VERHANDELING
|
|||||||
OVER DE
|
|||||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
D E R
|
|||||||
PAARDEN.
|
|||||||
VERHANDELING
OVER DE
INWENDIGE ZIEKTENS D E R
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
e."-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
PAARDEN.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Getrokken uit de Werken van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
DEN HEER. /T^U'tf/A
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LA F O £vScqL$-^
Voorheen beroemd Geneesmeester»;
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fel
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der Paarden, van de k £ &iu$. '
|
;;u
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stallen des Konincs van
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V R A N K R Y K.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit bet Franscb Fertaald.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
—w
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a^.
|
/<
|
~>
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tfloify
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
t^ Ü&1 tr?JV*u~
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
»<■<*.«_>>
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(?yC,j f4W'* é^lt
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te U T R E C II T,"
By B. WILD, et J. ALTHEER. MDCCXCV.
BIBLIOTHEEK DER
RIJKSUNIVERSITEIT
UTRECHT.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
INHOUD
DER
HOOFDSTUKKEN
E N
AFDEELINGEN.
|
||||||
INLEiDiNG. .... BJadz. I.
EERSTE HOOFDSTUK.
Fan de Pathologia of Ziektenkunde. . g, TWEEDE HOOFDsTUK.
Fan de Ongeneeslijke Ziektens. . f 14, DERDE HOOFDSTUK.
Fan de Inflammatie of Ontftekir.g. . . 17. VIERDE HOOFDSTUK.
Fan de Koorts in bet gemeen. . . 26. VIJFDE HOOFDSTUK.
ZlEBTENS VAN HET HooFD* . . 32.
Eerste Afdselwg.
Fan de Vertigo, of Draaijir.gen en Zuizelingen in bet Hoofd. . . . ... ibid- Tweede Afdeeling.
Fan de Harten - Ziekten. . , , f 36*. Derde Afdefling.
Fan bet Fuur, »f de Spaanfcbe Ziekte, . . 41. • a ZES- |
||||||
INHOUD.
|
||||||||
VI
|
||||||||
ZESDE HOOFDSTUK.
ZiEKTENS VAN DS BoRST. . . . ':
Ekrste Afdeeling.
Van den Droes. . • . Tweede Afdeeling,
Van den kwaaden Drtes. . , ' Derde Afdeeling,
Van de onwaare, of val/cbe Droes. . Vjerde Afdeeling.
Van de Verkouwdbeid. , . Vijfde Afdeeling.
Van de Snolziekle, . . , Zesde Afdeellvg.
Van de Hoest. . • . . Zevende Afdeeling.
Van de Ontjleking van het Borstvlies. Achtste Afdeeling. Van de Qntfleking der Leng. . • Negende Afdeeling.
Van de Verzweering der Long; (Pulmonia). Tiende Afdeeling.
Van de Dampigheid. . . Elfde Afdeeling.
Van de IVaterzugt van de Borst. ZEVENDE HOOFDSTUK.
Ziektens van den Onderbuik. Eerste Afdeeling.
Van de Darmkrimpingen in het Algemeen. Tweede Afdeeling.
Van ds Darmkrimpingen door koud IVater. |
||||||||
X
|
||||||||
INHOUD.
|
|||||||
vu
|
|||||||
B'adz.
Derde Afdeeling.
Fan de Darmktimpingen van een kwaade, of ge- brekkige Spijsvertering. ' . ■ ,, o?. Vierde Afdeeling. Fan de Darmkrimpingen door iVinden. . 90. Vjjfde Apdeeling. -
Fan de Darmkrimpingen, door fFormen. . 101, Zesde Afdeeling.
Fan de Darmkrimpingen door de Bezoard, of Kalk- agtige aangroeijing in de Darmen. . 102.
Zevende Apdeeling.
Fan de zoogenaamde Roode of bloedige Darmkrim- pingen ; (Tranché'es Rouges.} . . ibld. Achtste Afdeeling. Fan de Opftopping der Pis (Suppresfio Urins), 105. Negende Afdeeling,
Fan de ophouding der Pis (RecentioUrina;) door een gebrek in de Blaas. . . . io'?. . Tiende Afdeeling.
Fan de Berfting of Scheut ing van de Maag. " 110. Elfde Afdeeling.
Fan de Berfting of Scheuring van het Diaphragma of Middenrif. . . . , , 112, Twaalfde Afdeeling.
Fan de Raawwheid der Chijl. , , ibid. Dertiende Afdeeling.
Fan di Buikloop. . , . , 113, Veertiende Afdeeling.
Fan de Slijmige Buik'oop (Gras Fondu). ._ 116. ViJF-
|
|||||||
1 \
L
|
|||||||||||||
INHOU^.
|
|||||||||||||
VIII
|
|||||||||||||
Dladz.
|
|||||||||||||
Vijftiende Afdeeung.
Fan de IFatetxugt van de Buik. . Ze>TIKI^DE AtDfFLING.
Fan de Dolheid of de Dolle tiondi beet.
|
|||||||||||||
119.
|
|||||||||||||
124.
|
|||||||||||||
OVER-
|
|||||||||||||
OVER DE
|
|||||
INWENDIGE ZIEKTENS
DER
PAARDEN.
INLEIDING.
J[s de kennis der inwendige ziektens van het Menfche*
lijk ligchaam moeilijk, gewis de kennis der inwendige ziektens der Paarden kan niet gemaklyk zijnj vermits het Paard nog eenige uitlegging van zijne ziekte geven, nog de plaats, alwaar het fmart gevoelt, aanwijzen kan. De Geneeskunde der Paarden derhalven, dit moet men
volkomen toeftemmen, is vol van moeilijkheden, en zeer dikwils is men geheel blind ten aanzien der zitplaats van deszelfs ziekte. Veeltijds heeft men maar zeer weinige middelen, om wel te onderfcheiden en met zekerheid het aangedaane, of lijdende deel te kunnen ontdekken. Men kan derhalven niet anders, dan eenige gisfingen maken en ztg laaten befruuren volgens die waarneemingen, die men gemaakt heeft; en in dezen zin ftennt de Geneeskunde der Paarden geheel en al op gisfingen en ondervindingen. Hij, die het meest gezond verftand, naauwkeurigheid en onder» fcheldenheid van oordeel bezit, zal dus de zekerde gis- fingen maken; en Hij, die de meeste waarneemingen zal gemaakt hebben, verligt en opgebelde» dooreene goede Theorie, namelijk door de kennis der dierlijke Huishou- ding, zal de allerzekerfte Pra&ijk oenenen; en Hij, die deze twee Hoofdzaken te zamen voegd, zal de befte Ge- A nees- |
|||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
'2
|
|||||||
neesmeester der Paarden zijn. Maar, offchoon de Ge-
neeskunde "der Paarden, of de kennis van derzelver in- wendige ziektens moeilijk zijn mag, zoo moet men nog- tans niet geloven, dat dezelve eene onzekere wetenfchap is, zij heeft zekere grondbeginzelen en vaste regelen, op welke haare Leeringen en Lesfen fteunen. Deze Grondbeginzelen zijn de ontleedkunde, de Natuurkundige kennis en de ziektenkunde der Paarden, deze zyn de bron van alle de kundigheden, welke men in de Genees- kunde der Paarden verkrijgen kan, en den grond, waat op alle de redeneeringen, welke men over dezelve doen kan, fteunen moeten. Offchoon dan dezelve minder duidelijk en klaar is dan
de Geneeskunde der Menfchen, zoo moet men daarom dezelve niet verwerpen; men moet ook niet verwerpen al- les, dat niet volkomen zeker is: 'er is een oneindig on- derfcheid tusfchen de trappen van het valfche en het klaar- blijkelijke. De allerklaarblijkenfte Wetenfchappen bedie- nen zig van het waarfchijnlijke en van het mogelijke. Alle onze kundigheden hebben hunnen oorfprong uit giifingen; de vereeniging der waarschijnlijkheden werkt mede om eene zekerheid voort te brengen. • Even gelijk men in eene groote duisternis het allerklein-
fte ligt niet moet verworpen, vermits het beter is een weinig ligt te hebben, dan in 't geheel geen ligt hoe ge- wamd te bekomen; dit kleine ligt verfpreid in der daad, geene groote helderheid, en verdrijft niet geheel en al de duisternis, maar het helpt ons om ons te geleiden: indien men nu dit kleine ligt met veele dergelijke kleine ligten vereenigd, zoo zullen zij door derzelver vereeniging eenen fakkel uitmaaken, die een helderfchijnend ligt aan alle kanten zal verfpreïden, die om veilig en zeker za» ge-
|
|||||||
derPAARDEN. 3
|
|||||
geleiden op dien weg, welke wij moeten inflaan. Des.
gelijks ook in dê Geneeskunde der Paarden, offchoon een eenig teken eener ziekte geene zekerheid uitmaakt, zoo geeft hetzelve nogtans een weinig ligt aangaande die ziekten, en onder begunftiging van dat teken, gaan wij met meerder zekerheid in de behandeling dezer ziekte voort, dan wanneer dit teken niet aanwezig was. Dit teken maakt eenewaarfchijnlijkheid uit, en deze waarfchijn- lljkheid gevoegd bij een tweede, geeft eene grootere waar- schijnlijkheid, en de vefeeniglug van veele tekenen, of van veele waarfchijniijkheden, geeft eetien meerderen of minderen trap van zekerheid, naar maate van dé hoeveel* beid of blijkbaarheid der tekenen, of der waarfchijnlijk- heden, welke dezelven ui<maken. Aldus warmeer een Paard kloppingen aan de zijden beeft
en na zijn adem hijgd, dan heeft men grond om te ver- moeden , dat de omloop van het bloed niet vrij is in de Long; indien liet daar bij Koorts heefc, word deze gis- fing nog meer verüerkt; Eindelijk indien het daar bij zweet, flaau en moedeloos is ea moeilijk den adem haalt, dan is men wel verzekert, dat het eene ontftekingj ziekte van de Borst is; de vereeniging der toevallen en kentekenen geeft eene zekerheid aangaande de aanwezig- heid en den aart en natuur der Ziekten. 'Er zijn gevallen, waar in men de Ziekte kent zonder
eenige vrees te hebben van zig te bedriegen; dat; js> wan- neer dezelve mat zodanige toevallen verzeld is, die ara dezelve alleen eigen zijn, die zulke, of zulke ziektens bijzonderltjk kentekenen, die altoos zijn waargenomen ea bevestigd geworden door de opening der Lijken of geftor» ve Beesten. Dtis word, bij voorbeeit, de darapigheid van het Paard gekenmerkt door hebbelijke groote inade- A a min« |
|||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
♦
|
|||||||
mingen, en de uitademing in twee onderfcheide tijdtpun-
ten,- en dus ook de bersting van de Maag door het braaken. 'Er zijn ook andere gevallen, waarin men, zonder ze-
ker te zijn aangaande de Ziekte- of eene Natuurkundige zekerheid van dezelve te hebben, men nogtans naar de gezonde reden overtuigd en verzekert is van de zitplaats en den aart en natuur der ziekte, door de vereeniging der waarfchijnlijkheden, en blijkbaarheden (leunende op de toevallen en omftandigheden der ziekten: aldus wanneer het Paard te gelijkertijd, de koorts, een hoest, en moei- jijkheid in de ademhaling heeft, dat het Zweet, Lust- en moedeloos is, dan ij men volgens het gezond ver- ftand verzekert, dat het eene ontfteking van het borst- vlies of pleuris heeft. Het is alleen de leedtellige Geneeskunde, waar uit men deze hulpmiddelen haaien kan; het is door de kennis der ziektens, derzelver oor- zaaken en toevallen, uit de werking der vaste en der- vloeibaare deelen en uit derzelver onderlinge overeen» komst en zamenftemming, en in een woord, het is alleen uit de Natuurkundige kennisfe van het Ligchaam en uit de ziekienkunde, waar uit men dit licht haaien kan, aan- gaande den aart, natuur en zitplaats der ziektens. 'Er zijn andere gevallen, waar in men, zonder volgens
de gezonde reden verzekert te zijn aangaande de natuur der ziekte, men nogtans groote reden heeft om te gelo- ven, dat het zodanig eene ziekte is; dit heeft plaats, wanneer'er niet anderj da» algeraeene tekenen zijn, maar dat ook deze tekenen altoos dezelve zijn en in een even gelijk getal in deze ziekte. Wanneer dus een Paard zig telkens oprigt en weer gaat leggen, wanneer het zi g ge- durig beweegt, en dat het met de voorpoot telkens tegen den
|
|||||||
mr PAARDEN, 5
|
|||||
den grond (laat, dan is- men wel niet volkomen verze-
kert , dat het Paard fnijdingen en pij'Hen in de ingewan- den heeft, maar men heeft nogtans groote reden om dit te gel>ven. Eindelijk zijn 'er ook nog andere gevallen, waarin het
niet mogelijk is, om de foort der ziekte regt te kennen; bij voorbeeld, alt het Paard alleenlijk lusteloos is, met af- keer van fpijzen, zonder dat het koorts heeft of zweet, en zonder eenig toeval of kenteken aan deze of geene ziekte eigen, in dit geval is men in groote verlegenheit, en dit is de klip der Geneeskunde der Paarden. In dit zelfde geval geeft de Geneeskunde nogtans middelef aan de hand om verligting toetebrengen; en daarom moet men zig gedragen volgens de regelen van het gezond verftaud: en vermits het niet mogelijk is, om de foort der ziekte te ontdekken, zoo moet men tragten den aart van dezelve te kennen en gebruik maken van de algemeene Genees, middelen, hoedanige zijn de Lavementen, aderlatingen en verzagtendeafkookzels, indien men kan voorzien dat de- ze geneesmiddelen geen kwaad kunnen te weeg brengen, matr dat zij integendeel eenig goed kunnen doen, door aan die aanwijzingen te voldoen, welke men meent te kunnen ontdekken. Alvorens nu over de Ziektens te fpreken, zal ik eenige
aanmerkingen maaken, welke tot algemeene Lesfen voor de Praclijk kunnen dienen. I. Om de Geneeskunde der Paarden met doorzigt, ze-
kerheid en een goed gevolg te kunnen beoeffenen, moet de Pradtijk op de Theorie of befpiegelende kennis gegront zijn, namelijk, op de kennisfe der deelen van bet Lig- chaam, op derzelver maakzel en gebruik , op de ziektent en op de kragt der Geneesmiddelen \ zonder dit alles kan A 3 «en |
|||||
f INWENDIGE ZIEKTENS
men niet anders dan in den Minde te werk gaan, en zig
bloot ftellen om geftadige misflagen te begaan. Indien de Geneesmeesters der Paarden zig niet willen
oeffenen en bekwaam maken, om zig in ftaat te ftellen om ziektens te kunnen genezen ,• dat zij dan ten minsten tragten om voortekomen dat zij zig kunnen wagten om kwaadt te doen, het welk zij anderzints dagelijks doen door eene onvergeeflijke onkunde. Is het in der daad niet fchandelijk voor de Geneeskun-
de der Paarden, en tevens zeer ongelukkig voor het Algemeen, dagelijks Paarden te zien brengen bij Genees- meesters der Paarden, die in het algemeen met vertrou- wen Verwaardigt worden, om dat men onderfteld, dat zij behoorlijke en vereifchte kundigheden in hun beroep be- zitten , niet om genezen en herfteld te worden, maar om 'er verminkt van daan te komen, dikwils zelfs om 'er vermoort te worden. Gelijk zij voor het grootfte gedeelte nooit geen werk
gemaakt hebben van eenige ftudie, om kundigheid te ver- krijgen van de Ziektens, nog ook van de Geneesmiddelen, en gelijk zij g'volgelijk ook geene kundigheid hebben, nog van de plaats nog van den aart en natuur der ziekte, nog pok van de Geneesmiddelen, welke tegen dezelve gefchikt zijn; zoo begaan zij door hunne onkunde telkens misfla- gen en fouten, bijna zoo dikwils zij eene genezing willen onderneemen. Zij hebben niet ander* dan een kLein geul van Geneesmiddelen, waar van zij nog de kragen nog de behoorlijke Dofis of hoeveelheid kennen, ja zelfs niet de naam dier Enkelvoudige middelen weeten, welke hun za. menmengzel uitmaken; en dit geven zij in alle foorten van ziektens zonder onderfcheid, en zonder te oyerweegen, of dezelve overeen komen met de Indicatkn of aanwijzin- |
||||
o E'R PAARDEN. 7
gen der ziekte en ook zonder te weeten, of dezelve daar
toe gefchikt of tegenftrijdig zijn. Bijna altoos is het een drank of een hardfterkend mid-
del, het welk zij dikwils herhaalen, om dat zij geloven, dat hetzelve geene genoegzaame werking doet, tot zoo lang dat de dood van het Paard hun leert, dat de drank of het hartfterkend middel werking gedaan heeft. Als een gevolg dezer verregaande onkunde ziet. men
dikwils, dat zij hunne hartflerkende middelen geven in Buikpijnen en krimpingen, en ook in de Persloop, die of door al te fterke purgeermiddelen, of die in eene al te groote hoeveelheid gegeven zijn, veroorzaakt is, zonder op te merken, dat die Buikpijnen en ook de Persloop altoos veroorzaakt worden door eene ontfteking der Dar- men, en dat de hartflerkende middelen niet anders doen dan de beweging en omloop van het Bloed vermeerderen en gevolgelijk ook de onifteking en de ziekte. Ik ben deze bekentenis aan de waarheid verfchuldigd , gelijk ook dit berigt en waarfchuwing aan die mijner Medebroederen, die genegen zijn om mijnen Raad aan te neemen, gelijk ik genegen en bereid ben om die van hun te ontfangen. Het geen ik daar gezegd hebbe, betreft alleenlijk een
gedeelte der Geneesmeesters der Paarden. Ik weer zeer wel, dat 'er een groot getal is, vooral te Parijs, wier opregtheid en kunde ik eerbiedige en hoogachte , die door eene alzints prijsfelijke ijverzugt aangefpoort, zig geheel en al op de beoeffening van hun beroep hebbende toegelegd, ook zeer veel doorzigt in hetzelve verkreegen hebben, en dezelve met zeer veel agting beoeffenen en aan de Geneeskunde der Paarden eere aan doen. Ten tweede: Men moet zig toeleggen, om die Indica-
A 4 tien, |
||||
8 INWENDIGE ZIEKTENS
|
||||
tien, of aanwijzingen, welke de ziekte aantonen, te lee*
ren kennen. Ten derde: Men moet met alle zorgvuldigheid aan elke
aanwijzing tragten te voldoen: Indien 'er eene ontfteking en verhitting plaats heeft, moet men verkoelen; heeft 'er eene fpanning in de vaten plaats, dan moet men tragten dezelve te ontfpannen, en te verflappen; zijn de vaten al te veel opgevuld dan moet men dezelve ontledigen; en heeft 'er eene verflapping plaats, dan moet men de veer- kragt der deelen tragten te herftellen; &c. Ten vierde: Men moet, met aan de aanwijzingen te
voldoen, de regels van het gezond verftand volgen, na- melijk , zoo wanneer men te gelijker tijd aan verfcheiden aanwijzingen voldoen moet, dan moet men beginnen met die, welke het meest dringende of de zwaarfte zijn, en met die, aan welke men voldoen kan zonder tegen de an- dere aanwijzingen aan te gaan of tegen te werken. Ik on- derftel, bij voorbeeld, dat men een Pleuritis, of ontfte- king van het Borstvlies te behandelen heeft, waar bij een hoest, ontfteking of infiammatie , koorts en moeilijke ademhaling plaats heeft; dan moet men elke indicatie of aanwijzing onderzoeken en overwegen: de Hoest vereischt verzagtende ftreelende middelen; de ontfteking vordert verkoelende middelen; de Koorts wijst het gebruik van verkoelende en Buikzuiverende middelen aan; de moeilij- ke ademhaling vordert de aderlating; hoe moet ik mij nu in dit geval gedragen? de Buikontlastende middelen zijn prikkelende, verhittende, en dus in ftaat om den hoest te doen vermeerderen, gelijk ook de ontfteking en de moei- lijkheid in het ademhalen; de reden en het gezond verftand keren mij dus, dat ik met die middelen niet moet beginnen. De.
|
||||
ni PAARDEN. 9
|
|||||
De verkoelende en verzagtende middelen, en de aderla-
tingen vermeerderen de Koorts niet-, de reden leert mij dus, dat men met de aderlating en met de verkoelende en verzagtende middelen moet beginnen; waarna men, zon« der iets te vreezen te hebben tot de Buikontlastende mid- delen kan overgaan. En op creze wijze moe't men zig in de behandeling van elke ziekte gedragen; elke aanwijzing moet men afzonderlijk overwegen, en met de zwaarfte en meest dringende beginnen. Ten vijfde: Wanneer de ziekte van geen groot aanbe-
lang is, én dezelve zig niet door eenig klaarblijkend Symp- toom of toeval openbaart, dan is het beter zig van fterke en gevaarlijke middelen te onthouden, dan 'er eenige te geven. Men moet dan afw*gcen, dat dezerve zig duide- lijker openbaaren, en intusfchen niet anders dan fchade- looze middelen geven, die geen nadeel kunnen doen, hoe- danige zijn de Lavementen. EERSTE HOOFDSTUK
Van de Pathologie of ZIEKTENKUNDE,
±Jit gedeelte der Geneeskunde, het "Welk over de
ziektens handeld, noemt men Ptthtlogia of ziektenkunda. Door ziekte verftaat men dien flaat van het Paard,
waar bij de oefFening van eenige werkingen van het ligchaam of verloren of vermindert is. in de ziektens moet men in aanmerking neemen, de oor-
zaak; de Symptomata of toevallen, de Diagnifis of keu- tekenen, de voorzegging, en de genezing. A 5 De
|
|||||
19 INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
De oorzaak der ziekte is dat geen, waar door de
ziekte word voortgebragt. De Symptomata zijn de Toevallen, welke de ziekte
vergezellen. De Diagnofts of kentekenen; deze zijn zodanige teke-
nen, waar door men de ziekte leert kennen. S De voorzegging; deze beftaat in die tekenen, waar
door men de gevolgen der ziekte kan pnderfcheiden. De Genezing; hier toe behooreu de Geneesmiddelen
welke men aanwend, om de ziekte te genezen. Behalven dit moet men ook nog in aanmerking neemen
de aanwijzingen en de tegenftrijdige aanwijzingen. Door eene aanwijzing verftaat men de aanduiding van
dat geen, 't welk men doen moet. Door eene tegenftrijdige aanwijzing verftaat men het
verbod, om mij dus uit te drukken , om zodanig een Geneesmiddel aantewenden , welks gebruik anderzints zeer gepast zoude zijn, indien 'er niet zodanig een toe- val aanwezig was. Bij voorbeeld in de Buikskrimpingen zijn de buikontlastende middelen de aangewezene, om de ftoffe, die 'er de oorzaak van zijn, uit de darmen te ontlasten; maar zij zijn ftrijdig met de aanwijzing door de ontfteking en prikkeling, welke zij niet kunnen nala- ten, in de darmen te vermeerderen. In de ziektens moet men ook eene onderfcheiding
inaaken tusfchen de aart en het foort der ziekte. Tot den aart of het geflagt behooren zeer veele ziek-
tens; maar tot het foort niet meer dan eene. Men kan ook het foort toe den aart of het geflagt
brengen, en dit moet men bijna altoos doen, wanneer men het foort niet kan ontdekkeu; bij voorbeeld, wan- neer de tekenen, waar door men ontdekt dat het Paard door
|
|||||
der PAARDEN. It
door eene ontftekings- ziekte is aangetast, niet genoeg
voldoende zijn om zeker te weeten of de ontfteking des- zelfs zitplaats heeft in de Borst of in de Buik, en welk gedeelte van de Buik of van de Borst is aangedaan, dan moet men die ziekte tot de ontftekings-ziektens in het algemeen brengen, en de middelen tegen de ontfte- king aanwenden; het welk voldoende is. Dit is een groot middel en toevlugt in de Geneeskunde der Paar- den, vermits het veeltijds zeer moeilijk is, om zig van de zitplaats der ziekte volkomen te verzekeren. Men onderfcheid ook de ziektens ten aanzien der dee-
len, welke door dezelve zijn aangetast, in ziektens van het hooft, ziektens van de Borst, en ziektcus van de Buik. Ten aanzien der tekenen, onderfcheid men dezelve in
duidelijke of klaarblijkende ziektens, en in ziektens, die bijna klaarblijkende zijn, en in duistere of onzekere ziektens. Met betrekking tot den tijd, onderfcheid men dezel"
ve in het begin* den voorrgang, den ftaat, het afnee- men en het einde der ziekte. Symptomata of toevallen in het algemeen.
Waar uit men leert kennen, dat het Paard ziek it.
i. Het Paard heeft afkeer van voedzel en verliest
geheel en al den trek tot hetzelve. a. Het is lusteloos en laat het hooft hangen. 3. De Tong is droog.
4. Het hair rijst om hoog.
5. Het
|
||||
i* INWENDIGE ZIEKTENS
5. Het Paard buigd den rug of lenden niet, wanneer
men het op die plaats drukt of nijpt. 6. De drek is droog en in meerdere ftukjes, of brokjes
als gewoonlijk, even als Caftanjes, verdeeld, zomtijds over- dekt met een taaij flijm, 't welk men dikwils voor vet aanziet j en het welk men noerat Gra% fondu, dat is, een Paard, dat te moe gewerkt of gereden is; en waar van het vet gefmolten is. 7. De Pis heeft een roode kleur.
8. De Pis is raauw , en helder even gelijk fchoon
water. p. Het hart klopt fterker dan gewoonlijk.
10. De klopping van het hart en van de flagaderen is al
te flaauw en te zwak. 11. Het Paard regt zig op en gaat weder leggen, en
kan geen ftand of legging vinden, die hem behaagd. 12. Dikwils bekijkt het zijne zijden, en veeltijds meer
de eene, dan de andere zijde. 13. Zomtijds ontlast zig een geelagtig vogt uit de neus*
gaten. 14. De gang of tred is waggelende.
15. Het gezigt is droevig en neerflagtig, en de oogen
veeltijds traanende. 16. Moeijlijkheid in het ontlasten der pis, het welk
men gewaar word, wanneer het Paard zig fcbikt om de pis te ontlasten. 17. Het Paard is opgezwollen, in een geftadige bewe»
ging en ontlast winden. i3. Kloppingen in de zijden en moeilijkheid in het
adem haaien. |
|||||
Ge-
|
|||||
Dia PAARDEN, 13
|
|||||||
Gevaarlijke Symptomata, of Toevallen»
1. Wanneer het Paard zig bezwaarlijk op de beenen
kan houden, dreigd om zig neder te leggen, valt neder als een zwaare logge klomp; en rigt zig van tijd tot tijd weder op. 2. Het fchuim komt uit den mond en de neusgaten.
3. De oogen zijn gedraait op zodanig een wijze, dat
men veel van het wit van het oog ziet. 4. De Pis loopt bij druppelen af, zonder dat het Paard
zig fchikt of den gewoonen (land aanneemt om de pis te ontlasten. 5. Het Paard ontlast door den neu* een bloedige- en
zomtijds eene bruine (toffe, even gelijk eene foort van etter. 6. Een Buikloop, waar bij niet anders dan flijmige en
bloedige doffen ontlast worden. 7. Het Paard rigt zig telkens op, en tragt zig al we-
derom op te rigten , (leeds naar den rug of Lenden omziende. 3. Het Paard ziet (leeds zeer (lerk naar zijne zijden, en
op de borst, en heeft eene zeer groote moeilijkheid in het ademhalen. Men moet hier aanmerken, dat deze toevallen niet allen
en te gelijker tijd in een en dezelve ziekte zig vertonen; dit zijn toevallen of Symptomata van onderfcheide ziek- tens, hier alleenlijk opgenoemd en bij een gebragt, om den (laat der ziekte van het Paard te leeren kennen. |
|||||||
TWEE.
|
|||||||
• \
|
|||||||
$f INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
TWEEDE HOOFDSTUK*
• ONGENEESLIJKE ZIEKTENS.
)31' e e n e n in de Nieren.
Waterzugt van de Borst.
Waterzugt in den onderbuik.
Éen Hernia of Breuk, of een beklemming der Darmen.
De Bezoard, of kalkagtige aangroeing van fteea in de
ingewanden.. Een geborfte Maag.
Een gefcheurd of geborften'Middenrif (diapbragnia').
Een kwaade Hinkende adem.
Eene met fchuimend vogt bezetten mond.
Een verouderde verzweering in de Long.
De onderkaak, zodanig vast toegeflooten, dat men' de-
zelve niet kan openen. SyMPTOMATA Of TOEVALLEN VAN ONGENEESLIJKE ZIEKTENS.
De Toevallen, <?/Syinptomata van den fteen in de Nieren.
Het Paard kijkt telkens naar zijn rug, buigd de Lende-
nen door de pijnen, welke het aldaar gevoelt, gaat allé oogenblikkén leggen en zig weder oprigten, en ontlast telken reife een weinig pis. Toevallen van de Waterzugt in de Bont.
Het Paard gaat alle oogenblikkén leggen en zig weder
optigten, dan op de eene, dan op de andere zijde, en heeft eene groote moeilijkheid in het ademhalen. Tee-
I |
|||||
der PAARDEN. 15
Toevallen van bet Water in den onderbuik.
De zijden zijn in eene gefladige beweging, even als of
het Paard dampig was; het Paard heeft moeite om adem te haaien, vermits het water, 't weik in de holligheid van den Buik bevat is, opklimt en drukt tegen het Diaphrag- ma of Middenrif, waar door de holligheid van de Borst vermindert en de Long gedrukt word. De Buik is opge- zwollen en gefpannen; en het Paard weet niet op welke zijde het zig zal houden, wanneer het nederligt. Toevallen eener Hernia of Breuk, dat is, eene be-
klemming der darmen. Het Paard is rusteloos in eene gefladige beweging,
houd zig op den rug, waar 'er het gaat leggen, men ont- dekt eene verffapping in den Balzak, waaneer men de band aan hetzelve brengt. Toevallen eener geborfle Maag.
Het Paard rekt den ftrot of keelgat uit, en werpt het
voedzel door de neusgaten uit. Toevallen van de Bezoard; of 'kalkagtige aangroeijing ,
in de Ingewanden Het Paard draaid.zig bij tusfchenpozingen om en kijkt
van tijd tot tijd naar zijn Buik. Toevallen van bet geborfle Diaphragma of Middenrif
De Buik en Borst zetten uit en verheffen zig te gelijker
«ijd op zodanige wijze, dat men bijna zoude geloven, dat die twee hotligheden niet dan een eeuige uitmaken. T$e*
|
||||
ï6 INWENDIGE ZIEKTENS
Toevallen van etnen met fchuim of mos bezetten Mond.
Het Paard heeft groote kloppingen in de zijden, de
oogen ftaan doorgaans zeer wild. Toevallen van eene vertuderde verzweering in de Long.
Het Paard ontlast door de Neusgaten eene Bloedige
somtijds roodagtig en vloeibaare Etterftoffe. ALGEMEENE GENEESMIDDELEN
Welke vrij algemeen te pas komen in alle geneesiijke
Ziektens. Het hooij en ftroo onthouden, en het Paard op wie
water zetten, dat is te zeggen, het laauw water geven, waar in men zemelen heeft laaten kooken ; aderlatingen doen en verzagtende Clijfteren zetten, dranken geven, die bereid zijn uit verzagtende planten , hoedanige zijn de Malva of kaasjesbladen, de Bifmalva of Altbea , de heemst, de Parietaria of glaskruid, de Mercurialis of Bingelkruid, de Branca Urfina of Beerenklaauw, de jigrimonia of Leverkruid, de LacJuca Salade of Latouw, enz. het Paard warm en wel gedekt houden. Ik noeme alhier deze algemeene Geneesmiddelen op, om dat ik in de behandeling der ziektens dikwils naar dezelve zal te rug wijzen, en mij daar door veeltijds zal kunnen ont- houden , om de eene na de anderen óp te noemen. Gelijk de ontfteking-ziektens de meest gewoone, en
de meest bekende ziektens zijn, zoo zal ik nu iets van ds Infiammaüe of ontfteking in het algemeen zeggen, om daar door deze ziektens» des te gemaklijker te leeren kennen en geueezen. DER-
|
||||
der PAARDEN.
|
|||||||
H
|
|||||||
DERDE HOOFDSTUK,
Fan Je Inflammatie of OntPeking.
\_Je Inflammatie of ontfteking is eene verftopping in dó
Bloedvaten, vérzeld met pijn, hitte, fpanning en zom- tijds met koorts. • i Drie trappen onderfcheid men in de ontdeking i de eer-
fte, welke men Pblogofis noemt, is die, waar bij alleen- lijk eene enkele verftopping van bet Bloed in de alletfijn- fle of haairvvijze vaatjes plaats heeft. De tweede, Welke men Phkgmone noemt, is, wanneer
het Bloed in te groote hoeveelheid de vaten doet ujtzee- ten, de mondjes der watervaten doed verwijderen en in derzelver holligheid doordringd. • - De derde, welke men eigentlijk Inflammatie of ontflè-
king door ovedoping of uitftoning noemt, is wanneer hec Bloed door al te groote menigte en aandrang de vaten verwij- dert, verbreekt, en het Bloed uit dezelve word uitgefloré» Oorzaaken,
Hi«r moet men zig herinneren» 't geen ik hier bovea
gezegt heb, /prekende van de omloop van het Bloed* Het Bloed word naar alle de dpelen van hec Ligchaara
gevoerd door de flagaderen; naa ;zeer veele verdeelingen eindigen de flagaderen in allerfimfte takjes, gelijkende na de haairen van het hoofd, welke ook om die reden genoemd worden, ExtremitatesCapiüaref, fai ij, hairwijze uiteitj» B dens|
|
|||||||
18 INWENDIGE ZIEKTENS
dens ; Elk hairwijze uiteinde of hairwijze vaatje verdeeld
zig in twee armen of takjes; de eene, die een vervolg is van een bloedvoerende flagader, en die het begin maakt van een bloedvoerende ader; de andere is het begin van een watervat. Deze hairwijze uiteindens of vaatjes zijn de eigentlijke zitplaats der ontfteking; en het flilftaan of te- genftand van het bloed in deze kleine vaatjes is 'er de oorzaak van. Het flilftaan van het bloed in deze uiterfte verdeelingen,
word veroorzaakt door de moeilijkheid welke hetzelve on- dervind om'er door te kunnen gaan: deze moeilijkheid, welke het bloed vind om in deze hairwijze uiteindens te kunnen doorgaan, word veroorzaakt; of door een gebrek in het bloed zelfs, of door een gebrek in de vaten, of door een gebrek in het bloed en in de vaten beide te gelijk. i. Het gebrek in het bloed word veroorzaakt, of
door verdikking van hetzelve, of door fcherpheid, of door eene al te groote hoeveelheid, of door eene verdun- ning van hetzelve. Wanneer het Bloed al te dik is, heeft het veel moeite
om door de hairwijze uiteindens der Vaten door te gaan.: de omloop van hetzelve word aldaar vertraagt, en maakt eeuen fterken aandrang, waar door de uiterfte verdeelin- gen der flagaderen in één getrokken en toegefloten wor- den , waar door de wijdte van dezelve vermindert en het bloed als genoodzaakt word zlg tê verzamelen en op te hoopen; en hier uit ontftaat de ontfteking. Wanneer 'er eene Pletbora of Bloedrijkheid plaats
heeft, word het bloed in eene al te groote hoeveelheid fn de hairwijze uiteindens gevoert, zodanig, dat hetzelve door de aderen niet kan opgenomen worden, waar door het
|
||||
Dek PAARDEN, lp
|
|||||
het aldaar word opgehouden en vergaderd, de vaten doof
hetzelve uitgerekt en alzo de ontfteking voortgebragt word. Wanneer het bloed te veel verdunt is, dan beflaat het- zelve eene meerdere plaats; doet de vaten uitrekken, word opgehoopt in de hairwijze uiteindens, en brengt dezelve uitwerkzelen voort, als de Piethora, of bloedrijkheld eii de verdikking van het bloed: zie daar, de drie oorzaaken waar door de omloop van het bloed word geftremt of te- gengehouden. Deze drie oorzaaken hebben ieder op zig «elven, andere ondergefchikte of aanleidende oorza?ken.
)
De verdikking van het Bloed word veroorzaakt van eene al te gtooterust, of van eene al te fterke beweging vaa
het Paard: wahneer het Paard geene beweging of werking doet, word het bloed minder verdeeld en word verdikt! wanneer hetzelve al te fterke beweging doet dan ontftaat 'er een groot verlies van de weiagtige zelfftandigheid van het bloed, en 'er blijft niet anders dan de gro* vere deelen van hetzelve over; en van daar de ver- dikking van het bloed. De verdikking van het bloed kan ook nog veroorzaakt worden door eene kwaade fpijsrer- teering en van flegt voeder; door de fpijsverteering word alsdan eene kwalijk bereide, lij merige en dikke Cbijl voort- gebragt, welke deze eigenfchappert en aart aan het bloed mededeelt en hetzelve doed verdikken. 2. De Pletbora of al te groote hoeveelheid van het
bloed word veroorzaakt door te groote hoeveelheid van wel bereid en verteert voeder, en een al te groote rust, dat is, te weinig beweging. Als dan word 'er meer doof het voedzel herrfeld dan 'er door de beweging verloren word. 5» De verdunning van het bloed word veroorzaakt
B 2 doof |
|||||
so INWENDIGE ZIEKTENS
door zeer fterke bewegingen of werkingen en door eene
al te groote beweging eu omloop van het Bloed. Men moet bij deze algemeene oorzaaken der ontfteking,
ook de plaatzelijke oorzaaken voegen, welke de vooraf- gaande gefteldheden tot eene ontfteking zijn: zodanige zijn de verharde knobbeltjes in de long, waar door de bloedvaten gedrukt y derzelver wijdte vermindert worden, en alzo een gefteldheid tot ontfteking veroorzaaken; ver* zweringen in de Long, eene zwakke en tedere zamen' weefzel van dezelve, waar door dezelve geen veerkragt genoeg bezit om de omloop van het bloed te begunfti- gen, en aldus eene verftopping der vaten te weeg brengt. Eene al te groote aandoenlijkheid of prikkelbaarheid der
dèelen, waar door de hairwijze uiteindens der vaten worden toegefloten en eene flilftand van het bloed iri dezelve veroorzaakt word. Uitwendige koude, waar door het bloed verdikt en
de aderen toegefloten worden; groote en brandende hitte van de Zon, waar door het bloed verdunt word. Het gebrek iu de vaten word veroorzaakt door derzel-
Ver drukking, door verftopping, door verfcheuring en door kneufing van dezelve. Wanneer de vaten gedrukt worden , gelijk door Ver-
Hopte Klieren, dan is de omloop van het bloed niet vrij, het bloed word opgehoopt en verdikt,en veroorzaakt eene ontfteking in de bijgelegene deelen. Wanneer de vaten verftopt zijn door eenige prikkelende
oorzaake, gelijk dit gebeurt bij ftekingen of kwetzuu- ren , verbrandigen , in het aanleggen van Qaufliea of brandende en korstmakende middelen, dan word de cmloop van het bloed geftrerat. Wan-
|
||||
'" K
'V.
d e r P AA R D E N. ar
Wanneer de vaten, door eenigerhande vogt, 't welk in
derzelver holligheit verdikt geworden is, verftopt zijn, gelijk dit plaats heeft in de gezwellen, dan word de om- loop van het bloed verhindert. ( -- Wanneer de vaten van een gefcheurt zijn, dan zijn de-
zelve niet meer gefchikt tot de omloop van het bloed, de uiteindens der verbrokene vaten trekken zig toe, en flui- ten alzo den doorgang van het bloed; hier van daan da ontfteking in de randen der wonden. Wanneer de vaten door een (lag of ftoot gedrukt en ge*
kneust zijn, verliezen zij derzelver veerkragt, en zijn on- bekwaam tot die beurtelings werkende beweging ( ofcilla- lorius motui), waar door de omloop van liet bloed bevor- dert word. Deze oorzaak is zeer algemeen; want het ge- beurt zeer dikwils, dat de Paarden door outftekings-ziek- tens worden aangetast, ter oorzaake van de flagen, welke zij van de Sialknegts, of van de Jongens of knegts der HoefTmits gekregen hebben, daar deze veeltijds de Pas^ den op alle de deelen van het ligchaan onbedagtelijk flaan, op de minfte beweging, die zij maken. Toevallen,
De ontfteking brengt fpanning, zwelling, pijn, rood,
heiden hitte van het deel te weeg, en ook de Koorts, wanneer dezelve aanmerkelijk is. De ontfteking breagt eene verdikking voort van het
Vogt, het welk zig aflcheidin de nabijgelegene deelen van de ontfteking; alzo brengt in eene Pleurtis, de ontfteking van de Long eene verdikking te weeg van het vogt der Longe pijpjes.. Door de hitte en de beurtelings werkende beweging d/w
B 3 va- |
||||
\J*
|
||||||||
22 INWENDIGE ZIEKTENS
vaten in de ontftokene deelen, worden de wateragtige dee-
len der vogten verdreven, de grovere deelen derzelve worden verdikt, en maken knobbeltjes op de oppervlakte van de Long, men vind ze bijna altoos in de Longen der Paarden, die geftorven zijn aan eene kortborftigheid of aan eene verzvveering der Long. De ontfteking brengt dikwils de koorts te weeg, wel'
ke, gelijk ik naderhand betogen zal, beflaat in eene za- menirekking van de hairwijze uiteindens der vaten. Kentekenen.
De ontfteking der inwendige deelen , want het zijn deze
alleen, waar van hier gehandeld word, kend men door de pijn, welke zig genoeg openbaart door de bewegingen, en de ongedurigheid van het Paard, door de groote Klop- pingen van het hart, dikwils ook door de Koorts, -de hoest en de moeilijkheid in het ademhalen, indien de ont- fteking de Long heeft aangedaan. Voorzegging.
De ontfteking is min of meer gevaarlijk, naar maate van
de deelen, welke door dezelve zijn aangedaan, en de uit- )
geftrektheid der plaats, welke zij beflaat.
De ontfteking der inwendige deelen is gevaarlijker dan
die der uitwendige deelen. Zij is gevaarlijker, wanneer zij zodanige deelen heeft
aangedaan, die wezentlijk tot het Leven behooren, gelijk de Long, en wanneer dezelve eene zeer aanmerkelijke uit- geftrektheid van plaats bevat. Dé ontfteking eindigt op vierderleija wijze; door Re-
felutia of ontbinding, door verettering, door verftopping, en door gangrana o/ verftervirig. Zij
|
||||||||
der PAARDEN. *3
Zij eindigt door ontbinding of oplosfing, wanneer de
ftoffe, der ontfteking de gewoone weg der omloop weder- om hervat; deze is de allerheilzaarofte weg. Wanneer de-, zelve plaats heeft, dan verminderen de pijn, de fpanning, de hitte, de koortsen alle de overige toevallen; doorgaans gefchied dit in den tijd van zeven dagen. Wanneer de toevallen na den agtften dag blijven aanhou-
den, dan moet men de verettering verwagten; de ver-r meerdering der toevallen geeft dezelve te kennen; en de- ze is de heilzaamfte weg na de Refolutio of oplosfing. De ontfteking gaat over en eindigt in eene Objiru&io of
verftopping, wanneer het meest weij- of water-agtig ge, deelte van het bloed door de hitte van het ontftokene deel verdreven zijnde, het dikker gedeelte van het bloed zig ftremt, de vaten verftopt en knobbels of verhardingen maakt. De Gangrana is eene verfterving vaa het deel, en deze
is het allerongelukkigfte uiteinde der ontfteking. Mea moet voor dezelve bevreest zijn, wanneer de toevallen naar verloop van negen dagen blijven aanhouden of zelfs vermeerderen zonder eenig teken van verettering. Men ontdekt dat de gangrana of verfterving gekomen is, wan» neer de huid verflapt, verflenst en zwart begint te worden. Genezing.
1. De verdikking en ophoping van het bloed in da
bloedvoerende vaten vordert, dat men de hoeveelheid van hetzelve vermindere door aderlatingen en door den Le- vensregel. 2. De al te groote verdunning en uitzetting van het
bloed verevent dat men de hitte en de beweging van hec B 4 bloed.
|
||||
94 INWENDIGE ZIEKTENS
bloed doed bedaareo door temperende, bedarende en ver-
koelende middelen. •'.... , 3. De Spanning der deelen vordert, dat men dezelve
doe verminderen door weekmakende middelen. 4. De beiemmerde doorftraling van het bloed vereischt,
dat men de omloop van hetzelve berftelie door ontbinden- de en verdunnende middelen. Men mqet als dan terflond eene aderlating doen, erj de aderlatingen herhaalen naar maate van de hevigheid van het gebrek en de fierkte of kragten van het Paard. De aderlatingen zijn nuttig in de beginzek'n; zij zijn minder nuttig in den gevorderden (laat en veeltijds fchadelijk in het einde der ziekte, vermits de fpanning, welke de fpiervezelen ondergaan hehben, en de aderlatingen, die voor afgegaan zijn, aan dezelve hun-. rje veerkragt hebben doen verliezen., 5. Men moet het Paard den zoogenaamden blanken le«
vensregel doen honden, dat is te zeggen, bijna geen hooij aan hetzelve geven, en hetzelve bij zemelen en zemel-wa- ter houden; aan hetzelve afkookzels, bereid uit verzag» tende weekmakende en verfrisfende kruiden , ingeven, als bij voorbeeld, van de wortels van kaasjes bladeren en van de Altbea of heemstwortel, de wilde Cichorei, de bladeren van Ferbafcum of wollekruid, van de Branca vrfina of beerenklaauw, ie Parietaria of muurkruid, de Latouw, de Mercurialh of Bingelkruid, de Zuring, enz. Men moet vooral de Lavementen niet vergeeten, die
uit dezelve kruiden bereid, het dikke gedarmte zuiveren- de, tevens tot een inwendig bad en ftoving verftrekken, en onbegrijpelijk veel toebrengen tot vermindering van de pntfteking. Op he: afnemen of einde der ziekte ka,n men een af-
trekzel geyen v?n Meukten- en familie - Bloemen en van. ..,;■' Vlier- |
||||
der PA ARDE N. jüs
Vlierbloemen, welke verzagtende en te gelijk een weinig
ontbindende en weekmakende zijn. Indien de uitwendige deelen door ontfteking zijn aan-
gedaan , moet men zig terftond toeleggen, om het ontfto- kene deel te doen ontfpannen en week te maken, ten einde aan de vaten derzelver buigzaamheid weder te ge- ven, en daar door AtRefolutie of oplosfing en ontbinding te begunftigen. Om die reden moet men het deel ftooven met verzagtende en weekmakende afkookzels, waar van ik zoo even gefproken heb; of wel anderzints Pappen uit melk en kruim van Brood bereid op hetzelve aanleggen, en dezelve dikwils vernieuwen, vermits door de hitte van het ontftokene deel de Pap verdroogt en de melk fcherp en zuur wort, die ook daar door deszelfs verzagtende kragt verliest en fcherp of prikkelende word. Men moet altoos de Plijfters en vette en olieagtige
fmeerzels vermijden, om dat de poren van de huid door* dezelve verftopt, de uitwaasfeming belet, de hitte ver- meerdert, de verê'ttering begunftigd, en de oplosfing of ontbinding verhindert word. Wanneer de Refohtie, cf ontbinding begint te komen,
het welk men door de vermindering der toevallen gewaar word, dan moet men dezelve tragten te bevorderen door Ijet een of ander zagt ontbindend middel, gelijk de Plij- fter uit de vier oplosfende meelen, in wijn gekookt, of met het merg of poeder van den heemst-wortel, befprengt met een weinig van het wond-water, of men moet het deel ftooven met een weinig Campher Brandewijn of met Brandewijn met Spaanfche zeep. Indien, niettegenftaande alle deze geneesmiddelen, de-
toevallen blijven aanhouden en men de oplosfing niet kan
te weeg brengen, dan moet men de vereuering tragten te
B 5 be-
|
||||
%6 INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
bevorderen , indien de ontftekieg uitwendig is, door
PJijfters, zalven, en andere gepaste middelen. Indien de Onifteking tot Qangvana of verfterving, of
tot verharding overgaat, dan moet men zodanige behande- ling aanwenden , als waar van ik in mijne verhandeling over de uitwendige gebreken gefproken heb. VIERDE HOOFDSTUK,
VAN DE KOORTS IN HET GEMEEN.
JLJe Koorts beftaat in de menigvuldigheid der zamentrek-
kingen van het hart, en in eene wanorder der natuurlijke werkingen. Men raöet, ten einde een des te beter beg'Hp te vormen
van de oorzaake dezer menigvuldigheid, opmerken Vooreerst; dat de werktuigkundige bewegingen, die in
het Ligchaam van het Paard gefchieden, aau zekere rege- len onderworpen zijn, welke door de Natuur aan dezel- ve zijn voorgefchreven, ten einde het oogmerk te berei- ken , welke zij zig heeft voorgefteld. 2. Dat deze bewegingen eene opwekkende oorzaak,
hebben; bij voorbeeld; de Motus Periftalticut, of Worms- wijze beweging of werking der darmen, word veroorzaakt door de indrukzelen of aandoeningen, welke de voedzels op de darmen maken: en het is de natuur, welke deze wet heeft ingefteld om door dezelve de drekftoffen buiten het Ligchaam te drijven. , 3. Dnt deze bewegingen geregeld zijn volgens de be-
hoeften der Natuur, en naar de hoedanigheid der oorzaa- ke, |
|||||
der PAARDEN. éf
ke, welke dezelve verwekt. Naar de behoeften dei* Na-
tuur, bij voorbeeld, wanneer naar het hart of naar dff Long eene groote hoeveelheid van bloed toevloeit, dan- hebben deze twee werktuigen groote en menigvuldige za- mentrekkingen nodig, om daar door de groote hoeveelheid van het bloed, het welk in derzelver holjigheid bevat is, voor te drijven. Naar de hoedanigheid der oorzaake, Welke dezelve verwekt; bij voorbeeld, wanneer hetBloed, welke naar het hart toevloeit, lijmerig, taaij, dik en kwa-. lijk bereid is, dan zal hetzelve aan de wanden van het hart verdikken, zig vast hechten en, om zoo te fpreeken, aan dezelve als vast gelijmt worden; het zal eindelijk al- daar flerke aandoening en indrukzelen maken, waar door het hart als gedrongen word, om groote en fterke zamen- trekkingen te doen, om hetzelve te bewerken, te voimaa. ken, en uit deszelfs holligheden uit te drijven. 4. Dat de Bewegingen van het hart afhangen van de
aandoening en indrukzelen, welke het Bloed op het hart zelve maakt. 5. Dat deze indrukzelen afhangen van de hoeveelheid
cf van de hoedanigheid van het Bloed, rt welk naar het hart gevoerd word. Van de hoeveelheid; wanneer de uitgezetheid en groote
van het bioed al te aanmerkelijk is, gelijk in de Pletbora of Bloedrijkheid, of wanneer het Bloed eeaige tegenftand in den omloop vindende, genoodzaakt is naar het hart te rug te vloeien. Van de hoedanigheid; gelijk wanneer hetzelve al te heet
is, of wanneer hetzelve met zoute, fcherpe deelen of on- rijne ftoffen bezet is, ter oorzaake van eenige naar binnen gedrevene ftjffen , of van eenige beleite ontlasting; of wanneer hetzelve met eenige taaije, fiijmige of lijmerige ftjf.
|
||||
«3 INWENDIGE ZIEKTENS
floffen, door een gebrek in de fpijsverteering voortkomen,
de, bezet is. In alle deze gevallen maakt het bloed fterke aandoeningen op het hart, het word daar door genood- zaakt grootere en (lerkere bewegingen te maaken; hier van daan de grootheid en menigvuldigheid der zamentrekkingen der flagaderen. En deze gefteldheid. van het hart noemt, men Koorts. Dit nu vast gelteld zijnde, ziet men reeds, dat de oor^
zaak van de Koorts al dat geen is, het welk de bewe» ging van het hart kan doen vermeerderen: wel nu, de oor- Zaak van de beweging van het hart is de aandoening, welke Jiet bloed maakt op de wanden van de poren en hollighe. den van het hart. De oorzaak van deze aandoening is of de hoeveelheid of de hoedanigheid van het Bloed; de hoe- veelheid, wanneer de uitgezetheid van het Bloed al tet aanmerkelijk is, gelijk in de Pletkora of bloedrijkheid; pf wanneer hetzelve eenigen tegenftand in deszelfs loop vindende, gedwongen word om naar het hart te rug te vloeieu; of wanneer hetzelve, zonder juist in een al te groote hoeveelheid te zijn, alleenlijk uitgezet en verdunt is, en even zoo veel plaats befiaat, als af hetzelve door, de hoeveelheid fchadelijk was. De hoedanigheid, wanneer hetzelve fcherp, heet, lij-
merig, taaij en flijmagtig, flegt bereid en bewerkt, en mee Qnreine doffen bezet is. Het b'oed vloeit in eene groote hoeveelheid in het hart
door hevige bewegingen, gelijk in het fterk loopsn en, draaven en bij groote vermoeijingen. Het tyloed is als dan in eene groote beweging, en word met fnelheid en in, overvloed naar het hart gevoerd; Ten tweede; in de ontftekingen, de pijn, de drukking
en de verfcheuring der vaten. Jn dit geval, word het
£ bloed,
|
||||||
SH PAARDE», 2$i
|
|||||
bloed, doordien de omloop niet vrij is, genoodzaakt zig
op te houden, en word in eene groote hoeveelheid naar het hart gevoert. Ten derde; in de Prikkelingen en zeer hevige pijnen;
als dan heeft 'er eene krampagtige toefluiiing in de deelen plaats, waar door de wijdte der vaten vermindert, de om- loop verhindert en het bloed genoodzaakt word, zig in het hart op te hoopen en te verzamelen1. Aldus, moei het bloed, bij eene ontfteking der nieren,
der Pislijders, van de Blaas, der Long, van het Borst- Vlies en van alle de ingewanden, in eene groote hoe- veelheid naar het hart gevoerd worden , hetzelve tot flerké en menigvuldige zamentrekkingen aanzetten en aldus de Koorts voortbrengen. j Desgelijks j ook, wanneer men aan een Paard, het welk
verhit is, koud drinken geeft, dan doet die fchielijke koude de hairwijze uiteinden der vaaten zamentrekken en zig toefluiten en veroorzaakt de Koorts. Het bloed word taaij, Hjmerig, flijmagtig en kwalijk
bereid wanneer een Paard flegt voeder gegeten heeft, ge- lijk befchimmeld en bedorven hooij. Wanneer de fpijs- verteering kwalijk gaat, wanneer de maag deszelfs werkin- gen niet naar behooren verrigt, wanneer 'er eene opho? ping.van kwaade fappen in de eerde wegen plaat* heeft. In alle deze gevallen word de Chijl niet wel bewerkt, en is Lijmagtig, flijmig en taaij; dezelve vermengd zig aldus met het bloed en deeld aan hetzelve deze kwaade ei- genfchappen meede; tot aan het hart gevoert zijnde, maakt het fterke aandoeningen op deszelfs wanden, waar door het gedrongen word groote en menigvuldige bewe- gingen te doen, en brengt aldus de Koorts voort. Het bloed word fcherp heet en met zouten en onreine
dee-
|
|||||
3» INWENDIGE ZIEKTENS
deelen beiaden, wanneer men eenige uitwendige ftoffe
naar binnen gedreven heeft, gelijk wanneer men de fchurft zonder eenige voorbereiding geneest door fterkë •en korstfflakende middelen, waar door de uitwerpende fouisjss en poren van de huid toegefloten worden, en de *lrofFe van het fchurft onder de Ma%fa van het Bloed te rug gevoert word ; of wanneer men een Paard, dat warm en heet gelopen is, aan eene fchielijke koude btoot field, .waar door de poren van de huid toegefloten, het uitwa- zemend vogt geftremd en tegengehouden word, en alzo hetzelve doet te rug vloeien onder de Masfa van het bloed. ' - ! Deze fcherpe en onreine deeltjes, met het bloed ver-
mengd zijnde; maken eene prikkeling op de wanden van het hart, zetten Hetzelve aan tot fterke en menig- vuldige zamentrekkingen, en brengen de Koorts voort. Sijmptomata of Toevallen.
De uitwerkingen van de Koorts in het algemeen, zijn
«er weinige in getal. • Voor eerst; de menigvuldige kloppingen van het hart,
en van de flagaderen. Ten tweede; de lusteloosheid, magteloosheid, de
oogen neerflagtig of droevig en het hooft naar de grond hangende. Ten derde; het gebrek van «Ie Spijsverteering, en een
gebrek in de fappen van de Maag; hier van daan ook het gebrek in de vogten en van de afgekleinsde fappen. Ten vjerde; de hitte.
Ten vijfde; de uitwerkingen der ziekte zelve, welke
de Koorts veroorzaakt. Ken»
|
||||
bek PAARDEN» 3*
Kentekenen.
Men ontdekt de koorts, door de fterke klopping der
flagaderen; de Pols is fnel, groot, vol en gefpaanen. Men voelt de klopping van het hart, als men de ban4
op dkn ftreek der Ribben legt, welke tegen over het hart is. De klopping der flagaderen word men .gewaar, wan-
neer men de hand op de Artcria Maxiliarn of kske* beens flagader legt, beneden den hoek va» het agterfte I gedeelte van den onderkaafc, of wel in de Liesfen op de i Jrteria Cruialis bij den uitgang uit het Bekken. Dikwils kan men ook de klopping van de Arteria
Ahta, of groote flagader, voelen, wanneer- mengde hand op den rug legt. Vwzeggingt
De Koorts op zig zelven befcbouwt, is niet gevaar*
lijk, maar het gevaar hangt af van de ziekte, welke d« Koons veroorzaakt of vergezeld. Cenezing.
In 't algemeen, vereischt ds Koons, een goede Leef-
regel, om dat de Maag door de Koorts verzwakt, de voedende fappen bedorven, en de kragten tot de fpij*. Tertgering verzwakt worden. *• Men moet het Paard op wit water zetten, hooij, ftroot
"■*n haver aan hetzelve onthouden} zemel «water laaten drinteen en het aanzetten, om zig neder te leggen, door het op goed fbüfiroo te zetten, 2. Mea
|
||||
&> INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
2. Men moet de hoeveelheid van het bloed verminde-*
ten, en de vaten ontledigen en ontfpannen door aderla- tingen. ' 3. De Hitte en de fterke beweging vari het bloed matl.
gen door verkoelende en verzagtende middelen ; ten dien einde geeft men aan hetzelve af kookzels, bereid uit de bla- deren van de Malva, de Althéa, wilde Cichoris, Li. touw, Parietaria of glaskruid, Lijnzaad, enz. 4. De groove darmen 2uiver houderi, dezelve bevogcr-
gen en verkoelen door verzagtende Lavementen• maar vooral, moet men zig toeleggen op de genezing van de ziekte, welke de oorzaak van de koorts is. XXXXXXXXXXXXXXX&XXXX
VIJFDE HOOFDSTUK,
ZIEKTENS van het HOOFD.
|
|||||||
EERSTE Afr, DEELING.
Fan de Vertigo, of Draaijingen en Zuizelingen in
bet Hoofd. D
e Fertigo of Draaijïng in het hoofd is eene ziekte,
waar bij het Paard even als wild, onbezuisd en zwijme- lend is , draait het hoofd van de zij de voorwaarts,* zomtijds houd het hetze] ve in den bak of krib, en drukt hetzelve tegen den muur, op eene wijze, dat het fchijnt, als of het moeite wilde • doen om voorwaards te willen gaan; de oogen ïijn fchitterende, het waggeld op alle zijn Leden, laat
|
|||||||
dek PAARDEN, 33
|
|||||
laat zig nedervallen als een logge klomp, draait de oogen
naar alle kanten, en drinkt nog eet niet, Men heeft re* den om te geloven, dar het gezigt belemmerd en ver- duistert is, vermits het dan aan de eene, dan aan de andere zijde, zig den kop ftoot, en telkens in gevaar is hetzelve te breeken. Oorzaaken.
De oorzaaken zijn niet gemaklijk te ontdekken, maar
bet is waarfchijnlijk, dat de Fertigo of draaijing in het hooft veroorzaakt word van de fterke klopping der flag- aderen, van het netvlies van het oog, en van de ver- ftopping in de herfenen. De klopping der flagaderen al te fterk zijnde, worden de vezelen der zenuwen, welke ztg over het netvlies van het oog verfpreiden, en die het werktuig van het gezigt zijn, fterk bewogen en ge- fchud; deze fchudding veroorzaakt eene draaijing, een verwarring en eene verduistering in het gezigt. De oor. zaak der al te fterke klopping der flagaderen beftaat ia eene verftopping der vaten van de herfenen, waar door het bloed in eene al te groote hoeveelheid word te rug gevoert in de flagaderen van het netvlies van het oog. Kentekenen.
Het is gemaklijk deze Ziekte te kennen door de be-
fchrijving, welke Sk zoo even van dezelve gegeven heb. Fo$rzegging.
Het is eene ziekte, die voorkomt door eene verftop»
C ping 3
|
|||||
34 < INWENDIGE ZIEKTENS
ping der vaten in de herfenen, en die gevolgelijk al-
toos gevaarlijk Is. Oenezing.
Men moet terftond de algemeene geneesmiddelen aan.
wenden, het Paard op den witten drank zetten, alle vast voedzel aan hetzelve onthouden, en hetzelve op zooda- nige wijze vast maken, dat hetzelve zig aan het hoofd niet kan beledigen. Vervolgens moet men tragten de verflopping der her-
fenen, welke de oorzaak der ziekte is, weg te neemen en te herftellen. Vooreerst; door aderlatingen die fpoe- dig en in eene groote hoeveelheid moeten gedaan wor- den en voor al agterwaards, dat is te zeggen, op bet vlakke van de Dye of bij den ftaart, ten einde daar door het bloed af te lijden naar de agterfle deelen, en daar door het hoofd te ontlasten. Men kan ook het hoofd omwinden met linne doeken,
die doortrokken zijn met een verzagtend afkookzel. Men moét het rijkelijk van een afkookzel van verfris- fende en verkoelende Planten doen inzwêlgen, om het bloed te verdunnen en met, hetzelve te vermengen, es hetzelve aldus gemaklijker door de vaten te doen door- vloeien, en alzo te gelijker tijd, de al te groote uitzet- tingvan bet bloed, indien dit de oorzaak der ziekte is te doen verminderen. Ten dien einde iaat men zagtjes kookea-de wortels van de Nijmphaa, of water rofen, de bladeren van de Endivie, Porcelain, Latouw, wilde Ci- chorei i Borago of Bernafie, Buglofum of Osfetong, Ver- bafcum of Wollekruid, Parietaria of glaskruid, Mereu- rialis of Bingelkruid, en van de Maha of kaasjesblade- ren, |
||||
• jeu PAARDEN. 35
ren, &c. Men mengd dit afkookzel met een weinig
iemelen, of met een weinig gersten • meel, ten einde daar door het Paard aantezetten om hetzelve te drin- ken, of wel men doed hetzelve het Paard doorzweigen. Men moet dagelijks een of twee Lavementen, uit het- zelve afkookzel bereid, zetten, of om dezelve meer af* gang verwekkende te maken, doet men vier oneen merg van Casfia onder dezelve ontbinden, ten einde de Loslij- vigheid te bevorderen en de groove darmen te ontlasten van de ftoffen, waar door de bloedvaten gedrukt, het bloed in eene grootere hoeveelheid naar de herrenen ge- voert, en de verftopping van dezelve vermeerdert worden. Het is ook goed, dat men twee Setonz of Etterdragten aan den hals zet, ten einde door dezelve een gedeelte der ItofFe, welke de ziekte veroorzaakt, af te leiden. Om deze Setons of Etterdragten te maaken, doet men een Lint, of band van gaaren in een groote, platte en aan het andere einde fuijdende naald; men ligt de huid op, uit vreeze. van anderzints de deelen, die onder de huid gelegen zyn, te kwetzen, 't welk eene ontlteking zou verwekken; men fteekt de Naaide tusfchen de bold en het Celagtig weefzel of vetvlies, wel in acht nemende van de vliezen of de fpieren, die 'eronder gelegen zijn, niet te kwetzen, vervolgens maak; men een opening 'er tegen over, men trekt 'er de naald door, men neemt de naald v/eg, en men laat het Lint of den Band in de wonde; dagelijks trekt men dan den band of het Lint eea weinig heen en weder; ten einde hetzelve van plaats te veranderen, en men draagt zorg_> van dezelve met een weinig Bafilicum te befmeeren: men laat dezelve zitten tot aan het einde der ziekte, vervolgens haald men 'er C s • de. |
||||
I
|
|||||
16 INWENDIGE ZIEKTENS
dezelve uit, en men doet niet anders, dan de opening
of wonde, met een weinig wijn met laauw water ge- mengd, betten. kssssssssssssssssssssss
T W E_E Dt i F D E U 1 K G.
De Harten • Ziekte.
±VJLen 6eeft deze naam aan eene Ziekte, waar bij het
Paard ftijf en ftram, aan alle, of een gedeelte van des- zelfs leeden is, gelijk een Hart, wanneer hetzelve ftijf van afmatting en vermoehheid ter neder valt, na dat het door de Jagt zeer hevig gejaagt en agtervolgt is, Indien deze ziekte den hals treft, kan het Paard nog
den hals nog het hoofd bewegen; Indien dezelve de wer- velbeenderen aantast, kan hetzelve nog den rug of lende- nen bewegen; indien dezelve de voorpooten treft, zijn al- le de voorfte deelen ftijf en zonder beweging; indien de- ze ziekte alle de deelen aantast, fchijnt het Paard geheel en al a!s een ftuk te zijn, het is dan geheel ftijf in alle zijne leden. Dit laatfte geval is zeer zeldzaam; nógtans heb ik 'er voorbeelden van gezien. Zomtijds zijn de fpieren van het oog ingetrokken en het oog draait dan zonder ophouden in de oogholten; maakt zeer fterke be wegingen en hét ooglit word opgeligt tot over het door- fchljnend hoornvlies. Oorzaaken.
De onmiddelijke oorzaak dezer ziekte, is de aanhouden-
de |
|||||
d e'r PAARDEN. '3?
de fpanning en zamentrekking der fpieren, waar door de
deelen (lijf gehouden worden. Om een des te beter begrip te hebben van de oorzaak
van deze zamentrekking, zal het nodig zijn iets te zeg- gen van de dierlijke geesten. Men weet, dat de beweging en het gevoel van alle de
deelen voortkomt van de dierlijke geesten. Deze geesten in de fchorsagtige zelfltandigheid der herfenen, van het bloed afgefcheiden zijnde, gaan van de eene holligheden of Celletjes tot de andere over, in de mergagtige zelfitan- digheid, en van daar in eene geuieene zak of buis, van waar dezelve zig verfpreiden door de Zenuwen, om door alle de deelen van het Lïgchaam gevoert te worden en aan dezelve de beweging en het gevoel te geven. De dierlijke geesten , in de fchorsagiige zelfltandigheid
afgefcheiden, en tot aan de algemeene buis of verzamel- plaats gekomen zijnde, worden in de zenuwen gevoert; voor eerst, door de werking van de vliezen der herfenen, namelijk, de dura & pia mater , of dikke en dunne herfenvlies; deze vliezen trekken zig zamen en maken eene zagte drukking op de Celletjes van de zelfltandigheid der herfenen, en op de buis of vergaderplaats, waar de dierlijke geesten in bevat zijn; en door deze zagte en ge- regelde drukking worden de dierlijke geesten genoodzaakt zig op eene regelmatige wijze in alle de deelen van het Ligchaam te verfpreiden, om aan dezelve het leven te geven. . De klopping der flagaderen van de herfenen, is de twee-
de oorzaak van de voortdrijving der dierlijke geesten in de Zenuwen. Deze flagaderen zetten zig uit en trekken zig weder toe; zig uitzettende, ligten zij de zelfltandig- heid der herfenen op; wanneer zij zig intrekken, vallen C 3 de |
||||
33 INWENDIGE ZIEKTENS
de herrenen door derzelver eigen gewigt en zwaarte we-
der neder, en drukken op eene zagte wijze de Celletjes en vergaderplaats of Buis der dierlijke geesten, die daar door genoodzaakt worden om in de zenuwen te vloeien. De invloed der dierlijke geesten hangd derhalven af, van de werking der vliezen op de herfenen, en van de klopping der flagadeten. Indien de drukking geregeld, gematigd en gelijk is,
zullen de dierlijke geesten zig ook gelijkelijk, en in eene gematigde hoeveelheid, door alle de deelen van het lig- chaam verfpreiJen; en dit is den (laat der gezondheiu Indien de drukking flerker is, zullen de dierlijke gees-
ten in eene grootere hoeveelheid en met meerder kragt door alle de deelen heen vloeien, en de zamentrekking der fpieren zal flerker zijn. Indien deze drukking aan- houdend is, zal ook de zamentrekking der fpieren aan- houdend zijn: indien de drukking beurtelings gefchied, zal ook de zamentrekking op gelijke wijze zijn. Indien de drukking ongelijk is, zal de invloed der dierlijke geesten ook op eene ongelijke wijze gefchieden, en de zamentrekking der fpieren zal in het eene deel en niet in het andere plaats hebben. Indien de drukking op eene aanhoudende wijze gefchied, alleenlijk op een gedeel- te van de algemeene vergaderplaats, zal 'er eene aanhou- dende zamentrekking ook alleenlijk in een gedeelte van het Ligchaam plaats hebben. Indien de drukking op de algemeene vergaderplaats of ontfangbuis geheel ert al plaats heefr, zal 'er ook eene zamentrekking in alle de fpieren van alle de deelen van het Ligchaam zijn; 'er zal eene flijfheid van alle de leeden plaats hebben. Dit nu onderfteld zijnde, is het gemaklljk om te zien,
dat de aanhoudende zamentrekking der fpieren in die ziek-
|
||||
der PAARDEN.
|
|||||||
39
|
|||||||
ziekte, welke men de Harte-Ziekte noemt, voortkomt
van de al te groote hoeveelheid der dierlijke geesten, die op eene aanhoudende wijze door de zenuwen vloeien,, dia zig verbreiden in die fpieren, die zamen getrokken en gefpannen zijn; en dat deze aanhoudende invloed van het dierlijk vogt afhangd van de drukking van de vliezen en van de zelfftandigheid derherfenen, veroorzaakt door de klopping der flagaderen, welke zig aldaar verfpreiden. Deze drukking word veroorzaakt door de verftopping der vaten van de herfenen; deze verftopping komt voort van de verdikking van het bloed, en van deszelfs al te groote hoeveelheid, of van de uitzetting of verdunning van het* zelve. De oorzaaken der verdikking zijn de fterke en he- vige bewegingen, het onmatig zweeten, waar door de vloeibaarfte dealen van hec bloed vervliegen en uitgedre- ven worden, het bloed, om zoo te fpreeken, als ver- droogd, en niet dan de allergroffte en dikfte deelen van hetzelve overblijven. Het bloed word ook verdikt door gebrek aan drinken, door de koude, de regen en de vog- tigheid van de plaats, daar het Paard zig onthoud. De al te groote hoeveelheid van Bloed word veroor.,
zaakt door de al te groote hoeveelheid van wel verteert voedzel, bij gebrek van behoorlijke beweging; dan word 'er meer bloed bereid, dan 'er verloren word. De uitzetting van het bloed word veroorzaakt door al te
fterke bewegingen, door het al te lang loopen in eene zeer groote hitte, door de Koorts, door eene fcherpheid en al te groote beweging van het bloed. Kentekenen..
Deze ziekte is zeer gemaklijk te onderkennen door da
flijfheid der Leeden. c 4 r*»--.
|
|||||||
4» INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
Voorzegging.
Deze ziekte is altoos gevaarlijk, om dat door dezelve
een wezentlijk deel van het leven word aangetast. Genezing.
Men moet het Paard terftond eene naauwkeurige levens-
regel doen houden, en de algemeene geneesmiddelen aan» wenden, vervolgens moet men tot de aderlating overgaan, die herhaald moet worden naar maate zulks nodig zijn zal. Men moet ten naasten bij dezelve geneesmiddelen, als
in de Fertigo of draaijing in het hoofd, aanwenden; maar daar de verftopping in de herfenen aanmerkelijker is als in de Fertigo, moet men ook des te meer op de ader- latingen aanhouden. Men moet rijkelijk doen inneemen het verdunnend flree-
lend en verkoelend afkookzel, waar van ik in de gene- zing der Fertigo gefproken heb; ten einde het bloed te verdunnen, en hetzelve de behoorlijke en noodzakelijke vloeibaarheid weder te geven, om hetzelve vrijelijk door de vaten van de herfenen te doen omloopen, en te ge- lijker tijd de uitzetting van het bloed, indien deze de oorzaak der verftopping is, te doen bedaaren. De Lave- menten, vooral die verzagtende zijn, zijn zeer nuttig, de hitte en de beweging van het bloed word door dezelve bedaard, en de fpanning der vezelen vermindert. Na dat deze middelen zijn voorafgegaan, moet men
eenige Setons of Etterdragten zetten, om van die zijde een gedeelte der ftofFe, welke naar het hoofd gevoert Js, »f te leiden. Wanneer het Paard begint te genezen, zoude het goed
z-ijn
|
|||||
pei PAARDEN, 41
zijn om een Bnikzuiverend middel te geven, om de eerde
wegen, die in deze Ziektens altoos met eene kwaade ftof- fe beladen zijn, die onder het bloed opgenomen word, en aan de ziekte voedzel geeft, te zuiveren; maar daar het altoos moeilijk is, om de Paarden den buik te doen ontlasten, en daar men niet gemaklijk de juiste gifte vaa Buikontlastende middelen kan kennen, zoo ben ik niet gaarne een voorftander der Buikontiastende middelen, en ik ben niet ijverig, om dezelve aan te raden; Nogtans be- horen zij in deze ziektens tot de aangewezene geneesmid- delen. Met alle zekerheid en veiligheid kan men eenige Lave-
menten zetten, bereid uit een af kookzel van verzagtende kruiden, bij welke men vier oneen merg van Casfia kan voegen met drie greinen van de Tartarus Stibiatw, ten einde de groove darmen, die traag in derzelver werking zijn, en bedorve, rottige gistende ftoffen bevatten, welke de ziekte begunftigen, te ontlasten en te zuiveren. Derde Afdeeling.
Fan het Vuur of Spaanfche Ziekte. JLVl.en noemt het vuur eene Ziekte, waar bij het Paard
den kop om laag houd, altoos lusteloos is, niet dan zeld. zaairNgaat leggen, en altoos zig van de Kreb, of eetens- bak afkeert, met eece iterke Koorts, welke men door de fterke flagen en kloppingen van het hart ontdekt, en wel- ke men gewaar word, wanneer men de hand op de Borst legt naar den kant van den fchouder. Men kan zelfs zom- C 5 tijd» |
||||
42 INWENDIGE ZIEKTENS
tijds de Art er ia Aorta of groote flagader voelen flaan,
wanneer men de hand op den rug bij de Lenden legt. Men geeft bijna altoos de naam van het vuur of Vuur- ziekte aan de Koorrs. Oorzaaken,
Het vuur of Vuurziekte word veroorzaakt door een ftil-
ftand van bet bloed in de vaten der herfenen: die ftilftand van het bloed word doorgaans veroorzaakt door de Koorts. Het Bloed is in de Koorts in eene fterke beweging, en kan niet'vrijelijk in de hairwijze .uiteindens der vaten om- lopen, en word daar door in eene groote hoeveelheid en fnelheid naar de herfenen gevoert; daar worden de vaten verftopt, en hier door word veroorzaakt eene zwaarte en drukking in het hoofd; Lusteloosheid en moedeloosheid van bet Paard: aldus ook word in de ontftekings-ziek- tens, waar bij de omloop van het bloed in zommige dee- len verhindert en geftremt word, gelijk in de Pleuritis of zijde wee, in de Peripnum«nia of ontfteking der Long, het bloed in eene groote hoeveelheid naar de herfenen ge- ■/ voert, en veroorzaakt aldaar het vuur, of de Vuurziekte. De verftoppingen in de herfenen zijn menigvuldig, en dit is nia te verwonderen, voor eerst, om dat de herfenen een zagt ingewand zijn, en feijna zonder veerkragt, het welk daar door zeer ligt aanleiding geeft tot ftilftand van het bloed. Ten tweede, om dat 'er eene groote hoeveel- heid van Bloed naar de herfenen gevoert word, door bei- de de Arteria Carotides of krop - flagaderen en door beide de Arteria Pertebrales of wervelflagaderen. Ten derde: om dat het met veel fnelheid daar heen gevoerd word, daar de kragt der zamentrekkingen van hec hart aanmerke- lijk |
||||
behPAARDEN. 43
|
|||||
lijk ii, en de herfenen zeer nabij het hart gelegen zijnde,
het bloed met veel fnelheid naar de herfenen gevoert moet worden. Ten vierden ; om dat de te rug voering van het bloed, op eene geheel andere wijze in de herfenen ge- fchied, dan in de andere deelen van het Ligchaam. De natuur heeft aldaar met een wijs oogmerk de omloop doen vertragen, ten einde de afTcheiding der dierlijke geesten gemaklijker te maken. Deze gefteldheid der herrenen, wanneer dezelve met eenigerhande bepalende oorzaak ge- paart is, geeft veelmaals aanleiding tot verftoppingen van dit ingewand, welke de oorzaake van de Vuurziekte zijn. Derhalven al wat de beweging van het bloed kan doen vermeerderen, en hetzelve in de vaten van de herfenen kan doen ophouden, moet befchouwt worden als de oor* zaak van het vnur, of Vuurziekte. Kentekenen.
Deze ziekte is kennelijk door de befchrijving, welke
ik van dezelve gegeven heb. Foorzegging.
De voorzegging is bijna dezelve, als die van de Fertigt,
Genezing.
De verftopping der vaten van de herfenen, vordert dat
men door aderlatingen , door verkoelende dranken en door verzagtende Lavementen dezelve tragt te verminde- ren; maar vooral is het nodig, dat men zig toelegge om de Ziektens te genezen, waar van de Vuurziekte niei an- ders |
|||||
W INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
ders dari een Symptoma of toeval is. Aldus .wanneer 'er
Koorts, een Pleuritis of zijdewee enz. plaats heeft; dan moet men zig toeleggen om de Koorts of het zijdewee t« genezen. Zeer waarfchijnlijk zijn 'er nog veele andere ziektens,
waar bij het hoofd van het Paard kan aangetast zijn. Ik fpreek van dezelve niet, om dat dezelve weinig bekent zijn, en ik mij voorgefteld heb, om in dit kort begrip niet anders, dan het geen volkomen zeker en klaar bekend is, voor te dragen: voor het overige, ontftaan meest alle de Ziektens van het hoofd van eene verftopping, of on- gefteldheid van de vaten der Herfenen en kunnen gebragt worden tot dat geen, het welk ik te vooren over de Ver- tigo en^Je Harte-Ziekte gezegd heb. ZESDE HOOFDSTUK.
van de ZIEKTENS van de BORST.
Onder de Ziektens van de Borst, worden die welke de
Larynx, of het ftrottenhoofd, en de Afpera Arteria of Longepijp aantasten, mede begrepen. |
|||||||
Eerste Afdeelinc.
Van den Droes. XJe Droes is eene ontlasting van vogt door de neus-
gaten en het welk bij Jonge Paarden doorgaans plaats heefc. Dit
|
|||||||
BESPAARDEN. 4$
Dit vogt heeft eene meerdere of mindere dikte, en is
ook van onderfcheide koleuren naar maate van de trap der ontfteking en van de verftopping der klieren, welke door hetzelve zijn aangedaan. Dan eens is hetzelve glib- berig, flijmerig en wit, even gelijk het wie van een Eij, dan eens is hetzelve dik en geelagtig, zomtijds is hetzel- ve rijp en gelijkt naar etter. Dan eens ontlast zig de ftof- fe door den neus, en dan wederom zet dezelve zig neder onder den onderkaak. Zomtijds heeft 'er eene ontlasting door de Neusgaten en te gelijker tijd ook eene opzetting en vergaring van ftoffe onder de onderkaak plaats j zom* tijds gefchied 'er ook een vergaring en nederzetting van ftoffe naar den kant der GlancixU Parotides fjoorklieren). Zomtijds is deze vloed en ontlasting van ftoffe rijkelijk en overvloedig, en als dan worden alle de ftoffen der Droes door dezelve buiten het Ligchaam geworpen % zomtijds is j dezelve niet overvloedig genoeg, en dus word als dan niet dan een gedeelte der venijnige ftoffe van den Droes ontlast i zomtijds word het agterfte gedeelte van den mond en het ftrottenhoofd of Larijnx, door ontfteking aangedaan. Deze verfcheidenheden hebben gelegenheid gegeven, dat
men de Droes in drie foorten onderfcheiden heeft: de eer» fte goedaartige, de tweede kwaadaartige, en de derde de valfche. De goedaartige Droes is eene geheele en volkomene
ontlasting van de ftoffe der ziekte, welke of door de neus, alleen, of door een verzweering onder de onder- kaak, of door deze beide wegen tegelijk gefchied. i De kwaade Droes is die, waar bij het venijn, of kwaad-,
aartige ftoffe, overvloediger en fcherper is, en waar bij deelen van meerdere aangelegenheid gelijk het ftrotten- hoofd , of eenig ingewand aangetast word. Ve
|
||||
46* INWENDIGE ZIEKTENS
De valfche of onwaare Droes word die genaamt, waar
bij niet dan een gedeelte der kwaade (toffe ontlast word, waar door bij vervolg ëene verplaatzing of vergaaring dier floffe op bet een of ander deel veroorzaakt word. Oorzaak.
■
De Droes is bij de Paarden dat geen, het welk de kin-
derpokjes by de Menfchen zijn. Het is een venijn of kwaade ftöffe van eenen onbeken.
den aart, welke onder de Masfa van het bloed omloopt, tot dat de Natuur pogingen doende, om 'er zig van te ontlasten, zig op eenig deel bepaalt en nederzet, het welk gewoonlijk de neus of de onderkaak is. Kentekenen.
Men vermoed, dat het Paard zig van den Droes zal
gaan ontlasten, wanneer het nog jong is, en het die ziek- te nog niet gehad heeft, wanneer het lusteloos, tnagteloos is, en afkeer van voedzel heeft, wanneer het begint te kugchen en 'er zig een dikte of zwelling onder den onder* kaak begint te vertoonen. Men weet, dat het de Droes is, door de ontlasting,
welke door de neus gefchied, of door de zwelling welke doorgaans den geheele onderkaak beflaat. Men onderfcheid de Droes (La Gourme') van de fnot-
eerighied (La Morve"): om dat bij de droes, een hoest en lustlooiheid plaats heeft, en eene zagte zwelling, wel- ke de geheele tusfchen wijdte van het ónderkaakebeen be- flaat, en dat door deze zwelling of verftopping gewoon- lijk niet anders dan de kwijlklieren zijn aangedaan} daar in te-
|
||||
lT^
|
|||||
hr PAARDEN. 47
tegendeel bij de fnotterigheid (£« Msrvi) het Paard vro-
lijk en lustig is, niet hoest of kucht, en 'er geene ver- ftopping of zwelling plaats heeft dan in de twee water- klieren , welke aan beide de inwendige zijden van het mid- denfte gedeelte van den onderkaak gelegen zijn, en dat het Paard eet en drinkt als naar gewoonte. Voorzegging,
Wanneer de Droes goedaartig is, dan is dezelve heil-
zaam , nuttig en zonder eenig gevaar. De kwaade Droes is nooit zonder gevaar. Wanneer
het (Irottenhoofd QLarynx') door dezelve is aangetast, de ontfteking aanmerkelijk is, de ademhaling belemmert» 't welk zig ontdekt door de reuteüog en door de geringe wind of ademtogt, welke uit dennausof den mond komt: want in dit geval doed het Paard naauwiijk het licht van een Kaars bewegen door dé wind van de ademhaling, en als dan is het gevaar zeer groot. Wanneer de ontlasting der ftoffe ntet zoo overvloedig
is, en 'er zig bij vervolg eene verplaatzing derzelve op eenig ander deel vertoond, dan is het gevaar evenredig naar de aangelegenheid van die deelen, waar op de ver. gaating of verplaatzing der ftoffe zig nederzet. Indien het op de Long is, dan ontftaat 'er eene ontfteking der Long, en indien de ftoffe zig nederzet op de Parotides of oor- klieren , dan is het gevaar minder. Genezing. •.
Zoo dra men ontdekt, dat de onlerkaak opgezet en
vol is, 't welk men «ene bezwaarde of opgezette onder- kaak |
|||||
43 INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
kaak (Ganache Chargée~) noemt; dan moet men het
Paard op het witte water zetten, hooij en haver aan het- zelve onthouden; het oogmerk, 't welk men zig vervol- gens moet voorftellen , moet zijn om de ontlasting van de ftoffe der Droes te bevorderen; ten dien einde moet men terftond een of twee aderlatingen doen, om de toeval- len der omfteking voor te komen; men moet het Paard warm houden, hetzelve wel dekken, den onderkaak omwin- den met een Schaapsvel, en denzelven koesteren met een afkookzel van verzagtende kruiden en planten, gelijk de Kaasjesblaaden, de Althéa of heemst, de Branca Urfina of Berenklaauw, de Feriafcum of Wollekruijt, het glas- kruid of Lijnzaad, &c. Men moet zemelen of gerst in water kooken, en de
waasfem van hetzelve doen inademen, door middel van dezelve in een fak te doen, welke men san de kop van het Paard vast maakt. Men kan een verzagtende Pap onder tegen de onderkaak
aanleggen. Door deze middelen worden de vaten der klieren ontfpannen en week gemaakt, en daar door de ontlasting der ftoffe, welke de kiieren verftoppen, bevor* dert en de ontfteking vermindert. Indien de verftoppiiig blijft aanbonden, en 'er zig in
het midden der zwellingeene harde verhevenheid vertoont, en de pijn zeer hevig is, het welk men ontdekt door de bewegingen, welke het Paard maakt, wanneer men het aldaar aanraakt of drukt, zoo is dit een bewijs, dat 'er verettering begint te. komen: als dan moet men dezelve tragten te bevorderen, door het gezwel te wrijven met een ettermakend middel, gelijk het Ung. BafiUcum of met eenig vet, of Boter. Wanneer de ftoffe tot verettering gekomen Is, het welk
|
|||||
hr PAARDEN. 0
welk men gewaar word, wanneer men den Vinger op het
gezwel zettende en drukkende, de Etter eene foort van beweging of'Flultuatie maakt, of wanneer men eene kleine witagtige uitpuilende punt gevoelt, dan moet men het abfces of de verzweering open maken, en niet altoos af- wagten, dat dezelve uit zig zelven openbreekt, om dat door de ingeflootene etter, de verftopping en de ontfleking der bijgelegene deelen bevordert en onderhouden word en dikwils vernieling der deelen aanregt. Men moet altoos de verzwering openen op die plaats, alwaar dezelve een uiift.'kende punt maakt, en in het onderde of benedenfte van het deel, ten einde de ftoffe zig des te beter kan ont- lasten. Men moet de randen der wonden een weinig drukken
ten einde de etter die in dezelve befloten is, 'er uit te drukken en voor het eerde verband niet anders dan een drooge fponsaanleg|en, zonder dezelve digt te maaken. Den volgenden dag örengt men twee of drie wieken in de Won- de , beftreeken met een Digejlif of ettermakend middel, bereid uit den Terpentijn met het dooir van een Eij; men moet de opening der wonde openhouden, tot dat de doffe volkomen ontlast is; vervolgens moet men dezelve trag- ten te heelen door dezelve met laauwe Wijn te reinigen en te betten, en 'er droog plukzel of werk op te leggen. Op deze wijze komt men gemaklijk to' eene volkome ge- nezing van den goedaartigen droes; en men verlost en be- vrijd het Paard van het zaad eener (toffe, 't welk fchade» lijk voor de gezóntheid is, wanneer hetzelve niet volko- men uit het Ligchaam ontlast word. , Maar, indien men verzuimt om door deze middelen da
Dntfteking weg te neemen, of indien, niet tegenftaande
deze geneesmiddelen, de ontfleking vermeerdert, en zig
D uit*
|
||||
•5» INWENDIGE ZIEKTENS
tiitftrekt tot agter in de mond en tot aan het ftrottenhoofd,
dan vermeerderen de toevallen, de fpieren van de glotüs en Epiglotth, (het begin van de ftrot en het ftrotten lapje) worden ontdoken, en beletten den doortogt van de lucht; hier uit ontftaat dan moeilijkheid in het ademhalen en zon> tijds zelfs verdikking. Zomtijds fpreid de ontfteking zig uit tot de Luchtpijp {Trachea /Irteria), tot de Broncbia of Longepijpen, ja zelfs tot de zelfftandigheid der Long, en dit is het, het geen men den kwaaden Droes noemt. XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Tweede Afdeeling. Fan den kwaaden Droes, y I Jeze ziekte kan men genoeg onderkennen, uit het
geen ik zoo even gezegt heb. Zij is verzeld van eene meer of mindere moeilijkheid in het ademhalen, naar m;;a- te van den graad der ontfteking; het Paard hoest of kucht teel, en met moeite, is lusteloos, magteloos en heeft een afkeer van voedzel; en toont geen gevoel, wanneer men het op den rug drukt of nijpt; en heefc eene zeer flerke Koort?. In de kwaade droes word doorgaans het agterfte gedeel-
te van den mond en voor al het ftrottenhoofd aangetast. De ontfteking tast zomtijds alleenlijk, de Glatsis aan, zom- tijds ftrekt dezelve zig uit tot het binnenfte van de Lucht- pijp, en zomtijds verfpreid dezelve zig tot in de Long. Deze ontfteking eindigt, oïAoot Gangrana of verfterving; «n veroorzaakt aldus den dood, of door verettering dia gemaakt word in meerdere of mindere deelen, naar maate van de uitgeftrekheid der ontfteking, die voorafgegaan is. Al-
|
||||
dei PAARDEN, 51
Aldus gebeurt het dat ztg zomtijds eene verplaatzing of
vergaaring der ftoffe alleenlijk op het firottenhoofd be- paalt , zomtijds op het ftrottenhoofd en op het begin van den Luchtpijp te gelijk, zomtijds ook in de geheele uit- gebreidheid van de Luchtpijp; en zomtijds ftrekt de ver- ettering zig uit tot in de Long. Wanneer de Verettering de geheele uitgeftrektheid van de Luchtpijp bevat, dan komen 'er kleine vergaaringen van ftoffe in alle de water» kliertjes van dat deel, en zelfs in de eigene klieren van het binnenfte vlies van de Luchtpijp; ik heb 'er veele voorbeelden van gezien in Paarden, die aan deze Ziekte geftorven waren. Ik heb dikwils gezien, dat in de Lucht- pijp na dat ik dezelve geopend hadde, kleine vergarin- gen van wel bereide Etterftoffe, zig van plaats tot plaats nedergezet hadden in de geheele uitgeftrektheid van da Luchtpijp, en zelfs in de Longepijpen. Wanneer de vergaarde ftoffe, die zig op het ffrotten»
hoofd geplaast heeft, naar binnen in de Luchtpijp open breekt, dan valt dezelve in de Longepijpen, verhindert aldus de uitgang der Lucht, ftremt de ademhaling en doed het Paard flikken. Wanneer de verzweeringen, die zig in de Luchtpijp
geplaast hebben, aanmerkelijk zijn, of dat veele van de* zel/e te gelijk open breeken, dan doen zij dezelve uit» werking. Wanneer de verzweering van het ftrottenhoofd in het ag-
terfte gedeelte van den mond open breekt, dan gaat de etter agter het nederhangend flappe gedeelte van het ver» hemelte (Velum Palatinum) in de neus, en loopt ait door de neusgaten. Wanneer de verettering van de Luchtpijp niet groot of Da over; /■*
/
|
||||
54 INWENDIGE ZIEKTENS
overvloedig is, dan word de etter door de Lucht van de
ademhaling voortgedreven, en doed dezelve langs de Lucht- pijp opklimmen tot over het nederhangend flappe gedeelte van het verhemelte, en van daar in de neus. Wanneer de Etter feherp is, of eene fcherpheid ver-
krijgt door deszelfs verblijf en ophouding in de hollighe- den der neus, dan word dezelve feherp, bijtende, doed het fuotvlies wegknagen, maakt aldaar verzweerjngen, en brengt die ziekte voort, welke men eigentlijk, de fnot, of fnotziekie {La Morve) noemt. Ccnezing.
Gelijk 'er eene ontfteking bij den kwaaden droes plaats
heeft, zoo bemerkt men Iigtelijk, dat men alle de midde- len tegen de ontfteking moet gebruiken, waar van ik ge- fproken heb bij de genezing van de goedaartige droes. Maar daar de ontflekiag veel aanmerkelijker is, en 'er zo- danige deelen, die wezentlijk tot het Leven behoren, door aangetast worden, zoo moet men die geneesmiddelen des te fpoediger en met des te grooter oplettenheid aanwen- den ;men moet terftond eene aderlating doen, en dezelve her- hanlen naar maate zulks vereischt word; 'er is geen middel het welk meer vermogend is, om de ontfleeking op te tos- fen of té vermiaderen dan de aderlating: men moet ver- xagtende, weekmakende ftovingen om den hals en den on- derkaak aanleggen, het Paard gedurende een langen tijd den waasfem doen inademen van een afkookzel van (tree- lende en verzagtende Planten: een Pap van Kruim van Brood en Melk, een dooir van een Eij, en een weinig faffraaa om den keel leggen; hetzelve iaauw drinken geven, alle vast
|
||||
der PAARDEN. 51
* •
vast Voeder onthouden, verzagtende Lavementen zetten;
Eindelijk alles aanwenden, het welk ontfpannen en week* maken kan, en de ontfteking kan doen verminderen. Wanneer de verzweering is doorgebroken, en de Etter
uit de Neus zig ontlast, dan moet men zuiverende afva- gende, inrpuitingen in de Neusgaten doen, om te be- letten , dat de fcherpe deeltjes van den Etter zig niet aan het fnotvlies vasthechten, hetzelve niet wegknagen en 'er ver2weeringen in maaken, en aldus de fnotzieltte voort- brengen. Ten dien einde, moet men een fpuit van middelmatige
groote hebben, waar aan een pijp van hout is,aan het ein- de rond gemaakt; dezelve moet men langs de geheeie lengte van het middenfchot der Neus inbrengen, en het andere Neusgac digt floppen, op dat de infpuiting niet te rug koome: op deze wijze moet de infpuiting over hst zagte nederhaogende gedeelte van het verhemelte gebragt worden; en door dezelve worden aldus die deelen, waar over de Etter heen vloeit, gewasfeu en gezuivert. Deze Infpuiting bereid men uit een afkookzel van
gerst, de bladeren van de Agrimonia of Leverkruid, waar bij men een weinig honing doet. Maar indien de ontlasting der Droes-floffe, niet ge-
noegzaam en voldoende is, om al de fmetftoffe van den Droes buiten het Ligchaam re drijven, zoo zal deze finet- floffe eene gisting in het Bloed veroorzaaken en de vogten en fappen doen bederven, en op het een of ander deel eene vergaaring of verplaatzing voortbrengen, gelijk op GlanduU Parotidei of oorklieren, op de Loog, of op eenig ander ingewand; en dit is het, het welk men de on- waare of valfche Droes noemt. |
|||||||
Der-
|
|||||||
D3
|
|||||||
ft INWENDIGE ZIEKTBNS
Derde Afdeelsng.
Fan de onwaar e ofvalfcbe Droes. \_Jsze is eehe vergaaring of verplaatzing van het over-
blijfsel van de fmetitoffe der Droes. Genezing,
Indien deze verplaaste doffe niet anders dan de uitwen-
dige deelen aantast, dan moet men hetzelve behandelen als eene eenvoudige verzweeriog: Indien 'er een of ander ingewand door aangetast word, dan moet men gebruik ma- ken van de algemeene Geneesmiddelen, en het overige aan de Natuur overlaten. Vierde Afdeeling.
Fan de Ferkowvdheid. D
e Verkouwdheid is eene ontlasting van flijniftoffe,
door de neus, gelijk in de Droes. Het vogt, 't welk uit de Neus vloeit, is in den begin-
ne helder, doorfchijnend, en vrij vloeibaar, en word ver- volgens dikker; in deze Ziekte is het Paard lusteloos, verliest den Eetlust en hoest of kucht. Oorzaaken.
I
Doorgaands is de koude de oorzaak; wanneer het Paard
na
|
||||
der PAARDEN. 55
|
|||||
na warm geweest te zijn, aan de koude word blootgefteld
in den wind of in den regen; de uitwaasfeming, welke aan het hoofd plaats heeft, word dan eensklaps geftremt; „door de koude word de huid verdikt, de zweetgaten toe- gefloten en de ftoffe der uitwaasfeming word te rug ge- voert in den neus; dit is de beginnende verkouwdheid. Door de koude word niet alleen de uitwaasfeming van
het hoofd geflremdt, maar ook de Bloed- en Watervaten van het hoofd toegefloten: het bloed word in eene veel grootere hoeveelheid in de vaten van het fnotvlies gevoert, en. deze worden daar door des te ligter verftopt, daar het- zelve van een fponsagtig zagt weefzel is, en bijna zonder veerkragt. Door de ontfteking, gelijk ik hier boven ge- zegt heb, worden de vogten verdikt, hier van daan de verdikking van het flijmerig vogt, 't welk zig als dan door den Neus ontlast; het bloed in eene veel grootere hoe- veelheid naar de ontftokene deelen gevoerd wordende, en de werking der affcheidende vaten veel aanmerkelijker zijnde, moet'er ook eene meer overvloedige affcheiding van de flijmftoffe uit de neus plaats hebben, en hier van daan komt de meerdere ontlasting van dat vogt. Deze ziekte heeft dus veel overeenkomst met de verkouwdheid bij den Menscb. Ttevallen.
Het Paard kucht, 't welk een bewijs is, dat de klieren
van het ftrottenhoofd verftopt zijn. Het Paard ontlast door beide de neusgaten een vogt, 't
welk zomtijds weiagtig, zomtijds dik isj Weiagtig in dea
beginne, om dat het vogt der uitwaasfeming in den neus
te rug vloeit en door denzelven zig ontlast: Dik op het
D 4. einr
|
|||||
. I $
55 INWENDIGE ZIEKTENS
einde, vermits de flijmftoffe wel gekookt, rijp en dik
word door de ontfteking van het fnocvljes. * Kentekenen.
Het i» zeer moeilijk, om deze ontlasting van die der
Snotziekte te onderfcheiden; voor al van de beginnende Snotziekte. Maar het g?en de verkouwdheid het zekerfte doet on-
derfcheiden van de fnotziekte, is dat de verkouwdheid niet langer dan veertien dagen duurt: wanneer deze tijd voorbij is, dan moet men voor de fnotziekte vreezen; wanneer de ontlasting langer dan een maand duurt, dan is de verkouwdheid in de fnotziekte overgegaan en ont- aart: in dit geval moet men gebruik maaken van die ge* fleesmiddelen, welke in de beginnende fnotziekte ver- eiscbt wordsn, en waar van ik hier na fpreeken zal. Genezing,
Men moet het Paard aderlaten , hetzelve op het witte
water zetten, hetzelve warm houden, zemelen in eene groote hoeveelheid water gemengd, geven, den waasfern van hetzelve water doen inademen, ten einde hier door de ftoffe te doen ontlasten, en de verftopping der klieren te doen verminderen. Jndien het Paard langer dan veertien dagen ftoffe blijft
uitwerpen, indien de klieren gezwollen zijn en vooral in, djen de zwelling der klieren alleenlijk aan de eene zijde plaats heeft, dan heeft men alle reden om te geloven, dat het de fnotziekte is. Men moet als dan infpuitingen in den peus doen, eerst verzagcende met de Kaasjes Bladeren, |
|||||
;'~$È;»m" '- -'—°*^^—-
|
|||||
der P'AARDEN. 57
en heemst of Althéa, met het glaskruid, bingelkruid, &c.
Vervolgens dezelve meer afvagende en zuiverende maken, meteen afkookzel van Gerst, de Agrimoma of Lever- kruid en honing; en dagelijks aanhouden met het Paard den waasfem van zemelwater te doen inademen, en ook van die kruiden, welke voor het ve^zagtend afkookzel ge- dient hebben, en ten dien einde moet men dezelve in een zak doen, welke men aan het hoofd van het Paard moet vast maken. Vijfde Afdeelinc.
Van de Snötziekte. X^ene zeer langen tijd zijn de Ouden onkundig gebleven
zoo wel aangaande de zitplaa's der fnotziekte als wegenï deszelfs genezing. Zommige hebben de zitplaats der fnot- ziekte in de herfenen gefteld, andere in de Long, andere in de Lever, wederom andere in de Nieren, en ook an- dere in de Maag; en alle ontlastingen onder elkander verwarrende, hebben zij den naam van Snötziekte gege- ven, aan alle die ontlastingen, welke door de neus ge. fchieden. Te willen (taande houden, dat de Snötziekte deszelfs
zitplaats in de Long heeft, is een gevoelen, 't welk nog eenigermaate te verfchoonen is; vooreerst; om dat 'er eene gemeenfchap tusfchea de Long en de neus plaats heeft. Ten tweede; om dat 'er zomtijds door den neus eene ontlasting gefchied, welke in der daad uit de Long voortkomt; dit gebeurd in die ziekte, welke ik Pulmonia of Longeziekte noeme. Ten derde; om dat de ontlas- d 5 'm*
|
||||
58 INWENDIGE ZIEKTENS
ring, die uit de Long voortkomt, vrij wel gelijkt naar die
welke van het fnotvlies voortkomt. Ten vierde; om dat de Snotziekte dikwils met de Pulmonia of Longeziekte verzeld en zamengefteld is; of het geen op hetzelve uit- komt, dat de ontlasting, die van het Snotvlies komt, dikwils, zamengefleld en vermengd is met die, welke uit de Long voorkomt. De oude Geneesmeesters der Paar- den weinig bekommerd en oplettend in hunne nafpeurin- gen, weinig verligt aangaande de Natuur der Ziektens» hebben zig laaien misleiden door het waarfchijnlijke; de gelijkenis en overeenkomst van twee onderfeheide Ziektens heeft hun bedrogen: zij handelden ter goeder trouw; zij hebben niet anders dan in de onderfcheiding gezondigd. Maar te willen beweeren, dat de Snotziekte in de Nie- ren, in de Milt, in de Lever, of in de herfenen deszelf» zitplaats heeft; dat is, zondigen tegen de allereerfte be- ginzelen en kennisfe van de ontleedkunde der Paarden; dit toont aan, dat men niet weet, dat 'er geene gemeen- fchap met deeze deelen en den Neus plaats heeft; en dat het bij gevolg onmogelijk is, dat 'er door den Neus eene ontlasting kan gefchieden, die van deeze deelen voort- komt; dit is zondigen door een groove onkunde tegen de verpligtingen van zijn ftaat of beroep. Zodanige onge- rijmdheden te willen ftaande houden, .om dat men dezelve heeft voorgedragen; dezelve te blijven beweeren uit kwaadaartigheid of jaloufie, na dat de valschheid en on- waarheid 'er van beweezen en aangetoond is; dezelve te blijven flaande houden, om zig tegen de waarheid aan te kanten, en om het Algemeen, en derzelver Bemin- paars in de dwaling te houden, dit is ter kwaader trouwe handelen; dat is, het welzijn van het algemeen aan zijne eigenliefde opofferen; dit is ftijf hoofdigheid, ja ik . , - fchroo- |
||||
Dtt'PAARDEN. 5J>
fchroome niet om het te zeggen, dit is, eene onvergeefe-
lijke en ftraf baare koppigheid. Mijn Vader, overtuigd door het ligt der ontleedkunde
der Paarden, overreed van het belagchtlijke en van de dwaaling der Geneesmeesters der Paarden aangaande de zitplaats der Snotziekte, heeft zig toegelegd om 'er de waare zitplaats van te zoeken. ÏVaa zeer veele moeilijke, herhaalde en kostbaare nafpeuringen , ontdekte Hij einde- lijk in het Jaar 1749., dat de waare zitplaats van de Snotziekte in üeMembrana Pituitaria, dat is,in het fnotvlies is, en gaf zijne ontdekking en zijne waarnemingen over deze Ziekte in het licht, in eene verhandeling, welke Hij aan de Koninglijke Academie der wetenfchappen heeft overgegeven. Deze verhandeling wierd onderzogt door de Heeren Bouvard en HéRissAND, beide Genees- heeren daar tae benoemd, en goedgekeurd door de Ko- ninklijke Academie der Wetenfchappen. Het grootfte gedeelte der Geneesmeesters der Paarden
wanende, dat zij door de ontdekking van mijn Vader ten hoogften beledigd waren, wel verre van zig door de kiaarblijkenheid te laaten overtuigen, toonden zig baiftar- rig, bleven in hun gevoelen volharden, en beweerden fleeds dat de Snotziekte, deszelfs zitplaats in de Nieren, in de Lever, in de Long &c. bad. Men heeft altoos veel moeite om te rug te komen van
vooroordelen, waarmede men geboren, waar mede men opgevoed, en waarmede men oud geworden is. Dezelven te laaten vaaren en te verzaaken, is niet anders, dan een gedeelte van zig zelven te verzaaken; men heeft geen be« hagen in te zien, dat men zijn Leven in de dwaling heeft doorgebragt; de eigenliefde moet veel lijden, om toe te ftemmen, dat men niets weet. De voorftanders en verde* dl.
|
||||||
«» INWENDIGE Z1EKTENS
digers van de ouda Snotziekte, befloten dus weldra om
met alle ftandvastigheid hun gevoelen ftaande te houden, welkers val ook de ondergang en het verlies van hunne roem en agting na zig zoude fleepen. Dit verwekte een groot gefchil, en de zaak bleef gedurende eenigen tijd onbeflist in de denkbeelden van het Algemeen. Doch de waarheid komt vroeg of laat te voorfchijn, en breekt door de allerdikfte duisternisfe door. Mijn Vader meer aange- moedigd door een zugt en ijver tot het algemeene welzijn, door de eer van aan zijn Vaderland nuttig te zijn, en door de liefde tot zijn beroep, dan door eigen belang, vervolg- de zijne onderzoekingen en nafpeuriugen, en bragt het eindelijk zoo verre, dat hij eene juiste onderfcheiding maakte van de verfchillende ontlastingen, welke door de Neus gefchieden:. Hij onderfcheid dezelve in zeven foor- ten, en toonde in het Jaar 1752, in eene tweede Verhan- deling aan, dat 'er niet meer dan eene is, welke den naam van Snotziekte, eigentlljk gezegt, verdiend: de waarheid dezer Verhandeling wierd bevestigd door de Heeren Mor and en Bouvard, benoemd om dezel- ve te onderzoeken; en wierd , even gelijk de eerife, goedgekeurd door de Koninglijke Academie der Weten- fchappen. Ik beb, zedert dien tijd, een oneindig aantal van Snot-
zieke Paarden geopend, en ik heb altoos de waarheid der ontdekking van mijn Vader ondervonden; ik heb altoos het Snotvlies aangeftoken bevonden ; menigvuldige maaien heb ik het aangetoont aan veele Liefhebbers, Stalmees» ters en Geneesmeesters der Paarden, in Paarden, welke ik geopend heb: ik heb het eindelijk ook tweeniaalen in bet Jaar 1759 te Verfailles aangetoont, door ordre van de Heeren Stahneesters, in tegenwoordigheid van den Heer DE
|
||||
der PAARDEN, éi
de Brige Opperftalmeester van de groote Stallen van
den Koning, van den Heer de Groasmare, Opper- ftalmeester van de kleme Stallen van den Koning; van den Heer Li e ut a ut, Geneesheer van de Kinderen van Vrankrijk, van dm Heer Lasone, eerste Geneesheer van de Koningin, van den Heer Malhoin, Geneesheer der Koningin en van zeer veele voornaame Heeren en Ge- neesmeesters van Paarden. Zoo dar tegenswoordig de ge- heele waereld wel volkomen overtuigd is, dat de Snot- ziekte deszelfs zitplaats in het fnotvlies heefr. In de Maand April 1761. h«h ik de eer gehad van aan de Konirig- lijke Academie der Wetenfchappen , eene verhandeling over dit onderwerp voor te dragen, welke ik in tegen- woordigheid van de Heeren Leden der Academie heb voorgelezen, welke mij de Heeren Mor and en Tenon benoemden, cm dezelve te onderzoeken. Het openen van Snotzieke Paarden, het welk ik zoo menigmaalen gedaan heb, de overtuigende bewijzen en aantoningen, welke ik zoo veelvuldige maaien aan de Liefhebbers, aan de Stal- meesters en aan de Geneesmeesters der Paarden gedaan heb, de ondervindingen en proefnemingen, welke mijn Vader, en ik naa Hem, gedaan heb op gezonde Paarden, welke wij de Snotziekte hebben doen krijgen, door een Corrojïf, bijtend vogt op het Snötvlies in te fpuiten, Iaat niet langer eenige de geringde twijfeling over, dat de zitplaats der Snotziekte niet zoude zijn in de Membrana Pituitaria, of Snotvlies. Men heeft alleenlijk oogen no- dig, om zig van deze waarheid te overtuigen: 'er zijn ook thans niet meer; dan nog eenige oude itijfhoofdige Paardemeesters, die ter kwader trouwe en uit vuilaartig- heid weigeren aan de klaarblijkelijkheid en waarheid hulde te doen. De
|
||||
€2 INWENDIGE ZIEKTENS
|
||||||
De zitplaats der Snotziekte nu eenmaal wel gekend en
vastgefteld zijnde, is het gemsklijk dezelve te befchrijven. De Snotziekte is eene vloeijing en ontlasting van flijin-
ftoffe uit den Neus, met ontfleking of verzwering van het fnotvlies.
#
Deze ontlasting is dan eens van een heldere doorfchij-
nende Koleur gelijk het wit van een Eij, dan eens geelag- tig, dan eens groenagtig; dan eens is het Etteragtig, dan ook eens als een bloederige etter; dog altoos is dezelve vergezeld van eene zwelling van de Water-klieren, die on- der de onderkaak gelegen zijn- Deze Klieren zijn zomtijds beide te gelijker tijd opge- zet en gezwollen, zomtijds is maar een van dezelve ge- zwollen. Dan eens gelchied die ontlasting niet dan uit een der Neusgaten, en in dat geval is ook, alleen die klier aan die zijde, waar de ontlasting is, gezwollen. Dan eens heeft de ontlasting uit beide de Neusgaten plaats, en en als dan ook zijn beide de klieren te gelijk gezwollen. Dan eens komt de, ontlasting uit de Neus alleen voort, dan eens komt dezelve van de Neus, van de Luchtpijp en van de Long te gelijk. Deze verlcheidenheden hebben aanleiding gege/en tot de volgende onderfcheidingen. Vooreerst: Ik onderfcheide de Snotziekte ten aanzien
van deszelfs Natuur} I. in een eigentlijk gezegde Snot- ziekte, en in eene oneigentlijk zoo genoemde Snot- ziekte. De eigentlijk gezegde Snotziekte is eene ontlasting die
voortkomt van het fnotvlies; en, eigentlijk gefproken, il 'er geene andere Snotziekte, dan deze. De oneigentlijk zogenaamde Snotziekte, is alle ont-
lasting door de Neus, die van eenig ander deel, dan van het fnotvlies voorkomt; het is de Snotziekte niet, het is tea
|
||||||
!
|
||||||
der PAARDEN. 63
|
|||||
ten onrecht en tegen de reden aan, dat men aan dezel-
ve die naatn geeft. a. Ik onderfcheide dezslve in eene befmettelijke, en in
eene niet befmettelijke Snotziekte. De befmettelijke Snotziekte is die, welke van een fnot-
ziek Paard aan een ander gezond Paard zig mededeeld; '£r zijn geene andere, dan de eigentlijk gezegde Snotziek- te, en de Droes, die befmettelijk zijn, de anderen zijn het niet. De niet befmettelijke Snotziekte is die, weike zig niet
laat mededeeJen, hoedanige zijn, de Snotziekte uit ver- kouwdheid en uit Longeziekte. Ten tweede: De eigentlijk gezegde Snotziekte word on-
derfcheiden. 1. In de eenvoudige en in de zamengeftelde Snotzrekte. 9. In eene oorfpronkelijke en in een bijkomende Snot-
ziekte. 3. In eene beginnende, eene reeds gevestigde, en in
eene verouderde Snotziekte. De eenvoudige Snotziekte, eigentlijk zoo gezegd, is
die, welke van het fnotvlies voortkomt. De zamengeftelde Snotziekte, is die, welke voortkomt
vaa het fnotvlies en van de Luchtpijp, of ook van de Long te gelijker tijd. De oorfpronkelijke SHotziekte is die, welke niet afhangd
van eenige andere ontlasting. De bijkomende Snotziekte, is die, welke volgd op de
oneigentlijk gezegde Snotziekte, gelijk op de Longeziekte of op de veikouwdiieid. De beginnende Snotziekte is die, waar bij niet anders
dan eene eenvoudige onttleking plaats heeft. De
|
|||||
$4- INWENDIGE ZtEKTENS
De reeds gevestigde Snotziekte is die, waar bij eene
verzweering van bet Snotvlies plaats beeft. De verouderde Snotziekte is die, waar bij de' ontlas-
ting Etteragiig of van eene bloederige dunne EtterftofFe is. Van de oneigentlijk genaamde Snotziekte zijn 'er drie
foorten; namelijk, de Snotziekte van den Droes, de Snot- ziekte uit verkouwdheid, en de Snotziekte uit de Longe- ziekte. Ik heb bier boven reeds gefproken van de Snotziekte
Dit den Droes en van de Snotziekte uic verkouwdheid, ik zal bier na fpreeken van de Snotziekte uit de Longe* ziekte en uit de Dampigheid. Oorzaaken.
De eerfle en oorfpronkelijke oorzaaken der Snotziekte
zijn ons tot nog toe niet bekend. 'Er zijn zommigen, die geloven, dat het een gif of fmet is van eenen fcherpen en van eene zuuren aart: van een fcherpen aart en natuur, om dat hetzelve de bloedvaten van het fnotvlies doed in- krimpen en zig toefluiten , en eene'ontfteking verwekt van die deden, welke door hetzelve aangedaan worden: van eenen zuuren aart, om dat het de Lympba, dat is het weiagtige gedeelte der vogten, dik doed worden, en om dat het ook de randen der verzweeringen eeltagtig maakt} dog dit zijn niet anders dan vooronderftellingen. » Ik zal mij niet ophouden om de eerste oorzaaken der
Snotziekte te onderzoeken; maar ik zal mij vergenoe- gen, om de tweede of aanleidende oorzaaken, die klaar- blijkelijk en onbetwistbaar zijn, op te geven. Het is zeker, dat ia de eigentlijk gezegde Snotziekte
'er
|
||||
ber PAARDEN, o's
|
|||||
'er eene ontfteking is in de klieren van het fnotvlies; de-
ze ontfteking doed eene grootere hoeveelheid (lijm- of fnot-ftoffe «fitheiden; hier uit ontftaat de meerdere ea overvloedige ontlasting in de beginnende Snotaiekte. Deze ontfteking aanhoudende, worden de uitwerpende
of ontlastende buisjes der klieren toegefloten, de (lijm of fnotftofle ontlast zig uit dezelve niet meer, zij word daar door opgehouden in de holligheid der klieren, aldaar word dezelve verhit, verkrijgt eene gisting, word gezui. vert en gaat tot etter over. En hier door ontftaat de ontlasting van Etterftoffe in de reeds gevestigde Snot- ziekte. Door de ontfteking Word de Lijmpha of de weij in
de Watervaten, die in eene groote menigte in het Snot- vlies zijn, verdikt, en hier door ontftaat de eeltagtige verharding in de randen der verzweeringen. De Etter- dus ftilftaande en opgehouden wordende»
word fcherp en bijtende, knaagd de bijleggende deelen weg, fteekt het been aan, en verbreekt de bloedvaten, het bloed buiten de vaten geflort, vermengd zig met den etter; en hier uit ontftaat de ontlasting van zwartagtige en bloedige Etterftoffe. De klaarblijkende oorzaak der Snotziekte, is derhalven
de ontfteking. De ontfteking heeft, gelijk ik hierboven reeds gezegd hebbe, algemeene en ook bijzondere oor- zaaken. De algemeene oorzaaken van de ontfteking van het
fnotvlies, zijn de ai te groote hoeveelheid, de uitzetting of verdunning, en de verdikking van het bloed. Bij deze algemeene oorzaaken moet men de bijzondere» '
of plaatzelijk oorzaakene voegen, waar door de ontfte-. king veel eer bepaalt word tot het fnotvlies, dan tot de E an- |
|||||
66 INWENDIGE ZIEKTENS
andere deelen van het Ligchaam. Deze bijzondere oorzaa-
ken zijn, voor eerst; gebrek van veerkragt van de vaten van het fnotvlies, veroorzaakt door een flag op den Neus; De vaten derzeiver veerkragt verloren hebbende, doen geene werking meer op de vogten, welke zij bevat- ten en bevorderen aldus het verblijf van die vogten in de vaten; en hier van daan dus de Verftopping en de ont- fteking. Ten tweede; de verbreeking der vaten van het fnot-
vlies , door het een of ander Ligchaam, het welk met ge- weld in de Neus gedoken is; de vaten aldus verbroken zijnde, fluiten derzeiver uiteindens zig toe en beletten den omloop van het bloed; en hier door omftaat de ontfteking. Ten derde: fcherpe, prikkelende, bijtende en bran-
dende infpuitingen in den Neus gedaan: Deze doen de hairwijze uiteindens der vaten van het fnotvlies toefluiten en zig intrekken; en hier uit ontflaat de verftopping en de ontfteking. Ten vierde; de koude; wanneer het Paard warm of
verhit is; dezelve doed de weij en het bloed verdikken, fluit de vaten toe, verdikt de flijm- en fnot-ftoffe en ver- flopt ere klieren; hier van daan de ontfteking. Ten vijfde; de Schurft der Paarden; de ftoffe der
fchurft verfpreid zig, en doed beurtelings onderfcheidene deelen van het Ligchaam san; wanneer dezelve nu tot aan het fnotvlies gekomen is, dan maakt dezelve aldaar verzweeringen, en veroorzaakt aldus de eigentlijk gezeg- de Snotziekte. Ttevallen. ,
De voormuunfte Toevallen zijn de ontlasting, die door
|
||||
dek PAARDEN. <5;
|
|||||
êe Neusgaten gefchied, en de verftopping en zwelling dat
waterklieren onder aan den onderkaak. Voor eerst; Deze ontlasting is fterker en overvloediger,
dan in den ftaat der gezontheid, vermits de ontfteking eene prikkeling maakt op de Vezelen, dezelve aanzet tot vermenigvuldigde beurtelingfe zamentrekkingen, en eene grootere hoeveelheid van flijin- en fnot-ftoffe doed af- fcheiden. Voeg bier nog bij, dat in de ontfteking het blqed in het ontftokene deel vermeerdert word, en dus meerdere ftoffe verfchaft voor de affcheidingen. Ten tweede; De ontlasting is van eene natuurlijke ko-
leur, helder doorfchijnend gelijk het wit van een Eij, in de beginnende Snotziekte, vermits 'er niet dan eene een- voudige ontfteking zonder verzweering plaats heeft. Ten derde; De ontlasting is etteragtig in de reeds ge-
vestigde Snotziekte, om dat 'er zig reeds eene verzwee- ring gezet heeft; de etter welke zig ontlast, vermengd zig met de Snotziekte. Ten vierde; De ontlasting is eene bloedige en zwartag-
tige Etterftoffe in de verouderde Snotziekte, om dat eeni- ge bloedvaten door den etter verbroken zijnde $ het bloed zig uitftort en met den etter vermengd word. Ten vijfde; De ontlasting vermindert zomtijds, ja zom-
wijlen houd dezelve zelfs geheel en al op, (dit is bijna altoos een zeker teken van de eigentlijk gezegde Snot- ziekte) vermits de Etter is doorgedrongen in de eene of »nd«re groote holligheid, gelijk in de Sinus Maxillares, of holügheden van het Kakebeen, waar uit het zig niet weder kan ontlasten, dan wanneer die holligheid geheel vol is. Ten zesde; De Snotziekte tast dan eens de Sinus Fron*
taks of holügheden van het Voorhoofds been, dan eens de
Sinus Maxiilaras, of holügheden van het Kaakebeefl, daa
£ a we*
|
|||||
68 INWENDIGE ZIEKTENS
wederom de hoorns gelijke holligheden van den Neus aan;
dan eens twee of drie van deze deeien, dan wederom al- le deze deeien te gelijk, naar maate dat het fnotvlies in het eene deel meerder dan in het andere ontdoken is, of de ontfteking eene meerdere of mindere uitgeftrektheid heeft; Derhalven zal de Snotziekte in de Sinus Frontaks, of holligheden van het Voofhoofts been zijn, indien het fnotvlies in dat deel ontftoken is; zij zal in de Sinus Maxi/- lares of Kaakebeensholligheden zijn, indien het vlies in deze holligheden ontftoken is; zij zal in de hoorns gelijke holligheden van den Neus zijn, indien het vlies in deze hoornen ontftoken is; Zij zal eindelijk in alle deze deeien «e gelijk zijn, indien het fnotvlies in deszelfs geheele uit- geftrektheid ontftoken is. De verftopping der water klieren onderden onderkaak,
heeft mij eenen langen tijd veel moeite verwekt, ik kon niet begrijpen, waarom die klieren in de eigentlijk gezeg- de Snotziekte altoos verftopt en gezwollen waaren; Doch naar zeer veele opmerkingen en waarnemingen heb ik' 'er eindelijk de oorzaak van gevonden. De waarneemingon, welke mijn Vader aangaande de aart en Natuur der klieren, gemaakt heeft, hebben mij tot deze ontdekking den weg gebaant. Volkomen overtuigd en verzekert, dat deze Klieren,
gelijk mijn Vader reeds gezegd had, geene Glandula; Sali- vales of kwijlklieren zijn, Vermits dezelve geen buis heb- ben , waar door de kwijl in den mond gevoerd word, maar dat dezelve GlanduU Lympbath* of waterklieren zijn, vermits elk derzelve eene zeer aanmerkelijke Buijs heeft, welke uit derzelver Ligchaam of zelfftandigheid voortkomt, en welke nederdalende om zig te gaan ver- eenigen of in te planten in een groote Lijmfbatique of wa-
|
|||||
de» PAARDEN, 6»
wateragtige buis, welke langs de Luchtpijp heen lopende,
eindelijk deszelfs Lijmpha of weij uitftort in de Fena Sub- clavia of onderfleutel beens ader; zoo ben ik te rug ge- komen tot den omloop der Lijmpha of wei, en tot het maakzel der klieren en der Wei- of Water-vaten. Spreekende van den omloop der Lijmpha, hebben wij
gezegd, dat de Wei of water-vaten evenmatige rolron- de buizen zijn, welke de voedende Lympha of wei, van 'alle de deelen van het Ligchaam overvoeren in den alge- meenen ontfangbuis, welke het Receptaculum Pecqurti genoemd word, of in de Fetia Subclavia of onderfleutel - beens ader; dat deze aderen of vaten van tusfchen wijdte tot tusfchen wijdte zijn afgedeeld door klieren, welke als tot een verzamelplaats voor de Lijmpha of wei dienen; dat elke klier twee buizen heeft, eene welke het einde is van de Vena Lijmpbatica of weiader, waar door de Lijmpha in de klier gebragt word; de andere, waar door de Lijmpha uit de klier gaat, om verder gevoerd en over» gebragt te worden. De Glandula Lijmpbatica of wei- of water • klieren on-
der den onderkaak, hebben insgelijks twee Buizen, of het geen op hetzelve uitkomt , hebben twee Lipnpbati- que aders; Eene waar door de Lijmpha van Het fnotvlies in deze klieren gebragt word; de andere, welke de Lijm- pha van deze klieren ontfangt, om dezelve in de onder, fleutelbeens ader over te brengen. Volgens deze Theorie of befpiegelende kennis zal het
niet moeilijk zijn, om de verftopping en zwelling van de Klieren onder de onderkaak uit te leggen. I. In de ontfteking worden gelijk wij reeds gezegd heb-
ben, alle de vogten, welke in de nabij gelegene dealen doorgekleinsd worden, verdikt 5 de Lijmpha van het fnot- E 3 vlies |
||||
fè INWENDIGE ZIEKTENS
vlies moet derhalven eenen aart van verdikking aannee-
men; en daar de klieren zamengefteld zijn uit vaten, die duizenden van bogten en omwendingen maken, zoo moet ook de verdikte Lijmpba met meerder moeite door dezel- ve omlopen, eindelijk zig in dezelve ophouden en dezel- ve doen verfloppen, 2. Wanneer het fnotvlies verzworen is, dan vermengd
zig de etter met de Lijmpba, geeft aan dezelve eene fcherpe hoedanigheid; door deze fcherpheid van de Lijm- pba worden de vaten der klieren geprikkeld en worden de» zelve toegefloten, en dit is eene tweede oorzaak van der- zelver verftopping. Door deze zelfde Theorie is het niet moeilijk om uit te
leggen, waarom in den Droes, in de verkouwdheid en in de Longeziekte, de we!-of water-klieren onder den on- derksak zomtijds verftopt zijn, en waarom zij zomwijlen niet verftopt zijn; of, het welk een en dezelve zaak is, waarom het Paard zomtijds gezwolle klieren heeft, en waarom het zomwijlen die niet heeft. In de verkouwdheid, zijn de klieren onder de onder-
kaak niet gezwollen, vermits 'er als dan niet dan eene eenvoudige te rug vloeijing van het vogt der uitwaasfe- ming in de Neus plaats heeft, zonder ontfteking van het fnotvlies; zij zijn daar en tegen gezwollen en verftopt, wanneer de ontfteking ook tot de klieren van dit vlies is overgegaan. In de goedaartige Droes, heeft het Paard geen gezwol-
le klieren, om dat het fnotvlies niet aangedaan is, maar in den kwaadaartigen Droes, waar bij eene verzweering in het ftrottenhoofd gekomen is, verblijft zomtijds de Etter, die door de neusgaten heen gaat, in dezelve, touagd het fnotvlies weg en maakt eene verzweering in het-
|
||||
net PAARDEN. 71
hetzelve, en als dan worden de klieren van het Paard
gezwollen. In de Longeziekte heeft het Paard geen gezwolle klie-
ren, vermits de etter, die van de Long komt, van een goeden en zagten aart is, en ook niet fcherp genoeg is, om terftond eene verzweering te maaken in het fnotvlies, maar dezelve verkrijgt door langheid van tijd, in de neus zig ophoudende, eene fcherpheid, prikkeld als dan de ve- zelen van dit vlies, doed hetzelve ontfteken, en alsdan worden ook de klieren onder den onderkaak gezwollen en verftopt. In alle deze Ziektens heefc het Paard geene gezwollens
klieren dan alleen aan de eene zijde, vermits het fnotvlies niet anders dan aan eene zijde is aangedaan; daar integen- deel het Paard aan beide de zijden gezwolle klieren heeft, wanneer het fnotvlies aan beide zijden is aangedaan; de reden hier van is, dat de vaten en de klieren van de eene zijde, geene gemeenfchap hebben met die van de ande- re zijde. Aldus ook, in de Longeziekte en in d« Droes, wan-
neer het Paard gezwolle klieren heeft, zijn dezelve door- gaans aan beide de zijden gezwollen, vermits de ontlasting uit het agterfte gedeelte van den mond, of uit de Long voortkomende, over het nederhangende en zagte deel van het verhemelte heen gaande, van beide de zijde gelijkelijk in den neus komt, en ook aldus gelijkelijk het fnotvlies aandoed. Het zoude nogtbans in dit zelfde geval niet on- mogelijk zijn, dat het Paard aan de eene zijde gezwolle klieren had en niet aan de andere zijde; het zij, om dat de etter, door deszelfs langer verblijf aan de eene dan aan de andere zijde, het fnotvlies aan die zijde meer aandoed daii aan de andere; het zij om dat het fnotvlies zelfs aan £ 4 da |
||||
f2 INWENDIGE ZIEKTENS
de eene zijde eene meerdere gefchiktheid tot ontfteking kan
hebben, dan aan de andere zijde, dooreenigerbandeplaat- zelijk gebrek, gelijk door een (lag of floot. Kentekenen.
Niets is van roeerder aangelegenheid en niets is te ge«
lijk moeilijker, dan om elke ontlasting, welke door den Neus gefcbied, wel te kunnen onderfcheiden; bier toe behoort eene groote ondervinding, en eene langdurende be- oeffening van deze Ziektens. Men moet met deze ont- lastingen gemeenzaam zijn, om dezelve met zekerheid te kunnen bepaalen; anderzints is men blootgefreld, om over dezelve een verkeerd oordeel te vellen, en om alle oogen- blikken bepalingen te maken , die niet regtmatig zijn. Het gezigt en het gevoel zijn beide groote hulpmiddelen, om met re^tmatigheid over deze Ziektens uitfpraak te doen. De eigeutlijk gezegde Snotziekte, eene ontlasting zijn-
de, die door den neus gefchied, word zeer ligt verward met alle andere foorten van ontlastingen, die door den» zelven weg gefohieden. De koleur der doffe, die ontlast word, is geen onderfcheidend teken, dat voldoende is, en kan tot geen Regel verfrrekken. Een eenig teken voldoed ook niet om dezelve te onderfcheiden, men moet dezelve alle te zaamen vereenigen, om eene zekere onderfcheiding van deze Ziekte te maaken. Wanneer het Paard door den Neus ontlastingen heeft,
zonder hoesten of kugchen, en dat het gezwolle klieren heeft en vrolijk is, als naar gewoonte, dat het eet en drinkt, gelijk het gewoon is, dat het vet is, en goed hair heeft, dan heeft men reden om te geloven, dat het de f igentlijk gezegde Snotziekte is. Ww
|
||||
der PAARDE N.' 73
Wanneer het Paard, zonder dat het kugchten zonder dat
het Lusteloos is, drinkt en eet als naar gewoonte, en het niet dan aan eene zijde gezwolle klieren heeft, en het weinig door den neus ontlast, dan is men bijna zeker, dat het de eigentlijk gezegde Snutziekte heeft. : Wanneer bij alle deze tekenen, de ontlasting langer dan
een maand blijft aanhouden, dan is men zeker, dat het ■de eigentlijk gezegde Snotziekte is. Wanneer integendeel de ontlasting door beide de Neus.
gaten gelijkelijk plaats heeft, en dat deze ontlasting een- voudig etteragug is, dat bet Paard kugcht, dat het neer- flagtig, lusteloos, en mat is, geen trek tot voedzel heeft, mager is , en het hair over eind ftaat, en geen ge- zwolle klieren heeft, dan heeft het de oneigentlijk gezeg- de Snotziekte. Wanneer deze ontlasting volgd op eene ontfteking van
de Borst, dan komt dezelve van de Long, en dit is de Snotziekte uit Longeziekte, waar van ik naderhand fpree- ken zal. Wanneer deze ontlasting op den Droes volgd en dezelve
voortkomt van een verp!aatzing en vergaaring van ftoffe aan het ftrottenhooft, zoo is dit de Snotziekte uit den Droes. Wanneer het Paard eene heldere doorfchijnende fiijtn-
ftoffe uitwerpt, en 'er een lusteloosheid en afkeer van voedzel deze ontlasting is voor afgegaan, dan heeft men reden om te geloven, dat het de verkouwdheid is en hier van is men volkomen verzekert, wanneer deze ontlas- ting niet langer dan twaalf of veertien dagen aanhoud. Wanneer het Paard door beide de Neusgaten te gelijk
eene fnotftoffe met etter vermengd, of ook wel zuivere et- ter begint uk te werpen, zonder dat het gezwolle klieren E 5 heeft,. |
|||||
n ..
|
|||||
74 INWENDIGE ZIEKTENS
beeft, d«n heeft het de Longeziekte alleen ,• maar zoo het
Paard bij vervolg ook gszwolle klieren begint te krijgen, dan is het eene zamengeftelde Snotziekte, dat is te zeggen, de Longeziekte en de eigeinlijk gezegde Snotziekte beide te gelijk. Men kend de beginnende eigentlijk gezegde Snotziekte,
vanneer 'er eene ontlasting plaats heeft van eene een- voudige fiijmftoffe, met verftopping der Lympbatique klie» ren onder de onderkaak. Men weet, dat de eigentlijk gezegde Snotziekte reeds
gevestigd is, wanneer de ontlasting etteragtig is, en dat 'er eene verzweering in het fnotvlies is, en het Paard ge. zwolle klieren heeft. Men weet ook, dat de eigentlijk gezegde Snotziekte reeds
verouderd is, wanneer de ontlasting een dunne bloedige sEuerftoffe is, en het Paard gezwolle klieren heeft. Foorzcgging.
Het gevaar der Snotziekte is meer of min groot, naar
maate van de aart en natuur der ontlasting en den Haat van de Ziekte. De Snotziekte uiteen goedaartigen Droes, endieder
verkouwdheid, zijn niet gevaarlijk; Doorgaands houden de- ïe niet langer dan twaalf dagen aan, mits men de gepas- *e Geneesmiddelen gebruike; Wanneer deze verzuimt worden, kunnen zij in de eigentlijk gezegde Snotziekte ontaarten. De Snotziekte uit Longeziekte, of uit eene verzwee-
ring der Long ontfraande, is ongeneeslijk. De eigentlijk gezegde beginnende Snotziekte kan gene«
feu woeden; wanneer zij reeds gevestigd is, kan zij niet |
||||
der PAARDEN*. 75
dan zeer moeilijk genezen worden; wanneer zij reeds ver-
oudert is, dan is dezelve tot nog toe ongeneeslijk be- vonden, i De eenvoudige Snotziekte is minder gevaarlijk, dan de
zamengeftelde Snotziekte. 'Er is geene andere dan de eigentlijk gezegde Snotziek-
te, die befmettelijk is. Het is van zeer veel aangelegenheid, om de onderfchei-
dene foorten der Snotziekte wel te onderfcheiden; tet» einde in die, welke genezen kunnen worden, de gepaste middelen aan te wenden , en om geene nuttelooze onkos- ten te doen door de behandeling van die, welke onge- neeslijk zijn; en voor al om een oneindig aantal Paarden, welke men zeer verkeerdelijk ter dood veroordeeld , te be- houden, en om daar en boven voor te komen, dat de be« fmettirg zig nietverfpreide, door met volkomen zekerheid ter dood te veroordeelen, dezulken, die Snotziek zijn. Genezing.
Ik heb hier vooren gefproken van de Droes en van de
verkouwdheid; Ik zal naderhand van de Dampigheid en van de Longeziekte of de verzweering der Long fpreeken; hier word alleenlijk gehandeld over de waare of de eigent- lijk gezegde Snotziekte. De Eigentlijk gezegde Snotziekte word in de beginze-
len al veelmaalen genezen, wanneer de gepaste geneesmid- delen gebruikt worden. De oorzaak der Snotziekte in den beginne, eeneontftee-
king der klieren van het fnotvlies zijnde, moet men ge- bruikmaken van de middelen tegen de ontlteking. Der- halven, zoo dra men ontdekt, dat het Paard gezwolle klie-
|
||||
76 INWENDIGE ZIEKTENS
klieren heefc, moet men hetzelve aderlaten, en de aderla-
tingen herbaaien naar maate zulks nodig bevonden word; dit is het meest vermogende middel. Vervolgens moet men trsgten de vaten te ont"pannen,
«reek temaken en te verflappen, ten einde aan dezelve de nodige buigzaamheid tot de doordraling en omloop weder te geven. Ten dien einde moet men infpultingen inden Neus doen, met een afkookzel van verzagtende en weekmakende Planten en Kruiden, hoedanige zijn de kaasjesbladeren, de Althéa of heemst, de Ferbafcum of Woliekroid, de Beerenklaauw, het glaskruid, bet Bingel- kruid, de Meukten, Camille-en Vlier, bloemen. Men moet het Paard den waasfen van zodanig een af-
kookzel doen inademen , en vooral den Waasfem van warm water, waar in men zemelen, of Rogge- of Ger- fte-Meel gekookt heeft. Ten dien einde maakt men een Sak, waar in men warme Zemelen gedaan heeft, aan het hoofd van het Paard vast; het is ook goed eenige ver- koelende Clijfleeren te zetten, om de al te groote bewe- ging van het bloed te matigen, en te beletten, dat het niet met al te groote drift naar het SnotvKes gevoerd worde. Men moet het hooij aan het Paard onthouden, en
hetzelve niet anders dan warme Zemelen doen eeten, welke in een fak gedaan zijn, op die wijze, als ik zoo even gezegd hebbe; de waasfem, wrike daar uit opkomt, verzagc, maakt ontfpanning en verminden op eene won. derlijke wijze de ontfteking • In de reeds gevestigde Snotziekte, moet de voornaamfle
aanwijzing Zijn, de verzweeringen te zuiveren, de eeltag- tigheid weg te neemen, de verzweerlngen te doen veretteren en eindelijk dezelve tot genezing en heeling te brengen. De
|
||||
derPAARDEN. 77
De eerfte aanwijzing vordert zuiverende, afvagende mid-
delen (detergentia') \ ten einde de verzweeringen zuiver ie maaken, goed vleesch in dezelve te doen komen, en de genezing te bevorderen: tot dat einde doed men infpui- tingen door de Neus met een afkookzel, bereid uit de Bladeren van de Aiijlolochia of holwortel, de Centiana en de Centaurium of duizendguldenkruid. Wanneer de ontlasting van koleur verandert, wit begint
te worden en tevens dik , en van eene goede ftoffe of ge- daante, dan inoet men infpuitingen doen meteen afkook- zel van gerst, waar in men een weinig Roofenhoning, (JMtl Rofarwn) heeft ontbonden. Eindelijk, om de opdroging te weeg te brengen, moet
men infpuitingen doen met dun Kalkwater, ten einde hier door de genezing te voleindigen: maar daar men zeer veel moei- te heeft, om deze infpuiting in alle de Sinus of hollighe- deu te doen doordringen , met dezelve door den neus in- tebrengen, zoo heeft mijn Vader een middel uitgedagt om dezelve in alle de deelen te brengen , en dit is de Tre- paan ; en dit is het allerzekerfte middel om de reeds ge- vestigde Snotziekte te genezen. De w?jze, waar op mm deze operatie of knmtbewer-
king doen moet, is niet, van zig te bedienen van de kroon tan de Trepaan, waar van de Heer Bartlet in zijn Boek, waarvan de Titel is, Ti/e Gentleman's Sarrieri;, gefproken heeft» maar van een groote of dikke boor, welke eene genoegzaame opening kan maaken, om 'er eene Cannula of holle pijp in te brengen. Ik had reeds eenen langen tijd geleden, de manier, welke de Heer Bartlet aanwijst, geoeffent, maar ik beb altoos ondervonden, dar, de Etter , welke uit de verzweeringen vloeide eene zwart- agtige bloedige Etterltoffi; was, dat de randen van het i fnot-1 |
||||
m
|
|||||
78 INWENDIGE ZIEKTENS
fnotvlies op die plaats, alwaar ik denTrepaan gefield had-
de, eelagtig waren, en dat de Etter, welke uit dezelve vloeide, van eenen kwaaden aart was; en nooit is mij deze kunstbewerking wel gelukt. Ik heb ondervonden, dat de Lngt aldus in eene even groote hoeveelheid, en met even groote kragt en werking indringende, ook even zoo fterke indruk en aandoening op het fnotvlies maak- te, als de al te heete infpuitingen, fterke zamentrekken- de of ligte Brandmiddelen of Cauflica gedaan zouden heb. ben. Ik heb dit begonnen waar te neemen, en in de be- handeling te ontdekkeu,' door den overvloed en de verdik* king der flijinftofFe uit den Keus; dit had ik niet gezien bij die Paarden, welke ik op de wijze en manier van mijn Vader getrepaneert had. Ik beo hier van ten volle overtuigd geworden, bij de opening en ontleding van de eeneen anderen; ik bevond de eerfte in dien zelven ftaat, •welke ik hierboven heb aangehaald, en de andere in den gewoonen ftaat, die eigen is aan deze Ziekte; en dit is het allerzekerfte middel, om de reed» gevestigde Snot- ziekte te geneezen. De tweede aanwijzing is, de eeltagtighedea der ver-
zweeringen weg te neemen ■, deze aanwijzing zou het ge- bruik van Cauflica,dat is, brandende of korstmakende mid- delen vorderen: fterke en bijtende infpuitingen zouden aan dit oogmerk voldoen, indien het mogelijk was, om .dezelve op da zieke deelen alleen te doen: maar gelijk de gezonde deelen, zoo wel als de zieke deelen, te gelijk door dezelve befproeit worden ( zoo maaken dezelve ook eene prikkeling op die deelen, alwaar geene verzweerin- gen zijn, en vermeerderen dus het kwaad; hier van daan de onmogelijkheid, om de Snotziekte door brandende of Jtorstmakende middelen te genezen. <^..ï . De |
|||||
dir PAARDEN. 7$
De berookingen zijn een zeer goed middel; ik heb 'er
zeer goede uitwerkingen van gezien. Om deze berookin- gen wel te doen ontfangen, namelijk op de regte plaats te doen koomen, heeft mijn .Vader een foort van een ijfere Doos of kast uitgedagt, waar in men Zuiker, of eenige andere zuiverende of afvagende (toffe doet bran- den ; de rook van deze brandende ftoffen word in den Neus gebragtdoor middel van een lange buis of pijp, die aan den doos of kast is vastgemaakt. In de verouderde Snotziekte, alwaar de verzweeringeo
in een groot aantal, diep en met een kwaide bloedige Etierftoffe bezet zijn; waar bij de vaten' weggeknaagc zijn, het been aangeftoken en bedorven, en het fnotvlie» verdikt geworden is, geloof ik niet, dat 'er eenig genee** middel kan plaats hebben : het beste befluit, 't welk men in dat geval neemenkan, is die Paarden te dooden, om de nutteloofe onkosten te vermijden, welke men zoude kunnen doen, om derzelver genezing te onderneeinen, , '
I
Zesde Afdeéling. : ' ■ .!
Fan den Hoest.
■
D e Hoest is eïne beweging van de Borst, die door
de Natuur verwekt word, om te gelijk met de Lucht dat geen uit te drijven, 't welk aan de ademhaling hin- derlijk is. Oorzaaken van den Hoest. j
i
De Hoest word veroorzaakt door de aandoening, welke op de Zenuwen van het ftrottenhoofd, de Luchtpijp of op de
1 Lon- f
|
|||||
«o INWENDIGE ZIEKTENS
Longepijpen gevoeld worden. Gelijk de Natuur eene ze.
kere Sympathie of medelijdenheid, dat is te zeggen, eene •mededeelzaamheid tusfchen deze deelen en de uitademende Spieren heeft vastgefleld, zoo deeld deeze aandoening zig mede aan de Spieren, welke daar op eensklaps in geweldi- ge zamentrekkingen geraken, de borst als toedoen (luiten, de Long drukken, en de Lucht met fchuddingen en met geweld uitdrijven. Het is deze ftuipagtige bewoging, door de Natuur verwekt, om zig te bevrijden en te ont- lasten van het geen aan dezelve fchadelijk zijn kan, het welk men de Boeit noemt. • Deze aandoening op de Zenuwen van het ftrottenhooft,
van de Luch:piip en van de Longepijpen, komt voort of van de gelreldheid deezer deelen, of van al dat geen, het welk de Zenuwen van deze deelen prikkelen, in bewe- ging brengen, of fchudden kan. I. Van de gefteldheid deezer deelen, dat is te zeggen,
van derzelver al te groote gevoeligheid en aandoenlijkheid; deze gevoeligheid word veroorzaakt door de droogheid of door de fijnheid en tederheid der Vezelen. Wanneer de Vezelen te droog zijn, dan worden zij hard en gefpan- nen, en dan zijn zij vatbaar voor de minste aandoening; hier van daan de gevoeligheid, de aandoenlijkheid en de Hoest II. De aandoening word veroorzaakt door alles, 't geen
de Zenuw-vezelen van deze deelen kan prikkelen, of fchud- den en in beweging brengen. Gelijk 1. De fcherpheid der Etter, die uit de Long komt,
en het is om die reden, dat het,Paard hoest en kugcht in eene verzweering der Long. 2. De fcherpheid van dat Vogt, waar mede de inwen-
dige oppervlakte van de Luchtpijp bevogtigd word, dit ge-
|
||||
fiÉH PAARDEN. il
gebeurt, wanneer het bloed fcherp en met onreine ftoffen
bezet is; gelijk bij de Schurft; dit vogt deeld mede in die hoedanigheden van hit Bloed, waar uit het voortkomt. 3. De onttreking van de Keel, van de Luchtpijp, of
van de Longepijpen ,• in eene ontfteking zijn de vezelen gefpannan eu worden zeer ligt bewogen; en hier uit onc ftaat de Hoest; het is ook om deze reden, dat het Paard hoest in de verkpuwdheid en in de kwaadaartige Droes. 4. Vau alles het geen in de Luchtpijp komt of ingaat;
het is om die reden, dat het Paard hoest, wanneer men hetzelve eenen drank ingevende, een gedeelte van dezel- ve in de Luchtpijp komt, of wanneer men het Paard in eene gedwonge geftake houdende , de geneesmiddelen welke men hetzelve doet inzwelg»n, ftefke aandoeningen op de keel maaken, het zij door derzelver zwaarte, het zij door derzelver fcbeipheid; het is ook om die reden, 'dat men hoest, wanneer men iets eet, het welk met Peper gemengd of bereid is, of iets dat prikkelend is. 5. De Tuberculd of verharde knobbeltjes der Long,
Waardoor de Zenuwen gedrukt, en de hoest verwekt, word. Genezingt .
■ t
De Hoest uit de fpanning der Vezelen of derzelver prik-
keling ontftaande, vordert weekmakende, ontfpannende en verzagtende middelen: de weekmakende en ontfpannen- de middelen zijn de aderlatingen en het veelvuldig drin* ken; de verzagtende middelen,zijn , de afkookzels van de Kaasjesbladeren, de, Althéa of heemst,'en het Wollekruid: men kan ook aan,het Paard de bladeren van het Verbafctm of Wollekruid te eeten geven. De Meelagtige dingen zijn zeer goede geneesmiddelen
F voor |
||||
,- - «s INWENDIGE ZIEKTENS
voor de eenvoudige hoest; hoedanige zijn, het witte wa.
ter, het zemelwaser, of water, waar in men een weinig meel van Gerst of van Rogge gemengd en ontbonden heeft; maar gelijk de hoest veeltijds niet anders is, dan een Toe- val van ecne andere ziekte; zoo moet men veel eer zig toeleggen, om die ziekte te geneezen , dan de hoest. De oorzaak der hoest weggenomen zijnde, zal de hoest ook i wel ras ophouden. Zevende Afdeeling.
Fan de Pleuritis, of Ontfteking van het Bórstvlies. D
e Pleuritis is eene oritfteking van de Pleura of Borst-
vlies, verzeld met Koorts, moeilijkheid in de ademhaling en veeltijds met hoest. Dikwils gaat de ontfteking van het Borstvlies tot de
zelfftandigheid der Long over; en als dan is de ontfteking van het Borstvlies zatneu gefield of vereenigd met eene Peripneumonia of ontfteking der Long. Oorzaaken.
De oorzaaken zijn algemeene of bijzondere. De alge-
meene oorzaaken zijnde Bloedrijkheid, de uitzetting of verdunning, en de verdikking van het bloed: Ik zal hier ter plaatze niet herhaalen, het geen ik van deze drie oorzaaken gezegd heb, toen ik van de ontfteking gefpro- ken heb. De bijzondere oorzaaken zijü eene fchiefijke koude naa warmte of hitte; de koude doet de uit waas- fe-
|
||||
i> e il P A A R D E ïtf. 8}
fetnende port of zweetgaaten toefluiten, ftremt aldus de
ftoffe der uitwaasfeming en drijft dezelve naar binnen; wanneer nu deze (toffe zig op het Borstvlies plaatst, ver- oorzaakt dezelve de Pleuiitis, dat is, eene ontfteking Van het Borstvlies. Bij de voorafgaande of aanleidende oorzaaken kan men
nog voegen, koud drinken, de Regen, een fterke wind en de bijzondere gefteldheid van de zijde, gelijk, wan- neer het Paard een flag of (loot op de Borst gekregen heeft, waar door de deelen gekneust zijn, en de veer- kragt der vaten vermindert geworden is; als mede de flap- pe gefteldheid der Vezelen van het Börstvlies. Kentekenen*
Men kend de ontfteking van het Borstvlies door dö
lusteloosheid, magteloosheid en afkeer van voedzel van het Paard, door de Koorts, door de groote moeilijkheid in de ademhaling, door de groote en diepe uitademingen, en door dien het Paard telkens naar de Borst kijkt. Voorzegging.
De ontfteking van het Borstvlies, als zijnde eene onw
ftekingsziekte, welke de deelen, die wezentlijk tot het Leven behooren, aantast, Is altoos gevaarlijk. De eenvoudige is minder gevaarlijk, als de zamenge-
ftelde. De ontfteking van het Borstvlies eindigt, gelijk alle ont-
ftekings-ziektens, door Refelutia, dat is, ontbinding of
oplosfing, door verettering, en door Gangrana, of ver»
fterving. , .
F 2 D«
|
||||
84 INWENDIGE ZIEKTENS
De ontbinding of oplosfing is de allerheilzaamfte en ge-
Iukkigfte weg. ■
De Verettering is moeilijk, ongelukkig en veeltijds on-
geneeflijk.
De Cangrana of verwerving is doodelijk. Genezing.
De ontfleking van bet Borstvlies, eene ontftekings-ziefe-
te zijnde, zoo moet men gebruik maaken van de genees- middelen tegen de ontfteking; en gelijk dezelve eene ge- vaarlijke ziekte is; zoo moet men zulks fposdig en met zeer veel oplettenheid do*n. Daar nu de oplosfing of ontbinding de alIerheilzaamHe
en gelukkigfte weg is, en dezelve ook het eenige middel is, om eene volkomene genezing en hef (telling te verkrij- gen , zoo moet men niets verzuimen, om te tragten, de- zelve te bezorgen.- Om dit oogmerk te bereiken, moet men het Paard ter-
ftond aderlaaten, en de aderlating van drie tot drie of van vier tot vier uuren herhaalen, naar maate zulks nodig is, en naar maate van de hevigheid der ziekte en de kragten van het Paard. Men kan tot zes reizen aderlatingen doen in twee dagen. Men moet hier opmerken, dat twee aderlatingen in den
beginne gedaan, meerder nut en uitwerking doen, dan zes Ui den reeds gevorderden ftaat der ziekte: de aderlatingen zijn na den zesden dag ten minsten geheel nutteloos. Men moet het Paard zeer veel van het witte water doen
drinken, of een af kookzel van verkwikkende en verkoelen- de kraiden of van Lijnzaad geven: Meri kan hetzelve ook een Pond honing in Zemel - water ontbonden ingeven, of 2 r. wel |
||||
derPAARDEN. 85
wel anderzints legt men de honing met en fpatel op de
tong, om dezelve dus te doen doorzweigen. Dagelijks moet men vijf of zes verzagtende Clijflceren
zetten. Indien de Koorts, de pijnen de moeilijkheid in de adem-
haling na den vierden of vyfJen dag , beginnen te vermin- deren; ddt is te zeggen, indien de oplosfing en ontbin- ding begint te kpinen, dan is het goed dezelve.door eenig ligt verflerkend middel te bevorderen, gelijk door het Zemel water, waar in men een weinig Caneel, of twee handen vol geftoote Jeneverbesfen, zagtjes heeft laaten kooken: door deze geneesmiddelen worden de kragten een weinig opgewekt, de omloop der vogten herfleld , en de oplosfing eu ontbinding op een wonderbaare wijze be- vordert. Wanneer de Toevallen den zevenden en agften dag nog
blijven aanhouden, zoo is dit een bewijs, dat 'er geene Refolutio of oplosfing plaats heeft. De ontfteking van het Borstvlies gaat als dan doorgaans tot verettering óver; dat is te zeggen, dan komt 'er een Abfges of verzweering, welke vervolgens doorbreekt, en de etter ftort zig uit in de Longepijpen, en door middel van de Lucht of adem en den hoest, ontlast de etter zig door de Luchtpijp: en dit is dan het geval eener Longeziekte of verzweering der Long, als een gevolg van de Pleuritis of ontfteking vaa het Borstvlies, waar van ik hier na fpreeken zal. |
|||||
F 3 A g t-
|
|||||
B<J INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
Agtste Afdeelinc.
Fan de Ontfteking der Long door Afmatting.
j_)e ontfteking der Long door afmatting QCour&ature')
is ten naasten bij dezelve Ziekte, als de Plêutitis of da ontfteking van het Borstvlies; het is eene ontfteking der Long, die veroorzaakt word door eene al te fterke en af- gereede vermoeienis, of van eene al te zwaare en ver- moeiende arbeid. Het Paard laat den kop hangen, heeft afkeer van voed.
«Ij moeilijkheid in de ademhaling, hoest en kugcht, en ontlast door den neus eene flijmige, zomtijils geelagtige, zomtijds bloedige ftoffe met eene zeer fterke Koorts. Oorzaaken.
Het bloed, in al te fterke beweging gebragt, verhit en
door de al re groote beweging uitgezet zijnde, word in eene al te groote hoeveelheid naar de Long gevoerd, en veroorzaakt aldaar eene verftopping in de vaten. a. Het Bloed aldus in eene groote beweging gebragt zijnde, word door het fterk en aanhoudend zweeten als verarmt of ver- mindert, word dik, loopt met moeite door de vaten en maakt aldus eene verftopping ia de fijnfte of hairwijze vaatjes van de Long; en hier van daan ontfteking, en de ontfteking der Long door afmatting. Voorzegging.
Wanneer de ontfteking door oplosfing of ontbinding
|
|||||
der PAARDEN. $7
elndigd, dan herneemt het Bloed deszelfs gewoone loop,
de toevallen houden op en het Paard herfteld: maar wan- neer de oplosfing en ontbinding niet gefchied; dan eindigd dezelve of door verettering en veroorzaakt e;ne Longe- ziekte of verzweering der Long, uit ontfteking der Long „door afmatting, waar van ik naderhand fpreeken zal; of door Gangrans of verfterving en veroorzaakt den dood. Genezing,
De Genezing is dezelve, als die, der ontfteking van
het Borstvlies. Negende Afdeeling,
Fan de Longeziekte (Pulmonia), of Ferzweering Jer Leng.
D e Longeziekte is eene verzweering der Long met ont-
lasting van Etter door den Neus. Het Paard hoest of kugcht; is vrolijk en lustig "tot dat
het Teeringajtig geworden is, eet en drinkt als naar ge- woonte en gevoeld geen pijnen; wanneer men het aan zig zelven overgeeft, dan vermaagert hetzelve van tijd tot tijd en langzamerhand, en fterft eindelijk door uitteering. Oorzaaken.
De oorzaak der verïweering der Long is altoos eene
ontfteking der Long, welke voor af gegaan en die 'door verettering is geëindigd. F 4 D»
|
||||
t9 INWENDIGE ZIEKTENS
De oorzaaken derLongeziekte of verzweering der Long
zijn derhalven. i. De verharde knobbeltjes of Miertjes der Long, wan-
neer deze rot verettering overgaan. 2. De ontfteking van het Borstvlies en de ontfteking
der Long, welke tot verettering zijn overgegaan. 3. De onwaare Droes, die zig op de Long verplaatst
of gezet heeft. 4. De doffe der Schurfr, die te rug, of in gedreven is,
en zig op de Long gezet heeft. 5. Eindelijk alle ontftekings-ziektens van de Borst,
die tot verettering zijn overgegaan.- Onderfcbeidingen.
'Er zijn vier foorten van Longeziekte of verzweering
der Long, ton aanzien der oorzaaken, waar uit dezelve voortkomen. 1. De verzweering der Long, die op een ontfteking van
het Borstvlies gevolgd is. 2. De verzweering der Long, uit de ontfteking der
Long door afmatting, gevolgd. 3. De verzweering der Long, gevolgd uit eene on-
waare Droes. 4. De verzweering der Long, uit de Schurfc ontdaan.
De yerzweering der Long, die op de ontfteking van het Borstvlies gevolgd is, en welke ik de Eigentlijk gezeg-
de Pulmonia of verzweering der Long noerae. is eene verzweering, die in de Longen zig gezet heeft, wanneer de ontfteking van het Borstvlies tot verettering is over- gegaan. De verzweering der Long uit eene door afmatting ver- ■■jï ' . oor- |
||||
d e r P A A R D E tf. 89
oorzaakte ontftekirtg der Long, ontftaande, is eene ver-
zweering der Long, die op zodanige ontfteking der Long gevolg"! is. De verzweering der Long, gevolgd uit den onwaare
Droes, is eene verzweering der Longen, dia veroorzaakt is door een overblijfsel van bet fmet der Droes, welke zig op dit ingewaaid geplaatst heeft. De verzweering der Long, uit de Schurft, is eene ver-
zweering der Long, die veroorzaakt is door eene inge- drevene SchurüitofFe, Kentekenen.
Men weet, dat de ontlasting, die door de Neus ge-
fchied, uit de Long voortkomt, wanneer deze onilasting eenvoudige Etrer is, en dat het Paard hoest of kugcht en de klieren aan den onderkaak niet gezwollen zijn: door langheid van tijci word nogtai.s zomtijds het fnotvlies door de etter, welke door den Neus gaat, aangeftoken en ver- zworen , en veroorzaakt aldus de eigentli'ik gezegde fnot- ziekte; het Paard krijgt gezwolle klieren aan den onder- kaak, en de verzweering der Long is als dan eene zamen. geilelde ziekte. VoQrzcgging.
De verzweering der Long, welke op eene ontfteking
van het Borstvlies en op de ontfteking der Long volgd, is minder gevaarlijk, dan de andere; dezelve kan gene- zen worden. Die, welke uit de onwaare Droes, uit eene Schnrftige ftoffe en uit de verharde en tot verzweering overgegaane knobbeltjes der Long ontftaat, is ongeneeslijk. F 5 De |
||||
$0 INWENDIGE ZlEKTENS
De verzweering der Long ontaart veeltijds in de ei-
gentiijk gezegde Snotziekte. Genezing.
Men moet de genezing niet onderneemen, dan van die,
die op eene omfteking van het Borstvlies, of van de Long gevolgd is. In dit geval moet men de op!osfit;g of uit- werping van den Etter uit de Borst tragten te bevorderen, door een afkookzel van de bladeren van IJ fop, van de aard veil of hondsdraf {bedera Terreftris), of van de wit" te Andoren of Longekruid {toarrubium Album}. Men laat een hand vol van deze Bladeren in twee Pinten water trekken, welke men het Paard eenmaal daags des mor- gens ingeeft. 2. Men moet te gelijker tijd de fcherpheid van den Et-
ter tragten te vcibeeteren door verzagtende, ftreelende Dranken, waar van ik reeds te meermaalen gefproken heb. 3. Eindelijk moet men de verzweering tragten te zui-
veren en te gelijker tijd dezelve opdrogen door zagte af» vagende, zuiverende» opdrogende en zamentrekkende toiddelen; hoedanige zijn de Balfamus Cepaijva, welke inen eenmaal daags, gedurende tien of twaalf dasen, tot de dofis of gifte van dertig druppelen ingeeft, of wel an- derzins dertig greinen van de Balfamus Sulpburh Tbere- bintitiati, in een weinig van het afvagend en zuiverend afkookzel. Op deze wijze kan de verzweering der Long, Welke op eene ontfteking van het Borstviies, of van de Long gevolgd is, gelukkig en volkomen genezen worden. Voor die, welke uit verharde tot verzweering overge-
gaane knobbeltjes der Long, of uit de onwaare Dries, of uit de Schurft ontftaan is, is geen geneesmiddel, deze ii ongeneeslijk. Tien-
|
||||
du Jaarden. $t
|
|||||
Tiende Afdeelinc,
Van ie Dampigheid,
D
e Dampigheid is eene moeilijkheid in het adembaa-
len, zonder Koorts. Dezelve heeft veel gelijkenis of overeenkomst met de
Atthma of Aamborfligheid bij den Mensen. Het Paard kugcht, maar niet fteik; het doed groote,
diepe inademingen; de Spieren tot de inademing dienende flrekken zig zeer fterk in, de Ribben word met kragt of geweld, en tevens te gelijk met veel moeite opgeligt. ■ • i
Oorzaakên. De oorzaakên der Dampigheid zijn de verdikking van
het Bloed; de vetilapping der Blaasjes van de Long, en de verharde knobbeltjes der Long. Het Bloed verdikt zijnde ftraalt langzaam door, word
opgehouden en veroorzaakt eene drukkende zwaarte op de fijnfle hairwijze vaatjes van de Long; maakt dus fterkö aandoeningen op dit ingewand: deze aandoeningen wor- den ook medegedeeld aan de Zenuwen, die zig verfprei* den in de Spieren, die tot de inademing dienen, en die daar door tot fterkeen diepe inademingen aangezet worden. De klieren der Long, welke geftadig een flijmerig vogt
affcheiden, het weïk diend om de zelfilandigheid der Long te bevogtigen, verflapt zijnde, worden door dit vogt ver- öopt, drukken de bloedvaten , en veroorzaakea aldus de moeilijkheid in de ademhaling. Wanneer het vogt der Longepijpea in «ene groote hoe«
veel-
|
|||||
a* INWENDIGE ZIEKTENS
veelheid opgehoopt en vergadert is in de Blaasjes van de
Long, dan flopt hetzelve, om zoo te fpreeken, den door- gang van de Lucht, welke, moeite en kragten doende om door te dringen en uit de Long te komen, al veel- tijds een fluitend of pipend geluid voortbrengd; Dit is men gewoon een fluiter, of fluitend Paard te noemen. Dit fluitend geluid word ook zomtijds veroorzaakt door
de toefluiting van de fpleet van het ftrottenhoofd; dit gebeurd dikwils, wanneer men het Paard, onder het rijden bet hooft om laag doed houden, en dat de Leij- of teugel- reep al te kort gehouden word. Kentekenen.
1. De dampigheid kend men aan de moeilijkheid in de
ademhaling, welke met geen Koorts vergezeld \s. 2. Door dien men ziet , dat de onwaare Ribben zig
opügten en zig nederlaten in twee onderfcbeide tijdperken. 3. Door het Reutelend of fluitend geluk.
4. Het Paard ontlast veeltijds door den Neus, eene
opgeftopte ftoffa, die voorkomt uit de blaasjes van de Long, wanneer dezelve zig in eene groote hoeveelheid in het agterfte gedeelte van den mond, of in de Luchtpijp, vergadert heeft; het Paard ontlast of werpt hetzelve bij wijze van hoopjes of van vlokken uit. Voorzegging.
Het is een gebrek, 't welk ^eer moeilijk te genezen,
om niet te zeggen, het welk ongeneeslijk is, Men kan hetzelve nogtans eenigzists verzagten en verbeteren door een goed belluur en Levensregel, door het Paard het hooi]
|
||||
u» PAARDEN, P3
hooij te onthouden en hetzelve eene gematigde beweging
te doen hebben. Wanneer het Paard een reutelend of fluitend geluit maakt, door dien de Teugels al te fterk, oftekort gtfpannenzijn, dan moet men dezelve losfer maa- ken en het Paard meerder gemak toebrengen. •'■-'■ Elfde Afdek li n g.
Fan de JVaterzugt van de Borst. D
t Borstwaterzufft is eene verzameling van Water ia
de holligheid van de Borst. j , Ca i zaaken.
De oorzaaken van de Waterzugt van de Borst zijn de
verdikking en de ftilftand van het Bloed. Wanneer bet Bloed verdikt is, dan is deszelfs omloop moeilijk en lang- zaam, het roode gedeelte van het Bloed word bij een ver- zameld, de Wei- en Wateragtige deeien van hetzelve worden van hetzelve afgefcheiden, deze gaan door de rokken en vliezen der vaten heen, en als dan komt 'er eea uitltorting van Wei-en wateragtige deelen buiten de va- ten, in de holligheid van de Borst. ,. De oorzaaken van de ftüftand van het Bloed in de vaten
van de Borst zijn. i. De ontftekings-ziektens van die deelen, welke in
de holligheid van de Borstbefloten zijn; hoedanige zijn de Pkuvitis of ontfteking van het Borstvlies, de Peripneumo- iiia, of de eigentlijk gezegle ontfteking der Long, door afmatting. 2. De
|
||||
<>4- INWENDIGE ZIEKTENS
|
||||||
2. De Daropigheiden de verharde knobbeltjes derLofig.
< Onderfcbeidingen. Zomtijds beeft de Borstwaterzttgt plaats in het Pericar-
dium of het haften zakje; zomtijds tusfchen de twee vliefen van bét 3'lediaflinum, dat is, van het middenfchot van het Borstvlies, en zomtijds in de holligheid van de Borst. Kentekenen,
De Watefzugt van de Borst word gekend door de moei-
lijkheid in de ademhaling; de Ribben worden bij de ademhaling als met geweld opgeligt; het Paard kijkt (leeds naar de Borst, en gaat dan eens op de ééna , dan op de andere zijde leggen. Genezing.
■ Deze Ziekte kan niet anders genezen worden, dan door
'de Operatie ot kunstbewerkingi men maakt eene opening in de Borst met een Troiquart, om daar door het water het welk Li dezelve bevat is, te ontlasten. Maar daar tog zeer dikwils, na dat men het water ontlast heeft, de oorzaak van hetzelve blijft aanhouden, zoo moet mea bok deze Ziekte onder het getal der ongeneeslijke ziek- tens Hellen. |
||||||
Z es-
|
||||||
der PAARDEN. 9$
|
|||||||
ZEVENDE HOOFDSTUK.
ZIEKTENS van den ONDERBUIK.
|
|||||||
Eerste Afdeeling.
Fan de Darmkrimpingen, of Snijdingen in den Buik
in bet gemeen. M
en geeft doorgaands 3en naam van Darmkrimpingen
aan Ziektens, welke die naam niet verdienen; hoedanige zijn, de berfting van de Maag, de moeilijkheid in de ont- lasting der pis, en de volkome opftopping'der pis; de Wa- teriugt van de Botst en van de Buik. Dsze Ziektens zija geen Darmkrimpingen, zij vereifchen (ten minsten zom- mige van dezelve,) eene geheel onderfcheide behandeling. De Darmkrimpingen zijn eene ontftekingsziekte van de Darmen. Oorzaahen.
De Oorzaaken der Darmkrimpingen zijn in het algemeen
veela in getal. i. Het drinken van raauvv koud water, na warmte. 2. Eene flegte of onvolkome fpijsverteering.
3. Raduwigheden in de eerde wegen.
4. Het Voeder, of liever het ophouden der drekftoffea
in de Darmen. 5. Winden, die in de ingewanden of inde Darmen wor-
den opgehouden. 6*. Wor*
|
|||||||
5>5 INWENDIGE ZIERTENS
6 Wormen, in de Maag of in de Darmen.
•y. De Bezoard of kajkagtige aangroeijing, die zig in de Darmen vastzet. Alfc deze oorzi aken brengen eene ontftéking der Dar-
men voort; de eene, doordien zij de hairwijze uiteindens der vaten \ die zig in de Darmen verfpreiden, doen za- mentrekken en zig toefluiten: andere, door dien zij eena drukking maaken op de vaten der Darmen; andere einde- lijk, door de prikkeling, welke zij op de Zenuw-vezelen der darmen veroorzaaken. Door de omfteking worden de vaten verftopt, de Zenuw-vezelen uitgerekt, de pijn en Jjjjsrc voortgebragt, en hier van daan de Darmkrimpingen, of ïiiijüiDgeo in de Buik. Kentekenen in bet gemeen.
■ Men weet, dat het Paard door krimpingen in de Darmen
is aangetast, wanneer het zig telkens nederlegt en weder joprijst, dat het rusteloos en in eene geftadige beweging is» dat het met de voofpooten den grond krabt, en nooit ftil op zijn plaats blijft liaan. Voorzeggitg.
Het gevaar der Darmkrimpingen hangd af van de aart
en natuur der oorzaake, van de uitgeitrekiheid, en vanden graad of trap der omfteking. Dezelve eindigdof door Refolutio, dat is, oplosfing en
ontbinding, én het Paard word herfteld; of door Gangrma of mfterving; en het Paard fterft. |
|||||
Ge-
|
|||||
der PAARDEN. P7
Genezing
Men moet, voor eerst; alle vaste voedzels, hooij,
haver en ftroo aan het Paard onthouden. 2. Moet men gebruik maaken van de geneesmiddelen
tegen de ontfteking, aderlatingen doen naar maate van de. hevigheid van het gebrek en de kragten of ilerkte van het Paard; verfcheide verkoelende en verzagtende Lave- menten of Ciijfteeren zetten, bereid uit een afkookzél van Zemelen, of van verzagtende Planten en Kruiden, of van gersten meel, of van verfche Olijven olie, of van verfche Boter; laauw wit-of Zemel-water laaten drin- ken , of een afkookzél van verzagtende Kruiden of van Lijnzaad. Onierfchtidingen.
Men önderfcheid de Darmkrimpingen ten aanzien van
derzelver oozaaken, in Darmkrimpingen van koud water, in Dannkrimpingen Van een'kwaade of gebrekkige fpijs» verteering, in Darmkrimpingen uit winden; in Darmkrim* pingen door Wormen, en in Darmkrimpingen door de Bezoard, of kalkagtige aangroeijiug in de Darmen. j
Tweede Afdeelinc. \
■f
Van de Darmkrimpingen daar Koud water.
M en onderfteld of gist, dat het Paard door Darmkrim-
pingen van koud water is aangetast, wanneer deze Ziekte het Paard overkomt, na dat,het eene groote hoeveelheid G van |
|||
9% INWENDIGE ZIEKTENS
van koud fontijn- of Put - water gedronken heeft, vooral
terwijl het Paard warm of heet gereden was.
■■ ■■ : :. ft
Oerzaaken.
Het koud Water, maakt eene fterke en zeer levendige
aandoening op de Zenuwen van de Maag: door deze aandoening worden de vaten toegefloten, veroorzaakt aldaar eene ontlteking; hier van daan de fnijdingen en krimpingen'in den Buik. Voorzegging.
Deze Ziekte is niet gevaarlijk.
Genezing.
Men moet het Paard wel gedekt, en warm houden;
Indien de Pijnen, naar verloop van een half uur blijven aanhouden, dan moet men het Paard eene aderlating doen en Lavementen of Clijfteeren zetten. xxxxxxxxxxxxxxxxxxxx
Derde Afdeeling.
Van de Darmkrimpingen van een kwaade, of ge-
brekkige Spijsverteering. i.VXen "WW gisfen of onderftellen, dat het Paard een
kwaade of moeilijke Spijsverteering heeft, wanneer men weet, dat het zeer veel Koorn, hooij, of eenig ander Voeder gegeten heeft, en dat de Darmkrimpingen eenige tijd na het eeten aan hetzelve zijn overgekomen. a. Wan-
|
|||||||
\*/* ~~i* * .ZMt
|
|||||||
der PAARDEN. 99
|
|||||
a. Wanneer het eene moeilijkheid in de Ademhaling
heeft, en het Pa.rd daar bij log en dof is. Genezing.
Men moet zig wel wagten van het Paard te doen ader-
laten, om dat men daar door de kragten tot de Spijsver- teering zou doen verminderen, en men het Paard zou bloot Hellen, van door verdikking te fterven. Men moet aan hetzelve een weinig Tberiaca, ontbonden in een half Pint Wijn geven , of hetzelve in den tijd van twee uuren vijf of zes Pinten laauw water doen drinken; of veele eenvou- dige Lavementen zetten, of die een weinig en zagt Buik- ontlastende zijn, door in dezelve vier oneen merg van Casjïa te doen ontbinden. Vierde Afdeeling.
Van de Darmkrimpingen door PFinden. D
e Winden veroorzaaken zeer dikwils Darmkrimpingeii
of Buikpijnen: mea word dit gewaar, doordien het Paard winden loost, en ook doordien de Buik veeltijds ge- zwollen en gefpannen is. Oorzaaken,
De meest gewoone oorzaaken zijn kwaade en gebrekki-
ge verteeringen van het Voeder, het bederf en de gisting van het Voedzel, en de hitte, waar door de lucht, welke uit het voedzel voortkomt, verdunt en uitgezet word. Ga De
|
|||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
||||||||
f 00
|
||||||||
De verflapping der Spiervezelen van de Darmen is al
meede eene oorzaak van de Darmkrimpingen uit Winden; terwijl de Spiervezelen nog fterkte nog veerkragt genoeg hebben, om de Winden uit te drijven. Genezing,
Zonder mij met de verfchiilende Geneesmiddelen, door
welke de Winden verdreven kunnen worden, op te hou- den; zal ik alleenlijk het volgend Middel opgeven en aanraden, waarmede ik alroos zeer wel geflaagt heb. Men neemt een uijen, men hakt of fnijd denzelven wel
fijn met een fluk Zeep ter groote van een Eij; men mengd dit onder een met twee handen vol Peper; men brengt dit vervolgens met de hand in den aars, zoo diep als eenigzints mogelijk is; terftond daar op laat men het Paard gaan, of wel men lijd hetzelve heen en weder: eeni- gen tijd daar na zet men hetzelve een Lavement of Clij- fteer, bereid uit een onge fwarte Zeep in water ontbon- den : Indien de Darmkrimpingen alsdan niet bedaaren ,• dan is het nodig, dat 'er eene aderlating gedaan word. Men kan zigook vanCarminantia, of windbrekende Middelen bedienen, wier eigenfehap het is de Winden uit te drij- ven, gelijk het Anijs- en Comijn-zaad, de Angelka of of Engelwortel, en de Jmperatoria, of Meester Wor- tel, &c. |
||||||||
V jj f-
|
||||||||
der PAARDEN.
|
|||||||
IOÏ
|
|||||||
Vijfde Afdeeling.
Van de Darmkrimpingen door Wormen* D
eze Darmkrimpingen ontdekt men, doordien het
Paard de Wormen met de Drekftoffen ontlast. Twee foorten van Wormen zijn 'er, die deze Darm-
krimpingen veroorzaaken; de eene zijn rond en kort, de- ze houden zig op, en verbergen zig, al» 't waare, in de Tunica Fillofa, of binnenfte ruwe hobbelagtige vlies van de Maag en Darmen; de andere zijn lang en puntig aan beide de uiteindens. Ik heb van deze laatfle foort eene zoo groote hoeveelheid in de Maag en Darmen van een Paard, 't welk ik geopend hadde, gezien, dat men dezelve naauwlijks in een Emmer zoude hebben kunnen bevatten. Het Paard maakte geene beweging, en was niet rustelooi en ongedurig, gelijk in de gewoone Darmkrimpingen, maar het had afkeer van voedzel, het at zeer weinig, en vermagerde en vervielfvan dag tot dag, het hield de voor- pooten altoos onder den Bak of kreb, ea de agterpoten zeer verre agter uit gerekt, zodanig, dat deszelfs Buik bijna aan de grond raakte: en in dien ftand was hetzelve altoos. Genezing.
Alle bittere Geneesmiddelen zijn goed iu de Darmkrim-
pingen door Wormen: Men kan daarom een afkookzel geven van de Gentiana, van het Centaurium Minus of duij- zend guldenkruid, van de dbfinthium, of Alfem; en de Filix- of vaaren. Ik geef gewoonlijk drie on9en Schoor- G 3 (leen |
|||||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
JOS
|
|||||||
fteen roet in een half Pint melk: dit geneesmiddel voU
doed mij zeer wel. Zesde Afdeeling.
Pan de Darmkrimpingen door de Bezoard, of Kilk-
agtige aangroeijing in de Darmen. D
e Bézoard is eene foort van kalkagtige Bal of Kloot,
welke in de Darmen zig vastzet; dezelve is zamengefteld uit verfcheide Laagjes, welke zig de eene op de andere hechten, en met der tijd hard worden: men vind de Bé- zoard doorgaands niet dan in het Inteflinum Cacunt, dat is, in den blinden Darm, Zomtijds worden de Bloedva- ten door dezelve gedrukt, en zomtijds worden de Drek. ftofFen door dezelve tegengehouden, en veroorzaakt ont- fteking en darmkrimpingen. Men vermoed, . dat deze Ziekte plaats heeft, wanneer het Paard dikwils naar den Buik kijkt, zonder eenige'andere klaarblijkende oorzaake eener andere Ziekte. Deze Ziekte is ongeneeslijk. Z E V E ND E A F D E E t, I N Q.
Van de zoogenaamde Roode of bloedige Darmkrim-
pingen; (Tranchées Rouges.) JLlie fnijdingen,1 of Krimpingen in de Darmen, welke
men gewoonlijk den naam van Roode of Bloedige QRw |
|||||||
der PAARDEN. 103
|
|||||
ges') Darmkrimpingen geeft, zijn niet anders, dan eene
ontfteking van de Maag en van de Darmen; waar van ik hier boven reeds gefprooken heb; het eenig onderfcheid beftaat hier in, dat de ontfteking zeer aanmerkelijk, én in deze Darmkrimpingen in den allerhoogtren trap is. Het Paard gaat dikwils leggen en rigt zig dikwils weder- om op; is ongedurig, rusteloos, en in eene geftadige be- weging, en kijkt veeltijds naar den Buik. A ■ >
w
Oorzaaken.
De ontfteking der Darmen, word in deze foort van
Darmkrimpingen , veroorzaakt door de fcherpheid der ftoifen, welke in de Darmen bevat zijn, door de fcherp- heid der gal, door het gebruik van prikkelend en verhit- tend voeder, gelijk dat van kwaad of bedorven hooij; door fterke Buikontlastende middelen,-die in eene al te groote dojïs ingegeven zijn, door vergiften, of door ver- glft'ge diertjes of Infeften, welke het Paard heeft inge- zwolgen. Alle deze oorzaaken maaken fterk aandoeningen op de
Darmen, veroorzaaken eene prikkeling op de hairwijze uiteinden der Bloedvaten, doen dezelve zig toefluiten en zaait ntrekken; en hiervan daan de ophouding en ftremming van den omloop van het Bloed, en de ontfteking: de uitgerekte vaten maaken eene drukking op de Zenuwen; en hier uit ontftaat de pijn en de zogenaamde Roede of zeer hevige Darmkrimpingen. Kentekenen.
Men heeft reden, om te geloven, dat het Paard door
G 4 de- |
|||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
Ï04
|
|||||||
deze foort van Darmkrimpingen is aangetast, wanneer het
Paard in eene geftadige ongedurige beweging is, zig dik- wils uederlegt en weder oprigt, wanneer het pijn of fmert gevoelt, als men het onder op den Buik aanraakt, en het dikwils naar den Buik kijkt; en vooral, als dit gebrek aan hetzelve overkomt, naa het gebruik van geweldige Buikontlastende Middelen; en als men vermoeden kar* hebben, dat het eenige fcherpe of Vergiftige dingen gei geten heeft. Voorzegging.
De ontfteking, die door fcherpheid der doffen door
eene prikkeling op de Zenuw Vezelen, of door venijn of vergift veroorzaakt is, is altoos gevaarlijk. Men heefc als dan reden om te vreezen, dat dezelve niet anders, dan door Cangrxna of verfterving en dus door den dood eindigen zal,. ., Genezing.
Men moet alle zijne pogingen en kragten aanwenden,
om de ontfteking fpoedig tegen te gaan en te herftellen t Tot dat einde moet men terftond gebruik maaken van de weekmakende, verzagtende en pijnftillende. Middelen. Men daed het Paard voor eerst adeiiaten, en men her-
haalt de aderlating naar rnaate zulks nodig is, mits, dac men zeker zij, dat de Spijsverteering gedaan is; men doeJ het Paard dranken inneemen, bereid uit een af kookzel van verzagtende Planten en. Kruiden, waar van ik in het Hoofdftuk over de ontfteking gefproken heb ; een af kook- zel van Lijnzaad, &c. pf wel anderzints doed men bet |
|||||||
der PAARDEN.
|
|||||||
los
|
|||||||
Paard, een Pond Olie van Olijven inneemen, om te ver-
zsgten en den doorgang der ftoffen glad en glibberig te maaken, en alzo derzelver ontlasting te begunftigen. Men moet ook de Lavementen of Clijfteeren niet verzuimen; door dezelve word de ontfteking op eene wonderbaare wijze vermindert; zoo wel door de verflapping, weekma- kingen verfrisfing, welke zij te weeg brengen, als door de ftofFe , welke in de dikke darmen bevat zijn te ontlas. ten, welke (indien dezelve al niet de oorzaak der ontfteking zijn) bijna altoos medewerken om dezelve te onderhouden. Agtïïe Afdeelins.
Van de opftopping der Pis (Suppreffio Urina;), door
een gebrek in de Nieren of Pislijders. y^T heeft eene opftjpping c*er Pis plaats, wanneer de-
zelve niet word afgefcheiden in de Nieren, of wanneer dezelve niet dan in eene zeer geringe hoeveelheid word afgefcheiden, of wanneer de Pis geen vrije doorgang heeft, om naar de blaas te gaati. In deze Ziekte lijdt het Paard groote fmerten; waar van het
bewijzen geeft door de groote ongedurigheid en rusteloos, heid, waar in hetzelve is; het hseft eene zeer aanmerke- lijke Koorts, en het buigd en kromt de Lendenen. Oorzaaken.
De opftopping der Pis word veroorzaakt, of door eene
ontfteking der Nieren, of van de Pislijders (Ureteres') of yan eene verftopping in de Nieren, of in de Pislijders. In de ontfteking der Nieren, zijn de Buisjes, door wel-
G 5 ke |
|||||||
Io5 INWENDIGE ZIEKTENS
ke de Pis van het Bloed word afgefcbeiden, toegefloten,
en laaten dus de Pis niet door, de Pis vloeit dus te rug onder de Masfa van het Bloed; en hier van daan de op- ftopping der Pis. In de ontfteking der Pislijders, zijn deze Buizen toege-
floten , en geven dus geen doorgang meer voor de Pis; hier van daan de opftopping. In de verftopping der Nieren en der Pislijders, vind de
Pis geen vrije doorgang meer, kan dus niet meer naar en in de Blaas vloeisn; hier van daan de opftopping. De Oorzaaken der ontfteking van de Nieren en van de
Pislijders zijn. i. De algemeene Oorzaaken, de Bloedrijkheid, de ver-
dikking en de uitzetting of verdunning van het Bloed. a. De plaatzelijke Oorzaaken, zoo als een fiagof ftoot
op den ftreek der Lendenen, waar door de zelfllandigheid der Nieren befchadigd en gekneusd is; de vaten verflapt zijn; of de Zenuwen geprikkeld zijn, en een verftopping veroorzaakt is. De Oorzaaken van de verftopping der Nieren of der
Pislijders, zijn fteenen in de zelfstandigheid der Nieren, door welke de affcheidende vaatjes van de Pis, verftopt, geprikkeld en geftoken worden, of ook fteentjes in de Nieren, of in de Pislijders. Kentekenen.
De opftopping der Pis kend men, door dien het Paard
lusteloos, ongedurig, in een geliadige beweging is, de Lendenen buigd en kromt, en dikwils naar dezelve om- kijkt, en dat het daar bij eene zeer fterke, aanmerkelijke Koorts heeft. roer-
|
||||
der PAARDEN, 107
|
|||||
Foorzegging.
De opftopping der Pis, die veroorzaakt word, door
eene verftopp'ng, dat is te zeggen, door fteenen, of fteentjes in de Nieren of in de Pislijders, is onherftelbaar; die, welke door eene ontfteking der Nieren veroorzaakt word, kan genezen worden ; maar dezelve is nogtans nooit zonder gevaar. Genezing.
' De opftopping der Pis, welke door ontfteking veroor-
zaakt word, vereischt de Geneesmiddelen tegen de ont- fteking, waar van ik zoo meenigmaalen reeds gefproken heb. 1. De aderlatingen, welke naar maaten zulks nodig is,
moeten herhaalt worden; Deze zijn, het allervermogend- fte middel. 2. Men moet alle het drooge of vaste voeder vermijden,
gelijk ook alle verhittende geneesmiddelen. 3. Men moet veele verzagtende en verkoelende Lave-
menten of Clijfteeren zetten, om de hitte, de ontfteking, en de prikkeling der Nieren te matigen en te bedaren: ver- zagtende, ftreelende Dranken ingeven, bereid uit afkook- zels van de Bladeren van de Malva en van de Althéa, of van het Lijnzaad. Men kan het Paard ook eenige oneen Olie van zoete
Amandelen doen inneemen; om te verzagten, de deelen te ontfpannen en de pijn te matigen. De opftopping der Pis, die door eene verftopping ver-
oorzaakt word, is ongeneeslijk. N e-
|
|||||
io8 INWENDIGE ZIEKTENS
|
||||
Negende Afdeeling.
Fan de epftopping of ophouding der Pis (Retemïo
UrinEe) door een gebrek in de Blaas. D e ophouding of opftopping der Pis, is eene moeilijk»
heid of mmogelijkheid, om de Pis te ontlasten. Het Paard fchikt zig in eene geftalte, om de Pis te
ontlasisn, en ontlast niet dan eesige weinige druppelen, of loost in 't geheel geen pis. . --\
Oorzaaken.
De meest gewoone oorzaak is de toefluiting van den
hsls der Blaas; deze toefluiting word veroorzaakt door de ontfteking van de Blaas of van de Glandute Proftat<e, dat is, der voorftanders klieren, welke rondsom den'hals der Blaas geplaast zijn en denzelven als omringen; en zomtijds ook door eene Paralyfis of verlamming van de Blaas. Wanneer de Blaas ontdoken is, zijn ook de vaten, die
aan den hals der Blaas zijn, vol, opgezet, verftopt en gefpannen, en fluiten aldus den doorgang voor de. Pis. Wanneer de GlanduU Proftata of voorftanders Klieren
verftopt zijn, dan maken dezelve eene drukking op het beginvan de Uretbraoï Pisbuijs, en beletten'aldus, dat de Pis door denzelven kan doorgaan. In de Paralyfis of verlamming der Blaas, hebben de
Spiervezelen geen gevoel meer; zij gevoelen niet meer de aanwezenheid der Pis, welke geene aandoening meer op dezelve maakt. De Pis word opgehoopt en verzamelt zig
|
||||
d e r P A A R D E N. jop
|
||||||
2;g in eene groote hoeveelheid in de Blaas, rekt denzelve
op een vreefelijke wijze uit, en doed den hals van de Biaas zig toefluiten: en hier van daan de ophouding of op- ftopping van de Pis. Kentekenen.
Men kend de ophouding of opftopping van de Pis,
wanneer het Paard zig dikwils in een geftalte zettende om de Pis te ontlasten, egter geen of niet dan zeer weinig Pis ontlast"; en dat, wanneer men de hand door het Inte- ftinum Reéïum cf den regten darm op de blaas inbrengt, men voelt, dat dezelve vol ea uitgerekt en gefpannen is. <j Genezing,
Men moet de manier van dezulke vermeiden, die de
hand door het Intefiinum Re&um of den regten darm op de Blaas brengen, en dezelve zeer fterk drukken om dus de Pis tefdoen ontlasten; om dat men daar door de hevig- heid van het gebrek zou doen vermeerderen; indien men dit ai deed, zoude men het niet anders dan zeer zagtjes moeten doen. Men moet een of twee aderlatingen doen, verzagtende
dranken geven en verzagtende Clijfteeren zetten, en de middelen tegen de ontfteking aanwenden. 'Er zijn ook nog zekere middelen, welke zorntijds een gelukkig gevolg hebben, gelijk bet dikwils omfchudden van het ftalïïröo onder den Buik van het Paard; hetzelve naar een Schaaps- kooi] of Schaapen (lal lijden; dit doed zorntijds de Pis ontlasten: Van deze Middelen moet men altoos gebruik maa-
|
||||||
/
|
||||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
maaken, offchoon dezelve dikwüs vrugteloos zijn, om
dat men niets moet verzuimen of vergeeten, om de Ge- nezing te weeg te brengen. ■ "*■ " ■■ ■
Tiende Afdeeling.
Van ie Berftittg ef 'Scheuring van de Maag.
t gebeurd zomtijds, dat de Maag van het Paard
berst of fcheurdt. Dit word men gewaar, door dien het Paard onrustig en in eenegeJurige beweging is, en voor- al, doordien het Paard de Voedzels door den Neus ont* last en als 't waare, uitbraakt; het welk niet, dan in dit geval, gebeurdt. Oorzaaken.
De Maag is bedorven; i. Wanneer de Klieren van
dè Maag niet meer dat vogt afïcheiden, 't welk gefchikt Is, om dezelve te bevogtigen: in dit geval, worden de Spiervezelen der Maag verdroogd, verliezen derzeiver buig- zaamheid , en zijn dus meerder gefchikt om verbroken te worden. 2. Wanneer de Spiervezelen der Maag verflapt en ver-
zwakt zijn, door welke oorzaak zulks ook zijn mag. 3. Wanneer de Spiervezelen der Maag ontfteld of be-
dorven zijn geworden door eene ontfteking of door Gan- grana of verfterving, die voorafgegaan zijn. 4. Het gebrek der Spijsverteerende fappen; wanneer
de»
|
|||||
des PAARDEN. in
deze door eenigerhande oorzaak bedorven zijn, gelijk
door de Koorts, zij worden als dan fcberp, maaken eene ontvelling van de vliezen van de Maag, knaagen dezelve weg, en verwekken aldus eeae gefchiktheid tot derzelver verbreeking. 5. Het gebrek der voedzels; gelijk, wanneer het Paard
te veel graanen, gelijk haver, gerst, of Koorn ofTerw gegeten heeft; deze Graanen zwellen op een verfchrik- kelijke wijze in de Maag, en rekken dezelve geweldig uit,,tot zoo verre, dat dezelve kan berflen. Voeg hier nog bij, dat die Graanen in de Maag eene
gisting ondergaan; de Luchr, welke in die Graanen bevat is, word door de warmte uitgezet, berst met geweld uit dezelve, en verbreekt door deszelfs veerkragt de vliezen van de Maag. Versch en groen hooij, 't welk nog nier uitgebroeit heeft, in een al te groote hoeveel- heid gegeten, kan ook nog aldus eene oorzaak zijn ran de Berfting of Scheuring der Maag. Kentekenen.
Men weet en ontdekt, dat de Maag gefcheurd of gs-
borften is, om dat, gelijk ik hier boven; gezegd heb, het Paard onrustig, ongedurig i$, dat het gaat leggen en zig weder oprigt, den grond met de pooten krabt; maar het zeker teken en bewijs is, de uitwerping der ftoffen van het voedzel door den Neus. I
Genezing,
Deze Ziekte is ongeneeslijk. Alles, wat mea kan zeg-
gen , bepaalt zig tot de voorzorgen, welke men moet in acht
|
||||
lia INWENDIGE 2IEKTENS
|
|||||||
acht neemen, om dit toeval voor te kooraen; dat is,
dat men het Paard nooit te veel Graanen of versch hooij, 't welk niet heeft gegist of genoeg uitgebroeit heeft, laat eeten; desgelijks ook geene vuiligheeden of venijnige diertjes. Elfde Afdeeling.
Van de Berfling of Scheuring van het Diaphragma
of Middenrif. ^■omtijds gebeurd het; dat het Diaphragma of Midden-
rif berst of fcheurt; dit ontdekt men , door dien het Paard zeer onrustig, en in eene geftadige beweging is, zig nederlegc,en woelende is; grootemoeilijkheid in de adem- haling heeft; de Buik zwelt met de Borst te gelijk op on- der het ademhaalen. |
|||||||
Twaalfde .Afdeeling.
Van de Raautmbeid der Chijl. Wanneer een Paard Hoóij of Haver eet, terftond na
eene zeer hevige beweging, dan kan de Maag dezelve niet verteeren, om dat het de kragten ontbreekt, en om dat de fappen, die tot de Spijsverteeriug vereischt wor- den, verandert of bedorven zijn door de hitte, of ver- minderd door het fterk en overvloedig zweeten, en de al te groote ontlasting, die door de uitwaasfeming heeft plaats gehad: de kragten der Maag zijn verzwakt, de ver-
|
|||||||
DER PAARDEN, i!3
|
||||
verteering van het voedzel is onvolmaakt, de Chijl word
kwalijk bereid, is raauw, Lijmerig en bedorven: en met dezen aart^befmet word dezelve overgebragt in het Bloed, en veroorzaakt aldus de Koorts. Genezing.
Men moet het Paard het witte water geven, het Bloed
door verdunnende Dranken tragten te verbeteren, en het Paard gedurende eenige dagen laaten rusten; en aan het- zelve weinig teeeten geven, tot zoo lang, dat de Maag deszelfs vorige kragten weder verkregen heeft. Dertiende Afdeeling.
Fan den Buikloop., of de Loslijvigbeid. JLJit is eene Ziekte, waarbij het Paard de Drekftöffen
dun en vloeibaar ontlast. Qorzaaken.
De voedzels in de Maag verteert zijnde, verdeden zig
in twee deelen: het eene deel, het welk het fijnfle en vloeibaarrte is, 't welk door deFafa Laftea, of Meikade- ren word opgenomen, noemd men de Chijl: het andere grovere gedeelte, 't welk harder word en door de Darmen heen gaat; en dit zijn de Drekftöffen. In de Klieren der Darmen word een zeker vogt of fêp-
pen afgefcheiden, welke dienen om dit drappig overfchoc
H of
|
||||
114 INWENDIGE ZfEKTENS
of dikfte gedeelte der Chijl te verdunnen, en om daar door de
ontlasting van hetzelve uit de Darmen te bevorderen: boe overvloediger nu dit vogt of fap der Darmen is, des te dunder en vloeibaarder zijn ook de Drekftoffeu. De oor- zaak van de Buikloop is derhalven, de meer overvloedige aflcheiding van dit vogt of zappen der Darmen. De Gal en het Succes Pancreaticus of Alvleeschzap hebben hier inne een groot aandeel. De oorzaak van deze al te overvloedige aflcheiding is;
I. De verflapping van de Darm-klieren, of de Prikkel-
baarheid en aandoenlijkheid dezer Klieren, a. Gebrek van behoorlijke uitwassfeming is ook nog
eene Oorzaak der Buikloop; het vogt der uitwaasfeming naar binnen gevoert of te rug gedreven zijnde, verfchaft eene meerdere vloeibaare en wateragtige ftoffe, aan de DrektlofFen, daa gewoonlijk. Kentekenen.
Men kend den Buikloop, wanneer het Paard dikwijls
de Drekftoifen ontlast, en altoos dun, vloeibaar; men weet ook, dat het eene eenvoudige Buikloop is, wanneer de Drek- ftoifen alleenlijk dun en vloeibaar, zonder flijmftoffen zijn. , Voorzegging,
Deze Ziekte is niet gevaarlijk, veeltijds herfteld zij
van zig zelven. Genezing.
Men moet aan het Paard voor eenigen tijd het hooij
onthouden en bet met Zemelen voeden. De
|
|||
des PAARDEN, 115
De Genezings aanwijzing, welke men in dit geval moet
hebben, is den Maag te verfterken, de hoeveelheid van het Darmzap te verminderen , of hetzelve door het zwee- ten en de uitwaasfeming naar buiten te drijven. De Maag- middelen, de zamentrekkende en verllerkende, en de uit- waasfeming bevorderende en de zweetdrijvende Middelen voldoen aan deze Genezings aanwijzingen, Men kan der- halven laaten inneemen een afkookzel van Maag-veriler- kende kruijden of middelen, die te gelijk een weinig za- mentrekkende zijn, gelijk de Gentiaan-Wortel, de Alant- JVartcl, en het Lapatum dcuium, of Wilde Patig. 'De- ze laatile Wortel heeft eenigzints eene Buikzuiverende kragt, en tevens verllerkende of zaïnentrekkende, na de uitwerking van het Buikzui verend vermogen; dezelve komt zeer wel te pas, wanneer men meent, dat de Buikloop ontflaat door ftoffen in de eerde wegen. Men kan ook een once Tberiaca, ontbonden in een
half Pint wijn, ingeven; ten einde daar door de Maag. te verfterken, en een gedeelte van het Darmfap door de uitwaasfeming naar buiten te drijven. • Eindelijk kan men ook onder de Maagmiddelen en de
verfterkende Middelen, een zamentrekkend middel vermen- gen, gelijk de Casjou, of Ttrra Japonica, tot de dojïs van vier dragma of een half onfe; dit middel is een Maagmiddel en te gelijk zaïnentrekkende. |
|||||||
Veer-
|
|||||||
H 2
|
|||||||
n6 INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
Veertiende Afdeeling.
Fan de SÏijmige Buikloop; (Gras fondu). D
eze Ziekte is eene ontlasting of uitwerping van SÏijmi-
ge vogten of van opgeftopte flijmftoffen. Het Pasrd ontlast door den aars, dikke, opgeftopte
flijmftoffen; deze flijm is zomtijös vermengd met een wei- nig bloed, zomtijds zonder bloed. Het is deze Ziekte Welke de Geneesmeesters der Paarden Gras fondu, dat is, gefmolten Vet, genoemd hebben, om dat, daar deze flijm- ftoffen glad en glinsterende zijn, gelijk het Vet, 't welk gefmolten is, zij geloofden, dat het in d«r daad het Vet van het Paard was, 't welk zig door den aars ontlaste. Oorzaak.
Ik zeg, ddt de oorzaak dezer flijmige Buikloop eene
ontffcking der Darmen is, en in bet bijzonder van het binnenfte ruuwe Vlies der Darmen. Deze ontfteking ver- oorzaakt eene verdikking van het Darm fep, want door de ontfteking, gelijk ik reeds gezegd heb, word altoos het vogt verdikt van die deelen, welke dezelve aantast: de verdikking nu van het Darmvogt of Darmzap, veroorzaakt eene zwelling der Klieren. Deze zwelling onderhoud of vermeerdert, i. De ontfteking, en a. veroorzaakt dezel- ve menigvuldige zamentrekkingen in de Darmen; de Na- tuur wend alle pogingen aan, om dat vogt, 't welk de Klieren doed verftoppen, uit te drijven. Door deze zamentrekkbg word een gedeelte van het
Darm.
|
|||||
der PAARDEN, 117
|
||||||||
Darmzap uitgeperst; en hiervan daan de ontlasting der
opgeftopte flijmftoffen; en van de flijmige Buikloop. De meest gewoone oorzaak vau ds ontfteking in de flij-
mige Buikloop, is de al te fterk Buikontlastende middelen, of in eene al te groote Dofis ingeven; men weet tog, dat de Buikontlastende Middelen niet anders werken, dan door prikkeling, zij (teefeen en prikkelen de Sptervezelen der Darmen eu de Klieren der Darmen, zij zeuen dezelve aan tot menigvuldige zamentrekkingen, en daar door wor- den de Klieren gedrongen om eene grootere hoeveelheid van het Darmzap af te fcheideti. En vermits de prikke- ling, welke dezelve veroorzaaken, al te flerk is, zoo veroorzaakt dezelve ontfteking; en hier van daan de fli>- ïtnige Buikloop. Kentekmen.
Deze Ziekte is kenbaar genoeg door de flijmige doffe»,
welke het Paard ontlast. Voarzegging,
Deze Ziekte is min of meer gevaarlijk naar Hiaate van
den trap der ontfteking, en der wijze, op welke dezelve eindigt. " , De ontfteking kan eindigen door Refohtio of oplosfing
en het Paard geneest en herfteld volkomen; of door Suv- puratit of verettering en het Paard ontlast den Etter té ge- lijk met de flijm-en Drek-ftofFen; of door Gangrtena of verfteryiDg, en het Paard fterft. |
||||||||
H 3
|
fe
|
|||||||
u8 INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||
Genezing.
Zommige Geneesmeesters der Paarden hebben de ge-
woonte, om in deze Ziekte verfterkende Middelea te ge- ven; maar niets is meer tegenftrijdig enfchadeüjker dan de- zelve ; zij doen niet anders, dan de ontfteki g, en de pijn vermeerderen; doordien dezelve ook de beweging van het bloed vermeerderen en hetzelve noódzaaken, om roet des te grootere fnelheid en drift naar het ontftokene deel te vloeien. Ik zeg, dat men, vooreerst; kleine herhaalde aderla-
tingen moet doen, om de vaten te ontledigen, de verftop- ping van dezelve weg te neemen en de omfteking te ver- minderen. Ten tweede; moet men tragten de beweging en de hitte
van het Bloed te doen bedaaren, men moet bevogtigen, ontfpannen en verzagten, door weekmakeude, verzagten- de en verkoelende Dranken en CÜjfteeren. Indien de ontfteking groot en aanmerkelijk is, indien de
ftoffen met Bloed vermengd zijn, indien het Paard ruste- loos, in een geftadige beweging is en veel fmerte lijdt, dan is het nuttig om bij het af kookzel verzagtende plan- ten en kruiden te doen, waar van men zlg bediend voor de Dranken en voor de CÜjfteeren; bij voorbeeld eenige witte Maankoppen, bet zij, drie of vier; niets is meer vermogend, om de pijn te doen bedaaren, en de oorzaak der ziekte te genezen en te herirellen. Wanneer de ontfteking merkelijk vermindert is, dan is
het nuttig om onder de Lavementen of CÜjfteeren dertig greinen van de Braak- of Roode loop Wortel, {Radix Ipecacuanha') te vermengen; dit is een zeker middel, om de
|
|||||
der PAARDEN. 1 ij
de flijmfrofïen, waar door de Klieren verftopt zijn, te
ontbinden. Vijftiende Afdeeling.
Fan de Waterzucht van den Onderbuik. JL/eze Ziekte is eene vergaaring of verzameling van water
in de holligheid van den Buik; op zodanige wijze dat de ingewanden als in het water drijven of zwemmen. In het algemeen word de Waterzugt onderfcheiden in
eene Anafarca, of waterzugt tusfchen vel en vleesch, en in eene Afa'tesjpf Buikwaterzugt. De Anafarca, of waterzugt tusfchen vel en vleesch,' is
een foort van (Edema, zugtige zwelling, of eene alge- meene opgeblazenheid en zwelling over het geheele Lig- chaarn, welke veroorzaakt word door het wei- of water- agtige gedeelte van het Bloed, het welk in het Celagtig weefzel of vetvlies is uitgeflort. De Afcites of Buikwaterzugt, is eene verzameling van
wei- of water-deelen in de holligheid van den Onderbuik. '£r zijn ook nog bijzondere en onderfcheide foorten van
Waterzugt, gelijk de Waterzugt van de Kooker, van het Pericardium of Hartezakje; van het Mediaftinum of mid- denfchot der Borst, en de Hijdatides of Waterblaasjes, deze zijn kleine blaasjes, opgevuld met Water, welke bin- nen in den Buik, voortgebragt worden. Oorzaaken.
De oorzaaken der Waterzugt zijn,
H 4 I. Al
i
|
||||
jao . INWENDIGE ZIEKTENS
i. AI het geen de beweging van het Bloed kan doen
vertraagen, en den omloop van hetzelve kan beletten. 2. De opftopping van eeniga gewoorie ontlasting; gelijk
die der Pjs, of der uitwaasfeining. 3. Eene verftopping der opflorpende vaten, die ge-
fchikt zijn, om het Wei- of wateragtige gedeelte, het welk geftad'g, even gelijk een daauw, uitwaasfeint, om derzel- ver oppervlakte te bevogtigen en glad en glibberig te hou- den, wederom op te neemen. De oorzaakeu, waar door de omloop van het Bloed
vertraagd of' belet worden, zijn de verdikking van het. Bloed, of de verftoppingen. Wanneer het Bloed verdikt is, dan loopt hetzelve lang-
zaam om, de deelen, waar uit hetzelve zarnengefteld is, zijn minder onder een vermengd; dezulke, die meerder overeenkomst met eikanderen hebben, vereenigen zig, de roode Bloedbolletjes verzasiielen en vereenigen zig zeer, naauw onder elkander, de Wei- en Wateragtige deelen fcheiden zig van de roode Bloedbolletjes af, dringen en waasfemen door de vliezen der vaten heen, florten zig al- dus buiten de vaten in eenige holligheid uit, en brengen alzo de waterzugt voort. Wanneer 'er eenige verflopping in de vaten plaats heeft,
dan is de omloop van het Bloed geftremt, het bloed word, tegen gehouden, de vloeibaarfte deelen fcheiden zig van de dikkere en grovere deelen af, dringen door de vliezen der vaten aan de zijden door, worden alz,o opgehoopt en verzamelt in eenige holligheid; en hier van daan de Wa- terzugt. Voeg hier nog bij, dat door de verftoppingen de vaten van dat deel, waar in dezelve plaats hebben, gedrukt worden, en de omloop van het Bloed in dat deel belemmert word, - Wan-
|
||||
der PAARDEN.
|
||||||||
121
|
||||||||
Wanneer 'er eene opftopping van eenige gewoone ont-
lasting plaats heeft, dan vloeit het opgeftopte vogt te rug onder de Masfa van het Bloed; het wei« of water -ag- tige word als dan in hetzelve te overvloedig, doorweekt en verflapt de vaten, en vermindert derzelver veerkragt; hier van daan de traagheid in de omloop van het Bloed, en de doordringing van het Wei» en Water -agtig gedeel- te door de vliezen der vaten, en gevolgelijk ook de Waterzugt. In alle de inwendige deelen van het- Paard word gefta-
digeen zeker vogt afgefcheiden, het welk uit dezelve, even als een foort van Daauw of waasfem, uitvloeit, men zou hetzelve de inwendige ujt- of door - waasfeming kun- nen noemen. In den ftaat der gezontheid word dit vogt wederom opgenomen, door de opflurpende vaatjes en po- ren. En wanneer dit vogt niet weder opgeflorpt of opge- nomen word; dan vergadert en verzameld hetzelve zig in de eene of andere holligheid, en hrengt aldus de Water- zugt voort. Kentekenen.
Men kend de Waterzugt van den Buik, door de moei-
lijkheid in de ademhaling, door de zwelling van den Buik en door de fchommelende beweging van het Water, 't welk in de Buik bevat is, 't welk men voelt en gewaar word, wanneer men met de eene hand tegen de eene zij- de flaat, terwijl men met de andere hand de tegenover- gestelde zijde drukt. |
||||||||
H 5 Foor.
|
||||||||
3S& IN#END!GE ZIEKTENS
Voorzegging,
Dez; Ziekte is zeer moeilijk, om te genezen, vermits
dezelve bijna altoos van eenige vérftopping voortkomt, welse het niet mogelijk is, te genezen -of wegteneemen: Dezelve is dus veeltijds ongeneeslijk.
Oentzing.
De Genezing* aanwijzing, welke men hier moet heb-
ben , is om 'het water, het welk in den Bulk en onder het Bloed is, te ontlasten. Dtie middelen zijn 'er, om aan deze aanwijzing te voldoen. I. Om door middel van Diaphorttica, of zweetdrij-
vende Middelen, het overtollige vogt door de uitwaasfe- raing uit te drijven. Ten dien einde bediend men zig van een afkookzel der zweet verwekkende wortelen en honten, uit de Radix Omnttt het Lignum Guajacum of Pokhout, de Sasfafras en de Sar/a Parilla, daar bij voegende omtrent dertig greinen van het Antimonium Diaphoreticum; of een afkookzel van geftoote Jenever besfen: Men moet het Paard weinig laaten drinken, en hetzelve op een drooge plaats en in een drooge Lucht houden. 2. Om het overtollige vogt of water door de Pis uit te
drijven, hier toe, maakt men gebruik van de Diuretica of Pisdrijvende Middelen, die meer vermogende zijn dan de- Diaphtietic* of zweetdrijvende middelen. Men kan te» dien einde het Paard het uitgepetste zap van de Parietaria of het Glaskruid, tot de Dofis van vijf of zes oneen dagelijks doen inneemen; of een afkook- zei
|
||||
der PAARDEN. 123
zei van de Radix Eringli, of Kruijswortel, of Pieter-
feliewortel, of van de toppen van de Genijia of Brem, daar bij voegende drie dragtna gezuiverde Salpeter, op elke pint water, of wel de Loog uit de asfclie van hec Brenzaad met witte wijn. 3. Om hec overtollige Weij- en Water te doen ontlas-
ten door middel van fterke, waterdrijvende, Buikzuive- rende middelen, (JPurgantia ffydragoga); hoedanige zijn de Jalappa, het Diagrydium of Scammonlum, de Flo- rentijnfche Lisch, of irlaswortel, de Aloë, de Mercurius Du/a's, &c. Op deze wijze kan men een Bnlkzuiverend middel bereiden uit flikbrokken of Bolt beftaande ; zamen- gefteld uit een dragma Jalappa, een dragma Scammonium of Dtagrydium, even zoo veel Fiorentijnfche Lisch, drie dragma gezuiverde Salpeter , en een half once Aloë. Maar, daar deze Middelen alleenlijk op de Waterzugt
werken, zonderde oorzaak derzelve aan te tasten, zoo zijn zij ook veeltijds onvoldoende; wanneer, ondanks alle deze Geneesmiddelen, de Buik meer en meer door het water word opgezet, en dezelve op ecne zeer aanmerke- lijke wijze gefpsnnen en uitgezet word, dan zoude men de dóorfteking van den Buik kunnen beproeven; dat is te zeggen, eene opening maken door de Bekleedzelen en Spieren van den Buik met een Inftrument of werktuig, het welk men een Trots Quart noemt, om dasr door dea Buik te ontlasten van het Water, het welk in deszelfs hol- ligheid bevat is, en het welk, zonder deze Operatie of kunstbewerking, het Paard zoude doen (tikken. In de Waterzugt van den Koker van het Paard, moet
men Scarificatien of infnijdingen doen, of eene opening ma aken, om daar door eene uitgang en ontlasting aan het water te verfchaffen. Zes-
|
||||
INWENDIGE ZIEKTENS
|
|||||||
124
|
|||||||
Zestiende Afdeeling,
\ Fan de Dolheid, of Dollehonds Beet. JLJe Dolheid of Dolle Honds beet, is eene foort van
dwaasheid of Razernij» zonder Koorts; waar bij het Paard den bak of krib, en wat het ook ontmoet, bijt en knaagt; het (leekt den kop voorwaarts, om een iegelijk zonder onderfcheld, die hem nadert, te bijten; het kend nier mand, het is altoos in beweging, wanneer het alleen is, en (laat of krabt met de pooten; de oogen zijn rood, glinsterende en fchitterende; het eet weinig en het drinkt niet; het (leekt den tong uit, en ontlast uit den mond veel fcbuimend vogt. Men onderfcheid in deze Ziekte, twee trappen, de beginnende Dolheid, en de reeds ge- vestigde , of gezette Dolheid. In de beginnende Dolheid, hebben alle die Toevallen
plaats, waar van ik zoo even gefproken heb; In de geves- tigde , of reeds gezette Dolheid, vermeerderen alle deze Toevallen: het Paard lijdt aanmerkelijk veel» en is in een getladige woelende en onrustige beweging; alle deszelfs leden beven, het hair rijst om hoog, en eindelijk flerfs het Paard. Oorzaaken.
De Dolheid word bij de Paarden nooit uit zig zelven
voortgebragt; het zijn alleenlijk, de Honden, de Wol- ven, en de Vosfen, bij welke deze Ziekte uit zig zelven voortkomt. Nooit word het Paard Dol, dan alleenlijk , doordien het van een Hond of ander dier, 't welk dol was ge-
|
|||||||
die PAARDEN. 125
gebetenis, of doordien het, al drinkende, het Speekzel
van een dol dier heefc ingezwolgen; of door dien hec hooij, ftrooij, zemelen of haver, het welk met de kwijl, of fpeekzel van een dol dier befproeit of befmet was, gegeten heeft, of doordien men aan hetzelve, het bit of den teugel van een dol Paard in den mond gelegd heeft, of eindelijk door dien het met den mond of met de tong het kwijl of fpeekzel van een dol dier, heeft aangeraakt. Kentekenen*
Men heeft reden, om te vreezen, dat een Paard dol
zsl worden, wanneer het gedurende eenigen tijd, bij een doi dier geweest is; of wanneer in hetzelve huis een dol- len Hond geweest is: in zulk een geval vereischt de voor- zigtigheid, van zodanig een Paard ie mistrouwen, en voorzorgen te gebruiken, en 'er voor den veertigften of vijfiigften dag, niet al te nabij te koomen. Men moet vermoeden, dat een Paard dol zsl worden,
wanneer hetzelve, bij een dol dier geweest zijnde, niet meer eet, en niet meer drinkt als naar gewoonte; en wan- neer het daar bij lusteloos, droevig begint te worden, en de oogen glinsterende en fcliitteraide zijn. Dit vermoeden word nog veel fterker, indien het Paard
door een dol dier gebeten is geweest. Men is zeker, dat het Paard do/ is, wanneer men alle
de voorgaande Toevallen ziet, e/l dat het Paard daaren- boven in de bak of krib bijt, dar het zig naar elk en iege- lijk, wien het ziet, begeeft « aanvalt, om te bijten, dat het met de pooten flaat, en dat het op een zeer aan- merkelijke wijze, woelig, nsteloos en ongedurig is. Men is hier van nog te fleer verzekert, wanneer een
/ Paard . /
/
|
||||
126 INWENDIGE ZIEKTENS
Paard dooreen dol dier gebeten is, en men alle de hier
vooren opgenoemde Toevallen ziet. Voorzegging.
Paarden, die door een dol dier gebeten zijn, worden
niet alle dol; van tien gebetenen, zullen 'er doorgaans drie of vier zijn, die dol zullen warden. Gewoonlijk openbaart en ontdekt zig de Dolheid tus-
fchen den twintigften en den vijftigften dag, zeer zeld- zaam voor den twintigften dag. Maar zomtijds openbaart zig dezelve eerst na den vijftigften dag, en zelfs zomtijds nog eerst langen tijd daarna. Wanneer dezelve zig eenmaal geopenbaart heeft, doed
dezelve het Paard fpoedig omkomen en fterven; het is eeue allerhevi;;(te Ziekte., die niet langer dan zeven dagen duurt. De Dolheid, die, door het fpeekzel of de kwijl van een dpi dier is veroorzaakt, is veel gevaarlijker, dan die welke dooreen beet veroorzaakt is, om dat deze iaatfte plaatselijk is; zij heeft alleenlijk deszelfs zitplaats in het. gebeetene deel; met dit gebeetene deel weg te neemen, geneest, herfteld, of liever voorkomt men de Dolheid; daar in tegendeel de eerste geene bepaalde zitplaats heeft, 2ij word onder de Masfa vtn bet bleed gebragt en opge- nomen , en word daar door ongeneeslijk. Wanneer dezelve door het bijten van een dol dier word
voortgebragt, dan is dezelve veel gevaarlijker, wanneer de Deet op eene der tendineufe of peesagtige deelen en op de Articulatien of gewrigten is toegebragt, dan dat de- zelve op vleelige deelen gefchied was. In 't algemenn, is de Dolheid, of dollehoiads beet,eene
zeer zwaare en zeer gevaarlijke Ziekte. Men
|
||||
der PAARDEN. 137-
Men heeft zeer vee! moeite, om zig te behoeden ea te
bewaaren voor de gedrijgde Dolheid} de beginnende is bijna ongeneesliik; en de reeds gevestigde word nooit herfteld of geneezen. • •. "' • '
Genesing,
Al wat men geaegd heeft, aangaande de Genezing van
de reeds gevestigde Dolheid of dolle honds beet, is ni«t anders dan Fabelen, verdichtzelen, en Leugemaal. Alle de Geneesmiddelen, welke men aanwend , zijn nutteloos. Zij is ongeneeslijk. Men heeft het baden in de Zee als een Specifiecq, zonderling, en onfijlbaar middel in deze Ziekte geroemd en verheven; dog die Baden zijn even vrugteloos, als alle andere Geneesmiddelen. Men heeft gedagt, dat de Mercurius of kwik van een
betere uitflng en gevolg zijn zoude, om dat het fmet of gif der Dalie honds beet bijzonderlijk het Speekzel of de kwijl aandoed, en om dat de kwik zeer veel Analogie, overeenkomst of invloed op dezelve heeft; maar dezelve heeft almede niet beantwoord aan de hoop, welke men van dezelve had opgevat. Het is vrugteloos, Geneesmiddelen tegen de reeds ge-
vestigde Dolheid aan te wenden. Alle de zorgen moeten zig bepaalen om dezelve voor te komen; ten dien einde moet men het geheele gebeetene deel in de rondte weg fnijden; indien de beet in een vleefig deel is; Men moet daar en boven Cauftica of korstmakende middelen op dezelve aan. leggen, en brandingen doen, ook Scarificatien of infnij. dingen maaken, en eene overvloedige verettering tragten te verwekken, ten einde daar door al het gif of fmet der beet naar buiten te drijven. In-
|
||||
1*8 INW. ZIEKTENS Der PAARDEN.
|
||||||
Indien de Beet of Wonde in een Tendineus of peesag-
tig, of in een vliezig deel plaats heeft, dan moet men Scarificatien of infnijdingen in de huid doen, en daar over heen Laatkoppen zetten, ten einde al het fmet of gif 'er uit te trekken. Indien deze middelen van geen vrugt zijn, dan moet
men het Paard laaten vaaren en hetzelve doen dooden. Maar men moet zig altoos ter zijden en agterwaarts van het Paard houden, en hetzelve nooit op zodanige wijze naderen, dat men van hetzelve zou kunnen gebeeten worden. EINDE.
|
||||||
I 39o
|
||||||