BLOEMLEZING.
S G n R T F T K K
J. M SCHEANT.
MET AANTEEKENINCEN.
/
TK LKI1IKN, BIJ
J. W. VAiN J.EEUW üN. 187-i.
K E i; K E1. T.T K E Ci O E D K E IJ R T N G.
C O y, I) (i E K F, U H l'.
Semiuarif Warmond, P. M. SNICKEES
9 April 1872. l'ib. cen.s.
VOORBERICtT.
Hoeveel gezags ook den Bijbel, als Gods woord, toe-kome, hoeveel schoons en behartigenswaardigs dat Boek bij uitnemendheid bevatte, verscheidene bijzonderheden, hel ongelijksoortige, het schijnbaar toevallig ontstaan van menig stuk {veelal eene gelegenheids-vrucht), zonder onderling verhand, soms geheel vreemd aan geloofden zedeleer, zaken van tijdelijk, plaatselijk en persoonlijk belang, onkiesche, naakte voorstellingen, onbestaanbaar
VOORBERIGT.
met onze zeden, duistere, dubbelzinnige, raadselachtige plaatsen, en wat dies meer zij, toonen genoegzaam aan, dat dit zelfde Boek, volgens zijne oorspronkelijke strekking, op zich zeiven niet als volledige geloofs-regel, of de eenige kenbron der goddelijke Openbaring, evenmin als een in allen deele algemeen nuttig volksboek kan gelden. Ik heb dit in het breede in mijne Verhandelingen over den Bijbel, Rott. 1823, betoogd, en meen alhier te kunnen volstaan, met daarheen te verwijzen. De volle overtuiging van het gegronde der geopperde bezwaren, deed mij dan ook in het gemelde werk [bl. 165), het verlangen uiten naar eene oordeelkundige verzameling der meest bruikbare stukken uit den Bijbel, of eene dusgenaamde Bloemlezing. Buim veertig jaren zijn er verhopen, en nog is aan dit verlangen geen gevolg gegeven. Ik besloot dan eindelijk, .in weêrwil van mijne hooge jaren, zelf de handen aan het werk te slaan, en lever hier eene Proeve van Bloemlezing uit de Schriften des Nieuwen Verbonds.
Het Werk zelf gesplitst in zeven hoofd-afdeelingen,
VI
V00RBER1GT.
als : Verhalen, Tafreelen, Gelijkenissen, Gesprekken, Redevoeringen, Vertoogen, Zedelessen, bevat de voornaamste zaken en leeringen, met afsnijding van herhalingen, en voorbijgaan van zaken van ondergeschikt belang, veelal onverschillig voor den huidigen lezer.
Dit Werk zal wel geene aanprijzing behoeven, daar het zich zeiven genoegzaam aanbeveelt. Immers het bevat de merkwaardigste feiten, zoo als er nooit tevoren plaats hebben gehad, of vervolgens plaats zullen hebben, de levendigste Tafreelen, gewigtigste Redevoeringen en Vertoogen, leerrijkste Gesprekken, keur van Gelijkenissen, en een schat van Zedelessen voor al de toestanden en betrekkingen des levens.
Doch niet alleen wegens den belangrijken, vaak hoogst gewigtigen inhoud, maar ook van den kant der kunst beschouwd, wegens den vorm, prijzen zich de stukken aan. Welke edele eenvoudigheid en natuurlijkheid kenmerkt de \erL...cn en Gesprekken! Zij dragen den stempel der ^ «4; immers, gelijk een berucht Wijsgeer opmerkt: Ce n'esl pas ainsi qu'on invenle. [Rous-
VII
viii VOORBERIGT.
sgm, Ernile, Liv. IV). Ik wijs onder anderen op het Verhaal van den ^jarigen Kranke, den Blindgeborene, de Opwekking van Lazarus, de Verschijning van Jesus aan Maria Magdalena, bij hel graf, de Enmaüs-gan-gers, de Verlossing van Petrus uil den kerker. De gansche Oudheid heeft niets schooners , meer treffends. Hoe keurig en boeijend zijn de Gelijkenissen, met name die van den Barmhartigen Samaritaan en van
den Verloren Zoon! Welke zeggings-krachl onderscheidt
de redenen van Jesus, vooral de voortreffelijke Bergrede en de zoo roerende Afscheidsrede! Nooit heefteen gesproken, zoo als hij. Welk een fijne zielkundige op-merker is Paulus! Hij treedt lot in de verbergend-sle schuilhoeken van het menschelijke hart, en ontrouwt deszelfs diepste plooijen. Te Athene opdenk-heuvel meent men een' tweeden Demosthenes te hooren. (Hemsterhuis, oratio de Paulo Apostolo, pag. 52). Oofe in zijne brieven kan men zijn bondigen redeneertrant
niet genoeg bewonderen.
De tekst bij de zamenstelling van dit Werk, door
VOORBERIGT. IX
mij, volgens Kerkelijk Voorschrift, gebruikt, en zoo ver ik weet, getrouw gevolgd, is die der dusgenaamde ge-meene Latijnsche Overzetting , door het gezag der Oudheid, als het ivare, geijkt, en door onbevooroordeelden steeds hoog gewaardeerd, als welke in het wezenlijke van den gebruikelijken Griekschcn tekst niet verschilt; terwijl, waar zich eene andere lezing mogt voordoen, het doorgaans niet aan goede gronden mangelt: rede genoeg , om alle willekeurige, eigendu nkelijke veranderingen , zoo als men elders wel eens ontmoet, te verwerpen.
Overigens is het Werk zelf niets meer dan eene Proeve, dus voor verbetering vatbaar, welke aan het oordeel van den Apostolischen Stoel met den meesten eerbied zij onderworpen.
Ten slotte mag ik niet nalaten, mijnen hartelijken dank Ie betuigen aan den algoeden God, den Schenker van alles goeds, dat hij mij, eenentachtigjarigen, half blinden grijsaard, ondanks de zwaarste beproevingen, lust, moed en kracht gegeven heeft, om een Werk, naar
X VOORBERICT.
hetwelk ik sedert lang vruchteloos uitzag , zelf te onder-nemen, en ofschoon, niet zonder vreemde hulp, te vol-tooijen: Hem zij lof en eer, in alle eeuwigheid!
X.
Huize Vreewijk,
J. M. SGURANT.
Bladz. | ||
1. |
Aankondiging van de geboorte des Heilands |
1 |
2. |
Josef aangaande Maria gerustgesteld ..... |
2 |
3. |
Maria bezoekt Elisabeth....... |
3 |
4. |
Geboorte des Heilands. ....... |
4 |
5. |
Komst der Magi te Jerusalem, voorts te Bethlehem |
5 |
6. |
Voorstelling van het kind Jesus in den tempel |
6 |
7. |
Vlugt naar Egypte. Kindermoord. Terugkomst nil Egypte . |
8 |
8. |
De twaalfjarige Jesus in de tempel-school .... |
9 |
9. |
Joannes de Dooper. Jesus gedoopt en verheerlijkt |
10 |
10. |
Jesus in de woestijn bekoord...... |
11 |
H. |
Joannes getuigt aangaande Jesus. Eerste leerlingen van Jesus |
. 12 |
12. |
Jesus verandert water in wijn ...... |
14 |
INHOUD,
Bladz.
13. Jesus verdrijft dc koopers en verkoopers uit den tempel . . 15
14. Jesus geneest den zoon van een' koninklijken Hofbeambte . . 16
15. Tweede roeping der leerlingen ....... —
16. Jesus verlost een' bezetene. Hij geneest de schoonnjoeder van
Petrus, en anderen..........17
17. Wonderbare vischvangsl........18
18. Jesus geneest een' melaatsche.......19
19. Jesus stilt een' storm op bel meir......20
20. Jesus verlost twee bezetenen ....... —
21. Jesus geneest een' verlamde.......21
22. Jesus roept Mattbeüs.........22
25. Jesus verdedigt zijne leerlingen over huu niet vasten ... 23
24. Jesus geneest eene vrouw van de bloedvloeijing. Hij wekt het
doodc dochterken van Jaïrus op......—
25. Jesus geneest twee blinden , voorts een' bezetene stomme . . 25
26. Jesus geneest een' achtendertigjarigen kranke . . . . 26
27. Jesus verontschuldigt zijne leerlingen, en verklaart zich over den
28. Jesus geneest een' man met eene dorre hand op den Sabbat . 28
29. Jesus verkiest twaalf Apostelen.......—
50. Jesus geneest den knecht eens Hoofdmans ..... 29
31. Jesus wekt den dooden zoon eener weduwe op . . . .50
32. Joiinnes zendt leerlingen af tot Jesus......—
35. Jesus bij een' Farizeër aan tafel genoodigd, door eene zondares
54. Jesus spijzigt wonderdadig vijfduizend mannen .... 32
35. Jesus wandelt op de zee, en redt Petrus.....55
56. Jesus geneest de dochter eener Kananeesche vrouw ... 54
57. Jesus geneest een' doof-stomme.......55
58. Jesus spijzigt wonderdadig vierduizend mannen .... —
59. Jesus geneest een' blinde ........ 56
40. Jesus op den berg verheerlijkt . ......—
41. Jesus geneest een maan-ziek, doof-stom, bezeten kind. . . 57
42. Jesus voorziet wonderdadig in dc tempel-schatting ... 59
45. Jesus in het huis van Lazarus.......—
44. Jesus geneest eene achttienjarige kranke . . ... 40
XII
INHOUD.
Bladz.
■45. Jesus geneest een' waterzuchtige...... . 40
46. Jesus leert in den tempel. Men zoekt bem tc vatten. De geregts-dicnaars, onverrigter zake teruggekomen, getuigen voor hem
47. Jesus en de overspelige vrouw .
48. Jesus geneest een' blindgeborene.
^ 49. Jesus geneest tien melaatscben .
50. Jesus wekt den dooden Lazarus op
51. Besluit van den Joodschen Raad om Jesus
52. Jesus ten huize van Zacheüs
53. Jesus geneest twee blinden .
54. Jesus te liethanië door Maria gezalfd .
55. Judas verraadt Jesus ....
56. l'legtige optogt van Jesus naar Jerusalem
57. Jesus drijft andermaal de koopers en verkoopers uit den tempel
58. Jesus door eene stem uit den hemel verheerlijkt.
59. Jesus vervloekt een' onvrnchtbaren vijgeboom
60. Jesus prijst de kleine offergifte eener arme weduwe .
61. Jesus viert het laatste Paaschfeest .....
62. Jesus wascht de voeten zijner leerlingen ....
63. Jesus ontdekt zijn' verrader. Instelling van het heilig Offer
\lt; maal ..........
I
64. Jesus voorzegt de vlugt zijner leerlingen. en zijne verloochening
door Petrus ........
65. Jesus in den hof beangstigd ......
66. Jesus, door Judas verraden, gevangen genomen .
'Ij 67. Jesus geleid vóór Annas en Kaïfas, en veroordeeld
68. Jesus door Petrus verloochend. Wanhoop van Judas .
69. Jesus vóór Pilatus.......
70. Jesus vóór Herodes........
71. Jesus wederom vóór Pilatus. Hij wordt achter Barabas gestelc y gegeeseld, met doornen gekroond eu bespot
72. Laatste poging van Pilatus ter bevrijding van Jesus mislukt, t 73. Jesus uitgeleid ter kruisiging......
74. Jesus aan het kruis. Dood van Jesus. ....
75. Teekenen na den dood van Jesus. Begraving van Jesus' lij
Xlll
1
c (looden
Vóórzorg der Joden.......
liNHOUD.
Bladz.
76. De steen van het graf gewenteld. De wacht vlugt. Engelen ver
kondigen de Opstanding van Jesus. Jesns vertoont zich aan Maria Magdalena, en aan de overige vrouwen .... 79
77. Jesus vertoont zich aan Petrus, aan twee leerlingen op den weg
naar Emmaüs, aan de Elven zonder Thomas, voorts aan de Elven met Thomas ........ . 82
78. Jesus vertoont zich aan de leerlingen bij het meir van Tiberias.
Wonderbare vischvangst. Eindelijk vertoont hij zich hij deu Olijf-berg. Hemelvaart van Jesus ...... 85
79. Aanstelling van Matthias als Apostel......88
80. Nederdaling van den Heiligen Geest, en gevolgen daarvan. De
81. Genezing van een' kreupele door Petrus. Hij verantwoordt zijn
82. Gemeenschap van goederen. Onopregtheid van Ananias en Safira
door Petrus gestraft. Genezingen door Petrus verrigt . 94
83. De Apostelen gekerkerd, door een' Engel verlost. Raad van Ga
maliel ..... ..... 96
84. Verkiezing van zeven Diakenen. Stefanus gesteenigd. Vervolging . 98
85. Evangelie-prediking in Samaria. Simon de tooveraar door Pe
trus bestraft .......... 100
86. Bekeering van Saulns.........102
87. Petrus geneest een' verlamde. Hij wekt eene doode op . .104
88. Een Engel verschijnt aan een' Heidensch Hoofdman Kornelius.
Petrus onderrigt door een gezigt. Kornelius met de zijnen door Petrus gedoopt........■ .106
89. Jakobus door Herodes gedood. Petrus gekerkerd, door een' Engel
90. Saulns en Barnabas tot de Heidenen gezonden. Elymas door
Paulus met blindheid geslagen. De Joden verlaten, de Heidenen bekeerd..........111
91. Paulus en Barnabas prediken. Een kreupele door Paulus genezen.
Paulns en Barnabas, als Goden begroet.....114
92. Twist over het al of niet verbindende der Mosaïsche Wet voor de
Christenen uit de Heidenen. Kerk-vergadering te Jerusalem. Zendbrief der Apostelen.............116
XIV
I.NHOUD.
Bladz.
93. Paulus bevrijdt eene dienstmaagd van een' waarzeggendeu geest.
Paulas en Silas gekerkerd, maar verlost. De kerker-voogd bekeerd . ..........119
94. Wonder-kracbten van Paulus. Joodscbe bezweerders door een'
Démon mishandeld. Groot oproer te Kfese .... 122
95. Paulus wekt een' dooden jongeling op.....124
96. Paulus door de Joden mishandeld, maar door den Overste Ly-
sias gered. Paulus vóór den Joodschen Raad . . . 125
97. Joodsche zamenzwering tegen Paulus verijdeld .... 129
98. Paulus vóór Felix en Festus.......131
99. Schipbreuk van Paulus. Zijne kloekmoedigheid .... 133 100. Paulus op het eiland Melita. Wonderen door hem verrigt. Komst
II.
TAFEREELEN.
1. De Zoon des menscben........140
2. Gods troon in den hemel........141
3. Het Boek met zeven zegels, door het Lam geopend . . .143
4. Inhoud der zes eerste zegels ....... 144
5. Vier Engelen als beheerschers der vier winden. Gods dienstknech
ten gemerkt. Het zevende zegel geopend . . . . .146
6. De zeven bazuinen.........148
7. De Vrouw in barensnood, door den Draak belaagd. Strijd en ne
derlaag van den Draak. De Vrouw door den Draak vervolgd . 151
8. Het Beest met zeven hoofden en tien hoornen .... 153
9. Het Lam op den berg Sion, met zijne omgeving. Aankondiging
van Gods oordeelen............155
XV
INHOUD.
Bladz.
^0. Zegelied. De zeven schalen.......157
H. De groote Hoer Babylon....... .160
12. Verwoesting van Babyion........162
13. Triumr-zang. liruilofts-maal van het Lam. Optogt van het Woord,
en strijd niet het Beest....... .165
14. Het duizendjarig Kijk. Algcmeene Opstanding. Eindvonnis . 167
15. Slooping der wereld. Het laatste Gerigt .169
16. Het hemelsch Jerusalem ...........170
UI.
GELIJKENISSEN.
1. Het gestrooide zaad.........174
2. Het onkruid tusschen de tarwe.......176
3. Het mosterd-zaad. Het zuurdeeu. De verborgen schat. De paarl.
Het vischnet. De huisvader....... 177
4. De onbarmhartige schuldenaar....... 178
5. De barmhartige Samaritaan. . . . . . .180
6. De vriend bij middernacht. De weduwe en de regter . . .181
7. De overmoedige rijke. De onvruchtbare vijgeboom . . .182
8. De goede en de booze dienstknecht...... 184
9. De genoodigden ten avondmaal .......185
10. De man die een' toren wil bouwen. De Koning die ten strijde
wil gaan. .......... 186
11. Het verloren schaap. De verloren drachme. De afgedwaalde en te
ruggekeerde zoon . ........ 187
12. De onregtvaardige, maar voorzigtige rentmeester .... 190
13. De rijke man en de arme Lazarus......191
14. De pligtschuidige dienstknecht. De Fariseër en de Tollenaar . 192
XVI
Bladz.
15. De arbeiders in den wijngaard . . . . . .193
16. De twee zonen. De snoode wijngaardeniers ..... 195
17. De genoodigden lot een koninklijk bruilofls-maal. . . .196
18. De vijf dwaze en de vijf wijze maagden . . . . .198
1. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met Nicodemus ...... |
201 |
2. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met de Samaritaansche vrouw. |
202 |
3. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met Galileesche Joden ..... |
205 |
4. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met zijne leerlingen bij Cesaréa Filippi . |
209 |
3. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met de Joden te Jerusalem .... |
210 |
6. |
Ander g |
esprek van |
Jesus met de Joden te Jerusalem . |
214 | |
7. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met een' ongenoemde ..... |
215 |
8. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met de Fariseërs, en met zijne leerlingen |
216 |
9. |
Gesprek |
van |
Jesus |
met een' rijken jongeling, en met zijne leer- |
10. Gesprek van Jesus met zijne leerlingen, en met sommigen, die
hem verlangden te volgen ....... 218
11. Gesprek van Jesus met de Schriftgeleerden en Fariseërs, en met
zijne leerlingen ......... 220
12. Gesprek van Jesus met de zonen van Zebedeüs .... 221
13. Gesprek van Jesus met de Joodsche Overpriesters en Oudsten . 222
14. Gesprek van Jesus met de Fariseërs en Herodianen . . 223
15. Gesprek van Jesus met de Sadduceërs. . . . . . —
16. Gesprek van Jesus met een' Joodschen Wetgeleerde . . 224
INHOUD.
Bladz.
17. Gesprek van Jesus met de reizigers naar Emmaös . . . 225
18. Gesprek van Jesus met Petrus.......227
19. Gesprek van Filippus met den Moorschen Kamerling . . . 228
Fa-
1. Bergrede van Jesns ......
2. Vervolg der Bergrede......
3. Vervolg der Bergrede ......
4. Getuigenis van Jesus aangaande Joannes den Dooper ,
5. Strafrede van Jesus tot de ongeloovige steden
6. Rede van Jesus bij de zending zijner Apostelen .
7. Verklaring van Jesus aangaande zich zelven .
8. Zelfverdediging van Jesus tegen de Fariseêrs
9. Uitweiding van Jesus over den goeden Herder .
10. Verklaring van Jesus over den grootsten in het Gods Rijk;
de ergernis en de broederlijke berisping .
11. Klaagrede van Jesus over Jerusalem ....
12. Strafrede van Jesus tegen de Joodsche Schriftgeleerden
riseërs .........
13. Rede van Jesus ten gevolge van Jerusalem's voorspelde
woesting .........
14. Afscheidsrede van Jesus.....
15. Vervolg der Afscheidsrede .....
16. Vervolg der Afscheidsrede......
17. Rede van Petrus tot de Joden op het Pinksterfeest
18. Rede van Petrus tol de Joden, na de genezing van een'kreupele.
XVIII
INHOlIlt.
Bladz.
19. Rede tan Stcfanns..........272
20. Rede Tan Paulus le Antiochië ....... 276
21. Rede van Paulus te Athene. .......278
22. Rede van Paulus te Milete........280
23. Verantwoording van Paulus vóór de Joden te Jerusalem . . 282
24. Zelfverdediging van Paulus vóór Felix......284
25. Zelfverdediging van Paulus vóór Agrippa ..... 286
VI.
VERTOOG-EN.
1. Het Woord vleesch geworden ....... 290
2. Jesus Christus, de glans des Vaders, boven de Engelen verheven. 291
3. Christus meer dan Moses ........ 293
4. Christus trekt zich uiet de Engelen, wel de menschen aan . . 294
5. Waarom Jesus Christus op de aarde is verschenen . . . 295
6. Christus, het eeuwig leven, geopenbaard aan de menschen. Chris
tus onze Middelaar en Voorspraak bij den Vader . . . 296
7. Christus afgeschaduwd in Melchisedech.....297
8. Christus onze Hoogepriester.........299
9. Christus ons Zoen-ofl'er........302
10. Door Christus, het beeld van God, alles geschapen, en hij het
Hoofd der Kerk.....• . . . 304
11. De lijdende, vernederde en verhoogde Christus ons voorbeeld . 305
12. Wie in den hemel en op de aarde van Jesus Christus getuigen . 306
13. Kenmerken van Gods Geest in ons......307
14. Het Christendom geene fabel.......308
15. De genade, aan Christus te danken......309
16. Het Nieuwe Verbond . . . . - . .311
XIX
INHOUD.
Hladz.
17. De Heiden, schuldig vóór God.......312
18. De Jood, schuldig vóór God............314
1!(. Reglvaardigitig door het geloof.......316
20. Kracht des geloofs ......... 319
21. Een onwerkzaam geloof een dood geloof.....322
22. De Joden, onder de voogdij der Wet, vrij door het geloof. . 323
23. Christus de Verzoener van Joden met Heidenen .... 324
24. Aan de zonden gestorven, moeten wij een nieuw leven leiden . 325
25. Strijd tusschen de wet des vleesches en des geestes . . . 327
26. Vrucht des vleesclies en des geestes ...... 328
27. Werking eener hartelijke liefde jegens God.....329
28. Gods vrije beschikking........330
29. Gods ondoorgrondelijke oordeelen In het verwerpen der Joden en
het aannemen der Heidenen . ......332
30. Het wijze door het onwijze, het sterke door het zwakke be
31. Gods wijsheid geene menschen wijsheid.....335
32. Werken des vleesches en des geestes.... . . 337
33. Verscheidene gaven en werkingen des Heiligen Geestes. . . 338
34. Van God komt niet het kwade, maar het goede en edelste . . 340
35. De begeerlijkheden eene bron van alle kwaad .... 341
36. De vriendschap der wereld vijandschap Gods .... _
37. Hel voorregt van Gods kinderen te zijn.....342
38. Grootsche bestemming van geloovige Christenen .... 343
39. De hooge waarde der Heilige Schrift......344
40. Voortreffelijkheid der liefde. Haar karakter......
41. Het schandelijke der hoererij.......345
42. Over het onvoegelijk naderen tot de Tafel des Heeren. . . 346
43. Over den gehuwden slaat........347
44. Over den ongehuwden staal........349
45. Troost bij den dood onzer geliefden......350
46. Over de Opstanding der dooden.......351
47. De dag van s Heeren komst, ofschoon wanneer onbekend, zeker . 355
48. Eene onverwelkbare kroon het deel van hem, die zedelijk het
doel zijns strevens bereikt, en in den strijd moedig volhardt . 357
XX
1. Onthoud ii van hel kwade en schandelijke ..... 358
2. Betracht wat goed en edel is........360
3. Wie God waarlijk lief heeft , onderhoudt al zijne gchoden . . 363 k. liet veelomvattende der naaste-liefde. Zij is in eene volmaakte
liefde tot God begrepen.........364
5. Wee over den weelderigen en onbarmhartigen rijke . . . 366
6. Zie niet op het uiterlijke.........—
7. Nederigheid leidt tot verheffing........367
8. Uwe milddadigheid zij onbaatzuchtig.......368
9. Wees omzigtig met de tong........
10. Wacht ii voor ligtzinnige oordeelvellingen.....369
11. Wacht ii voor kwaadsprekendheid......370
12. Wreek u zelven niet, tenzij door weldaden......
13. Verdraag blijmoedig de verdrukkingen.......371
14. Onderwerp u aan Gods tuchtigende hand . . . , . 372
15. Reken niet op het leven.........373
16. Wél hem, die een' afgedwaalde te regt brengt .... 374
17. Wie naar ware wijsheid verlangt, begeere haar van God . . —
18. Wees niet slechts hoorder, maar ook dader des woords . . 375
19. Men arbeide, om te kunnen eten.......376
20. Vergenoeg u met het noodige........—
21. Bij het geven van aalmoezen, zij men niet karig .... 377
22. De geestelijke wapen-rusting eens Christens.....378
23. Misbruik uwe vrijheid niet ....... . _
24. Wacht geduldig op 's Heeren komst......379
25. Zorg bij krankte. Krach! des gebeds...... .
26. Verschillende betrekkingen, verschillende verpligtingen. . . 380
27. Pligten eens Kerk-voogds en van onderhoorige beambten . . 381
28. Pligten eens Godsdienst-leeraars............382
XXI
INHOUD.
quot;29. Pligten jegens de Kerkelijke Oyerheid .
30. Pligten jegens de Burgerlijke OYerheid.
31. Pligten van Gehuwden.
32. Pligten van Weduwen.
33. Pligten van Ouders en Kinderen.
34. Pligten van Heeren en Dienstbaren
XXII
I.
VEEHALEN.
1. A A.N KONDIG L\G VAN DE GEBOORTE DES HEILANDS.
In tie zesde maand (van Elisaltelifs zwangerschap) werd de Engel Gabriël door God gezonden, naar eene slad van Galiléa, mei name Nazarelli, lol eene Maagd , omleiironwd aan eenen man, mei name Josel', uit hel Imis van David; en de naam der Maagd was Maria. En de Engel, lol haar binnenkomende, zeidc: Wees gegroet., gij vol van genade! De Hoer is mei u. Gezegend gij onder de vrouwen! Zij dan, dil boorende, onlsleide over zijn woord, en over-leide, wat dit lor.b voor eene begroeting mogt zijn. En de Engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria! want gij hebt genade gevonden hij God. Zie, gij zuil bevrucht worden, en eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam noemen Jesus. Deze zal grool zijn en des Allerhoogsten Zoon genoemd worden; en de Heere God zal hem den troon van David zijnen vader geven; en hij zal heerschen over hel buis van Jakob tot in eeuwigheid. En aan zijn Rijk zal geen einde zijn. Toen zeide Maria lot den Engel: Hoe zal dat geschieden, daar ik geen' man ken? En de Engel, antwoordende, zeide tot baar: De Heilige Geest zal over u komen, en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen; en daarom zal ook bet Heilige, dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden. En zie, Elisabeth, uwe
1
VERHALEN.
bloedverwante, is ook zelve in haren ouderdom bevrucht geworden met eenen zoon, en dit is de zesde maand voor haar, die onvruchtbaar heet: want bij God zal geen ding onmogelijk zijn. En Maria zeide: Zie de dienstmaagd des Heeren! mij geschiede naar uw woord. Luk. 1: 26—38.
2. JOSEF AANGAANDE MARIA GERUSTGESTELII.
Doch met het verwekken van den Christus was het aldus: Toen zijne moeder Maria ondertrouwd was aan Josef, werd zij, eer zij waren zamengekomen. bevrucht bevonden uit den Heiligen Geest. Josef dan, haarman, alzoo hij regtvaardig was. en haar niet wilde ten toon stellen, was voornemens, haar heimelijk weg te zenden. Doch terwijl hij dit overleide, zie, een Engel des Heeren verscheen hem in den slaap, zeggende: Josef, zoon van David! vrees niet, Maria uwe vrouw tot u te nemen: want hetgeen in haar verwekt is, is uit den Heiligen Geest. Zij zal eenen zoon baren, en gij zult zijnen naam noemen Jesus: want hij zal zijn volk verlossen van bunne zonden. Dit alles nu is geschied, opdat vervuld vvierd hetgeen van den Heer gesproken is door den Profeet, zeggende: Zie, de Maagd zal bevrucht worden, en eenen zoon baren, en men zal zijnen naarn noemen Emmanuel, hetwelk is, overgezet, God met ons (Isai VII: 14). Josef dan, uit den slaap opstaande, deed gelijk de Engel des Heeren hem bevolen had, en nam zijne vrouw lot zich. En hij bekende haar niet, totdat zij haren eerstgeboren zoon gebaard had; en hij noemde zijnen naam Jesus. Matth. I: 18—^25.
2
VERHALEN.
3. MARIA BEZOEKT ELISABETH.
In die dagen nu stond Maria op, en vertrok met spoed naar hel gebergte, naar eene stad van Juda. En zij trad in het huis van Zacharias, en begroette Elisabeth. En het geschiedde, toen Elisabeth de begroeting van Maria hoorde, dat het kindeken opsprong in haren schoot; en Elisabeth werd vervuld met den Heiligen Geest: en zij riep uit met luider stemme, en zeide: Gezegend gij, onder de vrouwen, en gezegend de vrucht uws schoots! En van waar mij dit, dat de moeder mijns Heeren komt tol mij? Want zie, toen de stem uwer begroeting tot mijne ooren kwam, sprong het kindeken van vreugde op in mijnen school. En zalig gij , die geloofd hebt, omdat volbragt zal worden hetgeen u van wege den Heer gesproken is. En Maria zeide: Hoog roemt mijne ziel den Heer, en juicht mijn geest over God, mijnen Heiland: omdat hij heeft neder-gezien op de geringheid van zijne dienstmaagd: want zie, van nu af zullen mij zalig spreken al de geslachten, omdat hij groote dingen aan mij heeft gedaan: en heilig is zijn naam. En zijne barmhartigheid is van geslacht lot geslacht over degenen, die hem vreezen. Kracht heeft hij gewrocht door zijnen arm; hij heefl hoogmoedigen in den waan huns harten verstrooid. 3Iagligen heeft hij van troonen gestooten, en geringen heefl hij verheven. Hon-gerigen heefl hij met goederen vervuld, en rijken heeft hij ledig weggezonden. Hij heeft Israël, zijnen dienstknecht, opgenomen, gedachtig zijner barmhartigheid; ge-lijk hij gesproken heefl tol onze vaderen, jegens Abraham en zijn zaad tot in der eeuwigheid. Maria nu bleef bij
3
VERHALEN.
haar omlrenl drie maande», en keerde lenig naar haar huis. Luk. 1; 59—36.
4. GEBOORTE DES HEILANDS.
Het geschiedde nu in die zelfde dagen, dat er een hevel van Keizer Augustus uitging, dat de geheele wereld
opgeschreven zou worden......En zij gingen allen, ora
zich aan te geven, een ieder naar zijne stad. En ook Josef ging op van Galiléa , uit de stad Nazareth, naar Judéa, naar David's stad, die Bethlehem genaamd wordt; omdat hij uit hel huis en geslacht van David was, om zich aan te geven met Maria, zijne ondertrouwde vrouw, die hevrucht was. En hel geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij haren zou. En zij baarde haren eerstgeboren zoon, en wond hem in doeken, en leide hem neder in de krihbe, daar er voor hen geene plaats was in de herberg. Er waren nu herders, in die zelfde landstreek overnachtende, en de nachtwaak houdende over hunne kudden. En zie, een Engel des Heeren stond bij hen, en Gods helder licht omscheen hen ; en zij vreesden met groote vreeze. Doch de Engel zeide lol hen: Vreest niet! want zie, ik verkondig u als blijmare eene groote blijdschap, welke zijn zal den ganschen volke,dat li heden gehoren is een Heiland, welke is Christus de Heer, in David's stad. En dit zij u tol bet teeken; Gij zult een kindeken vinden, in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. En plotselijk was met den Engel eene menigte van hemelsche heirscharen, God prijzende en zeggende: Eere aan God in den hoogste, en op aarde vrede aan men-
4
VERHALEN.
schen van welwillendheid. Eu liel geschiedde, loen de Engelen van hen waren weggegaan naar den hemel, dal de herders lol elkander zeiden: Laai ons gaan naar Belhlehem, en zien deze zaak, welke geschied is, welke de Heer ons heeft aangeduid. En zij kwamen mei spoed, en vonden Maria en Joselquot;, en hel kindeken, liggende in de kribbe. En liet ziende, erkenden zij hel woord, hetwelk hun gezegd was aangaande dat kind. En allen, die hel hoorden, waren verwonderd, ook over heigeen hun door de herders gezegd werd. Doch Maria bewaarde al deze dingen, die overleggende in haar hart. En de herders keerden terug, verheerlijkende en ju-ijzende God, voor alles wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk lol ben gezegd was. Toen nu acht dagen vervuld waren, dal bet kind zoude besneden worden, werd zijn naam genoemd Jesus, welke genoemd was dooi' den Engel, vóórdat bij in den moederschoot ontvangen was. Luk. II: 1—21.
!). KOMST DER MAGI TE JERUSALEM, VOORTS TE BETHLEHEM.
Toen nu Jesus geboren was te Bethlehem in .luda, in de dagen van den Koning Herodes, zie, Magi kwamen uil het Oosten te Jerusalem, zeggende: Waar is de Koning der Joden, die geboren is? want wij hebben zijne ster gezien in het Oosten, en zijn gekomen, om hem aan te bidden. Herodes de Koning nu, dit hooiende, werd ontroerd, en gansch Jerusalem met hem. En al de Over-priesters en Schriftgeleerden des volks bijeen vergaderd hebbende, onderzocht hij bij ben, waar de Christus ge-
s
VERHALEN.
boren zoude worden. Zij dan zeiden lol hem; Te Bethlehem in Juda: wanl aldus is geschreven door den l'rofeet; En gij, Belhlehem, land van Juda! geenszins zijl gij de minste onder de hoofdsleden van Juda: want uil u zal voortkomen een geleider, die mijn volk Israël regeren zal (Mich. V: 2). Toen riep Herodes heimelijk de Magi, en onderzocht bij hen naauwkeurig naar den lijd, wanneer de ster hun verschenen was. En hen naar Bethlehem zendende, zeide hij: Gaal, en onderzoekt naauwkeurig naar hel kind, en als gij hel gevonden mogl hebben, berigt hel mij, opdat ook ik hel kome aanbidden. Zij, den Koning gehoord hebbende, gingen weg. En zie, de ster, welke zij in hel Oosten gezien hadden, ging hun voor, totdat zij kwam, en stond boven de plaats, waar het kind was. Toen zij nu de ster zagen, verheugden zij zich met zeer groote blijdschap. En in het huis gaande, vonden zij hel kind met Maria, zijne moeder, en nedervallende, aanbaden zij het; en hunne schatten geopend hebbende, boden zij hel geschenken aan, goud, wierook en myrre. En in den slaap last gekregen hebbende, dal zij niet zouden weder-keeren tot Herodes, trokken zij langs een' anderen weg terug naar hun land. Matth. II: 1—12.
6. VOORSTELLING VAN HET KIND JESUS IN DEN TEMPEL.
En toen de dagen barer (Maria's) reiniging vervuld waren, volgens de wel van Moses, bragten zij hem naar Jerusalem, om hem den Heere voor te stellen, gelijk geschreven is in de Wet des Heeren: Al hel mannelijke, dat den moederschoot opent, zal den Heere heilig genoemd worden
6
VEKHALE.N'.
(Ex. XIII; 2); en om een olferle geven, volgens heigeen gezegd is in de Wet des Heeren: Ken paar tortelduiven, of twee jonge duiven (Lev. XII: 8). En zie, er was een niensch le Jerusalem, met name Siinéon; en die inenscli was regt-vaardig en godvreezend, verwachtende de vertroosting Israels; en de Heilige Geest was in hem. En hij had van den Heiligen Geest een' wenk ontvangen, dat hij den dood niet zien zoude, vóórdat hij den Christus des Heeren gezien had. Kn hij kwam door den Geest in den tempel. Toen nu de ouders het kind Jesns hinnenhragten, om voor hem te doen volgens de üewooule der Wet, nam ook
O O 7
hij het in zijne armen, en loofde God, en zeide: Nu laat gij, o Heer! uwen dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord: want mijne oogen helihen uw heil gezien, hetwelk gij hereid heht voor het aangezigt van alle volken; een licht Ier openharing aan de Heidenen, en tt)t heerlijkheid van uw volk Israël. En zijn vader en zijne moeder waren verwonderd over hetgeen aangaande hem gezegd werd. En Siméon zegende hen, en zeide lot Maria zijne moeder: Zie, deze is gesteld lot val en opstanding van velen in Israël; en lol een teeken, dal weersproken zal worden. En ook door uwe eigene ziel zal een zwaard iiaan, opdat uil vele harten overleggingen geopenbaard worden. Ook was er eene Profetes Anna, dochter van Fanuël, uit den stam Aser. Deze was verre gekomen op hare dagen, en had met haren man geleefd, zeven jaren, van haren maagdom af. Zij nu was eene weduwe tot aan haar vier-en-tachtigste jaar, die niet week uit den tempel, niet vasten en bidden, dienende nacht en dag. Deze dan, Ier zelfder ure daarbij komende, loofde den Heer, en sprak
1
VERHALEN.
van hem lol allen, die verlossing van Israël verwachtten. Luk. II: 22—58.
7. VLL'f.T .NAAR EGVl'TE. KINDERMOORD. TERUGKOMST UIT EGYPTE.
Toen zij (de Magi) vertrokken waren, zie, een engel des Heeren verscheen in den slaap aan Josef, zeggende: Sta op, en neem het kind en zijne moeder, en vkigt naar Egypte, en wees aldaar, totdat ik het u zegge: want Herodes zal het kind zoeken, om het Ie verderven. Hij, opstaande, nam het kind en zijne moeder des nachts, en verlrok naar Egypte. En hij was aldaar tol den dood van Herodes, opdat vervuld wierd heigeen van den Heer gesproken is, door den Profeet, zeggende: Uit Egypte heb ik mijnen zoon geroepen (Hos. XI: 1). Toen werd Herodes, ziende dal hij door de Magi hedrogen was, zeer toornig, en afzendende, doodde hij al de jongskens van twee jaren eu daaronder, naar den tijd, waaromtrent hij hij de Magi naauwkeurig onderzocht had. Toen werd vervuld hetgeen gesproken is door den Profeet Jeremias, zeggende: Eene stem is gehoord in Bnma, geween en groot gejammer. Rachel beweende hare kinderen, en wilde zich niet laten vertroosten, omdat zij niet zijn (.Ier. XXXI: 13). Toen nu Herodes gestorven was, zie, een Engel des Heeren verscheen in den slaap aan Josef in Egyple, zeggende: Sta op , en neem het kind en zijne moeder, en trek naar het land van Israël: want zij zijn gestorven, die het leven van het kind zochten. HU dan, opstaande, nam hel kind en zijne moeder, en kwam in hel land van Israël. Maar,
8
VERHALEN.
gehoord helibende, dat Archelaüs in Judéa lieerschle, in de plaats van zijnen vader Herodes, vreesde lüj daarheen te gaan: en in den slaap vermaand, Irok hij naar de streken van Galiléa. En daar gekomen, woonde hij in eene slad, genaamd Nazareth; opdat vervuld wierd heigeen gesproken is door de Proleten, dal hij een Nazareër zou genaamd worden. Matlh. II: t.~—23.
8. DE TWAALFJARIGE JESUS IN DE TEMPEL-SCHOOL.
Zijne ouders nu gingen jaarlijks naar Jerusalem. op het Paaschfeest. Toen hij (Jesus) dan twaalf jaren oud geworden was, zij naar Jerusalem opgegaan waren, volgens de gewoonte van het feest. en zij, nadat de dagen geëindigd waren, terugkeerden, bleef liet kind Jesus te Jerusalem achter, en zijne ouders wisten het niet. Maar meenende, dal hij hij het gezelschap was, gingen zij eene dagreize voort. en zochten hem onder de bloedverwanten en de bekenden. En hem niet vindende, keerden zij terug naar Jerusalem, hem zoekende. En het geschiedde, na drie dagen, dal zij hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leeraren, hen hoorende, en bun vragende. En alien, die hem hoorden, stonden versteld over zijn versland en zijne antwoorden. Zij nu, hem ziende, waren verwonderd, en zijne moeder zeide tot hem: Kind! waarom liebl gij ons aldus gedaan? Zie, uw vader en ik zochten u met smart. Doch hij zeide tol hen: Wist gij niet, dat ik moesl zijn in hetgeen mijns Vaders is? En zij verstonden het woord niet, dat hij tot hen sprak. En bij trok met hen af, en was hun onderdanig. En zijne moe-
9
VEKHALEN.
der bewaarde al deze dingen in haar hart. En Jesus nam loe in wijsheid, en in ouderdom, en in genade hij God en menschen. Luk. II: 41—52.
9. JOaNiVES DE DOOPER. JESUS ÜEOOOI'T EN VERHEERLIJKT.
In die dagen nu kwam Joannes de dooper, predikende in de woestijn van Judéa, en zeggende: Doet hoele: want het Rijk der hemelen is genaderd. Deze toch is het, van wien gesproken is door Isaïas den Profeet, zeggende Eene slem eens roependen in de woestijn: bereidt den weg des Heeren, maakt zijne paden regt (Isai XL: 5). Deze Joannes nu had een kleed van kemelshaar en eenen lederen gordel om zijne lendenen; en zijn voedsel was sprinkhanen en wilde honig. Toen ging tot hem uit Jerusalem en gansch Judéa. en al hel land rondom de Jordaan; en zij werden door hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hunne zonden. Hij nu ziende velen van de Fariseërs en Sadduceërs lol zijnen doop gekomen , zeide tot hen: Gij adderen-teelt! wie heeft u aangewezen, den toekomenden toorn te ontvlieden ? Brengt dan waardige vruchten van boete voort. En wilt niet bij u zeiven zeggen : Wij hebben Abraham lot vader: want ik zeg u, dat God uil deze steenen Abraham kinderen kan verwekken. Doch reeds is ook de bijl aan den wortel der hoornen gesteld. Iedere boom dan. die geen goede vrucht voortbrengt, zal uitgehouwen en in hel vuur geworpen worden. Ik doop u wel met water tol boelvaardigheid, maar die na mij zal komen, is sterker dan ik, wiens schoeisel ik niet waardig ben aan le dragen; die zal u doopen met den Heiligen Geest, eu met vuur. Zijne
10
VERHALEN. I 1
waii is in zijne hand: en hij zal zijn dorschvlner door zuiveren, en zijne tarwe in de schuur verzamelen; maar het kaf zal hij met onuilhluschlijk vuur verbranden. Toen kwam Jesus van Galiléa aan de Jordaan tol Joannes, om door hem gedoopt te worden. Maar Joannes weerde hem, zeggende; Ik heh noodig van u gedoopt te worden, en gij komt lot mij? Doch Jesus , antwoordende, zeide tot hem: Laat het nu toe: want aldus betaamt ons alle ge-regligheid te vervullen. Toen liet hij hem toe. Toen nu Jesus gedoopt was, steeg hij terstond uit het water, en zie, de hemelen openden zich vóór hem, en hij zag den Geest Gods nederdalen, gelijk eene duive, en op hem komen. En zie, eene stem sprak uit de hemelen, zeggende: Deze is mijn geliefde zoon, in wien ik mijn welbehagen genomen heh. Matth. Ill: 1—17.
10. JESUS IN DE WOESTIJN BEKOORD.
Toen werd Jesus door den Geest geleid, naar de woestijn, om bekoord te worden door den Duivel. En, toen hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde hem eindelijk. En de Bekoorder toetredende, zeide tot hem: Indien gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze steeneu brooden worden. Doch hij, antwoordende, zeide: Er is geschreven : Niet bij brood alleen leeft de mensch, maar bij alle woord, dat den mond Gods uitgaat (Deut. VIII; 4). Toen nam hem de Duivel mede, naar de heilige Stad, en stelde hem op de tinne des tempels, en bij zeide tot hem: Indien gij Gods Zoon zijl, stort u naar beneden: want er is geschreven, dat hij zijne Engelen aangaande u bevolen heefl.
) i
12 VERHALEN.
en dal zij u op de handen zullen dragen, opdal gij niet vvelligl uwen voel. stoot aan een steen (Ps. XC: 11,12). Jesus zeide tot hem: Er is ook geschreven : Gij zult dén Heere uwen God niet beproeven (Deut VI: 16). Wederom nam hem de Duivel mede op een' zeer hoogen berg, en toonde hem al de koningrijken der wereld en hunne heerlijkheid; en hij zeide tot hem: Dit alles zal ik u geven, zoo gij, nedervallende, mij mogt aangehede.i hebben. Toen zeide Jesus tot hem: Ga weg, Satan! want er is geschreven: Den Heer uwen God zult gij aanbidden , en hem alleen dienen (Deul. VI: 15). Toen verliet hem de duivel: en zie, Engelen traden toe. en bedienden hem. Matth. IV: 1—11.
11. JOÜNNES (JETUIGT AANGAANDE JESUS.
EERSTE LEERLINGEN VAN .lESUS.
Joannes zag Jesus tot zich komen, en zeide: Zie het Lam Gods, zie. die de zonde der wereld wegneemt! Deze is het. van wien ik zeide: Na mij komt een man, die vóór mij geworden is: want hij was eerder dan ik. En ik zelf kende hem niet; maar opdat hij geopenbaard zou worden aan Israël. daarom hen ik gekomen, doopende met water. Nog getuigde Joannes , zeggende: Ik heb den Geest zien nederdalen, gelijk eene duive, uit den hemel, en hij hleef op hem. Ik toch kende hem niet; maar die mij gezonden beeft, om te doopen met water, die had tot mij gezegd: Op wien gij den Geest zult zien nederdalen, en op hem blijven, die is bet, die doopt met den Heiligen Geest. En ik heb het gezien, en heb getuigd, dal deze de Zoon Gods is. Des anderen daags stond wederom
VERHALEN.
13
Joannes daar, met twee van zijne leerlingen, en ziende op Jesus, die daar wandelde, zeitle liij : Zie hel Lam Gods! En de twee leerlingen hoorden hem spreken, en zij volgden Jesns. Jesus dan zich omkeerende, en ziende dat zij hem volgden, zeide tot hen: Wat zoekt gij? Zij nazeiden tot hem: llahhi! (hetwelk, overgezet, te zeggen is: Meester) waar hebt gij uw verhlijl'!/ Hij zeide tol hen: Komt en ziel! Zij kwamen en zagen, waar hij zijn verblijf had, en hieven dien dag bij hem. Het was omtrent de tiende ure. En Andreas, de broeder van Simon Petrus, was één der twee, die hel van Joannes geboord hadden, en die hem gevolgd waren. Deze vond eerst zijnen broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messias (hetwelk, overgezet, is; de Christus). En hij bragt hem lol Jesus. Jesus nu, hem aanziende, zeide: Gij zijl Simon, de zoon van Jonas, gij zuil Kefas genoemd worden (hetwelk overgezet wordt; Petrus). I)es anderen daags wilde hij vertrekken naar Galiléa, en bij vond Filippus, en Jesus zeide lol hem; Volg mij! Filippus nu was van Bethsaida, uil de stad van Andreas en Petrus. Filippus vond Natbanaël, en zeide tot hem: Dengenen, van wien Moses in de Wet, en de Proleten geschreven hebben, hebben wij gevonden, Jesus, den zoon van Josef, van Nazareth. En Natbanaël zeide lot hem: Kan er uit Nazareth iets goeds zijn ? Fillippus zeide lot hem; Kom en zie! En Jesus zag Natbanaël tol zich komen , en zeide van hem; Zie, waarlijk een Israëliet, iu wien geen bedrog is. Natbanaël zeide tot hem : Van waar kent gij mij ? Jesus antwoordde en zeide tol hem: Vóór dal Filippus u riep, toen gij onder den vijgeboom waart, zag ik u. Natbanaël antwoordde, en zeide tol hem; Rabbi! Gij zijl
VERHALEN.
14
de Koning van Israël! Jesus antwoordde, en zeide lol hem: Omdal ik u zeide, dal ik u zag onder den vijgeboom, gelooft gij; gij zuil wel iels groolers zien dan dil. En hij zeide tol hem: Voorwaar, voorwaar zeg ik u lieden: Gij zuil den Hemel geopend zien, en de Engelen Gods opstijgende en afdalende op den Zoon des menschen. Joan. I: 29-51,
12. JESUS VERANDERT WATER IN WIJN.
Er was eene bruiloft le Kana in Galiléa; en de moeder van Jesus was aldaar. Jesus nu was ook genoodigd, nevens zijne leerlingen, lot de bruiloft. En loen er wijn ontbrak, zeide de moeder van Jesus lol hem: Zij hebben geen wijn. En Jesus zeide tot baar: Wat is er lusschen u en mij, vrouw! Nog is mijne ure niet gekomen. Zijne moeder zeide lot de bedienden: Al wat bij u gezegd mogt hebben, doet dat. Er stonden nu aldaar zes steenen waterkruiken, wegens de reiniging der Joden, houdende elk twee of drie meters. Jesus zeide tot hen: Vult de kruiken met water; en zij vulden ze tot boven toe. En Jesus zeide tot hen: Schept nu, en brengt het aan den hofmeester. En zij bragten hel. Toen dan de hofmeester het water proefde, dat wijn geworden was (hij nu wist niet, van waar die was; maaide bedienden wisten hel, die hel water geschept hadden), zoo riep de hofmeester den bruidegom, en hij zeide tol hem: Ieder mensch zet eerst den goeden wijn op; en als men wél gedronken heeft, dan den minderen; maar gij hebt den goeden wijn tol nu toe bewaard. Dit begin der teekenen heeft Jesus gemaakt le Kana in Galiléa, en
VERHALEN.
15
hij heeft, zijne heerlijkheid geopenbaard; en zijne leerlingen geloofden in hem. Joan. II; 1—11.
15. JESUS VERDRIJFT DE KOOPERS EiS VERKOOPERS UIT DEM TEMPEL.
Hel Pascha nu der Joden was naltij, en Jesus Irok op naar Jerusalem. En hij vond in den tempel, die runderen en schapen en duiven verkochten; en de wisselaars, die er gezeten waren. En als een geesel van koorden gemaakt hebbende, dreef hij ze allen uit den tempel, zoo de schapen als de runderen; en het geld der wisselaren stortte hij uit, en de tafelen keerde hij om. En tot degenen , die duiven verkochten, zeide hij: Neemt dit weg van hier; en maakt mijns Vaders huis niet tot een huis van koophandel. Zijne leerlingen werden indachtig, dal er geschreven is; De ijver voor uw Huis heeft mij verteerd (Ps. LXVIII; 10). Doch de Joden namen hel woord, en zeiden lol hem; Welk teeken toont gij ons, dal gij zoo iets doet ? Jesus antwoordde hun; Breekt dezen tempel af, en in drie dagen zal ik dien oprigten. De Joden dan zeiden; Zes en veerlig jaren is er aan dezen tempel gebouwd ; en gij zoudl dien in drie dagen oprigten ? Hij nu sprak van den tempel zijn ligchaams. Toen hij dan uil de dooden was opgestaan, werden zijne leerlingen indachtig, dal hij dit gezegd had; en zij geloofden de Schrift, en hel woord, dat Jesus gesproken had. Joan. II; 13—22.
verhalen.
14. JESI'S GENEEST HEN ZOON VAN EEN' KONINKLIJKEN HOFBEAMBTE. ^
Hij kwam dan wederom te Kana in Galdéa, waar hij het water tot wijn gemaakt had. En er was zeker koninklijke Hofheamhte, wiens zoon krank lag te Kalarnaüm. Deze , gehoord hebbende, dat Jesus uit .ludéa in baliléa kwam, ging tol hem, en verzocht, hem, dat hij mogl afkomen, en zijnen zoon genezen, daar die op sterven lag. Jesus dan zeide tot hem: Indien gijlieden geene teekenen en wonderen gezien mogt hebben, gelooft gij niet. De koninklijke Hofbeamte zeide lol hem: Heer! kom loch af, eer mijn kind sterft. Jesus zeide tol hem: Ga, u\\ zoon leeft. De mensch geloofde hel woord, dal Jesus lol hem sprak, en ging. Terwijl hij nu afging, onlmoellen hem zijne dienslknechten, en berigllen, zeggende, dal zijn zoon leefde. Hij vroeg hun dan naar de ure, wanneer het beter met hem geworden was. En zij zeiden tol hem: Gisteren lei zevende ure heelt hem de koorts verlaten. De vader nu erkende, dat hel de zelfde ure was, waarop Jesus lol hem gezegd had: Uw zoon leeft. En hij geloofde, en geheel zijn huis. Dit tweede leeken heeft Jesus wederom gedaan, toen hij uit, Judéa in Galiléa gekomen was. Joiin. IV: 46—ü4.
la. TWEEDE ROEPING DER LEERLINGEN.
Toen nu Jesus gehoord had, dal Joannes overgeleverd was, vertrok hij naar Galiléa. En de stad Nazareth vei-laten hebbende, kwam hij, en woonde te Kalarnaüm, gelegen aan de zee, op de grenzen van Zabulon en INallali,
16
VERHALEN.
opdal vervuld wierd, lielgecn geschreven is door Isaias den Profeet; Land Znlmlon en land Nelialim. weg naar zee, over de Jordaan, Galiléa der Heidenen. Hel volk, dal in duisternis zit, lieel't een groot lichl gezien, en hun, die zaten in het land van de schaduwe des doods, is een licht opgegaan. Is. IX; 1.) Van toon al' begon Jesus le prediken, zeggende; Doel boete' waul he! I'ijk dei' hemelen is genaderd. Jesus nu, wandelende langs de zee van Galiléa, zijg twee broeders: Simon, genaamd Petrus, en Andreas, diens broeder, werpende een nel in de zee; want zij waren visschers. En hij zeide tol hen; Koml achter mij. en ik zal u maken tol visschers van menschen. Zij dan, terstond de» nelten verlatende, volgden hem. En van daar voortgaande, zag hij twee andere broeders. Jakobus, den zoon van Zehedeiis, en Joannes . diens liroeder. in hel schip met Zehedeiis, huimen vader, hunne netten verstellende, en hij riep hen. Zij dan, lerslond de nellen en hunnen vader verlatende, volgden hem. En Jesus trok rond in geheel Galiléa, leerende in hunne svnagogen en predikende het Evangelie des Uijks, en genezende allerlei ziekle en allerlei kwale onder hel volk. Mallh. IV; 12—25.
16. JESUS VERLOST UK.n' BKZETENE. Ill.i GENEEST DE SCHOONMOEDER VAK l'KTHI S . K.N ANDEREN.
En zij kwamen binnen Ivalarnamu. en terstond op den Sabbat in de synagoge gaande, leerde hij hen. En zij stonden verbaasd over zijne leer; want hij leerde hen als magt hebbende, en niet gelijk de Schril'tgeleerden. En er was in hunne synagoge een mensch met een' onreinen geest;
17
VKRHALEM.
en hij schreeuwde, zeggende; Wat is er tusschen ons en u, Jesus Nazarener! Zijt gij gekomen om ons Ie verderven? Ik weel, wie gij zijt, do Heilige Gods. En Jesus bestrafte hem, zeggende; Zwijg, en ga uit van den mensch! En de onreine geest, hem heen en weder trekkende, en roepende met luider stemme, ging uit van hem. En zij stonden allen verbaasd, zoodat zij onder elkander vroegen, zeggende; Wat is dit? Wal is dat voor eene nieuwe leer, dal hij met magt ook den onreinen geesten beveelt, en zij hem gehoorzamen ? En het gerucht van hem ging terstond uit door hel geheele land van Galiléa.
En terstond uit de synagoge gaande, kwamen zij in hel linis van Simon en Andreas, met Jakobus en Joannes. De schoonmoeder nn van Simon lag aan de koorts; en terstond spraken zij hem van haar. En hij loelredende, rigtte haar op, haar bij de hand vattende; en terstond verliet, haar de koorts, en zij bediende ben. Toen bel nn avond geworden was, toen de zon was ondergegaan , bragl men tol hem allen, die kwalijk gesteld , en van Démons bezeten waren. En de gansche stad was vergaderd bij de deur; en hij genas velen, die mei verschillende kwalen bezocht waren, en vele Démons dreef hij uit, en liet bun niet toe te spreken, omdat zij hem kenden. Mark. I: 21-54.
17. WONDERBARE VISGIIVAMJST.
Hel geschiedde nu, toen de scharen op hem aandrongen , om het woord Gods te hooi en, dal ook hij stond hij het meir van Genesarelh. En hij zag twee schepen liggende aan het meir; maar de visschers waren er uiige-
18
vermalbn.
gaan, en spoelden de nellen. En in een der schepen gaande, dal van Simon was, verzoclil hij hem een weinig van land af le sleken. En nederzillende, leerde hij de scharen uil hel scheepken. Toen hij nu ophield le spreken, zei do hij lol Simon: Sleek af naar de dieple, en werp uwe nellen uil Ier vangsl. En Simon anlwoordende. zeide lol hem: Meester! den geheelen nachl door hebben wij gearbeid, en niels gevangen; doch op uw woord zal ik hel nel uilwerpen. En dil gedaan hebbende, omslolen zij eene groole menigle visschen; en hun nel scheurde. En zij wenkten hunnen makkers, die in het andere schip waren, dal zij zouden komen , en ben helpen. En zij kwamen , en vulden beide de scheepkens, zoodat zij bijna zonken. En Simon Petrus, dat ziende, viel aan de knieën van Jesus neder, zeggende: Ga uit vau mij: wanl ik beu een zondig mensch, Heer! Wanl verbazing had hem bevangen, en allen, die met hem waren, over de vangst der visschen, die zij gedaan hadden. Insgelijks ook Jakobus en Joannes, de zonen vau Zebedeüs. die Simon's makkers waren. Doch Jesus zeide tol Simon: Vrees niel: van nu af zult gij menschen vangen. En de schepen aan land gehaald hebbende, verlieten zij alles, en volgden hem. Luk. V: 1 — 11.
18. jusus gerveest een' melaatschb.
En het geschiedde, loan hij in e^tie der sleden was, zie, er was een man vol rnelaatschheid; en Jesus ziende, viel hij op zijn aangezigt, en bad hem, zeggende: üccr! indien gij wilt, gij kunt mij reinigen. En hij, de hand
19
VERHALEN.
uitstrekkende, raakte hein aan, zeggende; Ik wil, word gereinigd! Rn terstond week de melaatschheid van hem. En hij heval hem, liet aan niemand le zeggen; maar (zeide hij) ga heen, vertoon u aan den Priester, en oller voor uwe reiniging, gelijk Moses geboden heeft (Lev. XIV; 4), hun Ier getuigenisse. Doch de mare van hem verspreidde zich le meer; en er kwamen vele scharen za-men , om hem te hooren , en genezen le worden van hunne krankheden. Maar hij ontweek in de woestijn, en had. Luk. V; 12—16.
19. JESUS STILT EEN' STORM OF HET MEER
Toen hij nu in hel scheepken was getreden, volgden hem zijne leerlingen. Eu zie, eene groole onstuimigheid ontstond op de zee, zoodat liet scheepken door de golven overdekt werd; doch hij sliep. Imi zijuc leerlingen, tot hem toetredende, wekten hem, zeggende: Heer! behoed ons, wij vergaan! Eu Jesus zeide lol ben; Wat zijt gij vreesachtig, kleingeloovigen! Toen opslaande, gebood hij de winden en de zee: en er werd groole kalmte. En de menschen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig is deze, dat de winden eu de zee hem gehoorzamen? Mallh. VIH: 23—27.
20. JESUS VERLOST TWEE BEZETENEN.
En toen hij aan de overzijde gekomen was, in bet land der Geraseners, ontnioetleri hem twee van Démons bezetenen, komende uit de grafsteden, zeer woest, zoodal
20
VERHALEN.
niemand langs dien weg kon voorbijgaan. En zie, zij schreeuwden, zeggende: Jesus, Zoon Gods! wal is er lusschen ons en u? Zijl gij hier gekomen, om ons vóór den lijd le pijnigen? Er was nu niel verre van hen eene kudde van vele zwijnen, weidende. En de Démons baden hem, zeggende: Indien gij ons uildrijfl, zoo zend ons in de kudde zwijnen. En hij zeido lol hen: Gaal! Zij nu uil-varende, voeren in de zwijnen, en zie, de gansclie kudde stort le mei drill van de steilte in de zee, en zij slierven in de waleren. De hoeders dan, vluglten: en in de slad ge-kómen, herigllen zij idles, hetreflende lien, die van Démons bezeten waren geweest. En zie , de gansche slad ging uil, Jesus le geraoel: en hem ziende, verzochten zij, dat hij van hunne grenzen vertrekken mogl. Mallh. VIII: 28-54.
21. JESUS GENEEST EEX' VERLAMDE.
En liet geschiedde op één' der dagen, dal hij zal le leeren. En er zalen Fariseërs en Welgeleerden, die gekomen waren uil alle vlekken van Galiléa en uit Judéa en Jerusalem, en kracht des Heeren was er om hen le genezen. En zie, mannen droegen op een lied cen'mensch, die verlamd was; en zij zochten hem binnen te brengen, en vóór hem neer le leggen. Doch niel vindende, waar langs zij hem zouden binnen brengen, van wege de schare, klommen zij op het dak, en Helen hem, met hel bed, neder langs de legelen, in hel midden vóór Jesus. En hij hun geloof ziende, zeide: Mensch! uwe zonden worden u vergeven. En de Schriftgeleerden en de Fariseërs begonnen le overleggen, zeggende: Wie is deze, die lasteringen
21
VERKAMEN.
spreekt? Wie kan zonden vergeven, tlan (ind alleen ? Jesus nu hunne overleggingen bemerkende, anlwoordde, en zeide tot hen: Wal overlegt gij in uwe harten? Wal is ligter te zeggen: De zonden worden n vergeven, olquot; le zeggen: Sta op, en wandel? Doch opdat gij weten rnoogt, dat de Zoon des menschen magl heeft op de aarde, om zonden le vergeven (zeide hij lol den verlamde), ik zeg u: Sta op, neem uw hed op, en ga naar uw huis! En hij, terstond voor hem opstaande, nam hel hed, waarop hij gelegen had, en ging naar zijn huis. God verheerlijkende. En verbazing beving allen, en zij verheerlijkten God, en zij waren vervuld mei vreeze, zeggende: Wij hebben heden wonderbare dingen gezien. Luk. V: 17—2(5.
22. JESUS ROEPT MATTHEÜS.
Jesus van daar voortgaande, zag een' inensch bij het tolhuis zitten, Maltheüs genaamd; en hij zeide tot hem: Volg mij 1 En hij , opslaande, volgde hem. En hel geschiedde, terwijl hij aanlag in hel huis, zie, vele tollenaars en zondaars kwamen, en lagen mede aan met Jesus en zijne leerlingen. En de Fariseërs, dat ziende, zeiden tot zijne leerlingen: Waarom eet uw meester mei de tollenaars en zondaars? Doch Jesus, dit boorende, zeide: De gezonden hebben geen' geneesmeester noodig, maar de kwalijkgeslelden. Doch gaat, en leert wal het zij. Barmhartigheid wil ik, en geen offer: want ik ben niet gekomen , om regtvaardigen te roepen, maar zondaren. Matlh. IX: 9—15.
22
VEKilALE.V.
i7). JESUS VERDEDIGT ZIJNE LEEItLI.WE.N OVER llü^l MET VASTEN.
Hierop kwamen lol liem de leerlingen van Joannes, zeggende: Waarom vaslen wij. en de Fariseërs veel; maar uwe leerlingen vasten niel? En Jesus zeide lol hen: Kunnen de linügomsgezellen Ireuren, zoo lang de bruidegom bij hen is? Doch er zullen dagen komen, dal de Itruide-gom van hen weggenomen zal worden, en dan zullen zij vaslen. Ook zei niemand een' lap ruw laken op een oud kleed: wanl hij neeml van hel kleed, wal daaraan geheel is, en erger wordl de scheur. Noch giel men nieuwen wijn in oude leêrenzakken; anders herslen de leèrenzakken, en de wiju wordl uilgeslorl, en de leèrenzakken zijn verloren: maar nieuwen wijn giel men in nieuwe leêrenzakken, en heiden worden hehouden. Mallh. IX; 14—17.
'li. JESUS GENEEST EENE VROUW VAN DE 11L0ED-VLOEIJI.NG. HlJ WEKT HET DOOUB DOC11TERKEN VAN .IAÏIIUS OP.
En toen Jesus wederom met hel schip overgestoken was naar de andere zijde, verzamelde zich eene groole schare lol hem; en hij was aan de zee. En er kwam één van de Oversten der synagoge, mei name Jairns,en hem ziende, viel hij aan zijne voeten, en hij had hem zeer, zeggende: Mijn dochterken ligt op haar uitersle; kom, en leg haar de hand op, opdat zij gezond worde, en leve. En hijging mei hem , en eene groole sciiare volgde hem ; en zij drongen hem. Eene vrouw nu, die twaall'jaren eene bloed vloei-
23
VERHALEN.
24
jing had, en veel geleden had van vele geneesmeesters, en al hel hare Ie koste gelegd, doch geene haal gevonden had, maar veeleer erger geworden was, van Jesus gehoord hehhende, kwam onder de schare van achter, en raakte zijn kleed aan: want zij zeide: Indien ik slechts zijn kleed aangeraakt mogt hebben, zal ik gezond worden. En terstond was de bron van haar bloed opgedroogd, en zij ontwaarde aan haar ligchaam, dat zij van de kwaal genezen was. En Jesns terstond bij zich zeiven bemerkende, dat eenc kracht van hem was uitgegaan, keerde zich om lot de schare, en zeide; Wie beeft mijne kleederen aangeraakt? En zijne leerlingen zeiden lol hem: Gij ziet, dal de schare n dringt, en zegl gij, wie beeft mij aan-geraakl ? En bij zag rond, om haar le zien, die dat gedaan bad. De vrouw dan, vreezende en bevende, daar zij wisl, wal aan haar geschied was, kwam, en viel vóór hem neder, en zeide hem de gansche waarheid. Hij nu zeide tot baar: Dochter! uw geloof heeft u gered; ga in vrede, en wees genezen van uwe kwaal. Terwijl hij nog sprak, kwamen er van den Overste der synagoge, zeggende: Uwe dochter is gestorven I wal vall gij den Meesier nog lastig ? Doch Jesus boorende hel woord, dal er gesproken werd, zeide lol den Oversle der synagoge; Vrees niet, geloof slechts! Eu bij liet niemand loe hem le volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Joannes, den broeder van Jakobus. En zij kwamen aan bel huis van den Oversle dei-synagoge , en lii) zag hel alarm, en hen, die weenden en luid jammerden. En binnengaande, zeide hij lot hen; Wal raast gij en weenl ? Hel dochlerken is niet gestorven , maar slaapt! Eu zij belachten hem. Maar hij, allen
VERHALEN.
iiilgedreven hebbende, nam mede den vader en de moeder van bet dochterken, en die bij hen waren, en ging binnen, waar het dochterken lag. En de hand van hel dochterken vattende, zeide hij tol haar; Talitha knmi! hetwelk is, overgezet: Dochterken (ik zeg u) sta op 1 En terstond rees hel dochterken ojt, en wandelde (zij nu was twaalf jaren oud): en zij waren bevangen met groote verbazing. En hij gebood hun zeer, dat niemand dit weten mogt. En bij zeide, dal men baar te eten zou geven. Mark. V: 21—45.
JESUS (iENEEST TWEE BLINDEN. VOORTS EEN' BEZETENEN STOMME.
Toen nu Jesus van daar voortging, volgden hem twee blinden, roepende en zeggende; Ontferm u onzer, David's zoon! En toen hij len huize ingegaan was, traden de blinden lot hem. En Jesus zeide tot hen; Geloofl gij, dat ik u dat doen kan? Zij zeiden lol hem; Ja, Heer! Toen raakte hij hunne oogen aan, zeggende; Naar uw geloof geschiede u ! En hunne oogen werden geopend. En Jesus dreigde hen, zeggende; Ziel toe, dal niemand het wete. Maar zij, uitgaande, maakten hem ruchtbaar in dat. gansche land.
Toen nu deze uitgegaan waren, zie, men bragt lot hem een' stommen mensch, die van een' Démon bezeten was. En toen de Démon uitgedreven was, sprak de stomme. En de scharen verwonderden zich, zeggende: Nooil is zoo iets gezien in Israël. Maar de Fariseërs zeiden:
25
VERHALEN.
26
Door den Overste der i)emons, drijlï hij de Démons uit. Mattli. IX: 27—54.
2G. .IESÜS GENEEST EEN'' ACHTENDE»TIG-JAR1GEN KRANKE.
Daarna was liet Feest l)ij de Joden, en Jesus trok op naar Jerusalem. Er is nu te Jerusalem een schaapshad, hetwelk in het Hehreeuwsch wordt liijgenaanid Bethsaïda, hebbende vijf galerijen. In deze lag eeue groote menigte van krauken, blinden, kreupelen, lammen, wachtende op de beroering des waters (want een Engel des Heeren daalde op zekeren tijd neêr in het badwater, en het water werd beroerd ; wie dan bel eerst afdaalde in het badwater, na de beroering des waters, werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was). Er was nu aldaar zeker mensch, die achtendertig jaren krank geweest was. Jesus, dezen ziende liggen, en wetende, dat het reeds sedert eenigen tijd was, zeide tot hem: Wilt gij gezond worden? De kranke antwoordde hem: Heer! ik heb geen' mensch, die, wanneer het water beroerd is geworden, mij in het badwater werpt: want, terwijl ik zelf kome, daalt een ander vóór mij daar in. Jesus zeide tol hem; Sla op, neem uw bed op, en wandel! En terstond werd die mensch gezond, en hij nam zijn bed op, en wandelde. Hel was Sabbat te dien dage. De Joden dan zeiden lot dengene, die genezen was: Hel is Sabbat; hel is u niet geoorloofd, uw bed te dragen. Hij antwoordde bun; Die mij gezond heeft gemaakt, hij heeft lot mij gezegd: Neem uw bed op, en wandel! Zij vroegen hem dan: Wie is die mensch, die lol u gezegd heeft:
VERHALEN.
Neem uw lied op, et» wandel 't Üocli de gezond gemaakte wist niet, wie hij was.- Jesus had zich onttrokken aan de schare, die daar ter plaatse was. Daarna vond Jesus hem in den tempel, en zeide tot hem: Zie, gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet ergers over-kome. Die mensch ging, on herigtte den Joden, dal het Jesus was, die hem gezond gemaakt had. Daarom vervolgden de Joden Jesus, omdat hij zoo iels deed op Sah-bat. Doch Jesus antwoordde hun; Mijn vader werkt tot nu toe, en zoo werk ook ik. Daarom dan zochten de Joden le meer hem te duoden, omdat hij niet alleen den Sabbat brak, maar ook God zijnen Vader noemde, makende zich zeiven gelijk aan God. Joan V; 1—18.
■11. JESUS VERONTSCHULDIGT ZIJNE LEERLINGEN, EN VERKLAART ZIC~ OVER DEN SABBAT.
Te dien tijd ging Jesus, op den Sabbat, door het gezaaide, en zijne leeriingen, honger hebbende, begonnen airen te plukken en le eten. De Fariseërs nu, dit ziende, zeiden lol hem; Zie, uwe leerlingen doen, hetgeen niet geoorloofd is le doen op Sabbat. Doch hij zeide tol hen: Hebt gij niet gelezen, wal David deed, toen hein hongerde, en dengenen, die bij hem waren? Hoe hij ging in hel huis Gods, en toonbrooden al, die hel hem niet geoorloofd was te eten, noch dengenen, die bij hem waren , maar alleen den l'riesteren ? UI' hebt gij niet gelezen in de Wet, dat de Priesters, op den Sabbat in den tempel, den Sabbat schenden, en toch onschuldig zijn? Nu, ik zeg u: Aleer dan de tempel is hier. Doch indien
27
VERHALRiN.
gij wisl, wal hel zij: Barmharligheid wil ik, en geen offer, gij zoudl de onschuldigen nooil veroordeeld hebben. Wanl de Zoon des menschen is Heer ook van den Sabbat Mallb. XII: 1—8.
28. .IESUS GENEEST EEiv' MAK MET EENE DOIiliE HAM) OP DEN SABBAT.
En van daar weggaande, kwam hij in linnne synagoge. En zie, er was een niensch, hebbende eene verdorde hand. En zij vroegen hem, zeggende; Is hel geoorloofd op den Sabbal le genezen ? opdat zij hem aanklagen moglen. Doch hij zeide lol hen: Wal mensch zal er onder n zijn, die een schaap beefl, en, zoo hel op den Sabbal in een' kuil gevallen is, hel niel zal aangrijpen en opheffen? Hoeveel meer is een mensch dan een schaap ? Zoo is hel dan geoorloofd, op den Sabbal goed le doen. Toen zeide hij lol den niensch: Slrek uwe hand nil! En hij slrekle ze uil, en zij werd hersleld, gezond gelijk de andere. De Fariseërs nu, uitgaande, bielden raad legen hem, hoe zij hem verderven moglen. Mallh. XII: 9—14.
29. .IESUS VERKIEST TWAALF APOSTELEN.
En zijne twaalf leerlingen bijeen geroepen hebbende, gaf hij hun magt over onreine geesten, om ze uil te drijven, en om allerlei ziekle en allerlei kwale le genezen. De namen nu der Iwaalf Apostelen zijn deze; De eerste, Simon, genaamd Petrus; en Andreas, diens broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeüs; en Joannes, diens broeder; Filippus en Bartho-
28
VERHALEN.
;en lomeiis; Thomus cn Matllieïis, de tollenaar; Jakobus, tie en. zoon van Alfeüs, en Tliadileüs; Simon, ile Kananeër , en iat. Judas Iskariolh, die iiem ook verraden heelt. Malth. X: 1-4.
30. JESUS GENEEST DEN KNECHT EENS HOOPDMANS.
Toen hij nu al zijne woorden, len aanhoore dos volks, geëin-digd had, kwam hij binnen Kararnaiini. En een dienstknecht van zekeren Hoofdman lag krank en op sterven. En deze was 6,1 hein zeer waard. En van Jesus gehoord liebbende, zond hij tol c'1 hem de Oudsten der Joden, om hem te verzoeken,dat hij mogt ''c komen, en zijnen dienstknecht gezond maken. Zij dan. bij in' Jesns gekomen, baden hem ernstig, zeggende tot hem: 11' Hij is waardig, dat gij hem dat bewijst: want hij hcelï 1S ons volk Hei', en bij heelt ons zeil de synagoge gebouwd. 011 Jesus dan ging met hen. Doch als bij reeds niet verre 'Ui van het huis was, zond de Hooltlinan tol hem vrienden, :n' zeggende: Heer! geef u geene moeite: want ik ben niet In' waardig, dal gij onder mijn dak ingaat. Daarom heb ik ook mij zeiven niet waardig geacht, om tol u te komen, maar zeg bet met één woord, en mijn dienstknecht zal gezond worden. Want ook ik ben een niensch, onder magt gesteld, hebbende onder mij krijgsknechten; en ik UJ zeg tot dezen: Ga! en hij gaat; en tol een'anderen: Kom! 1,1 en hij komt: en tot mijnen dienslkneclil: Doe dal! en hij er doel het. Jesus nu, dit hoorende, verwonderde zich; en 1(1 zich omkeerende lol de scharen, die hem volgden, zcide an hij: Voorwaar, ik zeg n, ook in Israël heb ik zoo groot l0quot; een geloo!' niet gevonden. En toen de algezondenen in hel
29
VERHALEN.
huis waren teruggekeerd. vonden zij den dienstknecht, die krank geweest was, gezond. Luk. VII; 1—10.
31. JESUS WEKT I)E.N DOODEN ZOON EKNER WEDUWE OP.
En het geschieilde vervolgens, dal hij ging naar eene stad, genaamd Nairn, en met hem gingen zijne leerlingen. en eene groole schare. Toen hij nu de poort der stad naderde, zie, er werd een doode uitgedragen, een eenige zoon zijner moeder, en deze was weduwe; en eene groole schare uit de stad was met haar. En du Heer, haar ziende, werd door medelijden bewogen over haar, en zeide int haar: Ween niet! En toetredende, raakte hij de haar aan (de dragers nu stonden slil). En hij zeide: Jongeling! ik zeg u; Sla op! En de doode zat overeind, en hegon Ie spreken. En hij gaf hem aan zijne moeder. En vreeze heving allen, en zij verheerlijkten (iod, zeggende: Een groot Profeet is onder ons opgestaan, en God heefl zijn volk hezochl. En deze mare, van hem, ging uit in geheel Judéa en in al den omtrek. Luk. VII: 11 — 17.
32. Joa.N.NES ZENDT LEERLINGEN AF TOT JESUS.
Joannes nu, in de hoeijen, van de daden van den Christus gehoord hehhende, zond twee leerlingen, en zeide tot hem: Zijl gij degene, die komen zou, of verwachten wij een' anderen? En Jesus, antwoordende, zeide tot hen; Gaal, en herigt Joannes, hetgeen gij gehoord en gezien beht. Blinden zien, kreupelen wandelen, melaalschen wor-
50
VBRHAI.EIV.
den gereinigd, donven hooren, dooden slaan op, aan armen wordt eene lil ij ma re verkondigd. En zalig is iüj, die aan mij niet geërgerd mogt zijn geweest. Mallh. XJ ; 2—6.
33. JKSUS BIJ een' FARlSEëR AAgt; TAFEL GENOOUIGU,
DOOIt EENE ZONDARES GEZALFD.
En één der Fariseërs noodigde liem l)ij zich ten elen. En iiij, ingaande in hel huis van den Fariseër, lag aan. En zie. eene vrouw, die in de stad eene zondares was, vernomen hehbende, dat hij in hel huis des Fariseërs aanlag, hragt eene albasten flesch mei zalve; en slaande achteraan zijne voelen, hcgon zij met tranen zijne voeten te bevochtigen, en met de hairen van haar hoofd droogde zij ze af. De Fariseër nu, die hem genoodigd had. dit ziende, sprak hij zidi zeiven, zeggende: Deze. indien hij een Profeet was, zou toch wel welen, wie en hoedanig de vrouw is, die hem aanraakt; daar zij eene zondares is. En Jesus, hol woord nemende, zeide tol hem : Simon! ik beh u iets le zeggen. Hij nu zeide: Meester, spreek! Zeker schuldeiscber bad twee schuldenaars: de een was schuldig vijf honderd denariën, en de andere vijftig. Daar zij niet hadden om te betalen, schonk hij het hun heiden. Wie nu beeft hem meer lief? En Simon, antwoordende, zeide: Ik meen hij, wien hij het meest heeft geschonken. Hij dan zeide tot hem: Gij hebt wél geoordeeld! En zich koerende tol de vrouw, zeide hij tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw buis gekomen: water voor mijne voelen hebt gij niet gegeven; maar deze heeft met tranen
31
VERHALEN.
mijne voeten lievoc.hligd, en mei hare haireu afgedroogd. Geen kus hebt gij mij gegeven: maar deze, van dat zij ingekomen is, heelt niet opgehouden mijne voeten te kussen. Gij hebt niet met olie mijn hoold gezalfd; maar deze heelt met zalve mijne voelen gezalfd. Daarom zeg ik u; De vele zouden worden haar vergeven, omdat zij veel heeft lief gehad; maar wien min vergeven wordt, die heeft min lief. Toen zeidc hij tot haar : De zonden worden ii vergeven. En zij, die mede aanlagen, begonnen bij zich zeiven (e zeggen: Wie is deze, die ook zonden vergeeft? Doch bij zeide tot de vrouw: Uw geloof heefl ii gered; ga in vrede! Luk. VII: 56—öü.
54. JESUS SPIJZIGT WONÜËKIIADIG VIJFDÜiZE.M) MANNEN.
Daarna vertrok Jesus over de zee van Galiléa, welke is van Tiberias; en hem volgde ecne groote schare, omdat zij de teckenen zagen, die hij omtrent, de krauken deed. Jesus dan klom op den berg, en zette ziclt daar neder met zijne leerlingen. Het Pascha nu, het Feest dei-Joden, was nabij. Jesus dan, de oogen opheffende, en ziende, dat er eene groote schare tot hem kwam, zeide tot Filippus: Van waar zullen wij brooden-koopen, opdat dezen eten mogen (Doch dit zeide bij, om hem te beproeven: want bij zelf wist, wat hij doen zou)? Filippus antwoordde hem : Voor t weehonderd denariën aan brood is niet genoeg voor hen, opdat elk slechts een weinig krijge. Één van zijne leerlingen, Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide lot hem: Er is een jongsken hier, hetwelk vijf gerstenbrooden heeft en twee visschen; maar
VERHALEN.
wat is »lil onder zoo velen ? Jesus zeide dan : Doel de nienschen aanliggen. Er was nu veel gras le dier plaatse. De mannen lagen aan, onilrenl vijlduizend in getal. Jesus nu nam de broeden, en gedankt hebbende, deelde hij ze onder de aanliggenden; desgelijks ook van de visschen. zooveel zij wilden. Toen zij nu verzadigd waren, zeide hij tol zijne leerlingen : Verzamelt de overgeschoten brokken, opdal zij niet verloren gaan. Zij verzamelden dan, en vulden twaalf korven met brokken, van de vijfgerslen-brooden, die overgeschoten waren dengenen, die gegeten hadden. Die nienschen nu, gezien hebbende hel teeken, dal Jesus gedaan had, zeiden: Deze is waarlijk d^ Profeet, die in de wereld komen zou. Jesus dan verstaan hebbende, dal zij komen zouden, en hem wegvoeren, om hem Koning te maken, week wederom naar den berg, hij alleen. Joan. VI: l—liJ.
55. JESUS WANDELT 01' HE ZEE, EX UEÜT l'ETIUIS.
En toen hel avond was geworden, was bij daar alleen. Het scheepken nu, werd midden in de zee geslingerd door de golven : want de wind was tegen. Doch Ier vierde nachtwake kwam hij tol ben (de leerlingen), wandelende op de zee. En hem op de zee ziende wandelen. werden zij ontsteld, zeggende: Hel is een spook I En zij schreeuwden van vrees. Doch terstond sprak Jesus ben aan, zeggende : Houdt, moed! ik ben het, vreest niet! En Petrus, anUtoordende, zeide: Heer! indien gij bel zijl. beveel mij tol u te komen op de wateren. Hij dan zeide: Kom! En Petrus, van het scheepken afgeklommen, wandelde op het
35
VERI1ALKN.
water, om lol Jesus Ie komen. Maar den hevigen wind bespeurende, werd hij bevreesd, en daar liij hegonnen was Ie zinken, riep hij, zeggende: Heer! heiioed mijl Kn Jesus, lerstond de hand nilslrekkende, greep hem, en zeide tol hem: Kleingelonvige! waarom hehl gij getwijfeld!'' En toen zij in het sr.heepken geklommen waren, bedaarde de wind. Zij nu, die in !iel scheepken waren, kwamen, en aanbaden hem, zeggende: Waarlijk, gij zijl Gods Zoon! Matlh. XIV: 23—55.
56. .ÏKSÜS r.E.NKKST l)K DOCHTER EENER KANANEESCHE VROUW.
En Jesus, van daar gaande, vertrok naar de streken van Tyrus en Sidon. En zie, eene Kananeesche vrouw, komende van die grenzen, riep, zeggende: Heer! David's Zoon, ontferm u mijner! Mijne dochter wordt van een' Démon deerlijk gekweld. Doch hij antwoordde haar geen woord. En zijne leerlingen, toetredende, verzochten hem, zeggende: Zend haar weg: want zij roept ons na. Doch hij, anlwoordende, zeide: Ik ben niet gezonden, dan tot de verlorene schapen van Israel's huis. Zij nu kwam, en aanbad hem , zeggende: Heer! help mij! Maar hij, antwoordende, zeide: Het is niet goed, het brood der kinderen te nemen, en hel den honden vóór te werpen. Zij nu zeide: Ja toch. Heer! wanl ook de hondekens eten van de kruimkens, vallende van de tafel hunner heeren. Toen antwoordde Jesus, en zeide lot haai1: 0 vrouw! groot is uw geloof. If geschiede, gelijk gij wilt! En hare dochter werd genezen van die ure af. Matlh. XV: 21—28.
34
VKRIIALEN.
37. JESUS GENEEST EE.%' DOOF-STOMME.
En wederom uitgaande van de gren/.eti van Tyrus, kwam hij door Sidon, aan de zee van Galiléa, midden door de grenzen van Dekapolis. En zij Itraglen lol hem een' dooi'-slomme, en zij baden hem, om hem de hand oj) le leggen. En hem nemende van de schare terzijde, stak hij zijne vingers hem in de ooren, en uitspuwende, raakte hij diens long aan. En opziende naar den hemel, zuchtte hij, en zeide lol hem: Efela, dat is: Wordt geopend! En terstond werden zijne ooren geopend, en de band zijner tong werd onthouden, en hij sprak regt. En hij gebood hun, dat zij het niemand zouden zeggen. Maar hoe meer hij hun verbood, hoe meer zij het verkondigden ; en hoe meer zij zich verwonderden, zeggende: Hij heeft alles wél gedaan: ook de dooven deed hij hooren, en de stommen spreken. Mark. VII: 31—37.
38. JESUS SPIJZIGT WONDERDADIG VIEHDUIZEM) MANNEN.
Jesus nu, zijne leerlingen le zamen geroepen hebbende, zeide: Ik word bewogen over de schare: want reeds drie dagen vertoeven zij hij mij, en hebben niet le elen: en hen nuchter wegzenden wil ik niel, opdat zij niet wel-ligt bezwijken op den weg. En zijne leerlingen zeiden tot hem: Van waar hebben wij in eene woestijn zoo vele broo-den, om eene zóó groote schare le verzadigen i1 En Jesus zeide
7 O ^
lot hen: Hoe vele brooden hebt gij ? Zij zeiden : Zeven, en weinige vischkens. En hij beval de schare, aanlelig-gen op de aarde. En de zeven brooden en de visschen
TERHALEN.
genomen, en gedankt hebbende, brak hij ze, en gafzeaan zijne leerlingen, en de leerlingen gaven ze aan de schare. En zij alen allen, en werden verzadigd, en van hel overschol namen zij zeven manden vol op. Zij nu, die gegeten hadden, waren vierduizend mannen, behalve vrouwen en kinderen. En de schare weggezonden hebbende, ging hij in het scheepken, en kwam op de grenzen van .Magedan • Matth. XV; 52—59.
59. JESUS GENEEST EE.N' BLINDE.
En zij kwamen te Belhsaida, en zij braglen lol hem een' blinde, en verzochten hem, dat hij hem mogtaanraken. En de hand des blinden vallende, leidde hij hem buiten het vlek, en hem in de oogen gespogen hebbende, terwijl hij hem zijne handen opleide, vroeg hij hem, of hij iels zag. En hij, opziende, zeide: Ik zie de menschen als waren hel hoornen, wandelen. Daarna leide hij weder de handen op zijne oogen, en hij hegon te zien, en hij was hersteld, zoodal hij alles duidelijk zag. En hij zond hem naar zijn huis, zeggende; Ga naar uw huis, en mogt gij in het vlek binnengaan, zeg het aan niemand! Mark. VIII; 22—26.
40. JESUS OP OEN BERG VERHEERLIJKT.
En... Jesus nam met zich I'etrus, en Jakobus, en Joannes, diens broeder, en leidde hen op een'hoogen berg terzijde. En hij werd vóór hen van gedaante veranderd; en zijn aangezigl schitterde gelijk de zon, en
36
VERHALEN.
zijne kleederen werden wil, gelijk sneeuw. En zie, aan hen verschenen Moses en Elias, mei hem sprekende. Pelrus nu, hel woord nemende, zeide lol Jesus: Heer 1 het is goed, dal wij hier zijn. Indien gij will, laai ons hier drie hullen maken, voor u ééne, voor Moses ééne, en voor Elias ééne. Terwijl hij nog sprak, zie, eene lichl-wolk overschaduwde hen, en zie, eene slem uil de wolk, zeggende: Deze is mijn gehelde Zoon, in wien ik mijn wélbehagen genomen heb: hoorl naar hem! En de leerlingen, dil hoorende, vielen op hun aangezigl, en waren zeer bevreesd. Docli Jesus trad toe, en raakte hen aan, en zeide lol hen: Staal op, en vreesl niet! Zij nu, hunne oogen opheffende, zagen niemand, dan Jesus alleen. En terwijl zij den berg afgingen, gebood hun Jesus, zeggende: Zegt aan niemand hel gezigl, totdat de Zoon des menscben uil de dooden is opgestaan. En zijne leerlingen vroegen hem, zeggende: Wal zeggen dan de Schriftgeleerden , dal Elias eerst moei komen ? Hij dan, antwoordende , zeide tol hen: Elias zal wel komen en alles her-slellen. Doch ik zeg u, dal Elias reeds gekomen is; en zij hebben hem niet erkend, maar hein gedaan, wat zij wilden; alzoo zal ook de Zoon des menscben van hen lijden. Toen verslonden de leerlingen , dal bij van Joannes den Dooper lol hen gesproken had. Mallli. XVII: 1—13.
41. JESUS CE.NEEST EEN MAANZIEK, KOOF-STOM, BEZETEN KIND.
En (oen hij bij zijne leerlingen gekomen was, zag bij eene groole schare rondom hen, en Schriftgeleerden met hen twistende. En de gansche schare, zoodra zij Jesus
57
VEItlIALK.V
38
zag, slond verbaasd en verlegen, en toeloopende, groetle zij hem. En hij vroeg hun: Waarom Iwisl gij onder elkander? En één uit de schare, antwoordende, zeide: Meester! ik heh mijn' zoon tot u gehragt, die een' stommen geest heelt. En waar hij hem heelt aangegrepen, sleurt hij hem neèr, eu hij schuimt, eu knarst met de tanden, en verdort. En ik heb aan uwe leerlingen gezegd, dat zij hem zouden uitdrijven; maar zij konden niet. Hij nu, hun antwoordende, zeide: O ongeloovig geslacht! hoe lang zal ik hij u zijn? Hoe lang zal ik u verdragen? Brengt hein tot mij. En zij bragten hem. En terstond, als hij hem zag, ontroerde hem de geest, en ter aarde vallende, wentelde hij zich al schuimende. En hij vroeg diens vader: Hoe lange lijd is het, dat hein dit is overkomen? Hij nu zeide; Van kinds af; en dikwijls heelt hij hem in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; doch indien gij iels kunt, help ons, ontferm u onzer! En Jesus zeide lol hem: Indien gij gelooven kunt, alles is mogelijk dengenen, die gelooft. En terstond uitroepende, zeide de vader van het kind met tranen: Ik geloof. Heer! kom mijn ongeloof te hulp! Jesus dan ziende, dat de schare zaraenliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem; Doove en stomme geest! ik gebied u, vaar uil van hem. en kom niet weêr in hem! En hij, schreeuwende, en hem hevig sleurende, voer uil van hem. En hij werd als een doode, zoodat velen zeiden, dat hij gestorven was. Doch Jesus, hem bij de hand vattende, riglte hem op, en bij stond op. En toen hij in huis gegaan was, vroegen hem zijne leerlingen terzijde: Waarom konden wij hem niet uitdrijven? En hij zeide tot hen: Dit geslacht
VERHALEN.
tie kan door niets uilvaren, dan door bidden en vasten.
Ier Mark. IX: 15—28.
es-
en 42. JESUS VOORZIET WO.NÜERUAItlG IN DE TEMCEL-SCHATTLNG. irt
gt;ii. Toen zij nu Ie Kafaruaüin gekomen waren, kwamen
lat de ontvangers der didrachmen lot Petrus, en zeiden tot
ii, liem: Betaalt uw meester de didraclimen niet? Hij zeide:
ig Ja! En als hij thuis gekomen was, voorkwam hem Jesus,
gt zeggende: Wat dunkt n. Simon! de Koningen der aarde,
iu van wie nemen zij schalting ol' cijns? Van hunne zonen,
ii- ol' van de vreemden? En hij zeide: Van de vreemden,
r: Jesus zeide tot hem: Zoo zijn dan de zonen vrij. Doch
iu opdat wij hen niet ergeren, ga naar de zee, en werp
u- een' angel uit, en den eersten visch, die opkomt, grijp
h dien: en zijnen mond geopend hebbende, zult gij een'sta-
is ter vinden: neem dien, en geef hun voor mij, en voor u.
3- Matth. XVII: 23—26.
Ie
II 45. .lESL'S IN HET HUIS VAN LAZARUS.
e
: Ook geschiedde bet, terwijl zij reisden, dat bij kwam
in zeker vlek. En zekere vrouw, met name Martha, ont-
i ving hem in haar huis. En deze bad eene zuster, genaamd
i Maria, welke ook, zittende aan de voelen des Heeren, zijn
i woord hoorde. Doch Martha gal zich groote moeite met
j veel bedienens, en zij, stil slaande, zeide: Heer! trekt gij
i bet u niet aan, dat mijne zuster mij alleen liet bedienen ?
j Zeg baar dan, dat zij nüj helpe. He Heer nu, antwoor-
L dende, zeide lot haar: Martha! Martha! gij bekommert en
59
VERHALEN.
onlrust u over zeer veel. Voorts één is tioodig. Maria heeft hel beste lieel verkoren, hetwelk haar niet ontnomen zal worden. Luk. X: 58—42.
44. JESÜS GENEEST EENE ACHTTIEN JARIGE KRANKE.
Hij nu leerde in hunne synagoge op den Sabbat. En zie, er was eene vrouw, hebbende een' geest van krankheid sedert achttien jaren, en zij was zaaingehogen, en kon volstrekt niet opzien. En Jesus, haar ziende, riep haar tot zich, en zeide tot haar: Vrouw! gij zijl verlost van uwe krankheid. En hij leide haar de handen op; en terstond rigtte zij zich op, en verheerlijkte God. Doch de Overste der synagoge, verontwaardigd, dal Jesus op den Sahbat genezen had, nam het woord, en zeide tol de schare: Zes dagen zijn er, waarop men werken moet: komt dan op deze, en laai u genezen: maar niet op den Sabbat-dag. De Heer dan, hem antwoordende, zeide: Geveinsden! maakt niet een ieder uwer, op den Sabbat, zijn' os ol'ezel los van de kribbe, en leidt, ze heen om te drinken ? En deze dochter Abraham's, die de Satan, zie, achttien jaren gebonden had, moest zij niel van dezen band worden losgemaakt, op den Sabbat-dag? En toen hij dit zeide, stonden al zijne tegenstanders beschaamd; maar de gansche schare verblijdde zich, over al het heerlijke, door hem verrigt. Luk. XIII: 10—17.
45. JESUS GENEEST EEN' WATERZUCHTIGE.
En hel geschiedde, toen Jesus op een' Sabbat in hel
40
VERHALEN.
huis gegaan was van een' Overste der Fariseërs, om brood te eten, dal zij op hem acht gaven. En zie, zeker waterzuchtig mensch was vóór hem. En Jesus, hel woord nemende, sprak lol de Welgeleerden en Fariseërs, zeggende: Is hel geoorloofd op den Sahhat te genezen? Zij nu zwegen. Doch hij, hem aanvattende, genas hem, en zond hem weg. En hun antwoordende, zeide hij : Wie uwer, als zijn ezel of os in een' put mogt vallen, zal hein niet terstond er uittrekken op den Sahhat-dag ? En zij konden hem daarop niet antwoorden. Luk. XIV: 1—6.
46. JESUS LEERT Ii\ 1)EN TEMPEL. ME.N ZOEKT HEM TE VATTEN. DE GEREGTSDIENAARS, ONVERR1GTER ZAKE TERUGGEKOMEN , r.ETUIGE.\
VOOR HEM.
Zoodra zijne broeders waren opgegaan, toen ging ook hij op lot hel Feest (der Loofhutten), niet openlijk, maar als in hel geheim, üe Joden dan zochten hem op hel Feest, en zeiden; Waar is hij? En er was veel gemompel onder de schare over hem. Sommigen zeiden wel: Hij is goed; maar anderen zeiden: Neen. maar hij verleidt de scharen. Niemand echter sprak vrij uil over hem, wegens de vrees voor de Joden.
Toen het nu reeds op het midden van het Fees! was, ging Jesus op naar den tempel, en leerde. De Joden dan verwonderden zich, zeggende: Hoe kent deze de Schriften, daar hij ze niet geleerd heeft? Jesus dan antwoordde hun, en zeide: Mijne leer is niet de mijne; maar desgenen, die mij gezonden heeft. Indien iemand diens wil mogt
41
VERHALEN.
het)l)en willen iloen. hij zal kennis krijgen van de leer, of zij
uit God zij, dan ol' ik uil mij zeiven spreke. Die uit (j€
zich zeiven spreekt, zoekt zijne eigene eer: maar wie de n£
eer zoekt desgenen, die hem gezonden heelt, die is waar- jj achlig, en geene ongeregtigheid is in hem. Heelt Moses
u niet de Wet gegeven? En niemand van u doet de Wet. ze
Waarom zoekt gij mij te dooden ? De schare antwoordde, (ja
en zeide: Gij hebt een' Démon in. Wie zoekt n te doo- zo
deu? Jesus antwoordde, en zeide lot hen: Eén werk iieb j.(
ik gedaan, en gij allen verwondert u. Nogtans Moses heeft ^
u de hesnijdenis gegeven (niet dat zij van Moses is; maar to
van de vaderen), en op Sahbat besnijdt gij een' mensch. (j(1
Indien een mensch op Sabbat de .besnijdenis ontvangt, op- (jj dat de wet van Moses niet verbroken worde, hoe zijl gij
© *
Sommigen dan uit de Jerusalemmers zeiden: Is deze
het niet, dien zij zoeken te dooden? I^n zie, hij spreekt vi
openlijk, en zij zeggen hem niets. Hebben de Oversten q,
waarlijk erkend, dat deze de Christus is? Maar dezen, vv
weten wij, van waar hij is: doch wanneer de Christus ^
zal gekomen zijn, weet niemand, van waar bij is. Jesus w dan riep, in deu tempel leerende, en zeggende: Gij kent
mij dan, en weet, van waar ik ben. Toch ben ik van mij t]c
zeiven niet gekomen, maar waarachtig is hij, die mij ge- jj
zonden heeft, dien gij niet kent. Ik ken hem: want ik ben d; van hem, en hij beeft mij gezonden. Zij zochten dan hem
te vatten: maar niemand sloeg de handen aan hem: want sc
nog was zijne ure niet gekomen. yj
42
VEItllALEN. 45
Uil de schare geloofden velen in hein, tüi zeiden: Zou de Chrislus, wanneer hij zal gekomen zijn, meer leeke-nen doen, dan deze doet? De Fariseërs hoorden de schare dit over hem mompelen: en de Fariseërs en de Overpries-ters zonden dienaars af, om hem te vatten. Jesus dan zeide lot hen: Nog een weinig tijds hen ik met u, en dan ga ik tot hem, die mij gezonden heeft. Gij zuil mij zoeken; maar niet vinden; en waar ik ben, kunt gij niet komen. De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal deze heengaan, dewijl wij hem niet vinden zullen? Zal hij ook tot de verstrooiden onder de Heidenen gaan, en de Heidenen leeren ? Wat is dit voor een woord, dal hij sprak: Gij zult mij zoeken, en niel vinden : en waar ik hen. kunt gij niet komen ?
Op den laalsten dag nu, den groolen van het Feest, stond Jesus, en riep, zeggende: Zoo iemand dorst, hij kome tol mij, en drinke. Die in mij gelooft, gelijk de Schrift zegt: Stroomen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeijen (Is. XLIV: 5. XLIX: 10). Dit nu zeide hij van den Geest, welken ontvangen zouden zij, die in hem geloofden: want er was nog geen Geest gegeven, dewijl Jesus nog niet verheerlijkt was. Sommigen dan uil de schare, deze zijne woorden hoorende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet! Anderen zeiden: Deze is de Christus. Doch sommigen zeiden: Komt dan uit Galiléa de Christus? Zegt niel de Schrift, dal uit hel zaad van David, en uil het vlek Bethlehem, waar David was, de Christus komt (Ps. CXXXI: II. Is. XI: 1. Mich. V: 2)? Er ontstond dus verdeeldheid onder de schare wegens hem. Sommigen uit hen wilden hem wel vallen; maar niemand sloeg de handen aan hem.
VRRHALEN.
De dienaars dan kwamen lol de Overprieslers en de Fa-riseërs; en dezen zeiden lol hen: Waarom hehl gij hem niel medegehragl ? De dienaars anlwoordden: Nooil heefl alzoo een mensch gesproken als deze mensch! De Fariseërs dan antwoordden hun: Zijl ook gij verleid? Heefl wel iemand uit de Overslen in hem geloofd, of uil de Fariseërs? Maar deze schare, die de Wel niel kenl, vervloekt is zij ! Nikodemus, de zelfde , die 's nachts lol hem gekomen was, zijnde één uit hen , zeide lol hen: Oordeelt onze Wel wel den mensch , tenzij men hem eerst gehoord, en vernomen hehbe, wat hij doet ? Zij antwoordden, en zeiden lot hem: Zijl ook gij een Gaiileër? Onderzoek de Schriften, en zie, dal uit Galiléa geen Profeet opslaat. En elk keerde terug naar zijn huis. Joan. VII: 10—53.
47. JESUS EK DE OVERSPELIGE VROUW.
Jesus nu hegaf zich naar den Olijfberg. En 's morgens vroeg kwam hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tol hem: en nedergezeten, leerde hij hen. De Schriftgeleerden en Fariseërs dan, hraglen eene vrouw, op overspel hetrapl, en haar in hel midden gesteld hebbende , zeiden zij lot hem: Meesier! deze vrouw is zoo even betrapt op overspel. In de Wet nu heefl Moses ons bevolen, de zoodanige te sleenigen. Gij dan, wat zegt gij ? Dit nu zeiden zij om hem te beproeven, opdat zij hem konden aanklagen. Doch Jesus neêrbukkende, schreef met den vinger op den grond. Toen zij dan hem bleven vragen, rigtte hij zich op, en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst den steen op haar. En
44
VERHALEIN.
weder neêrbukkende, schreef hij op den grond. Doch zij, dil hoerende, gingen weg, één voor één, beginnende van de oudsten, zoodat Jesus alleen overbleef niet de vrouw, in hel midden staande. Jesus nu, zich oprigtende, zeide tot haar: Vrouw! waar zijn zij, die u aanklaagden ? Heeft niemand u veroordeeld? Zij dan zeide: Niemand, Heer! En Jesus zeide tot haar; Zoo aal ook ik u niet ver-oordeelen; ga, en zondig niet meer! Joan VIH: 1—11.
48. JESUS GENEEST EE.N* BUNDdEBORE.NE.
En in hel voorbijgaan zag Jesus een' mensch, blind van geboorte af. En zijne leerlingen vroegen hem: llab-bi! wie heeft gezondigd, deze, of zijne ouders, dat hij blind geboren zou worden? Jesus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, noch zijne ouders; maar het is, opdat de werken Gods aan hem geopenbaard zouden worden. Ik moei werken de werken desgenen, die mij gezonden heeft, zoolang het dag is; er komt. een nacht, wanneer niemand werken kan. Zoo lang ik in de wereld ben, ben ik een licht der wereld. Dil gezegd hebbende, spoog hij op de aarde, en maakte slijk van hei speeksel, en streek bel slijk hem op de oogen, en zeide lol hem: Ga, wasch u in hel bad Siloë (hetwelk overgezet wordt; gezonden)! Hij ging dan, en wiesch zich, en kwam terug ziende. De geburen dan, en die hem te voren gezien hadden, daar hij bedelde, zeiden; Is deze hel niet, die zal, en bedelde? Sommigen zeiden; Hij is het. Doch anderen; Geenszins; maar hij gelijki op hem. Doch hij zelf zeide: Ik ben hel. Zij zeiden dan tol hem: Hoe zijn u de oogen
VRRHALEN.
geopend? Hij anlwoordde: Die niensch, die genaamd wordt Jesus, maakte slijk, en bestreek mijne oogen, en zeide tot mij: Ga naar liet bad van Siloë, en wasch u! Ik ging dan, ik wiescb mij, en ik zie. Zij dan zeiden lot hem: Waar is die? Hij zeide: Ik weet bel niet. Zij brag-ten lol de Fariseërs, hem, die blind geweest was. Het was nu Sabbat, toen Jesus bel slijk maakte, en hem de oogen opende.
Wederom dan vroegen hem de Fariseërs: boe bij ziende geworden was ? Hij nu zeide tol ben: Hij legde mij slijk op de oogen, en ik wiescb mij, en ik zie. Sommigen dan uil de Fariseërs zeiden: Deze mensch is niet van God: want bij onderhoudt den Sabbat niet. Doch anderen zeiden: Hoe kan een zondig mensch zulke teekenen doen ? En er was verdeeldheid onder ben. Zij zeiden dan wederom lol den blinde: Gij, wal zegt gij van hem, die u de oogen geopend heeft? Hij nu zeide: Dal hij een Profeet is. De .loden dan geloofden niet van hem. dat hij blind geweest, en ziende geworden was. totdat zij de ouders geroepen hadden desgenen, die ziende geworden was. En zij ondervroegen hun, zeggende: Is deze uw zoon, van wien gij zegt, dal hij blindgeboren is? Hoe ziel hij dan nu ? Zijne ouders anlwoordden hun, en zeiden: Wij weten, dal deze onze zoon is, en dat hij blind geboren is: doch boe bij nu ziel, weten wij niet, of wie zijne oogen geopend beeft, weten wij niet. Ondervraagt hem zeiven: hij heeft zijne jaren; bij zelf moge van zich zeiven spreken. Dit zeiden zijne ouders, omdat zij de Joden vreesden: want reeds waren de Joden overeengekomen, dat. zoo wie belijden mogl. dal hij de Christus
46
VERHALEN.
was, uil de synagoge gebannen zou worden. Daarom zeiden zijne ouders: Hij lieefl zijne jaren, ondervraagt hem zeiven. Zij riepen dan andermaal den inensch, die blind geweest was, en zeiden lol hem: Geef Gode eer; wij welen, dal deze mensch een zondaar is. Hij nuzeide tol hen: 01' hij een zondaar is, weel ik niet: één ding weel ik, dal ik, die blind was, nu zie. Zij zeiden dan tol hem: Wal heelï hij u gedaan? Hoe heelt hij u de oogen geopend? Hij antwoordde hun: Ik heb het u reeds gezegd, en lïij hebl het gehoord. Wat. wilt gij het weder hooren ? Wilt ook gij zijne leerlingen worden? Zij scholden hem dan, en zeiden: Wees gij zijn leerling; maar wij zijn leerlingen van Moses. Wij welen, dal God lol Moses gesproken heeft: maar dezen welen wij niet, van waar hij is. De mensch antwoordde, en zeide lot hen: Dit is toch wonderlijk, dat gij niet weet, van waar hij is. en hij heeft mijne oogen geopend. Wij weten toch, dal God geene zondaars verhoort: maar zoo wie godvruchtig is, en zijnen wil doet, dien verhoort hij. Van eeuwen her is hel niet gehoord. dat iemand oogen van een' blind
O 7 O
geboren geopend heefl. Indien deze niet van God ware, hij had niels kunnen doen. Zij antwoordden, en zeiden lol hem: Gij zijl geheel in zonden geboren, en gij leert ons? En zij wierpen hem buiten, .fesus hoorde, dal zij hem builengeworpen hadden: en hem gevonden hebbende, zeide hij lol hem: Gij gelooft in den Zoon Gods? Hij antwoordde, en zeide: Wie is hij. Heer! opdat ik in hem geloove? Jesus nu zeide lol hem: En gij hebl hem gezien, en die met u spreekt, hij is liet. Hij dan zeide: Ik geloof, Heer! en nedervallende, aanbad hij hem.
47
VERHALEN.
En Jesus zeide: Tol een oordeel lien ik in deze wereld gekomen, opdcil zij, die niet zien, ziende, en die zien, blind worden, üil hoorden nu sommigen van de Fariseers, die hij hem waren, en zij zeiden tol hem: Zijn wij ook blind? Jesus zeide tol hen: Indien gij blind waarl, gij zoudl geene zonde hebben; maar nu gij zegt: Wij zien, blijft uwe zonde. Joan IX: 1—41.
49. JESUS GENEEST TIEN MELAATSCHEN.
En hel geschiedde, terwijl hij uaar Jerusalem reisde, dat hij midden door Samarië en Cialiléa trok. En toen hij zeker vlek binnentrad, ontmoetten hem lien melaalsche mannen, die van verre stonden. En zij verhieven hunne stem, zeggende: Jesus, Meester! ontferm u onzer! En hen ziende, zeide hij lot hen: Gaat, en vertootil u aan de Priesters. En het geschiedde, terwijl zij gingen, dal zij gereinigd werden. Eén nu van hen, bespeurende, dat hij gereinigd was, keerde terug, met luider stemme God verheerlijkende. En hij viel op zijn aange/.igt vóór deszelfs voelen, hem dankende; en deze was een Samaritaan. Jesus nu, hel woord nemende, zeide: Zijn niet de lien gereinigd? En waar zijn de negen? Doch er is niemand gevonden, die terugkeerde, om Gode eer le geven, dan deze vreemdeling. Hij dan zeide lot hem: Sta op, ga! uw geloof heeft u gered. Luk. XVII: 11—19.
50. JESUS WEKT DEN UOODEN LAZARUS OP.
En zeker iemand was krank, Lazarus van Bethanië,
48
VKIIHALK.N.
uil hel vlek van Maria en Marlhu, hare zusier (Maria nu
was liel, die ileu Heer had gezall'd mei zalf, en zijne
voelen afgedroogd mei hare hairen, wier liroeder
Lazarus krank lag). Zijne /.nslers dan zonden lol hem,
zeggende: Heer! zie, dien gij lief held , is krank I En Jesus,
dil hooiende, zeide lol hen: Deze krankheid is niel Ier
t
dood, maar Ier heerlijkheid (iods, opdal de Zoon Gods door haar verheerlijk!, worde, .lesus nu had Marlha en hare zusier Maria en Lazarus lief. Zoodra hij dan gehoord had. dal hij krank was, loen iileef hij Ier zelfder plaalse nog Iwee dagen. Voorls daarna zeide hij lol zijne leerlingen: Laai ons wederom naar Judéa gaan. He leerlingen zeiden lol hem: Halihil onlangs nog zochlen de Joden u te sleenigen, en gaal gij wederom derwaarls? .lesus antwoordde: Zijn er niel Iwaalf uren in den dag? Zoo iemand hij den dag mogl helihen gewandeld, hij slool zich niel, omdat hij hel lichl dezer wereld ziel: maar zoo iemand hij den nacht mogl hehhen gewandeld , hij sloot zich, omdal het licht niel hij hem is. Aldus sprak hij, en daarna zeide hij lot hen: Lazarus, onze vriend, slaapl: maar ik ga. om hem uil den slaap te wekken. Zijne leerlingen dan zeiden: Heer! indien hij slaapl, zal hij gezond worden. Jesus nu had gesproken van zijnen dood; maar zij meenden, dat hij sprak van hel slapen des slaaps. Toen zeide Jesus hun openlijk: Lazarus is gestorven! En om uwenlwil. opdal gij gelooven moogl, verblijd ik mij, dal ik daar niel geweest hen. Doch laai ons tol hem gaan. Thomas dan, hijgenaamd Didymus, zeide tot de medeleerlingen: Laat ook ons gaan, opdat wij met hem sterven.
49
4
VEUHALEN.
Jesus dan kwam, en vond hem reeds sederl vier da-gen in liel graf liggende (Belhanië nu was nabij Jerusalem, omtrent vijiïien stadiën van daar). En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, om haar te vertroosten over haren hroeder. Martha dan, zoodra zij hoorde, dat Jesus kwam, ging hem te gemoet; doch Maria zat thuis. Martha dan zeide tot Jesus: Heer! indien gij hier geweest waart, mijn hroeder ware niet gestorven; maar ook nu weet ik, dal al wal gij begeerd mogt heh-ben van God, God u geven zal. Jesus zeide tot baar: Uw broeder zal opslaan. Martha zeide lol hem; Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongslen dage. Jesus zeide tot haar: Ik beu de opstanding en bel leven; die in mij gelooft, zal, al ware hij ook gestorven, leven. En al wie leeft, en in mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dal? Zij zeide lol hem: Ja, Heer! ik heb geloofd, dat gij de Christus zijl, de Zoon des levenden Gods, die iu deze wereld gekomen zijl.
En toen zij dat gezegd had, ging zij, en riep Maria, hare zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en roept u. Zij, zoodra zij dit hoorde, stond haastig op. en kwam lol hem (Jesus nu was nog niet in het vlek gekomen; maar was nog ter plaatse, waar Martha hem was te gemoet gegaan), üe Joden dan, die bij haar in het huis waren, eu haar vertroostten, ziende, dal Maria haastig opstond, en buiten ging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, om daar te weenen. Maria dan, toen zij gekomen was, waar Jesus was, hem ziende, viel aan zijne voelen, en zeide lot hem: Heer! indien gij hier geweest waart, mijn broeder ware niet gestorven. Jesus dan,
ISO
VERHALEN.
51
toen hij haar zag weenen, en de Joden, die gekomen waren, weenen, was zeer hewogen in den geest, en ontroerde zich zeiven. En hij zeide: Waar hebl gij hein gelegd ? Zij zeiden tot hem: Heer! kom, en zie! En Jesus weende De Joden dan zeiden: Zie, hoe lief hij hem had. Maar sommigen uit hen zeiden: Kon hij, die de oogen des blindgehorenen opende, niet gemaakt hebben, dal deze niet gestorven was? Jesus dan, wederom hij zich zeiven zeer bewogen, kwam bij bet graf. Dit nu wras een hol, en een steen lag daarvóór. Jesus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide lot hem: Heer! hij riekt al: want hij ligt reeds vier dagen. Jesus zeide tot haar: Heb ik u niet gezegd, dal, indien gij geloofd mogt hebben, gij de heerlijkheid Gods zult zien? Zij namen dan den steen weg. Jesus nu, de oogen opwaarts helfende, zeide: Vader! ik dank u, dal gij mij verhoord hebl. Doch ik wist, dat gij mij altijd verhoort; maar om des volks wille, dat rondom slaat, heb ik het gezegd, opdat zij gelooven, dat gij mij gezonden hebt. En dit gezegd hebbende, riep hij met luider stemme: Lazarus! kom uit! En terstond kwam de gestorvene uit, mei de banden en voelen in windsels gewonden: ook zijn aangezigt was in een'zweetdoek gehuld. Jesus zeide tot hen: Ontbindt hem, en laat hem gaan. Velen dan uit die Joden, die tol Maria en Martha gekomen waren, en gezien hadden, wal Jesus gedaan had, geloofden in hem. Doch sommigen uit hen gingen lol de Fariseërs, en zeiden hun, wal Jesus gedaan had. Joan. XI: 1—46.
VEJIHALEM.
BI. BESLUIT VAN DEN .lOODSCHEN RAAD OM JESUS TE DOODEN.
De Overprieslers dan en de Fariseërs vergaderden den Uaad, en zeiden; Wat zullen wij doen Want deze mensch doet vele teekenen. Indien wij hem aldus laten begaan, /.nllen allen in hem gelooven; en de Romeinen zullen komen, en wegnemen onze plaats en volk. Doch één uit hen, met name KaiTas, daar hij Hoogepriester was van lt;lat jaar, zeide tot hen: Gij verstaat niets; en gij hedenkt niet, dat het nuttig is. dat één mensch sterve voor het volk, en niet de gansche natie verloren ga! Dit nu zeide hij niet uit zich zeiven: maar daar hij Hoogepriester van dat jaar was, profeteerde hij, dat Jesus sterven zou voor de natie. En niet alleen voor de nalie; maar ook opdat hij Gods kinderen, die verstrooid waren, tot één zou vergaderen. Van dien dag al' dan waren zij er op bedacht, om hem te dooden.
Jesus dan wandelde niet meer in het openbaar onder de Joden; maar hij begaf zich naar het land nabij de woestijn, naar eene slad, genaamd Efrem; en aldaar vertoefde hij met zijne leerlingen. Het Pascha nu der Joden was nabij. En velen uit dal land, trokken naar Jerusalem op vóór het Pascha, om zich te reinigen. Zij zochten dan Jesus, en zeiden tot elkander, in den tempel slaande: Wat dunkt u, daar hij niet op het Feest gekomen is ? Doch de Overprieslers en de Fariseërs hadden last gegeven, dat, zoo iemand wist, waar hij was, hij het zou aanbrengen, opdat zij hem mogten vatten. Joan. XI: 47—57.
02
VERHALEN.
52. JESUS TEN HUIZE VAN ZACI1EÜS.
•
En Inmiengekonieii, doorvvaiidelde hij Jericho. Kn zie, er was een man, mei name Zacheüs, en «leze was een opperlollenaar, en iiij rijk. En liij zochl Jesus le zien, wie hij ware; en kon niel van wege de schare, omdal hij klein van gestalte was. En vooruit geloopen, klom hij op een' wilden vijgehoom, opdat hij hem mogt zien: want hij daarlangs zoude komen. En toen Jesus, te dier plaatse gekomen, opzag, zag hij hem, en zeide tot hem: Zacheüs! kom haastig af: want heden moet ik in uw huis verblijven. En hij kwam haastig af, en ontving hem met blijdschap. En daar allen het zagen, morden zij, zeggende: Bij een' zondig mensch heeft hij zijn'intrek genomen! Doch Zacheüs, staande, zeide tol den Heer: Zie, de helft mijner goederen. Heer! geef ik den armen, en indien ik iemand in iels le kort heb gedaan, geef ik hel vierdubbel weder. Jesus dan zeide lot hem: Heden is dezen huize heil geschied, vermits ook deze een zoon Abraham's is. Immers de Zoon des menscben is gekomen, om le zoeken en le behouden, wat verloren was. Luk. XIX: 1—10.
igt;3. JESUS GENEEST TWEE BLINDEN.
En toen zij Jericho uilgingen, volgde hem eene groote schare. En zie. twee blinden, die aan den weg zaten, hoorende, dat Jesus voorbij ging, riepen, zeggende: Heer! ontferm u onzer, Zoon David's! I)e schare nu berispte hen, opdat zij zwijgen zouden; maar zij riepen nog meer, zeggende: Heer! ontferm u onzer, Zoon David's! En Je-
63
VERHALEN.
sus, slil slaande, riep hen, en zeide: Wat wilt gij, dat ik u doe? Zij zeiden tot hem: Heer! dat onze oogen geopend worden. En Jesus, over hen bewogen, raakte hunne oogen aan; en terstond werden zij ziende, en zij volgden hem. Matth. XX: 29—34.
54. JESUS TE BETHAMë DOOR MARIA GEZALFD.
Jesus dan kwam zes dagen vóór hel Pascha te Bethanic, waar Lazarus was gestorven, dien Jesus had opgewekt. Zij nu bereidden hem aldaar t en avondmaal: en Martha bediende, en Lazarus was één dergenen, die met hem aanlagen. Maria dan nam een pond zall'van echten kostbaren nardus, en zalfde de voelen van Jesus, en droogde zijne voelen af met hare hairen;en het huis werd vervuld van den geur der zalve. Toen zeide één van zijne leerlingen, Judas Iskariolh, die hem verraden zou; Waarom is deze zalf niet verkocht voor drie honderd denariën, en den armen gegeven ? Dit nu zeide hij, niet omdat hij zich de armen aantrok; maar omdat hij een dief was,en, de beurze hebbende, droeg, heigeen daar werd ingedaan. Jesus dan zeide; Laat haar toe, dat zij voor den dag mijner begraving dit beware! De armen toch hebt gij altijd bij u; maar mij hebt gij niet altijd. Voorwaar, ik zeg u: Waar ook dit Evangelie verkondigd mogt zijn geworden in de geheele wereld, zal ook vermeid worden, hetgeen deze gedaan heeft, Ier barer gedachtenis.
Eene groole schare dan uit de Joden vernam, dat hij aldaar was; en zij kwamen, niet om Jesus' wil alleen; maar opdat zij ook Lazarus moglen zien, dien hij uit de dooden had opgewekt. Doch de Overpriesters waren er op
54
VERHALEN.
bedacht , om ook Lazarus te dooden, dewijl velen uil de Joden om zijnentwille afvielen, en in Jesus geloofden. Joan. XII: 1—11. Mallh. XXVI: 15.
5». JUDAS VERRAADT JESUS.
Intusschen naderde liet Feest der ongezuurde brooden, genaamd hel Pascha. En de Overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Jesus zouden ter dood brengen; maar zij vreesden het volk. Nu voer de Satan in Judas, hijgenaamd Iskarioth, één' der twaalven. En hij ging, en sprak met de Overpriesters en de Hoofdmannen, hoe hij hem aan hen zou overleveren. En zij waren verheugd, en kwamen overeen hem geld le geven. En hij zeide tot hen: Wat wilt gij mij geven, en ik zal hem u overleveren? Zij nu leiden hem loe dertig zilverlingen. En hij beloofde het, en zocht gelegenheid, om hem aan hen over le leveren zonder opschudding. Luk. XXII: 1-6. Matth. XXVI:1S.
ÖG. I'LEGTIGE OPTOGT VAgt; JESUS NAAR JERUSALEM,
Toen zij nu Jerusalem genaderd en gekomen waren te Bethfage, aan den Olijfberg, loen zond Jesus twee leerlingen af, zeggende tot hen: Gaat naar het vlek, dat tegen ii over is, en terstond zult gij eene ezelin gehouden vinden, en een veulen bij haar; ontbindt ze, en brengt ze tol mij. En indien iemand u iets mogt gezegd hebben, zegt, dat de Heer ze noodig heeft, en terstond zal hij ze laten gaan. Dit alles nu is geschied, opdat vervuld wierd hetgeen gesproken is door den Profeet, zeggende: Zegt
55
VKRITALEN.
aan de dochter van Sion: Zie, uw Koning komt lol u, zachtmoedig, gezeten op eene ezelin, en een veulen ,jongeener jukdragende (Zach. IX: 9). De leerlingen dan gaande, deden, gelijk Jesus hun bevolen had. En zij hraglen de ezelin en het veulen, en leiden hunne kleederen op hen, en deden hem daarop zitten. En zeer velen der schare spreidden hunne kleederen op den weg; en anderen hieuwen takken van de hoornen, en strooiden ze op den weg. En de scharen, die vóórgingen, en die volgden, riepen, zeggende: Hosanna, den Zoon David's! Gezegend hij, die komt in den naam des Heereu! Hosanna in den hoogsten! En loen hij Itinnen Jerusalem was gekomen, kwam de gansche slad in beweging, en zeide: Wie is deze? Doch de scharen zeiden: Deze is Jesus, de Profeet van Nazareth in Galiléa. Malth. XXI: 1—11.
i)7. .IESUS DRIJFT ANDERMAAL DE KOOPERS K.N' VBRKOOPERS UIT DEN TEMPEL.
En Jesus trad in den tempel Gods, en dreef uit allen, die in den tempel verkochten en kochten; en de tafels der wisselaars, en de zelels der duivenverkoopers keerde hij om. En hij zeide tol hen; Er is geschreven: Mijn huis zal een huis des geheds genoemd worden (Is. LVI; 7. Jer. VH: 11); maar gij hebt hel lol een roovershol gemaakt. En er kwamen blinden en kreupelen tol hem in den tempel, en bij genas ze. Toen nu de Overprieslers en Schriftgeleerden de wonderen zagen, welke hij deed, en dat de kinderen in den tempel riepen en zeiden: Hosanna, den Zoon David's! werden zij verontwaardigd, en zij
56
VERIULKN.
zeiden lol hein; Hoorl gij. wal dezen zeggen? Doch Jesus zeide lol hen: ,lal hehl gij nooil gelezen: Uil den mond van onmondigen en zuigelingen hehl gij lof i)ereid (I's.
VIII; 5)? Mallh. XXI; 12—16.
y8. JESUS DOOR EE.ME STEM UIT DEN HEMEL VERHEERLIJKT.
Er waren nu eenige Heidenen onder degenen, die waren opgegaan, om op hel Feest le aanbidden. Dezen dan kwamen lot Filippus, die van Bethsaïda, in Galiléa, was, en verzochten hem, zeggende; Heer! wij willen wel Jesus zien. Filippus kwam, en zeide hel aan Andreas, en Andréas en Filippus zeiden het weder aan Jesus. Jesus nu antwoordde hun, zeggende; De ure is gekomen, dal de Zoon des menschen verheerlijkl worde. Voorwaar, voorwaar, ik zeg ii; Indien niel de graankorrel in de aarde gevallen, gestorven mogt zijn, blijft zij alleen; maar indien zij gestorven mogt zijn, hreugl zij vele vruchten voort. Wie zijn leven lief heeft , zal het verliezen; en wie zijn leven haal in deze wereld, bewaart het ten eeuwigen leven. Indien iemand mij dient, hij volge mij; en waar ik ben, daar zal ook mijn dienaar zijn. Indien iemand mij gediend mogt hebben, de Vader zal hem eeren. Nu is mijne ziel ontroerd. En wat zal ik zeggen? Vader! red mij uil deze ure. Doch hierom hen ik in deze ure gekomen. Vader! verheerlijk uwen naam! Er kwam dan eene slem uil den hemel; En ik hel) verheerlijkl, en zal wederom verheerlijken.
De schare dan, die daar stond, en dit boorde, zeide, dat het een donderslag geweest was. Anderen zeiden; Een
57
VERHALEN.
Engel heeft lot hem gesproken. Jesus antwoordde, en zeide: Niet om mijnentwil is deze stem gekomen; maar om uwentwil. Nu is een oordeel der wereld daar. Nu zal de Vorst dezer wereld builen geworpen worden. En ik, wanneer ik verheven zal zijn van de aarde, zal alles tot mij trekken (Dit nu zeide hij, aanduidende, welk een'dood hij sterven zou). De schare antwoordde hem: Wij hebhen uit de Wet geboord, dat de Christus blijft, in der eeuwigheid : hoe zegt gij dan, dal de Zoon des menschen verheven moet worden' Wie is die Zoon des menschen ? Jesus dan zeide lol hen: Nog een weinig tijds is bel licbl ouder u. Wandelt, terwijl gij bet licbt hebt, opdat de duisternis u niet overvalle; ook die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij been gaal. Terwijl gij bel licbt hebt, gelooft in het licbl, opdat gij kinderen des lichts moogl zijn. Uit sprak Jesus, en bij ging, en verborg zich voor hen. Joan. XII: 20—56.
igt;9. JESUS VERVLOEKT EE.V ONVRUCUTBAREN VIJGEBOOM.
En ben verlatende, ging hij buiten de stad, naar Bethanië, en vertoefde aldaar. Doch des morgens vroeg terugkeerende, hongerde hem. En ziende een' vijgeboom aan den weg, ging bij er op toe, en vond daaraan niets dan alleen bladeren; en hij zeide lol hem: Nimmer tot in der eeuwigheid, kome van u meer vrucht voort! En terstond verdorde de vijgeboom. En de leerlingen, dit ziende, waren verwonderd, zeggende: Hoe, is hij zoo terstond verdord! Doch Jesus, antwoordende, zeide lot hen : Voorwaar, ik zeg u: Indien gij geloof mogl hebben gehad en niet getwijfeld, zult gij niet alleen dat van den vijge-
58
VERHALEN.
boom doen; maar ook, iiulieu gij tot dezen berg mogt gezegd bebben: Helquot; u op, en werp u in de zee! hel zal gescbieden. En al wat gij in den gebede, geloovende, begeerd mogl bebben, dal zult gij ontvangen. Matlb. XXI: 17—22.
60. JESUS PRIJST DE KLEINE 0FFERG1FTE EESER ARME WEDUWE.
En Jesus, zittende tegenover de offerkist, zag, hoe de schare geld wierp in de offerkist; en vele rijken wierpen veel daarin. Doch eene arme weduwe, komende, wierper twee penningen in, hetwelk is: één kwadrant. En zijne leerlingen le zamen roepende, zeitle bij tot hen: Voorwaar, ik zeg u, dat deze arme weduwe meer dan allen, die in de offerkist geworpen hebben, daarin geworpen heelt; want allen wierpen er in van hunnen overvloed ; maar deze wierp van hare behoefte, alles wal zij had, daarin, hare gebeele nooddrul't. Mark. XII: 41—44.
61. JESUS VIERT MET LAATSTE l'AASCHFEEST.
De dag der ongezuurde brooden kwam, waarop het Pascha moest geslagl worden. Kn hij zond Petrus en Joiinnes, zeggende: Gaat, en bereidt ons hel Pascha , opdat wij hel eten. Zij dan zeiden lol hem : Waar wilt gij, dat wij het bereiden? En hij zeide lol hen; Zie, als gij in de stad zult ingaan, zal u een niensch ontmoeten, dragende eene kruik met water; volgt hem in hel huis, waar bij ingaat. En gij zult zeggen tol den huisvader: De Meester zegt u: Waar is de gaslzaal, daar ik het Pascha met
59
VERHALEN.
mijne leerlingen ele? En hij zal u eene groole, toegeruste eetzaal aanwijzen; bereidt aldaar. Zij dan, gaande, vonden het, gelijk lüj hun gezegd had, en bereidden het Pascha. En toen de ure gekomen was, lag hij aan, en de twaalf Apostelen met hem. En hij zeide tot hen : Ik heb zeer verlangd, dit Pascha met u te eten, vóór dat ik lijde : want ik zeg u, dat ik het van nu aan niet meer eten zal, totdat het vervuld worde in het Rijk Gods. En een' beker genomen hebbende, dankte hij, en zeide; Neemt, en deelt onder u; want ik zeg u. dal ik niet drinken zal van het gewas des wijnstoks, totdat het Uiik Gods kome. Luk. XXII; 7—18.
62. JESUS WASCHT DE VOETEN ZIJNER LEERLINGEN.
Vóór het Paaschfeest nu, Jesns wetende, dal zijne ure gekomen was, dat hij uil deze wereld zou overgaan tol den Vader: daar bij de zijnen, die in de wereld waren, bad lielgehad, heelt hij ze liefgehad ten einde toe. Toen er dan avondmaal gehouden was, loen de Duivel reeds aan Judas, Simon's zoon, Iskariolb, in hel harl gegeven bad, dal hij hem verraden zou, wetende, dat de Vader hem alles in banden had gegeven, en dal hij van God was uitgegaan, en tol God ging, stond hij op van hel avondmaal, en leide zijne kleederen af, en een' linnendoek genomen hebbende, omgordde hij zich. Voorts goot hij water in hel bekken, en begon de voelen der leerlingen le wasschen, en af te droegen met den linnendoek, waarmede hij omgord was. Hij kwam dan lol Simon Petrus. En Petrus zeide tot hem: Heer! waschl gij mij de voeten ?
60
VERHALEN.
Jesus antwoordde, en zeide lol hem: Helgeen ik doe, weel gij llians nog niet; maar daarna zult gij hel welen, l'elrus zeide lol hem : Gij zuil mij in der eeuwigheid de voeten niet wasschen. Jesus antwoordde hem : Indien ik u niet gewasschen inogt hebben. zuil gij geen deel hebben met mij. Simon Petrus zeide lol hem: Heer! niet alleen mijne voelen ; maar ook de handen en het hoofd. Jesus zeide tot hem: Wie gewasschen is, behoeft niet anders dan de voelen te wasschen; maar hij is geheel rein. Ook gijlieden zijl rein: maar niet allen: immers hij wist, wie bet was, die hem verraden zoude: daarom zeide hij : Niet allen zijl gij rein.
Nadat hij dan hunne voeten gewasschen, en zijne kleederen genomen had, toen hij wederom aanlag, zeide bij lol hen: Weet gij, heigeen ik u gedaan heb.' Gij noemt mij Meester en Heer! en gij zegt wèl: want ik ben hel. Indien ik dan uwe voeten gewasschen heb, de Heer en Meester, zoo behoort ook gij elkander de voeten te wasschen: want een voorbeeld heb ik u gegeven, opdat, gelijk ik u gedaan heb, ook gij alzoo doet. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Een dienstknecht is niet meer dan zijn Heer, noch een Gezant meer dan die hem gezonden heeft. Indien gij dit weet, zalig zuil gij zijn, indien gij hel doel. Niet van u allen spreek ik. Ik weel, wie ik heb uitverkoren; maar dat de Schrift vervuld worde: Die met mij brood eet, zal zijn' hiel tegen mij opliglen (Ps. XL: 10)! Van nu af zeg ik het u, eer het geschiede, opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij gelooft, dat ik het ben. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Wie ontvangt dengene, dien ik gezonden mogt hebben, ontvangt mij: en wie mij
61
VERHALEN.
ontvangt, ontvangt dengenen, die mij gezonden heeft. Joön. XIII: 1—20.
65. JESUS ONTDEKT ZIJN* VERRADER. INSTELLING VAN HET HEILIG OFFEKMAAL.
Jesus, dit gezegd hebbende, werd ontroerd in den geest, en hij betuigde, en zeide: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u , dat één van u mij verraden zal. De leerlingen dan zagen op elkander, onzeker, van wien hij sprak. Er was nu één zijner leerlingen, die in den school van Jesus aanlag, dien Jesus liefhad; dezen dan wenkte Simon Petrus toe, en zeide tol hem: Wie is het, van wien hij spreekt? Hij dan, zich buigende over de borst van Jesus, zeide lol hem : Heer! wie is hel? Jesus antwoordde; Hij is hel, dien ik hel ingedoopte brood zal overgereikt hebben. En hel brood ingedoopt hebbende, gaf hij het aan Judas, Simon's zoon, Iskariolh. En na de bete voer in hem de Satan. Jesus dan zeide tot hem: Wal gij doet, doe het haastig. Niemand nu der aanliggenden verslond, waartoe hij hem dit zeide. Immers sommigen meenden, daar Judas de beurze had, dat Jesus tol hem gezegd had: Koop, hetgeen ons noodig is voor het Feest, of dal hij den armen iels zou geven. Hij dan, de bete genomen hebbende, ging terstond uit. En het was nacht.
Nadat hij dan was uitgegaan, zeide Jesus; Nu is de Zoon des menschen verheerlijkt, en God is verheerlijkt in hem. Indien God in hem verheerlijkt is, zal ook God hem in zich zeiven verheerlijken, en terstond zal hij hem verheerlijken.
62
VERHALEN.
Terwijl zij nu alen, nam Jesus liel brood, en gezegend hebbende, brak hij bet, en gaf bel zijnen leerlingen, en zeide: Neemt en eet: dit is mijn ligcbaam. Ook nam bij den beker, en gedankt hebbende, gaf hij hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit: want dit is mijn bloed des Nieuwen Verbonds, hetwelk voor velen zal vergoten worden tot vergeving der zonden. Doet dit ter mijner gedachtenis. Joan. XHL: 21—32. Matth. XXVI: 26—28. Luk. XXII: 19.
64. JESUS VOORZEGT DE VLUGT ZIJNER LEERLINGEN, EN ZIJNE VERLOOCHENING DOOR PETRUS.
En den lofzang opgezegd hebbende, gingen zij uit naar den Olijfberg. Toen zeide Jesus lot ben: Gij allen zult dezen nacht aan mij geërgerd worden: want er is geschreven; Ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden (Zach. XIII: 7). Doch nadat ik zal opgestaan zijn, zal ik u vóórgaan naar Galiléa. Petrus nu, antwoordende, zeide tot hem : Al mog-ten zij ook allen aan u geërgerd zijn geweest, ik zal nimmer geërgerd worden.
En de Heer zeide: Simon, Simon! zie, de Satan heeft begeerd, ulieden te ziften gelijk de tarwe; maar ik heb gebeden voor u, dat uw geloof niet bezwijke: gij dan, eens bekeerd, versterk uwe broeders. Hij dan zeide tot hem; Heer! met u ben ik bereid, om in den kerker en in den dood te gaan. Maar hij zeide: Ik zeg u, Petrus! heden zal de haan niet kraaijen, tot dat gij driemaal loochent, dat gij mij kent. Matth. XXVI: 30-33. Luk. XXII: 51-34.
63
VERMALEN.
6li. JESUS IN DEN HOF BEANGSTIGD.
Hierop kwam Jesus mei hen aan eene lineve. genaamd Gethsemani; en liij zoide lol zijne leerlingen: Zei n hier neder, loldal, ik derwaarts ga en hidde. En mei zich genomen heidtende l'elrns, en de twee zonen van Zehedeiis, liegon hij bedroefd en treurig Ie worden. Toen zeide l'Ü tol hen; Mijne ziel is bedroefd lot den dood loe. Blijft hier, en waakt mei mij! En een weinig voortgaande, viel hij op zijn aangezigt, biddende en zeggende: Mijn Vader! indien hel mogelijk is, dat dan deze beker van mij voorbijga; doch niet gelijk ik wil; maar gelijk gij! En hij kwam lol zijne leerlingen, en vond hen slapende, en hij zeide lol Petrus; Zoo kondel gij dan niet één uur met mij waken? Waakt en bidt, opdat gij niet komt in bekoring. Ue geest is wel gewillig; maar het vleesch zwak ! Wederom ten tweeden male ging hij, en bad, zeggende; Mijn V ader! indien deze beker niet voorbij kan gaan, tenzij ik dien drinke, uw wil geschiede! En bij kwam weder, en vond hen slapende; want hunne oogen waren bezwaard. En hen verlatende, ging hij weder, en bad ten derden male, de zelfde woorden zeggende. Hem nu verscheen een Engel van den hemel, die hem versterkte. En in doodstrijd geraakt, bad hij te meer. Zijn zweel werd gelijk droppelen bloeds , afvallende op de aarde. Hierop kwam hij lot zijne leerlingen, en zeide lol hen: Slaapt nu en rust! Zie, de ure is genaderd, en de Zoon des men-schen gaat overgeleverd worden in de handen van zondaren. Slaat op, laat ons gaan! zie, hij is genaderd, die mij verraden zal. Matlh. XXVI: 56-46. Luk. XXII; 45, 44.
64
VERHALEN.
66. JESUS DOOK JUUAS VERRAItE.N, GEVANGEN GEMOMEN.
En terwijl hij nog sprak, zie. Judas, één van de twaalven, kwam, en niet hem eene groute scliare, met zwaarden en stokken, gezonden van wege de Overprieslers en Oudsten des volks. HU nu, die hem verried, had hun een teeken gegeven, zeggende: Dien ik kussen zal, die is het; grijpt hem! En terstond tot Jesus toetredende, zeide hij: Wees gegroet, llahhi! En hij kuste hem. Jesus dan zeide tot hem: Vriend! waartoe zijl gij gekomen? Jesus nu, wetende, wat hem overkomen zou, trad voorwaarts, en zeide lot hen : Wien zoekt gij Zij antwoordden hem : Jesus, den Nazarener. Jesus zeide tot hen: Ik hen het! En ook Judas, die hem verried, stond hij hen. Zoodra hij dan tot heu zeide: Ik ben het! gingen zij achterwaarts, en vielen ter aarde. Wederom dan vroeg hij hen : Wien zoekt gij? Zij nu zeiden: Jesus, den Nazarener. Jesus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat ik het hen. Indien gij dan mij zoekt, laat dezen gaan; opdat vervuld wierd het woord, dal hij gezegd had: Van degenen, die gij mij gegeven hebt, heb ik niemand verloren. Simon Petrus dan, hebbende een zwaard, trok hel uil, en sloeg op den dienstknecht des Hoogepriesters, en hieuw hem hel regler oor al'. De naam van den dienstknecht nu was Malchus. Jesus dan zeide tol l'elrus : Sleek uw zwaard in de scheede! want allen, die liet zwaard genomen hebben, zullen door hel zwaard omkomen. 01' meent gij, dal ik mijnen Vader niet kan bidden,'en hij zal mij aanstonds meer dan Iwaalf legioenen Engelen verschaffen ? Hoe zouden dan de Schrii'len vervuld worden, dal het alzoo geschieden moet ? Den
65
VERHALEN.
beker, welken de Vader mij gegeven heell, zou ik dien niel drinken ? En deszelfs oor aangeraakt hehhende, genas hij hem (Malchus). Te dier ure zeide Jesus lol de scharen : Als legen een' roover, zijl gij uitgegaan,- inel zwaarden en slokken, om mij te vangen: dagelijks zat ik onder u, leerende in den tempel, cn gij heht mij niel gegrepen. Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der Profeten vervuld wierden. Toen namen al de leerlingen , hem verlatende, de vlugt. De krijgsbende dan, cn de Hoofdman, en de dienaars der Joden, grepen Jesus, en bonden hem. Matth. XXVI: 47—b6. Joan. XVIII: 4—12. Luk. XXII: 31.
67. JESUS GELEID VÓÓK ANNAS EN KAÏFAS, EN VEROORDEELD.
En zij leidden hem eerst naar Annas: want hij was de schoonvader van Kaïfas', die Hoogepriesler was van dat jaar. De Hoogepriesler dan ondervroeg Jesus over zijne leerlingen, en over zijne leer. Jesus antwoordde hem : Ik heb openlijk gesproken tot de wereld : ik heb altijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar al de Joden zamenkwamen, en in het verborgen heb ik niets gesproken. Waarom ondervraagt gij mij? Ondervraag hen, die bet gehoord hebben, wat ik tot hen gesproken heb. Zie, dezen welen, wat ik gezegd heb. Zoo als bij nu dit gezegd had, gaf één der dienaren, die daarbij stond, Jesus een' kaakslag, zeggende: Antwoordt gij aldus den Hoogepriesler? Jesus antwoordde hem: Indien ik kwalijk gesproken heb, geinig van het kwade: maar indien wél, waarom slaat gij mij ?
66
verhalen.
De Overprieslers nu en de gelieele Haad zochten val-selie geluigetiis legen Jesus, opdat zij liem ter dood mog-ten Ijrengen. Maar zij vonden geene, hoewel er vele val-sche getuigen opgetreden waren. Ten laatste echter traden twee valsche getuigen op, en zeiden: Deze heelt gezegd; Ik kan Gods tempel afbreken, en in drie dagen dien weder ophouwen. En de Hoogepriester opstaande, zeide tot hem: Antwoordt gij niets op hetgeen dezen tegen u getuigen? Maar Jesus zweeg. En de Hoogepriester zeide lot hem: Ik hezweer u hij den levenden God, dat gij ons zegt, of gij zijl de Christus, de Zoon Gods? Jesus zeide lol hem: Gij hehl hel gezegd! Doch ik zeg u: Van nu aan, zult gij den Zoon des menschen zien, zittende ter reg-lerzijde der kracht Gods, en komende op de wolken des hemels. Toen scheurde de Hoogepriester zijne kleederen, zeggende: Hij heefl gelasterd! Wat hehhen wij nog getuigen noodig? Zie, nu hehl gij de lasteringen gehoord! AVal dunkt u ? En zij, antwoordende, zeiden: Hij is des doods schuldig! Toen spogen zij hem in het aangezigl, en sloegen hem mei vuisten; doch anderen gaven hem kaakslagen, zeggende: Profeteer ons, Ghristus! wie is het, die u geslagen heefl? Joiin. XVIII: 13—25. Matth. XXVI: 09—G8.
G8. Jesus door petrus verloochend. Wanhoop van judas.
Simon Petrus volgde Jesus, en de andere leerling. Die leerling dan was hekend hij den Hoogepriester, en ging met Jesus hinnen in des Hoogepriesters vóórhof. Doch Petrus stond huiten aan de deur. De andere leerling dan.
67
VEHHALEN.
die bij den Hoogepriester bekend was, ging uit, sprak met de deurwaarster, en bragt Petrus binnen. De dienstmaagd dan, de deurwaarster, zeide tot Petrus: Zijt ook gij van de leerlingen van dezen mensch ? Hij zeide; ik ben het niet. De dienstknechten nu en de dienaars stonden bij een kolenvuur, omdat het koud was, en warmden zich. Doch ook Petrus stond bij hen, zich warmende. Simon Petrus nu stond, en warmde zicii. Zij zeiden tot hem: Zijt ook gij van zijne leerlingen? Hij loochende het, en zeide: Ik ben het niet. Toen zeide tot hem één van des Hoogepriesters dienstknechten, bloedverwant desgenen, wiens oor Petrus had afgehouwen : Heb ik u niet in den holquot; met hem gezien ? Wederom dan loochende het Petrus, en terstond kraaide de haan. De Heer nu, zich omkee-rende, zag Petrus aan; en Petrus werd indachtig het woord des Heeren, hoe hij gezegd had: Eer de haan kraait, zult gij mij driemaal verloochenen. En Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk.
Toen heelt Judas, die hem verraden had, ziende, dat hÜ veroordeeld was, door herouw gedreven, de dertig zilverlingen aan de Overpriesters en de Oudsten terugge-bragt, zeggende: Ik heb gezondigd, verradende regtvaar-dig bloed! Maar zij zeiden: Wat raakt ons dat? Zie gij loe. En de zilverlingen van zich werpende in den tempel, vertrok hij, en weggaande, verhing hij zich met een'strop. De Overpriesters, nu, de zilverlingeu opnemende, zeiden: Het is niet geoorloofd, ze in de offerkist te werpen, dewijl het bioedprijs is. En te zamen beraadslaagd hebbende, kochten zij daarvoor den akker des pottebakkers, tot begraafplaats der vreemdelingen. Daarom is die akker
68
verhalen.
Hakeldama, dal is: Dloedakker, genaamd lot op den huldigen dag. Toen werd vervuld , lielgeen gesproken is door den Profeet Jeremias, zeggende: En zij namen de dertig zilverlingen, de waarde des gewaardeerden, dien zij van de kinderen Israels gewaardeerd hadden; en zij gaven ze voor den akker des potlehakkers, gelijk de Heer mij bevolen heelt (Zach. XI: 12, 15). Joan. XVIII: 13—27. Luk. XXII: 61, 62. Matth. XXVII: 3—10.
69. Jesus vóór pilatus.
Zij leidden dan Jesus van Kaïfas naar hel Kegthuis. Het was nu 's morgens vroeg. En zij zeiven gingen niet in het Reglhuis, opdat zij niel verontreinigd wierden; maar het Pascha moglen eten. Pilatus dan kwam lol hen huiten, en zeide: Welke beschuldiging brengt gij in legen dezen mensch ? Zij antwoordden, en zeiden lot hem: Indien deze geen misdadiger ware, wij zonden hem u niet overgeleverd hebben. Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij hem; en oordeelt hem naar uwe Wel. Maar de Joden zeiden tot hem: Ons is het niel geoorloofd, iemand te doo-den, opdat het woord van Jesus vervuld wierd, hetwelk hij gezegd had, aanduidende, hoedanigen dood hij sterven zonde. Zij nu begonnen hem Ie beschuldigen, zeggende: Wij hebben bevonden, dal deze ons volk verkeert, en verbiedt den Keizer schattingen te geven, zeggende, dat hij zelf Christus, een Koning is. Pilatus dan ging wederom in het Reglhuis, en riep Jesus, en zeide tot hem: Zijl gij de Koning der Joden? Jesus antwoordde: Zegt gij dit uit u zeiven, of hebben anderen hel u van
69
70 VERHALEN.
mij gezegd? Piiatus antwoordde: Ben ik dan een Jood? uw eigen volk en de Overprieslers hebben n aan mij overgeleverd: wat hebt gij gedaan? Jesus antwoordde: Mijn Rijk is niet van deze wereld. Indien mijn Kijk van deze wereld ware, mijne dienaars zouden zeker voor mij gestreden hebben, opdat ik den Joden niet wierd overgeleverd; doch nu is mijn Kijk niet van hier. Piiatus dan zeide tot hem: Gij zijl dus een Koning? Jesus antwoordde: Gij zegt het, dat ik een Koning ben. Hiertoe ben ik geboren, en hiertoe beu ik iu de wereld gekomen, opdat ik der waarheid getuigenis geve. Al wie uit de waarheid is, hoort naar mijne stem. Piiatus zeide lol hem: Wal is waarheid? En dit gezegd hebbende, ging hij wederom buiten lot de Joden, eu zeide tol hen: Ik vind in hom geene schuld. En toen hij door de Overprieslers en de Oudsten beschuldigd werd, antwoordde hij niets. Toen zeide Piiatus tot hem: Hoort gij niet, hoeveel zij tegen u gelui-gen? Maar hij antwoordde hem niet op één woord, zoodat de Stadhouder zich zeer verwonderde. Doch zij hielden le sterker aan, zeggende: Hij ruil het volk op, lee-rende door geheel Judéa, beginnende van Galiléa, tot hiertoe. Piiatus dan, hoorende van Galiléa, vroeg of de mensch een Galileër was. En verstaande, dat hij uit het gebied van Herodes was, zond hij hem tol Herodes, die ook zeil' in die dagen te Jerusalem was. Joiin. XVIII: 28-58. Luk. XXIII: 2—7. Matlh.'XXVII: 12—14.
70. Jesus vóon herodes.
Herodes nu, Jesus ziende, was zeer verblijd: want hij
VERHALEN.
had sedert lang verlangd hem le zien, dewijl liij veel van hem gehoord had, en hij hoopte, eeuig teeken door hem te zien verrigten. En hij ondervroeg hem niet vele woorden; maar hij antwoordde hem niets. Intusschen stonden de Overpriesters en de Schrilïgeleerden daar, hem steeds beschuldigende. Herodes dan, met zijn krijgsvolk, hem veracht, en hespot, en met een hei-wit kleed omhangen hebbende, zond hem lot Pilatns terug. En Herodes en Pi-latus werden vrienden op dien zeilden dag, daar zij te voren elkander vijandig waren. Luk. XXIII: 8—12.
71. JESUS WEÜEUOM VÓÓR l'ILVTUS. UlJ WORDT ACHTER itARABAS GESTELD, GEGEESELI), MET DOORNEN GEKROOND EN ItESPOT.
l'ilalus nu, de Overpriesters en de Oversten en liet volk zamen geroepen hebbende, zeide tot hen: Gij hebt vóór mij dezen mensch gebragt, als een', die het volk af-keerig maakt; en zie, na hem, vóór u ondervraagd le hebben, heb ik in dien mensch geene schuld gevonden aan hetgeen, waarvan gij hem beticht. Noch ook Herodes: want ik heb u lol hem verzonden; en zie, niets is aan hem gedaan, des doods waardig. Ik zal hem dan kastijden, en loslaten.
Doch op hel Feest was de Stadhouder gewoon den volke één' gevangene los le laten, welken zij mogten willen. Hij had nu alstoen eenen beruchten gevangene, genaamd Barabas. Daar zij dan vergaderd waren, zeide l'ilalus: Wien wilt gij, dat ik u loslate? Barabas, ol'Jesus, genaamd de Christus ? Immers hij wisl, dat zij hem uit
71
VERHALEN.
nijd hadden overgeleverd. Terwijl hij nu op den regter-sloel zal, zond zijne vrouw lot hem, zeggende: Houd u niet op mei dien regtvaardige: want ik heli heden, in den droom, veel geleden om zijnentwil. Maar de Overpriesters en Oudsten overreedden de scharen, dat zij Barahas zouden eischen, doch Jesus verderven. De Stadhouder dan, het woord opnemende, zeide tot hen: Wien van heiden wilt gij, dat ii losgelaten worde? Zij nu zeiden: Baralias. Pilatus zeide lot hen ; Wal zal ik doen met Jesus, genaamd de Christus? Zij zeiden allen: Dat hij gekruisigd worde! De Stadhouder zeide tot hen: Wat kwaads heeft hij toch gedaan? Maar zij riepen te meer, zeggende: Dat hij gekruisigd worde! Pilalus dan ziende, dat hij niets vorderde, maar dat er veeleer opschudding kwam, nam water, en wiesch zich de handen vóór het volk, zeggende: Ik hen onschuldig aan het hloed dezes regtvaardigen: gij moogt toezien. En al het volk. antwoordende, zeide: Zijn hloed zij op ons, en op onze kinderen! Toen liet hij hun Barahas los; maar Jesus, nadat hij gegeeseld was, gaf hij aan hen over.
Toen namen de krijgsknechten des Stadhouders Jesus met zich in het Ueglhuis, en vergaderden rondom hem de geheele krijgsbende. En hem ontkleed hehhende, hingen zij hem een' purperen mantel om; en eenekroon van doornen gevlochten hehhende. stelden zij die op zijn hoofd, en een' rietstok in zijne regterhand; en vóór hem neder-knielende, bespotten zij hem, zeggende: Wees gegroet. Koning der Joden! En hem hespuwende, namen zij den rietstok. en sloegen hem op het hoofd. Luk. XXIII: 13-16. Matth. XXVII: 15—50.
72
VEnHALEN. 73
72. LAA.TSTE POGING VAN PILATUS TER BEVRIJDING VAN JESUS MISLUKT.
Pilatus dan kwam wederom builen, en zeide lol hen: Zie, ik breng hem lol u builen, opdat gij weten moogt, dal ik geene schuld in hem vind (Jesus nu kwam buiten, dragende de doornen kroon, en het purperen kleed). En bij zeide lol hen: Ziedaar de mensch! Toen dan de Overprieslers en de dienaars hem zagen, schreeuwden zij, zeggende: Kruisig, kruisig hem! Pilatus zeide tot hen: Neemt gij hem, en kruisigt hem: want ik vind in hem geene schuld. De Joden anlwoordden hem: Wij hebben eene Wet, en naar de Wel moet hij slerven, omdat hij zich zeiven lot Gods Zoon gemaakt heeft. Toen dan Pilatus dit woord hoorde, werd bij nog meer bevreesd. En hij ging wederom in bet Regthuis, en zeide lot Jesus: Van waar zijl gij? Doch Jesus gaf hem geen antwoord. Pilatus dan zeide lot hem: Spreekt gij lot mij niet? Weel gij niet, dal ik magt heb, om u le kruisigen, en magl heb, om u los Ie laten ? Jesus anlwoordde: Gij zoudt geenerlei magt legen mij hebben, indien het u niet gegeven ware van boven: daarom, die mij aan u heeft overgeleverd, heeft groolere zonde. En van loen af zocht Pi-lalus hem los le lalen : maar de Joden schreeuwden, zeggende: Indien gij dezen loslaat, zijl gij des Keizers vriend niet: want alwie zich zeiven lol Koning maakt, weerspreekt den Keizer. Pilalus dan, deze woorden boorende, bragt Jesus huiten, en bij zelle zich op den reglersloel, ter plaalse, genaamd: Plaveisel, en in hel Hebreeuwsch: Gabbalha. Het was nu Voorbereiding van het Pascha, om-
74 VEKIIALEN.
Irenl de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Ziedaar, uw' Koning! Maar zij schreeuwden: Weg, weg! Kruisig hem! Pilatus zeide tot hen; Uwen Koning zal ik kruisigen? De Overpriesters antwoordden: Wij liebben geen' Koning dan den Keizer. Toen dan gat' hij hem aan hen over. om gekruisigd te worden. Zij dan namen Jesus, en leidden hem weg. Joün. XIX: 4—16.
73. .IESUS UITGELEID TER KRUISIGING.
Toen zij nu hem wegleidden, grepen zij zekeren Simon van Cyrene, die van eene landhoeve kwam, en leiden hem het kruis op, om het achter Jesus te dragen. Ook volgde hem eene grootc schare volks, eu van vrouwen, die jammerden en hem beweenden. Doch Jesus, zich tot haar keerende, zeide: Dochters van Jerusalem! weent niet over mij: maar weent over u zeiven, en over uwe kinderen! Want zie! er zullen dagen komen, waarin men zeggen zal: Zalig de onvruchtharen! en de schooien, die niet gehaard, en de horsten, die niet gezoogd hebben! Alsdan zullen zij beginnen te zeggen tol de bergen: Valt op ons! en lol de heuvelen: Bedekt, ons! Want indien zij dit doen aan het groene hout, wat zal aan het dorre geschieden? En er werden nog twee anderen, misdadigers, met hem weggeleid, om gedood te worden. Luk. XXIII: 26—52.
74. JESUS .VAN HET KRUIS. Dooi) VAN JESUS.
En zij kwamen ter plaatse, genaamd Golgotha, dat is le zeggen: Schedelplaats. En zij gaven hem te drinken
VKllllALEN.
75
wijn met gaile gemengd; doch toen iiij het geproefd had, wilde hij niet drinken. En zij kruisigden hem aldaar, ook de roovers, den eenen ter regter-, en den anderen ter linkerzijde. En de Schrift werd vervuld, die zegt: En hij is met de misdadigers gerekend (Is. LUI: 12). Doch Jesus zeide: Vader! vergeef hun: want zij weten niel, wat zij doen. Pilatus nu schreef ook een opschrift, en stelde het op het kruis. Er was nu geschreven: Jesus, de Na-zarener, de Koning der Joden. Dit opschrift dan lazen velen der Joden: immers nahij de stad was de plaats, waar Jesus gekruisigd was, en het was geschreven in hel ilehreeuwsch, Grieksch eu Latijn. De Overprieslers der Joden dan zeiden lot Pilatus: Schrijf niel: De Koning der Joden; maar dal hij gezegd heeft: Ik hen Koning dei-Joden. Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven hel), heb ik geschreven. De krijgskuechlen dan, toen zij hem gekruisigd hadden, namen zijne kleederen (en maakten vier deelen, voor eiken krijgsknecht één deel), ook den rok; de rok nu was zonder naad, van hoven af in zijn geheel geweven. Zij zeiden dan lot elkander: Laat ons dien niel scheuren; maar er over loten, wiens hij zijn zal; opdat de Schrift vervuld wierd, zeggende: Zij hehhen mijne kleederen onder zich verdeeld, en over mijn kleed hehhen zij hel lol geworpen (Ps. XXI: 19). En de krijgsknechten deden alzoo. Zij nu, die voorbijgingen, lasterden hem, schuddende hunne hoofden, en zeggende: Ha! gij, die den tempel Gods afbreekt, en dien in drie dagen weder op-houwt, red u zeiven! Indien gij Gods Zoon zijl, kom af van hel kruis. Desgelijks ook de Overprieslers met de Schriftgeleerden en de Oudsten, spottende, zeiden: Anderen heeft
VERHALEN.
76
hij gered, zich zeiven kan hij niet redden. Indien hij Israel's Koning is. hij kome nu af van het kruis, en wij gelooven aan hem. Hij heeft op God vertrouwd, dat die hem nu bevrijde, zoo hij hem wèl wil! Hij zeide immers: Ik hen Gods 20011! En hem bespotten ook de krijgsknechten, toetredende, en hem edik aanbiedende, en zeggende: Indien gij de Koning der Joden zijl, red u zeiven! Eén nu der gehangene roovers. lasterde hem, zeggende: Indien gij de Christus zijl, red 11 zeiven, en ons! Doch de andere, het woord nemende, bestrafle hem, zeggende: Vreest ook gij God niet, daar gij toch onder dezelfde straf zijl? En wij wel met regt: want wij ontvangen waardig, heigeen wij gedaan hebben; maar deze heeft niels kwaads gedaan. En hij zeide lot Jesus: Heer! gedenk mijner, wanneer gij zult gekomen zijn in uw Rijk. En Jesus zeide lot hem: Voorwaar, ik zeg u: Heden zuil gij met mij zijn in het Paradijs. Bij het kruis van Jesus nu stonden zijne moeder, en de zuster zijner moeder, Maria, Kléo-fas' vrouw, en Maria Magdalena. Jesus dan, ziende zijne moeder, en den leerling daar staande, dien hij liefhad, zeide tot zijne moeder: Vrouw! ziedaar uw zoon! Voorts zeide hij tot den leerling: Ziedaar uwe moeder! En van die ure af nam de leerling haar tol zijnent. Doch van de zesde ure af, onlstond er duisternis over de ganscheaarde, lot de negende ure toe. En omtrent de negende ure riep Jesus met luider stemme, zeggende: Eli, Eli, lamma sabachtani? dat is: Mijn God! mijn God! waarom hebt gij mij verlaten? Sommigen nu dergenen, die daar stonden, dit hoorende, zeiden: Deze roept Elias! Doch de overigen zeiden: Houd, laat ons zien, of Elias kome, om hem te bevrijden. Daar-
VERHALEN.
na Jesus wetende, dal alles volliragl was; opdal de Schrift volhragt wierd, zeide: Mij dorst (Ps. LXV1II: 22)! Er stond dan een vat vol edik. Zij nu,eene spons, gevuld met edik, om een' hysoop-stengel gesteld hebbende, bragten ze aan zijnen mond. Toen Jesus dan den edik genomen bad, zei-de hij: Het is volhragt! En Jesus, roepende met eene luide stem, zeide: Vader' in uwe handen beveel ik mijnen geest! En dit gezegd hebbende, gaf hij den geest. Matth. XXV11: 55—49. Luk. XX111: 55—4G. Mark. XV; 28. Joan. XIX: 19—50.
75. ÏEEKE.XE.N NA ÜE.\ ÜOOU VA.N JESUS. BEGRAVING VA.N' JESUS' LUK. VÓÓliZORG DER JOÜE.V.
En zie, het voorhangsel des tempels scheurde iu twee, van boven tot beneden; en de aarde beefde, en de rotsen barstten; en de graven werden geopend, en vele ligchamen van ontslapene Heiligen stonden op; en uit de graven gaande, na zijne Opstanding, kwamen zij iu de heilige Stad, en verschenen aan velen. De Hoofdman nu, en die met hem waren om Jesus te bewaken, ziende de aardbeving, en betgeeii gebeurde, werden zeer bevreesd, zeggende : Waarlijk, deze was Gods Zoon!
De Joden dan (daar hel Voorbereiding was), opdat de ligchamen niet aan het kruis zouden blijven op den Sabbat (want de dag van dien Sabbat was groot), verzochten Pilalus, dal hunne beenen gebroken, eu zij afgenomen wierden. De krijgsknechten dan kwamen, en braken wel van den eersten de beenen, ook van den anderen, die met hem gekruisigd was. Doch toen zij lol Jesus kwamen, en
77
VERHALKN.
zagen, dal liij reeds gestorven was, braken zij zijne bee-nen niet; maar één der krijgsknechten doorslak niet eene speer zijne zijde, en terstond kwam er Idoed en water uit. En die liel gezien lieel't, lieeft het getuigd, en zijne getuigenis is waarachtig; ook weet hij, dal hij waarheid zegt; opdat ook gij gelooft. Immers dit is geschied, opdat de Schrift vervuld wierd: Geen heen van hem znit gij breken (Ex. Xll: 46). En wederom eene andere Schrift zegt; Zij zullen op hem zien, dien zij doorstoken hebben (Zach. XII: 10). Doch daarna verzochl Josef van Arimalhéa (zijnde hij een leerling van Jesns; maar in het verborgen, uil vrees voor de Joden), I'ilatus, dal hij het ligchaam van Jesus mogl afnemen. Pilalns nn verwonderde zich, dal hij reeds gestorven ware; en den Hoofdman tot zich geroepen hebbende, vroeg hij hem, of hij reeds gestorven was. En loen hij dit van den Hoofdman vernomen had, schonk hij hel ligchaam aan Josef.
Doch ook kwam Nicodemus, die le voren bij nacht lot Jesns gekomen was, brengende een mengsel van myrre en aloë, omtrenl honderd pond. Zij namen dan hel ligchaam van Jesus, en wonden hel in linnen doeken, met de specerijen, gelijk bij de Joden gewoonte is te begraven. Er was nu bij de plaats, waar hij gekruisigd was, een hof, en in den hof een nieuw graf, waarin nog nooit iemand gelegd was. Aldaar dan, wegens de Vóórbereiding der Joden, vermits het graf nabij was, leiden zij Jesus. En er waren vrouwen gevolgd, die met hem uit Galiléa gekomen waren, zij bezagen hel graf, en hoe zijn ligchaam gelegd was. En teruggekeerd, bereidden zij specerijen en zalven ; doch op den Sabbat rustten zij, volgens hel gebod.
78
veiihalbn.
Des anderen daags nu, zijnde die na de Voorbereiding, vergaderden de Overprieslers en de Fariseërs bij J'ilalns, zeggende: Heer! wij hebben ons herinnerd, dal die Verleider, nog levende, gezegd lieelï; Na drie dagen zal ik opslaan. Beveel dan. dal hol graf bewaak! worde lol den derden dag, opdal iiiel welligl zijne leerlingen komen, en hem slelen, en zeggen aan hel volk: Hij is opgeslaan van de dooden ! en zoo zou hel laalsle bedrog erger zijn dan hel eersle. Pilalus zeide lol hen: Gij hebl cene wacht; gaal , bewaakl, gelijk gij hel verslaat. Zij dan, weggaande, verzekerden hel gral' mei de wacht, den steen verzegeld hebbende. Matlb. XXVII: 51—66. Joiin XIX: 31—42. Mark. XV: 44, 4!). Luk. XXIII: tgt;i5, ö6.
76. de steen van het graf gewekteli). I)ë wacht vlugt.
Engelen verkondigen de opstanding vak jesus.
JkSUS vertoont zich aan maria magdalen a , en aan de overige vrouwen.
Toen nu de Sabbat voorbij was, kochlen Maria Magda-lena, en Maria, de moeder van Jakobus, en Salome specerijen, om Jesus te gaan zalven. En zeer vroeg op den eersten dag der week kwamen zij aan het graf, toen de zon reeds opgegaan was. En zij zeiden lot elkander: Wie zal ons den sleen van den ingang des grafs afwen leien ? En zie, er ontstond eene groole aardbeving: want een Engel des Heeren daalde neder uit den hemel, en loetre-dende, wentelde hij den sleen af, en zelle zich daarop. En zijne gedaante was gelijk een bliksem, en zijn kleed
79
VERHALEN.
gelijk sneeuw. En uil vrees voor hem ontstelden de wachters, en werden als dooden. En zie, sominigen der wachters kwamen in de Stad, en boodschapten den Overpries-ters al wat geschied was. En zij vergaderden niet de Oudsten, en beraadslaagd hebbende, gaven zij den krijgsknechten veel gelds, zeggende: Zegt: Zijne leerlingen zijn 's nachts gekomen, en hebben hem gestolen, terwijl wij sliepen. En zoo dit den Stadhouder Ier oore mogt gekomen zijn, zullen wij hem wel overreden, en u vrijwaren. Zij dan, het geld genomen hebbende, deden, gelijk hun onderrigt was. En dit woord werd verspreid onder de Joden, lol op den huidigen dag.
Op den eersten dag der week nu, kwam Maria Magdalena 's morgens vroeg, loen hel nog duister was, aan hel graf, en zag den steen van hel graf weggenomen. Zij liep dan, en kwam tol Simon Petrus, en lot den anderen leerling, dien Jesus liefhad, en zeide lol hen: Zij hebben den Heer uil hel graf weggenomen, en wij welen niet, waar zij hem gelegd hebben. Petrus dan ging uil, en die andere leerling, en zij kwamen aan het gral. Zij nu liepen beide le zamen; doch de andere leerling liep vóóruit, sneller dan Petrus, en kwam hel eerst aan het graf; en bukkende, zag hij de doeken liggen; nogtans ging hij er niet in. Simon Petrus nu kwam, hem volgende, en ging in het graf, en zag de doeken liggen; en den zweetdoek, die op zijn hoofd geweest was, niet bij de doeken liggende; maar afzonderlijk zaamgerold, op ééne plaats. Toen ging dan ook de andere leerling, die hel eerst aan hel graf gekomen was, er in, en hij zag, en geloofde. Immers nog verstonden zij de Schrift niet.
80
VERIIALKM.
dat luj uil de dooden moest opslaan. De leerlingen dan gingen weder naar huis.
Maria nu stond builen bij liet graf, weenende. Terwijl zij dan weende, bukte zij, en zag in bet graf; en zij zag Iwee Engelen, in wille kleederen zittende, één' aan hel hoofd- en één' aan bel voet-einde, waar hel lig-chaani van Jesns gelegen had. Dezen zeiden lot haar: Vrouw! waarom weent gij? Zij zeide tol ben: Omdat zij mijnen Heer hebben weggenomen, en ik weet niet, waar zij hem gelegd hebben. Dit gezegd hebbende, keerde zij zich om, en zag Jesus slaan; en zij wist niet, dat bet Jesus was. Jesus zeide lol haar: Vrouw! waarom weent gij? Zij, meenende, dal bet de hovenier was, zeide tot hem: Heer! indien gij hein hebt weggedragen, zeg mij. waar gij hein gelegd hebt, en ik zal hem wegnemen. Jesus zeide lot baar: Maria! Zij, zicli omkeerende, zeide tot hem; llabboni! (hetwelk gezegd is: Meester!) Jesus zeide tol haar: Kaak mij niet aan: want nog hen ik niel opgevaren lot mijnen Vader; doch ga tol mijne broeders, en zeg hun: Ik vaar op lot mijnen Vader, en uwen Vader, en mijnen God, en uwen God. Maria Magdalena ging den leerlingen boodschappen: Ik heb den Heer gezien, en dit beeft hij mij gezegd. Maar zij, hoorende, dat bij leefde, en door haar gezien was, geloofden het niel.
De Engel nu, het woord nemende, zeide tol de vrouwen: Vreest gij niel! want ik weet, dat gij, Jesus, den gekruisigde, zoekt. Hij is hier niel: want bij is opgestaan, gelijk bij gezegd heeft. Komt, en ziet de plaats, waar de Heer gelegen beeft. Gedenkt, boe bij lot u gesproken heelt, toen hij nog in Galiléa was, zeggende: De Zoon
t;
81
VEKIIAI.E.N.
des meiisclicM moei overgeleverd worden in de handen van zondige mensclien, en gekruisigd worden, en ten derden dage opslaan. Kn gaat terstond, zegt aan zijne leerlingen.dal hij is opgestaan. En zie, hij gaal n vóór naar Galiléa. daar zult gij hem zien. Zie, ik hel» hel u vóóral'gezegd. En zij werden zijner woorden indachlig. En zij, lerslond uitgaande van het gral', mei vrees en groote hlijdsehap. liepen heen. om hel zijnen leerlingen te hoodschappen. En zie, Jesus onlmoetle haar, zeggende: Weesl gegroet! En zij, toetredende, omvatten zijne voeten, en aanbaden hem. Toen zeide Jesus lol haar: Vreest niet! Gaat, hoodschapl mijnen broeders, dal zij naar Galiléa gaan: daar zullen zij mij zien. En, teruggekeerd van hel gral', hoodschaplen zij dil alles aan de elven, en aan al de anderen. Zij nu waren Maria Magdalena. en Joanna, en Maria, moeder van Jakohus, en de overigen mei haar. die dil aan de Apostelen zeiden; maar deze woorden schenen hun toe als beuzelpraat, en zij geloofden haar niet. Mark. XVI: 1 — 11. Mallh. XXV1I1: 2—1!;. Joan. XX: 1 — 18. Luk. XXIV: 6—11.
77. JESUS VERTOONT ZICH AAA PETRUS, AAN TWEE LEERLINGEN 01' DEN WEG NA AR EMMAÜS, AAN 1gt;E ELVEN ZONDER THOMAS, VOORTS AAN DE ELVEN MET THOMAS.
En daarna openbaarde hij zich, in eene andere gedaante. aan Iwee van hen, als zij wandelden, gaande naar eene landhoeve (van Enimaüs).. . En opslaande, keerden zij terug naar Jerusalem, en vonden de elven. en die mei hen waren , zamen vergaderd , zeggende: De Heer is waarlijk opgestaan, en aan Simon verschenen! En zij verhaal-
82
VKRHALEH.
den, wal op flen weg geschied was, en hoe zij hein gekend hadden, hij hel breken des hroods:' maar ook hun geloofden zij niel.
Toen hel dan avond was Ie dien dage, den eersten dag der week, en de deuren waren gesloten. waar de leerlingen waren vergaderd, uil vrees voor de Joden, kwam Jesus, en slond in hel midden, en zeide lol hen: Vrede zij u! en hij verweet hun hun ongeloof en hardheid des harten, orhdal zij dengenen, die hem gezien hadden. na-dal hij was opgestaan, niel geloofd hadden. Doch zij, onl-steld en bevreesd geworden, meenden een' geesl, Ie zien. Maar hij zeide lol hen; Waarom zijl gij ontroerd, en rijzen er overleggingen in uwe harlen? Ziel mijne handen en voelen: want ik hen hel zelf: helasl, en ziel: een geesl toch, heeft geen vleesch en heen, gelijk gij ziel, dal ik heh. En loon hij dil gezegd had, loonde hij hun de handen en voelen. Toen zij nu nog niel geloofden, en verwonderd waren van blijdschap, zeide hij: licht gij hier iets, om Ie elenp Zij dan boden hem aan. een stuk van een' gebraden visch, en wal bonigraal. En daarvan vóór hen gegeten hebbende, nam hij de overblijfselen, en gaf ze hun. En hij zeide lol hen: Dil zijn de woorden, welke ik lol u sprak, als ik nog hij u was, dal alles vervuld rnoesl worden, wal in de Wel van Moses, en de Profeten, en de Psalmen geschreven is van mij. Toen opende hij hun hel versland . opdal zij de Schriflen mog-len verstaan; en hij zeide lol hen: Aldus is er geschreven, en aldus moest de Chrislus lijden, en uil de doo-den opslaan len derden dage: en in zijnen naam gepredikt worden boetvaardigheid en vergeving van zonden,
83
VEHBALEiN.
onder al de volken, beginnende van Jerusalem. Gij nu zijl daarvan getuigen. Hij dan zeide wederom lol hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader mij gezonden heelt, zóó zend ook ik u. Kn toen hij dit gezegd had , hlies hij op hen, en zeide Int hen: Ontvangt den Heiligen Geesl. Wier zonden gij vergeven mogt hehhen, dien worden zij vergeven; en wien gij ze gehouden mogt hebben, zijn zij gehouden.
Thomas nu, één van de twaalven, genaamd Didymus, was niet met hen , loen Jesus kwam. l)e andere leerlingen dan zeiden lol hem: Wij hebben den lieer gezien. Maar hij zeide lol hen; Indien ik niet gezien mogt hebben in zijne handen hel boorsel der nagelen, en ik niet mijn' vinger sleke in de plaatse der nagelen , en mijne hand sleke in zijne zijde, ik zal niet gelooven. En na acht dagen waren zijne leerlingen wederom binnen, en Thomas met hen. Jesus kwam, loen de deuren gesloten waren, en stond in het midden, en zeide; Vrede zij u! Daarop zeide hij tol Thomas; Breng uwen vinger hier in, en zie mijne handen; en breng uwe hand, en steek ze in mijne zijde; en wees niet ongeloovig, maar geloovig. Thomas antwoordde, en zeide tol hem: Mijn Heer en mijn God! Jesus zeide lot hem; Omdat gij mij gezien hebt, Thomas! hebt gij gelooid. Zalig zij, die niet gezien, en geloofd hebben. Mark. XVI; 12—14. Luk. XXIV: 55-48. Joan. XX: 19—29.
84
VRliHALE.1.
78. JESUS VERTOOM ZICH AAN 1gt;E LEERLINGEN BIJ HET MEIR VAN TIBERIAS. WONDERBARE VISCIIVANGST. EINDELIJK VERTOONT HIJ ZICH BIJ DEN OLIJFBERG. HEMELVAART VAN JESÜS.
De elf leerlingen nu gingen naar Gaiiléa. naar den Iterg, waar Jesus hen hesolieiden had. En hem ziende, aanbaden zij hem; docli sommigen Iwijl'elden.
Daarna openbaarde Jesus zich weder aan de leerlingen, bij de zee van Tiberias. Hij nu openbaarde zich aldus: Er waren bijeen Simon Petrus, en Thomas, genaamd Didy-inus, en Nalhaniël, die van Kana in Gaiiléa was, en de zonen van Zebedeüs, en Ivvee anderen van zijne leerlingen. Simon Petrus zeide lol hen: lilt; ga visschen. Zij zeiden lol hem: Ook wij gaan met u. Zij gingen dan uit, en klommen in bet schip: maar in dien nachl vingen zij niels. Toen bel nu morgen geworden was, stond Jesus aan den oever: nogtans wisten de leerlingen niet, dal bel Jesus was. Jesus dan zeide lol hen : Kinderen! hebl gij ook toespijs? Zij antwoordden hem: Neen! Hij zeide tol ben: Werpt regis af van bet schip bel net, en gij zuil vinden. Zij dan wierpen bel, en konden hel nu niet trekken, van wege de menigte der visschen. Die leerling dan, dien Jesus liefhad, zeide lol Petrus: Hel is de Heer! Simon Petrus, hooiende, dal bel de Heer was, gordde zijn' rok aan (want bij was naakt), en wierp zich in de zee. Doch de andere leerlingen kwamen met bet scheepken (want zij waren niel verre van hel land, slechts omtrent tweehonderd ellen), slepende bet net mei de visschen. Toen zij dan aan het land gegaan waren, zagen zij vuur-
85
VERBALE! IV.
kolen liggen, en visch daarop gelegd, ook brood. Jesus zeitle tol hen: Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt. Simon Petrus klom in, en trok het net op het land, vol groote visschen, honderd drie en vijftig; en, hoewel er zoo velen waren, scheurde hel nel niet. Jesus zeide lol hen: Komt, onlbijl! En niemand der aanliggenden durfde hem vragen: Wie zijl gij;'' wetende, dal hel de Heer was. Jesus dan kwam, en nam het brood, en gal' hel hun; en den visch desgelijks. Uil was nu voor de derde maal, dal Jesus zich aan zijne leerlingen openbaarde, nadat hij uit de dooden was opgestaan.
Daarop leidde iiij hen buiten, naar Belhanië, en toetredende, sprak hij lol hen, zeggende: Mij is gegeven alle magt in hemel en op aarde, (iaat dan, onderwijst al de volken , hen doopende in den naam des Vaders, en des Zoons, en des Heiligen (leesles; leerende hen onderhoudeu, al wal ik u bevolen heb. Wie gelooid mogt hebben, en gedoopt mogt zijn, zal behouden worden; maar wie niet gelooid mogt hebben, zal verdoemd worden. Deze teekenen nu zullen degenen, die geloofd mogten hebben, volgen: in mijnen naam zullen zij Démons uitdrijven; in nieuwe talen zullen zij spreken; slangen zullen zij opnemen; en zoo zij iets doode-lijks moglen gedronken hebben, het zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen herstellen. Eu zie, ik ben met u al de dagen, tot aan de voleinding der wereld.
iNadal Jesus, na zijn lijden, zich zeiven levend had vertoond (aan zijne Apostelen), door vele bewijsteekenen, zijnde veertig dagen lang hun verschenen, en sprekende van hel Hijk Gods. En met hen etende, beval hij hun,zich
86
VERHALEN.
niel van Jerusalem le verwijderen ; maar al' te wachten de helofte des Vaders, die gij (zeide liij) uit mijnen mond gehoord hebt. Want Joannes doopte met water; maar gij zult gedoopt worden met den Heiligen Geest, niel vele dagen na dezen. Zij dan, die te zamen gekomen waren, vroegen hem, zeggende: Heer! zult gij in dezen tijd Israel het Kijk herstellen? Doch hij zeide tot hen; liet komt u niel toe. tijden ol' gelegenheden le weten, die de Vader in zijne magt vastgesteld heelt. Maar gij zult ontvangen kracht van den Heiligen Geest, die over u komen zal, en gij zult • mij getuigen zijn in Jerusalem, en in gansch Jiuléa . en Samaria, en tot aan het einde der aarde. En toen hij dil. gezegd iiad, zijne handen ophelfende, zegende hij hun. Kn he! geschiedde, terwijl hij hun zegende, dat hij van hen scheidde, en werd opgeheven, daar zij hel zagen, en eene wolk nam hem weg van hunne oogen. En terwij! zij hem nasiaarden, daar hij ten hemel voer, zie, twee mannen stonden itij hen in witte kleederen, die ook zeiden; Galileesche mannen! wal staat gij, opziende naar den hemel' He/.e Jesus, die van u is opgenomen in den hemel. zal alzóó komen, gelijkerwijs gij hem naar den hemel hehl zien opvaren.
'foeu keerden zij terug naar Jerusalem, van den herg, genaamd de Olijl'herg, die nahij Jerusalem is, zijnde een sahhats weg van daar. En zij waren gestadig in den tempel. God prijzende en lovende. Malth. XXVIII: 16—20. Joan. XXI. 1 — 14. Luk. XXIV: igt;0—rgt;5. Mark. XVI: 16—18. Hand. 1 ; 5—12.
87
VBKHVLEN.
79. AANSTELLING VAN MATTHIAS ALS APOSTKL.
En toen zij (de Apostelen) binnengekomen waren, zijn zij opgeklommen in de opperzaal, alwaar hun verblijf hadden; Petrus en Joannes, Jakobus en Andreas, Filippus en Thomas, Barlholomeüs en Mattheüs, Jakobus, Alfeüs' zoon, en Simon de ijveraar, en Judas, Jakobus' broeder. Deze allen waren eendraglig volhardende in hel gebed, mei de vrouwen, en Maria, de moeder van Jesus, en met zijne broeders. In die dagen slond Petrus op in bel midden der broeders (er was nu eene schare bijeen van» omtrent honderd en twintig personen), en zeide : Mannen broeders! de Schril'! moet vervuld worden, welke de Heilige Geest vóórzegd beeft dooi- den mond van David, aangaande Judas, die de geleider geweest is dergenen, die Jesus hebben gevangen genomen ; die met ons gerekend is geweest. en hel lol dezer bediening bad ontvangen. Deze dan heeft een' akker zich verworven uit het loon der ongeregligheid, en zich verhangen hebbende, is hij midden door geborsten, en al zijne ingewanden zijn uitgestort. En hel is bekend geworden aan alle inwoners van Jerusalem, zoodat die akker in hunne taal genaamd werd Hakeldama , dal is, bloedakker. Immers er is geschreven in hel boek der Psalmen: Hnn verblijf worde woest, en er zij niemand, die daarin wone (Ps. LXVIII: 26). En : Zijn Opzienerschap neme een ander (Ps. CVIIl: 8). Er moet alzoo uil mannen, die met ons vergaderden, al den tijd, dat de Heer Jesus onder ons in- en uitgegaan is, te beginnen van den doop van Joannes, tol op den dag, dat hij van ons is opgenomen, één van dezen mei ons getuige
88
VERHALKIN.
van zijne Opstanding worden. Zij stelden dan er twee, Josef, genaamd Barsahas, bijgenaamd Justus, en Manillas. En zij baden, zeggende; Gij, Heer! aller harten-kenner, wijs aan van deze twee, éénen, dien gij uitverkoren hebt, om de plaats dezer bediening en des Aposlelscbaps te aanvaarden, waarvan Judas is afgeweken, om weg te gaan naar zijne plaats. En zij trokken het lot over hen, en het lol viel op Matthias, en bij werd medegerekend met de elf Apostelen. Hand. I: 15—26.
80. NEIlERUALIiNG VA.N IIK.N HKILIKËN GEEST, EN GKVOUiKM DAARVAN. HE EERSTE GELOOVIGEN.
Toen nu de Pinksterdagen vervuld werden, waren zij allen gezamenlijk ter zelfder plaatse. En er kwam plol-selijk uil den hemel een gedniiscb, als van een' aanruk-kenden hevigen wind. en vervulde hel gebeele huis. waar zij zalen. En bun verschenen verdeelde longen, als van vuur, en hel zetle zich op een' ieder hunner. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen te spreken in verscheidene talen, gelijk de Heilige Geest hun gaf uil te spreken. Er waren nu Ie Jerusalem Joden woonachtig, godvrucblige mannen, uil alle volken , die onder den hemel zijn. Toen dan dit geluid geschied was, kwam de menigte Ie zamen, en werd in de ziel verward, daar een ieder in zijne eigene taal hen boorde spreken. En zij waren allen verbaasd en verwonderd, zeggende: Zie, zijn niel alle dezen, die spreken, Galileërs? En hoe booren wij, een ieder onze taal, waarin wij geboren zijn?
89
VEItHALE!*.
Parlhers en Meders, en Elamiten, en inwoners van Meso-polainie, Jiuléa en Kappadocië, Ponliis en Asië, Frygië, en Pamlylië, tlgyple en de slreken van Libyë l)ij Cyrene, en vreemdelingen uil Kome, zoowel Joden als Jodenge-noolen, Krelers en Arabieren; wij hooren hen in onze talen spreken van Gods groole werken. Zij waren dan allen verbaasd en verwonderd, zeggende lot elkander: Wat mag dit zijn '! Docli anderen, spottende , zeiden; Dezen zijn vol zoeten vvijns......
En zij waren volhardende in de leer der Apostelen, en in de gemeenschap van hel breken des broods, en in de gebeden. En er kwam vrees over alle ziele, en ook geschiedden er vele wonderen eti teekenen door de Apostelen te Jerusalem, en over allen was eene groote verbazing. Ook waren allen, die gelool'den, te zamen, en hadden alles gemeen. En de bezittingen en goederen verkochten zij, en verdeelden ze onder allen, naarmate ieder noodig had. Ook dagelijks eendragtig volhardende in den tempel, en aan de huizen brood brekende, namen zij spijs met verheuging en in eenvoudigheid des harten; God lovende, en in gunst zijnde bij al bet volk. De Heer nu vermeerderde die behouden zouden worden, dagelijks ten zelfden einde. Hand. II: 1 — 13. 42 — 47.
81. GENEZING VAN EEN* KREUPELE DOOR PETRUS. 111.1 VERANTWOORDT ZIJN GEDRAG.
Petrus en Joannes nu gingen op naar den tempel, ter negende ure des gebeds. En zeker man, die kreupel was van den schoot zijner moeder al', werd aangedragen, dien
90
VERHALO.
91
men dagelijks zelle aan de deur des leiupeis, genaamd de Sclioone, om eene aalmoes te vragen van degenen, die in den tempel gingen. Deze, l'elrus en Joannes ziende, zooals zij den tempel zouden ingaan, verzocht, dat hij eene aalmoes ontvangen mogt. Uocli l'etrus, niet Joannes, hem aanstarende, zeide; Zie ons aan! Hij nu vestigde het oog op hen, verwachtende, iets van hen te zullen ontvangen. Doch l'etrus zeide: Zilver en goud hel) ik niet; maai1 hetgeen ik heh, dat geel' ik u. In den naam van Jesus Christus, den Nazarener, sta op, en wandel! En hem hij de regterhand vattende, hiel' hij hem op; en terstond waren zijne voeten en enkels stevig. En hij, opspringende, stond en wandelde; eu hij ging met hen in den tempel, wandelende, en springende, en God lovende. En al hel volk zag hem wandelende, en God lovende. Zij nu herkenden hem, dal hij hetzell was, die om de aalmoes zal hij de schoone poort des tempels, en zij werden vervuld met verbazing en ontzetting, over hetgeen hem gebeurd was. Terwijl hij nu zich aan l'etrus en Joannes hield, liep al het volk tot hem zamen bij de galerij, genaamd die van Salomon, verbaasd.....Terwijl zij nu lot hel volk spraken, overvielen hen de l'rieslers, en de Hoofdman des tempels, en de Sadduceërs, zeer misnoegd, dat zij het volk leerden, en in Jesus de Opstanding uil dedooden verkondigden. En zij sloegen de handen aan hen, en stelden ze in bewaring tot den anderen dag; want het was reeds avond. Doch velen van degenen, die hel woord gehoord hadden, geloofden, en het gelal der mannen werd vijf duizend. Het geschiedde nu des anderen daags, dat hunne Oversten cn Oudsten en Schriftgeleerden vergaderden te
VERHALEN.
Jerusalem; onllt; Annas, de Hoogepriesler, en Kaïfas, en Joannes, en Alexander, en zoo velen er waren van Priesterlijk iieslachl. En hen in hel midden stellende, vroegen zij: Door welke kracht, of in welken naam heht gij dit gedaan? Toen zeide Petrus, vervuld met den Heiligen Geesl. lot hen: Oversten des volks, en Oudsten, hoorl! Zoo wij heden verhoord worden, over eene weldaad aan een' krank niensch, waardoor deze gezond is geworden, zoo zij bekend aan u allen, en het gansche volk Israels, dat door den naam van onzen Heer Jesus Christus, den Nazarener, dien gij gekruisigd heht, dien God uil de doo-den heefl opgewekt, dat door hem , deze gezond hier vóór u staal. Deze is de steen, die door u, de bouwlieden, verworpen is, die een hoofd-hoeksteen is geworden. En in niemand anders is hel heil: want er is ook geen andere naam onder den hemel aan menschen gegeven, waardoor wij moeien behouden worden.
Zij nu, ziende de standvasligheid van Petrus en Joannes, en wetende, dal zij ongeletterde en domme menschen waren, verwonderden zich ; ook herkenden zij hen, dal zij met Jesus geweest waren. En den mensch ziende bij hen staan, die genezen was, hadden zij niets er legen te zeggen. Zij geboden hen dan, uit de vergadering naar buiten te gaan . en oveiiei-den onder elkander, zeggende: Wat zullen wij met deze menschen doen? Want dal er een kennelijk teeken door ben is geschied, is openhaar aan alle de inwoners van Jerusalem , en wij kunnen het niel loochenen. Doch opdat bet niet verder onder hel volk verspreid worde, laai ons ben bedreigen, dal zij niel meer in dezen naam spreken lol eenig mensch. En ben geroepen hebbende, zeiden zij hun
92
VERHALEN.
93
aan, dal zij op geenerlei wijze zouden sjireken oi' leeren in tien naam van Jesus. Uocli Petrus en Joannes, antwoordende , zeiden tot lien; Oordeelt, oi' liet regt is vóór (iod , naar u meer te hooren, dan naar God? Want wij vermogen niet, van hetgeen wij gezien en gehoord hebben, niet te spreken. Maar zij, hen hedreigende, zonden ze weg, niet vindende, hoe zij hen strallen zouden , om des volks wille: want allen verheerlijkten heigeen in hel voorgevallene geschied was. Immers meer dan veertig jaren was de raensch oud, aan wien dal leeken der genezing geschied was. Zij nu, losgelaten, kwamen tol de hunnen, en verhaalden hun, al wat de Overpriesters en de Oudsten tol hen gezegd hadden. Dezen, dit hoorende, verhieven eendraglig hunne slem tol God, en zeiden-Heer! gij zijl het, die den hemel en de aarde, en de zee, en al wal daarin is, gemaakt hebt. Die door den Heiligen Geest uit den mond van onzen vader David, uwen dienstknecht, gezegd hebt: Waarom woedden de volken, en beraadslaagden de natiën ij del heden ? Opgestaan zijn de Ivo-ningen der aarde, en de Vorsten zijn te zamen vergaderd legen den Heer, en legen zijnen Gezalfde (lJs. II: 1, 2). Immers in waarheid, zijn in deze stad tegen uw heilig kind Jesus, dien gij gezalfd hebt, te zamen vergaderd. Herodes, en Pontius Pilatus, met de Heidenen en de volken Israel's, om le doen, al wat uwe hand en uw Raad bepaald had, dat geschieden zou. En nu. Heer! zie op hunne bedreigingen, en geef uwen dienslknechten, met alle vrijmoedigheid le spreken. Daardoor, dal gij uwe hand uitstrekt tot genezingen, en dat er leekenen en wonderen geschieden, door den naam van uwen Heiligen Zoon Jesus.
VERHALEN.
En loen zij gebeden hadden, werd de plaals, waar zij vergaderd waren, geschud, en zij werden allen vervuld mei den Heiligen Geesl, en spraken hel woord Gods mei vrijmoedigheid. Hand. Ill: 1 —11. Hand. IV: 1—31.
82. GEMEENSCHA !• VAA GOEDEREN. ONOPREGTHEII) VAN ANA-MAS EN SAFIRA KOOR l'ETRUS GESTRAFT. GENEZINGEN DOOR PETRUS VERRIGT.
De menigle nu der geloovigen, was één harl en ééne ziel. en ook niemand zeide, dal iels van hetgeen hij he-zal, hel zijne was: maar alles was hun gemeen. Ook gaven de Aposlelen. mei groole krachl, geluigenis aangaande de Opslanding onzes Heeren Jesus Christus;en groole genade was over hen allen. Immers er was niemand onder hen, die gebrek had. Wanl zoo velen als er bezitters waren van akkers of huizen, verkochten ze, en bragten den prijs van heigeen zij verkocht hadden, en leiden dien aan de voelen der Apostelen: ook werd aan ieder uitgedeeld. naar dal elk van noode had. Zoo loch had Josef. van de Aposlelen bijgenaamd Barnabas (hetwelk is. overgezet: zoon der vertroosting), een Leviet, een Cypriërvan geboorte. daar hij een' akker bezat, dien verkocht, en den prijs gehragl. en dien aan de voeten der Aposlelen gelegd.
Doch zeker man. met name Ananias, mei Sal'ira, zijne vrouw, verkocht een' akker: en hij hield achter van den prijs des akkers, met medeweten zijner vrouw, en een zeker deel er van brengende, leide hij hel aan de voeten der Aposlelen. I'elrus nu zeide: Ananias! waarom beeft
94
VKRHAI.EN.
de Siilai! uw liarl bekoord, om legen den Heiligen Geesl te liegen, en achler Ie houden van den jirijs des akkers ? Blijvende, lileel' hij niel aan u? Kn verkocht, was hij niel in uwe niagl? Waarom held gij de/.e daad in uw harl voorgenomen? (lij hehl niel legen nienschen gelogen, maar legen God. Ananias dan. deze woorden hoorende, viel neder, en gal' den geest. En er kwam groole vrees over allen, die hel hoorden. Imi de jongeren, opslaande, leiden hem Ier zijde, en hem uildragemle , hegroeven zij hem. Hel geschiedde nu, oinlrenl drie uren daarna, dal ook zijne vrouw, niel wetende, wal er gehemd was, hiniien-kwam. Pelrns dan zeide lol haar: Zeg mij. Vrouw! hehl gijlieden den akker voor zooveel verkocht ? Zij nu zeide; Ja, voor zooveel. En Petrus zeide tot haar: Waarom zijl gij onderling overeengekomen, om den Geest des Heeren te beproeven? Zie, de voelen dergenen, die uwen man begraven hebben, zijn aan de deur. en zullen u uitdragen. En terstond viel zij vóór zijne voeten, en gaf den geesl. En de jongeren, binnengekomen, vonden baar dood, en zij droegen baar uil. en begroeven baar bij haren man. En er kwam groole vrees over de ganscbe gemeente. en over allen, die dit hoorden.
Door de banden der Apostelen nu geschiedden er vele teekenen en wonderen onder hel volk. En zij waren allen eendragtig in de galerij van Salomon. Uocb van de overigen durfde niemand zich bij hen voegen; maar bet volk prees ben zeer. En le meer nam toe de menigte dergenen. die in den Heer geloofden, van mannen en vrouwen; zoodal zij langs de straten de kranken uiidroe-gen. en leiden op bedden en matrassen, opdat , als Petras
95
VKRIIALE.V
kwam, ook maar zijne schaduwe iemand hunner beschaduwen mogt, en zij van hunne kwalen genezen wierden. Ook kwam de menigte uit de omliggende steden Ie Jerusalem Ie zamen, brengende kranken en van onreine geesten gekwelden, die allen genezen werden. Hand. IV: 52-57. Hand. V: I—lü.
8,gt;. UK APOSTELEN GEKERKERD, DOOR EE.N' ENGEL VERLOST.
RAAD VAN GAMALlëL.
Doch de Hoogepriester opstaande, benevens allen, die met hein waren (zijnde de sekle der Sadduceërs), werden vervuld van naijver. En zij sloegen de handen aan de Apostelen, en stelden ze in de openbare bewaring. Doch een Engel des Heeren, des nachts de deuren van den kerker openende, leidde hen uil, en zeide: Gaat, en treedt op, en spreekt in den tempel tot hel volk al de woorden dezes levens. Zij nu, dit gehoord hebbende, gingen 's morgens vroeg in den tempel, en leerden. Maaide Hoogepriester, daarop komende, en die met hem waren, riepen den Uaad en al de Oudsten der kinderen Israel's le zamen, en zij zonden naar den kerker, om hen te halen. Toen nu de dienaars aldaar gekomen waren, en den kerker geopend hebbende, hen uiel hadden gevonden, terugkeerende, boodschapten zij, zeggende: Den kerker hebben wij wel mei alle zorgvuldigheid gesloten gevonden, en de wachters staande vóór de deuren; maar geopend hebbende, hebben wij niemand binnen gevonden. Toen zij nu deze woorden hoorden, de Hoofdman des tempels en de Overprieslers, waren zij verlegen over hen, wat loch dit worden mogt. Doch er kwam iemand hun
96
VERHALEN.
97
boodschappen; Zie de mannen, die gij in den kerker gezet hebt, slaan in den tempel, en leeren hel volk. Toen ging de Hoofdman heen met de dienaars, en hragt ze mede, zonder geweld: want zij vreesden, van het volk gesleenigd le worden. En hen medegehragt hehhende, stelden zij ze vóór den Raad, en de Hoogepriesler vroeg hnn. zeggende: Streng helden wij u verboden, le leeren in dezen naam; en zie, gij hebt Jerusalem niet uwe leer vervuld, en gij wilt hel bloed van dezen menscb over ons brengen. Doch Petrus en de Apostelen, antwoordende, zeiden : Men moet Gode meer gehoorzamen, dan de menschen. De (lod onzer vaderen heelt Jesus opgewekt, dien gij hebt omgehragt, hangende hem aan een bout. Dezen heelt God tol Vorsl en Heiland door zijne regterhand verheven, om aan Israël le geven boetvaardigheid en vergeving van zonden. En wij zijn getuigen van deze dingen; ook de Heilige Geest, welken God gegeven heelt aan allen, die hem gehoorzamen. Zij nu, dit hoorende, werden woedend, en overleiden, om hen le dooden. Doch er stond in den Kaad zeker Fariseër op, mei name Gamaliel, een Welgeleerde, in aanzien bij hel gansche volk; en beval, dal men de menschen een weinig huilen zou doen slaan. En hij zeide (ot hen: Israëlitische mannen! Ziel wel vóór u, aangaande deze menschen, wal u te doen staat. Immers vóór deze dagen, stond Theodas op, zeggende, dal hij iets was, dien een getal van omlrenl vier honderd mannen aanhing; hij werd omgehragt, en allen, die hem gelooi' gaven, zijn uiteen geraakt, en tol niet geworden. Na dezen slond Judas de Galileër op, in de dagen der opschrijving. en trok volk ach Ier zich; ook deze is omgekomen, en allen,
VKRHALBN.
die hem gehoor gegeven hadden, zijn verstrooid geworden. Nu dan zeg ik u ook: Laai af van deze menschen, en laai ze geworden: want indien dit plan, of werk, uit menschen is, zal het verbroken worden; maar indien hel uil God is, zult gij het niet kunnen verbreken, opdat gij niet welligt bevonden wordt, ook legen God te strijden. Zij nu vielen hem bij. En de Apostelen tot zich geroepen, en hen gegeeseld hebbende, geboden zij hun, niel meer te spreken in den naam van Jesus, en zonden ze weg. Zij dan gingen van het aangezigl des Raads, verblijd, dat zij waardig geachl waren, voor den naam van Jesus smaad te lijden. Ook hielden zij niet op, alle dagen in den tempel. en hij de huizen Ie leeren, en den Christus Jesus als blijmare te verkondigen. Hand. V: 17—42.
84. VERKIEZING VAN ZEVEN DIAKENEN. STEFANUS GKSTKENKiD.
VERVOLGING.
In die dagen nu, loen hel getal der leerlingen vermenigvuldigde , ontstond er gemor van de Griekschen, legen de Hehre-ërs, omdat hunne weduwen hij de dagelljkscbe bediening verzuimd werden. De twaalven dan, de menigle der leerlingen bijeen geroepen hebbende, zeiden: Hel voegt niel, dat wij het woord Gods zouden nalaten, en tafels bedienen! Ziet dan om . broeders! naar zeven mannen uil u, van goede getuigenis, vol van den Heiligen Geest, en van wijsheid, die wij mogen stellen over dat werk; wij intusschen zullen volharden in het gebed, en in de bediening des woords. En de rede behaagde aan de gansche menigte. En zij verkozen Slelanus, een'man, vol van geloof, en van den Heiligen Geest, en Filippus, en
98
VKRHALKIf.
Prochorus, en Nikanor, en Tinion, en Pa mienes, en Ni-kolaüs, een' Jodengenool van Anliochie, dezen stelden zij vóór de Apostelen, die, gebeden hebbende, bun de banden opleiden. En bel woord des Heeren wies, en bel getal der leerlingen te Jerusalem vermenigvuldigde zeer; ook eene groote scbare der Priesters werd den geloove gehoorzaam.
Stelanus nu, vol van Genade en kracht, deeil groole wonderen en leekenen onder het volk. Maar sommigen stonden op van de synagoge, genaamd der Vrijgelatenen, en der Cyreneërs, en der Alexandrijnen, en dergenen, die van Cilicië en Azië waren, die redetwistten met Stelanus; doch zij konden de wijsheid en den geest, die daar sprak, niet weerstaan. Toen maakten zij mannen ojt, die zeggen zouden, dat zij hem lasterlijke woorden hadden hoo-ren spreken tegen Moses, en legen God. Zij dan beroerden bet volk, en de Oudsten en de Schriftgeleerden, en zamenrottende, sleepten zij hem mede, en voerden hem vóór den Kaad. Kn zij stelden valsche getuigen, die zeggen zouden: Deze mensch houdt niet op, woorden te spreken tegen de heilige plaats en tegen de Wet: want wij hebben hem booren zeggen, dat die Jesns, de Naza-rener, deze plaats zal verwoesten, en de instellingen zal veranderen, die Moses ons heelt overgeleverd. En allen , die in den Raad zaten, hem aanstarende, zagen zijn aangezigt als het aangezigt eens Engels......
Doch hij , vol zijnde van den Heiligen Geest, starende naar den hemel, zag de heerlijkheid Gods, en Jesus, staande ter regterzijde Gods, en hij zeide: Zie. ik zie de hemelen geopend, en den Zoon des menschen, staande ter
99
VERHALEIN.
regterzijde Gods. Maar zij , schreeuwende met luider stemme, sloften hunne ooren, en vielen eenparig op hem aan; en hem uitdrijvende huiten de stad, sleenigden zij hem; en de geluigen leiden hunne kleederen al' aan de voeten eens jongelings, genaamd Saulus. Zij dan sleenigden Stel'anus, die aanriep, en zeideHeer Jesus! onlvang mijnen geesl. En nederknielende, riep hij met luider stemme , zeggende: Heer! reken hun deze zonde niet toe' En dit gezegd hebbende, ontsliep hij in den Heer. Saulus nu stemde mede toe in zijnen moord.
Kr ontstond nu te dien dage eene groote vervolging tegen de gemeente, welke te Jerusalem was, zoodat allen verstrooid werden, door de landen van Judéa en Samaria, behalve de Apostelen. Doch godvruchtige mannen verzorgden Stefanus, en maakten groot misbaar over hem. Saulus nu verwoestte de gemeente, de huizen binnendringende, en mannen en vrouwen wegslepende, leverde hij ze over ter bewaring. Zij dan, die verstrooid waren, gingen alomme rond. de Idijmare van Gods woord verkondigende. Hand. VI: 1—lii. Hand. VH; 55—59. Hand. VIH: t—4.
85. EVAiNGELIEPREDIKl.NG IN SAMARIA. SIMON DE TOOVERAAR DOOR PETRUS BESTRAFT.
Filippus nu, afkomende naar eene stad van Samaria, predikte hun den Christus. De scharen dan gaven een-dragtig gehoor aan hetgeen door Filippus gezegd werd, daar zij hoorden en zagen de teekenen, die bij deed: want van velen, die onreine geesten hadden, voeren zij
100
VERHALEN.
uit, schreeuwende met luider stemme; en vele verlamden en kreupelen werden genezen. Er was dan groole Mijd-schap in die slad. Doch er was zeker man. mei name Simon, die Ie voren in de slad looverkunslen had geoefend, verleidende hel volk van Samaria, daar hij/.eide, iels grools Ie zijn; naar wien allen, van den kleinsten tol den grootsten, luisterden, zeggende: Deze is de kracht Gods. genaamd de groole. Zij nu luisterden naar hem, omdat hij, geruimen tijd, hen, door zijne tooverkunsten, verschalkt had. Doch toen zij Filippus gelooid hadden, die de hlijmare van het Godsrijk verkondigde, werden zij in den naam van Jesus Christus gedoopt, mannen en vrouwen. Toen gelooide ook Simon zelf; en nadat hij gedoopt was, hleef hij hij Filippus, en teekenen en zeer groole krachten ziende geschieden, stond hij verbaasd van verwondering.
Toen mi de Apostelen te Jerusalem gehoord hadden, dat Samaria hel woord Gods aangenomen had, zonden zij lot hen Petrus en Joannes, die, afgekomen,'voor hen haden, dat zij den Heiligen Geest ontvangen mogten: immers nog was l'Ü over niemand hunner gekomen; maar zij waren alleen gedoopt in den naam des Heeren Jesus. Toen leiden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Toen nu Simon gezien had, dal, door de handoplegging tier Apostelen, de Heilige Geest gegeven werd, hood hij hun geld aan, zeggende: Geefl ook mij die magt, dal , wien ik de handen moge opgelegd hehhen, hij den Heiligen Geest ontvange. Doch Petrus zeide lot hem: Uw geld zij met u ten verderve! daar gij gemeend hebt, dal de gave Gods voor geld verkrijgbaar is. Gij hebt geen deel
101
VERHALEN.
noch lol aan deze zaak: want uw hart is niet opregt vóór God. Doe dan boete over deze uwe hoosheid, en bid God, of ii welligl deze overlegging uws harten vergeven moge worden. Immers ik zie, dal gij zijl in biltere galie en in banden van ongeregligheid. Doch Simon, antwoordende zeide; Bidt gijlieden voor mij tol den Heer; opdat niets over mij kome van hetgeen gij gezegd hebt. Zij dan, het woord des Heeren betuigd en gesproken hebbende, keerden terug naar Jerusalem, en verkondigden hel Evangelie in vele vlekken der Samaritanen. Hand. VIII; 5—2li.
86. BEKEERIiNG VAN SAULUS.
Saulus nu, nog alloos bedreigingen en moord ademende legen de leerlingen des Heeren, .ging lol den Hooge-priester, en verzocht van hem brieven naar Damaskus aan de synagogen, opdat, indien hij sommigen gevonden mogt hebben, die van dezen weg waren, mannen en vrouwen, hij die geboeid zou brengen naar Jerusalem. Terwijl hij dan reisde, geschiedde het, dat hij Damaskus naderde, en hem plotseling een licht omstraalde van den hemel. En Ier aarde gevallen, hoorde hij eene slem, lot hem zeggende; Saulusl Saulus! waarom vervolgt gij mij ? Hij zeide; Wie zijl gij. Heer? En deze; Ik ben Jesus, dien gij vervolgt. Hel valt u hard, den hiel tegen den prikkel te slaan. En hij, bevende en verbaasd, zeide; Heer! wat will gij, dal ik doei' En de Heer lot hem; Sla op, en ga in de stad, en aldaar zal u gezegd worden, wal gij doen moet. Ue mannen nu, die met hem reisden, stonden verbaasd, hoorende wel de stem, doch niemand zien-
102
VERHALEN.
103
de. Saulus stond dan op van de aarde, en de oogen openende, zag hij niets. En zij hem bij de hand leidende, voerden hem naar Damaskus. En hij was aldaar drie dagen, niet ziende; en hij al niet, noch dronk. Er was nu zeker leerling te Damaskus, met name Ananias; en de Heer zeide tot hem in een gezigt: Ananias! En hij zeide: Zie, hier ben ik, Heer! En de Heer lot hem: Sta op, en ga in de straat, genaamd de regie, en vraag, in bel buis van Judas, naar eenen, met name Saulus, van Tarsus: want zie, hij bidt (En hij zag een' man, met name Ananias, die inkwam, en hem de handen opleide, opdat hij weder ziende wierd). Uocli Ananias antwoordde: Heer! ik heb van velen aangaande dezen man geboord, hoeveel kwaads hij uwen heiligen te Jerusabnn gedaan heelt. Ook beeft bij bier volmagt van de Overpriesters, om Ie boeijen allen, die uwen naam aanroepen. He Heer nu zeide lot hem: Ga' want deze is mij een uitverkoren werktuig, om mijnen naam te dragen vóór Heidenen en Koningen en kinderen Israel's. Immers ik zal bem toonen, hoeveel bijvoor mijnen naam moet lijden. Ananias dan ging, en kwam in het buis; en de banden op hem leggende, zeide bij: Saulus, broeder! de Heer heelt mij gezonden, Jesus, die u verschenen is op den weg, langs welken gij kwaamt; opdal gij ziende, en van den Heiligen Geest vervuld mogt worden. En terstond vielen er van zijne oogen als schellen, en hij werd ziende, en opstaande, werd hij gedoopt. En spijze genomen hebbende, werd hij versterkt, en hij was bij de leerlingen te Damaskus eenige dagen. En terstond predikte bij in de synagogen Jesus, dal deze de Zoon Gods is. Allen nu, die dit hoorden, stonden verbaasd.
TERHALKN.
en zeiden: Fs deze hel niet, die (e Jerusalem woedde legen hen, die dezen naam aanriepen, en die daartoe hier gekomen is, opdal hij hen geboeid zou voeren toldeOver-prieslers?gt;Doch Saulus werd meer en meer sterk, en he-schaamde de Joden, die Ie Damaskus woonden, betuigende. dat deze de Christus is. Nadat er nu vele dagen ver-ioopen waren, beraadslaagden de Joden, om hem Ie doo-den: maar hunne lagen werden Saulus bekend. Zij dan bewaaklen ook de poorten dag en nacht, opdal zij hem dooden mogten: doch de leerlingen namen hem des nachts, en lieten hem door den muur neder, hem aflalende in eene mand. Hij nu, Ie Jerusalem gekomen, poogde zich bij de leerlingen te voegen; maar allen waren bevreesd voor hem, niel geloovende. dat hij een leerling was. Doch Barnabas, hem lol zich genomen hebbende, leidde hem in bij de Aposlelen, en verhaalde hun, hoe hij op den weg den lieer gezien, en deze lot hem gesproken had; en line hij le Damaskus mei vrijmoedigheid gehandeld had in den naam van Jesus. En hij was met hen ingaande en uilgaande le Jerusalem, en mei vrijmoedigheid bandelende in den naam des Heeren. Ook sprak bij lot de Heidenen, en redelwistle met de Griekschen; maar dezen zochten hem le dooden. De broeders, dil vernomen hebbende, geleidden hem naar Cesaréa, en zonden hen) af naar Tarsus. Hand. IX : 1 — 30.
87. PKTRUS GENEEST EEN* VERLAMDE. HIJ WEKT EENE IIOODE OP.
De gemeente nu door geheel Judéa, en Galiléa, en Samaria had vrede, en werd opgebouwd, wandelende in de
104
VERHALEN.
vreeze des Heeren, en werd vervuld met de ver! roosting des Heiligen Geestes. Hel geschiedde dan, dat Petrus, toen hij bij allen rond trok, ook afkwam tot de heiligen, die te Lydda woonden. En hij vond aldaar zekeren niensch, met name Eneas, die sedert acht jaren te bed gelegen had. en verlamd was. En Petrus zeide tot hem: Eneas! de Heer Jesus, de Christus, maakt u gezond. Sla op, en sprei u zelf hel bed! En terstond stond hij op. En hem zagen allen, die Ie Lydda en Sarona woonden, die zich bekeerden tol den Heer.
Te .loppe nu was zekere leerlinge, met name Tabitha (dal overgezet, is gezegd: Dorkas), deze was vol van goede werken en aalmoezen, die zij deed. En hel geschiedde in die dagen, dal zij, krank geworden, stierf;en haarge-wasschen hebbende, leiden zij haar in eene opperzaal. Daar nu Lydda nabij .loppe was, zonden de leerlingen, gehoord hebbende, dal Petrus aldaar was, twee mannen lol hem, verzoekende: Toef toch niel, om tot ons Ie komen. Petrus dan, opslaande, ging met hen. Toen hij nu aangekomen was, leidden zij hem naar de opperzaal, en al de weduwen stelden zich weenende rondom hem, en hem loonende de rokken en kleederen, die Dorkas voor haar gemaakt bad. Petrus nu, nadat hij allen uitgedreven bad, nederknielende. bad; en zich lol bel lijk wendende, zeide hij: Tabilba! sta op! Zij dan opende hare oogen , en Petrus ziende, zette zij zich overeind. En. haar de hand gevende, riglle hij baar op: en de heiligen en de weduwen geroepen hebbende, stelde hij haar levend vóór. Dit nu werd bekend door geheel Joppe, en velen geloofden inden Heer. En hel geschiedde, dal hij vele dagen bleef Ie Joppe,
105
106 VERHALEN.
bij zekeren Simon, een' leêrbereider. Hand. IX: 31—43.
88. EEN ENGEL VERSCHIJNT AAN EEN' HEIDENSCH HOOFDMAN KORNEHUS. PETRUS ONDERRIGT DOOR EEN GEZIGT. KÖR-NELIUS MET DE ZIJNEN DOOR PETRUS GEDOOPT.
Er was nu zeker man le Cesaréa, mei name Kornelius, een Hoofdman bij de krijgsbende, genaamd de llaliaan-scbe; godsdienstig en godvreezend met zijn gaiische buis, gevende veie aalmoezen aan liet volk, en God aanboudend biddende. Deze zag in een gezigt duidelijk, omtrent de negende ure des daags, een' Engel Gods lot hem inkomende, en tot bem zeggende: Kornelius! Hij dan, hem aanstarende, met vrees bevangen, zeide: Wat is er? Heer! Doch bij zeide tol hem: Uwe gebeden en uwe aalmoezen zijn ter gedachtenis opgeklommen vóór Gods aangezigt. En nu, zend mannen naar Joppe, en ontbied zekeren Simon, die bijgenaamd wordt Petrus; deze is gehuisvest bij zekeren Simon, een' leêrbereider. wiens huis is aan zee: deze zal u zeggen, wat gij doen moet. Toen dan de Engel, die lot hem sprak, was weggegaan, riep bij twee zijner huisknechten, en een' godvreezenden krijgsknecht van degenen, die hem Ier dienste stonden; en nadat bij hun alles verhaald bad, zond hij hen naar Joppe. Des anderen daags, terwijl dezen op reis waren, en de slad naderden, klom Petrus op het dak, om te bidden, omtrent de zesde ure. En, daar hem hongerde, wilde hij eten. Terwijl men nu bereidde, kwam over hem eene zinsverrukking. En hij zag den hemel geopend, en een om-vattend iets afdalen, gelijk een groot linnen kleed, aan
VERHALEN.
107
de vier hoeken van den hemel nedergelaten op de aarde, in hetwelk waren allerlei viervoetige dieren, en kruipend gedierte der aarde, en gevogelte des hemels. En er kwam eene stem tot hem: Sta op, Petrus! slagt, en eet! Doch Petrus zeide: Geenszins, Heer! want nooit heb ik iels gemeens en onreins gegeten. En wederom, len tweeden male, kwam eene stem tol hem: Wat God gereinigd heelt, zult gij niet gemeen noemen. Dit nu geschiedde tol driemaal toe, en terstond werd het omvallende weder opgenomen in den hemel. Toen nu Petrus hij zich zeiven verlegen was, wal toch het gezigt, dal hij gezien had, mogl zijn, zie, de mannen, die van Kornelius gezonden waren, stonden vóór de deur. En geroepen hebbende, vroegen zij, of Simon, bijgenaamd Petrus, aldaar gehuisvest wasi' Terwijl nu Petrus nadacht over het gezigt, zeide de Geest tol hem: Zie, drie mannen zoeken u. Gij dan, sta op, kom alquot;, en ga met hen, zonder aarzelen! want ik heb ze gezonden, l'elrus dan afkomende lot de mannen, zeide; Zie, ik ben hel. dien gij zoekt. Welke is de reden, waarom gij gekomen zijt? Zij nu zeiden: Kornelius, een Hoofdman, een regtvaardig en godvreezend man, en goede getuigenis hebbende van het gansche volk der Joden, heeft van een' heiligen Engel een' wenk ontvangen, om u leu zijnen huize te ontbieden, en woorden van u te hooien. Hij ze dan binnen leidende, huisvestte hen. En 's anderen daags opstaande, vertrok hij met hen: en eenigen van de broeders van Joppe, gingen mei hem. En 's anderen daags kwam hij binnen Cesaréa. Kornelius nu was op beu wachtende, zijne bloedverwanten en naaste vrienden bijeen geroepen hebbende. En hel geschiedde, toen
VERHALKN.
108
Petrus i)innenkvvam , dal Konielins lieru Ie gemnel ging, en vallende aan zijne voelen, aanhad hij. Doch Pelrus riglle hem op, zeggende; Sla op! ook ik zelf hen een mensch. En mei hem sprekende, kwam hij binnen, en vond er velen zamengekomen. lin hij zeide lol hen: Gij weel, hoe hel een' Joodsch man ongeoorloofd is, zich le voegen of le gaan hij een' vreemdeling; maar mij heelï God geloond, dal men geen' mensch gemeen of onrein mag noemen. Daarom hen ik ook zonder aarzelen gekomen, loen ik onlhoden werd. Ik vraag dan, om welke reden hehl gij mij onlhoden? En Kornelius zeide: Sederl vier dagen, lot deze ure loe, was ik hiddende, ter negende ure in mijn huis; en zie, een man stond vóór mij in een' hlinkend kleed, en zeide: Kornelius! uw gehed is verhoord, en uwe aalmoezen aijn gedacht geworden vóór Gods aangezigl. Zend dan naar Joppe, en ontbied Simon, die hijgenaamd wordt l'elms, hij is gehuisvest ten huize van Simon, een' leêrhereider aan zee. Terstond dan hel) ik lot n gezonden, en gij hehl wél gedaan. dal gij gekomen zijl. Nu zijn wij dan allen vóór mv aangezigl alhier, om le hooien, al wal u van den Heer hevolen is. Pelrus nu. den mond openende, zeide: In waarheid heh ik bevonden, dal God geen aannemer is van personen; maar dal, onder ieder volk, wie hem vreesl, en geregligheid oefent, hem aangenaam is. Dal woord heeft God den kinderen Israel's gezonden, verkondigende vrede door Jesus Christus (deze is aller Heer). Gij weel de zaak, welke geschied is door geheel Judéa, heginnen-de van Galilóa. na den doop dien Joannes predikte: he-Ireffende Jesus van Nazarelh, hoe God hem gezalfd heeft.
VEKIIALEIN.
mei den Heiligen Geest, en mei kracht; die alom doortrok, weldoende, en genezende allen, die door den Duivel overweldigd waren: want God was met hem. En wij zijn getuigen van alwal hij gedaan heelt, in hel land der Joden, en te Jerusalem, dien zij gedood hebben, hem hangende aan een hout. Dezen heelt God opgewekt, len derden dage, en hem openbaar doen worden, niet aan al het volk, maar aan getuigen, vóórbescbikt door God, aan ons, die met hem gegeten en gedronken hebben, nadat hij uit de dooden is opgestaan. Ook heeft bij ons bevolen, den volke le prediken, en te beluigen, dat hij bet is, die door God is bestemd lol een' Uegter van levenden en dooden. Dezen geven al de Proleten getuigenis, dal door zijnen naam vergeving van zonden ontvangt een ieder, die in hem gelooft.
Terwijl Petrus nog deze woorden sprak, daalde de Heilige Geest neder op allen, die hel woord hoorden. Doch de geloovigen uit de besnijdenis, zoo velen er met Petrus gekomen waren, stonden verbaasd, dal ook over de Heidenen de Genade des Heiligen Geesles was uitgestort: want zij boorden beu spreken in talen, en God hoog verheffende. Toen nam Petrus bel woord: Kan wel iemand hel water weren, dal dezen niet gedoopt worden, die den Heiligen Geesl ontvangen hebben , gelijk ook wijEn hij beval, dal zij gedoopt wierden in den naam des Heeren Jesus Christus. Toen verzochten zij hem, eenige dagen bij hen te blijven. Hand. X: 1—48.
89. JAKOBUS DOOR HERODES GEDOOD. PETRUS GEKERKERD, DOOR KK.N' ENGEL VERLOST.
Omtrent denzelfden lijd nu sloeg Herodes de Koning
109
VKRHALBN.
110
de handen er aan, om sommigen van de gemeente kwaad te doen. En Jakobus, den broeder van Joannes, doodde hij mei het zwaard. En ziende dal dit den Joden hehagelijk was, voegde hij er hij. om ook Petrus gevangen te nemen. Hel waren nu de dagen der ongezuurde hrooden. En hem geval hehhende, zond hij liem in gevangenschap, hem overgevende aan vier viertallen krijgsknechten, om hem te bewaren. willende na het Pascha hem voorbrengen vóór het volk. Petrus dan werd bewaard in den kerker; maar een aanhoudend gebed tot God werd door de gemeente voor hem gedaan. Toen nu Herodes hem zou vóórbrengen, in denzellden nacht was Petrus slapende tusschen twee krijgsknechten, geboeid mellwee ketenen: en wachters vóór de deur bewaakten den kerker. En zie, een Engel des Heercn stond daar, en een licht straalde in hel vertrek; en Petrus aan de zijde stootende, wekte hij hem. zeggende: Sta haastig op! En de ketenen vielen hem van de banden. De Engel nu zeide lol hem; Omgord u, en doe uw schoeisel aan! En hij deed alzóo. Ook zeide hij tol hem: Sla uwen mantel om, en volg mij! En uitgaande, volgde hij hem, en hij wist niet, dat hel waarheid was, hetgeen door den Engel geschiedde: maar hij meende, een gezigl te zien. En nadat, zij de eerste en tweede wacht doorgegaan waren, kwamen zij aan de ijzeren poort, die naar de stad leidt, welke van zeil' hun geopend werd. En uitgaande, gingen zij ééne straal voort: en terstond scheidde de Engel van hem. En Petrus, lot zich zeiven gekomen, zeide: Nu weet ik waarlijk, dal de Heer zijnen Engel gezonden, en mij onttrokken heeft aan de hand van Herodes, en aan al de verwachting van hel volk der Joden. Kn na
VERHALEN.
zich bed ach l te hehhen, ging hij naar hel huis van Maria, de moeder van Joannes, bijgenaamd Markus, waar velen vergaderd en biddende waren. En toen hij op de deur der poorl klople, kwam eene dienslmaagd vóór, mei name Rhode, om Ie luisleren. En de slem van Petrus herkend hebbende, deed zij van blijdschap de deur niet open; maar naar binnen loopende, boodschaple zij dat Petrus vóór de deur stond. Zij dan zeiden lot haar: Gij raaskalt! Maar zij verzekerde, dat hel alzoo was. Doch zij zeiden: Hel is zijn Engel. Petrus nu bleef kloppen; en opengedaan hebbende, zagen zij hem, en waren verbaasd. En nadat hij hun met de hand gewenkt had, dat zij zwijgen zouden. verhaalde hij, hoe de Heer hem uit den kerker had geleid, en zeide: HoodschapI dit aan Jakobus, en de broeders. En uitgaande, vertrok hij naar eene andere plaats.
Toen het nu dag was geworden, was er geen kleine beroering onder de krijgsknechten, wat er toch met Petrus mogte geschied zijn. En Herodes hem gezocht, maar niet gevonden hebbende, nadat hij bij de wachters onderzoek gedaan had, beval hij, ze weg Ie lejden. Voorls trok hij al' van Judéa naar Cesaréa, en vertoefde aldaar. Hand. XII: 1—19.
90. SAÜLtJS EN BARNABAS TOT OE HEIDENEN GEZONDEN.
KLVMAS DOOR PAULUS MET BLINDHEID GKSLAfiEN. DE JODEN VERLATEN, DE HEIDENEN BEKEERD.
Er waren nu in de gemeente te Antiochië, Profelen en leeraars, waaronder Barnabas, en Simon, genaamd Niger; en Lucius van Cyrene, en Manahen, zoogbroeder van He-
in
VKIUIALES.
112
rodes, den Viervorst, en Saulus. Terwijl zij nu den Heerede dienst verri^tlen en vastten, zeide de Heilige Geest lot hen : Zondert mij alquot; Saulus en Barnabas tot liet werk, waartoe ik hen aangenomen heb. Toen vastten en baden zij, en hun de handen opgelegd hebbende, zonden zij ze weg. Zij dan, door den Heiligen Geest uitgezonden, gingen alquot; naar Se-leucië, en van daar voeren zij al' naar Cyprus. En te Sa-lamis gekomen, verkondigden zij het woord Gods in de synagogen der Joden. Zij nu hadden ook Joiinnes in dienst. En het geheele eiland doorgetrokken tot Palos toe, vonden zij zekeren looveraar, een' valschen Profeet, een'Jood, wiens naam was Bar-jesus; welke was bij den Landvoogd Sergius Paulus, een' verstandig man. Deze, Barnabas en Saulus ontboden hebbende, verlangde hel woord Gods te hooien. Uoch Elymas, de looveraar (want aldus wordt zijn naam overgezet), weêrstond hun, zoekende den Landvoogd van het geloof af te keeren. Doch Saulus (die ook Paulus is), vervuld met den Heiligen Geest, en hein aanstarende, zeide: O gij, vol van allerlei bedrog en allerlei arglistigheid, kind des Duivels, vijand van alle geregtig-heid! gij houdt niet op, de regie wegen des Heeren te verkeeren. En nu, zie de hand des Heeren op u, en gij zult blind zijn, en de zon niel zien, een' tijd lang. En terstond viel op hem een nevel en duisternis; en rondgaande, zocht hij, vvien lüj de hand mogt geven. Toen dan de Landvoogd zag, wat er gebeurd was, toen geloofde hij, verbaasd over de leer des Heeren. Paulus nu, en die met hem waren, van Pafos afgevaren, kwamen te Perge in Pamfylië; maar Joiinnes, zich van hen scheidende , keerde terug naar Jerusalem.....
VERHALEN. 115
Toen zij nu waren uitgegaan, verzochten ze, dat zij op den volgenden Sabbat nog van deze dingen tot hen mogten spreken. En nadat de vergadering gescheiden was, volgden velen der Joden en der godvruchtige vreemdelingen Paulus en Barnabas, die, hun toesprekende, hen aanrieden, om te volharden hij tie Genade Gods. En op den volgenden Sabbat verzamelde zich bijkans de gansche stad, om het woord Gods te hooi en. Doch de Joden, de scharen ziende, werden vervuld met naijver, en weerspraken hetgeen door Paulus gezegd werd, lasterende. Toen zeiden Paulus en Barnabas met vrijmoedigheid: Tot u moest hel eerst het woord Gods gesproken worden: maar daar gij het verstoot, en n zeiven des eeuwigen levens niet waardig oordeelt, zie, nu keeren wij ons tot de Heidenen: want aldus heelt de Heer ons bevolen: Ik heb n gesteld tol een licht der Heidenen, opdat gij lol heil zoudt zijn lot aan hel uiterste der aarde (Is. XLIX: 6). De Heidenen dan, dit hooiende, verblijdden zich, en verheerlijkten bel woord des Heeren[: en er geloofden, zoo velen er verordend waren ten eeuwigen leven. Ook breidde zich bet woord des Heeren uit door hel geheele land: maar de Joden hitsten de godvruchtige en aanzienlijke vrouwen op, ook de voornaamsten der stad, en verwekten vervolging tegen Paulus en Barnabas, en verdreven hen builen hunne grenzen. Zij nu, het stol' van hunne voelen afschuddende tegen hen, vertrokken naar Ikoniuin. Doch de leerlingen werden vervuld met blijdschap en den Heiligen Geest. Hand. XIII: 1 —15. 42—52.
8
VENHALEN.
91. PAULUS EN BARNABAS PREDIKEN. EEN KREUPELE DOOR PAULUS GENEZEN. PAULUS EN BARNABAS, ALS GODEN BEGROET.
Het gescliiedde nu te Ikonium, dal zij gezamenlijk gingen in de synagoge der Joden, en spraken, zoodal van Joden en Grieken eene groole menigte geloofden. Maar de ongeioovige Joden hilslen op, en verbitterden de gemoederen der Heidenen legen de broeders. Een' geruiinen lijd echter vertoefden zij aldaar, met vrijmoedigheid bandelende in den Heere, die getuigenis gaf aan het woord zijner Genade, doende teekenen en wonderen geschieden door hunne handen. Doch de menigte der slad was verdeeld; en sommigen hielden het met de Joden, doch anderen met de Apostelen. Toen er nu eene beweging ontstaan was van de Heidenen en van de Joden, met hunne Oversten, om hen le mishandelen en te steenigen, zijn zij, dit vernemende, gevlugt naar de sleden van Lykaö-nië Lystra en Derhe, en al het omliggende land; en aldaar verkondigden zij het Evangelie.
Te Lystra nu zat zeker man, onmagtig aan de voelen, kreupel van den schoot zijner moeder af, die nooit had gewandeld. Deze hoorde Paulus spreken, die, hem aanstarende, en ziende, dat hij geloof had om gezond le worden, zeide met luider stemme; Sla regl op uwe voelen. En hij sprong op, en wandelde. De scharen nu, toen zij gezien hadden, wal Paulus gedaan had, verhieven hare stem in het Lykaönisch, zeggende; De Goden, aan men-schen gelijk geworden, zijn lot ons nedergedaald. En zij noemden Barnahas Jupiler, en Paulus Merkurius, omdat
114
VERHALEN.
hij de woord-voerder was. De Priester ook van Jupiler, die vóór de stad was, slieren en kransen aan de poorten gehragl hebbende, wilde niet de scharen offeren. Toen de Apostelen Barnabas en Paulus dit hoorden, scheurden zij hunne kleederen, en sprongen uil onder de scharen, roepende en zeggende: Mannen! wat doel gij daar? Ook wij zijn stervelingen, menschen, gelijk gij: wij verkondigen u, dat gij u van deze ijdelheden bebl te betae-ren lol den levenden God, die gemaakt heefl den hemel, en de aarde, en de zee, en al wal daarin is: die, in de vóórledene tijden, al de volken heefl laten wandelen op hunne wegen, en tocb zich zeiven niet onbetuigd heeft gelaten, vvéldoende van den hemel, gevende regen en vruchlbare lijden, vervullende onze harten met spijs en vrolijkheid. En, dit zeggende, weêrhielden zij naauwelijks de scharen, dat zij hun niet offerden. Maar er kwamen over sommigen Joden van Anliochië en Ikonium: en de scharen overreed hebbende, steenigden zij Paulus, en sleepten hem huilen de stad , meenende, dal hij dood was. Doch loen de leerlingen zich om hem heen gesteld hadden, stond hij op, en ging in de stad, en des anderen daags vertrok hij mei Barnabas naar Derbe. Nadat zij nu in die slad hel Evangelie verkondigd, en velen onderwezen hadden, keerden zij terug naar Lystra en Ikonium en Anliochië. versterkende de gemoederen der leerlingen, en vermanende, dal zij zouden volharden in hel geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Rijk Gods. En nadat zij hun in elke gemeente Presbyters verordend, en, onder vasten, gebeden hadden, bevalen zij hen den Heere, in wien zij geloofd hadden. En Pisidië
VERHALEN..
doorgel rokken, kwamen zij in Pamfylië; en nadat zij le Perge het woord des Heeren gesproken hadden , trokken zij af naar Attalië. En van daar voeren zij af naar An-tiochië, van waar zij der Genade Gods waren aanbevolen geweest tot het werk, dal zij volbragt hadden. Zij nu, aldaar gekomen, en de gemeente vergaderd hebbende, verhaalden, hoeveel God met hen gedaan had, en dat hij den Heidenen eene deur des gelool's geopend had. En zij vertoefden niet weinig tijds hij de leerlingen. Hand XIV: 1—27.
92. TWIST OVER HET AL OF NIET VERBINDENDE UER MO-SAÏSCHE WET VOOR DE CHRISTENEN UIT DE HEIDENEN.
KERKVERGADERING TE JERUSALEM. ZENDBRIEF DER APOSTELEN.
Sommigen nu, van Judéa afgekomen, leerden de broeders: Indien gij niet besneden wordt naar het gebruik van Moses, kunt gij niet behouden worden. Toen er dan geen kleine tegenstand ontstond bij Paulus en Barnabas legen hen, bepaalden ze, dat Paulus en Barnabas, en eenige anderen uit de overigen, zouden opgaan tot de Apostelen en Oudsten le Jerusalem, wegens deze twistvraag. Zij dan, door de gemeente uitgeleid, trokken door Fenicië en Samarië, verhalende de bekeering der Heidenen; en zij veroorzaakten groole blijdschap aan al de broeders. En le Jerusalem aangekomen, werden zij ontvangen door de gemeente en door de Oudsten, verhalende, hoeveel God met Ren gedaan had. Doch er stonden sommigen op van de sekte der Fariseërs, die geloovig
116
VKKIIALEM,
waren geworden, zeggende, dal men hen moesl besnijden, ook bevelen, de Wel van Moses le onderhouden. De Aposlelen dan en de Oudslen vergaderden, om deze zaak le onderzoeken. Na veel gezamenlijk onderzoek, slond Petrus op, en zeide lot hen: Mannen broeders! gij weel, dal God van oude dagen her, onder ons verkoren heefl, dal door mijnen mond de Heidenen hel woord des Evangelies hooren en gclooven zouden. En God, de harlen-kenner, heei'l geluigenis gegeven, hun den Heiligen Geest schenkende, even gelijk aan ons. Ook heefl hij geen onderscheid gemaakl lusschen ons en hen, door hel geloof hunne huilen gereinigd hebbende. Nu dan, wal beproeft gij God, mei een juk le leggen op deu hals der leerlingen, helwelk noch onze vaders, noch wij hebben kunnen dragen? Veeleer gelooven wij, door de Genade van den Heer Jesus Chrislns behouden le worden, gelijk ook zij. De ganscbe menigle nu zweeg; en zij hoorden Barnabas en Paulus verhalen, hoeveel leekenen en wonderen God onder de Heidenen door hen gedaan had.
Toen dan dezen zwegen, nam Jakobus hel woord, zeggende: Mannen broeders! hoorl mij: Simon heeft verhaald , hoe God het eerst daarnaar heefl gezien, om uil de Heidenen een volk aan le nemen voor zijnen naam. En hiermede stemmen overeen de woorden der Profeten, gelijk geschreven is: Daarna zal ik wederkeeren, en ik zal de vervallene lenle David's weder opbouwen, en het daarvan verbrokene zal ik weder opbouwen, en haar opriglen; opdat de overige raenscben den Heer zoeken, en al de volken, over welke mijn naam is aangeroepen, spreekt de Heer, die dit doel (Am. IX: 11, 12). Van
117
VERHALEN.
118
eeuwen her is den Heere zijn werk bekend. Weshalve ik oordeel, dat men degenen, die uit de Heidenen zich tot God bekeeren, niet moet ontrusten; maar dat men hun zal aanschrijven, dat zij zich onthouden van de besmettingen der afgoden, en van hoererij', en van hel verstikte, en van bloed. Moses toch heeft van oude] lijden her, in elke stad, die hem in de synagogen prediken, daar hij op iederen Sabbat wordt gelezen. Toen heeft bet den Apostelen en den Oudsten, met de gebeele gemeente, goedge-dacht, mannen uil hen le verkiezen, en naar Anliochië te zenden met l'aulus en Barnabas, Judas, bijgenaamd Barsabas, en Silas, voorname mannen onder de broeders, schrijvende door hunne handen: De Apostelen en de Oudsten, broeders aan de broeders uit de Heidenen, die te Anliochië en in Syrië en in Cilicië zijn, heil! Nademaal wij gehoord hebben, dat sommigen, die van ons zijn uil-gegaan, u door woorden ontrust, en uwe gemoederen geschokt hebben, wien wij dit niet bevolen hadden, zoo heei'l het ons, bijeenvergaderd, goedgedacht, mannen le verkiezen en lol u le zenden, met onze 'zeer geliefde Barnabas en Paulus, menschen, die hun leven hebben overgegeven voor den naam ouzes Heeren .lesus Christus. Wij hebben dan Judas en Silas gezonden, die ook zeiven u bij monde hetzelfde zullen beriglen. Te welen: Het heeft den Heiligen Geest, en ons goedgedacht, u geen' meerderen last op le leggen, dan dit noodzakelijke, dat gij ii onthoudt van afgoden-oflers, en van bloed, en van het verstikte, en van hoererij. U daarvoor wachtende, zult gij wél doen. Vaartwel! Zij dan, nadat zij waren weggezonden, trokken af naar Anliochië, en de menigte
VEIUIALEN.
vergaderd hebbende, gaven zij den brief over. Zij nu, dien gelezen hebbende, verblijdden zich over dc verlroos-ting. [)och Judas en Silas, daar zij ook zeiven Profeten waren, verlroostien de broeders met vele woorden, en versterkten hen. En nadat zij aldaar eenigen tijd geweest waren, zijn zij door de broeders met vrede weggezonden lot degenen, die hen gezonden hadden. Hand. XV: 1-33.
O 7 O
95. PAULUS ItKVIUIIIT B8.NK DIKMSTMAAGi) VAN KEiV WAAIl-'/.ECr.E.MIH.N' GEEST. PAULUS EN SILAS GEKERKERD,
119
MAAR VERLOST. DE KERKER-VOOtiü BEKEERD.
Van Troas dan afvarende, liepen wij regl over naar Samothracië, en den volgenden dag naar Neapolis. En van daar naar Filippi, dat eene eerste stad is van dat deel van Macedonië, eene volkplanting. En wij waren in die stad. eenige dagen, met elkander sprekende. Doch op den Sahhat-dag gingen wij buiten de poort, aan eene rivier, waar een bid-oord scheen te zijn; en nedergezeten, spraken wij tot de vrouwen, die zaamgekomen waren. En zekere vrouw, met name Lydia, eene purper-verkoopster uit de slad Thyatira, die God vereerde, hoorde toe, wier hart de Heer opende, om acht Ie geven op hetgeen door Paulus gezegd werd. Toen zij nu gedoopt was en haar huis, verzocht zij, zeggende: Indien gij mij geoordeeld hebt den Ifeere getrouw te zijn, zoo komt in mijn huis, en blijft. En zij dwong ons. En het geschiedde, toen wij naar hel bid-oord gingen, dat zekere dienstmaagd, die een' waarzeggenden geest had, ons ontmoette, die haren meesters groot gewin toebragt met waarzeggen.
VERHALEN.
120
Deze, Paulus en ons achtervolgende, riep, zeggende; Deze menschen zijn dienslknechlen des allerhoogslen Gods, die u een' weg des lieils verkondigen. Dil nu deed zij vele dagen lang. Doch Paulus, misnoegd wordende, en zich omkeerende, zeide lol den geesl: Ik gebied u, in den naam van Jesus Christus, van haar uil te varen. En hij voer uil ter zelfder ure. Maar hare meesters, ziende, dat de hoop huns gewins weg was, grepen Paulus en Silas aan, en sleepten ze naar de markt vóór de Overheden. En hen vóór hel slads-hesluur gebragl hebbende, zeiden zij: Deze menschen beroeren onze stad. Joden zijnde; en zij verkondigen gebruiken, die het. ons niet geoorloofd is aan te nemen of te volgen, daar wij Uomeinen zijn. Ook de schare liep tegen hen zamen ; en hel stads-bestuur, hun de kleederen afscheurende, gebood, hen te geeselen. En hun vele wonden loegebragt hebbende, zond hel hen in gevangenschap, den kerker-voogd hevelende, dal hij ze zorgvuldig bewaren zou. Deze, zulk gebod ontvangen hebbende, wierp ben in den binnensten kerker, en sloot hunne voeten in bel blok. Onilrent middernacbl nu baden Paulus en Silas, cn zongen Gode lof; en de gevangenen luisterden naar ben. En plotseling ontstond eene sterke aardbeving, zoodal de grondslagen des kerkers geschud wierden. En terstond werden al de deuren geopend, en aller boeijen werden los. De kerker-voogd nu, wakker geworden, en ziende de deuren des kerkers geopend, wilde met uitgetogen zwaard zich zeiven ombrengen, meenende dal de gevangenen onlvlugt waren. Doch Paulus riep met luider stemme, zeggende: Doe u geen kwaad: want wij allen zijn hier. En licht geëischt hebbende, trad hij bin-
VEBIIALEIV.
nen; en sidderende, viel hij aan de voeten van i'auius en Silas. En hen naar builen geleid hehbende, zeide hij: Heeren! wal moei ik doen, om behouden le worden? Zij dan zeiden: (ieloof in den Heere Jesns, en gij zuil behouden worden, gij, en uw huis. Ook spraken zij lol hem hel woord des Heeren. eu lol allen, die in zijn huis waren. En Ier zeiïder ure des nachls hen lot zich nemende, wiesch hij hunne wonden; en hij werd gedoopt, en al zijn huis ten zelfden stonde. En hen in zijn buis ge-bragl hebbende, zelte hij hun eene tafel voor, en verheugde zich. dal bij met zijn gansche huis Gode geloo-vig was geworden.
Toen hel nu dag geworden was, zond het stads-bestuur • de gereglsdienaars, zeggende: Zend die menscheu weg. De kerker-voogd dan boodschapte deze woorden aan Pau-lus: Hel stads-bestuur lieefl gelast, dal gij zoudl worden weggezonden; gaal dan nu uil. en verlrekl in vrede. Doch Pau-lus zeide lol hen: Zij liebben ons, ilomeinsche burgers, onveroordeeld. in hel openhaar gegeeseld, in gevangenschap gezonden, en nu werpen zij ons heimelijk uil ? Met aldus! maar dat zij komen, en zeiven ons uitleiden. De gereglsdienaars nu boodschaplen deze woorden aan hel stadsbestuur. En zij werden bevreesd, gehoord hebbende, dat zij Romeinen waren. Zij kwamen dan, en smeekten hun, en hen uitleidende, veivoclileu zij, dal zij uit de slad zonden gaan. En uil den kerker gegaan, namen zij hun intrek bij Lydia: en de broeders gezien hehbende, vertroostten /.ij hen, eu (rokken voort. Hand. XVI : 11-40.
121
VERHALEN.
94. wo M) E n K RA C H T E .N' VAN PAULUS. JOODSCIIE REZWEERKERS
DOOR EEN' DÉMON MISHANDELD. fiROOT OPROER TE EFESE.
Het geschiedde nu, .. dal Paulus.....te Kiese kwam . . .
Ook geen gewone wonderkrachten deed God door de handen van Panlus; zoodat zelfs van zijn lij!' zweet-doeken en halve gordels op de kranken gelegd wierden , en de ziekten van hen weken, en de hooze geesten uitvoeren. Doch ook sommigen der omtrekkende joodsche bezweerders ondernamen, over hen, die hooze geesten hadden, den naam des Heeren .lesns aan Ie roepen, zeggende: Ik hezweer u hij .lesus, dien l'aulus predikt. Het waren nu zekere zeven zonen van Sceva, een'joodscii Uverpriester, die dil deden. Maar de hooze geest, antwoordende, zeide tot hen: Jesus ken ik, en van l'aulus weet ik: maar gijlieden, wie zijl, gij .y En de mensch, in wien de zeer hooze Démon was, op hen springende, en van twee meester geworden■, overweldigde ze, zoodat zij naakt en gewond uit dat huis vloden. Dit nu werd hekend aan alle Joden en Heidenen, die te Elese woonden, en vrees overviel hen allen, en de naam van den Heere Jesus werd hoog geprezen. En i'elen dergenen, die geloovig waren geworden, kwamen, helijdende en vermeldende hunne daden. Ook velen dergenen, die zich met geheime kunsten hadden ingelaten, hraglen de hoeken te zamen, en verbrandden ze vóór aller oog; en de waarde daarvan berekend hebbende, bevonden zij die vijftig duizend denariën aan geld. Aldus wies het woord Gods met kracht, en werd sterker.....
Te dien tijde nu ontstond er geen geringe beroering
lii
VERHALEN.
123
wegens den weg des Heeren. Immers iemand, mei name Demelrius, een zilversmid, die zilveren üiana-lempelkens maakte, bragt den kunstenaars geen klein gewin aan. DezeÊi bijeen geroepen hebbende, alsmede de werklieden in zulke dingen, zeide hij: Mannen! gij weel, dal van dit handwerk onze welvaart komt. En gij ziet en hoort, dat niet alleen te El'ese, maar bijkans in geheel Asië, deze l'anlus, eene groole schare overredende, omzet, zeggende, dat hei geene Goden zijn, die met handen gemaakt worden. SJoch niet alleen zal er voor ons gevaar zijn, dal dit vak in verachting kome, maar ook, dat de tempel der groote Diana voor niels gerekend zal worden, en dal ook hare majesteit zal te gronde gaan, waaraan geheel Asië, ja, de wereld eer bewijst. i)il gehoord hebbende, werden zij met toorn vervuld, en zij schreeuwden, zeggende: Groot is de Diana der Elesers! Hu de stad geraakte vol verwarring; ook rukten zij gezamenlijk op naar de schouwplaats, medeslepende Gajus en Aristar-chus, Macedoniërs, reisgenooten van l'aalus. Toen dan l'aulus zich onder het volk wilde begeven, lieten de leerlingen het niet loe. Zelfs sommigen, ook der Asialische Oversten, die zijne vrienden waren, zonden lol hem, biddende, dal hij zich niet naar de schouwplaats mogl begeven. Doch anderen riepen wederom wat anders: want de vergadering was verward, en de meesten wisten niet, waarom zij bijeen gekomen waren. Uit de schare nu werd Alexander getrokken, terwijl de Joden hem voortslieten. Alexander dan, met de hand tol stilte gewenkt hebbende, wilde verantwoording doen vóór hel volk. Doch toen zij verstonden, dat hij een Jood was, ging er ééne slem op
VEIIHALEN.
van allen, schreeuwende omlrenl twee uren lang: Groot is de Diana der Efesers! Nadal nu de slads-sclmjver de scharen bedaard had. zeide hij: Mannen van Efese! wal mensch loch is er, die niel weel, dal de slad der Efesers vereersler is der groole Diana, en der dochter van Jupiter? Daar dan dit onweersprekelijk is, zoo behoort gij rustig te zijn, en niets onbezonnens te doen. Immers gij hebt deze mannen hier gebragl, die noch heiligschenners zijn. noch lasteraars van uwe Godin. Indien dan Demetrius en zijne mede-kunstenaars legen iemand eene klagt hebben, er worden regtsdagen gehouden, en er zijn Landvoogden, iaat ze elkander aanklagen; en zoo gij iels anders te verzoeken hebt, bel zal in eene wellisre versade-
o O
ring beslist kunnen worden. Immers ook wij loopen gevaar, aangeklaagd te worden over de huidige beroering, daar er niemand pligtig is, door wien wij rekenschap zouden kunnen geven van dien oploop. Eu dit gezegd hebbende, zond hij de vergadering weg. Hand. XIX: 1. 11 — 20. 2r)-4().
93. PAULUS WEKT EKJV' D001IEN JONGELING OP.
Nadat nu bet oproer gestild was, riep Paulus de leerlingen lol zich, en hen vermaand hebbende, nam bij afscheid, en vertrok, om naar Macedonië op reis te gaan. En die streken doortrokken, en ben met vele woorden vermaand hebbende, kwam hij in Griekenland. En nadat hij er drie maanden had doorge-bragt, werden hem lagen gelegd door de Joden, toen hij naar Syrië zou afvaren, zoodat liij besloot terug le keeren door Macedonië. Hem vergezelden nu Sopater, I'yrrbus' zoon, van Beréa; en van de ïhessalonikers. Aristarchus en Secun-
124
VERHALEN.
dus, en Gajus van Derbe, en Tiniolheüs; en van de Asialen, Ticliykus en Trolimus. Dezen , vóórafgegaan, wachtten ons te Ti •oas. Wij dan voeren, na de dagen der ongezuurde brooden, van Filippi al', en kwamen in vijf dagen bij hen te Troas, waar wij zeven dagen vertoefden.
Op den eersten dag der week nu, toen wij vergaderd waren, om brood Ie breken, redetwistte Paulus met hen, zullende hij 's anderen daags afreizen , en rekte zijne rede tot middernachl. Er waren nu vele lampen in de opperzaal, waar wij vergaderd waren. Zeker jongeling dan, met name Eutycbus, zittende in het vensier, in diepen slaap verzonken, daar Paulus vrij lang redetwistte, viel, dooiden slaap overwonnen, van de derde verdieping neder , en werd dood opgenomen. Doch Paulus, tot hem afgekomen, wierp zich op hem, en hem omvattende, zeide hij : Weest niet ontsteld: want zijne ziel is in hem. En weder boven gekomen, nadat hij het brood gebroken, en wal genuttigd had, sprak hij vrij lang, tot aan den dageraad tol hen; en vertrok alzoo. Zij nu hadden den jongeling levend binnen gebragt, en waren niet weinig vertroost. Hand. XX: 1—12.
96. PAULUS DOOR DE JODEN MISHANDELD, MAAR DOOR DEN OVERSTE LYS1AS GERED. PAULUS VÓÓR DEN JOOD-SCHEiN RAAD.
En na die dagen ons gereed gemaakt hebbende, gingen
wij op naar Jerusalem......Toen wij nu gekomen waren
te Jerusalem, ontvingen ons de broeders vriendelijk. En den volgenden dag ging Paulus met ons in bij Jakobus,
125
VERHALEN.
en al de Oniislen waren aldaar. En hen liegroel heblmn-de, verhaalde hij één vóór één, wal God onder de Heidenen door zijne dienst gedaan had. Zij dan, dit gehoord heh-
hende, prezen God zeer...... Toen nu de zeven dagen
ten einde liepen, hehhen de Joden uil Asië, daar zij hem (Paulns) in den tempel gezien hadden, de gansche schare opgeruid, en de handen aan hem geslagen, roepende: Israëlitische mannen! helpt! Deze is de mensch, die tegen hel volk, en de Wel, en deze plaats allen overal leert; hovendien heeft hij ook Heidenen in den tempel gebragl, en deze heilige plaats ontheiligd (Te weten, zij hadden Trofimus, den Efeser, met hem in de Slad gezien, dien zij meenden, dal* Paulns in den tempel had geliraijt). De gcheele Slad dan kwam in roer, en er ontstond een toeloop van volk, en zij grepen Paulus, en sleurden hem huilen den tempel; en terstond werden de deuren gesloten. Terwijl zij nu hem zochten te dooden, werd er gehoodsriiapt aan den Overste der krijgsbende, dal geheel Jerusalem in beroering was. Deze, terstond krijgsftnechlen en Hoofdmannen mei zich nemende, liep af tot ben. Zij, den Oversle en de krijgsknechten ziende, hielden op Paulus le slaan. De Overste, alsloen naderende, greep hem aan, en beval, dat men hem met ketenen zou boeijen; ook vroeg hij, wie bij was, en wat bij gedaan bad? Onder de schare nu riep de ééne dit, en de andere dal; en daar hij het zekere niet kon vernemen, van wege bel oproer, beval hij, dat men hem naar de legerplaats zou voeren. En toen bij aan de trappen gekomen was, gebeurde het, dat hij van de krijgskneebten gedragen werd, wegens hel geweld der sciiare, immers de menigte des volks volgde:
126
V KilIIA LBN.
roepende; Weg mei hem! Toen nu Paulus de legerplaals zou binnengeleid worden, zeide hij lol den Oversle: Is het mij geoorloofd, iels lol u le spreken? Hij zeide: Kenl gij Grieksch? Zijl gij niel de Egyptenaar, die vóór deze dagen opstand verwekt, en de vier duizend sluipmoordenaars naar de woestijn uilgevoerd hehl ? Doch Paulus zeide lot hem: Ik voorwaar hen een Joodsch man, van Tarsus, in Cilicië, hurger eener niet onvermaarde
stad. Doch ik hid u, vergun mij tol het volk fe spreken.....
Terwijl zij dan schreeuwden, en hunne kleederen wegwierpen, en slol in de lucht smelen, heval «le Overste, dal men hem in de legerplaats zou brengen, en ook, dal men hem zou geeselen en pijnigen: opdat hij welen mogt, om wal reden zij aldus legen hem schreeuwden. Toen men hem nu had uitgerekt voor de riemen, zeide Paulus tot den Hoofdman, die daarbij slond: Is hol nlie-den geoorloofd, een Homeinsch burger, en dal onveroor-deeld, le geeselen? De Hoofdman, dit hoerende, ging tol den Overste, en boodschapte hem, zeggende: Wat gaat gij doen ? Want deze menscb is een Romeinsch burger. De Oversle dan, loelredende, zeide lol hem: Zeg mij , zijt gij een Romein? Hij nu zeide: Ja! En de Oversle antwoordde: Ik heb dal burgerschap voor eene groole som-me gelds verworven. En Paulus zeide: En ik hen er mede geboren. Terstond dan lieten van hem af, die hem zouden pijnigen. Ook was de Oversle bevreesd, nadal hij verstaan had, dat hij een Romeinsch burger was, en omdat hij hem geboeid had. 'sAnderen daags nu, willende meer naauvvkeurig welen, waarover hij van de Joden beschuldigd werd, ontboeide hij hem, en heval, dat de
127
VERHALEN.
Priesters en de gansche llaad zouden bijeen komen. En Paiilus vóórbrengende, stelde hij hem vóór hen. Paulus nu, den Raad aanstarende, zeide: Mannen broeders! ik heb met een gansch goed geweien vóór God geleei'd tot op den huidigen dag. iiocb de Hoogepriester Ananias, beval dengenen, die bij hem stonden, hem vóór den mond te slaan. Toen zeide Paulus tot hem: God zal u slaan, gewitte wand! Zit ook gij oin mij te oordeelen naar de Wet, beveelt gij mij te slaan!' Zij dan, die daarbij stonden , zeiden; Den Hoogepriester Gods scheldt gij ? Doch Paulus zeide: Ik wist niet, broeders! dat er een Hoogepriester was: want er is geschreven: Een' Overste uws volks zult gij niet schelden (Ex. XXil: 28).
Paulus nu wetende, dat hel ééne deel van de Sadduce-ërs, en hel andere van de Fariseërs was, riep uit in den Raad: Mannen broeders! ik ben een Fariseër der Fariseërs zoon, over de hope en de Opstanding der dooden word ik geoordeeld. En toen hij dit gezegd bad, ontstond er tweespalt tusschen de Fariseërs en de Sadduceërs, en de menigte werd verdeeld. Immers de Sadduceërs zeggen, dat er geene Opstanding is, noch Engel, noch geest; maar de Fariseërs belijden het beiden. Er ontslond dan een grool geschreeuw. En sommigen van de Fariseërs, opstaande, streden, zeggende: Wij vinden niets kwaads in dezen mensch. Hoe, indien een geest tot hem gesproken heeft, of een Engel? Toen er nu eene hevige tweespalt ontstaan was, en de Overste vreesde, dat Paulus door hen verscheurd mogt worden, beval hij, dal het krijgsvolk af zou komen, om hem uit hun midden te rukken, en naar de legerplaats te voeren. Doch in den volgenden nacht stond
128
verhalen.
de lieer Ltij hem, en zeide: Homl moed ! waul gelijk gij \lt;iii mij getuigd heltl ie Jerusalem , zóó moet ook irij ie Home getuigen. Hand. XXI: 13, 17—20, 27-39. Hand. XXII: 23—50. Hand. XXIII; 1 —11.
97. joodsche za.me.nzvveri.xg te(;en paulus verijdeld.
ioen liet nu dag geworden was, verhouden zich sommigen der Joden, onder zellvervloeking, zeggende, dat zij noch eten, noch drinken zouden, totdat, zij I'aulus hadden omgehragt. En er waren meer dan veerlig mannen, die deze zamenzwering gemaakt hadden. Hezen dan, zich lot de Üverpriesters en de Oudsten liegeveu hehhende, zeiden: Wij hehhen ons zeiven zwaar vervloekt, om niets te miltigen, totdat wij I'aulus hehhen omgehragt. Geelt gij dan nu met den liaad den Overste Ie kenneii, dat hij hem tot u alhrenge, als wildet gij nader kennis van hem nemen; en, eer hij genaderd is, zijn wij he-reid, hem om Ie hrengen. Toen .ie zoon van I'aulus'zus-Ier de lage vernomen had, ging hij. en kwam in de legerplaats, en hoodschapte hel I'aulus. I'aulus nu, een' der Hoofdmannen tol zich geroepen hehhende, zeide: lireng dezen jongeling lol den Overste: want hij heeft hem iels Ie heriglen. Deze dan, hem medenemende, hragt hem tol den Overste, en zeide: He gehondene I'aulus heelt mij verzocht, dezen jongeling tol u Ie hrengen, die u iels le zeggen heelt. He Overste nu, hem hij dc hand nemende, ging met hem Ier zijde, en vroeg hem: Wal is het, dat gij mij te heriglen iieht ' Hij dan zeide: De Joden zijn o1. ei eengekomen, om u le verzoeken , dal gij morgen l'au-
9
I 29
VKlllIAI.IC.N.
130
lus in ilcii lïaad al'hi'engl, als wilden zi j iels naders aangaande hem onderzoeken: maar gij, geloo!' Imn niel: wanl hem belagen meer dan veerlig mannen uil hen, als die zich zeiven vervloek! hehben, om noch le elen, noch Ie drinken, (oldal zij hem omgehragl hehhen; en nu zijn zij gereed, wachiende o|i uwe toezegging. De Overste dan zond den jongeling weg, hevelende, aan niemand !e zeggen, dat hij hem dit ontdekl had. En twee Hoofdmannen lot zich geroepen hehliende, zeide hij tol hen: Hond! twee-honderd krijgskneohlen gereed, om naar Cesaréa te trekken, en zeventig ruiters, en twee honderd lansiers, tegen de derde ure des nachts; hezorgt ook lastdieren. om Paulus daarop te zeilen, en hehouden over te brengen lot Felix, den Landvoogd Immers hij vreesde, dal de Joden hem inoglen aangrijpen en omhrengen. en hij daarna opspraak lijden, als had hij geld willen aannemen). En hij schreef een' brief van dezen inhoud: Klaudius Lvsias aan den zeer edelen Landvoogd Felix: heil! Dezen man, die door de Joden gegrepen was, en door hen omgehragl stond te worden, heb ik, daarop loeschielende, met hel krijgsvolk ontrnkl, onderrigt, dal hij een P.o-mein is. En willende weten, om wal reden zij hem aanklaagden , heb ik hem afgevoerd in hunnen Raad : wanneer ik hel) bevonden, dal hij werd aangeklaagd over twistvragen van hunne Wel; maar aan geene misdaad schuldig was, dood of boeijen waardig. Doch daar mij berigt werd van lagen, die men hem gelegd had, zoo heb ik hem lol u gezonden , en ook den aanklagers aangezeid, dat zij vóór u hebben le spreken. Vaarwel! De krijgsknechten dan, volgens hetgeen hun gelast was, Paulus
vkkhaf-en.
medegenomen lie'»Iienile, braglen licm des nachls naar Anlipalris. En 's anderen daags, de ruiters inel hem la-lende vooriIrekken, keerden zij terug naar de legerplaat s. Dezen dan, te Cesaréa gekomen, en den iirief aan den Landvoogd overgegeven lieldiende, stelden ook Panlus vóór lieni. Hij nu gelezen lie!)itende, nadat hij gevraagd had, uit welk Wingewest, luj was, en verstaan had, dat hij uit Cilicië was, zeide: Ik zal u verhooren. wanneer uwe aanklagers zullen gekomen zijn. En hij beval, hem in hel paleis van llerodes Ie hewaren. Hand. XXlIi: 12-51».
98. PAULüs vóon kelix ex festus.
Na eenige dagen nn, kwam Felix, mei Drnsilia , zijne vrouw, die eene Jodin was, en onlhood 1'aulus, en hoorde hem over het geloof in Christus .lesus. En toen hij sprak over geregligheid en kuischheid en hel toekomend oordeel, antwoordde Felix, bevreesd geworden: Voor dil-maal, ga! ter gelegener lijd zal ik n roepen. Tevens hoopte hij ook, dal hem van Panlus geld zou gegeven worden; waarom hij hem ook meermalen onthoud, en mei hem sprak. Doch loen er twee jaren verloopen waren, kreeg Felix tol opvolger Porlius Festus; en Felix, willende den Joden helieven, liet 1'aulus gehoeid achter.
Festus dan, in hel Wingewest gekomen, ging, na drie dagen. van Cesaréa op naar Jerusalem. En de Overpries-ters en de voornaamsten der Joden verschenen vóór hem legen Paulus, en verzochten hem. verlangende als gunsl legen hem , dat hij hem mogt doen vervoeren naar Jerusalem, lage leggende, om hem om Ie hrengen langs den
151
VERHALEN.
weg. Doch Festas anlwoordde, dal I'aulus in bewaring was te Cesaréa, en dal hij zeil' len s|ioedigsle vertrekken zou; dal dan, zeide hij, die onder u verinogen, mede afkomen, en, indien er in den man misdrijf is, dat zij hem aanklagen. Nadat hij nu onder hen niet langer dan acht of lien dagen vertoefd had, ging hij af naar Cesaréa; en 's anderen daags op den reglersloel gezelen, heval hij, 1'aulus vóór te brengen. Toen deze binnengeleid was, stonden de Joden, die van Jerusalem afgekomen waren, rondom ! em, vele en zware aanklagten inbrengende, die zij niet konden bewijzen, daar Paulus zich verantwoordde: Noch teyen de Wel der Joden, noch legen den lem-pel, noch legen den Keizer, heb ik iels misdreven. Feslus nu, den Joden willende believen, Paulus antwoordende, zeide: Wilt gij naar Jerusalem opgaan , en aldaar hierover vóór mij geoordeeld worden? Doch Paulus zeide: Ik sla vóór den reglersloel des Keizers, waar ik moet geoordeeld worden: den Joden heb ik geen ongelijk aangedaan, gelijk gij wel heler weet. Indien ik dan ongelijk heb gedaan, of iels des doods schuldig gepleegd heb, ik weiger niet te sterven; maar indien er niels aan is, waarvan dezen rnij aanklagen, dan kan niemand mij aan'hen prijs geven. Ik beroep mij op den Keizer. Toen anlwoordde Feslus, nadat hij mei den llaad gesproken had: Gij hebt u op den Keizer beroepen, lol den Keizer zuil gij gaan.
Nadat nu eenige dagen verloopen waren, kwamen Agrip-pa, de Koning, en Berenice, naar Cesaréa af, om Feslus Ie begroeien. Eh toen zij aldaar vele dagen vertoefden, stelde Feslus aan den Koning vóór hetgeen Paulus he-
152
VEIUIALEiV. 155
trol. zeggende: Zeker man is door Felix geiioeid achler-gelalen; om wiens wil. loen ik le Jerusalem was, de Üverju'icslers en de Oudslen der Joden vóór mij verschenen zijn, verlangende vonnis legen hem. Aan wie ik geantwoord heh, dal hel hij Uomeinen geene gewoonle is, eenig mensch Ie veroordeelen, eer de aangeklaagde de aanklagers vóór zich gehad. en gelegenheid gekregen heeft , om zich van de aanklagle le zuiveren. Toen zij dan alhier zamengekomen waren, heli ik, zonder eenig uilstel. den volgenden dag oji den reglersloel gezeten, hevolen, den man vóór le brengen, legen wien de aanklagers, loen zij zich gesteld hadden , geene aanklagl hehhen in-gehragt, van iets, waarvan ik kwaad vermoed had. .Maar hetgeen zij hadden tegen hem, waren eenige twistvragen, hel rellende hun bijgeloof, en zekeren gestorvenen Jesus, van wien l'aulns zeide. dal hij leefde. Daar ik mi verlegen was mei dergelijke twistvraag, zeide ik, of hij naar Jerusalem wilde gaan, en aldaar hierover geoordeeld worden. Doch, daar Paulns zich heriep, om in bewaring te blijven, Ier kennisneming van Augustus, zoo heb ik bevolen hem in bewaring te houden, totdat ik hem zal 0{i-zenden naar den Keizer. Aurijipa nu zeide lol Feslus; Ik wilde ook zeil we! den mensch hooren. Morgen , zeide hij, zuil gij hem hooren. Hand. XXIV: i4-27. Hand. XXV: 1-22.
09. ScniPliliEUK VAM PAULUS. Zl.l.NE KLOEKMOEDIGHEID.
Daar liet dan besloten was, dal hij zoude afvaren naar Italië, en dal l'aulns, nevens andere gevangenen, aan een' Hoofdman, mei name Julius, van de keizerlijke krijgs-
VF.IUIALKN.
136
l)egon te worden, veiinaamle l'aiilus allen, spijze Ie ne-nien, zeggende: De veertiende dag is hel heden, dal gij warlilciide eti nuehleren hlijl'l, niels genulligd hehhende. Daarom verzoek ik u, spijze le nemen lol uw behoud; wanl van niemand uwer zal een iiair des hoofds verloren gaan. En dit gezegd, en hrood genomen hehhende, dankte hij God vóór aller oogen, en hel gebroken hebbende, begon l'Ü le elen. En zij werden allen i)eler gemoed, en namen ook zeiven spijs. W ij waren in alles in hel schip Iwee honderd zes en zeventig zielen. Nadat zij dan van spijs verzadigd waren, iiglleu zij hel schip, werpende hel koorn in de zee. En loen iiel dag geworden was, erkenden zij hel land niel: maar zij bespeurden zekere baai, die een' oever had. waarop zij dachlen, indien zij konden, liet schip aan Ie zetten. Toen zij nu de ankers geligl hadden, gaven zij zich aan de zee over, le gelijk de roerbanden losmakende: en hel ra-zeil vóór den wind hebbende opgehaald, hielden zij hel naar den oever. Doch loen wij vervielen op eeue plaals. hebbende de zee van weèrskan-len. slieten zij met bel schip daarop; en de vóórsleven vaslrakeiule, bleef onbewegelijk: maar de aciilersleven werd sluk geslagen door hel geweld der zee. De krijgslieden nu waren voornemens, om de gevangenen le doo-den,'opdat niemand, als bij hel onlzwommen was, zou onlvluglen. Doch de. Hool'dman . Paulus willende behou den, belette hel le doen, en beval, dal zij, die zwemmen konden, zich eerst zouden afwerpen, om hel le omkomen, en aan land le raken. En van de overigen, werden sommigen op planken, sommigen op de stukken van hel schip gevoerd. En aldus is hel geschied, dal alle zie-
VKRIIALE.N.
len behouden nan liel iaml kwamen. Hand. XXVII: 1, i. 0-44.
100. PAUL US 01' HET E1LAM) MELITA. WOXDEREiN DOOI! HEM VEBUIGT. KOMST TE ROJIE.
Toen wij liel dan onlkomen waren, vernainen wij, dal liel eiland lAielila iieelle. Ue liarbaren nu Iiewezen ons geen geringe niensclilievendheid. Immers een groot vuur onlsloken hehlionde, verkwiklen zij ons allen, wegens den aanhoudenden regen en de koude. Toen Paulus nu een' hoop rijzen bijeengeraapt en op hel vuur gelegd luid, kwam er door de hitte eene adder uil, en greep zijne hand. Toen dan de harharen hel heest aan zijne haud zagen hangen , zeiden zij tot elkander: Zekerlijk is deze menseh een moordenaar, dien, nadai hij uit de zee ontkomen is, de wraak niet laat leven. Doch hij schudde hel heest al' in het vuur, en leed niets kwaads. Zij dan meenden, dat hij zon opzwellen, en plotseling dood neervallen: maar toen zij lang gewachl hadden, en zagen, dat hem niels kwaads wedervoer, veranderden zij, en zeiden, dal hij een God was. Te dier plaatsen nu waren landgoederen van den voornaamslen des eilands, niet name Puhlius: die ons opnam, en drie dagen vriendelijk onthaalde. Hel creschiedde dan. dal de vader van l'uhlius, van koorlsen en hloedloop bevangen, nederlag. Paulus ging lol hem, en gelieden, en hem de banden opgelegd hebbende, genas hij hem. Toen dit geschied was, kwamen lot hem allen, die op het eiland krankheden hadden, en werden genezen; die ook ons met veel eerbetoon vereerden, en. loen wij afvoeren, van hel noodige voorzagen......
137
VEltllALE.V
138
Toen wij nu le Home gekomen waren, werd aan Pau-lus loegelalen . op zirh zeiven le wonen, mei den krijgsknecht, die iiem iiewaakle. Doch na den derden dag, riep hij de voornaamslen der Joden le zaïneii, en toen zij bijeen gekomen waren, zeide hij lol, hen: Ik, mannen broeders! die niels gedaan heli, legen hel volk ol' de vaderlijke gebruiken, hen geboeid uit Jerusalem overgeleverd in de handen der Piomeinen. Die, onderzoek nopens mij gedaan hebbende, wilden mij ioslalen, dewijl er geenerlei schuld des doods in mij was. Maar toen de Joden zich daartegen verzetten, werd ik genoodzaakt, mij op den Keizer le beroepen, niet ais hadde ik mijn volk over iels arm le klagen. Om deze reden dan, heb ik verzocht, u le zien en toe le spreken; immers wegens de hope Israel's, hen ik met deze kelen omgeven. Zij dan zeiden lot hem; Wij hebben noch brieven aangaande u uil Jndea ontvangen, noch iemand der broederen, alhier overgekomen, iieel'l iels kwaads van n geboodschapt ol'gesproken; maar wij verlangen van n !e hooren, welk uw gevoelen is; want van deze sekle is ons bekend, dat zij overal wordt tegengesproken. Nadat zij hem nu een' dag bepaald hadden, kwamen er zeer velen lot hem aan zijn verhlijl', welken hij hel 11 Ijk Gods verklaarde, daarvan geluigenis gevende, en trachtende hen le overreden aangaande Jesus, uil de Wel van Moses en de Proleten , van den morgen lot den avond loe. Sommigen dan gelooiilen hetgeen er gezegd werd; doch anderen gelool'den niet. En onder eik-anderoneens zijnde, gingen zij weg, lerwijl t'aulus met één woord zeide; Te regt heeft de Heilige Geest, door Isaïs, den Proleet, gesproken tol onze vaderen, zeggende;
VERHALIS.N'.
159
Ga lot dit volk, en zeg tot hen : Met gehoor zult gij lioo-ren, en niet verstaan; en ziemle zult gij zien, en niet bemerken. Want verdikt is het hart van dit volk, en met de ooren liehhen zij zwaarlijk gehoord, en hunne oogen hen-ben zij toegesloten, opdat zij niet welligt zien met de oogen, en met de ooren hooren, en met hel hart vc -slaan, en zij zich bekeeren, enik hen geneze Is. VI'9, 10). Zoo zij n dan kond gedaan, dat nan de Heidenen dit heil Gods gezonden is, en dat zij er naar hooren zuilen. Kn toen hij dit gezegtl had, gingen de Joden van hem weg, veel geschils hebbende onder elkander. Hij nu bleef twee volle jaren in zijne gehuurde woning, en ontving allen, die tot hem kwamen, |iredik(.nde het ilijk Gods, en lee-rende, hetgeen den lleere Jesus Ghrisius lietrol'. met alle vrijmoedigheid, onverhinderd. Hand. XW IIl; 1-10.16-51.
11
1. DE ZOON DES JIENSCHEPi.
Joannes, aan lt;le zeven geuieenlen, die in Asië zijn: Genade zij ii. en vrede, van liem, die is. en die was, en die komen zal; en van de zeven geeslen, die vóór hel aangezigl van zijn' Iroon zijn; en van Jesus Clirislus, die de getrouwe geinige is, de eerslgeliorene uil de dooden, en de Ojij)ersle van Koningen der aarde: die ons lieelï liefgehad , en ons gewasschen heel'! van onze zonden in zijn hloed; en ons gemaakl heel'l lol een Koningrijk, en Priesters, Gode en zijnen Vader : hem zij de heerlijkheid, en de heerseiiajipij. lol in di' eeuwen der eeuwen! Amen.
Zie, hij komt niet de wolken, en alle oog zal hem zien, ook zij, die hem doorsloken heldien, en al de slammen der aarde zullen over hem jammeren. Ja! Amen. Ik hen de Alfa en de Omega, hel hegin en hel einde, zegl de Heer God, die is, en die was, en die komen zal, de Almaglige.
Ik, Joannes, uw hroeder en medegenoot in de verdrukking, en in hel Kijk, en in de lijdzaamheid in Christus Jesus, was op hel eiland, genaamd Pal mos, om hel woord Gods, en om de getuigenis aangaande Jesus. Ik was in den geesl, op den dag des Hoeren: en ik hoorde aohler mij eene luide slem, als van eene hazuin, zeggende: Het-
TAFEUEELE.N.
geen gij ziel, schrijf liel in een imek, en zend hel aan de zeven gemeenlen, die in Asië zijn; le Eiese, en te Smyrna, en le Perganuis, en le Thyalira, en le Sardis, en te Filadeifia, en le Laodicéa. En ik keerde mij om, om te zien naar de stern, die met mij sprak: en mij omgekeerd hehhende, zag ik zeven gouden luchters, en in liet midden der gouden luchters eenen, gelijk aan een'men-schen Zoon, gekleed in het lang, en omgord aan de horst met een' gouden gordel. En zijn hoofd en hairen waren helder wit, als wille wol, en als sneeuw; en zijne oogen als eene vuurvlam; en zijne voelen gelijk geel koper, als in een' oven gegloeid; en zijne slem als het geruisch van vele wateren; en hij had in zijne reglerhand zeven sterren : en uil zijnen mond ging een scherp tweesnijdend zwaard; en zijn aangezigt was, gelijk de zon schijnt in hare kracht. En toen ik hem zag. viel ik aan zijne voelen neder, als dood. En hij leide zijne reglerhand op mij, zeggende: Vrees nietl ik hen de eerste, en de laatste, eu de levende; en ik hen dood geweest, maar zie, ik hen levend, in de eeuwen der eeuwen. Ook heh ik de sleutels van den dood, en van den afgrond. Schrijf dan, heigeen gij gezien held, en hetgeen is, en hetgeen daarna geschieden moet: i)e verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hehl in mijne reglerhand, en der zeven gouden luchters. De zeven sterren zijn de Engelen der zeven gemeenlen, en de zeven luchters zijn de zeven genieenten. Openh. !; 4—20.
2. GODS TRr,lt;).\ I.\ IIK.N HEMEL.
Daarna zag ik, en zie, eene deur geopend in den he-
141
TAFEliEELKN.
142
nicl; en de eersle slem, die ik liad hooren, als een er liazuin, mei mij spreken, zeide: Slijg herwaarts op, en ik zal ii verloonen, wal hierna geschieden moei. En ter-slond was ik in den geesl. En zie, een Iroon was gezel in den hemel, en up den trno-n zal een. En die er op zal, was van aanzien gelijk aan jaspis- en sardissleen; en een regenboog was rondom den Iroon, van aanzien gelijk aan smaragd. En rondom den Iroon waren vier en Iwinlig Iroonen ; en op die Iroonen zalen de vier en Iwinlig Ond-slen, gekleed in wille kleederen, en op limine hoofden gouden kroonen. En van den Iroon gingen uil hiiksemen, en geluiden, en donders; en zeven lampen hrandden vóór den Iroon, welke zijn zeven Geeslen Gods. En vóór den Iroon was als eene glazen zee, gelijk aan kristal: en in hel midden van den troon, en rondom den troon, waren vier Dieren, vol oogen van voren en van achteren. En het eersle Dier was gelijk een' leeuw; en hel tweede Dier gelijk een' I al!; en hel derde Dirr had hel aangezigt als van een' mensch; en hel vierde Dier was gelijk aan een' vliegenden arend. En de vier Dieren hadden elk zes vleugelen, en rondom en van liinnen zijn zij vol oogen; ook hadden zij geene rust. dagen nachl, zeggende: Heilig, heilig, heilig is de Heer God, de Almagtige, die was, en die, is, en die komen zal. En wanneer die Dieren heerlijkheid, en eer, en zegen gaven aan hem, die op den Iroon zit, die leel'l in de eeuwen der eeuwen; dan vielen de vier en Iwinlig Oudslen neder vóór hem, die op den troon zit, en aanhaden hem, die leel'l in de een wen der eeuwen. En zij wierpen hunne kroonen neder vóór den Iroon, zeggende; Waardig zijl gij. Heer, onze God!
TA FE KEK I.K.N.
te oiUvangen , de heerlijkheid, en ik' oer, en de krachi: waiil gij hclil hel alles gesehapen, en door uwen wil was hel, en is hel geschapen. Openli. IV: 1-11.
5. HET BOEK MET ZEVEN ZEGEI.S , 1)0011 HUT LAM GEOI'E.M).
En ik zag in de reglerhand van dengene, die op den troon zal, een Hoek, heschreven van hinnen en van huilen, verzegeld mei zeven zegels. En ik zag een'uiagligen Engel, uitroepende mei luider slemme: Wie is waardig, Iiel Boek Ie openen, en zijne zegels Ie onlhimlen? En niemand, noch in den hemel, noch op de aarde, noch onder de aarde, kon hel Boek openen, ol' hel inzien. En ik weende zeer, omdal niemand waardig hevonden was, het Boek le openen, noch hel in le zien. Doch één der Oudsten zeide lol mij; Ween niell zie, de Leenw nil den stam Jnda, de wortel David's, heeft overwonnen, om het boek le openen, en zijne zegels le onlhinden. En ik zag, en zie, midden vóór den troon, en de vier Dieren, en in liet midden van de Oudsten, een Lam. slaande als geslagt, hehhende zeven hoornen, en zeven oogen, welke zijn de zeven Gceslen Gods, uitgezonden over geheel de aarde. En hel kwam. en nam uil de reglerhand desgenen, die op den troon zal , hel Boek. En toen hel 'I Boek geopend had, vielen de vier Dieren en de vier en twintig Oudslen vóórhel Lam neder, hehhende elk cithers, en gouden schalen. vol reukwerk, hetwelk zijn de gebeden der Heiligen. En zij zongen een nieuw lied, zeggende: Waardig zijt gij, lieer! het Boek le nemen, en zijne zegels te openen, omdal gij zijl geslagt, en hebt ons Gode vrijgekocht niet
145
TAFERKELEN.
uw liloetl, uil alle slammen, en (alen, en volken, jyi na-tiën; en gij lielil ons onzen Gode gemaakt, lol een Koningrijk, en lol Prieslers, en wij zullen lieerschen op de aarde.
En ik zag, en hoorde eene slem van vele Engelen, rondom den Iroon, en van tie Dieren, en de Oudslen; en hnn gelal was duizendmaal duizenden, zeggende mei luider slemme: Waardig is hel Lam, dat geslagt is, Ie omvangen, de krachl, en godheid, en wijsheid, en slerkle, en eer, en heerlijkheid , en zegen. En alle schepsel, dat in den hemel, en op de aarde, en onder de aarde, en wat op zee is, en wat daarin is, hoorde ik zeggen: Hem, die op den troon zit, en het Lam, z(j de zegen, en de eer, en de heerlijkheid, en de magt, in de eeuwen der eeuwen! En d(! vier Dieren zeiden: Amen. En de vier en twinlig Oudslen vielen neder op hunne aangeziglen . en aanbaden hem, die leeft in de eeuwen der eeuwen. (Jpenl). V: 1-14.
4. l.MiOUD DER ZES EERSTE ZEGELS.
En ik zag, dal. het Lam één dei1 zeven zegels geopend had, en ik hoorde één' van de vier Dieren, zeggende, als niet eene slem des donders: Kom, en zie! En ik zag, en zie, een wit paard, en die daarop zal, had een' hoog; en hem werd eene kroon gegeven; en hij kwam uil, als overwinnaar om te overwinnen. En toen het't tweede zegel geopend had, hoorde ik hel tweede Dier zeggen: Kom, en zie! En er kwam uil En ander, een rosachtig paard; en die daarop zat, hem werd gegeven, den vrede van de aarde weg te nemen, en dat zij elkander omliragten, en
144
TAFEREEÏ-iEIV,
hem werd een groot zwaard gegeven. En toen het 't derde zegel geopend had, hoorde ik het derde Dier zeggen: Kom, en zie! En zie, een zwart paard: en die daarop zat, had eene weegschaal in zijne hand. En ik hoorde als eene stem in het midden der vier Dieren, zeggen: Eene maal tarwe voor één denarie, en drie maten gerst voor één denarie; maar den wijn en de olie beschadig niet. En toen het 't vierde zegel geopend had, hoorde ik de slem van hel vierde Dier zeggen; Kom, en zie! En zie, een vaal paard, en die daarop zat, diens naam was: de Dood; en de Afgrond volgde hem. En hem werd inagt gegeven. over ile vier deelen der aarde, om le dooden met zwaard, met honger, en met sterfte, en door hel wild gedierte der aarde. En toen het 't vijfde zegel geopend had, zag ik, onder het altaar, de zielen dergenen, die gedood waren, om het woord Gods, en om de getuigenis, die zij hadden. En zij riepen mei luider stemme, zeggende: Tol hoe lang. Heer (de Heilige en Waarachtige)! oordeelt en wreekt gij niet ons Moed aan de bewoners der aarde? En aan elk in het hijzonder werden witte kleederen gegeven, en hun werd gezegd, dal zij nog een weinig lijds zouden rusten, toldal voleindigd wierden hunne mededienstknechten en hunne broeders, die gedood zouden worden even als zij. En ik zag, toen hel 't zesde zegel geopend had: en zie, eene groote aardbeving geschiedde, en de zon werd zwart, gelijk een hairen zak, en de maan werd geheel als bloed. En de sterren vielen van den hemel op de aarde, gelijk de vij-geboorn zijne onrijpe vijgen afwerpt, als hij door een' hevigen wind geschud wordt. En de hemel week weg,
10
TAFEREELEN.
gelijk een opgerold boek; en alle hergen en eilanden werden van hunne plaatsen geschokt. En de Koningen der aarde, en de Vorsten, en de Krijgsoversten, en de Rijken , en de Magtigen, en alle dienstbaren, en vrijen, verborgen zich in de spelonken on in de rotsen der hergen. En zij zeiden lol de bergen en de rolsen: Valt op ons, en verbergt ons vóór het aangezigt desgenen, die op den troon zit, en vóór deti troon des Lams: want de groole dag huns toorns is gekomen, en wie zal kunnen bestaan? Openb. VI: 1—17.
5. VIE It ENGELEN ALS BEHEERSCHKRS DER VIER WINDEN.
GODS DIENSTKNECHTEN GEMERKT. HET ZEVENDE ZEGEL GEOPEND.
Daarna zag ik vier Engelen, staande aan de vier hoeken der aarde, die de vier winden der aarde inhielden, opdat zij niet zouden waaijen over de aarde, noch over de zee, noch tegen eenig geboomte. En ik zag een' anderen Engel opstijgen van den opgang der zon, hebbende het merk des levenden Gods; en hij riep met luiiler stemme tot de vier Engelen, wien gegeven was, de aarde en de zee te beschadigen, zeggende: Beschadigt de aarde, noch de zee, noch het geboomte, totdat wij de dienstknechten onzes Gods hebben gemerkt aan hunne voorhoofden. En ik hoorde het getal der gemerkten: Honderd vier en veertig duizend gemerkten, uit alle stammen der kinderen Israels......
Daarna zag ik eene groole schare, die niemand tellen kon, uit alle natiën, en slammen, en volken, en talen.
146
TAFEREELEN.
147
slaande vóór den troon, en vóór hel aangezigl des Lams, bekleed mei wille kleederen, en palmlakken in hnnne handen; en zij riepen mei luider slemme, zeggende: Hel heil zij onzen God, die op den Iroon zit, en hel Lam. En al de Engelen stonden rondom den troon, en de Oudsten en de vier Dieren, en zij vielen vóór den troon op hunne aangeziglen neder, en aanbaden God, zeggende: Amen. De zegen, en de heerlijkheid, eu de wijsheid, en de dankzegging, en de eer, en de kracht, en de sterkte, zij aan onzen God, in de eeuwen der eeuwen! Amen. En één uil de Oudsten nam het woord, en zeide lot mij: Dezen, die bekleed zijn met wille kleederen, wie zijn zij; en van waar zijn zij gekomen? En ik zeide tot hem: Mijnheer! gij weet het. En hij zeide lot mij: Dezen zijn hel, die uil de groole verdrukkingen gekomen zijn, en die hunne kleederen gewasschen, en ze opgehelderd hebben, in het bloed des Lams. Daarom zijn zij vóór den troon Gods. en dienen hem dag en nacht in den tempel; en die op den troon zit, zal hoven hen wonen. Zij zullen niet meer hongeren , noch dorsten, noch zal op hen vallen de zon, noch eenige hille: wanl hel Lam, dal in het midden des troons is, zal ze weiden, en hen geleiden lot bronnen van levende wateren; en God zal alle tranen al'wisschen van hunne oogen. En toen het 'l zevende zegel geopend had, ontstond er een stilzwijgen in den hemel, omtrenl een half uur. En ik zag de zeven Engelen, staande vóór Gods aangezigl; en hun werden zeven bazuinen gegeven. En een ander Engel kwam, en stond vóór het altaar, hebbende een gouden wierook-vat, en hem werd veel reukwerk gegeven, opdat hij van de gebeden aller Heiligen zou leg-
TAFEUEKLEN.
gen op het gouden altaar, dat is vóór Gods troon. En de rook des reukwerks van de gebeden der Heiligen ging op van de hand des Engels vóór God. En de Engel nam het wierook-vat, en vulde het met het vuur des altaars, en wierp het op de aarde; en er ontstonden donders, en geluiden, en bliksemen, en groote aardbeving. Openb. VII: 1—4. 9—17. VIII: 1—5.
6. DE ZEVEN BAZUINEN.
En de zeven Engelen, die de zeven bazuinen hadden, bereidden zich, om te bazuinen. En de eerste Engel bazuinde: en er ontstond hagel en vuur, gemengd met bloed; en het werd geworpen op de aarde, en het derde deel der aarde verbrandde, en het derde deel van het geboomte verbrandde, en al het groene gras werd verzengd. En de tweede Engel bazuinde: en er werd als een groote berg, brandende van vuur, geworpen in de zee: en het derde deel der zee werd bloed, ook het derde deel der schepselen in de zee, die leven hadden, is gestorven, en bet derde deel der schepen is vergaan. En de derde Engel bazuinde; en er viel van den hemel eene grootester, brandende als eene 1'akkel; en zij viel op het derde deel der rivieren, en op de waterbronnen. En de naam der ster wordt genaamd: Alsem; en het derde deel der wateren werd tot alsem, en vele menschen stierven van de wateren , omdat zij bitter waren geworden. En de vierde Engel bazuinde; en het derde deel der zon werd getroffen, en het derde deel der maan, en bet derde deel der sterren; zoodat het derde deel er van verduisterd werd. en
148
TAFEREELEN.
hel derde deel van den dag niel verlicht was, en van den nacht desgelijks. En ik zag, en ik hoorde hel geluid van een' arend , vliegende door liet midden des hemels, zeggende met luider stemme; Wee, wee, wee! den bewoners ^ der aarde, van wege de overige hazuin-geluiden der drie Engelen, die nog zullen bazuinen. En de vijlde Engel bazuinde; en ik zag eene ster, uil den hemel gevallen op de aarde, en haar is gegeven de sleutel van den pul des Afgronds. En zij opende den put des Afgronds, en er steeg rook op van den put, gelijk de rook eens groolen ovens; en de zon werd verduisterd, ook de lucht van den rook des puls. En uit den rook des puls gingen sprinkhanen uit over de aarde, en hun werd magt gegeven, gelijk de schorpioenen der aarde magt hebben. En hun werd bevolen, dal zij niet zouden beschadigen het gras der aarde, noch eenige groente, noch eenig geboomte; maar alleen de menschen, die hel merk Gods niel hadden op hunne voorhoofden. En hun werd gegeven, niel om hen te doo-den, maar om ze te pijnigen, vijfmaanden lang. En hunne pijniging was , als de pijniging van een' schorpioen, als hij een' mensch steekt. En in die dagen zullen de menschen den dood zoeken; maar zullen dien niel vinden ; en zij zullen wenschen te sterven; maar de dood zal van hen vlieden. Nu de gedaanten der sprinkhanen waren, gelijk aan paarden, ten krijge toegerust; en op hun-i ne hoofden, als kroonen, gelijk aan goud, en hunne aan-
gezigten, als menschen-aangezigten. En zij hadden hairen, als vrouwen-hairen; en hunne landen waren, als leeuwentanden. En zij hadden horst-harnassen, als ijzeren borsl-harnassen; en hel geruisch hunner vleugelen was, als het
149
TAFEREELEN.
150
geruisch van wagenen, met vele paarden, rennende ten strijde. En zij hadden staarten, gelijk schorpioenen, en angels waren aan hunne staarten; en daarin de magt , om de menschen te beschadigen, vijf maanden lang. En zij hadden tot Koning over zich, den Engel des Afgronds, wiens naam in het Hobreeuwsch is: Ahaddon,en in het Grieksch: Apollyon, dat heet in het Latijn: Verderver. Het eene wee is voorbijgegaan ; en zie, er komen nog twee weeën na dezen. En de zesde Engel bazuinde; en ik hoorde eene stem uit de vier hoornen des gouden altaars, dat vóór het aangezigt Gods is, zeggende tot den zesden Engel, die de bazuin had: Ontbind de vier Engelen, die gebonden zijn aan de groole rivier den Eufraat. En de vier Engelen werden ontbonden, die gereed waren tegen uur, en dag, en maand, en jaar, om het derde deel der menschen te dooden. En het getal van het heirleger der ruiterij was twintig duizend maal tien duizend; ik toch hoorde hun getal. En aldus zag ik in hel gezigt de paarden; en die daarop zaten, hadden vurige en hiacinten zwa-vel-kleurige horst-harnassen; en de hoofden der paarden waren, als leeuwen-hoofden; en uit hunnen mond kwam vuur, en rook, en zwavel. En door deze drie plagen werd het derde deel der menschen gedood, door hel vuur, en den rook, en de zwavel, die uil hunnen mond kwamen: want de magt der paarden is in hunnen mond, en in hunne staarten: immers hunne staarten zijn gelijk aan slangen, hebbende hoofden, en daarmede beschadigen zij. En de overige menschen, die niet gedood werden door deze plagen, hebben geene boete gedaan van de werken hunner handen, dat zij niet de Démons aanbaden, en de
TAFEREELEiM.
gouden, en zilveren, en koperen, en steenen, en houten afgoden, die noch kunnen zien, noch hooien, noch wandelen. Ook hebben zij geene boele gedaan van hunne doodslagen, noch van hunne gif-mengingen, noch van hunne hoererijen, noch van hunne dieverijen........
Hel tweede wee is voorbijgegaan; en zie, het derde wee zal spoedig komen. En de zevende Engel bazuinde ; en er ontstonden luide stemmen in den hemel, zeggende; Hel Rijk over de wereld is geworden onzes Heeren en zijns Gezalfden ; en hij zal heerschen in de eeuwen der eeuwen! Amen. En de vier en twintig Oudsten, die vóór bel aan-gezigl Gods zillen op hunne troonen, vielen op hunne aangezigten neder, en aanbaden God, zeggende; wij danken ii. Heer! almaglige God! die zijl. en die waart, en die komen zuil, dal gij uwe groole magl hebt aanvaard, en Heerscher zijl geworden. En de volken waren vertoornd; maar uw toorn is gekomen; en de tijd der dooden, om geoordeeld te worden ; en om hel loon le geven aan uwe dienstknechten, de Profeten, en aan de Heiligen; ook aan degenen, die uwen naam vreezen, den kleinen en den grooten; en om le verderven hen, die de aarde verdierven. En de tempel Gods werd geopend in den hemel, en de arke zijns Verbonds werd gezien in zijn' tempel, en er ontstonden bliksemen, en geluiden, en aardbéving, en zware hagel. Opeub. VIII; 6-13. IX; 1-21. XI; 14-19.
7. DE VROUW IN BAHËNSNOOÜ, DOOR DEN DRAAK BELAAGD.
STRIJD EN NEDERLAAG VAN DEN DRAAK. DE VROUW DOOR DEN DRAAK VERVOLGD.
En een groot leeken verscheen in den hemel; Eene vrouw,
151
TAFEREELEN.
bekleed mei de zon, en de maan onder hare voelen, en op haar hoofd eene kroon van Iwaalf slerren. En zwanger zijnde, kreel zij in barensnood, en leed barensweeën. En er werd gezien een ander leeken in den hemel: En zie, een groole rosse Draak, hebbende zeven hoofden, en tien hoornen, en op zijne hoofden zeven hoofd-hulsels. En zijn slaarl sleeple het derde deel van de slerren des hemels mede, en wierp ze op de aarde. En de Draak slond vóór de Vrouw, die baren zou, om, wanneer zij gebaard zou hebben, haar Kind (e verslinden. En zij baarde een' mannelijken telg, die al de volken zou regeren met een' ijzeren slaf; en baar kind werd weggerukt tol God, en tol zijnen troon. En de Vrouw vluglle naar de woestijn, waar zij eene plaals had, door God bereid, om aldaar gevoed le worden, twaalf honderd en zeslig dagen.
En er ontstond een jiroote krijg in den hemel. Michaël en zijne Engelen streden legen den Draak; ook de. Draak slreed met zijne Engelen. Doch zij vermoglen niel: en hunne plaats werd niet meer gevonden in den hemel. En die groole Draak is neêrgeworpen, de oude slang, die genaamd wordt: Duivel en Satan, die de ge-heele wpreld verleidt, en hij is neergeworpen op de aarde, en zijne Engelen zijn mei hem neêrgeworpen. En ik hoorde eene luide slem in den hemel, zeggende: Thans is hel heil, en de kracht, en hel Rijk geworden onzes Gods, en de magt zijns Gezalfden: want de aanklager onzer broederen is neêrgeworpen, die hen aanklaagde vóór hel aangezigt onzes Gods, dag en nacht. En zij hebben hem overwonnen door hel bloed des Lams, en door hel woord hunner getuigenis; en zij hebben hunne
TAFEREELKiX.
levens niel liefgehad lol den dood loe. Daarom verblijdt u, hemelen, en die daarin woonl! Wee der aarde en der zee: want de Duivel is lol u afgedaald, hebbende groolen loom, welende, dal hij weinig tijds heefl.
Toen nu de Draak zag, dal iiij o)gt; de aarde neergeworpen was, vervolgde hij de Vrouw, die den mannelij-ken lelg had gebaard. Maar aan de Vrouw werden Iwee vleugelen des groolen arends gegeven, om Ie vliegen naar de woeslijn, naar hare plaals, waar zij wordl gevoed, een' lijd, en lijden, en een' halven tijd, huilen hel gezigl der slang. En de slang wierp uil haren mond . achter de Vrouw, vvaler als een stroom, om haar door den stroom te doen wegvoeren; maar de aarde kwam de Vrouw te hulp, en de aarde opende haren mond, en verzwolg den stroom, dien de Draak uil zijnen mond geworpen had. En de Draak wrerd loornig op de Vrouw, en hij ging, om krijg le voeren legen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods onderhouden, en de getuigenis van Jesus Christus hebben. En bij stond op bet zand der zee. Openb. Xll: 1—18.
8. HET BEEST MET ZEVEN HOOFDEN EN TIEN HOORNEN.
En ik zag uit de zee een Beest opstijgen, hebbende zeven hoofden en lien hoornen, en op zijne hoornen tien hoofd-hulsels, en op zijne hoofden namen van lastering. En hel Deesl, dat ik zag, was, gelijk aan een luipaard, en zijne voeten, als beeren-voeten, en zijn mond, als een leeuwen-mond. En de Draak gaf aan hem zijne kracht, en eene groole raagt. En ik zag één zijner hoofden, als
153
TAFKREELEN
doodelijk gewond ; maar zijne doodelijke wonde werd genezen. En verwonderd stond geheel de aarde achler het Beesl. En zij aanbaden den Draak, die aan het Beest de magt gegeven had. Ook aanbaden zij het Beest, zeggende: Wie is gelijk aan het Beest, en wie kan legen hem krijg voeren? En hem werd een mond gegeven, die groo-te dingen en lasleringen sprak: en hem werd magt gegeven, het te doen twee en veertig maanden. En het opende zijnen mond tot lasleringen, om legen God te lasteren zijnen naam, en zijne lente, en hen, die in den hemel wonen. Ook werd hem gegeven, krijg le voeren legen de Heiligen, en hen te overwinnen; en hem werd magt gegeven over alle stammen, en volken, en talen , en natiën. En hem aanbaden allen, die op de aarde wonen, wier namen niet opgeschreven zijn in het Boek des levens van het geslagte Lam, van de grondlegging der wereld af. Zoo iemand oore heeft, hij hoore! Wie in gevangenschap mogt hebben weggevoerd , zal zelf in gevangenschap gaan. Wie met hel zwaard gedood mogt hebben, moet zelf met het zwaard gedood worden. Hier geldt de lijdzaamheid en het geloof der Heiligen.
En ik zag een ander Beesl opstijgen uit de aarde, en het had twee hoornen, gelijk van het Lam: maar hel sprak, als de Draak. En al de magt van het eerste Beest deed hel vóór zijn aangezigt; en hel maakle, dat de aarde, en die daarop wonen, het eerste Beest aanbaden, welks doodelijke wonde genezen was. En het deed groole teekenen, zoo dat het zelfs vuur uit den hemel deed afdalen op de aarde, vóór het aangezigt der menschen. En het verleidde de bewoners der aarde, door de leekenen, die
154
TAFERHELEN.
hem gegeven zijn le doen vóór hel aangezigl van liet Beest, zeggende lol de bewoners der aarde, dal zij een beeld maken voor het Beest, hetwelk de wonde des zwaards had, en leefde. En hem werd gegeven, een' geest legeven aan het beeld des Beesles, opdat ook het beeld des Bees-les spreke, en te maken, dat zoo velen het beeld des Beesles niet aanbaden, gedood wierden. Ook zal hel maken, dat allen, kleinen en grooten , en rijken en armen, en vrijen en dienslknechlen, een merkleeken hebben aan hunne regterhand, of op limine voorhoolden; en dat niemand kan koopen of verkoopen, dan die dal merkleeken heeft, of den naam des Beesles, of hel gelal zijns naams. Hierin is de wijsheid. Wie versland heeft, berekene het getal des Beesles: want hel is een menschen-gelal, en zijn gelal is zes honderd zes en zestig. Upenb. XIII: 1—18.
9. HET LAM OP DEN BERG SIO.N', MET ZIJNE OMGEVING.
AANKONDIGING VA.N GODS OOUDEKLEN.
En ik zag, en zie, een Lam stond op den berg Sion, en met hem honderd vier en veertig duizend, hebbende zijnen naam, en den naam zijns Vaders, geschreven op hunne voorhoofden. En ik hoorde een geluid uit den hemel, als een geluid van vele wateren, en als een geluid van eenen zwaren donder: en hel geluid, dal ik hoorde, was, als van cilher-spelers, spelende op hunne cithers. En zij zongen, als een nieuw lied vóór den troon, en vóór de vier Dieren, en de Oudsten; en niemand kon dal lied nazeggen, dan de honderd vier en twintig duizend, die gekocht zijn van de aarde. Dezen zijn het, die met vrouwen niet zijn be-
195
TAFEREf.LE.N.
zoedeld: wanl hel zijn maagden. Dezen volgen liel Lam, waar het mogl henen gaan. Dezen zijn gekocht uit de uienschen, als eerstelingen, Gode en het Lam. En in hunnen mond is geen bedrog gevonden; want zij zijn onbevlekt vóór den troon Gods. Ik zag een' anderen Engel, vliegende door het midden des hemels, hebbende een eeuwig Evangelie, om hel als blijmare te verkondigen aan de ingezetenen der aarde, en aan alle natiën, en stammen, en talen, eu volken, zeggende met luider stemme: Vreest den Heer, en geeft hem eer; want de ure zijns oordeels is gekomen; en aanbidt hem, die gemaakt heeft den hemel, en de aarde, en de zee, en de water-bronnen. En een ander Engel volgde, zeggende; Gevallen, gevallen is Babyion, de groole, die van den toorn-wijn barer hoererij al de volken heeft gedrenkt. En een derde Engel volgde hem, zeggende mei luider stemme; Zoo wie het Beest mogl hebben aangebeden, en zijn beeld, en ontvangen hebben een merkleeken op zijn voorhoofd, of aan zijne hand, ook hij zal drinken van den toorn-wijn Gods. die ongemengd is ingeschonken in den beker zijns toorns; en hij zal gepijnigd worden met vuur en zwavel, vóór hel aangezigt der heilige Engelen, en vóór het aangezigt van het Lam. En de rook hunner folteringen zal opstijgen in de eeuwen der eeuwen, en zij hebben geene rust dag of nacht, zij, die hel Beest en zijn beeld hebben aangebeden, en zoo wie het merkleeken zijns naams ontvangen heeft. Hier geldt lijdzaamheid der Heiligen , die de geboden Gods en hel geloof van Jesus onderhouden......
En ik zag, en zie, eene witte wolk, en op de wolk zal een, gelijk aan een' menschen Zoon, hebbende eene
1S6
TAFEREELEN.
gouden kroon op zijn hoofd, en in zijne hand eene scherpe sikkel. En een ander Engel kwam uil den tempel, roepende met luider stemme tot dengene, die op de wolk zal; Sla uwe sikkel aan, en maai: want de uur om af te maaijen is gekomen, daar de oogst der aarde rijp is. En die op de wolk zat, sloeg zijne sikkel op de aarde aan, en de aarde werd afgemaaid. En een ander Engel kwam uit den tempel, die in den hemel is, hebbende ook zelf eene scherpe sikkel. En een ander Engel kwam van hel altaar, die magt had over hel vuur, en hij riep met luider stemme tot dengene, die de scherpe sikkel had, zeggende: Sla uwe scherpe sikkel aan, en snijd de druiventrossen van den wijnstok der aarde, daar hare druiven rijp zijn. De Engel dan sloeg zijne scherpe sikkel op de aarde, en sneed den wijnstok der aarde af, en wierp hel in den grooten wijnpers-bak van den toorn Gods. En de wijnpers-bak werd getreden buiten de stad; en hel bloed kwam uil den wijnpers-bak tol aan de toornen der paarden, zestien honderd stadiën ver. Openb. XIV: 1—12. 14—.20.
10. ZEGELIED. DE ZEVEN SCHALEN.
Ik zag nog een ander groot en wonderbaar teeken in den hemel: Zeven Engelen, hebbende de zeven laatste plagen: wanl hiermede werd de toorn Gods voleindigd. En ik zag, als eene glazen zee, gemengd met vuur; en degenen, die overwinning behaald hadden over het Beest, en zijn beeld, en het getal zijns naams, staande bij de glazen zee, hebben de cithers Gods. En zij zongen hel Lied
107
TAFEREELEN.
van Moses, den dienst knecht Gods, en hel Lied des Lams, zeggende: Groot en wonderbaar zijn uwe werken, Heer God, de almagtige! Ueglvaardig en waarachtig zijn uwe wegen, Koning der eeuwen! Wie zou u niet vreezen, en uwen naam niet hoog verheffen ? Gij toch zijt alleen heilig: immers alle volken zullen komen, en zullen aanbidden vóór uw aangezigt, vermits uwe oordeelen openbaar zijn geworden.
En daarna zag ik, en zie, de tempel van de teute der getuigenisse in den hemel werd geopend. En de zeven Engelen, hebbende de zeven plagen, kwamen uit den tempel, gekleed in rein en helder-wit lijnwaad, en omgord aan de horst met gouden gordels. En één der vier Dieren gaf aan de zeven Loeien zeven gouden schalen, vol van den toorn Gods, d.e leeft in de eeuwen der eeuwen. En de tempel werd vervuld met rook van de heerlijkheid Gods, en van zijne kracht; en niemand kon den tempel ingaan, totdat de zeven plagen der zeven Engelen voleindigd zouden zijn.
En ik hoorde eene luide stem uit den tempel, zeggende tot de zeven Engelen: Gaat, en stort uit de zeven schalen van den toorn Gods op de aarde. En de eerste ging, en storlte zijne schaal uit op de aarde; en er ontstond een kwaadaardig en bons gezweer aan de menschen, die het merkteeken van hel Beest hadden, en aan degenen , die zijn beeld aanbaden. En de tweede Engel stortte zijne schaal uil op de zee; en zij werd bloed, als van een' doode; en alle levende ziel stierf in de zee. En de derde stortte zijne schaal uit op de rivieren, en op de waterbronnen ; en er werd bloed. En ik hoorde den Engel der
1B8
TAFERKELEM.
109
wateren zeggen; Reglvaardig zijl gij, Heer! die zijt, en die waart, de Heilige, dal gij aldus hebt geoordeeld : want bloed van Heiligen en Profeten hebben zij vergoten , en bloed hebt gij hun te drinken gegeven. Zij loch zijn het waardig! En ik hoorde een' anderen bij hel altaar zeggen; Ja, Heer God, de almagtige! waarachtig en reglvaardig zijn uwe oordeelen. En de vierde Engel stortte zijne schaal uil op de zon; en baar werd gegeven, de menschen door hitte te plagen, en door vuur. En de men-schen werden verzengd door groote hitte, en zij lasterden den naam van den God, die de magt had over deze plagen, en zij deden geene boete, om hem eere te geven. En de vijfde Engel stortte zijne schaal uil op den troon van het Heest; en zijn rijk werd verduisterd, en zij verbeten hunne longen van smart. En zij lasterden den God des hemels, om hunne smarten en wonden, en zij deden geene boete over hunne werken. En de zesde Engel stortte zijne schaal uil op de groole rivier den Eufraat; en droogde zijn water uit, opdat de weg bereid wierd voor de Koningen van den opgang der zon. En ik zag, gaande uit den mond van den Draak, en uil den mond van het Beest, en uit den mond van den valschen Proleet, drie onreine geesten, gelijk kik-vorsohen. Dit nu zijn geesten van Démons, teekenen doende, en zij gaan uil tol de Koningen der gan-sche aarde, om ze Ie vergaderen tol den krijg legen den groolen dag Gods, den almagtige. Zie, ik kom als een dief. Zalig die waakt, en zijne kleederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele, en zij zijne schandelijkheid zien. En bij zal ze vergaderen ter plaatse, die in het Hebreeuwsch
TA FE REELED.
160
genaamd wordt: Armageddon. En de zevende Engel stortte zijne schaal uit in de lucht: en eene luide slem ging uil van den tempel des troons, zeggende: Het is geschied! En er ontstonden bliksemen, en geluiden, en donders, en er ontstond eene groote aardbeving, hoedanige nooit geweest was, van dat de menschen er waren op de aarde, zoodanige aardbeving, zoo groote! En de groote stad werd lot drie deelen; en de sleden der Heidenen stortten in; en hel groote Babyion werd gedacht vóór God, om baar te geven van den beker van den wijn zijns verbolgen toorns. En alle eiland vlood, en bergen werden niet gevonden. En een geweldige hagel, als van een' talent, viel uit den hemel op de menschen, en de menschen lasterden God, van wege de plaag des bagels: want zij was zeer groot. Openb. XV: 1—8. XVI: 1—21.
11. I)E GKOOTE HOER BABYLON.
En er kwam één der zeven Engelen, die de zeven schalen hadden, en sprak met mij, zeggende: Koml ik zal u vertoonen bel vonnis der groole Hoer, die zit aan de vele wateren; met welke de Koningen der aarde geboeleerd hebben, en van wier hoererij-wijn zijn dronken geworden, zij, die de aarde bewonen. En hij voerde mij weg in den geest naar eene woestijn; en ik zag eene Vrouw, zillende op een scharlaken rood Beest, vol namen van lastering; hebbende zeven hoofden en tien hoornen. En de Vrouw was omhuld met purper en rood scharlaken, en opgeleid met goud, en edelgesteente, en paarlen.
TAFEREBLEN.
hebbende een' gouden beker in hare hand, vol gruwelen, en van de onreinheid barer hoererij. En op haar voorhoofd was een naam geschreven: Verborgenheid, hel uroote Babyion, de moeder der hoererijen en gruwelen der aarde. En ik zag de Vrouw, dronken van hel bloed der Heiligen, en van hel bloed der getuigen vati Jesus; en haar ziende, verwonderde ik mij mei eene groole verwondering. En de Engel zeide lol mij; Waarom verwonderl gij u? Ik zal u de verborgenheid zeggen van de Vrouw, en van bel Üeesl, dal haar draagl, dal de zeven hooiden en de lien hoornen heelt. Hel Beest, dal gij gezien hebt. was, en is niel; en iiel zal opstijgen uit den algrond, en ten ver-derve varen; en de bewoners der aarde (wier namen niet geschreven zijn in het Buek des levens van de grondlegging der wereld af), zullen zich verwonderen. ziende hel iieesl, dat was, en niet is. Hier nu is de zin, die wijsheid bevat: De zeven hoofden zijn de zeven bergen, waarop de Vrouw zit. Ook zijn hel zeven Koningen. Vijf zijn gevallen, één is er, en de ander is nog niel gekomen, en wanneer hij y^al gekomen zijn, moet hij maar een' korten tijd blijven. En hel Beest, dat was, en niel is is ook zelf de achtste, en het is van de zeven, en vaart ten verderve. En tie lien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien Koningen, die nog niet een Kijk onivangen hebben; maar als Koningen zullen zij magt onivangen voor één uur, na hel Beest. Dezen hebben eenerlei zin, en zullen hunne kracht en magt aan het Beest overgeven. Dezen zullen met het Lam krijgvoeren, en het Lam zal hen overwinnen: want hef, is een Heer der Heeren. eti een Koning der Koningen, en die met hem zijn, zijn geroe-
11
1Ö1
TAPEREELEN.
penen, uitverkorenen, en geloovigen. Nog zeide hij lol mij ; De waleren, die gij gezien hebt, waar tie Hoer zil, zijn volken, en natiën, en talen. En de lien hoornen, die gij gezien hebt aan hel Beesl, die zullen de Hoer haten, en zij zullen ze woest en naakt maken, en haar vleesch eten, en haar niet vuur verbranden. Immers God heelt het in hunne harten gegeven, dal zij doen wat hem he-haagt, dat zij hun Rijk aan het Beest overgeven, loldal de woorden Gods volhragl zijn. lïn de Vrouw, die gij gezien hebl, is de groole Slad, die heerschappij heelt over de Koningen der aarde. Openh. XVII: 1—18.
12. VERWOESTING VAN BABYLON.
En daarna zag ik een' anderen Engel nederdalen van den hemel, hebbende eene groote magt; en de aarde werd verlicht van zijne heerlijkheid. En hij riep mol kracht, zeggende: Gevallen, gevallen is het groole Babylon, en is geworden eene woonstee van Démons, en een verhlijl'van alle onreine geesten, en een verhlijl' van allerlei onrein en hatelijk gevogelte; want van den toorn-wijn barer hoererij hebben al de volken gedronken, en de Koningen der aarde hebben mei baar geboeleerd, en de kooplieden der aarde hebben zich mei hel vermogen barer weelde ver-rijkl.
En ik hoorde eene andere slem uit den hemel, zeggende: Ga uit van haar, mijn volk! opdat gij geene deelge-noolen wordt van hare zonden, en van hare plagen niet ontvangt: want hare zonden zijn gestegen lot den hemel, en de Heer heeft hare ongeregtigheden gedacht. Vergeldt
162
TAFKRKELKiV.
163
haar, gelijk zij 11 vergolden lieefl; geef', haar dubbel va» hare werken; in den beker, dien zij heelt geschonken, schenkt haar dubbel. Zoo veel zij zich zelve heelt verheerlijkt, en in weelde is geweest, zoo veel smart en rouw doet haar aan. Immers in haar hart zegt zij: Ik zit als Koningin, en weduwe ben ik niel, en rouw zal ik niet aanschouwen. Daarom zullen op éénen dag hare plagen komen, dood, én rouw, én honger: en met vuur zal zij verbrand worden: want sterk is God, die haar zal vonnissen. En weenen en jammeren over haar zullen de Koningen der aarde, die met haar geboeleerd en weelderig geleefd hebben, wanneer zij zullen zien den rook van haren brand, van verre staande, uit vrees voor hare smarten, zeggende: Wee, wee die groole Stad Babylon .die magtige Slad! want in één uur is uw oordeel gekomen. (Jok de kooplieden der aarde zullen weenen en treuren over haar , omdat niemand hunne waren meer zal koopen; waren van goud, en zilver, en edelgesteente, en paarlen, en fijn lijnwaad, en purper, en zijde, en rood scharlaken, en allerlei welriekend hout, en allerlei ivoren huisraad, en allerlei huisraad van kostbaar gesteente, en koper, en ijzer, en marmer, en kaneel, en reukwerk, en balsem, en wierook, en wijn, en olie, en meelbloem, en tarwe, en lastdieren, en schapen, en paarden, en wagenen, en slaven, en menschen-zielen. Ook de boomvruchten, die lust uwer ziele, zijn u ontgaan: en al het lekkere en prachtige is voor u verloren; en men zal hel voortaan niel meer vinden. De kooplieden van deze dingen, die rijk geworden waren van haar, zullen van verre staan, uit vrees voor hare smarten, weenende en treurende, en zeggende: Wee, wee die
I AKKIIBELK.N.
gioole Stad I die gekleed was in lijn lijnwaad, en purper, en rood scharlaken, en ojijieleid mei goud, edelge-sleenle, en paarlen: waul in één uur is zoo grool een rijkdom verwoest! En alle stuurlieden, en allen , die Ier plaatse varen, et) bootsgezellen, en zoo velen op de zee werkzaam zijn, stonden van verre, en zij riepen, toen zij zagen naar de plaats van haren brand, zeggende; Wat was gelijk die groote Stad ? En zij wierpen stol' op hunne hooiden, en riepen, weenende en treurende, zeggende: Wee, wee die groote Slad! waarin allen, die schepen hadden op de zee, verrijkt zijn geworden van hare koslbaarheden: want in één uur is zij verwoest! Juich over haar, o hemel! en gij, heilige Apostelen en Profeten! want God heeft uwe regtzaak over haar gevonnisd.
En een sterke Engel hief een' steen op, als een' glooien molensteen, en wierp hem in de zee, zeggende; Mei zoo een' plof, zal Babylon, die groote Stad, worden neergeworpen, en zij zal niet meer worden gevonden. En geen geluid van cither-spelers en zangers, en van lluil-spelers en bazuin, zal meer in u gehoord worden; en geenerlei kunstenaar van eenige kunsl zal meer in u gevonden worden; en geen geruisch des molens zal in u meer gehoord worden; en geen licht der lamp zal in u meer schijnen ; en geene slem van bruidegom en van bruid zal in u meer gehoord worden; want uw kooplieden waren de groolen der aarde; immers door uwe belooverin-gen werden alle volken verleid. Ook is in haar gevonden hel bloed der Profeten en der Heiligen, en van allen, die gedood zijn op de aarde. Upenb. XV11I; l—24.
164
TAFRKEEI.RIV.
15. TRIUMFZANG. BHUILOFTSMAAL VAN HET LAM. OPTOGT VAN HET WOORD, EN STRIJD MET HET HEEST.
Daarna hoorde ik als eene stem van vele scharen in den hemel, zeggende: Alleluja! het heil, en de heerlijkheid, en de kracht is aan onzen God: want waarachtig en regtvaardig zijn zijne oordeelen . die gevonnisd heelt over de groole Hoor, welke de aarde verdierf door hare hoererij, en gewroken heeft hel bloed zijner dienslknechten, van hare handen. En zij zeiden andermaal: Alleluja 1 En haai- rook stijgt op in de eeuwen der eeuwen. En de vier en twintig Oudsten, en de vier Dieren vielen neder, en aanbaden God, die op den Iroon zit, zeggende Amen, Alleluja! En eene stem ging uit van den troon, zeggende: Looft onzen God. al zijne dienaren, en die hem vreest, de kleinen en de grooten. Nog hoorde ik als eene stem van eene groote schare, en als een geruisch van vele wateren, en als een geluid van sterke donders, zeggende: Alleluja! want de Heer. onze God, de almagtige, beeft bet Rijk aanvaard. Laat ons blijde zijn en juichen, en bom de eere geven: want de bruiloft des Lams is gekomen, en zijne vrouw heeft zich toebereid. En haar is gegeven, dat zij zich bekleede met blinkend en rein fijn lijnwaad: immers dat fijn lijnwaad zijn de geregligheden der Heiligen.
En bij zeide lot. mij: Schrijf: Zalig, die tot het bruiloftsmaal des Lams genoodigd zijn. En hij zeide lot mij: Dit zijn de waarachtige woorden Gods. En ik viel vóór zijne voeten neder, om hem te aanbidden. Doch hij zeide lot mij: Zie toe, dal gij het niet doel; ik ben uw mede-
165
TAFEUEELEN.
dienstknecht, en van uwe broederen, die de getuigenis van Jesus hebben. Aanbid God: immers de getuigenis van Jesus is de geest der Profetie.
En ik zag den hemel geopend; en zie, een wit paard; en die daarop zat, werd genaamd: Getrouw en waarachtig; en met geregtigheid oordeelt en strijdt hij. En zijne oogen waren, als eene vuur-vlam, en op zijn hoofd vele hoofd-hulsels; hebbende hij een' geschreven naam, dien niemand kende, dan hij zelf. En hij was gekleed met een kleed, besprengd met bloed; en zijn naam wordt genoemd: Het Woord Gods. En de heirlegers, die in den hemel zijn. volgden hem op witte paarden, gekleed in wit en rein fijn lijnwaad. En uit zijnen mond gaat een scherp tweesnijdend zwaard, om daarmede de volken le verslaan. Ook zal hij ze regeren met een' ijzeren staf, en hij treedt den wijnpers-bak des ontstoken toorn-wijns van den almagti-gen God. En hij draagt op zijn kleed en op zijne heup geschreven: Koning der Koningen, en Heer der Heeren.
En ik zag een' Engel, staande in de zon, en hij riep met luider stemme, zeggende tot alle vogelen, die midden door den hemel vlogen: Komt, en verzamelt u tot den grooten maaltijd Gods, om te eten vleesch van Koningen, en vleesch der Krijgsoversten, en vleesch der Magtigen , en vleesch van paarden, en van die er op zitten, en vleesch van allen, van vrijen en slaven, van kleinen en grooten. En ik zag het Beest, en de Koningen der aarde, en hunne heirlegers verzameld, om krijg te voeren met hem, die op hel paard zat, en met zijn heirleger. Doch het Beest werd gegrepen, en met hetzelve de valsche Profeet, die vóór hetzelve de teekenen had gedaan, waar-
166
TAFEREKLEN.
door hij verleid had, hen, die het merkteeken van het Beest ontvangen, en zijn beeld aangebeden hadden. Levend werden deze twee geworpen in den poel des vuurs, die brandt van zwavel. En de overigen werden gedood niet het zwaard desgenen, die op het paard zat, en dat uit zijnen mond uitging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vleesch. Openb. XIX; 1—21.
14. UBT DUIZENDJARIG RIJK. AUiEMEEXE OPSTANDING.
EINDVONNIS.
En ik zag een' Engel nederdalen van den hemel, hebbende den sleutel des afgronds, en eene groote keten in zijne hand. En bij greep den Draak, de oude slang, welke de Duivel en Satan is; en hij boeide hem voor duizend jaren. En hij wierp hem in den algrond, en sloot op, en verzegelde boven hem, opdat hij de volken niet meer zou verleiden, totdat de duizend jaren voleindigd waren; doch daarna moet hij worden losgelaten, vooreen weinig tijds. Ook zag ik zetels, en er zaten daarop, en hun werd gegeven, te oordeelen, en de zielen dergenen, die onthoofd waren, om de getuigenis van Jesus, en om het woord Gods, en die bet Beest of zijn beeld niet hadden aangebeden, en zijn merkteeken niet ontvangen hadden op hun voorhoofd, of aan hunne handen, en zij leefden en heerschten met den Christus duizend jaren. De overige dooden leelden niet, totdat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste Opstanding. Zalig en heilig hij, die deel heeft aan de eerste Opstanding; over hen heeft de tweede dood geene magt; maar zij zullen Priesters
167
TAFKBKELKK.
zijn van God en Hen Christus: en zij zullen met hem heerschen duizend jaren. Doch wanneer de duizend jaren zullen voleindigd zijn, zal de Salan uit zijn'kerker worden losgelaten: en hij zal uilgaan, en verleiden de volken, die zijn aan de vier hoeken der aarde, den fiog en den Magog: en hen verzamelen lol den strijd, wier getal is, als het zand der zee. En zij kwamen op over de vlakte der aarde, en omsingelden de legerplaats der Heiligen, en de geliel'de Stad. Doch er daalde vuur van frod uil den hemel, en verslond ze. En de Duivel, die hen verleidde. werd geworpen in den vuur- en zwavel-poel, waar ook hel Beest, en de valsche Prol'eel zullen gekweld worden dag en nacht, in de eeuwen der eeuwen.
■Nog zag ik een' grooten witten troon, en hem, die daarop zat, vóór wiens aangezigt de aarde en de hemel vloden, en geene plaats is voor hen gevonden. En ik zag de dooden, de grooten en de kleinen, staande vóór den troon: en hoeken werden er geopend. Ook werd een ander Boek geopend, hetwelk des levens is. En de dooden werden geoordeeld uit hetgeen in de hoeken geschreven was, naar hunne werken. En de zee gaf de dooden, die in haar waren: en de dood en de afgrond gaven hunne dooden, die in hen waren: en zij werden geoordeeld, een ieder naai' hunne werken. En de afgrond en de dood werden geworpen in den vuurpoel. Dit is de tweede dood. En wie niet bevonden werd geschreven in hel Boek des levens, werd geworpen in den vuurpoel. Openh. XX; l —15.
168
TAFEREKIEN.
13. SLOOPING DER WERELD. HET LAATSTE GERKiT.
(Jesus sprak): Straks na de verdrukkinpr dier dagen, zal de zon verduisterd worden, en de maan zal haar schijnsel niet geven, en de sterren zullen van den hemel vallen, en de krachten der hemelen zullen geschokt worden. Rn alsdan zal het, leeken van den Zoon des menschen verschijnen aan den hemel: en alsdan zullen alle geslachten der aarde jammeren; en zij zullen den Zoon des menschen zien, komende op de wolken des hemels, met groote kracht en heerlijkheid. En hij zal zijne Engelen zenden, met. eene bazuin en groot geschal; en zij zullen zijne uitverkorenen verzamelen, uil de vier winden, van één uiterste der hemelen, tol hun ander uiterste........
Wanneer nu de Zoon des menschen gekomen zal zijn in zijne heerlijkheid, en al de Engelen met hem, alsdan zal hij zitten op den troon zijner heerlijkheid. En vóór hem zullen al de volken vergaderd worden; en hij zal ze van elkander scheiden, gelijk de herder de schapen scheidt van de hokken. En hij zal de schapen stellen aan zijne regler-, maar de hokken aan zijne linker-zijde. Alsdan zal de Koning zeggen lot hen, die aan zijne regter-zijde zullen zijn: Komt, gezegenden mijns Vaders! hezil het Rijk, hetwelk voor u hereid is van de grondlegging der wereld af. Immers ik was hongerig, en gij heht mij Ie eten ge-gegeven; ik was dorstig, en gij hehl mij Ie drinken gegeven; ik was vreemdeling, en gij hehl mij opgenomen; ik was naakt, en gij heht mij gekleed; ik was krank, en gij hehl mij bezocht; ik was in gevangenschap, en gij zijl lol mij gekomen. Alsdan zullen de regtvaardigen hem
169
170 TAFEREELEN.
antwoorden, zeggende: Heer! wanneer hebben wij u hongerig gezien, en u gespijzigd? Of dorstig, en hebben wij u te drinken gegeven? En wanneer hebben wij u vreemdeling gezien, en opgenomen ? Of naakt, en hebben wij n gekleed? Of wanneer hebben wij u krank, of in gevangenschap gezien, en zijn wij tot u gekomen? Eu de Koning, antwoordende, zal tot hen zeggen: Voorwaar, ik zeg u: Voor zoo veel gij het gedaan hebt aan één van deze mijne geringste broeders, hebt gij het aan mij gedaan. Alsdan zal hij zeggen ook tot degenen, die Ier linker-zijde zullen zijn: Gaat weg van mij. vervloekten! in het eeuwige vuur, dat den Duivel en zijnen Engelen bereid is. Want ik was hongerig, en gij hebt mij niet te eten gegeven; ik was dorstig, en gij hebt mij niet te drinken gegeven; ik was vreemdeling, en gij hebt mij niet opgenomen; naakt, en gij hebt mij niet gekleed; krank eu in de gevangenschap, en gij hebt mij niet bezocht. Alsdan zullen ook dezen hem antwoorden, zeggende: Heer! wanneer hebben wij u hongerig, of dorstig, of vreemdeling, of naakt, of krank, of in gevangenschap gezien, en hebben wij unlet gediend? Alsdan zal hij hun antwoorden, zeggende: Voorwaar. ik zeg u: Voor zoo veel gij het niet gedaan hebt, aan één van deze geringsten, hebt gij het ook aan mij niet gedaan. En dezen zullen gaan ter eeuwige straffe; maar de regtvaardigen ten eeuwigen leven. Matth. XXIV: 29-31. XXV: 51—46.
16. HET HEMELSCHE JERUSALEM.
En ik (Joannes) zag een' nieuwen hemel, en eene nieuwe
TAPEREELEIV.
aarde: want de eersle hemel, en de eerste aarde zijn weggegaan; en de zee is niet meer. En ik, Joannes, zag de heilige Stad, het nieuwe Jerusalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid, als eene bruid, opgetooid voor haren man. En ik hoorde eene luide stem uit den troon, zeggende: Zie, de lente Gods bij de menschen;eii hij zal wonen met hen; en zij zullen zijn volk zijn, en God zelf zal met hen ziju, hun God. En afwisschen zal God alle tranen van hunne oogen; en de dood zal niet meer zijn; noch rouw, noch gejammer, noch smart zal er meer zijn: want de eerste dingen zijn weggegaan.
En die op den troon zal, zeide: Zie, ik maak alles nieuw. En hij zeide lol mij: Schrijf: want deze woorden zijn zeer getrouw en waarachtig. Nog zeide hij tot mij: Het is geschied! Ik ben de Alfa en de Omega, het begin en het einde. Ik zal deu dorstenden geven uit de bron van het water des levens, om niet. Wie overwonnen mogt hebben, zal dit bezitten; en ik zal hem een God zijn, en hij zal mij een zoon zijn. Maar voor de versaagden, en ongeloovigen, en gruwel-plegers, en moordenaars, eu hoereerders, en giftmengers, en afgoden-dienaars, en alle leugenaars, hun deel zal zijn in den poel, die brandt van vuur en zwavel, hetwelk is de tweede dood.
En er kwam één van de zeven Engelen, die de schalen hadden, vol van de zeven laatste plagen, en hij sprak met mij, zeggende: Kom, en ik zal u de bruid, de vrouw des Lams toonen. En hij voerde mij weg in den geest, op een grooten en hoogen berg; en hij toonde mij de heilige Stad, Jerusalem, nederdalende uil den hemel van God, hebbende de helderheid Gods; en haar licht was, ge-
17t
TAFRRRBLRN.
172
lijk een kostbaar fresteenle, als jaspis-steen, als krislal. En zij liad een' jjroolen en Imogen numr, hebbende twaalf poorten, en aan de poorten twaalf Engelen, en namen daarop geschreven, welke zijn de namen der twaalf stammen van de kinderen Israels. Aan bet oosten waren drie poorten, en aan bet noorden drie poorten, en aan bet zuiden drie poorten, en aan bel westen drie poorten. En de munr der Stad bad twaalf grond-werken, en daarop de twaalf namen van de twaalf Apostelen des Lams. En die met mij sprak, bad eene gouden meet-roê, om Ie meten de Stad, en bare poorten, en den muur. En de Stad lag in bet vierkant, en bare lengte was zoo groot als bare breedte. En bij mat de Stad met de gouden ro^ op twaalf duizend stadiën; en bare lengte, en hoogte, en breedte, zijn even gelijk. Ook mal bij haren muur, honderd vier en veertig ellen, naar menscben-maat, welke die des Engels was. En de houw van haren muur was van jaspis-steen; doch tie Stad zelve was zuiver goud, gelijk aan zuiver glas. En de grond-werken van den muur der Stad waren met allerlei kostbaar gesteente versierd. Het eerste grond-werk was jaspis, hel tweede saffier, het derde chalcedon, bel vierde smaragd, het vijfde sardoniks, het zesde sardns, het zevende chrysoliet, het achtste beryl, bet negende topaas, hel tiende chrysopraas, bel elfde hyacinth, het twaalfde amethist. En de twaalf poorten waren twaalf paarlen, elk in het bijzonder, en elk der poorten was uit ééne bijzondere paarl; en de straat der Slad zuiver goud, als doorschijnend glas. En een' tempel zag ik niet in haar: want de Heer God, de almag-tige, is haar tot tempel, en het Lam. En de Slad behoeft
TAFEREELEA.
noch de zou, noch de muan, oiu liaar le beschijnen; wanl de helderheid Gods verlichl haar, en hare lamp is hel Lam. En de volken zullen in haar lichl wandelen, en de Koningen der aarde zullen hunne heerlijkheid en eere in haar brengen. En hare poorlen zuilen niel gesloten worden des daags; want geen nacht zal zijn aldaar. En de heerlijkheid en eere der volken zullen zij daarin brengen. In haar zal niets onreins binnengaan, noch dat gruwel ol' leugen pleegt; maar alleen, die geschreven zijn in hel Boek des levens van het Lam.
Uok loonde hij mij een' stroom van levenswater, helder als kristal, voortkomende uil den troon Gods en des Lams. In hel midden van hare straat, en aan beide kanten van den stroom was een Doom des levens, voortbrengende twaalfderlei vruchten, elke maand zijne vruchten gevende: en de bladeren des Booms zijn tot genezing der volken. En geenerlei vervloeking zal er meer zijn; maar de troon Gods en des Lams zal in haar zijn; en zijne dienstknechten zullen hem dienen. En zij zullen zijn aan-gezigl zien, en zijn naam zal zijn op hunne voorhoolden. Ook zal er geen nacht meer zijn; eu zij zullen geen lamplicht noch zonne-iicht behoeven; want de Heer God zal hen verlichten; en zij zullen heerschen in de eeuwen der eeuwen. Openb. XXI; l — 27. XXII; 1—'6.
175
GELIJKENISSEN.
1. HUT GESTROOIDE ZAAD.
Te dien dage hel Imis uilgaande, zei le Jesus zich aan de zee. En er verzamelden zirh om hem vele scharen, zootlat iiij, in hel scheepken geslegen, nederzal, en de gansche schare slond aan den oever. En hij sprak lol hen veel in gelijkenissen, zeggende: Zie, de zaafjer ging uil om le zaaijen. En, lerwijl hij zaaide, viel een deel langs den weg: en de vogelen des hemels kwamen, en alen hel op. En een ander viel op hel sleenachlige, waar hel niel veel aarde had; en lerslond school hel op, omdat hel geenc dieple van aarde had. Doch loen de zon was opgegaan, verschroeide hel, en, dewijl hel geen wortel had , verdorde hel. En een ander viel onder de doornen; en de doornen groeiden op, en verslikten hel. En een ander viel in de geede aarde, en hel gal' vruchl, hel eene honderd-, hel andere zeslig-, hel andere derlig-voud. Wie ooren heeft, om te hooren, hoore!
En de leerlingen, loei redende, zeiden lol hem: Waarom spreekt gij lol hen in gelijkenissen? Hij nu, antwoordende, zeide lol hen: Omdat het u gegeven is, de verborgenheden van hel Kijk der hemelen le weten; maar hun is het niel gegeven : want wie heelï, dien zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar wie
GKLIJKEMSSEK.
niel heeft, dien zal onlnomen worden, ook dal hij heeft. Daarom spreek ik lol hen in gelijkenissen, omdat zij, ziende, niet zien, en hoorende, niet hooren, noch verslaan. En aan hen wordl de voorzegging van Isaias vervuld, zeggende: Mei hel gehoor, zult gij hooren, en niet verslaan; en ziende zult gij zien, en niet henierken; want liel harl dezes vólks is verdikt geworden: en mei de ooren helihen zij zwaarlijk gehoord: en hunne oogen heli-ben zij gesloten, opdal zij niel zien mei de oogen, noch hooren met de ooren. noch met hel hart verstaan, en zij zich hekeeren, en ik hen geneze (Is. VI: 9. 10). Maar zalig uwe oogen, omdat zij zien: en uwe ooren, omdat zij hooren. Want voorwaar, ik zeg u, dal vele Profeten en regtvaardigen begeerd hebben te zien, heigeen gij ziel, en zij hebben het niet gezien, en Ie hooren, hetgeen gij boorl, en zij hebben het niet geboord.
Gij dan, hoort de gelijkenis van den zaaijer: Wanneer iemand het woord des Kijks hoort, en het niet verslaat, zoo komt de Booze, en roofl, hetgeen in zijn harl gezaaid was; deze is het, die langs den weg bezaaid is.En hij, d ie op hel steenachlige bezaaid is, deze is het, die bel woord hoort, en terstond met blijdschap het ontvangt: doch hij heeft geen' wortel in zich; maar is voor een' tijd, en, als er verdrukking en vervolging komt om des woords wille, zoo wordt hij terstond geërgerd. En die onder de doornen bezaaid is, deze is hel, die hel woord hoort; maar de zorg dezer wereld en de misleiding des rijkdoms verstikken het woord, en het wordt onvruchtbaar. Maar die in de goede aarde bezaaid is, deze is hel, die hel woord hoort, en verslaat, die ook
I 7a
UELlJkKM.SSEi\.
vrucht ilraajrt en voortbrengt.; ue/.e liuiiderd-, die zestig-, en die Jertig-voud. Matlh. XIII; 1—23.
'1. HET O.MvUUIÜ TUSSCliEN [)E TAKWE.
tiene andere gelijkenis droeg hij hun voor, zeggende: liet Rijk der hemelen is gelijk aan een' mensch, die goed zaad zaaide in zijnen akker. Doch terwijl de menschen sliepen, kwam zijn vijand, en zaaide onkruid midden onder de tarwe, en ging weg. Toen nu de halm opgeschoten was, en vrucht had voortgehragt, toen vertoonde zich ook het onkruid. Ue dienstknechten dan van den huisvader, toetredende, zeiden tot hem: Heer! hebt gij geen goed zaad gezaaid in uwen akker!' Vanwaar heeit hij dan onkruidi' En hij zeide tot hen: Een vijandig mensch heelt dat gedaan, be dienstknechten nu zeiden tol hem: Wilt gij, dat wij gaan, en het verzamelen.' Doch hij zeide: Neen, opdat gij niet welligt, hel onkruid verzamelende, te gelijk daarmede ook de tarwe uitrukt. Laat heiden zamen opwassen tot den oogst: en ten tijde des oogstes, zal ik tol de uiaaijers zeggen: Verzamelt eerst het onkruid, en bindt Tiet in bussels, om het te verbranden; maar vergadert de tarwe in mijne schuur..........
Toen de scharen wegzendende, kwam hij thuis. En zijne leerlingen traden tot hem toe, zeggende; Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers, liij nu, antwoordende , zeide lot hen: Die hel goede zaad zaait, is de Zoon des menschen. Doch de akker is de wereld, en het goede zaad, dat zijn de kinderen des Uijks; en hel on-
i7G
GELIJKENISSEN.
kruid zijn de kinderen des Boozen. En de vijand, die dat gehaaid heelt, is de Duivel; en de oogst is de voleinding der wereld, en de maaijers zijn Engelen. Gelijk dan het onkruid verzameld en met vuur verbrand wordt, alzóó zal het zijn bij de voleinding der wereld. De Zoon des menschen zal zijne Engelen afzenden, en zij zullen uit zijn Rijk verzamelen al de ergenissen, en hen, die de ongeregtigheid doen. En zij zullen hen werpen in den oven des vuurs: daar zal het geween en hel tanden-gekners zijn. Dan zullen de regtvaardigen schitteren als de zon, in het Rijk huns Vaders. Wie ooren heeft, om te hooren, hoore! Matlh. XIII: 24—50. 36—45.
5. HET MOSTERDZAAD. HET ZUURDEEG. DE VERBORGEM SCHAT.
DK PAARL. HET V1SCHNET. DE HUISVADER.
Eene andere gelijkenis droeg hij hun voor, zeggende: Het Rijk der hemelen is gelijk aan eene korrel mosterdzaad, die een mensch nam, en in zijnen akker zaaide; hetwelk wel het kleinste is van al de zaden; maar als het opgewassen is, is het grooter, dan al de moeskruiden; en het wordt een boom, zoodal de vogelen des hemels komen wonen in zijne lakken.
Eene andere gelijkenis sprak hij lot hen: Hel Rijk dei-hemelen is gelijk aan zuurdeeg, hetwelk eene vrouw genomen hebbende, onder drie malen meeis mengde, totdat het geheel gezuurd was.......
Hel Rijk der hemelen is gelijk een' schal, in den akker verborgen, welken een mensch vindt, verbergt, en
177
12
GELUKKMSSEN.
van blijdschap daarover, gaal hij, en verkoopt alles wat hjj heeft, en koopt dien akker.
Wederom is hel Rijk der hemelen gelijk aan een' koopman, die schoone paarlen zoekt; en gevonden hebbende ééne kostbare paarl, ging hij, en verkocht alles wat hij had, en kocht haar.
Nog is het Rijk der hemelen gelijk aan een net, geworpen in de «ee, en dat van allerlei soort van visschen verzamelt: hetwelk, wanneer hel vol was, zij optrokken, en, aan den oever nedergezeten, verzamelden zij de goede in vaten; maar de slechle wierpen zij builen. Alzóó zal hel zijn bij de voleinding der wereld. De Engelen zullen uitgaan, en de boozen afzonderen, uit hel midden der regt-vaardigen, en zij zullen die werpen in den oven des vuurs : daar zal hel geween en hel landen-gekners zijn.
Hebt gij dit alles verslaan? Zij zeiden lot hem: Ja! Hij zeide lot hen; Zoo is dan elk Schriftgeleerde, in hel Rijk der hemelen onderwezen, gelijk aan een' Huisvader, die uit zijnen schal nieuw en oud voortbrengt.
Dit alles sprak Jesus in gelijkenissen lol de scharen, en zonder gelijkenissen sprak hij niel tol hen; opdat vervuld wierd, hetgeen gesproken is door den Profeet, zeggende: Ik zal mijn' mond openen in gelijkenissen'; ik zal uitbrengen, hetgeen verborgen was, van 's werelds grondlegging af (Ps. LXXVII: 2). Malth. XIII: 51—53, 44—52, 54, 35.
4. BE ONBARMHARTIGE SCHULDENAAR.
Toen kwam Petrus tol hem (Jesus), en zeide: Heer! boe dikwijls zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik
178
GEUJKENISSER.
hem vergeven? Tot zevenmaal? Jesus zeide lol hem: Ik zeg u niet lol zevenmaal; maar lol zeventig maal zevenmaal.
Daarom is hel Rijk der hemelen gelijk aan een' Koning, die wilde afrekenen mei zijne dienslknechlen. En loen hij begonnen had le rekenen, werd er een vóór hem gebragl, die hem lien duizend lalenlen schuldig was. Daar hij nu niel had, om le helalen, heval zijn Heer, dat men hem zou verkoopen, ook zijne vrouw en kinderen, en al wal hij had, en dat betaald zou worden. Doch de dienstknecht, nedervallende, bad hem, zeggende; Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen. En de Heer, bewogen over dien dienstknecht, liet hem gaan, en de schuld schold hij hem kwijt. Maar deze dienstknecht, uitgaande, vond één' zijner mededienslkneclilen, die hem honderd denariën schuldig was; en hem aanhoudende, wrong hij hem de keel toe, zeggende: Belaal, wal gij schuldig zijl. Zijn niededienstknecht dan, nedervallende, bad hem, zeggende : Heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen. Doch bij wilde niel; maar weggaande, zond hij hem in gevangenschap, lotdal hij de schuld betaald zou hebben. Zijne mededienslkneclilen nu, ziende, wat er gebeurde, werden zeer bedroefd, en zij kwamen, en verhaalden hunnen Heer, al wal er gebeurd was. Toen riep hem zijn Heer, en zeide tot hem: Booze dienstknecht! de gansche schuld heb ik u kwijtgescholden, omdat gij mij gebeden hebt: behoordet gij dan ook geen mededoogen te hebben met uwen mededienstknecht, gelijk ik mededoogen met u heb gehad? En zijn Heer, in toorn ontstoken, leverde hem over aan de heulen, totdat hij de gansche schuld
179
GELIJK KMSSEN.
betaald zou hebben. Alzóó zal ook mijn hemelsche Vader u doen, indien gij niet ieder zijnen broeder van harte vergeven mogt hebben. Mallh. XVI11: 21—35.
5. DE BARMHARTIGE SAMARITAAN.
En zie, zeker Wetgeleerde stond op, hem (Jesus) beproevende, en zeggende; Meester! wat doende, zal ik het eeuwige leven bekomen? Hij nu zeide tot hem: Wal is in de Wet geschreven ? Hoe leest gij ? Hij dan, antwoordende, zeide: Gij zult den Heere, uwen God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uwe ziel, en uit al uwe krachten, en uit geheel uw versland (Deut. VI: 5); en uwen naaste als u zeiven (Lev. XIX: 18). En hij zeide tol hem: Gij hebt wél geantwoord; doe dat, en gij zult leven. Doch hij, willende zich zeiven regtvaardigen, zeide tol Jesus: En wie is mijn naaste? Jesus nu, hervattende, zeide:
Zeker mensch kwam af van Jerusalem naar Jericho, en viel onder roovers, die hem ook uilschudden, en hem slagen hebbende toegebragl, weggingen, latende hem half dood liggen. Het gebeurde nu, dat zeker Priester dienzelfden weg afkwam, en hem ziende, ging hij voorbij. Insgelijks ook een Leviet, als hij omtrent de plaats was, en hem zag, ging voorbij. Doch zeker Samaritaan, reizende, kwam omtrent hem, en hem ziende, werd hij door medelijden bewogen. En toetredende, verbond hij zijne wonden , gietende daarin olie en wijn, en hem op zijn eigen lastdier heffende, voerde hij hem naar een' herberg, en droeg zorg voor hem. En 's anderen daags haalde hij
180
GELIJKENISSEN.
twee denariën uil, en gaf ze aan den waard, en zeide: Draag zorg voor hem; en wat gij daarboven le koste mogt gelegd hebben, zal ik u wedergeven, als ik teruggekomen zal zijn.
Wie van deze drie dunkt u, de naaste geweest le zijn desgenen, die onder de roovers gevallen was ? Hij nu zeide: Die barmhartigheid aan hem gedaan heeft. Jesus dan zeide tol hem: Ga, en doe gij desgelijks! Luk. X: 25—37.
6. DE VRIEND BIJ MIDDERNACHT. DE WEDUWE EN DE REGTER.
Nog zeide hij lot hen: Zoo iemand uwer een' vriend had, en Ier middernachl lot hem ging, en lol hem zeide: Vriend ! leen mij drie brooden , daar mijn vriend van de reis lol mij is gekomen, en ik niels heb, om hem vóór te zeilen; en dal deze, van binnen antwoordende, zeide: Val mij niet lastig: reeds is de deur gesloten, en mijne kinderen zijn mei mij te bedde: ik kan niet opslaan, om u le geven. Indien nu gene heeft blijven kloppen, ik zeg u, al slond hij niet op, om hem le geven, noglans, om zijne onbescheidenheid, zou hij opstaan, en hem geven, zooveel hij noodig had. Zóó zeg ik u ook: Vraagt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zuil vinden; klopt aan, en u zal geopend worden: want al wie vraagt, ontvangt, en wie zoekt, vindt; en wie aanklopt, dien zal geopend worden.
En hij zeide ook eene gelijkenis tol hen daarover, dat men altijd moei bidden, en niet verflaauwen, zeggende: Er was een Uegter in zekere stad, die God niet vreesde.
181
GELIJKEMSSEgt;.
en geen' mensch ontzag. Ook was er eene weduwe in die stad, en zij kwam tot hem, zeggende: Doe mij regt over mijne tegenpartij. En hij wilde een' tijd lang niet; doch daarna zeide hij bij zich zeiven: Hoewel ik God niet vreeze, en geen' meusch ontzie, nogtans, omdat deze weduwe mij zoo lastig valt, zal ik haar regt doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij hone. En de Heer zeide: Hoort, wal de onregtvaardige Ilegter zegt! Zal dan God geen regt doen aan zijne uitverkorenen, die lol hem roepen, dag en nacht, en zal hij langmoedig zijn te hunnen aanzien? Ik zeg u, dat hij hun spoedig regt zal doen. Doch de Zoon des menschen, als hij komt, zal hij het geloof vinden op de aarde? Luk. XI: 3—10. XVIII: 1—8.
7. DE OVERMOEDIGE RIJKE. DE ONVKUCHTBARE VIJGEBOOM.
Iemand nu uil de schare zeide tot hem (Jesus): Meester! zeg aan mijnen broeder, dal hij de erfenis met mij deele. Doch hij zeide lol hem: Mensch! wie heeft mij lot regter of scheidsman over ulieden gesteld ? Nog zeide hij tol hen: Ziet toe, en wacht u voor alle hebzucht: want niel in den overvloed van iemand hangt zijn leven aan zijne bezittingen.
En hij sprak eene gelijkenis tot hen, zeggende: De akker van een' zeker rijk mensch had overvloedige vruchten gedragen. En hij overleide bij zich zeiven, zeggende^ Wat zal ik doen, daar ik niel heb, waar ik mijne vruchten verzamelen mag? En hij zeide: Dit zal ik doen: Ik zal mijne schuren afbreken, en groolere bouwen, en zal aldaar mijn gewas en mijne goederen verzamelen. En ik
182
GELIJKEMSSEN.
zal tol mijne ziel zeggen: Ziel! gij hebl vele goederen opgelegd voor zeer vele jaren; rust, eet, drink, lioud l'eesl! Maar God zeide tot hem: Dwaas! in dezen nacht eischt men uwe ziel van u alquot;, en hetgeen gij hereid hebt, wiens zal het zijn? Alzóó is het met dengenen, die zich zeiven schatten verzamelt, en niet rijk is vóór God.....
Er waren nu ter zelfder tijd eenigen tegenwoordig, die hem b'erigt gaven aangaande de Galileërs, wier bloed Pilatus met hunne oilers gemengd had. En hij, antwoordende, zeide tot'hen: Meent gij, dat deze Galileërs groo-ter zondaars waren, dan al de Galileërs, omdat zij zulks geleden hebheu? Neen! zeg ik u: maar, (enzij gij boete gedaan mogt hebben, zult gij allen gelijkelijk omkomen. Of die achttien, op welken de toren van Siloë viel, en hen doodde; meent gij, dat ook dezen schuldiger waren, hoven alle menscben, die in Jerusalem wonen? Neen! zeg ik u; maar indien gij geene boete gedaan mogt hebben, zult gij allen gelijkelijk omkomen.
Ook zeide hij nog deze gelijkenis: Zeker iemand had een' vijgeboom geplant in zijnen wijngaard; en hij kwam, om vrucht daaraan te zoeken, en vond ze niet. Hij dan zeide tot den wijngaardenier: Zie, drie jaren lang kom ik, zoekende vrucht aan dezen vijgeboom, en vind ze niet: houw hem dan uit: waarom ook beslaat hij den grond? Doch hij, antwoordende, zeide lot hem: Heer! laat hem nog dit jaar, totdat ik om hem grave en mest legge: of hij welligt vrucht mogt dragen, en indien niet, zoo zult gij hem vervolgens uitbouwen. Luk. XII: 13—21. XIII: 1—9.
183
OEUJKENISSBN.
8. DE GOEDE EN DE BOOZE DIENSTKNECHT. I
En Jesus zeide tot zijne leerlingen:......Zijl gij ge- «
lijk aan menschen, die hunnen Heer opwachten; wan- e
neer hij wederkeert van de bruiloft, opdat, wanneer hij i
zal gekomen zijn en aangeklopt hebben, zij bem terstond i
mogen opendoen. Zalig die dienstknechten, die de Heer, 1
wanneer hij gekomen zal zijn, wakende mogt gevonden lt;
hebben! Voorwaar, ik zeg u. damp;t hij zich omgorden j
zal, en hen zal doen aanliggen, en omgaande, ben zal bedienen. En of hij mogt gekomen zijn in de tweede nachtwake, en of bij gekomen mogt zijn in de derde nachtwake, en bij het alzóó gevonden zal hebben, zalig zijn die dienstknechten! Dit echter weet, dal, indien de Huisvader wist, op wat uur de dief komen zou, hij zeker zoude waken, en niet toelaten, dat zijn huis wierd doorgegraven. Weest ook gij bereid: want ter ure, Hal gij bet niet vermoedt, zal de Zoon des menschen komen.
Petrus nu zeide tot bem; Heer! zegt gij op ons deze gelijkenis, of ook op allen? En de Heer zeide: Wie toch is de getrouwe en verstandige Huisverzorger, dien de Heer gesteld beeft over zijn huisgezin, om hun op zijn' tijd de mate koorn te geven? Zalig die dienstknecht, wien zijn Heer, als hij gekomen zal zijn, zal gevonden hebben, alzóó doende! In waarheid, zeg ik u, dat hij hem over al zijne bezittingen stellen zal. Doch, indien die dienstknecht in zijn hart gezegd mogt hebben: Mijn Heer toeft met komen, en begonnen mogt hebben, de dienstknechten en dienstmaagden te slaan, en te eten, en te drin-
184
GELIJKENISSEN.
ken, en zich dronken te maken; zoo zal de Heer van dien dienstknecht komen, ten dage, dat hij het niet verwacht, en ter ure, die hij niet weel; eu hij zal hem scheiden, en zijn deel stellen bij de ontrouwen. Die dienstknecht nu, die den wil zijns Heeren geweien, en zich niet gereed gehouden, noch gedaan heeft naar deszelfs wil, zal vele slagen krijgen. Doch die dien niet geweten, en gedaan heeft, wal slagen waardig was, zal weinig slagen krijgen: want van ieder, wien veel gegeven is, van dien zal veel geëischt worden; en wien men veel heeft toevertrouwd, van dien zal men meer verlangen. Luk. XII: 22. 56—48.
9. DE GENOOD1GDEN TEN AVONItMAAL.
En het geschiedde, toen Jesus op een' Sabbat in hel huis gegaan was van eenen Overste der Fariseërs, om brood te eten, dat zij op hem acht gaven.........
Eén der mede-aanliggenden nu,... zeide tol hem: Zalig hij, die brood mag eten in liet Rijk Gods! Doch hij zeide tot hem:
Zeker mensch riglte een groot avondmaal aan, en noo-digde velen. En hij zond zijn' dienstknecht, ter ure des avondmaals, (Jtd den genoodigden te zeggen, dal zij ko-' men zouden: want nu alles gereed was. En zij begonnen allen eenparig zich te verontschuldigen. De eerste zeide lol hem: Ik heb eene landhoeve gekocht, en moet noodzakelijk uitgaan, om ze te bezigtigen; ik bid u, houd mij voor verontschuldigd. En een ander zeide: Ik heb vijf koppel-ossen gekocht , en ik ga, om ze te beproeven; ik
185
GELIJKEMSSE.V
bid u, boud mij voor verontschuldigd. Eu een ander zeide: Ik heb eene vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet komen. En de dienstknecht, teruggekeerd, boodschapte dit aan zijnen Heer. Toen zeide de Huisvader vertoornd tot zijn' dienstknecht: Ga gezwind uit naar de straten en de wijken der stad, en breng de armen, en verminkten, en kreupelen, en blinden bier binnen. En de dienstknecht zeide: Heer! bel is geschied, zooals gij bevolen hebt; en nog is er plaats. En de Heer zeide tot den dienstknecht: Ga uil naar de wegen en heggen, en dwing ze binnen te gaan, opdat mijn huis vol worde: want ik zeg u, dal niemand dier genoodigde mannen van mijn avondmaal proeven zal. Luk. XIV: 1. 15—24.
10. DE MAN DIE EEN' TOKEN WIL BOÜWEN.
I
DE KONING DIE TEN STRIJDE WIL GAAN.
Er gingen nu vele scharen met hem (Jesus); en hij, zich omkeerende, zeide tol hen: Indien iemand tot mij komt, en niet haat zijn' vader, en moeder, en vrouw, en kinderen, en broeders, en zusters, ja ook zijn eigen leven, hij kan mijn leerling niet zijn. En wie niet zijn kruis draagt, en achter mij komt, kan mijn leerling niet zijn.
Wie nu uwer, willende een' toren houwen, zit niel eerst neder, en berekent de kosten, die noodig zijn, of hij hebbe, om le voltooijen? Opdat niel welligl, als hij het grondwerk gelegd zal hebben, en niet zal kunnen voleindigen, allen, die het zien, hem beginnen te bespotten, zeggende: Deze menscb begon te bouwen; maar kon niet voleindigen.
186
GELIJKEMSSEiN.
Of. welk Koning, zullende gaan ten strijde legen een' anderen Koning,, zil niet eerst neder, en overweegt, of hij in slaal zij, om mei tien duizend man dengenen tegen te trekken, die mei Iwintig duizend op hem aanrukt? Anderzins, terwijl deze nog verre af is, zendt hij een gezantschap, en verzoekt om heigeen des vredes is. Alzóó dan ook een ieder uwer, die niet alles verzaakt, wal hij hezil, kan mijn leerling niet zijn. Het zoul is goed; maar wanneer het zout smakeloos is geworden, waarmede zal men het smakelijk maken? Noch voor land, noch voor mest is het geschikt; maar het wordt huiten geworpen. Wie ooren hcefl, om te hooren, hoore! Luk. XIV: 2Ö-55.
ry
11. HET VERLOREN SCHAAP. DE VERLOREN DRACHME.
DE AFGEDWAALDE EN TERUGGEKEERDE ZOON.
Üe tollenaars en de zondaars nu naderden hem (Jesus), om hem te hooren. En de Fariseërs en de Schriftgeleerden morden, zeggende: Deze ontvangt zondaars, en eet met hen. Doch hij sprak tol hen deze gelijkenis, zeggende:
Welk mensch onder u, honderd schapen hebbende, zoo hij één daarvan verloren mogl hebben, laat niet de negen en negentig in de woestijn, en gaat naar hel verlorene, totdat hij hel vinde? En als hij hel gevonden heeft, legt hij het op zijne schouders, zich verblijdende: en le huis gekomen, roept hij de vrienden en de gehuren le zamen, zeggende tot hen: Verblijdt u met mij: want ik heh mijn schaap, dat verloren was, gevonden! Ik zeg u, dal aldus blijdschap zal zijn in den hemel, over éénen
187
GBLIJKEMSSEN.
zondaar, die boele doel, meer dan over negen en negentig regtvaardigen, die geene boele behoeven.
Of, wal vrouw, hebbende tien drachmen, zoo zij ééne drachme verloren mogl hebben, onlsleekl niet eene lamp, en vaagt hel huis, en zoekt zorgvuldig, loldal zij die vinde ? En als zij die gevonden heeft, roept zij de vriendinnen en gehurinnen le zamen. zeggende: Verblijdt u met mij: want ik heb de drachme, die ik verloren had, gevonden! Aldus zeg ik u, zal er blijdschap zijn voorde Engelen Gods, over éénen zondaar, die boele doet.
Voorts zeide hij: Zeker mensch bad Iwee zonen. Üe jongste van hen zeide tot den vader: Vader! geef mij het deel des goeds, dat mij toekomt. Hij nu deelde onder hen hel goed. En niet vele dagen daarna, alles bijeen verzameld hebbende, reisde de jongste zoon weg naar een verafgelegen land: en aldaar bragl hij zijn goed door, levende losbandig. Nadat hij nu alles verteerd had, kwam er een zware hongersnood in dal land, en bij begon gebrek te lijden. Hij ging dan , en vervoegde zich bij een' der burgers van dal land; en deze zond hem op zijn landgoed, om de zwijnen le hoeden. En hij verlangde zijn' buik te vullen met de schillen, die de zwijnen alen ; maar niemand gaf ze hem. Hij dan, lol zich zeiven gekomen, zeide: Hoe vele huurlingen in mijns vaders huis hebben overvloed van brood, en ik verga hier van honger! Ik zal opslaan, en gaan lot mijnen vader, en ik zal tol hem zeggen: Vader! ik heb gezondigd tegen den Hemel en vóór u! Ik ben niet meer waardig, uw zoon genoemd le worden; maak mij als een' uwer huurlingen! En opstaande, ging hij lot zijnen vader. Toen hij nu nog ver af was,
188
« GELIJKENISSEN. 189
zag hem zijn vader, en werd door medelijden bewogen, en toeloopende, viel hij hem om den hals, en kuste hem. De zoon dan zeide tot hem: Vader! ik heb gezondigd tegen den Hemel en vóór u! Ik ben niet meer waardig, uw zoon genoemd te worden! Doch de vader zeide tol zijne dienstknechten: Gezwind! haalt hel besle kleed , en trekt hel hem aan, en doet een' ring aan zijnen vinger, en schoeisel aan zijne voelen. Brengt ook hel gemeste kalf, en slagt het; en laat ons eten, en feest houden! want deze mijn zoon was dood, en is weder levend geworden; hij was verloren, en is gevonden! En zij begonnen feest te houden. Zijn oudste zoon nu was op het veld; en toen hij kwam, en het huis naderde, hoorde hij muzijk en gedans. Hij riep dan één van de dienstknechten,en vroeg, wat dit zijn mogt? Deze nu zeide lot hem: Uw broeder is gekomen, en uw vader heeft hel gemeste kalf geslagt, omdat hij hem gezond heeft teruggekregen. Maar hij werd verontwaardigd, en wilde niet binnengaan. Zijn vader dan kwam buiten, en begon hem te verzoeken. Doch hij, antwoordende, zeide lot zijn' vader: Zie, zoo vele jaren dien ik u, en nooit heb ik uw hevel overtreden; en nooit hebt gij mij een bokje gegeven, om met mijne vrienden feest te houden. Doch nadat deze uw zoon, die zijn goed met hoeren heeft doorgebragt, gekomen is, hebt gij voor hem het gemeste kalf geslagt. Hij dan zeide tol hem: Kind! gij zijl altijd bij mij, en al het mijne is het uwe. Maar men moest wel feest houden, en blijde zijn: want deze uw broeder was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden! Luk. XV: 1—32.
GELIJKENISSEN.
12. DE ONBEGTVAARDIGE, MAAR VOORZIGTIGE RENTMEESTER.
Ook zeide hij (Jesus) lol zijne leerlingen: Er was zeker rijk mensch, die een Renlmeesler had; en deze werd bij hem aangeklaagd, als hadde hij deszelfs goederen verkwist. rie|» hem dan, en zeide lol hem: Hoe, wal hoor ik van u ? Doe rekening van uw renlmeeslerschap: wanl gij zuil niel meer renlmeesler kunnen zijn. De Renlmeesler nu zeide hij zich zeiven: Wal zal ik doen, daar mijn Heer van mij hel Renlmeeslerschap afneeml? Spillen kan ik niel, te hedelen schaam ik mij. Ik weel, wal ik doen zal: opdal, wanneer ik van hel renlmeeslerschap afgezet zal zijn, zij mij in hunne huizen onlvan-gen. En elk der pacht-schuldigen van zijnen Heer tol zich geroepen hehbende, zeide hij tol den eersten: Hoeveel zijl gij schuldig aan mijnen Heer? Deze nu zeide: Honderd vaten olie. En hij zeide tot hem: Neem uw schuldbrief, zil gezwind neder, en schrijf: Vijftig. Voorts zeide hij tol een' anderen: En gij, hoeveel zijt gij schuldig? Deze zeide: Honderd mudden tarwe. En hij zeide tol hem: Neem uw schrift, en schrijf: Tachtig. En de Heer prees den onregtvaardigen Rentmeester, omdat hij voorziglig gehandeld had (want de kinderen dezer wereld zijn voor-zigliger, dan de kinderen des lichts in hun geslacht). Ik zeg u dan ook: Maakt u zeiven vrienden uit den onregtvaardigen Mammon; opdal zij, wanneer gij lekorl mogt schieten, u ontvangen in de eeuwige woningen.
Wie getrouw is in hel minste, is ook in het grootere getrouw: en wie in het kleinste onregtvaardig is, is ook in het grootere onregtvaardig. Indien gij dan in
190
lïEUJKEMSSEM.
den onreglvaardigeii Mammon niel getrouw zijl geweest, wie zal u hel ware toevertrouwen? En, indien gij, in hetgeen eens anders is, niel getrouw zijt geweest, wie zal ii het uwe geven? Luk. XVI: 1—12.
13. DE IlIJKE MAN E.N I)E ARME LAZARUS.
En Jesus zeide lol de Pariseërs:........
Er was zeker rijk mensch, die gekleed ging in purper en lijn lijnwaad, en dagelijks luisterrijk feest hield. En er was zeker bedelaar, met name Lazarus, die vol zweren lag aan diens deure, verlangende, verzadigd te worden van de kruimels, die van des Kijken tafel vielen; maar niemand gaf ze hem; ja, ook de honden kwamen, en lekten zijne zweren. Hel geschiedde nu, dal de bedelaar slierf, en door de Engelen gedragen werd in Abraham's schoot. Doch ook de Uijke stierf, en werd begraven in de helle. Toen hij nu zijne oogen ophief, zijnde hij in folteringen, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in diens school. Hij dan, roepende, zeide: Vader Abraham! ontferm u mijner, en zend Lazarus, dal hij den top zijns vingers in water doope, en mijne long verkoele: wanl ik word gefolterd in deze vlam. Doch Abraham zeide: Kind! gedenk, dat gij hel goede in uw leven ontvangen hebt. Lazarus insgelijks hel kwade; daarom wordt nu deze vertroost, en gij gefolterd. En bij dit alles, is er lusschen ons en u eene groote ?klove gevestigd, zoodal zij, die van hier lol u willen overgaan, bel niel kunnen; noch die van daar herwaarts Joverkomen. Toen zeide hij: Ik bid u dan. Vader! dal gij hem zendt lol hel huis mijns vaders: wanl ik heb vijf broeders; dal hij hun ge-
191
CELUK KNISSEN.
getuige, opdat ook zij niet komen in deze plaats van folteringen. Doch Abraham zeide tot hem: Zij hebben Moses en de Profeten, dat zij naar die booren! Maar hij zeide: Neen, Vader Abraham! maar zoo iemand uit de dooden tot hen mogt gegaan zijn, zouden zij boete doen. Hij dan zeide tot hem; Indien zij naar Moses en de Profeten niet hooren, zullen|zij ook, al ware iemand uit de dooden op-gesltian, niet gelooven. Luk. XVJ.: 15. 19—31.
14. DE PLIGTSCHULDIGE DIENSTKNECHT. DE FARISECR EN DE TOLLENAAR.
En Jesus zeide tot de Apostelerij:
Wie uwer, die een' dienstknecht heeft, ploegende ol weidende, zal lot hem, zoodra bij van den akker is teruggekeerd, zeggen: Kom terstond hier, en lig aan? Zal hij niet veeleer tot hem zeggen: Maak mijn avondmaal gereed, en omgord u, en dien mij, terwijl ik eet en drink, en daarna zult gij eten en drinken? Dankt hij ook dien dienstknecht, omdat hij gedaan heeft, wat hij hem bevolen had ? Ik meen, neen! Alzóó ook gij, wanneer gij gedaan mogt hebben, alwat u bevolen is, zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; wat wij doen moesten, hebben wij gedaan.
Hij zeide ook lot sommigen, die zich verbeeldden, als waren zij regtvaardig, en de overigen verachtten, deze gelijkenis :
Twee menschen gingen op naar den tempel, om te bidden, de eene een Fariseër, en de andere een tollenaar. De Fariseër, staande, bad bij zich zeiven aldus:
192
GKLUKKMSSB.N.
God! ik «tank u, dal ik tüel licit, gelijk de andere men-schen, movers, onreglvaardigen, overspelers, noch ook gelijk deze tollenaar. Ik vast Iweemaal Ier week, ik geet tienden van al wat ik Itezit. Doch de tollenaar, van verre staande, wilde zelfs de oogen niet opheffen len hemel; maar sloeg op zijne borst, zeggende: God! wees niij zondaar genadig! ik zeg n: Deze ging gereglvaardigd af naar zijn huis vóór dien. want al wie zich verheft. zal vernederd worden; en wie zich vernedert, zal verheven worden. Luk. XVII: 7—10. Will. 9—!4.
ligt;. UK AHBBIUËItS l.\ IIKgt; WIJ.MIA ABI).
Toen nam l'elrus het woord op, en zeide'lol hem (Jesus): Zie, wij hebben alles verlaten, en zijn n gevolgd : wat dan zal ons geworden ? En Jesus zeide tot hen: Voorwaar, ik zeg u, dal gij, die mij gevolgd zijt, bij de wedergeboorte, wanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijner heerlijkheid, ook gij zitten zult op twaalf Iroonen, rigtende de Iwaalfstammen Israel's. En zoo wie verlaten mogt hebben huis, of broeders, of zusiers. of vader, of moeder, of vrouw, of kinderen . ol akkers, om mijns naams wille, zal honderd-vou-dig ontvangen, en een eeuwig leven bezitlen. Doch vele eersten zullen laatsten, en laatslen eersten zijn.
Het Ilijk der hemelen is gelijk een' Huisvader, die s morgens vroeg uitging, om arbeiders le huren voor zijnen wijngaard, loen hij nu met de arbeiders overeengekomen was voor één denarie daags, zond hij hen in zijnen wijngaard. En uitgaande omtrent de derde ure.
15
193
r.KLIJKKNlSSEM.
194
zaii liij anderen op lt;le inarkl ledig slaan. Kn hij zeide tol hen; Gaal ook gij iti mijnen wijngaard, en wal billijk is. zal ik u geven. En zij gingen. En wederom uitgaande omlrenl de zesde en negende ure. deed hij desgelijks. En omtrent de elfde ure uitgaande, vond hij nog anderen staan, en hij zeide lol hen: Waarom slaat gij hier den geheelen dag ledig? Zij zeiden tot hem; Omdat niemand ons gehuurd heelt. Hij zeide tot hen; Gaat ook gij in mijnen wijngaard. Toen het nu avond geworden was. zeide de Heer des wijngaards tol zijnen opziener; Hoep de arbeiders, en geef hun het loon, heginnende van de laalslen tot de eersten. Toen zij dan kwamen, die omtrent de elfde ure gegaan waren, ontvingen zij elk één denarie. Toen dan ook de eersten kwamen, meenden zij, dal zij meer zouden ontvangen; doch ook zij ontvingen elk één denarie. En dien ontvangende, morden zij tegen den Huisvader, zeggende; Ueze laalslen hehhen maar één uur gearbeid, en gij hebt hen met ons gelijk gesteld, die den last des daags, en de hitte gedragen hebben. Doch hij, antwoordende , zeide lot één' van ben; Vriend! ik doe u geen onregt; Zijl gij niet met mij voor één denarie overeengekomen? Neem, wat hel uwe is, en ga! Ik wil ook dezen taatsten geven, zooveel als aan u. Of, staat hel mij niet vrij, te doen, wal ik wil? Is uw oog boos, omdat ik goed ben? Alzoo zullen de laalslen eersten zijn, en de eersten laalslen; want velen zijn geroepenen; maar weinigen uitverkorenen. Matlh. XIX; 27—30. XX: 1—16.
«iKLUKEMSSKIS.
16. UK TVVKK ZONEN. I)K SNOODK WIJNGAARDENIERS.
(Jesus zeirle lol de Overpriesters en de Oudsten des volks):
W;il dnnkl u ? Zeker menscli had (wee zonen; en komende hij (Jen eersten, zeide hij; Zoon! ga heden, en arbeid in mijnen wijngaard. Hij nu, antwoordende, zeide: Ik wil niel. Doch daarna herouw hehhende, ging hij heen. En hij den anderen komende, sprak hij desgelijks. En deze, antwoordende, zeide; Ik ga. Heerl maar hij ging niel. Wie van de twee heefl den wil des vaders gedaan? Zij zeiden tot hem; De eerste. Jesus zeide tol hen: Voorwaar. ik zeji ii, dat de tollenaars en de hoeren u zuilen vóórgaan in het Rijk Gods: want Joannes kwam lot u op den weg der geregtigheid , en gij hehl hem niet yelool'd; maar de tollenaars en de hoeren hebben hem geloofd; en gij, dil ziende, hebt daarna sjeen berouw gehad, zoodat gij hem geloofdet.
Hoort eene andere gelijkenis;
Er was een Huisvader, die een' wijngaard plantte, en hij zette eene hegge er om, en groef een'wijnpers-bak daarin, en bouwde een' toren, en verhuurde hem aan landlieden, en vertrok buiten 's lands. Toen nu de lijd der vruchten genaderd was, zond hij zijne dienstknechten lot de landlieden, om zijne vruchten Ie ontvangen. Doch de landlieden, zijne dienstknechten grijpende, sloegen zij den eenen, doodden deu anderen, en steenigden den derden. Wederom zond hij andere dienstknechten, meer dan de eersten; en die behandelden zij desgelijks. Maar ten laatste zond hij zijnen zoon tot ben, zeggende;
196
GKLIJKKMSSEIV.
Zij zuilen onlzag lieliben voor mijnen zoon. Doelt tie landlieden. den zoon ziende, zeiden tol elkander: Deze is de erfgenaam! koml, laat ons hem dooden: en wij zullen zijne erfenis lielihen. lin hem grijpende, wierpen zij hem hui-ten den wijngaard, en doodden hem. Wanneer nu de Heer des wijngaards komen zal, wal zal hij dien landlieden doen? Zij zeiden lol hem: Hij zal de slechten, slecht doen eindigen; en zijnen wijngaard verhuren aan andere landlieden, die hem de vruchlen zullen opbrengen Ier harer tijd. (Ja, zeide Jesus): Hij zal komen, en de landlieden verdelgen, en den wijngaard aan anderen geven. Helwelk als zij hoorden, zeiden zij: Dat zij verre! Jesus zeide lot hen: Hebt gij nooit gelezen in de Schriften: De steen, dien de bouwlieden verworpen hebben, die is geworden lot een' hoofd-hoeksleen. Van den Heer is dil, geschied, en het is wonderbaar in onze oogen (I's. ^XVH: 22,23). Daarom zeg ik u, dal het Kijk Gods n zal afgenomen, en gegeven worden aan een volk, dal er de vruchten van voortbrengt. Kn wie op dezen steen mogl zijn gevallen, zal verbrijzeld worden: maar op wien hij mogl zijn gevallen, dien zal hij verpletten.
De Overprieslers nu en de Fariseers, zijne gelijkenissen gehoord hebbende, bemerkten, dal hij van hen sprak. En zij zochten hem vast te houden: maar zij vreesden de scharen, dewijl die hem bielden voor een' Profeet. Mattb. XXI: 28—46. Luk. XX: 16,
17. ÜE GENOODIGDE.N TOT EEM KONINKLIJK BRUILOFTSMAAL.
En Jesus, het woord nemende, sprak weder tot hen in gelijkenissen, zeggende:
196
GKUJKKN1SSKN.
197
Hel Kijk der hemelen is gelijk een' Koning, die voor zijnen zoon een hruilnflsmaal aanriglle. En hij zond zijne dienstknechten, om de genoodigden ter hruilolt te roepen; maar zij wilden niel komen. Wederom zond hij andere dienstknechten, zeggende: Zegt den genoodigden: Zie, mijn gastmaal hel» ik bereid, mijne ossen en mijn mest-vee zijn geslagt, en alles is gereed: komt ter liruilofl! Doch zij gaven er geen acht op, en gingen heen, de een naar zijne landhoeve, en do andere tot zijnen handel. Maar de overigen grepen zijne dienstknechten, mishandelden en doodden hen. De Koning nu, dit hoorende, werd toornig, en zijne legerbenden afgezonden hebbende, vernielde hij die moordenaars, en hunne stad stak bij in brand. Voorts zeide bij tol zijne dienstknechten: Hel bruiloftsmaal is wel gereed: maar de genoodigden waren het niet waardig. Gaal dan op de uitgangen der wegen, en wie gij er gevonden mogl hebben, noodigt ze Ier bruiloft. En zijne dienstknechlen, uitgaande op de wegen, verzamelden allen, die ze vonden, slechten en goeden; eu de bruiloftszaal werd vervuld met aanliggenden. De Koning nu trad binnen, om de aanliggenden te beschouwen, en daar zag hij een' mensch, niet bekleed met een bruiloftskleed. En hij zeide tol hem: Vriend! hoe zijl gij hier binnengekomen, geen bruiloftskleed aanhebbende? Doch hij verstomde. Toen zeide de Koning lot de bedienden: Bindt hem handen en voeten, en werpt hem uit in de buitenste duisternis, daar zal het geween, en het tandenge-kners zijn : wanl velen zijn geroepenen ; maar weinigen uil-verkorenen. Matlli. XXII: 1—14.
GELIJKENISSRN.
18. Igt;E VIJF IIVVAZE Egt; UE VIJF W1JZK MAAGOE.N.
(Jesus zeide lol zijne leerlitigenj;
Alsdan zal hel Kijk der hemelen gelijk zijn aan lien maagden, welke, hare lampen genomen hehhende, den bruidegom en de bruid le gemoel gingen. Vijf nu van haar waren dwaas, en vijf wijs. De vijf dwazen dan, hare lampen genomen hebbende, namen geene olie mei zich: doch de wijzen namen mei hare lampen, ook olie in hare kruiken. Toen nu de bruidegom loefde, werden zij allen slaperig, en sliepen in. Doch Ier middernacht ontstond er een geroep: Zie, de bruidegom komt, gaat uit, hem le gemoel! Toen stonden alle die maagden op, en bereidden hare lampen. Doch de dwazen zeiden lot de wijzen: Geeft ons van uwe olie: want onze lampen gaan uit. Maar de wijzen antwoordden, zeggende: Kr mogt welligl niet genoeg zijn voor ons en voor u: gaal liever tol de verkoopers, en koopt voor u. Terwijl zij nu gingen om te koopen, kwam de bruidegom; en zij, die gereed waren, gingen met hem in ter bruiloft, en de deur werd gesloten. Ten laatste kwamen ook de andere maagden, zeggende: Heer, Heer! doe ons open. Doch hij, antwoordende, zeide: Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet. Daarom waakt! want gij weet noch den dag, noch de uur. Matth. XXV: 1 —13.
19. ÜE TALENTEN.
(Jesus vervolgde):
Immers hel is er (in het Kijk der hemelen) gelijk een'
198
GKLIJKEiMSSKN.
199
mensch, die, builen's lands gaande reizen, /.ijne dienstknechten riep, en hun zijne goederen overga 1'. En den eenen gaf hij vijf talenten, en den anderen twee, en den derden één . ieder naar zijne bijzondere bekwaamheid: en hij ging terstond op reis. Hij nu, die de vijf talenten ontvangen had, ging heen, en handelde daarmede: en won vijf anderen. Desgelijks ook hij. die de twee ontvangen had, won twee anderen. Doch hij, die het ééne ontvangen had, ging heen, groef in de aarde, en verborg het geld zijns Heeren. iNa langen tijd nu, kwam de Heer dier dienstknechten, en hield rekening met hen. En hij. die de vijf talenten ontvangen had, toetredende, bragt vijf andere talenten, zeggende: Heer! vijf talenten hebt gij mij overgegeven: zie, vijf andere heb ik er boven gewonnen. Zijn Heer zeide tot hem: VVélzoo, goede en getrouwe dienstknecht! daar gij over weinig zijl getrouw geweest, zal ik u over veel stellen: treed binnen in de vreugde nws Heeren! Nu trad ook hij toe. die de twee talenten ontvangen had. en zeide: Heer! twee talenten hebt gij mij overgegeven: zie, twee andere heb ik gewonnen. Zijn Heer zeide tot hem: Wélzoo, goede en getrouwe dienstknecht! daar gij over weinig zijl getrouw geweest,, zal ik u over veel slellen : treed binnen in de vreugde nws Heeren! En ook hij, die hel ééne talent ontvangen had, toetredende, zeide; Heer! ik weet. dat gij een hard mensch zijl, maaijende, waar gij niet gezaaid, en verzamelende, waar gij niet uitgestrooid hebt. En bevreesd, ging ik heen, en verborg uw talent in de aarde: Zie, gij hebt, wat het uwe is. Doch zijn Heer, antwoordende, zeide tot hem: Booze en luije dienstknecht! gij wist. dat ik maai, waar ik niet gezaaid, en verzamel, waar ik niet
i'.KUJKKMSSËN.
200
uilgeslrnoid heb. Zoo hadl gij dan mijn geld aan de wisselaars moeten geven, en bij mijne komst, zoude ik het mijne met overwinst terug bekomen hebben. Neemt hem dan hel talent af, en geeft het aan hem . die de tien talenten heeft. Want een' ieder, die heeft, zal gegeven worden, en hij zal overvloed hebben; maar wie niet heeft, dien zal ontnomen worden, ook dat hij schijnt te hebben. Kn den onnulten dienstknecht , werpt uil in de buitenste duisternis; daar zal bet geween en het. landengekners zijn. Malth. XXV: 14—50.
IV
OESFREEEKK.
I. GKSPRKK V.\,% JKSUS MKT ,MKOI)RHUS.
Er was een niensch uil lt;le Fariseërs, met name Niko-demus, een Overste lt;ler Joden. Deze kwam bij naclil lot Jesus, en zeide lot hem: Habbi! wij weten, dal gij als leeraar van (iod gekomen zijl: want niemand kandielee-kenen doen. die gij doel. indien God niet mei bem is. Jesus antwoordde, en zeide lol bem; Voorwaar, voorwaar, ik zeg u; Indien iemand niel op nienw herboren mogt zijn. hij kan bel liijk fiods niel zien. Nikodemus zeide tol hem: Hoe kan een mensch geboren worden, reeds oud zijnde' Kan bij dan andermaal den school zijner moeder ingaan , en herhoren worden? Jesus antwoordde: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien iemand niet herboren mogt zijn uit waler en den Heiligen Geest , hij kan hel Ilijk Gods niet ingaan. Heigeen uil hel vleescli geboren is, is vleesch; en heigeen uil den Geesl geboren is. is Geest. Verwonder u niel, dal ik tol u zeide: Gijlieden moei op nieuw geboren worden. De wind blaast. waarheen bij wil, en zijn geluid boort gij: maar gij weel niel. vanwaar hij komt, noch waar hij henen gaal: alzóó is hel met een' ieder, die uil den Geesl geboren is. Nikodemus antwoordde. en zeide lol hem: Hoe kan dit geschieden? Jesus antwoordde, en zeide lot bem: Gij zijl de leeraar Is-
üESPREKK EjN.
raël's, en ilil weel gij niel? Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Helgeeti wij weten, spreken wij; en hetgeen wij gezien hebben, getuigen wij; maar onze getuigenis neemt gijlieden niet aan. Indien ik ulieden het aardsche gezegd heb, en gij niel gelooft, hoe zult gij, indien ik u het he-nielsche zal gezegd hebben, gelooven!' Ook is niemand opgestegen ten hemel, dan die is nedergedaald uit den he. niel, de Zoon des menschen, die in den hemel is. En gelijk Moses de slang verhiel' in de woestijn, alzóó moet de Zoon des menschen verheven worden; opdat ieder, die in hem gelooft, niet verloren ga. maar een eeuwig leven heobe. Immers zóó lief heeft God de wereld gehad, dat hij zijn' ééniggeboren Zoon gegeven heeft; opdat ieder, die in hem gelooft, niet verloren ga . maar een eeuwig leven hebhe. Want God heeft zijnen Zoon niet gezonden in de wereld, opdal hij de wereld oordeele; maar opdat de wereld behouden worde door hem. \Vie in hem gelooft, wordt niet geoordeeld: maar wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niel gelooft in den naam van den ééniggeboren Zoon Gods. Dit nu is het oordeel; Dat het licht is gekomen in de wereld, en de menschen hebben de duisternis meer lief gehad, dan hel licht: want hunne werken waren boos. Immers ieder, die kwaad doet, baat het licht, en komt niel tol bel licht, opdat zijne werken niet bestraft worden; maar wie de waarheid doel, komt tot hel licbl, opdal van zijne werken openbaar worde, dal zij in God gedaan zijn. Joan. Ill: t—21.
2. (iESPKKK VAN JESUS MET UE SAMAR1TAANSCHE VROÜW.
Jesus verliet Judéa, en vertrok weder naar Galiléa.
202
«ESPREKKEIV
203
Hij nu iDoesl door Samarië gaan. Hij kwam dan in eene stad van Sainarië. genaamd Sichar, nabij het sink lands, dal Jakob gegeven had aan zijnen zoon Josel'. Aldaar nu was de Jakob's bron. Jesus dan, vermoeid van de reis, zette zich alzoo neder bij de bron. Het was omtrent de zesde ure. Er kwam eene vrouw uit Samarië, om water te |Hitlen. Jesus zeide tot baar. Geel' mij te drinken (Immers zijne leerlingen waren naar de slad gegaan, om spijzen le koopeu). Die Samaritaanscbe vrouw dan zeide tot hem: Hoe gij, die een Jood zijt, vraagt van mij le drinken, die eene Samaritaanscbe vrouw ben i1 (De Joden toch hebben geene gemeenschap met de Samaritanen). Jesus antwoordde, en zeide lot haar: Indien gij de gave Gods kendet, en wie hij is, die tol u zegt: Geel mij te drinken, gij zoudl vvelligt hem hebben gevraagd, en hij zou u levend water gegeven hebben. De vrouw zeide tot hem: Heer! gij hebt niet om mede te putten, en de put is diep: vanwaar hebt gij dan bet levend water.' Zijt gij meer dan onze Vader Jakob, die ons den put gegeven, en zelf daaruit gedronken heelt, en zijne zonen, en zijn vee? Jesus antwoordde, en zeide lot haar: Alwie van dit water drinkt, zal weder dorsten: doch wie gedronken mogt hebben van het vvaler, dat ik hem geven zal, zal niel dorsten lol in eeuwigheid; maar het water, dat ik hem geven zal, zal in hem worden eene bron van water, springende ten eeuwigen leven. De vrouw zeide lol hem: Heer! geel' mij dal water, opdat ik geen' dorst hebbe,en niet meer herwaarts kome, om le putten. Jesus zeide tot haar: Ga, roep uwen man, en kom hier! De vrouw antwoordde, en zeide: Ik heb geen' man. Jesus zeide lot
UKSPHKKKKN.
204
haar: Wél hebl gij gezegd: Ik heb geen' man: want vijl' mannen lieht gij geliad. en dien gij nn hebl, is uw man niel: dil hebl gij naar waarheid gezegd. De vrouw zeiile lol hem: Heer! ik zie, dal gij een Profeel zijl. Onze vaders hebben op dezen berg aangebeden, en gijlieden zegt. dal Ie Jerusalem de. plaats is, waar men moei aanbidden. Jesus zeide tot haar: Vrouw! geloof mij, de ure koml, dal gijlieden noch op de een berg, noch te Jerusalem. den Vader aanbidden zuil. Gijlieden aanbidt, heigeen gij niel kenl; wij aanbidden. heigeen wij kennen: wanl bel heil is uil de Joden. Doch de ure koml. en is nu daar, dal de ware aanbidders den Vader zullen aanbidden in geesl en iti waarheid: want ook de Vader verlangt zulken. lol zijne aanbidders. God is een Geesl. en die hem aanbidden, moeien hem aanbidden in geesl en in waarheid. De vrouw zeide lol hem: Ik weel, dal de Messias koml (die genaamd wordt: Christus); wanneer dan deze gekomen zal zijn, zal hij ons alles verkondigen. Jesus zeide lol haar: Ik ben het, die mei u spreek. Hierop nu kwamen zijne leerlingen, en verwonderden zich, dat hij met eene vrouw sprak. Niemand echler zeide: Wal vraagt gij? 01'wat spreekt gij mei baar? De vrouw dan liel hare waterkruik achter, en ging naar de stad, en zeide lot die lieden: Koml, en ziet een' mensch, die mij gezegd heeft, al wal ik gedaan heb: is deze niel de Christus? Zij gingen dan uil de slad. en kwamen lol hem. Intusschen nnodigden hem de leerlingen, zeggende: Kabbi! eel! Doch hij zeide lol hen: Ik heb eene spijze te elen , die gij niel kenl. De leerlingen dan zeiden lol elkander: Heefl iemand hem le elen gebragt ? Jesus zeide tol hen:
■
(iESPRRKKKN. 20!)
ant Mijne spijze is, dal ik doe. den wil desgenen, die rnij ge-
uw zonden heelt, opdat ik zijn werk volhrenge. Zegt gij niet,
uw dat' liet nog vier maanden zijn, en dan de oogst komtf
nze Ziel, ik zeg u: (lel'l uwe oogen op, en lieschouwt de
den velden: wiinl zij zijn reeds wil lot den oogst. Ook onl-
an- vangt de maaijer loon, en vergadert vrucht ten eeuwigen
ure leven: zoodal de zaaijer en de maaijer te zamen zicli ver-
sa- blijden. Hierin toch is hel woord waar, dal hel een an-
et- der is. die zaait, en een ander, die maait. Ik hel) u uit-
m : gezonden, om te maaijeu, hetgeen gij niet hearheid hebt:
is anderen hebben gearbeid, eti gij zijl tol hunnen arbeid
in- ingegaan.
er- Uit die stad nu, geloofden velen der Samaritanen in en hem, om het woord «Ier vrouw, welke getuigde: Hij heeft en mij gezegd, al wat ik gedaan heb. Toen dan de Samari-de tanen lot bein gekomen waren, verzochten zij hem, al-an daar te blijven: en bij bleef aldaar twee dagen. Nu gele- loofden nog veel meer in hem, om zijn woord: en zij op zeiden lol de vrouw. Wij gelooven nu niet meer om uw lat zeggen: want zeiven hebben wij gehoord, en welen. dat at deze waarlijk de Heiland der wereld is. Joiui. IV: 3—42. »n
O. tiESl'llKK VAM .IKSUS MET UALILEESCHE JOUEN.
ill
lij (Jesus sprak lot Galileesche Joden):
s- Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Gij zoekt mij, niet om-
n. dal gij teekenen gezien hebt: maar omdat gij van de broo-
i! den gegeten hebt, en verzadigd zijl geworden. Werkt niet
i, om de spijs, die vergaat; maar om die, welke blijft ten
r: eeuwigen leven, welke de Zoon des menscben u geven zal:
i: want dezen heeft de Vader, (iod. bezegeld. Zij dan zei-
206 CKSPRKKKR.V
den tol hem: Wal zullen wij doen. opdal wij de werken Gods werken? Jesus antwoordde, en zeide lot hen; Dit is hel werk Gods, dal gij gelooft in hem, dien hij gezonden heeft. Zij dan zeiden lol hem: Welk leeken doet gij, opdal wij hel zien, en u gelooven ? AVal werkt gij? Onze vaders hehhen het manna fjegeten in de woestijn, gelijk geschreven is: Brood uit den hemel jjaf hij hun te eten (Ex. XVI: 14. Ps. LXXVII: 24). Jesus dan zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Niet Moses heeft u hel hrood uit den hemel gegeven: maar mijn Vader geeft u hel ware hrood uit den hemel: wanl hel hrood Gods is dal, hetwelk nil den hemel nederdaalt, en der wereld het leven geeft. Zij zeiden dan lot hern: Heer! geef ons altijd dat brood! Jesus zeide tol hen: Ik ben het brood des levens. Wie lol mij komt, zal niet hongeren;-en die in mij gelooft, zal nimmer dorsten. Doch ik heb het u gezegd, dat gij mij gezien hebt, en toch niet ge-loofl. Alwal de Vader mij geefl, zal lol mij komen, en hem, die tot mij koml. zal ik niel builen werpen: want ik ben van den hemel nedergedaald, niet opdal ik mijnen wil zou doen: maar den wil desgenen, die mij gezonden heeft. Dil nu is de wil des Vaders, die mij gezonden heefl, dat ik, van al wat hij mij gegeven beefl, niel ver-lieze; maar hel opwekke ten jongsten dage. Dil toch is de wil mijns Vaders, die mij gezonden heefl, dal eenieder, die den Zoon ziel, en in hem gelooft, een eeuwig leven hebbe; en ik zal hem opwekken ten jongsten dage.
De Joden dan morden daarover, dal hij gezegd had; Ik ben bet levend brood, die uit den hemel ben nedergedaald. En zij zeiden: Is deze niet Jesus, de zoon van Jo-
(JESPREKKEIV.
J2()7
sef: wiens vader en moeder wij kennen? Hóe zei;! deze dan: Uil den hemel hen ik nedergedaald? Jesus dan atil-woordde. en zeide lol hen: Morl niel onder eikander. Niemand kan lot mij komen, lenzij de Vader, die mij j;e-zonden heelt, hem Irekke; en ik zal hem opwekken len jongslen dage. Er is geschreven hij de Profeten: En zij zullen allen onderwezenen Gods zijn (Is. LIV: 13. .Ier. XXXI; 54). Alwie dan van den Vader gehoord en geleerd heeft, koml tol mij. Niet, dal den Vader iemand gezien heell; lenzij hij, die van (iod is, deze heeft den Vader gezien. Voorwaar, voorwaar, ik zeg n: Wie in mij gelooft, heeft een eeuwig leven. Ik hen hel hrood des levens. Uwe vaders hehhen hel manna gegelen in de woestijn: en zij zijn gestorven. Dit is het hrood, dal uil den hemel nederdaalt: opdat, zon wie daarvan gegeten mogt hehhen, niel slerve. Ik hen hel levend hrood, die uil den hemel hen nedergedaald. Zoo iemand van dil brood gegeten mogt hehhen, hij zal leven in der eeuwigheid. Hel brood nu, dat ik geven zal, is mijn vleesch, voor helleven der wereld. De Joden dan twistlen met elkander, zeggende: Hoe kan deze ons zijn vleesch Ie elen geven? Jesus dan zeide tol hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Indien gij niet hel vleesch van den Zoon des menscben gegeten en zijn bloed gedronken mogt hehhen, zult gij geen leven in u zeiven hehhen. Wie mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, heeft een eeuwig leven, en ik zal hem opwekken ten jongsten dage: want mijn vleesch is waarlijk spijs, en mijn bloed waarlijk drank. Wie mijn vleesch eet, en mijn bloed drinkt, blijft in mij, en ik in hem. Gelijk de levende Vader mij gezonden beeft, en ik leef om
CRKPRKKKK*.
den Vader, zóó zal hij, die mij eel, zeil ook leven om mij. Dit is liet hroud, dal uil den hemel is nedergedaald ; niet gelijk uwe vaders hel manna gegeten hebhen, en gestorven zijn. Wie dit hrood eel, zal leven in der eeuwigheid. Dil zeide hij, leerende in de synagoge te Kalarnaiim.
Velen dan uil zijne leerlingen, dit hooiende, zeiden: Hard is deze rede: wie kan ze hooreni' Doch Jesns, wetende hij zich zeiven, dat zijne leerlingen hierover morden, zeide lol hen: Ergert u dil? Indien gij dan den Zoon des menschen zult zien opvaren, waar hij te voren was? De Geest is hel, die levend maakt; hel vleesch is nul tol niets. De woorden, die ik tol u gesproken heb, zijn geest en leven. Maar er zijn sommigen van u, die niet geloo-ven (Immers Jesus wist van den beginne alquot;, wie het waren, die niel geloofden, en wie hem verraden zou). En hij zeide: Daarom heb ik u gezegd, dat niemand lol mij kan komen, tenzij hel hem gegeven mogt zijn van mijnen Vader. Van toen alquot; gingen velen van zijne leerlingen terug, en wandelden niet meer met hem. Jesns dan zeide tol de twaalven: Wilt ook gij weggaan? Simon Petrus dan antwoordde hem: Heer! tol wien zouden wij gaan? (lij hebt woorden van een eeuwig leven. En wij hebben geloofd, en erkend, dal gij zijl de Christus, de Zoon Gods. Jesus antwoordde hun: Heb ik niet u twaalven verkozen? En één uit u is een Duivel. Dit nu zeide hij van Judas, Simon's zoon, Iskariolh: want deze zou hem verraden, zijnde hij één uil de twaalven. Joan. VI; 26—li.
208
BESPREKKEN. 209
4. GESPREK VAN JËSUS MET ZIJNE LEERLINGEN BIJ CESAREA FlLIPPl.
Jesus nu kwam in de streken van Cesaréa Filippi, en vroeg zijne leerlingen, zeggende: Wie zeggen de men-schen, dat de Zoon des menschen is? Zij dan zeiden; Sommigen: Joannes de üooper; doch anderen; Elias; en anderen; Jeremias, of één der Profeten. Jesus zeide tot hen; Doch gij, wie zegt gij, dal ik ben!'' En Simon Petrus, antwoordende, zeide; Gij zijl de Christus, de Zoon des levenden Gods. En Jesus, antwoordende, zeide lol hem; Zalig zijl gij, Simon, Jona's zoon; want vleesch en bloed heelt u dat niet geopenbaard; maar mijn Vader, die in de hemelen is. Ook zeg ik u; Gij zijl Petrus, en op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen; en de poorten der belle zullen haar niet overweldigen. En u zal ik geven de sleutels van bel Rijk der hemelen; en alwal gij gebonden mogt hebben op aarde, zal ook gebonden zijn in de hemelen; en alwal gij onlbonden mogl hebben op aarde, zal ontbonden zijn ook in de hemelen. Toen gebood hij zijne leerlingen, dal zij aan niemand zeggen zouden, dat hij , Jesus, de Christus was.
Van toen af begon Jesus zijne leerlingen aan le loonen, dal hij moest gaan naar Jerusalem, en veel lijden van de Oudsten en Schriftgeleerden en Overprieslers, en gedood worden, en ten derden dage opslaan. En Pelrus, hem lol zich nemende, begon hem le berispen, zeggende; Dal zij verre van u. Heer! dal zal u niet geschieden! Maar hij, zich omkeerende, zeide lol Pelrus; Ga weg. achter mij, Salan! gij zijl mij lol aansloot: want gij be-
14
GESPREKKEN.
vroedl niel wat Godes, maar wal der inenscheii is. Toen zeide Jesus lot zijne leerlingen: Indien iemand achter mij wil komen, hij verloocliene zichzelven, en neme zijn kruis o|», en volge mij: want wie zijn leven mogt heli-ben willen behouden, zal het verliezen; maar wie zijn leven mogt verloren hebben om mijnentwille, zal het vinden. Wat (och baat het een' mensch, zoo hij de geheels wereld wint; maar schade van zijn leven lijdt? Of wat zal een mensch geven, tot losprijs voor zijn leven? Want de Zoon des menscben zal komen in de heerlijkheid zijns Vaders, mei zijne Engelen; en dan zal hij een' ieder vergelden naar zijne werken. Voorwaar, ik zeg u: Er zijn sommigen, dergenen, die hier slaan, welke den dood niet smaken zullen, loldal zij den Zoon des men-schen zien komen in zijn Rijk. Malth. XVI: 15—28.
5. GESPREK VAN .IESUS MET DE JODEN TE JERUSALEM.
Wederom dan sprak Jesus tot hen (de Joden), zeggende: Ik ben hel licht der wereld; wie mij volgt, wandelt niet in de duisternis; maar zal het licht des levens hebben. Toen zeiden de Fariseërs tol hem: Gij getuigt van uzelven, uwe getuigenis is niet waarachtig. Jesus antwoordde, en zeide lot hen: Al getuige ik ook van mij zeiven, waarachtig is mijne getuigenis; want ik weel, van waar ik gekomen ben, en waar ik henen ga: doch gij weet niet, van waar ik kome, noch waar ik henen ga. Gij oordeelt naar den vleesche. Ik oordeel niemand. En indien ik ook oordeele, mijn oordeel is waarachtig, omdat ik niet alleen ben; maar ik en de Vader, die mij gezonden heeft. Ook
210
GESPREKKEM. 211
■
.
is in uwe Wet geschreven, dal de getuigenis van twee inenschen waarachtig is (Deut. XVII: 6). Ik ben het, die van mijzelven getuig; ook getuigt van mij, die mij gezonden heeft, de Vader. Zij dan zeiden tot hem: Waar is uw Vader? Jesus antwoordde: Gij kent noch mij, noch mijnen Vader; indien gij mij kendet, weliigt zoudt gij ook mijnen Vader kennen. Deze woorden sprak Jesus, in de schat-kamer, leerende in den tempel; en niemand vatte hem: want nog was zijne ure niet gekomen.
Jesus zeide dan wederom lot hen: Ik ga heen, en gij zuil mij zoeken, en in uwe zonde zuil gij sterven. Waar ik heenga, kunt gij niet komen. De Joden dan zeiden: Zou hij ook zich zeiven dooden, omdat hij zegt: Waar ik heenga, kunt gij niet komen? En hij zeide tol hen: Gij zijl van heneden: ik hen van hoven. Gij zijl van deze
wereld : ik hen niet van deze wereld. Ik zeide u dan, dat ...
gij sterven zuil in uwe zonden: want indien gij niet geloofd mogt hebben, dat ik het hen, zuil gij sterven in uwe zonde. Zij zeiden dan lol hem: Wie zijl gij? Jesus Zeide tol hen: Hel begin, die ook lol u spreek. Veel heb ik van u te spreken, en te oordeelen; maar die mij gezonden beeft, is waarachtig ; en wal ik van hem gehoord heb, dat spreek ik lol de wereld. En zij begrepen niet, dat hij van God, zijnen Vader sprak. Jesus dan zeide lot hen : Wanneer gij den Zoon des menschen verheven zult hebben, dan zult gij erkennen, dat ik bel ben, en dal ik van mijzelven niets doe; maar dal ik, gelijk de Vader mij geleerd leeft, aldus spreek. En die mij gezonden heefl, is met nij; en hij heefl mij niet alleen gelaten: want ik belgeen lem behaagt altijd doe. Toen hij dit sprak, ge-
GESPREKKE».
212
loofden velen in hem. Jesus dan zeide tol de Joden, die in hem geloofden: Indien gij in mijn woord gebleven mogt zijn, zult gij waarlijk mijne leerlingen zijn; en gij zult de waarheid kennen, en de waarheid zal u vrijmaken. Zij antwoordden hem: Wij zijn Abraham's zaad, en hebben nooit iemand gediend: hoe zegt gij dan: Gij zuil vrij ?ijn? Jesus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, dat alwie de zonde doet, een dienstknecht der zonde is. De dienstknecht nu blijft niet eeuwig in het huis; maar de zoon blijft er eeuwig. Indien dan de Zoon u vrijgemaakt mogt hebben, zult gij waarlijk vrij zijn. Ik weet, dat gij Abraham's zaad zijl; maar gij zoekt mij te doo-den, omdat mijn woord bij u geene plaats vindt. Ik spreek, wat ik bij mijnen Vader gezien heb; ook gij doel, wal gij bij uwen vader gezien hebt. Zij antwoordden, en zeiden tol hem: Onze vader is Abraham. Jesus zeide tot hen: Indien gij Abraham's kinderen zijl, doel Abraham's werken. Doch nu zoekt gij mij te dooden, een' mensch, die de waarheid tol u gesproken heb, welke ik van God gehoord heb: dit heeft Abraham niet gedaan. Gij doel de werken uws vaders. Zij dan zeiden tol hem: Niet uil hoererij zijn wij geteeld: wij hebben éénen Vader, God! Jesus dan zeide lot hen: Indien God uw Vader was, zoudl gij mij lief hebben: want van God ben ik uitgegaan en gekomen: immers ik ben niet van mijzelven gekomen; maar hij heeft mij gezonden. Waarom kent gij mijne spraak niet? Omdat gij mijn woord niet kunl hooren. Gij zijl uil den Vader den Duivel; en gij wilt de lusten uws vaders doen: deze was een moordenaar van den beginne, en is in de waarheid niel slaande gebleven: want er is geene waar-
GESPREKKEN.
213
heid in hem; wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij uil zijn eigen: immers hij is leugenachtig, en de vader daarvan. Doch wanneer ik de waarheid zeg, mij gelooft gij niet. Wie van u zal mij overtuigen van zonde? Indien ik u de waarheid zegge, waarom gelooft gij mij niet? Wie uit God is, hoort de woorden Gods; daarom hoort gij niet, omdat gij uil God niet zijl. De Joden dan antwoordden, en zeiden tot hem: Zeggen wij niet teregt, dat gij een Samaritaan zijl, en een' Démon in hebt? Jesus antwoordde: Ik heb geen' Démon in; maar ik eer mijnen Vader, en gij onteert mij. Doch ik zoek niet mijne eer: er is één, die ze zoekt, en oordeelt. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Zoo wie mijn woord bewaard mogt hebben , hij zal den dood niet zien in der eeuwigheid. De Joden dan zeiden: Nu welen wij, dat gij een' Démon in hebt. Abraham is gestorven, en de Profeten; en gij zegt: Zoo wie mijn woord bewaard mogt hebben, hij zal den dood niet smaken in der eeuwigheid. Zijl gij meerder dan onze vader Abraham, die gestorven is? Ook de Profeten zijn gestorven. Tol wien maakt gij uzelven? Jesus antwoordde: Indien ik mijzelven eere, is mijne eer niets: hel is mijn Vader, die mij eert, dien gij zegt, dal uw God is; maar gij kent hem niet; doch ik ken hem, en indien ik zeggen mogt, dat ik hem niet ken, ik zou aan u gelijk, leugenachtig zijn. Maar ik ken hem, en zijn woord bewaar ik. Abraham, uw vader, heeft gejuicht, dat hij mijnen dag zien zou; hij heeft dien gezien, en zich verblijd. De Joden dan zeiden tol hem: Gij hebt nog geen vijftig jaren, en hebt gij Abraham gezien? Jesus zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Eer Abra-
GESPREKKEN.
ham werd, ben ik. Zij namen dan sleenen op, om op hem te werpen; maar Jesus verborg zich, en ging uit den tempel. Joan. VIII: 12—59.
6. ANDER GESPREK VAN JESÜS MET DE JODEN TE JERUSALEM.
Het was nu te Jerusalem liet Feest der tempel-wijding; en het was winter. En Jesus wandelde in den tempel, in de galerij van Salomon. De Joden dan omringden hem, en zeiden tot hem; Hoe lang houdt gij onze ziel op ? Indien gij de Christus zijt, zeg het ons openlijk. Jesus antwoordde hun: Ik zeg het u; maar gij gelooft mij niet. De werken, die ik doe, in den naam mijns Vaders, deze getuigen van mij. Maar gij gelooft niet, omdat gij niet van mijne schapen zijl. Mijne schapen hooren naar mijne stem, en ik ken ze, en zij volgen mij. En ik geef hun een eeuwig leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid, en niemand zal ze uit mijne hand rooven. 1 Hetgeen mijn Vader mij gegeven heeft, is meer dan alles; en niemand kan ze rooven uit de hand mijns Vaders. Ik en de Vader zijn één. De Joden dan namen steenen op, om hem te steenigen. Jesus antwoordde hun: Vele goede werken heB ik u getoond, van wege mijnen Vader; om welk diar werken steenigt gij mij? De Joden antwoordden hem: Niet om een goed werk steenigen wij u; maar om lastering, omdat gij, die een mensch zijt, uzelven maakt lol God. Jesus antwoordde hun: Is er niet geschreven in uwe Wet: Ik heb gezegd: Gij zijt Goden (Ps. LXXXI: 6)? Indien nu zij hén Goden genoemd heeft, tot wie het woord Gods geschiedde, en de Schrift niet ontbonden kan wor-
214
GESPREKK E.V
den; hoe zegt gij dan van hein, dien de Vader geheiligd, en in de wereld gezonden heelt, gij lastert God! omdat ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon? Indien ik niet doe de werken mijns Vaders, gelooft mij niet: maar indien ik ze doe, en al wilt gij mij niet gelooven, gelooft de werken, opdat gij weet en gelooft, dat de Vader in mij is, en ik in den Vader. Zij zochten hem dan le vatten, doch hij ontging hunne handen. En hij trok weder over de Jordaan, Ier plaatse, waar Joannes eerst gedoopt had;en hij bleef aldaar. En velen kwamen tot hem , en zeiden; Joannes heeft wel geen teeken gedaan; maar alles , wal Joannes van dezen gezegd heeft, was waar. En velen geloofden in hem. Joan. X: 22 —42.
7. GESPREK VAN JESUS MET EEN* ONGENOEMDE.
Iemand nn zeide tot hem (Jesus); Heer! zijn het weinigen, die behouden worden? Hij dan zeide lot hen: Strijdt, om in te gaan door de enge poort: want velen, zeg ik u, zullen zoeken in le gaan , en niet kunnen. Wanneer toch de Huisvader zal zijn ingegaan, en de deur zal gesloten hebben, dan zult gij, buiten staande, beginnen aan de deur te kloppen, zeggende: Heer ! doe ons open. Maar hij, antwoordende, zal lol u zeggen: Ik weet niet, vanwaar gij zijl. Alsdan zult gij beginnen te zeggen : Wij hebben vóór uwe oogen gegeten en gedronken, en op onze stralen hebt gij geleerd. Maar hij zal lot u zeggen : Ik weet niet, van waar gij zijl. Gaat weg van mij allen, werkers der ongeregtigheid ! Daar zal het geween en het tanden-gekners zijn, wanneer gij zien zult Abraham.en Isaak,
215
GESPREKKEN.
en Jakob, en al de Profeten in het Rijk Gods, en uzel-ven buiten geworpen. En er zuilen komen van oost en west, en van noord en zuid, en zullen aanliggen in het Rijk Gods. En zie, er zijn laatsten, die eersten zullen zijn, en er zijn eersten, die laatsten zullen zijn. Luk. XIII: 23—30.
8. GESPREK VAN JESUS MET DE FARISEêRS, EN MET ZIJNE LEERLINGEN.
En er kwamen lot hem (Jesus) de Fariseërs, hem beproevende, en zeggende: Is het een' man geoorloofd, zijne vrouw weglezenden om allerlei reden? Hij nu, antwoordende, zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, dal hij, die in den beginne den raensch maakte, hen, man en vrouw gemaakt, en gezegd heeft: Daarom zal een mensch vader en moeder verlaten, en zijne vrouw aanhangen, en de twee zullen in éénen vleesche zijn: zoodat zij niet meer twee zijn; maar één vleesch (Gen. I: 27. Gen. II: 24)? Wat dan God heeft zaamgevoegd, scheide een mensch niet. Zij zeiden lot hem: Waarom dan heeft Moses bevolen, een' scheldbrief te geven, en haar wegtezenden? Hij zeide lot hen: Moses beeft, van wege de hardheid uwer harten, u vergund, uwe vrouwen weglezenden: maar van den beginne af is hel aldus niet geweest. Doch ik zeg u, dat wie zijne vrouw, anders dan om hoererij mogt weggezonden, en eene andere getrouwd hebben, doet overspel; en die eene weggezondene getrouwd mogt hebben, doet overspel. Zijne leerlingen zeiden tol hem: Indien de zaak des mans met de vrouw zoodanig is, zoo is het niet oorbaar, te trouwen. Hij zeide tot hen: Niel allen vatten dit
216
GESPREKKEN.
woord; maar zij, wien hel gegeven is. Te welen, er zijn onlmanden, die uit 's moeders school alzóó geboren zijn; en er zijn ontmanden, die hel van de menschen gemaakt zijn; en er zijn onlmanden, die zichzelven ontmand heh-hen, om hel Kijk der hemelen. Wie hel vallen kan, vatte hel!
Voorts hragt men kindekens lol hem, opdat hij ze zoude aanraken; doch de leerlingen bestraften degenen, die ze aanbraglen. Maar Jesus, dit ziende, nam hel kwalijk, en zeide lol hen: Laat de kindekens lol mij komen, en belet hen niet: want derzulken is hel Rijk Gods. Voorwaar, ik zeg u: Zoo wie het Rijk Gods niet aangenomen mogl hebben, gelijk een kindeken, hij zal er niet ingaan. En hen omhelzende, en de handen op hen leggende, zegende hij ze. Matlli. XIX; 3—12. Mark. X: 13—16.
9. GESPREK VAN JESUS MET EEN* RIJKEN JONGELING, EN MET ZIJNE LEERLINGEN.
En zie, iemand loelredende, zeide lol hem (Jesus): Goede Meester! wat goeds moei ik doen, opdat ik een eeuwig leven hebbe? En hij zeide lol hem: Wat vraagt gij mij naar hel goede? Één is de goede. God! Doch indien gij het leven wilt ingaan, bewaar de geboden. Hij zeide tot hem: Welke? En Jesus zeide: Gij zult nietdoo-den; gij zult geen overspel doen; gij zult niet stelen; gij zult niet valsch getuigen; eer uwen vader en uwe moeder; en gij zult uwen naaste lief hebben als uzelven. De jongeling zeide tot hem: Dit alles heb ik onderhouden, van mijne jeugd af; wal ontbreekt mij nog? Jesus zeide
217
CESPREKKEN.
lol hem: Indien gij volmaakl wilt zijn, ga, verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult eenen schat hebben in den hemel; en kom, volg mij! De jongeling nu, dil woord hoerende, ging bedroefd weg: want hij had veie bezittingen. Jesus dan zeide lot zijne leerlingen: Voorwaar, ik zeg u, dal een rijke bezwaarlijk het Rijk der hemelen zal ingaan. Eu wederom zeg ik u: Hel is ligter, dat een kemel door hel oog eener naald ga, dan dal een rijke inga in het Kijk der hemelen. De leerlingen nu, dit hooi ende, waren zeer verwonderd, en zeiden: Wie zal dan kunnen behouden worden ? Doch Jesus, hen aanziende, zeide tot hen: Bij menschen is dit onmogelijk; maar bij God is alles mogelijk. Matth. XIX: 16—26.
10. GESPREK VAN JESUS MET Z1J.NE LEERLINGEN , EN MET SOMMIGEN. DIE HEM VERLANGDEN TE VOLGEN.
En er kwam bij hen (de leerlingen) eene overlegging op, wie hunner de grootste ware. Jesus nu, de overleggingen huns harten merkende, nam een kind, en stelde hel bij zich, en hij zeide lol hen: Zoo wie dil kind ontvangen mogt hebben in mijnen naam, ontvangt mij : en wie mij ontvangen mogt hebben, ontvangt hem, die mij gezonden heeft. Wie dan onder u de kleinste is, is de grootste. Joannes nu, het woord nemende, zeide: Meesier! wij hebben iemand in uwen naam de Démons zien uitdrijven, en wij hebben het hem belel, omdat hij met ons niet volgt. En Jesus zeide tot hem: Belel hel niet: want wie niet tegen u is, is voor u.
218
GESPREKKEN.
En het geschiedde, toen de dagen zijner opneming vervuld werden, dat hij zijn gelaat rigtte, om naar Jerusalem te reizen. En hij zond boden uit vóór zijn aangezigt; en zij, gaande, kwamen in eene stad der Samaritanen, om voor hem te bereiden. Doch zij ontvingen hem niet, omdat zijn gelaat was eens reizigers naar Jerusalem. Als nu zijne leerlingen, Jakobus en Joannes, dit zagen, zeiden zij: Heer! wilt gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nedervalle, en hen verslinde? Maar hij, zich om-keerende, bestral'le hen, zeggende; Gij weet niet, van wat geest gij zijt. De Zoon des menschen is niet gekomen, om zielen te verderven; moar om ze le behouden. En zij gingen naar een ander vlek.
En het geschiedde, toen zij voortwandelden op den weg, dat iemand tot hem zeide: Ik zal u volgen, waar gij ook heen moogt gaan. En Jesus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des menschen heeft niet, waar hij het hoofd neder-legge.
Nog zeide hij tot een' ander: Volg mij! Hij nu zeide: Heer! laat mij toe, eerst te gaan, om mijnen vader te begraven. Doch Jesus zeide tot hem: Laat de doo-den hunne dooden begraven; doch gij , ga, en verkondig het Kijk Gods.
En een ander zeide; Ik zal u volgen, Heer! maar laat mij eerst toe, afscheid le nemen van degenen, die thuis zijn. Doch Jesus zeide tot hem: Niemand, die zijne hand aan den ploeg slaat, en achterom ziel, is geschikt lol hel Rijk Gods. Luk. IX: 46—62.
219
GESPREKKEN.
11. GESPREK VAN JESUS MET DE SCHRIFTGELEERDEN EN FARISEëRS, EN MET ZIJNE LEERLINGEN.
Toen kwamen tol hem (Jesus) van Jerusalem Schriftgeleerden en Fariseërs, zeggende: Waarom overtreden uwe leerlingen de overlevering der Ouden? Want zij was-schen hunne handen niet, wanneer zij hrood eten. Doch hij, antwoordende, zeide tot hen: Waarom overtreedt ook gij het gebod Gods, om uwe overlevering? Want God heelt gezegd: Eer uwen vader en uwe moeder (Exod. XX: 12). En; Wie vader of moeder gevloekt mogt hebben, dat hij den dood slerve (Exod. XXI: 17). Maar gij zegt: Wie tol zijn vader of moeder gezegd mogt hebben: Alle offergifte, die van mij komt, moge u ten goede zijn! en die zal zijn' vader of zijne moeder niet eeren. En hebt gij hel gebod Gods krachteloos gemaakt, om uwe overlevering. Geveinsden! wél beeft Isaias van u geprofeteerd, zeggende: Dit volk eert mij met de lippen; maar hun hart is verre van mij; doch te vergeefs eeren zij mij, leerende leeringen en geboden van menschen (Is. XXIX: 13). En de scharen tot zich geroepen hebbende, zeide hij tot hen: Hoort, en verstaal! Niet wat ten monde ingaat, verontreinigt den mensch; maar wal ten monde uitgaat, dat verontreinigt den mensch.
Toen traden zijne leerlingen toe, en zeiden tol hem: Weet gij, dat de Fariseërs, dal woord gehoord hebbende, geërgerd zijn? Doch hij, antwoordende, zeide: Alle plant, welke mijn hemelsche Vader niet geplant heeft, zal uitgeroeid worden. Laat ze geworden! Hel zijn blinden, en leiders van blinden. Als nu een blinde eenen blinde
220
GESPREKKEN.
leidl, zullen ze beiden in een' kuii vallen. Petrus nu, antwoordende, zeide tol hem: Verklaar ons deze gelijkenis. Maar hij zeide: Zijl ook gij nog onverstandigïquot; Begrijpt gij niet. dat al wat ten monde ingaat, in den buik komt, en ter zijde af uitgeworpen wordt? Maar wal ten monde uitgaat, komt uil hel hart, en dal verontreinigt den mensch. Want uil het hart komen booze gedachten, doodslagen , overspelen, hoererijen , dieverijen , valsche getuigenissen , lasteringen. Deze zijn hel, die den mensch verontreinigen; maar met ongewasschen handen te eten, verontreinigt niet den mensch. Matlh. XV: 1—20.
12. GESPREK VAN JESUS MET DE ZONEN VAN ZEBEDEÜS.
Toen trad toe lot hem (Jesus) de moeder der zonen van Zebedeüs, met hare zonen, en aanbiddende, verzocht zij iets van hem. Hij nu sprak lot haar: Wat wilt gij? Zij zeide tot hem; Zeg, dat deze, mijne twee zonen, zilten de ééne aan uwe regter-, en de andere aan uwe linkerhand in uw Rijk. Doch Jesus, antwoordende, zeide; Gijlieden weel niet, wat gij verzoekt. Kunt gij den beker drinken, dien ik drinken zal? Of mei den doop, waarmede ik gedoopt word, gedoopt worden? Zij zeiden lot hem; Wij kunnen! Hij zeide tot hen: Mijn' beker zuil gij wel drinken, en met den doop, waarmede ik gedoopt word, gedoopt worden; doch hel zitten aan mijne regter-, of linker-band, staal niel aan mij, u te geven, ten zij dengenen, wien het bereid is door mijnen Vader.
En de tien. dit hoorende, waren verontwaardigd over de twee broeders. Doch Jesus riep hen tol zich, en zeide;
221
GESPREKKEN.
Gij weel, dal de Overslen der volken over hen heerschen, en dal de Groeien magl over hen oefenen. Niel aldus zal hel onder u zijn; maar wie onder u de grootste mogt willen worden, zij uw dienaar: en wie onder u de eerste mogl willen zijn, zij uw dienslknechl. Gelijk de Zoon des menschen niel gekomen is, om gediend te worden; maar om te dienen, en om zijn leven te geve'i tot een'losprijs voor velen. Matlh. XX: 20—28. Mark. X: 58, 59.
13. GESPREK VAN JESUS MET DE J00DSCHE OVERPRIESTERS EN OUDSTEN.
Toen hij (Jesus) nu in den tempel gekomen was, traden toe lol hem, terwijl hij leerde, de Overprieslers en de Oudsten des volks, zeggende: Door welke magl doet gij dal? En wie heeft u die magl gegeven? Jesus dan. anl-woordende, zeide lot hen: Ook ik zal u ééne zaak vragen ; en zoo gij mij deze gezegd mogl hebben, zal ook ik u zeggen, door welke magl ik dat doe. De doop van Joannes, van waar was die? Uil den hemel, of uil de menschen? Zij nu overleiden bij zich zeiven, zeggende: Indien wij gezegd moglen hebben: Uit den hemel, zal hij ons zeggen: Waarom dan hebt gij hem niel geloofd? Indien wij gezegd moglen hebben: Uil de menschen, vreezen wij de schare: want allen hielden Joannes voor een Profeet. Zij dan, Jesus antwoordende, zeiden: Wij welen bel niel. Toen zeide hij lot hen: Zoo zeg ook ik u niel, door welke magl ik dal doe. Matlh. XXI: 23—27.
222
GESPREKKEIV.
14. GESPREK VAN JESUSi MET ItE FARISECRS EN HERODIANEN.
Toen gingen de Fariseërs weg, en hielden raad, hoe zij hem (Jesns) in zijne rede zonden vangen. En zij zonden (ol hem hunne leerlingen, met de Herodianen, zeg* gende; Meesier! wij welen, dal gij waarachlig zijl, en den \\eg Gods naar waarheid leert; ook dal gij u aan niemand sloorl: wanl gij lel niel op den persoon der menschen. Zeg ons dan; Wal dunkl n ? Is hel geoorloofd, den Keizer schalting le geven, ol' niel? Doch Jesus, hunne hoosheid kennende, zeide; Wal heproefl gij mij? geveinsden? Toont, mij den schallin^-penning. Zij nu hrag-len hem een' denarie. En Jesus zeide lol hen; Wiens is dil beeld en hel opschrifl? Zij zeiden lot hem; Des Keizers. Toen zeide hij tol hen; Geefl dan wat des Keizers is, den Keizer weder; en wal Codes is, Gode. En dil hooiende, waren zij verwonderd, en hem verialende, gingen zij weg. Mallh. XXII: 15—22.
15. GESPREK VAN JESUS MET DE SADDUCEëRS.
Te dien dage kwamen tol hem (Jesus) Sadduceërs, die zeggen, dat er geene Opstanding is; en zij vroegen hem, zeggende; Meester! Moses heeft gezegd; Indien iemand mogt zijn gestorven, geen kind hehbende, dal dan zijn broeder diens vrouw zal trouwen, en zijnen broeder kroost verwekken (Dent. XXV; 5, 6). Er waren nu bij ons zeven broeders; en de eerste, eene vrouw gelrouwd hebbende, stierf; en daar hij geen kroost bad, liet hij zijne vrouw
223
GESPREKKEN.
aan zijn' broeder. Desgelijks ook de tweede, en de derde, lol den zevenden loe. Het laatste van allen stierf ook de vrouw. Bij de Opstanding dan , wiens der zeven zal de vrouw zijn? Want zij allen hebben haar gehad. Doch Jesus, antwoordende, zeide lot hen: Gij dwaalt, daar gij de Schriften niel ken! , noch de kracht Gods. Oe kinderen dezer wereld trouwen, en worden uitgetrouwd ; maar zij, die waardig zullen geacht worden dier wereld, en Je Opstanding uil de dooden , zullen noch trouwen , noch vrouwen nemen: want zij zullen niel meer kunnen sterven , vermits zij aan Engelen gelijk zijn, en kinderen Gods zijn, daar zij kinderen der Opstanding zijn. Wat nu de Opstanding der dooden belreft, hebt gij niel gelezen, wal door God gesproken is tol u, zeggende: Ik ben de God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob (Exod. III: 6)? Hij is geen God van dooden; maar van levenden: immers allen leven hem. En de scharen, dit hoorende, waren verwonderd over zijne leer. Mallh. XXII: 25—55. Luk. XX: 54—56, 58.
16. GESPREK VAN JESUS MET EEN' JOOUSI'.IIEN WETGELEERDE.
En er trad één der Schriftgeleerden toe, die hen had hooren redetwisten, en wetende, dat hij hun (den Sadduce-ërs) wél geantwoord had, vroeg hij hem (Jesus) welke het eerste gebod van allen was ? En Jesus antwoordde hem: Het eerste gebod van allen is: Hoor, Israël! de Heer, uw God , is een eenig God (Deut. VI: 4). En : Gij zuft den Heere uwen God lief hebben, uil geheel uw hart, en uil geheel uwe ziel, en uit geheel uw versland, en uil ge-
224
GESPREKKEN. 221)
heel uwe kracht (Deul. VI: 4, b). üil is hel eerste gebod. En het tweede is daaraan gelijk: Gij zult uwen naaste lief hebben als u zeiven ( Lev. XIX: 18). Grooter dan deze is geen gebod. En de Schriftgeleerde zeide tol hem: Wél, Meester! naar waarheid hebt gij quot; gesproken: want er is één God, en geen ander buiten hem; en hem lief le hebben, uil geheel het hart, en uil geheel hel versland, en uil geheel de ziel, en uil geheel de kracht, en den naaste lief te hebben als zich zeiven, is meer dan al de branden slagtolfers. Jesus nu ziende, dal hij verstandig geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijl niet verre van hel Rijk Gods. Kn niemand durfde hem meer ondervragen.
En Jesus hel woord nemende, zeide, leerende in den tempel: Hoe zeggen de Schriftgeleerden, dal de Christus David's Zoon is? David toch zelf zegt in den Heiligen Geesl: De Heer heeft gezegd tol mijnen Heer: Zit aan mijne regter-zijde, totdal ik uwe vijanden slelle tot eene voetbank uwer voeten (Ps. GIX: 1). David zelf alzoo noemt hem Heer: van waar is hij dan zijn Zoon:' En degroole schare boorde hem gaarne. Mark. XII: 2^—57.
17. GESPREK VAN .IESIJS MKT DE REIZIGERS .WAR EMMAÜS.
Bn zie, twee van hen (de leerlingen) gingen op denzelfden dag (den eersten dag der week) naar een vlek, zestig stadiën van Jerusalem liggende, met name Em-maus. En zij spraken mei elkander over dit alles, wal er gebeurd was. En het geschiedde, terwijl zij zamen spraken, en elkander onderhielden, dal Jesus zelf naderde, en met hen ging; doch hunne oogen werden vveèr-
1S
GESPREKKEN.
226
houden, zoodal zij hem niet herkenden. Hij dan zeide lol hen: Wal zijn dal voor redenen, die gij met elkander wis-sell, wandelende, en zijl gij treurig? En de eene, wiens naam was Kleofas, anlwoordende, zeide lol hem: Zijl gij alleen vreemdeling in Jerusalem, en weel gij niel, wal aldaar dezer dagen gebeurd is? Hij nu zeide lol hen: Wat ? Zij dan zeiden: Aangaande Jesus den Nazarener, een' man ,die een groot Proleet was, maglig in werk en woord, vóór God en al hel volk; en hoe onze Overpriesters en Oversten hem hebben overgeleverd ter straffe des doods, en hem gekruisigd hebben. Wij nu hoopten , dal hij hel ware. die Israël verlossen zou; doch ook, bij dit alles, is het heden reeds de derde dag, sedert dit geschied is. Maar ook sommige vrouwen uit ons hebben ons ontsteld, die vóór hel licht geweest zijn aan het gral'; en zijn lichaam niet gevonden hebbende, zijn zij gekomen, zeggende, dat zij ook een gezigt van Engelen gezien hebben. die zeggen, dal hij leeft. En sommigen van de onzen zijn naar hel graf gegaan, en hebben hel zóó bevonden, gelijk de vrouwen gezegd hadden; maar hem vonden zij niel. Hij nu zeide lot hen: O onverstandigen en tragen van harte, om te gelooven aan al wat de Profeten gesproken hebben. Moest niet de Christus dit lijden, en alzóó ingaan in zijne heerlijkheid? En beginnende van Moses en van al de Profeten, verklaarde hij hnn, in al de Schriften, hetgeen hem betrof. En zij naderden het vlek, waar zij heengingen;; hij nu hield zich, als of hij verder gaan zou. Maar zij dwongen hem, zeggende: Blijf bij ons: want hel wordt avond, en de dag is reeds aan het dalen. Hij dan trad mei hen binnen. En het geschiedde, terwijl hij met hen
GESPREKKEN. 227
aanlag, dat hij het brood nam, en zegende, en liet gebroken hebbende, gaf hij hel hun. Toen werden hunne oogen geopend, en zij herkenden hem; doch hij verdween uit hunne oogen. Zij dan zeiden tot elkander: Was niet ons hart brandende in ons, terwijl hij sprak op den weg, en ons de Schriften opende? Luk. XXIV: 13—52.
18. GESPREK VAN JESUS MET PETRUS.
Toen zij dan ontbeten hadden, zeide Jesus tot Simon Petrus: Simon, Joannes' zoon! hebt gij mij meer lief dan dezen ? Hij zeide tot hem: Ja, Heer! gij weel, dat ik u bemin. Hij zeide tot hem: Weid mijne lammeren. Wederom zeide hij tot hem: Simon, Joannes' zoon! hebt gij mij lief? Hij zeide lot hem: Ja, Heer! gij weet, dat ik u bemin. Hij zeide lol hem: Weid mijne lammeren. Hij zeide tol hem ten derden male: Simon, Joannes' zoon! bemint gij mij ? Petrus werd bedroefd, omdat bij ten derden male tol hem gezegd had: Bemint gij mij? En hij zeide tot hem: Heer! gij weet alles; gij weet, dat ik u bemin. Hij zeide tot hem: Weid mijne schapen. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Toen gij jonger waart, gorddel gij uzelven, en gij wandeldel, waarheen gij wildet; doch wanneer gij oud zult geworden zijn, zult gij uwe handen uil-strekken , en een ander zal u gorden, en leiden. waar gij niet wilt. Dit nu zeide hij, aanduidende, met welken dood bij God verheerlijken zou. En dit gezegd hebbende, zeide hij tot hem: Volg mij! Petrus, zich omkee-rende, zag den leerling volgen, dien Jesus Hef had, die ook bij hel avondmaal aan diens borst gelegen, en gezegd had: Heer! wie is het, die u verraden zal? Dezen
-
GESPREKKEN.
dan ziende, zeide Pelrus lot Jesus: Heer! maar wat zal deze? Jesus zeide tot hem: Zóó wil ik, dat hij blijve, totdat ik kome, wat raakt u dat? Gij, volg mij! Deze spraak dan ging uit onder de broeders, dat die leerling niet sterven zou. Doch Jesus had niet tot hem gezegd; Hij zal niet sterven; maar. zóó, wil ik, dat hij blijve, totdat ik kome. wat raakt u dat?
Deze is de leerling, die hiervan getuigt, en dit geschreven heeft; en wij weten, dat zijne getuigenis waarachtig is. Joan. XXI: 15—24.
19. «ESPKEK VAM FlLIPPUS MET DEN MOOItSCHEN KAMERLING.
Een Engel des Heereu nu sprak tol Filippus, zeggende: Sta op, en ga zuidwaarts naar den weg, die van Jerusalem afdaalt naar Gaza: deze is woest. En hij, opstaande, ging. En zie, een Ethiopisch man, een Kamerling en gezagvoerder van Kandace, de Koningin der Ethiopiërs, die over al hare schatten gesteld was, die naar Jerusalem gekomen was, om aan te bidden, en op de terugreis was, zittende op zijn' wagen, en lezende den Profeet Isaias. De Geest nu zeide tot Filippus: Treed toe, en voeg u bij dien wagen. Filippus dan toeloopende. hoorde hem den Profeet Isaias lezen, en zeide: Meent gij te verstaan, wat gij leest? Hij zeide: Hoe toch kan ik dat, zoo niet iemand mij onderrigt hebbe? En hij verzocht Filippus, dat hij zou opstijgen, en bij hem zitten. De plaats nu der Schrift, die hij las, was deze: Als een schaap werd hij ter slag-ting geleid, en gelijk een lam vóór zijn' scheerder stem-meloos is. zóó deed hij zijn' mond niet o|en. In zijne
228
ÜESPREKKKM.
229
vernedering is zijn' vonnis opgeheven. Zijn geslacht, wie zal hel vernielden? Want zijn leven zal van de aarde weggenomen worden (Is. LUI: 7, 8). I)e Kamerling dan, het woord nemende tot Filippus, zeide; Ik hid u, van wien zegt de Profeet dit, van zich zeiven, olquot; van iemand anders? En Filippus, zijn' mond openende, en beginnende met dezelfde Schrift, verkondigde hem de blijmare aangaande Jesus. En terwijl zij langs den weg voorttrokken, kwamen zij aan een water. En de Kamerling zeide: Zie daar water! Wat helet, dat ik gedoopt worde? Filippus nu zeide: Indien gij van ganscher harte gelooft, zoo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jesus Christus de Zoon Gods is. En hij heval, den wagen stil te houden; en zij daalden heiden af in het water, Filippus en de Kamerling, en hij doople hem. En toen zij uit het water gestegen waren, voerde de Geest des Heeren Filippus weg: en de Kamerling zag hem niet meer. Hij dan vervolgde zijn' weg, met blijdschap. Hand. VIII: 26-39.
REDEVOERINGEN,
1. BERGREDE VAN JESUS.
En Jesus, de scharen ziende, klom op den berg; en toen hij was nedergezelen, kwamen zijne leerlingen lot hem. En, zijn' mond openende, leerde hij hen, zeggende :
ƒ Zalig de armen van geest: want hunner is het Kijk der hemelen. Zalig de zachlmoedigen; want zij zullen de aarde bezitten.) Zalig die treuren: want zij zullen vertroost worden. Zalig die hongeren en dorsten naar de geregtigheid: want zij zullen verzadigd worden. Zalig de harmhartigen: want zij zullen barmhartigheid verwerven.^Zalig de rei-nen van harte: want zij zullen God zien. Zalig de vreed-zamen: want zij zullen Gods kinderen genoemd worden. Zalig die vervolging lijden, om de geregtigheid: want hunner is het Rijk der hemelen. Zalig zijt gij, wanneer zij u gescholden en vervolgd, en, liegende, allerlei kwaad tegen u gesproken mogten hebben om mijnentwille: verblijdt u en juicht: want uw loon is veelvoudig in de hemelen: immers alzóó hebben zij de Profeten, die vóór u geweest zijn, vervolgd.
Gij zijt het zout der aarde. Indien nu het zout smakeloos geworden is, waarmede zal het gezouten worden ? Het dieut tot niets meer, dan om buiten geworpen, en door
REDEVOERINGEN.
de ineiischen vertreden le worden. Gij zijl hel lichl der wereld. Eene stad boven op een' herg gelegen, kan niet verborgen zijn. Ook onlsleekl men geene lamp, en zet haar onder de koornmaal; maar op den luchter, opdat zij lichte voor allen, die in het huis zijn. Zóó schijne uw lichl voor de menschen, opdat zij uwe goede werken zien, en uwen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken.
Meent niel, dal ik gekomen ben, om de Wet ol' de Profeten le ontbinden : ik ben niel gekomen, om le ontbinden; maar om le vervullen. Wanl voorwaar, ik zeg u, totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal niel ééne jota, noch ééne stip der Wel voorbijgaan, loldal alles geschiede. Wie dan één van de minste dezer geboden ontbonden, en de menschen aldus geleerd mogt hebben, zal de minste genoemd worden in het lUjk der hemelen ; maar wie ze gedaan en geleerd mogt hebben, zal groot genoemd worden in bel Kijk der hemelen.
Ik loch zeg u; Zoo uwe geregtigheid niel overvloediger mogt zijn geweest, dan die der Schriftgeleerden en Fari-seërs, gij zult hel lUjk der hemelen niel ingaan. Gij hebl gehoord, dal lol de Ouden gezegd is: Gij zult niet doo-den (Exod. XX: 13); doch wie gedood mogt hebben, /.al schuldig zijn vóór hel Gerigt. Maar ik zeg u, dat al wie zich vertoornt op zijnen broeder, zal schuldig zijn vóór het Gerigt; doch wie lot zijnen broeder zegt: Raka, zal schuldig zijn vóór den groolen Raad; doch wie zegt: Dwaas, zal schuldig zijn tol het Gebenna-vuur. Zoo gij dan uwe gifte brengt naar hel altaar, en aldaar u herinnerd hebt, dat uw broeder iets legen u heeft; laai daar uwe gifte vóór hel altaar, en ga, verzoen u eerst met uwen broeder, en dan zult gij uwe gifte komen opdragen. Verdraag
231
REDEVOERINGEN.
u spoedig mei uwe wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijl, opdat niel welligt de wederpartij u over-levere aan den llegler, en de Regter u overlevere aan den dienaar, en ijij in gevangenschap gezonden wordet: voorwaar, ik zeg u: Gij zult daar niet uitkomen, totdat gij den laatsten penning betaald hebt.
Gij hebt gehoord, dal tot de Ouden gezegd is: Gij zult geen overspel doen (Exod. XX: 14); maar ik zeg u, dal alwie eene vrouw mogl aangezien hebben, om haar te begeeren, reeds overspel met haar gedaan heeft in zijn hart. Indien dan uw regteroog u ergert, ruk het uit, en werp het van u : want het is u heler, dat één uwer leden verloren ga, dan dat uw geheel iigchaain in de Gehenna geworpen worde. En indien uwe regterhand u ergert, kap ze af. en werp ze van u: want hel is u beter, dat één uwer leden verloren ga. dan dal uw geheel ligchaam Ier Gehenna vare.
Ook is gezegd: Wie zijne vrouw mogl weggezonden hebben, geve haar een' scheidbrief (Deut. XXIV; 1); maar ik zeg u, dat wie zijne vrouw weggezonden mogl hebben , behalve om reden van hoererij, maakt, dal zij overspel doel: en wie eene weggezondene mogl getrouwd hebben , doet overspel.
Nog hebt gij gehoord, dal tol de Ouden gezegd is: Gij zult niel valscbelijk zweren; doch den Heere uwe eeden houden (Lev. XIX: 12); maar ik zeg u: Gij zult in hel geheel niel zweren; noch bij den hemel: wanl hij is Gods troon; noch bij de aarde: want zij is de voetbank zijner voeten; noch bij Jerusalem: wanl het is de Stad des groolen Konings. Gij zuil ook bij uw hoofd niet
232
HEBEVOERIJiGEN.
zweren; want gij kunt niet één hair wit olquot; zwart maken : maar uw woord zij: Ja, ja! neen, neen! wat daar boven is, is uit den Booze.
Gij hebt gehoord , dal gezegd is: oog voor oog, en tand voor land (Exod. XXI: 24); maar ik zeg u, dal gij den booze niet weerstaat; maar wie u op de regter wang geslagen mogl hebben, bied hem ook de andere. En dengenen, die met u wil regten, en uwen rok nemen, laat hem ook den mantel. En wie u persen mogt voor duizend schreden , ga met hem nog twee andere. Geef hem, die iets van u vraagt, en wijs niet af, die van u leenen wil.
Gij hebt gehoord dal gezegd is: Gij zult uwen naastè lief hebben (Lev. XIX: 18), en uwen vijand haten; maar ik zeg u: Hebt uwe vijsfiiden lief, doet wel dengenen, die u haten , en bidt voor hen, die u vervolgen en belasleren, op-dal gij kinderen zijl van uwen Vader, die in de hemelen is; die zijne zon doet opgaan over goeden enboozen, en regent over regtvaardigen en onreglvaardigen. Want indien gij lief hebt, die u lief hebben, wat loon zult gij hebben ? Doen dit ook niel de tollenaars ? En indien gij alleen uwe broeders gegroet mogt hebben, wal doel gij meer? Doen dit ook niet de Heidenen? Zijl gij dan volmaakt, gelijk uw hemelsche Vader volmaakt is. Maltb, V.
2. VERVOLG UER BERGREDE.
(Jesus vervolgt): Ziel toe, dal gij uwe geregtigheid niet doel vóór de menschen, om van hen gezien te worden; anders zult gij geen loon hebben bij uwen Vader, die in de hemelen is. Wanneer gij dan eene aalmoes geeft, wil het niet vóór
233
RE DE VOER ING KN.
u uilhazuinen, gelijk de geveinsden doen in de synagogen, en op de stralen, opdat zij door de menschen geprezen worden. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun loon weg, Doch als gij eene aalmoes geei'l, dal uwe linker-hand niet wele, wat uwe regler doet; opdat uwe aalmoes in het verborgen zij, en uw Vader, die in het verborgen ziet, zal u vergelden.
En wanneer gij bidt, zuil gij niet zijn gelijk de geveinsden, die gaarne bidden, slaande in-de synagogen, en op de boeken der straten , opdat zij van de menschen gezien worden. Voorwaar, ik zeg u: Zij hebben hun loon weg. Maar gij, wanneer gij bidden most, ga in uwe binnenkamer; en, de deur gesloten hebbende, bid uwen Vader in het verborgen; en uw Vader, die in hel verborgen ziet, zal u vergelden. Ook wanneer gij bidt, gebruikt niet vele woorden gelijk de Heidenen: want zij meeucn , dal zij om hunne woorden-rijkheid verboord zullen worden. Wordt hun dan niet gelijk: want uw Vader weel, wat gij noodig hebt. eer gij hem bidt. Gij dan zult bidden aldus: Onze Vader, die in de hemelen zijl! Geheiligd worde uw naam. Kome uw Rijk. Geschiede uw wil, gelijk in den hemel, alzoo ook op de aarde. Ons dagelijksch brood geel' ons heden. En vergeef ons onze schulden, gelijk ook wij vergeven onzen schuldenaren. En leid ons niet in bekoring; maar verlos ons van hel kwade! Amen. Immers indien gij den menschen hunne misslagen vergeven mogt hebben, zal uw hemelsche Vader u uwe zonden vergeven; maar indien gij den menschen niet vergeven mogt hebben, zal uw Vader ook uwe zonden niet vergeven.
En wanneer gij vast, ziet niet treurig, gelijk de ge-
254
REDEVOERINGEN.
veinsden: want zij onlslellen hunne aangeziglen, opdat hel aan de menschen hlijke, dal zij vaslen. Voorwaar, ik zeg u, dal zij hun loon weg hehben. Maar gij, wanneer gij vasl, zalf uw hoofd, en wascli uw aangezigt, op-dal hel den menschen niel hlijke, dal gij vast; maar uwen Vader, die in het verborgen is; en uw Vader, die inliet verborgen ziet, zal u vergelden.
Verzarnell u geene schallen op de aarde, waar roesten molte ze bederven, en waar dieven ze uilgraven en slelen; maar verzamelt u schallen in den hemel, waar noch roest, noch motte ze bederven, en waar geen dieven ze uilgraven , noch stelen: want waar uw schal is, daar is ook uw hart.
l)e lamp uws ligchaams is uw oog. Indien dan uw oog eenvoudig mogt zijn geweest, zal geheel uw ligohaam verlicht zijn; maar indien uw oog ondeugend mogt zijn geweest, zal geheel uw ligcbaam verduisterd zijn. Indien dan hel lichi, dat in u is, duisternis is, boe groot zal die duisternis zijn!
Niemand kan twee heeren dienen: wanl hij zal den eenen halen, en den anderen lief hebben, of hij zal zich den eenen aantrekken, en den anderen versmaden. Gij kunt niel God dienen en den Mammon. Daarom zeg ik u; Weesl niet bezorgd voor uw leven, wal gij eten zuil; noch voor uw ligcbaam, waarmede gij u kleeden zuil. Is niet het leven meer dan de spijze, en hel ligcbaam meer dan de kleeding? Aanschouwt de vogelen des hemels,dat zij niel zaaijen, noch maaijen, noch verzamelen in schuren: en uw hemelsche Vader voedt ze: Zijl gij niel veel meer dan zij? Wie toch uwer kan, mei bezorgd le zijn.
235
REDEVOERINGEN.
ééne elle bij zijne lengle voegen? En wal zijl gij ook voor kleeding bezorgd? Merkl op de leliën des velds, hoe zij groeijen; zij arbeiden niel, zij spinnen niet, en loch zeg ik n. dal ook Salomon, in al zijne heerlijkheid niel gekleed was, gelijk ééne van dezen. Indien nu God hel veldgewas, dal heden is, en morgen in den oven geworpen wordl, aldus kleedl, hoeveel meer u, kleingeloovigen I Weesl dan niel bezorgd, zeggende; Wal zullen wij elen, of: Wal zullen wij drinken, of: Waarmede zullen wij ons kleeden? Wanl naar dil alles onderzoeken de Heidenen; uw Vader loch weel, dal gij dit alles behoeft. Zoekt dan eerst hel llijk Gods, en zijne geregtigheid; en dat alles zal u toegevoegd worden. Weesl dan niet bezorgd voor morgen : want de dag van morgen zal voor zich zeiven zorgen. Kike dag beeft genoeg aan zijn eigen kwaad. Matth. VI.
5. VERVOLG DER ÜERGREDE.
(Jesus vervolgt): Oordeelt niel, opdat gij niet geoordeeld wordl. Want met welk oordeel gij geoordeeld mogt hebben, zult gij geoordeeld worden; en met welke maal gij gemeten mogt hebben, zal u weder gemeten worden. Wal ziel gij loch den splinter in hel oog uws broeders, en den balk in uw oog bemerkt gij niel ? Of hoe zegt gij tot uwen broeder: Laat mij den splinter uit uw oog trekken, en zie, de balk is in uw oog! Geveinsde! trek eerst den balk uil uw oog, en dan moogl gij zien, om den splinter te trekken uit uws broeders oog.
Geeft hel heilige niel aan de honden; noch werpt uwe paarlen vóór de zwijnen, opdat zij ze niet welligt met
2.%6
K EDE VOER l.NfiEX.
hunne voelen vertreden, en zich ornkeerende, u verscheuren.
Vraagt, en u zal gegeven worden; zoekt, en gij zult vinden: klopt aan, en u zal geopend worden: wantalwie vraagt, ontvangt; en wie zoekt, vindt; en wie aanklopt, dien zal geopend worden. 01' welk mensch is er onder u, die, indien zijn zoon hem om brood gevraagd inogt heh-hen, hem een' steen zou geven? Of ook, indien hij hem om visch gevraagd mogt hebben , hem eene slang zou geven ' Indien dan gij, die boos zijt, weet, goede gaven Ie geven aan uwe kinderen, hoeveel meer zal uw Vader, die in de hemelen is, goede gaven geven aan hen, die er hem om vragen!
Al dan, wal gij wilt, dat u de menschen doen, doel ook gij hun alzóó: want dit is de Wet en de Profeten.
Gaat in door de enge poort; want wijd is de poort, en breed de weg, die ten verderve leidt; en velen zijn er, die daarlangs ingaan. Hoe eng is de poort, en hoe smal de weg, die ten leven leidt! en hoe weinigen zijn zij, die hem vinden!
Wacht u voor de valsche Profeten, die in schaapsklee-deren tot u komen; maar van binnen roofzuchtige wolven zijn. Aan hunne vruchten zult gij ze kennen. Leest men druiven van doornen, of vijgen van distelen? Alzóó brengt ieder goede boom goede vruchten voort; maar de slechte boom brengt slechte vruchten voorl. Een goede boom kan geen slechte vruchten voortbrengen; noch een slechte boom goede vruchten voortbrengen. Alle boom, die geen goede vruclilen voortbrengt, zal uitgehouwen, en in het vuur
257
REDEVOERINGEN.
geworpen worden. Zoo dan, aan hunne vruchten zult gij ze kennen.
Niet ieder, die lol mij zegt: Heer! Heer! zal ingaan in liet Rijk der hemelen; maar wie doel den wil mijns Vaders, die in de hemelen is, die zal ingaan in het Rijk der hemelen. Velen zullen Ie dien dage lot mij zeggen; Heer! Heer! hebhen wij niet in uwen naam geprofeteerd; en in uwen naam Démons uilgedreven; en in uwen naam vele wonderwerken gedaan F Maar dan zal ik hun betuigen: Ik hel) u nooit gekend, gaal weg van mij, werkers der ongeregtigheid 1
Ieder dan, die deze mijne woorden hoort, en ze doet, die zal vergeleken worden bij een' verstandig man, die zijn huis gebouwd heeft op de steenrots. En de plasregen viel. en de vloeden kwamen, en de winden waaiden, en vielen op dat huis; maar het stortte niet in: want het was gegrondvest op de steenrots. Ook ieder, die deze mijne woorden hoort, en ze niet doet, die zal gelijk zijn aan een' dwaas man, die zijn huis gebouwd heeft opliet zand. En de plasregen viel, en de vloeden kwamen, en de winden waaiden, en vielen op dat huis, en het stortte in, en zijn val was groot.
En het geschiedde, toen Jesus deze woorden geëindigd had, dat de scharen verbaasd stonden over zijne leer: want hij leerde hen, als magt bebhende, en niet gelijk hunne Schriftgeleerden en Fariseërs. Matth. VII.
4. GETUIGENIS VAN JESUS AANGAANDE JOaNNES DEN DOOPER.
Toen nu dezen (de leerlingen van Joannes) weggingen,
238
REDEVORRINGEN.
239
begon Jesus lol de scharen le zeggen, aangaande Joannes Wal zijl gij gaan zien in de woestijn? Hiel, door den wind bewogen? Uocli wal zijl gij gaan zien ? Een'mensch, week gekleed? Zie, die week gekleed gaan, zijn in de huizen der Koningen. Doch wal zijl gij gaan zien? Een' Profeet? Ja, ik zeg u, ook meer dan een' Profeet: want deze is hel, van wien geschreven is: Zie, ik zend mijn' Engel vóór uw aangezigt, die uwen weg iiereiden zal vóór u (Mal. Ill: 1). Voorwaar, ik zeg u: Er is onder van vrouwen geborenen, geen opgestaan, grooler dan Joannes de Dooper: maar de kleinste in hel Rijk der hemelen is grooler, dan hij. Doch van de dagen van Joannes den Dooper, tol nu toe, wordt hel Rijk der hemelen geweld aangedaan, en de geweldigen rooven hel. Want al de Profeten en de Wel, lol op Joannes, hehhen geprofeteerd, en indien gij hel wilt aannemen, hij is Elias, die komen zou. Wie ooren heeft, oin le hooren, hoore! Doch waarbij zal ik dit geslacht vergelijken? Hel is gelijk aan kinderen, zittende op de markt, die hunne makkers toeroepen, en zeggen: Wij hehhen vóór u op de fluit gespeeld, en gij beht niet gedanst; wij hehhen klaagzangen gezongen, en gij beht niet gejammerd. Immers Joannes is gekomen, noch etende, noch drinkende; en zij zeggen: Hij is van een' Démon bezeten. De Zoon des menschen is gekomen, etende en drinkende; en zij zeggen: Ziedaar een vralig mensch, een wijndrinker, een vriend van tollenaren en zondaren. Doch de wijsheid is geregtvaardigd door hare kinderen, ftlallh. XI. 7—19.
RKDEVORIillNfiE.N.
5. STRAKREDE VAN JESUS TOT ItE O.NGELOOVIGE STEDEN.
Toen begon hij (Jesus) »le sleden, waarin de meesle zijner wonderwerken geschied waren, Ie verwijlen, dal zij geene hoele gedaan hadden. Wee n, Korozaïn! ween, Belhsaida! wanl indien in Tyrns en Sidon de wonderwerken geschied waren, die in u zijn geschied, zij zonden vóórlang in zak en asch hoele gedaan liel)l)en. Doch ik zeg ii; Hel zal Tyrns en Sidon dragelijker zijn len dage des gerigls, dan u. En gij, Kafarnaüm! zuil gij len hemel verheven worden ? Gij zuil len afgrond nederslorlen: wanl indien in Sodom de wonderwerken geschied waren, die in u geschied zijn, hel zou welligl gebleven zijn lot op den dag van heden. Doch ik zeg u, dat het zal den lande van Sodom dragelijker zijn len dage des gerigls, dan u.
Te dier tijde nam .lesus hel woord op, en zeide; Ik prijs u. Vader! Heer des hemels en der aarde! dat gij dil voor wijzen en verslandigen verborgen, en hel aan kindekens geopenbaard hebl. Ja, Vader! wanl alzoo was hel welbehagelijk vóór n. Alles is mij overgegeven door mijnen Vader, en niemand kent den Zoon, dan de Vader ; en niemand kent den Vader, dan de Zoon; en hij, wien hel de Zoon mogl willen openbaren. Komt lol mij allen, die vermoeid en belast zijl, en ik zal u verkwikken. Neemt mijn juk op u, en leert van mij, omdat ik zachtmoedig en nederig van harle hen; en gij zuil rust vinden voor uwe zielen: want mijn juk is zacht, en mijn last ligt, ilattli. XI: 20—öO.
6. REDE VA.X JESITS Bl.1 UE ZENDING ZIJNER APOSTELEN.
Kn zijne twaalf leerlingen bijeengeroepen hebbende;.....
240
REDEVOERINGEN.
zond Jesus hen uit, en gebood hun, zeggende: Den weg der Heidenen moogt gij niel inslaan, noch de steden der Samaritanen hinnentreden; maar gaat veeleer lot de verlorene schapen van hel huis Israel's. En gaande, predikt, zeggende: Hel Rijk der hemelen is genaderd. Geneest kranken; wekt dooden op; reinigt melaalschen; drijft Démons uil: om niel hehl gij hel ontvangen, geeft, het om niet.
Bezit noch goud, noch zilver, noch geld in uwe gordels: geene male op den weg, noch twee rokken, noch schoeisels, noch stal': want de arbeider is zijn voedsel waardig.
En in welke stad ol' vlek gij mogt zijn ingegaan, onderzoekt, wie daarin hel waardig is, en blijft aldaar, totdat gij weder uitgaat. En het huis binnengaande, begroet hel, zeggende: Vrede zij dezen huize! En indien dal huis hel waardig mogt zijn geweest, zal uw vredegroet daarover komen; maar indien het 'l niel waardig mogt zijn geweest, zal uw vredegroet tol u wederkeeren. En zoo wie u niel ontvangen, noch naar uwe woorden gehoord mogt hebben, uitgaande uit dal huis, of uit die stad, schudt het slof van uwe voelen af. Voorwaar, ik zeg u: Dragelijker zal hel den lande der Sodomiten en Gomorri-ten zijn ten dage des gerigts, dan die stad.
Zie, ik zend u als schapen midden onder wolven. Weest dan voorzigtig, gelijk de slangen, en eenvoudig, gelijk de duiven. Doch neemt u in acht voor de menschen: want zij zullen u overleveren aan de regtbanken, en in hunne synagogen zullen zij u geeselen. Ook vóór Landvoogden en Koningen zult gij geleid worden, om mijnentwille,
241
RK DEVOUR ING EN.
hun. en den volke Ier geluigenisse. Doch als zij u zullen overleveren, weest niel bezorgd, hoe of wal gij spreken zuil: wanl hel zal u in die ure gegeven worden . wat gij spreken zuil. Gij loch zijl hel niel, die spreekl; maar hel is de Geesl uws Vaders, die in u spreekl. Een broeder nu zal een' broeder Ier dood overleveren ; en een vader een' zoon; en kinderen zullen opslaan legens ouders, en hun den dood aandoen. En gij zuil door allen gehaal worden, om mijns naams wille: maar wie volhard mogl hebben len einde loe. die zal behouden worden. Wanneer zij u dan in de eene slad moglen vervolgen, vlugl naar de andere. Voorwaar, ik zeg u: Gij zuil de sleden Israel's niel hebben afgereisd, totdat de Zoon des men-schen korae.
Een leerling is niel boven den meester, noch een dienstknecht boven zijn' heer. Genoeg is het den leerling, dat hij zij, gelijk zijn meester, en den dienstknecht, gelijk zijn heer. Indien zij den huisvader Beëlzebub genaamd hebben, hoeveel meer zijne huisgenoolen ? Vreest hen dan niel: want er is niets bedekt, dal niel ontdekt, noch verborgen , dal niel geweien zal worden. Hetgeen ik zeg in hel duisler, spreekl dal in het lichl; en hetgeen gij in het oor hoort, predikt dal op de daken. Vreesl ook niel voor hen, die hel ligchaam dooden; doch de ziel niel kunnen dooden; maar vreesl veeleer hem, die én ziel én ligchaam kan verderven Ier Gehenna. Worden niel Iwee mus-schen voor één penning verkocht? En niet één van die zal op de aarde vallen builen uwen Vader. Doch van uw hoofd zijn al de hairen geleld. Vreesl dan niel: beter dan vele musschen zijl gij. Ieder dan, die mij belijden mogl
242
REDEVOERINGEN.
vóór de menschen, dien zal ook ik belijden vóór mijnen Vader, die in de hemelen is; maar wie mij verloochend mogl hebben vóór de menschen, dien zal ook ik verloochenen vóór mijnen Vader, die in de hemelen is.
Meent niet, dat ik gekomen ben, om vrede te brengen op de aarde ; ik ben niet gekomen, om vrede te brengen; maar het zwaard. Want ik ben gekomen, om verdeeld te maken een' mensch met zijn' vader, en eene dochter met hare moeder, en eene schoondochter met hare schoonmoeder; en 's menschen vijanden zullen zijne huisgenoo-ten zijn. Wie vader of moeder meer lief heeft dan mij, is mij niet waardig; en wie zoon of dochter meer lief beeft dan mij, is mij niet waardig: en wie niet zijn kruis opneemt, en mij volgt, is mij niet waardig. Wie zijn leven vindt, zal hel verliezen; en wie zijn leven verloren mogl hebben, om mijnentwille, zal het vinden.
Wie u ontvangt, ontvangt mij; en wie mij ontvangt, ontvangt hem, die mij gezonden heeft. Wie een'Profeet ontvangt, in eens Profeten naam, zal eens Profeten loon ontvangen; en wie een' regtvaardige ontvangt, in eens regtvaardigen naam, zal eens regtvaardigen loon ontvangen. En zoo wie aan één dezer minsten slechts één' beker koud waters te drinken gegeven mogt hebben, in eens leerlings naam, voorwaar, ik zeg u, hij zal zijn loon niet verliezen. Matth. X: 1. 5—42.
7. VERKLARING VAK JESUS AANGAANDE ZICH ZELVEN.
Daarom zochten de Joden le meer hem (Jesus) te doo-den, omdat hij niet alleen den sabbat brak; maar ook
243
REDEVOERI.N'GEff.
244
God zijnen Vader noemde, makende zich zeiven fjelijk aan God. Jesns dan antwoordde, en zeide tot hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: De Zoon kan van zich zeiven niets doen, tenzij bij het den Vader heelt zien doen: want al wat deze gedaan mogt hebben, dat doet ook de Zoon desgelijks. Immers de Vader beeft den Zoon lief, en toont hem, al wat hij zelf doel: en nog groolere werken dan deze, zal bij hem toonen, zoo dat gij u verwondert. Want gelijk de Vader de dooden opwekt, en levend maakt, dus ook maakt de Zoon levend, wie hij wil. Want ook oordeelt de Vader niemand; maar het gansche oordeel heeft hij den Zoon overgegeven, opdat allen den Zoon eeren, gelijk zij den Vader eeren. Wie den Zoon niet eert, eert den Vader niet, die hem gezonden heeft. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Wie naar mijn woord boort, en gelooft hem, die mij beeft gezonden , heeft een eeuwig leven, en in het oordeel komt hij niet: maar bij is overgegaati uit den dood in bet leven. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: De ure komt, ja, is daar, dat de dooden hooren zullen de stem van den Zoon Gods; en die ze gehoord mogten hebben, zullen leven. Want gelijk de Vader leven in zich zeiven beeft, alzóó beeft hij ook den Zoon gegeven, leven te hebben in zich zeiven; en hij heeft hem magt gegeven, om gerigt te houden, omdat hij een menschen-Zoon is. Verwondert u hierover niet: want de ure komt, waarin allen, die in de graven zijn, de stem van Gods Zoon zullen hooren; en zij zullen uilgaan, die het goede gedaan hebben, tot Opstanding ten leven; maar die het kwade gedaan hebben, tot Opstanding ten oordeele. Ik kan van mij zeiven niets doen. Gelijk ik hoore, oordeel ik; en mijn
REDEVOERINGEN.
oordeel is reglvaardig: want ik zoek niel mijnen wil; maar den wil van hem, die mij gezonden heeft.
Indien ik getuig van mij zeiven, mijne getuigenis is niet waarachtig. Er is een ander, die van mij getuigt; en ik weet, dat de getuigenis waarachtig is, die hij van mij getuigt. Gij hebt tot Joannes gezonden, en hij heeft der waarheid getuigenis gegeven. Doch van een' mensch neem ik geene getuigenis; maar dit zeg ik u, opdat gij behouden wordt. Hij was de brandende en lichtende lamp; doch gij hebt u slechts korten tijd in haar licht willen verheugen. Maar ik heb eene getuigenis, grooter dan die van Joannes; want de werken, die de Vader mij gegeven heeft om ze te volbrengen, diezelfde werken, welke ik doe, getuigen van mij, dat de Vader mij gezonden heeft. Ook heeft de Vader, die mij gezonden heeft, zelf van mij getuigd. Gij hebt zijne stem noch ooit gehoord, noch zijne gedaante gezien; en zijn woord hebt gij niet in u blijvende, omdat gij, dien hij gezonden heeft, dezen niet gelooft. Gij onderzoekt de Schriften, omdat gij meent in haar een eeuwig leven te hebben; nu, zij zijn het, die van mij getuigen; en toch wilt gij niet tot mij komen, opdat gij leven hebben moogt. Here van menschen neem ik niet; maar ik ken u daarvoor, dat gij de liefde Gods niet in u hebl. Ik ben gekomen in den naam mijns Vaders, en gij neemt mij niet aan; indien een ander gekomen mogt zijn in zijn' eigen naam, dien zult gij aannemen. Hoe kunt gij gelooven, die eer van elkander aanneemt, en de eer, die van God alleen komt, niet zoekt? Meent niet, dat ik u zal aanklagen bij den Vader; wie u aanklaagt, is Moses, op wien gij hoopt. Want indien gij
245
REDEVOERINGEN.
Moses geloofdet, gij zoudt ook mij gelooven: immers van mij heeft hij geschreven (Gen. Ill: lo. XXII: 18. Deut. XVIII: 15). Doch indien gij de Schriften van dezen niet gelooft, hoe zult gij mijne woorden gelooven? Joan. V: 18-47.
8. ZELFVERDEDIGING VAN JESUS TEGEN DE FARISECRS.
Toen werd tot hem (Jesus) een van een' Démon bezetene, die blind en stom was, gehragt; en hij genas hem, zoodat hij sprak en zag. En al de scharen waren verbaasd, en zeiden: Is deze niet de zoon David's? Doch de Fariseërs, dit hoorende, zeiden: Deze drijft de Démons niet nit, dan door Beëlzebub, Overste der Démons. Doch Jesus, hunne gedachten kennende, zeide tot hen: Ieder rijk, dat tegen zich zeiven verdeeld is, zal verwoest worden; en elke stad of huis, dal tegen zich zeiven verdeeld is, zal geen stand houden. Indien nu de Satan den Satan uitwerpt, zoo is hij legen zich zeiven verdeeld; hoe zal dan zijn rijk stand houden? Ook indien ik door Beëlzebub de Démons uitdrijve, door wien drijven uwe zonen ze uil? Daarom zullen zij zeiven uwe regters zijn. Maar indien ik door Gods Geest de Démons uitdrijve, zoo is dan het Rijk Gods tol u gekomen. Of hoe kan iemand in hel huis des sterken ingaan, en diens huisraad roo-ven, tenzij hij eerst den sterke gebonden hebbe? En alsdan zal hij zijn huis berooven. Wie niet met mij is ) is tegen mij; en wie niet met mij vergadert, verstrooit. Daarom zeg ik u: Iedere zonde en lastering zal den men-schen vergeven worden; maar de lastering des Geesteszal niet vergeven worden. En zoo wie een woord mogl ge-
246
REDEVOERINGEN.
sproken hebben legen den Zoon des ruenschen, het zal hem vergeven worden; maar zoo wie mogl gesproken hebben tegen den Heiligen Geest, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze wereld, noch in de toekomende. 01' noemt den boom goed, en zijne vrucht goed; of noemt den boom slecht, en zijne vrucht slecht: want uit de vrucht wordt de boom gekend. Adderen-teelt! hoe kunt gij goed spreken, daar gij boos zijt? Want uit den overvloed des harten spreekt de mond. üe goede mensch brengt uit den goeden schat bet goede voort; en de booze mensch brengt uit den boo-zen schat hel booze voort. Doch ik zeg u, dat van elk ijdel woord, dat de menschen gesproken mogten hebben, zij daarvan rekenschap zullen geven ten dage des gerigls. Want naar uwe woorden zult gij geregtvaardigd, en naar uwe woorden zult gij veroordeeld worden.
ïoen namen sommigen der Schriftgeleerden en Fariseërs het woord op, zeggende: Meesier! wij wilden van u wel een leeken zien. Doch hij, antwoordende, zeide lol hen Een boos en overspelig geslacht verlangt een leeken; maar daaraan zal geen leeken gegeven worden, dan hel leeken van Jonas, den Profeet. Want gelijk Jonas in den huik van het zeegedrogt drie dagen en drie nachten was, al-zoó zal de Zoon des menschen in het hart der aai de zijn drie dagen en drie nachten. De lieden van Ninivé zullen bij het gerigt opstaan met dit geslacht, en het veroor-deelen, omdat zij boete gedaan hebben op de prediking van Jonas; en zie, meer dan Jonas is hier. De Koningin van het Zuiden zal bij het gerigt opslaan mei dit geslacht, en hel veroordeelen, omdat zij van de einden der
247
REDEVOERINGEN.
aarde kwam, om de wijsheid van Salomon te hooren; en zie, meer dan Salomon is hier. Doch wanneer de onreine geesl van den mensch is uilgevaren, waarl hij om door dorre plaatsen, zoekende rust; maar vindt ze niet. Dan zegt hij: Ik zal wederkeeren in mijn huis, vanwaar ik ben uitgevaren: en komende, vindt hij het ledig, gevaagd en versierd. Dan gaal hij, en neemt zeven andere geesten mede, hoozer dan hij zelf; en ingaande, wonen zij aldaar; en hel laatste van disn mensch wordt erger dan hel eerste. Alzóó zal het ook zijn met di( zeer hooze geslacht.
Hel geschiedde nu, terwijl hij dit sprak, dal zekere vrouw, hare stem verheffende uil de schare, lot hem zeide; Zalig de school, die u gedragen heeft, en de horsten, die gij gezogen hebt! Doch hij zeide: Ja toch zalig zij, die hel woord Gods hooren, en dal bewaren! Malth. XII: 22—45. Luk. XI: 27, 28.
9. UITWEIDING VAN JESUS OVER DEN GOEDEN HERDER.
(Jesus sprak tol de Fariseërs):
Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Wie niet ingaal door de deur in de schaapskooi; maar van elders inklimt, is een dief en roover; doch wie door de deur ingaal, is herder der schapen. Dezen doel de deurwachter open, en de schapen hooren naar zijne slem, en hij roept zijne schapen bij name, en leidt ze uit. En wanneer hij zijne schapen uilgelaten heeft, gaal hij vóór hen, en de schapen volgen hem, omdat zij zijne slem kennen. Doch een'
248
REDEVOERINGEN.
vreemde volgen zij niet; maar zij vlieden van hem weg, omdal zij de slem van vreemden niel kennen.
Deze spreekwijze hezigde Jesus lol hen: doch zij verslonden niel, wal hij lol hen sprak. Jesus dan zeide wederom lol hen: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Ik hen de deur lol de schapen. Allen, zoo velen er gekomen zijn, zijn dieven en roovers: ook hebben de schapen niel naar hen gehoord. Ik hen de deur. Zoo wie door mij is ingegaan, hij zal behouden worden: en hij zal in- en uilgaan, en weide vinden. De dief koml niel, dan om te slelen, en te slaglen, en le verderven. Ik ben gekomen, opdat zij leven hebben, en overvloediger hebben. Ik ben de goede herder. De goede herder stelt zijn leven voor zijne schapen; maar de huurling, en die geen herder is, wien de schapen niel toebehooren. ziet den wolf komen. verlaat de schapen, en vlugt; en de wolf rooft, en verstrooit de schapen. De huurling nu vlugt, omdal hij een huurling is, en zich de schapen niel aantrekt. Ik ben de goede herder, en ik ken de mijnen, en de mijnen kennen mij, gelijk de Vader mij kent, en ik den Vader ken; en ik stel mijn leven voor mijne schapen. Ook heb ik nog andere schapen, die niel van deze kooi zijn; ook deze moet ik aanvoeren; ook zij zullen naar mijne stem hoo-ren, en het zal worden ééne kudde en één herder. Daarom heeft de Vader mij lief, omdat ik mijn leven afleg, om het weder le nemen. Niemand neemt het van mij; maar ik leg hel af van mij zeiven. Ook heb ik magl om het afteleggen, en ik heb magl om hel weder le nemen. Dit gebod heb ik van mijnen Vader ontvangen.
Er ontstond wederom verdeeldheid onder de Joden wegens
249
REDEVOERINGEN.
deze redenen. Velen loch uit hen zeiden: Hij is van een' Démon bezeten, en raaskalt; wat hoort gij naar hem ? Anderen zeiden: Dit zijn geene woorden van eenen van een' Démon bezetene. Kan een Démon blinden oogen openen? Joan. X: 1—21.
10. VERKLARING VAN JESUS OVER DEN GROOTSTE.N IN HET GODSRIJKquot;, OVER DE ERGERNIS EN DE BROEDERLIJKE BERISPING.
Te dier ure kwamen de leerlingen tot Jesus, zeggende: Wie toch is de grootste in het Rijk der hemelen? En Jesus, een kind tot zich geroepen hebbende, stelde het in hun midden, en hij zeide: Voorwaar, ik zeg u: Indien gij niet bekeerd mogt zijn, en wordt, gelijk de kinderen, gij zult niet ingaan in het Rijk der hemelen. Wie dan zich zeiven vernederd mogt hebben, gelijk dit kind: die is de grootste in het Rijk der hemelen. En wie zoodanig een kind ontvangen mogt hebben in mijnen naam, ontvangt mij; maar wie één van deze kleinen, die in mij geloo-ven , geërgerd mogt hebben, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn' hals gedaan, en hij in de diepte der zee verdronken wierd.
Wee der wereld, van wege de ergernissen! Het is wel noodzakelijk, dat de ergernissen komen: maar wee dien mensch, door wien de ergernis komt. Indien dan uwe hand of uw voet u ergert, kap ze af, en werp ze van u. Het is u beter, verminkt of kreupel ten leven in te gaan, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden. En indien uw oog u ergert.
250
REDEVOERINGEN.
ruk het uit, en werp het van u. Het is u beter, met één oog ten leven integaan, dan twee oogen hebbende, in het Gehenna-vuur geworpen te worden. Ziet toe, dat gij niet één' van deze kleinen versmaadt: want ik zeg u, dat hunne Engelen in den hemel altijd zien het aange-zigt mijns Vaders, die in de hemelen is. Immers de Zoon des menschen is gekomen, om te behouden, wat verloren was. Wat dunkt u? Indien iemand honderd schapen mogt hebben, en één daarvan is afgedwaald, laat hij niet de negen en negentig op het gebergte, en gaat hij niet het afgedwaalde zoeken? En indien het mogt gebeuren, dat hij het vindt, voorwaar, ik zeg u, dat hij zich over hetzelve meer verblijdt, dan over de negen en negentig, die niet afgedwaald waren. Alzóó is het niet de wil uws Vaders, die in de hemelen is, dal één van deze kleinen verloren ga.
Wanneer nu uw broeder tegen u gezondigd mogt hebben, ga, en berisp hem tusschen u en hem alleen; indien hij naar u gehoord mogt hebben, hebt gij uwen broeder gewonnen. Doch indien hij naar u niet gehoord mogt hebben, zoo neem nog één of twee met u, opdat, bij den mond van twee of drie getuigen, de gansche zaak besta. En indien hij naar hen niet gehoord mogt hebben, zeg het aan de gemeente; en indien hij naar de gemeente niet gehoord mogt hebben, zoo zij hij u gelijk de Heiden en de tollenaar. Voorwaar, ik zeg u: Al wat gij op de aarde gebonden mogt hebben, zal ook in den hemel gebonden zijn; en al wat gij op de aarde ontbonden mogt hebben, zal ook in den hemel ontbonden zijn. Voorts zeg ik u, dal, indien twee van u op de aarde eenstemmig
251
KEDEVOUKINGEN.
raogten geweest zijn omtrent eenige zaak, om welke zij mogten verzoeken, die zal hun geworden van mijnen Vader, die in de hemelen is. Want waar twee of drie vergaderd zijn in mijnen naam, daar ben ik in lum midden. Matlh. XVIII: 1—20.
U. KLAAGREDE VAN JESUS OVER JERUSALEM.
(Jesus sprak): Jerusalem! Jerusalem! gij, die de Profeten doodl, en steenigt, die tot u gezonden worden. Hoe dikwijls heb ik uwe kinderen willen verzamelen, gelijk een vogel zijn nesl onder de vleugelen; maar gij hebt niet gewild! Zie, uw huis zal u woest gelaten worden: ik toch zeg u, dal gij mij niet zien zult, loldal hel kome dal gij zeggen zult: Gezegend hij, die komt inden naam des Heeren !......
Toen hij nu naderde, en de Slad zag, weende hij over haar, zeggende: Och! of ook gij erkend hadl, en wel op dezen uwen dag, wat u lot vrede strekt! Doch nu is hel verborgen vóór uwe oogen: want er zullen dagen over u komen, dal uwe vijanden u met een' wal zullen omgeven, en u zullen insluiten, en u benaauwen van alle kanten; en zij zullen u tot den grond nederwerpen, en uwe kinderen in u; en zij zullen in u geen' steen op den anderen laten, omdat gij den lijd uwer bezoeking niet erkend hebt. Luk. XIII: 54, 35. XIX: 41^—44.
12. STRAFREDE VAN JESUS TEGEN DE JOODSCHE SCHRIFTGELEERDEN EN FARISECRS.
Toen sprak Jesus lol de scharen en lot zijne leerlin-
252
REDEVOERINGEN.
gen, zeggende: Op den stoel van Moses zijn gezeten de Schriftgeleerden en de Fariseërs. Alles dan, wat zij u rnoglen gezegd hebben, bewaart en doet het: maar doet niet naar hunne wei-ken: want zij zeggen, en doen niet: want zij binden zware en ondragelijke lasten te zamen, en leggen die op de schouders der menschen; maar met hunnen vinger willen zij ze niet aanroeren. En al hunne werken doen zij, om van de menschen gezien te worden. Immers zij maken hunne gedenk-cedels breed, en hunne boordsels groot; en zij beminnen de eerste plaatsen bij de maaltijden, en de vóórgestoelten in de synagogen; ook de begroetingen op de markt; en van de menschen Rabbi genoemd te worden. Doch gij laat u niet Rabbi noemen: want één is uw Meester, en gij allen zijl broeders. Wilt ook niemand op de aarde uwen Vader noemen: want één is uw Vader, die in de hemelen is. En laat u ook niet Leermeesters noemen: want één is uw Leermeester, de Christus. Wie onder u de grootste is, zal uw dienaar zijn; maar wie zich zeiven mogt verheven hebben, zal vernederd; en wie zich zeiven mogt vernederd hebben, zal verheven worden.
Doch wee u, Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden! want gij sluit het Kijk der hemelen vóór de menschen. Immers gij zeiven gaal er niet in, en die er zouden ingaan, laat gij niet toe, in te gaan. Wee u. Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden! want gij eet de huizen der weduwen op, biddende lange gebeden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen. Wee u. Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden! want gij trekt de zee en het land rond, om éénen bekeerling te maken; en als hij het geworden is.
255
i
REDEVOERINGEN.
254
niaakl gij hem lol een kind der Gehenna, Iweemaal meer dan gij zeiven zijl. Wee u, blinde leiders! die zegl; Zoo wie bij den lempel gezworen mogl hebben, dal is niels; maar wie gezworen mogl hebben bij hel goud van den lempel, is schuldig. Dwazen en blinden! wal loch is meerder. hel goud, of de tempel, die hel goud heiligt? En: Zoo wie gezworen mogl hebben bij hel altaar, dat is niets; maar wie gezworen mogl hebben bij de gifle, welke daarop ligt, is schuldig. Blinden! wal toch is meerder,de gifle, of het altaar, dal de gifle heiligt? Wie dan zweert bij het altaar, zweert daarbij, en bij al wal daarop is; en wie zweert bij den tempel, zweert daarbij, en bij hem, die daarin woonl; en wie zweert hij den hemel, zweert bij den troon Gods, en bij hem, die daarop zit. Wee u. Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden! want gij ver-lienl de inunle, en de dille, en de komijn: maar hebt nagelaten, hel zwaardere der Wel, hel regtmatig vonnis, en de barmhartigheid, en de trouw. Dil behoorde men te doen, en dal niet nalelaten. Blinde leiders! die de mug doorzijgl, en deu kemel verzwelgt. Wee u, Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden! want gij reinigt hel buitenste des bekers en des schotels; maar van binnen zijl gij vol van roof en onreinheid. Blinde Fariseër! reinig eerst hel binnenste des bekers en des schotels, opdat ook hel buitenste rein worde. Wree u, Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden ! want gij zijl gelijk aan wil-gepleis-terde graven, die van builen fraai schijnen vóór de men-schen: maar van binnen zijn zij vol van doodsbeenderen, en allerlei onreinheid. Zóó schijnt gij ook van builen den menschen regtvaardig: maar van binnen zijl gij vol van
REDEVOERINGaM.
geveinsdheid en ougeregligheid. Wee u, Schriftgeleerden en Fariseërs, geveinsden! want gij bouwt de graven der Profeten op, en versiert de grafteekenen der regtvaardi-gen, en gij zegt: Indien wij geweest waren in de dagen onzer vaderen, wij zouden geen deel met hen gehad hebben aan het bloed der Profeten. Zóó zijl gij u zeiven tol getuigenis, dat gij kinderen zijl dergenen, die de Profeten gedood hebben. Gij dan, maakt de maat uwer vaderen vol. Slangen, adderen-teell! hoe zult gij hel oordeel der Gehenna ontvlieden? Daarom zie, ik zend tot u Profeten, en Wijzen, en Schriftgeleerden: en van hen zult gij doo-den, en kruisigen, en van hen zult gij geeselen in uwe synagogen, en vervolgen van stad tol stad, opdat over u kome al regtvaardig bloed, dat op de aarde vergoten is, van het bloed des regtvaardigen Abels af, tol het bloed van Zacharias, den zoon van Barachias, dien gij gedood hebt lusschen den lempel en het altaar. Voorwaar, ik zeg ii, dal alles zal komen over dit geslacht. Mallh. XXIII: 1—56.
13. REDE VAN JESUS TEK CEVOLGE VAN .IERUSALEM'S VOORSPELDE VERWOESTING.
En Jesus. den tempel uitgaande, vertrok. En zijne leerlingen traden toe, om hem de gebouwen des tempels te loonen. Hij nu, antwoordende, zeide tot hen; Ziel gij dit alles? Voorwaar, ik zeg u: hier zal niet één steen op den anderen gelaten worden, die nie) afgebroken worde. En toen hij op den Olijfberg neergezeten was, kwamen de leerlingen lol hem afzonderlijk, zeggende; Zeg ons,
255
r | |
0 | |
n | |
■- |
- |
;- 5; | |
r- | |
e. | |
'ij | |
jn | |
n. | |
rl | |
u. | |
jr- | |
;bl | |
lis. | |
ten | |
ug | |
er- | |
ui- | |
zijl | |
nig | |
ook | |
en | |
eis- | |
icn- | |
ren, | |
den | |
van |
i
REDE VOERINGEN.
wanneer zal dit zijn ? En welk is het leeken van uwe komst en van de voleinding der wereld? En Jesus, antwoordende , zeide lot hen; Ziet toe, dat niemand u verleide: want velen zullen komen onder mijnen naam, zeggende: Ik ben de Christus; en zij zullen velen verleiden: want gij zult hooren van oorlogen en oorlogs-geruchten. Ziet toe, dat gij niet ontroerd wordt: want dat moet geschieden; maar nog is het einde niet. AVant volk zal.tegen volk, en rijk tegen rijk opstaan; en er zullen pestziekten en hongersnooden en aardbevingen zijn op verscheidene plaatsen. Dit alles nu is een begin der smarten. Alsdan zullen zij u overleveren ter verdrukking, en u doo-den; en gij zult door alle volken gehaat zijn, om mijnen naam. En alsdan zuilen velen geërgerd worden: en zij zullen elkander overleveren, en elkander haten. En vele valsche Proleten zullen opstaan: en zij zullen velen verleiden. En daar de ongeregtigheid is toegenomen, zal de liefde van velen verkoelen. Doch wie volhard mogt hebben ten einde toe, die zal behouden worden. En dit Evangelie des Rijks zal verkondigd worden door de geheele wereld, alle volken ter getuigenisse, en dan «al bet einde komen.
Wanneer gij dan den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door Daniël den Profeet (Dan. IX: 27), zult zien stand grijpen op eene heilige plaats (wie het leest, versta het wél). Dat alsdan, die in Judéa zijn, vlug-ten naar het gebergte; en die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis te halen; en die op den akker is, keere niet terug, om zijn' rok te halen. Doch wee de zwangeren en de zogenden in die dagen! Bidt dan, dat
256
REDEVOERÜVGE.N.
uwe vlugt niet geschiede in den vvinler, noch op een' sabhat: want alsdan zal er zoo groote verdrukking zijn, hoedanig er niet geweest is, van het hegin der woreld al', lol nu toe. noch meer zijn zal. En indien die dagen niet verkort waren geweest, geen vleesch zou behouden worden; maar om de uitverkorenen, zullen die dagen verkort worden. Alsdan, indien iemand lol u mogt gezegd hebben; Zie, hier is de (Ihrisliis, of daar! gelooft hel niet: want er zullen valsche Christussen en valsche Profeten opstaan, en zij zullen groote teekenen en wonderen doen, zoodal ook (indien het mogelijk ware) de uitverkorenen verleid zonden worden. Zie, ik hel» hel u voórafgezegd. Indien zij dan lol u mogten zeggen; Zie, hij is in de woestijn; gaat niel uil; zie, hij is in de binnenkamers; gelooft het niel! Want. gelijk de bliksem uilgaal van hel oosten, en schijnt tol liet westen, alzóó zal ook de komst van den Zoon des menschen zijn. Waar hel lijk mogt
zijn geweest, daar zullen de arenden vergaderen......
Van den vijgeboom nu, leert de gelijkenis; Wanneer zijn lak reeds teeder is geworden, en de bladeren zijn uitgesproten, dan weel gij, dal de zomer nabij is; zóó ook gij, wanneer gij dit alles gezien mogt hebben, weel, dal hel nabij , vóór de deure is. Voorwaar, ik zeg u, dat dit geslacht niel voorbij zal gaan, totdat dit alles geschiede-De hemel en de aarde zullen voorbijgaan; maar mijne woorden zullen niel voorbijgaan. Doch van dien dag en de ure weet niemand, ook niel de Engelen der hemelen, dan de Vader alleen. Gelijk hel nu was in de dagen van Noë, alzóó zal het ook zijn bij de komst van den Zoon des menschen. Want gelijk zij waren in de dagen vóór
17
2ö7
BEDEVOERINGEN.
den zondvloed, elende en drinkende; trouwende en uithuwelijkende, lot op den dag. dal Noë in de ark Irad en zij er geen achl op gaven, totdat de watervloed kwam, en allen wegnam: dus zal liet ook zijn bij de komst van den Zoon des menschen. Alsdan zullen twee op den akker zijn: de ééne zal opgenomen , en de andere gelalen worden. Twee maalslers zullen aan den molen zijn: de ééne zal opgenomen, en de andere gelaten worden. Waakt dan : want gij weet niet, in welk uur uw Heer komen zal. Matth. XXIV: 1—28. 32—42.
14. AFSCHElDSIiEDK VAN .IESUS.
(Jesus sprak tol zijne Apostelen):
Kindekens! nog een weinig ben ik met u: gij zuil mij zoeken, en, gelijk ik lol de Joden gezegd heb: Waar ik heenga, kunt gij niet komen, alzóó zeg ik ook nu lot u. Een nieuw gebod geel' ik u, dat gij elkander lief hebt; gelijk ik u heb lief gehad, dat ook gij elkander lief hebt. Hieraan zullen allen erkennen, dat gij mijne leerlingen zijl, zoo gij liefde mogt hebben tot elkander.
Simon Petrus zeide lot hem: Heer! waar gaal gij heen? Jesus antwoordde: Waar ik heen ga, kunl gij mij nu niet volgen: maar daarna zult gij volgen. Petrus zeide lol hem: Waarom kan ik u nu niet volgen ? Mijn leven zal ik voor u stellen. Jesus antwoordde hem: Uw leven zult gij voor mij stellen ? Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: De haan zal niet kraaijen, totdat gij mij driemaal verloochent.
Uw harl worde niet omroerd. Gij gelooft in God, gelooft ook in mij. In het huis mijns Vaders zijn vele wo-
258
REDEVOKRIJiGEN.
ningen; indien niel, ik zou hel u gezegd hebben: want ik ga, om u plaats le bereiden. En wanneer ik zal gegaan zijn, en u plaats bereid hebben, dan kom ik weder, en zal u tot mij nemen, opdat, waar ik ben, ook gij zijt. En waar ik heenga, weet gij, en den weg weet gij. Thomas zeide tol hem: Heer! wij weten niel, waar gij heengaat: en hoe kunnen wij den weg weten ? Jesus zeide tol hem: Ik ben de weg, en de waarheid, en bet leven. Niemand komt tot den Vader, dan door mij. Indien gijlieden mij gekend hadt, gij zoudl ook mijnen Vader gekend hebben; doch van nu af zult gij hem kennen, en gij hebt hem gezien. Filippus zeide tol hem: Heer! loon ons den Vader, en bet is ons genoeg! Jesus zeide tot hem: Zoo langen tijd ben ik met ulieden, en hebt gij mij niet gekend? Filippus! wie mij ziel, ziet ook den Vader. Hoe zegt gij dan: loon ons den Vader? Gelooft gijlieden niet, dat ik in den Vader ben, en dal de Vader in mij is? De woorden, die ik tot u spreek, spreek ik uit mij zeiven niel; maar de Vader, die in mij blijft, hij doel de werken. Gelooft gijlieden niet, dat ik in den Vader ben, en de Vader in mij is? Indien niet, gelooft bel, om de werken zei ven. Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: Wie in mij gelooft, de werken, die ik doe, zal ook hij doen; ja, hij zal nog groolere doen dan deze: want ik ga tol den Vader. Ook zoo wat gij van den Vader gevraagd mogt hebben in mijnen naam, dal zal ik doen, opdat de Vader verheerlijkt worde in den Zoon. Indien gij mij om iels gevraagd mogt hebben in mijnen naam, ik zal bet doen.
Indien gij mij lief hebt, bewaart mijne geboden. En ik
2!gt;9
REDE VOERING KM.
zal den Vader vragen, en hij zal u een' anderen lol Helper geven, opdal die bij u Itlijve in der eeuwigheid: den Geesl der waarheid, dien de wereld niel omvangen kanr omdal zij hem niel ziel, noch kent. Maar gij zuil hem kennen: wanl hij zal hij u blijven, en in n zijn. Ik zal u geene weezen lalen; ik zal lol n komen. Nog een weinig, en de wereld ziel mij niel meer; maar gij ziel mij: wanl ik leel', en gij zuil leven. Tc dien dage zuil gij erkennen, dal ik in mijnen Vader ben, en gij in mij, en ik in u. Wie mijne geboden heelt, en ze bewaarl.bij is hel, die mij lief heelï; en wie mij licl' heelt, zal door mijnen Vader geliefd worden, en ik zal hem liefhebben, en ik zal mij zeiven aan hem openbaren. Judas (niet de Iskariolh) zeide lot, hem: Heer! hoe komt, hel, dal gij u zeiven aan ons zuil openbaren, en niel aan de wereld ? Jesus antwoordde, en zeide lol hem: Indien iemand mij lief heeft, hij zal mijn woord bewaren; en mijn Vader zal hem lief hebben, en wij zullen lol hem komen, en verblijf bij hem nemen. Wie mij niel lief heeft, bewaart mijne woorden niel. En hel woord, dat gij gehoord hebl, is niel hel mijne; maar des Vaders, die mij gezonden heeft. Dit heb ik lol u gesproken, nog bij u zijnde. Maaide Helper, de Heilige Geesl, dien de Vader zenden zal in mijnen naam, die zal u alles leeren, en u alles indachtig maken, wal ik u gezegd heb
Vrede laai ik u, mijnen vrede geef ik u; niel gelijk de wereld geeft, geef ik u. Uw hart worde niel ontroerd, noch versaagd. Gij hebt, gehoord, dat ik tot, u gezegd heb: Ik ga, en ik kom weder lol u. Indien gij mij lief hadl, gij zoudl u verblijden, dal ik lol den Vader ga: wanl de Vader is meer
260
REDEVOERINGEN.
dan ik. Kn nu lieh ik hel u gezegd, eer liel gescliiede, opdal, wanneer liet geschied mogl zijn, gij gelooft. Niel veel meer zal ik inel u spreken: want de Overste dezer wereld komt: doch aan mij heeft hij niets. Maar dat de wereld wete, dat ik den Vader lief heb. en, gelijk de Vader mij geboden heefl, alzóó doe. Staat op. laai ons van bier gaan. Joan. XIII: 53—38. XIV.
15. VERVOLG ÜER AFSCHEIDSREDE.
(Jesus vervolgt): Ik ben de ware wijnslok, en mijn Vader is de landman. Elke rank aan mij, die geene vrucht draagt, die zal bij wegnemen; en elke, die vrucht draagt, die zal bij reinigen, opdal zij meer vrucht voortbrenge. Heeds zijl gijlieden rein, wegens bel woord, dal ik lol u gesproken heb. Iilijft in mij, en ik in u. Gelijk de rank geene vrucbl kan dragen uit zich zelve, indien zij niet aan den wijnstok gebleven is, alzóó ook gij niet, tenzij gij in mij gebleven mogl zijn. Ik ben de wijnstok, gij zijl de ranken. Wie in mij blijft, en ik in hem, die draagt veel vrucbl: want zonder mij kunt gij niets doen. Zoo wie in mij niel mogl gebleven zijn, hij zal huilengevvor-pen worden, gelijk de rank, en verdorren; en zij zullen ze verzamelen, en in bel vuur werpen, en zij brandt. Indien gij in mij mogl zijn gebleven, en mijne woorden in u gebleven zijn, waarom gij mogl willen, zult gij vragen, en liet zal u geworden. Hierin is mijn Vader verheerlijkt, dal gij veel vrucbl draagt, en mijne leerlingen wordt. Gelijk de Vader mij heefl lief gehad, heb ook ik u lief gehad: blijft in mijne liefde. Indien gij mijne geboden
261
REDEVOERIMGEN.
mogt hebben bewaard, zult gij in mijne liefde blijven, gelijk ook ik de geboden mijns Vaders heb bewaard, en blijve in zijne liefde. Dit heb ik tot u gesproken, opdat mijne blijdschap in u zij, en uwe blijdschap volkomen worde.
Dit is mijn gebod, dat gij elkander lief hebt, gelijk ik u heb lief gehad. Grootere liefde dan deze heeft niemand, dat iemand zijn leven stelle voor zijne vrienden. Gij zijt mijne vrienden, indien gij gedaan mogt hebben, hetgeen ik u beveel. Ik zal u niet meer dienstknechten noemen: want de dienstknecht weel niet, wat zijn heer doet; maar u heb ik vrienden genoemd, omdat ik al wat ik van mijnen Vader gehoord heb, u bekend heb gemaakt. Niet gij hebt mij uitverkoren; maar ik heb u uitverkoren, en u aangesteld, dal gij gaat, en vrucht draagt, en uwe vrucht blijve, opdat, wat gij ook van den Vader gevraagd mogt hebben in mijnen naam, bij het u geve. Dit beveel ik u, dal gij elkander lief hebt.
Indien de wereld u haal, weel, dat zij mij eer dan u gehaat heeft. Indien gij van de wereld waart geweest, de wereld zou het hare lief hebben; doch, omdat gij van de wereld niet zijl; maar ik u van de wereld heb uitverkoren, daarom haal u de wereld. Gedenkt mijn woord, dat ik u gezegd heb: Een dienslknechl is niet meer dan zijn heer. Indien zij mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien zij mijn woord hebben bewaard, zij zullen ook hel uwe bewaren. Doch dit alles zullen zij u doen, om mijns naams wille, omdat zij hem niet kennen, die mij gezonden heeft. Indien ik niet gekomen ware, en lol hen gesproken hadde, zij zouden geene zonde hebben; maar
262
HEDK VOERINGEN.
nu hebben zij geene verschooning voor hunne zonde. Wie mij haat, haat ook mijnen Vader. Indien ik onder hen de werken niet hadde gedaan, die geen ander gedaan heeft, zij zouden geene zonde hebben: doch nu hebben zij ze gezien, en toch én mij én mijnen Vader gehaat. Maar dit is, opdat vervuld worde liet woorjl, dat in hunne Wet geschreven is: Zij hebben mij gehaat zonder oorzaak (Ps. XXXIV; 19. LXV11I; 5). Doch, wanneer de Helper zal gekomen zijn, dien ik u zenden zal van den Vader, de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat, hij zal van mij getuigen. En ook gij zult getuigen, omdat gij van den beginne alquot; met mij geweest zijt.
Dit heb ik tot u gesproken, opdat gij niet geërgerd wordt. Uit de synagogen zullen zij u stooten; ja, de ure komt, dat al wie u doodt, meenen zal, Gode dienst te doen. En dit zullen zij u doen, omdat zij den Vader, noch mij gekend hebben. Docb dit heb ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure gekomen zal zijn, gij u zulks herinneren moogt, dat ik het u gezegd heb. Dit nu heb u van den beginne al' niet gezegd, omdat ik bij u was. Maar nu ga ik tot dengene, die mij gezonden heelt, en niemand uwer vraagt mij: Waar gaal gij heen? Doch, om-dal ik dit tot u gesproken heb, heel'l de droefheid uw hart vervuld. iNoglans ik zeg u de waarheid, hel is u nuttig, dal ik ga: want indien ik niet weggegaan mogt zijn, zal de Helper niet tot u komen ; maar indien ik weggegaan mogt zijn, zal ik hem lot u zenden.
Als'deze nu gekomen zal zijn, zal hij de wereld overtuigen van zonde, en van geregtigheid, en van oordeel; en wel van zonde, omdat zij in mij niet geloofd hebben; doch
265
RKDKVOERINGKN.
van geregligheid, omdal ik lol den Vader ga; en gij mij niel meer zien zuil; en van oordeel, omdal de Vorsl dezer wereld nu geoordeeld is. Nog veel hel» ik u te zeggen; maar gij kunl hel nu niel dragen. Doch, wanneer hij gekomen zal zijn, de Geesl der waarheid, die zal u alle waarheid leeren: wanl hij zal niet spreken uit zich zeiven; maar al wal hij hooien mcgt, zal hij spreken, en hel toekomende u verkondigen. Hij zal mij verheerlijken: wanl uil hel mijne zal hij nemen, en u verkondigen. Al-wal de Vader heeft, is hel mijne; daarom heh ik gezegd: Hij zal uit hel mijne nemen, en u verkondigen. Joan. XV. XVI: 1 — 13.
16. VERVOLfi DE It AFSCHEIDSREDE.
(Jesus vervolgt): Nog een weinig, en gij zuil mij niel zien: en wederom een weinig, en gij zult mij zien: want ik ga lol den Vader. Sommigen dan uil zijne leerlingen zeiden tot elkander: Wat is dil, dal hij tol ons zegt: Nog een weinig, en gij zuil mij niet zien; en wederom een weinig, en gij zult mij zien; en: Want ik ga tol den Vader? Zij zeiden dan: Wal is dil. dat hij zegt: Een weinig? Wij weten niet, waarvan hij spreekt. Jesus dan wist, dat zij hem wilden vragen, en zeide tot hen: Daarover vraagt gij onder elkander, dat ik gezegd heh: Nog een weinig, en gij zult mij niel zien; en wederom een weinig, en gij zult mij zien'? Voorwaar, voorwaar, ik zeg u: fiij zult schreijen en weenen; maar de wereld zal zich verblijden; doch gij zult bedroefd zijn; maar uwe droefheid zal in blijdschap veranderen. De vrouw, wan-
264
REDEVOERINGEN
neer zij baarl, heeft droefheid, omdat hare ure gekomen is; maar wanneer zij het kind gehaard heeft, gedenkt zij de henaauwdheid niet meer, van wege de blijdschap, dat er een mensch ter wereld geboren is. Ook gij dan, hebt nn wel droefheid: maar ik zal u wederzien. en uw hart zal zich verblijden, en uwe blijdschap zal niemand van u nemen. En te dien dage zult gij mij niels vragen. Voorwaar. voorwaar, ik zeg u; Al wal gij van den Vader in mijnen naam gevraagd mogt hebben, hij zal het u geven. Tot nu toe hebt cij niets gevraagd in mijnen naam: vraagt, en gij zult ontvangen, opdat uwe blijdschap volkomen zij.
Dit heb ik spreukaclitig tot u gesproken; de ure komt, dal, ik niel meer in spreuken tol u spreken zal; maar openlijk u van den Vader zal verkondigen. Te dien dage zult gij vragen in mijnen naam. Ook zeg ik u niet, dat ik den Vader voor u vragen zal: want de Vader zelf bemint u, omdal gij mij bemind, en geloofd hebl, dat ik van God ben uitgegaan. Ik ben van den Vader uitgegaan, en in de wereld gekomen; wederom verlaat ik de wereld, en ga tot den Vader.
Zijne leerlingen zeiden lot hem: Zie, nu spreekt gij openlijk, en zegt geene spreuk. Nu welen wij, dat gij alles weet, en het is niel noodig, dal iemand u vrage. Daarom gelooven wij, dal gij van God zijl uitgegaan. Jesus antwoordde hun; Gelooft gij nu? Zie, de ure komt, en is nu gekomen, dat gij zult verstrooid worden, elk naar het zijne, en dat gij mij alleen zult laten. Doch ik ben niel alleen: want de Vader is met mij. Dit heb ik tot u gesproken, opdat gij in mij vrede zoudt hebben.
265
REDEVOERINGEN.
In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar houdt moed, ik heb de wereld overwonnen.
Dit sprak Jesus. en zijne oogen hemelwaarts opheffende, zeide hij: Vader! de ure is gekomen, verheerlijk uwen Zoon, opdat uw Zoon u verheerlijke; gelijk gij hem magt gegeven hebt over alle vleesch, opdat hij, aan wat gij hem gegeven hebt, eeuwig leven geve. Dit nu is het eeuwige leven, dat zij u kennen, den éénigen waren God, en, dien gij gezonden hebt, Jesus Christus. Ik heb u verheerlijkt op de aarde; het werk heb ik volbragt, dat gij mij gegeven hebt te doen. Nu dan verheerlijk gij, Vader! mij, bij u zeiven, met de heerlijkheid, die ik hij u bad, eer de wereld was. Ik heb uwen naam geopenbaard aan de menschen, die gij mij uit de wereld gegeven hebt; zij waren de uwen, en mij hebt gij ze gegeven; en zij hebben uw woord bewaard. Nu hebben zij erkend, dat al-wat gij mij gegeven hebt, van u is. Immers de woorden, die gij mij gegeven hebt, heb ik hun gegeven; en zij hebben ze aangenomen, en waarlijk erkend, dat ik van u ben uitgegaan; en zij hebben gelooid, dat gij mij gezonden hebt. Ik vraag voor hen. Niet voor de wereld vraag ik; maar voor degenen, die gij mij gegeven hebt: want zij zijn de uwen. En al hel mijne is hel uwe, en hel uwe is het mijne: ook ben ik verheerlijkt in hen. Ook ben ik niet meer in de wereld; maar dezen zijn in de wereld, en ik kom lot u. Heilige Vader! bewaar hen in uwen naam, die gij mij gegeven hebt, opdat zij één mogen zijn, gelijk ook wij. Toen ik met hen was, heb ik hen bewaard in uwen naam; die gij mij gegeven hebt, heb ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan.
266
nEDEVOKRINGE*.
267
dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld worde (Ps. XL: 10. CVIII: 7). Doch nu kom ik tot u, eu dit spreek ik in de wereld, opdat zij mijne blijdschap volkomen in zich hehben. Ik heb hun uw woord gegeven, en de wereld heelt hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn, gelijk ik ook niet ben van de wereld. Ik vraag niet, dat gij hen wegneemt uit de wereld; maar dat gij ben bewaart van den Booze. Van de wereld zijn zij uiet, gelijk ik niet ben van de wereld. Heilig beu in de waarheid. Uw woord is waarheid. Gelijk gij mij gezonden hebt in de wereld, alzóó heb ik ook hen gezonden in de wereld. En voor hen heilig ik mij zelven, opdat ook zij geheiligd zijn in de waarheid. Doch niet alleen voor hen vraag ik; maar ook voor diegenen, die, door hun woord, in mij gelooven zullen, opdat zij allen één zijn, gelijk gij. Vader! in mij, en ik in u, opdat ook zij, in ons één zijn. opdat de wereld geloove, dat gij mij gezonden hebt. Ook heb ik hun de heerlijkheid, die gij mij gegeven hebt, gegeven, opdat zij één zijn, gelijk ook wij één zijn. Ik in hen, en gij in mij, opdat zij volkomen zijn lot één; en opdat de wereld erkenne, dat, gij mij gezonden hebt, en hen hebt lief gehad, gelijk gij ook mij hebt lief gehad. Vader! ik wil, dat waar ik ben, ook zij', die gij mij gegeven hebt, met mij zijn, opdat zij mijne heerlijkheid zien, die gij mij gegeven hebt, omdat gij mij hebt lief gehad vóór de grondlegging der wereld. Regt-vaardige Vader! de wereld heeft u niet gekend; maar ik heb u gekend; en dezen hebben erkend, dat gij mij gezonden hebt. En ik heb bun uwen naam bekend gemaakt, en zal dien bekend maken, opdat de liefde, waarmede
REl)EVOERIiNGR!N.
gij mij liebl lief gehad, in hen zij, en ik in hen. Joan. XVI: 16—33. XVII.
17. RKDE VAN PETRUS TOT OE JODEN OP HET PINKSTERFEEST.
Pelrus nu, slaande met de elven, verhief zijne slem, en sprak lot hen (de Joden): Joodsche mannen, en gij allen, die te Jerusalem woont! Dit zij u kenhaar, en neemt ter oore mijne woorden: Dezen toch zijn niet, gelijk gij vermoedt, dronken; want het is de derde ure van den dag: maar dit is hetgeen gezegd is door den Profeet Joel: En het zal zijn in de laatste dagen, zegt de Heer, dal ik zal uitstorten van mijnen Geest over alle vleesch: en uwe zonen en uwe dochteren zullen profeteren: en uwe jongelingen zullen geziglen zien, en uwe ouden zullen droomen hebben. En wel over mijne dienstknechten en diens'maagden zal ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten, en zij zullen profeteren. En ik zal wonderen geven in den hemel boven, en teekenen op de aarde heneden: bloed, en vuur, en rookdamp. De zon zal veranderen in duisternis, en de maan in bloed, eer de groote en doorluchtige dag des Heeren komt. En hel zal zijn, alwie den naam des Heeren mogl aangeroepen hebben, zal behouden worden (Joël. II: 28—32). Israëlitische mannen! hoort deze woorden: Jesus, den Nazarener, een' man. door God bij ii gekeurd, door krachten, en wonderen, en teekenen, die God door hem in uw midden gedaan beeft. gelijk ook gij zeiven weet; dezen, naar den bepaalden raad, en de vóórkennis Gods, overgeleverd, hebt gij, door handen van goddeloozen, aan het kruis gehecht, en gedood. Dien God
268
ItKÜE VOEHINGEPi.
269
lieeli opgewekt, de smarten der diepte otilltonden hebbende, gelijk bel niet mogelijk was, dal bij er door gebonden werd. Immers David zegt van bem: Ik zag den Heere vóór mij te allen tijde: want bij is aan mijne regterzijde, opdal ik niet bewogen worde. Daarom beeft zicb mijn bart verblijd, en mijne tong beeft gejuicbl; ja, ook mijn vleescb zal rusten in bope. Want gij zult mijne ziel niet verlaten in de dieple, nocb toelaten, dat uw Heilige bet verderf zie. Gij hebt mij wegen des levens bekend gemaakt; gij zult mij door uw aangezigl vervullen met vrolijkheid I's. XV: S —11). Mamien broeders! bel zij mij vergund, lol it met vrijmoedigheid te zeggen, van den Aartsvader David, dal bij gestorven en begraven is, en zijn graf is onder ons, lol op den buidigen dag. Hij dan, daar bij een Profeet was, en wist, dal God bem met eede gezworen bad, dat er van de vrucht zijner lendenen, op zijnen troon zon zitten (I's. CXXX1: 11): zoo beeft hij, dit voorziende, gesproken van de Opstanding van den Christus, dal hij noch verlaten is in de dieple, nocb zijn vleescb verderf beeft gezien. Dezen Jesus beeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Hij dan, verhoogd door de regterhand Gods, en de belofte des Heiligen Geestes ontvangen hebbende van den Vader, beeft bem uitgestort, dien gij ziel en boort. Immers niel David is opgevaren len hemel; maar bij zelf zegt: De Heer heeft gezegd tol mijnen Heer: Zil aan mijne regterzijde, totdat ik uwe vijanden stelle lot eene voetbank uwer voelen (I's. GIX: 1, 2). Zoo wele dan bel gebeele huis Israels ten zekerste, dal God hem, én lol Heer én tol Christus gemaakt beeft, dezen Jesus, dien gij gekruisigd hebt.
RE DE VOERINGEN.
Dit nu gehoord hebbende, werden zij in hel harl getroffen, en zij zeiden lot Petrus, en de andere Apostelen: Wal zullen wij doen, mannen broeders? Petrus dan zeide tot hen: Doel hoele! en een ieder uwer worde gedoopt in den naam van Jesus Christus, tot vergeving uwer zonden, en gij zult de gave des Heiligen Geestes ontvangen. Immers voor u is de helofle, en voor uwe kinderen, voor allen die verre zijn. zoo velen de Heer onze God ertoe geroepen mogt hebben. En met nog zeer veel andere woorden betuigde hij, en vermaande hij hen, zeggende: Wordt behouden uil dit verkeerd geslacht. Zij dan, die zijn woord aannamen, werden gedoopt, en er werden op dien dag toegevoegd omtrent drie duizend zielen. Hand. II: 14—41.
18. REDE VAN PETRUS TOT DE JODEN, NA DE GENEZING VAN EEN' KREUPELE.
Docli Petrus, dit (des volks toeloop) ziende, nam het woord op lot het volk: Israëlitische mannen! wat verwondert gij u hierover? 01'wal staart gij ons aan, als hadden wij, door onze eigene kracht of magt, dezen doen wandelen? De God van Abraham, en de God van Isaak, en de God van Jakob, de God onzer vaderen, heeft zijnen Zoon Jesus verheerlijkt, dien gij wel hebt overgeleverd en verloochend vóór hel aangezigl van Pilalus, toen hij vonnisde, dat hij moest losgelaten worden. Doch gij hebt den Heilige en Reglvaar-dige verloochend, en geëischt, dat een man , die een moordenaar was, u geschonken zou worden; maar den oorsprong des levens hebt gij gedood, dien God uit de doo-
270
REUEVOKBIIVGKN.
271
den heefl opgewekt, waarvan wij getuigen zijn. En, op liet geloof in zijnen naam, lieefl zijn naam dezen, dien gij ziet en kent. versterkt; en hel geloof, dal door hem is, heefl die volkomene gezondheid geschonken, ten aanschouwe van u allen. En nu, broeders! ik weet, dat gij hel uit onwetendheid heht gedaan, gelijk ook uwe Oversten. Doch God heeft, hetgeen hij door den mond van al de Profeten vóóraf verkondigd had, dal zijn Christus lijden zou, aldus vervuld. Doet dan hoete, en hekeert u! opdat uwe zonden nilgewischl mogen worden: of er soms lijden van verkwikking moglen komen van des Heeren aangezigl, en hij den u verkondigden Jesus Christus mogt gezonden hebben: wien inlusschen de hemel moest opnemen, lol op de tijden der herstelling van alle dingen, waarvan God gesproken heeft door den mond van zijne heilige Profeten, van eeuwen her. Moses toch heefl gezegd: Een' Profeel zal de Heer uw God u verwekken, uit uwe broederen, gelijk mij; naar hem zuil gij hooren, in al wat hij tot u gesproken mogl hebben (Deut. XV11I: 15). Het zal nu zijn: Alle ziel, die naar dien Profeet niet gehoord mogt hebben, zal worden uitgeroeid uit den volke (Deut. XVIII: 19. Ex. XXX: 53). Ook hebben al de Profeten, van Samuël en vervolgens, zoo velen er gesproken hebben, deze dagen aangekondigd. Gij zijl kinderen dei-Profeten, en des Verbonds, hetwelk God heeft aangegaan jegens onze vaderen, zeggende tot Abraham: En in uw zaad zullen alle geslachten der aarde gezegend worden (Gen. XII: 3. XVIII: 18). Voor u hel eerst heeft God zijnen Zoon opgewekt, hebbende hem gezonden, om u Ie
HE DE VOER I Mj KIN.
zegenen, opJal een ieder zich bekeere van zijne boosheid. Hand. Ill: 12—26.
19. It HUE V A.N STEK ANUS.
lie Hoogepriesler nu zeide: Is dil alzóó? Hij (Sleiaiuis) dan sprak: Mannen, broeders en vaders, hoort! Üe God der heerlijkheid is onzen vader Abraham verschenen, toen hij in Mesopolamië was, eer hij zich ophield in Cha-ran. En hij zeide lol hem: Ga uil uw land, en uil uwe maagschap, en Irek naar een land, dal ik u wijzen zal (Gen. XII: 1). Toen ging bij uil hel land der Chaldeërs, en woonde iu (jliaran; en van daar, nadal zijn vader gestorven was, bragl hij hem over in dit land, waarin gij thans woonl. En hij gaf hem daarin geen erfdeel, zelfs geen' voetstap; maar hij beloofde bet hem in bezit te geven, en zijnen zade na hem, toen hij nog geen'zoon had. En God sprak lot hem: Dat zijn zaad bijwoner zou zijn in een vreenul land, en dat men hem onder slavernij zou brengen, en mishandelen, vier honderd jaren (Gen. XV: 15). Maar hel volk, hetwelk zij gediend zullen hebben, zal ik riglen, zeide de lieer, en daarna zullen zij uittrekken, en mij dienen aan deze plaats (Ex. III: 12). En hij gaf bun bel Verbond der besnijdenis; en aldus teelde hij Isaiik, en besneed hem op den achtsten dag; en Isaiik Jakob; en Jakob de twaalf Aartsvaders. En de Aartsvaders, door naijver gedreven, verkochten Josef naar Egypte; maar God was met hem; en hij verloste hem uit al zijne verdrukkingen, en gaf hem gunst en wijsheid vóór Farao, Koning van Egypte, en hij stelde hem tol bestuurder over
272
KKOEVOERncEN.
Egypte en zijn gansche huis. Er kwam nu hongersnood over het gansche land van Egypte en Kanaan, en groote druk; en onze vaders vonden geen voedsel. Doch Jakol). gehoord hebbende, dat er koorn was in Egypte, zond onze vaders uit voor de eerste maai. En Inj de tweede maal, werd Josel' door zijne broederen herkend, en zijn geslacht werd aan l^araci geopenbaard. Joselquot; nu zond, en ontbood zijnen vader Jakob, en zijne geheele maagschap, vijl en zeventig zielen. En Jakob kwam al' naar Egypte, en stierl, hij, en onze vaders. En zij werden overgebragt naar Sichem, en gelegd in hel graf, hetwelk Abraham voor den prijs in zilver had gekocht, van de zonen van Hemor, Sichem's zoon. Toen nu de tijd der belofte naderde, die God aan Abraham bad betuigd, wies bel volk, en vermenigvuldigde in Egypte, totdat er een ander Koning opstond in Egypte, die van Josef niet wist. üeze, listig met ons geslacht handelende, verdrukte onzevaders, zoodat zij hunne kinderen uitzetten, opdat zij niet in leven bleven. Te dien tijde werd Moses geboren en hij was bevallig vóór God, die drie maanden opgevoed werd in het huis zijns vaders. Toen hij nu uitgezet was, nam de dochter van Farao hem op, en voedde hem op voor haar zelve lot zoon. En Moses werd onderwezen in alle wijsheid der Eyyplenaren; en was maglig in zijne woorden en werken. Toen hij nu den leeftijd van veertig jaren bereikt had, kwam hem in den zin, zijne broederen, de kinderen Israel's Ie bezoeken. En ziende iemand onregl lijden, beschermde hij hem, en wreekte den mishandelden, door den Egyptenaar le verslaan. Hij dan meende, dat de broederen wel bemerken zouden, dat God door
18
275
274 KEUEVOKUINGKN.
zijne hand hun redding zou geven; maar zij bemerkten hel niel. Immers den volgenden dag verloonde hij zich aan hen, terwijl zij Iwistten, en zocht hij hen te bevredigen, zeggende: Mannen! gij zijt broeders: waarom be-leedigt gij elkander? Doch hij, die zijnen naasle onregt aandeed, verstiet hem, zeggende: Wie heeft u tot Overste en Regter over ons gesteld ? Wilt gij mij ombrengen, gelijk gij gisteren den Egyptenaar hebt omgebragt? Moses dan vlngtte op dat woord, en hij werd bijwoner in bet land Madian, waar hij twee zonen teelde. En toen er veertig jaren ver-loopen waren, verscheen hem in de woestijn van den berg Sina, een Engel in een vlammend vnur van een braambosch. Moses nu, dit ziende, verwonderde zich over bel gezigt: en loen hij naderde om het Ie beschouwen, geschiedde lol hem eene slem des Heeren, zeggende: Ik ben de God uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Isaak, en de God van Jakob (Ex. III; 6). Doch Moses sidderende, durfde niet beschouwen. De Heer dan zeide lot hem: Ontbind het schoeisel uwer voeten; want de plaats, waarop gij slaat, is heilige aarde. Zeer wél heb ik gezien de verdrukking van mijn volk in Egypte, en hun gezucht heb ik gehoord, en ik ben neergedaald, om hen te verlossen (Ex. 111:5, 7, 8). Kom dan nu, ik zal u naar Egypte zenden. Dezen Moses, dien zij verloochend hadden, zeggende; Wie heeft u lot Overste en Regter gesteld ? dezen, heeft God tot Overste en verlosser gezonden, door de hand eens Engels, die hem verschenen was in hel braambosch. Deze heeft hen uitgeleid , doende wonderen en teekenen in Egypte-land, en in de roode zee, en in de woestijn, veertig jaren. Deze is die Moses, die ge-
4
REDEVOERINGKW. 275
zegd heefl lol de kinderen Israel's: Een' Profeel zal God u verwekken uil uwe broederen, gelijk mij; naar hem zuil gij hooren (Deul. XVI11: 15). Deze is hel, die bij de vergadering in de woeslijn mei den Engel was, die lot hem sprak op den berg Sina, en mei onze vaderen; die woorden des levens ontving, om ze ons le geven. Dien onze vaderen niet gehoorzaam wilden zijn; maar zij ver-! stieten hem, en keerden zich met hunne harten weder
naar Egyple, zeggende lol Aaron; Maak ons Goden, die vóór ons gaan: wanl deze Moses, die ons uit Egypte-land ; geleid heeft, wij weten niet, wal hem geschied is (Ex.
XXXII: 1). En zij maakten een kalf in die dagen, en zij t braglen offer aan den afgod, en zij verheugden zich over
de werken hunner handen. Maar God wendde zich af, en i gaf hen over, om hel heir des hemels te dienen, gelijk
i | geschreven is in hel Boek der Profeten; Hebt gij mij wel s slagt-offers en offers gebragl in de woeslijn , veertig jaren,
e huis Israel's? Ook hebl gij opgenomen de lente van Moloch,
e en hel gestarnle van uwen god Remfam, de beelden, die
b gij hebl gemaakt, om ze aan te bidden: en ik zal u over-
n voeren naar gene zijde van Babylon (Am. V: 25—27).
n De lente der getuigenisse was onder onze vaderen in de
u woeslijn, gelijk God hun verordend had, sprekende lol id Moses, dal hij zulks maken zou naar den vorm, dien hij e- gezien had (Ex. XXV: 8, 9). Welke onze vaders ontvan-n, gen hebbende, hebben haar ook met Jesus gevoerd in de in bezitting der Heidenen, die God vóór hel aangezigt onzer e- vaderen heeft uilgedreven, lot op de dagen van David, jn die bij God genade vond, en bad, dat hij eene lente mogt •e- vinden voor den God van Jakob (Ps. CXXXI: 5). Doch
I
HEIIEVOERINCEIM.
Salomon bouwde hem een huis; maar de Allerhoogste woont niet, in hetgeen met handen is gemaakt, gelijk de Proleet zegt; De hemel is mij tot troon, en de aarde lol voetbank mijner voeten. Welk huis zoudt gij mij houwen ? zegt de Heer; ol' welke is de plaats mijner ruste? Heelt niet mijne hand dit alles gemaakt (Is. LXVI: 1, 2)?
Hardnekkiger! en onbesnedenen van harte en ooren! al-lijd weerstaat gij den Heiligen Geest, gelijk uwe vaders, alzóó ook gij. Wien der Profeten hebben uwe vaders niet vervolgd? Ja, zij hebben gedood hen, die le voren aankondigden de komst van den Regtvaardigen, van wien gij nu verraders en moordenaars zijt geweest; gij, die de Wet ontvangen hebt, door beschikking der Engelen; maar ze niet gehouden hebt.
Toen zij nu dit hoorden, werden zij woedend in hunne harten, en zij knersten met de landen tegen hem. Hand. VII: 1—54.
20. REDK VAN PAULUS TE ANTIOCHlë.
Zij (Pauiiis en Barnabas) dan van Perge voorttrekkende, kwamen te Antiochië in Pisidië, en in de synagoge gaande op den dag des Sabhats, zaten zij neder. Doch na het lezen van de Wel en de Profeten, zonden de Oversten der synagoge tol hen, zeggende: Mannen broeders! indien er in n een woord van vermaning is lot het volk, spreekt! Paulus dan opstaande, en met de hand wenkende lol stilte, zeide: Israëlitische mannen, en gij, die God vreest, hoort! De God van het volk Israël's heeft onze vaderen uitverkoren, en het volk verheven, toen zij bijwo-
276
RKDE VOERINGEN.
ners waren in het land van Egypte, en heeft ze met een* hoogen arm daaruit geleid; en een' lijd van veertig jaren heeft hij hunne zeden verdragen in de woestijn. En zeven volken in het land Kanaan uilgeroeid hebbende, heeft hij hun derzelver land bij lot uitgedeeld, ongeveer na vier honderd en vijftig jaren. En daarna heeft hij Regters gegeven, tot op Samuël den Profeet. En van toen af begeerden zij een' Koning; en God gaf hun Saul, zoon van Cis, een' man uit den stam Benjamin, veertig jaren lang. En hem afgezet hebbende, verwekte hij hun David lol Koning, aan wien hij getuigenis gevende, zeide: Ik heb David gevonden, Jesse's zoon, een' man naar mijn hart, die al mijnen wil doen zal (Ps. LXXVI1: 70. LXXXVIII: 21). Uit diens zaad heefl God, volgens belofte (Ps. CXXXI: 4), voor Israël doen voortkomen een' Heiland, Jesus, nadat 'Joannes vóór zijne komst, een' doop van boele den gan-schen volke Israel's gepredikt had. Toen nu Joannes zijnen loop voleindigde, zeide hij: Wien gij meent, dat ik ben, ben ik niet; maar zie, hij komt na mij, wien ik niet waardig ben, de schoeisels der voeten te ontbinden.
Mannen broeders! zonen van Abraham's geslacht, en wie onder u God vreezen! tot u is liet woord dezes heils gezonden. Immers de inwoners van Jerusalem, en hunne Oversten, dezen niel kennende, noch de uitspraken der Profeten, die op eiken Sabbat gelezen worden, hebben door hem te veroordeelen, die vervuld: en hoewel geene doods-schuld in hem vindende, hebben zij van Pilatusgeëischt, dal zij hem mogten dooden. En toen zij alles volbragt hadden, wat van hem geschreven was. hebben zij hem afgenomen van het hout, en in een graf gelegd. Maar God
277
REDEVOERINGEN.
heeft hem uit de doode» opgewekt ten derden dage; die vele dagen lang gezien is, van degenen, die met hem te gelijk waren opgetrokken uit Galiléa naar Jerusalem, welke lot nu toe zijne getuigen zijn bij het volk. Ook wij verkondigen u de belofte, die tol onze vaderen is gedaan, dat God haar vervuld heeft aan de kinderen, den onzen, door Jesus op te wekken, gelijk ook in den tweeden Psalm geschreven is: Gij zijl mijn zoon, heden heb ik u geteeld (Ps. II: 7). Dat hij hem nu uit de duoden heeft opgewekt, om niet meer lot bederf weder te keeren, heeft hij aldus gezegd: Ik zal u geven, hel heilige David's, bel getrouwe (Is. LV: 5). Daarom zegt hij ook elders: Gij zult uwen Heilige niet overgeven, om bederf le zien (Ps. XV: 10). Immers David, toen hij in zijn geslacht den wille Gods gediend had, is ontslapen, en toegevoegd aan zijne vaderen, en heeft bederf gezien; maar hij, dien God heeft opgewekt uil de dooden, heeft geen bederf gezien. Zoo zij u dan hekend, mannen broeders! dat door dezen, u vergeving van zonden verkondigd wordt; en dat van alles, waarvan gij niet door de Wel van Moses kunt geregt-vaardigd worden, in dezen ieder, die gelooft, geregtvaar-digd wordt. Ziet dan loe, dal niet. over u kome, hetgeen gezegd is bij de Profeten: Ziet toe, verachters! en slaat verbaasd, en verdwijnt: want ik doe een werk in uwe dagen, een werk, dal gij niet gelooven zoudt, indien iemand bet u verhaald mogt hebben (Hah. I: o). Hand. XIII: 14—41.
21. REDE VAN PAULUS TE ATHENE.
Terwijl Paulus nu le Athene op ben (de broeders) wachtte.
278
redevoeringen.
werd zijn geest in hem ontstoken, ziende, hoezeer de stad aan afgoderij was overgegeven. Hij dan redetwistte in de synagoge met de Joden en met de God vereerders, en op de markt, t' elkeu dage met degenen, die zich aldaar bevonden. Ook sommigen van de Epikurische en Stoïsche wijsgeeren redetwistten met hem. Maar sommigen zeiden: Wat wil die snapper tocii zeggen.'' En anderen ; Hij schijnt een verkondiger van vreemde Démons Ie zijn, omdat hij iiun Jesus, en de Opstanding verkondigde. En zij namen, en hragten hern naar det» Mars-henvel, zeggende: Mogen wij welen, welke deze nieuwe leer is, waarvan door u wordt gesproken ? Immers gij brengt ons wat nieuws in de ooren; wij willen dan welen, wal daarvan zij (üe Atheners nu allen, en de zich aldaar ophoudende vreemdelingen, lielihen tot niets anders tijd, dan om wat nieuws te zeggen, ol' te hooren).
I'aulus dan staande in het midden van den Mars-heu-vel, zeide: Mannen van Athene! ik zie, dat gij bij alles, als overgodsdienstig zijl. Immers in het voorbijgaan, uwe standbeelden beschouwende, vond ik ook een altaar, waarop geschreven was: Eenen onbekenden god. Wat gij dan, zonder het. Ie kennen, vereert, dat verkondig ik u. De God, die gemaakt heelt de wereld, en al wat daarin is, deze. Heer des hemels en der aarde zijnde, woont niet in tempels, met handen gewrocht. Ook wordt hij niet met menschen-handen gediend, als iets behoevende, daar hij zeil', aan allen leven, en adem, en alles geeft. Ook heeft hij, uit éénen het gansche geslacht der menschen doen wonen, over den geheelen aardbodem, verordend hebbende bepaalde tijden, en de grenzen hunner woonplaats.
279
ftBDK VOKRIfffiEN.
opdat zij God zoeken. of zij welligl hem lasten en vinden inoglen. Iioe zeer hij niel verre is van een' ieder onzer. Immers in hem leven wij, en bewegen wij ons, en zijn wij: gelijk ook sommigen uwer dichters gezegd hebben: want, wij zijn ook zijn geslacht. Wij dan, Gods geslacht zijnde, moeten niet«meenen. dal de Godheid gelijk is aan goud of zilver, of steen, aan beeldwerk van kunst en vinding eens inenschen. üe tijden dier onwetendheid dan voorbij ziende, verkondigt God thans den inenschen, dat zij allen alomme boete doen, daar hij een'dag gesteld beeft, waarop bij de wereld naar geregtigheid rig-(en zal, door een' man, dien hij bestemd heeft, verzekering gevende aan allen, door hem uit de dooden op te wekken.
Toen zij mi hoorden van Opstanding der dooden, spotten sommigen; maar anderen zeiden: Wij zullen n daarover andermaal hooien. Aldus ging Paulus uit. hel midden van hen weg. Doch sommige mannen hingen hem aan, en geloofden: onder welke ook üionysius van den Mars-heuvel, en eene vrouw, mei name üamaris, en anderen met hen. Hand. XVII: 1G—54.
22. REDE VAN PAULUS TE MILETE.
Van Milete nu naar Ëfese zendende, ontbood hij (Paulus) de Oudsten der gemeente. En toen dezen lot hem gekomen, en bijeen waren, zeide hij lol hen: Gij weel, hoe ik van den eersten dag af, dal ik gekomen ben in Asië, den ganschen tijd met u geweest ben, dienende den Heer niet alle nederigheid, en onder tranen, en beproevingen. die mij zijn overgekomen door de lagen der .loden;
280
REÜEVOERtNliKN.
281
hoe ik, van hetgeen nuttig was, niets hel) achtergehouden. zoodal ik het u niet verkondigd en geleerd zou hel)-ben. in het openhaar en aan de huizen; hetuigende aan Joden en Grieken de boetvaardigheid tol God, en het geloof in onzen Heer Jesus Christus. En nu, zie, gehouden in den geest, reis ik naar Jerusalem, onbewust, wat mij daar zal overkomen: behalve dat de Heilige Geest van stad tot slad mij betuigt, zeggende, dal 1 wie ij en en verdrukkingen te Jerusalem mij wachten. Maar niets daarvan schroom ik, noch ik stel mijn leven o|gt; hooger prijs dan mij zeiven, zoo ik slechts mijnen loop volbrenge, en de bediening des vvoords, die ik van den Heere Jesus ontvangen heb. om het Evangelie der genade Gods te beluigen. En nu zie, ik weet, dat gij mijn aangezigt niet meer zien zult, gij allen, bij wie ik ben doorgelrokken, predikende het llijk Gods. Daarom betuig ik u op den imidigen dag, dal ik rein ben van aller bloed: immers ik heb niets achtergehouden, dal ik u niet zou verkondigd hebben den ganscben raad Gods. Geelt acht op u 7.elven, en op de gansche kudde, waarover de Heilige Geest u lot Bisschoppen heeft gesteld, om le besturen de gemeente Gods, die hij verkregen heeft door zijn bloed. Ik weet, dat na mijn vertrek, roofzuchtige wolven tot u zullen insluipen, die de kudde niel sparen; ook uit u zeiven zullen mannen opslaan, sprekende verkeerdheden, om de leerlingen achter zich weg le trekken. Daarom, waakt! gedenkende, dat ik drie jaren lang nacht en dag niet opgebonden heb. onder tranen, een' ieder uwer le vermanen. En nu, beveel ik u Gode en aan hel woord zijner genade, die magtig is om oplebouwen, en een erfdeel le
REDEVOERINGEN.
geven onder al de geheiligden. Nieinands zilver, of goud, of kleeding heb ik begeerd, gelijk gij zeiven weet, dat voor mijne behoefte, en dergenen, die met mij waren» deze handen gediend hebben. In alles heb ik u geloond, dat men, door aldus te arbeiden, zich de zwakken moet aantrekken, en gedenken bet woord des Heeren Jesus, daar hij zelf gezegd heeft; Zaliger is hel te geven, dan te ontvangen.
En nadat hij dit gezegd had, boog hij zijne knieën, en bad niet hen allen. Er ontstond nu een luid geween bij allen; en l'aulus om den hals vallende, kusten zij hem, allermeest bedroefd zijnde over het woord, hetwelk hij gezegd had, dat zij zijn aangezigl niet meer zouden zien. En zij geleidden hem naar het schip. Hand. XX. 17—58.
25. VERANTWOORDING VAN PAULUS VÓÓR DE JODEN TE JERUSALEM.
En toen hij (de Overste) het vergund had, wenkte Pau-lus, staande op de trappen, mei de hand lot hel volk-En toen er groole stilte ontstond, sprak hij hun toe in de Hebreeuwsche taal, zeggende:
Mannen broeders, en vaders! hoort, hoe ik mij thans vóór u verantwoorde (Zij nu hooiende, dal hij in de Hebreeuwsche taal hun toesprak, hielden zich nog meer stil). En hij zeide: Ik ben een Joodsch man, geboren le Tarsus in Cilicië, doch opgevoed in deze stad, aan de voelen van Gamaliel, onderwezen naar de waarheid der vaderlijke Wet, zijnde een ijveraar voor de Wel, gelijk ook gij allen heden zijl. Die dezen weg vervolgd heb, mannen en
282
REDEVOERINGEN.
285
vrouwen bindende, en overleverende in gevangenschap, lol den dood loe, gelijk de Hoogepriester nüj getuige is, mei al de Oudslen; van wie ik ook brieven aan de broeders ontvangen hebbende, naar Damaskus reisde, om de ge-bondenen van daar naar Jerusalem te voeren, opdal zij geslralt mogten worden. Doch het geschiedde, terwijl ik reisde, en Damaskus naderde, omtrent den middag, dat plotseling uit den hemel een sterk licht mij omstraalde. En ter aarde vallende, hoorde ik eene slem, die lot mij zeide: Saulus! Saulus! waarom vervolgt gij mij? Ik nu antwoordde: Wie zijl gij, Heer? En hij zeide tot mij: Ik ben Jesus, de Nazarener, dien gij vervolgt. Zij dan, die met mij waren, zagen wel het licht; maar de stem desgenen, die met mij sprak, hoorden zij niet. En ik zeide: Wat zal ik doen, Heer? De Heer nu zeide tot mij; Sta op, ga naar Damaskus, en aldaar zal lol u gesproken worden, over al wat gij behoort te doen. En daar ik niet zag, van wege de helderheid van dat licht, kwam ik, bij de hand geleid door hen, die bij mij waren, te Damaskus. Een zekere Ananias nu, een man naar de Wel, getuigenis henbende van ai de aldaar wonende Joden, kwam tot nüj, en bij mij slaande, zeide hij tot mij: Saulus! broeder, zie op! En ter zelfder ure zag ik op lol hem. Hij dan zeide; De God onzer vaderen heelt u vóórbestemd, om zijnen wil te kennen, en den llegtvaardige te zien, en eene stem uil zijn' mond te hooren: want gij zult hem een getuige zijn bij alle menschen, van hetgeen gij gezien en gehoord hebt. En nu, wat toelï gij? Sta op, en word gedoopt, en wasch uwe zonden al', aanroepende zijnen naam. Hel geschiedde dan mij, als ik Ie Jerusalem
RKDKVOKIUiVOEN.
teruggekeerd was, en in den lempcl bad, dal ik in eene zinsverrnkking kwam, en dal ik hem zag, die tol mij zeide: Spoed u, en ga mei der haast uil Jerusalem: want zij zuilen uwe getuigenis van mij niet aannemen. En ik zeide: Heer! zij zeiven weten, dat ik in gevangenscha|) opsloot, en in de synagogen geeselde, hen, die in u geloofden; en dal, toen hel bloed van Slefanus, uwen getuige, vergoten werd, ik daarbij stond, en er in toestemde, en bewaarde de kleederen dergenen, die hem ombragten. Doch hij zeide tol mij: Ga! want ik zal u verre weg lol Heidenen zenden.
Zij hoorden hem nu aan lot dit woord loe, en verhieven hunne slem, zeggende: Weg van de aarde met zulk eenen: wanl hij behoort niet te leven! Hand. XXI: 40. XXII: 1—22.
24. ZELFVKKDEDUJIIST. VAi\' PAULUS VÓÓR FELIX.
Na vijf dagen nu kwam de Hoogepriester Ananias af met eenige Oudsten, en met zekeren redenaar Tertullus, die verschenen vóór den Landvoogd, tegen Paulus. Toen Panlus dan opgeroepen was, begon Tertullus zijne aan-klagl, zeggende: Dal wij veel vrede door u genieten, en veel verbeterd wordl door uwe voorzorg, erkennen wij, altijd en overal, o zeer edele Felix! met alle dankbaarheid. Doch, opdat ik n niet lang ophoude, ik bid u, dal gij ons, naar uwe goedheid, kortelijk aanhoort. Wij hebben dezen mensch bevonden te zijn eene pest, en een', die oproer verwekt bij al de Joden in geheel de wereld, en een eerste voorstander van de oproerige sekte der
284
KEnEVOBRIMJE.V.
Nazareners ; lt;lie zelfs ilen tempel gepoogd heelt Ie onllieili-gen, ilien wij ook gegrepen hebbende, naar onze Wet hebben willen oordoelen. Maar de Overste Lysias tusschen beiden gekomen, heelt met groot geweld bem aan onze handen ontrukt, en bevolen, dal zijne aanklagers vóór u zonden verschijnen; van hem zult gij zeil', bij onderzoek, kunnen vernemen al hetgeen, waarvan wij hem aanklagen. En hierbij voegden zich ook de Joden, zeggende, dat dit zóó was.
Paulus dan, nadat de Landvoogd bem toegewenkt had, dat hij spreken zou, antwoordde: Daar ik weet, dat gij sedert vele jaren Regter over dit volk zijt, zal ik mij wél te moede verantwoorden. Immers gij knnt vernemen, dal het niet meer dan twaaiï dagen zijn, sedert ik ben opgegaan, om te Jerusalem aan te bidden. En zij hebben mij noch in den tempel gevonden met iemand redetwistende, ol' volksoploop makende, noch in de synagogen, noch in de stad; ook kunnen zij u niet bewijzen hetgeen, waarvan zij mij thans aanklagen. Uoch dit belijd ik vóór u, dat ik naar de sekte, welke zij aanhang noemen, al-zóó den Vader en mijnen God diene, dal ik geloove, aan alwat in de Wet en de Proleten geschreven is; hebbende hope op God, welke ook dezen zeiven verwachten, dat er eene Opstanding zal zijn, van reglvaardigen en onregt-vaardigen. Daarom hevlijlig ik ook mij zeiven, om altijd een onergelijk geweten te hebben vóór God en vóór de menschen. Doch na vele jaren was ik gekomen, om aalmoezen te brengen onder mijn volk, en offergaven en geloften. Waarop zij mij gereinigd gevonden hebben in den tempel, niet met eene schare, noch
285
nEDEVOERINGBN.
met oproer. Te welen, eenige Joden uil Asië, die vóór u behoorden tegenwoordig te zijn, en hunne klagte te doen, indien zij iels hadden tegen mij. Of dal dezen zeiven zeggen, of zij cenig onregt in mij gevonden hebhen, toen ik vóór den Raad slond ; of het moest zijn dit ééne woord, dat ik uitriep, staande onder hen: Over de Opstanding der dooden word ik heden door u geoordeeld 1
Felix dan, zeer wél kennis dragende van dien weg, stelde hen uit, zeggende: Wanneer de Overste Lysias zal afgekomen zijn, zal ik u hooien. En hij beval den Hoofdman, hem te bewaren en verzachting toetevoegen, en geen' der zijnen te verhinderen, hem te dienen. Hand. XXIV: 1—23.
25. ZELFVERDEDIGING VAIN PAULÜS VÓÓR AGRIPPA.
Agrippa dan zeide tot Paulus; ü wordt vergund, voor u zeiven te spreken. Toen begon Paulus, met uitgestrekte hand, zich te verantwoorden:
Ik acht mij gelukkig, o Koning Agrippa! dat ik mij van alles, waarover ik door de Joden word aangeklaagd, heden vóór u mag verantwoorden; allenneesl, dewijl gij bekend zijt én met alle gewoonten én twistvragen onder de Joden: waarom ik verzoek, dat gij mij geduldig aanhoort.
Mijne levenswijze dan, van jongs af, hoedanig die van den beginne af geweest is onder mijn volk te Jerusalem, weten al de Joden, als die mij te voren van den beginne af gekend hebben (indien zij het willen getuigen), dal ik naar de gestrengste sekte onzer Godsdienst, als een Fari-
286
RBDEVOEBIMGKN.
287
seër geleefd bel). En nu sla ik le regl gesteld, wegens de hoop op de belofte, die door flod aan onze vaderen is gedaan: lol welke onze twaalf stammen, door nacht en dag dienens, hopen le komen. Over deze hoop, o Koning! word ik door de Joden aangeklaagd. Hoe! wordt hel als onge-loofelijk geacht bij ulieden, dat God dooden opwekt? Ook ik dan meende, tegen den naam van Jesns den Nazarener veel vijandigs te moeten doen. En dit deed ik ook le Jerusalem, en velen van de heiligen slool ik op in gevangenissen , daartoe van de Overprieslers de volmagt gekregen hebbende; en wanneer zij gedood werden, stemde ik er in toe. En in ai de synagogen dikmaals hen straffende, dwong ik ze lol lasteren; en nog meer tegen hen woedende, vervolgde ik ze tol in de buitensteden. Ten welken einde toen ik naar Damaskus reisde, met volmagt en vergunning van de Overprieslers, zag ik, 's middags op den weg, o Koning! van den hemel een licht, boven den glans der zon, mij. en degenen, die met mij waren, omstralen. En toen wij allen ter aarde gevallen waren. hoorde ik eene slem. lot mij sprekende in de Hebreeuwsche laai: Saulus! Saulus! waarom vervolgt gij mij ? Hel valt u hard, den hiel legen den prikkel te slaan. Ik nu zeide: Wie zijt gij Heer? Doch de Heer zeide: Ik ben Jesus, dien gij vervolgt; maar rigt u op, en sta op uwe voelen: want daartoe ben ik u verschenen, om u te stellen lot een'dienaar, en getuige van heigeen gij gezien hebt, en van hetgeen waarom ik u verschijnen zal; u verlossende van het volk, en van de Heidenen, lol wie ik u thans zende: om hunne oogen te openen, opdat zij bekeerd worden van de duisternis tot het licht, en van de raagt des Satans lot God,
REDEVOKRINGEN.
opdat zij vergeving der zonden omvangen, en een erfdeel onder de Heiligen, door het geloof in mij. Zoo hen ik dan' o Konin? Agrippa! hel hemelsch gezigt niet ongeloovig geweest.; maar ik hei) eerst aan die te üamaskns waren, en te Jerusalem, en in het gansche land van Judéa. en aan de Heidenen verkondigd, dat zij hoete zonden doen, en zich tot God hekeeren, werken doende der hoele waardig. Daarom hehhen de .loden, loen ik in den tempel was. mij gegrepen, en gepoogd om te hrengen. Maar door de hulp Gods geholpen, sla ik lol op dezen dag, geluigende vóór klein en groot, en niets zeggende, huilen hetgeen de Profeten en Moses gezegd hehhen, dal geschieden zou; dat de Christus lijden moest (Ps. XXÏ: 7. Is. L: 6. LIlI:3, 4. Dan. IX: 26); dal hij als eerste uit de Opstanding der dooden, een licht zou verkondigen aan het volk en aan de Heidenen XLIX; 6).
Toen hij dit sprak, en zich verantwoordde, zeide Fes-lus met luider stemme: Gij raaskalt, Paulus! de groote geleerdheid brengt u tol razernij. Doch Paulus zeide: Ik raaskal niet, o zeer edele Festus! maar ik spreek woorden uit van waarheid en van gezond verstand: want daarvan weet de Koning, lot wien ik ook met vrijmoedigheid spreek. Immers ik meen niet, dat hem iets daarvan ver-horgen is, daar niets daarvan in een' hoek is geschied. Gelooft gij, o Koning Agrippa! de Profeten? Ik weet, dat gij ze gelooft. Agrippa dan zeide lot Paulus: In kort overreedt gij mij. Christen te worden. En Paulus: Ik wensch vóór God, dal, of in kort, of in lang, niet alleen gij, maar ook allen, die mij heden hooren, zoodanigen wierden, als ik ben, uilgenomen deze boeijen.
288
REDEVOERINGEN. 289
De Koning nu stond op, ook de Landvoogd, en Bernice, en die met hen gezeten waren. En weggaande, spraken zij lot elkander, zeggende: Deze mensch heeft niets gedaan , den dood of de boeijen waardig. Doch Agrippa zeide tol Festas: Deze mensch had losgelaten kunnen worden, indien hij zich niet op den Keizer beroepen had. Hand. XXVI: 1-52.
19
VI
VEKTOOGEN.
1. HKT WOORD VLEESCH GEWORDEN.
In den beginne was hel Woord, en hel Woord was bij God, en hel Woord was God. Dil was in den beginne bij God. Alles is door helzelve geworden, en zonder hel-zelve is er niets geworden, wal geworden is. In helzelve was leven; en hel leven was hel lichl der rnenschen. En hel lichl schijnl in de duislernis; en de duislernis heefl hel niel omvat. Er werd een mensch door God gezonden , wiens naam was Joannes. Deze kwam lol getuigenis, om le getuigen van hel lichl, opdat allen door hem gelooven zouden. Niel hij was hel lichl; maar was, om te getuigen van het lichl. Het ware licht was dat, hetwelk verlicht ieder' mensch, komende in deze wereld. Hij was in de wereld; en de wereld is door hem geworden; en de wereld heeft hem niel gekend. Hij kwam in hel zijne; en de zijnen hebben hem niet aangenomen. Doch zoo velen hem aangenomen hebben, dien heefl hij magl gegeven, om kinderen Gods le worden; hun, die in zijn' naam gelooven; die niet uit bloeds, noch uit vleesches wille, noch uit eens mans wille, maar uit God geboren zijn. En het Woord is vleesch geworden, en hel heefl onder ons gewoond; en wij hebben zijne heerlijkheid aan
VERTOOGKN. 291
schouwd, eene heerlijkheid, als van des Vaders eenigge-borenen, vol genade en waarheid.
Joannes geluigl van hem, en roepl, zeggende: Ueze
Iwas hel, van vvien ik zeide: Die na mij komen zal, is vóór mij geworden: wanl hij was eerder dan ik. En uil zijne volheid hebben wij allen onlvangen, en wel genade voor genade. Wanl de Wet is door Moses gegeven; de genade en waarheid is door Jesus Christus geworden. Niemand heeft ooit God gezien: de eeniggehoren Zoon, die bij in den school des Vaders is, die heeft het verklaard,was hel, van vvien ik zeide: Die na mij komen zal, is vóór mij geworden: wanl hij was eerder dan ik. En uil zijne volheid hebben wij allen onlvangen, en wel genade voor genade. Wanl de Wet is door Moses gegeven; de genade en waarheid is door Jesus Christus geworden. Niemand heeft ooit God gezien: de eeniggehoren Zoon, die bij in den school des Vaders is, die heeft het verklaard,
me Joan. I: 1—18.
iet-
Ive j
I 2. JEZUS CHRISTUS, DE GLA.\S DES VADERS, BOVKiN
En
;ef( DE ENGELEN VERHEVEN.
on-
ui- God, eertijds vele malen en op velerlei wijze, tot de
era vaderen gesproken hebbende, door de Profeten, heeft ten om laatste in deze dagen tot ons gesproken door den Zoon, iet- dien hij gesteld heeft lol erfgenaam van alles; door wien Hij hij ook de wereld heeft gemaakt; die, daar hij de glans en; is zijner heerlijkheid, en het afdruksel zijner zelfstandig-hel beid, en alles dragende door hel woord zijner kracht, och nadat hij reiniging der zonden heeft bewerkt, gezeten lagl is aan de reglerband der Jlajesteit in den hooge: zooveel ijn' meerder geworden dan de Engelen, als hij uitstekender hes naam boven hen geërfd heeft. Tot wien toch der Engelen iren heeft hij ooit gezegd: Gij zijl mijn zoon, heden heb ik eeft u geteeld (Ps. II: 7)? En wederom: Ik zal hem tol va-aan der, en bij zal mij tol zoon zijn (2 Kon. VII: 14)? En
VERTOOGEN.
wanneer hij wederom den eerstgeborenen in de wereld invoert, zegt hij: En dat alle Engelen Gods hein aanbidden (Ps. XCVI: 8). En van de Engelen zegt hij wel: Die zijne Engelen maakt tot winden, en zijne dienaars tot eene vlamine vuurs (Ps. CIII: 4). Maar lot den Zoon; Uw troon, o God! is tot in de eeuwen der eeuwen; een staf van regtmatigheid, de staf uws Rijks. Gij hebt geregtig-heid lief gehad, en ongeregtigheid gehaat: daarom, o God! heeft uw God u gezalfd, met vreugde-olie boven uwe medege-nooten (Ps. XLIV: 7, 8). En: Gij, Heer! hebt in den beginne de aarde gegrondvest, en werken uwer handen zijn de hemelen; zij zullen vergaan; maar gij zult blijven; en zij allen zullen ais een kleed verouderen (Ps. Cl: 26, 27). En: Gelijk een dekkleed zult gij ze veranderen, en zij zullen veranderd worden; maar gij zijl dezelfde, en uwe jaren zullen niet ophouden (Ps. Cl: 27 , 28). Ook tot vvien dei-Engelen heeft hij ooit gezegd: Zit aan mijne regterzijde, totdat ik uwe vijanden stelle tot eene voetbank uwer voeten (Ps. CIX: 1)? Zijn zij niet allen dienstbare geesten, tol dienst uitgezonden, om degenen, die heil beërven zullen ?
Daarom behooren wij ons Ie meer te houden aan hetgeen wij gehoord hebben, opdat hel niet welligl ons ont-vloeije. Immers indien hel woord, door Engelen gesproken, vast was, en alle overtreding en ongehoorzaamheid regtvaardige vergelding ontving, hoe zullen wij ontvlug-ten, indien wij een zoo groot heil veronachtzaamd hebben, hetwelk, nadal het begonnen was verkondigd te worden door den Heer, door hen, die hem gehoord hebben , in ons bevestigd is geworden, terwijl God mede ge-
292
VERTOOGEiK.
luigde door leekenen en wonderen, en door velerlei krachten, en bedeelingen van den Heiligen Geest naar zijnen wil? Heb. I: l—14. II: 1—4.
5. CHRISTUS MEEii DAN MOSES.
Immers zooveel meer heerlijkheid is deze (Christus) waardig geacht boven Moses, als meer eer heeft van het huis, degene, die hel gesticht heeft. Ieder huis toch wordt door iemand gesticht: doch die alles gesticht heeft, is God. Moses nu was wel getrouw en geheel zijn huis, als een dienaar, Ier getuigenis van hetgeen gezegd zou worden; maar Christus is als een zoon over zijn huis; welk huis wij zijn, indien wij slechts het vertrouwen en den roem der hope ten einde toe vasthouden.
Daarom, gelijk de Heilige Geest zegt: Heden, indien gij zijne stem gehoord inogt hebben, verhardt uwe harten niet, gelijk bij de verbittering, ten dage der terging, in de woestijn: alwaar uwe vaders mij getergd en beproefd hebben: en mijne werken gezien hebben, veertig jaren lang. Daarom was ik gebelgd over dat geslacht, en zeide: Altijd dwalen zij met het hart; doch zij hebben mijne wegen niet gekend. Zoo zwoer ik dan in mijnen toorn, indien zij zullen ingaan in mijne rust (Ps. XCIV.8—11).
Ziet toe, broeders! dat niet welligt in iemand uwer zij een boos hart van ongeloof, om afvallig te worden van den levenden God; maar vermaant elkander telken dage, zoo lang het heden wordt genoemd; dat niet iemand uwer verhard worde door het bedrog der zonde. Immers wij zijn deelgenooten van Christus geworden, indien wij na-
295
VEKTOOGEIV.
melijk den grond zijner zelfstandigheid len einde loe vasthouden. Heb. Ill: 3—14.
4. CHRISTUS TREKT ZICH NIET DE ENGELE.N, WEL DE MENSCHEN AA.N.
Niel (och aan Engelen, heeft God de toekomende wereld , waarvan wij spraken, onderworpen. Doch iemand heelt ergens betuigd, zeggende: Wat is de mensch, dat gij zijner gedenkt? Of des menschen zoon, dat gij hem bezoekt (Ps. VIII: 3)? Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen; met eer en heerlijkheid hebt gij hem gekroond, en hem gesteld over de werken uwer handen; alles hebt gij zijnen voeten onderworpen (Ps. VIII: 8). Daar hij nu alles aan hem onderworpen heeft, heeft hij niets overgelaten, dat hem niet onderworpen is. Thans echter zien wij nog niet alles aan hem onderworpen. Doch hem, die een weinig minder dan de Engelen geworden was, Jesus, zien wij om het lijden des doods, opdat hij, door Gods genade, voor allen den dood zou smaken, met heerlijkheid en eere gekroond. Immers het betaamde hem, om wien alles, en door wien alles is, dat hij, vele kinderen ter heerlijkheid geleid hebbende, den stichter van hun heil, door lijden te voleindigen. Want hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit eén: waarom hij zich niet schaamt, hen broeders te noemen, zeggende: Ik zal uwen naam verkondigen aan mijne broeders; in het midden der vergadering zal ik u loven (Ps. XXI: 23). En wederom: Ik zal vertrouwen op hem (Ps. XVII: 3). En wederom: Zie, ik, en mijne kinderen, die
294
VERTOOr.EN.
God mij gegeven heeft (is. VIII: 18). Daar nu de kinderen vleesch en bloed deelachtig geworden zijn, zoo is hij ook zelf desgelijks daaraan deelachtig geworden; opdat hij, door den dood, te niet zon doen hem, die het geweld des doods had, dal is den Duivel; en verlossen zou hen, die door de vreeze des doods, gedurende geheel hun leven , der dienstbaarheid onderworpen waren. Want nergens trekt hij zich Engelen aan; maar het zaad Abraham's trekt hij zich aan. Waarom bij in alles den broederen gelijk moest worden; opdat hij barmhartig zou zijn, en een getrouw Hoogepriester vóór God, om de zonden des volks le verzoenen. Immers waarin hij zelf geleden heeft en beproefd is geworden, kan hij ook dengenen, die beproefd worden, le hulp komen. Heb. II; 5—18.
igt;. WAAROM JESUS CHRISTUS OP DE AARDE IS VERSCHENEN.
Getrouw is hel woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jesus in deze wereld gekomen is, om zondaars te behouden, van dewelke ik een eerste ben. Maar daarom heb ik barmhartigheid verkregen, opdat in mij, eersten, Jesus Christus alle langmoedigheid zou betoonen, ten voorbedde dergenen, die in hem zullen gelooven len eeuwigen leven.
Verschenen is voor alle menschen de genade Gods, onzen Heiland, ons leerende, dat wij, de goddeloosheid, en wereldsche begeerlijkheid verzakende, matig, en regt-vaardig, en godvruchtig zouden leven in deze wereld, verwachtende de zalige hoop, en de komst der heerlijkheid van den grooten God, en van onzen Heiland Jesus
295
VERTOOGEfi.
Christus; die zich zeiven voor ons gegeven heeft, opdat hij ons zou verlossen van alle ongeregtigheid, en zich zeiven een aangenaam volk reinigen, ijverig in goede werken.
Hieraan is de liefde Gods tot ons gebleken, dat God zijn' eeniggeboren Zoon in de wereld heel'l gezonden, opdat wij door hem zouden leven. Hierin is de liefde: niet als hadden wij God lief gehad, maar dat hij ons eerst heeft lief gehad , en zijnen Zoon gezonden heeft tol verzoening voor onze zonden. 1 Tim. I: 15, 16. Til. II: 11—14. 1 Joan IV: 9, 10.
:
li •I
6. CHRISTUS, HET EEUWIG LEVEN, GEOPENBAARD AAN DE MEN-SCHEN. CHRISTUS ONZE MIDDELAAR EN VOORSPRAAK BIJ DEN VADER.
Hetgeen van beginne was, hetgeen wij gehoord, heigeen wij gezien hebben met onze oogen, hetgeen wij aanschouwd en onze handen getast hebben betrekkelijk hel Woord des levens (immers hel leven is geopenbaard, en wij hebben hel gezien, en wij getuigen hel, en wij verkondigen hel u, het eeuwige leven, hetwelk bij den Vader was, en aan ons verschenen is). Heigeen wij dan gezien en gehoord hebben, verkondigen wij u, opdat ook gij gemeenschap hebt met ons, en onze gemeenschap zij met den Vader, en mei zijnen Zoon Jesus Christus. En dit schrijven wij u, opdat gij u verblijdt, en uwe blijdschap volkomen zij.
Er is één God, één Middelaar tusschen God en men-schen, de mensch Christus Jesus, die zich zeiven gege-
296
1
VERTUOGEN.
ven heeft lol een' losprijs voor allen, de geluigenis le zijner lijd; waartoe ik gesteld ben als prediker en Apostel (ik spreek waarheid, ik lieg niet), als leeraar der Heidenen in geloof en waarheid.
Mijne kinderkens! ik schrijf u dit, opdat gij niet zondigt. Doch indien ook iemand gezondigd mogt hebben, wij hebben een' Voorspraak bij den Vader, Jesus Christus, een' regtvaardige. En hij is eene verzoening voor onze zonden; en niet alleen voor de onze, maar ook voor die van geheel de wereld. 1 Joiin. 1: 1—4. 1 Tim. 11; 5—7. 1 Joan. 11; 1,2.
7. cnnisTus akgeschadlwd in melchisedech.
Deze Melchisedech , Koning van Saleui, Priester des aller-hoogslen Gods, die Abraham, teruggekeerd van hel verslaan der Koningen, te gemoel ging, en hem zegende; aan wien ook Abraham een tiende van alles toedeelde, zijnde vooreerst, zouals hel wordt overgezet, Koning der geregtigbeid, en daarna ook Koning van Salem; dat is. Koning des vredes; zonder vader, zonder moeder, zonder geslachts-rekening, noch begin van dagen, noch einde van leven hebbende; maar den Zone Gods gelijk gemaakt, blijft Priester bij voortduring. Bemerkt toch. hoe grool deze is, aan wien zelfs Abraham, de Aartsvader, een tiende gaf van zijn bijzonder deel. Nn hebben wel zij, die uil de zonen van Levi het Priesterschap ontvangen, bevel, om, naar de Wel, tienden te nemen van hel volk, dal is, van hunne broeders, hoewel die ook zeiven voortgekomen yijn uit de lendenen Abraham's; maar bij, wiens geslacht
297
VERTOOGEN.
niet lot hen behoort, heelt tienden genomen van Abraham, en hem, tlie de beloften bad, beeft iiij gezegend. Buiten alle tegenspraak nu wordt bet mindere gezegend door bet meerdere. Ook ontvangen bier tienden , menschen , die sterven; maar daar wordt getuigd, dat bij leeft. Ja (om zoo te spreken), heeft door Abraham ook Levi, die tienden ontvangt, lienden gegeven; immers hij was nog in de lendenen des voorvaders, toen Melchisedech dien te gemoet cr inquot;quot;
Indien er nu voleinding ware door het Levitische Priesterschap (want daaronder heeft het volk de Wet ontvangen), wat was bet nog noodig, dat naar de ordening van Melchisedech , een ander Priester opstond, en bij niet naar de ordening van Aaron genaamd werd? Immers als liet Priesterschap verwisseld wordt, is bet noodig, dat er verwisseling van Wet geschiede. Hij toch, van wien dit gezegd wordt, is uit een' anderen stam, uit welken niemand bel altaar bediend heeft: immers hel is blijkbaar, dat uit Juda onze Heer is gesprolen: aangaande welken stam Moses niets van Priesters gesproken beeft. En nog meer is bet blijkbaar, indien er naar de gelijkheid aan Melchisedech, een ander Priester opslaat, die het niet is geworden naar de Wel eens vleescbelijken gebods, maar naar kracht eens on-vergankelijken levens. Hij toch getuigt: Gij zijt Priester lot in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchisedech (Ps. CIX: 4). Afschaffing nu van een voorgaand gebod geschiedt wegens deszelfs zwakheid en onbruikbaarheid: want de Wet beeft niels tot volmaaktheid gebragt; zijnde zij slechts eene inleiding van eene betere hoop, waardoor wij tol God naderen. En voor zoo ver dit niet zonder eedzwe-
298
VERTOOGEN.
ring geschiedde (want genen zijn zonder eedzvvering Priesters geworden; maar deze met eedzwering door dengenen, die tot hem zeide: De Heer heeft gezworen, en het 'iA hem niet berouwen: gij zijt Priester lot in der eeuwigheid) ; in zoo verre is Jesus van een heter Verhond borg geworden. Ook zijn geene Priesters meerderen geworden, omdat zij door den dood verhinderd werden aan te blijven; maar hij, vermits hij blijft tot in der eeuwigheid, bezil een eeuwigdurend Priesterschap; waarom hij ook voor altoos kan behouden degenen , die door hem lot God treden, daar hij altoos leeft, om voor ons te bidden. Heb. VII; 1—23.
8. CIiniSTUS ONZE HOOGEPIUESTER.
Elk Hoogepriester, uit menschen genomen, wordt voor menschen aangesteld, in helgene tegenover God is, om gaven en offers optedragen voor de zonden; die medelijden kan hebben met de onwelenden en dwalenden, daar ook hij zelf omgeven is met zwakheid. En daarom moet hij, gelijk voor het volk, dus ook voor zich zeiven, olfe-ren voor de zonden. Ook neemt niemand voor zich zeiven die eer; maar die van God geroepen wordt, gelijk Aaron. Alzóó beeft ook de Christus niet zich zeiven verheerlijkt, om Hoogepriester te worden; maar hij, die tot hem gesproken heeft; Gij zijt mijn zoon, heden heb ik u geteeld (Ps. II; 7). Gelijk hij ook op eene andere plaats zegt; Gij zijt Priester tot in der eeuwigheid, naar de ordening van Melchisedech (Ps. CIX; 4). Hij, die in de dagen zijns vleesches, gebeden en smeekingen van dengenen .
299
VERTOOGKN.
die hen» van den dood konde redden, mei sterk geroep en tranen offerende, verhoord is geworden , wegens zijnen eerbied, en, hoewel hij Gods Zoon was, uil hetgeen hij geleden heeft, gehoorzaamheid heeft geleerd, en tot voleinding gehragt, is hij allen, die hem gehoorzamen, eene oorzaak van eeuwig heil geworden, door God verklaard lol Hoogepriesler, naar de ordening van Melchisedech.
Zoodanige Hoogepriesler betaamde ons, heilig, onschuldig, onbesmet, afgescheiden van de zondaars, en hooger dan de hemelen geworden; die niet noodig heeft, dagelijks, gelijk de Priesters, eerst voor zijne eigene zonden offers le brengen, daarna voor die des volks: want dit heeft hij eenmaal gedaan, door zich zeiven op te offeren. De Wel toch slell menschen lol Priesters aan, behebl met zwakheden; maar hel woord der eedzwering, dal na de Wel is, den Zoon tol in der eeuwigheid volmaakt.
Christus, gekomen als Hoogepriesler der toekomende goederen, is door de meerdere en volmaaklere lente, niet mei handen gemaakt, dal is, niet van deze schepping, noch door hel bloed van bokken of kalveren, maar door zijn eigen bloed, eenmaal ingegaan in hel heiligdom, eene eeuwige lossing verworven hebbende. Immers indien het bloed van bokken of slieren, en de asch eener jonge koe, gesprengd op de ontreinigden, heiligt lol de reiniging des vleesches, hoe veel le meer zal het bloed van den Christus, die door den Heiligen Geest zich zeiven onbevlekt Gode heeft opgedragen, ons geweten reinigen van doode werken, om den levenden God le dienen!
Daarom ook is hij Middelaar van een nieuw Verbond, opdat, door lusschenkomst des doods, tol verlossing van de
300
VEBTOOfiKM.
overlredingen onder hel vorige Verbond. de geroepenen de helofle der eeuwige erfenis ontvangen zouden. Iminers waar eene wilsbeschikking is, daar is het noodig, dat de dood des wilsbeschikkers tusschen kome. Eene wilsbeschikking toch wordt door dooden lievestigtl, vermits zij nog geene kracht heeft, zoo lang de wilsbeschikker leeft. Waarom ook zelfs het eerste niet zonder bloed is ingewijd. Immers als alle gebod der Wet, door Moses, den ganschen volke was voorgelezen, nam hij bet bloed der kalveren en bokken, met water en purperroode wol en liijsop, bespreng-de ook zelfs bet boek, en hel gansche volk, zeggende: Dit is bet bloed des Verbonds, dat God u bevolen heeft (Ex. XXIV: 8). Ook de tenle, en al de vaten der dienst, besprengde hij desgelijks met het. bloed. En bijkans alles wordt, naar de Wet, met bloed gereinigd; ja, zonder bloed-uitstorlirig geschiedt geene vergeving.
Het was dan wel noodig, dat de voorbeelden van bet hemelsche, hiermede gereinigd werden; maar het henielsche zelf met betere olfers dan deze. Immers niet in een mei handen gemaakt heiligdom is Jesus ingegaan, een voorbeeld van bet ware; maar in den hemel zeiven, om thans te verschijnen vóór het aangezigt Gods, voor ons; noch opdat hij zich zeiven dikwijls zou offeren, gelijk de Hooge-priester t'elken jare bet heiligdom ingaat met vreemd bloed: anders had hij dikwijls moeten lijden van de grondlegging der wereld af; maar thans is hij eenmaal, bij de voleinding der eeuwen, tot wegneming der zonde, door zijn offer verschenen. En gelijk den mensch gesteld is, eenmaal te sterven, en daarna het oordeel, alzóó ook is de Christus eenmaal geofferd, om veler zonden uit te delgen: en
301
VERTOOGEIN.
zal andermaal verschijnen zonder zonden, dengenen, die hem verwachten lol heil.
Dewijl wij dan een' groolen Hoogepriesler hebben, die de hemelen is doorgegaan , Jesus , den Zoon Gods, zoo laai ons vastbonden de belijdenis. Immers wij hebben niet een' Hoogepriesler, die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden; maar die in alles beproefd is geweest, gelijk wij, zonder zonde. Laat ons dan met vrijmoedigheid loetreden tot den troon der genacie, opdat wij barmhartigheid verkrijgen, en genade vinden tol tijdige hulp. Heb. V: 1—10. VII: 26—28. IX; 11—28. IV: 14—16.
9. CHRISTUS ONS ZOEK-OFFER.
De Wel, als hebbende slechts eene schaduwe der toekomende goederen, niet de gedaante zelve der zaken, kan met jaarlijks dezelfde offers, welke onophoudelijk opgedragen worden , nimmer volmaken degenen , die naderen : anders zouden zij opgehouden hebben opgedragen te worden, vermits de dienst-plegers eenmaal gereinigd, geene bewustheid van zonde meer hadden. Maar nu geschiedt daardoor jaarlijks herinnering van zonden: immers hel is onmogelijk, dat door bloed van stieren en bokken zonden weggenomen worden. Daarom zegt hij, tredende in de wereld:* Offer en gave hebt gij niet begeerd ; maar een ligchaam hebt gij mij bereid; hrand-of-fers voor zonde hebben u niel behaagd (Ps. XXXIX: 7—9j. Toen sprak ik: Zie, ik kom (in een hoofdstuk eens boeks is van mij geschreven) om uwen wil, o God! te doen. Eerst zegt hij; Offers, en gaven, en brand-offers voor
302
VKRTOÜGKN.
zonde hebl gij niet begeerd; noch liebben u behaagd (die naar de Wel opgedragen worden) (Ps. XXXIX: 8). Daarna : Ik sprak: Zie, ik kom, om uwen wil, o God! te doen. Hij neemt liet eerste weg, om het tweede vast te stellen. In welken wil wij zijn geheiligd, door het offer des ligchaams van Jesus Christus, eens voor al. Ook staat wel elk Priester dagelijks, de dienst doende, en dikwijls dezelfde offers opdragende, die nimmer zonden kunnen wegnemen; maar deze, één offer voor de zonde opgedragen hebbende, zit voor altoos ter regterhand Gods. voorts wachtende, totdat zijne vijanden gesteld worden tot eene voetbank zijner voeten. Immers door één offer, heeft hij voor altijd voleindigd de geheiligden. Dit toch betuigt ons ook de Heilige Geest; want nadat hij gezegd had; Dit is hel Verbond, dal ik met hen zal aangaan na die dagen, zegt de Heer; Ik zal mijne wetten geven in hunne harten, en in hun versland zal ik ze schrijven, ook zal ik hunner zonden en ongeregtigheden niet meer gedenken (Jer. XXXI; 33). Waar nu vergeving van dezen is, daar is geen offer meer voor zonde.
Daar wij dan, broeders! vrijmoedigheid hebben, tolden ingang in het heiligdom, door hel bloed van Christus, welken hij ons heeft ingewijd als een' nieuwen en levenden weg, door het voorhangsel, dal is, zijn vleesch, en een grooten Priester over het huis Gods, zoo laat ons toetreden met een opregt hart, in de volheid des geloofs, de harlen gereinigd van een kwaad geweten, en hel lig-chaam afgewasschen met rein water. Laat ons de onwrikbare belijdenis onzer hope vasthouden (want getrouw is hij, die beloofd heeft). En laat ons acht geven op
303
VERTOOGEN.
elkander, tot opwekking van liefde en goede werken.
Wij hebben een altaar, waarvan zij niet mogen eten, die de lente bedienen. Immers van dieren, welker bloed voor zonde door den Hoogepriester in het heiligdom werd ingebragt, van dezen, worden de ligchamen buiten de legerplaats verbrand. Waarom ook Jesus, opdat bij door zijn bloed, bet volk zou heiligen, builen de poorl heeft geleden. Laat ons dan tol hem uitgaan, buiten de legerplaats, zijnen smaad dragende: wij toch hebben hier geen blijvende stad, maar zoeken de toekomende. Laat ons dan door hem ten allen tijde Gode een lof-ofTer opdragen, dat is, iedere vrucht der lippen , die zijnen naam belijden. Heb. X: 1—24. XIII: 10—ligt;.
10. DOOR CHRISTUS, HET BEELD VAN GOD, ALLES GESCHAPEN, EN HIJ HET HOOFD DER KERK.
Wij danken God den Vader, die ons bekwaam heeft gemaakt, om deel te hebben aan het erfgoed der Heiligen in het licht: die ons getrokken heeft uit de magt der duisternis, en overgebragt in bel Kijk van den Zoon zijner liefde, in wien wij hebben de verlossing, door zijn bloed, de vergeving der zonden: die is het beeld des on-zienlijken Gods, de eerstgeborene der gansche schepping. Door hem toch is geschapen, al wat in de hemelen en wat op de aarde is, het zigtbare en bet onzigtbare, hetzij Troonen, hetzij Heerschappijen, hetzij Overheden, hetzij Magten, alles is door hem, en om hem geschapen, en bij is voor allen, en alles beslaat door hem. Ook is hij het Hoofd van bet ligchaam der Kerk; hij, die het begin
304
I
..
VERTOOGEN.
is, de eerstgeborene uil de dooden, opdat hij in alles de eerste plaats hebbe. Immers in hem was het welbehagen, dat de gansche volheid zoude wonen; en door hem alles met zich te verzoenen (hebbende bij bet bevredigd door het bloed zijns kruises), betzij wat op de aarde, hetzij wat in de hemelen is. Ook u, die eens vervreemd waart, en vijandig van zin door hooze werken, beeft hij thans verzoend in bet ligcbaam zijns vleesches, door den dood, om u heilig, en onbevlekt, en onberispelijk vóór zich te stellen. Kol. I: 12—22.
11. ÜE LIJDENDE, VEH.XEDEUDE EN VERHOOGDE CHRISTUS ONS VOORBEELD.
Christus beeft voor ons geleden, u een voorbeeld nalatende, opdat gij zijne voetstappen zoudl volgen. Die geen zonde heeft gedaan, en geen lied rog is in zijnen mond gevonden. Die, als hij gescholden werd, niet weder schold; als hij leed, niet dreigde; maar hel overgaf aan hem, die hem onregtvaardig oordeelde: die zelf onze zonden in zijn ligcbaam beeft gedragen op bet hout; opdat wij, der zonden afgestorven, der geregtigheid zouden leven ; door wiens striemen gij genezen zijl. Immers gij waart gelijk dwalende schapen; maar zijl thans wedergekeerd tot den herder en opziener uwer zielen.
Die gezindheid zij in u, welke ook in Christus Jesus was, die, daar bij in Gods gedaante was, bet zich geen' roof achtte, Gode gelijk le zijn; maar zich zeiven ontledigde, de gedaante van een' dienstknecht aannemende, zijnde aan menschen gelijk geworden, en van gestalte be-
20
30»
vertoogen.
vonden als een mensch. Hij heeft zich zelven vernederd, gehoorzaam geworden lot den dood, ja, den dood des kruises. Daarom ook heeft God hem zeer verheven, en hem een' naam geschonken, die boven allen naam is; opdat in den naam van Jesus alle knie buige, van die in den hemel, van die op de aarde, en van die onder de aarde zijn; en alle tong belijde, dat Jesus Christus Heer is, in heerlijkheid van God, den Vader. 1. Pet. II: 21—25. Pil. II: »—11.
12. wie ik den hemel en ol' de aarde van jesus christus getuigen.
Drie zijn er, die getuigen in den hemel, de Vader, hel Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en hel water, en hel bloed; en deze drie zijn één. Indien wij de getuigenis der menschen aannemen, de getuigenis van God is meerder. Dit nu is de getuigenis van God, welke meerder is, omdat hij getuigd heeft van zijnen Zoon. Die in den Zone Gods gelooft, heeft de getuigenis Gods bij zich. Die den Zoon niet gelooft, maakt hem lot een'leugenaar, omdat hij niet gelooft in de getuigenis, die God getuigd heeft van zijnen Zoon. Dit nu is de getuigenis, dat God ons een eeuwig leven gegeven heeft, en dat dit leven is in zijnen Zoon. Wie den Zoom heeft, heeft het leven; wie den Zoon niet heeft, heeft het leven niet.
Dit schrijf ik u, opdat gij welen moogt, dal gij een eeuwig leven hebt, die gelooft in den naam van den Zone Gods. Ook is dit de vrijmoedigheid, die wij tot hem hebben, dat, wat wij mogten verzocht hebben naar zijnen
306
VERTOOGEN.
wil, hij ons hoort. En daar wij weten, dat hij ons hoort, wat wij moglen verzocht hebhen, weten wij, dat wij de beden bezitten, die wij van hem verzoeken. 1. Joiin. V: 7—15.
13. KENMEHKEiV VAN GODS GEEST IN ONS.
Zeer geliefden! gelooft niet iederen geest; maar beproeft de geesten, of zij uil God zijn: want vele valsche Profeten zijn uilgegaan in de wereld. Hieraan wordt de Geest Gods gekend: Iedere geest, die belijdt, dat Jesus Christus in het vleescb gekomen is, is uit God; maar iedere geest, die Jesus ontbindt, is niet uit God; en dit is de Antichrist, van wien gij gehoord hebt, dat hij komt; en die nu reeds in de wereld is. Gij zijt uil God, kindekens! en gij hebt hem overwonnen: want die in u is , is meerder, dan die in de wereld is. Zij zijn van de wereld; daarom spreken zij van de wereld, en de wereld hoort naar hen. Wij zijn uit God; wie God kent, hoort naar ons; wie niet is uil God, boort niet naar ons. Hieraan kennen wij den Geest der waarheid, en den geest der dwaling. Zeer geliefden! laai ons elkander lief hebben: want de liefde is uil God, en alwie lief heeft, is uit God geboren, en kent God. Wie niet lief heeft, kent God niet: want God is liefde.
Alwie gelooft, dal Jesus de Christus is, is uit God geboren; en alwie lief heefl dengenen, die beeft doen geboren worden, heefl ook lief dengenen, die uit hem geboren is. Hieraan erkennen wij, dat wij de kinderen Gods lief hebben, wanneer wij God lief hebben, en zijne geboden doen. Immers dit is de liefde Gods, dat wij zijne ge-
507
VKRTOOGEN.
boden bewaren. Ook zijn zijne geboden niet zwaar, vermits al wat uit God geboren is, de wereld overwint; en dit is de overwinning, die de wereld overwint, ons geloof. Wie is het, die de wereld overwint, tenzij die gelooft, dat Jesus de Zoon Gods is? Deze is liet, die gekomen is door water en bloed, Jesus Cbristus, niet door het waler alleen, maar door het water en bloed. Ook is liet de Geest, die getuigt, dal Christus de waarheid is. 1. Joan. IV: 1—8. V: 1—6.
14. HET CHRISTENDOM GEENE FABEL.
Wij zijn geen kunstig verdichte fabelen gevolgd, toen wij u bekend maakten niet de kracht en verschijning van onzen Heer Jesus Christus; maar wij zijn aanschouwers van zijne hoog-heerlijkheid geweest: toen hij namelijk van God, den Vader, eer en heerlijkheid ontving, toen uil de hoog-heerlijkheid dusdanige stem op hem afkwam: Deze is mijn geliefde Zoon, in wien ik mijn welbehagen heb: hoort naar hem. En deze stem hebben wij gehoord, van den hemel afkomende, toen wij met hem op den heiligen berg waren. Ook hebben wij een nog vaster woord, het Profetische, waarop gij wél doel met acht le geven, als op eene lamp, schijnende in eene duistere plaats, lot dat de dag aanbreke, en de morgen-ster opga in uwe harten; dit vóór alles wetende, dal geene Profetie der Schrift naar eigene uitlegging geschiedt. Immers niet naar's men-schen willekeur werd voormaals eene Profetie voortge-bragt; maar door den Heiligen Geest gedreven, hebben Gods heilige menschen gesproken.
308
VERTOOGKN.
Doch er waren ook valsche Profeten onder het volk, gelijk ook onder u logenachtige meesters zullen zijn, die verderfelijke sekten zullen invoeren, en den Heer, die hen gekocht heeft, verloochenende, over zich zeiven een haastig verderf zullen brengen. En velen zullen hunne ongebondenheden navolgen, door wie de weg der waarheid gelasterd zal worden. Ook zullen zij uit hebzucht met gemaakte woorden handel over u drijven; over wie echter het oordeel reeds sedert lang niet rust, ook hun verderf sluimert niet. 2. Pet. I: 16—21. II; 1—5.
15. DE GENADE, AAN CHRISTUS TE DANKEN.
Waarom is Christus, toen wij nog zwak waren , te zijner lijd, voor goddeloozen geslorven? Naauvvelijks toch sterft iemand voor een' regtvaardige; voor den goede echter mag welligt iemand den moed hebben van te sterven. Maar hierdoor betoogt God zijne liefde tot ons, dat, toen wij nog zondaars waren, te zijner tijd Christus voor ons geslorven is. Hoe veel te meer dan zullen wij, nu geregl-vaardigd door zijn bloed, door hem behouden worden van den toorn! Immers indien wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door den dood zijns Zoons, veel meer zullen wij, verzoend, behouden worden door zijn leven. En dit niet alleen; maar wij roemen ook in God , door onzen Heer Jesus Christus, door wien wij nu de verzoening verkregen hebben. Daarom, gelijk door éénen mensch de zonde is in deze wereld gekomen, en door de zonde de dood, alzóó ook is de dood op alle menschen overgegaan: als in wien allen gezondigd hebben. Immers tot
309
VERTOOGE».
310
op de Wet was er zonde in de wereld; maar de zonde werd niet toegerekend, daar geene Wet was. Nogtans heeft de dood geheerscht van Adam tot 3Ioses, ook over hen, die niet gezondigd hadden in de gelijkheid aan de overtreding van Adam, die een voorbeeld is des toekomenden. Doch niet gelijk het misdrijf, dus ook is de genadegift: want indien door het misdrijf des éénen, de velen gestorven zijn, zóó is veel meer de genade Gods en gift, door de genade des éénen menschen, Jesus Christus, overvloedig geweest over de velen. En niet gelijk door het ééne misdrijf is ook de gift: want het vonnis is wel uit éénen ter veroordeeling; maar de genade-gift is uit vele misdrijven ter regtvaardiging. Immers indien door des éénen misdrijf, de dood geheerscht heeft door den éénen, veel meer zullen zij , die den overvloed der genade en der gave en der geregtigheid ontvangen, in het leven heerschen door den éénen, Jesus Christus. Zoo dan, gelijk des éénen misdrijf allen menschen geweest-is tot veroordeel ing, dus ook is des éénen geregtigheid allen menschen tot regtvaardiging des levens. Want gelijk door de ongehoorzaamheid des éénen menschen de velen tot zondaars zijn gesteld, zóó zullen ook, door des éénen gehoorzaamheid de velen tot regtvaardigen gesteld worden. J)e Wet nu is daar tus-schen gekomen, opdat het misdrijf meerder mogt worden. Doch waar het misdrijf meerder werd, is de genade nog overvloediger geworden, opdat, gelijk de zonde geheerscht heeft Ier dood, zoo ook de genade heersche door geregtigheid ten eeuwigen leven, door Jesus Christus, onzen Heer. Rom. V: 6—21.
VERTOOGEN.
16. HET NIEUWE VERBOND.
De hoofd-inhoud van hetgeen gezegd wordt, is: Zulk een' Hoogepriester hebben wij, die gezeten is ter regter-hand van den troon der Majesteit in de hemelen ; een bedienaar van bet heiligdom en der ware tente, welke de Heer heeft opgerigt, en niet een mensch. Elk Hoogepriester toch wordt aangesteld, om gaven en olfers op te dragen, waarom hel. noodig was, dat ook deze iets bad, om op te dragen. Indien bij echter op aarde ware, hij zou zelfs geen Priester zijn, daar er waren, die naar de Wet, tie gaven opdroegen ; die bij een voorbeeld en afschaduwing van het he-melsche de dienst verrigten, volgens den last aan Moses, toen hij de tente stieblen zou: Zie toe, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, ilat u vertoond is op den berg (Ex. XXV: 40). Nu echter heeft hij zoo veel betere dienst verkregen, als hij ook Middelaar is van een beter Verbond, hetwelk onder betere beloften verordend is. Immers indien het eerste zonder gebrek ware geweest, er zou voor een tweede geene plaats zijn gezocht. Doch hen berispende, zegt hij: Zie, er zullen dagen komen, zegt de Heer, dat ik over het huis van Israël en over het huis van Juda een nieuw Verhond zal tot stand brengen. Niet naar het Verbond, dat ik met hunne vaderen aanging ten dage toen ik hunne hand greep, om hen uit Egypteland te voeren: want zij zijn niet gebleven bij mijn Verbond, waarom ik geen acht op hen heb geslagen, zegt de Heer. Maar dit is het Verbond, dat ik zal aangaan met het huis van Israël na die dagen, zegt de Heer: Ik zal mijne wetten geven in hun versland, en in hunne harten zal ik ze schrij-
311
VKRTOOGRM.
ven, en ik zal hun lol God, en zij zullen mij lot volk zijn. En dan zal niel ieder zijn' naaste, en niet ieder zijn' broeder leeren, zeggende: Ken den Heer: want zij allen zullen mij kennen, van den kleinsten tot den grootsten hunner toe. Immers ik zal hunne ongeregtigh.?den genadig zijn, en hunne zonden zal ik niet meer gedenken (Jer. XXI: 51—34). Door te zeggen: Een nieuw, heeft hij het eerste oud gemaakt. Wat nu oud gemaakt en verouderd is, is den ondergang nahij. Heh. VIII: 1—13.
17. DE HEIDEN, SCHULDIG VÓÓK GOD.
Ik schaam mij het Evangelie nie(, vermits het eene kracht Gods is lot heil een' ieder, die gelooft, eerst den Jood ; maar ook den Griek. Want Gods geregtigheid wordt daarin geopenbaard uil geloof tot geloof, gelijk geschreven is: Doch de reglvaardige leeft uit geloof (Hah. II: 4). Immers Gods toorn wordt van den hemel geopenbaard over alle goddeloosheid en ongeregtigheid van menschen , die de waarheid Gods door ongeregtigheid ophouden. Vermits hetgeen van God gekend wordt, in hen openbaar is, daar God hel hun heeft geopenbaard. Immers het onziglbare aan hem, wordt van de schepping der wereld af door het geschapene kenbaar gemaakt, aanschouwd, zoowel zijne eeuwige kracht, als goddelijkheid: zoodal zij niet te verontschuldigen zijn. Ook, hoe zeer zij God hebben gekend, hebben zij hem niet als God verheerlijkt, noch gedankt; maar zij werden verijdeld in hunne overleggingen, en verduisterd werd hun onverstandig hart. Want zich uitgevende voor wijzen, werden zij dwazen; en verwisselden de
312
VKRTOOIiEPi.
513
heerlijkheid des onverderfelijken Gods met gelijkenis eens heelds van een' verderfelijken mensch, en van vogelen, en van viervoetige en kruipende gedierten. Daarom gaf God hun over aan de lusten huns harten lol onreinheid, zoodal zij hunne ligchamen onderling onteerden; hen, die de waarheid Gods verwisselden met de leugen, en het schepsel vereerden en dienden boven den Schepper, die te prijzen is in eeuwigheid. Amen. Daarom gaf God hen over aan schandelijke driften: want hunne vrouwen verwisselden het natuurlijk gebruik met het le-gennaluurlijke. En insgelijks ook de mannen, het natuurlijk gebruik der vrouw nalatende, verhitten zich in hunne lusten tot elkander, mannen aan mannen schandelijkheid bedrijvende, en de vergelding hunner afdwaling, gelijk hel behoorde, aan zich zei ven ontvangende. En gelijk zij niet goed vonden. God in erkentenis te houden, zoo gaf God hen over tol een' verkeerden zin, om te doen, wal niet betaamt: vervuld niet allerlei ongereg-tigheid, snoodheid, ontucht, hebzucht, boosheid, vol nijd, moordlust, twistzucht, arglist, kwaadaardigheid; oorblazers, kwaadsprekers. God-haters, moedwilligen , hoogmoe-digen, opgeblazenen, kwaadsmeders, den ouderen weerstrevend: onbezonnen, ongebonden, liefdeloos, ontrouw, onbarmhartig; die, daar zij bel regt Gods gekend hebben, niet beseften, dal degenen, die zoo iets doen, des doods waardig zijn; en niet alleen die het doen; maar ook medestemmen met degenen, die het doen. Hom. I: 16—52.
VERTOOGEN.
18. DE JOOD, SCHULDIG VÓÓR GOD.
Waarom gij niet te verontschuldigen zijl, o menscht wie gij zijt, die oordeelt: want waarin gij een'ander oordeelt, veroordeelt gij u zeiven, daar gij hetzelfde doet, dat gij oordeelt. Wij weten nu, dat het oordeel Gods naar waarheid is over hen, die zoo iets doen. 01' meent gij dit, o mensch! die oordeelt hen, die zoo iets doen, en hetzelfde doet, dat gij het oordeel Gods zult ontvlieden? 01' versmaadt gij den rijkdom zijner goedertierenheid, en verdraagzaamheid en langmoedigheid? Weet gij niet, dat de goedertierenheid Gods u tot boetvaardigheid leidt? Doch naar uwe verhardheid en onboetvaardig hart, hoopt gij u toorn op, ten dage des toorns en der openbaring van het regtvaardig oordeel Gods, die een' ieder vergelden zal naar zijne werken; hun namelijk, die, met volharding in goede werken, heerlijkheid, en eer, en onverderfelijkheid zoeken, eeuwig leven; maar hun. die weerstrevend, en der waarheid ongehoorzaam, maar der ongeregtigheid gehoorzaam zijn, toorn en verbolgenheid. Verdrukking en benaauwdheid over alle menschen-ziel, die het kwade werkt, eerst den Jood, en ook den Griek ; maar heerlijkheid, en eer, en vrede een' ieder, die het goede werkt, eerst den Jood, en ook den Griek; want er is geene aanneming des persoons bij God.
Zoo velen dan zonder Wet gezondigd hebben, zullen zonder Wet verloren gaan; en zoo velen onder de Wet gezondigd hebben, zullen door de Wet geoordeeld worden. Want niet de hoorders der Wet zijn regtvaardig bij God; maar de doenders der Wet zullen geregtvaardigd worden.
314
VERTOOGEN.
Immers wanneer de Heidenen, die geene Wet hebben , van nature doen, wat tot de Wet behoort, zoo zijn dezen, geene Wet hebbende, zich zeiven tot Wel; als die toonen het werk der Wet, geschreven in hunne harten, terwijl hun geweten hun getuigt, ook hunne gedachten , onder elkander aanklagen, of ook vrijspreken, ten dage, wanneer God het verborgene der menschen zal oordeelen, naar mijn Evangelie, door Jesus Christus.
Maar gij, indien gij een Jood genaamd wordt, en berust op de Wet, en roemt op God, en zijnen wil kent, en het betere billijkt, als onderwezen door de Wet, vertrouwt u zeiven een leidsman te zijn van blinden, een licht voor hen, die in duisternis zijn; een onderwijzer van onverstandigen, een leeraar van onmondigen, als hebbende den vorm der kennis en der waarheid in de Wet. Hoe, die een' ander leert, leert u zeiven niet? üie predikt, dat men niet mag stelen, steelt ? Die zegt, dat men geen overspel mag doen, doet overspel? Die de afgoden verfoeit, pleegt tempel-rooi'? Die op de Wet roemt, onteert God door de overtreding der Wet? Immers de naam Gods wordt door u gelasterd onder de Heidenen, gelijk geschreven is. (Is. Lil: 5).
De Besnijdenis heeft wel haar nut, indien gij de Wet onderhoudt; maar zoo gij een overtreder der Wet zijt,is uwe Besnijdenis Vóórhuid geworden. Indien dan de Vóórhuid de inzettingen der Wet bewaart, zal dan niet zijne Vóórhuid tot Besnijdenis gerekend worden? En zal niet hetgeen van nature Vóórhuid is, de Wet volbrengende, u oordeelen, die, bij letter en Besnijdenis, een overtreder der Wet zijt? Immers niet die het in het openbaar is.
515
VERTOOGEN.
is een Jood: noch dal is de Besnijdenis, die in hel openbaar in hel vleesch is; maar die het in hel verborgen is, is een Jood; en waar Besnijdenis des harlen is, naar geest, niel naar ietier, wiens lof niet is uil nienschen» maar uil God. Bom. II; 1—29.
19. RECTVAARDIGING DOOR HET GELOOF.
Doch nu is zonder Wel, Gods geregligheid geopenbaard, waarvan de Wel en de Profeten getuigen; te weten, eene geregligheid Gods door geloof in Jesus Christus, voor allen, en over allen, die in hem gelooven; want er is geen onderscheid. Allen toch hebben gezondigd, en derven den roem bij God, wordende zij om niet geregtvaardigd door zijne genade, door de verlossing, die in Christus Jesus is, wien God heeft voorgesteld lol eene verzoening, door hel geloof in zijn bloed, tol beloon zijner geregligheid wegens heivergeven van voorgaande misdaden, onder de verdraagzaamheid Gods, lol betoon zijner geregligheid in dezen lijd, opdat hij zelf regtvaardig zij, en reglvaardigende hem, die uit den geloove in Jesus Christus is.
Waar is dan uw roem ? Hij is uitgesloten. Door welke Wel ? Der werken ? Neen; maar door de Wel des geloofs. Wij oordeelen dan, dal een mensch geregtvaardigd wordt door geloof, zonder werken der Wel. Is er een God van Joden alleen, en niet ook van Heidenen? Ja, ook van Heidenen; immers hel is wel één zelfde God, die de Besnijdenis reglvaardigl uil geloof, en de Vóórhuid door hel geloof. Doen wij dan de Wel te niel door hel geloof? Dal zij verre! maar wij bevestigen de Wet.
516
VERTOOGEN.
Wal zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze vader, naar den vleesche verworven heeft? Want indien Abraham uit werken geregtvaardigd is, zoo heeft hij roem; maar niet hij God. Wal toch zegt de Schrift? En Abraiiam geloofde God, en het is hem toegerekend lot geregtigheid (Gen. XV: 6). Hem nu, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Doch hem, die niet werkt, maar-gelooft in hem, die den goddelooze regtvaardigl, wordt zijn geloof toegerekend lot geregtigheid. naar het besluit der genade Gods. Gelijk ook David den mensch zalig spreekt. wien God geregtigheid toerekent zonder werken; Zalig zij , wier ongeregligheden vergeven, en wier zonden bedekt zijn. Zalig de man, wien de Heer geene zonde heeft toegerekend (I's. XXXI: 1, 2).
Deze zaligspreking dan, geldt zij alleen de Besnijdenis, of ook de Vóórhuid ? Wij loch zeggen , dat Abraham het geloof is toegerekend tol geregtigheid. Hoe dan is het hem toegerekend, in de Besnijdenis, of in de Voorhuid? Niet in de Besnijdenis, maar in de Vóórhuid. Ook ontving bij het teeken der Besnijdenis, als een zegel van de geregtigheid des geloofs, hetwelk hij, nog in de Vóórhuid, had; opdat bij zij een vader van allen, die, in de Vóórbuid, gelooven; opdat het ook hun tol geregtigheid wierd toegerekend; en een vader der besnijdenis zij , niet alleen voor hen, die uit de besnijdenis zijn, maar ook voor ben, die treden in de voetslappen des geloofs, dal onze vader Abraham , nog in de Voorhuid, had.
Immers niet wegens de Wet, werd de belofte aan Abraham, of zijnen zade, dat hij erfgenaam der wereld zou
317
VERTOOGEM.
318
zijn (Gen. XXII: 17, 18) : maar wegens geregtigheid des geloofs. Want indien er, wegens de Wel, erfgenamen zijn . zoo is hel geloof verijdeld , de belofte vervallen. Doch de Wel werkl loorn; immers waar geene Wel is, is ook geene overtreding. Daarom is hel uil geloof, opdat, naar genade, de belofte vast zij voor het gansche zaad, niet voor dal alleen, hetwelk door de Wel; maar ook voor dat, hetwelk door hel geloof van Abraham is, die ons aller vader is, (gelijk geschreven is: Tol een' vader van vele volken heb ik u gesteld) (Gen. XVII: 4). Vóór God, wien hij geloofd had, die de ilooden levend maakt, en roept, hetgeen niel is, alsof bet ware. Die legen hoop, ophoop, geloofde, dal hij een vader van vele volken worden zou, volgens hetgeen hem gezegd was: Zóó zal uw zaad zijn (Gen. XV: 5). Ook werd bij niet verzwakt in bel geloof, noch gaf bij acht op zijn reeds verstorven lig-chaam, loen hij reeds bijna honderd jaren oud was, of op den verstorven moeder-school van Sara. En ook aan de belofte Gods twijfelde hij niel door het wantrouwen; maar werd versterkt in hel Geloof, Gode de eer gevende, ten volle verzekerd, dat belgeen hij beloofd heeft, hij maglig is ook te doen. Daarom is bel hem ook toegerekend lot geregtigheid. Ook is hel niet alleen om hem geschreven, dal hel hem is toegerekend lol geregtigheid: maar ook om ons, als wien hel ook toegerekend zal worden, dal wij gelooven in hem, die Jesus Christus, onzen Heer, heeft opgewekt uil de dooden : die overgeleverd is om onze zonden, en opgestaan om onze reglvaardiging. Rom. III: 21—51. IV: 1—25.
VBRTOOGEPi.
20. KRACHT DES GELOOFS.
Geloof is eene zelfstandigheid van te hopeiie zaken, een bewijs van die, welke men niet ziel. Daardoor toch hebben de Ouden getuigenis bekomen. Door geloof erkennen wij , dat de wereld is toebereid door hel woord Gods, zoodat uil het onzigtbare hel ziglbare geworden is. Door geloof heeft Abel een meerder olfer Gode opgedragen, dan Kaïn; waardoor hij getuigenis bekomen heeft, dal hij reglvaardig was, daar God getuigde van zijne gaven; en daardoor spreekt hij nog, ofschoon gestorven. Door geloof werd Henoch weggenomen, dal hij den dood niet zien zou, en hij werd niet gevonden, dewijl God hem had weggenomen. Vóór zijne wegneming toch had hij getuigenis, dal hij Gode behaagde. Doch zonder geloof is het onmogelijk Gode le behagen: want gelooven moet hij, die tol God treedt, dat hij is, en dengenen, die hem zoeken, een vergelder is. Door geloof heeft Noë, last ontvangen hebbende van hetgeen nog niet gezien werd, bevreesd geworden, de arke toebereid tol behoud van zijn huis: waardoor hij de wereld beeft veroordeeld, en van de geregligheid, die uit den geloove is, erfgenaam is geworden. Door geloof is hij, die Abraham genaamd wordt, gehoorzaam geweest, om uit le gaan naar het oord, dat hij ten erfdeel zou ontvangen; en hij is uitgegaan, niet wetende, waar hij komen zon. Door geloof heeft hij zich opgehouden in hel land der belofte, als in een vreemd land, wonende in tenten, met Isaak en Jakob, mede-erfgenamen van dezelfde belofte: immers hij verwachtte de slad, die vaste grondslagen heeft, welker kunstenaar en bouwmeester God is.
319
VKRTOOGEN.
520
Door geloof heeft ook Sara zelve, ofschoon onvruchlhaar, kracht gekregen, ter ontvangst van zaad, zelfs over den tijd haars ouderdoms, omdat zij hem getrouw achtte, die het beloofd had. Daarom zijn ook van éénen (en dat van eenen verstorvene) voortgesproten, talrijk als de sterren des hemels , en als hel zand, dat aan den oever der zee is, ontelbaar. In geloof zijn deze allen gestorven, de beloften niet verkregen hebbende; maar zij zagen haar van verre, en begroetten ze, en beleden, dat zij vreemdelingen en bijwo-ners waren op de aarde. Zij toch, die dit zeggen, geven te kennen, dat zij een vaderland zoeken. Ook indien zij gedacht hadden aan dat, waarvan zij waren uitgegaan , zij hadden tijds genoeg om terug te keeren. Maar nu verlangen zij naar een beter, dal is, een hemelsch; daarom schaamt God zich niet, om hun God genaamd te worden (Ex. 111 : 6); want hij heeft hun eene stad bereid. Door geloof heeft Abraham isaak geofferd, toen hij beproefd werd. Ja, den eeniggeborenen offerde hij, die de beloften ontvangen had, hij, tot wien gezegd was: Naar Isaak zal uw zaad genaamd worden (Gen. XXI; 12); overwegende, dat God magtig is, ook uit de dooden op le wekken; waaruit hij hem ook, bij gelijkenis, weder gekregen heeft. Door geloof heeft ook Isaak, met betrekking tot hetgeen toekomend was , Jakob en Esau gezegend. Door geloof heeft Jakob, stervende, elk van de zonen Josef's gezegend, en aangebeden, tegenover het opperste van zijn staf. Door geloof heeft Josef, stervende, van den uittogl der kinderen Israel's gewaagd, en aangaande zijn gebeente bevel gegeven. Door Geloof is Moses, geboren, drie maanden door zijne ouders verborgen, daar zij zagen, dat het kind
VEKTOOfiEN.
schoon was: en zij vreesden hel iievel iles Konings niet. Door geloof heeft Moses, groot geworden, ontkend, een zoon van Farao's dochter te zijn : verkiezende liever, verdrukt te worden niet het volk Gods, dan voor een' tijd genot van zonde te hebben: grooter rijkdom, dan de schallen der Egyplenaars, den smaad van den Christus achtende: want hij zag op de vergelding. Door gelooi heeft hij Egypte verlaten, niet vreezende den toorn des Konings: want den onzigtbare als ziende, volhardde hij. Door gelooi heelt hij het Pascha gevierd, en de vergieting des bleeds, opdat de verderver der eerstgeborenen hen niet treilen zou. Door gelooi zijn zij de roode zee doorgegaan, als overdroeg land: hetwelk de Egyplenaars heproeveinle, verzwolgen zijn. Door geloof zijn de muren van Jericho gevallen, na een' omgang van zeven dagen. Door geloof is Kahab, de hoer, niet omgekomen mei de ongeloovi-gen, daar zij de verspieders had opgenomen met vrede.
En wat zal ik nog meer zeggen ? De lijd toch zon mij ontbreken, zoo ik nog verhaalde van Gédeon, van Barak, van Samson, van Jelle, van David, van Samuel en van de l'rofelen: die door geloof rijken overwonnen, gereg-tigheid geoefend, beloften verkregen, leeuwen-muilen gestopt hebben: die de kracht des vuurs uitgedoofd hebben: die de scherpte des zwaards ontvlugt zijn; die uil zwakheid hersteld werden: dapper geworden zijn in oorlog, legers van vreemden hebben doen wijken. Vrouwen hebben hare dooden door Opstanding wedergekregen. Uoch anderen zijn gefolterd, de bevrijding niet aannemende, opdat zij eene betere Opstanding verkrijgen moglen. Doch anderen hebben bespottingen en geeselslageti ondergaan,
21
521
VERTOOREN.
ook boeijen en gevangenis. Zij werden gesleenigd, doorgezaagd, getergd, door den slag van hel zwaard ter dood gebragt; zij zworven om in schapen- en bokken-vachten, gebrek lijdende, benaauwd, mishandeld : welker de wereld niel waardig was; omdolende in woestijnen en gebergten , en in spelonken en de holen der aarde.
En deze allen, hoewel door getuigenis des geloofs bevestigd. hebben echter de belofte niel verkregen; daar God over ons iets beters had voorzien, opdat zij niet zonder ons voleindigd zouden worden. Heb. XI : 1—40.
21. EEN ONWERKZAAM GELOOF EEN 1)0011 GELOOF.
Wal zou hel baten, mijne broeders! indien iemand zeggen mogt geloof le hebben; maar hij had geene werken ? Zou het geloof hem kunnen behouden ? Indien nu een broeder en zuster naakt zijn, en gebrek hebben aan het dagelijksche voedsel, en iemand uwer zeide tot hen: Gaal in vrede; warmt en verzadigt u; maar gij gaafl hem niets, hetgeen hel ligchaam behoeft, wal zou dal baten? Alzóó ook het geloof, indien hel geene werken heeft, het is dood in zich zeiven. Maar, zal iemand zeggen ; Gij hebt géloof, en ik heb werken: toon mij uw geloof zonder de werken, en ik zal u uit de werken mijn geloof toonen. Gij gelooft, dat er één God is: gij doel wél. Ook de Démons gelooven het, en zij sidderen. Doch wilt gij weten, o ijdel inensch! dat het geloof zonder de werken dood is? Abraham, onze vader, is hij niet uit werken gereglvaardigd, toen hij zijnen zoon Isaak op het altaar olferde? Gij ziet dat het geloof medewerkte met zijne
322
VERTOOG EN.
werken, en dal uil de werken hel geloof voleindigd is. En zóó is vervuld de Schrift, zeggende: Abraham geloofde God, en hel werd hem gerekend tol geregligheid (Gen. XV: 6. XXII : 16), en hij is Gods vriend genaamd geworden (2 Par. XX ; 7. Is. XLI ; 8). Ziel gij. dat uit werken een mensch geregtvaardigd wordt, en niet uit geloof alleen? Insgelijks ook Rahab, de hoer, is zij niet uil werken geregtvaardigd, loen zij de boden opnam, en langs een' anderen weg uitliet? Immers gelijk het lig-chaam zonder geest dood is, zóó is ook het geloof zonder de werken dood. Jak. II : 14—26.
22. 1»E JODEN, ONDER DE VOOGDIJ DER WET,
VRIJ DOOR HET GELOOF.
Zoo langen tijd de erfgenaam een kind is, verschilt hij niet van een' dienstknecht, ofschoon hij heer is van alles; maar hij is onder voogden en verzorgers, tot op den tijd, door den vader bepaald. Zóó ook wij, als wij nog kinderen waren, waren wij dienstbaar onder de eerste beginselen der wereld. Doch als de volheid des lijds gekomen was, heeft God zijnen Zoon gezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de Wet; opdat hij hen, die onder de Wet waren, zoude verlossen, opdat wij de aanneming tot kinderen bekomen zouden. Vermits gij nu kinderen zijt, heeft God den Geest zijns Zoons gezonden in uwe harten, die roept: Ablta, Vader! Zoo is er dan geen dienslknechl meer, maar zoon; en, indien zoon, dan ook erfgenaam door God. Gal. IV : 1—7.
O
325
lL
VERTOOGEN.
23. CHRISTUS HE VERZOENER VAN JODEN MET HEIDENEN.
Uil genade zijl gij behouden door liet geloof', en dal mei uil u: wanl hel is Gods gave; ^iiel uil werken, opdat niemand roeme. Immers zijn gewrochl zijn wij, geschapen in Chrislus Jesus lol goede werken, die God heefl vóórbereid, opdal wij daarin wandelen. Daarom gedenkt, dal gij, eens Heidenen in het vleesch, die Vóórhuid weidt genaamd door de dusgenaamde Besnijdenis in hel vleesch, met handen verrigt; dat gij te dier tijde waart zonder Christus, vervreemd van de gemeenschap Israel's, en vreemdelingen, ten aanzien der Verbonden, geene hoop op de beloften hebbende, en zonder God in deze wereld. Maar nu, in Christus Jesus, zijl gij, die eens verre waart, nabij geworden, door het bloed van den Christus. Hij loch is onze vrede, die heiden tol één gemaakt , en deu middel-muur des afschutsels verbroken heelt, de vijandschappen door zijn vleesch: vernietigende hij de Wel der geboden door verordeningen, opdat hij de twee in zich zeiven tol éénen nieuwen mensch zou scheppen, vrede makende; en opdal, hij heiden in één ligchaam met. Gód zou verzoenen door hel kruis, de vijandschappen in zich zeiven doodende. Zóó heelt hij, gekomen, vrede als hlijmare verkondigd, aan u, die verre waart, en vrede aan hen, die nabij waren; want door hem hebben wij beiden, in éénen Geest den toegang tol den Vader. Zoo dan zijl gij niet meer vreemdelingen en bijwoners; maar gij zijl medeburgers der Heiligen en huisgenooten Gods: opgebouwd op den grondslag der Apostelen en Profeten, terwijl tot hoofd-hoeksteen is Je^us Christus zelf, in wien
324
VERTOOGKN.
hel gansclie gebouw zamengevoegd, oprijst tot een' heiligen tempel in den Heere. in wien ook gij mede opgebouwd wordt, tot eene woonstede Gods in den Geesl. Ef. II ; 8—22.
24. AAN 1)E ZONDE GESTORVEN, MOKTEN WIJ • EEN NIEUW LEVEN LEIDEN.
Wal zullen wij dan zeggen? Zullen wij in de zonde blijven, opdal de genade overvloedig worde? Dal zij verre! Want wij, die der zonde gestorven ziju, hoe zuilen wij nog in haar leven? Weel gij niet, dal zoo velen wij gedoopt zijn in Christus .lesus, wij in zijnen dood gedoopt zijn? Immers wij zijn met hem begraven dooiden doop tol den dood; opdat, gelijk Christus uit de doo-den is opgeslaan door de heerlijkheid des Vaders, zóó ook wij iu nieuwheid van leven wandelen. Want indien wij mei hem ééne planl geworden zijn in de gelijkvormigheid aan zijnen dood, zoo zullen wij hel ook zijn ten aanzien der Opstanding; dit wetende, dal onze oude mensch mede gekruisigd is, opdal hel ligchaam der zonde te niet gedaan worde, en wij der zonde niel meer dienstbaar zouden zijn. Immers wie gestorven is, is onlslageii van de zonde. Indien wij nu mei Christus gestorven zijn, zoo gelooven wij, dal wij ook met Christus zullen leven: wetende, dal Christus, uit de dooden opgeslaan, niet meer sterft; dal de dood niet meer over hem zal heersclien. Wanl dal hij gestorven is, is hij éénmaal der zonde gestorven ; doch dal hij leeft, leeft hij Gode. Alzóó ook gij, houdt u als gestorven der zonde: maar als levende Gode,
VERTOOGEN.
in Christus Jesus, onzen Heer. Dat dan de zonde niet heersche in uw sterfelijk ligchaam, om zijne begeerlijkheden te gehoorzamen. Noch geeft uwe leden over, als werktuigen der ongeregligheid, aan de zonde: maar geeft u over aan God, als herlevend geworden uit de dooden, en uwe leden, als werktuigen der geregtigheid, Gode. Want de zonde zal over u niet heerschen, daar gq niet zijt onder de Wel; maar onder de genade.
Wat dan? Zullen wij zondigen, omdat wij niet zijn onder de Wet, maar onder de genade? Dal zij verre! Weet gij niet, dat wien gij u overgeeft, als dienstknech-len ter gehoorzaming, gij dienstknechten zijt desgenen, dien gij gehoorzaamt, hetzij van zonde Ier dood, hetzij van gehoorzaamheid ter regtvaardiging? Doch Gode zij dank! dat gij, die dienstknechten der zonde waart, nu van harte gehoorzaam zijt geworden aan dien vorm van leer, waaraan gij zijl overgeleverd: en dat gij, vrij gemaakt van de zonde, dienstknechten zijt geworden der geregtigheid. Ik spreek menschelijker wijze, wegens de zwakheid uws vleesches. Gelijk gij toch uwe leden overgegeven hebt in dienst der onreinheid en der ongereg-tigheid lot ongeregtigheid, zóó geeft nu uwe leden over in dienst der geregtigheid tot heiliging. Immers toen gij dienstknechten waart der zonde, waart gij vrij ten aanzien van de geregtigheid. Maar wat vrucht hadt gij toen van datgene, waarover gij u thans schaamt? Want het einde daarvan is de dood. Doch nu, vrijgemaakt van de zonde, en Gode dienstbaar geworden, hebt gij uwe vrucht tot heiliging, en als het einde, een eeuwig leven. Immers de bezoldiging der zonde is de dood; maar de genade Gods
526
VERTOÜGEN.
527
is een eeuwig leven, in Christus Jesus, onzen Heer. Rom. VI : 1—23.
25. STRIJD TUSSCHEN DE WET DES VLEESCHES EN DES r.EESTES.
n
Wij weten, dat de Wet geestelijk is; maar ik lien vlee-schelijk, verkocht onder de zonde. Want wat ik werk, begrijp ik niet, daar ik niet doe, het goede, dat ik wil; maar het kwade, dat ik haat, dat doe ik. Indien ik nu, hetgeen ik niet wil, doe, stem ik der Wel toe. dat zij goed is. Doch nu werk ik het niet meer; maar de zonde, die in mij woont. Immers ik weet, dat in mij, dal is, in mijn vleesch, geen goed woont: wanl hel willen ligt mij wel bij; maar het goede te volbrengen, vind ik niet; daar ik het goede, dat ik wil, niet doe; maar het kwade, dat ik niel wil, doe. Indien ik nu, hetgeen ik niel wil, doe, zoo werk ik het niel meer; maar wal in mij woont, de zonde. Zoo vind ik dan in mij de Wet, dal. als ik hel goede wil doen, hel kwade mij nabij is. Want ik heb lust aan de Wel Gods naar den inwen-digen mensch; maar ik bevind eene andere wet in mijne leden, die strijd voert tegen de Wet mijns gemoeds, en mij gevangen neemt onder de wet der zonde, die in mijne leden is. Ik ellendig mensch! wie zal mij verlossen van het ligchaam dezes doods? De genade Gods, door Jesus Christus, onzen Heer. Ik zelf alzoo, ik dien wel de Wet Gods, naar het gemoed, hoezeer, naar den vleesche, de wel der zonde. Kom. VII ; 14—25.
VERTOOGEIV.
26. VRUCHT DES VLKESCHES EN DES GEESTES.
Wie naar den vleesche zijn, liezinnen hetgeen des vlee-sches is : maar wie naar den Geeslzijn, bezinnen hetgeen des Geesles is. l)e gezindheid nu des vleesches is dood; maar de gezindheid des Geestes leven en vrede: vermits de gezindheid des vleesches vijandig is tegen God. Immers aan de Wet Gods onderwerpt zij zich niet, ja kan het ook niet. Zij nu, die in den vleesche zijn, kunnen Gode niet behagen. Doch gij zijl, niet in den vleesche: maar in den Geest, indien namelijk de Geest Gods in u woont. Maar indien iemand den Geest van Christus niel heeli. die behoort hem niel toe. Doch indien Christus in u is, zoo is wel hel ligchaam dood om de zonde: maar de geest is levend om de regtvaardiging. Doch indien de Geest desgenen , die Jesus heeft opgewekt uit de dooden, in u woont, zoo zal hij, die .lesus Christus uil de dooden heelt opgewekt. ook uwe slerfelijke ligchamen levend maken, om zijnen Geest, die in u woont.
Zon dan, broeders! wij zijn schuldenaars, niel den vleesche, om naar den vleesche le leven. Immers indien gij naar den vleesche geleefd mogl hebben, gij zuil sterven ; maar indien gij door den Geest de werken des vleesches gedood mogl hebben, gij zult leven. Zoo velen nu door Gods Geest geleid worden, zijn kinderen Gods. Gij toch hebt niel ontvangen een' geest van dienstbaarheid wederom ter vreeze; maar gij hebt ontvangen een' geest van aanneming lol kinderen, door welken wij roepen; Abba (Vader)! Immers die Geest zelf getuigt aan onzen geesl, dal wij kinderen Gods zijn. Indien nu kinderen,
328
VERTOOftElN
dan ook erfgenamen: te welen, erfgenamen Gods, en medeerfgenamen van Christus; indien wij namelijk mede lijden, opdat wij ook mede verheerlijkt worden. Ik toch houd hel daarvoor, dal hel lijden dezes lijds niel le waarderen is tegen de heerlijkheid. die in ons zal geopenbaard worden. Hom. VIII ; 5—18.
quot;11. WERKING EENE1! HARTELIJKE LIEFDE JEtJRnfS (iOI).
Wij weten, dal dengenen, die God liefhebben, alles medewerkt ten goede, hun, die volgens besluit tot geroepene heiligen zijn. Immers die bij te voren heeft gekend, heeft hij ook le voren bestemd, om gelijkvormig te worden aan hel beeld zijns Zoons, opdat hij een eerstgeborene zij onder vele broederen. En die bij le voren heefl bestemd, die heeft hij ook geroepen; en die bij heeft geroepen, die heefl hij ook geregtvaardigd; en die bij heefl gereglvaardigd, die heefl bij ook verheerlijkt.
Wat zullen wij dan bij dit alles zeggen? Zoo God vóór ons is, wie mag tegen ons? Die, ja zijn' eigen Zoon niel heefl gespaard; maar voor ons allen hem heefl overgeleverd. hoe zal hij niel ook met hem alles ons hebben geschonken? Wie zal aanklagte inbrengen legen uitverkorenen Gods? God, die reglvaardigl ? Wie zal veroordeelen ? Christus Jesus, die gestorven is, ja die ook is opgestaan, die aan Gods regterhand isgezelen. dieook voor ons bidt ? Wie dan zal ons scheiden van de liefde van Christus? Verdrukking, of benaauwdbeid, of honger, of naaktheid, of gevaar, of vervolging, of zwaard? Gelijk geschreven is; Om uwentwille worden wij den ganscben dag gedood;
529
VERTOOfiEN.
wij zijn geacht als slagt-schapen (Ps. XLIII : 22). Doch bij dit alles zegevieren wij, om den wille van hem, die ons heeft lief gehad. Want ik hen verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch Engelen, noch Overheden, noch Magten, noch tegenwoordig, noch toekomend, noch sterkte, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel, ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods. die is, in Christus Jesus, onzen Heer. l\om. VIII : 28—39.
28. GODS VRIJE BESCHIKKING.
Wat zullen wij zeggen?Is er onregtvaardigheid hij God? l)al zij verre! Immers tot Moses zegt hij: Ik zal mij ontfermen, over wien ik mij ontferme; en ik zal barmhartig zijn, wien ik barmhartig zijn zal (Ex. XXX11I : 19). Zoo is het dan niet desgenen, die wil, noch desgeneu, die loopt: maar des zich ontfermenden Gods. De Schrift toch zegt tot Farao: Daartoe heb ik u verwekt, opdat aan u mijne magt betoond, en opdat mijn naam verkondigd zou worden over de gansche aarde (Ex. IX : 16). Derhalve ontfermt hij zich over wien hij wil, en dien hij wil, verhardt hij. Gij zegt mij dan : Wat klaagt hij dan nog? Want wie weêrstaat zijn' wil? 0 mensch! wie zijt gij, dat gij inlegt tegen God? Zegt het gevormde tot zijn' vormer: Waarom hebt gij mij dus gemaakt? Of heeft niet de pottebakker magt over het leem, om uit denzelfden klomp te maken, het ééne vat ter eere, en het andere ter oneere? Indien nu God, willende zijnen toorn betoenen en zijne magt bekend maken, met vele langmoedig-heid verdragen heeft vaten des toorns, geschikt ten ver-
330
VERTOOGBM.
derve, opdat hij den rijkdom zijner heerlijkheid zou ver-toonen over valen van onlferming, vóórbereid tol heerlijkheid? Hoedanig hij ook ons geroepen heeft, niet alleen uit de Joden ; maar ook uit de Heidenen ; gelijk hij hij Hoseas zegt; Ik zal het niet-mijn-volk noemen, mijn volk; en de niet-geliefde, geliefde: en over wie niet ontfermd is geweest, de ontfermde (Hos. II : 24). Kn het zal zijn, ter plaatse, waar tot hen gezegd was: Niet-mijn-volk zijtgij, daar zullen zij genoemd worden kinderen des levenden Gods (Hos. I : 10). Doch Isaias roept over Israël: Al ware hel getal der kinderen Israel's als het zand der zee, het overschot zal behouden worden. Want hij volbrengt eene zaak, en bespoedigt ze met geregtigheid (Is. X : 22. XXXVII : 32). üene bespoedigde zaak zal de Heer doen op de aarde (Is. .V : 23). En gelijk Isaias voorzegd had: Indien de Heer der heirscharen ons geen zaad gelaten had, als Sodoma zonden wij geworden, en aan Gomorrha gelijk geweest zijn (Is. I : 9).
Wat zullen wij dan zeggen? Dat Heidenen, die niet streefden naar geregtigheid, geregtigheid verkregen hebben; doch geregtigheid, welke uit geloof is; maar dat Israël, terwijl het naar eene Wet van geregtigheid streefde, tot geene Wel van geregtigheid gekomen is. Waarom? Omdat het niet was uil geloof; maar als uit werken: want zij stielen zich aan 'den sleen des aanstoots; gelijk geschreven is; Zie, ik leg in Sion een' steen van aanstoot, en eene rols van ergernis (Is. VH1 : 14). En; Al-wie in hem gelooft, zal niel beschaamd worden (Is. XXVIII: 16). Kom. IX ; 14—35.
531
\KRTOOGEN-
29. GOItS ONOOORGRONOELIJKE OORDEELEft IK HET VERWKR-1'Egt; OER JOUEN E.\ HET AANNEMEN DER HEIDENEN.
Wal dan ? Heigeen Israël zochl, dat heell hel niel verkregen; maai' de uilverkorenen heltlten hel verkregen, en overigen zijn verblind geworden: gelijk geschreven is; God heell hun loegeschikl een' geesl van 'bedwelming; oogen, om niel Ie zien, en ooren, om niel le hooren, lol op den huidigen dag (Is. XXIX ; 10. Deul. XXIX: 4. Is. VI : 9). En David zegl. Hnnne lafel worde hun lol strik, en lol buil, en lol aansloot, en tol vergelding. Dal hunne oogen verduisterd worden, zoodal zij niet zien. en hun rug zij steeds gekromd (Ps. LXVIII : 23. 24).
Ik zeg dan: Hebben zij zich zoo gestoolen, opdat zij vallen zouden? Dat zij verre! Maar door hunne zonden is hel heil den Heidenen geworden, om hen naijverig te maken. Indien nu hun misslag de rijkdom der wereld, en hnnne vermindering de rijkdom der Heidenen is, hoe veel le meer hnnne volheid! Want lol u, Heidenen! zeg ik bel, voor zoo veel ik loch der Heidenen Apostel ben, zal ik mijne bediening eer aandoen, of ik eenigzins mijn vleesch naijverig maken, en eenigen hunner behouden mogt. Immers indien hun verlies eene verzoening dei-wereld is, wat zal hunne aanneming zijn, dan een leven uit de dooden ? En indien de vóórproef heilig is, zoo is hel ook de deegklomp: en indien de wortel heilig is. zoo zijn hel ook de takken.
Indien nu eenigen der takken zijn afgebroken, en gij , die een wilde olijfboom waart, op hen zijl ingeënt, en deelgenoot des wortels en van de vettigheid des olijfbooms
332
VERTOOGEM.
geworden zijl, zoo beroem 11 uiel legen de lakken; oi indien gij u heroeinl, niet gij ilraagt den wortel; maar de wortel n. Gij znll ilan zeggen; De lakken zijn afgebroken, opdat ik zo:i worden ingeënl. Goedl wegens hel ongeloof zijn zij afgebroken; en gij slaat door het geloof: wees niet hoogmoedig; maar vrees; want zoo God de natuurlijke takken niet gespaard heeft, hij mogt welligt ook u niet sparen. Bemerk dan Gods goedertierenheid en gestrengheid: en wel over hen, die gevallen zijn, gestrengheid; maar over u Gods goedertierenheid, indien gij in de goedertierenheid blijft; anders zult. ook gij worden afgehouwen. Doch ook zij, indien zij niet gebleven zijn in hel ongeloof, zullen ingeënt worden; immers God is magtig, ben weder in te enten. Want indien gij uit een' van nature wilden olijfboom zijl ingeënl; boe veel meer zullen zij, de natuurlijke, op hun' eigen olijfboom ingeënt worden?
Immers ik wil u niet, broeders! onkundig laten deze verborgenheid (opdat gij niet hij u zeiven le wijs moogl zijn), dal verblindheid ten deele over Israël gekomen is, totdat de volheid der Heidenen zou zijn ingegaan; en dat alzoo geheel Israël behouden worde; gelijk geschreven is; Uil Sion zal de Verlosser komen, die goddeloosheid weg-neme en afwende van Jakob (Is. LIX : 20. XXVII: 9). En; dit is voor hen mijn Verbond, als wanneer ik hunne zonden zal weggenomen hebben (.Ier. XXXI ; 55). Ten aanzien van het Evangelie, zijn zij wel vijanden om uwent wille; maar ten aanzien der verkiezing, zeer geliefden om der vaderen wille. Immers de gave en de roeping Gods zijn onberouwelijk. Gelijk toch ook gij eens Gode ongeloovig
3o.t
VKRTOOfiEN.
waarl; maar thans onlferming verkregen hebl wegens hun ongeloof, zóó zijn ook dezen nu ongeloovig geweest, om de onlferming jegens u, opdat ook zij onlferming moglen erlangen. Immers God heeft alles onder ongeloof besloten, opdat hij zich over allen ontferme. O diepte van rijkdom, van wijsheid en van kennisse Gods! Hoe ondoorgrondelijk zijn zijne oordeelen, en onnaspoorlijk zijne wegen! Wie toch heeft des Heeren zin gekend ? Of wie is zijn raadsman geweest? 01' wie heeft hem eerst gegeven, dat het hem vergolden zou worden ? Want uit hem, en door hem , en in hem is alles: hem zij de heerlijkheid, in de eeuwig held! Amen. Kom. XI : 7—56.
50. HET WIJZE DOOR HET ONWIJZE , HET STERKE DOOR HET ZWAKKE RESCHAAMD.
Christus heeft mij niet gezonden om te doopen, maar om hel Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid van woord, opdat het kruis van den Christus niet verijdeld worde. Want het woord des kruises is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid; maar hun, die behouden worden, te welen ons, is het kracht Gods. Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen te niet doen, en het verstand der verslandigen zal ik verwerpen (Is. XXIX: 14). Waar is een wijze? Waar een schriflgéleerde? Waar een navorscher dezer wereld ? Heeft God niet de wijsheid dezer wereld tot dwaasheid gemaakt? Immers daar de wereld, door hare wijsheid. God niet gekend heeft in de wijsheid Gods, zóó heeft het Gode behaagd, dooide dwaasheid der prediking te behouden hen, die geloo-
354
VKRTOOIJEPt.
ven. Immers én Joden hegeeren leekenen, én Grieken verlangen wijsheid; doch wij prediken een gekruisigden Chris-lus, voor Joden wel eene ergernis, en voor Heidenen eene dwaasheid; maar hun, die geroepen zijn. Joden en Grieken, Christus, eene kracht Gods, en Gods wijsheid. Wanl hel dwaze Gods is wijzer dan de menschen, en hel zwakke Gods is sterker dan de menschen. Besciiouwt loch uwe roeping, broeders! iioe gij niel vele wijzen zijl naar den vleesche, niel vele magligen, niel vele edelen: maar hel dwaze der wereld heeft God uilverkoren, opdat hij de wijzen beschame; en hel zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat hij het sterke heschame; en het onedele der wereld en hel verachte heeft God uilverkoren, en hetgeen niets is, opdat hij hetgeen iets is, te niel zou doen; opdat geen vleesch roeme vóór hem. Doch uit hem zijl gij, in Christus Jesus, die ons geworden is wijsheid Gods, en geregtigheid, en heiliging, en verlossing; opdat, gelijk geschreven is, wie roemt, in den Heere roeme (Jer. IX ; 25, 24). 1. Kor. I : 17—3).
31. GODS WIJSHEID GBENE MEiVSCIIEN WIJSHEID.
Wijsheid spreken wij onder de volmaakten; doch geene wijsheid van deze wereld, noch van de Oversten dezer wereld, die te niel gedaan worden; maar wij spreken Gods wijsheid in verborgenheid, die verborgen was, welke God vóór de eeuwen bestemd had tol onze heerlijkheid; die geene van de Oversten dezer wereld gekend heeft (want indien zij ze gekend hadden, zij zouden den Heer dei-heerlijkheid nooit gekruisigd hebben); maar hel is, gelijk
335
VERTOOGEN.
geschreven is: Wal geen oog heefl gezien, en geen oor heell gehoord, noch in 's menschen hart is opgekomen, wa! (iod bereid heel! dengenen, die hem Hel' hehhen (Is. LXIV ; 4). üocli aan ons heefl God hel geopenbaard door zijnen Geesl: vvanl de Oeesl doorvorschl alles, ook de diepten Gotls. Welk mensch tocli weel, heigeen des menschen is, dan de geesl des menschen, die in hem is? Alzoó weel ook niemand hetgeen Gods is, dan de Geesl Gods. Wij nu hebben den geesl dezer wereld niel ontvangen; maar den Geest, die uit God is, opdat wij zouden welen, wal ons door God geschonken is ; waarvan wij ook spreken, niel mei aangeleerde woorden van men-schelijke wijsheid; maar zoo als de Geesl leert, hel geestelijke geestelijk behandelende. J)och een zinnelijk mensch bevat niel hetgeen van den Geest Gods is: want hel is hem dwaasheid, en hij kan het niel verstaan, omdat het geestelijk beoordeeld wordt. Maar de geestelijke beoordeelt alles, en hij zeil' wordt door niemand beoordeeld. Wie toch heelt den zin des Heeren gekend, dal die hem onder-
rigte? Wij nu hebben den zin van Christus.....
Niemand bedriege zich zeiven; zoo iemand onder u meent wijs te zijn in deze wereld, hij worde dwaas, opdat hij wijs worde. Want de wijsheid dezer wereld is dwaasheid bij God. Kr is toch geschreven: Ik zal de wijzen vangen in hunne arglistigheid (Job V : 13). En wederom: De Meer kent de overleggingen der wijzen, dal zij ijdel zijn (Ps. XCII1 : 11). Niemand dan roeme op menschen. ï kor. II : 6—16. Ill : 18—21.
5rgt;(j
VfiRTOOGKN.
52. WERKEN ÜBS VLGESCHES EN ÜES GEESTES.
Wandelt naar den Geest, en gij zult de lusten des vleesches niet volbrengen. Immers het vleesch begeert legen den Geest, en de Geest tegen het vleesch;dezen toch weerstaan elkander; zoodat gij datgene niet doet, wat gij wel wilt. Doch indien gij door den Geest geleid wordt, zoo zijt gij niet onder de Wet.
Openbaar nu zijn de werken des vleesches; zij zijn: Hoererij, onreinheid, ontucht, geilheid, afgoderij, giftmengingen, vijandschappen, twisten, ijverzucht, toorn, gekijf, tweedragt, scheuringen, nijd, moorden, dronkenschap-pen, brasserijen en dergelijke: waarvan ik u vooraf zeg. gelijk ik reeds vooraf gezegd heb. dat degenen, die zóó iets doen, Gods Uijk niet zullen erlangen. Maar de vrucht des Geestes is: Liefde, blijdschap, vrede, geduld, weldadigheid, goedertierenheid, langmoedigheid, zachtmoedigheid, trouw, zedigheid, ingetogenheid, kuischheid. Tegen zóó iets is geene Wet. Zij dan, die Christus toebehoo-ren, hebben hun vleesch gekruisigd met de ondeugden en begeerlijkheden. Indien wij naar den Geest leven, laat ons ook naar den Geest wandelen. Laat ons geen ijdcle
eer bejagen, elkander tergende, elkander benijdende.....
Dwaalt niet: God laat zich niet bespotten. Wat toch de mensch gezaaid inogt hebben, dal zal hij ook maaijen: want wie in zijn vleesch zaail, zai ook van het vleesch vordert maaijen; maar wie in den Geest zaail, zal van den Geest eeuwig leven maaijen. Laat. ons dan, het goede doende, niet bezwijken: want le zijner lijd zullen wij maaijen.
zoo wij niet verslappen. Gal. V: 16—26. Vi: 7_9,
22
557
VERTOOGKN.
55. VERSCHEIDENE GAVEN EN WERKlNGEigt;' I)ES HEILIGEN GEESTES.
Er is versclieidenheid van genade-gaven; maar liet is dezelfde Geest; en er is verscheidenheid van bedieningen; maar het is dezelfde Heer; en er is verscheidenheid van werkingen; maar het is dezelfde God, die alles in allen werkt. Een ieder nu wordt de openbaring des Geestes gegeven ten nutte. Zoo loch wordt den eenen door den Geest gegeven een woord van wijsheid, en aan den ander een woord van kennis, volgens denzelfden Geest; aan een' ander geloof, door denzelfden Geest; aan een' ander gave van genezingen, door denzelfden Geest; aan een' ander werking van krachten; aan een'ander Profetie; aaneen' ander onderscheiding van geesten; aan een' ander soorten van talen; aan een' ander verklaring van redenen. Dit alles nu werkt een en dezelfde Geest, een' ieder toe-deelende. gelijk hij wil. Gelijk toch hel ligchaam één is, en vele leden heeft; maar al de leden van het ligchaam, schoon vele zijnde, nogtans één ligchaam zijn, zóó ook de Christus. Immers door éénen Geest zijn wij allen tol één ligchaam gedoopt, hetzij Joden , hetzij Heidenen; hetzij dienstbaren, hetzij vrijen; en wij allen zijn met éénen Geest gedrenkt. Want ook het ligchaam is niet één lid, maar vele. Indien de voet gezegd mogt hebben; Omdat ik geene hand ben, behoor ik niet tot het ligchaam; behoort bij daarom niet tot hel ligchaam? En indien hel oor mogl gezegd hebben: Omdal ik geen oog ben, behoor ik niel lot hel lichaam; behoort het daarom niel lol het ligchaam ? Indien hel geheele ligchaam oog ware, waar zou hel gehoor zijn? Indien het
5.iS
VERTOOG KW. 359
geheel gehoor ware, waar zou de reuk zijn? Doch nu heefl God de leden gesleld, elk van hen aan hel ligchaain, gelijk hij heefl gewild. Indien alles één lid ware, waar zou hel ligchaam zijn? Doch nu zijn er wel vele leden, maar slechls één ligchaam. En hel oog kan niel zeggen lol de hand: Ik heb uwe hulp niet noodig: of wederom hel hoofd lol de voelen: Ik heb u niel noodig. Ja, veel meer zijn de leden des ligchaams, die zwakker schijnen le zijn, meer noodzakelijk; en die wij houden voor min edele leden des ligchaams, die omgeven wij met meerdere eer; en die aan ons wanvoegelijk zijn, bekomen meer welvoe-gelijkheid; doch de welvoegelijke aan ons hebben niels noodig; maar God heefl hel ligchaam aldus zamengevoegd, door, aan hetgeen gebrek er aan had, meerdere eer toe te voegen, opdal er geene tweespalt zij in het ligchaam; maar de leden voor elkander gelijke zorg dragen. En hetzij één lid lijde, al de leden lijden mede: hetzij één lid verheerlijkt worde, al de leden verblijden zich mede. Gij nu zijl een ligchaam van Christus, en leden van één lid. En sommigen wel heefl God gesleld in de gemeente; voor eerst tol Apostelen, ten tweede tol Profeten, ten derde tol Leeraars, voorts krachten, daarna gaven van genezingen, hulpbieders, bestuurders, soorten van talen, verklaringen van redenen. Zijn het allen Apostelen ? Zijn hel allen Profeten? Zijn hel allen Leeraars? Hebben zij allen krachten? Allen gaven van genezing? Spreken zij allen talen? Zijn zij allen verklaarders? Doch gij, ijvert om de beste gaven. 1 Kon. XI!: 4—31.
■
VERTOOIiBN.
34. VAN GOD KOMT .MET HET KWADE, MAAR HET «OEDE EM EDELSTE.
Niemand, als hij bekoord wordt, zegge, dat hij door God bekoord wordt: want fiod wordt lot geen kwaad bekoord, ook bekoort hij niemand; maar een ieder wordt bekoord, als hij door zijne eigen begeerlijkheid vervoerd en verlokt wordt. Voorts de begeerlijkheid, ontvangen hebbende, baart zonde; en de zonde, voltrokken geweest, baart dood. Dwaalt alzoo niet, mijne zeer geliefde broeders! Alle goede gave en alle volmaakte gif'le is van boven, afdalende van den Vader der lichten, bij wien geeneverandering is, noch schaduwe van wisseling.
Dit nu is de verkondiging, die wij van hem gehoord hebben, en u verkondigen, dat God licht is, en dat er in hem geene duisternis is. Indien wij zeggen mogten, dat wij gemeenschap hebben met hem, en wij in de duisternis wandelen, wij liegen, en wij doen de waarheid niet. Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk ook hijzelf in het licht is, wij hebben gemeenschap met elkander. Ook reinigt het bloed van Jesus Christus, zijnen Zoon, ons van alle zonden. Indien wij zeggen mogten, dat wij geene zonde hebben, wij misleiden ons zeiven, en de waarheid is niet in ons. Indien wij onze zonden belijden, hij is getrouw en regtvaardig, dat hij ons onze zonden vergeve, en ons reinige van alle ongeregtigheid. Indien wij zeggen mogten, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij hem tot een' leugenaar, en zijn woord is niet in ons. Jak. I: 13—17. 1 Joiin. I: 5—10.
540
VERTOÜGEPI.
35. BE BEGEERMJKHEDEiN KENE BRO^ VAN ALLE KWAAD.
Alvval in de wereld is, hel is de hegeerlijkheid des vleesches, en de begeerlijkheid der oogen, en de trolsch-heid des levens, helvvelk niet is uil den Vader, maar uil de wereld. Doch de wereld gaal voorbij, en hare begeerlijkheid; maar die den wille Gods doel, blijft tot in de eeuwigheid.
Vanwaar oorlogen en tvvislen onder u? Is bel niel vandaar, van uwe kisten, die strijd voeren in uwe leden ? Gij begeert, en gij hebt niel; gij moordt en ijvert,en gij kunt niet verkrijgen; gij tvvisl en oorloogt, en gij hebt niet, dewijl gij niel verzoekt; gij vraagt, en gij ontvangt niet, dewijl gij kwalijk vraagt, opdat gij bet aan uwe begeerlijkheden inogt le koste leggen. 1 Joan. II: 16, 17. Jak. IV; 1—3.
36. DE VRIENDSCHAP DER WERELD VIJANDSCHAP GODS.
Hebt de wereld niet lie!, noch hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld lief heelt, de liefde des Vaders is niel in hem.
Overspelers! weet gij niel. dal de vriendschap mei deze wereld vijandschap is legen God ? Zoo wie dan een vriend dezer wereld mogt willen zijn, die wordt een vijand Gods. Meent gij, dal le vergeefs de Schrift zegt: Tol ijverzucht begeert de Geesl, die in u woont (Ex. XX; 5) ? Hij geeft veeleer grooler genade. Daarom zegt zij: God weèrstaat hoogmoedigen; maar aan ootmoe-digen geeft hij genade (Spr. Ill; 34). Onderwerpt u dan
341
VERTOOGKJi.
Gode; maar weêrslaal den Duivel, en hij zal van u vlieden. Nadert lot God, en lüj zal tot u naderen. Reinigt de handen, zondaars! en zuivert de harten, duhbelhartigen! Weest bedrukt, en treurt, en weent. Uw lagchen veran-dere in weenen, en uwe blijdschap in droefheid. Vernedert u vóór den Heer, en hij zal u verhelfen. 1 Joan. II: ia. Jak. IV: 4 -10.
57. HET VOORREÖT VAN GODS KIMIERE^i TE ZIJN.
Ziet, hoe groote liel'de de Vader ons bewezen heeft, dat wij kinderen Gods genoemd worden, en zijn. Daarom kent de wereld ons niet, omdat zij hem niet kent. Zeer geliefden! nu zijn wij kinderen Gods; doch het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Wij welen, dal, wan neer lüj verschenen zal zijn, wij hem gelijk zullen zijn: want wij zullen hem zien, gelijk hij is. Al wie dan deze hoop op hem heeft, heiligt zich zeiven, gelijk ook hij heilig is. Alwie de zonde doet, doel ook de ongeregligheid; en de zonde is de ongeregligheid. En gij weel, dal bij verschenen is, opdat hij onze zonden zou wegnemen, en zonde is in hem niet. Alwie in hem blijft, zondigt niet, en al wie zondigt, heeft hem niet gezien, noch hein gekend.
Kindekens! dat niemand u verleide. Wie de geregtigheid doel, is regtvaardig, gelijk ook bij regtvaardig is. Wie de zonde doet, is uil den Duivel: want de Duivel zondigt van beginne af. Hiertoe is de Zoon Gods verschenen, op-dal hij de werken des Duivels zou verbreken. Alwie uit God geboren is, doet geene zonde, omdat zijn zaad in
342
VEHTOOGEN.
hem blijft, en hij kan niet zondigen, omdat hij uit God geboren is. Hieraan zijn openbaar de kinderen Gods en de kinderen des Duivels. Alwie niet regtvaardig is, is niet uit God; noch ook hij, die zijnen broeder niet lief heeft. 1 Joan. Ill: 1—10.
58. GROOTSCHE BESTEMMING VAN GKLOOVIGE CHRISTENEN.
Treedt toe tot hem, een' levenden steen, door menschen wel verworpen; maar door God uitverkoren en geëerd. Eu wordt gij ook zeiven als levende steenen opgebouwd tot een geestelijk huis, een heilig Priesterdom, om geestelijke olïers op te dragen, Gode welbehagelijk, door JesusChristus. Daarom staal er in de Schrift: Zie, ik leg op Sion een' opper-hoeksteen, een' uitverkoren, koslelijken ; en die in hem gelooft, zal niet beschaamd worden (Is. XXVIII: 16). Bij u dan, die gelooft, is de eere; maar voor de on-geloovigen een steen , dien de bouwlieden verworpen hebben, die geworden is tot een' hoofd-hoeksteen, en een' steen van aanstoot, en eene rots van ergenis voor hen. die zich stooten aan het woord; niet gelooven. waartoe zij ook bestemd zijn. Maar gij zijl een uitverkoren geslacht, een koninklijk Priesterdom, een heilig volk, een aangeworven volk, opdat gij de deugden verkondigt desgenen, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht; gij, die eens een niet-volk waart; maar nu Gods volk zijl; die geene ontferming bekwaamt; maar nu ontferming bekomen hebt. 1 Petr. 11: 4—10.
545
VERTOOGKN.
39. DE HOOGE WAARDE DER HEILIGE SCHRIFT.
Alle Schrift, van God ingegeven, is nuttig tot leering, tol lieloog, lol berisping, lol onderrigling in degereglig-heid, opdal de mensch Gods volmaakt zij, lol alle goed werk loegerust. Immers alwal geschreven is, is lol onze leering geschreven; opdat wij door de lijdzaamheid, en door de vertroosting der Schriften, hoop zouden hehhen.
Levend is het woord Gods, en krachIfg, en scherpsnijdender dan eenig tweesnijdend zwaard, en doordringende lol de scheiding van ziel en geest, ook van gewricht en merg, en onderscheidende overleggingen en gezindheden des harten.
Alle vleesch is als gras, en al zijne heerlijkheid als eene grasbloem; hel gras is verdord, en zijne bloem is afgevallen: maar hel woord des Heeren blijfl in de eeuwigheid. Üil nu is hel woord, dal als blijmare onder u verkondigd is. 2 Tim. Ill; 16, 17. Rom. XV: 4. Heb. IV; 12. 1 Pelr. I; 24, 25.
40. VOORTREFFELIJKHEID DER LIEFDE. HAAR KARAKTER.
Indien ik ook in de talen der menschen en der Engelen s|ireek, maar ik geene liefde heb, ben ik geworden als een klinkend meiaal, of luidende cymbaal. Ook indien ik Profetie mogt bezitten, en wéten al de verborgenheden, en alle kennis; en indien ik mogt hebben al hel geloof, zoodal ik bergen verzette, maar geene liefde mogt hebben, ik ben niets. En indien ik al mijne goederen mogt uildeelen lol spijziging der armen; en mijn ligchaam
344
VERTOOGEN.
overgeven, om verbrand te worden, maar geene liefde niogl hebben, hel baal mij niels.
De liefde is langmoedig: zij is goedertieren; de liefde is niel ijverzuchtig; zij handelt niet onbescheiden; zij wordt niet opgeblazen; zij is niel eerzuchtig; zij zoekt hel hare niet; zij verbittert zich niet; zij denkt geen kwaad; zij verblijdt zich niel over de ongeregtigheid, maar zij verblijdt zich met de waarheid; alles verdraagt zij: alles gelooft zij; alles hoopt zij; alles duldt zij. De liefde vervalt nimmer; maar hetzij Prol'etiën, zij zullen wegvallen; hetzij talen, zij zullen ophouden; heizij kennis, zij zal te niet gaan ....
Nu dan blijven geloof, hoop, liefde, deze drie; maar de grootste van deze is do liefde. 1 Kor. XIII:]—8, 15.
41. li KT SCHA3VDELIJKK DER HOERERIJ.
Dwaalt niet: noch hoereerders, noch afgoden-dienaars, noch overspelers, noch weekelingen, noch mannen-schenders, noch dieven, noch hebznchtigen, noch dronkaards, noch kwaadsprekers, noch roofgierigen, zullen hel Gods lUjk bezitten. Zoodanigen nu waren sonimigen uwer; maar gij zijl afgewasschen; maar gij zijt geheiligd; maar gij zijl gereglvaardigd in den naam onzes Heeren Jesus Christus, en door den Geest van onzen God.
Alles is mij geoorloofd; maar niel alles is oorhaar; alles is mij geoorloofd, maar ik zal mij door niels laten over-heerschen. De spijs is voor den buik, en de buik voor de spijzen: maar God zal deze als genen te niet doen. Doch het ligchaam is niet voor de ontucht, maar voor den
345
VERTOOGKN.
Heer, en de Heer voor het ligchaam. God nu heel'l éu den Heer opgewekt, én zal ook ons opwekken door zijne kracht. Weet gij niet, dat uwe ligchamen leden van Christus zijn? Zal ik dan de leden van Christus nemen, en ze tot leden eener hoere maken? Dat zij verre! Weet gij niet, dat wie eener hoere aanhangt, één ligchaam wordt? Want de twee, zegt hij, zullen lot één vleesch zijn (Gen. II: 24). Doch wie den Heere aanhangt, is één geest. Vliedt de hoererij. Alle andere zonde, die een mensch gedaan mogt hebben, is buiten liet ligchaam; maar wie hoereert, zondigt tegen zijn eigen ligchaam. Weet gij niet, dat uwe leden een tempel zijn van den Heiligen Geest, die in u is, dien gij van God hebt, en dat gij niet u zeiven toebehoort? Immers gij zijt gekocht voor een' hoogen prijs. Verheerlijkt en draagt God in uwe ligchamen. 1 Kor. VI: 9—20.
4?. OVER HET O.NVOEGELIJK NADEREN TOT DE TAFEL DES HEEREN.
Wanneer gij zamenkomt, is het nu niet des Heeren Avondmaal eten. Want bij het eten neemt elk te voren zijn eigen maal; en de eene is hongerig, doch de andere bedrinkt zich. Hebt gij geene buizen, om te eten en te drinken? Of veracht gij de gemeente Gods, en beschaamt gij degenen, die niet hebben? Wat zal ik u zeggen? Zal ik u prijzen? In dezen prijs ik u niet. Immers ik heb van den Heer ontvangen, hetgeen ik u ook heb overgeleverd, dat de Heer Jesus, in den nacht, waarin hij verraden werd, brood nam, en dankende, het brak, en
346
VERTOOGKN.
zeule: Neemt en eel: «lil is mijn ligchaam, «lal voor u zal overgeleverd worden; doel dit ter mijner gedachtenis. Desgelijks ook den beker, na liel avondmaal, zeggende: Deze beker is bet Nieuwe Verbond in mijn bloed: doel dit, zoo dikwijls gij drinken moogt, ter mijner gedachtenis. Want zoo dikwijls gij dit brood mogl eten, en den beker drinken, zult gij den dood des Heeren verkondigen, totdat hij kome. Zoo dan, wie onwaardig dil brood mogl gegeten, of den beker des Heeren gedronken hebben, zal schuldig zijn aan het ligchaam en het bloed des Heeren. De mensch dan beproeve zich zeiven, en ete alzoo van dit brood, en drinke van den beker: want wie onwaardig eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, niet onderscheidende het ligchaam des Heeren. Daarom zijn er onder u vele zwakken en kranken, en ontslapen er velen. Immers indien wij ons zeiven oordeelden, zouden wij niet geoordeeld worden; doch als wij geoordeeld worden , worden wij door den Heer getuchtigd, opdat wij niet met deze wereld veroordeeld worden. Zoo dan, mijne broeders! als gij zarnen-komt om te eten, wacht op elkander. Indien iemand hongerig is, hij ete Ihuis, opdat gij niet tot een oordeel za-menkomt. t Kor. XI: 20—54.
45. OVER DEN (iEllUWDE.N STAAT.
Het is een' mensch goed , geene vrouw aan te raken. Doch om de ontucht, hebbe elke man zijne eigene vrouw, en elke vrouw haren eigen man. De man bewijze aan de vrouw het verschuldigde, en desgelijks ook de vrouw aan den man. De vrouw heelt geene magt over haar lig-
347
VEUTOOGEN.
chaam, maar de man. Doch desgelijks heeft ook de man geene magt over zijn ligchaam, maar de vrouw. Onttrekl u niel aan elkander, (enzij mei onderlinge bewilliging voor een' lijd, opdal gij u verledigt lol het gebed; en komt wederom bijeen, opdal de Satan u niet bekore, wegens uwe oningetogenheid. Dil nu zeg ik bij toelating, niet bij bevel. Immers ik wilde, dal gij allen waart, gelijk ik zelf ben; doch elk heeft zijne eigene gave van God, de eene dus, en de andere zoo.
Daarom zegge ik tol de ongehuwden en de weduwen: Het is hun goed, indien zij blijven, zoo als ik. Maar indien zij zich niet onthouden, dat zij trouwen; want het is beter te trouwen, dan te branden. Doch aan de gehuwden beveel niet ik, maar de Heer, dat de vrouw van den man niet scheide: of indien zij gescheiden is. dat zij ongehuwd hlijve, of zich met den man verzoene; ook dat de man de vrouw niet wegzende. Doch aan de anderen zegge ik, niel de Heer: Indien een broeder eene ongeloo-vige vrouw beeft, en zij bewilligt, om hij hem te wonen, dal hij haar niel wegzende. Ook indien eene geloovige vrouw een' ongeloovigen man heeft, en hij bewilligt, om bij haar te wonen, dal zij den man niet wegzende. Immers de ongeloovige man is geheiligd door de geloovige vrouw, en de ongeloovige vrouw is geheiligd door den geloovigen man: anders waren uwe kinderen onrein; maar nu zijn zij heilig. 31aar indien de ongeloovige scheidt, dat bij scheide: want de broeder, of de zuster, is in zoodanig iets niet slaafs gebonden: doch God heeft ons lol vrede geroepen. Hoe toch weel gij, vrouw! of gij den man behouden zuil ? Of hoe weel gij, man! of gij de
548
vertoocev
vrouw behouden zult? Noglans gelijk een' ieder de Heer heefl toegedeeld, gelijk God een' ieder geroepen heelt, zoo wandele hij; gelijk ik ook in al de gemeenten leere.
ile gehuwde vrouw is aan de Wet gebonden, zoolang de man leel't; maar is haar man gestorven, zij is ontslagen van de Wel des mans. Derhalve, zoolang de man leeft, zal zij overspeelster heeten, indien zij eens anderen mans geworden is; maar is haar man gestorven, is zij vrij van de Wet des mans. zoodat zij geeneoverspeelster is, als zij eens anderen mans is geworden. 1 Kor. VII: I —17. Rom. VII: 2, 5.
44. OVER OEN O.NGEHUWDEN STAAT.
Aangaande de maagden heb ik geen hevel des Heeren; maar ik geef raad, als hebbende van den Heer barmhartigheid ontvangen, om getrouw te ziju. Ik acht dan, dat, dit goed is, wegens den dringenden nood, daar hel den mensch goed is, aldus te zijn. Zijl gij gebonden aan eene vrouw, zoek geene ontbinding; zijl gij los van eene vrouw, zoek geene vrouw. Noglans, indien gij eene vrouw genomen hebt, gij hebt niet gezondigd. Ook wanneer eene maagd getrouwd is, beeft zij niet gezondigd; maar de zoodanigeu zullen verdrukking hebben in bel vleesch. Ik nu spaar u. Dit dan zegge ik, broeders! de lijd is kort. Overigens, dal ook zij, dié vrouwen hebben, zijn. als niet hebbende; en die weenen, als niel weenende; en die zich verblijden, als zich niel verblijdende; en die koopen, als niel bezittende; en die deze wereld gebruiken, als niet gebruikende: want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Ilgt; loch wil
349
VERTOOGKN.
dal gij zonder zorge zijl. Wie geene vrouw heefl, is bezorgd over heigeen des Heeren is, hoe hij Gode hehage; maar wie eene vrouw heefl, is hezorgd over heigeen dei-wereld is, hoe hij der vrouw hehage, en is verdeeld. Zoo ook is de ongelrouwde vrouw en de maagd bezorgd over heigeen des Heeren is, dal zij heilig zij naar ligchaam en geesl ; maar de gelrouwde is bezorgd over heigeen der wereld is, hoe zij den man hehage. Dil nu zegge ik ten uwen besle; niet om een' slrik over u te werpen ; maar betamelijkheids-halve, en omdat het geschikt maakt om den Heer onverhinderd te bidden. Indien echter iemand meent, dat hel hem lol schande strekt, in betrekking tol zijne maagd, omdal zij over haren lijd is, en bet aldus moet geschieden, hij doe, wat hij wil; hij zondigt niet, indien zij trouwt. Doch wie vast staat in zijn gemoed, niet genoodzaakt wordende; maar magt heefl over zijn' eigen wil, en in zijn barl besloten heeft zijne maagd te bewaren, die doet wél. Alzóó dan én wie zijne maagd uithuwelijkt doet wél; maar die haar niet uithuwelijkt, doet heter.
Eene vrouw is aan de Wet gebonden, zoo langen lijd haar man leeft; maar als haar man ontslapen is, is zij vrij: zij trouwe dien zij wil; alleenlijk in den Heer. Maar gelukkiger zal zij zijn, indien zij aldus blijft, volgens mijnen raad; ik toch meen ook Gods Geest te hebben. 1 Kor. VII: 23—40.
45. TROOST BIJ DEN DOOD ONZER GELIEFDEN.
Zalig de dooden , die in den Heere sterven. Van nu aan ,
350
VERTOOGKN.
zegl de Geesl. dal zij rusten van hunnen arheid: want hunne werken volgen hen.
Broeders! wij willen niet, dal gij onkundig zijl, aangaande degenen, die ontslapen zijn, opdat gij u niet bedroeft. gelijk de overigen, die geene hoop hebben. Immers indien wij gelooven, dat Jesus gestorven en opgestaan is, zóó zal ook God degenen, die ontslapen zijn, door Jesus opvoeren met hem. Dit toch zeggen wij u met een woord des Heeren, dat wij . die leven, die overgebleven zijn, lol de komst des Heeren, niet zullen vóórkomende-genen, die ontslapen zijn. Immers de Heer zeil', zal op bevel, en de slem eens Aartsengels, en Gods bazuin, nederdalen van den hemel, en wie gestorven zijn in Christus, zullen eerst opstaan. Daarna zullen wij, die leven, die overgebleven zijn, Ie gelijk met hem worden weggerukt in de wolken, Christus le gemoel in de lucht; en alzóó zullen wij altijd met den Heere zijn. Vertroost dan elkander met deze woorden. Openb. XIV; 13. 1 Thess. IV: 12—17.
46. OVER DE OPSTANDING DER DOODEN.
Indien nu Christus gepredikt wordt, als die uit de doo-den is opgestaan, hoe zeggen dan sommigen onder u, dal er geene Opslanding van dooden is? Indien er nu geene Opstanding van dooden is, dan is ook Christus niet opgestaan. Doch indien Christus niet opgestaan is, ijdel is dan ook onze prediking, en ijdel is ook uw geloof. Ja, zoo worden wij ook bevonden valsche getuigen Gods le zijn, omdat wij getuigd hebben legen God,
551
VERTOOfiEN.
552
dat hij Christus heeft opgewekt, dien hij niet heeft opgewekt, indien geene dooden opslaan. Want indien er geene doo-den opstaan, is ook Christus niet opgestaan. Doch indien Christus niet is opgestaan, vergeefsch is uw geloof: want nog zijt gij in uwe zonden. Zoo zijn dan ook zij , die in Christus ontslapen zijn, verloren. Indien wij alleen in dit leven op Christus hopende zijn, zijn wij de ellendigste aller menschen. Doch nu is Christus van de dooden opgestaan, als eersteling der ontslapenen. Want door één' mensch is de dood, en door één' mensch eene Opstanding van dooden. En gelijk in Adam allen sterven, zóó zullen ook allen in Christus levend gemaakt worden. Doch een ieder in zijne orde: eersteling is Christus: daarna zij, die den Christus toebehoore», die bij zijne komst geloofd hebben. Daarna is het einde, wanneer hij het llijk aan God en den Vader overgegeven, wanneer hij te niet gedaan zal hebben alle heerschappij, en alle magt en geweld. Immers hij moet heerschen, totdat hij al de vijanden slelle onder zijne voelen. Een laatste vijand nu, die le niet gedaan zal worden, is de dood: want hij heeft alles aan zijne voeten onderworpen. Doch wanneer hij zegt: Alles is hem onderworpen (Ps. VIII: 8), is het zonder Ivvijlel behalve hem, die hem alles onderworpen heeft. Wanneer hem alles onderworpen zal zijn, alsdan zal ook de Zoon zelf onderworpen worden aan hem, die hem alles onderworpen heeft, opdat God zij alles in allen. Anders wat zullen zij doen, die voor de dooden gedoopt worden, indien loch volstrekt geene dooden opstaan? Waarom ook worden zij voor hen gedoopt? Waarom zijn wij te alle ure in gevaar? Dagelijks sterf ik, hij den roemgt;
VERTOOGEM.
broeders! dien ik aan u heb, in Christus Jesus, onzen Heer. Indien ik (naar den niensch) te Ei'ese met wilde dieren heb te kampen gehad, wat haat het mij, indien er geene dooden opslaan ? Laat ons eten, en drinken: want morgen zullen wij sterven. Laat u niet verleiden: kwade zamensprekingen bederven goede zeden. Ontwaakt, gelijk regtvaardigen, en zondigt niet: immers sommigen hebben geene kennis Gods: ik zeg het ter beschaming.
Maar, zal iemand zeggen: Hoe staan de dooden op, en met hoedanig ligchaam zullen zij komen? Gij, dwaas! wat gij zaait, wordt niet levend, tenzij het eerst sterve. En wal gij zaait, gij zaait niet het ligchaam, dat worden zal; maar eene bloote korrel, namelijk van tarwe, of van iets anders. Maar God geeft daaraan een ligchaam, gelijk hij wil, en aan elk der zaden zijn eigen ligchaam. Niet alle vleesch is hetzelfde vleesch; maar een ander is dat van menschen, een ander van heesten, een ander van vogelen, en een ander van visschen. Ook zijn er hemelsche ligchamen en aardsche ligcha-raen; maar eene andere is de heerlijkheid der hemelsche, eene andere der aardsche. Eene andere is de helderheid der zon, eene andere de helderheid der maan, en eene andere de helderheid der sterren; ook verschilt de eene ster van de andere in helderheid. Alzóó is het ook met de Opstanding der dooden: er wordt gezaaid in verderfelijkheid, er zal worden opgestaan in onverderfelijkheid; er wordt gezaaid in oneere, er zal worden opgestaan in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, er zal worden opgestaan in kracht. Gezaaid wordt een zinnelijk ligchaam, opstaan zal een geestelijk ligchaam. Indien er
355
354 VERTOOGEN.
een zinnelijk ligchaani is, is er ook een geestelijk ligchaam. gelijk geschreven is: De eerste raensch Adam is tot eene levende ziel geworden (Gen. II: 7), zóó de laatste Adam tot een' levendmakenden geest. Doch het eerste is niet het geestelijke, maar het zinnelijke; daarna het geestelijke. De eerste mensch, van de aarde, is aardsch ; de tweede mensch, van den hemel, is hemelsch. Gelijk de aardsche was, zóó zijn ook de aardschen; en gelijk de hemelsche is, zóó zijn ook de hemelschen. Gelijk wij dan het heeld des aardschen gedragen hebhen, zoo mogen wij ook het i beeld des hemelschen dragen.
Doch dit zeg ik, broeders! dal vleesch en bloed het Uijk Gods niet kunnen bezitten : ook dat de verderfelijkheid de onverderfelijkheid niet bezitten zal. Zie, ik zeg u eene verborgenheid: Wij zullen wel allen opstaan; maar wij zullen niet allen veranderd worden: in één tijdpunt, één' oogenblik, bij het laatste bazuin-geschal. Want de bazuin zal klinken, en de dooden zullen onverderfelijk opstaan, en wij zullen veranderd worden. Immers dit verderfelijke moet onverderfelijkheid aandoen; en dit sterfelijke onsterfelijkheid aandoen. Wanneer nu dit sterfelijke onsterfelijkheid aangedaan zal hebben, dan zal het woord geschieden, dat geschreven is: De dood is verslonden in overwinning. Waar is, o dood! uwe overwinning? Waar is, o dood! nw prikkel (Is. XXV: 8). Hos. XIII: 14)? De prikkel nu des doods is de zonde, en de kracht der zonde de Wet. Maar Gode zij dank, die ons de overwin- j ning heeft gegeven, door onzen Heer Jesus Christus.
Zoo dan, mijne geliefde broeders! weest standvastig, en onbewegelijk, altijd overvloedig in het werk des Heeren:
VERTOOGEN.
wetende, dat uw arbeid niet vergeefsch is in den Heer. 1 Kor. XV : 12—58.
47. DE DAG VAN 's HEEREN KOMST, OFSCHOON WANNEER ONBEKEND, ZEKER.
Wat nu betreft de tijden en stonden, broeders! bebt gij niet noodig, dat wij u scbrijven. Gij zeiven tocb weet zeer goed, dat de dag des Heeren, gelijk een dief in den nacbt, alzóó ook komen zal. Immers wanneer zij gezegd moglen bebben: Vrede en veiligheid! dan zal plotseling hun verderf overvallen, gelijk de arbeid aan de zwangere; en zij zullen niet ontvlieden. Maar gij, broeders! zijt niet in de duisternis, zoodat die dag u, gelijk een dief, overvallen zou. Immers gij allen zijt kinderen des licbts, en kinderen des dags; wij zijn bet niet van den nacbt, noch van de duisternis. Laat ons dan niet slapen, gelijk ook de overigen; maar laat ons waken, en nuchter zijn. Immers die slapen, slapen 's nachts; en die dronken zijn, zijn 's nachts dronken. Maar wij, die des dags zijn, laat ons nuchter zijn, aangetogen hebbende een harnas van geloof en liefde; en als helm, de hoop van heil. Immers God heeft ons niet bestemd tol toorn, maar tot verkrijging van heil, door onzen Heer Jesus Christus, die voor ons gestorven is, opdat wij, hetzij wij waken, hetzij wij slapen, te zamen met hem leven. Daarom vertroost elkander, en sticht de een den anderen, gelijk gij ook doet.
Dit vóór alles weet, dat er in de laatste dagen hedrie-gelijke spotters zullen komen, die naar hunne eigene lusten wandelen, zeggende; Waar is de belofte, of zijne
355
VERTOOPEN.
komst? Immers sedert de vaderen ontslapen zijn, blijft alles zoo van liet begin der schepping af. Te weten, willens is hun dit onbekend, dat er van ouds hemelen aanwezig waren, en eene aarde, uit water, en door water bestaande, door het woord Gods: waarom de toenmalige wereld, door water overstroomd, vergaan is. Maar de tegenwoordige hemelen en de aarde zijn door dat zelfde woord ter zijde gesteld, wordende voor vuur bewaard, tegen een' dag van gerigt en verderf der goddelooze men-schen. Doch dit ééne zij u niet onbekend, zeer geliefden! dat één dag bij den Heer is als duizend jaren, en duizend jaren als één dag. De Heer vertraagt niet zijne belofte, gelijk sommigen meenen; maar hij handelt langmoedig jegens u, niet willende, dat eenigen verloren gaan, maar dat allen zich tot boele keeren. Maar de dag des Heeren zal komen als een dief: waarop de hemelen met een groot gedruisch zullen voorbijgaan; doch de grondsloflen door vuurgloed ontbonden en de aarde, en wat daarop gewrocht ,is, verbrand zuilen worden.
Daar dan dit alles ontbonden moet worden, hoedanig behoort gij te zijn in heiligen wandel en godsvrucht, verwachtende en verhaastende de komst van den da» des
O
Heeren, door welke de hemelen, brandende ontbonden en de grondstoffen door vuurgloed versmolten zullen worden. Doch nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde, naar zijne belofte, verwachten wij, waarin geregtigheidwoont. Daarom, zeer geliefden! dewijl gij dit verwacht, bevlij-tigt n, om onbevlekt en ongeschonden vóór hem bevonden te worden in vrede. 1 Thess. V: 1—11. 2 Pet. 111:5—14.
356
VERTOOGEN.
48. EEKE ONVERWELKBAItE KROON HET DEEL VAN HEM, DIE ZEDELIJK HET DOEL ZIJNS STREVENS BEREIKT,
EN IN DEN STRIJD MOEDIG VOLHARDT.
Weel gij niet, dal zij, die in de renbaan loopen, wel allen loopen, maar één den prijs onlvangl? Loopl alzóó, dal gij dien verkrijgt. Ieder nu, die den strijd aangaat, onthoudt zich van alles; en wel zij, opdat zij eene ver-welkhare kroon erlangen; maar wij eene onverwelkbare.
Zoo ook wie in het worstelperk kampt, wordt niet gekroond, zoo hij niet wettig gestreden heeft.
Zalig de man, die bekoring duldt: want als hij beproefd mogt zijn geweest, zal hij de kroon des levens ontvangen, die God heeft beloofd aan degenen, die hem lief hebben.
Den goeden wedstrijd heb ik gestreden, den loop heb ik volbragt; het geloof heb ik behouden. Voorts is mij weggelegd de kroon der geregtigheid, welke de Heer, de regtvaardige Regter, mij toeleggen zal te dien dage, en niet alleen aan mij, maar ook dengenen, die zijne komst liefhebben. 1 Kor. IX: 24, 25. 2 Tim. 11:5. Jak. I: 12. 2 Tim. IV : 7, 8.
357
VII,
ZEDELES3EN.
1. ONTHOUD U VAN HET KWADE EN SCHANDELIJKE.
Naar den Heilige, die u geroepen heeft, weest ook gij heilig in allen wandel; vermits er geschreven is: Gij zult heilig zijn: want ik ben heilig (Lev. XI: 44). Ook indien gij als Vader aanroept hem, die zonder aanneming des persoons oordeelt naar eens ieders werk, zoo wandelt in vreeze den tijd uwer vreemdelingschap; wetende, dat gij niet met vergankelijk goud of zilver zijt vrijgekocht van uwen ijdelen, door de vaderen overgeleverden wandel; maar met het kostbaar bloed, als van een onbesmet en vlekkeloos Lam, van Christus.
Legt dan af alle boosheid, en alle bedrog, eu geveinsdheid, en nijd, en alle kwaadsprekendheid......
Zeer geliefden! ik vermaan u, als bijwoners en vreemdelingen, dat gij u onthoudt van de vleeschelijke begeerlijkheden, welke krijg voeren tegen de ziel.
De nacht is voortgegaan, en de dag genaderd. Laat ons dan afleggen de werken der duisternis, en aandoen het wapentuig des lichts. Laat ons, als op den dag, betamelijk wandelen: niet in brasserijen en dronkenschappen, niet in slaapkamers en ontuchtigheden, niet in twist en
ZEDELESSEN.
nijd; maar doet aan den Heere Jesus Christus, en verzorgt het vleesch niet tot lusten.
Doch hoererij, en allerlei onreinheid, of hebzucht, worde zelfs niet genoemd onder u, gelijk heiligen betaamt; noch vuilheid, noch zotgeklap, noch boerterij, die lot niets dient; maar veeleer dankzegging. Immers dit weet, beseffende, dat geen hoereerder, of onreine, of hebzuchtige, die een afgoden-dienaar is, erfdeel heeft in het Rijk van den Christus en van God. Niemand verleide u door ijdele redenen: want deswegens komt de toorn Gods over de kinderen des ongeloofs. Wordt dan geene deelgenooten van hen.
Maar thans, legt ook gij dit alles af: Toorn, drift, kwaadwilligheid, laster, vuile rede uit uwen mond; liegt niet legen elkander; trekt uit den ouden mensch met zijne werken, en doel aan den nieuwen, die vernieuwd wordt tol kennis, naar het beeld desgenen, die hem geschapen heeft.
Dit is de wille Gods, uwe heiliging, dat gij u onthoudt van de ontucht; dat een ieder uwer wele zijn vat te bezitten in heiliging en eere; niet in drift van lust, gelijk de Heidenen, die God niet kennen. Dat ook niemand zijnen broeder misleide of verschalke in den handel: want de Heer is een wreker van dat alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben. Immers God heeft ons niet geroepen tol onreinheid, maar tot heiliging. Wie derhalve dit veracht, veracht geen mensch, maar God, die ook zijnen Heiligen Geest in ons gegeven heeft.
Zoo dan, legt af de leugen, en spreekt waarheid, een ieder met zijnen naaste: want wij zijn elkanders leden.
3o9
1
ZEDELESSEN.
Wordt toornig, maar zondigt niet: de zon ga niet onder over uwen toorn. Geeft geene plaats aan den Duivel. Die stal, stele niet meer; maar arbeide liever, werkende met zijne handen liet goede, opdat hij hebbe mede te deelen aan hem, die gebrek heeft. Geene slechte rede kome uit uwen mond voort; maar wat goed is tot stichting in het geloof, opdat het heilzaam zij aan de hoorders.
Bedroeft ook den Heiligen Geest Gods niet, met welken gij bezegeld zljt tot den dag der verlossing. Alle bitterheid, en gramstorigheid, en toorn, en getier, en laster zij van u geweerd, met allerlei boosheid. 1 Pet. I: 15—19; II: 1. 11. Rom. XIII: 12—14. Ef. V: 3—7. Kol. III; 8—10. 1 Thes. IV: 5—8. Ef. IV: 25—31.
2. BETRACHT WAT GOED EN EDEL IS.
Eens waart gij duisternis; maar thans zijt gij licht in den Heere; wandelt als kinderen des lichts. De vrucht nu des lichts is in allerlei goedheid, en ge-regtigheid, en waarheid; beproevende wat Gode welbeha-gelijk zij.
Zoekt heigeen boven is, waar Christus is gezeten ter regterhand Gods; bezint hetgeen boven, niet hetgeen op de aarde is.
Nog bidden wij u, broeders! bestraft de onrustigen; vertroost de kleinmoedigen; ondersleunt de zwakken; weest langmoedig jegens allen ... Streeft altijd naar het goede, zoo onderling als jegens allen. Verblijdt u ten allen tijde. Bidt onophoudelijk. Dankt bij alles: want dit is de wille Gods, in Christus Jesus, aangaande u allen.
360
ZEDELESSEN. 361
Voorts, broeders! alvvat waarachtig, alwat eerbaar,
i- ,, , v%n i ri-i , i
a.v.ai cc. ..aai ,
alwat regt, alwat heilig, alwat beminnelijk, alwat van een goed gerucht is, zoo er eenige deugd, zoo er eenig loffelijk gebruik is, neemt dat ter harte.
Zoo dan, terwijl wij nog tijd hebben, laat ons het goede doen aan allen; maar meest aan' de huisgenooten des geloofs.
Ik bid u,.... dat gij wandelt, waardig der roeping, waarmede gij geroepen zijt, met alle nederigheid en zachtmoedigheid , met langmoedigheid elkander verdragende in liefde; bezorgd, om de eenheid des geesles te behouden door den band des vredes.
Weest jegens elkander goedertieren, barmhartig, vergevende elkander, gelijk ook God in Christus u vergeven heeft.
Wendt dan ook allen ijver aan, dat gij bij uw geloof voegt de deugd, en bij de deugd de kennis, en bij de kennis de ingetogenheid, en bij de ingetogenheid de lijdzaamheid, en bij de lijdzaamheid de godsvrucht, en bij de godsvrucht de broederliefde, en bij de broederliefde de menschenliefde......
Daarom broeders! bevlijtigt u te meer, om uwe roeping en verkiezing door goede werken te verzekeren: want dit doende, zult gij nimmer zondigen.
De liefde zij ongeveinsd. Haat hel kwade; hangt het goede aan. Hebt elkander lief met broederlijke liefde; gaat elkander vóór met het eerbetoon. Weest niet traag in hel ijveren. Zijl vurig met den geest. Dient den Heere.... Weest lijdzaam in de verdrukking. Volhardt in het gebed. Deelt mede lot de behoeften der Heiligen. Behartigt
m
n
ZEDELESSEM.
de herbergzaamheid. Zegent hen, die u vervolgen; zegent en vervloekt niet. Verblijdt u met de blijden; weent met de weenenden. Weest eensgezind onder elkander. Weest niet hooggevoelend; maar houdt het met het nederige. Weest niet wijs bij u zeiven .... Legt u toe op het geen goed is, niet alleen vóór God, maar ook vóór alle men-schen. Indien het mogelijk, en zooveel in u is, houdt vrede met alle menschen.
Weest allen .... medelijdend, broederlievend, barmhartig, bescheiden, ootmoedig, geen kwaad met kwaad vergeldende , noch schelden met schelden .... Wie toch het leven wil lief hebben, en goede dagen zien, hij weêrhoude zijne tong van hel kwaad, en zijne lippen van bedrog te spreken; hij wijke af van kwaad, en doe goed; hij zoeke vrede, en jage dien na.
Doet dan aan als uitverkorenen Gods, Heiligen en geliefden , innigst mededoogen , goedertierenheid, nederigheid, zachtmoedigheid, langmoedigheid, elkander verdragende, en elkander vergevende, indien de een tegen den anderen klagte heeft.....Doch boven dat alles hebt de liefde,
welke de band der volmaaktheid is. En de vrede van Christus juiche in uwe harten, tot welken gij ook geroepen zijt in één ligchaam. Weest ook dankbaar. Het woord van den Christus wone rijkelijk onder u, met alle wijsheid, leerende en vermanende elkander met psalmen, lofzangen en geestelijke liederen; Gode liefelijk zingende in uwe harten. Al wal gij doet, met woord of met werk, doet het alles in den naam des Heeren Jesus Christus, dankende God, en den Vader door hem.
Reine en onbevlekte Godsdienst bij God en den Vader
562
ZEDELESSEN.
is deze: Weezen en weduwen te bezoeken in hunnen druk, en zich onbesmet te bewaren van deze wereld. Ef. V: 8—10. Kol. Ill: 1, 2. I Thes. V: 14—18. Fil. IV: 8. Gal. VI: 10. Ef. IV: 1—3. 52. 2 Pet. I: 5—7. 10. Rora. XII: 9—18. 1 Pet. III: 8—11. Kol. III: 12—17. Jak. I: 27.
5. WIE tiOD WAARLIJK LIEF HEEFT, ONDERHOUDT AL ZIJNE GEBODEN.
Hieraan weten wij, dat wij hem kennen, indien wij zijne geboden onderhouden. Wie zegt, dal hij hem kent, en zijne geboden niet bewaart, hij is een leugenaar, en in dezen is de waarheid niet. Maar wie zijn woord bewaart, in dezen is waarlijk de liefde Gods volkomen ; ook daaraan weten wij, dat wij in hem zijn. Wie zegt, dat hij in hem blijft, moet, gelijk hij gewandeld heeft, ook zelf wandelen.
Wie de gansche Wet mogt hebben bewaard, maar in ééne struikelt, is schuldig geworden aan allen. Immers die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen (Ex. XX; 14), heeft ook gezegd: Gij zult niet dooden (Ex. XX: 15). Indien gij nu geen overspel mogt doen, maar dooden, zoo zijt gij een overtreder der Wet geworden. Spreekt alzóó, en handelt alzóó, als door de Wet der vrijheid geoordeeld zullende worden. 1 Joiin. II: 5—6. Jak. II: 10—12.
563
ZEDELESSEN.
4. HET VEELOMVATTENDE PEK NAASTE-LIEFDE. ZU IS IN EKNE VOLMAAKTE LIEFDE TOT GOD BEGREPEN.
Weest niemand iets schuldig, dan elkander lief te hebben: want wie den naaste lief heeft, heeft de Wet vervuld. Immers: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet dooden, gij zult niet stelen, gij zult geene valsche getuigenis geven, gij zult niet hegeeren, en indien er eenig ander gebod is, wordt in dit ééne woord herhaald: Gij zult uwen naaste lief hebben, als u zeiven. De liefde tol den naaste doet geen kwaad: zoo is dan de vervulling der Wet de liefde.
Wie zegt, dat hij in het licht is, en zijnen broeder haat, hij is in de duisternis tot nu toe. Wie zijnen broeder lief heeft, blijft in het licht, en geen aansloot is in hem. Maar wie zijnen broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis; en hij weet niet, waar hij heengaat: want de duisternis heeft zijne oogen verblind.
Dit is de verkondiging, die gij van beginne af gehoord hebt, dat gij elkander moet lief hebben. Niet gelijk Kaïn, die uit den Booze was, en zijnen broeder dood sloeg. En waarom sloeg hij hem dood ? Omdat zijne werken hoos waren, en die van zijnen broeder regtvaardig. Verwondert u niet, broeders! indien u de wereld haat. Wij weten, dat wij van den dood zijn overgebragt tot het leven, omdat wij de broeders lief hebben. Wie niet lief heeft, blijft in den dood. Al wie zijnen broeder haat, is een doodslager. Gij nu weet, dat geen doodslager eeuwig leven heeft, in hem blijvende. Hieraan hebben wij de liefde
364
ZEDELESSEN.
Gods gekend, dat hij zijn leven voor ons gesteld heeft. Zoo moeten ook wij voor de broeders het leven stellen. Wie nu het goede dezer wereld mogt hebben, en zijnen broeder gebrek zien lijden, en zijn binnenste voor hem sluiten, hoe blijft de liefde Gods in hem? Mijne kindekens! laat ons niet lief hebben met woorden, of met de tong, maar met daad en waarheid.
Zeer geliefden! indien God ons zoozeer heeft lief gehad, ook wij moeten elkander lief hebben. Niemand heeft ooit God aanschouwd. Indien wij elkander lief hebben, God blijft in ons, en zijne liefde is in ons volmaakt. Hieraan erkennen wij, dat wij in hem blijven, en hij in ons, dat hij ons van zijnen Geest gegeven heeft. Wij nu hebben aanschouwd, en getuigen, dat de Vader zijnen Zoon gezonden heeft, als Heiland der wereld. Wie beleden mogt hebben, dat Jesus de Zoon Gods is. God blijft in hem, en hij in God. Ook hebben wij erkend, en de liefde geloofd, die God voor ons heeft. God is liefde; en wie in de liefde blijft, blijft in God, en God in hem.....
Laat ons dan God lief hebben, omdat God ons eerst heeft lief gehad. Indien iemand gezegd mogt hebben: Ik heb God lief, en hij zijnen broeder haat, hij is een leugenaar: want wie zijn' broeder niet lief heeft, dien hij ziet, hoe kan hij God lief hebben, dien hij niet ziet? Ook hebben wij dit gebod van God, dat wie God lief heeft, ook zijnen broeder lief hebbe. Piotn. XIII : 8—10. 1 Joan. II: 9—11. Ill : 11—18. IV : 11—16. 19—21.
365
ZgDELKSSEN.
O. WEE OVER DE WEELDERIGE EN ONBARMHARTIGE RIJKEN.
Wee u, rijken! want gij hebt uwe vertroosting weg. Wee u, die verzadigd zijt! want gij zult honger lijden. Wee u, die nu lacht! want gij zult treuren en weenen.
Welaan nu, rijken! weent, al jammerende over uwe ellenden, die u zullen overkomen; uw rijkdom is verrot, en uwe kleederen zijn van de motten verteerd. Uw goud en zilver is verroest, en hun roest zal u tot getuigenis zijn, en zal uw vleesch verteeren, als een vuur. Gij hebt u schatten opgelegd van toorn in de laatste dagen. Zie, het loon der arbeiders, die uwe landen gemaaid hebben, dat door u is onthouden, schreeuwt: en hun kreet is gekomen tof de ooren van den Heer der heirscharen. GLj hebt feest gehouden op de aarde, en in dartelheden uwe harten gevoed, op een' dag van slagting. Gij hebt den regtvaardige veroordeeld en vermoord; en hij weerstond u niet.
De zon is opgegaan, met de hitte, en het gras verdort, en zijne bloem valt af, en de schoonheid harer gedaante is vergaan: zóó zal ook de rijke in zijne gangen verwelken. Luk. VI: 24, 25. Jak. V: 1—6. I: 11.
6. ZIE NIET OP HET UITERLIJKE.
Mijne broeders! houdt niet, als eene aanneming van personen, het geloof van onzen Heer der heerlijkheid, Jesus Christus. Immers indien er in uwe vergadering bin-nenkwame een man, dragende een' gouden ring, in een
366
ZKDELESSEN.
prachtig gewaad; en er kwame ook binnen een arme in een slecht gewaad, en gij het oog vestigdet op hem, die het fraaije gewaad droeg, en tot hem zeidet; Zit gij hier wél; doch tot den arme zeidet: Sta gij daar, of zit onder aan mijne voethank, beslist gij dan niet bij u zeiven, en zijt gij niet regters geworden naar booze overleggingen? Hoort, mijne zeer geliefde broeders! heeft God niet de armen op deze wereld uitverkoren, om rijk te zijn in geloof en erfgenamen des Rijks, dat God beloofd heeft aan degenen, die hem lief hebben ? Maar gij hebt den arme onteerd. Doen de rijken u geen geweld aan, en slepen zij u niet vóór de regtbanken ? Lasteren zij niet den goeden naam, die over u is aangeroepen ? Indien gij dan de Koninklijke Wet volbrengt naar de Schriften: Gij zult uwen naasle liefhebben, als u zeiven (Lev. XIX: 18), gij doet wél; maar indien gij den persoon aanneemt, gij doet zonde; zijnde door de Wet verwezen als overtreders. (Lev. XIX: 15. Deut. XVI: 19). Jak. II; 1—9.
7. UESCHEIDENHEID LEIDT TOT VERHEFFING.
Wanneer gij ter bruiloft genoodigd mogt zijn, leg u niet op de eerste plaats, of niet welligl een aanzienlijker dan gij door hem (den gastheer) genoodigd ware; en hij, die u en hem genoodigd heeft, komende, tot u zegge: Geef aan dezen plaats; en gij dan met schaamte de laatste plaats zou gaan bezetten. Maar wanneer gij genoodigd mogt zijn, ga. en leg u op de laatste plaats, opdat. wanneer hij gekomen zal zijn, die u genoodigd beeft, hij tot u zegge: Vriend! ga hooger op. Alsdan zal u eere gewor-
367
ZEDELESSEN.
den vóór de medeaanliggenden. Want alwie zich verheft, zal vernederd worden, en wie zich vernedert, zal verheven worden. Luk. XIV: 8—11.
8. UWE MILDDADIGHEID ZIJ ONBAATZUCHTIG.
Wanneer gij een ontbijt- of gastmaal houdt, noodig niet uwe vrienden, noch uwe broeders, noch uwe bloedverwanten, noch rijke geburen, opdat niet welligt ook zij u weder noodigen, en u vergelding geschiede. Maar wanneer gij een gastmaal houdt, noodig armen, verminkten, kreupelen, en blinden. En zalig zult gij zijn, omdat zij niet hebben, om u te vergelden: want het zal u vergolden worden bij de Opstandingder regtvaardigen. Luk. XIV: 12—14.
9. WEES OMZIGTIG MET DE TONG.
Elk mensch zij rasch lol het hooren, maar traag lot het spreken, en traag lot loom.
Immers in velen struikelen wij allen. Indien iemand in woorden niet struikelt, die is een volmaakt man, maglig om ook geheel het ligchaam in toom te houden. Indien wij nu den paarden toornen in den mond leggen, opdat zij ons gehoorzamen, zóó leiden wij ook geheel hun ligchaam om. Zie ook de schepen , zoo groot zij zijn, en door harde winden gedreigd, worden omgewend door een klein roer, werwaarts de drift des sluurmans mogt willen. Zóó is ook de tong wel een klein lid, maar verheft zich op groote zaken. Zie, welk klein vuur een groot bosch aansteekt.
368
ZEDELESSEN.
Ook de long is een vuur, die wereld der ongeregtigheid: zóó is liet mei de long onder onze leden gesteld, dat zij geheel hel ligchaani besmei, en hel rad onzer nalunr ontvlamt, als zij door de Gehenna is ontvlamd. Immers alle natuur van wilde dieren, en van vogelen, van kruipend en het overig gedierte, wordt getemd en is getemd door de menschelijke natuur; maar de tong kan geen mensch temmen: zij is een onrustig kwaad, vol doodelijk gift. Door haar zegenen wij God eu den Vader, en door haar vloeken wij de menschen, die naar Gods gelijkenis gemaakt zijn. Uit denzelfden mond gaal zegen en vloek. Dit behoort, mijne broeders! alzóó niet te zijn. Welt dan de bron, uil dezelfde ader, hel zoele en bittere water op?
Kan ook, mijne broeders! een vijgeboom druiven dragen, of een wijnstok vijgen? Zóó kan ook geene zoute bron zoet water opgeven.
Indien iemand meent, godsdienstig le zijn, zijne long niel beteugelende, maar zijn harl misleidende, dezes Godsdienst is ijdel.
Vóór alles, mijne broeders! zweert niel, noch bij den hemel, noch bij de aarde, noch eenigen anderen eed: maar uwe rede zij: Ja, ja; neen, neen; opdat gij niel onder oordeel valt. Jak. I: 19. III: 2—12. I: 26. V: 12.
10. WACHT II VOOU LIGTZIN.MGE OORDEELVELLINGEN.
Oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden. Verdoemt niel, en gij zult niet verdoemd worden.
Gij dan, wal oordeelt gij uwen broeder? Of ook gij, wal veracht gij uwen broeder? Wij allen toch zullen
24
569
ZEDELESSBN.
slaan vóór den Ueglersloel van den Christus: wanl er is geschreven: Zoo waar ik leef, zegl de Heer, vóór mij zal alle knie zich buigen, en alle long zal God belijden (Is. XLV: 24). Zoo zal dan een ieder onzer voor zich zeiven Gode rekenschap geven. Laai ons dan niel meer elkander oordeelen: maar oordeell veeleer dil, dal gij den broeder geen aansloot of ergernis geefl......
Laai ons dan betrachten hetgeen des vredes is, en ons houden aan heigeen tol onderlinge stichting dient. Luk. VI: 57. Rom. XIV: 10—15, 19.
11. WACHT U VOOR KWAADSPREKENDHKID.
Spreekt geen kwaad van elkander, broeders! Wie van een' broeder kwaad spreekt, of zijn' broeder beoordeelt, die spreekt kwaad van de Wel, en beoordeelt de Wet. Indien gij nu de Wet beoordeelt, zoo zijl gij geen dader der Wel, maar een regter. Er is één Wetgever en Reg-ler, die verderven kan en vrijspreken. Doch wie zijtgij, die den naaste oordeell? Jak. IV: 11, 12.
12. WREEK U ZELVEN NIET, TENZIJ DOOR WELDADEN.
Wreekt u zeiven niel, zeer geliefden! maar geefl den loom plaats: want er is geschreven: Aan mij de wraak; ik zal hel vergelden, zegl de Heer (Deut. XXXII: 5S). Vergeldt niemand kwaad met kwaad .... Indien dan uwen vijand mogl hongeren, geef hem te eten; indien hein dorst, geef hem te drinken: wanl dit doende, zult gij kolen vuurs hoopen op zijn hoofd. Laat u niet overwinnen
370
ZKDELKSSKN.
door hel kwade; maar overwin liet kwade, door het goede. Rom. XII: 19. 17. 20 21.
13. VERDRAAG BLIJMOEDIG DE VERDRUKKINGEPi.
Achl hel ganschelijk als eene vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei beproevingen geraakt; wetende, dal de beproeving uvvs geloofs lijdzaamheid werkt. Doch de lijdzaamheid beval een volmaakt werk, opdat gij volmaakt en voltooid zijt, in geen opzigl gebrekkig.
Zeer geliefden! laat u niet vreemd dunken, de hitte, die u tot beproeving slrekt, als of u iels nieuws over-kvvame; maar gelijk gij deel hebt aan hel lijden van Christus, zoo verblijdt u, opdat gij ook bij de openbaring zijner heerlijkheid u verblijdt, al juichende. Indien gij gesmaad wordt om den naam van Christus, zult gij zalig zijn; want de Geest der eere, heerlijkheid, en de kracht Gods, die de zijne is, rust op u. Doch dat niemand uwer lijde als een doodslager, of dief, of lasteraar, of die op eens anders zaken vlamt; maar indien als Christen, hij schame zich niet, maar verheerlijke God in dien naam. Immers de lijd is daar, dal hel oordeel beginne van het huis Gods; doch indien hel eerst van ons, wat zal het einde zijn van hen, die aan hel Evangelie Gods niet gelooven? Ook indien de regtvaardige naauwe-lijks zal behouden worden, waar zal de goddelooze en zondaar verschijnen? Dal dan ook zij, die lijden naar den wille Gods, aan een' getrouwen Schepper hunne zielen aanbevelen. met goed te doen.
Welke roem is het, indien gij. als misdadigen en ^e-
371
ZEUELESSEN.
slagen wordende, hel verdraagt? Maar indien gij, goeddoende, geduldig verdraagt, dat is genade bij God. Daartoe zijl gij geroepen.
Immers de oogen des Heeren zijn op de regtvaardigen, en zijne ooren lot hunne gebeden; maar hel aangezigt des Heeren is legen hen, die kwaad doen. En wie zal u kwaad doen, indien gij ijveraars van het goede zijl geweest? Maar indien gij ook al iets lijdt om de gereg-ligheid, zalig gij. Vreest dan hunne bedreigingen niet, en onlslelt u niet; maar heiligt den Heere Christus in uwe harten, altijd bereid tot verantwoording jegens ieder, die u rekenschap afvraagt aangaande de hope, welke in ii is; doch met zachtmoedigheid en omzigligheid, hebbende een goed geweten, opdat, wanneer zij kwalijk van u spreken, zij beschaamd worden, die uwen goeden wandel in Christus lasteren. Het is toch beter, dal gij, goed doende, lijdt, indien het zóó Gods wil is, dan kwaad doende. Immers ook Christus is eenmaal voor onze zonden gestorven, een regtvaardige voor onregtvaardigen, opdat bij ons Gode zou opdragen, zijnde hij wel gedood naar het vleesch, maar levend gemaakt naar den geest. Jak. I: 2—4. 1 Pet. IV: 12—19. H; 20, 21. IH; 12—18.
14. ONDERWERP ü AAN GODS TUCIITKiENDE HAND.
Vernedert u onder de maglige hand Gods, opdat hij u verbeffe len lijde der bezoekinge; werpende al uwe bekommernis op hem; want hij zorgt voor u.
Hebt gij hel troostwoord vergelen, dat tot u, als tot kinderen, spreekt, zeggende: Mijn zoon! veronachtzaam
372
ZEDELESSEN.
niet de tuchtiging des Heeren, en word niet moedeloos, als gij door hem bestraft wordt: want wien de Heer lief heeft, tuchtigt hij, en hij kastijdt eiken zoon, dien hij zich aantrekt (Spr. III: 11, 12. Job. V: 17). Bij tuchtiging volhardt: als jegens zonen betoont zich God jegens u. Welk zoon toch is er, dien de vader niet bestraft? Indien gij builen tuchtiging zijt, welke allen deelachtig geworden zijn, zoo zijl gij bastaarden, maar geen zonen. Voorts hebben wij wel vaders van onzen vleesche lol tuchligers gehad, en ben ontzien: zullen wij ons niet veel meer onderwerpen aan den Vader der Geesten, en leven ? Ook hebben wel genen, voor den tijd van weinige dagen, naar hun goeddunken, ons getuchtigd; maar iiij , tot datgene, wat dienstig is, om zijne heiliging te erlangen. Alle tuchtiging nu schijnt wel voor hel tegenwoordige geene zaak van vreugde te zijn, maar van droefheid: doch daarna zal zij dengenen, die er door geoefend zijn, eene vrederijke vrucht van geregligheid geven. Daarom de slappe handen en wankelende knieën wederom opgerigt, en regie gangen gemaakt met uwe voelen, opdal, wie kreupel is, niet uilffliide, maar veeleer genezen worde. 1 Pet. V: 6, 7. Heb. XII: S—13.
15. REKEIS NIET OP HET LEVEN.
Zie toe , gij , die zegt: Heden of morgen zullen wij gaan naar die stad, en wij zullen aldaar één jaar doorbrengen, en handel drijven, en winst doen; gij, die niet weet, wal morgen zijn zal. Wal toch is uw leven ? Het is eene damp, die een weinig zich vertoont, en voorts verdwijnen zal.
373
ZCOKLBSSEiy.
In plaals van te zeggen: Indien de Heer het mogt willen, en indien wij mogten leven, zoo zullen wij dit of dat doen. Doch nu roemt gij in uwen overmoed; al zulk roemen is verkeerd. Jak. IV; 15—16.
16. WEL HEM, DIE EEN* AFliEDWAALDE TE REGT BRENGT.
Broeders! indien ook een mensch overvallen mogt geweest zijn duor eenig misdrijf, gij, die geestelijk zijt, brengt den zoodanigen le regt in een' geest van zachtmoedigheid , acht gevende op u zeiven, opdat ook gij niet bekoord wordet. Draagt elkanders lasten, en alzóó zult gij de Wet van Christus vervullen. Indien toch iemand meent iets te zijn, daar hij niets is, hij bedriegt zich zeiven. Doch een ieder beproeve zijn eigen werk, en alzóó zal hij alleen bij zich zeiven roem hebben, en niet bij een'ander; want een ieder zal zijn eigen pak dragen.
Mijne broeders! indien iemand onder u van de waarheid is afgedwaald, en iemand hem bekeerd heeft, die moet weten, dat wie een' zondaar van zijn'doolweg mogt hebben bekeerd, deszelfs ziel van den dood redden, en eene menigte van zonden bedekken zal. Gal. VI: 1—». Jak. V: 19, 20.
17. WIE NAAR WARE WIJSHEID VERLANGT, BEGEERE HAAR VAN GOD.
Wie is wijs en verstandig onder u? Hij loone uit den goeden wandel zijn werk door zachtmoedigheid van wijsheid. Doch indien gij bitteren naijver hebt en twistzucht
374
ZEDELESSEN.
in uwe harten, roemt eu liegt niet legen de waarheid. Dat toch is niet de wijsheid, die van boven komt; maar eene aardsche, zinnelijke, duivelsche. Immers waar naijver en twistzucht is, daar is verwarring en allerlei boos werk. Maar de wijsheid, die van boven komt, is vooreerst rein, voorts vreedzaam, bescheiden, gezeggelijk, meêgaande in het goede, vol barmhartigheid en goede vruchten , niet oor-deelende, ongeveinsd. Vrucht nu der geregtigheid wordt in vrede gezaaid voor hen, die vrede stichten.
Indien nu iemand uwer wijsheid behoeft, hij verzoeke ze van God, die aan allen rijkelijk geelt, en niet verwijt, en zij zal hem gegeven worden. Doch hij verzoeke in geloof, geenszins twijfelende. Immers wie twijfelt, is gelijk eene baar der zee, die door den wind bewogen en herom gedreven wordt. Die mensch dan meene niet, dal hij iels van den Heere ontvangen zal. Een dubbelhartig man is onbestendig in al zijne wegen. Jak. III: 15—18. I: 5—8.
18. WEES NIET SLECHTS HOORDER, MAAR OOK DADER DES WOORDS.
Daarom afleggende alle onreinheid eti overschot van boosheid, met zachtmoedigheid ontvangt het ingeplante woord, dat uwe zielen behouden kan. Doch weest daders des woords, en niet alleen hoorders, misleidende u zeiven. Immers indien iemand een hoorder is des woords, en geen dader, die zal gelijk zijn een' man, die zijn natuurlijk gelaat aanschouwt in een' spiegel; hij toch heelt zich zeiven beschouwd, en is weggegaan, en heeft Ier-
37S
ZEDELESSEN.
stond vergeten, hoedanig hij was. Maar wie wél mogt hebben ingezien de volmaakte Wet der vrijheid, en daarbij is gebleven, zijnde hij geen vergetend hoorder, maar dader des werks geworden, deze zal zalig zijn door zijn doen. Jak. I: 21—25.
19. MEN ARBEIDE, OM TE KUNNEN ETEN.
Wij bevelen u, broeders! in den naam onzes Heeren Jesus Christus, dat gij u onttrekt van eiken broeder, die ongeregeld wandelt, en niet naar de overlevering, die zij van ons ontvangen hebben. Zeiven toch weet gij, hoe men ons behoort na te volgen; daar wij niet onrustig onder u geweest zijn; noch hebben wij om niet brood gegeten van iemand; maar met arbeiden en zwoegen, nacht en dag werkende, opdat wij niemand uwer tot last zouden zijn. Niet, als hadden wij daartoe geene magt; maar opdat wij ons zeiven u ten voorbeelde zouden geven, om ons na te volgen. Immers ook toen wij bij u waren , hebben wij u dit bevolen, dat indien iemand niet wil werken, hij ook niet ete. Wij hebben namelijk gehoord, dat sommigen onder u onrustig wandelen, niets werkende } maar zich nieuwsgierig gedragende. Den zoodanigen nu bevelen wij, en bidden hen in den Heere Jesus Christus, dat zij, in stille werkende, hun eigen brood eten. 2 Thess. III: 6—12.
20. VERGENOEG U MET HET NOODIGE.
Het is een groot gewin de godsvrucht bij genoeg-
576
ZEDELESSEN.
zaamheid. Immers niels hebben wij in deze wereld in-gebragl, ongetwijfeld kunnen wij er ook niets uilbrengen. Als wij dan voedsel en deksel bebben, laat ons daarmede vergenoegd zijn. Zij tocb, die rijk willen worden, vallen in bekoring en in 's Duivels strik, en vele onnutte en schadelijke begeerlijkheden, die de menschen in ondergang en verderf storten. Want een wortel van al het kwaad is de hebzucht, aan welke sommigen toegevende, afgedwaald zijn van het geloof, en zich in veel verdriet gewikkeld hebben.
Uw aard zij niet geldzuchtig; vergenoegd met hetgeen vóórhanden is. Immers hij heeft gezegd: Ik zal u niet begeven, noch ik zal u verlaten (Deut. XXXI; 8). 1 Tim. VI: 6—10. Heb. XIII: 5.
21. BIJ HET GEVEN VAN AALMOEZEN, ZIJ MEN NIET KARIG.
Wie spaarzaam zaait, zal ook spaarzaam maaijen; en wie met zegen zaait, zal met zegen maaijen. Elk, gelijk hij in zijn hart besloten heeft, niet met droefheid, of uit dwang: want God heeft een' blijmoedigen gever lief. God toch is magtig alle genade in u overvloedig te maken, zoodat gij, in alles altijd volle genoegzaamheid hebbende, overvloedig hebt tot alle goed werk, gelijk geschreven is: Hij heeft uitgestrooid, hij beeft den armen gegeven; zijne geregtigheid blijft in de eeuwe der eeuwe (Ps. CXI: 9;. Hij dan, die den zaaijer zaad verstrekt, zal ook brood tot spijze verleenen, en uw gezaaide vermeerderen, en het vruchtgewas uwer geregtigheid vermenigvuldigen; zoodat gij, in alles rijk wordende, overvloedig zijt tol
377
ZEDELESSBN.
allerlei goeddadigheid, die door ons dankzegging werkt aan God. 2 Kor. IX: 6—11.
22. DE GEESTELIJKE WAPEN-RUSTINU EENS CHRISTENS.
Broeders! wordt versterkt in den Heer, en in de magt zijner kracht. Doet aan de wapen-rusting Gods, opdat gij bestand moogt zijn tegen de lagen des Duivels.....Daarom neemt op de wapen-rusting Gods, opdat gij kunt weerstaan ten boozen dage, en in alles volkomen staande blijven. Staat dan vast, uwe lendenen omgord met de waarheid, en aan hebbende het harnas der geregtigheid; en de voeten geschoeid met vóórbereidheid van het Evangelie des vredes; bij alles opvattende het schild des gelool's, waarmede gij al de vurige pijlen van den zeer Booze kunt uitdooven. Neemt ook den helm des heils, en het zwaard des geestes (hetwelk is Gods woord). Bidt ten allen tijde in geest, met allerlei gebed en smeeking, en waakt daarin met alle volharding en smeeking voor al de Heiligen. Ëf. VI: 10, 11. 13—18.
25. MISBRUIK UWE VRIJHEID NIET.
Staat vast, en laat u niet weder onder het juk der dienstbaarheid brengen;... als vrijen, en toch de vrijheid niet tot een dekkleed der boosheid gebruikende, maar als dienstknechten Gods. Gij toch zijt tot vrijheid geroepen, broeders! Alleen zij u de vrijheid geene aanleiding voor het vleesch; maar dient elkander door de liefde des Geestes. Immers de sansche Wet wordt in één
578
ZEDELESSEN.
woord vervuld: Gij zult uwen naaste lief hebben ais u zei ven (Lev. XIX: 18). Maar indien gij elkander bijt en verslindt, ziet toe, dat gij niet door elkander verteerd wordet. Gal. V: 1. 1 Pet. II: 16. Gal. V: 13—15.
24. WACHT GEDULDIG OP 's HEEREN KOMST.
Weest geduldig, broeders! lot aan de komst des Zeereu. Zie, de landman waciit op de kostelijke vrucht der aarde, geduld hebbende, loldat zij den vroegen en spaden regen ontvange. Weest dan ook gij geduldig, en verkloekt uwe harten: want de komst des Heeren is genaderd. Zucht niet tegen elkander, broeders! opdat gij niet veroordeeld wordet. Zie, de llegler staat vóór de deur. Neemt, broeders! tot een voorbeeld van smartelijken uitgang, van lijden en geduld, de Profeten, die in den naam des Heeren gesproken hebben. Zie, wij achten ze zalig, die verdragen hebben. Van de verdraagzaamheid van Job hebt gij gehooid, en het einde des Heeren hebt gij gezien: want de Heer is barmhartig en ontfermend. Jak. V: 7—11.
25. ZORG BIJ KRANKTE. KRACHT DES GEREDS.
Is iemand uwer krank, hij roepe tot zich de Presbyters der gemeente, en dat zij over hem bidden, hem zalvende met olie, in den naam des Heeren. En het gebed des geloofs zal den kranke behouden, en de Heer zal hem oprigten; en, indien hij met zonden is, zij zullen hem vergeven worden. Belijdt dan elkander uwe zonden; en bidt voor elkander, opdat gij behouden wordet. Veel toch
379
ZEDELESSEN.
vermag een aanhoudend gebed eens regtvaardigen. Ëlias was een menscli van gelijke aandoeningen als wij. En hij deed een gebed, dat bet niet mogt regenen op de aarde, en bet regende niet, in drie jaren en zes maanden. En wederom bad hij, en de hemel gaf regen, en de aarde bragt hare vrucht voort. Jak. V: 14—18.
26. VERSCHILLENDE BETREKK1JVGEIS , VERSCHILLENDE VERPLIGTINGEN.
Ik bid u, broeders! bij de barmhartigheid Gods, dat gij uwe ligchamen aanbiedt lot een levend, heilig, Gode wel-bebagelijk offer: dal uwe redelijke eerdienst zij. Ook maakt u niet gelijkvormig aan deze wereld; maar wordt veranderd door de vernieuwing van uwen zin, zoodat gij beproeft, welke de goede, welbehagelijke en volmaakte wille Gods zij. Want door de genade, die aan mij gegeven is, zeg ik aan allen, die onder u zijn, niet wijzer te zijn, boven hetgeen men behoort wijs le zijn, maar wijs te zijn mei bescheidenheid , en naar mate van geloof, welke God een' ieder heeft toegedeeld. Want gelijk wij in één ligchaam vele leden hebben, maar alle leden niet hetzelfde le verrigten hebben, zóó zijn wij velen één ligchaam in Christus, maar elk afzonderlijk elkanders leden. Daar wij dan gaven hebben, verschillende naar de genade, die ons gegeven is, of van Profetie, bet zij naar de male des geloofs; of van bediening, het zij in bediening; of wie leeraarl, bel zij in het leeren; wie vermaant, het zij in bet vermanen; wie uitdeelt, het zij in eenvoudigheid: wie Overste is, hel zij met zorgvuldigheid; wie barmhartigheid doel, het zij mei blijmoedigheid. Rom. XII: 1—8. ^
380
ZEDELESSEN.
27. PLIGTEN EENS KERKVOOGDS EN VAN ONUER-HOORIGE BEAMUTEN.
Getrouw is hel woord: [ndien iemand verlangt een Bisschops-ambt, iiij verlangt een trelfelijk werk. De His-sclio|i dan behoort te zijn onberispelijk, ééner vrouwe man, voorzigtig, verstandig, eerzaam, dei'tig, gastvrij, goedaardig, regtvaardig, heilig, ingetogen, geschikt ter leering; vasthoudende aan hel getrouwe woord, dat naaide leere is, opdat hij in slaat zij, om met de gezonde leer le vermanen, en om de tegensprekers Ie weerleggen: geen zuiper, geen vechter, niet hoogmoedig, niel gramstorig; maar bescheiden, niet twistziek, niet hebzuchtig; maar zijn eigen huis wél voorstaande, ondergeschikte kinderen hebbende, met alle deftigheid. Immers indien iemand zijn eigen huis niet weet vóór te slaan, hoe zal die voor de gemeente Gods zorg dragen ? Geen nieuweling , opdat hij niet, opgeblazen wordende, in des Duivels oordeel vervalle. Doch ook behoort hij goede getuigenis le hebben van degenen, die builen zijn, opdat hij niel in versmaad-heid vervalle, en in den strik des Duivels.
Tegen een' Presbyter, neem geene beschuldiging aan, tenzij onder twee of drie getuigen. Berisp degenen, die zondigen, in aller tegenwoordigheid, opdat ook de overigen vrees hebben . .. Onderhoud dit zonder vóóringenomen-heid, niets doende, bij geneigdheid lot de andere partij. Leg niemand te spoedig de handen op, en heb geene gemeenschap met eens anders zonden: bewaar u zeiven rein.
De Diakenen desgelijks behooren deftig te zijn, niet
581
ZEDKLRSSEN.
diibhel-tongig, niel aan veel wijn overgegeven, geen vuil gewin-jagers, behoudende de verborgenheid des geioofs in een rein geweten. Doch dal ook dezen eerst beproefd worden, en aldus dienen, als zij zonder misdaad zijn. De vrouwen desgelijks behooren deftig te zijn , niel kwaadsprekende , voorzigtig, getrouw in alles. Dal de Diakenen ééner vrouwe mannen zijn, die hunne kinderen en hunne huisgezinnen wél voorstaan. Immers wie wél gediend mogten hebben, zullen zich een' goeden opgang bezorgen, ook eene groole vrijmoedigheid omtrent hel geloof, dal in Christus Jesus is.
De Oudsten nu, zooveel zij onder u zijn, vermaan ik, als mede-Oudste en getuige van Christus' lijden, en ook deelgenoot van die heerlijkheid, welke geopenbaard zal worden. Weidt de kudde Gods, die onder u is, opzigt houdende, niel uil dwang, maar gewillig, naar God; noch uit vuil gewin-bejag, maar bereidvaardig: noch als heer-schende over hel erfdeel, maar als voorbeelden der kudde geworden van harte. En als de Opperherder verschenen zal zijn, zult gij de onverwelkbare kroon der heerlijkheid erlangen. 1 Tim. Ill: 1—7. Til. I: 7—9. 1 Tim. V: 19—22. III: 8—15. 1 Pet. V: 1—4.
28. PLIGTEN EENS GODSDIENST-l.EERAAIIS.
Vermijd de dwaze en onnulte vraagstukken: wetende, dal zij twisten baren. Een dienslknechl nu des Heeren behoort niel le twisten, maar zachtzinnig te zijn jegens allen, geschikt ter leering, verdraagzaam, met bescheidenheid te regt wijzende degenen, die de waarheid weêrslaan: of
382
ZEDELKSSEN.
God hun welligl gave boetvaardigheid, om de waarheid le erkennen: zoodal zij lol zich zeiven komen uil de strikken des Duivels, door wien zij worden gevangen gehouden naar zijnen wille.
Predik hel woord, houd aan tijdig, onlijdig, heioog, smeek, bestraf mei alle langmoedigheid en leering. Immers er zal een tijd zijn, dat zij de gezonde leer niel zullen verdragen , maar zich met leeraars naar hunne lusten zullen overhoopen, als zijnde zij jeukerig van ooren: en van de waarheid zullen zij het gehoor afwenden, en zich tol fabelen keeren. Gij dan, wees waakzaam; verdraag allerlei moeile; doe het werk van een'Evangelie-dienaar: volbreng uwe bediening; wees voorzigtig.
Doch gij, spreek heigeen der gezonde leere betaamt. Vermaan hen, aan Vorsten en Maglen onderworpen te zijn, aan bevelen te gehoorzamen, tol alle goed werk bereid le zijn, niemand te, lasteren, niet twistziek le zijn; maar bescheiden , alle zachtmoedigheid beloonende jegens alle menschen.
Een' ouderen bestraf niel, maar vermaan als een'vader; jongeren , als broeders; oude vrouwen, als moeders; jongere, als zusters, in alle reinheid. Eer weduwen, die waarlijk weduwen zijn.
Dat oude mannen voorzigtig zijn, deftig, bezadigd, gezond in hel geloof, in de liefde, in de lijdzaamheid. Dal oude vrouwen desgelijks van een heilig voorkomen zijn, niel kwaadsprekende, niet aan veel wijn verslaafd, leera-ressen van hetgeen goed is; zoodal zij de jonge vrouwen wijsheid leeren, hare mannen le beminnen, hare kinderen lief te hebben, verstandig, kuisch. voorzigtig te zijn, huis-
385
ZEDELESSEN.
houdelijk, goedhartig, haren mannen ondergeschikt, opdat het woord Gods niet gelasterd worde. De jonge mannen desgelijks vermaan, dat zij voorzigtig zijn.....
Dienstknechten, dat zij hunnen Heeren onderworpen zijn, in alles behagende, niet tegensprekende, niets ontvreemdende; maar in alles goede Irouw hetoonende, opdat zij der leere Gods, onzen Heiland, tot sieraad zijn in alles.
Beveel den rijken dezer wereld niet hoogmoedig te zijn , noch te hopen op onzekeren rijkdom, maar op den levenden God, die ons alles rijkelijk verleent tot genot; om wél te doen, rijk te worden in goede werken, gaarne le geven, mede le deelen, zich een' schat vergaderende als een' goeden grondslag voor de toekomst, opdat zij het ware leven mogen verkrijgen.
Een' partijzuchtig mensch, na hem eens en andermaal berispt le hebben, vermijd, wetende, dat een zoodanige verkeerd is, en zondigt, zijnde door eigen oordeel veroordeeld.
Spreek en vermaan aldus, en beloog met alle gezag. Niemand verachte u.
Gij dan, o mensch Gods!... streef naar gcregligheid , godsvrucht, geloof, liefde, lijdzaamheid, zachtmoedigheid. Strijd den goeden wedstrijd des geloofs, grijp naar het eeuwige leven, waartoe gij geroepen zijt, en beleden hebt de goede belijdenis vóór vele getuigen.
Geef u moeite, gelijk een braaf krijgsknecht van Christus Jesus. Niemand, die Gode krijgsdienst doet, wikkelt zich in wereldscbe zaken , opdat hij behage dengenen, aan wien hij zich beeft aannemelijk gemaakt... . De landman, die arbeidt, behoort het eerst van de vruchten te irenielen.
384
ZEDELESSEiV
Lel op hetgeen ik zeg: wanl de Heer zal u verstand geven
in alles....... Bevlijtig u, om u zeiven beproefd Gode
vóór te stellen, als een' arbeider, die niet wordt be-schaamd, die het woord der waarheid wél behandelt.
In alles betoon u zeiven een voorbeeld van goede werken . in de leere, door onverdorvenheid, door deftigheid, een gezond woord, onberispelijk, zoodal de tegenpartij ontzag hebbe, niets kwaads van ons hebbende te zeggen.
Wees een voorbeeld der geloovigen, in woord, in wandel, in liefde, in geloof, in reinheid. Houd aan niet hel lezen, met het vermanen, met het leeren. Veronaehtzaam niet de genade-gave, die in u is, die u gegeven is door Profetie, bij handen-oplegging der Presbyters. Denk hierover na, houd u daarmede bezig, opdat uw voortgang openbaar zij aan allen. Geef acht op u zeiven en op de leere, volhard daarin: immers dit doende, zult gij én u zeiven behouden, étt hen, die u hooren. 2 Tim. II: 25—26. IV: 2—5. Tit. II: 1. Hf: 1, 2. 1 Tim. V: 1—5. Tit. II: 2—6. 9, 10. 1 Tin). VT: 17—19. Til. Ill: 10, 11. If: 15. 1 Tim. VI: 11, 12. 2 Tim. II: 5, 4. 6, 7. 15. Tit. II: 7,8. 1 Tim. IV: 12—16.
29. PLIOTEN JEGENS DE KERKELIJKE OVEBHEIU.
Wij nu bidden u, broeders! dat gij erkent degenen, die onder u arbeiden, en ben, die u vóórstaan in den Heere, en u vermanen; dat gij hen ten sterkste hoogacht in liefde, om huns werks wille. Houdt vrede met hen.
Dal de Presbyters, die wél vóórstaan, dubbele eere
25
585
ZEDELESSEN.
waardig geacht worden; voornamelijk zij, die arbeiden in woord en leere. Immers de Schrift zegt; Een'dorschen-den os zult gij niet muilbanden (Dent. XXV: 4). En: De arbeider is zijn loon waardig (Matth. X: 10).
Gedenkt uwe Vóórstanders, die tot u het woord Gods gesproken hebben: terwijl gij den uitgang huns wandels beschouwt, volgt hun geloof na.....Weest uwen Voorstanders gehoorzaam en hun ondergeschikt: zij toch waken, als rekenschap over uwe zielen zullende geven ; opdat zij dit doen mogen met blijdschap, en niet zuchtende: want dat is n niet nullig.
Desgelijks, Jongeren! weest ondergeschikt aan Oudsten. Doch ook allen boezemt elkander den ootmoed in: want God weerstaat den hoogmoedigen: maar den ootmoedigen geeft hij genade.
Bidt voor ons. Immers wij vertrouwen, dat wij een goed geweten hebben, daar wij in alles ons goed willen gedragen. 1 Thess. V: 12, 15. 1 Tim. V; 17, 18. Heb. XIII: 7. 17. 1 Pet. V: 5. Heb. XIII: 18.
50. PL1GTEN JEGENS DE BURGERLIJKE OVERHEID.
Alle ziel zij hoogere Magten ondergeschikt: want er is geene Magt dan van God, en die er zijn, zijn van God verordend. Derhalve wie de Magt weerstaat, weêrslaat Gods verordening; en wie ze weerstaan, halen over zich een oordeel. Immers de Overheden zijn niet tot vreeze den goeden werke; maar den kwaden. Will gij dan de Magt niet vreezen, doe het goede, en gij zult lof bij haar hebben: want zij is Gods dienares, u ten goede. Maar in-
386
ZEDELESSEN.
dien gij hel kwade mogl hebben gedaan, vrees. Immers zij draagt niet te vergeefs het zwaard, daar zij Gods dienares is, eene wreekster lot straffe, hem, die bet kwade doet. Daarom weest uil noodzakelijkheid ondergeschikt, niet alleen om der strafte, maar ook om des gewetens wille. Immers daarom ook betaalt gij schattingen: want zij zijn dienaren Gods, daartoe dienende. Geeft dan aan allen wat gij schuldig zijl: wien de schatting, de schalling; wien den lol, den tol; wien bet ontzag, het ontzag; wien de eere, de eere.
Weesl dan onderworpen aan alle menschelijke orden, om Gods wille; hetzij den Koning, als den opperste; hetzij aan Landvoogden, als door hem gezonden, tol straf van kwaaddoenders, maar lot lof der goeddoenders. Immers zóó is de wille Gods, dat gij, goed doende, den mond slopl
aan de onwetendheid van dwaze menschen.......Eert
allen. Hebt de broederschap lief. Vreest God. Eert den Koning.
Voor alles vermaan ik, dat er gedaan worden smeekingen, gebeden, voorbiddingen, dankzeggingen voor alle menschen; voor Koningen en allen, die in hoog bewind zijn; opdat wij een rustig en stil leven leiden, in alle godsvrucht en eerzaamheid. Dat toch is goed en beha-gelijk vóór onzen Heiland, God, die wil, dal alle menschen behouden worden, en tot kennis der waarheid komen. Rom. XIH: 1—7. 1 Pet. II: 13—15. 17. 1 Tim. II: 1—4.
387
ZEDELESSRM.
31. PLIGTEN VAN GEHUWDEN.
Eerwaardig zij het huwelijk in alles, en hel huwelijksbed onbevlekt: want hoereerders en overspelers zal God oordeelen.
Wat God heeft zaamgevoegd, scheide een inensch niet.....
Wie zijne Vrouw mogt weggezonden hebben, en eene andere getrouwd, doet overspel jegens haar. En zoo ook zij baren Man mogt weggezonden hebben, en een' anderen getrouwd, doet zij overspel.
Dal de Vrouwen ondergeschikt zijn aan hare Mannen. als aan den Heer: want de Man is bet hoold der Vrouw, gelijk Christus het Hoofd der Kerk is: hij, de behouder zijns ligchaams. Gelijk nu de Kerk aan den Christus onderworpen is, dal zóó ook de Vrouwen het baren Mannen zijn in alles.
Mannen hebt uwe Vrouwen lief, gelijk ook de Christus de Kerk heeft lief gehad, en zich zeiven voor haar heeft overgeleverd, opdat hij haar zou heiligen, baar reinigende in bet waterbad, door het woord des levens, opdat hij zich zeiven de Kerk heerlijk zou vóórstellen, hebbende geene vlek, of rimpel, of iets dergelijks; maar dat zij heilig en onbevlekt zij. Zóó hehooren ook de Mannen hunne Vrouwen liëf te hebben, als hunne eigeneligchamen. Wie zijne Vrouw lief heefl, beeft zich zeiven lief. Niemand loch heefl ooit zijn eigen vleesch gehaat; maar hij voedt en koestert het, gelijk ook Christus de Kerk. Immers wij zijn leden zijns ligchaams, van zijn vleesch, en van zijn gebeente. Daarom zal een mensch zijn' vader en moeder verlaten, en hij zal zijner vrouwe aanhangen , en de twee
388
ZKDKLESSKN.
zullen in éénen vleesche zijn. üil is eene groole verborgenheid ; doch ik zegge in Christus en de Kerk. Derhalve ook gij, een ieder uwer in hel bijzonder, hebbe zijne Vrouw lief, gelijk zich zeiven; en de Vrouw eerbiedige haren Man.
Dat de Vrouwen ondergeschikl zijn aan hare Mannen, opdal, indien ook sommigen aan hel woord niel gelooven, zij, door den wandel der Vrouwen, zonder woord gewonnen worden, als zij aanschouwen mei eerbied uwen kui-schen wandel. Dal hel haar niel le doen zij om heigeen van huilen is, gevlochten hairlokken, of omhangsel van goud , of looi van kleederdragl; maar om den mensch des harten, die verborgen is, in hel onverderfelijke van den slil-len en zedigen geest, die geldig is in bel oog van God. Trouwens, zóó versierden zich eens ook de heilige vrouwen, die op God hoopten, haren mannen onderworpen, gelijk Sara gehoorzaam was aan Abraham, noemende hem Heer; welker dochters gij zijl, indien gij goed doel. en u door geenerlei schrik laat vervaren.
Desgelijks, Mannen! zij uwe zamenleving volgens verstand, mei hel vrouwelijke val, als hel zwakkere, hel in eere houdende, als zijnde die ook mede-erfgenamen van de genade des levens; opdal uwe gebeden niel verhinderd worden.
Voorts wil ik, dal de Mannen te aller plaatse bidden, opheffende reine handen, zonder toorn en twist. Desgelijks ook de Vrouwen, in een welvoegelijk gewaad, met schaamachtigheid en ingetogenheid zich versierende, en niet met gekrulde hairlokken, of goud, of paarlen, of kostbare kleeding; maar wat Vrouwen betaamt, die godsvrucht aan
589
ZEDELESSEN.
den dag leggen, door goede werken. Dal eene Vrouw in slille leere mei alle onderworpenheid. Doch leerares le zijn, vergun ik eener Vrouwe niel, noch over den Man gezag le voeren; maar dal zij zich slil houden. Immers Adam is eerst geschapen, daarna Eva; ook is Adam niel verleid; maar de Vrouw, verleid, is lol overlreding vervallen. Doch zij zal behouden worden door hel kinderbaren, indien zij volhard mogl hebben in geloof, en in liefde, en in heiliging mei ingetogenheid. Heb. XIII: 4. Mark. X: 9. 11, 12. Ef. V: 22—53. 1 Pel. III; 1—7. 1 Tim. II; 8—13.
32. PUüTE.N VAN WEDUWEN.
Indien eene Weduwe kinderen of kindskinderen heeft, dal zij eerst leere hun eigen huis wél le besturen, en vergelding te doen aan de Ouden; want dit is behagelijk vóór God. Doch zij, die waarlijk Weduwe en alleen gelaten is, hope op God, en volharde in smeekingen en gebeden , nacht en dag. Immers zij, die in weelde leefl, is levend gestorven.
Beveel ook dit, opdat zij onberispelijk zijn. Indien nu iemand de zijnen, en vooral zijne huisgenooten, niel verzorgt, hij heeft het geloof verloochend, en is erger dan een ongeloovige.
Eene Weduwe worde verkoren, niet onder de zestig jaren; die ééns mans vrouw geweest is; van goede werken getuigenis hebbende, indien zij kinderen opgevoed, indien zij gastvrijheid geoefend, indien zij voeten van heiligen gewasschen, indien zij verdrukten bijgestaan, en
390
ZEDELESSEM.
allerlei goed werk betracht heeft: maar jongere Weduwen vermijd; want wanneer zij weelderig geworden zijn in den Christus, willen zij huwen, een oordeel over zich hehhende, omdat zij de eerste trouw vernieligd hebben. En levens leeren zij ook ledig bij de huizen rondgaan, niet alleen ledig; maar ook klapachtig, en nieuwsgierig, sprekende, wat niet behoort, ik wil dan, dat de jongere trouwen, kinderen voortbrengen, huismoeders zijn, en der tegenpartij geene aanleiding geven tot lasteren. Immers reeds hebben sommigen zich afgewend achter den Satan. Indien eenig geloovige Weduwen heeft, hij onder-steune haar, en de gemeente worde niet bezwaard, zoodat deze voor degenen, die waarlijk Weduwen zijn, genoeg hebben. 1 Tim. V: 4—16.
35. PLIGTEN VAN OUDEliS EN KINDEREN.
Gij, Vaders! verwekt niet tot toorn uwe kinderen; maar voedt ze op in tucht en vermaning des iïeeren. Vaders! verbittert uwe kinderen niet, opdat zij niet ontmoedigd worden.
Kinderen! weest uwe Ouders gehoorzaam in den lleere: want dit is billijk. Eert uwen vader en uwe moeder; hetwelk een eerste gebod is, met eene belofte, opdat het u wél ga, en gij lang leeft op de aarde (Ex. XX; 12). Ef. VI: 4. Kol. III: 21. Ef. VI. 1—3.
34. PUGTEN VAN HEEREN EN DIENSTBAREN.
Heeren! bewijst den Dienstknechten betgeen regt en
391
ZBDELBSSEN.
billijk is, laat het dreigen achter; wetende, dal ook gij een' Heer hebt in den hemel, en dat er geene aanneming van personen hij hem is.
Uienstknechlen! weest uwen Heeren naar den vleesche gehoorzaam, met eerbied en ontzag, in eenvoudigheid uws harten, als aan den Christus; niet naar oogen-dienst, als menschen-behagers; maar als Dienstknechten van den Christus, doende den wille Gods van harte; met goedwilligheid, als dienende den Heer, en niet de menschen; wetende, dal wat goeds een ieder gedaan mogt hebben , hij dat terug zal ontvangen van den Heer, hetzij Dienstknecht. heizij Vrije. Wie toch onregt doet, zal terug ontvangen naar het onregt, dal hij gedaan heeft; en er is geene aanneming van personen bij God.
Zoo wie er onder het juk zijn. Dienstknechten, dal zij hunne Heeren alle eer waardig achten, opdat de naam des Heeren en de leer niel gelasterd worde. Doch die ge-loovige Heeren hebben, dal zij ben niet minachten, omdat het broeders zijn, maar te meer dienen, omdat het geloovigen zijn en gelielden, die aan de weldaad deel hebben.
Dienstknechten! weest ondergeschikt met allen eerbied aan de Heeren; niet alleen den goeden en bescheidenen, maar ook harden. Immers dat is genade, indien iemand, om den wille van Gods medebewustheid, leed verdiaagt, lijdende onregt. Kol. IV: 1. El. VI: 9. o—8- Kol. III: 25. 1 Tim. VI: 1, 2. 1 Pet. II: 18, 19.
592
Biz. 2, regel 10. haar man. Bij de Joden heetten de verloofden reeds man en vrouw.
gt; 20. totdat. Hij bekende haar niet voor dien tijd,
»
en ook niet na dien tijd; — en eerstgeborene is hier tevens e'én-gelorene.
t 3, » 19. is uitgevallen, achter; yedaan: die mag tig is.
i) -i, » 28 v. aan menschen van wehoillendlieid\ die aan Gods welwillendheid of' genade beantwoorden en alzoo van goeden wil zijn.
» 5 en meermalen; Magi, gewoonlijk Wijzen ol Koningen genoemd.
i) 7, » 20. tot val en opstanding; ten onheil voor hen die, door eigen schuld, niet in den Messias zouden gelooven; tot heil of zaligheid voor degenen welke in Hem zouden gelooven.
»10, » 1. nnm toe. Jesus deed naar zijne jaren de wijsheid en genade, welke altijd in alle volheid in Hem was, meer en meer uitschijnen, uitkomen voor de menschen, en scheen alzoo in hunne oogen aanhoudend in wijsheid en genade toe te nemen.
»11, )gt; 8. alle geregtigheid; al wat God van u en Mij verlangt.
» 14, » 1. Zees; de Zoon Gods, gij zijt de Koning van Israël!
394
Biz. 18 en meermalen: Démons, booze geesten, duivels.
» 24, laatste regel, slaapt-, het dochtertje was wel waarlijk gestorven, maar de Heer noemt haren dood een slaap, omdat Hij haar na weinige oogenblikken uit dien doodslaap zou opwekken ten leven.
»27, regel 27. den Sabbat schenden. Met het opdragen deroffers op Sabbat was voor de Priesters een werk verbonden, zwaar genoeg, om er anders den Sabbat door te breken; en toch waren zij onschuldig; want zij deden he'; op bevel en ter eere van Hem, die Heer is ook van den Sabbat.
»30, » 23. Zijt gij enz. Joannes liet dit vragen, niet omdat hij zelf twijfelde, maar tot onderrigting zijner leerlingen.
»34, » 19. Israel's Mis. Christus was wel voor allen mensch gekomen, doch zelf in persoon zou Hij enkel tot de Israëlieten prediken.
» 38, » 4. tot n-, die vader dacht, den Heer bij zijne leerlingen te zullen vinden, doch Jesus was toen op den berg.
» 38, laatste regel; dit geslacht, deze soort.
»43, » 21. er was nog geen Geest gegeven, de H. Geest was nog niet gegeven.
»48, » 5. indien gij blind waart, in uwe eigen schatting, in uwe eigen meening; zoo gij niet waandet te zien, zoudt gij bij Mij licht zoeken en van uwe zonde verlost worden.
»49, » 15. Zijn er niet enz. Jesus geeft met deze beeldspraak te verstaan, dat zijn lijdensnacht nog niet is gekomen, en het nog zijn levensdag is, zoodat Hij veilig naar Judea kan gaan.
» 60, » 8 en 11. totdat enz. De Heer zou het Paschen , gelijk het op aarde gehouden werd, niet meer vieren, maar wc! de vervulling er van in den hemel. — Het aardsche Paschen, het gedenkfeest der verlossing uit Egvpte's slavernij, was eene afbeelding van het vreugdefeest der verlossing in het Rijk Gods, zoo op aarde als in den hemel.
395
Biz. 87, regel 25. een sahhatsweg, of sabbatsreis, zoo ver als de Joden zich, volgens hunne overleveringen , op een sabbatdag van hunne woonplaats inogten verwijderen, dat is, omstreeks twee duizend ellen of schreden, of zes stadiën, of nagenoeg een kwartier uur gaans.
» 100, i) 12 en meermalen: de gemeente, de Kerk.
» 103, i) 10. En hij zag een man. Sanhis had dat ge-zigt, terwijl de Heer tot Ananias sprak, en werd aldus onderrigt, dat Ananias, als deze tot hem kwam, door Jesus gezonden was.
»107, i) 5 en 8, blz 108, r. 8: gemeen in den zin van onheilig.
» 105, n 28 en meermalen: Presbyters voor Priesters.
»118, i) 26. dit noodzakelijke. Het bepaalde verbieden van de hoererij was noodzakelijk, wijl de Heidenen er geen zonde in zagen. Het was noodzakelijk, het eten van de afgoden-offers te verbieden, om de ergernis die het den Christenen uit de Joden kon geven. Noodzakelijk was daar destijds nog het voorschrift, dat men zich van bloed en het gestikte zon onthouden, om al zoo, wijl de Joden er zulk een afkeer van hadden , de eensgezindheid tusschen de bekeerlingen uit de Joden en die uit de Heidenen le bevorderen.
» 140, » 16. De Alpha begint, de Omega eindigt de Grieksche letters, en zoo staat, gelijk dadelijk volgt, de Alpha en de Omega voor het begin en het einde.
»156, ii 14, blz. 160, r. 21, en meermalen, staat hoererij in den zin van afgoderij ; hel groote liabglon is het Heidensclie , afgodische Rome.
»167, ii 13 en vervolgens: duizend jaren, dat is, een onbepaald groot aantal jaren.
ii 167, ii 26. de eerste Opstanding heet hier de gelukstaat, waarin de van hat ligchaam gescheiden ziel met Christus leeft en heerscht; de tweede dood is de eeuwige verwerping naar ligchaam en ziel.
396
Biz. i 68, regel 5. Go// en Magog zijn zinnebeeldige namen van raagten, die tegen Christus en de zijnen zullen strijden. Verg. Ezech. XXXV11I, 2 vv.
» 175, » 20. die langs den weg bezaaid (of gezaaid) is, beteekent: iij wien langs den weg gezaaid is, en zoo -verder.
» 179, » 2. zeventigmaal zevenmaal-, een bepaald getal, ter aanduiding van een zeer groot getal; men moet altijd vergeven.
» 182, igt; 17. wie heeft mij tot regter .. .gesteld? Christus verklaart, dat zulke aardsche zaken niet tot zyne zending behooren.
» 182, # 20. Want niet in den overvloed van iemand hangt zijn leven aan zijne bezittingen, of: Want niet in iemands overvloed is zijn leven uit hetgeen hij bezit-, dat is: niemand leeft eigenlijk van hetgeen hij te véél heeft, en ook niemand leeft er te langer om, dat h'y overvloed bezit.
i) 190, » 20. de lieer prees enz. De heer van den rentmeester prees hem, niet om zijne onregtvaardigheid, maar, om de scherpzigtigheid waarmede hy voor de toekomst gezorgd had.
» 190, ii 24. Maakt u zeiven vrienden enz. Mammon is hier rijkdom, en heet onregtvaardig, ofongeregtig, wijl rijkdom niet zelden door ongeregtigheid verkregen, of lot ongeregtigheid misbruikt wordt. Wij moeten ons uit den Mammon of rijkdom vrienden maken, zeker niet door onregtvaardigheid, zooals die rentmeester, maar door goede werken van liefdadigheid.
ij 205, » 11. anderen hebben gearbeid, zooals Joannes de Dooper, de profeten, Moses.
» 205, ii 29. bezegeld. Door de wonderen welke Christus werkte, bevestigde, bekrachtigde, bezegelde God de Vader de waarachtigheid van den Zoon.
ii 207 , i) 25. geen leven in u.... hebben; zult gij het leven, het geestelijke, eeuwige leven niet blijvend in u hebben.
ii 208, ii 11 vv. De Geest is het enz. Mijne woorden spreken van eene geestelijke, bovennatuurlijke spijze en die ook
397
zulk een leven geeft, wijl met het vleesch de Geest of godheid vereenigd is; die woorden kunnen dus niet door een ruw vlee-schelijk begrip achterhaald en bewaarheid worden, maar door den Geest of mijne godheid, die levend maakt, die het ware levende begrip geeft aan den geest en te zamen met mijn vleesch het bovennatuurlijke, eeuwige leven schenkt aan den mensch.
Blz. 216, regel 24, en blz. 232, regel 20. wie zijne vrouw enz. Om hoererij, dat is hier overspel, wordt wegzending der vrouw, of scheiding van tafel en bed toegestaan, doch de huwelijksband blijft. Immers er volgt: wie eene andere trouwt, of eene weggezondene trouwt, doet overspel.
» 219, )gt; 22. Laat de dooden hunne dooden hegraven. Laat hen die in geestelijken zin dood zijn hunne dooden naar het ligchaam begraven.
» 220, gt;gt; 11 vv. Alle off ery ij te enz. Volgens die Joodsche leeraars kon een zoon lot zijne behoeftige ouders zeggen: Wat ik u zou kunnen geven, is door mij aan den tempel geofl'erd, en zoo zal of moge het u baten. Intusschen hielp hij zijne ouders niet, en bad toch, naar de overlevering der Fariseën, aan het vierde gebod voldaan.
« 220, « 21 vv. Niet wat ten monde ingaat, enz. De Heer leert hier enkel dit: geen spijs als spijs verontreinigt uit zich den mensch. — Doch daarom kan men met bet nemen van spijs of drank wel zondigen, bijv. door onmatigheid, ongehoorzaamheid ot ergernis. Hier is dus niets tegen de onthouding van zekere spijzen of legen het vasten gezegd.
i) 231, » 12 vv. Wie dan één van de minste enz. Wie een dier geboden, welke voor gering aangezien worden maar het niet zijn, zelf overtreedt en anderen leert overtreden, is zoozeer de geringste of minste, dat er voor hem geene plaats is in het rijk der hemelen.
Blz. 231, regel 22 \v. al mie zich vertoornt enz. Wie gram
398
wordt op zijn broeder, met zucht naar wraak, is schuldig voor het gerigt, voor eene lagere regtbank; die er een zwaar scheldwoord, als Raka, leeghoofd, bij voegt, is schuldig voor den raad, voor de hoogste regtbank; maar wie hem voor een dwaas, dat is, voor een onzinnigen godverzaker uitmaakt, is nog schuldiger en verdient de hel.
» 232, » 13 en meermalen: de Gehenna, de hel.
i) » i) 16. Gij zult in het geheel niet ziceren. Christus verbiedt hier alle misbruik van den eed, gelijk de Joden er zich zoozeer aan pligtig maakten.
» 235, » 20. Niemand kan twee heeren dienen, die namelijk met elkaar in strijd zijn.
» 238, i) 10. Ik heh ti nooit gekend. Het geloof alleen, al deed het ook wonderen, is niet genoeg ter zaligheid: men moet ook Gods geboden onderhouden.
» 239, » H. de kleinste in het rijk der hemelen. Christus verheft de Nieuwe Wet boven de Oude. De kleinste, dc minste, die uit dc Nieuwe Wet, uit Christus' Rijk of Kerk is, hij is grooter dan dc grootste uit de Oude Wet, dan Joannes de Dooper, in zooverre hij tot het Oude Verlnnd behoorde. (Maldon.) Anderen anders.
» 299, igt; 6. geene Priesters-, eenc zinstorende drukfout voor gene, die «anderequot; Priesters, welke velen in getal zijn geworden.
» 300, i) 5. eene oorzaak, lees: oorzaak.
» 375, » 21. overschot. Anderen: overvloed, of: uitwas.
i) 378, » '16. in geest, in den geest, inwendig, niet enkel uiterlijk met de lippen; — of: in den H. Geest.
» 379, )gt; 20. de Freshylers der (jemeeule, de Priesters der Kerk. (Cone, van Trente, XIV Zitting, IV Can. over het H. Oliesel.)