-ocr page 1-

EEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK^BIJ HET-RUND
VAN DE VERANDERINGEN IN DE LONGEN NA INTRA-

mffliiiauftfiitiÉ

-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

EEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK BIJ HET RUND
VAN DE VERANDERINGEN IN DE LONGEN NA INTRA-
VENEUZE INJECTIES VAN CALCIUMVERBINDINGEN

-ocr page 6-

m.

t»; ■■
M: ■

WP'

-ocr page 7-

EEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK BIJ HET RUND VAN DE
VERANDERINGEN IN DE LONGEN NA INTRAVENEUZE INJECTIES
VAN CALCIUMVERBINDINGEN

PROEFSCHRIFT

TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN
DOCTOR IN DE VEEARTSENIJKUNDE

AAN DE RIJKS-UNIVERSITEIT TE UTRECHT
OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS
DR. C.G.N. DE VOOYS, HOOGLEERAAR IN DE FACUL-
TEIT DER LETTEREN EN WIJSBEGEERTE, VOLGENS
BESLUIT VAN DEN SENAAT DER UNIVERSITEIT
TEGEN DE BEDENKINGEN VAN DE FACULTEIT
DER VEEARTSENIJKUNDE TE VERDEDIGEN OP
DONDERDAG 22 JUNI 1933, DES NAMIDDAGS TE
4 UUR. DOOR

LAURENS HOEDEMAKER

DIBRENARTS. GEBOREN TE BERGSCHBNHOEK

1933

DRUKKERIJ Fa. SCHOTANUS 6 JENS. UTRECHT

aiBLIOTHELEK DZR
RIJKSUNIVEr.SITEIT
UTRECHT.

-ocr page 8-

....

gi'-tii/.quot; J ' V .

-crl';
SüV^vI'i'vHw-.ï

'gt; /I AL' ji'quot;!'

-ocr page 9-

■ V. tv

Aan mijn Ouders.
Aan mijn Verloofde.

-ocr page 10-

Wv ■

Ml.-

-■W-.

quot; r'-' V

m

ï'f-quot;

m

-ocr page 11-

Bij het beëindigen mijner academische studie, door de voltooiing van dit
proefschrift, zij het mij vergund allen, die tot mijn wetenschappelijke vorming
hebben medegewerkt, hiervoor mijn welgemeenden dank te betuigen.

In de eerste plaats geldt dit U. Hooggeleerde SCHORNAGEL, hooggeachte
Promotor, voor de vruchtbare critiek, die U over mijn werk wilde geven en voor
de vriendelijke wijze waarop U mij gelegenheid hebt gegeven dit proefschrift in
Uw Instituut te bewerken. Steeds zal de aangename en leerrijke tijd. dien ik voor
dit onderzoek in Uw laboratorium mocht doorbrengen, in mijn herinnering blijven.

Hooggeleerde SJOLLEMA, gaarne betuig ik U mijn dank voor de gelegenheid
die U mij hebt gegeven de verschillende chemicaliën in Uw laboratorium en in
de Apotheek te doen vervaardigen.

Hooggeleerde VAN DER KAAY, ook U wil ik mijn groote erkentelijkheid
uitspreken voor den steun, dien ik bij het bewerken van dit proefschrift en in het
bijzonder bij de uitvoering der experimenten van U ondervond. Zonder Uw hulp
»aa het mij zeker onmogelijk geweest, het voor dit onderzoek benoodigde materiaal
te verzamelen.

Zeergeachte HOOGLAND, zeer bijzondere gevoelens van dankbaarheid ver'
vullen mij jegens U voor de hulp en de belangstelling waarmede U mij steeds
terzijde stond. De vele keeren, dat ik met U over mijn werk mocht spreken, zijn
quot;oor mij een groot voorrecht geweest; de wijze, waarop U mij aanspoorde tot
zelfstandig en critisch werken, dwingt mijn bewondering af.

Ook U, zeergeachte TEN THYE, ben ik eveneens veel dank verschuldigd
quot;ooe het vele wat ik gedurende de laatste jaren van U mocht leeren.

Zeergeleerde SEEKLES, Uw belangstelling in mijn werk en den steun dien ik
daarbij van U mocht ontvangen, zal ik steeds met groote dankbaarheid gedenken.

Tenslotte dank ik Mej. HEYL en Mej. STAPENSEA, de Heeren VAN
DE BILT. WITMANS en VAN VEENENDAAL, alsmede het personeel der
kliniek voor Verloskunde zeer, voor de onmisbare hulp tijdens mijn onderzoek en
bij het vervaardigen van dit proefschrift verleend.

-ocr page 12-

tr-.-'

-ocr page 13-

INHOUD.

HooMatuknbsp;BUdi.

I. Inleiding......................................11

II. Literatuuroverzicht..............................13

III.nbsp;Materiaal en techniek............................22

IV.nbsp;Het macroscopische en microscopische beeld der nor-
male longen....................................24

V.nbsp;Intraveneuze injecties van calciumverbindingen ...nbsp;28

VI.nbsp;Het macroscopische en microscopische beeld der longen
na intraveneuze injectie van calciumverbindingen bij
kalveren........................................33

VII.nbsp;Het onderzoek der longen na intraveneuze injectie

van calciumchloride bij enkele volwassen runderen .nbsp;106

VIII.nbsp;Het haematogene pigment........................111

IX. Samenvatting....................................119

Conclusies............................................133

Literatuurlijst..........................................135

Microfoto's.

-ocr page 14-

m

-ocr page 15-

HOOFDSTUK I.

Inleiding.

Nadat de laatste jaren de doelmatigheid van het intraveneus
toedienen van calciumchloride bij runderen, lijdende aan kalfziekte
en grastetanie was gebleken, heeft deze behandelingsmethode een
uitgebreide toepassing gevonden. Er kwamen echter verschillende
moeilijkheden aan het licht, welke een nader onderzoek noodig
maakten. Het bleek namelijk dat. terwijl in de meerderheid der
gevallen de patiënten na één injectie vlot genazen, in enkele
gevallen recidieve voorkwam, waardoor een herhaling der behan-
deling noodzakelijk was. Bovendien kwam het voor, dat na intra-
veneuze injectie van de normale hoeveelheid calciumchloride. in de
gebruikelijke concentratie, de patiënt tijdens of kort na de injectie
stierf, zonder dat van eenige fout in de techniek sprake kon zijn
geweest. Deze minder aangename verschijnselen waren voor
Sjollema, Seekles en van der Kaay aanleiding om vergelijkende
proeven te doen met verschillende calciumzouten en met combinaties
van calciumzouten met andere therapeutica. Bij deze proeven, welke
gedaan werden op jonge kalveren, werd meermalen waargenomen,
dat de dood enkele uren na de injectie optrad. Mede in verband
met de waargenomen verschijnselen na de injectie die op long-
oedeem wezen, werd er toen ter tijde door deze onderzoekers op
gewezen, dat de dood van deze proefdieren zeer waarschijnlijk
voornamelijk een gevolg zou zijn van het effect der injectie op de
longen. (Tijdachr. v. Dierg. 1931. Bd 58. Blz. 254.)

Deze veronderstelling maakt het dus waarschijnlijk, dat intra-
veneuze toediening van calciumchloride aanleiding kan zijn tot
veranderingen in de longen, die den dood van het dier tot gevolg
kunnen hebben. Een onderzoek zoowel macroscopisch als ook
microscopisch van de longen naar het al of niet aanwezig zijn van

-ocr page 16-

dergelijke veranderingen, was in verband met de uitgebreide toe^
passing van de calciumchloride-therapie. wel van belang. Mocht
inderdaad blijken, dat een intraveneuze injectie van calciumchloride
longveranderingen ten gevolge kan hebben, die het leven van het
dier direct of indirect bedreigen, dan zou dit een groot bezwaar
kunnen worden tot handhaving van deze therapie.

Door mij is een onderzoek ingesteld naar het pathologisch-
anatomische beeld der longen na intraveneuze calciumchloride-
injectie om hierdoor een antwoord te kunnen geven op boven-
vermelde vraag.

Bij de experimenten, tijdens dit onderzoek gedaan, hebben zich
moeilijkheden voorgedaan en zijn er nieuwe vragen gerezen. Vele
van deze. hoewel op zich zelf misschien zeer interessant en zeer
zeker een onderzoek waard, zijn door mij niet tot een oplossing
gebracht. De reden hiervan is. dat de meeste van de hierboven
bedoelde vragen op het gebied der pharmacologie liggen.

Toch heb ik gemeend de verschillende door mij verzamelde
gegevens tijdens de controle der dieren na de injectie, bij de diverse
gevallen te moeten vermelden. Ten deele omdat deze gegevens in
enkele gevallen noodig waren om het
pathologisch-anatomische
beeld der longen beter te begrijpen, ten deele om er op te wijzen,
welke ernstige afwijkingen reeds klinisch bij deze dieren zijn te

constateeren.

-ocr page 17-

HOOFDSTUK II.

Literatuuroverzicht.

Zoekt men in de literatuur naar mededeelingen omtrent
secundaire longveranderingen ten gevolge van intraveneuze chloor-
calciumbehandeling, dan zoekt men vrijwel te vergeefs. Wel is
calciumchloride reeds sinds lang, zoowel subcutaan als intraveneus
toegepast met het oog op de vaatdichtende werking die aan het
calcium wordt toegeschreven. De publicaties hierover zijn op zich-
zelf echter reeds zeer interessant, te meer nog daar bij mijn eigen
onderzoek juist tegengestelde resultaten van de calcium-injecties
werden verkregen.

Chiari en Januschke kenden reeds in 1911 de vaatdichtende en
ontstekingsremmende eigenschap van het calcium.
Januschke deed
proeven met honden. Bij zware jodiumvergiftiging van den hond
ontstaat hydrothorax; 0,8 gram kaliumjodide per K.G. lichaams-
gewicht intraveneus geïnjiceerd doet de dieren in 12 tot 36 uur
sterven. Bij de sectie vindt men regelmatig uitgebreide Pleura-
exsudaten. dikwijls gepaard aan longoedeem en vocht in het peri-
cardium. Door subcutane injecties van calciumchloride kan men deze
vergiftigingsverschijnselen geheel voorkomen.
Chiari en Januschke
trekken de conclusie: Vaatpermeabiliteit en calciumgehalte hangen
nauw samen. Calciumonttrekking verhoogt de vaatpermeabiliteit.
De werking van het calcium moet men beschouwen als een vaat-
dichtende werking. Reeds in hetzelfde jaar is deze door
Chiari en
Januschke vermelde eigenschap van het calcium door Levy tegen-
gesproken.

Levy merkt o.a. op dat bij subcutane applicatie van 5% steriele
oplossing van calciumchloride dikwijls een phlegmoon ter plaatse
optreedt. Hierbij ziet men een uitgebreide vloeistofophooping van
licht haemorrhagisch karakter op de plaats van de injectie. Deze

-ocr page 18-

waarneming alleen is voor Levy reeds een reden om aan de
exsudatieremmende werking van calciumchloride te twijfelen. Latere
publicaties steunen echter het door
Chiari en Janaschke ingenomen

standpunt.nbsp;, ,

Von den Velden meent eveneens dat calcium een dichtende

werking op de vaten uitoefent. Door calcium-onttrekking met behulp

van oxaalzuur, natriumsulfaat en natriumtartraat is een verhoogde

vaatpermeabiliteit te verkrijgen. Bij een patiënt met Polyserositis

tuberculosa werd punctie verricht en 1200 c.c. vocht uit de pleura-

holte verwijderd. Na 2 uur werd de patiënt plotseling benauwd.

begon te hoesten hetwelk gepaard ging met zeer hevige expecto-

ratie Intraveneuze injectie van 5 c.c. 5% CaCl^ oplossing bracht

verbetering. Ongetwijfeld was de benauwdheid het gevolg van

vloeistofophooping in de longen. Twee patiënten werden door Von

den Velden 3 gram kaUumjodide per dag toegediend (per os). Na

eenige dagen trad jodismus op. Daarna werd behalve de 3 gram

KJ nog 4 gram calciumlactaat per os verstrekt (niet gelijk gegeven).

jodismus verdween en trad niet meer op.

Rosenow deed eveneens proeven om de invloed van parenteraal
toegediend calcium op de doorlaatbaarheid der vaatwanden na te
gaan Subcutaan of intraveneus toegediende fluoresceïne oplossing
Ln men bij het konijn in de voorste
oogkamer waarnemen als dit
hier wordt uitgescheiden. Eenige minuten
na de injectie ziet men
Ln loodrechte groene streep in het oog. Zijn de dieren met calcium
voorbehandeld. dan duurt het aanzienlijk langer voordat men dit
verschijnsel waarneemt. Het schijnt dus dat de vaten aanzienlijk
minder doorlaatbaar zijn. Niet alleen is dit het geval bi, normale
ciliairvaten. maar ook bij pathologische toestanden. Steekt men een
steriele koperdraad in het oog dan ziet men bij een normaa dier
na 24-36 uur steeds duidelijke ettervorming; bij met calcium
behandelde dieren slechts een fibrineafzetting en hoogstens een
geringe ettervorming. Ook dus volgens
Rosenow moet men het
«Icium een vaatdichtende en wellicht een ontstekingsremmende

werking toeschrijven.

Bernhard vermeldt enkele indicaties tot het gebruik van intra-
veneuze CaCl2 injecties bij den mensch. Hij schrijft o.a. »Was die
entzündungshemmende Eigenschaften anbelangt, die das Kalzium
haben soll, so war nach intravenösen Injektionen eine überraschende

-ocr page 19-

Einwirkung auf das Lungenödem in fast allen der auf diese Weise
behandelten 22 Fällen zweifellos unverkennbar. Mögen beim Zu-
standekommen des Lungenödems auch zirkulatorische Momente
eine grosse Rolle spielen, sicherlich ist aber eine entzündliche
Komponente bald mehr, bald minder mitbeteiligt. Und wenn nach
Versagen aller Herz- und Gefässmittel nach einer Injektion von
Kalzium, dessen Herzwirkung nach früher Gesagtem nicht all zu
lioch anzuschlagen ist, das Lungenödem schwindet, dann ist man
tatsächlich versucht, diese Wirkung damit zu erklären, dass eine
weitere Ausschwitzung von Exsudat in die Lungenalveolen nicht
Hehr erfolgt ist, mit andern Worten, dass eine Einwirkung auf den
entzündlichen Prozess bzw. eine Abdichtung der Gefässwande
stattgefunden hatquot;. De doseering, die
Bernhard aangeeft, is 10 c.c.
10% CaCl2 oplossing.

Lehner deed eveneens proeven om de vaatdichtende werking van
calcium te bewijzen. Intracutane injectie van een 1% morphine-
oplossing deed een „Quaddelquot; ontstaan van 11—16 mm. omgeven
door een hyperaemische hof met een radius van 16 mm. Werd
intraveneus 10 c.c. 10% CaCl2 geïnjiceerd en 15 min. hierna de
morphineoplossing dan waren deze cijfers: Quaddel 10—12 mm.,
radius van de hyperaemische hof 10 mm. Werd de morphine-
oplossing 30 min. na de calcium-injectie intracutaan ingespoten dan
vond hij: Quaddel 9—10 mm., radius van de hyperaemische hof
8 mm. Men ziet dus. dat na intraveneuze injectie van calcium-
chloride de neiging tot ontsteking van de huid is verminderd.
Lehner
®erkt hierbij op, dat de tegenwoordige opvatting (1925) is, dat
^gt;et slechts de verhoogde vaatpermeabiliteit, maar ook de verande-
ringen van de weefselcellen bij het ontstaan van het oedeem een
belangrijke rol spelen.

In de verschillende artikelen, welke hierboven zijn genoemd.
Wordt dus steeds gewezen op de ontstekingsremmende, resp. vaat-
dichtende werking van calciumchloride. Eenigszins hiervan afwij-
kend, is de reeds oudere mededeeling van
Loeb, Fleisher en Hoyt
over den invloed van calciumchloride op de vorming van trans-
sudaten. Brengt men bij konijnen intraveneus groote hoeveelheden
NaCl 0,85% in, dan wordt een deel van de geïnjiceerde vloeistof
'n de sereuze holten uitgescheiden. Gelijktijdig neemt de urine-
secretie toe, evenals de uitscheiding van vloeistof in den darm.

-ocr page 20-

Wordt bij deze konijnen gelijktijdig met de NaCI injectie calcium-
chloride toegediend, dan blijkt de uitscheiding door de nieren
belangrijk minder te zijn dan bij de contróledieren. Het calcium-
chloride heeft eveneens een remmende invloed op de vloeistof-
uitscheiding in den darm. Deze laatste werking is echter geringer
dan die op de nieren. In tegenstelling hiermee vermeerdert CaCl2
de transsudaatvorming in de peritoneaalholte. De endotheliën van
de vaten of van het peritoneum worden dus in tegengestelden zin
beïnvloed als de nier- en darmepitheliën. De vermeerderde uitschei-
ding in de sereuze holten is niet alleen indirect ten gevolge van de
uitschakeling van nier en darm, maar ook een directe werking.
Werden de nieren vcui te voren buiten functie gesteld, dan was
hetzelfde verschil tusschen NaCl 0.85% alleen en NaCl CaCIg
op te merken. Tenslotte wordt in deze publicatie nog medegedeeld,
dat door toevoeging van CaCl2 de frequentie en intensiteit van het
longoedeem bij het konijn merkbaar vermeerdert.

Uitgezonderd dus de pubhcaties van Levy en wat betreft het
longoedeem ook die van
Hoyt, namen alle hierboven vermelde
onderzoekers een exsudaat-, resp. transsudaatremmende werking
waar van calciumchloride. Jammer is het, dat niet steeds wordt
vermeld, welke doseeringen gebruikt werden.

Over het longeffect van chloorcalcium-injecties zijn, zooals blijkt,
de mededeelingen niet talrijk, en de enkelen die nog eenigszins in
die richting doelen
{Hoyt en Bernhard) spreken elkaar nog tegen.

Toch is er, vooral in de nieuwere literatuur, op het gebied van
reacties in de longen wel het een en ander te vinden, dat in ver-
band met dit onderzoek, van voldoende belang is, om het hier in
het kort te memoreeren. Het betreft hier vooral de hyperplastische
celreacties uitgaande van het longmesenchym, zooals deze beschre-
ven zijn door
Domagk, Oeller, Jakob, Töppich, Ehrich en Jelin.

Domagk (1924) spoot een muis intraveneus in met 0,2 c.c. ge-
doode staphylococcencultuur. Dit gebeurde acht dagen achtereen.
Bij de laatste injectie stierf het dier onder shockverschijnselen. Het
microscopisch onderzoek leverde wat betreft de longen het volgende
op: Verbreede alveolairsepta met verhoogd celgehalte door coccen-
bevattende endotheelcellen. Enkele capillairen zijn door de endo-
theelcellen volkomen gesloten en bloedleeg. Groote cellen met

-ocr page 21-

gelobde kern liggen plaatselijk in samenhang met endotheelcellen.
In de alveolairlumina geen cellen.
Domagk vraagt zich af of de
plaatselijke zwelling van het capillairendotheel misschien de oor-
zaak van shock kan zijn. De ademnood, die daarbij optreedt, zou
door de zwelling van het capillairendotheel en de daaruit voort-
vloeiende belemmerde circulatie zijn te verklaren.

Oeller (1924) schrijft eveneens over dergelijke waarnemingen.
Hij spoot caviae intraveneus in met kippenbloed. Werd het proef-
dier 10 minuten na de injectie gedood, dan kon
Oeller reeds een
verhoogde celrijkdom waarnemen in de longen. Dit schrijft hij echter
niet toe aan een celvermeerdering maar aan een duidelijker te voor-
schijn treden van de reeds aanwezige („in Funktiontretenderquot;)
vaatwandcellen. Ongeveer 30—60 minuten na de injectie verbree-
ding der longsepta vooral door vermeerdering van „adventitiellen
Begleitzellen der Kapillarenquot;. Na 2—4—6 uur gaan de talrijke
nieuwgevormde groote basophiele lymphoïde vaatwandcellen snel
over in kleine gedrongen vormen, met kleine donkergekleurde kern
en basophiel protoplasma. Deze donkere, kleine cellen kunnen ter
plaatse aanwezig blijven. Vele komen er echter los en men neemt
ze dan in de longen waar als lymphocyten.

Naast deze adventitiëele reactie zag Oeller ook een endotheliale
reactie; 20—30 min. na de injectie treedt een matig sterke des-
quamatie van het vaatendotheel op in de vorm van groote, ronde,
zwak basophiele cellen met groote ronde of niervormig ingebochte
kern. Ze komen morphologisch vrijwel overeen met de monocyten
van het bloed en zijn hier dan ook zeer moeilijk van te onder-
scheiden; 2—4—6 uur na de injectie kunnen endotheelwoekeringen
optreden. Daar
Oeller meende, dat de eigenlijke reactie pas optreedt
nadat de kippenbloedcellen door lever en milt zijn opgenomen en
net haemoglobine vrij komt. herhaalde hij de proef met gehaemoly-
seerd kippenbloed. Inderdaad bleek nu een snellere reactie aan-
wezig te zijn. Reeds na 10 min. waren er nu in de longen mitotische
en amitotische celdeelingen van de adventitiëele elementen waar
'e nemen.

Töppich (1925) zag snelle reacties in de longen na intratracheale
toediening van tuberkelbacillen. Hij beschrijft zoowel bij normale
als bij reeds tuberculeuze caviae een snelle vorming van „Abwehr-
zellen . Er treden zoowel mononucleaire als overgangscellen op;

-ocr page 22-

deze omgeven de bacillenhoopjes en nemen er enkele op. Dezelfde
cellen neemt men ook waar in den wand der capillairen (endotheel-
cellen), deze promineeren in het lumen der alveolen, zij zijn echter
nog door elastische vezelen omgeven („Durchtrittsbilderquot;). Deze
cellen zijn dus afkomstig van den capillairwand. Ze komen niet uit
het bloed want de capillairen zijn al spoedig gesloten. De uitge-
treden cellen veranderen in polynucleaire leucocyten. Het verweer
ten opzichte van de tuberkelbacillen gaat dus uit van de capillair-
endotheelcellen en
capillair-adventiacellen. Alveolairepitheel kan
volgens
Töppich geen rol spelen. Dit is reeds spoedig na de intra-
tracheale injectie door inwerking der tuberkelbacillen ten gronde
gegaan.

Ehrich (1929) deed proeven met konijnen. Deze dieren werden
herhaalde malen intraveneus ingespoten met gedoode staphylo-
coccen. Hij beschrijft reacties in de longen, die volgens hem uitge-
breider zijn dan die hij in lever en milt waarneemt. De veranderin-
gen die optreden zijn voornamelijk gelocaliseerd in het vaathouden-
de bindweefsel. Het eerst ziet men een toenemend aantal cellen
van het histiocytentype en reticulo-endotheelcellen in de adventitia
der kleine vaten. In het peribronchiale weefsel treedt een zekere
graad van proliferatie op. In de kleinere vaten, vooral in de venae.
is prohferatie tusschen media en intima op te merken. Deze proli-
feratie bestaat voornamelijk uit reticulaire cellen, maar er zijn ook
steeds een aantal ronde cellen aanwezig. Tengevolge van deze cel-
vermeerdering wordt de intima het lumen ingedrukt. Het lumen
wordt nauwer en verdwijnt tenslotte dikwijls geheel. Gedurende
dit reactieve proces worden de alveolairsepta breeder, soms diffuus,
soms meer pleksgewijs. De alveolairlumina worden kleiner. In de
septa treden groote mononucleaire cellen op. Deze ziet men niet
alleen in de septa maar ook intracapillair.
Ehrich besluit: De hier
beschreven longreactie is dus van lymphocytair-plasmacclachtigen
aard en gedeeltelijk het gevolg van histiocyten-proliferatie en
reactie van het
reticulo-endotheel in het vaatrijke bindweefsel.

Ook Jelin (1930) zag mesenchymale reacties optreden na paren-
terale toediening van eiwitten. Zijn waarnemingen begonnen echter,
in tegenstelling met die van
Oeller en Domagk. pas längeren tijd
na de injectie. Als proefdieren werden caviae gebruikt.
Jelin spoot
deze dieren intraperitoneaal in met serum, dat uit het eigen bloed

-ocr page 23-

van elk proefdier werd gemaakt. De dieren werden na verschillende
tijden, varieerend van 24 uur tot 105 dagen, gedood. Wat betreft
het microscopisch onderzoek der longen, schrijft
Jelin het volgende:
..De alveolairsepta zijn geïnfiltreerd, hoofdzakelijk met polyblasten
en eenige polymorphkernige leucocyten. Om de bloedvaten en
bronchiën zijn celvermeerderingen aanwezig. Na langer tijdsver-
loop na de injectie treden er cellen op met langgerekte kern, welke
beschouwd moeten worden als overgangsvormen tot fibroblasten.

Jelin wijst op de overeenkomst tusschen de door Oellec waar-
genomen longbeelden na kippenbloedinjecties en dit onderzoek.
Blijkbaar zijn de longveranderingen, welke beschreven zijn als
zijnde het gevolg van haemoglobine, haemolyse van kippenbloed-
lichaampjes enz., in werkelijkheid de reactie van het organisme op
parenterale toediening van eiwit.

De hierboven vermelde publicaties komen in zooverre met elkaar
overeen, dat al deze onderzoekers meenen, dat na parenterale toe-
diening van eiwitten of andere lichaamsvreemde stoffen (antigeen
met eiwitachtige natuur, levende bacillen) een reactie optreedt van
het mesenchym. Enkele zagen een zeer snelle reactie, waarbij spe-
ciaal de vaatwanden een bijzondere rol speelden.

Vrijwel lijnrecht tegenover deze opvatting staat die van Gerlach,
Pinkelday
en Seemann.

Gerlach en Finkelday stelden zich tot taak de proeven met paren-
terale toediening van kippenbloed
{Oeller) na te doen en het long-
beeld op gezette tijden te contróleeren. Zij begonnen hun onderzoek
met het bestudeeren van een aantal normale longen. Daarna ver-
zamelden zij het materiaal van de met kippenbloed behandelde
dieren.

Hun onderzoek leverde hun de volgende resultaten: De kippen-
bloedcellen verdwijnen in ongeveer 30 minuten uit de longen. Later
Vindt men nog enkele van dergelijke bloedlichaampjes in de longen
en wel ten eerste die ter plaatse door histiocyten verwerkt worden
ten tweede die, door cellen gephagocyteerd, opnieuw de longen
binnen worden gesleept. Een adventitiëele-lymphoid-plasmacellu-
laire reactie
{Oeller) bestaat volgens Gerlach en Finkelday niet.
Wat
Oeller beschreven heeft moet beschouwd worden te vallen
binnen de grenzen van het normale longbeeld. Capillairendotheel en
alveolairepitheelcellen spelen slechts een geringe rol. Ook bij van

-ocr page 24-

te voren gesensibiliseerde dieren werd van de zijde der longen
geen celvermeerdering enz. waargenomen. Deze dieren stierven

ten gevolge van shock.

Seemann schrijft dat. gezien van algemeen biologisch standpunt,
een binnen 10—15 minuten optredende celreactie in tegenspraak
is met alle tot nu bekende ervaringen op het gebied van celvermeer-
deringen.
Seemann herhaalde de proeven van Oeller en kwam even-
als
Gerlach en Finkelday tot de conclusie, dat deze waarnemingen
berusten op vergissingen, welke als oorzaak hebben de onvoldoen-
de kennis van het normale longbeeld.

De reeds hierboven genoemde publicatie van Ehrich verscheen
echter nadat
Gerlach en Seemann hun kritiek over het werk van
Oeller en Domagk hadden uitgesproken.

Ehrich begon zijn onderzoek als een gewaarschuwd man en han-
delde dan ook als zoodanig. Het normale longbeeld bestudeerde hij
aan de hand van 27 konijnenlongen. Desniettegenstaande bevestigt
hij de meening van
Oeller en Domagk. Op zijn beurt meent hij het
afwijkende standpunt van Gerlach,
Finkelday en Seemann toe te
moeten schrijven aan het geringe aantal dieren dat zij bij hun
proeven met kippenbloedinjecties gebruikten.

Aschoff bestrijdt de opvatting van Domagk en Töppich als zij
aan het
capillairendotheel verschillende reactieve eigenschappen
toeschrijven. Wat het phagocytaire vermogen van het capillairen-
dotheel betreft, wijst
Aschoff op de onderzoekingen van Kusuma,
Westhues
en Seemann. Het blijkt, dat er geen sprake is van een
dergelijke eigenschap van het capillairendotheel. Wat vele onder-
zoekers als phagocyteerende endotheelcellen beschrijven, zijn in
werkelijkheid groote histiocyten van het bloed, die uit de lever
afkomstig zijn. Ook bij gesensibiliseerde dieren moet men aan het
capillairendotheel der longen geen bijzondere rol toeschrijven. Men
is, volgens
Aschoff, niet gerechtigd om, zooals Domagk. de ana-
phylactische shock of eclampsie door endotheliale reactie te ver-
klaren. Dat men deze veronderstelling in de kliniek heeft over-
genomen en zelfs zoo ver is gegaan, dat men de asthmatische
aanvallen uit bijzonder reactievermogen van het longcapillair-
endotheel wil verklaren, is een groote fout.

Maximow beschouwt evenals Aschoff de vaatendotheliën in het
volwassen organisme als volledig gedifferentiëerde elementen, welke

-ocr page 25-

geen bloedcellen en ook geen histiocyten of polyblasten kunnen
voortbrengen. In de vroege stadia der ontogenese bezit het endotheel
van de gewone vaten nog de volledige ontwikkelingspotenties van
het mesenchym. Deze worden echter voortdurend kleiner. Ten
deele blijven zij nog behouden in de histocytaire „Uferzellenquot;.
Poot en Herzog spoten intraveneus kleurstoffen in en zagen dit in
het capillairendotheel opgenomen. De met kleurstof beladen cellen
konden dan vervolgd worden. Zij zagen later kleurstofbevattende
polyblasten.
Maximow herhaalde deze proeven. Het bleek hem dat
de endotheelcellen steeds aan elkaar verbonden bleven. Zij vormen
zich niet om tot polyblasten. De kleurstofdeeltjes gaan echter tus-
schen het intacte endotheel door en worden door de z.g.n. pericyten
opgenomen, die zich ten deele tot polyblasten kunnen omvormen.
Töppich en Oeller beweren, dat zij in eenige minuten stormachtige
celvermeerdering kunnen waarnemen. Een stormachtige vermeer-
dering van endotheel of andere cellen in het lichaam van gewervelde
dieren is echter volgens
Maximow een onbekend iets. De tegen-
spraak in de beoordeeling van de ontwikkelingspotenties van het
vaatendotheel hangt zeker ten deele van de omstandigheid af, dat
vele onderzoekers tot het endotheel ook de „Uferzellenquot; rekenen.

-ocr page 26-

HOOFDSTUK III.

Materiaal en technick.

Daar mijn onderzoekingen gedaan werden om tot conclusies te
komen omtrent eventueel aanwezige longveranderingen ten gevolge
van intraveneuze, calciumchloride-injecties bij runderen, lag het
voor de hand om de verschillende experimenten met runderen uit
te voeren. Om finantiëele redenen was het echter niet mogelijk om
met volwassen runderen te werken. Daar dus een kleiner en goed-
kooper proefdier gewenscht was. gebruikte ik bij mijn proeven
jonge kalveren. De leeftijd van deze dieren was ongeveer 1 week.
De reden dat dergelijke zeer jonge kalveren werden gebruikt, was
voornamelijk omdat wekelijks in de kliniek voor Verloskunde, voor
een ander doel. een aantal van deze dieren aanwezig was. Door de
medewerking van Prof.
van der Kaay was ik in de gelegenheid, om
bij mijn onderzoek van deze dieren gebruik te maken.

De reeds in de inleiding genoemde proeven van Sjollema, Seekles
en van der Kaay werden eveneens gedaan met jonge kalveren. De
longen van verschillende van deze proefdieren waren in de verza-
meling van het Pathologisch Instituut aanwezig en werden welwil-
lend ter mijner beschikking gesteld.

Ter bestudeering van het microscopische beeld der normale
longen, verzamelde ik de longen van 36 kalveren; 42 kalveren
werden intraveneus calciumchloride geïnjiceerd; 3 kalveren werden
behandeld met calciumgluconaat. Bovendien was ik in de gelegen-
heid enkele longen afkomstig van secties van met calciumchloride
behandelde volwassen runderen te verzamelen.

Het grootste gedeelte der proefdieren is vrij kort na de injectie
gestorven of gedood. Slechts 11 van de 45 kalveren leefden langer
dan 24 uur. n.1. twee ruim 30 uur. één 65 uur. twee ruim 100 uur,
één 5 dagen, één 6 dagen, twee één week en twee 3 weken.

-ocr page 27-

Het was oorspronkelijk mijn bedoeling ook eenige dieren resp. 10
dagen, 2 weken en 4 weken te laten leven. Daar echter een aan-
zienlijk aantal kalveren kort na de injectie stierf en tenslotte Coli-
bacillose onder de overlevenden optrad, moest ik hier helaas van
afzien.

Na den dood der proefdieren werden de longen zoo spoedig
mogelijk uit het lichaam genomen.

Voor fixatie gebruikte ik formaline (5—10% formaldehyde).
Daarna volgde insluiting in paraffine (na behandeling met alcohol
70%—96%—100% en xylol). Herhaaldelijk bleek echter, dat de
(vloeibare) paraffine onvoldoende indrong door de groote hoeveel-
heid lucht, die het weefsel nog bevatte. Om de lucht hieruit te
verdrijven, werden de stukjes in alcohol 70% gelaten, totdat zij
hierin zonken: dit duurde soms 1—2 weken.

De para f finecoupes werden gekleurd met haemaluin-eosine en
volgens
van Gieson. Bovendien werd in enkele gevallen de kleuring
van
May^Grünwald-Giemsa (Pappenheimer) toegepast.

De paraffinecoupes werden verder nog gebruikt voor eenige kalk-
reacties volgens
Kóssa.

Met bevries-coupes van enkele gevallen voerde ik de oxydase-
reactie van
Winkler-W. H. Schnitze en verschillende pigment-
reacties uit.

-ocr page 28-

HOOFDSTUK IV.
Het macroscopische en microscopische beeld der normale longen.

Zooals in het literatuuroverzicht reeds werd medegedeeld bestaan
er zeer uiteenloopende meeningen over het normale longbeeld. Ver-
schillende onderzoekers wijzen met nadruk op de groote variaties,
die men hier kan vinden. Enkele willen de snelle reacties (binnen
30 min.), welke in de longen van proefdieren zijn waargenomen,
geheel aan deze variaties toeschrijven. Het is dus van groot belang,
dat men, alvorens conclusies te trekken t.o.v. een eventueel aan-
wezige celrijkdom resp. celvermeerdering, zich op de hoogte stelt
van het microscopische beeld der normale longen van de gebruikte
proefdiersoort. Voor dit doel verzamelde ik de longen van 36 kal-
veren. De leeftijd van deze dieren was, evenals die welke met
calciumchloride werden behandeld, ongeveer 1 week. Tijdens het
leven werden alle contróledieren door mij onderzocht om zeker te
zijn, dat hier sprake was van klinisch normale dieren. De dieren
werden op de bekende humane wijze gedood n.1. door verbloeding,
na bedwelming met behulp van een schietapparaat. Zooveel moge-
lijk werd er zorg voor gedragen, dat bloedaspiratie in de agonie
niet plaats vond. Na den dood werden de longen zoo spoedig
mogelijk uit het lichaam genomen, waarna de macroscopische be-
oordeeling volgde.

Hierna volgde fixatie van deelen der longen in formaline.

Het macroscopische beeld.

Bij de macroscopische beoordeeling valt reeds direct het zeer
varieerende beeld op, wat de samenvalling der longen betreft.
Naast vele goed samengevallen longen vindt men. via alle denk-
bare tusschenvormen. een aantal groote, bleeke, volumineuze longen
met vrij sterk emphyseem.

-ocr page 29-

Een foetale of vermoedelijk foetale atelectase werd slechts bij
twee dieren in de topkwabben gevonden. Dit is niet in overeen-
stemming met wat men gewoonlijk over het aanwezig zijn van
atelectase bij jonge kalveren vindt vermeld. Of de wijze van dooden
hier misschien een rol speelt, is moeilijk te beoordeelen.

Vrij dikwijls treft men een matig sterk emphyseem aan, vooral
in de voorste kwabben. Daarnaast is het aanwezig zijn van emphy-
seem, soms meer diffuus, soms meer plaatselijk, in de hoofdkwabben
geen zeldzaamheid. Het ontstaan hiervan kan vrij zeker tot de
agonie worden teruggebracht.

De bronchiën en trachea bevatten dikwijls een geringe hoeveel-
heid schuimende vloeistof. Alhoewel dit verschijnsel meestal wordt
beschouwd als een bewijs voor het aanwezig zijn van longoedeem,
kon ik op de sneevlakte vrijwel nooit een spoor van longoedeem
ontdekken. Is er inderdaad een agonaal oedeem aanwezig, dan is
•Jit toch zeker zeer gering.

Tijdens de agonie treden bij vele dieren braakverschijnselen op.
Maaginhoud wordt dan ook meerdere malen in de trachea gevonden.

Enkele longen zijn bloedrijker dan men gewoonlijk waarneemt.
I^e oorzaak hiervan moet gezocht worden in onvoldoende verbloe-
ding van de betreffende dieren. Ook de correspondeerende bloed-
rijkdom der overige organen wijst in deze richting.

Het microscopische beeld.

Zoowel macroscopisch als microscopisch blijkt dat de pleura niet
op alle plaatsen dezelfde dikte heeft. Op de dorso-laterale zijde
der hoofdkwabben is de pleura het sterkst ontwikkeld. Macrosco-
pisch valt de meer grijze kleur van dit gedeelte op.

De coilagene vezelen van het subpleurale en interlobulaire bind-
weefsel zijn in de paraffinecoupes dikwijls uiteengerukt. Zonder
twijfel moet men deze beelden als kunstproduct beschouwen.

Afgezien van de fibrocyten vindt men in de groote bindweefsel-
schotten slechts enkele verspreid liggende cellen. Veelal zijn dit
mononucleaire cellen van wisselende grootte.

De bronchiën bevatten soms roode bloedcellen, soms een niet
nader te definieeren detritusmassa. Beide kunnen zonder bezwaar
beschouwd worden als geaspireerd in de agonie. In bronchiën.

-ocr page 30-

welke overigens geen abnormalen inhoud bevatten, zijn meerdere
malen enkele gedesquameerde cellen aan te treffen.

Geringe peribronchiale celophooping nam ik in verschillende nor-
male longen waar.

Daar deze contröledieren alle uitgebloed waren, bevatten de
bloedvaten doorgaans slechts geringe hoeveelheid bloed. In het
weinige nog aanwezige bloed treedt bij onvoldoend snelle fixatie
spoedig vrij bloedpigment op. Het endotheel der groote bloedvaten
is soms van den wand losgelaten. De nog onderling aan elkaar
verbonden endotheelcellen vindt men dan in het vaatlumen terug.
Kleine dikwandige vaten zijn dikwijls sterk gecontraheerd. Men
ziet het endotheel dan als donker gekleurde cellen op de door den
vaatwand gevormde ruggetjes samengetrokken. In de kleinste vaten
en capillairen zijn de endotheelcellen soms als groote, zwak baso-
phiele, in het lumen der vaatjes promineerende, cellen waar
te nemen.

Bij de beschrijving van het macroscopische beeld werd er reeds
op gewezen, dat de graad van samenvalling der longen vrij sterk
wisselt. Ook microscopisch kan men dit waarnemen. De celrijkdom
der alveolairsepta loopt eveneens sterk uiteen. Naast smalle, zeer
weinig cellen bevattende septa, vindt men, via iets celrijker beelden,
een aantal longen waarvan de septa breed zijn en veel cellen bevat-
ten. Bijna steeds vindt men ook in de celrijke longen vrij regelmatige
beelden. Tot op zekere hoogte blijkt er een correlatie te bestaan
tusschen den macroscopischen graad van samenvalling en den
microscopisch waar te nemen celrijkdom der septa. Theoretisch is
dit wel te verklaren, daar men hier toch met een uitermate elastisch
weefsel te doen heeft.

In het meerendeel der gevallen vindt men. ook in de longen met
celrijkere beelden, een groote uniformiteit van celtype. Veelal neemt
men cellen waar met zwak basophiele ovale kern. Afgezien van het
capillairendotheel en de alveolairepitheelcellen zal vooral het mesen-
chym. en wel in het bijzonder de capillairen begeleidende adventi-
tiëele elementen, een rol spelen in den celrijkdom der septa.

Soms trof ik in de septa behalve de zoo juist genoemde cellen een
aantal donkergekleurde kleine mononucleaire (lymphocytachtige)
cellen aan. Buitendien werden in enkele gevallen eenige eosino-
phiele resp. pseudoëosinophiele leucocyten geconstateerd.

-ocr page 31-

Bij één kalf. dat tijdens het leven klinisch geen afwijkingen ver-
toonde, vond ik een long met zeer onregelmatige, celrijke beelden.
Op enkele plaatsen was een geringe ophooping van leucocyten
aanwezig.

Samenvattende, leert het bestudeeren van deze longen van nor-
male kalveren ons:

1.nbsp;Dat men bij een geringe peribronchiale celophooping niet van
een reactief proces kan spreken.

2.nbsp;Dat men, wat betreft het endotheel der kleinere vaten en
capillairen, zeer voorzichtig moet zijn met het beschrijven van
.,lichte zwellingquot;, enz.

3.nbsp;Dat regelmatig celrijke septa binnen de grenzen van het nor-
male beeld liggen.

Dat enkele lymphocytachtige cellen ook in de longen van kli-
nisch normale kalveren voorkomen.

-ocr page 32-

HOOFDSTUK V.

Intraveneuze injecties van caldumverbindingen.

Zooals ik in Hoofdstuk III reeds vermeldde, werd bij 42
proefkalveren calciumchloride en bij 3 kalveren calciumgluconaat
intraveneus geïnjiceerd. Steeds werd van calciumchloride het
gekristalliseerde zout gebruikt (CaCl2 6 aq.) en wel in 10% steriele
oplossing.

Daar thans bij kalfziekte en grastetanie calciumchloride gecom-
bineerd gegeven wordt met magnesiumchloride, leek het mij ver-
standig om bij een gedeelte der proefdieren ook deze combinatie
te gebruiken. De toegediende hoeveelheid calcium varieerde van
14 gram tot 2.4 gram per 30 KG lichaamsgewicht. Rekent men het
gemiddelde gewicht van onze runderen op 500 KG, dan komt de
bij kalfziekte en grastetanie gebruikte 40 gram CaCl2 6 aq. 15
gram MgCla 6 aq. overeen met 2,4 gram CaCl2 6 aq. 0,9 gram
MgClz 6 aq. per 30 KG.

Een overzicht van de toegepaste doseeringen laat ik hier volgen:

-ocr page 33-

tabel i

Hoeveelheid calciumzout per
30 K.G. lichaamsgewicht

Aantal
proef-
dieren

Ge-
stor-
ven

Ge-
dood

Bijzonderheden

14 gr. CaCl, 600 mgr.
cardiazol
14 gr. CaCl,
12 gr. CaCl,
10 gr. CaCl,
8 gr. CaCl,
7 gr. CaCl, 6 gr. MgCl,
7 gr. CaCl,
6 gr. CaQ,
Calciumgluconaat aequlvalent
met 6 gr. CaCl,
5 gr. CaCl,
4 gr. CaCl,
4 gr. CaCl, 1.5 gr. MgCl,

3 gr. CaCl,
3gr.CaCl, 1,125 gr. MgCl,

2.4 gr. CaCl, 0.9 gr. MgCl,
*) 1 kalf na 6 dagen ge-
storven (Enteritis).
**) 1 kalf na 5 dagen ge-
storven (Enteritis).

1
1
1

3
2
1

4
3

3
1
2
3
14

1

3

1
1

5*
5**

De intraveneuze injecties vonden op de gebruikelijke wijze plaats
niet behulp van slang en trechter. (Nadat het bloed uit de gestuwde
Vena jugularis via canule en slang in de trechter is opgestegen en
in de slang aanwezige lucht is ontweken, wordt phys. NaCl opl.
in de trechter geschonken. Daarna de oplossing van calciumchloride
en vervolgens weer phys. NaCl opl.)

Vóór de injectie werden de pols- en ademhalingsfrequentie opge-
nomen. Na de injectie werden de dieren steeds eenigen tijd gecon-
tröleerd. Zooals uit bovenstaande tabel blijkt stierven 17 kalveren
korten tijd na de injectie. 2 dieren stierven tengevolge van een
darmontsteking, terwijl de overige na korteren of längeren tijd
werden gedood.

Over de verschijnselen na de injectie kan ik kort zijn. Seekles.
Sjollema
en van der Kaay schreven hierover een artikel in het
-Archiv für wissenschaftliche und praktische Tierheilkundequot; (1932.
ßd. 64. Blz. 536). Hun waarnemingen geef ik hier in het kort weer:
a.
De werking van calciumchloride op het hart. Tijdens de
injectie treedt een bradycardie op. welke eenige minuten tot een

-ocr page 34-

half uur duurt. Dikwijls neemt men arythmieën waar. Een tweede
daling der frequentie ziet men bij het optreden van de (tweede)
toename der ademhalingsfrequentie (6—45 min. na de injectie). Na
\]/2 uur is de pols frequentie meestal weer tot het normale terug-
gekeerd. Daarna treedt een aanzienlijke stijging op, welke meerdere
uren duurt.

b. De werking van calciumchloride op de longen. Tijdens de
eerste daling der polsfrequentie treedt dikwijls een voorbijgaande
ademhalingsversnelling op. Zeer spoedig is de ademhalingsfrequen-
tie weer tot het normale teruggekeerd. Men ziet 6—45 minuten na
de injectie plotseling een tweede frequentiestijging. Onmiddellijk
hierna volgt een sterke daling der polsfrequentie. De pols wordt
zeer zwak. De dieren staan met den kop dicht bij den grond; de
ademhaling is van abdominaal type. Op het hoogtepunt der dyspnoe
vallen de dieren dikwijls neer. Na toenemende ademnood sterven zij.

Bij de door deze onderzoekers uitgevoerde proeven met jonge
kalveren, werd bij een deel een acute hartedood waargenomen en
wel bij de dosis:

21,3 — 14 gr. CaClz per 30 KG.........100%

12— 9 gr. CaCla per 30 KG.........55%

8,1—6 gr. CaClg per 30 KG.........19%

5,1_ 3 gr. CaCl2 per 30 KG . van de 18 proefdieren 1 bij

de doseering 5,1 gram.

Wat betreft de longverschijnselen werden de volgende waar-
nemingen gedaan.

TABEL II

Doseering per 30K.G.

fl
1

Doodelijke
dyspnoe

Niet doodelijke
dyspnoe

Weinig of geen
verschijnselen

12-9 gr. CaCl,

5

800/0

200/0

8,1-6 gr. CaCl,

13

54 0/0

46 0/0

5.1-3 gr. CaCl,

17

18 0/0

53 0/0

290/0

-ocr page 35-

Bij de laagste doseering (3 gram per 30 KG) werd geen acute
hartsstilstand, noch doodelijk verloopende dyspnoe waargenomen.

Bij mijn experimenten met de lagere doseeringen kwam eveneens
geen geval van acuten hartedood voor. Wel stierven echter meer-
dere dieren na verschijnselen van ernstige dyspnoe.

tabel III

Doscering per 30 K.G.
lichaamsgewicht

S

O

Gestorven na
verschijnselen
van hevige
dyspnoe

Hevige
dyspnoedoch
niet
gestorven

Weinig of
geen ver-
schijnselen

3gr. CaCl, 1.125 gr. MgCl,

14

29 0/0

57 0/0

HO/o

gr. CaCl, 0.9 gr. MgCl,

5

80 0/0

20 0/0

Direct vallen hier de zeer uiteenloopende resultaten op. In de
eerste plaats bestaat er een vrij groot verschil tusschen de gegevens
Van
Seekles, Sjollema en van der Kaay en mijn waarnemingen. In
de tweede plaats is het percentage sterfgevallen bij de doseering
2.4 gram CaClg 0.9 gram MgClj per 30 KG aanzienlijk hooger
dan bij 3 gram CaCla 1,125 gr. MgCla.

Voor het verschil in uitkomsten van de proeven van Seekles c.s.
fflij is geen afdoende verklaring te vinden. Wel gebruikte ik,
behalve het calciumchloride, een geringe hoeveelheid magnesium-
chloride. Uit Tabel I ziet men echter, dat bij twee dieren intraveneus
Werd geïnjiceerd 7 gram CaClg 6 gr. MgCl2 en bovendien bij
^ee dieren 4 gr. CaCla 1.5 gr. MgClj. Van deze vier proef-
kalveren stierf er geen tengevolge van de injectie. Men kan dus
bezwaarlijk het groote verschil in reactie aan het magnesiumchlo-
ride toeschrijven. Daarom is men tenslotte wel genoodzaakt aan
te nemen, dat hier waarschijnlijk factoren in het spel zijn, welke
niet kennen. Een aanwijzing in deze richting is, dat alle dieren
de eene week sterker reageerden dan de andere. Zoo werd b.v. op
17 October '32 bij drie kalveren intraveneus calciumchloride geïnji-
ceerd, Eén der dieren werd iets benauwd, hetwelk echter van voor-
°')gaande aard was. De beide andere vertoonden slechts weinig
verschijnselen. Daarentegen stierven op 14 November drie andere
kalveren alle ± 314 quot;ur na de injectie.

-ocr page 36-

Zou men de reden van dit verschillend reageeren op de injectie
willen zoeken in weersgesteldheid, voeding of dergelijke omstan-
digheden, dan zou het om zooveel mogelijk vergelijkbare waarden
te verkrijgen, aanbeveling verdienen om een groot aantal proef-
dieren tegelijk te gebruiken. Het was dan ook mijn plan om met
minstens tien dieren tegelijk te experimenteeren. Het Admini-
stratie-Bureau der Veeartsenijkundige Instituten maakte hier echter
bezwaar tegen, zoodat ik mij genoodzaakt zag, steeds met hoogstens
drie dieren te werken, hetwelk zeer waarschijnlijk heeft bijgedragen
tot het zoo even genoemde zeer sterk wisselende resultaat.

Dat het percentage sterfgevallen bij de doseering 2,4 gram CaCl2
0,9 gram MgCl2 zooveel hooger is dan bij 3 gram CaClz 1,125
gram MgCl2 vindt wellicht ook hierin ten deele zijn verklaring. In
een periode, dat een groot percentage der dieren bij de dosis 3 gram
CaCl2 kort na de injectie stierf, ging ik noodgedwongen naar de
lagere dosis over, zonder daarmee echter gunstiger uitkomsten te
verkrijgen.

-ocr page 37-

HOOFDSTUK VI.

Het macroscopische en microscopische beeld der longen na
intraveneuze injectie van caldumverbindingen bij kalveren.

Beschrijving van een prototype.

Daar het geen bijzonder voordeel zou bieden om elk der onder-
zochte gevallen in extenso te beschrijven, omdat dit tot onnoodige
herhaling aanleiding zou zijn. heb ik één geval uitvoerig beschreven,
terwijl de overige slechts kort zijn weergegeven.

geval 21.

D 3785. 31 October 1932.

Gewicht van het proefkalf: 36 KG.

Doseering: Intraveneus geïnjiceerd (Vena jugularis) 3 gram
^aCla 1.125 gram MgClg per 30 KG lichaamsgewicht (10%
oplossing van CaClg).

Verloop:

(Zie tabel.)

-ocr page 38-

TABEL IV

Tijdsverloop

M w

^^ §

^ g|
J= 3 E

A.

ü

B 3
11

Oi
p.

Vóór de injectie . .

28

104

3 min. na de injectie

28

84

6 min. „ „

110

52

10 min. „ „ „

100

52

15 min. „ „

82

44

20 min. „ „

87

48

25 min. „ „ „

90

48

30 min. „ ..

%

60

35 min. „ „ „

94

66

40 min. „ „

78

72

45 min. „ „

82

74

50 min. „ „

78

75

55 min. .. „ „

76

74

60 min.....

70

68

70 min. „ „

62

72

80 min. „ „

60

68

90 min. „ „

60

72

100 min. .. „

48

74

110 min. „ „ „

46

72

2 uur „ „

60

82

3 uur „ „

48

120

4 uur „ „

36

180

47, uur „ „ „

Gestorven

1 . 1

S 2
J g

T.

38,9® C.

39,-4» C.

39,7« C.

39,7« C.

Bijzonderheden

Onregelmatige pols

Het kalf hoest
Onregelmatige pols
Schuim uit den mond
Zeer benauwd I

Regelmatige pols

Steeds benauwd I

Het dier is vanaf 15 minuten na de injectie voortdurend benauwd
geweest; 41/^ uur na de injectie houdt de ademhaling op. Het hart
klopt nog even door met afnemende frequentie. Daarna blijft ook
het hart stilstaan.

De sectie van het dier kon door bijzondere omstandigheden niet
volledig en lege artis worden uitgevoerd. Wel werden direct na den
dood de organen uit het lichaam verwijderd en macroscopisch
beoordeeld.

Bij het openen der borstholte bleek er veel helder (niet bloederig)
transsudaat in de pleurazakken aanwezig te zijn. Uitgezonderd de
longveranderingen waren er overigens geen macroscopisch waar-
neembare afwijkingen.

-ocr page 39-

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Groote, zware en zeer bloedrijke longen. Zeer
vochtige sneevlakte. Sterk oedeem van het interstitium; in de smal-
lere bindweefselschotten ziet men dikwijls haemorrhagisch oedeem.
Op

verschillende plaatsen, zoowel subpleuraal als op sneevlakte
neemt men enkele bloedinkjes waar. De topkwabben zijn minder
oedemateus; daar echter gering emphyseem. Veel schuimende vloei-
stof in de luchtwegen.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel is
verbreed door oedeem. Dikwijls liggen
er roode bloedcellen diffuus
in de oedeem vloeistof verspreid (haemorrhagisch oedeem). Er zijn
slechts enkele plaatsen waar de bloeding meer op den voorgrond
treedt dan het oedeem en men vrijwel diffuse doorbloeding van het
bindweefsel ziet.

Verschillende in het interstitium gelegen lymphruimten, ook dc
Perivasculaire en peribronchiale, zijn verwijd en in hun lumen is
bloed aan te treffen.

Behalve de fibrocyten liggen er in de groote bindweefselschotten
enkele en in de interlobulaire vrij talrijke infiltraatcellen. Enkele
van deze hebben pigment gephagocyteerd.

bronchiën: Alhoewel macroscopisch veel schuimende vloeistof in
bronchiën en trachea werd waargenomen is microscopisch hiervan
bijna niets meer te zien. De bronchiën welke in de celrijke gedeelten
l'99en, bevatten soms enkele groote mononucleaire cellen.

Bloedvaten: De groote bloedvaten bevatten slechts weinig bloed.
In enkele vaten is het endotheel los van den wand: wellicht is dit
het gevolg van onvoldoend snelle fixatie.

^espiratorisch parenchym.

De in de alveolairsepta gelegen capillairen zijn alle sterk met
bloed overvuld. terwijl er op enkele plaatsen bloeding in de septa
aanwezig is. Het bloed is in de alveolen uitgetreden en vult deze
dan geheel op. Slechts in enkele gedeelten en dan meestal nog in
Vrij omschreven plekjes neemt men dit waar. Meer uitgebreid is
bet oedeem der septa, waarbij ook oedeemvloeistof in de alveolen
aanwezig is.

De alveolen zijn over het algemeen behoorlijk luchthoudend.

echts op enkele plaatsen ziet men een aantal alveolen, die sterk
samengevallen. De celrijkdom der alveolairsepta is nogal wis-

-ocr page 40-

seiend. Het is door de overvulde capillairen soms moeilijk om een
goeden indruk te krijgen van het al of niet celrijk zijn van enkele
gedeelten. Toch ziet men hier. naast veelal weinig cellen bevat-
tende gebieden, enkele plaatsen met beshst celrijke septa. Op laatst-
genoemde plaatsen en ook vooral langs smallere bindweefsel-
schotten en soms om bronchioli en kleine bloedvaten treden cellen
op welke in het interlobulaire bindweefsel als infiltraatcellen werden
betiteld. Deze cellen hebben een ronde of iets ovale kern, welke
soms aan een zijde een weinig is afgeplat of soms zelfs iets is
ingebocht. De kern ligt meestal excentrisch. De grootte van het cel-
protoplasma is variëerend. Op de plaatsen waar geringe ophoopin-
gen van dergelijke cellen aanwezig zijn. ziet men meestal slechts
een betrekkelijk smalle zoom protoplasma; liggen ze echter geïso-
leerd, b.v. in het losse bindweefsel, dan kan het celprotoplasma vrij
groot zijn. Soms is dit rond. soms onregelmatig gevormd. Enkele
cellen hebben pigment gephagocyteerd. De plaats waar deze cel-
vermeerdering optreedt, alsmede het celtype dat wordt gevormd,
wijzen er op. dat wij hier te doen hebben met een woekering van
adventitiëele elementen. Wil men de cellen die hier ontstaan een
naam geven, dan is ..histiocytquot; of ..polyblastquot; wellicht de meest
geschikte. Enkele van deze histiocyten hebben reeds pigment
gephagocyteerd.

In de celrijke en meestal oedemateuze gedeelten, ziet men veel
cellen vrij liggen in het lumen der aveolen. Enkele van deze bevat-
ten twee kernen. Een gedeelte van deze cellen is morphologisch
geheel identiek met de in de septa aanwezige infiltraatcellen. Het
ligt niet in de bedoeling van dit onderzoek om ons te mengen in de
strijdvraag over de herkomst der alveolairphagocyten. Daarom zal
ook bij de overige gevallen het aanwezig zijn van cellen in de
alveolen slechts even worden genoemd. Is er een morphologische
overeenkomst tusschen de in de septa aanwezige infiltraatcellen en
de in de alveolen vrijliggende cellen, dan wordt dit vermeld, terwijl
voor de overige cellen welke in de alveolen worden gevonden in
het midden wordt gelaten in hoeverre deze als alveolairepitheliën
of als mesenchymale cellen moeten worden beschouwd.

Bij de beschrijving van de verschillende gevallen is als volgorde

-ocr page 41-

gekozen de levensduur der dieren na de injectie. Zijn er dieren
waarbij de tijd van de injectie tot den dood dezelfde is, dan is voor
deze gevallen de rangschikking gekozen van de hoogste tot de laag-
ste toegepaste dosis calciumchloride.

Ten behoeve van de overzichtelijkheid zijn deze 45 gevallen
onderverdeeld in 7 groepen. Al vormt elke groep geen op zich zelf
staand geheel en al is deze indeeling min of meer geforceerd, toch
lijkt het mij dat de voordeelen van deze groepeering wel opwegen
t^g^n de onvermijdelijke bezwaren, welke hieraan zijn verbonden.
Hen zijn in de volgende groepen onderverdeeld:
Proefdieren welke
binnen 1 uur na de injectie zijn
storven of gedood. Geval 1—6.

Proefdieren welke tusschen 1 en 2 uur na de injectie
zijn gestorven of gedood. Geval 7—11.
Proefdieren welke
tusschen 2 en 4 uur na de injectie
zijn gestorven of gedood. Geval 12—17.
Proefdieren welke
tusschen 4 en 6 uur na de injectie
zijn gestorven of gedood. Geval 18—22.
Proefdieren welke
tusschen 6 en 8 uur na de injectie
zijn gestorven of gedood. Geval 23—33.
Proefdieren welke
tusschen 8 en 110 uur na de injectie
zijn gestorven of gedood. Geval 34—39.
Proefdieren welke
tusschen 110 uur en 3 weken na de
injectie zijn gestorven of gedood. Geval 40—45.

Groep a.

geval 1.

D 3061. Gewicht: 30 KG.

^oseering: 14 gram CaClj per 30 KG lichaamsgewicht,
^er/oop; 30 seconden na het begin der injectie blijft het hart
stilstaan. Na eenige oogenblikken van toenemende benauwdheid
^oudt ook de ademhaling op.

Onderzoek der longen.

J^^croscopisch: Vrij goed samengevallen longen. Gelijkmatig

oloedrijk.

Groep

A.

Groep

B.

Groep

C.

Groep

D.

Groep

E.

Groep

F.

Groep

G.

-ocr page 42-

Microscopisch: Matig alvcolairemphyseem. De alveolairsepta
zijn smal en bevatten weinig cellen. Geheel het beeld van normale
longen.

GEVAL 2.

D 3151. Gewicht: 32 KG.

Doseering: 8 gram CaCla per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop: Ruim 1 minuut na de injectie blijft het hart stilstaan.
De ademhaling gaat door en de frequentie stijgt. Na verschijnselen
van toenemende benauwdheid, sterft het kalf
± 7 minuten na de
injectie.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij goed samengevallen, overal luchthoudend
longweefsel. Flink bloedrijk, ook op sneevlakte. Geen oedeem waar
te nemen.

Microscopisch: Subpleuraal en interlobulair bindweefsel met zeer
gering oedeem, vooral peribronchiaal en perivasculair. In het inter-
lobulaire bindweefsel echter geen bloeding van eenige beteekenis.

De alveolairsepta zijn onregelmatig celrijk. Naast enkele leuco-
cyten vindt men woekering van adventitiëele elementen op verschil-
lende plaatsen bij kleine bronchiën en vaten en in de nabijheid van
interlobulaire bindweefselsepta. Men ziet op deze plaatsen op-
hooping van jonge histiocytachtige cellen. Deze cellen zijn. in
wisselende hoeveelheid, ook in de alveolairsepta aan te treffen.
Er bevinden zich enkele cellen vrij in de alveolen. De capillairen
zijn met bloed overvuld; er is echter geen duidelijke bloeding.

Men kan reeds beginnende pigmentafzetting opmerken. Een
aantal cellen heeft al pigment gephagocyteerd.

GEVAL 3.

D 3166. Gewicht: 32 KG.

Doseering: 6 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgezicht.

Verloop: A. P. i)
Vóór de injectie.......40 112.

ï) Hier en in volgende beschrijvingen wordt steeds met ,.A.quot; en „P.quot; bedoeld:
Ademhalingsfrequentie en Polsfrequentle
pee minuut.

-ocr page 43-

A. P.

Direct na de injectie..... ? 78. i)

4 min............ 48 108.

15 min...............96 ? Zeer benauwd.

27 min............Stop 130.

Vanaf dit oogenblik geen ademhaling meer. De hartslag gaat
eenige minuten door met afnemende frequentie. De pols is tot het
laatst toe vrijwel regelmatig geweest. Het proefkalf is
30 minuten
na de injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Sterk oedeem en groote bloedrijkdom, vooral van
de hoofdkwabben. Bloedingen op sneevlakte. Sterk emphyseem,
plaatselijk bulleus, van de voorste kwabben.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
sterk oedeem en bloeding, zich uitbreidende tot in de peribronchiale
en perivasculaire lymphruimten. Ook in de alveolairsepta ziet men
oedeem en bloeding. Op vele plaatsen zijn de alveolen geheel door
oedeemvloeistof en bloed gevuld.

De alveolairsepta zijn onregelmatig celrijk. Naast een gering
aantal leucocyten. vindt men vrij veel histiocytachtige cellen. In de
lumina der alveolen zijn enkele groote mononucleaire cellen op te
merken. Plaatselijk flink emphyseem.

Er is reeds uitgebreide pigmentafzetting met beginnende phago-
cytose.

geval 4.

D 3757. Gewicht: 28 KG.

Doseering: 3 gram CaClz 1.125 gram MgClj per 30 KG
lichaamsgewicht.

Verloop: A. P.
Vóór de injectie......28 111.

JO min. na de injectie .... 92 72.

min........... 60 60. Onregelmatige pols.

Een deel der proefdieren werd niet door mijzelf na de injectie gecontróleerd.
2oodat de hier vermelde gegevens ten deele ontleend zijn aan waarnemingen van
^deren. Bij deze opgaven vond ik dikwijls de polsfrequentie vermeld zonder
daarbij de ademhalingsfrequentie (of omgekeerd) Is opgegeven. De ontbre-
ende gegevens duid Ik daarom In deie beschrijvingen met een vraagteeken aan.

-ocr page 44-

A. P.

25 min. na de injectie .... 45 88. Zeer benauwd!
35 min........... 42 80.....

40 minuten na de injectie houdt de ademhaling op. Er komt veel
schuim uit den mond en den neus. De hartslag wordt zwakker,
dalende frequentie. Na ± 1 minuut blijft ook het hart stilstaan.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Groote. zware, slecht samengevallen longen met
zeer sterk oedeem, vooral van de hoofdkwabben. Zeer bloedrijke en
vochtige sneevlakte. De topkwabben zijn minder oedemateus, daar
echter wel eenige bloedinkjes op sneevlakte waarneembaar; boven-
dien in deze gedeelten vrij sterk emphyseem.

Microscopisch: Subpleuraal en interlobulair bindweefsel met

oedeem en bloeding.

De alveolairsepta zijn over het algemeen verbreed. De celrijkdom
der septa is evenwel niet overmatig groot. De verbreeding is
hoofdzakelijk het gevolg van de zeer sterk verwijde en overvulde
capillairen. Op verschillende plaatsen intraseptale bloeding en
oedeem. Bloed en oedeemvloeistof in de alveolen. Alhoewel hier
geen celrijke septa aanwezig zijn, ziet men toch meerdere histiocyt-
achtige cellen.

Er is veel pigment, ten deele vrij in korrels, ten deele reeds door
cellen gephagocyteerd.

GEVAL 5.

D 3168. Gewicht 26,5 KG.

Doseering: 6 gram CaClg per 30 KG. lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie ....

. . 36

96.

Direct na de injectie . .

. . ?

78.

3 min. „ » • •

. . 56

138.

12 min. ,, gt;• •gt; • •

. . 48

152.

14 min.........

. . 138

?

16 min.........

. . ?

72.

Het proefkalf is 55 minuten na de injectie gestorven.
Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn vrij oedemateus en zeer bloedrijk.
Op sneevlakte min of meer diffuse doorbloeding. Emphyseem.

-ocr page 45-

Microscopisch: Het interlobulaire bindweefsel is verbreed door
sterk oedeem en bloeding. Vooral de peribronchiale en perivascu-
laire lymphruimten bevatten veel bloed.

De alveolairsepta eveneens met oedeem en bloeding. Wat betreft
de celrijkdom der septa, ziet men celrijke naast minder celrijke
gedeelten. Op verschillende plaatsen zijn vrij sterke adventitiëele
celwoekeringen aanwezig. Ter plaatse ontstaan ophoopingen van
jonge histiocytachtige elementen. Deze cellen zijn echter ook in de
nimder celrijke gebieden diffuus in de septa verspreid. In de tunica
propria en submucosa van enkele bronchiën ziet men soms dit zelfde
celtype. Weinig leucocyten in de septa. Een gering aantal mono-
nucleaire cellen van wisselende grootte is in vrije toestand in de
alveolen op te merken.

Betrekkelijk weinig pigment, ten deele door cellen gephagocyteerd.

geval 6.

D 3203. Gewicht: 27 KG.

^oseering: 4 gram CaClg per 30 KG. lichaamsgewicht.
Verloop:nbsp;A. P.

de injectie . .
^ min. na de injectie
min.

17nbsp;......

'' mm.......

22 min.......

min. „

c,nbsp;......

mm.

,nbsp;minuten na de injectie gestorven, Eenige oogen-

gt;Kken voor den dood kwam er veel bloederig schuim uit den mond
®n den neus.

Onderzoek der longen.

^Macroscopisch: Zeer zware en bloedrijke longen met ongelijke
oedverdeeling. Op de sneevlakte is sterk oedeem waarneembaar,
luchtwegen.

^'croscopisch: De subpleurale en interlobulaire bindweefsel-
^ otten zijn verbreed door oedeem en bloeding. In dit geval treedt
speciaal het oedeem sterk op den voorgrond. Toch zijn er ook wel

21nbsp;144.

25nbsp;108. Iets onregelmatige pols.

108nbsp;64.
? ? Zeer benauwd!

40nbsp;64.....

35nbsp;68.....

?nbsp;52. Onregelmatige pols.

-ocr page 46-

plaatsen met duidelijke bloeding. Vooral de verwijde perivasculaire
en peribronchiale lymphruimten bevatten nogal wat bloed.

De alveolairsepta vertoonen zeer wisselende beelden. Sterke
stuwing der capillairen. Er is oedeem en bloeding in de septa, die
zich uitbreiden tot in de lumina der alveolen. Ook hier is, evenals
in het interstitium. het oedeem sterker dan de bloeding. Er zijn
heele gebieden waar alle alveolen gevuld zijn met oedeemvloeistof.

De celrijkdom der alveolairsepta is niet overmatig groot. Door de
sterk overvulde capillairen, het oedeem en de bloeding zijn er geen
bijzonder fraaie beelden van celvermeerdering waarneembaar.

Op de plaatsen met oedeem liggen enkele cellen vrij in de
alveolen.

Ondanks de bloeding is er zeer weinig pigment in de septa
aanwezig.

Overzicht Groep A.

Deze groep wordt gevormd door zes gevallen, waarvan de kal-
veren alle binnen 1 uur na de injectie zijn gestorven. Bezien wij
deze zes gevallen eens nader, dan valt in de eerste plaats op dc
zeer varieerende dosis welke den dood van deze dieren veroor-
zaakte. De hoogste en bijna de laagste doseering, welke werden
toegepast, zijn direct in deze groep vereenigd.

De gegevens van de verschijnselen na de injectie toonen aan,
dat de eerste twee kalveren ongetwijfeld zijn gestorven ten gevolge
van een z.g.n. „acute hartedoodquot;. Anders is het echter met de
gevallen 3 tot 6 waarbij 10—14 minuten na de injectie de adem-
hahngsfrequentie toenam, gevolgd door een in de verschillende
gevallen wisselend sterke benauwdheid.

Al zijn hier slechts zes gevallen in deze groep ondergebracht,
toch zien wij dus dat de gevallen 1 en 2 een afzonderlijke plaats
innemen ten opzichte van de rest van deze groep. Dit blijkt ook
weer uit het macroscopische beeld der longen. Geval 1 en 2 toonden
beide vrij goed samengevallen longen, terwijl bij geval 3—6 meestal
sterk oedeem werd geconstateerd.

Wat het microscopische beeld der longen betreft, zijn er in
geval 1 geen afwijkingen aanwezig. De levensduur na de injectie
is hiervoor dus blijkbaar te kort geweest. Anders is het echter met

-ocr page 47-

geval 2. Ondanks de korte levensduur ziet men hier al een begin
van adventitiëele celvermeerdering bij kleine bronchiën en vaten
en langs interlobulaire bindweefselsepta.

De overige vier gevallen vertoonen tot op zekere hoogte onder-
ling overeenkomende beelden. Sterk oedeem en bloeding in de inter-
lobulaire bindweefselschotten zich voortzettend tot in de peribron-
chiale en perivasculaire lymphruimten, oedeem en bloeding in septa
en lumina der alveolen en beginnende celvermeerdering zijn hier

te constateeren.

-ocr page 48-

44

45

Nummer

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur o®
de injectie

^^^^^^ Onderzoek der longen

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 1. D 3061.

14 gram CaCi:.

Na 30 sec. hartsstilstand.

Gestorven n®

30 sec.

Vhi

^ goed samengevallen.
Regelmatig bloedrijk.

Zonder
afwijkingen.

Zonder afwijkingen.

Geval 2. D 3151.

8 gram CaClj.

Na 1 minuut harts-
stilstand.
Toenemende benauwdheid.

Gestorven o®
± 7 min.

goed samengevallen.
Geen oedeem.

Gering
oedeem.

Overvulde capillairen, echter
geen duidelijke bloeding. On-
regelmatig celrijke alveolairsepta.

Geringe adventitiëele celver-
meerdering. Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 3. D 3166.

6 gram CaCli.

Benauwdheid, beginnende
14 min. na de injectie.

Gestorven o®
30 min.

^^«rk oedeem van de
hoofdkwabben.
Bloedingen.

Oedeem en
bloeding.

Onregelmatig celrijke septa met
oedeem en uitgebreide bloeding.
Weinig leucocyten.

Zeer veel.

Geval 4. D 3757.

3 gram CaGl]

1,125 gram MgCI,.

Na 10 min. frequente
ademhaling.
Na 25 min. zeer benauwd.

Gestorven o®

40 min.
__

oedeem van de
noofdkwabben.
Bloedingen.

Oedeem en
bloeding.

Sterk overvulde capillairen.
Oedeem en bloeding. Weinig
celrijke septa. Enkele leucocyten.

Veel.

Geval 5. D 3168.

6 gram GaGIj.

Na 14 min. frequente
ademhaling.

Gestorven

55 min.

Mat,

^Ukt Op snee-
® min of meer diffuse
doorbloeding.

Oedeem en
bloeding.

Wisselend celrijke septa, met
oedeem en bloeding. Plaatselijk

vrij sterke adventitiëele cel-
vermeerdering. Weinig leucocyten.

Vrij weinig.

Geval 6. D 3203.

4 gram CaCl}.

Na 10 min. frequente
ademhaling.
Na 17 min. zeer benauwd.

Gestorven

58 min-

J

Bloedrijk.

bloedverdeeling.
___

Oedeem en
geringe
bloeding.

Gestuwde capillairen. Sterk
oedeem en geringere bloeding.
Septa niet bijzonder celrijk.
Weinig leucocyten.

Zeer weinig.

-ocr page 49-

Groep B.

GEVAL 7.

M 1967. Gewicht: 30 KG.

Doseering: 12 gram CaClg per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop: A. P.
Vóór de injectie......... 28 102.

Direct na de injectie is de polsfrequentie per 10 sec.:
0 — 5 — 5 —4 —5—1—3 —8— 11 — 11 — 15 — 15—
14 — 13 — 14.

A. P.

8 min. na de injectie.......? 96.

26 min.............. 56 78. Benauwd.

Het proefkalf is 68 min. na de injecüe gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn tamelijk goed samengevallen.
Voor een uitgebloed dier zijn zij echter vrij bloedrijk, met ongelijke
bloedverdeeling. Geringe hoeveelheid schuim in de trachea. De
sneevlakte is iets vochtig, zonder dat echter duidelijk oedeem is
waar te nemen.

Microscopisch: In het interlobulaire bindweefsel is op enkele
plaatsen geringe bloeding, echter geen duidelijk oedeem. Ook in de
alveolairsepta ziet men enkele kleine omschreven bloedinkjes. Er
zijn enkele plaatsen, vooral oppervlakkig onder de pleura, waar de
alveolen weinig luchthoudend zijn. Al zijn de alveolairsepta niet
bijzonder celrijk, toch ziet men onder de aanwezige cellen vrij veel
mononucleaire cellen en enkele leucocyten.

Er is zeer weinig pigment in de septa aanwezig.

GEVAL 8.

D 3150. Gewicht: 31.5 KG.

Doseering: 8 gram CaC^ per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . . .
3 min. na de injectie

7nbsp;min.

9nbsp;min.

30nbsp;min.

50nbsp;min.

±

A. P.

68nbsp;100.

52nbsp;quot;66.

72nbsp;68.

156nbsp;42.

46nbsp;46. Zeer benauwd!

46nbsp;80. Onregelmatige pols-

-ocr page 50-

Het proefdier is ± 70 minuten na de injectie gestorven.
Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Zware, slecht samengevallen en opvallend bloed-

^'jlce longen. Schuimende vloeistof met bloederige kleur in de

groote luchtwegen. De sneevlakte vertoont een sterk haemorrha-

gisch oedeem van het interstitium, hetwelk als fijne streepjes in de

longkwabjes is te vervolgen.

Microscopisch: In het interstitium oedeem en bloeding, waarvan

jn dit geval speciaal de bloeding sterk op den voorgrond treedt. De

yniphvaten zijn verwijd en soms sterk met bloed gevuld. Talrijke

zwaar met pigment beladen cellen liggen in het bloed verspreid.

®rder in het interlobulaire bindweefsel plaatselijk eenige infiltraat-
cellen.

Ook in de septa en in de lumina der alveolen uitgebreide bloe-
'ng zoodat verschillende longkwabjes vrijwel diffuus zijn door-
bed. Vrij celrijke alveolairsepta met weinig leucocyten. Aan den
rand der interlobulaire bindweefselsepta en ook in de nabijheid
^an kleinere bronchiën en vaatjes zijn adventitiëele celvermeerde-
^'ngen op te merken. Er ontstaan ter plaatse jonge cellen met
istiocytachtig voorkomen. Overigens vindt men deze cellen ook
'n wisselende hoeveelheid in de septa der alveolen verspreid. Tal-
cellen ziet men vrij in de lumina der alveolen liggen. Dit zijn
^en deele cellen van het zooeven genoemde type, maar voor het
grootste deel zijn dit cellen met grooter celprotoplasma. Verschil-
ende bevatten twee kernen.

r is vrij veel pigment in de septa. dat vooral door de groote
«mononucleaire cellen is gephagocyteerd.

geval 9.

1966. Gewicht: 26 KG.
^oseering: 10 gram CaCla per 30 KG lichaamsgewicht,
^er/oop:nbsp;A. P.

de injectie .... 28 108.

J^'rect na de injectie
quot; min.

'lOmin. ......

4-\ quot; quot; tl
^^ min.

? 60. Zeer onregelmatige pols.
42 78.
„snelquot; 120. Zeer benauwd.
quot; quot; M .. 52 7 „ „
proefdier is 83 minuten na de injectie gedood en verbloed.

-ocr page 51-

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Behoorlijk goed samengevallen, echter vrij bloed-
rijke longen met ongelijke bloedverdeeling.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
plaatselijk met oedeem en bloeding. Beide echter niet bijzonder
uitgebreid. Toch is in de perivasculaire en peribronchiale lymph-
ruimten nogal wat bloed aanwezig. Men treft in het interlobulaire
bindweefsel slechts enkele infiltraatcellen aan.

In de septa en de lumina der alveolen is geringe bloeding op
te merken. De septa bieden overigens, ook wat de celrijkdom betreft,
nogal variëerende beelden. In enkele gedeelten, vooral dicht onder
de pleura zijn de alveolen maar weinig luchthoudend. Naast de ook
in vorige gevallen genoemde histiocytachtige cellen, ziet men hier
een verhoogd aantal leucocyten.

Er is slechts weinig pigment in de alveolairsepta aanwezig.

GEVAL 10.

D 3060. Gewicht: 27 KG.

Doseering: 14 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht 600
mgr. cardiazol.

Verloop:nbsp;A. P.

Vóór de injectie..... 7 132.

? 72. Iets onregelmatige pols.

24 84.
.frequentquot; 138. Zeer benauwd.
. 126 96. Toestand veel beter.

Het proefkalf is 90 minuten na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn bloedrijk met ongelijke bloed-
verdeeling. Nogal wat kleine bloedingen, vooral in de
oppervlakkige
lagen. In de trachea is een weinig schuim aanwezig. De sneevlakte
is vochtig, alhoewel er geen duidelijk oedeem is waar te nemen.

Microscopisch: De coupes van dit geval vertoonen ongeveer de-
zelfde beelden als die van geval 9. In het interlobulaire bindweefsel
is hier echter geen duidelijke bloeding.

2nbsp;min.nbsp;na denbsp;injectie

7nbsp;min.nbsp;.. •gt;nbsp;»

16nbsp;min*nbsp;tt tfnbsp;f»

37 min.nbsp;„ „

-ocr page 52-

Ook in dit geval zijn in de alveoléiirsepta vrij talrijke, meest
Diigreerende, leucocyten op te merken.
Er is tamelijk weinig pigment.

geval 11.

D 3152. Gewicht: 29,5 KG.

^oseering: 8 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht.
Verloop:nbsp;A. P.

Vóór de injectie...... 36 102.

? 60. Onregelmatige pols.

40nbsp;60.

88nbsp;60. Benauwd!

30nbsp;34.

34nbsp;64.

32nbsp;55.

I^irect na de injectie

® ®in.......

21 min.......

34 min.

. ......

mm.......

97 min. ..

Het proefdier is 107 minuten na de injectie gedood en verbloed.
Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij goed samengevallen, overal luchthoudend
ongweefsel. Eenigszins bloedrijke en iets vochtige sneevlakte,
donder dat echter duidelijk oedeem is waar te nemen.
Microscopisch: Zeer sterke bloeding en oedeem in het intersti-
hetwelk zich tot in de perivasculaire en peribronchiale lymph-
'quot;'oiten heeft uitgebreid. Vele grootere bronchiën en vaten zijn
aeheel door bloed omgeven.

e alveolairsepta met wisselende beelden. Naast gering tot matig
gedeelten, zonder oedeem of bloeding, zijn er enkele plaatsen
^^^ sterke bloeding in de septa en de lumina der alveolen. Vrij veel
onge adventitiëele elementen en leucocyten.

n de gedeelten met bloeding matige hoeveelheid pigment.

Overzicht Groep B.

tegenstelHng met de vorige groep zijn de vijf in deze groep
samengevatte proefdieren alle met een vrij groote hoeveelheid
'umchloride ingespoten. De waarnemingen na de injectie komen
Zooverre met elkaar overeen, dat deze vijf dieren evenals de

-ocr page 53-

laatste der vorige groep alle eenigen tijd na de injectie een min of
meer frequentie ademhaling en benauwdheid vertoonden.

Door de verschillende gevallen te rangschikken volgens den
levensduur na de injectie krijgt men zooals hier, gevallen waarbij
de proefdieren zijn gedood en waarbij deze zijn gestorven naast
elkaar in één groep vereenigd. Ondanks de groote hoeveelheid
calciumchloride die werd toegediend, stierf er slechts één dier; de
andere werden gedood.

Wat het onderzoek der longen betreft, is er slechts tot op zekere
hoogte een uniformiteit in deze groep aanwezig. Het oedeem en
de bloeding zijn zeer wisselend in uitbreiding. Ook de celrijkdom
der septa loopt nogal uiteen. Toch ziet men hier in doorsnee cel-
rijker beelden dan in groep A. Bovendien is nog opmerkenswaard,
dat in de drie laatste gevallen, in tegenstelling met de acht aan deze
voorafgaande gevallen, een verhoogd aantal, meest migreerende,
leucocyten aanwezig is.

-ocr page 54-

f
4

-ocr page 55-

53

52

TABEL GROEP B.

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Onderzoek der longen

Nummer

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur
de injectie

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 7. M 1967.

12 gram CaClj.

Benauwdheid, beginnende
26 min. na de injectie.

Gedood oa

68 min.

__^

bloedrijk met ongelijke
oioedverdeeling. Geen
duidelijk oedeem.

Twijfelachtig

oedeem.
Zeer geringe
bloeding.

Enkele slecht ontvouwen ge-
deelten. Weinig celrijke septa.
Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 8. D 3150.

8 gram CaClj.

Na ± 9 min. zeer frequente
ademhaling. Na 30 min.
benauwd.

Gestorven

70 min.

___/

Q^'erk haemorrhagisch
^^«n. vooral interstitiëel.

Oedeem en
zeer sterke
bloeding.
Enkele infil-
traatcellen.

Sterke bloeding in septa en
lumina der alveolen. Vrij cel-
rijke beelden. Duidelijke adven-
titiëele celvermeerdering.
Weinig leucocyten.

Vrij veel.

Geval 9. M 1966.

10 gram GaGli.

Niet regelmatig
gecontröleerd. Na 40 min.
zeer sterke benauwdheid
aanwezig.

Gedood 0»
83 min.

bloedrijk met ongelijke
Dloedverdeellng.

Weinig uit-
gebreid
oedeem en
geringe
bloeding.

Geringe bloeding. Wisselende
celrijkdom der septa. Tamelijk
veel leucocyten.

Weinig.

Geval 10. D 3060.

H gram CaCli
600 mgr. cardiazol.

Benauwdheid, beginnende
16 min. na de injectie.

Gedood

90 mio-

J[2_J'oedriJk met ongelijke
Kleine

'quot;quot;gen, vooral sub-
Pleuraal.

Gering
oedeem.

Als Geval 9.

Vrij weinig.

Geval 11. D 3152.

8 gram GaGlj.

21 min. na de injectie frequente
ademhaling en benauwd.

Gedood ^
107 ta»-

Vrii

^oiQ!^quot;^ samengevallen,
^oci^?quot;'quot;' bloedrijke en
ge sneevlakte. Geen
^quot;'delijk oedeem.

Plaatselijk

sterke
bloeding en
oedeem.

Plaatselijk sterke bloeding. Vrij
celrijke alveolairsepta.
Vrij veel leucocyten.

Weinig-
matig.

-ocr page 56-

Groep C.

GEVAL 12.

2 min. na de injectie

6 min.......

11 min.......

21 min.......

1 uur ......

1 u. 15 m.

D 3162. Gewicht: 30 KG.

Doseering: 7 gram CaClz per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . .

A. P.

36nbsp;102.

72nbsp;96. Onregelmatige pols.

36nbsp;102.

100nbsp;52. Benauwd!

80nbsp;60.

68nbsp;63.

72nbsp;57.

Het dier is ongeveer 2^ uur na de injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn slecht samengevallen, bloedrijk en
zeer oedemateus. De trachea is gevuld met schuimige vloeistof. Op
sneevlakte ziet men duidelijk oedeem van het interstitium.

Microscopisch: Alhoewel macroscopisch duidelijk oedeem van
het interstitium werd geconstateerd, is hier microscopisch zeer
weinig van terug te vinden. Wel is op vele plaatsen het bindweefsel
uiteengedrongen, maar oedeemvocht is niet waar te nemen. De
mogelijkheid bestaat echter, dat hier een zeer eiwitarme vloeistof
aanwezig is of misschien is het oedeemvocht reeds voor de fixatie
van het materiaal verdwenen.

In het interlobulaire bindweefsel ligt een gering aantal roode
bloedcellen diffuus verspreid. De capillairen in de alveolairsepta
met wisselend sterke vulling. Enkele gedeelten met flink gevulde
capillairen, maar daarnaast zijn er ook gedeelten waar de capillairen
voor een niet uitgebloed dier beslist weinig bloed bevatten. Er is
slechts één klein omschreven plekje met bloeding in de septa en de

lumina der alveolen.

De alveolairsepta zijn celrijk. Naast talrijke migreerende leuco-
cyten liggen er veel jonge adventitiëele cellen (histiocyten) diffuus
in de septa verspreid.

Men ziet betrekkelijk veel cellen los in de alveolen. Dit zijn ten

-ocr page 57-

deele cellen welke morphologisch geheel overeenkomen met de zoo-
even genoemde histiocyten, ten deele zijn dit grootere mononu-
cleaire cellen. Beide hebben op enkele plaatsen pigment gephago-
cyteerd.

Al is er geen duidelijke bloeding, toch is hier vrij veel pigment
aanwezig.

geval 13.

D 3802. Gewicht: 40 KG.

I^oseering: 2.4 gram CaCl2 0.9 gram MgCl2 per 30 KG
lichaamsgewicht.

Verloop: a.nbsp;p.

^óór de injectie....... 24nbsp;84.

5 min. na de injectie..... 120nbsp;50.

10 min............ 156nbsp;60. Zeer benauwd.

20 min............ 120nbsp;36.....

min............ 70nbsp;62.....

50 min............ 52nbsp;54. Veel schuim uit

uur........... 84nbsp;66. mond en neus.

2 uur...... ..... 72nbsp;68. Zeer benauwd.

Het dier is ±3 uur na de injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Groote. zware en zeer bloedrijke longen. Sterk
haemorrhagisch oedeem, vooral van het interstitium. Veel schuimige
vloeistof in bronchiën en trachea.

Microscopisch: Interstitium met sterk oedeem en bloeding. De
J^apillairen in de alveolairsepta zijn met bloed overvuld. Op verschil-
lende plaatsen bloeding.

^e celrijkdom der septa is nogal wisselend. Enkele gedeelten
'quot;et een groot aantal cellen. Naast plaatselijk vrij veel leucocyten.
men ook hier weer talrijke histiocytachtige cellen. In de alveolen
enkele vrijliggende, dikwijls met pigment beladen, groote
Mononucleaire cellen op te merken.

Geringe tot matige hoeveelheid pigment in de bloedrijke gedeelten.

^P één plaats in de fibro-elastische plaat der pleura is een vrij
sterke kraakbeenvorming aanwezig.

-ocr page 58-

GEVAL 14.

D 3772. Gewicht: 28 KG.

Doseering: 3 gram CaClg 1,125 gram MgCl2-per 30 KG
lichaamsgewicht.

Verloop:nbsp;A.nbsp;P.

Vóór de injectie..................24nbsp;124.

5 min. na de injectie..............75nbsp;72. Benauwd!

15 min............................100nbsp;72.

20 min............................38nbsp;40. Hoesten.

40 min............................20nbsp;32.

1nbsp;uur..........................27nbsp;55.

IH uur..........................30nbsp;78.

2nbsp;uur..........................28nbsp;114.

3nbsp;uur.......... . .nbsp;44nbsp;195.

Het proefkalf is uur na de injectie gestorven. De twee laatste
uren voor den dood was het dier zeer benauwd; steunde bij iedere
ademhalingsbeweging. Vlak voor den dood kwam er veel bloederig
schuim uit den mond en den neus.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Groote en zware longen met sterk oedeem van de
hoofdkwabben. Subpleuraal en op sneevlakte zijn bloedingen waar
te nemen. In de voorste kwabben minder oedeem, daar echter ook
bloedinkjes.

Microscopisch: Het interlobulaire bindweefsel met sterk oedeem
en bloeding, hetwelk zich voortzet tot in de peribronchiale en peri-
vasculaire lymphruimten. Op verschillende plaatsen ziet men enkele
infiltraatcellen in het interlobulaire bindweefsel. Sommige van deze
met een eosinophiele korreling.

In de alveolairsepta zijn de capillairen sterk met bloed overvuld.
Er is op deze plaatsen uitgebreid oedeem en sterke bloeding ten-
gevolge waarvan vele alveolen met oedeemvloeistof en bloed zijn
gevuld. Behalve de in vorige gevallen beschreven histiocytachtige
cellen zijn ook hier weer veel leucocyten aanwezig. In tegenstelling
met andere gevallen, waar meestal migreerende leucocyten werden

-ocr page 59-

waargenomen, ziet men hier veel leucocyten met de typische hoef-
ijzervormige kern.

In de alveolen vindt men vrij veel vrijliggende, meestal groote
mononucleaire cellen.

Er is een matige hoeveelheid pigment, hetwelk reeds ten deele
door cellen is gephagocyteerd.

geval 15.

D 3790. Gewicht: 29 KG.
Doseering: 3 gram CaCl
lichaamsgewicht.

Verloop:
^óór de injectie .

A.
26
50
104

min, na de injectie
.......

®in.......

f «in.......

min. ..
1 uur ..

uur

1.125 gram MgClj per 30 KG

P.
80.
120.

96. Hoesten. Benauwd.

Onregelmatige, zwakke hartslag.
84. Steeds benauwd.
84.
72.
68.
88.
120.

120
132
68
66
72
48

2 quot;ur............ijö l^U.

Het dier ligt geheel apathisch en is vrijwel moribund. Zeer koude
ledematen.
Gedood. uur na de injectie. (Slecht verbloed.)

Onderzoek der longen.

^^croscopisch: Groote, zware en slecht samengevallen longen
®et ongelijke bloedverdeeling. Sterk oedeem van
alle kwabben,
loederig schuim in de luchtwegen.

Microscopisch: In het door oedeem sterk verbreede subpleurale
en interlobulaire bindweefsel liggen roode bloedcellen diffuus ver-
spreid. Slechts zelden ziet men de bloeding meer op den voorgrond
lieden dan het oedeem. Ook in de perivasculaire en peribronchiale
y®Phruimten hebben zich het oedeem en de bloeding voortgezet.

zijn slechts enkele infiltraatcellen in het interlobulaire bind-
quot;^«efsel op te merken.

e capillairen in de alveolairsepta zijn overvuld met bloed. Op

-ocr page 60-

verschillende plaatsen oedeem en bloeding in de septa, doorgaande
tot in de lumina der alveolen.

Overigens zijn de septa niet bijzonder celrijk. Behalve enkele
leucocyten zijn er ook slechts betrekkelijk weinig hystiocytachtige
cellen.

Geringe afzetting van pigment, hetwelk voor het grootste deel
door cellen is opgenomen.

GEVAL 16.

D 3801. Gewicht: 36 KG.

Doseering: 2.4 gram CaClg 0,9 gram MgCl2 per 30 KG

lichaamsgewicht.

P.

Verloop:

A.

Vóór de injectie . . .

. 21

78.

3 min. na de injectie

. 124

72.

6 min. „ „

. 120

99. Hoesten.

11 min. „

. 57

120. Benauwd.

20 min.......

. 52

108.

40 min.......

. 60

36. Zeer benauwd.

1 uur ......

. 60

30.

......

. 72

84. Minder benauwd.

2 uur......

. 78

78. Toenemende benauwdheid.

Het dier is ± uur na de injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Zeer sterk haemorrhagisch oedeem van alle long-
kwabben. Het interstitium is als fijne donkere streepjes in het
longweefsel te vervolgen.

Microscopisch: Het interstitium is verbreed, door oedeem en
bloeding. Vooral de bloeding treedt in dit geval zeer sterk op den
voorgrond. Talrijke zwaar met pigment beladen cellen liggen in de
doorbloede bindweefselschotten verspreid.

Ook in de alveolairsepta is naast oedeem uitgebreide bloeding
aanwezig.

De celrijkdom der alveolairsepta is door de overvulde capillairen
en de bloeding nogal moeilijk te beoordeelen. Er zijn echter ver-
schillende plaatsen watar zeer zeker een celvermeerdering aanwezig

-ocr page 61-

is. Naast een matig aantal leucocyten, hier weer vrij veel cellen
®et histiocytachtig voorkomen.

Vooral op de plaatsen met oedeem der septa en speciaal daar
waar oedeemvloeistof in de alveolen is uitgetreden, zijn enkele
cellen vrij in de alveolen aan te treffen.

Sterke pigmentafzetting. Veel cellen hebben pigment gephago-
cyteerd.

geval 17.

D 3803. Gewicht: 37 KG.

Doseering: 2,4 gram CaCl2 0,9 gram MgCl2 per 30 KG

lichaamsgewicht.

Ver/oop;nbsp;A.nbsp;P.

Vóór de injectie..............20nbsp;96.

^0 min. na de injectie..........48nbsp;104.

12 min. ....................96nbsp;40. Benauwd.

24 min.nbsp;..........78nbsp;78.

35 min..... [[ ..........36nbsp;74.

70 min.nbsp;quot; ..........32nbsp;68.

90 min.......................52nbsp;78. Zeer benauwd.

2 uurnbsp;\\ . ... .nbsp;56nbsp;84.....

Het dier is ±314nbsp;injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Zoowel macroscopisch als microscopisch zijn ongeveer dezelfde
heelden aanwezig als bij het vorige geval. De groote interstitiëele
septa met iets minder op den voorgrond tredende bloeding. Daar-
entegen is de bloeding in de septa en in de lumina der alveolen
uitgebreider.
Overigens is er hier weinig pigment aanwezig.

Overzicht Groep C.

Van de zes gevallen van groep C neemt de eerste door de groote
^sis een aparte plaats in ten opzichte van de overige vijf gevallen,
^t de verschijnselen na de injectie betreft, komen de gevallen
17 vrijwel met elkaar overeen. In afwijking met wat men ge-

-ocr page 62-

woonlijk bij deze proefdieren na de calciumchloride-injectie waar
kan nemen, kregen deze dieren bijna direct of anders na slechts
enkele minuten reeds een frequente ademhaling. Alleen het proef-
dier van geval 15 werd gedood en wel in moribunden toestand.

Het macroscopische beeld der longen vertoont groote overeen-
komst. Alle longen zijn groot, bloedrijk en sterk oedemateus. Men
ziet microscopisch ook weer sterk oedeem en bloeding (behalve in
geval 12) in septa en lumina der alveolen. Opmerkelijk is dat alleen
in geval 12, het eenige geval uit deze groep met hooge doseering,
beslist celrijke septa worden gevonden; overigens ziet men hoog-
stens matige celrijkdom.

Overeenkomstig de laatste gevallen van Groep B, is hier in
bijna alle longen een verhoogd aantal leucocyten in de septa aan-
wezig.

1

-ocr page 63-

quot;■fr-,...

-ocr page 64-

62

TABEL GROEP C. j

63

Nummer

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur

de injectie
-

Onderzoek der longen

Macroscopisch
---

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 12. D 3162.

7 gram CaClj.

Na 11 min. frequente adem-
haling en benauwd.

!

Gestorven

± 2V, uuf.

__/

Bloedrijk en zeer
oedemateus.

Bindweefsel
wel uiteenge-
ged rongen,
echter geen
duidelijk
oedeem.

Ongelijke vulling der capillairen.
Geen bloeding van eenige be-
teekenis. Geen duidelijk oedeem.
Celrijke septa. Talrijke
leucocyten.

Vrij veel.

Geval 13. D 3802.

2,4 gram GaGl]
0,9 gram MgClj.

Na 5 min. frequente adem-
haling.

Na 10 min. zeer benauwd.

Gestorven
± 3 uur.

Sterk haemorrhagisch
vooral interstitiëel.

Sterk oedeem
en bloeding.

Sterk overvulde capillairen.
Bloeding. Wisselend celrijke
septa. Plaatselijk vrij veel
leucocyten.

Weinig-
matig.

Geval 14. D 3772.

3 gram GaGU
1,125 gram MgCl».

Na 5 min. frequente adem-
haling en benauwd.

Gestorven
± 3V. uuf-

d^L °*deem, vooral van
pi noofdkwabben. Sub-
en op sneevlakte
bloedinkjes.

Haemorrha-
gisch oedeem.
Enkele in-
flltraatcellen.

Sterk overvulde capillairen.
Uitgebreid oedeem en bloeding.
Geen bijzonder celrijke septa.
Veel polymorphkernige
leucocyten.

Matige
hoeveelheid.

Geval 15. D 3790.

3 gram CaClj

1,125 gram MgCl,.

Na 10 min. frequente adem-
haling en benauwd.

Gedood

(moribundl

na 3V, u«^'

oedeem van alle
kwabben.

Oedeem en
bloeding.

Sterk overvulde capillairen.
Oedeem en bloeding. Geen bij-
zondere celrijke septa. Enkele
leucocyten.

Weinig.

Geval 16. D 3801.

2,4 gram GaCli
0,9 gram MgCl|.

Frequente ademhaling direct
na de injectie.
Na 11 min. benauwd.

Gestorven
3Vi uur-

^•.«erk haemorrhagisch
leem van alle long-
kwabben.

Naast oedeem
zeer sterke
bloeding.

Sterk overvulde capillairen.
Oedeem en uitgebreide bloeding.
Plaatselijk celrijke septa. Matig
aantal leucocyten.

Veel.

Geval 17. D 3803.

2,4 gram CaCl,
0,9 gram MgCl|.

Na 12 min. frequente adem-
haling en benauwd.

Gestorven

37, uur- ,

^'^k haemorrhagisch
oedeem.

Oedeem en
bloeding.

Overvulde capillairen. Zeer
sterke bloeding. Matig celrijke
septa. Vrij veel leucocyten.

Weinig.

-ocr page 65-

Groep D.nbsp;[

GEVAL 18.nbsp;'

D 3185. Gewicht: 30 KG.

Doseering: Calciumgluconaat in een hoeveelheid aequivalent met
6 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:nbsp;A.nbsp;P.

Vóór de injectie..............72nbsp;136. Geëxciteerd.

11 min. na de injectie..........120nbsp;72.

22 min........................124nbsp;44. Benauwd!

43 min....... .....112nbsp;112.

53 min........................104nbsp;124.

\]/2 uur......................72nbsp;96. Zeer benauwd.

± 2 uur......................69nbsp;108.....

Het dier is ruim 4 uur na de injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Bloedrijke, oedemateuze en slecht samengevallen
longen met matig sterk emphyseem. Haemorrhagisch oedeem van
het interstitium. Kleine bloedingen subpleuraal en op sneevlakte.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel is
verbreed door sterk oedeem en sterke bloeding. Vooral perivascu-
lair en peribronchiaal is op verschillende plaatsen veel bloed aan-
wezig. Enkele met pigment beladen cellen in het bloed. Overigens
zijn er in het interlobulaire bindweefsel weinig infiltraatcellen.

De capillairen in de alveolairsepta bevatten zeer veel bloed.
Enkele omschreven plekjes met bloeding in de septa en in de
lumina der alveolen. Tot groote doorbloede gebieden is het hier
echter niet gekomen. Wel ziet men op vele plaatsen gering oedeem.

De alveolairsepta zijn onregelmatig celrijk. Enkele gedeelten
met vrij celrijke septa en daarnaast enkele plaatsen met beslist
weinig cellen. Wat betreft het celtype, ziet men in de eerste plaats
vrij veel migreerende leucocyten. Verder zijn er zoowel in de
celrijke als in de minder celrijke gedeelten veel histiocyten, welke
dikwijls vrij in de alveolen zijn terug te vinden.

De in de vorige gevallen beschreven grootere mononucleaire
cellen, ziet men hier vrijwel niet.

Weinig tot matige hoeveelheid pigment.nbsp;^

-ocr page 66-

1,125 gram MgClg per 30 KG

A.nbsp;P.

22nbsp;100.

28nbsp;88.

76nbsp;54.

110nbsp;66.

72nbsp;64. Benauwd.

50nbsp;60.

32nbsp;58. Zeer benauwd.

24nbsp;48.....

40nbsp;78. Subcutaan geïnjiceerd

20 mgr. atropine.

34nbsp;160. Benauwd.

40nbsp;200.

30nbsp;180.

Het dier is ± ^ uur na de injectie gedood (verbloed). Was toen
^'•ijwel moribund.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Slecht samengevallen longen met ongelijke bloed-
verdeeling. Enkele kleine bloedinkjes. Haemorrhagisch oedeem,
Vooral van het interstitium. Schuimige vloeistof in de luchtwegen,
kwabben emphyseem.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel met

ric oedeem, grootendeels haemorrhagisch. De capillairen in de
®'vcolairsepta zijn met bloed overvuld.

quot; de septa en in de lumina der alveolen oedeem en sterke
bloeding.

Afgezien van de min of meer gecollabeerde gedeelten, zijn de
^ eolairsepta weinig celrijk. Toch ziet men nog wel eenige histio-
cellen, naast betrekkelijk weinig leucocyten. Er is plaat-
flink emphyseem.

^ de bloedrijke gedeelten vrij veel pigment.

D 3787. Gewicht: 32 KG.
Doseering: 3 gram CaCls

lichaamsgewicht.

Verloop:

Vóór de injectie . .

5 min. na de injectie
10 '

15

20

25

30

1

IK

mm.
min.
min.
min,
min.
uur
uur

uur
uur
uur

2
3

-ocr page 67-

D 3167. Gewicht: 29 KG.

Doseering: 6 gram CaClg per 30 KG hchaamsgewicht.
Verloop:nbsp;A. P.

Vóór de injectie......... 28 136.

Direct na de injectie....... ' 78.

96 84.
Zeer langzame ademhaling.
Plotselinge ademhalingsversnelling.
. . . . 126 56. Benauwd.

3 min.
9 min.
H min.
21 min.
±: 2 uur
±: 3 uur
± 4 uur

63
63
45

140.
126.
165.

Het dier isnbsp;^^ de injectie gestorven.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn sterk oedemateus en bloedrijk.
In de hoofdkwabben is de bloedrijkdom zoo groot, dat het gelijkt |
op diffuse doorbloeding. Daarnaast matig sterk emphyseem.nbsp;'

Microscopisch: De groote bindweefselschotten zijn buitengewoon
sterk verbreed door oedeem en bloeding. Dit is wellicht sterker 1
dan in een van de vorige gevallen. Men ziet beelden variëerend van ^
haemorrhagisch oedeem tot vrijwel diffuse doorbloeding. In het |
bloed zijn talrijke met pigment beladen cellen aanwezig. Bovendien ?
neemt men enkele infiltraatcellen (histiocyten) waar. Ook de peri-
vasculaire en peribronchiale lymphruimten zijn verwijd en soms met
bloed gevuld.

Wat het respiratorisch parenchym betreft, ziet men enkele ge-
deelten met zeer uitgebreide, vrijwel diffuse doorbloeding. Tevens
is er op bijna alle plaatsen een wisselend, maar over het
algemeen
sterk oedeem aanwezig. De alveolairsepta zijn celrijk. Betrekkelijk
weinig leucocyten en veel histiocyten. Veel cellen Hggen vrij in de
alveolen. Voor het grootste deel komen deze cellen
morphologisch
overeen met de in het bindweefsel en de septa aanwezige histio-
cyten. Vele hebben pigment gephagocyteerd.

Er is in de septa veel pigment aanwezig.

-ocr page 68-

geval 21.

D 3785. Zie bladz. 33.

geval 22.

D 3195. Gewicht: 29 KG.

Doseering: 7 gram CaCla 6 gram MgClg per 30 KG lichaams-

gewicht.

Verloop:
^óór de injectie . .

A.

P.
102.
96.
126.
117.
106.
96.
102.
112.
112.

D

9 min.
•8 min.
29 min.
min.

3nbsp;uur

4nbsp;uur
uur

'reet na de injectie

De ademhalingsfrequentie is na
quot;ijectie steeds normaal gebleven. Het kalf is niet benauwd

geweest.

^et dier is uur na de injectie gedood en verbloed.

Onrferzoe/c der longen.

In de kleinere bronchiën een geringe hoeveel-
^schuim. Iets emphyseem. Bloedaspiratie.
blnbsp;Op enkele plaatsen gering oedeem en geringe

ennbsp;^^^ interlobulaire bindweefsel. Ook in de perivasculaire

lymphruimten soms nog geringe hoeveelheid
^ In het interstitium een beperkt aantal infiltraatcellen.
•massanbsp;bevatten geaspireerd bloed en een geringe detritus-

Geen peribronchiale celvermeerdering.

sterke hyperleucocytose. In sommige
thrombusachtige vormsels,
selijitnbsp;gebieden met overvulde capillairen. Slechts plaat-

matjnbsp;bloeding in de alveolairsepta. De septa zijn onregel-

9 celrijk. Naast betrekkelijk weinig leucocyten ziet men vrij

-ocr page 69-

veel histiocyten, vooral in de celrijkere gedeelten. Op deze plaatsen
liggen ook meerdere cellen vrij in de alveolen.

Matige hoeveelheid pigment, ten deele door cellen gephagocy-
teerd.

Overzicht Groep D.

Deze groep bevat dus vijf gevallen. Het eerste (geval 18) wijkt
van de andere af, doordat dit dier behandeld werd met calcium-
gluconaat inplaats van met calciumchloride. Het is wellicht goed
om er hier direct op te wijzen hoe onbevredigend het resultaat van
dit experiment is geweest. Frequente ademhaling en benauwdheid
waren even sterk als na de injecties met cakiumchloride.

Wat overigens de verschijnselen na de injectie aangaat, ziet men
dat geval 22 een uitzondering maakt op wat men gewoonlijk waar-
neemt. De ademhalingsfrequentie is bij dit dier voortdurend nor-
maal gebleven, terwijl er ook geen benauwdheid is opgetreden. Het
macroscopische beeld der longen wijkt ook van de andere af. door-
dat er slechts zeer gering oedeem aanwezig is. terwijl bij de overige
het oedeem weer behoorlijk sterk is.

Microscopisch neemt men waar. dat de celrijkste beelden in deze
groep weer worden aangetroffen in de longen van de kalveren
welke met groote dosis calciumzout werden behandeld. Hoewel er
bij geval 22 geen benauwdheid of frequente ademhaling werd
geconstateerd, zien wij toch onregelmatig celrijke alveolairsepta.

Het aantal in de septa aanwezige leucocyten is geringer dan in
de vorige groep werd aangetroffen.

-ocr page 70-

■quot;^«Äiö:

•S: ^

-ocr page 71-

70

TABEL GROEP D. ^

71

Nummer

Doseering per
30 K.G.
lichaamsgewicht

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur
de injectie

1

___ Onderzoek der longen

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 18. D 3185.

Calciumgluconaat
in een hoeveelheid
aequivalent met
6 gram CaClj.

11 min. na de injectie
frequente ademhaling.
22 min. na de injectie
benauwd.

Gestorven o®
ruim 4 uur.

u^drijk en oedemateus.

®emorrhagisch oedeem
Klo^^ het interstitium.

bloedingen sub-
en op sneevlakte.

Sterk oedeem
en sterke
bloeding.

Overvulde capillairen. Geringe
bloeding. Oedeem. Onregelmatig
celrijke septa. Vrij veel mi-
greerende leucocyten.

Weinig-
matig.

Geval 19. D 3787.

3 gran^CaClj
1,125 gram MgClj.

Vanaf 10 min. na de injectie
toenemende ademhalings-
frequentie.
Na 20 min. benauwd.

Gedood

(moribund)

na ± 4 uuf'

u

VQ^^^fThagisch oedeem,
interstitiëel. Enkele
•^eine bloedinkjes.

Sterk oedeem,
veelal hae-
morrhagisch.

Overvulde capillairen. Sterke
bloeding en oedeem. Weinig
celrijke septa. Betrekkelijk weinig
leucocyten.

In de bloed-
rijke plaatsen
vrij veel.

Geval 20. D 3167.

6 gram CaCU.

Na 14 min. plotseling adem-
halingsversnelling.
Na 21 min. benauwd.

Gestorven quot;quot;

4Vi

Sterk

Mqbj °«demateus en zeer
^^fiik. Matig sterk em-
physeem.

Zeer sterk
haemorrha-
gisch oedeem

en diffuse
doorbloeding.

Plaatselijk zeer sterke bloeding.
Uitgebreid oedeem. Celrijke
septa. Betrekkelijk weinig
leucocyten.

Veel.

Geval 21 D 3785.

3 gram CaClj
1,125 gram MgCl].

Na 6 min. frequente adem-
haling en hoesten.
Na 15 min. zeer benauwd.

Gestorven

47, uur.

Ha«-,

Voo®°'quot;'-hagisch oedeem,
topi^® 'nterstitiëel. In de
emphyseem.

Oedeem en
geringe
bloeding.
Enkele infil-
traatcellen.

Overvulde capillairen. Geringe
bloeding en iets uitgebreider
oedeem. Wisselend celrijke
septa. Weinig leucocyten.

Vrij weinig.

Geval 22. D 3195.

7 gram CaCli
6 gram MgClj.

Steeds normale ademhalings-
frequentie. Niet benauwd
geweest.

Gedood P®

5V4

gering oedeem,
tniphyseem.
°loedaspiratie.

Zeer gering
oedeem en
zeer geringe

bloeding.
Enkele infil-
traatcellen.

Bloeding van zeer weinig be-
teekenis. Geen oedeem. Onregel-
matig celrijke septa. Betrekkelijk
weinig leucocyten.

Matige
hoeveelheid.

-ocr page 72-

Groep E.

D 3194. Gewicht: 31 KG.

Doseering: 7 gram CaClg 6 gram MgClg per 30 KG lichaams-
gewicht.

A.

Normaal
Normaal
Normaal
Normaal
64
36
68
68

O UUl „ Mnbsp;• *nbsp;----

Het proefkalf is 6 uur na de injectie gedood (verbloed). Het dier
is niet benauwd geweest.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Gering emphyseem. Bloedaspiratie.

Microscopisch: In de groote interstitiëele septa is slechts zeer
gering oedeem aanwezig. Wel is het interstitium behoorlijk celrijk.
Men ziet veel mononucleaire cellen vooral langs de peripherie der
longkwabjes. Ook op enkele plaatsen peribronchiaal neemt men
geringe ophooping van cellen waar.

In het lumen van verschillende kleinere vaatjes ziet men dikwijls
mononucleaire cellen, welke morphologisch geheel overeenkomen
met de cellen die men elders in de longen aantreft. Steeds is echter
het endotheel der vaten geheel normaal.

De alveolairsepta zijn zeer celrijk. Deze celrijkdom is het gevolg
van adventitiëele celvermeerdering, waarvan men zich dicht bij de
overgang van de alveolairsepta in het interlobulaire bindweefsel
het best kan overtuigen. Bovendien zijn er ook nog vrij veel leuco-
cyten in de septa verspreid.

Vooral in de celrijke gedeelten ziet men dikwijls cellen vrij m

de alveolen.

Er is slechts weinig pigment in de septa aanwezig.

P.
92.
132.
112.
82.

76. Onregelmatige pols.
.80.
96.
117.
132.

Verloop:
Vóór de injectie . .
5 min. na de injectie
17 min. „
30 min. „
45 min. „
1 uur „

3H uur.,

AYi uur „
± 6 uur „

-ocr page 73-

D 316L Gewicht: 28 KG.

Doseering: 6 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . .

3 min. na de injectie

16 min.......

22 min.......

min.......

^^ min.......

± 1 uur ......

3 uur......

4}^ uur

A.nbsp;P.

20nbsp;102.

?nbsp;63. Onregelmatige pols.

40nbsp;72.

80nbsp;66.

88nbsp;68.

84nbsp;66.

69nbsp;72.

30nbsp;150.

21nbsp;156.

c ^ tf ttnbsp;tfnbsp;, • • -

Het proef kalf is 6 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn vrij goed samengevallen. Iets
ongelijke bloedverdeeling met enkele bloedrijkere gedeelten. Zeer
gering oedeem.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
's slechts zeer gering oedeem aanwezig. Op sommige plaatsen liggen
enkele roode bloedcellen in deze bindweefselschotten verspreid. Er
zijn hier weinig infiltraatcellen.

De capillairen in de alveolairsepta zijn onregelmatig bloedrijk.
Men vindt enkele gedeelten waarin voor een uitgebloed dier beslist
veel bloed aanwezig is. Slechts in enkele kleine omschreven gebie-
den is geringe bloeding in de septa en de lumina der alveolen te
constateeren. In de alveolairsepta is ook nog gering oedeem aan-
wezig. De wisselend celrijke alveolairsepta bevatten naast weinig
leucocyten veel mononucleaire cellen (histiocyten). Vrijliggende
cellen in de alveolen zijn er maar uiterst weinig. De enkele die men
nog ziet. zijn meestal morphologisch geheel identiek met de in de
septa aanwezige histiocyten.

Er is slechts geringe hoeveelheid pigment aanwezig, hetwelk ten
deele door cellen is gephagocyteerd.

-ocr page 74-

D 3160. Gewicht: 30 KG.

Doseering: 5 gram CaClg per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:nbsp;A. P.

Vóór de injectie . .
3 min. na de injectie

12 min. „
22 min. „
33 min. „
47 min. „
± 3 uur „
±4H u.

Het proefkalf is 6 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn matig goed samengevallen, echter
ongelijk bloedrijk (door aspiratie?). Gering oedeem en gering
emphyseem.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
zeer gering oedeem. Geen bloeding.

De capillairen in de alveolairsepta met wisselende vulling. Enkele
plaatsen met nog vrij sterk gevulde capillairen. Hier ook nog

geringe bloeding.

De celrijkdom der septa is in dit geval wel bijzonder variëerend.
Behalve enkele atelectatische gedeelten ziet men dikwijls zeer cel-
rijke gebieden, vooral om kleine bronchiën en aan de peripherie
der longkwabjes langs de smalle interlobulaire septa. Dit is dikwijls
zoo sterk dat van de lumina der alveolen ter plaatse niets is over-
gebleven. Hoofdzakelijk is deze celrijkdom toe te schrijven aan
sterke adventitiëele celvermeerdering; ook in het interlobulaire
bindweefsel en om kleine bloedvaatjes kan men dit duidelijk waar-
nemen. Toch zijn er op enkele plaatsen ook vrij veel leucocyten
verzameld.

Naast deze celrijke gedeelten zijn er ook plaatsen met weinig
celrijke septa, waar dikwijls nog gering oedeem is op te merken.
Toch ziet men ook op deze minder celrijke plaatsen tamelijk veel,

36nbsp;96.

44nbsp;84.

45nbsp;138.
45nbsp;96.

70nbsp;69. Geen benauwdheid.

63nbsp;70. „

28nbsp;110.

40nbsp;148.

-ocr page 75-

diffuus in de septa verspreid liggende, histiocyten. Tot buiten-
gewone ophoopingen is het hier niet gekomen.

Er is betrekkelijk weinig pigment in de alveolairsepta aanwezig.

GEVAL 26.

D 3222. Gewicht: 29 KG.

lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie . . .

38

108.

17 min. na de injectie .

. Normaal

111.

24 min.......

?

7

30 min.......

112

104.

36 min.......

76

132.

~ 1 uur.......

40

120.

~ 5 uur.......

40

170.

6 uur......

. Normaal

160.

Snelle ademhaling.
Hoesten.

Het proefkalf is 6 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn matig goed samengevallen. Gering
oedeem en ongelijke bloedverdeeling. Vooral de voorste kwabben
zijn bloedrijk. Vrij sterke bloedaspiratie.

Microscopisch: Subpleuraal en interlobulair bindweefsel met
gering oedeem. Geen bloeding van eenige beteekenis. Op enkele
plaatsen celrijke beelden, vooral aansluitend aan celrijke alveolair-
septa.

In den wand van verschillende groote bronchiën ziet men een
geringe ophooping van jonge adventitiëele cellen.

De capillairen in de alveolairsepta bevatten een wisselende hoe-
veelheid bloed. Er zijn enkele bloedrijke gedeelten met geringe
bloeding. Dit is echter zonder noemenswaardige uitbreiding. Op
verschillende plaatsen nog gering oedeem in de septa.

De alveolairsepta zijn celrijk. Men ziet vrijwel alle septa ver-
breed. Toch vallen enkele plaatsen op door het groote aantal cellen
dat aanwezig is. Dit is, evenals in het vorige geval, aan de peri-

-ocr page 76-

pherie der kwabjes, langs de smalle interlobulaire septa en om
kleine bronchiën en vaten. Naast veel mononucléaire cellen (his-
tiocyten) ziet men vrij veel leucocyten. Slechts op weinig plaatsen
liggen eenige cellen vrij in de alveolen.

Er is slechts vrij weinig pigment in de septa aanwezig.

GEVAL 27.

D 3223. Gewicht: 32 KG.
Doseering: 4 gram CaCl2

1,5 gram MgCl2 per 30 KG

lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

30

108.

3 min. na de injectie . .

28-

78.

11 min....... . .

. Normaal

Normaal.

18 min. „ „ „ • •

96

90.

± 30 min.........

108

50. Benauwd.

38 min.........

120

54.

55 min....... . .

100

60.

± 4^ uur........

48

160.

SYi uur........

32

135.

Het proefkalf is 6 uur na de injectie gedood

en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn matig goed samengevallen. Gering
oedeem. De voorste kwabben zijn iets bloedrijker dan de rest der
longen. Bloedaspiratie.

Microscopisch: De groote bindweefselsepta zijn op enkele plaat-
sen oedemateus. Geen bloeding. Soms neemt men nog enkele
infiltraatcellen (histiocyten) waar.

Vele bronchiën bevatten geaspireerde brokjes, bestaande uit
plantendeelen en bloed. Slechts bij enkele bronchiën is geringe
peribronchiale celophooping te constateeren. Er is in de groote
bloedvaten weinig bloed. In vele vaten is het endotheel van den
wand losgelaten en lintvormig geplooid in het lumen terug te
vinden (lijkverschijnsel!). Een groot bloedvat is geheel met witte
bloedcellen, hoofdzakelijk leucocyten, gevuld (postmortaal =» be-
zinking?).

-ocr page 77-

De alveolairsepta zijn wisselend bloedrijk. Enkele gedeelten met
sterk overvulde capillairen. Er is echter geen bloeding in de septa;
wel ziet men hier nog gering oedeem. De alveolairsepta zijn breed
en celrijk. Naast matig veel leucocyten zijn het weer vooral de
histiocyten welke de celrijke beelden veroorzaken. Plaatselijke bij-
zonder sterke celvermeerdering, zooals in de beide vorige gevallen,
treft men hier niet aan. De meeste van de in de alveolen vrijliggende
cellen komen morphologisch geheel overeen met de in de septa
aanwezige histiocyten.

Er is slechts betrekkelijk weinig pigment aanwezig.

geval 28.

D 3819. Gewicht: 37 KG.

lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie . . .

24

84.

Direct na de injectie .

?

60.

min........

24

84.

15 min........

96

56.

30 min........

35 min........

88

90.

45 min.......

96

120.

55 min........

48

132.

uur .......

46

126.

3 uur.......

42

148.

^ uur.......

36

180.

Het dier is 6 uur na de injectie gestorven (niet uitgebloed).

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Groote, zware, oedemateuze en zeer bloedrijke
longen. Ook de topkwabben zijn vrij oedemateus. Veel bloederig
schuim in bronchiën en trachea.

Microscopisch: Er is oedeem in het subpleurale bindweefsel,
waarin roode bloedcellen diffuus verspreid liggen. Ook het inter-
lobulaire bindweefsel met sterk, veelal haemorrhagisch, oedeem. Dit
gaat op enkele plaatsen over in vrijwel diffuse doorbloeding. De

-ocr page 78-

lymphbanen zijn verwijd en bevatten dikwijls bloed. Ditzelfde geldt
voor de peribronchiale en perivasculaire lymphruimten.

De alveolairsepta vertoonen zeer wisselende beelden. Over het
algemeen bevatten de capillairen veel bloed. Er is bloeding en
oedeem in de septa, zich uitbreidend in de alveolen. De celrijkdom
der septa is in doorsnee gering. Er zijn slechts enkele gedeelten
met celrijkere beelden. Vooral op deze plaatsen ziet men toch ook
weer vrij veel histiocytachtige cellen. De cellen die men hier vrij
in de alveolen aantreft, zijn bijna alle van hetzelfde type.

Er is, ondanks de bloeding, maar betrekkelijk weinig pigment,
hetwelk grootendeels door cellen is gephagocyteerd.

GEVAL 29.

D 3177. Gewicht: 28 KG.

Doseering: 5 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . . .
2 min. na de injectie
4 min. ..

12 min.
30 min. „
1 uur „
± 11/^ uur „
± uur „
± 5y2 uur ..

±. 514 uur M

Het kalf had voor de injectie reeds geringe diarrhee. Direct na
de injectie kon het dier niet meer staan en was zeer suf. Na
ongeveer 4 uur werd de algemeene toestand iets beter, om echter
na ± 53^ uur weer minder goed te worden.

Het kalf is SYiuur na de injectie gedood (onvoldoende verbloed).

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij slecht samengevallen en iets bloedrijke
longen. Gering oedeem en emphyseem.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel is
vrijwel geen oedeem aanwezig. Wel ziet men nog enkele infiltraat-
cellen.

A.

P.

26

108.

44

78.

32

100.

38

84.

21

84.

24

88.

48

104.

48

100.

68

136.

92

144.

i

-ocr page 79-

De capillairen in de alveolairsepta zijn overvuld met bloed. Er is
echter geen oedeem of bloeding van eenige beteekenis. De bloed-
rijkdom der capillairen is in dit geval te verklaren uit het feit dat
dit dier onvoldoende verbloed is. (Er bevond zich o.a. een groot
stolsel in het rechter hart.) De alveolairsepta geven een celrijken
indruk. De celrijkdom en het celtype zijn vrij moeilijk te beoor-
deelen door de sterke overvulling der capillairen. Men ziet wel
verschillende mononucleaire cellen, echter slechts een gering aantal
leucocyten.

Er is weinig pigment in de septa aanwezig.

GEVAL 30.

D 3187. Gewicht: ?

6 gram CaClz per 30 KG

lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie . . .

42

104.

2 min. na de injectie .

. 56

60.

7 min........

. 40

72.

18 min. „ „

Snelle ademhaling.

30 min. .......

. 80

56. Zeer benauwd!

uur.......

. 69

56.

=t4uur.......

. 45

172.

=t5uur.......

40

180.

uur.......

?

198.

Het proefkalf is uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn vrij goed samengevallen. Geen
oedeem. Ongelijke en vrij sterke bloedrijkdom van de voorste
kwabben.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel is
zeer weinig oedemateus. Wel is het bindweefsel op vele plaatsen
celrijk.

In de alveolairsepta wisselen bloedrijke en minder bloedrijke
gedeelten elkaar af. Er is echter geen bloeding in de septa.

De alveolairsepta zijn zeer celrijk. Vooral om kleine vaten en

-ocr page 80-

bronchiën en langs de interlobulaire septa zijn soms fraaie beelden
van adventitiëele celvermeerdering op te merken. Men ziet op deze
plaatsen talrijke histiocyten optreden. Echter ook in de alveolair-
septa vindt men, naast vrij weinig leucocyten, ditzelfde celtype.
De enkele cellen welke vrij in de alveolen liggen, zijn meestal
morphologisch geheel met deze cellen identiek.

In de bloedrijke gedeelten matige hoeveelheid, overigens is er
slechts weinig pigment aanwezig.

GEVAL 31.

D 3186. Gewicht: 31 KG.

Doseering: Calciumgluconaat in een hoeveelheid aequivalent met
6 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . . . .
1 min. na de injectie
6 min.
14 min.
35 min.
46 min.

± 114 UUT

± 2 uur
±. 4 uur
±. 5 uur
614 quot;ur

A. P.

44nbsp;108.

52nbsp;72.

52nbsp;100.

80nbsp;80.

84. 72. Zeer benauwd!

44nbsp;64.....

80nbsp;116. Toestand beter.

70nbsp;136. Iets minder goed.

80nbsp;160.......

48nbsp;140. Toestand beter.

?nbsp;204. Lijkt geheel normaal-

Het proefkalf is 7 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn vrij slecht samengevallen en
emphysemateus. Gering oedeem. Bloedaspiratie.

Microscopisch: Gering oedeem van het interlobulaire bindweefsel.
Behalve geringe infiltratie door histiocyten zijn er in het bindweefsel
enkele leucocyten. Overigens ziet men beelden ongeveer gelijk aan
die bij het vorige geval. De alveolairsepta zijn echter niet zoo celrijk-
Ook niet die duidelijke adventitiëele celvermeerdering. Gering«
bloedaspiratie. Weinig pigment.

i

-ocr page 81-

D 3176. Gewicht 32 KG.

Doseering: 5 gram CaCl2 per 30 KG lichaamsgewicht,

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie.....

. 36

96.

Direct na de injectie . .

. 104

102.

6 min.........

. 104

84.

20 min.........

. 84

108.

27 min........

. 152

72.

33 min.........

. 172

88. Zeer benauwd!

uur ,. ..

. 72

112. Benauwd.

~ 2 uur ........

. 69

100. Minder benauwd.

4 uur........

. 60

144.

~ 5 uur ........

. 54

138.

61^ uur ........

. 44

164. Toestand vrij goed

Het proefkalf is 7 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn vrij slecht samengevallen en nogal
oedemateus. Ook in het interstitium ziet men oedeem. Op de bloed-
rijke sneevlakte neemt men kleine vleeschkleurige haardjes waar
(atelectase? — pneumonie?). quot;

Microscopisch: Het interstitium is oedemateus. Er liggen in het
oedemateuze bindweefsel slechts enkele roode bloedcellen verspreid.
Plaatselijk vrij veel infiltraatcellen.

De alveolen zijn op enkele plaatsen onvoldoende ontvouwen.

Vrij bloedrijke septa door overvulde capillairen. Op enkele plaat-
sen geringe bloeding en ook nog gering oedeem zich voortzettende
•n de lumina der alveolen. Men ziet vaak aan den rand der septa
met pigment beladen cellen, welke echter zoodanig door het pigment
zijn gemaskeerd, dat er van het celtype weinig meer is waar te
nemen.

De alveolairsepta zijn overigens niet overmatig celrijk. Behalve
de, in vorige gevallen beschreven histiocyten, treft men hier naar
verhouding vrij veel leucocyten aan.

Er is slechts weinig pigment, uitgezonderd op de bloedrijke
plaatsen.

-ocr page 82-

0.9 gram MgCl2 per 30 KG

D 3820. Gewicht: 37 KG.
Doseering: 2,4 gram CaCl2

lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie . . .

18

68.

10 min. na de injectie .

156

60.

20 min. .......

142

52. Zeer benauwd.

55 min........

132

78.....

15 mgr. atropine subcutaan.

70 min........

110

108. Zeer benauwd.

1 Yi uur.......

126

140.....

2 uur .......

136

146.....

4 uur .......

84

200.' „

Het proefkalf is 7 uur na de injectie gestorven. Vanaf 20 minuten
na de injectie tot aan den dood toe is het dier steeds benauwd
geweest.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Groote, zware, bloedrijke longen met sterk
oedeem, vooral van het interstitium. Bloedingen zoowel subpleuraal
als op sneevlakte. Veel bloederig schuim in alle luchtwegen.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel met
zeer sterk, veelal haemorrhagisch oedeem, hetwelk onderbroken
wordt door plaatsen met vrijwel diffuse doorbloeding. Er zijn
slechts enkele met pigment beladen cellen in het interlobulaire bind-
weefsel.

De perivasculaire en peribronchiale lymphruimten zijn sterk ver-
wijd en dikwijls met bloed gevuld. Het endotheel der groote bloed-
vaten is op vele plaatsen los van den wand (Lijkverschijnsel!).

De capillairen in de alveolairsepta bevatten veel bloed, terwijl er
oedeem en bloeding in septa en lumina der alveolen wordt ge-
vonden.

In verschillende gedeelten zijn de alveolairsepta celrijk door veel
mononucleaire cellen (histiocyten) en enkele leucocyten. Dikwijls
ziet men mononucleaire cellen vrij in de alveolen. Het grootste deel
dezer cellen heeft pigment gephagocyteerd.

Er is matige hoeveelheid pigment in de alveolairsepta aanwezig-

-ocr page 83-

Overzicht Groep E.

Van de elf in deze groep ondergebrachte gevallen, stierven
twee dieren tengevolge van de injectie, terwijl de overige werden
gedood. Ook hier ziet men vrij sterke variatie in de doseering. Het
eerste geval (23) komt sterk overeen met het laatste van de vorige
groep. Hier valt het nadeel van deze groepeering wel bijzonder
op. Twee gevallen welke in doseering, verschijnselen na de injectie
en ook in het macroscopische en microscopische beeld der longen
bijna geheel overeenkomen, zijn door het zeer geringe verschil in
levensduur na de injectie in twee verschillende groepen onder-
gebracht. Verder zien wij in deze groep weer twee dieren welke
met calciumgluconaat werden behandeld.

Uit de beschrijvingen van het macroscopische beeld der longen
valt op dat, uitgezonderd bij de twee dieren die na de injectie stier-
ven, het oedeem sterk is afgenomen. De celrijkdom der alveolair-
septa is daarentegen nog toegenomen en bereikt hier zijn hoogte-
Punt. Ook in de longen der dieren welken een lage dosis calcium-
chloride werd geïnjiceerd, vindt men in deze groep bijna steeds
celrijke septa. (Geval 26, 27 en 33.)

-ocr page 84-

{

TABEL GROEP E.

Dóseering per
30 K.G.
lichaamsgewicht

Onderzoek der longen

-

Nummer

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur
de injectie

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 23. D 3194.

7 gram CaClj
6 gram MgCIj.

Niet benauwd geweest.
45 min. na de injectie ge-
ringe ademhalings-
versnelling.

Gedood d«
6 uur.

^•quot;ing emphyseem.
Bloedaspiratie.

Zeer gering
oedeem. Veel
infiltraat-
cellen.

Cehijke septa. Vrij veel
leucocyten.

Weinig.

Geval 24. D 3161.

6 gram CaClj.

22 min. na de injectie
frequente ademhaling

(A = 80).
Niet ernstig benauwd
geweest.

Gedood d^
6 uur.

Vfjj

(v' 9oed samengevallen,
^^el'jke bloedverdeeling.
■^er gering oedeem.

Gering
oedeem.
Weinig infil-
traatcellen.

Slechts geringe bloeding. Gering
oedeem. Wisselend celrijke
septa. Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 25. D 3160.

5 gram GaClj.

33 min. na de injectie A = 70.
Geen benauwdheid.

Gedood
6 uur.

On 9oed samengevallen,
bloedrijk. Gering
en emphyseem.

Zeer gering
oedeem.

Capillairen met wisselende
vulling. Geringe bloeding. Zeer
onregelmatig celrijke septa.
Vrij veel leucocyten.

Betrekkelijk
weinig.

Geval 26. D 3222.

4 gram CaCl]

1,5 gram MgCl,.

Na 24 min. frequente adem-
haling en hoesten.
Na 30 min. gering benauwd.

Gedood

6 uur.
gt;

feöo^d samengevallen,
bloedverdeeling.
'^ring oedeem.

Gering
oedeem.

Slechts geringe bloeding. Cel-
rijke septa. Vrij veel leucocyten.

Vrij weinig.

Geval 27. D 3223.

4 gram CaCli
1,5 gram MgClj.

Na 18 min. frequente adem-
haling.
Na 30 min. benauwd.

Gedood ^
6 uuf.

9oed samengevallen,
voorste
Gering oedeem.

Gering
oedeem.
Enkele infil-
traatcellen.

Enkele plaatsen met overvulde
capillairen. Geen bloeding.
Celrijke septa. Matig veel
leucocyten.

Betrekkelijk
weinig.

Geval 28. D 3819.

3 gram CaCl,
1,125 gram MgCl,.

Na 15 min. frequente adem-
haling en benauwd.

Gestorvcfl

6 uur-

J

S'ooteklquot;'^ oedeem en

®chuim in de lucht-
wegen.

Sterk oedeem,
veelal hae-
morrhagisch.
Diffuse door-
bloeding.

Overvulde capillairen. Bloeding
en oedeem. Weinig celrijke
septa.

Vrij weinig.

-ocr page 85-

TABEL GROEP E (vervolg).

1

Nummer

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur
de injectie

Onderzoek der longen

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 29. D 3177.

5 gram CaClj.

Direct na de injectie kan het

dier niet meer staan.
Na 5V, uur frequente adem-
haling.

Gedood oa
6V, uur.

slecht samengevallen.
^ 'ets bloedrijk. Gering
en emphyseem.

Enkele infil-
traatcellen.

Sterk overvulde capillairen (on-
voldoende verbloed). Matig cel-
rijke septa. Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 30. D 3187.

Calciumgluconaat
in een hoeveelheid
aequivalent met
6 gram CaCli.

Na 18 min. snelle adem-
haling en benauwd.

Gedood

6V4

Vfj.

samengevallen.

«terke bloedrijkdom der
Goorste kwabben.

Vrijwel
zonder
oedeem.
Enkele infil-
traatcellen.

Capillairen met wisselende
vulling. Celrijke septa. Weinig
leucocyten.

Op de bloed-
rijke plaatsen
matige hoe-
veelheid.
Overigens
weinig.

Geval 31. D 3186.

Calciumgluconaat
in een hoeveelheid
aequivalent met
6 gram CaCl|.

Na 14 min. toenemende adem-
halingsfrequentie.
Na 35 min. zeer benauwd.

Gedood O®
7 uor.

slecht samengevallen.
Gerin E
®Physeem.

oedeem. Bloed-
aspiratie.

Gering
oedeem.
Enkele infil-
traatcellen.

Als geval 30. Matig celrijke
septa. Bloedaspiratie.

Weinig.

Geval 32. D 3176.

5 gram CaClj.

Na 27 min. plotselinge adem-
halingsversnelling.
Na 33 min. zeer benauwd.

Gedood

7 uur-

«amengevallen.
^a^m. Atelectase?
Pneumonie ?

Gering
oedeem. Vrij
veel infil-
traatcellen.

Overvulde capillairen. Plaatselijk
geringe bloeding en oedeem.
Weinig celrijke septa. Vri)
veel leucocyten.

Weinig, uit-
gezonderd
op de bloed-
rijke plaatsen.

Geval 33. D 3820.

2,4 gram CaCli
0,9 gram MgCl,.

Na 10 min. frequente adem-
haling. Na 20 min. zeer be-
nauwd.

Gestorve»
7 uuf-

t.W« ^®''^' bloedrijke
^'oedi • ^^quot;k oedeem,
quot;quot;ögen subpleuraal en
sneevlakte.

Sterk oedeem
en bloeding.

Overvulde capillairen. Oedeem
en bloeding. Plaatselijk celrijke
septa. Enkele leucocyten.

Matige
hoeveelheid.

-ocr page 86-

TABEL GROEP E (vervolg).

Doseering per

30 K.G.

lichaamsgewicht

Levensdu^

de injec*

Nummer

Verschijnselen na de
injectie

Direct na de injectie kan het

dier niet meer staan.
Na
5Vi «««■ frequente adem-
haling.

Gedood

6V. u«^'

5 gram GaCl,.

Geval 29. D 3177.

Calciumgluconaat
In een hoeveelheid
aequivalent met
6 gram CaQ,.

Geval 30. D 3187.

Na 18 min. snelle adem-
haling en benauwd.

Gedooa-^
6V4

Calciumgluconaat
In een hoeveelheid
aequivalent met
6 gram CaQi.

Geval 31. D 3186.

Na 14min. toenemende adem-
halingsfrequentie.
Na 35 min. zeer benauwd.

Gedoo«!''
7
tiOt-

Na 27 min. plotselinge adem-
halingsversnelling.
Na 33 min. zeer benauwd.

Gedood
7 uuf'

5 gram CaCl,.

Geval 32. D 3176.

2.4 gram CaCl,

0.9 gram MgCl,.

GestorvJ
7 u»quot;

Geval 33. D 3820.

Na 10 min. frequente adem-
haling. Na 20 min. zeer be-
nauwd.

-ocr page 87-

Onderzoek der longen ,

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Mac

foscopisch

Alveolairsepta

Pigment

oedï;nbsp;Gering

en emphyseem.

Enkele infil-
traatcellen.

Weinig.

Sterk overvulde capillairen (on-
voldoende verbloed). Matig cel-
rijke septa. Weinig leucocyten.

G^n®^ ««quot;gevallen.

«quot;kebloedrijkdom der
kwabben.

Vrijwel
zonder
oedeem.
Enkele infll-
traatcellen.

Capillairen met wisselende
vulling. Celrijke septa. Weinig
leucocyten.

Op de bloed-
rijke plaatsen
matige hoe-
veelheid.
Overigens
weinig.

gt; »'echt Mmengevallen.

Gerinn P^y®««™-

oedeem. Bloed-
aspiratie.

Weinig.

Gering
oedeem.
Enkele infil-
traatcellen.

Als geval 30. Matig celrijke
septa. Bloedaspiratie.

^d^ni. Atelectase?
»Pneumonie?

Gering
oedeem. Vrij
veel infil-
traatcellen.

Overvulde capillairen. Plaatselijknbsp;Weinig, uit-
geringe bloeding en oedeem. gezonderd

Weinig celrijke septa. Vrijnbsp;op de bloed-

veel leucocyten.nbsp;rijke plaats

Bloed,?quot; oedeem,
quot;^^'ngen subpleuraal en
op »neevlakte.

Sterk oedeem
en bloeding.

Overvulde capillairen. Oedeem Matige
en bloeding. Plaatselijk celrijke hoeveelheid,
septa. Enkele leucocyten.

-ocr page 88-

Groep F.

D 3759. Gewicht: 29 KG.

Doseering: 3 gram CaCla 1.125 gram MgClg per 30 KG
lichaamsgewicht.
Verloop:

Vóór de injectie..................24 92.

10 min. na de injectie..............20 96.

15 min............................24 136.

18 min. „ ■...........116.

20 min ............108 102. Benauwd!

30 min.' quot; 1' 1' ..............92 120.

35 min...................145.

45 min............................42 132.

60 min............................48 132.

uur..........................44 96.

16 uur..........................32 110.

Het proefkalf is uur na de injectienbsp;gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij goed samengevallen longen met iets onge-
lijke bloedverdeeling. De bronchiën bevatten een weinig schuim.

Gering emphyseem.

Microscopisch: Interlobulair bindweefsel vrijwel normaal. Er is
geen duidelijk oedeem meer waar te nemen. De groote bloedvaten
bevatten slechts geringe hoeveelheid bloed. De capillairen in de
alveolairsepta zijn echter voor een uitgebloed dier op enkele plaatsen
nog flink gevuld.

Overal zijn de alveolen behoorlijk luchthoudend. De celrijkdom
der septa is niet overmatig groot. Zeker vallen de hier aanwezige
beelden, wat de celrijkdom betreft, binnen de grenzen van het
normale. Het celtype komt echter nog niet geheel overeen met dat
van normale longen. Op vele plaatsen ziet men rondkemige
cellen
in de septa. Weinig leucocyten.

Slechts geringe hoeveelheid pigment.

-ocr page 89-

D 3220. Gewicht: 32 KG.

Doseering: 3 gram CaCl2 per 30 KG hchaamsgewicht.

Verloop:nbsp;A.nbsp;P.

Vóór de injectie.........40nbsp;118.

3 min. na de injectie..............64nbsp;96.

7 min............................32nbsp;111.

12 min............................52nbsp;60.

23 min....... ..............128nbsp;45. Benauwd!

34 min............................120nbsp;80.

46 min............................84nbsp;102.

i: 1 uur..........................48nbsp;112.

uur.. .. ..............36nbsp;172.

5 uur..........................30nbsp;180.

24 uur..........................30nbsp;112.

30 uur..........................28nbsp;116.

Het proefkalf is 30}^ uur na de injectienbsp;gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij goed samengevallen longen met iets onge-
lijke bloedverdeeling. Enkele puntbloedingen onder de pleura.
Geen oedeem.

Microscopisch: In het interlobulaire bindweefsel is zoo goed als
geen oedeem of infiltratie meer waar te nemen.

De capillairen in de alveolairsepta bevatten nog vrij veel bloed.
Er is slechts in enkele omschreven gebieden geringe bloeding. De
alveolairsepta zijn onregelmatig celrijk en er zijn vele plaatsen met
nog behoorlijk celrijke beelden. Men ziet maar weinig polymorph-
kernige leucocyten. daarentegen nog talrijke mononucleaire infil-
traatcellen.
Er is slechts weinig pigment aanwezig.

GEVAL 36.

D 3219. Gewicht: 28 KG.

Doseering: 3 gram CaClg per 30 KG lichaamsgewicht.

-ocr page 90-

Verloop:nbsp;A. P.

Vóór de injectie..................24nbsp;106.

8 min. na de injectie..............28nbsp;92.

16 min............................30nbsp;78.

31 min............ .nbsp;72nbsp;60.

40 min............................44nbsp;132.

13^ uur .........................28nbsp;96.

3H uur „ ..................24nbsp;120.

5 uur..........................24nbsp;140.

24 uur..........................20nbsp;92.

30 uur .. ..................20nbsp;92.

Het dier is na de injectie niet benauwdnbsp;geweest.

Na 30^ uur gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn vrij goed samengevallen. Iets
ongelijke bloedverdeeling. In de rechter hartekwab is een vrij
groot
atelectatisch gebied. Eén klein slijmpropje bij de bifurcatie. Geen
oedeem.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
is vrijwel geen oedeem en slechts op één plaats geringe bloeding
aanwezig.

De groote bloedvaten bevatten maar weinig bloed. In enkele
vaten thrombose.

De capillairen in de alveolairsepta bevatten een wisselende hoe-
veelheid bloed. Er zijn enkele gedeelten met flink gevulde capil-
lairen, Soms ziet men nog gering oedeem in septa en alveolen.

De celrijkdom der septa is groot. Men ziet naast betrekkelijk
weinig leucocyten veel mononucleaire cellen van wisselende
grootte.
Toch treedt ook hier het celtype, dat in vorige gevallen als histio-
cyten of histiocytachtige cellen werd aangeduid, het meest op den
voorgrond. Dikwijls ziet men morphologisch hiermee
overeen-
komende cellen vrij in de lumina der alveolen.

Er is een atelectatisch gedeelte. In de bronchiën, welke zich in
dit gedeelte bevinden, is een jonge bronchitis aanwezig. In het
lumen dezer bronchiën ziet men talrijke polymorphkernige
leuco-
cyten verzameld.

-ocr page 91-

Matige hoeveelheid pigment is er in de alveolairsepta aanwezig,
dat voor een groot deel door cellen is gephagocyteerd.

GEVAL 37.

D 3758. Gewicht: 26 KG.

Doseering: 3 gram CaClg 1.125 gram MgClg per 30 KG
lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

30

132.

32

100.

56

72.

76

76.

139

74.

Zeer benauwd!

30 min....... . . .

128

84.

45 min....... . . .

72

96.

IK uur.........

68

100.

2 uur.........

57

190.

24 uur.........

36

124.

Normaal.

32

120.

34

110.

Het proefkalf is 65 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn matig goed samengevallen. Iets
vochtige sneevlakte. Gering emphyseem.

Microscopisch: In het interlobulaire bindweefsel is op één plaats
nog zeer geringe bloeding met pigmentafzetting.

De alveolairsepta zijn smal en bevatten weinig cellen. Zoowel
'n het interlobulaire bindweefsel als in de alveolairsepta zijn geen
infiltraatcellen meer aanwezig. De beelden, die men hier waarneemt,
vallen zeker binnen de grenzen van het normale.

Er is zeer weinig pigment in de septa aanwezig.

geval 38.

D 3756. Gewicht: 24 KG.

Doseering: 3 gram CaCl2 1.125 gram MgCl2 per 30 KG
lichaamsgewicht.

-ocr page 92-

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie ....

. . 42

120.

10 min. na de injectie . .

. . 64

100.

15 min.........

. . 80

84.

20 min. ........

. . 120

72.

Onregelmatige pols.

25 min. ......

. . 120

90.

Zeer benauwd.

30 min. .......

. . 126

88.

• f Pf

45 min.........

. . 92

100.

$f Pf

1 uur ........

. . 88

96.

tf ft

± 2 uur „ „ ,, . .

. . 45

110.

Toestand veel beter,

48 uur ........

. . 45

120.

Normaal.

96 uur ........

. . 36

124.

• Het proefkalf is 101 uur na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Slecht samengevallen longen met iets ongelijke
bloedverdeeling. Emphyseem.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
zonder afwijkingen.

De capillairen in de alveolairsepta bevatten weinig bloed. De
alveolairsepta zijn smal en weinig celrijk. De beelden die men hier
waarneemt komen overeen met het normale longbeeld.

Er is zeer weinig pigment aanwezig.

GEVAL 39.

D 3283. Gewicht: 33 KG.

Doseering: 3 gram CaClj per 30 KG lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . .
3 min. na de injectie
13 min.......

25 min.......

50 min.......

± 3 uur......

514 ......

48 uur ......

A. P.

48nbsp;84.

80nbsp;48.

132nbsp;32. Iets onregelmatige pols-

Benauwdheid.

124nbsp;42. Benauwd.

100nbsp;52.

44nbsp;106.

32nbsp;108. Normaal.

24nbsp;126.

Het proefkalf is 102 uur na de injectie gedood en verbloed.

J

-ocr page 93-

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Matig goed samengevallen longen met iets onge-
lijke bloedverdeeling. Iets vochtige sneevlakte. Matig emphyseem.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
is geen oedeem of bloeding meer op te merken. Vele bronchiën
bevatten een waarschijnlijk geaspireerde detritusmassa.

Zoowel in de grootere bloedvaten als in de capillairen der
alveolairsepta bevindt zich slechts weinig bloed. Op één plaats is
nog zeer geringe bloeding in enkele alveolen waar te nemen.

De alveolairsepta zijn nog vrij celrijk. Men ziet nog veel mono-
nucleaire infiltraatcellen in de septa verspreid en soms zelfs nog
langs de peripherie van enkele longkwabjes opgehoopt. Er zijn
echter slechts weinig polymorphkernige leucocyten.

In de septa is vrij weinig pigment, dat bijna steeds door cellen
is gephagocyteerd.

Overzicht Groep F.

In vergelijking met de vorige groepen is de levensduur na de
injectie van de zes proefdieren uit deze groep zeer uiteenloopend.
De toegepaste doseering komt echter onderling geheel overeen. Bij
allen werd 3 Gram calciumchloride per 30 KG lichaamsgewicht
toegediend. Ook de verschijnselen na de injectie komen hier sterk
overeen. Alle dieren kregen frequente ademhaling en werden be-
nauwd. Het macroscopische beeld toont wisselend sterke samen-
valling der longen, terwijl geen oedeem meer valt te constateeren.
De celrijkdom der alveolairsepta is het eenige in deze groep waarin
de verschillende gevallen zeer sterk van elkaar afwijken. Soms zijn
nog celrijke septa aanwezig, terwijl in twee gevallen beelden gevon-
den worden als in normale longen.

-ocr page 94-

TABEL GROEP F.

Nummer

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur
de injectie

Onderzoek der longen

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 34. D 3759.

3 gram CaClj

1,125 gram MgCl,.

Na 18 min. frequente adem-
haling. Na 20 min. benauwd.

Gedood

16V,

U*' 9oed samengevallen,
deeli bloedver-
emphy-
• «^enig schuim in de
bronchiën,

Vrijwel
normaal.

Capillairen soms nog met vrij
veel bloed. Geen bloeding of
oedeem. Weinig celrijke septa.
Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 35. D 3220.

3 gram CaCl:.

Na 23 min. frequente adem-
haling en benauwd.

Gedood 0«

30V, uw'-

Vrn

Iets samengevallen.

bloedver-
dion^- Enkele puntbloe-
onder de pleura.

Vrijwel
normaal.

Slechts zeer geringe bloeding op
enkele plaatsen. Celrijke septa.
Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 36. D 3219.

3 gram CaClj.

Na 31 min. iets frequente
ademhaling. Het dier is echter
niet benauwd geweest.

Gedood D»

30'A

letl samengevallen,
deel, bloedver-
Een atelectatisch
flcdeelte.

Op één plaats
zeer geringe
bloeding.

Op enkele plaatsen gering
oedeem. Celrijke septa. Een
atelectatisch gedeelte met
bronchitis. Weinig leucocyten.

Matige
hoeveelheid.

Geval 37. D 3758.

3 gram CaCli
1,125 gram MgCl,.

Na 15 min. toenemende adem-
halingsfrequentie Na 20 min.
zeer benauwd.

Gedood öquot;
65 uur.

May

Iets samengevallen.
Q^^htige sneevlakte.
^''og emphyseem.

Op één plaats
zeer geringe
bloeding.

Weinig celrijke septa. Beelden
als in normale longen.

Zeer weinig.

Geval 38. D 3756.

3 gram CaCl,

1,125 gram MgCl,.

Na 10 min. toenemende adem-
halingsfrequentie. Na 25 min.
zeer benauwd.

Gedood quot;quot;

101 uur-

Nelii^'®J:quot;9cvallen. Iets
bloedverdeeling.
•^-mphyseem.

Zonder
afwijkingen.

Weinig celrijke septa. Beelden
als in normale longen.

Zeer weinig.

Geval 39. D 3283.

3 gram CaCl,.

Na 13 min. frequente adem-
haling en benauwd.

Gedood quot;quot;
102 üüt^

h^oï^f'Jsf'nengevallen.
^l'no blLdver.
^quot;«evUu^fl emphyseem.
iets vochtig.

Zonder
afwijkingen.

Op één plaats nog zeer geringe
bloeding. Vrij celrijke septa.
Weinig leucocyten.

Vrij weinig.

-ocr page 95-

Groep G.

D 3794. Gewicht: 323^ KG.

Doseering: 2.4 gram CaClg 0.9 gram MgClg per 30 KG
lichaamsgewicht.

P.
104.
66.
64.

50. Het dier is erg suf.
66.
60.

84. Benauwd.
180. Toestand veel beter.
120.
120.

A.
24
72
76
92
62
48
52
42
20
20

dagen na de injectie ziek geworden-

Verloop:
Vóór de injectie . .
5 min. na de injectie
10 min. .. ..

20 min.....

30 min. „ „
1 uur ..
3 uur „ „
5 uur „ „
72 uur .. „
96 uur „ ..

Het kalf is ongevee
(Ernstige diarrhee.)

5 dagen (120 uur) na de injectie is het dier gestorven.

Sectieverslag: Cadaver van een ± 1 week oud kalf in slechte
voedingstoestand. Foramen ovale persistens met hypertrophie van
het rechter hart. Onder het epicard enkele petechiën.

De longen zijn iets emphysemateus. Enkele kleine, grillig ge-
vormde. atelectatische gebieden vooral rechts. Maaginhoud in d«
bronchiën. De milt is gering gezwollen.

Het darmkanaal met veel melkachtige inhoud (ook in den dikken
darm). De mucosa is vrijwel diffuus flink rood en
gezwollen-
Hevige enteritis.

Culturen (uit de milt en de nier): Negatief.

Path.-anat. diagnose: Colibacillose?

Microscopisch onderzoek van de longen: Op enkele plaatsen
in het subpleurale en interlobulaire bindweefsel is nog een gering
aantal infiltraatcellen aanwezig.

De capillairen bevatten een wisselende hoeveelheid bloed. ^^
alveolen zijn behoorlijk ontvouwen; op verschillende plaatsen is vrij
sterk emphyseem aanwezig.

-ocr page 96-

De alveolairsepta zijn smal en celarm. Slechts op quot;enkele plaatsen
is een gering aantal mononucleaire infiltraatcellen diffuus in de
septa verspreid. Overigens ziet men beelden als in normale longen.
Weinig leucocyten.

Er is nog een matige hoeveelheid pigment in de septa aanwezig.

GEVAL 41.

D 3840. Gewicht: 36 KG.
Dóseering: 3 gram CaClg
lichaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . .
12 min. na de injectie
25 min. „
45 min. „
^'A uur ..

uur

96
120

Het kalf is 140 uur na de injectie gestorven.

Resultaat der sectie: Enteritis zonder verschijnselen van septi-
chaemie.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij groote, volumineuze longen met ongelijke
bloedverdeeling. Enkele atelectatische gedeelten, vooral in de top-
kwabben. In deze gedeelten is op sneevlakte exsudaat uit de bron-
chiën te drukken: Bronchitis, bronchiolitis. Enkele plaatsen met

emphyseem.

Microscopisch: Op twee plaatsen is kraakbeenvorming waar te
quot;eoien, hoofdzakelijk in de fibro-elastische plaat der pleura.

In de meest normale longgedeelten ziet men groote gebieden met
zeer smalle, weinig celrijke septa. Soms bevatten de capillairen vrij

± 2

uur
24 uur
48 uur
72 uur
uur
uur

A. P.

24nbsp;90.

132nbsp;66.

80nbsp;60. Zeer benauwd.

80nbsp;48. Toestand veel beter.

40nbsp;66.

48nbsp;56.

57nbsp;96.

24nbsp;120.

26nbsp;92.

24nbsp;108. Diarrhee.

32nbsp;96.

42nbsp;84. Diarrhee. Zeer ziek.

1,125 gram MgClg per 30 KG

-ocr page 97-

veel bloed. Naast deze weinig celrijke gebieden, ziet men soms
longkwabjes met celrijker en dikwijls zeer bloedrijke septa. Op deze
plaatsen een wisselend aantal infiltraatcellen.

Verder ziet men gedeelten, welke ook macroscopisch reeds als
abnormaal werden opgemerkt. Er is hier een flinke bronchitis, resp.
bronchiolitis, aanwezig met eenige uitbreiding in het omgevende
longweefsel. Talrijke leucocyten zijn op deze plaatsen in de bron-
chiën en omgeving opgehoopt. In deze abnormale gedeelten is zeer
sterk oedeem en sterke bloeding aanwezig. Het ontstekingsproces
heeft zich reeds tot de lymphbanen uitgebreid (verwijde lymph-
banen. thromben, lymphangitis).

GEVAL 42.

D 3767. Gewicht: 36 KG.

Doseering: 3 gram CaCl2 1.125nbsp;MgClg per 30 KG lichaams-
gewicht.

Verloop:nbsp;A.nbsp;P.

Vóór de injectie..............28nbsp;124.

7 min. na de injectie..........32nbsp;126.

22 min........................36nbsp;102.

42 min. ....................28nbsp;92.

62 min........................76nbsp;102.

67 min........................84nbsp;110.

72 min........................52nbsp;120.

97 min........................38nbsp;124.

6 uur......................32nbsp;118.

1 dag ......................40nbsp;112.

3 dagen......................24nbsp;104.

5 dagen......................28nbsp;96. Geringe diarrhee.

7 dagen......................14nbsp;82.

Het proefkalf is 7 dogen na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij goed samengevallen longen. Gering emphy
seem. Plaatselijk geringe atelectase. Bloedaspiratie.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
zijn zonder afwijkingen.

-ocr page 98-

De bloedvaten, ook de capillairen in de alveolairsepta, bevatten
Slechts weinig bloed. De alveolen zijn over het algemeen matig
goed ontvouwen. Er zijn enkele kleine plaatsen waar de alveolen
^emig luchthoudend zijn. De celrijkdom der septa is wisselend.

en ziet naast celarme septa matig celrijke beelden, welke echter

e grenzen van het normale niet overschrijden. Wel is het celtype
quot;og iets geäctiveerd en men ziet op enkele plaatsen, langs inter-
stitieele septa, geringe ophooping van mononucleaire cellen. Er zijn
echter slechts zeer weinig leucocyten.

In de septa is vrijwel geen pigment meer aanwezig.

geval 43.

D 3768. Gewicht: 38 KG.

Doseering: 3 gram CaClz
nchaamsgewicht.

Verloop:
Vóór de injectie . .

min. na de injectie
min.

min.
min.
min.
min.
min.
uur
uur

1

3
5
7

30
45
50
55
60
85

dag
dagen
dagen
dagen

Het kalf is 7 dagen na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Goed samengevallen longen met zeer gering
emphyseem.

Microscopisch: In het subpleurale bindweefsel is op één plaats
®en sterke kraakbeenvorming aanwezig. Overigens ziet men in het
subpleurale en interlobulaire bindweefsel geen afwijkingen.

1.125 gram MgClg per 30 KG

A. P.

32nbsp;106.
52 72.

40 88. Onregelmatige pols.
32 96.

40 96. Regelmatige pols.
106 92.

75 72. Benauwd.
52 96.

42nbsp;102. Toestand veel beter.
38 96.

36nbsp;112. Normaal.

16nbsp;96.

24nbsp;102.

24nbsp;90. Geringe diarrhee.

-ocr page 99-

Het endotheel der bloedvaten is niet geheel intact, waarvan de
oorzaak waarschijnlijk wel gezocht zal moeten worden in te lang-
zame fixatie van het weefsel. Zoowel de groote bloedvaten als de
capillairen in de alveolairsepta bevatten slechts weinig bloed. De
alveolen zijn vrij sterk samengevallen en de celrijkdom der septa is
•wisselend groot. Over het algemeen ziet men betrekkelijk celrijke
beelden, maar er zijn geen plaatselijk sterke celophoopingen. Het
celtype komt ongeveer overeen met de beelden die in het vorige
geval zijn waar te nemen. Ook hier vindt men zeer weinig leuco-
cyten.

Weinig pigment.

GEVAL 44.

D 3792. Gewicht: 35 KG.

Doseering: 3 gram CaCl2 1,125 gram MgCl2 per 30 KG

lichaamsgewicht.

Verloop:

A.

P.

Vóór de injectie.....

44

118.

15 min. na de injectie . .

. 48

104.

Onregelmatige pols.

30 min.........

. 40

120.

45 min.........

. 60

112.

50 min....... . .

. 72

106.

55 min.........

. 56

112.

60 min....... . .

. 52

102.

Onregelmatige pols.

± IH uur........

. 32

104.

± lYi uur........

. 36

112.

Vanaf dit oogenblik.

tot aan den dood is de ademhalings- en polsfrequentie steeds nöf
maal geweest.

Het proefdier is 3 weken na de injectie gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: De longen zijn zeer goed samengevallen, alleen
in de topkwabben gering emphyseem.

Microscopisch: Het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
vrijwel normaal. De groote bloedvaten en de capillairen in de
alveolairsepta bevatten slechts weinig bloed.

-ocr page 100-

Microscopisch ziet men evenals macroscopisch het beeld van
buitengewoon sterk samengevallen longweefsel. De alveolairsepta
zijn. misschien voor een deel ten gevolge hiervan, vrij breed en
nogal celrijk. Men ziet nog niet de uniformiteit in celtype zooals
»e m normale longen dikwijls is waar te nemen. Plaatselijke op-
oopingen van mononucleaire infiltraatcellen of migreerende leuco-
cyten zijn niet aanwezig.

Er is zeer weinig pigment in de septa op te merken.
geval 45.

D 3800. Gewicht: 42 KG.

Doseering: 3 gram CaCla 1,125 gram MgClg per 30 KG
quot;chaamsgewicht.

Ver/oop:nbsp;A.nbsp;P.

Voor de injectie..................22nbsp;108.

10 min. na de inejctie..............108nbsp;54. Benauwd!

..............108nbsp;60.

, ............................78nbsp;66.

i ..........................56nbsp;72.

, ..........................58nbsp;106.

f ..........................74nbsp;112.

^ ..........................96nbsp;120.

° ..........................96nbsp;156.

° ..........................60nbsp;210.

..........................21nbsp;86. Normaal.

Verder steeds normale pols- en ademhalingsfrequentie.
Het proefkalf is 3 weken na de injectie
gedood en verbloed.

Onderzoek der longen.

Macroscopisch: Vrij groote, volumineuze en slecht samengevallen
ongen. Emphyseem. Enkele atelectatische gedeelten. Uitgebreide
bloedaspiratie.

Microscopisch: In het subpleurale en interlobulaire bindweefsel
2'jn geen afwijkingen te vinden.

Vele bronchiën bevatten een flinke hoeveelheid bloed. Ook in de
a veolen is op talrijke plaatsen bloed aanwezig, dat door aspiratie

-ocr page 101-

tijdens de agonie daar is gekomen. In het bloed ziet men reeds
afzetting van pigment, dat
gedeeltelijk nog vrij ligt maar ook op
vele plaatsen reeds door cellen is opgenomen. Het celtype is door
de groote hoeveelheid pigment moeilijk te onderscheiden.

De alveolairsepta zijn smal en weinig celrijk. De alveolen zijn
goed luchthoudend (soms sterk emphyseem) uitgezonderd in de
reeds macroscopisch waargenomen atelectatische gedeelten. Ook
op deze plaatsen ziet men echter geen ontstekingsverschijnselen.

Door de bloedaspiratie en de beginnende pigmentafzetting in dit
bloed, is het aanwezig zijn van pigment, afkomstig van
eventueele
bloeding na de injectie, niet te beoordeelen.

Overzicht Groep G.

In deze groep vindt men. evenals in de vorige, groote overeen-
komst in doseering. Alle dieren werden met geringe
hoeveelheid
calciumchloride behandeld. De verschijnselen na de injectie ver-
schillen onderling in zooverre, dat enkele kalveren geen ernstige
benauwdheid vertoonden, al werd steeds een toename der adeffl-
halingsfrequentie geconstateerd. Twee dieren stierven helaas ten-
gevolge van een enteritis.

Macroscopisch ziet men wisselend sterke samenvalling der
longen. Oedeem is niet meer aanwezig. In de enkele gevallen waar
een atelectatisch gedeelte is te vinden, ziet men of een bronchitis ol
sterke bloedaspiratie, zoodat wij ter verklaring van de
plaatselijke
atelectase de ..foetale atelectasequot; niet te hulp behoeven te roepen-

In geval 41 vinden wij het eenige geval met pneumonie. Deze
weinig uitgebreide pneumonie gaat echter samen met een sterke,
vrij zeker primaire, bronchitis.

Wat de celrijkdom der alveolairsepta betreft ziet men noga
variëerende beelden, waarbij aan de onderling sterk
wisselende
samenvalling der longen waarschijnlijk een rol van beteekenis moct
worden toegekend.

-ocr page 102- -ocr page 103-

TABEL GROEP G.

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Levensdo«'

de lui««*

Nummer

Verschijnselen na de
injectie

Na 5 min. toenemende adem-
halingsfrequentie. Na 20 min.
frequente ademhaling en suf.
Na 3 uur benauwd.

Gestolt;

2.4 gram CaClj
0,9 gram MgCl].

Geval 40. D 3794.

na

(Entcr»^

Na 12 min. frequente adem-
haling. Na 25 min. zeer be-
nauwd.

3 gram CaCli
1,125 gram MgCl,.

Geval 41. D 3840.

(Entef'O»'

3 gram CaQ,
1,125 gram MgCl,.

Geval 42. D 3767.

Na 62 min. vrij frequente
ademhaling. Niet benauwd
geweest.

Gedoo^jquot;
7

Na 55 min. frequente adem-
haling. Na 60 min. benauwd.

c^J

3 gram CaCl,
1,125 gram MgCl,.

Geval 43. D 3768.

Na 50 min. frequente adem-
haling. Niet benauwd ge-
weest.

3 gram CaCl,

-I-

1,125 gram MgCl,.

Geval 44. D 3792.

3

Na 10 min. frequente adem-
haling en benauwd.

3 gram CaCl,

-I-

1,125 gram MgCl,.

Geval 45. D 3800.

-ocr page 104-

104 1
TABEL GROEP G. JL

105

Nummer

Doseering per

30 K.G.
lichaamsgewicht

Verschijnselen na de
injectie

Levensduur
de injectie ,

i

Onderzoek der longen

Macroscopisch

Microscopisch

Interlobulair
bindweefsel

Alveolairsepta

Pigment

Geval 40. D 3794.

2,4 gram CaCl,
0,9 gram MgCl,.

Na 5 min. toenemende adem-
halingsfrequentie. Na 20 min.
frequente ademhaling en suf.
Na 3 uur benauwd.

Gestorven

na 5 dageO'
(Enteritis.)

^'^.^^{quot;Physemateus. Enkele
^«lectatische gebieden.
'Maaginhoud in de
bronchiën.

Enkele in-
filtraatcellen.

Capillairen met wisselende vulling.
Celarme septa. Enkele infiltraat-
cellen. Weinig leucocyten.

Matige
hoeveelheid.

Geval 41. D 3840.

3 gram CaCl,
1,125 gram MgCl,.

Na 12 min. frequente adem-
haling. Na 25 min. zeer be-
nauwd.

Gestorven
na
6 dageö'
(Enteritis.)

volumineus.
Emnk samengevallen.
Ctiï^'r'quot;- Enkele ate-
^aWsche gedeelten met
bronchitis.

Kraakbeen-
vorming in de
fibro-
elastische
plaat. Overi-
gens geen
afwijkingen.

Celarme septa. Soms plaatselijke
enkele Infiltraatcellen.
Daarnaast
gedeelten met bronchitis, bron-
chiolitis en beginnende uitbrei-
ding In het omgevende longweefsel.

?

Geval 42. D 3767.

3 gram CaCl,
1,125 gram MgCl,.

Na 62 min. vrij frequente
ademhaling. Niet benauwd
geweest.

Gedood P»

7 dageP.

Vrii

Plasf?*?®? samengevallen.

Zonder
afwijkingen.

Wisselende celrijkdom der septa.
Beelden welke de grenzen van
het normale niet overschrijden.
Geringe ophooping van mono-
nucleaire cellen. Weinig
leucocyten.

Vrijwel geen,

Geval 43. D 3768.

3 gram CaCl,

1,125 gram MgCl,.

Na 55 min. frequente adem-
haling. Na 60 min. benauwd.

Gedood

7 dagequot;

»®®engevallcn.
emphyseem.

Op een plaats

kraakbeen-
vorming sub-
pleuraal. Ove-
rigens zonder
afwijkingen.

Sterk samengevallen longen met
betrekkelijk celrijke septa.
Weinig leucocyten.

Weinig.

Geval 44. D 3792.

3 gram CaCl,

1,125 gram MgCl,.

Na 50 min. frequente adem-
haling. Niet benauwd ge-
weest.

Gedood
3 wekequot;-

»amengevallen.
topkwabben gering
®ngt;physeem.

Zonder
afwijkingen.

Buitengewoon sterk samen-
gevallen longen met vrij celrijke
septa. Weinig leucocyten.

Zeer weinig.

Geval 45. D 3800.

3 gram CaCl,

1,125 gram MgCl,.

Na 10 min. frequente adem-
haling en benauwd.

3 weke«'

lectatu Enkele ate-
quot;che gedeelten.

Zonder
afwijkingen.

Smalle, weinig celrijke septa.
Sterke bloedaspiratie. Weinig
leucocyten.

?

(Bloed-
aspiratie.)

-ocr page 105-

Caldumgehalte van het bloedserum vóór de injectie: 10,6 mgr
per 100 cM3.

Sectieverslag,

Macroscopisch onderzoek: Cadaver van een rund in vrij goeden
voedingstoestand. De
longen zijn volumineus, zeer sterk oedeem,
vooral in het interstitium,
In het longweefsel, de bronchiaal- en
t^^cheaalmucosa en in de tracheaalscheede veel bloedinkjes.
Het
subscapulaire bindweefsel is diffuus doorbloed (Stikkingsdood?).
Onder het endocard van de linkerkamer veel bloedinkjes. De milt
is duidelijk gezwollen.

In het darmkanaal veel bloederige inhoud. De mucosa is pleks-
gewijs rood. gezwollen en met bloedinkjes bezet.
Hevige acute
gastritis en enteritis.

De uterus vertoont slechts een geringe involutie. In de uterus is
veel bloederige inhoud, waarin enkele vervallen karunkels. De
niucosa is misschien iets gezwollen met verweeking van de opper-
vlakkige gedeehen der karunkels.
Acute endometritis?

In het os-sacrum is een oude fractuur met dislocatie.

Microscopisch onderzoek.

Longen: De interlobulaire septa zijn zeer sterk verbreed door
oedeem. Bovendien is er op enkele plaatsen bloeding in het inter-
lobulaire bindweefsel. Zeer plaatselijk ziet men een aantal infiltraat-
cellen. De peribronchiale lymphruimten zijn verwijd. In de nabij-
heid van talrijke bronchiën vindt men vrij sterke ophoopingen van
mononucleaire rondkernige cellen. Ook in de oppervlakkige laag
van de mucosa zijn soms dergelijke celophoopingen aanwezig. Het
bronchiaalepitheel is dikwijls gedeeltelijk gedesquameerd (rotting?).
In vele kleine bloedvaten zijn thrombusachtige vormsels aanwezig.

Er is zeer uitgebreid oedeem en sterke bloeding in de septa en
de lumina der alveolen. De alveolairsepta zijn verbreed, ten deele
door het oedeem en de bloeding, ten deele door een verhoogd
aantal cellen. Men ziet veel mononucleaire cellen van wisselende
grootte, naast een gering aantal leucocyten. Soortgelijke mononu-
cleaire cellen zijn ook in de kleinere vaten en capillairen op te
merken.

-ocr page 106-

In de alveolen zijn enkele cellen vrij in het lumen aanwezig. In
de eerste plaats ziet men hier cellen welke morphologisch overeen-
komen met die der septa en daarnaast enkele cellen met groot cel-
protoplasma en een vrij groote, meestal ovale kern.

Er is een geringe hoeveelheid pigment in de septa verspreid.

GEVAL 47.

A 7906. Anamnese: Geen.

Status praesens 10 Mei: De koe ligt plat terzijde. Spierrillingen
in de extremiteiten.

Diagnose: Kopziekte?

Therapie: Intraveneuze injectie van 40 gram CaCl2 15 gra®
MgCl2 in 300 c.c. water. Na de injectie trad geen verbetering op-

11nbsp;Mei: 16 uur na de calciumchloride-injectie deze therapie op'
nieuw toegepast. De hartslag bleef tijdens de injectie
regelmatig-
Ook ditmaal trad geen verbetering op.

's Avonds: P. 108. T. 37.4. A. 28.

12nbsp;Mei: 's Morgens: P. 68. T. 38,8. A. 18. Dc algcmecne toe-
stand is niets verbeterd. Het dier ligt plat terzijde en eet niets.

's Middags voor de derde maal 40 gram CaCla 15
MgCl2 intraveneus toegediend. Geen resultaat. Daarna nog
lucht-
insufflatie in den uier toegepast.

's Avonds: P. 88. T. 38.2. A. 28.

13nbsp;Mei: 'b Morgens: P. 68. T. 39,1. A. 24. De toestand is nog
steeds onveranderd.

Prognose: Zeer ongunstig. Daar herstel vrijwel uitgesloten is. quot;
het dier afgemaakt.

De injecties met calciumchloride vonden dus plaats ongev««'
58. 42 en 18 uur voor den dood.

Het calciumgehalte van het bloedserum was vóór de eerst«
injectie 9.8 mgr per 100 cM«.

Sectieverslag.

Macroscopisch onderzoek: Cadaver van een rund in vrij
voedingstoestand. De
longen zijn over het geheel vrij goed sam^'^'^
gevallen met een [raai interstitiëel en gedeeltelijk subple^^'^^
emphyseem van de voorste kwabben.

-ocr page 107-

De milt is iets gezwollen.

De lever en de nieren zijn parenchymateus gedegenereerd Op
de nieren enkele petechiën. Overigens macroscopisch geen afwi,-
kingen.

Culturen aangelegd uit lever en nieren bleven steriel.
Microscopisch onderzoek.

Longen: In het interlobulaire bindweefsel is geringe infiltratie
aanwezig. Daarnaast ziet men vrij plaatselijk gering oedeem en

bloeding in het bindweefsel.

Dikwijls is er peribronchiaal maar soms ook in de oppervlakkige
lagen der bronchiën vrij sterke ophooping van lymphocytachtige
«Hen.

De groote bloedvaten bevatten slechts weinig bloed.
De alveolen zijn onregelmatig samengevallen. Sterk samen-
gevallen plaatsen en goed ontvouwen gedeelten wisselen elkaar af.

Flink emphyseem.nbsp;, ,nbsp;____

In de septa en de lumina der alveolen is in enkele vn, groo.e

gebieden oedeem en geringe bloeding aanwezig.

De alveolairsepta rijn wisselend celrijk. Er zijn versch.1 end
plaatsen waar de septa het beeld vertoonen van .9eh«l nor^le
longen. Daarnaast ziet men echter plaatsen me. mafg celn.ke epta^
Mononucleaire infiltraatcellen (histiocyten) zün quot;
hoeveelheid. Op enkele plaatsen is een flink aantal polymorph-
Itemige leucocyten in de alveolen aan te treffen.

In de praktük komt het herhaalde malen voor, ^ f —-
« de klLsche verschijnselen van een pat.en slechts tot zekere
hoogte op kalfziekte of grastetanie wijzen. Aquot;een het onderzoek
naar het calciumgehalte van het bloedserum kannbsp;quot;

«kerheld geven Daar hiervoor echter steeds eenigen t„d nood.g

U. is het'n,^: mogelijk met hetnbsp;Z

de resultaten van dit onderzoek te wachten.
slecht, tot zekere hoogte een vermoeden op he

^ijn van kalfziekte of grastetanie.nbsp;^ «X„„,Hloride toe

onsundigheden genoodzaakt zijn uitraveneus caic

te dienen zonder dat de juistheid der diagnose absoluut zekerjs^

Het onve mijdelijke gevolg hiervan is. da. bij een

der dieren welke calciumchloride word. geïnjiceerd. ach.eraf bh,kt

-ocr page 108-

dat het calciumgehalte van het bloed vóór de injectie niet verlaagd
is geweest.

Toevallig zijn de door mij onderzochte longen afkomstig van
twee dieren die met calciumchloride zijn behandeld, terwijl later
is gebleken, dat het calciumgehalte van het bloedserum niet ver-
laagd is geweest. Toch behouden, ondanks dit feit, deze twee
gevallen voor ons hun waarde, daar wij nu toch nog in de gelegen-
heid zijn om te zien in hoeverre de bij de proefdieren
optredende
longveranderingen ook bij volwassen runderen na de injectie van
de gebruikelijke therapeutische dosis worden gevonden.

In geval 46 zien wij. dat bij de sectie macroscopisch groote
volumineuze longen zijn gevonden met zeer sterk oedeem, vooral in
het interstitium. Ook microscopisch is sterk oedeem en bloeding
waar te nemen in het interlobulaire bindweefsel, in de septa en in
de lumina der alveolen. Daarnaast zien wij bovendien een
verhoogd
aantal cellen in de alveolairsepta.

Het belangrijkste van dit geval is wel het sterke oedeem en dc
bloeding, die in deze longen worden gevonden en waardoor er hier
groote overeenkomst bestaat met hetgeen wij waarnemen bij de
proefkalveren welke eenigen tijd na de injectie zijn gestorven.

In geval 47 hebben wij een ander type. Dit dier werd drie keer
intraveneus calciumchloride gegeven, welke injecties plaats
vonden
58. 42
en 18 uur voor het tijdstip waarop het dier werd gedood.
Microscopisch vinden wij op enkele plaatsen nog oedeem en geringe
bloeding in de septa en de lumina der alveolen. Een verdere over-
eenkomst tusschen wat men hier waarneemt en wat in de
longen
der proefkalveren is te vinden, zien wij in de onregelmatige cel'
rijkdom der alveolairsepta. Op enkele plaatsen lijken de septa
geheel
normaal, terwijl er daarnaast gedeelten zijn. waar mononucleaire
infiltraatcellen (histiocyten) en polymorphkemige leucocyte®
worden gevonden.

-ocr page 109-

HOOFDSTUK VIII.

Het haematogene pigment.

Bij het bestudeeren der microscopische preparaten van de longen,
viel reeds direct op het aanwezig zijn van vrij veel pigment. In
Verband met den zeer jongen leeftijd der proefdieren en de in vele
gevallen aanwezige bloeding in het subpleurale en interlobulaire
bindweefsel en in de alveolairsepta, is het waarschijnlijk, dat wij
bier met een haematogeen pigment te doen hebben.

In de pathologische histologie wordt doorgaans als criterium
beschouwd voor het al of niet aanwezig zijn van een haematogeen
pigment, het resp. positief of negatief verloopen van de micro-
chemische ijzerreactie.

Van de verschillende, in de chemie bekende, ijzerreacties zijn er
slechts enkele voor dit doel te gebruiken.

In 1866 toonde Perls het eerst in weefselcoupes ijzer in pigment
aan door gebruik te maken van een microchemische reactie. Hij
gebruikte ferrocyaankalium en zoutzuur. Met de in het weefsel aan-
wezige ferri-verbinding wordt Berlijnsch blauw gevormd.

Quincke gaf in 1868 het gebruik van zwavelammonium aan.
Schmelzer en Tirmann breidden deze reactie uit en behandelden de
Weefselcoupes na het zwavelammonium met ferricyaankalium en
zoutzuur. (Turnbull-reactie.)

M. B. Schmidt deed proeven met konijnen, die intratracheaal ge-
durende acht uur elk uur met 1 c.c. schapenbloed werden ingespoten.
De konijnen werden na verschillende perioden gedood. Na drie
dagen waren er bij microscopisch onderzoek van de coupes der
longen plaatsen te zien waar korreltjes lagen, die op bloedpigment
geleken. De ijzerreactie van
Perls verliep echter negatief. Na vier
dagen gaf behandeling met ferrocyaankalium en zoutzuur een inten-

-ocr page 110-

sieve blauwkleuring. Er waren echter ook nog pigmentkorrels die
zich niet kleurden. Deze waarnemingen werden voortgezet tot acht
en twintig weken na de injectie. Na negen weken begon vém som-
mige korrels de blauwe kleur te verminderen. Later ging de kleur
in een meer groenige over, tot tenslotte de reactie negatief verliep.

Schmidt toont dus met z'n proeven aan en hij wijst er dan ook
nadrukkelijk op, dat er pigment is aan te treffen, hetwelk micros-
copisch identiek is met positief reageerend pigment en toch geen
positieve ijzerreactie vertoont.

Men moet de reactie van Perls dus beschouwen als een reactie,
die slechts een gedeelte van de steeds voortschrijdende ontwikkeling
van het pigment aantoont. Volgens
Schmidt moet men drie stadia
onderscheiden: 1°. nog geen ijzerreactie, 2°. positieve
ijzerreactic,
3°. geen ijzerreactie meer. De slotconclusie van Schmidt is, dat het
begrip haematogeen pigment dus niet onafscheidelijk verbonden is
aan een positieve ijzerreactie van
Perls.

Hueck schreef in 1912 zijn zeer uitgebreide ,,Pigmentstudienquot;.
Hij wijst er in de inleiding op, dat de chemie niet als zoodanig op
de weefselcoupe is toe te passen. Dit blijkt wel uit het feit dat b.v.
het zoo gevoelige sulfocyanetum kalicum niet als reagens
bruik'
baar is.

Nishimura vergeleek de Berlijnsch blauw- en de Turnbullreactic
systematisch en kwam tot de conclusie, dat de laatste de beste
resultaten geeft. Naar aanleiding van dit onderzoek concludeert
Hueck: De eenige absoluut goede microchemische reactie op ijz^'
is de Tumbullreactie. Het is door deze methode mogelijk al het
in het weefsel aanwezige ijzer tot zwavelijzer te reduceeren
daarna in Turnbullblauw om te zetten.

Strasser (1922) vraagt zich af in welken vorm, dus als welk«
verbinding, ijzer in het weefsel aanwezig is. Door een ver gelijkend
onderzoek heeft
hij getracht het antwoord op deze vraag te geven-
Een
aantal caviae werden intraperitoneaal ingespoten met konijnen-
haemoglobine. Bij anderen werd subcutaan ferrum oxydatum sacch.
geïnjiceerd. Na verschillende tijden werden de proefdieren gedood-
Uit
de genomen proeven bleek, dat het in het weefsel opgehoopt^
pigment met het bij de andere proefdieren aanwezige ijzeroxyd^
zeer veel overeenkomst toonde. Strasser trekt hieruit de conclusie-
dat haemosiderine en ijzeroxyde vrijwel als analoog zijn te beschoU'

-ocr page 111-

Wen. Hij merkt bovendien op, dat het negatief uitvallen der ijzer-
reactie geen bewijs is voor een vaste binding van het ijzer. De
mogelijkheid bestaat ook dat het colloïdaal opgelost is. Deze
colloïdale toestand is misschien de verklaring van het door
M, B. Schmidt beschreven phenomeen: 1) geen ijzerreactie, 2) posi-
tieve ijzerreactie, 3) geen ijzerreactie meer.
Stcasser wil deze stadia
als volgt noemen:

1°. ijzer nog aan de kleurstofcomponent gebonden,

2°. typisch haemosiderine,

3°. colloïdale toestand van het ijzer.

Natali (1925) deed proeven om de beteekenis na te gaan van
het reticulo-endotheliale systeem bij intravitale haemolyse. Intra-
vitale haemolyse werd verkregen door haemolytisch serum. Dit
serum werd door den onderzoeker zelf gemaakt bij caviae. Als
proefdieren gebruikte
Natali konijnen. Een deel van de konijnen
Werd met electrocollargol voorbehandeld om een blokkeering van
het R.E.S. te verkrijgen. Bij de niet met collargol voorbehandelde
dieren was reeds na vijf uur een gedeeltelijk positieve ijzerreactie te
constateeren. Bij de met collargol voorbehandelde konijnen trad
9een pigmentvorming op. zelfs niet na 24 uur en ook geen positieve
'jzerreactie.

f^ockd (1930) geeft een samenvattend overzicht van wat er in
de loop der jaren over microchemische ijzerreacties is gepubliceerd.
Het reeds van ouds bekende feit. dat een deel van het pigment een
negatieve ijzerreactie geeft, terwijl het toch met groote waarschijn-
lijkheid
wel ijzerhoudend is, is voor vele onderzoekers aanleiding
geweest om te trachten een methode te vinden om dit ijzer toch aan
te toonen. Tot voor kort was het b.v. nooit gelukt om in haemo-
globine ijzer aan te toonen. In den laatsten tijd is men hier echter
Wel in geslaagd. In ..Praktikum der Histochemiequot; van
Klein 1929
hladz. 65 leest men. dat als men een bloeduitstrijkje op de hals van
een broomflesch legt. na eenige tijd de Perlsche proef positief uit-
valt. Een bezwaar van deze behandeling is. dat weefselcoupes
zwaar worden beschadigd. Celgrenzen zijn vervaagd, het bind-
weefsel is beschadigd.
Kochel probeerde daarom of een van de
andere halogenen niet tot hetzelfde resultaat leidt en minder
beschadigend op het weefsel werkt. Jodium is onbruikbaar daar het
de weefselcoupe geheel bruin kleurt. Met chloor werd beter resul-

-ocr page 112-

taat verkregen. Gasvormig chloor is echter moeilijk te gebruiken.
Daarom werd tetrachloorkoolstof verzadigd met chloorgas. Tetra-
chloorkoolstof werd voor dit doel gekozen omdat het ijzerchloride,
dat gevormd wordt, hierin niet oplosbaar is. Zijn de in het weefsel
aanwezige ijzerverbindingen geöxydeerd tot ijzerchloride dan kan
dit met een der bekende ijzerreacties aangetoond worden.
Kochel
beveelt het meest aan, ter voorkoming van localisatie veranderingen
of oplossing van het ijzerchloride, het gasvormige rhodaanwater-
stof. De met chloor behandelde coupes worden
boven een bakje
met rhodaankalium zoutzuur gelegd. Het vrijkomende rhodaan-
waterstof geeft dan met het in de coupes aanwezige
ijzerchloride
het roode rhodaanijzer.

Aangemoedigd door de verschillende, in de literatuur te vinden,
opvattingen omtrent het positief of negatief uitvallen van de ijzer-
reacties zijn door mij ook eenige proeven gedaan.

Werkwijze. Van het in formaline gefixeerde longweefsel worden
op de gebruikelijke wijze ijscoupes vervaardigd. Deze coupes komen
daarna in geconcentreerd zwavelammonium. Voor den tijd, dat z'j
hierin moeten verblijven, wordt opgegeven 1—24 uur.
Zekerheids-
halve en om de uniformiteit in de werkwijze te bevorderen, liet ik
de coupes steeds 24 uur in het zwavelammonium. De literatuur
vermeldt en de door mij uitgevoerde reacties bewezen dit nog eens
opnieuw, dat men
versch bereid zwavelammonium voor de TurnbuH'
reactie moet gebruiken. Oud zwavelammonium geeft
onbetrouwbare
of negatieve resultaten. Na het zwavelammonium worden de coupe®
goed uitgespoeld in gedestilleerd water en vervolgens
gebracht
een mengsel van gelijke deelen ferricyaankalicum (20%) en zout'
zuur (1%). Na 15 minuten weer in water gespoeld. Vervolgen'
kan men nakieuren b.v. met l^/oo karmijnoplossing. Daarna opvaO'
gen op dekglaasjes en insluiten in gelatinelijm.

Het is eigenlijk onnoodig te vermelden, dat men steeds zorg raoe^
dragen ijzervrij vaatwerk enz. te gebruiken en alleen met glazen o
platina instrumenten behoort te werken.

I

In de haemaluin-eosine preparaten van de normale kalverlonge''
werd. behalve in het intravasculair aanwezige bloed, geen pigment
waargenomen. Dit in enkele gevallen intravasculair gelegen pigmen'

i

-ocr page 113-

moet mijns inziens toegeschreven worden aan onvoldoend snelle
fixatie van het materiaal.

De Turnbullreactie werd zekerheidshalve verricht op coupes van
enkele normale longen.

Resultaat: D 3742. Negatieve reactie. Geen pigment aanwezig.

D 3813. In één coupe enkele blauw gekleurde kor-
reltjes.

D 3825. Negatieve reactie. Geen pigment aanwezig.

In normale longen zijn dus sporadisch een paar korreltjes te
vinden met positieve Turnbullreactie. Vervolgens werd deze reactie
uitgevoerd met coupes van de gevallen 3, 12. 30. 31. 35. 36. 38 en 39.

Naast het resultaat van de Turnbullreactie vermeld ik hieronder
tevens nog eens de levensduur van het proefdier na de injectie en
de aanwezigheid van pigment in de haemaluin-eosine preparaten.

Geval 3. Het kalf is 30 minuten na de calciumchloride-injectie
gestorven. In de H-E preparaten zeer veel pigment.

Turnbullreactie: Op enkele plaatsen een blauw gekleurd hoopje
Waar te nemen. Overigens is al het aanwezige pigment bruin. Hier
dus vrijwel een
negatieve reactie.

Geval 12. Het kalf is uur na de injectie gestorven. Vrij veel
pigment aanwezig.

Turnbullreactie: Bijna al het aanwezige pigment is bruin. Nega-
tieve reactie.

Geval 30. Het kalf is 6^ uur na de injectie gedood. Geringe
hoeveelheid pigment in de coupes.

Turnbullreactie: Slechts enkele korrels zijn blauw gekleurd. Dus
bijna alle aanwezige jsigmentophoopingen bruin.
Negatieve reactie.

Geval 31. Het kalf is 7 uur na de injectie gedood. In de H-E
preparaten weinig pigment.

Turnbullreactie: Bijna al het aanwezige pigment is bruin. Slechts
bij uitzondering enkele blauwe korrels te zien.
Negatieve reactie.

Geval 35. Het kalf is 30^ uur na de injectie gedood. In de
H-E preparaten weinig pigment waar te nemen.

Turnbullreactie: Bijna al het aanwezige pigment is nog bruin
gekleurd. Negatieve reactie.

Geval 36. Het kalf is 30^ uur na de injectie gedood. Matige
boeveelheid pigment in de H-E preparaten.

Turnbullreactie: Het grootste gedeelte van het aanwezige pigment

-ocr page 114-

is blauw gekleurd. Echter nog wel vrij talrijke bruine korrels.
Gedeeltelijk positieve reactie.

Geval 38. Het kalf is 101 uur na de injectie gedood. Zeer weinig
pigment in de alveolairsepta aanwezig.

Tumbullreactie: Al de in de septa aanwezige pigmentophoopin-
gen zijn blauw gekleurd.
Positieve reactie.

Geval 39. Het kalf is 102 uur na de injectie gedood. Er is vrij
weinig pigment aanwezig.

Tumbullreactie: Al het in de coupes waar te nemen pigment is
blauw gekleurd.
Positieve reactie.

Uit de hierboven vermelde resultaten der ijzerreacties zien wij
dus. datnbsp;uur na de injectie een gedeeltelijk positieve
uitkomst

werd verkregen, terwijl na 101 en 102 uur de Tumbullreactie abso-
luut positief uitviel.

M. B. Schmidt nam waar. dat niet ieder bloedpigment een posi'
tieve ijzerreactie geeft en dat
er eenige tijd voor noodig is. voordat
een positieve reactie wordt verkregen. De Berlijnsch blauw reactie
geeft volgens Schmidt na vier dagen een positieve reactie.

Hueck zegt: ..Het is met de Tumbullreactie mogelijk al het in het
weefsel aanwezige ijzer tot zwavelijzer te reduceeren en daarna in
Turnbullblauw om te zettenquot;. De boven vermelde uitkomsten mei
de Tumbullreactie doen echter vermoeden, dat ook deze
reactie
niet in staat is al het ijzerhoudende pigment blauw te kleuren.

Dat eerst een negatieve reactie werd verkregen, na 30 uur een
gedeeltelijk positieve en na 101 en 102 uur een absoluut positieve
wijst er op. dat er toch ook in het eerste geval wel sprake geweest
zal zijn van een ijzerhoudend pigment, maar dat men hier inder-
daad te doen heeft met de 1ste phase van
M. B. Schmidt: nog geen
ijzerreactic. of die van
Strasser: ijzer nog aan de kleurstofcomponent
gebonden.

Nog overtuigender zou dit zijn. als men met een andere reacti«
aan kon toonen. dat in de gevallen waar een negatieve TurnbuU'
reactie optreedt, het zich niet kleurend pigment inderdaad
ijzerhoU'
dend is.

Om dit te bereiken, gebruikte ik de door Kockel aangegeven
methode met oxydatie door chloor.

Ijscoupes vervaardigd van geval 3. Deze coupes werden uit he

-ocr page 115-

water op dckglaasjes opgevangen en aan de lucht of tusschen fil-
treerpapier gedroogd. Daarna werden de glaasjes in een wijdhalzige
flesch gelegd en hierin werd door zwavelzuur gedroogd chloorgas
geleid. Na een half uur werden de coupes er uit genomen en ver-
schillende ijzerreacties gedaan. Als zoodanig werd eerst de Ber-
lijnsch blauw reactie gebruikt (ferrocyaankalium 20% zoutzuur
1%). Hiermede werd geen positieve reactie verkregen. Daarna
Werd de door
Kockel aangegeven methode met rhodaankalium
zoutzuur geprobeerd. In een diep schaaltje werd het rhodaankalium
en zoutzuur gebracht en boven het schaaltje werd het glaasje met
de weefselcoupe gelegd. Volgens
Kockel zou het nu ontwijkende
rhodaanwaterstof het ijzerchloride omzetten in rood rhodaanijzer.

Resultaat: De pigmentkorrels bleven bruin gekleurd, maar om
verschillende pigmenthoopjes bevond zich een roode hof. Klaar-
blijkelijk is het ijzer in het pigment dus toch nog niet voldoende
geöxydeerd om dit met de gewone ijzerreacties aan te kunnen
toonen. Moeilijk is het om te begrijpen, waar bij deze proef de fout
heeft gelegen. Een mogelijkheid is misschien, dat de coupes toen
ze aan het chloorgas blootgesteld werden, reeds te droog waren,
zoodat geen behoorlijke oxydatie meer plaats vond.

De proef werd herhaald. Nu werden de coupes uit het water op
dekglaasjes opgevangen en daarna nog nat in de flesch gelegd. In
de flesch werd bovendien een bakje geplaatst met 37% zoutzuur.
Het chloorgas, dat in de flesch werd geleid, werd ditmaal niet
door zwavelzuur gedroogd.

Ook nu verliepen na deze chloorbehandeling de diverse ijzer-
reacties negatief.

Opnieuw werd de proef herhaald en ditmaal werd gedurende
1 uur chloorgas ingeleid. Hierna werd de flesch met een geslepen
glazen deksel afgesloten. In de flesch bevond zich toen behalve de
^eefselcoupes nog het bakje zoutzuur en vrij veel chloorgas. Na
16 uur werden de preparaten er uitgehaald en de verschillende
ijzerreacties ingesteld. Ook hier echter weer negatieve reacties.

f^ockel beveelt het gebruik van gasvormig chloor niet aan. Hij
noemt dit moeilijk en niet geheel ongevaarlijk. Daarom wordt door
hem aangegeven tetrachloorkoolstof met chloor te verzadigen en
hienn de weefselcoupes te brengen. Het chloor zet dan ook het ijzer

-ocr page 116-

om in enkelvoudige (driewaardige) verbindingen en dit is dan ook
weer met rhodaanwaterstof aan te toonen.

Ook deze methode werd door mij geprobeerd. Een opsom-
ming van de vele proeven met deze methode gedaan zou een niet
interessant en somber geheel worden. Éénmaal-werd met coupes
van geval 30 na een verblijf van 20 minuten in met chloor verza-
digd tetrachloorkoolstof een gedeeltelijk'positieve Turnbullreactie
verkregen, terwijl de coupes van dit geval waarop alleen de Turn-
bullreactie werd gedaan, zonder voorafgaande chloorbehandeling.
een negatieve reactie gaven. Bij alle overige proeven, met deze door
Kockel aangegeven methode, oogstte ik niet anders dan teleur-
stellingen.

Het hier bovenvermelde samenvattende, kom ik tenslotte tot de
volgende conclusies:

1.nbsp;Er bestaat inderdaad een door M. B. Schmidt reeds genoemde
phase, waarin ijzerhoudend pigment aanwezig is en desondanks
een negatieve ijzerreactie wordt verkregen.

2.nbsp;De stelling van Hueck, dat al het in het weefsel aanwezige ijzef
met de Turnbullreactie is aan te toonen, is niet te handhaven.

3.nbsp;De door Kockel aangegeven methoden, om het ijzer met behulp
van chloor tot enkelvoudige verbindingen te oxydeeren, leiden
niet tot het gewenschte doel.

-ocr page 117-

HOOFDSTUK IX.

Samenvatting.

Beschouwen wij hier de gegevens in de volgorde zooals deze in
de tabellen der verschillende groepen zijn gerangschikt, dan zien
wij als eerste opgave welke onze aandacht vraagt, de doseering
per 30 KG lichaamsgewicht. Om misverstand dienaangaande te
vermijden zij er op gewezen, dat de toestand zooals die bij kalf-
ziekte en grastetanie aanwezig is. hier niet geheel is nagebootst.
Er wordt toch bij deze ziekten steeds een verlaagd calciumgehalte
van het bloed gevonden. Al is het slechts in enkele gevallen
bepaald, redelijkerwijze kan verwacht worden, dat bij onze proef-
dieren een normaal calciumgehalte van het bloed aanwezig is
geweest. Na de intraveneuze injectie van calciumchloride zal dit
calciumgehalte van het bloed boven de grenzen van het normale
stijgen. Men vraagt zich wellicht af of het dan niet wenschelijk
geweest zou zijn te trachten eerst kunstmatig een verlaagd calcium-
gehalte van het bloed op te wekken, zoodat er in dit opzicht over-
eenkomst zou zijn verkregen met de patiënten lijdende aan kalf-
ziekte en grastetanie.

De bedoeling van dit onderzoek was echter om de invloed na te
gaan van intraveneuze calciumchloride-injecties op de longen. Het
's voor een dergelijk onderzoek gewenscht. dat men het experiment
zoo zuiver mogelijk uitvoert en bijkomstige factoren tracht te ver-
mijden. Zou men dan ook beginnen om ter verlaging van het
calciumgehalte van het bloed intraveneuze injecties toe te passen
met andere chemicaliën (b.v. natriumoxalaat). dan wordt daardoor
het beoordeelen van de verkregen resultaten na de calciumchloride-
injectie wel bijzonder speculatief en het is zelfs zeer de vraag of
men nog wel tot een gemotiveerde conclusie kan komen. Het leek

-ocr page 118-

ons daarom gewenscht om alleen calciumchloride toe te dienen en
de verkregen resultaten te toetsen aan hetgeen in de longen van
met calciumchloride behandelde kalfziekte- resp. grastetanie-patiën-
ten is waar te nemen. Het blijkt echter, dat de laatste jaren zeer
weinig runderen, welke met calciumchloride behandeld zijn, sterven.
Wij zijn dan ook maar in de gelegenheid geweest de longen van
slechts twee volwassen runderen te onderzoeken en er is helaas
gebleken, dat in beide gevallen vóór de injectie een normaal calcium-
gehalte van het bloed aanwezig is geweest (geval 46 en 47).

Bij een aantal proefdieren werd behalve het calciumchloride een
geringe hoeveelheid magnesiumchloride toegediend, omdat het
experiment en de praktijk aangetoond hebben, dat toevoeging van
magnesiumchloride de minder gunstige werking van
calciumchloride
op het hart tot op zekere hoogte tegengaat. Nog een argument ten
gunste van het combineeren van calciumchloride met magnesium-
chloride is gelegen in het feit, dat deze combinatie tegenwoordig
steeds in de praktijk wordt gebruikt bij de behandeling van patiën-
ten met kalfziekte en grastetanie. Wil men een antwoord geven op
de vraag of deze behandelingsmethode aanleiding kan zijn tot
secundaire longveranderingen, dan zal men dus de
experimenten
met de combinatie van deze zouten niet kunnen missen.

Enkele proeven werden gedaan met calciumgluconaat. Daar
calciumgluconaat in vergelijking met calciumchloride
subcutaan
toegediend veel geringere reactie van het weefsel veroorzaakt. Ufl
het voor de hand ook intraveneus deze calciumverbinding te pto'
beeren (geval 18, 30 en 31). De waarnemingen na de injectie en
het macroscopische en microscopische beeld der longen komen
echter geheel overeen met wat men bij calciumchloride waar kan
nemen, zoodat de resultaten van dit experiment onbevredigend zijquot;
en niet beantwoorden aan de gestelde verwachtingen.

Wat betreft de waargenomen verschijnselen na de injectie van
calciumchloride lijkt het mij beter, na hetgeen in hoofdstuk V
reeds
werd opgemerkt, met de verdere beschouwingen hierover te wach'
ten tot het einde van dit hoofdstuk.

Over de levensduur na de injectie enz. werd eveneens in hoofd'
stuk V het een en ander opgemerkt. Alleen zij er hier op gewezen-
dat wanneer er verder sprake is van dieren welke na (tengevolge
van) de injectie zijn gestorven, de gevallen 40 en 41 buiten

-ocr page 119-

beschouwing blijven. Bij de sectie van deze dieren, welke 120 en
Ho uur na de injectie stierven, kon in beide gevallen een darm-
ontsteking als doodsoorzaak vastgesteld worden, zoodat de dood
van deze dieren niet in direct verband kan worden gebracht met
de calciumchloride-injecties. Het feit dat deze twee kalveren zijn
gestorven mag dus geen reden zijn om hen bij dit overzicht samen
te vatten met de dieren welke korten tijd na de injectie stierven.

Wat het macroscopische beeld der longen aangaat, zien wij dat
de beelden variëeren naar gelang het proefdier is gestorven of
gedood. Een uitzondering hierop vinden wij in geval 1 en 2. In het
korte overzicht van groep A is er reeds op gewezen, dat deze twee
gevallen een bijzondere plaats innemen, daar beide proefdieren
eenige oogenblikken na de injectie zijn gestorven. In de beschrij-
vingen der overige gevallen vinden wij bij alle dieren welke na de
injectie zijn gestorven macroscopisch groote, volumineuze en zware
longen met sterk oedeem vooral van de hoofdkwabben. Bijna steeds
gaat dit oedeem gepaard met grooten bloedrijkdom van het long-
weefsel. De sneevlakte is zeer vochtig en men kan het oedeem
vooral in de groote bindweefselschotten zeer fraai waarnemen. In
Vele gevallen is er haemorrhagisch oedeem in het interstitium.
betwelk dan als fijne donkere streepjes in de longkwabjes is te
Vervolgen. Zoowel subpleuraal als op sneevlakte vindt men meestal
bloedinkjes van verschillende grootte. In enkele gevallen neemt de
bloeding zulke afmetingen aan, dat het macroscopisch op een
diffuse doorbloeding van het longweefsel gelijkt. De topkwabben
zijn dikwijls maar weinig oedemateus en een vrij sterk vicariëerend
emphyseem in deze gedeelten is geen zeldzaamheid. Toch zijn er
®ok in de topkwabben dikwijls kleine bloedinkjes waar te nemen,
ïn de bronchiën en trachea ziet men bij deze oedemateuze longen
bijna steeds veel schuimende vloeistof, soms met een bloederige
kleur.

Twee proefdieren werden om bijzondere redenen in moribunde
toestand gedood (geval 15 en 19). Het macroscopische beeld der
longen van deze twee kalveren komt geheel overeen met boven-
staande beschrijving van de longen der dieren, welke na de injectie
2ijn gestorven. Anders is het echter met de overige dieren welke
na de injectie zijn gedood. In de gevallen 7, 9, 10 en 11 zijn de
longen behoorlijk samengevallen, echter vrij bloedrijk met

een

-ocr page 120-

ongelijke bloedverdeeling. De sneevlakte is dikwijls nogal vochtig,
hoewel er macroscopisch geen duidelijk oedeem meer is waar te
nemen. Kleine bloedingen vindt men alleen in geval 10. Ook in de
gevallen 22, 23 enz. zien wij dat macroscopisch hoogstens gering
oedeem wordt gevonden. Behalve dit geringe oedeem is het eenige
afwijkende van deze longen de ongelijke bloedrijkdom en het wis-
selend sterke emphyseem. Bij de dieren welke längeren tijd na de
injectie leefden, vindt men in enkele gevallen eenige atelectatische
plaatsen in de longen (geval 36. 40. 41, 42 en 45).

Bij de beschouwing van het microscopische beeld valt op dat
geval 1 microscopisch het beeld geeft van normale longen. In geval
2 is reeds gering oedeem in het interlobulaire bindweefsel aanwezig.
De hierop volgende gevallen komen, wat betreft het interstitium.
tot op zekere hoogte met elkaar overeen. Steeds vindt men bij de
dieren welke na de injectie zijn gestorven verbreeding van de
groote
interlobulaire septa door oedeem en bloeding. Soms treedt het
oedeem sterk op den voorgrond, soms is er zooveel bloed aan-
wezig, dat men van vrijwel diffuse doorbloeding kan spreken. De
lymphbanen zijn dikwijls sterk verwijd en bevatten meestal eenig
bloed. Wanneer sterk oedeem en bloeding aanwezig zijn. kan men
bijna steeds een uitbreiding waarnemen tot in de peribronchiale en
perivasculaire lymphruimten. In de longen der proefdieren
welke
± 6 uur na de injectie zijn gedood, is het oedeem reeds veel minder
uitgebreid. In de gevallen van groep F en G. dus in de longen der
kalveren welke langer dan 16 uur na de injectie hebben
geleefd,
is geen oedeem meer in het interstitium op te merken. Soms ziet
men nog wel geringe bloeding.

In vele gevallen zijn in het interlobulaire bindweefsel infiltraat-
cellen in wisselend aantal aanwezig. De cellen, die men hier waar-
neemt. bezitten een rond-ovale kern. terwijl de grootte van het
celprotoplasma nogal variëert. Soms ziet men, dat enkele van dez^
cellen pigment hebben opgenomen. Het blijkt dus. zoowel
morpho-
logisch als uit de functie, dat men hier met mononucleaire phago-
cyten (macrophagen, histiocyten) te doen heeft.

In de beschrijving van de gevallen 13. 41 en 43 wordt meldinfl
gemaakt van kraakbeenvorming in of gedeeltelijk in de fibro-
elastische plaat der pleura. Men moet deze kraakbeenvorfflio^

-ocr page 121-

zeker als vormingsanomalie, dus als een toevallige bevinding opvat-
ten; een nadere bespreking kan daarom hier achterwege blijven.

Beschouwen wij thans de gegevens welke in de tabellen onder
„alveolairseptaquot; zijn samengevat, dan wordt onze aandacht hier
voor verschillende punten gevraagd.

In geval 1 zijn geen afwijkingen in de longen te vinden. Zooals
reeds in het overzicht van groep A werd opgemerkt, is de tijd. welke
dit proefdier na de injectie heeft geleefd (30 sec.), blijkbaar te
kort geweest voor het ontstaan van longveranderingen. Iets anders
vindt men echter in geval 2. Ondanks den eveneens vrij korten
levensduur na de injectie, ziet men in de longen van dit proefdier
overvulde capillairen. Er is echter geen oedeem of duidelijke bloe-
ding waar te nemen. Wellicht zal men zich afvragen in hoeverre het
woord ..duidelijkquot; hier op zijn plaats is. daar het al of niet aanwe-
zig zijn van bloeding toch op een zeer objectieve waarneming berust
en eigenlijk geen plaats overlaat voor dubieuze gevallen. Dikwijls
zijn echter, zooals in dit geval, de capillairen in de alveolairsepta zoo
sterk verwijd en met bloed overvuld, dat men soms twijfelt of er
bloeding aanwezig is of niet. In de hierop volgende gevallen vindt
®en bijna steeds oedeem en bloeding in septa en lumina der
alveolen. Uit dit oedeem en deze bloeding kan men dus afleiden,
dat het calciumchloride beschadigend kan werken op de wanden
der capillairen. zoodat deze abnormaal doorlaatbaar worden. Mi-
croscopisch ziet men van deze beschadiging vrijwel niets. Enkele
malen krijgt men den indruk, dat de endotheelcellen gezwollen
zijn, maar de beelden welke men dienaangaande in de longen van
normale kalveren waarneemt, waarschuwen tegen overhaaste con-
clusies.

Ook microscopisch zien wij in de longen der dieren welke na
de injectie zijn gestorven het oedeem en de bloeding het sterkst
(groep C en D). Zeer zeker zijn deze kalveren dan ook tengevolge
van de sterke ophooping van vloeistof in de longen gestorven.

De gevallen 3, 4 en 5 leeren ons dat zeer snel een uitgebreid
oedeem kan optreden. De gevallen 7, 9, 10 en 11 toonen aan. dat
indien er hier oedeem geweest is (hetgeen zeer waarschijnlijk is),
dit even vlug weer kan verdwijnen als het is ontstaan. In de longen
der dieren, welke ± 6 uur na de injectie zijn gedood, is slechts

-ocr page 122-

gering oedeem aanwezig en tenslotte zien wij het oedeem geheel
verdwijnen. Een vraag welke eigenlijk wel eenige overweging ver-
dient. maar waarop wij het antwoord helaas schuldig zullen moeten
blijven is, in hoeverre andere factoren, zooals minder goede functie
van het hart en verandering van den bloedsdruk, een rol spelen
bij het ontstaan van het oedeem. Aan één dier (geval 10) werd
gelijk met het calciumchloride 600 mgr cardiazol gegeven. De ver-
schijnselen na de injectie onderscheidden zich echter in niets van
die bij de andere proefdieren.

De waarnemingen betreffende de abnormale vloeistofophooping
in de longen samenvattende, zien wij dus het volgende. Tengevolge
van de intraveneuze injectie van calciumchloride worden de capil-
lairen in de longen abnormaal doorlaatbaar. Oedeemvloeistof eo
bloed treden op in de groote bindweefselschotten, in de septa en
in de lumina der alveolen. In een deel der gevallen verdwijnt het
oedeem vrij spoedig weer uit de longen. Soms echter gebeurt dit
niet en neemt de abnormale vloeistofophooping zulke afmetingen
aan, dat de dieren sterven. De directe doodsoorzaak zal het qevoljï
kunnen zijn van verstopping der luchtwegen of er kan een zoo ^root
gedeelte van het respiratorische weefsel, door ophooping van
oedeemvloeistof in de alveolen, voor de gaswisseling zijn uitgescha-
keld, dat het resteerende deel niet meer toereikend is om in de
behoefte van het lichaam te voorzien.

Aan het eind van deze beschouwing over het longoedeem vraag'
men zich wellicht met verbazing af, hoe in de literatuur de mede-
deelingen over de sterke vaatdichtende werking van
calciumchloride
zoo talrijk kunnen zijn, daar wij hier toch. wat betreft de longen,
zulke geheel andere resultaten waarnemen. In het
literatuuroverzicht
werd reeds betreurd, dat in zoo weinig publicaties de toegepast«
doseering wordt vermeld. De hoogste dosis, welke ik in de vcf
schillende artikelen heb vermeld kunnen vinden, is 10 cM^ CaCl«
(6 aq.?) 10% voor een volwassen mensch. Vergelijkt men deze
opgave met de hoeveelheid calciumchloride, welke bij onze expert'
menten en ook in de praktijk bij kalfziekte en grastetanie wordt
toegediend, dan blijkt dat wij ons met onze doseering in
verhoudinfl«
alhoewel waarschijnlijk noodzakelijk, wel aan den hoogen kant
bevinden.

-ocr page 123-

Naast het oedeem en de bloeding vraagt de celvermeerdering,
Welke wij in de longen van deze proefdieren waarnemen, onze
aandacht. In bijna alle beschrijvingen is melding gemaakt van een
min of meer sterke celvermeerdering. Bij het beoordeelen hiervan
is men echter tot zekere hoogte gehandicapt door de wisselende
celrijkdom welke in normale longen wordt gevonden, waarover in
hoofdstuk IV reeds het een en ander is opgemerkt. Men zal dus
steeds de mogelijkheid in overweging moeten nemen, dat in de
longen van het gebruikte proefdier reeds vóór de calciumchloride-
injectie vrij celrijke alveolairsepta aanwezig kunnen zijn geweest.

In de coupes van geval 2 wordt op enkele plaatsen, bij kleine
bronchiën en vaten en in de nabijheid van smalle interlobulaire bind-
weefselsepta, een woekering van adventitiëele elementen waargeno-
men. Er ontstaan op deze plaatsen geringe ophoopingen van jonge
histiocytachtige cellen. Uit de beschrijvingen der overige gevallen
blijkt, dat de celrijkdom der alveolairsepta langzaam toeneemt.
Ongeveer 6 uur na de injectie vindt men de celrijkste beelden.
Over het algemeen ziet men onregelmatig celrijke septa. Dikwijls
zijn de celrijkste plaatsen te vinden aan de peripherie der long-
kwabjes langs het interlobulaire bindweefsel en in de nabijheid
van kleine bronchiën en vaten. Daarnaast ziet men ook verder in de
alveolairsepta een wisselende hoeveelheid histiocyten verspreid. Het
optreden van deze cellen zal men moeten beschouwen als het gevolg
van de chemische prikkel welke op het reticulaire bindweefsel wordt
uitgeoefend. Vooral aan de capillairenbegeleidende of bekleedende
ongedifferentiëerde adventitiacellen („Uferzellenquot;), zal bij deze his-
tiocytenproliferatie een belangrijke rol moeten worden toegekend.

In het literatuuroverzicht is er op gewezen, dat volgens Maximow
^en snelle en sterke vermeerdering van endotheel of andere cellen,
zooals Oe//er en
Töppicb dit meenen waar te nemen, in het lichaam
Van gewervelde dieren een onbekend verschijnsel is. Ook
Seemann
schrijft in zijn kritiek op de publicaties van Oeller e.a. dat van
algemeen biologisch standpunt bezien, een binnen 10—15 minuten
optredende celreactie in tegenspraak is met alle tot nu toe bekende
ervaringen op het gebied van celvermeerderingen. Ons proefkalf
van geval 2 stierf 7 minuten na de injectie. In de longen van dit
dier is zeer zeker een celvermeerdering aanwezig. Wij zien ons nu
echter voor de vraag gesteld of de dood van het proefdier ook het

-ocr page 124-

moment is, waarop de verschillende in het weefsel plaats vindende
celreacties ophouden. Uit de resultaten van de vele proefnemingen
met supravitale kleuring, welke in de laatste jaren zijn beschreven,
kunnen wij met zekerheid zeggen, dat dit niet het geval is. Trou-
wens om tot deze conclusie te komen is het niet eens noodig, dat
naar de publicaties over supravitale kleuringen wordt verwezen,
maar is het voldoende de beschrijving van geval 45 even op te slaan.
Wij zien, dat in de longen van dit proefdier vrij veel tijdens de
agonie geaspireerd bloed in de bronchiën en de alveolen aanwezig
is. In dit bloed is reeds beginnende afzetting van pigment, dat in de
alveolen gedeeltelijk nog als vrijliggende korrels is waar te nemen,
maar ook dikwijls reeds door cellen is gephagocyteerd. Dat het
pigment in deze cellen ook afkomstig is van het in de agonie
geaspireerde bloed, wordt bewezen door het feit, dat men deze
met pigment beladen cellen alleen daar vindt waar bloed in de
alveolen aanwezig is. Om een nog overtuigender bewijs hiervoor te
hebben, stelde ik de Turnbullreactie in met ijscoupes van dit geval.
Het negatief uitvallen dezer reactie bewijst eveneens, dat hier inder-
daad sprake is van een pas gevormd pigment. De bloedaspiratie
heeft in de agonie plaats gevonden. Er zullen wel eenige oogen-
blikken voorbijgaan, voordat zich pigment heeft gevormd en hierna
zijn er nog cellen aanwezig, die nog zoo vitaal zijn, dat zij hun
phagocytair vermogen nog kunnen ontplooien. Vooral daar tus-
schen den dood van een proefdier en de fixatie van het longweefsel,
door bijzondere omstandigheden bij onze gevallen toch steeds nog
wel eenigen tijd is verloopen en een fixatie niet onmiddellijk vol-
trokken is. kunnen wij dus uit het waarnemen van een
celvermeer-
dering in de longen van het proefkalf dat 7 minuten na de injectie
gestorven niet de conclusie trekken, dat ook inderdaad de beelde®
die men hier waarneemt in 7 minuten moeten zijn ontstaan. We
leert ons dit geval, dat een snel optredende celvermeerdering ge^quot;
denkbeeldig iets is.
Seemann verwijt aan hen, die een snelle mesen-
chymale celvermeerdering in de longen meenen waar
te nemen, d®'
zij de variaties van het normale longbeeld niet kennen. De beeldei-
die wij echter in de longen van onze proefdieren reeds vrij spoediö
na de injectie vinden, kunnen echter beslist niet opgevat wordequot;
als het gevolg van b.v. plaatselijk sterkere samenvalling van
longweefsel. Want al kunnen de longen sterk samengevallen z')**'

-ocr page 125-

hiermede verandert het celtype niet en hierdoor kan een ophooping
van histiocytachtige cellen niet verklaard worden.

Naast deze vermeerdering van adventitiëele elementen vindt men
ook in talrijke gevallen een verhoogd aantal polymorphkernige
leucocyten in de septa verspreid. Dikwijls kan men deze in migree-
rende vorm met langgestrekte kern aantreffen. In tegenstelling met
de histiocyten treden de leucocyten pas eenigen tijd na de injectie
°P IH uur).

Töppich neemt in de longen van intratracheaal met t.b.c.-bacillen
besmette dieren ook na eenigen tijd leucocyten waar. Hij stelt zich
op het standpunt, dat deze cellen ter plaatse ontstaan uit mononu-
cleaire cellen. Als argument voor deze opvatting voert
Töppich
dat op de plaatsen waar deze leucocyten optreden de capil-
lairen geheel zijn geöbtureerd, zoodat er dus van een uittreden van
cellen uit het bloed geen sprake kan zijn. In de alveolairsepta der
longen van onze proefdieren zijn echter de capillairen niet geöbtu-
reerd, zoodat er voor ons geen reden is een andere herkomst voor
de leucocyten te zoeken, dan de daartoe het meest voor de hand
l'Ogende, n.1. het circuleerende bloed. Hiermede is natuurlijk een
plaatselijk ontstaan van polymorphkernige leucocyten niet uitge-
sloten. Uit de beschrijvingen van onze gevallen valt op te merken,
dat ± 2—3 uur na de injectie meestal vrij veel leucocyten worden
gevonden. Dit aantal vermindert echter weer vrij vlug, zoodat in
de longen van verschillende dieren welke ± 7uur na de injectie
gedood, nog maar weinig leucocyten zijn aan te treffen.

Het hierboven over de celvermeerdering geschrevene in het kort
samenvattende, zien wij dus een vermeerdering van adventitiëele
elementen, welke reeds spoedig na de injectie optreedt, langzamer-
hand toeneemt tot ± 6 uur na de injectie. Daarnaast treden ±: l]/^
uur na de injectie leucocyten in de septa op, welke echter weer
^rij spoedig verdwijnen, zoodat na ± 7 uur nog slechts in enkele
gevallen een verhoogd aantal leucocyten wordt gevonden.

Beschouwen wij thans de gevallen waarbij de proefdieren langer
dan 6 uur leefden, dan zien wij er in groep F enkele waar nog
celrijke septa worden gevonden, maar daarnaast zijn er ook geval-
len (37 en 38) waar men beelden vindt welke overeenkomen met
Wat in normale longen is waar te nemen; 65 uur na de injectie
(geval 37) kunnen dus de veranderingen welke aanwezig zijn

-ocr page 126-

geweest, weer geheel zijn verdwenen. Hetzelfde geldt voor geval 38.
Mochten wij meenen, dat na dit tijdsverloop van 3 a 4 dagen de
longbeelden steeds weer tot het normale zijn teruggekeerd, dan
wijst geval 39 ons. dat dit echter niet steeds het geval behoeft te
zijn. Ook in de longen van één der dieren welke één week na de
injectie werden gedood, zijn op enkele plaatsen nog geringe ophoo-
pingen van mononucleaire cellen aanwezig.

Daar echter bij de dieren, welke resp. 1 en 3 weken na de injectie
werden gedood, het celtype weer vrijwel overeenkomt met dat van
het normale longbeeld, zal men bij deze gevallen met het
beoor-
deelen van den celrijkdom der septa rekening moeten houden met
de sterke variaties, welke men bij de contróledieren vindt.

Wij zien dus vanaf 7 uur na de injectie een teruggaand proces.
In de longen van enkele proefdieren, welke 3 dagen, 4 dagen.
1 week en 3 weken na de injectie werden gedood, zijn geen afwij'
kingen meer te vinden, terwijl het van de anderen moeilijk valt o®
precies te zeggen in hoeverre de aanwezige celrijkdom nog is
beschouwen als het gevolg van de calciumchloride-injectie.

Deze laatste gevallen vormen zeker geen sprekend slot van een
proefdierenreeks. In hoofdstuk III werd reeds opgemerkt, dat het
oorspronkelijk de bedoeling was om naast de thans aanwezig«
gevallen ook enkele dieren resp. 2 en 4 weken na de injectie te
dooden. Om de vier dieren te verkrijgen, welke 1 en 3 weken n»
de injectie werden gedood (geval 42, 43, 44 en 45), waren echte'
reeds 15 proefkalveren noodig, zoodat het ons bezwaarlijk viel de
proefdierenreeks zoo te completeeren als oogenschijnlijk wel wen'
schelijk zou zijn geweest. Het feit, dat tenslotte colibacillose in de
proefdierenstal optrad en de ervaring, dat wanneer dit eenm«®
aanwezig is. het zeer moeilijk valt een dier zonder
serumtherap'e
in het leven te houden, deed ons besluiten van verdere proef'
nemingen af te zien.

Na hetgeen in hoofdstuk IV over het voorkomen van atelect®'
tische gedeelten in de longen van jonge kalveren werd opgemerktj
is het wenschelijk nog even bij de gevallen van groep F en G st'
te staan, In de gevallen 36. 40. 41. 42 en 45 zijn macroscopisc
waarneembare atelectatische gedeelten aanwezig. In geval
vinden wij een jonge bronchitis welke als oorzaak der atelectasj
kan worden beschouwd. In geval 40 is vloeibare maaginho»!

-ocr page 127-

geäspireerd. Geval 41: bronchitis. Geval 42: bloedaspiratie. Geval
: bloedaspiratie. In elk van deze gevallen vinden wij dus voor
e atelectase een aannemelijke verklaring, zoodat wij, zooals in
overzicht van groep G reeds werd opgemerkt, onze toevlucht
niet behoeven te nemen tot de door ons bij de contróledieren zoo
zelden aangetroffen „foetale atelectasequot;.

Tenslotte is het hier de plaats om even terug te komen op de
cellen, die vrij in de alveolen worden aangetroffen. In verschillende
gevallen ziet men. vooral op de plaatsen waar oedeemvloeistof in
e alveolen is verzameld, groote cellen met groote lichtgekleurde
ern. Het ligt zeer voor de hand deze cellen te beschouwen als
'.gedesquameerde alveolairepitheelcellenquot;, hierbij in het midden
ende of dit werkelijk epitheelcellen of cellen van mesenchymale
Komst zijn. Daarnaast zijn er echter, vooral in de celrijkere gedeel-
ten, cellen in de lumina der alveolen aan te treffen, welke morpho-
ogisch geheel overeenkomen met de in de septa aanwezige mono-
nucleaire infiltraatcellen. Door deze morphologische overeenkomst
et wel zeer waarschijnlijk, dat deze cellen als histiocyten moeten
borden beschouwd. De strijdvraag over de herkomst van alveolair-
agocyten wordt mijns inziens door deze zienswijze niet in het
geding gebracht.
Seemann, een van de grootste verdedigers van de
epitheliale afkomst der alveolairphagocyten in
normale longen,
stemt toch toe. dat bij sterke prikkeling van het longweefsel inder-
aa mesenchymale cellen in de alveolen vrij kunnen komen.

deze beschrijving van hetgeen morphologisch na de injectie
Van calciumchloride in de longen van onze proefdieren is te vinden,
jollen wij nagaan in hoeverre de waargenomen beelden een ver-
armg geven voor wat men klinisch na de injectie bij deze dieren
Waarneemt. Volgen wij hierbij de in hoofdstuk V vermelde gege-
vens van
Seekles. Sjollema en van der Kaay, dan zien wij als eerste
reactie op de injectie van het calciumchloride. een tijdens de injectie
^^l'^^dende bradycardie. gepaard aan een voorbijgaande adem-
»ngsversnelling. De oorzaak van dit verschijnsel moet zeker
^ gt; en de longen worden gezocht. Zoowel de plotseling optredende
ycardie als de daarmee gepaard gaande ademhalingsversnelling
^'jzen op een prikkeling van den vagus door het toegediende cal-
oolT ^^ enkele minuten is de ademhalingsfrequentie en dikwijls
de polsfrequentie weer normaal. Deze periode duurt verschil-

-ocr page 128-

lend lang. Hoewel er geen abnormale verschijnselen worden waar-
genomen. ontstaat er in deze periode zeker longoedeem, terwijl ook
de celvermeerdering in de alveolairsepta waarschijnlijk reeds een
aanvang zal nemen. Uit de literatuur (b.v.
Toyama, Zeitschrift
für die ges. exp. Med. 1925. Bd. 46. Blz. 168), weten wij. dat io
de longen steeds een gedeelte van het parenchym in reserve is-
Mijns inziens zal het in functie gesteld worden van deze gedeelten
een rol spelen in deze periode waarin zeker longoedeem ontstaat
en ook een vermeerdering van cellen optreedt en wij toch geen
ademhalingsversnelling waarnemen. Op een zeker oogenblik hebbeo
echter de verschillende processen zoo'n uitbreiding gekregen, dat
de gaswisseling onvoldoende wordt en er treedt een plotselinge
ademhalingsversnelling op. Waarom deze versnelling der adem-
haling zoo plotseling optreedt is op deze wijze niet te verklaren en
andere factoren zullen hierbij dus bok wel een rol spelen. Dikwijls

neemt men onmiddellijk na de stijging der ademhalingsfrequentje

een sterke daling der polsfrequentie waar. Om deze sterke dalin9
te begrijpen is het noodig te verwijzen naar de publicaties van
Laqueur over kunstmatig longoedeem door intratracheale injectie
van hypertonische oplossingen bij konijnen (Pflügers Archiv 1920-
Bd. 184. Blz. 104).
Laqueur nam bij toenemend longoedeem even'
eens een sterke daling der polsfrequentie waar. Hij verklaart di
doordat de uitzetting der longen een sterke prikkeling van den
vagus tengevolge heeft. Deze vagusprikkeling zal dan als de oof'
zaak moeten worden beschouwd voor de sterke daling der po^^'
frequentie. Dat inderdaad de vagus een belangrijke rol speelt bgt;)
deze bradycardie, ook bij onze proefdieren, wordt bewezen door
enkele gevallen waar in dit stadium subcutaan atropine werd toe'
gediend. Na deze injectie kon steeds in korten tijd een stijging ^^^
polsfrequentie worden waargenomen.

Na dit stadium van toenemende ademhalingsfrequentie en dalen
de pols, zien wij bij onze proefdieren twee mogelijkheden. In
minder gunstige geval neemt het oedeem toe. Soms treedt ^^ ^
zeer snelle daling der ademhalingsfrequentie op en het dier is ^^ ^
benauwd. Dikwijls zien wij bij deze dieren schuim uit den mo^
en de neus komen. Er is een mechanische belemmering in de luc
wegen ontstaan en de toestand van asphyxie ia opgetreden.

In het gunstige geval daalt na het stadium van frequente ade«®

I

-ocr page 129-

haling en langzame pols de ademhahngsfrequentie langzaam en
stijgt de polsfrequentie weer. Uit hetgeen wij bij onze proefdieren
van groep B waarnemen, kunnen wij deze verschijnselen begrijpen
door aan te nemen, dat het oedeem teruggaande is.

Enkele uren na de injectie treedt dikwijls een aanzienlijke stijging
der polsfrequentie op, welke verscheidene uren kan duren. Een
Verklaring hiervoor kan in de longen niet worden gevonden.

Trachten wij thans aan het einde van deze beschouwing een
antwoord te geven op de vraag in hoeverre een intraveneuze injectie
van calciumchloride longveranderingen tengevolge kan hebben, die
«et leven van het dier direct of indirect bedreigen.

Uit het feit, dat 17 van de 45 proefdieren korten tijd na de
quot;^jectie zijn gestorven waarvan bij 15 een zeer uitgebreid long-
oedeem is gevonden, kunnen wij de conclusie trekken, dat wij toch
Zeer zeker met proefdieren geëxperimenteerd hebben, welke in ver-
gelijking met volwassen runderen overgevoelig zijn voor de injectie
van calciumchloride. Dat echter bij de longen afkomstig van met
calciumchloride behandelde volwassen runderen er ook één is
l geval 46) waarin uitgebreid oedeem en bloeding worden gevon-
en, wijst er op, dat in bijzondere, ons onbekende omstandig-
eden, een dergelijk minder aangenaam verschijnsel zich voor
kan
doen. Dat dit maar slechts zelden zoo hevig is dat het dier als
gevolg hiervan sterft, bewijst het feit, dat dit het eenige dier is
at gedurende de laatste twee jaren na de injectie van calcium-
chloride is gestorven en aan het Pathologisch Instituut der Vee-
artsenijkundige faculteit is aangevoerd. Wij zullen dit geval dus
®oeten beschouwen als een bewijs, dat doodelijk verloopend long-
oedeem evenals bij onze proefkalveren op kan treden, alhoewel dit
als een groote uitzondering zal moeten worden beschouwd.

Nogmaals vraagt bij deze beschouwing de waargenomen cel-
vermeerdering onze aandacht. Leidt deze celvermeerdering tot
pneumonie of niet? Van drie tot zes uur na de injectie kan men bij
onze proefdieren zeer celrijke beelden waarnemen. Vooral wanneer
®en flinke celrijkdom aanwezig is en bovendien vrij veel migree-
rende leucocyten in de alveolairsepta worden gevonden, zal men
wellicht afvragen of hier niet met recht gesproken kan worden
^an pneumonie en dan wel van interstitiëele pneumonie. Daar deze

-ocr page 130-

celvermeerdering echter weer vrij spoedig terug blijkt te gaan, lijkt
het mij beter het woord pneumonie hier niet te gebruiken.

Een tweede vraag is, in hoeverre het longweefsel tengevolge van
de inwerking van het calciumchloride aan resistentie heeft inge-
boet, zoodat een eventueel optredende ziekteverwekker
eerder
gelegenheid zal krijgen om tot ongewenschte gevolgen aanleiding
te geven. Het is moeilijk om experimenteel een dergelijke toestand
op te wekken, uit de resultaten waarvan op deze vraag een bevre-
digend antwoord zou kunnen worden gegeven. Er is echter één
geval (41), waar tot nog toe niet over gesproken werd, en waar
men een beginnende pneumonie kan vinden. Blijkbaar is er hier
dus een oorzaak voor ontsteking geweest. Uit de beschrijving van
dit geval kunnen wij opmerken, dat een bronchitis hier zeker als
primair moet worden beschouwd, terwijl het proces zich begint
uit te breiden in het omgevende longweefsel. Zou er inderdaad
sprake zijn geweest van een verminderde resistentie van het longquot;
weefsel, dan hadden wij toch zeker in dit geval het ontstekingS'
proces daèr verwacht, waar in de longen van onze proefdieren de
sterkste verandering tengevolge van de injectie van
calciumchloride
wordt gevonden n.1. in de alveolairsepta.

Het feit, dat bij de overige dieren welke enkele dagen of een
of meer weken na de injectie leefden geen abnormale beelden
worden gevonden, doet mij besluiten, dat er geen reden is om aan
het longweefsel een verminderde resistentie tengevolge van de
calciumchloride-injectie toe te schrijven.

-ocr page 131-

Conclusies.

Sterft een dier eenige oogenblikken na een intraveneuze injectie
van calciumchloride. dan moet de doodsoorzaak buiten de
longen worden gezocht.

2- Tengevolge van intraveneuze injecties van calciumchloride
kunnen de capillairen in de longen abnormaal doorlaatbaar
worden, waardoor oedeem en bloeding optreden in het inter-
lobulaire bindweefsel, in de septa en in de lumina der alveolen.
Meestal gaat het oedeem weer vrij spoedig terug.
Soms is dit
echter niet het geval en neemt de abnormale vloeistofophooping
zulke afmetingen aan. dat dit de dood van het dier tot gevolg
heeft.

Spoedig na de injectie treedt in de alveolairsepta, langs inter-
lobulaire bindweefselsepta en om kleine bronchiën en vaten een
vermeerdering op van adventitiëele cellen, waarbij histiocyten
worden gevormd.

Ongeveer 1 ^ uur na de injectie kan men dikwijls vrij veel poly-
morphkernige leucocyten in de septa der alveolen waarnemen.
Deze verdwijnen echter weer vrij vlug, zoodat
7 uur na de
injectie nog slechts in enkele gevallen een verhoogd aantal
leucocyten wordt gevonden.

De adventitiëele celvermeerdering schrijdt voort, totdat na
± 6 uur de celrijkste beelden worden gevonden. Daarna gaat
het proces zeer langzaam terug. Soms vindt men na 4 dagen en
zelfs na 1 week nog geringe ophoopingen van histiocyten. Daar-

-ocr page 132-

entegen zijn in andere gevallen na 3 en 4 dagen geen abnormale
beelden meer aanwezig.

6.nbsp;Hoewel calciumgluconaat subcutaan toegediend in vergelijking
met calciumchloride een veel geringere reactie van het
weefsel
veroorzaakt, zijn de longveranderingen na intraveneuze appH'
catie even sterk als bij calciumchloride.

7.nbsp;Intraveneuze injecties van calciumchloride leiden niet tot pneU'
monie, terwijl er ook geen reden is om aan het longweefsel een
verminderde resistentie tengevolge van de injectie toe te
schrijven.

i

-ocr page 133-

Literatuurlijst.

Aschoff Bemerkungen zur Physiologie des Lungengewebes. Zeitschr. f. d. ges.
exper. Med. 50, 52. 1926.
rnhard P., über das Indikationsgebiet der Chlorkalziumtherapie. Deutsche med.
^^ Wochenschrift 48. 1375, 1923.

R. und Janitschke H„ Hemmung von Transsudat- und Exsudatbildung
^ durch Kalziumsalze. Archiv, f. exp. Path, und Pharm. 69, 120, 1911.
^rman G. L.. Experimentell-morphologische Beiträge zur Frage über die sog.
..Blockadequot; des retikulo endotheliales Systems. Virchows Archiv 267,
^ 73, 1928.

omagk G.. Pathologisch-anatomische Beobachtungen bei der Anaphylaxie. Verh.
d- Deutsch, path. Ges. 20 Tagung. 280. 1925.
~~ • Untersuchungen über die Bedeutung des ret.-end. Systems für die Ver-
nichtung von Infektionserregern usw. Virchows Archiv 253, 594, 1924.

W.. Experimental studies of the effect of the Intravenous Injection of
Idlled staphylococci on the behavior of the lymphatic tissue, thymus, and
^ the vascular connective tissue. Joum. exper. Med. 49, 361, 1929.
oo'
N. Ch.. Studies on endothelial reactions. Joum. exper. Med. 33, 271. 1921.
er/acA
W. und Finkclday W.. Zur Frage mesenchymaler Reaktionen. Die
Beteiligung der Lunge an den Abwehrreaktionen des normalen und
leistungsgesteigerten Organismus. Verh. d. Deutsch, path. Gesellsch. 2!
quot;Tagung, 173, 1926.

Frage mesenchymaler Reaktionen. Krankheltsforschg. 4, 29, 1927.
^^^og G.. über die Bedeutung der Gefässwandzellen In der Pathologie. Klin.
Wochenschr. 2, 684. 1923.
J^k W., Pigmentstudien. Zieglers Beiträge 54, 68. 1912.

• Die hämatogene Pigmente. In Krehl-Marchand. Handbuch der Allgemeine
, Pathologie. Bd III Abt 2. 298, 1921.

® ob G.. Experimentelle Veränderungen des ret.-end. Systems durch Infektlons-
lelinbsp;ZelUchr. f. d. ges. exper. Med. 47, 652, 1925.

quot;nbsp;über path.-anatomlsche und histologische Veränderungen In den

'nneren Organen, hervorgerufen durch parenterale Einverleibung von
^ autogenem Elweiss. Virchows Archiv
277, 221, 1930.

H.. Histochemische Metallnachweise. Virchows Archiv 277, 856. 1930.
Qfj^j. jjjinjfjjgj, c^eugtes (osmotisches) Lungenödem und über
Resorpüon In der Lunge. Münch. Med. Wochenschr. 43, 221, 1919.

-ocr page 134-

Laqueur E. u. de Vries Reilingh, Die klinische Erscheinung bel künsÜicher
Füllung der Lunge mit Flüssigkeit und bei osmotischem Lungenödem.
Deutsch. Arch. f. klin. Med 131, 310. 1926.
Laqueuc E.. Einfluss der künstlichen Fällung der Lunge mit Flüssigkeit, im
besonderen durch „osmotisches ödemquot; auf Atmung. Kreislauf und Blut.
Pflügers Archiv 184, 104. 1920.
Uhnec E., Ein Beitrag zur Frage der entzündungshemmenden Wirkung des

Calciums. Klin. Wochenschr. 4, 2106, 1925.
Uvy R.. Über den Einfluss der Calciumsalze auf die Exsudatbildung. Berl. Klin-

Wochenschr. 48, 1322. 1911.
Loeb L. Pleisher S. M. u. Hoyt D. M., Über den Einfluss von Calciumchloricl
auf die Bildung von Transsudaten. Zentralblatt f. Phys. 22, 496.
1918—1919.

Maximow A.. Über undifferenzierte Blutzellen und mesenchymale Keimlager iio

erwachsenen Organismus. Klin. Wochenschrift 5, 2193. 1926.
Natali CL Morphologische Untersuchungen über die Bedeutung des ret.-eod-
Systems bei intravitaler Hämolyse; Zeitschr. f. d. ges. exper. Med.
223. 1925.

Oeller H.. Experimentelle Studiën zur pathologischen Physiologie des Mes«»'
chyms und seiner Stofwechselleistungen bei Infectionen.
Krankheits-

forschg. 1, 28. 1925.
Perls M.. Nachwels von Elsenoxyd in gewissen Pigmenten. Virchows Archiv
42. 1867.

Quincke H., Über das Verhalten der Eisensalze im Thierkörper. Arch. f. Anat-
Phys. 1868. Bladz. 757.nbsp;^

Rosenow G., Der Einfluss parenteraler Kalziumzufuhr auf die DurchlÄssiflk«*

der Gefässwand. Berl. Klin. Wochenschr. 58, 35, 1921.
Schmidt M. B.. Über die Verwandtschaft der hämatogene und autochtonen W
mente und deren Stellung zur sogenannten Hämoslderin. Vircho
Archiv 115, 387, 1889.
Seekles L. Silt;^lema B. und van der Kaay P. C.. Der Herz- und Lungeneff«
von intravenös zugeführtem Calcium In Beziehung zu der Konzentr^
und dem chemischen Zustand des Calciums im Blutserum nach V«
suchen an Rindern. Archiv für wIssensch. und prakt. Tlerkk. 64, 536. •
Seemann C., Zur Biologie der Lungengewebes. Zleglers Beltr. 74, 345, 1925.

_, Weitere experimentelle Untersuchungen zur Biologie des Lungengewel»^

und über die mesenchymalen Abwehrvorgänge im allgemein. ZIefl
Beltr. 79, 1, 1927.

-, Über den feineren Bau der Lungenalveole. Zleglers Beltr. SU ' '

1928—1928.

_, Histobiologle der Lungenalveole. Gustav Fischer, Jena. 1931.

Sjotlema B.. Seekles L en van der Kaay P. C.. Over de werking van In)«« ^
van organische calclumzouten — in het bijzonder van
gluconzuur-calciu»quot;

blj runderen. Tljdschr. v. Dlerg.k. 58, 254. 1931.

-ocr page 135-

Strassec U., Zur Hämosideroscfrage nebst Beiträgen zur Ortho- und Patho-
Histologie der Milz. Zieglers Beitr. 70. 248, 1922.
oppich G., Die zellularen Abwehrvorgänge in der Lunge bei Erst- und Wieder-
infektion mit Tuberkelbazillen. Krankheitsforschg. 2, 15. 1925.
Toyama K., Experimentelle Forschung über die Lungenkapillaren Zeitschr. f. d.
^ ges. exper. Med. 46, 168, 1925.
e/den
von den. Zur Pharmakotherapie mit anorganischen Kalksalzen. Therap.
Monatshefte
27, 685. 1913.

-ocr page 136-

if

It''

Jgt;
11';

fî -

. ■ -r, «

-ocr page 137- -ocr page 138-

I'
i;

-ocr page 139-

MICROFOTO'S.

-ocr page 140- -ocr page 141-

het interloK^f f58 min. na de injectie gestorven. Sterk oedeem
Weefsel versn^M « .nbsp;bloedcellen liggen vrij diffuus in het bind-

alveolair™ ■ u,quot;®'!'''?nbsp;stuwing van een interlobulair lymphvat.

■rsepta zijn bloedrijk, doch overigens vrijwel normaal. Microfoto, vergr. 65 X.

Afbnbsp;» ^ • --

gestorven. Sterke bloeding
n net interlobulaire bindweefsel en in de septa der alveolen. Uitgebreide
pigmentafzetting. Microfoto, vergr. 65 X.

-ocr page 142- -ocr page 143-

^onchnquot;®nbsp;Proefkalf 30 min. na dc injcctic gestorven. Verwijde pcri-

aie en perivasculaire lymphruimten met bloed gevuld. Bloeding in de septa
en in de lumina der alveolen. Microfoto, vergr. 65 X.

^'oedin'n'ennbsp;Proefkalf 3'/t uur na de injectie gestorven. Zeer sterke

n oedeem in de septa en in de lumina der alveolen. Microfoto, vergr. 65 X.

-ocr page 144- -ocr page 145-

celvenbsp;^val 2. Proefkalf 7 minuten na de injectie gestorven. Beginnende

aivnbsp;in een smal interlobulair bindweefselschot cn in de aangrenzende

oiairsepta. Op enkele plaatsen talrijke vrijliggende cellen in de alveolen. Micro-
foto, vergr. 110 X.

^Irtikdoiquot;®»,^'Proefkalf 4'/, uur na de injectie gestorven. Vrij groote
• quot;ooWzakelijk in de alveolairsepta. Emphyseem. Microfoto, vergr. IIOX.

-ocr page 146- -ocr page 147-

Afbeelding 7. Geval 21. Proefkalf 4' , uur na dc
injectie gestorven. Even boven het centrum van het
gezichtsveld een klein bloedvat met sterke perivascu-
laire celvermeerdering. Microfoto, vergr. 250 X (hom.
imm. VT).

Afbeelding 8. Geval 18. Proefkalf 4 uur na dc
'njectie gestorven. Migreerende leucocyten in dc alveo-
lairsepta. waarvan de kernen als fijne onregelmatig
gevormde streepjes zijn waar te nemen. Microfoto,
vergr. 250 X (hom. imm. V?)-

-ocr page 148-

K

\t-

-ocr page 149-

'^'iV/a^'rS^'nbsp;Proefkalf 6 uur na de injectie gedood. Zeer celrijke alveo-

• ^dcem en bloeding in het interlobulaire bindweefsel. Microfoto, vergr. 65 X.

ld'

'quot;eLlLJ?*quot;'®' Proefkalf 7 dagen na de Injectie gedood. Nog iets
« matige celrijkdom der alveolairsepta. Microfoto, vergr. 65 X.

-ocr page 150-

■ ^ A . r.

'JÇ--

#

»

P

-ocr page 151-

STELLINGEN.

I.

De in de histologie gebruikte microchemische ijzerreacties zijn

onbetrouwbaar.

II.

Coccidiose kan niet beschouwd worden als de oorzaak van ver-
lammingen bij kippen.

III.

Boutvuurfiltraten. welke worden gebruikt ter immuniseering van
^quot;°deren. zijn niet kiemvrij.

IV.

Alveolairphagocyten zijn cellen van mesenchymale afkomst.

V.

Sacraaianaesthesie is de meest doelmatige wijze van anaestheseeren
voor het verrichten van klauwamputatie aan de achterbeenen bij
bet rund.

VI.

Behalve bij verontreiniging van het vleesch met tuberkelbacillen
®oet de methode van flambeeren (aangegeven door y.
d. Kamp.
iijdschr. v. Diergk. 57. 201. 1930). worden toegepast bij bezoe-
deling met andere smetstoffen of onreinheden.

VII.

Bij het vinden van leucose bij slachtdieren moet steeds een
bacteriologisch onderzoek worden verricht.

VIII.

Voor ovariotomie bij runderen verdient de operatiemethode met
'®Parotomie in de flank van het dier de voorkeur boven de vagi-
methode.

-ocr page 152-

f

-ocr page 153-

m

i^L'-*

-ocr page 154-

M

-ocr page 155-

...

feMîL-:«i.

l'a, V gt;

-ocr page 156-