HET
TE
HAARLEM;
DOOR
C. J. GONNET.
0^97 5425
TE
DOüll
Er is in Haarlem ter zijde van de St. Janstraat een afgelegen en schier vergeten pleintje, dat sedert eeuwen het Beggijnhot genoemd wordt en dat, hoe onaanzienlijk het thans zij, toch van blijde en droeve voorvallen uit vele eeuwen heugenis draagt. Het ligt wat uit de gewone richting en wordt schaars bezocht, en evenwel zullen degenen, die er hun weg over nemen, in getal hen nog ver overtreffen, die bekend zijn niet de geschiedenis en de overleveringen van dit plekje gronds. 't Waren maar beggijntjes, die hier het leven hebben gesleten; eenvoudige, onaanzienlijke vrouwen, wier stem niet klonk buiten de muren van haar hol; die een verborgen en ingetogen leven leidden en zich niet mengden in zaken van wereldschen aard. En toch hebben ze vele bladen in haar ge-
scliiedbock, die wc niet zoo dadelijk omslaan, maar waarbij wc gaarne even verpoozen willen, omdat we er menig becltl in zien geschetst, waarvan ons tc nauwernood ecu enkele omtrek bekend was en een aantal gebeurtenissen ons worden verhaald, waarvan we nimmer te voren gehoord hadden. Wanneer wc ons slcchts de moeite geven dc archieven., door de beggijntjes en haar pastoors samengebracht, door te lezen, zal het Beggijn-holquot;, nu- binnen zoo bescheiden grenzen beperkt, in ons oog cene geheel andere gedaante bekomen: we zullen kennis maken met mannen, die den goudsmidsdrijfhamer verwisselen voor het brevier of dc accoorden schrijven van cene muziek der toekomst: met beggijntjes, die in ccn nederig en verborgen leven zich toewijden aan God en toch niet afkccrig zijn van vroolijkheid en vermaak, wanneer ze voor haar pastoor en zijn vrienden een feest aanrichten.
Maar het kan zijn nut hebben, vóór wc meer in het bijzonder dc geschiedenis van het Haarlemsche Beggijnhof gaan volgen, eerst iets te vernemen omtrent de stichteres der vereeniging en aangaande de beggijnhoven in 't algemeen.
Dc heilige Begga, dochter van Pepijn van Landen, eerste hertog van Brabant, ging, toen haar man Ansigisus door zijn aangenomen zoon Gos-wijn was vermoord, de wereld vaarwel zeggen cn in een bespiegelend leven rust zoeken voor haar diep geschokt gemoed. Allereerst trok ze in bedevaart naar Rome, om den zegen van Paus Adeodatus op haar plannen te vragen en veranderde toen haar hof en paleis in cene geestelijke vergadering, waar ze met haar gezellinnen, juffers en dienstmaagden ging samen wonen. Na verloop van tijd stichtte zij te Andennes, in het Bisdom van Namen, zeven kerken, herinnerende aan de zeven kerken van Rome, om daarmede de gelofte te volbrengen, die zc op haar bedevaart had gedaan. Zij voegde daaraan toe een Godshuis of geestelijk hof, rondom met muren cn poorten ingesloten, voor vrouwen, die zich van de wereld wilden afzonderen cn nochtans zich bij geenc kloosterorden vvenschten aan tc sluiten. Zij voorzag de door haar gekozen schaar, volgens dc regels der kerk, van behoorlijken lijftocht, en riep eenige nonnen uit het klooster van haar zuster dc heilige Geertruida, abdis van Nivelles, tot zich , om de neophyten ten volle in alle deugden tc onderwijzen.
Dewijl er nu in het midden van de maatschappelijke samenleving, godvruchtige zielen in menigte waren, die zich wel niet geroepen gevoelden tot kloostergeloften, maar niettemin de aangeprezen deugd van zuiverheid en ook zooveel mogelijk dc armoede cn gehoorzaamheid wenschten te betrachten , ontwikkelde zich uit het ascetische leven, te midden der wereld.
3
voor maagden en weduwen een nieuwe staat, namelijk die der beggijnen. 1Met voorbeeld der stichteres bekoorde zoo vele jonge meisjes, dat een aantal barer, reeds in het huis heurs vaders een eenvoudig kleed aannemende, een van alle -quot;quot;reldsche genoegens at'keerig leven gingen volgen, en zoodra mogelijk zich voegden bij- of vereenigden met anderen, om in eene gemeenschappelijke woning een geestelijk huisgezin op te richten. Zoo is het geschied, dat reeds bij den dood van de h. Begga, die voorviel in 'tjaar 686, de vereeniging der beggijnen eene vrij uitgebreide vertakking had bekomen , en deze nam nog grooter vlucht sedert Bisschoppen en Vorsten haar gunsten en voorrechten gingen verleenen en met tijdelijke middelen begiftigen.
Als het oudste der Beggijnhoven in Noord-Nederland wordt dat van 's Gravensande genoemd, wat reeds op de helft der dertiende eeuw zou bestaan hebben. Dan volgt het Haarlemsche, dat in 1262 werd gesticht, en in tal van steden en dorpen Beggijnhoven heeft zien verrijzen.
Te nauwernood echter was er een halve eeuw over die huizen, en nog wel over de alleroudsten, heengegaan, of reeds dreigde hen een vonnis van vernietiging. In eenige Beggijnhoven in Duitschland, welke met deNcder-landschen niets anders gemeen hadden dan den naam, waren in het begin der i4'le eeuw vreemdsoortige dwalingen binnengeslopen, die nog al eenige overeenkomst hadden met het latere quietisme. Een verregaande hoogmoed was wel de grondtoon dier afwijking van de kerkleer en baande den weg tot eene eigenzinnige godsvrucht, die het bewustzijn van nietigheid had verloren en op de paden van trotschheid en eigenwaan afdwaalde. In de Neder-landsche Beggijnhoven echter zijn die verkeerde leerstellingen, waarmede losheid van zeden ten nauwste verbonden was, nimmer doorgedrongen. Paus Clemens V kwam daar een einde aan maken, veroordeelde in het Concilie van Vienne (1311) die dwalingen en vernietigde de instelling der beggijnen. Maar de opvolger van Clemens, Paus Johannes XXII, daartoe aangezocht ca naar eisch voorgelicht door de Bisschoppen van Luik, Ka-merijk, Doornik en Utrecht, betoonde zich eenigszins milder jegens de geestelijke dochters van de h. Ikgga en toen hij bevonden had, dat er in een aantal landen zeer vele vrouwen waren, die als beggijnen een eerzaam en godvruchtig leven leidden in gehoorzaamheid aan de kerk, verklaarde Paus Johannes dat deze onschuldige en van geen kwaad verdachte lieden geenszins onder het verbod en de ophelling van Clemens vielen; dat hij
J. A. Van den Akker, Geschiedenis van liet liegnijnhof te Amsterdam (In den Katholiek, i860.
4
den staat van beggijnen, die aldus leefden en zich gedroegen, veroorloofde en aan de Bisschoppen en anderen wien het aanging, de zorg opdroeg, haar op den goeden weg te houden en te geleiden. 1
Door deze beschikking van den Stoel van Rome was het bestaan der Nederlandsche beggijnen gewaarborgd en namen zij in groei en bloei toe. De stroom der tijden ging kalm heen over vereenigingen, die zulk een bescheiden kring voor haar doen en laten zochten en nimmer, zooals met de geestelijke Orden nog wel geschiedde, zich mengden in zaken van stad of staat. In de 16^ eeuw evenwel konden zij den slag niet afwenden , die de kloosters, geestelijke gilden en vereenigingen trof, en zoo zien wij in de meeste steden ook de Beggijnhoven begrepen in het besluit tot opheffing dier stichtingen en sequestratic barer bezittingen. Maar zoodra de eerste verslagenheid daarover ecnigermate was geweken, voegden de beggijnen zich veelal bijeen en gingen in 't verborgen of met oogluiking der magistraat niet alleen de oude regels weder volgen, maar bleven voortdurend maagden en weduwen aannemen, die zich bij haar wilden aansluiten. Langzamerhand echter, hier vroeger daar later, zien wij de Beggijnhoven, als ze dien naam nog verdienen, wegsterven: alleen die van Amsterdam en Breda zijn op dit oogenblik nog in wezen, en hebben „van oudsher hun bestaan met der daad behouden terwijl hunne goederen ook in hun bezit gebleven zijn.quot; 2
Wij willen thans gaan zien, wie te Haarlem het Beggijnhof stichtte en wat al merkwaardigs de welbestierde pen der Oversten gedurende vele eeuwen in het memoriale opschreef. In de eerste en voornaamste plaats komt ons daarbij te stade, het goed bewaarde archief van het Hof, dat nu nog berust bij het bestuur van de Kathedrale- en Parochiekerk van denh.Josef.
In het midden der dertiende eeuw bestond er te Haarlem nog maar één klooster, dat der Karmelieten namelijk, die sedert 1249 de huizinge bewoonden van den Ridder Simon Van Haarlem in de Groote Houtstraat. Heer Arent Van Sasscnheim ging in het jaar 1262, te zelfden tijde dat hij de vermaarde abdij van Leeuwenhorst of ter Lee, bij Noordwijk, stichtte, het getal der geestelijke vereenigingen met één vermeerderen en richtte het Beggijnhof op, waarbij hij eene kerk voegde, welke in 1348 herbouwd werd en thans in gebruik is bij de Walsch Herv. gemeente. Heer Arent was pastoor van de Parochie van Haarlem en eerste pastoor
Zie Van den Akker 1. c.
Handboekje voor de zaken der U. K. eeredienst, jaarg. 184!! hl. 94.
5
van het Bcggijnhof, dat, toen elt jaren verloopen waren, is verheven tot eene bijzondere pastorie; na verloop van tijd verkreeg hij de waardigheid van Persoon, dat is een stoel in de Domkerk van Utrceht onder de doni-heeren en kanunniken, en hij zoowel als zijn opvolgers droegen als onder-scheidingsteeken van dien rang: „Ahmiysen (dat is bonte vellen van wit en graauw bont gemaeckt) op hunnen arm.quot; De eerste pastoor begiftigde de kerk en verwierf van den Graaf vele jaaiiijksche inkomsten, in ruil als het ware voor het patronaatsivcht dat aan den landsheer werd afgestaan: doch te nauwernood was liet eerste tiental jaren na de stichting van het Beggijn-hof vervuld, of Heer Arent Van Sassenheim stierf op den 13'iequot; Maart 1272, zooals we vernemen uit de beide hier volgende aanteekeningen: 1
Dns. Arnoldus de Zasfenem persona et curatus Harleraensis, presentis Beggi-nagii primus institutor, hujus ecclcsiac constructor nee non prebendator, idem etiam fundator primus monasterii sen conventus in Lewenhorst prope Leydas et ibidem fepultus. Obiit anno dom. 1272 Idibus Martii.
Int jaer ons Ileeren MCCLXxij starf heer Acrnt van Sasfenem, die persoenre van llaerlem was, die eerst begreep te fundieren dat beghijnhof te Maerlem ende die kerc dotierde. Ende liecft daertoe (daarenboven) tot turfghelde ghemaect den ghemenen beginnen die ontfanghen sijn, vj morghen lants ende drie hont ende sijn gheleghen in haghescamp. Ende doe hi desen voerscreven hof geflicht had als voerscreven is, doe begrep dese eerfamighe persoenre eerst dat doester ter lede te funderen ende doe men sereef mcc ende Lxij op sinte agneten dach, doe broehte hi xij nonnen van sinte baernaerts oerden uten doester van sinte inariendael bi Utrecht, ter liede voerscreven ende x jaer daerna, doe starf hi ende wort begraven in der beghinen kerc voerfcreven. Item dese eersamighe persoenre van haerlem , die heer aernt van sasfenem genoemd was, lach x jaer of daer omtrent in der beghinen kerc begraven voerscreven, doe verwart' Wolwin van Sasfenem, sijn broeder , mitten nonnen, van den biscop van utrecht, dat siem uter beghinen kerc namen ende groeven ter liede int doester voert hoghe outaer.
De eerste pastoor vond dus een rustplaats in de Beggijnen-kerk, maar toen eindelijk den door hem aangevangen bouw der abdij van Leeuwenhorst voltooid was, werd door de vrome zorgen van zijn broeder Wal-
Dr. R. C. H. Römcr, Gcscbicdk. Ovcrzigt van de Kloosters en Abdijen in.....Holland
en Zeeland, Dl. I. bl. 118, haalt een brief aan van 1276, waaruit zou kunnen afgeleid worden, dat A. v. S. toen nog leefde, doch dit wordt weflrsproken door de stellige berichten, die hierboven tusschen den tekst zijn afgedrukt.
De aanteekeningen in het latijn zijn ontleend aan een: Catalogus Curatorum seu Pastoruni Ecclesiae Begginagi! in Haarlem, voorkomende in het: Pastorale van Hr. Jasper Pietersz. Stol-wijek. Archief Bcggijnhof nquot; 4, bl. 70 v0, die in het Nederlandsch aan het: Fundatieboek van het Bcggijnhof. Inventaris Archief der stad Haarlem, Dl. i. N0 iy6a, passim.
6
wimis Van Snssellheün, zijn gebeente omstreeks 128a daarheen overgevoerd en in het Chooi' voor het hoogaltaar bijgezet.
Het HaarlemSdie Beggijnhofquot; had gewis op den tijd zijner stichting nog niet den omvang en de uitgestrektheid, die het later heeft bekomen en waarop tei* behoorlijke plaats in deze schets meer breedvoerig zal worden gevvezellt In de dertiende eelivv was de kerk met het kerkhof daar rondom , het middelpunt, waarlangs zich de woningen der heggijnen schaarden, die ingesloten vveïden door een nnmr, terwijl het geheele hof niet een poort van den openharen weg kon worden afgescheiden. Waarschijnlijk zal het getal der beggijnen in den aanvang nog niet zoo groot zijn geweest, maar allengskens toegenonien wezen, waaruit zich dan de herhaalde uitbreiding genoegzaam verklaart. En evenals we omtrent dit punt eenigszins in het onzekere verkeeren, is het niet recht duidelijk, wie de onmiddellijke opvolger van Heer Arent Van Sassenheim moge geweest zijn: wel komt 1111348 Heer Jan- Martijnszoen als pastoor voor, maar deze was, zooals hij*zelf te boek heeft gesteld, de opvolger van Heer Joannes De Goes 1 en het ligt in het duister, wanneer deze beide pastoors aan het bewind zijn gekomen. Weinig ook is er bekend uit de allereerste jaren na de stichting, en wat daarvan tot ons gekomen is, bepaalt zich tot het volgende: »
Int jaer ons heren mcc ende drie ende tseventieh des dinxdaghes na sinte remijns-daeh, doe gaf vrou Alijt van henegouwen heren Jans wijf van Avennis, tien aehten-diel gerst sjaers of tien scellinghe sjaers wt haer molen tot tsgravenzande, puerlic om gods willen totter paepliker proven behoef der beghinenkere tot Haerlem op suiker vorwaerde, dat wanneer dat men die voersereven molen vereoft, dat men dan van die ghelde also veel den beghinen gheven souden, daer si sjaers tien scellinghe ter paepliker proven haer kere voersereven om kopen mochten.
We moeten om de redenen, hierboven vermeld, in het midden laten onder welken pastoor deze gift geschonken werd, maar wat ten tijde van Heer Jan Martijnszoen merkwaardigs voorviel, vinden we samengevat in deze aanteckeningen :
D. Johannes Martini, Curatus, A° dom. mcCcxLviu de licentia rectricium via permutationis renunciat eeclesiam ad manus dmi. Walteri Ponsgen, pro una vica-ria ad S. johannem. Circa haec tempora ant ante (anno 1346 in festo S. Odualdi) incendium magnum Begglnagium devastavit et priora documenta destruxit.
Int jaer ons heeren mccc ende acht ende viertich op sinte willebrords daeh Doe gaven kerstijn van oestgiest, gheertruut van hillegom, jutte ende aeehte louwen-dochter, beghinen des beghiinhoefs tot haerlem, heeren Jan Martijnszoen, cureyt
Afschrift zijner verklaring in Archief Beggijnhof N0 y2.
7
dei beghinenkerc vocricfcvcn, consent ende henghenis, te pcrnuitcrcn die voefscre-ven kerc om een capelrije ghóleghen in filite jans doester te Haerleni, jegens hee-ren wouter ponstgen, priester.
Het was gewis ecu groote ramp, die aan het jeugdige Beggijnhof overkwam, door de vlammen verteerd te worden, 't geen ons duidelijker wordt, wanneer we omtrent de oorzaak en den omvang van dien brand in de voorreden van de Regelen en handvesten 1 lezen:
Als onsen lieve onder bescherminghe van de Eerwaardighste bisfehop ende der Graven van Iloilandt dapper toenam, soo is de stadt Maerlem in het Jner christi Dertienhondert seven ende veertigh door ongeluk van brandt (veroorsaeckt aen de stadtspoorte) geheel bedorven, liet Beggijnhoff ende alle de kereke sijn door den brandt vernielt, datter niet een bleve stnen, dan alleenlijck de Capelle van de heyiighe Maghet Maria, buyten onder de stadt van den Roomsehen Coninck Willem gestight, welcke bleelf door Godes bescherminghe ongeschendt.
Spoediger echter dan men zou veronderstellen was weder met den herbouw der kerk, (waarvan we ongeveer zestig jaren later, in 1407, SS. Peter en Pauwcis als patronen genoemd vinden),2 aangevangen, en deze was, ten minste ten decle, op aschdag van 1348 zoo ver voltooid, dat zij even als het altaar in het choor ter cere van SS. Peter en Pauwels en dat van de heilige maagden S. Catrijncn en S. Margariet, door Ricacrdus, Bisschop van Rinopolis en gemachtigde van den Utrcchtschen kerkvoogd, gewijd konden worden. 3 Het schijnt , dat sedert den brand de goede gezindheid van den Graaf en van dc Magistraat der stad Haarlem zich voor-al jegens het Beggijnhot wenschte te openbaren, misschien wel omdat dc pastoor en de meesteressen in dat noodlottig voorval eene gepaste aanleiding vonden 0111 de belangstelling der Overheid op hun hof te vestigen en welkome hulp en bescherming te vragen. Zoo geschiedde het, dat Graaf Willem V, bij den hierna vermelden brief van 13 Maart 1350 aan de beg-gijnen veioorloofde, zeiven de bediening harer kerk te geven aan een priester dien haar goed dacht, ter tijd toe dat zou gebleken zijn, dat den Graaf het patronaatsrecht toekwam, wat naar het schijnt, destijds niet boven twijfel was verheven: 4
Willem Ilertoge van Beijeren, Grave van llollant, van Zeelant, ende Ileere van Viieslant, Doen coin allen luden, dat wij geoirloft hebben ende oirloven mit desen
Arch. Bcggynhof Nquot; !!.
Idem N0 81.
Idem N0 4, bl. 66.
Idem N0 yi.
brieve, dsn Joncfrouwen van den begijnhove van Haerlem te geven liaer kerke enen priester die hem hem nutte denet, ter tijt toe dat ondervinden connen of wij seive ter giften recht hebben, so wouden wij dat dese brief doot waer. In oirconden dese brieve bezegelt mit onsen zegeld. Gegeven te Haerlem in den Jaer ons Meren mccc ende vijftich opten dertienden dach in Maerte.
Niet minder reden tot verheuging verwekte het, toen weinig tijds daarna in het jaar 1356 op Woensdag na St. Aachten door Schout, Schepenen cn Raden der stad aan de beggijnen het volgende handvest werd uitgereikt, waarbij het hof in bescherming werd genomen, op den voet zooals het van 'sGraven wege reeds vóór den brand het geval was geweest: 1
Wij IJsebrant Van der Scuer, Scout in Hairlem, Herbern van Foreest, IJsebrant Dullaert, Claes van Adijkendamme, Aelbrecht die Weent, Jan Hove, Dirck van der Specken ende Jan Baeck, Scepenen in Harlem, Jan van Zaenden Willemsz., Dirck Lottijn Jansz., Matheeus Gijsbrechtsz. ende lleijer Pietersz., Rade in der voirser. stede, Maken cont alle luden, dat wij genomen hebben ende nemen die joncfrouwen die men beginen hiet ende woenachtich sijn opten begijnhof tot Hairlem ende horen hof in onsen waer-ende bescermenisfen, in allen scijn als sij waren in onser hoede van 's heren wegen voer den brande, Ende willen, dat sij hem reckelicken ende wel setten in geesteliken leven; Voert waer dat saeck, dat yement waer opten hof die misdede in enigerhande saken, die goeden geesteliken luden niet mit gode ende mit eeren toe cn beheerde te doen, waert begijnen, joncfrouwen die men dair hilde om geit jof anders, jof dienstjoncwive, die willen wij dat van den hove varen, Ende soe wie dat dusdanige misdadige luden an hem helde wetende, ende die niet van hem doen en woude als ment hem seyde, dien sonde men van den hove doen die een mitten anderen; Voert soe wie den hof verboert, wat husinge jof camere jof bedtstede diegene hadde opten hof, dat sel den hove blijven; Voert waert dat enige joncfrou sturve die selve husinge hadde opten hof, die husinge en sullen liacr erfnaem niet vercopen , het cn sel wefen bij den rechte ende bij den joncfrouwen dien die hof bevolen is ende die husinge opten hof te bliven; Voert wat joncfrouwe zelve husinge heeft opten hof, jof hiernae vercrigen sel, die husinge en sel zij niet af doen breken bij horen leven; Voert so en sel men niement ontfaen opten hof het en zije bij den rechte van Haerlem; Voert alle zaken die voertijts bij den rechte ghesciet sijn die sellen alle stade ende vaste bliven, Ende omdat die gemien joncfrouwe voirs. dit an ons begeert hebben ende wij ze in onzer hoede genomen hebben alst voersproeken is Soe hebben wij desen brief bezegelt mit onsen zegelen ende mit onser poerte dage-lix zegel.
Gegeven in 't jaer ons Heren üusent drie hondert ses ende vijftich des Woens-dages na Sinte Aechten dach.
Arch. Beggijnhof Nquot; 6.
9
l)c bepalingen die hier gemaakt werden waren, zooals men ziet, van /.eer algemeenen aard; ze strekten om de tucht te handhaven, de vaste goederen te bewaren en hadden klaarblijkelijk op liet oog, dat het Heg-gijnhof niet door willekeurige handelingen van sommige bewoonsters in verval zou komen of in geldelijke ongelegenheid geraken: de zorg der wereldlijke macht zou zich naderhand verder uitstrekken en een breedvoe-rigcn regel voor liet geheele doen en laten der beggijnen uitvaardigen, gelijk wij te zijner tijd zien zullen.
Dc pastoor Walterus Ponsgen was in 137a, Vrijdags na SS. Simon en Judas, gestorven, blijkens deze korte aanteekening in het Memorieboek;
D. Walterus Ponsgen, Curatus ecclesiae begginagil presentis, obiit Anno dom. 1372 feria quinta post festum Simonis et ludae, apostolorum.
Ook zijn opvolger Heer Florcntius Wuvensoen, in wiens tijd naar het schijnt weinig bijzonders voorviel, had in 1378 het hoofd ter ruste gelegd en bedacht de beggijntjes met een legaat, waarvoor zij zijne memorie moesten houden, dat is, jaarlijks op den sterfdag van hun pastoor bidden voor de rust zijner ziel. De eenvoudige, vrome en milddadige man werd volgender wijze herdacht:
D. Florentius Wuvensoen, Curatus ecclesiae begginagii presentis, et in eadem ecclesia sepultus, obiit A0 dom. 1378 postridie Simonis et I\ide. Et fuit humi-lis, castus, largus ad pauperes et devotus.
Int jaer ons heeren mccclxxviij starf heer Florys Wuvensoen , Cureit van der beghinen kerke ende besprac den Joncfrouwen van den beghijn-hove tot sijnre memori xxvij Iniddreghers die sel men boeren in den clenen waert bi koenen liorne, ende hier of en sel men niemam gheven dan die gheen dié teghemvoerdich comen totter memori ten vvaer, dat si siec waren of dat si uut waren van des lioves weghen.
In dc plaats van dien pastoor werd, in naam van Hertog Aclbrecht van Beieren, die begiftiger der kerk was, bij den Bisschop van Utrecht aanbevolen Heer Simon Dc Woustcr, wiefl dan ook in 1378 dc herderlijke bediening werd opgedragen , doch niet dan nadat alvorens volgens kanonicke regelen, de proclamatie was bevolen en zonder verhindering afgcloopcn: 1
CHIicialis Archidyaconi Trajectensis, Univcrsis presbyteris, capellanis et clericis nobis subditis ad quos praesens nostrum mandatum pervenerit, Salutem in Domino sempiternam, Praesentato Domino nostro Domino Archidyacono predicto, sen nobis ipsius vices habenti et gerenti, discreto viro Domino Simono dicto Woester, pres-bytero, ad ecclesiam curatam orti beghinarum in Haerlem Archidyconatus Trajec-
Arch, llcggijnliol' N0 19.
JO
tensis, ad presens vacautem per mortem Florentij Wuvene, presbyteri, ultimi rec-toris ejusdem, A magnifico principe Domino Alberto Dei gratia comite Palatino reni, Bavarie Duce, Comitatuumque Hanonie, HoIIandie, Zelandie ac Dominij Frisie gubernatore, vero ut dicitur virtute giibcrnationis predicte, dicte Eccle-sie patrono, pro institutione canoniea obtinenda curaque aniraarum et custodia reiiquiaruni ejusdem ecclesie a nobis ipsi praesentato committenda. Nos vero, juxta doctrinam Apostoli nemini cito nianus imponere volentes, vobis et cuilibet vestrum, in virtute sancte obedientie et sub penis suspensionis et excommunicationis dis-tricte precipiendo mandamus, quatenus accedentes ad dictam ecciefiam orti beghi-narum inibi palam et publiee intimetis et proclametis tribus diebus festivis a se distantibus, dictum Dominum Symonem sic nobis fore presentatum, Citantes nichi-lominus pcremptorie coram discreto viro domino Henrico filio Martini, cui in hac parte vices nostras committimus donee eas ad nos duxerimus revocandas, ad feriam tertiam post beatae Luciae virginis proxime nunc venturum, omnes et singu-los tam in genere quam in specie, qui se dicto presentato aut sue presentationi hujusmodi opponere voluerint aut sua crediderint interesfe contra presentatum presitatum ad opponendum eidem, ostendendum et docendum de jure suo cum intimatione debita et consueta. Nomina vero opponentium et contradicentium, si qui fuerint, et dies vestrarum proclamationum et quid aliter in premisfis vobis relatione dignum acciderit, dicto nostro commisfario vestris Uteris presentibus transiixis liquide rescribatis, vos praesentium executores. Datum Anno Domini ivi°ccc°Lxx octavo Crastino beate Katarine virginis.
Venerabili viro Domini ofliciali Archidyaconi Trajectenfis, Ego Wilhelmus filius Nycolai, presbyter, obedientiam et reverentiam debitis in mandatis, Noveritis me vestrum secundum omnem sui tenorem fideliter et plenarie fore executuin, videlicet discretum virum Dominum Symonem dictum Woester, presbyterum, ad Ecclesiam curatam orti beghinarum Harlemensis sitam infra opidum de Haerlem pro institutione canonica presentatum fore ac esfe, et per tres dies festivos a se distantes, scilicet in die dominica post Andree, ipso die conceptionis beate virginis Marie, ac die dominica festum virginis predicte sequeute proclamasfe, Citando etiam coram discreto viro domino Henrico lilio Mr.rtini presbytero perpetuo vicario in Ecclesia Harlemensi, ad feriam tertiain post Lucie virginis, omnes et singulos in specie et genere qui se dicto presentato aut sue presentationi opponere vellent, cui etiam vices vestras in hac parte commisistis donee eas ad vos duxeretis revocandas. Mearum testimonio literarum. Datum Anno Domini m0ccc° septuagesimo octavo die dominica post conceptionem beate Virginis Marie.
Het drie en twintigjarig bestuur van Heer Simon De Woustcr was in menig opzicht vruchtbaar voor het Beggijnhof, cn ook andere geestelijke belangen stond hij voor. Zoo vinden we opgeteekend, dat hij eene vica-rie stichtte in de St. Bavo-kerk op St. Erasmus-altaar en na zijn dood eene rente van 8 stuivers aan het hof besprak. Maar dit mocht onbeduidend
11
hcctcn in vergelijking met hetgeen de heggijnen bovendien aan hem te danken hadden: hij toeh wist van Hertog Aelhreeht op 8 Sept. 1382 den volgenden brief te verwerven, waarbij aan de beggijnen vergund werd, wanneer de bediening van hare kerk openstond, een pastoor te kiezen en dien aan den Ruwaard ter benoeming aan te bevelen: 1
Aelhreeht bij golds genaden I'alensgrave upten Rijn, Mertoge in Beijeren , Ru-wacrt van Henegouwen, van Hollant, van Zeeïant ende van Vrieslant Doen kont allen Inden, dat wij gheoirloft hebben ende oirloven mit desen brieve den jone-frouwen van den begijnliove van Haerlem, dat so wile tijt lioer priester sterft van hoere kerken dat sij dan moegen kiesen, enen goede geesteliken priester, die hem dnnet dat hem nutte ende oirbaer is tot enen geesteliken zuveren leven, ende dien priester zullen sij ons presenteren ende wij sullen hem die kerke geven ende nye-ment anders, ten waer dat sij enen eoren die niet geestelie en levede ende heruit waer van onsuveren leven, so en ('oude hoer koer niet wesen up die tijt, ende wij souden die kerke enen anderen geven. Voert willen wij, dat nyement an dese voerse. kerke mit permutatie en eome, hij en sij van sulcdanigen leven als voerser. is, alsoe dat hi den Jonevrouwen genoege.
In oireonden desen brive bezegelt mit onsen zegele. Ghegheven tot Sinte Gheer-denberge up onser Vrouwen daeh Nativitas. Int Jaer ons heren wccc twie ende taelitieh.
Hoe belangrijk deze beschikking evenwel voor de heggijnen was, werd zij tocli overschaduwd door liet charter, dat Hertog Aelhreeht op den Februari 1389 uitvaardigde en waarbij hij het Beggijnliof in zijne hoede en bescherming nam, wijze bepalingen verordende, opdat de stichting niet tot verval zou komen, en het gerecht van Haarlem niet alleen gebood het hot' in zijne schuts te nemen, maar ook ieder te kastijden, die de maagden-schaar, in welk opzicht ook, aanrandde ol' hinder deed. Ziehier dat merkwaardige stuk: 2
Aelhreeht bi gods ghenaden falensgrave upten Rijn, Hertoghe in Beijeren, Grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende Here van Vrieslant, Want wi willen , meynen ende begheren, dat Gods dienst ende sijn eere in allen onsen landen ende maehten ghebriet, ghemeert ende ghesteret worde. So doen wi eont ende te weten allen luden , dat wi ghenomen hebben ende nemen in onser beseer-menisfe ende hoede voer ons ende voer al onse uaeomelinghe, dat beghijnhof binnen onser stede van Harlem met allen den jonefrouwen die daer nu ter tijt in wonen ende ontfanghen sijn ofte hier namels in wonen of ontfanghen sullen worden , met allen horen goede ende toebehoren dat sij nu ter tijt hebben of hier na
1 Arcli. Beggijnhof N0 92, ook iifgcdrukt liij Van Mieris Clm'tci'bock 1)1. Ill, lil. n,ijo. 5 Arch, ncggijnllof Nquot; 3.
I 2
vercrighcn cnde hebben sullen. Ende wij willen ende ghebieden hem naersteliken, dat zij godlijc, eerlijc, zeedclijc, vreedznmelic ende gheestelic leven leyden cnde gode vlitelic dienen in ghehoersaemheyt der heyligher kerken, sonder enich bewint van waerliken saken. Ende waert saee, dat enich van den vors. joncfrouwen , die nu ter tijt in den vocrs. beghijnhove wonen of namels in wonen zullen , twist of onruste onderlinghe hadden, welken twist of onrust si niet of laten en wouden bi den meesterisfen ende bi besceyden, redcliken luden , diere die meesterisfen hi hebben wouden, die zullen die meesterisfen. metten oudsten ende vroedsten joncfrouwen van den hove vors., van onsen wcghen van den selven hove doen sonder yemans weder segghen. Voert so en sel gheen joncfrou van den hove vors. van huys varen sonder consent emle goetdunken dcr meesterisfen, noch laugher van buys bliven , dan na goetdunken der meesterisfen vors. Noch ghene joncfrou des hoefs en sel van den hove gaen eten noch in gheenre manieren nachtes bi horen vrienden van den hove bliven, sonder consent ende goetdunken der meesterisfen vors. Voert soe en sel gheen joncfrou niement met haer inhalen te wonen, fonder consent ende goetdunken der meesterisfen vors. Ende gheen joncfrouwen en zeilen op den hof te zamen in enen huse wonen sonder consent der meesterisfen. Voert gheen joncfrou vors. en sel meer dan twie kinder moeten houden of leren Ten si bi consent ende goetdunken dcr meesterisfen ende joncfrouwen vorsc. Voert so en zullen si gheen joncfrou ontfanghen, si en hebbe een jaer of anderhalf op ten vorser, hof ghewoent. Voert soe wie van den joncfrouwen vors. tot enighen dienst ghecoreh wort te doen, die sel dien dienst goedertierliken annemen of den hof vorscreven rumen. Voert so en zullen gheen mamie gheestelic of waerlic te gheenre tijt opten vors. beghijnhol'eten, vytgheset arbeytsluden als si op den vors. hof arbeyden. Voert so wat joncfrou op den hof vorser, eyghen huys, earner of tilbaer goet heeft, dat si gheeft of bespreect der kerken, den hof of den joncfrouwen des hoefs, dat willen wij, dat voertga sonder yemants wedersegghen. Voert so ghebieden wij ende verbieden den joncfrouwen vors. tot ewighen daghen nymmenneer die hofstede des hoefs vorser, in gheenre wijs te ruineren. Voert waert sake, dat eneghe van den vorser, joncfrouwen tot enighen tiden hem tieghens dese vors. saken setten ende keeren woude, dat God verhoeden moet, also dat si enegherande saken hantieren ende doen wouden, die niet godlijc noch gheestelijc en waren ende hem daer of niet beteren en wouden na dattet hem gheseyt ware van den meesterisfen, die zullen die meesterisfen vors. van den hove moghen doen, bi den outsten en vroetsten joncfrouwen van den hove als'' vors. is. Ende alle dieghene, die om dese vors. ghebreke van den hove ghedaen worden of selve van den hove gaen wonen, sonder consent ende goetdunken der meesterisfen vorser., die en zullen tot ghenen tiden weder op den vorser, beghijnhof wonen. Ende want wij desen vorser, beghijnhof ende joncfrouwen, die daer nu ter tijt in sijn ende namels in wesen zullen, lijf ende goet In onser hoede ende bescermenisfe ghenomen hebben ende nemen in allen manieren als vorser, es, So bevelen wij ende ghebieden , in allen onsen landen allen onsen reehteren, sonder-
13
linghe onsen glicrcchtc van llarlcm dio mi tor tijt sijn ende in toecomendc tiden wcsen lullen, dat sij den vorser, hof ende joivfrouwen die daer nu in wonen of namels in wonen zullen van onser weglien in bescermenisfe ende hoede hebben. Ende waer dat sake, dat yeniant ware, die hem tot enighen tiden misdede mit woerden of mit werken, So ghebieden wij onsen ghcrechte van onser stede van llarlem, dat si dat also scarpelijc berechten ende corrigieren, dats hem een andere hoede, te mesdoen denghenen die wij in onser hoede ende bescermenisfe ghenomen hebben. Ende alle dese vorser, saken sullen wesen behouden den Joncfrouwen vorser, ai boers reehtes ende brieve die sij hebben van onsen ghcrechte onser stede van llacriem. Ende want wij willen dat dese dinghen ghestade ende vast bliven tot ewighen daghen, Soe hebben wij desen brief bezeghelt met onsen scghele. Ghegheven in den Haghe op den dertienden dach in Februario Int jaer ons Heren dusent drie hondert ncghen ende tachtich na den lope van onfen Hove.
Wij hebben vroeger gezien dat de kerk na den brand slechts ten deele was opgebouwd, want die arbeid werd wel voortgezet maar er verliepen vele jaren voor de tempel weder in zijn vorigen staat was hersteld. In 1388 eindelijk was het choor voltooid en werd dit met het altaar van liet heilige kruis op den a-rsuni Februari gewijd door Hubertus, (lipiscopus Yppescnsis), Suffragaan van den Utrechtschen bisschop. 1 lui om nu zooveel mogelijk te hoek te stellen, wat ons van pastoor Simon DeW oester bekend is, maken we hier melding van de vroeger reeds met een enkel woord besproken vicarie welke hij stichtte in de St. Bavo-kerk op een altaar ter eere van den almachtigen God en van de heilige Maagd, (dat in het Memorieboek het St. Erasmus-altaar genoemd wordt) en waarvoor de Proost Garbrandus De Couster op Sacramentsdag 1395 de hiernavolgende toestemming gaf: 2
Garbrandus de Couster Prepositus eeclesiaruni montenfis Hannonie Ac Curatus ecclesie prochialis de Haciiem dyocesis et archidyaconatus Trajectenlis discreto viro domino Symoni Woester Curato ecclesie beginarum in Haerlem ejusdem dyocesis Salutem in domino, Ut in dicta mea ecclesia altare ubicunque aut quod-cunque voluistis in bonore omnipotentis Dei et matris virginis ejus fundare, dotare jusque patronatus ejusdem altaris sive vicarie et jus presentandi ad ipsum pro vobis vestrisque succesforibus deputatis nobis deputandis per vos libero roservaro valeatis et poslitis, vobis plonam in domino licenciam damus et concedimus por prosontes. In cujus rei testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum. Datum anno domini millesimo Trocentosimo nonagesimo quinto Ipso dio Saeramonti.
Een belangrijke stap was men met den herbouw der beggijnenkerk voor-
Arch. Ucggünlior Nquot; 4, lil. 66. - Arcli. der St. Havo-kerk te Haarlem.
14
uit gekomen, toen in 1398 het oostelijk gedeelte en den daaraan verheelden toren gereed was en op den Maart werd ingezegend door den hierboven genoemden Bisschop Huhertus, die ten zelfden tijde, of misschien kort daarna, de klok genaamd: Maria, Moeder des Hoeren, had gewijd. Bene zelfde plechtigheid verrichtte Jacobus, (lipiscopns Gybeldensis) den i8'len Augustus 141 ó, toen er weder drie klokken waren aangeschaft, waarvan de grootste den naam ontving van St. Pieter, de tweede dien van St. Paulus, de derde dien van den U. Joannes den Evangelist; maar een klein klokje, Seraphin geheeten, werd in 1520 daags voor St. Andries dooiden kapelaan lieer Pieter Dircksz. gewijd. 1
En dat al die klokken dienst deden en niet enkel voor sieraad in den toren hingen, mag blijken uit de volgende ordonnantie: 2
Van 't 1 uijen. 3
In 'tbeghin Sinte Gregorius soe luyt men met alle die doeken eiule die grote clock tuysken.
Sinte Gliecrtruyt luyt men met al die doeken twe tuysken.
Onsen lieve vrou in den vasten te vyer uren teyeken drye doeken tuysken ende men luydt te Deum.
Sinte Ambrosius luyt men met al die doeken, drie grote doeken tuysken.
Palmdach luyt men te hal ff vijffen teyeken.
Paesavont soe ratel(t) men tc halfF achten teyeken ende nae achten beghinnen die dienst, ende als men Kyerie sineki, soe luyt men met al die doeken ende die homis-elock luyt men nae dat is die homis.
Paesdach soe luyt men te drien teyeken al die doeken tuysehei), ende men luyt te Deum.
Ons Heeren Hemelvaart luyt men te vieren teyeken al die doeken tuysken ende men luyt te Deum ende men luyt al die octaeff.
Kermisavent soe preeck(t) men nae die Vesper ende als men Magnificat sinckt soe Inyt men die misdoek soe lang als dat duert ende als men Nunc dimittis sinckt, soe luyt men die homiselock soe lang als het vuyt is, Ende kermisdach luyt men te vieren teyeken, gheen Te Deum.
Pynsteravent soe luyt men te lialIF sesfen die hooclitijt in, men maeckt wijewater gelyck te Paesehen een tobben.
Pynstérdaeli soe luyt men te drien teyeken ende voor Vyeren om, ende men luydt al die octaeff.
Arch. Bcggijnhdl' N0 4, bi. 65 v0.
Idem 1. c., bi. 28.
„Hunc pulsandi campanas ordincm, colK'git M. Willichmis Cornclii l!an, olim Pastor hujiis Hcginagü.quot; In de 17de' eeuw, toen de Pastoors alles gingen in schrllt brengen, wat uit den ouden tijd in de herinnering voortleefde, wist men deze ordonnantie nog aldus op testellen.
lleylich sacramensavent soc luyt men to halfT vijffcn teyckcn van die niecten endc als die negen lesfen vuyt zijn, luyt men Te Deuin.
lleylich Sacramentsdaeh soe luyt men te liallT' vijfFen teyeken endc als die vromis vuyt is, soe luyt men teyeken endc als men onser godt opgeheven hebben, soe luyt men die noen Men preeckt nae die vesper ende men clept als hij op die stoel ghact.
Voordts als onse priesters vuytgaen, soe luyt men met al die clocken ende als zij weder incomen ooc met al die clo ken.
Sonnendach daer nae soe gact men met die procesfy om, soe luyt men met al die cloclt;en.
Op die octaclF van 't heylieh Sacramentsdach gact men met die procesfy om 't bleyckvelt ende men luyt oock met al die clocken.
Die thyen duysent Martelaren soe luyt men.
Sinte Pie ter ende Paulusavent soe preeck(t) men nae die vesper: Ende als men Magnificat singt, soe luyt men met die misclock soe lang als dat duert, ende als men Nunc dimittis sinckt soe luyt men die homisclock soe lang als dat duert.
Op den dach van Petrus ende Paulus soe luyt men te vieren teyeken ende al die clocken tuyschen ende men luyt Te Deum ende men luydt al die OctaelF.
Onse Lieve Vrou Visentacij, soe luyt men te vieren teyeken, drie clocken tuys-ken, men luyt Te Denm, men luyt al die Octaeff.
Sinte Margareet luyt men.
Maria Magdalena syert men het hooghe altaar ende die ander altaren boven ot' ende men luyt te vijlFen teyeken twee clocken tuysken.
Santa Anna soe syert men haer altaar ende men luyt twee clocken tuyschen.
Onse Lieve Vrou in den Sne desghelijck van luijen.
Onse lieve vrou hemelvaert te vieren teyeken al die clocken tuysken, men luydt Tc Deum, men luydt al die octaeffquot;.
Onse lieve Vrouwe gheboerte te vieren teyeken drie clocken tuysken, men luydt Te Deum ende men luydt al die octaefF.
Heylieh cruysdaeh doet men dat cruysoutaer op ende men hangt een ander outercleet, twe stompen op 't outaer ende een voetcleet, men luydt te vijven teyeken die grote clock tuysken.
Sinte Michiel soe luyt men te viven teyeken, die grote clock tuysken, al die outeren boven op maer gheen ander outercleet ende die procesfy ghaet om, ende men luydt.
Sinte BaefF soe luyt men ghelijck een apostel.
De elfF duysent Maechden luyt men.
■ Alderheylighendach luyt men te vieren teyeken, al die clocken tuysken, men luydt Te Deum maer gheen octaeffquot;, als die vigily vuyt is soe ghaet men om 't kerckholF, ende men luydt met al die clocken.
Alderzielen soe luydt men te vijven teyckcn, die grote clock tuysch'en, te sevc-nen weer teyeken, te neghenen die homis dan ghaen zij weer om 'tkerckholF ende men luydt met al die clocken.
16
Sinte Maertijn luydt men ghelijck een apostel.
Sinte Louris luydt men gbelijck een apostel.
Sinte Barber ende al die moeren soe handt (hangt) men dat apostelcleet, dat hoeghe outaer boven op, maer Sinte angneet ist altemae! op ende al laeghe outa-ren boven op, ende men luydt al die moeren nae die preecken ende altijt twe elocken tnysken.
Sinte Nicolaas soe luydt men gelijek een apostel.
Sinte Willeboert luydt men ghelijek een apostel.
Onse lieve Vrou in den tempel ofte presentacy te vieren teycken, drie.elocken tuysehen, men luydt Te Deum, maer gheen octaelF.
Onse lieve Vrou in die advendt te vieren teycken, drie clocken tnysken, men luydt Te Deum maer gheen octaefF.
Die ghulde mis, soe doet men al die outaeren nae die vesper op, men set vier kaersfen opt outer met een bort van den engeltsen groet, men clopt quertyer voor sesfen Ave Maria ende men slaet die homis clock op van die ghulden mis, ende als die mis uyt is, soe preek men ende soe drae als die mis nae die preecken uyt is, soe sluyt men alle die outaren weder toe.
Korsavent soe luydt men die hoochtijdt in nae sesfen, Ende korsnacht soe luydt men te elfF uren teycken ende soe gringhen-als die neghen lesfen uyt zijn, soe luyt men weer teycken, dan sing men Verbum caro, ende daer nae met al die clocken als men singt Te Deum, ende als Te Deum uyt is soe luyt men met die grote clock die korsmis, ende als onser godt geheven is van die korsmis soe luyt men weer teycken, als die mis uyt is soe luyt men met die grote clock ende dat is onse lieve vrouwe-mis, men luydt al die octaefF tot dertyendach toe.
Jaersdach luydt men te vieren teycken drye clocken tnysken, men luydt Te Deum, men doet die laeghe outaren op, maer gheen ander cleên ende kaersfen in't midden.
Dortyenenavent soe luydt men die hoochtijt nae lesfen in.
Dortyenendach soe luyt men te vieren teycken, men luydt Te Deum, men luydt al die octaeff.
Vrou lichtmis soe luydt men te vieren, drie clocken tnysken, maer als sij iu die besloten tijt comt, soe en luydt men gheen Te Deum, Maer als sij in die open tijt comt, soe luydt men Te Deum, maer gheen octaelF, ende onse lieve vrouwen outaer blijft open staen want sinte lilasius over is.
Sinte Benedictus luydt men.
Er verliepen slechts weinig jaren, sedert dc toren statig bij de kerk oprees, of dc klok St. Marië luidde ter uitvaart van pastoor Simon De VVouster, die op den 8st011 Augustus 1401 voor immer de oogen gesloten had cn in de rust zijns Heeren was ingegaan, gelijk we aldus aangetee-kend vinden;
D. Simon de Wouster, curatus presentis begginagii, qui rexit annis viginti tribus. Ilic fundavit vicariam unam quam postea seribit se habuisfe D. l/anrentius, pastor
'7
bcgginngii, in majori ecclesia in altari S. Erasmi. Sepuitus fuit in ecclesia S. ik-vonis prope altarc 15. Mariae a latere australi. (^liiit Aquot; dom 1401 octava Augusti.
Int jaer ons heeren mcccc ende een starf lieer Symen die Woester, priester ende cnreyt der beghinen kerc tot Haerlem ende over sijn mcniori staet viij st. op vrancke roelofszoens erve in die beghinen straet.
l)c heggijnen mogen in droefenis en rouw verkeerd hebben over den dood van iuin geestelijken vader, die bekoniniernis werd weldra gematigd, toen f leer Hugo Woiiterl'. Goutsmit door den Graaf tot pastoor was ver-heveji en zij een lang bekenden vriend aan bun boofd zagen gesteld. Die nieuwe pastoor was eerst getrouwd geweest en had als goudsmid de kunst beoefend, maar toen in 1368 zijne vrouw Mabelie gestorven was en hem slechts eene dochter, Alijt, was overgebleven, keerde hij liet ambacht van St. liloy den rug toe en begaf zich tot den geestelijken stand. In 13(82 werd hij priester gewijd en las op St. Peter cn Pauwcls-dag van dat jaar op het Beggijnhof zijne eerste mis. Sedert dien tijd predikte hij menigmaal in de beggijnenkerk en gansch Holland door: hij had voorheen voor de heggijnen gemaakt en er aan haar ten geschenke gegeven een ciborie en eene kelk, was altijd, ook vóór dat hij priester werd, een getrouw vriend geweest en geen wonder dus, dat op hem de keuze viel, toen er een nieuwe pastoor moest benoemd worden, lin het bleek, dat hetgeen hij tot dien tijd ten bate der beggijnen verricht had, slechts eene inleiding was tot wat hij nog tot stand wilde brengen; want dadelijk na zijne verheding hield hij bij Vrouwe Margaretha van Kleef, de echtgenoote van Hertog Aelhrecht, aan, dat de Graaf mocht afzien van zijn patronaatsrecht op de Beggijnenkerk en de keuze van een pastoor geheel cn al overlaten aan de bewoonsters van het Hof. In die eerste poging was Heer Hugo Goutsmit zeer gelukkig, want nog in hetzelfde jaar zijner benoeming, op den aystcn November 1401, gaf de Graaf den hierna volgenden brief uit, die de pastoorskeuze overgeeft aan dertien beggijnen, en waarop ook de goedkeuring volgde van Willem Van Beieren en van den Bisschop van Utrecht, Fre-derik Van Blanckcnheym. 1
Aelbrecht bij goids genaden Palensgrave ypten Rijn, Hertoge in lieijeren, Grave van I lenegomven , van Ilollant, van Zeelant ende Meer van Vrieslant, Doen kont allen lilden. Dat wij 0111 bede wille onser liever gesellinnen Vrouwe Margreten van Cleve, Palensgravinne vpten rijn, Hertoginne, Gravinne ende Vrouwe onser landen voersc.,2
Archief Ucggijnliof N0 lt;;a.
Int jaer ons heeren mcccc ciulc x starf margrictc van clcvc vrouwe van hollant, van henegouwen ende van zeelant ende si verwar!' ons an onsen lantslieer die ghifte van onser ■kerc (Fimdatiebnek hl. ii!.)
t8
gegeven hebben ende geven voir ons ende voir onse nacomelingeti den Joncfrouwen van den begijnhove tot llacriem. Alle recht ende toeseggen dat wij hebben totter gifte ofte presentacye van hore kerke, In deser manieren ende voerwaerde, Soe wanneer dan die voern. kerke vachiert, so sullen die meesterisfen des voern. hoefs mit hem elften tot hem die meesterisfen geweest hebben of die men daer toe kiesen sal, also datter dertien wesen sullen, kiesen -ende eligieren bij horen consencien, enen goeden, eersamen priester, van goeden name ende geruchte, ende van enen reynen leven, Ende dien priester sullen sij die voern. kerke geven son-der wederseggen van ons of van onsen nacomelingen, Ende dien priester voert den domproest van Utrecht presenteren na gewoenten der heyliger kereken, Ende waer dat saec dat die voern. dertien Joncfrouwen des voersc. hoefs niet eendrach-tich en waren in der electien, dat god verhoeden moet, So souden die meeste stemmen die electie hebben ende die ander souden hem dan volgen. Voert waert dat die voirn. Joncfrouwen verrascht worden als die kereke vaderde, Ende wij ons briefs voersc. niet en gedochten ende yement die kereke gaven die ons daer om bade, Soe willen wij dat onse gif^e niet en sij noch voertganc en hebbe, nier die electie ende gifte der voers. Joncfrouwen des begijnhoefs voersc. (lede houde ende vaste blive. In oirconden desen brieve bezegelt mit onsen zegde Gegeven in den Ilage opten xxixstcn dach in novembri in 't Jaer ons Heren mcccc ende een.
Willem van Ueijeren, van Henegouwen ende van Hollant bij der genaden goids Grave van Oistervant, Doen cont allen luden, dat wij geconfirmeert hebben ende confirmeren mit desen brieve voir ons ende voir onse nacomelinge den Joncfrouwen van den begijnhove tot Hairlem sulcke gracie van der gifte van hore kereken als onse lieve genadige here ende vader Hertoghe Aelbrecht van Ueijeren Grave van Henegouwen ende van Hollant, hem gedaen ende, gegeven heeft Ende geloven voir ons ende onsen nacomelingen den voersc. Joncfrouwen daer in te houden ende te sterken in aire manieren als ons liefs heren ende vaders brieve daer of inhouden ende begripen, daer onse jegenwoerdige brief doer gesteken is. In oirconde desen brieve bezegelt mit onsen zegele. Gegeven in den Ilage op Sinte Nyclaes avoi^t int Jaer ons Heren mcccc ende een.
Fredericus de Blankenhem Dei gratia Episcopus Trajectensis Ad universorum noti-tiam cupimus pervenire Quod resignationem juris patronatus ecclesie parochialis begi-narum in opido Harlemensi et juris presentandi personam ydoneam ad eandem qnoties temporis vacationis ejusdem occurrerit, per illustres principes Dominos Albertum Ducem üavarie Comitem Hannonie, Hollandie et Zeelandie ac Dominum Frisie, Nee non Wilhelmum de ISavaria, Hannonia, Hollandia et Comitem de Oestervant, domi-cellabus in curia lieginarum dicti opidi de Harlem commorantibus lactam, pront in Uteris, quibus hec nostra presens litera confirmationis est infixa, pleniviscontinetur, ex certa scientia approbamus et ratilkamus, ratam et firmaiii habemus etdeincepsin perpetuum inviolabiliter volumus quantum in nobis est observari ac eandem auctoritate nostra ordinaria in Dei nomine conlirmamus. Nostrarum testimonio literarum. Datum anno Domini M0 quadringentesimo secundo mensis Septembris die vicesima prima.
19
In den brief van Hertog Aclbrecht van 13 Februari 1389 was, zooals we ons herinneren , het Beggijnhof door den Graaf in de bijzondere be-seherniing van het gerecht van Haarlem aanbevolen en dit zal wel geen ijdel woord geweest zijn; doch naar het schijnt, meende de Magistraat zich tegenover het Hof genoegzaam verbonden te hebben met haar brief van 1356. Pastoor Hugo Gontsmit rekende het echter niet overbodig, op nieuw zich te verzekeren van de goede gezindheid van Schout, Schepenen en Raden en te gelijker tijd de statuten en ordonnantiën te doen bevestigen, welke voor het Beggijnhof door hem waren ontworpen en die voortaan liet geheele leven en streven der bewoonsters moesten beheer-schen. De R.egeering der stad Haarlem betoonde zich daartoe aanstonds gezind en stelde op St. Lucas-avond 1408 aan het Beggijnhof dezen brief ter hand: 1
Willem Baertout Lottijnszoenszoen, Scout, Huge van Riedwijek, Jan Lottijnsz., jan Willem Janszoenszoen, Steven van liairlem, Ileynrick Aerntsz., Direk van den Wonde Willemsz. endc Direk Symon doiulenz., Secpenc, Gerijt Albout, Huge van Diemen, Claes IJsebrant Dubbenzoen endc Florijs vten Campe, Rade der stede van liairlem, Doen condt allen luden want die gemeen jonefrouwen ende bcginen die nu ter tijt opl.en begijnhove tot liairlem woenen ende ontfangen sijn of hier namaclts woenen of ontfangen sullen worden Endc oiek datselve begijnhof tot liairlem aldair die voirse. begijnen ende jonefrouwen op woenaehtieh sijn, van der graelliebede van Hollant in des gerechts hoede endc bescermenisfe van liairlem geset sijn, Ende oec in langen verleden jaren Scout, Scepene ende Rade der stede voirse. die doe waren, die jonefrouwen des begijnhoefs voirse. die doe waren of namaels comen fouden in hore bescermenisfe ende hoede genomen hadden voir hem ende haer naecomelinge, die in den gerecht tot liairlem in hore (lat zitten sullen daer sij doe ter tijt in waren, gelijker wijs die brieven ende hantvesten die die gemeen jonefrouwen ende beginen des voirscr. hoefs dair of hebben inhouden ende begripen van der graellichede van Hollant, Ende oie van Scout, Scepene ende Rade dei-stede van liairlem: Hier om so sijn voer ons gheeomen die ghemeen jonefrouwen ende beginen des hoefs voirse. ende hebben oetmoedeliken 0111 ons vervolcht, dat wij 0111 golds willen, hem die vestigen endc confirmeren willen Ende dairtoe al-sulcke statuten ende ordinancye als die gemeen jonefrouwen ende bcginen, om nutscap ende oerbaer haers hoefs eendraehtelic om een goet regiment te hebben, gode te bet te dienen ende dat begijnhof in eren ende te vreden te houden, mit malcanderen mit goeder voirsienichcyt geordineert ende overgedragen hebben ende hiernae bescreven staat:
i In den eersten so nemen wij die voirse. jonefrouwen ende beginen in on-ser hoede ende bescermenisfe na inhout der voergeroerder brieve ende ge-
ArcliicC Bcggijnliof Nquot; rt.
20
loven hem, dat wijse liouden (uilen in onse poertreclit sonder scot te gelden ende ongelt.
ii Voert soe en sel niement die opten voersc. hove woent hem comenscap be-wynden te doen Noch gien dine copen dair sij buten Hairlem jairmarcten
iij om versoeken sullen, Noch sij en sullen gien wollen laken zieden of tra-peneren, noch doen trapeneren dan alsoe veel als sij selve behoeven aen
iv te sniden. Voert soe en sel nymant die opten voirsc. hove woent ende tot sinen jaren gecomen is, geregen of geknofte cleder dragen dan die gurt rox-monwen totten elleboge toe, Ende hair overste rock sel gemaeckt we-sen mit boediken een verrendeel breet of dair omtrent ende dair en sullen sij niet op gegurt gaen, Ende sij en fullen geen pelsen dragen Noch voe-
v deringe van genen beesten dan van scapen of van lammeren, Voert so en sullen sij hair caproen in 't aensicht niet doen dubbelt maken ten sij dattet caproen altemael dubbelt is ende die sullen groet wefen ende niet vytge-knoft, Ende si en sullen geen cleet doen maken noch naien met sijde dat sij sullen dragen, Noch geen zijden of plumaten huven dragen Noch wor-
vj men opten voirsc. hof houden, die plumaet of zijde spinnen. Voert alle die gene die falijen dregen, die sel haer faly haer overste cleet wesen , als sij buten den hove gaen ende vyt der straten gaen willen, ten waer of sij van huys voeren.
vij Voert so en sullen sij geen haer so lange dregen dat men vlechten mach. Ende sij en sullen niet dan twie of drie spelden ten hoechsten, op haer hoeft setten ende die fullen coperen wesen ende van simpclre maecsel. Ende sij sullen dregen plompe zwarte schoen geknevelt of mit riemen ende gien verkiert leder. Ende sij en sullen gien scaloetzen dregen binnen den hove dan binnen haren hufen Noch oick buten den hove dan oude sieke men-
viij schen die se niet onberen mogen. Voert en sullen sij geen burduerwerek werken noch were desgelijc dat totter hoverdien hoert, tensie dattet beboerde ten dienste golds ten waer bij goetduncken der meesterisfen.
ix Ende sij en sullen geen wolle noch vlas buten den hove doen spinnen, dan bij goetduncken der meesterisfen, Ende sij sullen noemen wie hem spint
x ende seggen hem wair sij woenen; Oic so en sullen sij van den hove niet gaen sniden wollen of linnen cleder dan bij goetduncken der meesterisfen
xi en sij sullent hem oic seggen waer dat sij gaen sullen; Vort wat hantwerek die voirsc. joncfrouwen ende beginen opten voirsc. hove doen, dat sullen sij moegen doen sonder yements wederseggen; Voert so en sel niement die
xij opten voirsc. hove woent broet bidden buten den voirsc. hoeve; Noch buten der stede gaen of varen bidden voer hem selven of voir yenient anders , dan bij goetduncken der meesterisfen ende dengenen die den hof
xii.j plegen te bewaren. Voert soe en sal niement opten voirsc. hove kinder nemen te houden ol gaste innemen boven achte dagen of oic sijn vrienden ol mage gesont of sieck mit hem innemen te leggen ten sie bij goetdunc-
ken der nieesterisfen ende der geen re die den liof'plegen te bewaren; opten xiiij hof te verboren Voert so en sel geen mans wij F opten voirsc. liove wonen,
xv die wijl dat hair man leeft; Voert so en sullen sij maget noch weduwe ontfangen of harbaigen opten voirsc. hof die een man geloeft of versekert is of die hoer trouwe heymelic gegeven heeft, eer dat sij van den man rustelic gesceyden is van der heyliger kerken ende bij den vrienden ende magen aen beyden zijden. Ende waert dat sij yement hierboven harberch-
xvi den, dat wair opten hof te verboren; Voert so en sel nyemant opten voirsc. hof hijlic maken, heymelic of openbaer, ten waer een moeder die hair kynt
xvij vytgave nae ordinancy der heyliger kerke; Noch gien joncfrou of begijn des voirsc. hoefs sel varen of gaen ter bruloft binnen der stede of dacr xviij buten; Oic so en sel nyement van den voirsc. joncfrouwen of beginen
xix yements borge worden, die opten voirsc. niet en woenen; Voert waert dat saec dat yemant van de voirsc. beginen of joncfrouwen te veel ander straten gingen ende niet merkelic en seyde tot den poerthuse of den mees-terissen waer dat sij gingen, alfoe dattet den meesterisfen duchte dat sij te veel van den hove gingen, so souden hem die meesterisfen goedertierliken seggen ende vermanen, dat 1'ij so veel van den hove niet en gingen, nier bet bij huse bleven dan sij gedaen hadde. Ende waert dat sij hem dair niet of en beterden, so souden hem die meesterisfen seggen ende hieten hem, hi jegenwoerdicheyt van twien of van drien van den outsten des voirsc. hoefs, dat sij van den voirsc. hove niet en gingen ten waer bij goetdnncken der meesterislen. Ende des gelijc so sullen die meesterisfen, mit twien of mit drien die den hof plegen te bewaren, dengenen hieten opten hove bliven ende dair niet of te gaen, die niet gehorich wesen en willen te houden sulke ordinancye ende overdracht als die voirsc. joncfrouwen op horen hof hebben ende oic dese brief begrepen heeft; Ende waert dat yement dair boven, aist hem gehieten waer binnen te bliven, van den hove gingen dan bij goetduncken der meesterisfen, dat wair op verboernisfe des hoefs voirsc. Ende hadden sij huse, earner of betstede opten hof voirsc., dat sonde den
xx iiove biijve sonder yeniants weder seggen; Voert so en sullen sij ander straten niet ten doden gaen, dan, die gheen die dair maech toe is mach
xxi dair ghaen of zij wil mit haer vrinden van den hove; Voert so en sal nyement van der voirsc. beginen haer husinge of camer vercopen dan eenre xxij ontfanghen begijn ende dat bij goetduncken der nieesterisfen; Voert alk-die tuisen of cameren die den meesterisfen aengecomen sijn tot des hoefs of kerken behoef voirsc. of noch aen comen sullen, die en sullen sij nyemeiit vercopen dan eenre begijnen die ontfangen is opten voirsc. hof ende dat tot horen lijf toe Ende die macht bespreken of besetten, nae hoer doet te comen op eens inenscheii of twien live toe, die opten voirsc. hof woenen ende dair nietter woen bliven ende begijnen sijn of die men tot begijnen ontfangen wil, Ma(e)r die eygeudoem sel altoes weder conien an den hof
xxiij of ander kerke voirsc; Voert so sullen sij liaer porten sluyten als men nachtlicht clopt ende dut niet te vroe noch te laet, ende den set hem een ygelick scicken binnen die poerten te wesen des voirsc. hoefs, noetzaken
xxiiij vytgeset; Voert so sullen al die begijnen ende joncfrouwen des voirsc. hoefs alle dage misfe horen in haire kerken ende dat en sullen sij om geens wercs wille laten, ten waer dat enighe dyngen verderven souden daer sij over onledich waren of dat sij vyt waren ende niet vroe genoech mochten thuys
xxv comen; Oick so en sel nyement van den voirsc. begijnen of joncfrouwen des heyligen dages, na dat die clock twaelef gheslegen heeft na uiiddage,van den voirsc. hove gaen, eer dat sij twie geslegen heeft na middage, dan om noetsaeckeu dair niet mede beyden mach, ten sij bij goetduncken der mees-
xxvi terisfen; Voert soe en sal nyeniant van den voirsc. joncfrouwen of beginen vorder alleen van den hove gaen, dan ter hallen, ter vischmarckt, ter suvelmarct, om broet of om bier, tensie bij goetduncken der meesterisfen;
xxvij Ende in geenre manier en sullen sij ter hallen gaen of ergent anders alleen des morgens als haer binnenste poerten ende traly ghesloten is. M(a)er sij sullen daer ghaen, ist te doen, twie of drie te gader ende te samen weder thuys comen, ten waer dattet noet waer of dat een oude joncfrou of
xxviij begijne allene ginge ende dat bij goetduncken der meesterisfen; Voert so en sel nyemant van den voirsc. begijnen of joncfrouwen alleen van huys
xxix vaeren, dan bij goetduncken der meesterisfen; Noch gheen joncfrou of begijn des hoefs voirsc. sel des nachts alleen gaen waken van den hove ten
xxx sij bij goetduncken der meesterisfen; Voert waert dat sake, dat yemant van den voirscreven joncfrouwen of beginen, enich van den beginen of joncfrouwen die opten voirsc. hove woenen, scande, confuse of laster dede mit woerden of mit wereken, dat kenlic ende openbaer waer, dat god verhoeden moet, dat sel sij beteren bij goetduncken der meesterisfen ende der geenre die den voirsc. hof plegen te bewaren; Ende woude sij des niet doen binnen twintich dagen nae vermaninge der meesterisfen voirsc., dat waer op verboornisfe des hoefs voirsc., ende hair woenstat foude den hove
xxxi bliven, sonder yements weder seggen; Voert waert oic yement opten voirsc. hof die den meesterisfen confuse of laster felve dede openbarelic of mit hair vrienden of mit hardichede wedervoeren in woirden of in werken, dat die meesterisfen betughen mochten mit twien of mit drien die opten voirsc. hof woenen, dat sal beteren bij den outsten ende besceydensten des voirsc. hoefs; Ende en woude sij des niet doen mer mit hardicheden wederstaen,
xxxij soe verboren sij den hof; Ende hair woenstadt sel den hove blijven; Voert waert dat saeck datter yement van den joncfrouwen of begijnen des voirsc. hoefs berespt worde van enigen punte der jegenwoerdige ordinancye ende sij berespelic in worde bevonden ende haer na vermaninge der meesterisfen daer niet of beteren en woude ende dat clagede haer magen of vrienden om dat mit hem te weren ende te weder staen, also dat yement opten
-3
voiisc. hot wonende, daer last of onrust of quaein, soe sullen die meeste-lisCen mitten genen die don hof plegen te bewaren, die begijn of joncfrou van den voirsc. hof' setten sonder yements wederseggen, ende haer woen-xxxiij stadt of husinge blijft des lioefs. Voert soe sullen sij hacr tralyen ende haer binnenste poorten ghesloten houden in aire manieren alst nu gewoenlic is. Ende waor dat saeck, dat sij daer boven doden ende die tralye of poet ton weder opbraken of niet geslooten en bilden als voirsc. is, soo vor-boren die beginen ende joncfrouwen des voirsc. hoofs, allo maencs, ter tijt toe^ dat sij se weder doen maken ende gesloten houden als voirsc. is, tien engelsche nobelen, die een helf tot ons liefs lieren behoof van Mollant, Ende xxxiiij die andei hcift tot des gerechts behoef binnen Ilaerlom; Voert soe en sullen sij nyeinant opton voirs. hof ontfangen noch harbargen, sij en sij van oenen xxxv goeden nanie ende onborucht; Voert so sullen die beginen voirsc. alle jaor op sinte mathijs avont kiesen een ineosterisfe; Ende altoos so selre een twio jaor an bliven, alsoe verre als sij dair nutte toe is bij gootdiincke dor go-xxxvi meen re beginen; Ende wanneer dat sij een ineestorisso ghecoren hebben, so sullen die oude meesterisfen voer don beginen voirsc. goede, claer reko-nynge doen van des hoefs goeden, wat oncost of scade die hof in dien xxxv ij jaie gedaen heeft of wat goede den hove angocomen sijn; üesgolijxs so sullen die costerisfen rekenynge doen van der kerken goede voor don mees-torisfen ende dengenen die den hof plegen te bewaren; Ende sij sullen mit malcander weten, scoude ende onscoude, iniieineii ende vytgeven van der xxxviij kolken guedc; Voert allo goede eersamige zeden ende geostelijke ordinancye, die opten voirsc. hove nu sijn of namaels opton voirsc. hove geordineert lullen worden, bij rade van goeder priosteren ende clerckon ende son-dorlinge in deso jegenwoerdige ordinancye dair sullen die begijnen ende joncfrouwen dos voirsc. hoefs don meesterisfen in gehoiricb wesen; Ende waer dat saeck datter yomont waor opten voirsc. hove, die wederspannich ende ongohorich wesen wonde, dat god verhoeden moot, ondo hem setten thogens dese jegenwoerdige ordinancye, ende daor nao niet doen en wouden, ol in enigen punten misdeden, die goeden, geesteliken menschen niet toe en behoeren te doen, ende die voirsc. begijnen en joncfrouwen op horen hof met gode noch mit eeron niet lijdon on iiiochten, die sullen die meesterisfen mitten genen, die den hof plegen te bewaren, van den hove voirsc. setten; Ende bleven sij dair boven opton voirsc. hof ende niet en ruymden binnen dien dage, dat hem die meestorisfon, in jogenwoerdicheyt van hem twien of dryen die opten voirsc. hof woenden, van den voirsc. hove hioten t ëaeni so geloven wij don voirsc. joncfrouwen ende beginen, dat wij die van den voirsc. hove sullen setten; Ende wie dattet so lange verbeyde, dat sij van den gerechte van den hove worde ghoset, die verboerde thien enghelsche nobelen, die een helft tot ons liefs Heren behoef van Hollant ende die ander helft tot des gerechts behoef van Ilaerlom; Ende nochtan
24
xxxix so sel sij dien voirsc. hof rumen ende baer woenstat blijft den hove; Voert so ('uilen die begincn ende jonefrouwen voirse. nyement herbargen noch ontfangen op ten voirse. hof, sij en heboeu een wiliekoei gedaen voli seepene van Haeriem met haers mombers bant, te houden na hoere macht, dese jegenwoerdige ordinancye ende alle goede gewoenten ende kustumen XL des voirsc. hoefs; Voert so lullen die meesterisfen des voersc. hoefs alle jaers op sinte Mathijsavont dese jegenwordlge ordinancy doen lesen open-baerlick in jegenwoerdicbeyt der gemeenre jonctrouvven ende beginen des voirsc. hoefs, opdat sij te bet mogen weten, ende in-hare memorie hebben; linde omdat die gemlene beginen ende jonefrouwen des voirsc. hoefs, die nu ter tijt sijn, alle desen voirsc. punten mit goeder voirsienicheyt, een-drachtelie overdragen si(j)n, Soe hebben wij Scout, Seepene ende Rade voirsc., bij goetduncken der Vroescap ende rijcheyt der voirsc. stede, den voirsc. jonefrouwen ende beginen alle dese voirsc. ordinancye ende punten gheconsenteert ende confirmeert, Lnde waert dat dese ouiiiiancye ende punten in enighen stueken verbroken worden, soe geloven wij se te corrigeren ende te berechten voir ons ende onse nacomelinge als wij vermaent worden van den jonefrouwen ende beginen des voirsc. hoefs in alle manieren als die correctie dair of begrepen heeft, na inhout des jegenwoerdiges # briefs; Ende want wij Scout, Seepene ende Rade der stede voirsc. ymmer willen, dat dese voirsc. ordinancye, conlirmacye ende punten, vaste cikIl ghestade gehouden worden in alle manieren als voirsc. is, so hebben wij desen brief bezegelt mit onser stede grote zegel Ende mit ons aire segelen hier beneden aengehangen. Int jaer ons Heren Dusent vier hondeit ende achte op sinte lucas avont evangeliste.
Item soe en sal gheen begijn yemant te recht trecken gheestelic ot waerlic,
sonder consent der meesterislen.
[tem soe en sal ghien begijn den meesterisfen moeylic wesen om verlof te hebben, van den begijnhove te wesen om der pestilency willen, ende die meesterisfen sullen ghien verloff geven. Ma(e)r wie die min niet en heeft bij die zieken te wesen, die sal bij verloff, een wijl tijts bij vrienden mogen sin binnen den muren van den hove.
Item oic en sullen die meesterisfen niemant oirloff geven om te gaen vytten Convent in enighe husen te bliven mitter woen, ter tijt toe dat sij haer seven jaren of daeromtrent in den convent volbracht hebben. Ende dat altijt bij consent ende goetduncken der meesterysfen ende anderen die den hof plegen te bewaren ende anders niet te vervaren.
(Genomen naar den oudsten tekst; nl. een afschrift van A 1523.)
Ecnc beschouwing dezer ordonnantie laat zicli niet in ccnige icgels samenvatten en gaandeweg zullen we er op terugkomen, maar al aanstonds willen we wijzen op hetgeen de inrichting der kerk betrof, en vinden in ai eikel 33 voorgeschreven, dat de beggijnen hare traliën en poorten gesloten zouden hou-
25
den op den voet zoo als toen gewoonte was. Onder traliën nu , meenen wij, dient verstaan te worden, het hekwerk, dat in de kerk de zitplaatsen der hofbewoonsters afscheidde van die der overige geloovigen, en ook dit was door Meer Hugo Goudsmit „mit menich ander goet punt, gheordineert, om behoetheyt der magheden in eenen gheesteliken i'uveren leven te houden.quot;
Hij was het ook, die den toren, waarvan vroeger gesproken is, weder deed opbouwen, de kerk hielp voltooien en het zuider portaal timmerde; tijdens zijn bewind werd op den i^n Juni 1402 door Matthias, IMsschop van Biduanen, Suffragaan van Fredrik van Blanekenheym, Bisschop van Utrecht, ten tweeden male gewijd het altaar in het noordelijk gedeelte der kerk, dat opgericht was ter eere van de h. h. Maria en de maagden Catharina en Margaretha en tegelijker tijd ingezegend het altaar van het graf des Heeren, in het zuidelijk gedeelte, lin wederom was het Heer Hugo Goutsmit, die op den \ 5dcn Maart 1410 door denzelfdcn dignitaris het altaar deed wijden, dat in het noordelijk gedeelte der kerk was gesticht ter verheerlijking van de h. Drievuldigheid, van de h. maagd Maria, alle engelen en heiligen. 1
Wanneer uit al het voorgaande nog niet genoegzaam bleek, dal het Beggijnhof zich op dezen tijd in bloei en voorspoed verblijdde, zou dit boven twijfel worden gesteld door het aanstonds mede te deelen charter van Graaf Willem Van Beieren (Willem IV) van Pinkster-avond 1413. 2Daarin wordt gewag gemaakt van de armoede, die de beggijnen in voorleden tijden gedrongen had heur hof in te krimpen en te verminderen, maar die nu zoo ver achter den rug lag, dat de Graaf den koop kon goedkeuren eener woning aan hare stichting grenzende en waarvan ze pas eigenaressen geworden waren. Maar naar het schijnt is dit niet in hoofdzaak de strekking van het stuk, en dient het veeleer om alle privilegiën te be-bevestigen, welke vorige Graven en de Magistraten van Haarlem in ver-ledene tijden aan. het Beggijnhof hadden geschonken. Men oordeele naaiden inhoud:
Willem bij der genaden Goids Palensgrave optcn Rijn, Hartoghe in lieijeren, Grave van Henegouwe, van Mollandt, van Zcclandt endc lleere van Vrieslaiult, Doen eondt allen Lnyden , Want die Jonefronwen ende begliijnen, die opten be-gliijnboovc geweest hebben ende zijn tot llaerlem, overmits armoede, in voerleden tijden hoer beghijnholT gemindert hebben, zoo dat zij daer gebreck ende binder aff gehadt hebben ende ooek alzoo bedronghen gbesetcn, dat zij hem van noots-wegen een deel ontruymen mosten. Soo hebben wij hem geoorloft ende gheeon-
Ardiicl' licggijnliol' Nquot; 4, bi. 66.
!. c. N0 7 (letter D.)
26
senteert, oirloven ende confenteren mits dcsen brieve, dat zij die huysinge mitten erve ghecoft hebben jegens Gerrit Albout, die Heeren Coenen van Oisterwijck Willem Cusens zoon plagen te weezen, gelegen aen hoeren begijnhoove voerge-noemt ende hem daer mede te ontruymen, Ende hebben voer ons ende voer onsen nacomelinghen alle die Joncfrouwen ende beghijnen die daerop woonen, ofl'woo-nen zullen, ende haer goede, ghenomen ende nemen in onser beschermenisfe ende protectie, ende in allen rechten gelijken andere Joncfrouwen ende beghijnen die opten ouden beghijnhoove woonachtich zijn, na inhoudt zulcker handtvesten ende Privilegiën als zij van onsen voirvaders graven te Hollandt zaliger gedachten, ver-kreegen hebben, Ende willen dat die ghemeyn Joncfrouwen ende beghijnen des hoefs voors. gebruyeken ende ghenieten zulcker hantvesten, rechten ende brieven als onse voirvaders voirs. ende oock onse goede steede van Haerlem, hem gegeven ende bezegelt hebben, sonder verbreecken. In oorconde deezen brieve bezegelt mit onsen zegele hier aengehanghen. Gegeven in den Mage opten Heylighen Pynxter avondt, in 'tjaer ons Heeren Duysent vierhondert ende derthien.
Die handvesten en privilegiën waren de glorie van het hof en er was weinig waarop de beggijnen zich zoo beroemden en waarvan ze somtijds in haar voordeel zoo goed partij wisten te trekken, als de bescherming haar toegezegd cn meermalen verleend door het gerecht der stad Haarlem. Een bewijs daarvoor vinden wc in eene aanteekening door haar-zelven te bock gesteld.
Het was de gewoonte, wanneer een Bisschop van Utrecht werd verkozen, dat de nieuwe Kerkvoogd van alle priesters, kloosters en geestelijke gestichten voor zijne huldiging en de erkenning zijner jurisdictie eene som gelds ontving. Nu hield men bij eene dergelijke gelegenheid, ook bij het Maaflemsche Beggijnhof daarop aan, maar zie hier, wat in plaats van bijdrage in die bede, ten antwoord gegeven werd: 1
In den name des heeren Amen, Kenlic ende blijckelic sij den ghenen die dit sellen sien of hoeren lesen, alst wanneer een nye biscop van Vutrecht gecoren is ende dat bisdoem mit grooter solemniteyt ende eerwaerdicheyt angenoemen heeft ende daertoe mit triumph ende groote coste ingeleyt is Soe begheert hi in corte tijt daer nae van alle sijnen ghemeen geestelike heren ende ondersaten, tsij van priesteren ende van cloesteren, alsoewel van vrouwen als van mannen van sijn jurisdixe vuyt sijn bisdoem, een liellic ende goedertierlic hantreyekinge ende pre-carie ofte bede voir sijn intronisacy ende incoemste tot sijnre prelatuerscap, Ende aengesien dat onze mecsterisfen van onze beghijnhoeve in voergeleden tijden op verscheijen jaeren van verscheijen biscopen of van hoeren gedeputeerden commis-sarien menichwerf gemolesteert ende geverricht sijn geweest om als daertoe yet te willen geven ofte scencken, Mer sij hebben altijt hem wedergestaen ende vrij ghe-
Aanteekening uit de i sdc eeuw in het: Fuiuiatioboek van liet BegggnlKif, op het Stedelijk Archief.
27
bleven sijn bij hulp ende bijstant van der burgermeesteren der stede van llaerlem, Ende sij en hebben hem niet gegeven noch gesceynct alsoe veel alst die waerdc van een hollantsche deut, omdat die biscop gheen recht noch jurisdixe over ons beghinen heeft noch ye gehadt heeft, Want wij faly-beghijnen staen onder sub-jecxi ende bescermenisse van der burgermeesteren van llaerlem, die ons tot allen tiden guedertierlicke behulpetic gheweest sijn ende voirghestaen hebben als over-voechten van ons, Waeromme soe en sij(n) wij den biscop niet sculdich yet te gheven noch te scencken nier alleen voir hem te bidden.
Op die beschouwing maakte in later tijd lieer Gerardus De Witte, die van 1615—1630 pastoor was, de volgende glosse:
Evaugelium Matthaei 17 capittel.
Doen sij (te weten Jesus en sijn discipelen) te Capharnaum ghecomen waren, soo quamen tot Petrum die den tolpenninck ontfinghen, ende sij hebben tot hem geseyt: U Meester en betaelt hij den tolpenninck niet? hij seyde: jae hij. Ende doen hij in huys gecomen was, soo voorquam hem Jesus, seggende: Wat dunckt u Simon? De Coninghen der aerden van wien nemen sij tribuyt oft chijns? Van haer kinderen oft van de vreemden? Ende hij seyde: Van de vreemden, jesus seyde tot hem: Soo sijn de kinderen dan vrij. Maer opdat wij hen niet en ver-argheren gaet henen te zee ende werpt eenen hengel vuyt, ende den visch die ten eersten opcomt, dien neemt, ende sijnen mont openghedaen hebbende suldi eenen stater penninck vinden, dien nemende gheeft henlieden voor mij ende u.
Hier moet wel gelet worden, oft tgheen hier au de andere sijde staet, accordeert met het voorgaende exempel Christi ofte niet? Aldus geobserveert bij mij Gerrit de Witte Pastoor van 't grote Reggijnhof binnen llaerlem. Actum anno 1628, de 4 Octobris.
Wij zijn nu met onze aanteekemngen genaderd tot de eerste helft der vijftiende eeuw en de tijd dat de heggijnen huil pastoor Hugo Goutsniit zouden moeten missen, was toen niet ver meer af. Op den Maart 1421 stierf hij in zijn 87st'; levensjaar en behalve de menigvuldige voorrechten , die hij voor het Beggijnhof had verworven en waaraan hij zijne eigen milde ondersteuning menigmaal had toegevoegd, was hij na zijn dood het hol nog in liefde gedachtig en besprak het vier morgen lands, in Rijswijk gelegen. 1 Geen wonder, dat de beggijnen van dankbaarheid voor
In het jaar 1406 had Hugo Goutsniit gesticht het Klooster der Reguliere Kanunniken buiten Haarlem. Eenige jaren vroeger, in 1401, even na zijne verkiezing tot Pastoor, had iemand cene vicarij willen vestigen in de Heggijnenkerk; maar de beggijnen, die zeiven gaarne meesteressen wilden blijven, en het niet raadzaam oordeelden, behalve hun Cureit, een ander priester vasten voet te geven in hare kerk, hadden de aanbieding, die anders uit een linantieel oogpunt niet onvoordeelig was, om de volgende beweegredenen van de hand gewezen;
„Anno 1401. Kxempel van ene sake voergheleden. Want men bi exempel der werken die \
28
zooveel weldaden vervuld, in haar Memorieboek opteekenden lietgeen hier vol gt:
D. Hugo Goutsmit, Walter! filius, qui fundavit convcntum regularium prope Marlemum et donuim in opposito S. loannis. lit obtiuuit a Comité Hollandiae quod tredeeim Virgin es posfent conferre eceiesiam nostram. Ilie etiam dieitur feeisfe magnum eiborium et ealieem unum de quinque Obiit a0 dom. 1421. ipso perpetuae et felieitatis.
Int jaer ons heeren mcccc een ende twintieh op den levenden daeh in Maerte, stortquot; onse lieve eerwaerdighe eerbaere vader, lieer Huglie Wouterssoen die goutsmit, Cureit van onser kerken, die god salich ghedeneken moet. Dese eerbaer man heeft onsen hof een sonderlinghe vrient geweest, eer hi priester wart ende alle goetwillighe mensehen in sinen leven een groet onderstam, hi was milde den armen ende alder gheesteliker lude vrient. hi maeete selve onse syborie ende onse keleken ende gaf sijn goet daer opeliken toe. Item in den jaer ons heeren mccc ende Lxxxij wart hi priester ende las sijn eerste misfe in onser kerken op sinte pieters ende sinte pouwels der heiligher apostelendach. Item van dier tijt voert, heeft hi in onse kerken gheprediet menieh gloriose sehoen sermoen ende al dat lant van hollant doer. Item in den jaer doe men sereef mcccc ende een, (larf heer Symon die Woester, die onse eureit was, ende heer hughen voerser. wart ghe-gheven onse kerc van der graeffelieheit van hollant, die wi der graeffeliehelt presenteerden ende in denselven jaer verwarf heer hughe voernoemt van hertoghe Aelbreeht, grave van hollant, dat die jonefrouwe ende beghinen van onsen hove, voertan selve hoer kerc sullen gheven tot ewighen daghen ende lietent van den bisscop confirmeren. Oec mede verwarf hi schone previlegien ende hantvesten den hof voerser. van der graeflieheit voernoemt ende oee mede van onser stede van haerlem. Item onder hem wart vertimmert onse kerke ende onse toern mitten clocken, dat zuyden portael, die sacristie mit nienigherhande cleynoede ghesiert
voertijts ghcschict sijn, leringlic vim tottcn toccomcndcn ticlen, in den saken die na gheseliicn moghen; dacr om is hier bescrcven dese sonderlinghe sake. Als dat een goet priester, eersa-mieh van leven, van naem ende van gheruchte, mit allen nacrsticheden btfghcerde ende ver-volghede te funderen ende te stichten van sinen goede, ene ewighe Cappelrye in der beghinen kerke binnen Haerlem, in voerwaerde, dat hi se selve verdienen sonde sijn leven lane ende na sijnre doot, so begheerde hi 't recht te presentieren totter eappelrien voerser. eyghentlike te bll-ven an den beghijnhove. Welke eappelrie here hughe wouterssoen gheheten goutsmit, als een Cureyt op die tijt, die meesterisfen ende andere joncfrouwen des hoei's voerghcroert die toc-segghen daer in hadden, wederfeiden na haren besten rade, want si meenden dattet aventuer-lijc ende onseker waer enighen priester cyghen te maken ende eygentiike aen te nemen, wtghe-set der beghinen prochypaep, die si houden moeten. Ende oec vraechden die beghinen van Aemsterdam heer hughen raets om een cappelri in haer kerke te maken ende heer robbrecht, die een eersamich priester was ende aire goeder Inde vrient, die en wouden die beghinen gheensins raden een cappelri in haer kerke te maken. Aldus is dit een ghcdenckenisle om 't beste ende talre sekerste te kiesen.
29
endc ornamenten. Item In timmerde dat noerden poertael ende outaer daer in staende, uut sijns self's goede. Item bi slnen rade warden die binnensten poerten ende die traliën in der kerken, mit menich ander goed pnnt, gheordineert, om behoetheyt der magheden in enen gheesteliken fuveren leven te houden ende onder hem, wart onse nuwe hof anghecoft, om een blijevelt daer te hebben. Ende onder hem wart dat poerthuys ghetimmert ende gheoerdeneert. Item onder hem wart den dienst gods in lesen, predicken endc singhen, al dubbelt ghebetert. Item hi timmerde mit goeder hide hnlpe, dat reguleers doester buten haerlem. Endc desc cerwaerdighe, eerbaere, gheestelike vader, is nu in sinen seven ende tachtichsten jaer, hoep wi salieh, ghestorven ende heeft ons boven anderhalf hondert magheden, opten hof mit groter eren in sinen leven regiert ende nu , na sijnre doot seer be-druct achterghelaten. Ende heeft oec mit sijnre dochter alijt, beset iiij margen lants gheleghen te rijswije, die ij marghen tot haer beider memorie ende mabeli sinen Wive. Ende van die derde marghen sel men jaerlijcs over hem drincken. Ende die vierde marghen begheerde alijt, dat die meesterisfen die renten jaerlijcs op sullen nemen ende gadcrcn, om haer huns mede staende te houden, dat si opten hof achter ghelaten heeft.
Int jaer ons heeren mcccl.xviij starf mabelie, heer hughe Woutersz, wijt, die goutsniit.
Int jaer ons heeren mcccc ende xt.iij starf Alijt, heer hughen dochter.
Wanneer wc in cene beoordeeling wilden treden , wat wel liet beste en vnichthanrste is geweest van hetgeen Heer Hugo Goutsniit in zijn leven ten bate van het Beggijnhof had verricht, dan zouden we zonder aarzeling dc door hem ontworpen ordonnantie noemen, welke op St. Lucas-avond 1408 door het gerecht der stad Haarlem was uitgevaardigd. Die statuten zijn jaren en eeuwen lang als het ware de grondwet geweest, waarnaar het hof werd bestuurd; de voorschriften en reglementen van meer huishou-delijken aard, waarover wc aanstonds meer breedvoerig zullen moeten spreken, wortelden in die ordonnantie en zijn als het noodzakelijk gevolg er van te beschouwen. Vooraf echter dienen we nu eens te zien, welken omvang het Bcggijnliof na den brand en de vergrootingen, in de eerste helft der i5''c eeuw bekomen had, opdat we zoo nauwkeurig mogelijk bekend mogen worden met de plaats, waar de gebeurtenissen, die we nog te vermelden hebben, zijn voorgevallen, lien bericht uit dien tijd bezitten we evenwel niet,1 maar een der latere pastoors heeft in dc i7llc eeuw zich de moeite gegeven uit den mond van een paar oude bcggijntjes op te
Dit is evenmin het geval met tic nader mede to deelen ordemnantien, die wel de gewoonten verhalen, welke in de middeleeuwen gevolgd werden, maar eerst in het begin der 17de eeuw, somtijds iets vroeger, in schrift zijn gebracht.
3°
teekenen wat haar iiog heugde uit beur jeugd, en die verklaringen, welke we hier opnemen, zullen voldoende wezen om een vrij juist denkbeeld van het middeleeuwsche Beggijnhof te geven: 1
In tien Naam ons Hoeren Amen. Op den scsten Octobris in don jaaro ons Hoeren XVL0 aelit endo twintigli der Indietio hot XI, des Pausdoms Urban! Vil! het sosto, compareerde voor mij Jan Albert Ban Priester Notarius Apostolieus et Index ordinarius tot llaerlom residoorende endo de naagonoomde ghotuygon De eerbare Maria Barents meestersfe van de groeten bagijnhoff binnen dor stadt llaerlom, oudt omtrent dry on 't soventieh jaaron, endo Nolletje Lamberts, kostersle dos voors. hofs, oudt omtrent seven en 't seventieh jaeron. Wol maehtieli haer verstandt oude zinnon-gobruyek, Weleke verelaorde bij haaro vrouwolijcke waer-lieydt, hoe dat do constitutie dos voors. bagijnhoffs ten tijde van die Catholycke religie is geweest in naavoigendo gronde, huyse, plaotse endo wooningo begroo-pon, te weeton: beginnende van do westorpoort, streckendo aen S. Jansstraet zijn ghowoost twee plaotsen, begroopen binnen do oude mueron van het bagijnhoff, eerst een loego erve nu jogenwoordigh hebbende oen buys naest die voors. poorte mot do uytganck in St. jansstraet, endo daor naest een oudt liuyskon nu jogenwoordigh opgetimmert met oen schoon huys gonaomt Roodonburgh, weesendo aldaer de muere ende uyterste pale dos Bagijnhoffs aen de noortzijde. linde aon do zuyt-zijde des voors. westerpoorto zijn gheweost twee huysen mot do gevels streckendo aen Sint Jansstraet, nu jegenwoordigh noch staende, woleke eerste aen do poorte heeft zijn uytganck op don voors. bagijnhoove, onde het ander is de uyterste pa-Ion noordtWaerts ende 'zuytwaerts, hebbende jogenwoordig oen uytganck op St. Jansstraet, aldaer door hot gebodt des Magistraats gomaeckt. Ende voortsgaande binnen hot bagijnholf is geweest eon buys gonaemt hot Convent van St. Agnoot streckendo westwaerts endo zuytwaerts achter aon do huysingo van Matthous do lloore, onde zoo voortsgaende van St. Aguoeto Convent zuytwaerts strookt met zijn huysingo tor aon de baghijnosteegh, scheydendo aon het buys van Mr. Ileyn-drick Goltzius, eertijts vermaert schilder, onde gaot zoo voorts tot de zuyder-poort vuytgaondo op de lange bagijnestraet endo voortsgaende buyton de zuydor-poort is geweest het eerste huys aon de slinckerhandt ton oosten onde was bot poorthuys dos voors. bagijnhoffs, onde zoo voorts do huysingo in do korte bagijnestraet hebbende haer vuytganghon op den bagijnhoove streckendo in de korte bagijnestraet nao die quaeckolbrugge tot hot huys van Floris Cornolisl. Backer omtrent het midden van de korte bagijnestraet, aon wiens achterhuys paelt hot voors. bagijnholf mot do gohoole groene buert strockonde achter noordtoostwaorts tot aen de baeckonesfegraft, hebbende daor oen huyse jogenwoordigh goomploijcert tot oen torffschuyro, wesonde omtrent vier huysingo van do quaockelbruggo, ende zoo voort-gaondo langes de bapekonosfegraft tot de oostorpoort onde daor langes noch voorbij twe huysen streckendo noordtwaorts naor de sluyso aon do vost ol kijck baeckenes,
Arch. Bcggijnhof N0 7, letter V.
dwelckc al van oudts liacr uytgange liadden op de bagijnhoove, macr nu door verloop van tijden gescheyden, op de baeckenesfegraft nytgaen. linde ingaendo de oosterpoort begrijpt de Imerte niet een kromme ellenboglie streekende voorbij liet blieckvelt tot aen die lange poort, in dewelcke een lioecklniyske springende in de lange poort, Van vvelcke hoecklniys voortgaende nae de westerpoort besijden liet blieckvelt been, staet een hnysingh genaeint^het hooge luiys, streekende achter aen het erlT van het huys voors. genaemt Roodenbnrgh. In vvelcke begrijp zij voors. comparanten verclaarden gelegen te zijn het cygen erfF met de hnysinge ende wooningen alzoo die op catholijcke tijden zijn bewoont geweest, welcke zij beloofde altijt meerder te bevestigen ende dcesen standt te doen met expresfe stipulatie aen mijn Notaris handt, consenteerende hiervan ende begheerende gemaact ende gele-vert te worden een ofte meer instrumenten in forma. Gedaen op den groote ba-gijiiholF ten huyse van de voors. Maritje Barents Meestersfe, in tegenwoordigheyt van Aelbert Symonsf. kleerniaecker ende Jan 'l'lieunisf. zijn knecht, getuygeii hiertoe gebeeden ende versocht, welcke het bewerp van deesen neffens de comparanten hebben met hare handteyekens bevestight.
Ende dewijl hetglieen voorschr. is in mijn ende der voorschr. getuyghen praesen-tie glielijck het verhaalt is, ghepasfeert ende gheschiet is, zoo hebbe ick voor ende naargheschreeven Notarius Apostolicus, hiertoe versocht, daarvan ghemaackt dit jeghenwoordigli instrument, met mijne notariale hantteyeken ende zeeghel bevestight binnen Haarlem op date als booven.
J. A. Iknnius, Presb. Not. apostolicus. J. Utr. I). ac lud. ordin.
Op liet iiof welks palen en grenzen wc uit deze akte leerden kennen, waren een aantal woningen, waarin cén, soms meer beggijnen huisvesting vonden, en liet aantal dier maagden inoct zeer groot geweest zijn, dewijl toch van de huizen, welke allen genonimmi waren, ons zelfs het bekend is. Bovendien waren er op het hol' vijl' panden van redelijken omvang, welke op hunne beurt weder een Convent genoemd werden, in één daarvan woonden de meesteressen samen : de anderen strekten tot ver-blijt aan acht tot twaalf maagden, en op welke wijze de luiishouding in die conventen was ingericht, vernemen wij uit de hiervolgendc aanteeke-ning: 1
Van de vijf Conventen en vier andere huysen daer arme Begijnen in woonden.
Sinte aeehten Convent geteyekent N. 41 , was principaelijcken ter dienste der Meesterisfen en daer woonde geen vergarinek, dan bij geval dat de maeehden des hofFs te veel in 't getal waeren.
Sinte Geertruyts Convent, geteeckent N. 56.
vSinte Agnieten Convent, geteeckent N. 37.
Arcli. Beggijnhor N0 4 bl. 62,
Sinte Lucien Convent, getéeckent N......
Sintc Barberen Convent, geteekent N. 55.
In dese vier laetste Conventen waren vier maters, een in elcken Convent, in elek was een gemeente van acht, negen, tien of twaelf personen; gingen aen een tafel, sommighe gaven meer voor de cost, sommighe minder, sommighe niet, dan, die moesten 't werck doen. De maters van de Conventen baden alle satnrdaechs om vergiffenisfe aen liaer onderdanen en daerna quamen de anderen. In dese Conventen woonden oock waerlijcke dochters om te sien metter tijt, of sij der I3cg-gijnen-staet wilden aenvaerden, soo niet, namen haer afscheyt van den holf. Na dat sij twee jaeren in de Conventen gewoont hadden, mochten sij een tuiys coopen, als daer geen ander beggijnen willich waeren om te coopen. Als daer geen huysen te coop vielen, bleven sij ses jaer in de Conventen, tot datter iet viel, ofte sij gingen inwonen bij andere Beggijnen tot de eerste gelegenheyt. Dese Convents-macchden gingen altijt voor Sinte Genoveven-maechden in 't huys-coopen, al waren die langer Beggijnen geweest. Sinte Genoveven-maechden, noemen wij al die holfs Beggijnen, die nooit in eenich Convent hadden gewoont. De inboel hoorde aen ieder Convent. De Commensaelen brachten bet en beddegereet met haer. Twee van dese maters moesten 't Costerisschap gelijck bedienen, de eene aen de clock, d'ander aen het coor bij beurten jaer om jaer; een van haer stervende, werd een van d' ander twee maters, van de meesteresfen in haer plaets gestelt. Behalve de voorgenoemde Conventen waren noch op den holF vier huysen, met huysraet daertoe, voor d'arme maechden, die om niet woonden, otte wilden se niet heel om Godts wil, mochten een daelder 'sjaers geven: alleen brachten die maechden met haer, bed en beddegoed: in elck van dese huysen woonden vijf, ses maechden omtrent, na advenant de grootte van de wooninghen. De huysen sijn geteyckent gelijck hier volcht:
Een met N......
Tweede met N......
't Derde met N......
't Vierde met N......
Nu wc op het Bcggijnhof rondgeleid cn meer vertrouwd geworden zijn met de inrichting en uitgestrektheid er van, zullen we eens gaan zien op welken voet de bewoonsters werden ontvangen en aan welke bepalingen zij zich behoorden te onderwerpen en te houden hadden. Wie beggijn wilde worden, moest zich vervoegen bij de Meesteressen, die het recht hadden novicen aan te nemen. Wanneer deze „aengenomen maechdenquot; anderhalf jaar op het hof gewoond hadden, gingen zij bij Schepenen van Haarlem haar falybricf halen , die ook willekeur genoemd werd, en van nu af aan waren ze „verwillecoerde Beghijnen.quot; Eerst nadat ze omstreeks zeven jaren in dezen staat hadden doorgebracht, werden ze met vrij veel plechtigheid volkomen als leden van de geestelijke vergadering erkend en drue-
33
gen dan lien naam van „ontfanghen bcgliijncn.quot; Dezen alleen mochten stem hebben bij de verkiezing van een Pastoor of van eene Meesteres, en niemand kon tot die laatstvennelde bediening geroepen worden, of zich tot mater van een der conventen of kosteres aangesteld zien, tenzij ze ontvangen beggijn was. Het bestuur en geheele bewind berustte dus altijd bij de oudsten en vroedsten en wat we hierboven in korte woorden hebben samengevat, wordt nader toegelicht door de volgende bepalingen: 1
Van 't aennenicn der Maccliden op den BegijnliofF en van 't habijt der aengenomeii.
Met dat (zoodra) eeniglie dochters quamen woonen op den IIofT om Begijn te worden, (beha!ven sommighe andere dochters, die eertijts ooek plegen op den llofl toegelaten te worden om te wonen ofte bij haer susters, die Beghijnen waren ofte in Conventen om haer hantwerk en goede manieren te leeren, ooek waerlijck blijvende) bij eonfent der Meesterissen, soo hielt men die voor aengenomen' Beghijnen. Haer eledinghe was haer waerlijck habijt een jaer en half lang, dan sij droegen al die tijt der Begijnendoeek met het enekel caproen met de dubble huyeke. Ende nae dat dese aenghenomen Begijnen, soo omtrent anderhalf jaer gegaen hadden , baeden sij aen de meesterisfen om de faly-brief ofte willecoer, en om de Beghij-nenrock, en toegelaten sijnde, soo haelden sij den faly-brief, met een vooeht van haeren wegen, van twee Scheepens der Stede, voor wien sij de willecoer gedaen hadden na vnytwijsen haerder hantvesten. De verwillecoerde Beghijnen droegen slechte swarte roeken, met ses ploijen voor, ses after; met de faly en dubbelt caproen. Wat oilicien haer opgeleyt worden, mosten sij gewillichlijck aenvaerden.
Van 't ontfanghen, en van de ontfangen Beghijnen en haer recht.
Nae sij waren gewilleeoert, worden se eenighe jaren daer na ontfangen; van outs om de seven jaer geschiede de ontfanekenisse ende dan ontfing men omtrent twee en dertieh seffens, (dan der is geen cracht te stellen, sonderling, ofte in de tijt, ofte in 't getal voornoemt.) Dese ontfanghen Beghijnen moesten 't samen een mael geven voor den heelen lloff, daer ooek de Pastoor toe genoot worden met de vier Cappellanen des hoffs, met den Coster. Habijt bleef een ,als der gewillecoerde. Dit ontfangen geschiet voor den Pastoor en Meesterisfen in der Beghijnenkerck, en als 't gedaen was, soo ginek de Pastoor vuyt de kerek des 1 Loffs voor aen draegende het miraeuloose beelt van onse lieve Vrouwe, dat wij daghelijck noch op den outaar vereieren, met sijn Cappellanen, haer volgende op ordinancie alle dese nieuwe ontfanghen Beghijnen, die langst Beghijn geweest was voor aen, met tweëen ge-lijck, na Sint Aechten Convent des'Beghijnhoffs, alwaer de Meesterisfen dese statie verwachten, ende alhier soo heetten de Pastoor alle dese Bruyden welleeom en boode haer geluck, een yeder van haer gevende de rechterhant, desghelijx deden ooek de Meesterisfen, ende met verloop van de goede tijt allenskens afterblijvende de maeltijt,
Arcli. licggijnhof N0 4, bi. 44.
34
schonk men clck een croesien wijn, en soo ging een yegelljck na huys. Niemant moclite een stem geven, ofte om een Pastoor te kiesen ofte oock meesterisfe, noch geen meesterisfe gecoren worden, noch oock tot mater van een van de conventen, noch Costerisfe, ofte sij moest nootsaeckelijck ontfanghen Begijn wesen.
Nota.
Het aennemen geschiet alleen duer de Mcesterlsfen; het willecoeren voor twee Scliepens der Stede van Maerlem met een voocht in dese vercoren, en dat als de tijden goet waren: nu voor twee, drie vermaerde Catholyken, van de Pastoor en Meesteresfen hiertoe versocht.
Het ontfangen voor de Pastoor en Meesterisfen.
Reeds vroeger hebben we gezien wat in de ordonnantie van St. Lucas-avond 1408, zoowel ter bevordering van goede tucht op het hof als ten aanzien van een stemmig leven der bewoonsters, was voorgeschreven en te voren is reeds gezegd, hoe lang die statuten van kracht gebleven zijn. Maar behalve die voorschriften, waren er in den loop der tijden door de Pastoors en Meesteressen nog eenige bepalingen uitgevaardigd, die in de eerste plaats de vordering in het geestelijk leven op het oog hadden, en dezen bijeengebracht en tot een geheel vereenigd door Pastoor Jasper Stol-wijck (1582—1601) luiden in dezer voege: 1
In den naem ons Ilcercn Amen zo volcht hier na een ordinancie van op den BaghijnhofF salich te leven ende te sterven, getrocken so vuyt de hantvesten van den holF en goede gewoenten van dien, als vuyt geappro-beerde regelen des II. Kercks ende geschriften en leven van heylighen en geestelicke personen, per me lasper Stolwijck.
Van den faly-brief ende beloften dergenen die op den holF wonen.
In den eersten en voer al so sal een ontfanghen maecht en begijne niet vergeten tgene sij vnytwijsende haeren faly-brief met haren gecoren voecht solemnelick be-loed't hcefc voer scepenen, te weten dat sij volcomelic houden zal zulcken ordi-nancien, privilegiën, hantvesten ende rechten als die Jonckfronwen ende bagijnen des bagijnhofs nu ter tijt hebben oll' hier naemaels hebben olT vercrijgen sullen, sonder overtredinghen, verbrecken offquot; dat zij den hoflT goedertierlick ruymen sal ofte op sulcke verbeurnisfe ende boeten, als der baghijnen en Joncfrouwen hantvesten voergeroert begrepen hebben.
Welke loftenis verbint oec voer God, dat so lang een maecht op den hofF is residerende, deselfde voldoen moet. Want suude yemant nyet nagaen 't geen dat hij geloeft heeft, so most hij te voren gelogen hebben, dat sondt is, en is quot;oec oneerlick.
Onder desen sijn na advenant begrepen die maechden en baghijnen die doer ver-
' Arch. Heggijnhof N0 4, bi. 72.
35
soeck aan de meesterisfen toegelaten werden om op den hofl' te wonen, en beloven die ordonnancien van den holquot; te onderhouden.
Van den Hantvesten des baghijnhoffs waertoe die geordineert zijn.
In den eersten zo zijn die hantvesten geordineert om: A God vlijtelick te dienen in die gehoersaemheyt des II. Kercken. IS Op den baghijnhoff goet regiment te houden. God beter te dienen en dat baghijnhoffquot; C in eeren en vreden te houden I) sonder enich bewint van wcreltlicken saeken; Ofte, om dat hem de baghijnén geschictelic, reckelicken ende wel sullen setten in geestelicke leven en dat sij een godlick, eerlick, zeedelick,-vreedzamelick ende geestelic leven leyden zullen.
A. Van om God beter ende vlijtelick te dienen in die gehoersaemheyt des H. Kercken.
Hiertoe is doer die II. Kerck op den baghijnhoffquot; geordineert een geestelicke vader ende pastoer, opdat de Joncfrouwen ende baghijnén van Goeds weghen als scapen Christi, onder dien als een hoeft staende, sonde in die H. gehoersaemheyt leven.
Sullen da.erom de Joncfrouwen ende Maechden voers. en alle die op den voers. baghijnhoffquot; wonen, denselfden pastoer als haren geestelicke vader en dienaer Christi, lieffquot; hebben, ontsien, eeren ende onderwerpen zijn.
Moghen hierom de inwoenders des voers. baghijnhofs nyet te biecht gaen tot yemant anders, so '(, Concily van Trenten verclaert heeft, ten waer bij verlolf van de voersc. Pastoer, want anders d'absolutie van geenre waerden is. Item geen sacramenten ofte gerechten van de H. Kerck ontfangen en laten aendienen sonder gelieven van denselfde, in desen goede ordinancie Goeds ende des H. Kercks hem behoudende, suilen die baghijnén en anderen voers. hem wachten voer vremden biechtvaderen te soeken offquot; aen te lopen, oec onder dexel van meerder vordering van den geest, want d'vuytmuntheyt onder een vergadering, van die II. Vaders mis-presen wort ende een oersaec is van twist en munnuratie onder de gemeente, als ic selfs (Jasper Stolwijck) besocht heb, Wel verstaende dat ofter yemant beladen was en 't selfde den pastoer nyet derfde te kennen geven, die sal verloff vraghen van den pastoer om tot een ander te gaan, 't welc hij nyet weygheren en mach , ende geraden is denselfden pastoer te kennen te geven, tot wien men te biecht begeert te gaen, Suix dat het 11. Concily van Trenten, om benaude harten oec in die conventen te ontladen, geordineert heeft, dat buten den gewoenlicken biechtvader, twee offquot; driemael sjaers een andere gestelt sal werden van den biscop ofte andere oevericheyt, om de biecht te horen, 't welck van den baghijnhoff mede te verstaen is.
Ende hoeveel en dickmael dat men te biecht ende ten heylighen Sacrament sal gaen, dat sal gehelick blijven aen den pastoer voors., verseeckert zijnde, dat so wat men in desen doet ofte laet in die gehoersaemheyt, dattet God een welbelia-gelic dienst is, ende anders God mishaecht, vuytgesondert dat yemand yet onder tijden overcompt dat hem beswaert, 't welc men tot gelegender tijt, met den eersten den Pastoer mach openbaren ende biechten.
Voerts aengaende die Jonckfrouwen ende baghijnén, om God vlijtelick te dienen
3r'
wert geordineert, dat sij alle daechs misfc sullen horen, dat sij heylighcn dacchs nyet vuyt sullen gaen voer dat die clock twee uren geslagen is en dan oec nyet sonder oersaeck. Item dat sij hem binnen die traliën houden sullen. Item is een goede, ontfanghen, oude gewoenten, dat die Joncfrouwen dagelix lesen, die lieve vrouwe getijden, seven psalmen, vigiliën,1 een lieve vrouwen hoetgen en dierge-lijcken, ten waer dat doer wetlicke oersaecke, sieckten en diergelijcken belet wcrde. Dat sij smargens te vijff uren opstaen ende een halff ure ccr sij 't savonts te ruste gaen silentium houden en in haer gebet gaen bidden voer die II. Kerck ende ge-meene saecken, voer haerselven en die haer bevolen sijn; Van welcken goede zeden ende gewoenten staet in die hantvesten, dat men se mede sullen onderhouden. Als oec zijn die gemene hoechtijden van den baghijnhoff te weten Lichtmis, d eerste Sondach in die vasten, mits-vasten ofte onser L. Vrouwen boetscnp na dat deesen dagen comen, Paeschen, s Ileeren Hemelvaert, Pynxter, Allaet ofte II. Drievul-dicheyt, S. S. Pieter en Pauwels patronen, die bogiie lieve Vrouw, Onser 1. Vrouw geboerte. Alder heylighen, Onser 1. Vrouwe ontfanckenis, Kersmis. Dan, geen gemene hoechtijden en die nochtans sommighen plegen van outs 't onderhouden zijn desen: Derthienen, S. Agniet, de derde Sondacb na Paeschen, II. Sacramentsdach, Onser 1. Vrouw visitatie, Maria Magdalena, S. Michiel, Onser 1. Vrouw presentatie, desen zijn bij onsen tijden al meeste in 11 gebruyek 'ende gemeen geworden.
15. Van om op den hofF goet regiment te houden en in vreden.
Sijn hier toe geordineert meesterisfen en regenten van den voers holT, diewelcken tot dien oflicie hemselven nyet connen indringhen ofte opwerpen, aengesien na aenroepinghe des II. Geests desellfde van den ontfanghen maechden van den hofF daertoe gecoren werden op S. Mathijs avont ende bedienen moeten op verbeurten van den hoff.
Sullen hierom desen Meesterisfen en regenten gerespecteert ende gehouden werden van den Joncfrouwen ende begijnen van den hoff voer haren wetlicken oeversten, van God haer toegeleyt, houdende ende eerende deselfden voer sulx en als hare geestelicke moeders.
Aen dese meesterisfen hangt gehele regiment van den hoff, so het blijekt vuyt de hantvesten, na denwelcken ende de goede gewoenten van den holf sij de joncfrouwen regieren sullen, en nyet na haren goetduneken.
Ende om een bedwanc ende straff te hebben over sommighen ende vrede te houden, so is in die plaetse van een kareker geordineert de verbeurte van den hof, om welcken te executeren, hem 't gerechte van Haerlem sterc maect. 2 Den hoff verbeuren die misdoen in enigerhanden saecken, dat goede geestelicke luyden
Zie de brieven van Schout en Schepenen van Haarlem van Woensdach na St. Acchtendag
1356 en van St. Lucasavond 1408.
37
nyet met God en met eeren toe en belioert te doen, en die dusdanighe wetende en als ment haer seyde, aenhielden. Item die tot eniglte dienst gecoren wert te doen en die nyet goedertierlicken aen en neempt. Item, die dede dat nyet godlic noch geesteiick en ware en hem daer alF nyet beteren en wouden na dattet hem geseyt waer van die meesterisfen, sullen die meesterisfen met den outsten en vroetste Jonekfrouwen, van den hofF doen, ende mogen tot geenre tijden wederom op den lioff wonen, als oec die selfs sonder consent van dc meesterisfen van den hoflf gaen. Item die sonder oerlofF der meesterisfen en dergenen, die den hofF plegen te bewaren, kinder nemen te houden, gasten innemen boven acht daghen ofte vrienden off magen, gesont off sieck met hem innemen te leggen. Item die een maget ofte weduwe die aen een man geloeft is ofte trou heymelic gegeven heeft, herbercht eer dat sij van den man rustelick gescheyden is van de II. Kerc en bij de vrienden en magen aen beyde sijden. Item die gehieten sijnde binnen te blijven en evenwel van den hof ging. Item die enighe beghijnen, op den hoff wonende, scande, confuse ofte laster dede met woerden off met wereken, dat kenlic en openbaer waer, ende binnen twintich daghen na de vermaninghe der meesterisfen tselfde nyet beteren en wilden. Item die de meesterisfen confuse ofte laster selve dede, openbairlick off met haer vrienden ofte met hardicheden wedervoerde in woerden off in wereken, da1quot; die meesterisfen betuygen mochten met twien off drien die op den hoff wonen, en 't selfde gewaersehout nyet beteren en willen ofte met hardicheden wederstaen. Item die berespt wordende van dc meesterissen op de punten van de hantvesten en daer na haer nyet beteren wilden en dat clagede haer magen off vrienden om weder te staen alzo dattcr yeinant van den hoff enighe last ofte onrust aff quaeme, met de vroetste van den hoff. Item die wederspannighen ende ongehorighen tegen de hantvesten ende die misdoen, dat goede geestelicke menschen niet toe en behoerde te doen ende die men met eeren op den bolF niet lijden en moghen, met rade van die tien hoff plagen te regiereh.
Ende om dese voernoemde scandalen te verhoeden. So is geordineert, dat men nyemant op den voers. hoff ontfangen noch harbergen en zullen, ten zije zij van eenen goede name en onberucht zijn, en die een jacr off anderhalff op den hoff gewoent hebben, en dit voor den gerechte.
C. Om den baghijnhoff in eeren te houden.
Is hier toe geordineert tgeen hierna volcht, in den eersten dat sij dragen sullen zeeckere geestelicke habiten. Item dat nyemant buten den hoff mach gaen eten off snachts vuyt blijven, sonder confent. Item dat men nyemant inhalen sullen metter woen sonder consent. Item dat geen mans op den hoff moeten eten. Wert verboden broot te bidden buten den voers. hove, noch buten der stede gaen off varen bidden voer hem selven off yemant anders dan bij goetduncken. Item dat nyemant kinderen off gasten innemen sal sonder consent. Item datter geen mans-wijven wonen en sullen. Item gheen verloeffde personen te ontfanghen voer al eer sij van den man rustelic ghesceyden sijn van der heilighen kereken ende bij den vrienden ende maghen aen beyden zijden. Item gheen hylicken te maecken. Te bruloft te gaen. Te veel aen
38
straet te gaen. (Verder dezelfde bepalingen als in de ordonnantie van St. Lucas-avond 1408.)
D. Om God vlijteliek te dienen sonder enicli bewint van wereltlicke saecken.
Hiertoe dient datter geordineert is dat men geen kinderen nemen fulien om te honden, ofte ('t geen misschien later toegestaan is) nyet meer als twee, Tvvelc schijnt te nyet gedaen met de laetste ordinancie, als voeren, alles ten goetduncken der meesterisfen. Item dat men geen comenscap sullen onderwinden te doen, noch geen dine copen daer men buyten Ilaerlem jaermarcten mede versoecken. Item dat men geen wollen laeckcn sullen rieden off trapenieren off doen trapenieren dan zo veel als men selfs behoeven aen te snijden. Item dat men geen berdnerwerek wereken moeten, noch were dat ter hoverdye hoert ten waer tot den dienste goeds. Item dat men geen wolle ofte linnen vlas buten den hove lullen laten spinnen, dan bij goetduncken der meesterisfen. Item dat men van den hoff niet gaen en sullen om wollen off linnen clederen te snijden, dan bij goetduncken der meesterisfen. Item dat men geen gasten innemen sullen noch vruenden ofte magen. Item dat men geen borch mach werden. Item dat men aen straet nyet ter doot sullen gaen. Dese dingen verdeelen een mensch.
De kerkedienst, die natimrlnk ccnc zeer aanmerkelijke plaats inneemt in het leven der beggijnen, was ook uitvoerig geregeld, maar vóór we daarvan melding maken, willen wc even rondzien in de heilige plaats, waarheen de maagdensehaar zoo dikwijls hare schreden richtte: 1
Van de Outaeren in de B e g ij n e k e r c k.
1. Vijf outaeren pleech de kerek te hebben, 't hooge-outaer op betwelcke was een cruys en onse I. Vrou en Sint Jan, de presentatie Mariae op de 15 trappen, de engelsche groet, geboorte Christi, 't afnemen van 't cruys, de drie Maryen, de twee moordenaers, de stadt van Jerusalem en voort al 't geen aan de passie Christi hoort, al aerdich onder een en in een gevoecht.
2. Siute Maerfcns outacr stont an de suytsijde dicht an de muyr, daer quam een duer tusschen de latrijnen en dit outacr, daer men uytet hooge coor ging, op dit outaer stont de albasteren kas van ons heeren geboorte en daer boven stont Sintc Maerten.
3. 't heylich Sacraments-outaer stont aan de noortsijde, desgelijx ook 't heylich Sacraments-huysje, 't welck opgienck, dicht aen de deur van 't Sacristie, met trapjes op te gaen. Op^dit outaer, besijden het tresoortjen daer 't heylich Sacrament ook ordiuaris altijt stonde, Stonde Sinte Anna aen de muyr, tusschen het tresoortjen ende de muyr; daer onder soo breet als 't outaer was, tot de ander sijde toe van 't outaer, stonde het heylich graf.
4. Buyten het hooge coor aen de noortzijde was onse L. Vrouwe-outaer
Arcii. licggijnhof Nquot; 4, bl. 60.
39
op 't welcke stont onse F^. Vrou in de Son, besijden haer St. Margriet en S. Catrijn.
5. Aen de suytsijde was 'theylich Cruys-ontaer, daer op stont een groot crucifix niet S. Jan en onse L. Vrou. Van dit outaer worden 't lieylicli vergulden cruys gedragen met procesfie en gesange op alle cruysdagen, en worden in de trezooren in de Sacristie geset.
Wc moeten ons met dit bericht tc vrcdcn stellen cn kunnen, wat jammer genoeg is, weinig er van vermelden, wanneer en door wie de kerksieraden, beelden, enz., waarvan hier gesproken wordt, zijn vervaardigd: 1
1 In het Fumliitiebock vim het licggynliof stnat alleen het volgende opgeteekend:
BI. 20. Int jaer ons hoeren mcccc ende iiij starf alveraet aenu jans ende gal' onse kerke een kelc ende een casuHel, bid voer haer siel.
151. 25. Int jaer ons heeren mcccc ende vier starf liaer pieter clacszoen priester van Leiden ende hi besprac onser kerc een misfael.
A0 1404. Int jaer ons heren mcccc ende iiij starf Jan meeuszoen opten achtenden dach in Maert ende hi heeft der kerc ghegheven dat lavoer datter ts ende die boetseap van onser lieve vrouwen, bid voer sijn siel.
A° 1404 (?). Item Jan die luieper heeft die kerc ghegheven een casuffel, bid voer sijn siel.
A0 1410 (?). Item gheertmut van abcoude heeft ghelaten een silveren feaelkijn tvvisfehen vij loet ende viij dat hebben die meesterisfen te bewaren; diegheen die te doen hebben opten hof, die moghent beseghen.
A0 1445. Item int jaer ons heren Mccccr.v wert gecoft een Camp lants tot akersloet, enz. enz. ende heeft betaelt katrijn heinric busen dochter beghijn. Item en heeft oec ghegheven katrijn voirs. xxx borgonsche scilde tot dat beste casullel. Item oee mede viij Wilhelmus scilde tot die ij glase bij dat eruus-outaer.
BI. 15 vquot;. Item opten Woensdach na grote vastelavont sel men doen Willem van Hoeyen-vllets memorie, daer staet toe ijè butdregher, dat sel men bueren wten lande dat t alemaer gheeoft is tegen Willem direxzoen. Ende daertoe (daarenboven) heeft hi onse kerc een casuffel gheven.
Id. Int jaer mcccc ende xcix starf eleraeyns gerijts dochter. Ende heeft beset tot haer memori ende gerijt Jansz. haer vader ende yde aernts dochter haer moeder ende maritgen haer moeije ende hillegont haers susters memorie, vi stuvers sjaers ende een oert op willem rem-brantsz. houtzagers wij Cs luuis in claes die vriesen-stege. Ende een rijnsguldeu sjaers losrenten tot seoerl die penning xxij, nier nu op garbrant gerijt snyersz. 't scocrl ij rijnsgulden elke penning ter losling mit elf. Des sel men scencken een half vat hoppen biers. Ende x stuvers sjaers op katrijn Jan Backers huns in die cleyne houtstraet tot een singemle misfe van de elf dusent' maechden op hoir dach in onse kerc. Van dese x stuvers sel men geven denCgene) die die misfe sinct ij stuvers ende die ewangeliaer een stuver ende die epistolaer een leliaert ende ij stuvers tot ij kaersen boven die gewoenlicken kaersen opt outer daer men misfe voers. singen zal. Ende 't overloep (overschot) dan van dese x stuvers sel men geven an geit of koeken den anderen sangers der misfe voers. ende dan sel men die casfe van de elf dusent maechden opt outaer setten Welke eas clemeyns gerijtsdr. voers. onse kerc besproken heeft in een ewich testament. Ende noch iiij stuvers sjaers onse iiij capellanen tot iiij misfen te doen in onse kerc elcs een stuver in haer jariehtijt ende dan ij stuvers tot ij kaersen op haer graf. Dese ses stuvers sjaers heeft clemeyns gerijts dochter beset wt dat lant te lymen, gecoft van haes jaeobsd.
4°
daarom willen we aanstonds de geestelijke oeleningen mededeelen, welke de beggijnen hadden te volbrengen: 1
Wat ordonnantie de Joncvrouwen hielden in 't kerck gaen, werckedaechs en heyligendaechs, oock van 'tleesen der seven psalmen en de de zeel ofte rol.
Dagelix misfe te hooren in de Degijnekerck, in den fomer van Vrou Lichtmisfe tot Alderheyligen 's morgens ten ses uren,'s winters van Alderheyligen tot Vrou Liclitmis te seven Uuren: namiddachs in de Vesper te drie Uuren: Vrijdachs 'tsavonts omtrent te half achten worde 't Ave Maria met de clock gedept fomers: 's winters te schemertijd en dan quamen de maechden in de kerck en lasen de seven psalmen en daer na de Rol (der overledoncn), in de.velcke de Degijntjens bleven seven jaer, de waerlijcke goè kennisfen een jaer en niet langer. Maer in de vasten op 's Woendachs en Vrijdachs las men die niet, omdat op die dagen gepreeckt worde.
Heylichdaechs en sondaechs, worde 's morgens de vroegmisfe gedaen ten halfF ses, de hoogemisfe ten negen Uuren, de predicatie 's ochtends te sesfen, die in de vroechmis niet quam moest de hoochmisfe hooren, dan, in de predicatie moest een iegelijck sijn. Op dese dagen sloot men omtrent te half twee de binnenpoorten en buytenpoorten des hoffs, en gingen niet open voor aleer 't lofF in de groote kerck uitgeclept werd, 't welcke was omtrent quartier voor vijf uuren.
Van 't lesen der liegijnciens. 3
Als der een Begijntien sterft, moet yeder iïegijntien lesen voor de overleden, anderhalf hondert Pater noster en Ave Maria: na elcke vijf Pat. nost. den psalm: Heer vuyt den diepen: nae elcke vijf en twintich Pat. nost. den psalm: Godt ontfermt U mijnder: en oock de geheele vigilie die al de gemeynte tsamen leest, eenmael, voor de ziel van de allijvige medesuster.
Alle vrijdaechs buyten de Vasten de seven psalmen gelijckelijck in de kerck.
De Maechden die niet lesen kennen in 'tboeck, die moeten de Pater nosters-getijden lesen, te weten:
Tvvaelf Pat nost. voor haer metten: ende seven voor elek van den anderen ge-
Emle occ ccn bort mit onso lieve vrouwe ende sinte baenit, na den dopt van m. Jan Houwensz., dat men hangen fel W liaer graf ende inscriven tjaer ende dach dat clemeyns gcrijtsdr. starf.
Behalve deze aanteekeningc.i komt nog de volgende post in het Fundatieboek voor:
A0 1412. Doc men schreef dusent vierhondert ende twalef doe halp ons haer Kloris van ale-maed, ridder, aen enen losen man dair wi en an vetgadert waren te Sccrmer ende tc Niedorp, gheheten Gherijt baertszoen. Deze ridder voerscr. halp ons ende baet ons xxij goiulen nobel, dat hi ons overgaf puerlijc om gods willen tot onser kere ende ons hoefs bchoei, dair hi ons groten hinder in had moghen doen had hi ghevvilt ende anders heelt hi ons veel ghevordert in onsen recht ende veel doechden dair in ghedaen, wacrom dat wi hem gheloefdcn in onse me-moriboec te sctten ende voer hem te bidden. Bid voer hem om gods willen ende voer hcynric van alemaed, die dair een grote hulp in was ende op die tijt sijn rentemeester was.
1 Arch. Beggijnhof N0 4, bl. 61.
2 1. c. bi. 31.
4i
tijtien, met Gloria Patri aen elcken Pat. nost.: Maer tot de Prime ende tot de Compleet, sullen sij lesen liaer geloof ende den Psalm: Godt ontfermt U mijnder, diet kennen: diet niet kennen, sullen doen gelijck geseyt is.
De seven Getijden sijn : Metten, Prime, Tertie, Sexte, Noene, Vesper ende Compleet.
De siecken en sijn niet schuldich dese Getijden te houden sij en willen.
Van ' t V a s t e n der B e g i j n t i e n s.
Vrijdaechs alt jaer duer: in de Vasten alle daechs: in de advent drie dagen ter vveeck eertijts 's Maendaechs, 's Woensdaechs, Vrijdaechs. Soo veel het suyvel aen-gaet in de Vasten, vuyt ordinancie van de Pastoor.
Van 'tvuytgaen aen de straet duer den Dach.
Moet elcke reys gevraecht worden, van die daer toe gestelt is, besonder in een familie daer der veel tsamen woonen, en men moet de plaets noemen daer men gaet, gelijck men eertijts, van den hof gaende, moest doen aen 't Poorthuys, en op de gesette tijt thnys komen.
Van de dienste Godts, soo veel belangt de misfen, leesende en singende en oock 'tp reeken en de Vesper en de metten en het I u i j e n der cIock e n. 1
De metten werden gesongen de principale hoochtijden van 't jaer, en oock alle L. Vrouwe dagen, dan op die L. Vrouwe dagen begost men van Te Deum af: Oock en vooral de hcele metten op kerekwijdinghe sondaecbs voor pinxster, op Sinte Pieter en Paulus, onser patroonen hooge feestdach: Noch song men alle don-derdaechs de hooge misfe van 't beylich Sacrament: Alle cruysdagen singende misfe op 't heylich cruys-outaer.
Memory ende ordinanty van den dienste Goods te onderhouden.2
In den eersten opten heylichen korsdach, soo heeft men singhende mis ende nae den middach singhende vesper.
Ende Sunte Stevensdach.
Ende oock Sunt Jansdach daer an.
Ende alder kinderendach staet int believen van den Pastoor.
Ten tweeden op Jaersdach mede singhende mis ende nae den middach singhende Vesper.
Op Sinte Genovevendach singende misfe en niet anders.
Ten .derden Drie Cooninghendach meede singhende homis ende singhende vesper.
Ten vierden Sunte Agnietendach meede homis. Tsavonts singent lofF alleen, en geen singende Vesper. 3
Areh. Ilcggynhof N° 4, bi. 60 v0.
I. c. bl. 25.
Do meesteressen hackten in de 16de eeuw mcentïaicn aangenomen, lof te doen zingen, blijkens deze aanteekening in het Fundatieboek:
A0 1555. Item int jaer xvc Lv soe hebben die mcesterisfen angenomen ten eewige dagen alle jaers te laten doen driemael sjaers 't lofl' van 't heilige sacrament ende die moder gods te samen, voerthalende met die eap theilige sacrament een lol' op sonncndach binnen de octave (van?),
42
Ten vijffstcn Onse lieve Vrou liclimisdach singhende homis, cndc singende Vesper.
Ten sesten soo hebben wij mede met Meester Jasper zaliger 1 oock wel mis ge-songen op Smite Geertruydendacli, maar nu nae sijn doot is dat luttel onderhouden.
Ten seevensten Onse lieve Vrou Bootsehappendach, mede singende mis ende singhende vesper.
Ten aclisten op Paesdach singende homis ende singende vesper met die twee navolgende dagen.
Ten negensten het Octaeff van Paesschen mede singende homis ende singende , vesper.
Ten thienden op Onse lieve Vrou in de seven Ween mede singende homis ende singhende vesper.
Ten xiquot; op Ons liefs lieeren Hemelvaert mede singende mis ende singende vesper.
Ten xiiquot; op den Sonnendach voor Pinxteren, dat is dan kermis, soo heeft men dan mede singende mis ende singende vesper.
Ten xiijquot; op liet hoochtijt van Pinxsteren soo singt men mede homis ende singende Vesper met die twee naevolghende daegen.
Ten xiiijn'Op heylighe drievoudicheytsdach mede singende mis ende singende vesper.
Ten xvn op het waerde hoochtijt van H. Saeramentsdaeh mede singende mis ende singhende vesper.
Ten xvin of Sunte Pieter ende S. Pauwelsdaeh mede singende mis ende singhende vesper.
Ten xviiquot; op onse lieve Vrouwe Visitaciendaeh mede singende mis ende singhende Vesper.
Ten xviiiquot; op Maria Magdaleenen soo heeft men meede singende mis ende singende vesper.
Ten xixquot; op Sunt Annendaeh soo singt men oock homis maer gheen Vesper, bijaldien dat het op een werckendach Comt. T savonts nochtans 't lolF.
Ten xxquot; opten dach van Maria ad nives, soo hebben wij oock singende mis ende singhende vesper.
Ten xxiquot; op onse lieve Vrouwen hemelvaertdach, so heeft men oock singende mis ende singende Vesper.
't ander lof op een ander heilige dach binnen d octave of die eerste dondcrdach na dc octave als er geen heiligedach binnen de octave comt, het derde lof op hcmelvaertsdaeh. Maer oft gebeurde dat ymant op sijne cost op hcmelvaertsdaeh liet doen 't lof van 't heilige sacrament, dan sal men het derde lof doen op die anderde donredach na de octave. Ende tot elcke van die drie loven sal men hebben i st. tot waslicht, i st. tot den pastoer, die eappelaens elcx een halve st., die coster ende vier andere priesters oiek een halve st., twee jongens elcx eenoirken.
A0? (1555). Item noch hebben die meesterisfen angenomen ij cewige sacraments loven, dat een lof sel men doen op ons heeren hemelvaertsdaeh, het ander lof op 'theylige saeramentsdaeh, in elcke lof ij st. tot waslicht, die pastoer een st. elke cappellacn mit vier ander priesters een halve st., die coster een halve st., ij jongen elcx een oertgen.
1 Heer Jasper Stolwijck f 1601.
43
Ten xxijn op den dacli van onse lieve Vrou-gheboorten so slngt men oock homis ende na den raiddach Vesper.
Ten xxiijquot; op Sunte Miehielsdach mede singende homis ende singende vesper.
Ten xxiiijquot; op Sunte Baefoëndach, onse Patroon, mede singende Homis ende singende Vesper.
Ten xxvquot; op Aiderheyligendach mede singende mis ende singende. Vesper ende singende vigelie van 9 lesfen ende alderzieiendach singende zielmis.
Ten xxviquot; op Maria Presentaciedach mede singende Homis ende singende vesper.
Ten xxvijquot; op Sunte Katharijnendach mede singende mis ende niet anders.
Ten xxviijquot; op Maria Ontfanckenis mede singende homis ende singende Vesper.
Ten xxixquot; op Sunte Luciendach mede singende homis, geen Vesper, maar alleen 't LolF.
Ten lesten op andere sonnendagen ende op andere Heylige daegen, hangt aen 't believen van den Pastoor.
Van de Processien des Begij 11 hoffs. 1
Alle Lieve Vroiivve-dagen met het silveren lieelt van onse lieve Vrou om't kerck-hoff des Begijnhoffs. Noch ging men in procesfie op de vier hoochtijden des jaers, Palmfondach rondom de kerck. Oock de drie cruysdagen rontom de heele hoffquot;, oock het bleeckvelt, blijvende binnen de muren des Begijnhoffs.
Van 't Offeren. 2
Alle vier hoochtijden, alle lieve Vrouwe-dagen, de vier Quatertempers op de Saturdach, Allerheyligendach onder 't Benedictus van de Vigilie der dooden na de vesper des hoochtijts, Allerzielendach onder de misse op al de vijf outaeren, in de vuytvaert van een ieder Begijntjen, noch kennisavont, dat is, Saterdach voor de leste Sondach voor pinxter.
Uit al dc tot nu tuc medegedeelde ordomiantiën blijkt genoegzaam, dat de beggijncn aan strenge bepalingen waren gebonden, maar ook, dat nevens het trachten naar een volmaakter staat, dan men in de wereld meende te kunnen bereiken, het denkbeeld van coalitie in hare samenleving teruggevonden wordt, ja zelfs eene aanmerkelijke plaats besloeg in al haar doen en laten. We zullen trachten dit in korte woorden nader aan te toonen. De kloosterorden hadden zich te houden aan dc regels, die door de stichters waren voorgeschreven en, door de Pausen bekrachtigd, voor alle conventen geldende waren; de beggijnhoven daarentegen, organiseerden zich-zelven naar de behoeften van den volksaard der bewoonsters. En ook in die individueele organisaticn ligt, dunkt ons, het bewijs, dat de stichtingen, waarvan we nu spreken, veel meer naderden tot de geestelijke gilden der middeleeuwen, dan tot de kloosterorden. In dien tijd was aaneensluiting en samenvoeging van standen en ambachten veel meer aan de orde
1 cii * Arcli. Ueggijnhof N0. 4, bl. 60 v0.
K
44
cn geschiedde op veel gvooter .schaal, dan in onze eeuw. Men gevoelde meer behoefte aan elkanders hulp en begreep, dat men sterker van binnen was en naar buiten krachtiger kon optreden, wanneer de gelijksoortigen, „de eenzedighenquot; zou Vondel zeggen, zich vereenigden : daarin moet dan ook voornamelijk de oorsprong gezocht worden van de schutterijen , broederschappen, ambachtsgilden en geestelijke gilden. Voor het oogenblik kunnen we alles wat hootHzakelijk de materieele belangen op liet oog had, laten rusten en zullen slechts de geestelijke gilden van naderbij beschouwen, lien ieder kon, om maar iets te noemen, op Kerstmis de armen, naar de mate van zijn vermogen, in hun nood te hulp komen; kleiner was de kring van hen, die eene bedevaart naar het heilige land konden ondernemen, maar ook dit was toch aan velen mogelijk; niets echter verhinderde, dat maagden of weduwen , die daartoe neiging gevoelden, zich terugtrokken uit de samenleving om, ieder voor zich, in afzondering en gebed hare dagen door te brengen. Maar men kon op veel uitgebreider schaal weldoen, wanneer men zich tot een Kerstgild vereenigde: men had veel meer kans Jerusalem te zullen zien, wanneer men zich aaneen sloot tol eene broederschap van den heiligen lande: vrouwen, die zich zoo weinig mogelijk wilden mengen in de gewone beslommeringen der wereld, waren veel meer tegen gevaren behoed, wanneer ze zich bijeenvoegden en een Beggijnhof oprichtten. Men moest dan somtijds wel wat van individueele neigingen laten varen en geliefkoosde meeningen ten ofler brengen, doch kreeg in ruil daarvoor deel aan de voorrechten, welke aan elke vereeni-ging plegen verbonden te zijn, maar die niet vallen binnen het bereik van op zich-zelven handelende personen.
Vereeniging sluit evenwel volstrekt niet in communauteit, en zoo wordt de gemeenschap der bezittingen, welke men bij de kloosterorden aantreft, bij de Beggijnhoven gemist: van eene gelofte van armoede was daar geen sprake. Ieder bewoonster behield wat zij bezat en ook de macht, er naar welgevallen over te beschikken ; doch waarschijnlijk zal van elke beggijn , die er toe in staat was, eene bijdrage gevorderd zijn tot het gemeenschappelijk kapitaal, waaruit de arme maagden onderhouden en de kosten van de kerk en de geestelijke bediening gevonden werden. 1 Het is ten minste niet te denken,'dat, hoe ruim de giften en erfstellingen ook vloeiden, men alleen op die inkomsten zal gesteund hebben, leder beggijn hield haar eigen huishouding, en samenwoning in één pand op het hof, geschiedde later geheel vrijwillig, maar was in den aanvang zelfs verboden: gewoon-
Dit kan ook afgeleid worden uit den brief van Schout, Schepenen en Raden van Haarlem v.m het jaar is.ïó.
lijk waren du huizen eigemluin der respectieve bewoonsters. Gemeenschappelijke maaltijden hadden geen plaats, wijl ieder in eigen behoeften aan leeftocht moest voorzien. Een en ander was evenwel, tot op zekere hoogte, niet van toepassing op de vijf zoogenaamde conventen, wier aard en inrichting wij vroeger hebben leeren kennen.
lin hiermede mecnen we het eerste hoofdstuk te kunnen besluiten : we hebben nu den oorsprong van het Haarlemsche Ikggijnliof nagegaan, de ontwikkeling in de eerste tijden gadegeslagen en zijn genaderd tot het oogenblik, dat het als voor goed gevestigd kon beschouwd worden. Het tijdperk van bloei, dat nu voor ons ligt, is niet minder merkwaardig dan het thans afgeslotene, cn het is daarheen, dat wc thans ons oog richten.
ii.
ULOEI.
De beggijnen, die in het voorjaar van 14a! hun Pastoor, Heer llugho Goutsmit, ter ruste hadden gebracht, mochten wel met droefenis over den dood van haar herder vervuld zijn, want niet gemakkelijk zonden ze zulk een geestelijken leidsman en vader terugbekonien. Maar ook de priester, die nu als Cureit des hofs moest optreden, had geen lichte taak te vervullen, dewijl de herinneringen aan het weldadig bestier van zijn voorganger nog te levendig waren, om volkomen ingenomenheid met den opvolger toe te laten. De omstandigheden waren evenwel den toekomstigen Pastoor, Meester Jan Hughensz. Van Wornier, niet ongunstig, dewijl hij namelijk, te Haarlem gekomen tijdens de ziekte van Heer llugho Goutsmit, op aanbeveling en volgens de begeerte van dezen, d.oor de beggijnen de bediening van hare kerk in zijne handen gesteld zag. De nieuwe Pastoor had achttien jaren te Parijs gestaan rn was niet alleen een geleerd man, maar ook zoowel om zijne hoffelijke manieren als ter wille van zijn deugdzamen wandel hij allen bemind: in zachtmoedigheid regeerende en de belangen der beggijnen met ijver betrachtende, stond hij 29 jaren aan haar hoofd, liet schijnt, dat in zijn tijd het hof nog al sterk bevolkt was en het beggijnenleven velen bekoorde. Dit althans kunnen we aileiden uit een voorrechtsbrief, op den i8'li;n Augustus 1426 door Hertog Philips van Boer-gondiën aan de stad Haarlem geschonken. 1 Zooals men weet, werd Maar-
Mr. A. J. linsclieck1, Inventaris van hec Archief der stml Haarlem, Dl. 1. N0 109. Ook af-gdlrukt in ile: Handvesten en Privilegiën, bl. 8C).
46
lom in dat jaar door Jucoba van Beieren ingesloten, die evenwel na vele wisselende krijgskansen, liare begeerte om de stad te bemachtigen, moest laten varen en het beleg opbreken. Philips wilde de Haarlemmers beloonen voor luinne trouw aan zijne zaak, als die van den wettigen landsheer, en vergrootte het rechtsgebied der stad honderd tachtig roeden naar alle zijden landwaarts in, maar als tegenwicht dier gunst bepaalde hij, „dat men binnen der stede vrijheit gheen beghijnhove znsterhuyse noch geenrehande vergaderinge voirt aen maken noch begrijpen (zal) van mannen of van vrouvvenpersoenen in geenre wijs, meer dan dair nu ter tijt sijn ende die beghijnen ende zusteren tlie jegewordelic binnen Ilairlem sijn en lullen nae dese tijt geen beghijnen zusteren noch vrouwenpersoen innemen noch ont-faen dan die nu ter tijt poirters of poirtersien kindren sijn of die hier na-mels poirtersien of poirters kindren geweist sullen hebben twintich jair lang achter een.quot;
Het is moeilijk te zeggen om welke reden deze beperking in den voor-rechtsbrief werd opgenomen: het zou kunnen zijn, dat de Graaf (of liever de Magistraat der stad, die wel zal te kennen gegeven hebben, waarmede zij hare privilegiën gaarne vermeerderd zag), het niet oirbaar achtte nog meer beggijnhoven te stichten en zoodoende den zin der ongehuwde vrouwen van het eigenlijke kloosterleven af te trekken, maar wc kunnen ook aannetnen dat Philips, toen hij verordende, dat alleen poorters of poorterskinderen mochten ontvangen worden , niet bedoelde den verderen bloei en de meerdere ontwikkeling van het reeds bestaande hof te belemmeren, doch den toevloed van buiten wat wilde tegenhouden, om de plaatsen op het Beggijnhof allereerst voor poorters-kinderen beschikbaar te doen blijven. Te meer hellen we naar dit gevoelen over, dewijl er tijdens do grafelijke regeering geen spoor te vinden is van eenigen maatregel van overheidswege, die het Haarlomsche Beggijnhof aan banden legde en het meermalen zijne reeds verkregen voorrechten bevestigd of nieuwe gunstbewijzen zich toegevoegd zag.
Behalve hetgeen hierboven botrelfendo don Pastoor Mr. Jan Hughcnsz. Van Wormer werd medegedeeld, is omtrent hemzelven niets — en uit den tijd van zijn bewind weinig bekend; 1 hij stierf in het jaar 1450 en de beggijntjes teekendon zijn dood volgendorwijze in haar Memorieboek op:
Alleen kwam ons onder de oogen, de volgende post in de Tliesaui'iei's-rekoning der stad Haarlem van het jaar 1429:
Item des Sonnendags na onser liever Vrouwedaeh asfumpdo, der stede pipers emit trompers gegeven, so sij voir den gherccht speelden dair sij 'toller ghingen totte lleghine tot Heer Philips Janszoens eerste misle viij st. Hij d.
47
I), et Mgr. Johannes de Wormer, (ilins Ilngonis, curatus linjus ecclesiae, qui vita iandabili et seientiis ornatus, ecclesiam presentem lldeliter rexit ah aquot; (14) 21. Sepultus in medio ante aitare in sepulchro 1). Ilugonis. Obiit aquot; dom. 1450.
Int jaer ons heeren mcccc en 1. ruste onfe gheminde eerwaerdighe vader Meester Jan llugbenz. van Wormer, dien God salichlic ghedencken wil, Cnrcit van onsen begliinenkerc, die hij regierde omtrent xxix jaer. Dese eerbaere man stout bij xviij jaer te Parijs eude was een famose clerc ende van goeden manieren ende ghemint in zijn wanderinghe. Eude quam te I laerleui die wijl heer hughe onse cureit siec was. f^ude bij rade ende begheerte van heer hughe, wert meester Jan voirscr. onse kerc ghegheven, die hij regierde saftmoedelic ende mit groter naersticbeden.
De bcggijncn kwamen spoedig bijeen 0111 een opvolger voor Mr. Jan Ilugliensz. Van Wormer te kiezen en vestigden hare keuze op den priester Heer Bouwen Reijersz. Deze werd aan den Utreelitsclien Kerkvoogd voorgedragen , en toen de gewone vormen waren vervuld , werd de benoeming bevestigd bij den brief van Zaterdag na St. Ponciaan 1450, dien we hier mededeelen: 1
Officialis Archidyacono Trajectenfis Uuiversis presbyteris, capellanis et clericis nobis subditis ad quos presens nostrum mandatum pervenerit Salutem in Domino sempiternam, Presentato alias domino nostro domino Archidyacono predicto seu nobis ipsius vices in hoe habenti et gerenti discreto viro Domino Boudewino Reyneri presbytero, ad ecclefiam beginarum sitam iu opido Haerleniensi dyocesis et archidyaconatus Trajectensis, vacautem ad presens per mortem quondam magistri Johannis de Wormer, presbyteri, ultimi duin vixit rectoris ejusdem, aut alias quali tercunque, A discretis, honestis et devotis personis Aelwari lilia Symonis et Ka-tharina lilia Johannis, pronunc procuratricibus sive magistrisfis beginagij Haerle-menfis, nee non Agata lilia llenrici, Vroukiua lilia Reyneri, Magdalena lilia Nicolai, Brechta (ilia Wilhelmi, Clara van der Horst, Elysabeth de 't Scoten, Gertrudi lilia Tymauni, Katharina filia Stephani, Katharina lilia llenrici Buzen,- Maeskina lilia Bartholomei et Macliteldi filia Alphardi, beginis seu domicellis predict! beginagij cum consensu et voluntate houesti viri llarpheri de Foreest, armigcri, opidani Haerlemenfis, earum tutoris, curatoris sive mamburni, veris, ut dicuntur, dicte ecdesie patronis, pro institutione canouica ad eandem a nobis obtinenda curaque animarum et custodia reliquiarum dicte ecclesie ipsi presentato committendis Con-cesfisque dicto presentato super hujusmodi sua presentatione, proclamationibus debitis et coniuetis ac citatis peremptorie coram honorabili viro Decano nostro Ke-nemarie, cui vices nostras in hac parte commisimus donee eas ad nos duxerinuis revocandas, ad sabbatum post festum Sancti Ponciani, martiris, infra tactum, omnibus et singulis tam in genere quam in specie, qui se dicto presentato aut sua presentationi hujusmodi opponere vellent aut sua crederent interesfe contra dictum
Arch. Ikggijnhor N 20.
V
4«
presentatum ad opponendum cidein ostendenduniquu et doceiiduni dc jure suo cum intimatione debita et confueta; Qua die citationis cum ejus debita contimiatione adveniente nullus coram dicto nostro Commissario comparuit oppositor sive contradictor, Unde nos luijusmodi negocium ad nos revocantes, conlideratis in talibus conliderandis, pretatum dominum l?oudewinum ad dictam eccleliam admisimus et admittimus per presentes, ipsum instituentes in eandem et investientes presen-cialiter de eadem, curam auimarum et custodiam reliquiarum dicte ecclesie silv in Dei nomine committendo, Recepto prins ab eodem fidelitatis et obedientie solito juramento, (v)uare vobis et cuilibet vestrum districte precipiendo mandamus, quatenus pretatum dominum lioudewinuni vel proenratorum fnum ejus nomine in corporalen! posfesfionem vel quasi dicte ecclesie juriumque et pertinentiaruni ejusdem, aucto-ritate nostra inducatis cum solempnitatibus debitis et consuetis, Precipientes in,super omnibus et singulis beginis et parochianis dicte ecclesie sub pena excommunicatio-nis, ut eidem domino Iknidevvino, tamquam dicte ecdelie vero rectori, in omnibus fideliter obediant et intendant sibique de fructibus, redditibus, proventibus, juribus et obventionibus imiverfis ejusdem, respondeant ac responderi faciant temporibus positis et statutis. Receptis Uteris sigillatis vos presentium executores. Datum Anno Domini Millesimo quadringentesimo quinquagesimo sabbato post festum sancti Pon-ciani martiris hora vesperaruni judicio soluto.
De nieuwe Pastoor, die krachtens dezen titel liet bestuur over liet ik't;;-gijnhof aanvaardde, vond onder dc bewoonsters een beggijntje, dat om liet lichaamslijden, wat ze reeds jaren lang onderging, zijn mededoogen gaande maakte en zijne opmcrkzaamlieid trok door de vertroostingen en raadgevingen in geestelijke zaken, welke juist zij, die zelve zooveel leed en te verduren had, aan hare bezoekers insprak en ten beste gaf. Misschien ook was het I laarlemsche beggijntje (hoewel we daar geen gewag van gemaakt vinden) toebedeeld met hcmelsclic visioenen, die in de 14clc en 15de eeuwen aan andere godvruchtigcn geschonken werden en gewoonlijk worden vermeld als „de graeie der schouwingc.quot; Zoo was aan eene andere maagd, Lidwina van Seliiedam, die vooral door hare zeldzame lichaamskwalen omstreeks den aanvang der 15dc eeuw in ons land algemeene aandacht trok, die gave in meer dan gewone mate ten deel gevallen. Deze werd gedurig, vooral in de lange uren van den nacht en op hooge feestdagen, in geestvervoering opgetogen, en de visioenen waarvan zij wist te verhalen , waren zóó veelvoudig en veelsoortig als hare gedachten en overwegingen, hare lectuur en levenservaringen, waarvan zij de rellec-ticn waren. Christus met zijne heiligen verscheen aan hare legerstede, engelen droegen haar ten hemel of voerden haar over rozen- en lelievelden naar het paradijs, en gesprekken met afgestorvenen ddar of in het vagevuur gehouden, stelden haar, evenals haar tijdgenoot en vriend Hen-
49
drik Mande, 1 in staat, den levenden kondschap te doen aangaande liet lot hunner dooden. 2 Het lot van Lidwina was ook in zekere mate het deel van Aleyda Simonsd. Raet: zij werd sedert 1433 met verschillende kwalen en smarten bezocht, maar verdroeg met gelatenheid al haar lijden; evenals bij Lidwina van Schiedam, werd ook bij Aleyda Raet gedurende de laatste twintig jaren haars levens dagelijks in hare kamer de h. Mis gelezen, hetgeen, als een bijzonder voorrecht, altijd slechts bij groote uitzondering werd vergund. Door liet gansche land sprak men van het Haarlemsche beggijntje, en eene groote menigte geestelijke en wereldlijke personen van beiderlei geslacht, zochten en vonden in twijfelingen olquot; bekommernissen bij haar raad en troost. Men zeidc, dat ook de Gravin Jacoba Van Beieren, toen ze door haar neef Philips den Goede in verlegenheid was gebracht, wat nog al eens in het onrustig leven dier vorstin geschied is, bij Aleyda Raet om voorlichting en opbeuring kwam vragen. Die vrome en wijdvermaarde vrouw werd op Zondag den 4'len December 14(53 onder het sermoen uit den kerker des vleesches verlost, gelijk in dezer voege opgeteekend staat: 3
Anno Domini mcccci.xiij quarta dceembris, quae erat dominica, fub fermone, de carnis carcere liberata est Aleydis filia Simonis Raet. Ilaee virgo ut deo dilecta, ultra xxx annos diversis languoribus et doloribus eastigata fuit, ipsa in patientia posfidente auimam ('nam. Fama ejus exiit per universam regionem et magnum liabuit coneursum tam religiosarum quam et sccularium magnarum utriusque sexus perso-narum, quibus in dubiis et tribulationibus singularis eonsolatrix et eonfiliatrix fuit. In memoriam liujus haee ecclesia praesens ealieem et misfale de quatuor optimum. In camera nempe sua misfam quotidie habuit ultra 20 annos, cujus nomen apud Deum notum (it, velut apud homines, Amen.
Ipsa domieella Jacoba, eomitisCa Hollandiae, cum a nepote Philippo bono preme-retur eidem pro consilio et solatio adfuisfe dieitur.
Men ziet, dat deze beggijn liet hof, zoo vele jaren getuige van haar lijden, niet had vergeten en er eene kelk aan besprak, met een missaal, beter dan men destijds bezat; hare gedachtenis is ook daardoor van geslacht tot geslacht in herinnering gebleven.
' Hendrik Miimlc, van Dordrccht, vóór 139; gcheimsclirijvcr van (Irnat' Willem VI, later
monnik in het klooster van Sion te Beverwijk, f aid. 1430. lickwaam verluchter, vurig en godsdienstig man van wiens visioenen en prol'edschc gaven men alom de hoogste gedachten had. (Prof. Moll).
5 Zie ook: Prof. W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming. Hquot; Dl. C40 stuk) hl. 117—11 ii.
:1 Arch. Ileggijnhof N0 4, hl. 66.
5°
üczc erfstelling werd nog in hetzelfde jaar 1463 van cene andere gevolgd, waarbij, 0111 de gemoedelijke voorwaarde welke aan het slot er van wordt bedongen, even mag worden stilgestaan, liet zou ons te ver voeren en deze schets zou een te groeten omvang bekomen, indien van alle legaten, waarmede vele vrome lieden en inzonderheid de meesteressen en beggijnen het hotquot; bedachten, melding gemaakt werd; de bepalingen, welke men voorgeschreven vindt, zijn somtijds kinderlijk — eenvoudig, en nergens komt dat beter uit, dan in de volgende aanteeke-ning, waar een beggijntje 0. a. begeert, dat aan de zangers, die haar jaargetijde zulten helpen vieren, een kleine som gelds moet worden betaald voor borstkruid.
Item in 't jacr ons hceren mcccc ende Lxiij startquot; katrijn heynric busen dochter, beghine, Ende he.'f't besproken xi.viij st. in reehten poertreeht op evert van os luius in Sinte Jansstraet tot een misl'c te doen lesen in onse kere elkes wekes. Ende v of hoil. 'tjaers op Heynric van Alemaden luuis, nu heyl sijn dochter; Hier ol' sel men wtreiken een lt;£ holi. jaers tot ewige grafganc, xxv halve stuvers 'sjaers tot hoppen hier te sceneken in hoer jarichtijt. Ende dan rot misfen den eureit ij stuvers ende vier eapeilaneu van onsen kere eles een braspennin -, ij meesterisfen die den hof regieren elcs een braspennlnc, den eoster ende ij costerisfen eles een braspenninc, ix stuvers sjaers tot die singende misfc op die xln martelaren dach, die die misfe sinct een braspenninc, die dat evvangelie sinet een stuver, die die epistel sinct een fhiver, die andere ij eapeilaneu een groten eles ende datter dan overloept van ix st. veers, an borstcruut den anderen sangers ende ij stuvers sjaers tot ij kaersen; ende dat overloep van v voers. die kere.
Onder meerdere bijzonderheden, vernemen we ook uit hetgeen hier voorgeschreven wordt, dat op liet Bcggijnhof, behalve de Pastoor, destijds reeds vier kapelanen dienst deden 1 en waarschijnlijk zal hunne hulp niet zoo zeer noodig zijn geweest voor de bewoonsters, als wel om de h. missen op te dragen en de kerkelijke ollkiën te volbrengen, welke begeerd waren geworden door degenen, die legaten aan het hof vermaakt of vicarijen gesticht hadden. Om hiervan nog beter overtuigd te worden
Van twee dier kapelanen is ook sprake in deze aaiiteekening in het Fundatie-boek: In 't jaer ons lieeren mcccc ende i.xxilij starf lieer l'ieter Wiltemsz., presbyter, menicli jaer onse capellacn, van welken wi menige trouwe dienst gehat hebben/die een glas in onse lacristie gliegheven heeft ende onse kere tien kusfenen, glielehildet ele mit vier leeuwen, voer welke hi sijn memorie hier begheert heeft.
Int jaer ons hceren mcccc ende i.xxiiij starlquot; meester huge Smyer, onse eerwaerdige capollaen die xxvi st. x d. den hot' besproken heelt tot bier te secncke ende xv St. vi d. hull, tot ij kaerse ende v misfen.
51
*u
behoeven wc slechts een oog tc slaan in de volgende aanteekening uit de tweede helft der i5'lc eeuw. 1
Dese naegescreven misfen zijn onse vier cappcllanen dagelic sculdich te lezen in onze kerek op aidusdanige ordinancie. In den eersten,
Douste cappellaen. Dander.
Van clacr van der horst. Van Heer Jan van der horst.
Van baertraet van der horst. Van Mijt Simon Sconten.
Van aeciit pietersdochter. Van katrin henriek bnysendr.
Van Rembnreh elaesdoehter. Van machtelt jan hollendr.
Van Margriet elaesdoehter. Van aef alfertsdr. op onse live vrouwen
ontaer.
Die derde. Die vierde.
Van lieer Jan van schoten. Van breeht van geervliet.
Van diewer Henricdochter. Van Rijke lant stelfensdr.
Van geertrnyt diriexdr. Van eiizabet van Rnyven.
Van Jan adamsdochter. Van Magdaleen claesdr.
Van Katrijn stefFensdr. Van alijdt wouter geijen.
Item die zonnendaechs singende misfe gefondeert van maritgen jaeob gelberts-doehter. Item die donderdaeehs singende misfe is gesticht van gijsbert bertolmenszoen.
Item die zonnendaechs lesende misfe voer die preken is gefondeert van katrijn ende pieternel van berekenrode.
Item noch een vridaechs misfe van alijt willem adamsdr.
Dese vier misfen voernoemt singen ende iesen onse Cappelanen bij boerten, aizoe dat zij alle weec verbonden zijn tot ses misfen te lezen indien zij beqnaem zijn of een ander in hoer stede te mogen setten. Mer totter zevender misfe en zullen zij niet wesen verbonden dan alleen te bidden voer den gemeen zalicheit des hoofs als zij lezen.
Pastoor Bouwen Reijersz., die in nederigheid en godsvrucht zijn geestelijken arbeid voortzette, heeft recht, dat wc na deze uitweiding weder het oog op hem richten, al is het ook, dat hij er aan begon te denken zijne taak in andere handen te stellen. Bij zijn optreden als Pastoor was hij gewis reeds tot zekeren leeftijd gekomen, want toen hij 21 jaren zijne bediening had vervuld, noodzaakte de last des levens hem in 1471 het bewind aan een jeugdiger priester over te dragen. Hij-zelf genoot nog een twaalftal jaren de vrijwillig gekozen rust en stierf op St. Clara-dag 1484, het bcggijnhof met eene jaarlijkschc rente bedenkende, gelijk we alles meer breedvoerig op deze wijze in liet Memorieboek vermeld vinden.
D. Balduinus f. Rcineri, qui humilitate et pietate rexit liane ecclesiam annis
Arch, licggijnhol' N0 rtü.
52
viginti et uno et postca renunciavit ecclesiam ad manus M. Jacobi Olislager obiit vcro A0 dom. 1484 ipso die divae Clarae.
Int jaer ons Hoeren Mcccci.xxxiiij starf onse eerwaerdige vader heer bouwen reijersz., presbyter, die onse kerc doechdelic xx jaer regierde ende in zijn ouder-doem, bi consent der meestrisfen, die kerc overgaf meester Jacob Olijslager. Ende heer bouwen voirs. heeft beset tot sijn memorie ende sijn vaders ende moeders en beatrijs dircsdochters xiiij stuvers 'sjaers, te boeren uuten landen 't akersloet, ge-cof't van heer gerijt.
De priester die den zetel innam, waarvan Heer Bouwen Reijersz. afstand gedaan had, was Mr. Jacob Pietersz. Olijslager, licentiaat in de godgeleerdheid: hij regeerde het hof quot;ecrbaerlic ende wiselicquot; en er is reden 0111 te gelooven , dat vooral de verciering der kerk hem nauw aan het hart lag. Uit zijn nader te vermelden testament zal hiervan blijken, maar we mogen ook tot die meening besluiten uit eene gebeurtenis, die tijdens zijn bewind plaats vond. Er leefde op het hof een beggijntje, Ca-tharina Henries van Dam, die als bestuurster van een paar conventen Imogen lof verdiende en niet minder geroemd werd als weldoenster der armen en als ijveraarster voor de geestelijke vergadering. Deze maagd nu, reisde in 1477 tweemaal naar Antwerpen om er voor het Ikggijnhof kerkcieraden en priestergewaden te koopen, maar ongelukkig genoeg, keerde zeniet naar Haarlem terug, wijl ze op haren tocht ziek werd, te Antwerpen stierf en er begraven werd. 1 Met een enkel woord vernemen we, dat ze, met goud bestikte choorkappen zou koopen, maar of dit toen werkelijk is geschied, ligt eenigszins in het onzekere. Daarentegen vernemen we zeer bepaald, waarmede Heer Jacob Pietersz. Olijslager na zijn dood, die voorviel op den 2 9«cquot; Januari 1484, de kerk bedacht.
I), ac M. Jacobus Petri Olijslager, Licentiatus in Theologia, curatus hujus ecclesiae Annis tredechn. Obiit A0 dom. 1484 die 29 Januarii, sepultus est in Ecclesia.
Int jaer ons heeren Mcccci.xxxiiij starf onse eerwaerdighe vader Meester Jacob l'ietersz. Olijslager, licentiact in theologia, die xiij jaer eerbaerlic ende wiselic re-
Archief Heggijnhof N0 4, hl. 66. Anno Mcccci.xxvij obijt Catharina llcnrici de Dam, bagina lui jus curie cjusquc in multis bcncfactrix cc magistra nu lt()i'iinu]uc paupcrum adjutrix ct rcligio-sarum domonim bcnigna promotrix ct spccialis curatrix clarisfarum ct magdalcnitarum. Que cx parte curie presentis bis codem anno pro cmendis ornamentis ct cicladibus auro textis pergens Antverpiam, ibidem carnis debitum solvit ibidemque scpulta.
Een zorgvol vriend hadden dc beggijncn in het begin der 15de eeuw verloren, toen haar koster in 1402 was gestorven, die t. a. p. volgenderwijze herdacht wordt:
Anno Domini Mccccij obijt Wilhelmus Batitij, dc Goes oriundus, qui luit custos presentis ecclcsie, pauper, humilis, sportulas manibus l'ccit et lucra paup'cribus distribuit, rebus cgens, multis dives.
53
gierde die kerc ende hof der begliine in haerlem. Ende heeft ghelaten onsen kerc een suverlike vergulde casfe, daer inne staet een crucifix mit sinte maria ende sinte Jan onder den cruce ais sijn epytaphium. Ende oec een bort, ghescildet mit een salvator mit sinte pieter ende mit sinte nycolaus, als een epitaphium over sijns vaders graf.
'J'e nauwcrnood hadden dc beggijnen deze erfstelling aanvaard, of hun kwam wederom het bericht van eene andere gift ter ooren , toen namelijk even na den dood van den voorgaamien Pastoor, door den priester Heer Symon Van der Horst, op den 19'11-'quot; Februari 1484, een eeuwig oificie van vier missen 's weeks in de Beggijnenkerk werd gesticht en ten behoeve daarvan aan het hof werden geschonken twee stukken lands onder llhijns-burg en Oegstgeest. De giftbrief waarin van een en ander sprake is, luidt in dezer voege: 1
In nomine Domini Amen. Int jaer ons Heeren dusent vierhondert vier ende tach-tich, indictione fecundü, op de neghentiensten dach van Februario, te vespertijt, als paus was Sixtus die vierde, in sijn dertiende jaer, Voer mij notario ende tughen beneden ghescreven, Heer Symon van den Horst, priester, niachtich sijns verstants ende redens alst scheen, puer om goeds willen, in vermeringhe des diensten goeds, tot verlosfinghe sijns, sijnre ouderen ende vrienden fielen, welberaden, heeft fundeert ende ghesticht een ewich officium van vier missen des weecks op onse vrouwen outaer in die kerek des groten beghijnhoefs bynnen llaerlenv, die eerste des manendaghes van die heylighe driewoudicheit, die anderde des donnerdaghes van den heylighen Sacrament, die derde des vridaghes van den heiligheu Cruys, den vierden des Saterdaghes van onse lyeve vrou. Ten waer dat op die daghen voer-screven sonderlinghe mis waer wt ordinancie des stichts van Utrecht, alsdan soe sonde die officiant vol moghen doen mit een collect ende memori te houden voer den fundatoer voers. Voert soe woude lieer Symon van der Horst, fundatoer voers. dat twye die nueste van sijnen bloede het sij man of wijf, mit den outsten meeste-ris des groten beghijnhoefs voers., te samen souden ordineren ende noemen een eer-ber priester, guet van leven, van finen bloede, om dese misfen voers. te doen. Ende waert dat glieen priester en waer van sijnen bloede, soe souden sij moghen ordineren ende noemen een ander priester, guet van leven, tot die missen voers. Tot den officium voers. Heer Symon van der Horst, fundatoer voernoemt,heeft besproken ende ghegheven een sticke lants gheleghen in Reynsburch, twe deel van ses morghen lants daer Pieter Symonsz. dat derdedeel in heeft, dat beleyt hebben au die oestside Pouwels Claesz., Ghijshert Codden ant Westeynde, die abdisse van reynsburch ant suden, claes dirc Hughenz. en de aecht cornelys wedu ant noert-ende. Item ende noch twe deel van soevendalf hout lants gheleghen in oestgheest daer dat derdedeel oec in heeft pieter sijmonsz. voers.. Voert meer woude die fun-
Archief Bcggijnhof N0 6y.
54
datoer vornoemt dat die officiant tot desen officium ghenoemt, sonde hebben admi-nistracie ende regieringhe der gneden ende landen voers., die te verhuren ende renten in te manen* Maer dat hij sculdich sal wesen te gheveu alle jaer den mccste-rissen des beghijnhoefs voers., twe rijnsche gulden current, tot een vat byers te schenken den beginnen jaerlix in sijn jaerghetide. Item noch heeft Heer Symon van dei Hoist bespreken den groten beghijnhof voers. voer begravinghe, memori, ende grafganc, een sticke lants gheleghen in Catwijck, ghemeen mit Jacop moeren, Ende ghelt des jaers twe rijnsche gulden, Mit voirwaerden ende condicien dat die mes-tenssen des beghijnhoefs voers. sullen daer ol* gheven jaerlix hoeren pastoer in tijden wesenden eenen rijnschen gulden current voer sijn grafganc. Van welcken al dat voers. is Heer Symon van der Horst, fundatoer dyeghenoemt, begheerdevan mij notario beneden ghescreven, een of twe instrumenten. Dit is ghesciet in husyn-ghe des fundatoers voers., in tiden voerghescreven, daer bij waren als gheloeilike tughen daer bij gheroepen Meester Claes Jan Saelenz,, Heer Snel Arijsz., Prieste-ren, ende Gherijt van Alcmaed, clerc, des stichts van Utrecht.
Lt ego Heinricus filius Arnoldi, clericus dyocesis Trajectensis, publicus sacra imperiali auctoritate notarius, quia fundationi, donacioni ceterisque omnibus premisfis duin sic ut premittitur fierent et agerentur una cum preno-minatis testibus presens interfui eaque omnia et singula sic fieri vidi et audivi, ideo hoe presens publicum instrumentum, manu mea propria scrip-tum, exinde confeci et in hanc publicam formam redegi inque fidem pre-missorum signavi, rogntus et requisitus.
Heinricus de Haerlem.
Er werd inmiddels op het Beggijnhof niet getalmd, om een opvolger te kiezen voor den overleden Pastoor en wc vinden aangeteekend, dat in 1484 tot die waardigheid verheven werd Mr. Jan Henricsz. Van Velsen, die tot nu toe kapelaan der Parochiekerk was geweest, doch hoewel hij elf jaren de beggijnen leidde en regeerde, mogen de berichten, welke uit zijn tijd tot ons zijn gekomen, vrij sober genoemd worden. We vinden vermeld, dat een beggijntje, Maritgen Pietersdr., op den 4^quot; Maart 1494 eene zekere som gelds bestemde, 0111 daarvoor haar uitvaart en jaarlijksche memorie te houden, 1 doch bij al de beschikkingen van dien aard, welke wij in het Memorieboek ontmoeten, behoeven we bij deze niet langer stil te staan.
Van meer belang was het recht, dat een paar jaren vroeger aan liet I5eg-gijnhof was afgestaan door den Prior van het Regulierenklooster bij Haarlem. Het gold hier het jus patronatus eener vicary op het altaar van St. Jan den Dooper of der Scheepmakers in de St. Bavo-kerk, welke (waarschijnlijk in 1394) was gesticht, door den priester Heer Willem Jansf. en
Archief Beggijnhof N0 59.
55
waarvan de Pastoor van liet Beggijnhof een der drie Collatoren was. Toen in 1407 een der begiftigers was gestorven, hadden de twee overblijvenden tot derden collator aangesteld den Prior van het voormelde klooster (dat, zooals we weten, in 1401 door Heer Hugo Goutsmit gesticht werd), doch toen deze omstreeks eene eeuw die rechten had bezeten en uitgeoefend, droeg hij den 14dcn Maart 1492 zijn gedeelte over aan den Pastoor van het Beggijnhof, die nu voortaan voor twee-derde gedeelten als collator optrad , terwijl naar het schijnt later ook het overblijvende derde aan hem is overgegaan. 1 De akte waarbij dit plaats vond en de goedkeuring vau den Bisschop van Utrecht zijn van dezen inhoud: 2
Hugo de Dijck, prior eonventus Canonicorum Regularium prope Ilaerlem op die Weert, Trajectensis dyocesis, Notum facimus universis nc singulis presentia visuris, quod nos una cum nostro conventu solite et consueta more capitularlter congregato, tractavimus, deiiberavimus et eommunicavimus de et super transferendo quoddam presentandi jus patronatus eujusdam viearie in parochiali ecclesia opidi Ilaerlemen-fis in honore oirmipotentis Dei glorioseque virginis marie ac beati Johannis baptiste in et ad altare ejusdem fundate, dotate et erecte, eujus presentandi jus ad nos priorem predietum ac nónnullos alios, juxta tenorem fundationis dicte viearie pleno jure noscitur pertinere, 1'rehabitis igltur, ut premittitur, traetatu et deliberatione diligent! pensatisque pensandis omnibus in talibus oportunis commodo ac utilitati nostri eonventus plurimum expedite, deiiberavimus dictum jus patronatus in et ad aliuni transferre et transportare, Quare ut nostris consciencijs melius et oportunius consulamus hijs presentibus nostris Uteris dictum presentandi jus patronatus vices-que nostras ac omnia et singula jura et aetiones que nobis ad dictum jus presentandi possint competere in et ad pastorem ecclesie parocbialis sanctorum petri et pauli apostolorum majoris curie beghinarum opidi llaerlemensis, nobis in bac con-sentientem, pro se et suceesforibus suis pastoribus in perpetuum transferimus et transportamus ac pura et liberali donatione, que dicitur inter vivos, eidem et suis suceesforibus damns, dedimus et donamus dantes et coneedentes eidem et suceesforibus suis, hijs presentibus, facultatem, auctoritatem et potestaten! quam haetenus in premisfis habuimus conferendi, donandi et presentandi ad dictam vieariam quo-cienscunque ipsam vacare contigerit, cum alijs conpatronis imam ydoneam personam, juxta tenorem fundationis ejusdem viearie desuper confeete, Rogantesque obnixe et alfectnose reverendissimum in Christo patrem et domimim dominum nostrum Episeopum Trajeetensem sen ejus vices in hoe habentem et gerentem quatenus divine remunerationis intuitu, premisfam donationem cum interpositione decreti ac alijs solempnitatibus in talibus fieri consuetis, sua ordinaria auctoritate
Archief IScggijnhof' N0 79—84. Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem Dl. IV. bi. 2(5.
Archief Beggijnhof N° 85.
56
confirmare et admittere suis transfixis Uteris dignetur. In cujus rei testimonium datum sub sigillo nostri conventus Anno Domini Millesimo quadringentesimo nona-gesimo secundo Mensis marcij die quarta decima.
David de Burgundia Dei et apostolice sedis gratia Episeopus Trajectensis ad universorum noticiam deducimus et deduci volumus per presentes, quod nos tians-lacionem juris patronatus vicarie perpetue situate in ecclesia parochiali opidi Ilaer-lemensis, nostre dyocesis, fundate in honore omnipotentis Dei ejusque virginis et matris gloriosisfime Marie et sancti Johannis Baptiste, per religiosos viros priorem ct Fratres conventus canoniconnn regularium prope dictum opidum Maerlemensis op die Woert, factam in dilectum nobis in Christo pastorem ecclesie parochialis fanctorum Petri et i'auli apostolorum majoris curie beghinarum dicti opidi Ilaer-lemenfis, de qua in litera cui liee nostre presentes litere sunt translixe lit mencio, omniaque alia et singula in eadem litera contenta, narrata et descripta, tenore pre-sencium ratificamus et approbamus rataque et grata habemus et inviolabilitei volumus observari Eaque nostra ordinaria auctoritate in Dei nomine confirmamus. Datum nostro sub sigillo ad causas Anno Domini Millesimo quadringentesimo nonagesimo secundo die decima octava mensis Marcij.
Jaren lang bleef deze vicarij in het bezit van liet Bpggijnhof en hoewel en-na de gebeurtenissen van 1576 geen spraak meer kon wezen van de vei vulling der kerkelijke functien die daaraan verbonden waren,zijn de inkomsten steeds genoten door de beggijnenpastoors. Den 6dcn Sept. 1606 schonk lieer Willem van Assendelft het beneficie aan den priester Dirick Cornelisz. üeyman doch toen deze omstreeks 1613 overleden was keerde het weder aan het hof terug, dat daarvan nog in 1636 ongeveer 100 gulden per jaar trok. 1
De bediening van Pastoor Jan Henricsz. Van Velsen , tot wien wc thans moeten terugkeeren , liep nu langzamerhand ten einde. Nog een paar jaren slechts en de beggijnen zouden aan zijne groeve staan, want de laatste dag van het jaar 1495 was ook de laatste zijns levens: hij vond ccne lustplaats in de kerk, waar men hem ter rechterzijde van zijn voorganger onder den-zelfden grafsteen deed bijzetten. Ook hij had liet hof in zijn uitersten wil niet vergeten, zooals hier blijkt:
1). ac M. Johannes Henrici de Velsen, qui fuerat ante electionem Capellanus majoris Ecclesiae, Curatus hujus ecclesiae, obiit A0. Dom. 1495 ipso S. Sylvestri et sepultus est ad dextrum latus praedecesforis sui, sub eodem sarcophago.
Int jaer ons heeren mcccc ende xcv starf meester jan Henricsz van Velsen , Pastoer van onse kerc der beghinen in Haerlem. Ende heeft beset tot sijn memori ende sijn ouders vij stuvers 'sjaers, mitten collecta Deus qui nos patrem Ende tot jaersang xviij stuvers Ende in sijn jaergetide v stuvers tot v misfen ende dan ij stuvers tot
Archief Beggijnhof N0 86 en 87.
57
ij kaersen. Dit sel men boeren nut een stucke lants bi droncken luuisgen ende gelt jaerlix xxx stuvers. Ende oec an gelt derdalf rins gulden. Ende in on se hoge outaer annunciationis et visitationis Mariae.......
De plaats die Pastoor Van Vclscn had opengelaten bleef niet lang onbezet, want nog in hetzelfde jaar 1495 vinden wc Heer Jan Boudewijnsz. als Pastoor vermeld. Hij zou omstreeks drieendertig jaren de beggijnen leiden en besturen, en in menig opzicht was die tijdkring merkwaardig voor het hof, dat thans ongestoord den bloei bleef genieten welke in de vorige ecuwen door de vroegere Pastoors was voorbereid en bevorderd. Het eerste wat wc uit den tijd van den Pastoor Jan Boudewijnsz. hebben mede tc dee-len, is wederom cene vicarij welke door Heer Jacob Tijmansz., priester uit liet Utrechtsche bisdom, den 13'icn Sept. 1499 werd opgericht op het St. Laurens- of niolenaarsaltaar in dc St. Bavokcrk te Haarlem, ten bate van de bloedverwanten des stichters, doch welke aan den Pastoor van het Beggijn-hof zou komen voor liet geval die nakomelingschap uitstierf. Of dit ooit is geschied, is uit de tot ons gekomen stukken niet op te maken, docli alleen weten we, dat Deken en Vinders van het niolenaarsgilde bij cene akte van den isdcii Mei 1501 bekenden, van den stichter ten gebruikc op hun altaar ontvangen te hebben „twee silveren pullen, een silveren bosje ende twee outaerdwalen.quot; 1 Dit alles echter heeft naar het schijnt slechts een zeer verwijderd belang voor het Bcggijnhof, en we kunnen dus veilig liet oog gaan wenden naar cene aangelegenheid, waarin de niateriecle, vragen van het oogenblik rechtstreeks betrokken waren, namelijk de vrijdom der helft van de stads-accijnsen, welke in 1503 door de Vroedschap verleend werd. Dc omstandigheden waaronder dit plaats vond, geven ons aanleiding die zaak eenigszins toe te lichten. 2
In dc tweede helft der i5'lc eeuw verkeerde de stad Haarlem, deels ten gevolge der Hoeksche en Kabcljauwsche beroerten, deels van andere 0111-standigheden in zoo grooten geldclijken nood, dat zij niet meer in staat was al haar verplichtingen na tc komen. De inkomsten, waarover zij tc beschikken had, waren op lang na niet toereikend om haar oude schulden af tc doen en daarbij kwamen de binnenlandsche en buitcnlandschc oorlogen, die bij het leven van Karei en inzonderheid na zijn dood gevoerd werden, haar aanhoudend op nieuwe uitgaven te staan, waarin tc nauwernood door telkens zwaarder en drukkender belastingen voorzien
1 Arch. Bcggijnhof N0 89 cn 90.
5 Wat hier gezegd wordt, is hoofdzakelijk gevolgd imr of samengevat uit dc: Instructie voor de stad Haarlem, ontworpen door Philips Wiclam; door Prof. J. A. Fruin, (in de: Nieuwe Hij-dragen voor Rechtsgeleerdheid cn Wetgeving, Nieuwe Reeks Dl. I. en 11. 1Ü73—ii!74.)
58
kon worden. Toen Maximiliaan van Oostenrijk in het begin van den Jonker Fransen-oorlog binnen de stad kwam om dagvaart te houden, werd haar door dezen, niet het oog op de benarde omstandigheden waarin zij verkeerde, als eenc bijzondere gunst toegestaan, dat zij hare verplieh-ting, om tot de kosten der heirvaart tegen Rotterdam bij te dragen, in eens voor eene ronde som mocht afkoopen. Weinige jaren later richtten ile beroeringen van het zoogenaamde Kaas- en Broodspel hare financiën voor goed te gronde. Zooals bekend is, had een deel der burgerij, dat met de Kennemerboeren in verstandhouding stond, voor dezen, toen zij, op 3 Mei 1492 van Alkmaar uit voor de stad waren gekomen, ondanks het verzet der regeering, de poort geopend en zicli bij de oproermakers aangesloten. Voor de gruwelen, die daarop gedurende eenige dagen door dezen woesten hoop bedreven waren, stelde Hertog Aelbrecht Van Saksen later de geheelc stad verantwoordelijk. En zij moest er zwaar voor boeten. De Hertog ontnam haar niet alleen al haar voorrechten en privilegiën, maar vernietigde ook alle brieven, waarbij de stad of een barer poorters iets van de graaflijkhcidsdomeinen in beleening had, zoodat die domeinen weder vrij en onbelast tot den Graaf terugkeerden. Toch waren deze harde voorwaarden de eenigen niet, die door den Hertog werden voorgeschreven. Hij legde aan de stad bovendien o. a. nog de verplichting op, 10 0111 dadelijk toe te stemmen in de bede, die juist op dat oogen-blik van Holland en Friesland gevraagd werd, en 2° alle nieuwe beden, die voortaan verzocht zouden worden, zoodra daarin door twee steden bewilligd was, onmiddellijk, als de derde stad, insgelijks in te willigen. Eindelijk, alsof dit alles nog niet genoeg was, moest er op staanden voet eene som van minstens 24000 gouden Andries-guldens worden opgebracht, als soldij voor de Duitsche troepen, die de Hertog, om het oproer te dempen, in dienst had moeten nemen, en tevens „eerlijcke en profyte-lijcke beteringquot; worden gedaan van de doodslagen , bij het inkomen van het Kaas- en Broodvolk gepleegd, bepaaldelijk van den moord op den Stads-scliout Claes Van Ruyven.
Alleen het voldoen aan deze laatste voorwaarde, viel de stad reeds moeilijk genoeg. Het gemunte geld, dat men ter beschikking had, was niet toereikend om de opgelegde schatting en de verbeurde boeten en breuken te betalen en de Regeering moest er daarom toe overgaan, de ingezetenen te dwingen hun zilveren koppen en lepelen, ja, zelfs hun juweelen en klei-noodiën, ten stadhuize in te leveren, om ze het krijgsvolk in betaling tc geven. Maar hoe zwaar ook dit offer viel, toch betcekende het nog slechts weinig, in vergelijking met de opofferingen, die de burgerij zich getroos-
69
ten moest om de overige voorwaarden van liet verdrag met den Hertog na te komen. Om aan de geldelijke verplichtingen , die daaruit voor de stad voortvloeiden, te kunnen voldoen, zag de Regeering zich genoodzaakt allerlei nieuwe belastingen te hellen (zooals o. a. de honderdste en vijftigste penningen van alle goederen), die, dewijl zij natuurlijk ten gevolge hadden, dat velen de stad verlieten, telkens hooger moesten worden opgevoerd, en toch, om dezelfde reden, telkens minder opbrachten. Dit laatste veroorzaakte weder noodzakelijkerwijze, dat de stad, van toereikende inkomsten verstoken , weldra niet meer in staat was haar los- en lijfrenten te betalen, en dat derhalve haar poorters schier nergens meer veilig waren voor de bekommeringen en arresten, die, naar bet toenmalig recht, dooide houders der stedelijke schuldbrieven op hunne personen en goederen gelegd konden worden. Door al deze omstandigheden geraakte de stad in weinige jaren zoo geheel in verval, dat zij zich, reeds in 1497, verplicht vond bij Philips den Schoone aanzoek te doen om zoogenaamde brieven van atterminacic of van state — het bekende llebile beneficium van verarmde steden gedurende de middeneeuwen.
Bij die brieven, welke daarop voor vier jaren werden verleend en in 1501 wederom voor vier jaren, doch toen in wat milderen zin, werden vernieuwd, stond de Graaf, in hoofdzaak, aan de stad surséance en at-terminatie van baar schulden toe en schold de helft kwijt van de beden en subvention, welke voor dien termijn den Graaf in Holland reeds waren geaccordeerd of nog zouden vergund worden. Maar in ruil voor dit voorrecht moest de stad gedoogen, dat het toezicht op de administratie der pachters van alle belastingen, accijnsen en soortgelijke inkomsten, in handen werd gesteld van tivee grafelijke Commissarissen, en dat de gewone overheid, zoolang de staat duurde, zoo goed als geheel zonder gezag was over de finantiën.
Maar het was niet in het fmantieele alleen, dat de stad Haarlem, die „bij statequot; leven moest, onder de voogdij der grafelijke Commissarissen kwam. Ren attribuut hunner bevoegdheid, was ook de jaarlijksche vernieuwing der wet, en tevens was hun door den Graaf de bevoegdheid verleend al zulke keuren en statuten te maken, als zij tot verhefling der stad mochten noodig oordeelen. Er is meer dan één bewijs voorhanden , dat de Haarlcmscbe Commissarissen van dit recht een goed gebruik maakten en het tevens uitoefenden op eene wijze, welke voor hen, die in het Gerecht en in de Vroedschap zitting hadden, zoo weinig mogelijk kwetsend was. Doch dit zal hoofdzakelijk wel zijn toe te schrijven geweest aan de gelukkige keuze van den Graaf, die in 1501 tot Commissarissen benoemde Phi-
6o
lips Wielant 1 cn Jean Roussel, 2 beiden vermaarde reclitsgeleerden; dezen tocli vervulden met zooveel bezadigdheid en gematigdheid hunne taak, dat die van het Gerecht en den Raad, er meer dan eens, bij hel vragen om een nieuwen staat, ten hove op aandrongen, dat men hun weder dezelltle Commissarissen zenden zou. 3 Onder de menigvuldige zaken welke op afdoening wachtten cn tot ecne eindschikking moesten worden gebracht, vonden deze Commissarissen ook een rechtsgeding, dat sedert jaren hangende was tussclien het Beggijnhof, als eischer, tegen de Regeering der stad Haarlem, als gedaagde, en wel over de betaling der accijnsen , die sedert 1457 ook van de geestelijkheid gevorderd werden. 4 Wij zullen dat proces niet in alle instantien volgen, doch teekenen alleen aan , dat de beg-gijnen ongezind waren die accijnsen te voldoen, en volhielden, dat ze van alle lasten vrijgesteld waren bij den voorrechtsbrief door den Magistraat verleend op St. Lucasavond 1408 en bij het charter van Willem van Beieren van Pinksteravond 1413. Het oordeel der Commissarissen, tot wier kennis ook dit geschil was gekomen, luidde gunstig voor het Beggijnhof, cn zoo werd eindelijk door de Vroedschap den 26stC11 Mei 1503 in dezer voege besloten:
In den eersten bij advysc ende Raide van mijn Heercn den Commisfarijfen een-drachtelick geaccordeert, dat van nu voirtan de begijnen van (den) groten hove van allen exeijsen die binnen dezer stede zijn of namaels bij nyenwe laste opge-stelt zullen mogen worden, zij volstaen zullen mits betalende alleenlick half ex-cijs, mit eondicien dat zij geenen wijn inleggen en zullen mogen.
Tengevolge van dit besluit werd op den 13d'--quot; Juli 1503 tussclien Bur-gemecsteren. Schepenen en Raden van Haarlem cn de Meesteressen van het Beggijnhof, ten overstaan van den grooten raad des Graven , een accoord aangegaan, waarbij in hoofdzaak werd overeengekomen: 5
Tc wetene, dat wij Meestersfen, Deghijnen ende joncfroiuven mi in den beghijn-hove zijnde ende die namaels daerinne comen ende wesen lullen, van allen exeijsen
Gcb. tc Gend 1439 f 2 Maart 1520. Meer van Landeghem en Eversbeeck. Getrouwd met Johanna Halewijn. Van 1488—isos President van den Raad van Vlaanderen. Daarna Lid van den grooten Raad van Meclielen en tot aan zijn dood Meester van de Rekesten.
5 Heer van Hornettes. In 1491 benoemd tot President van den Raad van Namen. Vermeld in 1497—1501 als Procureur-Generaal; in 1503 benoemd in dezelfde waardigheid bij den Grooten Raad van Meclielen; in 1512 bevorderd tot Meester van de rekesten en Lid van den Raad f omstr. 1522.
Aldus in 1510 cn 1513. Prof. Fruin 1. c. bl. 22. V. Oosten De lirnyn; De Stad Haarlem
en haare geschiedenissen, bl. 133.
•' V. Oosten De Bruyn 1. c. bl. 108.
61
die nu binnen der stede (van Haerlem) opgestelt zijn of noch opgestelt, gehoocht ende gemindert zullen worden, geen vuytgesondert, sullen geven ende betalen, hal-ven exsijs ende nyet meer, vuytgesondert van wijnen, daervan wij betalen zullen vollen exsijs, behalven vijftich stoopen wijns, die wij elcs jaers zullen mogen heli-gen ten misfen , sacramenten ende anderen geestelijcken dinghen in den voors. beghijn-hove (ende nyet anders noch voorder), zonder eenigen exsijs daer af te betalen.
Ruim zestig jaren bleef dit verdrag van kracht, en wel tot dat in 1569 op den oosten October door de Vroedschap gehcele onthclTing der betaling van stads-accijnsen aan de beggijnen op haar verzoek werd vergund. Zij hadden in 1511 beproefd, op grond van hare privilegiën vrijgesteld te worden van het besterfgeld, dat als accijns in het jaar 1483 door de stedelijke regeering was ingevoerd; doch zonder gnnstigen uitslag, niettegenstaande de zaak vervolgd was tot voor het Holquot; van Holland. 1 Thans echter waren zij gelukkiger in haar pogen en wisten het volgende Vroed-schapsbesluit uit te lokken :
Gelezen de reqneste van de Joncfrouwen ende baghijnen van den grooten bagijn-hove, inhoudende dat zij van ouden tijden ende oick deur brieven van den Graven van Ilollant ende deser stede, altijt exempt ende vrij geweest zijn in allen schot ende ongelden ende oversulex noeyt gecontribueert en hadden in deser stede ex-chijsen dan zedert den partidicheyt die men noempt den casenbroot-spele, wair deur deselve in groote miserie ende achterweesen gecommen was, zulex dat te dien tijde ter cause van dien questie geresen zijnde tusschen den Regeerders deser stede ende de voirs. Joncfrouwen, bij tusfchen-spreecken van goede mannen, ende om alle minne ende vntntscap te onderhouden zoe veele gedaen was, dat zij voort-aen souden betaelen halven exchijs in alle deser stede exchysen, gelijck zij tot noch toe gedaen hebben, op hope dat zoe wanneer dese stede wederomme gecommen soude sijn in goeden state ende vermogen, zijl. alsdan vrij ende ontlast weesen zouden van de contributie van den halven exchijs als boven, presenterende 'tallen tijden, des noot zijnde, haer belmlpelicheyt ende goetwillicheyt in allen saicken tegens deser stede ende poirteren van dien te bewijsen nae haer vermogen, gelijck zij in voirleden tijden gedaen hebben, Versochten daeromme deselve Joncfrouwen ende bagijnen, om redenen in den voirs. requeste in 't lange verhaelt, ende omdat dese stede (god danck) nu in goeden state ende vermogen wederomme gecommen was, dat zijl. wederomme in haer oude posfesfie ende vrijdomme, dair zij van te vooren inne geweest waren, gestelt souden werden, Ende nae communicatie is geresolveert bij de meeste stemmen, dat men denzelven Joncfrouwen ende bagijnen opten grooten bagijnhove van nu voortaen vrijheyt ende exemptie in alle deser stede exchijsen zullen laeten genyeten, ende henl. wederomme in heur oude posfesfie ende vrijheyt stellen, gelijck zij voir datum van huer contract geweest zijn,
Inv. Arch. Haarlem, IJl. 1 N° 969.
62
mits dat zij in allen tijden, des noot zijnde, haer goet hart ende goetwillicheyt tegens dese stede ende poirteren van dien, voortaen naer hun vermogen dragen ende in alles bewijsen zullen, bij de burgemeesteren daertoe verfoeht zijnde.
De vennelding van den alloop dezer zaak heeft ons verder in den tijd gevoerd, dan werkelijk het geval is, en daarom dient hier herinnerd te worden, dat we niet deze schetsen eerst zijn genaderd tot het begin der ló'ie eeuw. De Pastoor, die in 1503 zeker ook het zijne heeft verricht, om de pas vermelde gunstige uitkomst te verwerven, zou het hof nog in het bezit zien komen van kostbare gedenkstukken , en wel van overblijfselen van het h. Kruis, welke in 1518 aan de Beggijnenkerk werden besproken en thans eigendom zijn van de kathedrale kerk van den h. Joseph te Haarlem. Volgender wijze vindt men van die gift gewag gemaakt: 1
In 'tjaer ons heeren mccccc ende xviij hebben Margriet ende Henriek Pieter Wisfendoehteren 't samen besproken ende ghegeven onse beghijnenkerk in Haer-lem, om ewelie daer te bliven, een silveren cruys van 't sestieh rinsehe gulden, in welke besloten is, een fijn gouden ernysgen, binnen verciert met waeraebtige reliquien van dat hout des heilighen cruys, in 't vier geproeft, op dusdanighe condicien ofte voirwaerden, begherende, dat men dit cruys in allen hoechtiden, als men die altaren cyeren, op 't hoeeh altaer sal doen letten. Ende op heylich cruysdach inventio en exaltatio, soe sal men 't eerwaerdelic mit sange ende lichte draghen, van dat hoech-altaer op 'theilieh cruys-altaer daer die hoechmisfe nae ouder ghewoente ghesongen sal worden, in welke beyde feesten ofte statiën onse pastoer mit sijn vier cappellanen tellicken hebben sellen een halve stuver tot pre-sency, Ende oft 0111 laneheit van tiden gheboerde, dat God verhoeden wil, als dat die Regenten ofte meesterisfen des hoefs, ditselfde cruys souden willen vercopen, vervreemden of andersints ontbruyek, so bespreken sij 't alsdan Sinte Baven-kerck, Noch soe sijn 't voirwaerden, dat men jairlix voir dese ghifte op sijn behoerlike tijt houden sal, ses ewige memorien, als te weten, van Meester .Steven Pietersz., die officiael van Utrecht was, Pieter Pietersz. Wis zijn broeder ende Fije llen-rijcsdochter sijn huysvrou, Margriet,2 Henriek ende Anna, Pieter Wisfen drie dochteren.
In dicnzelfdeii tijd ongeveer, moeten ook de aanteekeningen geschreven zijn , die den staat der „librijequot; van liet Heggijnhof en de aanwinsten door erfstelling enz, vermelden. Men zal er uit vernemen, dat de boekerij destijds nog een zeer bescheiden omvang had, maar het goede voorbeeld waarvan hier gesproken zal worden, bleef niet zonder vrucht en thans
Fundatlcbock van liet Bcggijnhof.
Margriet Pieter Wissendochter was in 1527 bcggijn. Zie hieraclitcr: Verbaal der verkiezing van Meester Lourijs Pietersz. tot Pastoor.
^3
nog is in tic bibliotheek van de kathedniie kerk, de lunge reeks boeken voorhanden, welke door de Pastoors in de 16''quot; en i7'iu eeuw bijeengebracht en samengegaard, allen kennelijk zijn aan hunne overoude banden en te zijner tijd eene breedere opsomming ten volle verdienen. Voor het oogenblik stellen we ons te vreden met hetgeen volgt: 1
Dit sijn die boeke, die Liscbet Jan Pomvelszoonsdochter opten hof gelaten heeft ende heeft begeert, dat se hildegonts gherijtsdoehter ende griete haer suster bewaren sullen, also lange si leven ende sellen si gocdertierliken Henen die se bidden. Ende als dese twie snsteren voersereven sterven, so sellen si se enen anderen gheven te bewaren in derselver manieren ende na des mensehen doot, sellen se die meesteris-fen bewaren in derselver manieren als voersereven is. In den eersten isfer een epistelboee mitten propheeien ende een evangelieboee. Item een oefeninghe ende sint angnstijns hantboec. Ende een spiegel der monniken sinte baernaerts. Ende van sinte baernaerts conseieneie. Item dese vier voersereven sijn in-een gebonden. Item een deel legenden, in papier gescreven. Item een stieke van der vader leven ende die hondert artikelen ende een ghetide-boee.
Dit sijn die boeken, die den hove toebehooren totter ghemeenre meniehen behoef die hier woonachtig sien ende die die meesterisfen alle jaer te rekeninghe bren-ghen feilen, als si haren dienst opgheven feilen. In den eersten een boec in papier gescreven dat meyster gherijt die groet2 hier gelaten heeft, dat veel roert van der symony. Item een evangelieboee dat van aechte hughendochter hier gebleven is, die hier een begijn was, Item heer Jan van den Gronden heeft besproken een boec, dat heet sinte Angustijns-regel. Item hildegont van der Does heeft besproken een boec dat heet van der heyligher sprake.
Dit sien die boeken die griete Willemsdochter gelaten heeft. In den eersten Sinte baernaertsboec dat men hiet spiegel der monniken ende een exempel-boec in een cappeltorys, ende die vier oefeninge. Ende die openbaringhe van sinte pouwels. Ende dese boeken sel katrijn jacobsdochter bewaren also lange si leeft.
Er waren dus op den hof handleidingen genoeg voor stichtelijke overwegingen en liefelijke bespiegelingen , die de bewoonsters als met zachte koorden konden binden aan iiare geestelijke vergadering, doch we hebben desniettegenstaande een voorbeeld, dat, hoe aantrekkelijk dit stille leven ook voor velen moge geweest zijn, dc bepalingen der ordonnantie van St. Lucas-avond 1408, voor zooveel betrof het verbod om zonder toestemming en goedvinden der meesterissen voor korter of langer tijd van het hof te varen, toch geen ijdel woord bleven; want toen in 1525 eene maagd uit St. Gccrtruids-convent, zich lunger bleef verwijderen dan vergund was,
Geert Grootc, stichter van de Broederschap des gemecnen levens, geb. Oct. 13401'io Aug. 1384.
64
werd haar ccne gemoedelijke aanmaning om terug te keeren, gezonden, die in dezer voege luidde: 1
Ic wohvijn albertsz. priester als openbaer notarius doer bede ende sonderlinglie ouderwijs van der ghetneen meesterisfen des hoefs die den hortquot; nu ter tijt regee-ren of in voerleden jaren plegen te regieren, laet u gheertruyt elaesdoebter van asfendelft weten, alsdat die meesterisfen nu in der tijt wesende, n achte daghen voer onser liever vrouwe gheboertenisfe oerlof gbegeven hebben om mit u moeder thuys te reysen ende u mit u ouders wat te vermaken alst wel beboert ende daer nae wederom te coinen in sinte gheertruyden convent op u oude dienst als die meesterisfen ghewaendt hadden, want den tijt nu voerbij gegaen is ende ghi niet gecomen en bent, Dus soe laeten nu u alle die meesterisfen weten die den hof thans regieren of geregeert hebben, ende zij gheven alle te samen u gheertruyt claesdochter voirs. noch veertien daghen oerloof nae desen dach, dat ghi u wel wijselic selt beraden mit u ouders ende mit alle u vrienden, om wederom te co-men opt beghijuhoflf binnen Haerlem in sinte gheertruyden convent, op u offici daer ghi van den gemeen kinderen of susteren des convents toe ghecoren sijt ol van den hoflf voirs. te bliven sonder yemants wederseggen. In kennisfe des waer-heits soe heb ic wolwijn albertsz. priester voirs. hier twee ceelen of ghemaect inhoudende alleens van woerde tot woerde ende ondergheteykent als openbaer notarius mit mijn eyghen selfs name. Int jaer ons heren duysent vijf hondert vijf ende twintich opten tienden dach in september.
Wolwinus f. Alberti presbiter notarius publicus sst.
Heeds met een enkel woord hebben we hiervoor gezegd, dat de Pastoor Heer Jan Ikuulewijnsz. tot liet jaar 1527 zijne geestelijke bediening waarnam en toen tot een beter leven werd opgeroepen. 2 In 1525 was dus zijn
Arch. Hcggijnhof Nquot; 53-
Omtrent dc geestelijken, die tijdens het Pastoraat van Heer Jan lioudewijnsz. kapelaan waren, vinden we het volgende vermeld:
Int jaer ons heeren mccccc ende ix starf heer Albert Albertsz. priester, menich jaer onse tromve eapellaen van welken wij menighe trouwe ende scone diensten gehadt hebben ende heeft beset tot sijnre memorie iij stuveren 'sjaers, uyt die rinsche gulden 'sjaers die wij ghe-nieen hebben mit Griet Pietersdochter. Ende noch v stuveren 'sjaers tot v misfen, uyt datselfde lam. Ende ij stuveren 'sjaers tot twee kaersen op siju graf, uyt datselfde lant. (Fundatieboek.)
In 'tjaer ons heeren mccccc ende xiiij starf meester henryck Aerntsz. priester, op meijen dach, menich jaer onse trouwe eapellaen van welke wij menighe gueden diensten gehadt hebben ende heeft beset tot sijn memorie ende margariet sijns moeders, machtelt aerntsdochter sijns susters ende baef adriaensdochter sijns susters-dochters memorien elcx iij st. Item deser voir-noemder personen jaerichtiden lal men houden opten Sonnendach letare in den Vasten, als men hoer vat hops scencken fal. (Fundatieboek.)
Reeds vroeger is gemold, dat in het jaar 1520 kapelaan was Heer Pieter Dircksz., van wien we in eene aanteekening (Pastorale van Pastoor Jasper Petrus Stolwijck), lezen: Campanula cu: nomen Seraphim pridie D. Andreae per Saeellanum M. Petrum Iheod. consecrata est A 1520.
lt;55
einde niet ver meer verwijderd en, opmerkelijk genoeg, geldt de laatste handeling, welke ons uit zijn pastoraat bekend is, de regeling van den eigendom der graven in de kerk van het hof. Alles wat de begrafenis-zelve der beggijnen betrof, moet reeds vroeger nauwkeurig zijn bepaald en nog in 1525, op den 5'ic» Dcc., vergunden de meesteressen aan Beatris Martynsdoehter, om na haar dood, met haar moeder in hetzelfde graf te liggen. 1
Ruim eene maand daarna, op den aksten Januari 1526, werd, zooals gezegd is, die gansehe zaak op een vasten voet gebracht bij de akte, welke we hier mededeelen: 8
Int jaer ons heren duysent vijfliondert ses ende twintich Soe sijn tsamen vergadert ende hebben over een ghedragen ende glieslooten mit ghesaemenderhant, Meester Jan boudewijnsz. priester ende pastoer van den groeten beghijnhove mit sijn vier cappellanen, als meester wolwijn albertsz., heer pieter diresz., meester Jaeob nanninesz. van vutgheest ende meester thomas laurensz., priesteren, Ende die twee meesterisfen des boefs in der tijt wesende als doe, te weten Ziburch symonsdoehter van der laen ende Katherijn jansdoehter, mit haer medesusteren die den hofF voirs. pleghen te regieren, als te weten gheertruyt symon lepelaersdoeh-ter, ymme olijslagersdoeliter, alijt van asfendelft ende alijt henricsdoehter, Willende ende begberende dat men die oude ghewoenten ende ordinaneien van der graven in de kereke voleomelie onderhouden fullen, ghelijekerwijs hoer voirva-deren ende medesusteren over hondert jaeren ende daer in boven dieselve gheliou-den hebben, Ende noch als nu inits desen brieve dieselve ghewoente ende ordinaneien der graven voirs. van nyens confirmeeren ende approbeeren, opdat sij tot allen tiden ewelic durachtich ende stadich moghen bliven, sonder enich letsele ofte moeijenisfe van yemant, mit enighe rechten noch gheestelic noch waerlic daer teghens te gebruyeken. Item die ordinaneien der graven int speciael zijn dese. In den eersten dat nyemant, noch gheestelic noch waerlic persoen, sal hem verineten enich graff in de kereke te roeren om te openen sonder consent ende oerlofF der meesterisfen in der tijt an den hof wesende. Item nyemant en sal hebben eyghendoem van den graven dan alleen die kereke ende dat beghijnhoeve voirs., Item dieghenen die van den bloede ende maghen of vrienden sijn van der-gheenre die overleden ende ghestorven sijn ende posfesfy van graven gehadt hebben in haer leven, sij sijn beghijnen of waerlicken luyden, die sel men gunnen die bruyewaer ende legherrtede van die graven voir den vreemden, behondelic dat men gheen vreemden luyden in den graven legghen en sal, alsoe langhe als men yemant van dat rechte gheslachte ende maechscap levendich bevinden can, Mer die beghijnen sellen altijt gaen voir den waerlicken luyden, ende dat bij guet-
Arch. UegKÜquot;1'quot;! Nquot; 99.
66
duncken der meesterisfen, Item die waerlicke luyden ende sellen gliecn ghewout1noch recht hebben over die graven, dan alleen soe veel als haer die meesterisfen in der tijt gunnen ende tosseggen, Mer die eyghendoemen der graven sullen altijt vrij bliven an den kercke ende beghijnhoeve voirscr. In kennisfe der waerheit ende opdat dese ordinancien der graven voirs. gevesticht ende te beter onderhouden mochten worden, Soe hcbbe ic Jan boudewijnsz. priester ende pastoer dei beghijnen voirn. desen briefF besegeit mit mijn eyghen segel hier ondei aengehan-gen, ende wij wolwijn albertsz., pieter dircsz., Jacob nannincsz. van vutgeest ende thomas laurensz. priesteren ende capellanen des beghijnhoefs voirs. onsen nae-men onderghescreven. Ende wij meesterisfen bovenghenoemt hebben al te saemen onfen naemen mede ondergheset mitten ghemeen hoefs zegel onder aenhangende. Int jaer ons heren duysent vijfhondert ses ende twintich opten drie ende twin-tichsten dach in Januario.
Wolwinus f. Alberti presbiter sst. Zibrich var laen. gheertnuit symondocht. Petrus f. Theodorici presb. sst. Katrijn jansdochter, lm isbrantsd.
Jacobus f. nannonis wtgeest presb. sst. Alijt van Aesfendelf. alijt henrijcksdocht. Thomas f. laurentii presb. sst.
Tot toelichting van hetgeen voorafgaat, vinden we in het Memorieboek nog dit opgeteekend: 2
Van de graven in de Kerck en op 't kerekhoff ende grafgang aen deselfde te lesen.
So veel belangt de graven des Beghijnhoffs, al ist saeek dat die staen op den naem ofte van eygen Begijntjens ofte van waerlicke luyden, soo moet altijt de eigendom der graven blijven an den hoff; maer so dicmaels daer iemant een legerstede in gegunt worde, soo moest de Costerisfe tot recognitie en ver-eeringhe der Begijnenkerek daer voor hebben, ol een pont groet waeit tgial in de kerck, ofte drie gulden ofte oock bij wijlen een daelder, waert op't kerek-holf. Soo dickwijls de pastoor ofte oock de capellanen voor eenighe zielen mis lasen, de dienst geeint sijnde, gingen sij op die graven lesen, na dat sij haei elect op 't Sacristy uytghedaen hadden, haer volgende de memorie-susters tot aen 't graf toe.
Met deze statuten ol bepalingen was nog niet alles gezegd, wat tot dc begrafenis betrekking bad, want ook dc wijze waarop die moest plaats hebben was in den ouden tijd geregeld, met zooveel nauwgezetheid zelfs, dat een der bewoonsters meer in het bijzonder met de zorg voor dc tei-aarde-bestelling der overledenen belast was, en naar den aard van haat emplooi den naam droeg van „de Moer der Cellebroers.quot;
Beschikking.
• Archief Ueggijnliof Nquot; 4, bl. ui v°.
I)c hieronder medegedeelde nanteekeningen zullen dit nog wat breedvoeriger toelichten : 1
Van de Moer der Cellebroers ofte die de dooden ter aerden dragen opt Begijnhoff, en van de dragers; oock de manier lioe men pleeeh de gestorven Begijntiens seer slecht en simpel te begraven.
De móer van de Cellebroers duyrt niet langer alst de Meesterisfen belieft (nl. haar bediening), sonder reden te geven ofte qnalijek te nemen alst oflicie haer benomen wert en een ander opgeleyt, al was 'talie jaers eens te doen. Maer de moer voorseyt, neemt en mach nemen dragers 't elcke reys na haer sin die sij wil, soo lang sij moer is, sonder nochtans vuyt pasfien ofte kranckheyt de be-qnaemste daer toe en de gelijxste persoonen over te slaen.
Van outs pleech men de Begijntiens te begraven slecht en simpel, alleen met een hoet2 op 't hooft, en wat groente op de kist. Geen lovertgies, geen keers-hoetgies, geen klêen te besteken, en men sal dese manier voortaen onderhonden, soo in d'een soo in d'ander, sonder vnytnemen der persoonen.3
Wanneer nu de begrafenis was volbracht, werden de namen van de overledenen opgenomen in de Lijst of „Zeelquot; der dooden, welke in de kerk wer' afgelezen^'om de nageblevenen op te wekken te bidden voor de rust der ziel vaquot;i degenen, die gestorven waren. Zie hier, welke bepalingen omtrent dat punt van kracht waren: 4
Van de Zeel der dooden.
In de /Ceel die men Sondaechs leest, blijft de lest overleden Pastoor des Begijn-holTs tot de doot van sijn succesfuer in dese Pastorale Cure; die Meesterisfen geweest sijn in haer leven, twaelf jaer lang; de waerlijeke persoonen soo lang als sij de Zeel jaerlijx verniewen; de voornoemde, om haer privilegie, sonder vernieuwen van de Zeel tot den voerseyde twaelf jaer sijn 't Meesterisfen geweest, willen sij nae die jaeren in de Zeel blijven, moeten gelijck de waerlijeken de Zeel jaerlijcx vereeren. De lestleden en overleden Pastoor blijft alleen in sijn privilegie bovengemelt, sonder eenighe vernieuwinghe van de Zeel.
In de vrijdaeehsche Zeel wort niemant geset dan de Begijntiens des Begijnhoffs alleen, ende dat tot seven jaer toe na haer doot, sonder vernieuwinghe te doen aen de Zeel, op haer privilegie.
Arch. Bcggvjnhof N0 4, bl. 45 v0. 2 Krans.
3 In liet laatst der 14de eeuw had zich het geval voorgedaan, dat een edelman in de lieg-gijnenkerk zelfs zonder kist, in een mat gerold, was begraven, zooals in het 1'undatieboek (bl. ia v0) te lezen staat:
Int jaer ons lieeren mcccxcix starC haer Willem van den moer, ridder, glieboren tot vlaender ende wart in onser kerke oetmoedelijc begraven sonder seriën in een matte.
Arch, lieggijnhof' N0 4, bl.32.
68
So veel aengaet d'ordre van de Sondaechsclie Zeel, wort boven aen gestelt de leste gestorven Pastoor: na hem de Priesters van dc Stadt en straet die in de Zeel bekent sijn, en dat soo lang als sij de Zeel vernieuwen: daer na de Meesterisfen: daeraen de Begijntiens, beginnende van de eerste gesturven af, sender eenighe verder respect te maken.
Op den voet zooals we liier nu eenigszins breedvoerig hebben medegedeeld, was op het lieggijnholquot; het onderwerp der begralenissen ingericht ten tijde dat de Pastoor Heer Jan Boiulewijnsz. den 13den januari 1527 stierf. Van hem lezen we in het Memoriale:
D. et M. lohannes Baldnini, pastor hujus ecclesiae begginalis, qui triginta duo-bus annis laudabili vita begginis praefnit obiit A0 dom. i527 decima tertia die Ja-nuarii, sepultus ad latus sinistrum praedecesforis lui, sub eodem sarcopliago.
Int jaer ons heeren MCCGccKXvij starf meester Jan Boudevvijnsz. onse pastoer, ende heeft beset tot fijn ewige memory iij st. sjaers vuyt dat lant ghenoemt: Over IJe.
Even als bij zijne voorgangers was geschied, geleidden ook nu naar aloude gewoonte de beggijntjes haar herder naar zijne laatste rustplaats; op welke wijze dat plaats vond leert ons deze aanteekening: 1
Nota aliquid circa sepulturam defuncti Pastoris Beginagij.
Soo wanneer de Pastoor des Begijnhoffs sturlf, soo hij begraven sonde woiden was 't van outs een gebruyek, dat al de Begijntgens van den Beghijnhove stonden over malcanderen van Pastoorshuys af tot het BeghijnhofF toe, oock op de straet duer dewelcke 't lijck gedragen worde, de jonckste Begijntiens staen naest 't Pastoeren-huys, en alst lijck voorbij haer gedragen wert en is, soo volgen sij 't lijck terstont, en soo voor dan d'andere Begijntiens en meesterisfen, na adve-nant haer ouderdom in 't Beghijnen-leven, oock voor al de vrienden van d overleden Pastoor.
De beggijnen wachtten evenwel dc begrafenis niet af om een opvolger te kiezen, en zoodra de Pastoor de oogen gesloten had, kwamen de dertien oudste maagden met dat doel in het huis van een der meesteressen bij-één. Misschien was het vrees voor inbreuk op haar privilegie, die haar zooveel haast deed maken, om de plaats weder aan te vullen, die zoo even was opengevallen; doch hoe dit moge geweest zijn, de keuze der stemgerechtigden was niet uitéénloopend, want met eenparigheid werd Meester Lourijs Pietersz., te dier tijde kapelaan van St. Bavo, tot het pastoraat van het Beggijnhoi' geroepen. Aanstonds daarop gingen de meesteressen, met haar notaris, haar eersten kapelaan en haar voogd.
Arch. Beggijnliof N0 4, hl. 43 v0.
69
den Burgemeester Claes Gerritsz. Van Hout, tot den nieuw verkozene, die reeds te bed lag, maar ras opstond en de afgezondenen volgde, om de saam vergaderde heggijnen te verklaren, dat de benoeming hem welgevallig en de bediening door hem werd aangenomen. Eerst toen dit alles verricht en ten einde gekomen was, gingen de kosteressen voor den pas gestorven Pastoor de doodklok luiden. Wat we hier kortelijk hebben samengevat, wordt breedvoerig vermeld in het volgende verbaal: 1
Die maniere om te kyesen een pastoer.
Int jaer ons heren duysent vijf hondert seven ende twintich op sinte poiieiaens avont, als doe op een sonnendaeh wesende, des avonts ter sevender vre of daer omtrent sterf meester Jan boudewijnszoen, (die) pastoer van den beghijnenKerck was binnen haerlem den tijt van twee ende dertieh jaeren. In den selve vre daer nae dat die pastoer overleden ende ghernst was, Soe hebben die meesterisfen des begliijnhoefs in haerlem, te weten Alijt van asfendelft, ymme ijsbrantsdochter, zi-bnreh symonsdochter van der laen ende alijt lienricsdo hter Ende die vier maters van den vier conventen, te weten Aecht jansdochter, ymme ziericsdochter, marit-gen gherrijtsdocliter ende alijt eilaertsdochter, Maritgen pietersdochter als oudste beghijn, gheertrnyt henricsdochter als oudste poortierster, claer pietersdochter verdel, margriet pieter wisfendochter ende margriet van berekenroede, dese leste drie als voirsien noch naemaels den hoff te moghen regieren, Dese dertien personen voirnoemt aldus versaemt nae vntwijsinge van oude scriften ende registeren hij denselven hoff ghevonden, sijn vergadert gheweest int buys van alijt van asfendelft, als meesterisfe doe ter tijt, Ende alijt van Asfendelft als meesterisfe heeft voir hem allen ghesproken ende gheseit van meester lourijs pietersz. cappellaen van sinte bavenkerek ende van noch twee of drie eerwaerdige heren ende meesters, tot hem, als dat sij souden kiesen een vut desen personen voirs. die hoer dochte oer-baer, doechtsaemich, verstandelic ende prolitich te sijn om onse Kerck te regieren ende dat nae hoer consciencien Ende ist sake dat dese dertien stemmen ghelijc op een niet en vallen, soe sellen alsdan die minste stemmen guedertierlicke ende eendrachtelic die meeste stemmen volghen; Voert soe ist kenlic ende openbaerlic ghesciet dat dese dertien stemmen eendrachtelic gevallen sijn op meester lourijs pietersz. cappellaen van sinte bavenKerek. Dit aldus ghedaen wefende hebben die meesterisfen an den hoff wesende, ghegaen mit den eersamige notarius ende meester meester dirick verscoerl, priester, mit meester wolwijn albertsz., hoer opperste cappellaen, ende mit den eerbare man claes gherrijtsz. van boute, burghermeester haer aire voecht, tot den eerwaerdighe ende wijse heer ende meester meester lourijs pietersz. priester, hem begherende te hebben tot een pastoer ende vader ofte harder van haer aire zielen. Ende hi consent ghevende is vut sijn bedde van stonden acn opgliestaen ende is mit hoer opten beghijnhoeff ghegaen om te hoeren die
Arcli. Beggyntiof N0 ai.
7°
dertien stemmen in presency van den notarius voirs.; Comeiuie dan in der ver-garinge van deser dertien, soe hebben die meesterisfen begheert vp liaer voedit voirs. dat hij'die vutsprake doen wilde in hoeren allen teghenwoerdicheit, Twelck hi gaernc ghedaen hevet seggende aldus, dat sij te samen eendrachtelic meester lou-rijs pieterszoen ghecoren hebben ende den beghijnenke ck ghegeven hebben ende hem daertoe ghepresenteert, begherende dat hij deselve kerek soudc bedienen ende den pastoerscap selff' bewaeren ende nyemant anders. Ende waert sake dat hij on-machtich of cranck worde, dat god voirhoeden wil, soe sal hi een moghen bestellen in sijn stede, daer die ghemeen maeehden mede ghenoegen, ende dat op sijnen costen ende niet op des hoifs coste in gheenre wijs. Dit aldus ghedaen wesende, hebben die meesterisfen doen scencken een stoop wijns of twee: ende in alsuleda-nige maniere van den nyeuwe ghecoren ende levende pastoer ghesceiden sijnde, hebben die costerisfen van stonden aen den doden pastoer beluyt.
Item hiernae volgende soe heeft die nuwe pastoer ghesent tot Vutrecht doer sijn notarius of doer sijn ghewaerde bode. om te hebben sijn institucy ende pro-clamacybrieven ende meer andere brieven tot die kerek beboerende ende dat op sijnen costen, alsoe dat hij sijn notarius of sijn ghewaerde bode ende brieven selve voldaen ende betaelt heeft ende niet dat beghijnhoeve. Voert soe heeft hij, nae dat sijn drie gheboden ghegeven sijn ende bij in sijn kerek introduceert ende in-geleyt is, ghegeven ende ghescenct nae een weynich tijts dese dertien maeehden voirs. vut eersamicheyt elcx een paer mesfen nae ouder ghewoente.
Item naedat die drie daghen van sijn proclamacien ofte gheboden ghepasfeert waren, soe hebben die meesterisfen in der tijt, begheert opten pastoer voirs., als dat hi wilde ordineren een bequamen dach om hem te laten introduceren of in-leyden van sijn notarius mit stacy ende solemniteyt alst beboert, ende dat opt beghijnbofs coste alleen ende nyemant anders. Ende dat die pastoer voirs. sonde mogen noden op sijnen dach te comen veertieh of vijftich priesteren van eeren die hem believen: ende desghelijcs mede van eersaemige waerlike mannen alsoe veel als hem dat guet duncket, ende gheen vrouwen noch gheestelic noch waer-lic in gheenre wijs. Welke dach ghedeputeert ende gheordineert is van den pastoer voirs. op enen saterdach, daechs nae sinte pouwelsdach conversio. Ende hebben die twee outste cappellanen van der begbijnen, tsamen nae middage, doe die clocke een gheslegen hadde, ghelesen haer vesper ende ghevisiteert dat open graff van. den overleden pastoer alleen ende anders gheen graven, alsoe dat alle dinck ghecynt was voer twee vren. Ende daernae sonder toeven sijn die vier cappellanen tsamen vut den beghijnenkerek ghegaen om die nuwe pastoer te halen vut sinte bavenkerek, welcke pastoer, aldaer mit sijn maghen ende vrienden versac-met, die vier cappellanen verwacht heeft ende mit haer ghegaen om sijn introduxi te doen ende ingheleyt te worden nae den ordinancie van der heilige kereke.
Item nae dat Te Deum ghesongen was, soe hebben die meesterisfen mit haren voecht ende oock nae die clocken gheluyt waeren, verwacht den pastoer mit allen sijn vrienden in sinte gheertruden convente, ende die pastoer aldaer int buys
7'
mitten sijnen sittende, soc hebben die meesterisfen gheordineert hoer vier cappel-lanen mit haer coster ende noch mit cen eerbaer burgher ofte poorter, om te scencken den nyeuwe pastoer mit sijn vrienden, als drie in de zael ende drie in de bedecainer, die- eerst van drien anrechte cen scale mit targy, die anderde een cruese mit rinsche wijn, ende die derde een scale mit ypocras, Soe after een volgende twee of driemaels omgaende, nae dattet die pastoer bclievet ende die meesterisfen des hoffs; Dit aldus ghescict, soe is die pastoer, nae dattet volck versco-ten was, mitten vier cappcllanen van dat beghijnhove ghebleven, cen weynich tijts noch mit malcander gacn sitten ende die meestciisfen hebben bemluyden doe ghe-scenct tergy, rinsche wijn ende ypocras tol. twee of drie reysen. Ende dacr nae soe sijn sij opghestaen ende bennen mitten pastoer thuys ghegaen. Ende die meesterisfen sijn ghegaen in de kerek ende hebben den beghijnen ghescencket elcx een cooptgen mit ypocras als men doen opten hoechtijtsdaghen. Ende hiermede was alle dinck gheeyndet.
Wc hebben nog geen Pastoor ontmoet, van wiens verkiezing en inleiding zoo uitvoerig melding wordt gemaakt, maar ook geen, over wiens verder bewind zulk een diep stilzwijgen bewaard wordt, want tot liet verbaal, dat we pas hebben afgedrukt, bepaalt zich alles, wat uit den tijd van Heer Lourys Pietersz. tot ons gekomen is. Wc voegen hier nog bij, dat hij in het jaar 1551 stierf en liet volgende omtrent hem in het Memorialc werd opgcteckcnd:
1). et M. Laurentius Petri, qui ante clectionem smm, capelianus fuit ecclesiae majoris. Obiit A° dom. 1551.
In 'tjaer ons heeren mcccccli sterf meester Lourijs 1'ietcrzoen, onse Pastoer, ende heeft beset tot sijn ewiche memorie iij stuvers 'sjaers, uyt dat lant te üyt-geest, dat ghecoft is van Willem Jan/.oen.
Na hem werd door dc keuze der beggijnen in 1551 tot het Pastoraat verheven Heer Jacob Mcyster Meinricxz. (gewoonlijk Meestrius genoemd) een man van groot gezag en voortreffelijke godsvrucht. Ook bij zijne .aanvaarding der herderlijke bediening bleef een feest, in den trant als vroeger is beschreven , niet achterwege, en hoeveel wijn op dien blijden dag door de Meesteressen werd uitgeschonken, zien we uit deze aantee-kening: 1
Item int jaer van (iMccccc)m doe meester Jacop Ileynrickzocn hier pastoer worde, als hij ingheleyt worde, doe had men xvi dalf pont terye ende xxxvij cannen rinswijn, die men sccncten ende ypocras of maeckten. Twe en twintich kannen tot ypocras ende cen pont kaniel (kaneel, cortex cimiamomi) ende tien
Arcli. üeggijnliof N0 22.
72
loet ghenvaer (gember, radix zingiberis) eiide drie loet galyga (galanga, radix ga-langae) ende xi pont suker ende xa loet tornsol (tournesol, roode kleurstof).
liet bewind van Heer Jacob Meestrius kenmerkte zich vooral door de feestvieringen, die er destijds op het Beggijnhof hebben plaats gevonden , want van niet veel anders is in de overgebleven stukken uit zijn tijd sprake. In de eerste jaren viel er niet veel bijzonders voor, maar in 1558 was eene gebeurtenis ophanden, die voor alle geestelijke personen binnen Haarlem niet zonder belang, voor degenen die er rechtstreeks bij betrokken waren , van groot gewicht was. We bedoelen het kapittel der Minderbroeders, dat in het genoemde jaar werd gehouden en te Haarlem door drie anderen, in 1458, 1478 en 1516, was voorafgegaan. 1 Deze vergadering werd thans, in 1558, geopend op den derden Zondag naPaschen, onder voorzitting van Pater Adrianus Van Zutphen, 2 en velen der samengeroepen kloostervoogden hielden, zooals we straks nader vernemen zullen, meermalen bijeenkomsten in de Beggijnenkerk. Ter eere van het kapittel werden verschillende plechtige godsdienstoefeningen en processiën gehouden, dagelijks werd aan de vergaderde vaderen een maaltijd aangeboden, en vele vermogende poorters droegen hun penningske bij om al die kosten goed te maken. De Regeering der Stad Haarlem iiad hierin het voorbeeld gegeven, want we lezen in de Thesauriersrekening 3 dat aan
Gerrit Stcffensf. als vader ende gouverneur van den eonvente van den observanten binnen deser stede (is) gelevcrt de somine van veertieh ponden van veertieh grooten vlaems tpondt, die de burgermeesteren denselven eonvente toegevonden hebben tot bulpe ende bijstandt van de eosten ende bereytselen, in den voorn, eonvente gedaen jegens de toeeompste van 't eapittel dat opten Meijendage (MCCCCc)Lviij in denselven eonvente gehouden sonde werden van alle de oeversten van den Conventen in dese neederlanden van huerl. oirden, Omme de voors.
Bijdragen voor de geschiedenis van het Bisdom van Haarlem Dl. UI bl. 85. Omtrent het kapittel van 1516 lezen we in liet Fundaticboek van liet Beggijnhof het volgende: In t jacr ons hceren Dusent V'ijIquot; hondert ende sestien optcn anderden sonnendach nae Paeschen, den sesten dach in April, is ghehouden ende gheeelebreert, een generael eapittel van den minre-broederen in Haerlem, tot welker behouff ende profijt die meesterisfen des groten beghijnhoefs in der voirghenoemde stat, alsdoe in der tijt wesende, als Margaryt Henrycsdoehter ende Vmc Vsbrantsdochter, hebben vergadert ende gheprocureert onder de ghemeen beghijnen des hoefs, vier ende veertieh Rinsgulden guets gelts, van welken God sij in der ewicheyt ghelooft, ghe-bcnedijt ende gheëcrt Amen.
- in 1556 door den generaal der orde Clemens Dolera van Moniglia tot Commisfarius aangesteld, in 1559 toen hij Custos zijner Keulsche provincie was, door het kapittel te Aquila tot „deflnitor Ordinisquot; gekozen.
' 1557, bl. 71 er. 71 v0.
73
broederen daermede vroolick te weesen, alsoe den voors. convente in den jaere xvc zesthien als 't capittel liier lestmacl was, gelijcke veertich ponden van der stede weegen gesclioncken werden. 1
Dirick ClaesC. Joost betaelt de somme van zeven ponden van xi, grooten vlaenis tpondt, ter cause van twaeleff stede-cannen Rijnsche wijns die van weegen deser stede gepresenteert ende gesclioncken sijn geweest den Minister ende gemeene ca-pittele van den minrebroederen, dat alhier opren Meijendacli Aquot; voors. gecele-breert werde, elcke canne houdende zeven pinten te zeven oortgens de pinte.
(Bovendien:) Vier stede cannen Rijnsche wijns die gepresenteert sijn den Minister van den Minrebroeders. 2
De bcggijncn, die zich, evenals in 1516, veel aan dit kapittel lieten gelegen liggen, bleven ook thans niet achter om hare belangstelling te toonen en schonken eene som gelds, die het bedrag nog overtrof, dat
1 De Stad gaf dus in 1516 en 1558 ccnc som golds aan dc Minderbroeders „om daermedt vroolick te weesenquot; en waarvoor, gelijk we nader vernemen /.uilen, een der maaltijden werd bekostigd. Niet alzoo echter bij de samenkomst van het kapittel in 1478, want toen zorgde de Stad zelve voor den wijn, den maaltijd en verdere feestelijkheid, gelijk in dezer voege in de Thesauriers-rekening (1478, Alrehande particulen) opgeteekend staat:
Item betaelt Pieter Thomaesz. van een tonne wijns capricx,1) diewelke die stede den minrebroeders gheschenct ende te baten gegeven heeft, in dat Capittel gcnerael, dat binnen desen jare in hoir Convent gehouden is, negen Rijnsgulden ende noch van vier mengelen capricx tsamen acht stuvers.
Item betaelt Alijt Martijn claeszoons weduwe, van een tonne Rijnswijns, die van der stede wegen den minrebroeders voors. geschenct is int capittel voors. als men den maeltijt van der stede wege schencte, vlij Rijns guld.
Item betaelt pieter, posteybacker, van twee ende vijftich aelposteijen te backen, in den maeltijt ten minrebroeders int capittel geschenct, van 't stuc eenen grooten niaect xxvi stuvers. Noch van twee ende vijftich scuttelcn gebacx tsamen lij Rijnsgulden ende xviij stuvers. Noch van twee ende dertich pondt Rasijnen xxiiij stuvers. Noch van poeder xx stuvers. Noch van nagel ende foely vlij stuvers ende van butter iiij stuvers. Makende te samen vlij Rijnsgulden.
Item betaelt Adam geerijtsz. ende Marman Jansz., Tresoriers, van dat zij in den maeltijt, die ten minrebroeders int capittel bij den gerechte ende veel goeder mannen vuyter Rijedom ende Vroescip gedaen is, gecoft ende betaelt hebben, te weten, eerst Willem Pietersz. van broot xx stuvers, Pieter michielsz. van broot xxx stuvers, Dirick van Paenre van broot xxv stuvers, Arijs Pietersz. van broot xxij stuver. Noch van acht ende viertich snoucken 't stuck ij stuvers, maect iiij Rijnsgulden xvi stuvers. Noch van hondert baersfen te samen xxxj stuver, ende noch van frueyt ende peren xxv stuvers. Makende al te samen xii Rijnsgulden ende vlij stuvers.
Item betaelt Outgeer de harnaschmaker, van luijen ende van beyeren, op Sinte Jansdach, als die stacy van dat capittel van de minrebroederen in de prochykercke binnen deser Stede was, tsamen v stuvers.
2 Thes. Rek. 1558, bl. 70 v0.
Wijn van Cyprus, in de middeleeuwen zeer gezocht en geroemd.
74
door du Stad aan gereede penningen was gegeven. Zie hier, wat het llt;un-datieboek daarvan meldt:
Int jacr ons hceren duysent vijf' hondert acht endc vijftich, den derden sonnen-dach na Paeschen, te weten die doe qnam op Meije-daeh, is gehouden ende gcee lehreert, een geuerael capittel van de minrebroeders in Haerlem, tot weleker behoef ende prolijt die raeesterisfen des groten begijnshofs in der voergenoemde stat, alsdoe in der tijt wesende, als Margriet Ewoutsdochter ende Catrijn Wontersdoeh-ter, hebben vergadert onder de gemeene beggijnen des hols xxxviij rinse guldens ende hebben die meesterlsfen voirt vervolcht tot xLij rinse gulden ende noch x pont tot begijnen Koucken (de zusters Kouck, beggijnen), die stonden voei (die reeds gegeven hadden) drie rinse guldens ende vijf stuvers. Van welck God sij in der ev/icheyt geloeft ende'gebenedijt Amen.
Men kan uit deze aanteekeningen reeds genoegzaam opmaken, hoe groot de belangstelling was, welke van wereldlijke en geestelijke zijde in de kapittel-vergadering werd ;\an den dag gelegd, maar den gang en het vei-loop van deze sauienkoinst en alles wat daarmede gepaard ging, veineuien we het best uit liet omstandig verhaal, dat in het Memoriale van het Ik'ggtjnhol' wordt aangetroffen: 1
Anno domini (MCCCCc)Lviij dominica lubilate sive tertia Pasche celebrata hint comitia fratrum minorum Harlemi, et convenerunt fere omnes circitei centum die veneris ante diem dominieum et vocati sunt ad prandium ilius diei veneris ad sa-lutandum Presentes circiter decern facerdotes, quorum quidam tres Rhenenles, alij duos, alij aliter eontulerunt.
Prandium diei Sabbathi solverunt vidue Harlem:
Prandium diei Dominici solvit civitas. 2Prandium diei Lune virgines feeulares ut vocant.
Prandium diei Martis, qui fuit dies inventionis S. crueis, solvit beghinagium, et pro expensis ineertis solverunt (data optione Guardiano an mallet certain summam solvi euidam Francisco Wtgheest procuratori minorum, an secundum viduarum et virginum exemptum singula quoque requisita comparare) quadraginta duos rhe-nenses. 3
Die dominico celebravit novus minister misfam de S. Spir. in templo S. Bavoms et post misfam facta est procesfio cum venerabili Sacramento et procesferunt fert omnes sacerdotes in proccsfione ipsos minores.
Die martis in inventione crueis venerunt ad beghinagium circiter quinquaqinta minores et cecinerunt misfam de spiritu sancto et post misfam quatuordecim sa cerdotes precesferunt cum vexillis et crucibus et illi minores sequuti sunt, gestan
Archief Bcggijnliof N0 4, bl. 65.
Het werd bekostigd uit de som gekls, die de Stud had gegeven.
Daarvoor waren dus bestemd de 42 R. O. welke het Beggijnhoi had geschonken.
75
tes venerabile sacramentum et cnicem cum statua Domini nostri argentea et post misfam et cecinerunt post procesfionem Te Deum, stantes in medio Ecclesie et linita pi'ocesfione duo mnjores saccllani dederuut singulis minoribus librum et in prandio diei illius tutor beghinagij Guilheimus [larmanni et ego (Jacobus Mees-trius) asfedimus ministro, et concionati sunt in templo beghinaghij Sabbati, Do-minico, Lunae, Martis, Mercurij, diversi minores; Diebus predictis festis concionati sunt et in omnibus locis ubi soiet lier! concio, ut Bakenes, sed proplianis diebus, tam in begbinagio (quam) in templo minorum, Quidam Martinus Cor-nelij, Maerten van Rosfem, acceslit muitos divites cives, presertim quos putavit fautores minorum et collegit summam pecuniariam. Egerunt in publica concione gratias civitati, asferentes, se ut principes acceptos.
Tc nauwcmood was deze plechtige feestviering achter den rug ol de beggijnen bereidden /Ach voor tot een hooggetijde , dat rechtstreeks haur-zelven betrof en in zekere mate even gewichtig was als de kapittel-vergadering der Minderbroeders, waarvan wc zoo even hebben gesproken. In 1559 stond voor de deur het ontvangen van drie en dertig „vcrwille-cocrde ik-ghijnenquot;, tot volkomen leden der geestelijke vergadering op den hof, 1 wat gewoonlijk om de zeven jaren plaats vond, maar nu zelfs sedert den tijd van Pastoor Lourys Pietersz. 2 niet was geschied. De oude gewoonte bracht mede, dat de beggijntjes, die ontvangen werden, de kosten der feestelijkheden betaalden en daarvan zou ook nu niet worden afgeweken. En laten we ons toch geen geringe gedachten maken van hetgeen geschiedde. In onzen tijd zou men zich al ruimschoots te vreden stellen , wanneer eene dergelijke vermakelijkheid een halven, hoogsten een geheclen dag aanhield, maar in de middeleeuwen had men eene andere opvatting van een feest, en niemand zou het met dien naam hebben willen bestempelen, wanneer het niet eenige dagen aanhield. Dat was zoo bij de jaarlijksche gildemaaltijdcn, :i en op het Beggijnhof was het niet anders. Het festijn van 1559, waar kerkelijke plechtigheden zouden afgewisseld worden door eene maskerade van een deel der beggijnen, zou van Zondag tot Vrijdag aanhouden, en op sommige dagen werd zelfs zulk eene menigte van toeschouwers verwacht, dat de Pastoor beducht was, „om den drang van 't volckquot; niet op den hof te zullen kunnen komen.
Van welken omvang dit feest was, en op welke onschuldige wijze men zich vermaakte , zien we uitvoerig en duidelijk in den volgenden uitnoo-
Zie daarover de vroeger medegedeelde ordonnantiën „Van 't aennemen der Maectulenquot; en „Van 't ontfanghen en van de ontfangen lieghijnen en haer recht.quot;
Zie daarvan aardige voorbeelden bij Dr. A. Van der Willigen Pz.: Aanteekeningen over Huarlcmsche Schilders, 8° 1866 hl. 8.
■digingsbrief, welken de Pastoor Heer Jaeob Meestrius schreef aan zijn neef' Joost Buyc, Burgemeester van Amsterdam, 1 die „tot dees feest een leven-dicli hart geschoncken heeft.quot; 2
Gliij doet mij vrientscap, dat ic nyet verdient en heb, dat ghij u en eerbare huysvrouwe presenteert op uwen costen present te exhiberen, en schencken daer en boven een heeren-gifte, een levendich harte. Eer iek mijn begeerte uytspreeek, sal iek in 't eorte de gelegentheyt ende die maniere vereiaren. Op sonnendaeh toe-comende, te weten op den dertichsten daeh July, sal ontrent 10 uren, na die hoemisfe, die eerste maeltijt gehouden werden, ende tuslchen middaehinael ende 't avontmae!, sal een spel gespeelt worden, meer dan twee uren duyrende, en dat alzo veer, als men spelen zal moghen om den drang van 'tvolek, daernae't avont-mael houden. Op Maendach voer die middaeh sullen veel maeehden, als eoopluy-den, cruijeniers, appelteven, melekwijven ende oee als beelaers boetsen maeeken, ende op die middaeh en tuslchen twee en tsavonts als sonnendaechs. Dinxsdaechs bijna als maendaechs, dan die spijs sal slechter (eenvoudiger) wesen. Op Woens-daechs weer als te voren, maer noch slechter. Ende Donderdaechs bij avontuer nyet, na die spijse street. Alle dese costen doen 33 maeehden, die eensdeels nyetrijcen zijn; Die oude gewoente is geweest, dat die pastoer op sonnendaeh, maendach ende dinsdach in zijn huys bleelF, bij hem roepende die voecht van 't beggijnhoff met zijn huysvrouw, die vier cappellanen met een vrient offquot; twee olF drie van sijn commensalen olF naeste vrunden, die doe ter tijt te Haerlem woenden, ende na 't middachmael ginc die pastoer, met alle die bij hem geweest hadden ter maeltijt, om 'tspel te zien, met groote molestatie eer hij mochte geraecken op den hoff, Ende was die leste reyse M. Lauris3 meninghe, spaerde hem God noch eens, hij wilde op 't Uagijnhot met zijn vrienden ende cappellanen bij die meesterisfen ten eeten, om die molestatie te scouwen. Op Maendach lestleden, te weten op 17 July, zijn alle die meesterisfen bij mij gecomen, vragende, oft mij beliefde, te mijnen te eeten na die oiule gewoente oII'bij henlnyden, VVaer op ic gevraecht heb, wat vrunden dat ic soude betamelic behooren te roepen, ende heb gewaecht van U. L.4 met Uwe huysvrouw, ende zij hebben geantwoert: Joest Buyc, U neeff, is nu een burgemeester, wij seamen ons hem te laten ontbieden op onse scamele bereydinghe, wij wilden zeer wel, dat (hij) met sijn huysvrouw quam ongeroepen, wij souden ons verblijden, dat onse pastoers naeste bloet met onsen maech-
Joost Sybnintsr. Buyc, geb. 1506 uit ccn zeer aanzienlijk gcslnelit, liceft to Amsterdam zestien maal de liurgemcesterlijke waardigheid bekleed en zich door den invloed dien hij op Stads- en 's Landszaken had, zeer beroemd gemaakt. Hij werd bij de omkeering te Amsterdam op 26 Mei 1578, den Roomsehen Godsdienst toegedaan blijvende, als liurgemeester met de Regeering en de geestelijkheid uit de stad gezet, f 1588.
Arch, üeggijnhol' N0 4, bl. 64.
Pastoor Lourys Pietersz., 1527—1551.
■' Uwe Liefde.
77
den verblijden mochten. Ende als ghij quaempt so en sout ghij geen costen hebben, dan alleen, dat ghij aen die coopluyden ofte bedelaers drie ofte vier st. te coste leyde. Want alle die costen doen die 33 maechden. Ende ic, off' ghij compt olT nyet en compt, sal hen schencken een rosennobel voer mij ende mijn vrienden.
Wc weten niet oF de Amsterdamsche Burgemeester aan die hartelijke en welgemeende uitnoodiging gehoor heeft gegeven: de kosten zullen hem waarschijnlijk niet hebben teruggehouden, want die konden, zooals in allen eenvoud werd voorgerekend, slechts drie of vier stuivers oedragen, maar wat we wel weten is, dat het feest met alleu luister en groote blijdschap werd gevierd en de uitgaven wel meer als honderd Rijnsche guldens beliepen.
Doch het glanspunt van alles zal wel geweest zijn toen op Woensdag den Augustus 1559, te midden der spelen, de Koning en de Koningin van het feest hun rondgang deden over het gansche Beggijnhof en]hen met ccn roemer wijn, heil en vriendschap werd toegedronken.
We zijn in staat geweest dit alles zoo nauwkeurig op te teekenen, omdat het Memoriale het volgende verslag voor ons bewaard heeft. 1
Anno domini xvcux fuerunt recepte secundum suiTragia 33 virgines; Dominico die ante Petri ad vincula celebrata fnit misl'a de Spiritu Sancto et circiter decimam horam convenerunt ad domum pastoris quatuor (sacellani) et custos, tutor beghi-nagij cum uxore et duo amici pastoris, cum dnabis ancillis et precesierunt masculi similiter ad baghinagium et pransi sunt in conventu S. Agathe cum quatuor rectri-cibus et cenati sunt, circiter nonam horam omnes masculi exierunt curiam.
Mane die Urne circiter sextam horam steterunt virgines ornate quasi ad ludendum et porrexerunt pastori et sacellanis aquam ad lavandum manus et tunc obtulit in pelvim pastor mens predecesl'or (Lourys Pietersz.) reales Karoli et sacellani.
Feria 3, die S. Petri predicavit minor quidam et summa misfa est cantata more solito et facto prandio obtulerunt virgines recepte in presentia pastoris et rectri-cium et excesfit fumma longe centum Rhen. Eodem die vesperi calepodijs deje-cerunt citagiuni.
Feria 4 item luserunt sicut et fer. 2 et similiter fer. quinta, 4 feria circuibat rex cum regina totam curiam et propinabatur eis inustun. loei.
Feria 6 item item convenerunt et dominico die in cena, fingulis istis convivijs unus aut duo amicorum pastoris aderant.
Vroeger hebben wij gezien,, dat degenen, die zich bij de heggijnen wilden aansluiten, allereerst anderhalf jaar ongeveer op den hof als „aengc-nomen maechdenquot;, gelijk men het noemde, moesten gaan wonen, en dat, wanneer zij na verloop van dien tijd nog dezelfde roeping gevoelden en niet van gezindheid veranderd waren, bij Schepenen van Haarlem de faly-
Arcli. Tk'ggijnhol' N0 4. bi. 64 v0.
?8
lybricf werd gehaald, die de novicen bracht onder het getal der „verwille-coerde Ikghijnen.quot; Pas was nu het feest van 1559 achter den rug olquot; de tijd was daar, dat Anna Fransiendochter en Wendelmoet Van der Laen, zich moesten verklaren ol ze op het Beggijnhof wilden blijven wonen , en toen de Meesteressen daarvan de zekerheid hadden bekomen, togen de beide maagden op den 13^11 Januari 1560 met haar voogd Jehan Van Du-venvoorde naar Schepenkamer, waar /.ij, toen de vereischte verklaringen waren afgelegd en de gewone formaliteiten volbracht, dezen falybrief ontvingen : 1
Wij Jan van Zuyeren ende Uiige Bol van Zacnen Scepcnen in llaerlem, oir-conden dat voir ons quanien Anna fransfendochter ende Wendelmoet van der Laen met Jehan van Duvenvoorde, liaer beyder voielit in desen, Ende geileden dattet voerwaerden sijn ende weesen sullen, liaer leven lanek geduerende eer dat zij op-ten bagijnhoff binnen deser stede geherhereht werden, dat zij voleomeliek honden zullen fnleke ordinantiën, privileglen, bantvesten ende rechten, als die Jouffrou-wen ende bcghijnen des beghijnhoeffs voorn, nu ter tijt hebben of hiernaeniaels hebben ende vererijgen sullen sonder verbreeeken, of dat zij den hoff goedertier-lijek ruymen sullen op suleke verbuernisfe ende boeten als der beghijnen ende Jouffrouwen hantvesten begrepen hebben, dats te verstaen op een boete van thien engelsehe nobelen, Ende waert dat Anna ende Wendelmoet voorn, eenige zwaere ongemacke van lastige siecten onder haer leeden ereegen daer dat hof voors. ende de baghijnen merekeliek mede belast waeren, als onvroescap of lazarie of dat /,ii alsoe gesint werden haer selven te misdoen aen haeren lijven , dat God verhoeden moet, Xoe hebben zij geloeft goedertierlick van den hove te gaen mitter woene, alsoe verre alst haer de meesterisfen vermaenen bij goetduncken der meesterisfen die den hot voors. plagen te bewaeren ende die deselve meesterisfen daer bijnee-men zullen. Ende dit en lullen Anna ende Wendelmoet voorn, noeh nyemant van luieren weegen., nyet verweeren mlt gheenre reeht geestelick noch waerlick noch mit gheenrehande saken die men daerinne vinden mach, Ende des soe sullen de meesterisfen beghijnen ende Jouffrouwen voors. onverwillekoert blijven tegens haerbeyden voorn., alsoe dat haer dese brieff ende willekoer geen hulpe doen en sal ist dat zii in dese saken voors. gebreckelick werden gevonden, dat God verhoeden moet, Voirt soe geloefden Anna ende Wendelmoet mit luiere voicht voors., dat zii nye-mandt te rechte trecken en zullen, zij en zullen de meesterisfen eerst luieren sake te kennen geven ende dan bij consent van ha'er daerinne doen, Ende en fullen gheenrehanden ijdel speele, wattet. zij, doen binnen den hove voors. off daer buy-ten, Voort zoe en zullen zij des heyligen dages, nae twaeleven nyet buyten den hove weesen ten zy bij consent der meesterisfen ende dat zij den portierster oick merckelijck seggen zullen, tot wat huysen off steden zij gaen zullen. Voort soe
' Arch. Bcggijnhüf N0 54.
79
geloven zij met baer voichtslianjt, dat zij tot allen tijden den voors. meesterisfen onderdanich ende gelioirsaem weesen zullen, linde voirt soe geloven /.ij als waert dat zij in eenige van dese voors. poineten gebreckelijck gevonden werden, dat zij goedertierlijck sulcke correctie anneemen sullen als haer de meesterisfen sullen liyeten doen off den hoff ruymen. In oirconden desen brieve bezegelt mit onsen segelen den xiijllcn dach in Januario Anno xvc ende tzesticb stilo Harlemensi.
Dit zal wel dc laatste maal geweest zijn, dat de Pastoor Heer Jacob Moestrius eene handeling, van eenig belang voor liet Beggijnhof, beleefde, want slechts weinige maanden hierna, in liet begin der maand Mei 1560, ging bij in ter eeuwige ruste. De oude gewoonte der Pastoors, om het hof niet een legaat te bedenken , was ook door dezen herder niet vergeten; immers lezen we, dat hij aldus reeds bij zijn leven had beschikt:
D. ac M. Jacobus llenrici Meestrius, vir magnae autboritatis et insignis pietatis Obiit A° Dom. 1560 tertia Maii aut circiter, sepultus apud pastores.
Ttem int jacr ons heren jivc ende LÜij hebben die meesterisfen angenomen om uyt te reyeken alle jaers van Mr. Jacob Meyster lleinricxz. onse pastoer, dese nagescreven lasten: in den eersten sijn memori ende sijn vader ende moeders memorie, noch elcke persoen, wonende op bagijnhoff een deuts broot, noch die pastoer ij st., elcke cappelaen een st., noch ses st. tot misfen, noch ij st. die meesterisfen, noch ij st. die leesters, noch ij st. die voerpoort-maechden, noch die coster ende costerisfen elcx een halve st., noch (dengenen die bewaakten) die sijde-poort, die graftpoort, twaschhuysdeur elcx een halve st., noch achtien stu-vers tot grafgang; dese lasten sal men vinden op een stucke lants gelegen in Uut-geester wondt.
Wie het Pastoraat van Meer Jacob Meestrius een blijspel zon willen hecten, zou dat van zijn opvolger lieer Jacob Claesz. Wij een tragoedie ^ kunnen noemen, want in dc twee en twintig jaren (1560—1582), dat deze
met liet Pastoraat van de Beggijnenkcrk bekleed was, greep die groote omkeering in den kerkdijken en staatkundigen toestand van de vereenigde provinciën plaats, welke tot op dit oogenblik honderde pennen in beweging heeft gebracht en gehouden , om de oorzaken en gevolgen dier worsteling te verklaren. Het is waarschijnlijk, dat het laatste woord over dc troebelen der eeuw nog niet is gesproken, dat nog niet alles aan het licht is gebracht, wat de geschiedvorseher, omtrent dien tijd begeert te weten, maar op ^én punt zijn alle partijen eensgezind, namelijk dit, dat de beroerten den genadeslag hebben toegebracht aan de katholieke gestichten , gilden, conventen, abdijen enz., omdat hunne leden werden uiteengedreven, hunne bezittingen verbeurd verklaard en hunne kerken en kapellen bestemd voor andere doeleinden dan waarvoor ze gebouwd waren. Het 1 laarlemsche Beggijnhof maakte geen uitzondering op dien
Bo
trcnrigcn regel en ill deze vcriiruleniig'cn, iiie ten slotte onverbiddelijk tot de vernietiging van de geestelijke vergadering moesten leiden, grepen plaats tijdens lieer Jacob Claesz. Wij , Licentiaat in de li. Godgeleerdheid, kanunnik van het in 1565 opgerichte kathedraal kapittel, Pastoor was. Op het voorbeeld van oude treurspelschrijvers hebben we hier in weinig regels als argiunentum vooraf aangekondigd, welke stol zal uitgewerkt worden en ter wille der sterke tegenstelling van hetgeen volgt niet wat te voren verhaald is, besluiten we dit hoofdstuk, 0111 nu nog een en ander omtrent het verval van het Beggijnhof te zeggen.
Lang voordat de llaarlemsche beggijnen de blijde jaren 155^ cn l559 in eenvoudige vreugde en onschuldig vermaak doorbrachten, zat een Ant-werpsch beggijntje of klopje, de schoolmatres Anna Bijns hare Refereynen te schrijven, klaagliederen over de verbastering der voorvaderlijke zeden', de minachting van den ouden godsdienst, den voortgang van de nieuwe leer cn de loszinnigheid in denkbeelden en begrippen. Dat alles zag ze dagelijks rondom zich heen, en toen men in de meer noordelijke deelen van het land nog jubelde en feest vierde, had liet reeds aan de oevers van de Schelde geklonken: 1
Ons goede ouders, devoot cn simpele,
Sijnde vanden hcylighen gheest gheleert,
Recht int glieloove, sondcr vomvc oft rimpclc.
Stichten kereken cn eerden Gods timpclc,
Maceten beelden cn hebben die saneten ghecerdt.
De princcn, sijnde ten glieloove bekeert,
Maceten 00c kereken cn stichten canosijcn 2 En hebben met hacr goet Gods dienst vermeert Al hacr landen ducre, die sij hebben beheert.
Wacr af'sijn comen dees schoone abdijen?
Van den devotcn Princen, dat moet elck lijen. 3 Constantinns te Rome veel kereken stichtte En liet afgoden tempels tot godsluiysen wijen
' Naar de uitgave van Dr. W. L. Van Hcltcn, 1875, Ilc Boeck. Refereyn II. b. bl. 100.
■ Klliacn, Canosijc, Canonisatus, Kanunniksplaats.
3 Rclijtlcn, erkennen.
8 i
Dock Karolus magnus, in sijnen tijen,
Van cloostcrs te doen maken niet en swiehte.
Waren dees blint? neens, maer elaerder van ghesielue Dan de kerekbrekers, die (God betert) nu leven.
Stende den tijt nu bij doen, seg lek ghedielite:
O Christen Religie, waer sijdij bleven! 1Deze ontboezeming mag omstreeks 1548 te bock gesteld zijn, cn veel reeds was er in Antwerpen en in de zuidelijke Nederlanden geschied, vóói men hier den juisten zin vatte van de droevige tonen, welke Anna Bijns aan hare lier ontlokte. Het ligt niet op onzen weg, in eenigszins breede ontwikkeling te treden van hetgeen vóór den beeldstorm van 1566 plaats vond; zelfs wat daarna voorviel, zullen we slechts ter loops aanstippen en het zij genoeg, hier in herinnering te brengen, dat zich ook in Noord-Nederland allengskens kwade voorteekenen vertoonden: de bezorgdheid van velen kwam echter wat tot bedaren, toen men in Haarlem, dooi gepaste maatregelen van de Stedelijke Regeering, van schending der kerken en kloosters in het pas genoemde jaar vrij bleei. Bij veel beroering van hoofden en harten, in hoop van de omwentelingsgezinden, dat hunne partij het gezag mocht bemachtigen, in vrees der belijders van de oude leer en de koningsgezinden, dat die worsteling zou eindigen in cene onderdrukking van den voorvaderlijken godsdienst, brak eindelijk het gedenkwaardige jaar 1572 aan, waarin de stad Haarlem op den 3^quot; Juli de zijde des Spaan-schen Konings' verliet cn zich stelde onder het bewind en de bescheiming van den Prins van Oranje. Onmiddellijk daarop, van 4 Juli tot 6 Aug. en den 3/4 Nov. 1572 „sijn alle de Kloosters geplondert soo van mannen als vrouwen uytgesondert de Groote cn St. Janskerk en het bagijnhof.
Alva aarzelde niet omtrent hetgeen hem thans te doen stond en reeds op den ia'lcn Dcc. 1572 was het Spaansche leger gekomen om de stad in naam des Konings op te eischen en, zoo ze weigerde, haar door beleg en insluiting tot overgave te dwingen. Ripperda voerde in naam van den Prins van Oranje
Gebleven.
82
het opperbevel in de stad, maar de Vroedschap was verre van eensgezind, of men al de ellenden van een beleg zou verduren, dan wel zich nu nog overgeven aan de genade des Konings. Dat verschil van gevoelen kwam vooral aan het licht, toen er herhaaldelijk brieven van den Graal'van Bossu aan Burgemeesteren werden ontvangen, waarin op onderwerping werd aangedrongen en dewijl deze vertoogen zonder gevolg bleven, zette een ander persoon zich aan het schrijven, met wien we reeds cenigszins hekend zijn en die niemand anders was dan de Pastoor van het Beggijnhof, lieer Jacob Claesz. Wij. Deze had zich, na hetgeen in Jnli-Augustus 1572 binnen Haarlem was voorgevallen, naar Amsterdam begeven, dat nog altijd de Spaansche zijde hield, en moet daar in nauwe betrekking gekomen zijn tot de gemachtigden ol de krijgsbevelhebbers van Al va, met name tot don Frederic de 1 oledo, den zoon van dezen.
In het begin van December schreef de Haarlemsche begijnen pastoor uit
Amsterdam een brief aan zijn broeder Dirck Claesz. Wij, die destijds Lid
der Vroedschap was, ' en waarin aan de Vroedschap werd voorgehouden,
dat men „geenszins moest twijiFelen aan de sachtmoedigheyt en genade van
„den Coning, als sij (11.1. die van Haarlem) maer met alle ootmoed komen
„en luier vernederen onder de macht van den Hertog van Alba, datter een
„generael pardoen sal wesen van alle voorgaende misdaden en wrevel, en
„dat sij (de Vroedschap) wel ter deegen mocht overwegen, hoe qualijk de
„sake sou uytvallen , so de Burgers van Haerlem halstarrig blijven in haer „voornemen.quot; 3
Deze brief had in zooverre het gevolg, dat de schrijver of zijne lastgevers er van wenschten, dat de Haarlemsche Vroedschap den 3^11 Dec. besloot, drie algevaardigden naar Amsterdam te zenden, om met don Frederic in onderhandeling te treden. Zoo reisden nog dienzelfden dag de oud-Burgemeester Dirck Jacobsz. De Vries, het lid der Vroedschap Jonkheer Christolfel Van Schagen en de Pensionaris Adriaen Van Assendelft naar de Spanjaarden at, om den hun opgedragen last te volbrengen, doch toen twee hunner. Van Schagen en Van Assendelft, op den 5^11 Dec. met het vrij bevredigend antwoord van don Frederic te Haarlem terugkwamen, werden ze aanstonds op bevel van Ripperda gevangen genomen, naar den I lins van Oranje, die zich te Delft ophield, gezonden, en beiden, op last van dezen, ter dood verwezen. Van Schagen overleed in den kerker, naai men wil, aan de gevolgen van de ondergane pijniging. Van Assen-
1 In 15Ö7, 1568, 1573 cn 1576 Schopen, in 1574 cn 1575 Burgemeester van Haarlem. 4 Schrcvclius, bl. 83.
delft werd den 24stcquot; Dcc. onthoofd. 1 De oud-Biirgemeestcr De Vries was niet weder naar Haarlem teruggereisd en ontkwam dus tie „Prince-lijke genadequot;; hij had evenwel op den 4den Dec. 1572 in Amsterdam een brief opgesteld aan Burgeineestcren, Schepenen en Raden der stad Haarlem, waarin hij uitzicht gaf op een vergelijk en tot volkomen onderwerping aanzette. 3 Dit stuk was onder anderen mede onderteekend door den Pastoor Jacob Claesz. Wij, die toen hem naderhand ter oore kwam, welk lot de onderhandelaars Van Schagen en Van Assendelft had getroffen cn toen hij daaruit dus vrij wel kon opmaken wat hem te wachten stond, zoo hij onder bereik kwam van Ripperda of van den Prins, niet naar Haarlem durfde terugkeeren; waarschijnlijk heeft hij zijn Beggijnhof nimmer weder gezien. Hij moet nog eenige jaren in Amsterdam zijn verblijf hebben gehouden, maar toen ook die stad in Mei 1578 eindelijk in de macht der Hervormden was gekomen, rekende hij zich in Holland niet langer veilig en begaf zich in de maand Juli van dat jaar, met zijn broeder Jan Wij, die bij de algcnieene plundering der kerken en geestelijke gestichten te Haarlem (Mei 1578) uit het klooster der Minder-Brocders was gedreven, naar Keulen, in die dagen de gewone wijkplaats der vervolgden om den geloove. Om een eerlijk onderhoud te vinden, legde hij zich toe op de geneeskunde; hij is als Medicina: Doctor op -St. Margrietendag (20 Juli) 1582 te Keulen gestorven, en daar in het klooster der Predikheeren begraven.
Hoe was het in al die bange jaren met de Haarlemsche beggijnen gegaan, welke nu zonder leidsman stonden, juist in tijden, toen zijn steun haar zoo welkom en noodzakelijk zou zijn geweest? De brief van den oud-Burgemeester De Vries, van Pastoor Wij en anderen, waarvan wij hiervoor melding hebben gemaakt , bracht geen verandering in de gezindheid dergenen, die Haarlem tegen de Spanjaarden wilden verdedigen: zoo werd dus voortgezet, wat men had begonnen en na eene worsteling van ruim zeven maanden moest de stad, niet overwonnen, maar door honger cn naamlooze ellende gedrongen, bare poorten voor de Spanjaarden openen.
„Hoedanig men hierover denken moge, niemand zal toch willen beweren, dat de Prins „edelmoedig heeft gehandeld. Ook zou het de vraag zijn, of de Prins op zijne beurt de gelegenheid zou hebben laten voorbijgaan, indien hij van het een of ander kleiner of grooter ver-„raad voor zijne belangen partij had kunnen trekken; want kort nadat Haarlem was ingenomen, „hebben een twaalftal Spanjaarden aangeboden hem de stad in handen te leveren voor ƒ40000— „en heeft hij dit aanbod niet afgeslagen om de wijze, waarop het werd voorgesteld, maar omdat „hij niet kon, uit geldgebrek.quot; l)r. Kkama, bl. 22.
«4
In de menigvuldige jammeren, welke gedurende dien tusschentijd in de Sparenstad waren geleden, zullen de beggijnen, even als ieder ander, gewis haar deel wel hebben gehad; maar al moest men in Juli 1573 voor den Spanjaard zwichten; al drukte op ieder, individueel de boete, welke door de overwinnaars aan de weerspannige stad werd opgelegd; al had bijna iedereen door de verwoestingen der belegering materieele schade geleden zoo was toch de overgave eene verademing en bemoediging voor de Roomschgezinden en voor hen, die de zaak des Konings waren toegedaan. Zoo ook voor de heggijnen. Op Maandag den 13^quot; Juli 1573, op den dag dat de poorten werden geopend en de stad weder kwam onder de macht van den Koning van Spanje, deed de Bisschop Godlned Van Mierlo met de geestelijkheid zijne intrede en hield eene processie in de ongedeerd gebleven Beggijnenkerk. 1 Spoedig na de overgave der stad waren vele geestelijken cn kloosterlingen, die om het beleg te ontkomen gevlucht waren, weder naar Haarlem teruggekeerd en leclden nu nog eenige jaren, in hunne conventen in betrekkelijke rust, 2 maar kwade geruchten werden omstreeks 1576 hier en daar gemompeld cn wat reeds lang gevreesd was, vond eindelijk zijne bevestiging, toen de Staten van Holland en Zeeland bij hunne resolutie, den a3stcl1 Mei 1577 binnen Haarlem genomen, alle conventen en kloosters verbeurd verklaarden, ten behoeve van de steden waarbinnen die geestelijke gestichten zich bevonden. In de staatkundige verhoudingen, we hebben dit nog niet gezegd, was door de Pacificatie van Gend van 8 Nov. 1576 eene vrij aanmerkelijke wijziging gekomen, en de staatsgezinde partij legde al de krachten, welke ze door die overeenkomst gewonnen had ten koste, wendde alle voordeden, welke ze daar bedongen had aan , om den Roomschen godsdienst te onderdrukken en aan de Hervormden een niet meer te betwisten overwicht te bezorgen. Er werd dan in Haarlem, maar op ruwer wijze, herhaald, wat 111 Amsterdam reeds was. geschied cn eene omwenteling bewerkt, welke op den i9Mn Mei 1578 losbrak, de Roomschgezinden uit de Regeering verdrong en hen
Bijdragen Dl. 1. bl. 15. 13 Julquot; 1573- Episcopus cum Clero civitatcm intrantes, proces-sionem instituunt in Ecclesia Begglnagii, quae inviolata permanserat.
85
met geweld van hunne kerken en kloosters beroofde. Gewapende soldaten sloegen .altaren en beelden aan stukken, eigenden zieli toe wat waarde had, schonden de heilige zaken en eindigden eerst, toen ze den Priester, lieer Pieter Balling, Pater van St. Margrieten-Convent hadden vermoord.
Feitelijk waren kerken en kloosters, maar ook die gebouwen alleen, thans in handen van de aanhangers der nieuwe leer, doch er waren nog eene menigte bezittingen en inkomsten van conventen, corporatiën en geestelijke gilden der Roomschen , in de wettige handen gebleven. Van nu af aan werden onderhandelingen geopend om ook dezen te bekomen: de Stad had reeds meermalen verzocht om schadevergoeding voor het beleg en voor den brand van 1576; de Staten konden geen vrede hebben met een verdrag, dat de Prins den 22sten Januari 1577 te Veere gesloten had en waarbij den Roomschen werd gelaten wat ze in bezit hadden; „'t ys nu alzo gebuert „duer enige practesinen, die gepractiseert hebben te becomen, die geeste-„licke goeden in Haerlem: onder anderen soo stonden die van Haerlem „zeer acn, om te hebben die geestelickheyt haer goederenen eindelijk werden die wenschen vervuld, want bij een accoord, op den 2451011 April 1581 te Amsterdam tusschen Burgemeesteren en Regeerders van Haarlem en de Staten 's Lands van Holland gesloten, geratificeerd dooiden Prins van Oranje, 1 werden aan de Stad in vollen en vrijen eigendom toegewezen al de goederen, behoorende aan de conventen, geestelijke collegiën en gilden, welke zich tijdens de Pacificatie binnen de stad Haarlem en haar rechtsgebied bevonden. Verder zou, dewijl men niemand in zijn conscientie wilde dwingen „eenen yegelicken vrij nae zijne conscientie „moghen leven, zonder gerechercheert off achterhaelt te wordenquot;, maar in een adem lieten de Prins en de Staten daarop volgen „dat oock binnen de „Stadt Haerlem gheene andere exercitie van religie sal worden geexerceert „dan van de gereformeerde religie.quot; ~
We zullen al die resolntiën en accoorden hier niet ontleden, hoeveel stof tot kritiek ze ook mogen bevatten, maar willen alleen aantoonen , welke de gevolgen van die verschillende besluiten waren voor het Beggijnhof.
De Regeering der stad Haarlem aarzelde niet lang, de macht uit te voeren, welke haar bij dat contract was verleend. Zij begaf zich op den oSstcn Mei 1581 naar den hof, deed daar de Meesteressen en eenige beg-gijnen in de kerk samenroepen en gaf dezen het bevel verstaan, dat in
Zie Handvesten der Stad Haarlem, ld. 328.
5 Den 1 Bden April 1581 was door de Regeering van Haarlem uitgevaardigd een „Verbod van „geen religie te excerceeren binnen deese stad, dan alleen de gereformeerde religie.quot; Zie Mr. A. J. Ensehedii: Index op de Keur- en Gebodregisters, bl, 122.
«6
handen van Burgemecstcrcn zon worden geleverd staat en inventaris van alle bezittingen. Dit verlangen, cenige dagen in beraad genomen , werd niet volbracht en het gevolg was, dat de Meesteressen en sommige heg-gijnen in gijzeling werden gezonden bij den Waard: in den Hollantschen thnyn, waar zij veertien dagen bleven en toen ontslagen werden, onder de weldra uitgevoerde bedreiging, dat de poorten van het Beggijnhof zouden worden afgenomen, zoo het begeeren van de Magistraat niet ten spoedigste werd ingewilligd. 1 Burgemeesteren brachten inmiddels hunne ontmoeting en bevinding volgenderwijze in schrift; 2
Op huyden den xxviijquot; May xvc een ende taebtieh sijn Ihirgermecsteren ciuie Scepenen der Stadt liaeiieni gecompareert opten groten bagijnhoff binnen derzelver stede tsavonts ontrent vijlf vnyren ende hebben inder kereke aldaer doen vergaderen de meesterisfen ende vecle van de bagijnen , denweleke aldaer comparerende es hemlnyden doen voerlesen het geheele contract tnssclien den Staten van Mol landt ende der Stadt Haerlem ten overstaen van Zijne Princelijcke Excellentie, concernerende der Stadt ende burgeren achterwesen, vuyt zaecke van den belegge als de gevolgen van dyen gemaeet, ende es hemlnyden dyenvolgende voergehou-den en geordonneert, dat zijluyden in conformite van tselve contract zouden overleveren behoorlijcken staet ende inventaris van allen den goederen geen vuytge-sondert, toebehoerende het corpus van denzelven hofF, Daer op deselve tqr ant-woerde gaven, dat zijluyden metten anderen de zaecke naerder souden communiceren ende binnen vi of zeven daegen mijn I leuren naerder verelaringe ende ant-woert souden geven. Sulx dat Joncfrouwen Anna van Sparwoude, Machtelt van Rollant ende Claesgen Gerritsdr., den vquot; juny daeraen opter burgermeesteren-ca-mere comparerende hebben expresfelijeken verclaert, dat zijluyden noch de bagijnen van den hol! nyet van meninge en waeren enige inventaris te leveren ende dat het militeerde jegens heurluyder conseieneien ende gemoet. Deur tvvelck burgermeesteren hemlnyden belast hebben te gaen in gijselinge tot Hans Pietersz. Blau, Waert in den Hollantschen thuyn ende aldaer gijselinge te houden, ter tijt ende wijlen zijluyden tbevel van burgermeesteren voldaen ende denzelven behoorlijcken staet ende inventaris zouden overgelevert hebben. Sulex dat dezelve wederoiume den xixquot;
Zoo leest men ook in eene notarieele akte van 8 April 1627 (Archief Beggijnhof Nquot; 7, Letter M), waarbij drie hoogbejaarde bewoonsters van het hof verklaren:
hoe dat in de tribble tijden, niiiir het belegh van Haarlem, vveynich naa dat de kereke binnen Haerlem gesehonnen werden, zeeekere Jonekvrouwc van den grooten Baghijnhoove voors. omtrent seven offquot; acht vvaer van meeste Meestersfen waren ende andere oude Maaghden, van den ghereehte ende Magistraat der voors. stadt Haarlem in ghysfelinghe ghenoomen zijn, omdat zij die goederen van den voors. Baghijnhoove niet en wilden overleeveren in handen der ketteren ende rebellen, In welcke zaake als die voors, Jonekvrouweii weygherieh bleeven, de voors. Magistraat met ghcweldt die poorten van den voors. Baghijnhoove heeft all* doen nemen, enz,
Inv, Arehief Haarlem, Dl. I, N0 1961.
ontboden zijnde, hebben alsnocli onwillich geweest ende bij lieurluyder voergnendc antwoort gepersisteert. Dan worde heurluyden belast tluiys te gaen ende dat zij-luyden denzelven staet alsnocli souden maecken ende leveren tsanderen daeclis voer acht vuyren op peyne, dat men de poorten van denzelven hofF zouden alThangcn. Ende burgermeesteren ende Scepenen den xxquot; smorgens opten hoff comende, omme denzelven staet te recouvreren ende aenspreeckende de voors. van Sparwonde ende llollant, meesterisfen, baden, denzelven Heeren gelieven wilde, ten negen vuyren weder te coemen ende sonden metten anderen spreecken, omme denzelven staet te moegen leveren. Daer deur dezelve burgermeesteren ende Scepenen van daer ghaen zijn.
Maar tc vergeefs wachtten Uurgcmeesleren op de met zooveel ernst ge-eisehte stukken en derhalve werd van liet voorgevallene verslag in de Vroedschap gedaan , die de volgende Scherpe Resolutie nam : 1
Resolutie genoenien bij de Magistraten der Stadt ilaer-lem den 25quot; Juny 1581.
Alzoe de meesterisfehen van den groten hofT naermacls den xxiquot; ]iniy belast was alsnocli den staet ende inventaris vant incomen des voors. liolTs corpus goederen binnen den tijt van xxiiij vuyren (in tc leveren), op peyne dat men zoude procederen tot demolitie des voors. bagijnholïs kereke etc. ende de voors. mcesteruTchen, op sanderendaechs opter burgernicesteren-camere comparerende, verclaert hadden alsnocli te persisteren bij lieurluyder antwoort te voeren ghe-ven , ende tot leveringe van dyen onwillich te zijn , Wert ter conimunicatie geleyt oiïquot; men zal procederen tot demolitie als voeren oiïquot; wat best inder zaecke te doen staet.
Es geresolveert, Dat de ineestcrisfclien alsnocli sullen hebben te obedieren online den voors. staet ende inventaris tc leveren ende dat men tot dyen eynde allen den meesterisfen ende bagijnen appart zal hoeren ende zoc wye bevonden wert hacr onwillich te toonen tot overleveringe van dyen, dat dezelve heiirl. residentie ende trecht twelck zijluyden aen lieurluyder huysingen opten hofF staende, enichsins willen pretenderen, gehelickcn vcrliesen zullen ende opten hofF nyct meer te comen op peyne van vuyter Stadt geleyt te worden.
Welcke resolutie in der vougen voors. op tsanderendaechs den ineesterisfehen voergelesen zijnde omme hen naer dezelve resolutie te reguleren, es hem-luyden noch tijt glieven omme behoorlijcken antwoort inne tc brengen tusfehen dit ende saterdaech toecomende.
We vernemen verder niets meer van dit hoogloopcnde geschil, docli
Inv. Archief Haarlem Dl. 1. N0 1961.
88
zeer waarschijnlijk hebben de beggijnen zich, uit beduchtheid voor erger gevolgen, moeten bnigen en zal de staat en inventaris, hoe noode dan ook , ingeleverd zijn geworden.
Uit de mededeelingcn, welke ter kennis van de Vroedschap werden gebracht, zou men kunnen opmaken, dat de kerk gevaar geloopen heeft afgebroken te worden j doch zoo ver is het niet gekomen. Wel was het echter eene allerzonderlingste bedreiging, dewijl het boven allen twijfel van den aanvang af niet in de bedoeling van Burgemeesteren gelegen heeft de beggijnen haar bedehuis te doen behouden; zoo zien we dan ook , dat deze tempel, welke later, in 1590, is toegewezen aan — en nu nog gebruikt wordt door de VValsch llerv. gemeente, dadelijk aan de beggijnen werd ontnomen, hoewel men er niet aanstonds eene andere bestemming voor wist te vinden, want in den beginne stond zij ledig en in 15H2 werd ze bewoond door eenige Vlaamsche handwerkers.
Tegenover de kloosterlingen, die allen hunne conventen moesten verlaten, hadden de beggijnen evenwel dén voordeel, dat zij ontlcenen konden aan eene omstandigheid, waarop we reeds vroeger hebben gewezen en die hierin bestond, dat ze geen eigenlijk gezegd claustraal gezin vormden en tusschen haar geen gemeenschap van bezittingen, conmuinauteit, bestond. Vele bewoonsters van het hof waren persoonlijk eigenaressen van de huizen waarin zij leefden. Wel waren er eenige grootere gebouwen, conventen, die aan de gemeenschappelijke beggijnen behoorden en waarin de arme maagden samen woonden, maar toen het er op aankwam uitvoering te geven aan het accoord van 24 April 15815 wilden Burgemeesteren zooveel mogelijk geschillen vermijden en stonden toe, dat alle beggijnen levenslang mochten blijven wonen in de huizen , waar zij toen haar leven sleten, onverschillig of die haar eigendom waren of niet. We vinden in de Rekening der geestelijke goederen van 158a eene uitvoerige opsomming van de perceelen welke destijds het Beggijnhof vormden en van degenen welke toen in die verschillende panden gehuisvest waren; die lijst luidt als volgt:
De huysen op den grooten holT, alsoc se meest allen bewoont worden in lijftoehte, es bij Mijnen Ileeren geordincert, dat men dezelve huysen met zcecker getall sonde afteeekenen Omme te beter kennisfe tc mogen hebben van de woon-plactsen der gheenre diese in lijftoehte besitten ende naer haer overlijden bij mijnen Ileeren aengetast te mogen werden als aen de stadt vervallen.
Digna van Sparenwonde, (f 6 April 1601 liet huis bij de poort aan de Bake-nessergraeht geteekend met.......................................... 11 • 1
89
Maritgen Jacob Foppen huisvrouw van Engbert Harmansf. liet huis daarnaast bij den uitgang aan de Bakenessergracht, dat in 1588 ter bewoning werd gegeven aan twee beggijnen va i St. Marien-Convent, en door de stad
publiek werd verkocht tegen 1 Mei 1596 voor 626 oC.................. n0- 2
Alijt Jelis (-f 1583); door de stad publiek verkocht tegen 1 Mei 159Ö. „ 3 AelF Claes, eertijds beggijn in St. Catherijnen Convent later het beg-
gijntje Nelletgen Lambrechtsdr. die f 1635........................... „ 4
Adriaentgen Aelberts. (f 19 Mei 1632)............................ „ 5
Jozijne Adriaensdr. van Groeneven (f 21 April 1617); Clara de Bray (f 1Ö7Ó) de dochter van Simon de Bray, Procureur, bezit dit huis in
1Ó32 op den naam van de Bercken-Rodes............................. „ 6
Agnies Philips dochter (f 1591) (Aquot;. 1634 Salomon De Bray, Schilder,
heeft gekocht 't huys Nü. 7}........................................ „ 7
Hilgont Jacobs (f 31 Juli 1620)................................ „ 8
Drie schamele beggijnen Fijtgen Jans (f 5 Mei 1605); Maritgen Joosten
en Guertgen Andriesd. mater en zusters uit St. Marien convent.......... „ 9
AefF Jans (f 1605)............................................ „ 10
Het Secreet.................................................... „ 12
Het slachthuis, gelegen aan de Bakenessergracht; door de stad publiek
verkocht tegen 1 Mei ......................................... „ 13
Alijt Dammis (f 1594) (het huis genaamd de Brouwerij, gelegen aan de
Bakenessergracht; door de stad publiek verkocht tegen 1 Mei 1596)..... „ 14
jonge Guertgen van Foreest (f 1593)............................. „ 15
Alijt Claesdochter (f 1587)...................................... „ 16
Anna Jans (f 8 Maart 1621)..................................... „ 17
De stads turfschuur achter-strekkende op den hof, ter Bakenesfer-
grachtszijde....................................................... „ 18
Trijn Woutersdr. (f 25 Mei 1623)................................ „ 19
Maritgen Cornelisdr. (f 5 Mei 1618).............................. „ 20
Maritgen Jacobsdr. (f 158a)..................................... „ 21
liet Bakhuis van den hof......................................... „ 22
Beatris Outgers (f 1597)......................................... „ 23
Geertruyt Cornelisdr. (f 1590).................................... „ 24
Het St. Lucien of oude Convent, wordt bewoond door de Clarisfen, met namen: Anneken Melis, mater, oud 64 jaren, Sille Aliens oud 74 jaren,
Brecht Jacobs oud 44 jaren, Maritgen Dircx oud 64 jaren, Nathalia Eng-berts oud 61 jaren, Anna Jans oud 60 jaren, Beatris Willems oud 60 jaren, Peternelle Jaspers oud 62 jaren, Clara Gerrits oud 50 jaren, Maritgen Jans oud 63 jaren, Anna Claes oud 50 jaren. Grietgen Gijsberts oud 55 jaren, Neeltgen Cornelisdr. oud 30 jaren, Maritgen Jans Joostendr. oud 29 jaren.
![
90
Catherijne Willems, (f 159O' gelegen in de korte Heggijnenstraat, door
de stad publiek verkocht tegen 1 Mei 1596.......................... quot; -6
Agniesgen Willems, (verlaat het huis, Mei 1596) gelegen in de korte
Beggijnenstraat; door de stad publiek verkocht tegen 1 Mei 1596........ „ 27
De meesteresfen hebben tot wederopzeggens in liet Poorthuis gesteld Guerte Jacobs en Anna Jans, bij wie met vergunning van Burgemeesteren nu woont Maritgen Fransendochter, Mater van St. Marien convent, verlaten het huis
o 8
. ..................... gt;5 —0
in 1590.......................................
Alijt van Assendelft dochter van Treslong (f 19 Juli l6o5)......................quot; 29
Hilgont Dircxdr. (Meesteres, f 1585)...................................quot; •■,I
[let huis geteekend met 32 wordt bewoond bij IJffgen Adams van Zanen,
zuster van St. Michiels Convent (f 1584) cquot; Pieternelleken Claes van Ley-
den (f 1590) met vergunning van Burgemeesteren..........................................quot; •1-
Machtelt van Rollant (Meesteres, f 1601)....................................................»
Cornelia Jans Verwers (f 17 Januari 1608)..................................................quot; ^
In St. Barbaren Convent hebben Burgemeesteren gelogeerd de Conventu-
alen van der Catherijnen-zusteren verkochte Convent......................................quot;
In St. Agnieten convent zijn gelogeerd de conventualen van Zijl..............» 3/
Maritgen Gerats van Adrichem, (f 1593); dcquot; 24 APril 1ÖI7 t1oor tle
stad publiek verkocht aan Mr. Pouwels Van Berensteyn voor 26H0 lt;£■■■■» 3«
Maritgen Barents (f 11 Juli 1634).............................. • • • quot;
Claesgen Gerrits, (f 1583), gelegen bij den uitgang aan de St. Janstraat;
door de stad publiek verkocht tegen 1 Mei 1596............................................quot; 41
Anna Pieters (f 14 Aug. 1615).........................................................quot; 4quot;
Wendelmoet Hermans van der Laen (f 20 Maart 1614)............................» 44
Balich Claesdochter (f 25 November 1603)..................................................» 45
Lijsbeth Jans, beggijn van Delft, (f 26 April 1601)..................................» 4^
Maritgen Claes (t 5 Mei 1604)............................................quot; 4^
Cornelia Cornelisdr. in de Math (i- 26 Januari 161Ó)................................quot; 49
Janneken Jans, (f 1591)................;.....................quot; quot; 0
St. Aechten Convent is bewoond geweest door den Predikant Henricus
Geestranus (quot;f 1582), die voor huur betaald heelt 35 o(................. quot; ^
Grietgen Gerrit Prins van Amsterdam (j 159O...................... quot; 52
Maritgen Jans (f 18 Juni 1602)................................... quot; 53
9i
„'t Mingelenshuysquot; wordt bewoond dooi- den pater van Zijl met eenige
conventualen .................................................... n0. 54
AcfF Jansdochter (f 7 Aug'. 1605). In 1623 hield het Goudsraidsgilde
reeds zijne vergaderingen in dit huis................................. „ 55
Het Geertruyden convent, gelegen op den grooten hol'aan de noordzijde van het kerkhof wordt (15H2) bewoond door acht hofbeggijncn, van wie Aefgen Wouters (f I594)de mater is; door de stad verkocht den 31 Januari 1630 aan Willem Jansl'. Verstraten, porceleynbacker voor 3000 guldens... „ 5^
De kerk heeft ledig gestaan en wordt nu (1582) bewoond door eenige Vlaamsche handwerkers.
Mr. Gerrit van Berckenrode, Baljuw van Kennemerland, heeft voor zes jaren tegen 45 £ per jaar gehuurd, het Pastoorshuis van den grooten hof',
staande in de Appelaarsteeg.
Michiel van Woerden, ?ccretaris der stad, heeft voor zijn leven lang gehuurd, (volgens overeenkomst met de Meesteresfen van 4 Maart 1580) het huis van den grooten hof, dat staat op den hoek van de lange Ueggijnen-straat, bij de poort van het Beggijnhof voor 24 ^ in het jaar.
Pieter Gerritsf., Schipper, heeft voor vier jaren gehuurd een huis van het Beggijnhof staande op de Bakenessergracht voor 11 ^ in het jaar.
Deze optelling van de huizen en hunne bewoonsters of huurders is gewis niet zonder belang voor onze geschiedenis, maar even merkwaardig is de hier volgende lijst van de eigendonmien en jaarlijksche inkomsten van het Beggijnhof, krachtens liet meergemelde accoord van 1581 aan de Stad gekomen en welke aan de Rekening der geestelijke goederen van 1581 en
1582 ontleend is: 1
Renten en Vaste goederen.
Vier renten op het gemeene land......................... 49 ot
Drie „ „ de domeinen van Kennemerland en West-Friesland. 43 „ 14 st. 12 p.
Een rente op de stad Haarlem............................ 12 „
Vier renten op het Heilige Geesthuis...................... 27 „ 10 st.
Een rente op het Leprooshuis..........................................................10 st.
De Lange poort (als zedelijk lichaam vermeld, is, naar het schijnt,
cene succursale geweest van het Beggijnhof en bezat:)
De behuizinge van de Lange Poort in de St. Janstraat, verhuurd voor 10
Twee renten, bedragende.................. ..........................12 „
Een rente op het Magdalenen Convent..........................................12 „ 10 st.
„ „ „ de Regulieren buiten Haarlem..............................1 „ 14 st. 5 p.
en eenige weinig beduidende huispachten.
l)c rekening is gedaan in Ponden (ot) van 40 grootün. Een pond OA) = 10 stuivers; een stuiver = 1 grooten; een groot = 8 penn. (lien dt ongeveer = een gulden).
92
Met Beggijnhof-zelf bezat verder de volgende landerijen en renten:
/» de vrijheid van Haarlem:
Een perceel verhuurd voor............................... Hof
[n Heemstede en Bennebroek;
Vier perceelen verhuurd voor............................. 5° quot;
In Schalkwijk, Haarlemmerliede en de IVaard:
Zes perceelen verhuurd voor.............................. i25 »
Een landrente.......................................... 2 »
In Sparenwunde:
Twee perceelen verhuurd voor............................ '9 «
Een landrente.......................................... 12 quot; 10 st•
In Schoot en:
Zeven perceelen verhuurd voor........................... i27 » 11 st*
In Sparendam;
Twee perceelen verhuurd voor............................ 22 «
In Veisen ;
Een perceel verhuurd voor.............................. i « '7 sl:* 5 P*
In Heemskerk:
Vijf perceelen verhuurd voor............................. öy „ 5 st.
Een landrente........................................... ^ quot;
In Uitgeest en Krommeniedijk:
Zeventien perceelen verhuurd voor........................ 126 „ 5 st.
In IVestzanen;
Een perceel verhuurd voor............................... ^ quot;
Een landrente.......................................... 1 quot; 4 st•
In Assendelft:
Twee perceelen verhuurd voor............................ 20 „
Drie landrenten......................................... „ '5 st;lt;
In Castricum:
Vijf perceelen verhuurd voor............................. 73 »
In Limmen;
Vijf perceelen verhuurd voor............................. ^3 « 'o st-
In Akersloot :
Drie en Twintig perceelen verhuurd voor.................. 260 „ 10 st.
In Heilo :
Zeven perceelen verhuurd voor........................... 7^ « 10
In den baune van Alkmaar:
Vijf perceelen verhuurd voor............................. 111 „ 12 st. 6 p.
Binnen Alkmaar:
Eene rente............................................. ^ quot;
Ten laste van de dorpen Abbekerk, Twisk, Lammenchagen
93
eu Mitldwoude:
Een rente.............................................. 9 of
[n Uillegom:
Een perceel verhuurd voor.............................. 10 „
Een landrente.......................................... 1 „ 10 st.
In Oegstgeest ;
Een perceel verhuurd voor............................... 10 „
[n Katwijk up den Rijn:
Een perceel verhuurd voor.............................. 7 „
In Rijswijk:
Een perceel verhuurd voor............................... 80 „
In Eikenduinen ;
Een perceel verhuurd voor................................ 27 „
samen... 1543 oC 18 st.
Daar staan tegenover de volgende
L asten.
Een rente ten behoeve van üirek Claesz, Wij..........25 of
„ „ „ „ „ Elisabeth Jacobs..............11 „
„ „ „ „ „ den Heer van Drederode. 1751.4 p.
Drie lijfrenten, samen....................................................iSot
5' oC ' 7 st- 4 P-
liet Beggijnhof trok dus uit deze bezittingen en renten een
zuiver jaarlijksch inkomen van.........................1492 ot 1 st. 8 p.
of, herleid tot onze munt... /' 1492.07I.
Al deze inkomsten en bezittingen zijn van dezen tijd (1581) af ten bate van dc stad aangewend en de bcggijnen.misten derhalve de handreiking, toelagen en ondersteuning, die ze tot nu toe onder dezen of genen vorm hadden ontvangen. Burgemeesteren kwamen daaraan echter eenigs-zins te gemoet en verleenden op den 5tkm December 1582 aan de gezamenlijke hofbew.oonsters eene akte, waarbij, in recognitie van de maaltijden en soortgelijke voordeden, welke haar bij testament waren besproken, aan de zeven en twintig beggijnen „wesende van soberen vermogenquot; voor haar leven lang uit stadskas werd toegelegd een pensioen van dertig ponden 'sjaars, en aan de overige acht en twintig beggijnen „van tainclicke patrimonie ge-disponeert wesendequot; dus aan degenen, die van zich zeiven een redelijk vermogen bezaten, twaalf ponden in het jaar. Deze pensioenen, zijn nu en dan voor sommige beggijnen vrij belangrijk verhoogd, hetzij bij langdurige ziekte, in grooten nood of andere ongevallen waarmede de op jaren komende maagden werden bezocht. Bij die akte van 5 Dec. 1582 werd de Rentmeester der geestelijke goederen tevens gemachtigd, aan de
Meesteressen tot onderhoud van de arme beggijnen te laten volgen cene som van 216 ponden, boven het bedrag van 400 ponden, dat hij haar reeds tot gelijk doel in het jaar 15^1 had uitbetaald en welke verrekening eerst thans volgde, omdat in 1581 de Burgemeesteren en beggijnen nog verre van eensgezind waren. Tot beter verstand van hetgeen in enkele woorden is medegedeeld, willen wij den tekst der akte-zelve opnemen; '
IBurgermeesteren, Scepenen ende Vroetscappen der stadt Ilaerlem disponerende ge-neralicken en partieulierlicken opt onderhout van de Conventnalen ende anderen geestelicken persoenen alhier, Hebben eerst ende al boven de zeven ende twintleh bagijnen opten groten hoff residerende (namentliek Jannetgen Jansdr. out Lxxij jae-1 en, Maritgen Cierits out Lxiiij jaeren, Cornelie Cornelisdr. In de mat out xliiii jaeren, Alijt Jelis out xxv jaeren, Marijtgen Cornelis out xxv jaeren, Millegont Jacobs out xi.i jaeren, Aeffquot; Jans out lv jaeren, Alijt Danimias out xxxiiij jaeren. Geurt Cornelis out i.xij jaeren. Beatris Outgers out Lij jaeren, Maritgen JacobSte-vensdr. out Lvij jaeren, Irijn Willems out xt, jaeren, Agnics Dircx out xi.vij jaeren, Anna Jans out XLvij jaeren, Geurt Jacobs out xi.ij jaeren, Maritgen Claesout i.viij jaeien, Weyntgen Vrancken out xxxvi jaeren, Neeltgen Lanibrechts out xxxvj jaeren, Maritgen Claes out xxx jaeren, Ae(T' Jans out lx jaeren, Trijn Wouters out xxxvj jaeren, Alijt Lancelots out xxxviij jaeren, AefF Wouters out xlv jaeren. Lijsbet Jans out xlv jaeren, Fijtgen Jans out xxvij jaeren, Clara Quirijnen out LÜij jaeren ende Maritgen out lxv jaeren) wesende van soberen vermoegen, jaerlix toe-gevouebt de somme van dertich ponden van xl groten 'tpondtelx, heurl. leven ge-duerende, ende de acht ende twintich bagijnen opten zeiven hoflf residerende, van tamelieke patrimonie gedisponeert wezende (namentliek Alijt van Assendelf, llille-gont Dirx, Machtelt van llollant, Geertruyt van Rollant, Cornelia Jan Verwers, Maritgen Jan Verwers, Trijn Arents, Agnies Claes, Maritgen Gerits, Maritgen Barents, Aechte Gerits, Claesgen Gerits, Anna Pietcrs, Wendelmoet van der Laen, Machtelt van der Laen, Balich Claes, Neel Claes, l.ijsbet Jans, Anna van Sparwoude, Digna van Sparwonde, gesusters, Griete Gerits, Josijne van Groeneven, Agnies Philips, Adriana Aelbrechts, Geurte van Foreest, Alijt Claes, Anna Cornelis en Maritgen Cornelisdr.) elek jaerlix tvvaelff derzelver ponden daer-van dezelve jaerlix genieten zullen acht derzelver ponden elx, in recognitie van den vnacltijden ende anders generalicken den IkgijnholF besproecken zijnde, blijvende't surplus van de voors., wezende vier ponden voer elck hooft, in handen van de Mcesterisfen in der tijt, Oimne dezelve somme bij heurluyden geemploijeert te werden tot onderhout van de armen behouftigen, olT ten sulcken fyne als de voors. Meesterissen in heurluyder consciencie zullen bevinden meest gehouden te ziin, Mitz yeniant van denzelven bagijnen stervende, dat alsdan de voorscreven irlimen-tatie coeinen en devolveren zal ten behouve van der stadt, te weten van schame-
1 Arch, licggijnhof N0 sö.
95
len dc voors. dertich ponden cn van den anderen twaelflF ponden voors. Innegegaen de voors. alimentatie respective Jacobi lestleden, dewelcke bij den Rentmeester van de geestelijcke goederen telcken vierendel jaers betaelt zal worden, telcken onder de recepisse ende signature alleenlick van de Meesterissen indertijt, daermede den-zelven Rentmeester zal moegen volstaen ende dc betalinge geleden worden in zijne recckeninge naar bclioeren, Ende sullen dezelve Meesterissen gehouden wezen telcken vierendel jaers behoorlijck te verclaeren, off enige van denzelven bagijnen enichsins overleden zijn, ende mede binnen den tijt van veertien daegen nacr 't selvc oveiljjden te verclaeren de huysinge ende residentie van de overleden, ommc dezelve bij dc stadt angevaert ende gebruyet te worden als danderc stadtsgoedcren, Wert mede densclven Rentmeester gcordonneert de voors. Mecstcrislen als noch te laten volgen dc somme van twee honderd zestien ponden van xl groten tpondt boven de vier hondert ponden munte voors., bij hemluyden voer den jacre x\c een ende tachtentich totter armen onderhout ontfangen, Omme dezelve mede bij de voors. Meesterissen ten behouve van de voors. armen, crancken ende behouttigen bagijnen geemploijeert te worden, Derhalven ordonneren Burgermeesteren, Scepcncn ende Magistraten der voors. stadt allen en eenen ygelicken die desen angaen mach, hem nacr dezen te reguleren, op pecne daer inne voersien te worden zulx de zaecke als nacr behocren zal vereysCchcn. Aldus gedaen ende gearresteert opter ]5urgcrmecs-tcr camcrc den v',cquot; Dccembris xvc twee ende tachtentich bij Pieter Kies Jansf., Adriaen van Bcrckenrocde, Willem Dcyman Dirxz., Burgermeesteren, Cornelis Rijc-ken, Mr. Hugo Bol van Zaencn, Jan Aelbrechtsf. Ban, Mr. .Willem Heda, Gerit lluychaver, Schepenen, Dirck JacobsC. de Vries, Mr. Jan van Suren, Cornelis van Bcrckenrocde, Arent Pictersf. Dcyman, Jacob IJsbrantsf, Jehan Gael Claesf., Willem Joosten, Jan Bartelmeusf., Engbcrt Gerritsf. de Jonge, Cornelis Gerit Aeiïz. ende Isbrant Staetsf. Hageman, Vroetschappen. Mij jegcnwoerdich.
Van Weerdt, 15H2.
Terwijl dit alles voorviel en tot stand werd gebracht, was aan de beg-gijnen op den 3ostcn Juli [582 het bericht toegekomen, dat haar Pastoor, Heer Jacob Claesz. Wij, op St. Margrietendag (20 Juli) van datzelfde jaar te Keulen overleden en er in liet klooster der Predikheeren begraven was. Aanstonds maakte cene getrouwe hand zich vaardig 0111 in liet Memorieboek zijn leven en sterven volgenderwijze op te teekenen:
D. ac M. Jacobus Wij Nicolai f. hujus ecclesiae Curatus, S. Theologiae Licen-tiatus Canonicus Cathedr. Capitul. et postea Medicinac Doctor obiit Coloniae in Julio ipso D. Margaritae Aquot;. dom. Mv'i.xxxij.
Int Jaer ons Heeren MVcLxxviij overmits 't langdurich oorlogh ter oorsaec van dc Religie ende dyc groote vervolginge der geestelijke ende religiocse personen hier Jn liollandt, soe is in 't selfde jaer in den maent Julio, dye Eerwaerdige heere ende meester Jacob Claesz. Wij, Licentiact in der godheyt. Pastor ende Curcyt van dit Bagijnhoff, getrocken tot coelen ende aldaer op St. Margrieten dach a0. Lxxxij in
lt;)6
den Heere gerust ende int Clooster der predycheeren begraven, Onsen hofFmiteen eerlyc testament bedenckende.
Waerom dye IMeesterisfe tot dancbaerheyt van dyen aengenomen liebben hem eenwichlic nae te doen ende op sijn jaergetijt uyt te reycken zulcx als hier nae volcht:
Eerst eeuwighe memorie in onse kerck te houwen tot troost van sijn ziel ende voor dye zielen van sijn salige vader ende moeder, mitsgaders sijn twee lieve broeders, namentlyc broeder Jan Wij, minnebroeder, dye mede ter selfder tijt ende oorsaeck tot Coelen ghevlucht, gesturven ende aldaer bij hem in een gralf begraven is, ende Frans Claesz. Wij, hier in onse kerc begraven.
Voirts in sijn Jaergetijt den Pastor, van graffgang xx stuvers.
Denzelfden voor sijn presentie iiij st.
Vyer cappellanen elx twee st.
Tot zielmissen tyen stuvers.
Vyer stalkaersfen op 't graflF.
Den meesterissen elx twe stuvers.
Den twe Leesters elx drye groot.
Den poortsusters 'tzamen vyer st.
Den coster ende Costerissen elx een st.
Dye den Zyelpoort, den poort op Bakenessergraft, desgelijcxs het waschhuys, sluyten ende ontfluyten, elx een st.
Op sijn Jaergetijt elke Begijngen van den IIofF een broot van een stuver.
Ter selfFder tijt alle maechden dye van den aellemisfe des lloiïs leven elx een st.
Na hetgeen hier gezegd wordt en wat wij reeds te voren van Pastoor Wij hebben gemeld, knnnen we rekenen, dat zijn levensloop en lotgevallen den lezer vrii goed bekend zullen wezen. We richten dus het oog naar de beggijnen, die tezeüder ure, dat zij het afsterven van haar vorigen Pastoor vernamen, er op bedacht waren een opvolger te kiezen; en niet dat doel verklaarde het gewone dertiental stemgerechtigde maagden aan den notaris en zijne getuigen, dat het Heer Jasper Pietersz. Stolwijck, te voren kapelaan van de kathedrale kerk, was, dien zij tot haar herder begeerden en verkozen. Even snel als die benoeming was geschied, werd ook door den Notaris eene Voorloopige verklaring in schrift gebracht, opdat de beggijnen niet in heur oude rechten, welke in die onrustige tijden wel eens betwist konden worden, mochten worden geprejudicieerd. Weinige uren later, ten minste nog op dienzelfden dag, werd de deftige en wijdloopige notarieele akte opgemaakt,1 doch aanvankelijk stelde men zich tevreden met het hier volgende geschrift: 2
Arch. Beggijnliof N0 24.
33 33 33 23*
97
Op luiyden den naestlesten dach July anno xv^ twee ende taclitich, bij den anderen vergadert zijnde Jonevrouwen Anna van Sparwoude, Macbtelt van Rollant ende Ilillegont Dirixdr., Meestrisfen, Jannetgen Jansdr., Marijtgen Gerrijtsdr., Marijtgen Jan Arijszdr., Dignum van Sparwoude, Guerte Cornelisdr., Claesgen Gerrijtsdr., AeflF Woutersdr., F^ijsbet Jans, Anna Jansdr. vervangende Katrijn Aernt Dijlendr. mits haere oudtheyt, nochtans volcomen consent gedraegen hebbende, alle derthien wesende van de oudtste jonevrouwen ende Maechden des groten fali-bagijn-hoffs binnen der stadt Haerlera, Ende verelaerden ter presentie van mij notario ende den getuygen alhyer ondergescreven, dat alsoe zij verstaen hadden op huyden ten zeiven daege, dat Mr. Jacob Wij, heurl. Pastoor overleden was binnen der stadt van Coelen, ende dat henl. competeerden de gifte ende conferentie derzel-ver pastorie, Daeromme met goeder eendracht ende vuyt eenen monde, soe haest zij des voors. haeren Pastoors overlijden verstaen hadden, van nyeuws gecoeren ende geeligeert hebben, kiesen ende eligeren bij desen Mr. Jaspar Pietersz., die zelffs present zijnde zulcxs accepteerde, Omme dezelve cure pastorael des voors. bagijnholï's, metten goederen, emolumenten ende lasten van dien, te acnvaerden, gebruyeken .ende posfideren zijnen leven lanck, sulcxs ende in allen schijne den voors. wijlen Mr. Jacob Wij ende anderen zijn predecesfeurs in de voors. pastorie gehadt ende genoten hebben. Ende opdat zijluyden comparanten in heurl. recht van conferentie ende patronaetscap nyet en souden werden geprejudiceert, versocht hebben aen mij notaris ende getuygen, hyer van gemaect te werden behoorlicke acte. Aldus gedaan voor Mrs. Wilhem Corn. Pan ende Symon Sonnius getuygen van goeden gelove tot kennisse van desen met mij Michiel van Woerden openbaer notaris versocht ende gebeden, die alle gelijck, desen met mij Notario ende getuygen hebben onderteyekent.
Anna van Spaernwoude. Machtelt van Rollant.
Millègont Dericks Jansdocht. Mar. Jandocht.
Digna van Spaernwoude. Guertgen Cornelisdr.
Claesgen Gerritsdochter. Aef Woutersdochter.
Lijsbet f Jans merek. Anna Jans.
W. Bannius. Simon Jodoci Sonnius.
Ita esse attestor.
M. de Woerden Not. sst.
Het hield ruim vijfjaren aan, alvorens Heer Jasper Pietersz. Stol-wijck zijne bediening als Pastoor der beggijnen kon aanvaarden: en dit zal ongetwijfeld toe te schrijven zijn geweest aan de onzekerheid in alle zaken, waarin men toenmaals verkeerde; waarschijnlijk zal hij wel dadelijk na zijne verkiezing de herderlijke plichten op zich genomen hebben, doch eerst in tic maand October 1587 werd door den
98
Proost cn Aartsdiaken van liet Haarlemsche kapittel de proelaniatiebrief uitgezonden, welken wij met de verklaring van non-oppositie hieronder afdrukken : 1
Jacobus Saflius Praepositus et Archidiaconus Cathedralis Jïcctesiae Ilarlcmensis, universis et singulis Presbyteris, Clericis, Notarijs et Tabellionibus publleis quibus-cunque nobis subditis, ad quem vol ad quos praesentes nostrae literae pervenerint, Salutem in Domino sempiternam. Praesentato nobis dilecto in Christo Domino Ma-gistro Jasparo l'ctri tquot;. Ji. Stolwijek Presbytcro et Sacellano Harlemensi ad Ecclesi-am Curatam Sanctorum Apostolorum Petri et Pauli Curiae Baginagij civitatis Ilarlemensis, vacantem per obitum, sou liberam resignationem vencrabilis Domini Magistri Jacobi Wij Nieolai f., ultimi dum viveret Rectoris ejusdem pacillci, aut alius qualitercunque, ab lionestis et religiosis Anna a Sparwouda, Machtilde a llol-landt, Hildegonde Theodorici, Magistris et Rectricibus, et a Joanna Joannis, Maria Gerardi, Maria Joannis Andreae, Digna a Sparwouda, Gertrude Cornelij, Ni-colaa Gerardi, Ava Walteri, Elizabetha Joannis, Anna Joannis IT. sustinentibus simul personam Catharinae Arnoldi Bijlen f., propter debilitatem absentis, a qua ad hoe debitam habebant commissionem, omnibus simul tredecim senioribus Virgi-nibus ae IJaginis dictae Curiae Baginagij, tanquam veris et indubitatis patronis et collatricibus, pro institutione canonica ad eandem a nobis obtinenda, Nos vero, juxta doetrinam Apostoli nemini eito inanus imponere volentes, vobis supradietis et vestruni cuilibet in solidum in virtute sanctae obedientiae districte praeeipientes mandanuis, quatenus accedentes domum, vel locum in dieto Baginagio, ubi divinum oflicium commode fieri poterit, ex eo quod hoc tempore ad Ecclesiam ejusdem ae-cesfus non pateat, ibidem sub eodem divino oflieio coram Virginibus Baginagij, quot;et testibus, palam et publiee proclametis et intimetis duobus diebus festivis, et uno non festivis h se invicem distantibus, praefatum Dominum Magistrum Jasparum, ut praemittitur, ad praedictam Ecclefiam Curatam esfe praesentatum, Citantes ni-hilominus peremptorie coram nobis Marlemi ad domum habitationis nostrae ibidem ad vigiliam Apostolorum Simonis et Judae, hoe est, ad vicesimam septimam diem hujus mensis Octobris, proxime futuram, si juridiea fuerit, et nos pro tribunali se-derimus, alioquin ad primam diem juridieam immediate subsequentem, omnes et sin-gulos, tam in genere quam in specie, qui se dicto praesentato, aut suae praesenta-tioni hujusmodi opponere voluerint, aut sua quomodolibet, conjunctim vel divisim interesse crediderint contra eundem praesentatum ad opponendum eidem, ostenden-dumque et docendum de jure suo, cum intimatione debita et consueta, reddentes iiteras praesentes sigillatas, debite exequutas vos earumdem executores, nominaque opponentium, si qui fuerint, et dies vestrarum proclamationum nobis liquido trans-scribentes. Datum Ilarlemi, sub sigillo nostro ad causfas praesentibus appenso, anno
Aicli. Uoggijnhof N0 25.
99
a Nativitate Domini nostri millcfimo quingcntesimo octuagesimo septimo, die vcro menfis Octobris ticcima septima.
De mandato R. Domini praepositi snprascripti Joannes Stekelwerf, not5, sst.
17. Octob. 1587.
Executum est retroscriptum mandatum juxta omnem suam formam et tenorcm, prima enim proclamatio facta est Decima octava Octobris, ipso scilicet Lucae Evan-gelistae, Secunda vigesima prima ejusdem mensis, Tertia vera Dominica proxime sequenti scilicet vigesima quinta ejusdem mensis, in ipso Baginagio sub divinis ollicijs in aedibus probae et honestae virginis Corneliae Joannis Tinctoris, Magistrae ac llectricis ejusdem Baginagij, presentibus ibidem viris integerrimis Magistro Si-nione Sonnio, presbytero, et. Tlieodorico Nicolai Wij, antiquo Consule, tanquam testibus (ide dignisfimis ad hoc specialiter vocatis et rogatis, nee non honestisfimis ac religiosisfimis Anna Gerardi a Sparwouda, Cornelia Joannis Tinctoris atque Wendelmonda Hermanni a Verlaen, praedicti Beginagij llectricibus dignisfimis. Item Ava Walteri, Elizabet Joannis, Maria Nicolai alijsque nonnullis dicti Baginagij virginibus. Et nullus comparuit unquam qui retrodicto praesentato vel praesen-tationi ejus quomodolibet contradiceret. Quod ego infrascriptus attestor, manu mea propria subscripta. Anno nativitatis Domiuicae Millesimo quingentesimo octuagesimo septimo Die vero vigesima quinta mensis Octobris.
W. Bannius pracfati Baginagij Sacellanus.
Toen nu dc reeds vóór lang benoemde Pastoor eindelijk, bij den straks mede te deelen brief van 27 October 1587, tot de uitoefening van zijne bediening was toegelaten, had op St. Lebuinsdag, 12 November van datzelfde jaar, eene plechtigheid plaats, zooals weinigen der beggijnen hadden bijgewoond, en slechts enkelen zich misschien nog uit reeds lang vervlogen tijden herinnerden, de inleiding namelijk van Heer J. P. Stol-wijck in zijne pastorale waardigheid. Te voren was eene dergelijke aanvaarding van het herderlijk ambt steeds met veel glans en luister gevierd, doch nu moest het in alle stilte geschieden in de woning van de Meesteres Cornelia Jansd, Verwers, waar men in eene kamer een altaar had opgericht omdat, zooals vroeger gezegd is, de beggijnen reeds sedert geruimen tijd geen toegang hadden tot hare kerk. Zooveel de omstandigheden het toelieten werd het voor de inleiding bepaalde ritueel met alle nauwgezetheid volbracht, en wel door den sacellanus curatus Joannes Stekelwerf, in tegenwoordigheid van Mr. Joannes Noems, Licentiaat in de li. Godgeleerdheid, Mr. Willem Ban, kapelaan van het Beggijnhof, Mr. Simon Sonnius en den oud-Burgemeester Dirck Claesz.
lOO
Wij, broeder van den vorigen pastoor. Ziellier de uitvoerige brieven waarvan boven sprake is: 1
Jacobus Sallius Praepositus et Arehidiaconus Ecclesiae Cathedralis ilarlemcHsis, Universis et singulis presbitcrls, clericis, notarijs et tabellionibus publicis quibus-cunque nobis subditis ad quem vel ad quos praesentes nostrae literae pervcnerint Sa-lutera in Domino sempiternam. Praesentato nobis dilecto in Cbristo Domino Magistro Jasparo Petri a Stolwijck, praesbitero et sacellano Marlemensi, ad Eccleliam Curatam sen personatum S.S. Apostolorum Petri et Pauli Curiae Dagynagij civitatis Harle-mensis, vacantem per obitum seu liberam resignationem venerabilis Domini Magistri Jacobi Wij Nicolai li lij, ultimi duin vivcret rectoris ejusdem pacifici aut alius qua-litercunque, ab bonestis et religiosis Anna a Sparwouda, Macbtildea Rollandt, Ilil-degonde Theodorici, Magistris ac rectricibus, et a Johanna Joannis, Maria Gerardi, Maria Joannis Andreae, Digna a Sparwouda, Geertrude Cornelij, Nicolaa Gerardi, Anna Walter!, Elizabetba Joannis, Anna Joannis flliabus, sustinentibus simul personam Catherinae a bijlen filiae propter debilitatem absentis, a qua ad boe debitam babebant commisfionem, omnibus simul tredecim senioribus virginibus ac bagynis dictae curiae Bagynagij tanquam veris et indubitatis patronis et collatricibus, pro institutione Canonica obtinenda, curaque animarimi et reliquiarum custodia eidem committenda: conceslisque dicto praesentato super tnijusmodi praesentatione pro-clamationibus debitis et consuetis, et citatis peremptorie coram nobis llaiiemi ad domum babitationis nostrae, locum scilicet nostrum judicialem Iblituiii ibidem, ad vigiliam Apostolorum Simonis et Judae, boe est ad vicesimam septimam diem prae-sentis mensis Üctobris infrascriptam, omnibus et singulis tam in genere quam in specie, qui se dicto praesentato aut suae praesentationi luijusinodi opponere vellent aut sua quomodolibet conjunctim vel divisim interesfe crederent, contra eundem praesentatum ad apponendum eidem, ostendendumqus et docendum de jure suo cum intimatione debita et consueta. Qua quidem die citationis adveniente, nobisque pro tribunali sedentibus, nullus coram nobis comparuit oppositor sive contradictor. Unde Nos consideratis in talibus considerandis, praelibatum Dominum Magistrum Jaspa-rum Petri praesbiterum ad dictam Ecclesiam Curatam 15.li. Apostolorum Petri et Pauli Bagynagij Harlemensis admisimus et admittinuis per praesentes, ipsum insti-tuentes in eandem et investientes de eadem, Curamque animarum et custodiam reliquiarum ejusdem Curiae ipsi in Dei nomine comniittentes. Quare vobis omnibus et singulis supradictis districte praecipientes mandamus, quatenus accedentes domum vel locum in dicto Bagynagio, ubi Diviniim ofHcium quotidie fieri consiieverit, ex co quod boe tempore ad Ecclesiam ejusdem accesfus non pateat, vel ubi commodius fieri secundum tempus poterit, praedictum Dominum Magistrum Jasparum vel pro-curatorem suum ejus nomine, in corporalem realeiu et actualem posfesfionem dictae curiae pastoraiis juriumque et pertinentium omnium ejusdem, autboritate nostra in-
Arch. Ucggijiiliof N11 26.
lOI
ducatis cum solemnitatibus debitis et requisitis, recepto primitus ab eodem fidelitatis et obedientiae solito juramcnto et requisite). Praecipientes insuper omnibus et singulis sepedictae Curiae Bagynagij pactionarijs, pensionarijs et debitoribus, ut eidem prae-fato Magistro Jasparo de fructibus, redditibus, proventibus, juribus et obventioni-bus universis respondeant et responderi faciant temporibus ad hoe positis et requisitis; nee non omnibus et singulis personis sub dicta Cura compreliensis, eidemque subjectis, ut de eetero Magistro Jasparo sepedieto tanquam vero suo pastori et cu-rato, obediant ac intendant reverenter. Datum Harlemi sub sigillo nostro ad eausas presentibus appenso Anno a Nativitate Domini nostri Millesimo Quingentesimo Oe-tuagesimo septimo, die vero mensis Oetobris vicesima septiina.
De mandato Reverendis(imi Domini Praepositi et Archidiaconi suprascripti.
Joannes Stekel werf, not. sst. 27 Octob. 1587.
Praesenti mandato Reverendi Domini Praepositi et Archidiaconi Ecclesiae Cathe-dralis Marlemenfis retroscripti per me Joannem Stekelwerf Theodori ftlium, Sacella-nuin Curatum Harlemenfem et Notarlum publicum, omnibus et singulis in institu-tione, introductione et investitione pro tempore observandis solennitatibus adhibitis per omnia satisfactum est. Die enim Mensis Novembris duodecima, quae erat ipso S. Lebuini, hora tertia post meridiem aut circiter in ipso baginagio Ilarlemensi, in aedibus probae ac honestae virginis Corneliae Joannis Verwers filiae, Magistrae et rectricis ejusdem baginagij (ex eo quod ad Ecclesiam ipsam aut ad aliam nullibi pateat tutus acceslus), ante quam cameram, in qua Altare paratum erat, ingredi-remur, Magistro Jasparo Petri filio retroscripto superpellicio stolaque induto datis clavibus, Dedi in primis potestaten! aperiendi et claudendi Ecclesiam dieti Baginagij ingresfusque cum eodem alijsque data nola Dedi eidem potestaten! pulsandi ibidem campanas, subditasque praefatae curae ad audientiam missarum et verbi Dei aliasque pias functiones eonvocandi, genibusque flexis ante altare auxilioque spiritus sancti invocato eundem Magistrum Jasparum in sedem conFesfionalem quaeque suggestum referebat collocavi, tradeus ei jiirisdictionem ad audiendas confesfiones subditaruu! dictae Curae Pastoralis eisdemque verbum Dei annunciandi, Eucharistiae et extremae Unctionis facramenta administrandi praestitoque deinceps ab eodem solito ac conlueto juramento super confervandis et non alienandis dicti Pastoratus bonis, atque utroque altaris cornu tacto librique cruce osculato, eundem sepedictum Magistrum Jasparum Petri institui, investivi atque introduxi in realem corporalen! et actualem posfesfio-nem retroscriptae curae Pastoralis Baginagij Ilarlemenfis in nomine patris et lilij et spiritus sancti. Quibus peractis et abfolutis mandavi virginibus dicti Baginagij tam praesentibus quam absentibus alijsque subditis, ut de eetero dicto Magistro Jasparo tanquam suo vero et legitimo Pastori et Curato diligenter obediant ac intendant reverenter, mandans insuper omnibus et singulis pactionarijs, debitoribus et pensionarijs in retroscripto mandato contratis, ne cuiquam de proventibus, fructibus, redditibus et emolumentis ad dictam curam Baginagij pertiueutibus responderent, quam in prae-sentiarum posfesfori instituto, inducto et investito Magistro Jasparo sepedieto aut
102
ejus procurator! legitime. Acta sunt bacc Marlcmi in Baginagio ct domo supradictis anno a Nativitate Domini Miliefimo Quingentesimo octuagesimo septimo die et bora quibus supra, in presentia Magistrarum ct rectricium nee non aiiarum piurimarum virgimnn dicti Daginagij, praesentibus ibidem venerabilibus Dominis Magistro Joanne Noems S. Theologiae Licentiate, Magistro Guilieiino Ban dicti Baginagij Saccllane, Magistro Simone Sennyo nee non probo et boneste Tbeodorico Wij Nicolai antique censule, tanquam testibus fide dignis et spectatoribus ad praemissa specialiter voca tis et rogatis. In quorum omnium et singulonnn fidem ego supradictus Sacellanus et Notarius publicus haec scripsi et signatura mea propria subsignavi.
Joannes Stekelwerf, nets. sst. is Nevemb. 1587.
Waar cn op welke wijze moest nu lieer Jasper Pictersz. Stolwijck zijne pastorale l'unctiën vervullen en waar had lilj die sedert zijne verkiezing in 158a uitgeoefend? Wat zou het verder lot zijn van de heggijnen en waar zouden zij zieh, zoo weinig mogelijk opgemerkt, samenvoegen? Dit waren gewichtige vragen, want er bestond geenszins plan om het Beggijnhofprijs te geven, in den zin namelijk, om de vereeniging te doen uitsterven cn geen nieuwe leden meer aan te nemen; dat mocht wel een stout besluit genoemd worden, nu de kerk, het geheele hof met zijne appendentiën, alle vaste goederen, bezittingen, renten en inkomsten verloren waren, cn, wat de hoofdzaak was, de Regeering de uitoefening van den Roomsehen godsdienst verboden had.
Maar dat alles was niet in staat de beggijnen te ontmoedigen. Kort na hetgeen in 1581 was voorgevallen, ging men ter sluiks en in het verborgen kerk houden, nu hier dan daar in de woning van eene der maagden of meesteressen. Zoo zagen we reeds, dat de plechtigheid der inleiding van Pastoor Stolwijck in 1587, in eene kamer bij Cornelia Jansd. Ver-wers plaats vond, en deze wijze van geestelijke samenkomst moest nog tal van jaren blijven voortduren. 1 Toen men echter na verloop van tijd wat meer rechtszekerheid meende te bezitten, werd het grootste gedeelte van een huis aan de noordzijde van het oude hof en dat verbonden was met den oosthoek van een pand in de nader te noemen Kloppenpoort, tot kapel of bidplaats, toegewijd aan de h. Begga, ingericht. Wederom later, diep in de 17'ic eeuw, in het jaar 1669 kocht Pastoor Josephus Cousebant een perceel, gelegen op het Goudsmidspleintje (ten zuiden vlak naast het voormalige Gildehuis, waar nu nog in den gevel staat:
Ten minste tot 1615, want toen werd Pastoor Gerardus De Witte, nog ingeleid ten huize van het beggüntje Elisabeth Jansdr. Ilnggcn. Dat zou daar niet zijn geschied, wanneer men toen reeds een kerkje of kapelletje, hoe onaanzienlijk dan ook, bezeten had.
Dit. is. de. Gouts mils Canter}, thans gctcekend \V. i N0 954; dit pand, wat ruimer dan het kapelletje, hetgeen men reeds bezat, werd tot kerk ingericht, toegewijd aan den h. Joseph en de h. Magdalena en bestemd, om er, in de eerste plaats op Zon- en Feestdagen, de godsdienstplechtigheden te volbrengen, dewijl het kleine bidplaatsje der beggijnen te weinig ruimte aanbood om vele geloovigen te bevatten; dit echter heeft sedert den koop van het huis op het Goudsmidspleintje en ten einde toe (in 1843), gediend voor den kerkelijken dienst op dc gewone dagen in de week.
In dier voege trachtte men te gemoet te komen aan het gemis van de aloude beggijnenkerk en eenigs.-dns in denzelfden trant, werd omgezien naar niet al te ongeschikte verblijven voor de maagden en voor degenen, die nog in den kring der beggijnen zouden worden opgenomen. Uit tie lijst der bezittingen in 1581 en 1582 samengesteld, valt op te maken, dat de Lange poort ook behoorde tot hetgeen den hof toekwam; die poort lag ten noorden van het Beggijnhof en liep van de St. Janstraat (ingaande zuidelijk naast de tegenwoordige pastorie der kathedr. kerk) waar ze vrij nauw was, zich allengs verwijdende, zoodat een pleintje rondom met huisjes bezet als 't ware gevormd werd en dan weer smaller toeloopende, tot aan dc Bakenessergracht, waar een uitgang was. Geleidelijk en langzamerhand zijn door de beggijnen, hetzij uit eigen middelen of met de hulp van goede lieden, al de perceelen in die poort aangekocht; zij betrokken die woningen en toen dat buurtje als 't ware in een Beggijnhof was veranderd , vooral omdat het aan beide zijden , in de St Janstraat en op de Bakenessergracht, met poortdeuren kon worden — en ook steeds is afgesloten, legde de Lange poort haar naam af en werd voortaan „de Kloppen-poortquot; genoemd. We weten reeds, dat het bidplaatsje in gemeenschap stond met deze poort, en ook de woning van den Pastoor werd na verloop van tijd daarineö in verbinding gebracht; er was namelijk in den loop der eeuw aangekocht het huis genaamd Rodenburchquot; 1 in de St. Janstraat, op den hoek van den toegang naar het „donkere beggijnhofquot;, waaronder men te verstaan heeft een plein, met boomen beplant, en waarop in 1843 de kerk van den h. Joseph is gebouwd. Noordelijk naast „Roden-burchquot; stond een klein perceeltje en daarnaast lag de Lange- later de Klop-penpoort. „Rodenburchquot; nu, werd op den 18^quot; Maart 1695 door de Meesteressen ter vrije bewoning gegeven aan den toenmaligen Pastoor Heer
Nadat in 187a dc tegenwoordige Pastorie gebouwd werd, is nog uit don hoek van liet tuintje achter de voormalige Pastorie een gevelsteen te voorschijn gekomen, waarop een rood geverfde Burcht („Rodenburchquot;), gebeeldhouwd staat. Die steen wordt thans bewaard in het Bisschoppelijk Museum.
104
Cornelius Van der Cooghcn, 1 en is sedert dien tijd steeds voor pastorie gebruikt geworden, lir is reeds vroeg eene verbinding gemaakt tussehen deze woning en het bidplaatsje der beggijnen, en zoo bestond er dus gelegenheid voor den Pastoor om uit zijn huis in het zoogenaamde kleine kerkje en van daar in de Kloppenpoort te komen.
Met het te boek stellen van al die bijzonderheden zouden we haast vergeten, dat we met onze schets nog niet veel verder dan het jaar 1587 zijn gevorderd. Burgemeesteren hadden zeer goed begrepen, dat het karakter van lieggijnhof, dat is van eene vrije en afgesloten woonstede der geestelijke dochters van de h. Begga, het best zou worden geknakt, wanneer de poorten, die het nu toe hadden afgesloten, werden weggenomen en het hof als 't ware bij den publieken weg werd aangetrokken.
Zoo is dan ook het plan, waarmede de beggijnen den i9''cquot; Juni 1581 werden bedreigd, uitgevoerd geworden en geen verzet of verzoek baatte iets: de bewoonsters, vroeger niet aan nieuwsgierige rondkijkers, verdwaalde huisluiden of baatzoekende lediggangers op haar hof gewoon, vroegen in 1591 bij het volgende rekest nogmaals aan de Magistraat, om de oude poorten weder te mogen inhangen, maar hoe het met dat verzoek toeging, leert ons de daarop gegeven beschikking: 2
Aen mijn E. Heeren den Burgermeesteren, See-penen ende Vroetseliappen der Stadt Haerlem.
Verthoonen ende geven met aller reverentie te kennen Uwer E. zeer dienstwillige den meestrisfen ende bagijnen des grooten boffs alhier met alle dandere personen die ter ordonnantie van den heeren Burgermeesteren opien selven hoff zijn wonende, Hoe dat zijluyden overmits den voors. hoffquot;, sonderling bij de wintersehe nachten es een zeer eenige plaetse, aen verscheyden houcken ende winckelen gesi-tueert daer inne bij den nacht veelc gebouffs hen souden mogen laten vinden, omme den schamelen supplianten, dat meest all vrouwen, Jae veele oude, impotente, ende oock veel schamele perfonen zijn, van theure te berooven, als wonende meestendeel in sobere gebouwde huyskens, nyet voorsien tegens sulck geboeft, ge-lijck onlancx tot veele ende verscheyden plaetsen ondervonden es, wat ende hoeveel dieverien opten selven hoffquot; airede dus vrouch iut jaer gepleecht, ende eenige schamele personen soe veele goeden ontstolen zijn dat zij nauwelicx immermeer en zullen konnen verwinnen Behalven noch veel andere onbehoorlicke actcn van straet-schenderien ende petulantien, die meer als te veel, sonderlinge bij den nacht opten voors. hoff gebeurt zijn dese voorleden jaeren, Jae oock dat dieven ende quaet-doenders hen in de kereke van den voors. hoffquot; gebercht ende hun réfugié bij den
Arch, licggijnhof N0 4Ó.
„ . „ N0 7, Letter L.
nacht daer gehouden hebben, als onlancx bij tvinden van henre legerstede noch gebleecken ende mijnen heeren den lUirgernieesteren geclaecht es, die geordonneert hebben daer inne voorsien te worden, Twelck meestendeel sonde konnen worden verhoet indien den voors. bagijnhöve bij den nacht niette poorten besloten moehte wesen als van ouden tijden, Ende soe zij schamele supplianten nu zeer grootelicken vervaert ende beducht zijn dat hen in dese aenstaende winter noch meerder quaet sonde mogen overcommen, Soe hebben zij supplianten hen tUvver E. willen keeren ende wederomme bidden ende versoucken dat de poorten tot besluyt van den voors. bagijnhoff weder mochten aengehangen worden, omme desclve alleenlick bij den nachte tot bevrijdinge van tgeboef'te ende andere moetwillige personen te mogen sluyten, ende bij sulex hen schamele supplianten, soe veele alst doenlick es, van alle berovinge, overlast ende andere quade acten ie bevrijden. Wel te vreden zijnde dat Uwer E. Heeren zellFs ordonneren bequame tijt wanneer men desfelffs hoiï's poorten bij den avont sluyten ende des mergens wederomme openen zal moeten, die oock daervan zullen mogen doen leveren tzij aen den Capiteynen van de Schut-terien, nachtwacke olF andere personen binnen den voors. hoff wonende, zoe veele slotelen van de voors. poorten als Uwer E. zellïs believen zal, omme tallen tijden daer vuyt ende inne te mogen gaen ende comen alst hen zal goetduncken, daer bij (onder alle eerbiedinge gesprooken) nyemant verlet, verhindert, maer ter contrarie zij schamele supplianten behoet, beschermt ende tegens alle overlast ende quade acten tamelick bevrijt souden verhopen te wesen, Daertoe zij Uwer E. Heeren clementie bij desen hartelicken aenroepen ende bidden hen supplianten daer van ende van desfelffs goede officie deelachtich te maecken. Dit doende etc.
Es geresolveert Nichil, ende werdt oock daer beneffens den supplianten belast hen voorts aen te wachten van eenige requesten meer desen aengaende te doen presenteren, alsoe hen dit versoeek bij voorgaende requeste, all afgeslagen es geweest. Actum in den vergaderinge van de Vroetschappe den xxijquot; Octobris anno xvc Een ende tnegentich. Mij present.
A. Willenis.
Deze beschikking verijdelde dus voor goed de zeer zwakke hoop, die dc lïuiagden mogen geluid hebben, om hare tegenwoordige woonstede (we spreken van het jaar 1591) te zien hersteld en erkend als Beggijnhor en van nu aF aan dagteekencn gewis hare plannen om in een ander nabijgelegen stadskwartier langzamerhand een BeggijnhoF te stichten; en dit is, dc tijden en omstandigheden in aanmerking genomen , later, zooals we reeds •weten, volkomen gelukt. Doch het oude hoF was nog niet zoo spoedig door dc bewoonsters ontruimd, want Burgemeesteren hadden, gelijk we gezien hebben, ten minste daarmede zoo grooten haast niet gemaakt en het was 1635 geworden, eer de laatste der beggijnen, die bij de omkeeringen van 1581 reeds op het hoF woonden, stierF en daarmede de ge-heele bezitting ter beschikking kwam van de stad Haarlem.
10(5
Doch door het tc boek stellen van al die lots verwisselingen zonden we den Pastoor J. P. Stolvvijck bijna uit het oog verliezen en hij uist was het, die de meesteressen en beggijnen in deze moeitevolle jaren met zijn raad en ervaring ter zijde stond en voorlichtte. Daartoe enkel bepaalde zich evenwel zijne werkzaamheid niet, want aan hem danken wij het, dat zulk een groot aantal voorrechtsbrieven en ordonnantiën van het Beggijn-holquot; zijn bewaard gebleven en zijn vlugge veder was steeds vaardig om in het Menioriale op te teckenen en in een voegzamen vorm te brengen, wat hij in zijne omgeving , omtrent de gewoonten en gebruiken in den ouden tijd, vernam. Maar die lang vervlogen dagen iiielden niet uitsluitend zijne gedachten bezig, want toen het, in 1588, er op aankwam, de altijd gevolgde wijze van verkiezing der meesteressen nader tc omschrijven en die ook voor de toekomst van kracht te verklaren, was de Pastoor daartoe dadelijk bereid, en bracht met twee andere priesters de volgende uitlegging op het 35° artikel der ordonnantie van St. Lucasavond 1408 in schrift: 1
Wij ondergheschreven l'riesteren cndc clercken wt crachte van den liantvesten des baghijnhofs binnen Haerlem, hebben verelaert ende geordineert, verelaren ende ordineren bij desen voer een ewighe geestelieke ordinantie desfelfde bols, dat in gevalle op Sinte Mathijs-avont ofF andere tijt als men een meesterisfe ofte nieuwe regent des hot's voers, kiesen sal, die stemmen der maeehden dier kiesen so vielen, datter twee geeoren waren met gelijeke en evenveel stemmen, ende die so geeosen waren beyde eertijts meesterisfe geweest hadde, so sal domste meesterisfe van hem voer wetliek geeosen gehouden werden, Ende waert dat deen meesterisse geweest hadde en dander nyet, so zal die eertijts meesterisfe geweest heeft, dat jaer meesterisfe wesen, Ende waert dat sij beyde noyt meesterisfe geweest hadden, so zal doutste van die twee, dut is, die lanext Jonefrouwe ofT beghine geweest heeft, tofficy des meesteriseaps aenvaerden. Voerts in gevalle een van die jegenwoirdighe regenten sturve ende afflijvieh werden binnen sjaers voer den tijt van die kiesinghe, so sal straxs in den gesturven plaetse eomen doutste van die meesterisfen die den hoff plegen te regieren indien sij beqnaein is, oil' anders doutste daer an sonder enighe kiesinghe. Alles op pene van correctie na wtwijsinghe van den liantvesten des beghijnhots voers.
Ende want wij van den eerbaren Jonefrouwen ende beghijnen Annetgen van Spar-woude ende Cornelia jan Vcrwersdr., als Meesterisfen ende regenten des holt's voers., hiertoe versocht zijnde ende gebeden, in presentie van andere twaelll'doutste Jonefrouwen van deselfde liofF, denwelcken wij alle gader int bijsonder hier op ge-hoert hebben, ende verclaerden voer die waerheyt sulx als voerschreven staet te wesen een oude geestelieke gebruyk ende usancie van den holf, dien sij begeerden
Arch. Beggijnhot' N° 50.
IQ?
dat men nyet buyten sonde gacn, so hebben wij al tgeen voers. staet verclaert als boven te vvesen goede eersamighe zeden ende geestelicke ordinancie, die als anderen ewelick op den liofF voers. onderhonden sullen worden. Aldus gedaen tot llaerlem ten hnyse van Cornelia Jan Vervversdr. voers. op den elfFden dach February int Jaer ons Heeren duysent vijfF hondert acht en tachtich. Toerconden van desen hebben wij dit onderteyekent.
llis subscribo ego Jasp. 1'etri curatus beginagij prelati M. Joannes Noems
Sacre theol. licentiatus Wilhelmus Cornelij 13an prelati
Beginagij Senior Sacellanus.
Wat hier aanbevolen of verordend werd , diende als 't ware slechts tot inleiding van hetgeen zeer spoedig zon volgen; want niet meer dan een jaar later, op den 7llcn Februari 1589, werd eenc volkomen ordonnantie voor de Meesteressen vastgesteld en al haar doen en laten samengevat en geregeld bij deze:
Artieulen ende poineten voer die nieesterisfen ende llegen-ten van den bagijnhoflT binnen llaerlem om in rechte liell'de ende goede vruntscap te mogen met den anderen ommegacn ende vreetfamelic regieren. 1i. In den eersten zullen die nieesterisfen haren oflieie getrouwelic ende naerstelic in ware nemen, denckende dat zij voer al tot hoefden ende regenten gecoren zijn van zo veel maechden die haer metten ollicie bevolen werden en daerom lieff zullen hebben ende sorchvuldich welen, dat deselfde maechden Godlic, eer-lic, vreetsamelic ende geestelic leven mogen, God den lleere vlijtelic dienen in gehoersaemheyt van de Ileylige Kercke ende goede ordinancien des hoffs, waer-toe nodich is een exemplaer geestelic leven van een overste, Ende dat zij die goeden van denselfden holf regieren ende bewaren sullen als haer eygen ende nyet verminderen, maer verbeteren na haren vermogen.
ij. Ten anderen sullen deselfde Meesterisfen, de privilegiën, gerechticheyt ende hantvestinge des holfs onderhouden ende doen onderhouden en helpen voerstaen na haren alderbeste vermogen.
iij. Voerts sullen de meesterisfen alle zaecken, die onder die vergadering van hem-luyden olf die den holf plegen te bewaren, secretelic getraeteert, gehandelt ende gesloten werden, nyemant daer buyten openbaren, ten waer henluyder pastoer olf andere priesteren ende geleerde mannen, daer sij raet meynen aen te vinden ende bij denselfden in secreet te doen houden, als in biecht.
iiij. Item die jonge Meesterisfen sullen die oude Meesterisfen in reverentie ende
Arch. licggijuliol' N0 4, bl. 19.
joR
waerden houden en hebben ende om haer ouderdom ende goede experientie, in billicke faecken gehoer geven ende volgen.
v. Ende zo wanneer enighe Meesterisfe, van die ander mcesterisfen ontboden olT begeert werden, zal diezelfde vriendelic comen ende compareren ende haer nyet absenteren.
vj. Ende in al tgeen datter te seggen olT te tracteren zal zijn onder malcanderen, dat zal geschien in bequaemheyt van wesen ende manyeren, als eerbare maech-den en personen betaempt, sonder enighe eensinnicheyt off paslien te thonen, onderwerpende elx oetmodelic zijnen goetdnncken ende seggen onder betere ende correctie van een ander.
vij. Ende alser in cleyne ende gemeene saecken quaestie olF geschille onder hem-luyden valt ende oprijst, dan zullen die minste stemmen die meeste volgen, Maer in hoge, sware ende trelHicke zaecken die zijluyden hemselven nyet toe en betrouwen om rijpelic ende wel aff te doen, sullen zij haer toeganc maec-ken aen wijse ende geleerde mannen, geestelic off waerlic, die zij duncken dat haer saecken verstaen, raet vragende ende die goet gevonden hebbende zullen die eendrachtelic volgen.
viij. Item opdat alle goede eersaemige seden ende geestelicken ordinancien, die op den hoff zijn na uitwijsinge van de hantvestingen van den hoff wel onderhouden mogen worden, zullen die goede oude gewoenten, preferentie hebben over die nieuwen, Ende zo daer questie aff viele, zullen die Meesterisfen haer mogen refereren aen degenen die den hoff plegen te bewaeren off tot enige seeckere van de outste Maechden van den hoff, ende zo wat die meeste stemmen van dien na hare beste wetenscap ende conscientie getuygen, dat zullen die meesterisfen gehouden zijn eendrachtelic te volgen.
ix. Ende waert dat de opinie off stemmen der meesterisfen in enige saecken contrarie off gelijc vielen ende elx van hem na zijne beste wetenscap ende con-sciencie nyet beter en wiste, off zij hadde recht ende gelijk ende daeromme den anderen nyet conste off mochte toegeven ende volgen, zo zal datselfde different ende geschil gehelic ende al gebleven werden, tzij aen den pastoer, tzij oec aen sommige van de outste ende verstandichste maechden off beyde tsamen, off oec aen yemant anders die men sulx betrouwen zal, sonder verder off langer in die saecke twistich te blijven op pene ende correctie na verhaelt.
x. Ten laatste, in gevalle yemant van die meesterisfen onwillich ware dese voers. articulen ende poincten off enich van dien, te ontfangen off te onderbonden, ofte (dat God verhoede) denselfden violeerden ende overtreden, vvederspannich ende ongehoersaem zijnde, ende zulx van die ander Meesterisfen met vriendscap gewaerscout ende vermaent zijnde, daerin nyet beteren ende voersien en wilde, zullen diezelfde Meesterisfen, met raet ende advijs, off van hunlnyder pastoer off die den hoff plegen te regieren ende bewaren, off (als die der nyet en sijn) met drie ofte vier van die outste ende vroetste maechden ende Joncfrouwen van den hoff, deselfde soedanige correctie ende penitentie stellen als na gele-
gen they t van saccken, hcmluyden goetdunckcn zal, al wam ouc in affsetdnghc van haren ollicle off oec in ontseggen van den hoff te bewonen, hoe het oec wesen mach.
linde want wij Mcestcrisfen ende outste ontfangen maechden van den voerseyden lioff ondergescreven, alle de voers. articnlen ende poincten kennen ende houden voer goot ende godlick, voer redelic ende profitelic, jae hoechnodich, zo begeren ende versoecken wij oetmoedelic wt crachte van onse hantvesting, deselfde articnlen ende poincten, van onzen jegenwoordigen pastoer ende andere goede priesteren ende clercken, dier hem goetdnncken zal, voer een geestelicke ordi-nancie geordineert, geratificeert ende geconfirmeert te werden, ende dat dezelfde aiticulen alle jaers op Sinte Mathijs-avondt oil als men de hantvestinghen lesen, mede van den pastoer in der tijt zijnde off zijnen substituyt, de maechden voergelesen sullen werden, op datse in toecomende tijden onverbreeckelick volbracht ende onderhouden mogen werden.
Anna van Sparwoude, Meesteris.
Cornelia Jansd. Verwers, Meesteris.
Maritgen Jansd.
Aeff Wouters.
Lijsbet Jans.
Maritgen Claes Jansdr.
Maritgen Gerits.
Lt quia nos infrascripti presbiteri et clerici, articulos supradictos invenimus rati-onabiles, congruos et ijsdem quibus praescribuntur necesfarios, hinc est quod requi-siti eosdem secundum tenorem statutorum sen stabilimentorum beginagij ratificemus, approbemus et per presentes conlirmemus et futuris temporibus pro ratis habendos declaremus, In quorum omnium et singulorum iidem his subscripsimus die septima rebruarij anno Domini nostri M llefimo quingentesimo octuagesimo nono.
J. Petri Stolwijck, curatus licet indignus
beginagij magni in llaerlem.
D. Joannes Noems, Sacre Theologie Licentiatus.
Guilielmus Cornelij Ban, prefati Beginagij Senior Sacellanus.
Ikhalvc ccnc vvenschelijke regeling van het beheer en bestier, waarvan wij nu pas een voorbeeld hebben aangehaald, nam Pastoor Stolwijck ook dc meer stoffelijke behoeften van kerk en altaar trouw ter harte en wist hij de belangstelling daarvoor bij anderen op te wekken; waarover later.
De plicht, om alles wat het Beggijnhof toekwam naar haar beste vermogen te bewaren, werd aan de Meesteressen in de pas aangehaalde „Articnlenquot; ernstig op het hart gedrukt en voor oogen gehouden, en misschien was het ten gevolge van deze aanbeveling, dat zij na verloop van ecnigen tijd ook eens onderzoek gingen doen naar den staat, waarin zich de privile-
I lo
giën, land- en rentebrieven en andere stukken, van belang voor het Bcg-gijnhof, bevonden. Die documenten waren bij- ol' even na het beleg in twee kistjes gesloten en in de hoede gesteld van vertrouwde personen, bij wie men ze in volkomen veiligheid en zorgvuldige bewaring rekende. Maar toen de Meesteressen zich, in 1592, zooals gezegd is, wilden overtuigen ot' alle papieren nog voorhanden waren, bleek het tot hare droel-heid en groot leedwezen, dat de kistjes nagenoeg vergaan en de brieven, welke er in lagen bedorven, verteerd en niet meer leesbaar waren. Om zich nu zoo goed mogelijk voor tie nakomelingschap te verantwoorden, werd van deze bevinding een omstandig verhaal opgemaakt bij de volgende notariecle akte: 1
Alsoe den Mecstrisfen ende Joncfrouwen des groten falibagijnhoffs binnen der stadt llaerlem, door den inlantsehen oorloge, belegge derzelver stadt ende andere swarieheyden in grote sorge ende vrese waren geeommen, dat de privllegien , hintende rentebrieven, ooek andere stueken ende brieven van importaneie den voors. bagijnliove toeeomende, hen souden mogen aiThandieh gemaeet, benomen ofte vcr-duystert werden, tottes voors. bofFs groten naedeel ende prejuditie, daeromme metten anderen hadden geeonsenteert ende bewillieht, dat dezelve brieven over veel lange jaren, bij den anderen gevoneht ende in twee cofferkens gesloten zijnde, souden werden gelevert in de bewaernisfe van getrouwe personen, die deselve aen-namen soe wel te bewaren, dat men bij node, dezelve tallen tijden, gants, gaelF ende wel geeonditionneert sonde moegen weder ter hant erijghen, Ende mitsdien vuyt hun sorge stellende de goede bewaernisfe Soe lange jaeren tot desen tijt toe daer op berust hadden, geene twijffel ofte naedeneken hebbende, dat in de goede bewaernisfe, de minste faulte sonde vallen, als hen van de personen ende plaetfe daer die waren gelevert meer als wel verseeckert houdende. Dan, hadden nu omtrent drye ofte vier maenden geleden, eens willen ondersoeeken de voors. goede bewaernisfe ende met ogen visiteren de voors. geberehde brieven, omme te fien oOF daeronder geen faulte en was bevonden, die men in tijts moehte remedieren ende ooek te beraet slaen olf men dezelve nyet voorts aen met minder vrese foude mogen bevaren ende deselve Hellen tot sulcken bequamen plaetse daer men deselve, des nodich ende versoeht zijnde, foude mogen bij der hant hebben, Maer daertoe eo-mende, hebben tot heurluyder bedroeftheyt ende groot leetwefen, de cofferkens daer de voors. brieven inne geleyt ende gebercht waeren geweest, bevonden ge-noeeh vergaen ende verrot te wesen ende eomende totte brieven die daer inne lagen, dezelve met bedroeffder ende leyder herten lagen ende bevonden, geheel bedorven, vergaen ende nyet leesbaer te wesen, linde beginnende deselve aen te tasten ende te doorfien off men die noch eeniehsins wat helpen sonde hebben mogen,
Arch. licggijnhol'. Letter K in N0 7.
i 11
bevonden vele die als stoflF van malcanderen segen ende ^een remedie daer tegens en was te gebrnyeken, onime dezelve vergaen blieven eeniehsins leesbaer ofte voor den lioir diensteliek te maecken. Snlexs soe hadden Joncfronwen Anna van Spar-vvoude, Cornelia Jans ende Geertrnyt van Rollant, jegenwoordicli Meesterisfen des voors. MofFs, int voors. droefTelick bevinden, met reden zeer verbaest zijnde, ons ondergescreven personen daer over geroepen omme inspectie te nemen hoe de voors. vergaen brieven, die zij ons verthoonden, bevonden ende tot nyet gemaect waeren, Daerbij verthonende den gehele dose vol zegelen, soe van roden als groenen wasse, die van de voors. vergaen brieven waeren affgegaen, dien zijluyden oock van mee-ninge waren te bewaren, Omme daerbij ende oock met dese onsfe acte van ken-nisle te doen blijeken voor hen ende henren naecomelingen, dat de voors. bagijn-hoffsbrieven (die om best ende zeeckerheytswille waeren gebercht in zeeckere be-waernisle gestelt ende geconserveert) alsoe jammerlicken vergaen bevonden zijn, ende dat nyemandt hen van snlexs namaels sonde yet hebben te eyschen alsoe henl. tvoors. ongelnck van de brieven soe leet was, als yemant weien mochte. Des toir-conde soe hebben wij ondergescreven personen desen ten versoucke ende bede van de voors. Meestrisfen bij onsier eygen hant geteeckent den elffden üecembris in den jare ons lieren Dnysent vijlT hondert tweentnegentich.
His suseribo et vera attestor Jasp. Petri Stolwijck W. liannius snbscribo in rei veritatem. (ta ego Michael lilius Joannis de Woerden, Notarius Publicns par Curiam llol-landiae admisfus attestor
M. De Woerden, Nots. ss.
Behalve dit jammeiiijk ongeval met de charters en privilegiën, is het niet onwaarschijnlijk, dat bij de geweldige omkeeringen en veranderingen, die men in de laatste jaren beleefd had, ook eenigc kerkcieraden van het I5cg-gijnhol waren verloren geraakt of dat de nood gedrongen had het een of ander van waarde te gelde te maken; het schijnt althans, dat de armelijke staat van den zilverschat aan de beggijnen niet verholen was gebleven en de meewarigheid van een paar welgestelde maagden had gaande gemaakt, want in het jaar 1594 werd aan den Pastoor, ten behoeve van zijne kerk, door Adriana i'ietersdr. Van Foreest, 1 ten geschenke gegeven (met beurs en toebehooren) een verguld zilveren kelk, welke met de geslachtswapens dier vrome vrouw vercierd was en op eene waarde van 105 guldens werd geschat. In 't zelfde jaar bood het beggijntje Maria Cornelisdr. een kelk en pateen aan, ten deele van verguld zilver; van minder waarde dus.
Zij was vvcl geen beggijntje maar woonde toch op den hof in 11° 15 in de Groene Huurt. Zij stierf Aquot; 1594,
I 1 2
maar niet tuinder welkom. Op die beide giften heeft deze aanteekening in het Memoriale betrekking: 1
Anno Domini Mcccccxciiij Adriana a Foreest f. Petri eontulit Ecclesie nostra calicem novum deauratum, constitutum 105 gis., ut patct cx armis luis gentilitijs cidem appositis, una cum bursa et appendentijs.
Similiter codem anno circa quadragosima eidem Ecclesie nostre eontulit calicem, supcrius cum patena ex argento deaurato, et inferius cx pro deaurato Maria Cor-nelij bagliina.
In tegenstelling hiermede /.ag liet Beggijnhof zich eerlang in de noodzakelij kiieid gebracht te scheiden van een schildeTij, welke jaren, ja eeuwen lang de kerk had opgeluisterd. Wellicht zal de lezer zich nog heiinneien, dat onder h. Missen, welke de vier kapelanen elke week moesten lezen, en waarvan wij onder het pastoraat van Heer Bouwen Reijersz. (1450 147 0 melding hebben zien maken, er ook eene was op te dragen voor Baertraet Van der Horst. Diezelfde maagd had aan de Beggijimikerk eene schilderij, voorstellende Sint Pieters-schip, ten geschenke gegeven, en voor dit tafereel was waarschijnlijk geene geschikte bewaarplaats te vinden, sedert de beggijnen bij gemis van eene kerk, kapel ot bidplaats, nu iiiei dan daar de godsdienstplechtigheden moesten doen volbrengen. De schilderij, welke voor de bezitsters te meer waarde had, dewijl St. Picter, een der pationen van hare kerk, er roemrijk op voorgesteld was, werd nu in 1596 in bewaring gegeven bij een der leden van het geslacht der schenkster; in 1628 bevond „Sinte Peters Scheepckenquot; zich nog onder berusting van zekeren Jan Van der Horst, maar het Beggijnhof heeft, zoover we weten, liet tafereel nimmer weder in bezit gekregen, hoewel de teruggave vooiwaai-dclijk was aangenomen, bij het hiervolgende geschrift;
Ontfanghen bij mijn ondergeschreven van de Maistrisfen van 't ronde bagliijnholT tot Maerlem, een tafercel vant Sinte Peters scheepcken, ghegheven haerluyder keivke van baertraat van der Horst, welcke iek haerluyder kereke wederom belove te restitueren soo wanneer de Catliolijcke relighie wederom aldaer opentlijck gheexerceert sal werden, sonder enich teglien segghen, onder verbandt van allen mijnen ghoe-deren, deselve bij faute van wederleveringhe soo van mijn als van mijn naecoeme-linglien subinitterende allen Heeren rechten ende reclueren. In kennisse der waer-heyt dit gheschreven ende gheonderteyekent desen een ende twintiehsten Juny Anno xvc ses ende tneghentich.
Andries van der Horst.
Ick ondergeschreven verclaere de voorgeschreven scliilderie onder mij te hebben
Arch. Beggijnhof N0 4, bl. 66.
i '3
cnde belove die weder in dc kercke van de begincnhoove tc restitueren, soo wanneer de catolicke religie daer weder openlijck geexereeert sal werden. In kennisse dit getekent den 18 Februari 1628.
Jan van der Horst.
Wij gcloovcn, dat uit dc verschillende voorbeelden, die omtrent den arbeid en bemoeiingen van Pastoor Stolwijck zijn bijgebraclit, die leidsman als een wakker verdediger en trouwhartig vriend der beggijncn zal worden erkend en de taak, die hij zich oplegde, om al de oude statuten van het hof in schrift te brengen, was zeker gericht op de mogelijkheid, dat men nog eenmaal behoefte zou hebben aan de privilegiën en vrijheden, wier rechtsgeldigheid op het oogenblik, dat hij ze in zijn Memoriale op-teekende, voor een groot gedeelte werd ontkend. Het Beggijnhof en de geschiedenis er van had reeds jaren lang de gehcele aandacht van den Pastoor in beslag genomen en beziggehouden, alles wat hij zich daaromtrent had voorgenomen was thans ten einde en nu, nagenoeg op het laatst van zijn leven, zien wij Heer J. P. Stolwijck in zijn kluisje druk aan het schrijven van het leven en den dood van den priester Heer Pieter Balling, Biechtvader van St. Margrieten-zusteren en geboren uit een burgemeesterlijk geslacht te Haarlem, die op den Mei 1578, bij de overrompeling der Groote kerk door de soldaten was vermoord geworden. J)e beggijnenpastoor was zeker bevoegd dit verhaal te boek tc stellen , want we weten, dat hij voorheen kapelaan der kathedraal was geweest en waarschijnlijk zal hij als ooggetuige dc kcrkschennis van 1578 en al wat daarmede samenging, hebben bijgewoond. Zijn verhaal zag anoniem het licht en werd te Keulen uitgegeven onder den titel van: Vita reverendi ac pii patris I). Petri Ballingi ah Harlemo Presbytcri amp; confeslbris virginum S. Margaretae, ibidem in Ecclesia Cathedrali amp; Parochiali cacsi: in qua Har-lemiana Nona cum circumstantijs describitur. Coloniae Execudebat Lam-bertus Andree Anno 1596. 120. 1
En toen deze vrome plicht was volbracht, was ook weldra de taak van Pastoor Stolwijck afgeweven en ontgleed de pen aan zijne verzwakte hand. Op den 2551011 Mci i601 stonden de beggijncn bij zijn lijkbaar, vol weemoed zich herinnerende, welke lotsverwisselingen zij met dien waardigen herder hadden beleefd. Van hem wordt met volle recht in de doodenlijst getuigd:
D. ac M. Jasper Stolwijck Petri f. Capcllanus majoris Ecclesiae jam Catbedralis,
Van ilit allerzeldzaamste boekje is slechts een exemplaar bekend en wel dat, wat zich bevindt in de liibliotheck van de Kathedrale kerk te Haarlem. Het origineel manuscript van Stolwijck berust in het liisschoppelljk Archiel'.
114
electus 30 lulii A0. 1582 sed, propter temporis angustias, introductus in realem et actuaiem praedictae curae posfcsfionem anno Domini 1587 12 Novembris. Obiit A . dom. 1601, die 25 Maii; piurimum meritus est, servando saltem copiam authenti-cam plurimorum documentornm, Begginagium Marlemense cjusque Lcclesiam spec-tantium, phirimaque facta annotando.
Het lag in den aard der zaak, dat de beggijnen bij de verkiezing van een nieuwen Pastoor, allereerst het oog moesten doen vallen op baar zeven en zestigjarigen oudsten kapelaan, lieer Willem Cornelisl. Ban, dien we reeds in 1588 in dezelfde functie hebben ontmoet en wien dus alles, wat deze geestelijke vergadering betrof en hare belangen raakte, niet vreemd was. En toch aarzelde hij een oogenblik de pastorale bediening aan te nemen , toen de twee meesteressen hem gingen mededeelen, dat de dertien stemgerechtigde beggijnen eenparig haar oudsten kapelaan hadden verkozen; maar na een paar dagen beraad gaf hij toe en zijne bewilliging deed het aldus luidende verbaal opstellen: 1
Meester Jasper Pietersfen Stolwijck, onse pastoor, S. M., is gherust inden Heer op den xxv dach May xvjc een, 's morgens voor ses uren, out wesende omtrent r,ix (jaeren.)
Op densellFden dach 's morgens omtrent acht uren, hebben wij met xiij van onse maechden vergaert en ghecoren met ghelijken ende eendrachtige stemmen, den eer-waerdigen Meer Meester Willem Cornelisfen lïan ende sijn bij hem met ons tween gegaen, hem oitmoedelijck versoekende om die liefde gods, off hij dit officy soude willen aannemen, om ons weeskens alleen te bedienen om puer doer die liefde gods; heeft tot ons geseyt, och maechden, wat begeerdy van mijn, die saeck is swaer om te verantwoerden, ie neem mijn beraet een weeck; ende wij niet wel te vreden sijnde, heeft doe geseyt drye dagen ende wij sijn gegaen ende hebben dit onse maechden te kennen gegeve i, verhopende syn oitmoedich antwoert. Dit sijn de maechden Cornelia Jansdr. Verwers, Gertruit van Rollant beide Meesterisfen, Lijsbet Jans, Maritgen Claes van Schoten beyde costerisfen, Maritgen Jan Aersfes, Aechgen Ger-rets, Claer Quirijn, Aelf Jans, Balich Claes, Neeltgen Claes, Hilgont Jacobs, Anna Jans, Guert Jacobs, Poortmaechden; Na drie dagen sijn weder vergaert ende daer sijnder weder twee gegaen om antwoert ende hij heeft ons geconsenteert ende wij hebben al te samen met blijscap antwoert ontfangen ende hebben een Notaris ontboden ende sijn daer al te samen tot sijn buys gegaen ende soo verclaert den vijlT-den in Junio; Ende hebben drie geboden laten geven, den eerste op Woensdach, den tweeden Vrijdach, den derden Saterdach quaterstempersdagen van Pinxster xvic een. Ende op denselfden dach te weten na den middach omtrent drie nren, met grooter eeren volbracht van een cappelaen ghetrout ende getuigen ende present gheweest drie priesters, drie waerlijcke mannen ende onse meesterislen ende
Arch. Beggijnhof Nquot; 28.
1 15
noch al ons maecliden. Ende Gertmit van Rollant is binnen desc tijt glierust in den lieer, waerom wij veroersaeckt zijn geweesf, om door noet weder twee Mees-tcrisfen te kiesen, liehouden onse hantvesten om den vuytersten noet ende hebben den heyligen geest aengeroepen. Dit gedaen Vrijdach quatertemper xvjc een.
Neeltgen Claes Van Schoten.
Ililgont Jacobsdr., Meesterisfen beide.
Toen dc beggijnen door Meer Willem Cornclisz. Ikm omtrent de aanneming der op hem uitgebrachte keuze waren gerustgesteld, werd op den 5l|ci1 Juni 1601, ten overstaan van de priesters Mrs. Simon Sovius en Arnoldus Arnoldi, als getuigen, eene notariëele akte opgemaakt. 1 Den 15'icn dier-zelfdc maand, des namiddags ten drie uren, had de plechtige inleiding van den nieuwen pastoor plaats in de woning van het beggijntje Maria Barends, door den sacellanus curatus van de llaarlemschc kathedraal, Mr. Petrus Joannes Codde, in het bijwezen van Mr. Simon Sovius, Rector te Amsterdam, Mr. Arnoldus Arnoldi, Heer Cornelis Jacobs!'. Van der Goude, conventuaal in de Commandjry van St. Jan, Jacob Van Alckemade en Joannes Van Teylingen, s en o|) den Juni 1601 werd de benoeming bevestigd door den Proost en Aartsdiaken van dc kathedrale kerk van Haarlem , Jacobus ZalHiis. 3 Pastoor VV. C. Ban verbindt in een stemmigen en gemoedelijken trant, zijne voorgangers uit de woelige zestiende- met zijne opvolgers in de wat tot bedaren komende zeventiende eeuw, en zonder zelf aan eenig belangrijk feit deel te nemen is hij als 't ware dc geleider in den tijd van overgang, dien hij als kapelaan van het hof nog had beleefd. Slechts kort vervulde hij de pastorale functiën , want hij stierf den 27sten Juli 1605 des morgens ten drie uren, in den ouderdom van 71 jaren. Bij zijn portret, dat nog voorhanden is bij het bestuur van dc kathedralc-en parochiekerk van den h. Josef, vindt men het devies: Ama nesciri A° 1599. Act. 65 vermeld, en in het Mcmoriale staat hij volgenderwijze op-geteekend:
D. ac M. Wilhelmus Cornelii Ban, qui ante electionem suam Degginalis hujus Ecclesiae senior sacellanus erat. Obiit A0 Dom. 1605, die 27 jnlii sub finem noctis, sumnio mane hora 3a.
Waar men in de laatste vijftig jaren ook met overoude traditiën mocht hebben gebroken, zeker niet op het Beggijnhof, want getrouw aan dc overleveringen, was voor den Pastoor, die 's nachts ten drie uren den geest
Arch. Beggijnhof N0 29.
116
had gegeven, reeds ten vier uren in den morgenstond door de vergadeiing der stemgereehtigde maagden een opvolger gekozen, en wel Heer Willem jacobsf. Van Assendellt. Den 4dcn Aug. 1605 werd de notariëele akte dier verkiezing opgemaakt, ten overstaan van de priesters Heer Cornells Jacobsl. Van der Goude en Mr. Andries Pietersf. Van Souwen, beiden conven-tualen van St. Jan, huren en goede bekenden dus der heggijnen. ' bene week daarna, den ii'lequot; Augustus, 'snamiddags omstreeks drie uren, waren die twee Johannieten weder tegenwoordig en hehalve de/.en, richtten
ook Mr. Wilhelmus Poelenburch Direksf. en Joannes Ikkesteyn Cornelisi. op verzoek der Meesterissen zich naar de woning van het beggijntje Maria Barends, waar de nieuwe Pastoor door Heer Petrus Joannes Codde, in alle stilte in zijne bediening zon worden ingeleid, hetgeen dan ook zondei eenige stoornis in bijwezen van nagenoeg alle maagden plaats vond. Den j7den Aug. 1605 gaf Heer Corn. Jac. V. d. Goude zijne verklaring af, dat de drie uitroepingen waren verricht en den 25stl-'n dierzelfde maand bevestigde de Proost en Aartsdiaken Jacobus Zaffius de benoeming. 1 Maar wie was nu de Pastoor, wien dat alles gold; want we hebben, den noodzakelijken loop der zaak besprekende, den persoon bijna uit het oog vei-loren. Reeds in het jaar 1576 was Heer Willem Jacohsi. Van Assendelft, Licentiaat in de beide rechten, door den Bisschop Van Mierlo tot kanunnik benoemd om als rechtsgeleerd bijstander zitting te nemen 111 het kapittel, waarvan hij later de vice-decanus werd. Zijne geleerdheid wordt hoog geroemd, en daarbij had hij eene weinig geevenaarde welsprekendheid tot zijnen dienst, die hem den naam van „den tweeden Ciceroquot; bezorgde en deelgenoot maakte aan den voorrang des redenaars, welke dooiden doorluchtigen Romein, in deze krachtige woorden geschetst wordt: „Quid est aut tam admirabile, qiuun ex inliniw multitudine hominum existere unum, qui id, quod omnibus natura sit datum, vel solus vel cum panels facere possic* aut tam jucundum cognitu atque auditu, quam sapientihus sententiis gravihusque verbis ornata oratio ct pohta ? aut tam potens tamque magnilicum, quam populi motus, judicum religiones, sena-
tus gravitatem unius oratione convert! ■ caet. 11
Een tiental jaren was Pastoor Van Assendellt in de samenkomsten der beg gijnen aan het woord en zeker zal het hem niet aan overredingskracht
3, 5) 55 34-
ontbraken hebben om de maagden ten goede te leiden. Maar hij was reeds vrij ver in leeftijd gevorderd, toen hij tot Pastoor werd verkozen en men had zich dus niet kunnen voorstellen, dut hij zeer lang aan het hoold der beggijnen zou staan: wat v .rvvacht kon worden geschiedde, en op den 28sten Januari 1615, des nachts ten twee uren, stier!' de herder, wiens dood wij volgenderwijze opgeteekend vinden :
I), ac M. VVilhelraus Van AsfciKlelrt, 1. U. Licentiatus, Capitull Harlemenfis Vicedecanus, alter Cicero, eligitur pastor codcm die et anno quibus e vlvis prae-decesfor exeesfit, introduetus est in realem aeceptatae eurac posfesfioncm A0. Dom. 1605 die 11 Augusti, obiit die 28 januarii Aquot;. Dom. 1615.
„Terstondt naer des voorscreven liccre Pastoors afflivicheyt, als in den-zelven mergenstont omtrent ten vijff urenquot; hadden de Meesteressen en diegenen der beggijnen, welke daartoe bevoegd waren, reeds als haar leidsman verkozen Meester Gerrijt Adriaenslbon De Witte, Baccalaureus in de li. Godgeleerdheid en Sacell. cur. van de Haarlemsche Parochiekerk, voor wicn op den posten Januari 1615, ten bijwezen van de getuigen Mrs. Simon Sovius en Andries Pietersf. Van Souwen, eene notariëele akte van benoeming werd opgemaakt. 1 Op dienzelfden dag bevestigde de Proost en Aartsdiaken der kath. kerk van f laarlem. Jacobus ZalTnis, de verkiezing en den 5'ien februari 1615, des namiddags ten drie uren, werd de nieuwe Pastoor door Franciscus Nicolai a Lissa, Sacellanus Curatus, ingeleid en bevestigd; dit geschiedde ook thans in de bidplaats van het ijcggijnhof, welke toen gehouden werd in de woning van het beggijntje Elisabeth Jansdr. Buggen, en in tegenwoordigheid van Mrs. Andries Pietersf. Van Souwen, den Johanniet, Simon Sovius, Nicolaus Nooms, Licentiaat in de h. Godgeleerdheid en Sacellanus curatus, Judocus Catz, benevens vele andere priesters en leeken. 2
Wij bobben eenige reden om te gelooven , dat het eerste werk waarmede Pastoor De Witte zich bezig hield, zal geweest zijn het opstellen van eene handleiding voor de verkiezing van een beggijnen Pastoor en voor het inleiden van den nieuw benoemden herder. Daarbij kwamen hem uitmuntend te pas de aanteekeningen van zijne voorgangers, welke hij zoo hier en daar in het Memoriale verstrooid vond, en bovendien raadpleegde hij vlijtig liet boek van Leonardus Lessius de lustitia et (ure. Met behulp van een en ander had hij weldra zijn arbeid gereed en bracht hij in schrift de volgende;
Arch, ücgggnhof Nquot; 35.
quot;A
Manier om te kiesen ecne nieuwe Pastoor des lïcgijn-hofs van llaerlem, wanneer haer kerek vaceert.'
Vier maenden ten minsten tijts hebben de JoncfVouwen ofte Begijnen des laly-begijnhofFs voornoemt, om te kiesen een nieuwe Pastoor, geiijck de rechten toelaten. Vide Leonardum Lesfium De Justitia et Jure I. 2 Cap. 34. De beneficijs: Dubitatione 6 fol. 392. Sic ait: Quatuor menfes a vacatione heneficij vel ecclesiae habet patronus si patronatus sit laicus, intra quas tenetur praesentationem facere: si autem patronatus sit eeclesiastieus, intra sex. Ita habetur. Cap. Unico, de Jure patronatus in 6. Ita Lesfius.1 Niet te min is geraden, 0111 met den eersten de electie te vorderen, om alle molestatie en perikelen te verhoeden; en onse voor-saeten hadden ordinaris een nieuwe gecooren, al eer de allijvighe begraven was; dan oft soo quam dat de maechden om goede reedenen niet kosten soo spoedig kiesen, soo moegen sij daer langer tijt toe neemen om haer wel rijpelijek te beraden, wie sij van drien vuyt die priesters, die de voorgaende pastoor op sijn doot-bed haer recomniendeert tot de pastorie ofte oock een ander goet priester, kiesen als sij maer niet soo lange toeven dat de bovengenoemde tijt, haer tot de kiesinghe verleent, verloopt, want alsoo souden sij verbueren en verliesen voor die reyse haer previlegie om een Pastoor te kiesen. Volgende daerom 't oude gehruyck des 15e-gijnhoffs, soo vergaaren bij een, terstont na de doot des Pastoors, de meesterisfen voor al, en nemen tot haer die geen die meesterisfen plegen te wesen indien sij haer bequaem vinden om te kiesen, ende tot haer de vier maters van de vier conventen des hoffs, ende oock de Poortsuster, ende tot hen vorder d'outste ende de vroetsten, ofte die sij de bequaemsten kennen om te kiesen, sonder weerseg-ginghe van yemant van de anderen, al waert die oock beghijnen geweest hadden, en, bij 't goetduncken der Meesterisfen, tot het kiesen van een Pastoor zoo bequaem niet en dochte te sijn, tot dat die der kiesen souden, dertien in 't getal waren, den welcken haer stemmen mit scrift sullen geven met naem en toenaem van die priester die sij willen kiesen en haer stem geven. Een yegelijck van desen sal gehouden sijn voor Godt ende haer conscientie te kiesen als soodanighen priester die sij de bequaemste oordeelen om haer siel en hoff te bedienen en te bewaren.
Niemant mach kiesen of moet ontfangen Begijn welen. De Meesterisfen ontfangen en vergaaren de stemmen van een yegelijck en dit gheschiet sijnde, sien sij op wien de meeste stemmen gevallen sijn, met welcke kiesinghe al danderen moeten te vre-den sijn en standt moeten houwen, geiijck de brief van hertoch Aelbrecht melt en ordineert.2 Als men weet wie de meeste stemmen heeft, soo gaen drie, vier
Pastoor De Witte gebruikte ile eerste uitgaaf van liet boek van I.essius, welke in 1Ö05 bij Masius te Leuven is verschenen en waarin op bl. 392 het bovenaangehaalde citaat voorkomt. In de latere editiën verloopt de tekst nog al aanmerkelijk, want in de zevende (Antwerpen, 1'lantijnsclie drukkerij 1631) worden de geciteerde woorden eerst op bl. 423 aaugetroHen.
:! Oese kiesinghe van een Pastoor als oock van een meesterisse geschiede eertijts in de sa-
i 19
van de principaclen ten luiysc van tic nieuwe gecooren Pastoor en bidden hem of hij de Cure pastorael des BcgijnhofFs anneemen wil en bedienen, aftervoigende de ordinantiën van misfcn dagclijcx, van preeken, biecht hooren, Vesper to doen, leesen, singen, gelijck huydendaechs haer gewoonte es, en bij goede tijden sonde inoogen wesen.
Neemt de gecooren Pastoor de kiesinghe aen, soo laten de Begijnen dese electie en presentatie scrijven bij een Secretaris der Stede llaerlem ofte Notario ofte yemant anders daer toe gequaliliceert.
De nieuwe Pastoor werde van outs gepresentcert aen den Domproost van Utrecht om te hebben sijn institutie: maer na dattet Bisdom te llaerlem opgerecht is, ofte seker voor de laetste jaren aen den Domproost van Haarlem; — Hebbende sijn institutie-brief, worden de geboden van dese nieuwe gecooren vuytgeroepen drie dagen after maelcandercn ofte drie feestdagen achtereen volgende, na den inhout van den brief van institutie, ende dat onder de misfe na het evangelie, of yemant yet weet op de gheeligeerde te spreken : al die drie daghen leyt dese nieuwe gecooren onder de misfe tusfehen twee priesters voor den outacr, die getuygen en sijn speelnooten sijn. 1st saecke dat tegen sijn persoon, niemant weet te seggen, soo begeert men van hem dat hij een dach noemt om ingeleyt te worden in sijn cure pastorael.
Manier om de Pastoor des hofFs te introduceren ofte in te leyen in sijn Pastorie.
bertijts als de Religie hier noch lloreerde, worde de Pastoor des Begijnhoffs seer magnifyek in sijn cure pastorael ingeleyt, want de vier Cappellaneu des Begijn-holls haeldcn hem vuyt sijn huys ofte kerek, die hij plachte te bedienen, en broch-ten hem in de kerek van 't Begijnhofï, vergeselschapt met een reedelijck getal der priesters van aensien die ter feest genoot waren, met een matich getal van som-mighe waerlijcke vrienden en magen van de nieuwe Pastoor, om alsoo na omver gewoonten gheintroduceert te worden. Als de inleydinghe in de kerek gedaen was, soo quam de nieuwe Pastoor en gaf een yeder van de Beghijnen des llofl's, op ordinancie staende, de bant tot blijck van geestelijcke trouwe.
Dit aldus in de kerek geschiet sijnde worde hij vuyt de kerek des hofFs wederom geloyt van de genooden met de dertien maeehden, die de Pastoor kiesen, in t convent van Sinte Geertruyt op den holT gelegen, en aldaer schonk men drie der hande wijn, Rinlehe, malvesije, ypocras, lien yeder van d'anderen Beghijnen sonden de Meesterisfen thuys elcx een mutsien ypocras.
Daer na wort hij gebroeht in 't pastoors huys.
Op dese turbulente tijt,. omdat nu geen toegang tot de kerek is, soo geschiet de inleydinghe in een van de huysen des Begijnhoffs daer de kerek gehouden wert
cristic der Ucghyucn-ltcrck. Een ydcr quam alleen in de sacristie, een voor een, en loyde hacr scrilt iu 't licckcn, tot dien eynde daer gestelt; de nieestcrislen bleven staen hy 'tbeckcn, en «Is de stemmen te vollen gelivècht waren, openden sij die, en sagen op wie die gevallen waren.
dagelijcx, ist gelegen, ofte elders in een besloten earner daer een ontaei toegc-maeckt Is. 1 Eerstelijck soo doet de Bruydegom, die ingheleyt sal worden, een choercleet aen met een stool, desghelijck ook de priester die de inleydlnge sal doen.2
2°. Geeft de inleyder de nieuwe Pastoor buyten de voorscreven gesloten earner sleutels, die de nieuwe Pastoor dan opsluyt, hier mede beduydende, dat hij voort aen macht heeft, de kerek hem bevolen, te openen en te sluyten.
3°, Een weynich in de earner voortgaende geeft de Priester dese Pastoor een seelleken, dat hij matelijeken schelt, daer mede te kennen gevende, dat hij mach doen de doeken luijen ter misfe, ter predicatien en diergelijcke godsdiensten.
4°. Knielt men voor den outaer, en roepen aen de hulp van den-II. Geest:
Veni Creator Spiritus cact.
5°. Wort de Bruydegom geleyt tot een stoel, die hier bij ons huyden representeert de biechtstoel en oock de preekstoel, en wordt daer in gheset, als volmach-tich en jurisdictie hebbende om biecht te hooren van allen sijn onderdanen, om te preecken, de Sacramenten te bedienen, caet.
6°. Doet hij een eed, dat hij sal bewaeren en niet vervreemden de goederen de Pastorie aengaende, sijn handen leggende op de twee hoecken ofte enden des outaers, ende daer toe cust hij 'tcruys in 't misfael voor de canon staende, ende alsoo wort hij ingheleyt in de volle posfesfie sijnder kereke ende den rechten van
dien. In nomine pat. et lil. et Spir. S. Amen.
f. Soo heeft de priester die de Bruydegom inleyt een cort vermaen tot al de teghenwoordighen , en met namen de eygen onderdanen, dat se desen ais haer wet-tighe Pastoor sullen gehoorfaem wesen, met discretie sijn persoen commendeerende, gebiedende een yeghelijek die eenich landt ofte goet, de Pastorie toebehoorende, huyrt ofte gebruyekt, dat hij niemant anders dan desen ingeleyde, de huyr, renten en incomsten sal behandigen, ofte sijn wettelijcke substituyt.
8°. Hierna comen alle de Beghijntiens des hoffs, ordentelijck de eene voor, de andere nae, en geven haer Pastoor de hant, op mannier en om reden, als hier te vooren staet.
9°. Singt men tot dancksegginghe: Te Deum laudamus.
io0. Vertrect men van die plaetse, de Pastoor met de meesterisfen en sommighe genooden gaen ter tafelen, sondcr groote onkosten te maken, dan alleen een stuck gebraden en een dronck wijns van driederlije soorte, als boven staet, daertoe (bovendien). D'anderen vrienden en magen en oock de eygen Beghijntiens, worden van de meesterisfen met een tuech ypocras vereert.
■ Huyden wert dese nieuwe gecoren Pastoor, ordinaris ingclcyt van de mitste cappellaen der stede Maerlem, dan, 't staet aen 't believen wie de Domproost daer toe stelt.
J, P. Stolvvijck in iv 4 bl. 71 v0 Archiel' Beggijnhol',)
1 2 I
Ten lesten soo schenet de nieuwe Pastoor ter eersten gelegentheyt de dertien maechden ofte Beghijnen die gekoseu hebben, na de oude costuyme, elx een paer mesfen en scliien (scheden) daer toe.
Hoewel hetgeen in dexe ordonnantiën bepanld werd den beggijncn vrij goed bekend was, en her zooals we gezien lieblien, ook tamelijk getrouw werd opgevolgd, bestond er wel reden voor, dat Pastoor De Witte dit alles nog eens opzettelijk en uitvoerig in liet Memoriale opschreef, om zoodoende de oude overleveringen te beter te bewaren, want met den staat der Archiefstuk ken en verdere documenten moet het in zijn tijd niet te best zijn gesteld geweest. We weten reeds, dat in 1592 de privilegiën en brieven door de Meesteressen in een jammerlijken toestand waren teruggevonden, maar na den dood van Pastoor Van Assendelft was men er in dit opzicht nog veel erger aan toe, want in later tijd getuigden een paar beggijntjes bij notarieële akte 1 niets minder dan hetgeen hier volgt:
Item hebben de voorsehr. comparanten nogh verclaart, hoe dat een doose waar op ghescreeven was „de Pastorije,quot; welke gheleevert plach te werden alle pastooren als zij posfesfie der pastorije naamen, is verlooren ende versmoort onder de goederen van Saligh. gedachten ITeere Willem van Asfendelf, doen ter tijdt pastoor van den voorsehr. baghijnhoove in welke doose verseheyden brieven waaren de Pastorye aangaande, welke de voorsehr. Josijne (Mendriekx, ontvangen beggijn), uyt handen van de E. Heer Willem Ban, Pastoor doen ter tijdt, Sal. gedachten, als hij de voorsehr. Pastorye om reedenen wilde resigneeren, ontfanghen hebbende, zelve heeft ghedraaghen aan Hillegont Jacobs, doen ter tijdt Meestersfe des voorsehr. Ba-ghij nhoove.
Het is te vermoeden, dat de geheele zaak wel wat donker is voorgesteld of dat hetgeen men verloren waande, in later tijd is teruggevonden: wanneer men toch onvoorwaardelijk op deze verklaring en die van 1592 afging, zou er bijna niets meer van de charters of brieven van het Beggijnhof zijn overgebleven en het tegendeel is herhaaldelijk , door mededeeling van den tekst der oorspronkelijke stukken, aangetoond.
Wc komen thans tot eene gebeurtenis, waarbij dc geheele geestelijkheid der stad Haarlem betrokken was en die vrij wat geschrijf uitlokte, vóór de Pastoor van het Beggijnhof er vrede meö kon hebben. Philippus Rovc-nius. Aartsbisschop van Philippi en Vicarius Apostolicus van dc Vcr-cenigde Nederlandsche provinciën , gaf den 311 e 11 April 1622 een brief uit aan den Pastoor en de Sacellani curati der stad Haarlem, 3 waarbij hunne
Arch. Heggijnhof N0 38, bl. 16.
1 2 C.
kerkelijke jurisdictie geregeld cn in hoofdzaak het volgende bepaald werd: de herderlijke zorg voor de geheele stad en parochie van I laarlem kwam in de eerste plaats toe aan den Pastoor, dien men ter wille hieivan van oudsher praepositus animarum placht te noemen en die dus alle paiochia-nen als zijne schapen mocht beschouwen. 1 Wegens den omvang dei parochie zouden vier andere priesters, meermalen Sacellani genoemd, met den Pastoor de geestelijke functien verrichten, op dien voet nogthans, dat ieder van hen gehouden was door de geheele stad en parochie, onveischil-lig waar, de heilige Sacramenten toe te dienen en de verdere pastorale plichten te volbrengen : de Sacellani zouden inderdaad met de zielenzoig belast zijn en haar met den Pastoor uitoefenen , en daar hunne bediening niet voor een korteren of langeren tijd, maar voor altoos zou duren, en dewijl zij om die reden eenige vastgezette beneficiën zouden bezitten, werden ze Sacellani curat! genoemd. Ter wille hiervan ook beschouwde en eerde het volk hen als pastoors, hoewel ze dat in den strikten zin van het woord niet waren, en er slechts één Pastoor bestond, wien hoofdzakelijk het oppertoezicht en het bestuur van het geheele volk, ja zells van de Sacellani toekwam. De Pastoor mocht het getal der Sacellani niet vermeerderen, maar er konden des noodig deservitors aangesteld worden, wier bediening geheel van tijdelijken aard wezen zou, en evenzoo kon, wanneer het noodig was, hulp gevraagd worden voor preeken en biecht hooren. Maar het was den Sacellani verboden bij wijze van substitutie een ander geestelijke in hunne plaats te stellen. 1 ot zoover de inhoud van dien brief in betrekking tot de kerkelijke jurisdictie binnen de stad
Haarlem.
Misschien werd hier slechts omschreven en bevestigd, wat reei.s vele jaren als gewoonte had gegolden; het kan ook zijn, dat de bepalingen van den Vicarius Apostolicus een geheel nieuwen toestand in het leven nepen, doch hoe dit wezen moge, zeker is het, dat de Sacellani curati hun geestelijken bijstand verleenden, waar die gevraagd werd, en dus ook van tijd tot tijd bij de bewoonsters van het Beggijnhof. Nu weten we, dat het oude hof zijn voormalige gedaante en karakter voor een groot gedeelte verloren had, dat de afsluit-poorten reeds voor lang waren weggenomen, dat, hoewel er nog eenige beggijnen gevestigd waren, het meerendeel der woningen zich in bezit of in huur bevond bij lieden, die als't ware slechts toevalligerwijze daar hunne woonplaats gekozen hadden. Dit alles werd in aanmerking genomen en kwam ter sprake, toen de Pastoor Gerrijt De Witte
' . In dien zin was ook reeds door Bisschop Godfried Van Mierlo opdenk Juni 1575 een brief uitgevaardigd. Zie Bijdragen voor dc- Geschiedenis van het llisdom van Haarlem, 1)1. I, bi. .6.
123
bij den Pastoor der Parochie van Haarlem zijne bezwaren inbracht tegen de nieuwe kerkelijke ordonnantiën en niet name daartegen, dat de Sacellani curati zijn terrein mochten betreden. Mij bewees uit de oude brieven en privilegiën, dat van vroege tijden her, de beggijnenkerk als paroc/ne-kwk was beschouwd, en de Pastoor op het hof recht en jurisdictie had gehad niet alleen over de beggijnen, maar ook over de andere bewoonsters, b. v. moeders of zusters der beggijnen; hij voerde aan dat dit nu nog ten declc was gebleven en het onderscheid met andere parochiën slechts hierin bestond , dat op het Beggijnhof geen doopsel bediend, geen huwelijk ingezegend werd; dat het Concilie van Trente bevolen had, dat wanneer gecne vaste grenzen van parochiale kerken bekend waren, deze door de Bisschoppen zouden worden aangewezen, ten einde er geene verwarring in de toediening der h. Sacramenten zou kunnen ontstaan; dat dit bevel kracht bijzette aan zijne bewijsvoering, dewijl het Beggijnhof binnen bepaalde grenzen besloten was en dat diegenen der bewoonsters, welke hem (Pastoor De Witte) niet tot biechtvader hadden, ter erkenning van zijne parochiale jurisdictie, toch elk jaar, op nieuw de daartoe noodige vergunning vroegen. 1 Dit en nog veel meer werd beproefd om de invoering der nieuwe bepalingen ten opzichte van liet Beggijnhof te verhoeden: oude bewoonsters moesten voor een notaris getuigenis alleggen omtrent de gebruiken en gewoonten in vroegere tijden; 2 er werden inlichtingen gevraagd aan de Pastoors der Beggijnhoven van Brussel en Leuven aangaande den aard van hunne geestelijke vergaderingen, 3 maar mocht het een weinig baten, het ander had luttel gevolg. De Pastoor der Parochie van Haarlem en de vier Sacellani curati wederlegden de demonstratie van Pastoor De Witte. 3 Zij namen aan, dat het Beggijnhof eene parochie geweest was, maar zelfs eene seculiere parochie moest slot en grendel hebben, om bij nacht en nood te kunnen worden afgesloten en slechts eene zekere cathegorie van personen te kunnen toelaten. Dit nu was geheel veranderd, zooals met (de ons reeds bekende) bewijzen werd aangetoond: het was niet de vraag door wien die veranderingen waren te weeg gebracht, maar men had slechts rekening te houden met den toestand van het pogenblik. Veel uitvoeriger werden weersproken de punten van geschil over de geestelijke jurisdictie; maar dewijl het voor ons zoo groot belang niet meer heeft de repliek op den voet te volgen, willen we alleen hier nog bijvoegen, dat partijen tot
Arch, ücggynhol' N0 7, Letter P, Q, S, T.
« ,, Nquot; 7, W.
„ „ Nu 7, „ V.
ia4
een vergelijk kwamen en hun pennestrijd in der minne tot een einde brachten. Op den 12'ien September 1628 werd dan ook cene overeenkomst gesloten tns-schen Heer Judocus Cat/,, Licentiaat der h. Godgeleerdheid, Deken, Aartspriester en Pastoor van de Kathedrale en Parochiale kerk van Haarlem, met de vier Sacellani curati dierzeU'de kerk, Joannes Bugge, Licentiaat der h. Godgeleerdheid en kanunnik, Augustinus Alstcnius Blommert, Johannes Iken, Licentiaat der h. Godgeleerdheid en Jan Albert Ban, Jur. Utr. Doctor ter eenre, en den Pastoor van liet Ikggijnhof, Heer Gerrijt De Witte ter andere zijde, 1 waarbij werd vastgesteld, dat het laatste oliesel zou worden bediend: uitsluitend door den Pastoor van liet hof aan de beggijnen en aan met dezen samenwonende of gelijk te stellen personen; door den Pastoor van het hof of door de Sacellani curati al naar begeerd werd aan vrouwen, die in den kring van het Beggijnhof woonden, zonder nogthans zich bij de vergadering te hebben aangesloten; maar dat alleen door de Sacellani curati'aan de getrouwde personen van beiderlei geslacht op het Beggijnhof wonende, alle Sacramenta pastoralia zouden mogen bediend worden, zooals het toereiken der laatste kerkgerechten, het doopen van kinderen en van gevorderden in leeftijd en het inzegenen van huwelijken. Hiermede was dit verschil beslecht, doch de veranderingen in den staatkundigen en kerkdijken toestand hadden, terwijl de pas medegedeelde onderhandelingen in vollen gang waren, ook voorziening omtrent een andei punt noodzakelijk gemaakt. Toen de oude religie nog in vollen bloei was, o-ingeir, zooals wij te zijner plaatse hebben gemeld, debeggijnen, wier proeftijd verstreken was, haar falybrief halen bij Schepenen der Stad Haarlem , en die formaliteit had men steeds zoo opgevat, als werden de beschikbare plaatsen, met bewilliging en onderling goedvinden van den Pastoor en de Meesteressen, begeven door de Magistraat.
Thans echter, na de omkeering op het stuk van godsdienst, nu de verhouding tusschen de Stedelijke Regeering en het Beggijnhof geheel en al gewijzigd was, oordeelde Pastoor De Witte het raadzaam, Schepenen verder niet meer te mengen in aangelegenheden van huishoudelijken aard; maar dewijl hij te nauwgezet was om eigenmachtig van de oude gewoonten af te wijken en hij de vormen, al was het dan ook op een anderen voet, zoo getrouw mogelijk wilde in acht nemen, wendde hij zich tot de Landvoogdes Isabella Clara Eugenia, die in zijn oog de wettige plaats bezette van de Landsheeren, door wie in vroeger eeuwen aan het Beggijnhof pnvilegien waren verleend, en verzocht haar om voortaan bij aanneming van maagden
1 A veil, licggijnliof N° 7, Letter X en N0 12,
'25
op het Ikggijnliof de Magistraat ongemoeid te mogen laten en de tot nu toe gebruikelijke lormaiiteit te doen verrichten ten overstaan van twee oiquot; drie der voornaamste katholieken uit de Stad Haarlem. Zie hier wat de Inlante den 17^quot; September 1624 aan Pastoor De Witte antwoordde: 1
Surce ciue Gerard de Witte, Curé du grand Beguinage en Ia ville de Harlem a representé a la Serenislime Infante, qu'estant ieelle ville ibubz lobeisfanee de sou Prince naturel, il touehoit a eeux du magistrat illeeq aveeq adveu des Cu ré et maitresles dudit Beguinage, de donner et conferer les plaees aux lilies qui sup-plioient d'y estre admiscs; Et comrac maintenant les rebelles out spolié ledit Beguinage, et TEglise d'ieelluy, dunt le droiet de patronat compete a Sa Majesté de tous leurs biens, avecq intention d'anneantir mie si pieuse fondation, Et que ne-antmoins le remonstrant avecq les maitresles desireroient fort la tenir en estre, llz se sont advisez de prendre leurs recours a S. A. et de la supplier comme ilz font tres humblement, de les autoriser de conferer et donner les dits plaees fecretement, avecq 1'adveu de deux 011 trois des principaux Catolicques d'icelle ville, aux lilies qu'ilz trouveront convenir, a leffeet qu'au temps dobeysfance de ladicte ville a Sa Majesté, elles puisfent estre tenues pour legitimement receues, encores que l'adveu du Magistrat hereticq et rebel ny fut entrevenu, Sa dicte Altesfe ce que desfus con-sideré et eu surce ladvis de eeux du Conseil d'Estat de Sa dicte Majeste, a pour bonnes considerations autorisé, comme pour et au nom d'icelle, elle autorise par cette, lediet Gerard de Witte Curé et les maitresles du diet Beguinage qu' a Tiu-tervention et adveu de deux 011 trois des principaux Catolicques du diet llaerlem, ilz pourront donner et conferer les places du diet Beguinage, voulant et enten-diint que les lilies ainsy pourveues, seront tenues pour legitimement receues, ores que le consentement et adveu du Magistrat moderne n'* soit entrevenu. Ordonnant
tous eeux qu'il appertiendra, de se regler selon ce. Faict a Bruxelles le dix sep-tiesme de Septembre xvic vingt et quatre.
Issabel
Par ordonnance de Son Altesfe Delia faille.
Er waren op dezen tijd vierentwintig bcggijnen , en allen hadden reeds langer of korter opquot; het hol'2 gewoond, sommigen zells hadden het nog in zijn vollen bloei gekend: toen hij echter in het bezit van den brief der Infante was gekomen, deed Pastoor De Witte door al de reeds vroeger „«mt-vangenentwintig in getal, op nieuw „de willekeurquot; alleggen. *' Dit ge-
1 Arch. Boggijniiof Nquot; 7, Letter G.
2 Wanneer nu of mderhaiul van Hcggijnhof gesproken wordt, moet men niet streng Wijven vasthouden aan de plaats waar de vergadering destijds gevestigd was; sommige bcggünen woonden nog op het oude hof; de nieuw aankomenden vestigden zich in de lange Poort, gelijk reeds breedvoerig is uiteengezet.
;l Arch. Heggijnhof N0 4, hl. 51 en N0 38, hl. 15
126
schiccklc op cleii 4'1lt;-'n Sept. 1626 ten overstaan van Heer Jan Albert Ban, Priester, Notarius Apostolicus en Index ordinarius, Aiiriaan Kies, Jur. Utr. Doctor en Franciscus Kies, Jur. Utr. Licentiatus, en den 10^quot; September daaraanvolgende werden ze door den Pastoor en de beide Meesteressen, Marijtgen IVarends Ban en Marljtgen Claes van Geel, als volkomen beg-gijnen ontvangen. 1 Behalve deze maagden, woonde nog op het hot eene geestelijke zuster, Grietje Huybrechtsdr. genaamd, de eenige overgeblevene der negen nonnen uit het klooster Nazareth te Beverwijk, dat behoord had tot de goederen der reguliere kanunniken aldaar en op die wijze in bezit der stad Haarlem was gekomen krachtens het accoord van 24 April 1581. Zij was geboren omstreeks 1549, bad hare kloostergelottcn gedaan den aden Mei 1568 en na de opheding van het convent Nazareth, met al de andere zusters haar intrek genomen op het Ilaarlemsche Beggijnhof. 2Deze maagden hadden te samen door den arbeid barer handen eene niet onbeduidende som gelds verworven en wilden die penningen, na den dood van de langst levende, bestemmen voor een of ander weldadig ot godvruchtig doel. Eerst hadden ze het St. Elisabeth's Gasthuis op het oog, en ook in dien geest reeds bij haar gezamenlijk testament beschikt; maar toen Gasthuismeesteren geen lloomschgezinden meer in hunne ziekenin-richting wilden opnemen,3 kwamen de Bcverwijksche nonnen voor zoover ze nog in leven waren, van haar voornemen terug. Men dacht nu wel aan het Beggijnhof, maar het ging niet gemakkelijk de uiterste wilsbeschikking van de reeds overledene zusters onuitgevoerd te laten. Daarvoor was vergunning van Rome nooctg. Paus Urbanus Vlll stond echter bij eene breve van 30 December 1625, toe wat verlangd werd en zijn Nuntius te Brussel werkte ook, voor zooveel van hem afhing, het gewenschte doel in de hand bij brief van den 7'lcquot; April 1626. Middelerwijl dit alles werd overlegd en bewerkt, waren gaandeweg alle zusters gestorven met uitzondering van Grietje Huybrechtsdr. Deze bracht nu de zaak tot haar beslag en stichtte, bij eene akte van den io'icquot; Juli 1626, „eene eeuwighe Cappel-lanie in de kereke van het groote Bagijnhoif tot Haerlem met de lasten van twe misten ter weeke, d'eene ter eeren de II. Maghet Maria, d andere voor de overleedenc zusters ende weldoenders des Cloosters Nazarethquot;,
Arch. Beggijnhof N0 4, bl. 55.
Arch. ISeggijnhof N0 73-
127
onder voorwaarde nogthans „Waart bij aldieu dat het voors. Vrouwe Cloos-ter binnen Beverwijck oft Haarlem weeder qiuun, dat alsdan de voors. Cap-pellanic liet voors. Vrouwe Clooster weeder zal ghelevert worden. i ot bezitters dier kapelanij of beneficianten werden benoemd de Pastoors van het groote Ijeggijnhof, en toen nu Grietje Huybreehtsdr. den 2ostcn October 1629 in den Heer was genist, volgde op den 26««quot; November van dat jaar de investituur van Heer Gerrijt De Witte en was hij de eerste priester wicn de inkomsten dier stichting ten deel vielen. 1
Men ziet uit al het voorgaande, dat de jaren, waarin Pastoor De Witte het bewind voerde, voor het Beggijnhot niet onbelangrijk waren: langzamerhand kwam men wat tot rust na de geweldige schokken, die de stichting bij het einde der iö'10 eeuw op hare grondslagen hadden doen schudden: de finanticele schade was eenigszins hersteld en wat wel het voornaamste mocht genoemd worden, Pastoor I)e Witte had in zijn tijd het getal der Beggijnen met tien zien vermeerderen. Hij kon dus zonder bezorgdheid de stichting aan zijn opvolger achterlaten en legde gerust liet hoofd neder, toen hij op den iidcu Januari 1630, omstreeks negen uren 'savonds, tot een beter leven werd opgeroepen. Bij zijn testament, dat ongeveer een jaar vroeger was opgemaakt, 2 had de oude Pastoor, die een vrij vermogend man moet geweest zijn,3 tot eenigen erlgenaam benoemd Mr. fan Albert Ban, den zoon van zijn vollen neef van vaderszijde, wijlen fan Matthijsf. Ban. Deze keerde de legaten uit, welke door zijn bloedverwant waren besproken, waaronder ook een van ƒ 1200.— aan het Beggijn-hof; hiervan wordt in het testament, om zeer goede redenen, wel geen melding gemaakt, maar dat het hof niet vergeten werd, blijkt genoegzaam uit de volgende plaats in het Memoriale :
ü. Gerardus de Witte, saeellanus majoris ecclesiae Marlemcnsis, eleetus die 28 Januarii A°. 1615, mane hora quinta, introduetus in aetualem praedictae eurae posfesfionem eodem anno 5 die Fcbruarii ü., Agatliae sacro, obiit A '. dom 1 lt;^3°^ 11 Januarii.
Int jaer 1630 den uilen sterf de Eervv. 11. Gerard de Witte, Lieentiaet in de II. Godheyd ende pastor des Ilolïs, hebbende gheregiert xv jaren, en heeft den hofF met een heerlijek legaat begiftight, te weeten xijc guld. waarvan vier hond. tot memorye gestelt zijn.
Mr. Jan Albert Ban, de erfgenaam der tijdelijke have, trad ook in het
Arcli. Ikggijnhol' N0 37.
■1 Ook op te maken uit N0 177 Arch. Reggijnhof, waar hij een casting geelt op twee huizen
buiten ile Schalkwijkerpoort.
geestelijk bestier van Pastoor De Witte, en toen deze omstreeks negen uren stierf, maakten de beggijnen zooveel haast, dat ten tien uren in dien avond reeds met algemeene stemmen een opvolger gekozen was. Pastoor Ban was te dier tijde ongeveer 33 jaren oud, maar als kon hij voorzien, dat zijn leven niet van langen duur zou wezen, had hij nu reeds bijna dubbel gearbeid en we zullen nog menig voorbeeld kunnen bijbrengen, dat hij zijn bedrijvigen aard, zijn lust om wat degelijks te werken, ook verder niet verzaakte. 1 Mij had zijne studiën gemaakt te Leuven ol te Keulen, was Juris utriusque Doctor gepromoveerd en keerde naar zijne geboorte- en vaderstad Haarlem terug: den a4stl-'n Mei 1626 werd hij benoemd tot Notarius Apostolicus en teekende zich op 19 September 1628 1 udex ordinarius. Van zijne aanstelling tot Sacellanus curatus der parochie Haarlem was reeds sprake in een brief van 17 October 1624, maar voor de eerste maal ontmoeten we hem in die bediening op den 12,den September 1628; nog in hetzelfde jaar, den 5'lcn December 1628, werd hij tot kanunnik verkozen, maar zag zich den 10^» September 1642, op zijn verzoek, misschien ter oorzake van zijne zwakke gezondheid, van die functie ontheven. Hoe jong van jaren, had Heer Jan Albert Ban tijdens zijne verkiezing tot Beggijnenpastoor, dus reeds eene eervolle geestelijke loopbaan achter zich en had het hem niet aan waardeering van zijne priesterlijke gaven door de kerkelijke overheid, ontbroken. Maar nog in een ander opzicht had hij de aandacht van de uitstekenden onder zijne tijdgenooten getrokken, en wel door zijn muzickalen arbeid, die hem dikwijls strijd bezorgde, somtijds teleurstelling berokkende, maar ook kringen en harten voor hem opende, die anders wellicht gesloten zouden gebleven zijn. Reeds van zijne kindsheid af, zoo getuigt Ban van zich zei-ven, had hij de toonkunst lief: zij was voor hem eene „ars plane divinaquot; en hare beoefening de vreugde van zijn leven. Omstreeks het jaar 1616 begon hij meer dan vroeger khoefte te gevoelen aan verstandelijk inzicht in het wezen der toonkunst. Als „mathematicusquot; zocht hij ook hier volkomen klaarheid en zekerheid der waarheid. Bij de „praktizijnsquot; van zijn tijd vond hij geen bevredigend antwoord op zijne vragen. Hij wendde zich dan tot de oude Grieksche en Romeinsche auteurs: Pythagoras, Boëtius, tot den lateren kerkvader Beda. Uit de jongere Theoretici ver-
Velen der nog volgende bijzondeiiieden zijn ontleend aan de voortreffelijke biografie van: Jan Albert Ban, door den WelEerw. Heer J. J. Graaf, Secretaris van het Bisdom Haarlem, die liet eerst den vaderlandschen priester, rechtsgeleerde, toonzetter en dichter in zijne ware gedaante heelt geschetst. (Bijdragen Dl. 1 bl. 29 sqq.) Van even groot belang zijn de mededeelin-gen door Prof. W. Moll, samengebracht in een artikel in: De Navorscher van iH?!, bl. 30 sqq.
gaderde liij zich eene uitgebreide kennis van de geschiedenis der kunst: van Guido Aretinus en Franco (van Keulen?), van Joannes Tinctorins, Faber Stapulensis en Zarlino had hij de geschriften gelezen. Toch vond hij niet, wat hij zocht: eene nuiziekleer namelijk, die in staat zon zijn eene „musica flcxanimaquot; voort te brengen, wier kompositien inderdaad „zielroerend''' mochten heeten. Hij besloot dus, door eigen onderzoek en nadenken op te sporen, wat anderen hem niet wisten aan te wijzen. Daartoe bezocht hij naburige steden en verwijderde landen, om met mannen van het vak zijn eigen inzichten te toetsen en uit de hunne te leeren. Nu beproefde hij de thcoriën van vroegeren en lateren, door ze zelf in toepassing te brengen. En ook hierin ging hij grondig te werk. Om de eigenaardigheden der muziek-instrumenten te kennen, wendde hij zich tot de mechanici, ja zelfs verzuimde hij de anatomie niet van stem- en zang-organen en vroeg daarin voorlichting van de medici.
Aldus zocht en studeerde Ban, tot hij meende de uitkomsten van zijne navorschingen te mogen openbaar maken. Hij schreef dan vele boekskens (libellos) om ze later weêr aan een vernieuwd onderzoek te onderwerpen , te zuiveren en te volmaken. 1 Wie zich zoo inspande om de geschiedenis en het wezen der kunst uit te vorschen, hare grondregels tot in de grijze oudheid op te sporen, moest wel een ervaren toonzetter worden, en als loon voor al die studie heeft het Pastoor Ban niet aan bijval ontbroken: zoolang hij namelijk den smaak en de denkbeelden van zijn tijd eenigszins in het oog hield. Maar langzamerhand steeds verder voortgaande in het eenmaal door hem gekozen spoor, kwam hij tot de „hooghe speculatienquot;, liet weinig meer over aan eene vrije opvatting der kunst en schreef theo-riën buiten wier streng afgebakende grenzen, zang en snarenspel, gingen zijne wensdien door, zich niet mochten begeven. Hij lag met dat al in zijne nieuwe richting veel nadruk op goede voordracht: uitspraak, accentuatie, rustteekens, flink gebruik der stemorganen; er was orde en scherpte in zijne methode; veel goeds dus, maar wat niet aan alle musici, met minder verheven opvattingen dan Ban, kon behagen. 2 Dit nam echter niet weg, dat hij door de warmte van zijn pleidooi en het enthousiasme voor zijne kunst de oogen van vele geleerden en geletterden en van vermaarde dilettanten tot zich trok. Hij had vriendschappelijk verkeer met den phi-loloog Petrus Scriverius en met den philosoof Renatus Cartesius, aan wien
Bijdragen I. c. bi. 55- In tic liibliothcek van dc kathedr. kerk zijn nog een paar theoretische proeven van lian in handschrift bewaard gebleven.
Zie omtrent den strijd over Ban's kunst en theorien breedvoerige berichten in Bijdragen 1. c. bl. 4a sqq.
i 30
taeck erkentelijkheid en waardschap van ^ not
selschade kwam bij hem ^ ^ ^ v^ioor
digde hij Huygens gansch gemecn//aam n.U ' w;vanjp men in zuivere
^1! ZiCh,.aan de zangster aan den
A^istelquot; doo'r het stille beggijnenbuurtje.
gocJm toon bcl.oovck, den Itorlcmschc, 1'astoot vleiend .
wnt- k 't? h nu de Blink,3 in Tabors schijn,
n. Tdl^O - Ood.S J...-, „ - iquot;
D.t „ij, ii. -i barneii v» dl» twlSt »»quot; )»»» »quot;8equot; bc'Je quot;quot;!
En strijt van ongelijcke klancken.
Mij hooren laet dien lieven pais Der Engelen in Godts palais?
Mij dunckt ik boor in eene wolek liet paradijs, vol nacbtegalén.
Hoe schiet dat schoon gevedert volck Mi) in het oor zoo blijde stralen,
Wie blaeckt mijn hart? och Ban, ik sniilt
quot;1quot;—- 7L lof waardig was « wine van ^ «J» in den dienst det M-cn, e^aren nog ^ ^ op
' . » Ht'cr Van « « • quot;gt; • • «'r^
.........
jaimari .64.. ,llisti;rcndc Ilaal. Ban's muziek, wil niet afgeleid worden door de leven-
2 Vondel in den geest luistcrenae n.ui
digheid der kinderen in zijne schrijfkamer.
a De Blinken bij Kraantjelek. unüstocht mocht ondernomen worden,
d Het Kruis des Heeren. Wanneer wede. eens cu. Urn ^ ^
Zou men (even als Orpheus) door de kracht der tonen alles veunogen b
ben aan scheepszagen, zooals weleer by Damiaten.
Met galm van wint en heinelsnaren ? Wie blaest dien galm? wie streelt die snacr. Dan hoog, dan laeg, dan middelbaer.
Gij zult (zoo Haerlem naer den Nijl Zich quyten gaet voor 't zalig teecken) Met zulk een vijl en Englestijl De Damiaetsche keten breeeken. Wat maeckt de zaeg voor Haerlems boeg? Een keel vol orgiën is genoeg.
'3i
is dichtgeslagen, merken we aanstonds op, dat Pastoor Ban in zijne priesterlijke bediening eene even groote arbeidzaamheid aan den dag legde, en wij, die misscbien reeds meenden, dat alleen de muziek hem geheel in beslag nam, we zien, dat sedert hij op den 5llc11 Februari [630 als Pastoor werd gëintrodneeerd, hij zich niet minder verslonden toonde in de behartiging der belangen van- en het bevorderen van orde en tucht op het Beggijnhof, als zang- en toonkunst in hem een warm beschermer en beoelenaar vonden.
Nog in October van 1^30 woonde Pastoor Ban niet op het Beggijnhol' maar op de Bakenessergracht in St. Anna,1 doch niettemin wist hij zeer goed wat op den hof voorviel en zond in Aug.-Oct. van zijn eerste jaar, twee aangenomen maagden uit de geestelijke vergadering weg, dewijl ze onrust stookten en alles in roeren zetten. Reeds dadelijk bij zijn optreden als Pastoor moet hij er ernstig over gedacht hebben om de oude Handvesten en Privilegiën, Ordonnantiën en Regelen (Ais 1356 1389 en 1408) aan te vullen en tot een geheel te brengen. Herziening van die statuten was noodig, dewijl tijden en omstandigheden aanmerkelijk veranderd waren en zij bleef onder het bestuur van Pastoor Ban niet lang uit. In het volgende jaar, den 3'len April 1631, stelde hij zijne „Kegnlen ende Handyestciiquot; vast, volgenderwij ze aanvangende: „Joan Albert Ban, Doctoor inde beyde Rechten Pastoor ende Persoon van den Grooten faly-beggijnhof der Stede Haerlem, onse Lieve ende welbeminde in Godt de Meestersfen, Raedts-vrouwen, ende gemeyne Beggijnen van onsen Hoove, Saligheyd ende alle goedt.quot; 2 Terwijl in eene „Voorredenquot; de aanleiding tot samenstelling van deze Regelen en Handvesten aldus werd uitdén gezet:
....... Ende gelijck het blijekt, dat bij verloop des tijdts, de vverelt ende de
menschen, met alle mensehelijeke dinghen, veranderen; de goede wetten ende re-gulen mede, door vergetelheydt, oft sloOFlieyt der menselien, vervallen; tot groot nadeel van de geestelijeke tucht, veroorsaeekende ondergangh van plaetse, ende slapheyt van het geestelijek leven. Soo ist dat wij eensdeels van ons Pastorael ampt, ende ter anderen op uw gemeyn versoeek, hier op aen ons gedaen, onse Ueggijn-Iloven met alle de beggijne ende Maeghde, die nu sijn o(T naemaels eomen mogen, soeekende tó bewaeren ende te voorderen, ter eeren Gods ende tot zielen salig-heydt aennemende alle reformatie van het heyligli Concilie van Trenten, de oude
Weleer een der Roomsche Statiën, thans in bezit van de llissclioppeiijkc Clerezy. Een briel van 5 Juli 1633 is aan Ban geadresseerd „op het bagijnholt' nevens de port in S. Janstraet.quot;
Areh. Ueggijnhoi' N0 8. Uit dezen tijd ongeveer, moeten dagteekenen de door Pastoor Dan samengestelde „Ordonnantie van kledinge voor de ghemeyne Maeghdenquot; (Areh. Ueggijn-hol' N0 52); misschien ook de „Consideratien en Meditatien op het inkleden, om dat niet alleen uytwemlig maer oock inwendig met geest en alleetie te doenquot; (Arch, lleggijnhof Nquot; 51).
132
Ilandtvesten, Regulen, ende Ordonnantie van desen Hove te samen vergadert hebben, ende dieselffde naer den eysch van de tegenwoordige tijdt, volgens de Ge-hoorsaemheyd van de Ileylige Roomsche Stoel, mitsgaders bet gebodt ende verbe-teringe van het Ileyligh Concilie van Trenten, verandert, verbetert, endebequaem gemaeckt hebben, voor onsen Hove, ende beggijnen, om onder het gebiedt van den Doorlughtighen ende Eerwaardighste Ileere den Bisschop van llaerlem, van nn aen, ende in navolgende tijden, op onsen Hove, ende bij onse beggijne, ach-tervolght ende onderhonden te worden, als blijekt in naevolgende Capittelen.
Volgen zeventien kapittels, wier titels aldus luiden
I. Van den Pastoor, sijn recht, macht ende waerdlgbeydt.
II. Van de Meestersfen.
UI. Van de hoedanigheyd der Persoonen, die men tot Beggijnen magh aennemen.
IV. Van het kleedt der Beggijnen.
V. Van den Huysraet der Beggijnen.
VI. Van de getijden ende gebeden der Beggijnen.
VII. Van den Godsdienst, feestdaghen, gebruyek der Heilige Sacramenten ende
den Kerckelijcke zangh.
Vlll. Van het aennemen, beloften ende ontfanghen der Beggijnen.
IX. Van de Ommegangh ende handelinge der Beggijnen.
X. Van de verkiesinghe des Pastoors, ende der Meestersfen, ende wie kiesen moghen.
XI. Van de Capellanen ende Priesters van den Hove.
XII. Van de Poortsusters, ende uytgaen, ende ingaen der beggijnen.
XIII. Van de Costersfe.
XIV. Van de hnyse des hoiFs, coopinghe ende verkoopinghe.
XV. Van de Conventen ende gemeyne huysen des hoffs.
XVI. Van Gehoorsaamheyd, ondersoeck ende stralfe der Beggijnen.
XVII. Van de Overste, beleyd, bestier des holTs, begeven der Ampten, Rentmeester, weeckvergaderinghe der Overste, ende raetslagen; ende het lesen
der hantvesten.
Deze Regelen werden, met inachtneming van alle vormen op den 24stul October 1634 aan al de „onttangen beggijnenquot;, veertien 111 getal, voorgelezen, door haar goedgekeurd en onderteekend, waarna ook de bevestiging gevraagd werd van den Vicarius Apostolicus, Philippus Rovcnuis, die er eigenhandig onder schreet:
Leges has et statu ta magni Beginagij Haerlemensis decern et septem capitibns compraehensa anthoritate nostra probamns et confirmamils eoque sednlo a persoms dictl Beginagij observari mandamus: Sub cura et directione nostra, et Episcopi Haerlemensis pro tempore futuri praefatum Beginagium ejusque Rectons et personas ad illud speetantes esfe et deinceps fore declarantes sine praejudicio tarnen cujus-
133
cunqiie alterius legitimum jus ad inspectionem et patrocinium practendentis. Actum in loco rcsidcntiac nostrae die quinta Dccembris Anno 1634.
Philippus Archiepiscopus Philippensis Vicarius Apostolicus.
Deze statuten zullen altijd een waardig geilenktceken blijven van lean's werkzamen en beleidvollen ijver voor het geestelijk heil zijner beggijntjes. Maar die arbeidzaamheid bleef, ook in zijn nieuwen werkkring, niet binnen de muren en poorten van liet Hof beperkt, en spoedig ontving hij, thans als lid van het Jcapitte!, nog verschillende waardigheden , die echter eenigs-zins buiten onze grenzen liggen en elders reeds uitvoerig besproken zijn. 1
Maar van een zijner functiën mogen we niet zwijgen, omdat hij de of-iicieele hulp, die door hem als Notarius Apostolicus kon verleend worden , veelvuldige malen ten bate van het Beggijnhof, zijne historie en rechten, ten beste gaf. Herhaaldelijk riep Pastoor Ban een of ander oud beggijntje in zijn comptoir en deed zich omstandig verslag geven van alles, wat die zeventig- of tachtigjarige zich uit den bloeitijd van het hof wist te binnen te brengen: daar zaten dan in den regel eenige belangstellende toehoorders - bij, nu eens een paar priesters, dan weder de apotheker Cornelius 'tVaen-del en de schilder Pieter De Grebber, en wanneer de deposante aan het slot van haar verhaal was, bracht de Pastoor-Notarius zijn protocol te voorschijn en schreef er wijdloopig in op, wat hij pas had vernomen. Wat statiger maar toch in dergelijken trant, geschiedde het ook op den i8''cquot; Maart 1632, toen er eene breedvoerige akte werd opgemaakt omtrent de herkomst van overblijfselen van het Kruis en de Doornenkroon deslleeren, naar de getuigenissen in dezen afgelegd door de laatst overgebleven zuster uit St. Mi-chiels Convent te Haarlem, die wist mede te deelen wat hier volgt: 2
In Nomine Domini Amen. Anno a Naiivitate Domini Millefimo sexcentesimo trigesimo secundo, die decima octava Martij Indictione decima quinta, Pontilicatus Sancdsfimi D. N. Urbani Pape Octavi anno nono, coram nobis Joanne Alberto liannio, Juris ntriusque Doctore, Catliedralis Ecclesie Harlemenfis Canonico, Pastore ac Persona magne curie Begginalis in dicta civitate llarlemensi, Notario Aposto-iico ac Judice Ordinario nee non Reverendis Dominis Joanne Buggeo et 1). Joanne Benio S. Theol. Lieentiatis, ejusdem Catliedralis Ecclesie Canonicis ac Saeellanis Curatis asfesforibus nobiscum in Judicio sedentibus presentibus Domino Henrico de Uruin, van Ilariingen, Presbytero, D. Joanne Bannio Nicolai lilio, et Domino Theodoro- van Wijhe, Sac. Theol. Paecalaureis formatis Presbyteris, testibus ad infracripta expresle vocatis et rogatis, Comparuit in judicio Honesta ac Religiosa
Bijdragen 1. c. bl. 33.
Ook in 1518 kreeg het üeggijnliol', gelijk wc te zUner plaatse gemeld hebben, „roliquien van dat hout des heilighen eruysquot; ten geschenke.
'34
virgo Elisabetlia Verhagen Nicolai lilia nata in pago Olmen prope Diestcmium Mecliliniensis Dioeccsis Monialis expresfe profesfa in Conventu Sororum S. Mi-cliaelis, sub tertia Regula S. Francisci in civitate ilarlemcnsi, annum aetatis agens Octuagesimum secundum, religiouis monastice post profesfionem sexagesimum, bene compos mentis et bona vaietiidine corporis pollens, sollenni insinuatione citata ad perhibendum testimonium super veritate et identitate certaruni reiiquiarum Cruci cuidam argentee inclusarum, que sunt particula Dominice crucis ae spina Corone Domini nostri Jesu Christi, et nonmille aliorum Sanctorum reliquie, eidem cruci argentee cum inscriptionibus induse. Oue de gravitate liujus rei super qua depo-nere intendit, nee non de poenis, quibus subjicitur falsum deponens tam quo ad Deum quam quo ad homines, a nobis serio admonita, tactis corporaliter sacris scripturis, juravit ad Dominum Deum suum, se nullius amore, f'avorc aut spe lucri, nee ullius rei favorabilis aut humani favoris intuitu, sed propter solum Deum et pietatem de pura comparere, a nulla persona ad hoc inductam, aut instructam super ijs de quibus interroganda esfet a nobis. Et se paratam esle ad respondendum , in bona conscientia de ijs que ad veritatem dictarum reiiquiarum declarandam pertinent, que lingua vernacula bic de verbo ad verbum inserta sunt. Primo interro-gata , que et qualis esfet crux illa et quidnam contineret? respondit: Het is een silveren Cruys, daar in geslooten zijn een stuckje des heyligen Cruyces ons Ilceren, ende een Doorn van de Croon daar ons Heer Jesus Christus mede gecroont is geweest. Rogata unde hoe sciat ? respondit: Dat weet ick uyt het opschrift dat op den houten voet rondtsom geschreven staet. Ende uyt geduerige ende achtervolgende overleveringe van onse Clooster ende susteren aldaar, want het altoos daarvoor gehouden is. Rogata unde crux cum reliquijs venerit ad Monasterium suum et quis donaverit? Respondit: Dat kan men wel weten uyt het opschrift, dat op de voet staet, welck luydt aldus: Men Meere van Ilaemstede hevet gegeven een stick van dat Heylich kruys, Ende lieer Willem van Izendoorn heeft gegeven die deerne ons llcere. Addens causam scientie: Ick hebbe dat altoos soo gehoort van onse susters in ons Convent voor waer, seker en vast gehouden te zijn. Rogata au pars crucis Dominice et spina separatim ad monasterium venerint an vero argentee cruci incluse a dictis Dominis sint ad monasterium allate? respondit: Ick hebbe altoos gehoort van onse Susters, dat het silver kruys met de reliquien voorschreven, die daar in geslooten waeren, te weten een stuckje van het heylich kruys ons Ileeren, geslooten in een kleyn kruysje van silver verguldt gelijck het nu daar in hangt ende met den doorn ons Ileeren daar in staende, gelijck men dat nogh ziet, met de andere gebeente, is van de voorschreven Edele Ileeren aen ons klooster geschoncken, gevende voor reden van wetenschap „want het is vries silverquot;. Rogata an nesciat quo tempore sit donatio ista facia? Respondit: Ick en weet dat niet maar hebbe wel gehoort van onse Conventualen dat het meenige jaaren geleden was,1 ende dat die voorschreven Edele Ileeren waren gebooren uyt de geslachte
Vidcmr circa An. 1400 vel piuillo pnsi, staat op den kant hijgesclircvcn.
Dccuma uyt Vrieslandt. Want bij mijn tijdt in ons clooster noch een JonHrouw geweest is van die Stamme, genaemt ilarbara Jonwes van Decunia, aldaar meede geprofesfijt die ick wel gekent hebbe ont naar mijn gisfingh ontrent 1 tachtieli jaaren, weick is gestorven int eerste jaar doen ick profesfij dede.2 llogata an semper adfuerit pes ligneus sen basis cui innititur et infixa est crux argentea? et quis literas in basi depinxerit? Respondit: Ick hebbe altoos gehoort, dat de voet, met het opschrift der letteren, gelijck met het silveren ernys is uyt Vrieslant ge-koomen van de voorscreven Edeluyden. Rogata an non sit aliquod doenmentum vel fuerit in monasterio suo, quo harum reliquiarum Veritas probatur. Respondit: Ick en hebbe daer gheen memorye van, ende dewijl zulex in de nederduytsche tale niet en is gescreven, zoo en kan ick daer niet offquot; zegghen. Want ick hebbe de brieven van ons Convent wel dicwils doorlesen , maer noyt eenigh blijck ofte geschrifte van sulex gevonden, llogata in qua veneratione habite siiit he ipse reliquie? Respondit: In ons clooster pleeghen het kruys met de reliquien seer eerwaardelijck be-waert te worden binnen de Sacristye in de kereke van onsen Convente voorschreven, opgeslooten in een kasfe daartoe gemaeckt, ende op alle hoogh-getijden des jaars, gelijc Paefchen, Pinxtere, Kersmis, Alderheyligen, ende op de feestdaghen van het heylige Cruys pleegh het op den hooghen antaar te staen ende in de pro-cesfien binnen ons Convent, van onsen Pater (die een waarlijck Priester was) omgedragen te worden. Oock soo werden het voorschreven kruys niet de voorschreven reliquien alle jaaren op den feestdagh van de alderheylichste dryevuldigheydt, uyt ons klooster gehaelt van de Priesters der groote kereke van S. Bavo, doen daar den grooten afllaet was van Portinncula, geduerende van de eerste Vesper des voorschreven feests tot der zonnenondergangh des feests, alwaar gebracht worden menschen van den dnyvel beseten ende openbaare sondaren die openbare poenitentie deden, ende worden aldaar gestelt op den aflhets Autaar voor de kopere tralyen van den hooghen Choore der Domkercke voorscreven en werde bewaert met vier Priesteren met Choorkleden daar bij sittende. Ende werden oock door een van de voorschreven Priesteren aan degeenen die den afllaet verdiende, met eerbiedinghe te kusfen gegeven onder vele andere reliquien die daar oock mede op den voors. autaar stonden. Gevende voor reden van wetenschap, dat de Domheeren van Haarlem ende de Kerckmeesters der Domkercke ende Paroehye kereke van S. Bavo dicwils versochten, met9 giften gaven ende aelmisfe aan ons klooster te schencken, hetsellFde kruys in den Domkercke te verplaatsen ende daar te eygenen. Rogata quomodo Crux post tunuiltus patrie et excidium religionis fuerit servata! Respondit: Dirck de Vriese, Burgemeester der Stadt Haarlem (all hoewel hij geus ende niet Catolijck en was) heeft alle onse Convents-goederen in zijn luiyse geherbercht ende bewaert, all waar oock dat kruys met den doorn ons Meere ende de andere
Nota scil. circa nnnum 1492, staat op den kant bijgcsclircven.
3 An. 1572, „ „ „ „ „
136
voorsclir. rcliquieii, gesloten in een kiste (die ick nogh in buys hebbe), wel twaelfl janren gelegen heeft, dewijl wij nyt onsen Convente verdreven, hervvaerts ende der-waerts verstroyt worden. Ick met onse mater Catliarina Rutten ende met onsc Pater Meester Rombout Boslcliaert, in den Hage woonende, die daer Schoolmeester was om de kost te winnen wie ick ende onsc Mater diende. Naermaels doen onse susters, nogh in 't leven sijnde, van de Burgemeesters van Haarlem hadde verworven een huys op den Beggijnhove van Haerlem, daar ick nu nogh woone als de leste van onsen Convente, zoo quamen wij daar allegader met malkander woonen, ons begevende onder het beleydt van den Pastoor des Beggijnhoffs, welcke nu wel veertien jaaren ofte meer geleden is; dewijl onse Mater ende onse Pater haest daer nae storven. Ende doen hebben wij alle onse goederen van Dirck de Vriese, met het heylige kruis in den kist leggende weder ontfanghen, welcke wij op een autaar stelde in onsen hnyse ende naemaels door vrese van vervolginge, ontrent de jare duysent ses hondert achthien is het jvoorschreven kruys bij Andries van der Horst weder, met seker kerckgoedt in een kist gesloten leggende, bewaert; hetwelck ick namaels weder ontfanghen hebbe en bewaert, soo lange dat onsc mede-susters alle ovcrlceden zijnde, en ick alleen overlevende, nu wel thien jaar geleden zijnde, in den jaare Ons lieeren duysent ses hondert twe ende twintich, dat voorschreven kruys met de voorschreven reliquien aan den Pastoor ende de kereke van den groote beggijnhove tot Haarlem hebbe vereert ende ten eeuwigen dage gegeven. Que omnia et singula superius enarrata, predicta Elisabeth Verhagen religiosa, in veritatis testimonium sui nomine susscriptione loram nobis supra- et infrascriptis pro tribunali sedentibus confirmavit. Infra stabat: Aldus hebbe ick verclaert ende dit met mijn eyghen handt onderteykent. Erat signatum: Lijsbet Claes.
Eodem die comparuerunt coram nobis Judice Ordinario et asfesforibus ac testibus suprascriptis, honeste domicelle Maria Bernardi annos nata Septuaginta septem, Beggina et Rectrix sen Magistra magne curie Begginalis supradicte, anno profes-fionis sue Begginalis sexagesimo, et Petronella Lamberti, Beggina et Custodisfa ejusdem curie, annum agens elatis octuagesimum tertium, profesfionis liegginalis annum Quinquagesimum nonum, que itidem de gravitate hujus negotij serio ut supra a nobilt; admonite, tactis corporaliter sacris scripturis, juramentum prestite-runt de veritate dicenda. Et interrogate an unquani predictam Crucem in Cathe-drali Ecclesia tempore indulgentiarum, ut prefertur, viderint publice colendam in altari Indulgentiarum fuisfe expositam! Responderunt. Maria Bernardi dicens: Ick hebbe hetselflTde kruys in den Domkercke van Haerlem gesien op den Afllaets-autaar staende, welck werde met vier Priesters bewaert, hetwelcke ick-doen oock hebbe gekust, want een van de vier Priesters ofte Cappellanen der voorscreven Domme- ende Parochiekercke ons dat toe reykte om te kusfen. Et Petronella Lamberti dicebat: ick woonde doen in S. Cecilien-Clooster binnen Haarlem, int jaar ons lieeren Duysent VijfiP hondert twe ende tseventich, ende ick met andere dochters ginghen naar den Domkercke allwaar wij dat sellfde cruys op den Autaar sagen met vier Priesters bewaert, ende dat eerbiedelijck, door handen van een
137
Priester ons gereyckt zijnde, kusten, llogate an sciant quamdiu luerit ilia Crux in Curia Begginali et ubi servata. Responderunt: Van den tijdt dat lilisabeth Claes Verhaghen dat aan onsen beggijnliolT gafF, ende is altoos bij de Costersle door bevel van onsen Pastoor bewaert. In lidem premisforum dicte deponentes se subscrip-serunt coram nobis, in judicio sedentibus. lirat subscriptum: Aldus hebben wij dit verklaert ende met onse handteykenen onderschreven; lit signatum: Maritjen Harens, Nellegen Lambrechs.
Eodem die et hora audiëntie, coram nobis Judice Ordinario et asfesforibus pro tribunali sedentibus, ac testibus suprascriptis, comparuit honestus vir Arnoldus Lamberti, Aurifaber ac civis Ilarlemensis, qui admonitus de gravitate negotij, lacto juramento ad Dominum Deum suum, tactis corporaliter sacris scripturis, de veritate dicenda et interrogatus au predictam Crucem novisfet? Respondit: lek hebbe het voorscreven kruys gesien, want ick hebbe dat over ses jaar off daar ontrent geopent, ten versoecke van de Eerwaardige Here Gerard de Witte, doen Pastoor van den voorschreven Ueggijnhove, ende bevinde in alles, dat dit het-sellTde kruys is, van fatsoen, van sylver, van reliquien, ende alle omstandigheydt. Zoodat ick wel weel voor seker, dat dit hetzelffde kruys is. Want in de vier rondts-omstaendc ronde pereken ofte kasfies, waren verscbeyde gebeente der lley-lighen , gelijck ick nogh sie, elck met een pargamenten ofte Francijnen briefje, hebbende seker opschrift welck men niet wel en kende leesen, vermidts de letteren /eer waren verduystert ende voor een groot deel vergaen.
Tandem jusiimus Arnoldo Lamberti, Aurifabro, ut Crucem aperiret; qui eandem aperuit et invenimus ibidem, cruci munuscula ex argenteo deaurato, in-clusam particulam Sancte Crucis ad magnitudinem ciceris sed quadrata forma et spinam cum basi pront erit a rubo avulsa, cujus summitas acuta erat avulsa et transversim eidem spine alligata, cujus longitudo circiter est quatuor digitorum, crasfitudo basis instar ciceris majoris, et crasfitudo per totum velut granum hordei. Interrogatus vero dictus Arnoldus, Aurifaber, an ista particula crucis, et spina, cum particula avulsa, ut prefertur, esfent eedem ipse reliquie quas requirente R. D. Gerardo de Witte aperuerat ut prefertur? Respondit: liet zijn dezelffde reliquien, welcke ick uyt alle omstandigheyden weet, want ick die doen ter tijdt hebbe geopent ende alles schoon gemaeckt ende die daer wederom in gesloten.
In lidem premisforum dictus Arnoldus Lamberti, aurifaber, se suo nomine sub-scripsit coram nobis in judicio ut supra sedentibus. Infra stabat: Aldus hebbe ick verclaert ende dit met mijn gewoonlijck handteyken onderschreven. Et signatum erat: Arent Lamberse.
Tandem inspeximus et examinavimus pedem ligneum cui Crux argentea cum dictis reliquijs imposita erat et innitebatur. In cujus extrema basi seu margine legebatur litera belgica nonnihil antiqua et nine inde nonnihil ex frequenti attactu abrasa, ita tamen ut sensibiliter et evidenter legi posfet talis verborum contextus: Men Heere van Ilaemstede hevet gegeven een stick van dat Ileylich Kruys: Ende Ileere Willem van Izendoorn heeft gegeven die doerne ons Ileere.
13«
lit quia coram nobis Judice orciinario et aslesforibus in judicio sedcntibus, in presentia testium supradictorum, hec omnia et singula tam in examine ac deposi-tione snpradictarum personarnm super veritate et identitate dictarnm reliquiarum, quam in apertione, inspeetione et visitatione dictarum reliquiarum, scilicet parti-cule Dominice Crucis et spine de corona, qua Oominus noster liiit crnciiixus, nt prefertur, realiter, legaliter et in rei veritate sic acta sunt et gesta, ideo de illis omnibus ac singulis supradictis decrevimus ct juslimus et conscnbi fecimns presens publicum instrumentum, signatura nostra ac dictorum Dominorum asleslorum ac testium subscriptionibus confirmatum, ac in hac anthentica forma aliena mann fide-liter scriptum, signature ac sigilli nostri appensione communitum edidimns. Actum in curia nostra begginali in Cathedrali Civitate llarlemeusi, anno, mense, die supra scriptis.
Ann diiUlclijkheid en uitvoerigheid ontbrak het, zooals we zien, den Notarius Bun niet en menige zaak, waar wc belang in stellen, zou voor ons duister gebleven zijn, indien hij zich de moeite niet had getroost, van alle verhalen en verklaringen die hem gedaan werden, gelijk we reeds zeiden, deftige akten op te maken. Soms is hun inhoud vrij onbeduidend en beslaan wijdloopige inleidingen en een niet minder uitvoerig slot de grootste plaats, maar dat was in dien tijd algemeen in zwang en gal dus aan niemand aanstoot, integendeel, menigeen zou er misschien aan getwijfeld hebben of de akte wel geldig was, wanneer er al die zwier en woordenpraal niet in aangetroffen werd.
Maar tusschen menige historische onbeduidendheid schuilt in het Protocol 1 ook hier en daar een degelijk stuk en tot de belangrijkste van allen is, gclooven we, wel te brengen een verhoor gedagteekend 16 April 1628, behelzende verslag van het leven en den dood van Pater Nicasins Hezius, een der negentien Martelaren van Gorcum. Deze geestelijke was eenige jaien biechtvader geweest in het convent van Jerusalem ol Ikrrevocter-zusteren klooster te Haarlem en die bijzonderheid, zoowel als het overgroot gedeelte van hetgeen in de volgende akte zal aan liet licht komen, was, voor zoo ver we weten, tot nu toe geheel onbekend. Wij zien nu weder van het woord af en geven het aan de Uarrevoeter-zuster Crijntgen Gerrits: 2
Arch. Bcggijnhof' N0 3«.
De vier cn tachtigjarige maagd Crijntgen Gerrits, was vóór 1581 zuster geweest 111 hot Barrevoeter-klooster te Haarlem. Toen ook dc bezittingen van dat convent, krachtens het Contract van 24 April 1581, aan do Stad, waren gekomen, ontving zij zoowel als dc andere nonnen een jaarlijksch pensioen uit do rekening der geestelijke goederen, dat in den begmno slechts 14 ponden bedroeg, maar allengs on gaandeweg, naar gelang van het uitsterven der andere zusters, werd verhoogd. In 1605 ontving zij 100 pondon, in 1618 300 ponden 'sjaars
cn nog omstreeks 150 X por jaar extra ordinaris „in hacr Uooghen ouderdom, impotenthcyt,
'39
In nomine Domini Amen. Anno n nativitate Domini milicsimo scxcentesimo vigesimo octavo Indictione undecima, PontHicatus Sanctislimi Domini nostri Ur-bani Papae VIII anno qninto, die decima sexta Aprilis quae fiiitdominica Palmarum tempore vesperarum post meridiem, comparuit coram nobis Joanne Alberto ISannio, Presbytero, Notario Apostolico ac ludice ordinario, Ilarlemi residente, rogato ac requisito et testibus infrascriptis admodum Reverendus Dominus Jodocus Catius S. T. Licentiatns et.... ,1 reiigiosa virgo sanctimonialis soror (v)iiirina Gerardi lilia, oriunda ex sub-urbio Harlemenfi vulgo dicto Quinque-domus,2 ordinis et con-ventus D. Francisci sub tertia reguia discaiceatarum in dicta civitate Hariemensi, jubilaria actatis suae agens ^innum plus minus octogesimum quartum, quae ab anno aetatis suae undecimo in eodem nionasterio habitavit, optime compos mentis suae et reliquarum facuitatum animi et corporis pro senio suo, pront manifeste patebat; solita singulis quindenis ex constitutione regulae suae coniiteri peccata sua ac S. Eucharistiam fumere, nunc autcm singulis septimanis id pro spirituali consoiatione et patientia multorum dolorum quilnis cruciatur corporaliter facere solita, nobis notario et testibus infrascriptis optime nota. Quae a dicto R. Domino C(atzio) ac me notario Apostolico supradicto monita de gravitate articuli interrogatorij se-quentis et de peHculo perjurij cavendo, cum interrogata esfet an aliquam notitiam habuerit de martyribus Gorcomiensibus ac de martyrio eorundem et requisita ut de ijs quantum sciret nullo liabito respectu, odio vel amore aut humana aliquo affectu nudam rei veritatem, etiam cum juramento ut infra deponeret et simul si a quo antea rogata et inducta esfet ut de ijsdem martyribus diceret, id una patefaceret: ipsa deponens respondit se nullo humano respecto liabito, sed mere ex pura chari-tate et religione erga Deum id libentisfime prestare velle ad hoc quidein se induc-
tam et rogatam per R. Patrem Franciscum Paludanum....... ut quae de ijsdem
martyribus sciret ad rei veritatem coram nobis narraret. Declaravit igitur dicta soror Quirina de martyrio eorundem Martyruin Gorcomienfium ad interrogationem supradictam, se a fide dignisfimis catholicis accepisfe quomodo tempore furentium Geusiorum in civitate Gorcomienfi pennulti Ecciesiastici, Religiosi et saeculares presbyteri et specialiter ambo R.- R. D. D. Leonardus Vechelius ac Nicolaus Pop-pelius, Pastores Gorcomienses, et R. P. Nicolaus Picus Guardianus, et P. Hyero-nymus Werdanus Vicarius, et P. Nicasius Joannis Ilezius alijque fratres ordinis minorum S. Francisci de observantia cum quibusdam aliorum ordinum religiosis, ab liaereticis propter (idem catholicam et Romanum Pontiiicem multa pasfi tandem-
Niet ingevuld.
■ Vijfhuizen.
140
que morte alftcti sint. Pro quibus turn in curcere existentibus, in conventu suo orare solcbant, et continuo, data quavis occasione, de eorundem capt.vitate, poe-„is actibus, itemque quo loco res cornm esicnt ante, in et post mortem, a fide dimis diligentisfime inquirebant. Sed et post mortem eorundem, studios,slnne a
conventualibus indagatum esle, quomodo ct quare mortem perpesfi sint numrum
pro Deo, rcligione catholica ac Romano Pontifice, ideoque Gorcom.o Bnelam ci-vitatcm at!vect.gt;s martyres, extra muros, in horreo, necatos esfe, ac sepultos. At-que ista omnia sic evcnisle, dicta deponens manitestate aslerebat et se tunc temporis cum suis conventualibus, tam fama publica, quam specialiter per üde digms-mnos catholics hucc omnia verisfima intcllcxisle. IUsuper et hoc specialiter de-clarabat, se optime compcrtum habere, martyres dictos fuisfe hbertate donandos, si lid era catholicam et summum llomanura Pontificem, Jesu Christi Salvatons nostri vicarium ac Divi Petri succesforem, abnegare voluisfent. Quod cum facere recusa-vent alacriter invicto fbrtique animo, tormenta a furentibus in catholicos Geusijs ipsis' illata, mortemque gaudcntes pertulerint. Interrogata etiam an inter ipsos Martyres aliqui in hoc lidei certamine singulariter enituisfent? respondit, nomina-tim imer cos cxcelluisCe martyres supradictos sell. R. P. Guardiannm, utrumque
K II Doniinos Pastores Gorcomienfes Leonardum Vecheliura ac Nicolaum 1 op-
pelium, Patrem llyeronymum Vicarium, ac P. Nicasium Joannis Mezuun, qui Lücum laboraverunt, ut alios martyres, aetate, doctrina, scientiaque se infenores, in lidei catholicae confesf.one confirmarent et ad constantiam in tonnentis marty-riumque fortiter subeundum auiraarent; ac tanquam murum se ipsos, inter eos ac haereticos, interponentes, interdum eciam pro Junioribus respondentes pro soc.o-vum salute ac vocatione satagebant. Interrogata ulterius dicta deponens, an in particulari aliquem dictorum Martyrum familiariter novisfet ? Respondit se sl ciallter inter omnes novisfe V. Patrem Nicasium Joannis Hezium supradictum, qui aliquot an,lis, ante martyrium sumn. Pater confesfarius fuit dicti monaster,, discalceatarura in dicta civitate Harlemensi, quippe sub quo, cum ai aetads suae undecimo, dicta deponens, in dicto monasterio habuasfet, postmo-dum eundem habitum et ordinem suscipiens vestita, et anno deemo sexto acta is
sit. intcogm ,gt;»,0,0.. ... ..IH. ^ «i- vita « .not.ln.s
„„te, ..ovUftt! Jepo».., « asferuk, ««m ...am vn.clc v.rtuo».., ct
exstitisle singularera amatorem paupertatis, adeo, ut Lugduno-üatavorum H r-lemura veniens (quinque milliaribus belgicis, sen totidem horarum spat.o , e, est) ut dicto monasterio supradicta qualitate praeesfet, n,h,l secum tuleut,
praeter Breviarium, et duo sudaria staminca; quodque multa ac praeclara so ,
;r pietatis ac collecti animi exempla ipsis reliquerit. Adeo ut nunquam vinum biberet citra necesfitatem, et tun, solummodo unum chyatum; ipsum aqua vel tenui eerevisia dilntura; caeterum ordinaria semper conventus su, mensa contentus cslet. Et cum interdiu apud dictas discalceatas,
nei„ ergo viveret, pastumque iumeret, cibos lautiores aut magis nutntivos s,bi
speciaHter paratos lamulis itribucbat sororibus, Ipseque earum cibos teiuuores
141
sumebat, Denique in pomario fructus ex arboribus lapsos colligens, inlirmis colli-gebat distrlbucnclos sororibus, omniaque In proximi usuni rcferebat. Iterum ro-gata, an nihil lingiilinn de ejus pasfione ac martyrio ac cireumstantijs audivisfet? Asfeverabat generosi ejus, et devoti animi illnstres in martyrio fnisfe virtutes. Nempe quod dictus P. Nicasius in extremis inter omnes superstites, singnlariter animaverit rcli(iiios, et maxime juniores qui ab liaereticis varie impugnabantur, ut ab Ecclesia catholica ac Romano l'ontilice deficerent. Adeo quod sub patibulo existens, disputaret cum liaereticis de rebus fidei, et maxime turn de venerabili Sacramento Eucharistiae, quod convicijs impij impetebant, in quorum omnium veritatem profuendam cum luis, se ipsum mortem pasliirum, primum inter superstites exhibens publice iidem catholicam protestabatur non deserendam. Examinata super bis varijs modis, tandem interrogata luit, num baec ex se vel ex libro ali-quo, aut aliunde didicisfet, maxime cum baec fere omnia libro secundo cap. XXI de Martyrio eorum, pront relata funt contineantur ? 1 Respondit se statim post mortem dictorum Martyrum, ex fide dignislimis catliolicis insnper ctiam fama pu-blica tam inter haereticos quam catholicos grasfante (quae etiam in bodiernum diem perseverat, et apud omnes in conteslb est) baec omnia accepisfe quadraginta annis prius quam dictus liber in linquam belgicam translatus lucem adspiceret. Interrogata insuper, an super bisce omnibus audiverit inter cordatos catbolicos, unquam dubium fuisfet motum? respondit se numquam aliquid bujusmodi audivisfe, ut ne quidem inter ipsos haereticos, aut alios quoscunque, ulla dubitandi ratio allegata fuerit, rei veritatem per tot annos publica fama conlirmantc. Quae omnia et singula pront boe instrumento relata continentur, dicta soror Quirina declaravit et protestata est, esfe certisfima, atque ita in rei veritate contigisfe. Super quibus per Reverendisfimnm Dominum Jodocum Catium, Commisfarium supradictum requi-sita et per me Notarium Apostolicum supradictum monita, ut in majorem rei veritatem baec omnia sacra contestatione aslertoria cum intentione jurisjurandi conlir-maret, dicta deponens porrecto sibi Misfali Romano et manu dextera super Evan-gelium Saneti Joannis, quod incipit: In principio erat verbum etc. pofita, in mei
Hiermede wordt bedoeld de; Waeracluighe Historie van de Mnrtelaers van Gorcom, (uit het latijn van W. I'.stius, in het Ncderlandseh overgezet door 1gt;. Willem Spoel-hergh Gartliaen der Minder-Brocders binnen Mechelen) 8° T' Antwerpen, inde 1'lantijnselle Dnickerije, bij Jan Moeren tori' 1604, waarin (boek II, kapittel 21, bl. 213 sqq.) verhaald wordt, hoe l'ater Niea-sins IIc/.ius, de jongere gevangenen tot standvastigheid aanzette en wetlerlegde, wat door de soldaten, hunne helpers en bijstanders, nog onder de galg, tegen het geloof van de ter dood gaande geestelijken, werd ingebraeht.
Zuster Crijntgen Gerrits zou, indien ze een gedeelte harer wetenschap aan een of ander ge-sehrift ontleende, geput moeten hebben uit de aangehaalde Ncderlandsche vertaling van i'.stius, want, daar ze geen latijn verstond, zal het verslag in de oorspronkelijke taal voor haar weinig waarde of ten minste geene aantrekkelijkheid gehad hebben. We voegen hier eehter bij, dat het verhaal van Estius, omtrent Pater Hezhis, zoo weinig bijzonders bevat, dat zuster Crijntgen Gerrits wel tienmaal omstandiger mededeelingen weet te doen.
142
Notarij Apostolici supnulicti manus, hacc omnia quae present! instrumento, ut supra rclata contincntur, juramentum prestans deumque in tcstem invoeans, con-firmavit. De quibus omnibus supradictis, dictns Dominus Commisfanus petijt, per me Notarium Apostolicum supradictum confici instrumentum publicum in (onna, signatura ac sigillo nostris Notariaiibus communitum. Actum in Cathedrali civitate [larienienfi, in aedibus dictae sororis Quirinae quae lunt pars monasterij et conven
tus sui per haereticos destructi, Anno, menfe et die suprascriptis, coram Rcve-rendis üominis Gerardo de Witte Sanctae Theoiogiae Licentiato l'astore ac Persona magni üaginagij Harlemenfis, lit Joanne Buggaeo Sanctae Theoiogiae I.icentiato Cathedralis Ecclesiae llarlemeniis Canonico et Sacellano Curato, testibus ad prae-misfa vocatis et rogatis, qui in borum omnium iidem cum dicta deponente lunc instrumento publico in prima membrana feu protocollo nostro redacto manu propria
subscripserunt. , ^
Hoe instrumentum non est editum eo quod sollenniter
deposuerit in judicio coram Judicibus apostolicis exa-
minata soror Quirina de quibus in actis causae remis-
(brialis XIX mart. Gorcom. per me conscriptis.
Behalve de waarneming van zijne Cure pastoraal, zijn notariaat en menigvuldige kerkelijke betrekkingen, moest Pastoor Ban juist ter wille van de zorgen, die de laatstgcmelden hem oplegden, menigvuldige malen het heg-gijnhof verlaten om, meestal in het Noorderkwartier, Parochiën tc visiteeren, of hier en daar de grenzen der statiën tc bepalen. In April 1633 toog hij met den Amsterdamschen beggijnenpastoor, Lconardus Maruis, op reis naar Brussel, om met den Nuntius over kerkelijke aangelegenheden te spreken en tegen Bamis 1635 reisde hij naar Gend, om met het kapittel aldaar gelijkvormigheid tc brengen in de viering van St. havo, die, zooals men weet, de gemeenschappelijke Patroon is van de steden Gend en Haarlem. Dat Pastoor Ban zich zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor onze kerkelijke geschiedenis is reeds elders aangetoond, 1 maar dat hij zich ook veel moeite gaf om de traditiën van het ikggijnhof in ecre te doen houden, daarvan kunnen we hier nog een voorbeeld bijbrengen. De kerk bezat en bezit nog een Maria-becld, dat den 2^quot; Juni 1505 door Adrianus Bisschop van Schasten en Suffragaan van het Utrechtschc diocees was gewijd, en waarbij sedert eenige wonderen zouden zijn geschied. - Nu had de Vicaiius apostolic us, l'hilippus Rovcnius, bij zijne visitatie 111 de maand Septembei 1638 dat beeld gezien, en op aanhouden van den Pastoor werd door hem vijftig dagen allaat verleend aan degenen, die de Litanie van Loretten er
liijdragcn 1. c. bi. 34. . , „
F„nc opnoeming er van vimlt men op cene aaiucckcning, welke ligt in n 14 Arcli. üeggijnho .
143
hij zouden bidden, gelijk de hiervolgendc brief van 7 Februari 1639 dat breeder inhoudt: 1
Philippus Dol et Apostolicae scdis gratia Archiepiscopus Philippensis, et per Confoedcratas Jielgij Provineias, atque Trans Isulaniac partes Viearius Apostoli-eus, Pracpositus Aldensaliensis, omnibus hasee literas visuris Salutem in Domino.
Ea quae pietati et devotioni (idelium Fovendae et augendae eondueunt par est ut speeiali fiivorc prosoquamur. Cum itaque in nupera nostra visitatione in Mense Septembri Anno 1638 Harlemi faeta depraehenderimus in Oratorio, seu Eeelesia euriae Begginarum ejusdem Oppidi quandam antiquam et piam Imaginem Heatisfi-mae Virginis dei genitrieis Mariae, quondam ab Adriano Episeopo Sebastensi et Sulïraganeo Ultrajeetensi Anno 1505 2° Junij, eonsecratam, eandemque plurimis iniraculis a Deo ad invoeationem Beatislimae Virginis honoratam: Rogati sumus ut pro augmento devotionis eorum qui preees suas coram dicta Sancta Imagine, Deo et Beatislimae Matri Virgini Mariae olFerunt, dignaremur quosdam favores et gratias spirituales concedere: Itaque de divina miserieordia confisi, et speeiali insuper authoritate et facilitate a Sanetisfnno D. N. Domino Urbano Papa Octavo aeeepta muniti, benigne eoncesfnnus et concedimus per praesentes, ut quicunque coram dicta Sacra Imagine Beatisfimae Virginis, Oei genitrieis Mariae Litanias Lauretanas devote reeitaverint, ant ijsdem duin leguntur in dieto Oratorio pie in-terfuerint, quinquaginta dierum Indulgentiam et remisfionem quoad poenis peccatis suis debitas secundum formam Ecclesiae consuetam consequantur, idque totics quo-ties hoc praestiterint in statu gratiae, vel cum syncero dolore de peccatis suis, Praesenti eonceslione in perpetuum valitura. In (idem praemisforum hasce literas sub nomine et sigillo nostro consueto expidiri feeimus. Ultrajecti die septima
Arch. BcggijnhoC N0 14. Dat dit niet ilc eerste maul was, dat allaten aan liet lieggijnliof werden verleend, blijkt uit liet Memoriale van Pastoor J. 1'. Stolwijck (15Ü1—1Ö01) die daarin eigenhandig opschrcel' hetgeen volgt (bl. 65 v0)
Indulgentie presentis curie bagliinarum beatorum Petri et Pauli aposto-lorum patron n'um (ex papiro inventa inter secreta baginagij vetus-tate ct mala custodia erosa)
Item in primis a domino Gregorio Papa XII (A0 140(1—1401)) dueenti dies iiululgentiarum et
quinque carene.
It. a Nicolao de Cusa, legato, centum dies indulgcntiarum.
It. a quatuor episcopis a quolibet quadraginta dies indulgcntiarum.
It. quoqiie plurime sunt indulgentie a diversis consulilnis concesfe multorum dierum numero. It. predicte indulgentie concesfe et collate sunt visitantibus ecclesiam istam causa devotionis et
qui divinis intersunt ac inanus porrexerint adjutrices.
It. qui ter dixerint orationem dominicam et salutationem angeiicam.
It. circumeuntibus cymittcrium.
It. legcntibus iinum rosarium.
144
Februarij Anno Millesimo Sexcentesimo, trigesimo nono. Pontilicatus S. I). N.
Domini Urbani Papac Octavi Anno Dccimo Sexto.
Phil. Archicpquot; Philippen. Vic. Aplic.
lix man da to Illustrisfimi Domini
Jod. a Moock
Secretarius.
Wij zouden, behalve hetgeen reeds ter kennis van den lezer is gebracht, nog menig bewijs kunnen aanvoeren van de ongewone zucht tot arbeiden in den hem aangewezen kring, die lieer Jan Albert Ban zich had eigen gemaakt; maar dewijl we dan het Beggijnhof wat ver achter ons zouden moeten laten en ons op een ruimer kerkelijk gebied zouden hebben te begeven, bepalen we ons tot het bescheiden plekje gronds, waarover hij het bewind voerde en waar men hem als herder en leeraar vereerde. ler waren in zijn'tijd zeven maagden „geprofesfijt en gewillekoert ' en het getal der novicen was bovendien met zes en twintig vermeerderd. 1 hans naderde evenwel met rassche schreden de tijd, dat hij van zijne geestelijke dochters en van zooveel meer wat hem op aarde hel was geworden, zou moeten scheiden: zwak van gezondheid, had hij zich reeds in 1629, door eene driejarige ziekte geknakt, geen lang leven toegeschreven Imi dit voorgevoel is bewaarheid geworden, want na vier, vijfjaren lijdende te zijn geweest, stierf hij op den 27-quot; Jquot;li '644, nog maar 46 jaren oud. Tesselschade vierde de gedachtenis aan haar zangengen vriend 111 een hartelijk vers 1 en Jan Vos sloeg een zuiveren toon aan, toen hij volgender-
wijze schreet: 3
Ik heb mij, zeide Ban, op 'taardtrijk zat gezongen:
Nu wens ik mij te menglen,
Met maatgezang van Englen.
Mit stierf hij, en zijn ziel, begroet van hemeltongen,
Quam deur de starren vaaren,
Nu, booven bij de sehaaren,
Zingt zij de boovenzang, die hij omlaag beminde.
Men zoekt hier naar de maat: maar z'is bij Godt te vuule'.
Minder dichterlijk, maar even welgemeend en waar wat het slot aangaat, vinden we in het Memorieboek opgeteekend:
D. Joannes Albertus Ban, J. ü. Doctor, Cathedr. Ecclesiae llarlemensis cano-„nicus graduatus, saeellanus curatus Protonotarius Apostol.cus, eleetus omn.um „suffragiis eodem die qua obiit R. D. Gerardus de Witte, cognatus mens, se .
Gedichtcn van Anna Visschcr cn Maria Tcssclschadc Visschcr. ^ 1851 bl. 153.
'45
„ii Januarii Vesperi hora decima cum cognatus expirasfet hora circiter nona, in-„troductus in curam suam pastoralem eodem anno ipso festo S. Agathae 5 Fe-„bruariiquot;; plurimum mcritus est apud Hegginagium ejusquc pastoratum, plurimo-rum instriimcntorum ct chartarum copiam authcnticam perficicndo. Obiit A° dom. 1044 aet:- 4(' Sepultus est vero die 6 Aug. 1644 in eccl. S. Bavonis Brouwers-Capel N. 14.
Dc trouwe vriend in lief en leed, die Pastoor Ban de oogen had toegedrukt, Meer Augustinus Alstenius Biommert, kwam thans aan liet hooid der beggijnenvergadering. Uit den tijd van zijn bewind valt niet zeer veel mede te declen, zoodat onze berichten zich hoofdzakelijk moeten bepalen tot den persoon des Pastoors. Blommert was ongeveer van denzelfden leeftijd als Ban en hij zal even als deze, zijne studiën buitenslands hebben gemaakt. In 1622 ten minste vinden we hem te Rome, en misschien was het daar, dat hij den titel van Doctor der Decretalen verwierf; hij werd er op den 5'lcl1 Dcc. van dat jaar uit de Sociëteit van Jesus ontslagen, 1keerde toen spoedig naar Nederland terug en kwam den 3 istcn Januari 1623 te Haarlem. Hier zag hij zich na eenigen tijd aangesteld tot een van de vier Sacellani curati 2 en in het begin van 1631 volgde zijne benoeming tot kanunnik van het kathedraal kapittel, maar van deze waardigheid werd hij, even als zijn collega Ban, den to'10quot; September 1642, op verzoek, ontslagen. De hartelijke vriendschap tusschen deze beide ambt-genooten vond natuurlijk haar oorsprong in eenstemmigheid van denkbeelden en neigingen: beiden bezaten eene beminnelijke urbaniteit, hadden groote liefde voor wiskundige wetenschappen, waren in letteren en wijsbegeerte ervaren, en hoewel niet zulk een veelomvattend theorist als Ban, was ook Blommert een warm beoefenaar van muziek en zang. Bij zooveel overeenkomst, was er toch eene zaak waarin verschil tusschen die beide geestelijken bestond, en wel in tijdelijke bezittingen. De ouders van Ban hadden met veel tegenspoed te kampen gehad en waren in geld en goed zeer achteruitgegaan. Pastoor Blommert daarentegen, was rijk en vermogend en dit droeg er, gelijk van zelf spreekt, toe bij, den vrien Ischap-pelijken omgang te kruiden met die genoegens, welke ruime middelen veroorloven. Zoo bezat Pastoor Blommert een landhuis in dc nabijheid der stad, waar zij menigmalen samen kwamen, om mathematische onderwerpen te bespreken of met de toonkunst zich van ernstiger arbeid te ontspannen. En daar was het ook, dat Cartesius zich van tijd tot bij hen voegde om
nydragen I, bl. 31, 41—41, 159, 335, 343 dl 345- bl. 304.
- Zie over die bediening hetgeen vroeger gezegd is.
i 4^
het hooggeprezen gezelschap van de Kennemerlandsche Orestes en Pylades te deelen, i waarvan de een, naar de getuigenis van den vermaarden phi-losoof, niet minder uitmuntfe door wijsheid en verstand in zijne gesprekken, als de ander door kunst en sierlijkheid in zijne zangen.
We hebben nu den Pastoor van het Beggijnhof, Heer Augustinus Alste-nius Blom inert, bij den lezer ingeleid en ons zal toegestemd worden, dat de opvolger zijn voorganger waardig was. Veel, wij zeulen het reeds, kunnen we uit den tijd van zijn bestuur niet vermelden, maar het weinige dat we zullen mededeelen, maakt het ontbreken van andere berichten in zekeren zin goed, omdat ons onder de oogen zal komen de staat van die bezittingen des Beggijnhofs op het midden der 17^ eeuw, wier inkomsten aan den Pastoor waren toegewezen. En dit stuk weegt tot zekere hoogte op tegen andere bescheiden, omdat wij daaruit misschien ten dcele den omvang van het geheele vermogen kunnen gissen. De aanteekening die wij hier doen volgen is uit den eersten tijd van het Pastoraat van Heer A. A. Blommen en luidt in dezer voege: a
Inde naem onses Heere. Amen.
De meestersfen Lijsbet Jans van Wijnberghen ende Catharina Simons van Cas-tricum, sijn bij mij' verkoosen Pastor van liet groote Hegijnenhof tot Haerlem, Augustijn Alsten Bloemert, geweest den vijf- ende sesentwintiehsten daeglien van Januarius int jaer 1645 ende voorgehouden groote ongemaeken, die ontstaen wae ren in d'administratie van de djdelijcke goederen, die wel groot ende veel waeren, ende versoehten hierin voor dese ende toeeoemende tijt voersien te moeghen sijn ende van suleke ongevalle, als sij verhaelden, bevrijt te worden. Hebben dit de voorgenoemden stereker aengedronghen door het aenwijsen van het seste artikel des eersten capittels der regelen ende handtvesten, welek aldus luydt: De Meestersfen sijn gehouden van den Pastoor nieuwe regelen ende ordinantie te versoeeken, wanneer eenighe misbruiken opstaen volgens de derde handtvesten int 38° artikel, gegeven int jaer ons Heere 1408. De claehte aengehoort, ende de reedenen waer gevonden hebbende, naer insien van gewicht des saecks ende rijpe deliberatie ende aenroepen des Heylighen Geestes, hebbe bemerekt met een de macht des Pastoors, inde regelen ende handtvesten van het groot Begijnenhof beschreeven, namentlijck int seste artikel des eersten capittels, daer dese woorden segghen: De Pastoor van desen Hoove, volgens (Toude privilegie heeft volle macht om regelen, wetten ende ordinantie te maechen. Wederom int VI® capittel int eerste artikel staet: IT Over-
. Mr Descartes quittoit de temps en temps la solitude d'Egmond pour les aller voir ft Harlem ou dans une maison de campagne qui en étoit proche. Comme ils nVtoient S1101'quot; plquot;S ®ran ' buveurs ni plus grands joueurs que lui, la ddbauche ordinaire qu'.ls la,so,ent ensemb e uou que concert de musique dont Bannius ttvoit coutume de les regaler. (B«d,agcn , ' •
2 Arch, lleggijnhof N0 2.
147
sten van desen Hoove sijn de Pastoor ende Meestersfen, weh'erstaende dat de Pastoor uyt crachte van cfoude handtvesten ende Privilegien van desen Hoove heeft volle macht om nieuwe ordonnantiën ende handtvesten te maecken ende naement-lijck als hij van de Meest ersfen daertoe versacht wort, Uyt de voorgaende clachte ende cracht deser regelen, wij Pastor ende Meestersl'en sijn veraccordeert ende accordeeren mits dese handvesten over het regeeren ende bewindt der tijdelijeker goederen, d'een sijde soo wel als d'andere sijde toegeeygent door giften, testamenten ofte offeren ter eere Godts ofte door andere middelen, Wij voorgenoemden dan, accordeeren ende toestemmen met dese instrument, dat de Meestersfen haere goederen sullen regeeren, administreeren ende volkomen bedieninghe aff hebben, in penninghen 't ontfanghen, in credit ende debet 't effenen, in uytgift te doen, in reparatie ende vernieuwinghe der huysen ende alles 't effectueeren dat hier aen cleeft. Ende dit ter aller tijde, voor haer ende haer naervolgende Meestersfen te behouden. Doch volgens d'eedt over de goederen gedaen, om die niet te verminderen, vervreemen, wech geeven ofte sijn selfs toeeygenem Deselfde oock dispenseeren ende wedereyschen naer de natuer der goederen sijn, welck is d'obligatie der gebeeden ende jaerlijcke Misfe te doen ende van wasfe-licht, broodt, dienste ende veel andere diergelijcken van de Geloovighen versocht ende de Meestersfen ganschelijck toevertrouwt. Accordeere mede dat de tijdelijcke goederen, die alleen den Pastoor sijn besproocken elt;ide hem aengewasfen, hetsij bij Testament ofte andersiilts ende de Meestersfen niet en geraecken noch haer opgedrae-ghen sijn, deselfde sal de Pastoor oock regeeren ende administreeren ende volkoo-men bedieninghe af hebben ende behouden, volgens d'obligatie der gifters ende d'eedt daerover gedaen, sullen de Meestersfen naer behooren inventaris houden ende renten aenteyekenen tot dienste der naecoemelinghen ende seeckerheyt ende gerusticheyt der leevenden. Ende dit alles naer het oude gebruyek der Meestersfen. Sal oock een inventaris gehouden worden van de goederen des Pastoors ende jaerlijcks de renten aenteyekenen. Welcke in specie deze sijn
Juffrouw Maria Van Oudewerf op 't huys Adrichem buyten de
Renten. Wijck heeft een obligatie van..........................4000 guld.
200 geconstitueert anno 1627, welcke renten verschijnen 10 May.
Op Cornells Burst, brouwer in de Paster.................. 2000 „
sijn opgebracht (afgelost) en nefFens noch 1000 guld, gestelt op Daniel Claesfen Schepper ende Cornelis Andriesfe Patijn,
elck in solidum........................................ 3000 „
150 Verschijnt 21 Juny.
Op Cornelis Burst noch................................. 1200 „
óo renten verschijnen 9 Febr.
Noch op Burst......................................... 1000 „
Renten verschijnen i0 May 1641.
50 Sijn mede opgebracht en gestelt op Patijn en Scepper.
Op Harmen Jansen Pannebacker.......................... 450 „
1.48
besegeit op het pandt van sijn pannenbackerie buiten de Schalck-
Renten. wijckerpoort.
08:2:8 Verschijnen i0 May.
Op Jan Pietersfen platteel-backer, op sijn huys op Baeckenesfe-graft, welek bij verkopinghe nu toebehoort Gisbert Janse Gift-
man.................................................
18 Renten verschijnen 25 Sept. 1627.
Op Cornells Gerritsen tot lleemskercke, wort bij sijn erfge-
naeme bctaclt...............................
15 Renten iü May.
100 Een stuck landts verluiert voor........................... 100
. ........... 140 «
140 Een cappellene van........................
Somma ƒ 711 : 2 : 8.
Van 'taenhooren der reeckeninghe ende beslodt ten overstaen des Pastoors, naer het oude gebruyck wordt hier in geen veranderinghe gemaeckt, maer sullen vol-ghen, de gewoonlijcke regelen ende costumen die hier af claer uytdrucken wat er
in moet gedaen weesen. . „ , 1
Tot bevestiginghe deses hebben dit met onse handt onderteykent in Haerlem den
■io lanuari 1645. „ ..
Augustin. Alsten. Bloemert, Pastor et Persona.
Lisbet Jans van Wijnbergen, Meesters.
Catharina Symons van Castercom, Meesters.
In hetzelfde jaar dat het voorafgaande stuk was opgesteld, werd den voorinaligen kanunnik Blommcit, liet Pastoraat der stad Haarlem aangeboden , 1 welke waardigheid hij den 3dcn October 1645 op aanhouden van den Proost des kapittels op zich nam en nu zijne functie van Sacel-lanus curatus aan een ander geestelijke overdroeg. 2 De berichten ontbreken ons om te boek te stellen, wat hij in dat kerkelijk ambt bijzonders mag hebben verricht, maar des te uitvoeriger kunnen wij melding maken van een voorval, dat op de helft van de 17'quot;-- eeuw plaats greep en zoowel de beggiinen als haar Pastoor in geen geringe mate verontrustte.
Gelijk reeds meermalen geschied was, vaardigden de Edel Groot Mogende Heeren Staten van Holland en West-Friesland op den 14^quot; April 1649 wederom hun vroeger plakkaat uit: „Jegens der Paus-gesinde Geestehjck-hevt, Conventiculen , Scholen , Collecten, Kloppen , Voochden , en Com-positien der oflicieren etc.quot; » en zonden dat decreet ter uitvoering aan de Steden. Burgemeesteren en Regeerders van Haarlem zagen zich dus wel ge-
i Zie wat daarvan vroeger gezegd is. 5 Bijdragen II. bl. 304.
' Groot l'lacaet-Bocck 1. 104.
3oo gu ld.
'49
noodzaakt dc bevelen van de Iiooge overheid op te volgen en kondigden op hunne beurt den i6''cn Februari 1650 alquot;, eene „Keure ende ordonnan-„tie tegens de stouticheyt der Paus-ghesinden , ende derselver Exceslcn,quot; nevens vele andere bedreigingen, in het vierde artikel inhoudende: „Dat een yder ilie eenighe Openingiien ofte secreete Toegangen heeft, daer door men in zijn Buennans lluys of op zijn Erf kan komen, gehouden wert deselve binnen vier Weeeken, naer de publieatie deses dicht te maecken
ende te stoppen....... Ende op dat'tselve werdc ghe-cffeetueert, sal
binnen veerthien daeghen naer de voorsz. vier VVeecken visitatie ende on-dersoeck ghedaen worden.quot;
Nu wéten wij, dat de beggijnen de Lange Poort aan beide zijden, in de St. Janstraat en op de Bakenessergracht, sedert tal van jaren met poortdeuren afsloten en zij mochten dus wel eenige beduchtheid koesteren voor het reeds aangekondigd bezoek der Magistraat, want dat die visitatie-niet achterwege bleef, vernemen we uit de Resolutiën van Burgemeestcren, die ons tevens inlichten, welk besluit ten aanzien der beggijnen-woonstede genomen werd:
Den 7 April 1650. Is bij den Ilcerc Officier, Burgermeesteren ende Schepenen, met asfistentie van deser Stadts Timmerman ende Metselaer, mitsgaders alle de boden ende vier van de Sehoutsdienaers, gedaen de visitatie van dc liuysen der Pausgesinden soo op Bakenes, als elders, wegen de toegangen.
Den 12 April 1650. In deliberatie sijnde geleyt, de gedaene visitatie der toegangen, ende anders der Pausgesinden gedaen den 7quot; deser Maent Aprilis lestleden, 1» eerstelijck verstaen dat den Ileere Officier een dubbelt van 't verbad sal werden gelevert, om de gebreeckige der keure op sijn vierschare te roepen. Ten anderen die van Lange poort boven (op Burgemeesterskamer) 't ontbieden ende aen deselve te vragen door wat reght sij deselve Lange poort sluyten, ende den doorganek beletten ende ten derden alle diegeenen daer de oratorien sijn gevonden, boven 't ontbieden ende haer aen te seggen van deselve te laeten, ende naer dat men deselve heeft gelioort, te resolveren snicks men bevinden sal te behooren.
Den 26 April 1650. Op 't voorgestelde, aengaende de Poorten, gestelt in de Lange poort Soo aen de St, Jansstraet, als ten middelwegen de bakenesfegraft, Is verstaen, dat beyde de voorschreve deuren sullen moeten werden weghgenomen, ende niet weder mogen werden gehangen maer de voorschreve Lange poort, open, ende doorgaende ganck sal moeten sijn ende blijven.
Dc beggijnen waren door dit besluit juist weder in denzelfden onaan-genamen toestand gebracht, dien wij vroeger breedvoerig hebben geschetst, cn dat zij al dc verdrietige bezwaren en gevolgen van het Burgemeesterlijk verbod ondervonden, zal te minder ons verwonderen, die er mede bekend zijn, dat zij zich voorheen, juist ter wille van veiligheid en afscheiding.
15°
in dc Lange Poort waren gaan vestigen. Thans miste men daar weder de vrijheid, die voorheen zoo aantrekkelijk was en op prijs werd gesteld; maar er mocht op liet oogenblik geklaagd en gemord worden , men moest zich nederleggen bij de bevelen der Heeren van de Wet, en zestien jaren lang durfde niemand, die eenig gezag in de beggijnenvergadering had, aan poortdeuren of afsluiting denken. In 1666 echter werd de overlast en het ongerief voor de stemmige maagden zoo groot, dat zij op aanraden van goedgezinde lieden, zich verstoutten de Lange Poort bij nacht wederom te sluiten en het schijnt, dat dit bij oogluiking door Burgemeesteren werd toegelaten, want na dien tijd zijn de beggijnen nimmer meer over die zaak aangesproken.
Zie hier wat een Haarlemsch klopje in hare Memorabilia er van weet te vertellen: 1
1666. Naerdemael dat den 7 May 1650 op het bagijnhoff den dooren ofte poorten in den langen poort door last van den Heeren Borgermquot; wegh genomen zijn soo is die plaetse een gemeenen door loop gewerden, soodat bij avont daer vee moetwil geschiedde er.de ook veel glasen diverse reysen bij naehte gebrooken werden ; daer geschiedden oock veel moetswil van hoeren ende boeven, die malkanderen aldaer bij avont wisten te vinden, soodat daer veel oneerlijeken woorden ende werken vielen, soodat het een verdriet was voor maeghden ofte andere eerelijeke mensehen aldaer te woonen. Soo hebben de maeghden, soo door raet ofte aenpor-ringe van eenige van de geburen, alsooek van de hoomans van de gebuerte van de St. Jans-straet, haer verstout deselft'de plaets ghenaempt de langhe poort, weederom bij naehte te sluyten, te weeten 't savonts ende 's morgens met het luyden van de poortclock te openen ende te sluyten, hetweleken soo geschiet is den 20 July (1666) op Sint Margrietendagh.
Keer Augustinus Alstenius Ulommert had, middelerwijl hetgeen wij pas hebben verhaald, voorviel, in dc maand September 1654 afstand gedaan als Pastoor des Bcggijnhofs: we zullen ons dus spoedig met zijn. opvolger moeten gaan bezig houden , doch willen vooraf nog een paar omtrekken voegen bij de schets, die wij van hem hebben ontworpen.
Er is reeds vroeger aangetoond, dat Joost Van den Vondel niet ontbrak in den keurigen kring der vrienden van Pastoor Ban en waarschijnlijk zal het de kunst geweest zijn, die de beide groote geesten tot elkander had gebracht. Welnu, Pastoor Blommert stond in even hartelijke betrekking tot den Prins onzer dichteren , maar hier was het de wetenschap en meer bepaald de godgeleerdheid en wijsbegeerte, die de beide mannen vereenigde.
Mcdtfclccling van ilcn Zeer Kcrvv. Heer A. Van Lommcl S. J.
I 5(
Misschien zal Vondel reeds vroeger van tijd tot tijd, waar de richting van een of ander dichtwerk dat vereischte, zijn voordeel gedaan hebben met de eruditie van den Haarlemschen Pastoor, maar het is zeker dat dit het geval is geweest, toen hij omstreeks 1657 oiquot; 1658 zijne „Bespiegelingen van Godt en Godtsdienstquot; onder handen had. Mr. J. Van Lennep zegt van dien arbeid. 1 „Deze reis had Vondel niet enkel het grondgebied der godgeleerdheid , maar ook dat der wijsbegeerte willen betreden , en zich aangegord tot bestrijding der gevoelens, voorheen door Epicurus, of liever door de navolgers van dezen, inzonderheid door den Latijnschen dichter Lucretius verkondigd, en in zijn tijd door Descartes, 2 Gassendi en anderen, weder ter sprake gebracht. Hij had ook thans, gelijk gewoonlijk, zich de voorlichting van bekwame geleerden ten nutte gemaakt, en zich daardoor in staat gesteld, een werk te vervaardigen, dat, zoo het al bij onzen land-aart (die met bespiegelingen, en vooral met afgetrokken bespiegelingen, niet veel op heeft) minder populair werd, toch der lezing overwaardig is, en eene nieuwe bijdrage levert van 'smans stalen vlijt, grondige kennis en levendigen betoogtrant. Er werd dan ook vrij algemeen, en door lieden van verschillende kleur en partij, hooge lof aan toegezwaaid.quot;
Terwijl Vondel nog met liet drukken van dit dichtwerk bezig was, werd Pastoor Blommert door eene bedenkelijke ziekte aangegrepen en neergelegd op het krankbed, dat zijn doodbed worden zou. Toen Vondel dit vernomen had, zond hij zijn grijzen vriend een pas door hem uitgegeven werkje, getiteld: „Onderwijs van het Geloofshooftpunt der U. Dry-eenigheit, getrocken uit liet vijfde boeck der Bespiegelingen van Godt en den Godtsdienstquot; (Amsterdam bij de Wed. Abr. De Wees, 1659) en voegde daarbij deze toe-eigening:
Aen
den E. Hooghgeleerden lieer
AUGUSTIJN ALS T E N li L O E M A E R T
toen ick hem het onderwijs van de II. Dryeenigheit op zijn kranekbedde toezond.
/lel caelum hinc ire pntandum est snhlitncs aninias.
Ontfang, o Hollantsche Augustijn,
In danek Godts blooten spiegelschijn,
Verscheenen in het kristalijn,
Van ons gedachten.
Vondel IX, bl. 386.
■ Cartosius, dc oudo Vriend van U;in en Ulommei't.
Gcnoegh u nu met dit gedicht.
Ghij zult hem zien in 't eeuwigh licht,
Van aengezicht tot aengezicht,
Na 's weerelts nachten;
Daer straelt een schooner dageract,
Godts heerlijckheit die 't al verzaet.
Dat eeuwig licht zou spoedig rijzen. Nog maar weinige droevige maanden en die onvergankelijke dageraad zou aanbreken. Op den i4'lc11 November 1659 was de strijd ten einde en is de drie en zeventigjarige Pastoor Augustinus Alstenius IMommert „in den Heer gerust.quot; Hij werd begraven in de St. Bavo-kerk „noordertrans in den eersten kelder tegen het choor.quot;
.Er bestaat van Pastoor Blommert een gedenkteeken, een monumentum aere perennius, zoo wij hopen. Want hij heeft kort vóór zijn dood, op den 3osten September 1659, zijne geheele nalatenschap bestemd tot een fonds, om daaruit aan Roomsche armen ondersteuning te verkenen; en volgens zijn begeeren is geschied, dewijl door alle tijden heen, tot op dit oogenblik, aan behoeftigen (wier getal in 1876 65 bedroeg) brood, turf en geld wordt uitgereikt. 1
Een ander aandenken is bewaard gebleven in het bij den Rentmeester van het Fonds nog voorhanden portret, dat door Joannes Verspronck werd geschilderd, na den dood van Pastoor Blommert door Jonas Suyderhoel in koper gegraveerd en door Vondel (die ook nog in een grafschrilt vcreering voor zijn vriend had aan den dag gelegd 2) met liet volgende achtregelige vers toegelicht werd:
De Hollantsche Augustijn 3 zagh met eene afgekeertheit En onbenevclt oogh dees snode weerelt aen,
Die hij met bloemen 4 van godtvruchte godtgeleertheit Aen 't Sparen heeft bezaeit, daer zijn voetstappen staen,
En wijzen langs wat wegh men Gode moet genaeeken.
Dees print verbeelt u slechts de schaduwe des mans.
De kunst kon 't wezen der verheve deught niet raeckon.
De ziel van Bloemaert4 blinckt nu noch met schooner glans.
Nu wij zoolang geluisterd hebben naar de lofdichten, welke Pastoor
By codicillaire dispositie van 1 October 1659 heelt Pastoor Blommert aan den toenmaligcn Pastoor van Vclscn, Wijnundus Van Wijningen, vermaakt „alle (sijne) boceken, sno gcdrucktc „als geschrevene, gebonden endc ongebonden, alsmede alle (sijne) sehrilten ende papieren tot „(sijne) studie behoorende.quot;
Van Lennep, Vondel VII. 792.
In navolging van den Numidisclien kerkvader van dien naam.
^ Vondel speelt hier met den naam.
153
Blomvncrt werden toegezongen, zouden we haast vergeten, dat hij reeds sedert vijf jaren zicli had gescheiden van het Beggijnhof en zijne taak reeds voorlang in andere handen was overgegaan. In de maand October 1654 was tot Pastoor verkozen Meer Cornells Catz, geboren te Gorcum, doctor in de beide rechten, die sedert het voorjaar van 1645 op het Beggijnhof, waarschijnlijk als kapelaan, dienst deed; hij was in Juli 1645 benoemd tot Sacellanus curatus en in 1652 tot het Aartspriesterschap van Haarlem verheven. 1 Bovendien vinden we vermeld, dat hij de waardigheden van Vicaris, Deken van liet kapittel en proto-Notarius Apostolicus in zich vereenigde. Niettegenstaande, dat hij bij de kerkelijke overheid dus zeer goed stond aangeschreven, was hij bij het burgerlijk bestuur geheel onbekend en moet hij in stilte en zonder voorkennis of vergunning van het openbaar gezag, binnen de stad Haarlem gekomen en er gebleven zijn.
Dit nu was in lijnrechten strijd met de vroeger door ons aangehaalde plakkaten en keuren, en dat verboden oponthoud , hoe lang ook verholen gebleven, kwam aan het licht, toen in 1654 voor Heer Cornelis Catz toelating als Pastoor van het Beggijnhof moest gevraagd worden. De Hoofd-Oflicier, die met de opsporing en vervolging der overtreders van plakkaten en keuren belast was, deed den Gorcumschen priester, die zonder ver-eischte admissie in de stad was gekomen, in gijzeling voeren en bracht zijn eisch bij Burgemeesteren ter tafel, in wier Memoriaal wij omtrent deze zaak en den ongunstigen afloop er van voor de toekomstigen Pastoor, het volgende lezen:
21 Aug. 1654. Cornelis van der Hoogh, Ilooge Heeniraedt, ende Mr. Adriaen de Kies, aendienende dat door den Ileere Oflieier Schatter in verseeckeringe was genomen Mr. Cornelis Catzius, Priester, versoeeken dat sij metten Oflieier daer-over souden mogen accorderen. Is gehouden in advis.
De Officier Schatter dient 't selve mede aen; wert mede gehouden in advis.
22 Aug. 1654. Compareerden de E. Mrs. Adriaen de Kies ende Willem Groenhout, Ende constitueerden henluyden, te samen ende eleks int bysonder, als borgen ende principalen, onder renunchiatie van de benefiticn ordinis divifionis et excus-fionis, voor Mr. Cornelis Catzius, Priester, tegenwoordige gesaisfeerde, om voor denselven te voldoen 't geene bij den E. lleeren Burgermeesteren alsmede bij den Heeren van den Gereghte respective sal worden uytgesprooeken, soo wegen het rantgoen volgens de placcaten als wegen de boete volgens deser Stadtskeure, metten gevolge van dien, onder 't verbant van heurluyder Persoonen ende goederen.
Voorts is verstaen dat het rantsoen van de voornoemde Mr. Cornelis Catzius sal werden gemaeckt bij de 1 leeren Burgermeesteren opten voorslagh, van den
Bijdragen 11. 304—305; III. 445.
Heere Officier te doen t Endc nopende de boete volgens deser Stadts keure, bij de Ileeren van den Gereghte.
De Heere Officier ende Schepenen descendunt. 15 Sept. 1654. Den Heere Officier ende alle de Heeren Schepenen ascendunt. De Heere Officier doet alvorens verclarlnge van dat hij niet gaerne eysch tegens Mr. Cornells Catzius sonde willen doen, ten eynde hem deselve in toecomende sonde mogen prejudlcieren, maer elcx bijsonder, Eerstelijck:
Den Heere Officier Johan Schatter, ratlone officii doende eysch tegens Mr. Cornells Catzius, Priester, Concludeert tot betallnge van Ses hondert guldens, over 't Incomen volgens 'teerste Articule van de keure deser Stadt, ende nogh Ses hondert guldens voor 't Huysen volgens Tweede Articule, Den Heeren van den Gereghte der stadt Haerlem Doende Recht Condemneren den voornoemden Cornells Catzius ter saecke van dese Stadtskeure te hebben overgetreden (onvennlndert de boete van den Placcate), in eene boete van vierhondert ende vyfftlg guldens, te fiirneren de voorschreven som ine in handen van den Secretaris, om bekeert te werden in confirrtilté van de voorschreven keure, reserverende den Heere Officier sijn actie tegens de Logeerjlers, daer ende alsoo het den Heere Oflicler te rade werden sal;
De Heeren Schepenen vertrecken.
De Heeren Durgermeesteren hebben met communicatie van den Heere Officier, nopende het rantsoen van Mr. Cornells Catzius, in deser voegen geuyttet:
Alsoo Mr. Cornells Catzius, Priester die hem eenigen tijt, contrarie de Plac-caten, alhier ter Stede heeft onthouden ende bij den Officier sijnde geaghterhaelt ende in verseeckertheyt gestelt, Twelcke den Officier de Heeren Burgermeesteren, hebbende aengedlent ende naer gedaen examinatie van den Placcate, sijnde ver-staen, dat het Rantsoen bij de Heeren Magistraet ofte Burgermeesteren, ende met kennisfe van den Officier voorschreven sal werden gemaeckt, Twelcke huyden bij de Heeren Burgermeesteren is gedaen (naerdat eerst ende alvooren de voorschreven Officier een begrooünge hadde gedaen van Tweeduysent guldens boven een Ocx-hooft Wijn, ende Ses Rljcxdaelders voor Sijn dienaers), Sulcks dat de voornoemde Mr. Cornells Catzius sal moeten betalen, alleenlijcken voor Rant9oen de somme van Vijlftlen hondert guldens, ende dat onvennlndert de boeten van de keure deser Stadt.
De Heere Officier vertreckt.
Tegen betaling dier boeten had Heer Cornelis Catz, naar het schijnt, te gelijker tijd het recht bekomen hier te blijven wonen, want van vergunning 0111 zich te vestigen oi' van admissie is verder geen sprake. Behalve de bijzonderheden omtrent het pas besproken voorval, ontbreekt ons nageiloeg elke opgave, die ons iets zou kunnen melden aangaande zijne bediening als beggijnenpastoor. Dat het hof in goeden bloei stond mogen we hieruit opmaken, dat in den tijd van Pastoor Catz twintig maagden
'55
werden aangenomen; en dat ook in het tijdelijke de toestand gunstig was, bewijst de omstandigheid, dat er tusschen 1654—1662 vrij wat huizen in de Lange Poort en op liet oude Beggijnhof werden aangekocht. Maar in datzelfde jaar 1662 trok Pastoor Catz zonder veel ruchtbaarheid zich uit zijne toenmalige bediening terug en zeide het Beggijnhof vaarwel, om zich voortaan te wijden aan de geestelijke vergadering der maagden „in den Hoekquot; tc Haarlem, die hem tot haar hoofd verkozen hadden. En niets anders is ons van zijn vertrek bekend, dan hetgeen we lezen in het gedenkschrift van een Haarlemsch klopje, die te boek stelde wat hier volgt: 1
Den 27 Sept. 1662 heeft dc E. lieer Mr. Cornelis Cattius (de broeder van Mgr. Bald. Cattius), sijnde Woensdagh, op Cosmas en Damianusdagh, zijn laet-sten dienst op den IIolF gedaeu cudc iek diende Ileui, ende hi) ginck uacr den dienst stilswijgent door naer den Hoeek sonder mij een woort te segghen; alwaer hij op dito van sijn broeder (die nu aertsbisehop Philippensis was) gestelt werde; hij hadt den HofF 17 jaren ende ses niaenden bedient.
Nog ruim acht jaren bleef Heer Cornelis Catz, Pastoor in den Hoek, tot hij op den 3^11 Januari 1671 in den ouderdom van 58 jaren stierf: hij werd op den 7licn dier maand in St. Bavo „Suydertrans N. 231quot; begraven, en zijne gedachtenis werd in eere gehouden ook door het fraaie gegraveerde portret van de hand van Jan Visscher, waarbij de loffelijke herinnering aan den afgestorven Pastoor in de volgende regels wordt samengevat:
Admodum Rcverendus Atque Amplisfimus Dominus Cornelius Catzius Provie. Marl. Saerarum virginum Praepositus, vir in Consilio Providus, in agendo Stre-muis, in otio non otiosus, duin paeem patiendo servat, et exhaustis viribus verbo praedieationis instat, laboribiis ae vita pie defunctus est Marlemi, Anno 1671, 3 Januarii. aetatis suae. 58.
In tegenstelling met den voorgaanden Pastoor, van wien wij zoo weinig tc vermelden wisten, ontbreekt het ons niet aan uitvoerige berichten aangaande zijn opvolger, Heer Josephus Couscbant, die geboren werd tc Haarlem in de maand Juni 1633, en de vijlde zoon was van Francois Barentsf. Cousebant (begr. tc Haarlem 22 Juni 1667) en van Adriana Van der Hulst (begr. te Haarlem 24 Nov. 1679*). II ij was verwant aan de deftige Hollandsche familiën Bakenesfe, Ban, Blomme, Buyck, Deyman, Dobbense, Van 1'oreest, Oly Van Velsen, Van Teylingen enz. en de oom van Adriaan Francois Couscbant, wiens afstammelingen allengs in huwelijksbetrekkingen zouden komen met de geslachten Alckemade, Bönning-hausen, Diert Van Mclisfant, Fontaine-Logére, Ravens, Reinegom, Vil-
Medcdccling van den Zeer ICerw. Heer A. Van I.onimel S. |.
156
Iers de Pi té, VVasfenacr-Wavniond enz. en die tot heden zijn blijven voortbestaan. Francois Barensf. Cousebant, die „Tn het springend peertquot;, op den Koudenhorn te Haarlem, een rijke bierbrouwer was 1 en uit zijn dubbel huwelijk zestien idnderen verwekte, hield zijn zoon Joseph zoolang bij den huiselijken haard, tot hij hem in staat achtte ter verdere vorming in den vreemde te verkeeren. In het jaar 1645 werd de knaap met zijn broeder Gerardus gezonden naar Frankrijk in het opvoedingsgesticht der Berulliaansche Oratorianen, genaamd VAcadémie Royale de Juilly, een dorp in het bisdom van Meaux, waar hij zijne humaniora aanving en met
goeden uitslag ten einde bracht.
In 1651 nam hij zijn intrek in liet Collége dn Mans te Parijs en volgde twee jaren aan de Universiteit het collcgie der wijsbegeerte, bij welke faculteit hij op 2o Juli 1653 „inter primosquot; den graad van meester behaalde. Kort hierna werd hij, ook te Parijs, student in de theologie en verwante wetenschappen en bleef dit ongeveer negen jaren; hij is baccalaureus geworden den i4dc» Februari 1658, licentiaat den 14^quot; Februan 1662 en Doctor der Sorbonne den i3dcn Jquot;quot;gt; i662- Bij zijne promotie tot het Doctoraat was Josephus Cousebant reeds sedert vier maanden en negen dagen tot het priesterschap verheven: die plechtigheid had plaats gevonden in de hoven-huiskapel van Zijne Eminentie J. F. P. De Gondi, aartsbisschop van Parijs, meer bekend onder den naam van kardinaal De Retz, en was verricht door Msgr. De Vantadour, episcopus Mirapiccnsi; terzelfde . plaatse had Cousebant ook de tonsuur ontvangen den ai^n Dec. 1657, de mindere orden den 8stcn Maart 1659, op Zaterdag na Pinksteren van 1660 het subdiaconaat en op den i7den December 1661 het diaconaat.
Toen Josephus Cousebant het wetenschappelijk strijdperk achter zich had en met'vele lauweren bekroond was geworden, drong men er in zijn vaderland op aan dat hij huiswaarts keeren zou: alras gaf hij gehoor aan die roepstem al wachtte hem ook in Frankrijk eene benijdenswaardige toekomst, hetgeen daaruit op te maken valt, dat Lodewijk XIV hem op 19 Juni 1662 reeds tot zijn conseiller et anmonier benoemd had.
Bij zijne afreize naar Holland ontving Dr. Cousebant een aanbevelingsbrief van Tavernier, Rector der Parijsche Universiteit, gedagteekend 21 Juli 1662, waarin het volgende voorkomt:
Testatum esfe volnmus....... Josephum Cousebant. virum elarisfimum ae mul-
Francois Barentsf. Cousebant was een der grootste grondbezitters te Haarlem en m do vrijheid der stad. De „Cousebantslaanquot; op de Brouwersvaart, herinnert in haar naam aan de menigte landen en turnen, welke den rijken bierbrouwer in dat kwartier toekwamen. Zoo spreekt de Bannestceg op den Koudenhorn nog van het vermogen der vaderen van. Pastoor Ban.
157
tiplicis cruditionis lande cumilatisfinuini, septemdecim abliinc aiinis, quod apud nos cgit, ita bonarum omnium artium stadia decnrrisfc, studiisque praeterea gravio-ribus sic operara impendisfe sedulo, ut et philosophiae et theologiae lauream inter priinos asfecutus, idoneus sit visis qui in hujus academiae civitatis orchestra sede-ret, Quapropter velut olympionices aliquis dignus est, quem sua, cum honore plau-suque, tauto post tempore, redeuntem excipiat Patria, cujus ipse famam, ingenii luminibus illustravit. Nos profecto hoc ejus incuipatae virtuti et eruditioni sin-gulare debere putavimus, ut eum abeuntem non sine gratulatione dimitteremus, nostroque et christianisfimi Regis nostri nomine, qui perpetuus hujus academiae viiulex et pater est, coramendaremus omnibus ad quoscumque sesc contulerit, caet.
Tc muiwcrnood was Heer Josephus Couscbant in zijne vaderstad teruggekeerd of iiij werd den 27sten September 1662 door de beggijnen tot haar Pastoor verkozen: „den 28 Sept. 1662 heeft de E. Hr. Josephus Cou-„sebant, doctor in de godtheyt, sijn eersten dienst op den HofF gedaen „ende ick heb hem gedient, ende zijn inleydinge is geschiet den 19 Nov. „op Sondach naer den noen.quot; 1 De benoeming was namelijk den 6'tL'n November-te voren, bevestigd door den Vicarius Apostolicus Balduinus Cats, Aartsbisschop van Philippi i. p. i.
Daarmede was de nieuwe Pastoor echter nog niet aan het einde der kerkelijke ambten en onderscheidingen, die hem zouden worden toegedacht. Nog in hetzelfde jaar 1662 werd hij kanunnik; op den 18'lci1 September 1664 door Pans Alexander Vil tot Notarius-Apostolicus benoemd, volgde in 1666 eene verhclTing als proto-Notarius: den 8sten October 1671 viel op hem de keuze voor Pastoor der Stad en Parochie van Haarlem, Deken van het kapittel en Aartspriester van Kennemerland en op den November 1673 werd hij aangesteld tot Provicarius der voormalige Bisdommen Leeuwarden en Groningen en ongeveer een jaar later tot episcopatus Harlemen-sis in spiritualibus Vicarius Generalis. 2
Er zouden talrijke bijzonderheden uit de vervulling dier verschillende bedieningen door ons kunnen bijgebracht worden, maar we mogen ons niet te veel op zij-wegen begeven en keeren derhalve thans tot liet Beggijnhof terug.
Een paar dagen slechts nadat Heer Josephus Couscbant metterdaad aan het Beggijnhof was verbonden, aanvaardde ook de zuster van den nieuw verkozen Pastoor, Juffrouw Johanna Couscbant, den geestelijken staat en
Aantcckcning van ccn Haaiiemsch klopje, medegedeeld door den Zeer Eerw. Heer A. Van Lomniel S. J.
Zie de inleiding tot de: Desciiptlo Sacerdotum enz. door den Zeer Eerw. Heer A. Van Lommei S. J. in: Bijdragen V. yli, waaraan de voorafgaande mededeelingcn ontleend zijn.
'58
sloot zich op O. L. V. Prcscntutic (21 November) 1662 aan bij dc „Ver-gaderinge der uiaechden in den Hoeckquot; 1 te Haarlem. J)e penvoereter dier congregatie, het klopje Maria Van Wieringen 2 bezong die gebeurtenis in een paar gedichten ,.Acn Jongkvrouw Johanna Kousebant; Op Het Aen-nemen Van Haer Gheestelijcken Staedt, Ghescbiedt Op üen Feestdagh Van de Presentatie Der Alderhcylichste Maghet Mariaquot; en voegde daar eenige ascetische ontboezemingen aan toe. 8 Nadat echter omstreeks •vijf jaren verstreken waren, verliet Juffrouw Cousebant „den Hoeckquot; en deed zich op den 8stC11 September 1667 door haar broeder aannemen om het proefjaar op het Bcggijnhof te doen: waarschijnlijk evenwel is zij weder naar de vergadering barer eerste keuze teruggekeerd, want haar naam wordt te vergeefs gezocht onder het groote aantal maagden, die tijdens Pastoor Cousebant professie hebben gedaan.
Wat we daar zoo ter loops zeggen, omtrent den bloei van het Ueggijn-hof is niet als een ijdel woord te beschouwen, want onder geen der andere Pastoors meldden zoo vele maagden of weduwen zich aan , om opgenomen te worden onder dc dochters van de h. Begga, en het getuigt zeker van een krachtig leven der geestelijke vereeniging, wanneer we zien, dat tus-schen 2 Juli 1664 en 15 Augustus 1690, zestig maagden op proefjaar werden aangenomen en dat tusschen 7 Augustus 1663 en 7 Juli 1692 zeven cn zestig maagden professie op het Beggijnhof deden.
Bij zoo groote vermeerdering van het getal der bewoonsters , bleef Pastoor Cousebant niet in gebreke de orde nauwgezet te handhaven en eene gepaste tucht te onderbonden : met dat doel ook stelde hij omstreeks 1668 een „Regel der Maeghdcnquot; op,3 een compendium van bepalingen, waaronder wij in onze dagen een huishoudelijk reglement zouden verstaan , in-tegenstelling met de vroeger besproken „Regulcn ende Handvestenquot; van Mr. Jan Albert Ban, die voor ons de kracht van eene grondwet zouden hebben.
Gaf dit alles reeds reden tot verblijden, in gelijke mate mocht men zich verheugen over den voordeeligen staat der tijdelijke middelen, die gedoogden om, hoofdzakelijk met binnenkomende aflossingen van custingbrieven, in den eersten tijd van het Pastoraat van Josephus Cousebant, voor 4800 guldens aan te koopen het huis op de Bakenessergracht op den hoek van
Tusschen dc Bakenessergracht en het Krom.
5 Zie over haar; „Twee Haarlemsche klopjes van de zeventiende eeuwquot; door den WelEerw. Heer J. J. Graaf, in; De Katholiek, Mei 1872, hl. 2U4.
Arch, lieggijnhiif N0 10.
159
dc Lange Poort, destijds eigendom van Mr. Cornelis Ciifz, die, zoouls we ons herinneren, was overgegaan naar den Hoek.
Niet lang daarna, in 1669, kocht Pastoor Cousebant een pand op iiet Goudsmidspleintje, 1 0111 daar op Zon- en feestdagen kerk tc honden, dewijl het bidplaatsje achter het huis „Rodenhurchquot; te bekrompen werd om zoowel de beggijnen als de leden van dc steeds aangroeiende static te kunnen bevatten. Wij weten reeds op welken voet dc kerkelijke dienst over de nu gestichte „grootc kerkquot; en het oude kapelletje verdeeld was en het is dus overbodig dat hier tc herhalen. We stellen er misschien meer belang in te weten, dat Pastoor Cousebant voor dc uitgaven van verbouwing en inrichting cene som van ƒ 3000.— ontving van Trijntje Symons van Castricum , die den 2ilcquot; Juli 1626 op het Beggijnhof was aangenomen cn den aksten November J669 in de bediening van Meesteres op den hof is overleden.
Dc „grootc kerkquot; werd toegewijd aan St. Josef, den naamheilige des Pastoors, cn aan dc h. Magdalena. Er zal ook wel in overgebracht zijn „de Broederschap tot verlossing der slavenquot;, welke de Pastoor, met machtiging, den 10'icn December 1666 verleend door Petrus Mcrcier, generaal der orde van de h. Drievuldigheid, in den aanvang van 1667 in het oude bidplaatsje had opgericht; hij begon cr in 1674 driemalen 's jaars het veertig uren gebed tc houden:2 den 26««» Maart 1676 werd zijn kerkje door Paus Clemens X begiftigd met een altarc privilcgiatum. Sedert 1714 zou voórtaan telken jarc, op St. Josef's dag een vollen allaat te verdienen zijn, bovendien [00 dagen op eiken Zaterdag bij het zingen of voorbidden der Moeder-Gods litaniën , gelijk dat alles uitvoeriger blijkt in dc brieven, welke op den 12llcn December 1714 door Paus Clemens XI werden verleend. 3
Na deze uitweiding komen wc weder terug tot den finantiëclen staat van het Beggijnhof. Wc weten dat tijdens Pastoor Blommert de Pastorie cene vordering had ten laste van Juffrouw Maria Van Oiulewcrff, op het huis Adrichem, van ƒ 4000.— Die schuld nu werd door hare erfgenamen en wel door Vrouwe Cecilia Rout, Weduwe Jonkheer Cornelis Van Oudewerff Van Adrichem, in 1677 vercU'end door opdracht aan de moeder
Nu genommerd: 1. Sedert wc hiervóór vermeldden, dat dit perceel onder Wijk 1 N0 954 bekend was, is eene gehcele omkeering gebracht in de nommering der huizen binnen en buiten dc stad.
Volle allaat voor die kerkelijke feesten werd verleend door Joannes Uaptista, Aartsbisschop van Amonitane, Nuncius over de Nedcrlandsche Provincie, den ipden Dcc. 1710 en door den Vicarius Apostolicus Joannes Van liijlcvelt den iaden Dcc. 1726. Van jaar tot jaar verlengd tot I7y3. Arch. Beggijnhof N0 15 en i!i.
Arch, lieggijnhof N0 16 en 17. Bijdragen V. 100.
16o
van Pastoor Couscbant, op wie deze bezitting ten bate van liet Beggijn-hof werd ingeschreven, van twee stukken lands in den St. Sebastiaans-polder onder Oude Tonge op het eiland Overflakkee; 1 het bleek echter alras dat deze vaste goederen niet zeer voordeelig voor het Beggijnhof waren, voornamelijk dewijl men het opzicht geheel aan anderen moest overlaten, en de huurders dikwijls ongezind waren de toch reeds vrij laag gestelde pachten te betalen. Niettemin ging dit zoo nog tal van jaren voort, maar dat die poldergronden in 'tland van Voorne cene schadelijke bezitting waren en bleven, teekende Pastoor Van der Cooghen in 1694 nog met de volgende duidelijke woorden op; 2i0. Enz.
20. Heeft den hofF ruym 52 gemeeten lantz in D'ouw Tongen doende jaerlijckx van luiyr (de verpondingen dacr af getrocken) ontrent 40 ii 50 gl. waer af moeten gaen, d'onkosten van de Rentmeester, reparatien van 'tont vervallen boerenhuys ende andere extra-ordinarisfe voorvallen etc. En dewijl om de ver afgelegenheyt van dit goed, quaetaerdigheyt der boeren en Rentmeesterz, groote gevaaren zijn van wanbetalingen en proeesfen (als zedert enige jaeren gebleeeken is), wie siet niet dat deze hofstede in dese tijd tot merckelijcke bezwaringe streckt, en be-quaem sonde sijn, om met sigh, ander goet te verteeren.
Het is waarschijnlijk dat de opvolger van Pastoor Cousebant, Heer Cor-nelis Van der Cooghen, die een vlijtig rekenmeester moet geweest zijn, dat land spoedig van de hand zal hebben gedaan, maar dewijl breedvoerige aan-teekeningen uit zijn tijd ontbreken, geven we ons vermoeden voor niet meer dan eene bloote gissing.
Pastoor Cousebant, die nu ongeveer 32 jaren het Beggijnhof. had bestuurd, werd sedert sedert langen tijd door graveel en jicht gekweld en was op het laatst geheel onmachtig zijne statie te verzorgen: hij legde om die reden de'bediening neder en vroeg en verkreeg tot opvolger den jong-stcn kapelaan Cornells Van der Cooghen, gelijk wij uit eene aanteekening van zijne hand vernemen: 3
lek zij Pastoor van 't groote begijnhof van Haerlem verkozen door de derthien Maeghden die het jus Patronatus hebbben den 27 Sept. 1Ó62; door verseheyden quaalen seer verswackt sijnde, heb de Pastory weder in handen van de derthien maeghden, het recht van verkiesingh hebbende, gestelt, den 26 May 1Ó94. Dese
Het Archief van liet Beggijnhof bezit eene belangrijke reeks Leen- en opdraehtsbricven van de vroonlanden en gorzen op Overflakkee, aanvangende A0 1400. Zie N° 108 128.
Arch. Beggijnhof ISquot;:' 91.
1ÓI
maegliden hebben deselfde dacli verkoosen de Seer Kerwaerdighe lieer Cornelis Vau der Coogben.
Met bevende hand en nog slechts ten halve teekende Consebant op den 24s£c'1 Maart 1695 eene codicille, waarbij vroeger gemaakte beschikkingen eenigszins gewijzigd en aan armen en geestelijke personen legaten besproken werden. De Vicarius Apostolicus, Petrus Codde, zou bekomen 500 gl. en „mijn schilpadde kasfe;quot; de zestien priesters in de stadt resideerende, op de uitvaert, maendstondt en eersten jaergetijde elck een ducaton, aan „de maegden op den Hof, in den Hoeck en van de vier cappellanenquot; moest brood uitgedeeld worden. De verdere bezittingen bleven voor zijne naastbestaanden bestemd.
Op den 12tlcn April 1695, toen hij nog niet ten volle een leeftijd van 63 jaren bereikt had, nam voor fleer Josephus Consebant alle lichaamslijden een einde en verloste de dood hem van zijne pijnen en kwellingen. Na eene plechtige uitvaart op het Beggijnhof werd zijn lijk bijgezet in het familiegraf in St. Bavo „middelbeuk 214quot; 1 en daar voor altijd ter ruste gelegd.
Wij hebben reeds eenige malen ter loops melding gemaakt van Heer Cornelis Van der Cooghen, die de opvolger was van Pastoor Consebant, en het oogenblik is nu gekomen dat wij nader kennis met hem moeten maken. De nieuwe Pastoor was te Amsterdam geboren uit Adrianus V. d. C. en Clara Cuypers en werd er op den ^sten Augustus 1658 gedoopt door F. Egidius Morgatius, ord. ff. Minorum Recollectorum, Missionarius Amstc-lodamensis et prov. Germanie Inferioris diilinitor. Hij studeerde te Leuven, ontving den 30^'-'quot; Mei 1681 te Brussel de kleinere orden en het subdiaconaat en werd daar denzelfden dag door Alphonsus De Berghes, Aartsbisschop van Mcchelen, tot priester gewijd. 2 Het is aan te nemen, dat hij niet zeer lang daarna, te Haarlem op het Beggijnhof in dienst is gekomen, maar na verloop van tijd moet hij weder van daar vertrokken zijn, want in de nader te noemen stukken wordt hij „de gewezen kapelaanquot; van Pastoor Consebant genoemd; toch kan het zijn dat het reeds bij zijn eerste verblijf te Haarlem was (misschien in, maar niet vóór 1687), dat hij in botsing kwam met het gerecht, over onvoldoende beantwoording van vragen, in judicio tot hem gericht, en dit had ten gevolge, dat hij door den Hoofd-Ollicier der stad in bewaring genomen en buiten allen toegang ge-
Consebant voerde als wapen, drie keelen rechtstaande kruisen op eene baar van gond, die getrokken is op een lazuren veld. llijdragcn Dl. V. bl. 103.
■ Arch. IK-ggijnhoC N0 42—45.
162
houden werd. „Dc naaste vrunden van Cornelis Van der Cooge, weereld-lijk Rooms Priesterquot;, brachten daarover hun beklag in bij de Heeren van den Gerechte der stad Haarlem, maar het is onbekend met welk gevolg, even als de tijd waarop dit voorviel in het duistere ligt, omdat het nog voorhanden verzoekschrift eene dagteekening mist en het stilzwijgen bewaart over de zaak waaromtrent Heer Van der Cooghen inlichtingen moest geven. 1
Het schijnt echter dat dit voorval niet van bijzonder groot gewicht is geweest en den persoon, wien het betrof geenszins in minder gunstigen naam bij Burgemeestercn heeft gebracht, want toen in 1694 voor Heer Van der Cooghen, toelating als Pastoor van het Beggijnhof werd gevraagd, wees men er op dat hij „een eerlijck en vreetsaem man wasquot; en maakten de Edel Groot Achtbare Heeren Burgemeesteren en Regeerders der stad melding van „de goede getuygenisfequot; die omtrent den voorgedragen Pastoor gegeven was. üat alles lozen we uitvoeriger in de volgende uittreksels der Resolutiën:
29 Mei 165)4. De Heeren Fredrick en Jodoeus Couseband en Mr. Direk Ramp hebben ter Camere bekent geraaekt, dat Joscplius Couseband bij Haar Ed. Groot Achtb. als Wereltlijck Priester geadmitteert was geworden om binnen dese stad sijn verblijf te houden, dat deselve Josephus Couseband om sijne lichamelijke indispositie in geen staat en was om sijne dienste waer te nemen, versoeekende daer-orame dat Mr. Cornelis van der Coge, desfelffs gewesene eapellaan, die ooek burger deser stad en een eerlijck en vreetsaem man was, in sijn plaatse alliier als wereltlijck Priester sonde mogen werden geadmitteerd, ende dat aan hem te dien eynde sonde mogen gegeven werden acte van consent. Waarop geen resolutie genomen is.
4 Juni 1694. Burgemeesteren gehoord het versoek van de Heeren Fredrick en Jodoeus Couseband en Mr. Dirk Ramp, op den 29quot; May deses Jaers gedaan, hebben verstaen, dat Mr. Cornelis van der Cooge, in plaets van Josephus Couseband als wereltlijck Priester binnen dese stad sal werden geadmitteert, ende dat aan hem daertoe acte, wanneer hij snlx selffs comt te versoecken ende de gewoonlijke belofte sal doen, gegeven werden sal.
8 Juni 1694. Burgermeesteren en Regeerders der stad Haerlem, gehoord de goede getuygenisfe, die gegeven werd van Mr. Cornelis van der Coge, wereldlijck priester, alsmede gehoord het versoek van eenige gequalificeerde burgers deser stad, ten eynde deselve Mr. Cornelis van der Coge in plaatse van Josephus Couseband binnen dese Stad geadmitteerd sonde mogen werden, ende aan hem daartoe verleend acte, ende dat deselve ter Camere wesende gecompareerd, belofte van ge-
Arch. Beggijnhof Nc 4H.
163
hoorsaaniheyt ende getrouwigheyt aan de Ileeren Burgermeeste ren te sullen bewif sen, gedaen heeft ende daar henevens, dat hij directelijk ofte indirectelijk geene gereformeerde ofte oock eenige van andere gesindheden tot de roomse religie sal soecken te brengen ende oock de sodanige, niet te sullen aennemen, maer hem te vrede houden met die airede van si.jne gesindheyt sijn, soo is deselve eene acte toegestaen op sodanige wijse als aan de andere geadmitteerde priesters is gegeven geweest.
I oen 1'astoor Van der Cooghcn , na liet volbrengen van al die formaliteiten bezit had genomen van de Pastorie des Beggijnhofs, bleef hij, gelijk liet een ordelievend man past, niet lang in gebreke om den staat der scluilden en lasten op te maken en stelde hij een uitvoerigen inventaris van baten en schaden op. Hij kwam, gelijk het nog voorhanden stuk getuigt, 1 daarbij tot niet zeer gunstige uitkomsten, en wilde men zich onvoorwaardelijk bij zijne becijferingen neerleggen, dan zouden „liet capitacl en lasten der schulden, alle de tegenwoordige goederen en inkomsten van den lloir ver en moogelijck dubbelt te booven gaen.quot;
hn geen geringe bekommering zou ons bevangen, wanneer we verder lezen:
Nu is de voornaeniste questie, of, en van wie dese schulden moeten betaelt worden ? want dewijl door het maecken van dese schulden de goederen van den hofl niet vermeerdert of verbeetert, maer daer en boven in specie vermindert zijn; en dewijl deze schulden veroorsaeekt schijnen door het al te rijckelijck spendeeren en uytgeeven, daer men nogtans (buyten extra-ordinarisfe toevallen) geen regt en had, om meer uyt te geeven en te spendeeren, als de jaerlijckfe inkompsten wae-ren, so schijnt de regtvaerdigheyd te vereyschen, dat de geweesene Regenten van den Moff, de schulden in haer tijd gemaeckt, verantwoorden.
lot onze geruststelling vernemen wc echter spoedig, dat het Bcggijnhof n 1694 drie en twintig huizen en huisjes bezat, een vervallen waschhuis, den eigendom van de Lange Poort, 52 gemeten lands in Oude Tongc, eenige renten , boeken , schilderijen , zilverwerk en wat kwade schulden. Daarentegen was opgenomen, waarschijnlijk voor aankoop, verbouwing en inrichting van het kerkhuis op het Goudsmidspleintje (1669) en aan-schading van kerkgcraden ƒ 7000.—, waarvan ƒ320.— aan renten moesten betaald worden.
Nu is het ons bekend, dat in den tijd van Pastoor Couscbant, eenige vaste panden waren aangekocht en dat men toen ook in het bezit was gekomen van het meermalen reeds besproken land onder Oude Tonge. Dat een en
Arch. Ileggijnhor Nu yi.
164
ander was niet uit gemaakte overwinsten betaald, maar voldaan met de penningen van afgeloste custingen of van verkochte vaste goederen, verwisseling0 dus van kapitaal, zooals overal en ten allen tijde plaats gevonden heeft. Of die conversiën bij slot van rekening zonder onderscheid voordeelig waren geweest, moge eene andere vraag zijn, maar liet was wel eene ietwat / zonderlinge en niet voor ieder aannemelijke becijfering, toen Pastoor Van
der Cooghen de renten, die in vroegere eeuwen voor Memoriën aan den hof waren vermaakt en wel luttel bedroegen, b. v. een of een paar schellingen, zelden zooveel ponden, maar door de menigte dier kleine inkomsten toch geen verwerpelijken jaarlijkschen post van ontvang uitmaakten, ging kapi-taliseeren en daaruit besloot, dat „de Eeuwighe memorien op den hofl ge-stight met verbintenisfe van jaerlijckse mislen, licht, zielebrood etc. bc-droeghen aen ontfanghen capitael 19642 gl., aen jaerlijckse lasten 411 gl. 3 st.quot; Hij bleef zoo sterk aan dat door hem ontdekte cijfer hangen, dat het als eerste, en niet ten onrechte als voornaamste post der lasten, in zijne rekening overal werd te pas gebracht, met eene tusschen de regels te lezen opmerking, dat dc Pastoor van den hof, door het vervreemden van de Memorie-renten , in zijne inkomsten niet weinig schade leed. Lr schemert in dien Inventaris dan ook wel eenig eigenbelang door, en werd het stuk opgesteld om kennis te bekomen van den staat der zaken van het Beggijnhof, liet kon tevens den Pastoor uitmuntend dienen om meteenigen grond vrijdom van huishuur te verzoeken en onthelfing te bekomen van de ƒ 000.— 'die hij daarvoor jaarlijks aan de Meesteressen moest toetellen. Hoe liet in vroeger tijd was gegaan, is ons niet met genoeg zekerheid bekend, maar het schijnt, dat sedert het Beggijnhof eigenaar was geworden van het huis Rodenburch in de St. Janstraat bij de Lange Poort, de Pastoors daar desverkiezende konden wonen, wanneer zij namelijk gezind waren dc hierboven vermelde huurpenningen te betalen. Zoo was het nog ten tijde van Pastoor Van der Cooghen, maar toen deze aan de Meesteressen onder het oog had gebracht op welke inkomsten iiij wel aanspraak zou kunnen maken, wanneer hij al zijne rechten wilde doen gelden, werd hem reeds in 1695, behalve ecnige vergoeding voor de kerkelijke diensten ten bate van dc Memorie, kostelooze bewoning van het Pastoorsluus toegestaan bij een accoord, dat in dezer voege luidt: 1
Wij ondergeschreven Meestersen, overwoogen licbbende dc tegenwoordige inkomp-sten van den Hofl; en lasten van het Memorieboeek, ende bemerekt hebbende het reght van onsen Eerw. Mr. Pastoor wegens sijn gefundeerde grafganek volgens ge-
1 Arch. Hcggijnliof Np 46.
-
165
melde Memorieboeck , item de regliten wegens het zielbroot, praetensien van d'Mees-tersen, Costersen en leestersen, aen Sijn Eerw. geresigneert en toegeeygent, welcke rechten te saemen ontrent sonde bedragen, twee derde doelen van 't gene de hoII' aen hot memorieboeck schnldigh is, soo sijn wij veraccordeert ende accordeercn mitz desen met onsen Seer Eerw. Mr. Pastoor onderschreven, dat sijn Eerw. voor alle sijne genoempde reghten, vrij en sonder de minste bezwaringe sal genieten het gebruyek van het hnys genaempt Roodenbnrgh, dat Sijn Eerw. tegenwoordigh bewoont; en voor de verpondingen en nootsaecklijke reparatien van 't gemelde hnys verbinden wij specialijck de huyren van de twee wederzijtze huysen-staende aen St. Jansstraet en generalijck d'andere goederen. Met d'overige inkompsten van de goederen (de verpondingen ende nootsaecklijcke reparat'en daer eerst atgaendc,) sullen voldaen worden de gefundeerde Misfen en 'tligt, volgens 't memorieboeck, en andere wettige lasten, die er souden moogen weesen.
Indien noghtans onse Eerw. llr. pastoor nogh enige pretentien of recht mocht hebben wegens een jaerlijckx tractement, onderhout van kerek, altaer, choor etc. (gelijck zijn voorsaat 32 jaer genooten heeft), dat regt en pretentie laeten wij hier ongeroert, en in deselfde staet als of dit accoort niet gepasfeert was.
Hiermede verklaaren wij ondergeschreven pastoor en meestersfen met elkander verdragen en overeen gekomen te sijn voor sooveel ons aengaet, sonder te preju-diceeren onse naazaten, verbindende voor sooveel in-onse magt is, ons selven op 't kraghtelijcksten, om dit accoort getronwelijck 't onderhouden en na te komen. Actum in Ilaerlem 18 Martij 1695.
C. Van der Cooghen, pastoor.
R. Schatters, 1
Meestersen.
11. Van Velpen, '
Mogen we uit hetgeen pas verhaald is, besluiten, dat Pastoor Van der Cooghen een man was van cijfers en getallen, bij wicn de gulden kunst van zijn vermaarden stadgenoot Mr. Willem Bartjens in ecre en aanzien werd gehouden, hij was, wij mogen daar zeker van zijn, niet minder een vriend der wetenschap. In vervolg van tijd werd hij kanunnik van het kathedraal kapittel en zonder twijfel heeft hij zijne godgeleerde studiën , toen hij reeds Pastoor was, verder voortgezet, lin op de eene of andere wijze, doch langs welken weg is ons verholen gebleven, moet zijn naam air theoloog te ivome bekend zijn geworden , dewijl hij op den 8stcn December 1703 door Fridericus Sfortia, Prins van het heilige Roomse he Rijk enz. enz., die krachtens overoude pauselijke privilegiën het jus promovendi bezat, tot Doctor in de h. Godgeleerdheid werd bevorderd „consideratis „scientia, vita, moribus, litterarumque praestantia qiiibus eiuidum Adm. „R. 1). Cornelium Altisfimus illustravit.quot; 1
Dc liullc dior promotic is voorliamlcn in Arch. I!cggijnli(il' N0 47.
166
Hoewel Pastoor Van der Cooghen , na den tijd dat hem deze eervolle onderscheiding te beurt was gevallen, nog negentien jaren het bewind zou voeren, zijn wij buiten machte verder iets van meer dan gewoon belang betreffende het Beggijnhor, uit het eerste vierendeel der 18'10 eeuw, te vermelden. Den 19^11 December 1710 werd den Pastoor door Joannes Baptista, Bisschop van Amonitane en Nuncius over de Nederlandsche provincie, de bevoegdheid verleend om paramenta voor kerkelijken dienst te wijden, ' maar dit is ook de laatste maal, dat lieer Cornells Van der Cooglion voor ons optreedt. Wij houden het er voor, dat de grootste bloei van het Beggljnhof toen reeds tot het verlodene behoorde. Wel bestaat er nog cene opgaaf, dat bij de verkiezing van Pastoor Van der Cooghen in Mei 1694 het getal der beggijnen 37 bedroeg, waaronder twee meesteressen, dat er 13 klopjes waren en 16 bijwonende vrouwen, maar van toetreding, vermeerdering of aanvulling der door uitsterven openvallende plaatsen, wordt geen woord gerept, liet is wel niet aan te nemen, dat men zich toen reeds over volkomen stilstand te beklagen had, maar er-is reden om te gelooven, dat de belangstelling in deze geestelijke vergadering, voor zoover die uit aansluiting moest blijken, niet grooter werd.
Zóó zal dus waarschijnlijk wel de stand van zaken geweest zijn op het einde des levens van Pastoor Van der Cooghen, die den a(,cn Mei 1724 stierf en wiens stoflelijk overschot op 5dcn dier maand in St. tëavo „middelbeuk N. 215quot; begraven werd. 1 Maar onder zijne opvolgers zou het Beggijnhof nog meer in krachten afnemen en tot verval geraken, zooals nader uit deze schets zal blijken.
Wij hebben kunnen opmerken, dat in de laatste eeuwen, behoudens cene enkele uitzondering, altijd een geboren Haarlemmer tot Pastoor van het Beggijnhof was verkozen, en tot die gewoonte, waarvan de vorige maal was afgeweken, keerde men thans weder terug. Onmiddellijk na den dood van lieer Cornells Van der Cooghen werd tot Pastoor benoemd lieer Ferdinandus Appelmans, geboren in de Sparenstad in het jaar 1694 of 1695, en op dat oogenblik kapelaan te Stompwijk. Er werd zooveel haast gemaakt om den nieuw verkozene zijn Pastoraat te doen aanvaarden , dat men nog eer de oude Pastoor was begraven, de noodige stappen deed om de vereischte toelating van de Regeering der Stad te bekomen. Daarvoor was noodig eene verklaring van Ambachtsbewaarders der toenmalige standplaats van kapelaan Appelmans, en dit stuk waaruit we nog enkele
• Hij werd geroemd als een apostolisch en allerlofwaardigst priester, die menigmaal voor de goede zaak beboeting en harde gevangenschap had moeten verduren. Bijdragen V. 135.
107
bijzonderheden omtrent den pas benoenulen Pastoor zullen vernemen, luidt in dezer voege: 1
Dat Ferdinandus Appelmans oud negen en twintig jaaren, is geweest Cappellaen den tijd van twee jaaren, onder d'IIr. Melehior, Priester op de IIogewoert binnen de Stad Leyden ende nn Jegenwoordig verplaast is, in die qnaliteyt tot Stompwijk, onder d'Hecr Beaumont, Attesteere ik ondergesehreven, Seeretaris van de vrije lleerlijkheyt van Warmond, In Oirconde desen bij mijn geteeckent op den vierden Mey xviic Vier en twintig.
II. v. Gaaien.
Deze verklaring aan de I lecrcn der Regcering van de Stad Haarlem overgelegd, had na eenige voorafspraak de gewenschtc uitwerking en verschafte Pastoor Appelmans op den 2istcn Juni 1724 de gevraagde en onmisbare admissie om zijne bediening uit te oefenen. Ziehier welke akte hem werd ter hand gesteld:
Burgermeesteren ende Regeerders der Stad Haerlem in aehtinge genomen hebbende, dat (vermits het overlijden van Cornells van der Cogen, in sijn Leven geadmitteerd burger Priester in de Statie op 't BagijnhofF) deselve Statie nood-saeekelijck quot;diende te werden vervuld, en van een bequaem Priester voorsien, hebben , in consideratie dat seer goede getnygenisfe werd gegeven van Ferdinandus Appelman, geboren binnen dese stad en tegenwoordigh Cappellaen tot Stompwijk, deselve
Ferdinandus Appelman
(naer dat alvorens op nieuw sijn burgerregt sal hebben verkregen en Borge voor sijn getrouwigheyt gestelt), geadmitteert tot Burger Priester in deselve Statie op 't BagijnhoflF, gelijk deselve geadmitteerd werd bij desen.
Wij zouden ons in groote mate verheugen, wanneer de bijzonderheden, die uit den tijd van Pastoor Appelmans te vermelden vielen, in evenredigheid stonden tot de lang niet schrale berichten omtrent zijne toelating. Maar dat is, jammer genoeg, niet het geval, want waarmede men zich in de achttiende eeuw op het Beggijnhof moge bezig gehouden hebben, zeker niet met het opstellen van een dagboek en het voorbeeld van vroegere Pastoors, die aanstonds opteekenden wat er merkwaardigs voorviel, was thans vergeten. Vandaar, dat nn we langzamerhand tot het einde van onze schets komen, deze bladzijden meer gaan gelijken op ccne biografie der Pastoors, dan op eene monografie van het Beggijnhof. Bij eene zoo groote onvruchtbaarheid heelt zelfs het geringste voorval, dat tie dorre opsomming van geboorte- en sterfjaren wat afwisselt, eenige beteekenis,
Inv. Arcli. Haarlem, Dl. II. Nu 710. Ingekomen stukken 1724 N0 23.
i68
en zijn wij reeds tevreden er melding van te kunnen maken , dat aan Pas-tour Appelmans, op den ia1'1-'2 December 1726 door den Vicarius Aposto-licus Joannes Van Bijlevelt, voor den tijd van drie jaren vergunning werd verleend, verboden boeken te lezen en paramenta voor kerkdijken dienst te wijden. 1 Van geheel anderen aard en inhoud is het tweede en laatste der stukken uit den tijd van zijn bewind, ecne akte namelijk van den oosten April 1728, waarbij hij bekent van Pieter Teyler Van der Hulst, ter leen te hebben ontvangen eene som van ƒ 1500.— tegen 4% 'sjaars, en waarvoor tot onderpand gesteld werd een huis in de Damstraat achter-strekkende aan de Berkenrodesteeg. Er blijkt wel, dat die schuld op den gden Augustus 1733 geheel was afgelost, maar niet, dat zij ten behoeve van het Beggijnhof was aangegaan en het is waarschijnlijk, dat Heer 1'erd. Appelmans deze penningen ten bate van zijne bijzondere belangen had opgenomen. Nog vele jaren hierna bleei die Pastoor aan het Beggijnhol verbonden en hij scheidde er eerst van, toen de dood hem op den 15clcn Mei 1761 opeischte. Hij vond zijne rustplaats in den „Zuidertrans' van .St. Bavo.
Heer Joannes StafFord, die Pastoor Appelmans opvolgde, was geboren te Voorburg in 1728 ot lY-'J en had dus, toen hij benoemd en op den lyden jquot; mü 1761 door Heereu Burgemeestcren en Regeerders der Stad Haarlem als Pastoor der statie van het Beggijnhof toegelaten was, den leeftijd bereikt van ongeveer 33 jaren. Hij wordt ons geschetst als een man van veel overwicht en groote geleerdheid en het wekt eenigszins onze verwondering, dat hij zelfs niet het geringste omtrent de beggijnen en haar hof heeft opgeteekend. Maar daarvoor vinden wij misschien ten deele eene verklaring in de twee volgende redenen. Vooreerst brengen wij in herinnering, dat de Pastoor van het Beggijnhol langzamerhand en gaandeweg meer het hoofd van eene kerkelijke statie was geworden, belast met de geestelijke zorg van dat gedeelte der Roomschgezinden te Haarlem, welke bij hem gingen parochiceren en hunne godsdienstige plichten vervullen, dan wel bijna uitsluitend de opziener en leidsman van een beperkt getal maagden, wier hoofd en behoeder hij voorheen in de eerste plaats was geweest. De bediening, die vroeger als hoofdzaak werd beschouwd, geraakte al meer en meer op den achtergrond, was misschien tot op zekere hoogte eene secundaire plicht geworden en op zijde gedrongen door het meer universeel karakter, dat nu allereerst in den Pastoor der statie van
Arch, licggijnliuf Nquot; 18.
- „ „ 178.
169
liet Bcggijnhof werd opgemerkt. Vervolgens zijn wc er niet afkeerig van te gelooven , dat de liistorische zin ook bij 1'a,stoor Stafford schade geleden heeft onder de nu eens onbeduidende, dan weder zeer gewichtige voorvallen in het staatkundige, waaraan de tweede helft der achttiende eeuw zoo rijk is geweest. Bijna ieder had het hoofd vol van politiek en wachtte van onikeering en verandering, heil en geluk. Zoo naderde onder vele wisselingen, beroeringen en stormen het gedenkwaardige jaar 1798, waarin op den iston Mei dc Staatsregeling des Rataafsehen Volks en daarin gelijkstelling van alle godsdiensten werd afgekondigd, welke dc Roomschc kerk verloste van de knellende banden, waarin zij voor bijna twee en een halve eeuw was geklonken geworden.
Tiet is daarom geen wonder, dat de bedienaren der Roomsche kerk, toen die vloed van vrijheidsverzuchtingen tegen het einde der achttiende eeuw kwam opzetten, met een kloppend hart afwachtten en met een scherp oog volgden, waar deze stroom van volksdroomen op uit moest loopen, en al bejammerden zij het, dat zooveel goeds cn degelijks mee-doogenloos werd ten ondergebracht, toch juichten zij, toen er iets werd gewonnen waarop men lang gehoopt had, maar wat misschien nog zoo spoedig niet verwacht was.
In deze redenen moet waarschijnlijk dc verklaring gezocht worden, dat we gedurende dien tijd zoo weinig van het Reggijnhof vernemen, en de staatkundige omkeeringen droegen misschien er het hunne toe bij, dat ook het getal der bewoonsters allengs inkromp.
Van den Pastoor vinden we vermeld, dat hij in 1771 Vicaris en Deken van het kapittel was, maar verder niets n'ieer, dan dat hij, na 53 jaren het hof en de statie bestuurd te hebben, in de maand October 1814 zijne bediening nederlegde, ook na dien tijd in het Pastoorshuis bleef wonen, den 5(len Maart 1816 in zeven cn tachtigjarigen leeftijd is gestorven en in St. Ravo werd begraven.
Al meer en meer wegkrimpende, verdiende het Bcggijnhof te nauwer-nood dien naam, toen Heer Joannes Thcodorus Spaan den 14'^'quot; October 1814 er Pastoor van werd. Oude lieden, die in nauwe betrekking stonden tot de voormalige statie, hebben bijna geene enkele herinnering behouden aan de geestelijke congregatie die daar gevestigd was, cn evenmin door overlevering iets van belang ooit er van vernomen. Uit de weinige sporen , die dus van het Reggijnhof in het eerste gedeelte der negentiende eeuw'waren overgebleven, mogen wij gerust besluiten, dat het allcngs-kens tot een jammerlijk verval was gekomen, en waren dc jaren van bloei voorbij, de dagen van zijn bestaan waren te tellen. Er was omstreeks
i 7o
iHao—1824 nog ccn beggijntjc overgebleven, Anna Barbara Am sten raad , geboren te Heerlen in Limburg den 4tlcquot; December 1738, en zoolang deze maagd leefde, had zich, ten minste in naam, nog ecnig denkbeeld van het Beggijnhof, in den zin zooals wij dat steeds hebben opgevat, staande gebonden, maar de laatste dag brak aan, toen zij op den 7^quot; April 1824 in zes en tachtigjarigen ouderdom stierf, en.met haar dood feitelijk ook de geschiedenis van deze eeuwenheugende vereeniging werd afgesloten.
Wij nemen dan nog den langst mogelijken tijd, want er staat opgetee-kend, dat Anna Barbara Amstenraad niet ten einde toe op het Beggijnhoi' heeft gewoond, maar in eene woning bij de Garenkokersluis is gestorven; oud en hulpeloos geworden . zal zij zich zelve niet meer hebben kunnen verzorgen, en haar toevlucht hebben moeten nemen tot bloedverwanten , vrienden of bekenden.
Pastoor Spaan, die het Beggijnhof had zien wegsterven en den geest geven, bleci nog ruim dertien jaren aan de static verbonden en wel tot den 2 9sten Augustus 1837, toen hij van zijne herderlijke bediening afstand deed. Hij verliet de stad Haarlem, stierf te Amsterdam den 5'lequot; November 184a en werd eenige dagen daarna te Diemerbrug begraven.
Wij hebben het laatste beggijntjc ter aarde zien dragen, den laatsten Pastoor zien vertrekken, en nu nog een enkel woord over het oude hof. Reeds lang voedde men wcnschen naar een nieuw en ruimer kerkgebouw, waarvoor zoo men meende, een groot gedeelte van het benoodigde terrein zou kunnen gevonden worden, indien het zuidelijk gedeelte der panden in de voormalige Lange- nu Kloppenpoort, met het huis Rodenburch en en het daarachter gelegen kapelletje op het Donkere Beggijnhof, werd omvergehaald. De vroegere woningen der beggijnen hadden nu gecne bepaalde bestemming meer en werden sedert langen tijd aan verschillende lieden verhuurd. Dat plan tot bouwen, opgevat en uitgevoerd door Pastoor Petrus Ludovicus Gerardus Boin, sedert 29 Augustus 1837 opvolger van Pastoor Spaan, kreeg een begin van uitvoering toen den 27stcn Mei 1841 tie laatste dienst werd verricht in het bidplaatsje achter de oude Pastorie, welke beiden moesten en ook dadelijk daarna werden afgebroken, om plaats te ruimen voor de nieuwe kerk. Die tempel, waarvoor in September 1841 de eerste steen was gelegd, werd den gisten Mei 1S43 met veel plechtigheid en feestviering gewijd en gesteld onder de bescherming van den h. Josef, in 1669 door Pastoor Cousebant tot Patroon gekozen, terwijl aan het hoogaltaar meer bijzonder de gedachtenis bleef verbonden van de h. h. Apostelen Petrus en Paulus, die reeds in 1407 de patronen waren van de kerk op het oude Beggijnhof. Den 28stcn Mei 1843 was
\yi
voor dc laatste maal dc li. Mis opgedragen in het bedehuis op het Goud-sniidspleintje, dat toen gesloten werd, kort daarop in andere handen over ging en sedert dien tijd van onze geschiedenis gescheiden is. 1
De nieuwe kerk der „Statie van het Bcggijnhofquot; door Paus Pius IX den 7don Juni 1853 aangewezen als kathedrale kerk van het Bisdom van Haarlem, is in het jaar 1856 wel aanmerkelijk verbonwd en vergroot, maar heeft tot heden het front behouden, dat er oorspronkelijk door den bouwmeester aan gegeven werd.
Wij besluiten hier met eene vermelding der Pastoors, die de vroegere herders en bestuurders van het Beggijnhof zijn opgevolgd:
A0 1837—1848. Petrus Ludovicus Gerardns Boin, werd benoemd 29 Augustus 1837; in zijn tijd werd de nieuwe kerk gebouwd; tot Pastoor van Rijswijk aangesteld, verliet hij zijne Maarlemsche gemeente den 14'''-'quot; October 1848 en is in zijne nieuwe standplaats overleden den i7dcn Fehr. 1869.
„ 1848—185S. Henricus Van Luenen, benoemd 23 Oct. 1848; sedert 11 September 1853 Deken van het district Haarlem; 31 December 1858 benoemd tot Pastoor der Parochie van St. Catharina te Amsterdam; Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw sedert 12 Mei 1874; overleden te Heemstede 28 December 1876.
„ 1858—1861. Nicolaas Joannes Antonius Steins Bisschop, benoemd 31 Dec. 1858; Deken van het district Haarlem en kanunnik poenitentiarius der kathedr. kerk; overleden te Haarlem 8 April 1861 in den ouderdom van 58 jaren. „ 1861—1874. Henricus Van Beek, benoemd 10 September 1861, honorair kamerheer van Z. H. Paus Pius IX, Ridder van de Orde van den Nederlandschen Leeuw sedert 12 Mei 1874; Vicaris Generaal van den Bisschop van Haarlem, Proost van liet kathedraal kapittel, Deken van het district Haarlem; benoemd 29 Mei 1874 tot Bisschop van Breda. „ 1874—....Johannes Antonius Van den Akker, benoemd 10 Aug.
1874, Deken van het district Haarlem, kanunnik van het kathedr. kapittel.
Dat alius wordt uitvoerig vermeld in een bericht in; De Godsdienstvriend 1843, 1)1.41—47.
PASTOORS VAN HET BE GG IJ NIIO F
TE
A° 1262 —fis Maart 1272. Arent Van Sasscnhcim. ? — ? loaimes De Goes.
gt;5 • • J
1 — y Nov. 1348. Jan Martijnszoen.
n _ -|- 1372. Walterus Ponsgen.
^ —-f 29 Oct. 1378. Florentius Wuvensoen.
^ — l 8 Aug. 1401. Simon De Wouster.
„ 1401 — 7 Maart 1421. Hugo Woutersf. Goutsmit. „ 1421—j 1450. Mr. Jan Miighensz. Van Wormer.
„ 1450— 1471. Bouwen Reijersz.
l^i _ j 09 Jan. 1484. Mr. Jacob Pietersz. Olijslager. „ 1484—f 31 Dcc. 1495. Mr. Jan Ilcnricsz. Van Velsen. „ I4p5_| 13 Jan. 1527. Jan Boudewijnsz.
n ,[527 —f 1551. Mr. Lourijs Pietersz.
I5SI Mei i.sóo. Mr. Jacob ileinricxz. Meestrius.
1560 - f 20 Juli 1582. Mr. Jacob Claesz. Wij.
.1582 —f 25 Mei IÖ01- JasPer Pietersz. Stolwijck.
„ 1Ó01 — f 27 Juli 1605. Willem Cornelisz. Pan.
„ 1605 —f 28 lan* 15- Willem Jacobsf. Van Assendelft.
[(j,^ _ j 11 |an. 1630. Mr. Gcrrijt Adriaensf. De Witte. „ 1Ó30 - f 27 Juli 1644. Mr. Jan Albert Ban.
„ 1Ó44— 1654. Dr. Augnstinus Alstenius Blommert. n _ I6ö2. Mr. Cornelis Catz.
„ 1662— 1694. Dr. Josephus Cousebant „ 1694—f 2 Mei 1724. Dr. Cornelis Van der Cooglien. „ 1724—f 15 Mei 1761. Ferdinandus Appelmans.
„ 1761 — 1814. Joannes Stafford.
„ 1814— 1837. Joannes Theodorus Spaan.
) 1837— 1848. Petrus Ludovicus Gerardus Boin.
„ 1848— 1858. Henricus Van Luenen.
^ 1858— t 8 April 1861. Nicolaas Joannes Antonuis Steins Bisschop. „ 1861 — 1874. Henricus Van Beek.
gt; 1874...... Johannes Antonius Van den Akker.
\
N A S C II R 1 F T.
Om de reeks der .ikten zoo volledig mogelijk te doen zijn , wordt liter ten slotte nog medegedeeld het verbaal der verkiezing van Mr. Jaeob Claesz. Wij, tot Pastoor van het Ikggijnhof, gelijk die plaats vond op den 3^'quot; Mei 1560, en waarbij tevens voorkomt de presentatie aan den Utrechtschen kerkvoogd. Dit stuk, te vinden in Archief Ikggijnhof N0 4, bl. 22, is vroeger door ons over het hoofd gezien.
In nomine Domini Amen. Tenore presentis publici instrumenti, eunctis idipsum intuentibus notum sit et pateat, quod anno a nativitate cjusdem nostri domini Millelimo quingentesimo ae sexagesimo, indietione tenia, die vero mensis Maij tertio, eireiter horam deeimam a meridie, Pontideatus sanetisfinii in Cbristo patris ae domini nostri Pij, divina providentia pape, ejus nominis qnarti anno primo, hnperante illustrisfimo ae invictisfimo Domino nostro Domino Ferdinando ejus nominis primo Romanomm imperatore semper augiisto imperij sni anno tertio, in mei notarij publici testiumque nominatim infraseriptorum presentia personaliter constitute, venerabiles, honeste ac religiose Elizabeth f. Theodoriei, Cornelia f. jacobi, Margareta f. Theobaldi, Catherina f. Gualteri, /\leydis f. Eylardi, Ca-therina f. Andree, Margareta f. Guilhelmi, Maria f. Walingij, Anna f. Nicolai, Sophia f. Petri, Gerarda f. Ilenrici et Aleydis f. Guilhelmi tanquam seniores vir-gines ac baghine Curie baghinaghij opidi Harlemenfis Trajectenfis dioeesis, tanquam vere et indubitate patrone et collatrices Eeclesie curate Sanctorum Apostolorum Petri et Pauli dicti beginagij ad presens per mortem honorabilis domini Magistri Jacobi f. Ilenrici, ultimi curati ejusdem, sen alius qualitercunque vacantis, una cum discreto viro ae domino Magistro Johanne f. Martini, medieinarum doctore, dieti opidi Harlemenfis incola ac prefati beginagij in hac causa tutore legitimo specialiter vocato et eleeto, honorabilem Dominum Magistnun Jacobum Wij f'. Nicolai, presbiterum ac sacre pagine licentiatum, omnibus melioribus modo, via, jure, causa, forma et stilo, quibus melioribus potuerunt ac debuerunt, posfuntque ac de jure debent, in Dei nomine pure ac simpliciter propter Denm ad eandem eu-rata'm Ecciesiam presentaverunt et per presentes presentari voluerunt eandem hanc presentationem firmam, ratam ac perpetuo irrevocabilem esl'e volentes, rogaverunt et supplieiter deprecate sunt, perque presentes humiliter rogant aedepreeantur vene-rabilem dominum dominum Prepositum et Archidiaconum Trajectenfem sen ejus Of-ficialem ac illum feu illos, ad quem vel ad quos predicte curate Eeclesie institutio de jure vel confuetudine pertinere dinoscitur, qua tenus eundem Magistrum Jacobum Wij f. Nicolai, uti premittitur, presentatum ad eandem eeclefiam euratam, instituere et investire ipsumque in corporalem, realem et actualem posfesfionein predicte eeclesie inducere, literasque desuper oportunas ac super eolligendis, reei-piendis fnietibus, reditibus, proventibus, emolumentis ae privilegijs sibi necesl'a-
174
nas, concedere vclit et dignetur. De et super quibus omnibus et singulis premises, prefate Elizabeth f. Theodorici ac Cornelia f. Nicolai tanquam dicti beginagij magistre virginesque relique memorate, patrone seu presentatrices, una cum prefato suo tutcire, petiernnt conjunctim et divisim a me publico notarto infrascripto, unnm vel plura publicum vel publica instruinentum vel instrumenta lieri sibi vel confici ac in usum prefati Magistri Jacobi Wij f. Nicolai, eidem tradi in meliori forma. Acta sunt hec in domo prescripte Elizabet f. Theodorici, Harlemi, stante in beginagio pre-dicto, sub anno, indictione, menie, die et hora, Pontificatus Cesareeque majestatis imperii an nis quibus supra. Presentibus ibidem sagacibus et prudentibus viris domino Joanne f. Jacobi et Petro f. Petri, incolis dicti opidi Harlemensis, testibus fide dignis ad premisfa vocatis specialiterqne rogatis.
Et ego Thomas Laurentij Prins, Clericus Trajectensis dyocesis publicus imperiali auctoritate et admisfione ordinaria Notarius, quia presentationi et humili supplicationi ceterisque omnibus et singulis premisfis, dum sic ut premittitur, una cum prenominatis testibus, presens interfui eaque sic fieri vidi et audivi, hoc publicum instrumentnm inde confcctum in liane formam publicam propria manu mei redegi signoque meo soiito et con-sueto signavi, rogatus et requisitus, in testimonium veritatis omnium premisforum.