods, waarin hij de vreugde des hemels smaakte. In dezen tijd stond God ter zijner beproeving en ter versterking van de banden, die hem aan zijnen God bonden, toe, dat de booze geest hem in de meening bracht, dat alles wat hij deed te vergeefsch was en dat hij door de eeuwige raadsbesluiten Gods alreeds was veroordeeld. De duisternis en geestelijke dorheid, waarin het God behaagde hem terzelfder tijd te laten; (want hij was geheel ongevoelig voor de liefelijke gedachten aan Gods goedheid,) liet aan deze bekoring nog grooter macht over het hart van den heiligen jongeling; en deze bereikte inderdaad zulk eenen hevigen graad, dat deze vrees en inwendige hulpeloosheid hem zijnen eetlust benam, den slaap ontroofde en hem zoo bleek en neerslachtig maakte, dat hij het medelijden opwekte van ieder die hem zag.
Zoolang deze verschrikkelijke storm duurde had hij enkel woorden van hopeloosheid en smart in den mond. //Ik ben dan,quot; zoo riep hij uit, //beroofd van de genade Gods, die zich vroeger zoo zoet en liefelijk aan mij vertoonde. O mijne liefde, o schoonheid, aan wie ik alle mijne genegenheid heb gewijd, ik mag dan niet langer uwen troost genieten! O Maagd en Moeder Gods, o edelste onder de dochters van Jeruzalem, ik zal u dan
143
nimmer in den Hemel zien! O Lieve Vrouw, zoo ik uw aangezicht in de eeuwigheid niet mag aanschouwen, o sta mij dan ten minste toe, dat ik u niet in de hel te vloeken heb!quot; Zoo waren de teedere gevoelens van dat bedroefde en te gelijk zoo minnende hart. Deze bekoring had eene volle maand geduurd toen het God behaagde hem daarvan te bevrijden door middel van de Versterkster der wereld, van de gezegende Maagd Maria, aan wie de heilige kort te voren zijne zuiverheid had toegewijd en in wie hij, volgens zijne verklaring, al zijne hoop had gesteld. Op eenen avond naar huis terugkee-rende ging hij eene kerk binnen en zag er aan den muur een bord hangen, waarop hij het volgende welbekende, aan den H. Bernardus toegeschreven gebed las: «Gedenk, o allerbeste Maagd Maria, dat het nog nimmer is gehoord, dat iemand, die tot u zijne toevlucht heeft genomen, is verlaten geworden.quot; Op zijne knieën vallende voor het altaar der Moeder Gods, bad hij dit gebed met de teederste vurigheid, vernieuwde zijne gelofte van zuiverheid, beloofde dagelijks den Eozenkrans te zullen bidden en voegde er bij: //Mijne Koningin, wees gij mijne Voorspreekster bij uwen Zoon, dien ik niet meer durf naderen. Mijne Moeder, ben ik ongelukkig genoeg van mijnen Heer in de andere wereld niet te kunnen beminnen. Hem, die ik weet dat alle liefde waardig is, verkrijg mij dan ten minste, flat
143
ik Hem in deze wereld zooveel moge beminnen als dit mogelijk is. Dat is de genade, die ik van u vraag en hoop.quot;
Nadat hij aldus de H. Maagd had toegesproken, wierp hij zich in de armen der Goddelijke Barmhartigheid en gaf zich geheel en al over aan den wil van God. Nauwelijks had hij echter zijn gebed geëindigd of hij werd door zijne allerzoetste Moeder onmiddelijk van zijne bekoring bevrijd, bekwam weder den vrede zijner ziel te gelijk met de gezondheid zijns lichaams terug en leefde van dien tijd af aan in groote Gods-vrucht tot Maria, wier lof en barmhartigheid hij steeds verhief, in zijne predikingen en geschriften, gedurende zijn geheele overige leven.
O Moeder van God, Koningin der Engelen en Hoop der menschen, leen welwillend het oor aan mij, die tot u roep en die mijne toevlucht tot uwe bescherming neem. Zie mij heden voor uwe voeten nedergeworpen: ik ellendige slaaf der hel wijd mijzelven geheel en al aan u toe en verlang voor altijd uw dienaar te zijn. Ik offer mij zooveel ik dit vermag op voor uwen dienst en uwe eer, voor geheel mijn leven. Ik weet wel dat de dienst van een zoo verworpene en ellendige als ik ben u niet tot eer kan zijn;
144
omdat ik mijn Jesus, uwen Zoon en mijn Verlosser zoo zwaar hab beleedigd; maar zoo gij mij onwaardige voor uwen dienaar wilt aannemen en door uwe tusschenkomst veranderen, om mij dus uwer waardig maken, dan zal deze uwe goedheid uzelve de eer verschaffen, die ik ongelukkige nimmer in staat ben u te geven. Verwerp mij dan niet, o mijne Moeder, maar neem mij genadiglijk aan. Het Eeuwige Woord daalde van den hemel op de aarde neder, om de verlorene schapen op te zoeken; om die te redden werd Hij uw Zoon en zult gij een van dezen verstooten indien hij tot u komt om Jesus te vinden. De losprijs mijner zaligheid is alreeds betaald; mijn verlosser heeft reeds Zijn Bloed vergoten, Zijn Bloed, dat meer dan voldoende is om een oneindig getal werelden te verlossen ; dit Bloed behoeft slechts toegevoegd te worden, ook zelfs aan een ellendige als ik ben, en dit nu is uwe bediening, o zalige Maagd. U komt het toe, gelijk de H. Bernardus zegt, om de verdiensten van dit bloed toe te passen op wien het u goeddunkt. U Komt het toe, zegt de H. Bonaven-tura, om degenen te redden die gij wilt. O help mij dan, mijne Koningin; mijne Koningin, red mij! Aan u wijd ik heden mijne geheele ziel; reel gij haar! O zaligheid van hen, die u aanroepen , ik besluit met de woorden van denzelfden heilige: //O zaligheid van hen, die u aanroepen , red gij mij.quot; Amen.
Over de grootheid en de macht van Maria om hen te beschermen,
die door den duivel bekoord worden.
Niet slechts is de H. Maagd de Koningin des Hemels en van alle Heiligen; maar zij is ook de Koningin der hel en van alle booze geesten, die zij door hare deugden glorierijk heeft overwonnen. Eeeds van den beginne af voorspelde God de overwinning en de heerschappij, die onze Koningin eens over de slang zou hebben, toen Hij zeide, dat eene vrouw zoude geboren worden om haar te overwinnen: //ik zal vijandschap stellen tusschen u en de vrouw, — zij zal u den kop verpletterenen welke vrouw kan die vij-andinne zijn behalve Maria, die door hare edele nederigheid en haar heilig leven hem steeds heeft overwonnen en zijne kracht gebroken?
Maria was dan die groote, die dappere vrouw, die den duivel overwon en hem tien kop verpletterde door zijne trotschheid ter neder te slaan ,
146
zoodat, gelijk de H. Bernardus zegt, deze hoo-vaardige in spijt van ziclizelven is ter neder geworpen en onder den voet getreden door de H. Maagd en verplicht om als een in den oorlog overwonnen slaaf aan de bevelen zijner Koningin te gehoorzamen.
De H. Kruno zegt, //dat Eva de oorzaak was van den dood,quot; door dat zij zich van de slang liet overwinnen; //maar dat Maria,quot; door haren triomf op den duivel, //ons het leven teruggaf,quot; en den vijand zoodanig kluisterde, dat hij zich niet bewegen kon, noch een harer dienaars de minste beleediging aandoen.
Het is bekend, dat de palm het teeken is dei-overwinning en daarom is onze Koningin gelijk een palmboom op een verheven troon geplaatst, ten teeken van de zekere overwinning, die wij onszelven mogen beloven, indien wij ons onder hare bescherming stellen. Ik ben verheven gelijk de palmboom,quot; zegt de Ecclesiasticus, //om u te verdedigenquot;, voegt de Z. Albertus de groote hierbij. //Mijne kinderen,quot; schijnt Maria ons toe te roepen, //wanneer de vijand u aanvalt, zoo vlucht tot mij, slaat uwe oogen op mij en weest zuiver van harte; want zoo ik u verdedig is u de overwinning verzekerd.quot; De toevlucht tot Maria is dus het zekerste middel om de hel te overwinnen; want, zegt de H. Bernardinus van Senen, zij is de Koningin der hel en de opperste beheerscheres der duivelen; omdat zij het is.
147
die den Satan heeft bedwongen en Vertrapt. Hij drukt deze gedachte volgender wijze uit; //de allerheiligste Maagd beheerselit de hclsche gewesten en wordt daarom de beheerschende Meesteres der duivelen genoemd; omdat zij hen in onderwerping houdt.quot; Om dezelfde reden wordt Maria in het Hooglied genoemd , //verschrikkelijk voor de helsche machten, als een in slagorde geschaard legeren zij wordt zoo verschrikkelijk genoemd, omdat zij hare macht, hare barmhartigheid en hare gebeden zoo goed in slagorde weet te rangschikken tot nederlaag voor hare vijanden en tot welzijn van hare dienaars , die in hunne bekoringen hunne toevlucht nemen tot hare allesvermogende hulp. Tot bevestiging hiervan werd aan de H. Brigitta geopenbaard, //dat God Maria zoo groot eene macht over de duivels heeft gegeven, dat zij, zoo vaak zij een harer godvruchtige dienaars aanvallen en deze tot de H. Maagd om hulp roept, zij hen met een enkelen bliksemslag verschrikt, zoo dat zij wegvluchten en liever hunne pijnen verdubbeld zien, dan ziehzelven aan de macht van Maria te onderwerpen.quot;
De duivels vreezen zelfs alleen bij het hooren van den naam van Maria. De H. Bernardus zegt, dat //bij den naam van Maria alle knieën buigen en dat de duivels bij het hooren van dien naam niet slechts vree zen, maar zelfs sidderen. Gelijk een mensch van schrik ter neerslaat wan-
148
neer ev een donderslag naast hem nedervalt, zoo ook geschiedt het met de duivelen bij het hoo-ren van den naam van Maria.
Thomas a Kempis drukt hetzelfde gevoelen uit: «de booze geesten vreezen grootelijks de Koningin des Hemels en vluchten weg als van een vuur bij het hooren van haren naam; want door den klank zeiven van dien naam worden zij als van den donder getroffen.quot; O hoevele overwinningen hebben de dienaars van Maria niet behaald door van haren heiligen naam gebruik te maken! Daardoor was de H. Antonius van Padua altijd overwinnaar ; daardoor zegevierde de Z. Henrieus Suso en zoovele andere beminnaars van deze groote Koningin.
De H. Anselmus verklaart, dat hij zeer dikwijls had gezien en gehoord, dat velen, die in oogenblikken van gevaar Maria aanriepen, oogen-blikkelijk daarvan bevrijd werden.
//Glorievol en verwonderlijk, o Maria,quot; roept de H. Bonaventura uit, //is uw naam.quot; Zij die dien in het doodsuur aanroepen behoeven geene helsehe machten te vreezen; want bij het hooren van dien naam nemen de duivels onmidde-lijk de vlucht en laten de ziel met vrede. Dezelfde Heilige voegt er bij, //dat de menschen geene vijandelijke legers zoo zeer vreezen als de helsehe machten dit Maria's naam en bescherming doen.quot; //O Vrouwe,quot; zegt de H. Germa-nus, //gij geeft aan uwe dienaars zekerheid tegen
149
alle aanvallen des vijands enkel door hut aanroepen van uwen machtigen naam.quot; Zoo slechts de Christenen er voor zorgden, om in de bekoringen den naam van Maria met vertrouwen aan te roepen, zij zouden nooit bezwijken; want gelijk de Z. Allan opmerkt, «bij het hooren dei-woorden //Wees gegroet Mariaquot; vlucht deSatan en beeft de hel.quot; O. L. Vrouw openbaarde zelve eens aan de H. Brigitta, dat de duivel zelfs van de meest verlatene zondaars, die dus het verste van God verwijderd en het meeste in zijne macht zijn, wegvlucht alleen zoo zij Maria's machtigen naam met een vast voornemen van zich te beteren aanroepen, //alle duivels worden bij het hooren van den naam van Maria niet schrik bevangen en verlaten de zieldoch Maria zelve voegt er tevens bij, //dat, zoo de ziel zich niet betert en hare zonden niet uitwischt, de duivelen er onmiddelijk in wederkeeren en haar voortdurend in bezit nemen.quot;
Te Eatisbon leefde eens een reguliere Kanno-nik Arnold genaamd, én om de heiligheid zijns levens, én om zijne teedere godsvrucht tot Maria, de Vrome bijgenaamd. Deze, nu op het punt van
150
te sterven en met cle laatste HH. Sakramenten versterkt zijnde riep zijne geestelijke broeders bij elkander en smeekte hen, dat zij hem niet mochten verlaten in zijnen laatsten overtoeht. Nauwelijks had hij deze woorden geuit of hij begon in aller tegenwoordigheid te sidderen en terwijl zijne oogen hem door het hoofd rolden zeide hij met bevende stem en in het koude zweet badende: //ziet gij de duivels niet, die hun best doen om mij naar de hel te sleepen ? Broeders , roept de hulp van Maria voor mij in, op haar vertrouw ik, zij zal mij de overwinning geven.quot; Hierop begonnen de Broeders de Litanie van O L. Vrouw te bidden en bij de woorden, //Heilige Maria bid voor hem riep de stervende uit: //herhaalt, o herhaalt den naam van Maria; want ik sta reeds voor Gods reehterstoel.quot; Daarop was hij een oogenblik rustig en verzuehtte toen weder: //ja, dat is waar; maar ik heb er boetvaardigheid voor gedaan en zich tot Maria keerende, //ja , ik zal er van bevrijd worden, o Maria, zoo gij mij slechts helpt.quot; Op nieuw vielen nu de duivels hem aan; maar hij verdedigde zich met het Kruisbeeld en met den naam van Maria. De ge-heele nacht ging zoo voorbij ; maar zoodra was niet de dag aangebroken, of Arnold riep met de grootste kalmte en vol heilige vreugde uit; //Maria, mijne opperbeste vrouw en mijne toevlucht heeft mij vergiffenis en zaligheid verworven.quot; Daarop zijne oogen op de H, maagd slaande, die hem uit-
151
noodigde om haar te volgen, zeidehij: //ik kom, o Vrouwe, ik kom,quot; en met zijn lichaam eene poging doende om haar te volgen vlood zijne ziel, gelijk wij vertrouwen, naar de eeuwige zaligheid en ontsliep hij zacht.
O Maria, o mijne hoop, zie mij armen zondaar aan uwe voeten, mij, die door mijne eigene schuld mij tot slaaf der hel heb gemaakt. Ik weet, dat ik door mijn verzuim van tot u te vluchten zelf de schuld ben, dat de duivel mij heeft overwonnen. Had ik altijd tot u mijne toevlucht genomen; had ik u altijd aangeroepen; ik zou voorwaar niet bezweken zijn. Ik vertrouw, o alle liefde waardige Vrouw, dat ik door u reeds aan de handen des duivels ontsnapt ben en van God vergiffenis heb ontvangen; maar ik beef van vrees, dat ik in het vervolg op nieuw in diezelfde kluisters moge geraken, [k weet, dat mijne vijanden de hoop van mij te overwinnen niet opgeven en mij nieuwe aanvallen en bekoringen voorbereiden. O mijne Koningin en toevlucht, sta mij bij ; neem mij onder den mantel uwer bescherming en laat niet toe, dat ik op nieuw hun slaaf moge worden. Ik weet, dat gij mij wilt helpen en de overwin-
152
ning geven, mits ik u aanroepe; maar ik beef van vrees, dat ik in de bekoring u mocht vergeten en verzuimen u aan te roepen. De gunst dan, die ik van u verzoek en die gij mij moet toestaan, o H. Maagd, is, dat ik u nimmer, en vooral niet ten tijde der bekoring, moge vergeten; maar geef, dat ik u dan dikwijls moge aanroepen met de woorden: no Maria, help mij; o Maria, sta mij bijquot;. Vooral wanneer in het uur van mijnen dood mijne laatste worsteling met de hel zal komen, o mijne Koningin, help mij dan meer dan ooit en herinner gij er mij aan, om dan meer met het hart dan met de lippen tot u te roepen; opdat ik aldus vol vertrouwen, met uwen en uws Zoons Jesus' zoeten Naam op de lippen den laatsten adem moge uitblazen en zoo in staat gesteld worden, om, voor alle eeuwigheid aan uwe voeten gezeten, ii in den Hemel te mogen zegenen en prijzen. Amen.
Maria is eeno Voorspreekster, die allen kan redden.
Het gezag van eene moeder over haren zoon is zoo groot, dat, mocht deze ook een monarch zijn, die over alle de zijnen de volkomenste macht heeft, zijne moeder toch nimmer aan hem ondergeschikt kan worden. Het is waar, dat .Tesus in den Hemel aan de rechterhand zijns Vaders is gezeten, in zijne menschelijke natuur, zoo als de H. Thomas ons leert; omdat deze onafscheidelijk vereenigd is met den persoon van het Goddelijk Woord, en dat Hij de opperste heerschappij over alles en dus ook over Maria heeft; maar desniettemin is het waar, dat voor den tijd, dien Hij hier op aarde leefde, het Hem behaagde zich te vernederen om aan Maria onderdanig te zijn, gelijk de H. Lukas ons verhaalt: //en Hij was haar onderdanig.quot; De H. Ambrosius gaat nog verder en zegt, dat Jesus Christus, I)ie Maria tot zijne Moeder genomen en zichzel-ven tot haren Zoon had gemaakt, waarachtig verplicht was om haar te gehoorzamen. Om dezelfde reden ook zegt Eichard van St. Laurentius:
ij*
154
«van andere Heiligen zeggen wij , dat zij met God zijn, maar van Maria kunnen wij zeggen, dat zij zoozeer was begunstigd, dat zij niet slechts zelve aan den wil Gods was onderworpen; maar dat zelfs God aan haren wil onderdanig was.quot;
En daarom zeggen wij, dat, hoewel Maria nu in den Hemel haren Zoon niet meer kan bevelen, desniettemin hare gebeden steeds de gebeden zijn van eene moeder en gevolglijk de meest vermogende om te verkrijgen hetgeen wij vragen. //Maria,quot; zegt de H. Bonaventura, //heeft het groote voorrecht, dat zij boven alle Heiligen bij haren Zoon de machtigste is om te verkrijgen hetgeen zij wil.quot; En waarom dit? Omdat hare gebeden die eener moeder zijn. Daarom kan Maria, volgens de woorden van den H. Petrus Damianus, doen wat zij wil, in den hemel en op aarde. Zij is bij machte om allen, die in wanhoop zijn, tot vertrouwen te brengen en daarom spreekt hij haar met deze woorden aan; //aan u is alle macht gegeven in hemel en op aarde en niets is onmogelijk voor u, die zelfs hen die wanhopen weder tot hoop van zaligheid brengt.quot; Vervolgens voegt hij er bij, dat, //zoo deze Moeder eene gunst voor ons verzoekt van Jesus Christus, (dien de heiligen het gouden altaar der barmhartigheid noemen, van hetwelk de zondaars hunne vergiffenis erlangen ,) Hij hare gebeden zoo hoog acht en zoo
155
verlangend is om haar te voldoen, dat het schijnt als of zij eerder beveelt dan bidt en meer eene Koningin gelijkt dan wel eene dienstmaagd.quot; Jesus schept er behagen in om zijne Moeder te eeren, die Hem gedurende zijn leven zoozeer heeft geëerd, dat zij Hem steeds onmiddelijk gaf al wat Hij vroeg en verlangde. De H. Ger-manus bevestigt ons dit op sehoone wijze als hij, O. L. Vrouw aansprekende, zegt: //gij zijt de Moeder Gods en alvermogend om de zondaars te redden; want bij God hebt gij geene andere aanbeveling noodig dan dat gij de Moeder zijt des waren Levens.quot;
Moet dus eene moeder dezelfde macht hebben als haar zoon, dan is het billijk, dat Jesus, die almachtig is, ook zijne Moeder almachtig maakt; want het is natuurlijk en duidelijk, dat zoo de Zoon almachtig is door Zijne natuur, Zijne Moeder dit alleen is door de genade. En dat zij dit waarlijk is wordt ons hieruit duidelijk, dat, wat de Moeder ook vraagt, de Zoon het haar nimmer weigert; zoo als het eens aan de H. Brigitta werd geopenbaard toen zij Jesus met Maria hoorde spreken en zeggen: //vraag wat gij wilt; want uwe verzoeken kunnen niet te vergeefs zijn.quot; Als wilde Hij zeggen: Mijne Moeder, gij weet hoezeer ik u bemin, daarom vraag van mij al hetgeen gij wilt; want het is mij onmogelijk u iets te weigeren, er de sehoone reden bijvoegende; //omdat gij Mij op aarde niets
156
hebt geweigerd daarom zal ook ik n niets weigeren inden Hemel.quot; Mijne Moeder, toen gij nog in de wereld waart, weigerdet gij Mij nimmer iets uit liefde voor Mij en nu Ik in den Hemel ben is het ook billijk, dat Ik u niets weiger van hetgeen gij Mij vraagt.quot; Maria is dus almachtig voor zoo verre deze goddelijke eigenschap in een schepsel verondersteld kan worden; dat is te zeggen, zij is almachtig; omdat zij door hare gebeden kan verkrijgen al hetgeen zij wil.
Te recht dus zegt de H. Bernardus: //o groote Voorspreekster, gij hebt slechts te willen en alles geschiedt.quot; En de H. Anselmus zegt: //wat gij ook zoudt willen, o H. Maagd, het kan niet anders dan vervuld worden.quot; Al hetgeen gij wilt geschiedt. Zoo het u behaagt om eenen zondaar uit den diepsten afgrond zijner ellende tot den hoogsten trap van heiligheid te verbetten, is u dit mogelijk.
De Z. Albertus de Groote doet Maria over dit onderwerp zeggen; //vraag mij slechts om iets te willen; want zoo ik iets wil moet het noodzakelijk geschieden.quot; De H. Germanus de zondaars bemoedigende, die zich aan deze Voorspreekster aanbevelen, voegt haar de volgende woorden toe: //zoo gij, o Maria, bij God het gezag eener Moeder hebt, kunt gij ook vergiffenis voor de gruwelijkste zonden verkrijgen; want, zoo God u in alles als zijne waarachtige en onbevlekte Moeder erkent, kan hij niets an-
157
ders doen dan u te geven hetgeen gij vraagt.quot; De H. Georgius, de aartsbisschop van Nicomedië, zegt, dat Jesus Christus haar alles geeft wat zij ook vraagt, als om aan eene verplichting te voldoen, waaronder Hij zich jegens Zijne Moeder plaatste, toen zij toestemde om Hem de men-schelijke natuur te schenken. Laat ons dan met het woord van den H. Bonaventura besluiten, die, de groote weldaad aanhalende, welke God ons gaf toen Hij ons Maria als Voorspreekster schonk, haar met deze woorden toesprak: //o waarlijk wonderbare en oneindige goedheid van onzen God, Dien het behaagde u, o opperste Moeder, aan ons ellendige zondaars tot Voorspreekster te geven; opdat gij door uwe machtige tusschenkomst alles wat u behaagt voor ons moogt verkrijgen. O wonderbare goedheid Gods,quot; vervolgt hij, //die; opdat wij niet zouden verloren gaan, door het over ons uitgesproken vonnis, ons uwe eigene Moeder en de uitdeelster van alle genaden hebt gegeven om voor ons te pleiten.quot;
Eene adelijke vrouw, die slechts een eenigen zoon had, ontving op eens het bericht, dat deze was vermoord geworden. Het toeval wilde nu
158
dat de moordenaar in haar huis zelf eene schuilplaats had gezocht. Dit bemerkende beducht zij, dat Maria aan de beulen haars Zoons had vergeven en nam het besluit, om, uit liefde tot deze Moeder der Smarten, den moordenaar te vergeven en zij deed dit niet alleen, maar voorzag hem zelfs van een paard, van geld en van kleederen ten einde hem te doen ontsnappen. De vermoorde zoon verscheen hierop aan haar en zeide, dat door haar edelmoedig gedrag jegens dien vijand, de Moeder Gods hem had gered en van het vagevuur verlost, waarin hij anders een zeer langen tijd had moeien verblijven en dat hij nu het paradijs binnenging.
O groote Moeder Gods, ik wil de woorden van den H. Bernardus tot u richten: //spreek, o Vrouwe; want uw Zoon hoort u, en wat gij vraagt zult gij verkrijgen.quot; Spreek, spreek dan, o Maria, o mijne Voorspreekster, voor ons ongelukkige schepselen. Gedenk, dat het voor ons welzijn was, dat u zoo groote macht en zoo hooge waardigheid werd gegeven. God schepte er behagen in om uw schuldenaar te worden , toen hij de menschelijke natuur door u aannam; opdat gij volgens uwen wil, de rijk-
159
dommen der goddclijken barmhartigheid aan de zondaars zoudt uitdeelen. Wij zijn uwe dienaars , die op bijzondere wijze u zijn toegewijd, ten minste ik koester de hoop, dat ook ik een van hen mag zijn. Wij roemen er op, dat wij onder uwe bescherming leven; want gij doet aan allen goed, aan hen, die u nimmer hebben gekend noch geëerd, ja zelfs aan degenen, die u beleedigd en gelasterd hebben ; wat mogen wij dus niet van uwe welwillendheid hopen, die de ongelukkigen zoekt om hen op te richten, wij die u eeren en beminnen, wij die op u ons vertrouwen stellen. Wij zijn groote zondaars, maar God heeft u met medelijden verrijkt en met eene macht, die alle onze euveldaden verre overtreft. Gij kunt en wilt ons helpen en hoe grooter onze onwaardigheid is des te grooter zal onze hoop zijn, om u in den Hemel te roemen wanneer wij dien door uwe tusschenkomst verkrijgen. O Moeder van barmhartigheid, wij bieden u onze zielen aan, die door het bloed van Jesus Christus gezuiverd en verheerlijkt, maar helaas daarna zoo dikwerf door de zonden bezoedeld zijn. Wij bieden ze u aan, o zuiver gij ze, en verkrijg ons eene ware bekeering; verkrijg ons de liefde Gods, de volharding en eindelijk den Hemel. Wij vragen u wel zeer veel; kunt gij ons misschien dit alles niet verkrijgen ? Is het misschien te veel voor de liefde, die God. u toedraagt? Ach neen.
160
want gij hebt uwen mond slechts te openen, gij hebt uwen goddelijken Zoon slechts te vragen en Hij zal u niets weigeren. Bid da'n, Maria, o bid voor ons en gij zult voorzeker dit alles verkrijgen en ons daardoor tevens de zekerheid van het koninkrijk des Hemels erlangen.
Maria is eene zooteedere Voorspreekster, dat zij zelfs de zaak van den meest ellendigen zondaar niet weigert te bepleiten.
De redenen , die wij hebben om de ons zoozeer minnende Koningin lief te hebben, zijn zoo veelvuldig, dat zoo in iedere preek alleen over haar werd gesproken , dat zoo alle menschen hun leven voor haar gaven, dat dit alles nog weinig zou zijn in vergelijking van de eerbetuiging en de dankbaarheid, die wij aan haar verplicht zijn voor de teedere liefde, die zij ons stervelingen en zelfs aan de ellendigste zondaars toedraagt, zoo zij ook maar het kleinste sprankje godsvrucht
151
tot haar hebben behouden. De Z. Eaymundus Jordanus was gewoon te zeggen, //dat Maria niet anders kan doen dan hem die haar bemint liefhebben, ja, dat zij zich zelfs verwaardigt om dengene die haar dient ook te dienen en ter gunste van dezen, al mocht hij ook een zondaar zijn, al hare macht gebruikt om hem vergifl'enis van haren gezegenden Zoon te verwerven//en,quot; voegt hij er bij, //hare welwillendheid en barmhartigheid zijn zoo groot, dat niemand, hoe groot zijne zonden ook mogen zijn, te vreezen heeft om zich aan hare voeten te werpen; want dat zij onmogelijk hem , die zich tot haar wendt, verwerpen kan. Ja Maria onze beminde Voorspreekster biedt zelve de gebeden harer dienaars aan God aan en vooral die, welke bijzonderlijk in hare handen gesteld worden; want gelijk 4e Zoon onze Middelaar is bij den Vader, zoo is zij de middelares bij den Zoon en houdt zij niet op van bij beiden de groote zaak onzer zaligheid te behartigen en voor ons de genaden te verkrijgen, die wij vragen.quot; Dionysius de Kar-thuiser had dus alle reden om de H. Maagd //de bijzondere toevlucht der verlorenen, de hoop der meest veriatenen en de Voorspreekster van alle zondaars, die tot haar vluchten, te noemen.
Maar mocht er bij toeval een zondaar zijn, die, hoewel niet aan hare macht, misschien aan haar medelijden mocht twijfelen en vreezen, dat zij misschien om de grootheid zijner zonden niet
103
geneigd mocht zijn om hem te helpen, laat hem moed vatten uit de volgende woorden van den H. Bona ventura : «het gi'OJte, het bijzondere voorrecht van Maria is, dat zij almaehtig is bij haren Zoon.''
//Maarvoegt hij er bij, //waarvoor zou zulk eene macht aan Maria gegeven zijn, zoo zij niet voor ons zorgde ? Neen, laten wij niet twijfelen , maar zeker zijn en altijd onzen Heer en Zijne goddelijke Moeder er voor danken, dat, gelijk hare macht bij God die van alle heiligen overtreft , zij ook zoo in dezelfde verhouding onze meestliefhebbende Voorspreekster is, die het meest voor ons welzijn bezorgd is.quot;
Maria is voor allen bezorgd, zelfs voor tie zondaars ; ja zij draagt er roem op om in het bijzonder hunne Voorspreekster genoemd te worden , zoo als zijzelve aan de Eerw. zuster Maria quot;Villani verklaarde met deze woorden: //na den titel van Moeder Gods verheug ik mij het meest in dien van Voorspreekster der zondaars.quot;
De Z. Amadeus zegt, //dat onze Koningin altijd voor Gods Majesteit staat, om met hare vermogende gebeden onze voorspraak te zijn.quot; En daar zij in den Hemel onze behoeften en ellenden zeer goed kent, kan het ook niet anders of zij moot medelijden met ons hebben en aldus met het gevoel eener moeder tot teederheid jegens ons bewogen beijvert zij zich steeds, om vol medelijden en welwillendheid ons te helpen en te redden. Daarom bemoedigt Richard van St Lau-
163
rentius ieder onzer, hoe zondig iiij ook moge zijn , om vol vertrouwen onze toevlucht tot deze zoete Voorspreekster te nemen, verzekerd als wij zijn, dat wij haar steeds bereid zullen vinden om ons te helpen; //want,quot; zegt de Abt Godefridus, //Maria is altijd bereid om voor allen te bidden.quot;
Wie kan ooit de zorg voor ons welzijn beseften, waarmede Maria steeds voor den troon Gods staat. //Zij is nimmer vermoeid om ons te verdedigen,quot; zegt de H. Germanus, en deze bemerking is zoo schoon; omdat naar zijn gevoelen het medelijden , dat Maria met onze ellende heeft, en ook de liefde, die zij ons toedraagt, zoo groot is, dat zij voortdurend voor ons bidt en niet ophoudt om voor ons welzijn te werken totdat hare gebeden ons krachtdadig voor het kwaad beschermd en overvloedige genaden hebben verkregen. Nooit heeft zij genoeg voor ons gedaan.
Waarlijk rampzalig zouden wij arme zondaars zijn, zoo wij deze groote Voorspreekster niet hadden, die zoo machtig en medelijdend en tevens //zoo voorzichtig en wijs is , dat haar Zoon de goddelijke Rechter geene schuldigen kan veroordeelen, die door haar beschermd worden,quot; zooals Richard van St. Laurentius zegt.. Of, gelijk de H. Ber-nardus beweert, //er is geen twijfel of Jesus Christus is de eenige Middelaar van rechtvaardigheid tusschen God en den mensch , om door zijne eigene verdiensten en beloften ons de vergiffenis en de gunsten Gods te verwerven; maar omdat de mensch
164
de Goddelijke Majesteit, die in Hem als God is, be
kent en vreest, daarom was het noodig, dat ons zij
eene andere Voorspreekster werd aangewezen, tot d(
wie wij met minder vrees en met meer vertrou- gc
wen ons zouden kunnen begeven, en deze Voor- ni
spreekster is Maria, machtiger bij de goddelijke | Majesteit en barmhartiger jegens ons dan wij er geene kunnen vinden.quot; //Maar,quot; voegt dezelfde Heilige er bij, //mocht iemand vreezen om zich aan de voeten dier allerzoetste Voorspreekster te werpen, die niets strengs, niets
verschrikkelijks heeft, maar die enkel lieftallig- ]V]
heid, welwillendheid en beminnelijkheid is, zoo (l(
zou hij waarlijk Maria in haar liefdevol me- hi
delijden beleedigen. Lees, lees op nieuw,quot; zoo d,
zegt hij verder, //lees zoo dikwijls gij wilt al het- ,/
geen over haar in liet H. Evangelie gezegd wordt ir
en zoo gij er eene ook maar de minste daad js
van strengheid van haar vermeld vindt, vrees as
dan om haar te naderen. Maar neen , gij zult ze la
nooit vinden en daarom ga tot haar met een gi
vreugdevol hart en zij zal u door hare tusschen- ai komst redden.quot; gt; h
//Weest dan versterkt, o gij vreesachtigen,quot; d
wil ik met den H. Thomas van Villanova zeg- e(
gen, //haalt vrijelijk adem en schept moed, o g,
ongelukkige zondaars; want deze verhevene Maagd, n
die de Moeder is van uwen God en Eechter, v
is ook de Voorspreekster van het geheele men- d
schelijke geslacht en de allergeschikste voor deze a
I
I iquot;i5
betrekking; want zij vermag bij God alles wat zij wil en hare groote wijsheid kent alle de middelen, die Hem bevredigen : zij is voor allen even goed; want allen heet zij welkom en weigert nimmer om iemand te beschermen.quot;
Eene jonge vrouw, die zeer godvruchtig jegens Maria was, werd eens in de pauselijke Staten door eenen rooverkapitein overvallen. Eenige mishandeling vreezende smeekte zij hem om de liefde der H. Maagd van haar niet hinderlijk te zijn. //Vrees niet,quot; hernam hij, //omdat gij mij dit in den naam der Moeder Gods gevraagd hebt is alles wat ik verlang, dat gij mij aan haar aanbeveelt.quot; En werkelijk hij zelf geleidde haar langs den weg naar eene veilige plaats. Den volgenden nacht verscheen Maria in den droom aan den roover, dankte hem voor de daad, die hij uit liefde tot haar had verricht en verzekerde, dat zij deze niet zou vergeten, maar hem die eenmaal zou vergelden. Deze roover werd later gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Den nacht voor dat hij ter dood gebracht zou worden verscheen de H. Maagd hem op nieuw in den droom en vroeg hem, of hij haar herkende ? Hij andwoordde, dat het hem toescheen, dat hij haar
166
■
meer hatl gezien. //Ik ben,quot; zeide zij daarop, u
//de H. Maagd Maria en kom om u te beloonen d;
voor hetgeen gij eens voor mij hebt gedaan; mor- T
gen zult gij sterven, maar gij zult sterven met 01
zooveel berouw, dat gij regelrecht naar het pa- st
radijs zult gaan.quot; De gevangene ontwaakte en d
gevoelde zulk eene smart over zijne zonden, dat n
hij bitterlijk begon te weenen en de H. Maagd li
luid te danken. Hij vroeg dan onmiddelijk om o
eenen priester, biechtte zijne zonden onder een n
vloed van tranen, verhaalde de verschijning, h
die hij gehad had en verzocht om de gunst hem n
door Maria geschonken, openbaar te maken. Hij d
ging met groote vreugde naar de strafplaats en d
daar was zijne houding zoo kalm en gelukkig, e
dat allen die hem zagen meenden, dat de belofte g
van Maria reeds was vervuld geworden. 2
ï
--v
1 1
O verhevene Moeder des Heeren, ik zie dui- z
delijk in, dat mijne ondankbaarheid jegens God 1
en jegens u, die reeds zoo vele jaren oud is, 1
heeft verdiend, dat gij mij verlaat en niet lan- 1
ger zorg voor mij draagt, voor mij ondankbare 1
ziel, die uwe gunsten geheel onwaardig ben. Maar, s
o -mijne Vrouw, ik heb zoo groote gedachte van lt;
167
uwe goedheid, dat ik deze veel grooter geloof dan mijne ondankbaarheid. Ga voort dan, o Toevlucht der zondaars , en houd niet op om een ongelukkigen zondaar, die op u vertrouwt, bij te staan. O Moeder van barmhartigheid, verwaardig u om uwe helpende hand uit te strekken, naar een ongelukkigen gevallene, die uw medelijden inroept. O Maria, verdedig gijzelve mij, of wel zeg mij, tot wien ik mijne toevlucht moet nemen, wie er meer geschikt is om mij te helpen, of waar ik eene meer barmhartige, eene meer machtige voorspraak bij God kan vinden, dan gij, die Zijne Moeder zijt. Gij zijt, toen gij de Moeder van onzen Zaligmaker werd,quot;tevens een bekwaam werktuig tot redding der zondaars geworden, gij zijt mij tevens voor mijne zaligheid gegeven. O Maria, red hem, die tot u vlucht. Ik verdien uwe liefde wel niet, maar uw eigen verlangen om zondaars zalig te maken is het, dat mij hopen doet, dat gij mij bemint en zoo gij mij bemint, hoe kan ik dan verloren gaan? O mijne beminde Moeder, zoo gij, zoo als ik hoop, mijne ziel redt, zal ik niet langer ondankbaar zijn, maar trachten mijne vroegere ondankbaarheid en de liefde, die gij mij betoond hebt, door mijne aanhoudende lofprijzing en door alle gevoelens mijner ziel goed te maken. In den zaligen Hemel, waar gij regeert en altijd regeeren zult, zal ik voortdurend u dank toezingen en eeuwig uwe goedertierene handen kussen, die
168
mij van de hel hebben bevrijd, zoo dikwijls ik die door mijne zonden heb verdiend. O Maria, mijne bevrijdster, mijne hoop, mijne Koningin, mijne Voorspreekster, mijne zoete Moeder, ik bemin u, ik verlang naar uwe glorie en zal u eeuwig beminnen. Dit is mijne hoop. Amen.
Over de grootheid van de Goedertierenheid en het Lijden van Maria.
De H. Bernardus het groote medelijden besprekende , dat Maria met ons arme schepselen heeft, noemt haar, //het door God beloofde, van melk en honig overvloeiende land.quot; De H. Leo zegt, //dat de H. Maagd een zoo barmhartig hart iieeft, dat zij niet slechts barmhartig is, maar de barmhartigheid zelve verdient genoemd te worden.quot; De H. Bonaventura beschouwende, dat Maria voor ons ongelukkigen Moeder Gods is geworden en dat aan haar de zorg is opgedragen om barmhartigheid te bewijzen, en verder de teedere zorg overwegende, die zij voor allen heeft en dat haar medelijden zoo groot is, dat zij geen ander
169
verlangen schijnt te hebben dan om de noodlijdenden op te richten, zegt, dat als hij naar Maria opziet, het hem toeschijnt als zag hij de goddelijke Eechtvaardigheid niet meer, maar alleen zijne Barmhartigheid, waarvan Maria vervuld is. Eindelijk het medelijden van Maria met ons is zoo poot, dat de Abt Guarricus zegt, //dat haar minnend hart geen oogenblik kan zijn zonder vruchten van teederheid te dragen.quot; De H. Bernardus roept uit: //wat kan eene bron van medelijden anders voortbrengen dan medelijden ?quot; Maria wordt ook een olijfboom genoemd, //gelijk een ware olijfboom in de vlaktenwant gelijk men uit den olijf enkel olie (het zinnebeeld der barmhartigheid trekt), zoo komen uit de handen van Maria ons enkel genaden en barmhartigheid. Daarom zegt Pater Ludovicus de Ponte, //dat Maria eigenlijk de Moeder der olie moest genoemd worden; omdat zij de Moeder der barmhartigheid is.quot; Wanneer wij dus tot deze goede Moeder gaan om de olie der barmhartigheid te verkrijgen hebben wij niet te vreezen, dat zij ons die zal weigeren gelijk dit aan de dwaze maagden van het Evangelie geschiedde; //opdat er misschien niet genoeg voor ons en voor u mocht zijn.quot; O neen ; want zij is waarlijk rijk aan deze olie van barmhartigheid, gelijk dé H. Bonaventura verzekert: //Maria is vol van de olie van medelijden.quot; Zij wordt niet slechts door de Kerk eene voorzichtige, maar de aller-
170
voorzichtigste Maagd genoemd; opdat wij zouden weten, zégt Hugo van St. Victor, dat zij zoo vol genade en medelijden is, dat zij allen kan helpen zonder zelve iets te verliezen. //Gij zijt vol van genade, o H. Maagd, zoo wezenlijk vol, dat de geheele wereld door deze overvloeiende olie gedi-enkt wordt.quot; //Want, zoo al de voorzichtige maagden hare kruiken met olie vulden tegelijk met hare lampen, zoo bezit gij, o allervoorzichtigste Maagd, eene overvloeiende en onuitputtelijke kruik, waaruit de olie der barmhartigheid stroomt, waarmede gij aller lampen vol maakt.quot;
Maar waarom , vragen wij , staat deze schoone olijfboom in het midden der vlakten en niet liever in het midden van eenen tuin met een muur en haagwerk omzet? Dezelfde Hugo van St. Victor zegt ons, dat dit is; //opdat allen haar mogen zien en dat allen tot haar hunne toevlucht mogen nemen,quot; ter verkrijging van geneesmiddelen voor alle hunne ziekten. Deze schoone uitlegging wordt door den H. Antoninus bevestigd als hij zegt, //dat, gelijk allen naar den olijfboom, die te midden der vlakten staat, kunnen gaan, om er de vruchten van te plukken, zoo ook allen rechtvaardige of zondaars tot Maria kunnen gaan om hare barmhartigheid te verkrijgen.quot; En hij voegt er bij, //hoe-vele veroordeelingen heeft deze allergezegend-ste Maagd door hare medelijdende gebeden niet afgewend van de zondaars, die tot haar
171
hunne toevlucht namen.quot; //En welke veiligere toevluchtzegt tie vrome Thomas a Kempis, //kunnen wij ooit vinden dan het hart van Maria ? Daar vindt de arme een tehuis: de zieke een geneesmiddel, de bedroefde eene opbeuring, de twijfelachtige raad en de verlatene hulp.quot;
Waarlijk ongelukkig zouden wij zijn, zoo wij deze Moeder der Barmhartigheid niet hadden, die altijd oplettend is en bezorgd om onze wenschen te vervullen! //Waar geene vrouw is treurt degene, die iets behoeft,quot; zegt de H. Geest zelf. //Deze Vrouw,quot; zegt de H. Joannes Damascenus, //is juist de allerzaligste Maagd Maria; en waar die H. Vrouw niet is, is liet zieke menschdom in droefheid gedompeld.quot; En het kan ook ^t anders; omdat alle genaden ons door Maria:!^gebeden worden uitgereikt en waar zij ontbreekè'xs er geene hoop op barmhartigheid meer, gelijk de Heer zelf aan de H. Brigitta in deze woorden te verstaan gaf: //zonder de tusschenkomst van Maria's gebeden is er geene hoop op barmhartigheid.quot;
Maar vreezen wij misschien, dat Maria onze noodwendigheden niet kent of niet weet ? O neen , zij ziet en voelt dezen veel beter dan wijzelven dit doen.
//Deze Koningin,quot; zegt de H. Bernardus , //is zoo welwillend en medelijdend, dat, zoo een zondaar, wie hij ook moge zijn, zichzel-ven aan hare liefde toevertrouwt, zij niet naar
172
zijne verdiensten vraagt, noch of hij waardig is of onwaardig om verhoord te worden; maar dat zij allen aanhoort en ook allen helpt.quot; //O hoe menigeen,quot; roept de abt van Celles uit, «die door de rechtvaardigheid van den Zoon verdiende veroordeeld te worden, is door de barmhartigheid der Moeder gered; want zij is de schat Gods en de schatbewaarster van alle genaden: onze zaligheid is dus in hare handen en hangt van haar af. Laat ons dan altijd onze toevlucht nemen tot deze medelijdende Moeder en door hare bemiddeling vol vertrouwen onze zaligheid verhopen; want, volgens de bemoedigende verzekering van Bernardinus de Bustis, is zij onze zaligheid, ons leven, onze hoop, onze raad, onze toevlucht en onze hulp.quot;
Besluiten wij dus met de schoone en teedere ontboezeming van den H. Bonaventura in deze woorden: //o barmhartige, o vrome, o zoete Maagd Maria! O Maria, niet den ellendige zijt gij barmhartig; medelijdend met degenen die tot u bidden, liefelijk jegens hem die u bemint, barmhartig met den boetvaardige, medelijdend met degenen die vooruitgaan, liefelijk jegens de rechtvaardigen; gij betoont u goedertieren door ons van straf te vrijwaren, medelijdend door ons genade te verkrijgen en liefdevol door uzelve te geven aan degenen die u zoeken.
173
Pater Garolus Bovio verhaalt, dat er in de heerlijkheid Dombes in Frankrijk eens een man leefde, wiens vrouw zoo jaloersch was op eene andere vrouw, dat zij niets deed dan de oor-deelen Gods op haren echtgenoot en op deze vrouw af te smeeken. Eens op eenen dag ging zij in het bijzonder naar een altaar der allerzaligste Maagd, om daar rechtvaardigheid over die vrouw af te bidden. De andere vrouw nu was gewoon om voor hetzelfde beeld dagelijks een //Wees gegroetquot; te bidden. Op eenen nacht nu verscheen de H. Maagd in eenen droom aan deze vrouw, die haar nauwelijks zag of zij begon hare gewone uitroepingen van: //rechtvaardigheid, o Moeder Gods, rechtvaardigheid.quot; Maar O. L. Vrouw hernam: //zoekt gij rechtvaardigheid en straffen bij mij ? Neen, ga dan tot anderen, ik sta u uw verzoek niet toe; want weet,quot; voegde zij er bij, //dat die zondares, dagelijks een //Weesgegroetquot; ter mijner eer bidt, en zoo iemand dit doet is mij de macht ontnomen om hem te doen lijden of voor zijne zonden te laten straffen.quot; Den volgenden morgen weder in dezelfde kerk van Maria naar de H. Mis gaande, ontmoette zij bij het terugkeeren deze vrouw en begon haar onmiddelijk te be-
174
leedigen, zeggende, dat zij een toovenarcs was, die het zelfs was gelukt om de H. Maagd te bezweren. De rondstaande geloovigen gelastten haar om te zwijgen. //Zwijgt gijzelven,1' riep zij uit; //ik zwijg niet; wat ik zeg is waar; want dezen nacht zeiven is Maria mij verschenen en toen ik haar om rechtvaardigheid vroeg , zeidc zij mij, dat zij mij die niet kon toestaan, ter oorzake van de groetenis, die deze ellendige haar dagelijks bracht. De vrouw werd nu gevraagd , welke groetenis zij dagelijks aan de Moeder Gods bracht en andwoordde: //het Wees gegroet,quot; en hoorende, dat de H. Maagd haar om deze luttele devotie zoo groote barmhartigheid had bewezen, ging zij zich aan de voeten van Maria's beeld werpen en vroeg daar in tegenwoordigheid van allen vergiffenis voor de ergenis, die zij had gegeven en deed er gelofte van zuiverheid. Zij kleedde zich daarop met het kloosterkleed, bouwde zich eene kleine woning in de nabijheid der kerk en woonde daar tot haren dood, een leven leidende van voortdurende versterving en berouw.
O Moeder der Barmhartigheid; omdat gij zoo medelijdend zijt en zoo vurig verlangt om ons
17»
arme schepselen van dienst te zijn en onze verzoeken te verhoeren, neem ik, de ellendigste aller nienschen mijne toevlucht tot uw medelijden; opdat gij mij moogt verkrijgen hetgeen ik u vraag. Anderen mogen van u verzoeken wat zij willen, lichamelijk welzijn of aardsche goederen en voordeden ; maar ik, o mijne Vrouw, kom tot u, om u datgene verzoeken, wat gijzelve van mij verlangt en wat mij het meeste welgevallig en gelijkvormig maakt met uw heilig hart. Gij zijt zoo nederig, verkrijg mij nederigheid en liefde voor de verachting; gij die zoo geduldig waart in het lijden gedurende uw leven, verkrijg mij geduld in mijne rampen; gij waart geheel vol van liefde Gods, verkrijg mij de gift dezer zuivere en heilige liefde ; gij waart geheel en al liefde tot den evennaaste, verkrijg mij de liefde jegens allen en vooral jegens hen, die op eenigerlei wijze mijne vijanden zijn; gij waart geheel en al vereenigd met den wil Gods, verkrijg mij, dat ik geheel gelijkvormig met dien wil moge zijn in al wat Hij ook over mij moge beschikken; gij waart eindelijk de heiligste aller schepselen, maak ook mij een heilige. Liefde tot mij ontbreekt u niet, zoo min als de wil om mij alles te verkrijgen, en wat gij wilt kunt gij ook. Het eenige wat mij beletten kan van uwe gunsten te verkrijgen, is of achteloosheid van mijne zijde in het nemen van mijne toevlucht tot u, of wel gering vertrouwen op uwe voorspraak. Verkrijg mij dus
176
ij ver en vertrouwen. Deze twee groote gunsten vraag ik van u, deze twee zult gij mij verkrijgen; want van u hoop ik ze met het volste vertrouwen, o Maria, mijne moeder Maria, mijne hoop, mijne liefde, mijn leven, mijne toevlucht, mijne hulp en mijn troost. Amen.
Maria is geheel en al oog, om medelijden met ons te hebben en ons in onze noodwendigheden bij te staan.
De H. Epiphanius noemt de Moeder Gods, veel-oogig, daardoor hare waakzaamheid willende aanduiden in het bijstaan van ons arme schepselen. Aan een bezeten persoon, van wien de duivel werd uitgedreven, werd eens door den duivelbezweerder gevraagd, wat Maria deed, en de duivel andwoordde: //zij klimt op en neder,quot; waaruit hij begreep, dat deze welwillende Vrouw van den Hemel afdaalt, om den menschen nieuwe genaden uit te reiken en weder ten Hemel opklimt om ons verhooring van onze ge-
177
beden te verwerven. Met reden dan was de H. Andreas Avellinus gewoon Maria de //heraelsche boodschapsterquot; te noemen; omdat zij voortdurend boodschappen van barmhartigheid doet en genaden voor rechtvaardigen en zondaars verkrijgt. De oogen des Heeren zijn op den rechtvaardige gevestigd, zegt de Koninklijke profeet, //de oogen des Heeren zijn op den rechtvaardige;quot; maar //de oogen van O. L. Vrouwzegt Eiehard van St. Laurentius, //zijn op rechtvaardigen en zondaars gericht; want de oogen van Maria zijn de oogen eener Moeder en eene moeder zorgt niet slechts, dat haar kind niet valt, maar richt het ook weder op wanneer het gevallen is.quot;
Het werd eens aan de H. Gertrudis geopenbaard, dat, wanneer wij met godsvrucht tot de H. Maagd deze woorden richten; //o genadige Voorspreekster, keer uwe barmhartige oogen tot onsquot;, Maria niet anders kan doen dan ons gebed verhoeren, wie haar ook alzoo mocht aanroepen. //Waarlijk,quot; zegt de H. Bernardus, //o verhevene Vrouw, de oneindigheid van uwe barmhartigheden vervult de gansche aarde,quot; //en daarom,quot; zegt de H. Bonaventura, //heeft deze minnende Moeder eene zoo innige begeerte, om-aan allen wel te doen, dat zij niet slechts beleedigd wordt door hen, die haar uitdrukkelijk versmaden, (gelijk sommigen slecht genoeg zijn om te doen); maar dat zij zelfs beleedigd wordt door hen, die verzuimen haar om gunsten of genaden te vragen
8*
178
zoodat de 11. Idelbertus haar niet de woorden toespreekt: //gijzelve, o vrouw, leert ons om veel grootere genaden te hopen dan wij verdienen; omdat gijzelve niet ophoudt van ons genade te schenken en dat wel verre, verre boven onze verdiensten.quot;
Eens dat de H. Gertrudis tot de Moeder Gods de woorden richtte : //keer uwe barmhartige oogen tot onszag zij de H. Maagd op de oogen haars goddelijken Zoons, Dien zij in hare armen hield, wijzen, terwijl zij zeide; //deze zijn de meest medelijdende oogen, die ik voor hunne zaligheid kan richten tot degenen, die mij aanroepen.quot;
Een zondaar, die eens in tranen voor het beeld van Maria biddende, haar smeekte om hem van God vergiflenis zijner zonden te verkrijgen, zag dat de H. Maagd zich tot het Kind, dat zij in hare armen hield, wendde en zeide; //mijn Zoon zullen deze tranen dan vruchteloos stroomen?quot; en hij gevoelde reeds dat Jesus hem had vergeven.
Hoe is het dan mogelijk, dat iemand verloren gaan kan, die zichzelven aan deze goede Moeder aanbeveelt; daar haar Zoon als God heeft beloofd, dat hij uit liefde tot haar aan allen, die zichzelven aan haar aanbevelen, zooveel barmhartigheid zal betoonen als het haar zal believen. Dit veropenbaarde de Heer zelf aan de H. Gertrudis toen hij haar toestond de belofte te hooren, die Hij aan zijne H. Moeder in de volgende woorden deed: //in mijne almacht, o vereerde
179
Moeder, heb ik u de vergiffenis toegestaan van alle zondaars, die godvruchtiglijk de hulp van uw medelijden inroepen, op welke wijze gij die ook wilt betoonen.quot; Op deze verzekering zegt de Abt Adam Persenius vol vertrouwen, bij de beschouwing van de groote macht van Maria en van haar groot medelijden met ons; no barmhartige Moeder, uw teeder medelijden is zoo groot als uwe macht en gij zijt zoo medelijdend om te vergeven^ als gij machtig zijt om alles te verkrijgen. //Ln wanneer,quot; vraagt hij, //wanneer heeft zich het geval voorgedaan, dat gij , die de Moeder der barmhartigheid zijt, geen medelijden hebt getoond ? Wanneer hebt gij, die de Moeder des Almachtigen zijt, niet kunnen helpen? O Ja, met dezelfde gemakkelijkheid, waarmede gij onze ongelukken ziet, verkrijgt gij ons ook al hetgeen gij verlangt.quot; //Voldoe, voldoe uzelve, o groote Koningin,quot; zegt de Abt Guar-ricus, «met de glorie van uwen Zoon en geef aan ons uwe dienaars en kinderen hier beneden uit louter medelijden, niet uit eenige verdienste van onzen kant, de kruimels, die van uwe tafel vallen. Zoo het gezicht onzer zonden ons ooit ontmoedigt, laat ons de Moeder der barmhartigheid met de woorden van Willem van Parijs toespreken: //o Vrouw, wil mijne zonden niet tegen mij opzetten; want ik stel uw medelijden daar tegenover. Laat het nooit gezegd worden , dat mijne zonden in het oordeel tegen uwe
180
barmhartigheid, hebben opgewogen, die machtiger is om mij vergiftbnis te verwerven, dan mijne zonden om mij te doen veroordeelen,quot;
//Wie ter wereld,quot; roept de H. Bonaventura uit, //kan aan deze allerbeminnelijkste Koningin zijne liefde weigeren; aan haar, die schooner is dan de zon en zoeter clan honig, die eene schat van goedheid is, beminnelijk en liefelijk jegens allen?quot; //Ik groet u dan,quot; vervolgt de Heilige in verrukking, //0 mijne Vrouw en Moeder, ja mijn hart en mijne ziel. Vergeef mij, o Maria, indien ik zeg, dat ik u bemin; want ben ik al niet waardig om u te beminnen, zoo zijt gij ten minste waardig om door mij bemind te worden.quot;
In Napels leefde er eens een Moor, die slaaf was van Don Octavius del Monaco, en die, niettegenstaande alle vermaningen om aan het Mohammedanisme vaarwel te zeggen, daarin bleef volharden. Hij bleef echter nooit in gebreke, om op zijne eigene kosten telken avond eene lamp te ontsteken voor een altaar der H. Maagd, dat daar in huis was, terwijl hij gewoon was te zeggen: //ik hoop dat deze vrouw mij nog eens eene groote gunst zal bewijzen.quot; Eens op eenen nacht
181
verscheen hem de H. Maagd en beval hem om christen te worden. Ook nu bood de Turk nog tegenstand, maar Maria legde hare hand op zijnen schouder en zeide: «bied niet langer tegenstand, o Abel; laat uw doopen en neem den naam aan van Jozef.quot; Den volgenden morgen ging hij heen om onderricht te worden en werd den 10den Augustus 1648 met elf andere Turken gedoopt. Hierbij dient nog opgemerkt te worden, dat, toen de Moeder Gods hem verscheen, hem bekeerd had en op het punt was van te vertrekken, de Moor haar bij haren mantel terughield en zeide; no Vrouw, wanneer ik ooit in droefheid mocht zijn, smeek ik u u aan mij te willen vertoonen.quot; Zij beloofde hem dat dit zou geschieden, en in der daad eens in verslagenheid zijnde riep hij tot haar en Maria op nieuw verschijnende zeide: //heb geduldquot; en vervulde hem met hemelschen troost.
O groote en allerverhevenste aller schepselen, o allerheiligste Maagd, ik groet u van deze aarde af, ik ellendige, ongelukkige en jegens mijnen God zoo wederspannige, die straften heb verdiend en geen gunsten, rechtvaardigheid en geene
182
barmhartigheid. Ik zeg dit niet, o mijne Vrouw; omdat ik aan uw medelijden twijfel; want ik weet, dat, hoe grooter gij zijt, gij er des te meer uwen roem in stelt om welwillend te zijn. Ik weet gij verheugt er u in, dat gij zoo rijk zijt; omdat gij daardoor in staat gesteld zijt, om ons arme en ellendige schepselen bij te staan, en dat, hoe grooter de armoede is van hen, die hunne toe-vlueht tot u nemen, gij u des te meer beijvert om hen te beschermen en te redden. O mijne Moeder, gij weendet eens over uwen Zoon, die voor mij stierf; ofl'er, smeek ik u, deze tranen Gode op en verkrijg mij daardoor eene ware droefheid over mijne zonden; want de zondaars zijn het, die u zoo zeer bedroefd hebben en ik heb door mijne zonden hetzelfde gedaan. Verkrijg mij, o Maria, dat ik, ten minste van dezen dag af aan, in het vervolg u en uwen Zoon niet meer door mijne ondankbaarheid moge bedroeven. Waartoe zou uwe droefheid mij van nut zijn, indien ik voortging met ondankbaar jegens u te zijn ? Waarvoor zoudt gij), mij uwe barmhartigheid getoond hebben, zoo ik op nieuw ontrouw zou worden en verloren gaan ? Neen, mijne Koningin, laat dit niet toe, gij die voor alle mijne te-kort-komingen voldaan hebt. Gij verkrijgt mij van God al wat gij wilt, gij verhoort de gebeden van allen. Twee gunsten vraag ik en verwacht ik van u, en zonder deze ben ik niet voldaan. Verkrijg mij, dat ik Gode getrouw moge zijn en Hem
183
niet meer beleedige en dat ik Hem gedurende mijn overig leven zoozeer beminnen moge als ik Hem ooit beleedigd heb. Amen.
Maria is de Vredestichtster tusschen God en de zondaars.
De genade Gods is de grootste en de meest wenschelijke schat voor de ziel en deze wordt door den H. Geest zeiven een oneindige schat genoemd; omdat wij door middel van dezen schat tot de eer van vrienden Gods verheven worden. De woorden van het boek der Wijsheid zijn de volgenden: //want zij is eene oneindige schat voor den mensch, die allen, welke dien gebruiken, tot vrienden Gods maakten daarom aarzelde Jesus onze Verlosser en God niet, om allen, die in genade waren, zijne vrienden te noemen: //gij zijt mijne vrienden.quot; O vervloekte zonde, gij , die deze vriendschap verbreekt! //Maar uwe ongerechtigheden,quot; zegt de profeet Isaias, //hebben tweedracht gezaaid tusschen u en God.quot;
184
En eenen haat daarstellende tusschen God en dc ziel, wordt zij van eene vriendin in eene vijandin Gods veranderd, gelijk in het boek der Wijsheid wcrdt gezegd: //maar voor God zijn de boozen en de boosheid even hatelijk.quot; Wat moet dan de zondaar doen, die het ongeluk heeft van de vijand Gods te zijn ? Hij moet eenen middelaar zoeken, die hem vergifienis kan verkrijgen en die hem bekwaam kan maken, om de verlorene vriendschap Gods te herkrijgen. //Maria,quot; zegt de kardinaal Hugo, //is de groote vredestichtster, die de verzoening van God met zijne vijanden verkrijgt, de zaligheid voor de verlorenen, vergiffenis voor de zondaars en barmhartigheid voor hen die in wanhoop zijn.quot; Daarom wordt zij door den goddelijken Bruidegom genoemd: //schoon als de gordijnen van Salomo.quot; In de tenten van David werden alleen de oorlogszaken behandeld; maar in die van Salomo alleen de vrede en de H. Geest geeft ons aldus te verstaan, dat deze Moeder van barmhartigheid nimmer den krijg of de wraak jegens de zondaars behandelt; maar slechts hunne vrede en vergiffenis. Maria werd door de duive afgebeeld, die met eenen olijftak in den bek in Noach's ark wederkeerde, als een onderpand van den vrede door God aan den mensch geschonken. Om deze reden spreekt de H. Bonaventura O. L. Vrouw aldus toe: //gij zijt die allertrouwste duive; gij waart de zekere middelares tusschen
185
God en cle in den geestelijken zondvloed vergane wereldgij hebt door uzelve Gode aan te bieden voor de verlorene wereld vrede en zaligheid verkregen. Maria was dan die hemelsehe duive, die aan de verlorene wereld den olijftak, het teeken der barmhartigheid, bracht; omdat zij ons op de eerste plaats Jesus Christus heeft gegeven, die de 'bron is van alle barmhartigheid, en omdat zij ons daarna door Zijne verdiensten alle genaden heeft verworven. //En gelijk door Maria,quot; zegt de H. Epiphanius, //eens en voor altijd ile hemelsehe vrede aan de wereld gegeven is, zoo worden door haar nog steeds de zondaars met God verzoend.quot; Hierom legt de Z. Albertus de Groote haar de woorden in den mond: //ik ben de duive van Noach, die den olijftak van algemeenen vrede aan de Kerk ge-braeht heb.quot;
De regenboog, dien de H. Joannes den troon Gods zag omgeven, is ons weder eene bijzondere afbeelding van Maria. //Daar was een regenboog rondom den troon.quot; De Kardinaal Vitalis verklaart dit volgenderwijze: //deze regenboog rondom den troon is Maria, die Gods oordeelen en uitspraken jegens de zondaars verzacht,quot; hiermede willende zeggen, dat zij altijd voor Gods rechterstoel staat, om de straffen te matigen, die door de zonden verdiend zijn. De H. Bernar-dinus van Senen zegt, //dat het van dezen regenboog is dat God sprak toen hij aan Noach
186
beloofde, dat hij dien als een teeken van vrede in de wolken wilde plaatsen, om bij het zien daarvan zich den eeuwigen vrede te herinneren, dien Hij met den mensch gemaakt had: ////Ik zal Mijnen boog in de wolken plaatsen cn hij zal een teeken zijn van het verdrag tusschen Mij en de aarde gesloten.quot;quot;
//Maria,quot; zegt deze Heilige, //is deze boog van eeuwigen vrede; want gelijk God bij het zien daarvan zich den vrede herinnert, dien Hij met de aarde heeft gemaakt, zoo vergeeft Hij door Maria's gebeden de misdaden der zondaars en bevestigt den eeuwigen vrede met hen.quot;
De H. Andreas van Creta noemt Maria //een onderpand, eene verzekering van onze verzoening met God;quot; dat wil zeggen. God heeft, rondgaande om de zondaars te zoeken en te vergeven, opdat zij aan hunne vergiffenis niet zouden twijfelen, hun Maria als een onderpand daarvan gegeven en daarom roept de Heilige uit: //wees gegroet, o vrede Gods met de men-schen.quot; Hierom zegt de H. Bonaventura, een zondaar bemoedigende; //vreest gij, dat God in zijnen toorn zich over uwe fouten zal wreken, wat hebt gij dan te doen? Ga, neem uwe toevlucht tot Maria, die de hoop der zondaars is en zoo gij nog vreezen mocht, dat zij uwe partij niet zal kiezen, weet dan dat zij dit niet laten kan; omdat God zelf haar als plicht heeft opgelegd, om de ongelukkigen bij te staan.quot;
187
De H. Johannes Chrysostomus zegt, dat eene andere reden, waarom de H. Maagd Maria Moeder Gods was geworden, is om de zaligheid te kunnen verkrijgen voor velen, die ter oorzake van hun zondig leven, met het oog op de goddelijke gerechtigheid, niet zouden kunnen gered worden, zalig zouden worden door den bijstand dezer zoete barmhartigheid en machtige voorspraak.quot; Dit wordt ons door den H. Anselmus bevestigd als hij zegt, //dat Maria eerder voor zondaars dan voor rechtvaardigen tot de waardigheid van Moeder Gods is verheven; omdat Jesus zelf verklaarde, dat hij geene rechtvaardigen was komen zoeken, maar wel zondaars.quot; Om deze reden zingt ook de H. Kerk: //gij verafschuwt de zondaars niet zonder welken gij zulk eenen Zoon nooit zoudt waardig gekeurd zijn.quot; Om dezelfde reden roept Willem van Parijs haar aan met de woorden: //o Maria, gij zijt verplicht om de zondaars teN helpen; want alle de giften, de genaden en de groote eer, die in de hooge waardigheid van Moeder Gods vervat zijn, dit alles zijt gij, om zoo te zeggen, aan de zondaars verplicht; want om hunnentwil zijt gij waardig gekeurd om eenen God tot Zoon te hebben.quot; //Zoo dus Maria,quot; zoo besluit de H. Anselmus, //Gods Moeder werd ter wille van de zondaars, hoe kan ik dan, hoe groot mijne zonden ook mogen zijn, aan mijne vergiffenis wanhopen ?quot;
188
Alan de la Roche en Bonifacius verhalen ons, dat er in Florence eene jonge vrouw leefde, met name Benedicta, die een allerzondigst en ergerlijk leven leidde. Gelukkig voor haar kwam de H. Dominicus eens te dier plaatse prediken en ging zij uit loutere nieuwsgierigheid hem hooren. Gedurende deze preek raakte God haar hart zoodanig, dat zij bitter weenende bij den Heilige te biechten kwam. De H. Dominicus gaf haar de absolutie en legde haar voor boete op om den Rozenkrans te bidden. Het ongelukkige schepsel viel echter door hare kwade gewoonten weder in hare vorige levenswijze. De Heilige dit hoorende zocht haar op en haalde haar weder tot biechten over. God nu, haar willende doen volharden, toonde haar eens de hel en wees er haar verschillende personen aan, die om harentwille daarin waren. Hij opende daarop een boek en deed haar daarin de lange lijst harer zonden lezen. De zondares, bij dit gezicht verschrikt maar vol vertrouwen, smeekte Maria om haar te helpen en haar werd ingegeven, dat deze goede Moeder van God den tijd voor haar had verkregen, om over alle die zonden te wee-nen. Na deze openbaring leidde Benedicta een goed leven; maar steeds die verschrikkelijke lijst voor oogen hebbende, begon zij eens hare bescherm-
189
ster met de volgende woorden toe te spreken: //mijne moeder, het is waar, dat ik voor mijne misdaden verdiend heb om nu in den diepsten afgrond der helle te zijn; maar omdat gij mij daarvan hebt verlost en mij den lijd tot berouw hebt verkregen, vraag ik u nog eene enkele gunst daarbij; o allerbarmhartigste Vrouw, laat mijne zonden uit het boek gewischt worden en ik zal niet ophouden dezen te beweenen.quot; Na dit gebed verscheen Maria aan haar en zeide, dat zij, om te verkrijgen wat zij wensehte, altijd de zonden en de barmhartigheid, die God haar had getoond, moest voor oogen hebben en dat zij steeds in den geest het lijden moest gedenken, dat haar Goddelijke Zoon uit liefde tot haar had verduurd en zich herinneren, hoevelen er waren verloren gegaan om minder zonden dan zij had bedreven. Ter zelfder tijd openbaarde zij haar, dat er dien dag nog een kind van acht jaar ter helle was gedoemd om eene enkele doodzonde. Benedicta gehoorzaamde O. L. Vrouw en zie op zekeren dag verscheen Jesus Christus haar en haar het boek toonende zeide Hij: //zie het boek is schoon, uwe zonden zijn uitgewiseht, zet er nu handelingen van deugd voor in de plaats.quot; Dit nu doende leidde zij een heilig leven en stierf den dood der zaligen
190
Gebed.
O mijne allerzoetste Vrouw; omdat het u opgedragen is, om, gelijk Willem van Parijs zegt, de middelares te zijn tusschen God en de zondaars, wil ik u met de woorden van den H. Thomas van Yillanova toespreken: «vervul uwe roeping ten mijnen behoeve, o teedere Voorspreekster, en doe uw werk.quot; Zeg niet, dat mijne zaak moeielijk te winnen is; want ik weet en allen zeggen het mij, dat alles, dat iedere zaak, die gij onderneemt, nooit verloren is of zal verloren worden. En zal de mijne dit dan zijn? O neen, dit kan ik niet vreezen; maar het eenige wat ik vrees is, dat gij, de menigte mijner zonden ziende, mijne verdediging niet op u mocht nemen; doch het zien uwer barmhartigheid en der groote begeerte van uw allerzoetst hart om de meest verlatene zondaars te helpen maakt, dat ik ook hiervoor niet meer beangst ben. Wie toch ging er ooit verloren, die tot u zijne toevlucht had genomen? Daarom roep ik uwe hulp in, o mijne groote Voorspreekster, mijne toevlucht en mijne hoop. Mijne Moeder Maria, in uwe handen stel ik mijne eeuwige zaligheid, aan u beveel ik mijne ziel, zij is verloren, maar gij hebt haar te redden. Ik zal altijd mijnen God danken, dat Hij mij zoo groot vertrouwen op u heeft gegeven, ja, dat ik dit heb niettegenstaande
191
mijne onwaardigheid, is reeds eene verzekering van mijne zaliglieid. Ik heb, o mijne beminde Koningin, slechts eene enkele vrees, en deze is, dat ik door mijne eigene achteloosheid dit vertrouwen in u mocht verliezen en daarom, o Maria, smeek ik u, om de liefde die gij Jesus hebt toegedragen, dat gijzelve steeds meer en meer in mij moogt bewaren en versterken dat zoete vertrouwen in uwen bijstand, waardoor ik ten zekerste hoop de goddelijke vriendschap te herkrijgen, die ik tot nu toe zoo ongelukkig heb versmaad; en heb ik deze eenmaal terug bekomen dan hoop ik die te bewaren en deze bewarende hoop ik ten laatste door 'dezelfde middelen u daarvoor in den Hemel te danken en in alle eeuwigheid den lof van God en van u te zingen. Dit is mijne hoop; zoo moge het zijn; zoo zal het zijn. Amen.
Maria is ons leven; omdat zij ons vergiffenis verwerft voor onze zonden.
Hebben wij het ongeluk gehad van de genade Gods te verliezen, laten wij trachten om die terug te bekomen en laten wij dit door Maria doen; want hebben wij ze verloren, Maria heeft ze gevonden en daarom noemt de H. Bernardus haar : //de Vindster der genade.quot; De engel Gabriel tot onzen troost verklaarde dit uitdrukkelijk, toen hij de H. Maagd groette met de woorden: //vrees niet, Maria; want gij hebt genade gevonden.quot; Maar indien Maria nimmer van de genade beroofd was geweest, hoe kon de Engel dan zeggen, dat zij genade had gevonden? Hoe kan eene zaak gevonden worden zoo men die vroeger niet heeft verloren ? Dezelfde Aartsengel zegt ons, dat de H. Maagd altijd niet God was, altijd in de genade, ja, vol van genade: //Wees gegroet, gij vol van genade, de Heer is met u.quot;
Zoo Maria dan, die zelve altijd vol van genade was, de genade heeft gevonden, voor wien vond zij deze dan ? Kardinaal Hugo den bovengenoemden tekst
193
uitleggende- andwoordt, dat zij ze vond voor de zondaars, die ze verloren hadden. //Laten dan de zondaars,quot; zoo spreekt een godvruchtig schrijver , //die deze genade door hunne misdaden verloren hebben, zich tot de H. Maagd richten; want met haar kunnen zij zeker zijn van ze terug te vinden. Laten zij haar nederig groeten en met vertrouwen zeggen: //o quot;Vrouw, hetgeen verloren is moet weder teruggegeven worden aan hem, die het verloren heeft; geef ons dus ons eigendom, dat gij gevonden hebt, terug.quot; Hierover maakt Richard van St. Laurentius het besluit, //dat, zoo wij hopen om de genade Gods te verkrijgen , wij tot Maria moeten gaan, die deze heeft gevonden en nog steeds vindt.quot; Daar Maria altijd dierbaar was en altijd dierbaar zal zijn aan God, zoo zullen wij zekerlijk wel slagen, zoo wij tot haar onze toevlucht nemen; want Maria zegt weder in het achtste hoofdstuk van het Hooglied, dat God haar in de wereld geplaatst heeft om onze beschermster te zijn: //ik ben als een wal en mijne borsten zijn als een toren.quot; En waarlijk zij is als eene middelaresse des vredes gesteld tusschen God en de zondaars; //omdat ik in Zijne tegenwoordigheid ben geworden als eene die vrede heeft gevonden.quot; Op deze woorden bemoedigt de H. Bernardus de zondaars zeggende: //gaat naar die Moeder van barmhartigheid en toont haar de wonden, die de zonden in uwe ziel hebben achtergelaten, dan zal zij
9
194
gewis haren Zoon bij de borsten die Hem gevoed hebben bidden, om u alles te vergeven, en de Goddelijke Zoon, Die haar zoo teeder bemint, zal haar voorzeker verhoeren.quot; In dezen zin is het, dat de H. Kerk, in hare dagelijksehe gebeden ons oplegt, om God te smeeken, dat Hij ons de machtige hulp van Maria's voorspraak moge schenken, om uit onze zonden op te staan: //schenk uwe hulp aan onze zwakheid, o aller-barmhartigste God en dat wij, die de H. Moeder Gods vereeren, door hare hulp en voorspraak uit onze ongerechtigheden mogen opstaan.quot;
Te recht dan noemt de H. Laurentius Jus-tinianus haar, //de hoop van hen, die misdaan hebben;quot; omdat zij alleen hunne vergiffenis van God verkrijgt. Te recht dan ook noemt de H. Ber-nardus haar //de ladder der zondaars;quot; omdat deze medelijdende Koningin hare handen tot de zondaars uitstrekt, hen uit den afgrond der zonden trekt en bekwaam maakt om tot God op te stijgen. Met reden ook noemt een oud schrijver haar, //de eenige hoop der zondaars;quot; want door hare hulp alleen kunnen wij de vergiffenis onzer zonden verhopen. Ook de H. Johannes Chrysostomus zegt, //dat alleen door Maria's voorspraak de zondaars vergiffenis bekomenen daarom spreekt hij haar in den naam der zondaars aldus aan: //Wees gegroet, o Moederquot; van God en van ons allen; //hemel,quot; waar God in woont: //troon.quot; van welken de Heer alle se-
195
naden uitdeelt; //edele dochter, Maagd, eer, roem en hemel onzer kerk, o bid uwen Jesus voortdurend voor ons; opdat wij in den dag des oordeels genade mogen vinden door u en de be-belooning verkrijgen, die God bereid heeft voor degenen die hem beminnen.quot;
De H. Andreas van Creta noemt Maria het onderpand van de goddelijke barmhartigheid, hiermede bedoelende, dat, zoo de zondaars hunne toevlucht tot Maria nemen, om met God verzoend te worden. Hij hun deze vergiffenis verzekert en hun daarvan een onderpand geeft en dit onderpand is Maria, die Hij ons als Voorspreekster heeft gegeven en door wier voorspraak God, door de verdiensten van Jesus Christus, aan allen vergeeft, die tot haar hunne toevlucht nemen. De H. Brigitta hoorde eens eenen engel zeggen, dat de H. Profeten zich verheugden door de kennis, dat God, door Maria's nederigheid en zuiverheid zich met de zondaars zou verzoenen, en dat Hij degenen, die Hem beleedigd hadden, weder in gunst zou aannemen; //zij sprongen van vreugde op toen zij voorzagen, dat God door de nederigheid en de zuiverheid van uw leven zou bevredigd worden, o Maria, o allerschitterendste ster, en dat Hij weder zou verzoend worden met hen, die zijnen toorn hadden opgewekt.quot;
Geen enkele zondaar, die zijne toevlucht tot Maria's medelijden neemt, behoeft te vreezen, dat hij door haar zal verworpen worden; want
198
zij is de Moeder der barmhartigheid en als zoodanig verlangt zij om de meest ellendigen te redden. //Maria is die gelukkige ark,quot; zegt de H. Bernardus, //en zij die daarin hunne toevlucht nemen zullen nimmer de schipbreuk van het eeuwig verderf lijden.quot; Ten tijde van den zondvloed werden zelfs de wilde beesten in Noach's ark gered en zoo ook verkrijgen zelfs de zondaars hunne zaligheid onder Maria's mantel. De H. Gertrudis zag eens Maria met haren mantel wijd uitgespreid en onder dezen zag zij dat vele wilde beesten, als leeuwen, beeren en tijgers waren gevlucht en zij bemerkte, dat Maria dezen niet alleen niet verdreef; maar dat zij ze zelfs aanhaalde en met groote teederheid streelde. De Heilige begreep hieruit, dat de meest verlatene zondaars, die tot Maria vluchten, niet slechts door haar niet worden verworpen, maar zelfs welkom geheeten en van den eeuwigen dood gered. Laten wij dan deze ark ook binnengaan, laten wij onder Maria's mantel vluchten en allerzekerst zal zij ons niet verwerpen, maar onze zaligheid ons verzekeren.
Pater Bovio verhaalt, -dat er eene zondige vrouw was, Helena genaamd, die eens bij toeval
197
cene kerk binnentrad en eene preek over den Kozenkrans hoorde. De kerk verlatende kocht zij zich een rozenhoedje, dat zij in 't geheim bewaarde; omdat zij niet wilde weten, dat zij dit bezat. Zij begon dit nu en dan te bidden en hoewel zij dit geheel zonder godsvrucht deed, stortte O. L. Vrouw haar gedurende al dien tijd zooveel zoetheid en vertroosting in, dat zij niet kon ophouden van het //Weesgegroet, Maria,quot; te bidden. Eindelijk werd zij met zulk eenen afschuw van haar zondig leven vervuld, dat zij, niet langer rust vindende , verplicht was om te gaan biechten en zij deed dit met zulk een berouw, dat de priester zelf er over verwonderd was. Na hare biecht knielde zij aan den voet van het altaar der Allerheiligste Maagd neder en bad daar, als dankzegging aan hare Voorspreekster , den Eozenkrans. De Moeder Gods, sprak haar daarna door haar beeld de volgende woorden toe: //Helena, gij hebt uwen God en mij reeds zoozeer beleedigd, verander van nu af aan uw leven en ik zal eene groote menigte genaden over u uitstorten.quot; De arme zondares andwoordde in de grootst mogelijke beschaamdheid: //o allerheiligste Maagd, het is maar al te waar, dat ik voorheen eene ellendige zondares ben geweest; maar gij die alles vermoogt, help mij. Wat mij aangaat, ik verlaat mij geheel en al op u en zal geheel het overige gedeelte mijns levens besteden om boete voor mijne
108
zonden te doen.quot; Met Maria's bijstand verdeelde zij al haar goed onder de armen en begon een leven van strenge versterving. Zij werd door geweldige bekoringen gekweld; maar beval zioli voortdurend aan Maria aan en bleef zoodoende steeds overwinnares. Zij werd met vele buitengewone genaden begunstigd, met visioenen , openbaringen en zelfs met de gave van . voorzegging. Eindelijk bij haren dood, dien Maria haar eenige dagen te voren aankondigde, kwam de H. Maagd met haren Goddeiijken Zoon haar bezoeken en bij haar verscheiden zag men hare ziel in de gedaante van eene schoone duif hemelwaarts gaan.
Zie, o Moeder van mijnen God, mijne eenige hoop, o Maria, zie aan uwe voeten een ellendigen zondaar, die uwe barmhartigheid afsmeekt. De geheele Kerk, alle geloovigen noemen en roemen u als de toevlucht der zondaars en bijgevolg zijt gij ook mijne toevlucht en moet gij mij redden. Gij weet, o allerzoetste Moeder van mijnen God, hoezeer uw gezegende Zoon onze zaligheid verlangt; gij weet al wat Jesus ten dien einde heeft verduurd, de koude in den stal, Zijne reis naar Egypte, Zijne vermoeie-
19!)
nissen, Zijn zweet, het bloed dat Hij vergoten heeft, de angsten, die Zijn kruisdood Hem veroorzaakte en waarvan gijzelve getuige waart. O toon, dat gij uwen beminden Zoon lief hebt, en door deze liefde smeek ik u om mij bij te staan. Strek uwe hand uit naar een ellendig schepsel, dat gevallen is en om uwe hulp vraagt. Was ik een heilige, zoo behoefde ik uwe barmhartigheid niet; maar omdat ik een zondaar ben vlucht ik tot u, die de Moeder der Barmhartigheid zijt. Ik weet, dat uw medelijdend hart zijnen troost vindt in het bijstaan van on-gelukkigen, wanneer gij dit kunt en gij ze niet hardnekkig vindt. Troost dan uw medelijdend hart en troost 'ook mij; want nu hebt gij de geschiktste gelegenheid om een arm schepsel, dat ter helle veroordeeld is, te redden, en gij kunt dit doen; want ik wil niet hardnekkig zijn. Ik stel mijzelven in uwe handen, zeg mij slechts wat ik te doen heb en verwerf mij de kracht om dit ten uitvoer te brengen; want ik ben besloten, om alles wat van mij afhangt te doen, om de goddelijke genade te herwinnen. Ik neem mijne toevlucht onder uwen mantel; want Jesus wil, dat ik tot u zal vluchten; opdat ik mijne redding niet alleen aan Zijn H. Bloed moge te danken hebben, maar opdat ook uwe gebeden mij in dit groote werk mogen bijstaan voor uwe en voor Zijne eigene glorie; daar gij Zijne Moeder zijt. Hij zendt mij tot u; opdat gij mij
300
moogt helpen. O Maria, zie, ik neem mijne toevlucht tot u, op u vertrouw ik. Gij bidt voor zoovele anderen, bid ook voor mij; spreek slechts een enkel woord; zeg onzen Heer, dat gij mijne zaligheid verlangt en God zal mij zekerlijk redden; zeg Hem dat ik de uwe ben en dan heb ik alles verkregen wat ik vraag, alles wat ik verlang.
Maria is ook ons leven, omdat zij ons volharding verwerft.
Volharding tot het einde toe is eene zoo groote gift van God, dat, gelijk het H. Kon-cilie van Trente ons verklaart, Hij deze geheel onverplicht schenkt en wij deze niet kunnen verdienen. De H. Augustinus zegt ons daarenboven, dat al die deze zoekt, ze ook van God verkrijgt. Volgens Pater Suarez zullen wij deze genade ontwijfelbaar verkrijgen, zoo wij ze slechts tot aan het einde van ons leven met ijver vragen ; want, gelijk Bellarminus terecht opmerkt, hetgeen dagelijks noodig is, moet ook dagelijks
301
gevraagd worden. Gelijk het zeker is, dat alle genaden, die God aan de menschen sehenkt, door de handen van Maria moeten gaan, zoo is het ook even zeker, dat wij ook slechts door Maria de grootste aller genaden, de volharding namelijk, kunnen verhopen en deze ook allerzekerst zullen verkrijgen, zoo wij ze altijd en met vertrouwen door Maria zoeken. Deze genade heeft zijzelve beloofd aan allen, die haar gedurende hun leven getrouw dienen in de volgende woorden van den Eeclesiastieus, welke de H. Kerk op het feest der Onbevlekte Ontvangenis op haar toepast: //degenen die door mij werken zullen niet zondigen, degenen die mij navolgen zullen het eeuwige leven bezitten.quot;
Om in het leven der genade bewaard te blijven, hebben wij geestelijke kracht noodig, ten einde de talrijke vijanden onzer zaligheid te kunnen weerstaan. Deze kracht nu gewordt ons enkel door de handen van Maria en wij zijn hiervan verzekerd door het boek der Spreuken , waarvan de Kerk den volgenden tekst op de allerheiligste Maagd toepast: //aan mij is de kracht, door mij regeeren de koningen.quot; Deze woorden //mij is de krachtquot; beteekenen, dat God aan Maria deze kostbare gift heeft geschonken; opdat zij deze onder hare getrouwe dienaars moge uitdeelen; en de woorden //door mij heerschen de koningenquot; beduiden, dat Maria's dienaars door haren bijstand over hunne
9*
202
zinnen en driften heerschen, daaraan bevelen en aldus waardig worden om eens eeuwig in den Hemel te heerschen. O welke kracht bezitten de dienaars dezer groote Vrouw niet, om alle aanvallen der hel te overwinnen! Maria is die toren, waarover in het Hooglied wordt gesproken: //uw nek is als de toren van David, die met vele bolwerken gebouwd is, duizend beukelaars hangen er rondom, geheel de wapenrusting der sterken.quot; Zij is als eene goed verdedigde sterkte ter verdediging van hen, die haar beminnen en die in hunnen strijd tot haar hunne toevlucht nemen. In haar vinden hare dienaars schilden en wapenen, om zichzelven tegen de hel te verdedigen. Waarlijk beklagenswaardig zijn de zielen, die deze verdediging-verlaten , door hunne godsvrucht jegens Maria te verminderen en zichzelven niet langer in de ure des gevaars aan haar aan te bevelen! Zoo de zon niet meer opkwam, zegt de H. Bernar-clus, wat zou er anders van de wereld worden dan een warklomp van duisternis en schrik? En deze vraag op Maria toepassend herhaalt hij: //neem de zon weg en waar blijft de dag ? Neem Maria weg en wat blijft er over dan een stikdonkere nacht?quot; Wanneer eene ziel de godsvrucht tot Maria verliest, wordt zij onmiddelijk in duisternis gehuld, in die duisternis namelijk, waarvan de H. Geest in het boek der Psalmen spreekt; //gij hebt de duisternis geschapen en
203
het is nacht en alle de dieren des wouds loopen in dezen rond.quot; Wanneer het licht des hemels ophoudt in eene ziel te schijnen is er alles duisternis en wordt zij eene schuilplaats van de duivelen en van allerlei zonden. De H. An-selmus zegt, dat, //zoo iemand door Maria wordt verstooten en versmaad, hij noodwendig moet verloren gaanquot;; en daarom mogen wij te recht uitroepen: wee hem, die met deze zon in strijd is! wee hem, die haar licht versmaadt! dat wil zeggen, wee allen, die de godsvrucht tot Maria minachten. De H. Franciscus de Borgia twijfelde altijd aan de volharding dergenen, in welke hij geene bijzondere godsvrucht tot de H. Maagd vond. Om deze reden noemde de H. Germanus Maria //de borst der christenenquot; ; want gelijk het lichaam niet kan leven zonder ademhaling, zoo ook kan de ziel niet leven zonder dat zij hare toevlucht tot Maria neemt of zich aan haar aanbeveelt, aan haar, door wier handen wij met zekerheid het leven der genade voor onze zielen verkrijgen en bewaren zullen. Van den anderen kant spreekt Maria de volgende woorden van het boek dei-Spreuken, die de H. Kerk op haar toepast: //gezegend is de man, die mij aanhoort, die dagelijks aan mijne deur waakt en aan de posten van mijne deuren wachtquot;, als wilde zij zeggen: gezegend is hij, die mijne stem hoort en die altijd oplettend is, om zich te wenden
304
tot de deur van mijne barmhartigheid, om licht en hulp bij mij te zoeken. Voor beschermelingen, die zoo handelen, zal ook Maria het hare doen en hun het licht en de kracht verkrijgen, die zij behoeven, om de zonde te verlaten en de paden der deugd te bewandelen. Zeer schoon noemt Innocentius III haar om deze reden; //de maan der nacht; het morgenrood van den ochtendstond en de zon van den middag.quot; Zij is de maan om hen te verlichten, die blindelings in den nacht der zonde wandelen en om hen den ellendigen staat van veroordeeling, waarin zij zijn, te doen zien en begrijpen. Zij is het morgenrood, (dat de voorlooper der zon is) voor hen, die zij reeds verlicht heeft en zij doet hen de zonden verlaten en tot God, die de ware Zon der Gerechtigheid is, terugkeeren. Eindelijk is zij de zon voor hen, die in staat van genade zijn en behoedt hen ervoor om op nieuw in den afgrond der zonde te vallen. De H. Philippus Nerius was daarom gewoon tot zijne biechtelingen de volgende vermaningen te richten: //mijne kinderen, wilt gij volharden, zoo weest godvruchtig tot O. L. Vrouw.quot; Ook de Z. Johannes Berchmans van de Sociëteit van Jesus zeide altijd: //hij die Maria bemint zal volharden.quot; Eene waarlijk schoone opmerking maakt de Abt Rupertus over dit onderwerp als hij den parabel van den verloren Zoon uitleggende, zegt, //dat zoo de moeder van dezen ongelukkigen
305
jongeling geleefd had hij , of nooit het ouderlijke huis zou verlaten hebben, of ten minste er spoediger teruggekeerd zou zijn dan hij nu deedquot;; hiermede bedoelende, dat een kind van Maria, of wel God nooit verlaat, of zoo hij dit ongeluk mocht hebben, door hare hulp spoedig tot Hem terug zal keeren. O, zoo alle men-schen deze welwillende en liefhebbende Vrouw slechts beminden, zoo zij altijd en zonder uitstel in hunne bekoringen hunne toevlucht tot haar namen, wie zou er dan bezwijken? Wie zou er ooit verloren gaan? Hij alleen valt en is verloren, die tot Maria zijne toevlucht niet neemt. Wij hebben, zegt de H. Thomas van Villanova, zoo wij door den duivel bekoord worden, slechts de kleine kiekens na te volgen, die, zoodra zij eenen roofvogel zien naderen, onder de vleugelen hunner moeder bescherming zoeken. Dit is ook juist hetgeen wij doen moeten wanneer wij door bekoringen overvallen worden; wij moeten niet stilstaan om met dezen te redetwisten, maar hebben slechts onmiddelijk te vluchten en ons onder den mantel van Maria te stellen. Ik wil hier de woorden zeiven aanhalen, die de Heilige tot Maria richtte: //gelijk de kiekens, wanneer zij eenen wouw zien rondvliegen , onder de vleugelen der hen hunne toevlucht gaan zoeken, zoo zijn ook wij onder de schaduw van uwe vleugelen veilig.quot; //En gijquot;, vervolgt hij, //die onze Vrouw en Moeder
306
zijt, //zijt verplicht om ons te verdedigen; want na God hebben wij geene andere toevlucht dan u. Gij zijt onze eenige hoop, onze beschermster , tot wie wij allen met vertrouwen onze oogen richten.
Algemeen bekend is voorzeker de geschiedenis van de H. Maria van Egypte, die ons in het eerste boek van de levens der H. Vaders verhaald wordt. Op den leeftijd van twaalf jaren ontvlood zij het huis harer ouders, ging naar Alexandrië en leidde daar zoo schandelijk een leven, dat zij eene ergenis was voor de geheele stad. Na zestien jaren in de zonden te hebben doorgebracht kwam het in haar op, om naar Jeruzalem te gaan, waar het feest van het H. Kruis gevierd werd. Toen zij daar meer uit nieuwsgierigheid dan uit godsvrucht eene kerk wilde binnengaan en aan de deur gekomen was, voelde zij zich door eene onzichtbare hand teruggehouden. Zij deed eene tweede poging, maar weder was zij onmachtig om er binnen te komen en voor de derde en vierde maal evenzoo. Ziende dat alle hare pogingen vruchteloos waren, liep het ongelukkige schepsel naar een hoek van het portaal en begreep toen door eene
307
verlichting' des Hemels, dat het om haar sehan-delijk leven was, dat God niet wilde dat zij deze kerk zou binnentreden. In dit oogenblik sloeg zij hare oogen op en zag gelukkiglijk eene schilderij van Maria. Nauwelijks ontwaardde zij dit of snikkend riep zij uit: //o Moeder Gods! heb medelijden met eene arme zondares. Ik weet dat ik door mijne zonden niet verdiend heb, dat gij uwe oogen op mij slaat; maar gij zijt de toevlucht der zondaars, help mij om de liefde van uwen Zoon Jesus. Sta mij toe om deze kerk binnen te gaan en ik beloof u mijn leven te zullen beteren en boetvaardigheid te gaan doen op welke plaats gij mij zult aanwijzen.quot; Onmiddelijk hoorde zij eene inwendige stem als van de H. Maagd, die haar and-woordde; //omdat gij uwe toevlucht tot mij hebt genomen en uw leven wilt beteren, ga, treed de kerk binnen, zij is niet meer voor u gesloten.quot; De zondares trad nu de kerk in, vereerde het H. Kruis en weende bitterlijk. Daarna keerde zij tot de schilderij terug en zeide: //Vrouwe, ik ben gereed, waar wilt gij dat ik mijne boete ga doen?quot; en de H. Maagd and-woordde haar: //ga aan de overzijde van den Jordaan, daar zult gij de plaats uwer ruste vinden.quot; Zij biechtte nu en kommuniceerde, trok vervolgens de rivier over en ziende dat zij in de woestijn was, begreep zij dat het daar was dat zij boetvaardigheid voor haar
308
zondig leven moest doen. De aanvallen, die de duivel gedurende de eerste zeventien jaren op deze Heilige maakte, om haar weder in de zonde te doen vallen, waren verschrikkelijk. En welke waren hare verdedigingsmiddelen? Voortdurend beval zij zich aan Maria aan en deze allergeze-gendste Maagd verwierf haar de kracht om gedurende al den bovengenoemden tijd wederstand te kunnen bieden, waarna de strijd ophield.
Na zeven-en-vijftig jaar in de woestijn geleefd en den leeftijd van vijf-en-tachtig jaren bereikt te hebben, ontmoette zij door eene beschikking der voorzienigheid den Abt Zosimus; zij verhaalde hem hare levensgeschiedenis en verzocht hem het volgende jaar terug te komen en haar de H. Kommunie te willen brengen. De H. Abt deed dit en gaf haar het Brood der Engelen , waarna zij hem vroeg om haar nog eenmaal te komen bezoeken. Hij deed dit doch vond haar dood. Haar lichaam was van een schitterend licht omgeven en bij haar hoofd waren deze woorden geschreven, //begraaf mijn lichaam hier, het is dat van eene arme zondares, en bid God voor nüj.quot; Hierop kwam een leeuw, die met zijne klauwen haar een graf dolf. De H. Zosimus begroef haar, keerde naar zijn klooster terug en verhaalde de wonderen van Gods barmhartigheid jegens deze gelukkige zondares.
3U9
Gebed.
O medelijdende Moeder, allerlieiligste Maagd, zie aan uwe voeten eenen verrader, die door met ondankbaarheid de gunsten te vergelden, die God hem door uwe handen had gesehon-ken, u en Hem beiden heeft verraden. Maar ik moet u zeggen, o gezegende vrouw, dat mijne ellendigheid verre van mijn vertrouwen weg te nemen dit integendeel vermeerdert; want ik zie, dat uw medelijden groot is volgens de grootheid mijner ellende, loon dan, o Maria, uwe volle vrijgevigheid jegens mij; want zoo handelt gij jegens allen, die uwe hulp inroepen. Al wat ik u vraag is, dat gij uwe medelijdende oogen op mij slaan en u mijner moogt ontfermen. Indien uw hart in zooverre bewogen is kunt gij niet anders doen dan mij beschermen en zoo gij beschermt, wat kan ik dan vreezen? Neen, ik vrees niets meer. Ik vrees mijne zonden niet; want gij kunt mij er een heelmiddel voor schenken. Ik vrees den duivel niet; want gij zijtmaehtiger dan de geheele hel te zamen. Ik vrees zelfs uwen 2oon, hoe billijk ook jegens mij vertoornd, niet; want een enkel woord van u en Hij is bevredigd. Eene zaak alleen vrees ik, dat ik namelijk in mijne bekoringen en door mijne eigene schuld moge ophouden van mij aan u aan te bevelen en dat ik op die wijze verloren mocht gaan.
210
Maar ik beloof' u nu, dat ik altijd tot u mijne ina
toevlucht zal nemen; help gij mij slechts mijne stif
belofte volbrengen. Laat, bid ik u, de geschikte Hi'
gelegenheid niet voorbijgaan, die zich nu aan- nir
biedt, om uw brandend verlangen te voldoen, om uit
zulk eenen armen ongelukkige als ik ben bij te mi
staan. In u, o Moeder van mijnen God, heb ik Ui'
een onbegrensd vertrouwen; van u hoop ik de quot;v
genade om mijne zonden naar behooren te be- ch
weenen en van u hoop ik sterkte, om er niet na
op nieuw meer in te vallen. Ben ik ziek, o hc- na
melsche geneesmeesteres, gij kunt mij genezen ; ee
hebben mijne zonden mij verzwakt, uwe hulp ni
zal mij versterken. O Maria, ik hoop alles van u; d(
want gij zijt almachtig bij God. Amen. d(
gf
__ni
al
Z(
__a
n n
Over de Zoetheid van den naam van Maria
\
De groote naam van Maria, die aan de Moe- z
der Gods gegeven is, ontving zij niet van hare '
ouders, of van de menschen, gelijk dit op deze lt;
wereld met de meeste andere namen geschiedt;
211
maar deze kwam van den Hemel en van de bestiering van God zeiven. Dit getuigen ons de H. Hieronymus, de H. Epiphanius, de H. Antoninus en anderen, //uw naam, o Maria, kwam uit de schatkamer Gods,quot; zegt de H. 1'etrus Da-mianus. Ja, o Maria, uw hooge en verwonderlijke naam kwam uit die schatkamer zelve; //want de H. Drievuldigheid,quot; zegt de H. Ei-chardus van St. Laurentius, //schonk u eenen naam, die na dien van uwen Zoon boven alle namen verheven is eh verrijkte dien met zulk eene majesteit en macht, dat hij wilde, dat hemel, aarde en hel, bij het hooren ervan zouden nedervallen en dien vereeren. Maar ik wil de woorden des schrijvers zeiven aanhalen: //de geheele H. Drievuldigheid, o Maria, gaf u eenen naam , na dien van uwen Zoon, verheven boven alle namen; opdat in uwen naam alle knieën zouden buigen, in den hemel, op en onder de aarde.quot; Onder alle voorrechten echter, door God aan den naam van Maria geschonken, willen wij nu de bijzondere zoetheid beschouwen, die de dienaars van de allerheiligste Maagd in dezen vinden.
In de eerste plaats placht de H. Kluizenaar Honorius te zeggen, dat //deze naam van Maria vol was van alle zoetheid en Goddelijken smaak zoo zelfs, dat de H. Antonius van Padua in den naam van Maria dezelfde zoetheid vond, die de H. Bernardus in den naam Jesus smaakte. //Naam van Jesus,quot; roept de eene; //o naam
212
van Maria,quot; verzucht de andere, //o vreugde een
voor het hart, o honig in den mond en zoete geli
klank in de ooren der godvruchtige dienaars.quot; hij
In het leven vun den Eenv. Vader Juvenalis diei
Ancina, bisschop van Saluzzo, wordt verhaald , of
dat hij bij het uitspreken van Maria's naam geh
zoo eene groote en merkbare zoetheid smaakte, zij
dat hij met de lippen er naar smakte. De bis- dez schop Massilius verhaalt ons van eene vrouw
uit Keulen, die, zoo dikwijls zij den naam van spr
Maria uitsprak, een smaak had als van zoeten no(
honig. Deze bisschop volgde haar voorbeeld en op'
Maar ik wil hier niet spreken van die gevoe- bo
lige zoetheid, die slechts aan enkelen wordt dilt;
geschonken; maar wel van die heilzame zoetheid de
van troost, van liefde, van vreugde, van ver- he
trouwen en kracht, die de naam van Maria ge- zo
woonlijk geeft aan allen, die dezen met godsvrucht ris
uitspreken. De abt Francone zegt: //er is geen lei
naam, behalve die van den Zoon, in den hemel quot;1
of op aarde , van welken de godvruchtige harten ds
zoovele genaden, hoop en zoetheid ontvangen.quot; m
Na den allerheiligsten Naam Jesus is de naam o
van Maria zoo rijk aan alle goeds, dat er noch L
in den hemel noch op aarde een naam is, waarin ni
de godvruchtige ziel zooveel genade, hoop en d
zoetheid ontvangt. //Want,quot; vervolgt hij, //er is n
iets zoo verwonderlijks, zoo zoets, zoo goddelijks is in den naam van Maria , dat hij, wanneer hij ; t
313
een open hart ontmoet, er eene geur van beba-gelijke zoetheid in uitademt.quot; ïen slotte voegt hij er nog bij, //dat het verwonderlijkste van dien verheven naam is, dat hij, hoewel honderd of duizendmaal door de dienaars van Maria gehoord, hun steeds nieuw genoegen geeft; daar zij altijd dezelfde zoetheid genieten wanneer deze wordt uitgesproken.quot;
De Zalige Henrieus Suso over deze zoetheid sprekende, zeide, //dat, zoo hij Maria's naam noemde, hij zich zoozeer tot vertrouwen voelde opgewekt en met zulk eene vreugde en liefde ontvlamd, dat hij meende, dat zijn hart uit zijne borst zoude springen onder de tranen en de vreugde die hem bezielden; want hij verklaarde, dat deze zoete naam als eene honigraat was, die in het binnenste zijner ziel versmolt en dat hij dan zou willen uitroepen : //o allerzoetste naam! o Maria , wat moet gijzelve zijn, als uw naam alleen reeds zoo beminnelijk en liefelijk is!quot; //Indien rijkdommen den arme versterken omdat zij hem uit zijne ellende opheffen, hoeveel meer dan aardsehe rijkdom zal dan uw naam, o Maria, dit niet doen?quot; zegt Eiehard van St. Laurentius; //want deze versterkt ons in de benardheden van dit leven.quot; //Uw naam is beter dan rijkom; omdat hij de armoede beter wegneemt.quot; En eindelijk, //uw naam, o Moeder Gods, is vol van genaden en zegeningen,quot; gelijk de H. Methodius zegt; en wel zoozeer, dat de H.
214.
Bonaventura verklaart, //dat uw naam, o Maria, niet kan uitgesproken worden zonder genaden en zegeningen aan te brengen aan hen, die dit godvruchtig doen.quot; Laat ons daarom altijd voordeel trekken uit den schoonen raad ons door den H. Bernardus in de volgende woorden gegeven: //in gevaren, in neerslachtigheid, in twijfelachtige gevallen denkt aan Maria, roept Maria aan, laat haar niet van uwe lippen zijn, laat zij uw hart niet verlaten.quot; In ieder gevaar van aan de Goddelijke genade te kort te schieten, denken wij aan Maria en roepen wij haren naam te gelijk met dien van Jesus aan; want deze twee namen gaan altijd te zamen. O laat ons dan nooit deze twee namen uit ons hart of van onze lippen verliezen; want zij zullen ons versterken, om niet te bezwijken, maar om alle bekoringen te overwinnen. Waarlijk troostvol zijn de beloften van hulp door Jesus Christus aan hen gedaan, die godsvrucht hebben tot den naam van Maria ; want eens hoorde de H. Brigitta, dat Hijzelf aan Zijne H. Moeder beloofde, om drie genaden te zullen geven aan hen, die dezen naam met vertrouwen zouden aanroepen: ten eerste, dat Hij hun volmaakt berouw over hunne zonden zou geven; ten tweede, dat hunne misdaden zouden worden uitgewischt; ten derde, kracht ter verkrijging van de volmaaktheid en daardoor de glorie des hemels.
315
Eens kwam er eene vrouw tot een der Paters Redemptoristen, die haar biechtvader was, en klaagde, dat haar man reeds vele jaren niet ter biecht was gegaan en dat zij niet meer wist, hoe zij hem tot zijne plicht moest brengen; want als zij van biechten sprak werd hij zoo woedend, dat hij haar sloeg en zelfs beet. De Pater zeide haar, om hem een plaatje van Maria's Onbevlekte Ontvangenis te geven. Dienzelfden avond nu smeekte de vrouw hem nog eens om om ter biecht te gaan; maar toen hij als naar gewoonte er niet naar luisterde, gaf zij hem het plaatje en zie, nauwelijks had hij dit gekregen, of hij zeide: //welnu, wanneer wilt gij mij ter biecht geleiden; want ik ben bereid om dit te doen?quot; De vrouw nu weende van vreugde bij het zien van deze oogenblikkelijke verandering. Toen hij nu den volgenden morgen werkelijk ter kerk kwam en de Pater hem vroeg, hoe lang het geleden was, dat hij niet had gebiecht, and-woordde hij: in acht-en-twintig jaar niet. De Pater vroeg hem verder, wat hem had bewogen om dezen morgen te komen. //Mijn vader,quot; hernam hij: //ik was hardnekkig, maar gistren-avond heeft mijne vrouw mij een plaatje van O. L. Vrouw gegeven en in hetzelfde oogenblik voelde ik mijn hart zoozeer veranderd, dat ge-
316
durende den nacht ieder oogcnblik mij duizend jaar lang toescheen, zoo groot was mijn verlangen om te biechten.quot; Hij biechtte nu zijne zonden met groot berouw, veranderde zijn leven en ontving vervolgens dikwijls de H. Sakramenten.
O zeer groote Moeder van God en mijne Moeder Maria, het is maar al te waar, dat ik onwaardig ben om uwen naam uit te spreken; maar gij, die mijne zaligheid bemint en verlangt, geef mij, dat ik, niettegenstaande de onzuiverheid mijner tong, uwen heiligen en machtigen naam ter mijner hulp moge inroepen; want uw naam is mijne hulp in leven en mijne zaligheid in den dood. O allerzuiverste Maria, geef, dat van nu af aan uw naam de adem van mijn leven zij. O mijne Vrouw, stel niet uit om mij te helpen als ik u aanroep; want in alle de bekoringen, die mij bespringen en in alle mijne noodwendigheden zal ik nooit ophouden om tot u te roepen en steeds te herhalen: Maria, Maria, o Maria, mijne allerbeminnelijkste Maria, met welken troost en zoetheid, met welk vertrouwen en teederhcid is mijne ziel doordrongen enkel bij het noemen van uwen naam en bij het denken aan u. Ik dank, mijn Heer en mijn God, die voor mijn welzijn
217
u eenen naam heeft gegeven zoo zoet en zoo lofwaardig en tegelijk zoo machtig.
Maar, o mijne opperbeste Vrouw, het is mij niet genoeg om uwen naam te noemen, ik wenscli dien met liefde te noemen, ik wenscli dat mijne liefde mij ieder uur moge herinneren om tot u te roepen, zoodat ik in staat moge zijn om met den H. Bonaventura uit te roepen: o// naam van de Moeder van mijnen God, gij zijt mijne liefde.quot;
Over de Zoetheid van Maria's naam in het uur van onzen dood.
//Een vriend bemint ten allen tijde en een broeder wordt in den tegenspoed beproefd,quot; zegt het boek der Spreuken. In tijden van voorspoed kunnen wij onze vrienden niet kennen; maar in tijden van tegenspoed zien wij hen in hunne ware kleur. De wereldling verlaat in voorspoed zijnen vriend niet; maar indien hem rampen overvallen en meer bijzonder in het uur des doods verzaakt hij hem.
10
•218
Maria handelt niet aldus met hare beschermelingen; want in hunne droefheid en meer bijzonder in de smarten des doods, de grootste die wij hier kunnen verduren, verlaat deze goede Vrouw en Moeder niet slechts hare getrouwe dienaars niet, maar gelijk zij gedurende onze ballingschap ons leven is, zoo is zij ook in ons laatste uur onze zoetheid door ons eenen kalmen en gelukkigen dood te verkrijgen. Van den dag af, dat Maria het voorrecht had en de smart van bij den dood van Jesus haren Zoon, die het Hoofd van alle uitverkorenen is, tegenwoordig te zijn, werd het haar voorrecht, om ook hen allen in hunnen doodstrijd bij te staan. Om deze reden legt de H. Kerk ons op, om de allerzaligste Maagd te verzoeken, dat zij ons bijzonderlijk in het uur van onzen dood moge bijstaan. //Bid voor ons zondaars nu en in het uur van onzen dood!quot;
De allerheiligste naam van Maria is waarlijk zoet voor hare dienaars gedurende hun leven om de groote genaden, die hij voor hen verwerft; maar zoeter nog is hij hun in de ure des doods om het rustige en heilige einde, hetwelk hij hun verzekert. Pater Sertorius Caputo vermaant allen, die stervenden bijstaan, om dikwijls den naam van Maria uit te spreken; want deze naam van hoop en leven, in het uur des doods herhaald, is voldoende om alle duivels op de vlucht te drijven en versterkt de stervenden in hun lijden. De H. Camillus de Lellis beval ook zijnen religieusen
319
met de sterkste woorden aan, om den stervenden te herinneren , om dikwijls de namen van Jesus en Maria aan te roepen. Dit was zijne eigene gewoonte wanneer hij anderen bijstond; maar ook zeer schoon bracht hijzelf dit op zijn doodsbed in beoefening; want hij sprak de geliefde namen van Jesus en Maria met zulk eene tee-derheid uit, dat hij allen, die hem hoorden , in liefde ontvlamde. Hoe groot zijn niet de smarten der stervenden? Zij hebben te lijden van de knaging des gewetens over hunne bedrevene zonden , van de vrees voor het naderend oordeel en van de onzekerheid hunner eeuwige zaligheid. Dan is het dat de hel zich wapent en geene moeite spaart om de ziel te winnen , die op het punt is van de eeuwigheid binnen te treden; want de duivel weet, dat hem hiertoe nog slechts een korte tijd overblijft en dat, zoo hij haar nu verliest , hij haar voor altijd verloren heeft. //De duivel is tot u teruggekomen met hevige gramschap en wetende, dat hem slechts een korte tijd overbleef.quot; En om deze reden wil de vijand van onze zaligheid, die verlof had om tijdens het leven de ziel te bekoren, bij den dood niet alleen zijn; maar roept nog anderen te hulp, volgens de woorden van den profeet Isaias: //hunne huizen zullen met slangen gevuld worden.quot; Maar hoe spoedig zullen deze wederspannige geesten vluchten uit de tegenwoordigheid van de Koningin des Hemels?
220
Zoo wij in het uur des doods slechts de bescherming van Maria hebben, wat hebben wij dan te vreezen van alle onze helsche vijanden?
David de verschrikkingen des doods vreezende bemoedigde zichze'ven door zijn vertrouwen te stellen in den dood zijns Verlossers, die komen moest, en in de voorspraak van de H. Moeder Maagd.
Thomas a Kempis verzekert, dat de duivels de Koningin des Hemels zoozeer vreezen, dat zij haren verheven naam hoorende uitspreken wegvluchten als van een brandend vuur.
O. L. Vrouw verhaalde eens aan de H. Bri-gitta, «dat, gelijk de wederspannige engelen van de zondaars, die Maria's naam aanroepen, wegvluchten, zoo ook de goede engelen de zielen, die dezen met godsvrucht uitspreken, naderen.quot;
//Ja, waarlijk gezegend is hij, die uwen zoeten naam bemint, o Moeder Gods,quot; roept de H. Eonaventura uit; //want uw naam is zoo wondervol en roemrijk, dat niemand, die daaraan denkt, eenige vrees in het uur des doods behoeft te hebben.quot; Zoo groot is zijne macht, dat niemand van hen, die dezen in het uur des doods aanroepen, de aanvallen zijner vijanden vreest.
O mochten wij ons leven eindigen zooals de Capucijner Pater Fulgentius van Ascoli, die stierf onder het zingen van: //o Maria, o Maria, o schoonste der schepselen, laat ons te zamen vertrekken!quot; Of gelijk de Zalige Henricus de Cis-tereienser, die in hetzelfde oogenblik stierf, dat
221
hij den allerzoetsten naam van Maria uitsprak. Laat ons dan, godvruchtige lezer, God vragen, dat hij ons geve, dat bij onzen dood het laatste woord onzer lippen de naam van Maria moge zijn. Dit was het gebed van den H. Germanus: «moge de laatste beweging mijner tong zijn om den naam der Moeder Gods uit te spreken?quot; O zoet en heilig is voorzeker de dood, die vergezeld en beschermd wordt door zulk een zaligenden naam; want God schenkt deze gunst alleen aan hen, die hij ter redding nabij is.
In Duitschland was er een misdadiger, die ter dood veroordeeld zijnde, halstarrig weigerde om te biechten. Een Pater Jesuiet deed al het mogelijke om hem te bekeeren, smeekte hem, weende en wierp zich aan zijne voeten; maar ziende dal dit alles slechts tijdverlies was zeide hij ten laatste: //welaan , laat ons dan te zamen een enkel //Wees gegroetquot; bidden.quot; De misdadiger deed dit en begon op het zelfde oogenblik bitterlijk te weenen, biechtte zijne zonden met groot berouw en verlangde te sterven terwijl hij het beeld van Maria in zijne armen hield.
322
O mijne zoete Vrouw en Moeder, ik bemin u zoo zeer, en omdat ik u bemin, bemin ik ook uwen heiligen naam. Ik maak het voornemen en hoop met uwen bijstand, dien altijd gedurende mijn leven en in het uur mijns doods aan te roepen en te eindigen met het teedere gebed van den H. Bernardus: //ik vraag u, o Maria, om de glorie van uwen naam, om mijne ziel te komen ontvangen en in uwe armen te nemen als zij van deze wereld zal vertrekken.quot; //Versmaad mij dan niet, O Maria,quot; zoo gaat de Heilige voort; //maar kom en versterk mij met uwe tegenwoordigheid. Wees gijzelve de ladder mijner ziel en hare weg ten hemel. Verkrijg gijzelve mij de genade van vergiffenis en eeuwige rust.quot;
O mijne ware en dierbare Maria, o mijn beminde Jesus, mogen uwe zoete namen in mijn hart en in alle harten heersehen. Geeft, dat ik alle anderen moge vergeten, om alleen uwe aanbiddelijke namen te gedenken en altijd aan te roepen. Ach Jesus mijn verlosser en mijne Moeder Maria, wanneer het oogenblik des doods komt, waarin ik mijne ziel zal uitblazen en deze wereld verlaten, gewaardig u dan door uwe verdiensten mij toe te staan, dat ik dan als
223
mijne laatste woorden moge uitspreken: //ik bemin u, mijn Jesus, ik bemin u, o Maria; aan u schenk ik mijn hart en mijne ziel.quot; Amen.
Maria verzoet het stervensuur van hare beschermelingen.
De profeet Isaias zegt ons, dat, wanneer de mensch op het punt is van de wereld te verlaten, de hel zich opent en zijne verschrikkelijkste duivelen afzendt, om de ziel nog te bekoren voor dat zij het lichaam verlaat en om haar daarna voor den rechterstoel van Jesus te beschuldigen. Hij zegt, //de hel was ten onderste boven gekeerd, om u bij uwe komst te ontmoeten; zij zendt hare reuzen op u af.quot; Maar Richard van St. Laurentius merkt op, dat, zoo Maria de ziel verdedigt, geen duivel haar durft beschuldigen, wel wetende dat de Goddelijke Rechter niemand zal veroordeelen, die door zijne verhevene Moeder beschermd wordt. //Wie zal,quot; zoo vraagt hij, //iemand durven beschuldigen,
324
tlie door de Moeder des Eechters zeiven beschermd wordt?quot; Maria bemoedigt en staat hare dienaars in de ure des doods niet alleen bij; maar zij zelve begeleidt hen tot voor den reohterzetel Gods, gelijk de H. Hieronymus aan de maagd Eusto-chium schrijft: 7/welk een dag van vreugde zal het voor u zijn als Maria de Moeder des Hee-ren, begeleid door de koren der maagden, u zal komen afhalen.quot; De H. Maagd zelve verzekerde dit eens aan de H. Brigitta; want over den dood van hare godvruchtige dienaars sprekende, zegt zij; //dan zal ik, hunne dierbare Moeder, tot hen ijlen, om hun troost en lafenis te brengen.quot; De H. Vincentins Ferrerius zegt, dat de allerheiligste Maagd hen niet slechts troost en verlicht; maar dat zijzelve de zielen der stervenden in ontvangst neemt. Deze beminde Koningin neemt ze onder haren mantel, biedt ze aan den Rechter, haren Zoon, aan en verkrijgt ten zekerste hunne zaligheid.
De Ecclesiasticus zegt, dat //hare banden banden des heils zijnquot;, en //in uwen laatsten stond zult gij uwen vrede daarin vinden.quot; O waarlijk gelukkig zijt gij, mijn broeder, zoo gij in het uur uws dood met de zoete ketenen der liefde tot de Moeder Gods gebonden zijt. Deze ketenen van heil zijn ketenen, die u uwe eeuwige zaligheid verzekeren; ketenen, die u in uw laatste uur den vrede zullen doen genieten, die een voorsmaak is van uwen eeuwigen vrede en
225
rust. Pater Binetti zegt in zijn werk over de volmaaktheden onzes Heeren, dat hij, eens een grooten dienaar van Maria op zijn doodsbed bijstaande, hem bij zijn verscheiden hoorde uitroepen: //o mijn Vader, zoo gij het geluk kende, dat ik nu geniet, van de allerheiligste Moeder Gods getrouw gediend te hebben; ik kan de vreugde niet uitspreken, die ik nu gevoel. Pater Suarez, wiens godsvrucht tot Maria zoo groot was, dat hij placht te zeggen, dat hij gaarne al zijne wetenschap voor de verdiensten van een enkel //Wees gegroetquot; zou willen ruilen, stierf ook in zulk eenen vrede en vreugde, dat hij uitriep: //nooit had ik kunnen denken of gelooven, dat de dood zoo zoet is als ik nu bij ondervinding zie.quot; En ja, ook gij, godvruchtige lezer, zult zonder twijfel dezelfde vreugde en tevredenheid in uw stervensuur ondervinden, zoo gij er voor zorgt u dan de liefde te kunnen herinneren, die gij deze goede Moeder hebt toegedragen, die niet ontrouw kan zijn aan hare kinderen, die haar door hunne bezoeken vasten en rozenkransen getrouw hebben gediend en geëerd, die haar onophoudelijk hebben gedankt en geprezen, die zichzelven voortdurend aan hare machtige bescherming hebben aanbevolen. Zelfs, zoo gij ook al voor eenigen tijd een zondaar geweest zijt, zal u die troost niet onthouden worden, mits gij van nu af aan u beijvert om wel te leven en deze genadige en
10*
236
welwillende Vrouw te dienen. In uwe angsten en in de bekoringen tot wanhoop, die de duivel in uwe laatste oogenblikken u zal ingeven, zal zij u troosten en zelve komen, om u haren bijstand te bieden. En mocht gij misschien bij het zien uwer zonden grootelijks bevreesd zijn en op het punt van den moed te verliezen dan zal zijzelve u komen bemoedigen.
Laat ons dan vroom van harte zijn; want, zijn wij ook al zondaars, wij zijn er van verzekerd , dat Maria ons in ons doodsuur zal komen bijstaan en met hare tegenwoordigheid versterken en vertroosten, zoo wij haar slechts vol liefde dienen voor den tijd, dien wij nog in deze wereld te leven hebben.
Tater Grasset zegt ons, dat een zeker krijgsoverste hem verhaalde, dat hij na eenen veldslag een soldaat op het slagveld vond liggen, die met een schapulier van Maria en eenen rozenkrans in de handen om een biechtvader riep. Een geweerkogel had hem het voorhoofd doorboord en was door het achterhoofd weder uitgegaan en zijne hersenen waren door alle openingen zoodanig zichtbaar , dat hij op natuurlijke wijze onmogelijk nog kon leven. Hij richtte zich echter nog op, biechtte
237
aan den aalmoezenier zijne zonden met groot berouw en ontsliep na het ontvangen der absolutie.
O Versterkster der bedrukten, troost een arm schepsel, dat zich uwer aanbeveelt. De knaging van mijn van zonden overvloeiend geweten vervult mij met droefheid, in twijfel als ik ben, of ik daar ooit genoeg berouw over heb gehad. Ik zie, dat alle mijne handelingen gebrekkig zijn en bezoedeld , dat de hel op mijnen dood wacht om mij aan te klagen en dat de beleedigde rechtvaardigheid Gods voldoening eischt. O mijne Moeder, wat moet er van mij geworden ? Zoo gij mij niet helpt ben ik verloren! Wat zegt gij, wilt gij mij helpen ? O medelijdende Maagd, troost mij; verkrijg mij een waar berouw over mijne zonden; verkrijg mij kracht om mijn leven te verbeteren en het mij nog overblijvende gedeelte ervan aan mijn God getrouw te zijn; en eindelijk, wanneer ik in den doodstrijd zal liggen, o Maria, mijne hoop, verlaat mij niet, maar help en bemoedig mij dan meer dan ooit; opdat ik niet moge wanhopen bij het zien mijner zonden, die de booze niet in gebreke zal blijven
338
van mij voor oogen te stellen. Mijne Vrouwe, vergeef mij mijne vermetelheid en versterk gijzelve mij in dien laatsten strijd door uwe tegenwoordigheid. Eeeds zoo velen hebt gij deze gunst geschonken, o sehenk ze ook aan mij. Is mijne stoutmoedigheid groot, uwe goedheid is nog groo-ter; want deze zoekt naar ellendigen om hen te vertroosten en dit is mijne hoop. Laat het om uwer' eeuwige glorie wille gezegd kunnen worden dat gij mij ellendig schepsel, dat reeds ter helle gedoemd was, daaraan hebt onttrokken en in uw eeuwig koninkrijk binnengeleid.
O ja, mijne zoete Moeder, mijne eenige hoop is, om eeuwig in den Hemel aan uwe voeten u te mogen danken, te zegenen en te beminnen. O Maria, ik reken op u in mijn laatste uur, beroof mij niet van dien troost, maar laat die mij bijblijven. Amen.
Maria bevrijdt hare dienaars van de hel.
liet is onmogelijk dat iemand, die Maria getrouw vereert en zich haar aanbeveelt, kan verloren gaan. Wanneer wij zeggen, dat een dienaar van Maria onmogelijk kan verloren gaan, dan is dit niet te verstaan van die onwaardige dienaars, welke deze godsvrucht willen benutten om vrijer te kunnen zondigen. Daarom ook oor-deelen zij verkeerd , die Maria's goedertierenheid niet prijzen; omdat deze den zondaars gelegenheid geeft om met grooter vrijheid te zondigen; daar zulke zondaars voor hun vermetel vertrouwen straf verdienen in plaats van haar medelijden. Het aangehaalde gezegde moet daarom slechts toegepast worden op die dienaars, welke, met een oprecht verlangen van zich te beteren, zich voortdurend aan de Moeder Gods aanbevelen en haar getrouw vereeren. Ja, het is zedelijk onmogelijk, dat dezulken verloren gaan. De H. Anselmus zegt, //dat, gelijk het onmogelijk is, dat iemand , die Maria niet eert en die zij dus niet beschermt, zalig wordt, dat het ook evenzoo onmogelijk is, dat iemand, die zich aan haar aanbeveelt en
230
dus door haar bemind wordt, kan verloren gaan.quot; Zeer vele andere sehrijvers verklaren ons hetzelfde, zoo als de zalige Albertus, die zegt: //al wie uw dienaar niet is, o Maria, gaat verloren.quot; De H. Bonaventura zegt, dat //al wie den dienst van de H. Maagd verzuimt in zonden zal sterven;quot; en verder: //hij die u niet aanroept, o Vrouwe, zal nimmer het hemelrijk beërven.quot; Over den 99sten psalm zegt dezelfde Heilige, //dat zij, van wie Maria haar aangezicht afwendt, niet slechts verloren zullen gaan; maar dat er voor hen zelfs geene hoop op zaligheid bestaat.quot; De H. Martelaar Ignatius zeide reeds te voren, //dat het den zondaar onmogelijk is om zonder de hulp en de gunst van de allerheiligste Maagd zalig te worden; omdat zij, die de rechtvaardigheid van God niet kan zaligmaken, door zijne oneindige barmhartigheid gered worden door de voorspraak van Maria.quot; Sommigen twijfelen wel of deze woorden werkelijk van den H. Ignatius zijn, maar Pater Grasset merkt op, dat buiten allen twijfel ook de H. Joannes Chrysostomus van dezelfde meening is, gelijk ook de eerwaarde Eaymundus Jordanus. Zelfs de H. Kerk past in denzelfden zin den tekst van het boek der Spreuken op Maria toe: //al die mij haat bemint den dooddat wil zeggen, hij die mij niet bemint, bemint den eeuwigen dood. Eichar-dus van St. Laurentius zegt over den tekst: //zij is gelijk een.schip der zee,quot; //dat allen die zich bui-
331
ten dit schip begeven in de zee der wereld verloren gaan.quot; Zelfs de ketter Oeeolampadius zag het gebrek aan godsvrucht tot Maria aan als een zeker voorteeken van veroordeeling en daarom zeide hij : //verre zij het van mtj om mij ooit van Maria af te keeren.quot;
Ten anderen zegt Maria in de woorden, die de H. Kerk haar in den mond legt: //hij die op mij wacht zal niet beschaamd staanhetzelfde als, de mensch, die naar mijne woorden hoort zal nimmer verloren gaan. //O Vrouwe,quot; zegt de H. Bonaventura hierover, //hij die U vereert is verre van veroordeeld te zijn.quot; Ja, en dit is zelfs ook het geval, indien men vroeger God grootelijks mocht beleedigd hebben; want dezelfde Heilige zegt: //hoe groot een zondaar men moge geweest zijn, zoo men zich godvruchtig jegens Maria betoont, zal men nimmer verloren gaan.quot;
De duivel doet daarom bij de zondaars zijn uiterste best, om, na het verliezen der goddelijke genade, hun ook de godsvrucht tot Maria te ontnemen. Wanneer eene ziel zich van Jesus heeft afgewend is de duivel niet te vreden zoo lang zij dit ook niet van Maria doet; omdat hij vreest, dat zij door hare voorspraak hem weder tot haren Zoon mocht terugbrengen. //En zijne vrees is wel gegrond,quot; zegt de geleerde Paciuc-chelli; //want hij, die de Moeder Gods getrouw dient, zal weldra door Maria Godzelven ontvangen.quot; De H. Ephrem noemde dus terecht de
233
devotie tot O. L. Vrouw //oenen goddelijken zegelbrief,quot; eene vrijwaring van de hel. Dezelfde Heilige noemt ook de goddelijke Moeder, //de eenige hoop van hen, die in twijfel zijn.quot; De woorden van den H. Barnardus zijn maar al te waar, //dat noch de wil, noch de macht om ons te redden aan Maria ontbreken: de macht kan haar niet ontbreken; omdat het onmogelijk is, gelijk de H. Antoninus zegt, dat hare gebeden niet zouden verhoord worden,//het is onmogelijk, dat de Moeder Gods te vergeefs zou bidden;quot; terwijl de H. Bernardus ook zegt, //dat hare smeekingen niet kunnen geweigerd worden ; maar dat zij verkrijgt hetgeen zij verlangt.quot; Ook de wil van ons te redden kan haar niet ontbreken ; want Maria is onze Moeder en verlangt onze zaligheid meer dan wijzelven dit kunnen doen.
En is dit alles zoo, hoe kan een dienaar van Maria dan verloren gaan? Hij moge een zondaar zijn of niet, zoo hij zich slechts met volharding en met het voornemen van zich te beteren tot deze goede Moeder wendt, zal zij hem voorzeker licht verkrijgen om zijn zondigen staat in te zien en te gelijk berouw er over, volharding in de deugd en eindelijk eenen zaligen dood. Welke moeder nu zou haren zoon niet van den dood bevrijden, zoo zij dit slechts van den rechter te vragen had om het te verkrijgen? En zouden wij dan kunnen denken, dat Maria, die hare dienaars met
233
de allerteederste moederliefde bemint, hare kinderen niet van den eeuwigen dood zal bevrijden, daar zij dit zoo gemakkelijk kan ? //Hoe menigeenzegt Thomas a Kempis, //zou niet in de zonde verhard en eeuwig verloren gegaan zijn, zoo niet Maria voor hem bij haren Zoon had gesmeekt, om hem barmhartigheid te toonen.quot;
Eoepen wij dus met den H. Germanus uit, //wat zal ons lot zijn, o teedere Moeder, van ons die zoo groote zondaars zijn; maar die, vol verlangen om ons te beteren, tot u vluchten, tot u, die het leven der Christenen zijt?quot; l)e H. An-selmus zegt, //dat degene, voor wien gij bidt, niet kan verloren gaan 1quot; O bid, dan voor ons en wij zijn voor de hel gevrijwaard.
In het jaar 1604 leefden er in eene vlaamsche stad twee studenten, die, in plaats van te stu-deeren zich aan alle losbandigheid overgaven. Op eenen nacht waren beiden in een slecht huis toen een der twee Richard genaamd, naar huis terugkeerde en zijn metgezel daar achterliet. Te huis gekomen zijnde en zich ontkleedende herinnerde hij zich, dat hij dien dag zijne gewone //Wees gegroetenquot; niet had gebeden. Daar hij veel slaap had was hij hiertoe ongeneigd; maar
234
hij deed zich geweld aan en dreunde ze half slapende en zonder eenige godsvrucht op. Hij legde zich daarop ie bed en viel in eene diepe sluimering toen een hevig kloppen aan de deur hem plotseling wekte en hij terzelfder tijd, zonder dat de deur geopend werd, zijn vriend geheel misvormd en afzichtelijk voor zich zag staan. //Wie zijt gij;quot; riep hij uit.//Hoezoo, herkent gij mij niet meer ?quot; //Ach jaandwoordde hij; //maar gij zijt zoozeer veranderd en schijnt mij wel een duivel te zijn.quot; //Inderdaad rampzalig schepsel dat ik ben,'quot; kreet hij, //ik ben veroordeeld, en hoe? Toen ik dat slechte huis verliet ontmoette mij de duivel zelf en wurgde mij; mijn lichaam ligt op de straat en mijne ziel in de hel. Weetquot;, zoo vervolgde hij, //dat hetzelfde lot ook u wachtte, zoo niet de H. Maagd u daarvan had bevrijd ter wille van die luttele eerbetuiging van het //Wees gegroet.quot; Gelukkig zijt gij, zoo gij uw voordeel weet te trekken uit deze waarschuwing u door de Moeder Gods toegezonden.quot; Bij deze woorden sloeg hij zijnen mantel open, toonde hem de vlammen en slangen , die hem kwelden en verdween. .Richard barstte onmiddelijk in snikken en tranen uit, wierp zich op den grond neder en dankte Maria zijne beschermster. In deze houding nadenkende, hoe hij zijn leven zou verbeteren, hoorde hij de klok van het Franciskanenklooster voor de Metten luiden en riep: //daar is het dat God mij
235
ter boetvaardigheid roept.quot; Hij ging onmiddelijk daarheen en smeekte de Paters om hem aan te nemen ; maar dezen zijn zondig leven kennende, waren hiertoe onwillig tot dat hij hun alles verhaalde, wat plaats had gehad. Twee paters werden hierop naar de aangeduide plaats gezonden en toen zij het lichaam verwurgd en zoo zwart als steenkool vonden, werd hij aangenomen.
Van dat oogenblik af leidde Kichard een zeer voorbeeldig leven, ging tot prediking van het Evangelie naar Indië en van daar naar Japan, waar hij het geluk had om zijn leven voor Jesus Christus te geven; daar hij om der wille van het geloof levend werd verbrand.
O mijne allerdierbaarste Moeder Maria, in welk eenen afgrond van boosheid zou ik mij nu bevinden, zoo niet uwe medelijdende hand mij zoo menigwerf had verlost! Sinds hoevele jaren zou ik in de hel zijn, zoo uwe machtige voorspraak mij niet had gered? Mijne gruwelijke zonden hadden mij reeds daarheen getrokken, de goddelijke rechtvaardigheid had mij reeds veroordeeld, de duivelen wachtten reeds ter uitvoering van het vonnis; maar gij kwaamt mij ter hulpe en reddet mij zonder zelfs gevraagd
236
of geroepen te zijn. Welken dank, o mijne beminde beschermster, kan ik u bewijzen voor zoovele gunsten, voor zulk eene liefde? Gij hebt de hardheid van mijn hart overwonnen en gebracht tot liefde en vertrouwen op u. In hoeveel boosheid zou ik bovendien niet gevallen zijn, zoo uwe barmhartige hand mij niet zoo dikwijls had geholpen in de gevaren, waarin ik op het punt was van te bezwijken. Ga voort, o mijne hoop, om mij van de hel en van de zonden, waarin ik nog mocht vallen, te bevrijden. Laat nimmer toe, dat ik het ongeluk moge hebben om u in de hel te vloeken. Mijne beminde Vrouwe, ik heb u lief en kan uwe goedheid het dan verdragen van een uwer dienaars, die u bemint, verloren te zien gaan. Ach sta mij toe, dat ik nimmermeer ondankbaar moge zijn jegens u en jegens mijn God, die uit liefde töt u mij zoovele genaden heeft geschonken. O Maria, zeg mij, zal ik verloren gaan? Ja, zoo ik u verlaat, niet waar? Maar is dit mogelijk? Kan ik ooit de liefde vergeten, die gij mij hebt toegedragen ? gij, die na God de liefde mijner ziel zijt. Neen ik kan niet langer leven zonder u te beminnen. O allerschoonste, allerheiligste, allerbeminnelijkste , allerzoetste aller schepselen, ik verheug mij in uw geluk, ik bemin en hoop u steeds in tijd en in eeuwigheid te beminnen. Amen.
Maria staat hare dienaars in het vagevuur bij.
O waarlijk gelukzalig hij die de dienaar is van deze allermedelijdendste Moeder; want niet slechts in deze wereld, maar tot in het vagevuur toe volgt hem hare ondersteuning en bescherming, en daar nu de arme zielen in deze gevangenis haren bijstand het allermeest behoeven, daar zij in' hare pijnen zichzelve niet kunnen helpen, zoo beijvert deze Moeder van barmhartigheid zich des te meer om haar te verlichten. De H. Ber-nardinus van Senen zegt, //dat Maria in deze gevangenis, waar de zielen van Gods kinderen worden teruggehouden, eene zekere heerschappij en almacht heeft, niet slechts om ze te verlichten, maar zelfs om ze geheel en al van hare pijnen te verlossen.quot; Dezelfde Heilige, sprekende over de door haar geschonken verlichting en de woorden van den Ecclesiasticus aanhalende : //ik heb in de golven der zee gewandeld ,quot; zegt, //dat dit is door de bezoeken en de verlichting , die zij brengt aan de dienaars, die hare kinderen zijn.quot; Hij vervolgt, dat de pijnen van het vagevuur
238
golven genoemd worden ; omdat zij voorbijgaande zijn en niet eeuwigdurend, gelijk de pijnen dei-hel , en dat zij golven der zee genoemd worden, omdat zij zoo bitter zijn. De dienaars dan van Maria worden dikwijls door haar bezöcht en verlicht.quot;
//Zie duszegt Novarinus, //wat het gelukkige gevolg is van deze goede Vrouw te dienen; want hare dienaars, die in deze vlammen lijden, vergeet zij niet. Zoo Maria alle zielen in het vagevuur verlicht, verkrijgt zij veel meer nog vergiftenis voor hen, die hare bijzondere beschermelingen zijn.quot; De Moeder Gods richtte eens de volgende woorden tot de H. Brigitta : //ik ben de Moeder van alle zielen in het vagevuur; want door mijne gebeden worden alle pijnen, die zij voor hare zonden verdiend hebben, uur aan uur, dat zij daar verblijven, verminderd.quot; Ja deze medelijdende Moeder verwaardigt zich om zelve hare lijdende kinderen in hunne gevangenis te gaan bezoeken en te troosten.
En welken troost ook hebben zij in hun lijden behalve Maria en de verlichting, die zij van deze Moeder der barmhartigheid ontvangen? De H. Brigitta hoorde Jesus eens tot zijne heilige Moeder zeggen: //gij zijt mijne moeder, de Moeder der barmhartigheid en de troost der zielen in het vagevuur.quot; De H. Maagd zeide ook tot dezelfde Heilige, //dat, gelijk een arme, zieke, bedlegerige en verlaten lijder door èen woord van
339
bemoediging en troost wordt opgebeurd, zoo ook de zielen in liet vagevuur enkel bij bet hooren van haren naam troost en verlichting erlangen.quot; De naam alleen van Maria, die naam van hoop en zaligheid, door hare beminde kinderen in hunne gevangenis zoo dikwijls aangeroepen, is hun een groote bron van sterkte; //want,quot; zegt Novari-nus , //zoodra hoort niet Maria hen tot haar roepen, of zij draagt hare gebeden voor hen aan God op; opdat deze hen als eene hemelsche dauw in hunne brandende pijnen mogen verfrischen.quot;
Maria troost en verlicht niet slechts hare dienaars in het Vagevuur, maar .verlost hen zelfs geheel en al door hare gebeden. Gerson zegt, //dat Maria bij hare hemelvaart als eene gunst van haren Zoon vroeg, om alle zielen uit het vagevuur met zich mede te mogen voeren.quot; //En van dien stond af aan,quot; zegt dezelfde //heeft Maria het voorrecht om hare dienaars te verlossen.quot; De H. Bernardinus van Senen beweert, //dat Maria de macht heeft om de zielen, maar in het bijzonder de zielen harer dienaars, door hare gebeden en door de toepassing harer verdiensten, uit het vagevuur te verlossen.quot; Nova-rinus zegt, //dat door Maria's verdiensten de pijnen dezer zielen niet slechts verminderd worden, maar dat, door hare voorspraak haar lijden zelfs verkort wordt.quot; Zij heeft slechts te vragen en alles wordt haar gegeven.
Waarom zouden wij dan niet dezelfde gena-
240
den en gunsten verhopen , zoo wij godvruchtige dienaars van deze goede Moeder zijn? En zoo wij haar met eene meer bijzondere liefde beminnen, waarom mogen wij dan niet hopen van na onzen dood cnmiddelijk ten Hemel te gaan, zonder zelfs het vagevuur aan te doen ? Dit had werkelijk plaats in de geschiedenis van den zaligen Godefridus, aan wien Maria door Broeder Abondo de volgende boodschap zond: «zeg aan Broeder Godefridus, dat hij zich beijvere om snel in de deugd vooruit te gaan, dan zal hij aan mij en mijnen Zoon toebehooren en wanneer zijne ziel vertrekt, zal ik niet toestaan, dat zij in in het vagevuur komt; maar ik zal haar met mij medevoeren en aan mijnen Zoon aanbieden.quot; Wenschen wij de zielen in het vagevuur te verlichten, laten wij dit doen door bij alle onze gebeden de hulp van O. L. Vrouw in te roepen en vooral door voor haar den Eozenkrans te bidden, hetgeen haar grootelijks verlicht.
Wij lezen, in het leven van zuster Catliarina van St. Augustinus, dat er in hare woonplaats eene vrouw leefde, die in hare jeugd eene zondares was en in haren ouderdom zoo hardnekkig in hare slechtheid volhardde, dat zij uit de stad
341
werd verjaagd en verplicht om afgezonderd in eene spelonk te leven. Zij stierf daar half door ellende verteerd, zonder de H. Sakramenten en werd bijgevolg gelijk een wild dier in het veld begraven. Zuster Catharina, die steeds met grooten ijver de zielen der overledenen Gode aanbeval, het ongelukkige, einde van dit arme schepsel vernemende, dacht er niet aan om ook voor haar te bidden; want zij beschouwde haar, (zooals een ieder dit deed,) als onherroepelijk verloren. Vier jaren daarna nu verscheen haar eene lijdende ziel, die uitriep: //hoe ongelukkig is mijn lot, o zuster Catharina, gij beveelt de zielen van allen die sterven Gode aan; maar met mijne ziel alleen hebt gij geen medelijden?quot; //Wie zijt gij dan,quot; vroeg haar de dienaresse Gods. //Ik ben,quot; hernam zij, //die arme Maria, die in de spelonk is gestorven.quot; //En zijt gij zalig?quot; //Ja,quot; andwoordde zij, //door de barmhartigheid dei-gezegende Maagd Maria.quot; //En hoe dat ?quot; //Toen ik mijzelve op het punt zag van te sterven, met zonden overladen en van allen verlaten, nam ik mijne toevlucht tot de Moeder Gods en zeide ; o mijne Vrouw, gij, die de toevlucht van alle verlatene schepselen zijt, zie mij aan, verlaten als ik van allen ben; gij alleen zijt mijne hoop, gij alleen kunt mij helpen, o heb medelijden met mij. De H. Maagd verwierf mij de genade om eene akte van berouw te verwekken , ik stierf en werd gered, ja, en bovendien verkreeg mijne
11
343
Koningin mij de genade, dat mijn lijden in het vagevuur zou verkort worden en dat ik in kor-teren tijd zou kunnen lijden hetgeen anders vele jaren had moeten duren. Nu echter behoef ik nog slechts enkele H. Missen om geheel bevrijd te worden; ik smeek u, om die voor mij te laten lezen en van mijnen kant beloof ik om altijd God en Maria voor u te zullen bidden.quot;
Zuster Catharina liet onmiddelijk de H. Missen lezen en weinige dagen daarna verscheen de ziel haar opnieuw blinkende als de zon en zeide: //ik dank u, Catharina, zie ik ga naar den Hemel om den lof van mijnen God te zingen en om voor u te bidden.quot;
O Koningin van hemel en aarde! o Moeder van den Bestuurder der wereld! o Maria, het grootste, het verhevenste, het beminnelijkste van alle schepselen! Het is waar er zijn er velen op deze wereld, die u noch kennen noch liefhebben ; maar de hemel bezit zoovele millioenen engelen en zalige geesten, die u voortdurend beminnen en prijzen. Ja, hoevele gelukkige zielen zijn er niet op deze wereld, die uit liefde tot u branden, die door uwe goedheid als verrukt zijn. O kon ik u óok zoo beminnen, alle liefde waardige Vrouw!
24.3
O kon ik mij steeds uwen dienst herinneren, kon ik steeds u prijzen en eeren, en allen er toe overhalen om u te beminnen. Gij hebt de liefde Gods tot u getrokken, gij hebt deze door uwe schoonheid om zoo te spreken van het hart zijns hemelsehen Yaders afgetrokken en bewogen om menseh, om uw Zoon te worden. En zal ik, arme aardworm, niet uit liefde tot u branden. Neen, mijne allerzoetste Moeder, ik ook wil u vurig beminnen en al wat in mijn vermogen is doen; opdat ook anderen u mogen liefhebben. Neem dan, o Maria, het verlangen aan, dat ik heb om u te beminnen en help mij , om dit ten uitvoer te leggen. Ik weet, hoe hoog uwe beminnaars bij God staan aangeschreven; want Hij verlangt, na Zijne eigene glorie, niets zoo zeer als de uwe en om u door allen bemind en geëerd te zien. Van u, o mijne Vrouwe, verwacht ik alles, vergiftenis mijner zonden en volharding in de deugd; sta gij mij bij in mijnen doodstrijd, bevrijd mij van het vagevuur en eindelijk breng mij den Hemel binnen. Dit alles hopen uwe dienaars van u en zij zullen niet beschaamd worden; en ik, die u met zooveel vurigheid tracht te beminnen en na God boven alles bemin, ook ik hoop dezelfde gunst van u. Amen.
Maria leidt hare dienaars ten Hemel.
O welk een zeker teeken van voorbeschikking is den dienaars van Maria gegeven! De H. Kerk legt tot hunnen troost haar de woorden van den Ecclesiasticus in den mond: //in alle deze dingen heb ik rust gezocht en in het erfdeel des Heeren zal ik verblijven.quot; Kardinaal Hugo deze woorden verklarende roept uit: //welzalig hij in wiens huis Maria hare rust vindt!quot;
Door de liefde, die zij ons toedraagt, beijvert Maria zich ten zeerste, om bij allen de godsvrucht tot haar op te wekken, ofschoon zoovelen of deze niet in hunne zielen toelaten, of er niet in bewaren. Zalig echter, ja driewerf zalig hij, die ze opneemt en getrouw bewaart. Ja, hoevele zielen, die nu zalig in den Hemel zijn, zouden dit koninkrijk nooit beerfd hebben, zoo niet Maria door hare machtige tusschenkomst hen daarheen had geleid. De H. Bonaventura zegt, //dat de Hemel zijne deuren opent voor allen, die op Maria vertrouwen.quot; Daarom noemt de H. Ephrem de godsvrucht tot Maria, //de ontsluiting der deuren van het hemelsch Jeruzalem.quot; De godvruchtige Blosius O. L. Vrouw toespre-
245
kende zegt: //aan u, o mijne Vrouwe, zijn de sleutelen en de schatten van het hemelsehe koninkrijk in handen gesteld.quot; Om deze reden moeten wij voortdurend tot haar met de woorden van den H. Ambrosius bidden: //o Maria, open ons de deuren van het paradijs, waarvan gij de sleutelen hebt;quot; ja, de Kerk noemt u zelfs //de Deur des Hemels.quot;
Om deze reden ook noemt eindelijk de H. Petrus Damianus haar //de hemelsehe ladder;quot; //Want,quot; zegt deze Heilige, //door Maria daalt Godzelf van den Hemel op aarde neder; opdat door haar de menseh van de aarde ten Hemel moge gaan.quot;
De H. Antoninus zegt ons, //dat de Moeder Gods ons allen den Hemel door haren bijstand en gebeden heeft verworven, zoo wij slechts geen hinderpaal daaraan in den weg stellen.quot; Daarom zegt de Abt Guarrieus; //hij, die Maria dient, en wiens Voorspreekster zij is, is zoo zeker van den Hemel als of hij dien reeds bezat.quot; De H. Joannes Damascenus zegt, //dat Maria te dienen en haar lieveling te zijn de grootste eer is, die wij met mogelijkheid kunnen bezitten; want de Koningin des Hemels te dienen is reeds heerschen en onder hare bevelen te leven is meer dan besturen.quot; Daarentegen voegt hij er bij, //dat degene, die Maria niet dient, niet zalig kan worden; omdat hij, die van de hulp dezer verhevene Moeder verstoken is, tevens
346
tien bijstand van haren Zoon en van geheel het hemelsch hof derft.quot; «Moge de oneindige goedheid Gods eeuwig geprezen zijn,quot; roept de H. Bernardus uit; //omdat het Hem behaagd heeft ons Maria als onze Voorspreekster in den Hemel te geven; opdat zij tegelijk de Moeder van den eeuwigen Keehter en de Moeder der barmhartigheid zijnde, de groote zaak onzer eeuwige zaligheid tot een gewenscht einde zou kunnen leiden.quot; De H. Jacobus, een leeraar der Griek-sche kerk, zegt, //dat God Maria heeft gesteld als eene brug van zaligheid, langs welke wij de stormachtige zee dezer wereld veilig overtrekken en de zalige haven des Hemels zouden kunnen bereiken.quot; Daarom roept de H. Bonaventura uit: //neigt uwe ooren, o volkeren, en gij allen , die naar den Hemel verzucht, dient en eert Maria en gij zult het eeuwige leven zeker vinden.quot;
Ja zelfs hij, die menigwerf de hel heeft verdiend , behoeft aan het bezit des Hemels niet te twijfelen, zoo hij slechts volhardt in den dienst dezer Koningin. «O hoevele zondaars,quot; zegt de H. Germanus, //hebben God gevonden en zijn gered geworden door uwe handen, o Maria.quot;
Het is maar al te waar, dat niemand ter wereld van zijne zaligheid verzekerd is, //de mensch weet niet, of hij haat of liefde waardig is,quot; zegt de Eeclesiastes. Maar op dezen tekst en op de woorden van koning David, //o Heer, wie zal
247
er in uwe tabernakelen wonen?quot; andwoordt de H, Bonaventura; //zondaars, volgen wij Maria van nabij, werpen wij ons aan hare voeten en verlaten wij die niet voor dat zij ons heeft gezegend ; want haar zegen is ons hel onderpand dei-eeuwige zaligheid.quot; //Het is voldoende, o quot;Vrouwe,quot; zegt de H. Anselmus, //dat gij slechts wilt en onze zaligheid is verzekerd.quot; De H. Antoninus zegt, //dat de zielen, die Maria beschermt en op welke zij hare oogen slaat, noodzakelijk moeten gerechtvaardigd en zalig worden.quot;
l)e H. Maria Magdalena de Pazzi zag eens een schip in het midden van eene stormachtige zee, waarop al de dienaars van Maria waren en hetwelk die gezegende Moeder zelve veilig naar de haven stuurde. Hierdoor verstond c!e Heilige, dat hij, die onder Maria's bescherming leeft, te midden der gevaren van dit leven van de schipbreuk der zonde en van de eeuwige verdoemenis gevrijwaard is; omdat zijzelve hem in de haven des heils binnenstuurt. Laat ons dus dit zalige schip, onder den beschermenden mantel van Maria binnentreden en het koninkrijk des Hemels is ons verzekerd; want de H. Kerk zegt: //o H. Moeder Gods, allen, die de eeuwige zaligheid willen deelachtig worden, wonen in u en leven onder uwe bescherming.quot;
248
Te Toledo verscheen eens de Moeder Gods aan een vrome Cistersienser non, die op het punt was van te sterven. De vrome dochter zeide tot haar: //o mijne Vrouw, de groote gunst, die gij mij door uw bezoek schenkt, moedigt mij aan, om u er eene nog grootere te vragen, dat is, om op hetzelfde uur te mogen sterven, waarop gij gestorven en den Hemel binnengegaan zijt.quot; Maria beloofde haar dit, voorzeule haar het uur van haren dood en dat zij ook de lof- en jubelzangen zoude hooren, waarmede zij bij hare hemelvaart was ingehaald geworden. //Bereid uzelve voor,quot; zeide zij en verdween. De zusteren haar in zichzelve hoerende spreken meenden dat zij ijlde; quot;maar zij verhaalde de verschijning, die zij had gehad en de gunst, die haar was beloofd. Zij smachtte naar het bepaalde uur en bij het slaan daarvan riep zij uit: //ziedaar het aan mij beloofde uur; reeds hoor ik de muziek der engelen; dit is het uur, waarin mijne Koningin ten Hemel is gegaan; vrede zij ulieden; want ik volg haar om haar te gaan aanschouwen.quot; Met deze woorden ontsliep zij terwijl hare oogen als sterren vonkelden en een hemelsche glans haar gelaat omstraalde.
249
O Koningin des Hemels, o Moeder der heilige liefde, gij die het beminnelijkste aller schepselen , de meest door God beminde zijt, en die ook Hem het allermeest bemint, o sta aan den ellendig-sten zondaar, die er ter wereld leeft, die door u van de hel bevrijd en zonder eenige verdienste zoozeer door u beweldadigd en die daarom zoo vol liefde tot u is, sta hem toe, om u te mogen beminnen. Ware het in mijn vermogen ik zou verlangen, om aan allen die u niet kenden te leeren, hoe beminnenswaardig gij zijt; opdat zij allen u zouden kunnen beminnen en eeren. O kon ik uit liefde tot u sterven, ter verdediging van uwe maagdelijkheid, van uwe waardigheid van Moeder Gods, of vnn uwe Onbevlekte Ontvangenis, zoo dit noodig mocht zijn om deze uwe voorrechten te verdedigen. O allerbeminnelijkste Moeder, neem dit mijn vurig verlangen aan en laat nooit toe, dat uw dienaar, die u liefheeft de vijand worde van God, Dien gij zoozeer bemint. Helaas, voor hoe korten tijd was ik dit nog toen ik mijnen Heer beleedigde! Maar Maria , toen beminde ik u nog zoo weinig en stelde er zoo weinig belang in om door u bemind te worden. Maar nu is er, na de genade Gods , niets, wat mij zoozeer ter harte gaat als uwe liefde en om u te beminnen. Het gezicht
11*
350
mijner verledene zonden ontmoedigt mij niet het minste ; want, o welwillende en genadige Vrouw, ik weet, dat gij u gewaardigt, om zelfs de ellendigste zondaars, zoo zij u slechts beminnen, lief te hebben; ja, wat meer is, dat gij u door niemand in liefde laat overtreffen. O alle liefde waardige Koningin, ik verlang om u in den Hemel te mogen beminnen. Daar aan uwe voeten zal het mij gegeven zijn om te zien, hoeveel liefde gij waardig zijt en wat gij al niet gedaan hebt om mij zalig te maken, en dit zal mij aanzetten , om u nog meer te beminnen, om u eeuwig te beminnen, zonder vrees van ooit die liefde te zullen verliezen. O Maria, ik vertrouw ten zekerste om door u zalig te zullen worden. Bid Jesus voor mij, dit is alles wat ik behoef: gij zijt mijne eenige hoop, gij moet mij redden; daarom zal ik steeds tot u roepen, o Maria, mijne hoop, gij moet mij zalig maken. Amen.
Over de Noodzakelijkheid van Maria's voorspraak voor onze zaligheid.
De H. Bernardus zegt, //dat, gelijk man en vrouw hadden samengewerkt tot onzen ondergang , het zoo ook billijk was, dat een andere man en vrouw tot onze verlossing zouden samenwerken en dat deze twee Jesus en zijne H. Moeder Maria waren.quot; //Er zal wel geen twijfel bestaan zegt deze Heilige, //of Jesus alleen was voor onze verlossing meer dan voldoende; maar het was meer passend, dat beide de geslachten zouden samenwerken tot herstelling van het kwaad, dat zij ook beiden hadden bedreven.quot; De Z. Alber-tus de Groote noemt Maria //de Helpster der Verlossing,quot; en de H. Maagd openbaarde zelve eens aan de H. Brigitta, //dat, gelijk Adam en Eva te zamen de wereld voor eenen appel ver-kochten, dat zoo ook zij met haren Goddelijken Zoon deze als het ware te zamen verlost hadden.quot; Ook de H. Anselmus bevestigt ons dit als hij zegt, //dat God, alhoewel Hij alleen de wereld uit het niet schiep, Hij nogthans, toen deze door de zonde verloren was, dit kwaad niet wilde
252
herstellen zonder de medewerking van Maria.quot; Pater Suarez zegt, dat Maria op drieërlei wijze tot onze zaligheid medewerkte: ten eerste door dat zij om hare deugd verdiende de Moeder van het menschgeworden Woord te worden; ten tweede door haar voortdurend gebed voor ons zoolang zij in deze wereld leefde; en ten derde door de vi-ijwillige opoffering van het leven liaars Zoons aan God. Om dezelfde redenen lieeft God ook in billijkheid bepaald , dat, gelijk Maria met zooveel liefde tot de verlossing des menschdoms medewerkte en tegelijkertijd aan haren Heer zooveel glorie gaf, dat zoo ook alle stervelingen door hare voorspraak hunne zaligheid zouden verwerven. .
Jesus Christus zegt, dat niemand Hem kan vinden zoo niet de Eeuwige Vader hem eerst door de Goddelijke Genade tot zich trekt: «niemand komt tot mij zonder dat de Eeuwige Vader hem trekt.quot; Zoo ook spreekt Jesus van Zijne Moeder, zegt Richard van St Laurentius: //niemand komt tot Mij zonder dat Mijne Moeder hem eerst door hare gebeden trekt.quot; Jesus was de vrucht van Maria, gelijk de H. Elisabeth tot haar zeide: //gezegend zijt gij onder de vrouwen en gezegend is de Vrucht uws li-chaams.quot; Daarom moet hij, die deze Vrucht wenscht te bezitten, tot Maria gaan; want hij die Maria vindt, vindt ook zekerlijk Jesus.
Toen de H. Elisabeth zas. dat Maria was
353
gekomen om haar in haar eigen huis te bezoeken en niet wist, hoe haar daarvoor te danken , riep zij vol nederigheid uit: //wat geluk geschiedt mij, dat de Moeder des Heeren tot mij komt?quot; Maar hoe kon dit? mogen wij wel vragen. Wist dan de H. Elisabeth niet, dat niet slechts Maria, maar ook Jesus in haarhuis was gekomen? Waarom zeide zij dan, dat zij onwaardig was om de Moeder te ontvangen, en waarom sprak zij niet liever van den Zoon, die haar ook was komen bezoeken? Het was omdat de Heilige ten volle wist, dat, wanneer Maria komt, zij ook Jesus met zicli medebrengt en dat het daarom voldoende was om de Moeder te danken ook zonder den Zoon zelfs te noemen.
Maar hooren wij de Heiligen over de noodzakelijkheid van Maria's voorspraak. De H. Caje-tanus was gewoon te zeggen, dat wij de genade wel kunnen zoeken, doch die 'nimmer zullen vinden zonder Maria's voorspraak. Dit bevestigt ook de H. Antoninus, wanneer hij op de volgende wijze zich allerschoonst uitdrukt: //hij die om genaden vraagt en deze zonder Maria's voorspraak denkt te zullen ontvangen is als iemand, die vliegen wil zonder vleugelen.quot; Want gelijk Pharao tot Jozef zeide: //het land van Egypte is in uwe handen ,quot; en gelijk hij allen, die tot hem om voedsel kwamen, naar Jozef zond, zoo ook zendt God ons, wanneer wij genade zoeken ,
354
tot Maria, //gaat tot Maria;quot; want //Hij heeft bepaald,quot; zegt de H. Barnardus, //datonsgeenc genaden gegeven zullen worden dan door de handen van Maria.quot; Cassianus spreekt in nog sterker bewoordingen; want hij zegt onvoorwaardelijk, //dat ons aller zaligheid afhangt van de grootere of minder groote gunst en bescherming van Maria.quot; Hij , die door Maria beschermd wordt, zal zalig worden, maar hij, d;e dit niet wordt, gaat verloren. De H. Bernardinus van Senen spreekt de H. Maagd op de volgende wijze toe: //o Vrouw , onze zaligheid is geheel in uwe handen; omdat gij de uitdeelster aller genaden zijt en dat de genade onzer zaligheid alleen door uwe handen kan komen.quot;' Bichardus van St. Laurentius zegt daarom met gegronde reden, //dat, gelijk wij in den afgrond verzinken wanneer de grond onder onze voeten wegvalt, zoo ook de ziel, die van Maria's hulp verstoken is, eerst in de zonde valt en daarna in de hel.quot; De H. Bonaventura zegt, dat God ons niet redd en wil zonder Maria's hulp en //dat, gelijk een kind niet in het leven kan blijven zonder voedster die het voedt, zoo ook niemand zalig kan worden zonder de bescherming van Maria;quot; en daarom vermaant hij ons, //om te dorsten naar de godsvrucht tot haar, om deze met zorg te bewaren en niet te verliezen totdat wij haren moederlijken zegen in den Hemel ontvangen hebben.quot; //Wie kan er God kennen,quot; roept de H. Germanus uit, //o allerheiligste
255
Maria, tenzij door u? Wie kan er zalig, wie van de gevaren bevrijd worden, wie kan er eenige genade ontvangen, tenzij door u, o Moeder Gods, o Vrouwe vól van genade!quot; Op eene andere plaats zegt hij: //niemand zal er vrij zijn van de gevolgen der begeerlijkheid des vleescbes en der zonde, zoo gij hem hiertoe den weg niet wijst.quot;
Laten wij dan, volgens de woorden van den H. Bernardus, //ons beijveren om de Goddelijke Moeder met geheel ons hart te eeren; want het is de wil Gods, dat wij alle goeds uit hare handen zullen ontvangen.quot; Daarom vermaant ons dezelfde Heilige, om, zoo wij eenige genade vragen of verlangen, onszelven aan Maria aan te bevelen en verzekerd te zijn, dat wij die door haar zullen verkrijgen; want, zegt hij, zoo gij de gunst niet verdient, is Maria daar om die voor u te vragen en om te verdienen, dat gij die ontvangt.
Pater Paul us Segneri verhaalt ons in zijne geestelijke onderrichtingen het volgende voorval. Een jonkman vol zondige gewoonten en met misdaden overladen kwam eens te Kome bij Pater Nieolaus Zucehi te biechten. Deze ontving hem met liefde en vol medelijden met zijn el-lendigen toestand verzekerde hij hem, dat hij
•256
slechts door de godsvrucht tot de H. Maagd zou verlost worden van de zonden, waaraan hij zich had overgegeven. Hij legde hem daarom als boete op om tot zijne volgende biecht toe des morgens bij zijn opstaan en des avonds bij zijn slapengaan een //Wees gegroetquot; te bidden en terzelfder tijd zijne oogen, zijne handen en geheel zijn lichaam aan Maria toe te wijden als iets, dat haar geheel en al toebehoorde en om daarbij driemaal den grond te kussen. De jonkman volbracht de penitentie, maar ondervond in het eerst weinig beterschap. De Pater legde hem echter voortdurend dezelfde boete op, beval hem hiermede steeds voort te gaan en moedigde hem aan, om in de bescherming van Maria zijn vertrouwen te stellen. Terzelfder tijd verliet de boeteling Eome en doorreisde met eenige zijner gezellen verschillende deelen der wereld. Teruggekeerd zijnde zocht hij zijnen vorigen biechtvader weder op en deze vond hem tot zijne groote vreugde en bewondering geheel van zijne vroegere slechte gewoonten bevrijd. //Mijn zoon,quot; zeide hij, //hoe hebt gij deze wondervolle verandering van God verkregen ?quot; en hij andwoordde : //mijn vader, O. L. Vrouwe heeft mij deze genade verworven ter oorzake van de kleine devotie, die gij mij hebt opgelegd.quot; O wonder der wonderen, toen Pater Zucchi den volgenden dag het voorval van den predikstoel verhaalde, hoorde djt een hoofdman, die gedurende tal van jaren
357
in zondige genieenschap met eene vrouw leefde en hij nam het besluit om dezelfde devotie te oefenen, ten einde van de ketenen der zonden, die hem tot een slaaf des duivels maakten, bevrijd te worden; (want het is noodig, dat de zondaar dit goede voornemen heeft; opdat de H. Maagd hem kunrie bijstaan). Hij zeide zijn zondig leven dan vaarwel en veranderde dit geheel en al. Zes maanden daarna ging hij in dwaasheid en te veel op zijne eigene krachten steunende deze vrouw een bezoek brengen, om te zien of ook zij zich bekeerd had. Aan de deur van het huis gekomen, waar hij klaarblijkelijk in gevaar was van in de zonde te hervallen, voelde hij zich door eene onzichtbare kracht eene straat ver teruggedreven en stond hij plotseling voor de deur van zijne eigene woning. Hij begreep hieruit duidelijk, dat Maria hem aldus van zijn verderf had bevrijd.
Leercn wij hieruit, hoe zorgvuldig onze goede Moeder is niet slechts om ons uit den zonde-staat te trekken, zoo wij onszelven met dat voornemen aan haar aanbevelen; maar ook om ons te bevrijden van het gevaar van daarin te hervallen.
358
O Koningin en Moeder der barmhartigheid; gij, die aan allen die tot u vluchten, uwe genaden uitdeelt met zoo groot eene mildheid; omdat gij Koningin zijt, en met zoo groot eene liefde; omdat gij de allerbeminnendste Moeder zijt, aan u beveel ik mijzelven heden aan, verstoken van alle verdiensten en deugden en overladen als ik ben met schulden aan de goddelijke gerechtigheid. O Maria, gij die de sleutelen der goddelijke barmhartigheid bezit, vergeet mij niet in mijne ellende en verlaat mij niet in mijne armoede. Gij, die jegens allen zoo mild zijt, dat gij meer geeft dan men u vraagt, o handel ook zoo mild met mij. O mijne Vrouwe, bescherm mij , dit is alles, wat ik van u vraag; want zoo gij mij beschermt vrees ik niets. Ik vrees geene booze geesten; want gij zijt sterker dan zij allen te zamen. Ik vrees mijne zonden niet; want een enkel woord van u verkrijgt mij de volle vergiffenis ervan bij God. Ja, met uwe gunst vrees ik zelfs een vertoornden God niet; want een enkel gebed van u zal Hem bedaren. Eindelijk, zoo gij mij beschermt, hoop ik alles van u; want gij zijt alvermogend. O Moeder der barmhartigheid, ik weet, dat gij er behagen in schept en roem op draagt om de meest ellendigen te hel-
259
pen, zoo zij niet hardnekkig zijn. Ik ben een zondaar, maar geen hardnekkige zondaar; want ik verlang mijn leven te beteren. Gij kunt mij dus helpen, o help mij dan en red mij. Ik stel mij-zeiven geheel en al in uwe handen; zeg mij , wat ik te doen heb om aan mijnen God te behagen ; want ik ben tot alles bereid en hoop, o Maria, met uwe hulp alles te doen, o Maria, mijn lieht, mijn troost, mijne toevlucht, mijne hoop. Amen. Amen. Amen.
OPimACHT VOOB. DEN LAA' DAG DER .MEIMAAND
X;.
O mijn Jesus , bij wiens lijden een droefheid, volgens de voorzegging i Simeon, de zoete ziel van Maria, dc Maagd en Moeder, doorboorde, geef dat wij, die op nieuw deze doorbo lijden vereeren, door de voorspraak e volle verdiensten en gebeden van alli die met vertrouwen uw kruis hebben ook met hen de vruchten mogen pl. Uw Goddelijk lijden voor ons heeft
o
die
leeft en heerscht in alle eeuwen
der eeuwen . Amen.