VAN
¥
DOOR
J. VAN H EERDE en E. C. RAH MS.
MIKIERBROEDErS WEERT.
E.
OUDEWATF.R ,
C. R A H M S.
(iPeïijft be fiïaetioicdöe JKgt;oIfaen fel
€cti^ öcyïacft rjfBöcnöe '$ mcnjcljen
J^en tiaer ban niet ftanncn ontljauben / maac t'elftc ref^
IPe fclbc becUoIgen: alfa ooft lied ÏJeeccn fnel
^t in UMben üecanberen tot eïj: o^quot;El/
lt;§0 luamieet fp ben ïuat om öecrfcïicn eenS öeüüen ingenomen/
Wiej? fy ban tot onVierfabelijfte Ijceebljeib ftoincn.
Op den 70» Augustus des jaars IS75 werd de stad Oudevvater door de Spanjaarden onder aanvoering van Hierges bestormd en daarna op de gruwzaamste wijze uitgemoord.
Drie eeuwen zijn er reeds over dien noodlottigen dag heengegaan, maar nog altijd is de belangstelling en deelneming in den toen gepleegden gruwel levendig.
Jaarlijks op gemelden datum, als die op een' Zondag invalt en anders op den eersten Zondag daarna, vult eene brcede schare, zoo uit de stad als van elders samengevloeid het kerkgebouw der Hervormden, om zich in eene opzettelijk daartoe ingerichte predikatie te hooren verhalen van het lijden en de ellende der vaderen 1). En niet zoodra is de godsdienstoefening geëindigd of oud en jong begeeft zich naar het raadhuis en verdringt er zich rondom het doek waarop dc schilder Stoop het tooneel van het beleg heeft afgemaald 2).
Die blijvende belangstelling heeft ons genoopt voor Oudewaters inwoners allereerst, en voorts voor allen die onze historie liefhebben, een eenvoudig verhaal van het beleg en den moord samen te stellen. Van Kinschot's Beschrijving van Oudewater is niet in aller hand, van Duyns verhaal van den moord is dor en bijna onleesbaar door zijn' allerzonderlingsten stijl.
Om de lezing niet te storen hebben wij onze aanteekeningen achter het verhaal geplaatst.
Aan allen die ons op eenc of andere wijze van voorlichting en hulp gediend hebben, betuigen wij onzen welgemeenden dank.
Vinde het boekje zijn' weg tot velen en drage het bij tot dankbare erkenning der voorrechten die wij genieten, maar de onze niet zouden zijn, zoo niet onze voorzaten hadden pal gestaan in de mogendheid van den Heere der Heirscharen wiens hand de boeien verbroken en het juk der vreemden verbrijzeld heeft! 3)
J. v. H.
Oudewater, October 1876.
E. C. R.
Op den i S0quot; December des jaars 1573 verliet de hertog van Alva ons land, waarover hij wel gedurende zes jaar zijn' ijzeren scepter gezwaaid en onbeschrijfelijke ellende gebracht had, maar welks bewoners — dat volk van boter, naar zijn eigen zeggen — hij toch niet had kunnen kneden naar zijn' wil. De man die bij zijn' komst had verklaard: te zullen blijven tot dat hij zijn werk zou volbracht hebben, heeft moeten ondervinden dat God hooghar-tigen wederstaat. Al verkondigde ook het opschrift van het standbeeld dat hij zich te Antwerpen had doen oprichten: dat hij de beroerten gebluscht, de rebellen verdreven, de religie bezorgd, gerechtigheid geëerd en in de provinciën vrede bevestigd had, — noch het een noch het ander had hij kunnen doen.
Zou Don Louis de Zuniga y Rcquesens zijn opvolger, gelukkiger zijn ? Zou het hem, den man van zachtmoediger geaardheid, gegeven worden dat volk van rebellen en ketters — want niet anders waren onze voorouders in de schatting van Spanje's koning — tot onderwerping te brengen? De uitkomst heeft het tegendeel geleerd. Reeds te veel bloeds was er hier te lande gestort dan dat een vriendelijke glimlach of een minzaam woord in vergetelheid zou kunnen brengen wat er onder Alva om des gewetens en der vrijheid wille geleden was. Wel liet Rcquesens na eenigen tijd aan het bestuur te zijn geweest eene algemeene amnestie afkondigen, Alva's standbeeld wegnemen en vredesvoorslagen doen aan de Staten van Holland, doch te vergeefs. Naar mate de oorlog langer geduurd had was ook de band losser geworden tusschen Koning en onderdanen. Men had altijd gestreden tegen de Spanjaarden en hunne overheersching, niet tegen den koning en zijn bestuur. Nog in 1573 was op last van den Prins van Oranje en de Staten van Holland een ill forillC
ban ^upplfcatfcquot; aan Philips gericht waarin nadrukkelijk verklaard werd: „tap
firijben boo? öc brpïjeiti üan onfc confcientien/ ban onfc broutacn en ftfnbeun/
ban Dnfc jjaeb en filoeti/ te toeten/ of ben gertog üan Wïüa met fijnen aenljanft/ olie? tiefelbe een getoelbfo ïjeere toefen fal/ am bae? ban na jijn oaebbunfien en nioebtoü te bi^paneten/ of bat top befclbc met ben ftoae?tie tot ben bien^t ban «©ob ben ïjeere/ en ban utoe? ^aje^teit/ alïejgenabigfle Coninft/ fullen totten lekten abem toe Betoaren en Befelje^men;quot; en ook: «top en be?focfien ban utoc geljoojfaemljeib niet ontflagen te toefen/ mae? alleen bat onfe com dentien boo? dPob ben i|eete mogen Bebjijb blijben/ bat top fijn öcilig JBoajb mogen ïjooren en batfelbe naboïgen/ om refieninge ban onfe jielen ben al» be?Qoagfl:en ïïecïite? ten jongflen bage te mogen geben.quot; Op grond daarvan verzoeken zij bevrijd te mogen worden van het «joft be? b?eemtie natten en be? ^paenfclje ri?ijig^luibenquot; en om handhaving der „solemnelijk beswerenquot; privilegiën , vrijheden en herkomen. Aangezien evenwel in Spanje het oor gesloten bleef voor deze en voor iedere andere rechtmatige bede, hoe kon het anders dat meer en meer het denkbeeld veld won om zich geheel en al los te maken van Spanje? En dat te meer nadat de vredesonderhandelingen in 1574 te Breda, tusschen gemachtigden van weerszijden aangeknoopt, mislukt waren ten gevolge van 's Konings weigering: om vrijheid van godsdienst toe te staan, en de algemeene Staten te doen bijeenroepen, aan welke men onzerzijds de regeling der zaken wilde opdragen. Rekende de koning toegeven eensluidend met krenking van Gods eer en zijn eigen gezag: de Staten oordeelden „dat zij Gods eer zouden krenken indien zij de prediking der ware Christelijke religie prijs gaven.quot;
De vijandelijkheden, die gedurende de onderhandeling wel niet geheel gerust hadden maar toch geen noemenswaardige voordeelen hadden bezorgd ter eencr of ter anderer zijde, werden nu met vernieuwde woede hervat; en ook Oudewater, de eerste Zuid-Hollandsche stad die na de inneming van den Briel voor Spanje was verloren gegaan door het beleid van Jonkheer Adriaan van Swieten,
zou weldra geteld worden onder de „steden, verpletterd of ontvolkt bij duizend
*
ijslijkheden.quot;
Nadat het stadje Buren door Gillis van Barlaimont heer van Hierges veroverd was, zocht Requesens „alle middel om Holland onder sijn subjectie te brengen.quot; Hij versterkte het leger van Hierges dat reeds uit 7000 man voetvolken vier vaandelen cavallerie bestond, met nog 10.000 man te voet en 400 ruiters, om zijn doel des te zekerder te bereiken. Hierges, zijne manschappen in de dorpen rondom Buren gelegerd hebbende, begaf zich naar Utrecht om
maatregelen te nemen ten einde zijne troepen van levensmiddelen en krijgsbehoeften te voorzien. Van daar teruggekeerd splitste hij zijn leger in drie afdeelingen. De eene zond hij in de richting van Zalt-Bommel, de andere naar Woudrichem, terwijl de derde op Schoonhoven marcheerde. De toeleg van den Spaansehen krijgsoverste om zijne plannen bedekt te houden gelukte door deze manoeuvre volkomen.
In Oudewater was men van gedachte dat het op Gouda gemunt was, terwijl Gouda daarentegen het ergste vreesde voor de stad die haar zoo welmeenend had laten waarschuwen toch op hare hoede te zijn. Beide steden werden door den Prins van Oranje ten ernstigste aangemaand het omliggende land onder water te zetten; en Oudewater nog in het bijzonder bij eene resolutie der Staten van Holland: „omme alle onnutte monden van vrouwen en kinderen, zoo tot het langer rekken der weinige voor de hand zijnde eetwaren, als opdat de gewapende burgerij door derzelver nutloos gekerm in het doen van eene behoorlijke tegenweer niet mogt weerhouden, of door het in den weg loopen in het betrachten van hunne plicht verhinderd worden, toch bij tijds buiten hunne veste te zettenquot; en vooreerst naar Gouda te zenden, onder belofte dat aldaar naar behooren voor hen zou gezorgd worden, 's Prinsen wijze raad werd evenwel niet in acht genomen. Hooi en hennep werden gespaard, 't zij uit berispelijke zuinigheid, 't zij uit overweging dat Gouda het doel van Hierges' krijgsplan was. De dijken werden dus niet doorgestoken en evenmin maakte men gebruik van het verlof door de Staten gegeven „oin alle de kloeken welken in de kerken en torens zoo van Benschop als van de andere dorpen daaromtrent gevonden wierden, voor dat er zich de Spanjaard van meester maakte, ten behoeve der gemeene zaak binnen Oudewater te doen vervoeren, om van de-zelven in tijd en wijlen het noodige kanon te konnen gieten.quot; Men stelle zich derhalve de algemeene ontsteltenis voor toen zich op den 19 Juli des jaars IS75 de mare verbreidde door de stad: „de vijand komt, de vijand komt naar Oudewater!quot; Zekere Dirk Arendsz. van Dam met zijn zoontje buiten de stad visschende had eene groote menigte boeren ontmoet die onder luid gejammer den naderenden vijand poogden te ontvluchten met vrouwen en kinderen. Hij was in allerijl stadwaarts geloopen, en boodschapper eener even kwade als onverwachte tijding. . .. Niet lang meer en de Spanjaard die van de zijde van den Damweg kwam, zou zich voor de verschrikte veste nederslaan!
8
Wat was er te doen om zijne komst zoo al niet onmogelijk te maken dan toch te vertragen ? Eene groote menigte volks voorzien van schoppen, spaden en houweelen snelde ter stadspoort uit om door het vernielen en onbruikbaar maken van den aangeduiden weg den aanrukkenden vijand te belemmeren op zijn' tocht. Hoe goed ook de bedoeling was der in haast genomen maatregelen , de hinderpaal den vijand in den weg gelegd was van te weinig beteekenis om niet in korten tijd door vereenden arbeid zijnerzijds opgeheven te worden. De tocht, die niet dan een betrekkelijk kleine vertraging ondervonden had werd nu met versnelden gang voortgezet, zóózelfs dat de vluchtenden het te nauwernood ontkwamen, en de voorhoede zich nog in den loop van den dag voor de stad kon legeren, na eerst eene schans die op den weg naar Montfoort was opgeworpen en die de sluis van den IJsel moest beschutten, te hebben overrompeld.
De toestand der bedreigde stad was niet benijdenswaardig. Wat kon zij met hare geringe bezetting, in hot geheel vier vaandelen soldaten, uitrichten tegenover de macht die Hierges straks ontwikkelen zou ? En al stelden zich ook de weerbare burgers te weer naast het krijgsvolk, dan ging hun gezamentlijk getal dat van 800 nog niet te boven. Men liet zich evenwel niet ontmoedigen maar beraamde aanstonds plannen om de verdediging tot het uiterste toe vol te houden. Want genade was van den Spanjaard niet te hopen, zijn woord had geen vertrouwen; en Hierges zou het voorzeker niet onder zich laten in vervulling te brengen, wat bij Oudewaters inneming door van Swieten, de graaf van Bossu zou gezworen hebben, toen hij zijn roode muts op de punt van zijn' degen zwaaide naar de zijde der stad:
„?lll ce? ccn jae? ten epntic foubc oaen/
^aub' öli'f? öao? jagen ben rooben Ijaen!quot;
Het opperbevel werd bij het lot gelegd in de handen van Hans Munter den jongen. De hoplieden Santa Maria, Marcault, die vroeger den Spaanschen Koning had gediend, en luitenant Dinckwerk bij afwezigheid van zijnen hopman Sletter, stonden aan het hoofd der troepen, die uit Duitschers, Walen en Schotten samengesteld waren. Men heeft het wel eens betreurd dat S. Maria niet tot commandant benoemd was omdat hij reeds „in het beleg van Haarlem geleerd had, hoe men de Spanjaards het stormen best zou verleercnquot;; en ook omdat het Munter faalde aan dat beleid zonder hetwelk ook de grootste moed,
9
i
— en moed kon hem niet ontzegd worden — geen waarborg is tegen misslagen als hem wel gedurende het beleg zijn ten laste gelegd. Maar het lot had beslist en naar Munters bevelen had men zich te schikken. Alles stelde zich te weer om de stad zooveel mogelijk te versterken. Mannen, vrouwen en kinderen, allen waren in beweging. Wat tot opvulling der poorten kon dienen werd aangebracht. Ieder zon op middelen, om kwam het eenmaal tot een' storm van vijandelijke zijde, den belegeraar schade toe te brengen, af te weren, te dooden.
Lood, teer, pek, hoepels voor pekkransen, steenen en dergelijken werden op de muren bijeen gebracht. De angst voor 't geen onvermijdelijk scheen maakte ijverig en vindingrijk. Nog was het tijd dat men iets doen kon, wie weet hoe kort het nog maar duren zou dat aan dat alles behoefte zijn zou, en de vijand gevoelen moest dat men zijn leven althans zoo duur mogelijk wilde verkoopen.
Hierges die onderwijl de stad reeds genaderd was met zijne troepen, liet de voorposten vooruitrukken en sloot de veste weldra met zijne geduchte, door Requesens versterkte, legermacht in. Behalve de reeds vermelde schans naar de zijde van Montfoort, was hem ook een tweede in handen gevallen, op een half uur afstands van de stad in de richting van Gouda. „Zonder zelfs eens aangevochten te wordenquot;, had Willeken van Angeren, een duitsch hopman, haar lafhartig in 's vijands hand gegeven. Het voordeel hierin door Hierges verkregen was niet gering. De IJsel was nu in zijne macht en naar believen kon hij schansen opwerpen om eiken toegang tot de stad af te snijden.
Hij maakte hiervan dan ook ijverig gebruik, altijd bevreesd dat de Prins de belegerden ter hulpe mocht komen. En werkelijk slaagde de Spaansche bevelhebber volkomen in zijn' toeleg om het verschaffen van eenige hulp onmogelijk te maken.
Onbekend als men in de stad was met de vorderingen van Hierges dooide bemachtiging der tweede schans, gaf men de hoop op ondersteuning van 's Prinsen zijde niet op. Maar wie zou er het stoute stuk durven bestaan om het verzoek om hulp over te brengen? Want het scheen „tegCtl buifcnt 000^11
gtijofifcelb algf mtn öeQaubcn en janbc? in '$ Wjanb^ Ijanbcn tc licrbaHcn
Uit ÖC ftflb ftonbe gEraaftcnlquot; Dirk Arendsz. van Dam, dezelfde die de mare
van den aantocht der Spanjaarden het eerst in de stad gebracht had, bood aan
het te ondernemen; op voorwaarde dat men na zijn' dood voor zijne vrouw en
2
10
kinderen zorgen zou. Met nog een uit de belegerden begaf hij zich op weg. Met den polsstok op den schouder gaan zij des nachts de stadspoort uit, en geen twijfel of menig stil gebed rees er in dien nacht, om hun behouden overkomst op. Zonder letsel kwamen zij door de eerste en tweede wacht. Maar aan de derde gekomen werden zij ontdekt en met schoten begroet. Nu wendden zij zich in de richting der schans bij Goverwelle, waar zij tot hunne verbazing bemerken dat Spaansche soldaten gelegerd zijn. Begunstigd door een' opkomenden mist veranderen zij aanstonds van richting. Met behulp van een' plank bereiken zij de Wieriken, die zij met een' schouw oversteken, van waar zij Gouda eindelijk gelukkig bereikten.
Niet zoodra verkondigden de van Gouda's toren uitgestoken vuurpannen de behouden aankomst der afgezondenen, of geheel Oudewater geraakte in beweging. Op aandrang der hoplieden maakte men er zich meester van de „kruissen, kerkvanen en onderscheidene kerkelyke plechtgewaden der Roomsche geestclyk-heidquot; om dienst te doen bij een' omgang op en rondom de wallen der stad. De Spanjaarden werden uitgejouwd en tot wraak geprikkeld. Waartoe deze omgang? Was het om den vijand te doen verstaan dat men hem niet meer vreesde, omdat men zich verzekerd hield van 's Prinsen hulp? Zoo ja, dan was deze daad ten minste voorbarig. Want de uitgestoken vuurpahnen waren niet anders, dan het sein van behouden aankomst te Gouda, Wij voor ons achten dien omgang een niet te verdedigen middel om soldaat en burger tot moed aan te vuren. Van den, op deze wijze, getergden Spanjaard was niet anders, dan de vreeselijkste wraakneming te wachten. Dat moest noodzakelijk ieder die er toe medewerkte, gevoelen. En kwam het nu eenmaal na den aanstaanden storm tot een gevecht van man tegen man, dan zou ieder der belegerden staan en strijden in de kracht hem ingestort door de gedachte aan 's vijands onverbiddelijkheid na zulk een hoon 4). In ieder geval 't zij onze gissing juist zij dan wel de meening van Van Kinschot, die het eerste gevoelen is toegedaan, het gedrag der belegerden was onwaardig. Want ook het beste doel kan nooit door een slecht middel gedekt worden.
Maar keeren wij terug tot onze afgezondenen. Tc Gouda aangekomen was hun eerste verzoek dat men er onverwijld den IJseldijk zou doorsteken. Voor de benarde stad zou die maatregel van uitstekend gewicht geweest zijn, omdat er de Spanjaard door belemmerd moest worden in zijn pogen om haar naar
■■■■ ■ ...... ■• i ■■' •' )quot; ■■■ ■ ■ gt; '■ . ' ■ ■■■ ' • •quot; ■ '-•• • ■' ■
■lM ■
■
. ...■,■■•... .. • . •
■
,
11
wensch met schansen te omringen. Gouda gaf echter een weigerachtig andvvoord en nu spoedden zich Van Dam en zijn tochtgenoot aanstonds naar Delft om den Prins van alles in te lichten en de vurig gewenschte hulp zoo mogelijk van hem te verkrijgen. Zoodra de Prins van hunne bede kennis had genomen, toog hij onmiddelijk naar Gouda „Otn tC flCJl Of gij ÜOO^eCamp;Jt EEtlfjJC foïöatcn
tiaet lamp;tnncn faube fianneti firfjgen/ en Uorber^ te ficracbfiagen tn orbre te flcllen om öefcISjc ftebc te ontfettcn/ 't 3ij boor mibbeï ban boarfleftlngc bet bfjftcn Of anberftn^.quot; Maar reeds was het te laat!
Hoe gaarne de Vader des Vaderlands ook gehoor wilde geven aan der belegerden wensch, hoe diep hij ook begaan was met hun lot hem kenbaar gemaakt in brieven uit de stad hem door middel van duiven toegezonden, Hierges was hem voor geweest. Door het opwerpen en versterken van keer-kaden had hij zich tegen een mogelijk doorsteken van den IJseldijk gewapend. De rivier was voor goed in zijne macht. Alle toegangen tot de stad waren versperd, de schansen naar eisch met manschappen bezet, en de punten die hem het meest geschikt voorkwamen met geschut beplant. Acht en twintig vuurmonden bedreigden de stad. Drie en twintig kanonnen had Hierges doen plaatsen op den dijk bij de galg; vijf op den dijk bij Montfoort, terwijl reeds vroeger twee stukken geschut in dier voege opgesteld waren dat men er kerk en toren mede kon beschieten ten einde die zoo mogelijk in de rivier te doen storten om straks dienst te doen als brug bij de bestorming.
Hoe menigmaal zal gedurende die dagen van spanning, te midden dier dobbering tusschen hoop en vrees, de toren van Oudewater beklommen zijn en het oog zich moó gestaard hebben in het uitzien naar de gewenschte hulp! Maar de eene dag voor de andere na ging voorbij, maar geen zweem van water als teeken van doorgestoken dijken was te bespeuren, geen leger grooter of kleiner dat ter hulp kwam opdagen. En met iederen dag die er verliep zonder vervulling der stille hoop op ondersteuning klom de vrees voor 't geen te wachten stond van een' vijand die dagelijks merkbaar vorderde in zijne toerustingen om de stad meester te worden. Voor zooveel men kon had men de vesting in staat van tegenweer gebracht; door het staken van vroeger, telkens met ongunstig gevolg, beproefde uitvallen had men de beschikbare manschap zooveel mogelijk gespaard, van hunne diensten getracht verzekerd te blijven
12
door geregelde uitbetaling hunner soldij door middel van opzettelijk daarvoor geslagen noodmunten 8) — bleek het nu dat de hulp achterwege bleef, dan zou men zich althans met eigen krachten tot het uiterste toe verdedigen.
Met ieder oogenblik toch, zooveel wist men wel, kon Hierges den aanval beginnen. En dat men zich in die verwachting niet bedroog bleek welhaast toen hij een aanvang maakte met het beschieten van kerk en toren. Onophoudelijk gaven de beide daartegen gerichte stukken vuur, en om den belegerden de gelegenheid te benemen ter bespieding zijner bewegingen, en om beiden, gelijk reeds is opgemerkt, in den IJsel te doen storten. Om dit laatste te voorkomen, ondergroef men in de stad in allerijl den fel beschoten toren, stelde vervolgens de ontbloote grondslagen op palen, „om door het in brand steeken der onderstutselen op eenen tijd waarin hen zulks goed dacht, dit zoo zwaarlyvig gevaarte binnenwaart te doen overstorten, en dus ten minsten dit oogmerk der belegeraars te verydelen.quot;
Zaturdag 6 Augustus was intusschen aangebroken. Het beschieten van kerk en toren was voorspel geweest, van 'tgeen de stad nu dreigde bijaldien ze niet bereid was zich over te geven aan Hierges, die alles in gereedheid had om haar te doen bezwijken voor de macht zijner stukken^ en de wapenen zijner zeventien duizend soldaten. Des morgens ten acht ure ongeveer, nadat de bloedvlag geheschen was, zond hij den heer van Oostrum om de stad op te eischen.
De belegerden nog niet geheel los van de hoop op ontzet van wege den Prins gaven den afgezondene ten andwoord; „bat 31) ÖÊ fiflb faOOC tJCtl ftoninjj
ban Spanje/ onber bc ïanbpefticring ban ben ^rin^ ban franje lietoaa?' ben; en blerljalben bric baocn tpbjï en bry-selep baar iemanb ban bc ljunnen berjogtcn / om bien aan jijne ^aorludjttgïieib te fiannen jenben / en berseïbec oeboelen oy bat ftuft te innen.quot; Dit verzoek werd afgeslagen en niet meer dan twee uren werd den belegerden toegestaan om een bepaald andwoord te geven. Het schijnt dat de aanduiding van den tijd van beraad niet wel is begrepen geworden. Men meende dat er eerst ten twee uren des namiddags behoefde geandwoord te worden. Er liepen ook geruchten dat de stad opgeeischt was op voorwaarde, dat de burgers alles mochten behouden en blijven bij hunne oude privilegiën en voorrechten. Marcault de uit's konings leger overgeloopen hopman beweerde, naar men zegt valschelijk, alleen om de
■t
13
burgers aan te vuren en gedrongen door de gedachte dat het hem beter was in den strijd om te komen dan smadelijk te sterven onder de handen der Spanjaarden onder wier vaandel hij eenmaal gediend had, dat er wel vrijheid was toegezegd voor de manschappen doch niet voor de burgers. Hoe het zij, de vergunde tijd verstreek, de burgers besloten de stad niet over te geven maar »te todjten tot öcn ÏC^ten trappel ölocb^quot;/ en toen het uur van tienen daar was deed Hierges zijn geschut ,,onder een yslyk gedonder, van 't welke en 't omgelege land en de stad onder het weergalmen op zyne grondslagen beefden, tegen derzelver wal en muuren ter wederzydenquot; losbranden. Men verbeelde zich de schrik der belegerden. Nog was naar hunne meening het uiterste oogenblik van bedenken eenige uren verwijderd, als op 't onverwachtst de vijandelijke kogels ellende en vernieling brengen. Op de vreeselijkste wijze wordt de stad gebeukt en ontredderd.
Van tien uur des voormiddags tot laat in den avond lost het vijandelijke geschut van zestien tot zeventien honderd schoten. Kogels tot zelfs van »65 panben yfer^quot; worden tegen de wallen geworpen, vernielen van binnen dak en gevel, en richten overal waar zij nederkomen de ijselijkste verwoesting aan. Alles dreunt en kraakt, veilig is men nergens, in gevaar overal zoo van kogel als van nederstortende muren, binten, sparren en balken. Geheele muurbrokken storten van de wallen omlaag, in hunne vaart de losgeschoten aarde medevoerende om met geweld neder te ploffen in de grachten. En de bres in den loop van den dag van de zijde van Monfoort en van den kant van de galg in den wal geschoten was belangrijk.
De avond brengt stilte, de kanonnen zwijgen, maar de nacht gaat voor de belegerden niet in rust voorbij: Het toemaken van de bres eischt aller hulp, immers als de morgenstond aanbreekt en de vijand het vuur op nieuw opent kon het te laat zijn. Daarom te werk, met vereende kracht! Balken, tonnen gevuld met aarde, nat gemaakte hennipbalen, oude netten, mest; met één woord alles wat slechts dienen kon om op te vullen wordt aangebracht en bijgesleept. Een friesche ruiter of balk ter lengte der breuk en rijkelijk voorzien van ijzeren, naar de buitenzij der wallen gekeerde pennen moet de nieuwe borstwering beschermen. De glooiing van den wal wordt met voetangels als bezaaid. Middelerwijl brengen de vrouwen in hare voorschoten steenen aan de kinderen doen voor haar in ijver niet onder. Pek, teer, harst, teerhoepels
14
cn allerlei brandbare stoffen worden op de wallen gebracht. Eenige vrouwen komen aandragen met ijzeren ketels om lood, tin of pek te smelten ten einde er den vijand mede te overgieten als hij, ondanks de beide ronde balken die dicht met ijzeren pennen bezet cn door middel van touwen en met behulp der raderen aan de beide einden bevestigd zullen nedergelaten worden, het wagen zal den muur te beklimmen.
De Spanjaarden van hunnen kant zaten evenmin stil, Wilgenboomen in menigte worden gekapt en met talrijke bossen afgesneden hennip in de stadsgracht geworpen; zij brengen er aarde over heen en leggen er straks stormbruggen ter breedte van vier voet over; om zoodra de dag zal aanbreken den aanval te hervatten en de stad te berennen nadat het kanon den storm genoegzaam zal hebben voorbereid.
De dag brak aan, en met welke gewaarwordingen hij begroet werd binnen en buiten de stad Oudewater is niet moeielijk te gissen. Door de belegerden zonder twijfel onder angst en vrees, door de belegeraars gewis in de hoop op overwinning en hijgende naar wraak. Soldaat en burger daarbinnen, wie er onder hen God vreesde en Zijn' dag — den dag der ruste — liefhad, mocht een stil gebed tot Hem opzenden om den zegen der verlossing uit 's vijands hand; — aan viering van den Zondag onder prediking of bijwoning der mis kon de een noch de ander denken. En Hierges en zijne troepen, zouden zij heiliging van den dag verkiezen boven den wensch om haar zoo spoedig mogelijk te doen bukken voor het geweld van vuur en zwaard? Helaas neen! nog voor dat de 7e Augustus ten einde spoedde zou hun doel bereikt, de stad gevallen, en door der Spanjaarden helsch geweld en moorddadig woeden eene bladzijde gevoegd zijn in Oudewaters historie, waarvan ook de loop der tijden niet bij machte is geweest bloed en tranen weg te wisschen.
Het kanon begon op nieuw te bulderen. Dertien honderd kogels troffen snel en vinnig stad cn wal. Niet lang meer duurde het of de bres, des nachts met zooveel zorg cn arbeid gedicht, bezweek voor de vernielende kracht der kanonnen. „Gelijk het kaf voor den windquot; zoo verstoof gaande weg de vrucht van gemeenschappelijke inspanning.
Don Hernando de Toledo, legermeester van Hierges, en de beide hoplieden Francisco d'Aguilar Alvarado en Sancio Beltrandella Penna afgezonden om de bres op te nemen, keerden terug in de Spaansche legerplaats met het bericht
15
dat nog eenigc schoten noodig waren om de walbreuk ruimer te maken. De nog noodige schoten werden gelost en toen het middag was, rekende de Spaansche veldoverste de opening ruim genoeg, om met den storm een begin te maken.
Een looze storm opende den gruwel die weldra aan krijgslieden en burgers zou gepleegd worden. Met de dubbele bedoeling om de belegerden af te matten en zich van den stand der zaken van nabij te vergewissen, werd „een tamelijke hoop volksquot; door Hierges afgezonden. De rolbalken werden afgelaten om den vijand het opklimmen te beletten, maar zoodra de Spanjaard beide verdedigingswerktuigen gewaar werd, wist hij ze door eenige welgerichte schoten uit de legerplaats, onbruikbaar te maken.
Op eens weêrklinkt het bevel aan de Spaansche soldaten om vooruit te rukken en den storm te beginnen. Onder het geroep: naar binnen, naar binnen toe! dringen zij met spoed voorwaarts, weldra gevolgd door de duitsche huurtroepen die niet wetende dat het bevel aan de Spanjaarden alleen gegeven was, door het geschreeuw der oprukkende krijgslieden aangevuurd zich bij de bestormers aansluiten.
Terwijl zij in dichten drom elkander opdringen naar de wallen was het gevecht tusschen de eerst afgezonden soldaten en de belegeraars al in vollen gang. Geen wonder! Was het reeds zaak de eerste bestormers met kracht af te slaan, de nadering van zoo geduchte macht moest wel aansporen met den moed der vertwijfeling te strijden. Immers wat onze Hofdijk zegt in zijn drama: „Alkmaars belegquot; dat is ook hier van toepassing:
„De bonte vaandien hoog en wapprend zwevend Genaakten daar de Stormers, digt aan een -
Gesloten, of een enkle reuzenring Van vinnig staal hen allen hield omsnoerd.
De bodem trilde dubbel waar zij traden;
't Gevaar des doods trad in hun breede rijen Belichaamd en als vleesch en bloed, neen ijzer,
Omgulpt met vlammen op ?quot;
't Kon niet langer meer duren of de' weinigen stonden tegen den altijd toenemenden stroom volks die steeds nader kwam, en er schoot dus niet anders
14
en allerlei brandbare stoffen worden op de wallen gebracht. Eenige vrouwen komen aandragen met ijzeren ketels om lood, tin of pek te smelten ten einde er den vijand mede te overgieten als hij, ondanks de beide ronde balken die dicht met ijzeren pennen bezet en door middel van touwen en met behulp der raderen aan de beide einden bevestigd zullen nedergelaten worden, het wagen zal den muur te beklimmen.
De Spanjaarden van hunnen kant zaten evenmin stil. Wilgenboomen in menigte worden gekapt en met talrijke bossen afgesneden hennip in de stadsgracht geworpen; zij brengen er aarde over heen en leggen er straks stormbruggen ter breedte van vier voet over; om zoodra de dag zal aanbreken den aanval te hervatten en de stad te berennen nadat het kanon den storm genoegzaam zal hebben voorbereid.
De dag brak aan, en met welke gewaarwordingen hij begroet werd binnen en buiten de stad Oudevvater is niet moeielijk te gissen. Door de belegerden zonder twijfel onder angst en vrees, door de belegeraars gewis in de hoop op overwinning en hijgende naar wraak. Soldaat en burger daarbinnen, wie er onder hen God vreesde en Zijn' dag — den dag der ruste — liefhad, mocht een stil gebed tot Hem opzenden om den zegen der verlossing uit 's vijands hand; — aan viering van den Zondag onder prediking of bijwoning der mis kon de een noch de ander denken. En Hierges en zijne troepen, zouden zij heiliging van den dag verkiezen boven den wensch om haar zoo spoedig mogelijk te doen bukken voor het geweld van vuur en zwaard ? Helaas neen! nog voor dat de 70 Augustus ten einde spoedde zou hun doel bereikt, de stad gevallen, en door der Spanjaarden helsch geweld en moorddadig woeden eene bladzijde gevoegd zijn in Oudewaters historie, waarvan ook de loop der tijden niet bij machte is geweest bloed en tranen weg te wisschen.
Het kanon begon op nieuw te bulderen. Dertien honderd kogels troffen snel en vinnig stad en wal. Niet lang meer duurde het of de bres, des nachts met zooveel zorg en arbeid gedicht, bezweek voor de vernielende kracht der kanonnen. „Gelijk het kaf voor den windquot; zoo verstoof gaande weg de vrucht van gemeenschappelijke inspanning.
Don Hernando de Toledo, legermeester van Hierges, en de beide hoplieden Francisco d'Aguilar Alvarado en Sancio Beltrandella Penna afgezonden om de bres op te nemen, keerden terug in de Spaansche legerplaats met het bericht
15
dat nog eenige schoten noodig waren om de walbreuk ruimer te maken. De nog noodige schoten werden gelost en toen het middag was, rekende de Spaansche veldoverste de opening ruim genoeg, om met den storm een begin te maken.
Een looze storm opende den gruwel die weldra aan krijgslieden en burgers zou gepleegd worden. Met de dubbele bedoeling om de belegerden af te matten en zich van den stand der zaken van nabij te vergewissen, werd „een tamelijke hoop volksquot; door Hierges afgezonden. De rolbalken werden afgelaten om den vijand het opklimmen te beletten, maar zoodra de Spanjaard beide verdedigingswerktuigen gewaar werd, wist hij ze door eenige welgerichte schoten uit de legerplaats, onbruikbaar te maken.
Op eens weêrklinkt het bevel aan de Spaansche soldaten om vooruit te rukken en den storm te beginnen. Onder het geroep: naar binnen, naar binnen toe! dringen zij met spoed voorwaarts, weldra gevolgd door de duitsche huurtroepen die niet wetende dat het bevel aan de Spanjaarden alleen gegeven was, door het geschreeuw der oprukkende krijgslieden aangevuurd zich bij de bestormers aansluiten.
Terwijl zij in dichten drom elkander opdringen naar de wallen was het gevecht tusschen de eerst afgezonden soldaten en de belegeraars al in vollen gang. Geen wonder! Was het reeds zaak de eerste bestormers met kracht
af te slaan, de nadering van zoo geduchte macht moest wel aansporen met den • •
moed der vertwijfeling te strijden. Immers wat onze Hofdijk zegt in zijn drama: „Alkmaars belegquot; dat is ook hier van toepassing:
„De bonte vaandien hoog en wapprend zwevend Genaakten daar de Stormers, digt aan een ^
Gesloten, of een enkle reuzenring Van vinnig staal hen allen hield omsnoerd.
De bodem trilde dubbel waar zij traden;
't Gevaar des doods trad in hun breede rijen Belichaamd en als vleesch en bloed, neen ijzer,
Omgulpt met vlammen op ?quot;
't Kon niet langer meer duren of de' weinigen stonden tegen den altijd toenemenden stroom volks die steeds nader kwam, en er schoot dus niet anders
i6
over dan vermoorden of vermoord worden. Want wat anders was de strijd van man tegen man dan een gruwzaam moorden ? De belegerden streden als met „Ijjere ïiocftcn Etl Qanincn.quot; Te midden van het wilde rumoer van weérszijden, te midden van angstgesclirei en wraakgeroep, weerklonken de schoten der musketten, en hoorde men het knarsen van het staal op het staal! Stroomen van gesmolten lood en pek storten neder op de woedende aanvallers. Vrouwen, jongens en zelfs kinderen werpen steenen en brandende pekkransen. De vijand telkens teruggeslagen, dringt altijd vooruit. Voor eiken man die van de wallen wordt nedergestooten treedt aanstonds een ander in de plaats. Geen musket-vuur, geen verminking hoe deerlijk ook doet hem wijken. De achtersten dringen altijd de voorsten op. Vijf kwartiers lang houden de belegerden stand, totdat ze eindelijk uitgeput en afgemat bezwijken voor den Spanjaard, die wel menig uit zijne gelederen had zien sneuvelen, maar door buitengewone getalsterkte de overhand behoudt en soldaat en burger doet terugdeinsen. Onder het geroep: föiïïy/ mootb! Mïy/ moorti 1 dringen de bestormers de stad binnen. Wat onder de wallen en in de bressen begonnen is wacht zijne voltooiing langs de straten en in de huizen, en afgrijselijk is het bloedbad dat daar binnen wordt aangericht.
Wel mocht Pieter Zegerman, zwager van den geschiedschrijver Bor, die met andere nieuwsgierigen van Utrecht en elders gekomen, het binnendringen der Spanjaarden op een' afstand zag, uitroepen: „'tijTiltet ÏJCll jjebafUl/ lt;!5ob toil ïiunne Jlden jjcnabfu 3Jin Iquot; Want van den vijadff viel geen genade te hopen. Deze was van de leer door een' daar aanwezigen\glipperquot; uitgesproken: „31a be 3«! bccje Better^ fti getijen genabfg tae^fen Jquot; Genade kenden
zij niet, dood en verderf was hunne leus.
En waarlijk dood en verderf brachten de bestormers alom door de beklagenswaardige vesting. Als bezetenen stortten zich de overwinnaars in de stad. Wie er op de wallen het leven had afgebracht, werd in zijne vlucht neergehouwen of doodgeschoten. Leeftijd, geslacht noch gezindte wordt ontzien. Voor des Spanjaards wraak beveiligt het een noch het andeij Tot in dc nauwste stegen achtervolgt hij zijn prooi. Het bloed verwt de stratfn die met dooden, stervenden en deerlijk verminkten als bezaaid zijn. gaat e? een naa?
toee boo? be a?me flab/ en toie ftan sig berfieeïben bat tocmeïen bc? fiurgcrcn
i7
onbcr clftanticrcn/ bat üuitelcn üan Itcelcn in [jun Bïocb/ bat raab en boob üerlucn bet trantën/ bat üeeïfen ban bc gcjfgten/ ïitimpen ban ïcben/ bïcgten ban bfngcccn en ccamp;ajmcïijftc totingen en boulucn bcr öfi»öen/ en Qct tot aan ben Ijemel toe Ijuilen ban btoutoen en onnofde ftinbecftens?/ bie op be finije ballen/ en met geboutoe Ijanben be taefcljietcnbc ^yanjaarb^ om genabe/ om Ba^mïjertigïieib en om ontfermen^ om «Pob^ taille bibben; en bie egte? jonbe? eenige ficbcnfiing of mcbebaogen alS fltanften te? nebe? gejaöelb toierben.quot; Eenige proeven van onmenschelijke wreedheid mogen een denkbeeld geven van de wijze waarop de onverlaten te werk gingen,
Eenige vrouwen die genoodzaakt werden „be getOOfÖC goebetetl te blagen tia ÏJCt lege?quot; en door eenige harer kinderen, zeventien in getal, gevolgd werden; zagen de schreiende schapen die den leeftijd van drie tot zes jaren bereikt hadden voor hare oogen aan spiesen rijgen. En terwijl haar hart weg-kromp onder het klagelijk gekerm der kleinen en het oog hunne ellende niet kon aanzien, werd hare smart nog verzwaard door de lage en ruwe spotternij der moordenaars die elkander toeriepen: „?8ict boclj bcfe jonge fiettecjf! lt;êf)
taringen öact gclijft bc alen!quot;
In de Oudesteeg werd van twee kinderen aan de hand hunner moeder gaande, het hoofd gekloofd door een degenhouw, waarna ze een dolksteek door de buik kregen, en de moeder twee steken „in ÏI'W lidjaetn/ foobat bC ftceneil ban be ft?actcn/ nu tccnemael gemarmelb toacre.quot;
Anneken Cornell's die met haar kind in hare schuilplaats ontdekt was, werd bedreigd met den dood van haar lieveling „OJJ IjOOJJC bat fy gdb (OUbC toijfen.quot; Vol angst klemt zich het kind aan de moeder vast en tracht zich achter haar te verschuilen. „IPen lt;§i)angiae?b Ijacftt en ftceïtt fcec be?tooebquot; naar het vijfjarige wicht. Maar de moeder vangt de houwen op en wordt zwaar gekwetst. „Cjinbclijft ftrupfielb en balb ïjet fiinb obec be boobe licïjaemen/ balb be moebe? op öae? lijf/ feet e?lamp;a?melijlt fd^penbe en roepenbe en in bie?iJoegen boo?ftceftt ben lt;êpangiae?b ïjet ftinb/ leggenbe bobtn oy fijn^ raacber^ ïitTjaem. We moebec boelenbe en gclnaec toe?bcnbc/ bat Qet ftinb boah en boor^efien taa^/ boo?bien 0cen geluib meet en gaf/ en ïjet öloeb obecbloebiglyft giiam gelooyen/ blijft onbetaecglijft onbe? ftac? boobe ftinb
leggen.quot; Nu trok de moordenaar af in de meening dat hij met het kind ook de moeder gedood had, die later zwaar gewond naar Montfoort vluchtte.
3
18
Van Duijn die eene brccde beschrijving geeft der vele door de Spanjaarden bedreven gruwelen, en aan wien ook bovenstaande mededeelingen ontleend zijn, zegt onder meer dat de pen weigert neder te schrijven: „ODllbe CIl jJEftrömtiC
licbcii Ijebfien fy be Ijacfcuen inaefmeten. ......... ouöcr^ fijn in
tcgenVuaatbigöeiti ban tjaere ftinbere/ bccjlijft oemajtclifcccb en amBcamp;racljt: be fiinberc in 't aenfcljautaen ban Ijaece ïic?menbe aube^ jammerlijft mi^^ Ijanbeïb/ be fuygclinge fijn ban be öj^flen Ijaece^ maebe^/ üy be üeenen geculit en be gejfenen tcgens? be maecen ingefmeeten; anbeïe aen be Ijanb Itan Ijaece mocbej ïaoyenbe/ in ben fiuift baartT:efteii en in ben g^el gelaarpcn ens.quot; ook: „fammige tat ljutSpat: gcljacftt en geüieceubeeïb. 'SCnbcce lue'be^am be neu^ en oaten afgefueben. ^e Ijoafben baa,:gcftloDft. ^ainmige Ijeamp;üen fc met priemen gey^iftftclt in 't licöaatn. .... ^anunigc Ijeliüen fe in ftaeïen
geBonben/ en groate Uiteren geflaaftc/ en Ijact ban Iangfame^lj«nibt gcyijnigt en facrft^anbt.quot;
„Schenden, plunderen, roeven, moorden en pynigenquot;, gingen van huis tot huis en van straat tot straat hand aan hand. Kerk noch klooster, godshuis, gewijde noch ongewijde plaats werd gespaard. Zelfs de Roomsche geestelijkheid werd niet ontzien. „Hetzy mannen, hetzy maagdenquot; zij werden op de gruwzaamste wijze vermoord ondanks de belijdenis hunner religie, onder de hart-doorborende en tergende verzekering dat sterven goed was voor hunne zielen. En even laag als zij tegenover dezen handelden, even trouweloos was hun gedrag tegenover den toenmaligen predikant van Oudewatcr, Jan Jansz. Gelacius of Vitriarius. Ofschoon hij „reeds op een rantsoen van vijf honderd guldens gesteld wasquot; werd hij nadat hij door een bagijn als predikant ontdekt was aan de Spanjaarden, buitén de stad opgehangen, nadat men zijn' zoon eerst voor zijne oogen gedood had 6).
Christiaan de la Quellerie, de fransche predikant was gelukkiger. Hij veranderde zijn naam in dien van Anthonie de la Quellerie naar een' dei-soldaten. Hij werd gevat en na gedurende vijf maanden gevangen te hebben gezeten vrijgekocht voor honderd kroonen. Deze losprijs werd door Jacob Taffin, predikant van den Prins van Oranje aan den heer Vaft Swieten „stcdevoogd van Goudaquot; overhandigd, die deze gelden weder door middel van een' tamboer aan den vijand wist te doen geworden.
Ook Gerard van Kraeyesteyn, hoofdbaljuw der stad bracht er het leven
19
af. In een' deken gewikkeld wist hij de stad uit en tot aan de sluis bij Goverwelle te komen. De duitsche soldaten die haar voor de Spanjaarden bezet hielden meenden in hem iemand te zien die van Oudewater kwam. Hij daarentegen beweerde te Utrecht te wonen. En liever dan op verzoek van de wacht in de schans te komen, gaf hij de voorkeur aan de vlucht. Hij werpt den deken weg, ontrukt aan den schildwacht den degen dien deze onder zijn' arm hield en dwingt hem te wijken naar de schans. Na een' moeielijken tocht, gedeeltelijk onder allerlei bezwaar van water en drassige plaatsen die hij doorwaden moest, kwam hij des nachts half naakt en geheel uitgeput te .Gouda aan.
Maar wat beteekende het geringe getal der ontkomenen, gevoegd bij dat van enkele vrouwen en meisjes die aan de buiten staande toeschouwers verkocht werden, in vergelijking met het ontzachlijk getal dat onder het moordend staal het leven liet? En wie weet of ook nog de weinigen die er het leven afgebracht hebben zouden zijn gespaard gebleven, indien er niet iets tusschen beiden gekomen ware dat Hierges noodzaakte tot het uitroepen van een algemeen pardon. Er onstond n.1. brand in de stad. Door welke oorzaak is niet bekend, 't Is niet uit te maken of er kwaadwilligheid in 't spel is geweest, dan wel of hij zonder moedwil is ontstaan. De vlammen grepen in korten tijd vernielend in het rond. De angst dreef allen die zich hadden weten te verbergen uit hunne schuilhoeken, in de pijnlijke onzekerheid wat hun te midden dezer nieuwe ellende, van den vijand te wachten stond. Tot hun geluk dreef eigenbelang Hierges aan vergiffenis te verleenen op voorwaarde dat de gespaarden de hand zouden reiken, tot blussching. Er bleef evenwel weinig voor de woede der zich steeds uitbreidende vlammen bewaard. De parochiekerk, het klooster, en eenige weinige huizen uitgezonderd, werd de geheele stad in de asch gelegd ').
Zoodanig was het lot der stad Oudewater ten jare 1575. Wie er ten vorigen jare niet door de pest, die er zoo hevig had gewoed, waren ten grave gesleept, vielen nu op eenige weinigen na door het zwaard. En wat de vernielende en plunderende hand des vijands nog had gespaard werd meerendeels een prooi der vlammen. Wel werd de stad, na in November des volgenden jaars ontzet te zijn, weder opgebouwd onder begunstiging der haar verleende
20
privilegiën en voorrechten; wel keerden de gevluchten langzamerhand terug, en begonnen leven en beweging zich op nieuw binnen hare wallen te vertoonen — zeer lang echter lieten zich de naweeen van den gruwel der verwoesting gevoelen 8).
En de herinnering aan den dag van Oudewaters moord is nooit wegge-wischt. Zij worde ook nimmer weggewischt! Zij blijve levendig van geslacht tot geslacht. Immers tot den duren prijs van leven en goed hebben ons de vaderen met de hulpe Gods, vrijheid van geweten, vrijheid van huis en haard verworven. Zij hebben recht op blijvende waardeering van hun' betoonden moed en hunner ijzeren volharding te midden der jammeren die zij doorworsteld hebben.
God zegene de stad onzer inwoning; en mocht zich immer eene vijandelijke hand naar haar uitstrekken— wat Hij verhoede — dat dan hare burgerij, ook na het slechten barer bolwerken, sterk zij in Hem die ook der Vaderen kracht en hoop was! Een volk dat sterk is in zijnen God kan wel vernederd worden, kan wel droeve bladzijden tellen in zijne historie, — maar het is onoverwinnelijk.
Want eeuwige waarheid is en blijft het omschrift van het kerkzegel der Hervormden te Oudewater 9):
') In dc Kcrkeraadsaktcn der Hcrv. Gemeente van Oudevvater hebben wij niets kunnen vinden met betrekking tot dc vaststelling van de jaarlijks terug-keerende herinnering aan den dag des moords in eene opzettelijke predikatie.
Wel vonden wij de volgende aanteekening: „Het Avondmael des Heeren zal op Kersdach, Paaschdach en Pinksteren, en den 7 Augusti ofte den naesten Zondach daeraen, welke is de tijd van de inneeminghe deser stede, uitgedeelt worden na de forme voorgeset I Cor. XI.
Aldus gedaen in onze Kerkeraed den 10 Septembris 1608 ten over-staen van dese navolgende ondergeschrevene personen, en was onder teijkent:
Joannes Lydius. Dienaer Jesu Christi te Oudewater.
Levinus de Raet. Mededicnaer deser Kercke.
Theodorus Tromperus. Ouderlingh der Ghemeijnte Jesu Christi te Oudewater.
Adriaen de Visscher. Ouderlingh.
Cornelis Bartholomeusz. Ouderlingh.
X Merk van Willem Jacobsz. Ouderlingh.
Willem Roelofsz van Meerlandt.
Jan Govertz Brandenburgh. Diacon.
Jacob Janszoon Copper. Diacon.
Jan Jansz. van Venlo. Diacon.
2) Van deze Schilderij bestaat een plaat in steendruk 40/68 cent. vervaardigd door en verkrijgbaar bij den uitgever dezes.
3) Bij de samenstelling van ons verhaal hebben wij ons bediend van de navolgende bronnen :
P. Bor, Cz. Historie der Ned. Oorlogen.
E. van Meteren, Historiën der Nederlanden.
G. R. van Kinschot, Beschrijving der Stad Oudewater.
Oudewaters Moord van Arnoldus van Duin.
Dr. R. C. H. Römer, de Moord van Oudewater in 1575.
Leerrede van J. E. Jungius gehouden den 12 Aug. 1742. (Deze leerrede in manuscript, eigendom van Mej. A. van der Lee te Oudewater en ons welwillend ten gebruike afgestaan, draagt de volgende opdracht op de eerste pagina: Deese Predikatie is, na voorafgegaan versoek, door Doms Johannes Ernestus Jungius althans Predikant te Zutphe-i, bij missive van sijn Eerw. van dato 200 February I745 geöffereert ende verëert aan Mr Gaspar Rudolph van Kinschot, Heere van Nieuwerkerk, Bailliuw, Dijkgraeff en Schout der Steede en Landen van Oudewater); en eindelijk :
22
Balduini a Craeyesteyn, Amstclo-Batavi: Veteraquinum, sivc oratio de origine, situ, rebus gestis urbis Veteraquini. — Schoonhoviae prid. Non. August, publicè in Templo Bartholomaei dicta.
Schoonhoviae, Typis Leonardi ab Heek 1659. — Dit zeker zeldzame boekje ontfingen wij door vriendelijke tusschenkomst van den heer H. C. Rogge pred. te Leiden. Het berust in de Acad. Bibliotheek aldaar. Het is geschreven door den zoon van den baljuw waarvan in ons verhaal melding wordt gemaakt als ontsnapt aan de woede des vijands. In korte trekken beschrijft hij er ook het beleg en den moord, en verklaart dat er nog in leven zijn die van beiden getuigen zijn geweest. Zijne beschrijving bevestigt de mededeelingen elders door ons gevonden.
4) Nadat wij dit geschreven hadden vonden wij hetzelfde gevoelen bij E. van Meteren: iirorftten/ zegt hij, ooeft fjacr afsctóoryen Öeelben oy
bc beften/ am bic ban fiinnen ftejcftmacbiaEr te maften/ aï^ bic alle upte^fte tarcEbtljciit baeronmie te Uertoadjten Ijabben.quot;
4) Van Kinschot kende slechts twee noodmunten waarvan hij ook eene afbeelding geeft in zijne Beschr. der Stad Oudewater: een van 40 en een van 20 stuivers. Door den Heer G. van der Lee hier ter stede, zijn wij in staat gesteld de afbeeldingen te geven van nog twee aan Van Kinschot onbekende noodpenningen n.1. een van 10 en een van één stuiver. De penningen werden door een' werkman van den heer Van der Lee gevonden in het jaar 1861, in specie opgedolven uit den IJsel, bij gelegenheid van de verbreeding en uitgraving der rivier.
6) Ondanks alle daartoe aangewende pogingen heeft het ons niet mogen gelukken een portret van Gelacius op te sporen.
De heer Fred. Muller te Amsterdam door wiens bereidvaardigheid wij eene fotografie hebben kunnen geven van het moordtooneel naar F. Hogenbergh, schreef ons: nooit een portret van Gelacius ontmoet te hebben.
Zeer merkwaardig is het volgende stuk berustende in het Gemeente-archief van Oudewater 1) (ook vermeld bij Van Kinschot):
SjjS jjetappo^teetb ben „Op het versoeck van Anna Jans Dochter, arme
25u?Bemeefte? ban ^ouba/ „desolate overgeblevene weduwe met haere drie
bat^HanSan^./^cbiftant „kinderen van de gewesene predikant binnen Oude-
in bejen jjecoezt ben ne# „water Jan Jansz,, haren overleden man, die in het genben 5Cugujlf
1575 tbJee „innemen der stede van Oudewater by de Spaing-
bagen nae? Ijet innemen „jaerden aen een galge, omme volstandigheyd in den
ban (©ubeluate?/ bae? Duy= „Euangelio, is gehangen, om te hebben alimentatie
ten fip be ^yaionaejben „tot sestigh of seventigh ponden van veertigh grooten
Begangen ^ynbe/ en jeflien ,,'s jaers, tot onderhoudt van haer en haere kinder-
holle maenben getjangen „kens; is geappostilleert. De Staten van Hollandt
ÖefiBenbe/ in jegentooo?* „aenmerekende de volstandigheydt van des suppliantes
bigfjeib ban ben ï|eere „man, ende hoe wonderlyck Godt Almachtigh door
ban (^bJfeten/ be booc* „denselven heeft gewrocht, hebben tot soulagement
noemben 5amp;urgctneeftec; „vertroostinge ende onderhoud van de suppliante
lt;$erarb ïüegelinft en an^ „alhier, geordonneert, ende ordonneren by desen
bete/ afgefneben 3JinbC/ „Cornelis van Coolwyck, ontfanger van de goederen
bejelbe fiebonben iji ge» „tot onderhoudt van de predikanten gedestineert, te
Door de voorkomendheid van den heer Haentjens Dekker, Burgemeester van Oudewater hebben wij het gemeente-archief kunnen onderzoeken. Er is echter zeer weinig te vinden. dat op het beleg en den moord betrekking heeft.
23
toCfft/ 500 bol Ell filancft „betalen de suppliantc alhier de somme van vyftigh ban licljaattl/flï^Of bfJElUe „ponden van veertigh grooten, en voorts de suppliante gecil biet dagen gcljtinjjen „voornoemt jaerlyks in vier termynen uit te reyeken ïjaöbe/joilticjbattic OOgEll „ende te betaelen haer leven langh geduyrende, vyftigh taatrcil grquttgt/ ofte 't „gelyke ponden, daeraf het eerste jaer verschenen aEligefigt ingeballcn/toee^ „sal zyn den sestienden Julii vyftien hondert drie en jenbc een micafid (J?ob^. „tachtigh.quot;
Nog in het jaar 1611 was de weduwe van Gelacius te Oudewater woonachtig. In de kerkeraadsakten van den 21 Mei van dat jaar vonden wij deze «aanteekening: „Naer de proefpredicatie hebben haer tot den Aventmaal begeven ......ende met getuygenisse syn opgenomen......Anne Jansz. weduwe
van vrome martelaer Jan Janssen Gelasio dienaer deser kereke.quot;
Later, — wanneer is ons niet gebleken — heeft zij de stad verlaten en zich elders metter woon gevestigd, (te Enkhuizen of te Amsterdam ?). Vóór het jaar 1619 schijnt zij overleden te zijn; — „Is ook goet gevonden, — zoo vermelden de handelingen des Kerkeraads te Oudewater van 23 Aug. 1619, — dat men de boecken en rentebrieven van Anna Jansz, sal 'doorsoecken also der weder gevonden was dat se tot Enkhuysen oock geit uitgeset hadde. De broeders hebben genomineerd ende daertoe bestemd den 6 Septembris.quot; Een deel van haar vermogen vermaakte zij bij testament aan de Diaconie van Oudewater, zoo als blijkt uit de volgende aanteekeningen:
13 Aug. 1621. „Dewijl Jan Janssen Schipper, Lydio aengedient hadde dat de weduwe van Rutger Rutgerssen zalige de penningen aen Diaconie wilde opleggen, die Anna Jans weduwe van Joanne Gelasio voormaels hier predicant en in overval martelaer gestorven de Diaconie gelegateert hadde. So is Gysbert Schuyt (Diaken) versocht also hy naer Amsterdam wilde met haer te spreken.quot;
20 Aug. 1621. „Gysbert Schuyt Diacon heeft de Bfn bekent gemaeckt, dat de weduwe van Rutger Rutgerssen tot Amsterdam de Diaconie alhier de C. guldens wilde opleggen, eiste 't hantschrift en een credenci brieff om sander-daegs derwaers te reisen, en is hem van Lydio beider behandiget, wes volgen sy de selve met de interest opgeleyt ende betaelt heeft.quot;
7) Het is moeielijk uit te maken hoeveel burgers gespaard zijn gebleven. Römer, — de moord van Oudewater in 1575 — verhaalt dat hij in zijne jeugd meermalen hoorde verzekeren dat er slechts twee zouden zijn overgebleven. Bor maakt melding van twintig. Jungius noemt in zijne predicatie een gelijk cijfer. Met deze opgaven schijnt te strijden het getal van 320, voorkomende in de «Cedulle van de naemen der persoenen, dewelcke a0 1575 ten tyde de steede Oudewater van den Spaengiaarden overvallen worden binnen den selven steede geweest ende noch aldaer woonachtig ofte in den voorleden jaere overleden syn volgens deeze navolgende lystequot;. Deze lijst komt in haar geheel voor bij Römer en is genomen naar die welke in manuscript berust op het raadhuis te Oudewater. (Eene opgave van de gespaarden, voorkomende onder de familiepapieren van den heer G. van der Lee alhier geeft een getal aan van 321). „Schijnbaar, zegt Römer, weerspreekt de lijst de opgave van Bor, doch men bedenke vooreerst dat de zwager des verhalers ooggetuige der droevige gebeurtenis geweest is; verder dat dc verhaler niet mederekent de burgers, die tijdens het beleg of na de inneming der stad op deze of gene wijze ontkwamen, en eindelijk dat de lijst vermeldt, met enkelen, die ten jaar 15/5 „borgerenquot; waren , gewis anderen en meerderen, die toen eerst den kinderleeftijd bereikt hadden en, blijkens de bijgevoegde verklaring der stedelijke regering, ook
24
sommigen, die tijdens het beleg om voldoende redenen zich tijdelijk buiten de stad bevonden.quot;
8) Marcus Zverius Boxhornius, Toneel ofte beschryvinge der steden van Hollandt enz. in 't Nederlandts ouergeset uyt de copye by den Autheur verbetert ende merckelyck vermeerdert door Geeraerd Baerdeloos. Tot Amstel-redam voor Jacob Keyns 1632, zegt na dc beschrijving van den brand die aan de stad meer het aanzien gaf „van een aschhoop als van eene stadquot;: HliaCC
fp cort$ öacniac Inrber ficnonncn geftitljt tc iMccben/ Die nimmermeer ïjaet tooargacnbe fcljoanljejtit fal taebet
Over de verschillende privilegies aan de stad Oudewatej; verleend, zie men Van Kinschot in het aanhangsel op de Beschr. der stad Oudewater,
Door de trouwe zorg van den predikant Christianus Lenaertz van Venlo wetd de gemeente der Hervormden naar behooren geconstitueerd en alles in goede orde gebracht wat daaraan bevorderlijk kon zijn. Dit feliikt uit het volgende attest door ons gevonden in dc Archieven des kerkeraads.^amp;hier:
Wy Ouderlinghen en Diaconen zoo wel afgegaen als noch tegenwoordigh dienende der Ghemeynte Jesu Christi tot Oudewater. Doen cond en certificeren mits desen voor de gerechte waerheyt dat onsen ghetrouwen kerekendienaer
Christianus Lenaertz van Venlo nu in die negen jaeren by ons die kerek alleen bedient heeft, die verstrooyde Ghemeynte alhier tot Oudevvater die dur't inneemen van den Spaniaarden in diverse plaetsen gfevluchtet waren, weerom te zaïnen gebracht ende also eerstelyck hier eenquot; Christelycke Ghemeynte opghericht hem oock mit aller getrouwichheyt mit almoessen te vergaderen tegen die selvighe ghemeynte ghe-dragenquot; als een Vader tot zynen kinderen, dat wy anders noch in leere noch in leeven , aen hem bevonden hebben dan eenen ghetrouwen predicant betaemt, zouden oock nijet gaerne hebben en toelaeten dat hy van ons soude scheyden. Maer aengesien hy Christianus voortz van de genighe die buiten zijn daghelycks hijer werd beswaert in kleyne protexi heeft en wy nijet en vermogen ons daerteghen te opposeren ende hy mit minder pericull zyncs leevens op een ander oort begeert te dienen. Soo heeft hy op ons versocht dese tegenwoordighe attestacie. Biddende daerom alle Christgeloovige, sy willen door onsen Broeder Christianus voor eenen ghetrouwen dienaer en leeraer houden ende opnemen, ende hem alle christelycke hulp ■'en lijefde bewysen, daer hy sal beroepen werden ofte dienst versoecken. Ende in ghetuyghenisse der waerheyt soo hebben wy ouderlinghen en diaconen dit mit onse eygene hant ondergheschreven. Datum den 17 Decembris ano 1585? Stylo novo.
(get.) Heynricus Cornelisz. Guderlingh. Claes Dirkz. Ouderlingh.
Jakob Bonzer. by myn Pieter Willemsz. Ouderlingh.
Jan Pietersz. Ouderl. 1585. Jan Dircksz. Ouderlingh.
Testor ut Supra. Peter Petersz. Smit. Djacon.
Theodorus Guilielmi. NB. Eene handteekening is onlees-
Tromperus. Rector. baar.
Scholae apud.
Veteraquinates.
9) Het kcrkzegel der Hervormde Gemeente te Oudewater vertoont een' burcht waarop een staande leeuw. Het onderschrift luidt: Sig. Eccl. Oudewater; het omschrift: nostra atf fortigfitna (Jehova is onze sterkste burcht).