vi;
TEH KERK VAN
ot-sr* (Wlt;P'~
GETROKKEN UIT DE
VOO]-. DE
Z W O 1. L E ,
nu J. M. W. WA ANDERS. l~itu
A'rtsbi7dïiïHJT^n'3'n9 Vo!a.um ^Z^-CHT
VS. 1.
quot;Veni, Creator Spiritus, Mentes tuorum visita, Imple superna gratia. Quae Tu creasti, pectora.
Qui diceris Paraclitus, Altissimi donum Dei,
Fons vivus, ignis, Charitas, Et spiritalis unctio.
Tu septifonnis munere, Digitus Paternae dexterae. Tu rite promissum Patris, Sermone ditans guttura.
Aceende lumen sensibus ; Infunde amorem cordibus: Infirma nostri corporis Virtute firmans perpeti.
3
( 2G1 )
Hostem repellas longius Pacemque clones protinus: Ductore sic Te praevio Vitemus omne noxium.
6,
Per Te sciamus da Patrem , Noscatnus atque Filium : Te utriusque Spiritum Crcdamus omni tempore.
Deo Patri sit gloria,
Et Filio, qui a mortuis Surrexit, ac Paraclito,
In saeculorum saecula. Amen.
V. Eruitte Spiritum tuum amp; Creabuntur R. Et renovabis faciem terrae.
(jTods Moeder Maagd vond goed Met haren Jezus zoet Te gaan van Bethlehem Naar een Jeruzalem,
In welkers Tempel zij Besloot om Christus blij 4
( 262 )
o
ïe offeren naar de wet Door Moyses gezet,
Om niets van haren pügt Te laten wat ontsticht: Met een rein Duiven-paar Gaf zij Jezus van haar.
3.
Dien Simeon opnam, Die trouw ter Tempel kwam, Omdat hem was verklaard Hoe hij met God gepaard Zou dragen dezen schat Eer hij zijn einde had.
Ook kloek sprak hare les De vrome Profetes Anna van haren naam, Die Christus magt, en faam, Tot troost van Israels schaar Veropenbaarde klaar.
Wij kunnen, dus vrij sterk Naar Simeon zijn werk. En Anna hare spraak Gelooven, dat die zaak Aan ieder blijken geeft, Dat Jezus voor ons leeft.
5
( 265 )
oen God zag de menschen loopen Tot de zonden, die ophoopen
Yoor de ziel een' helsche pijn,
Werd zijn teeder hart bewogen, Om niet altoos te gedoogen.
Dat wij slaven zonden zijn.
En mudiit wij hooploos stonden,
Heeft Hij Gabriël gezonden
Aan de Maagd te Nazareth,
Die haar zeid': ach ! wil niet vreezon, Want gij Moeder Gods zult wezen Echter blijven onbesmet.
3.
Zij sprak: wac wil dit bedieden Hoe kan zulks duor mij geschieden,
Mij is niet een man bekend.
Maar hij zeid': Gods Geest almagtig Zal u overkomen krachtig,
Nogtans laten die gij bent.
Dat haar zeggen deed met eere:
Zie de dienstmaagd van den Heere,
Mij geschiede naar uw woord,
En de tijd, door God verkoren, Was zoo dra ook niet geboren,
Of zij bragt den Heiland voort.
( 268 )
Die der Godheid zou betalen
Wat de raenschheid door haar dwalen
Aan dezelve sohuldig was.
Ja die tevens zou bewijzen Dat wij eeuwig moesten prijzen Wat-ons zijne wet voorlas.
Smeek gij alzoo voor ons Moeder! Dat uw Zoon der menschen broeder
Ons ontdekke Satans list,
Zoo zal Hij ons krachten geven, Om naar zijnen wil te leven .
Opdat ons| zijn rijk niet mist.
Xoj»quot; eeue andere Lolzang.
Maria kroon der vrouwen ! Op U naast God wij betrouwen
In nood, en verlegenheid.
Ieder een moet U verëeren Naar de spraak, en wil des Heeren Moeder Gods gebenedijd.
Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons Maria.
7
( 265 )
oen God zag de menschen loopen Tot de zonden, die ophoopen
Voor de ziel een' helsehe pijn,
Werd zijn teeder hart bewogen, Om niet altoos te gedoogen,
Dat wij slaven zouden zijn.
2
En üindat wij hooploos stonden,
Heeft Hij Gabriël gezonden
Aan de Maagd te Nazareth,
Die haar zeid': ach ! wil niet vreezen, Want gij Moeder Gods zult wezen Echter blijven onbesmet.
Zij sprak: wat wil dit bedieden Hoe kan zulks door mij geschieden,
Mij is niet een man bekend.
Maar hij zeid': Gods Geest almagti Zal u overkomen krachtig,
Nogtans laten die gij bent.
4.
Dat haar zeggen deed met eere:
Zie de dienstmaagd van den Heere ,
Mij geschiede naar uw woord,
En de tijd, door God verkoren, Was zoo dra ook niet geboren,
Of zij bragt den Heiland voort.
(f
( 268 )
Die der Godheid zou betalen
Wat de menschheid door haar dwalen
Aan dezelve sohnldig was.
Ja die tevens zon bewijzen Dat wij eeuwig moesten prijzen Wat ons zijne wet voorlas.
Smeek gij aizoo voor ons Moeder! Dat uw Zoon der menschen broeder
Ons ontdekke Satans list.
Zoo zal Hij ons krachten geven, Om naar zijnen wil te leven,
Opdat ons zijn rijk niet mist.
Sogquot; eeiie andere Lotzang.
i.
Maria kroon der vrouwen ! Op ü naast God wij betrouwen
In nood, en verlegenheid.
Ieder een moet ü verëeren Naar de spraak, en wil des Heeren Moeder Gods gebenedijd.
Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons Maria.
7
( 269 )
ü wil ik mijn leed verklaren.
Laat mij uwe hulp ontwaren
Moeder van barmhartigheid!
Want lust U voor mij te spreken, Zal zich God aan mij niet wreken, Die te hooren staat bereid.
Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons Maria.
3.
Heeft U God de gunst bewezen, Dat Hij U heeft uitgelezen
Voor de Moeder van den Zoon, Zoo moet men verstandig denken, Dat Hij ons zal sterkte schenken Door uwen verdienden loon.
Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons Maria.
4.
Zelfs geen Satan zal ons deren. Als gij tracht van ons te keeren
Wat de ziel mismaakt voor God, Geen gevaar zal ons verschrikken, Geen beleid zal ons verstrikken, Altoos is, en blijft ons slot:
Bid voor ons, bid voor ons, bid voor ons Maria.
S
( 270 )
VS. I.
Hou op o ziel! hou op te vragen, Wie door Gods magt ten Hemel vaart!
Maria heeft verdiend te dragen
Der deugden kroon voor haar bewaard.
PIou op o ziel! hou op te vreezen Voor Satans list, of helsche magt,
Van Jezus Moeder staat te lezen, Hoe dierbaar God haar heeft geacht.
3.
Hou op o ziel! Iiqu op te zuchten,
Maria nadert haren Zoon,
Zijl gij bezwaard, gij raoogt vrij vlugten Door haar tot Gods genadetroon.
4.
Hou op o ziel! hou op te dralen Met deze Maagd te roepen aan,
Door haar laat God zich overhalen, Dat Hij verzoen' uw stout bestaan.
5.
Hou op o ziel! hou op te schromen Voor angsten, en der ziele pijn;
9
( 271 )
Want door Maria kunt gij komen Tot Jezus, die uw troost -vvil zijn.
TTou op o ziel! hou op te denken Wat Abels broeder heeft geklaagd,
Door hare voorspraak wil God schenken Wat Magdalena heeft behaagd.
liou op o ziel! hou op te plegen Wat God, en zijne Kerk versmaadt,
Maria zal u zijn genegen,
Indien gij uwe zonden haat.
Hou op o ziel! hou op te wenscben Wat buiten God de wereld geeft,
Opdat gij door den Zoon der Menschen Moogt komen, waar Maria leeft.
9.
Hou op o ziel! hou op te derven.
Wat met uw heil moet gaan gepaard,
Zoo zult gij in Gods vriendschap sterven Door haar, die Jezus heeft gebaard.
10
( 272 )
ï.
aria Moeder Jezu Christ, Alleluja. Ten hemel opgevaren is. Alle Alleluja.
t Ten hemel enz,
God zondt vele Engelen af, Alleluja.
Den schat te nemen uit het graf, Allo Alleluja.
f Den schat enz.
En optevaren met de Maagd Alleluja. Tot God, dien zij steeds heeft behaagd. Alle Alleluja. t Tot God enz.
4.
Ten hemel Zij zeer welkom kwam ; Alleluja. Waar Christus Haar vol vreugde nam. Alle Alleluja. f Waar Christus enz.
En wel met zulke teederheid. Alleluja. Dat heel de hemel stond verblijd. Alle,
Alleluja. j Dat heel enz.
Als eene roos de Maagd was rood. Alleluja, En hare schoonheid wonder groot. Alle, Alleluja. f En hare enz.
11
( 273 )
7.
De ziel van Haar doorstraalde al. Alleluja.
Niet minder, als een klaar kristal. Alle, Alleluja. f Niet minder, enz.
8
Want op haar hoofd droeg Zij een' kroon, Alleluja.
Van twaalf starren uitmuntend schoon. Alle, Alleluja. t Van twaalf enz.
9.
En denk, wat wonderbaar gezigt, Alleluja
Haar kleed de Zon ons grootste licht. Alle, Alleluja. t Haar kleed enz.
Ja onder hare voeten blonk, Alleluja.
De Maan van onzen nacht een pronk. Alle, Alleluja. t De maan enz.
Zelfs God schonk Haar naar haren wensch, Alleluja.
Wat Hij kon geven aan den mensch. Alle, Alleluja. t Wat Hij enz.
Zij zit op eenen hoogen troon, Alleluja.
Bij God naast Christus haren Zoon. Alle, Alleluja. t Bij God enz.
12
r 274 )
Niet slechts om hare waardigheid ; Alleluja. Maar ook om hare deugdzaamheid. Alle, Alleluja. f Maar ook enz.
En wilt gij weten, hoe Zij mint, Alleluja. Die tot Haar opregt is gezind; Alle, Alleluja.
f Die tot Haar enz*
Zoo houd om hare voorspraak aan , Alleluja. En tracht langs Jezus weg te gaan, Alle, Alleluja. f En tracht enz.
Die een gelukkig einde heeft, Alleluja.
Ja ons brengt waar Maria leeft; Alle, Alleluja.
t Ja ons enz.
Tot troost, en voordeel van den rnensch , Alleluja.
Die zich gedraagt naar haren wensch. A lie, Alleluja. f Die zich enz.
18 .
Omda: steeds voor Haar zijn geweest Alleluja. Vader, Zoon, en Heilige Geest. Alle,
Alleluja. f Vader enz.
13
( -275 )
vs. T.
I nwoners van des llemels zalen
Speelt vrolijk, maakt een blij gelmd, Spoedt u Maria in te halen ,
Uit Juda stam de schoonste spruit.
De Heiland staat Haar in te wachten,
Dewijl Zij van het aardsche stof Door zijne Goddelijke krachten Zal varen in des Vaders Hof.
Hoe hoop; o Maagd! wordt Gij verheven, quot;Wat groote schatten krijgt £,ij nu!
De Heer kon U niet meerder jieven, Des Hemels rijkdom is voor U.
4
Hebt Gij uw vleesch . en bloed geschonken Aan Ss Vaders minnelijken Zoon,
Uw liefdevuur baart zulke vonken,
Dat 't eeuwig licht zal zijn uw loon.
Dien Gij hier waardig hebt gedragen, Die maakt, dat Gij de drinkens Insv
Met blijdschap, en met welbehagen Ten volle aan de Godheid blust.
14
( -76 )
6.
Die van uw voedsel heeft «ezo^eii. Zoo lang bij zich gevoelde zwak,
Die kan verheerlijkt niet gedoogen. Dat uwen luister iets ontbrak.
Gods Heiligen lioe zeer verheven Zult Gij nog zelfs te boven gaan,
Gij zult over Engelen zweven
Die om den troon des Hemels staan.
Wij houden U in groote waarde,
r Wij nemen U voor Moeder aan,
Wij zuchten tot U van de aarde: Maria wil ons trouw bijstaan.
Tracht Gij God Vader te bewegen, Uw Zoon slaat geene bede af.
Gods Geest laat U ook niet verlegen Wanneer Gij uit der zonden graf
Poogt onze zielen op te wekken, Om met U Moeder eeuwiglijk,
Als haar de dood van hier laat trekken Te juichen in des Hemels Rijk.
( 277 )
VS. 1.
O Maria! wij U loven
Boven al gebenedijd,
Dat Gil naar des Hemels Hoven Luisterrijk gevaren zijt. t Dat GlJ
Men moet U vol eerbied noemen
Zalig boven al' geslacht,
Men dient U altoos te roemen
Omdat Gij hebt voortgebragt t Mem enz.
Jezus Christus onzen broeder.
Die getoond heeft met er daad ,
Dat Hij zijn zal een Behoeder
Van hem, die de zonden haat. i Dat en .
Uwen troon heeft God de Vader
Onder zijne heerlijkheid,
Met der schepselen bewaarder
En deszelfs Geest bereid, t Met der enz.
Hoog verheven boven and ren ,
Die tot loon van hare deugd,
Eenwie juichen met elkand'ren
In d^s Hemels zoete vreugd, t Eeuw:,g enz
( 278 )
6.
En heeft Hij door uwe zaden
Heel vertrapt het helsch Serpent, Toonende, dal uwe daden
Lof verdienen zonder eind. f Toonende enz.
7.
Zoo wil gunstig ons bewijzen,
Dat wij buiten geen gewin Uwe deugden komen prijzen Uit genegenheid, en min. Uwe enz.
Klaar genoeg staat ons bewezen
Door de blijde Hemelvaart,
Dat geen menscli behoeft te vreezen
Wiens zaak (iij hebt aangevaard. f Dat enz.
Als hij zich maar zoekt te wachten
Volgens onze schuldigheid Voor het geen, wat kan verachten
Den wil der Drievuldigheid, f Voor enz.
.10.
Wil ons alzoo niet versmaden Moeder van barmhartigheid Maar verwerf ons door genaden
Onzer zielen zaligheid, f Maar verwerf
O
enz.
17
( 279 )
vs. 1
U wen bijstand wij begeeren
Moeder van barmhartigheid! Laat niet troostloos van u keeren
Die te loven staan bereid:
Niet alleen de schoone Deugden,
Met die Cry U hebt gesierd Eer Gij in des Hemels vreugden Jezus zege hebt gevierd;
Maar ook de vermaarde daden,
Met die uwe waardigheid God getoont heeft vol genaden Van de eerste Christenheid, Op dat wij door U verwerven Kennis , wijsheid en beleid , Om te doen, en om te derven Wat eischt onze schuldigheid.
Met een kinderlijk betrouwen Hopen wij door uw gebed, Dat ons nimmer moog berouwen
Wat wij lijden in de wet, Die ons Jezus heeft gegeven. Na dat Hij door zijne magt Was verrezen tot het leven. En de schriften had volbragt. 18
( 280 )
Ook vast meenen wij te hopen , Schoon wij zweven in gevaar, Dat nooit zonden ons verkoopen
Aan der zielen moordenaar. Als Gij maar voor ons wilt vragen
Van God Vader, Zoon, en Geest Hulp, en sterkte, om te dragen,
TVat de Heer niet heeft gevreesd.
En wij hoeven niet te duchten, Dat in U kleinachting woont Voor hen, die rouwmoedig zuchten,
Dat zij hebben God gehoond : In ons kan geen twijfel komen
Daar uit ü geboren is,
Die zijn bloed heeft laten stroomen Tot onze behoudenis.
Vindt men in Gods Woord geschreven
Van den wijzen Salomon,
Dat hij niet mogt tegenstreven Wat hij doen of laten kon ,
Als de moeder zulks kwam smeeken ;
Zoo volgt met meer zekerheid , Dat zich Jezus niet zal wreken Als Gij voor ons zondaars pleit.
19
( 281 )
U we droefheid laat verdwijnen Dienaars van de reine Maagd, Die ten Hemel komt verschijnen Omdat zij God heeft behaagd.
Wegens haar geloof, en_ werken
Geeft zij hare Schaapjes moed , Die zij krachtig kan versterken, Als zij hare bede doet.
O
Voor ons die in zwakheid leven,
En aan groot gevaar staan bloot. Die voor Satans listen beven, Ja gedurig zijn in nood,
Omdat wij bezwaarlijk weren,
quot;Wat de boosheid brengt te weeg., Als wij geene hulp begeeren Door Maria, die verkreeg
Tot een loon van hare deugden, Dat zij op des Hemels troon Pralen mogt in volle vreugden Met een' luisterrijke kroon.
20
( 282 )
Niet vergetende ons menschen, Die met een rouwoooedio; hart Ijverig om bijstand wenschen Als ons praamt verdriet, of smart.
Want Zij blijft tot hulp der geenen,
Welke in dit tranendal Over hunne zonden weenen,
Omdat zij den Heer van al
Hebben durven te onteeren,
Zonder dat zij nagedacht,
Hoe hoog men God moest waarderen Boven al, wat is gebragt.
In den Hemel, en op Aarde
Het zij schepsel, liet zij vee Van wat achting, van Avat waarde Van wat plaats, of van wat stee.
Men hoeft ook geenzins te scliroomen,
Dat Maria hulp ontzegt Aan die met betrouwen komen,
Schoon een zwaar pak op hen legt.
21
( 283 )
Krachtig zal Zij voor ons smeeken,
Viirisr zal Zij houden aan ,
Dat de Heer niet komt te wreken Wat men strafbaar heeft misdaan.
VS. 1.
JTLaria! zie ik U verheven Vol blijdschap in den Hemel zweven, Doordien Gij uwe waardigheid Hebt uitgesierd door deugdzaamheid.
Ö
Zoo kan ik langer niet gedoogen;
Mijn hart, en geest wordt opgetogen ; Dat ik verwarre in den strijd O Moeder vol meedoogenheid.
In Gods aanschijn kunt Gij beschouwen, Dat ik U smeeke vol betrouwen,
Betracht mij met een minzaam oog Aanvaar mijn treurig ziel vertoog.
Met Jezus toorn ga ik beladen Om mijne snoode euveldaden ,
Ik ben, als het onnutte kaf, Dat slechts verdient een vuur tot straf.
22
( 284 )
Ik heb bestaan dien God te honen, Die zijne goedheid wilde toonen,
Toen Hij mij naar zijn' beeldt'nis schiep Ja mij tot zijnen Kijkstroon riep.
Gaarn wil ik mijne schuld belijden, En zeggen, dat ik niet kan mijden De straffen van dien Heer bepaald , Voor die moedwillig heeft gedwaald.
7.
Thans vïiiu ik mijnen geest verslagen , Mijn hartzeer kan ik niet verdragen , Omdat ik, die een booswicht ben,
Gods liefde eerst zoo laat erken.
Maar Moeder! waarheen zal ik vlugten? Door Gods beleid hoort Gij mij zuchten ; Niet, als tot uwen liefdeschoot De sterkste hoop in mijnen nood.
Zoo lang ik leef dien ik te denken , Dat God mij zal genade schenken Op uwe voorspraak, reine Maagd!
Voor wie Hij zulke achting draagt,
Dat zijne liefde niet kan weren Wat Gij zult tot mijn heil begeeren,
23
( 285 )
Al zijn de zonden nog zoo groot Die mij benaauwen tot den dood.
VS. 1.
quot;Wij dienen met Gods Kerk te zingen , O nooit volroemde Moeder-maagd. Die eene kroon vol blijdschap draagt Bid voor ons arme stervelingen.
Want onze ziel moet ook becreeren Om ait de wereld zeer ontroerd Te zijn ten Hemel opgevoerd, . En met Maria te verkeeren.
3.
Zelfs zij moet zulks vooral beproeven, Het moet haar sterkste doelwit zijn, Ja haar moet baren zware pijn Zoo lang op aarde te vertoeven.
Maar ziel! geef acht, om niet te misse: Dat gij den regten weg verkiest, En door geen schepsel u verliest Bedvveluid door aardsche duisternissen.
24
( 286 )
Laat steeds uw oog ten Hemel zweven. Geef aan de wereld geen gehoor,
Betree het reeds bewandeld spoor Van Jezus Moeder hoog verheven.
Laat u door hare deugden nopen,
Volg haar doorluchtig voorbeeld na , Dan zult gij ook door Gods gena Niet hebben zonder winst geloopen.
Gij zult met Haar verlost van lijden, Gezuiverd van het aardsche stof', U in des Hemels Vreugdehof',
Voor alle eeuwigheid verblijden.
VS. 1 .
aria! wij U prijzen Met Jezus uwen Zoon,
Ach! wil ons gunst bewijzen Voor Gods genadetroon!
Beveel ons lieve Moeder-Maagd Aan God, dien gij steeds hebt behaagd, En maak door uwe voorspraak klaar Dat Hij ons nooit laat in gevaar.
25
( 287 )
Legt ons de Satan lagen ,
Stelt hij ons voor zijn kwaad: Laat hem de Heer verjagen , Op dat hij ons niet schaad.
Beveel ons enz.
En wil de wereld woeden
Op onzer zielen heil;
Zoo wil o Maagd! verhoeden, Dat ons nooit treff' haar pijl.
Beveel ons enz.
4.
Maak ook door uwe beden , Dat God ons niet verlaat; Wanneer in onze leden Een' snoode drift upstaat.
Beveel ons enz.
Als storm , en donder kraken ,
Als God zijn toornvuur brandt, Gelief o Maagd! te waken Voor onze Stad, en Land.
Beveel ons enz.
20
( 288 )
Ja wil van ons niet scheiden ,
Als komt de bange dood,
Om door berouw te mijden,
Dat God ons niet verstoot,
Beveel ons enz.
En dat wij uitverkoren
Ter regter zijde gaan,
Als men zal blazen hooren:
Gij dooden wilt opstaan.
Beveel ons enz,
VS. 1.
V_Xn hoog mijn' ziel! verbroek uw boeijen,
Staat op Marias glorie-kroon;
Voel Jezus menschenliefde gloeijen.
Als Gods en als der menschen Zoon.
O liefde! liefde! nooit te treffen.
Wie is die uwe waarde zong ?
Geen lofgezang kan u verheffen,
Geen' menschen-taal, geen' Englen-tong.
27
( 289 )
o.
Hoe statitr kwam uw' eerkoets nad ren!
De wolken daalden plegtig neêr; Verrukking stuurde glorie-rad ren ; De Hemel juichte tot uw eer.
O Maagd! hoe hoog werdt Gij verheven ;
Door Jezus , onzen Zielevriend f {Jedeiik toch bij uw heerlijk leven, Aan ons, voor U steeds welgezind.
Ach! leer ons Jezus opregt eeren ;
Verhoor ons, door dien lieven Zoon, Ou» van zijn pad nooit aftekeeren, En niet te derven zijnen loon.
Gij kent der menschen zwak vermogen;
'Gij kent den aard van ons bestaan ; Gij zuit als Moeder nooit gedoogen , Dat wij door Satans list vergaan.
Ons aller kinderlijk vertrouwen,
Steunt op U! lieve Moeder Maagd I Op uwe voorspraak wij vast bouwen, Vhndat Gij uwen God behaagt.
28
( 290 )
Geen donkVe nacht zal ons ontroererï,
Onz' laatste zucht stijgt blij om hoog Gij zult ons door liet doods-dal voeren, Wij sluiten rustig oog 7oor oog.
VS. 1.
Xjieve Moeder! vol meêdoogen , Zie toch neer op Adams kroos!
Wat beroofd van een vermogen, Dat de goede God verkoos
Aan de menschen te verleenen, Om te komen waar geen smart.
Waar geen klagen of geen weenen Stoort den vreden van ons hart.
Zeker moeten wij belijden,
Dat wij alle strafbaar zijn;
Wij die niet pligtmatig strijden, Wij die door een helsch venijn,
Zijn eilaas! zoo zeer bedrogen. Dat wij van ons zeiven niet,
Voor ons eeuwio; heil vermogen. Tot ons leed, en groot verdriet.
29
( 291 )
Zelfs van onze kennis-jaren,
Woelt in ons dat helsche kwaad; Zoo, dat wij met ziels gevaren, Waagden, wat verboden staat
6.
In de wet, door God gegeven,
Met een heilrijk Vaderhart; Tot een' re^el van ons leven
O
Wat geeft blijdschap zonder smart.
En daar wij om onze zonden ,
Niet verdienen , dat uw Zoon ,
Ons uit zijne lijdens-wonden,
Schenke wat de ziel maakt schoon
Hopen wij door U te winnen,
Door uw moederlijk gebed;
Dat wij toch met ernst bezinnen, Hoe ons Jezus heeft gered.
Ja dat wij vroegtijdig werken. Om door zijne liefde-kracht,
Onze zielen te versterken,
Tegen Satans iooze raagt.
30
{ 202 )
Ook geiooven wij te slagen ;
Als Gij voor ons zondaars pleit, Dat den Heiland zal behagen . Wat ons dient tot zaligheid.
i . vs 1 „Liieve Moeder, vol genaden,
Ryk op d' ed'le deugden-baan!
Wij, met zonden zwaar beladen,
Roepen ü , Maria ! aan ;
Dat uw Zoon, voor wien wij beven ,
Ons «goedgunstig moog vero;even ,
Wat ten onzen laste staat,
Eer het wordt voor ons te laat..
Wij, o Moeder! tot U vlugten,
Steunende op uw gebed; Wij vertrouwend tot ü zuchten,
Dit Gij onze ziele redt;
Met den goeden God te smeeken. Dat Hij zich toch niet tuoog wreken Over onzen euvelmoed,
Die ons knagend vreezen doet.
O
O
Ieder onzer moet belijden ,
Dat hij gruwzaam heeft misdaan, 31
( 293 )
En dat hij zich niet kan mijden, Als de Heer verkiest te slaan.
Die van Gods wet zijn geweken
En boosaardig zijn bezweken,
Door des Satans faelsche list. Die hun' zwakke zijde wist.
Uwe deugden en gebeden,
Moeder der barmhartigheid!
Geven moed aan Jezus leden, Zoo Gij voor ons zondaars pleit.
Want, zoo lang wij adem halen,
Kunnen wij dc schuld betalen
Aan den Heer, die boosheid haat, Maar seen droevig hart versmaadt.
Is Gods Zoon uit U geboren, Tot der menschen heil en troost;
Opdat niet zoud' gaan verloren Adams ongelukkig kroost:
Wat kan men dan niet verwachten
Door ü, als Gij uwe klagten
Stort, voor onzen zwakken aard , Door des menschen val gebaard?
Heeft uw Zoon door bitter lijden, Lieve Moeder! Lieve Maagd!
Üns getoond, welk medelijden, Hij voor onze zielen draagt?
32
( 294 )
Zoo zult Gij tot zijn behagen,
Voor bedrukte zondaars vragen:
Wat van Jezus noodig is,
Tot aller behoudenis.
VS. 1.
Hoe zal men u Maria loven ? r Uw' zielen-min is treffend groot; Zij gaat de denkkracht ver te boven.
Gij gaaft uw' 2^oon uit uwen schoot.
Gij gaaft uw Zoon uw' Eengcboor'nen,
Die voor ons gaf zijn vleesch en bïoed; Voor ons verdwaalden, ons verloor'nen, 't Is klare liefde wat Gij doet.
3.
Hoe zullen onze toonen vloeijen ?
Hoe wordt uw lof door ons ontvouwd? Hoe zal ons hart van dankvuur glo.eijen? De warmste harten zijn te koud.
4.
Met blijdschap zouden wij bewerken ,
Wat vordert Jezus liefde-wet,
Indien ons Gods gena mogt' sterken, O iVloeder Maagd! door uw gebed.
33
( 295 )
En, wie toch zou in twijfel trekken. Wie toch, die zijnen pligt betracht?
Dat Gij niet zoudt tot heil verstrekken, Die door ü Jezus gunst verwacht.
Heeft God niet, zelfs door wonderwerken. Getoond, dat Jezus Christus waakt?
Om tegen onheil te versterken,
Die zich uw' voorspraak waardig maakt.
Om ons door Jezus hulp te wachten,
Voor alles, wat Gods liefde hoont,
En mede onvermoeid te trachten,
Naar ware deugd, wie God beloont.
Ja, hebben wij strafbaar geschonden. De wet van onze Christenheid ;
Door U heeft menig mensch gevonden, Genade tot boetvaardigheid.
Gij kent o Maagd ! ons groot vertrouwen , Gij kent den aard van ons gemoed ;
Ach ! wil meêdoogend ons aanschouwen, En helpen ons door Jezus bloed.
Op Golgotha hebt Gij vernomen, Hoe hoog Hij onze zielen schat ;
34
( 290 )
Daar fiij zijn dierbaar bloed deed stroomen, Zoo lang Hii nog een' druppel had.
11.
Want kon Hij ons niet meer beminnen, Heeft Hij gedaan wat Hij vermag;
Dan zult (jij voor ons niet beginnen, Het welk ons met door uw gezag,
lot troost, en heil zul wedervaren ,
Om in des Hemels heerlijkheid,
Ons niet der Eng'len-kour te paren En juichen tot in eeuwigheid
O
VS. 1.
Juich vrolijk, juich o Christenheid!
Maria is verheven ;
Z'j spreekt voor onze zaligheid ,
Voor niets hebt gij te beven.
Maria leeft! Alleluja,
Alle- Alleluja Maria leeft! Maria leeft!
Alle- Alleluja.
Want deze reine Moeder-Maagd,
Eer dat zij was geboren,
35
( 297 )
Heeft in Gods alziend' oog behaagd,
Omdat zij had verkoren
Het beste deel. Alleluja enz. enz.
O
De liefde, die verbazend groot,
Haar steeds tot God deed streven,
Bleef ook verrukkend bij haar' dood, De beelt'nis van haar leven:
Tot hare vreugd. Alleluja enz. enz.
4.
De hoop, die hare ziel bezat;
Die haar van min deed blaken,
lot dat zij het genoegen had,
Gods aanschijn te genaken,
Strekt ons tot troost. Alleluja enz. enz.
5.
Want heeft de Moeder van Gods Zoon,
Bij haren aardschen wandel,
Zoo liefderijk gespreid ten toon.
Dat haar trof' 's menschen handel,
Hoopt men gegrond; Alleluja enz. enz.
Dat zij ook in Gods heerlijkheid.
Zal trachten te bewerken Door haar gebed, tot zaligheid Al wat ons kan versterken,
In onzen strijd. Alleluja enz. enz.
3G
f
( 298 )
Mits wij maar met een rouwig hart, Om hare voorspraak smeeken.
Want zoo de zonde ons niet smart.
Zoo men ze niet wil wreken.
Dan baat 't ons niet; Alleluja, enz. enz.
Dat wij de Moeder van den Heer,
Om hare voorspraak vragen ;
Daar al' wat strijdt met Jezus leer,
Haar deerlijk moet mishagen,
Als 't grootste kwaad. Alleluja enz. enz.
Doch Hij die geen berouw versmaadt, Die wonden wenscht te heelen,
Wil, hoe zeer hij de boosheid haat,
Voor eeuwig ons doen deelen,
In zijne vreugd. Alleluja, enz. enz.
VS. 1.
reest niet Christen! vreest niet menschen ! Vreest noch dood, noch eeuwigheid! Wat gij tot uw heil moet wenschen,
Zoekt door ware deugdzaamheid.
37 ^
( 299 )
Zingt te gader vreugde-psalrDen Laat het volle koor weergalmen, Alleluja, Jezus leeft,
Jezus leeft, Jezus leeft! Die den dood verwonnen heeft.
Door wiens (xoddelijk vermogen,
Zij, die Hem de menschheid gaf, Van Gods liefde opgetogen, Is genomen uit haar graf.
Zingt. enz. als boven.
Wien de Moeder rijk van deugden,
Is gevolgd in 's Hemels hof; Om aanhoudend onder vreucden,
O 7
God te wijden haren lof.
Zingt. enz. als boven,
En daar wij gerust vertrouwen, Dat Maria heeft geleerd.
o 7
Wat haar nimmer zal berouwen, Hoe hoog Jezus ons waardeert;
Zingt, enz. als boven.
Durven wij Maria smeeken,
Door een ned'rig wees gegroet;
38
( 300 )
Dat zich Jezus niet moog wreken, Over onzen euvelmoed.
Zingt. enz. als boven.
Opdat wij eens mogen deelen,
In den rijkdom van Gods Zoon , Aan wien zij ons kan bevelen; Dat wij nad'ren zijnen troon.
Zingt. enz. als boven.
VS. 1.
.aria is geboren Uit koninklijken bloed,
Haar stam is uitverkoren Uit Patriarchen goed.
Door Haar juicht in dit tranendal, Die lijden moet door Adams val; Want wij door hare deugdzaamheid De Zon zien der regtvaardigheid.
~ o
Van Abraam is gekomen
De reine Moeder Maagd, Van David is genomen
Haar bloed, dat God behaagt.
Door Haar juicht enz.
39
( 301 )
Wie haar rrpslacht wil ieeren Moet tot Mattheus gaan,
Die zal opregt beweren
Wie in de Maagschap staan.
Door Haar juicht enz.
Hij zal klaar open leggen Uit welken bron Zij spruit.
Hij zal verstaanbaar zeggen Wat dat haar naam beduidt.
Door Haar juicht enz.
En hoe gegrond wij wenschen Na den Geboortedao-
O
Opdat de Zoon des Menschen Door Haar ons zoeken mag.
Door Haar juicht enz.
En Lucas zal ontvouwen , Hoe goed wij voor en na,
Kloek zingen vol betrouwen Bid voor ons Maria.
Door Haar juicht enz.
40
( 302 )
Dewijl Zij vast zal wezen
De Moeder van Gods Zoon, Voor wiens geregt wij vreezen Om onzer zonden loon.
Door Haar juicht enz.
Ook hoeft geen mensch te schromen
Voor Satans list of magt.
Die in Gods gunst te komen Door Jezus Moeder tracht.
Door Haar juicht enz.
VS 1.
an blijdschap moet ons hart opspringen Bij den verjaardag van dit Feest; Wij moeten God een danklied zingen,
Daar Hij ons gunstig is geweest.
Zich zeiven had de mensch vergeten
En van het klare licht ontbloot, Omdat hij stout had durven eten
Van eene vrucht, die bragt den dood.
41
( 303 )
O
Die ons het leven had gegeven,
En zelfs zijn beeld had ingeprent Was, door moedwiilio; tegenstreven. Bij ons geworden onbekend.
4.
Wij hadden ook gewis te vreezen
Van den teregt vergramden God, Dat eene He! ons deel zou wezen, Tot onze straf en eeuwig lot.
5.
Had God niet vastgesteld te toonen,
Hoe zeer Hij onze ziel bemint, En dat Hij wilde ons verschoonen Door zijn teedergeliefde kind.
Maar aangezien de Heer moest denken Door welke reine Maagd of Vrouw , Hij ons den Heiland zoude schenken. Die voor de zonde boeten zou.
7.
Vond Hij, dat Anna zoude baren
Maria, die door haar gedrag Voor alle menschen zou verklaren, Hoe zeer op Haar Gods keuze lag.
( 304 )
En daar wij thans den Feestdag vieren,
Op welken Zij ter wereld kwam , Om naar baar voorbeeld ons te sieren Met deugden, door die ons Gods Lam
9.
Van zijnen Vader zou verwerven
Genade, sterkte en bijstand,
i)at onze ziel niet zoude sterven. Eu zuchten in der dooden land.
Zoo laten wij met groot betrouwen , Om hare voorspraak houden aan ; Opdat wij eens in God beschouwen Wat goed zij voor ons heeft gedaan.
VS. 1.
Maria wees gebenedijd,
Omdat Gij Jezus Moeder zijt;
Door uwe hulp maak mij bekwaam Opdat de kracht van uwen naam Mij moge zijn steeds aangenaam.
Door uwe hulp enz. 43
( 305 )
Ach ! Ach! wil uwe oogen slaan Op mij, als het niet wel zal gaan; Als ik uw kind zal zijn in pijn, Zoo bid ik U, wil voor tnij zijn, Dat God mij geve medicijn.
Als ik uw kind enz.
3.
Rouwmoedig zucht ik reine Maagd, Die in Gods oogen hebt behaagd! Ach! smeek voor mij, verlaat mij niet Wanneer ik zweef in groot verdriet, Opdat men uw vermogen ziet.
Ach! smeek voor enz.
4.
Ik roep ü mijne Moeder! aan, In hoop, dat Gij mij bij zult staan, In hoop, dat Gij zult zijn getrouw, Zoo dra ik lig in druk of rouw. Dewijl ik vast op ü betrouw,
In hoop, dat Gij enz.
5.
Ach! lieve Moeder! bid voor mij, Opdat mij God genadig zij.
En van zijn aanschijn niet verstoot, Als ik ben in den laatsten nood En tot mij komt de wreede c'.ood.
En van enz.
44
( 30G )
Lofzang op Mariae onbevlekte Ontvangenis.
VS. 1.
il o tnenscb ! u wel bezinnen, Daar Maria onbevlekt U tot haren lof verwekt;
Prijs de deugd, haar zuiver minnen. En verhef de reine ziel,
Die in geen' erfzonde viel.
Want hoewel door Adams zonden Alle menschen zijn besmet, Zoo heeft God aan deze wet Zijne Dochter niet verbonden,
Zijne magt heeft Haar bewaard Voor kwaad, dat de ziel bezwaart.
3.
In Haar moort geen' zonde wezen ,
r- o
Omdat Zij van eeuwigheid,
Door des Hemels wijs beleid ,
Stond barmhartig; uitgelezen
C5 O
Tot de Moeder van den Zoon , Die voor Gods genade-troon
( 307 )
Zou verkrijcren en verwerven.
(Mits de mensch naar zijne leer Diende trouw den Opperheer) Dat wij weder konden erven
Wat de boosheid had verkwist, Door des Satans snoode list.
Dus o Maagd! die zijt ontvangen
O c cl
Zonder zonde , zonder vlek , Zonder letsel en gebrek!
Denk hoe vurig wij verlangen Naar uw minnelijk gebed, Opdat God ons zondaars red'.
VS. 1.
Maria! vreugd der vreugden, Prachtig voorbeeld aller deugden, Spiegel der regtvaardigheid! ü te loven wij bereid.
O Maria! onze zielen Laat door zonden niet vernielen, Wees ons eene Helperin, En toon uwe Moedermin.
46
( 308 )
Voor uw' glans de zon moet wijken, En de lelie zelf' bezwijken
Om de schoone zuiverheid ,
Die Gij zoo hebt uitgebreid ;
4,
Dat nooit schaduw eener zonden In uw hart heeft plaats gevonden,
Naar de lofspraak van Gods Geest In U is nooit vlek geweest.
In U woonde geen genoegen,
Als U enkel maar te voegen
Naar den inhoud van de wet, Die de Heer ons heeft gezet.
6
Laat den zwakken dus ontwaren In benaauwdheid en Gevaren,
Wat Gij hebt verdiend voor loon Bij God Vader en God Zoon;
Op dat wij ü mogen prijzen,
En door daden zelfs bewijzen, Hoe hoog Gij verheven zijt In des Hemels heerlijkheid.
( 309 )
Kan een Kevelaar ontvouwen, Hoe echt wij op U betrouwen
Door de dingen, die de Heer
O *
Heeft gewrocht ter uwer eer,
9.
En kan Mariënboom beweren, Hoe opregt wij U vereeren
Door de werken, die vermaard, Uwe voorspraak heeft gebaard;
Zoo zult Gij ook niet verstooten Iemand van de landgenooten,
Die met een rouwmoedig hart CJ veropenbaart zijn' smart.
VS. 1.
w ees gegroet van zonden vrij, Wees cregroet Maria;
v. ' CJ m m
Naast God steunt de hoop van my
Op U! o Maria!
O Maria vol genaden Bid God, dat ons niets mag schaden, Wees crecrroet Maria.
O ~
48
( 310 )
Om U God de zon laat staan
En der starren luister, Uwe voeten siert de maan,
Ach! laat ons niet duister In de wereld langer rijzen Opdat wij ü mogen prijzen ;
Bid voor ons Maria.
Heeft God uwe waardigheid
Door den Zoon bewezen, Laat uw naam vol achtbaarheid
Van ons zijn geprezen! O Maria! kroon der vrouwen! Wij U smeeken met betrouwen ,
Pleit voor ons Maria.
Heb ik uwen Zoon onteerd,
Ach! wil voor mij spreken , Vol berouw heb ik geleerd,
Dat Hij niet zal wreken ; Bijaldien ik niet wil dralen Mijne schulden te betalen.
Smeek voor mij Maria.
49
( 311 )
Ik beken met bitterheid,
Dat ik niets kan werken, Wat de hoop tot zaligheid
In mij kan versterken;
Zonder hulp valt niet te denken Dat God zal genade schenken,
Help mij o Maria I
t
6.
Lieve Moeder! bid voor mij,
Hoor mijn droevig klagen; Opdat ik van zonden vrij Jezus moog behagen,
En door Hem de gunst verwerven, In de vriendschap Gods te sterven.
Smeek voor mij Maria.
7.
Ik zal volgens mijnen pligt Uwen naam verheffen Ik zal door des Heeren licht
leder doen beseffen;
Dat zich Jezus toont genegen Als men zoekt Hem te bewegen ,
Door U o Maria.
50
( 312 )
VS. 1.
quot;W ij vallen God getrouw te voeten
O Maria ! vraasf medicijn.
\\ ij komen ook, om U te groeten,
Laat ons aan IT bevulen zijn.
Om wat men U bidt, afslaat ons niet, Jezus, Maria , Jozef verlaat ons niet, Om wat men ü bidt, afslaat ons niet, O Moeder Jezus! verlaat ons niet.
Wij schreijen uit den grond des harten,
O Maria ! vraag medicijn.
Wij bidd en U door zeven smarten ,
Laat ons aan ü bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz. 3.
Door uw gedrag en deugdzaam leven,
O Maria! vraag medicijn.
Weigert God geene hulp te geven,
Laat ons aan U aanbevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
51
( -quot;IS )
Gij weet ons leed quot;en groot benaauwen,
O Maria vraag medicijn, Wil inededoogend ons aanschouwen,
Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
Ach! lieve Moeder hoor ons kermen, O Maria! vraag medicijn.
Ach ! laat uw Jezus ons beschermen,
Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
Laat Hij zijn oog oj» ons neerdalen O Maria ! vraag medicijn ,
Wij zullen onze schuld betalen Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men bidt enz. 7.
Wij zullen gaan met Petrus treuren , O Maria ! vraag medicijn ,
Wij zullen onze harten scheuren Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
52
( 31i )
En houd Gij aan voor ons te zuchten, O Maria! vraag medicijn,
Zal men met God de boosheid vlugten, Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz
9.
Moeten wij in het doodbed treden O Maria! vraag medicijn!
Ach ! zoo werk dooi' uwe gebeden Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz
Dat wij omzigtig ons bereiden,
O Maria ! vraag medicijn ,
Om gezuiverd van hier te scheiden Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz 11.
En als de dood begint te naken,
O Maria! vraag medicijn,
Lnat Jezus liefde tot ons blaken Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men ü bidt enz
53
( .quot;13 )
Gij weet ons leechen proot benaauwen,
O Maria vraag medicijn, Wil meiiedoogend ons aanschouwen,
Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wal men 13 bidt enz.
Ach! lieve Moeder hoor ons kermen, O Maria! vraag medicijn.
Ach ! laat uw Jezus ons beschermen,
Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
Laat Hij zijn oog op ons neerdalen O Maria ! vraag medicijn ,
Wij zullen onze schuld betalen Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men bidt enz. 7.
Wij zullen gaan met Petrus treuren , O Maria ! vraag medicijn ,
Wij zullen onze harten scheuren Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
52
( 31i )
En houd Gij aan voor ons te zuchten, O Maria! vraag medicijn ,
Zal men niet God de boosheid vlugten,
Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz
Moeten wij in het doodbed treden O Maria! vraag medicijn!
Ach ! zoo werk door uwe gebeden Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz
Dat wij omzigtig ons bereiden,
O Maria ! vraag medicijn ,
Om gezuiverd van hier te scheiden Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz
En als de dood begint te naken,
O Maria! vraag medicijn,
Lnat Jezus liefde tot ons blaken Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz
53
( 315 )
Om den laatsten zegen te geven
O iVIaria! vraag medicijn.
Voor wien de gansche Hel moet beven,
Laat ons aan ü bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
13.
Zoo zal men van den Regter hooren,
O Maria! vraag medicijn,
Hoo gunstig God ons heeft beschoren Laat ons aan U bevolen zijn.
Om wat men U bidt enz.
14.
Opdat wij in des Hemels hoven
O Maria! vraag medicijn,
Met U dien Jezus mogen loven.
Laat ons aan U verbonden zijn.
Om wat men ü bidt enz.
54
( 318 )
VS. 1.
r
ij groeten TJ o reine Maagd! Maria bid voor ons,
Gij die den Schepper hebt behaagd, Maria bid voor ons.
O heilige Maria
Moeder Gods wil ons bijstaan
In den nood Maria.
Dat in U is gedaald Gods Zoon ,
Maria bid voor ons,
Van zijnen Goddelijken troon.
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
3.
Door bergen vondt Gij geen belet,
Maria bid voor ons,
Om te groeten Elizabeth.
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
55
( 319 )
4.
Door U Gods Zoon geboren is,
Maria bid voor ons,
Tot ons aller behoudenis.
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
Gij in den Tempel voor Gods troon ;
Maria bid voor ons,
Hebt opgeofferd uwen Zoon.
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
O droeve Moeder vol van smart,
Maria bid voor ons,
Ken grievend zwaard doorstak uw hart. Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
7.
Ook uit het hofje kwam uw leed,
Maria bid voor ons.
Omdat uw Zoon heeft bloed gezweet. Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
56
( 320 )
Ach ! hoe moest nw' ziel doorgaan ,
Maria bid voor ons.
Dat Jezus moest gebonden staan.
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
C
IToe diep stak U de doorne kroon,
Maria bid voor ons.
Die stond op Christus hoofd tot hoon. Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz,
Hoe sterk doorboorde uwe ziel,
Maria bid voor ons.
Toen Uw Zoon met den kruisbalk viel. Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
En zeker was uw hartzeer groot,
Maria bid voor ons.
Toen Jezus stierf den wreden dood. Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
57
( 321 )
Maar uwe droefheid, lieve Maagd!
Maria bid voor ons.
Die men gevoelig heeft beklaagd, Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
Heeft groote blijdschap aangebragt,
Maria bid voor ons.
Door Jezus Goddelijke magt;
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz,,
14.
Zoo haast uw Zoon verrezen is,
Maria bid voor ons.
Tot ons aller behoudenis.
Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
Men weet uit zijne Hemelvaart,
Maria bid voor ons.
Dat Hij ons eene plaats bewaard. Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
58
( 322 )
Reeds heeft Hij door Gods Geest verklaard;
Maria bid voor ons.
Die alle waarheid openbaart;
Maria bid voor ons.
O heilige Maria ens:.
Dat Hij vervuld met groote zorg.
Maria bid voor ons.
Den pligt van eenen trouwen Borg.
Maria bid voor ons.
O l.eilige Maria enz.
O Maagd! Gij zijt ook wei beloond.
Maria bid voor ons.
En voor de deugd vau Hem gekroond; Maria bid voor ons.
O heilige Maria enz.
Dewijl Hij U, tot uwen lof,
Maria bid voor ons.
Geleid heeft in des Hemels Hol'.
Maria bid voor ons.
O heilitje Maria enz.
59
( Pgt;23 )
VS. 1 ,
«•Jezus! ach! verlicht ons blinden;
Daar de Schrift ons maakt bekend Dat wij U waarachtig vinden In des Autaars Sacrament.
Alleluja, Alleluja,
Alleluja Jezus zoet,
Alleluja, Alleluja Jezus wees van ons gegroet.
Laat o Jezus! U behagen,
Dat wij ons rouwmoedig hart, Door Maria U opdragen,
Tot des Satans spijt en smart.
Alleluja enz.
Wij vereeron uwe Moeder,
Opdat Gij door haar gebed; Ons moogt blijven een Behoeder Die steeds zijne schapen redt.
Alleluja enz.
60
( 321 )
4.
Zijn wij ver van U geweken,
Wij verfoeijen ons gedrag ; En heeft slecht aan ons gebleken Dat wij vreesden uw gezag ;
Alleluja enz.
Onze daden zullen leeren
Aan een ieder, die ze ziet, Dat wij uwe gunst waarderen
Boven al, wat boosheid biedt.
Alleluja enz.
Maar o Jezus! daar wij leven,
In een listig tranendal, Zoo gelief ons kracht te geven , Die verhoeden kan den vul.
Alleluja enz.
7.
Laat Maria ü bewegen
Tot een loon van hare deugd , Dat wij door genadewegen
Eens genieten 's Hemels vreugd.
Alleluja enz.
(U
( 328 )
vs. 1.
W ees gegroet o Maagd, en Moeder! O Maria!
Ons is Jezus een Behoeder.
Alleluja.
Vrolijk wees gij Seraphin,
Lofzang zing gij Cherubin Ach! prijs haar reine min .
W ( es gegroet, wees gegroet, wees gegroet Maria.
Lieve Moeder vol rneêdoogen, O Maria!
Staar op ons met uwe oogen. Alleluja.
Vrolijk wees enz.
Bid God voor ons om genaden, O Maria!
Opdat ons geen kwaad moog schaden. Alleluja.
Vrolijk wees enz.
G2
( 329 )
Hebben wij den Heer beledigd
O Maria !
En is Hij nog niet bevredigd; Alleluja.
Vrolijk wees enz.
Bitter zullen wij betreuren;
O Maria!
Onze harten zullen scheuren. Alleluja.
Vrolijk wees enz.
Doch daar wij door eieren' krachten
O Maria!
Ons voor leed niet kunnen wachten Alleluja.
Vrolijk wees enz.
Laat ons uwe hulp ontwaren,
O Maria I
In benaauwdheid, en gevaren. • '
Alleluja.
Vrolijk wees enz.
63
( 830 )
Door U zal God aan ons geven ,
O Maria!
Hulp en bijstand in dit leven. Alleluja.
Vrolijk wees enz,
Ons zal ook geen licht ontbreken
O Maria!
Als U lust voor ons te spreken. Alleluja.
Vrolijk wees enz.
Uw gebed heeft zulk vermogen,
O Maria'
Dat de Heer niet kan gedogen
P5 O
Alleluja.
iik wees enz.
Afteslaan , wat Gij zult wenschen,
O Maria!
Voor de welvaart van ons menschen. Alleluja.
Vrolijk wees enz.
04:
/ rgt; -t -v
Zelfs zult Gij van God verwerven ,
O Maria!
Dat in zijne vriendschap sterven , Alleluja.
Vrolijk wees enz.
Die bewijzen door de daden,
O Maria!
Dat zij volgen uwe paden. Alleluja.
Vrolijk wees enz.
vs. 1.
In dezen nacht
Wees mij door uwe magt O God! een' sterke wacht; Wil mij bewaren Voor zonden feit,
Voor Satans list en nifd, Help mij in mijnen strijd En doodsgevaren.
65
( ;)32 )
O Jezus mijn!
Heb ik een helsch venijn Tot mijner ziele pijn In mij gevonden , Het baart mij smart En kwaad verzaakt mijn hart Op hoop, dat Gij mij redt In uwe wonden.
3.
Ach ! lieve Vrouw! Maria help mij trouw, Op uw gebed ik bouw Als ik ga slapen; En maak mij vrij, O Joseph! sta mij bij ;
Mijn Engel strijd voor mij Met uw sterk wapen.
Defensor noster adspice , Insidiantes reprime, Guberna tuos famulos Quos sanguine mercatus es.
lt;16
( 333 )
Naast het Kruis, niet schreijende oogen, Stond de Moeder, diep bewogen,
Daar de Zoon te sterven hinsr.
O '
En haar door het zuchtend harte, Overstelpt van wee en smarte, t Zevenvoudig slagzwaard ging.
O hoe droef, hoe vol van rouwe VV as die zegenrijkste vrouwe Om Gods Eengeboren Zoon.
Ach, hoe streed zij! ach, hoe kreet zij En wat folteringen leed zij
Bij t aanschouwen van dien hoon!
Wie, die hier niet schreijen zoude, Die het grievend leed aanschouwde, Dat Maria's ziel verscheurt?
VV ie kan zonder mee te weenen Christus Moeder hooren stenen.
Daar zij niet haar Zoon hier treurt ?
Voor de zonden van de zijnen zij Jesus zoo in pijnen En in wreede geeselstraf.
Zag haar lieven Zoon zoo lijden Heel alleen den doodkamp strijden Tot Hij zijnen geest hergaf.
67
( 334 )
Geef, o Moeder! bron van liefde, Dat ik voele wat u griefde,
Dat ik met u medeklaag;
Dat mij 't hart ontgloei' van binnen In mijn Heer en God te minnen, Dat ik Hem alleen behaag.
Heil'ge Moeder ! wil mij hooren, Met cle wonden mij doorboren,
Die Hij aan het kruishout leed;
Ach, dat ik die pijn gevoelde,
Die uw lieven Zoon doorwoelde,
Toen Hij stervend voor mij streed.
Mogt ik klagen al mijn dagen,
En zijn plagen waarlijk dragen Tot mijn jongste stervenssmart.
Met u onder 't kruis te weenen , Met uw rouwe mij vereenen,
Dat verlangt mijn vveenend hart.
Maagd der Maagden! nooit volprezen. Wil nu niet mij tegen wezen,
Laat mij treuren aan uw zij';
Laat mij al cle wreede plagen En den dood van Christus dragen, Laat mij sterven zoo als Hij.
Laat, mij in zijn kruis verslonden Laat zijn wonden mij doorwonden Om de liefde van uw Zoon.
68
( 335 )
Dan, in wederliefde ontstoken,
Worde ik door u voorgesproken ,
Moeder! voor zijn regtertroon.
Maak, dat mij het kruis beware,
Dat dan Christus' dood mij spare,
Dat Hij mij genii bewijsquot;;
En als 't liccbaam eens zal sterven, Doe mij dan de glorie erven Van het hemelsch Paradijs.
Marmificat anima mea dominum.
Et exultavit Spiritus meus, in Deo salutari meo.
Quia respexit humilitatem ancillse sua3; ecce t-nim ex hoc beatam me dicent omnes generationes.
Quia fecit mihi jcagna qui potens est; et sanctum nomen ejus.
Et misericordia ejus a progenie in progenies: timentibus eum.
Fecit potentiam in brachio suo: dispersit superbos, mente cordis sui.
Deposuit potentes de sede; et exaltavit humiles.
Esurientes implevit bonis, et divites dimisit inanes.
Sucepit Israël puerum suum: recordatus miseri-cordiaa su^.
Sicut locutus est ad patres nostros: Abraham et semini ejus in ssecula.
Gloria Patri et Fiüo et Spiritui Öancto, Sicut erat in principio et nunc et semper et in saecula sseculorum amen.
( 33fi )
Kyrie eleison.
Christe eleison.
Christe audi nos.
Christe exaudi nos.
Pater de coelis Deus, miserere nobis,
Fili Redemptor mundi Deus, miserere nobis. Spiritus sancte Deus, miserere nobis.
bancta Trinitas unus Deus, miserere nobis. Sancta Maria Ora pro nobis.
Sancta Dei genitrix Sancta Virgo virorinum Mater Cliristi Mater divinse gratise Mater purissima Mater castissima Mater inviolata Matér intemerata
Mater Creatoris flater Salvatoris
Virgo prcedicanda Virgo potens Virgo cleuiens Virgo fidelis Speculum justitinj Sedes Sapientias Causa nostras Isetitiai Vas spirituale
70
( 337 )
Vas honorabile Vas insigne devotionis Eosa mysticia Turris Davidica Turris eburnea Dom us aurea Foederis area Janua coeli Stella matutina Salus infirmorura.
Refugium peccatorum Consolatrix atflictorum Auxilium Christianorum Remna Ang-elorum
o o
Eegina Patriarcharum Retina Prophetarum Regina Apostolorum Regina Martyrum Regina Confessorum Regina Virginum '
Regina Sanctorum omnium I
Regina sine labe concepta
Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, paree nobis Domine.
Agnus Dei, qui toilirgt; peccata muudi, esaudi nos Domine.
Agnus Dei, qui tollis peccata muudi, miserere nobis.
Christe audi nos.
Christe exaudi nos.
Kyrie eleison
Christe eleison.
Ave Maria.
71
( 838 )
Hymnus S. 8. Ambrosli cG Au gust in i.
L e Deum laudamus ; Te Dominum confite-mur.
Te asternum Patrem : omnis terra veneratur.
Tibi omnes Angeli: Tibi coeli, amp; universal potestates.
Tibi Clierubim amp; Seraphim: incessabili voce proclamant,
Sanctus, Sanctiis, Sanctus: Dominus Deus Sabaoth.
Pleni simt coeli amp; terra: ISIajestatis glorise tua).
Te gloriosus Apostolorum chorus
Te Prophetarum laudabilis numerus.
Te Martyrum canditatus laudat exercitus.
Te per orbem terrarum, sancta confitetur Ecclesia.
Patrem iramensae majestatis,
Venerandum cuum verum, et unicum Filium.
Sanctum quoque paraclitum Spiritual.
Tu Rex gloriae Ch riste.
Tu patris sempiternus es Filius.
Tu ad licerandum suscepturus hominem, non borruisti Virginis uterum.
Tu devicto mortis aculeo, aperuisti credenti-bus regna coelorum.
Tu ad dcxterarn Dei sedes, in gloria Patris.
Judex crederis esse venturus.
72
( 339 )
Te ergo qusesumus, tuis famulis subveni: quos pretioso sanguine redemisti.
-ZEterna fac cum sanctis tuis, in gloria numerari.
Salvura fac populum tuum, Domine: et bene-die hereditati tiue.
Et rege eos, et extolle illo:5 usque in aeternum.
Per singulos dies benedicitnus ïe.
Et laudarnus nomen tuum in saeculum, et in ssecuium sseculi.
Dignare Domine, die isto sine peccato nos cus-todire.
Miserere nostri, Domine, miserere nostri.
Fiat misericordia tua, Domine! super nos, quem-admodum speravimus in Te.
In Te Domine speravi, non confundar in aeternum.
V. Benedictus es Domine Deus Patrum nos-trorum,
R. Et laudabiiis, et gloriosus in saecula.
V. Benedicamus Patrem, et Filium cum Sanc-to Spiritu ,
K. Laudemus, et snperexaltemus eum in saecula.
V. Benedictus es Domine in firmamento coeli,
R. Et laudabiiis, et gloriosus, et superexalta-tus in saecula.
V. Benedie anima mea Dominum ,
R. Et noli ublivisci omnes retributiones ejus.
V. Domine exaudi orationem meam,
R. Et clamor meus ad Te veniat.
V. Dominus vobiscum,
R. Et cum spiritu tuo,
71
( 340 )
Oremus.
Deus, cujus tnisencordise non est numerus et bonifatis infinitus est thesaurus; piisimse Majestati tuse pro collatis donis gratias agi-mus, tuam semper clementiam exorantes: ut, qui petentihus postulata coucedis, eosdem non deserens ad prsemia futura disponas. Per Do-minum.