OVER
m ÖPEILBAABBEID VAN 'T PAUSELIJK LEERAARSAMBT.
TOEGEIilCHT EN GEWAARDEERD
door
li. I'i'- en i'a^t. te Kabauw.
quot;Nomen et Omen.quot;
KrrsoEL.
Lc 1'ape et rEglisc, c'cst tont im.
S. Franc. Sal.
MET KERKELIJKE GOEDKEURING.
c. Ij. LA^G-E^EIUYSEIV.
„in feslo Annunt, B. M. V., Amstelodami , 25 Martii 1873.quot; IMPRIMATUR. J. A. VAN DEN AKKER, Lib. Celts. IMPRIMATUR. |
H. WENSING, Emer. Prof. Libr. Cens. |
Biz.
Voorwoord van den Schrijver (Dec. 1868)..........1
Bijschrift van den Bewerker (Junij 1870)..........16
INLEIDING.
§ 1. Beteekenisvolle omvang van het leerpunt. ... 25
§ 2. Wat is Onfeilbaarheid?..........30
Onfeilbaarheids-litteratuur.........38
EERSTE AFDEELING.
toelichtend toob-onderzoek.
eerste hoofdstttk. Over het objekt der pauselijke Onfeilbaarheid ...........41
tweede „ Over het subjekt der pauselijke Onfeilbaarheid ...........53
derde „ Over den Paus, als algemeen Leeraar der
tierde „ Over den Paus, als algemeen Leeraar der Kerk, ook voor, en onafhankelijk van, de mede-instemming der Bisschoppen . 101 vijfde „ Over de beteekenis van opgeworpen onderscheidingen :.........124
1. tusschen enk el voudigen Paus en Pausen-serie of -meervoud ..........126
2. tusschen Paus en apostoli-schenStoel.......131
3. tusschen Paus en Kerk van Rome..........135
4. tusschen Zetel-bekleeding en Zetel-vakatuur......137
zesde „ Over de kenteekenen eener pauselijke
Bijlage. De dogmatische konstitutie van 't h. Vatikaansch
Koncilie „Over de Kerk van Christus.quot; 165
INHOUD.
wetenschappelijk betoog.
BIz.
eeeete hoofdstuk. Bewijsgronden uit de h. Schriftuur . . 173
Inleiding............
§ 1. Exegeze van Mt. XVI; 18, 19 . 181 § 2. „ „ Lk. XXII: 31, 32 . 221 § 3 „ „ Jo. XXI: 15-17 . . 258
§ 4. Analogie uit het O. T.....277
tweede hoofdstuk. Bewijsgronden uit de Overlevering . . 280
§ 1. Van de vroegste tijden tot aan het
§ 2. Van 't Grieksche schisma tot aan
den onzekerheidstoestand in 't Westen. 335 § 3. Van den onzekerheidstoestand in't
Westen tot aan het Koncilie van Trente. 345 § 4. Van 't Koncilie van Trente tot aan
het einde der XVIII6 eeuw. . . 359 § 5. Van 't laatst der XVIIIe eeuw tot aan het XIXC oekumenische, Ie Va-tikaansche, Koncilie (1869-... ?). . . 384 derde hoofdstuk. Bewijsgronden uit de geschiedenis der
Kerk............388
Inleiding...........„
1. Ten allen tijde is bij geloofstwisten'sPausen
eindbeslissing ingeroepen; . 389
II. „ „ „ hebben de Pausen het op aarde allerhoogst beslissings-regt zich toegekend en uitgeoefend; .......395
III. „ „ „ heeft de Kerk in deze Pau
selijke eind-uitspraken {„ex cathedraquot;} geloovig berust; 422
IV. „ „ „ zijn hierin al de Pausen van
geloofsdwaling vrij gebleven. 483
Aanhangsel.
§ 1. Het Onfeilbaar Leeraarsambt van
Paus Liberius (352-366)..... 447
§ 2. Het Onfeilbaar Leeraarsambt van
Paus Vigilius (quot;538-555)..... 468
§ 3. Het Onfeilbaar Leeraarsambt van Paus Honorius I (625-638) .... 475 Besluit.................547
IT
Wij wenschen een beredeneerd onderzoek in te stellen over 'sPausen Onfeilbaarheid in zake van geloofs- en zedenleer.
Naar de beweering der tegenstanders, moet deze Kerkleer de wel wijselijk opgetrokken, edoch op den duur onhoudbare vesting heeten van 't Pausdom, van-waar het dan ook „donderend zijn regterstem laat weerklinken en zijn bliksems uitschietquot;, en waardoor 't, van oudsher altoos meer en meer, zijn aardsch bestaan met bovenaardschen luister als ommantelt. De voorstanders noemen haar de veilige ankerplaats, werwaarts zich ten slotte ieder katholieke Christen heenwendt, als hij in den maalstroom der opiniën geen uitkomst vindt, en waar hij vol vertrouwen het hoofd te ruste nederlegt, nadat hij den strijd met de wijsheid en wetenschap der wereld moe is geworden.
Deze leer is, met een woord gezegd, voor vriend en vijand, een geheimvolle rotssteen of steenrots, de nézqa JRomana, de Roomsche Rotsburgt.
Terwijl dan nu de auteur zich heeft voorgenomen, deze Vesting met de fakkels der kritiek te doorsnuffelen, kan het niet anders, of van boven tot onder, naar alle kanten, zal 't gan-sche gebouw met heel z^n in- en uitwendige inrigting bloot- en openliggen. Dat alles, waar 't licht op valt, zal door zulk een verlichting zigtbaar en, mits geen tusschending belemmerend in den weg sta, door ieder goedgevormd oog noodzakelijk bezien moeten worden. Op zulk een waarneming nu volgt bf welgevallen bf misnoegdheid, aantrekking of terugdeinzing, al naar ieders persoonlijken smaak.
't Laatstgenoemde kon in ons onderwerpelijk geval wel eens plaats vinden. Voor menigeen, wil ik zeggen, kan deze Rots, aldus helder en geheel zigtbaar, een steen des aanstoots worden. Maar zoo iets ligt in de bedoeling van den schrijver niet. Hij zou, integendeel, zooveel 't hem mogelijk is,
1
alwat eenigen aanstoot kan geven, gaarne vermijden. Weshalve 't hem heeft goedgedacht, tot allen, die dit geschrift zullen lezen, vooraf een minzaam woord te rigten. Want eigenlijk is dit werk noch voor Protestanten noch voor Ongeloovigen geschreven. Het vraagstuk immers betreffende 's Pausen Onfeilbaarheid-in geloofszaken is er een, dat uitsluitend bij de roomsch-katho-lieke Kerk te huis behoort, en zal derhalve dit ons kritiesch onderzoek een daadwerkelijke huiszoeking zijn binnen het roomsch-katho-liek Leergebouw, een huiselijke kv/zsiiz, zva. quastio domestica.
Derhalve hebt gij. Protestant, noch ook gij Ongeloovige, in deze kwestie een enkel woord meè te spreken.
Wat u betreft, protestantsche lezer, - veroorloof mij dat ik 't openhartig en vrijmoedig, maar toch ook welgemeend en met allen eerbied voor uw persoon ter nederschrijve; - gij behoordet u, eerst en bovenal, te vergewissen- van de waarheid der roomsch-katholieke Kerk, als zijnde de éenige, die door Christus Jesus gesticht is. Gij moest u meer bepaaldelijk laten onderrigten, dat en hoe er in deze Kerk een onfeilbaar Leeraarsambt bestaat, en de vaste overtuiging pogen te bekomen, dat, al sinds de dagen der Apostelen, het Geloof niet is uit subjektief bijbelonderzoek, maar, zooals Paulus aan de Romeinen (X; 17) schrijft: „uit het hoorenquot;: uit het aanhooren namelijk van datzelfde levende, met goddelijke zending en met goddelijke magt uitgeruste Leeraarsambt, tot hetwelk de Christus gezegd heeft: „Wie u hoort, hoort Mij.quot; Zoolang gij over ditfondamenteele punt nog onzeker zijt en nopens d e Kerk Gods geen eerlijke en grondige overtuiging hebt, zult gij over ons hier te verhandelen vraagstuk geenerlei oordeel mogen strijken 1.
Iets dergelijks heeft schrijver dezes tot de Ongeloovigen te zeggen. Ook gij, Ongeloovige, behoort, eerst en voor alles, de goddelijkheid van 't Christendom te erkennen. Nog meer. Het éenig-konkrete Christendom, dat wil zeggen, de door Christus tot eeuwig heil van alle menschen gestichte Kerk, behoort gij weêr te vinden. Maar tot dezen vond zult ge, met al uw zoeken alleen, nimmer geraken. Met louter albetwijfelen is en blijft men levenslang twijfelaar, is en blijft het verstand
Ditzelfde geldt nagenoeg voor alle schismatieken.
3
onbevredigd, is 't hart vooral diep ongelukkig; tenzij men, ten laatste, als weleer Lessing, 't ongerust geweten met de looze vertroosting zou willen paaijen, dat eigenlijk 't zoeken naar de waarheid iets veel aangenamers is dan 't bezit der waarheid zelve. Wat gij verloren hebt, zijn bovennatuurlijke goederen, is goddelijke waarheid. Bovennatuurlijke, goddelijke middelen zullen u dus moeten helpen: de genade van Boven moet uwe navorschingen vergezellen, moet de wegen voor u effenen, moet uw schreden sturen, moet u de oogen openen. Maar om nu deze genadegaven te kunnen verkrijgen, moet ge bidden, en moet ge zeer nederig bidden. Slechts aan den nederige verleent God Zijn genade. Om overigens tot de regte erkenning te geraken, zal zedelijk reine levenswandel niet zonder overgroot belang zijn. Inmiddels blijft ook voor u, totdat ge met behulp dézer middelen de redplank des geloofs terug hebt gevondeu, de prachtvolle Rotsburgt, waarvan hier spraak is, zelfs bij heldere middagzon, iets donkers, iets nevelachtigs, iets wat ge nooit begrijpt, laat staan naar vereischte zoudt kunnen beoordeelen.
Èn Protestanten èn Ongeloovigen worden mitsdien in alle liefde aangezocht, wijs genoeg te willen zijn om van de beoordeeling af te zien eener zaak, die hen voorshands niet aangaat. Willen we dan in ernst, dat dit boek voor hen gesloten blijve? Juist het tegendeel verlangen wij. Veel trouwens mag de onbevooroordeelde lezer er in aantreffen, wat hem tot ernstig nadenken stemme; veel ook zou kunnen bijdragen, om zelfs voor hem op te helderen, welken geest de katholieke Kerk bezielt, waaromtrent hij zich misschien allerlei dolzinnigheid heeft laten vóordroomen en aanleunen. En, zijn niet altoos ernst en volledige toelichting zeer wenschenswaardige zaken ? Voeg er bij, dat de waarheid zich voor niemand hoegenaamd behoeft te verschuilen. Onwillekeurig vordert zij, geëerbiedigd te worden, al is't dan ook waar, dat ze bij menigen aanhoorder, wegens subjek-tieve gemoedsgesteltenissen, wel eens geheimen wrevel ontmoet. Welnu, schrijver is zich het opregt en sinds lang beproefde streven bewust, van niets dan de waarheid, en niets dan de geheele en volle waarheid, te erkennen,, evenals 't zijn vastbesloten wil is, niets anders dan de waarheid, en deze geheel en ten volle, te verkondigen. Leze derhalve, wien het lust!
4
Eén ding wordt hier nogtans als onbehoorlijk, volstrektelijk van de hand gewezen; en dat éeneis: voorbarige vonnis velling van ni et-katholieke zijde over een zuiver katholieke Iiuis-kwestle.
Geheel anders staan de zaken met onze katholieke lezers, inzonderheid de meer beschaafde, voor wie dit werk schier hoofdzakelijk geschreven is. Met hen staat de schrijver op een en denzelfden bodem. Met hen deelt hij dezelfde stellige door Schriftuur en Overlevering gewaarborgde geloofsovertuiging: dat de Zone Gods in Zijn Kerk het drievoudig ambt van leeraar, priester en herder heeft gesticht; aan welke stichting het denkbeeld eener leergierig aanhoorende, volgzame Kerk noodwendig moest beantwoorden; dat boven alle leeraars, priesters en herders dier Kerk de voorrang is geschonken aan den h. Petrus, in wien, om wille van de eenheid der Kerk, deze drievoudige magt haar top bereikt; dat alzoo Petrus, na 's Heeren weggang, Diens zigtbare Plaatsbe-kleeder op aarde, 't Middenpunt en Opperhoofd der gansche Kerke zijn zou; terwijl eindelijk, en alleszins overeenkomstig de Wijsheid van God, Die geen halfheid of broddelwerk kan willen, heel deze instelling, voor alle tijden, zoolang de Kerk duurt, in een regelmatige, onafgebroken voortplanting en erfopvolging der gezegde magt, moet blijven bestaan, enwel zoo: dat het allerhoogste Gezag steeds overga tot de wettige opvolgeren des h. Petrus - de Bisschoppen van Rome - en het Gezag van leeraar, priester en herder in 'talgemeen, krachtens regtmatige wijding en in betamende ondergeschiktheid aan 't zienlijk Opperhoofd der gansche Kerk te Rome, tot de wettige opvolgers der overige Apostelen. En wat nu meer in 't bijzonder het Leeraarsambt wat wij hier hoofdzakelijk op 'toog hebben betreft, schrijver weet, dat hij 't met alle katholieke geloovigen volkomen eens is, wanneei' hij belijdt, dat Christus onze Heer dit Leeraarsambt evenzoo onmiddellijk, met evengelijk regt en alleszins dezelfde regt skracht, in Zijn Kerk heeft ingesteld, als Hijzelf uit den Hemel op aarde is afgedaald: „Evenals de Vader Mij gezonden heeft, zóó zendlkuquot;; en ook met evenge-lijke magtsvolheid en evengelijke taak: „Leeraart alle volkerenquot;; en ja, tot zeKs met een evengelijke bindingsmagt: „en leert hen alles onderhouden, wat Ik u geboden hebquot;;
5
en dat, teu laatste, dit aldus geordende Leeraarsambt, door alle tijden heen, handelend zal moeten optreden in de onfeilbare uitoefening van gezegde magtsvolkomenheid en bindings-magt, gelijk Christus er op goddelijk bevestigenden toon heeft bijgevoegd: „Want zie, fik ben met u alle de dagen tot aan de voleinding der wereld.quot;
Dat nu zijnerzijds ieder Paus deze volmagt en deze roeping om te leeraren, kan en moet aanwenden, zulks vordert de hem aangewezen plaats, en 't is voor ons, Katholieken, iets wat van zelf spreekt. De vraag is slechts, of ook aan hein-alléen, als oppersten Leeraar der Kerk, de gave der Onfeilbaar-heid-in-geloofszaken van Godswege verleend is geworden. Hier begint; de huis-kwestie. Want, dat krachtens goddelijke belofte bij 't gezamelijk Leeraarsambt der Kerk dit geschenk des Hemels huisvest, is een uitgemaakte waarheid, is een katholiek leerstuk des geloofs, een eigenlijk gezegd dogma. Maar, dat ook aan den Paus, als den éenen Opper-leeraar der gansche Kerk, deze zelfde gaaf geschonken werd, dit is nog niet tot geloofsleerstuk uitgewezen. Hier mag dus, om't zoo eens te zeggen, nog vragenderwijs over gesproken worden. En 't is zeer goed dat daar ernstig over gesproken wordt, opdat ten deze alwat van een of andere zijde kwestieus is, op goede gronden tot helderheid gerake.
Wij, Katholieken, vormen in het huis der Kerk een groot Godsgezin. Welnu, hoe meer eenheid en eendragt in 't huishouden, zooveel te frisscher zal er de welvaart, de vooruitgang, 't familiegeluk inwendig bloeijen, terwijl de aanwezige krachten zich zooveel te werkdadiger naar buiten ontvouwen; eendragt immers maakt magt. Doch, hoe meer tweedragt, zooveel te eerder zullen geluk en zegen van binnen verdwijnen en des te spoediger gaat de kracht ook naar buiten te lopr. Zulk een onzalige tweespalt nu vindt hierin haar voedsel, haar gisting, dat men onderling over een of andere huiselijke kwestie met harts-togt twist en elkander niet verstaan wil, ze niet op redelijke gronden zoekt bij te leggen, dan vooral, wanneer de zaak in kwestie den opperhuisheer zeiven betreft. Dan, trouwens, komt aan partijschap, aan vitterij, aan 't getwist en gekrakeel gene eind, gesteld zelfs dat men in stilte overeen zij gekomen, 't
6
kwestieuze punt dan maar liever dood te zwijgen. Wat volgt hieruit? Blijkbaar niets anders, dan dat we over dit ons vraagstuk, over 's Pausen Onfeilbaarheid, malkander in opregtheid behooren te verstaan en dat ieder voor zich een vaste en gegronde overtuiging, voor of tegen, moet hebben.
Maar, wordt niet, door te redekavelen over al zulke vragen, de steen des aanstoots midden op den weg gewenteld?
Is niet de leer van 's Pausen Onfeilbaarheid, meer bepaaldelijk, eene leer van de Jesuïeten-orde?
Is 't onderzoek naar deze leer geen zinledige, onvruchtbare pennestrijd ?
Schijnt thans de toelichting dezer zaak niet allerontijdigst?
Hij voorzeker, wien in der waarheid de rots van den hoog-sten Leerstoel der Kerk een steen des aanstoots is, heeft een ik weet niet welk regt om bewijsgronden tot zijn verontschuldiging bijeen te garen, ten einde datgene toch maar niet te moeten zien, wat openlijk of in stilte misnoegen veroorzaakt. Mits men dan maar, wel te verstaan, op stevige, proefhoudende gronden, niet op vooroordeelen, zijn afkeer doe steunen! Of evenwel de boven aangestipte bezwaren, welke men nu en dan hoort opperen j nietsbeduidende vooroordeelen danwel gewigtige tegenbewijzen zijn, dit valt iedereen niet terstond in'toog. Waardij en gehalte moeten derhalve met naauwgezetheid gewikt en gewogen worden, alvorens men het onderzoek onzer onderwerpelijke kwestie verachtend van zich afwijst. Nadenken en beproeven is regt en pligt, en een zaak van eer, voor al wie op beschaafdheid aanspraak wil maken.
Vragen wij dus al aanstonds: is de leer van 's Pausen Onfeilbaarheid een meer bijzondere leer der Jesuïeten-orde?
In de veronderstelling dat dit werkelijk eens zoo zijn mogt, ver-gmme men mij eerst de tegenvraag: En wat dan nog? Zou deze leer, alleen uit dien hoofde, als valsch verworpen moeten worden? En zal zelfs hare toelichting, enkel uit dien hoofde, eene nuttelooze tijd verkwisting wezen? Maar hoe nu? Wat zijn we?... Katholieken ? Mannen van beschaving en van nadenken ? ....
Edoch, ter zake. Op de gestelde vraag antwoord ik èn ja èn neen.
*1 I
Neen, luidt het antwoord, wanneer men de Jesuïeten als de sluwe uitvinders of ook maar als de eenige verdedigers van 's Pausen Onfeilbaarheid beschouwd wil hebben. Eeuwen en eeuwen te voren heerschte deze leer. En, zijn niet gestadig te harer verdediging mannen opgetreden die, zonder immers tot de Jesuïetenorde te behooren of daaraan ,,geaffilieerdquot; te zijn, onder de toongevers der katholiek-godgeleerde wetenschap gerekend werden en nog worden geteld? Door deze nu is de uitvinding dezer kerkleer toegeschreven aan Hem, Die tot Petrus gezegd heeft1: „Simon, Simon! zie de Satan heeft ulieden „zeer begeerd te ziften als tarwe; maar lis. heb voor „u gebeden, opdat uw geloof niet bezwijKe , en „g-ij eenmaal op uwe beurt, stevig- uwe broe-„deren.!quot;
Maar, deze leer heeft dan toch een jesuïetachtige tint!
J a zekerlijk, - voor zoover de heiligen en geleerden van 't Gezelschap van Jesus, met zijn stichter Ignatius te beginnen, deze kerkleer altoos gehuldigd hebben. Dit feit nu zal - en, mijns erach-tens , allernatuurlijkst - in verband staan met een ander feit, dat namelijk ieder lid van deze Orde zich, door een bijzondere gelofte , tot onvoorwaardelijke gehoorzaamheid jegens den Paus verbindt. Schier op den eigen oogenblik, dat D' Maarten Luther, 's Pausen Bulle „Exurge lominequot; verbrandend 2, openlijk zich
Text. gr. Cumplut.: Sifitav, Sifiiav, ISov, ó aatnvag è^rjXrjactio vfiai, tov aiviaaa.1 (ós ióy aïtov èyui dé idsijdi/v ne^l aov , l'va firj ixXsLnrj y nians aov xal ai' Tioiè smaigéipa;, (jirjqi^ov zovg aSsXcpoi'S ctov. Vuig.: Simon, Simon, ccce satanas cxpetivit vos ut cribroret sicut triquot; ticum; ego autem rogavi pro te , nt non deficiat fides tua : ct tn al iqnanflo conversus confirma fratres tnos. (Lc. XXII: 31, 32.) — Vgl. Mt. XVI: 23. Hand. XV : 36.—J. Schwetz, Theol. fund, seu generalis (ed. 4a, Vienna; 1862) p. 520, nota 1. — O. A. Spitzen , De unlwikk. der kerkleer en Pausen Onfeilbaarheid, 'sBosch 1870 , blz. 28 (438;. —„Mihi Hebrceismus videtur esse, quo repetilio signi/icatur, ut apud Latinos his dictionibus: nirsus aut iterum,quot; zegt o. a. Ven. Beda (i. h. 1.), en wil dus ETtKTTQSif/ag door op uwe beurt, wederom enz., niet door bekeerd zijnde, of « bekeerd hebbende vertolkt hebben. Zie, wijders , beneden in deze „Steenrots'quot;, IIe Aid., Ie Hoofdst. sub II.
In zijn „Rationis Lnlomiance pro incendiariis Lovaniensis scIioIcb sophistis redditce, Lutheriana confuiatiuquot; schreef hij; „Mjibros erroneos eaau-rendos esse consensio et probo..,. JVnm et ego libros Papenses exussi.quot; d. i. Ik beaam en keur goed, dat dwaliiiginUoudende boeken verbrand worden.... Ik
8
afscheurde van de Kerk, over 's Pausen uitspraak een vloed van smaadwoorden braakte, en Leo X als den levenden be-ligchaamden „Antichristquot; vervloekte, zwoer Ignatius van Loyola aan dienzelfden Paus, als aan den waarachtigen en oppersten „Ficarius C/irisdquot; op aarde, de onvoorwaardelijkste onderwerping, en stelde hij door bovengezegde eedgelofte zijn gansche Orde ter beschikking van den h. Stoel. Sinds vormt ook de Jesuïe-tenorde metterdaad de eedgetrouwe volgzame falanx dezer Roomse lie Hotsburgt, wier regtsgebied zij, mede met ons en alle Katholieken , ook door zeer bepaaldelijk aan de overgeërfde leer van 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofs- en zedeleer vast te houden, met ijzeren volharding bewaakt.
Edoch, wat nu? Zullen we deze vasthoudendheid zoo maar aanstonds veroordeelen ?
Ik voor mij, die noch een eigeidijk gezegd noch een vermomd Jesuïet ben, met geen Jesuïeten in bijzondere vriendschap of verbindtenis verkeer, en zelfs noch te Eome noch in een romeinsch kollegie gestudeerd heb1, maar als een echt Germaan, en met louter duitsche melk gevoedsterd, grootgetogen ben, ik vind het van de Jesuïeten-orde allerverstandigst, dat zij haar gelofte van gehoorzaamheid aan den h. Stoel zoo praktiesch verstaat en, door 'sPausen Onfeilbaarheid in den traditioneelen zin dei-Kerk gaafweg aan te nemen, een in zich zware gelofte zeer uitvoerbaar weet te maken.
Ja maar, geeft dit alles wel regt, om anderen de leer in kwestie op te dringen!
Met uw welnemen: opdringen en verdedigen, zijntweeder-hande zaken. Wij voor ons zeggen dan ook liever: aanbevelon. En waarom dan nu de Jesuïet ook aan anderen aanbevelen zal en aanbevelen mag, deze leering vast te houden ? Wel, omdat hij van de veronderstelling uitgaat, dat ook anderen, immers alle Katholieken , inzonderheid alle katholieke priesters, aan den Paus als aan
De geloofsbrief van den Bewerker is tot hiertoe, woord aan woord, van evengelijken inhoud als die des Auteurs.
9
het zienlijk Opperhoofd der algeheele Kerk verpligt zijn te gehoorzamen. Derhalve zal hij van meening zijn, dat ook voor anderen, bij de praktische beoefening dier gehoorzaamheid, deze erkenning van 's Pausen Onfeilbaarheid een middel van verzachting en zelfs van betrekkelijke versterking zal kunnen zijn.
Maar 't is, in den laatsten aanleg, dan toch kinderachtige eigenzinnigheid, zoo als die Jezuïeten altoos op 'sPausen Onfeilbaarheid drukken en telkens weêr op nieuw den klemtoon leggen!
Deze schampere aanmerking ontsnapte niet lang geleden aan zeker ie naad, taan bij geval Jit voorregt van Rome's Bisschoppen ter sprake kwam. Het komt mij voor, dat hij sprak in den geest van te velen, die vooruit reeds ingenomen tegen alle onderzoek, de zaak zelve liefst geïgnoreerd wenschen. Kan er nu inderdaad grond bestaan voor zulke taalvoering, dan gewis wordt elke bespreking der onderwerpelijke zaak geheel doelloos, en ook wij behoorden terstond de pen liever af te droogen en te zwijgen. Doch neen!.... Laat ons zien.
Leggen de Jesuïeten inderdaad, uit eigenzinnigheid, op 's Pausen Onfeilbaarheid zooveel klem ?
Voorwaar, zij allen die deze leer meenen te moeten verdedigen, gaan daarbij ontegenzeggelijk van de overtuiging uit, dat hun zienswijs de zuivere waarheid inheeft. Maar als dit nu waarachtig zoo is, als ik voor mij overtuigd ben, de reine waarheid te zeggen, heb ik dan, streng genomen, geen regt van spreken'? Nu is de waarheid uiterst eigenzinnig van aard. Draaijen en wenden, bukken en buigen, schikken, plooijen, slingeren en afwisselen, heden zoo, morgen zus, - neen, dat kan nooit het werk der waarheid zijn. Wat wonder alzoo, indien de Jesuïeten „eigenzinniglijkquot; eene kerkleer met nadruk voorstaan, die, naar hun opvatting, de loutere, de eigenzinnige waarheid is! — En nu zal zulk een eigenzinnigheid ook nog „kinderachtigquot; moeten heeten ?!....
Maar, komaan, 't zij zoo: met kinderachtige eigenzinnigheid wordt op 's Pausen Onfeilbaarheid aangedrongen, - wanneer men, wel te verstaan, geen steekhoudende, geen overtuigende bewijsgronden kan aanvoeren.
Wat echter volgt daaruit? Daar volgt blijkbaar uit, dat men de deugdelijkheid en overredingskracht der aangevoerde
10
bewijsgronden erastig moet wikken en wegen, alvorens een verwerpend oordeel uit te spreken. Ik wil nog meer toegeven, en zeg: ja, 't zou kinderachtige eigenzinnigheid wezen om deze leer, al steunt zij dan ook op deugdelijke gronden, zoo nadrukkelijk voorop te dringen, indien mende katholieke wereld met de beredeneering van zulk een vraagstuk eenigerlei last wilde aandoen zonder verheven doel; bijaldien, m. a. w., dit vraagstuk slechts een zinledig, onvruchtbaar twistgeding z ijn moest.
En dit is het tweede hoofdvoorwendsel, wat men aanvoert om den steen des aanstoots te vermijden en een grondige keunis dezer zaak te ontduiken.
Het is zoo, een ontaarde Scholastiek heeft wel eens zinledige , onvruchtbare redetwisten pogen te ontginnen. Tot dezulke kan evenwel dit vraagstuk niet worden gerekend. Integendeel: met juistheid opgesteld en naar alle zijden deugdelijk toegelicht, verspreidt het een breeden lichtglans, die, zoowel in theorie als in praktijk, voor 't verstand zoowel als voor den wil, goed doet aan elk beschaafd Katholiek.
En, vooreerst, dit vraagstuk is van praktiesch belang.
Wij hebben 'i reeds aangestipt, alle Katholieken, alle katholieke priesters bovenal, zijn aan den Paus gehoorzaamheid verschuldigd. Dit blijkt, om hier maar iets te noemen, uit de oekumenische geloofsbelijdenis, op last van Pius IV vervaardigd en als zoodanig erkend door de gansche Kerk: „Ik erken de heilige katholieke apostolische Eoomsche Kerk als de Moeder en Opperste van alle Kerken; en ik beloof en zweer, opregtelijk te zullen gehoorzamen aan den Roomse hen Paus....quot; Nu lijdt het wel geen twijfel, of de deugd van gehoorzaamheid is, althans voor geleerden en beschaafden, een der bezwaarnisvolste deugden. Wanneer derhalve onderwerping wordt gevorderd in een of ander geval, waarbij de Paus blijkbaar van zijn regt als Opperleeraar der gansche Kerk gebruik maakt, zou dan de levende overtuiging dat hij, zoo optredend, Onfeilbaar is, geen krachtige steun zijn bij 't beoefenen dier deugd ? Getuigt niet de geschiedenis, dat de gehoorzaamheid, dat de innigste verknochtheid, de toewijding, de offervaardigheid, zich nooit schitterender jegens den h. Stoel openbaarden dan juist in tij-
11
den, toen dit praerogatief, om zoo te zeggen, van zelf sprak of algemeen en luide werd geprezen? Wanneer, daarentegen, waren de tegenspraak, de partijdrift, het geharrewar en de ergernissen der ongehoorzaamheid, 't veelvuldigst en het ergst? Was ^t niet in de dagen, toen men zich hield alsof men van dit voorregt niets afwist, d. w. z. toen men er niets van wilde weten? Laten we 't maar openhartig erkennen: nooit zou een Luther, indien hij innig van deze overtuiging doordrongen ware gebleven 1's Pausen uitspraak in 't vuur hebben geworpen met de hoovaar-dige betuiging: „Wijl gij het heiüge des Heeren hebt geschandvlekt, schandvlekke en verteere u het helsche vuur!quot;
Wat alzoo mogen we uit dit alles besluiten? Dat de leer van 's Pausen Onfeilbaarheid, praktiesch, voor den wil der Katholieken , een diepingrijpende beteekenis heeft. Dat dan niemand, voor wien de deugdoefening iets meer dan een enkel idee in 't geloofspaleis der katholieke Kerk is, Jt hiervolgend onderzoek a priori verwerpe met de magtspreuk: 't geldt een zinledige, onvruchtbare redekaveling!
Dit vraagstuk is, ten tweede, van wetenschappelijk belang.
Sedert lang reeds is 't den auteur opmerkelijk voorgekomen, dat lieden, die anders van wetenschap en wetenschappelijkheid den mond nog al vol hebben, juist voor dit vraagstuk liefst uit den weg gaan en 't uit de heele wereld gaarne verbannen zagen. Maar, moet dan' de wetenschap den kring der kennis niet
Want dat ook hij, voordat de hoogmoed volkomen zegevierde over zijn hart en 't gezond verstand totaal bij hem had verdorven, deze door en door katholieke overtuiging waarachtig bezat, dit heeft hij-zelf plegtig verklaard, in zijn Brief (30 Mei 1518) aan Paus Leo X o. a. schrijvend: „Voor Uwe voeten, allerh. Vader, neergeknield, bied ik mij aan met al wat ik ben en heb. Maak levend, dood; roep, hen-oep; keur goed, keur af — al naar 't U zal behagen! Uwe. stem zal voor mij wezen als de stem van den Christus, Voor-zittersgewijze sprekend door uwen mond (froMtrut um me « Igt;. l'ttter * pedibiis tuis uffero cum omnibus quse sum et habeo. Vivifica, occide; vor», revoca; apprnba» reproba; ut placuerlt; vocem Cliristi, in te preesidentis et luquen-tl», agguoHcam.)'quot;' Zie o. a. Audin , Hist, de la vie, etc. etc. de Martin Luther (Louv. 1845), t. 1. chap. IX, p. 86. Zoo, intusschen, kan, mag een verstandig mensch niet spreken, tenzij alleen tot het door God gestelde, allerhoogste en mitsdien Onfeilbaar uitwijzend, Leer- en Kegtsgezag! Of, speelde Luther toen reeds den aartshuichelaar ?!
13
verruimen, en heeft bij zulk een verruiming de wetenschappen lijkheid geen wezenlijk belang? Of behoort tea deze de godgeleerdheid een lichtschuwe uitzondering te maken op den regel? Immers neen. Of is men soms beducht, dat de heerlijke zon der wetenschap, in wier stralen men zich anders zoo vrij, zoo allergemoedelijkst, zoo pleizierig acht, op een helderen middag haar doodelijksten zonnesteek wel eens kon verplaatsen? Alle angst ter zijde!
Van wetenschappelijk belang is 't voor den theoloog, te weten, hoe ver de beloften des Heeren zich uitstrekken, en, eeu voor een, de stichtingen te kennen, die de Zoon Gods op aarde heeft nagelaten.
Van wetenschappelijk belang is 't voor den jurist, te weten, welk regt en welke kracht de uitspraken en anathema's der Pausen hebben.
Van wetenschappelijk belang is het voor den geschiedschrijver, te weten, op welke wijs de leer van 'sPausen Onfeilbaarheid zich, in den loop der eeuwen, als een bloem uit haar knop, heeft ontwikkeld. Ik schroom dan ook niet, bijzonderlijk voor hen, die de theologie bij voorkeur historiesch behandelen, de opmerking hier bij te voegen, weleer door Eoncaglia bij de behandeling van ditzelfde onderwerp vooropgezet: dat er, z. i. „aan de helderheid der Kerkgeschiedenis niet weinig ontbreken zou, indien men, nopens dit voorname punt, de ware kerkelijke Overlevering niet grondig bestudeerd had.quot;
Ook hij derhalve, in wiens oog de wetenschap oneindig „meer is dan een loutere arabeskquot; in 't voorportaal van de Kerk, mag dit ons examen geenszins van de hand wijzen met de holle fraze: 't is maar een looze, onvruchtbare woordentwist!
Dit vraagstuk is, eindelijk, hoogst tijdig. Het onderzoek toch van een onderwerp, dat, evenals 't onze, praktische en wetenschappelijke belangen bevordert, is alreeds uit dezen hoofde tijdig. Immers, ten allen tijd is de deugd van gehoorzaamheid-wie durft het loochenen? - iets noodzakelijks in de Kerk. Eu , dat ten allen tijd ook de bloei der wetenschap iets wensche-lijks is, zal wel evenmin door iemand betwijfeld worden.
Doch, wanneer gevraagd wordt of iets al dan niet tijdig is, denkt men in den regel aan nóg iets. De zin dier vraag
13
zal dus wezen: Komt het onderwerp in de tegenwoordige omstandigheden wel te pas? Eischt, of, ten minste, duldt het de geest des tijds, gedoogt het de thans heerschende rigting van verstand en hart, dat meu zulke teedere snaren aanroert?
Wat nu?!... Kan, mag men vragen, of een christelijke, goddelijk gewaarborgde waarheid al dan niet tijdig is in dazen zin? Neen, zonder jammerlijk af te dwalen, onmogelijk. En waarom niet? Omdat zulk een waarheid zich niet naar den tijdgeest, maar omdat, vlak omgekeerd, de geest des tijds zich naar de waarheid heeft te schikken; omdat de tijdgeest, die van der men-schen hartstogten min of meer afhankelijk is, zich door de christelijke waarheid moet laten regelen, ordenen , teregtwijzen en, in wat zij goeds heeft, laten veredelen. Tot geen ander doel moet de Waarheid, tot aan 't einde der dagen , zij het dan ook temidden van tegenspraak en strijd, vaak zelfs zonder zegepraal of goed gevolg, luidkeels verkondigd worden.
Maar, geldt dit wel eveneens van een kerkleer, die immers nog niet als een uitgemaakt-goddelijke geloofswaarheid beschouwd mag worden? Onder een voorbehoud, zeer zeker. En dit voorbehoud is, dat althans, zachtst gesproken, de onderwerpe-lijke leer in de Geloofsbron voorhanden zij en mitsdien billijkerwijs aanspraak hebbe, om te eeniger tijde door 't kerkelijk Leergezag tot een bepaalde geloofswaarheid, tot leerstuk, des geloofs, tot dog'iiia, verheven te worden.
Of en wanneer nu dit laatste - de voldongen verheffing tot lee^sÉMlt. des g-eloofs - al dan niet tijdig zij, daarover komt, mijns bedunkens, alleen aan 'tgezagvoerend Leeraarsambt der Kerk het beshssingsoordeel toe.
Inmiddels is ontegenzeggelijk het onderzoek , of deze leer uit de bronnen der Openbaring bewezen kan worden, ook de taak der geleerden, der godgeleerde wetenschap. En zulk een onderzoek is, om 'teven in welke omstandigheid, altoos gepast, nooit ontijdig.
Wil men nu desniettemin, a tort et a travers, de afkondiging van elke leer, zelfs van de meest gegronde, en dus ook 't onderzoek naar zulk een leerstof, in den wuften vloed des tijds dooddrukken, welnu, dan zal ik gratis toegeven, dat nooit een katholiek leerstuk tijdig verschijnen kan. Altijd immers baart
14
de waarheid haat. Ontijdig was dan - om slechts bij 't laatste jarentiental te blijven - de dogma-verklaring der Onbe-vlekte-Ontvangenis, op den 8 Dec. 1854; ontijdig, de Encykliek van Pius IX „Quanta curaquot; van den 8 Dec. 1864; en ge-wisselijk totaal ontijdig, de Syllabus met zijn verwijzing naar de hoofddwalingen van onzen tijd, tachtig in getal; en al wederom totaal ontijdig, de standvastige, zich steeds gelijkblijvende houding des Pausen, en ja, ten allerlaatste, onze groote Pius in eigen persoon, met wien men dan eerst tevreden zou kunnen worden, wanneer hij maar te Rome op zijn Leerzetel verkoos te blijven zitten als een windwijzer op onze daken en, louter uit herderlijke voorzigtigheid, nu dit, dan dat regt, de eene waarheid na de andere, aan den geest des tijds woü verschagcheren.
Zoo zal dan, aan niet weinige kinderen des tijds, 't onderzoek naar 's Pausen Onfeilbaarheid zeer kwalijk kunnen bekomen. Maar, wat nu heeft dit te beduiden? Is dit geen treffend bewijs, dat het juist voor dezulken hoog tijd wordt en allerpassendst zijn zou, dat zij over t onderwerpelijk leerpunt eens naauwkeurig op de hoogte kwamen en zich zoo veelzijdig mogelijk lieten onderrigten ?
Hoe 't zij, met den blik en op ons vaderland, waar wetenschap en wetenschappelijkheid nog al inheemsch zijn, en op den toestand onzer dagen - welk een tijd van krizissen en katastrofen!-achten wij dit ons onderzoekingswerk alleszins geregtvaardigd.
En hier komt mij een geleerd kerkvoogd, weleer anglikaansch predikant, thans aartsbisschop van quot;Westminstei;, Dr Manning, met zijn gezaghebbend woord te hulp, waar hij 't verhandelen van 's Pausen Onfeilbaarheid in een aan de geloovigen gerigt mandement aldus regtvaardigt:
,.En opdat men nu niet ga denken (zegt hij) dat dit onderwerp voor onze tegenwoordige behoeften en aangelegenheden van alle belang ontbloot moet heeten, wil ik verklaren , welke beweeggronden mij nopen bij dit onderwerp stil te staan:
„De eerste reden is: omdat een algeheele en volkomen overtuiging betreffende 'tGezag in geloofszaken, wezenlijk behoort tot de roeping der Kerk, vooral in Engelandquot;- en, meen ik er met gelijk regt bij te mogen voegen - vooral ook in Duitse h-land.
15
„De tweede beweegreden is: omdat de bijeenroeping van 'talgemeen Koncilie aan dit onderwerp zijn tijdigheid verleent.quot;
Van daag over een jaar zal, ingevolge het door Pius IX geuit verlangen, 't gezamelijk Episkopaat, d. w. z., heel de gezagvoerende Leeraarsstand der Kerk, in oekumenische Vergadering bijeenkomen. Of nu werkelijk, in dit Koncilie, 's Pausen Onfeilbaarheid al dan niet op het tapijt zal worden gebragt, en of het thans tot een definitieve beslissing komen zal, - ik weet het niet. Maar wat ik voor mij met zekerheid weet, is, dat het niet dan heilzaam kan wezen, zich intijds en van alle zijden nopens deze leer te orienteeren en een bepaalde overtuiging te hebben.
Mitsdien noodig ik alle beschaafde Katholieken beleefdelijk uit, met mij en, evenals ik, gewapend met den toorts der kritiek, binnen 't katholieke Leergebouw ons punt in kwestie na te vor-schen, opdat wij ons een alleszins gezond oordeel vormen; over den inhoud dezer kwestie, over de gronden waar zij op rust, over den waarborg, dien zij voor 't welzijn der Kerk oplevert, en welke waarde zij hebbe voor der menschen waarachtige belangen; kortom, of zij in der waarheid, gelijk hare tegenstanders spotlagchend beweeren, de onhoudbare vesting is van Rome's uitspraken en banvloeken, danwel, naar de meening harer ge-loovige vrienden, de veilige landingsplaats voor ieder katholieken Christen.
Moge de Onbevlekte Moedermaagd, aan wie ik dezen arbeid opdraag, ons bij deze navorschingen ondersteunend vergezellen!
Op den feestdag Harer Onbevl. Onto. 1s68.
De Schrijver.
16
N. B. Op den vastgestelden 8 Dec. 1869 is 't „h. Vatikaansch Konci-liequot; plegtig geopend, en nog (Junij 1870) zet deze XIX' oekunienische Kerkvergadering haren heilzamen arbeid vreedzaam voort. De welwillende nederlaudsche lezer gelieve dus wel in 't oog te houden, dat, zooals uit bovenstaande dagteekening blijkt, de oorspronkelijke uitgaven van dit boek • en daardoor stijgt o. i. ook voor de toekomst zijn waarde-reeds maanden te voren in 't licht verschenen. Sinds hebben, als ieder weet, de tijdsomstandigheden een geheel anderen keer genomen. De ..furore francesequot;, onverminderd een zeer kopieuze dozis natie-trots; de hoogduitsche „Wissenschaftquot; met haar „transcendentale Aufgehldrt-heitenquot; , helaas! ook onder sommige katholieke geleerden van Luthers vaderland te zeer in zwang; het schandelijkst verraad, en zelfs van diplomatieke zijde , zegt men ; alsook de laatste bange stuiptrekkingen van gallikanisme, jansenisme, febronianisme, jozefisme, enz., in Duitschland, Frankrijk en elders: - dit alles, en nog meer, heeft schier alom een heftigen, veelzins betreurenswaardigen pennestrijd en koortsige opgewondenheid doen ontstaan , waaruit nogtans van lieverlede , en nu zoo algemeen mogelijk, de wenschelijkheid, ja de dringende noodzakelijkheid is aan 't licht gekomen, dat deze allerbelangrijkste kwestie - 's Pausen Onfeilbaarheid in geloofszaken - door de bevoegde magt in de Kerk. hoe dan ook, bepaaldelijk uitgewezen worde. Reeds moeten meer dan 400 der te Rome in Koncilie vergaderde Kerkvorsten en Prelaten een postu-latum tot dit doel bij de Vatikaansche Vergadering hebben ingediend; en nu de oppor tuni t ei tsk we s tie beslecht is, schijnt de tot- dogma-verheffing der aloude kerkleer betreffende dit kardinale punt zeer nabij 1.
Wat hiervan wezen moge, voorshands wenschen wij, om wille onzer lezers, bovenstaand Voorwoord van den Schrijver aan te vullen met de mededeeling van 't volgende drietal dokumenten die, elk op zich, voor Noord- en Zuid-Nederlanders, wel geacht mogen worden te zijn „de getuigenis van ons voorgeslachtquot; en van diens waardige nazaten tevens , zoowel als „de uitdrukking van het geloof, dat de Katholieken van Nederland door Gods zegen in merg en been zit.quot; Ziet hier de bewuste stukken:
I. Getuigenis van het Provinciaal Koncilie van Utrecht, gehouden te 's Hertogenbosch in 't jaar Onzes Heeren 1865 [Acta et Decreta si/nodi fjrov. Vltraj. Gestel St. Michaëlis, 1866, Tit. 1, c. VII, pp. 31, seq.):
„Docemus itaque ad Romanam „Diensvolgens leeraren wij, dat Ecclesiam propter potiorem princi- noodwendiglijk met de Kerk van
Overigens, „la these de finfaillihilité du Pape n'e'tant que l'expression de la persuasion intime et constante de VEglise, ainsi qu'ü ap/iert de sa pratique depuis dix-huit siècles , il est souverainement dangereuac de s^opposer a la definition de eet te these, si cette definition est demande'e par la majorité du Con-cileJquot; Gue'ranger, Abbe de Solesmes, De la définit. de flnfaillih. papale etc. p. 9,
17
Rome, wegens haar magtiger voorrang, alle en iedere kerk, d. w. z. alle wijd en zijd verspreide geloo-vigen, moeten overeenstemmen: dat men gaan moet tot Petrus' Leerstoel, vanwaar de eenheid der priesterschap uitging: daar hebben wij te zoeken, Mat te gelooven, wat te denken, wat te houden zij i. Van Petrus heeft de Roomsche Opperpriester de gave om zijne broeders te stevigen geërfd: weshalve alle geloofskwestien door zijn einduitspraak beslist moeten worden 1, en wu houden zonder eenigen twijfel, dat zijn leeraarsambt in al wat geloof en zeden aangaat, onfeilbaar is.quot;
II. Adres of verzoekschrift van de theologische Fakulteit der katholieke Hoogeschool te Leuven aan HH. DD. HHww. de bisschoppen van Relgië te Rome (Revue Cath. de Louvain, 5e livr. 1870, pjt, 598 et suiv.)
j.lllustrissimi Domini, Pra:-sules Reverendissimi.
„Exploratum Vobis est,quantopere pristina Lovaniensis Academia, jam inde a sui principio et deinceps constanter, in eam curam incubuerit, ut sacratissima Romance sedis jura ab agressoribus defenderet, ac prae-sertim ut Summi Pontificis in docenda Ecclesia perpetuam erroris immunitatem fortiter tueretur.
„Et vero, Praesules Reverendissimi, quum prava sua dogmata in populos disseminare coepisset Lutherus, Doctores Lovanienses statim, omnium primi, Novatori vehementer restite-runt, et mox, cestimatis ad sincerae
„Doorluchtigste Heeren, Hoogwaardigste Vaders.
„Aan U is het overbekend, hoe zorgvuldig de vroegere leuvensche Universiteit, alreeds van haar eerste bestaan [1425/6] en vervolgens altoos, de verdediging der geheiligde regten van den Roomschen Stoel ter harte nam en inzonderheid de leer, dat de Paus als Lee-raar der Kerk altijd tegen-dwalingen gevrijwaard is, krachtdadig voorstond.
„En naauwelijks, HHww. Vaders, was Luther begonnen zijne dwalingen onder 't volk te verspreiden, of de leuvensche hoogleeraren, en zij 't allereerst, wederstonden hem met kracht; en na des dwaalleeraars boe-fidei praecepta ejusdem scriptis, pes- ken aan de regelen van't ware geloof
palitatem necesse esse omnem con-venire Ecclesiam, hoc est, qui sunt undique fideles: confugiendum esse ad Petri Cathedram, unde unitas sacerdotalis exorta est: nostrum esse ex ea quajrere quid credendum, quid sentiendum et quid tenendum sitquot; 1. Munus, quidem, confirmandi fratres Romanus Pontifex a Petro hsereditavit, atque adeo „si qua3 de fide subortse fuerint qusestiones, suo debent judicio definiriquot; 2, ejus-que magisterium ini1s, qü.e ad fideji moresque spectant, infallibile esse indubitanter retinemus.quot;
2
Confess, fid. Mich. Paleol. prop. a Clemente IV.
18
tiferi lioinlnis libros gravissimis cen-suris notarunt 1; quain sententiam quum Novator molestissime ferret crlmenque falsi doginatis a se remo-vere conaretur, Jacobus Latomus. ex Lovaniensis Academlaj Doctori-bus unus, latum a S. Facilitate Theo-logica judicium rationibus e S. Scrip-tura et Ecclesia; traditione petitis solide confirmavit; et quum, paulo post, Summus Pontifex Leo, ejus nominis decimus, bullam suatn: E x-urge Domine, judica causam tuam fulminasset, idem Latomus, novo edito opere. id praecipue egit, ut certissimis argumentis demon-straret, Romanum Pontifi-cem esse in re fidei aut mo-rum s u p r e in um c o 111 r o v e r s i a-rum judicem, eumdemque kalli nescium ; unde et rectissime conclu-debat Latomus, doctrinam Lutheri utpote a Leone summo Pontifice tamquam haereticarn damnatum, ab omnibus Cbristi fidelibus pro ha;-retica esse babendam, o m n e m q u e a Pontificis judicio ad futurum Concilium provocatio-nem prorsus illicitam esse. |
„Post h;cc, scilicet anno 1544, qui proximus fuitante incueptam Triden-tinam Synodum, Doctores Lovani-enses scriptum evulgarunt dogma-ticum, 32 articulis distinctum, in quo et de praecipuis catholicae doc-trinae capitibus disserunt, et nova-ruin sectarum commenta opinionum refelluut; loquentes autem ibidem getoetst te hebben, spraken zij over den inhoud een veroordeelend vonnis uit i. De laatdunkende man legde zich daar niet bij neder en zocht de beschuldiging van dwalingen te hebben geleerd, ver van zich af te werpen; doch de leuvensche hoogleeraar Jakobus Latomus trad tegen hem op en toonde, uit Schrift en Overlevering, de juistheid van 't gevelde vonnis aan. Kort daarna vaardigde Leo X zij ne Bul uit: E.x urge Domine, waarin de leer van Luther gedoemd werd. Toeu liet zich andermaal Latomus hooren en bewees met deugdelijke bewijzen: dat de Paus de opperste Scheids-regter is in twistgedingen over zaken van geloof en zeden, - dat nu is ONFEILBAAR. Daaruit leidde hij welteregt de gevolgtrekking af, dat de leer van Luther, nu eenmaal als kettersch veroordeeld zijnde door den Paus, door alle geloovigen als kettersch moet worden beschouwd, eu dat alle beroep van 's Pausen vonnisopeen toekomstig Kon-cilie volstrekt ongeoorloofd is. „In het jaar 1544, een jaar voor de opening van 't Koncilie van Trente, stelden de leuvensche doktoren een in 32 artikelen gesplitste geloofsverklaring op , waarin zij handelen over de voornaamste punten der katholieke geloofsleer en tevens de meeningen der hervormers wederleggen. Gekomen aan 't |
[„Deze veroordceling van Luthers geschriften dagteekent van het jaar 15 19. Twintig stellingen worden meer bepaaldelijk verwprpen als zijnde „valschquot;, „ergerniswekkendquot; ofwel „kettersch.quot; Op Leuvens aanzoek heeft later de Universiteit van Keulen, en in nagenoeg dezelfde bewoordingen, eerstgemeld Tonnis bekrachtigd.quot; Aldus Msgr Dechamps, in zijn Deuxième re'jjonse a Monseigneur Dupanloup (Paris, 1870), alwaar hij {Append, pp. 106 et sum.) geheel dit indrukwekkend adres, in 't fransch, vertaald meêdeelt.]
19
de Ecclesise auctoritate et de Supremo ejusdem Pastore, Romano Pontifice. diserte docent, controver-sias in rebus qua; ad fidem aut ad mores pertinent, Apostolica; sedis judicio esse subjiciendas: l'nus est, inquiunt Articulo23. ecclesi.e sdm- mus pastor, cui 05ixes obediite tenejf-tur , ad cujus judicium coxtrover-si^e. qü.e super religio.xe et fide existuxt , sunt repereno.e ; et Artl-culo 25. ubi agunt de iis qua; sant credonda, sic docent: certa fide tenexda sunt non solum qu/e scrip-turis expresse sunt prodita , sed etiam qu/e per traditionem ecclesi.-e cathohc.e oredenda acoepimüs , et qu/e defimta sunt super fidei et mo-ruj1 necotiis per catiiedram petri . vel per concilia generalia legitime congregata ; quibus verbis Concilio-rum generalium legitime congrega-torum auctoritati aequiparatur auctoritas unius Romani Pon-tif'icis ex cathedra loquentis. siraulque statuitur, eumdem ix defixiexda re fidei aut morum ta-lem esse , in quem error neutiquam cadere possiT. Atque ita constanter senserunt Professores et Doctores Lovanienses omnes, Joannes Driedo, Ruardus Tapperus, Judocus Rave-steyn, Joannes Hesselius, Guiiiel-mus Lindanus, Martinus Rythovius, Cornelius Jansenius l, qui ex Con-cilio Trideutino redux Gandensibus primus datus est Episcopus, Thomas Stapletonus , Guiliehnus Estius, Joannes Malderus. Christianus Lupus, et ceteri; quorum omnium baec fuit perpetua doctrina: romanum pontifi-cem , ubi petri officio fusgejfs toti |
Gezag der Kerk en van haren Opperherder , den Paus van Rome. leeraren zij uitdrukkelijk, dat dege-•schillen over geloof en zeden aan het oordeel van den Apostolischen Stoel moeten onderworpen worden. In het 238 art. zeggen zij; „eén is de opperherder der kerk : hem zijn allen gehoorzaamheid verschuldigd ; aan zijn uitspraak behoorex alle geschillen, die over zaken van geloof ex godsdienst ontstaan . ox-derwohpen te worden. Eu ill 't 25quot; artikel, over het voorwerp des geloofs. leeraren zij: „men moet met vast geloof aannemen, niet slechts al wat duidelijk in de schriftuur geschreven staat, maar ook al wat wij door de overlevering der katholieke kerk ontvangen herben om te gelooven , - al wat over zakex van geloof en zeden beslist is dook den stoel van petrus of door wettig vergaderde algemeene koncii.ien. In deze woorden wordt liet Gezag van den als Paus [„excathedraquot;] alleen optredenden Bisschop van Rome gelijk gesteld met het Gezag der oekumeuisclie Konciliën, eu bijgevolg wordt daarmee tevens geleerd, dat aan hem in zijn ópper-herderlijke eindbeslissingen over geloofs- of zedepunten de dwaling geen den minsten vat kan hebben. Zoo hielden steeds de professoren en doktoren van Leuven: Jo. Driedo, R. Tapper, Jod. van Ravestein, Jo. Hasselius. W. Lindanus , Mart. van Riethoven, Corn. Jansen,- na zijn terugkeer uit Trente eerste bisschop van Gent i, - Th. |
l [Geboortig van Hulst in Vlaanderen, t 1576; niette verwarren met diens lateren naamgenoot, den tweeden bisschop (1636—1638) van Yperen (van
20
ecclesl.'e christi aliquid tamqüaji dl-v1nitüs revelatum pr.ESCniBIT ('.reden-dum, errare non posse. „QuamdoctriuamS. Facultas Theo-logica Lovaniensis impensiori etiain studio tueri cuepit post editain anno 1G82 cleri Gallicani de Ecclesiastica potestate declarationem , quando et statuit. in posterum ad collegium Professorum sacrai Facultatis Theo-logicse a se adraissum iri neminem, qui non prius promisisset, se Ro-mani Pontilicis infallibilitatem pro viribus esse defensurum. Supersunt, Prajsules Reverendissimi, spissae col-lectiones Thesium Theologicarum, quae inde a tempore Declarationis Cleri Gallicani usque ad exstinctam iniquo decreto a .Tosepho II Lovani-ensem Academiam publice fuere pro-pugnatoe 1. Inter has autem ut omnibus nulla invenitur quaj Gallica-ne sententia; faveat, ita e contra numerosissiraae ibi leguntur theses, in quibus au t af firm a tur R om a-ni Pontificis supra Concilia auctoritas, aut stabilitur Ejusdem in definienda re fi-dei aut morum i nfallibi litas, aul denique statuitur irre- |
Stapleton, W. Estius, Jo. Malderus, Chr. Lupus, enz. Standvastiglijk was hun aller leer, dat de paus van rome niet kan dwalen, wanneer hij in zun hoedanigheid van opvolger van petrus aan de gansche kerk van christus iets voorstelt om als van god geopenbaard te gelooven. „En met nog meer aandrang handhaafde Leuvens Theologische Fakul-leit deze leer na de gallikaansche verklaring over 't Gezag in de Kerk (1G82). Toen verordende zij zelfs , dat in 't vervolg niemand tot haar professoren-kollegie zou worden toegelaten , die niet vooraf beloofd had de Onfeilbaarheid van den Paus met alle kracht te zullen verdedigen. Nog bestaan er, IIHww. Vaders, 1Ü vige boekdoelen van godgeleerde stellingen , die van dat jaar af tot aan de heillooze suppressie der Universiteit door Jozef II [1787J in het openbaar -w erden verdedigd 1. Maar niet éene wordt er gevonden , gunstig voor het gevoelen der Galli-kanen: ontelbaar zijn er integendeel de thezissen, die aan den Paus het Oppergezag over de Konciliën toekennen of Zijn Onfeilbaarheid in 't uitwijzen van geloofs- of zedepunten verdedigen, ofwel vaststellen dat Zijn einduitspraak van gezegden aard onherroe- |
Eiethoven's opvolger), den welbekenden auteur van het eerst na zijn overlijden (1640) uitgegeven werk „Auyustinus, etcquot;, tevens patroon van 't naar hem genoemde j an sen is me. Deze was geboren te Aequooy, nabij Leerdam, indenjare 1585. 't Schijnt evenwel, indien men de onderwerpingsakte, die hij een half uur voor zijn doM gedikteerd moet hebben, gelooven mag, dat Jansenius zelf katholiek is gestorven , althans de Onfeilbaarheid van den Paus-in-geloofszaken, en zelfs in leerstellige feiten, niet heeft geloochend.]
1 [Men leze, o. a. Dr H. J. i'eye, Quctques mots sur 'CIndex, legallicanisme et V Université de Louvain {Revue Cath., anne'e 1853).]
21
fonnabile in his rebus esse Ejus judicium, etiam astequam Ecclesi.e consensus accesseiut. „Instaurata autem anno 1834 Lo-vaniensis Academia ab bac majorum suoruin doctrina adeo non recessit, ut e contra et in scriptis a se evul-gatis et in suis quot;praelectionibus Professores constanter eain tradiderint, et alumni in disputationibus solem-nioribus eamdem quotannis publice defenderint. „Et nos quoque, Lovaniensis Academia; Rector Magnificus et quotquot sumus hoc tempore Theologicae Fa-cultatis Professores, nos pariter,S. Scripturse effatis et SS. Patrum tra-ditione innixi, una omnesprofitemur, Romanum Pontificem, S. Petri successorem , quando solemn i defini tione universae Christi Ecclesiae aliquod dogma tamquam divinitus re-velatum praescribit lide di-vina credendum, aut scnten-tiam ali quam damnat tamquam divinae revelationi contra-riam, falli non posse, Ejus-que unius definitionem pro certissima fidei regula sta-tim esse habendam, minime-que ad hoc requiri ut Ponti-ficis decreto jam accesserit Ecclesiae congregatie aut dispersae consensus sive ta-citus, sive expressus. „Atque hoc de Petri cathedra sen-ten tia , quam divina revelatione adeo firmiter niti existimamus , ut dog-matico decreto tamquam dogma fidei catholicae definiri possit, ut a Vaticani Concilii Pa tribus tain-quani dogma fidei reipsa de-pel ijk is, zelfs voor de geblekene |
aanneming door de kerk. ,.ln het jaar 1834 werd de leuven-sche Universiteit hersteld, en zij week. van deze leer harer voorgangster geenszins af; integendeel: zoo met woord als in geschrifte leeraarden de professoren dit kerkelijk gevoelen, terwijl de studenten het, telken jare, bij de plegtige promo-tiën, in 't openbaar verdedigden. „En ook wij, Rector-magnificus dezer Hoogeschool van Leuven en Professoren der godgeleerdheid aan hare theologische Fakulteit, wij eveneens, leunend op de uitspraken der h. Schrift en de Overlevering der bh. Vaders, belijden eenparigdatde Paus van Rome, de Opvolger des h. Petrus, niet feilen kan, wanneer hij aan de gansche katholieke Kerk een leerstuk voorstelt om te gelooven of eene meening als met de goddelijke Openbaring strijdig ver-werpt; wij ook belijden dat de Geloofsbepaling, door hem a 11een uitge wezen, aanstonds voor zekeren geloofsregel moet worden gehouden; wij ook belijden, eindelijk, dat daartoe vooraf noch de uitdrukkelijke noch de stilzwijgende goedkeuring der bijeenvergader de of verspreide Kerk vereischt wordt. „Dat dan deze leer betreffende Petrus' Leerzetel , die wij zo'o stevig en hecht op Gods Openbaring gegrond achten dat ze bij leerstellig dekreet tot katholiek dogma verklaard worden kan, door de Vaders van 't Vatikaansche Koncilie |
22
finiatur, omnibus votis expeti- voor zoodanig moge worden uitge-mus; et Vos, Illustrissimi Domini, maakt, — dit is onze vurige wensch. Pra;sules Reverendissimi , ut haec U, onze HHw. Kerkvorsten , vervota nostra Vaticani Goncilii Patribus zoeken wij met eerbiedigen nadruk, nostro nomine sigailicare velitis, dit ons verlangen aan de Vatikaan-enixe precamur. sche Kerkvergadering kenbaar te
willen maken uit onzen naam.quot;
„Datum Lovanii, hac 22 Decernb. MDCCCLXIX.
N. J. LAFORET,
Rector Univ.
F. J. Ledoux , S. F. h. t. D.
H. G. quot;Wouters.
J. T. Beelen.
J. F. D'Hollandeb.
H. J. Fete.
J. B. Lefebvb.
T. J. Lamy.
E. Reosexs.
F. Mollart.
.7. Van den Steen.
A. Haike, Sac. Fac. h. t. a secietis.quot;
„Ouder de leuvenscbe hoogleerarenquot; - schreef onlangs het ook ten deze hoogstverdiensteiijk dagblad „de Tijdquot;, welks naauwkeurige vertolking van bovenstaand adres wij grootendeels tot de onze maakten, tn wij zeggen 't letterlijk ua - „waren ten alle tijde vele Noord-Nederlanders. De meesten van hen die boven met name genoemd wordenquot; (en zelfs twee van de twaalf onderteekenaars) „zijn geboren op het grondgebied van het tegenwoordige koningrijk der Nederlanden.
„Tot het begin dezer eeuw toe ontving het grootste gedeelte onzer geestelijkheid zijne opvoeding aan de Universiteit van Leuven. Wij kunnen derhalve met grond beweren dat de hier meegedeelde getuigenis van de leuvenscbe Universiteit eene getuigenis is voor het geloof onzer Katholieke voorouders in Nederland.quot;
Laten we hier nog bij herinneren, dat van de XIX hh. Mannen, wier gedachtenis op den negenden Julij alom in de Kerk gevierd wordt, en die, ook ter oorzake van hun geloof en innige verknochtheid aan 's Pausen Op-perhooldigheid en alle daaraan vastklevende prarogatieven , der vaderen erfdeel zoo heldhaftig handhaafden en bezegelden in hun bloed, - dat, zeg ik , de bh. Leonard van Vechel, Nikolaas Piek, Nikolaas van Pop-pel en Nikaas van Hees, Leuvens Alma Mater tol leermeesteres gehad hebben. Twee hunner, Leon. v. Vecbel en Nik. v. [lees, prijken op hare akademische rollen als gegradueerden. Eerstgenoemde, Baccalaureus en sedert 1558 „Pastor primarius , als Estius zegt, van Gorkums parochie , werd den 8 Julij 1572 te Leuven opgewacht, om met de eere-krans van 't Licentiaat in de theologie bekroond te worden. God had
23
hem iets beters voorbehouden. In den eigen nacht van dienzelfden dag plukte de talentvolle Pastoor den eeuwigen gloriepahn der Bloedgetuigen.
111. Verklaring van deu ongemeen zaakkundigen geschiedschrijver, Dr Nuijens [De Tijd, n. 6934. v. 29 Maart 1870):
„Bij de beoefening van de geschiedenis der Nederlanden heelt het volgende mijne aandacht getrokken , waarvan ik thans de mededeeling niet geheel en al ongepast reken.
,;Toen in de XVle eeuw en later de mannen der Kalvinistische over-heersching de Katholieken der Nederlanden gehaat en verdacht wilden maken en hen voorstellen als gevaarlijk voor het gemeenschappelijk vaderland , waren zij schier onveranderlijk gewoon in het midden te brengen dat de Paus van Rome voor de Papisten „een God op aardequot; was; dat deze hein als Onfeilbaar en onzondig (?!!) beschouwden; dat zij hem het regt toekenden, over vorsten en volken en gewetens te beschikken .
„In deze hescliuldlgingeu, die met nog veel meer hatelijkheden tegen de engelsche Katholieken werden ingebragt, waren, gelijk altijd, waarheid en dwaling door elkander gemengd. In de verantwoordingen en verdedigscliriften van Katholieken merkt men op, dat zij onderscheid maakten, terwijl de Kalvinisten verwarden. Naar mijne meening is zelfs de overmaat dier beschuldigingen van den kant der Kalvinisten een bewijs. dat de Katholieken van Nederland aan de Onfeilbaarheid des Pausen, als hoofd der Kerk , geloofden. De valschheid van de Kalvinistische voorstelling is daarin gelegen , dat zij die onfeilbaarheid tot over zuiver wereldlijke zaken uitstrekten; terwijl de Katholieken van Nederland nooit ontliend hebben (voor zoover mij uit de geschiedenis dier tijden bekend is) dat zij de Onfeilbaarheid des Pausen, als opvolger van den h. Petrus, in zaken van leer en zeden, als leer der Kerk beschouwden.
„Mij dunkt dit is een bewijs, dat onze katholieke voorvaderen in Nederland de Onfeilbaarheid des Pausen als leer der Kerk aannamen.
„Een andere opmerking, geput uit de geschiedenis van ons land, versterkt mij in dit gevoelen.
„Het is bekend, hoe in de tweede helft der XVlle en in het begin der XVI1IC eeuw het Jansenismus ecne scheuring onder de Katholieken van Nederland te weeg Kiagt. Vele omstandigheden , vooral het gemis van eene behoorlijke hierarchic, de moeijelijkheden, die de gemeenschap met Rome ondervond, de openbare ondersteuning dei' Kalvinistische regeringen, werkten de scheurmakers sterk in de hand. Een zeer aanzienlijk getal geestelijken liet zich door het Jansenismus verleiden ; edoch opmerkelijk is het, hoe , ondanks de ondersteuning der Jansenisten van Regeringswege, ondanks de moeijelijkheden, welke den regtgeloovigen priesters werd aangedaan (vele werden door de overheden uit hunne kerken verdreven), de schismatieken al meer en meer vasten voet verloren. En wat was hiervan de oorzaak?
24
„Nadat de Paus van Rome, als hoofd der Kerk, ook zonder bijstand van een Koncilie, de jansenistische stellingen als dwaalleer veroordeeld had , ontviel aan de schismatieke priesters algemeen de bijval hunner gemeenten. Deze zochten naar die geestelijken, -welke in gemeenschap met den H. Stoel bleven.
„Naar mijne meening is ook dit alweder een bewijs dat de Katholieken van Nederland in vroegere eeuwen aan de Onfeilbaarheid des Pausen, als Hoofd der Kerk, geloofden.
„Wanneer derhalve iemand wil beweren, dat het dogma der Onfeilbaarheid een nieuw dogma [een „nieuwe, nooit gehoorde leerquot;] is, dan is hij in tegenspraak ook met de lessen der geschiedenis.
„Als Katholiek zal en moet (mogt ik mijne meening uiten) ieder zich aan de uitspraak van het Koncilie onderwerpen, en moet hij die met eerbied afwachten, zonder die te willen vooruitloopen. Dit neemt evenwel niet weg dat ik, dat gij. dat wij allen thans reeds mogen zeggen: door geloof te hechten aan de Onfeilbaarheid van den Opvolger van den h. Petrus, blijven de Katholieken van Nederland getrouw aan de overlevering, waarvoor hunne vaderen meer dan eeuwen hebben geleden. En het erfdeel der vaderen bijeengehouden door smart en smaad, moet ons nog dierbaarder zijn dan het erfdeel, bewaard door staal en goud.quot;
Zoo is het. En nu dan „sint ut sunt» vel non sintr'
Op den feestdag der hh. App. Marlt.
Petrus en Paidus, 1870.
DE BEWERKER.
BETEEKENISVOLLE OMVANG VAN HET VRAAGSTUK.
De velden der cliristeneeuwen, geëerde lezer, hebt gij voorzeker meermaals in aandachtige overweging doorwandeld. De verschijning en verdwijning der volkeren op de groote we-reldbaan, 't klimmen en dalen van de leiders hunner lotgevallen, het bloeijen en verwelken van 't burgerlijk en godsdienstig maatschappij-leven sinds de verheffing van het Kruis - niets van dit alles is voor u als een onbekend panorama.
Hieldt ge, bij uwe wandelingen, de oogen ook voor de geschiedenis van 't Pausdom geopend? Deze dynastie, ofschoon geestelijk, is de oudste aller dynastiën dezer aarde, is zoo oud als 't Christendom zelf. Eeeds om deze reden heeft het u niet kunnen ontsnappen.
Maar dan zal gewis ook u een dubbele reeks van feiten« van den aanvang af, als iets bijzonder karakteristieks, zijn opgevallen.
Een eerste feitenreeks ontrolt ons het bevoorregt, het alomvattend, het allen gebiedend magtvoeren der Bisschoppen van Rome, in datgene, wat tot de taak van het door Christus gevestigde leeraars-, priester- en herderambt behoort, al sedert Petrus5 eerste optreding voor de verbaasde joden- en heidenwereld tot op den negenden Pius, die meer dan eenmaal reeds, in hetzelfde bewustzijn, even krachtvol en even beslissend, tol onze negentiende eeuw gesproken heeft.
En zij vertoont ons deze magtvoering, wat haar oorsprong
26
betreft, noch als sluw ingeslopen of met geweld aangematigd, noch als een diefstal of roof, dien ten laatste 't voldongen feit in regt deed opgaan, maar als eeniglijk voortgesproten uit het Godswoord: „Weid Mijne lammeren! Weid Mijne schapen!quot; en daarom dan ook, sedert, als 't wettig erfdeel van Petrus' opvolgers door geheel de Kerk erkend, en door de uitsteken dste mannea aller eeuwen, door de lichtverspreiders der kerkelijke wetenschap en des kerkelijken levens, vereerd, geschraagd, verdedigd eu in de heerlijkste lofspraken gehuldigd.
En zij vertoont ons deze magtvoering, wat betreft hare uitbreiding, alle landen eu alle volken omvattend - niet evenwel als van een stoutmoedig overheerscher tegenover armen, weerloozen en zwakken, - dit juist zou magteloosheid wezen, - maar steeds op haar hoede; steeds tegen de grooten en magtigen dezer wereld strijdvaardig; zonder angst of vreeze voor hun fyzieke overmagtj en hun pragchen op goudbezit of legerbenden niet achtend, ofschoon dikwerf het Pausdom, tegenover zulk eendwang, schier niets dan het hemelsch geduld en de onverschrokken vastberadenheid van martelaars en belijders had te stellen; zonder bovendien ooit bang te zijn voor den opgeblazen hoogmoed der geestelijke heirmagten, om 't even of deze, door middel van on-bemantelde, drieste logentaal, dan wel in 't schitterendst vernis van echte beschaving of wetenschappelijkheid, haar gifkruid poogden te verbreiden.
En wat haar innerlijk wezen aangaat, vertoont zij ons deze magtvoering ernstig, krachtvol werkzaam , niet dan alleen, wanneer alles, èn heldere hemel, èn gunstige wind, èn kalme, spiegelgladde zee, als te zamenliep om den stuurman het werk gemakkelijk en ligt te maken, maar ook, en dan vooral met vaste hand en onversaagden moed de onstuimige wieling trotseerend, wanneer alles, èn van boven èn van beneden, alle elementen van 't heelal, den ondergang van 't scheepje der Kerk scheen bezworen te hebben.
Zij vertoont ons, eindelijk, het oogmerk en doel dezer magtvoering, als zijnde steeds daarop gerigt, om den geloofsschat, het „depositum Jldeiquot; te bewaren, te verdedigen en heilaanbrengend in de menschelijke zamenleving te doen werken. De Pausen,
37
iu een woord, vertoont zij ons - om in de eigen taal van Paus Pins IX de karakteristiek dezer eerste feitenreeks te sluiten-„als de beschermers en verdedigers der verheven katholieke Godsdienst, der Waarheid en der Geregtigheid, doordien zij ten allen tijd elke dwaling, met ons goddelijk geloof, met de katholieke kerkleer, in strijd, ontdekten en veroordeelden.quot;
Tot deze eerste soort nu staat een tweede reeRs van feiten in vijandelijke tegenstelling. Immers, dat bevoorregt, dat alomvattend, eeuw aan eeuw voortlevend magtvoeren heeft ter andere zijde een evenzoo algemeene en voortdurende antagonie in 't leven geroepen. Bezijden deze magtvoering der Pausen wandelt steeds, belemmerend en ontzenuwend, de grimmige haat van niet weinigen, een, nu vermomd, dan onbeschaamd en rondborstig, liegen in woord en in geschrift, een feitelijk vervolgen op allerlei fjzieke en zedelijke manieren. En wat wel opmerkelijk en 't zich altoos gelijkblijvend karakteristieke is in dit vijandelijke kamp, al die magten, hoe bontkleurig ook en onderling verschillend en zelfs vijandig tegenover elkander - steeds vullen zij elkander aan, en zij vereenigen zich tot een groot en eenig tegenstelsel van haat, logentaal en vervolging, zoodra er spraak is van 't Pausdom. Jood, heiden en turk, protestanten van elke soort en rigting, rationalisten en piëtisten, de moderne farizeërs en schriftgeleerden van 't muggeziftersgilde, onverminderd de verlorene zonen der katholieke Kerk - de liberalen op 't veelvuldig gebied van regt en zedelijkheid, van staatkunde, kunst eu wetenschap, - allen zijn tot dezelfde omvèrha-ling als overeengekomen, ten einde, ieder voor zich, bewust of onbewust, in 't geheim of openbaarlijk, grootelijks of in 't klein, bf stout bf schuchter, de Roomsche Vesting te ondermijnen, 't Pausdom te vernielen, althans zijn invloed op de maatschappij te verlammen en zoo magteloos mogelijk te maken.
En thans vooral zijn zijy die de algeheele verwoesting des Paus-doms beoogen, juist gelijk voor achttien eeuwen, met woedende bedrijvigheid aan 't werk. Duizendmaal is 't serpent de kop reeds ingetrapt, en nog altoos ziet men het, evenals de lernseïsche hydra, daarvoor in de plaats weêr zeven andere ophetfen. Duizendmaal heeft de uitkomst al de hoop der Rotsbestormers in 't water teregt doen
28
komen, al hun moeiten tot niets doen verwaaijen; hun voorspellingen lossen zich telkens in eigen schande en vertwijfeling op; en, desniettemin deinzen zij er nog niet voor terug, om het aloude Pereat! in allerlei variatiën te blijven zingen en deze wanhopigste aller ondernemingen nogmaals, en alweder van voren af aan, te beginnen.
Zij daarentegen, wie 't enkel om verzwakking te doen is van wat zij de overgroote magt der Roomsche Kurie noemen, volgen een geheel eigenaardige anti-taktiek. Men moet namelijk bij kwade daden zorg dragen, dat de goede schijn gered worde. Hier dus, tegenover het Pausdom, is quot;t zaak, een lieftalig en vriendelijk gelaat te bewaren - hoewel 't niet altoos gelukken wil, om bij zooveel bitter-zuur alle spiertrekking te verbergen. Tegen den Paus zou men eigenlijk niets hebben in te brengen; maar, zijn geestelijke heerschappij voering mogt, meenen ze, wel ietwat ver-schoonender en buigzamer wezen. De Paus zal zijn regten gerus-telijk mogen bezitten; maar, zij willen dan ook de hunne hebben; en, wil hij van zijn regt gebruik maken, dan behoorden hun aanmatigingen ook zijn maatstaf te wezen.... En wijl nu 't Pausdom zich met zulk akkoord niet inlaten mag, edoch integendeel, volgens aloud gebruik, de grondbeginselen der waarheid, der zedelijkheid en des regts, met alle mogelijke geestkracht en vastberadenheid, hoog overeind poogt te houden in de maatschappij , vandaar dat ijverig streven dezer tegenvoeters om in diezelfde zamenleving maarvast allerlei ideën in omloop te brengen, welke den ontvangen indruk moeten verzwakken of veronzijdigen.
Is deze antagonie zeer eigenaardig, van een geheel bijzonderen aard zijn eveneens de wapenen, bij deze taktiek in gebruik. Doen, alsof men 's Pausen uitingen niet kende, dan inzonderheid, als men zelf er zich door geraakt gevoelt: ziedaar 't schild, tegen welks kracht de pauselijke schoten moeten afstuiten. En waar ignoreeren niet wel mogelijk is, wordt naar pijl en lans omgezien. Maar nog wordt de stormloop niet regtstreeks op den Paus aangelegd; de goede schijn immers moet gered worden. De aanval is derhalve tegen 's Pausen organen gemunt; deze worden uitgejouwd en aan de kaak gesteld; hen namelijk, die houw en trouw en standvastig aan den Paus zich klampen, gaat men als een „drieste partijquot;
29
verklagen, en wil men als brutalen , als eenzijdigen , als onwetenschappelijke dwazen, tot zwijgen brengen. Ook de schouderophalende beoordeeling en veroordeeling van alwat tot verdediging van 't Pausdom gedacht, gehandeld en gesproken of geschreven wordt, moet daar, waar enkel ignoreeren volstrekt niets meer baten kan, het doel bevorderen. Wel heeft reeds menigeen met zulk dubbelzinnig wapentuig al zijn aarden potten verbroken gezien en zelf fiasko gemaakt; edoch, dit houdt anderen geenszins terug, dezelfde waaghalzerij telkens weder te beproeven. De anta-gonie is en blijft dan steeds nagenoeg dezelfde, slechts de rollen der antagonisten wisselen af.
Of men nu al met of zonder bewustzijn zulk dwarsboomen onderneme, en hetzij dan met slechte bedoeling, of misschien wel met het eerlijke zelfbedrog van de goede zaak te dienen - voorde eigenlijke Eotsbestormers is 't een allerbehagelijkst schouwspel, en een bedankenswaardige bijstand tevens, wanneer ook deze onze tegenvoeters, al is 't dan ook zonder dit juist te willen, hun zoo getrouwelijk het werk van handlangers en de diensten des poedelhonds bewijzen voor hun opgezet verwoestingsdoel.
Wij hebben't gezegd, beiderlei feitenreeks heeft den beschouwer van 't Pausdom en diens geschiedenis niet kunnen ontgaan. Zijn ze niet wereldkundig? Ongetwijfeld is men derhalve verpligt te vragen:
Hoe, eenerzijds, deze magtvoering; hoe aan den anderen kant, deze antagonie te verklaren?
De allereerst voor de hand liggende reden is «Seï* i* a us en Sujjpematse zelve, zoo als zij door 't Pausdom volgehouden en door de vijandige magten aangevochten wordt. Edoch, 't feit-alléen van der Pausen Suprematie ef Opperhoofdigheid zou ontoereikend zijn, om dit raadsel der geschiedenis op te lossen. Daar-meê-alléen zal men hoogstens kunnen vatten, hoe de geest van opstand en onafhankelijkheid, sedert Adams zonden val bij den mensch zoo inheemsch, tot tegenspraak kon aanzetten tegen de hoogste Overheid op aarde. Maar, hoe nu, desniettemin, deze hoogste Overheid , geestelijkerwijs, zoo op elk gebied, zoo magtvol, zoo konsekwent, zoo door alle eeuwen heen, haar gezag heeft kunnen behouden, dit zou dan toch onopgehelderd blijven. Dan slechts wordt het onloochenbare feit begrijpelijk, wanneer men
30
van de veronderstelling uitgaat, dat het Pausdom leunt en steunt op een gaaf, welke aan zijn gezagvoering een onoverwinnelijke kracht, een nadrukkelijke werkzaamheid. een onveranderlijke gelijkblijvendheid verleene. En deze gaat kan slechts zijn de gave der Onfeilbaarheid.
De Pausen hebben zich voor onfeilbaar aangezien, hun magts-volkomenheid waren zij zich geenszins onbewust. quot;Vandaar hun magtsvertoon in de geschiedenis, op die wijze, als Pius IX in de bovenaangehaalde woorden uitsprak.
Alle antagonie loopt dus, in den laatsten aanleg, op deze gave van Onfeilbaarheid uit. Laat de Paus zijn aanspraak op Onfeilbaar verklaarder van de éenig-ware godsdienst vaarwel zeggen , en ziet, zelfs de gezworenste vijanden van 't Katholicisme zullen zich nog wel verzoenen met hem. En heeft ook, binnen de Kerk zelve, alle ongehoorzaamheid tegen pauselijke beschikkingen zich niet, in den regel, eindelijk lucht gegeven door aanvallen tegen dit pauselijk voorregt?
Is dit alles werkelijk zoo; is dit, in 't aanschijn dier dubbele reeks van feiten, de eigenlijke betrekking en beteekenis van 's Pausen Onfeilbaarheid, wel zal 't dan hoog tijd worden, dat het begrip en de omvang dezer gave , zoowel als haar oorsprong en grondlegging, van alle zijden worden toegelicht.
Het eerste is alreeds noodzakelijk wegens de vele bestaande vooroordeelen, die 's Pausen Onfeilbaarheid als een gedrogt van geestelijken aard hebben aan de kaak gesteld. Beginnen we derhalve met het begin, en laat ons vaststellen, wat eigenlijk deze Onfeilbaarheidsgave is.
§ 2-
WAT IS ONFEILBAARHEID?
Allereerst moeten wij de monsterachtige doling van de hand wijzen, alsof de verdedigers van 's Pausen Onfeilbaarheid-in-ge-loofszaken elke gedachte, ieder woord, iedere handeling, iedere houding van alle Pausen met een bovennatuurlijken, onaantastbaren, glans zouden willen omkleeden. Het Pausdoua is ze er zeker een geestelijke dynastie, wier dragers nogtans mensch en en dus aan
31
alle meuschenkindereu gelijk en, evenals deze, met dezelfde brooze natuur behebt en aan dezelfde persoonlijke zwakheden onderhevig zijn. Zondeloosheid in handel en wandel kan derhalve onder de uitdrukking „Onfeilbaarheidquot; niet verstaan worden.
In 't voorbijgaan dient echter aangemerkt te worden, dat de dragers van het Pausdom, ook wat hun persoonlijk leven en streven betreft, voor verweg 't allergrootste deel, geschitterd hebben als een rij van mannen, voor wie onwillekeurig elk onbevangen waarnemer eerbied en achting zal koesteren. De van Petrus overgeërfde kroon is nu reeds door meer dan derdehalf honderd Pausen gedragen. En toch, zegt Joseph von Görres 1,
„Onder hen zijn er slechts eenige weinige, die zich bezoedeld hebben; zij-zelve [de TiaarJ is ongerept gebleven. Want zij was een beeld der genade, welke op de voortdurend vrije persoonlijkheid rust en geenszins geschonden wordt door de verantwoordelijkheid, welke op de niet-aannennng [dier genade] kleel't. Vele hunner zijn als martelaars gestorven; vele hebben als belijders, geheel hun leven lang. voor 't geloof gestreden; al wat men in de wereld groot pleegt te noemen. li eelt zich in niet weinige hunner als opeengestapeld. Zoo stonden zij, al dien tijd, als poolstarren in de geschiedenis; en , heelt zich aan de overgroote betere meerderheid de magt des Christendoms, doch slechts aan de minderheid de kracht der te vergeefs tegenstrevende natuur van den mensch, in troostvolle voorbeelden geopenbaard - alle te zamen vormen zij die éene geestelijke dynastie, waarmee, in de verste verte, niet een dvna-stie van geboorte vergeleken kan worden.quot;
Wat daar, op katholiek standpunt, Görres zoo vrijmoedig zegt, ditzelfde getuigt, in zijn onbevooroordeelde liefde tot de waarheid, de protestantsche schrijver G. von Herder2:
„Wat was te Rome, aan 't hoofd van zijn heilig kollegie. dezeeene? Nooit was het een schreijend wicht, aan wiens wieg men belofte van getrouwheid zwoer en daarmee tevens alle toekomstige fantaziën zijns volgenden levens beloolde te zullen huldigen; nooit ook was't een speelzieke knaap, bij wien men zich, door jeugdige dwaasheden te begunstigen , vleijend zocht op te dringen, om dan later de vertroetelende lieveling zijner luimen te worden. Verkoren werd steeds een man of
Kirche und Staat, nach Ablauf der Kölner Irrung 1842, seite 154.
Ideen zur Philosophie der Geschiclüe der Menschheit. IV. Th, 19. Buck; aan 't eind der eerste afdeeling.
32
grijsaard, die, meestal, voorafin de werkzaamheden der Kerk bedreven ; het veld, waarop hij de arbeiders zou aan te stellen hebben, van zeer nabij reeds kende— Slechts weinige jaren had hij te leven en regtens voor geen nakomelingschap iets over te sparen; en al mogt ook een enkele dit doen, zoo iets zou, over het gansche geheel des christelijken
Opperherderschaps genomen, te naauwernood noemenswaard zijn____
Menig Paus ging onder den last gebukt; weer andere - regtskundige, Staatkundige, onversaagde en verstandige manneu - deden in weinige jaren veel meer, dan zwakke regeeringen in een halve eeuw vermogten. Hier nu zou een lange reeks van namen behooren te volgen, al moeten dan ook slechts de voornaamste hunner den titel dragen van waardige en groote Pausen. Berispelijken van levensgedrag zijn er op den Stoel van Rome vrij wat minder in getal te vinden , dan op de troonen der wereldlijke regeerders; en slechts daarom zijn de fouten van sommige hunner opvallend, omdat het fouten van Pausen waren.quot;
Kan men, nopens der Pausen persoonlijkheid, levensgedragen handelingen, schooner getuigschrift afgeven?
En toch, als er van pauselijke Onfeilbaarheid spraak is, hebben we met vlekloosheid van levenswandel niets te maken 1.
Onfeilbaarheid in 't algemeen is eene gaaf, welke ten grondslag verstrekt aan de scliriftelyke of mondelijke uitspraken van om 't even welk
„Het woord onfeilbaar - zigtbaar verwant met het latijnsehe inf allibilis -is slechts toepasselijk op iemand, wiens geest geen dwaling toelaat. Al wordt in ruimeren zin elke fout, elke misslag, elke zonde, elke dwaling van hét hart met den naam van feil bestempeld, het zamengesteldeadjectief onfeilbaar, van personen gezegd, duidt alleen eene gesteldheid van den geest aim. Wanneer wij derhalve den Paus onfeilbaar noemen, dan bedoelen wij daarmede niet, dat hij niet kan zondigen, maar dat [-tenvijl hij, als Paus» in de uitoefening van zijn Cieeraarsambt, e^eioofs- of anedeleer beslist-] zijn geest vrij is van dwaling (C. M, J, Botte-manne. De onfeilb. v. Paus Honorius, in de. Katholiek. D. LVII, blz. 151.)'quot;— Wat bovendien „'s Pausen Onfeilbaarheidquot; nog meer niet beteekent, zal uit deze Verhandeling van lieverlede nader blijken, en verduidelijken de jongste, deels apologetische, deels polemische geschriften der laatste maanden , zoowel als onze meeste theologie-handboeken , waar 's Pausen Opperhoofdigheid met al haar regten of attributen en prcerogatieven besproken wordt. Zie o, a. J, Perrone, Prielect. theol. vol. VJI1, TV. de Locis theologicis, p. I. sect. II, cap. IV. payg. 496 seqq. Ed. Lov. 1843; (Id. Compend. Lov. 1846. t. I. pp. 132 seqq.). — L. L. B. Liebermann, Instit. theolog. t. II. Demonstr. Cath. P. II, cap. Ill, pp. 392, seqq. Ed. VIa, Mogunti® 1844.— Raph. Cercia', Dem. Christ. Pars altera sive Tract, de Rom. Pontij'. Sect. IV pp. 324 seqq. Xeapoli 1850.
38
gezag, voor zoover namelijk deze uitspraken volle waarheid behelzen 1.
Maar evenals er natuurlijke en bovennatuurlijke waarheden bestaan, zoo bestaat er, dienovereenkomstig, natuurlijke en bovennatuurlijke onfeilbaarheidsgave.
De natuurlijke onfeilbaarheid is wezenlijk en regtstreeks van aardschen oorsprong. Zij is er, wanneer alle omstandigheden onder bereik van 't aardsche, van 't menschelijke, er borg voor zijn, dat het handelend gezag èn de waarheid wï'tes» kun en haar ook meódeelon wil. Intusschen is en blijft deze onfeilbaarheid beperkt, eene betrekkelijke.
De bovennatuurlijke daarentegen is van bovenaardsche afkomst. Zij leeft wezenlijk en volstrektelijk in God, de eeuwige quot;Waarheid zelve. Maar als nu God, door middel van eenig menschelijk gezag, den schat Zijner bovennatuurlijke waarheden tot eenig bovennatuurlijk doeleinde aan de menscheu wil doen toekomen, dan moet Hij dit in zich menschelijk gezag regtstreeks met de gaaf Zijner eigen Onfeilbaarheid, althanseeni-germate, straalsgewijs, uitrusten. Bij menschen derhalve is óok de bovennatuurlijke Onfeilbaarheid eindig, beperkt, betrekkelijk.
De verhouding der natuurlijke onfeilbaarheid tot de natuurlijkewaarheden, welke haar eigenaardig voorwerp zijn, is juist dezelfde als die, welke bestaat tusschen de bovennatuurlijke Onfeilbaarheid en haar eigenaardig voorwerp, de bovennatuurlijke waarheden ; met dit onderscheid evenwel, dat de bovennatuurlijke Onfeilbaarheid ook natuurlijke waarheden kan waarborgen, terwijl de natuurlijke onfeilbaarheid slechts voor natuurlijke waarheden volle zekerheid geeft.
Wij voor ons hebben hier meer bijzonderlijk de bovennatuurlijke Onfeilbaarheid te verhandelen, 't Geldt hier im-
3
„In vita hoininum communi ut plurimum sufficir certitudo hnproprie dicta „aut magna pvobabilitas, cura plcrumque major haberi non possit. Quando autem „certitudo adest in sumrao gradu, tune adest quoque intallibilitas „quacdam, quia optinae dicitur, testimonium sensuum aut hominum „in sammo gradu fallere non posse.quot; Liebennann, 1. c. Art. 1, Ar gum. adoersar. p. 397.— Vgl. Msg,. V. Deehamps, PInfailliiUité cf le Conc. gén_ (5e ed. Paris, 1869), Chap. I, p. 7. Een lezenswaardig hoofdstuk.
34
mers het Rijk der bovcniiatuurlijke waarheden, en dat der natuurlijke slechts in zóóver, als deze natuurlijke tot de bovennatuurlijke waarheden, en tot der menschen bovennatuurlijk doeleinde, in noodzakelijke betrekking staan. God, de volstrektelijk Onfeilbare, heeft zich aan de menschen geopenbaard. Deze Openbaring nu moet alle menschen tot hun bovennatuurlijk doeleinde behulpzaam zijn. Derhalve dient er een middel te bestaan, dat onbedrieglijk, ten allen tijd, aan alle menschen, de waarheden der Openbaring mededeele. Welnu, tot dit doel heeft God een Leeraarsambt ingesteld, dat, ja, uit menschen bestaat, maar krachtens goddelijke belofte met de bovennatuurlijke gave der Onfeilbaarheid is uitgerust. Dit moeten we vasthouden, indien we katholieke Christenen willen blijven.
Maar hoe nu treedt dit met bovennatuurlijke Onfeilbaarheid begenadigde Leeraarsambt met zijn waarheidaanbrengende en waar-heidverzekerende uitspraken op voor de menschen? Op welke manier spreekt de predikende, leerarende Kerk (^Ecclesia docens) tot de aanhoorende, leerende Kerk [Ecclesia discerns) ?
Vooraf moet deze vraag duidelijk en bepaald worden opgelost. Zij toch verspreidt over 't verband van 's Pausen Onfeilbaarheid met die van geheel 't ligchaam der leerarende Kerk een zeer groot licht, wat menig bezwaar zal doen vervallen.
Het Leeraarsambt der Kerk of de leerarende Kerk kan tot de hoorende Kerk op tweederhande wijze spreken:
T. Of op gewone wijze. En dit geschiedt door de onafgebroken prediking der door God geopenbaarde waarheden, om 't even of deze, van het begin af, geheel bepaald als zoodanige verkondigd werden, ofwel eerst in den loop der tijden, bij 't opduiken van tegenovergestelde meeningen, worden uitgewezen als geloofswaarheden, waaraan de geloovigen zich onveranderlijk hebben te houden.
Deze gewone, onafgebroken, eenstemmige, uitoefening van't Predik- of Leeraarsambt is gewaarborgd door den bovennatuurlijken bijstand des h. Geestes, door 't charisma der Onfeilbaarheid.
II. Of op buitengewone wijze. En dit geschiedt, wanneer het Gezag deze of gene waarheid tot goloofsIeerstuK
85
verheft en de geloovigen tot de onvoorwaardelijke aanneming daarvan verbindt.
Wegens de betrekkelijke duisterheid der H. Schrift, die zelve zich niet verklaart, zoowel als om 't dikwijls waggelen van de menschelijke wetenschap of kennis der Overlevering, welke kennis immers aan tal van bijkomende omstandigheden is onderworpen, zijn er voorzeker waarheden, die, al liggen ze dan ook stoffelijk in Schriftuur en Overlevering, zulk een vormelijke verheffing behoeven. Niet dagelijks evenwel onthouwt het Leerairsambt der Kerk aldus zijn levenskracht, maar dan slechts, als er dwalingen opdoemen, die de zuiverheid van den schat des geloofs bedreigen. Uit dien hoofde heb ik déze levensuiting van 't kerkelijk Leeraarsambt een buitengewone genoemd. Alsdan wordt de nog onbepaalde waarheid zoo alleszins bepaald, dat het vlak tegenovergestelde als dwaling aangeduid en definitievelijk verworpen, ofwel, dat zij zelve, pozitievelijk, als bepaalde waarheid wordt opgezet.
Zoo dikwerf nu 't Leeraarsambt der Kerk op deze buitengewone wijze, hetzij negatief dwalingen verwerpend of pozitief waarheden leerarend, voor de hoorende Kerk optreedt, altoos zal dit op een der drie volgende manieren gebeuren:
I. Door debesluiten een er algemeene, door denPaus goedgekeurde. Kerkvergadering.
't Spreekt van zelf, dat, krachtens goddelijke belofte, de bovennatuurlijke Onfeilbaarheidsgaaf bij 't kerkelijk Leeraarsambt berust, terwijl het zoo, bij wijze van buitengewoon Leeraar, werkzaam is; anders toch verviel onvermijdelijk de gansche Kerk in dwaling.
Maar nog op een andere buitengewone wijze kan dit Ambt zich uiten:
II. en wel zoo, dat alle over den aardbodem verspreide bisschoppen of althans de overgroote meerderheid in een, door den Paus ambtelijk gegeven geloofsver-klaring uitdrukkelijk toestemmen of, om het even hoe, ware't slechts door hun stilzwijgen , die verklaring als zoodanig belijden en mitsdien goedkeuren.
Ook aan deze levensuiting van 't kerkelijk Leeraarsambt behoort op denzelfden grond de genadegave der Onfeilbaarheid.
36
Immers, de Onfeilbaarheid is noch aan plaats, noch aan lig-chamelijk bijeenzijn gebonden. Zij kleeft aan 't Leeraarsambt als zoodanig, en is aanwezig overal, waar het als zoodanig zijn overtuiging uitspreekt. En al zijn nu de Herders persoonlijk door plaatsruimte van elkander gescheiden, zeer zeker bestaat dan toch het Leeraarsambt der Kerk bij de geheelheid of meerderheid der met den Paus verbonden en //ie et nunc overeenstemmende bisschoppen.
III. De allerlaatste wijze, waarop het kerkelijk Leeraars-ambt gedacht kan worden buitengewoon werkzaam te zijn, heeft plaats, wanneer het Opperhoofd der Kerk uit de Ssoogte van Pptrns' zetel vathertiui''} beslist, en gelieel alleen beslist, nog vóórdat de meerderheid der bissehojiij^en heeft ing-esteinrt en daarvan onafhankeiyk.
Of nu ook de allerlaatst omschreven beslissingswijze eveneens van bovennatuurlijke Onfeilbaarheid-in-geloofszaken verzekerd is?
Dit juist is de bijzondere ImisKwestie , welke onze kritiesch naauwkeurige en vrijmoedige oplossing wacht.
Maar alvorens tot het onderzoek dezer vrage toegelaten te mogen worden, moeten we eerst nog, bij den ingang, een enkel woord in 't midden brengen over deze opzettingswijs zelve.
Naast de veel betwiste vraag: Is de Paus, wanneer hij van af Petrus' zetel, esc cathedra , spreekt. Onfeilbaar of niet? stond steeds een andere, evenzoo druk betwiste kwestie, of liever, deze is gene voorafgegaan, de vraag namelijk: Wanneer spreekt do Paus eac oathedrat
Hoe meer terrein de bestrijders van 's Pausen Onfeilbaarheid in den strijd over de hoofdvraag verloren , met zooveel te meer zorg poogden zij hun antagonie in den doolhof van dit voorafgaand of bijkomend vraagstuk te verschansen. Vandaar het verschijnsel , dat en gallikanen èn febronianen van alle schakeeringen, de rigoereuze jansenisten en de liberale wetenschapsmannen, met éen woord, alle van professie of openbare of geheime tegenstanders van 's Pausen Onfeilbaarheid, de nadere omschrijving van het „eas vathedra,, tot een schuilhoek en achterdeur hebben uitverkoren, om toch maar niet te moeten zien
37
wat huu zulk een afkeeriuboezemde; ja zelfs, als de Maistre vrij schamper aanmerkt, menigeen heeft zich er op toegelegd, om de Kerkleer van quot;quot;s Pausen Onfeilbaarheid , in woorden wel is waar voor te dragen, edoch, met alle zorg verdonkremaanden zij dan tevens het eigenlijke brandpunt, waarin deze boveunatuurlijke gaaf gezocht moet worden.
Omgekeerd is het, en niet zelden, gebeurd, dat de geestdrift ten gunste dezer aloude echt katholieke leer tot een te groote zorgloosheid vervoerde in 't naauwkeurig verduidelijken van het ,,«'3? vathedraquot;, en dat men de zegepraal reeds geheel voldongen waande, wanneer 't maar gelukt was den tegenstander uit het open veld in zijn verschansingen terug te drijven.
Wegens der menschen hartstogtelijkheid en hoogmoed spreekt het vau zelf, dat bij zulk een stand van zaken, telkens en andermaal, nieuwe uitvallen, nieuwe schermutselingen, zijdelingsche grepen, veel twist en geharrewar, ontstonden. Reeds in den jare 1690 gaf de geleerde Protestant Leibnitz 1 den veelzins grooten Bossuet in alle vrijmoedigheid duidelijk te verstaan, dat men het zelfs in de katholieke Kerk nog niet eens was kunnen worden over 't eigenlijk subjekt of den hoofdzetel der Onfeilbaarheid.
Derhalve hebben wij de taak op ons genomen, om , in de eerste afdeeling van dit werk, door een aaneenschakeling van toelichtende prognozen, eigenaardigheden of kenteeke-nen, 't eigenlijke punt in kwestie van alle kanten-kritiesch te vestigen, objektief naauwkeurig af te bakenen, en zoo ons den weg te banen tot ons eindonderzoek, de diagnoze der kwestie zelve. Langs deze weg zal dan later, in de tweede afdeelin g, dit oplossend eind-onderzoek zelf, de diagnoze, veel gemakkelijker worden, en tal van uitvlugten, tegenwerpingen en bezwaren zullen vooruit reeds verdwenen zijn, waardoor de zaak in belangrijkheid toeneemt2.
Zie: Bossuet. (Euvres compl.. Tome VIII. Projet Je réun. entre les Cath' U les Prot. d'Allem., p 604. (Edit. Pelagaucl, l.yon-I'aris 1862/64).
ü Gemakshalve volgen hier voluit de titels der voornaamste boeken, bro-dmren enz. uit de jongste Koncilic-, ot' liever, Onfeilbaarheid-literatuur. Bij
38
onze verdere bewerking van Rudis' „Roomsche Steenrots'quot; zullen we dan kunnen volstaan met beknoptelijk naar deze bloemlezing te verwijzen.
Msgr. A. J. Schaepman, Aartsb. v. Utr. Vaste-mandement 1869.
O. A. Spitzen, De Ontwikkeling der kerkleer en quot;s Pausen Onfeilbaarheid. Een woord voor onze dagen, ook bepaald in antwoord op het bekende stuk van Msgr-Dapanloup. 's BoschAmsterdam 1870. Deze voortreffelijke apologie is ook geheel te vinden in liet „Dompertjen van den ouden Valentijiiquot;,jaarg, 1869, n. 12.
J. H. Wijnen, De Pausel. Onfeilb. in hare ware beteekenis aan het nederl. volk voorgesteld. Lnik-Mechelen-'s Rosch 1870. Een vrij naauwkenrig en zeer „populairquot; geschriftje.
A. Duffels, Brief van Mgr. Duj)anlouji over de annst. Algem. Kerkverg. 's Bosch 1868.
R. Baumstark, Gedachten ran een protestant over 's Pausen uitnoodiging tot hereen. met de R, K. Kerk; vrij naar de X'hoogd. uitg. 's Bosch 1869.— „Op den 30 .1 unij 11. heeft hij [Baumstark].... het protestantisme afgezworen, en is hij tot de katholieke Kerk teruggekeerd {„de Katholiekquot;'', Aug.-aflv. 1869.)quot;'
F. Heynen, De. houding van eenige Nederl. Prot. tegenover 's Pausen uitnoodi-gingsbrief beoordeeld. Rott. 1869. — Een niet te wederleggen kritiek.
C. J. Willems, Het Vaticaansch Kuncilie van 1869 (2e jaarg. I cn II, V. en VI der Studiën op godsd-, wetenschappel. cn letterk. gebied.). quot;sSosch 1869, 1870.
S. v. d. Anker, Het naturalisme in den Staat door den Paus gedoemd als on-genjrna en goddeloos; in den 2quot; Jaarg. dierzelfde Studiën, VII. quot;s Bosch 1870.
De algem. Kerkvergad. van 1869/70, in aflev. 's Bosch 1869, 1870.
F. W. Tchierschke, Katholicismus, Protestantismus en Ongeloof, of F. TC. Weniger's Beroep : eene aansporing tot onderzoek voor alle Protestanten en niet-Kalholieken; eene leering en bemoediging voor alle Katholieken. Naar de Xe Eng. uitg. 's Bosch 1870. Lektuur voor waarheidzoekende twijfelaars en liberalisten.
C. J. Bottemanne, De vervalsching der brieven van Uonorius, in „de Katholiekquot; Dl. LVII, April-aflev. 1870. De vertolking in 't latijn wordt er toegezegd.
Id. Het Gallikanisme onzer dagen. Aldaar. Feb.-aflev. 1876.
ld. JJe onfeilbaarheid van Paus Uonorius. Aid. Maart-afl. 1870.
Id. De vervalsching van den tekst der Kerkvergad. van Florence. Aid.
J. de Bruin, De uitnoodigingsbrief van Paus Pius IX, beantwoord door F. W. Smits, pred. te Hellevoetsluis. In „de Katholiekquot;. Aid. Dl. LVIen volg. 1869, 1870.
Id. L. fK E. Rauwenhoff, Katholicisme en Ultramontisme. Aid.
Feb. en Maart-afl. 1870. — Een ware teregtstelling.
II. J. H. Ruscheblatt, Het oecumeniesch Koricilie. Aid.
M. Reuser, De onfeilbaarheid van den Paus door Msg'. Dechamps. In de Polemische bibliotheek, 's Bosch 1870.
A. Gratry, Msg'. CEvêque d' Orléans et Msg'.fArclievèque de Malines. Lettres a Msg'. Dechamps. Paris 1870.
Id. Brieven van den Aartsbisschop van Mechelen, met een inleidend woord door J. Heykamp. Dordt 1870.
Zal de Faus op het 'lanst. Conc. onfeilbaar verklaard worden ? De veroordeel. van Paus Honorius. Uit het eng. van P. Le Page Renouf. [Dit libel, in Engeland reeds wederlegd door Botalla, is te Rome veroordeeld.] Met een inleid. woord door J. A. v. Beek. Dordt 1869.
89
J. A. van Beek, Beschouw, oeer de pausel. Onfeilh. Naar aanleid, van de aanv. van de Tijd, de Kath. St. en de[n] eenv. heer Willems, enz. enz. Dordt 1869.— Wat en wie de heeren Heykamp en v. Beek op godsdienstig gebied zijn , is vrij algemeen bekend. Beide noemen zij zich „Pastoor''1- de laatste „bij de Biss.-'quot;, de eerste „bij de Oud-biss.-klerezy.quot; Ook onder den Groninger Brief aan Z. H. staan vele [prot.] „pastoresquot;''. !?
Hofstede de Groot, Het Evangelie en Rome. Grow. 1869.— Dit boekje geeft o. a. deu geheelen tekst, tevens vertaald, van den beruchten „Brief van eonige [27] Gron. [?!] godgel. aan Pins IX, Biss. v. 11quot; en stelt vooral den Prof. in een nog bespottelijker daglicht. De man wordt oud... en suf.
J. Coops, emcr. predikant. Petrus1 Primaatschap en Onfeilb. Een vraag des tijds, uit liet nieuwe Testaruent toegelicht flebs uitgelicht]. Zutphen 1870. — Ken specimen van modernen onzin.
Dr D. Bouix, De Pajja ubi [in quo ?] et de Concilia. (Drie dikke boekdeelen) Parisiis 1870.
P. Jules Jacques, Du Pape et du Concile ou doctrine complete de S. Alphense de Ligiwri sur ce double sujet. Traités traduits, classes et annates. Paris-Leip-zig-Tournay 1869.— Een monument.
J. B. Lefebve, Vlnfaillib du Pape et le Conc. oecume'n, (meerdere opstellen in de Revue Calh. Nam. série, tomes I et II. Louv. 1869, 1870.
Ph. Gilbert, Le Procés de Galilée, d^apres les documents contemporains: in de Revue Calh. als voren.
Msg'. Dechamps, Clnfaillib. et le Conc. gén. 6e ed. Paris-Malines 1869.
Id. Deuxieme réponse a Msg' Dupanloup, suivre de la lettre,
[première réponse] « Msg*, if Orleans et de divers documents relatij's a flnfail-lib. Paris-Malines 1870.
Id. Lettres au R. P. Gratry. 1° Introduction ; 2° Le Pape. Hunorius; 3° Le Bréviaire; 4° les Dccrétales. Paris-Malines 1870.
Dom Guéranger. Dr. la definition de tlnfaillib. papale a propos de la lettre | ||||||||||||||||||||||||||
|
P. A. Matiguon. La question de VInj'aillib. papale aux cinq premiers siècles de rEtjlise, ii propon des lettres da P. Gratry, Paris 1870,
Xj. Gautier, ISInfallib. devant la raison, la foi et Vhistoire. Paris 1870. „Een handboek voor raenschen van gewone ontwikkeling.quot;— De nederl. vertolking is in behandeling.
.7. Cliantrcl, Le Pape Honorius; 1quot; Ltttrf a M. fabbé Grain/. Paris 1870.
40
J. Chautrel, Les j'auses décrétales; Lettre. Ibid.
Id. Paul IV el la tyrannie Papule. Paris-Brux.-Rome. 1870.
Die Encijclica Pnjjst Pius IX mm 8 Dec. 1854. Sthmnen aus Maria-La ach. Freib. in Brisgau 1869. Twee dikke boekdeeleu.
G. Scliueemann. Die Kirchliche Lehnjewalt. Aid. B. I, Nr I.
F. Kies und K. von Weber. Das oekumemsche Coticil., Stimmen aus Maria-Laach. JVeue l-'olqe. Ibid. 1870.1—VIII.— In dit laatste „achtes (Doppel-) HelV is de uitvoerige „Bücher-, Broschuren- and Zeilwu/sschaa'quot;' betreft'ende quot;t Vati-kaanscli Koncilie, aldaar telkens geleverd, mi reeds geklommen tot Nr 176. De meeste dezer recensiën vindt men, zakelijk , in bovengemeld vervolgwerk „de algcm. Kerkverg. v. 1869/70quot; bij v. Gnlick te 'sBosch.
F. X. Weniger. Die Unfehlbarkeit des Papstes als Lehrer der Kirche uud dessen Btzielmung zu einem allgem. Concilium. Einsiedlen-New-york-Cincinnati 1870.
D' F. Michelis, Die Unjeldbarkeit des Pajjstes uud der Humbtig, u. s. tv. Braunsberg 1869. Ook over dezen Katholieken wijsgeer (?) mag men -als, helaas! over den ex-oratoriaan Gratry, enz. (sensu materiali?) zuchtend uitroepen: „0 si tacuisses, et philosophus et catholicus mansisses.r*
P. P. Rudis. Katholisch oder Humbug ? Offene und freie Fragen an Dr F. Michelis, Prof. der Philosophic , zweite , sehr vermehrte Aujiage. Regensb. 1870.
D' J. Hcrgenröther. Anti-Janus, Eine fdst.-theol. Krilik der Schrift „der Pa/ist und das CunciCquot; [de beruchte Augsburger-krant-artikelen] vou.Tanus | v. Dull.c. s.j Freiburg in Brisgau 1870.
Id. Die „Mt'rthümei'quot; con mehr als 400 Bisschö/en und
ihr theologischer Censor. Line Beitrag zur Würdiyunq der cun Harm IJr von Dölliuger oeröffentlichten „ Worte übet die UnJ'ehlbarkeitsadresse.'''' Ibid. 1870.
Dr L. M. Roth , L'in deutscher kat h. Kirchenhistoriker [Dr v. Döll.] vor deni tribunal der öffentl. Mein, und dus Papsthum , rertheid. durch zwei deutsche protest. Historiker. Paderboni 1870.
Msgr C. J. von llefele [ben. Bisschop van Rottenburg], Honorius und das VIe allgem. Concil. Mit einem Nachtrag des Verfassets. Tub. 1870.
Dr H. Kuinp. Die Unfehlbarkeit des Papstes und die Stelbmg der in Deutsrh-land cerbreiteten theol. Lehrbücher zu dieser Lehre. [Niet minder dan 74 van de jongste katholieke auteurs worden voor de vierschaar geroepen] Durch getreue Auszüge und üebersetzungen dargestellt. Munster 1870.
IJr A. Stockl. Die Infallibilitdt des Oberhauptes der Kirche und die Zustim-mungadressen an Hernn von Döllinger, namentlich die Münslersche, 2' sehr nei-mehrte Aujiage. Münster 1870.
to i:LICIIÏKjST D VÓOROJSTDKrzoKIC.
EERSTE HOOFDSTUK.
OVER HET OBJEKT VAN 's PAUSEN ONFEILBAAllHEID.
Bijaldien het vraagstuk van 's Pausen Onfeilbaarheid reëele waarde heeft, wat zal dan noodwendig als 't voorwerp van der Pausen onfeilbare leeraarskracht beschouwd moeten worden?
„Onfeilbaarheidquot; - quot;t is in de voorafgaande begripsverklaring uiteengezet, - beteekent niets meer of minder dan alleenlijk een pra'.rogatief, eenvoorregt, hetwelk de of schriftelijke of mon-delijke uitspraak van om 'teven welk gezag onderscheidt, en dus, in ons geval, een bovennatuurlijk waarachtig en gewaarborgd voorregt van het gezagvoerend Leeraarsambt der Kerk.
Nooit is er van 'quot;s Pausen Onfeilbaarheid sprake, of wij hebben daarbij analogiesch den Paus als Geloofslceraar op het oog, en nog wel, wat later blijken zal, als den Opperleeraar der gansche Kerk.
Maar kleeft nu gezegd prnerogatief aan 't Leeraarsambt als zoodanig, dan moet allereerst de kring van voorwerpen naauwkeurig-lijk geteekend en afgerond worden, binnen welken deze leerarende werkzaamheid vau den Paus zich gezagoefenend heeft te bewegen.
Al wat immers wezenlijk voorwerp is van de hoogste leerarende
42
magt, ligt met gelijke noodzakelijkheid binnen den kring, waarin de Paus onfeilbaar zal moeten heeten.
Zal moeten heeten, zeggen we. Want bij geheel deze prognostische narorselling - en zulks betreft eveneens alle volgende -wordt telkens, als van zelf spreekt, 's Pausen Onfeilbaarheid slechts voorwaardelijk opgezet, en hebben we dus nii alleen maar, wetenschappelijk, vast te stellen, in welke soort van zaken of voorwerpen , krachtens goddelijken borgtogt, aan 's Pausen beslissingen de Onfeilbaarheid moet worden toegekend.
Welnu dan, wat behoort metterdaad tot dit Leeraarsambt van den Paus?
Kort ea bondig kunnen wij antwoorden: Dat alles wat, in Jt algemeen, voorwerp is van 't kerkelijk Leeraarsambt. Is immers aan den h. Petrus het drievoudig ambt van leeraar, priester eu herder in al zijn volheid overgeleverd, in welken zin door alle katholieke exegeten van naam het: „Weid Mijne lammeren! Weid Mijne schapen!quot; verklaard wordt; en is deze bijzondere overdragt, gelijk het de wijsheid van den goddelijken Stichter der Kerk zoowel als de aard der zaak gebiedend vorderen, voor al de opvolgeren des h. Petrus geldig: dan moet deze hoogste volmagt om te leeraren, in juist denzelfden omvang en met juist hetzelfde regt, zich uitstrekken over dat alles, wat in 't algemeen tot de zaken van 't kerkelijk Leeraarsambt behoort. Het is dus, welbeschouwd, een en dezelfde bovennatuurlijke volheid van magt, die zoowel hier als ginds verwerkelijkt en als beiigchaamd wordt, hier slechts gekoncentreerd en verbijzonderd, ginds veralgemeend.
Doch laat ons, om duidelijk te wezen, de voorwerpen van het kerkelijk Leeraarsambt nagaan.
Tot dezen kring in 't algemeen, en dus ook tot het gebied des hoogsten Leerstoels in 't bijzonder, behooren:
I. Alle theoretische Openbaringswaarheden.
Onder bespiegelende - theoretische of spekulatieve - waarheden der Openbaring of des Geloofs, verstaan de godgeleerden, een-pariglijk, al zulke bf bevestigende bf ontkennende leerstellingen, welke zich regtstreeks en alleen rigten tot het verstand der geloovigen - die, zeg ik, welke allereerstens slechts de toestemming of instemming des verstands vorderen.
43
Noodwendig en heilzaam zijn ze den menscli ter zaligheid, omdat de menscli begaafd is met verstand, en omdat 's menschen hoogste en edelste deel uit de geloovige erkenning van hetgeen als waarheid geopenbaard is, leven moet.
Van deze waarheden is Christus Jesus de Leeraar. Ze zijn vervolgens door Zijn Apostelen verkondigd, en ook, voor zoover God zelf dit noodig achtte, met den bijstand des b Gees-tes ter nedergeschreven.
Maar nu is het de taak van 't door Christus ingestelde Leergezag, om deze theoretische Openbaringswaarheden, voor zoover ze, van 't begin af, zonder eenige tegenspraak, klaar en duidelijk bleken te zijn, door middel harer gewone, onafgebroken voortzetting van het Leeraarsambt, aan alle menschen der gan-sche aarde bekend te maken, en om ook die, welke , van den aanvang af, niet zoo duidelijk waren of in den loop des tijds willekeuriglijk zijn aangerand geworden, tegenover alle verkeerde opvatting, verdraaijing en bestrijding in bescherming te nemen en, al naar het noodig blijkt, naauwkeuriger te bepalen, onherroepelijk uit te wijzen. Hierin nu, in dit laatste, bestaat de momenteel buitengewone werkzaamheid van 't Leeraarsambt, respektie-velijk van den oppersten Leerstoel, der Kerk, en om déze werkzaamheid is 't ons hier te doen. Diensvolgens behooren tot deze klas of afdeeling:
1. Alle beslissingen, in den strengsten zin des woords, het geloof betreffende; en
2. alle beslissingen over waarheden, die onder de zoogenaamde beweegredenen van geloofbaarheid der katholiek-christelijke Kerk worden gerangschikt. Jt Heeft immers geen tegenspraak in, te zeggen, dat zulke waarheden geopenbaard zijn door God, ofschoon dan toch ook, van den anderen kant, de rede ze vermag te doorgronden. In zoover God ze openbaarde, en in zoover ze tot de waarheden der Openbaring in wezenlijke betrekking staan, vallen zij mede onder; bereik van het door God beroepen Leeraarsambt, respektievelijk van den door God ge-vestigden oppersten Leerstoel, der Kerk. Zonder dit toch zou hare taak, om de waarheden des geloofs tegenover dwaalleer te handhaven, een ongerijmdheid zijn. Want zoo
44i
scherp is tussclien Wetenschap en Gelooi', tusschen Eede en Openbariug, tusschen Natuur en Genade, geenszins de grenslijn getrokken, dat vermetele overstapping uit het eene gebied in het ander eene onmogelijkheid zijn zou.
II. Alle praktische Openbaringswaarheden.
Deze benaming omvat al zulke ontkennende of bevestigende stellingen, die, 't karakter van wet aannemende, minder op het verstand dan op den wil, kortom, op heel der menschen zede-lijken handel en wandel, betrekking hebben.
Deze wetten zijn alle voortgesproten uit de heiligheid Gods, en erlangen haar bekrachtiging uit Gods regtvaardigheid. Haar doel is de menschen op te voeren tot gelijkvormigheid aan God , tot heiligheid. Maar nu is juist, en inzonderheid, aan 't Leeraarsambt der Kerk de taak toevertrouwd, om deze wetten aan de menschen voor te leggen, te verklaren, in te prenten; evenals het de roeping is van 't herdersambt, om voor haar inachtneming te waken; en evenals het de pligt van 't priesterambt is, om tot de bereiking van gezegd doel de niet te ontberen goddelijke hulpmiddelen te bedeelen j weshalve de beslissing betreffende al zulke waarheden in den hoogsten graad aan het kerkelijk Leeraarsambt - hier den oppersten Leerstoel der Kerk - toekomt.
ïot dezelfde klas behoort wijders:
III. De eiudbeslissende beoordeeling der gevolgtrekkingen uit waarheden des geloofs, der zoogenaamde theologische afleidingen.
Het is niet waar, dat de bevestigende of ontkennende leerstellingen , waarin Gods onmiddellijke Openbaring is uitgesproken, een stijf doodsbeenachtig dogmatisme opleveren. Immers, zij behelzen de zuiver goddelijke waarheid. Nu is deze waarheid zeer zeker onveranderlijk; maar stijf en doodsbeenig , onleefbaar alzoo, is zij, hoe ook optredend, nooit. Licht is zij en leven voor den geest, en 't is haar wezenlijke aard, licht en leven te wrochten. En dit doel tracht zij te bereiken;
èn door toepassing in 't praktiesch leven;
en door toepassing in de wetenschap.
In beide gevallen verschijnt de verdere ontwikkeling dier onmiddellijk geopenbaarde waarheden, - verschijnt, zeg ik, de a f-
45
leiding uit de leeringen des geloofs, als 't wezenlijke middel tot gezegde toepassing. Welnu, 't regte gebruik van dit middel staat onder de bescherming van 't kerkelijk Leeraarsambt, -respektievelijk van den oppersten Leerstoel der Kerk, - en mitsdien binnen den kring dezer leeraarsmagt. Over beide gezigts-punten sta hier een enkel woord ter opheldering 1.
1. Hoe velerhande en hoe bontkleurig de betrekkingen van 't menschelijk leven mogen zijn, steeds - en dit is de wille Gods - moeten ze volgens het rigtsnoer des geloofs geordend, door de geloofskracht bezield, veredeld en eenigermate vergoddelijkt worden. Eerst langs dezen weg bekomen de theoretische Openbariugswaarheden, hoewel allereerst enkel voor 't kenvermogen bestemd, praktische beteekenis. Van het geloovend verstand werken zij op 't hart, op den wil, op 't leven in, en verleenen aldus aan 's menschen in- en uitwendige handelingen, mits zedelijk goed zijnde, een bovennatuurlijk karakter, een hemelsche wijding. Vandaar de grondstelling: „Tota vita chrisüana est in actu: geheel het leven van den Christen is handelingquot;.
De toepassing nu dier Openbaringswaarheden op 't prak-tiesch leven geschiedt, als van zelf spreekt, door middel van de verdere ontwikkeling dezer waarheden en door daaruit getrokken afleidingen, al naar gelang zulks in de velerhande betrekkingen des levens te pas komt.
Nu is'tzeer zeker ieders eigen taak, de toepassing van al zulke geloofswaarheden op eigen individuëele levensomstandigheden zelf te maken. Maar toch heeft ook bij deze praktische determinee-ring het kerkelijk Leeraarsambt een zeer gewigtige rol, en wel zijn voornaamsten pligt, te vervullen. Belast om de volkeren alles te leeren onderhouden wat Christus aan hetzelve heeft meegedeeld, moet het de menschen, èn iederen individu èn de groote algeheelheid, zoo dikwerf hun welzijn een verdere gevolge-lijke, afleidiugsgewijze ontwikkeling der geopenbaarde waarheden vordert, voor alle verkeerde begrippen, voor alle onzekerheid, behoeden.
1
Vgl. Schneemanu £)ie hirchliche. Lehrgeioalt, t. a. p., Nr. 80—93: - een doorwrocht opstel, waarvan zelfs het theoluy. LiUeraiurblatt van Boim gezegd heeft, dat het de gansche stof „uitputquot;.
46
De werkdadigheid van het kerkelijk Leeraarsambt, respektievelijk van deu hoogsten Leerstoel der Kerk, omvat dus, niet enkel en uitsluitend al de onmiddellijke, tlieoretische of praktische, Open-baringsleeringen op zich genomen, maar ook de gevolgtrekkingen, welke daaruit noodzakelijk voor 't zedelijk leven van den mensch en van de maatschappij, en welbeschouwd ter hunner eenige redding, voortvloeijen.
2. Het uitdelven van de goudmijn der Openbaring in 't belang der wetenschap geschiedt op dezelfde wijs. Deze schat der schatten is immers, ter oorzake van zijn diepen inhoud, oneindig vruchtbaar in overheerlijke aanwinst van allerlei hooger ontwikkeling; is, wegens zijn goddelijk gewaarborgde zekerheid, het stevigst fondament van 't gebouw der wetenschap; is, om zijn innige betrekking tot het ware geluk, van 't allerhoogst belang ; is eindelijk, om zijn verhevenheid en bekoorlijkheid, vol van zaligmakende kracht voor het menschelijk verstand. Wordt toch eensrzijds de menschelijke rede uit haren aard geprikkeld en als voortgezweept, om den kring harer kennissen te verwijden, en vindt zij slechts in een altoos aangroeijende kennis der waarheid hare zaligheid en rust, wel is het dan natuurlijk dat deze schat der Openbaring, door navorschende vernuften opgeraapt en bewerkt, 't zoo prachtige wetenschapspaleis worde, wat wijde christelijke theologie noemen.
Maar aan niet een van al die navorschende geesten is van bovennatuurswege de gave der Onfeilbaarheid tot waarborg toegezegd. Terwijl men dien schat der Openbaring dienstbaar maakt aan de Wetenschap, hem zich toeeigent, hem zelfstandiglijk bearbeidt , of terwijl men de wetenschap zoo opbouwt, dat zij in haar fondamenten, in den gevel of eeuig ander deel des gebouws, met dezen schat iü aanraking komt, kan meu zich derhalve , door dwaling of gevaarlijken misgreep, vergissen. En juist omdat de geloofswaarheden zoo diepzinnig zijn, kunt ge, alreeds bij eerste opvatting , mistasten; op den weg der afleiding kunnen de wetten van 't denkvermogen u ontsnappen; en zoo zal men tot besluiten, tot meeningen, kunnen komen, die met deze of gene geopenbaarde waarheid strijden, althans bij verdere gevolgelijk-heid onvermijdelijk tot zulk een tegenspraak zouden heenvoeren. Dit alles is mogelijk, en zooveel te eerder, wanneer men, al
47
voortredcneerend, eigendunkelijke, vaak zeer zonderlinge , ver-standsbescliouwingen of lievelings-ideën en vooroordeelen, als een persoonlijk en toonaangevend iets, mede gewigt in de schaal wil doen leggen.
En zou dan nu deze, uit den Hemel ons geschonken, met Christus' bloed verzegelde, ons zoo oneindig dierbare, Openbarings-schat, tegenover zulke gevaren, zonder bescherming moeten zijn? Zal alleen 't 'kerkelijk Leergezag, de natuurlijke Schutsvrouw dier waarheden , slechts werkeloos moeten toezien, ontbloot vau regt en van magt, tegenover de mogelijke eu waarachtige dwalingen eener valsche Wetenschap? Neen; want „niemandquot; - als Newman zeer juist opmerkt - „kan naar behooren de kust verdedigen, als hij niet tevens meester is van de aangrenzende zeequot;; en de Kerk kan den schat der Openbaring tegen de somwijlen ook uit de Wetenschap opdoemende gevaren niet beschermen, indien zij hare magt ook tot. de aan 't Geloof rakende velden der Wetenschap niet uit mag strekken. En zoo moet dan liet Leeraars-ambt - de hoogste Leerstoel - dor Kerk dit bewaargoed tegen aJïe gevaren beschermen; dit Leergezag, deze Leerstoel, moet derhalve volstrektelijk 't regt hebben, om ook de dwaalleeringen eeuer valsche Wetenschap te verbetereu, en door hem moet do nnvorsching dier vernuften zich weder op de regte baan terug laten geleiden.
Of zal de Wetenschap zelve zich verbeteren? Deed zij dit, 't zou een verblijdend verschijnsel zijn. Maar, doet zij 't ook werkelijk en altoos? Dan inzonderheid, als zij aan zichzelve is overgelaten? Wie blijft daar borg voor? Hij zelf, die dwaalt? Kan 't niet even ligtelijk gebeuren, dat de geëmancipeerde Wetenschap voet voor voet in hare dwaling voortwandelt? Wat zegt de geschiedenis der godgeleerdheid? Wat, die der wijsbegeerte? Wat, de ervaring? En als 't nu in der waarheid aan betreurenswaardige voorbeelden geenszins ontbreekt, wat dan ? Moeten de beoefenaren van zulke .Wetenschap langs den emau-cipatie-weg de prooi worden van de slavernij der dwaling en... verloren gaan? En zullen ook zij alle dan maar verloren moeten gaan, die aan zulke drabbige bronnen hun naar waarheid dorstenden geest zoeken te bevredigen, m. a. w. verschalkt, belogen en bedrogen worden? Voorzeker neen! Maar wat dan
48
zal hun ondergang voorkomen? Ik herhaal het: niet de aan eigen verbetering overgelaten Wetenschap, maar de verbeterde, feitelijk verbeterde, dooreen Onfeilbaar Gezag verbeterde Wetenschap, het verbeterend Leeraaïsambt der Kerk.
En feitelijk heeft zich metterdaad, niet slechts, algemeen gesproken, het kerkelijk Leeraarsambt, maar bepaaldelijk ook de hoogste Leerstoel der Kerk, te alle tijde dit regt en dit gezag toegekend en het daadwerkelijk uitgeoefend. Voor zijn beslissingen van dezen aard vordert hij, en gestrengelijk, instemming: wel niet altijd daad van goddelijk gz\ooi (actusJidei divince) - zulk een instemming verlangt de Kerk slechts voer geloofsleerstukken, voor het dogma, voor alle waarheden, die zekerlijk in de Openbaring bevat zijn - maar dau toch altijd waarachtige, innerlijke, onvoorwaardelijke onderwerping des oordeels aan 't Onfeilbaar eindoordeel der Kerk. En zulks wordt gevorderd, zelfs onder bedreiging met de strengste kerkelijke straffen, ja tot zelfs met absolutie-weigering in de ure des doods. Men denke slechts aan de Bulle, genaamd „ Unigenitus'\ waarin Paus Klemens XI de 101 stellingen van Quesnel veroordeelt, en onvoorwaardelijke toestemming eischt, niet slechts voor 't dogma in den strengen zin des woords, maar tevens voor nog andere waarheden, welke met de geloofsleerstukken ook maar in verband staan1. Eu deze Bulle, hoe dan ook in Frankrijk door jansenistische kunstenarijen verdonkremaand, werd nogtans, als Dol linger 2 aanteekent, „in alle overige katholieke landen zonder tegenspraak als geloofs-voorschrift aanvaard.quot;
Heeft dus 't leerarend Kerkgezag, hetzij dan veralgemeend , ofwel konkreet en in het Oppernoofd der Kerk verbijzonderd , het regt om over theologische afleidingen definitief te beslissen,
„Je dirai avcr (Otijiaiice qaon 'si prnche fVêtre hérétiqu*', Inrs-,,lt;/uh , .rans se mettfe en peine de ce qui favorisel'héré-,,.vie, on n'évite que ce qui est précisement hérétique •^et contlamnèe pnr I'MEg/lise.quot; Opmerkenswaardige woorden! Wie schrijft ze?... Niet de hoftheoloog, edoch de adelaar van Meaux, J. B_ Bossuet. Zie (Euvres completes (Ed. cit.). T. II. Défmsc dn la Tradition et des SU. Per es, 1quot; partie, lie. J, ch. 22, ji. 148.
Kirchejiyescliichtc vuil Hoi-tig. ForUeteuny, s. 832. 'Over de lotgevallen dezer wijdvermaarde dogmatische Bulle raadplege men o. a. Laliteau, Hist, de la Constitution Unigenitns, Besaeyon 1820.
49
dan is diens volgens ook aan datzelfde Gezag het regt van uitwijzing verleend nopens;
IV. Leerstellige, dogmatieke, feiten.
Het Leeraarsambt der Kerk staat in de wereld als de Regt er van menschelijke dwaling en goddelijke waarheid, der gezonde eu dei-vergiftige leer j hoe toch anders zou 't zijn roeping kunnen vervullen: hoe, de geloovigen uit de zuivere bronnen der waarheid drenken en op de vette dreven der gezonde leering weiden?
Nooit evenwel treden tie dwalingen, 't zij ze regtstreeks ofwel zijdelings de geopenbaarde waarheid misvormen, als louter schimmen eener schijnwereld op: als loutere, aan geen woorden gebonden bespiegelingen bestaan zij niet; ook ijlen ze geenszins als dwaallichten, zonder den mensch te beschadigen, door de luchtkringen rond. Integendeel. Konkreet worden zij uitgesproken; in geschriften vooral legt men ze neder; men wil er zooveel aanbidders mogelijk voor winnen; men heeft, juist door dat geschrijf, haar verdere verspreiding onder de menschen op 't oog.
En moeten nu tegenover deze daadwerkelijke dwalingen de oogen van 't Eegterambt der leerarende Kerk gesloten zijn? Zal het, door slechts in ^t afgetrokkene te mogen beslissen, maar in de lucht moeten schermen, middelerwijl hierbeneden de konkrete dwaling ongestoord en ongestraft over Gods ruimen aardbodem de geesten in de war brengt, do harten verwoest en de zielen vermoordt ?!
Een „dogmatiescli feitquot; is „de overeenstemming of niet-overeensteinming tusschen eene leer en de geopenbaarde waarheid, voorzoover deze leer konkreet en feitelijk in een niet-geïuspireerd boek is uitgesprokenquot;—• met kortere woorden: „de zin van een niet-geïnspireer-den tekst in zijn betrekking tot het Geloof 1.quot;
Diensvolgens bestaat de beslissing nopens een dogma-tiesch feit in de gezaghebbende uitspraak der Kerk, volgens welke uitspraak eene leer, gelijk zij in dit of dat boek ofge-
1 Schneemunn, t. a. p. Kr 68. — Over heel dit punt, alsook over de vermaarde „distinctio juris et flt;ic.lïquot;, raadplege men o. a. J. Sclnvetz, /. c. § 197, P;gt;. 538 seyiy.;J. Devoti, Instit. Can. 'Kil. 5a Gandensis) T, 11, til VU, 275—295, Ganite 1852, en S. Lij;. Thcol. Mor. (ed. cit.), 7'. X, Append., pp. 199—249; ld. Volied. ascet. en doytrM. werken, T). XXf (vert. v. J. Looyaard, lrtr. 1854), Geschied, der hMerijen, enz. le D., XII' Hj'dsl.\, «rt. 111, bkz. R93,iiigt;.
50
zegde wordt voorgedragen, al dan niet overeenstemt met liet katholiek geloof.
In 't laatst go val, wanneer namelijk die overeenstemming in, om het even welke, beslissende termen ontkend wordt, behoort tleze Gezagsuitspraak voor den vervaardiger van zulk een boek een prikkel te zijn tot gehoorzame onderwerping, tot herroeping of verbetering zijner dwaling; voor de geloovigen, daarentegen, een verbindende waarschuwing, opdat zij door de aanvaarding van zulk eene leer de zuiverheid huns geloofs niet kwetsen.
Een zoodanige beslissing is dus in den regel gelijk aan een de gansche Kerk verpligtende wet, is in zich een negatieve geloofswet.
Wijl voorts de graad van niet-overeenstemming verschillen kan, bedient zich het kerkelijk Leeraarsambt, bij deze zijn beslissingen, van meer dan een uitdrukking, door namelijk den tekst, nu als „ketterschquot;, dan als „der ketterij zeer nabijquot;, dan als „dwalendquot;, dan weder als „vermetelquot; enz. te censureeren 1.
Maar om 'teven hoe ooit de censuur des Leeraarsambts, des hoogsten Leerstoels, moge luiden, het kerkelijk oordeel raakt niet de inwendige gedachten van den schrijver als zoodanig, edoch alleen maar den zin, uitgesproken in zijn werk. De éenige kwestie is dus hier, of de onherroepelijke beslissing omtrent dit laatstgenoemde punt (- den feitelijken, objektieven, uitwendigen zin van kwestieuze woorden of stellingen-) tot de sfeer van de onfeilbare magt der leerarende Kerk, al dan niet noodzakelijk, behoort.
Ook hier hebben wc nogtans vastberaden ja te zeggen, zoolang wij namelijk do goddelijk gewaarborgde overtuiging regt overeind willen houden, dat het Leeraarsambt der Kerk niet bloo-telijk geroepenis, om geloofswaarheden te bepalen, maar ook om ze tegen de dwaling, tegen alle, feitelijk, hic et nunc konkreet opgedoken dwaling rein te bewaren; en niet slechts te bewaren, maar om ook de tegenovergestelde dwaling te ontmantelen en te veroordeelen, om 't even in wat schaduwbeeld zij optrede,
Vgl. Gautier Prodrom. ad Theol. dogm. scoL, in den Thisaar, theolorj. Venet. 1762. T. I. — Dr If. J. Feye DIndex, le Gallicanisme etc.; t. a. p., [r ctrt. Deze belangrijke opstellen van onzen geleerden landgenoot zijn, in quot;t zelfde jaar (1853), afzonderlijk uitgegeven te Tirlemont.
51
en ühj het even waar zij zich moge voordoen. Dit laatste is bovendien het zekerst eu krachtdadigst middel om 't geloof ongeschonden te handhaven. En het vermógen om dit middel te bezigen - zal door den goddelijken Leeraar der menschcn aan Zijn plaatsbekleedend Leeraarsambt op aarde onthouden zijn ? I En een geschrift, dat dan toch voorzeker opgesteld werd, om verstaan te worden, en nog wel in 't vooruitzigt van door alle lezers te worden verstaan - zulk een geschrift zal alleenlijk voor 't kerkelijk Leeraarsambt, en dus inzonderheid ook voor den Paus, onverstaanbaar moeten zijn?!
Wij besluiten. Voorwerp der gezagsuiting van 't Leeraarsambt der Kerk, van haar hoogsten Leerstoel, zijn: niet slechts alle onmiddellijke, èn theoretische èn praktische, Openbarings waarheden, maar ook wat daar noodzakelijkerwijs meê zamenhangt: de afdoende beslissing over daaruit voortvloeijende gevolgtrekkingen, mitsgaders de onherroepelijk beslissende beoordeeling van dogmatische feiten.
Dit alles plagten de oudere theologen in een enkel woord zamen te vatten, bewerende dat de Kerk de bovennatuurlijk onfeilbare zekerheid des alléen-waren Geloofs bezit, m. a. w., dat zij «•lu SfeloofsJaaRenquot; onfeilbaar is Om de kortheid te bevorderen, zullen wij, het geloof steeds o bj ek-tief nemend, ons voortaan behalve van deze formuul, ook van de reeds gebezigde uitdrukkingen: ,/s Pausen Onfeilbaarheidquot; en „Onfeilbaarheidquot; blijven bedienen. Bij ons onderzoek alzoo over de vraag, (gt;T «le Faus i:i g-eloofszaken
i „in re fidei aut morum.quot; d. i. „In gelooi's- of z edel eer.quot;;— Wat tegenwoordig raaskallendenvijs wel eens onafhankelijke zed el oer d. i. üedeleer zonder dogmatiek of stellige grondbeginselen, gevolg zonder oorzaak!!- wordt geheeten, bestaat niet. Zedeleer immers is praktische toepassing van theorie, van beginselen, van geloofsleer, op de verschillende betrekkingen des zedelijkeu levens, èn voor den mensch in 't bijzonder, èn voor de menschclijke zamenleving in 't algemeen, jegens God, jegens zich zeiven eu jegens elkander onderling. Do formuul „Onfeilbaarheid in zake des geloofsquot;, „Onfeilbaarheidquot; van de Kerk, van den Paus, omvat dus ook al wat de Openbaringsleer in 't stuk van zeden betreit. Van alge-meene bekendheid is de schoone uitspraak des h. Augustinus: „Quae sunt contra /idem, vel'oonam vitam. Ecclesia non approhat, nee tocet nee Jacit (Ad. Inquisit. Januarii Lib. II. n. 35. Ed. Beucdictina, £p, 55).quot;
52
onfeninias* is, bedoelen wc, met deze zegswijzen, zijn uitwijzingen of beslissingen vanaf Petrus' Leerstoel {ex cathedra Petri) over dl de opgenoemde voorwerpen - niets meer, doek ook niets minder.
De vraag naar 's Pausen Onfeilbaarheid laten wij derhalve geenszins slaan :
1. op alle uitingen van 's Pausen mond 1;,
2. noch ook op zijne maatregelen van kerkelijke tucht, al blijkt het ook, dat deze waarachtig een uitvloeisel zijn der hoogste regeennagt. Eén ding is hier nogfcans wel bij in 't oog te houden. Komt werkelijk den Paus Onfeilbaarheid toe, en hij beschikt, in zake van kerkelijke tucht, een of ander als voor geheel de Kerk van verbindende kracht, alsdan kunnen deze zijne beschikkingen niets inhouden, wat met het geloof of de zeden strijdig zou wezen 2. Daarmee is evenwel nog niet gezegd,
Behartiging verdient in dit opzigt wat Melchior Cano of Canns ( Dehcis T/ie-o/o(/. lib. V, c. 5) reeds voor drie eeuwen schreef: „Nunc iilud breviterdici potest, „qui Summi Pontificis omne dc re quaeumque judicium temere ac sine, „delectu defendunt, hos sedis Apostolicac auctoritatem labefactare, non fovere, „evertere, nou firmare. Nam .... quid tandem adversum haereticos disputando ille ,,pioficiet, quem viderint non judicio, sed affectu patrocinium auctoritatis pon-„tificiae suscipere, nee id agere, ut disputationis suae vi lucem ac veritatem „eliciat, sed ut se ad alterius sensum voluutatemque convertat? Non eget Petrus „mendacio nostro, nostra adulatioue non eget.quot;' — Gelijkenvijs waarschuwt de niet minder beroemde Ballerini (De vi ac ratione primntus Hom. Pontijicwn et de ipsorwn infallibilitate in definiendis controversiis fidei, c. XV, § 10): „Illud apud non paucos praejudicium obtinet, quo omnia Pontificum „dicta vel scripta tanquam fidei definitiones existimant: nee cogitaut, se hao „ratione ipsis Pontificibus, dum f'averc nimium voluut, obesso plurimum, ad-„versariisque pontificiae inerrantiae plurium objectionum occasionem praebere.quot;
Men versta dit wel. Geen pauselijke beslissing of maatregel, de kerkelijke tucht of ook de kerkelijke liturgie betreffende, is, strikt gespro. ken, olyekt van quot;sPausen Onfeilbaarheid, tenzij alleen maar substantieel, gelijk de theologen het noemen, en voorzoover zulke dekreten do panschc Kerk verpligten. Hierover zegt degroote Suarez: „Sequitur Pon-„tificem non posse errare in praeceptis, feu rebus moralibus, quas tradit vel „approbat pro universa Ecclesia. Hoe intclligendum yuond substnntiam, seu ,,quantum ad honestatem morum; nam quoad circumstantias vel lEultiplicandi „pmecepta, vel rigorem, aut nimias poenas, non est inconveniens aliquando „committere aliquem humanum defectum, quia hoc non est contra Ecdesiaj „sauctitatem; approbare autera turpia pro honestis, vel c converso damnare ho-„nesta tanquam iniqua, repugnat veritati et sanctitati ICcclesiae, et ideo in his
53
dal al zulke beschikkingen uit dien hoofde steeds de doel-treffeudste eu onveranderlijk zijn. Het doeltreffende van tucht verorden in gen hangt alleen af van de regte booordeeling der omstandigheden van tijd en plaats, en deze booordeeling is wederom afhankelijk van menschelijke getuigenissen, die aan dwaling onderhevig zijn.
Dit dan moge, als eei'ste prognoze of voorafgaand onderzoek nopens het wezenlijk voorwerp uf objekt van's Pausen Onfeilbaarheid, volstaan. Trachten wij thans opzigtelijk het onderwerp of subjekt van ons aanhangig praerogatief op de ware hoogte te komen.
OVER HET SUBJEKT VAN 's PAUSENquot; ONFEILBAAUHEID.
Bijaldien de vraag over 's Pausen Onfeilbaarheid reëele waarde hebbe, zal hem dan deze bovennatuurlijke gaaf in zijn hoedanigheid van lecraar in *t algemeen of slechts in hoedanigheid van hoog-sten SLeeraar fier gansche ËierK toegekend moeten worden?
Het charisma der Onfeilbaarheid - wij hebben het aangetoond -kleeft aan 't Lseraarsambt als zoodanig. Dientengevolge moeten wij ons den Paus, zoodra er van zijn Onfeilbaarheid spraak is, als Leeraar denken. Welnu, 's Pausen leeraarschap is, al naar zij in eenig bepaald geval wordt uitgeoefend, of privaat, persoonlijk, bf publiek, officieel, ambtelijk.
In eerstgenoemde houding heeft de Paus Jt karakter van privaat persoon, van ,,doctor privatusquot;, zooals de School het noemt; in 't ander geval handelt hij als de hoogste Leeraar der gansche Kerk.
„etiam non potest enure Pontifex. (jDe fide. Disp. V, Sect. 8, Nquot;. 7).quot; Zie wijders de jongste werken van Msg'. V. Dechamps, inzonderheid zijn vermaard geschrift Vinfailib. et le Conc. gén., p. 40. — Ditzelfde zij gezegd van de kanonizatie, niet zalig-, maar heiligverklaring. Vgl. J. B. Lefebve» t. a. [t. blz. 614, alsook J. Sehwetz, /. c. § 198 scq., pp. 242 seqq. — Onder gezegd voorbehoud strekken velen dit Onfeilbaarheids-charisma, evenals dat der Kerk-zelve, nog veel vorder uit. Wij bepaalden ons tot lie; ontwijfelbaar zekere.
54
In eerstgenoemd geval spreekt Je Paus zijn eigen, privaat-persoonlijke meening of overtuiging uit, zonder de geloo-vigen te willen verpligten deze zijne uitspraak aan te nemen; in liet tweede daarentegen spreekt hij, in de vollieid van zijn apostoliesch Leergezag, uit de hoogte van Petrus' Leerstoel {„ex cathedraquot;), met de niet te betwijfelen, bepaald te kennen gegeven en mitsdien kenbare, bedoeling dat hij de geloovigen der gansche Kerk gestrongelijk verpligten wil, de door hem uitgesproken waarheid aan te nemen 1.
Deze onderscheiding is wezenlijk. Ook lost zij een reeks van niet enkel historische, maar ook spekulatieve zwarigheden op. Het is mij, wel is waar, niet onbekend, dat Bossuet - of wie dan de eigenlijke maker dier overberuchte „defensïo declara-tionis concerdus cleri Gallicani anno 1682 , de ecclesiastica poten talequot; geweest mag zijn - aan deze onderscheiding alle reüele waarde ontzegt. Met een onmiskenbaar besef van viktorie geeft die vervaardiger 2 zich de moeite, om den voorstanders der Onfeilbaarheid van den Paus als Opperleeraar der Kerk, aan 't verstand te brengen, hoe zij, hun meening doordrijvende, deze gaaf, op 't voetspoor van Albert Pighius, noodwendiglijk ook voor deu Paus als privaat-persoon, zullen moeten aannemen. Want, zegt hij, evenals déze bewering (die van Pighius), „nieuw en ongehoord en bij niemand in telquot; is, zoo zal het ten laatste ook met géne gaan, vermits beide op een en 't zelfde uitloopen. Met welk regt evenwel veroordeelt men deze onderscheiding? Heeft men niet steeds, en van oudsher, aan een en denzelfden persoon, die eenig openbaar ambt bekleedde, onderscheid gemaakt tusschen persoonlijk en ambtelijk karakter, tussclien handelingen van 't private leven en handelingen der ambtsbetrekking? Waarom dan zou voor den Paus deze ondergcheiding onontvankelijk zijn? „Nieuw en ongehoordquot; is zij evenmin. Alreeds in de VP eeuw vond de romeinsche diaken
Zie o. a. J. B. Lefebve, t. a. p. blzz. 618 vv., alwaar de eigen woorden van een twaalftal voorname theologen voluit worden meegedeeld, onverminderd de plaatsen uit nog vele andere verhandelingen over dit kardinale punt.
Zie. App. ad (hf. deel. conv. Cleri Cfnlfir.ani. Lib. UI. c. 10. ((Eavres loinpl. de Boss. T. IX, p. 336, ed. cit.j
55
Eusticus haar voor de liaud liggen Eeitelijk hebben dan ook steeds alle theologen van eenige beteekenis deze onderscheiding opzigtelijk 's Pausen Onfeilbaarheid a priori voor alleszins noodzakelijk aangezienTegenover de gallikanen hebben wij bovendien slechts aan te teekenen: dat onze onderscheidmaking tusschen den Opperpriester van Home als partikulier persoon of pri vaat-leeraar {„Pontifex llomanus quateuus particular is persona sive privatus doctorquot;), en den Paus als den algemce-nen Leeraar, van Petrus' Leerstoel, d. i. krachtens zijn opperste magt, definiëerende („Papa taniquam doctor universalis definiens ex cathedra, nempe ex potestate supremaquot;), zachtst gesproken, evenzoo reëel is en objektief te regtvaar-digen, als hun in 't bange noodsuur uitgevonden onderscheid tusschen «le aiSgelieeïe reeks «Ier rooikiseiie welke reeks (!) nooit van 't geloof zal kunnen afval-
' In zijn „Disp. contra Acephalum,quot; schrijft liij over 't Leeraarsambt iler Kerk: „Familiaribus non intcndit, neque liypomnistieis, neque iis, qua: afl. umim „et domesticum fiunt, sed his, qnce ad synodes, sen a synodis dograatioe et „publiee et definitive de his, quaj in quasstionem veniunt, describuntur.quot;
2 seiitusiiïitlt;. eai nos subseribimus, est qnïid, licet Ro-
„manus Pontifex quatenus particularis persona, sive privatus doctor, „possit errare(sicut etiam estfallibilis in quaestionibus meri facti, quae „ex hominum testimoniis praecipue pendent), cnm tarnen Papa loquitur tanquam „doctor universalis definiens ex cathedra . nempe ex potestate su-„prema tradita Petro docendi Ecclesiam, tune dicimns ipsnm in „controversiis fidei et morum decernendis omnino infallibilem „esse.— liane sententiam tneatur Divus Thomas (2.2.7.5.0. 10), Turreeremata , (Smniin dc Eccl. I. 2 c. 109 al se'j.), Sotus (Defensio cath. p. 1. c. 83.84. 85) , „Cajetanus {De a actor it. Papte et Cunc.tr. 1. c. 9), Alexander de Ales.S. Bona-„ventura (Summa theol. q. 1. a. 3. d. 3), Augustinus Triumphus (De eccles. „Polesl q. 6.a. 1), Nicolaus de Lyra (Comment, in Luc. XXII: 32), S. Prane. „Salesius (Coulruoerscs, disc. 32), Spondanns (Annal. ad ann. 80C, n. 2), Tho-„massinus (In Coned, diss. 18), Ludov. Bail (Apparat. ad snmm. Concil. p. 3), „Duvallius (De su/ir. Bom. Pontif. Potestate p. 2 q. I et ;iossi'mgt;, aliique innu-„nieii eitati a Milante, episeopo Stabiensi, in suis doetis Kxercitiis siper pro-„pos. 29 Aiex. VI11 damnat, (exerc. 19) , et commuuiter roliqui thcologi omnes, „ut testantur cardinalis Gotti (Vera Christi Eccl. t. 1. c. XI, § 1), Milante (I.e.) „et Troila (Theol. dogm. tr. VI de Pontij', d. 1. § 2. n. 14).quot; Aldus de h. Alpli. de Liguori in ziju dissert, dc Jiom. Pontij', and or it. § 1. — Zie zijn 7'hrol. mor. (ed. Heilig, Mechl. 1852) Lib. 1. tract 2 deLeqy. ji/t. 134 serjq. Vgl. .lules .lacqnes , t. a. p. blzz. 645, 406; alsook de boven aangehaalde schrijvers De-champs , Lieberraann, Lefebve, Perronc , Cercia', Canus, Ballerini, Suarez , Bellarmiuus , Gue'ranger, Hergenröther, Rump, Bouix , de Bruin, Bottematmo , Spitzen, Wijnen, enz. enz.
56
len, en de Fauso» t»e« vojgt;p eaa, die wel afvallig zouden kunnen worden, m. a. w., tusschen Pausdom en Paus, tus-sclien een abstrakten Paus, een Paus-heid, een Paus-idee, en den konkreten, waaraclitig-objektieven Paus. Ook is zij niets minder reëel dan die, welke door Vigor, Dupin, Natalis Alexander en nog anderen, ja zelfs, aan liunne band, door Bossuet is beproefd geworden, namelijk tusscben den apustolzselien Stoel en den bezitter of bekieeder van dezea» Stoeï 1 — distinkties, wier objektieve waarde wij beneden, ter bekwamer plaatse, nog nader zullen toetsen.
Eu zoo behoudt dan onze opgezette onderscheiding baar volkomen regt. Doeb nu bebben we naauwkeurig aan te toonen, in wélk dier beide karakters aan den leerarenden Paus, bijaldien bij Onfeilbaar zijn zal, de Onfeilbaarheid moet toegekend worden.
De opinie, dat de Paus alleszins, ook in zijn hoedanigheid van „bijzonder persoonquot; of als „privaat-leeraarquot;, Onfeilbaar is, werd, in de eerste helft der XVI° eeuw, uitdrukkelijk vertegenwoordigd en warm verdedigd door den nederlandschen geleerde Albert Pigbius Buiten kijf zal hij zich, in de hitte
Zie De Maistre, Da Pape, t. I, Lie. XI, ch. XI; alsmede Dr Boiüx, 1. e. T. I, P. II. pp. 259—304, en de aldaar aangehaalde auteurs.
57
zijner polemiek tegen de ketterij dier dagen, meer bepaaldelijk tegenover de uitvallen van Bucerus, tot zulk een theorema hebben laten vervoeren. Intusschen heeft deze opinie, na hem, weinige bepaalde verdedigers meer gevonden. Bellarminus 1 nam ze in zijn kontroverzen op, om er de uiting eener geloof-volle verknochtheid in te beschouwen, en noemt ze dan ook slechts een sententia prohabilk. Ook Suarez - laat er zich gelij-kerwijs over uit.
Maar welke nu zijn de gronden, waarop men deze bijzondere opinie liet rusten ?
Die gronden geeft Bellarminus kortelijk op. Eerstens: de zachtaardige beschikking van Gods Voorzienigheid {„suavis dispósitioquot;). De Paus heeft een dubbele roeping. Hij treedt, niet alleen, in buitengewone gevallen, als hoogste verklaarder van de goddelijke waarheid bij de gansche Kerk op. Ook 't gewone Leeraarsambt heeft hij uit te oefenen, evenals ieder andere bisschop, even als alle priesters. Welnu, zelfs in deze tweede betrekking dient 's Heeren belofte: „Voor TJ heb ik gebeden, dat uw geloof niet bezwijkequot; bewaarheid te worden aan den Paus. En de tweede bewijsgrond zal in het feit moeten liggen, dat men tot op dien datum van nog geen Paus heeft kunnen bewijzen, dat hij zich aan ketterij had schuldig gemaakt.
Men ziet het, 't zwaartepunt van dien eersten bewijsgrond hangt enkel af van de opvatting der aangehaalde Schriftwoorden. Maar , is de toepassing van dezen tekst op 't onderwerpelijk geval in der waarheid wel steekhoudend? De voornaamste exegeten verschillen van meening. De een laat Js Heeren belofte uitsluitend slaan op den bijzonderen persoon Petrus, zoodat natuurlijk het geheele bewijs in duigen valt; - de meesten daarentegen vinden in 't bewuste woord wel degelijk een toezegging, ten gunste van Petrus als toekomstig Opperhoofd der Kerk^ ten gunste dus ookvanalzijna mbtsop volgers; edoch, deze toe-
De Romano Ponti/ice, Lib. IV. c. VI. 2 De fide, Disp. 5. Sect. 8.
58
zegging willen ze niet dan in wezenlijk verband met 's Pausen stelling tot de gansche Kerk verstaan hebben, zoodat zij alle andere verhouding zorgvuldig uitsluiten. Dit heeft overigens Bellarminus zelf ook wel geweten, weshalve hij voor zich aan deze thezis slechts een graad van waarschijnlijkheid toekent.
De andere grond: nog geen Paus hoeft gedwaald, bewijst evenzou weinig. Zelfs is dit feit, het bij dezen bewijsgrond vooropstaande feit, dikwijls bestreden. Of dit te regt of te onregt geschied zij, zullen we bij een andere gelegenheid (beneden, II0 Afd.) naauwgezet onderzoeken. Maar, komaan, het feit zij erkend: niet een Paus heeft zich als privaat-1 eeraar schuldig gemaakt aan ketterij. Toch zou dan de algemeene thezis nog geenszins bewezen zijn. Immers, zoodoende zou men uit het verschijnsel, wat tot dusver nog altoos een partikulier verschijnsel is en blijft, een besluit van algemeenen aard gaan trekken en mitsdien zondigen tegen 't grondbeginsel van de logika: daaruit dat iets partikuliers waar is, volgt niet dat het univerzeele waar is. In elk geval zou men de logika geweld aandoen door de sluitrede op te zetten: „niet hebben gedwaaldquot;, dus: „niet kunnen dwalenquot;. De sluitrede immers van „niet zijnquot; tot „niet kunnenquot; deugt niet: „A non-esse ad non-posse illatio non valeiquot;.
En zoo worden we dan bier wel gedwongen, om, terwijl 'tons om de naauwkeurige en zekere bepaling van 't subjekt dier Onfeilbaarheidsgaaf te doen is, grenslijnen te trekken, waardoor 's Pausen karakter als bijzonder persoon, als „bijzonder leeraarquot;, voor goed uit ons vraagstuk wordt buitengesloten. Den Paus alzoo moeten wij ons voorstellen in zijn hoedanigheid van hoogsten Leer-aar der Kerk, en de hier te verhandelen Onfeilbaarheids-gave, als een voorregt, als een onderscheiding, als een charisma, voor altoos en aan eiken wettigen bekleeder des hoogsten Leerstoels tot wcSzüJu «Ier gelieele S4erfe verleend. En wanneer nu moet de Paus geacht worden, aldus, in deze hoedanigheid, te spreken? Dan, als hij van Petrus' zetel {ex cathedra) in geloofszaken oordeelvelt, mét de uitdrukkelijke bedoeling, de gansche Kerk tot de aanneming van dit eindoordeel te willen verpligten.
En metterdaad, in alle Schriftuurplaatsen, waar de bewijzen
59
van 's Pausen Onfeilbaarheid voorkomen, blijkt 's Pausen betrekking tot geheel de Kerk wezenlijk de grondslag. Eveneens is zulks met de Overleverings-bewijzen het geval, dat wil zeggen, met de uitspraken der Vaders en Kerkleeraren, overal waar deze gaaf besproken wordt. Wanneer eindelijk zelfs de Pausen zieh-zelven feitelijk Onfeilbaarheid hebben toegekend, dan geschiedde zulks altoos daar, waar zij van hun regt als ïioog-ste iLeeraar «Ier fflLepii gebruik
maakten. Nog nader zal dit een en ander uitkomen, als wij beneden de bewijsgronden-zelve voor 's Pausen Onfeilbaarheid ter toetse zullen brengen. Voorshands zij tot ons oogmerk voldoende, te herinneren, hoe een der laatste Puusen de kenschetsing onzer vrage vaststelt: „De Onfeilbaarheids-gavequot;- schrijft Gregorius XVI 1 - ,,is een onvervreemdbaar voor-regt van het aan Petras' Zetel en dieus Bekleeder toebe-
II iriamfa della san fa Sede , etc. Hoofdst. 24. § 3. blz. 454, van (lc duit-schc vert., Augsb. 1833. De kamaldulenzer monnik Manro CappeUari gal dit geschrift voor, maar ook na zijn verheffing tot de pauselijke waai'digheid, ze if in quot;t licht. — Dit was niet het geval met de veel besproken Qucesttones in Quartam sontentiarum van onzen wijdberoemden Utrechtenaar „Mcyster Aryaen Elori.-zc'''' of Florensz (z= F lor ent ii filius) Boyens (Boeyens, Boydijns of Bomvens B al-duin i filius. Deze Balduin heette weder Jans suen,), later Paus Adriaan \ I. ^icn leze Dr E. H. Reusens, Sjjutaspna. Djctrime Theolotjicte Adr. Sexti, Pont. Max., una cum apfjaratu de vita et script is Adriani.... Acrcduni Anecdota qua. dam Adr. Sexti. partim ex cod. ipsius Adr. aatof/rapho, por inn ex apocjrop'ds mine primum edita. Lov. 18G2,y-gt;. AT, en c. 1V.pp. 122 seqq.— Is quot;'t niet te bejammeren, dat en dit voortreffelijk geschrift èn het daarin voldongen bewezen leit Iiier te lande, en ook elders, zoo weinig bekend schijnen ? Een Dr Bonix zelfs, die in zijn jongst monumentaal Tr. de Papa etc. alle kwestiën betreffende deze leerstof - zou men verwachten - uitput, rept er met geen enkel woord van ! Minder vreemd dunkt het ons, dat zekere „Odulfusquot;, onderteekenaar van het schandlibel, val-schelijk getiteld: „De pauselijke Onfeilbaarheid. Een parel aan de kroon der Ned. Bisschoppen door een [N. B!?J Roomsch Kath. (Dordr. 1870)'quot;, ten deze, zachts gesproken, niets minder dan Lc Page llenouf en de lieercn „pastoorsquot;quot; Heykamp en van Beek (ter, op blz. 38, aangeh. pl.), even onwetend is. Maar komaan, toegegeven, wat zoo niet is, dat Adriaan de uitgaaf van dit zijn, vroeger nog nooit door hem in druk uitgegeven, handschrift, gedurende zijn Pausschap, zelf bezorgd hebbe — wat dan nog? Hij spreekt of schrijft daar als „doctor privatusquot; Voeg er bij, dat het minstens zeer twijfelachtig is, of hij, qua doctor privatus, gemeend en geleeraard hebbe, wat men hem nagenoeg gratis toedicht. Zie het allerbelanhaijkst, z o o e v e n verschenen, werk van den emeritus-Hoogleeraar J. H. Wensing Het leoen van Adriaan VI, Utr. 1870 (in Chantrers Leoens der Pausen, D. XIX), blzz. 84—133.
60
hoorend Primaatschap over de gansche Kerk, en derhalve is voor de Pausen de uitoefening hunner hoogste primaats-juris-diktie een wezenlijke voorwaarde, zonder welke hun de verlichting, die hen Onfeilbaar doet zijn, niet ten deel valt, althans hun niet is toegezegd, om 't even welk een oordeelvelling zij mogen uitspreken. Zoo dikwijls dus de Paus zijn algeheel Gezag niet te werk stelt, er niet aan denkt de katholieke Kerk als haar Geloofsregter te vertegenwoordigen , vervult hij geenszins de voorwaarde, waaraan-alléen de, door God beloofde, Onfeilbaar-heid-meêdeelende bijstand verbonden is.quot;
Ziedaar ouze voorafgaande vraag betreffende het Onfeilbaar-heids-subjekt juist zoo verduidelijkt, als wij voor ons noodig achten. Is de Paus in geloofszaken Onfeilbaar (lc Hoofdstuk}, zoo is hij dat slechts als de Leeraar der algelieele Kerk, en dan slechts, wanneer hij, krachtens de magt aan den 11. Stoel eigen, de gansche Kerk gestrengelijk verpligt, een door hem gegeven beslissing-in-geloofszaken aan te nemen.
En nu vloeijen, uit deze tweede prognostische begrenzing van ons vraagstuk, wederom de volgende besluiten als van zelf voort: ï. Derhalve komen, bij 't onderzoek naar 's Pausen Onfeilbaar-baarheid, diens eenvoudige uiteenzettingen van deze of gene leerstoffe, volstrekt niet in aanmerking. „Schrijven de Pausenquot; - zegt Melchior Canus - „over een of andere stof, dan drukken zij, evenals andere geleerden, slechts hun persoonlijke meening uit, zonder als Regter van geloofszaken voor de Kerk te willen beslissen.quot;
2. Somwijlen heeft men, bij een en dezelfde pauselijke uitwijzing , den hoogsten Segter wèl te onderscheiden van den privaat-godgeleerde. Wanneer de Paus, bijv., de uitspraak van zijn opperst Leergezag door theologische bewijsgronden en sluitredenen staven wil, dan zal hij , wat dit laatste betreft, slechts als een gewoon, hoezeer dan ook zwaarwigtig, godgeleerde spreken. Omgekeerd moet alleen het besliste leerstuk in den kring van zijn Onfeilbaar Leergezag vallen, vermits de Paus alsdan, slechts om wille van dit leerstuk, zijn apostolische magtsvolheid ontvouwt en de algeheele Kerk verpligt, déze leerstelling als leerstuk des geloofs, als dogma, aan te nemen.
61
3. Op eerbiedigeu afstand van onze vraag liggen, eindelijk, ook nog alle beslissingen over individuëele of persoonlijke gevallen, „de factis personalibus sen pure pariiculari-husquot;, gelijk Eoncaglia 1 het noemt. In déze gevallen kan , als Bellarminus toegeeft, tot zelfs de Paus mèt een Koncilie dwalen, zicli vergissen. Ongetwijfeld had de H. Augustinua zulke enkele, louter partikuliere, gevallen op't oog, waar hij schrijft2: „Vroegere Koncilien zouden door latere verbeterd kunnen worden, zoodra namelijk wat verborgen was, door ervaring aan den dag kwaaie.quot; Daarom alzoo zijn, wèl te verstaan, zelfs pauselijke besluiten nopens zulke enkelvoudige gevallen , en zoo ook die der Konciliën , aan dwaling onderhevig , wijl ze van meuschelijke getuigenisaflegging afhangen en mitsdien onwaar kunnen zijn, ingeval de getuigen het aanhangig feit niet behoorlijk, zoo als het is, hebben aangebragt. Naardien evenwel zulke gevallen niet de algeheele Kerk, edoch slechts enkele individuen aangaan, daarom juist behooren ze niet tot den eigenlijken kring van datgene, wat alleen bij het Onfeilbaar werkzaam Leergezag der Kerk te huis behoort.
Van een geheel anderen aard zijn overigens de leerstellige feiten, in de eerste prngnoze door ons besproken. Bij déze feiten immers hangt de beoordeeling van geen menschengetuigenis af: de bijzondere gevallen (de leesbare tekst zelf, 't boek of geschrift van den auteur in kwestie) vertoonen zich hier aan 't kerkelijk Leergezag onmiddellijk. Zoodra wijders, door zulk beslissend oordeel over eenig boek of schrift, de algeheele Kerk tegen een dwaling gewaarschuwd of tot de aanneming eener waarheid verpligt wordt, alsdan houdt het geval op, een bijzonder geval te zijn, en de uitwijzing nopens dit nu zoo dogmatiesch geworden feit valt onder 't bereik van den werkkring, waarbinneii de Paus zijn ambt uitoefent als de Onfeilbare Opperleeraar der Kerk 3.
An'hnadc ad. Nat. Alrx. Hist. Eccl. Smc. V. diss. XIV. § 1.
De Ba/jt. lib. II. contra Donut c. 3.
„Ne qua confusioquot; — zegt Ballerini (l. c., cap. XV, § 6, m. 22 seq.) — „lectores hnpcdiat, explicandimi est, quanam sit ilia Komanse Sedis seu Ko-
62
DERDE HOOFDSTUK.
OVER DEN PAUS ALS ALGEMEEN LEEIIAAR DER KERK,
BUITEN KOXCILIE.
Indien dus aan den Paus, in zijn hoedanigheid van hoogsten Scheidsregter en Leeraar der algeheele Kerk in geloofszaken, van Godswege Onfeilbaarheid gewaarborgd is, moet dan dit voorregt tot alle soortelijke uitwijzingen van den Paus, ook Imiten lionei-
lie om. worden uitgestrekt, of zou de aanneming dezer genadegave uitsluitend beperkt moeten worden tot 's Pausen beslissende uitsprakefn bissjsej» wa oiplS-ïiaBUfaiïeseiï üoiiïcilïe '2
Door deze vraag te stellen-, zetten wij een nieuwe omschrij-
„mauoram Pontificum fides, qu!E omnes undique fideles cogit ad unitatem, „quteque ob hanc vim coactivam ox promissis Christi esse debet ab er-
,rore iminunis____ Ea igitm- tides, seu doetrina fidei, ([uai in coutvovcrsiis
„fidei ab ipsis Pontificibus ita proponitur, ut fratres et fideles „omnes confirment in fido, et unitatem ejusdem fidei exigant atque „conservent in Ecclesia catholiea,illa est cuiinerrantioe privilegium „ex promissis Christi est vindicandum. Solas itaque Sirtei «leJinjtioüea id „respicit a sumrais Pontificibus Ecclesia; propositas contra insurgentes dissensio-„nes ct en-ores in materia fidei, nou autem opiniones qui bus, etsi aliquid „statuaut, nihil tamen dccernuut credendum ex catholica fide, nihil-„quo damnaut tanquam alicmuu ab eadein: nou simplicia praecepta quae „ad fidei definitionem referri non possunt; non judicia de personis tantum; „nou dccreta disciplinae quae ad fidem nou pertinent; non tandem omis-„siones definitionum fidei,quot;' [men denhe aan Paus Sonoriusï] „quae si „omittantur cuin definiendum osset, culpa omissionis non esset error definitionis „dogmaticae nee error in fide.'quot; — Gelijkenvijs schreef Bellarraiuns „Ponti-ticem, sivo haereticus esse possit sivc nonquot;, [wel te verstaan: quatenus pri-mtus doctor] „uon posse ullo modo definira aliquid haereticum a tota Ecclesia credendum.quot; En hij voegt cr bij: „Haec est communissima sententia „fcre omnium catholicorum (de. Hom. Pontij', lib. IV, c. 11).quot; Vgl. Id. de Fide. Disp. X; et alibi.— Ditzelfde , niets meer of minder, hoeft nog voor weinige jaren de thans zelf zoo jammerlijk in de sofistiek verzeilde ex-oratoriaan Gratrv erkend:,,... bijna alle katholieken (schroef hij) gelooven, en in de praktijk nemen allen het aan, dat de Paus plogtiglijk (ex cathedra) uitspraak doende in geloofszaken en zedeleer, onfeilbaar is (Con-naissance de Dien, t. II. ap. Dcchamps, vert, van M. Retiser, Polem. Biblioth. III, bl. 12).quot;
63
ving van 't subjekt of orgaan dezer Onfeilbaarlieidsgaaf op getouw. Het geldt hier, de kwestie op te lossen, iu wélken u i t-wendigen vorm de Paus optreedt als met liet hoogste Leergezag uitgerust [„dejiniens ex cathedraquot;) en de gausclie Kerk tot liet aannemen zijner eindbepalingen verpligteud.
Deze uitwendige vorm van optreding kan, geheel algemeen genomen, op tweederlei wijze gedacht worden :
of de Paus spreekt in een algemeen Koncilie,
bf hij spreekt buiten zulk een Koncilie om.
Met het oog op de mogelijkheid dezer tweederlei vormen eischt onze vraag een uitvoeriger, objektief gestaafde verduidelijking, en ziehier waarom.
Menig tegenstander van's Pausen Onfeilbaarheid heeft dit voor-regt eigenlijk uiet zoozeer regtstreeks geloochend, niet eens regt-streeks aan durven randen, ja 't zelfs bij name toegegeven; maar des te meer zweetdruppelen scheen men veil te hebben, om 't onderwerp of orgaan van dit voorregt, om den van Petrus' Zetel beslissendon Paus [,,Vapa ex cathedra definiensquot;) als in 't keurslijf eener oekumenische Kerkvergadering te knellen. Zeer voorzigtiglijk had men berekend, dat, bij zulk een vastknel-ling, 's Pausen Onfeilbaarheid hoogstens nog slechts een zinledige naam, daadwerkelijk alzoo zonder eenig gevaar van aanstoot of misnoegdheid, zijn zou. Opmerkenswaardig is het, tot wat al verschillende opvattingen deze sluw verzonnen opsluitingsproeve aanleiding gaf.
De uiterste tegenstanders, op den eigen akker van Gods Iverk, plaatsten 't zwaartepunt der Onfeilbaarheid, noch in den Paus voor zich, noch in geheel het leerarend Kerkligchaam (d. w. z. den Paus met de bisschoppen), maar in de vergadering der bisschoppen, enwel zoo, dat, lt;gt;{gt;34. zoBiflei' den Paus en tot ja zelfs teg'es» den Paus, zulk een vergadering beslissend zou kunnen dekreteeren. Hier ziet ge dus het kerkelijk Ligchaam, althans verstandelijk bekeken, geguillotineerd: hoofd en romp worden gedacht op zich zeiven, met dit onderscheid nogtans, dat het eigenlijk bezielend levensbeginsel huisvest... in den rompj -waar beide deelen zich aldus tot een geheel zamenvoegen, daar zal u geen levend, geen harmoniesch, geen op elkander inwerkend organenstel, edoch alleenlijk maar een beligchaamd
64
autagonisine voor de oogen staan ! Deze opvatting vond meer bepaaldelijk haar tolk iu de beruchte voorstelling der (aanvankelijk onwettige) Kerkvergadering van Constanz (1414—1417): dat een Koncilie boven den Paus staat. Toegepast op onze Onfeilbaarheidskwestie, beduidt deze voorstelling zooveel als ; De Paus voor zich alleen, om 't even in welke hoedanigheid hij optrede, heeft geen regt om in geloofszaken onherroepelijk beslis send te spreken; slechts door en van het Koncilie erlangt hü Onfeilbaarheid,
O J 1
enwel in dézer voege, dat bij als „dienend hoofdquot; als de hoofddienaar, en, let wel, niet van Christus onzen Heer, maar van 't bijeenvergaderd Episkopaat - van den truncus principalis, van onder af op alzoo - een bereids kant en klaar en derhalve doodrijp-Onfeilbaar dekreet ontvangt, met den last, om hot dan nu maar verder bekend te maken aan heel de hoorende Kerk !!
Door gallikanen, jansenisten, febronianen, jozefisten en tutti quanti is deze voorstelling aanhoudend uitgeklopt en tot allerhande problemen en theoremen van 't zelfde allooi vermunt. Doch hier is 't de plaats nog niet, al het door en door valsche dezer beschouwing aan te wijzen. Krachtens welk regt evenwel beperkt men 's Pausen Onfeilbaarheid binnen de grenzen van een Koncilie? Men vergunne mij, hier het oordeel van Graaf de Maistre 1 in te lasschen:
„Partout ou il y a tui Souveram (et dans le système catholique. Ie Souvcraiu est incontestable), il ne peut y avoir d'asseinblées nationales et legitimes sans lui. Dés qu'il a dit veto, l'asserablée est dissoute, ou sa force colegislative est suspendue; si elle s'obstine, il y a revolution.
„Cette notion si simple, si incontestable [.,le parlement ou les etats-..gi'iterau.r du Christianisme rassemhle's pur Tautorité et sous la pre'sidence ..du Souvcraiuquot;\, et qu'on n'ebranlera jamais, expose dans tout son jour 1 immense ridicule 2 de la question si débattue si le Pape est au-dessus du Con die, ou le Concile au-dessus du Pape? Car e'est denian-dér en d'autres tenues, si le Pape est au-dessus du Pape, ou le Concile au-dessus du Concile? — Je crois de tout mon C(fiur, avec Leibnitz que Dieu a préserve j usquici les Co ncil es vérittk-
-O'l Pape (cd Brax. 1852) T. I, liv, 1, chap. Ill, pp. 31 , suii).
[Dit „immense ridiculequot; neme men niet al te letterlijk. Vgl. Dr .Boiüx, t. a. p., T. II. pag. 503; Jules Jacques, t. a. p. blz. 29, Noot *]
65
blement ascuméniques de toute erreur contraire d la doctrine salutaire. Je crois de plus qu'il les en préservera toujours; niais, puist/uil ue peut. xj avoir de Concile (Bcumenir/ue sans Pape, que signlfie la question, s'il est au-dessus ou au-dessous du Pape?.... La demande est... précisement ce qu'on appelle... un non-sens. Au reste, quolque je ne pense nullement a contester i'éininente prerogative des Cou-ciles généraux, je n'en reconnais non moins les inconvénients de ces grandes assemblees, et l'abus qu'on en fit dans les premiers siècles de l'Eglise... Souvent l'mcrédulité moderne s'est plue a faire remar-quer I'influence des princes sur les Conciles, pour nous apprendre a mépriser ces assemblees, ou pour les séparer de i'autorite du Pape. Ou lui a répondu mille et mille fois sur l'une et l'autre de ces fausses consequences; mais du reste. qu'elle dise ce qu elle voudra sur ce sujet, rien n'est plus indillereiit a l'Eglise catholique qui ne doit ni ne peut ètre gouvernée par des Conciles... Lors done que Bossuet de-mande avec ce ton de supériorité qu'on peut lui pardonner sans doute plus qu' a tout autre homme: „Pourquoi tant de Conciles, si la decision du Pape suff isait d l' Ef/lise?quot; - le Cardinal Orsi lui répond fort a propos: „Ne ledemandezpoint d nous, ne le demandez point au.r papes „Damase, Célestin, Ayathon, Adrien, Leon, qui out foudroi/e' toutes les „heresies, depuis Arius jtiSf/n' d Eutichès, avec le consentement de l'Eglise ,.ou d'une immense majorité, et qui n'ont Jamais imagine' qu' il fut be-,,soin de Conciles (ecuméniques pour les reprimer. Demandez-h' aux empe-„reurs qrecs, qui ont voulu absolnment les Conciles. qui les out convo-„que's, qui ont exige' rassentiment des Papes. qui out exité inntilenient „ce fracas dans l'Eglise1.quot;... On peut dire néanmoins, dans un sens très-vrai, que le Concile universel est au-dessus du Pape: car conime 11 ne saurait y a\oir de Concile decegenre sansPape, si l'on veut dire que le Pape et l'épiscopat entier sont au-dessus du Pape, du, en d'autres tennes, que le Pape seul ne peut revenir sur un dogme decide par lui et par les évêques réunisen Concile general, le Pape et le bon sens en demeureront d'accord. - Mais que les évèques séparës de lui et en contradiction avec lui soient au-dessus de lui, e est une proposition a laquelle on fait tout l'hon-neur possible en la traitant seulement d'extravagante.quot;
En, zegt hij elders2, betreffende Bosuet en 't Konstanzer Koncilie;
5
Orsi. l)e irreformabili Rom. Pontif, in deün. Jidei controversüs judicia, Roma; 1772, [3 vol.] in 4°, torn. Ill, lib. II, e. XX; pp. 183,- 184.
T. a. p., chap. XI, pp. 88 et suicv.; chap. XII, pp. 91 et suivv.
66
„On ne comprendra jamais parfaitement le sermon si justeraent célèbre sur Tunite de l'Eglise, si I on ne se rappelle constamment le probleine difficile que Bossuet s'était propose dans se discours. II voulait étahlir la doctrine catholiqne sur la suprematie romaine, sans choquer un auditoire exaspèré. qu'il estimait très-peu, et qu'il croyait trop capable de quelque lolie solennelle. On pourrait desirer quelque Ibis plus de franchise dans ses expressions. si 1'on perdait de vue un instant ce but general.
..Que veut-il dire, par exemple, lorsqu'il nous dit (lle Point): ..La ..puissance qu'il faut reconnaitre [NB.] dans le Saint-Sièye ,,«s/ si haute et si eminente, si chi-re et si venerable a tons „les fideles, i/u'il n'ya rien au-dessus de tnute l'Eglise ca-,.l ho Ii(/ue e nsemble?quot;
„Voudrait-il nous dire par hasard que toute l'Eglise peut se trou-ver la oil le Souverain Pontife ne se trouve pas ? 11 aurait avancé dans ce cas Line théorie insensée. Admettez cette théorie insensée, et bientót vous verrez disparaitre l'unité en vertu du sermon sur 1'unite. Ce mot d'Eglise séparée de son chef n a point de sens....
„Ce qu'on lit d'ahord après sur le „Saint Concilequot; de Pise et sur le „Saint Concilequot; de Constance, explique trop clairement ce qui precede. C'est un grand malheur que tant de théologiens francais se soieut attachés a ce Concile de Constance pour emhrouiller les idéés les plus clai-res l. Les jurisconsultes romains ont fort bien dit: Les leis ne s'embar-rassent que de ce qui arrive sou vent. et non de ce qui arrive unefois. Un événement unique dans l'histoire de l'Eglise rendit son chef dou-teux pendant 40 ans. On dut faire ce qu'on n'avait jamais fait et ce que peut-ètre on ne fera jamais. L'empereur assembla les évêques au nombre de 200 environ. C'était un ConseU et non un Concile. L'assemblée chercha a ce donner l'autorité qui lui manquait. en levant toute incertitude sur la personne du Pape. Elle statua sur la Ibi: et pourquoi pas? Un Concile de province peut statuer sur le dogme; et si le Saint-Siége l'approuve. la décision est inébran-lable. C'est ce qui est arrivé aux décisions du Concile de Constance sur la foi. Ou a beaucoup répdté „quc. le Papc les avait approuvéesquot;'. et pourquoi encore, si elles étaient just es? Les Pères de Constance,
1 [Over cle veel en in velerlei zin besproken „Kerkscheuring van liet Westenquot;, of liever, verschillende obedienties, over de vergaderingen van Pisa, Constanz, enz. enz., leze men o. a. den voortrettélijken arbeid van den emcritus-Hoogleeraar J. H. 'Wensing: ChantreVs Levens der Pausen, Utrecht 1868, D. XVI, inzonderheid blzz. 86—126; alsook de merkwaardige Note sur deux décrets des sessions IVe el Ve du Concile de Constance invoqués dans la Declaration de 1682. achter het geschrift van Msgr Dechamps: tlnfaillib. etleconc. gén.; pp. 171— 183. Vgl. Dr Bouix, t. a. p., torn. II, part. Ill et passim; Jules Jacques, t. a. p., passim.]
67
quoiqu'ils ne formassent point du tout un Concile. n'en étaient pas moins une assemblee inllneinent respectable, par le moinbre et la qua-lité des personnes; mais dans tout ce qu'ils parent f'ftire sans l'intervention du I'ape. et même sans qu'il existat un Pape incon-testablement reconnu , un curé de compagne. ou un sacristain même, étaient théologiquemen t aussi iniailliblcs qu'eux; ce qui n'empê-chait point Martin V d'approuver comme illefit, tout ce qu'ils avaient y. fait cnnciliairement', et par la le Concile de Constance
devint oecuménique, comme l'étaient devenus anciennement le II et le Ve Concile general, par l'adiiésion des Tapes qui n'y avaient assistés ni par eux ni par leurs légats.
„11 faut done que les personnes qui ne sont pas assez versées duns ces sortes de matieres prennent bien garde a ce qu'elles liseut. lorsqu'on leur fait lire que „les Papen ont approuvés les decisions du Concile de Constance.quot; Sans doute ils out approuvés les décisions portés dans cette assemblée contre les erreurs de WiclefFet de Jean Hus, muis que le corps e'piscopal se pare du Pape . et même en opposition avec le Pape. puisse faire des lois qui obligent le Saint-Siege, et prononcer sur le dognie d' une maniére Uivinement inf'ail-lible, cette proposition est un „prodigequot;. pour parler la langue de Bossuet, moins contraire peut-rtre d la saine théologie qu'd la saine logique.
„Que faut-il done penser de cette faineuse session IV«, ou le Concile (le Conseil) de Constance se declare supérieur au Pape? La réponse
est aisée. 11 iaut dire que Vnssemhlve déraisnnna---- De beaux
génies des siècles suivants u'ont pas mieux raisonné. L'assemblée se dé-clara done en premier lieu „Concile oecuméniquequot; i; il le lallait bien pour en tirer ensuite la conséquence „que toute per so mie de condition „et dignite quelconque, même papale^. etnit tenue dobe'ir au Con-„cilequot; [?.'] „en ce qui regardait la foi el l'extirpation du schis-„me (Sess. lVe).quot;
„Mais ce qui suit est parfaitement plaisant: „ISotre seigneur le Pape ..Jefin XXTII ne transférera point hors de la rille de Constance la
„cour de Rome ni ses officiers____ sans la deliberation et le consen-
„tement du Concile. snrtout d tegard des offices et des officiers, dont ' „T absence po urrait et re cause de la dissolution du Concile ou
„lui ètre prejudieiable s.quot; Ainsi les pères avouent que. par le „seul départ du Pape. le Concile est dissous, et pour éviter „ce malheur ils lui défendent de partir; c'est-a-dire, en d'autres termes, qu'ils se déclarent les supérieurs tie celui qu'ils
1 Comme ccitains états ginéraux se déclarèrent assemblée nationale en ce qui regardait la constitution et Cextirpation des abus. Jamais U n'y eut de parite plus exacte.
2 lis n'oseut pas dire rondement: Le Pape. 3 Fleuiy. liv. CU, N0 175.
63
,.rlérlarent au-dexsu.t d'eux. II n'y a rien de si joli. — La Ve session ne fut qu'une repetition de la 1V« lquot;_____
„Jamais 11 n'y eut rien de si rad ica 1 emen t nul, et même de si évidemment ridicule, que la lVe session du couseit de Constance. que la Providence et le Pape changèrent depuis en Coiifile. Que si certaines gens s'obstinent a dire: „nous admettons la IV1 session.quot; onbliant tout-a-fait que ce mot nous, dans 1'Eglise catholique, est une solécisme s il ne se rapporte a tons, nous les laisserous dire; et au lieu de rire seulement de la IV: session, nous rirous de la IVquot;session et de ceux qui refusent d en rire.
„En vertu de l'inévitable force des choses. toute assemblee (pil n'a point de frein est effrénée... Rappelons-nous les extravagances de Bale: on y vit sept a buit personnes. lant evèi/ues quahhiis. se declarer au-dessus du Pape, le diposer même pour cou-ronner 1'oeuvre, et declarer tous les cou trevenants dé-cbus de leurs dignités. fussent-ilx evèques.patriarches. cardinaux, ra is on, empereurs....
„Ou peut observer que les docteurs francais, qui se pout crus obliges de soutenir rinsoutenable session du ('oticilc de Constance; ne man-quent jamais de se rétrancher scrupuleusement dans l'assertion generale de la supériorité du Concile universel sur le Pape, sans jamais exquot;pliquer ce qu'ils entendent par le Concile universel; il n'en fau-drait pas davantage pour montrer a quel point ils se sentent embarrasses____ Pitoyable reticence!... 11 ne s'agit point de savoir si le Concile universel est au-dessus du Pape. mais de savoir s'il pent 1/ avoir un Concile universel sans Pape, ou indépendant dn
Pape. Voila la question____ On demands 1° quelle est 1'essence
d un Concile universel. el quels sant les caractères dont la moindre alteration aneantit cetle essence? On demandc 2° si le Concile ainsi constitm; est au-dessus dn Pape? Trailer la deuxième question en laissant l'autre dans l'ombre; faire sonner baul la supériorité du Concile sur le souverain Pontile, sans savoir, sans vouloir, sans oser dire ce que e'est qu'un Concile oecumé-n if] ue, 11 faut le déclarer francbement, ce n est pas seulement une erreur de simple dialectique: e'est uue pécbé contre la pro-bité.quot;
Aldus de Maistre. Met een soortgelijke bedenking heeft zicli ■de t'ransclie theoloog Thomassin , wegens die Deklaratie van 168 3
nuscrits de Sclieelestrate [Sehelstraet], sur les objections d'Arnaud et de Bossuct sur I'appui qu'ent tiré ces manuscrits des précieuses découvertes faites dans les bibliothèques d'AUemajne, ete. etc.; mais si je m'entbupais dans ees détails, il m'amverait un petit malheur que je voudrais cependant éviter, s'il était pos-■sible, celui de ii'être pas lu.
69
niet weinig in verlegenkeid zittend, nog al behendig uit de klem geholpen, ons in de volgende woorden niet onduidelijk te verstaan gevende, hoe ook hij over zulk een onthoofd of hoofdloos Koncilie dacht:
„Laat ons (zegt liij) tocli niet langer twisten, ol' een oekumeniesch Koncilie boven den Paus zij ol'onder den Paus; laten wij er ons veeleer tevreden mee stellen, dat de Paus van een Koncilie omstoeid, zich zeiven in grootheid overtreft, terwijl een van haar wettig Hoofd afgescheurde synode beneden zich zelve staat 1.quot;
Naast deze hoofdbeschouwing, die uien sinds lang reeds voor totaal geslagen mag houden2, heeft zich, betrekkelijk 's Pausen Onfeilbaarheid, nog een andere doen gelden. De meer gematigden onder hen, die den „van Petrus' Zetel beslissenden Paus [Papa ex cathedra definiensquot;) in een Koncilie vastregen, wilden de Onfeilbaarheid, van den Paus als Paus, alleenlijk afgeleid hebben uit zijn regt om de geloofsbepalingen van algemeene Konci-liën te bekrachtigen en haar aldus den stempel van Onfeilbare waarheid in te drukken. Volgens deze zienswijs werd de Kerk voorzeker nog wel gedacht als een bij elkander behoorend organen-stel : hoofd en romp scheidde men immers niet vaneen. Edoch den Paus dacht men zich enkel als den mond van dit levend organisme, en slechts als zoodanig, als spreekorgaan, als spreekminister, heette hij Onfeilbaar. Zijn Onfeilbaarheid-iu-geloofszaken had hij derhalve slechts daarom en slechts in zoover, dat hij een door geheel het leerarend ligchruim vast-
„Ne digladiemur Major synotlo Pontifex, vel Pontitice synodus cecumenica „sit; sed agnoscamus succenturiatam synode Pontifieem se ipsi majorem esse, „truncatam Pontifiee synodum se ipsa esse minorem {Dissert, de Cone. Chalcedon. Nr. XIV- Vgl. Orsi. De Hom. Ponlif auctor it., lib. 1, cap. XV art. Ill, p. 100; lib. II, cap. XX, p. 184. Romse 1002 in 4° • De Maistre, t. a. p., chap. V, p. 45. [Zie nogtens, over bovenstaand gezegde van Thomassmus, Dr Bouix, 1. c. T, III; P. VIII, § 3, prop. Ill, p. 357.]
Onder de 31, door Paus Alexander VIII (7 Dec. 1690) in globo veroor-4celde stellingen luidt de 29quot;: ,,Fulilis et toties conuulsa est. assertio de Pon-„tificis Romani supra concilium oectimenicum a actor itate atque in „fidei quiestionibus decerdcndis in/allibilitate.'quot; Zie Dr H. Denssiger, Enchiridion si/mbol. et dejinit. etc. (ed. 4a, Wiceburgi 1865), p. 345. — Veroordeeld en verboden werden al deze (31) stellingen, als zijnde „temerariu:, scandaiosae., mali sonantes, injuriuk'C , hierest proxinue , hceresim sapientes, enoneu:, schis-maticcE, et hareticoe respective.'quot;'
70
gestelde geloofsbepaling definitief als beslist en uitgemaakt afkondigde.
Deze voorstelling sloeg volstrekt geen acht op hetgeen de verdedigers van 'sPausen Onfeilbaarheid-zonder-Koncilie {„extra Conciliumquot;) , tot staving hunner leer vasthouden: dat namelijk de beloften van Christus betrekkelijk de handelend optredende (aktieve) Onfeilbaarheid bestaan in een twee der lei reeks: -een voor 't bisschoppendorn met Petrus, d. w. z., den Paus er bij ingesloten, en de andere, alleen voor Petrus en diens opvolgers in Jt Stedehoudersambt; dat voorts beiderlei beloften alleszins van elkander onafhankelijk zijn en uit zich zelve werken; dat alzoo de bewuste Onfeilbaarheid van 't bisschoppelijk met den Paus zamen leerarend ligchaam volstrekt onverkort, gaaf en ongeschonden zou blijven, al ware het dan ook, dat Christus deze belofte niet ook, aan den Paus alleen gegeven hadde, terwijl omgekeerd de Paus alleen, krachtens de hem geschonken beloften. Onfeilbaar zijn zou, al ware het, dat ook gansch het leerarende ligchaam in zijn groote algeheelheid een loortelijk charisma niet had ontvangen.
Of en in hoever de gronden, waarmee men de werkelijkheid van Christus' beloften alleen ten gunste van Petrus en diens opvolgers, onafhankelijk van de beloften voor geheel het Epis-kopaat, zoekt te staven, al dan niet genoeg bewijzen en overtuigen, dit punt, thans reeds in 't Vatikaansch Koncilie beslist, zullen we beneden (Afd. II, Hoofdst. I) opzettelijk verhandelen 1.
Teregt en zeer juist werd in dit opzigt door Dom Gueranger ( De la défin. de tinfaülib. jiapale, pp. 1 et suiv.) nog onlangs aangemerkt: „En ce momentquot; [voor de heugehelijke eindbeslissing vanlSJulij 18702 „oiile Coneile du Va-„tiean se prepare a examiner lepostuiatutnquot; [van de overgroot e meerder-„heid der Koncilie-Vaders] „sur rinfaillibilite'du Pontiferomain, les fidèles „de l'Kglise catholique redoublent leurs instances auprès de Dieu 3 et attendeut avee „calme et espéranee Voeuvre que l'Esprit-Saint a pre'parëe et qu'il doit consom-„mer sous peu de jours. Quelle que soit la solution, ils raeceptent „d'avance, soit qu'elle vienue confirmer leurdesir qui n'est autre „que la glorification du Christ dans son Vicaire, de mêmequela dé-„finition de Tlmmaculee Conception fut la glorification du Christ dans son augustó „Mere; soit que la decision prise par le Concile laissat la question „dans Tétat ou elle est encore a cette heure. On peut etve assure que, „dans cette demière hypothese , les eufants de l'Eglise ne se livreraient a aucune „recrimination. Ils adoreraient la volonté divine et s'en remettraient a i'Esprit-
71
Ons hier te omsclirijven vraagstuk vatten we, tegenover bovenstaande hoofdbeschouwing, aldus zameu: Bestaat er voor den Paus, ook buiten een algemeene Kerkvergadering om, geen sfeer van leeraarswerkzaamheid, waaraan een algemeen gezaghebbend karakter kleeft, en waaruit mitsdien een wisse basis of grondslag ontstaat voor de vraag naar 'sPausen Onfeilbaarheid? Want dewijl dit werkelijk zoo is, nu vervallen van zelf de grenspalen, waarbinnen men 'l begrip eener geloofsbeslissing-ea'-ca^c^m heeft willen vastknellen, en de Paus staat er, en hij stond er, ten allen tijd -niet slechts in en met of door een oekumenieseh Koncilie-als de alleszins geregtigde Scheidsregter en Beslisser in geloofszaken.
Wat nu getuigt de geschiedenis over dit punt? De geschie-
,.Saint qui „connait les temps et les moments lt;jue le Pere a disposes dans son „ „souverain pouvoir (Act. I: TV La certitude the'ologique de la doctrine „de rinfaillibilite pontilicale ue souffrirait cu elle-mêmc aucuae atteinte; les „choses demeureraient oil elles en sont; cela vent dire que lés décrets de Lyon „et de Florence resteraient dans leur teneur si imposante avec leurs con. „sequences immediates; que la profession de foicVHormisdas,'dont Bossuct „aditqu'un clirétien ne la pourrait rejeter, continuerait d'enseignet que ,, „toute la\ solidite' de la religion chrétienne est dans le Siége apostolique f que la ,, „condamuatiori de lapoposition Fiitilisquot; [Zie, boven, noot 1 op blz. 6 7] „par „Alexandre VIII demeurerait toujours suspendue sur la tête des adversaires de „rinfaillibilite papale, comme le decret d1 Alexandre VII Tétait sur celle des „ennemis de rimmaculce Conception , avant la definition par Pie IX. Cela veut „dire que ceux qui ont osé écrire que la Pape est Forgane avoue' ou non avoue' de „CEglise, que repiscojjat, en dehors du Pape, est un corps souverain, „que la grande major it e du Concile a le droit de déposer le Pape, s'il n'accède „pas a son avis, courent risque dans la foi; attendu que cette proposition „héretique „Papa est caput ministeriale Ëcclesiui''' equivaut a eelle qui „ne voit dans, le Pape que Tor jajie de l'Eglise; attendu que le concile de Florence enseigne, dans un déciet de foi que le Pape possèdc la pleine „puissance sur i'Eglise universelle; ce qui ne serait pas si l'épiseopat, „en dehors lt;le lui, était un corps souverain, et si le Concile, mème dans sa „grande majorité, pouvait se dèfaire du Pape, dans le cas oii celui-ci refuserait „de s'unir a cette majorité.quot; En hij besluit aldus: „II est do neen ten tui que „si le Concile ne définissait pasinfaillibilité du Pape, la vérité „resterait la vérité, la logique resterait la logique et Perreur res-„terait Terreur. Nos théologiens de journal n'ont pas Pair de s'en douter. 3,Jamais on ne vit tant de légérité unie quot;a tant de passion, dans „une cause de si haute importance.quot; —Van/e Correspondant en le Francais is 't reeds algemeen bekend, dat zij zich onvoorwaardelijk onderwierpen.
72
deuis zegt, dat de gestelde vraag een alles behalve nog op te lossen kwestie is. Eeit is het immers, dat de Pausen, ook buiten een oekumeniesch Koneilie om, een dusdanig Leergezag hebben ontplooid. En dit feit, zoo gaat de geschiedenis voort, kwam, als het niet wel mogelijk was algemeene synoden te vergaderen eu te houden, in alle eeuwen meermaals voor; en het kwam herhaaldelijk iu de hagehelijkste tijdsomstandigheden voor; en steeds kwam het voor, onder het eerbiedigst stilzwijgen, ja, onder de meest bereidvaardige goedkeuring van den kant der over de gansche aarde verspreide Kerk. Bijgevolg is het moedwillig eu misdadig, het begrip eener definitie ex cathedra uitsluitend binnen de palen van een Koneilie te bannen.
En wat zeggen de godgeleerden over onze ruimere opvatting? Hier luidt het antwoord wederom bepaald gunstig. Want alle theologen, die de leer van 's Pausen Onfeilbaarheid opzettelijk behandelen, laten dit voorregt juist op ^s Pauseu leerarende Gezagsuitoefening zonder Koneilie betrekking hebben. Anders zou ook de redestrijd over dit punt volstrekt overbodig zijn. De stelling immers: „de Paus ais mond vaneen Koneilie is Onfeilbaarquot; beteekent, zakelijk, niets anders dan: „De gansche leerarende Kerk is Onfeilbaar.quot; Wanneer men derhalve déze thezis bewezen heeft, dan heeft men het ook géne. En echter hebben al die godgeleerden zich de bijzondere en opzettelijke moeite getroost, om 's Pausen Onfeilbaarheid deugdelijk te bewijzen... Zij gingen al-zoo van de veronderstelling uit, dat er, ook buiten een oekumeniesch Koneilie om, nog wel degelijk plaats is voor de werkelijkheid van dit voorregt. En hoevele en welke theologen deze leer voorstaan? De zwaarstwegende en aanzienlijkste der katholieke Kerk, de koryfeën der katholiek-godgeleerde wetenschap. De H. Alfonsus de Ligorio 1 somt een lange rij van namen op; een nog grooter aantal geeft de geleerde dominikaan Milante -; desgelijks de kardinaal Gotti2; - zoodat., indien het slechts daar op aan kwame, ook in dit opzigt het apostelwoord gelden zou: „Wij hebben een geheele wolk van getuigen.quot; - Dit zal
De Rom. Ponlif. N. 110, t. a. p.
S Gotti. De oer. Eed. J. Chr. T. I, c. XI, § 1.
73
ons echter dan eerst nog volkomener blijken, wanneer wij de Overleveringsoirkonden betretfeude 's Pausen Onfeilbaarheid (IIe Afd., IIC Hfdst.) kritiesch zullen hebben nagevorscht.
Maar 't zijn niet enkel de voorstanders dezer aloude Kerkleer, die aan onze ruimer opgevatte subj ektsbepaling vasthielden. Ook onder de geleerden, die met ■'s Pausen voorregt minderingenomen waren, vindt men er, die voor den „van Petrus' Zetel onher-vormelijk beslissenden Paus [Papa ex cathedra dejiniens)quot; de grenspalen van een Koncilie lieten varen. Hoorenwe, voorbeeldsge-wijs, den vermaarden leeraar der parijzer Universiteit, IVatalis Alexander 1. Na 's Pausen Onfeilbaarheid kortelijk betoogd te hebben , waartoe hij de instemming der Kerk als een, niet wezenlijke, maar toch, tot op zekere hoogte, noodzakelijke voorwaarde schijnt; te vorderen, gaat hij op bevestigenden toon aldus voort:
„Het voornaamste kenmerk, waar de geloovigen aan weten, dat men zich met de beslissingen der Pausen van Rome In geloofszaken tevreden moet stellen en die vastelijk gelooven, is de instemming der Kerk, enwei of de voorafgaande óf de gelijktijdige of de acliterwol-genrte [„ecclesiae consensus vel antecedens vel concomitans vel s ubsequensquot;). De voorafgaande is er, wanneer de Paus de tussclienkoinst van onderscheidene nationaal-konciliën tot middel bezigt om eene waarheid als katholiek leerstuk aan geheel de Kerk voor te stellen. - De gelijktijdige vindt in een oekumenische kerkvergadering plaats, wanneer de Paus als Hoofd der ledematen. en mitsdien als de natuurlijke Voorzitter, geloofskwestiën onder goedkeuring van het Koncilie beoordeelt en beslist. - De aciitervolgende toestemming der Kerk eindelijk is dan aanwezig, wanneer de Paus in een geloolskwestie zijn oordeel uitspreekt en voorts aan de oekumenische Vergadering dooide bemiddeling van gezanten, die in zijn naam den voorzitterszetel bekleeden, ofwel, buiten eene algemeene Kerkvergadering
Hist. eccl. sac. Vil, diss. 11, propos. II, of T. X, p. 461. — Vóór hem had de parijzer Universiteit plegtig verklaard: „Nee minus certum, unum esse „jure divino summum in Ecclesia Christi militante Pontij'icem, cui „o iii7i es chr istiani par ere tenentur (Zie d'Argentré, Collectio judiciorum , „t. 11, parte 1, p. 323, Parisiis 1728.)quot; En elders zeggen hai-e doktoren, dat het de Bisschop vau Rome is „cui plenitudo potestalis a Christo data sit, cui „omnes utriusque sexus obedire, cujus decreta venerari et pro se „quisque tueri et observare teneant ar (Ibid. p. 194).quot; Nog ondubbelzinniger schreef Touruelv (Vgl. Cursus theolorj. v. Migne , t. v, coll. 1147): „Tenentur „fideles Pontificum de fide constitutionibus acquiescere, et'tam mentis obse-„quio, quanquam nondum constet de accéptatione ac consensu Ec-„clesiarumy Wat wil men meer?
74
em. die tie Paus voor dit ^eval niet noodzakelijk aclit,
aan de bisschoppen der gansche aarde deze zijn uitspraak ter hand stelt. En zoodra nu het grootere of .,betergezindequot; {xanior pars) bisschoppental (- „xanior au tem est. i/uw ecclesia; Bom. „cceterarum matri et magistrce, et summo po ut if i ci Christiano-„rum omnium, patri et (loctori fi dei de posit u m tnenti ad-..hwretquot;-) 's Pausen eind-uitspraak lieeft aangenomen als eene uit den mond van den h. Petrus, dan houdt voor den Katholiek alle betwijfeling op, ol' bij deze beslissing de Paus de regelen des geloofs wel nageleefd hebbe, dewijl de Kerk, die een kolom en grondveste der waarheid is, niet kan dwalen.quot;
Derhalve geeft zelfs Natalis Alexander toe, dat er, ook buiten een Koncilie om, een algemeen en alom zich uitstrekkend Leergezag des Pausen bestaat; en dat gedeelte der bisschoppen, hetwelk zulk een Gezag erkent eu diens eindvonnis als Petrus' uitspraak opneemt, dat juist noemt hij de betere meerderheid, het betere deel, de „sanior pars episcoporumquot;. Wat wil men voorshands 1 meer?
Doch, stil!... De leer, die Natalis daar voordraagt, bevat een gemaskeerd achterdeurtje, waar de trawanten der kwestieuze begripsbeperking weder door heen sluipen, nadat zij de voordeur zijn uitgedreven. Dat namelijk der Pausen beslissin-geu-in-geloofszaken altoos bij de Kerk als wetten hebben gegolden,- dit, ja, gaf men toe, wijl al zulke feiten niet kunnen geloochend worden. Edoch, in stede van dien moest nu met behulp van een ander feit de verloren pozitie heroverd worden. Men bespeurde, dat op de Konciliën meer dan een pauselijke uitspraak een nadere toetsing hebben ondervonden, en ging dan besluiten: Dus, feitelijk is dan toch de goedkeuring of de verwerping overgelaten aan het Koncilie; en dus is, in den laatsten
Voorshand.s, zeg ik, dewijl we hier ter plaatse niets meer behoet-den. Xntusschen schijnt ook voor Natalis Alexander, volgens zijn eigen woorden, die consensus subsequens noch de wortel, noch de oorzaak, noch zelfs de conditio sine qua non te wezen van 's Pausen algemeen verbindend Gezag en Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, edoch alleenlijk maar „het voorname kenmerkquot; voor de geloovigen van allen rang, dat Mc et nunc een geloofspligt heu bindt. Onafhankelijk alzoo van, en alreeds voor, dien assensus of consensus subsequens staat -s Pausen voorregt vast, alsook der christenen geloofspligt; die consensus dient enkel om het ignoreeren te voorkomen of te doen ophouden, is dus slechts een formaliteit van publikatie, niet de onverbiddelijke voorwaarde, laat staan de reden van der Pausen prasrogatief en Leergezag.
75
aanleg, binnen den kring eener oekumenische Kerkvergadering de beslissende uitspraak te zoeken; en dus, zal de Paus Onfeilbaar heeten, dan is bij zulks alleenlijk maar krachtens de toestemming van ^tKonciliej als Leeraar van de ganscbe Kerk in den geest en in de dienst van bet Koncili e____
In der waarheid, een wel specieus eu misleidend sofisme! Josef de Maistre beeft er een, even gepast, als geestig en schrander bescheid op gegeven, en dit antwoord1 lasschen we hier in.
„La plupart des ecrivains frangais, depuis le temps surtoul ou la mauie des constitutions s'est emparée des esprits, partent tons, mémesans squot;en apercevoir, de la suppusltion d'uue loi imaginaire, antérieure a tous les i'aits, et qui les a dirigés; de man i ere que si le Pape, par exemple, est souverain dans l'Eghse, tous les actes de l'histoire ecclésiastique doivent l'attester en se pliant unilbr-mément et sans effort a cette supposition, et que dans la supposition contraire, tous les faits de même doivent contredire souveraineté. Or, il n'y a rien de si laux que cette supposition, et ce n'est point ainsi que vont les choses: jamais aucune institution importante n a résulté d'une loi, et plus elle est grande, inoins elle écrit. Elle se forme elle-même par la conspiration de mille agents, qui presque toujours ignorent ce qu'ils font; en sorte que souvent ils ont l'air de ne pas s'apercevoir du droit qu'ils ctaljlissent eux-mèmes. L'institution végóte ainsi insensibl ement a travers les siècles; Crescit occulta velut arbor oevo; e est la devise éter-nelle de toute grande creation politique ou religieuse. Saint Pierre avait-il une connaissance distincte de l'étendue de sa prerogative et des questions qu elle l'erait naitre dans l'ave-nir? Je I'lgnore. Lorsque après une sage discussion, accordée a l'examen d'uue question importante a cette époque, il prenail le premier la parole au concile de Jerusalem, et que toute la multitude se tut 2, S. Jacques même n'ayant parle a son tour du hant de son siége patriarchal, que pour conlirmer ce que le chef des apötres venait de decider, saint Pierre agissait-il avec ou en vertu d'une connaissance claire et distincte desa prerogative, ou bien en créant a son caractére ce mag-nifique témoignage, n'agissait-il que par un mouvement intérieur séparé de toute contemplation rationnelle? Je lignore encore.... L'autorité du Pape dans l'Eglise, relativement aux questions dogmatiques, a toujours été marquee au coin dune extréme sagesse; jamais elle ne s'est montrée précipitée, hautaine, insultante, despotique. Elle a constamment entendu toul le monde, méme les
Du Pape, Lib. X, chap. 14. 2 Actes, XV, 12.
76
révoltés, l'orsqu'ils ont voulu se défeudre. Pourquói done se serait-elle opposée a l'examen d'nne de ses décisions dans un Concile général ? Cet examen repose uniquement sur la condescendance des Papes, et loujours ils 1 out entendu ainsi. Jamais on ne prou-vera que les conciles aient pris connaissa nee, comine juges proprement dits, des décisions dogmatiques des Papes.- et qu'ils se soient ainsi arrogé le droit de les accepter ou de les rejeter. Uu exemple frappant de cette tliéorie se tire du Cun-clle de Chalcédoine si souvent cité. Le Pape y permit bien quesalettre fut examinee, et cependant jamais il ne maintiut d'une manière plus solennelle rirrél'onnabilité de ses jugements dogmatiques.
„Pour que les 1'aits fussent contraires a cette théorie, c'est-a-dire a la supposition de pure condescendance, il faudrait, coinnie le savent sur-tout les jurisconsultes, qu'il y eut a la fois contradiction de la part des Papes, et jugement de la part des Conciles, ce qui n a jamais eu lieu.
„Mais ce qu'il limt bien remarquer, e est que les tbéologieus francais sont les hommes du monde auxquels il conviendrait le moins de rejeter cette distinction. Personne na plus fait valoir qu'eux le droit des évè-ques, de recevoir les décisions dogmatiques du Saint-Siége avec con-naissance de cause el comme juges de la l'oi i. Cependant aucun évêque gallican ne s'arrogerait le droit déclarer fausse, et de rejeter comme telle, une décision dogmatique du saint Père. 11 sait que ce jugement serait un crime et même un ridicule '1.
„11 y a done quelque chose entre l obéissance purement passive, qui enregistre une loi en silence, et la supériorité qui l'examine avec pouvoir de la rejeter. Or, c'est dans ce milieu que les écrivains gallicans trouveront la solution d'une dilliculté qui a lait grand bruit, mais qui se réduit cependant a rien lors-qu'on l'envisage de prés. Les Conciles généraux peuvent examiner les décrets dogmatiques des Papes sans doute, pour en pénétrer le sens, pour en rendre compte a eux-mèmes et aux autres, pour les conf'ronter a 1'écriture, a la tradition et aux conciles précédents; pour répondre aux objections; pour rendre ces décisions agréables, plausibles, évi-dentes a l'obstination qui les repousse; pour en juger, en un mot, comme I'Eglise gallicane juge une constitution dogmatique du Pape avant de l'accepter.
„A-t-elle le droit de juger un de ces décrets dans toute la force du terme, c'est-a-dire de l'accepter ou de le rejeter, de le déclarer même hérétique, s'il y échoit? Elle répondra non; car enfin le pre-
Ce droit fut exercé clans Taltaire de Fénclon, avec une pompe tout 'a fait amusante.
77
mier de ses attributs, c'est le bon sens 1. Mais puisqu'elle n'a pas droit de juger, pourquoi discuter? Ne vaut-il pas mieux accepter liumble-inent, et sans examen préalable. une determination qu'elle n'a pas droit de contredire? Elle répondra encore non. et toujours elle voudra examiner.
..Eh bien! qu'elle ne nous dise plus que les decisions dogmatiques des Souverains Pontifes, pronoucées e.c cathedra, no sent pas sans appel, puisque certains Concilcs en ont examine quelques-unes avant de les clianger en canons.
„Lorsqu'au commencement du siècle dernier, Leibnitz, correspondant avec Bossuet sur la grande question de la reunion des Eglises , demau-dait. comme un préliminaire indispensable, que le concile de Trente fut declare non oecmnénique; Bossuet, justement inl'lexible sur ce point, lui declare cependant que tout ce qu'on peut faire pour faciliter le grand oeuvre, c'est de revenir sur le concilé par voi e d'ex plication. Qu'il ne s'étonne done plus si les Papes ont permis quelque-fois qu'on revint s ur leurs décisions par voie d'explica ti on,
Le cardinal Orsi lui adresse sur ce sujet un argument qui me paraït sans réplique. „Les Grecs nous accusaient, dit-il, en ccimenrant par l'expo-.„sitiondes faits, d'avoir decide la question sans eux , et ils en appelaient a „un Concile general. Sur cela le Pape Eugène leur disait; Je vous ..propose le clioix entre quatre partis: 1° Etes-vous convain-.,cus, par toutes les autorités que nous vous avons citées, ..que le St. Esprit procédé du Père et du Fils? la question „est terminée. 2° Si vous n'êtes pas convaincus. dites-nous „de quel cóté la preuve vous parait faible, afin que nous „puissions ajouter a nos preuves, et porter celle de ce dog-„me jusqu'a l'évidence. 3° Si vous avez de votrc cóté des tex-„tes favorables a votre sentiment, citez-les. 4° Si tout cela „ne vous suffit pas, venons-en a un Concile general. Jurons
Bercastel, dans sou histoire ecclésiastique, a cependant tvouvé un mojen très-ingenienx de mettre les évêquos a Taise, et de leur conforer le pouvoir do juger le Pape. Le jugement des evêcjues, dit-il, ne s'eierce point sur le juqeinent du Pape, mais sur les matieres qu'il a j u gees. De mauiere que si le Souverain Pontife a decidequot;, par exemple, qu'une telle proposition est scandal en se et he'rëtique, les évêques francais ne peuvent dire qu'il s'est trompe' (ne/as)-, ils pcuvent seulement decider que la proposition est e'difiante et orthodoxe.
„Les évêques, continue le méme écrivain, consultent les mêmes regies que le „Pape, récriture, la tradition et spe'dalement la tradition de leurs propres e'ylises, „afin d'examiner et do prononcer, se/on la mesure d'autoritc qu'ils ont rc.cue „de Jésus-Christ, si la doctrine proposée lui est conforme ou contraire. (Hist, de lEgl. torn. XXIV, p, 93, citée par M. de Barral, n0 31 page 305.)quot;
Cette théorie de Bercastel prêterait le flanc a des reflexions sévères, si Ton ne savait pas qu'elle n'était de la part de restimable auteur qu'un innocent artifice pour cchapper aux parlements et faire passer le reste.
78
„tous. Grecs et Latins, de dire librement la vérité, et denous „en tenir a ce qui paraltra vrai au plus grand nombre i.'
„Orsi dit done a Bossuet: Ou convenez que Ie Concile de Lyon (le plus general de tous les Conciles généraux) ne fut pas oecumé-nique, ou convenez que l'examen fait des lettres des Papes dans un Concile nc prouve rien contre 1'infaillibilité, pu is-qu'on consentit a raraener, et qu'en effet on ramena sur le tapis, dans le Concile de Florence, la inême question déci-dée dans celui de Lyon 2.
..Je ne sais ce que la bonne foi pourrait répondre a ce qu'on vient de lire; quant a l'esprit de contention, aucun raisonneraent ne saurait l'atteindre: attendons qu'il lui plaise de penser sur les Conciles comine les Conciles.quot;
Ziedaar wat de Maistre denkt over dat toetsen van pauselijke beslissingen op een Koncilie. En de man heeft groot gelijk.
Welnu dan, vragen wij, zouden de Pausen do uitgestrektheid hunner eigen mtspxaak-ex-catJiedra daardoor hebben ingekort, omdat zij't wel eens aan een Koncilie overlieten, langs den weg van uitlegging op hun uitspraken van dezen aard terug te komen ?!...
Blijkbaar kan er dus uit het feit, dat pauselijke besluiten nu en dan op Konciliën nader onderzocht zijn geworden, -'niets afgeleid worden tegen het karakter dier besluiten, alsof 't geen Gezagsbeslissingen-e#-ea^er/ra zpuden zijn 1. Dit voeden de tegen-
ï „Omnes definitiones pontificitB in materia f idel*—^gelijk Bal-lerini de Potest, ecclesiast. c. II, §1, nquot; 2) zeer juist aanmerkt — „inveniuntur se m-„per receptie a conciliis vere oecumenicis, nullce rejectee. Quod si qnan-.doque ad novum examen res dedueta fuit in conciliis, id factum, non „rum libertate diss entiendi, sed ut nova diseussione dissentientes „aut dubitantes, ad unitatem debitam revocarenfcur. Excitati sane nonnunquam „non exigui tumultus per cos qui errores ab apostolica sede praedara-„uato favebant [juist gelijk thans wederom geschied a's]; sed semper „ratum est habitum quod a summoquot; Pontifice fuerat definitura; et qui definitioni no-„luerunt acquiescere, inter bsereticos recensiti. Adde quod pauci semper
79
standers ook wel; vandaar dat zij de spits liunner bewijsvoering pijlsnel omkeerden en ontsteld vroegen:
Doch waartoe dan al die Konciliën, bijaldien Pausen beslissing alleen, voor de Kerk voldoende zij! Men zou nogmaals kunnen antwoorden met kardinaal Orsi1:
„Stel die vraag niet aan ons, niet aan de Pausen Damasus, Coelestinus, Agathon, Adrianus, Leo; die alle ketterijen, van Arius tot Eutyches, met goedkeuring van de Kerk..., veroordeeld en het nooit in de gedachte géhad hebben, dat, om die te onderdrukken, een algemeen Koncilie noodig is. Ondervraag de grieksche keizers, die volstrekteiijk Konciliën wilden, die Konciliën beriepen, die der Pausen bewilliging eischten, en, zonder nut, al dit alarm in de Kerk hebben veroorzaakt.quot;
Men zou ook, in de welsprekendende taal van België's Primaat, waar h'j den bisschop van Orleans broederlijk teregtwijst, kunnen antwoorden 2:
„Uwe bekommeringen. Monseigneur, hebben Uw blik verduisterd: illic trepidaverunt timore. ubi non vrat timor, daar sidderden zij van vrees, waar geen rede van vreezen bestond, en zij stelden U als werkelijk voor, wat slechts in U zeiven te vinden was. Ach! dat ik het vermogen hadde, die nevelen te verdrijven, en mijne stem te doen klinken overal, waar de Uwe weerklonken heeft!
„De benaming van dogma nouveau, nieuw geloofspunt, is een nevel. Monseigneur, en de verklaring, die Gij er van geeft, verdrijft dien geenzins. De kerk, zooals Gij te regt aanmerkt, maakt geene geloofspunten; zij betuigt of bepaalt ze; maar zij definieert ze alleen, wanneer zij door de ketterij geloochend, of ter goede trouw bestreden worden, en eer zij gedefinieerd worden, hebben zij altijd het voorwerp van het geloof der kerk uitgemaakt. Dit zegt Gij niet. Monseigneur, en Gij schijnt zelfs, ten opzigte dei-onfeilbaarheid van Petrus en zijne opvolgers in zaken van geloof, het
„fueruut qui repugnarunt definitioni pontificiae, prae ill is qui acquieveruut et prtcstite-„runt debitam obedieutiam atque unitatem; neque exil lis pane is, a cap i te et „centro unitatis catholicae dissidentibns, qui non poterant dici „aut haberi generale Conci 1 um, jus generalis Concilii supra Fapam „colligeve licet. Quod sl etlam complures contra apostolicam defmitionem cou-^spirarent (quod nonnisi per dolum aut vim posset accidere), nemo his oecume-„uica Synotli nomen et jus posset attribuere, sed pseudo-synodi et coneiliabuli, „uti Ariminensi et pseudo-Ephesinaa synodis evenit; quai sane nullum habue-„runt jus in summum Pontificem aut in Episcopos eidom adhssrentes, qui ex „unione cum capitc et centro unitatis, generalis Concilii titulo et jure potiri „poterant.'quot;
1 L. c. t. Ill, lib, II, c. XX.
2 Deuxüme lic'ii. App., pp. 89 ss; Vert. M. Reuser, t. a. /). btzz. 10 w.
tegenovergestelde aan te duiden; want Gij zegt, dat de kerk achttien eeuwen heelt bestaan, zonder de behoefte te gevoelen van het vaststellen en de dogmaverklaring dier waarheid, alsof zij achttien eeuwen bestaan had, zonder geloof aan die waarheid. Dan, de kerk heeft altijd door het geloof aan die waarheid geleefd, zij heeft er overal door geleefd, zelfs daar, waar die waarheid ter goeder trouw werd bestreden; immers een Fransche school heeft haar alleen in lateren tijd theoretisch bestreden, terwijl zij haa.r in de praktijk altijd beleed met een e getrouw he id, der Fransche geestelijkheid volkomen waardig i. Hierin vindt de langmoedigheid van den .11. Stoel jegens de zoogenaamde Oalllcaansche school hare verklaring. Maar is er een tijd van zwijgen, er is ook een tijd van spreken, en het valt moeijelijk te betwijfelen, of die tijd is gekomen, wanneer een leer, die tol dusverre vrij gematigd was, en zich altijd als eene eenvoudige mee-niug deed kennen, van houding verandert en zich als zekere waarheid verkondigt, alsof de grootste lichten en de uitstekendste leeraren van het christendom, mannen bij voorbeeld als de H. Bernardus, de H. Thomas van Aquinen, de II. Bonaventura, al die verhevene vernuften en die getrouwe echo's der overlevering en der Vaders, niets hadden begrepen van de inrigting der kerk!
„Ook de benamingen: persoonlijke en afzonderlijke 1 onfeilbaarheid van den Paus, zijn nog een nevel. Monseigneur. Als het hoofd der Kerk het geloof bevestigt of bepaalt, dan bekrachtigt Hij de goddelijke geopenbaarde waarheid, en Hij staaft ze door de Schriftuur en de overlevering. En hoe staaft Hij de overlevering? Nu eens door de Bisschoppen te raadplegen, zooals Hij deed. alvorens de dogmaverklaring der Onbevlekte Ontvangenis uit te spreken: dan eens door Kerkvergaderingen bij een te roepen, zooals dikwijls is geschied, en nu w ederom geschieden zal; dan weêr door noch het een noch het ander te doen, wanneer de overlevering aan geen twijfel onderhevig is, en zich zonneklaar aan aller oogen vertoont, zooals de Pausen door akten betrekkelijk het Jansenisme en het Febronianisme hebben getoond in de constituties: Cum occasione en Unigenifiix. en in de bulle Auctorem fdei. Waarom spreekt men dus van afzonderlijke onfeilbaarheid, alsof het geloof van den opvolger van Petrus uitsluitend persoonlijk kon zijn S, en ondanks de uitdrukke-
Sépareé: afgescheiden van de Bisschoppen en liet Concilie (vert.) [Inderdaad afzonderlijke of persoonlijke Onfeilbaarheid is eennevel „eene „dubbelzinnige uitdrukking. Verstaat men er door, dat de Paus ,ook zon-,der de Bisschoppen vormelijk geraadpleegd te hebben, onfeilquot;
81
lijke belofte van Jesus Christus, zich van het geloof aller eeuwen kon afscheiden? Als hoofd der Kerk is de opvolger van Petrus door God aangesteld tot hoogsten tolk der overlevering: Ego rogavi pro te, ut non dejiciat fides tua: Ik heb voor U gebeden, opdat Ugeloof niet wankele. Zoo men door het woord van afzonderlijke onfeilbaarheid te kennen wil geven, dat de Paus, ter betuiging der overlevering, niet altijd noodig heeft. Kerkvergaderingen bij een te roepen, noch zelfs de Bisschoppen te raadplegen, dan wil men wel de waarheid zeggen, doch drukt die zeer slecht uit. De Kerk is inderdaad een levend ligchaam, en daarom, opdat de onfeilbaarheid van het hoofd afzonderlijk zou kunnen bestaan, moest worden vereischt. dat het hoofd zelf van hel ligchaam kon worden gescheiden. dat bij gevolg de Kerk vernietigd kon worden, dat die woorden van Christus te vergeefs waren uitgesproken: Gij zijt Petrus, en op deze Steenrots zal Ik Mijne Kerk bouwen, en de poorten der hel zullen niet tegen haar verinogen. Alle duisterheden komen hieruit voort, dal men het voorwerp en de natuur der onfeilbaarheid uit het oog verliest. Zij heelt alleen tol doel, den schal des geloofs te bewaren. en er naar omstandigheden den inhoud van kenbaar te maken, en het is niet door middel van nieuwe veropenbaringen, nochvan eigenlijk gezegde ingevingen, dal hel hoogste leergezag het geloof bewaart en aanduidt, maar door de van God toegezegde getrouw-lieid in hel aanwenden der middelen, die noodzakelijk zijn ter bewaring en ter kenbaarmaking des geloofs. Daarin bestaat die onfeilbaarheid, en hare verschillende handelingen geven er het bewijs van. gelijk wij zoo even aantoonden. Wanneer er dus sprake is van de onfeilbaarheid, of van de getrouwheid in bel bewaren van den schal der openbaring, dan moest men geen gebruik maken van woorden aau de politiek ontleend, dan moest men niet spreken van zuivere en absolute Monarchie, van persoonlijk en willekeurig gezag, woorden, die hier werkelijk geen zin hebben.
,.llet woord persoonlijke onfeilbaarheid is ook nog onder een ander opzigt dubbelzinnig. Heeft Christus, door aan Petrus de onfeilbaarheid toe te zeggen, opdat hij „zijne broeders in het geloof zoude versterkenquot;, den persoon zeiven van hel hoofd der Kerk volstrekt onfeilbaar gemaakt? Maar zoo dit hel geval was. dan zou de onfeilbaarheid, even als de persoon, onverdeelbaar zijn, en de Paus zou in alles en altijd onfeilbaar wezen, 't Is dus niet aan den persoon, zooals Muzzarelli aanmerkt, dat de onfeilbaarheid is beloofd, maar aan hel gezag, waarmede de persoon des Pausen bekleed
„baar is, dan hebben wij er vrede meê; maar niet, als men er door verstaat, „dat de Paus niet slechts als Paus maar ook als privaat persoon niet „dwalen kan.quot; J. de Bruin, Ultramontanisme, euz. ter boven (blz. 38) aangeh. pl. blz. 180.]
6
82
is; met andere woorden: niet de private-persoon, maar de pu-blieke-persoon is het. aan wien de onfeilbaarheid is beloofd, en alleen Toor de uitoefening van zijn hoogste bediening, de bewaring en de bepaling des geloofs.
„Het geloof is de wortel en de grondslag van het leven der Kerk . radix et fundament um oinn /» just if cation is, volgens de uitdrukking van het Concilie van Trente; en omdat de belofte van onfeilbaarheid in geloofszaken, ut non deficiat fides tan. aan 't hoogste gezag in de Kerk is gegeven. daarom blijft dit gezag zelve de grondsteen van het gansche gebouw; super-hanc petram cedificabo Ecclesiam Meam. De onfeilbaarheid is alleen voor geloofszaken toegezegd, en het is gemakkelijk de reden hiervan in te zien. Indien het leven der Kerk geheel en al aan den wortel van het geloof ontschiet, dan is het genoeg, dat die goddelijke wortel ongeschonden blijve, om het leven aan al het overige mede te deelen. Van daar die kracht, welke nooit aan de Kerk ontbroken heeft, om de fouten te herstellen en de misbruiken te hervormen, fouten en misbruiken die nooit ontbreken daar, waar menschen zijn.
„Hier hadt Gij, Monseigneur , Uwe krachtige stem moeten doen weerklinken, om de onwetendheid van het publiek te verlichten, en uit de hoofden der wereldlingen te verdrijven de ongeloofelijke verwarring van begrippen, die hun een wonder doet zien in het gezegde van een beroemd apologeet: ik weet waarlijk niet, hoe de Paus het zou moeten aanleggen, om te dwalen! Inderdaad, er is hier geen sprake van het ontdekken der geopenbaarde waarheid, maar van het bewaren en het konstateeren dier waarheid, zooals zij gedurende alle eeuwen is geloofd, en van niets anders is er sprake. Er wordt niet gesproken over de onfeilbaarheid in gedrag, of over de onmogelijkheid van te zondigen, noch over de onfeilbaarheid in het bestuur der Kerk i, noch over de onfeilbaarheid in zaken, die het ge looi niet betref! en, noch eindelijk over de onfeilbaarheid in besluiten, die geen geloofs-bepalingen zijn, of die de verpligting van te gelooven niet aan de gansche Kerk opleggen, lloevele staatsmannen, regtsge-leerden en krijgslieden, hoevele beroemde redenaars en schrijvers zijn tegenwoordig in de diepste onwetendheid verzonken , waar het dit vraagstuk geldt! Ik heb er hooren zeggen: Clemens XIV heeft de socie-teit van Jesus opgeheven, en l'ius Vil heeft haar hersteld -; dus zijn
1 „Le Pcrc Gratiy abuse ilc cette expression [ ƒ uist ge lij Tc ten onzent èn jansenisten in liberalen!], comme je le lui ai montré dans la 4m,! lettre que je viens de lui adresser.quot;
2 [„De orde is opgeheven (1773) liij Breve Dominus ac Rcdemptor. „Ce bref,quot; zegt de prot. geschiedschrijver M. S. F. Schoell (Cours cThist. ties e'tals europ. t. 44, }gt;. 83j „ne condamne ni la doctrine , ni la discipline des Jesuites.'quot;—■ Wie beeft hier gelijk, de Hooglceraar [L. W. E. Kauwenhoff] of de aange-
83
de Pausen niet onfeilbaar! Anderen heb ik aldus hooreu redeneren: Pius IX heeft in 1848 een grondwet gegeven aan de kerkelijke staten, en hij heeft zich wel gewacht die weder in te voeren, toen de revolutie haar vernietigd had; dus is de Paus niet onfeilbaar 1! Gij hebt, evenals ik, en ongetwijfeld meer dan ik, Monseigneur, zulke bewijzen van onwetendheid bij de wereldlingen aangetroffen. 0! Hoe gaarne had ik II deze gelegenheid zien aangrijpen, om die onwetenheid te verdrijven 2!
„Hoe gaarne zou ik gezien hebben, dat Gij van deze gelegenheid gebruik iiadt gemaakt, niet om ze opeen te hoopen, maar om ze te doen verdwijnen, de moeijelijkheden. die ik nevelen noem, en welke de maar al te weinig gezaghebbende scholen, naar aanleiding van sommige handelingen der Pausen, waar uooil eenige schijn van geloofsverklaringen iu te vinden is geweest, tegen de onfeilbaarheid van den H. Stoei aanvoeren—quot;
„Maar er zijn andere nevelen, ik bedoel andere moeijelijkheden door Uwe Hoogwaardigheid onder de theologische moeijelijkheden gerangschikt, en die U toch niet zoo onoplosbaar moeten toeschijnen, als sommige schrijvers, die er altijd op uit zijn. de krachten der vijanden te vergrooten ten einde beter op hunne overwinning te roemen, ze wel gelieven voor te stellen.
[„In 't begin van zijne regeeiing gaf Pius IX eene constitutie met cene Wetgevende Kamer, een leekenministerie, alles naar behooren. Hij bevond ar zich misschien niet goed bij; hij moest naar Gaëta vluchten, en Mazzini lichtte hem den voet; genoeg; toen hij uit Gaëta terugkwam, wilde hij van die vroegere fraaie dingen niets meer hooren. De Paus is «JerSsalve in geloofszaken niet onfeilbaar. Aldus de dagbladschrijvers. Het verwondert mij zelfs, dat een of ander correspondent uit Rome ol eldersquot; [de „korrespondentiesquot; der Aui/sburijer en Kollmsche Zeitungen w arden in deeigen bureaux vervaardigd!] „bun niet heeft meegedeeld, hoe het wel eens gebeurd is. dat Pius zich in liet weder heeft vergist; hoe hij wel eens als zijn gevoelen heeft geuit, dat het zou gaan regenen, terwijl het toch volkomen droog weer bleef. Inderdaad, met zulke lieden redeneert men niet. Zij moeten eerst verstand krijgen , of hun kwade trouw verzaken (O. A. Spitzen, t. a. p. blz. 481, noot).quot;
„Vous sapposez qu'en parlant ainsi, Monseigneur, je vousaiconvié a disser-ter sur la conduite du St.-Siége dans ses rapports avee les constitutions modern es; mais il est clair que j'ai prëtendu toute autre chose. Après avoir rapporté deux exemples de la confusion d'ide'es qui existe i9i chez les geus du monde, j'ai exprimé le regret de ne pas vous voir saisir les occasions fre-quentes qu'ilsvousdounent de dissiper leur ignorance sur l'objet même de PinfaiUibilite', objet immuable qui ne supporte pas la comparaison avec les choses ehangeantes de cc monde, et qui n'admet pas, comme celles-(;i, des couduites diverses.quot;
84.
„De eerste inoeijelijkheid zou gelegen zijn in het stellen der ver-eiscliten voor eene verklaring ex cathedra, daar de godgeleerden het over dit punt niet eens zijn. Maar, Monseigneur, dat verschil van gevoelen bestaat hier meer in schijn dan in werkelijkheid. Inderdaad, vele schrijvers, meer ervaren in kerkelijke regtsgeleerdlieid dan in godgeleerdheid, hebben die questie veeleer uit een geschiedkundig, dan uit een theologisch oogpunt behandeld, en zij hebben er zich toe beperkt, de verschillende vormen der dogmatische definitiën , en de min of meer verschillende wijze, door de Pausen bij het geven van geloofs-bepalingen gevolgd, aan te toonen; terwijl de ware godgeleerden zich beijverden, de wezenlijke voorwaarden dier bepalingen te bewijzen. Welnu, omtrent dit laatste gezigtspunt, dat hel ware is in de zaak. die ons bezig houdt, zijn de meesters in de godgeleerdheid het volkomen eens. Allen zeggen, dat de benaming e.v cathedra een min of meer nieuwe term is, maar volmaakt goed gekozen, om eene zaak uit te drukken, zoo oud als het Christendom. te weten: de leering door het Hoofd der kerk gegeven, wanneer Hij niet spreekt als privaat-persoon, maar als hoogste gezag, en eene waarheid, in den schat der veropenbaring begrepen, als geloofspunt aan de Kerk voorstelt. Alle verklaringen ex cathedra hebben dit drievoudig kenteeken: zij komen van den Paus als Paus; zij zijn gerigt tot de algemeene Kerk; zij stellen haar voor, als leerstuk, te gelooven eene waarheid, die in den schat der veropenbaring is begrepen i. De Pauselijke stukken, welke dit drievoudig kenteeken niet dragen, zijn r/eene verklaringen ex cathedra, en hier zijn dus geen twee leerstukken te bepalen, zooals Uwe Hoogwaardigheid heeft verondersteld. In waarheid, de zaak is'altijd duidelijk geweest, en nooit heelt de Kerk, zoo dikwijls de Paus eene zaak dogmatisch heeft gedefinieerd, er aan getwijfeld. Als de Plaatsbekleeder van Jesus Christus een dogmatisch besluit afkondigt, dan pro-m u 1 geert Hij eene wet, en geeft haar bijgevolg de duidelijkheid eener wel; want Gij weet het. Monseigneur, een twijfelachtige wet kan geene verpligting opleggen: lex da bi a non obligat. Wanneer nu sommige godgeleerden overal dogmatische verklaringen willen zien. in elk bevelschrift, in iederen latijnschen brief, in elke breve, in elke handeling, of in ieder woord van den Heiligen Vader, dan moet men hen laten begaan, en er zich niet aan stooren 2.
1 „De goddelijke waarheden zijn in de veropenbaring vervat, hetzij deze er uitdrukkelijk in vermeld staan, of dat zij er in begrepen of er wezenlijk en onafscheidelijk mede verhonden zijn, wijl zij er noodzakelijk mede zamenhan-gon. Men ziet dus in, dat de Plaatsbekleeder van Jesus Christus ex cathedra spreekt, wanneer hij stellingen veroordeelt, die met het geloof en de goede zeden in strijd zijn.'quot;
2 „Verre van mij, hiermee te willen bedoelen, dat de geloovigen slcehts moe-
85
„Doch onder de godgeleerden door Uwe (loogwaardlglieid opgegeven, iijn er toch, Monseigneur, die, wat Gij uit hunne werken aanhaalt on-mogelijk in den zin, dien Gij er aan geeft, kunnen gesproken hebben. Gij zult het, hoop ik, inzien, zoo Gij hunne geschriften vergelijkt met déze w oorden van Bellanninus, en van Mauro Capellari, later Paus onder den naam van Gegorius XVI: „Hij die het doel (de on-feilbaarheid in geloofszaken) heeft toegezegd, heeft ook zonder twijfel de „middelen beloofd, om tot dat doel te geraken; en het zou ons tot niets ..dienen, te weten, dat de Paus onfeilbaar is, wanneer Hij zonder „vermetelheid oordeelt, zoo wij niet zeker waren, dat uit kracht „der goddelijke belofte zelve, de Voorzienigheid nooit kan toelaten, ..dat de Paus met vermetelheid oordeelt.quot; 1
„„Evenals wij derhalve a priori zeker zijn (zegt Gregorius X VI) dat God ..nooit zal toelaten, dat Zijn Kerk, aan wie de gereveleerde waarheden „ter bewaring zijn toevertrouwd, door een bepaald en onherroepelijk
ten aiiiiiicineu, wat als geloofsleer is vastgesteld. Het geloof der Kerk is altijd aan de geloofsbepalingen vooraf gegaan, en van die laatsten zou men bijna kunnen zeggen, dat zij m e e r voor de ketters, dan voor de geloo-vigen worden afgekondigd: in/idelibus, non fidelibus. In 1863 herinnerde Plus IX hieraan den Aartsbisschop van Muuelien met deze woorden: „Want al „ware er alleen sprake van eene onderwerping, die uit godde-„1 ij k g el o o f v o o r t k o m t, dan nog zou z ij niet beperkt in o e t e n w o r-„den bij hetgeen door de Algemeene Kerkvergaderingen, of de „Pausen enden Apostolisehen Stoel uitdrukkelijk beslist is; „maar uitgestrekt moeten worden ook tot datgene wat door de „gewone onderwijzing der over de gansehe aarde verspreide „Kerk als openbaring Gods wordt overgeleverd, en daarom al-„gemeen en voortdurend door de katholieke godgeleerden ge-„rekend wordt, tot. het geloof te be hoor en.quot; Bij dezelfde gelegenheid * zeide de Paus nog: quot;Maar dewijl er sprake is van die onder-„werping waartoe alle katholieken in geweten verpligt zijn, „die zieh op de bespiegelende wetenschappen toeleggen, om „door hunne schriften nieuwe diensten aan de Kerk te I) e w ij zen gt; „zoo moeten de leden van het congres erkennen, dat het voor „katholieke geleerden met voldoende is, de geloofstukken der „Kerk aan te nemen en te eerbiedigen, maar dat zij zich ook „moeten onderwerpen aan de beslissingen, die betreffende de leer „door de Pauselijke congregatiën gegeven worden, alsmede aan „datgene, wat door de katholieken algemeen en immer gehou-„den wordt voor theologische waarheden en gevolgtrekkingen van „zulk elt;ine zekerheid, dat de daarmee strijdige meeningen, al „kunnen die nog niet kettersch genoemd worden, toch een andere „theologische censuur verdienen.quot;quot;
1 De. Hom. Pontifice, Tit. IV, c. 2.
* „Deze brief heeft betrekking op het congres der katholieke geleerden in September 1863 te Mimehen gehouden. Zie „de Katholiekquot; 1864 p. 56.quot;
86
„besluit een kettersche leer aau de geloovigen oplegt, en dat zij bij „gevolg nimmer een plegtig en dogmatisch besluit in eene algemeene „Kerkvergadering zal afkondigen, voordat de noodzakelijke midde-„len, om God niet te tergen, zijn aangewend; zoo is het ook a priori „zeker en ontwijfelbaar, dat Jesus Christus, die aan Petrus en zijne opvolgers beloofd heeft, dat het geloof, waarin zij zijne schapen moeten „weiden, nooit zal lalen, evenmin zal dulden, dat de Pausen de noo-„dige middeleu om Hem niet te tergen, verwaarloozen, voordat zij „met de volheid van hun gezag een oordeel uitspreken 1quot;.
„Deze zoo juiste vergelijking tusschen de vereischten voor de bepalingen in een Concilie vastgesteld, en die welke door den Paus w orden gegeven, leidt mij er toe. Monseigneur, U te doen opmerken, dat, zoo de moeijelijkheden uit de feiten voorkomende, velke Gij inbrengt tegen de onfeilbaarheid der verklaringen ex cathedra, werkelijk bestonden 1, zij niet minder sterk zouden pleiten tegen de onfeilbaarheid der bepalingen in een Concilie vastgesteld. Gij herinnert er aau, hoe alles in de dogmatische decreten der Pausen niet even dogmatisch is, en Gij geeft te kennen, dat het zeer lastig is, het dogmatische van bet overige te onderscheiden. Maar is dit waar voor de dogmatische decreten van deu Paus, dan is het ook niet minder waar voor de dogmatische bepalingen der Kerkvergaderingen 2. Zou men hieruit moeten besluiten, dat de Algemeene Kerkvergaderingen in geloofszaken niet onfeilbaar zijn?
„Er is, merkt Gij aau, nog een ander punt het feit betreffende, dat niet zoo eenvoudig is, als men zou meencn, namelijk:
„ „Kan er in den loop der tijden niet eeu of andere Paus gevonden „worden, aan wiens vrijheid men met grond kan twijfelen?quot;
„Maar kan er ook in den loop der tijden niet een of ander Concilie gevonden worden, aan wiens vrijheid men met grond kan twijfelen?
„Zult Gij hieruit afleiden. Monseigneur, dat in die beide gevallen onoplosbare moeijelijkheden zullen bestaan? De geschiedenis bewijst ons het tegendeel. Nooit zijn de Pausen of Concilies van de vrijheid
„Nietalleen tegen de bepaling der onfeilbaarheid, maar tegen de onfeilbaarheid zelve; want alle opwerpingen van Uwe Hoogwaardigheid tegen het vaststellen der onfeilbaarheid aangevoerd, zijn geheel eu al tegen de onfeilbaarheid zelve gerigt.quot;
„Wat Melehior Cano over do dogmatische bepalingen zegt, is evenzeer van toepassing voor de decreten der Kerkvergaderingen, als voor die des Pausen. In geen van beiden moet men het e i g e n 1 ij k e object der dogmatische leeringen verwarren met de tusschenkomonde proposities, de verklaringen [of opheldeiingenj, de bewijzen, de antwoorden op de moeijelijkheden, die er in kunnen gevonden worden, enz. enz.quot; [Vgl. hetgeen wij desaangaande vaststelden in deze Ie Afd., Hoofdst. II, blz. 60, sub. 2.]
87
beroofd geweest, of de geheele Kerk wist liet niet zekerheid.
„Maar eene andere moeijelijklieid of een andere, nevel doet zich aan ons voor: „Zoo een Paus, al is Hij onfeilbaar verklaard, in eene handeling ex cathedra nog zou kunnen dwalen onder den druk vau „schrik of' vrees, za I Hij dan nooit kunnen dwalen door vervoering, „door hartstogt, door o nvoorzig t i gheid ?quot; Wat zoudt Gij antwoorden, Monseigneur, zoo men U zeide: „Indien eon Kerkvergadering vrij inoel zijn. wil zij een vaar Concilie wezen, en indien zij kon dwalen onder den druk van schrik of vrees, zal zij dan nooit kunnen dwalen door vervoering, door hartstoglelijke toejuiching, door ou-voorzigtigheid?quot;
„Gij zondt antwoorden, dat men het woord door uiterlijk geweld aaii een Concilie afgeperst, niet kan vergelijken met de uitspraak van een Concilie. dat aan zich zeiven overgelaten is. dateen algemeen Concilie de geheele Kerk voorstelt, en dat de beloften door .lo-sus Christus aan Zijne Kerk gegeven, nooit zonder uitwerking kunnen zijn. Welnu. Gij zuil met mij zeggen, dat het woord eens Pausen door uiterlijk geweld ontwrongen, niet kan vergeleken worden met het woord van een Paus. die in vrijheid aan zich zei ven is overgelaten; dat in het eerste geval niet de Paus spreekt, maar een ander, en dat in het tweede geval het de Paus zeifis, die spreekt, de Paus, de Plaatshekleeder van .lesus Christus, de Steenrots, waarop Hij Zijne Kerk heeft gebouwd, en dat de beloften, den Opvolger van Petrus gedaan, nooit zonder uitwerking kunnen blijven, vat overigens door eene ondervinding van bijna twintig eeuwen bewezen wordt.
Ik vilde, Monseigneur, de Pauselijke constitutie wel eens kennen, die een geloofspunt aan de Kerk voorgesteld, of eene dwaling legen het geloof veroordeeld heeft, en die latei-hervormd is moeten worden.
„In betrekking lol den Paus als privaat-persoon noemt Uwe Hoogwaardigheid hel gevoelen van hen, die de onderstelling van een in ketterij verharden Paus lol het rijk der bloote hypothesen brengen, een uitzinnige gehechtheid aan Rome [romanisme in sense) 1. Ik zie echter
1 .,l)e teksten van liet regt door Gratianus verzameld, en zijne eigene uitleggingen verdienen alle eerbied, maar men kan er de onfeilbaarheid niet aan toekennen, die men aan de dogmatische constituties der Pausen betwist.quot;
[„11 n'est pas a douter qu'un jour Mgr. d'Orleans ne regrette de s'être attiré „les deplorable? eloges des adversaires de la foi catholique. Dans la Revue des „Deux-Mondes (15 Avril), M. Vacberot s'expiime ainsi: „Rome est le Siege „„du rorn anisme plutót que du christianisme. Le mot est de Teveque „„d'Orleans, et ii a encore plus de portee que ne lui en attribue celui qui „„Fa laisse' échapper dans un aecès de découragement.quot; L'article est ,intitulé le Nouveau Chrislianisme, et les fe'licitations qu'il contient montrent „par trop la sympathie que certaines imprudences ont excitées dans le camp de ,rencur. Peut-on se fiatter que les vrais catholiques voient sans une emotion.
88
niet in, -waarom het onzinnig is, aan te nemen, dal iets nooit werkelijkheid zal -wor.den, wat van den eenen kant gedurende een lange reeks van eeuwen nooit werkelijkheid is geweest, en van den anderen kant minder goed zou strooken met de Goddelijke beloften gedaan aan het gezag, waarmede de paus is bekleed. Gij zegt niettemin. Monseigneur, dat Uwe bewering, als zou de Paus halstarrig ketter kunnen wezen, het algemeen gevoelen uitdrukt. Ware dit geen bijkomende questie. Monseigneur. ik zou U verzoeken , mij hiervan de bewijzen te leveren. Het is zeker, dat God de onleilbaarheid beloold heeft aan het gezag, waarop Christus Zijne Kerk heeft gegrondvest; de H. Schrift, de overleveringen, de Kerkvergaderingen, de algemeenc handelwijze der Kerk getuigen het, dit is voldoende. Immer heeft de Voorzienigheid de hinderpalen door menschelijke zwakheid aan de vervulling Harer beloften gesteld, uit den weg weten te ruimen, en wat Zij gedaan heeft, zal Zij altoos blijven doen. Evenals Zij in de li. Sacramenten soms door ontheiligde handen het leven der zielen weet mede te deelen, zoo kan Zij ook de eeuwige waarheid vau misschien onreine lippen laten v 1 o e ij e n.
„Doch wij zijn niet aan het einde der moeijelijkheden. Met Mgr. Maret schijnt Gij van gevoelen te zijn. dat de bisschoppen geen ware reg-ters van het geloof kunnen wezen, zoo zij des noods de dogmatische uitspraken der Pausen niet kunnen veranderen.
„De bisschoppen zijn regters van het geloof, maar hun oordeel is niet beslissend. Wanneer de Pausen, alvorens te Oordcelen, de bisschoppen raadplegen, of in eene Kerkvergadering hun oordeel afvragen, dan is het werkelijk een oordeel, wat zij hun vragen, ofschoon dit oordeel alleen beslissend kan worden door de instemming ol bekrachtiging des Pausen.
„Maar, voert Mgr. Maret tegen, het oordeel van den Paus is zelf niet beslissend zonder de instemming der bisschoppen, en ziehier zijn bewijs: de Pausen hebben toegestemd, dat hunne oordeelvellingen door de Concilies werden onderzocht, en de bisschoppen hebben in de Kerkvergaderiugen, slechts na onderzoek, evenals de Pausen geoordeeld, en bij gevolg kenden zij zich het regt toe, om des noods de uitspraken der Pausen te veranderen.
„Hierop antwoord ik: 't Is waar dat in Kerkvergaderingen, bijvoorbeeld in het algemeene Concilie van Florence, de bisschoppen onderzoek hebben ingesteld omtrent dogmatische verordeningen van andere algemeene Concilies, zooals van het tweede van Lyon, en zij hebben geoordeeld, dat ze overeenstemmend waren met de Schriftuur en de
„profonde ce triomphe des ennemis de la foi? Une telle humiliation eüt pu „aisément leur être epargnee (Dom Gue'iangcr, De ia définit. etc. p. 8, note).'quot;]
89
Overlevering. Zijn zij nu daarom van gevoelen geweest, dat die bepalingen voor verandering vatbaar waren? De Concilies hebben aldus gehandeld èn ten opzigte van do beslissingen van andere Concilies, èn ten opzigte van de beslissingen der Pausen. En wilt fiij een duidelijk bewijs, dat zij die beslissingen Top nieuw onderzochten, niet om ze weder in omvraag te brengen, maar om de bestrijders dier bepalingen beter van dwaling te overtuigen? Ziehier dit bewijs : de Pausen, wier decreten door de algemeene Kerkvergaderingen. welke Monseigneur de Sura aanhaalt, overeenkomstig het geloof' zijn bevonden. hebben van hunnen kant aan die Kerkvergaderingen uitdrukkelijk het regt ontzegd, om die besluiten op nieuw te behandelen 1: en wel verre van op te komen tegen zulke vordering, die volgens het systeem van Mgr. Maret niets dan een heiligschennende en de constituties der Kerk vernietigende aanmatiging zou geweest zijn, hebben de Kerkvergaderingen er zells niet eens aan gedacht. Hier komt dus de on-wederlegbare stelling van Muzzarelli andermaal terug: „Diegene wil „en «uoet voor persoonlijk2 onfeilbaar gehouden worden, „die absolute dogmatische beslissingen uitspreekt, ze afkon-„digt, en aan alle geloovigen en aan het geheele Katholieke „Episcopaat toezendt, asomler de regtstreeksche of zijde-„lingsche, de uitdrukkelijke of stilzwijgende instemming „der bisschoppen te vragen; mét het bevel, zijne bepalin-„gen af te kondigen en ten uitvoer te leggen; en met verbod „van ze te overtreden, of vermetel tegen te spreken, op „straffe van de feitelijk beloopen excommunicatie; terwijl „hij de bisschoppen berispt, die aanspraak zouden maken, „om zijne bepalingen te onderzoeken of te beoordeelen, en „verklaart, dat hij hunne goedkeuring niet inwacht, maar „hun de gehoorzaamheid oplegt, zooals gedurende eeue lange „reeks van eeuwen zijne voorgangers op den Stoel van Petrus „hebben gedaan; niet slechts zonder tegenspraak der Kerk. „maar met instemming der gansche Kerk, die altijd aan het „hoogste gezag des II. Stoels onderworpen Is geweest; middelerwijl het geringe aantal bisschoppen, die het tegen-„overgestelde bestonden, niet in den schoot der Kerk ble-„ven, dan alleen wanneer zij door verontschuldigingen en „teekenen van berouw hun gemor of hunnen tegenstand had-„den uitgeboet.quot;
„„Welnu, zoo heeft ten alle tijde de Paus van zijnen kant „in zijne dogmatische besluiten gehandeld, en zoo ook heeft „van haren kant de Kerk gedurende de eeuwen gedaan.quot;
„Ook hier heb ik de teksten voor mij, maar liet is overbodig ze voor Uwe Hoogwaardigheid aan te halen.quot;
„In den zin vroeger door Muzzarelli zeiven [Zie, boven, blz. 81] daaraan gegeven.quot;
90
„Derhalve wil en moet de Paus voor onfeilbaar ivorden '.gehouden; want was hij dit niet. Zijne dogmatische consti-„tutiën zouden eene tirannieke inbreuk op de bisschoppe-..lijke regten inhouden; zij zouden zijn: eene vermetele ver-„waandheid tegen den II. Geest, eene niet te verdragen en ..het geloof van de geheele Kerk vernietigende dwaling. En „dit zou God niet kunnen dulden zonder aan den bijstand, ..Zijner Kerk beloofd, te kort te blijven. En de Kerk zelve ..zou dit niet kunnen goedkeuren, noch door hare woorden, „noch door hare gehoorzaamheid, gelijk zij gedaan iieeft; „want nooit keurt de Kerk door hare handelingen, of zelfs „door haar stilzwijgen goed, wat strijdig is met het gelooi „en de goede zeden.quot;
„Tegenover de aaneenschakeling der feiten, door Muzzarelli tot staving zijner stelling aangehaald, ol liever van dit groote feit, dat de geheele questie beheerscht, vervliegen alle schaduwen, verdwijnen alle nevelen, 't Is duidelijk inderdaad, dat andex-e feiten, wier toedragt verschillend wordt geschat, zoo moeten verstaan worden, dat zij hierraeè overeenkomen. Bij voorbeeld, wanneer Augustinus met betrekking tot de Do-natisten zegt, dat Cyprianus geen weerstand zou geboden hebben, als de waarheid door eene volledige vergadering was opgehelderd en bevestigd, dan bewijst hij, met zoo te spreken, niets anders, dan dat de H. Paus Stephanus zijne bevelen niet als een beslissend oordeel had uitgevaardigd, en dat men er dit woord van Augustinus zeiven nog niet op kon toepassen: Roma locuta est, cau.ia finita est: Rome heeft gesproken, de zaak is uitgemaakt !.
„Wanneer men het oneens is ovfer de beteekenis van een woord, is het dan niet zeker, dat hij er de juiste verklaring van geeft, die den schrijver niet in tegenspraak stelt met zijn eigene leering? Voor liet overige worden de bisschoppen door de bevelen des Pausen gebonden, en de 11. Augustinus wacht zich wel. den misslag van den 11. Cyprianus te verhelen, maar voegt er bij. dat de li. Bisschop van Carthago dooiden marteldood zijn misstap heeft uitgeboet. Op onze beurt zullen ook wij, die geene Heiligen zijn, met iets te lijden, onze gebreken uitwisschen.
„Maar wanneer het Concilie de onfeilbaarheid ex cathedra vaststelt, zal het dan van haren kant niet een soort van abdicatie zijn.
i [Scnn. 141 (Migne, P.itrol. lat., t. 3S, col. 174 in een noot). Te dezer plaatse releveert Bcl^ië's Primaat o. a. het laffe besclieul van Gratiy eu kon-zorten, alsof de b. Aug.dit aloude adagium uergeim gezegd hadde!... Augustinus'' geloofsuiting, waaraan liet bewuste spreekwoord ontleend is, luidt t. a. p.: ,Inde [a Sede Apuslolica'] r escripta oenerunt: causa [Pe-lagiaiusmi] finita cel.quot; Kan men dan ,,a.ntgt;vlt;iioraienquot; zonder „spre-lieiiquot;!! Voorwaar, op soortgelijke wijze plegen alleen jansenistenen tutti quanti te distinguëeren, juister gezegd, kameelslikkend te muggeziften !]
91
en een groote hinderpaal in den weg leggen voor de zoo heilzame bijeenkomst van algemeene Kerkvergaderingen?
„Waarom?
„Omdat, zegt men, zoo de Paus onfeilbaar is, de Kerkvergaderingen tot niets meer zullen dienen.
„Maar wat bewijst men met aldus te spreken? Dai. men wederom de natuur der onfeilbaarheid uit bet oog verliest.
„„De onfeilbaarheid,quot; zegt de kardinaal du Perron, „die men aan „den Paus als den oppersten regter der Kerk, toeschrijft, beteekent „niet. dat hij van üods Geest rechtstreeks het noodige licht ontvangt, „om aHe vraagstukken uit te wijzen; maar daarin bestaat zijne „onfeilbaarheid, dat hij over alle zaken oordeelt, waartoe hij ge-„voelt van God het noodige licht ontvangen te hebben. Alle „overige questies, waarvoor hem de noodige verlichting niet toestraalt, „stelt hij der Kerkvergadering voor V Voorzeker hij geelt ze het Concilie in ban den, niet als aan een hoogere regtbank, maar oin, door bet oordeel der Uisschoppen ingelicht, het gevoelen dier ware regters, zoo hem dil goeddunkt, door züjn Itooüjrste uitaprskMk te bevestigen.
„liet is inderdaad te verwonderen, hoe men die opwerping maakt, op het oogenblik zelf, dat de Paus een Concilie noodzakelijk verklaart. Noodzakelijk, dit is de uitdrukking van Petrus zelf, sprekend door den mond van Pius IX.
„Petrus sterft niet: modicae fidei, quare duhitasti, waarom vreest gij, kleingeloovlge? '
„Ik meen alle moeijelijkheden te hebben behandeld. Maar neen, er is er nog één, die over alle anderen henen zweeft.
„Dit alles is goed voor godgeleerden, zegt men, maar wat begrijpen er de geloovigen van?
i Hoe U' Bouix (in het onlangs versclicnen IIIe Deel zijner Verhand. De. Papa etc., part. VIII, cap. /, § 3, jirop. Ill, jt. S5G^ over dit gezegde
van kardinaal du T'en'on aanteekonen kan: „errorem recondit____quot;, klinkt
onverklaarbaar. Du Perron beweert immers geenszins, dat een oskumenieseh Koncilie is eon ..tribunal superieurquot;, waaraan de Paus als Paus (-„le tribunal soiiverain Jc r^V/Zi'sequot; -) strikt en absolifut behoefte hebbe om in geloofszaken te kunnen beslissen? Bouix herinnere zich zijn eigen voortreffelijke distinktie tusschen Concilii necessitas moralis en necessitas Concilii ahsoluta seu metap hy sic a (ib. prop. I, et alibi passini). Overigens wordt hier ter plaatse de zin ondubbelzinnig opgehelderd endoor Msgr De-chanips èn door Pius IX zeiven, die het Vatikaansch Koncilie noodzakelijk (niet nuttig a 11c'en) heeft genoemd. Thans zelfs, nu, Gode zij dank en lof! 'sPausen Onfeilbaarheid-in-geloofszakeu reeds dogmatiesch beslist is, ware het vreemd en o. i. wel ietwat vermetel, te durven voorspellen, dat dit Oekuraeniesch Koncilie „waarschijnlijk het laatstequot; zijn zal. De h. Geest blaast waar en wanneer en zoo als Hij wil.
92
„Heeft de Kerk bij het licht der 11. Schriftuur geaarzeld, de mede-zelfstandigheid van het Woord, de transubstautiatie in de Eucharistie, de diepe questies der genade, te definiëeren, omdat de geloovi-gen er niets van zullen begrijpen?
„De geloovigen verheugen zich in het licht, waarvan hét oog der Kerk onmiddellijk den glans beschouwen, en de diepte doorgronden kan. De onfeilbaarheid van Petrus en zijne opvolgers heeft voorzeker verborgenheden, en niet liefde doorschouwt ze de Kerk; maar de glans dier waarheid straalt niet minder zacht ook den een v o udigs ten tegen. Zonder de transubstantiatie, die een genie als Leibnitz van verwondering hield opgetogen, te begrijpen, kunnen de geloovigen dat woordsmaken: Ik ben het levend brood dat uit den Hemel is nedergedaald: en zonder de oplossing te begrijpen van de moeijelijkhe-den tegen de onfeilbaarheid aangevoerd, kunnen zij die woorden genieten : Er is slechs één kudde en één Opperherder; Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijne kerk bouwen; aan U zal Ik de sleutels van Mijn Rijk geven; Ik heb voor U gebeden, opdat uw geloof onfeilbaar zij, opdat uw niet wankele, enhetis uwe taak, uwe broeders er in te versterken.quot;
Met Bellarminus 1 kan men derhalve kortaf besluiten: „Kon-ciliën zijn altoos van zeer groot nut, somwijlen zelfs [eeniger-mate] noodzakelijk, opdat waarachtig en werkelijk aan de opgedoken geloofstwisten een eind kome; opdat de genomen uitwijzingen niet alleenlijk uitgevaardigd, maar ook iu de praktijk nageleefd worden;quot; en, als Roncaglia 2 treffend aan teekent, om „hun, die 'sPausen geloofsuitspraken en andere verordeningen verachten , voor altoos den mond te stoppen.quot; Met een woord, den genoemden Bellarminus mag men het nazeggen : „beslis-singen-in-geloofszaken schikken zich altijd naar den zin der h. Schrift en de apostolische Overlevering.quot; En om nu - voegen wij daaraan toe - uit deze algemeen geldende bronnen de geopenbaarde waarheid te putten, behoeft de Paus geen inspiratie van wege den h. Geest; maar, doen moet. hij voor zich, al wat hij zelf vermag, en tevens al die middelen bezigen, welke de verheerlijking der waarheid kunnen bevorderen. Zulk een middel nu is ook een Koncilie, inzonderheid als het oekumeuiesch of algemeen is. Het staat derhalve enkel aan de keus van den Paus-zelven, of hij de voorkeur wil geven aan
De Rom. Ponlif. lib. IV, c. Vil. — Vgl. Dr Bouix, 1. c. T. II, P. II,
capp. VII, VIII. 2 Ad. Nat Alex. torn. 18, p. 272.
93
dit, danwel aan eenig ander middel om de geopenbaarde waarheid tot helderheid te brengen. Kiest hij daartoe een Koncilie, welnu, dan zal hij er zijn redenen voor hebben - evenals weleer de h. Petrus zelf, die, ofschoon hij voor zich, zelfs naar de meening onzer tegenstanders, Onfeilbaar was, ter navor-sching van de waarheid een Koncilie - dat van Jerusalem - beriep ^ Ten overvloede zou men kunnen wijzen op hetgeen bereids gezegd is: dat de nadere onderzoeking der pauselijke dekreten, bij wijze van uitlegging, een niet onbeduidend deel uitmaakt van den werkkring der Koncilüiu. Al kan evenwel déze uitlegging of toelichting, ook buiten een Koncilie om, en van zeer geleerde privaat-personen, uitgaan, zóo is zij evenwel nooit meer dan slechts een betrekkelijk zekere; en de ondervinding leert, dat zelfs de grondigste uitlegging van dezen aard niet altijd en niet een iegelijk naar den smaalc is. Maar komt zij uit den mond eener algemeene Kerkvergadering, dan houdt het gekrakeel en gehaspel op, en tot zelfs de slimste, sluwste en schranderste Ar-gus-oogen zullen ootmoedig en bedremmeld de wenkbraauwen moeten neerslaan. Voorts blijft ook nog altoos de behandeling-van tuchtkwestiën, de handhaving der kerkelijke levensregelen, een voor algemeene Konciliën uitgestrekt veld. De beslechting dézer soort van kwestiën hebben wij dan ook (le Hoofdstuk) met zorg afgezonderd van de bepalingen-in-geloofszaken, wijl schier alleen de bijzondere omstandigheden, van tijd en plaats, moeten aangeven, of en in hoever zulke beslechtingen doeltreffend zijn. Waar echter zullen ze beter op de regte plaats
l Ziehier, hoe men, ter Ve oekum. Kerkvergad. (533), dit voorbeeld van de Apostelen waardeerde (collat. 8', Labbe, Conciliorum, t. V, col. 562 563, eil. Parisiis 1671 j: „Licet cniin saneti Spiritus gratia et circa singnlos „apostolos abundaret, at nun indiyerent alieno consilio ad ea quae „ar/etida erdnt, nou tarnen alitor volnerant de eo quod raovebatur, si opor-„teret gentes eirenmeidi, d e f i n i r e, priusquam communiter congregati divinaruni „seripturarum testimoniis unusquisque sua dicta conlirmaverunt. I mie commu. „niter de eo sententiam protulerunt, ad gentes scribentes; Visinn est S/jiri-„tui sancto et nobis... Sed et saneti Patres, qui per tempora in sanctisqua-„tnor conciliis convenerunt..., communiter de exortis hasresibus etquaestionibus „disposuernnt, certo coustituto, quod in communibus disceptationibus, cnm pro-„pommtuv quae ex ntraqne parte discutienda sunt, veritatis lumen t cue bras „expellit mendacii.quot;quot; Zie Bouix, 1. c., t. II, pp. 494 seq.
94
wezen, tenzij in plegtige bijeenkomsten, alwaar uit nagenoeg 1alle landstreken der gansche wereld de kerkvorsten zamen vergaderen, en ieder hunner over de gewoonten, verlangens en behoeften zijns eigen lands verslag kan geven?
Edoch, zelfs dit alles ter zijde gelaten, is er vooral éene zaak, die, onzeseraehtens, de waardij en zwaarwigtigheid van oekumeni-sche Kerkvergaderingen schitterend uit doet schijnen, al is dan ook 's Pausen Onfeilbaarheid een uitgemaakte geloofswaarheid. Algemeene Konciliën zijn, ook maar enkel in zich beschouwd, een der plegtigste levensuitingen van de Kerk. Men waande haar dood, en zie, eensklaps rijst zij op injiaar majesteitvollen luister, jeugdig en frisch, alsof zij nog naauwelijks uit hare wieg was opgestaan. Men waande, dat zij vervallen was en vaneenge-scheurd; en zie, daar op eens ontwaakt het bewustzijn harer eenheid en, daarmee tegelijk, een geestelijke kracht en een geestelijke grootheid, die voor iedereen, ja, tot zelfs voor de gezworenste vijanden der Kerk, schoon en indrukwekkend is. Wanneer de maatschappij ziek en broos en traag is; wanneer aan logentaal en bedrog de grondbeginselen van regt en zedelijkheid in Jt openbaar worden prijsgegeven ; wanneer, door ongeloof en door halfgeloof, alle hooger leven kankerend wordt afgeknaagd en verwoest, en schier alom de geesten in de war en de gemoederen verwilderd zijn, - in zulke tijden zal het woord van éen-alléen, laat hem vrij als de drager van 't allerhoogste Gezag dezer aarde spreken, te vergeefs en zonder uitwerking tegen doove ooren en bevrozen harten aanklinken. Maar als datzelfde woord wordt uitgebazuind door den mond eener verlichte Kerkvergadering - van mannen, op wie het oog der gansche wereld
„Conciliorura Oecumenicitns prout in Ecclesia semper intelleeta „fuit et i li t el li g i debet, non est materia lis.... consistens in adunatione „omnium omnino to tins or his Episco porum per se vel per procuratores „inter venientium; sed est moralis dumtaxat..., qua per Episcopos „adunatos, omnos aut fere omnes ecclesiasticae provinciao re-„presentari censendae sunt (Dr Bouix, l.c.T. Ill, p. VXII, p. 348).quot;— Ook wij kunnen ons niet vereenigen met de subtiele en o. i. noodelooze distiuktie tusschen Concilium oecumenicum en Concilium generale, gelijk bijv. de Theologi Wiceburr/enses (T. 1, p. 142, Paris 1852) doen. De benamingen oecumenicum, universale en g ener ale zijn hier, ook in ons oog) synoniemen. Toch willen we onderscheid, en wezenlijk onderscheid erkennen tusschen een concilium perfecte generale of oecumenicum, en een concilium imperfecte oecumenicum oi generale. Vgl. Bouix. Ibid. p. 380.
95
zich vestigt; wanneer, m. a. w., dit woord met „éclaf optreedt voor de maatschappij, dan zal wel niets kunnen wederstaan, tenzij alleen de zoo afgrijsselijke zonde tegen den h. Geest, waarvoor,-noch in dit, noch in 't andere leven, vergiffenis erlangd wordt. En, voor de goede, geloovige kinderen der h. Kerk levert zulk een Koncilie een hoogverheven en hoogverhetfend schouwspel op, tegelijk met de ernstige besluitneming om voortaan met vastberadenheid in den strijd tegen de werold te volharden. Eindelijk is voor Christus' Plaatsbekleeder, voor den Opperherder van Gods Kerk, die eensgezindheid, van allen in alles, geen geringe troost bij den beraamden genezingsarbeid, zoodat hij, om zoo te zeggen, niet behoeft te weeklagen, als weleer Jehova bij monde van Zijn profeet: „Ik, ik-alléen, perste de wijnpers, en van de volken hielp mij niemand!quot;
Nagenoeg dit alles werd, door Utrechts geliefden Aartsbisschop, Msgr A. J. Schaepman1, in de navolgende kernachtige taal, aan 't katholieke volk, van den kansel geleeraard:
„Steeds blijft do Kerk, gelijk zij gesticht is. op haren rotsgrond, op haren grondslag, op hare zuilen onwrikbaar rusten. Van geslacht tot geslacht. van eeuw tot ecu»-. deelt zij de waarheid en de genade van Jezus Christus tot heil der menschen uit. Do opvolger van Petrus, de Paus van Rome. is steeds het iniddolpunt dier eenheid; met hem ver-eenigd staan de bisschoppen der Kerk op de eeuwige steenrots; in gemeenschap niet den Stoel van Rome, leven en werken de bisschoppen onder den bijstand des Heeren: „Ziet. Ik ben met u alle dagen tot de „voleinding der wereld.quot;
„Het is waar. de gave der onfeilbaarheid gaat. in zoo ver zij het bijzonder en persoonlijk voorregt der Apostelen is, niet op iederen bisschop over. Het geheele ligchaam der bisschoppen is, in vereeniging met- en onder de leiding van den Stoel van Petrus, voor dwaling beveiligd. Intusschen is de opvolger van Petrus in het bijzonder de erfgenaam van dat geloof, waarvoor Jezus gebeden heeft, dat het niet zoude bezwijken; hij bekleedt de plaats van hem, die gesteld is als hoofd der Kerk, om zijne broeders te bevestigen. „Aan dien zetel, die hoofdkerk, die de „grootste en oudste is, en tot wie, om haren voorrang, alle geloovi-„gen zich moeten wenden2quot;, werden dan ook steeds de geschilpunten ter beslissing onderworpen. Na 's pausen uitspraak, gold het woord van
Herdcrl. Brief ter ^e/er/. v. d. Vcertigd. Vaste (1800), blzz. 7 eu volgg.
Iren. llacr. 111. 3 § 2.
96
Augustinus, Home heeft gesproken, de zaak is afgedaan; aide bisschoppen leerden dien overeenkomstig hunne geloovigen, en alle twijfel was opgeheven. En indien zoodanige onderrigting, van den opvolger van Petrus uitgegaan nog bekrachtiging behoefde, daardoor alleen, dat zijne uitspraak door de geheele Kerk als de leer van Christus beleden en gevolgd wordt, reeds daardoor alleen zoude zij de hoogst mogelijke bekrachtiging op aarde vinden.
„Er komen evenwel in den loop der eeuwen soms buitengewone tijden, waarin de Paus op meer plegtige wijze de Kerk tolde volken wil doen spreken. Ten dien einde roept bij alle bisschoppen uit alle deelen der aarde tot eene algemeene kerkvergadering te zarnen. Zoodanige vergaderingen zijn voor het hooi'd der Kerk eigenlijk geene behoefte. Het gezag zijner geloofsbeslissingen en tuch trege 1 i ng is noch van de beraadslagingen, noch van de bekrachtiging der bisschoppen afhankelijk. In zake van geloofsdwalingen had meestal de Stoel van Rome uitspraak gedaan, voor dat er eene algemeene kerkvergadering te zamen kwam, en steeds gold die beslissing als regel des geloofs.
„Maar de gemeenschappelijke beraadslagingen worden door de natuur zelve aanbevolen. bevorderen de zamenwerking en den ijver der bestuurders, en boezemen den onderdanen meer vertrouwen in. De Apostelen zeiven, ofschoon zich hunner onfeilbaarheid ten volle bewust, hebben over sommige aangelegenheden der Kerk met gemeen overleg op vergaderingen gehandeld. — Behalve dezen grond, spoort nog een hooger beginsel de herders der Kerk tot het houden van vergaderingen aan: bet vertrouwen, namelijk, op het woord des Heeren; „Waar twee „of drie in Mijnen naam vergaderd zijn. daar ben Ik in hun midden (Mt. XV1I1; 20).quot; Van daar in de Kerk die veelvuldige voorschriften aan bisschoppen. aartsbisschoppen en primaten, om dikwerf hunne ambtsbroeders en onderhoorlgen bijeen te roepen, ten einde over de belangen der geloovigen te beraadslagen.
„Doch op hooger prijs stelt zij de algemeene conciliën, die vergaderingen, namelijk, waartoe alle bisschoppen der geheele Kerk en andere regthebbende waardigh eldsbek leeders worden ultgenoodigd.om invereeniging met hetzigtbaar opperhoofd der Kerk. bijgestaan door de stellig beloofde tegenwoordigheid van onzen Heer Jezus Christus en de verlichting des H. Geestes, de belangrijkste vraagpunten van hunnen tijd, in zooverre ze de godsdienst betreffen, te bespreken, des aangaande de geloovigen te onderrigten en hun eene veilige gedragslijn voor te schrijven. Zoodanige kerkvergaderingen handelen over de geloofs- en ze-del eer, de bedieni n g der U. Sacramenten, de bierarebie
97
en hare onderlinge regten, de zedetucht, de betrekking van de Kerk tot den Staat, en over andere belangen der Kerk en maatschappij naar de behoeften des tijds. Nagenoeg alle moeijelijkheden, die de Kerk verontrustten, de groote eischen en vraagpunten der tijden, welke de christenheid bezig hielden, zijn op algemeene conciliën behandeld. Hier werden de nieuwopgekomen geloofsdwalingen en kerkscheuringen nogmaals rijpelijk onderzocht, de partijen gehoord en de gronden, waarop zij zich beriepen, overwogen, ten einde het verzet tegen de leer en regeling der Kerk, niet zoo zeer door gezag te onderdrukken, als door overtuiging te overwinnen. Ten behoeve van dergelijke of andere beraadslagingen, werden tot de algemeene conciliën ook mannen van kerkelijke wetenschap, de voornaamste geleerden der geestelijke orden en hooge scholen, de grootste lichten der Kerk, ontboden, niet om met de gewone leden van het concilie eene beslissende stem uit te brengen, maar om de Vaders van het concilie voor te lichten, en zoodoende aan al de vorderingen der menschelijke voo rzig t i g he i d en overtuiging voldoening te geven.
„Denkt evenwel niet. dat hierdoor de uitspraak eener algemeene kerkvergadering van aard verandert, en niet meer is de vrucht van den bijstand des 11. Geestes. Trouwens, de bovennatuurlijke hulp, welke God ons schenkt, vernietigt, noch onderdrukt, noch belemmert onze zielsvermogens. maar ondersteunt en verheft ze en zet aan onze werken eene hoogere waarde bij. Diensvolgens willen de vergaderde herders der Kerk, ook in hun zeker vertrouwen op de beloofde tegenwoordigheid van Christus en den hun toegezegden bijstand des II. Geestes, allen schijn van vermetelheid vermijden. Op het voorbeeld van God zeiven, willen zij van de hoogte hunner gezag voering en onfeilbaarheid tot de laagte van de zwakken in het geloof zich liefderijk nederlaten. om door een volledig onderwijs hen de waarheid te helpen inzien. Zij willen hun den duren pligt van onderwerping aan het onfeilbaar leergezag der Kerk gemakkelijker maken, en hen, overeenkomstig de natuur van het mensche 1 ijk denk- en w i 1 sver-mogen, door middel van de inlichting des verstauds, van de gewone overtuiging opvoeren tot de oefening der goddelijke deugd des geloofs.
„Na deze voorbereiding volgt de uitspraak, de beslissing der vergaderde Vaders. Gelijk eertijds Petrus, zoo spreken ook zij Niet uit de openbaring van vleesch en bloed, niet uit het licht der rede, niet uit de wetenschappelijke bewijsvoering, maar uit het woord Gods, en onder den bijstand des H. Geestes verklaren de verzamelde bisschoppen, wat er, volgens de leer, door Jezus gepredikt, door de Apostelen in Zijn naam verkondigd, aangaande de aanhangige vraag.
7
98
punten moet geloofd, gedacht en geoordeeld worden, en ■wat er, ter uitvoering hunner voorschriften, moet worden vastgesteld en onderhouden. En deze hunne uitspraken maken zij bekend met hetzelfde gezag, waarmede de Apostelen op het einde hunner vergadering spraken: „Den 11. Geest en ons heeft „het goedgedacht (Hand. XV: 28).quot; Slechts dit onderscheid kan er plaats vinden. Inde vergadering der Apostelen te Jeruzalem, waar de H. Petrus zelf voorzat, en zijne broeders bevestigde, besliste en verordende deze onmiddelijk, zonder meer, in naam van den H, Geest. In een algemeen concilie echter, waar de Paus, niet in eigen persoon verschijnt, maar door zijne legaten vertegenwoordigd wordt, moet eerst de bevestiging van den 11. Stoel van Rome worden verzocht. Maar zoodra het hoofd der Kerk aan de genomen besluiten zijne goedkeuring had gehecht, golden ze altijd voor de leden der Kerk als de slem des Heeren. Met niet minder eerbied en ontzag, dan waarmede de Israëliet in het Oude Verbond zich boog voor de orakelen, welke God zich verwaardigde, in het Heilige der heiligen van den genadestoel der Arke te spreken. boog steeds de geloovige van het nieuwe Israël Gods zich voor de uitspraken van het 11. concilie. De H, Geest had , bij monde van den leerstoel van Petrus in zamenwer-king der vergaderde Kerk. gesproken! Alle twijfel had opgehouden. Dwalingen, scheuringen en misbruiken, door het concilie van alle schijngronden ontdaan, werden onder toejuiching der geheele Ka. tholieke wereld veroordeeld.
„Maar wat vooral op allen die nadenken een diepen. en inzonderheid op ons, Katholieken , een zegenrijken en onuitwisbaren indruk moet maken, is het schitterend bewijs der eenheid van de Kerk, hetwelk een algemeen concilie zoo onuitwischbaar aanbiedt. Jfooit of nergens ter wereld heeft men dit bijzonder kenteeken der ware Kerk van Christus zoo aanschouwelijk voor oogen. als wanneer het geheele, in zijne uitgebreidheid onafzienbare ligchaam der Kerk zieli. met al hare goddelijke schoonheid, in het vernaauwd bestek eener enkele vergadering, aan onze blikken voordoet. Daar straalt de heerlijkheid der Katholieke Kerk. als in één brandpunt zamengetrokken, met versterkten gloed. Ziet die honderde bisschoppen rondom den H. Stoel van Petrus vergaderen. Uit alle deelen der wereld, op onmeetbare afstanden van elkander verwijderd. komen zij te zamen; de meesten hunner hebben elkander nimmer ontmoet; en toch spreken zij allen, uit de volheid des gemoeds, met een opregt hart. volgens hun geweten, ééne en dezelfde geloofsbelijdenis uit. En niemand hunner is daarover verwonderd; niemand had dit van één zijner ambtgenooten anders verwacht. Zoodanig eene éénheid is ontegensprekelijk het werk van God!
,.En hoe volmaakt gaat hier alles van het ééne hoofd der Kerk uit.
99
Een concilie is de aigemeene, de verspreide Kerk, op eene vergadering te zamen gekomen; maar die tezamen-komst verandert niet de natuur der Keik, verstoort niet hare orde. Zij is en blijft de iverk, gelijk Christus haar gesticht heei't, gebouwd op de steenrots. Petrus. De vei zamelde ondergeschikten maken thans, wel duidelijk er voor het oog, maar niet met hooger magt dan anders, het eene herderschap der ééne kudde dos lleeren uit. Hoe talrijk ook opgekomen, zij overschaduwen niet, veel minder schorsen zij het oppergezag des opvolgers van Petrus. Integendeel, juist in een algemeen concilie schittert, in de thans zigtbaardor eenheid der Kerk, haar middelpunt op het luisterrijkst, .luist eeu algemeen concilie stelt het opperherderschap van den Paus van Rome in het helderst daglicht. Het hoofd der verspreide Kerk is het natuurlijke hoofd der vergaderde Kerk. De Paus alleen is bevoegd, eene aigemeene kerkvergadering te beroepen en te ontbinden. Hoe velen der opgeroepenen daarvan afwezig hl ij ven, dit verandert in niets den aard van hot concilie. Niet het groote aantal van de verschenen bisschoppen geeft het den rang van een algemeen concilie, maar eeniglijk aan den w il des Pausen ontleent het dit hooge gezag. Genoeg, dat hij de bisschoppen geroepen heeft, met het doel. dat er onder zijn onmiddellijk gezag een algemeen concilie vergadere. Z ijn de geroepenen vergaderd, de Paus is hun middelpunt van eenheid, de grond, waarop het concilie steunt. Zoo hij zich aan hetzelve onttrekt, is hel daardoor alleen opgelost. H ij voert d a a r h e t voorzitterschap, h ij leidt er de handelingen; van zijn oordeel hangt het af, wat daar ter beslissing zal worden voorgelegd. Geen besluit van het algemeen concilie, hetzij de geloo I's- en zedeieer, h e t z ij de kerkelijke tucht betre 1'fe n d e, h e e f t zonder 's p a u s e n goedkeuring kracht van wet. Wanneer de paus uiet in eigen persoon, maar door zijne legaten daar voorgezeten heeft, moeten de handelingen van het concilie hem toegezonden worden, en eerst zijne bekrachtiging geeft aan des-zelfs bepalingen de verbindende kracht 1. Inderdaad, het
[„Dm Glaubens-Enlscheidungen der allqemeimn St/noden /jfier/te ein De-„rrtt des römischen Stuhlcs vorauszugehen, welches dan.i den Sy-,,noden als Master und Autoritat diente. Dakar sayte die Ephesinische „Synode, alssie das Urtheil gegen Nestorius Jallte, dasz sie es thue, genii-„thigt durch die Kanones und durch das Schreiben des fapstes. „DieselbeOegnügtesich, diepdfjstiivhe Verdammung des feiagianismus
100
algemeen concilie is des pausen verhevenste troon. Dui. delijker dan waar ook elders, ziet men daar de beteeke-nis der woorden: „Op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk „bouwen; aan u zal Ik de sleutels des he mei rijks geven; „bevestig uwe broeders; weid m ij n e lammeren, weid (ook) „mijne schapen.quot; Luisterrijker dan elders zetelt daar de opvolger van Petrus, van w ien, gelijk de II. Cyprianus zegt, alle magt in de Kerk haar begin heeft genomen, en de vrijwillige g e h o o r z a a in h e i d v a n de vergaderde Kerk is van z ij n o p pc r h erd ersch a p de krachtigste getuigenis.quot;
Oekumenische bijeenkomsten blijven derhalve haar ontegenzeggelijk groot gewigt en betrekkelijke noodzakelijkheid behouden. Somwijlen zijn ze zedelijk noodwendig, edoch nooit strikt,- mctaf vziescli, onontbeerlijk. En vanhier dat de waarachtig wettige Ivonciliën - die, zeg ik, waarin Paus en bisschoppen zamen beraadslagen, een bijzondere belofte van den Zoon Gods bezitten: eene belofte, waar niet een katholiek aan twijfelt. Uit kracht van déze belofte bezitten zij alsdan 't charisma der Onfeilbaarheid , van dat der pausen, hetwelk wij hier bespreken, o n-af hankelijk. Wanneer dus Dr Dieringer 1 de tamelijk geleerde vraag oppert: „wélk praktiesch nut er nog rest, om onderscheid te maken tusschen wettige algemeene Kerk-
„ohne alle weitere Untersuchung zu beslatigcn. Zu Chalcedon berir.J „man sich bei der Fassmg des Beschlusses iiber den dogmatischen Streitpunkt „nicht auj' das Decret der vorangeganngen Synode zu Constantino-„pel..., sondern hloss a uƒ die Kntscheidung des P a pste s.quot; Aldus Dr Jo. Jos. I^n. Döllinger, iu zijn Lehrb. der Kgeschichte I, 180 (lïegeusl). 1843). Tien jaar vroeger schreef hij, met hot oog- op de welbekende Sclirif-ttiui-plaats: „Oer Glaube machte Petrus würdiq, der fels unddie GrundJ'este der „Kirche zu werden, uud die Liebe beslühigte ihn, als oberster Hirt die Meerde „Christi zu weiden. Da die Kirche auf dem Glauben erbaut ist, und „nar durch den Glauben f ortbesteht, so sollte Petrus und die lieihe „seiner JS'achfolger durch das J ortdauern de, Behenntnisz des „G l a ub en s das Fundament seiner Kirche bleiben (Gesch. der christi, Kirche I, 1, 353, Landshut 1834—SS).quot; Wat echter nu, iu de laatste maanden vooral, deze weleer zoo gevierde proost en professor al heeft gereveld en geraaskald in tegenovergestelden zin, is van algemeene en treurige bekendheid. Qwintus mutatus ab ilio!
1 Theol. Litteraturblatt von Bonn, Jahrq. 1866, S. 138.— Vgl. over al het in dit IU' Hoofdst. verhandelde, Dr D. Bouix, /. c. T. ll, P. 11, ca/j/i. Vil, Vlll; P. 111. pp. 498—686 en T. 111-, promm. § 3; P. V et P. VIII; alsook. Jules Jacques, l. c., passim, vooral p/gt;. 644 seqq.
„vergaderingen en 'sPausen bijzondere Synodenquot;, dan luidt, korten bondig, het allereenvoudigst antwoord: Yan overgroot praktiescli nut is dit onderscheid; want de wettige algemeene Kerkvergadering put haar leerstellig aanzien alleenlijk uit de bijzondere belofte van J. C.; terwijl 'sPausen bijzondere Synoden, of Kongregatiën, of hoe men ze heete, j voorzoover zij leerstellig aanzien hebben, dit slechts
van 's Pausen Onfeilbaarheid bekomen.
Met volkomen regt dan besluiten wij:
Onverminderd de waarde van oekumenische Kerkvergaderingen moet het begrip van een pauselijk dekreet-ex-cathedra de grenspalen van een Koncilie overschrijden, en, ook buiten oekumenische Kerkvergaderingen om, is de Paus de Leeraar der algeheele Kerk; derhalve had men, ook maar wetenschappelijk gesproken, aan Item, in deze hoedanigheid, de Onfeilbaarheid moeten erkennen, voorzoover de bewijsgronden van zulk een voorregt den toets der kritiek kunnen verdragen. En dat ze dezen toets niet hebben te duchten, is thans (sedert 18 Julij 1870) voor ons Katholieken een onfeilbaar-zeker uitgemaakt punt: Horna loanta, causa finita! Dit neemt evenwel niet weg, dat wij, eu nu nog veiliger, ons wetenschappelijk standpunt, vooral tot verduidelijking en alzijdige verdediging en bevestiging van deze tot dogma verheven Kerkleer, vrijelijk meenden te mogen handhaven.
VIERDE HOOEDSTUK
3 OVER DEN PAUS ALS ALGEMEEN LEERAAR DER KERK , OOK
VOOR, EN ONAFHANKELIJK VAN, DE MEDE-INSTEMMING DER BISSCHOPPEN.
Nu dus de Paus, als Leeraar der algeheele Kerk, [ex cathedra), ouli. buitem een li.oiicilie om, in geloofszaken onhervormelijke beslissingen vermag te dekretee-ren, zal dan misschien de hierop betrekkelijke Onfeil-
102
baarheidsgave toch nog voosrwaardeliJK. vaai dep bissclioppeii g-oedkeHrissg- [ecclesiae dispersae) afStïtHkeisjk, kunuen wezen?
De eigenlijke kern van ons vraagstuk dienen wij in een nog bepaalder vorm nit te drukken. Kan immers de Paus, ook buiten een oekumeniesch Koneilie om, in geloofszaken als Scheidsregter en Leeraar der algelieele Kerk optreden, zoo zal de verschijningsvorm van dit buitengewoon Kerkleeraarschap des hoogsten Opperherders zich wederom op tweevoudige manier kunnen voordoen.
quot;s Pausen beslissing van dezen aard kan men denken;
1. bf met de mede-instemming der over de gansche aarde werkzame onderherders, elk in 't bijzonder,
2, of d. w. z. voor hun aller toestemming, en daarvan onaftia]ike3!jk.
Ook met opzigt tot dit alternatief vordert het leerbegrip van 's Pausen Onfeilbaarheid vooraf onze naauwkeurige en grondige opheldering. Wat toch zou 't in der waarheid voor nut kunnen hebben, dit charisma over en weder veel te beredeneeren, er bewijzen voor bijeen te brengen, de waarde dier bewijzen kritiesch toe te lichten, de 'daartegen geopperde bezwaren te wederleggen, indien men het, eerst en voor alles, niet eens ware nopens de vraag, of deze redekaveling te verstaan zij: opzigtelijk den Paus-alléen, kosmIoi* of «iet der bisschoppen toetreding?
Waarde zou deze redetwist, indien het laatste waar was, volstrekt niet hebben, en bovendien, voor de Katholieken, geen de minste zwarigheid. Zal namelijk 't hoogste Leerge-zag-iu-geloofszaken onherroepelijk beslissend uitwijzen, en deze einduitspraak wordt door het overig deel der leerarende Kerk, vergaderd of verspreid, uitdrukkelijk of stilzwijgend, goedgekeurd: welnu, dan verneemt men een geloofsuitspraak van geheel het leerarende Ligchaam der Kerk: op iederen Katholiek derhalve rust alsdan de verpligting van zich, zonder redekaveling of voorbehoud, aan deze uitspraak te onderwerpen, en wie naar de Kerk niet hoort, zal voor een heiden en openbaar zondaar moeten gelden.
Zoo dan, aan welk lid van gezegd alternatief hebben wij ons te houden?
103
Aan beide. Ontegeuzeggelijk immers vordert ons katholiek geloof liet een, zonder nogtans het andere uit te sluiten; en dit andere wordt geëischt door de onafwijsbare wet der logika, der rede en der ervaring; 't is bovendien een wettig en noodzakelijk gevolg van de erkende Onfeilbaarheid des Pausen.
Met deze nieuwe verruiming van begrip openen we den strijd tegen de meeste gallikanen of althans gallikaansch- of febro-niaansch-gekleurden, die, ja, 's Pausen Onfeilbaarheid-buiten-Koncilie toegeven, edoch haar zwaartepunt in der bisschoppen toestemming of instemming leggen. Wat al geletterdheid en geleerdheid heeft men niet verkwist om dit troetelkind ter been te helpen, en hier nu werd met zooveel te meer bekommering voor gezorgd, naarmate de vrijheid bedeesder was, om met de dwaze bewering, dat de Pausen feilbaar zijn, klaar en duidelijk voor den dag te durven komen.
Derhalve, zouden pauselijke beslissingen algemeen geldend, onhervormelijk en, krachtens goddelijke belofte. Onfeilbaar heeten, dan, let wèl! moest er goedkeuring van de Kerk [„consensus Ecclesia;quot;) bijkomen. Maar nu vragen wij, eerstens, met den h. Alphonsus de Liguori1: „Op welke wijs moet er zulk een goedkeuring of instemming bij komen?quot; De eenen beweerden, dat pauselijke definitiën onhervormelijk zullen zijn, wanneer de algeheele Kerk doodeenvoudig-lijk toestemt; de anderen; wanneer minstens alle bisschoppen toestemmen; weer anderen: wanneer de bisschoppen eener kerkelijke provincie (Nederland bijv. of België) toestemmen; en alweder anderen: wanneer het grootste bisschoppental toestemt... Alreeds, omdat ze zoo onbepaald, zoo waggelend en mitsdien onzeker zijn, wekten al deze antwoorden achterdocht. Doch nemen we nu, bijv., het laatste eens voor waar aan. We vragen dan wederom met den h. Liguori: „Maar wat nu, als de mathematiesch juiste helft der bisschoppen op 's Pausen zij' staat? Hoe is het dan met 's Pausen eindoordeel geschapen? Hoe, ten laatste, indien slechts kleinere
D'ss. de Rom. Poniif. nuctnritate, N. 115 Ed. Heilig, 1. c. pp. cit; Jules Jacques , 1. c. p. 654 ad. VI.
104
deel der bisschoppen den Paus bijvalt - gelijk in de IVe eeuw gebeurde, toen der beslissing van Paus Melcliiades slechts 18 bisschoppen toevielen, middelerwijl omgekeerd al de overige, 400 in getal, 's Pausen besluit verwierpen? Wie heeft in zulk geval de tweespalt te beslechten?quot;
Maar neen, laat ons al zulke willekeurige antwoorden 1, die, zelfs in de oogen der wiskunst louter onzin zijn, ter zijde stellen, en liever tot de ingewanden der zaak-zelve doordringen.
quot;Vereischte, zeide men, is: der .bisschoppen goedkeuring of mede-instemming... Goed. Waarop, of met wat? Op'sPau-sen beslissingen-in-geloofszaken. Hetzij zoo. Tot welk doel? Opdat deze beslissingen Onfeilbaar worden?.... Maar hoe nu, als deze beslissingen eens objektief valsch, dwalingen, zouden zijn?... Zal die instemming of goedkeuring ze eenklaps, in een nacht misschien, objektief waar, waarheid, doen worden?... Wat een ontzettend groote magt zou er dan toch in die goedkeuring der bisschoppen moeten opgesloten liggen: een magt, grooter nog dan Gods Almagt-zelve, die immers noch waarheid in dwaling, noch dwaling in waarheid veranderen kan!... Maar, o neen, in 's Hemels naam, neen! in dusdanig geval zouden de bisschoppen geenszins hun goedkeurende stem uitbrengen!... Eilie-ve, waarom niet ? En als het nu Bisschop A. toch deed, en ook Bisschop B, en Bisschop C, en zoo al wijders, - wat dan?... Ieder bisschop, een voor een genomen, is niet Onfeilbaar; hij zou dus met een (eventueel?!) pauselijke dwaling kunnen instemmen; hij zal dit zelfs te eerder doen, naar gelang hij gemoedelijker en heiliger is, wijl alsdan de geest van gehoorzaamheid en onderwerping hem prest... Wie huivert niet voor zulke paradoxen? En toch, daar moest men heen, zoodra men, bij de vraag naar 5s Pausen Onfeilbaarheid, het doorslagaanbrengend wigt in der bisschoppen goedkeuring durfde leggen!!
Maar nog langs een anderen weg kan men betoogen, hoe ongerijmd en in tegenspraak met de rede het is, de goedkeuring der bisschoppen te vorderen. De lezer herinnere zich, hoe Na-talis Alexander zich over die voorwaarde van achtervolgende
Vgl. xy Bouix, 1. c. T. II, Part. Ill, Sectx. Ill, IV, V; T. III, Part.
105
goedkeuring {„assensus subsequensquot;} uitliet (Vgl. boven blzz. 69 v.). Ziehier nogmaals zijn eigen woorden:
„Zoodra het grooter en be ter g c ziud e deel der bisschoppen -en't betere deel zijn zij,die de Kerk van Rome,de moederen leenneesteresse aller overige kerken, en den Vader enLeer-nieester aller chris tenen , den oppersten Hoogepriester, terwijl hij den schat des geloofs handhaaft, aankleven; - zoodra. zeg ik. deze betere meerderheid 'sl'ausen eindbeslissing, als eenedoor den mond des h. Petrus gesproken, heeft aangenomen. mag geen katholiek betwijfelen, of de Roomsche Opperpriester bij zijn besluitneming de geloofsregelen wel nageleefd hebbe, naardien de Kerk. die de kolom en grondveste der waarheid is, niet kan dwalenquot;.
Ook wij trekken het geenszins in twijfel, of de Roomsche Paus, in geloofszaken beslissend, wel op de regelen des geloofs gelet hebbe, zoodra 't grooter of beter en verstandiger deel der bisschoppen 'sPausen beslissing-ear-clt;z^eö?ra als een woord uit Petrus' mond heeft aangenomen. Wat echter verheft 's Pausen beslissing en einduitspraak tot zulk een Petrus-woord? Der bisschoppen achtervolgende goedkeuring, instemming of toestemming assensus subsequensquot;)? En, volgens Natalis Alexander zeiven, behoorden zij nogtans 's Pausen beslissing alvast „te aanvaarden als door Petrus-zei ven uitgesproken [ut ore S. Petri prolatam)quot;! ? Bovendien, voor zoo iets zal 't immers nooit aanvaard, aangenomen, gehouden kunnen worden, als 't dat niet reeds werkelijk is. Neen, niet der bisschoppen goedkeuring verheft 's Pausen uitspraak tot een Petrus-woord; maar het als zoodanig vooruit gekwalificeerde oordeel des Pausen helpt, bevordert, trekt der bisschoppen goedkeuring of mede-instemming: ziedaar den natuurlijken loop en zamenhang van oorzaak en gevolg. En, hoe zou 't ook anders? Ge wilt den van Petrus' Zetel beslissenden Paus [„Papa ex cathedra definiensquot;) van der bisschoppen goedkeuring afhankelijk doen zijn, en in deze goedkeuring het overwigt leggen ter oplossing onzer Onfeilbaarheidskwestie? En ... het betere deel der bisschoppen [,,sa-nior pars episcoporumquot;) zullen juist diegenen zijn, „die de Roomsche Kerk, aller Moeder en Leeraarster, en den oppersten Bisschop, aller Vader en Leeraar, die den schat des geloofs
103
handhaaft, aanhangenquot;?! Rijm dit nu eens met elkander: „de Onhervormelijkheid of Onfeilbaarheid van 's Pausen nitwijzingen hangt van der bisschoppen goedkeuring afquot;, en toch „toestemming moeten de bisschoppen geven om tot het beste deel [,,sanior parsquot;) te kunnen geteld wordenquot;?!! Waarachtig, men moest rede en logikaliever doodslaan , en voortaan maar niet meer denken!
De geleerde geschiedschrijver van de Parijzer Universiteit mag om 't even hoe gezind zijn geweest: om schitterend te doen uitkomen, hoe belagchelijk der gallikanen spitsvondigheden zijn, is alreeds zijn bepaling van 't beste deel der bisschoppen {„sanior pars episcoporumquot;) meer dan bewijs genoeg! Heel de redeneering komt op 't volgend syllogisme neer:
1quot; [Major) Onfeilbaar is de Paus, zoodra met hem die bisschoppen instemmen, welke het beste deel uitmaken; welnu
2° {Minor) het beste deel der bisschoppen zijn zij, die
met den Paus instemmen : dus 3quot; (Conclusio) is de Paus Onfeilbaar, zoodra die bisschoppen
met hem instemmen, die met hem instemmen!.... Wat prachtige logika! Geen gelach, mijne vrienden! ... De wenk intusschen kan voor menigen geleerde zijn nut hebben, om in een verachte scholastiekenklas de regte gedachtewetten, met naauvvkeurige vanbuitenleering der syllogisme-regelen, te willen gaan beoefenen, opdat flaters zoo grof als deze niet meer voorkomen. Wat ons betreft, met alle verstandige en regt-geaarde katholieken danken we God vuriglijk, dat, door de lang verbeide beslissing der oekumeniesch vergaderde Kerk, de katho-lieke wereld nu eindelijk verlost is geworden van al dat raaskallen, van al die woordenzifterij en soms kinderachtige dis-tinkties en spitsvondigheden, waarmee de zaak der Kerk en des Geloofs te lang reeds werd gedwarsboomd en benadeeld. Uit zich zelve - niet uit de instemming of goedkeuring der Kerk-is en wordt 'sPausen uitspraak-in-geloofs-zaken [ex cathedra) onhervormbaar, d. i.. Onfeilbaar.
Met van Rome als bijzondere Kerk te gewagen, geraakte men hier evenmin uit de klem. Het feit, trouwens, dat de Paus, alvorens van Petrus' Zetel (ex cathedra) te beslissen,
107
somwijlen, ja doorgaans, het kardmalen-kollegie bijeenroept om de zaak in kwestie te toetsen, in overweging te nemen, alzijdig na te vorsclien, leverde volstrekt geen beweeggrond op om de theorie te beamen, door Launoy en diens volgelingen op touw gezet; volgens welke theorie het onderwerpelijk voorregt des hoogsten Leerstoels af scheen te hangen van de instemming der Kerk van Rome in't bijzonder. „Dit isquot;-zegt daarover Roncaglia-„iets nieuws en mitsdien te verwerpen, als steunende „noeli opeenigen Schriftuurtekst, noch op de Overlevering1.quot; Het geldt hier immers de vraag niet, of met zulk beraadslagen het erlangen van eenigerlei menscheljijke zekerheid bedoeld worde: het geldt een goddelijke, een bovennatuurlijke be-voorregting, welker waarachtig bestaan van geen menschclijke diepzinnigheid afhangt, maar wel van den bijstand Gods. Laat derhalve de Opperleeraar der algeheele Kerk over een of andere kwestie betreffende het geloof een onderzoek instellen, zoo doet hij zijnerzijds, al wat zijn menschelijke krachten vermogen; doch van 't goeddunken dier onderzoekende faktoren of tusschenpersonen, die alle gezamelijk wel degelijk kunnen dwalen, hangt de Onfeilbaarheid der eindbeslissing niet af: dit voorregt, dit charisma kan er niet zijn, of 't moet zich over een veel hooger afkomst te verheugen en bestaangronden van bovennatuurlijken aard tot waarborg hebben. Alwat derhalve in 't algemeen pleit tegen de stelling: 's Pausen eindbeslissing is Onfeilbaar, mits de bisschoppen daarmee instemmeu,-èn de onbepaaldheid dezer theorie, èn de logische wederspraak die er in ligt, - dit alles pleit evenzeer tegen de opinie van Launoy in 't bijzonder.
De geschiedenis komt op hare beurt onze bewering versterken. Zoo vaak toch afzonderlijke Kerken tot den Apostolischen Stoel de toevlugt namen om in geloofstwisten een bepaald zekere oplossing en beslissend antwoord te bekomen, hebben zij zulks, alles behalve van Rome als afzonderlijke Kerk, edoch uit den mond van Romers Bisschop, den Leeraar der gansche Kerk, verlangd te vernemen; en, troffen zij den Bisschop van
Ad Nat. Alex, 7, IX p. 517, „Nova htec opinio, utpote nulli iniuxa s. Scripturse textui, nulli trailitioni, sane est respueuda.quot;
108
Home niet meer onder de levenden aan, stond de apostolische Zetel ledig, dan bleef de aangebragte twistvraag den toekomsti-gen Opvolger voorbehouden.
Onwrikbaar, onfeilbaar vast en pal, staat derhalve onze gevolgtrekking: Bezit de Onfeilbaarheid van den Paus, als Leeraar der gebeele Kerk, in geloofszaken objektieve werkelijkheid, zoo heeft zij die van geenerhande men-schelijke toestemming, maar moet die wegens andere gronden uit zicii zelve bezitten.
En al zou men ■'t nu ooit bewezen hebben, dat deze gronden den toets eener gezonde kritiek niet kunnen doorstaan , welnu, dan ware toch ook geen algeheele of meerdere mede-instemming van den kant der bisschoppen ooit bij magte geweest, de leer van 's Pausen Onfeilbaarheid ter been te helpen; getuige het h. Vatikaausch Koncilie, dat immers déze voorwaarde aan 'a Pausen onhervormbare eindbeslissingen over geloofs- of zedeleer niet gesteld heeft. Dit is derhalve, thans, niet eens meer te betwisten, ja, onfeilbaar zeker.
Edoch - vraagt ons hier welligt eenig lezer - indien, bij de vraag naar 's Pausen Onfeilbaarneid, der bisschoppen instemming op geenerlei wijs, als wezenlijk vereischte, in aanmerking mag of kan komen, wordt dan het leerarend Gezag der bisschoppen niet verkort, niet ingekrompen, niet beperkt? Wordt zelfs dat van geheel het overig bisschoppendom betrekkelijk geloofszaken niet als opgeslikt en verslonden?
Een veel rumoerwekkend echt-gallikaansch bezwaar! 't Is, mijnes erachtens, alsof iemand in dézer voege sprak : Bijaldien men , de helderheid en ondwaalbaarheid van 't hoofd onderzoekend, op de bijkomende hulpe van romp, armen en beenen volstrekt geen acht behoeft te geven, wordt dan 't leven, de levenskracht van den romp, enz., niet ingekort, ja zelfs, het regt van al de overige ledematen te zamen niet voor goed weggecijferd ?
Groote verbeeldingskracht is er niet noodig, om het hersenschimmige van zulk een voorstelling in te zien. Nog tans, alle vergelijking gaat mank. Derhalve, ter zake!
Neen, het leerarend Gezag der bisschoppen wordt op deze wijze niet gekortwiekt. Immers, waarin bestaat dit hun Gezag? In
109
alles te leeraren wat hun te binnen valt? In geenen deele; maar wel, en hoofdzakelijk, in het regt om datgene te leeraren wat nu eenmaal een uitgemaakte waarheid der goddelijke Openbaring is.
En bij dit regt behoort ook nog een bijzondere magt van te binden, m. a. w., van, des noodig, door censuren, d. i., kerkelijke strafbedreigingen, tot de erkentenis dier geloofswaarheden te dwingen. En niet alleen bezitten de bisschoppen, als dragers des kerkelijken leeraarsambts, deze magt, ook rust op hen de verpligting, om deze waarheden af te kondigen, te prediken, rein en ongeschonden te bewaren en te handhaven. En voor dezen werkkring is aan geheel het leeraren de ligchaam een onbedriegbaar goddelijke belofte van Onfeilbaarheid geworden.
Ten aanzien van de uitgemaakte waarheden des geloofs wordt dus der bisschoppen regt iu niet een opzigt verkleind. Nog meer. Wat de bisschoppen ten aanzien van de, als zoodanig uitgesproken, onherroepelijk besliste, Openbaringsleer niet vermogen, datzelfde vermag zelfs de Paus, trots al zijn op-permagt in 'tleeraren, evenmin. Is eene leer eenmaal afdoend beslist, dan kunnen noch Paus noch bisschoppen de beslissing veranderen. Als ieder gewoon geloovige moeten ook zij voor zich er meê-insteminen en haar, zoo als zij daar ligt, rein en onvervalscht, den onderhoorigen mededeelen.
Maar ter zake van geloofsbeslissingen, die nog te nemen zijn, kan en mag de enkele bisschop, 't spreekt van zelf, nooit gezaghebbend vooropgaan, wijl zulk een oppergezag bij hem niet berust. Wat hij intusschen niet bezit, kan hem evenmin ontnomen worden. Een regtens vooruitloopen van dezen of genen bisschop in geloofstwisten, zou en moest tot de grootste geloofsdwingelandij voeren, vermits ieder bisschop-alleen dwalen kan. Uit dien hoofde wordt steeds, als van oudsher gebruikelijk is, een geloofsbeslissing geacht te behooren tot de groote regtsgedingen [„causae majoresquot;) en diensvolgens aan den regtshandel der enkele bisschoppen onttrokken, maar aan dien des Pausen toegekend.
Nu kan evenwel de Paus ter eindbeslechting dezer „groo-tere gedingen [causae majores)quot; twee wegen inslaan;
1. of hij-alleen beslist van Petrus' Leerstoel [ex cathedra),
110
2. of tij vergadert tot dit doel een algemeen Koncilie.
In welke verhouding de bisschoppen, voor 't laatst opgenoemd geval, tot den Paus staan, dit hebben wij reeds gezien (III* Hoofdst.). Maar als nu de eerste weg gekozen wordt, dan is de verhouding der bisschoppen tot dit eindbeslissend oordeel des Pausen alleszins dezelfde, als waarin de Paus zelf zich bevindt ten aanzien van vroeger besliste einduitspraken , d. w. z., ook zij moeten er doodeenvoudig mee instemmen. En zal dit dan nu zijn: het bisschoppelijk Gezag verzwelgen? Wordt het pauselijk Gezag door de vroegere einduitspraken verzwolgen? Doch, laat ons nader zien; welk gezag wordt den bisschoppen ontfutseld? Het regt van beslissen? Maar dit hebben zij immers niet, vermits zij elk voor zich kunnen dwalen. Het regt van pligtgctrouw toe te stemmen? Maar dit hebben en behouden zij immers. Het regt van te onderzoeken? Het woord onderzoeken heeft tweederlei zin. Wil men daaronder verstaan hebben het regt, van het voor of tegen, zelfs met opschorting van het oordeel voor, te mogen beoordeelen, - zulk een Gezag wordt vlakweg gewezen van de hand. Waarom? Omdat het, logiesch beschouwd, tegenspraak behelst, dat een ondergeschikt gezag, in een en dezelfde zaak, waarin het ondergeschikt is, tegelijk Overheidsgezag zou wezen; omdat zulk een regt feitelijk Opperbeschikking zou beteekenen; omdat zulk een opperbeschikking der bisschoppen boven den Paus, en nog wel in zulke allergewigtigste zaken (causae majo-res), de door Christus gevestigde orde het onderst boven zou halen. Bestaat bijgevolg voor hen zulk een regt en gezag niet, hoe kan 't dan verdonkremaand worden? Wil men, integendeel, door regt van onderzoek te verstaan geven het regt, om de reeds gesclionken toetreding des verstands wetenschappelijk en grondiger te staven en te bevestigen, - déze toetsing van 's Pausen beslissing wordt iederen bisschop niet slechts geoorloofd, maar hem zelfs bepaaldelijk ten pligt gesteld, wijl hij, uit kracht van zijn Leeraarsambt, èn het regt of 't gezag heeft èn de verpligting, om de waarheden des geloofs uiteen te zetten, er rekenschap van af te leggen, haar te verdedigen, opduikende twijfels te bevredigen, bezwaren te weder-
leggen. En waarlijk, zulk een verlichte en deugdelijke goedkeuring of medeinstemming des verstands is alleszins overeenkomstig de waardigheid van het bisschopsambt, naardien een bisschop niet voor zich alleen zelf moet le er en, maar ook anderen zelf behoort te leeraren, gelijk de H. Leo 1 schrijft;
„Helderder straalt de waarheid, en er -wordt zooveel te standvastiger aan vastgehouden, wanneer later liet onderzoek bevestigt, wat te voren het geloof (bij monde der Pausen) geleeraard had. Heerlijk ook schittert de waardigheid van het bisschoppelijk ambt. wanneer 't Gezag derhoogst-geplaatsten (der Pausen) dermate waarheid wordt, dat de vrijheid der onderhoorigen geenszins ingekort blijkt. En tot nog grootere verheerlijking van God strekt dit onderzoek, wanneer 't iu onbeperkt vertrouwen tot geen ander doel wordt ingesteld, dan opdat 's vijands poging overwonnen worde; zoodat liet verwerpenswaardige niet den schijn hebbe van (slechts) door 't vooroordeel eener opgelegde stilzwijgendheid onderdrukt te zijn.quot;
Maar, worden dan de bisschoppen, door hun, tegenover 's Pausen eindbeslissing in zake van geloofs- of zedeleer, zulk een poziüe toe te wijzen, niet vlakweg verlaagd tot „vikarissen van den Pausquot;? Volstrekt niet. Altoos zijn en blijven zij de opvolgers van de Apostelen, Kerkvorsten alzoo in den vollen zin des woords, die de h. Geest gesteld heeft om de Kerke Gods te regeeren en iu de waarheid des heils te ouderwijzen, alsook geloofsregters, aan wie mede, in en door hun gemeenschap met het Opperhoofd, een bijzondere Onfeilbaarheidsbelofte is geworden: maar toch ook altoos, wèl te verstaan, opvolgers der Apostelen, Kerkvorsten en geloofsregters in betamende ondergeschiktheid aau 't gemeenschappelijk Opperhoofd. Vandaar het in de geschiedenis niet zelden op te merken verschijnsel, dat ook bijzondere Synoden, en zelfs afzonderlijke bisschoppen, in geloofszaken , het ambt van regter in vollen zin wel degelijk hebben geoefend, nogtans , niet dan in baarblijkelijke punten, ofwel na voorafgegane beslissing van den Paus, of, eindelijk, slechts onder voorbehoud van 's Pausen bekrachtiging. De grond voor deze be-
Ep- 120 ad Thcodoretum. Opp. I. 1220 sctj'i- — Voorzoover het de buitengewone uitoefening van 't Leergezag betreft, vergelijke men het Ve Hoofdstuk der Ie Afd. van deze „Steenrots.quot;
112
grenzing en afhankelijkheid der bisschoppelijke magt ligt niet zoozeer in de „curialistisehe opperinagtquot;, dan wel in 'sbisschops eigen persoonlijke feilbaarheid, vermits het, als reeds gezegd is, despotisme zijn zou, de geloovigen door middel van censnren tot het aannemen van een bij mogelijkheid onware uitspraak te willen dwingen.
Maar, is 'i dan onmogelijk, dat 's Pausen beslissing-ftB-ca^e-dra, voor der bisschoppen instemming, onwaar zij! - Nu ja, indien 's Pausen Onfeilbaarheid niet bepaald zeker uitgemaakt ware. Diensvolgens moet men de leer der Kerk raadplegen, en als zij ons uit het Evangelie en de Traditie leeraart, dat Christus onze Heer aan zijn Stadhouder op aarde in der waarheid een hem eigene en bijzondere belofte gedaan heeft, welke van Onfeilbaarheid getuigt voor 't geval in kwestie, dan past het niemand, met Christus te regten en als bisschoppelijke praktizijns te veel goed te willen doen. Hier derhalve zij het genoeg, aan-geteekend te hebben, dat zulk een belofte de bisschoppelijke magt geenzins verzwelgt, de, buiten kijf, aan de bisschoppen toekomende regten niet in 't minst verkleint en de bisschoppen geenszins doet afdalen tot gansch onzelfstandige, willooze, vika-rissen van den Paus.
Waant men nu desniettemin met de magtspreuk „pauselijke vikarissenquot; den nagel op den kop te hebben getroffen, welnuquot;, men late, wat ons aangaat, deze uitdrukking blijven. Uit zal aan de zaak-zelve toch niets veranderen. Maar alsdan begrijpen wij het zoo: de Paus is de vikaris van Christus. Wat is ons aan die uitdrukking gelegen? Magtspreuken, door 'smenschen hoogmoed uitgevonden, bewijzen niets.
Ondertusschen zijn we zoo weinig beducht, ons door deze zaakbeschouwing een aanslag tegen de bisschoppelijke waardigheid te hebben onderwonden, of eenigerlei inkorting van hun goed regt te verdedigen, en langs dezen weg de bisschoppen te krenken, dat wij het er veeleer voor durven houden, aldus geheel en al overeenkomstig den zin en wensch van de zeer zeker grootere meerderheid der bisschoppen te spreken. In 5t welbegrepen bewustzijn, waar eigenlijk de wortel hunner kracht te vinden zij, zullen verweg de meeste hunner veel liever ,/s Pausen vikarissenquot; willen zijn dan popen of poppen van, ik weet niet
113
welke „nationale zelfstandigheidquot;, en zullen zij mitsdien 's Pausen Onfeilbaarheid veel liever van't objektief waarachtig bestaan der belofte van Christus afhankelijk achten, dan van hun eigen subjektieve toestemming.
Doch tegen deze zienswijs wordt, en nu van duitsche zijde, alweder bezwaar geopperd. Laat ons zien. Ook wegens de groote achting, die men Dr. Jo. Seb. von Drey , en niet geheel ten onregte, sinds lange toedraagt, willen we hein zeiven laten spreken. Eerlijkheidshalve schrijven we letterlijk af.
Na betoogd te hebben, dat de Onfeilbaarheid, die aan liet leerarend Kerkligchaam {„detn organischen Karperquot;), m. a. w., aan de leerarende en besturende Kerk {„der lehrende nncl regierenden Kirchequot;) is toegezegd, niet geacht kan worden te gelden voor eiken bisschop afzonderlijk of individueel („»0« dem einzelnen Bischofequot;), gaat von Drey voort als volgt 1:
„Auch der römische Bischof oder der Papst ist fiir sich „allein 2 nicht uufehlbar.
„Deun [1°] zur Annahme einer solchen Uuf ehlharkeit fehlt „es ebenso [???] an einer hestimmten f'erheiszung, wie roti „Seite der Bischofe; der Papst ist zwar der Amtsnachtvolger „des h. Petrus, wie die Bischofe die Nachfolger der Apostel, „aber die Inspiration [lees: goddelijke bijstand], die einzige „sichere Bilrgschaft der Unfehlbarkeit, die Inspiration [!J „des h. Petrus ist ebensowenig auf ihn iibergegangen, als die „Inspiration [!] der iibrigen Apostel auf die Bischofe. Aus „den Verheiszungen {Mt XFI. iSf; Lh.XXII:Z1.) lasztsich
„wohl der Primat des Papstes ableiten...... aber nicht [?!!] seine
„Infallibilitdt, demi die se ist in dem Primat nicht [?!!] en-„t halt en, gehort nicht [?!!] zu sein em Begriffe, sondern [NB!] „nur die Reprasentation der Einheit der Kirche, das Hecht „der Oberaufsicht iiber die Bischofe, und das Recht allgemeine
8
In zijn overbekend werk; Die Apolotjetih a s loissensch. Nachweis. der Gött. lichkeit des Christenlhums in seiner Erscheinung (Malnz 1847). III, 308 f. — Vgl. Dr H. Rump, ter boven (blz. 40) aangeh. plaatse, blzz. 32, 33, alwaar ook de straks volgende citaten voluit te (lezen staan.
114
„zum ff'o li le der Kircheerforderliche Anordnungen zu treffen.
„[2°] Es fehlt aher zioeiten.i zu der g egenthei ligen Annahme „auch an einem Gritnd [?!] in der Organisation des lehrenden „und regierenden Körpem der Kirche, vielmehr scheint die „letztere durch jene Annahme aufgehohen oder wenigstens pa-„rah/sirt zu werden [!!]. Deun [Xlgt;!] nach der von Christus ge-„troffenen Organisation ist. wie Petrus nicht der einzige „Apostel, so auch der Papst nicht der einzige Lehrer. nicht „der einzige Priester, nicht der einzige Hirte der Kirche, „sondern [!!] der IUittelpunkt und das Haupt von vielen an-„dern mit dem gleichen [quot;?] Amte hetrautan; die Mlgpothese „von der alleinigen tlnfehlitai^ïeeit tlessel ben ti'ennt „alter den fapst von dem Si.iirper det' Bischipfe und „dei' gansen Kirche, und setzt ihn als den aliein in-„failliheln der Kirche als der f'aUiiteln gegeniiher, „wodurch der Lehrsatz [het dogma!] von der Unfehlharkeit der „Kirche an sich aufgehoben [!?] wird, und etwa uur [!?] noch „insoweit gelten kann, als ihr die Unfehlharkeit durch den „Papst vermittelt wird, nicht aher, dasz sie ihr selbst v e r-„heiszen sei.
[3°] „Endlich fehlt es jener Annahme selbst an einem „Grande im Bewust.iein und in der Gesc hichte der Kirche ,,[?!]. Si e wuszte viele Jahrhunderte von einer solchen B e-„hauptung nichts [?], die Püpste selbst hnben sie auch in „der periode ihrer höchsten Macht und ihres höchstes An-„sehens nicht [?] aufgestellt, und als es [wat?] spater [wan-,.neer?] von Se it e einer theolog is c he n Schule [van welke? hoe „is haar naam?] geschah, wiirde ihr von den iihrigen [juist het „omgekeerde is de waarheid!] w id e rs pro c hen.quot;
Wat hier sub 1° en 3° grath of valschelijk beweerd wordt, zullen wij later, in de tweede afdeeliug van dit werk, nader aan de waarheid hebben te toetsen. Hier dienen we slechts het sub 2° aangevoerde te wederleggen. Vooraf echter geven we nogmaals het woord aan von Drey, door wien, een paar bladzijden verder (blz. 311), de Onfeilbaarheid der Kerk wordt voorgesteld :
„als die ruhende fFirksamkeit Christi und seines Geistes „womit er das vereinigte Wirken und Handeln des Papstes „und der B ischöfe üb er wacht und leitet, j eden in der Sphare „seiner A rn t s h dtigkeit nach dem j ew e i ligen Erf or demi sz „[letwel: mi weder, niet inspi reerend, edoch] erle nc ht e n d und krdf-„tigend. — Das gemeinsame Wirken und Handeln desPapstes „und der Bischöfe kann aber in aüszerer ff eise in zweifa-
115
„cher Art stattf inden, ent we der indem die heiden Factoren „der reg ierenden Kirche sick zu g em eins c h aft lichen Bera-„t Kun g en und B es chlüsxen v ersamineln, oder i n d e m d e r E i n e „die g esammt e Kirche repriisentirende Factor — der Pa pst — „.v e i n e ma tiv irt e E n t s die idung a us s jgt; r i c h t, u n d die B i s c h nfe „semevi Ur t heile he it r e t en.quot;
Laatstgenoemde wijze (zegt hij, op blz. 313) is, let wél: „als die nr-„dentliche und y e w öhnli chc zit betrachten ; ... ist z u allen [?] „Zeiten möglich ; un d... w ird nach der V erbreitung der Kirche „iiber alle Erdtheile zur IS ot hwendig keit [?]. Da nun Chris-„t n s diese Verhreitung wirklich g c ir oil t hat und noch will, „s o il ii. rfte n w i r m 11 Zur ersi cht e r wart en, dasz er, d e r n i r-„gends Conciliën angeordnet, dieser ecclesia dlspersa seine „Verheiszung [slechts zoo?] erf uilen, und, sie in dem gemein-„samcn Zus amine nwir k en der Bischöfe mit ihrem obersten „Hirten durch seinen Geist unterstiitzen und vor jedem un-„chrixtlichen Irrthum bewahren werde.quot;
Eindelijk leverde vcm Drey, ten jare IS51, in 't „Freiburger KirchenlexiJconquot; (VI, 97 en volg), onder de rubriek „Kirchequot;, een opstel, waarin liij aanneemt „zwei For men von Ausspriic/ien der zertreuten Kirchequot;, en aan beide vormen sclirijft hij „unfallibles Ansehenquot; toe. De tweede vorm zal hierin moeten bestaan, dat y^ine Anzalil von Bischöfen (in provincial- und National-Conciliën) die von ihnen gefaszten Entscheidungen.... dem Pap ft te zur Bestatigwng vorlegt.quot; En wat nu wijders de vraag betreft, „inwiefern die Unfehlbarlceit den einzeln, die Icirchliche Ent-scheidung bedingenden Factoren far sich zvkommsquot;, desaangaande zegt hij (blz. 107) :
„Die Frage kann eine von vornherein [!?!] verfehlte [quot;?] ge-„n n nnt iv er d e n, indem \V.] s ie w ie die Kirche so audi den Ge i s t „gleichsam s/jalten will, [1!] f/orA j e n e nur Eine und dieser „nur Einer ist, folglich die Verheiszung der Unfehlbarkeit „nur der ungetheilten und einzigen Kirche geiten kann. die „Spaltung aber keine V er hei s zu n g f ur sich aufweisen kann; „wie daher allgemein angenomrnen ist, dasz die Gesamml-„heit des Episcopats nur in Verbindung mit seinem Ober. „haupte, oder ein allgemeines Concilium nur unter Zu-„stimmung des P apst es a uf U nfe hlbarkeit Anspruch mac hen „könne, so fordert [?] es die Consequenz, dasz auchden Entscheidungen des Papstes nur [!?] unter Voraussetzung der „Zustimmung des Episcopats infallihles Ansehen zukomme.. . ■ „Zur Vermittlung beider Ansichten mag noch die Bemer-
116
„kung erlauht sein, dasz der die Kirche lettende h. Geist „nach seinem W ohl g ef all en bald diesen bald jeuen Factor „seiner Oryane xuertt er le acht en, und den and e i n ihm „nachz iehen leann.quot;
Tot zoover deze apologeet. Nagenoeg dezelfde denkbeelden, hoewel ietwat verkleed, maar in nog breeder omvang en nog krasser vorm, geeft de ongelukkige DrA. Picliler 1 aldus terug:
„Die Fraye, inwiefern die Unfchlbarkeit den einzeln, die „kirchliche Entsc he idling bedingenden Fak toren, fiir sich „zukomme, kann eine vomherein verfehlte, ja eine tin-,.iiisliche genannt werden, indem sie susamtnengehiit'iges „trennt, und tv ie die Mtirche, so auch tien h, tm eist „gleichsam sjtalfen ivill, da doch jene nur Eine und die-„ser nur Einer ist, foIglicli die Verheiszung derünfehlbar-„keit nur der ungctheilten und einzigen Kirche geilen, die ,.Spaltung aber keine Verheiszung fiir sich aujweisen kann.'
Volgens deze dwaze voorstelling had men dus de vraag, of de Paus voor de, om 't even welke, instemming der bisschoppen Onfeilbaar zij, overbodig, immers geheel ongeldig, moeten heeten. Laat ons de redenen toetsen, die men voor deze opinie, welke reeds in 't Vatikaansch Koncilie geanathematizecrd is, heeft aangevoerd.
Allereerst moet hier andermaal naauwkeurig onderscheid worden gemaakt tusschen gewone en buitengewone uitoefening van het Leergezag (Zie, boven. Inleid. § 2, bizz. 34 vv.).
De gewone werkkring van het kerkelijk Leeraarsambt (-hierin bestaande, dat de nu eenmaal definitief uitgewezen geloofswaarheden gepredikt worden aan de geloovigen, zonder dat noch Paus noch bisschoppen daar ooit iets aan kunnen veranderen -) ontleent zijn waarde aan een bepaalde reeks van goddelijke belof-
Weleer professor te Munchen, thans apostaat en aan tie keizerlijke Bibliotheek te Sint-Petersburg verbonden. Nog voortdurend schrijft hij allerhatelijkst tegen de katholieke Kerk. En toch heeft ook hij vroeger (in zijn Occident und Orient, II, 693, 704) uitdrukkelijk erkend, dat in de XVIIe eeuw „nicht „blosz der .7csuiitnorden, sondern auch der allergröszte Theil der übri'je „ l'heoluc/enquot; van Duitschland 's Pausen Onfeilbaarheid verdedigden; en , nog onlangs schreef hij (Theologie d:s Leibnitz, Munchen 1869 II, 228): „Dasz der „Papist unfehlbar und über alle Concilitn erhaben sei, war [bij Leibnitzquot; leeftijd] die Ansicht d'S weit aus gröszten Theiles der katholischen ÏViCo/of/en.quot; Opmerkenswaardig attest! Vgl. D' Rump, t. a. p. Einleit., blz. (14;.
117
teu. Deze beloften gelden het gezamelijk leerarend Ligchaam, en strekken aan 't groot geheel ten waarborg, dat er bij deze uitoefening van het Leeraarsambt niet gedwaald wordt. Hier derhalve wordt geenszins „wat bij elkander behoort vaneen-gescheidenquot;, en ook de h. Geest, die overigens ademt waar Hij wil, evenmin „gespletenquot;.
Wat betreft de buitengewone uitoefening, wanneer namelijk of geloofstwisten bf nieuw opgedoken dwaalleeringen de naauwkeurige bepaling eener goddelijke waarheid noodzakelijk maken; of ook, wanneer een of andere waarheid, die, hoewel ingewikkeld of zijdelings {Implicite), tot dusver nóg niet als uitdrukkelijk en regtstreeks (explieite) verbindend geloofd was, tot een algemeen verbindende geloofswaarheid verklaard moet worden, - ook dit Leeraarambt behoort eveneens bovennatuurlijk Onfeilbaar te zijn. En met deze genadegaaf is zij zeer zekerlijk uitgerust, indien
a) op een oekumeniesch Koncilie 't uitwijzingsvonnis geslagen wordt, en zulks uit kracht dier gezegde soort van nan de gansche Kerk {Ecclesia docens) geschonken beloften; alsook h) indien, buiten zulk een Koncilie om, met instemming nogtans der bisschoppen, de geloofsbeslissing uitgesproken wordt door den Paus, en dit alweder op grond dierzelfde beloften.
Ook in déze gevallen wordt noch wat een geheel is „vaneen gescheidenquot;, noch de h. Geest „gespleten.quot;
Maar dewijl niet telkens als er een geloofskwestie ontstaat of verderfelijke dwalingen de Kerk Gods komen beroeren, een oekumeniesch Koncilie kan vergaderen, noch ook telkens, en bijtijds genoeg, het goeddunken of de toestemming der bisschoppen, laat staan aller bisschoppen, kan worden ingeroepen, daarom heeft men gevraagd, of niet de Paus alleen afdoend en zeer zekerlijk Onfeilbaar vermag te beslissen. Zij die bevestigend antwoordden, beriepen zich op een tweede soort van beloften, voor deze bijzondere gevallen aan den h. Petrus en dezes opvolgeren, in persoon en afzonderlijk, of liever, in den vroeger uitgelegden zin, bijzonderlijk, geworden.
Of nu inderdaad deze beloften, al dan niet teregt, voor zulk een bijzonderen stand van zaken werden aangehaald, daarover
118
handelen we thans nog niet; hier is 't ons alleenlijk maar te doen om de wetenschap of, door in dit bijzonder geval, en •slechts in dit bijzonder geval, quot;quot;sPausen Onfeilbaarheid voor alle toestemming van den kant der bisschoppen aan te nemen,
1. of alsdan, zeg ik, hetgeen bij elkander behoort, m. a. w., of de Paus en het Ligchaam der bisschoppen en de al-geheele Kerk, van malkander gescheiden wordt;
2. of daardoor de Paus als de alléen-Onfeilbare geplaatst wordt in tegenstelling met de Kerk als de feilbare; en
3. of daardoor de h. Geest wordt gespleten?
Ik vermoed grootelijks, dat alwie den stand der kwestie goed gevat heeft, om al deze drie bezwaarnissen zal moeten lag-chen. Doch, het zouden wel eens door en door geleerde zwarigheden kunnen wezen. Zoo dan:
1. Scüieitït onze bevestiging van 'sPausen Onfeilbaarheid, %vatMj elkander beliooi't« den Paus namelijk en 'tEpiskopaat en degansche Kerk, van eSkaader af?
üe Paus, „de bisschoppen v' en de overige gansche Kerk vormen ontegenzeggelijk een onscheidbaar vereend of bij elkander beboerend geheel. Maar hoe'? Als alleszins homogene, met alleszins gelijke regten uitgeruste bestanddeelen ? Geenszins. Want al zijn ook de bisschoppen gesteld om de Kerk te weiden, de Paus is noglans de éene Opperherder, die aangesteld is, om niet slechts de geloovigen, maar ook de bisschoppen te weiden; immers, alle deze ledematen, èn schapen en lammeren, zoowel bisschoppen als geloovigen, behooreu, volgens Bossuet's eigen woorden, tot de éene Kudde, die de Heer aan Petrus heeft toevertrouwd 1. Maar, zal het dan waarlijk scheiding tusschen
„Er bestaat zonder tivijfel volksheerschappij in de Kerk, in dien zin, dat een veehoeder daar een Gregorius VII kan worden; doch er bestaat vooral regering der aanzienlijken in de konstitutic der Kerk, omdat er het Episcopaat van goddelijke instelling is, en de Paus zonder het Episcopaat de Kerk niet kan besturen. Maar wat er democratisch of aristocratisch in die goddelijke instelling bestaat, dat alles ontneemt niets aan de magtsvolheid van den eenigen Opperherder. Door godde-
119
de bisschoppen eu hun gemeeuschappelijken Opperherder, en omgekeerd, moeten beduiden, wanneer van de bisschoppen |i
gevergd wordt, de Onfeilbaarheid eener pauselijke einduit-spraak-in-geloofszaken, enwel als zijnde van hun beaming onafhankelijk, te erkennen? Men denke hier aan Natalis Alexan-der's bepaling van der bisschoppen beter of beste deel {,;Sa-nior pars episcoporumquot;), passe die toe op 't oudenvcrpelijk geval, en vrage zich dan opregtelijk af: Schaadt het aan de goedheid of deugdelijkheid (sanitas), aan de algeheei-heid {iniegritas), van de gansche Kerk, wanneer haar Opperherder, van der bisschoppen instemming onafhankelijk, het voorregt handhaaft, van geheel zijn Kudde met gewisheid op goede weiden te voeren'? Zou zulk een voorregt den Herder scheiden van de Kudde? Het tegendeel is waar. Niets boeit de Kudde meer ann den Herder, dan het boven alle twijfel verheven vertrouwen, van door hem op gezonde landouwen geleid te worden. Omgekeerd zou, ten dage van geloofstwist, dwaling of :•'!
verwarring, niets de Kudde meer kunnen verdeelen en vaneen-scheiden en verslrooijen, inzonderheid als een Koncilie niet mogelijk, en spoedig overleg geen gemakkelijk te bekomen zaak is,
lijke instelling zijn de bisschoppen met het bestuur van Gods Kerk belast:
Spriritus sanclus posu.it episcopos reyere Ecclesiam Dei; de h. Geest heeft de bisschoppen aangesteld, om Gods Kerk te besturen {Act. Apost.),
maar cu«ler het Gezag van den Bisschop der Bisschoppen, van het eenige [zigtbaar, den onzigtbaren Christus vervangend] Hoofd der geheele Kerk:
Popa habet plenitudinem pontificalis Potestatis, quasi rex in regno,
sed Kpiscopi asmmmtur in partem solliciludinis, quasi judices sinyuüs ei vitalibuspneposili. De Paus heeft de volheid der opperpriestelijke niagt gelijk een koning in zijn rijk; maar de bisschoppen worden aangesteld. om zijne zorg te doelen, evenals regters, die over elke provincie worden aangesteld (S. Thom.). Do Bisschoppen zijn regters in geloofszaken, maar verspreid of veveonigd, is hun oordeel niet beslissend of onfeiibaar, dan door de instemming of bekrachtiging van den cenigen reg-ter, aan wien alleen de einduitspraak over allo geschilpunten toekomt.
Do mag: der Bisschoppen bestaat krachtens een goddelijk regt, maar ook krachtens hot goddelijk regt is die magt ondergeschikt, en zoo de Bisschoppen deel-gonooten zijn van de magt die do Kerk bestuurt, indien zij, door goddelijke instelling een gedeelte der zorg dragen {in partem soliicitudinis), hebben zij toch volstrekt geen deel aan hot opperste Gezag, treden zij niet in deelgenootschap van de opperste magt {in participationem giriiici-patus poleslalis).quot; Aldus Msg1 Dechamps, 1e réj. a ihgr Dupnnloup-,
vort. van M. Reuser, Polem, Diblioth. II (1S70; blzz. 8 eu v.
!, m
130
dan juist die waggelende onzekerheid, waar de gezonde lieilleer te vinden zij.
Onwaar is het derhalve, dat de leer van de Onfeilbaarheid eener geloofsbeslissing, door den Paus, onafhankelijk van der bisschoppen goedkeuring, geslagen, datgene „scheidt en ontbindt wat bijeenbehoortquot;, en dat zij diensvolgens „van voren reeds (« priori) misluktquot; had moeten heeten. En „niet op te lossenquot; was zij evenmin. Want, afgezien van de heugelijke definitie der Vatikaansche Kerkvergadering, zijn de bewijsgronden, waar het bevestigend antwoord op steunt, steekhoudend , of ze zijn het niet. In 't eerste geval zullen we met innige voldoening begrijpen, waarom 'sPausen Onfeilbaarheid tot dogma is uitgesproken; in 't ander (onmogelijk) geval zou zij bepaald zeker verworpen zijn geworden, en zoude men zich tevreden hebben gesteld met die Onfeilbaarheid, welke der algeheels Kerk, als zoodanig, is toegezegd. Inmiddels heeft nu de Kerk beslist, en in niet een opzigt vreest zij de vuurproef der kritiek!
3. Plaatst onze bevestiging der Onfeilbaarheid van den Paus-alléen (van den éenen Paus) dezen als den alléeii-ïgt;ufeilSgt;are tegenover de Kerk als de feilbare'?
Was het zoo, dan zou ''t zeer zeker een voor-oordeel (pne-judieium) hebben opgeleverd ten nadeele van ■'t vraagstuk, in den door ons aangegeven zin. Maar ook deze bedenking had niets te beduiden. Vooreerst was immers alreeds zulk een tegen elkander stellen, op zich beschouwd, alles behalve verstandig, wijl de Kerk nooit of nimmer in een, den ex cathedra leerarenden Paus tegenoverstaande houding optreedt, noch optreden kan. Derhalve, een bedenking opperen van zulk allooi, was zooveel als van een hersenschimmige veronderstelling uitgaan, en dan dienovereenkomstig voortredeneeren. Vervolgens waren ook de tegenover elkander geplaatste rede-de el en verkeerd gedacht. De Paus staat immers niet tot de Kerk, gelijk een hoofd (doodshoofd) tot een (levenloozen) romp, maar als het (levend) Hoofd tot geheel het (levend) ligchaam. Ook uit deze proportioneering blijkt alweder, hoe dwaas zulk een tegenstelling is. Wil men zich desniettemin de Kerk voorstellen
121
als een romp: welnu, laat zoo'n romp zich dan maar als niet-On-feilbaar voordoen: aan de zaak zelve verandert dit niets. Wij in-tuschen verstaan hier onder 't woordje „Kerkquot; het in de eenheid des geloofs met zijn Opperhoofd vereenigd Epi-skopaat: een Episkopaat alzoo, dat met zijn Hoofd, met den bekleeder des hoogsten Leerstoels, eensgezind is in de leer, eensgezind in 't wederzijds zich vastklemmen aan de nu eenmaal uitgemaakte geloofswaarheid, eensgezind ook met opzigt tot nieuwe beslissingen-in-geloofszaken, hetzij deze beslissingen van geheel het leerarend Ligchaam, ofwel van den hoogsten Leerstoel-alleen, zijn uitgegaan {„san ior pars episcoporvmquot; \).
En deze eenheid wordt, door een tweevoudige bovennatuurlijke Onfeilbaarheid aan te nemen, geenszins gekreukt. Openbaart zich deze gaaf, krachtens eerstgemelde algemeene beloften, aan de gansche Kerk, aldus wordt dan de Kerk in haar onveranderlijke eenheid gehandhaafd; openbaart zich deze gaaf, uit kracht dier andere bijzondere belofte (-welker waarachtigheid, 't spreekt van zelf, ontwijfelbaar zeker op haar afzonderlijk standpunt gevestigd staat-) aan het Opperhoofd, in zijn hoedanigheid van Opperherder en hoogsten Leeraar der algemeene Kerk, alsdan is het volgzaam en instemmend deel der Kerk (- let wel: de gezonde meerderheid {„sanior 'parsquot;) der bisschoppen en der geloovigen -) deelgenoot van 's Pausen Onfeilbaarheid, en andermaal volhardt de gansche Kerk in haar onveranderlijke eenheid. Gevolgelijk veroorzaakt de Onfeilbaarheid van den éenen Paus geen zweem zelfs eener tegenstelling, waaruit scheuring of ontbinding voor Kerkligchaam zou moeten volgen.
•3. En hiermee is nu tevens de pas afgesneden aan de derde bedenking, door Pichler op het tapijt geschoven.
Wordt immers door de vraag, of en in hoever, zelfs voor der bisschoppen toestemming, aan den Paus-alléen Onfeilbaarheid toekome, - wordt daardoor hetgeen bijeenbehoort niet vaneengereten, de eenheid der Kerk alzoo niet gekloofd, dan wordt dus ook „de h. Geest niet in tweeën gespletenquot;. „De h. Geest blaast waar Hij wil.quot; Nu echter wil Hij de algeheelheid zoo bezielen, dat Hij in den eenling tevens werkzaam
122
zij; maar de h. Geest, zooals de Apostel (I Kor. XII; 4 en vv.) nadrukkelijk getuigt, wil deze werkzaamheid in de eenlingen ontplooijen overeenkomstig deze of gene betrekking, welke ieder eenling in 't algekeele organisme der Kerk bekleedt. En als we nu hetgeen de gewijde Schrift hier over den wil des h. Geestes uitspreekt, op Js Pausen Onfeilbaarheid, zooals dit dogma thans is uitgemaakt, toepassen, dan zal, aangezien de toepassing van een bijzondereu en afzonderlijken bijstand Gods voor den Paus reëel is, dit bijzouder waaijen des h. Geestes zich nagenoeg op de volgende wijze bij den Opperherder toedragen. Wanneer geloofstwist of gevaarvolle dwaling de Kerk Gods bedreigen, en evenwel een spoedige eindafdoening en tijdige hulp, door middel van Konciliën of van heinde en verre te beroepen mede-instemmingen, niet mogelijk is, dan zal de h. Geest den Opperherder allereerst de gevaren vingergewijzend aantoonen, hem vervolgens herinneren aan zijn Opperherderambt, aan de daarmee verbonden zwaarwigtige verantwoording, kortelijk gezegd, aan zijn dringenden pligt, van de algeheele Kudde tegen de indringende wolven ter hulp te snellen. En heeft nu de Opperherder deze waarschuwing van den Geest Gods begrepen, en hij rijst uit den Leerstoel van Petrus op, om 't beshssend Petruswoord te spreken, alsdan zal, ook bij déze einduitspraak, de goddelijke Geest den menschelijken geest hoog verheven doen zijn boven alle- feilen, en zal Hij derhalve den oppersten Herder, zonder goedvinden van om 't even welk lid der Kudde, vrijwaren tegen alle dwaling, welke voor de Kudde verderfelijk zou kunnen zijn. En wat verder de Kudde zelve aangaat, haar zal de h. Geest een onvoorwaardelijke volgzaamheid jegens het woord en de leiding des Opperherders inboezemen, en de „betere meerderheid {sanior pars)quot; der Kudde zullen, volgens Noël Alexander, zij uitmaken, die den h. Geest geen hinderpaal in den weg leggen. Ziedaar, hoe wij ons de zaak denken. En, zal dit nu zijn: den h. Geest „vaneenklovenquot;?!
Slechts in een geval zou de h. Geest „gespletenquot; worden: wanneer men, namelijk, ging aannemen, dat de h. Geest den Paus, terwijl deze van Petrus' Zetel {ex cathedra) ouhervorme-lijk beslissend optreedt, als aan de hand geleidde en, gelijktijdig, een elkander tegensprekend of tegenstrijdig goeddunken in-
123
gave aan hen, die den Paus niet onvoorwaardelijk wilden volgen. Pichler geve zich zeiven het bescheid, of 't werkelijk een stukje (om zoo te zeggen) van den h. Geest is, die in zulk dwarsdrijven blaast, danwel van een heel anderen geest gt; die met den Geest Gods niets gemeens lieeft!
Ten besluite dezer prognoze; nog een opmerking. Zij raakt zonder uitzondering hen'allen, die, tot het verwezenlijken van 's Pausen Onfeilbare decisie-in-geloofszaken, ook der bisschoppen toestemming als wezenlijke voorwaarde of wezenlijken faktor verlangden. De ïaoodzaSielljb-Saeid «Ier zaïneiiwer-king van beide fak'oreu, van den Paus ter eenre, en van de bisschoppen ter andere zijde, tot punt van uitgang nemen, ten einde hieruit zwarigheden te kunnen putten tegen de Onfeilbaarheid van den Paus-alléen, en dan déze vooruit reeds [a prion) te ontkennen, - dit heet: vooropstellen wat eigenlijk bewezen moest worden. Wie bevestigend stelde, dat déze zamenwerking noodzakelijk is, stelde daarmee tevens, ontkennenderwijs, dat de Paus, ook alléén, niet-Onfeilbaar is. Alle gallikaansche of febroni-aansche en eveneens gekleurde theoriën, die zich op zulk standpunt plaatsten, namen daarbij een beginsel aan, dat évenzoo twijfelachtig was, en daarom dan ook évenzeer betwist werd, als juist dat alles wat zij uit dit hun beginsel wilden bewijzen: zij vergrepen zich aan de cirkel-bewijsvoering [petitio prineipii.) Was, of is dit dok aan onzen kant het geval? Neen! Wij toch beweerden alleenlijk maar, dat er, wat thans een besliste zaak is, ook van der bisschoppen toestemming onafhankelijk, een Onfeilbaarheid des Pausen kon gedacht worden, en dit, meen ik, hebben we méér dan genoegzaam aangetoond; maar ten dezen verlangden we nu tevens van hen, die's Pausen Onfeilbaarheid wetenschappelijk verdedigen, dat zij ons bewijzen zouden aanbrengen, die den toets der kritiek kunnen verduren; bewijzen, zeg ik, die de werkelijkheid eener afzonderlijke belofte van Christus voor den Paus, in zijn boedanigheid van Herder en Leeraar der aigeheele Kerk, boven allen twijfel stellen. Dit onderzoek naar de deugdelijkheid dier bewijzen was, voordat de Kerk het beslissend eindvonnis velde, en is, thans nog, de taak der ware Wetenschap, der gezonde Kritiek. Inmiddels vervolgden wij ons plan, door de zwarigheden te wederleggen, die de
134
vestiging van eigenlijk vraagpunt betroffen. Dat er alreeds, om den lezer naauwkeuriglijk en grondig op de hoogte te brengen, zooveel woorden noodig schenen, dit wijte men billijkerwijs aan hen, die over de kern dezer kwestie zoo velerlei nevels en walmen verspreid hebben.
VIJFDE HOOFDSTUK.
OVEE DE BETEEKENIS VAN OPGEWORPEN ONDERSCHEIDINGEN.
Nu derhalve de Paus, als Herder en Leeraar der gau-sche Kerk in geloofszaken, ook buiten een Koncilie om, en onafhankelijk van der bisschoppen instemming, Onfeilbaar is, zal het dan misschien geoorloofd zijn, abstraktie te maken van den telken reize konkreten Paus of Bekleeder des pauselijken Zetels?
■'t Is naauwelijks te gelooven, naar wat al spitsvondige distiuk-ties men in lat er en tijd heeft uitgezien, om toch maar het konkrete subjekt der bovennatuurlijke gaaf, waar hier spraak van is, in onbepaalde luchtgewesten te verbannen en zoodoende een' bepaalde oplossing den weg te versperren. Helaas! zelfs een Bossuet, dat „pronkjuweel van Prankrijks Kerkquot;, de „adelaar van Meauxquot;, is ten dezen alles behalve in de achterhoede blijven staan.
Nadat we derhalve 't subjekt of orgaan van ons te verhandelen praerogatief binnen scherp geteekende grenspalen omsloten, wil men ons nu weder dit subjekt zelf als onder de handen wegmoffelen, door, op de allerkunstigste wijze, abstrakte namen, louter hersenschimmen, daarvoor in de plaats te onderschuiven! Voor den konkreten Paus, die immers, ook als Herder en Leeraar der algeheele Kerk, ziel en ligchaam bezit, waarachtig leeft, oordeelvelt en woordvoert, komt men ons nu eens de abstrakte Pausen-volgreeksdan eens den ^Apostolisclieu Stoelquot;, dan weder „de K-erk van Romequot; aanbieden; waarbij nogtaus, en zeer dienstwilliglijk, vastgesteld wordt, dat-let wel op! - en „volgreeksquot; èn „Apos-
135
tolische Stoelquot; èn „Rome's Kerkquot; Onfeilbaar zijn; edoch, voegt meu er dau weder aanstonds met klem en nadruk bij, desniettemin zal dan toch deze of gene Paus in 't bijzonder, de Paus alzoo, „voor een korten wijlquot; wel degelijk kunnen dwalen!!! Vatte wie 't kan! 1
1 In Je navolgende wooiden verhaalt Muzarelli [Opuscules, T. IV, p. 203. Brux. 183quot;) den oorsprong en voortgang dier armzalige spitsvondigheden, waaruit later, inzonderheid na de zoogenaamde Scheuring van 't Westen, zooveel dwaling en ketterij ontstaan is: „Quekiues Franipus .... trouvant, sur-„tout dans les saints Pères, une multitude presqn'infinie de passages, dans „lesquels on assure rinfaillibilité du Siege de Rome et de la C haire de s. „Pierre, et voulant néanmoins obstine'ment nier rinfaillibilité du „Pontife romain, ont fabriqué un système de distinction entre le
„sie'gc et le siégeant, soutenant que par le Siége de Rome et la Cliaire „de s. Pierre on doit entendre, on TEglise universelle, ou tout an „plus TEglise Romaine particuliere, mais jamais le I'ou-„tif'e romain seul. Ce fut Jean [Charlier de] Gerson qui porta I'e'ten-.dard de cette opinion, par laquelle il parait souvent a ceux qui ignorent
iiiin 1 1 n f-nm liOv nn rgt; n n t f o rl i f i /-» n o -tr /-gt; lt;gt; It.; A
i';
„une telle distinction, tomber en contradiction avec lui-meme^
„Apres lui, plusieurs autres de temps en temps se sont confonnés a cette „interpretation.quot; — Deze Jean Charlier (-in 1363 geb. to Gerson - een dorpje in 't bisdom van Reims - en , na in 1395 zijn gewezen professor Petrus van Alliaco als „kanselier en kanunnik van de Parijzer Kerk en Universiteitquot; te hebben opgevolgd, in 1429 te Lyon gest.-; was alzoo de „vaandrigquot; en , tot zelfs, als Prankrijks Ambassadeur, de grootwoordvoerder dezer opinie op 't i*
(nagenoeg geheel en al onwettig) Koncilie van Konstanz. Doch de eigenlijke uitvinders waren Willem van Occam en Petrus van Alliaco. De eerste (- geb.
tegen 't einde der 13C eeuw te Occam of Oekham, een dorp van 't graafschap Surrey in Engeland -) is aanvankelijk leerling geweest van Duns Scotus Eri-gena, doch later tot de nominalisten overgestapt. Deze bedelmonnik koos de partij van Lodewijk van Beijeren tegen den Paus, en dreef, na door Paus Joannes XXII geëxkommuniceerd te zijn, de hoofsche slaafsehhcid zóo ver, van tot dien prins te durven zeggen: „Heer, leen mij uw zwaard te mijner verdedi-„ging, en mijn pen zul steeds ter uwer ondersteuning gescherpt zijn.quot;''' Hij stierf,
en, naar 'tschijnt, verzoend met de Kerk, te Munehen, in 1347. De andere.
Petrus van Alliaco (- Pierre cTAitly, geb. (1350) te Compiègne, een stadje in Frankrijk, en sedert 1380 „Doctor Parisiensisquot;quot; -) werd (1395) door Bene.
diktus XIII {Petrus de Luna) tot Bisschop en (1411) door Joannes XXIII {Balthazar Cossa) tot Kardinaal verheven. Hij stierfin 1425. Zeven jaren lang is hij Gerson's leermeester geweest in do theologie. - Vgl. de Feller Diet.
hist, in vocib.; Opera Gersonii, uitg. van lillies Dupin, T. I, pp. 34 en 3S.
(Antv. 17 06); J. H. Wensing, De groote [zoogenaamde] kerkscheuring van het Westen, enz. (in Chantrel's Levens der Pausen, Dtel XVI, Utr. 1868), blzz. 96, 108, passim; C. J. Willems, De Synoden van Pisa en Constanz (in Studiën enz. 3= Jaarg. II, 's Bosch 1870), §§ 2—5; Dr Bouix, 1. c. T. I, S. I. c. VI § 3 seqq. — Lang reeds voor hun afval van 't geloof, moeten Melanch-
126
Op 't punt alzoo van tot de kritische oplossing te geraken van de groote vraag, of de Paus (-alle en iedere Bisschop van Rome-), wanneer hij van Petrus' Leerstoel [ex cathedra) in geloofszaken beslissend optreedt, d. w. z., als Herder en Leeraar der gansche Kerk, ook buiten een Koncilie om en onafhankelijk van der bisschoppen toestemming, al dan niet aan gevaar van dwalen onderhevig is: zie, daar komt men ons andermaal door haarfijne distinkties den voet dwars zetten, en worden we dus aangezocht, om ook dezen onzin, met terugblik op hetgeen nopens het Onfeilbaarheids-subjekt bereids is vastgesteld, aan een nader examen te onderwerpen. Hoe 't zij, de eigenlijke kern van ons leerstuk kan bij dit onderzoek niet dan winnen aan duidelijkheid en naauwkeurige opheldering. Zoo dan;
L Wat waarde heeft voor onze kwestie de onderscheidma-king tusschen den enkelvoudigen Paus en der Pausenserie of -meervoud als zoodanig?
Ziet hier wat de beruchte lefensio Declarationis Cleri Gal-licani te lezen geeft:
„Al de Rooinsche Pausen te zamen heeft men... op te vatten als [varen zij] een persoon (Petrus), in welken éenen [voortlevenden] persoon het geloof nuoit bezwijkt; en of het
ton en Luther, als Bouix {ibid. pp. 46 , 493) verhaalt, de geschriften van Occam, van d'Ailly, en vooral die van Gerson, druk bestudeerd hebben. — Dat Jan Charlier van Gerson, met ivien de Franschen te lang reeds , als ware hij een heilige, dweepten, de schrijver van '£ gulden boekske: De Imitatione Chrisli niet is, heeft (nu wijlen) de geleerde Bisschop van Brugge, Msg' J. B. Malou, in zijn Recherches sur Pauteur de CImitation de jS\ S. J. C., overtuigend bewezen. Overigens zijn al de boven aangevoerde droombeelden, ook die van Bossuet zei ven over 't dwaas en hersenschimmig onderscheid tusschen don „wel eens eventjes feilbaren Paus als zoodanigquot; en de „onfeilbare Pausen-serie als zoodanigquot;, enz. enz., o. a., door Bouix t. a. p. wijd en breed ontzenuwd en naar betamen aan de kaak gesteld, alsook door Mssgr' Gousset en Doney, in hunne verbeteringen of nalezing op, en te vinden achter, Bergier's Dictionn. de théul. (Paris 1852), vooral bij de rubrieken: Concile {de Constance) discipline ecclêsiaslique, Florence, gallican, galücanisme, injallibilistes, jansénisme, juridiction, Libère, Lyon, Monothe'lites, papaute', Pape, reis, Unigenitus, etc. Naar deze rubrieken venvijzen we opzettelijk , om sommige lezers minzaam te waarschuwen, dat zij den overigens voortreflfelijken Bergier-zelven, gelijk trouwens zoo menigen franschman, vooral in deze punten, niet dan met groote voorzigtigheid raadplegen.
127
al soms in enkele [Pausen] waggele of' zinke. toch bezwijkt
het niet gelieel en al: ijlings zal het herleven____ En wij
gelooven vastelijk, dat het. tot aan de voleinding der wereld, zoo en niet anders, «n selieel de oisvolg-ing- der Pausen, zal gebeuren i.quot;
Het is uitermate praclitig! Wat te antwoorden? Met de Maistre 1 verzuchten ook wij;
..Quelles toiles d'araignëes! quelles subtilitës indignes de Boss net I... 11 n'y a pas nn mot, dans toutcs ces phrases, qui expriine quel-que chose de précis. Que signifie trébucher \„vaccillelquot;] ? Que signifie quelques-uns \„aliguïbusquot;\, s'ii n'y a qu'une {lersonueï el comment de plusieurs personnes faillihles peut il re'sulter une seule personne infaillihle? Que signifie entièrement f.,jn tot umquot;]'! Que signifie hi ent ut [„statimquot;]!quot;
Het is inderdaad voor 't gezonde verstand onverstaanbaar, hoe 't mogelijk zij, dat uit een serie of reeks of bijeen te tellen eijfertal van ieilamp;as'e iudividuën (- „individuenquot; zeg ik, en niet „privaat-personenquot;, wijl ook hier de enkelvoudige persoon in zijn ambtelijke betrekking gedacht wordt;-) een
T. a. p. L. 1, ch. XI, p. 82.
128
eenig oiifeilbaap individu als slotsom ontsta. Heel de Pausenreeks of -serie is immers iets konkreets, en évenzoo konkreet is ieder enkelvoudige Paus. Wat van dezen éenen geldt, geldt onder gelijke omstandigheden van hen allen. Is derhalve de enkelvoudige Bisschop van Rome, bij zijn geloofsuitspraken van Petrus' Zetel (ex cathedra), aan- dwaling onderhevig: m. a. w., bezit hij, in gezegde omstandigheid, geen bijzonder en goddelijk voorregt krachtens hooger belofte, zoo kan men zulk een charisma evenmin voor de serie of verzameling aller Pausen inroepen: de gansche reeks zal dan, ontegenzeggelijk, volstrekt en alleszins feilbaar moeten wezen!!
Ik zes het ronduit: indien men voor den enkelen Paus, in zijn boven omschreven betrekking en werkzaamheid, het vermogen van te dwalen aannam, dan zou er een, ik weet niet welk mirakel dienen te gebeuren, om uit het veelvoud van ziilke enkelvoudige Pausen een zeker meervoud, een reeks, een serie, ja, tot zelfs dien éenen persoon (Petrus) te kunnen tooveren, bij welken éenen persoon (Petrus), overeenkomstig Christus' godspraak, het geloof en de waarheid nooit ofte nimmer bezweken! Eu dit mirakel zou, om zoo te zeggen, nóg mirakelvoller moeten wezen dan de bovennatuurlijke bijstand, dien, volgens ons oordeel en overeenkomstig het kortelings uitgewezen geloofsvon-nis, de h. Geest aan den enkelvoudigen Paus, wannéér hij ex cathedra beslissend optreedt, zal te verleenen hebben! Wat zeg ik? Dit mirakel zou iets nog onuitsprekelijk en nog ondenkbaar grooters moeten vermogen dan dat alles, waartoe Gods eigen Al-magt in staat is: 't zou... de onontbeerlijkste denkwetten het onderste boven moeten keeren! Hoe zoo? Ik zal het aantoonen.
Terwijl de Paus, als zoodanig, van Petrus' Zetel geloofszaken uitwijst, heeft hij, naar ons katholiek leerbegrip, 't welk thans gebleken is, ook datvanPius IX en van 't h. Vatikaansch Koncilie te zijn, de algeheele volheid van zijn opperst Leergezag ten toon te spreiden. Welnu, bij den eeneu enkelvoudigen Paus is deze algeheele magtsvolheid juist zoo groot en évenzooveel-omvattend als bij ieder anderen enkelvoudigen Paus. Immers het Ambt zelf van den Paus, zijn verhouding tot de gansche Kerk, is bij ieder hunner juist hetzelfde.
129
want de Gezagsvolkomenheid kleeft aan 'sPausen Ambt, aan 's Pausen verhouding tot de gansche Kerk. Ieder Paus alzoo spreekt, ex cathedra beslissend, in geheel dezelfde magtsvolheid, als waarin elk, om 't even wie, zijner voorgangers of opvolgers, ex cathedra beslissend, sprak of spreken zal. En zoo bezit dan de gansche Pausenreeks, distributief genomen, alleszins dezelfde magtsvolheid, welke ieder enkelvoudig Paus bezit. Maar, wordt nu ten gunste der gansche Pausenreeks de gaaf van Onfeilbaar te zijn beaamd, de waarachtigheid alzoo eener belofte van Christus (- als van iets anders afhankelijk zal men déze zonderlinge gaaf toch wel niet gaau denken ?-) ten gunste der Pausen in 't meervoud (aller Pausen) aanvaard, - en toch ook diezelfde gaaf, desniettegenstaande, ten gunste van ieder enkelvoudigen Paus afgewezen, de waarachtigheid alzoo eener zoodanige belofte bij den Paus in 't enkelvoud ontkend: daar ziet ge dan, betrekkelijk de optreding van éeu en hetzelfde Gezag en van een en dezelfde magtsvolheid, een en hetzelfde èu toegegeven èn geloochend!! 't Is de feitelijke opheffing van 't primitief grondaxioom: „Iets kan niet tegelijkertijd ziju en niet-zijn.quot;
Intusschen moet toch altoos, waar, evenals hier, de aan 't Pauselijk Ambt verbonden magtsvolheid ter sprake komt, de gansche reeks van Pausen volstrektelijk distributief worden genomen. Waarom? Wijl de Pausenreeks, als zoodanig, geen zedelijk persoon is; wijl ieder enkelvoudige wettige Paus, als zoodanig, in eigen persoon de gansche magtsvolheid vertegenwoordigt; wijl iedere Paus in 't enkelvoud, voor zich alleen', als een afgesloten geheel, immers de opperste Herder is, die hic et nunc niemand anders, aan hem gelijk, naast zich heeft. Is dit niet zoo? Diensvolgens kan heel de Pausenrij, hoe lang men zich die, door de eeuwen der eeuwen, denke, onmogelijk meer Leeraarsgezag ten toon spreiden, dan ieder Paus in 't enkelvoud, als zoodanig, vermag. Gevolgelijk is 't klinkklare onzin, hier ter plaatse, waar juist de optreding in de algeheele volheid des Leergezags 't punt van uitgang is, onderscheid te komen maken tusschen de Pausen in 't meervoud en den
130
Paus in 't enkelvoud. Het sofisme, dat men bij deze on-dersclieidmaking poogde binnen te smokkelen, ligt, als iedereen gemakkelijk bespeurt, alreeds in de eerste zinsnede: „Alle roomsche Pausesi tezamen moeten gedacht worden als zijnde een persoon Petrus {accipiendi Eomani Pontijices tamquam, una persona Petri).quot; De minste scholier eener logika-klas zal er, bondig en afdoend, op weten te antwoorden: distributief? Ja. - K-ollektief? Neen.
Geheel anders staat de zaak met de enkelvoudige bisschoppen, in vergelijking met hun algeheelheid. Zoo toch vormen zij zeer zeker een zedelijk geheel, een ligchaam, een persoon. Waarom? Omdat de enkelvoudige bisschop, omdat ieder hunner Uc et nunc nog anderen naast zich heeft, die aan hem gelijk zijn en, altegader en gelijktijdig mét hem, een zelfde magt deelen, zonder dat nogtans ieder hunner deze magt in al haar volheid bezit. Tegenspraak heeft het hier dus niet in, te zeggen: de enkele bisschop kan dwalen, doch al de bisschoppen (mét dien van Eome) te zamen kunnen niet dwalen, naardien hun van Godswege Onfeilbaarheid gewordt. Ter nadere verduidelijking denke men éen bepaalden Bisschop (niet-Paus), éen enkelen wettigen Paus daarnaast, en oordeele vervolgens over 't onderscheid tusschen de twee volgende stellingen:
1. Déze Bisschop is alle Bisschop;
2. Déze Paus is alle P aus.
Niet waar? Het eerste is valsch, vermits er behalve dien éenen gedachten bisschop gelijktijdig vele anderen zijn, die mét hem een gelijk gezag hebben. Het tweede daarentegen is waarachtig zoo, aangezien er tegelijkertijd gèèn andere Paus bestaat dan die éene Paus, die gedacht werd. Welnu, gelijkerwijze zijn de twee volgende thezissen wèl te onderscheiden:
1. De bisschoppeu, alle te zamen, vormen éen zedelijk persoon, die uit kracht der goddelijke belofte nooit kan dwalen;
2. De Pausen, alle te zamen, vormen éen persoon, den persoon Petrus, die krachtens goddelijke belofte nooit kan dwalen {„In qua numquam fides Petri de-ficiat.quot;).
Eerstgemelde stelling is, kollektief opgevat, alleszins waar;
131
valsch zou zij daarentegen zijn, indien men de bisschoppen distributief nam. De tweede stelling is, èn kollektief èn distributief, al naar men wil, gelijkelijk waar en gelijkelijk valsch: waar, als men Christus' belofte verder dan tot den persoon van Petrus uitstrekt, valsch daarentegen, als men de waarachtigheid van zulk een belofte voor Petrus' opvolgers loochent.
Men ziet het, in laatsten aanleg komt het alleen maar neer op de belofte van Christus, en de beruchte distinktie tus-schen Pausenreeks en enkelvoudigen Paus is, ter oor-zake van een, ik weet niet welke vrees voor 't gewigt van 's Heeren woorden, slechts een dwaselijk verzonnen pleiziertogt naar de afgetrokken gewesten van 't niet-zijn. En ook, welke waarde, welk doel kan het hebben, om Christus' belofte in der waarheid voor de gansche Pauseureeks als zoodanig te laten gelden, en haar te loochenen voor den enkelen Paus, hoewel toch telkens de Kerk Gods slechts door een eenigen Paus geregeerd wordt? Dat zou, voorwaar, een fraaije belofte Gods wezen, bijaldien de h. Geest, ingevolge zulk een belofte, niets meer of minder te doen hadde dan den Paus, den Paus in 't enkelvoud, na „kortstondigen valquot; telkens maar weder op te rigten, opdat dan toch de Pausen in 't meervoud - „geheel de Pausenreeksquot; - onbezwijkbaar in den geloove, d. i.. Onfeilbaar bleven!...
Ondertusschen willen we volgaarne met de Maistre gelooven, dat Bossuet te schrander en te eerlijk was, dan dat hij den wezenlijken zin niet gevat zou hebben, dien 't begrip van hoogste magt aan 't begrip van enkelheid of individualiteit hecht, en om niet vooruit te gevoelen, dat het een volslagen onmogelijkheid is, de Onfeilbaarheid te verschuiven, zonder ze tevens te vernietigen. En vandaar dan ook dat dezelfde Bossuet, op 't voetspoor van Vigor, Dupin, Noël Alexander en meer anderen, om, middelerwijl de Onfeilbaarheid geradbraakt werd, de Onbezwijkbaarheid dan toch te redden, zijn toevlugt nam tot de onderscheiding tusschen den apostolischen Stoel en den persoon, die dezen Stoel bekleedt. Derhalve:
2. Wat waarde heeft het, betrekkelijk ons onderwer-
132
pelijk punt, onderscheid te maken tusschen Paus en apostolischen Stoel?
Eeeds ten jare 1683 in zijn beroemde kanselrede „over de eenheid der Kerkquot; , had Bossuet deze distinktie, hoewel hij ze niet uitdrukkelijk vooropzette, nogtans zeer behendiglijk aan zijn oogmerk dienstbaar gemaakt1. Overal immers waar hij in deze, overigens meesterlijke, redevoering van 's Pausen Oppergezag rept, heet het nooit: „de Pausquot; of „de opperste Bisschopquot;, edoch steeds: „de h. Stoelquot;, „de Zetel van den h. Petrusquot;, soms ook nog wel: „de Roomsche Kerkquot;. „Al onze oude doktorenquot; -zegt hij - „hebben eenpariglijk in den Zetel des h. Petrus de volheid der apostolische magt gehuldigd. Dit is een beslissend punt2.quot;
Den gallikaiien had men hier al aanstonds kunnen vragen: Eilieve, waar is dan toch deze volheid der petro-apostolische magt, indien zij niet alleen en algeheel is bij dengene, die den Zetel des h. Petrus wettiglijk, feitelijk en konkretelijk
„Que, contre la coutume de tons lears prédecesseurs, un ou deux Souverains Pontifes, ou par violence ou par surprise, n'aient pas assez constamment soutenu, ou assez pleinement expliqué la doctrine de la foi....
„un vaisseau qui /end les caux rCy laisse pas mains des vestiges de son pas. „sac/e (Serm. sur C Unité, 1'point)quot;. — 'Weltcregt roept hier de Maistre in verbazing uit: „O grand homme! par quel textc, par quel exemple, par quel raison-nement e'tablissez-vous ces subtiles distinctions? La foi n'a pas tant d'esprit. La verite' est simple, et d'abord on la sent.quot;
Sermon sur f Unite de CEglise. 11« point. — „Dans ce discours célèbre il paria magnifiquement des droits du Siége apostolique; mais il avait entremêlé des restrictions gallicanes qui produisaient dissonance avec lereste. Dans une lettre au cardinal d'Estre'es, ambassadeur du roi a Rome, il constate Ia difficulté de la situation, tout en cxprimant l'espe'rance de s'en Otre assez heu-reusement tiré.. Voici ses paroles bien dignes d'attention : „Tout ce qu'on pour-
rait dire cn teute riguer, c'est qu'il n'est pas besoin de remuer si souvent ces „matières, et surtout dans ia chaire, et devant le peuple: et sur cela je me con. „damnerais moi-même, si la conjoncture ne m'avait/orce, et si je n'avais parlé „d'une uianière qui, assuiément [!?], loin de scandaliser le peuple, Ta e'difié (Lettre XCVI, oeuvres compl. e'd. Lebel, T. XXXVII).quot; En lisant eet eloquent discours, on se rend compte en effet de Thabilcte que Bossuet y a déployee; mais les termes de la lettre que je viens de citer ne disent que trop le danger qu'offre pourle peuple fidele l'exposition faite en chaire des doctrines gallicanes. Ne serait-ce pas paree qu'elles blessent le sens catholique? Quel grave préjuge' contre elles (Dom Guéranger, De la monarchie pontificale etc, 2' éd.. Paris-Brux.-Eome 1870, p. 235, note)!quot;
133
bekleedt? Zit ze naast hem op den Zetel? Schuilt ze beueden hem? Zweeft zij in de lucht? Waar is zij?... Wat i» de Paus,
als men hem van Petrus' Zetel scheidt? Wat is de volheid der
S'. 'quot;quot;T
petro-apostolisehe magt, wanneer men haar afzondert van den konkreten Paus?... Een magt, een aardsche Soevereiniteit of Opperhoofdigheid, zonder zienlijken, konkreten, drager is geen magt, is een hersenschim.
Metterdaad, de auteur van 't geschrift „Principes de la doctrine catholiquequot; heeft gelijk, waar hij zegt (p. 235) : „Onderscheid maken tusschen de velerlei uitdrukkingen,
waarmee men 't Opperhoofd der Kerk aanduidt, is een loutere uitvlugt, door nieuwigheidskramers verzonnen, om de vrouw van den man te echtscheiden... üe aanhangers der scheuring en der dwaalleer____verlangden sluwelijk linksomkeer te zwenken, door namelijk datgene, wat aan den Regter en 't Middenpunt der eenheid toebehoort, op abstrakte namen over te dragen.quot; Ziet, zoo redeneert het gezonde verstand 1.
Verwonderen moet men zich dan ook niet, dat tegen bovenstaande distinktie, niet alleen door de eigenlijke verdedigers van 'sPausen Onfeilbaarheid, door Fénclon bijv., protest werd ingediend, maar zelfs van den kant der gallikanen. Men leze het door Fenelon ons nagelaten gesprek tusschen Bossuet en den Bisschop van Doornik, Msg' Choiseul-Praslin, quot;een voornaam lid evenwel van de gallikaansche bijeenkomst des jaren 1682 2:
daar kan men zien, hoe krachtig Doorniks Bisschop de door
K
W-fc
I
Bovendien „... a s'en tenir même al'idee de Bossuet, je voudrais lui faire un argument ad hominem; je lui dirais: Si le Pontife abstrait est inf aillib le, et s^il ne peut hr oncher dans la p er sonne cC ün individu, sans se relever avec une telle prestesse qu'on ne saurait dire qu^il est tombe'; p our quo i ce grand ap p ar ei l de Concile oecumonique, dc corps episcopal, de consentement de l'Eglise? Laisser relever le Pape, c'est r aff a ire d''une minute. Sfil pouvait se tromp er pendant le temps seulement necessaire pour convoquer un Concile oecume'nique • ou pour s' assurer du consentement de CEglise universelle, la comparaison du vaisseau [Zie, op de vorige blz.. Noot l] c lo c her ai t un peu (De Maistre, t. a. p. blz. Se).quot;
Nouueaux opuscules de Fleurt); Paris 1807, p. 14 6 el suiv, :,0n y verraquot; —
zegt de Maistre t. a. p. blz. 86 — „comment l'e'véque de Tournoi pressait
Bossuet et le conduisait par force de V indéf ectibilité a, V inf aillibililé.n
134
Bossuet aangevoerde onderscheiding tusscheu Zetel en Paus in de engte dreef. Wijders lioore men, hoe de geleerde professor van de Sorbonne, Tournely, in opregtheid betuigt;
„Verhelen kan men niet, dat het, ten overstaan dier groote menigte van getuigen, door Bellarminus. . . en anderen bijeengeschaard, raoeijelijk valt, het bepaald zeker en Onfeilbaar Gezag des apos-tolischen Steels of der Kerk van Rome niet te aanvaarden. Maar nog moeijelijker valt het, deze getuigenissen te doen rijmen met de Verklaring der gallikaansche geestelijkheid, van well«« Verlila-ring' liet ons niet veroorloofd, wordt af te wijken l. Want ofschoon deze [Verklaring] slechts gewaagt van Rome's Bisschop, bedoelt ze toch eigenlijk den Roomscher. Zetel, van welken de Paus, wanneer hij ex cathedra spreekt, niet onderscheiden en niet afgescheiden kan worden.quot;
En ziedaar nu tevens, om wélke nieuwe beweegreden het gal-likanisme tot deze distinkfcie zijn toevlugt nam. De Onfeilbaarheid vierkant loochenen - wilde men niet; haar onvoorwaardelijk aannemen - durfde men niet: „dit werd niet veroorloofdquot;!! Op despotieke manier had het Staats-absolutisme den gallikaanschen godgeleerden de beruchte „deklaratie van 1683quot; afgeperst; nu werd het derhalve zaak, om, langs allerhande zij-en kronkelwegen, althans den goeden dunk te redden: de scherpzinnigheid zelve moest er haarfijne distinkties en zinlooze futiliteiten op uitvinden1!!... In zulken toestand moeten wij ons
Inderdaad, wèl „zonderling! Dit Gallicanisme, dat door sommigen als een bewijs, door velen als ten minste eene moeilijkheid tegen die Onfeilbaarheid [des Pausen] beschouwd wordt, is, wèl bekeken , juist een krachtig bewijs er voor. 'Weinig verschijnselen in de kerkelijke geschiedenis bewijzen zoo duidelijk , hoe diep de overtuiging van 's Pausen onfeilbaar Opperleeraarschap in de gemoederen der geloovigen, ook der geloovigen van Frankrijk, was en is geworteld, als de geschiedenis van het Gallicanisme... Het... had eeuwen en eeuwen bestaan, alvorens het 'sPausen Onfeilbaarheid aantastte; toen het die aantastte, moest het er toe gedwongen wor. den, vond het uiterst geringen bijval, begon het meer en meer te kwijnen, stierf het van lieverlede uit, en wij zijn.... geroepen om er de begrafenis van bij te wonen. (O. A. Spitzen, t. a. p. blz. 44 (454)'' Vgl. Dom P. Gue'ranger, de la mon. poniif., pp. 4—32; H. Eamière, les con-trad. de Msrf Maret, pp. 139—161.
135
Bossuet voorstellen. „De groote man had zich nu eenmaal voorgenomen, niemand aanstoot te geven; en in dit onveranderbaar opgevolgd systeem ligt de grond dier onrust en benaauwdheden, welke zijn laatste levensdagen zoozeer verbitterden x.quot;
Ook wij hebben, in onze tweede prognoze (zie, boven, blzz. 53 vv.), Paus en Apostolischen Stoel, zoo men wil, van elkander onderscheiden. In een geheel anderen zin nogtans. Voor beide leden ónzer distinktie behielden wij een konkreet iets: de een en dezelfde Paus is het, wiens hoedanigheid van privaat-persoon, van privaat-leeraar, onderscheiden werd van zijn hoedanigheid van publiek-persoon, van Leeraar der algeheele Kerk. De distinktie daarentegen, welke de gallikanen aanvoeren, abstraheert van den konkreten persoon des Leeraars van de algemeene Kerk, offert alzoo de zaak zelve op, en houdt den blooten naam slechts over. Zeer zeker, de volheid van leerarende magt en leerarend gezag, welke volheid zich bij een einduitspraak van Petrus' Zetel {ex cathedra) ontplooit, kleeft aan de ambtelijke betrekking van den Paus, zoo nogtans, dat zij in den Paus-zelven woont: „In de orde der Kerkprelaten is Rome's Bisschop de eerste: in liein alléén woont de voliieid van liet kerkelijk. Gezagquot;. Deze woorden zijn, op 't Koncilie van Florence, door den geleerden Dominikaan Joannes de Turrecremata, in zijn redevoering „De summi poniificis et generalis Concilii potestatequot;, uitgesproken. En deze beschouwing, thans geloofspunt, beamen wij ten volle, haar houden we voor de alléen-ware en alleszins noodzakelijk, zoo dikwerf van het waarachtig subjekt dezer Onfeilbaarheidsgave spraak is.
3. Onder 't zelfde opzigt is 't bewuste distinguëeren tusschen Paus en Kerk van Eome niet veel gelukkiger. Hoe zoo?
Gin deze eenvoudige reden: dewijl Christus' beloften behooren
1 „Le grand homme avait résolu de ne choquer personne y et c'est dans cc systeme invariablernent suivi, que se trouve V origine de ces ang oiss es p é-nibles qui versh'ent tant (Tamer tumes sur ses dernier s j our s (De Maistre, t. a. p. blz. 84.)quot;
136
te slaan èn op Petrus èn op ieder van zijne opvolgers, euwel iu huu aller hoedanigheid van telkens achtereenvolgende dragers der Opperhoofdigheidsmagt, en derhalve slechts in zoover op de Kerk van Eome kunnen betrokken worden, als in déze Kerk Petrus' opvolgers rezideeren, aan 't hoofd staan, den Petrus-Zetel bekleeden. Wie alzoo beweert, dat de Paus een weinig tijds, ja, dwalen kan, maar dat de Kerk van Eome desniettemin Onfeilbaar is, gedraagt zich alsof hij de verordeningen niet kent van Christus Jesus, die immers de apostolische magtsvolheid in den Paus heeft neergelegd en ze door den Paus laat uitoefenen, niet door een onbepaald ik weet niet wat, hetwelk men „Kerk van Eomequot; heet. Eén van beide: bf de belofte eener bijzondere Onfeilbaarheidsgaaf is voor alle toekomstige tijden reëel, of zij is het niet. Is zij reëel, waartoe dan ouderscheid gemaakt tusschen Paus en Kerk van Eome? Is zij niet reëel, zoo wil ik nogmaals gevraagd hebben, waartoe dan tusschen Paus en Kerk van Eome onderscheid gemaakt? Alsdan komt immers ook aan de Kerk van Rome gèèn Onfeilbaarheid toe.
Zal welligt de overweging, dat sommige Vaders hier en daar blootelijk van Eome's Kerk spreken, den gaEikanen aanleiding hebben gegeven tot het maken dezer distinktie? Maar dan vergaten zij blijkbaar het schoone gezegde des h. Cypriauus 1: ^Men wete, dat de bisschop in de [zijn] Kerk is, en de Kerk in den bisschop.quot; Uit ditzelfde misverstand verklaart ook Eoncaglia de opinie van Launoy, boven, in ons IVe Voor-onderzoek , reeds aangestipt2. In wélken zin overigens al zulke citaten uit de Kerkvaderen te verstaan zijn, blijkt allerduidelijkst uit de volgende woorden van Paus Leo IV aan den patriarch van Konstantinopel Michaël en aan Leo Arcadius 3:
Epist. 69 ad Florent. Pupianum.
Z Blzz. 106 en vv. „In eo tota est hujus J'alsa: opinionis hallucinatió. quod quurn ipsius patroni legerent ecclesiam liomanam tanqaam immaculatam, matrem cmterarum, centrum unit at is, incontaminatce traditionis depositum a Patribus lau-dari, non observarunt iis laudibus extolli, non quia kmc ijjsi, ut specialis ecclesia est, aptari conveniat sed quia quum hos infallibitatis natas in sua capite reperiantur, quod solius capitis est, de eadem ecclesia prcedicatur (Ad Nat. t. IX, p. 547).quot; Zie overigens D' D. Bouix., l. c.
„Nonne a sede Principis apostolorum, Komana scilicet eccle-
137
„Heeft niet de Zetel van den Vorst der Apostelen, de Iverk namelijk van Rome, zooive! 1gt;ij monde van rtienzelfden
Petrus als van diens oiivolg'ers, de dwaalleeringen aller ketters veroordeeld en gedoemd en uitgeroeid, en moeten zij niet de harten der broeders versterken in Petrus' Geloof', wat tot hiertoe niet bezweek en tot het einde toe nimmer bezwijken zal?quot;
Men ziet het, èn aan den „petro-apostolischen Zetelquot; èn aan de „petro-apostolische Kerk van Romequot; schrijft Leo IV datgene toe, wat hij uitdrukkelijk een handeling van Petrus en diens opvolgers noemt. Kan het duidelijker?
Zoo dan besluiten wij; Waar het figiiurlijk {jper metapho-ram) heet: „de lloomsche Stoelquot; ofwel „Romequot; ofwel „de Kerk van Romequot;, diiar luidt de onfiguurlijke beteekenis: „De kon-krete Zetelbekleeder, de Bisschop van Rome, de Opperherder van de Roomsche Kerkquot; heeft gesproken, wat dan zeggen wil: „de Paus heeft gesprokenquot;. Is dit niet zonneklaar ?
En is er geen Paus, dan wordt noch aan „den apostoli-schen Zetelquot;, noch aan „Romequot;, noch aan „de Kerk van Romequot;, noch aan „de Pausenreeksquot;, eenige eindbeslissing-in-geloofszaken hoegenaamd toegestaan. Is ook dit niet middaghelder ?
4. Doch hier borrelt alweder tegen 's Pausen Onfeilbaarheid een nieuw bezwaar op, en wel uit de omstandigheid eener Zetel-vakature. Aan Professor Dieringer 1 de eer en de verdienstelijkheid , van, behalve op nog andere bezwaren, ook op déze • zwarigheid de aandacht te hebben getrokken: wat er toch van 's Pausen prserogatief geworden moet, „wanneer de pauselijke Stoel ledigstaat of als de wettigheid zijns bekleeders twijfelachtig is.quot; Den voorstanders van 'sPausen Onfeilbaarheid bragt hij daarbij tevens in herinnering, dat deze kwestie een van die moeijelijkheden is, „welker uit-den-weg-rui-ming hun standpunt gebiedend eischtquot; en „waarop bij een ge-
Bonner Litteraturblatt, 1866; S. 138.
138
leerde behandeling dezer stoffe gelet dient te wordenquot;; of althans, gelijk hij, twee jaar later, op ietwat bescheidener toon gezegd heeft1, „welker overweging en oplossing hij de vrijheid nam aan te duiden, als zijnde een taak overeenkomstig de behoeften des tijds.quot;
Inmiddels had toch alreeds Schneemann op deze zwarigheid zeer aandachtig gelet, en tevens beproefd er een degelijke oplossing van te geven. Zijn antwoord was:
„Tijdens de Zetel vakant is, kan er geen, waarachtig geldende, nieuwe gelooisbeslissing vallen; doch de vroegere dekreten van dien aard blijven ook alsdan onfeilbaar zeker, omdat hetgeen eenmaal waar is, altijd waar blijft.
Deze korte verklaring stond Dieringer niet aan. Hoor, hoe hij zijn misnoegen motiveert2:
„Ik kan alles behalve verzekeren, dat met deze oplossingsproef een
gallikaan zich bevredigd zal verklaren---- Een gallikaan zal welligt
hernemen: Naar uw inzien is dus de leerarende Kerk onfeilbaar in vollen zin, niet altoos evenwel en zonder tusschenpoozen, maar met een, soms langere, soms kortere, onderbreking; zie, dat klinkt mij als iets nieuws in de ooren! Waarom zulks niet liever bij uw tekstverklaring van I Tim. 111: 15 en van Matth. XXV111; 19 gezegd en er dan tevens traditie-getuigenissen voor aangehaald?
Wat zullen we zeggen over dezen wanklank? Zou werkelijk een nieuwe oplossing dezer zwarigheid noodzakelijk zijn? ,,Het standpuntquot; der verdedigers van 's Pausen Onfeilbaarheid „eischtquot; het „gebiedendquot;, en niet minder „de geleerde behandeling dezer stoffequot;; terwijl ■'t bovendien zelfs „een taak, overeenkomstig de behoeften onzer dagenquot; zal moeten wezen !
Vermits ik mij, en wel ook tot laatstgemeld doel, heb voorgenomen 'sPausen Onfeilbaarheid alzijdig „toe te lichtenquot;, zoo
1 Bonner Litteraturblatt, 1868; S. 401.
3 Ibid. „Ich kam gerade nicht sagen , dasz ein Gallikaner sich mit der ver-„suchten Lösvng befriedigt erlcldren würde... Kin Gallihaner würde viel-„leicht erwiedern.- Nach Ihrer Ansicht ist also die lehrende Kirche un-„fehlbar im Vollsinne des Wortes nicht allezeit, und immerdar, „sondern mit zeitweiligen, langern oder kürzern Unterbrechungen; „das ist mir neu. Das hdtten Sie gefdlligst bei Ihrer Erkldrung von 1 „Tim. 111, 15 und Matth. XXV 111, 19 sagen und damit zugleich die Bei-„bringuny traditionnelier Zeugnisse verbinden sollen.quot;
139.
wil ik dan, in 's Hemels naam, ook déze netelige taak maar op mij nemen. We zijn nogtans niet van plan - en dit verklaar ik met nadruk - een oplossing aan te bieden, welke Professor Die-ringer, of liever dien gallikaan, zooals hij hem uitdenkt, bepaald zeker zal bevredigen. Zoo iets ware van een, in zake van „wetenschappelijke techniekquot;, vrij onbedreven mensch ietwat te veel gevergd. Wij schrijven enkel voor 't gewone menschenverstand.
Op de allereerste plaats dan moet vooropstaan, dat ieder eerlijk en denkend gallikaan alreeds tegenover Sclmeemann's verklarend antwoord had behooren te zwijgen. Waarom? Dewijl de opgeworpen vraag (onverminderd nog eenige andere) evenzoo zeer de gallikanen als de „Ultramontanen, Roomschen en Je-suïetenquot; aanging. Uitdrukkelijk immers had Schneemann doen uitkomen, hoede gallikanen aannemen, dat noodwendiglijk de Paus en de Bisschoppen tot een alleszins geldige einduitspraak des geloofs moeten zamenwerken (over de bepaling der „betere meerderheid: jjcith sanior episcoporumquot;, door Nat. Alex, gegeven, vergelijke men het in ons IVe Vooronderzoek verhandelde), maar tevens, dat zulk een zamenwerking onmogelijk is: „wanneer de pauselijke Zetel ledig staat, of terwijl er over den „wettigen Zetelbekleeder twijfel heerscht.quot;
Dit gedeelte van Schneemanu's opheldering heeft ondertusschen Dieringer, en heel fijntjes, overgesprongen, niet gekend ofwel uit het oog verloren, en, daarvoor in de plaats, een' gallikaan de bovenaangehaalde woorden in den mond gelegd, welke woorden, bij 't licht van den helderen dag bekeken, wederom evenzoo goed tegen gallikanen als tegen „Ultramontanen, Roomschen en Jesuïetenquot; gebezigd konden worden - bijaldien ze, wèl te verstaan, steekhoudend waren. Tegenover zulk bewijs van omkanteling (retorsio argumenti) had dus ieder gallikaan bij voorkeur tot stilzwijgendheid zijn toevlugt moeten nemen!
Maar Dieringer's woorden, bij wijze van proefneming [„viel-leichtquot;), in een gallikaanschen mond gelegd, zijn, ook volgens Scheemann's verklaring, alles behalve steekhoudend. Waar was 't eigenlijk om te doen? Om eindvonnissen-in-geloofs-of zedenleer. Zijn dit gewone zaken? Neen, 't is iets buitengewoons. „Nietiederen dag (zegt Schneeman 1) vallen er leerstuk-
Kirchliche Lehrgewall, Nquot; 49.
140
ken te bepalen.quot; Heeft de Kerk niets meer te doen? Voorzeker: de geloofsleer moet zij ook nog voortdurend prediken: „wel echter beliooren iederon dag de geloofswaarheden verkondigd te worden.quot;
Het kerkelijk Leeraarsambt heeft dus, om het nogmaals te herhalen, tweederlei werkkring: een gewonen en een buiten-gewonen.
Deze distinktie zal aan Dieringer's blik ontsnapt zijn, toen hij de bewuste woorden ternederschreef. En toch, zij is wezenlij k! En toch moet onder beiderlei opzigt de leerarende Kerk in hare levensuiting Onfeilbaar zijn! En toch heeft ook Schnee-mann terzelfder plaatse deze distinktie wel degelijk doen uitkomen : „Het voorwerp des geloofs (zegt hij) wordt niet met een „nieuwe Openbaring vermeerderd, maar rein en onvervalscht „wordt het door de Kerk voorgesteld, enwel op dubbele manier: „eerstens door de voortdurende prediking van de leeringen „des geloofs, vervolgens, op buitengewone wijze, door leerstuk-bepalingquot;, en - voegen wij er aan toe - door alle Gezags-beslissiug-iu-geloofszaken (Vgl. onze 1quot; Prognoze, blzz. 42 en vv.)
Nu heeft Schneemann, het is zoo, bij 't bespreken der Zetel-vakatuur, deze distinktie vergeten op nieuw te berde te brengen. Bij nadere inzage ligt zij evenwel opgesloten in hetgeen hij zegt. Ziehier nogmaals zijn eigen woorden:
„fVdhrend einer Sedisvcicanz kamt keine vollgültige neue „Glauhensentscheidun(j erlassen werden; die altere Dekrete „bleiben aher auch dann unfehlbar gewisz, weil, was einmal ,,wahr ist, immer wahr bleibt.quot;
Dat wil dus, m. a. w., zeggen: Terwijl de pauselijke Zetel ledigstaat, kan gèèn buitengewone, alleszins geldige, uitoefening van het Leeraarsambt plaats grijpen. Zouden immers de bisschoppen, op de buitengewone wijze, zoo als die door ons reeds meermalen gekenschetst is, tijdens de vakature van's Pausen Zetel dit Leeraarsambt uitoefenen, alsdan zouden hun desbetreffende beslissingen geen alleszins geldige waarde hebben: zij bleven noodzakelijk voorbehouden aan de latere bekrachtiging van wege den Apostolischen Stoel. Zoodat er geen enkele reden bestaat, om op zulk een levensuiting van
141
Leergezag bij Zetelvakatuur, de Onfeilbaarheidsgave te doen slaan.
Houdt dan nu de Onfeilbaarheid van de leerarende Kerk in 't algemeen op? Naar luid der woorden, welke Dieringer dien gallikaan tot Schneemann laat spreken, zou men 't gaan denken! Maar neen, zóo is het niet. De gewone Leeraarswerk-zaaraheid der Kerk leeft voort, al is de pauselijke Stoel vakant. En zij bestaat hierin, dat de uitgemaakte leerstukken, waar noch Paus noch bisschoppen iet het minst aan kunnen veranderen, der hoorende Kerk verkondigd blijven worden door middel van de voortgezette geloofsprediking; en ,,de vroegere dekretenquot; - „datgene, wat nu eenmaal waar isquot; - worden getrouwelijk bewaard en overgeleverd. Ook daartoe behoeft ongetwijfeld het, van zijn Hoofd verstoken, leerarend Episkopaat den bijstand des h. Geestes. Terwijl dus de Zetel des Pausen vakant is, houdt de Onfeilbaarheid der leerarende Kerk geenszins op, hoewel of omdat der pauselijke beslissingen van Petrus' Zetel {ex cathedra) Onfeilbaarheid wordt toegekend. De belofte, aan deleer-arende Kerk in 'talgemeen gegeven, blijft alle dagen, tot het einde der wereld, ten gunste van 't gewoon Leergezag der Kerk voortwerken. Volgens Schneemann's voorstelling alzoo is de Kerk Onfeilbaar, in den volsten zin des woords, altijd en zonder tusschenpoos, zonder eenige, noch langere, noch kortere, onderbreking; en zie, dat is een oude zaak! Ditzelfde zal dan ook Schneemann, bij zijn tekstverklaring van I Tim. III: 15 en Matth. XXVIII: 19, wel van de gewone uitoefening des kerkdijken Leeraarsambts willen gezegd hebben, zonder dat hij daar nu juist andermaal traditie-bewijzen voor behoefde op te sommen.
Mogt nogtans de Hoogleeraar Dieringer het onderscheidmaken tussehen gewoon en buitengewoon Leeraarswerk onraadzaam of voor onze zaak niet geldig achten, dan zal zijn „waaromquot; door tweederlei redenen kunnen gemotiveerd zijn. Of hij wil ook aan't zonder Paus leerarend Ligchaam een buitengewonen, alleszins geldigen, werkkring hebben toegekend, enwel zoo, dat, ook tijdens een vakatuur van 's Pausen Zetel, de bisschoppen onhervormelijk beslissend over geloofszaken kunnen dekreteeren: maar dan verlangt hij veel meer dan zelfs de
142
stoutste gallikaan durfde verlangen; of de gewone werkkring, gelijk we dien boven ompaalden, komt hem te beperkt voor, of misschien wel te overvloediglijk met natuurlijke ondwaalbaar-heid behebt, dan dat nog bovendien een bovennatuurlijke gave krachtens goddelijke belofte 't kerkelijk Leergezag zou behoeven te stieren en te sturen: maar dan zeg ik, op mijn beurt, tot den Hoogleeraar Dieringer: Yolgens uw zienswijs alzoo is de leerarende Kerk Onfeilbaar in vollen zin, niet altijd en te alle tijde, doch wel met een, soms langere, soms kortere, tusschenpoozing; en zie, dit is voop mij iets nieuws! Want imj komt het voor, dat, ook ten tijde dat de Zetel niet vakant is en een Paus, die wettiglijken algemeen erkend wordt, de Kerk Gods regeert, haar gewoon Leeraarsambt, zoo als wij 't omschreven, moet werken en zich ontplooijen; ja, mij dunkt, dat er dikwerf veel ruimte van tijd voorbijgaat, aleer de Paus op buitengewone wijze van Petrus' Zetel (ex cathedra) beslissend optreedt, en nog veel meer tijdruimte, aleer een oekumeniesch Koncilie geloofsbeslis-siugen slaat. Inmiddels heeft dus, ook in die tusschentijden, de Paus, evenzoogoed als de bisschoppen, zijn gewoon Leeraarsambt uit te oefenen, door zich aan de vroegere eindbeslissingen, waaraan ook hij niets, geen tittel of jota, veranderen kan, gestreng vast te houden, en heeft hij ook dan zorg te dragen, dat alwat nu eenmaal uitgemaakte geloofswaarheid is, rein en onvervalscht aan de geloovigen gepredikt worde. En, voor geheel dit lange tijdsgewricht van 't gewoon Leeraarsambt, wat door geen enkele eindbeslissing-in-geloofszaken wordt onderbroken, zou 's Heeren belofte werkeloos moeten zijn?!
De lezer oordeele nu zelf, of menig gallikaan den Hoogleeraar Dieringer wel dank mag betuigen voor de redeneering, die hij hem daar, proefnemingsgewijs, tegenover Schneemann in den
mond legde.
Opdat echter dezelfde feil van onduidelijkheid of te groote beknoptheid ook ons geen parten spele, herhalen wij ten slotte nogmaals de uitkomst van wat we tot hiertoe hebben toegelicht.
De vraag: of de, telken reize, wettige, konkrete be-kleeder des apostolischen Zetels, wanneer hij van dien Zetel [ex cathedra), d. w. z., uit de volheid van zijn
143
petro-apostoliesch Leergezag, ook buiten een Koncilie om en van der bisschoppen toestemming onafhankelijk, geloofszaken uitwijst, al dan niet Onfeilbaar is, deze vraag was alleszins geregtvaardigd;
Hare afdoende oplossing steunt enkel en alleen op de (ontegensprekelijk zekere) waarachtigheid eener bijzondere, Onfeilbaarheid waarborgende, belofte van Christus, zonder door de omstandigheid eener Zetelvakatuur geremd of beperkt te kunnen worden.
ZESDE HOOFDSTUK.
OVEIl DE KENTEEKENEN EENER PAUSELIJKE GELOOFSBESLISSIN G.
Waaraan moet en kan men onbetwijfelbaar erkennen, of een pauselijk dekreet een ambtelijke eindbeslissing is, en dat de Paus, krachtens zijn hoogst apostoliesch Gezag, de gansche Kerk tot de aanneming dier Onfeilbare einduitspraak wil verpligten?
Onder pauselijke geloofsbeslissingen (- de éenige die, van alwat het Opperhoofd der Kerk als zoodanig beoordeelt en uitspreekt , op Onfeilbaarheid aanspraak maken -) hebben wij, overeenkomstig onze tot dusver gegeven toelichting en de uitspraak van het h. Vatikaansch Koncilie, slechts die dekreten te verstaan, waarbij de Paus 't hoogste, alleen aan 's Pausen Leerstoel, alleen aan Petrus' Zetel eigenaardig Leer-en Regtsgezag ontvouwt, en tot wier geloovige aanneming hij de gansche Kerk in geweten verpligt.
Naardien nu, tengevolge van het bindend karakter van al zulke beslissingen-in-geloofszaken, de vraag nopens de Onfeilbaarheid dier einduitspraken een bij uitstek praktiesch punt wordt (zie Voorwoord, blz. 10), is dus ook dit vóor-onderzoek, wat we hier ter laatste plaatse gaan instellen, praktiesch onontbeerlijk.
Er staan drie dingen vast:
144
1. de Paus vermag bindende, d. w. z., in geweten ver-pligtende, vonnissen-in-geloofszaken te slaan;
2. ook buiten een oekumeniesch Koncilie om mag hij zulke eindbesluiten uitspreken; en
•3. onafhankelijk van der bisschoppen goeddunken kan hij besluiten van dien aard verleenen, ja, hij mag hen zeiven, zoowel als de geloovigen, krachtens de in hem wonende volheid der petro-apostolische magt, in geweten verpligten, deze uitspraken geloo-vig aan te nemen.
Maar nu wordt gevraagd: wat moet bij en iu zulk een beslissing de Paus van zijnen kant noodzakelijk doen, opdat haar bindend karakter zoo onbetwijfelbaar aan 'i licht kome, dat met bepaalde zekerheid gezegd mag worden: „déze beslissing is een eindbeslissing van Petrus' Zetel {ex cathedra), is een uitvloeisel van 't hoogst apostoliesch Leergezag als zoodanig, is een stem, waar ik mij geloovend aan moet onderwerpenquot;?
Over dit thema hebben zich, onder de theologen, velerlei meer of minder uiteenloopende zienswijzen geopenbaard. De eenen eischten zekere maatregelen van voorbereiding tot zulk een einduitspraak [ex cathedra), welke maatregelen zij dan ook uitdrukkelijk in hun begripsbepaling onzer algeheele kwestie inweefden. Daartoe telden zij: aanroeping des h. Geestes, voorbereiding, enwel gebed, zorgvuldige navorsching in de bronnen des Geloofs, rijp beraad, enz.1 Anderen daartegen wilden gèèn dezer maatregelen aangezien hebben als tot het wezen der zaak behoorende. Hieraan sluit zich de dubbele vraag: èn over den uiterlijken vorm van 's Pausen beslissing in zake van geloofs- of zedeleer, èn, eindelijk, over de kenteekenen, die haar bindend karakter on-
Zoo zegt o. a. Boncaglia in een zijner aanteek. op Nat. Alex.: „Tune Pontifex solemniter definit, sen ex cathedra loquitur, quando aliqua veritate „mature examinata, ac specialibus orationibus Spiritus Sancti „assistentia invocata, aliquid tanquam magister universalis definit, atque „ad fidem pertinere universse proponit ecclesiae, adeo ut ostendat, ut hae-„reticos habendos, qui aliter, ac ipse definierit, sentiant; unde „in eos salet anathema pronunciare {Ad, Nat. Alex, I. XIII. p. 129, „nota L)quot;
145
betwijfelbaar ten toon spreiden voor de gansche Kerk. Omtrent dit laatste punt loopen de theologen alweder gelijkerwijs uiteen. Ook betreffende al deze zaken moeten wij ons behoorlijk oriën-teeren, en wikken we derhalve, punt voor punt:
1. de voorbereidingsvereischten in betrekking tot het wezen der zaak;
3. den uiterlijken vorm van 's Pausen beslissingen in kwestie, en
3. de noodzakelijke merkteekenen, waaraan men eigenlijk het allen verpligtend karakter zulker geloofs-decisiën kan onderkennen.
It
li '■
I
1. Zijn gebeden, inroeping des h. Geestes, voorafgaand onderzoek, beraadslaging en wat dies meer zij, wezenlijke vereiscliten eener geloofsuitwijzing van Petrus' Zetel [ex cathedra)'?
Ook zonder dat wij het aanmerken , zal ieder gereedelijk beseffen, dat al zulke daden van voorbereiding enkel en alleen den Paus aangaan. Men wil slechts te kennen geven, wat hij voor zich behoort in acht te nemen, om een zoo allergewig-tigst eindvonnis op betamelijke wijs te slaan, doch geenszins, waarop onzerzijds te letten valle, alvorens een pauselijke leerstukbepaling als een zoodanige te aanvaarden.
I JÉ i#
Het inroepen van de hulp des Allerhoogsten is der Pausen gewone en een hun waardige praktijk, zoo dikwerf zij, als Herders en Leeraars der gansche Kerk , in'de volheid van hun pauselijk, d. i., opperst. Herders- en Leeraarsgezag, bedoelen o p te treden. Dit deden zij steeds, en zoo zullen zij gewis wel altijd doen, „zoowel in stilte als in 't openbaarquot;, gelijk in een noot op Noël Alexander te lezen staat1. Zeer teregt wordt er nogtans dadelijk bijgevoegd, dat men uit deze praxis volstrekt niet mag afleiden; (iu.« is, of de belofte des Heeren gaat niet in vervulling, de inroeping van den bijstand Gods een wezenlijk vereischte. Bestaat er immers daadwerkelijk voor bepaalde ge-
i
i: l
10
Tom. -YVt p, 109, nota 2. „Et viguit vigebitque incessanter ea praxis, qua Romanus Pontifex, antequam aliquid definiat, privatis et publicis oratiouibus Dei opem iinplorat.quot;
146
vallen een bijzondere toezegging Gods, zeer zekerlijk wordt zij dan ook werkelijkheid, telkens als een zoodanig geval zich voordoet. Hare telkens herhaalde verwezenlijking is dan evenwel o-een vrucht des gebeds, maar de werking eener waarachtig eenmaal gegeven belofte Gods. En toch zal desniettemin de Paus en zelf vooraf gebeden storten èn anderen tot bidden aansporen. Waartoe? Opdat hij-zelf waardiglijk eu betamend zich voorbereide tot de uitoefening van een zoo hoogverheven en diepingrijpend praerogatief j en opdat, ten andere, het bewuste Geloofsdekreet in den ruimst mogelijken omvang tot welzijn gedije van de gansche Christenheid. Heeft niet, gelijkerwijs, ook de priester door gebedsoefening zich voor te bereiden tot de h. Otferopdragt of bevorens de bh. Sakramenten toe te dienen terwijl nogtans van déze voorbereiding 't onfeilbaar bewerkstelligen dier geheimenissen in geenen deele afhangt? Welnu, wat in dit opzigt de goddelijke instelling ten uitvoer brengt, dit werkt, in ons onderwerpelijk geval, des Heeren bijzondere belofte, voorzoover ze den hoogsten Leerstoel der Kerk is toegezegd.
Een tweede soort van voorbereiding bestaat in de naauwlet-tende, omslagtige beraadslaging en alzijdige toetsing der uit te wijzen geloofszaak. Ook onder dit opzigt werd steeds van den kant der Pausen verrigt alwat, naar den mensch gesproken, bij mogelijkheid te doen was. Maar toch kan al zulk beraad of vóor-onderzock niet de noodzakelijke voorwaarde, laat staan de oorzaak of wortel wezen van 's Pausen Onfeilbaarheid, - évenzoomin als men het bezit dezer bovennatuurlijke bevoorregting tot 's Pausen raadslieden mag uitstrekken. Ook op een oeku-meniesch Koncilie wordt er beraadslaagd en in den breede onderzocht ; nogtans, alleen in den toegezegden bijstand des h. Geestes heeft de Onfeilbare, onherroepelijk beslissende, Kon-cilie-uitspraak haar eigenlijken waarborg. Wie het anders waant, zou toonen, in den grond der zaak de lang versleten dwaalleer aan te hangen van Launoy, en mitsdien, zooals de groote Gör-res het noemt, „hetgeen ten dezen goddelijk is vermen-schelijken.quot;
't Kan intusschen gerustelijk toegegeven worden, dat de h. Geest al zulke voorafgaande onderzoekingen naar het beoogde
147
doel geleidt, en dat het, gelijk Suarez 1 leert, tevens de h. Geest is, die, in Zijn Voorzienigheid, den Paus Mc et nunc er toe aanzet, deze of gene kwestie rijpelijk te overwegen en na te vorschen. Slechts déze dwaling wijze men hier volstrektelijk af,
van aan menschelijke nasporing de On feilbaarheid-zelve der einduitspraak toe te schrijven!
Zeer juist en zeer puntig schreef hieromtrent Pastoor Spitzen 2;
amp;
„Wat heteekent onze stelling [thans katholieke geloofsleer] „de Paus is onfeilbaarquot; eigenlijk? Hoe werd ze en wordt ze in [en nu, als dogma,
door] de Kerk verstaan? Beteekent ze. dat hem bij zijne verheffing op Petrus' Stoel een bovennatuurlijk verinogen. eene hebbelijke kracht wordt ingestort, welke hij ieder oogenblik kan in 't werk stellen om onfeilbaar te spreken? Niemand, die de zaak zoo voorstelt. „De Paus is onteil-baarquot; wil eenvoudig dit zeggen: het zal nimmer gebeuren, dat de Paus zich vergist, wanneer hij, ex cathedra, als Opperleeraar, uitspraak doet in zaken het geloof betreffende; zijne uitspraak zal dan immer christelijke waarheid zijn. Gods Voorzienigheid zal hiervoor zorgen, zooveel noodig, door eene bijzondere leiding en door een bijzonderen hoven-natuurlijken bijstand. Gods Voorzienigheid zal bewerken, dat hij de middelen, natuurlijke en bovennatuurlijke, die hij ter hand heeft om feilloos te spreken, zooveel noodig aanwende, zij zal hem bij de aanwending daarvan leiden, voorlichten, ondersteunen, zooveel noodig; zal hem al'-'
IÉ :
IR Hl
ook van buitengewone bovennatuurlijke hulpmiddelen, waar deze ver-eischt worden, niet verstoken laten; zal hem zells, wanneer hij geheel weerbarstig zijn mocht, in de onmogelijkheid stellen van ex cathedra te spreken, door hem, bijv., uit dit leven weg te rukken, gelijk met
Johannes XXII____ is geschied 3
Disp. V. De fide, scct. VIII. 2 T. a. p. blzz. 473 (63) en vv.
8 .jPaus .Tohanncs XXII, die van !314 to'- 1334 regeerde, kwam in zijiie allerlaatste levensjaren tot het zonderling gevoelen, 't welk bij enkele oude schrijvers wordt gevonden, dat de aflijvige zielen eerst na de verrijzenis des vlee-sehes het goddelijk aanschijn zullen aanschouwen. Schier algemeen verzette men zich, en tamelijk heftig, tegen deze valtche mecning, die echter geen ketterij was, daar geen kerkelijke uitspraak ze had veroordeeld. De man stond niettemin vast op zijn stuk, en achtte zijn gevoelen zoo ontwijfelbaar zeker, dat hij het ondanks de algemeene afkeuring tot kerkelijk leerstuk wilde verheffen. Alles wordt daartoe door hem voorbereid; er wordt druk vergaderd, druk geraadpleegd; de zaak schijnt haar beslag te zullen krijgen — eene dwaling schijnt als geloofspunt te zullen worden opgedron. gen aan Gods Kerk. Wat gebeurt? De Heer toont dat Hij in 't schip is: de vermetele stuurman wordt verwijderd, een andere aan het roer gezet, en deze houdt den rechten koers. Johannes XXII sterft, Benedictus XII beklimt den
pauselijken Zetel, en wel verre van het valsche gevoelen te bekrachtigen , ver.
148
„Wat de middelen aangaat welke de Paus moet aanwenden om zulke [te definiëeren geloofs-] waarheden feilloos uit te spreken, ieder begrijpt, ■waarin die bestaan. Dat onze Heiland de Zoon van den levenden God is. dit werd aan Simon Jonas'zoon niet geopenbaard door vleescb en bloed, maar door den bemelschen Vader; door denzellden hemelscben Vader moet de immer voortlevende Petrus worden voorgelicht, en deze voorlichting moet hij nederig afsmeeken. Hij moet derhalve bidden en er moet voor hem gebeden worden.
..De waarheden, die hij zal uitspreken, schept hij niet: hij vindt ze; zij liggen in Schrift en Overlevering; zij leelden te allen tijde in de Kerk. Hij moet derhalve, om zich te vergewissen, de geschiedenis dier waarheden in zijnen geest herweven, indien ik het zoo mag uitdrukken; hij moet haar aanvankelijk optreden en hare ontwikkeling in Schrift en Overlevering, hare belijdenis door alle vroegere christelijke eeuwen nagaan: hij moet studeeren, zelf zoo mogelijk, of door anderen.
„Eindelijk, de waarheden, die hij zal uitspreken, kunnen... niet nieuw, niet vreemd zijn voor de Kerk die gelijktijdig met hem leeft, 't Kan zijn, dat ze nog niet geloofd worden in den strengs ten zin des woords, maar algemeen, zoo goed als algemeen erkend worden moeten ze: anders zijn ze geen katholieke waarheden, geen uitdrukking, zelfs geen w ettige ontwikkeling der aloude Kerkleer. Met deze gelijktijdige Kerk alzoo moet de Paus te rade gaan, wanneer hij ex cathedra zal spreken. En wie moet hij... bepaaldelijk en hoofdzakelijk raadplegen? De bisschoppen. De bisschoppen zijn niet slechts de beste tolken van 'tgeen alom in de Kerk geloofd en eikend wordt, zij zijn daarvan gedeeltelijk de ingevers, de toonaangevers zeker en de leiders; zij zijn dit ambtshalve, zij zijn het van Godswege. Zij zijn van Godswege getuigen, leeraars, rechters in geloofszaken, ieder voor het gedeelte der groote kudde, 'twelk de Heer hem gaf te besturen onder 's Pausen Opperbestuur. Zij zijn derhalve 's Pausen natuurlijke en door God aangewezen raadslieden; somtijds kan hij het zelis dienstig achten hen in een algemeen Concilie bijeen te roepen, ten einde zich door hen te doen voorlichten in zaken van de hoogste aangelegenheid.
„Zal ik dit alles kortelijk samenvatten? Zal ik zeggen wat de Heer gedaan heeft om den Paus onfeilbaar te maken? Om hem alle de opgenoemde middelen ter hand te stellen, om ze hem als van zeiven te doen aanwenden? De Heer heeft hem te dien einde eenvoudig — Paus gemaakt.
oordeelt hij het ex cathedra. Op zijn doodsbed was ook Johannes XXII van de dwaling, die hij had voorgestaan, teruggekomen (Bellarminus, De Hom. Pont if 1. IV, c. 14). Zoo doet de Heer het woord gestand, dat Hij aan Petrus heeft gegeven. Zoo weinig is de mensch de Paus; zóo weinig wordt den Paus vergund, uit de hoogte van Pe trus' Stoel te spreken, wanneer hij dwaling zou willen beslissen (O. A. Spitzen, t. a. p., blz. (61) 471).quot; Vgl. J. H. Wensing, t. a. p. D. XV, blzz. 172 vv.
149
..Inderdaad, om onfeilbaar te kunnen spreken, heeft liet Opperhoofd der Kerk sleehls noodlg — Opperhoold der Kerk te zijn. Dit zijnde ziet hij zlcli als van zelf toevloeien al wat hij behoeft; het gebed, de studie, den raad. Hoe zou het Opperhoold der Kerk niet ijverig smeekende handen verheffen tot Dengene, wiens kudde hij weidt, dien Hij op aarde vertegenwoordigt? Hoe zou de geheele Kerk niet dagelijks, gelijk zij doet, haar goddelijk Opperhoofd naderen met vurige snieekingen voor haar Opperherder, Zijnen plaatsbekleeder! Door de studie moet de Paus, gelijk wij zelden, zich vergewissen, dat de waarheid die hij zal uitspreken , door de Kerk te allen tijde, al w as het dan ook voorbeen meer ingewikkeld, werd beleden: wie heeft het resultaat van zulke studie alweder zoo van zeiven als het Opperhoofd der Kerk, de bisschop van Rome? Rome was gedurende al de negentien christelijke eeuwen het middelpunt, waar om de geheele Kerk zicb vereenigde, gelijk ze er wederom in zekeren zin altijd van uitging. Naar Home vloeiden alle geloovigen steeds samen; met Home stemden alle geloovi-gen steeds overeen; te Rome werd door de geloovigen van allerwege de apostolische overlevering steeds bewaard. De h. Irenaeus zegt dit in de tweede eeuw bereids en het is altijd zoo geweest. De nagalm derhalve van 'tgeen altijd te Rome en door Rome werd beleden, klinkt te Rome immer voort rondom den Stoel van Petrus; de Paus, er op gezeten. heeft slechts Ie luisteren, heeft slechts het oor niet te sluiten, om te vernemen, wat bij weten moet. Eindelijk de gelijktijdige Kerk te raadplegen behoeft hij ook niet opzettelijk en vormelijk: hij doet dit weder van zeiven. onwillekeurig en stilzwijgend. Stroomen de bisschoppen niet van allerwege samen om den Iroon des Opperbisschops ? .Moeten zij hem niet, volgens kerkelijke wet, telkens op gezette tijden persoonlijk. wanneer zij maar eenigzins kunnen, en anders door gevol-maclitigden, rekenschap geven van hun bestuur? Blijven zij op deze wijze niet gestadig met hem in aanraking, openbaren zij hem niet hunne gevoelens, wisselen zij met hem niet van gedachten, brengen zij hem niet van alles op de hoogte, dienen zij hem zoodoende niet van raad en advies ?
„Wie dit alles behoorlijk overweegt, hij moet gereedelijk inzien, dat het waar is wat wij boven stelden: dat de Paus ex cathedra onfeilbaar spreekt, al spreekt hij, naar het schijnt, alléén; dat zijne uitspraak niet noodig heeft bekrachtigd te worden door mede-uitspraak of aansluiting der bisschoppen, dat hij vooraf de bisschoppen niet uitdrukkelijk behoeft te raadplegen. Immers stilzwijgend heeft hij ben altoos geraadpleegd, en eigenlijk spreekt hij nooit alleen.
„De fout van onze bestrijders ligt voornamelijk hierin, dat zij hetgeen wij daar zeiden, niet behoorlijk vatten. Zij scheiden den Paus van de bisschoppen, zij stellen de bisschoppen tegen hem over. Alsof Paus en bisschoppen niet één, maar twee waren! Alsof de Paus niet ware voor de bisschoppen wat het hoofd.
f'K
m
i
li ■ :i:.
liiPd
m ; ■
I' T
Hf
' amp;;■ r
quot;v fi--i M-ilfl
1
• {•
11 I;
i»P j
150
is voor het lichaam; alsoi ook de bisschoppen niet voor den Paus waren wat de ledematen voor het hoofd zijn! Alsof'de Paus niet, gelijk hij het hoofd is, ook de mond ware van het éene en geheele episcopaat! liet is de jnond, die spreekt , maar hoe zou de mond spreken, indien hij niet de mond ware van het organisme!quot;
Diensvolgens verklaart dan ook de h. Alphonsus de Liguori, dat al zulke voorbereidingsmaatregelen louter betamend, passend {„de co-ngruentiaquot;), geenszins onontbeerlijk, strikt noodzakelijk {„de necessitaiequot;) zijn.
„Noodzakelijkerwijs ' - zegt hij - „moet deze Onfeilbaarheids-belofte erkend worden, als zijnde alleen aan den Paus, niet aan zijti raadsmannen, niet aan het [doorgaans voorafgaand] on-uerzoek, toegezegd; anders toch zou men altoos de ongenoegzaamheid des vo'or-onderzoeks kunnen tegenwerpen , - zooals feitelijk de Protestanten het Koncüie van Trente hebben aangerand t.quot;
Deze grondstelling, dit hoofdbeginsel, waarop deze li. godgeleerde met zooveel aandrang („uecesse fstquot;) drukt, houde men daar inzonderheid wèl in 't oog, waar liet de onhervormelijke uitwijzing van eenig dogmatiescli feit betreft. Heeft immers de Christus, gelijk het h. Vatikaansch Koncüie leeraart, aan Zijn zigtbaren hoogsten Plaatsvervanger, en wel tot heil der gansche Kerk, een bijzonder Onfeilbaurheidsgeschenk beloofd, dan zou er, juist het eerst en het meest, bij diens eindbeslissingen aangaande leerstellige feiten groot gevaar kunnen wezen, dat men het voorafgaand onderzoek van het kwestieuze sehrift of auteursgezegde met den blaam vau ge-brekkelijkheid brandmerkte, en mitsdien zelfs alwat ten dezen goddelijk is, vermenschelijkte. Wie evenwel dergelijk verwijt tegen een eindbeslissing van Petrus' Zetel {ex cathedra) durft opperen, kan met evenveel regt elke eindbeslissing van, om 't even welk oekumeniesch Koncilie bezwadderen. Hooren we hieromtrent het gevoelen van een Melchior Cano 1 :
Lib. V, de locis theol. c. 5. — Vgl. het op blzz. 85 v. aangehaalde.
151
„Om zulk. een aantijging [- gemis \an zorgvuldig onderzoek -] ook legen een Koncilie te kunnen uiteu, daarvoor bestaan alleszins dezelfde redenen. Want wij moeten niet denken, dat de Paus dan slechts zou dwalen indien hij geslapen heeft, de waarheid daartegen dan slechts zou uitspreken , indien hij niet heeft geslapen ; en dat omgekeerd de Vaders [eener Kerkvergadering] , om 't even of zij slapen of waken , altoos op het regte pad blijven en zelfs, gelijk men 't noemt, met digt-gesloteu oogen of in den donker de duistere zaken wel zullen kennen. Alwie derhalve der Pausen zorg bij hun eindbeslissing omtrent geloofszaken in twijfel trekt, moet ook aan de zorg der Ronciliën twijfelen; en wie beider zorg betwijfelt, iiaoet [necesse est) iille einduitspraken én der Pausen èn der Konciiien voor krachteloos verklaren.... God ordent alles harmoniesch: vooruit bepaalt Hij het doel, en tegelijkertijd de tot dit doel noodige middelen. Nu lijdt het geen twijfel, dat hetgeen in de natuurlijke orde geschiedt, eveneens in de bovennatuurlijke plaats vindt: dat Hij, zeg ik, die het dool bewilligt, ook dat alles wil wat tot het doel geleidt. Vandaar dat steeds de Paus zal doen alwat hij vermag, en t Roncilie eveneens, zoo dikwerf er in geloofszaken een eindvonnis te slaan valt; en in duigen ligt alles, de gansche zaak, wanneer een der onzen [der Katholieken] een andere meening is toegedaan. Hadde Christus tot Petrus gezegd: „Ik heb voor u, Petrus, gebeden, dat iijw« iielde niet bezwijkequot;, dan, ja, zou 't als iets zekers begrijpelijk wezen, dat de Heer om ijver, om naauwlettende zorg, om waakzaamheid, om den geest des geheds en om wat er, tot instandhouding der liefde doeltreffende middelen meer zijn , voor Petrus zou hebben gebeden. En zoo Juist is 't er thans, omgekeerd, mee gelegen, nu de Heer gezegd heelt: „Ik heb gebeden, dat mv geloor niet bezwijkequot;; nu derhalve begrijpen we zonder eenigen twijfel, dat de Heer van Zijn hemelschen Vader heeft gevraagd , dat aan Petrus alles wat tot de juiste beoordeeling eener geloofskwestie behoort, ten deel mogte vallen, om het even of men dit hic et iiiinc van God of van de
o '
menschen verwachtte... Hebben wij den dwaalleeraars eenmaal het ragt en de vrijheid toegestaan , van te beoordeelen , of de geloofsregters der Kerk tot regelmatig en grondig heslissen de noodige zorg wel hebben aangewend, wie dan is zoo blind, dat hij den spoedigen val en van alle pauselijke en van alle synodale eindbeslissingen niet bespeurt?quot;
Ten slotte drukt Canus nog op deze vragen:
„Moeten misschien de geloovigen den Regter-in-geloofszaken zoo lang gehoorzamen, totdat diens nalatigheid bij 't vóor-onderz oek aan de gansche Kerk bekend is geworden?.... En als we nu eenmaal over déze zorg bedenkingen hebben geopperd , moeten we dan altijd maar weder een nieuwe onderzoeking en een nieuw eindbesluit verlangen , opdat er over de aangewende en niet aangewende vlijt geoordeeld zal kunnen worden ?quot;
152
luderdaad, bijaldien aan den Paus een hem, als Paus, eigen-eigenaardige gave van Onfeilbaarheid uit kraclit eener goddelijke belofte ten deel is gevallen; en indien hem deze gaaf ter handhaving van de zuiverheid des geloofs, derhalve ook ter beoordeeling van dogmatische feiten (1° Hoofdst. blz. 49) toekomt, dan is dat toetsen eener eindbeschikking des Pauseu aan den maatstaf der voorafgegane onderzoeking volstrekt verkeerd , onverdedigbaar, onverantwoordelijk, misdadig. Maar nul en van geenerlei waarde en onverantwoordelijk en misdadig is dan ook de eisch, dat eerst de schrijvers hadden gehoord moeten worden, alvorens hun schriften gecensureerd werden: zoo slechts zou het, nota hene, een zorgvuldig onderzoek geweest zijn!! - Voorzeker, de schrijver zoude zelf gehoord moeten worden, indien ■'tzijn ver-oordeeling als ketter gelden mogt. Een ketter toch is iemand, die zijn dwaling hardnekkig volhoudt. Maar zoolang 't niet vaststaat, dat iemand zijn veroordeelde dwaalleer halsstarriglijk volhoudt en verdedigt, zoolang behoeft hij niet persoonlijk, als' ketter, gedoemd te worden: hij dient dus alléén in liet tegenovergestelde geval vooraf zelf gehoord te worden, opdat men achterhale en beslisse, of hij al dan niet in de ketterij wil volharden. Geldt hel daarentegen de doeming van een boek, dan is het toch waarlijk niet te begrijpen, tot welk doel men daarbij ook met den auteur zei ven te rade zou moeteu gaan. De eigen tekst van 't boek is hier immers zijn aanklager en zijn pleitbezorger tevens. Blijkt het uit den zamenhang tusscheu voorafgaande en achtervolgende citaten, dat zekere uitdrukkingen nog wel verontschuldigd kunnen worden: uitdrukkingen, die iiogtans strikt en op zich alleen genomen naar dwaling of zelfs naar ketterij rieken, ja waarlijk, vrij óf van ketterij óf van dwaling is alsdan 't bewuste boek. Maar als 't nu omgekeerd, nadat alles rijpelijk gewikt en gewogen is, middagklaar blijkt, dat men het boek te vergeefs in bescherming zou nemen, waartoe dan nog eerst den schrijver te hooren? Is niet de geschreven tekst het kenmiddel van den zin der geschreven woorden? Moet niet een boek volgens den natuurlijken zin des inhouds beoordeeld worden?
Wij besluiten: Al deze maatregelen van voorbereiding, als daar zijn: gebeden om goddelijke hulp, zaakwikking, beraad-
153
slaging met bevoegde deskundigen, staan niet in zulk een verband tot liet wezen der zake, dat de werking der goddelijke belofte, aan den boogsten Leerstoel in eigendom te beurt gevallen, van dergelijke omstandigheden zou afhangen: ze zijn, als de h. Ligorio zegt, „be-tamend [de congruentia)quot;, niet „noodzakelijk [de necessitate)quot;. Gevolgelijk kan men ze niet als wezenlijke merkteekenen eener einduitspraak des lioogsten Zetels [ex cathedra) opzetten.
2. In welken uiterlijken vorm openbaren zich de beslissingen, waarbij 's Pausen Onfeilbaarheid te pas komt?
Wij hebben het boven reeds aangemerkt, dat de hiertoe be-hoorende dekreten des hoogsten Leerstoels of bevestigend of ontkennend klinken. In 't eerste geval wordt in geloofszaken stel-liglijk {positive) gedefinieerd;, in 't andere wordt een dwaling of ketterij als zoodanig gegispt en verworpen, en andermaal is, edoch nu ontkennenderwijs [negative), een geloofskwestie opgelost. Beide evenwel komt op't zelfde neer. In 't eerste geval wordt, tegelijkertijd, de lijnregt tegenoverstaande stelling of als dwaling of als ketterij aangeduid. In het tweede geval wordt tevens de lijnregt tegenoverstaande stelling tot waarheid, res-pektievelijk tot leerstuk des geloofs, tot dogma, verklaard. Immers, daaruit dat van twee elkander tegenoverstaande stellingen de éene waar is, volgt, dat de andere valsch is: zoo, en omgekeerd, wil het de logika. „Ex veritate unius contradictorii sequitur falsi tas alteriusquot;.
Welnu dan, in welken vorm vaardigt de hoogste Leeraar der Kerk zulk een, 't zij bevestigende, 't zij ontkennende, eindbeslissing uit?
In meer dan een vorm.
Hij kan het doen in een plegtige toespraak tot de gan-sche Kerk.
Hij kan zijn beslissings-bulle of -breve tot deze of gene Kerk rigten.
Hij kan zelfs den vorm van rescript aan een bijzonder persoon kiezen, ook dan, als hij de gansche Kerk verpligten
fff
|1 '
m
m
1 lil
I
p;?.
,i ■
Kii
154
wil. Meu denke slechts aan 't welbekend leerstellig schrijven des h. Leo I aan den h. Mavianus.
Hij kan eindelijk aan stellingen, opgevischt uit dekreten, die tot een enkelen gerigt waren, door een tweede akt het karakter eener algemeen verpligtende beslissing geven.
Maar om 't even aan wélken vorm de Paus zijn voorkeur schenke, zorg moet hij dragen voor een behoorlijke promul-gatie der gedane eindbeshssing. Dan inzonderheid is dit een vereischte, wanneer zulk besluit gerigt werd aan een enkel-voudigen persoon of aan een bijzondere Kerk. Waarom? Wijl er spraak is van een wet voor de geheele Kerk. Immers, alleen tot heil en om bestwil dézer (gansche Kerk) geldt de belofte van een bijzonder prerogatief; en een niet of niet behoorlijk gepromulgeerde wet verpligt niet.
Doch tot een behoorlijke promulgatie wordt hier gevorderd, dat zij bepaalde kenteekencn hebbe, waaraan de gansche Kerk het autoritatieve karakter en de algemeen verpligtende kracht van era pauselijk geloofsbesluit zal kunnen onderkennen. Vandaar onze laatste vraag:
3. Welke zijn de uitwendige kenme-rken, waaraan een eindbeslissing van Petrus' Zetel {ex cathedra) voor een zoodanige onbetwijfelbaar kan on moet erkend worden?
Wederom vinden we, ook nopens dit punt, de gevoelens verdeeld. Vele godgeleerden beschouwen de formeele banvloek-bedrei-ging of althans een gelijksoortige uitdrukking als het wezenlijk en onontbeerlijk kenteekeneener Geloofsbeslissing van Petrus' Zetel [definitio ex cathedra). Andere daarentegen stellen zich tevreden met elke genoegzame aanduiding, dat het in de bedoeling van den Regter-in-geloofszaken lag, aan dit zijn vonnis 't karakter eener algemeen bindende wet te verleenen.
Ongetwijfeld heeft zich, in den loop der eeuwen, ook voor de uitoefening van 't hoogste Kegts- en Leeraarsgezag, een bepaalde uitwendige vorm moeten ontwikkelen, waaraan de Pausen, op mal-kanders voetspoor, gemakkelijkheidshalve en om wille van bepaaldheid en duidelijkheid, gemeend hebben zich in den regel te moe-
155
ten houden. Maar willen we nu verstandig zijn, dan moeten wij alleen daaruit nog niet gaan besluiten, dat elke uitoefening dezer hoogste magt altoos aan een bepaalden vorm zou gebonden zijn. Met dit beginsel voor oogen, vinden we, zeer zeker, als g'ewosie kenteekenen eener geheel de Kerk ver-pligtende leerbeslissing:
1. de vormelijke banvloek-bedreiging tegen hen, die zich aan de beslissing niet willen onderwerpen, ofwel
2. iedere nagenoeg eveneens luidende uitdrukking:1 „zoo namelijk, dat hij (de Paus) te verstaan geve, dat alwie ten dezen anders gevoelen dan hij daar nu bepaald heeft, te houden zijn voor ketters; weshalve hij gewoonlijk den banvloek tegen dezulken uitspreektquot;; maar toch ook, eindelijk,
3. iedere andere toereikende beduiding van ^sPausen kant, dat hij, als hoogste Kerkvorst, als de Opperherder en Geloofsreg^e,• van de gansche Kerk heeft willen beslissen 2.
En dat deze zienswijze de ware is, wordt ons genoegzaam gestaafd door de pen van een geleerden Paus:
„Door 't gestadig gebruik der Kerk en der Pausenquot; - zegt Gregorius
«:
1 Zie boven, blz. 142, Noot 1: „adeo , ut ostendat (Pontifex), uthtereticos ha-bendos, qui alitor, ac ipse deiinierit, sentiant: unde in eos Siüiet anathema pronuntiare,quot;
2 Om het even alzoo hoe 's Pausen akte moge heeten, zegt zeer juist Dom |g:i, Guéranger {De la Mon. pontij'., p. 250), „Bulle, Bref, Deeret, pourvu que Ia,
promulgation en soit faite, il n'importe; mais le Pontife doit manifester sa decision a PEglise par un acte direct, annoncant l'inten-
tion de prononcer sur la question et de commander la soumission de la foi, qualifiant de la note d'hérésie l'opinion contraire, et fulminant Fanathème contre ceux qui la soutien,
draienta l'avenir. Les termes peuvent varier, mais telle est la Condition du Deeret de foi prononcé cx Cathedra. — Pour donner un exemple (voegt hij er in een noot bij) , on peut citer la Bulle de definition du dogme de rimmacule'e Conception. Les mots hérétiques, excommunication ou anathema ne s' y trouvent pas, mais ils sont représentés par des équivalents. En parlant des opposants a la vérite' qu'il vient de
m
définir, Pie IX statue en eette manière: li noverint se circa fidem naufragiwn
vassos esse; le naufrage dans la foi étant synonyme d'hérésie; et ab unitate Ecclesia defecisse; ce qui exprime équivalemment la perte de la communion avec TEglise. La connaissance des sources, qui est indispensable a tout théologien, met promptement au courant de ces variantes de style.quot;
156
XIV i - „zijn er zekere vaste en bepaalde fonnulen ontstaan, om zonder eenige dubbelzinnigheid het in laatsten aanleg geslagen vonnis en de straffen, welke de wederspannigen diensvolgens beloopen, aan de gan-sche Christenheid bekend te maken. Wanneer alzoo de Paus het gebruik dezer fonnulen achterwege laat, zonder op eenige andere genoegzame manier aan te duiden, dat hij, in weerwil dezer ach ter wege-la ting, als Hoofd der Kerk en als opperste Regter des Geloofs denkt en bedoelt te beslissen, dau moeten we noodzakelijkerwijs besluiten, dat hij zijn uitspraak niet zoo wil hebben opgevat, vermits hij zich naar ieders kenvermogen, naar bet begrip van 't algemeen , moet voegen. De voornaamste van deze formaliteiten is: de tegenovergestelde bewering voor kettersch te verklaren, ofwel het anathema uit te spreken tegen hen, die haar in 't vervolg nog vast mogten houden. Een pauselijke geloofsbeslissing alzoo . welke of deze formuul óf een gelijkluidende uitdrukking niet behelst, kan niet voor eene leerstellige einduitspraak worden aangezien, bij welker dekreteering de 1'aus gedachten bedoeld hebbe, gebruik te maken van zijn Opperhoofdig Gezag. Maar, dit is slechts een uitwendig kenteeken.quot;
Men ziet dus, koe ook de groote Paus Gregorius XVI (Mauro Cappellari) nog een „andere genoegzame aandui-dingswijzequot; tooi- mogelijk en geregtigd houdt, enwel voor 'i exceptioneel geval, dat bijzondere beweegredenen liet raadzaam doen achten, de bedreiging met kerkelijke straften achterwege te laten, d. w. z. van dezen vrijwillig en slechts ordelijkheids-halve in acht genomen stijl af te wijken.
Hieruit nu vloeijen twee evenzeer noodzakelijke als praktiesch zeer belangrijke gevolgtrekkingen of grondregels:
1. Mangelt bij een Pauselijke beslissing de formeele censuur-bedreiging, wees dan zoo wijs en op uw hoede, dat ge haar slechts uit dézen hoofde niet dadelijk het karakter eener eindbeslissing van Petrus5 Zetel (clefi-nitio ex cathedra) ontzegt!
Ü. Wees ook evenzeer voorzigtig, om geen pauselijke beslissing, waar déze formaliteit aan hapert, als een geloofsbeslissing [ex cathedra) aan te bevelen, tenzij de Paus op eenige andere boven allen twijfel verheven wijze zelf te verstaan hebbe gegeven, dat hij de
l 1L triovfo della Santa Sede [ed. cit.), Hoofdst. 24 § 5. Vgl. Msgr V. De-champs Ij Infaillibilité et le Cuncile. p 80. Note.
157
gausclie Kerk tot aanneming zijner Opperlierderlijke Leeraarsuitspraak in geweten verpligt!
Ten slotte komt liet er alzoo, in 't laatste geval, enkel op aan, te weten, of de Paus, zelfs op een andere wijze dan door for-meele censuur-bedreiging , duidelijk en bepaald zijn petro-apostolische geloofsuitwijzing verkondigd hebbe.
Tot zoodanige duidelijke en bepaalde kennisgevingen, ofschoon dan ook niet met uitdrukkelijke banvloek-bedreiging geteekend , moet voorzeker gerekend worden , wanneer het hoogste Kerkgezag leerstellige beslissingen aan de Bisschoppen van 't gansche aardrijk doet toekomen, mét bevel van ze ter kennis van de geloovigen te brengen. En tot wélk doel ter kennis te brengen? Ter subjektieve goedkeuring? Neen, ter hunner be-reidsvillige aanneming, ter hunner geloovige kennis en blijmoedige naleving.
Zoo is het dan ook - om hier een praktiesch voorbeeld uit onzen tijd te noemen - met de wereldberoemde „Encykliekquot; gegaan, op den tienden verjaardag der dogma-verklaring van de Onbevlekte-Ontvangenis der glorierijke Moeder Gods, door Paus Pius IX uitgevaardigd en aan de bisschoppen der gansche wereld toegezonden, alsook met de aan deze Encykliek toegevoegde Lijst of Tafel der voornaamste dwalingen van onzen tijd, Syllabus gelieeten, - bij welken Si/11 a h us erro rum ook nog de volgende opmerkelijke kriteriën of kenteekenen voorkomen, namelijk:
1. De in den Syllabus opgeteekende stellingen zijn alreeds vroeger-als 't opschrift en 't begeleidend schrijven van den Staats-sekretaris kardinaal Antonelli uitdrukkelijk zegt, en gelijk dan ook onder elke stelling uittrekselsgewijs is aangemerkt, - „in vorige konsistorlale al-lokutien, encyklieken en andere apostolische zendbrieven van onzen h. Vader Paus Pius IX gecensureerdquot;;
2. derhalve zijn de stellingen van den Syllabus niets anders dan uittreksels uit vroegere pauselijke besluiten, waaraan nu hier , door middel eener tweede akte en uit kracht van 's Pausen bezegeling en de autoritatieve toezending aan al de Bisschoppen der wereld , het karakter eener algemeen verpligtendc eindbeslissing verleend wordt:
■H
IJl .
i
i
P
II
n
I
ft' 11
W
W-U ]
fc
3. ook worden de stellingen in den Syllabus vlakweg als „dwalingenquot; genoteerd: „errores, qui notantnrquot;, en dus, als Tosi iwelteregt
errorum der pdpstlichen Encyclica vom
1 In zijn Vorlesungen üh. den Syllabu 8 Dezhr. 1864 , Wien 1865.
158
aanmerkt, .,met een theologische censuur, met een verwer-pingsoordeelquot; bestempeld;
4. de Bisschoppen hebben 't algemeen bindende karakter van den Syllabus erkend en hem, tegelijk met de Encykliek, openlijk afgekondigd 1;
5. ook verklaren de Bisschoppen den Syllabus, in uitdrukkelijke be-■woordingen , voor besluiten van den Paus - ex'cathedra. als stellingen, die door 't onfeil baar Kerkgezag veroordeeld zijn 2quot;, als tachtig proposities, welke „de onfeilbare lippen van 't Hoofd dei-Kerk verwerpen en doemen 3quot;; enz.
6. de 500 Bisschoppen, ter eeuwfeeste van Petrus'marteldood te Rome bijeengekomen , hebben deze hunne overtuiging luide en plegtig betuigd , zooals o. a. de Aartsbisschop Manning, in zijn Mandement betrefTende die feestviering, verzekert: „Aan 't graf des Apostels hernieuwden zij hunne instemming, die zij trouwens reeds afzonderlijk te midden hunner kudde aan de door den Paus gedane uitspraken, dadelijk na haar ontvangst. hadden afgelegd. De Encykliek Quanta cura en de Syllabus... zijn door hen aanvaard als een ui tvloeisel van 'thoog-ste S/eer-a-ATsambt lt;lep Sierk bij mojide van baar BEoolft, 't welBi tioar rieu bijstand ties li. ««eestes tegen ftwaSiug woïdt gevrijwaard. Aan hetgeen reeds onfeilbaar was, hebben zij geenszins (nieuwe) zekerheid bijgezetquot;;
7. de Staats-sekretaris Antonelli verklaart in zijn begeleidenden brief uitdrukkelijk, dat ï-asna Vius IX, in zijn overgroote bekom-mering voor 't heil der zielen en de gezonde leer. alsook be-
In Nederland zijn èn Encykliek èn Syllabus niet slechts van alle kansels, op last onzer Hw. Bisschoppen, afgekondigd, maar het nu reeds wijd en zijd beroemde Koncilie van Utrecht, in 18G5 te 'sHcrtogenbosch gehouden, neemt ze, in haar Ap/jendix geheel over, beroept er zich telkens op en wijdt cr zelfs een geheel hoofdstuk aan toe (tit. V, cap. IX, De nonnullis ailatis nostra: errorihus in lieliyiunem en in hcclesiam pp, 40—53), waarvan de slotvermaning aldus luidt; „En opdat zij [alle dienstdoende zielzorgers] èn zekerder weten hetgeen de geloovigen hebben te vermijden, èn hun eigen ambtspligt des te gemakkelijker naleven, zullen zij tot rigtsnoer nemen den rond gaanden Brief, onlangs door den Opperherder vau 'sHeeren Kudde, den allerwaak-zaamsten Paus Pius IX, aan alle Bisschoppen toegezonden, mitsgaders den aan gezegden Brieftoegevoegden Syllabus van gedoemde stellingen. Dezen regel volgden ook wij in 't venverpen van die dwalingen, waarop wij meer bepaaldelijk hebben gemeend de waakzaamheid der Pastoors te moeten heenwijzen; dat zij derhalve allen onzen ouderhoorigen wèl herinneren, hoe ook zij met eerbied en onderwerping dezen apostolischen regel behooren te volgen!quot;
159
ducht, dat welligt zijn vorige Encyklieken , konsistoriale allokutien en andere openbare apostolische zendbrieven niet aan alle bisschoppen der aarde raogten toegekomen zijn, om aï deze reilenen g-ewlld Heeft, dat van al deze dwalingen een 1 ij s t ol' tafel vvierd vervaardigd, om verzonden te worden aan aile geestelijke Herders van den gebeelen aardbodem. opdat gezegde Herders voor oogen zouden hebben a.ile d-ivaliugren est verderfelijlte leerinsjen, welke door Item gedoemd zijquot;i en «'erworpen; en dat aan hem - kardinaal Antonelli - de last was g'efrevs-n , deze tafel of lijst aan de bisschoppen toe te zenden ;
8. eindelijk, de i'aus aeilquot; heeft aan de ter eeuwfeest bijeen-vergaderde bisschoppen zijn ware IteiloeSin^ nog nader meegedeeld , zeggende : „Mijne stem verhief zich door de openbaarmaking eener Eacyküeh, die een ree«4s vau j^fceiisu-reerrte stei linjfen beitelsf, bekend onder den naam van .*yl-la!)u«i. Ik bekrachtig deze Encykliek ten volle en Iiernieuw ze Iti] deze plejflisre g'-alj-j'-enSiesd... ,,De Paus alzoo noemt den Syllabus een Kcicykiieh . juist gelijk dezelfde Syllabus vroeger . in An-tonellis brief, „die andere Encykliek (alia Encyclica)quot; genoemd was geworden (ter onderscheiding van de Encykliek ..Quanta cut-aquot;).
Voorwaar! kriterien, k enteek enen, erkenningsblijken of koe men 't noemen wil, meer dan overgenoeg, om aan den „Syllabusquot; 'tkarakter toe te kennen eener altcemeen verbindende Ge-loofsbeslising, eener waaraclitige eindbeslissing van Petrus' Zetel [clefinitio ex cathedra). En dit is thans, dunkt ons, krachtens het op den 18 Julijl870, met goedkeuring van 't h. Vatikaansch Koncilie, geslagen vonnis, zachts gesproken, een niet te betwisten waarheid.
Wanneer nu, niettegenstaande dit alles, door ettelijke geleerde heeren, om wille eener bijzondere wetenschappelijke techniek of kunstwoordenkennis betwijfeld mocht worden, „of het gezag van den Syllabus en dat der Encykliek wel een en 't zelfde zijquot;; als bijvquot; de hoogleeraar Dr Dieringer, om dezen twijfel te voeden en om , „ingeval hij met een of andere stelling van den Syllabus niet goed klaar mogte gerakenquot;, alsdan „zonder bedenking die stelling stilletjes te kunnen laten rustenquot;, zelfs nog in den zomer van 't jaar 1868, als referent van het Bonner Littera-turhlatt ligt te scharrelen met zijn verklaring: „Dan eerst zal hij, referent van 't Bonner Litteraturblatt, tot deze zienswijze toetreden, zoodra de h. Vader ambtelijk, klaarlijk en be-
160
paaldelijk zelf dit zal uitspreken en inscherpenquot;; „tot zoolang zal hem de officieuze verzekering van den Kardinaal Staatsse-kretaris ten dezen de gewigtigste autoriteit blijvenquot;: - indien men, zeg ik, daarheen wil, welnu, 't zal op de toetreding dezer geleerden eigenlijk volstrekt niet aankomen, om de eenvoudige reden, dat zij geenszins tot den gezag-voerenden Leeraarsstand der Kerk behooren.
Intusschen zal men, ten laatste, toch wel mogen vragen : welke duidelijke en bepaalde en ambtelijke uitspraak of klembijzetting duidelijk, bepaald en ambtelijk genoeg zij, om zulk een welenschappelijke kunstwoordenkennis tevreden te stellen ? Of wat voor onderscheid valt er dan toch ce ontdekken bij een en 'tzelfde gezag, waarmee twéé in vorm onderscheidene aktestukken bekleed zijn? Wat onderscheid is er tusschen een eindbe-slissing-ez-cat/tedra en een eindbeslissing althans voor zoover 't g-ezag1 betreft ? Of zou, na zoo talrijk vele kenmerken en kriteriën, na de uitdrukkelijke betuiging van 't Episkopaat der Kerk, dit karakter nog twijfelachtig wezen voor den Syllabus« terwijl het voor de Encykliek Quanta cura zéker is? Zou 't Episkopaat, bij gemis van wetenschappelijke techniek gefaald hebben ? Zou ook de Paus-zelf« die toch, ter gelegenheid van 't S. Pieter-eeuwfeest (1837), in zoo duidelijke en bepaalde woorden gesproken heeft, aan 't zelfde euvel mank gaande, den breeden omvang en de diepe beteekenis zijner beslissing, „bekend onder den naam van Syllabusquot; niet begrepen, ja, zijn eigen bedoeling miskend hebben?
Welaan dan! De H. Vader moet dit zelf „ambtelijkquot;, „klaarquot; en „bepaaldquot; uitspreken en inscherpen! Uitmuntend. Al-zoo „ambtelijkquot;! Wdt is „ambtelijkquot;? „Ambtelijkquot; is „ex cathedraquot;. Wat is „ex cathedraquot;quot;? „Ex is „amb
telijkquot;. Om het derhalve „ambtelijk klaar en bepaald uit te spreken en in te scherpenquot; of een eindvonnis al dan niet het karakter eener „decisie van Petrus' Zetelquot; hebbe, zou de Paus zulks „van Petrus' Zetelquot; dienen te verkondigen! Maar ook dan zouden er ten lange leste over het „van Petrus' Zetelquot; of over het „ambtelijk uitspreken en inscherpenquot; wel wederom wetenschappelijke bedenkingen kunnen opdoemen!
161
Doch neen, 'tis zoo: ambtelijk „klaarquot; en „bepaaldquot; moet het uitgesproken en ingescherpt worden! Best. Derhalve zou de Paus, al ware 't slechts om toch eindelijk ook de wetenschappelijke techniek en de scherpziendheid der geleerden eens te bevredigen, ongeveer in dezer voege een verklaring dienen af te leggen-„Ik Paus jST. N., ofschoon Gij, mijne Broeders, Bisschoppen der Kerk! zulks sinds lange reeds geweten, erkend en afzonderlijk betuigd en te zamen in 't openbaar verzekerd hebt, verklaar desniettemin bij dezen. nogmaals, nadrukkelijk, en ditmaal „ambtelijk klaar en bepaaldquot;, ex cathedra, in mijn hoedanigheid van Opperherder van heel de Kerk, dat ik, den 8 Dec. 1864, „door openbaarmaking eener En-cykliek, welke een reeks van gecensureerde stellingen bevat en bekend is onder den naam van Syllabusquot;, mijn stem ex cathedra heb doen vernemen. Deze Encykliek bekrachtig ik dan nu ten volle, en hernieuw haar bij deze plegtige gelegenheid, niet ter uwer onderrigting, mijne Broeders! (Gij toch hebt mijne stem verstaan), edoch geheel en al bijzonderlijk ter wille van eenijfc zeer geleerde jieereu , opdat zij zonder dralen of bedenking gèèn dier stellingen stilletjes laten rusten, ingeval zij daarmee niet altewei overweg zouden kunnen komen.
;,Ik weet, wel is waar, dat ook deze geleerden „zich aan de Encykliek houden en aan al de aktestukken, waarheen telkens elke stelling als naar hare bron verwijst, en dat zij aan de hier opgenoemde leer al de beteekenis en ruimte willen toekennen , die de h. Stoel zelf daarvoor geëischt heeftquot;. Doch nu heb ik, die thans den h. Stoel bekleed, destijds op den 8 Dec. 1864, toen ik, ineen nieuwe openbaarmaking dier gewraakte en verworpen stellingen, mijn stem verhief, aan de daarin vermelde leer de „beteekenisquot; eener eindbeslissing van Petrus' Zetel [ex cathedra) en een algemeenen omvang, tot in 't geweten aller kinderen van de Kerk, juist zoo als Gij, mijne Broeders, van den beginne af begrepen hebt, willen verleenen. Van déze beteekenis en alomvattendheid geef ik derhalve thans déze „ambtelijk klare en bepaaldequot; verklaring en scherp mijn eindbeslissing-ea^-capleg-tig, ea; cathedra, in....quot;
Gewis, zoo zal de h. Vader niet spreken. Aanmatigend zou
11
162
't zijn, het te verlangen, dwaas, het te verwachten; want sa-pienti pauca-. voor den wijze niet te veel! En om juist dezelfde reden zal er, „naar ons weten, ook wel niets méér gebeuren, wat, bij manier van toevoegsel, aan deze of gene stelling van den Syllabus als zoodanig het karakter van plegtig [ex cathedra] verklaarde leerstukken des geloofs zou verleenenquot;. Met korte woorden gezegd: al deze stollingen züjn, eens voor altijd, gelijk 't Episkopaat getuigt, door 't hoogste Kerkgezag „als dwalingenquot; genoteerd en gecensureerd; de wraking er van is door de Bisschoppen, overeenkomstig het voorschrift, ter kennis van de geloovigen gebragt. Dat dan vrij de „kunstwoordenkenners der Wetenschapquot; allerhande uitvlugten op-sprokkelen, ingeval het voor hen een hardheid mogt schijnen, zich met deze of gene stelling te verzoenen! Wat ons betreft, wij vinden in den Syllabus het model eener eindbeslissing van Petrus' Zetel [ex cathedra), welke, uitgenomen het formeel uitgesproken anathema, alle mogelijke kenmerken draagt, die men nopens een eindbeslissing van Petrus' Zetel [ex- cathedra) zou kunnen uitdenken.
De eerste helft van onze taak - de wetenschappelijke toelichting van de katholieke Kerkleer over 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken - is, naar onze bescheiden meening, afgewerkt. Zoowel het objekt als het subjekt of orgaan dezer goddelijke genadegaaf hebben we van alle zijden bezien, van niet weinige nevelen ontdaan, en, hoewel grooten-deels voor, toch ook alleszins overeenkomstig de dogmatische uitwijzing, zoo naauwkeurig mogelijk trachten vast te stellen. Dit alles nu, wat we tot hiertoe verhandelden, komt, in vijf punten zamengeperst, hierop neder:
Krachtens een bijzondere, aan Petrus en diens Op-volgeren door Christus gedane belofte, is de Paus Onfeilbaar
1. alleen in geloofszaken, d. w. z.,, evenals de Kerk zelve, wier zigtbaar Opperhoofd en Middenpunt hij is.
163
in liet bepalen der door God geopenbaarde geloofs- of zedenleer (ie Hoofdst.),
2. dan namelijk, wanneer hij, als Paus, als de Opperste Herder en Leeraar der gansche Kerk {ex cathedra), als de konkrete bezitter van het hoogst apostoliesch Gezag, geloofskwestiün beslist (3° en 5° Hoofdstt.),
3. ook buiten een oekuineniescli Koncilie om (3quot; Hoofdst.), alsmede
4. voor-en onafhankelijk van - om het even welke mede-instemming der bisschoppen (-i' Hoofdst.); mits bij daarbij tevens
5. alle christenen, hetzij onder bedreiging van kerkelijke straf, hetzij op ieder andere ondubbelzinnige wijze, tot de geloovige beaming zijner geloofsdecisie nadrukkelijk verpligte (6e Hoofdst.).
En ziedaar nu juist, indien wij ons niet grovelijk vergissen, het g-«jiooissj»Eiiit of jLceramp;twis,, zoo als dit aan het eind van de eerste dogmatische Koustituüe „over de Kerk van Chris-tusquot;, ter 4' plegtige zitting van de h. algemeene Vatikaansche Kerkvergadering, op den eeuwig gedenkwaardigen achttienden Julij 1870, door Z. H. Paus Pius IX, sacro approlante Concilio, in tegenwoordigheid van meer dan 500 Kerkvorsten, bekrachtigd is en voor de gansche Christenheid openbaargemaakt1.
Het schijnt, dat er geweest zijn, die twijfelden, of deze dogmatische geloofswet - immers van een disciplinaire Kerkwet ook in dit opzigt wel te onderscheiden - niet, noodzakelijk, eerst nog in de verschillende bis-dommeu of kerspelen gepromulgeerd moest worden, ofwel eenige andere plegtige openbaarmaking behoefde, alvorens een iegelijk in geweten te verpligten. Deze twijfel mist allen grond. Tot narigt strekke de officieuze missieve van Z. Em. Kardinaal Antonelli, 's Pausen Staats-sekretaris, aan do Nunciatuur, gedagteekend uit Rome, den U2 Aug. 11., luidende als volgt (zie o. a. Nouv. Reüue the'olog. (Paris-Leipzig-Tournai 1870), 2I! amice, Aquot;0 5, p. 644; De Algem. Kerkverqad. u. 18C9/70, 41eaflev., blz. 2076): „Doorluchtig en HoogEerwaardo „Heer, — Het is aan den h. Stoel bekend geworden, dat onder de geloo-„vigen, misschien ook wel onder de bisschoppen, sommige van meening zijn, „dat de apostolische Konstitutie, op den 18n der laatstverloopen maand Julij , „ter IVe zitting van de Vatikaansche Kerkvergadering, afgekondigd, niet ver-„pligtend is, voordat zij in een andere akte van den h. Stoel plegtiglijk bekend „gemaakt worde. Hoe vreemd zulk eene veronderstelling is, ziet een ieder „ligtelijk in. Gemelde Konstitutie is zoo plegtig mogelijk ter algemeene ken-
„nis gebragt op den dag zeiven, dat zij in de Vatikaansche Basiliek plegtige
164
Dezen Onfeilbaren Geloofsregel, met alwat haar voorafging, aanvaarden en beamen wij, in dankbare vreugde, met den meest kinderlijken eerbied, geheel en onvoorwaardelijk, in en voor dit geloof willende leven en sterven, inmiddels God vuriglijk biddende, dat, nu Rome alwat betreffende dit kardinale punt aan sommigen kwestiëus toescheen, beslist en beslecht heeft, spoedig alle dwaling een einde neme. Ook tot bevordering van dit verheven doel, wenschen wij onzen arbeid voort te zetten, en gaan we derhalve, in de tweede afdeeiing van dit werk, eu nu des te veiliger, de zoowel theologische als historische en rationeele bewijsgronden kritiesch blootleggen, waar dit geloofsleerstuk onfeilbaar zeker op steunt ofwel krachtdadig door opgehelderd en bevestigd blijkt. Na 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken uit de Openbaring, d. i., uit de beide Bronnen des Geloofs - uit het geschreven en ongeschreven Woord Gods-in twee achtereenvolgende hoofdstukken (I, II) betoogd te hebben, zullen we (III) de gansche geschiedenis van 't Pausdom doorbladeren, de Kerk-zelve in haar diepste grondvesten van nabij beschouwen (IV), en vervolgens ook de Eede raadplegen (Y), om deze geloofsleer eindelijk te toetsen aan de belangen der Wetenschap (VI), der Vrijheid (VII), der Heiligheid (VIII), en der handhaving en uitbreiding van Christus' Kijk op aarde (IX).
Naardien echter bovengemelde dogmatische Konstitutie „Pastor ceternusquot; over geheel „het h. apostoliescli Primaatschap, waarin 'de kracht en hechtheid der gansche Kerk bestaatquot;, over zijn „instelling, voortduring en natuurquot;, het „aloud en onafgebroken geloof der algemeene Kerkquot; zou onvergelijkelijk schoon en harmoniesch voor oogen stelt, laten we haar nd reeds, als
„lijk, in tegenwoordigheid van meer dan 500 bisschoppen, door den Paus be-„vestisd is en afgekondigd. Daarenboven is zij met de gebruikelijke vormen te „Rome op de gewone plaatsen aangeplakt, hoewel zulks in dit geval „geenszins noodzakelijk was. Diensvolgens is zij, naar den ge-„wonen stelregel, voor geheel de katholieke wereld verpligtend „geworden, zonder dat er eeuige verdere openbaarmaking hoe-„genaamd vereiseht wordt. Ik heb gemeend, Uwe Doorl. Hoogw. deze „korte opmerking te moeten meêdeelen, opdat zij tot rigtsnoer strekke in „geval van twijfel, die zich, om het even van wien, mogt voordoen. — J-„Kard. Antonelli.quot;
165
I • *
een der grondstoffen van ons verder betoog, bij wijze van aan-liangsel, zoo getrouw mogelijk vertaald , voluit volgen 1.
MET GOEDKEURING
1
llSf;
,[§
'it'-■
if I
11K1L1GE KERKVERGADKRIJSJG TER VOORTDURENDE GEDACHTENIS.
De eeuwige Herder en Bisschop onzer zielen heeft, ten einde hel heilaanbrengend werk der Verlossing te vereeuwigen, besloten cene heilige Kerk te stichten, waarin als in het huis van den levenden God alle geloovigen door den baud van éen geloof eu [éene] liefde zouden verbonden zijn. Daarom heeft Hij, alvorens Hij verheerlijkt werd, deu Vader gebeden, niet voor de Apostelen alleen, maar ook voor hen, die door hun woord in Hem gelooven zouden, opdat alien éen zouden zijn, gelijk de Zoon zelf en de Vader éen zijn 2. Gelijk Hij dus de Apostelen, welke Hij zich uit dc wereld verkozen had, gezonden heeft, evenals Hij zelf gezonden was door den Vader, zoo heeft Hij gewild dat er tot de voleinding der wereld in Zijn Kerk Herders en Leeraars zouden zijn. Opdat echter het Episkopaat zelf éen en onverdeeld zijn zou . endoor de onderling zamen vereenigde priesters de gehcele menigte der geloovigen in eenheid van geloof en gemeenschap zoude bewaard worden, heeft Hij, den h. Petrus aan 't hoofd der overige Apostelen plaatsend, in dezen [Petrus] van de [genoemde] tweevoudige eenheid een eeuwigdurend beginsel enzigtbaar fondament ingesteld, op welks sterkte een eeuwige tempel zou worden opgerigt, en op de vastheid van welks geloof de ten Hemel op te voeren verhevenheid der Kerk ver-
De latijnsche tekst is opgenomen in de meest verspreide katholieke tijdschriften. We noemen hier slechts Dc Katholiek (D. I. VI11, Sept. 1870, bizz m, w.), la Revue Gutholique van Leuven (T. XXXe, 2™ livr., 15 Aoüt 1870, pp. 107 et suiw.), Revue des sciences ecclésiastiques (N0 127, Juill. 1870 pp. 5—15), Nouvelle Revue theologique (Paris-Leipzig-Tournai 1870) 2= anne'e, N° 5, pp. 634—643.;, en de algem. Kerkvcrgad. 39e aflev. blzz. 1971, vv.
166
rijzen zou l. En dewijl de poorten der hel, ten einde, ware het mogelijk., de Kerk omver te werpen, zich met van dag tot dag grooter haat van alle zijden verheffen tegen haren door God gelegden grondslag, oordeelen \N het, met goedkeuring der heilige Kerkvergadering, tot bewaring, veiligheid en vermeerdering der katholieke kudde noodzakelijk , de door alle geloovigen te gelooven en te houden leer van de instelling , voortduring en natuur van het heilig apostoliesch Primaatschap, waarin de kracht en hechtheid der geheele Kerk bestaat, volgens het oud en onalgebroken gelooi' der algemeene Kerk, voor te stellen, en de tegenovergestelde, voor des Heeren kudde zoo verderfelijke dwalingen af te wijzen en te veroordeelen.
HOOFDSTUK I.
OVER DE INSTELLING VAN HET APOSTOLIESCH PRIMAATSCHAP IN DEN H. PETRUS.
Wij leeraren alzoo en verklaren dat, volgens de getuigenissen van het Evangelie, het primaatschap van regtsmagt over de geheele Kerk Gods door Christus den Heere aan den h. Apostel Petrus onmiddellijk en regtstreeks beloofd is en geschonken. De Heer immers heeft Simon alleen, tot wien Hij reeds vroeger gezegd had: Gij zult genaamd worden Kephas 1 , nadat deze zijn belijdenis had uitgesproken, zeggende; Gij zijt de Christus . de Zoon van den levenden God, niet deze plegtige woorden toegesproken: Zalig zijt gij, Simon, zoon van Jona.' want vlees ch en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar mijn. Vader, die inden hemel is. En ik, ik zeg u: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn Kerk houwen, en de poorten der helle zullen haar niet overweldigen. En aan u zal ik geven de sleutelen van het Rijk der Hemelen. En al wat gij zult gebonden hebben op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn: en al wat-gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden zijn 3. En aan Simon Petrus alleen heelt Jesus na Zijn verrijzenis de regtsmagt van oppersten herder en bestuurder over geheel Zijn schaapstal opgedragen, zeggende: IVeid mijne lammeren, weid mijne schapen 4, Met deze zoo duidelijke leer der h. Schriften, zooals zij door de katholieke Kerk altijd verstaan is, zijn openlijk in strijd de booze gevoelens dergenen, die, den door den Heere Christus in Zijn Kerk ingestelden vorm van bestuur omverwerpend, ontkennen, dat Petrus alleen boven de overige Apostelen, hetzij ieder afzonderlijk, hetzij alle te zamen, met een waar en eigenlijk primaatschap van regtsmagt door Christus begiftigd is; of die verzekeren. dat hetzelfde primaatschap niet onmiddellijk en regt-
Jo. 1: 42. 3 Mt, XVI; 16-19. 4 Jo. XXI: 15-17.
167
streeks aan den h. Petrus zei ven. maar aan de Kerk, en door deze aan liein als aan den dienaar der Kerk zelve, geschonken is.
Indien iemand derhalve xeyt • dat de h. Apostel Petrus door den Heere Christus niet aangesteld is tot Prins van alle Apostelen en zhjthaar Hoofd der (jeheele strijdende Kerh; of dat deze van denzelfden Heere Jesus Christus enkel het primaatschap van eer, niet van ware en eigenlijke regtsmagt regtstreeks en onmiddellijk ontvangen heeft. - hij zij anathema.
OVER DE VOORTDURING VAN HET PRIMAATSCHAP DES H. PETRDS IN DE ROOMSCHP. OPPERPRIESTERS.
Wat nu de Vorst der herders, en de groote Herder der schapen, de lleere Christus Jesus, tot eeuwig heil en altoosdurend -welzijn der Kerk, in den h. Apostel Petrus heeft ingesteld, dit moet door denzelfden Stichter, in de Kerk, welke op een steenrots gegrondvest, tot het einde der eeuwen vast zal staan, bestendig voortduren. Niemand voorzeker betwijfelt, ja, aan alle eeuwen is het bekend, dat de h. en allerzaligste Petrus, der Apostelen vorst en hoofd, zuil des geloofs en grondslag der katholieke Kerk, die van onzen Heere Jesus Christus, den Zaligmaker en Verlosser van het inenschelijk geslacht, de sleutelen des rijks heeft ontvangen, tot dezen tijd toe en altoos leeft en voorzit en regt spreekt in zijne opvolgers, de bisschoppen van den h. Zetel van Rome, welke door hem gesticht en door zijn bloed gewijd is 1. Vandaar dat wie ook op dezen Zetel Petrus opvolgt. naar de instelling van Christus zeiven , het primaatschap van Petrus over de geheele Kerk verkrijgt. De beschikking der waarheid blijft alzoo , en de h. Petrus, de ontvangen sterkte der steenrots behoudende , heeft het in handen genomen roer der Kerk niet losgelaten 2. Uit dezen hoofde is het altijd noodzakelijk geweest, dat iedere Kerk , d. i., de geloovigen die van alomme zijn, overeenstemmen met de Kerk van Rome, om dezer magtiger voorrang, opdat zij in dien Zetel van-waar de regten eener eerbiedwaardige gemeenschap allen toevloeijen . als ledematen met het hoofd ver-eenigd , tot een ligchaam zouden worden 1.
Zoo iemand derhalve zegt: dat de h. Petrus niet, krachtens de instelling van Christus den Heer zelven of uit goddelijk regt, voortdurend opvolgers heeft in het primaatschap over de geheele Kerk; of dat de Hoorn-
S. Iren. adv. Hoer. 1. III, c. 3, et Epist. Cone. Aquilei a. 381, ad Gratian. Impcv. c. 4. Cf. Pius PP. VI, Breve Su/jer soliditate.
168
sche Opperpriester niet de opvolger is van den h. Petras in hetzelfde primaatschap, - hij zij anathema.
OVER DE KRACHT EN HET WEZEN VAN HET PRIMAATSCHAP DES R0031SCHEN OPPERPRIESTERS.
Steunende alzoo op de onbetwijfelbare getuigenissen der heilige schriften en Ons houdende aan de ondubbelzinnige en duidelijke besluiten . zoowel van Onze voorgangers, de Roomsclie Pausen, als van de algemeene Kerkvergaderingen , hernieuwen Wij de bepaling der algemeene Kerkvergadering van Florence, volgens welke alle geloovigen van Cbris-I us moeten gelooven, dat de heilige apostolische Stoel en de Roomsche Paus het primaatschap heeft over de geheele wereld, en dat dezelfde Paus van Rome opvolger is van den h. Petrus, den Prins der Apostelen, en de ware Stedehouder van Christus, en het Hoofd der geheele Kerk en aller Christenen Vader en Leeraar; en dat hem in den h. Petrus door onzen Ueere Jesus Christus volraagt geschonken is, om de algemeene Kerk te weiden, te regeeren en te besturen; gelijk bet ook in de handelingen der algemeene Kerkvergaderingen en in de heilige Kanons vervat is.
Wij leeraren alzoo en verklaren, dat de Kerk van Rome, door de beschikking des ileeren, boven alle andere de opperheerschappij van gewone magt bezit, en dat deze regtsmagt van den Roomschen Opperherder, die waarlijk eeue bisschoppelijke is, onmiddellijk is: jegens welke de herders en geloovigen van eiken ritus en elke waardigheid, zoowel ieder alzonderlijk als alle gezamelijk, door den pligt van hiërarchische onderhoorigheid en van ware gehoorzaamheid gebonden zijn, niet alleen in zaken die het geloof en de zeden, maar ook in die. welke de tucht en het bestier der over de gansche aarde verspreide Kerk betreffen; zoodat door bewaring der eenheid met den Roomschen Paus zoowel van gemeenschap als van dezelfde geloolsbtlijdenis, de Kerk van Christus een kudde is onder een Opperherder. Dit is de leer der katholieke waarheid, van welke [leer] niemand met behoud van geloof en zaligheid kan afwijken.
Het is er evenwel zoo ver af, dat deze magt des Opperpriesters nadeel toebrenge aan die gewone en onmiddellijke bisschoppelijke regtsmagt, waardoor de Bisschoppen, die, door den h. Geest gesteld, in der Apostelen plaats getreden zijn i, als ware herders, de hun aangewezene kudden, ieder de zijne, weiden en bestieren, dal zij [veel-
1 Cone. Trid. Scss. 23, cap. 4.
169
eer] door den oppersten en algemeenen Herder erkend, versterkt en gehandhaafd wordt, volgens deze woorden van den heiligen Gregorius den Groote; Mijne eer is de eer der algeineene Kerk. Mijne eer is de degelijke kracht mijner broeders. Dan word ik waarlijk geëerd, wanneer aan ieder in het bij zonder de verschuldigde eer niet geweigerd wordt 1.
Verder volgt uit deze oppermagt van den Roomschen Paus om de algemeene Kerk te besturen, dat hij het regt heeft, om, in de uitoefening van deze zijne bediening, vrijelijk gemeenschap te houden met de herders en kudden der geheele Kerk, opdat deze door hem op den weg des heils onderwezen en geleid kunnen worden. Weshalve wij de meeningen dergenen veroordeelen en verwerpen, die zeggen, dat deze gemeenschap van het Opperhoofd met de herders en kudden verhinderd mag worden, of haar van de wereldlijke magt afhankelijk maken, zoodat zij beweren, dat hetgeen door den Apostolischen Stoel of diens Gezag tot bestiering der Kerk wordt vastgesteld, geen kracht en waarde heeft, tenzij het door de goedkeuring der wereldlijke magt bevestigd worde.
En dewijl de Roomsche Paus, krachtens het goddelijk regt van het Apostoliesch primaatschap, over de geheele Kerk gesteld is, leeraren en verklaren Wij ook, dat hij de opperste Regter is der geloovigen 1; en dat men in alle zaken, tot kerkelijk onderzoek belioorende, zich op zijn oordeel kan beroepen 2; maar dat de uitspraak vau den Apostolischen Stoel, boven welks Gezag er geen hooger is, door niemand kan worden herroepen, en dat het aan niemand geoorloofd is te oordeelen over zijn oordeel 3. Weshalve diegenen van het regte pad der waarheid afdwalen, die verzekeren, dat het geoorloofd is van de oordeelen der Roomsche Opperpriesters een beroep te doen op een Algemeene Kerkvergadering, als op een Gezag boven den Roomschen Paus.
Indien iemand derhalve zegt: dat de Roomsche Pans slechts de bediening heeft van toezigt of leiding, en niet een volkomen en opperste regtsmagt over de algemeene Kerk, en dit niet alleen in zaken, welke het geloof en de zeden, maar ook in die, welke de tucht en het bestier der over de geheele aarde verspreide Kerk betreffen ; of dat hij enkel het voornaamste aandeel, maar niet de geheele volheid dezer oppermagt heeft; of dat deze zijne magt niet gewoon en onmiddellijk is. hetzij over alle Kerken in het algemeen en in het bijzonder, hetzij over alle herders en geloovigen in het algemeen en in het bijzonder, - hij zij anathema.
Pü PP. VI. Breve super soliditate d. 28 Nov. 1786.
Concil. oecum. Lugdtm. II.
Ep. Nicolai I ad lUichaëlem Imperatorem.
170
HOOFDSTUK IV.
OVER HET ONFEILBAAR LEERAARSAMB1 VAX DEN ROOMSCIIEN PAUS.
Dat nu in het Apostoliesch primaatschap zelf, hetwelk de Roomsche Paus als opvolger van Petrus, den Prins der Apostelen, over de geheele Kerk bezit, ook het opperste leeraarsambt opgesloten is, heelt deze h. Stoel altijd gehouden, bewijst het voortdurend gebruik der Kerk en hebben de algemeene Kerkvergaderingen zeiven, vooral die, waarin het Oosten met liet Westen tot vereeniging in geloot en liefde zaïnenkwam, verklaard. Immers de Vaders der lVe Kerkvergadering van Konstantino-pel, het voetspoor hunner voorgangers drukkend, hebben déze plegtige geloofsbelijdenis afgelegd: het begin des heils is, den regel van het ware geloof te bewaren. En dewijl de uitspraak van onzen Heere Jesus Christus, die zegt: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal ik mijn Kerk bouwen niet onvervuld kan blijven, zoo wordt, hetgeen gezegd is, door feitelijke uitkomsten bewezen; want op den apostolischen Stoel is de katholieke godsdienst altijd ongeschonden bewaard en de heilige leer verkondigd. Derhalve volstrekt niet begee-rende, van diens geloof en leer gescheiden te worden, hopen wij, dat wij verdienen te zijn in de éene gemeenschap, welke de apostolische Stoel predikt, waarin de ongeschon-dene en ware vastheid van de christelijke godsdienst is1. Met goedkeuring der tweede Kerkvergadering van Lyon hebben de Grieken beleden: dat de Roomsche Kerk het hoogste en volle primaatschap en de heerschappij over de geheele katholieke Kerk heeft, welke zij met de volheid der magt naar waarheid en in ootmoed erkent onvangen te hebben van den Heer zeiven in den h. Petrus, den Prins of het Hoofd der Apostelen, wiens opvolger de Roomsche Paus is; en gelijk zij voor de anderen gehouden is, de waarheid des geloofs te verdedigen, zoo ook, indien er over het geloof kwesties ontstaan, moeten deze door haar oordeel worden uitgemaakt. De Kerkvergadering van Florence eindelijk heeft bepaald: dat de Roomsche Paus de ware Stedehouder van Christus, het Hoofd der geheeleKerk en aller Christenen Vader en Lee raar is, en dat hem in den h. Petrus door den Heere Jesus Christus vol-magt gegeven is om de geheele Kerk te weiden, te regeeren en te besturen 3.
Ten einde aan deze herderlijke bediening te voldoen, hebben Onze
Ex forauüa S. Hormisdse Papa;, pront ab Hadriano II Patribus Concilii Oecumenicl VIII, Constantinopolitani IV, proposita et ab üsdem sabscripta est.
171
Voorgangers zich altijd onvermoeid toegelegd, om de heilrijke leer van Christus onder alle volkeren der aarde te verbreiden, en hebben zij met gelijke zorg gewaakt, dat ze, ■waar zij aangenomen was , opregt en zuiver zoude bewaard worden. Daarom hebben de Bisschoppen der ge-heele wereld , nu afzonderlijk , dan in synoden vergaderd , het overoud gebruik der Kerken i en den vorm des ouden regels 2 volgend, vooral die gevaren, welke in zaken des geloofs ontstonden, aan dezen Apostolischen Stoel bekend gemaakt, opdat daar voornamelijk de nadeelen des geloofs zouden hersteld worden, waar het geloof geen letsel ondergaan kan 3. En de Roomsche Pausen hebben, naar gelang de toestand van lijden en zaken het aanried, nu eens door algemeene Kerkvergaderingen bijeen te roepen of door hel gevoelen der over de aarde verspreide Kerk te vragen, dan weder door bijzondere synoden , andere malen weder door andere hulpmiddelen, welke de goddelijke Voorzienigheid aan de hand gaf. aan te wenden, datgene te houden vastgesteld, wat zij door den bijstand Gods als met de h. Schriftuur en de apostolische Overleveringen overeenkomstig erkend hadden. Immers aan de opvolgers van Petrus is de h. Geest niet beloofd, om op Zijne openbaring een nieuwe leer bekend te maken , maar om onder Zijnen bijstand de door de Apostelen overgeleverde Openbaring of het pand des geloofs heilig te bewaren en getrouw7 bloot te leggen. Hun apostolische leer hebben dan ook alle eerbiedwaardige Vaders omhelsd, en de heilige, regtgeloovige Leeraars hebben haar geëerbiedigd en gevolgd, ten volste wetende , dat deze Zetel van den h. Petrus altijd van alle dwaling onbesmet blijft, volgens de goddelijke belofte onzes Heeren Zaligmakers, aan den Prins Zijner leerlingen gedaan: Ik heb voor n gebeden, opdat uw geloof niet bczwijle, en gij eenmaal op uwe beurt, stevig uwe broederen i.
Dit charisma van nooit bezwijkende waarheid en geloof is dus door God aan Petrus en diens opvolgers op dezen Stoel gegeven, opdat zij hun verheven ambt lot aller heil bekleeden zouden, opdat de ge-heele kudde van Christus door hen van de vergiftige spijze der dwaling afgewend, met het voedsel der hemelsche leer zoude gevoed worden, opdat na het wegnemen der aanleiding tot scheuring, de Kerk geheel in de eenheid zoude bewaard worden , en steunend op haren grondslag tegen de poorten der hel zoude vastslaan.
Dewijl er echter juist in dezen tijd, waarin de heilaanbrengende kracht der apostolische bediening allermeest gevorderd wordt, niet weinigen -worden gevonden , die haar gezag bestrijden , oordeelen Wij het geheel noodzakelijk, het voorregt, wat de eeniggeboren Zoon Gods zich gewaardigd heelt met de hoogste herderlijke bediening te vereenigen , plegtig uit te spreken.
172
'Wij derhftlve» getrouwelijk vasthoudend aan de overlevering, van het begin des christelijken geloofs af ontvangen, tot glorie van God onzen Zaligmaker, tot verheffing van de Katholieke godsdienst en tot heil der Christenvolkeren, leeraren en bepalen, met goedkeuring der heilige Kerkvergadering, dat het een door God geopenbaard leerstuk is: dat de Roomsche Paus, wanneer hij spreekt ex cathedra, d. i., wanneer his hef ambt van Herder en Lecraar aller christenen uitoefenend j krachtens zijn opperst Aposto-liesch gezag, de leer over geloof of zeden 3 door de gehrele Kerk te houdca, uitwijst, door den godde-lijken bijstand, hem in den h. Petrus beloofd, die onfeilbaarheid bezit, waarmee de goddelijke Verlosser gewild heeft dat Zijne Kerk in de uitwijzing der leer over geloof of zeden zoude toegerust zijn; eu dat diensvolgens dusdanige bepalingen van den Boomschen Paus - uit zich zeiven - niet uit kracht van de toestemming der Kerk - onhervormbaar zijn.
Indien dan iemand ( wat God verhoede! zich verstouten durfde, deze Onze bepaling tegen te spreken, gt; hij zij anathema.
Gegeven te Rome, ter plegtig gevierde openbare Zitting in de va-tikaansche Basiliek, 't jaar van 's Heeren Menschwording achttien honderd zeventig, den achttienden dag van Julij.
Het vijf en twintigste jaar van Ons Pausschap.
Zoo is het.
JOSEPH, BISSCHOP VAN ST. HIPPOLTTUS, Selcretaris der Vatikaansche Kerkvergadering
EINDE DER EERSTE AFDEELINamp;.
EERSTE HOOFDSTUK.
Bewijsgronden uit de h. Schmftuur.
God zij geloofd! Onze gebeden en wenschen zijn verhoord. De rescripten van Rome zijn er: de zaak is uit! Wat gestadig, zoo goed als algemeen, „altoos en overalquot;, èn de wetenschap der godgeleerden èn het katholiek instinkt der geloovigen, waarin gewis het ondubbelzinnigst bewustzijn der Kerk zich openbaart, minstens als een theologische waarheid en alleszins zekere gevolgtrekking uit Schriftuur en Overlevering, betreffende het Herders- en Leeraarsgezag des h. Petrus en diens wettige opvolgers, hebben afgeleid en openlijk erkend - onze aloude katholieke Kerkleer over Js Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken -is in de h. Vatikaansche Kerkvergadering v ormelijk verheven tot den rang van dog'tna, van algemeen« d. i., katlio-liek-g^oddelijk g-eloofspmit. Zbb als de Kerk vau Christus zelve, is (ook) de Paus, krachtens den god-delijken bijstand, hem in den h. Petrus beloofd. Onfeilbaar, telkens als hij ex cathedra, d. w. z., in zijne hoedanigheid van Herder en Leeraar aller Christenen, met zijn hoogst apostoliesch Gezag bepaalt, wat over
174
weloof of zeden door alle Christenen als eeue door God geopenbaarde leer te honden zij. Onhervormelijk, d. i. Onfeilbaar, zijn dus al znlke panselijke geloofsbe-slissingen - uit zich zeiven - geenszins uit kracht van om 't even welke bij- of instemming der Kerk. (quot;Vgl. de Geloofsbepaling zelve, boven, op blz. 172.)
Welk een uitwijzing! Wat een grootsch en diepingrijpend en veelomvattend oordeel over de oneindige wijsheid, over de vrije daad, over de onmetelijke gunstbetooning en opperherdelijke vaderzorg van den gezegenden Godmensch en Verlosser J. C. jegens Zijn op aarde strijdende Kerk! Wie zich dan ook vermeten durft, deze Onfeilbare einduitspraak onzer Moeder de h. Kerk te wederspreken, hij zij anathema: diens geloofslicht is uitgedoofd: hij is van de gemeenschap der heiligen, van het ligchaam der éene ware Kerk van Christus, afgesneden en uitgesloten: hij houdt op, katholiek te zijn : hij is, als hardnekkig verdediger van geloofsdwaling, in den vollen zin des woords ketter.
Dit geloofspunt gaan we dan nu, met de hulp van Boven, zoo alzijdig mogelijk verdedigen, theologiesch handhaven, wetenschappelijk bevestigen, door middel van deugdelijke verstandsoefeningen op velerlei gebied in vollen luister doen schitteren, opdat de schoone en treffende harmonie, waarin dit leerstuk tot de overige deelen van heel 't katholieke leerstelsel staat, iede-ren onbevangen waarnemer in het oog springe, en opdat zelfs onkatholieke lezers mogen inzien, hoe ook hier, evenals dit bij alle katholieke geloofspunten het geval is, elk bezwaar, gelijk sneeuw voor de lentezon, in den verkwikkenden lichtgloed der waarheid wegsmelt. Wij wenschen derhalve, naar de mate onzer krachten, schier eveneens als voor hun oekumenische goedkeuring de eerbiedwaardige Vaders van het h. Vatikaansch Koncilie gedaan hebben, en gelijk voortdurend iedereen, wiens pligt en roeping zulks gebiedend eischen, nóg doet, „aan al de vorderin-„gen der menschelijke voorzigtigheid en overtuiging voldoening „te geven...quot; Diensvolgens moeten ook wij „ons tot de laagte „van de zwakken in het geloof.,. liefderijk nederlaten, om door „een volledig onderwijs hen de waarheid te helpen inzien,... „hun den duren pligt van onderwerping aan het Onfeilbaar
175
„Leergezag der Kerk gemakkelijker maken, en hen, overeenkomstig de natuur van het menschelijk denk- en wilsvennogen, „door middel van de inlichting des verstands, van de gewone „overtuiging [mede helpen] opvoeren tot de oefening der goddelijke deugd des geloofs 1.quot;
Intusschen spreekt het van zelf, dat van dit ons wetenschappelijk betoog het objektief bestaan dezer geloofswaarlieid geenszins afhangt. Onze voornaamste poging is slechts, en zij mag en kan geen andere zijn dan dat we, langs het door de Kerk zelve betreden voetspoor, volgens onze innige overtuiging en met de Onfeilbare zekerheid des geloofs, dit leerstuk als duidelijk, als ontegenzeggelijk waarachtig, als evident of baarblijkelijk in de bronnen der goddelijke Openbaring voorhanden, aanwijzen. Gesteld alzoo, dat de bewijzen, die wij daarvoor aanvoeren, of liever, zoo als wij die voordragen, niets minder dan steekhoudend waren, alle bezwaar of duisterheid niet voor een ieder genoegzaam uit den weg ruimden, ieders begrip en overtuiging niet tot den hoogen graad van evidentie konden verheffen - zou men nu daarom dit leerstuk met regt mogen loochenen? In geenen decle. quot;Ware het immers zoo, welk dogma van ■'t Christendom zou ongeschonden en onschendbaar kunnen blijven? Of is er wel een enkel geloofspunt, waar niet eveneens groote bezwaren tegen opgeworpen zijn, en somwijlen zelfs vrij wat zwaardere, dan die, welke men tegen der Pausen Oufeilbaarheid-in-geloofszaken heeft ingebragt? Zij is een door God, die noch liegen noch bedriegen kan, geopenbaarde Geloofsleer, en geen subjektieve duisterheden of bezwaren, om 'i even van welken aard, zijn ooit bij magte, zulk een waarachtig feit ongedaan te maken, omver te redeneeren, weg te cijferen, objektief te vernietigen. Als zoodanig wordt zij ons, en, als we zien zullen, met het volste regt, door de h. Kerk te gelooven voorgesteld.
Dit leerstuk nu behoort tot de klasse van die geloofswaarheden, welke uitdrukkelijk, èn in 't geschreven Woord Gods, de h. Schrift, èn in 't ongeschreven Woord Gods, wat men, meer bepaaldelijk en in engeren zin, de apostolische Overlevering pleegt te noemen, ons door God zelveu
Aldus Msg'. A. J. Sohaepman, t. a. p., biz. 9.
176
bekeud zijn gemaakt. De Openbaringsbron alzoo, die hier liet allereerst en allermeest in aanmerking komt, is de gewijde Schrift, is het gouden Boek der boeken, is de niet dan waarheid behelzende Bijbel, die door het h. Koncilie van Trente welteregt genoemd wordt „een hemolsche schat, door de hooge gunst des h. Geestes aan de measchen geschonken, en die niet mag worden veronachtzaamd [Sess. V, cap. I).quot;
Doch alvorens deze goddelijke goudmijn te naderen, hebben wij een paar woorden in 't midden te brengen over de wijze, waarop wij de desbetreffende teksten behooreu te verhandelen.
Wij zullen ons, geëerde lezer, van alle eigendunkelijke exegeze of tekst-uitlegging zorgvuldig onthouden. Schriftverklaring van dat allooi is er helaas! meer dan overgenoeg, en op dezen dwaalweg zocht en vond altoos iedere ketter zijne letter
1 Een ongeloofelijk proefstuk van echt moderne „tekst- en bijbel-vergrui-zing'quot; leverde onlangs de emer.-predikant J. Coops, die (t., op blz. 39, a. p.; „Petrus' l'rimaatschap en Onfeilbaarheidquot; uit het Nieuwe Testament niet, zooals hij op den titel beloofde, „toclichfquot;, edoch doodeenvoudig ,,uitlichtquot;. Geheel zijn schotschrift achten wij diep medelijden, geen ernstige wederlegging, waardig. Op blz. 24 stelt hij zelfs driestweg, enwel ter negatieve beantwoording, de öf onnoozele bf krankzinnige vraag: „Is de apostel [Petrus] wel ooit te Eomc geweest?quot; Hij noemt dit feit, en zeer modern, een „Petrussagequot;!! - Met gelijk regt zal men eenmaal mogen vragen, of de heer J. Coops, ik zeg niet, ziju emeritaat deugdelijk verdiend, maar of hij ooit voor „ Ver bi Divini Mwjiiterquot; gefigureerd, ja, of hij wel ooit bestaan en te Lochem gewoond hebbe, enz. enz.!! En dat alles zal men dan, in zijn eigen taal, een loutere „Coups-sagequot; dienen te noemen?! „ Meminisse juoat: het is goed dat men het eens heriunert.quot; Zoo luidt zijn eigen motto. — Hoe, overigens, geleerde Protestanten over dit historiesch punt denken? Ziehier het antwoord: ,,'Wegens de overeenstemming der geschiedschrijvers betwist ik niet, dat Petrus te Rome gestorven zyquot;, zegt Jan Kalvijn (Instil. I. IV, c. VI, n. 15). „Dat Petrus te Rome geweest is, zal geen waar Christen betwijfelenquot;, schrijft Hugo Grotius {In 1 Petr. V, 13). In gelijken zin spreken Cave, Hammond, Pearson, Chamier, Blon-del, Scaliger, Casaubonius, Dumoulin, Fabritius, Baraticr, Basnage, von Herder, Keander, Gieseler, enz. enz. Vgl. A. Nampon, Elude de la doctr. cath. dans le Conc. de Trente (Brux. 1853), T. I, chap. I, p. 35; Hceninghaus, La Ré for me conlre la He forma ou Retour a V Unite cythol. par la voie du pro-lestantisme (Louv. 1847), T. I, c. VI, pp. 169 suiv.; Baron von Starck, Het gastmaal van Theodulus of Gesprekken over de vereen, der verse hill, christel. godsdienstgenootsch, (Amst. 1819), I, 32 vv. „Het is goed, dat men 't eens herinnertquot;!
177
Hoor, hoe Görres (Atlianasma, S. 122) die onverantwoordelijke willekeur als naar 't leven kenschetst;
„Es -Berden die Steilen der li. Schrift erst so uud so gewendet, um-gekehrl und -«ieder anders herum, gekürzl und gelangt, und -wieder syukopirt, gemildert und gescharft, je nach dein Bedürfenisz so und wieder anders ausgelegt, bis sie endlich unter den Schrecken der kri-tisch-peinlichen Frage das Gegentheii von dein aussagen, -was in ilmen steht, und sicli zu Allein bekennen, -was man immer von ihnen verlangt. Die Ueberfuhrten wei-den dann durcii Sentenz als widersinnig und ungereiint juslilicirl und ausgetilgt, worauf daaselbe Verfahren, das am Einzeluen also gliickllch sicli versucht, den Masscn sicli entge-genwendet. Mit den Büchern wird es ebenso gehalten, w;e mit den Stellen, aus denen sie sich zusammensetzen; auch sla -werden der Reihe nach angenagt, geschroten und pulverisirt, und zuletzt das Gauze, nachdem alle seine Theile sich glücklicb beseitigt linden, Scherz und Mythe ausgeruieu und zu den Apokryphen hingelegt.quot;
Zoo zullen wij met de gewijde tekstwoorden niet omspringen. We zijn katholiek. Welnu, de katholieke exegeet laat, allereerstens, geheel de h. Schrift ongeschonden, zoo als zij, onder de hoede en het wijze oppertoezigt der Kerk, ons van oudsher is toegekomen, ons als van hand tot hand is overgeleverd. Dit grondbeginsel is het onze.
Toch wenschen we, bij 't verklaren en waardcercn dier hemelsche woorden, de voorkeur te geven aan een methode, die in enkele opzigten afwijkt van de nieuwere geleerdheid, ook bij sommige katholieke exegeten te zeer in zwang. Een, ik weet niet welke, taal- of oudheidkundige kleinhandel is, onzes erach-tens, de ware exegeze niet. Waar immers de h. Schrift, vers aan vers en woord aan woord, als geradbraakt en fijngehakt, met ettelijke toespijs van zeer geletterd allerlei gekruid en met niet weinige belezenheidsproeven toebereid wordt, zoodat men geen ander doel schijnt na te jagen dan slechts het geheugen met allerhande bemerkingen, opmerkingen en aanmerkingen te overladen, ik vrage het, welk gewin voor den geest zal zulke Schriftverklaring opleveren? Waartoe al die verkwisting? Een veel verhevener Doelwit heeft o. i. de alléen-ware Bijbeluitlegging na te streven. Aan hare hand behoort men al digter en digter heengeleid te worden tot die waarheden, welke de h. Geest in 't hulsel der menschelijke taal heeft willen inwikkelen.
178
En uiet slechts in alle bijzonderheden, maar ook in geheel haar innerlijkeu zamenhang moet men ze leeren kennen. Waarom? Dewijl alwat van God uitgaat, in de hoogste harmonie gn voortreffelijkste orde aaneen is geschakeld en onderling verbonden. „De h. Schriftuurquot; - als Schneemann zeer juist aanteekent - „is geen verward konglomeraat of zamenraapsel van geopenbaarde waarheden: ook in de bovennatuurlijke orde van zaken heerscht integendeel dezelfde wijze ontwikkelingswet, die wij in alle de werken Gods bewonderen. En hoe zou Jt ook anders kunnen zijn! De Openbaring is opvoeding, en opvoeding behoort geleidelijk, trapswijs, te geschieden.quot;
ludieu we dit algemeen grondbeginsel onwankelbaar voor oogen houden, zullen wij de hier te verhandelen Schriftuurteksten meer van alle kanten navorschen en mitsdien beter kunnen waardeeren.
Edoch, ook op zich moeten wij de Schriftplaatsen, een voor een, onderzoeken en toetsen. En hier geldt de onverbiddelijke stelregel, dat men de gewijde tekstwoorden in hun natuurlijk verband en eigenlijken d. i. letterlijken zin moet nemen.
Het natuurlijk verband, den waarachtigen zamenhang, achterhaalt men door de objektieve inachtneming van de bedoeling desgenen, die de woorden sprak, door de juiste schatting der omstandigheden van zaak, tijd en plaats, en, ten laatste, door iedere zinsnede op te vatten in haar zamenhang met wat voorafgaat en volgt. En heeft men nu eenmaal het waarachtige zinverband eener Schriftplaats naauwkeuriglijk gevonden, dan blijkt teveus van zelf de eigenlijke d. i. letterlijke zin, de beteekenis en het gewigt, in dezen zamenhang, aan elk afzonderlijk woord noodwendig te hechten. Bovendien moeten, tot ditzelfde doel, het taaleigen van den oorspronkelijken tekst, alsook de nationale, bij 't volk gangbare, beschouwing of opvatting betreffende deze of gene zegswijs, wel degelijk in 't oog worden gehouden En nu, eindelijk, is het
1 Sedert de h. Kerkvergadering van Trente, in haar vierde zitting, de la-tijnsche Vulgaat authentiek heeft verklaard, zijn er wel eens geweest, die beweerden, dat het den katholieken exegeet niet meer geoorloofd zou zijn, den oorspronkelijken tekst te raadplegen. Dit is een grove dwaling. Immers, in welken zin hebben de Trentsche Vaderen de Vulgaat authentiek gedekre-
179
de taak van taal-, oudheid- en geschiedkenners, om ook do reg-ten en waardeeringen dezer drievoudige wetenschap te handhaven, niet anders evenwel dan in de verhouding van middel tot doel, d. i., ter opsporing van de goddelijke waarheid.
Telkens evenwel, als over een bepaalden tekst bijzondere zwarigheden opduiken, moet men hem met andere eensluidende teksten vergelijken; moet het gevoelen der beste exegeten geraadpleegd , moet de verklaring der h. Kerkvaders, en moet inzonderheid de traditioneele zin, zoo als we dien in de kerkelijke liturgie vinden uitgedrukt, kortom, de geest der Kerk, tot maatstaf en rigtsnoer genomen worden.
Voorwaar, indien we, bij ^t navorschen en ophelderen van hetgeen de Bijbel voor 's Pausen Onfeilbaarheid laat pleiten, ons aan al deze beginselen gestreng houden, dan zal onvermijdelijk de bewijskracht van Christus' godspraak zonneklaar moeten blijken. Alleen datgene, trouwens, wat uit den natuurlijken zamenhang en eigenlijken zin dier gewijde teksten noodizaltelijii voortvloeit, heeft hier, in ons oog, kracht van doorslaand bewijs.
Bij heel ons betoog alzoo uit alwat de h. Schrift over ons leerstuk behelst, houden wij ons uitsluitend aan datgene wat, met inachtneming der bovengestelde regelen, als van zelf aan 't licht komt en daarom dan ook door de beste exegeten
teerd? Wel verre van aan de hcbreemvsche of gncksclic grondteksten hun aloud ge/,ag en overgroote -n-aarde te ontzeggen, hebben zij daar zelfs met geen enkel woord over gerept, als o. a. duidelijk blijkt uit hetgeen de apostolische sekrotaris Julius Kuggieri (De Srripturis Canonicis, c. 44, Eomoï 1583) onder liet eigen oog van Paus Gregorius XIII hierover geschreven heeft. Slechts heeft het Koncilie uit de vele latijnsche bijbelvertalingen, destijds in gebruik, aan een enkele de voorkeur willen geven. En alleen deze (de Vulgaat) heeft zij verklaard, authentiek te zijn, zoodat het m. a. w. voor een iegelijk zeker moet wezen, dat er niet e'en mistasting in voorkomt, waaruit eenigerlei dwaling betreffende geloof of zeden kan worden afgeleid. Nergens, eindelijk, en op gèènerlei wijze heeft deze h. Kerkvergadering aan de Schriftuitleggers verboden, om, door middel der oorspronkelijke teksten, wat in de Vulgaat duister of dubbelzinnig klinkt, op te helderen en toe te lichten, of te verbeteren zelfs, wat blijken mogt aldaar minder juist vertaald te zijn. Vgl. Msg'J. Th. Beelen, èn in zijn Grammatica ynecitatis iV. T., etc. (Lov. 1857) p. 1 sq.; èn in zijn Dissert, the.oi. qua sententiam vulrjo receptam, esse S. Scrip-turce multiplicem interdum sensum litternlem, nullo fundamenlo satis /irmo niti demonstrare conatur. Lov. 1845, pp. 55—60.
180
en meeste Kerkvaderen als de ware en eigenlijke zin dier gewijde tekstwoorden erkend wordt.
Wat ons, eindelijk, niet om ze te bewijzen, maar als uitgemaakte Geloofswaarheden en hemelsche lichtbaken, hier gestadig voor den geest moet zweven, zijn, inzonderheid, de navolgende geloofspunten over het Primaatschap van den h. Petrus en diens wettige Opvolgers, zoo als die in de kanons der IVe zitting van het h. Vatikaansch Koncilie (Verg., boven, blzz. 165-170) vervat zijn:-De h. Apostel Petrus is door Christus aangesteld tot Prins aller Apostelen en zigtbaar Hoofd der geheele strij dende Kerk (blz. 167).-Van den-zelfden Godmensch heeft hij, regtstreeks en onmiddellijk, behalve het Primaatschap van eer, ook dat van ware en eigenlijke regtsmagt ontvangen (aid.). - Krachtens de instelling van Christus zeiven, of uit goddelijk regt, heeft de h. Petrus voortdurend opvolgers in het Primaatschap over de geheele Kerk (blz. 167). - De Eoomsche Opperpriester is de Opvolger des h. Petrus in hetzelfde Primaatschap (blz. 168).-De Roomsche Paus heeft niet slechts de bediening van toezigt of leiding, maar ook een volkomen en opperste regtsmagt over de algemeene Kerk, en dit niet alleen in zaken, welke het geloof en de zeden, maar ook in die, welke de tucht en het bestier der over de geheele aarde verspreide Kerk betreffen (blz. 169). - Hij heeft niet enkel het voornaamste aandeel, maar de geheele volheid dezer opper-magt (aid.). - En dezezijne volkomene enopperste regtsmagt is gewoon en onmiddellijk, zoowel over alle Kerken in het algemeen en 't bijzonder, als over alle herders en geloovigen in 'talgemeen en in 't bijzonder (aid.).
En nu, ter zake!
Daar zijn hoofdzakelijk drieërlei teksten, welke eenpariglijk het beslissend antwoord geven op déze tweevoudige vraag:
1° Heeft de Heer werkelijk aan den allereersten Paus (den 'h. Petrus) Onfeilbaarheid-in-geloofszaken gewaarborgd?
2° Is deze bijzondere belofte voor Petrus' wettige opvolgeren van gelijke kracht?
181
Graaf Leopold von Stolberg wijst op 't merkwaardig verschijnsel, dat elk der drie Evangelisten, Mattheüs, Lukas en Joannes, aangaande ons onderwerpelijk prerogatief een afzonderlijke godspraak meedeelt. De h. Mattheüs, schrijver van het oudste der vier Evangeliën, levert de, naar tijdsorde, allereerste uitspraak; de h. Lukas boekstaaft de tweede, en bij den h. Joannes, die 't laatst van allen schreef, vindt men het derde en laatste van 's Heeren desbetreffende gezegden. Ook voegt er dezelfde geschiedschrijver, als trouwens Chrvsostomus reeds opmerkte , met zeer veel juistheid bij, dat „Markus, die zijn Evangelie onder de leiding van den h. Apostel Petrus geschreven heeft, waarom het dan ook floor sommige ouderen „het Evangelie van Petrusquot; wordt genoemd, wel dezes misstappen breedvoerig verhaalt, maar alwat tot zijn verheerlijking strekt, stilzwijgend voorbijgaat1quot;
Deze volgorde zal ook de onze zijn.
§ 1. Matth. XVI: 18, 19.
Alreeds in de eerste weken Zijner openbare omwandeling sprak de Zoon Gods, als iedereen weet, enkele woorden over het Opperherderschap in Zijn toekomstige Kerk; toen reeds, om zoo te zeggen, legde hij de kiem. Simon's bestempeling met een nieuwen eigennaam was als het diploom of getuigschrift, waardoor deze uitverkoren leerling boven al de overige werd onderscheiden.
Eén of twee dagen na Zijn verblijf en schitterende zegepraal op den Bekoorder in de woestijn, wandelde Jesns 2
„...wederom in de nabijheid van den Jordaan, en Joannes [de Uoo-per] herhaalde zijne getuigenis van den Torigen dag: Zie, het Lam Gods! Naast Joannes stonden twee mannen, die zich meer innig aan hem gehecht hadden en zijne leerlingen waren; zij begrepen dat hun meester met die woorden, welke hij misschien bepaaldelijk tot hen rigtte, een bijzonder doel moest hebben, en zeker voldeden zij aan den vurigsten wensch des Doopers, toen zij zich tot het Lam Gods be-
Gesch. der lielig. ./. C. X' Th., Beilage, S. 378. — Vgl. S. Jo. Chrys., in Matth., Hom. 58 (al. 59), n. 2.
J. C. II. Muré, Bijb. gesch. des O. en N. Testam., (Leid. 1866) D. II, blzz. 63 w. Verg. Jo. I: 35—42.
182
gaven. De twee mannen gingen Jesus achterna, totdat deze Zich omkeerde en vroeg: „wat zoekt gij?quot; Zij zeiden: „Rabbi, d. i. Meester! waar woont Gij ?quot; Deze ongekunstelde en hartelijke openbaring van hun verlangen om met Jesus in nadere betrekking te komen werd met de meeste liefde beantwoord: „komt en ziet!quot; sprak Hij tot hen; zij kwamen en zagen waar Hij, in of nabij liethania, Zijn verblijf hield, en zij mogten het overige van dien dag in Zijn gezelschap doorbrengen.
„Van deze twee gelukkigen, die uilverkoren waren de eerste leerlingen des Zaligmakers te zijn, heette de eene Andrea*); hij was geboortig van Bethsaida. eene kleine plaats aan den westelijken oever van het meer Genesareth, en leefde van de vischvangst; zijn vader heette Jona of Joannes. De andere leerling wordt in het evangelie-verhaal niet genoemd, maar met eene waarschijnlijkheid, die als zekerheid gelden lna§' gehouden voor Jounues, den schrijver van het verhaal dat ons bezig houdt....
„Vol van hetgeen bij gedurende de uren, welke hij met Jesus bad doorgebragt, gezien en gehoord had, kwam Andreas, kort daarna, bij zijnen broeder Simon en riep hem toe: wij lieblien den Messias g-cvonclen! Simon brandde van verlangen om ook Christus te zien en werd door zijnen broeder tot Hem geleid. Jesus zag hem met Zijne oogen voor de eerste maal, maar, als alwetend God, kende Hij dien visscher uit Galilea, en Hij sprak tot hem: „gij zijt Simon, de zoon van Jona; gij zult genoemd worden: lieylias (d. i. l*etrus)quot;____i
„De woorden van Christus aan Simon: gij zult genoemd worden: HepStas, zijn eene voorspelling van hetgeen Simon later worden zou;.... Christus •orzegt dus hier aan Simon, dat hij den naam steenrots ontvangen zal; daar echter God aan alles dien naam geeft, welke met het wezen der zaak overeenkomt, voorzegt Christus tegelijk dat Simon steenrots zijn zal.quot;
Ongetwijfeld bleef destijds voor den uitverkoren Simon deze diepe zin van 's Heeren woorden nog omsluijerd en verborgen. De Verlosser zelf onthult er voorshands in geen enkel opzigt de liooge beteekenis van. Toch wordt door de Evangelisten, en sedert dezen oogenblik regelmatig, middelerwijl zij Judas, bijgenaamd
l „Petrus of Petra''' - als de leuv. Hoogl. i\'sgr. J. Th. Beelen, in zijn voortreffelijke aanteekeningen öp zijne niet minder voortreffelijke en allernaauw-keurigste vertaling van het N. T. (Amst-'sBoscli, 18G0; D. I, blz. 101, n. 2) doet opmerken - „is een Grieksch woord, dat zooveel beteekent als ons steenrots; en in de taal, waar Jesus zich van bediende, werd steenrots door het woord Heplia uitgedrukt; doch dit woord Kepha werd ook gebezigd als eigennaam van een' persoon: men denke aan het Fransche pierre, dat een' steen beteekent, en ook als eigennaam [Pierre.- Piet, Peter, Petrus] gebruikt wordt.quot;
183
den Iskariother, altoos op de laatste plaats vermelden, Simon Petrus aan de spits van Jesus' jongeren geplaatst; de eerste, Simon, genaamd Petrus (Mt. X: 2). „Op vier plaatsen van het N. T. (Mt. X; 2 vv. Mk. III: 16 vv. Lk. VI: 14 vv. Hand. I: 13) worden al de Apostelen, de een na den ander, opgenoemd, en overal staat Petrus vooraan. Waarom? Omdat Petrus onder de Apostelen de eerste was in waardigheid niet alleen , maar ook in gezag, gelijk de h. Schrift op onderscheidene plaatsen getuigt 1.quot;
Nooit ook vergeten de Evangelisten, Simon met den eere-titel aan te duiden, dien hij van den Messias ontvangen heeft, en waarin zijn verhevenste en innigste betrekking tot de toekomstige Kerk zoo kennelijk opgesloten lag.
Maar laat ons nog even bij het onderzoek naar den wezenlijken inhoud dezer nieuwe persoonsbenaming verwijlen. Waarom gaf de Heer juist dezen naam aan Simon, den zoon van Jona? Als uit een mond zeggen de exegeten, dat door dezen nieuwen naam hoofdzakelijk het denkbeeld van stevigheid, van onwrikbaarheid, van duurzaamheid, moest uitkomen. Welte-regt. Deze toch zijn de eigenschappen, waar we terstond en onwillekeurig aan denken, zoo dikwerf het beeld eener pots zich aan ons voordoet. Om dan ook deze beteekenis aan te duiden, bedienen de Evangelisten zich meermaals vaif ditzelfde beeld; terwijl de h. Yaders nadrukkelijk de stevigheid of duurzaamheid als den wezenlijken zin dezer benaming aanwijzen. Epipha-nius noemt Petrus de stevige rots2; Gregorius van Nazianze drukt op de onverdelgbaarheid, als zijnde dit het onafscheidelijk kenmerk dezer benaming 3; Gregorius-de-Groote spreekt er van, als over een uitgemaakte en algemeen erkende zaak, dat op Petrus' rotsvastheid de Kerk zelve gevestigd en deze eigennaam (//irpos) van het gemeen-naamwoord
(jtÉtga), d. i., rots, steen, rotsteen ofwel steenrots, af te leiden is4; terwijl, eindelijk, de h. Jo. Chrysostomus ver-
Beelen, t. a. p. blz. 57, noot 3.
ï „...solida petra: nsTQa ij crispsa.quot;' Aticor. c. IX.
3„...aut Petri, illius petrse inconcussae [nétQTj; agyayéoi), cui com-missa clavis.quot; Carm. 1. I. sec. 2. poëm. moral, in laudem virg. v. 489.
„Quis nesciat, s. Ecclesiam in Apostolorum principis soliditate finna-
184
klaart, om welke redenen de Verlosser aan Simon, Joannes' zoon, vooruit reeds een nieuwen naam heeft willen sclienken:
„Het was (zegt hij) bij de Ouden in gebruik, eigennamen te geven, aan de dingen ontleend («tto tmv :tnnyu(tio}i1')- Zoo heeft ook Elias gedaan. En zulks geschiedde alles behalve doelloos (oi'^a nlüg), maar opdat men aldus een gestadige herinnering van eenige uitstekende weldaad Gods zoude hebben; opdat ons, ra. a. w., bij 't vernemen van zulk een eigennaam de daardoor uitgedrukte betrekking {nQoqf tjieia) onwillekeurig en als van zelf voor den geest zou zweven 1.quot;
Nieuwe namen, door God toegezegd of geschonken, zijn inderdaad profetiën, welke niet onduidelijk de toekomstige waardigheid, uitverkiezing, ambstbetrekking of hoedanigheid desgenen , die daarmee benoemd wordt, en wel als iets bijzonders en meer bepaaldelijk aan hem eigenaardigs, te kennen geven. Getuigen de hemelsche benamingen Abraham, Israël, Sara, Joannes (de Dooper), Jesus, enz. Hier derhalve is de eigennaam StepSias of i4.ep3«a, door den Heer aan Simon beloofd, een bepaalde vingerwijzing, een geheimzinnige aanspeling op Christus' eigen op-permagt en oppergezag, waarmee hij, Simon, en geen andere leerling tenzij alleen Simon, te eeniger tijde plaatsvervangend zou bekleed worden. Wat nog heerlijker uitschittert, als wij bedenken, hoe, zoowel in 't Oude als Nieuwe Testament, onder deze zelfde benaming van steen, hoeksteen, rots, fondament (der Kerk), de Christus-zelf, als zijnde Hij dit alles bij uitnemendheid en uit Zich zeiven, herhaaldelijk beschreven staat
Jn Joan. Hom. XIX (al. XVIIIJ. - Elders (Hom, IV, n, 3) zegt hij -„basis illa Ecclesiae, vere Petrus, (juuin nomine, turn re (ij xqrjnïg tijg ixx^i/aiag, 6 ovvag ÜBTQog xal rü ovfifiazi xai icü nquy(taxly*. Verg. S. Just. M. Dialog, cum. Try ph. n. 106; S. Cjrill. Alexandr. in Joan. 1: 40; S. Hieron. in Matth. VII; Tertull. contr. Marcion. Lib. IV, c. 13; S. Ambr. Uc Fide, Lib. Ill, c. V, n. 56.
185
In welk verband evenwel deze naam „Petrus'' tot het daaraan wezenlijk beantwoordende denkbeeld van rots man, van duurzaamheid alzoo en van stevigheid, eenmaal staan zou; aan welk gewigtigfeit deze naam zijn ware beteekenis zou ontleenen; wat eigenlijk de hier bedoelde weldaad Gods zijn mogt: dit, zegt de h. Chrysostomus, heeft Christus niet terstond en van 't begin af duidelijk uitgesproken: dit zou eerst na verloop van tijd zonneklaar aan 't licht komen.
Intusschen vloden er vele maanden voorbij. De gezegende Go d-mensch trok leerarend en wonderen wrochtend door de steden en vlekken van Galilea en Juda, en de van lieverlede aangeworven Apostelen volgden Hem allerwegen, terwijl Hij hen gestadig in de goddelijke waarheden onderwees. Toch was steeds, bij elke meer belangrijke gelegenheid, Simon Petrus de Apostel, die 't meest van allen op den voorgrond trad. Een paar feiten slechts herinneren wij1. Hem inzonderheid, en hem 't allereerst, gold het woord van Jesus na de wondervolle vischvangst op het meer van Genesareth: Frees niet! Van nu aan zult gij menschen vangen (Lk. V; 10). Een anderen keer, als de goddelijke Meester zich de wonderdadige spijziging van duizenden menschen te nutte had gemaakt, om de toekomstige nuttiging van Zijn allerheiligst Vleesch en Bloed belovenderwijs te leeraren, en terwijl
Zie Mgr J. H. Wensing (Chantrel's Levens der Pausen) D. I, blz. 24—28.-En liet is van belang, dit wel in 't oog te honden, zooals dan ook Duperron, Bellarrainus, Petitdier, Maraaehius, De Simeonis, Klee, Selnvetz en meer andere godgeleerden nadrukkelijk doen opmerken en Bossuct zelf openlijk erkent in zijn „Sermon sur t Unite'quot;, alwaar hij, met Petrus' geheelen levensloop voor oogen, zegt (I' partie)'- „Pierre pnnnt pnrtuut le premier en toutes ma-nièresj le premier a conj'esser la Joi; le premier dans ^obligation fCexercer 'Ca-mow; le premier de to us les apólres. qui vit te Sauoeur ressuscite' des mor Is, comme il en avait été le premier te'moin devant tout le peuple; le premier quand il fallut remplir le nombre des apólres; le premier qui confirma la foi par un miracle; le premier it convertir les Juifs; le premier a recevoir les gentils; le premier par tout. Mais je ne puis tout dire: tout concourt a e'tablir sa pri-mauté; oui, tout.'''' De Schriftplaatsen, waar hier kennelijk op aangespeeld wordt, zijn: Mt. IV; 18, X: 2, XIV: 28 vv., XV: 15 vv., XVII; I vv., XVIII; 21, XIX; 27, XXVI; 37—40; Mk. III; 16, VIII; 29 W., IX:
1 vv., XIV; 33—37, XVI: 7; Lk. VI: 14, VIII; 45—51, IX: 20—28—32, XII; 41, XVIII: 28, XXIV: 12; Jo. I: 42. XIII: 6, XX: 2 vv., XXI:
186
velen aan deze leer zioh verergerden en Hem verlieten, toen was het Simon Petrus, die bij't woord van Christus plegtig zwoer en in geestdrift uitriep: Heere! tot wien zullen wij gaan? Gij helt de woorden des eeuwigen Levens-, en wij, wij hebben geloofd en erkend, dat Gij zijt de Christus, de Zone'Gods (Jo. YI: 69^ 70) 1. Het was dan ook, als Stolberg s hier aanteekent, den toekomsti-gen Opperherder van de Kerk, welke 't allerheiligst Sakrament van 's Heeren Ligchaam en Bloed bezitten zou, alleszins waardig, in deze belofte van den Zone Gods woorden des eeuwigen levens te erkennen en zulk een heerlijke belijdenis af te leggen.
Maar toch was en bleef, nog altoos, de goddelijke bedoeling, de eigenlijke beweegreden, het juiste antwoord op de vrage, waarom dan toch de Heer dien naam van „IPetrïïsquot; of „S-S.egïïiaquot; d. i. „rolsmanquot; aan Simon had toegezegd (Jo. I: 42) en geschonken (Mk. III; 16), zoowel voor Simon zeiven als voor de overige jongeren een verborgen raadsel.
Dan, eindelijk stelt Jesus, omstreeks 't midden van Zijn laatste levensjaar, Simon Petrus in de gelegenheid, om nogmaals aangaande den Messias een soortgelijke geloofsbelijdenis als vroeger af te leggen, maar om nu dan ook beloond te worden met een belofte, zoo schitterend en gadeloos groot, dat daardoor de ware en eigenlijke zin van den eerenaam „IPetïïis-quot; d. i. „kSots-ma.iiquot; ten volle aan 't licht kwam. Luister !
,,En Jesus kwam in de streken van Cesare'a Philippi; en Hij ondervroeg Zijne leerlingen, zeggende: IVie zeggen de menschen dat de Zoon des menschen is2? Zij nu zeiden: Sommigen: Joannes de
„Petrus overtuigd, dat al zijne mede-Apostelen niet anders gezind zijn dan hij, antwoordt als uit aller naam: Het is ons niet mogelijk U te verlaten, want tot welken anderen leeraar zouden wij ons kunnen vervoegen? De woorden des levens hebt gij alleen, d. i., het geloof aan Uwe leering geeft het eeuwige leven; en wij, voegt hij er bij, wij zijn niet van die geloovigen, die u een oogenblik volgen en dan u afvallen (vs. 67); wij zijn alreeds over lang gekomen tot het geloof en de erkentenis dat Gij de Christus (de beloofde Messias) de Zone Gods zijt (Beelen, t. a. p., blz. 539, n. 4).quot; /
„De Zoon des menschen. Deze is de benaming,quot; welke de Propheet Daniël aan den beloofden Messias gaf (zie Dan. VII: 13). Van zich zeiven sprekende, bedient de Zaligmaker zich zeer dikwijls van deze benaming... De zin der vraag, door Jesus aan zijne leerlingen voorgesteld, is derhalve deze: fFie zeggen de menschen dat ik ben? of, m. a. w: voor wien honden de menschen mij, die de Messias ben (Beelen, t. a. p., blz. 100, n. 2.)?quot;
187
Dooper 1; anderen : Elius; en anderen : Jeremias, of een der Profeten , Jesus zegt tot hen: Doch gij, wie zegt gij dat Ik hen Hlinon Petrus 3 antwoordde en zeide; tiij zijt de Cliristus de
1 „Zij meenden, dat deze van de dooden was opgestaan (Beelen, aid. n. 3).quot; Verg. Mt. XIV; 1,2; Lk. IX: 8. „Do land- en tijdgenooten van Jesus - zóo schrijft de geleerde Lipman, in een der „ophelderende aanteekeningenquot;, waarmede hij zijn gevierde vertaling van het N. T. ('s Boseh, 1859) D. I, hlz. 71, n. 8) verrijkt heeft - „konden niet geheel blind zijn voor de wondennagt des Heilands, noch geheel doof voor zijne goddelijke leering; maar do bekrompen waan, dat de Messias als een veroveraar, met wereldlijke magt cn heerlijkheid omgeven, een Joodsch koningrijk zoude stichten, herstellen en uitbreiden, was in gemoederen, zoo aardsch-gezind, een beletsel togen de erkenning van deu nederigen Jesus, die het kindschap Gods en niet het koningschap der aarde verkondigde enguf. Door denzelfden waan verblind, verbeiden onze Israëlitische broeders nog steeds den Messias, om den troon van David on Salomon weder op te rigten. Die dwaling, door do teleurstelling van eeuwen niet uitgeroeid, maar versterkt, deed hen miskennen, hoeveel heerlijker do wet en de profeten in do zending van Chr.'stus vervuld zijn. De wet en de profoton van Israël hadden hoogeren zin, dan het volk en zijne leiders konden of wildon bevatten. Het rijk, door Christus op aarde gesticht, strekte zich uit tot alle de volken der aarde, en vereenigdo de mensehheid in éën groot en onvergankelijk Gods-verbond: opdat aldus de belofte des Hoeren aan Abraham zoude vervuld worden: in u zuilen alle geslachten des aardrijks gezegend werden (1 Moz. XII: 3). - Die derhalve niet geheel de goddelijke zending des Hollands loochenden, zagen in hem [J. 0.] slechts oenen der profeten. Er zijn, helaas! buiten de Kerk, velen die den naam van Christus belijden, er zijn er zelfs die zich Evangeliepredikers noemen, en die nogtans op de vraag: Wie zeggen zij, dat de Zoon dis tnenscken is? den Christus dieper verlagen, dan zij, van wie hier de discipelen spreken. Onder hen, die zich van de Kerk van Christus hebben afgescheiden, heet zulke Chr istus-v er loochening van zoo menigen kansel weerklinkende, Kv angelie-predikingV
2 „De vraag van Jesus, gelijk Chrysostomus (homil. LV) te regt ons doet opmerken, strekte alreeds, om een meer verheven antwoord voor te bereiden dan dat der menigte. De vraag werd niet door deu Goddelijkeu Meester aan zijne uilnerkorene discipelen gedaan, terwijl zij nog in den aanvang van hun leerlingschap waren, maar nadat zij, door tal van wondoren on hoogte van leering tot meerdere kennis opgeklommen, meer ontvankelijk waren geworden voor het hoogste en heiligste geloot' des Christens (i']i aicov dsó-jrjxo; xotl TtQÓ; zijg zo» naieqa ófiovoia;).quot; Lipman, blz. 72, n. 9.
3 „...De belijdenis van Petrus omtrent do Godheid van Christus en zijne Eenheid van Wezen met den Vader (io ópóiijiov xm ouooictioc), hier door Christus verklaard te zijn eene Goddelijke openbaring, hoeft een geheel anderen zin, dan waarin Nathanaël (Joann. I: 49) zeide: Rabbi! gij zijt de Zoon Gods, gij zijt de Koning Israels! Want Nathanaël werd veeleer door den Heiland berispt, als een zwak goloovige (aid. vs. 57), dan gelijk Petrus, zalig geprezen; veelmin werd de verklaring van Nathanaël, gelijk die van Petrus, eene God-
188
„En Ik, XU zeg-■i: Ciij zijt Petrus,
en op deze steenrots zal ik -Tl ijlie Kerk bouwen, en ile poorten der liel-le zullen liaar niet overweldigen. En aan IJ zal Ik geven de sleutelen van het Kijk der Hemelen. En al wat gij zult gebonden lieb-ben op de aarde,
zal ook in den liemel gebonden zijn:
en al wat gij zult ontbonden liebben op de aarde, zal ook in den hemel «itiütïüiicïeta zijn.quot;
Ziedaar de allereerste beslissende Schriftuurplaats, enwel uit
(lelijke ingeving genoemd. Chnjsost...'''' Lipman aid. n. 10. - In gelijken zin,
schrijft Beclen (blz. 486, n. 5): ..... Dat Nathanaël door die benaming, de
Zone Coda, hier ook de goddelijke natuur van Jesus Christus betcekend en beleden hebbe, gelijk daarna Petrus (Matth. XVI: 16), dit kan met reden bet-vvijfeld worden; naar ons gevoelen is het niet waarschijnlijk.quot; Overigens, „op de vraag door den Zaligmaker niet aan Simon Petrus alleen, maar aan al zijne Apostelen gedaan, antwoordt Petrus voor zich, en legt aangaande .lesus de belijdenis af van zijn geloof, verklarende dat de persoon van Jesus was de Christus, d. i., de beloofde Messias en de Zoon Gods, alzoo God en mensch, de eeuwige Zoon d'.'s eeuwigen Vaders. Dat Petrus uit aller naam geantwoord heeft, als sommigen willen, volgt volstrekt niet uit den zamen-hang der rede, maar wel het tegendeel (ld. bl. 100, n. 5).quot;-Vgl. W.Reisch^
Die h. Schriften des N. 1\ nach der Vuig..... übers. und erldut., S. 88;
P. Schegg, Die h. Evang. übersetzt und erklart, II, 353.
1 „In de taal, waar Jesus zich van bediende, was vleesch en bloed eene zeer gewone uitdrukking om den mensch te beteekenen, voornamelijk in tegenoverstelling van God. De zin van dit vers [17] is-. Ik noem u gelukkig, Si-
Xoon van den levenden CSod. En Jesus antwoordde en zelde tot Item i Kalig- zijt g-ij, Simon, Bar Jona ! want vleesclt en bloed i Iteeft u dat niet geopenbaard, maar llijn Vader, die in den liemel is.
Kuyd) Sé aoi JLéyco,
óu aii Iléxqog,
xal ènl Tai'T rj x f/
nsx ga oixoöoutjaca fj.ov Ttjv ixxXr/fjiav xal nvXai cidov ov
18. Et ego dico tibi, quia tu es Petrus, et super hancpetram axiificabo ecclesiam meam, et porta; inferi nou praevalebunt ad-versus eam.
xaiva jfiaovaiv ai'-r»/ï.
Kal (Taicrw aoi rot; xXsi; Ttji fincnXeiag jüiv oitQavüv xal o èay (frjar/g inl xfjg yij;, taxai SeSsuévov sv joï; ovgnvoïs' xal
o tap Xicrji cnl ttjg yy;, èaxai Xslvfiévov èv jotg oigavoïg.
19. Et tibi dabo claves regni coelorum. Et quodcuuque liga-veris super terram , erit ligatum et in coells: et quodcunque solveris super terram, erit solutum et in cuclis.
189
da pen van den li. Evangelist Mattlieüs, au waaromtrent wij den edelen en navolgenswaardigen bekeerling Mr S. P. Lipman (blz. 73, n. 11) volmondig nazeggen:
„Devs.l?—19 missen, buiten de H. kuth. Kerk, allen redelijken zin. ffaar is, buiten haar, de Kerk, door Christus op de steenrots [Pel. ra) ... Petrus gebouwd, welke de poorten der bel niet hebben kunnen overweldigen. en aan welke de sleutelen van het rijk der hemelen zijn gegeven? De kinderlijke, eenvoudige, geloovige opvatting van deze ge-wigtige Bijbelplaats, v/elke anders zinloos en onoplosbaar is, en waaraan alle de geleerdheid der tegenstanderen van de Kerk steeds schipbreuk geleden beeft, is ook de sleutel, zonder welken het Evangelie een yes lot en boek is. Van daar dat Cfiris-tus zelf (Matth. XVIi!: 17) het oordeel uitspreekt over hen. die aan de Kerk gehoor weigeren. Verg. Joann. XXI; 15—19. De overeenstemming van alle christelijke eeuwen, de leer van alle de Kerkvaders, de geschiedeais van het Christendom toonen ons de Kerk in baren histo-riscben voortduur, en laten, bij grondig onderzoek, geenen twijfel over. dat die Kerk geen andere is of zijn kan. dan de Roonisch-Katholijke. De belofte van Christus, die Zijne Kerk op eenen onver-gankelijken grondslag heeft gebouwd, is aizoo vervuld geworden; wij, leden der h. kath. Kerk, zien, dagelijks en overal, hare vervulling, en betreuren met diep leedgevoel, dat zoo vele duizenden onzer geliefde Mede-Christenen, omtrent uit meest gewigtige geloofspunt in eene dwaling verkeeren, welke hen, voor alle andere geloofspunten, van DEN ÉÉSiiGEN ZSKEREN GRONDSLAG berooft. Kan het anders? Heeft Chrsitus niet gesproken: op deze steenrots zal ik mijne Kerk bouwen? Die, met Petrus, de Godheid van Christus willen belijden, moeten, met Christus, de steenrots Petrus ais den grondslag der Kerk erkennen. Dien grondslag verlatende, ziet de Christen zich zijnen vasten steuu ontvallen, I Pelr. ill; 1G. 17.quot;
Maar, welke nu is de naastbijliggende, letterlijke en mitsdien eigenlijke zin dezer goddelijke woorden: Gij zijt Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk
mon, zoon van Jona, om de genade die u geschonken is; want niet van u zeiven, noch van eenig ander mensch hebt gij die kennis, welke gij aangaande mij in uwe helijdenis hebt uitgesproken, maar gij ontvingt haar door de genade ecner goddelijke openbaiing in u. En wij moeten hier denken aan eene bijzondere genade eener bijzondere openbaiing. of verlichting des verstands en vermeerdering van kennis aangaande den persoon van Jesus, zijne Grdheid en zijn Zoonschap; hoedanige ger.ade en openbaring tot dusverre niet geschonken was geworden noch aan Petrus zeiven (Joan. VI: 69), noch aan iemand dergenen, die vroeger den Heere Jesus voor Gods Zoon hadden erkend (Beelen, aid. _ n. 7;.quot;
13
190
houwen, en de poorten der helle zullen haar niet overweldigen? Laat ons bepaalder vragen: Is bier, krachtens den natuurlijken en noodzakelijken zin, voor den h. Petrus en diens opvolgeren, - of juister nog; is hier voor den Paus^ de belofte van Onfeilbaarheid-in-geloofs-zaken uitgesproken?
Wanneer wij dit tekstwoord vergelijken met hetgeen Lukas (IX: 18) heeft geboekstaafd, dan zien we, dat de Zaligmaker, voordat Hij Zijn' jongeren de kardinale vraag stelde, welke Simon's geloofsbetuiging zou uitlokken, alleen biddende was. De leerlingen waren bij Hem. „Jesus zal... hier op eenigen afstand van zijne leerlingen gebeden hebben, tegelijk met hen voortreizende. Hij bad voor zijne leerlingen1.quot; Of nu de eeuwige Hoogepriester, reeds bij deze gelegenheid, gelijk Stolberg 2 vermoedt, om een bijzondere gaaf gebeden hebbe voor Zijn toekomstigen Stedehouder, dit is onzeker en behoeft hier dus niet in aanmerking te komen. Onloochenbaar blijkt nogtans uit dit voorafgaand biddende was, dat er iets van zeer ge-wigtige beteekenis stond te gebeuren. En op eenige grootsche daad wijzen, bovendien, zoowel de plegtige zaligspreking van Simon, als de plegtige toespraak bij 's vaders naam: Simon, Bar-Jona 3! Dit laatste toch gold steeds, en onder alle volken, voor iets eervols, en moet het plegtstatige eener toespraak en dezer hooge beteekenis aanduiden 4.
Bij 't lezen dier woorden: Gij zijt PetrusJ en op deze Steenrots enz., hebben we dus ontegenzeggelijk een daad van het allergrootst belang voor den geest. En de toe-
1 Beelen, blz. 363, n. 9. 2 Gesch. der Heiig. J. C., B. 5. S. 23S.
S Elders (Jo. XXI: 15, 16, 17) luidt het: Simon, zoon van Joannes] „Do oorspronkelijke Hebreeirwsche doch met een Griekschcu uitgang geschreven eigenaam ./óannüs (in den Genitivus: Juanndj komt in dien vorm zelden voor (zie Luk. III: 27); men bezigde gewoonlijk den anderen vorm: Jdannes (in den Genitivus: Jöannou). Die Genitivus Jaannd wordt door zamentrekking Jdna (Luk. III: 30), en dit .fona is het Jona der benaming van Petrus, als hij genoemd wordt: Simon, Bar-Jona, d. i. zoon van Jona (Matth. XVI: 17;.
Derhalve is zoon van Joannes____hetzelfde gezegd ais z uuti van Jona...
(Beelen, t. a. p., blz. 675, n. 1.).quot;
-I Verg. Stolberg, t. a. p., S. 511; Beelen, t. a. p., blz. 100, n. 6.
191
komstige tijd [-zal bouwen, zullen niet overweldigen - ) geeft ons tevens te verstaan, dat de verwezenlijking dier godspraak behoorde tot de toekomst. Zij behelst dus een belovings-daadj-ienwel een belofte van beslissenden aard - nopens wat?...
Onze gewijde tekst omsluit drie wèl te onderscheiden punten, drie klaarblijkelijke feiten.
Eerste feit. Christus, de Zoon van den levenden God, zal een Kerk bouwen.
En deze Kerk noemt Hij Zijn Kerk. Hij onderscheidt ze dus bepaaldelijk van ea boven elk ander gewrocht van menschen-hand, van en boven alle andere maatschappij of vereeniging van menschen. En dit Godsgewrocht zal wezen éene Kerk, noch verdeeld, noch gescheurd. En ze zal zijn een goddelijke Kerk, immers de toekomstige bezitster en eigenaresse Zijner he-melsche schatten van waarheid en genade.
Tweede feit. De Christus zal deze Zijne Kerk bouwen op Simon Petrus.
Dat immers de petra of kepha (steenrots), op welke de Heer Zijne Kerk belooft te zullen bouwen, niemand anders zijn zoh« en mitsdien geen ander is, dan de persoon zelf, wien Hij bereids den eigennaam Petrus {lléioo, — Kéifa) gegeven had, dit zijn alle katholieke Schriftuitleggers te dezer plaatse volkomen eens, en zoo houdt het de Kerk zelve. Welteregt. Deze opvatting toch wordt gevorderd wegens het innerlijk zinverband: Gij zijt Petrus (d. i. Steenrots), en op déze Steenrots zal ik Mijne Kerk louwen, enz. Door het verschil van geslacht wordt hier de zin der uitdrukking in geenen deele iiewijzigd. 't Vrouwelijke petra [ttfioh) was, trouwens, meer gewoon, meer algemeen in zwang; derhalve mogt de Evangelist, of, beter gezegd, diens grieksche vertaler, dezen vorm gerustelijk bezigen. Strikt gesproken, zou hier nogtans de mannelijke vorm, het attische petros (rrér(jo,), ofschoon van zeldzamer gebruik, beter geweest zijn. Deze opvatting wordt vervolgens gevorderd om den zamenhang met wat voorafgaat. Eerst beleed Simon, Joannes-zoon, de godheid van Jesus. Daarop bestempelt Jesus deze belijdenis als een goddelijke openbaring, en bekroont haar nu tevens, door onmiddellijk daarna.
192
met een Zijuer Godheid waardige daad, en niet zonder klem en nadruk, te hernemen; En Ik, Ik zeg u {Kayw dé vol Xtya). En inderdaad, wat al onzi)» zou deze tekst niet behelzen, bijaldien men Christus hier zeggen liet; En Ik nu. Ik zeg op Mijne beurt tot u; Gij zijt Petrus, - dézen naam heb Ik u immers gegeven, - en op ... Mij zal Ik Mijne Kerk bouwen!? Voorzeker, Jesus Gliristus zelf is de goddelijke Bouwmeester, is de fioofd-ho cksteen [summits angular is lapis. Eph. II; 20), van wien, in den laatsten aanleg, het gansche gebouw en dus ook het fondament des gebouws. Petrus zelf, alle stevigheid en kracht moet bekomen. Naast Mem en buiten Hem om is er voor de Kerk Gods geen tweede hoofd-oor-sprong van bestaan. W'av.f, niemand kan een anderen grondslag leggen, dan die gelegd is, namelijk Christus Jesus (I Kor. III; 11). Wat evenwel den goddelijkeu Stichter in geenen deele wederhiel d, om Zijne Kerk, onverminderd en onverlet haar goddelijkeu hoofd-hoeksteen en alleen-eigenlijk fondament, hetwelk Hij zelf is, op een tweeden hoeksteen te zetten, op een mede-fondament, op een ondergeschikten plaatsvervangenden grondslag [fundamentum secundarïnm], welk laatste fondament zijn reden van bestaan geheel en al aan 't eerste ontleent. Wie zal God verhinderen, op deze of gene bepaalde manier te handelen? Wie daarentegen zal niet veeleer lofprijzend Zijne wijsheid bewonderen, dat Hij een zigtbaar gebouw, een zigtbare maatschappij (immers van menschen), ook met een zigtbaar fondament, met een zigtbaar Hoofd, heeft willen begiftigen! Is derhalve Christus zelf het onzigtbaar hoofdfondament [fundamentum primarium invisibile): Petrus, de in zijn opvolgeren altoos voortlevende Petrus, is het zigtbaar, het plaatsvervangend mede-fondament [fundamentum secwndarium visihile). En is de Christus het alleen-eigenlijke Opperhoofd der Kerk [caput pvincipale Ecclcsitë); Petrus is, en wel in zijne opvolgers ten allen tijd, het Christus dienende, het alleen aan Christus ondergeschikte Hoofd [caput ministeriale Christi), d. w. z., de zienlijke Stedehouder of Plaatsvervanger van Christus Jesus op aarde. Hoe helder stond dit den h. Leo voor oogen, wanr hij den Godmensch o. a. de navolgende woorden verklarenderwijs in den mond legde;
193
„Hoewel Ik-zclf tie onscliendljart' Rots ben.... gij ook nogtans zijt eenc rots, dewijl gij door Mijne kracht gestevigd -wordt, opdat hetgeen Mij eige nmagtig toebehoort, deeinemender-wijs het uwe 7.ij l.quot;
Onze katholieke opvatting vloeit, eindelijk, als van zelf, uit den zaïnenliang rnet lietgeen er onmiddellijk op volgt: En aaas ïe zal ik geven de sleutelen van het Bijk der hemelen, enz. liet zou immers, als Maldonatus te dezer plaatse aanteekeatj ongerijmd zijn, indien binnen het bestek van zoo weinige woorden zulk een groote wending van persoon en zaak liadde plaats gegrepen.
Ook dit tweede feit ligt dus tastbaar in Christus' eigen woorden, wier algeheelen zamenhang en natuurlijken zin een onzer voortreïfelijkste exegeten aldus voor een ieder verduidelijkt:
„Voor dat Andreas hem [zijn broeder Simon] tot Jcsus bragt (Joan. 1: 42), had de Apostel, tot wien de Zaligmaker hier spreekt, den eigennaam van Simon; doch bij die gelegenheid zeide Jesus tot hem; Gij zult Kepha genoemd worden (Joan. 1: 42); en die belofte vervulde Jesus eenigen tijd daarna, toen hij uit al zijne leerlingen er twaalf uitkoos tot zijne Apostelen; bij welke verkiezing hij, wat Markus (111: 16) heeft aangeteekend. aan Simon nu ook werkelijk den naam yaf van Kepha. Thans, in onze tekstwoorden, zegt Jesus tot hem: Gij zijt Kepha, gij, die Kspha heet, gij zijt nu werkelijk datgene, wat die naam beteekent; en door dit zoggen gaf de God-mensch hem die gaven, die eigenschappen, welke aangeduid worden door het beeld van een Kepha of Steenrots, bestemd om tot fondament of grondslag te dienen van een op te rigten gebouw.
„Men veronderstelle eens, dat de Zaligmaker in onze taal gesproken had; dan ware steenrots de naam geweest, vroeger door hem aan Simon gegeven, en dan hadde hij nu tot hem gezegd: En ik zeg u: Gij zijl steenrots. en op deze steenrots zal ik mijne Kerk houwen. Men lette op hef aanwijzend voornaamwoord deze [t/ti, tavTtj tij jtéifjci],
l „Ideo bcatus es, iinia tc Pater racus docnit, nee terrena opinio te fefeüit, sed mspiratio ccelcstis instiuxit: et non caro ct sanguis, sed ille me tibi, cujus siim nnigenitus Filius, indicavit. Et e(;o, inqnit, dico tibi; hoc est, sicut Pater mens tibi manifestavit divinitatem meam, ita ego tibi notam faeiam exeellen-tiam tiiam. Qui a tu es Petrus; idest, quum Ego sim inviolabilis patra, F.go Lapis annularis, qui facio utraque uninn, Ego fnndamentum, prater quod nemo potest alrad ponere: tomen tu quoque petra es, quia mea virtute solidaris, ut quee mihi potestale sunt propria, sint tibi mecum par ti cipationc. communia (Serm. IV in Anniv. Assumt.).quot;
194
dat hier den nadruk heeft en regtstreeks wijst op dien persoon, die tot naam heeft steenrots. De Apostel Petrus alzoo, en geen ander, is die rotsman, op wien Jesus verklaart Zijne Kerk te zullen bouwen: en niet dok de overige Apostelen, allen daar tegenwoordig, maar Petrus alleen wordt door Jesus verklaard te zijn de grondsteen of het fondament, waarop hij Zijne Kerk zal bouwen, gelijk hij ook aan hein alleen (vs. 19) de sleutelen belooft te geven van het Rijk der Hemelen 1.quot;
„Door Jesus' Kerk, hier voorgesteld onder het beeld van een op te rigten gebouw, worden verstaan al diegenen, die in hem zouden ge-looven, de geheele gemeente Gods in Christus (I Kor. XV: 9). deu goeden Herder: zijne schapen niet alleen, maar ook zijne lammeren (Joan. XXI: 15—18). Simon Kepha dan of Petrus, de rotsman, is door J. C. tot een onwrikbaar fondament gelegd van Zijne op te rigten Kerk. Het fondament nu van een gebouw is het edelste gedeelte daarvan; al de overige deelen, zonder eenige uitzondering, moeten, om stand te houden, noodzakelijk daarop rusten; en wat niet daarop rust, stort in. Door dat rusten op het fondament maken ook al de deelen van het opgetrokken gebouw met dat fondament slechts een gebouw uit, en zijn zij tevens, door dat verband van eenheid, hoevelen ook, te zamen eene eenheid en verbonden met elkander. Petrus alzoo is het edelste gedeelte der Kerk; de gansche Kerk rust op hem; hij is de uitwerbenilc; ooa zaak vau Iiarv onwriSi bmarheid «n teva^us van haru eeialieiri. Een Christelijke gemeente, die zich van hem heeft afgescheiden, of door hem afgesneden is, of buiten hem zich oprigt. behoort niet tot de Kerk door J. C. gesticht: slechts eene Kerk is er, en die Kerk is alleen daar. waar de Steenrots is V
Met volkomen regt alzoo meenen wij, met Maldonatus en de beste exegeten1, te mogen besluiten, dat des Heeren uitspraak:
Hoc tastbaar en boven alle twijfel verheven dit tweede fei t iu Christus'gezegde vervat is, blijkt zelfs uit de erkentenis van al zulke geleerde Protestanten, die zich ten dezen, althans eenigermate, aan 't slavenjuk der anti-katholieke vooroordeel en wisten te ontwringen. Van de oudere noemen wij slechts Beza, Bengel en Dodwell; van de nieuwere: Rosenmüller en Kninoel, welke laatste ons tekstwoord aldus kommentariëert: ...... Ego vero vicissim (xicyw, ut X: 2quot;ij tibi
dieam, quis tu sis, et quid a te exspeetandum sit. Xv ei néxqos, tu vere nominaris Petrus, idest, rupes, saxum, nomen et omen habes... Matthaei gritcus interpres primo loco scripsit nézqos, et altero néign, quia proprium apostoli nomen graeeum non erat nétga sed névgog. Nullum autetn discrimen his vocabulis inest; imo grseei promiscue dicunt tietqos et néiga ad signifi-
195
Gij zjt Petrus, en op deze Steenrots zal Ik Mijne Kerk loiaoen, zooveel beteekeut als: Gij zijt Petrus, - dezen naam lieb Ik U gegeven: - en op U zal Ik Mijne Kerk bouwen. Doch, niet in déze, maar in gene bewoordingen, heeft de Zaligmaker - gelijk Maldonatus aanteekent - zich bij voorkeur uitgedrukt, „opdat het schoone en krachtvolle Zijner rede behouden bleve, of om, m. a. w., de aangevangen beeldsprank voortzettende. Zijne Kerk liever als een gebouw te blijven bespreken.quot;
Derde feit. De poorten der helle zullen deze, op Petrus gebouwde (- destijds nog te bouwen-) Kerk niet overweldigen.
En waarom niet overweldigen? Op deze vrage geeft alweder het natuurlijk en mitsdien noodzakelijk zinverband van 's Heeren godspraak de oplossing: omdat deze Kerk op deze steenrots, op dezen rotsman, gebouwd wordt; waar de logika, met onverbiddelijke noodzakelijkheid, tot sluitrede op laat volgen : deze steenrots, deze rotsman, moet derhalve zelf onwankelbaar zijn.
Met het oog alzoo op Petrus, ontwaart men in den onder-werpelijken tekst eene tweevoudige toezegging:
Eerste belofte. Petrus zal het zigtbaar fondament der te bouwen Kerk, het middenpunt, de uitwerkende oorzaak, harer Eenheid zijn. Deze belofte ligt opgesloten in 's Heeren gezegde: En op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk louwen. Eu dat nu in der waarheid deze belofte èn aan Petrus en aan diens opvolgeren verwezenlijkt is, hierover bestaat in de gausche Kerk geen zweem van strijd: het zijn zelfs geloofspunten. (Zie, boven, blzz. 166 vv.)
oandum saxum, rupi m____ Et super hoc rvpe ecclesinm rnenm exstruam, qua: verbu
edisserens .Jesus Petrum manu vel digito tetigisse putandus est. Male enira plures interpretes [se. acatholici] per néiQu» intellexerunt vel Christum ipsum, vel professionem Petri paulo ante editam. Neque vero[NB.j nd /kis conlurtns mterpretalioiirs eonfugissent interpretes, si non pontilicii e verbis: xal ènï lavti] tiy nsiqu, ad Petrum relatis, male[?!?] ae perperam [?!?] vindieare voluissent Petri successoribus, h. e., pontificibus romanis auc-toritatem et prtcrogativam singularem ac divinam (Theoph. Kuinoel, Comment, ad Matth. XVI- IS).'1 Zie ook Sehleusner, Lexicon iV. 2'. i. o. néiga.
196
Edoch, niet enkel staan, niet rusten en steunen alléén, zou de toekomstige Kerk Gods op dit haar fondament: alleszins veilig en alleszins zeker, met onfeilbare gewisheid alzoo, zou zij steeds op dezen grondsteen vaststaan. En vandaar de
'Tweede belofte. Petrus zal het iiiet te ver-wrikivJMi fondament zijn der te bouwen Kerk. Deze belofte ligt vooral in de karakteristieke en beteekenisvolle bijvoeging : en de poorten der helle zullen haar niet overweldigen. Of is het dan aanneembiiar, dat de gezegende Godmensch deze zinrijke woorden zonder waarachtig innerlijken zameiihang, m. a, w., doelloos, gedachteloos, planloos, zoo maar losweg, zou hebben uitgesproken ?
Welnu, de verwezenlijking dezer belofte is voor ons leerstuk beslissend. Heel dit belovingswoord dienen we derhalve nog dieper te doorgronden, nog omstandiger te overwegen. Inzonderheid moeten we naauwlettend nagaan, of en in hoever de grenzen, waarbinnen ons hier te verhandelen geloofspunt zich beweegt, uit dit Schriftwoord al dan niet met juistheid en afdoende kunnen aangetoond worden. Maar ook de uitstekendste exegeten en b. Vaderen moeten wij ondervragen.
Vooreerst dan blijkt uit dit bcloftewoord ten duidelijkst, met wélke geheimnisvolle inzigten aan den geboortenaam Simon vooruit reeds door den lieer zei ven de eerennam Petrus is toegevoegd. Het begrip van onwrikbaarheid, van vastheid en duurzaamheid, in het beeldsprakige „Steenrotsquot; uf ., Rots manquot; zoo ondubbelzinnig opgesloten, bereikt hier op de allerschoonste en treffendste wijze het daarmee beoogde doelwit. Rotsvasthcid zal immers aan Simon betamen, wanneer hij te eeniger tijde zal moeten blijken het fondament, de Petrus, te zijn van een alle eeuwen trotseerend gebouw 1. Laat dus vrij donderbui op donderbui deze steenrots omhullen, laat stormweders tegen haar aan bruisin, laat woedende golven haar geeselen, laat de hoog opgezweepte watervloeden haar overdekken: toch is en blijft dezo steenrots onbewegelijk, en deze haar eigenaardige on-
qvin ■ zoo laat Corn, a Lap. Comment in Jo. I: 42) den Verlosser hier spreken - te faciam Petram Ecclesia, ut tihi t nee, que Ji dei izque ac regimini quasi fundamamp;nto petrino et solidissimo incumbat Eccleaice meoe ƒabrica.quot;
197
bewegelijklieid deelt zij mede aan alwat iu haar wortelt. Op een andere gelijkluidende Schriftuurplaats heeft overigens de goddelijke Leeraar liet doel van dit woordgebruik zelf ont-sluijerd, zoodat onze katholieke opvatting, welbeschouwd, niets and irs is dan de toepassing van des Heeren eigene zienswijs op 'i hier door Hem zeiven gestelde geval. Dan immers, zegt Hij, is een gebouw onwrikbaar, wanneer het is gegrondvest op een steenrots: En de regen viel, en de stroomen kwamen af, en de winden waaiden en stormden tegen het huis aan, ■ en het viel niet in; want iiet was g-ega'ondv^est op de stcea»-POt» (Mt. VII; 25; Lk. VI: 4S).
Doch waarin nu zal de onwankelbaarheid, de duurzamest vig-heid onzer Steenrots bestaan? Wat beduidt deze zegswijze?
Het werkelijk bestaande zegt ons, wat hier met de beeldspraak van „gebouwquot;, van „poorten der hellequot; en zoo wijders, bedoeld werd. Wat, trouwens, is het gebouw der Kerk, welks aanstaande stichting de Heer in ons tekstwoord zoo blijkbaar laat doorschemeren? Het is een zedelijke bouw, een men-schenvereeniging, een maatschappij of zamenleving van menschen: ziedaar de zigtbare, ligchamelijke, tastbare zijde. Maar dit gebouw heeft ook nog een hoogere, een geestelijke, een ver boven de wereld der verschijnselen verhevene zij7. En uit dit laatstgemelde zienspunt beschouwd, is Christus' Kerk geen Rijk van déze wereld, maar een Rijk der Hemelen, een Rijk der bovennatuurlijke waarheid en genade, een bovennatuurlijke instelling alzoo tot heil van 't menschdom. En iu dezen dubbelen schat van waarheid en genade bezit de Kerk, voor zoo ver zij uit menschen bestaat, het levensbeginsel harer eenheid en harer vereening. En de zigtbare ledematen der Kerk moeten, door zich, ieder afzonderlijk, deze waarheden en genaden als toe te eigeuen, altoos meer en meer deel verkrijgen aan quot;t onzigt-baar en geestelijk gemeengoed van deze hunne Kerk; door deze deelhebbing moeten zij hun heil bewerken, moeten ze zich steeds meer en meer heiligen. Bijgevolg omvat de eigenaardige regtskring van de Kerk, die de Verlosser stichten wilde, 't gansche gebied van alwat geestelijk en bovennatuurlijk is: het is m. a. w., een Rijk der waarheid en der genade. Daaruit volgt wijders, dat de beveiliging en handhaving van dit
198
Rijkeen geestelijke onwankelbaarheid tot waarborg heeft en veronderstelt.
En wat nu de poorten der helle beduiden, op deze Schriftplaats als strijdende met de Kerk voorgesteld? Evenals hier de Kerk, 't Rijk der heinelsche waarheid en genade op aarde, gedacht wordt onder 't beeld van een gebouw, zoo wordt, in een soortelijke tegenstelling van dat beeld, onder poorten der helle, de Satan met de hem eigene magt beeld-sprakig aangeduid. Want overeenkomstig liet oostersch taaleigen, van oudsher, o. a. bij de Egyptenaren, Hebreërs en Perzen, en thans nog in Turkije 1, gangbaar, verstaat men door „poortenquot; liet keizers- of koningspaleis met de aldaar resideerende regeermagt. Welnu, Satan is de Vader der log ent aal; en zijne magt is het duistere rijk der leugen, der zonde, in een woord, der dwaling met al haar onderscheidene schakeeringen; en zijn eigenaardig streven is de menschen te verleiden, opdat ook zij niet staan in de waarheid-, en zijn eigenaardige zegepraal is: de dwaling dermate over te planten in de menschen, dat ook zij ten langen leste geloof schenken aan de onwaarheid. (Jo. VIII: 44 vv.; 3 ïhessal. II: 10 vv.)
Waar dus de stikdonkere poorten of mogendheden van twist en haat tegen den lichthelderen bouw der Kerk strijd voeren, daar kampt de Leugenaar van den beginne, d. i., 't gansche hellerijk der logentaal, tegen de Kerk Gods, tegen 't Hemelrijk der waarheid en der genade, 'twelk door de goddelijke Openbaring, tot heil van 't menschdom, uit den Hemel op ons bene-denrond is overgeplant.
Edoch - zoo luidt 's Heeren belofte - de poorten der helle zullen in dit kampgevecht de Kerk niet overweldigen. Dit wil dus zeggen: de dwaling zal de goddelijke waarheid niet inzwelgen: de Kerk, die deze waarheid in bezit heeft, zal door de leugentaal niet overmeesterd en mitsdien van den weg des heils niet afgetrokken worden. Wat blijft ons daarvoor borg? De zamenhang antwoordt: omdat zij gebouwd en gegrondvest is op een steenrots; omdat zij, 'tRijk der waarheid, op een fondament staat, dat door de logen in
Men (leuke aan de algemeen bekende zegswijs: Ottomanische Porte.
199
geenen deele bemagtigd, door geen dwaling verslonden, nooit van de wegen des lieils afgedrongen zal worden; omdat zij, 'tEijk der waarheid, een vertegenwoordiger, een leidsman, een beschermheer en handhaver heeft, die onverzettelijk, met rotsvastheid, in de waarheid pal staat.
Dat nu vrij de wolken der dwaling haro regens, haar vergiftigde, logenwateren op de aarde neerstorten en als een andere zondvloed de wereld overstroomen, ofwel de wufte stormwinden der valsche leering, opgezweept door den vader van de logentaal, door middel van woord en schrift, schier heel de menschelijke maatschappij als in een maalstroom doen dwaiien: de Kerke Gods,'t Kijk der waarheid en genade, de Erfgename der goddelijke Openbarings-rijkdommen, zijgt niet ineen; want zij is gegrondvest op een steenrots, op Pefruc, den Rotsman.
Ziedaar Petrus' Onfeilbaarheid-in-jfeloofszaKen.
Maar, let wel! deze rotsvastheid-in-geloofszakenis aan Petrus niet anders toegezegd, tenzij alleen in zijn hoedanigheid van toekomstig fondament der gansche Kerk van Jesus Christus En Petrus èn de Kerk worden derhalve door den Heer gedacht in een werkelijke en allerinnigste verhouding tot elkander. Fondament en gebouw zijn dan ook twee korrelatieve, onafscheidbaar vereende, begrippen. Maar nu bestaat de Kerk nog niet: de Heer is nog slechts van plan, haar te grondvesten. De genadegaaf der rotsvastheid is dus nu nog niet van kracht. Inmiddels mag den uitverkoren Apostel gerustelijk nog menige menschelijke zwakheid overkomen: zijn vertrouwen, zijn geloof zelfs, wankele; ja, laat hem den Heer verloochenen: - niets van dit alles raakt aan het voor de toekomst beloofde charisma. Doch, wanneer te eeniger tijd Simon Petrus in der waarheid de Petrus» de konkrete drager van de werkelijk bestaande gansche Kerk, zal zijn geworden: als hij, zeg ik, het ambt van oppersten Herder en Leeraar der gansche Kerk uit zal oefenen, dan eerst, en dan slechts, zal voor hem, middelerwijl hij alle geloovigen leeraart, de duurzame stevigheid als die eener steenrots gelden, opdat aldus heel de Kerk, heel de op hem rustende, naar hem luisterende, hem volgende Kerk in gèèn geloofsdwaling gerake. Ziedaar Petrus, Onfeilbaar in zaken des geloofs, enwel uit-
200
sluitend en alleen in zijn konkrete .ambtsbetrekking van filoiMler en lieeraar der gasisclic SterR.
En komt nu deze betrekking eindelijk tot werkelijkheid; is, wil ik zeggen, 't gebouw der Kerk op dit zijn fondament eenmaal opgetrokken, alsdan heeft dit fondament, ook zonder eenige inmenging van den kant des gelieelen gebouws, de stevigheid der steenrots. Logiesch immers is't fondament met zijn soliditeit het eerste; dan volgt het gebouw, en de onwrikbaarheid des gebouws staat tot de rotsvastheid van het fondament in juist dezelfde verhouding als het uitwerksel tot zijn oorzaak. Doch evenals, niet het gebouw aan den grondslag, maar omgekeerd de grondslag aan 't gebouw, zijne stevigheid meedeelt, zoo juist erlangt Petrus, wat hier zeggen wil, de konkrete grondslag der gansche Kerk, de Faus alzoo, zijn On-feilbaarheid-in-geloofszaken, niet van 't overig deel der Kerk, noch ook van der bisschoppen toestemming: maar deze, juist omgekeerd, bekomen van Petrus hun ondwaalbaarheid, door zich, als Fcnéion zegt, met Petrus' eindoordeel eenvoudiglijkte vereenigen en daarmee in- of overeen- te stemmen 1. Door hun toestemming zetten zij, om hier Manning's woorden te bezigen, aan hetgeen reeds Onfeilbaar is, in geenen deele, (nieuwe) zekerheid bij. Zouden immers, als de h. Alfonsus de Liguori schrijft2, 's Pausen geloofsbepalingen slechts door en uit kracht van der bisschoppen toestemming Onfeilbaar wezen, dan moess men zeggen, niet: de Kerk is gebouwd op Petrus; maar: Petrus is gebouwd op de Kerk.
Tot dezelfde uitkomst geraakt men, als maar in 't oog gehouden wordt, dat de drager van dit opperst Herders- en Leeraars-gezag dan eerst van Petrus' Zetel [ex cathedra) beslist, wanneer hij de gansche Kerk tot het aannemen zijner geloofsbe-
„Judicare post judicium Ponlijicis est suum judicium cwn poutificio ennjun gare, Hac ratione Episcopi olim subscripsenmt ipsorum conciliorum generalium decretis. Eorum submissie erat judicium, et eorum judicium crat submissie. Subscribentes sesc submittebant simul et coulinnabant décisioncm Synodi/quot; Ep. scu Jnstr. past. data die 20 Apr. 1715. Vgl. Ball erin./)c potest, eccles. c. II, § 1, n. 3; Zaccaria, Antifehr. vindic, T. II, diss. IV, c 6; Card. Litta, Lettere sopra de* quattro orticoli etc. Lett. XXIVquot;.
Diss. cit. N. 115. Vgl. J. Jacques, t. a. p. blzz. 425, G56.
201
slissiug verpligt, en als we, dit wèl in 't oog lioudende, onzen gewijden tekst in verband brengen met 's Heeren onmiddellijk volgend beloftewoord: En aan u zal ik geven de sleutelen van het Rijk der Hemelen. Eu alles wat gjj zult gebonden hebben op aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn; en alles wat gij zult ontbonden hebben op aarde, zal ook in den hemel ontbonden zijn. De zamenhang ligt voor de hand; hier, gelijk ginds, hebben wij beloftelaal, enwel bepaaldelijk voor Petrus in zijn toekomstige betrekking tot de Kerk, die, volgens haar geestelijke zijde, een Rijk der bovennatuurlijke waarheid en genade, ee:i Rijk der Hemelen is. Van den eigen stond alzoo, dat op hein 't gebouw der Kerke rusten zal, moet Petrus tegelijkertijd ook do wettige bezitter en eigenaar wezen der sleutelen van dit bovennatuurlijk gebouw: binden immers moet hij en ontbinden en, door dit binden en ontbinden, de deure des Hemels in der waarheid kunnen sluiten en openen. Doch nu vragen we: wat beduidt deze sleutelmagt, hier, bovenal de overige Apostelen , alleen aan Petrus in 't verschiet overhandigd ? Wat, het klembijzettende ««« u? Blijkbaar, het van alle overige deelen der Kerk alleszins onafhankelijk Oppergezag over de gansche Kerk. En wat beduidt do toezegging dat alwat Petrus bindt, gebonden zijn zal? Ongetwijfeld, eene bindingsinagt, die zich uitstrekt over alle ledematen der Kerk. Wat, eindelijk, beduidt het woordje alles.'' Niets anders voorzeker, dan dat alle ledematen, niet alleenlijk die der hoorende Kerk, edoch ook de bisschoppen, gebonden zullen wezen, zoodra later de h. Petrus met het hem eigen Oppergezag-in-geloofszaken beslissen zal en de gansche Kerk zal verpligten, zijn einduitwijzing te aanvaarden. Maar vermag nu Petrus, uit kracht dezer belofte, zelfs de bisschoppen waarachtig en regtsgeldig en zonder hooger beroep verpligten, zoo hangt dus de Onfeilbaarheid, die ter zelf-der ure aan hem als aan 't fondament der Kerke werd toegezegd, van der bisschoppen toestemming onmogelijk af. Derhalve;
Ook voor, en onafhankelijk van, alle in- of bijstemming der bisschoppen, is Petrus in geloofszaken Onfeilbaar, zoo dikwerf hij als Hoofd en Leeraar der gansche Kerk eiudbeslissend {„ex cathedraquot;) optreedt.
Hier nu raag 't de geschikte plaats schijnen, om na te
202
gaan, of deze bijzondere Onfeilbaarheidsgave, aan Petrus als toekomstig fondament der Kerk beloofd, ook voor alle zijne ambtsopvolgeren van kracht zij. Dit was het tweede lid onzer te bewijzen stelling. Vooraf echter moeten wij over 't bereids erlangde rezultaat onzer exegeze het woord geven aan erkende, en wel kerkelijke, gezaghebbenden.
Men ziet het, geheel 't zwaartepunt der Schriftverklaring ten gunste der pauselijke Onfeilbaarheid, rust op 't innerlijk zinverband tusschen de, eenerzijds, aan Petrus gegeven belofte: Op u zal Ik Mijn Kerk houwen, en, ten andere, die betrekkelijk de Kerk: de poorten der helle zullen haar niet ov erroeldi-gen. Laatstgenoemde belofte moet hier namelijk opgevat worden als zijnde het onmidilellijk gevolg der eerstgegevene toezegging , zoodat het is, alsof de Heer gezegd zoude hebben: Op U, Kotsman, zal Ik Mijn Kerk bouwen: Diensvolgens zullen de poorten der helle haar niet
overweldigen.
Heel deze bewijsvoering alzoo is syllogistiesch in dezer voege zamen te vatten:
Een gebouw, dat rust op een onzeker, waggelend
fondament, staat nooit vast;
Edoch, 't gebouw der Kerk staat stevig vast: want de poorten der helle zullen haar niet overweldigen-. Dus steunt het niet op een onzeker of waggelend fondament; derhalve rust het op een hechten, alleszins veiligen grondslag:
Welnu, deze grondslag, dit fondament, is Petrus: Ergo----
Is deze uiteenzetting van het zinverband aannemelijk ? Vloeit er de sluitrede noodzakelijk uit voort, dat er voor 't fondament der Kerk een bijzondere Onfeilbaarheidsgave moet bestaan? Is zij deugdelijk gestaafd? De zamenhang en de logika tiebben, naar ons inzien, beide vragen beaamd. Doch hooren wij de h. Vaders, de kerkelijke Overlevering.
Neen, we staan, noch met onze tekstverklaring, noch met onze sluitrede, als zonderlingen of vertnetelen, geheel alleen. Wij steunen integendeel op de zwaarwigtigste autoriteiten; ja, wat meer is en, zoowel in dit als in de twee volgende
203
hoofdstukken, ten volle blijken zal, heel de kerkelijke Traditie is op onze hand 1.
1 Ware de zaak zelve minder ernstig cn heilig, men had er waarlijk om mogen lagchen, toen, nu eenige maanden geleden, middelerwijl het te Rome oeknmeniesch vergaderde Kpiskopaat de aloude Kerkleer over's Pausen On-feilbaarheid-in-geloolszaken met de stipste naauwgezetheid in den brecde onderzocht en er hoofdzakelijk nog slechts over de opportuniteit harer tot-dogmaverklaring verschil van nieening bestaan kon, een paar katholieke geleerden van naam, met het onnoozelste gezigt van de wereld , zonder zweem van bewijs, ja zelfs tegen hun eigen antecedenten in, de zotste orakeltaal kwamen op-disschen. - In Duitschland heette het o. a.; „ 1 on alien Vdtern /ener Zeilquot;'' [der zes eerste christeneeuwen] ,wclche die cvwigelischen Stellen'''' [Mt. XVI; Lk. XXII; Jo. XXI] „won der dein Petrus überyetragenen urn:alt exegetisch „erhldri habcn, hot nicht ein einziger die Anwendung auf die rürnischen Ui-,.schöfé als Nachfolger Petri genincht.'quot; Aldus beuzelde zekere Jatms in Der Pnpst md das Coneil (Leipzig 18G9), S. 97 ff. De hoofdinhoud van dit febroniaansch-jozefistieseh schotschrift had vooraf in de vijf wertldberuchte artikelen der Au^s-burger „Allgemeine Zeitungquot; (Maart i869) het licht gezien en alom bij de onervaren menigte krantlezeren niet weinig alarm verwekt. Lang duurde het, eer men algemeen wist, of deze pseudoniem verwant was met den Giano quadri-fronte, of hij van twee- of drievoudige tronie, met twee of meer aange-zigten verrijkt was, totdat, eindelijk en ten laatste, hetzelfde liberale zoogenaamde „Weltblattquot; dit raadsel oploste. Daarin toch verschonen (21 Jan. 1870 en vv.) „Kinige li'orte üher die. Unfehlharkeitsadresse.quot; Dit nu was een door den eigenlijken Janus, den „Keichsrath Stiftspropst und Professor Dr, Jo. Jos. Ign. von Döllingerquot;, voluit onderteekendo en schier krankzinnige kritiek van het door meer dan 400 Koncilie-Vaders ontworpen /justulatum of verzoekschrift om eindbeslissing. In gezegde „Einiye Wortequot; las men o. a.: ,,Dasz Jceiner dicser Herren,'quot; [de Aartsbisschoppen van Westminster, Baltimore cn Mechelen] „heincr auch der übrigen 400 Unterzeichner [schrikt niet, lezer!] rfi'e ganz groben und handgreif lichen JJwiouAr Aeiie» [? !] „und Entstellungen [?!] bemerkt hat,aus denen dieses Schrij tstücl „zusnmmengeselzt ist, das ist wunderbar und berechtigl[jtï] zu den „ungünstigsien Schlüssen auf den theologischen und historischcn Bildungsgrad dieser ,,l'ralaten—quot; Is dat nu niet kras?.... Heel dezen armzaligen Janus tegelijk met de naar hein genoemde janisten kan men, in de, boven, blz. 40, opgegeven werken van D'. J. Hergenröther, Dr. Eoth, D'. Stückl, G. Sclmeemann, alsook door D'. Friedhof {Gegen-Erwag. üher die papstl. Unfelhbarkcit, Mün-iser 1869), Dr. Scheeben {Des Pa/jst und das Coneil, Mainz 1869; cn „Die mdmliche Thatquot;, enz., Köln 1870), D'. Bickell (iirunde J'ür die Vnfehlbar-keit, enz.. Minister 1870), enz. enz., welverdiend en ernstig teregtgesteld zien. Zonderling iets! Janus' ergste scherpregter is hier doorgaans Dr. Doll iit-g c r zelf, de gevierde historiograaf van weleer!! Is 't niet, om van schaamte bloedrood te worden ?-Gelijktijdig, als op een gegeven teeken, zag Frankrijk zijn welbespraakteu, edoch zeer oppervlakkigen Bisschop van Orleans (Observations rclativ. a la de/in, de CInfaillib. au proch. Cone.), den Deken der Sorbonne
204
Ziehier, wat we lezen bij Origenes (t 253) 1:
„De poorten der helle zullen haar niet overweldiyen. Wélke „haarquot;?
De „Steenrotsquot;, waarop Christus Zijn Kerk bouwt? De „Kerkquot;?____
Of zijn beide, en de Steenrots èn de Kerk, als een en de zelfde zaak? BJit Stoud ik '5 ware. Want de hellepoorten zullen
noch de Steenrots, waarop de Christus Zijne Kerk bouwde, noch de
Kerk overweldigen..... Kemanil, wieu de poorten der helle
overweldigden, zou niet zijn (Ik sievitrotM, waarop Christus Zijne Kerk bouwt noch ook de door Christus op een steenrots gebouwde Kerk. Deze rots [Rotsman] is dus voor het serpent niet genaakbaar, is sterker dan de haar [hem] bestrijdende hellepoorten, zoodat, krachtens dit overwigt, de poorten der helle haar [hem] niet zullen overweldigen; en g-e 5 ij Si ijs is dok de Kerk, als eeu gebouw van den Christus, «lie met wijNiifilt;t Zijn Iiui* op (te Steecurots bouwde, ongenaakbaar voor de poorten der helle, die wel bestand zijn tegen dengene, die buiten de steenrots en buiten de Kerk is. maar onvermogend tegen deze.quot;
Gelijkerwijs laat de li. Ambrosius (t 397) deze belofte ook op 't fondameut slaan van de Kerk, op de „steenrotsquot;, op den „rotsmanquot;, en roept dan uit:
(Msgr. .M are!, bisschop van Sura i. p. i., Du ('ure. rje'n. et de la pair reliq., 2 vol. 8°, Paris 1869) cn l'abbé A. Gratry (ex-oratoriaan en een der „cin. quante de i'Académie iVaiiraise ') ter verdediging van 't zieltogend gallikanisme openlijk en allerheftigst optreden. Ook laatstgenoemde dreef de ligtzinnigc stoutheid zuo ver, van, in een zijner brochimrtjes, aan België's Primaat o. a. te durven schrijven: het ,moet gezegd worden, dat onder de
„grootste godgeleerden van naam geen enkele, hetzij grieksche ,.of latijnsche In de vijf of zes eerste eeuwen, en geen enkele „grieksche in eenige eeuw.zijne stem ten Uwen gunste [d. i. ten gunste van 'sPausen Onfeilbaarheid-in-geloofsiaken] verheft.quot; Deux. lettre a
Msij' Uechumps, p. 33: (holl. vert, van .....blz. »9. Vgl. aid. blz, 94.» Als
men dan tocli maar voorliegen en naliegen durft!! - Was al dit dwaas rumoer een... vooral politieke kansberekening?... Hoe 't zij, van lieverlede zal 't den onpartijdigen lezer, vertrouwen we, zonneklaar blijken, of sinds drie eeuw(lt;ki de waarheid wol ooit driester en laaghartiger in het aangezigt werd geslagen. Overigens hebben (ter boven, op blz. 38 v., aangeh. pi.) Msg'. Dechamps, Dom Guéranger, Chantrel, Lcfebve, Ramière, Matignon, de la Margerie, Spitzen, Willems, enz. enz, zoowel de historische en theologische onjuistheden als de versleten sofismen van Gratry c. s. zegevierend wederlegd en naar betamen aan de kaak gesteld. - Msgr. Maret heeft zich,quot; als de dagbladen gemeld hebben, onvoorwaardelijk aan de einduitspraak van 't Vatikaansch Koncilie onderworpen en derhalve zijn ongelukkig geschrijf zelf reeds veroordeeld.
1 In Mattheum. Tom. XII, n. 11. Opp. T. III, ed. Migne, p. 1003.
205
„O zalige Petrus, wien de poorten der helle niet overweldigen!quot;
En dat deze onoverwinlijkheid, wèl besckouwd, niets anders is dan Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, ook dit leert Ambrosius, zeggende 1:
„Aan Zijn Apostel heeft Christus de gave, door zijnen [nieuwen] naam aangeduid, niet onthouden, van in der waarheid een rotsman te ■«ezen, die 't eigenaardige der steenrots, de duurzaamheid der volharding, de stevigheid des geloofs, hezit.quot;
Beide eigenscliappen looft en prijst ook de h. Epiplianius (t begin der Vquot; eeuw) in onzen Apostelvorst 1 :
„Andermaal predikt hij [Petrus] den h. Geest. En zo'o betaamde het aau den eersten der Apostelen, aan de stevige rots (tiïsi xóv Ttgiorov tiov ano(JTÓXo)v rrjv néignv njv ffiscy), op welke Gods Kerk gebouwd werd, en de poorten der helle zullen hem niet overweldigen. Nu. de hellepoorten zijn de ketterij en haar aanstokers. Want in elk o p z i g t is in hem 't geloof gestevigd, in hem, die de sleutelen des Hemels ontving, in hem. die op aarde ontbindt en bindt in den Uemel.quot;
Elders zegt dezelfde Epiplianius 2;
„Hij, de vorst der Apostelen, Petrus, is voor ons gelijk geworden aan een duurzame steenrots, waarop des Heeren geloof rust als op zijn fondament, en waarop in alle opzigten de Kerk gebouwd is.quot;
Ook den b. Cyrillus van Alexandrië (t 444) is dit zinverband van onzen gewijden tekst alleszins duidelijk:
„Hij [de Christus] verzekert Zijnen leerling, dat diens naam niet meer zijn zal Simon, maar Petrus, hem alreeds in dit eigenaardige woord te kennen gevende, dal Hij op hem, als op een rots en niet te verwrikken steen. Zijne Kerk zal bouwen.quot;
De b. Prosper, of hoe de auteur van 't geschrift De voca-
p i
it,
imi
tione (jentium moge beeten, noemt den b. Petrus:
V- ■;
„de sterkste steenrots, die van de hoofdrots [princi/mlis Petra —
Christus] èn naam èn kracht heeft bekomen.quot;
Met veel nadruk spreekt ook de b. Hilarius (f 368) betzelfde gevoelen uit, zeggende [in Matih. XVI):
„Een wel waardige belooning erlangde Petrus' belijdenis, volgens welke hij in den mensch den Zone Gods gezien had. o Fondament der Kerk, zalig alreeds in de beteekenis van den nieuwen u geschonken naam! o Steenrots, 'tgebouw des Heeren waardig! o Steenrots, die èn
4^ *
14
i In Pa. XL, en in Luc, I, VI. N. 97. ï Ancor c. IX.
Heer. 59. c. VII, n. 7 Ed. Petav.
206
de wetten der onderwereld èn de poorten der helle èu alle banden des doods verwoesten zou!quot;
Niet minder duidelijk wordt dit zinverband, zoowel als de daaruit afgeleide gevolgtrekking dat de Paus onfeilbaar is, door den h. Leo (f 461) aangewezen. Een enkel staaltje volge liier {Ep. X.);
„[De Christus] heeft [Zijn Apostel] willen noemen naar datgene wat Hij zelfwas, zeggende: Gij zijl Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk bouwen, zo'o namelijk, dat do bouw des eeuwigen tempels, door Gods wondervolle genade, op de stevigheid van Petrus steunen zou, en ingevolge deze stevigheid, de Kerk zou geste-vigd worden, zoodat de poorten dequot; helle haar niet zouden overweldigen.quot;
Ziedaar de onwrikbaarheid der Kerk in hair verhouding tot Petrus' rotsvastlieid-in-geloofszaken, gelijk het uitwerksel tot zijn oorzaak. Overigens zijn, on deze stevigheid van Petrus, èn diens Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, ook voor den h. Leo éenerlei. Elders toch zegt hij {Sermo III, c. 3) :
„Zijn geloof werd door God met zulk een stevigheid begiftigd, dat geen kettersche verkeerdheid het ooit kon verderven, nocli ook dssr heidenen ongeloof bet ooit zou kunnen overwinnen.quot;
En, let wel, dit rotsvaste geloof betreft, niet enkel en alleen de Godheid van J. C. in 't algemeen: het omvademt den gan-schen schat der goddelijke Openbaring, voor zoo ver deze al-geheele schat aan 't leerarend gezag der Kerk onderworpen is:
„Geroepen - zogt hij [Sermo UI, c. 2.)- om de gansche Kerk te besturen, moest Petrus (door de werking des h. Geestes) eerst aanlee-ren, wat hij te leeraren zou hebben, en, om wille der stevigheid van 't geloof, hetwelk hij zou hebben te prediken, hel woord vernemen: Gij zijl Petrus [derhalve rotsman].quot;
Deze zinduiding van ons h. Schriftuurwoord was, ten laatste, zoo door en ' door overeenkomstig den geest der Kerk, dat zij tot zelfs in haar meest verscheidene Liturgiën indrong. Zoo, bijv. in een gothiesch Missaal, door Kardinaal Thomasius in 't licht gegeven 1:
„Om zijn geloof verdiende Petrus den voorrang, en door deze pe-trinische rots is het fondament der Kerke stevig.quot;
t Zie C. Schrader. De Unit, Ron. IT, 155.
207
Een gelijkluidende getuigenis heeft de aanverwante mozarabi-sehe liturgie 1;
„De Kerk, op de onwrikbare steenrots gegrondvest, wordt door geen storm verwrikt; de poorten der belle kunnen haar, door 't satanlek drijven van de ketters, niet overweldigen.quot;
Lofspraken van gelijken aard en zin gingen in de oostersche Liturgie, en van deze tot zelfs in de russisclie, over. Ook daar wordt Petrus herhaaldelijk gevierd als de grondslag der Kerk en des geloofs. In eeu dier lofzangen heet het 1:
„Welteregt wordt gij steenrots genoemd, naardien de lieer \an de Kerk fuw] geloof onwrikbaar gestevigd beeft en u lot eersten herder zijner redelijke kudde beeft aangesteld.quot;
In een, anno 1698, te Molihof gedrukt gebedenboek [Aka-pldsti Sedmitchnü) heft de russisohe Kerk dit loflied aan;
„O, b. Petrus, aller Apostelen Vorst! Apostolische Primas! Onbewegelijke grondrots des Geloofs! Ter belooning uwer belijdenis, eeuwige grondveste der Kerk, Herder van de redelijke kudde, Drager van de sleutelen des Hemels, boven alle Apostelen uitverkoren, om. na J. C., bet eerste fondament der b. Kerk te wezen, verblijd u!... Gij, niet te verwrikken grondzuil van het orthodoxe Geloof, verbeug u!quot;
Ja, wat meer is, de russisohe Kerk zelve schroomt uiet, in hare eigen taal, eenige der welsprekendste woorden des h. Joannes Chrysostoraus na te zingeu, en hiermede zij voorshands de reeks onzer citaten besloteu 2:
„God sprak tot Petrus: Gij zijt Petrus, en dezen naam schonk Hij hem, omdat J. C. op hem de Kerk bouwde als op haar grondvest, en de poorten der helle zullen haar niet overweldiyen. Want, aangezien de Schepper het fondament der Kerk zelf gelegd en i n den geloove gestevigd beeft, - wélke magt zal Hein wederstreven? En wat nu zou men aan de lofspraken op dezen Apostel nog meer toevoegen? Wat is verhevener dan de godspraak, waarin de Verlosser Petrus zalig prijst.
1 Aid. p. 174. 2 Card. Pitra. Bymnogra/jhie de L'Eg Use grecque, p 86.
Russ.'*Agende, getit. Prolog., Muskou 1677. Verg. S. Jo. Chrys., Serm XII, in festo st. Petri et Pauli. - De zeer geleerde heeren Gratry, Janus (von Dölliu-ger), enz., hadden moeten weten, dat de getuigenissen, boven aangehaald, inde vijf-zes eerste eeuwen van 't Christendom te huis behooren. Hun werk blijkt dus, als zijnde, ook in dit opzigt, niet op de waarheid gegrond, wel degelijk „van hout of stoppelenquot;. Het kon de vuurproef der gezonde kritiek niet doorstaan.
208
hem Steenrots noemt, en verklaart, op déze steenrots Zijne Kerk te willen bouwen? o Ja, Petrus is de rots en het tbndament des Geloofs; aan dezen Rotsman, den Oppersten der Apostelen, heeft de Heer zelf de volste magt geschonken, toen Hij sprak: e/t aan u zal ik geven de sleutelen ran het Rijk der Hemelen... Wat dan zullen we zeggen tot Petrus? - o. Gij, Petrus, aan \vieii de Kerk welbehagen heeft! Licht der wereld! Onbevlekte duif! Apostelvorst! Bron des waren Geloofs!quot;
Laat ons nu overgaan tot het tweede lid onzer thezis: Geldt deze belofte van Onfeilbaarheid, aan Petrus gegeven, ook voor al zijn wettige opvolgers?
Alwie de onloochenbare waarheid vasthield, dat heel deze goddelijke beloftetaai om wille der gansche Kerk uitgesproken is, en tevens innig overtuigd was, dat het der goddelijke wijsheid en liefde van Christus alleszins betaamde, aan zijne Kerk dit rotsfondament te geven, niet voor een lialve eeuw alleen, edoch voor den ganschen duur van haar bestaan, kon, ook omtrent dit punt, geen oogenblik weifelen. Steeds was het dan ook het algemeen gevoelen in de Kerk, en sinds de geloofsuitwijzingen der oekumenische Konciliën van Lyon van Florence 1 en van het Vatikaan (Vgl., boven, blzz. 167 vv.), is het zelfs een geloofsleerstuk of dogma der katholieke Kerk, dat liet standpunt van Petrus als Kerkfondament, mitsgaders zijn hoogste sleutelmagt, daadwerkelijk, geheel en al, enwel zoo als dit alles aan Petrus toegezegd is, tot alle regt-matige Pausen overgaat. Gevolgelijk moest alwat aan het fondament als zoodanig wezenlijk vastkleeft, tegelijkertijd mede overgaan. En, wij hebben 't gezien, daartoe behoort ook de gave der rotsvastheid, de Onfcilbaarheid-in-geloofszaken. De Christus immers, als Allioli2 zeer juist aanteekent, maakte Petrus tot grondslag Zijner Kerk. Waarom?
„...wegen seines Glaubens und in seinem Glauben; denn wie die Kircho nicht aus dein Glauben. sondern aas glaubigen Menschen besteht.
i Zie Denzinger, t. a. p., blz. 170, n. 389. 2 ld. blz. 201 , n. 389.
Die heilige Schrift des a. und n. Testam, (Nurnberg 1836) Th. V, S. 68 ; sechtsle Auji. tuit zur Seite stehendem lateinischem Urtext der Vulgata (Landshut 1846), Th. VIII, S. 90. - Vgl. W. Reischl, Die h. Schriften des neuen Testam. narh der Vuig. mit steler Vergleich des Grundtextes übersetzt und erlautert t S. 89 f.; Msgr. J. Th. Laurent, Christolog. Predigten (Mainz 18C0), S. 606 ft'.
209
so kiiiin der Fels Jcr Kirche audi nur der glaubige Felsenmann sein. Es war audi immer nur der siclitbare personliche Fels, der in seinen Giauben die Kirche vor den Angriffen der llölie, der uureinen uud falschen Lehre, gerettet bat. Wahrend alle von der Kirche sicii losreiszende Secten ihre ursprüng-licbe Lehre mehr oder w eniger im Verlaufe der Zeil au (quot;ga-ben, wei 1 sie keinen sichtbaren Einheitspunkt batten, er-liielt allein die katboliscbe Kirche durcb ihre sicbtbare Grundfeste sicli i'rei von jeder i'alschen Lehre, in Sachen des Glaubens uud der Sitten....
„Den übrigen Aposteln •«ird (Matth. XVIII: 18; .lob. XX: 23) auch die 15inde- und Jjüsegewait gegeben, aber erst nachdem Petrus v. u in Gi und stein in i t der obersten Scblüsselgewalt aufeine feierliche Wei se e r \v .i b 11 war, wodurcii sie an ge wiesen waren, ihre gottiiche Ge«ait uur in Vereinigung mit dem Ilaupt zu üben. Dasz iibrigens die Gevalt des b. Petrus auf alle seine recbtmaszigen Nachfolger übergeben muszte, ist an und für sicii klar, und dasz seine Nacbl'olger die Biscbö-f'en zu Hom seien, ist eiue ïbalsache der Geschichte.quot;
Als fondament der Kerk alzoo leeft Petras in zijn opvolgereu voort; en slechts in zoover lag er dus iets waars in der galli-kanen bewering: dat men dc gansclie Pausenreeks als den cenen persoon Petrus heeft te beschouwen. Niet anders evenwel leeft hij in de reeks der Pausen voort, tenzij alleen zoo, dat ieder hunner voor zich, afzonderlijk, individueel, de Petrus, d. w. 'i., het fondament, het hoofd, de Herder en Leeraar der gansche Kerk is. Simon sterft, maar „Petrus leeft en regeert op den hem eigen Zetel.quot; Bijgevolg leeft ook, in dezen Zetel -wat natuurlijk zeggen wil: in den individuëelen Zetelbekleeder -de hem beschoren Onfeilbaarheidsgaaf altoos voort, telkenmale zich openbarende, wanneer deze (Zetelbekleeder) voor de Kerk optreedt in de door God zeiven aan hem alleen voorbehouden betrekking van oppersten Leeraar. Is trouwens de eerste belofte; op deze steenrots zal Ik Mijne Kerk houwen, tot eiken toekomstige)! Opperherder van de Kerk gezegd, dan moet dit eveneens gelden van de tweede belofte, die immers met de eerste wezenlijk en oorzakelijk verwant en onafscheidbaar verbonden is: en de poorten der helle zullen de Kerk niet overweldigen, omdat zij op de onwrikbare Steenrots Petrus vaststaat. Met eene eerste nederlaag wordt de woede der helle geenszins verbrijzeld. Telkens, en andermaal weêr op nieuw, zal zij hara
210
bondgenooten - dwaalleer, logentaal, valsche verlichting en val-sclie wetenschap en wat dies meer zij - opzweepen en tot den strijd aanvoeren tegen het rotsgebouw der bovennatuurlijke waarheid en geregtigheid. Zouden derhalve de hellemagten nooit of nimmer kunnen zegevieren, dan moest ook Petrus, als grondvest en sluitsteen van dit gebouw, te alle tijde onoverwinlijk zijn en onoverwinlijk blijven. Zoo redeneerde steeds de katholieke wetenschap bij monde harer beste exegeten en apologeten. Een dezer laatste, de muustersclie Hoogleeraar Fr. Friedhoff, schrijft als volgt 1:
„Aus den Stellen der h. Schrift, in welclien Christus den Petras zum Überhaupt seiner ganzen Kirche einsetzt, erglbt sich, dasz der aposto-lisclie Stuhl die Orundlage und der Mittelpunkt, der Regulator in Glau-benssachen, der llirt und das überhaupt der ganzen Kirche sein soil. Petrus, in welchein seine Nachtblger zugleich initverstanden sind, soil das Fundament der ganze Ivirche werden, so dasz diese auf ihrem Fun-dameute ruhend durch keine Macht der Holle überwunden werden kann; Petrus soli... die gansche Kirche weiden.
„Daraus lolgt, das Christus seiner Kirche diese wesentliche Grund-einrichtung, wonach er ein sichtbares überhaupt... über sie setzte, deshalb gegeben bat, daniit die Einheit derselben begründet weide. Deun die Einheit der Kirche kann zunachst uur durch die Einheit der Autoritat begründet werden, daim auch durch die gemein-schaftliche Lehre und durch das geineinschaftliclie Streben aller Jlit-glieder zu einem Ziele. Aber als Centrum der Einheit fiir die gansche Kirche ist das überhaupt der Kirche Lehrer, Priester, Vorsteher im aus-slieszliclien Sinne. Diezes könnteder Papst nicht sein, und der Endzweck Christi könnte nicht erreicht werden, wenn der
Grundrisz der katholischen Apologetiïc (Munster 1855), S. 345 f. - Vtïor lt;le tot-doorna verklaring ha'l hij ilen moed, om tegen de Jankten en tutti (juanli openlijk te durven verdedigen: „lier Ulnube an die Ur'/ehlbarkvit des Papstens 171 (jlaubens- und Sitten-Lehren, wenn er als Papst spri Jlt, ist ein Schibbo lelh des Kathol ici sinus (Gegen-Erwdc/wirjen über die piipstl. UvJ'ehlb., 2 Anfl , Munster 1870, S. .30).quot; Zu'o is het in der waarheid. Vanhier, dat in Duitschland, Frankrijk en elders, kort voor de dogmatische uitwijzing, en janisme èn gallikanisme èn jansenisme, als waren zij met vrijmetselarij, protestantisme en moderne politiek in verbond getreden, zoo onbekookt en zoo verwoed te werk gingen. Vanhier tevens, na de uitwijzing, de, laat ons hopen, hoogste graad van helsehe razernij, zooals we die thans, inzonderheid tegen den eer-biedwaardigen grijzaard van 't Vatikaan, den onsterfelijken Petrus-Pius, door middel van al wat gemeen en afschuwelijk is, ten toon zien gespreid. Edoch, dit is de overwinning, die de wereld overwint: ons geloof (I .1 o. I; 4).
211
Pa pst als Lehrer der KI re lie cl em Irrthuine unterworfea wiire. Deun daiuit das menscliliche Gescliieclit seine Bestimrnung, die Vereinigung mit (iotl, erreiche, ist vor Allem die richtige Erkennlnis/. dos Christeuthums als des Weges zu dieser Vereinigung erforderlich, d. li. die Reinheil und Vol Is t'andigkei t der Lehre... Uiese Erkenntnisz der Lehre Christi kaun den llenschen uur durch die kutliolisclie Kirche zukouimeu. Die gaasclie katUoliscKe Kirche aber wird durch den römi-scheu liiscliol' als das Centrum ilircr Einheit zusainmengehalteu. l)es-halb uiusz auch der römische Bischol in Allem, was er als überhaupt der Kirche erklart uud thut, unfehlbar sein. Er, als überhaupt der Kirche, ist das Werkzeug, durch welches uus Gott in streitigen Fallen die Wahrheit und seinen Willen kund thut. Ik vermag dalier nicht einzuseheti, wie man die Unfehlbarkeit des Papstos nicht zugebeii und doch katholische Princi-
pien festhalten wollen kaun..... Alle Irrlehrer haben dadurch
immer für widerlegt gegolten, dasz sie vom römischen Stulile verworfen waren.quot;
De geleerde Pastoor J. G. li. Murc levert ons (Ut zeer schoon exegetiesch overzigt (t. a. p. blzz. 210 vv.):
„Door tot zijnen apostel te zeggen yij zijl Petrus, geeft Jesus hem niet slechts eenen naam. maar maakt Hij hem tot datgene, wat door dien naam beteekend wordt, maakt Hij hem den kapha, de steenrots, waarop de Kerk van Christus onwankelbaar en voor altoos zal vaststaan : nooit zullen de poorten der hel huur overweldigen. Ruim achttien eeuwen zijn voorbijgegaan, sinds Jesus in dc velden van Caesarea-Phi-lippi deze voorzegging uitsprak; eu ruim achttien eeuwen hebben dc waarheid er van bevestigd. De Kerk van Christus heeft gedurende al die eeuwen op hare onwrikbare steenrots vast gestaan; wèl hebben dc inagten der hel, in verbond met al wat op aarde uit den booze is, haar onophoudelijk bestormd, maar haar nooit overweldigd, want hare steenrots was onwrikbaar, daarop staat zij heden even vast als altoos. Dc S'elfiis, op wicn Christus zijne Kerk gebouwd heeft, is onsterfelijk. evenals de Kerk zelve onsterfelijk is; wel is Simon, de zoon van Jona, gestorven, maar Petrus sterft niet: en nu nadat Simon meer dan tweehonderd en vijftig maal is opgevolgd geworden, leeft Petrus, vol van kracht, in Paus £Mtux S _V.
„Gelijk de Kerk iu haren Petrus, d. i. hare steenrots, het beginsel heeft harcr onvei'f/ankel^jkheid, /.00 heeft zij. dok in haren Petrus, het beginsel barer éénheid en éénighcid. Indien er meer dan ééne Kerk van Christus was, moest er ook meer dan één grondslag door Christus zijn gelegd; maar nu Hij zijne Kerk op Petrus alléén gebouwd heeft, is het bestaan van eene tweede Kerk onmogelijk, is de Kerk van Christus noodzakelijk éénig. Alles derhalve, wat niet op Petrus rust, behoort niet tot de Kerk van Christus; en, omdat Christus aan.
212
zijne op Petrus gebouwde Kerk alléén de onvergankelijkheid heeft toegezegd, moet alles, wat daar buiten is, noodzakelijk vergaan. Dezelfde achttien eeuwen, die de onvergankelijkheid der Kerk bewijzen, hebben evenzeer de vergankelijkheid van wat niet tot haar behoort bewezen.
„Aan h, zegt Jesus tot den Apostel Petrus, zal Ik de sleutelen ran het rijk der hemelen geven, üe sleutel is het zinnebeeld van het hoogste
gezag____; door dus aan Petrus de sleutels van het llijk der hemelen
te beloven, beloolt Christus, dat hij Petrus bekleeden zal niet het hougste gezag in xüne Siei-k i. Christus alléén kan, omdat Hij de Heer der Kerk is en Hij haar door zijn Bloed verworven heeft (Hand. XX: 28), over het gezag in die Kerk beschikken; van den anderen kant kan Hij niet ophouden zelf de - Koning var. zijn Rijk te zijn; derhalve houdt zijn belofte aan Petrus in, dat Hij dien apostel tot zijnen plaatsftekleetler' op aarde, tot zijnen oppennagtigen onderkoning zal aanstellen. Aldus heeft de Kerk een Hoofd, éénen Koning: tSesus Chfistuss maar die Koning heeft eenen stedehomlef op aarde: Petrus. Deze Petrus is weder onsterfelijk; hij leefde voort in de opvolgers van Simon, den zoon van Jona, en leeft lieden ten dage in Paus t'ius MX.
„De Petrus der Kerk kan, ah stedehouder ran Christus, van niemand dan van Christus alléén afhankelijk zijn; boven hem kan niemand staan, behalve Christus alléén; hem tot onderdaan van wien ook te willen verlagen of hem onder eenig opzigt afhankelijk te willen maken, is hetzelide als hem niet voor den stedehouder van Christus erkennen. De oppermagt van diau Petrus is, omdat de Kerk eenc maatschappij is, leerende, w etgevende en regterlijke magt. Wat hij, als stedehouder van Christus, leert, is nvaarheitls wat hij, als sledehouder van Christus, gebiedt, is wet} wat hij, als stedehouder van Christus, beslist, is regt. Alle verder onderzoek naar de waarheid van het zóó geleerde, naar de geldigheid van het zóó gebodene, naar de regt-matigheid van het zóó besliste, is volstrekt uitgesloten; want bij wien of bij wat kan men in hooyer beroep komen van de uitspraak desgenen, die niemand, behalve Christus alléén, boven zich heeft? Bij Christus alleen is hooger beroep mogelijk; doch ook dit heeft Christus uitgesloten. door tot Petrus te zeggen: al wat gij zult gebonden hebben op de. aarde, zal ook in den hemel gebonden zijn; en al wat gij zult ontbonden hebben op de aarde, zal ook in den hemel ontbonden zijn. Deze laatste woorden bevatten de sterkst mogelijke verzekering, dat de gave der onf'eilitaarheiii aan den stedehouder van Christus zal geschonken worden; immers indien hij, in zijn hoedanigheid van Christus' stedehouder, devalen kan, dan is het onmogelijk, dat al hetgeen hij op aarde binden of ontbinden zal, ook in den hemel gebonden of ontbon-
213
den zal zijn, daar God toch geene dwaling kan bekrachtigen. Verzekert dus Christus aan zijnen stedehouder dat al wat deze, krachtens de hem verleende oppermagt, leeren, gebieden en beslissen zal, ook geldig zal zijn in den hemel, dan verzekert Christus tegelijk, dat zijn stedehouder, wanneer deze, krachtens de hem verleende oppermagt, leert, gebiedt en beslist, nooit zal divalen.
„Gelijk er eindelijk in de Kerk geen gezag denkbaar is, dat niet van onzen lieer J. C., den Koning der Kerk, uitgaat, zoo kan er ook in de Kerk geen gezag bestaan, dat niet van den stedehouder des Kouings afhankelijk is; want aan Petrus, en aan niemand anders, heeft Christus de sleutels van het Rijk der hemelen beloold en gegeven V
1 „De V/oorden van Christus (teekent dezelfde schrijver zeer juist aan), waarvan wij hier eene korte verklaring gegeven hebben, zijn, gelijk iedereen begrijpen kan, een doorn in 't oog van al degenen, die niet tot de Kerk, waarvan Petrus de steenrots en de sleuteldrager is, behooren. Op allerlei wijzen heeft men die woorden van hunne kracht trachten te berooven en in eencn zin te wringen, dien zij onmogelijk kunnen hebben. Vooreerst zegt men dat de geloofsbelijdenis, die Petrus aflegde, door hem in naam van al de apostelen is afgelegd. - Maar als dit zoo is, dan heeft Christus (men ver-geve ons de uitdrukking) zich deerlijk vergist; want dan had Hij moeten zeggen: zalig zijl gij, mijtte a/iostelen.' en niet: zitliij zijt gij, Simon, zoon can .Tona! Doch nu Christus Simon alleen zalig spreekt, en verzekert dat Simon de openbaring der geloofswaarheid, welke hij beieed, van den Heraelscheu Vader ontvangen heeft, moet iedereen, die zijn eigen oordeel niet boven dat van Christus stelt, erkennen, dat Simon in eigen naam en niet. in naam van al de apostelen gesproken heeft.
„In verband met vermelde opvatting beweert men dan verder, dat Christus, zeggende; gij zijt Petrus, en: aan u zal ik de sleutels geven, eigenlijk al de ajiostelen, in den persoon van Petrus, toesprak. Deze bewering is regtstreeks in strijd met het Evangelie, want dit zegt, dat Christus zoo eigenlijk en uitdrukkelijk mogelijk tot Simon, den zoon van Jonas, gesproken heeft. Van protestantsche uitleggers, die zich hier met een laf /iet spreekt van zelf behelpen, zouden wij wel eens willen «eten, hoe Christus dan naar hun oordeel had moeten spreken, indien Hij bedoeld had het woord tot Petnis alléén te rigten. Kan men dan den persoon, tot wien men spreekt, nog bepaalder aanwijzen dan door hem bij zijn eigen naam en daarenboven bij den naam zijns vaders te noemen?
„Do opperste magt in het Rijk der hemelen, welke door de sleutels aangeduid wordt, heeft Christus, zegt men, niet aan Petras bij uitsluiting, maar ook aan al de apostelen, gegeven. - Dat men ons de plaats in het Evangelie aanwijze waar het geschreven staat, en wij zullen het gelooven!
„Vooral op de woorden des Zaligmakers: gij zijt Petrus; en op deze steenrots zal Ih mijne Kerk bouwen, hebben de onkatholieke uitleggers hunne kunst beproefd, ten einde te kunnen volhouden, dat de steenrots der Kerk niet Petrus is. Bij hetgeen wij reeds daarover gezegd hebben, zullen wij alleen voegen dat zij, die voorwenden dat Christus het tweemaal gebruikte woord Kepha
214
En zoo is dan 't voortbestaan dier belofte, welke aan 't Kerkt'ondament een eigenaardige Onfeilbaarheidsgave waarborgt, zelfs een eisch der rede.
Maar, 't is ook een overtuiging, die daadwerkelijk en over-genoeg in de Traditie werd uitgesproken, zoodat we, ook in dit opzigt, de juistheid onzer exegeze gestaafd zien. Laat ons dan nogmaals op de eerste plaats enkele Vaders tot getuigen oproepen.
Waar de h. Augustinus (t 430) de Donatisten tot onderwerping jegens den Stoel van Rome bewegen wil, roept hij hun o. a. toe {Ps. contra part. Donasi.):
„Telt, van Petrus' regeering af, de [hooge-] priesters en ziet, hoe ordelijk de eene Vader den anderen is opgevolgd: deze Stoel is de Steenrots, die de poorten der helie niet verwinnen!quot;
Dezelfde warme overtuiging deed (in 't jaar 376) den h. Hie-
niut beide malen in denztilfden zin gebruikt heeft, liet gezegde des Zalig-uiukers tot een onwaardig woordenspel verlagen. (Dit harde oordeel vellen wij natuurlijk slechts over degenen, die weten en erkennen dat Christus, gelijk het tegenwoordig algemeen erkend wordt, twee malen hetzelfde woord Ke/jhn [hebr. Keeph, syr. Knphn] gebruikt heeft.) Ditzelfde geldt ook van hen, die de woorden; op dez? slecnrols, verklaren door: oj) hef geloof van Petrus, of: op de door Petrus helcdene waarheid, indien zij ten minste met die verklaring willen zeggen, dat Petrus zelf de steenrots niel is. Wanneer eenige Kerkvaders deze verklaring geven, bedoelen zij, wat ten volle waar is, dat de steenrots tier Kerk de geloovende en zijn geloof belij d e n d e Petnis is.'quot;
Wat de verklaring van onkatholieke zijde betreft, alsof namelijk de woorden; op deze steenrots, zouden moeten beteekenen: op Christus zeiven, niet 'gt;1' Petrus, zij is zoo dwaas en ongerijmd, dat ze thans door alle protestantsche uitleggers van eenigen naam wordt verworpen. Alreeds Beza erkende ten dezen de juistheid der katholieke exegeze van Mt. XVI: 18, waar hij schrijft: „üuminus syriace loijuens, nulla usus est agnomina!ione. sed utrohique dixit Cepha; guemadmodum el vernaculum nomen „Pierrequot; tam de Propria, quam de appellative dicitur, in Grieco i/uoque sermone fléijio; et IJétQti non re, sed terminatione tantum differunt.quot; Zie Dr. Julius B. Hönighaus, Das Resultat meiner WanderMiqen darch das Gebiet der prot. Ijiteratur, oder die Nothwendigk. d:r Rücklcehr zar kathol. Kirche, ausschlieslich darch die eigenen Eingestdndnisse von protestantischer Theol. und Philos. dargethan (Afschaffenb. 1838), pp 125, 141 (in 't fr., met een inl. van Audin, onder den titel: La Reforme contre la Ré/orme (Louv. 1847, 2 tomes); Möhler, Symbolik (Mainz 1834) 4 Aufl., S. 331 ff.; Hase, Llandb. der prot. Polemik, S. 134; Cereia'', t a. p. II, 391—422.
215
ronymus zij 11 onvoorwaardelijke gehoorzaainlieid aan de eindbeslissingen van Paus IJamasus vol geestdrift belijden 1:
„Daar het Oosten (schrijft hij), tengevolge van den veeljarigen opstand der volken onderling in strijd zijnde, het ondeelbaar en naadloos gewaad des ileeren aan stukken rafelt, en de vossen 's Ileeren wijngaard verwoesten, zoodat het onder al die schier in puin vervallen putten welke geen water meer houden, moeijelijk valt te weten, waar eigenlijk de verzegelde bron en de besloten tuin te vinden zijn, zoo ineen ik den Stoel van Petrus en diens, bij apostolischen monde [Hom. 1:8], hooggeprezen geloof te moeten ondervragen, om voedsel voor mijne ziel smeekende, daar,
waar ik Christus' kleederen ontvangen mogt---- Bij «[Damasus!] uil tien
wordt der vaderen erfgoed ongerept bewaard, bij u doet de bodem uit zijn weelderigen grond het zaad Gods zuiver en in bonderd-
voudige vruchten ontkiemen..... Gij zijt het licht der wereld. Gij zijt
het zout der aarde____ Dewijl ik geen anderen leidsman tenzij
Christus volgen wil. volhard ik in de gemeenschap met uwe Heiligheid, dat is, met Petrus' Zetel. Op deze steenrots, ik weet het, is de Kerk gebouwd.... Gelief derhalve, bid ik u, slechts te beslissen, en ik zal niet aarzelen, drie hypostasen te belijden; indien gij het beveelt, zal er, overeenkomstig 't Ivoncilie van Nicea, een nieuwe geloofsbelijdenis worden opgesteld. Daarom bezweer ik uwe Heiligheid bij den Gekruisigde, dat uw brief mij vergewisse, of ik, al dan niet, meer hyposthasen aannemen mag.quot;
Wat heerlijke taal van kinderlijk eenvoudig geloof en onbegrensd vertrouwen! Nieuw evenwel en ongehoord in de Kerk van dien tijd, was zij niet. Op de Konciliën van Efeze en Chalcedon openbaarden 's Pausen gezanten geen andere overtuiging, en de vergaderde Vaders hernamen :
„Niemand betwijfelt het, o neen! 't is aan alle leeftijden bekend, dat de b. Petrus, de grondzuil des geloofs, uit 's Ileeren handen de sleutelen des geloofs ontving, en dat hij tot op dezen tijd en altoos in zijn opvolgeren leeft en vonnis velt.quot;
Ook de h. Leo (t 461), dien we, boven, als een welsprekend getuige van de naauwkeuriglieid onzer Schriftverklaring aanhaalden, bepleit het voortbestaan van dit preerogatief bij 't fondament der Kerk in de duidelijkste woorden :i •
„De Kerk (zegt hij) erkent Petrus op Petrusquot; Zetel, en laat niet na, een
l Ep. 57 ad Damasum. • 2 Harduin. 1, 1478. 3 Serm, II, III, V. Opp. p. 10, 12, 22.
216
zoo grooten Herder in den persoon des erfge naams, die aan hein zoo ongelijk is. lief te hebben— In Petrus' Zetel leel't zijne magt, en treedt zijn gezag op---- Petras houdt niet op, zijn Zetel voor te staan en verheugt zich in een nooit te stuiten gemeenschap niet den eeuwigen Hoogepriester. Want de stevigheid, die hij (Petrus), zelf steenrots geworden, van de Steenrots Christus ontving, heeft zich ook over zijn erfopvolgers uitgestort.quot;
Kan het duidelijker gezegd worden? En even ondubbelzinnig spreken Leo's opvolgeren, de hh. Pausen Simplicius en Gelasius. De h. Simplicius (t 483) verklaart 1 :
„Bij de opvolgers [des h. Petrus] blijft dezelfde regel der apostolische leer voortbestaan, aan welke llij [de Christus] beloofd heeft, dat de poorten der hel haar niet zullen overweldigen.quot;
De h. Gelasius (t 496) schrijft 2 :
„Niet overbodig is Christus' uitspraak, volgens welke de poorten der hel de belijdenis van den h. apostel Petrus nooit zullen overweldigen; daarom vreezen wij geenszins, dat ooit zou kunnen falen de apostolische beslissing, welke steunt op de godspraak van Christus, op de overlevering onzer voorvaderen en op 't gezag der kanons. zoodat zij veeleer altoos over de gansche Kerk regtspraak uitoefent.quot;
„Petrus (zegt hij elders 1) verwerft voor zijn Zetel, dien liij zelf gezegend heeft, dat deze Zetel, overeenkomstig 's Ileeren belofte, door de poorten der helle nooit overweldigd worde.quot;
Sergius, Metropolitaan van Cyprus, schrijft aan Paus Theodoras (f 649);
„Christus, onze God. heeft uwen apostolischen Zetel gegrondvest, en deze Zetel, o h. Opperhoofd! is de door Christus gestichte en onbewegelijke vesting en de lichtgevende kolom des geloofs. W ant Gij zijt, gelijk het Godswoord waarachtiglijk zegt, de steenrots, eu op dezen grondslag staan de Kerkpilaren pal gegrondvest.quot;
Een even schrandere als deugdvolle theoloog van 't Oosten, de h. Maximus (t 663), spreekt dezelfde zienswijze met den hem eigen nadruk aldus uit 2:
„Opwaarts blikken alle lauden der aarde, en alle ware en regtzinnige belijderen des Ileeren, naar de allerheiligste lloomsche Kerk en dezer belijdenis des geloofs, als naar een zonne des eeuwigen levens, in
1 Ep. 4 ad Zenonem. 2 In Common, ad Faustum. 3 Eu. 44.
Opp. S. Maximi. ed. Conibef. II, 72.
217
de verwachting, dat van daar uitga de glans der overgeërfde heilige geloof'sleeringen, zooals de door God verlichte zes Synoden waar en godvruchtig hebben bepaald bij de vervaardiging harer hoogst duidelijke Symholu. Want sedert de nederdaling des mensch-geworden Woords hebben alle Kerken, overal, alleen de verheven Roomsche Iverk tot grondvest en fondam en t geliad, dewijl zij, krachtens de belofte des Verlossers, door de poorten der helle nooit overweldigd wordt, maar veeleer de sleutelen bezit des waren geloofs en der ware belijdenis, welke voor hen, die eerbiediglijk tot haar komen, de ware. éene godsdienst ontsluit en blootlegt, aan iedere ketterij daarentegen den lasterlijken mond digtsluit en toestopt.quot;
Wanneer hier de li. Maximus, woordelijk vertaald, van de „Roomsche Kerkquot; spreekt, als van het „fondament aller overige Kerkenquot;, bedoelt hij daarmee, in den grond der zaak, slechts den Bisschop van Rome, vermits immers, ingevolge Christus' belof te woord, Petrus het levend fondament, d. i. het zigt-baar Opperhoofd der Kerk zou worden.
Op gelijke wijze spreekt een ander groot godgeleerde uit het Oosten, de h. Theodorus Studita ( 826). De uitdrukking „Zetelquot; of „Leerstoelquot; bezigt hij, evenals de h. Maximus zich van 't woord „Roomsche Kerkquot; of „Kerk van Romequot; bedient. Aan Naukratius schrijft hij 1:
„Ik betuig voor God en de menscben dat de beeldstormers zeiven zich hebben afgescheurd van 't ligchaam van Christus en van den hoogsten Leerstoel, op welken Christus de .sleutelen des geloofs nederlegde, welken [Leerstoel] tot heden nooit overweldigd hebben en nooit tot aan 'teinde der lijden overweldigen zullen de poorten der helle. d. i., de stemmen der ketters, naar luid der belofte van Hem, die niet bedriegt.quot;
Ook hier wordt dus blijkbaar door „hoogsten Leerstoelquot; de konkrete Stoelbezitter aangeduid, gelijk dan ook de, in Kon-stantinopel vertoevende Bisschop Possessor onbewimpeld zegt. { Ep. ad Hormisd.):
,,Van wien is voor 't waggelend geloof [d. w. z. voor den in het geloof wankelenden christen] de stevigheid meer te verwachten, tenzij van den Bisschop van dien Leerstoel, wiens eerste Bekleeder uit
Ep. 63. Edit. Migne XCIX, 1281.
218
Christus' mond het woord vernam: Gij zijl Petrus, en op deze steenrots zal Ik Mijn Kerk bouwen.quot;
Voegen we nu, bij al deze afzonclerlijk.e Vaderstemmen, nog een gemeenschappelijk getuigsclirift. Ik bedoel de geloo f sbe ken-tenis, welke ten jare 518, onder beaming der Westersclie Kerk, door de Bisschoppen van het Oosten werd onderteekend, op het VIIP algemeene Koncilie te Konstantinopel ten tweeden male ter onderteekening voorgelegd is, en zelfs door Bossnet „een door de toestemming der gansche Kerk geijkte geloofsbelijdenisquot; genoemd wordt1:
„....Het woord 0. 11. .1. C. mag niet worden voorbijgegaan: ,Gij zijt Petrus, en o/gt; deze Steenrots zal Ik Mijne Kerk bouwen.quot; En wat hier [tot en van Petrus] gezegd is. blijkt uit de i'eiten waar te zijn, dewijl op den apostolischen Zetel de godsd ien s t a 1 toos o nbevlek t is bewaard geworden____
Derhalve..., in alles den apostolischen Zetel volgende, bij welken (Zetel) de ongerepte en waarachtige standvastigheid der christelijke godsdienst berust—quot;
Op dit geloofsformulier komen we later terug.
Doch was nu van oudsher onze verklaring van dit gewijde tekstwoord zoo algemeen, dat niet slechts deze of gene Kerkvader, maar geheel de Kerk haar beaamde, wat wonder dan, dat ook de kerkelijke Liturgie geen gelegenheid liet voorbijgaan , om ze even duidelijk uit te drukken?
Hoe dit betrekkelijk den h. Petrus het geval is, hebben we meê-
Mansi Coll. Cone. T. 8, c. 407; Dr Denziuger, t. a. p., n. 141 , p. 49 : „El quia non potest. D. N. J. C. praitermilii sententin dicentis; „Tu es Petrus, etc.quot;'' lllt;ec quie dicta sunt, rerun ^robmlar effeclibus, quia in Sede Afios-tolica immaculata est semper servata religio. ... imde sequcntes in omnibus yMpn.ttolimtn Sedem..., in qun est integra et veru.v Chfirtinme religionit xolitlita.s.quot; Het den weitereet verontwaardigden Dom Gue'ranger {Mon. pontific, p. 106) teekenen we hier bij aan „-..ü in'ost impossible, de ne pas reclamer , avec la Revue Cath. de „Louvain [ Liar ais. du 15 Nov. 1869], eontre la manière dont Mgr. de Sura „a traduit l'un des passages los plus importants de ee formnlaire de foi. II y „est dit: Scquenies in omnibus apostolicam Sedem. Mgr de Sura traduit: ,jidèles en tout a la foi apostolii/ue. Deux fois il reproduit eette tra-„duetion qui fait disparaitre le sens catholique de la phrase oii il s'agit de la foi, non au point dr. vue de son origine apostolique, mats comme étant „enseigne'e infaillibleinent par le Sie'ge de Rome'''' [Voir t. 1, p. 319, et t. II, p. '43]. Cette distraction est trap forte pour n'êl e pas releve'e quot;
219
gedeeld. En dat zulks ten aanzien van Petrus' opv olgercn eveneens plaats vond, daarvoor levert liet oudste Roomsche Missaal een treffend bewijs. In do VI° Prscfatie, op 29 Junij, wordt de zegepraal dor h. Kerk op de poorten der lielle als een gevolg der apostolische rotsvastheid gevierd, en ter XVI° prsefatie, op denzclfden dag, wordt deze apostolische rotsvast-heid-in-belijdenis aangezien voor Onfeilbaarheid, en deze Onfeilbaarheid wederom, als een regel of norm der ware Kerk, voortlevende in de geloofsbeslissingen des apostolischen Zetels, Ziehier de eigen bewoordingen, waarin gezegd Missaal, ter laatstgenoemde prajfatie , Gods lof bezingt:
„(Jij helit liet, overeenkomstig de bepaling Uwer belofte (Matth. XVI : 18), door hoogere beschikking, aan des Apostels belijdenis gegeven, dat zij, vastelijk op 't fondament Uwer waarheid gegrondvest, door geen niagt der doodaanhreugende valschheid overweldigd worde____ en allerwegen de buigzaamheid vonne van 't heilig
ligchaam (der Kerk), hetwelk met Uw genade dat alles gehoorzaam naleeft, wat de Stoel beslist, aan welken God de hoogste magt over de gansche Kerk heeft willen verleenen.quot;
Ja, ter getuigenis, dat dit Onfeilbaarheidsprivilegie, krachtens de belofte van ons h. tekswoord, voort blijft bestaan, kunnen we zelfs de schisrnatiek-russische Kerk oproepen. In hare „Levens der Heiligenquot; zegt zij, tot Paus Silvester (IVe eeuw) 1:
„Gij zijt het Hoofd der heilige Kerkvergadering; gij hebt den troon van den Apostelvorst verheerlijkt, gij. goddelijk Opperhoofd der lieilige bisschoppen, hebt de goddelijke leer bekrachtigd, gij. der ketteren goddeloozen mond gesloten.quot;
En nog bopaalder speekt zij den h. Leo (Ve eeuw) aan2;
„Welken naam zal ik vandaag n geven? Zal ik n noemen den voor-treffelijken helden stevigen steunder waarheid, 't eerbiedwaardig hoofd der li. Kerkvergadering, den troonopvolger des h. Petrus, den erfgenaam en rijksopvolger der onoverwinnelijke Steenrots?quot;
Hoor, eindelijk, hoe ze den h. Paus Martinus (VIT1 eeuw) lof-prijst 3;
..Gij hebt Petrus' goddelijken troon met eere bekleed, en. doordien gij op deze onwankelbare Steenrots de Kerk gehoed hebt. ver-
Mineia Mesatchnaia, 2 Jan. ,S. Sileest. Ihjiim. II.
Aid. s. Leo. 18 febr. Hymn, VUL
Aid. s. Martin. 14 April, Hymn. Vllf.
230
wierf uw name roem. Glorierijkste Meester van alle regtzinnige leer, waarheidpredikende Mond der heilige geboden, om wien 't geheele priesterendom en de gansehe orthodoxie zich schaarden ter veroordeeling der ketterij!quot;
Wel mag men, na dit alles, ten zeerste verwonderd staan, en vragen: hoe is 't mogelijk, dat een Kerk, die, nagenoeg maand op maand, zulke getuigenissen opzegt, desniettemin haar schisma zoo halsstarrig vol kan houden? Doch, wat ons geenszins verbaast, is de taal die wij, in Junij 1862, onze talrijke om Pius IX vergaderde bisschoppen . als uit een mond, hoorden spreken:
„Gij zijt voor ons de Meester van de gezonde leer, gij het middenpunt der eenheid, gij het nooit tanemle licht des voltes, dooi' Gods wijsheid gesteld. lt;mèj xyt de Steenrots en het fondament der merle xelve, tegen 'tivelk de poorten der helle niets sullen vermogen. Wanneer gii spreekt, hoor en tvtf fetrus s tvanneer gfj beslist, gehoorzamen aan Christus.quot;
En zoo hebben we hier dan in der waarheid, uit de pen van den h. Evangelist Mattheüs, goddelijke woorden, die èn aan Petrus èn aan Petrus' wettige opvolgeren een eigenaardige gaaf, de Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, toezeggen. De gewigtvolle aanleiding, de beteekenis der woorden zelve, het innerlijk zinverband, de gezonde logika, de stemmen der h Vaderen, de liturgie der katholieke en zelfs van schismatieke Kerken, de luide belijdenissen, eindelijk, van de bisschoppen des aardrijks: alles, ja, alles loopt hier zamen, om, uit kracht dezer toezegging, aan den wettigen bekleeder des hoogsten Leerstoels, zoo dikwerf hij, als fondament, d. i., als de Opperherder en Opper-leeraar der Kerk, in geloofszaken beslist, van gèèn men-schelijke inmenging hoegenaamd, edoch enkel van den bijstand des h. Geestes afhankelijk, 't charisma der Onfeilbaarheid toe te kennen.
Welk een beslissend uur alzoo voor de toekomstige Kerk, toen de Heer, haar ten welzijn, zulk een verheven, diepingrijpende belofte uitsprak! Van toen af - zegt vervolgens dezelfde Evangelist1 - heg on Jesus Zijn leerlingen te kennen te
Mt. XVI: 21. „Wel had Jesus vroeger reeds iets gezegd aangaande Ziju dood, ofschoon in zeer geheimzinnige bewoordingen (Jo. II: 19; III: 14);
221
geven, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan, en veel zou moeten lijden van de Ouderlingen en Schriftgeleerden en de Opperpriesters-, en dat Hij gedood moest worden, en ten derden dage (van de dooden) opstaan.
\ 2. Luk. XXII: 31, 32.
Slechts weinige maanden later verliet de Heer Galilea, en ging op naar Jeruzalem, om er Zijn openbaai' Leeraarsambt met Zijn goddelijk zoenoffer te besluiten. Vooraf echter, in den vooravond van dien dag der dagen, waarop Hij ons door Zijn kruisdood het eeuwige leven verwierf, zamelt Hij Zijne leerlingen, ter viering van den Paaschmaaltijd, voor 't laatst om zich henen, stelt, in de eetzaal zelve, het allerheiligste Sakrament der Liefde in, en spreekt Hij tot de getrouwgebleven jongeren, nu weemoedig, dan bemoedigend en onderrigtend, Zijn eeuwig onvergetelijke afscheidsrede.
Voorwaar, èn het tijdstip - 't is de laatste me, waarin de Meester met Zijn leerlingen, de quot;Vader met Zijne kinderwens (Mk. X: 24) de teederstc woorden wisselt; èn de plaats zelve-de eetzaal. Maar de verhevenste geheimenissen werden ingesteld en gevierd; èn de aanwezige personen - de uitgelezenste vrienden der eeuwige Waarheid, aan wie door den Zone Gods 't Rijk des Vaders beschikt was; èn de zaak, eindelijk, zelve of de hoofdinhoud diergansche afscheidsrede - Jesus'testament, de pleg-tige voorlezing van Zijn uitersten wil dit alles, doet het niet redelijkerwijs verwachten, dat de gezegende Verlosser, in dit zoo kostbaar avonduur, over de toekomstige orde en grond-regeling des apostelschaps, over de inrigting Zijner Kerk, die nu uit Zijn hartebloed stond geboren te worden, allergewigtigste
doch nu, na die uitdrukkelijke belijdenis van Petms (Mt. XVX: !6j, waarmee de overige Apostelen geloovig instemden, nu bi-gun Hij openlijk tot hen te spreken van den geweldigen dood, welken Hij zou moeten lijden, daarbij nogtans ook voegende de voorzegging Zijner verrijzenis op den derden dag na Zijn sterven. Voor het geloof der Apostelen zou het eens noodig wezen dat Jesus hun Zijn geweldigen dood vooraf naauwkeurig voorzegd had; en zij waren nu ook in staat om de aankondiging daarvan te kunnen diagen (Beclen, t. a. p.. bl. 103, n. 2).quot;
15
222
beschikkingen wil uitspreken ? En hoe natuurlijk was de aanleiding, om bij voorkeur déze punten aan te roeren! Gelijk, trouwens, de h. Evangelist Joannes (XVI; 1 vv.) verhaalt, sprak Jesus bij 't laatste Avondmaal, uiet slechts over Zijn lijden en over de diepe droefenis, waarmee 's Meesters uitgang 't hart dei-leerlingen vervullen zou, maar Hij sprak ook van stormen en tegenheden, welke eens over de Kerk zonden komen. Welnu, was het dan niet allernatuurlijkst, dat Hij er tot vertroosting ook aan toevoegde, welk veilig en onfeilbaar middel van stevigheid te midden dier wederwaardigheden, aan Zijne Kerk, ter harer steviging en bevestiging, was toegedacht? Nog een tweede en nadere aanleiding vermeldt de h. Evangelist Lukas. Bloot menschelijk en zonder de reeds toegezegde Kerkregeling (Mt. XVI: 18, 19) behoorlijk te verstaan, hadden de Apostelen onderling alweder over voorrang getwist1. De Heer nu ontkent geenszins, dat een hunner de grootste onder hen zijn zal, integendeel: immers, na op den geest en de wet van 't Evangelie gewezen te hebben, tracht Hij, zich zeiven tot model en toonbeeld voorstellende, hen als met eigen hand te doen tasten, hoe de grootste (o fieiSwv) en overste (o ijj'oi-fiEvo,) onder hen, tevens de kleinste en aller overigen dienaar behoort te wezen. Ook verwijst hij hen, evenals vroeger, bij dien dwazen eisch der zonen van Zebedeüs, geschied was, naaiden lijdenskelk, dien ook zij in Zijn Eijk zouden te drinken hebben. Wat nu was wederom, na dit alles, passender, tenzij een nadrukkelijke teregt- en vingerwijzing, hoe, te eeniger tijd, bij beproeving en wederwaardigheden, de grootste onder hen, hun aller overste alzoo, zou hebben te handelen?
En inderdaad, hoewel de stormen der tegenheid, naar luid der gedane voorspelling, over allen zouden losbarsten, zie, daar eensklaps breekt de Heer dit gesprek met allen af, en rigt nu het woord alleenlijk tot hem, wien Hij, voor omstreeks een half jaar, als den grondslag en sleuteldrager Zijner op te rigten Kerk
„Het blijkt niet, wat het geweest is, dat tot dezen strijd in dit oogenhlik aanleiding gaf. Misschien was het ecne of andere omstandigheid van de voet-wassching... Wat hiervan zij, Jesus berispt (vs. 25, volgg.) hunne eerzucht, en maant hen, evenals vroeger bij eene andere gelegenheid (Mk. XX; 24, quot;volgg.), tot dienstvaardige ootmoedigheid (Beelen, t. a. p., blz. 444, n. 6).quot;
228
had aangeduid. Maar nu hoore men, hoe plegtig en ernstig Jesus Christus Zijnen Petrus, Petrus alleen, toespreekt:
„Kn «le Heer zeidei Simon! Simon!
SBie , de sntan lieeft uliedeu l zeer lie-g^eerd te ziften als de tatrwe; auaar Ek Ik-Ii voor u gebeden, opdat uw geloof niet beztvijke.
Git gij te eenig-er tijd op wwe l»eurt,
stevig 2 uwe broederen !quot;
Ziedaar de tweede godspraak, krachtens welke , wis en zeker, aan den h. Petrus een eigenaardige Onfeilbaarheidsgave wordt toegekend.
Welke beteekenis, welken omvang heeft deze belofte?
De beginselen der uitlegkunde, boven in 't algemeen vooropgezet , vorderen, dat we den onderwerpelijken tekst niet dan
'i
Eirte Sè o xvQioi' 3t. Aitautem Domi-Sifimv, Sifi(av,iSov, nus: Simon, Simon,
ó aaiavai èSsijTtjaato ecce satauas expetivit
vfiag1, jov (Jivid- vos i ut cribraret sicut
aai ojg tóv (Xïto)'- triticum;
èyu dè iiïsijOrjv nu- 32. ego autem rogavi
()l(jov, l'va [it/ èxHei- pro te ut nou dellciat nrj tj rciatci (To v
ildes tua: et t u a l i-q u a n d o c o n v e r s a s co u fir in a 2 l'ratres tuos.
XOLL (JV Tto VS h 7X L-(TT Qsy (t g, (I T ij Q I/-Sop* Tovg diïeXipovg aov.
„De getrouwe vertaling oisdite hier ulicden (vos, vfia;), tér voorkoming van dubbelzinnigheid. Van alle de Apostelen, zegt de Heer; de Satan heeft ulieden begeerd; van Petrus alleen: Ik heb voor u {te, aov) gebeden, opdat uw {tua, vov) geloof niet bezwijke; gij (tu, ai') dan... De fransehe vertaling, naar het spraakgebruik dier tale, geeft dit getrouw terug, aldus: Stmon, Simon, voifi Satan a demandé instamment a vous crihler cojnme le bic; mais fai prie' pour toi, que ta foi ne défaille point-, toi done.., forti fie tes ./re-res!quot; Lipman, t. a. p., blz. 36quot;2 , n. 20.
fTiot de Vulgaat {confirma) maar den griekschen grondtekst (art^QL^ov) vertalende, gaven wij Uier aan stevig en de voorkeur3. en omdat, o. 1., het onzamengestelde (jzrjoi'Qsif aldus juister en zinrijker teruggegeven wordt; èn omdat zoodoende Petrus'' duurzame stevigheid, zijne rotsvastheid-in-guloofs-zaken, emvel uit kracht van Christus'' gebed en belofte, des te beter uitkomt; èn, eindelijk, om zoo, vooruit reeds, de opwerping, alsof Petrus aan hetgeen in
fallibilitas in decidendis.
224
iu verband met ons zooëven toegeliclit Schriftwoord beschouwen. Woorden toch, om het even door wien, op verschillende tijden, over éeu en dezelfde zaak geuit, moeten, indien men er den waarachtigen en vollen zin van doorgronden wil, in hun ouderlingen zamenhang overwogen worden. Altoos is dit noodzakelijk, onverschillig over wiens lippen of uit welke pen de taal gevloeid zij. Maar als het nu bovendien godspraken zijn des driewerf heiligen Verlossers, van den goddelijken Stichter der Kerk , van Hem, zeg ik, die, in den beginne evenals aan 't eind, en het plan èn het doel van Zijn goddelijk gewrocht met een altoos dezelfde klaarheid voor oogen had, en uit wiens gezegen-den mond zich niet een lettergreep deed hooren zonder de verstandigste bedoeling en zonder de volmaakste en innigste liar-monie, dan gewis klimt deze noodzakelijkheid ten top, en zou dus ook 't gevaar van misverstand het digtst voor de hand liggen , indien men zulke woorden uit hun verband rukte en slcchfe ieder op zich en afzonderlijk durfde behandelen. Doch, alreeds van voren is het klaarblijkelijk, dat ook hier bij Lukas, juist als ginds bij Mattheüs, van iets zeer onderscheidends voor den h. Petrus spraak is. Gevolgelijk zal hier dan eerst de algeheele zin en breede omvang mogen blijken, wanneer men beide Evangelie-teksten elkander wederzijds Iaat onthullen en toelichten. Daarbij komt, dat 's Heeren onderwerpelijlie uitspraak een regt-streeksche voorbereiding is tot de latere definitieve overdragt der bij Mattheüs aan den h. Petrus toegezegde voor-regten. Dit tekstwoord is dan zooveel als de middelste schakel in den ketting der Openbaringen Gods betreffende Petrus' toekomstige ambtsbetrekking. Slechts met dezen verstande vermag het begrepen en naar betamen gewaardeerd te worden.
Om dan nu goed te vatten, in welke verhouding dit tweede tekstwoord tot het vorige staat , hebben wij beider omstandigheden en voorzeggingswijze slechts onderling te vergelijken.
Onmiddellijk vóórdat de Zoon Gods, in de omstreken van Cesaréa-Philippi, aan Simon Petrus de tweevoudige belofte deed, dat hij het fondament, het oubezwijkbaar fondament. Zijner Kerke wezen zou, had Hij, als de Evangelist Lukas (IX: 18) zegt, gebeden; terwijl Rij alleen biddende was. En hier, bij 't laatste Avondmaal, is het de Heer zelf die heen-
225
wijst naar Zijn eigen gebed, krachtens lietwelk aan den h. Petrus onbezwijkbaarlieid in den geloove ten deel zal worden, Jk heb voor u geleden. Ginds spreekt de Christus tot Zijn uitverkoren Apostel met de pathetische, iets zeer gewigtigs aanduidende, benaming; Simon, zoon van Jona! Hier bezigt Hij den niets minder klembijzettenden aanhef: Simon! Simon! Ginds stonden Christus en Petrus alles behalve dubbelzinnig tegen elkander over: Gij zift Christus - Gij zijt Petrus. Hier geven 's Heeren woorden dezelfde tegenover-elkander-plaatsing te lezen: Ik heb voor n gebeden - Gij op moe beurt, stevig! Ginds ontraadselt Christus de diepe bcduidenis Zijner vroeger geschonken benaming „Steenrotsquot;, door te beloven, dat op Petrus 't gebouw der Kerk steeds veilig rusten zal - dat aan Petrus onbezwijkbaarlieid zal geworden. Hier ontvouwt Hij deu aard en het voorwerp dier onbezwijkbaarlieid: Uw geloof zal niet bezwijken. Ginds voorspelt Jesus, dat te eenigev tijd al de poorten of magten der helle oorlogvoerend tegen de Kerk zullen aanrukken ; t begrip immers van ovenoeluigen omsluit noodzakelijk het denkbeeld van aanval en strijd. Hier nu, des avonds voor Zijn lijden, verklaart Hij in ronde woorden, wat men onder „hellepoortenquot; te verstaan liebbe - wat al ontzettende beroering en wanorden de hellevorst ouder de geloovigen zal pogen te verwekken: de Satan icil ulieden ziften als tarwe. Ginds, eindelijk , maakt de Heer Zijnen Petrus tot fondament Zijner Kerk; hier geeft Hij uitdrukkelijk te verstaan, wat hij, als Kerkfou-dainent, te midden dier verwarringen, eigenlijk te doen zal hebben: Stevig uwe broeders. Ja, wat meer is, het hier in den oorspronkelijkeu tekst gebezigde werkwoord aujqiZeiv wordt zeer dikwerf in den zin van „stuttenquot;, „onderstuttenquot;, d. i. „door middel van onderlaag vestigenquot; of „vast doen staanquot; genomen , enwel zoo, dat het daarvan afgeleide zelfstandig naamwoord (JTijotyud eeuvoudiglijk beteekeuen kan : „grondslagquot; , „fondamentquot;. Analogiesch hiermee wordt dan door het stamverwante (jirjfjrtfiói verstaan „de aan het fondament ontleende stevigheid of vastheidquot;. Getuige Petrus' eigen vermaning in eej^ zijner zendbrieven (II Petr. III: 17): Gij dan, broeders!... weest op uwe hoede, dat gij niet... van uice vastheid vervalt (£V« lt;quot;/••• ïx7t{rTgt;]Ts ioC i'Joi' (TxrjQiyaov ; m. a. w. zorgt dat gij
228
uwe standvastigheid in de belijdenis van het geloof, dat u verkondigd is, niet verliest.
Uit al deze onloochenbare gelijkluidendheden blijkt het zonneklaar, dat deze tekst (Lk. XXII) niets meer of minder is dan een breedere uiteenzetting en nadere bepaling van hetgeen we Christiis vroeger (Mt. XVI), zakelijk, in dézer voege hoorden uitspreken: Gij zijt Rotsman-, en op v.. Rotsman, zal Ik Mijne Kerk bouwen, en overweldigen zullen de magten der helle noch u , noch haar. En aan u zal ik geven, enz.
In den grond der zake hebben dus beide teksten dit met elkander gemeen, dat zij een en dezelfde belofte behelzen. Belofte, zeg ik; want ook te dezer plaatse wordt, evenals ginds, hare verwezenlijking, de uitvoering van dat stevig en (orr/oifoj'), naar de toekomst (- eens, aliquando, -noii -) verschoven. Overigens heeft ook deze belofte iets reëels ten voorwerp; te betwijfelen immers valt het niet, dat Christus' gebed zeer zeker verhoord en mitsdien letterlijk vervuld wordt. Zeer treü'end bemerkt hier de h. Ambrosius:
„Wat Christus met dit gezegde: Gij zijt Petrus (Mt. XVI) eeuvou-dig regelde als God. heelt Hij te dezer plaatse (Lk. XXII) algesnieekt als Mensch.quot;
En toch zijn beide teksten wel degelijk van elkander onderscheiden; want, terwijl bij Mattheüsmeer onmiddellijk de regeling geschiedt, die logtesch de Onfeübaarheidsgave voorafging - de aanstelling namelijk van Petrus tot fondament en hoofd der Kerk -zoodat het Onfeilbaarheidsgeschenk slechts middellijk beloofd werd, schittert hier, bij Lukas, de roeping van Petrus tot fondament en hoofd der Kerk veeleer iets, als wat reeds bestond, in nog voller licht, en het charisma dier Onfeilbaarheid wordt nu slechts in meer bepaalde bewoordingen ontvouwd. In dit tekstwoord derhalve worden aangeduid :
1. èn het karakter van den strijd, dien de hellemagten tegen de Kerk zullen voeren;
2. èn het dienovereenkomstige karakter van Petrus, zijn rotsvastheid in dit kampgevecht; opdat uw geloof niet hezwijjff-,
3. èn wat hem als Kerkfondament eigenlijk te doen sta: stevig uwe broederen !
227
Na in dezer voege aan onzen gewijden tekst zijn ware plaats in keel de ontwikkelingsreeks van Gods Openbaringen, be-treffende Petrus' Opperboofdigheid, te hebben aangewezen, wordt ket tijd, uit dézen tekst zalven het antwoord te putten op de vrage: of Petrus, als opperste Herder en Leeraar der gansche Kerk, of m. a. w. de Paus, in zijn geloofsbeslissiugen, al dan niet voor alle bij- of instemming der bisschoppen, Onfeilbaar is.
De Satan wil allen, èn Petrus èn „Petrus' broederenquot; -al de overigen , èn bisschoppen èn geloovigen - als tarwe ziften; Petrus nogtans alleen zal „zijne broedersquot; moeten stevigen, versterken, hecht en vast doen staan. Maar beide begrippen (-ziften, stevigen -) staan tot elkander in de tergendste tegenstelling. Of is er scherper kontrast dankbanr dan, eenerzijds, het heen en weder schudden van tarwekorrels op een korenwan, en , anderzijds , het stevigen, 't bevestigen, 't stand doen houden door de kracht van een rotsvast fondament? Deze kontrasteering nu verspreidt niet weinig licht ter opheldering van onzen tekst.
jgamp;i r r..
i, |
I
|
|
■.0 I
iï
Nadrukkelijk heeft de Heer het liegen als Satans eigenaardig centrum of hoofdkenmerk doen uitkomen: hij Hiaat] niet in de w aarheid; want er is in hem geen waarheid. Wanneer hij de leugen spreekt, spreekt hij uit het zijne; icant hij is een leugenaar, en de vader daarvan (Jo. YIII; 44). Zijn hoofdzakelijk streven alzoo is: de gemoederen in de war te brengen, den mensch 't bezit dor waarheid te ontrooven, hem met logens als te
lat
1 „Wij schrijven (zegt Beelen , in zijn vul gaat-vertaling, blz. 566, n. 3) is... staande gehleeen , omdat de Vulgaat ons sletit voorhoudt. Elders (bijv. Mr. XII: 47; XX: 6: Lk. VUI: 20; ^poc. III: 20: Hand. I: 11) vertaalt zij hetzelfde Grieksohe woord, dat men hier leest, zeer juist door stat, en dit lazen wij ook op deze plaats veel liever. Ook de Syrische vertaling (de Pe-shito) en Entymins geven aan den Griekschen woordvorm , hier gebezigd, de beteekenis van een P rass ens.... Wij lezen hier alsof ar stat geschreven stond, en geven aan die woorden dezen zin: zijn (Satans) standpunt is niet in de waarheid, of. met eene uitdrukking genomen van het gemeene leven: de waarheid is zijn element niet, maar de leugen. Waarom dat? omdat in hem geene waarheid is, d. w. z. omdat hij na zijnen val een afkeer heeft van de waarheid en do waarheid haat, zoodat er in hent , in zijn innerlijk leven , geane waarheid is. Om deze innerlijke afgekeerdheid van de waarheid, lieert hij in zijn uiterlijk, leven zijn standpunt niet in de waarheid: hij staat niet in da waarheid, maar de lengen is zijn centrum. Zoo is zijne door eigen, schuld bedorven natuur, zoo zijn derhalve ook zijne werken...quot;
228
omstrikken. Ook op dit versohijusel wijst ons tekstwoord. Blijkbaar immers stevigt, versterkt of vestigt hier Christus juist datgene, wat de Satan bij voorkeur bevecht, den schat namelijk der bovennatuurlijke Openbaring: Maar Ik héb voor u (Simon Petrus!) gebeden, opdat uw g-eloof niet bezwjke.
Voor de waarheid is 's menschen geest geschapen. Slechts in haar bezit en volle genieting vindt hij de eigenaardige rust en zaligheid. Maar dit juist is het, wat Satan den menschen misgunt: alle- rust en zaligheid wil hij ons benemen. Wat wonder derhalve, dat hij zich op den leerstoel der volken tot, naast de goddelijke Waarheid-zelve, omhoog tilt en geen pogingen achterlaat, om, in duizenderhande kleuren en schakeeringen, de pestilentie der dwaling - de besmettelijkste aller ziekten - alom te verbreiden, de gemoederen in den maalstroom der twijfelzucht neer te dompelen , de harten te verwoesten en 't Rijk der goddelijke waarheid te vernietigen? Edoch, Petrus' geloof zal niet bezwijken, want voor hem heeft de Heer gebeden.
En helaas, aan den Bekoorder gelukt het niet zelden, de geloovigen te ziften als tarwe. Hoe vaak toch kwamen en komen de tijden, waaromtrent geschreven staat: dat zij [velen onder de belijders van het Christendom] de gezonde leer [de zuivere leer van het Evangelie] niet [meer] zullen verdragen [haar on-verdragelijk vinden, als in strijd met hunne booze neigingen], maar met oorenjeukte bevangen [begeerig om te hooren wat hun behagen kan en met hunne neigingen overeenkomt], zich leeraars naar hunne Ivsten [leeraars, die hun prediken wat hun ooren streelt] in menigte zullen aanschaffen-, en hun gehoor zullen zij afwenden van de waarheid [der gezonde leer], en zich keeren tot fabels (II Tim. IV; 3, 4). l)an, voorwaar, is 't Satans oogstgetij. Gelijk tarwe in de zeef, zoo schudt en herschudt hij dan de schare der geloovenden in den stormwind der valsche leeringen. Opiniën hier, opiniën ginds; heden zoo, morgen zus; onstandvastigheid des geestes, laagheid des harten, twijfel, dwaling, met een woord gezegd: de logen-taalmet al heur bonte, telkens afwisselende maskers en vormen overweldigt allen, die hier beneden niet in de waarheid willen staan. Maar, 't geloof van Petrus zal niet bezwijken: voor hem heeft de Heer zelf gebeden.
t
229
En niet slechts met enkele individuen wil de Booze zich meten: hij verstout zich, de gansche Kerk aan te randen. Niet een lidmaat blijft onaangevochten. Getrouwelijk dienen hem zelfs talloos vele handlangers en trawanten : hier, als voorvechters eener logeu-achtige, Godloochenende en Christushatende drukpers; ginds, als zieners en waarzeggers eener valsche wetenschap; elders, als de grootwoordvoerders eener ongerijmde stofvergoding en grens-looze genotzucht. En minstens even groot als het dienarental van den Vorst der duisternissen, is de som der middelen, waar hij zich van bedient, om , door schrift en woord, nu met open logen-vizieren, dan in schalk sclie waarheidsmom, „'t goddelijk geloof te verdelgenquot;, althans te verdraaijen en te vervalschen. Maar neen, te midden van al deze beproevingen, zal Petrus nimmer in 't geloof bezwijken: zoo heeft het de Heer zelf voor hem afgesmeekt.
Ziedaar alweder: Pausen Oufeiibaai'ïit'id-in-ge-loofszaReu.
Tot welk doel immers heeft Christus voor Petrus, euwel alleen en bij uitstek voor Petrus, om onbezwijkbanrheid in 't geloof gebeden? Zou deze gadelooze gunst slechts een privaat-persoonlijke ouderscheiding wezen ? Moest hem dit voorregt niet beschoren zijn, alleen ten gevalle der toekomstige, alstoeu nog op te rigten, Kerk? Slechts dit laatste is aannemelijk. Terstond alzoo na de aanwijzing van Jt gevaar , gelijk Maldonatus hier aauteekeut, volgt de aanduiding van 't redmiddel: na gezegd te hebben, wat de Apostelen zouden hebben te duchten, zegt hun de Verlosser tevens, op wien zij moesten hopen: En gij (Simon Petrus !), stevig uwe broederen.
Lid aan lid alzoo bewijst deze godspraak heel onze thezis.
En wat nu, eindelijk, in dezen gewijden tekst, het op uwe leurt [conversus, beteekent? Blijkbaar niets anders,
dan dat, te eeniger tijde, ten aanzien deralgeheele Kerk, Petrus, zijnerzijds, hetzelfde zal moeten doen, wat Christus jegens hem gedaan heeft. Zoo als 't gebed des Meesters vooral Petrus gerieft, zoo moet de, uit kracht van Christus' gebed, hem geworden onbe-zwijkbaarheid in don geloove tot gerief zijn van geheel de Kerk. Wat Christus alzoo thans nogmaals belooft en later geven zal aan Petrus, ditzelfde zal Petrus te eeniger tijde, tot nut der
230
algemeene Kerk, hebben te bewerkstelligen; En gij op uwe leurt....\ Dit toevoegsel derhalve zet aan 's Heeren bevel- en belofte-woord niet weinig kracht bij.
Wij besluiten met een onzer jongste exegeten 1;
„Jcsus redet wegen der Versuchung die über Alle kommen soil den Petrus insbesondere und vor allen Uebrigen an, als den er-sten. das Ilaupt der iibrigen Apostel, und verspricht ihm alle in fiir ihn zu beten, niclit als -wollte er fur die iibrigen Apostel nicht beten , dasz sie in der Versuchung gestarkt würden . denn auch für diese hat Jesus gebeten (Joh. XII: 9; XI: 15; XVII); sondern -weil er wuszte, dasz Petrus einer schwereren Versuchung als die iibrigen
o Ö
Apostel ausgesetzt -niirde, und er des Gebetes bedüri'tiger sei; dann aber auch . -weil er den Petrus erkoren hatte als vorziigliches Werkzeug desGIaubens, als Fels aul'den er seine Kirche grimden wollte, und somit betete Jesus für die Erhaltung des Glau-bensder ganzen Kirche, worüber er ihn als Verwahrer des Glaubensschatzes - und in ihm alle seine Nachl'olger - zu setzen entscblossen war. „Wenn Jesus betetequot;, sagtderh. Augustinus , ..dasz der Glaube des Petrus nicht erlösche. was bat er anders , als ..dasz sich sein Wille immer vollkommen frei , vollkommen fest, ..uniiberwindlich und unveranderlich an dem (ilauhen halten ..moge?quot; Wenn nun die Verheiszungen der Macht und Würde, die Jesus dem Petrus gemacht bat. in ihm sich erfiillen, und die verheiszene und nacbher ertheilte Macht und Würde überging aufseine Nachl'olger: warum soil te nicht auch die Verheiszung des unü herwin d-lichen Glaubens übergegangen sein aul' Petri Nachfolger, und somit der Glaube der ünverander I ichkei t, somit der Uni'ehibarkei t baben?
„Noch deutlicher springt die Wahrheit dieser Behauptung in die Au-gen . wo man den Sinn der Worte.... richtig auflaszt. Es wird das „con-versusquot; zwar allgemein [?] übersetzt: „wenn du bckehrt bistquot;; allein nacb dem Bucbstaben und nach dem hebraischen Spracbgebrauch e musz ric b tiger übersetzt werden: „a/irf auch du dereinst starke hinwie-der deiue Briiderquot;, d. b. wie ich dich im Glauben bestarke imd er-halte, so solist auch du bin wieder deine Briider im Glauben bestarken und bef'estigen. Unter den Brüdern dürfen aber bier nicht allein die Apostel, sondern es müssen darunter auch die Glaubigen verstanden werden 2. Wie also Jesus sich dem Petrus als den Erhalter seines Glau-
Fr. X. Maszl, Erkldr. der lu Schr. des iV. T. (Straubing 1S4I), 3 Aufi., IV, S. 94 f.
„Petrus broederen, hier gemeend, zijn onmiddellijk zijne mede-Apostelen en middellijk zoovelt-n in Christus gelooven. Het geloof van Petrus heeft door het gebed van Christus verkregen, de onfeilbare regel te wezen der Evan-
231
bens zu erkennen gab, so sollte audi Petrus, so audi jeder seiner Nadi i'olger, Erhalter des Glaubens aller übrigen Glüu-bigensein, unci es isthierraitdem Petrus und allen seinen reclitmaszigen Naclifolger zugesicliert, dasz mil ihrer Wiir-de als überhaupt der Ivirclie die Unüberwindlichkeit iin Glauben verbunden sei, so zwar,dasz aul'ihnen die Erbal-tung des Glaubeiis berulie. So liaben diese Stellealle heilige Viiter uud kirchliclien Lehrer erklart und verslanden , und uni wie weniger dürfen wir aus der Tiele dieser Anschauungsweise der fraglichen Slelle au( die Uberflache einer Erklarungsweise hervortreten, die den Zei-tideen huldigend, das VVahre und Erhabene mil der Lüge der Zeil und ihrer Geineinschai't verlauscht hat, da wir seit achtzehn Jahrlmn-derten Zeugen sind des unwandelbar aul' Petri Stuiil forlbestehenden Glaubens!quot;
Inderdaad vertuiken zeer vele exegeten, zoowel katholieke als onkatliolieke, 't in den oorspronkelijken tekst voorkomende (Vuig. „convermsquot;) door bekeerd zijnde of n beheerd hebbende Trachten wij dan ónze overzetting (wederom,
lisclie waarheid. Wat geleerd wordt door hem, die den last ontvangen heeft om zijne broeders in het geloof te sterken, dat is het ware geloof, liet ware geloof en de ware Kerk zijn onafscheidbaar verbonden; en waar l'etrus is, daar alleen is ook de ware Kerk (Beelen, t. a- p., biz. 44B, n, 2,.quot;
1 „Hoewel de Vnlg.en de gr. tekst - zegt Lipman , t. a. p., n.22-deze opvatting [cti gij, oi gij dan, eenmaai op uwe beurt] toelaten, behoort de voorkeur ['?! aan de gewone [?] vertaling, én als de meest [?J eenvoudige, èn als met de gebeurtenissen meest [?!?] overeenkomende.quot; — Pastoor Muré schrijft 'vt. a. p., blz. 441, noot) kortaf: „De vertaling: dan op uwe beurt, welke door sommigen, met eene niet veel beduidende heen-wijzing naar eene eigenaardigheid der hebreeuwsehe taal, gegeven wordt, is om meerdere [?] redenen af te keuren.quot; Ook Msg' Beelen (blz. 14G/ vertaalt: cn gij, u tens beheerd hebbende, er in een aanteekening slechts deze toelichting bijvoegende: ......als gij eens tot inkeer gekomen zijt en berouwhebbend opgestaan zult zijn van uwen val. Ue lieer Jesus denkt aan Petrusquot; ver-looehening, en geeft haar ook [?] door deze woorden aan Petrus te kennen , ofschoon nog niet zoo duidelijk, als kort daarna (vs. 34).quot; Desgelijks vertalen :-eiT vele anderen. - In den zin van wederom , üj, uwe beurt, uwerzijds wordt dit lHjÉipa* bf vertolkt bf aanbevolen, zoo ver mij bekend is, door Genebrard t Maldonatus (i. h. 1.), Bellarminus {de Rom. PuntiJ'. lib. IV, c. HI), C. Jansenius Yprensis {Tetrad., Meehl. 1825, t. II, p 202), Charlas (de libert. cedes, gnliic. lib. IX, e. IV, n. 4), Calmet (i. h. 1.), a Lapide (i. h. 1.) Sclnuder (De Unit. Ram., lib. II, pp. 179—183), Schncemann (Die !\ irrhl. Lehnjew., n. 282) , Maszl (t. a. p., S. 94 tf.), Passaglia (Ijc pnerogut. B Petri, lib. 11, capp. XII, sq., Katisb. 1850), Kempeneers (t. a. p., p. 67), Spitzen (t. a, p., blz. 28), van Gestel (Het Licht in de duisternis, in Studiën, 's Bosch 1870 , blz. 45),Cercia'
232
op uwe beurt) met redenen te staven K Krachtig en zeer duidelijk zijn ze, ten naastenbij in dezer voege, uiteengezet door den geleerden jesuïet C. Schrader;
Hier ter plaatse beteekent tniaiaÉ\pai niet: „u bekeurd hebbendequot;, „bekeerd zijndequot; of'„nadat gij u bekeerd zult hebbenquot;, maar; wat wij door uwerzijds, op uwe beurt, en wat de latijuen door vices reddens, vice versa, vicissim plegen uit te drukken Dit dan is de scboone inhoud van 's Heeren verheven woorden : Ik heb gebeden voor u , dat uw geloof niet bezwijke; en gij te eeniger lijd op uwe beurt, sterig uwe broeders; m. a. w. : heb ik voor u gezorgd, dat gij onder Satans bekoringen niet bezwijkt, - gij , zorg gij later eveneens voor uwe broeders. dat ook zij, in soortgelijke moeijelijkheden, door u worden gestc-vigd en pal en onwrikbaar staande blijven.
1. Tal van (meer of minder) analogische voorbeelden, èn uit het 0. èn uit het N. T. , schragen onze opvatting 2. En aan inwendige bewijsgron-
(t. a. p., II, 339 in nota), Msg' Conrad Martin,biss. v. Paderbom, Uirtenschr., 4 Aug. 1870, in Slimmen nus Maria-Laach, zehntes Heft, SS. 21 ff., Br Iler-genröthev (passim) P. P. Kndis (te dezer plaatse), J. Sclnvctz (t. a. p., p. 520), enz., enz. Laatstgenoemde schroomt niet te zeggen, wat wij ten volle beamen; „...nfc alio sensu loco nostra accipi potest, quum secu* verba prior a non possint esse vera.quot; De aloude Syrische vertolking (de Peschilo) kan, als een deskundig vriend mij verzekert, in tweederlei zin worden opgevat.
t De opwerping, dat onze zienswijze niet met de (althans vroeger; meer gewone overeenstemt, kan slechts voor hen eenige waarde hebben, die zich alleen en uitsluitend aan de uitlegging der ouderen houden. De overigen verwijzen we naar 't niet te versmaden gezag van Grotius, Bengel, Thaleman, von Hegel, enz., bij Theoph. Kninoel aangehaald; zoodat men, om verstandig te handelen, onze vertolking niet a priori, alvorens haar innerlijke bewijsgronden getoetst te hebben, mag afwijzen, te meer, wijl, behalve den h. Hieronymus, zeer weinige onder de hh. Vaders en oudere schrijvers de taal, in welke Christus gesproken heeft, grondig verstonden. Uier sta de wenk des h. Augustinus, die, ten aanzien der veel moeijelijker kwestie over de drieërlei getuigen bij den h. Joannes, de navolgende waarschuwing (con. Maximin. 1. XI, c. 21) geboekt heeft: „Si quo autem alio modo tanti sacramenti ista pro/unditas, quie in epis. tola Joannis legitur, exponi et in tel lig i potest secundum Catho licnni fidem, qnai nee confundit, nee sepnrat Trinitatem, nee ahnuit tres personas, nulla rationa respuendum est. Quod enim ad exercendas mentes fidelium in scripturis sacris obscure ponitur, gratulandum est, si multis modis, non tarnen insipienter exponitur.''''
2 Ziehier de bedoelde voorbeelden. 1° In het O. T. wordt het werkwoord ini(TiQS(fSngt; meermaals bijwoordelijk gebezigd en beduidt dan wederom, op uwe beurt, enz. Waar immers de LXX het 311^, met een ander werkw. zamengekoppeld, nu eens door naXiv (Genes. XXVI: 18; XXX: 31 ; Is. VI; 10), dan eens door ix Ssvisqov (los. V: 2), dan weder door eti (Job VII;
283
den ontbreekt het evenmin. Dat immers Petrus'ophanden val en bekeering hier niet door Christus wordt aangeroerd, blijkt zonneklaar, als we slechts acht geven op het navolgende.
2. Vooreerst herinnere men zich het standpunt der personen , èn van den spreker èn van diens toehoorders ; want, tenzij men beweren durve, dat de Zaligmaker, en nog wel in zulke bij-omstandigheden , als we reeds aanstipten, iets gezegd en bevolen zoude hebben , wat noch Petrus noch de overige Apostelen konden verslaan en begrijpen , zal men onmogelijk kunnen volhouden, dat Christus hier op een etlii-schen ot' moreelen val het oog had. In alles immers wat voorafgaat , is daar geen het minste spoor van te vinden ; bij niemand derhalve kon , voor alsnog, dit denkbeeld in de gedachte zijn opgekomen.
3. Nog meer. Zulk een denkbeeld was in vierkanten strijd met 's lleeren onmiddellijk vooralgegaan gezegde, betreffende Petrus'standvastige, rots-gelijke, nooit te verwrikken stevigheid, waarmee, juist omgekeerd , alle vermoeden zelfs , dat Petrus ooit vallen zou, bij de toehoorders voorkomen werd.
4. Men lette wijders op hetgeen dadelijk (Lk. XXII : 34 vv.) volgde. Als immers Jesus , onmiddellijk daarna , in ronde en ondubbelzinnige woorden. Petrus waarschuwt wegens zijn ophanden val, dan klinkt hem deze waarschuwing zoo wondervreemd en zoozeer als iets nieuws en ongehoords in de ooren, dat hij, wel verre van 's Meesters bevestiging gretig te aanvaarden . er ijlings tegen opkomt en ze zoo vurig mogelijk
7), dan wederom door het werkw. TrooaiiOépat. (IV Reg. I: 13), ofwel, eindelijk, door èm,lt;TT(ié(fBi.v (111 Reg. XIX; 6; I's. LXXX1V ; 7 of 6) emvel met het deelw. van den 1quot; aoristus, vertolken, daar bezigen de latijnsehe vertalers doorgaans de bijw. rursum, iterum, secundoj en waar, ter laatstvermelde plaatsen, de alexandrijn het werkw. tniiiiQHfP.iv gebruikte, daar vertaalt de latijnsehe tolk eerst rursus en vervolgens conversus. De Psalmist namelijk bidt God om afwending van wraak, smeekende, dat Hij de menschcn tot zich kecre, opdat het vervolgens gebenre.dat God, tot de menschen r/ekeerd, hen lermd-mnke. Mogen we nu aannemen, dat ook Lukas zich van deze zegswijs bediende . dan volgt daaruit blijkbaar, a) dat hij hier (XXli; 32) èniuTQSipa; als bijwoord, in den zin van vicissim, d. i. op uwe beurt, uwerzijds , heelt kunnen schrijven, en 6) dat bijgevolg in de h. Sehr. het deelw. conversus, wanneer 't aan èniazQéijias beantwoordt, nog anders dan in de beteekenis van ze delijken omkeer of bekeering voorkomt. Doch 11°, zelfs in het N. T. is daar, waar èmaigéipa; met een ander werkw. in verbinding gesteld wordt een ethische of moreele wending of omkeer niet aan tc nemen, maar mag men het bijwoordelijk opvatten voor wederom, enz. Zuo bijv., in Hand. XV: 36, iofAjxtf iSy Sij inKTxeipdo^eda: reoertentes visitemus
i. e. denuo, rursum, d. i. iaat ons termjkeeren en bezoeken, m. a. w. laat ons wederom bezoeken. Vgl. M. E. F. Leopold, Lexicon helr, et chald,, Lipsia? 1832, in voce -, J. Schwetz, t. a. p., p. 520, nota; Maldonatus, in Luc. XXII: 32.
234
■weerspreekt. Wel een bewijs, hoe er zooëven aan gèèn zedelijkeu val, noch door Petrus zeiven, noch door de overige Apostelen, in de verste verte gedacht was.
5. En nu 't zinverband. Hadde Christus te dezer plaatse, door dit STtKfTQÉipa;, Petrus' zedelijken terugkeer willen aanduiden en bijgevolg zijn zedelijken val en afwijking te kennen gegeven, dan zou hier, te oordeelen naar den zamenhaug van 's Heeren rede, w el niemand aan een andere oorzaak van zulk een val hebben mogen denken, tenzij aan Satans begeerte van zifting. En echter, juist tegenover dit ziftingsverlangen des duivels, hetwelk al de Apostelen gold, wil Jesus alleen Zijnen Petrus bijzonderlijk en bij uitstek gestevigd hebben; derhalve heeft de Verlosser op het denkbeeld van een zedelijk vallen, waarbij immers Petrus zich als zeer zwak en zeer onstevig zoude voordoen, niet kunnen aanspelen. Wie toch zal de goddelooze en ongerijmde bewering durven voorstaan, dat Satans poging of begeerte tot zifting meer gold of krachtiger was dan 't gebed van Christus li Derhalve moet Satans helsclie zucht, hier door den Heer herinnerd , noodwendig opgevat worden als zijnde regtstreeks en bij uitstek gerlgt tegen Petrus, als zoodanig, d. w. z. legen zijn apostoliesch Principaatschap en mitsdien ook tegen de, aan Petrus toe te vertrouwen, pauselijke taak, om (sTncriQSifjas^ op zijne beurt, zijnerzijds, zijne broeders te ste-vigen; zoodat er van ethische afwijking ofethiscben terugkeer in't geheel geen sprake, ja zelfs geen zweem van gedachte, zijn kon. „Wat „toch andersquot; - vraagt de h. Augustinus 1 - „heeft Jesus voor hem (Petrus)
Lib. de carrcjil. et ijrat. c. K/, n. 10, alwaar ook betoogd wordt, dat de volharding tot het einde een groot geschenk Gods is: „Nam si dixerimus istam perse v-erantiam tam laudabilem tamque felicem sic esse ho-minis, ut ei non sit ex Deo, illud primitus evacuamus, quod alt Dominus Pe-tro: Effo roqavi pro te, ne de/lciat fides tun.'quot; Aizoo, Petrusquot;' volhardende standvastigheid is hier door Christus nadrukkelijk beteekend.
235
„afgebeden, tenzij de volharding totaan het einde?quot; Blijkbaar is het derhalve Augustinus' overtuiging: a. dat Christus hier iu 't geheel geen melding wilde maken van Petrus' ophanden val; b. dat integendeel Christus' gebed te krachtdadig was, om Zijnen Petrus niet voor alle mogelijke wankelmoedigheid in 't gelool' te vrijwaren.
G. De andere opvatting is in strijd met de taal, door Stephanus van Dora, ter tweede zitting van 't Koncilie van Lateranen gesproken1: „Hij (Petrus) ook vooral en bijzonderlijk (een vaster dan de „anderen en onwrikbaar geloof' in den Heer onzen God hebbende) „heelt verdiend, om te eeniger tijde zich tot zijn ontruste medegezellen „en geestelijke broeders te keereu en hen te onderstutten.quot; Men ziet het, uit 's Ueeren gezegde wil ook Stephanus alle aanspeling op Petrus'zwakheid en ophanden val uitgesloten hebben. Desgelijks doet ook do h. The-odorus Studita, waar hij schrijft 2; „Tot u heeft Christus onze Heer „gezegd: en gij te eeniger tijd zult op uwe beurt uwe broe-„ders stevigen. Ziehier nu dat tijdstip, ziehier nu die gelegenheid: „help ons, gij die van Godswege daartoe aangesteld zij tlquot; Hij ook dus laat onze godspraak ui tsl ui tend slaan op dien toekomstigen tijd. wanneer Simon eindelijk, in de genade zelf voor goed en voor altoos gestevigd, wa arach tigl ij k Petrus geworden, Gods algeheele Kerk door zijne stevigheid zoude stutlen en stevigen.
7. De meer gewone vertolking (bvtkeerd zijnde) strookt niet met den algeheelen en naauwkeurigen zin van 's Ueeren rede. Immers, terwijl de tranen van Petrus na zijnen val, ons door de vier Evangelisten 2beschreven, veeleer de eigenschap hebben van nadenkend berouw [fiEiavoi'iais) dan die eener toekeering [sTttaiQoqprj'), wordt in de boeken des N. T. 't werkwoord toewenden, omkeeren, zich toeheeren (ÈTUorgÉi/mv) niet gebezigd om een zedelijken omkeer (bekeering) te beduiden, of'doorgaans wordt er het ondubbelzinnige „tot den Heerquot;,
ifwrit'quot;'
■V'.'i;
J.f
'ïr
m
I:'
Secret; II, ap. Hard. t. Ill, p. 714. Kal fiéyioi Ttdliv xnz' é^aigstoy iiïiongoijüiTtoi ai'tó; SsfiuLoiÉoav t/mv vneg Ttaviaj iijv els aviov zov xiqiov ij[iüL)v xal uusKXKjSTtiov nLaiiv, ini.aioBtyei,v nois xal vnoairj-oiieiv anXsvoaévoug xovs ó^oiaysl; oci'tfj xal nvsuiinuxovs döslcpovg.
Mt. XXVI: 69 vv. ; Mk. XIV: 66 vv.; Lk, XXII: 54 vv.; Jo. XVIII;
13 vv.
236
„tot Godquot; of iets dergelijks 1 bijgevoegd, ofwel 't blijkt uit den ge-heelen zamenhang, dat er \an een ethische wending spraak is 2Niets van dit alles is in ons tekstwoord te bespeuren. Een nieuw bewijs, dat hier in het bewuste deelwoord [tTtiaTQeipai) deze eigenaardige ethische zin niet vervat is, en dat dus, integendeel, de meer alge-meene en gewone beteekenis moet worden vastgehouden. Welnu, de eerste, meest gewone en meest gangbare beteekenis van 't griekscbe werkwoord drukken wij uit door rigting, dranijing of wending, niet welke woorden te kenuen gegeven wordt de in- of uitwendige handeling van iemand, die, met zijn ligchaam, verstand of ge moed, zichtot iets of tot iemand wendt en zich gevolgclijk omwendt, omkeert. Toegepast op's Heeren gezegde tot Petrus, verspreidt deze opmerking een breeden lichtgloed. In de zamenkoppeling toch van dit stevig uwe broederen {atijQiSov xovg «(Teiqpoif wou) ligt blijkbaar een rigting of wending van Petrus tot de overige Apostelen opgesloten; Christus alzoo gelast Zijnen Petrus, dat hij zich zeiven. immers verstandelijk en gemoedelijk, door zorg en ijver, tol zijne broeders wende, toekeere. heenrigte. ten einde hen in de ure der zifting te stevigen en in bescherming te nemen. Zcio gekeerd of toegekeerd, ziet de lieer goedgunstiglijk neder 3 op Petrus, om hem over Satans verzoeking te doen zegevieren; en zoo nu juist wil Christus, dat op zijn beurt ook Petrus zijne broederen goedgunstiglijk aanzie, om hen eveneens in 't geloof te stevigen. Vanhier dit schoone gezegde van Leo-de-Groote 3:
„In Petrus ____ wordt de stevigheid van allen gestevigd, en
„zoo wordt de hulp der goddelijke genade bedeeld, dat de „stevigheid, door Christus aan Petrus geschonken, door Pe-„trus den [overigen] Apostelen gewordt.quot;
8. Dit alles wordt nog meer verduidelijkt door 't volkomenste pa-rallellsme, waardoor hier, in een zeer naauwkeurlge tegenstelling, de re-dedeelen onderling aldus zamenbangen:
Ik heb gebeden voor u. opdat niet bezwijke het geloof van u - en gij te eeniger tijd op uwe beurt, stevig de broeders van u.
Ofwel in dézer voege:
Vgl. II Kor. III: 16; Hand. IX: 35; XI: 21; XIV: 14; XV: 19: XXVI: 20; I Pet. II: 25, en nog eklers.
Vgl. Is. VI: 10; Mt. XIII: 15; Mk. IV: 12; Jo. XII: 40; Hand. III: 19; XXVIII: 27.
i „In Petro ergo omnium fortitudo munitur, et divinas gratice ita brdinatur auxilium, ut firmitas, qua: per Christum Petro tribuitur, per Petrum Apostolis conferatur (Srrin. IV (al.JH), c. 3J.quot; Vgl. Nicol. l,ep. IV ad Michael. Imper. (ap. Migne. lat. PP. t. 119, p. 773.)
237
Ik voor mij — heb gebeden om onbezwijkbaarheid des gelools — voor u. Gij dan — stevig te eeniger tijd op uwe beurt — uwe broeders in 't geloof'.
Het is dus. alsof de Zaligmaker zeggen wilde; Ik heb voor u gedaan alwat Ik vermogt: biddende heb Ik voor u stevigheid, ondwaalhaar-heid. Oufeilbaarbeid-in-geloofszaken, verworven; gij ook dau, op irwe beurt, deel, te eeniger tijde, deze Onfeilbaarheid aan uwe broederen mede. Ontegenzeggelijk schijnt dit bet gevoelen des h. Jo. Cliryso-stomus, -waarbij schrijft1; „Alwie Hein (Christus) welgevallig zijn „wil, zorge voor Zijn schapen, bebartige 't algemeen belang, bevordere „bet heil Zijner broederen; een Gode aangenamer werk bestaat er niet. „Vandaar de godspraak; Simon, Simon, de Satan begeerde zeer, ia 2 te „ziften als tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, opdat uw geloof niet „bezwijke. lün wat nu zult ge Mij tot loon geven voor deze Mijne zorg „en toegenegenheid? Inderdaad, welken dank vorderde Christus? Hij ver-„langt dezelfde zorg als die, welke Hij ons toedroeg. Want, zegt Hij, en „gij te eeniger tijd op moe beurt, stevig uwe broeders.quot; Hier is voor Chry-sostomus het „conversusquot; zooveel als „vice repensaquot;: Petrus wordt z ij n e r-zijds gelast de broederen évenzoo te stevigen, als hij zelf door Cliristus in 't geloof is gestevigd.
9. Ten laatste moet men niet over 't hoofd zien, dat Christus gezegd heeft te eeniger tijd op uwe beurt {noti èntaiijsifiag). ledereen nu weet , dat zoow el 't grieksche no ié als 't latijnsche aliquando voegwoorden zijn, die strekken om een onbestemd en onbepaald toe-komstigen tijd- juist gelijk hier bedoeld werd - aan te duiden; en dat het mitsdien iets zeer vreemds en ongewoons zou zijn, indien hier, desniettemin, een bepaald en zeer zeker, straks, na weinige uren, te gebeuren zedelijk feit besproken ware. Maar zulk een bijzonder soort van bepaald feit was Petrus' verloochening en terstond daarop gevolgde terugkeer. Van ziilk een omkeering of wending kan dus noiè ènKJTqêyng hier niet worden opgevat. Bijgevolg rest ons niets beters, dan dat we hier dit noxk [aiiquando, te eeniger tijd), in overeenstemming met al het voorafgaande, op een meer verw ijderde toekomst laten slaan, enwel op dat lijds-gewricht, waarin later, immers niet Simon, maar de Petrus, als Hoofd aller Apostelen, in Christus' plaats zorg zoude dragen en, in zijn opvolgeren voortlevende, zorg zou blijven dragen voor de gan-sche Kerk. En wat het latijnsche deelwoord [conversus) bet relt, dit hebben wij dus, evenals 't grieksche [èTtiaifjéifas), te nemen in zijn
16
/gt; beate Philo'/on. Hom. VI, li. 2 ; Opp. t. I, p. 496.
In het enkelvoud (u : lt;jb , niet vfiag: ulieden) schrijft hier Chrj-sostomus, alswil hij te verstaan geven, dat Satan, in en door liet Hoofd d*r Kerkgt; geheel het ligchaam verlangd had te ziften, d. i., te doen wankelen, ia-storten , vergaan.
238
«eisten eu meest gangbaren zin l van rigten of wenden, gelijk bij goede latijnsche schrijvers wel meer voorkomt •. Hiervan verschilt niet, wat we bij den Psalmist lezen 1; Gij, Heere, zult. (lot ons) gekeerd, oii.f levend maken. Ofwel men neme het in den bijwoordelijken zin van wederom, uwerzijds, op uw beurt , wat voorzeker met liet verband van geheel deze zinsnede en al haar onderdeelen alleszins strookt. Intnsschen zal iedereen gereedelijk toegeven, dat de eerstgemel-de beteekenis van rigting of toewending hier niet gezegd kan worden door con vers ns {èrt^aTQSipa;) uitgedrukt te zijn. zonder daarin tevens . uit kracht van den gelieelen zamenhang, de tweede beteekenis begrepen te vinden; terwijl, omgekeerd, deze tweede beteekenis «are beurt, uwerzijds) er niet aan gegeven kan worden, of onwillekeurig zal men aan de eerstgenoemde deuken.
10. Na dan al de kracht en eigenaardigheden van geheel deze uitspraak des Heeren naauwkeurig gewikt en gewogen te hebben, achten wij hel middagklaar bewezen, dat de Zaligmaker niet slechts, toen quot;ij zoo sprak, op Simons ophanden val in 'tgeheel niet heeft willen aanspelen, maar dat het integendeel Zijn uitdrukkelijke bedoeling was, onbewimpeld te verklaren, dat, evenals Hij, Opper-hoeksteen, voor Petrus zorgt, dat deze nooit onder Satans aanranding bezwijkt, zoo ook , wederom of op zijne beurt Petrus voor alle overige broeders zijn uiterste best zal behooren te doen, opdat ook zij door geen bekoring ooit overwonnen worden. In der waarheid „wel groot en wonderbaar - als de h. Leo 2 zegt - is het deelgenootschap aan Zijn eigene magt, „door God aan dezen man geschonken; want, al wilde Hij, dat de ove-„rige Kerkvorsten, gemeenschappelijk met Petrus, veel bezaten, tocli „verleende Hij dat alles, wat Hij hun niet heeft onthouden, nooit „tenzij door Petrus.quot;
Hun, die zicli met deze woordverklaring uiet zouden kunnen vereenigen, willen wij nog een andere oplossing voorstellen. Het veelvuldig gebruik van deelwoorden bekoort, als men weet, tot
„ Dohunc tu conversus vivificabis me,'quot; Ps. LXXXIV (al. LXX X V j: 7, verg. met Ps. LXX (al. LXX1): 20 v.: „Conversus vivificasti me'quot;.... „Conversus consolnlus es me.quot;
„Magnum et mirabile, dilectissimi, huie vere consortium potentice su» tribuit dlvina dignitas; et si quid cum co commune ceteris voluit esse princi-pibus, numquam nisi per ipsum dedit quidquid aliis non negavit {.Dc nat. ijjsius, Serm. IV (al. III) e. 2).quot;
239
de sierlijkheid der grieksclie taal, waarom dan ook zekere deelwoorden, in verbinding met een of ander werkwoord, wel eens zoo voorkomen, dat daaraan slechts een bijwoordelijke be-teekenis ten grond ligt, ofwel zoo, dat het deelwoord een beweging uitdrukt, die reeds in Jt hoofd-werkwoord was neergelegd. In 't laatste geval is het, naar óns taaleigen, niet zelden iets overtolligs, een pleonasme. Met het oog nu op dezen regel, zou dan ènKTiQsyag den volgenden zin hebben: en gij, lovnd u te e enig er tijde tot uwe broeders en stevig hen. Maar dan lieeft men natuurlijk uit het zinverband iets in ie vullen, bijv. in aiioii ofwel «rcoiv. Doch overeenkomstig een ander grieksch taaleigen worden zulke deelwoordelijke bepalingen, in den regel, uitgelaten1, dan namelijk, wanneer zij uit den volzin zelveu ligtelijk aan te vullen zijn. De aanvaarding van zulk een graecisme zou ongetwijfeld te dezer plaatse niet dan gunstig en Voor onze toch reeds onomstootelijke tekstverklaring (-dat de Heer aan Petrus slechts tot bestwil zijner broederen, omwille der gansche Kerk alzoo, de Onfoilbaarheidsgave toezegt, -) nog klemmender wezen, en in den grond der zake blijft do zin te eenemale dezelfde, als wanneer men hier een hebraeïsme wil erkennen; En gij, te eeniger tijde gekeerd tot (— n in gedachtewisseling of verbintenis gesteld hebhende met) moe broederen (— met de algeheele Kerk), stevig hen. Ook bekomen wij dan déze treffende gelijkluidendheid: Ego rogavi pro te - ut non dejiciat fides tua\ - et tic aliquando conversns [ad, f ra-tres)- confirma fratres tuos. Zoo, trouwens, als de fleer voor Petrus in de bres springt, zal Petrus voor zijne broederen in de bres moeten springen, opdat ook hun geloof niet waggele.
Hoe 't zij, de uitlegging van èmaiQéyni in den zin van bekeerd zijnde breekt onze thezis geenszins af. Immers, ook in deze zinduiding zal Petrus^ roeping en taak om zijne broeders in 't geloof te stevigen, dan eerst tot verwezenlijking komen, wanneer bij van zijnen val opgestaan zal zijn- wanneer hij, zeg ik, zijn driemaal herhaalde verloochening door een driemaal herhaalde betuiging van trouw en liefde plegtig zal hebben goedgemaakt. Welnu, dit is, toen Christus de leiding en het opperbestuur
Men vergelijke 't homerische Toy ü dnajieifiónsvos TtfJOGCcprj . . .
240
Zijner Kerk definitievelijk aan Petrus overdroeg, werkelijk gebeurd. Te dezer ure alzoo kwam Jesus' hoogepriesterlijk gebed voor Petrus letterlijk in vervulling, en Petrus was van nu af, in der waarheid en ten volle, „tot het geloof bekeerd [con-versus ad fulem)quot;, d. i., tot meergemeld doel met de gave der Onfeilbaarheid uitgerust.
Dit dan is hier de kracht van het bijwoord te eeniger tijd (noiè . aliquando). Wanneer eenmaal de Kerk zal zijn gegrondvest en hij, Paus Petrus, als haar fondament en Opperhoofd, met de sleutelmagt uitgerust en handelend optreedt, alsdan stevigt Petrus de broederen in het geloof, op Jat de magten der helle Gods Kerk niet overweldigen.
Eindelijk is de pligtsomschrijving zelve - Stevig uwe hroede-ren! - een haarblijkelijke bevestiging van ons onderwerpelijk leerstuk. Immers, zoo als Petrus ginds (Mt. XVI: 18) in zijn hoedanigheid van Kerkfondament gedacht werd, zoo juist verschijnt hij andermaal hier (Lk. XXII: 32), als degene, die zijne broederen in 't algemeen stevigt en steunt, niet dezen of genen in ^tbijzonder, edoch geheel de Kerk, die immers alle broederen omsluit.
Woord aan woord hebben we dus in deze godspraak: en gij te eeniger tijd op uwe leurt, stenig uwe broederen! het onloochenbaar bewijs, dat de Heer tot geen ander doeleinde dit bijzonder Onfeilbaarheidsgeschenk aan Petrus beloofde, dan opdat hij de algemeene Kerk zoude handhaven in het éene orthodoxe geloof.
En wanneer nu gaat deze belofte in uitvoering over? We hebben het gezegd; bij de definitieve overhandiging van Jt opperst gezag en de volkomen regtsmagfc over de gegrondveste Kerk. Zoo dikwerf alzoo, van dit tijdstip af aan, de Paus, P e-trus, in zijn ambtsbetrekking, als opperste Leeraar en Geloofs-regter, de gansche Kerk tot het geloovig beamen zijner gcloofs-uitwijzingen verpligt, zoo dikwerf steunt hij op de hem ten deel gevallen belofte, en telkens herrijst, door hem en mede met hem, de Kerk, die hij stiert en schraagt en stevigt, ongerept en zegepralend op, uit alle, om 't even welke, katastrofen, die de vader van de logentaal tegen haar had opgezweept.
En hoe nu zal te eeniger tijde Petrus, als zoodanig, zijne
241
broeders stevigen? Voorwaar, niet in den trant van een privaatdocent, die zijne leer sleclits uiteenzet en opheldert en bewijst, zonder ooit, iemand hoegenaamd, tot de omhelzing dier leer te kunnen verpligten. Wat zoude zulk een gezagvoering, althans ten dage van verwarring en tegenheid, vermogen? Immers niets. Maar als Petrus met het hem eigen apostoliesch Oppergezag de Kerk beweegt tot wanne deelneming en tot onvoorwaardelijke en algeheele ondenverping aan hetgeen hij uitwijst, alsdan daagt de ruste der gewisheid, en de twijfel, het heen en weder geschud worden, houdt op. Ook uit dezen hoofde kan 's Pausen Onfeilbaarheid, krachtens welke zulk een steviging alleen mogelijk wordt, niet van willekeurige ontvankelijkheid afhankelijk zijn. Om wille van allen, gelijk Tirinus hier wel te regt aanteekent, heeft de Heer slechts voor Petrus de bevoorregting afgesmeekt, dat zijn geloof niet wankele. En zoo in 't oogloopend juist is deze zienswijze, dat zelfs Bossuet, in zijn voortreffelijke Meditations sur l'Ecangile (LXXe jour), waar ge steeds den bisschop, nooit den hoftheoloog weervindt, geen bedenking maakt, om onzen tekst volgenderwijs te parafrazeeren:
„Satan a demandé dc votis criblcr tons ; mals, Pierre, j'ai prié pour toi (Lk. XXII: 31)... Paree que, en réprimant I'ambition Je ses Apótres, il [.I. C.] avait parlé d'une manière qui eut pu donnar lieu a ceux qui n'auraieut pas bien pesé ses paroles a croire qu'il n'avait laissé aucunc priniaute dans son Eglise, et qu'il avait même afFaibli celle qu'il avait donnée a saint Pierre; il parle iri d'une manière qui fait bien voir le contraire: Satan, dit-il, a demande' de vous criblcr tons ; in dis , Pierre, j'ai prie ponr toi, pour toi en particulier, pour toi avec distinc-tion; non qu'il ait négliijé lesautres, mais, coinme l'expliquent les sr.Ints Pères, paree que, en affennissant le chef, il voulait empê-clier par la que les membres ne vacillassent. C'est pourquoi il dit: J'ai prié pour toi; et non pas: j'ai prie ponr vous. Et que i'c llot de cette prière qu'il faisait pour Pierre regardat les autres Apótres, la suite du discours le fait paraitre inanifestement, puisqu'il ajoute aus-sitót après: Et, toi... confirine tes frères (Ibid. 32).quot;
En eenige regels verder besluit hij:
„Jesus-Clirist le demandant ainsi. lui qui dit : Je sa is , inoit Père , que vous m'écoutez toujours (Joan. XI: 42), qui peut douter que saint Pierre n'ait reru par cette prière une foi constante, invincible, inébran labl e, et d'ailleurs si aboudante, qu'elle fut capable d'affermir non seuleinent le commun des fidóles, mais en-
242
core ses 1'rères, les Apótrns et les pasteurs des troupeaux, en empechant Satan de les cribler?
„El eet te parole revient manifestement a celle oü il avait dit: Tu es Pierre; je t'ai change ton nom de Simoa en celui de Pierre, en signe de ia fenueté que je veux te cominuuiquer, non seulement pour toi, maïs encore pour toute mon Eglise ; car je veux lahatir sur cettepierre: je veux inettre en toi, d'une manière éminente et particulière, la predication de la fbi qui en sera Ie ibndeineut, et les partes de Ven-ferne prevaudrunt point contre elle (Matth. XVI; 18); c'est-a-dire qu elle sera al'ferniie contre tous les efforts de Satan, jus-qu'a être inébranlable. Kt cela, qu'est-ce autre chose que ce que Jésus-Christ repète ici: Satan a demandè de vous cribler-, muis, Pierre, jai prie pour toi, ta foi ne devaudra pas; et toi, confirme tes jrères?quot;
„11 est done de nouveau chargé de toute l'Eglise; il est charge de tous ses frères, puisque Jésus-Christ lui ordonne de les alTennir dans cette foi, qu'il venait de rendré invincible par sa prière.quot;
Maar indien im , zooals de h. Mpiiousus de Liguori teregt doet optnerkeu, deze onoverwinnelijkheid, deze Onfeilbaarlieid-in-ge-loofszaken, afhankelijk ware van de mede-instemming der Kerk, m. a. w., van de overige Apostelen en herders der kudde, dan behoorde men eigenlijk te zepgen, niet: de broeders moeten door Petrus, edoch: Petrus moet door de broeders ge-stevigd worden.
En zoo is dan Petrus, ook uit kracht van deze belofte, als toekomstig Opperhoofd dergansche Kerk, xelf» voor, en onafJUanfeeliJfe. van , alle medewes'kingf of bijstesnining- «lep bissclioppen. in geloofszaken Onfeilbaar.
Rest nu nog, het voortbestaan dezer schitterende belofte bij iederen ambtsopvolger van Petrus te staven. Edoch, na al wat, bij de toelichting der eerste belofte (Mt. XVI), reeds verhandeld is, kan hier geen twijfel over bestaan. Petrus' Opperhoofdigheid moet immers altoos in de Kerk voortduren , bijgevolg ook de verwezenlijking aller beloften, regten en pree-rogatieven, aan dit Primaatschap van Petrus, als zoodanig, verbonden. Eu hiertoe behoort, eerstens en boven al het overige, de gave van bij de uitoefening van het hoogste Leeraars- en lleg-tersgezag Onfeilbaar te zijn. Dit charisma toch is aan Petrus wel degelijk slechts in zoo ver toegezegd en gewaarborgd, als bij, in
243
hoedanigheid van Herder en Leeraar der algemeeue Kerk, als de „eerste en grootstequot; onder de „broederenquot;, over geloofszaken beslist.
Als fondament, als het an/Qiyua der Kerk, moet Petrus noodwendig in heel de reeks zijner opvolgers, d. w. z., in ieder hunner individueel en in 't bijzonder, voort blijven leven, gevol-gelijk ook liet aan dat atijQiyfia. eigenaardige stevigingswerk (het (jcygiSeiv); en, geldt voor iederen wettigen voorzitter op Petrus'Stoel 't bevelwoord: stevig uwe broederen roi'v
udsXifoii (joi;) , bijgevolg geldt dan ook voor iederen opvolger de aan dat bevelwoord ten grond liggende godspraak : / oor 3J heb ik geleden , dat aiw geloof niet hezwijke. Tot de aanneming van dit alles noopt ons bovendien nog een andere drangreden. Het lijdt geen twijfel, en hierover zijn alle katholieke theologen het volkomen eens, dat al de twaalf Apostelen des Heeren, ieder hunner individueel, in 't leeraren der goddelijke geloofswaarheid, onmiddellijk en onfeilbaar geleid werden door den h. Geest1. Doch waartoe wordt dan nu Petrus gelast, zijne broeders te stevigen, indien deze opdragt met de daaraan verbonden belofte van Onfeilbaarheid niet door Petrus' opvolgers over wierd geërfd? Derhalve, slechts door 't omgekeerde aan te nemen als feit, achterhaalt men de verheven uitspraak van den geze-geuden Godmensch in geheel haar zinrijke beteekenis; en 't goddelijk Hart van J. C. begrijpen we, zoover dit aan stervelingen gegeven is, dan eerst volkomen, wanneer we 't er voor mogen honden, dat thans inzonderheid, op den avond vóór Zijn lijden, de toekomst Zijner Kerk Hem geheel en al voor oogen zweefde, quot;t Stuit derhalve tegen de borst en 't is bare onzin, te durven beweren, dat deze stevigheid in 't geloof, door den goddelijken Meester aan Petrus ter steviging zijner broederen
Vanhier de opmerking, alreeds door Georgius Trapezixntius (ap. Leon. Allat., (arme. vrthod. vol. I) gemaakt, dat, eigenlijk niet de mede-apostelen door Petrus, maar veeleer door Petrusquot; opvolgers dexer med e-bisschoppen gestevigrt zijn geworden. ■ Zie C. Schroder, t. a. p. Wz. 183, n. 1. In gelijken zin schrijft Kard. Duperron {Resjionsis ad ra/. Ancjlue, c. LV1): „Non quidem, quasi hac disciplina egerent Apostoli, quibus sin-gulis speciatim in orbis Christiani administratioue Deus adfutu-rus erat, sed ut Ecclesice formam proponeret, qua res essent post mortem suam [Petri] compouenda:quot;. Vgl. Bouix, t. a. p. T. II, p. 167, obj. 22, p, 176.
244
toegezegd, tegelijk met Petrus' persoon uit de Kerk en van de aarde zou zijn verdwenen.
Ditzelfde betoogt de geleerde Tirinus, door te wijzen op het wezen der zaak zelve:
„Met deu blik (zeyt hij) op de benaauwdheden, ■waarmee Satan onverpoosd, eeuw aan eeuw, de Kerk zal bevechten, heelt de lieer dit voorregt beloofd aan Petrus, opdat namelijk noo i t aan de Kerk ontbreken zou de Herder, die bij eiken twijfel, zonder eeuig gevaar van ooit te falen, haar leere. versterke, bevestige en stevige, zoodat zij nooit va 11e , nooit dwale, nooit te gronde ga. En aangezien al zulke beproevingen totaan de voleinding der wereld nooit ophouden, daarom moet ook dit privilegie nimmer eindigen: zonder eeni-ge inkorting hoegenaamd moet het in alle ambtsopvolgeren van Petrus onafgebroken voortleven.quot;
Wij besluiten. Terwijl Christus nadrukkelijk betuigt, dat Petrus' geloof nooit bezwijken, d. i. feilen noch falen zal, wil Hij te verstaan geven, dat Petrus, als zoodanig. Onfeilbaar zal wezen in geloofs- en zedeleer. Aan Petrus den last en de magt van zijne broederen in 't geloof te stevigen toevertrouwende, leert Hij ontegenzeggelijk tevens, dat Petrus zijn duurzaamheid en on-bezwijkbare, d. i. Onfeilbare, geloofskracht niet heeft van de broeders, maar dat zij de hunne van en door den stcvigenden Rotsman, Petrus, zullen hebben. Volgens de orde des geloofs is derhalve dit prserogatief bijzonderlijk aan Petrus en, in Petrus, aan zijn wettige opvolgers geschonken. Gevolg-elijk. is de Paus in geluofszakcu Onfeilbaar.
Dat nu deze bewijsvoeriug uit Luk. XXII: 31, 33, èn nopens het reëele van Christus' toezegging, èn nopens haar werkelijk en onafgebroken voortbestaan bij alle opvolgeren van Petrus, allesbehalve nieuw, maar de alleen-juiste is en zoo oud als de Kerk zelve, dit willen we door bevoegde en zwaarwegende stem-geregtigden laten bevestigen.
Een eerste getuige zij nogmaals de groote Paus 1 der Vquot; eeuw,
Hen, die hier, bij ons beroep op de uitspraken enz. van Pausen, met Fe-bronius (von Homheim) zouden tegenwerpen: „Dat zijn menschelijke en ver-„daehte getuigenissen! De Kerk van Rome verheft ge hemelhoog in de eigen „taal van hen, die haar voorzaten! Zij treden voor hun eigen zaak op! Den „apostolitehen Stoelverheerlijkor.de, lofprijzen zij zich zeiven!quot; - dezulken verwijzen we naar Kardinaal Aeneas, die, in zijn epist. a^oloy. p. 111, pp. 724 aeyy., der Pausen gezegden zoowel met redenen als met evangelischt bewijzen
de h. Leo I, dezelfde, wiens welsprekende exegeze van Mt. XVI: 18 de lezer boven reeds vernomen heeft. Ziet hier zijne redeneering 1:
„Voor alle Apostelen avhs bij Satans vreesaanjaging het te duchten gevaar gemeenschappelijk, eii goddelijke ondersteuning hadden allen gelijkelijk van noode, want de duivel verlangde, allen te ziften, allen in 't geloof te doen bezwijken. En echter, alleen voor Petrus zorgt de lieer bijzonderlijk , slechts voor Petrus' geloof bidt Hij ; ons hiermee te kennen gevende, dat de toestand der overigen veilig zijn zal, indien hun aller Prins maar niet overwonnen wordt. In en door
■Mi
. i. •,
w
cm
a ■ • ,
i|
9
I* ■ j
%
1
gt;11'
|.
:|pf:
■
VV; ;-j i
■ .Ir'
1
„Commune erat omnibus Apostolis periculum de tentatione formidinis, et divince protectionis auxilio pariter indigebant, quoniam diabolus ornnes exagi-tare omnes cupiebat elidere; et tarnen speeialis a Domino Petri cura suscipitur, et pro fide Petri prop ie supplicatur, tamquam alio rum status certior sit futurus, si mens principis victa non fuerit. In Petro ergo omnium fortitude munitur, et divince gratise ita ordinatur auxilium, ut firmitas, quai per Christum Petro tribuitur, per Petrum Apostolis conferatur {Serm. IV {al. JU) c. 3)quot;, Vgl. Id., Semi. V (al. IV), en Bossuet, Medit. sur CKvang,, jour LXXe, boven, blz. 241 v.
246
Petrus derhalve worden al de overigen gerugsteund, en de bedeeling dezer goddel ij ke genade geschiedt zoo, dat de stevigheid, door Christus' bemiddeling aan Petrus beschoren, door Petrus' tussch enk cms t aan de (overige] Apostelen gewordt.quot;
Ziedaar de realiteit der bewuste toezegging. En, van 't voortbestaan dier bevoorregting innig overtuigd, gaat de li. schrijver voort als volgt 1;
„Teregt dan, welbeminden, mogen we, ziende welk een beschermheer de Hemel ons schonk, ons in de verdiensten en waardigheid van onzen aanvoerder verheugen, er onzen eeuwigen Verlosser en Koning J. C. dank voor betuigende, dat Hij aan dengene. dien Hij tot Vorst der gan-sche Kerk heeft gemaakt, zooveel magt verleend heeft, dat zelfs al hetgeen thans nog, in onze dagen, overeenkomstig de waarheid [recte) gedaan en verordend wordt, aan de tusschenkomst en liet Opperbestier behoort toegekend te worden van hem. tot w ien (het allereerst) gezegd is: En gij wederom . stevig uwe broederen....quot;
Op nog andere plaatsen, als we later zien zullen, handhaaft de h. Leo , en met niet minder klem, het voortdurend bestaan van Petrus' prserogatief.
De h. Cmllus van Alexandrië (t 444;) kommenteert ous tekstwoord, na letterlijke aauhaling, kortaf aldus:
„En gij te eeniger tijd, enz.... d. i. (zegt hij) Wees een stut - en leermeester van hen . die door het geloof tot Mij komen 2.quot;
Men ziet dus, als Kardinaal Maï hierbij aanteekent, dat aan
„Cnm itaijue,quot; dilectissimi, tantum nobis videamus prasidium divinitüs in-stkntum. rationabiliter et juste iu ducis nostri mentis et dignitate laetamur, gratias agentes sempiterno regi redemptori nostro Jesu Christo, qnod tantam potentiara dedit ei, quem totius ecclesiae principem fecit, ut si quid ctiam nostris tempoiibus recte per nos agitur rectcque disponitur, illins operibns, illius sit gubernaculis deputandum, cni dictum est: Et tu conversus confirma J'ratres tuos; et cui post resurrectionem mystica iiishraatione ter dixit: Pasce ooes meas. Quod nunc quoque proeul dubio facit, et mandatum Domini pins pastor exsequitur connrmans nos cohortationibus suis et pro nobis orare non cessans, ut nulla tentatione superemur (Ibid. cc. 3, 4).quot;
Bij Maï N. PP. Bibl. t. II, Explan. in Luc. XXII, p. 420. [révov aiij-(iiyua xotl JuJoiaxaioj iCov did nLarieui; TtgoiiovTiov tiioi). quot;t Schijnt evenwel, zegt Scbrader, t. a. p., p. 194, n. 1, dat Cyrillus hier in 't woord» STtiatQSifiai een zinspeling op Petrus' verloochening erkende. Vgl. s. Jo Chrys., Hom. 82 (al. 83), n. 4 in Matth. t. VII, p. 785.
247
Petrus en aan Petrus' opvolgcren dit prerogatief geschonken is.
Leo's vierde opvolger, de h. Paus Gelasius I (492—496), laat het bewuste tekstwoord eveneens op alle opvolgeren van Petrus slaan 1.
In de VIe eeuw put Pelagius II (578—590) uit dezen tekst een drangreden, om de scheurmakers van Opper-Italië te waarschuwen , dat zij toch uit boosaardigheid de zuiverheid van der Pausen geloof niet bezwalken2:
„....Het is ulieden (/.egt hij o. a.) bekend, hoe de Heer ia het Evangelie gesproken heelt: Simon, Simon, zie, de Satan enz... Bedenkt, zeer geliefden, dat de Waarheid niet heeft kunnen liegen, noch ook in eeuwigheid Petrus' geloof geschokt zal kunnen worden of veranderd. Want, olsehoon de duivel alle jongeren verlangd had te ziften, betuigt nogtans Onze Heer, alléén voor Petrus gebeden te hebben en door Petrus de overigen te willen sterken....quot;
Gelasius' onmiddellijke opvolger, de h. Gregorius-de-Groote, spreekt, op meerdere plaatsen 'J, hetzelfde gevoelen uit. Zoo schrijft hij, in een brief aan Eulogius:
„Wie toch weet niet, dat de h. Kerk op de rotsvastheid van den Prins der Apostelen is gegrondvest, lot wien gezegd is: En gij, op uwe beurt, stevig te eeniger tijd uwe broederen.quot;
Niet anders getuigen, in de VIP eeuw, de hh. Pausen Vi-
lip. 5 ad Hon. Dalmat, ,,.1'ro sedis Apostolicsc moderamine totius ovilis dominici, curatnsine cessatione tractantes, qnoe beato Petro Salyatoris ipsius nostri voce delegata est: Et tu conoersus conjinaa Jratrrs tuos.. ' Zie ook zijn Epist. XIV, De respons, ad Gnecos, ed. Migue, p. 90, aangehaald bij Dom Guéranger (Mon. ponti/ic., pp. 1S1 suiv.). Vgl. Ven. Beda, in viy. bb. Ap. Pet. el Paul. ap., Mign. lat. PP. t. 94, p. 216.
„ÏTos enim secundum evangelicam vocem studemus fraternitati ac dilcctioni vestros, in quantum fragilitas nostra suflicit, quiE nobis jussa sunt, cum sin-cedtate cordis humiliter cxhlbere. Nostis enim in Evangelio Dominum pro-clamantem; Simon, Simon, ecce Satanas expeiivit vos, ut cribraret sicut trili-cum; eyoautem rogavi pro le Patron, ut non de/icn.t/ides tua, et ta conmrsus con-finnaj'ratres tuos. Considerate,charissimi, quia Veritas mentiri non pot uit, nee Petri fides in aeternum quassari poterit vel mutari: nam cum omnes discipulos diabolus ad cribrandum poposcerit, pro solo Petro se Dominus rogasse testatur, et abeo volnit ceteros confirmari; cui etiampro majori dilectione quam proe ceteris Domino exhibebat, pascendarum ovium [Joan XXI] sollicitudo commissa est; cui et claves regni coelorum tradidit; et super qnem ecclesiam suam aidificaturam se esse proinisit_ [Jlatth. XVI], nec ponas inferi adversus earn pnevalere testatus est.quot;
248
tali an us (657-672) en Agatlio (679-682). Met nadruk herinnert laatstgenoemde, in zijn welbekenden brief, dien het YIe oekumeniesch Koncilie (het IIP) van Konstantinopel (680), ter vierde zitting [acüoné), als een door Petrus en den h. Geest vervaardigd schrift opnam, aan de voortdurende ongeschondenheid der Kerk van Rome; en, na onderscheidene geloofsartikelen, vooral over de twee willen in Christus, opgesomd te hebben , vervolgt hij aldus 1:
..Dit is de regel des ■«aren geloofs, dien, in voor- en tegenspoed,... de Apostolische Kerk van Christus levenskrachtig vasthield en handhaafde. zij, namelijk, die blijkbaar, door de genade des almagti-gen Gods. nooit van het spoor der Apostolische overlevering af zal wijken, nooit ook, door kettersche nieuwigheden verontreinigd, bezweek, doch steeds hetzelfde geloof, zoo als zij 't sinds den aanvang der Christelijke godsdienst uit handen harer stichters, de vorsten der Apostelen, ontvangen heeft, ongerept handhaaft, overeenkomstig de god-de lijk e belofte, die de lleere Zaligmaker in het h. Evangel ie aan den Prins Zijner discipelen zelf heeft toegezegd: Petrus, Petrus, zie de Satan verlangde ulieden te ziften, evenals iemand die tarwe zift; doch Ik heh voor u gebeden, opdat uw geloof niet hezwijke. En gij, te eeniger tijd op uwe beurt, stevig uwe broederen. Met het oog alzoo op deze woorden van ons aller Heer en Zaligmaker- van Hem , Wiens
_____Ilaec est enim vcrae lidei regula, quam ct in prosperis ct in adveisis
vivaciter tenuit ac defendit haec spiritalis mater vestri tranquillissimi imperii, apostelica Christi Ecclesia; quae per omnipotentis gratiam a tramite Apostolicae traditionis nnnqnam errasse probabitnr, nee haere-ticis novitatibus depravata succubuit; sed ut ab exordio fidei christianae percepit ab auctoribus suis apostolorum. Christi principibus, illibata fide tenus permanet, secundum ipsius Domini Salvatoris divinam pol lie itationem, quam suorum discipu-lorum Prir.cipi in sacris Evangeliis fatus est: Petre, Peire, inquiens, ecce Solan rx/iftivii ut cribraret vos, sicut qui cribrat triticum; ego aal era pro te rogavi, ut non defïciat Jidcs tua. Kt tu aliqunndo conversus ennfinna fra-tres luos. Considcret itaque vestra tranquilla dementia, quoniam Dominus et Salvator omnium, enjus fides est, qui fidem Petri non defecturam promisit, confirmave eum sues fratres admonuit: quod apostoiicos Pontifiees, meae exi-guitatis praedecessores. eonfidentcr feeisse semper eunctis est cognitum. Quorum et pusillitas mca, licet impar et minima, pro suscepto tarnen divina dignatione ministerio, pedissequa cupit existere. Vae enim mihi erit si veritatem Domini mei, quam illi sineeriter praedicarunt, praedicare neglexero (£/). II ad Cun-stantin. Pogonat., ap. Labbe, T. VI. coL 635 seq., Parisiis 1671J.quot; Vgl. Mansi, Cone., t. XI, col. 6C6.
249
het Geloof is, en die beloofd heeft, dat Petrus'geloof niet falen zal, en die hem den last heeft opgelegd, zijne broeders te stevigen - moogt Gij wel in overweging nemen, hoe getrouwelijk, als iedereen weet, de aposto-lische Opperpriesters, de voorgangers mijner geringheid, altoos eveneens gedaan hebben. Hen nu, hoe gering en onwaardig ik moge zijn, verlang ik, krachtens het mij van Godswege overgedragen ambt, op deu voet te volgen....quot;
Wat een doorslaand getuigschrift, en nog wel uit de pen van een Paus, wien de bestrijders der pauselijke Onfeilbaarheid zoo gaarne tot een steunpunt hunner tegenspraak hadden willen verwringen! Is het wonder, dat hun dit citaat eigenlijk niet „volgens Lukasquot; toescheen , en dat zij er uit dien hoofde van aftornden, er uit verdonkremaanden of er van oversloegen, al-wat, ook naar hun overtuiging, te zeer voor ^s Pausen Onfeilbaarheid bleek te pleiten? Vruclitelooze poging! De taal van dezen h. Paus duldt geen den minsten twijfel. „Vijf herhaalde malenquot; - als Schneeraann 1 zeer ter snede aanteekent - „drukt hier Agatho op de geloofsongeschondenheid der Kerk van Rome, d. w. z. der Pausen, als zoodanig; en telkens doet hij 't zoo uitdrukkelijk en ondubbelzinnig mogelijk. Deze Kerk - zegt hij -wordt nooit , ten einde toe, in niet een punt, door gèèn geloofsdwaling hoegenaamd, bezoedeld. En tot bewijs er van, beroept hij zieh op het onfeilbaar onderpand dor belofte Gods, en wijst hij dus het hoofdbezwaar, door onze tegenstanders uit de brieven van Paus Honorius geput, vooruit reeds (« priori) van de hand. Voorwaar, indien men nu desniettemin Agatho's woorden niet strikt uitleggen mag, en ze niet van de Onfeilbaarheid der eindbeslissingen van Rome's Zetel en Kerk moet verstaan, dan zal men naauwelijks meer weten, hoe zich uit te drukken, om behoorlijk begrepen te worden!quot;
En zoo als Paus Agatho, heeft, in diezelfde eeuw, ook de h. Sophronius, patriarch van Jeruzalem, dit ons tekstwoord verstaan. Hoor slechts zijn afgezant Stephanus, suffragaanbisschop van Dora, uit wiens overschoon verzoekschrift2 aan Paus Mar-
Kirchl. Lehryew., n. 290. - Op de moeijelijklicden aan Houorius' brieveu ontleend, zal beneden, ter gelegener plaatse, geantwoord worden.
Vgl. Casp. Jos. Mart. Bottemanne, De tlonorii Pa/jca epistolarum corrup-tione (Buscocluci 1870), cop. Ill, argum. 11, pp. 69-77, alwaar heel deze sup-
250
tinus I wij hier de volgende zinsneden, op onzen tekst betrekkelijk , overnemen:
„ . . . . aan Petrus zijn , niet slechts de sleutelen van het hemelrijk [Mt. XVI] toevertrouwd, maar hem is ook bevolen de schapen der katholieke Iverk te weiden, toen de Heer zeide: Petrus, bemint (jij mij'! weid mijne schapen [Jo. XXI]; en hij ook vooral en bijzonderlijk (een vaster dan de anderen en onwrikbaar geloof inden Heer onzen God hebbende) moest lt;e emlger tijd zich tot z ij neont ruste metgezellen en gee stel ij ke broed eis wenden en hen s te vigen; en daa rtoe ontving hij, tooveit allen, magt en priesterlijk gezag van Hein zeiven. den God, die voor ons mensch is geworden.
„Zeer goed wist dit Sophronius, zal. ged., weleer partriarch der
h. Stad [Jeruzalem] van Christus onzen God.....; hij zond mij zonder
dralen..... met zijn inlichtingen naar dezen apos tolisc hen Stoel,
om door mij, ioo schriftelijk als mondelijk, de nieuwigheid van alle voornoemde personen [Theodoras van Pharan, enz.] bekend te maken , welke zij zich verstoutten tegen 't regtzinnig geloof te verkondigen.quot;
Derhalve, zoowel Sophronius, Jeruzalem''s Patriarch, als Ste-phanus van Dora beschouwden 't woord des Heeren; stevig uwe broederen! als gezegd tot alle de opvolgers van Petrus, bij wie zij dan ook, gelijk laatstgenoemde zich elders uitdrukt, „de grondslagen der regtzinnige leerstukkenquot; willen erkend hebben; terwijl dezelfde Stephanus , bijv. in zijn Synodalen Brief bij 't beklimmen van zijn bisschopszetel, hea „de leeraars der algeheele orthodoxie en do uitroeijers aller kettersche boosheidquot; noemt. (Harduin. T, 1287).
Omstreeks dieuzelfden tijd hoorde men, zoogt;vel in 't Oosten, den Patriarch Joannes VI van Konstantinopel (t 715) 1, als, in 't Westen, Paus Adrianus I (t 795) meermaals2 hetzelfde getuigen.
pliek in 't Latijn; en Üe Katholiek, D. LVII, blzz. 258 vv., alwaar zij, door denzelfden geleerde in 't Hollandseh vertaald, grootendeels voorkomt uit Labbe VI, 101—112. Vgl. Harduin III, 711, 713.
1 Epist ad Constant., ap. Corabefis. Aar.tar Bibl. PP. gr. II, 211 seq. Daar wordt de Paus o. a. genoemd „het Hoofd der christelijke Priesterschap, aan hetwelk de Heer in Petrus den last opdroeg om zijne broeders te stevigen.quot; Vgl. Dr. J. Hergenröther, Anti-Janus, S. 39, n. 33 ; alwaar hij. In n. 3G, de zelfde verklaring van onzen tekst meedeelt uit den griekschen exegeet Theophy-laktus van Achrida.
2 Zie Mign., lat. PP. t. 100, col. 293; t, 118, col. 1009 seq. Mansi, Conc.
251
Aan 't eind van diezelfde eeuw schreef de geleerde en li. Abt Theodoras van Konstantinopel, bijgenaamd Studita (t 826), aan Paus Leo III (795-816) een brief, die voor onze exegeze zooveel te zwaarder weegt, dewijl zelfs de griekscli-russiscbe Kerk dit getuigschrift in haar „verzameling van leerredenen en brieven der Kerkvadersquot; overnam. Daar nu staat, op den 12quot; dag van November, te lezen1:
„Toon, dat gij de waardige opvolger zijt des eersten Pausen van uwen naam, Leo! Ging deze tegen de ketterij van Eutyciies gestrenge-lijk te werk: gij, verweer gij u op uwe beurt tegen die der beeldstor-mers. Geef gehoor aan onze bede, o gij. Hoofd en Prins des Apostel-arabts; gij, door God zeiven uitverkoren tot herder van de sprekende kudde! Want, werkelijk, gij zijt Petrus, vermits gij Petrus' plaats inneemt en hem tot luister strekt. Gij zijt het, totwien J. C. gezegd heeft: Stevig uwe broederen!quot;
In gelijken zin smeekt later dezelfde h. Theodoras aan Paus Pa-schalis (817—824) om steun tegenover de gruwelen der beeld-stormers 2:
„Welaan (zegt hij)... rijs van uit het Westen herwaarts op . en [Ps. XLU1: 23] verwerp ons niet voor altoos. Tot «heeft Christus onze God [Lk. XXlt; 32] gezegd: En gij zult te eenijer tijd , op uwe beurt, uwe broederen Hevige»! Ziehier nu èn het tijdstip èn de gelegenheid! Help ons, gij die door God daartoe besterad zijt! Bied ons xooveel mogelijk de hand: van God hebt gij de raagt er toe, want gij zijt de overste van allen.... Geef uw leven voor uwe schapen , wij sineeken het u...quot; ,
Uit dezelfde IXe eeuw bezitten we nog bovendien de getuigenis van Paus Joannes VIII (872—882), die, steunende op's Hee-reu godspraak, herhaaldelijk betoogt, dat het geloof van Petrus nooit bezwijkt, en dan daaruit déze gevolgtrekking afleidt [Epist. 109 ad Petrum Comitem):
„Raad derhalve den vromen Koning, nergens anders het geloof te
Baron, ad a. 809; Berc. VIII, 141.
Baron, nd ann. 817; Berc. I, 243. Vgl. Migne, gr. PP. t. 99, p. 1152 sq; p. 1281. Zoowel den oorspronkelijken tekst als de latijnsclic vertolking geeft Schrader, t. a. p., pp. 193 seq., p. 171. Vgl. Bouix, t. I, P. II, c. III, p. 400.
252
zoeken dan in Rome, alwaar het door Petrus geplant is en geworteld. Gelijk trouwens te geener plaatse 't water zoo zuiver en helder is te vinden als in de bronwel, waaruit het ontspringt, zoo ook vindt men nergens een zoo rein en zuiver geloof als in de welbron der Kerk van Rome, alwaar 't rijkelijk en kristalhelder gegaard werd door dien bewaarder van de sleutelen des Hemels, die 'tuit de hemelsche en levende bronne zelfheeft geput, en gelast heeft, het in kristallijne zuiverheid te bewaren....quot;
Ben nog uitdrukkelijker beroep doet, in de XIe eeuw, Leo IX (10-W-1055) op 't bij Lukas beschreven beloftewoord des Heeren. In zijn Brief aan Petrus, Patriarch van Antiochië, schrijft hij o. a. ':
„....Petrus is de éenige , voor -wien de Heer en Zaligmaker betuigt gebeden te hebben, dat zijn geloof niet bezwijke: Simon, Simon, zie de Satan, enz. En dit eerbiedwaardig en krachtdadig gebed heeft bewerkt, dat tot heden Petrus' geloof niet bezweek, en 't ■wordt tot het einde der eeuwen ook geloofd niet te zullen bezwijken, op zijnen Zetel; hot zul integendeel de gemoederen der broeders, bij de velerhande gevaren, waaraan bun geloof blootstaat, blijven versterken, zöoals het tot nu toe niet ophield zulks te doen.quot;
In een anderen Brief, aan Michael Cserularius, Patriarch van Konstantinopel, laat zich dezelfde Paus, met het oog op de beide teksten van Mattheüs en Lukas, aldus uit 1:
„Zoo is de h. Kerk op de Steeupolt;s,d. i., Christus, en op Petrus of ivepha, Joannes' zoon, die vroeger Simon heette, gebouwd, omdat zij door de hellepoorten , d. w. z., door de dwaalleer, die de opper-
Labbe, ibid. col. 952, 953. „Taliter sancta Keclefia super petram, id est, Christum, et super Petrum vel Cepham fflium Joannis, qui prius
253
vlakkigen in 't verderf stort, in gèènen deele zou overweldigd worden. Zoo belooft Hij, die de Waarheid zelve is, en krachtens wien waar is, alwat waar is: De poorten der helle zullen niet tegen haar vermogen. En door Zijn gebed betuigt dezelfde Zoon (Gods), van Zijnen Vader de verwezenlijking dier belofte verkregen te hebben, tot Petrus zeggende: Simon, zie de Satan.... Zal dan iemand zoo dwaas kunnen wezen , dat hij 't gebed desgeuen, voor wien willen en kunnen hetzelfde is, ook maar eenigermate gevolgloos durve houden? Heeft niet de Zetel van den Vorst der Apostelen, de Kerk namelijk van Rome, zoowel bij monde van dienzelfden Petrus als bij monde van diens opvolgers, de dwaalleen'ngen aller ketters veroordeeld en gedoemd en uitgeroeid? En zijn niet door hen de harten der broederen versterkt in Petrus' geloof, wat tot hiertoe niet bezweek en tot het einde nimmer bezwijken zal?quot;
In diezelfde eeuw vernemen wij geen andere taal uit den mond des grooten h. Gregorius VII1; wat, trouwens, niemand verbazen kan. Immers - o;ti 't schimpwoord van een ongeloo-vigen schrijver2 te bezigen - vooral „deze Paus is, met zijn „bloedig kerke-zwaard [?!] in de eene, en zijn banbliksems in de
17
Ad. Archiep. Si/nnad, lib. I, ep. 1. - Ook bestaat er van dezen Paus -zegt Bouix, l. c. t. I, II, pag. 422 - nog een werk, genaamd Greq. Vlli dirtatus, te vinden bij Labbe (t. col. 110, 111, ed. Paris 1671)» Christianus Lupus heeft het. gekommentariëerd (0/jp. t. V, p. 164, ed. Venet. 1725). De daarin voorkomende canon 22 luidt: „Quod Romana Ecclesia numquam er-ravit, nee in perpetuum, scrip tur a testante, eirabit.quot;
Anselm Feuerbaeh an seinen Freund Txiedge. 1S18.
154
„andere hand, de schrikaanjager [!?] van den God des lichts.quot;
Den langen stoet van getuigen, die we voor de juistheid onzer exegeze opriepen, sluite Paus Innoceutius III (1181-1216), wiens woord zooveel te beslissender mag heeten, dewijl hij het is, wien de tegenstanders van der Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofs-zaken naar hunne zijde poogden te trekken.
Aan den bisschop van Arles schrijft hij, als volgt 1;
„Dat de grootere regtsgedingeu [causa; major fis), iuzouderheid belrel-fende geloolszakim . voor den Zetel dos h. Petrus moeten gebragt worden : dit beseft een iegelijk, die 't gebod van Christus kent, opdat Petnis' geloof niet zoude te kort schieten (Lk. XXII; 31, 32).quot;
Nog spreekt dezelfde Paus, in zijn eerste krooningsrede, aldus:
„Ware ik zelf niet gestevigd in 't geloof, hoe zou ik anderen in 't geloof kunnen stevigen? [ntusscliexi weet men, dat dit tot mijn ambt behoort, gelijk de lieer verzekert: lk, zegt Hij, heb voor «, Petrus, onz [lij (de Christus) bad, en verkreeg wat Hij vroeg, omdat Hij in alles om Zijn eerwaardigheid verhoord wordt [üebr. V: 7]. En daarom heeft dan ook 't geloof van den Apostolischen Zetel nooit, in niet een verwarring, gewankeld, o Neen; liet bleef steeds onverlet, steeds vlekkeloos , zoodat Petrus' voorregt onwrikbaar voortbestond.quot;
Elders, in zijn brief aan den Patriarch van Konstantinopel, beroept hij zich wederom op denzelfden tekst, er bijvoegende, hoe Christus blijkbaar te kennen wilde geven 2:
„...dat Petrus'opvolgers te geener tijde van het katholiek geloof zouden afwijken, maar veeleer anderen terugroepen, en de twijfelmoedigen bevestigen; aldus, middelerwijl Hij aan Petrus de magt schonk om de anderen te versterken, aan dezen de verplig-ting opleggende van te gehoorzamen.quot;
Zijn deze getuigenissen niet helder als 't volle licht der middagzon ? Staven en handhaven zij niet, èn het reeele van 's Hee-
Vgl. Corigt;. Juris Canon., c. Ill Majores, dc baptismo X (3, 42).
Lib. II, op. 209, au. 1190 (Opp. cd. Migne, I, 760). „Pro eo Domiuus se orasse fatetui' iuqniens in articulo passionis : Ego pro te rogavi, Pctre, ut non Jeftciat fides tua Ël tu aliquando conversus confinna J'ratres tuns; ex hoe imuiens manifeste, quod succcssores ipsiusafide oatliolica nullo unquam tempore deviarent, sed revoearent mag is alios et eonfirmarent etiam hacsitantes; per hoe sic ei confirm audi alios potestatem indnlgens, ut aliis neees-sitatem imponeret o bedien d i.quot;
255
ren belofte, ontnidclellijk voor Zijn lijden gedaan, en het voortbestaan dier belofte door alle eeuwen heen ? Hoe is het dan toch mogelijk, dat men een Paus, die de Onfeilbaarheid zoo krachtvol en vastberaden staande houdt, tot patroon van het vierkant tegenovergestelde heeft kunnen en durven doodverweu!
En in geen anderen zin dan de Pausen, hebben degroote heiligen dier tijden dit Schriftuurwoord opgevat en uitgelegd.
De h. Petrus Damianus (t 1072) noemt de Kerk van Koine ,.de leermeesteresse aller Kerkenquot;, tot wie gezegd is: Ik heb voor u gebeden, enz. Het spreekt van zelf, dat hier Damianus de „Kerk van Romequot; besprekende, den „Bisschop van Rome's Zetelquot; op 't oog heeft. Christus' woorden toch, door hem aangehaald, slaan op den konkreten persoon Simon Petrus.
De h. Anselmus van Lucca (t 103S), in zijn geschrift contra Guilbertum 1 over de patriarchale zetels sprekende, zegt:
„....dewijl Christus zelf voor Petrus' geloof geileden heeft, zal het geloof van den eenen Patriarch van Rome nooit bezwijken, opdat hij er zijne broeders in versterke.quot;
De b. Beruardus (f 1153) spreekt den Paus, Innocentius II (1124-1143), volgenderwijs aan2:
„Alle gevaren en ergenissen, die in het rijk Gods [de KerkJ, vooral aangaande het geloof, opdoemen, behooren u ter kennis te worden gebragt. Want daar inzonderheid dient, volgens mijn overtuiging, de schade, aan 't geloof berokkend , hersteld te -worden, waar het geloof gèèn letsel kan lijden, linditis het prajrogatief van dezen [uwen] zetel. Of tot wien anders is ooit gezegd: Ik heb, Petrus, voor u gebeden , opdat uw geloof niet bezwijke? Wat derhalve volgt wordt zijnen
Zie Bibl. max. vet. PP, t. XVIH, p. 611 13. ed. Lugd. 1B77.
Efj. 190 ada. err AbaeiarJi, sen Tract, ad Imoc. 11 ['ontij'. cm, queed. cap. err. Abaclard. - „Oportet ui vestrum referri apostolatuin pericula quaeque et scandala eiDCrgentia in regno Dei, ea praesertiin quae de fide contingimt. Dig-num namque arbitror, ibi potissimum resareiri dirana fldei, ubi nou possit fides sentlre defectum. Hoe quippe hujus prcerogativa sedis. Cui enini alteri aliquando dictum est: A'gro pro te rogavi, Petre, ut non deficiat fides tun'/ Ergo quod sequitur, a Petiisuccessore exigitur: Et tu aliquando coni.-er.ius confirmafra-tres fuos.quot;-Met Schrader (II, 470) mag men vragen, of het, bij aandachtig nadenken over deze wijze van aanhaling en toepassing der woorden van Christus, niet vrij duidelijk ilt;, dat ook Bernardus bij dit „conoersusquot; hier alles behalve aan Petrus' „zedelijken val en omkeerquot; gedacht heeft?
256
opvolgers ten pligt gesteld: Eu gij te eeniger tijd op uwe beurt, stevig uwe broederen.quot;
De h. Thomas van Aquinen (f 1274) schrijft1:
......Alléén de Kerk van Petrus.... is altijd stevig [firma) in het
geloof. En terwijl in andere landstreken, of geen geloof meer is, of dit met vele dwalingen vermengd is, ziet men Petrus' Kerk èn bloeijen door het geloof èn van dwalingen zuiver blijven. En geen wonder; want tot Petrus heeft de Heer gezegd: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet hezwijke.quot;
Ziedaar, voorzeker, meer dan getuigenissen genoeg, om te bewijzen, dat, volgens de meest algemeene en eenparige overtuiging in de Kerk, aan onzen Schriftuurlekst, in verband met Mt. XVI: 18, 19, geen andere zin te gronde ligt, tenzij de door ons verklaarde; wat ook door G eorgius van Trebizonde (f 1486) aldus beaamd werd 2:
„Den opvolgers van Petrus is het derhalve opgelegd . wat wij lezen dat zeer dikwijls in vorige tijden geschied is; en, wal onzen leeftijd betreft, het is overbekend, hoe volijverig de groote Eugenius [IV] gepoogd heeft, alle verspreide Kerken te vereenen en ook voor onze natie de vrijheid te handhaven. Zo'o heeft zich de Kerk van Rome herhaaldelijk tot de andere [Kerken] gewend en [ze] gestevigd; niet echter [hebben] andere haar [gestevigd]. Waarom dit? Omdat de Zaligmaker alléén aan de Kerk van Rome (ij zijg 'jPióu^s)deze gunst verleent, dewijl Hij als Mensch gebeden heeft, dat haar geloof niet zoude bezw ijken.quot;
Laat ons, ten slotte, nog een stem, enwel uit don allerjongsten tijd, ten gunste onzer exegeze doen hooren-die des onsterfelijk grooten Paus Pius IX. Gelijk hij immers, 9 November 1846 , kort na zijn intronizatie , aan alle bisschoppen der aarde schreef3: „Petrus' geloof zal nooit bezwijken, Petrus leeft in zijn opvolgeren voortquot;, - ditzelfde herhaalt en bevestigt hij nogmaals, op den 29quot; Junij 1867, èn in zijn pleg-tige Allokutie tot de van alom toegestroomde Herders der Kerk,
Of use. VI in Si/inbol. A post. - Vgl. Id. Sum/im 2/2, q. 1, art. 10.
Dt wia, sancta, catholica eccles,, ap. Leo Allat; T. I, n. 7, p. 551 (Vgl. ibid. nn. 10 sq. pp. 559 sqq.)... Ovioi; tj fiev Trjs 'Póiiir/s nolloiXLg iniiJiQOKfSlaa ÈatrjQiSs rag èrsQag. Tavjijv 3è ai ajUat oidénoxB____
Vgl. Revue Cathol. t. IV p. 604; t. V, p. i7; t. VII, p. 592.
257
èn in de lioiuilie, welke hij op dit heuglijk eeuwfeest uitsprak: „Petrus' geloof zal ook in zijn opvolgers niet bezwijken.quot; Waarbij men niet over't hoofd mag zien, dat deze woorden blijkbaar in den geest der bisschoppen werden gesproken. Immers, in hun bijeenkomst, zoo talrijk en zoo schitterend, als er in de gansche Kerkgeschiedenis geen tweede valt aan te wijzen, namen zij, meer dan 500 in getal, de taal des Opperpriesters niet slechts in blijde geestdrift over; luide en als uit een mond, verklaarden zij tevens, ten aanhoore van geheel de wereld 1:
„____ Greloovt'iiïie [„crerlentesquot;], dat Petrus gesproken heeft door den mond van Pi us, zeggen en bekrachtigen en verkondigen ook wij alles, wat doorU, ter bewaring van het pand des geloofs, gezegd, bekrachtigd en uitgevaardigd is; en, eenstemmig en eenparig, verwerpen wij alles, wat gij zelf gemeend hebt, als in strijd met het goddelijk geloof en 't heil der zielen en 't welzijn der maatschappij, te moeten afkeuren en verwerpen. .
En ziedaar dan nu, zelfs van wege den gezagvoerenden leeraarsstand in de Kerk, de dubbele erkentenis, èn dat deze Onfeilbaarheidsgaaf waarachtig reëel is, èn dat zij in den Oppersten Herder en Leeraar der Kerk. niet minder waarachtig en ongerept, altoos blijft voortleven, overeenkomstig en krachtens de belofte, door Christus Jesus des avonds voor Zijn lijden uitgesproken: Simon, Simon, de Satan heeft ulleden zeer heg eer d te ziften als de tame. Maar Ik heb voor u [Rotsman!] gebeden, dat uw geloof niet hezvjke. Gij dan, te eeniger tijd op moe beurt [of, zoo men liever wil: nadat gij u beheerd zult hebbeii], stevig mee broederen.!
Ook dit h. Schriftwoord is dus zoo beslissend mogelijk. Alles is hier in de treffendste overeenstemming: èn de wezenlijke zamen-hang van dézen tekst (Lk. XXII: 31, .33) met den vorigen
Gelicel dit adres, een der krachtigste bewijsstukken van de algemeene overtuiging dor Katholieken betreffende dit leerstuk, kan men vinden bij Msgr Dechamps (2gt;«« rép* a Msg? Duigt;arxloup , Append., p. 105), die er zijnquot; doorl. antagonist tevens allerminzaamst herinnert aan diens eigen medewerking en goedkeuring van dit bisschoppelijk getuigschrift. - Thans heelt ook deze voormalige bestrijder zich zonder voorbehoud aan de jongste dogma-bepaling onderworpen.
258
(Mt. XVI: 18, 19), en de onderlinge gelijkluidendheid, èn de utyaiologisclie zin der woorden, èn de verklaring der Pausen, Kerkleeraars en kerkelijke schrijvers, èn, eindelijk, de feitelijke erkentenis van wege het gezamenlijk Episkopaat. Vatbaar, dood-rijp, was dus, alreeds uit dezen hoofde, zulk een theologiesch zekere, ja, goddelijke waarheid, om tot den rang van dogma, totalgemeen, d. i. katholiek-goddelijk leerstuk verheven te worden, gelijk dan ook in de h. oekumenisclie Kerkvergadering van het Vatikaan, op den 18quot; Julij 1870 , in haar vierde openbare zitting, plegtig geschied is.
§ 3. Jo. XXI: 15-17.
Het wijs en liefdevol plan Gods nopens de stichting en instandhouding Zijner toekomstige. Kerk was dan uitgesproken. Om alle ziftiagsproeve des duivels te verijdelen, en opdat de Kerk te alle tijde den palm der overwinning behale over demagten der helle: hiertoe zal, in vervolg van tijd, het zienlijk Opperhoofd dier Kerk kracht moeten putten uit de dubbele bron èn der waarheid èn des gezags. Voor ■'t gestadig wellen dezer bronnen was het W oord üods door een tweemaal gedane belofte uitdrukkelijk borg gebleven: zoowel voor de onfeilbaar zekere toevloei-jiug der waarheid {op dezen Rotsman zal Ik Mijne Kerk bouwen; en: voor u, Rotsman, h.eh Ik gebeden, dal uw geloof niet bezwijke), als voor hare autoritatieve bedeeling; want „de sleutelen des waren geloofs en der ware belijdenisquot;, gelijk de hh. Maximus en Theodoras Studita zich uitdrukken, waren, tegelijk met de algemeene en hoogste raagt van te binden, aan Petrus toegezegd, toen, 's avonds vóór den grooten dag onzer verlossing, de eigenlijke magtigingsbrief luidde: En yij op uwe beurt, stevig te eenïger tijd uwe broeders!
Intusschen was alwat we tot hiertoe vernamen, enkel belofte, waarvan, allernatuurlijkst, de verwezenlijking eerst later-„te e enig er tijdquot; • zou plaats grijpen. En ook, de Kerk zelve, om wier bestwil de belofte aan Petrus gedaan was, bestond toen nog niet: zij was nog niet gevestigd. Voeg er bij, dat Christus, zoulang Hij hier beneden vertoefde, zelf, in eigen persoon, de Herder en Leidsman was van alle Zijne jongeren .
259
Er ligt dus niets vreemds in, dat, schier onmiddellijk na de allereerste belofte (Mt. XVI: 18, 19), dezelfde Petrus, wegens zijn aardschgezinde liouding, uit 's ITeeren eigen mond het bestraffende woord nog vernemen moest: Ga weg van mij, Satan! gij zjt mij een aanstoot; want gij zint niet op dat wat Go/les is, maar op 't geen de menschen zoeken (Mt. XVI: 21-23; Mk. VIII: 31-33); welke, oogenschijnlijk duistere, berisping onze geleerde Beelen (t. a. p., blz. 104, nn. 2, 3) aldus exege-tiescb en hermeneutiescli verduidelijkt:
„Op het zeggen van .Icsus. uat Hij gedood moest worden, verschrikt het heinimiend en medelijdend gemoed van Petrus, en driftig als hij was , neemt hij Jcsus op zijde . en begint Hem op den heris-penden toon der liefde te beslrafTen: Heere! Gij U laten flood cv ? Dat nooit! Dat zal niet gebeuren.' Het geheim der Verlossing door den kruisdood van den Godmensch was aan Petrus nog verborgen; en de belofte hem door .lesus gedaan, dat hij eens liet regerend hoofd zou wezen van Zijne Kerk, die belofte had niet voor doel den persoon van Petrus plotselijk in een and or mensch te herscheppen. Het is dan wel zeer helagchens-waardig. dal sommige Protestanten, uit hetgeen hier verhaald wordt, een opwerping trekken tegen het Primaat [en mitsdien. gelijk vooralin de jongstverloopen maanden . tegen de Onfeilbaarbeid-in-geloofszaken] van Petrus. [Zoo dan.] ...zirlt omkeererde en van Petrus afkeerende, hem den rug toekeerende , zeide Jesus met verontwaardiging tot hem ; Ga weg van mij, Satan! I)e Heer Is verontwaardigd, niet juist over Petrus , die niet -hcI wist wat hij zeide, maar over datgene, wat de woorden van Petrus beteekenden: zij strekten om .lesus terug te houden van den wil Zijns Vaders te volhrengen (Jo. XVIH : 11): den kelk, dien de Vader mij (jeyeven heeft, zou ik dien niet drinken ? Daarom was Petrus Hem een aansloot. Petrus' woorden waren aardschgezinde woorden, en zijn zeggen ging tegen het raadsbesluit Gods, de wereld door den kruisdood van den Godmensch met de goddelijke geregtigheid te verzoenen.quot;
En bevreemden mag liet evenmin, dat dezelfde Simon Petrus, terstond na hot tweede beloftewoord, de nog vernederender voorzegging vernemen moest: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen nacht, eer de haan gekraaid zal hebben , Mij driemaal zult verloochenen (^li. XXVI: 34; Lk. XXII: 34). Simon Petrus, de toekomstige „grootstequot; der jongeren, wasquot; blijkbaar nog te laatdunkend, nog te vol van vertrouwen op eigen kracht, en bad derhalve aan zulke vernedering beiioefte, alvorens „de dienaar der dienarenquot; te kunnen worden. Hij heeft dan ook werkelijk gezon-
260
digd, den Heer zelfs verloochend, immers driemaal, door vrees bevangen, geloochend, Jesus te kennen en tot Jesus' leerlingen te behooren. Niemand evenwel zal hier Simon Petrus van creloofs-verzaking, van ongeloof, van ketterij, durven betigten. Of zou de Verlosser vergeefs voor hem gebeden hebben, Hij, die zelf zoo duidelijk te kennen gaf, dat Zijn gebed verhoord was en Petrus' geloof niet zou bezwijken1? Neen, te dezer gelegenheid is Petrus' geloof niet bezweken. Maar, al zou 't ook mogelijk zijn, het tegendeel te bewijzen, nooit zai men daaruit dc feilbaarheid-in-geloofszaken van Paus Petrus en diens opvolgers kunnen afleiden. Immers terwijl Petrus, daar in den voorhof van het hoogepriesterlijk paleis Christus Jesus verloochent, leeraarde hij toen, als i'aus, wat hij destijds nog niet was, de l4.erR, die destijds nog niet werkelijk bestond? .Besliste hij een geloofsleer, of wees hij, ter steviging zijner broeders, een dogma uit? Niets van dit alles. Dwaas alzoo en ongerijmd was der gallikanen poging, om tot de valschelijk voorgewende geloofsdwalingen van Pausen, als zoodanig, ook de driewerf herhaalde loochening van Simon Petrus bij te teilen. Wie hier van ,,ge-loofs-eklipseering des Pausschapsquot; gewaagde, gaf hij geen doorslaand bewijs, dat veeleer bij hemde logika „geëklipseerdquot; was?
Te grootscli en te verheven was 't goddelijk bouwplan des Yer-lossers, dan dat het door zulke, op zich zelf staande, louter menschelijke voorvallen geschokt, gedwarsboomd, weggecijferd kon worden. Gegeven was nu eenmaal de goddelijke belofte, en ook na dit alles, en trots dit alles, zou en moest zij in vervulling gaan, opdat aldus de daad Gods des te schitterender aan 't licht kwame, overeenkomstig deze verklaring van Chrjsostomus:
„Ziet ge wel, hoe door deze beide beloften de Christus bewijs geeft, dat Hij de Zone Gods is? Want, wat aüéea der Godheid eigen kau wezen — de Kerk. te midden van alle gollgcklots onbewegelijk te doen vaststaan en, tegenover den opstand eener gansche aarde, aan den Visscher
Vgl. Ü. A. Spitzen, t. a. p. blz. 29 (439); P. Ballcrin, de Vi ac rat. Primal , c. XV, § 7, n. 27. p. 274; Bouix, 1. c. P. II, sect. V, c. 1. pp. 217 seqij.; s. Hieron. lib. Ill in Matth., c. XVI, n. *3; Theophyl. en Euthym. in Luc. XXII; s. Ambros. iu Ps. XUIi, n. 40.
261
een nog grootere kracht te verleenen dun ooit eenige rots hezelon hebbe — zie, dit belooft (lij te eeuiger tijd te zullen schenken!quot;
Aldra dan na de laatste, bij Lukas vermelde belofte, verlaat Jesus de eetzaal, om van tvege de Parizeen en Schriftgeleerden veel te lijden en den dood te ondergaan-, juist gelijk Hij, na de eerstbesprokeu belofte, aan Zijn jongeren voorspeld had. Zijn kruisdood alzoo was werkelijk de overgang en als de deur tot de grondlegging Zijner Kerk, tot de verwezenlijking van al de om wille der Kerk gedane beloften. In en inet Zijn eigen liarte-bloed moest nu de waarheid Zijner leer nog bezegeld, moesten de banden der duisternis en des doods vaneengereten de genadeschatten des Hemels ontsloten worden, alvorens de Kerke Gods, het bovenzinnelijk on bovennatuurlijk kunstgewrocht Zijner al-magt en wijsheid en liefde, als 't Rijk der Waarheid eu der Genade konde ontstaan.
Ook moest deze toekomstige Kerk, welke , als zigtbaar Godsrijk op aarde, een zedelijk geheel is, immers uit een Herder eu een Kudde bestaat, den stervenden Verlosser eerst nog voor dutgene erkennen, waarmee Hij telkens bij voorkeur zelf zich had aangeduid in de welbekende woorden: Ik hen de goede Herder; de goede Herder geeft Zijn leven voor Zijne schapen. Eerst deze erkentenis zou aan alle leden dier toekomstige éene Kudde de zekerste, de goddelijk onfeilbare zekerheid waarborgen, dat deze goede Herder eens voor altoos alle beloften ten uitvoer zoude leggen, welke Hij, om wille Zijner Kudde op aarde, had uitgesproken.
Laat ons dan nu zien, hoe de Heer, na beide toezeggingen met Zijn zoenbloed verzegeld te hebben. Zijn woord ook ten dezen gestand deed.
Omstreeks veertien dagen na Zijn verrijzenis, op 't zelfde tijdstip nagenoeg als de Kerk „het Evangelie van den goeden Herderquot; den geloovigen laat voorlezen, daar verschijnt Jesus andermaal aan de leerlingen, bij 't meer van Tiberias, in de navolgende omstandigheden. Met nog zes andere jongeren was Simon Petrus bezig met visschen, toen eensklaps Jesus naderde. Dien ganschen nacht was er niets gevangen; doch, op 't woord des Heeren werpen zij 't net andermaal uit, en nu kunnen ze 't niet optrekken, om de menigte der visscheu.
262
„Jesus zeide tot hen: Brengt van de visschen, die gij nu gevangen hebt! Simon Petrus.... trok het net naar land, vol groote visschen, honderd drie en vijftig ; en ofschoon er zoo vele waren , t net scheurde toch niet. Jesus zeide tot hen: Komt en ontbijtEn niemand van die aanzaten , durfde Hem vragen: Wie zijt Gij? wetende, dat het de Heer was Dit was nu reeds de derde maal, dat Jesus Zich aan Zijne leerlingen open-haarde, nadat Hij uit de dooden was opgestaan. (Joan. XXI: 11—14).quot;
Deze wondervolle vischvangst, als liier de h. Gregorius-de-Groote doet opmerken, heeft de verrezen Godtnenscli willen WToeliten, als ter inleiding tot een ander wonder, wat nu alle wondervolle beloften, aan Petrus reeds gedaan, vervullender-wijs gaat bekroouengt; of, gelijk Lipman (t. a. p. blz. 54, nn. 19) sclirijft, „de wonderdadige vischvangst, welker symholiehe beteek enis, door Jesüs zeiven op meer dan éene plaats verklaard, zonder ontheiligende verlaging van het woord Gods niet kan miskend worden, is de plegtige voorbereiding tot deze verhevene handeling.quot;
Na dit ochtendmaal dan wendt Jesus zich tot Simon Petrus , roept hem driemaal op ter belijdenis zijner trouw en liefde, en nu, hetzelfde beeld, wat Hij tot aan Zijn eigen dood met zooveel voorliefde van zich zei ven plagt te bezigen, het beeld des goeden Herders, op Petrus toepassende, zegt Hij tot hem de eindbeslissende Godspraak: Weid smjiïe SamsBies'eat! Meid mijamp;ie sciiajteii!
Doch nemen we den ganschen Schrifttekst, in zijn oorspron-kelijken hemelschen eenvoud, woordelijk over (Jo. XXI):
Toen xij dan ont- quot;Ois ovv ijQiaiij- 15. Cum ergo pran-
hetenhtulden,xeiiie aav, Xéysi, toi 21- dissent, dicit Simoni
Jfesus tot Simon JÊ?e- (iiavi, IJèigio 6 '/q- l'ctro Jesus: Simon Jo-
tt'us: Simon, xoon aocg- 2lfi(ov 'lava, amiis , diligis me plus
van Jfoannes, he- dynnag fis nXsïor his? Dicit ei: Etiam
1 „Zij waven thans zoo zeer overtuigd, dat het de Heer was, die daar met hen aanzat, dat niemand hunner durfde vragen, wie hij was; omdat elk een zich geschaamd zou hebben nog eenigen twijfel dienaangaande te openbaren, ofschoon Jesus ditmaal niet zelf, gelijk de twee vorige verschijningen, aan zijne leerlingen gezegd had, dat hij het was. Vgl. Luk. XXIV: 36 (Joan XX: 19); Joan. XX: 26, 27.quot; Beelen, blz. 674. n. 6.
263
mint ffii mij meer dan tienen i ? HU xeide tot Mi cm ; Ju, MMeeregü weet dat ik u liefheb 2. IMij iseitie tot hem: *t eicl uiijne la ui •neren ! jlntlermaal xeide hij tot hem : Simon, xoon van Joannes ! bemint gü »«(/ f MBij xeide tot hem: tfa, MMeere! gij weet, dat ik u liefheb! Mlü seide tot hem: XVeiil mijne Ittan-meren! MM{j seitte tot hem ten derden males Simon, soon van -Joannes ! hebt gü mij lief ? Petrus tverd bedroefd, om-dut ha ten derden mule tot hem seide: MM-iht glj mj lieT? en hij seide tot hem: Mieere! gU weet alles ; gij weet dat ik u liefheb! MMijseide tot hem: Wa-i«l inij-ne si'impen! |
tox tcov; Aeysi ai ioi-Nai, xlqis, (7V OL-Sag, ön (pi,X(jgt; as. Aeyei avtor Boaxe Ta aqv in {lov. yiéyei ai'iöi reu\11' (tsvTegov Slfitav' fia-va, uyCTtag fiE; yiéyei, aiiü}' JVal, xiyis, (tv Oida;, óti (f^Kü ae. /lêysi avrü)-noifiauve za nqó-fiaid fiov. Aêyet nvrü ró rgi-TOV SLiimv /o)va, (pilst; [ie; 'Ekunrj-di] ó lléiijog, órt eLTtSf aïzca tö iql-TOf (piXstg fj.?.; xal EITtSV aviü' XlQiS, ai' navia oi ai' yivtiiaxEig, óu (pihio ae. Aéyev aii'o ó 'Ir/aoïg' Bóaxs ia 7t(jópatu /ton. |
Domine, lu seis quia anio te. Dicit ei: Pasce a g u o s in e o s. 16. Dleit ei iterum: Slinou Joannis, diligis me? Ait illi: Etiam Domine, tu seis quia amo le. üiclt ei: Pasce agnos meos. 17. Dicit ei tertio: Simon Joannis, amas me ? Contristatus est Petrus, quia dixit ei tertio, Amas me? et dixit ei: Domine tu omnia nosti: lu seis quia amo te. Dixit ei: Pasce oves me as. |
264
Wat springt hier het eerst en het duidelijkst in 't oog?
„De drievoudige liefdebetuiging van Petrus door Jesus /elven aangenomen en met hooger volmagt beloond, wisclilquot;- als Msgr J. 11. Wensing (t. a. p., 1, blzz. 50—52) zoo trefFend doet opmerken - „ook voor het uiterlijke, in aller oogen, zijne drievoudige verloocliening uit. De getuigen van zijn uitstekenden ijver en vurige liel'de voor Jesus kunnen zijnen voorrang verdragen, en zonder daarvan geschokt teworden, hoo-ren zij Jesus tot Petrus zeggen: Weid mijne lammeren! weid mijne schapen! Om zijn liefdevol geloof is Petrus tot den grondslag der Kerk verklaard; om zijne geloovige liefde zal hij de plaats des goeden Herders bekleeden, en wordt hij aangesteld tot Opperherder der kudde van Jesus, tot herder zijner lammeren en tot herder ook hunner moeders; tot herders der geloovigen en ook tot herder hunner geestelijke vaders, die hen in Jesus geteeld hebben. En terwijl hij de rotsman, de steun der Kerk, de leidsman en hoeder der geloovigen, de versterker zijner broeders zal -wezen, zal hij zelf onder de hoede van Jesus zijn. Zijne droefheid en antwoorden getuigen van zijn mistrouwen op eigen krachten , van zijne vrees voor een tweeden val. Maar Jesus stelt hem voor de toekomst gerust, met er bij te voegen: J'oorwaar, voorwaar zeg Ik u ■ toen gij jong waart, gorddet gij u zeiven 1 en gingt waar gij wildet; maar wanneer gij oud geworden zijt, zult gij uwe handen uitstrekken, en een ander zal u gorden, en leiden waarheen gij niet wilt 2. En de Evangelist, dc h. Joannes, voegt er de uitlegging aan toe: Dit nu zeide Hij, aanduidende door welk eenen dood hij God zoude verheerlijken 1. En dit gezegd
„Dc zin is: Vroeger een vrij gebruik makende van uwe handen, deedtgij u zclven den gordel om, en gingt, aangekleed, werwaarts gij wildet; maar in uwen ouderdom zult gij op eens anders bevel moe handen uitstrekken en hij zal u (/orden: en daarmede is Petrus' kruisdood aangeduid. Tc weten: de kruis-selingen moesten zeiven hun kruis opnemen en naar de strafplaats dragen; en tot dat einde werden hunne handen langs het dwarshout links en regts uaar voren uitfieslrekt en daaraan vastgebonden, zoodat dit hout rustte tusscheu kin en borst, terwijl het regte hout hun op het schouderblad drukte, en over den schouder uitstekende van achteren nasleepte. Jin nadat men hun alzoo het kruis als aangegord had, werden zij ter strafplaats heengeleid. (Id., n. 6.).quot;
265
hebbende, zeide Hij tot hem: Vohj Mij 1. Pet nis zal dan volharden ten einde toe; hij zal een leven van getrouwheid kroonen met den marteldood.quot;
Ziedaar dan, uit de stifte des teergeliefden Joannes, die in Gods geheimenissen als met adelaarsblik mogt staroogen, het kort verslag der volledige Godsdaad, der definitieve overdragt van het Opperherdersambt aan Petrus en diens opvolgeren, tegelijk met alle de regten en prccrogatieven, welke aan dit Op-perherderschap vastkleven. Immers, als Msg' Beelen aanteekent 2;
„....Het verband der gedachten tnsschen liet antwoord van Petrus en Jesus' wederantwoord: IVeid mijne lammeren, is uitgedrukt in deze omschrijving: Gij beroept u, Simou , op mijne goddelijke kennis , waardoor ik weet. hoe uw hart jegens mij gezind is. Ja! gij hebt mij lief, gelijk gij mij dit verklaard iiebt; gij hebt mij zelfs meer lief dan uwe medeleerlingen mij liefhebben , iets wat gij zelf thans niet meer zoudt durven verklaren. Ik nu, ik wil tot mijnen plaatsvervanger en oppersten herder mijner gansche kudde flengene aanstellen, die mij ouder mijne Apostelen de meeste liefde toedraagt. Derhalve gij, Simon, weid gij mijne lammeren 1 [en : weid gij mijne schapen !]
....Petrus wordt dan hier, op die verklaring van zijne lielde voor Jesus, door zijnen goddelijken Meester werkelijk aangesteld tot de uitoefening van dat geestelijk Opperherderschap , hetwelk hij hem vroeger had toegezegd. Vgl. Matth. XVI: 16—18... Over lammeren (vs. 15 en 16) en schapen (vs. 17), over Jesus' gansche kudde , wordt het Opperherder-schap aan Petrus hier door den oppersten Herder gegeven. En dat dit Opperberderschap gegeven is aan Petrus alleen en niet eveneens aan de overige Apostelen, volgt ontegensprekelijk uit het noodzakelijk verband dat er bestaat tusschen hetgeen Jesus hier aan Petrus (jaf, en hetgeen hij vroeger beloofd had hem te zullen geven. En wij hebben uit Matth. XVI: 18, 19 gezien, dat Jesus aan Petrus alleen beloold heeft.
„... Jesus zeide dit tot Petrus, terstond nadat hij hem zijn toekomstig lot voorspeld had. En de Zaligmaker doelde met dit volg mij waarschijnlijk op hetgeen hij kort vóór zijnen dood tot Petrus gezegd had (Joan. XIII: 36): Gij kunt mij thans niet volqen, doch hierna zult gij mij vohjen, waarmede hij hem te kennen gaf, dat hij eens, gelijk zijn Meester, door eeneu geweldigen dood het leven zoude moeten verliezen (Id., ibid., n. 3).quot;
T. a. p. blz. 675, n. 1 en blz. 676, n. 3.- Behartigenswaardig, inzonderheid voor Onkatholieken , is de liefderijke wenk , voorkomende in Lipman's toelichting dezer Sehrit'tplaats, blz. 548, n. 24.
266
hem tot rotsinan te mrken van zijne Kerk, en aan hem alleen de o p-peis te in ag t in zijn koningrijk heeft toegezegd.quot;
Het is derhalve, alsof de Zaligmaker zeide; Ik, de g-oode Hepdepjheb Mijn leven veil gehad voor Mijne schapen; duur, voor den prijs van Mijn bloed, heb Ik ze weêrgekocht en verlost. En nu. Ik keer tot den Vader terug. Maar Ik wil niet, dat Mijne kudde hier op aarde zonder Herder zij. Ik heb het u vooruitgezegd, en thans is de ure der vervulling daar. Plegtig dan overhandig Ik aan u, Simon Petrus, en, in u, aan alle uwe wettige opvolgers, den opperherderlijken staf: gij zult voortaan, in Mijne plaats. Mijne kudde, de gansche kudde, èn lammeren, èn schapen, weiden; en van nu af bezit gij alle regten en voorregten, welke ooit eenig herder over zijnen schaapstal bezitte; maar ook van nu af rusten op u al de verpligtingen tevens, aan een dusdanige betrekking verbonden: volg Mij!
En dat nu met deze godspraak: Weid Mijne lammeren! Weid Mijne schapen! èn aan Petrus èn, in Petrus, aan eiken ambtsopvolger daadwerkelijk, is overgedragen het Principaat-Opperuerderschap over de algemeene Kerk- en dus: niet slechts 't Primaatschap van eer, maar ook van ware en eigenlijke regts-magt; gevolgelijk aizoo, niet enkel de bediening van toezigt of leiding , maar ook een waarachtig volkomen en opperste regtsmagt over de algemeene Kerk, en dit niet alleen in zaken, welke het geloof en de zeden, maar ook in die, welke de tucht en het bestier der over de geheele aarde verspreide Kerk betretfen; zoo-dat iedere Paus, niet enkel het voornaamste aandeel, maar de algeheele volheid dezer oppermagt bezit; terwijl, eindelijk, deze zijne opperste regtsrnagt gewoon is en onmiddellijk, zoowel over alle Kerken in hot algemeen en quot;t bijzonder, als over alle herders en geloovigen in ■'t algemeen en in 't bijzonder: -dit alles is voor ons, Katholieken, een uitgemaakt feit: 't zijn geloofspunten, deels uitgewezen, deels op nieuw bevestigd door de Onfeilbare einduitspraak van het b. Vatikaansch Koncilie 1.
Zie boven, blz. 180, vergel. met hlzz. 166—169. Vgl. Cour. J^/or. eu Conc. Lugdun., bij Deimngcr, 1. e. nu. 589 , 3S9.
267
En ook, eenmaal moest de gezegende Verlosser Zijn beloften : Op dezen Rotsman zal Ik Mijne Kerk louwen; en: aan u, Rotsman, zal ik geven de sleutelen van het Rijk der Hemelen; en alivat (jij, Rotsman, op aarde zult hinden, enz., bepaald zeker gestand doen en verwezenlijken. Welnu, nergens, tenzij alleen hier, is, in de gansehe Schrift, een enkele plaats te vinden, waar de Christus, Zijn godspraak gestand doende, hetgeen nog slechts gebeurlijk eu toekomstig was, in iets ak-tuüels en tegenwoordigs heeft doen overgaan. Dit is dus, bepaald zeker, te dezer plaatse geschied. Beloften, trouwens, om te paaijen, onware beloften alzoo of illuzorische voorspiegelingen, mogen en kunnen wij uit den mond der eeuwige, menschge-worden Waarheid en Wijsheid onmogelijk verwachten.
Op gelijken redeneertrant voortgaande, kunnen we nu gemakkelijk betoogen, hoe, tegelijk met deze overdragt, èn aan Petrus èn aan Petrus' opvolgeren de bereids toegezegde Onfeilbaarheidsgave daadwerkelijk geschonken is. Tot dit meer bepaalde doel hebben wij ons tekstwoord nog slechts omstandiger na te vorschea. De vraag is dus: of, bij deze overdragt van 't opperste Herdersambt aan Petrus en diens opvol-geren, tegelijkertijd ook is verleend geworden het charisma van in geloofszaken Onfeilbaar te zullen zijn, en dit, wel te verstaan , binnen die perken, waarmee het geloofsvonnis der h. Vatikaansche Kerkvergadering dit prerogatief ompaalde.
Ook bij dit onderzoek zullen wij alweder twee wegen inslaan : den weg der vergelijking en der etymologische zaakbeslissing.
Ons h. tekstwoord staat blijkbaar in een zeer naauw en innig verband met alle die Schriftplaatsen, wair de Verlosser den h. Petras, immers met den blik op diens toekomstige ambtsbetrekking , voor en boven al de overige jongeren zoo hoogelijk onderscheidde. Welnu, tot al dit onderscheidende strekt zich hier deze zamenhang uit. Zoo trouwens vordert het de stelselmatigheid, in de beschikkingen der goddelijke Wijsheid niet te miskennen.
Maar hoe dan nu openbaart zich hier deze zamenhang van onzen tekst, en wel, allereerstens, met Mt. XVI: 18, 19?
Vragen we naar den tijd, wanneer Jesus de laatst aange-
268
haalde onderscheidingswoorden tot Petrus uitsprak : 't was, als Stolberg berekent, nagenoeg een jaar geleden, sinds Hij de allereerste belofte gaf, van op hem, Petrus den rotsman , Zijne Kerk te zullen bouwen; dus: omstreeks hetzelfde jaargetijde.
Uit het oogpunt der aanleiding zijn beide onderscheidingen telkens een wederwoord van Jesus op een belijdenis van Petrus: de eerste, namelijk, voor 's Heereu uitgang, nadat Hij 't geloof Zijns Apostels op de proef had gesteld; de tweede, na Zijnen uitgang, toen Hij door een driewerf herhaalde ondervraging , de liefde deszelfden Apostels openlijk had doen blijken. De eerste bevoorregting (belofte.) was derhalve ' t bescheid op de belijdenis des geloofs, 't welk de grondslag is der godsdienst zelve; terwijl de laatstgemelde bevoorregting (vervulling) ten antwoord strekte op de belijdenis der liefde, welke is de vervulling van de Wet.
En wat nu deze godspraak zelve betreft, vele en velerhande parallellen zijn hier opmerkenswaardig. Beide keeren vernemen we den plegtigen, op iets groots zinspelenden aanhef; Simon, zoon van Jona! Ook is er, op beide plaatsen, tegenstelling tus-schen Petrus' belijdenis en 's Heeren antwoord. Eindelijk vindt men , zooowel hier als ginds, een alleszins passende beeldspraak; ginds het zinnebeeld van den fondament-rotssteen, ter aanduiding van het toekomstige eenheids-, steun- en middenpunt, alsmede dat der sleutelen , ter beteekening van de toekomstige Oppermagt; hier het beeld van den Herder, hetwelk de zooëven opgenoemde kenteekenen beide tegelijk wedergeeft; de herder immers is het middenpunt zijner kudde; hij is het die haar bijeenhoudt, en hij is haar hoofd en gebieder tevens. quot;Verschil bestaat er zakelijk slechts hierin, dat bij Mattheüs Simons verheffing in beeldspraak aangeduid en beloofd wordt, terwijl ze bij Joannes daarentegen als in vervulling gaande voorkomt, enwel zoo, dat nu eindelijk Simon Petrus uitdrukkelijk gesubstituëerd wordtin Christus' plaats.
En in welk verband onze tekst met Lk. XXII: 31, 32 staat?
De godspraak bij Lukas is, als we zagen, slechts een vingerwijzing,naar het toekomstig prerogatief der Onfeilbaarlieid-in-geloofszaken, en dit charisma was ook bij Mattheüs, hoewel slechts ingewikkeld, toegezegd. Wat derhalve uit Mattheüs
niet dan door gezonde redeneering noodwendig aau 't licht komt, ditzelfde vonden we bij Lnkas zonder eenigen omslag, oningewikkeld, uitgesproken. Maar, is nu de tekst bij Joannes loutere vervulling van geheel 't bij Mattheüs opgetee-kende Schriftwoord, dan kan het niet anders, of hij staat ook met de bij Lukas vermelde toezegging in den meest inni-gen zamenhang. Het weid Mijne lammeren! weid Mijne schapen! en het stevig uwe broederen! zijn gevolgelijk wel tweederlei gezegden, maar beide dienen dan toch, om éen en hetzelfde begrip uit te drukken. Om 't beknopter te zeggen: wat bij Mattheüs ingewikkeld en bij Lukas uitdrukkelijk werd beloofd, daarvan moet de feitelijke overdragt vermeld staan bij Joannes.
Op deze zinverwantschap der beide teksten, van Lukas en Joannes, drukt Alkuyn, de onderwijzer van Karel-de-Groote, waar hij schrijft {Comment, in Jo. lib. Vil, c. 45):
„Wat Christus tol Petrus zegt, Weid Mijne schapen! is volkomen datgene, wat Hij voor Zijn lijden plegtig beloofd heelt: Maar Ik heb voor u gebeden, opdat uw geloof niet bezwijke; en gij te eeniger tijd op uwe beurt, stevig uwe broederen! De kudde van Christus weiden, beteekent derhalve: hen, die in Christus gelooven, stevigen, opdat hun geloof niet -«aggele.quot;
Maar laat ons, om nopens het innig verband dezer teksten alle twijfel weg te nemen, den eigenlijken zin der bij Joannes vermelde Schriftwoorden nog nader onderzoeken en naauw-keurig bepalen.
Eerste vraag; Wat beteekent de uitdrukking: Weid {noljiai-vb pasce)? Blijkbaar hetzelfde, als: oefen het ambt des herders uit. Want al ligt nu misschien in ons dietsche „weidenquot;, juist deze algemeene beteekenis niet het allereerst voor de hand, bij 't oorspronkelijk gebezigde woord (rtoiuaivs) is liet zoo, en alleen de grondtekst moet hier den doorslag geven. Wat derhalve is: het ambt van herder uitoefenen'?
Weiden (notfiaivsiv) is, eersteus, ter weide heenvoeren. Maar, welke weide heeft de Verlosser hier alleen kunnen en mitsdien moeten bedoelen? Ontegenzeggelijk een geestelijke, een'bovennatuurlijke, en geen andere, dan de éene waarachtig geestelijke, de éene waarachtig bovennatuur-
270
Hjke. Dit trouwens behoort wezenlijk tot het ambt en deu pligt des herders, dat hij de kudde op gèèn vergiftigd of ook maar ongezond weideveld, doch alleenlijk op ziilk een late grazen, hetwelk der kudde daadwerkelijk het leven- en gezondheidbevorderende voedsel vermag aan te bieden. Hij moet derhalve tusschen gezond en ongezond weiland deugdelijk weten te onderscheiden. En is nu uit den eigen mond van God de last uitgegaan van Zijne kudde te weiden, daardoor zijn dau gewis, als iedereen beseft, èn ambt èn verpligting nog des te zwaarwigtiger geworden. Welnu, wij zagen het boven reeds, de hier door Christus bedoelde weide \s, van geestelijken en bovennatuurlijken aard, want hare bestemming is het voeden der zielen. Wel moet zij dus gezond zijn, die geestelijke weide, waarop de eerste en grootste Herder Petrus, overeenkomstig zijn ambt en pligt, de Kudde Gods zal hebben te hoeden! Maar wat nu anders wordt hiermee, allereerstens, aangeduid dan: de gezonde leer der waarheid?
Uit de waarheid alzoo neemt de Opperherder de spijzen, met welke hij lam en schaap zal moeten voederen. „Werd er inderdaadquot; -als de schrandere Görres (t. a. p., bladz. 103 vv.) doet opmerken - „met deze zegswijzen [steenrots, sleutelen, weiden, kudde] véél te verstaan gegeven, dan moet daarmede, eerst en voor alles, het meest wezenlijke aangeduid zijn. Het meest wezenlijke nu zijn het geloof en de leer; beide moet dus allereerst door weiden en sleutelmagt bedoeld wezen , zoodat het weid Mijne lammeren! weid Mijne schapen! zooveel beteekent als: spijzig ze met het Woord Gods, geleid en stier ze op de eeuwig groene landouwen der christelijke leer! En de zin dier sleutelen of sleutelmagt is: Ontsluit voor Mijne geloovigen de geheimenissen van deze leer en van dit geloof!quot; Wie zoo uitlegt, legt, meenen wij, zeer goed uit.
Maar de juistheid dezer redeneering komt met onverbiddelijke noodzakelijkheid en nog volkomener aan het licht, wanneer de verdere beteekenis van dien goddelijken imperatief: Weid {noi-fimre, pasce) achterhaald zal zijn.
Het Herdersambt, welks volledige uitoefening door dat W eidl hier ten pligt wordt opgelegd, bestaat niet enkel en alléén
271
in Jt hoeden der kudde op 't alleen-gezonde weideveld, maar ook hierin, dat de kudde steeds van alle gif-inhoudende of ook maar ongezonde weideplekken afgehouden worde. Hoeden en besturen, bewaken en bijeenhouden alzoo moet de herder geheel zijn kudde, opdat zij op gèèn verboden weg verzeild rake; de afdwalende lammeren of schapen moet hij tot de kudde terugvoeren; indien zij reeds gifspijs mogten genoten hebben, moet hij hen van de kwade gevolgen genezen. Dit alles nu toegepast op 't geen hier meest wezenlijk is, op het geloof en de leer, beteekent: volkomen oppergezag, hoogste regtsmagt, het prineipaatschap of de primaatsjurisdiktie bezitten, in den volsten zin des woords, over geheel de kudde; en dus is, krachtens dit Gezag en deze Eegtsmagt des Opperherders, gansch de kudde harerzijds verpligt, èn om hem op alle die weidevelden te volgen naar welke hij haar geleidt, èn om van alle die weideplekken weg te blijven, op welke hij haar 't grazen verbiedt.
Ook uit het Gezag alzoo gewordt den Opperherder 't vermogen, om zijn gansche kudde, wis en zeker en veilig, op de eeuwig gezonde beemden der Christelijke leer te kunnen weiden.
Eindelijk is het de taak des herders, dat hij de kudde bijsta en bescherme tegen eiken aanval van wilde dieren - èn tegen wolven , die het geloof zouden vermoorden, èn tegen slangen, die, onder de kudde rondschuifelend, 't epidemiesch gif van gevaarvolle leeringen willen verbreiden; in een woord: tegenover alle vijanden, die, hetzij van binnen, hetzij van buiten, door de hellemagten worden opgezweept om de geloovigen der gansche kudde als tarwe te ziften. Dan, of nooit, geldt het magtgevend bevel woord; Weid {noiamvs, pasce)! Bescherm Mijne kudde, stuit het gevaar, houd lam en schaap op de gezonde weide, behoed ze voor 'i vergif dier valsche leer!
En zoo heeft dan dit Schriftuurlijke iveid (noi/iaivs), ten aanzien van 't meest wezenlijke, van geloof en leer, déze drievoudige beteekenis :
1. Petrus moet 's Heeren lammeren en schapen met de leer der goddelijke waarheid spijzigen;
2. Petrus moet ze van 't gif der logentaal en der dwaalleer verwijderd houden; eu
3. terwijl Petrus of deze bf gene ambtstaak uitoefent,
272
kan hij een zoodanig Gezag ten toon spreiden, dat de gansche kudde gestrengelijk verpligt is, naar de stem van den Opperherder, van Christus' Plaatsvervanger, volgzaam te luisteren; ja zelfs, de wederspannigen mag hij met straffen daartoe dwingen.
Tweede vraag: Wie zijn de „lammerenquot;, en wie zijn de „schapenquot;, welke Petrus voortaan in Christus' plaats zal hebben te weiden?
Het antwoord ligt voor de hand: al de leden der gansche éene Kudde; zij alle, die ooit tot den éenen schaapstal van Christus zouden behooren, m. a. w., gansch het overige deel der strijdende Kerk, wat immers, niet dan met haar Hoofd vereend, de algeheele Kerk op aarde uitmaakt.
Doorslaand bewijs voor de juistheid dezer opvatting is het bezittelijk voornaamwoord, hier telkens door Christus gebruikt: weid Mijne lammeren, weid Mijne schapen! Naardien het immers, zonder eenig voorbehoud hoegenaamd, door Christus gebezigd wordt, om die lammeren en die schapen te beteekenen, welke aan Petrus' Opperhoede gaan toevertrouwd worden, zoo kan 't onmogelijk anders, of bedoeld werden zij alle, die den Christus in eigendom toebehooren. Welnu, in heel de Kerk is gèèn lidmaat, wat niet aan Christus toebehoort. Bijgevolg zal Petrus' Opperherderlijke zorg zich uit moeten strekken, zonder uitzondering, over alle de ledematen der gansche overige Kerk. En ook, heeft niet de Heer zelf Zijnquot;gezegde: 11c geef Mijn leven voor Mijne schapen, in gelijken zin verstaan?
En wat nu wijders het beteekenisvolle onderscheid betreft tusschen „lammerenquot; en „schapenquot;•. desaangaande zeggen we mot den geleerden kardinaal Toletus (i. h. 1., Anno tut. YII);
„Aangezien tusschen lam en schaap geen gering onderscheid bestaat, is 't niet -waarschijnlijk, dat deze tweederhande uitdrukking slechts éen en dezelfde zaak zal moeten beteekenen in een godspraak van zulk overgroot belang. Ver van de waarheid is dan Euthyinius niet, als hij door lammeren de ,.meer onvolmaaktequot;, door schapen daarentegen de „meer volmaaktequot; christenen verstaan wil hebben. Doch ook deze zinduiding put de zaak alles behalve geheel uit. Lamineren immers verschillen, niet in leeftijd alleen, van schapen: beide staan bovendien jegens elkander in de verhouding van verwekten tot verwekkenden: zoo-
273
dat we, bij de beuaming „Christus' schapenquot;, onwillekeurig denken aan de bissclioppen of herders, die de geloovigen [Christus' lamineren] tot [het geestelijk en bovennatuurlijk leveu verwekken, voedsteren, grootbrengen, opvoeden: over deze alle strekt zich diensvolgens de üpperhoede (het noifiaivsi.v), ènvan Petrus èn van diens wettige op-volgeren, uit.... liet is dus, alsof'Jesus gezegd hadde; Weid Mijne lammeren: aan u Mijn opperste zorg en inagt over de kinderen! Weid Mijne schapen: aan u (ook) Mijn opperste zorg en inagt over hunne moeders! Waak over allen, hoed en leid allen, geef aan allen de gezonde leer des geloofs tot spijze!quot;
Dat deze zinduiding alles behalve nieuw is, mag niemand betwijfelen. De h. Cjpriaan lieeft ze blootgelegd in zijn beroemd geschrift „de Unitate Ecclesiaquot; (Vgl. Bouix, I, 141). Niet anders uiten zich de hh. Epiphanius [in Ancor.), Chrysostomus [iii Jo. XXI), Ambrosius [in Luc. cap. uit.), Leo [Serm. III de assumpt. in Pontiff), Gregorius-de-Groote {lib. IV, ep. 32), Emissenus1, een bisschop in Gallië (IVe eeuw), enz. enz. En dit eenstemmig gevoelen is door den h. Abt van Clairveaux (t 1153) zeer welsprekend zamengevat, waar hij aan Paus Eugenius III schrijft [De considerat., lib. II, c. VIII, n. 15):
„... Wat gij zijl? Iloogepriester, Paus zijt gij: Prins der Bisschoppen, de erfgenaam der Apostelen, welgelijk aan Abel in voorrang, aan Noë in 't bestieren, aan Abraham als patriarch, aan Melchisedech in rangorde, aan Aaron in waardigheid, aan Mozes in gezag, aan Samuël als regter, aan Petrus als magthebbende, en als gezalfde aan Christus. Aan u zijn de sleutelen overhandigd. Wel zijn er nog andere bewaarders van den hemel en herders van kudden; doch gij, èn in eervoller èn in hoogeren graad dan die alle, hebt gij dezen dubbelen titel geërfd. Hebben zij bepaaldelijk een hun toegewezen kudde, immers een iegelijk de zijne: aan u, en aan u alleen, zijn al de kudden toevertrouwd: Gij, en gij alleen, zijt tevens aller herderen Herder. Waar ik dit uit bewijze? Uit 'stleeren gezegde: Weid Mijne lammeren, weid Mijne schapen! Of aan wie anders, ik zeg niet, onder de liisschoppen, maar zelfs onder de Apos-
„Prius acjnos, deinde oces commisit ei, quia non solum pasiorein, sed /jasturum pastorem eum coustituit. Pascit igitur Petrus cujnos, pascit et oves : pascit filios, pascit et matres: regit et subditos ct prcJatos. Omnium igitur pastor est, quia prater agnos et ones in Ecclesia nihil est.'quot;'' - Kr zijn er, die deze woorden aan den h. Eueherius, bisschop van Lyon, tocschrijveu. Zie Biblioth. PP. Lugd., 1. VI, p. 794.
274
telen, is zoo onvoorwaardelijk, zoo zonder eenig voorbehoud, de gansche Kudde overgegeven: Petrus, hebt gij mij lief?... Weid Mijne schapen! Welke schapent Van deze of gene natie of gemeente of landstreek? Van dit of dat Rijk? „Mijne schapenquot; zegt de Heer. Voor wie nu is 't niet duidelijk, dat hier, niet eenige, maar alle (schapen) zijn aangeduid?quot;
Dit dan is de algeheele zin en breede omvang van dezen éenen en éenige.n goddelijken imperativns: Weid (jtoltiouvs : pasce)! Petrus staat van nu af in de meest waarachtige en innigste betrekking tot de gansche Kudde, tot de algemeene Kerk van Christus on aarde:
Hij moet de algeheele Kudde des Heeren, èn de bis-schoppen èn de geloovigeu, met de leer der goddelijke waarheid spijzigen;
Hij moet Jesus' algeheele Kudde, bisschoppen zoowel als geloovigen, van 't vergif der logentaal en dwaling verwijderd houden; en
Zoo dikwijls hij bf deze óf gene taak van dit zijn Opperherdersambt volvoert, zal hij op mogen treden met een magt en met een gezag, zoo éenig en zoo goddelijk groot, dat al de leden der Kudde, èn bisschoppen èn geloovigen, zonder uitneming alle, gestrengelijk verpligt zijn, deze zijne hoogste leerbeslissing met een geloo vig hart te aanvaarden.
Ziedaar de grootsche taak van Petrus' hoogsten Leeraarszetel in betrekking tot de gansche Kerk; ziedaar het uitvoerend Gezag van een ambt, welks investituur de-finitievelijk geschonken werd, toen de verheerlijkte God-mensch tot Zijnen Petrus sprak: Weid Mijne lammeren! weid Mijne schapen!
Maar, is nu niet tevens, met deze investituur, de gave der Onfeilbaarheid-in-geloofszaken geschonken? Zonder eenigen twijfel, ja, en logiesch noodwendig! Heeft immers Petrus Gods gansche kudde te weiden, dan moet, telkens als hij 't ware geloof zal handhaven, God zelf hem bijstaan, opdat hij haar nooit op de gifbevattende velden der dwaling, altoos daarentegen op de vette en gezonde beemden der waarheid hoede. Mogt al, hier of daar, een of andere onderherd
275
zijn' kudde ongezond weideland ter grazing aanwijzen - zoo zal de belofte van Christus, dat de hellepoorten de Kerk niet zullen overweldigen, nog geenszins verijdeld zijn; maar, indien ooit de Opperherder, als hoeder van Gods gansche kudde, dezer dwaalleer aar koude worden, dan wierd de Kerk door de poorten der hel overweldigd, en gelogenstraft ware 's Heeren goddelijke verzekering van het tegendeel...
Eu ook, wat een vreemdsoortig weiden van Christus' Kudde op de eeuwig groene landouwen der waarheid, bijaldien ooit, ook maar een enkelen keer, de Paus geloofsdwaling koude leeren aan de gansche Kerk!!
En, hoe allerdoeltreffendst wierd Christus' Kudde van 't plantsoen der logentaal en der dwaling afgehouden, bijaldien de Opperherder tusschen gezonde en vergiftigende kruiden eens niet met onfeilbare gewisheid koude weten te onderscheiden!!
En, hoe uiterst troostvol zou de Kudde des Heereu zich onderschraagd en gestevigd en beschermd zien tegenover den aanval van bezwadderend of verscheurend slang- of wolfgespuis, bijaldien ■'t ooit mogelijk ware, dat de Opperherder 't kostbaarst aller kleinodiën, den schat des Geloofs, niet ongerept en niet ongeschonden bewaren zou!!
Met een woord gezegd, wat een buitensporig en raadselachtig verheven uitoefening van 't hoogste Leergezag, krachtens 't welk alles, wat het op aarde bindt, ook in den Hemel voor gebonden zou moeten gelden, bijaldien ooit zulk magtsbevel ons 't genot eener doodende spijs koude opdringen! ! Is 't niet om te huiveren? Dit derhalve lijdt geen tegenspraak : indien hier 't weiden , regeeren , bewaken , onderstutten, stevigen en beschermen , der algeheele kudde, niet steunde op de genadegaaf der Steenrots-hechtheid, d. i. Onfeilbaarheid-iu-geloofszaken, dan zou men heel de zorg van „den goeden Her der'1, die nogtans bloed en leven voor Zijn schapen gaf, trots al de vermakingen Zijner Opperherderlijke liefde, trots Zijn beslissend Weid (rtoiaaivs; pusce)! in laatste oplossing, voor iets zeer twijfelachtigs en zelfs zeer bespottelijks, ja, voor bedrog en logentaal mogen uitkrijten en verwerpen...
En hier nu moet men de langversleten tegenwerping niet oprakelen van sommige ultra-gallikanen, dat alsdan de schapen
276
hunnerzijds nog waarheidszin of waarheids-instinkt en gezond oordeel genoeg zouden bezitten, om intijds de dwaling bij hun Opperherder te bespeuren; en dat zij, in zulk eventueel (?) geval, de aangewezen weidezeer zeker zouden versmaden!! Inderdaad? Eilieve, waar vindt men dit geschreven? Bestaat er dan, voor dergelijke gevallen, een belofte? Petrus heeft de belofte, dat al wat hij op aarde hinden zal, in den Kemel gebonden zijn zal. Let wel: alles wat Petrus binden zal, moet eo ipso gebonden wezen. Petrus, de Paus in zijn ambtsbetrekking, mag derhalve tot de aanneming eener door hem bepaalde geloofs-beslissing de gansche Kerk binden, d. w. z. in geweten verpligten. Maar, hoe nu kunt ge met zulk autoritatief binden uw problematiesch versmaden van 't door Petrus aangewezen geloofsvoedsel overeenbrengen? Laat ons daarenboven niet vergeten, hoe Natalis Alexander zijn „beter-gezinde meerderheidquot; verklaart1. Vergeten wij evenmin, wat Fénélon schreef aangaande der bisschoppen achtervolgend regt van oordeelen nadat de Paus, krachtens 't hem beschoren Opperherdersambt, een leervonnis of geloofsbepaling geslagen heeft: „Oordeelvellen - zegt hij-nadat de Paus uitwijzend geoor-„deeld heeft, is het eigen oordeel overeenbrengen met „dat des Pausen.quot; Maar, rondborstig gesproken, wat beteekent dit anders, tenzij: niet de schapen wijzen aan den herder, maar de herder wijst aan de schapen den weg? Woont er dus in de Kerk van Christus, buiten allen kijf. Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, dan moet zij, allereerst, en van der schapen oordeel onafhankelijk, huisvesten bij den éenen Opperherder, die immers als fondament de gansche Kerk onderstutten, al zijn broederen, trots alle orkanen der helle, stevigen moet, en wien geheel de kudde verpligt is te volgen.
Zoo dan, sedert Jesus gezegd heeft: Weid mijne lammeren! weid Mijne schapen! is Petrus het zigtbaar Hoofd, de Paus der gansche Kerk, de Stedehouder van Christus Jesus, als zijnde hij het, die met de algeheele apostolische magtsvolkomenheid werd uitgerust, m. a. w. de opperste Leeraar, de Hoogepriester, de Opperherder van Gods éene Kerk op aarde.
t „Sanior pars episcoporum.'quot; Zie boven, Afd. I, blzz. 73 7., 104 w.
277
In en door dit Godswoord is dus alles vervuld, wat aan Simon Bar-Jona, sinds de toezegging: Gij zult Kepha (d. i-Eotsman) heeten, beloofd was.
En deze eindelijke vervulling aller beloften gaat, van nu af, door alle eeuwen heen, op alle wettige erfgenamen van Petrus over, omdat de vervulling zelve, in niet een opzigt minder dan de beloften, gegeven is tot welzijn der algeheele Kerk van Jesus Christus.
Zoo dikwerf al zoo de Paus, als een andere WLepJia, met de volheid van zijn hoogst apostoliesch Gezag, de gansche Kerk ieeraart, m. a. w. in zijn ambtsbetrekking van Herder en Leeraar der algemeene Kerk, van Petrus' Zetel [„ex cathedra'''), in geloofszaken, onhervorme-lijk, eindbeslissend optredende, bf haar tot het aannemen van geloofswaarheden verpligt, ofwel geloofsdwalingen veroordeelt, is Itij , Paus, Onfeilbaar.
Uit het N. T. vermeenen wij onze thezis, het dogma van 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, voldingend gestaafd te hebben 1.
Ten overvloede willen we nog wijzen op de treffende harmonie, welke, ook aangaande deze geloofswaarheid, tusschen het N. en O. V, niet te miskennen valt.
§ 4. Analogie uit het O. T.
In de dagen des Ouden Verbonds moest, naar goddelijke verordening, de Hoogepriester in twijfelachtige wetsgevallen voor Jehova verschijnen, om van Hem de onbedriegelijke uitwijzing te bekomen „naar de wijze des lichts (Num. XXVII: 21; volgens 't hebr.).quot; Desgelijks was 't, en van Godswege, aan Israels zonen voorgeschreven, dat zij in al zulke twijfels moesten gaan, ter plaatse, door den Heer uitgekozen, naar den oppersten llegter, den tijdelijken Hoogepriester, die alsdan het vonnis overeenkomstig de waarheid (Deut. XVII: 8, 9) vellen moest. En niet op een of andere, om 't even welke, willekeurige
Een beknopte, zeer zakelijke zamenvatting van heel dit exegetiesch en hermeneutiesch betoog leverden o. a. Pastoor Spitzen, t. a. p., blzz. 436—440, alsook D' Friedhoff, Grundrisz der kathol, Apologetik, S. 845 ff.
278
wijze, doch alleenlijk in 't volle gouden plegtgewaad vermogt de Hoogepriester op onbedriegelijke uitwijzing te rekenen. „Naar de wijze des lichtsquot; had hij te verschijnen, d. w. z. hij moest het aan zijn schouderkleed (ephod) vastgehechte borstschild dragen, 't welk met twaalf, gansch Israël (de 12 stammen) verbeeldende, in goud gevatte edelgesteenten versierd was en tot opschrift had de geheimnisvolle woorden „ JJrim we Thummimquot; (Exod. XXVIII: 29, 30). Wat beteekende dit geheimzinnig opschrift? Volgens eeuigen: „Lichten en Volmaaktheidenquot;, of „Yerlichting en Volkomenheid [illuminatio et integritas)quot; •, volgens anderen: „Openbaring en Waarheid (dtjluais xal ulydcia)quot;, ofwel - en zoo vertolkt de Vulgaat - „Leer en Waarheid {düctrina et Veritas)quot;. Aldus de meest gezaghebbenden, als daar zijn: de Septuaginten, Philo 1, de h. Augustinus 2, de h. Hie-ronymus1, de h. Gregorius2, Hugo van St. Viktor, Rupertus van Deutz, Cornelius a Lapide, Calmet, Bellarminus, enz. Wel zijn er nog anderen die, op 't voetspoor van Flavins Josephus 3, door die uitdrukking de edelgesteenten zeiven verstaan. Maar deze uitlegging is, zoowel met de taaiafleiding als met de grondbeteekenis der woorden in strijd. Aan de voorstanders dezer laatste opinie mag men met Stolberg 0 ten antwoord geven: „Zekerlijk verdienen al zulke autoriteiten (- de Septuaginten en Philo bedoelt hij-) meer geloof, dan wel zekere uitleggers, die er op bedacht zijn, den edelen geest uit de h. Schrifturen (zooveel mogelijk) weg te cijferen, en de woorden JJrim we Thummim vertolken met: hlinlcende steenen.quot;
Hoe 't zij, men verkieze dit geheimvol opschrift door „Licht en Volkomenheidquot; ofwel door: „Leer en Waarheidquot; te vertalen: zeker is het, dat, zoo vaak de Hoogepriester in dit zijn volle plegtgewaad voor Jehova verscheen, dat hij alsdan, krachtens goddelijke verzekering, die openbaring der waarheid bekwam, welke den twijfel moest oplossen en Israëls zonen inlichten en bevredigen ?.
1 De vita Moysis, lib. I. 2 Qu. 117 in Exod. 3 Ep. ad. Fabiol.
Pastor II. 5 Antiquit, lib. Ill, c. 9. 6 Heiig. Gesch., B. II, S. 54.
' Vgl. Mure, t. a. p., I, 299 v.; Dr J. F. Allioli, Handb. der bibl. Alther-thumskunde (Landshut 1844), B. 1, 2' Abtheil., §§ 176 f, S. 186—190. -En dat inderdaad aan 't hoogepriesterlijk ambt des O. V., dan zelfsalsde
279
Zoo had God voor de kinderen Israels, onder 't oude Verbond, in den tijd der schaduwen, gezorgd, dat nooit of nimmer de leer der waarheid bij hen zou bezwijken. Het „Urim we Thummimquot; op des Hoogepriesters borst, stond Israël ten borg voor Jehova's Openbaring.
Welnu, sedert het magts- en bevelwoord van den verheerlijkten Zone Gods: weid Mijne lammeren! weid Mijne schapen / den h. Petrus en, in dezen, al zijn opvolgeren met het opperste leeraars-, priesters- en herdersambt bekleedde, sinds is dit vóor-beeld in vervulling gegaan, en het na-beeld, 't waarachtige Israël, de Kerk van J. C. op aarde, ziet en huldigt in zijn Opperherder te Eome tevens den waren Hoogepriester - „in rang gelijk aan Aftron ', als de h. Bernardus zegt, - en den hoogsten Leeraar der gansche Kerk, Petrus den Rotsman, „die op den hem toegewezen Zetel voortleeft en voortzetelen blijft, en alwie er hem om vraagt, met de geloofswaarheid bedeeltquot;, gelijk de h. Petrus Chrysologus zich uitdrukt.
Zoo dan, terwijl we dit hoofdstuk sluiten, veroorloven wij ons, steunende op 't aanzien van der hebreeuwen Hoogepriester en met de veelvoudige analogiën der beide Verbonden voor den geest, den h. Eranciskus van Sales juichend na te zeggen 1:
„Ook onze Hoogepriesler draagt op zijn borst C'rim en Thummim, «Ip leer en «le waarlieitl. Want, waarlijk, ahvat aan de dienstmaagd Agar -was toegestaan, dit alles moest des te eerder aan de bruid Sara geenszins onthouden worden. Zo'o betaamde het.quot;
Controv. Disc. 40, pag. 247.
280
TWEEDE HOOFDSTUK.
Bewijsgronden uit de Overlevering.
Ook 't ongeschreven Woord Gods, of wat men, mengeren zin, de Overlevering noemt, is voor ons, katholieken, een bron der door God geopenbaarde Geloofsleer. En zoo beschouwd, staat zij naast, en in de naauwste betrekking tot, het geschreven Woord Gods - de h. Schriftuur - als de onafgebroken en voortlevende taal der waarheid opzigtelijk den schat des Geloofs, dien de in zich doode letter van 't gewijde Schrift-boek behelst. Deze tweede bron is dan ontegenzeggelijk het niet te ontberen kenmiddel, de vervollediging en autoritatieve verklaring der eerste.
Op tweevoudige wijze nu getuigt de Overlevering het goddelijk geloof: èn door middel van de eenparige prediking der Vaders en Kerkleeraars, èn door zich feitelijk te uiten in het leven en de praktijk der Kerk. Ook aan dit tweevoudige licht alzoo behoort hier ons leerstuk over 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken kritiesch getoetst te worden.
Het eerstbedoelde traditie-bewijs zullen we meer bepaaldelijk in dit, en de hoofdfeiten der geschiedenis van het Pausschap, in ons eerstvolgend Hoofdstuk verhandelen.
Doch, alvorens de Yaders en Leeraars der Kerk, tot op de vroegste tijden, te ondervragen, moeten we vooraf de beteekenis en bewijskracht dézer oudheidsgetuigenissen behoorlijk schatten.
Men verlieze dan, eerstens, nooit uit het oog, dat hier de Kerkvaders en Kerkleeraren, niet zoozeer als aanzienlijke godgeleerden, noch ook als onfeilbare leermeesters, maar als bevoegde oog- en oorgetuigen van het in de Kerk steeds overgeleverd en voortlevend Geloof, in aanmerking komen. Het is dus alles behalve noodzakelijk, elke zienswijze door dezen of genen kerkdijken schrijver voorgedragen, van alle mogelijke dwaling vrij te pleiten. Zelfs zou 't geenszins kunnen schaden, indien nu of dan, alle twee eeuwen bijv., door een of andere stem, niets ten voordeele, of zelfs het tegendeel onzer leerstelling verkondigd mogt zijn geworden. Hier
281
immers geldt de gulden stelregel des h. Vincentius van Lyra of Lerins Commonit, c. XXVI): „Alwat bf allen bf demeesten, „in gelijken zin, duidelijk, herhaalde malen en volstan-„dig, wijl 't hun eenparig en, om zoo te zeggen, onder-„ling overeengekomen leeraarsgevoelen was, aannamen, „vasthielden, overleverden en aanschroefden, houd dat „voor ontwijfelbaar zeker en waarachtig.quot; Is dit niet zeer verstandig en wijs gedacht? Blijkt het derhalve, dat deze regel aan onze Geloofsleer over 't Onfeilbaar leeraarsambt der Pausen bewaarheid is, dan zal ieder nadenkend en onbevooroordeeld mensch dit ons katholiek leerstuk, reeds uit dezen hoofde, voor waar en niet te betwijfelen zeker moeten houden; terwijl men zich tegenover iederen bestrijder zal mogen troosten met de bedenking, welke de h. Basilius op elke geloofsdwaling wil toegepast hebben: „Het zij u genoeg, indien ge op alle ket-„tersche tegenwerpingen hebt geantwoord met hetgeen „overgeleverd is.quot;
Een andere voorname grondregel der patristiek is, dat men, bij 't raadplegen der Vaders, naauwgezet onderscheide tusschen hunne redeneeringen van bloot zedelijken, allegorischen ofwel mystieken aard, waarmee zij soms alleen de stichting hunner hoorders of lezers op 't oog hadden, en die, waarin zij een of ander voorwerp des Geloofs dogmatiesch of didaktiesch, d. i. leeraarsgewijs, bespraken. Waar zij dus, als voortdurend nog wel gebeurt, minder tot voorlichting des verstands, dan om veeleer op 't gemoed te werken, zekere praktische, niet altoos zeer juiste, toepassingen bezigen, daaruit alleen ismen geenszins ge-regtigd te besluiten, dat zij van de strikte Geloofsleer afweken. Hoe vaak toch hoort men, ook thans nog van onze gewijde kansels, en immers niet ongepast, bijv. dat de christen, in geheel zijn handel en wandel, een andere Christus moet trachten te worden {„Christianus, alter Christusquot;) \ Bestaat er, trouwens, een meer volkomen levensmodel? Maar wie nu zal zoo dwaas zijn, om te besluiten dat men, met al zulke pathetische opwekkingen, het onmededeelbare Wezen van 'sHeeren godmenschelijke persoonlijkheid loochent? Slechts wil men ons, door zoo te spreken, tot het hoogere en bovenzinnelijke opvoeren, en gemoedelijk |aansporenf dat wij 't voorwerp van
282
ons geloof, bij wijze van mystieke toeëigening, als ligehamelijk iu ons opnemen, er van doortinteld worden, er ons, zooveel mogelijk, mede vereenzelvigen. Deze methode heeft zeer zeker, inzonderheid waar men ze onvoorzigtig overdrijven zou, een zeer kwetsbare zijde; wie echter in de kerkelijke oudheidkunde niet geheel vreemdeling is, weet bij ondervinding, dat ze bij de oud-vaders, bovenal bij die der alexandrjnsche School, meermalen voorkomt. Origenes bijv. heeft er zich, en niet zelden tot groot nadeel van zijn verheven genie, dikwerf en als met voorliefde van bediend. Men kan ongetwijfeld zelf wel eens door dergelijke welbespraaktheid gesticht worden en ook anderen er mede stichten. Het zou nogtans luttel doorzigt verraden, indien men met zulke oudheidsteksten, waarin spitsvondigheid en willekeur soms een zeer groote rol spelen, een of andere ernstige thezis wilde staven. Iets anders is dus de geestelijke, natuurlijke, eigenlijke, letterlijke Schriftuurzin, ons door de Overlevering toegekomen, en iets geheel anders zijn de velerlei zedelijke, allegorische of mystieke zinduidingen of toepassingen, door sommige Vaders geboekstaafd of uitgesproken, enkel en alleen om de gemoederen te bewegen.
Deze gewigtige grondregel is door vele protestanten, waar zij uit de patrologie tegen het Katholicisme polemizeerden, te dikwerf over 't hoofd gezienj doch zulke onridderlijke handelwijs, hoe onbetamend ook in zich, is bij hen minder bevreemdend, soms nog wel verschoonbaar. Wat echter te zeggen, wanneer katholieken tot zoodanige tekstverwringing hun toevlugt zouden nemen! Dit is intnsschen zeker, dat men meestal, door op die manier te veel te bewijzen, eigenlijk niets bewijst1.
Om, eindelijk, dit hier te verhandelen Overleveringsbewijs goed te waardeeren, hebben we nog een veelbeteekenende omstandigheid in 't oog te houden. Wat namelijk in 't algemeen van alle goddelijke waarheid gezegd mag worden, is, in 't bijzonder, ook op onze onderwerpelijke Geloofsleer toe te pas-
Getuige iabbe Gratry , waar hij (2e Lettre, etc. pp. 32 suiw.), zeer naïef, Origenes laat beweren: dat ieder christen, mits hij evenals Simon Petrus de godheid vau Christus erkenne en belijde, op zijne beurt Petrus wordt ', en dat er, dus strikt gesproken, naardien zoodoende alle ware Christenen paus worden, in 't geheel geen Paus meer is!?!....
283
sen. Aanvankelijk was zij als een mostaardkorrel, die, overeenkomstig de wet der langzaam toenemende ontwikkeling, eerst in en met den tijd al grooter en zigtbaarder en handtastelij-ker, in een meer bepaalden vorm, te voorschijn treedt; m. a. w. telkens en andermaal is zij, ja, door allerlei storm en onweder heftig aangevallen, en evenwel juist daarom des te alzijdiger ge-stevigd en des te zorgvuldiger ondersteund en voorgestaan en toegelicht door de ontelbare belijders, die ter harer verdediging het gezag hunner stem deden gelden.
Of de h. Petrus de gansche beteekenis, heel den uitgestrekten omvang, van hetgeen Jesus ter bewuste plaatsen (Mt. XVI; Lk. XXII; Jo. XXI) tot hem sprak, toen reeds verstaan en begrepen hebbe,- ik weet het niet. Maar Jesus wist dan toch zeer wel, wat geheel Zijn eigen woord behelsde; en wijl, krachtens Zijne Voorzienigheid, zoowel der menschen bedrijvigheid of werkkracht als heel de toekomst der Kerk ten volle aan Hem onderworpen zijn, mogt Hij kalm en bedaard de zaadkorrel zaai-jen, en haar verdere ontwikkeling aan de eeuwen gerustelijk toevertrouwen. Op voortreffelijke wijze vinden wij deze gedachte toegelicht, èn door pastoor Spitzen èn door Jos. v. Görres.
Eerstgenoemde schrijft (t. a. p., blzz. 415 vv.):
de Kerk mag niets aan hare leer veranderen. Hare leer is een goed, haar toevertrouwd (I Tim. VI: 20; II Tim. 1: 14). met last van het le bewaren en over te leveren telkens aan het volgende geslacht, waarin zij zelve verjeugdigd voortleeft. Wee haar, zoo zij er de hand aan sloeg; zij zou een heiligschennis plegen, -waardoor zij haar doodvonnis onderteekende... Maar, wat is de leer veranderen? Het is 7« en neen verwisselen, het is nu ontkennen wat men straks bevestigde, het is heden aannemen wat men gisteren verwierp. Het is doen, b. v. gelijk het Protestantisme heelt gedaan: eerst leeren, dat onze Heer en Heiland God en mensch is, later, dat Hij enkel mensch is; eerst, dat God bestaat in drie waarachtig onderscheidene personen, later, dat Hij slechts een persoon is, of zelfs dat quot;ij gèèn persoon is. Zoo mag, zoo kan de H. Kerk niet handelen----
„Mag en kan echter de 11. Kerk hare leer geenszins veranderen, zij mag en moet hare leer ontwikkelen. Gij zaagt aan een rozenstruik een knop. gij komt weder: die knop is een roos geworden. Wat is er met den knop geschied? Hij lieeft wat hij in zich besloot, ontvouwd; hij heeft, wat hij verborg, geopenbaard; hij heeft zich ontwikkeld. Gij hebt iemand als kind gekend; gij ziet hem na verloop van twintig
884
jareu weder; hij is inau geworden. Wat is er met het kind geschied? Het is gewassen; het heeft zijne levenskracht gebruikt; het heeft zijn organisme ontplooid; de ledematen, die er in lagen, zijn te voorschijn gekomen; het kind heeft zich ontwikkeld. Er was hierbij geen willekeur in't spel. Deknop mo es t ond er gunstige omstandigheden roos; het kind..., man ■worden; de goddelijke Voorzienigheid wilde het, en het gebeurde. Iets dergelijks bestaat op geestelijk gebied, en wel ten aanzien zoo van 'smenschen kenvermogen, als van zijne kennissen. Wanneer verstand en rede door oefening en onderrigt tot beter en ruimer werking zijn gekomen, dan heeft het kenvermogen zich ontwikkeld. Wanneer kennissen die men bezat, zich hebben opgehelderd, zich innerlijk door redeneering uitgebreid, zicli in het leven toegepast; dan hebben die kennissen, die waarheden zich ontwikkeld____Welnu, wat van kennissen of waarheden in het algemeen geldt.
is van toepassing op dat samenstel van kennissen of waarheden, wat wij de kerkelijke leer o( de goddelijke openbaring noemen. God heeft die waarheden medegedeeld aan menschen, zij worden ulzoo mensche-lijke kennissen, zij kunnen niet geheel onttrokken blijven aan de heerschappij der wet van alle inenschelijke kennis, ontwikkeling genaamd. Zelfs moet hier eene bij zonde re ruime ontwikkeling plaats hebben. Welk een samenstel, welk uitgebreid en ingewikkeld samenstel van waarheden maakt de goddelijke openbaring, de kerkelijke leer niet uit! Hoe grijpen die waarheden niet in het leven! Hoe veelvuldig komen zij niet in aanraking met waarheden der ervaring en der rede 1!quot;
Met de drie meergemelde Sclmftwoorden voor den geest, redeneert Görres, als volgt:
„Wer da redete war der Logos im Menschen und durch den Menschen. Der Mensch schaute und dachte und redete innerhalb der Schranken menschlicher Geistigkeit; der Logos aber schaute über diese Schranken hinaus Gottesschauungen, dachte Gottesgedanken, und redete Got-teswort. Die Gottesgedanken aber hüllten sich in Menschengedanken und so auch das Gotteswort in Menschenworte. Wie der Gott nun, die ganze Geschichte bis zum Eude der Dinge überschauend, das Ganze in steter Gegenwart vor sich sieht; so wird auch, was Er in dieser Eigen-
Bij de verdere uiteenzetting dezer theorie citeert de geleerde auteur, behalve Paus Pius IX zelven, o. a. S. Aug. (da civ. Dei. I. 16, c. 35 en in Ps. 54), S. Vine. Lerin. (Commonit. adv. hlt;er. cc, 26, 28), S. Thom. (2/2) gu. I, Art. 8, ad 1), Suarez (opusc. de fide., Disp. 2, sect. 6), Möhler {Sum-bolik, § 40), en wijst hij op den vermaarden bekeerling Dr Newman, „die een uitvoerig werk [Hist, da développement de Ia doclr. chre't., Liége 1849] opzettelijk er aan wijdde, waarin hij bakent, dat vooral het rechte inzicht dezer noodzakelijke en wettige ontwikkeling van de leer dar Kerk zijn bezwaren tegen het Catholicisme heeft nit den weg geraimd.quot;
285
schaft denkt und spricht, für die ganze Geschichte gedacht undgeredet sein; wil es sieh aber innerhalb der Schranken der menschliclicn Person gefaszt ausspricht, darum wird es auszerlich nur der untiiittelbaren Gegenwartigkeit dieser Persou anzugehören scheinen, innerlicli aber
die ganze Zukunft kergpihal't in sicli tragen____Er wird centrale,
wurzelhafte, genetische Worte reden; Worte die staminhaft,
eine ganze Descendenz in'die Zukunft hinaus begründen,
und ganz ideenhafter Art doch in Demuth sich nur als Be-griffe geben. Soldier Art sind die Einsetzungsworte beim Nachtmale gewesen; soldier Art auch die von dem Felsen, den Schlüsseln,
dein Weiden der Heerde; und nun wundere man sich ièrner noch,
dasz die Kirche so reichen Inhalt ihuen abgewonnen (Trior.. S. 102).'
Ons, o neen,, verwondert liet niet, wanneer wij ontwaren, hoe, overeenkomstig deze kracht van ontwikkeling, die trouwens zoo allernatuurlijkst en bij alle de werken Gods zoo opmerkenswaardig is, niet slechts der Pausen Opperlioofdigheid in 't algemeen,
maar ook liet wezenlijk daaraan vastklevende voorrcgt vau On-feilbaarlieid-iu-geloofszaken, eerst met don aangroei der eeuwen telkens klaarder, bepaalder en alzijdiger, als de bloem uit haar knop, of gelijk uit het schamele wicht de volwassen .
mensch, is ontloken. Zoo moest het wezen; zoo, niet anders,
lag het in Gods alwijze plannen. En juist daarom mag men uit de allereerste eeuwen niet zoo breedvoerige en uitdrukkelijke getui- H!
genissen verwacliten, als welke later dit praerogatief van den Paus zouden bepleiten. Niet, alsof men van dit charisma niets afwist in de christelijke Oudheid; nocli ook, alsof in Christus'
woorden dit Onfeilbaarheidsgesclienk eerst later ontdekt zou zijn. Integendeel. Zoo innig waren, van de vroegste tijden, al de kinderen der Kerk, terwijl de band der liefde hen tot een Godsgezin vereende, vau dit voorregt huns Vaders tot in merg en been doordrongen , dat het in huu aller oogen niet anders kon wezen, dat het als van zelf sprak. De Kerk van Rome, gelijk de h. bisschop-martelaar Ignatius (t 170) haar in zijn „brief aan de Someinenquot; begroet, was „de Voorzitster van den liefdebond der Christenheid (^ozreö^uej^ 17; uyanrj;).quot; Li dit bewustzijn ging dan ook hij, die 't Hoofd van dezen „liefdebondquot; was, gestadig te werk, en door alle onderhoorigen werd deze Oppergezagvoering des hoogsten voorgangers liefdevol erkend en gehuldigd: de waarlieids-daad zag men, juist zoo als
0/J
286
het de aard der liefde meebrengt, de uitdrukkelijke formuleering der waarheid vooruitsnellen. Dan eerst hoort men de Kerkleeraren, bij wie't aloude liefdevuur nog niet was uitgedoofd, op den overgeleverden Schat der Openbaring appelleeren; dan eerst verwijst men, met telkens meer nadruk en klom, naar 's Pausen suprematie; dan eerst herinneren zij tonden „magtiger voorrang'', aan 't Principaatschap, aan de uitwijzingsmagt van Rome's Bisschop; dan eerst zien we hen, met het oog op 's Heeren godspraak, de Kerkleer van der Pausen Oufeilbaarheid-in-geloofs-zaken duidelijker en sterker aanschroeven, wanneer hier of daar de liefde verkoeld was, en ketters of scheurmakers in den boezem van Gods huisgezin verwarring en ontbinding durfden veroorzaken.
Andere tijden alzoo, andere zeden, eu, dien ten gevolge, weer andere bewoordingen of, gelijk men thans zegt, juister eu wetenschappelijker geijkte schooltermen. Zeer juist beliartigenswaardig is ten dezen de navolgende wenk van Amedee de la Margerie, door wien Gratry op menig punt zoo schitterend geslagen is 1:
„La perpétuité de Ia foi catholique n'exclut nuliement le develop-pement et le progrès, moins encore le travail qui amène une croy-ance toujours la même a une expression de plus en plus rigoureuse et precise. Parini les vérites qui la composeut, il y en a qui passent, les unes plus tot, les autres plus tard, de l'état de foi implicite a l'état de foi explicite; il y en a qui ne sont définies comine do gin es qu'après avoir été déinontrées par les théologiens comme conclusions certaines; il y en a surtout dont la formule precise et. pour ainsi dire, scientifique n'a été cher-chée et n'a été utile a Irouver que quand elles ont été niées par i'hérésie. C'est a partir de ce moment que les mots sont de-veuus nécessaires pour mettre les choses a l'abri, et qu'il a fallu se servir d'eux pour concentrer la lumière sur les points oü Terreur avait intérêt a épaissir les ténèbres. - l)e la il suitquede-mander aux siècles primitifs la formule même de nos dogmes telle que nous la possédons aujourd'hui, chercher par exemple le ter-me consubstantiel dans saint Justin ou le terme transsubstan-tiation dans saint Irenée, et conclure de ce que les mots ne sont pas dans leurs écrits que les choses n'étaient pas dans leur croyance, tirer parti contre l'enseignement catholique de ce qui se rencontre chez les Pères d'expressionsou obscures, ou vagues, ou peu exactes, ou res-treintes plus tard a un mauvais sens, c'est méconnaitre les lois de la pensée et du langage, c'est demander a la simplicité de
... Seconde lettre au R. P. Gratry (2' éd. Paris-Nancy 1870) p. 72, suiv_
287
la foi un fauxtémoignage contresapurete, c'est, eusomme, recourir a un mode d'argumen tation auqucl les écrivains protestants se sont obstinément attachés, et que tons les docteurs ca t hol iques... on t victorieusement repoussé.quot;
Zoo, inderdaad, wies het zaadje der goddelijke belofte (Mt. en Lk.) en goddelijke verwezenlijking (Jo.), schier otiopge-merkt, uit den gewijden bodem der Traditie op, aanvankelijk in jeugdige frisehheid ontkiemende, straks evenwel, naar gelang van verderen groei, aan storm eu winden meer en meer blootgesteld, om nogtans langzamerhand, ondanks en te midden van al die onweders, de fiere eik te worden, die zoo sterk en stevig en duurzaam is, dat geen balsturige tegenstand hem ooit kan vellen.
In ons vorig hoofdstuk hebben we reeds met tal van oirkon-den der Oudheid kennis gemaakt en daaruit af mogen leiden, hoe de hier bedoelde woorden des Hoeren steeds, door nagenoeg alle eeuwen heen, in den zin van ons onderwerpelijk leerstuk begrepen zijn en uitgelegd. Strikt gesproken, zouden we dus hier met een bloote verwijzing naar die getuigenissen kunnen volstaan. Maar we willen nog meer stemmen van Vaders en kerkelijke schrijvers doen hooren en er kritiesch de waarde van nagaan. Laat ons derhalve onderzoeken, hoe langs den zooëven gekenschetsten weg, ons katholiek leerstuk over 'sPnusen Onfeilbaarheid-in-geloofsznken zich, van den aanvang des Christendoms af tot op onze dagen, heeft ontwikkeld.
§ '1 . VAN DE VEOEGSTE TIJDEN TOTAAN HET ORTEKSCHK SCHISMA.
Uit het allereerste eeuwental, inzonderheid voor en tot op 5t Koncilie van Nicea (325), dagteekencn veel meer bescheiden, die de feitelijke beaming en uitoefening bewijzen, danwel mondelinge of schriftelijke verdedigingen van der Pausen onderwerpelijk praerogatief. Geen wonder. Heel dit eeuwental was een tijd van bloedige vervolging, en van heftige strijdvoering tevens met joodsch en heidensch gnosticisme. Maar bovenal in zulke hagchelijke omstandigheden bloeit, in den regel, de daad zelve heerlijker dan het woord: in frissche, levenslustige handelingen openbaart zich alsdan, bij voorkeur en als van zelf, de geloofsovertuiging van den Christen. Bijgevolg heeft eigenlijk
288
deze soort van aanschouwelijker en tastbaarder belijdenis oneindig méér gewigt, dan die, welke door den mond of op 't papier worden uitgedrukt. Niemand alzoo, wij zeggen 't Pastoor Spitzen (t. a. p., blz. 441) volmondig na:
„Niemand kan het billijk verwonderen, dat de geluigenissen der drie eerste eeuwen zoo schielijk geteld zijn. Ten eerste zijn de christelijke oorkonden van die tijden uiterst schaarsch; len tweede brengt de aard der dingen mede, dat de Paus toen weinig als Opperleeraar werd geraadpleegd. Het levend woord der Apostelen was naauwelijks koud; hunne prediking lag der Kerk nog zoo versch in het geheugen, dat er geen redelijke twijfel ontstaan kon wat zij geleerd hadden , of'dat niet elke twijfel door elke Kerk in 't bijzonder, vooral door elke naaste moederkerk langs zuiveren historischen weg met zekerheid kon worden opgelost. Eene vergadering van bisschoppen ten minste was toereikend. Eene uitspraak des Opper-leeraars werd te minder gevorderd, wijl de ketterijen die toen opdoken, niet een of ander ondergeschikt of ook maar ingewikkeld leerpunt raak te n, maar de gronda rtikelen zeiven des geloofs: de eenheid van het goddelijk wezen, de waarachtige inensch-heid des Heeren en dergelijke, - geloofsartikelen die merg en been des Evangelies mogen heeten. Opmerkelijk laat zich hieruit verklaren, dat het in deze eerste eeuwen voornamelijk aartsketters zijn, die van de kerkelijke denkwijs omtrent den Paus als Opperrechter, ook in geschillen het geloof betreffende, getuigen. Was hunne val-sche leer veroordeeld in de kerk, d. i. het bisdom, of in de kerkelijke provincie, waartoe zij behoorden, en waren zij bier deswege in den ban gedaan, zij begaven zich naar Rome, om opheffing van het dubbele vonnis èn over hunne leer en over hun persoon geveld. Zoo wendden Valentinus, Cerdo, Mardon zich tot Paus Hyginus reeds in de eerste helft der tweede eeuw; zoo kwamen, eenige tientallen later, Montanus en Praxeas, om Paus Viktor te verschalken. Zij slaagden, men begrijpt het, te Rome nooit, maar zij hoopten er te slagen, want, hadden zij den Paus gewonnen, zij hadden alles gewonnen: hun leer zou gelden als rechtzinnig, en het over hen uitgesproken banvonnis als vernietigd.quot;
Toch zijn er, zelfs van dit tijdvak, uitdrukkelijke getuigschriften, deels in fragmenten, deels ongeschonden, tot heden bewaard gebleven nopens het destijds algemeen heerschend bewustzijn van der Pausen Primaatschap en Onfeilbaarheid.
Op de eerste plaats dan hoore men een groot Kerkvader, den h. Irenseus (140—202), de kerkelijke Overlevering èn van Klein-
289
Azië èn van Gallii;, in de ondubbelzinnigste bewoordingen, verkondigen. Deze bisscliop-martelaar van Ljon was Joniër van geboorte. Pa pias, doch inzonderkeid de li. Polykarp (f 188), do vermaarde diseipcl van den h. Apostel en Evangelist Joannes, waren zijn eerste leermeesters geweest.
In liet derde Boek zijner verhandeling „tegen de ketterijenquot; vraagt Iremeus; hoe men het ware geloof, de alléen-wa:1rachtigo loer der Apostelen, van alle inmiddels opgedoken dwaalleer kan onderkennen ? Op deze hoogstbelangrijke vraag antwoordt hij , èn tegenover de gnostieken van zijn leeftijd, èn tegenover alle latere protestanten en appellanten; Raadpleeg de Apostolische Overlevering, want zij bepaalt den zin der h. Schrift. Maar, hoe nu, kan men de Apostolische Overlevering leeren kennen? Iremeus' bescheid is tweevoudig. Eerstens had men de oogen slechts te openen en rond te zien; zij immers (de Apostolische Overlevering) was door de gansche wereld henen verkondigd. Alwie derhalve niet blind wil zijn, kan haar alom in geheel de Kerk te weten komen. Hoe zoo? Wel, in elke Kerk had men slechts, van den alsnu zetelenden bisschop, op te klimmen tot aan dengene, die zoowel zijn bisschoppelijke wijding als de kennis des waren geloofs, tegelijk met de zending, om dit gelool' te handhaven, van een der Apostelen heeft ontvangen. De lezer beseft hier van zelf, hoe in dit eerste antwoord blijkbaar als een werkelijk feit wordt ondersteld en aangenomen, dat destijds al die bijzondere Kerken nog in wederzijdsche gemeenschap en geloofseenheid voortleefden, en dat dus, gelijk eerst later plaats greep, gèèn dier apostolische Kerken een of andere dwaalleer aanhing.
Maar nu volgt Irenaeus' tweede bescheid. Dewijl, zegt hij, zulk onderzoek (naar de opvolging van al die bisschoppen) veel te langwijlig, veel te omslagtig en mitsdien - wil hij zeggen -voor menigeen schier onmogelijk zou wezen, daarom is het ter beschaming en wederlegging van alle dwaalleeraren voldoende, zich te bepalen tot de geloofs-overlevering der door „de twee roemrijkste Apostelen Petrus en Paulus gevestigde en geregelde Kerk van Romequot;, welke is „de grootste en oudste en aan allen bekendequot;. Tot hiertoe, als iedereen ziet, is door Irenaeus nog bijna niets gezegd, of 't
290
kon en mogt destijds met evenveel regt op ieder, om 't even welke, andere groote Kerk van dien tijd - Korinthe, Efeze, ïliessalonika, enz. - worden toegepast, uitgenomen misschien, dat, voor de onderdanen van lieel Jt Rotaeinsclie Rijk dier dagen j het verkeer met de hoofdstad gemakkelijker, geregelder en sneller zal geweest zijn. Doch welke is dan nu de groote en voorname reden, waarom het voldoende is, Rome, en Rome inzonderheid, Rome bij uitstek, ja, eigenlijk slechts Rome-alléen te raadplegen? Ziehier zijn antwoord1:
• „Want met tlese [„grootste eti oudste ea aan allen bekendequot;] jferfc [van Rome] imn't, voegesis haar magtiger voorrang , alle en iedere Mierk [omnem Ecclesiam], flat is: alle tv^Jd en zijd verspreide geloovigen, overeenstemmen: in haar [m qua, d. w. z. in déze „grootste en oudste en aan allen bekende Kerk van Romequot;] is door [of2: om wille van] diezelfde n ijd en ~verspreide geloovigen de Overlevering, van de -Apostelen herkomstig, altijd betvaard gebleven... Ziedaar 't volledigst bewijs, dat het geloof, hetwelk tot nu toe in de Kerk van Christus naar waarheid bewaard en overgeleverd is door de Apostelen, éen en hetzelfde levendmakend geloof is.quot;
Het latijnsche „convenirequot; vertolkten we door „overeenstemmenquot;. Opmerkelijk iets! „Zoo vertaalde [weleer] ook Döl-
„Sed quoniam valde longum est, in hoc tali volumine omnium ecclosiarum „enumeiare successiones: maximae et antiquissimae et omnibus cogni-„tae, a (j loriosissimis duobus apo sto li s Petro et Paulo Romae „fundatae et constitutae ecclesiae, earn quam hahet ab Apostolis y,traditionem el annuntiatam hominibus fidem per successiones „episcoporum pervenieniem usque ad nos indicantes, confundimus „omneseos, qui quoquomodo vel per sibi placentia vel vanam gloriato, vel per „csecitatem et malam sententiam prseterquara oportet eolligunt. Ad hanc enim „ecclesiam propter potiorem [al. potentiorem] principalitatem ne-„cesse est omnem conve/iire ecclesiam, hoc est, eos, qui sunt un-„dique J'ideles, in qua semper ab his, qui sunt undique, conserv ata „est ea, quae est ab Apostolis traditio.... Hac ordinatione et succes, „sione ca, quae est ab Apostolis in Ecclesia traditio et veritatis prseconatio, per-„venit usque ad nos. Et est plenissima ostensio haec, unam et eamdem vivificatri-„cem fidem esse quic in Ecclesia ab Apostolis usque nunc sit constrvafa et tradita „in veritatey Lib. Ill, c. 3, n. 2, Ed. Massuet I, 175. Vgl. Massuet, Diss. 3. art. IV; II, 208, 263 seqq.
Dat, zelfs bij klassieke schrijvers, het voorzetsel a, ab, wel eens ten voordeele van moet beteekenen, getuigt o. a. Scheller, Lexicon, i. v.
291
' ■ 1
linger eti erkende [alstoen zelf] de bewijskracht dezer woorden {Lelrh. der Kgesch. I, 53); en dan wordt liet geloof van Home rechtstreeks door Irenaeus voorgesteld als het richtsnoer der geheele Kerk. Anderen vertalen; „Naar -- - samenkomenquot;, en dan zegt Irenams althans zijdelings hetzelfde, al ligt in zijne woorden rechtstreeks meer in 't algemeen de Opperhoofdigheid van Rome's Kerk d. i. van Home's Bisschop. Immers hij geeft dan te kennen, dat de geheele Kerk te Rome moet samenkomen, bepaaldelijk ook om hier de ware, apostolische leer te vinden, ïiet richtsnoer alzoo, liet outeifibare pichtsiioep harer leep
Maar, om het even hoe men de latijnsche vertolking van Ironoeus' grieksche woorden, die zeer spoedig verloren zijn
m
■f';
:|Mj
292
gegaan, goedviude over te zetten, de konkrete drager van dien „magtiger voorrangquot; is voorzeker niemand anders dan Petrus' wettige Opvolger, Rome's Bisschop, de Paus. De bisschop immers, als de h. Cyprianus zeer schoon zegt, „is in de [d. i. zijne] Kerk, en de [d. i. zijne] Kerk is in haar bisschop.quot; Welnu deze „magtiger voorrangquot;, waar de h. Ire-nsusiu zijn geschriften telkens, ja, niet minder daneen-en-twintig maal 1, en telkens in denzelfden zin van Principaat- of Primaatschap van eer en van regtsmagt, op terugkomt, kan, uit kracht van 't zinverband der woorden, niets anders wezen dan liet opperste Begts- en Leergezag-in-geloofszaken, wat hier derhalve aan den Bisschop van Rome, als Hoofd en Opperherder van de algemeene Kerk, nadrukkelijk wordt toegekend. Maar, moet nu metterdaad, pligtslialve, alle en iedere Kerk, d. w.z. alle geloovigen der gansche aarde, mét de geloofs-en zedeleer van Rome's Bisschop overeenstemmen, en dit wel op grond van dezes „magtiger voorrangquot; van gezag en van regtsmagt, waarmee hij leeraart en beslist en „aan alwie er iiem om vraagt, de waarheid verkondigtquot;, - dan gewis lijdt het volstrekt geen twijfel, of Irenaeus heeft, in deze wereldberoemde woorden, niet slechts de Opperhoofdigheid en Ondwaal-baarheid, maar ook de bewuste Onfeilbaarheid van Rome's Bisschop ontegenzeggelijk beaamd en allerkrachtigst getuigd.
Het is dan ook naauwelijks te gelooven, hoeveel zweet- en inktdroppels niet weinige protestanten, op 't voetspoor van Neander en Grabbe, verspild hebben, om dit allerbelangrijkst getuigschrift uit de tweede eeuw onzer tijdrekening, waartegen alle bestrijders van Rome's geloof en Onfeilbaar leeraarsambt zich eeuwiglijk te pletter zullen loopen, voor onecht en ondergeschoven te doen doorgaan, althans in allerlei bogten te verwringen en er de ontzagwekkende beteekenis van te ontzenuwen. Hoor, hoe weleer Döllinger, toen reeds den armzaligen „Janusquot; d. i. zich zeiven bij voorbaa veroordeelende, dit zelf duidelijk heeft erkend (Vgl. Das Oecum. Conc. 1870, VIII, 101):
„Man begreift, dasz es seit 300 Jahren (seit dein Entsleheu des Pro
Vgl. Schneemann, in Slimmen etc. I, VIII, der Papst das Überhaupt der Gesnmmlhrche, N. 37, Anm. 1, S. 31; id, in Katholik 1867 , I, 419-451; D' H. Klee, Lehrb. der Domengesch., I li., I Th., c. IV, S. 88, n. 4.
293
testantismus) nicht an Bemühungen gefehlt hat, sich der schlagen-den Kraft dieser Worte durch Verdrehung ihres natürli-chen Sinnes zu entziehen. Die frühereu Versuche dieper Art...sind schun von Jlassuet [Opp. S. Irenaei, ed. Venet. I, 175. not. in. !I,190.]... nach Gebühr gewürdigt morden.quot;
lu een oijzettelijke verliandeling [De potentiore ecclesia, romance principalitate, Jente 1779) levert Griesbach, die zelf protestant was, de omstandige geschiedenis dier vruclitelooze pogingen. Ongeloofelijk feit! Zijn geestverwant Semler trekt daarom vooral de echtheid van Ireusens' geschrift, in twijfel, dewijl nota bene! het Primaatschap van Rome's Zetel er te duidelijk in doorstraalt, hier althans niet [?!] overeenkomstig Irenseus' leeftijd en elders 1 uitgedrukte wijze van denken beschreven zoude staan! ? Indien dit werk echt ware, dan, beweert hij, zou 't niet meer mogelijk wezen, 'sPausen Primaatschap [noch ook, bijgevolg, 's Pausen Onfeilbaar Opperleeraarsschap] te loochenen, zoo als dit in de katholieke Kerk verstaan wordt!!! En toch heeft Irenseus, als Möhler 2 doet opmerken en straks nader
Semler doelt hier op IrenEeus' schrijven aan Paus Viktor betreffende 't welbekend geschil over den tijd der Paaschviering. In dit schrijven echter loochent de h. Irenseus geenszins der Pausen „magtiger voorrangquot;; slechts herinnert hij den Bisschop van Rome, en, als Eusebius (/ii'si. Eccl. V, 24, p. 192; verzekert, op zeer betamelijke wijze, aan't gedrag van 'sPausen voorgangers, die om een soortgelijk geschil den Aziaten de kerkelijke gemeenschap niet opzegden. Kn deze handelwijs van Lyon's bisschop is des te minder bevreemdend, dewijl hij de Roomsche praktijk zelf reeds volgde, niettegenstaande zijn vroegere leermeesters in Azië het tegenovergestelde gebruik van den h. Apostel Joannes hadden overgenomen. Zijn „zeer be ta raelij kequot; poging bleef dan ook niet zonder goed gevolg. Vgl. Msg' Hefele, Conciiiëngesch. I, 303.
La Patrologie ou, hist. litt. des trois premiers siècles de C I£gL Chrét., publie'e par F. X. Reithmayer, trad. par J. Cohen, Louv. 1844, T. I, pp. 305 suiv.— Op blzz. 311-358 levert dezelfde Möhler een schoon overzigt van Irenams' gansche leer, aan diens eigen werken ontleend.— De authenticiteit van Irenaus'' uitmuntend werk adversus Ucereses wordt er (blz. 305) onwederlegbaar bewezen. • De zoowel grammatikaal als logiesch onjuiste vertaling en zin verwringing van Gratry, grootendeels ook bij den holl. vert. zijner Brieven (ter boven, op blz. 38, a. p., blz. 73—75; terug te vinden, alsook van den beklagenswaardigen Reichsrath Dr von Döllinger, keuren wij, na al het bovenstaande, geen verdere te • regtwijzing waard. Wederlegd zijn ze, en tot zwijgen gebragt, door de meermaals aangehaalde auteurs Msgr. Dechamps, Chantrel, Matignon, de la Margerie, Dom Guéranger, Hergenröther, Stoekl, Scheeben, Friedhoff, Schneemann, enz.. Zie ook B. Rive, Die Unfehlb. d. Papstes, wit li'ucksicht auj die neueste Con-irov. (Paderb. 1870), S. 69, n. 2.
294
blijken zal, hier wel degelijk aan den Eoomschen Zetel d. i. Opperbisschop gèèn andere prerogatieven toegekend, dan zoowel tijdgenoot als nakomelingschap, overeenkomstig de algemeene geloofsovertuiging, luide hebben gedaan en geleeraard. Irenseus' getuigenis blijkt dan wel krachtig en voor hen, die buiten staan, verpletterend en onuitstaanbaar te zijn. Is 't wonder? De onverbiddelijke logika heeft er, zelfs bij monde van onkatholie-ken , •'sPausen onfeilbaar Oppergezag-in-geloofszaken regtstreeks uit afgeleid!
Msg' TVeppel, een der geleerdste patrologen van Frankrijk, weleer lioogleeraar in de welsprekendheid aan de Sorbonne , thans bisschop van Angers, heeft Irenseus' redeneering aldus overheerlijk zamengevat 1:
„lei je ne crains pas d'user de repetitions, afin d'expliquer claire-ment tout ce que renferme le passage de Saint Irenée. La ou est l'Eglise, la est l'Esprit de Dien, et avec lui la verite: ce qui revienta dire que l'Eglise, assistée de 1'E spri t-Saint, est
Saint-Irenée, p. 436. Vgl. Guéranger, deur. déf. de VEgl. Rom. ctc. pp. 20 et suivv.; maar inzonderheid G. Schneemann, in zijn jongste overschoone verhandeling, getiteld: Si Irenvei de Keel. Mom. principalu lestimonium co/nmen-tatum et defensum (Appendix ad IV tomum collect. Lacensis, qui recentiora Gallioe concilia continet), Frib. Brisg. 1870, pp. X, XXX. Volgens dezen geleerden Jesuïet had vroeger een der thans, na Böllinger, meest beruchte janisten, de munchenscho Hoogleeraar Dr Friedrich , in zijn kerkel. geschied, van Duitsch-land, I, 400, verklaard, als volgt: „Irenseus bezeugt das Factum des ^„Vorranges der romischen Kirche in seiner Zeit, mag man prop-„ter volentiorem principalilaiem erklaren, wie man will; denn dieser „spricht sich in der Stelle anch ohne den erwahnten Beisatz „aus, indem sie erkrart,dasz jede Kirche unbedingt nothwendig ,,111 it der romischen Kirche iiberei nstimmen, an ihr also ihre „orthodoxie bemessen musz, denn sie sei die Bewahrerin der „apostohschen Tradition.... Biese Tradition von der romischen „Kirche selbst ist aber im Sinne des Irenseus eine wesentliclie „und funtameutale fttr die granüclie I4irclie.quot; Uitmuntend! Thans echter, nu Msgr Bechamps, evenals wij , vertaald had: „ Vest en „elle [de kerk van Home] que se conserve pour tous la tradition des Apólres (ISlnfallib. et le Cone., ed. IX, p. SS),quot; thans bazelt dezelfde, janist geworden, Professor (Theol. Literaturhlatt, 1870, p. 370): „ lek weiss nicht, wie „der Ërzbisschof Dechamps zu seiner ohiqen Uebersetzung kam , welche man in der „wissenschaftlichen Welt in den Regel mit keinem sehr angenehm lautendem Aus. druck zu belegen pjiegt.quot; Zoo^n, lepidum caput! Welteregt heeft men hem en zijn' geestverwanten, in de taal des h. Optatus van Mileve , mogen toevoegen : ,.Tatnne vides, frater, jamne sentis, jamne intelligis , te aryumentis tuis contra te militassef''
295
préservée par la de toute erreur dans son en seign emen t, ou qu'elle est infaillible. Tel est le grand principe que pose ailleurs l'évèque de Lyon. Or, dit-il, dans l'endroit que nuus exaininons, „il „faut que les 1'idèles de tous les pays conviennent dans „la foi avec l'Eglise de Rome, a cause de sa primautéquot;; il est done de toute nécessité que la Ibi se conserve pure et inalterable dans l'Egiise Romaine, autrpment tous les lidèles seraient obliges a s'accor-der avec Terreur, et c'en serait fait du principe de saint Ireuee ou de l'infaillibilité de l'Egiise. - Mais, quel est le gardien et le dé-positaire de la foi dans l'Egiise romaine? „C'est Tévêquequot;, ré-pond Saint Irenée, conséquenimen t le dépot de la foi ne peut ni se perdre ni s'altérer entre les mains de I'eveque de Rome; sinon, il serait perdu ou alléré pour l'Egiise romaine qui le recoit de son chef, et, par suite, pour toutes les autres Eglises dont le devoir indispensable est de s'acrorder avec celle de Rome. L'infaillibitité doctrinale du Pontile romaiu assure l'indéfectibilité du Siége apostolique, et, par la, celle de l'Egiise universelle: c'est la clef de voute qui sou-tient et couronne tout l'édilice cbrétien. Voilïi pourquoi, après avoir affirmé la primauté de l'Egiise romaine, la nécessilé d'un accord unanime des autres Eglises avec elles, le privilége qu'elle possède de conscrver toujours saiue et intacte la tradition des apótres, le doc-teur catholique du deuxième siècle nomme Tun après Tautre les douze éveques de Rome qui se sont succédés depuis Saint Pierre, et résumé toute son argumentation par ces paroles que je ne me lasse pas de répéter: „C'est dans eet ordre el par cette succession des „évêques de Rome q u'es t a rri vé e jusqu'a nous la tradition „des apótres dans l'Egiise et la predication de la vérité. „Par la nous déinontrons plelnement que la foi conservée „jusqu'a nos jours et transmise en toute vérité, est la foi „une et viviflante confiée a TEglise par les apótres.quot;quot;
Met alle regt derhalve en zeer juist mogt een oud, in den laatsten tijd zoo spitsvondig en loos aangevallen, roomsch (?) brevier, deze leer van Irenoeus kortelijk zamenvattende, schrijven;
„In zijn derde boek (over de ketterijen, geschreven omstreeks 180) „legt de inau Gods, - die zelf onderwezen was door degenen, van wie „het zeker is dat zij de apostelen gehoord hebben, een hoogst gewichtige en schoone getuigenis af aangaande de Kerk van „Rome en de opvolging barer bisschoppen, als hij haar de ge. „trouwe, eeuwige en meest betrouwbare bewaarster der goddelijke overleveringnoemt. En hij zegt, dat de geheele Kerk ^[juister: alle en iedere Kerk: „omnem Ecclesiamquot;], in. a. w. alle ^geloovigen hier en elders verspreid, met deze Kerk [van
296
„Rome] overeen moeten stemmen wegens haar [dezer] uitne-„mender voorrang 1.quot;
Doch ziehier nu , ten slotte, hoe Gratry, ja, Gratry zelf, na veel papier en inkt en moeite verbruikt te hebben om Ireuseus' leer te verwringen, eindelijk, in dienzelfden brief aan Msgr Decliamps, waarin hij de verdedigers der Onfeilbaarheid van 't Pauselijk Leeraarsschap o. a. „een school der dwalingquot; had gescholden, deze gulle erkentenis aflegt:
„Wat ik er duidelijk in lees [in het bewuste citaat uit Ireuseus], „'t is de leer van den voorrang van,den h. Stoel in deze „woorden: „pr opt er potior em princcpilitatem.quot; Maar dit is „iets, dat wij allen toestemmen.quot;
Ziedaar, hoe zich de eigenlijke dwaling zelve logenstraft!
En evenals de Kerken van Gallië en Kleiu-Azië, bij monde des h. IrenEeus, zoo ook getuigt, slechts weinig tijds later, Afrika's vertegenwoordiger, de geleerde Tertulliaan (t 2i5), de ongeschondenheid des geloofs van Rome's Kerk, waar hij, alvorens het Montanisme omhelsd te hebben, en blijkbaar het woord rigtende tot iemand, die de eenheid der Overlevering betwijfelde , schrijft als volgt 2 :
„Welaan, gij, die, in't belang uwer zaligheid, uwe weetgierigheid nog beter wilt bevredigen, doorloop de apostolische Kerken, bij welke de eigen zetels der Apostelen nog altoos als de eerste [harer provinciën]
„Getijden van den h. Irenoeus, VIMesquot;, volgens Gratry; vgl. de holl. vertal. van ... blz. 77. Wij evenwel zijn 't, die hier en daar enkele woorden hebben gespatieerd en verduidelijkt. Oveiigens vochten hier Gratry c. s. wederom tegen molenwieken, want in het Breviarium „romanuiriquot; staat geen officie van den h. Irenaus, evenmin als van den h. Agatho. Ze zullen een of ander lokaal brevier in 't oog hebben gehad!!
„Age jam qui voles enriositatem melius exereere in negotio salutis tuse: percurre ecclesias apostolicas, apud quas ipsse adhuc cathedn» Apostolorum suis locis praïsident, apud quas ipsïe authenticoe litterte eorum recitantur sonantes vocein et repraesentantes faciem unius cujusque. Proxiraa est tibi Achaia, ha-bes Corinthum. Si non longe es a Macedonia, habes Philippos, habes Thessa-lonicenses. Si potes in Asiam tendere, habes Ephesum. Si autem Italiae ad-Jaces, habes Romam, unde nobis quoque auctorilt;»s praeato [statuta?] ent. Ista quam felix ecclesia, cui totam doctrinam Apostoli cum sanguine suo profuderunt! ubi Petrus passioni dominicae adaequa-tur, ubi Paulus Joannis [Baptistae] exitu coronatur... videamus quid didicerit, quid ducuerit, cum Africanis quoque eccle-siig contes^erarit.'quot; De prmscr. cap. 36. Vgl. C. Schrader, I, 84.
297
voorzitten, alwaar hunne echte brieven worden voorgelezen ... Woont ge 't digst nabij Achaje, dan hebt ge Korinthe; woont ge niet verre van Macedonië, ge hebt Philippi, Thessalonika. Kunt ge naar Azië gaan, ge hebt Ef'eze. Doch is Italië in uw nabijheid, dan hebt ge Rome, alwaar ook voor ons [Afrikanen] het Gezag woon t („prof.vfo estquot;). Hoe gelukkig toch is déze Kerk. waarin de Apostelen, tegelijk met hun bloed,de ganscbe geloofs-leer hebben uitgestort; alwaar Petrus, evenals de lieer zeil', den [kruis-]dood stierf en Paulus met gelijken uitgang als Joannes [de Dooper] gekroond is... Laat ons zien , wat zij geleerd, geleeraard en ook met onze afrikaansche Kerken beslissend afgedaan hebbe {„contesseraritquot;)quot;
Volgens Tertulliaan is dus „de gansclie geloofsleer iu de Kerk van Eome uitgestortquot;, tegelijk met het peremptoir Gezag, om haar te handhaven.
Elders, in zijn boek „over de kuischheidquot;, verdedigt hij, vau de Kerk afgevallen, zijn montaniatisclie dwaling1: „dat de Kerk de macht niet heeft, om sommige zeer grove zonden, afgoderij b. v. en echtbreuk, te vergeven. Hij zegt in den aanvang, wat hem vooral heeft bewogen, om dit werk te schrijven; eene pauselijke uitspraak namelijk, waardoor die dwaling wordt veroordeeld. En hoe bestempelt hij deze pauselijke uitspraak?
„Ik hoor (zegt hij 2) dat er ook een edict is uitgevaardigd, enwel „een peremptoir d. i doodslaand. Dc Opperpriester, dat is, de bis»cliop tier bissclioppen [Zephyrinus] verklaart: Ik vergeef „de misdaden van overspel en hoererij dengenen, die boete hebben „gedaan. ...quot;
„Tertullianus spot natuurlijk met die uitspraak; hij is Monta-nist en van de H. Kerk gescheiden; maar hoe die uitspraak door zijne tegenpartij, de katholieke Kerk. beschouwd werd, geeft hij duidelijk te kennen. De hooge magistraatspersonen van Rome gaven edicten, die in den kring van hunne bevoegdheid als peremptoir2, dat is beslissend, golden. Zij
O. A. Spitzen, t. a. p., blz. 443 v.
Ulpianus, Big. 5, 1, 70: „Peremptorium edictum inde hoe nomen sumtit quod perimeret disceptationem, hoc est ultra non pateretur ad-versarium tergiversari.quot;
298
gaven die edicten vaak in dezen vorm: „Tk doe zoo en zooquot;, en dit beteekende: ik beslis, ik gelast, dat zoo en zbb geliandeld zal worden. „Zie, dus wil Tertnllianus zeggen, zoo heeft ook de „Opperpriester, de bisschop der bisschoppen van de „psychiciquot;, „de katholieken, hier gedaan. Hij heeft beslist, dat alle zonden „kunnen vergeven worden aan de oprecht boetvaardigen.quot; Kon hij [Tertulliaan] duidelijker te verstaan geven, dat de bisschop van Rome zich beschouwde en door de Kerk beschouwd werd als Opperpriester, als bisschop der bisschoppen, als hoogste rechter in geloofszaken?quot;
Overigens behoort, ook in zijn oog, de Geloofsregel, naar welken ieder geloovige zich rigten moet, alleszins „een, alleen onveranderlijk en onhervormbaarquot; d. i. Onfeilbaar te zijn 1; wat dan ook ontegenzeggelijk van toepassing is op ,,het peremptoir Gezagquot;, wat hij zooëven besprak.
Bij Iretueus' leerling, den h. bisschop-martelaar Hippolytus (t 351?), wiens vele werken meerendeels verloren zijn gegaan, lezen we o. a. 2:
„Petrus [is] de eerste, de rotssteen (d. i. rotsman) des geloofs, ■wien Christus onze lieer gelukzalig heeft geprezen, de Leeraar der Kerk, de éerste leerling, hij, die de sleutelen van het Rijk [der Hemelen] heeft.quot;
Origenes (f 253) hoorden we reeds (Afd. II, Hoofdst. I,
„Regula fidei una omnino est,sola immobilis et irreformnb ilisquot; De vel. virg., cap. 1. Vgl. Scor/j., c. X. Nog elders (PriEsvript. c. 22) schrijft hij „...Petrum sedificanda; Ecclesia; petram dictum...quot; en (ibid, c. 14): „Fides in regula posita est... Adversuiregulam nihil scire, omnia scire est.quot; Ook zoude, naar Tertulliaan's beginselen (Adv. Prax., cc. 3, 8), de Kerk van Christus geen monarchie zijn, indien iemand, van Petrus onafhankelijk, eenigerlei regeermagt bezate; v.-ant een en 't zelfde gemeenebest, waarin twee zelfstandige oppermagten naast elkander zetelen, is geen monarchie of eenhoofdige regering, waartoe, integendeel, behoort, dat alle magt, binnen het gemeenebest voorhanden, in e'en enkelen gekoncentieerd of verbijzonderd zij, uit een en dezelfde hoofdbron voortvloeije. Vgl. Mohler, t. a. p., T. Ill, pp. 37—87.
De consum. mundi, ap. Labign. (t. 12, p. 591); IJouiTog 6 lléino;, t] 7i é t q cc tij; nlateiog, ov èpaxagiors xgiaiós 6 Qeog , ó di-daaxaXo; xiji èxxlr/fjiag, ó nQÜiog [ladtjiijg, ó lag xhstg xrjg (?«-aiXsiag é^oiv. Zie C. Schrader, t. a. p., II, 157, n. 3.
299
biz. 204) aau Petrus, als fondament der Kerk, dezelfde „rotsvastheidquot; als die der Kerk zelve, toekennen1.
De h. Cypnanus (f 358), die rondweg verklaart, dat „van Petrus' Zetel de bisschoppelijke eenheid [„unitas Sacer-dotalisquot;] uitgaatquot;, brengt in herinnering, hoe „hoogelijk de Romeinen om hun geloof door den Apostel [Paulus, Rom. 1:8] geprezen zijnquot;, en voegt er beteekenisvol bij, dat „zij voor wangeloof of ontrouw ontoegankelijk moeten geacht word.en {ad quos perfidia non possit habere accessum) 2.quot; En, let wel, deze loftuiting van ondwaalbaarheid laat Cypri-anus, uit den aard der zaak, op Rome's Zetel, op Rome's Bisschop, op den Paus alzoo, slaan, die dan ook steeds door hem werd aangeduid als de wortel, als het beginsel, als de uitwerkende oorzaak der katholieke geloofseenheid. Immers, terwijl hij de oorzaak van alle scheuring en ketterij hierin zegt te bestaan, omdat men „in de Kerk den éenen Priester en Regter in Christus' plaats wegdenktquot;, verklaart hij tevens uitdrukkelijk 3:
„Eéu God, een Christus en een Kerk en een door den Heer op Petrus gegrondveste Leerstoel.quot;
Doch, 't is der moeite overwaard, de praktische beschouwing van dezen grooten afrikaanschen leeraar en bloedgetuige over „de eenheid der katholieke Kerkquot; uitvoeriger bloot te leg-
Zie Nom. V in Exod., en Tract, in Matlh. t. I en t. XII, n. 11 (Opp., ed. Migne, T. III.)) Vgl. Euseb. hist. eccl. VI, 25. De onbekookte opwerping van Gratry tegen 't rezultaat van Oiigenes' betoogtrant kan men schitterend wederlegd vinden o. a. door Guéranger en de la Margerie, t. op blz. 39 a. p. Vgl. C. Schrader I, 159. Zie ook, boven, blz. 282 en noot 1 aid. Het mooist van al is wederom Gratry's eigen slotbekentenis, waarmee hij heel zijn dwaas vertoog uit Origenes letterlijk zelf omver werpt: „Ik wil in geenerlei geschil treden (zegt hij) over dezequot; [allegorische of mystieke]' „leer van Origenes. Origenes heeft zich dikwijls bedrogen.quot; Zie de holl. vert. van... blz. 83. Waarlijk, Gratry is een schrandere kop!...
Ep. 54 (al. 55) ad Cornel, de Fortunato et Felicissimo.
Epp. 48, 49. Vgl. Ep. 55 (al. 56) ad Anton., alwaar ook nog de volgende veelheteekenende woorden voorkomen: „...Ge schrijft mij, dat ik een exemplaar van Uwen brief aan [Paus] Cornelius zende, opdat hij wete, dat gij ^met hem, d. w. z., met de Kath. Kerk in gemeenschap leeft... (te secum, hoc est, cum Ecclesia catholica communicare).'quot;
300
gen. Ziehier dan, hoe hij zich tegenover de novatiaansche scheuring uitliet 1:
„Toen de duivel (zegt hij) zijne afgoden Yerwaarloosd en zijne verblijven en tempels door het aangroeijende volk der geloovigen verlaten zag, dacht hij een nieuw hedrog uit, om onder den naam van Christen de onbedachtzamen te misleiden. Hij vond de ketterijen en scheuringen uit, om 't geloof omver te werpen, de waarheid te bederven, de eenheid te verscheuren. Die hij niet kan terughouden in de verblinding van den ouden weg [heidendom'], misleidt en bedriegt hij door de dwaling van den nieuwen weg [ketterij en scheuring]. Hij rooft de menschen zelfs uit de Kerk, en terwijl zij meenen, het licht genaderd en den nacht der wereld ontkomen te zijn, overdekt hij de onwetenden weder met andere duisternissen; zoodat zij, zich aan het Evangelie en de wet van Christus niet meer houdende, zich Christenen noemen, en in duisternis wandelende meenen het licht te hebben, terwijl de vijand vleit en bedriegt, die volgens den Apostel [11 Ivor. XI] zijne gedaante verandert als een engel des lichts, en zijn' dienaren het aanzien geeft van dienaren der geregtigheid, die den nacht uitgeven voor dag, ondergang voor behoud, wanhoop onder schijn van hoop, trouweloosheid onder voorwendsel van geloof, den antichrist ouder den naam van Christus, om, terwijl zij schijn van waarheid vo'or-liegen , de waarheid door spitsvondigheid nutteloos te maken.quot;
Na in dezer voege het sataniek bedrijf van de „poorten der helquot; gekenschetst te hebben, antwoordt hij vervolgens op de vraag: hoe het toch komt, dat men al zulke bemoeijingen zoo vaak ziet gelukken:
„Uit gebeurt, beminde broeders, als men niet teruggaat tot den oorsprong der waarheid, noch het hoofd zoekt, noch d e leer van den hemelse hen leermeester houdt. Wierd dit gedaan, dan zou men geen langwijlige ver handelin g. geen nadere bewijsgronden zelfs, van noode hebbe n. Het kort begrip der waarheid is een gereedelijk Geloofsbewijs [pro-hatio est ad ftdern facilis compendia veritatisquot;.)
De catholicae ecclesiae imitate, capp. I, II, III, IV. Zie wijders, hoe hij (cap. V;, de eenheid der katli. Kerk verheerlijken le, daarmeê tevens haar middenpunt, Petrus' Zetel, den Paus alzoo, ingewikkeld erkent en huldigt. Vgl. J. A. Möhler, Patrologie, III, 144 vv.- Wij hebben hier grootendeels de vertaling overgenomen van den geleerden sehrij ver in de Katholiek (Deel lil, blzz. 82 vv.), alwaar de leidsche Hoogl. L. W. E. Eauwenhoff, zoo meesterlijk en naar verdienste „door den h. Cyprianus teregt gesteldquot;, een wel beklagelijke figuur maakt.
301
Maar, welk nu is dit, in een „kort begrip der waarheidquot; zoo bondig en tevens zoo baarblijkelijk opgesloten „Ge-loofsbewijsquot;? Het is, zegt hij, geen ander, dan „de leer van den Roomsclien Zetelquot;. Immers, zoo gaat Cyprianus voort:
„De Ueer spreekt tot Petrus: Ik zeg u, gij zijt Petra/:, en op deze Steenrots zal Ik Mijne Kerk houwen, en de poorten der helle zullen haar met overweldigen. En aan u zal ik geven, enz. Eu wederom zegt de Heer tot Petrus: Weid Mijne schapen.' Op dien éenen [Petrus] bouwt Hij Zijne Kerk. en aan dien éenen [Petrus] gelast Hij, Zijne schapen te weiden. En hoewel Hij na Zijn verrijzenis aan alle [overige] Apostelen een gelijke magt [als aan Petrus] verleent, zeggende: Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zoo ook zend Ik u • ontvangt den h. Geest! wier zonden gijlieden vergeven zult hehhen, aan dien zijn ze vergeven; en wier zonden gijlieden zult gehouden hehhen, aan dien zijn zij gehouden. — tocli lieeft Hij, om de eenheid te openbaren, den oorsprong dier zei f de eenheid, als van e'enen aanvang nemende, door Zijn gezag beschikt. Voorzeker, ook de overige Aposteleu waren wat Pe t rus ge wees t is, [ook zij] waren begiftigd niet gelijke gemeenschap van eer en magt, maar het begin gaat uit van de eenheid, opdat de Kerk zich een zoude toonen.quot;
En uit deze „leer van den hemelschen Leermeesterquot; zeiven, trekt Cypriaan voor zijne thezis (- „onschendbaarheid diens éenenquot;-) het volgend rigtsnoer :
„Slechts op dien éenen bouwde Christus Zijne Iverk; slechts éen Leerzetel rigtte Hij op; de oorsprong der eenheid gaat van éenen enkelen uit.quot;
En nu, eindelijk, volgt met ontzagwekkende overredingskracht de onbewimpt 1de vraag:
„Hij, die déze eenheid niet houdt, kan hij vertrouwen, het geloof te hebben? Wie de Kerk verzaakt en haar weder-streeft, wie den Leerstoel van Petrus, waar de Kerk op gebouwd is, verlaat, mag hij vertrouwen, in de Kerk te zijn?quot;
Onmogelijk, wil hij zeggen; en dus:
„Déze eenheid moeten we vasthoudeu en verdedigen, wij vooral bisschoppen, die in de Kerk voorzitten!quot;
Ook de h. bisschop van Karthago huldigt dus in 't vasthouden aan de leer van den Zetel te Rome, d. i. van den Paus, de gewisheid der Openbaring tegenover het logenweef. sel der oude slange, den waarborg voor de eenheid des waren
802
Geloofs, ja, voor de dwaalloosheid en oiulw aal ba arbeid der Kerk zelve. Eu waarom? Dewijl, overeenkomstig de bovenaangevoerde „leer des hemelschen Leermeestersquot;, tot „het geloof der Romeinenquot;, d. w. z., tot „den Zetel te Romequot;, tot den Paus alzoo, „de dwaling géén toegang kan hebben.quot;
Mag, kan men, na dit alles, nog twijfel koesteren aangaande Cyprianus' innige geloofsovertuiging, dat de in zijn wettige opvolgeren voortlevende Petrus liet Opperhoofd, de Opperherder en mitsdien Onfeilbare Leeraar der gan-sche Kerk van Christus is?
En zoo werd dan, alreeds in de dagen van 't bloedig martelaarschap, de rots vastheid van den Apostoliscben Stoel, m. a. w., ^s Pausen Oiifeilbaarheid-in-geloofsza-ken, luide geprezen en geloovig erkend.
Nadat nu, omstreeks het einde dier uitwendige aanvallen tegen Christus' kudde, het oekumeniesch Koneilie van Nicea (325) bijeen was gekomen, om ook aan de, in eigen boezem opgedoken stormen krachtdadiger paal en perk te stellen, - sedert dit tijdstip hoort men dit verheven prserogatief des éenen algemeenen Opperherders van lieverlede nog luider en bepaalder en door telkens talrijker stemmen besproken worden. In de erkenning en verheerlijking van dit charisma meent men de magtigste onder-steu7iing te vinden tegenover de vele en velerhande dwaalleeraars, die het Godsrijk op aarde aanrandden en met verwoesting durfden bedreigen. Deze overtuiging lieerscht alom, zoowel in 't Oosten, als in 't Westen. Dat dan beide Kerken getuigen!
De h. Atkanasius (f 373), de groote Patriarch van Alexan-drië, de wereldberoemde antagonist van het arianisme, zwaait aan „de Kerk van Romequot; den lof toe, dat zij „steeds de ware leer over God handhaaftquot;, en spreekt den Bisschop van Rome o. a. met déze woorden toe 1:
„Gij zijt de onderdrukker van de profane ketterijen en van alle [ons] aangrij zende verblinde vij an den... Gij, de Leeraar en Vorst der orthodoxe leer en des oubevlekten geloofs.quot;
gt; Vgl. F. X. Weninger, t. boven, op blz. 40, a. p., S. 80.
303
Yoorts ontleenen we hier, aangnande dezen uitstekenden Kerkvader, wat tevens de Kerk èn van dien tijd èn van olie tijden raakt, aan Möhler's beroemde monografie; „Athanasius der Grosze und die Kirde seiner Zeitquot;, dézen behartigenswaar-digen wenk:
„Da der Papst, auf welchen die Wiirdc Petri iibergegangen. das Haupt ist, mit welchem alle Gliederinorganischer Verbindung stehen, so soil ten auch alle Rewegungen der einzeln Kirchen im Einverstand-nisse mit demselben vor sicli geben. In der Vertheidigung des Athana-sius, des Repriisentanten der katbolischen Kircbe im Kampfe für die Gottheid des Erlösers, wurde erstlicb auf das Haupt der sicht-baren Kircbe bingewiescn... So griff Allesineinander... Die, -wclcbe die Würde des ?i«.ïicAlt;iaren.Ilauptes vertbeidigten, schlos-sen sicb an das sichhare an, und wurden dureli dasselbe vertbeidigt; auf diese Weise wurden sie ibrcn Kircbe wieder gegeben, um das sicbtbare Haupt wieder zu vertbeidi-gen zu können. So wurde die Gescliichte des Atbahasius ein sebr merkwiirdiger Punkt für die Gescliichte des Pri-mats, und ibre Wirkungen erstreckten sicb audi in dieser Beziebung weit in die Zakunft binein.quot;
Aan denzelfden Atlianasins-de-Groote schrijft de h. Basilius (t 378), eveneens bijgenaamd de Groote, bisschop van Cesarea in Kappadocië: dat de Bisschop van Rome moet bepalen, wat [al dan niet] leerstuk des geloofs zij, indien op een Koneilie de uitwijzing niet is geschied. Hij wil namelijk, dat de in 't Oosten hangende kwestiën, die, wel te verstaan, over geloofszaken liepen, den Bisschop van Rome voorgelegd wierden, opdat hij zoude uitwijzen. In 't oog van dezen doorluchtigen griekschen Kerkvader was dus de wester-sche Patriarch nog iets meer dan enkel Patriarch. Daarom voegt er Basilius nadrukkelijk bij, dat men, wegens de over-groote moeijelijkheden om te Rome een Kerkvergadering te beleggen en hare dekreten naar 't Oosten over te brengen, den Paus behoort te verzoeken, dat hij met zijn apostoliesch Gezag de zaak beslisse, en hun deze zijne eindbeslissing doe geworden door de tusschenkomst van uitgelezen en daartoe geschikte mannen 1.
Ziehier Basilius'' eigen woorden, waarvan we hierboven den beteekenis-vollen zin teruggaven : „... Visum est antem mihi consentaneum, ut s c r i b a-
304
Elders {Ep. 92 ad Italos et Gallos) smeekt hij den „Patriarch van 't Westenquot;, om afdoende hulp „opdat het geloof van Nicea hersteld, de ketterij gefnuikt en aan de Kerk de vrede wedergegeven wordequot;; er ten slotte bij voegende:
„Wat er alzuo gedaan moet worden om onze aangelegenheid tot een goed einde te brengen, en hoe Gij [Paus!] jegens ons, zwaarheproel-den, uw mededoogen behoort te toonen,-dit behoei't Gij in ge en en deele van ons te leeren: de h. Geest zelf zal het u leeren.quot;
't Is derhalve ook Basilius' geloofsovertuiging, dat de hijstand des h. Geestes de Onfeilbaarheid van 't Pauselijk Leeraarsambt waarborgt. Wij verstaan hem dan ook ten volle, waar hij, met Mt. XVI voor oogen, de geloofszuiverheid van den „Roomschen Zetelquot; verheerlijkende, zegt1:
Waarlijk, hemelhoog mag men het prijzen, dat aan U [Pietati Vestrce] door den Heer is verleend geworden, het vervalschte van hetgeen onver valscht is te onderkennen, en der Vaderen geloof te verkondigen zonder bijmengsel of inkorting. Dit [geloof] hebben wij aanvaard, in de Apostolische letteren van Uwen Brief erkend en er onze instemming aan geschonken, gelijk aan al het overige, in Uw Synodaal schrijven volgens de kanons en wettig geformuleerd.quot;
Ziedaar, hoe de Kerk van het Oosten, in den persoon en bij
„Ob quee ct maxime indigemus auxilio vestro, ut qui Apostolicam profi-tentur fidem, excogitata a se scliismata dissolventcs, deinceps auctoritati Ecclesiae subjieiantur, ut perfectum fiat Christl corpus jam in omnibus membris in-tegritati restitutum; ac non solum aliorum bona laudemus, id quod nunc faci-mus, scd etiara nostras ipsoruin Ecclesias in pristinum rectae fidei decus resti-tutas videamns. Revera enim laude summa dignum est, quod a Domino Pietati Vestrae datum est, adult e rin um quid em a pro bo ac puro disccrnere, Patrum vero fidem sine ulla dissimula-tione praedicare; quam quidem et nos suscepimus, agnovimusque Apostolicis notis signatam, eique et caeteris omnibus, quae in synodico scripto canonice et legitime statuta sunt, assen timur.quot; Vgl. Guéranger, JA.n. pontif., p. 163.
305
monde van een barer heiligste en geleerdste vertegenwoordigers, den eerepalin dar orthodoxie .aan die van 't Westen toereikt, en mitsdien erkent, dat in de Latijasche Kerk de genadegaaf woont, om waarheid van dwaling te schiften, en dat de kracht „der Apostolische letterenquot; zoo ver gaat, dat zij, tot zelfs gindsche Kerken , weleer de wieg en bakermat van 't Christendom, vermag bij te staan en van den dreigenden ondergang te redden. Vanwaar toch zoo veel gezag en zoo groot een regtsmagt bij deze romeinsche synode, welker brief de h. Basilins met zulken diepen eerbied betuigt ontvangen te hebben? Van de ettelijke bisschoppen, welke de Paus uit Italië en Gallië om zich bijeen had verzameld? Moeten we niet veeleer aannemen, dat hier, en in zijn grootsche volheid, 't Primaatschap optrad van den h. Petrus , door wiens bloedgetuigenis, als Augustinus zegt, te Eome het, in zake van geloofs- of zedenleer, doorslag-aanbrengend overwigt bezorgd en verzekerd is aan 't Westen?
En met deze verheerlijking van den Roomschen Leerstoel, immers ter oorzake van de éene en onveranderlijke geloofsleer zijns bekleeders, van den Paus derhalve als zoodanig, stemt Basilius' boezemvriend, Gregorius van Nazianze (t 392) , volkomen in.
Wel ziju, in den allerjongsten tijd, en met groeten overmoed, een paar vinnige bestrijders dezer Onfeilbaarheidsleer opgestaan, die beweerden, dat ook deze heilige man - als bijv. Origenes, Irenreus en Tertulliaan, wier duidelijke getuigenissen wij nog-tans boven reeds vernamen - niets ten gunste, ja, veeleer een en ander ten nadeele van 's Pausen Primaatschap en Onfeilbaarheid-in-geloofszaken zou te lezen geven. Intusschen is het alweder gebleken, dat zij den nazianzer godgeleerde niet kenden, althans niet met ernstige kalmte doorbladerd hebben. Zoo bijv. de ligtzinnige Gratry [Deux. lettre, p. 47; holl. vert., blz. 79), wiens éenig citaat uit dezen Kerkvader triomfantelijk klinkt:
„Constantinopel, het is het oog der -wereld, de knoop van het Wes-„ten en het Oosten; 't is hierheen, dat alwat groot is van alle kanten „heenstroomt en elkander ontmoet; 't is van hier, dat alles uitgaat en ,,zicli verbreidt, als uit de algemeene stapelplaats des gelools.quot;
Maar wat nu, meent men, zal Gratry uit deze taal besluiten?
306
Luister! Hoewel geheel en al buiten de kwestie, is zijn looze triumf niet onaardig:
„Laat er ons (schreeuwt hij) maar rondweg voor uilkoinen: indien „de h. Gregorius van Nazianze, de godgeleerde, deze woorden omtrent „Rome had gesproken, in plaats van ze op Constantinopel toe te passen, -„voorwaar ze zouden bij de godgeleerden [eilieve, welke?] een der „grootste steunpilaren voor de Onfeilbaarheid geworden zijn.quot;
Och kom! Hij wist immers beter? Of zou Gratrj dan werkelijk niet geweten hebben, dat deze h. Kerkleeraar hier een voor de Kerk van Konstantinopel slechts zeer vleijend afscheidswoord sprak tot de groote en roemrijke hoofdstad van 't bjzantijusche llijk? Zou onze fransche akademist en ex-ora-toriaan zoo onervaren en zoo onkundig zijn in de patristiek? Heeft dan ook hij, ofschoon blijkbaar meer filozoof dan geschied-kenner of theoloog, nooit gehoord noch gelezen, hoe dezelfde groote godgeleerde van het Oosten elders, waar hij het nieuwe Rome (Konstantinopel) met het oude en eigenlijke Eome, onder het opzigt van regtzinnigheid des geloofs, vergelijkende, niet aan ^t nieuwe, maar wel aan 't oude Eome, aan den Paus, of, gelijk hij zegt, „aan den Voorzitter van het heelalquot; de standvastigheid des waren geloofs, het voortschrijden op den regten weg, nadrukkelijk toekent? Hoor dan, hoe Gregorius, in echt oosterschen d. i. weeldrigen trant, o. a. zingt1;
„l)e natuur heeft niet twee zonnen voortgebragt, maar wel twee Rome's; twee heelal-verlichters: é-jn oude en éen nieuwe mogendheid: beide, slechts hierin van elkander verschillende, dat de eene het Oosten, en de andere het Westen bestraalt. Eu de schoonheid, ja, van déze evenaart de schoonheid van géne. Doch in zake des geloofs ziet men oud-Rome, geheel het Westen met haar heilzame leering omstrengelende, evenals van den aanvang af, voortschrijden op den regten weg, gelijk het trouwens betaamt, dat de voorzitster van de algeheelheid (of van het heelal: ölioiv) dok de gansche harmonie der Godheid handhave.quot;
De h. Gregorius van Nazianze heeft hier de dwalingen tegen de geheimenis der allerh. Drieëenheid op 't oog, welke dwalingen in het Oosten zooveel onweders onder de geloovigen teweeg-bragten, middelerwijl het Westen, onder de leiding en 't op-
De vita suat Carm. XI, vv. 5G2—572 ed. Par. 1842, t. II, p. 704.
307
pertoezigt van het aloude Rome, d. i. van, en evenals, zijn Op perlioofd en Herder, de alleen-ware Geloofsleer nopens de drie goddelijke personen wist te bewaren en te handhaven.
Ook Asterius, bisschop van A.masea, die eveneens in de tweede helft der IV° eeuw bloeide, hoort men de rots vastheid van den op Petrus gegrondvesten Leerstoel der gansche Kerk lofprijzen. In een homilie op de hli. Petrus en Paulus laat hij het fondament der Kerk - Petrus namelijk en diens opvolgers - wat zijn omvang betreft, allen omvatten die, waar ter wereld ook, in Christus gelooven ah ortu soils usque ad occasnm cJiris-
tiani''); en zijn voorwerp, zegt hij, is „het geloof, waaruit de regtvaardige leeftquot;; weshalve dit fondament dan ook een „geloofsrotsquot; genoemd wordt en is. Gevolgelijk - zoo besluit „hij - staan alle overige Kerken vasten onverbuigelijk „stevig, wanneer zij rusten op Petrus, den waren en „getrouwen Leeraar 1.quot;
De diaken van Edessa in Syrië, de h. Ephraëm (t 373), ziet den Prins der Apostelen voorafgebeeld in het Oude Testament, tegelijk met de voorzegging van diens voortlevenden invloed op de gansche Kerk. Hoor, hoe hij zich, in een zijner bijbelverklaringen, hierover uitlaat2:
„josuü scliruet' alle deze woorden in een boek; en hij nam een overgrooten steen, en dezen steen plaatste hij in 't heiligdom des Heeren, zeggende: Zie, deze steen zal ulieden zijn tot eene yetuigenis, dat hij (jehoord heeft de woorden , die de Heer tot ulieden gesproken heeft; opdat (jij later niet zoudt willen ontkennen en liegen voor den Heere God, aangaande dat alles, wat ik heden voor /tem [dezen steen] gezegd heb. De overgroote steen, dien Josne onder den terebinth voor den tabernakel plaatst en hier gezegd wordt alle de woorden gehoord te hebben , welke de lieer bij monde van Zijnen tolk Josue gesproken had, was een
Hom. VIII in SS. Pet. et Paul., n. 4 (Migne, gr. P.P. t. 40, pp. 26): .,.. .Fundauicntum aliud nemo potest ponere praoter id quod positum est, quod est Christus Jesus [I Cor. III: 11]. Std et slmili quoque Salvator noster ap-pellatione, primum secum discipulum honestandura duxit, nominans fidei petram . .lóy TtQÜtov avTOv fiadr/iijv xaiexócrfiijas, néignv óvo-fiacrag zijg niaisiai). Per Petrum ergo verum ac fidelem ple-tatis doctorem effectum ecclesiarum stabilis inflexaque firmitas cousistit. Justi porro aodificatione radicati stamus, qui ab ortu solis ad usque oceasum sumus christian!.quot; Vgl.Guer., blz. 172, n. K
In Josue, cap. XXIV. Vgl. Guéranger, Man. pontif. pp. 164 ss.
308
zinnebeeld van Simon Petrus. Deze immers heeft de onder-rigtingen, die Christus gegeven heeft, aangehoord, enisge-tuige Zijner wonderen geweest; en beide [leer en wonderen] heeft hij aan alle natiën der wereld bekend gemaakt, den arbeid met de overige Apostelen deelende.quot;
Zoo, iuderdaad, deelt nog altoos Petrus, de Paus als zoo-danig, met zijn ambtsbroeders de zorg over alle Kerken. Hij zelf legt getuigenis af, eu deze zijne getuigenis wordt getrouw, over de ganscbe wereld benen, door ziju mede-bisscboppen herhaald.
Maar wil men nog duidelijker vernemen, welke rol Petrus te vervuilen heeft in deze bedeeling der goddelijke waarheid en genaden ? Hoor nogmaals den b. Epbraëm, en nu juichend, uitroepen Encomium in Petr. et Paul. etc.:
„Wees gegroet, gij, zout der aarde, lafworden kunt gij nooit! Wees gegroet, gij, licht der wereld, èri in het Oosten schijnende, èn alomme uw stralen uitschietende, hen die door de duisternissen gedrukt worden verlichtende, en altoos, zonder nieuw voedsel, brandende! De lichtgever is Christus, de kandelaar is Petrus, en de bron zijner olie is de h. Geest.quot;
Kan men Petrus' grootsche bediening schooner beschrijven? Mensch is en mensch blijft ieder Paus; maar toch, op dézen mensch als op Zijnen kandelaar rust de Heer, en de b. Geest staat hem [Petrus, den Paus] bij.
Voor den h. Jo. Chrjsostomus (f 407) is de b. Petrus, enwei in zijn ambtelijke verhouding tot de algemeene Kerk 1:
„De Prins van 't apostelenkoor... het spreekorgaan van al de jongeren des Heeren... de grondzuil der Kerk... de geloofsvesting... de grondslag der geloofsbelijdenis... de visscher van liet heelal, die ons geslacht uit den afgrond der dwaling hemelwaarts opheftquot;, enz. enz.
Maar, kan „de mond aller jongeren des Heerenquot; dwaling spreken en logentaal? Is „de grondzuil der Kerkequot; wrak? Is „de geloofsvestequot; magteloos? Is „de grondslag der geloofsbelijdenisquot; wrikbaar ? Ontbreekt het „den visscher des heelalsquot; aan. kracht? En „hij, die uit den afgrond der geloofsdwaling redtquot;, - zal, kan hij
Zie o. a. Hom. de decern mill, talent, debit, n. 3, t. Ill, par. 1. (Migne, gr. PP. t. LI, p. 20); Hom. IV, n. 3, t. VI, p. 124 C.; p. 273 C—D; p. 282 B; in Matth. Hom. LIV (al. LV); in Joan. Hom. XIX (al. XVIID. t. VIII, pp. 112 sq.; in Joan. Hom. LXXXVIII, p. 527 B—C.
309
zelf er in nedervallen? Eu „hij, die ten hemel opheftquot;, zal hij afzinken in de diepten der dwaling?!
Duidelijk bespreekt ook de h. Epiphanins (f 402) de rotsvastheid in zake des geloofs van dien Bisschop, die in de Kerk van Christus het ambt van Opperherder heeft waar te nemen.
Na de onafgebroken opvolging der Bisschoppen van Eome als een zeker en betrouwbaar kenmiddel der Evangelische waarheid betoogd en hunne namen achtereenvolgens opgeteld te hebben, voegt hij er veelbeteekenend bij 1:
„Hel verwondere dan niemand, dat wij dit alles zoo stipt naauwkeu-riglijk opgaven; want door dezen [aan te tooneu] wordt [tevens] aangetoond, wat altoos te houden zij.quot;
„En (zoo schrijft hij elders 2) hij zelf [Petrus, „aller Apostelen aanvoerderquot;] heeft op zijne beurt {nuliv) den hein geworden h. Geest geopenbaard [in zijne rede tot de Joden, op Pinksterdag] ; zoo trouwens betaamde het hem , die onder de Apostelen de eerste zoude zijn: hem, zeg ik, den stevigen rotsman [den stevigen rotssteen2], op wien de Kerk Gods is gegrondvest, en tegen wien geen hellepoorten vermogen. Hellepoorten nu zijn de ketterijen en de aartsketters. Want het Geloof is in alle opzigten gestevigd in hem3, die den sleutel der Hemelen ontving, en die op aarde ontbindt en in den Hemel bindt. Bij hem trouwens wordt van alle zwaarwigtige geloofskwes-tiën de oplossing gevonden 4.
En j een weinig verder, besluit hij aldus 5:
„Van Hem [Christus] vernam hij het woord: Weid Mijne schapen, hij , wien de hoede is toevertrouwd over de Kudde, die hij dan ook, steunende op de genadekracht zijns Heeren, voortreffelijk weidt en regeert.quot;
Deze taal is voor een ieder te duidelijk, dau dat wij ze nader behoeven toe te lichten.
Eter. VII, torn. I, p. 107. Vgl. üar. LIX, 7, T. I, lib. II. (Migne.gr. PP. t. 41, p. 1029 B—C.)
TOV TtQUlTOV TlüV anOalóXMV TrjV TtSTQaV TTjV aXSQBÓv.
Lxaxanavza yaq tqouov sv aiixat eaxsgeoidij ij niaxis, x.x.l.
Ev xoi'xo) yuQ èazi, navxa xa itjxovfiBva XtTtioKoyxijs niaxeag svQKTxófieva.
O dxoiatv - - - o 7tsjii,axsv[iévos xijv noifivt/v 'o xaloog oStjyiöv sv xfj SwifiEb xov ISiov dsanóxov. quot;Vgl. C. Schrader, II, 204 nn. 2. 3.
310
En in gelijken geest sprak de h. Gregorius van Nyssa (f 402) 7:
„Gevierd wordt de gedachtenis van Petrus, die liet hoofd der Apostelen is, en met wien tevens al de overige leden der Kerk verheerlijkt worden. In hem [Petrus] wordt de Kerk Gods gestevigd (èTttor^ilerai.). Ilij immers, krachtens het Tan den Heer hem geworden geschenk, is de sterke en allerstevigste rotssteen (Ovvog yag «rit xaia trjv... Sugsciv jJ dógayjjg xa\ o^aooic«r^ nécoa, ètp' ijv x. j. A..), op wien de Zaligmaker de Kerk gebouwd heeft.quot;
Ziet, zoo gold, in de eerste eeuwen onzer tijdrekening, door geheel liet Oosten heen, de voor alle Christenen onverbiddelijke wet, dat men, om den schat des waren geloofs te bezitten en te blijven bezitten, den Leerstoel van Petrus, den Paus als zoodanig, als een onbedriegelijk orgaan des h. Geestes moet hoo-ren en aanhangen in onkreukbare trouw.
Nagenoeg twintig jaren later dan deze h. Gregorius, stierf de groote taaireus en „grootstequot; Kerkvader, de h. Hieronymus (f -120), die zoowel het Oosten als het Westen geacht wordt toe te behoo-ren. Wat nu dacht en getuigde hij aangaande ons leerstuk?
„Wij willen hierquot; - zoo schreef onlangs een onzer uitstekendste ne-derlandsche publicisten 1 - „eene gebeurtenis uit de vierde eeuw aanhalen, die menig punt van overeenkomst heeft met de omstandigheden, waarin wij in den laatsten zomer [dien van 1870] verkeerd hebben.
„De groote Hieronymus had Rome verlaten en zich naar Syrië begeven . om daar in de eenzaamheid zijn leven te wijden aan de boet-pleging en de studie. Hij vond er bij zijne aankomst de geloovigen verdeeld omtrent de woorden, waarmee de Christen het groote geheim der h. Drievuldigheid moet belijden. Meletius, Vitalis en Paulinus (zoo noemden zich de drie hoofdmannen van den strijd) hadden elk eene partij gevormd; zij bestreden elkander hevig en ieder van hen trachtte Hieronymus aan zijne zijde te trekken. Wat opmerkenswaardig is, elk van deze drie beweerde dat hij in gemeenschap stond met den Paus van Rome, goed begrijpende, dat, om katholiek te wezen, men ultramontaan moet zijn, om een woord van onzen tijd te gebruiken.
„Nu begreep Hieronymus dat hij zich rechtstreeks moest wenden tot den Paus van Rome . destijds Damasus. „Meletius, Vitalis en Paulinus, „ieder van hen zegt dat zij u aanhangen. Indien een hunner het
1 In altera laudat s. Stcpfi., ed. Migne t. III, p. 734 C.
2 A. van Gestel, Stud over de kerkel. gebeurt, v. d.. dag ('s Bosch 1870), blzz. 70 vv.
311
„zeidc, zou ik liet gelooven. Maar nu alle drie het zeggen, liegen allen of „ten minste twee van hen. Daarom smeek ik Uwe Heiligheid bij het lij-„den en het kruis van Christus, dat gij mij in een brief wilt te kennen „geven, met wien ik het hier te houden heb. Versmaad eene ziel niet, „voor welke Christus gestorven is.quot; Zoo schreef Hierouyraus aan den Paus [Vgi. blz. 215, boven],
„Maar dieper moeten wij binnendringen in het gemoed van llierony-mus, aan wien de naam van grootsten leeraar terecht wordt gegeven, om er het denkbeeld te beschouwen en te bewonderen, dat hij zicii van den Paus gevormd had. „Het Oosten,quot; zegt hij, „geschokt door de „woedezijner volkeren, wil het onverdeelbare onderkleed des lleeren verscheuren. 't Is hier moeielijk te zien, waar de gezegelde bron der waar-„heid vloeit. Daarom moet ik mij wenden tot den Stoel van Petrus en „tot het geloof van Rome, dat reeds door den Apostel geprezen werd. Ik „zoek voedsel voor mijne ziel daar, waar ik eens het kleed van Christus „aandeed. Bij u a!zeen wordt het erfdeel der vaderen onye-„schonden bewaard. De aarde behoudt bij u het zaad Gods in zijne „zuiverheid en het brengt er honderdvoudige vrucht voort, terwijl hier „in het Oosten alles in onkruid ontaardt. Thans gaat in het Westen de „zon der gerechtigheid op. Gij zijt het licht der wereld, gij zijt „het zout der aarde.quot;quot;
„Hoe helderquot; - zoo redeneert nu zeer juist pater van Gestel- „blinkt hier het geloof aan de onfeilbaarheid des Pausen! En men vergete niet dat Hieronymus dit schreef in het jaar 376, dus nu bijna 1600 jaren geleden; men bedenke dat de Kerk niemand w eet aan te w ijzen , die meer kennis had van de li. Schriften en de christelijke oudheid dan Hieronymus. „Alles heeft hij gelezen; hij heeft niets gelezen wat hij niet „begreep, en hij heelt niets begrepen dat hij niet onthield,quot; zegt van hem een andere h. Vader. Volgens Hieronymus „wordt bij den Paus-„alléen het erfdeel der vader en , d. i. het overgeleverd Christelijk geloof ongeschonde n bewaard [Apud vos solos incorrupta „patrum servatur hwreditas).quot; Waarom maken sommigen , die zoo gaarne duitsche geleerden heeten , moeielijkheid om te gelooven dat de Paus onfeilbaar is, wanneer hij-alleen in godsdienstzaken eene beslissing neemt, zonder eerst de beslissing der Kerk af te wachten, terwijl men reeds voor 15 eeuwen geloofde dat [ook] bij den Paus alleen liet geloof ongeschonden bewaard blijft? Te Rome, altijd volgens Hieronymus, is het zaad van het goddelijke woord gevallen op goedeu grond. De vogelen des hemels,* d. i. de beweegbare en onstandvastige opiniën van den dag rooven het daar niet weg; de doornen, waaronder wij hier de ingewortelde nationale dwaalbegrippen kunnen verstaan, verstikken het niet.
„Daarom is de Paus het zout, dat de aarde voor verderf behoudt; hij is het licht, dat de duisternissen der wereld verdrijft; hij is de zon, die tot aan de uitersten der aarde het licht der waarheid en gerechtigheid verspreidt. Doch, waarom meent Hieronymus bij Dainasus, den
312
Paus van zijn tijd, de zuivere waarheid van het Christendom te vinden? Hooren wij hem zeiven; maar wij wenschlen dat alle onze lezers in staat waren om den grooten leeraar te verstaan in zijne eigene taal; want t is ons onmogelijk de majesteit zijner woorden terug te geven. „Boven allen en voor alles [schrijft hij l] Christus volgende, „blijf ik in gemeenschap met Uwe Heiligheid, dat is, met den Stoel „van Petrus. Ik weet dat op deze Steenrots de Kerk gebouwd is. Wie „buiten dit huis (op Petrus gebouwd) het paaschlam eet, is een on-„heilige (geen Christen). Wie in deze arke van Noach zich niet be-„vindt, zal vergaan wanneer de zondvloed alles overstroomt. Ik houd „mij niet aan Vitalis; ik wend Meletius den rug toe; ik wil niets weten „van Paulinus. Wie met u niet vergadert, verstrooit; dat wil „zeggen: Wie niet van Christus is, behoort den Antichrist.quot; quot;
„Hij ontving niet spoedig een antwoord van den Paus , gelijk hij wel gevreesd had, dewijl hij ver van Rome en in een zeer kleine, -weinig gekende plaats woonde, waar de gemeenschap met Italië zeer moeielijk was. Echter kon hij niet rusten, voordat de onfeilbare Paus hein den waren weg had gewezen. Daarom zond hij hem eenige maanden later een tweeden brief, waarin hij o. a. schreef; „De ketterij, sterk door „de ondersteuning der Vorsten, is hier vol Aoede. Elke der drie par-„tijën, waarin hier de Kerk gescheurd is, wil mij tot zich trekken. „Ondertusschen roep ik tot allen: Wie den Stoel van Petrus aanhangt,
„HIJ is DE MIJNE.quot;
„Hebben wij, nederlandsche Katholieken der XIX eeuw, een ander geloof, dan wij hier voor vijftien eeuwen met zooveel geestdrift en kracht door Hieronymus zien belijden? Vrij mogen liberale dagbladschrijvers en andere publicisten beproeven om ons over te halen tot hun gevoelen en hunne partij. Wij zullen vragen: wie uwer staat in gemeenschap met den Paus, aan wiens zijde slaat Pius IX? Ook daar zullen wij staan; want wie met Petrus is, is de onze. Pius IX is gezeten op den Stoel van Petrus. Christus heeft op Petrus en zijne opvolgers de Kerk gebouwd. Wie derhalve Pius IX aanhangt, hangt Christus aan.quot;
In der waarheid, zoo redeueerende, toonen wij den h. Hieronymus na te volgen, die nog elders de feitelijke onstente-nis van dwaling bij, alsook de aktieve ondwaalbaarheid van, 't pauselijk Leeraarsambt nadrukkelijk erkent, èn waar hij Petrus noemt {ibid.):
1 „Ego nullum piimum nisi Christum sequens Beatitudinis tuae, i. e. cathedrae Petri, communione consocior. Super illam petram aedificatam eeelesiam scio. Quicunque extra hanc domum agnum eomederit, profanus est. Si quis in Noë area non fuerit, peribit.... Quicunque tecum non colligit, spargit: h. e. qui Christi non est, antiehristi est.quot; AdDamas., Ep. 57 (ai.XV), n. 2,a. 381.
313
......den Prins der Apostelen, op wien de Kerk is gegrondvest: welke
éene daarom uit de twaalven werd uitverkoren, opdat door dit aangestelde Hoofd alle aanleiding to t sc h eu ring w i erd voorko men 1....quot;
èu waar hij Rufinus van Aquileja toeroept {Adv. Ruf, lib. I, n. 4):
„Weet, dat het Geloof van Rome, alreeds door den Apostel [Paulus] geprezen, voor dergelijk bedrog ontoegankelijk is, al mogt ook een Engelanders prediken dan gepredikt is.quot;
en, eindelijk, waar hij, uit zijn woonplaats Bethlehem, in een vertrouwelijken brief, aan de maagd Demetrias in dézer voege raad geeft:
„Toen gij nog kind waart en Bisschop Anastasius, zaliger en heiliger gedachtenis, de Kerk van Rome bestierde, heeft een woedende storm van oostersche dwaalleeraars de zuiverheid van het door den Apostolischen mond [Rom. I: 8.] geprezen geloof pogen te bezoedelen en te doen wankelen. Maar deze man van zeer rijke armoede en apostolische bekommering sloeg ijlings het vreeselijk hoofd [dier sekten]
en w ist het geschuifel der slange tot zwijgen te brengen. En aangezien ik redenen heb te vreezen, - want het gerucht is tot mij doorgedrongen, dat zulke streelende eu vergiftige leeringen hier en daar nog voortsluipen- zoo meen ik. uit vaderlijke toegenegenheid, u te moeten waarschuwen, dat gij het geloof van den h. [Paus] Innocentius,
die hem [Paus Anastatius] op den Apostolischen Stoel is opgevolgd, vasthoudt en gèèn andere leer, als hoe wijs en verstandig zij u ook toelagche, aanneemt. Dezulken toch zijn gewoon in 't geniep te fluisteren [per anyulos mussitare) en zich voor te doen, als zochten zij Gods geregtigheid.quot;
Ook voor den h. Cjrillus van Alexandrië (f 44 i) heeft Petrus'
naam de beteekenis van niet te verwrikken rotsvastheid in ; ■
zake des geloofs, waarom dan ook de Kerk-zelve, door op hem te steunen, veilig en door geen hellemagt ooit te bereiken, vaststaat1! Doch ziehier, woordelijk, hoe hij, namens zijne patriarchale Kerk, in een schrijven aan Paus Coelestinus, plegtiglijk getuigt, dat Petrus' wettige opvolger in 't pauselijk d. i. opperst Leeraars- en Herdersambt de opperste Geloofsregter is2;
„Is het geoorloofd, in ziilke ernstige en belangrijke zaken, waar-
J
1 De ss. Trin. dial. IV, p. 507. Vgt. In Joan. ev. 1: 42, 1. II, p. 131 (Migne, t. VI, p. 219 B—C; t. IV, p. 1064).
2 Ep. IX (al. XI) t. X, p. 80 (Migne, gr. PP. t. 77). Cf. Constant, Epp. Rom. Puntif., inter Coelestini epp., cp. I, n. 7, col. 1094, ed. Paris. 1721 : Bouix, I, p, 344.
314
bij door sommigen het geloof in gevaar van bezoedeling of verwringing wordt gebragt, straffeloos te zwijgen en alwat tot dusver gebrouwd en beproefd is, zoo maar bewimpeld te laten rusten, dan voorzeker zal stilzwijgendheid, zou ik meenen, goed en zonder gevaar zijn... . Dewijl God echter in deze zaken voorzigtigheid van ons vordert en de langdurige kerkelijke gewoonte ons aanspoort, dat dergelijke zaken Uwer Heiligheid worden meegedeeld, zoo kan ik niet nalaten, U
te schrijven, wat openbaar is: hoe namelijk de Satan____geen poging
onbeproefd laat, om alles dooreen te mengen en hevig tegen de Kerken Gods te woeden en onder alle de volkeren, die het regte pad des geloofs bewandelen, een omvèrw erping te bewerken.quot;
De Patriarch liad liet oog op de kuiperijen en geloofsver-draaijingen van Nestorius en diens aanhang. Maar hoe, mag men hier vragen, kende dan Cyrillus, een zoo geleerd en onverschrokken kampioen des geloofs, de eigenlijke leerstellingen der katholieke Kerk niet? Getuigt hij niet van zich zeiven, dat hem „de bediening des woords en de handhaving des geloofs is toevertrouwdquot;? Waarom dan neemt, hij tot den Paus zijn toevlugt? Het antwoord ligt in hetgeen hij verder schrijft (ihld. p. 84):
Toch hebben we hem [Nestorius] onze gemeenschap niet op durven zeggen, alvorens dit alles aan Uwe Heiligheid te hehhen medegedeeld. Gewaardig U derhalve, ons uw goeddunken te melden, opdat het voor ons duidelijk zij, of wij met hem behooren om te gaan, dan wel of wij hem vrijelijk moeten zeggen, dat niemand gemeenschap mag houden met een mensch, die dergelijke dwaalleer begunstigt en predikt. En zeer duidelijk dient in Uwen brief Uw oordeel over deze zaak te worden uiteengezet, immers niet slechts voor de zeer godvreezende bisschoppen van Macedonië, maar ook voor die van geheel het Oosten.quot;
Ziedaar Cyrillus' voorname drangreden. Er moest, in geloofszaken, ter handhaving van de zuiverheid en eenheid des geloofs, bepaalde en allezins gewisse zekerheid zijn, en deze onfeilbare gewisheid nu hopen en verwachten de orthodoxe bisschoppen uit het Oosten te zullen erlangen van Eome'a Zetel en diens Bekleeder. De Bisschop van Rome is, in geloofszaken, als deGeloofs-regter van Christus' Kerk, onfeilbaar: dit stond bij hen, ais een erkende en uitgemaakte waarheid, onomstootelijk vast.
Volgens Basilius, aartsbisschop van Seleucia, uit het midden dierzelfde Ve eeuw, is de h. Petrus 1: „de opperste der Aposte-
In Dnvid or. XVII, n. 1 (Migne, gr. PP. t. 85, p. 217).
815
^en; de eerste van Christus' jongeren; de uaauwkeurige tolk der door den Vader geopenbaarde geheimenissen
(d tööv Ttnoa naTQog ctTioxocivifisutv SQfit/vevxyg a x q i, {I tj g) •
de wandelaar op de baren der zee.quot; Welnu, als zoodanig, als „de naauwkeurige tolk der Openbari.ngsleerquot;, loeft Petras in Zijne Op volgeren, op Rome's Zetel, altoos voort.
En niet anders getuigt Theodoretus (f 460), de geleerde bisschop van Cyrus, in Palestina. Ziet hier, wat hij aan Paus Leo-de-Groote o. a. schrijft 1:
_____ Versierd is Uwe zetel met vele prserogalieven_____ Vooral
ecliter tooit hem het geloof', waaromtrent de h. Paulus zoo treffend getuigde, toen hij uitriep [Rom. I: 8.]: Uw geloof wordt in
de gansche wereld verkondigd____ En hun 2 God heeft thans nog
dezen hunnen zetel verheerlijkt, door op dezen Zetel Uwe Heiligheid te plaatsen, van Wie de stralen van 't orthodoxe geloof {rijs o^öoJoliaj rai,- axvivag') uitgaan.
Schier in dezelfde woorden schrijft hij aan de monniken van Konstantinopel2;
„Ook heeft de thans regeerende Bisschop van Rome, die, van het Westen uit, de stralen der ware geloofsleer naar alomme uitschiet, de h. Leo, ons dezen geloofsregel {zfjs Tticnsca; tov XagaxjijQu') schriftelijk meegedeeld.quot;
En waaraan nu door Theodoretus deze wisse en algemeene „uitstraling des orthodoxen geloofsquot; wordt toegeschreven? Aan den bijzonderen bijstand des h. Geestes, gelijk hij zelf, in eerstgemelden brief, verklaarde (t. a. p., p. 1916):
„... Bewonderd hebben wij Uwe geestelijke [d. i. uwe van den h. Geest herkomstige] wijsheid, en de genade des h. Geestes, die door Uwen mond gesproken heeft, hebben wij luid geprezen.quot;
Nog elders, in een brief aan den presbyter Renatus, spreekt hij deze plegtige taal 3:
„In meer dan een opzigt bezit deze allerh. Zetel den voorrang (ïijy r/ys/j,oviav) boven alle overige Kerken der aarde, en
I
E/j. 113 (Migne, t. 83, p. 1914).
Ep. 145 (ibid. p. 1383).
* Efgt;. 106 (116) ibid. p. 1324. Vgl. in Ps. XLVII ibid. t. I, pp. 1212 sq.
316
dézen voorrang inzonderheid, dat hij van de vuilnis der ketterij bevrijd bleef en nooit door een afvallige bekleed ■werd, edoch deze apostolische genade ongeschonden bewaarde (dxrjQaTov lt;Tteipi'ia|s).quot;
Ziet, zoo dachten en spraken en schreven, in de IVe en V' eeuwen, de groote en heilige mannen van het Oosten over den Zetel d. i. Rotsman van Rome. Dat dan vrij onkundige ofwel blinde partijgangers der XIXe of Judas-eeuw, gelijk een vermetele „Janusquot; of ligtzinnige Gratry, zich verstouten , zulk een bundel van schitterende getuigenissen te ignoreeren of te loochenen !
En nu : het Westen. De h. Hilarius van Poitiers (f 368) brengt heel de geloofsvastheid der Kerk van Christus tot Petrus' belijdenis terug, waar hij o. a. zoo kernachtig schrijft1:
„Dit geloof [van Petrus d. w. z. de geloovende Petrus] is het fondament der Kerk: door dit geloof zijn, tegen haar over, de hellepoorten
Ziehier geheel de schoone taal van dozen uitstekenden Kerkleeraar. Hij geeselt er bovendien, en niet zacht, de aloude goddelooze woede van het aria-nisme enz. tegen God en tegen Christus, in onze dagen door Renan en soortgelijke modernen zoo heftig opgerakeld en, terwijl we dit schrijven, met zulke helsche driestheid alvenvoestend aan 't werk tegen den persoon en het ambt van Christus'' Stedehouder, onzen dierbaren Pius-de-Groote: „Haee fides [Petri] ecclesiae fundamentum est; per hanc fidem infirmes (al. infirmae) adversus earn sunt portae inferorum. Haee fidas regni coelestis habet ela. es. Haec fides quae in terris solverit aut ligaverit, et ligata in coelis sunt et soluta. Haee fides paternae revelationis est munus, Christum non creaturam ex nihilo men-tiri, sed secundum proprietatis naturam' Dei filium confiteri. O miserae stulti-tiae furor iinpius, non intelligens beatae seneetutis fideique martyrem, et mar-tyreiti Petrum, pro quo Pater rogatus est, ne fides ejus in tentatione defieeret [Luc. XXII]: qui iterata a se dilectionis in Deum postulatae professione, ten-tari se adhuc tamquam ambiguum et ineertum tertia interrogatione [Joan. XXI: 17] congemuit, per id quoque a Domino post tertiam tentationis purgationem infirmitatum, Pasce oiks meas, ter meritus audire, qui in eunctorum Aposto-lorum silentio Dei filium revelatione Patris intelligens, ultra humanae infirmi-tatis modum, supereminentem gloriam beatae fidei suae eonfessione promeruit. In quam nunc interpretandae vocis suae dedueimur uecessita-tem? Ille confessus est Christum filium Dei: at mihi tu hodie, novi apostolatus mendax sacerdotium ingeris Christum ex nihilo creaturam. Quam vim affers dictis gloriosis? Filium Dei confessus, ob hoc beatus est. Hoe revelatio Patris est, hoe ecclesiae fundamentum est, haec securitas aeternitatis est. Hinc regni coelorum habet claves, hinc terbena ejus judicia coelestia sunt (De Trimt. 1. VI, nn. 37 seq.).quot; Vgl. 1. II, n. 23; Com. in Malth XVI; Tract, in Ps. 31: 4.
317
zwak. Dit geloof heeft de sleutelen van het Rijk. des Hemels____ Vanhier,
dat zijne aardsche oordeelen [die van den geloovenden Petrus als zoodanig] hemelsche oordeelen zijn.quot;
Kan het duidelijker? Of mag een bij mogelijkheid verkeerd en feilbaar oordeel over geloofszaken een „hemelschquot;, d. i. een in den Hemel regtsgeldig oordeel genoemd worden?
De h. Ambrosius (t397) zegt {Be poenit., lib. I., e. 7.):
„Ze hebben Petrus' erfdeel niet, zij, die Petrus' geloof niet bezitten, welk geloof zij door goddelooze verdeeldheid vaneenscheuren.quot;
„Ik verlang in alles de Kerk van Rome te volgen 1.quot;
Op een andere plaats1 betoogt hij uit het Evangelie, hoe vooral Petrus den goddelijken Meester inniglijk aanhing en liefhad. Van aanhankelijkheid en liefde - zegt hij - hebben ook de overige jongeren, wel is waar, edoch nooit meer dan Petrus, en ook nooit alleen of zonder Petrus, blijken gegeven, - deze, daarentegen, menigmaal geheel alleen en afzonderlijk, en zelfs in veel grooter mate dan zij. Diensvolgens -zóo besluit hij - heeft Zijnerzijds de Christus den overigen Apostelen gèèn voorregt geschonken, wat Hij niet aan Petrus tevens gaf; terwijl Hij Zijnen Petrus nog bovendien, enwel Petrus alleen en uitsluitend, naar aanleiding zijner driemaal herhaalde liefdebetuiging, met het grootste aller voorregten begiftigde, door hem aan te stellen tot Plaatsvervanger Zijner liefde, tot Opperherder van geheel Zijn Kudde.
21
Expos, evong. sec, Luc., 1. X, pp. 1535, 1542 seqqi Vgl. De virgin., l.un. c. 16; de fi'ie, 1. IV, c. 5, nn. 56, 105; Pseudo-Ambr,, XLIV, n. 5 ad Uatth. XVI: 18 .
818
In een brief aan de romeinsche Keizers noemt hij de Kerk van Rome „het Hoofd der geheele romeinsche wereldquot;; en, zegt hij, „van-ddar-uitquot; - van dit Apostoliesch Geloof -„vloeijen de regten der h. gemeenschap tot allen1.quot;
Hoor, wijders, hoe hij, goedkeurenderwijs, de gedragslijn van Satyrus verhaalt. Deze was, tengevolge van een hevigen zeestorm, ergens aangeland, waar hij, om met zekerheid te weten, of er 't ware geloof al dan niet gehandhaafd werd, zich tot den bisschop dier landstreek wendde, en slechts onderzocht: of2 „d eze met de katholieke bisschoppen, d. w. z. met den Stoel van Rome, in gemeenschap leefde.quot;
Maar nog tastbaarder getuigt, over Petrus en diens wettige opvolgers, zijn wereldberoemd gezegde 3 :
„Waar Petrus is, daar is de Kerk, en waar de Kerk is, daar is gèèn dood: daar is het eeuwige leven.quot;
En deze onbewimpelde taal verscheelt weinig van hetgeen hij elders schrijft {De incarnal., 1. V, c. IV, nn. 27 sqq.):
Petrus' geloof derhalve [de geloovende Petrus] is het fondament der Kerk; -want niet Tan Petrus' vleesch [niet van den mensch, als zoodanig], edoch van Petrus' geloof [van den op hoo-ger ingeving geloovenden Petrus] geldt de godspraak: demagten des doods zullen het [Petrus' geloof, den geloovenden Petrus] niet overweldigen. Maar zijne (Petrus') belijdenis verwon de hel. En deze belijdenis sloot niet slechts éene ketterij uit; want, aangezien de Kerk, evenals een vaartuig, herhaaldelijk door allerlei golfslagen gebeukt -wordt, zoo moet dan ook het fondament der Kerk tegenover alle ketterijen bestand zijn.quot;
Dergelijke woorden behoeven geen nadere toelichting.
Dat overigens dit „fondament der Kerkquot; altoos, feitelijk.
„Totius orbis Romani caput Romanam Ecclesiam, atque illam Apos-tolorum fidem, ne turbari sineret, obsecranda fuit Clementia Vestra; inde enita in omnes venerandae Jura communionis dimananty Imperatt, Grat., Valentin, et Iheodos., Ep. XI, n. 4 (Migne, lat. PP. t. 16, p. 946). Vgl. s. Aug. contra Jul, 1. I, n. 19.
„Advocavit ad se episcopum,... pereontatusque ex eo est, utrum cum epis-copis catholicis, hoc est, cum romana sede conveniret.quot;quot; Serm. de obit. fr. Satyr., L I, n. 47.
s Enc.rrat. in Ps. XL, c. XIX (Migne, t. I col. 1082). De Sacr. 1. III, c. 7
daadwerkelijk, zulk een stevigheid des geloofs getoond heeft te - ip
bezitten, dit erkent zelfs Ruamp;nus, de groote tegenstander des h. Hieronymus, waar hij zegt1:
• Gèèn ketterij ontstond in de Kerk van Rome____daar werd liet sym-
bolum des geloofs ongerept bewaard.quot;
Den diepen grond van dit feit zonder wederga vinden we, omstreeks hetzelfde tijdstip (417), ondubbelzinnig aangewezen door den diaken Paulinus, terwijl hij, in een klaagschrift tegen de pelagianen, Paus Zosimus toespreekt, en o. a. zegt 2:
f •
......Nooit -wordt het -ware geloof geschokt, en bovenal niet in
de Apostolische Kerk, welke de dwaalleeraars even ge mak kit ijk
ontdektals naar waarheid bestraft____ opdat in hen het ware geloof
zij, hetwelk de Apostelen hebben geleeraard en, niét alle verkondigers des katholieken Geloofs, de Kerk van Rome vas thoud t.quot;
Desgelijks getuigt Paulinus' tijdgenoot, de spanjaard Bacchia-rius (t 430) 3. Al ontstonden er ook ketterijen te Rome, toch,
zegt hij, heeft gèèn dezer den Leerstoel van Petrus,
dat is, den Zetel des Geloofs, weten te omknellen noch te verwrikken (aut tenere po lult aut moveré).
De h. Augustinus (t 430), teregt door alle eeuwen heen gevierd als de groote Leeraar der genade, heeft bovendien ten volle aanspraak op zijn esretitel van Leeraar der Kerk.
Dieper dan hij heeft geen Kerkvader onze onderwerpelijke leerstof doorgrond. De rampzalige scheuringsproeven van pelagianen en donatisten, waar hij steeds zoo warm tegen ijverde, was voor dit uitstekend genie een gereede aanleiding, om alle eigenschappen en voorregten der eene katholieke, door God-zel-ven gestichte en, zoowel uit kracht van Christus' beloften, als door den onafgebroken invloed des h. Geestes, gehandhaafde
m
■
- i'|
1 Comment ar. in Symbol, aguil. Zie Kouth, rel, sac., t. V., p. 331 , adnot. 3.
2 „Beatitudinis tuae justitiam obsecro, Dominc Zoslme papa venerabilis. Num-quam fides vera turbatur, et maxime in ecclesia apostolica ,in qua pravae fidei doctores, at deprehenduntar facile , ita veraciter punluntur, ut moriantur in illis.nisi correxerint, quod deterins perpetrarant; ut in illis vera sit fides,
quart! Apostoli docuerunt et romana cum omnibus catholicae fidei doc-toribus tenet ecclesia....'quot;' Zie S. Aug. Opp. t. X, apjj., pp. 102 sqij. Vgl.
zijn Libell. Zosimo Pap. oblnt. tont. Coclest, an. 417.
3 Fides IL Zie D' H. Klee , Rath. Dogmatik (ed. Ill, Mainz 1844) 1, 240, n. 1.
820
Kerk tot in haar diepste grondvesten te beschouwen en krachtdadig te verdedigen. Het verheven standpunt des h. Petrus en van den h. Stoel in de Kerke Gods, het allerinnigst wederzijdsch verband tnsschen katholieke geloofs-eenheid en katholieke ge-loofs-waarheid, en hoe deze beide bestanddeelen noodwendig ineensmelten: dit alles heeft Hippo's bisschop uitmuntend gevat, en beschrijft hij dan ook telkens meesterlijk.
Uit deze zijne leeropvatting en innige geloofsovertuiging is de groote grondregel gevloeid, waarop, bij alle ernstige verhan-deling over de Kerk, principieel alles moet neerkomen en als op zijn waarachtig steunpunt behoort te rusten, namelijk: de Leerstoel der Eenheid is de Leerstoel der Waarheid1.
En ziehier nu het zielroerende volkslied, een soort van psalm, waarmee hij zijn eigen onbeperkt geloofsvertrouwen in Petrus' Opvolger bij het hem toevertrouwde volk, ter hunner bevestiging tegenover de donatisten, tracht in te scherpen 2:
„Komt broeders, indien gij -wilt ingeënt worden op den -wijnstok! Hoe smart liet ons, u zoo afgeknot te zien liggen! Telt, van Petrus' regeering af, de bekleedersvan zijnen Zetel, en ziet, hoe ordelijk de eene Vader den ander is opgevolgd! Deze (Stoel) ig de Steen-rota» welke de flere liellepoorten niet verwinnen
„In dienzelfden Petrus (zegt hij elders 3) schonk [commendavit) Hij [Christus] de eenheid. Wel waren de Apostelen vele, edoch aan éen slechts wordt gezegd: Weid Mijne tchapen.quot;
Csecilianus van Karthago - zoo schrijft hij elders [Ep. 43, n. 7)-moest zich over zijn vele tegenstanders in geenen deele bekommeren, en waarom niet?
„...omdat hij [Caeclliaan] zich door gemeenschapsbrieven vereend zag èn met de Kerk van Rome, bij welke]het principaatsch^p van den Apostolischen Leerstoel altoos heeft gebloeid (in qua
CDeus) in Cathedra Unitatis doctrinam posuit Verit atis.'quot; Zie zijn Ep. CV, class. II, Donalistis, c. 16 (Ed. reg. t. II, col. 303).
„Venite, fratres, si vultis ut inseramim in vite!
821
temper apottolicae cathedrae viguitprincipatus), en met de overige landstreken , vanwaar het Evangelie tot Afrika was overgekomen.quot;
En als hij de dwaalleeringen van donatisten en pelagianen met het Kaïns-teeken van nooit gehoorde nieuwigheden bestempelt, ook daar beroept hij zich telkens op de aloude en alleen-waarachtig kathoheke Kerk. Maar, welke nu is, in zijn oog, deze aloude en éene waarachtig-katholieke Kerk? DievanEome, „de bij uitstek apostolischequot; 1.
En dat de h. Stoel van Rome, de Paus derhalve als zoodanig, aan de kathoheke Kerk het ouverdelgbaar karakter van waarheid en ondwaalbaarheid indrukt en meêdeelt, dit was voor den grooten Augustinus zoo gewis en ontwijfelbaar, dat hij, de drangredenen opsommende, die hem katholiek doen blijven , plegtig o. a. verklaart 2 :
„[In de katholieke Kerk]____houdt mij de, tot op het tegenwoordig
episkopaat, onafgebroken rij-volging der Priesteren op den Stoel des h. Petrus, aan wien de Heer, na Zijn verrijzenis, de hoede Zijner schapen heeft toevertrouwd.quot;
Hoor, eindelijk, met welk een geestdrift de Adelaar van Hippo het eindbeslissend oordeel van den Paus over Pelagius' aartsketterij, zoodra het in Afrika was aangekomen, geloovig begroet, onvoorwaardelijk aanvaardt en luide, van den kansel, lofprijst 3;
„...Over deze zaak (zegt hij) zijn reeds twee Konciliën [d. i. de acta der twee afrikaansche Synoden van Karthago en van Mileve (416)] opgezonden naar den Apostolischen Stoel, en van daar [van Paus Innocentius I] zijn nn ook de rescripten gekomen. Ue zaak Is uit. Och of nu de dwaling ophoude...quot;
Vgl. Ep. IiIII, n. 2; Contra Jul. 1. I, c. 4; De uülitate cred., c. XVII, n. 3) ; ado. Petilian, 1. III, c. 51 sqq.
Contra ep. Manich. 1. unie., c. IV, n. 5.
Ziehier geheel dit allerbelangrijkst citaat: „Ubi talos [pelagianen] inveneri-tis, occultare nolite, non sit vobis perversa misericordia: prorsus ubi tales in-venei itis, occultare nolite. Redarguite contradicentes , et resistentes ad nes per-ducite. Jam enim de hac causa duo concilia missa sunt ad sedem apostolicam: inde etiam rescripta venerunt. Causa finita est: utinarn aliquando J^iniatur error. Ergo ut advertant monemus, ut instru-antur docemus, ut muienter oremus.'quot;' Serm, de Verb, evang. Joan. VI (Opp. t. V, p. 645 ed. Maur; Migne, Patr. lat., T. 38, col. 174, noot). Dit, naar quot;t chijnt, was nu reeds de tweede keer, dat de bisschop van Hippo, nd't eindbeslissend antwoord des h. Innocentius I, tegen't pelagianisme predikende optrad.
322
Hier veroorlove ons de lezer een kleine uitweiding.
Deze overduidelijke geloofsuiting en schitterende getuigenis uit de Ve eeuw (417), van een man ah Augustinus, sedert zoo lang reeds, door de gansche Kerk henen, een waar adagium, een axioom, een spreekwoord geworden (- Horna locuta, causa finita: Rome heeft gesproken, de zaak is uitgem aakt!-), heeft oog en hart aller bestrijders van 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken steeds als een pijnlijke doorn gestoken. Inzonderheid voor jansenisten, gallikanen, febronianen, jozefisten en soortgelijken kon het niet wel anders, of deze geijkte term des geloofs en der algeheele onderwerping moest hun als een onuitstaanbaar , immers verpletterend, doodvonnis in de ooren klinken. Vanhier hun allerlei spitsvondigheden, om er althans de kracht en diepe beteekenis van te ontzenuwen 1. Zoo scheen,
In zijn geschrift Du Com:, et delapaix relig. i T. I,p. 515) zocht de (thans tot inkeer gekomen) deken der Sorbonne, Msgr Maret, zich met de volgende opmerking uit de verlegenheid te redden , waarin deze tekst van Augustinus ook hem gebragt had: „La cause (zegt hij) était finie, jjarce qu'il y avait „accord de toutes les e'ylises, adhéract aux sentences portées par diver s con-„ciles et confirmees par le Salnt-Siége.'quot; Men heeft nogtans, zooals hier de geleerde benediktijn Dom Pr. Gueranger (Mnn. pontific., p. 102) aanmerkt, Augustinus'' eigen woorden slechts aandachtig te lezen, om in te zien, hoe duidelijk hij zegt, en met welk een nadruk hij heeft willen zeggen , dat hem hier, alle'en en uitsluitend, slechts de beide afrikaansche synoden en het bekrachtigend eindbesluit des h. Innocentius voor den geest z-neefden. Wil men een nieuw bewijs? Men leze den Brief des h. Augustinus aan Juliaan over deze zaak {contra Julian. Pelag., 1. I § 3; vgl. Gueranger, aid., p. 103). Laatstgenoemde voegt er bij: „les ëvóques fran9ais „du XVIUquot; siècle,re'pondant aux jansénistesquis'effonjaient, parl'argument „de Mgr. de Sura, d'éluder la porte'e dn mot de Augustin directement applicable a la Bulle Unigenitus, dëveloppent dans leurs Mandements les conside'ra-j,tions que j'allègue i*;! en passant. On peut voir les pages éloquentes de ces .prélats rëunies et publie'es dans un recuell, spe'cialement les P.landements de „MM. de Mailly, archevêque de Eeims, de Tenein, archevêque d'Embrun, de „SaintAlbin, archevêque de Cambrai, de Languet, archevêque de Sens, de ,Belsunce, évêque de Marseille, de ïleury, alors évêque de Frejus, etc. Je me „contente de citer Fénélon qui figure avec honneur dans cette précieuse collection (Kecueil des Mandements, p. 502): „Saint Augustin, dit-il, tranche „en deux mots par pure autorité les plaintes des pélagiens. „Onaenvoyé, t,dit-il, au Siége apostolique les actes des deux Conciles d'Afrique sur cette „ „cause. II est venu des rescrits de Rome: la cause est finie.quot; Rien n'est plus j.clair, mes très-chers frères; loin de nous toutes les vaines subti-„lités. Avant les rescrits qui vinrent de Rome, les deux Conciles
323
nog onlangs, ook l'dbbê Gratry er niets beters op te weten, dan doodeenvoudig, en in zeer aanmatigende orakeltaal, te beweren, dat door den h. Augustinus... „nooit zoo ietsquot; gezegd is!! Kan men stoutmoediger onbeschaamdheid denken? Doch ziehier letterlijk 's mans prachtig proefstuk 1:
„Maar hoe slaagt men [wie ?J er in om autoriteiten te vinden, zelCs [!!] „latijnsche , niet ten gunste der persoonlijke 2 of niet persoonlijke on-„feilbaarlieid (waaraan men in die tijden [NB!] in liet minst nog niet „dacht), maar enkel en alleen ten gunste van den II. Stoel, en om, be-„halve het primaatschap, nog eenig ander voorrecht te doen uitkomen, „dat de overige apostolische zetels niet zouden hebben? - Men [wie?] „beroept zich op twee of drie [?!] teksten, altijd dezelfden, bepaaldelijk „op... den H. Augustinus. Meu 3____ laat den II. Augustinus dit spreek-
Deux. lettre a MsgT Dechamps (holl. vert, van..., blz. 84).
Zie, overdit onwaardig woordenspel, boven, Afd. I, Hfdst. III, blzz. 80 vv.
De woorden, die we ginds en hier weglieten, zijn, ginds: „den H. Ire-nseus en,quot; hier: „Men legt, zooals de H. Liguori dat doet, den H. Irenteus „in den mond; „Allen moeten noodzakelijk van de kerk van Rome afhangen, „„als van have bron en haar hoofd (Omncs a romana Ecclesia necesseestut pen-„deant, tanquam a fonte et capitey — een woord dat door Ireneüs nooit is gesproken....'quot; Eilieve! nooit „gesprokenquot;?... Hoe weet ge dat ?.... Maar,dan toch nooit „geschrevenquot;! In hetgeen van Irenteus' geschriften, en grooten-deelsuit het grieksch overgezet, tot ons is gekomen, vindt men, het is zoo, dit woord nergens geschreven. Maar, den aangegeven zin? Ontegensprekelijk zeker. We mecnen het (boven, blzz. 289—295) handtastelijk te hebben aangetoond. Zachts gesproken, is het derhalve naamloos laf, om hier een, ik weet niet welke verdenking van, zij 't dan ook onschuldige, tekst-vervalsching of -verwringing te komen werpen op den h. Kerkleeraar Alphonsus de Liguori en op kardinaal Bellarminus , enkel wijl zij er zich toe bepaalden , slechts den waarachtigen zin van Irenaiusquot; onloochenbaar gezegde weer te geven, — op twee zulke groote en geleerde mannen, tegenover wier onmetelijke verdiensten geen akademist-ex-oratoriaan, als Gratiy, met al zijn franschen wind en opgeblazenheid kan opwegen. Hoe stout! Hij ! zelfs zijn eigen Fenelon heeft hij niet verstaan, of.... niet willen verstaan ? Ook ik „verdenk niemands goede trouw.quot; Maar toch, wat schijnt het te zijn,- onvergefelijke „onoplettendheidquot;, danwel niet te kwalificeeren „bedrogquot;, • wanneer hij, Tabbé Gratry zelf (holl. vert. blz. 87) , van den Aartsbisschop van Kamerijk (De sunmi Pontij', auctorit. Diss., Inleiding, Oeuvres (ed. Lefèvre, Paris 1835), T. I, p. 353) vinnige ■woorden overneemt, geschreven tegen de appellanten en gallikanen dier dagen, „Hos, zegt hij er o. a. welteregt, ad meliorem frugem revocare quivis alius
324
„-woord zeggen...: ..Rome heeft gesproken, de zaak is uitgemaakt [Roma „locuta est, causa fintta est..).quot; Die formule van den H. Augustinus „heeft ongetwijfeldquot; [let -wel op, geëerde lezer!] „iets beslissends en „bepaalds als een axioma. Alles is er mee gezegd. Rome heeft gesproken en de zaak Is beslist. Rome heeft gesproken; dat „zegt alles, het overige doet er niet [?!] toe. - Eén ding heb ik „er maar op tegen; dat namelijk de H. Augustinus nooit zoo „iets heeft gezegd.quot;
Hoe verregaande!... Om echter den gewezen oratoriaan en diens kameelslikkende muggezifterij geheel te achterhalen, hebbe men geduld genoeg, om nu ook nog 't fraaije schijnbewijs te vernemen, wat hij, tot staving - zal hij gemeend hebben - zijner allesdurvende ligtzinnigheid, doch, welbeschouwd, ter omverwerping van heel zijn kaartenhuis-pleidooi aldus formuleert:
„Zie hier den tekst van den H. Augustinus, -waarin ik, -wat mij betreft, „-wel den voorrang van den H. Stoel vind uitgedrukt— en dat „is iets, -wat ik [NB!] gaarne aanneem, -want dat gelooven wij allen — maar „[let op!] mèn [wie?] vindt er niet dat spreekwoord in, noch zelfs de „bewering, hoe dan ook verholen [?!], dat de uitspraak van Rome op zich „zelf [???] alles [!!] is, zooals de formule: iJomo locuta est, causa jinita est. „ons zou doen denken. Ziehier den tekst: „Over deze zaak hebben reeds „ „twee conciliën hunne acten opgezonden naar den apostolischen stoel „„en de antwoorden van daar zijn ook gekomen. De zaak is uitgemaakt.quot; quot;
Aldus deze feniks, ,,un des cinquante de l'académie fran-gaisequot;!!i Zegge nu ieder verstandig man, of België's Primaat al dan niet regt had, zijn bevitter aldus teregt te wijzen 1:
„Le P. Gratry m'écrit que S. Augustin n'a dit cela [„Rome a parléquot;] nulle part. II sait cependant bien que j'ai cité le texte entier de S. Augustin...., et que je n'ai fait ini que résumer ce texte comme Ie résumé trés fidèlement l'adage si connu qu'il me reproche. Voif-i le texte entier de S. Augustin: „Deux Conciles „ont déja fait parvenlr leur jugement au saint-Siége surcette cause. La „réponse en est venue (de Rome), la cause est finie.quot; Si je traduisais: Rome a répondu, la cause est finie, je traduirais littérale-
Zie Deux. rép, de Msg*. Dechamps a Msg', Dupanloup, Append., p. 101, note 1. Heel deze noot is bij M. Heuser (t. a. p., blz. 34) onvertolkt achtergelaten, Maar hij heeft er zijn lezers van verwittigd.
825
ment. Est-ce que Rome a parlé n'est pas la inême chose que Rome a re'pondu? h'adage augustinien est done fidéle.quot;
Zoo is het. En hiermee achten wij den h. Augustinus, zelfs door zijne jongste dwaze aanranders ., meer dan genoegzaam verdedigd. Hij kent geen krachtiger en proefhoudender drangreden tot volharding in het alleen-ware Geloof, noch ook tot hereeni-ging met de katholieke Kerk, dan de rotsvastheid-in-ge-loofszaken, te Rome bij den op Petrus' Stoel zetelenden Bisschop steeds te vinden. Och of onze onkatholieke en schismatieke medechristenen, maar inzonderheid alle halfslachtige kathoheken, evenals wij, dit voorbeeld des grooten Augustinus volgden! Wat zouden zij in vrede en gelukkig en Gode welgevallig zijn!
Ook de h. Prosper van Aquitanië (t 463) wil de eindbeslis-sende kracht der geloofsuitwijzingen van Petrus' Zetel toegeschreven hebben aan de onfeilbare leiding des h. Geestes. In vragenden vorm betoogt hij 1:
„Heeft de gewijde Leerstoel des h. Petrus 2 gefaald, toen hij, bij monde Tan Paus Zosimus, der gansche wereld toesprak 2: „Door „Gods leiding hebben -wij.... alles naar 't geweten onzer broeders en „mede-bisschoppen uitgemaakt [retulimus)quot; ? Dwaalden Afrika's bisschoppen , waar zij, in hun antwoord aan dienzelfden Paus Zosimus, hem wegens de juistheid van deze zijne uitspraak lofprezen {in sentential suce hujus salubritate laudantes) met déze woorden: „De uitwijzing, „die in Uwen naar alle gewesten verzonden zendbrief luidt: „Door „„Gods leiding, enzquot; - wij hebben haar begrepen in dezen zin, dat „Gij hen, die de vrijheid van den menschelijken wil verheffen ten koste „der goddelijke genade, met het zwaard der waarheid als ter loops „voorbijsnellende [yelut cursim transiens), hebt afgesneden.. En dat zulks „„onder Gods leidingquot; geschied is, dit hebt Gij welteregt en wijselijk „erkend, en overeenkomstig de waarheid en het geloof (veraciter fiden-terque dixistï) uitgesproken.quot;?quot;
Lib. contra collator. C. V, n. 15 (ex Ep. 214 afric. episeop. ad Zosim.) bij Aug. Opp. t. X, append., p. 176.
Vgl. Denzinger, t. a. p., blz. 34, n. 92.
326
En ziedaar dan nu, in dit eene getuigschrift1, de geloofsovertuiging èn van Gallië, èn van Italië, èn van Afrika, dat het de bijstand des h. Geestes is, die den Bekleeder van den h. Stoel te Eome in 't bepalen van geloofskwestiën vrijwaart van elke dwaling.
Van deze waarheid doordrongen , spreekt dezelfde Prosper onbewimpeld zijn geloovig betrouwen uit, dat de vele en velerhande bedriegerijen en spitsvondigheden van Augustinus2 tegenstanders geenszins de overhand zullen bekomen 3:
„Door Gods bescherming (zegt hij) moet het gebeuren, dat de Heer in [Paus] Sixtus bewerke wat Hij bewerkt heeft in [de Pausen] Inno-centius, Zosimus, Bonifacius en Coelestinus; en dat, bij zijn ['s Pausen] bewaking \an 's Heeren kudde, ook aan dézen Herder de glorie zij voorbehouden, van, evenals génen de openbare wolven verdreven, zoo ook thans de geheime te verjagen.quot;
En dit alles, wat wij tot hiertoe de Overlevering hoorden verkondigen, omvat de h. Petrus Chrysologus (f 451) in deze bondige en overschoone woorden 4:
„De h. Petrus, die op zijn eigen Zetel leeft en voorzit, schenkt aan hen die [er hem om] vragen, de waarheid des Ge-loofs.quot;
Talrijk zijn voorts, in al die eeuwen , de stemmen van Pausen, die het, aan hun opperst Herders- en Leeraarsambt van Godswege toegekend praerogatief der Onfeilbaarheid bespreken. En deze stemmen hebben geen minder waarde dan die der overige Kerkleeraars, Onder dit opzigt immers mag men het Pausschap geenszins als een „Cicero pro domo', als een pleitbezorger zijner eigen zaak, beschouwen. Ook de Pausen zijn waarachtige getuigen der, bij hun leeftijd, in de Kerk heerschende geloofsovertuiging. Febronius' eigenzinnig en aprioristiescb wantrouwen jegens
Vgl. S. Aug. Opp., ibid., pp. 98, 148.
nis M., edit. Ballerin, n. 25, col. 779 (Vgl. Act. Ill conc. Ephes.).
Ibid. c. 21, n. 60, p. 197: „Confidit Domini protections prastandum, ut. quod operatus est in Innocentio, Zosimo, Bonifacio, Coelestino, operetur et in Sixto, et in cuslodia Dominici gregis hlt;zc sit pars gloria huic servata pastori, ut sicut illi lupos abegere manifestos, ita hic dep'e 11 at occultos.quot;
„Quoniam s. Petrus, qui in propria sede vivii et praetidet, pree stat
327
hun getuigschriften, zoowel als de jongste onverantwoordelijke redekaveling van sommige jansenisten en ultra-gallikanen 1, hoorden we reeds (zie, boven, blz. 244, noot), èn door kardinaal Aeneas, èn zelfs door Bossuet, als ongegrond en belagchelijk te-regtwijzen. Derhalve wordt, juist door de gelijkluidende overeenstemming van der Pausen geloofsuitingen met die der overige Kerkleeraars en kerkelijke schrijveren, de hooge beteekenis van 't eigenlijk gezegd traditie-bewijs versterkt en als voltooid.
Inmiddels mogen we, ook zonder de Pausen nu reeds te dagvaarden 2, in 't aanschijn dezer „wolk van getuigenquot;, tot nu toe geraadpleegd, alvast zonder schroom voor tegenspraak dit rezul-taat opteekenen: De Vaders enLeeraren derKerk, zoowel van het Oosten als van 'tWesten, hebben onze katholieke leer over'sPausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken geloofd en nadrukkelijk, in de meest verscheidene termen, verdedigd en geroemd. Slechts kindsche eigenzinnigheid ot' stekeblinde kortzigtigheid hebben later deze aloude Kerkleer als een uitvinding van jeugdiger dagteekening durven brandmerken.
De twee volgende eeuwen (VI' en VU6) wijzigden, in geenerlei opzigt, de katholieke innige overtuiging, in 'tvorige luistervol tijdperk des Christendoms reeds door zoo vele en zoo bevoegde
Vgl. Msg'. Maret, t. a. p., T. II, p. 41; La Luzerne, Déclarat. du Clergé de France, p. 37.— Gelijkerwijs hebben weleer ook de Faiizeërs tot Jesus gezegd (Jo. VIII: 13): Gij getuigt Ban u zeioen; uwe getuigenis is niet. waarachtig, d. i. niet geloofwaardig. Het wederwoord des Heeren KIbid. 14—IS) is bekend. Welnu, zoo juist zijn het, niet de Pausen alleen, die van zich zeiven en van hun verheven ambt getuigen: hun getuigenis, trouwens, werd steeds, in en door de Kerk, niet slechts niet tegengesproken, maar als een waarachtig uitvloeisel en nadere toelichting der gewijde Schrift en Overlevering beaamd en aanvaard. Zulke opwerpingen alzoo zijn den Katholiek, zachts gesproken, onwaardig. Zie Dr. J. Hergenröther, Die „Irrthümerquot; enz., pp. 21, alwaar Janus, de thans belaas! volkomen apostaat geworden Döllinger, wegens zijn onvergefelijk in de lucht schermen met dat andere Schriftwoord (Jo. V: 31): Indien ik van Mij zeiven getuigenis geve, is Mijne getuigenis niet waarachtig [d. i. niet geloofwaardig, niet geldig, - een soort van ronccssïf-gezegde, om het dadelijk te wederleggen I], welverdiend aan de kaak wordt gezet.
Een overschoone bloemlezing van zulke pauselijke getuigenissen, en door
328
leermeesters en heilige voorgangers verkondigd, of liever bewaard en overgeleverd.
De geleerde aartsdiaken van Karthago, Ferrandus (f 505), beriep zich dan ook op der Pausen Onfeilbaarlieid-in-geloofszaken als op iets wat van zelf spreekt, toen men hem, uithoofde zijner overgroote geloofskennis, om raad kwam vragen. Ziehier zijn antwoord aan Severus te Konstantinopel (Zie Tournely, De Heel. p. 63):
„Wij zijn (zegt hij) bereid te ieeren; edoch, anderen leeraren, willen wij niet. Ondervraag derhalve, indien gij de waarheid wilt vernemen, inzonderheid hem, die op den apostolischen Leerstoel voorzit en wiens gezonde leer het oordeel der waarheid is en op stevig gezag steunt.quot;
Niet minder merkwaardig is de getuigenis van den afrikaan-schen bisschop Pacuiidus Hermianensis (f 553), die nogtans, als een heftig en hardnekkig patroon der in de Kerkgeschiedenis overbekende „Drie-Kapittelenquot;, Paus Vigilius niet weinig heeft gedwarsboomd. Over hen namelijk, die, nog altijd op 's Pausen inschikkelijkheid ten dezen vertrouwende, zich reeds tegen de bewuste ,,Drie-Kapittelenquot; hadden uitgelaten, schrijft hij:
„Ze zullen t ondervinden, hoe grootelijks zij zich vergist hebben aangezien hij [Paus Vigilius], niet tot vernietiging, maar tot verdediging en handhaving van 's Vaders [van Paus Leo's] oordeel, de eerste en hoogste magt ontving en, geenszins tégen de waarheid, edoch voor de waarheid, meer vermag dan zijne overige mede-Priesterén [d. i. de in Koncilie vergaderde mede-bisschoppen]quot;.
Voorwaar, in 't aanschijn eener zoodanige overtuiging, als Fa-cundus daar blootlegt, is zijn eigen feitelijke tegenstand naauwe-lijks te verklaren.
Dezelfde bevestiging onzer aloude katholieke Kerkleer ontwaart men, in de VIP eeuw, bij een paar groote heiligen van het Oosten, bij den h. Sophronius, Patriarch van Jeruzalem, en bij den, als bloedgetuige en als theoloog, zoo gevierden h. Maxi-mus, - twee mannen, wier getuigenis des te hooger waarde heeft, omdat daarin tevens de orthodoxheid wordt verdedigd van den, vooral in den laatsten tijd, zoo schandelijk en zoo ligtzin-nig verketterden Paus Honorius. Doch hierover later, in ons eerstvolgend hoofdstuk.
829
Sophronius' ondubbelzinnig geloof openbaart zich in een hartroerend feit, wat door Stephanas, bisschop van Dora, aan 't Kon-cilie van Lateranen is meegedeeld en, niet, gelijk de Bollandisten, Fleury, Eohrbacher en Döllinger malkander naschreven , omstreeks 't eind van Honorius' levensjaren, edoch, als onlangs pastoor Bottemanne o. i. bewezen heeft, wel twee of drie jaar vóór Honorius' dood is voorgevallen 1. Als namelijk deze h. man begreep, dat zijn weerstand tegen de, alstoen nog niet kerkelijk veroordeelde, dwaalleer der monothelieten schier niets baatte, toen nam hij genoemden bisschop van Dora met zich naar den Kalvarieberg, en hier sprak hij tot hem 2:
„Gij zult aan Hem, den God, die om onzentwille naar 't vleesch op deze heilige plaats gekruistigd is, rekenschap geven, wanneer Hij met heerlijkheid bij Zijne vreeselijke wederkomst de levenden en dooden zal oor-deelen, zoo gij uitstelt, en te weinig werk maakt van Zijn in gevaar verkeerend geloof. Want gij weet, hoe ik zelf in persoon verhinderd ben om den inval der Saracenen; - ga dan met spoed van het eene uiteinde der wereld tot het andere, totdat gij aanlandt bij den Apostolischen Stoel, waar de grondslagen lig-g-ea der regtzinnig^e leerstukken; openbaar er, volgens de waarheid, aan de eerwaarde mannen, en niet eens of twee-, maar meerdere-malen, alles wat in onze gewesten is geschied, en rust niet, maar houd aan met bidden en smeeken, totdat zij met apostolische wijsheid de nieuwe ingevoerde leer volgens de kanons hebben uitgeroeid.quot;
En hiertoe, verhaalt Stephanas, hadden hem bijna alle bisschoppen en geheel 't christenvolk van het Oosten aangespoord. Bovendien legt hij, in zijn verzoekschrift, deze beteekenisvolle verklaring af:
Zie Ada as. 11 Mart., 11, p. 70; Fleury, His,t. eccles. ad a. 636, VIH, 172; Döllinger, Lehrb. d. Krjesch. (Regensb. 1843) I, 173; Kohrbacher, Bist. de CEglis. t. X, 85. Vgl. Bottemanne in de Katholiek, D. LVII,
Harduin, III, 711 sqq. - Conc. Later, secret. II; Labbe VI, 101—112. De vertolking van dit allerbelangrijkst verzoekschrift, onlangs door den zaakkun-digen Deken en Pastoor te Soeterwoude, C. J. M. Bottemanne, geleverd, hebben wij hier grootendeels tot de onze gemaakt. Zie zijne belangrijke opstellen De Onfeilb. v. Paus Honorius en ds vervilsching der brienen van Paus Honorius (t. a. p., blzz. 149 w, en 258 vv.). Het gansche verzoekschrift is door hem uit Labbe overgenomen in zijn sehoone en doorwrechte verhandeling: De Honorii Pa/jas epistolarum corrupiione (Buscoduci 1870), pp. 69—77.
330
„ .. . De vleugelen eener duive wenschten wij, om met snelle vlugt dat alles bekend te maken aan uwen boven allen gestelden hoog-sten en voornaamsten Stoel i, ten einde een goed geneesmiddel voor de geslagene wond te verwerven, zooals van oudslier deze Stoel zulks, met de hoogste magtsvolkomen-heid [potestative), krachtens apostoliesch of kanoniek gezag gewoon was te doen, dewijl aan Petrus niet alleen de sleutelen van het Rijk der Hemelen zijn toevertrouwd maar hem dok is bevolen de schapen der katholieke Kerk te weiden;... en hij ook vooral en bijzonderlijk (een vaster dan de anderen en onwrikbaar geloof in den Heer onzen God hebbende) moest te eeniger tijde tot zijne ontruste medegezellen en geestelijke broeders zich wenden eu hen stevigen 2, enonl-ving daartoe, boven allen, magt en priesterlijk gcxag van Hem zeiven, den God, die voor ons menschis geworden. Zeer goed wist dit Sophronius, zal. ged.. . . [en] hij zond mij zonder dralen, uitsluitend te dezer zake, met zijne inlichtingen naar dezen apostolischen en verheven Stoel, om door mij , zoo schriftelijk als mondelijk, de nieuwigheid van alle voornoemde personen bekend te maken, welke zij zich verstoutten tegen het regtzinnig geloof te verkondigen; want hij zelf had tijdens zijn leven aan die roeke-loozen in het Oosten met kracht het hoofd geboden, hen verzocht en vermaand, hunne ketterij te laten rusten, tegen welke hij, in twee boeken , 600 getuigenissen der Vaders verzameld had. Het mogt hem niet gelukken hen daartoe te overreden, integendeel, zij belaagden en belasterden hem...quot; ,
Meer hebben we voorshands niet over te nemen uit dit heerlijk monument der Oudheid.
Nagenoeg hetzelfde schrijft Sergirts, bisschop van Cyprus, in zijn brief aan Paus Ttieodorus (f 649), welke later, evenzeer als de vorige, in de synode van Lateranen te Rome onder Paus Martinus I, voorgelezen is (Harduin. Ibid. p. 729);
„Als een goddelijk stevig en onbeweegbaar bolwerk (crrif-Qiyfia [Vgl. Lk. XXII] dsOTtayès xal dadisvrov) en als een schitterenden geloofsregel (xal av ijhoy Q(xlt;pi av [kolom-opschrift?] Sm-cpavij rijs jritrcfiwj) heeft Christus, onze God, uwen Apostolischen Leerstoel, o, h. Opperhoofd, gegrondvest (rijy arjv dnoaiolLixtjv xadédgav
1 De lat. tekst heeft hier: sed; maar de gr. en ook het zinverband eischen; Sedi. Zie Bottemanne, t. a. p. blz. 71, noot.
2 Ook Stephanus en Sophronius hebben derhalve blijkbaar, in Mt, XVI, Jo. XXI en Lk. XXII, het waarachtig bestaaa van 's Pausen Principaatschap en Onfeilbaarbeid-in-geloofszakcn gevonden.
831
idgvaaxo, to le/ja xogvyij, Xgiaró; 6 0e6; Want gij zijt Pe
trus, zooals waarachtiglijk (ai^0(»ï) 't -woord Gods zegt, en op u, als op hun fondament, staan de kolommen der Kerk [d. i. deove-rige bisschoppen en herders] vast; en aan u ook schonk Hij [Christus] dè sleutelen der Hemelen, en gaf Hij den last, om als magthebbende [potestative: xar' èSovaiav} wat op aarde en in den Hemel is, te binden en te ontbinden [Mt. XVI]. Gij roeit, als Aanvoerder en Leeraar van het regtzinnig en onbevlekt geloof (wj xoQvfpatog xai xadayt/ttjg zijg ogdoSó^ov xaï dficofitjiov Ttiaisag), de onzalige ketterijen uit. Derhalve... verstrooi, met den lichtglans uwer goddel ij ke wetenschap, de nevelen der onwetenden____quot;
Welk een schoon en ondubbelzinnig gefcuigsclirift!
Te dier tijde alzoo, men ziet het, heerschte in liet Oosten nog een levend geloof aan de voortduring der aan Petrus gegeven beloften.
Niet minder duidelijk spreekt de h. Maximus (t 632), een man die weleer door Dr Döllinger zeiven 1 „de geleerdste en diepzinnigste theoloog van zijnen leeftijd'-, ja zelfs „een edele spruit van den boom der grieksche wetenschapquot; genoemd is, en wiens woorden te zwaarder wegen, dewijl hij, tot getuigenis der waarheid, zijn leven gewillig ten offer bragt. Zie, boven, blz. 216 v.
Het dubbele prerogatief der Pausen - de Geloofsleer te „ontsluitenquot;, en, zonder ooit te dwalen, alle geloofsdwaling te ver-oordeelen - ziet men, omstreeks hetzelfde tijdstip, andermaal, enwel door Viktor van Karthago, nadrukkelijk toeschrijven aan den bijzonderen bijstand des h. Geestes. Hoor slechts, hoe hij, in zijn aan Paus Viktor toegezonden Brief, „Synodicaquot;, ge-heeten en later, alweder, gelijk de vorige van Sophronius en Sergius, ter meergemelde Synode van Lateranèn, onder Mar-tinus I voorgelezen, dezen Opvolger van Petrus o. a. toespreekt 2:
I.chrb. der Kr/esch. I, 174; Vcrhandiungen der Mürchener Versammlung [Sept. 1863], S. 28.
Harduin, T. III, p. 758. De grieksche tekst luidt als volgt: z/ia rijg Xaquog, xal oi'itog (ieflnLoig xctl ujisiaxt-vt/Toig syxagSiov c/et xóv tov xvq'lov tjnöiv 'li/crov Xqkttov vo\iov .... ó vófiog xov Qsoi uvtov èv xagdia avTOxi ov fièXavi, yeygannévos, dXXa nvsv/iaTi, Qsov Zwvzog vvaiLXogt;g iaygayKTjxhvog. En aldus de latijnsclie: „Lex Dei uberante in vo-
332
gt;
„De wet Gods [wat hier blijkbaar zeggen wil: de goddelijke waarheid] is, als ieder weet, door Christus' genade onveranderlijk in uw geweten ingeplant; uit uw hart wijkt op gèènerlei wijze [nullate-nus) de heilige wet [waarheid] van Christus, onzen God en Heer,... als zijnde zij niet met inkt, maar door den Geest des levenden Gods op geheimvolle wijze in uw hart geschreven.quot;
Hier ook alzoo wordt de Paus gekenschetst als de volkomen bezitter en handhaver van de goddelijke wet (d. i. van de goddelijke waarheid), als haar hoogste verklaarder en orgaan (of heraut), en die onder de leiding des h. Geestes gestevigd wordt, enwel dermate, dat bij hem het levend uit- en afdruksel te vinden is van de regtzinnige geloofsleer, naar hetwelk, als dezelfde Viktor verderop getuigt, allen zich behooren te voegen.
Nog bestaat er, van Afrika's bisschoppen, een kollektief getuigschrift (Hard. III, 734) betreffende de zuiverheid des geloofs van Home's Leerstoel. In dit hun gezamenlijk schrijven aan Paus Theodorus herhalen en beamen zij o. a. de volgende overschoone taal, weleer door den h. Innocentius I (398—417) tot denwelbekenden bisschop van Hippo en diens afrikaansche medebroeders gesproken:
„Aan den Zetel van Rome ontstroomen, als aan haar oorspronkelijke bronwel, alle de wateren [der geloofswaarheden], en van-d;iar-uit verbreiden zich door de onderscheidene landstreken der wereld de reine stroomen dier ongerepte bron...quot;
Welnu, deze aloude leer bevestigen en hernieuwen hier Afrika's bisschoppen, als zijnde dit ook hun innige overtuiging:
„Niemand (zeggen zij) kan 't betwijfelen, dat de Apostolische Zetel voor alle Ctiristenen een rijke, onverwinbare en overvloeijende bron is, waaraan breede stroomen ontwellen, ten einde in overgroote volheid de gansche Christenwereld te drenken... [een Zetel, namelijk,] welks doel en voorname zorg hierin bestaan, dat hij alwat niet deugt, verwerpt, en alwat lofwaardig is, goedkeurt-quot;
Dergelijke stemmen worden, in de twee volgende eeuwen, telkens en andermaal vernomen. Doch ook nu willen wij alweder hen slechts hooren, die de kerkelijke wetenschap, tegelijk
bis [rom. pontif.] Christi gratia in vestra cognoscitur conscientia immobili-ter insita; nuUatenus de vcstro corde recedente lege Christi Dei Domini sa-crosancta... non atramento, sed Spiritu Dei vivi arcano modo conscripta.quot;
333
met de belangen der Kerk, 't waardigst vertegenwoordigden.
Over ons onderwerpelijk praerogatief vloeit, in liet Oosten, een weelderige lofspraak van de lippen des h. Joannes üamascenus (t 750?), die Petrus, in zijn betrekking tot de Kerk, bezingt : als „het stevige fondamentquot;, als „den onbreekbaren grondsteenquot;, als „de boven-uit-stekende steenrots der Kerkquot;, als„de veilige ha venquot;, als „een niet te verwrikken torenquot;, als „de ankerplaats des geloofsquot;, als „den Leermeester van 't algeheele aardrijkquot;; lofspraken, die geen zin hebben, tenzij men er de genadegaaf d;r Onfeilbaarheid onder versta.
Erkend en gehuldigd en geprezen is dit charisma door de Vaders van't VIP algemeene Koncilie (787) te Nicea, bij monde vooral van Tarasius; alsook, later, door den voortreffelijken Ignatius1, Patriarch van Koustantinopel (t891), maar hetaller-overheerlijkst, door den geleerden en heiligen abt Theodoras, bijgenaamd Studita (f 826), die het o. a., teu tijde der groote beroerten in de Oostersche Kerk, openlijk voor alleszins voldoende verklaart2; „indien er een gezantschap naar den Bisschop „van Eome ging, ten einde van hem de zekerheid-in-ge-„loofszaken [16 uacpaXèg tiji TtiviBwi) te erlangen.quot;
In 't Westen bleef dezelfde overtuiging eveneens voortleven.
De beroemde en eerwaardige brittanjer Beda (f 735), door den h. Bonifacius een „fakkel der Kerkquot; geheeten, zegt op beslissenden toon 3:
„liij/.onderlijk bekwam de h. Petrus de sleutelen van het Rijk der Hemelen, alsook den voorrang van regtsmagt [et principatum ju-diciariw potestatis), opdat alle geloovigen der aarde zouden weten, dat alwie zich, op eenigerlei wijze {(/iiolibet modo), van de eenheid zijns gelools en [zijner} gemeenschap losrukt, noch Tan de ketenen der zonde ontslagen kan worden, noch ingaan door de deure des Hemels.quot;
Alkuyn (t 804), de vermaarde leermeester van Karei-de-Groote,
22
1 Sncra fjandlela. Opp. t. II. p. 591. 2 Hard. V, 791, 1014, 10i8.
Epj). 1. II. ep. CXX1X (Migne gr. PP. t. XLIX, p. 1419); Bouix I, 400.
Hom. de ss. Petro et Paulo. Zie Migne, lat. PP. t. XCIV, pp. 221 sq.; p. 251, 259, 260, et alibi jiassim,- Bovenstaand citaat neemt later de beroemde bisschop van Maintz, Rabanus Maurus ff 8')6), geheel over. Zie Opp., p. I, Coin, in Matlh. XVI, lib. V, Migne, T. I , p. 992.
334
roept in deu Brief, dien liij aan 's Konings gezantschap voor Paus Adrianus meegaf, in warme geestdrift uit1 :
„0 allerzaligste tonga van den mond, waarin de eeuwige artsenij des heils woont, en die den geloovigen 't Hemelrijk ontsluit!quot;
De abt Eheginovan Pruem (Prumnensis, f 908) verklaart, in zijn kronijk, voor alleszins valscli en met liet geloof strijdig de opinie van hen, die wanen, dat2 „de Stoel des h. Petrus door „eenig onwaar leerstuk [de Kerk] in dwaling zou kunnen leiden, „vermits hij (-deze Leerstoel, de Paus alzoo-) noch zich zelden bedrogen heeft, noch ook door wien ookquot; [ingeloofszaken, wel te verstaan] „heeft bedrogen kunnen worden {nee se fe/ellit, nee ab aliquo falli potuit).quot;
En zoo hebben we dan het ontegensprekelijk feit leeren kennen, dat, gedurende het eerste tiental eeuwen des Christendoms, dit verheven praerogatief van den Apo-stolischen Leerstoel, d. w. z. van den Paus in zijn hoedanigheid van Herder en Leeraar der algemeene Kerk, steeds, in de meest afwisselendste verscheidenheid van vorm, erkend werd en openlijk gehuldigd. En dit charisma zagen wij tevens, èn nadrukkelijk afgeleid worden uit de goddelijke beloftetaal van Jesus Christus (Mt.XVI, Lk. XXII en Jo. XXI), èn aangewezen als het oorzakelijk beginsel van de feitelijke ongeschondenheid des geloofs, èn opgevat als het wezenlijk steunpunt van't opperst Leeren Regtsgezag des Apostolischeu Leerstoels3; terwijl déze Zetel, alleen deze, aangezien en gewaardeerd werd als vorm of regel der waarheid, als toongever van geloofsbe-slissingen, als auteur der geloofsbelijdenis, als steunpilaar der orthodoxie, als hoogste regtbank over geloofszaken, als criterium of erkenuingsteeken des waren geloofs, als uitroeijer van alle ketterij, met een woord
Baron, ad a. 772. Cf. Ep. LXX; Bouix I, 397.
ld. I, 255. Vgl. Petit-Didier, Traité de Cautorité et de finfaiUibililé des Paites (édit. Luxemb. 1724), p. 283; Migne, PP. lal. T. CXXXII, col. 84; D'. H. Klee, JJojmmycschich'.e I, 128 se^.; Bouix I, 402—417.
Zie Schrader, t. a. p., T. II, cap. V, pp. 221—302.
335
gezegd, als de scheidsregter van geloofsgeschillen, wiens eindoordeel door niemand hoegenaamd (verwerpenderwijs) herzien mag worden. Dit voorregt, eindelijk, hebben we tevens erkend en verdedigd zien worden als een vrucht of werking van den bijzonderen bijstand des h. Geestes. Wat nu kan of mag men meer verlangen?
§ 2. Van 't grieksche schisma tot aan den onzekerheidstoestand in 't Westen.
Zoo had men, tien eeuwen achtereen, de grieksche en latijnsche Vaders en kerkelijke schrijvers den Zetel vaa Rome, den in zijn wettige opvolgers voortlevenden Prins aller Apostelen, den Paus alzoo, dok op zijn allerhoogst standpunt ten aanzien der algemeene Kerk, als om strijd en onafgebroken zien en hooren erkennen, huldigen, raadplegen, gehoorzamen en pligtgetrouw verdedigen en handhaven. Eigenlijk gezegde tegenspraak was er niet vernomen. Doch nu breekt, met haar diep te bejammeren Oostersch Schisma, de XIquot; eeuw aan, en voetstoots gaat, in het Oosten, 't aloude kerkelijke leven des geloofs tanen en verdwijnen.
In 't Westen, daarentegen, nam dit leven in de katholieke eenheid en gemeenschap met Petrus, tegelijk met dat der kerkelijke wetenschap, een zooveel te krachtiger en hooger vlugfc. De harde ijskorst, waarmee de kille Xe eeuw beider beste sappen zoo mee-doogenloos en wreedaardig had omkneld, moest eindelijk wel ver-weeken en ontdooijen bij den warmeren ijvergloed, die hier, sinds den aanvang der XT' eeuw, voor kerkelijke tucht en ware zedelijkheid, alsook voor de ernstige beoefening van kunst, wetenschap en fraaije letteren, alom, en niet het minst in Germanië, klimmend toenam. Met zijn mannelijke geestkracht handhaaft een h. Paus Leo (10^9—1055), de IXC van dien naam, den aan de Kerk verschuldigden cijns; en als nu, in 't laatste levensjaar van dezen waardigen Opperpriester, een eer- en heerschzuch-tige Michael Caerularius, wien het hoofdzakelijk om den wijd-luftigen titel van „Oekumeniesch Patriarchquot; te doen was, en, mede met hem, schier 't geheele Oosten zich van Rome's apostolische eenheid afscheurden, toen werd deze innig te betreuren
336
afval liet groote wachtwoord en als de noodkreet der Kerk van 't Westen, om, in vereende hernieuwing van geestelijke krachten, het kerkelijke leven weder in den glans der vroegste eeuwen te doen schitteren.
Een der tierigste telgen van deze herleving voor 't hoogere was, in de XIe, XIIe, XIIP en XIVe eeuwen, de algemeeno en onbewimpelde beaming van der Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofs-zaken. Want niet slechts werd deze Kerkleer, opgrond der katholieke Overlevering, alom geloofd: door de herauten der heiligheid en der wetenschap boorde men haar, als tot tegenstelling van den kerkelijken opstand in het Oosten, met nadruk in hun beroemde scholen leeraren, onomstootelijk bewijzen en, zelfs met de wapenen der dialektiek, verdedigen.
Tot bewijs, hoe, ook tijdens de middeleeuwen, deze overtuiging den regtzinnigen katholiek als in merg en been was doorgedrongen, zal 't voldoende zijn, hier aan enkele zwaarwigtige autoriteiten het woord te geven.
Ruard Tapper (t 1559), kanselier der Universiteit van Leuven en, ontegenzeggelijk, een der uitstekendste theologen op 'tXVIII' oekumenische Koncilie, dat van Trente (1545—1563), verzekert rondweg1, dat, nog pas ongeveer 150 jaar geleden, sinds de synoden te Konstanz (1414—1418) en te Bazel (1431—1443), slechts ettelijke geleerden een andere rigting hadden gekozen. „De schrijvers evenwel van voor dien tijdquot; — voegt hij er even rondweg bij — ,,leer aarden, eenstemmiglijk ,,en overeenkomstig de h. Schrift, dat aan Petras, het „Opperhoofd van Christus' gansche huisgezin, en zoo mede aan „den Paus van Rome , den Opvolger des h. Petrus, als die alleen
,,A tempore enim conciüi Constantiensis et Basileensis doctores quidam apud solum concilium oecummicum docent esse infailibilis sentcnl'ue priuiiegiam. Veteres vero scriptores, Pelro, totius Jamilice C hristi prap o sito, et Romano Ponlifici supremo in ter ris yost Petrum vicario, ut qui solus claves domus acceperit, quodlibet ligandi ac solvendi, ejus-que cathedrae proprium esse hoc privilegium infailibilis senten-tiae, concor diter ex scrip tur is traduntquot; Zie zijn Oral, theol. .Ill, n. 7. Vgl. Zaccaria, Antifebron. vindic. diss. V, cap. II, n. 2.-Deze Tappenis ivas een leerling van onzen vijdberoeraden „Meyster Aryaen,quot; later Paus Adriaan VI (1522—1523), die, als iedereen weet, Leuvens Alma Mater jaren achtereen ten sieraad was. Zie Msg'. J. H. Wensiug, Het leven van Paus Adriaan VI (in Chantrel's Levens der Pausen, D. XIX}, blzz. 84 vv.
337
„de sleutelen van 't Huis [Gods] heeft ontvangen om alles te binden en „te ontbinden, zoowel als aan diens Zetel, liet privilegie vanquot; [in geloofszaken] „Onfeilbaar te beslissen, bijzonderlijk toekomt.quot;
Desgelijks getuigen, als uit een mond, o. a. de deken der Parijzer Universiteit, Andreas Duval (t 1638) 1, de beroemde dominikaan Dominikus Bannez (f 1604)2, de jezuïet Tlieoplülus Raynaud 3, kardinaal d'Aguyrre 4, Petrus Ballerini 5, de oratoriaan Thomassiuus [passim), en eindelijk - als we straks uitvoeriger zullen aantoonen - zelfs de beruchte, bij gallikaan en jansenist, zoo gevierde Jean Charlier de Gerson c.
Opmerkenswaardig is hier de verklaring van Thomassinus, -den grooten oudheidkenner, die welteregt om zijn rijke bele-
„Velint nolintadversarii, liquido constat veteres Kcclesise Gallican® „proceres hanc in suramis Pontificibus Petri successoribus iniiiUibiUtatem s e m-„per agnovisse, Christique Domini orationem [Luc. XXII] in Petro non stetisse; „eus.jue qui hanc veritatem irapugnare conati sunt, a ducentis aut circiter an-, ,nis, quibus in ficclesiam horrenda schisniata irruerunt, ccepissc.quot; De suprern. H. P. in Eed. potest. Vgl. Zaccaria, 1. c., parte I, dissert. II, cap. X, n. 8.
„In publico liclei judicia non est distinguenda apostolica sedes ab apostolico „praiside vel summo Pontifice, ncque Koraana sedes a Pontifice Romano (Zn 2/2 S. ïhomce, q. 1, art. X, eonclus. 3)quot; „In publico /idei judicio non potest „summus Pontifex errarc... Hanc conclutionera asserit divus Thomas... Quo-j,circa arbitror hanc conclusiunem, tanquam apostolicam traditionem esse tenen-„dam. Et quidem ut talis haberetur ab omnibus Melibus, nisi a tempore con-,,cilii Cons tantiensis in agro Domini inimicus homo, i. e. diabolus, zi-„zaniam superseminasset. Eteniui usque ad ilia tempora soli „Graeci errabnnt in hac parte {Ibid., concius. 4).quot;
„Frustra plures theologos conquirerem, cum possint omnes adduci, quot-„quot ante Concilium Constantiense florucrunt. Nam nonnisi a tem-„pore ConciUi Constantiensis et Basileensis revocata est in conlroversiam hiec ve-„ritasapud catholicos. Sed pmnes anteriores unanimiter docuerunt, defi-„nitiones pontificias, c I iam absque g ener a I i Concilio edit as, facere rem de ,jide, et omne judicium de fide J inaliter pertinere ad sedem Aposlolicam...quot; {Opp. T. XX, pag. 389, edit. Cracovix 1669).
* „...Nullus eo usque [voor de Konstanzer Synode], nisi forte hetero-„doxus aut schismaticus, invenitur, qui auctoritatem infallibilem negaverit Ro-„mano Pontifici, quoties ex cathedra Sedis Apostolica! definir. aliquid, tanquam „credendum ab omnibus fidelibus circa fidem aut mores (DeJ'ensio cathedra Petri, disp. VII, sect. II, n. 13).quot;
üe potest, ecclesiasl., Append., § 12, p. 234, edit. Rom. 1850.
838
zenheid, niet minder clan wegens zijn gematigdheid, bij een ieder hoogstaat aangeschreven, - dat, namelijk, de gallikaansche tegenstanders van 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken in schrille tegenspraak waren met de duidelijke en niet te verduisteren Overlevering aller eeuwen. Vervolgens velt hij dit, waarlijk niet te harde, oordeel1:
„Ze houden, wel is waar, uog niet opquot; [tlians wel] „katholiek te zijn, omdat hun eenvoud hen verontschuldigt. Want hoe geleerd zij zich doorgaans wanen, toch kan het niet anders, of zij moeten, wat de oudste leer en kerkelijke tucht der alge-me e n e en, bij z o n d e r 1 ij k, der g a 11 i s c h e Kerk b e t r e f t, hoogst onbedreven zijn, aangezien zij daar zoo ver van afwijken, en wijl zij hun, eerst nieuwlings opgedoken, opinie slechts door akten van jeugdiger dagteekening en van beperkte waarde pogen te staven.quot;
Inderdaad, schier evenzooveel mannen, die, ook tijdens de „duisterequot; middeleeuwen, als sterren aan den hemel der wetenschap fonkelden, schier evenveel warme verdedigers en handhavers van der Pausen onderwerpelijk voorregt.
In de XI° eeuw schittert, door edele onverschrokkenheid, zoowel als wegens zijn overgroote kennis en wakkere pligtsvervulling, op de eerste plaats, de h. Petrus Damiani (f 1072), kardinaalbisschop van Ostia. Uit zijn mond herklonk de taal des ge-loofs, weleer door Cypriaan eu Ambrosius uitgesproken: Waar de Paus is, daar is Rome en de Kerk van Rome! Zoo zegt hij o. a. tot Paus Mkolaas II2:
„Gij zijt de Apostolische Stoel; gij, de Kerk van Rome!quot;
En hoe nu beschouwt hij dézen Stoel, déze Kerk, d. w. z. den Paus van Rome als zoodanig? Het antwoord staat in zijn geschrift Tegen de dwaling der Grieken over de voortkomst des h. Geestes, waarin hij zekeren oosterschen patriarch; die den Bisschop van Rome om oplossing dezer belangrijke geloofskwestie gevraagd had, den navolgenden lof toezwaait 3:
Dissert. 18 in Syn. Rum., a. 532, n. 97.
Zie /gt;'. Petri Dam. \ it. ex MS. autog. op. Faventin., ed. Migne, Opp. P. Dam, T. I, p. 153 sq, coll. p. 725.
Zie Migne, PP. lat. T. CXLV, col. 633; „Laudabilis plane sanctitatis ves-„trae prudentia, quae sol vendam sancti Spiritus quaestionem nou ad alium
839
„Prijzenswaardig is het en zeer verstandig, dat gij deze kwestie niet aan iemand anders, doch meer bepaaldelijk aan Petrus voorlegt, aan wien. zooals gij vastelijk erkent, de sleutelen der hemelsche -wijsheid en almagt verleend zijn. En waarlijk, [aan u,] den man van zoo hooge waardigheid en groote wijsheid betaamde het, bij gèèn anderen inensch het verborgene van dit goddelijk geheim na te vorschen, tenzij inzonderheid bij hem, wien vleesch noch bloed [Vgl. Mt. XVI: 17 vv.] konden onderrigten, maar aan wien God, door zich zeiven. Zijn beslissingen heeft willen bekend maken: Zalig zijt gij, Simon Bar-Jona! want vleesch en bloed heeft u dit niet geopenbaard, maar Mijn Vader, die in den hemel is. Hem koos de Schep-per boven alle overige stervelingen uit, en aan hem schonk Hij het altoosdurend privilegie van den hoogsten voorrang des leeraarsschaps in de Kerk; opdat alwie hetgeen goddelijk en diepzinnig is, kennen wil, tot de uitspraak en leer van dezen leermeester zijn toevlugt neme.quot;
In een ander gesclirift1 verhaalt hij, wat door hem, in hoedanigheid van pauselijk delegaat, verrigt is te Milaan, en zegt er, van Petrus' (-dat is, van 's Pausen -) leeraarsambt, o. a., dat „naar diens regel alle (geloofs-)munt teregt herleid „en, alwat ergens verkeerd is, naar diens regtheidver-„beterd wordt.quot;
Weer elders, èn in een te Milaan gehouden kanselrede, en in zijn Redetwist tusschen een koninklijk advoJcaat en een verdediger van de Roomsche Kerk, noemt hij deze laatste „de Moe-
Mediolanensis, 1. c. T. CXLV, col. 98; „Ecce omnes discrctionis
„illius ordinem apud M ediolanensem urbem habitum breviter exposuiraus. Ad-„huc tarnen utrum Eedis Apostolicae judicio placeat ignoramus. Xos enim si „quid erravimus ad Petri magisterium conigendi libenter acccdimus, et retrac-„tationis opprobrium non veremur. Ilaec est enim illa, ut ita loquar, officina „/abrilis, cui nimirum is qui fabri dice.batur fitius praesidet, ad cujus regu-„lam omnis merito moneta reducitur, ad cujus rectitudinit lineatn. ,quidqui d uspiam fuerit depr avatutn, ref ormatur?
840
der des Geloof 3quot;-, terwijl hij, natuurlijk slechts in den engsten zin, dengene voor ketter houdt, die aan de Kerk van Eome eenig privilegie, haar door J. C., het onzigtbaar Opperhoofd aller Kerken, geschonken, tracht te ontnemen d. i. loochent1. Want 2:
„De Kerk van Rome is de Moeder en Leenneesteresse aller Kerken; tot haar is gezegd: Voor u heb Ik gebeden, enz.quot;
Ziedaar èn Petrus' Primaatschap en Petrus' Onfeilbaar Leer-en Regtsgezag, beide, uit kracht van Gllristus, goddelijke instelling, in Petrus' wettige opvolgeren voortlevende.
Als een onversaagd kampvechter van deze innige overtuiging schittert, in dezelfde eeuw, de h. Anselmus, bisschop van Lucca (f 1088). Ziehier zijn getuigenis3:
„Zoo heeft God, door den h. Petrus..., den grondslag van't christelijk geloof in hunne zetels gelegd, opdat, indien een der drie hoofdpatriarchen vallen mogt, twee zouden blijven staan; en opdat, mogten er twee vallen, dan ten minste het geloof van den éenen Roomschen Patriarch nuuit bezwijke, opdat hij er zijne broederen in stevige, de-•vvijl Christus voor Petrus' geloof 0111 onbezwijkbaarheid [Luk. XXII] gebeden heeft. Eu dit heeft de Christus onze God alreeds in ach t oekumenische Kerkvergaderingen willen aautoonen.
Ibid. T. CXLV, col. 91 [Vgl. col. 68 ibid.']: „Omnes autem sive patriar-„chivl cujuslibet apicem, sive Metropoleon primatus, aut episcopatum cathedras „liomo puius instituit.... Romanam autem Ecclesiam solus ille fundavit, et „super petram fidei mox nascentis erexit, qui beato vitse aiternie clavigero „teneni simul et coelestls Imperil jura commisit (Matth. XVI). Non ergo „quaelibet terrena sententia, sed illud verbum per quod eonditum est coelum „et terra... Romanam fundavit Ëcelesiam. Quisquis cuüibet Ecclesia; jus suum „detraxit, injustitiam facit; qui autem Romauau Ecclesiae privilegium ah ipso „summo omnium Ecclesiarum capite traditum aujerre cunatur , hic proeul dubio „in haerisim labitur... Fidem quippe violat, qui adversus illam agit quae ma-„ter est fidei; et illi contumax inveuitur, qui earn cunctis Ecclesiis prae-„tulisse cognoscitur.quot;
Sei in. de S. Jo. Bapt. nativit., Migne, ibid. T. CXLIV, col. G3G: „lila enim mater et magistra omnium Ecclesiaruin Ecclesia Romana, eui dictum est: pro (e ego rogavi, ut non de/icial jides tun, etc.quot;
Contra Guibertum, Bibl. max. vet. PP., T. XVIII, pag. 611 B, Lugd. 1677. Onlangs heeft I)r Vine, de la Fucute, de gevierde Prof' v. 't kerkel. regt aan de Universiteit te Madrid, over dezen h. Anselmus een belangrijk werk uitgegeven; het is getiteld: S. Ansebni Lucensis Ëpisco/ji Vita a Rangerio sue-cessore suo, sa:e. XII ineunte, latino sermone scripta. euz. Zie Revue Catli.de Louv. Livr., 15 Mai 1871), pp. 607 suiv.
341
Terwijl er een of twee [der drie patriarchale Zetels, d. w. z. Patriarchen] struikelden, bleef nogtans die van Rome, hoe ook beproefd en hoe ook aangegrijnsd, in de grondvest van dit een en hetzelfde geloof onbewegelijk vaststaan. Want hemel en aarde zullen voorbijgaan, maar voorbijgaan zullen geenszins de woorden van Hem, die gezegd heelt; Gy zijt Petras, enz.quot;
De, vooral op 't gebied der Kerkgeschiedenis, vermaarde Lanfrank (t 1089), aartsbisschop van Kantelberg en primaat van Brittanje, oppert o. a. de vraag: „Wat eigenlijk bewerkt en stiert liet sclieidsregterlijk oordeel van Petrus' opvolgers?quot;, en geeft dan, vragenderwijs, in volle synode (1072), dit antwoord 1:
„Wat anders, tenzij de kracht der goddelijke hulp, in den h. Petrus door den lieer Jesus,op alle Zijne plaatsvervangeren overgestort?quot;
En - had hij kort te voren gezegd - „dit is aller Christenen „overtuiging, dat, in geen enkel opzigt minder dan voor Petrus, „ook voor Petrus' opvolgeren het woord des Heeren van kracht „blijft: Gij zijt Petrus... en aan U zal ik geven, enz.
Nog andere getuigen dezer eeuw zullen we later, in ons eerstvolgend hoofdstuk, aanhalen.
Maar nu, met den aanvang der XIP eeuw, wordt de overvloed van getuigschriften zoo groot, dat we den lezer slechts enkele ter lezing zullen aanbieden.
Voorop in deze lange rij van verdedigers sta de h. Anselmus, aartsbisschop van Kantelberg, de vader van de Scholastiek (t 1109) 2, die den Paus lofprijzend erkent als „den Wachter
Migne, T. CL, pp. 624 sq. „Nam quando Domirras et Salvator noster J. C. „dixit 1'etro : Tu es Petrus... et übi dabo claves regni cuelorum, potuisset adji-„cere, si voluisset: Eamdem potestutem successoribus tuis concedo; verum dicti „praetermissio nihil reverentiae imminuit successoribus Petri. Ibisne his ver-„bis obviam ? Refercsne adversa ? Enimvero omnium christianorum con-„scientiis est inditum ut nihilo miuus quaiu beato Petro successoribus ejus et „minantibus attremant et serenam dignitatem indulgentibus gaudenter applaudant; „eitque tune deraum omnium eccle.siasticaruin rerurn rata üispensa-„tio, si successorum beati Petri fuerit comprobatd judicia. Quid „illud aijit, nisi vis dwitiae liberalitatis per Dvrninum Jesum in beato Petro in „vienrios ejus diffusa Vgl. Biblioth. max, vet. PP. ei. Lugd. 1677, T. XVIII, pp. 828, 1770.
De Jide Trinit. et Incamat. Ver bi, praef. Vgl. Or at. 64 (al. 63, bij Migne, lat. PP. T. CLVIII, en col. 261; T. CLIX, col. 106).
342
„van het christelijk leven en christelijk geloofquot;, en als „den Verbeteraar (Hervormer) van alle ketterijenquot;.
Op Anselmus volge de zeer verlichte Ivo, bisschop van Char-tres. Nadat, door den Paus, zekere Gaufridus afgezet, Ivo in diens plaats aangesteld, en deze door den aartsbisschop van Sens (Senonensis) van indringing betigb was, luidde Ivo's wederwoord 1;
„Ik lieb mij, zegt ge, den zetel van Gaufridus, uwen medebisschop [d. i. suffragaan], wederregtelijk opgedrongen. Slaar dan heft gij blijkbaar het hoold op tegen den Apostolischen Stoel: wat deze opbouwt, breekt gij, zooveel inuis, af, en wat hij afbreekt, tracht gij weder op te bouwen: zijn eind-oordeel en konstituties wederstreven, is zooveel als het ketterschapstecken beloopen [„cujus judiciis et constitutionibus obviare, plane est luereticaepravitatis notam incurrerequot;)', want de schrift [d. i. het geschreven kerkelijk regt, de kanon Nolite ^ dist. XI] zegt: dwaalleeraar is ontegenzeggelijk hij, die met de Kerk van Rome niet overeenstemt.quot;
Niet minder treffend klinkt deze lof uit den mond des h. Thomas, bisschop van Kantelberg en bloedgetuige zijner ambtelijke pligtsvervulling, waar hij uitroept 2:
„Wordt niet in Petrus' geloof en leer het huis der ganscbe Kerk opgebouwd, totdat wij allen in Christus komen tot den volwassen man, tot de eenheid des geloofs en der kennis van den Zoon Gods [Vgl. Ephes. IV: 12, 14]? Wel is 't noodzakelijk, dat er velen zijn die planten, en velen die besproeijen; zoo immers eischt het de voortgang des woords [de prediking] en de uitgebreidheid der volken. Doch, om teven wie het zij, die plant of besproeit: wasdom geeft God aan niemand, tenzij aan hem, die in Petrus' geloof heeft geplant en de leer van Petrus beaamt.quot;
Naast dezen h. Thomas van Kantelberg sta zijn leerling Joannes van Salisberg, later bisschop van Chartres, die den h. Petras noemt3 „den beschermheer der waarheidquot;; en „door Pe-
■ !
r *
li; 'i
i;; m
li1
11
|l| ]
i' i|i
1 1
PI
1
li
11
i ; :?
Ep. VIII, Migne lat PP. T. CLXII, col. 18; vgl. ibid. col. 20; ep. LI, col. 71; ep. CLIX, col. 164; Chr. Lnp. V, 381.
Ep. XCVII, lib. I: „Nonne in fidc. et do ctrina Petri totius ec-„clesia structur (je con sur g it, donee occnnamus onmes Christo in vimm „perfectum, in unitatem fidei, et agnitionem filü Dei? Necessequidemestmul-„tos esse, qui plantent, muitos, qui inigent, quoniam hoe exigit piecessus „verbi etdilatatio populorum. Sed quicunque sit, qui rigat aut plantat, Z) e u s „nulli dat incremenlum, nisi illi, qui p lantavit in fide Petri et doc „trinae ejus acquiescitquot; quot;Vgl. Ep. CXXU, lib. I.
Ep. ad Alex III, inter Epp. S. Thomae Cantuar., ep. LX, ed. Chr. Lup.
343
trus' bediening (zegt liij) veroordeelt de li. Geest alle onwaarheid.quot;
Desgelijks ziet men, in Noord-Duitscliland, Anselmus, bis-scliop van Havelberg, met heiligen ernst in de bres springen voor dit pauselijk prserogatief 1.
Omstreeks denzelfden tijd verheft, zelfs in 't Oosten , zekere Isaak, patriarch der Armeniërs 2, zijne stem ter gunste van 's Piiusen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken , en met zulk een vastberaden nadruk, dat hij niet schroomt, Christus zeiven „leugenaarquot; te heeten, „indien ooit de Apostolische Leer-„stoel te Eome in geloofsdwaling zou kunnen vallen.quot;
Dit nu zijn bisschoppelijke stemmen uit de XIP eeuw. En dieuovereenkomstig spreken tal van tijdgenooten, wier namen voor de kerkelijke wetenschap niet van belang ontbloot zijn. Wij noemen hier slechts den evenzeer vromen als geleerden abt Eupertus van Deutz 3; den karthuizer Guido4; Hugo van s. Victor5; Gaufred van Clairveaux; 6 Potlio van Pruem 7; Gerhoch van Eeichersberg s; Petrus van Poitiers 8; den eerwaardigen Petrus, abt van Clugny; den geleerden geheimschrijver van keizer Prederik, Godfried van Viterbo9; en, eindelijk, Petrus van Blois, in wiens oog de Bisschop van Rome is10 „de Gezalfde des Heerenquot;, „de Onfeilbare stadhouder en zaakwaarnemer van den gekruisigden Godquot;; terwijl hij van de Kerk zelve getuigt, dat zij is „het „huis Gods, wat steeds van Petrus en dezes op volgeren den .,regel der wetenschap ontving en het zegelmerk der on-„gereptheid.quot; Yer en hoog nogtans boven alle deze lichten flonkert , als de grootste ster van deze eeuw, de h. abt van Glair-
iD'utl., lib. Ill, capp. 9, iO. Vgl. Specileg. (TAchery (cd. Paris. 1723) T. I, p. 194, 196, 199.
Vgl. Chr. Lup., V, 3G7; Nat. Alex., XUI, 253.
De dio. off. ,1. II, c. 22 , 1. Ill, c. 22.
Ep. ad Pap. Zie Opp. s. Bem. ï. III, ed. Col. 1164.
£)e sacra fïdii cath. c. 43. 6 JJc: vita s. Bern. 1. III.
I De statu domus Vei, 1. III. 8 Expos, in Ps. XLV1.
9 In 't hiervolgend puntig dystichon bezingt hij 's Pausen hoogste leergezag en dezes ondivaalbaarheid :
„Quo lidei magnus sceptriger ille sedet.quot;
Pantheon in dedic. quot;Vgl. Baron ad a. 1186; Nat. Alex., XIII, 267.
Ep. CXLIV; Zie Berault Bercastel, XII, 137.
veaux, de honigzoete Leeraar Bernardus (t 1153), die, gelijk we ten deele reeds gezien hebben, dit charisma, waarmee God-zelf den hoogsten Leerstoel der Kark en diens bekleeder getooid heeft, zoo herhaaldelijk en zoo welsprekend lofprijst1.
Wetenschappelijk, in den vollen zin des woords, is deze Kerkleer gestaafd en verdedigd in de XIII' eeuw, bovenal door de twee mannen, welke de Kerk als de sieraden harer wetenschap , als heilige Kerkleeraars, vereert: den serafijnschen Bona-ventura en den Engel der School, Thomas van Aquinen.
Eerstgenoemde (f 1274) omschrijft onze thezis aldus 2:
„Op twee voorwaarden kan de 1'aus niet dwalen: mits hij, eerstens, als Paus, uitwijze; en, tweedens, hebbe hij de meening, een geloofszaak te bepalen.quot;
En dat de Paus, als zoodanig, alleen en van alle overige bisschoppen onafhankelijk, het rcgt heeft, zulke eindvonnissen te slaan, dit betoogt de h. Bonaventura in een opzettelijk werk, getiteld „de ecclesiastica hierarchta.quot;
Hoe deugdelijk en hoe helder de h. Thomas van Aquinen (f 1274)3het objektief bestaan van 's Pausen Oufeilbaarheid-in-geloofszaken bewijst en verduidelijkt, zullen we later uitvoerig nagaan. Ongetwijfeld heeft de engelachtige Leeraar, ook over dit belangrijk leerpunt, de overtuiging van zijn leermeester, Albertus Magnus (f 1280) 4, vernomen en gevolgd, evenals iedereen weel, dat wederom hijzelf door zijn scholieren en kommentatoren als School-vorst gevierd werd en nagevolgd.
Ook Alex, van Hales (f 1245), Jakob van Vitriaco (f 121i0) enz. enz. worden als verdedigers of getuigen aangehaald.
En zoo verhellen dan alweder drie eeuwen (XI, XII, XIII), als in een koncert, hare stem ten gunste van ons leerstuk. En
Zie, boven, Afd. II, hoofdst. I, blzz. 255, 273. Vgl. Epp., ed. Migne, T. I, pp. 340, 378, 28C, 294, 366, i054, 1072, 1653.
Summa Theot. q. 1, art. 3 , D. III. 3 Zie o. a. Summa 242, q. 1, art. X.
4 Opp. t. X, p. 326, ed. Lugd. 1651: Vgl. in Matth. XVI, in Luc. V,
ibid. - Bossuet's proefstuk, om Albertus M., naar aanleiding eener niet overduidelijke zegswijze, voor eenige zijner eigen dwaze theoriën als beschermer te doen doorgaan , is wederlegd door Dr Bouix, 1, Prop. 53, p. 443. Ook heeft, onlangs, de bisschop van Regensburg een belangrijke studie over Thomas' leermeester uitgegeven onder dezen titel: B. Alberli M. ecclesiarum-que Gei mania: doctr. de infallibili R . F. mngisterio, bead monilis aliquot Uiustrata.
345
ook deze waardigste, immers door heiligheid en wetenschap uitstekendste, leeraars en kerkelijke schrijvers hebben, een-pariglijk, dit verheven voorregt uit de beloften van Christus afgeleid. Ook zij erkenden geen andere bron van hun geloof tenzij het eigen Woord Gods. Neen, niet „het destijds zoo geliefde papaal-systeemquot;, maar het, zoowel geschreven als ongeschreven, Woord Gods - de hh. Evangeliën en de standvastige Overlevering der Vaderen - vuurde hen aan, om met ijver en heilige geestdrift deze aloude Kerkleer te schragen, ophelderend uiteen te zetten en krachtdadig te helpeu vasthouden. Vanhier, dat, bij den aanvang der XIVe eeuw, de vermaarde bijbelkenner Nikolaas van Lyra (t 1340) ons geen beter en juister toelichting van Christus' on wederroepelij ke belofte-taal wist voor te dragen, tenzij de altoos éen en dezelfde, door zooveel li. Vaderen bewaard en, om zoo te zeggen, van hand tot hand overgeleverd.
§ 3. Van den onzekeeheidstoestand in 't Westen totaan het KoNCILIE van ThENTE.
Ook gedurende dit laatste drietal eeuwen alzoo waren de geleerdste en heiligste mannen van het Westen, vooral tegenover de Ooster-sche scheuring, er gestadig en eensgezind op uit, om de magts-volkomenheid der Kerk, in haar fondament en Opperhoofd als gekoncentreerd en verbijzonderd en, meer bepaaldelijk , het aan 's Pausen opperst Herders- en Leeraarsambt vastklevend Onfeilbaarheidsgeschenk te leeraren eii te handhaven. Thans evenwel, aan het einde der XIVe eeuw, wordt deze treffende harmonie van lieverlede geschokt en verstoord. en eindelijk duikt er zelfs, een geruiinen tijd lang, heftige tegenspraak op.
De diepste grond van dit fonkelnieuw verschijnsel was zekere nationale trots, gestijfd en aangewakkerd door een soort van Staats-absolutisme, wat, zeventig jaren achtereen (1305-1377), de Pausen van Rome te Avignon als verbannen hield 1 en, ten
„Het behoeft niet gezegd dat deze verlegging van woonplaats, welke politieke gevolgen zij ook gehad liebbe, met den godsdienst luttel of niets heeft te maken. Zij is geene verandering van den bissehoppelij ken Zetel; Clemens V bleef onveranderlijk bisschop van Eome en dus Paus der Kerk en bestierde,
346
{ ■ ?
langen leste, zelfs 't gezag van Petrus' wettige opvolgers, door 't aanstellen van valsclie Pausen, poogde te verlammen en te veronzijdigen. De gevolgen van al zulk geharrewar en naau-welijks te gelooven tweespalt konden onmogelijk uitblijven. Yan dag tot dag daalde het Pausdom in aanzien en invloed; en zelfs het gild van de mannen der wetenschap, wat zoo ligtelijk de jeukte voelt en inwilligt om de perken, hun door 't opperst Leergezag aangewezen, eigendunkelijk te overschrijden, greep deze ergerniswekkende gelegenheid gretig aan, om allerlei holle en looze theoriën en utopiën op getouw te zetten, die, terwijl er zoowel de „nationale aspiratiesquot; der volksdrijvers als de aanmatiging der wereldlijke regeerders uitermate door gestreeld en gevleid werden, in de schrilste tegenspraak stonden met de door Christus gevestigde eenheid en éenhoofdigheid der Kerk.
Op 't voetspoor van den ongelukkigen monnik-hoveling Willem Occam of Ockham (1347), sloeg vooral Pierre d'Ailly (t 1425), met zijn niet minder beruchten leerling Jean Charlier de Gerson (t 1429) en nog enkele anderen deze averegtsche rigting in 1,
Doch hier geven wij het woord aan onzen diepzinnigen en on vermoeiden beschouwer van „het Vatikaansch Concilie in verband met al de achttien vorige Kerkvergaderingenquot;, den wel-eerw. heer C. J. Willems (t. a. p., blzz. 3 vv):
„Dit voorrecht van den Paus ['s Pausen Onfoilbaarheid-in-geloofszaken], nu voor eeuwig uitgemaakt, hangt innig samen met een ander vraagstuk : is het hoofd der K.erk hooger in gezag dan een Algemeen Concilie? Deze twee stellingen zijn onderling zoo nauw verbonden dat zij zakelijk bijna dezellde waarheid in verschillende termen uitgedrukt, bevatten. Is toch de Paus als Paus onfeilbaar leeraar der Kerk, dan kan hij aan een Concilie niet onderworpen zijn, maar moet daar boven verheven wezen. — En wederom; eenmaal gesteld dat 's Pausen gezag wanneer hij als leeraar spreekt, ook voor een algemeen Con-
I li
l'4J
IP
ÏW
}
I lli;
m i
,flquot; I
I L ■)
iffül
p i i
ill il'f
h-j i
gelijk anders, het bisdom van Rome door zijn Kardinaal-Vicaris. Hij verliet buitendien zijne Staten niet, daar Avignon destijds tot het erfdeel van Petrus of ten minste aan Sicilië behoorde, dat op zijne beurt een leengoed was van den Paus, en in 1348 door aankoop tot de Pauselijke Staten (Zie Chrisfoph , La Papnuté pendant Ie XIV siècle, vol. II, p. 471.) is overgegaan. Deze opmerking geldt derhalve nog meer de opvolgers van Clemens V.quot; Aldus J. C. Willems, Het Vatic. Cone., Terugblik op de Conc. van het Westen, enz., II, de Syn. v. Pisaen Constanz (in Studiën enz.'s Bosch, 1870, IH'jaarg. II), blz. 25. l Zie, boven, Afd. I, Hfdst. V, blz. 125, n. 1, Vgl. Thomassin, Diss. 15, N. 24.
ii
'jif
I
.vj.ilüli
mk
I :
347
cilie een wetgevend of verplichtend gezag is , dan ziet een ieder deze noodzakelijke gevolgtrekking in: of de Paus kan heel de Kerk in dwaling mede slepen — dit echter ware in strijd met 's Heeren ■woord — of watdePaus der Kerk verplichtend leer aart, is noodzakelijk, d. w. z. de Paus is onfeilbaar.
„Maar dat oppergebied, die overmacht of superioriteit van den Paus boven een Concilie werd juist in het tijdperk, dat door Florence's Kerkvergadering is afgesloten , en wel bepaaldelijk op de genoemde Conciliën van Pisa en Constanz door eenigen, voor de eerste maal in twijfel getrokken. Die twijfel, bij den aanvang misschien nog slechts een mistasting of misverstand, werd -«eldra een dwaalbegrip en ontaardde vervolgens in een twistfakkel, die beden, ten einde tweedracht te stoken, tot binnen de deuren van het Vaticaansch Concilie was geworpen en ware zij niet bij tijds uitgedoofd, misschien overgegaan zou zijn tot eene formeele ketterij....
„Neen, vo'dr de vijftiende eeuw kende men de wanbegrippen niet. welke Gerson. de niet zelden maar altijd ten onreclite... geprezen kanselier der Parijsciie universiteit voor bet eerst [formeel] heeft geuit; integendeel men verafschuwde ze, zooals hij zelf getuigt.
,.Een Algemeen Concilie, in dier voege drukte bij zich uit, zou boven den Paus verheven zijn. Welk een onzin! De ledematen, die van het hoofd gescheiden, geene ledematen maar verstrooide brokstukken zijn te noemen, zouden hooger reiken in gezag, machtiger en levendiger zijn dan hun hoofd! Als een bedwelmende bliksemstraal viel dit onzinnig woord van de lippen des kanseliers te midden der oproerige vergaderingen der Synode van Constanz 1.
,.Het ongehoorde dier spreuk verraste sommigen; de beangstigde gemoederen van anderen beseften hare diepte niet, door den voorba-rigen Gerson zeh en niet eens gemeten; de ontredderde toestand in het kerkelijk bestier belette hare oogenblikkelijke wederlegging; doch aangenomen door een roemenswaardig deel der Kerk werd deze uitspraak niet.
„Wel wist men door vroegere ondervinding dat de geest der hoovaardij niet zonder gevolg eenigen der gezagvoerders in de Kerk, met de influistering , waaraan wij de Paradijsslang herkennen, was genaderd: gij zult den hoogsten Gebieder over de Kerk gelijk zijn in gezag. Doch men wist even goed dat de Paus bij al de vorige Algemeene Conciliën — wij hebben dit bij allen opgemerkt — immer als onafhankelijk
[Men hourte hierbij in 't oog, dat de „goeje'quot; man tevens als Ambassadeur van Frankrijk 'tgroote woord had te voeren. Men mag aannemen dat Dam, von Hohenlohe en von Beust enz., indien men hen of do hunnen tot de Vati-kaansehe Kerkvergadering hadde toegelaten, Gerson's rol minstens niet onaardig zouden hebben nagespeeld. O die politiek I]
848
hoofd en als onfeilbaar leeraar -was te -werk gegaan en dat de Kerk naar hem als naar Petrus opziende, zijne beslissingen zonder uitzondering placht te volgen.
„De Kerk, zegt Pastoor 0. A. Spitsen, 1. c. p. 435, heeft te allen „tijde èn door hare woorden èn door hare handelwijze zake. ,lijk de onfeilbaarheid der Pausen gehuldigd.quot; De traditioneele leer is in geen enkel punt zoo hoog boven allen twijfel verheven; practisch ging men immer te werk zooals men na de dogmaverklaring zal doen; en, waar het te pas kwam, gaf men aan zijne geloofsovertuiging nopens het middelpunt der katholieke eenheid ruimschoots lucht.
„Evenals de Godheid van Christus vdo'r het eerste Concilie van Nicea en het onderscheid van den goddelijken en menschelijken wil in Christus vdór het zesde Concilie (Konstantinopel 111) steeds feitelijk door alle Conciliën aangenomen en door het algemeen gevoelen der Kerk reeds vastgesteld waren; eveneens werd de Pauselijke onfeilbaarheid, ook vdó r de plee ht i gh eid der dogmaverklaring die eerst onlangs heeft plaats gevonden, altijd en overal en door allen in de katholieke Kerk als een goddelijke instelling gehuldigd. De geschiedenis der Conciliën bewijst het door tallooze voorbeelden en wederlegt de schandelijke onwaarheid van hetgeen door de Jansenisten 1 zonder eenig bewijs hiertegen wordt
l „Bij name door J. A. van Beek, zich noemend pastoor bij de bisschoppelijke klerezy te Dordrecht, in zijne „beschouwingen over de Pauselijke Onƒeil-ijaarheur\ Dit geschrift is een bewijs te meerdat het Jansenisme op niets uitloopt dan op cene afgrijselijke parodie der Kerk. Gij ontmoet er vroomklinkende woorden gepaard met uitingen, eenen Pelagius niet onwaardig; nauwelijks verneemt gij een diepen zucht voor het welzijn der Kerk geslaakt 'of gij hoort kort daaiop de anathema's van een Macedonius klinken, zoodra de Kerk iets beslissen mocht dat tegen hun privaat gevoelen aandrnischt.
, Zonder eenig bewijs noemt de schrijver [-juist gelijk de latere van de „pastoorsquot; J. Heykamp en C. H. van Vlooten-] een tal van Pausen die allen in't geloof gedwaald hebben. Met eone onbescliaamdheid aan ketters alleen eigen, wordt er verzekerd dat men hun gezag nimmer voor onfeilbaar heeft gehouden en een beroep op een Algemeen Concilie allezins oorbaar is. Maar nu heeft het Vaticaansch Concilie over al die punten uitspraak gedaan in de vierde zitting: Pastor aeUrnus!
„Stoutweg wordt daar gezegd bl. 8 dat de zaak der Jansenisten met de Pauselijke onfeilbaarheid niets tgt;: maken heeft, terwijl men in hun seminarie of colle'rie te Amersfoort steeds leeraart, dat geheel hunne zaak hierop uitsluitend neêr komt. Dat het doemvonnis van den Paus over Jansenisme uitgesproken, evenals de leer der Onbevlekte ontvangenis door de verspreide Kerk reeds lang is bevestigd, wordt natuurlijk achterwege gelaten. Wat te doen, nu hunne veroordeeling door het Vaticaansch Concilie, reeds bij de eerste Constitutio doymatica is bekrachtigd? Daar toch worden aan het slot de constituties en de
849
ingebracht. Vruchteloos heeft Bossuet, wiens heulen met de Jan» senisten onder anti-pauselijk opzicht, thans van algemeene bekendheid is, de akten der Conciliën doorloopen en al zijne krachten ingespannen om aan te toonen, dat er ooit Pauselijke beslissingen door Algemeene Conciliën opnieuw in behandeling zijn genomen.
„Maar dit wordt door niemand geloochend, en bewijst overigens volstrekt niets tegen ons; het pleit integendeel kraclitig vddr ons: daar deze Conciliën niet beoogden de Pauselijke bepalingen te verzwakken ol' te verbeteren, maar ze tegen hunne aanranders te verdedigen. Dit brengt juist de roeping eenor Algemeene Kerkvergadering met zich, en wij erkennen in haar dit gezag volmondig; ofschoon men elders wederom opwerpt dat wij dit gezag der Conciliën, om de Pauselijke onleilbaarheid te behouden, prijs geven. Er is meer! Juist ditzelfde onderzoek door Bossuet gevonden en door de Jansenisten metde grootste onbeschaamdheid in een valsch licht geplaatst, hebben de Conciliën eveneens ingesteld 1 nopens de beslissingen , door voorgaande Algemeene Kerkvergaderingen uitgesproken; vernietigden zij daarom elkanders onfeilbaar gezag?
„Dat dit valsch denkbeeld over de instelling der Kerk in 't begin der vijftiende eeuw voor 't eerst werd vernomen, moeten we hier opzettelijk aantooneu. Slechts een enkele getuige zal hiertoe voldoende zijn; 't is de bij de Jansenisten hoog aangeschreven Gerson. Hij zelf zegt in zijne schriften nadrukkelijk, dat het onfeilbaar op-
besluiten der Pausen conciiiariter opgenomen. Wat echter, nu de Pauselijke onfeilbaarheid hatliollek dogma, is geworden? Geen gevaar, de heer .I.A. van Beek heeft dien slag reeds voorzien en afgeweerd; hij laat niet alleen lorgvuldiglijk het zoo vaak herhaald beroep op een Algemeen Concilie b ij n a onaangeroerd, maax heeft ook reeds op boegen toon verklaard, dat het Vati-caansch Concilie geen Algemeen Concilie is. Niet minder onbeschaamd durft hij bl. 22 verzekeren, dat er geen enkel bewijs van oneerbiedigheid jegens het zichtbaar hoofd der Kerk aan de klerezy ten laste kan worden gelegd; maar weet de heer J. A. van Beek dan niet, dat in onze hollandsche bibliotheken niet zelden een kleine afdeeling bestaat onder den naam van Janseniana? Welnu, gemeenere karikaturen op den Paus dan daar voorhanden zijn, zal men niet vinden.quot; Een nieuw soort van parodie of historisch.en roman, door den ongeluk-kigsten aller pleit- of lijkbezorgers van 't jansenisme, Dr Bennink Jansonius, predikant te 's Hage , onlangs uitgegeven onder den logenachtigen titel: Geschiedenis der oud R. K. Kerk in Nederland, enz. enz., overtreft al zulke „karikaturenquot; èn in „gemeenheidquot; èn in echt modernen onzin. Verbeeld u, lezer, zelfs onze hh. Willibrord en Bonifacius waren.... jansenist I! Wat ai krankzinnigheid ! Helaas, abyssus ahyssum inoocat.]
1 Cfr. Ballerini, De vi ac ratione Prirnatus, cap. XIII; Bonix, de Papa, vol. If. p. 504. [Vgl., boven, Afd. I, hoofdst. III, blzz. 62—101.]
23
830
pergezag van den Paus tot aan de Synode van Constanz zoo algemeen en met zulk eene overtuiging was aangenomen, dat wie zich anders hadde verklaard, voor ketter zoude gehouden zijn. En zrflfs de besluiten van Con-s'tanz, voegthij er bij, vermochten niet de kracht dier overtuiging te verbreken. Niet ée'n schrijver had tot dusverre deze Pauselijke voorrechten ontkend; maar allen eerbiedigden ze zoo zeer dat het in zijn oog vleierij scheen1. Doch wijl alle bestrijders van het Vaticaansch Concilie aan dien man, die met een verward hoofd een verbitterd hart in zich omdroeg, niet zelden hunne opwerpingen en immer hun geest schijnen te ontleenen, mogen we zijne eigene woorden hier wel tusschen voegen :
„ „Vleierij heeft aan de meening dat de Paus boven het kerkelijk „recht is, ingang gegeven; zijquot; (de vleierij 2) „geeft toe, dat het in „geenen deele, vooral niet buiten het geval van ketterij, mogelijk is, „van den Paus een beroep in te stellen, hem in rechte te dagen, hem „de gehoorzaamheid te onttrekken. Hij alleen kan geloofsformulieren „omschrijven, hij alleen zaken van geloof of van een ander hoog ge-„wicht behandelen; hij alleen, zooals het reeds gebeurd is. definities, „regels, wetten en canons maken. Al wat door anderen omschreven, „uitgemaakt, vastgesteld of beslist wordt, is ongeldig en krachteloos; „en van hetgene hij heeft beslist, kan niemand tenzij hij zelf, iets op „welke wijze ook, casseeren of verbreken; terwijl hij zelf door geene „constitutie van een ander, door wien dan ook uitgevaardigd, gebon-„den is. — Zoo ik mij niet bedrieg, was deze traditiequot; (der onfeilbaarheid en der oppermacht van den Paus boven elk Concilie) „voorde belegging dezer heilige Synode van Constanz, „reeds zoo diep doorgedrongen in de begrippen der mees-„ten — letterknechten eerder zijn zij dan geletterden literalmm 2
De potestate ecclesiast. consid., II, Operum, torn. II, p. 247. Edit. 1706.
„Coquelin vertaalt dat vreemde woord literalium volgendeiwijze: qiCelle
861
„magis quam literatorum) — dat al wie het tegendeel hadde ge-„leerd, als ketter ware aangemerkt of veroordeeld (ut opposi-„torum dogmatizator faisset de haeretica pravitate vel not at us vel dam-„naties). - Wilt gij hiervan een bewijs? Ook na de duidelijke verklaring „en, -wat meer is, na de beslissing en de toepassingquot; (der beginselen met die Pauselijke oppermacht in strijd) „door deze heilige Synode, zijn „er nog, die niet ophouden dezelfde gevoelens openlijk te verkondigen. „Zoo diep heeft dat [NB!] doodend gif dier overoude vleierij „wortel geschoten,|zoo verre is het als eene voortwoekerende kan-„ker 1 tot in merg en been ingedrongen.quot;
„Zoo was dan volgens Gerson zei ven 's Paus en on feilbaar oppergezag tot aan de Synode van Constanz algemeen aangenomen en zoo krachtig in de traditie gevestigd, dat wie het tegenovergestelde hadde geleeraard, voor ketter zoude gehouden zijn. Ook de beslissingen dier Synode vermochten de kracht dier overtuiging, zooals hij zelf bekent, niet te verbreken; zoo weinig waren de tijdgenooten geneigd deze Synode voor een Algemeen Koncilie aan te zien! En toch durven zij, die de voetstappen van Gerson heden drukken, zich beroepen op de vergadering van Constanz als op eene Algemeene Kerkvergadering! Geen enkel schrijver derhalve had ooit voor de vijftiende eeuw 2 de pauselijke voorrechten van Oppergezag en Onfeilbaarheid ontkend, maar allen eerbiedigden ze als om strijd en zoozeer, dat dit huldebetoon in hel beneveld oog van Gerson aan vleierij gelijk scheen.
„Wie erkent Wer het kettersch woord niet van den deerniswaardigen [Janus] Dollinger: „hei Primaatschap is een uitwas der Kerkquot;?
852
• Gerson zegt -wel niet: zoo was de overtuiging van allen, maar van de meesten (plurimorum mentes occupaverat). Dan, elkeen zal gereedelijk begrijpen, hoe hij zich aldus moest uitdrukken, -wilde hij de schande van eene nieuwheid te leeren niet al te tastbaar opzich laden. Ware toch het gevoelen, dat hij hel meest verspreide noemt, niet werkelijk algemeen en als geloofswaarheid aangenomen, dan konde hij niet zeggen dat de ontkenning dier voorrechten zeer zeker als ketterij, d. i. als duidelijke en vrijwillige geloofsdwaling, zoude zijn gehouden. Gerson brengt dan ook geen enkelen getuige aan voor zijne dwaling, tenzij Petrus de Alliaco, den bisschop van Kaïnerijk, zijn leermeester en partijgenoot, die in hevigheid misschien voor hem moet onderdoen, maar hem in dwaasheden en ongerijmdheden zeker evenaart, zoo niet overtreft.
„Wij besluiten hieruit, dat in het begin der vijftiende eeuw-de Oppermacht en de Onfeilbaarheid van het Hoofd der Kerk niet onder de twijfelachtige of vrije opinion werden gerangschikt; er kon zelfs geene sprake van zijn, ze eeue opinio libera te noemen; elke verloochening en geringschatting dier voorrechten was eene ongehoorde stelling, eene ketlersche uiting.
„Ja, Gerson zelf en Pierre d'Aylly hebben ze niet geuit, tenzij in tegenspraak met het algemeen gevoelen en met zichzelven, elders toch en op andere tijden i hebben ze beiden zelfs de Pauselijke onfeilbaarheid staande gehouden. Zij echter waren het, die bij de verwarringen van Constanz het hooge woord hebben gevoerd; zij die nog heden den toon aangeven bij allen, die voor de antipapistische dwalingen strijd voeren. De laatste bestrijders van het Vaticaansch Koncilie volgen hen tot in hunne grofste ongerijmdheden.
„Het heeft zijn nut, ja, heden kan het noodzakelijk heeten die vaders en eerste grondleggers der antipapistische strekking te ontmaske-
1 „Petrus de Alliaco in zijn tractaat tot Clemens VI zegt van den Stoel van Kome: „Ipsa semper immaculata permansit et in future fjermanebit. Ex qai-„bus omnibus satis patet quad eins numquam' deficit fides, uti Christus promise-„rat: De Pauselijke Zetel is altijd onbevlekt gebleven en zal dij „ook in de toekomst blijven. Uit dit alles ishetduidelijkgenoeg, „dat zyn geloof nimmer bezwijkt, zooals Christus dan ook be-„loofd had.quot; — Gerson in zijn preek op Hemelvaart voor Alexander V geeft als reden aan, waarom de latijnsche Kerk niet gelijk de griek-sehe van het geloof is afgeweken, de onwrikbaarheid van Kome in het geloof: „Latinitas ipsa pur lor et immaculata sedem habet Petri, pro cuius fide ne „de/iceret specialiter oravit Ille, qui in omnibus exavdilus est pro sua reverentia: „De latijnsche Kerk is uitmuntender in reinheid en onbevlekt, „daar zij den Zetel van Petrus bezit, voor wiens geloof, dat het „niet bezwijke, Hij heeft gebeden, die in alles verhoord wordt „om Zijne eerbiedigheid.quot;quot;
353
ren. Hunne schriften, onderling vergeleken, doen zien, wat in hun hart verborgen lag, en zij bewijzen tevens dat elke strijd tegen den Paus noodzakelijk een strijd is tegen de Kerk; zij toonen niet minder duidelijk hoe de dwaling van toen en van heden denzelfden loop volgt.
„Wij staan niet zelden verbaasd en velen zonder twijfel met ons, zoo wij een Döllinger c. s., nu Janisten genoemd, stellingen hooren uiten, die het wezen der Kerk verwoesten , en dan tevens vernemen , hoe die zelfde vijanden des geloofs zich katholiek blijven noemen; terwijl hunne stellingen, de noodzakelijke gevolgtrekkingen hunner eenmaal gestelde beginselen, niets anders zijn dan dezelfde uitzinnigheden, die ze van hunne vaders Gerson en zijn voorganger in de kanselarij, Pierre d'Aylly, hebben afgeschreven.
„Hier volge een enkel woord ter opheldering:
„D'Aylly zegt met duidelijke woorden: ,.probabiliter Concilium Geneerde potest contra fidem errare, imo de facto sicaliquando erravit, sicut „permulta exempla ostendunt 1 : De meening, dat een Algemeen Concilie „tegen het geloof dwalen kan, heeft hare gronden. Werkelijk is het „soms in geloofsdwaling vervallen, zooals vele voorbeelden dit bewijzen. „Men moet danquot;, zoo vervolgt hetzelfde warhoofd, „een beroep doen
„op een ander Concilie____ Zoude heel de Christenheid afdwalen.
„dan moeten de weinigen die overblijven en zich niet kunnen doen gel-„den, zich der genade overgeven en geduldig afwachten.quot; Ziedaar het Jansenisme, maar niet het Christianisme!
„Zulke denkbeelden had Gerson van zijn meester overgenomen, maar de leerling gaat nog een weinig verder. „Heel de Kerkquot;, zegt hij 2 , „kan van liet geloof afwijken, zoodat er slechts een enkel oud vrouwtje „geloovig blijft, door wie de universeele Kerk kan gered worden. — „Universalis Ecclesia potest salvari in minima vetula. — Want zij bezit „dan ook het recht om een Algemeen Concilie bijeen te roepen.quot;
„Welk een waanzin! — En toch, dit zijn slechts enkele voorbeelden uit een menigte gekozen! — Uit welk misverstand spruiten ze voort? De eerstgenoemde zegt het t. a. p. „De Paus is een publiek persoon, „welke optreedt voor heel de Kerk, Papa est persona publica, gerens „vices totius Ecclesiae. En nogtans deze kan in geloofsdwaling vervallen „en zoo is het gevolgelijk, dat eveneens een Algemeen Concilie van „het geloof afwijken kan, et tarnen potest contra fidem errare et per „contequens consimiliter Concilium Generale.quot; Zoo is dan naar eigene bekentenis de Pauselijke onfeilbaarheid een noodzakelijk Tereischte om die van een Algemeene Kerkvergadering te kunnen handhaven!!
„Zijn wij misschien wat lang hij dit ondergeschikte punt blijven.
Opera Gersonis ab Ellies Dupin edita, torn I. p. 689, Antv. 1706.
Ibid, torn II. p. 163, 189. De modi» uniendi Ecclesiam.
854
staan? Doch wij moesten hier opzettelijk aantoonen, door wien en •wanneer en op welk eene wijze, voor het eerst de nevelen zijn ontstaan, waarmede men nog heden de Pauselijke onfeilbaarheid, de spil, waarop alles draait, tracht te omhullen. liet was noodzakelijk den oorsprouy der qult;estie deugdelijk bloot te leggen 1.quot;
Na deze in der waarheid „deugdelijke bloot'egging van den oorsprong der questiequot;, knnnen we volstaan, met haar verdere en onvennijdelijke lotgevallen slechts even aan te stippen.
Zegevierend overleefde het aloude geloof aan de Pauselijke Onfeilbaarheid deze krizis. „Niet zonder Gods bestel en wilquot;- als dezelfde sclirijver (aid., blz. XITI) doet opmerken - „kwam de beproeving der katholieke eenheid doch ook de redding was nabij. Een hevige wind stak op en de zee joeg hare golven zoo hoog dat zij het scheepjen van Petrus met wissen ondergang bedreigden ; maar God sprak en op eens stierf de wind uit; de zee gehoorzaamde en was bedaard...quot; Alreeds te Konstanz werd de bewering dat een algemeen Koncilie boven den Paus staat, door Martinus V veroordeeld, en het, slechts op dien onzin gegronde, zoogenaamde regt om van 's Pausen vonnissen te appelleeren op een algemeen Koncilie, verbood hij op straf van exkommunikatie; terwijl, onder Eugenius IV, op de XVI' oekumenische Kerkvergadering, die van Florence (1438-1445), zelfs door de Grieken, evenals door de Latijnen, de oorspronkelijke voorrang van Eome's Kerk en Bisschop weder algemeen erkend werd. Volgens hare bepaling, trouwens, ,,moe-
l [Wcrlcrlegd is hiermee tevens de dwaasheid van den, een tijdlang zeer verbijsterden, Deken der Sorbonne, die, in zijn berucht Mêmoire (T. I, pp. 134 suiv.) o. a. heeft durven schrijven: „II faut être étranger a l'histoire eccle-„siastique et aux monuments de la tradition, ou sous le poids de passions „théologiques qui ne laissent aucune liberté a l'esprit, pour accuser de nonveauté „la doctrine générale de Pierre d'Aüly et de Gerson.quot; En toch had zelfs hij den moed niet, de leer van „ces grands et pieux personnages'quot; te toetsen. Geen wonder! Want, zegt hij wederom zelf; „Plusieurs des points de cette doctrine „demanderaient de notre part quelques réserves.quot; Inderdaad, èn de gewezen grootmeester van 't kollegie van Navarre èn de kanselier van de parijsche universiteit hebben, zachts gesproken, beginselen opgezet, die, met de katholieke geloofsleer In strijd, zelfs door de galllkanen werden verworpen. Het beste, wat men ter hunner ontlasting aan kan voeren, is, dat zij schreven in een tijd, toen de theologische studiën zeer laag stonden. Vgl. Schneemann, Kirchl. Jjehryew. nn. 168, 169; Nat. Alex,, XVI, p. 419.]
355
„ton alle geloovigen van Christus gelooven, dat de h. „Apostolische Stoel en de Roomsche Paus het Pri-„maatschap heeft over de geheele wereld, en dat dezelfde Paus van Eome opvolger is van den h. Petrus, „den Prins der Apostelen, en de ware Stedehouder „van Christus, en het Hoofd der geheele Kerk en „aller CS»risteiien Vader en lieeraar; en dat „hem in den h. Petrus door O. H. J. C. volmagt geschon-„ken is, om de algemeene Kerk te weiden, te regeeren „en te besturen; gelijk het ook 1 in de handelingen „der algemeene Kerkvergaderingen en in de h. Kanons „vervat is.quot;
Omstreeks het midden der XVe eeuw hoort men de meest voortreffelijke vertegenwoordigers der kerkelijke wetenschap de aloude katholieke overlevering weder openlijk huldigen. Getuigen Eusauus (f 14-51), Tostatus (t 1454), Turrecremata (f 1484).
In ondubbelzinnige termen verdedigt Nikolaas Eusanus, na de dolle hazelaars vaarwel te hebben gezegd, dat, middelerwijl alle andere patriarchale zetels in dwaling vervielen, alleen do Stoel van Rome feitelijk geen enkele geloofsdwaling huldigde; vervolgens zegt hij 2:
„Door Petrus' allerstevigst prlncipaatschap gestevigd in het geloof, zijn de zwakken eindelijk tot zijne eenheid teruggevoerd. De Onl'eilbaar-heidsleer staat of valt derhalve , met of zonder de vereening met den Oppersten Kerkvorst.quot;
Ook geeft hij als zijn innige overtuiging op, dat „Paus en Kerk als eenerlei zijn [Princeps Papa est ipsamet Ecclesia complicata et contracta).quot;
Van Alphonsus Tostatus, hoogleeraar aan de Universiteit van Salamanka en later bisschop van Avila, is, als Cave zegt3, zelfs door Wharton getuigd, dat hem geen enkele mensche-lijke wetenschap vreemd was, en dat deze geleerde, van onge-loofelijk groot geheugen, van on vermoeiden ijver en allergezondst oordeel, in het tijdsbestek van 22 jaren meer heeft geschreven.
Zie Bottemanne , De Vervalsching van den tekst der Kerkoerij. v. Flor,, in de Katholiek, D. LV1I. Vgl., boven, blzz. 168 v.
Epist. X. Vgl. Ep. II de usu calic. ad Bohem.; Chr. Lup. V, 165 sq.
Vgl. F. X. Weninger, Die Unfehllark. d. Papstes, enz., blzz. 261 v.
356
dan anderen naauwclijks, geheel huu leven lang, aandaclitig vermogen te lezen. Deze nu schrijft (in zijn verklaring op Mt. XVI):
„Duwijl Petrus de algeineene Herder worden zou, en het volk dat geloof zou hebben te houden, wat door den algemeenen Herder beleden Avierd, daarom wilde Christus, dat alléén Petrus de geloofsbelijdenis aflegde, opdat een ieder zoude weten, dat men zich houden moet aan dat geloof, 'twelk de Roomsche Leerstoel verkondigt.quot;
Niet minder duidelijk zegt Joannes Turrecremata {Summa, lib. II, c. 109):
„Zoo stevig en duurzaam heeft Gods goedheid den Apostolischen troon in de waarheid gevestigd, dat z:jn oordeel over geloofszaken niet van de waarheid afdwalen kan. En zoo voorwaar betaamde bet, dat die Leerstoel, welke naar bet raadsbesluit des Allerboogsteu de geloofs-heraut en aller Kerken hoeksteen zijn zou, aangaande alw at het geloof betreft en tot heil der menscben noodzakelijk is, met deze bijzondere Onfeilbaarbeidsgaaf begiftigd werd door Hem, den Oorsprong aller dingen, wiens Wijsheid zich in betgeen Zij regelt, niet bedriegt. Tot vergewissing hiervan werd door God aan den éer-sten Priester van dien Zetel de naam der stevigheid. Petrus, rotsman, gegeven.quot;
•
Intusschen waren verweg de meeste tijdgenooten, gelijk we zelfs Gerson hoorden getuigen, van 't begin af, getrouw gebleven aan de overgeleverde Kerkleer, eu, evenals vroeger, muntten nu wederom de heiligen van dit tijdvak ouder hare verdedigers uit. Wij noemen hier slechts de hli. Laurentius Justiniani, patriarch vau Venetië (tl455), en Antoninus, £ artsbisschop van Florence (t 1459). Eerstgenoemde vermaant allerernstigst, in zijn geschrift „De Obedientiaquot;, tot gehoorzaamheid jegens den Paus en, inzonderheid, tot geloovige onderwerping aan diens leerbeslissingen, dewijl deze als uitspraken van Petrus, ja, als van Christus zeiven, zijn. Overigens kent ook de h. Antoninus, juist gelijk weleer de h. Thomas van Aquiuen, aan den Paus èn het regt, om in zake vau geloofs- of zedeleer te beslissen, èn de desbetreffende gave der Onfeilbaarheid toe 1. Het kat zich denken, dat hij den generaal zijner Orde, den geleerden brit Hervé, die in de XIVquot; eeuw als een van Thomas' ijverigste voorstanders gold, deze leer heeft hooren voordragen 2.
Zie o. a. Summa theolog., P. Ill, tit. XII, c. 8, §2, en tit. XXII, c. 2.
De leer des h. Antoninus, over der Pausen Onfeilbaarheid-in geloofszaken
357
Ons afscheid van de jammervolle XV° eeuw zij de kern-aclitige taal van een katholieken leek, den geleerden griek Georgius van Trebizonde (f 1486), die èn de feitelijke rots-vastheid in de éene ware geloofsleer (passieve Onfeilbaarheid) èn eigenlijke (aktieve) Oud waalbaarheid, geheel ons leerstuk, stoffelijk en vormelijk, aldus betuigt1;
„Men moet in 't oog houden, wélke van alle groote patriarchale Zetels [Home, Antiochië, Alexandrlë, Jeruzalem, Konstantinopel] nooit door de dwaalleer ontheiligd is geworden. Uie Tan Kome is de éenige. En dat nu alleen-déze npoit of nimmer zulk een feil beging, dit is. Luiten kijf, alles behalve menschelijk, maar goddelijk. Wantde Godskracht Desgenen, die gezegd heeft: ende poorten der helle zullen niet zegevieren, heelt dézen Leerstoel, vrij van smet en bederf, vrij vau schuld of aans teking, en van alle ketterij verwijderd, op den regten weg gehouden in 't verklaren der waarheid, en zal dit ook -verder blijven doen. Alwie derhalve van dezen Leerstoel zich losscheurt, is buiten de katholieke Kerk.quot;
Ziedaar, hoe alreeds aan 't eind van de XV° eeuw, tegelijk met het einde van den onzekerheidstoestand, uit al die verschillende obedienties of pauskeuzen ontstaan , de aloude Kerkleer over de Pauselijke Onfeilbaarheid van lieverlede bij het gilde der geleerden weer naar waarde geschat wordt2. Toch beweegt zij zich, en nog een geruimen tijd, schier enkel in den kring van hen, die door deugd en wetenschap hoog boven de meerderheid uitstaken. Geen wonder. Tengevolge van Jt onzalig geharrewar, dat vooraf was gegaan, lag de kerkelijke maatschappij als doode-
De processu Sp. s. et de una, sancta, cath. cccl., n. 12, ap. Leon. Allat. Graic. orthod. t. I, p. 564.
Over de ongezonden, alleszins nieuwe, leer van d'Ailly en Jan Gerson, alsmede over de IV en V® zittingen van de konstanzer Svnode, leze men, behalve de, boven, blz. 66, nootl, aangehaalde auteurs, o. a. C. J. Willems, t.a.p., J. B.Palma, Prmlect. hist ecclesiasliae (ed. Ill, llomoelSTO), I) II, cc. 36sq., pp. 221—250, H. Ramière, Les contrad. de jVIsgr Moret, pp. 59-85, en Christophe, La Papaute' pendant le XV' siècle, T. XL
858
lijk ziek, en de verslapping was algemeen. Voeg erbij, dat deze eeuw den apostolischen Stoel wel eens bezet heeft gezien door mannen, die, zelfs in minder hagchelijke tijdsomstandigheden, bet aanzien der driekroon veeleer zouden verkleind hebben dan vergroot. Vanhier dat destijds onze aloude Kerkleer over 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, - dit ontegenzeggelijk hoogste glanspunt in 't goddelijk geheel van Petrus' Opper-hoofdigheid, -op de massa der geestelijkheid, zoowel als van het volk, zoo luttel bezielenden invloed oefende.
Maar de onsterfelijkheid is door God zeiven aan de Kerk toegezegd. Om 't even welke ziektestof zich ooit aan haar organisme zamenhoope, nooit is de ziekte-zelve tot den dood. Steeds, na een soms korter, soms langer, tijdsverloop schudt zij de heterogene bestanddeelen af, en telkens en andermaal ziet men haar krachtiger en als jeugdvoller groeijen en bloeijen. Daar eensklaps wordt het geloof levendiger, 't bewustzijn der kerkelijke eenheid en éenhoofdigheid warmer en sterker, de harmonie der algemeene overtuiging inniger en meer in 't oog-loopend, en, terwijl heiligheid en wetenschap wederom hand aan hand opwaarts streven naar den Hemel, straalt weêr alom de waardij van Christus' Stedehouder op aarde, met heel den glans van al zijn attributen en, ja, als in nieuwen luister.
Zoo ging het ook nu. De onreine vochten, schier door 't gansche ligchaam der Kerk verbreid, zag men allengskens zich als oplossen in een groot ettergezwel, en de walgendste uitbarsting er van was ... het protestantisme, een bij uitstek valschnamige Hervorming. Smartelijk voorzeker heeft deze jammervolle ontknooping het moederhart van Jesus' vleklooze Bruid gegriefd en gefolterd; zij-zelve nogtans genas. Zelve hervormde zij zich, wettig en deugdelijk, tot een vernieuwd leven.
Het gelukkige overgangspunt alzoo, ter harer genezing, en tot de breede ontwikkeling tevens eener nieuwe periode van bloei, was het XVIIP Oekumeniesch Kon-cilie, de h. Kerkvergadering van ïrente (1545-1563).
359
§ 4. VAN KONCIIilE VAN TE.ENTE TOT AAN HET EINDE DEK XVIlIe EEUW.
Evenals de Kerk van Christus weleer, èn na 'teerste Koucüie van Nicea, zoodra de trotsche dwaalleer van Arius verworpen was, èn wederom later, nadat eindelijk de verdorde Oostersche twijg was afgevallen, door de geleerdheid en deugden harer h. Vaders in vernieuwden luister schitterde en de christelijke wereld heilzaam verlichtte, - ditzelfde is, door de regtspraak van Trente's Kerkvergadering over 't heilloos protestantisme, ook aan de XVP eeuw wedervaren. Wat hier overigens zeer karakteristiek is : al deze perioden, èn het tijdvak der h. Kerkvaders (IVe en Ve eeuw), én dat der Scholastieken (XII0 en XIII' eeuw) , èn dat van den uit Trente voortgesproten herbloei (XVIe en XVII' eeuw, althans grootendeels), - betreffende het aanzien en de verheerlijking van den apostolischen Stoel, d. i. van der Pausen oppergezag en goddelijke voorregten, gelijken zij elkander op een baar.
Eu hoe nu de wereldberoemde Universiteit van Leuven „van baareerste bestaan (1425/6) en vervolgens altoos, de verdediging der geheiligde regten van den Roomschen Zetel ter harte nam en inzonderheid de leer steeds voorstond: dat de Paus als Leeraar der Kerk altijd tegen dwalingen gevrijwaard i squot;; hoe zij, „zoowel voor als na Luther's veroordeeling door Paus Leo X, met deugdelijke bewijzen aantoonde: dat de Paus in twistgedingen over zaken van geloof en zeden waarachtig is de Opperste en mitsdien Onfeilbare Scheids-regterquot;; weshalve ,,alleberoep van'sPausen vonnis op een toekomstig Koncilie volstrekt ongeoorloofd isquot;; hoe zij (1544) ,/sjaars voor de opening van Jt Koncilie van Trente... een in 32 artikelen gesplitste geloofsvevklaring opstelde... over de voornaamste punten der katholieke geloofsleerquot;; wat wijders de artt. 23 en 25 dezer geloofsverklaring over ons onderwerpe-lijk leerstuk behelsden, - hoe daar o. a. uitdrukkelijk en formeel geleerd wordt: dat „aan 's Pausen opperlierderlijke eindbeslissingen over geloofs- of zedepunten de dwaling geen den minsten vat kan hebbenquot;; en hoe, eindelijk.
360
deze leer steeds openlijk verdedigd werd en voorgedragen door hare professoren cn doktoren: Jo. Driedo, E. Tapper, Jod. van Ravestein, Jo. Hessels, W. Lindanus, Mart. van Riethoven, Corn. Jansen (later bisschop van Gent), Th. Stapleton, W. Es-tius, Jo. Malderus, Chr. Lupus, enz. enz.: - dit alles heeft de theologische I'akulteit der, sinds 1834 tot nieuwen luistervollen bloei herrezen, katholieke A/ma Mater van Leuven nog onlangs in haar adres aan België's bisschoppen, middelerwijl zij (Dec. 1869) in 't Vatikaan ter Koncilie vertoefden, zelf be-knoptelijk herinnerd en ter algemeen e kennis openbaar gemaakt 1.
Maar behalve den genoemden kanselier van Leuven Ruard Tapper en dezes ambtgenoot Corn. Jansen [Gandavensis), heeft men ter Trentsche Kerkvergadering nog bovendien als theologen zien schitteren: Salmeron, Laynez, onzen gelukzaligen nijmege-naar PetrusCanisius, Alphonsus a Castro , Dominikus Soto, Mel-chior Canus, enz. enz. Het eensluidend gevoelen van al deze mannen betretfende ons leerstuk is overbekend.
Voorts zijn, zoowel de veroordeeling van Luthers geschriften door de leuvensche Universiteit (1519) als hare latere ge-loofsverklaring (1544), èu door die van Keulen 2, en, als Natalis Alexander (XVI, 234) getuigt, zelfs door de Sorbonne beaamd en bekrachtigd. Al deze vermaarde scholen huldigden en handhaafden plegtig, als een heilig en onschendbaar kleinood der Kerk, de aloude katholieke geloofsovertuiging ten aanzien der Pauselijke Onfeilbaarheid. Tot het strij deren tal dezer eeuw be-hooren, eigenlijk de beroemde, Dr J. Eek {Be primatu Petri, 1. I, c. 45), Reginaidus Poole [Hard. X, 389), J. Faber, enz.
Te Melun vergaderden in het jaar 1579 , uit al de kerkelijke provinciën van Frankrijk, bisschoppen en afgevaardigden,
Zie boven, blzz. 17—22, doch inzonderheid leze men Dr H. J. Feye, Queltjues mods sur findex, le tjallicanisme et C Univ. de Louv., a prop. de l'uuvr. de M. Delacouture, Tirlemont 1853.
„A Lovaniensi facilitate disjungenda non est Coloniensis, quse non solum anno 1688, septima Septembris, inen-antiara Romani Pontificis in doctrina de fide et moribus toti Ecclesia; proponenda, ejusque eminentiam supra Episcopo-rum concilia se profiteri declaravit, ut ajunt in academico Febronium contra ju-dicio ipsi Colonienses, sed etiam anno 1615, in Censura adversus Marci'An-tonii de Dominis de republica libros, eamdem strenue proposuerat ac stabillve-rat (Zaccaria, Antiftbr. vindic., diss. V, cap. II, n. S).1'
361
ten einde in de zuiverheid van de leer, ook aangaande het Opperhoofd der Kerk, des te zekerder te voorzien. Te dezer gelegenheid nu erkenden zij, en het werd plegtig en eenpa-riglijk beaamd en uitgesproken, dat de Kerk van Rome (=Petrus5 Leerstoel, de Paus) waarachtig is 1 „de leeraar-„ster, de grondzuil en grondveste der waarheid, met „wie* om haar magtiger voorrang-, allequot; (overige) „Kerken moeten overeenstemmen.quot;
Destijds was, als men ziet, de jansenistische spitsvondigheid, om door „Kerk van Eomequot; „de gansche katholieke Kerkquot; te willen verstaan, volstrekt onbekend. Door zich immers op Irenseus' beroemde uitspraak te beroepen, geeft de geestelijkheid van Frankrijk het doorslaandst bewijs, dat zij, op 't voetspoor der gansche Oudheid, de Kerk van Rome erkent als eene bijzondere Kerk, maar toch óok als de eerste en allervoornaamste, welker Bisschoppen, ten aanzien der gansche Kerk, in geloofszaken Onfeilbaar zijn. Alwat derhalve, tijdens en na 't konstanzer Koncilie, een d'Aillj, eenGerson, een Cle mange en tutti quanti tegen deze Kerkleer in hadden gebeuzeld en gebazeld,^ heeft blijkbaar de geloofsovertuiging der fransche geestelijkheid niet doen wankelen.
Maar hoe nu dachten en spraken, overal elders, de groote heiligen van dit tijdvak?
Nadrukkelijk wijst een h. Karolus Borromeüs, in zijn zes provinciale Konciliën (1565—1583), ter opbeuring van de tucht gehouden, op dit praerogatief van Rome's Leerstoel2. Waarlijk, de voorbeeldig deugdzame en geleerde aartsbisschop van Milaan was zich, als een andere Ambrosius, den overgrooten invloed dier innige overtuiging aangaande 's Pausen Onfeilbaarheid, op 't kerkelijk leven, meer bepaaldelijk op de beoefening van de deugd der gehoorzaamheid, ten volle bewust.
En wat een groot en levend geloof heeft niet een h. Fran-
Zie boven, blz. 291, n. 1; Ballenni, 103, 229; Bouix, I, 551: „Operam dabunt ii „quibus huec cura demandata est, Episeopi scilicet et eomm vicarii, ut in omnibus „synodis tam dicecesanis (juam provincialibus, omnes et singuli, tura clerici turn „laici, amplectantur et aperta professione earn fidem pronuntient, quam sancla „Romana Ecclesia, magistra, columnci et firmamentum veritatis projitelur et colil. , Ad hanc enim, propter suam principalitatem, necessum est omnem (.onvenire ecclesiumquot;
Harduin, X, 634, 637, 727, 757, 800, 946, U38.
382
ciskus Xaverius deu aziatischen volkeren ingeplant! En wat diepen eerbied tevens leerde hij hen koesteren voor Christus' zienlijken Plaatsbekleeder, den „Onfeilbaren leeraar der al-gemeene Kerk, van wiens geloofsleering {„doctrinaquot;) en leeraarsgezag {„magisteriumquot;) de gausche Christenheid afhangt!quot; Dit waren de karakteristieke bewoordingen, waarmee, ten jare 1585, de Paus begroet werd door het gezantschap van vier koninklijke prinsen, dat uit het verre Japan naar Rome was heengereisd, om er den hoogsten drager van 't kerkelijk gezag dank te betuigen voor de weldaad des Christendoms , hun, door Xaverius en diens gezellen, van God en den Paus geworden
En hoe onbewimpeld en hoe krachtig drukt telkens een h. Fran-ciskus van Sales, in zijn, ter bekeering vanChablais, gehouden kontrovers-preken, zestien in getal, op 's Pausen Onfeilbaar leergezag als op een regel des geloofs! Volgens hem is de Paus niets meer of minder dan de mond of het orgaan en de minister ielquot; van Hem, die zelf de „chef principalquot; der Kerk is, Jesus Christus1. Wat zeg ik? Volgens hem is Paus en Kerk éenerlei {„Le F ape et V Eglise, c'est tout unquot;) 2; weshalve beide, géne zoowel en ingelijke mate als déze, Onfeilbaar zijn. Ja, zoozeer gingen hem de voorregten van 't Opperhoofd der Kerk ter harte, dat hij zich de niet geringe moeite heeft getroost, om een vijftigtal onderscheidene titels en zegswijzen bijeen te lezen, waarmee de christelijke Oudheid deze pauselijke voorregten heeft gehuldigd en verheerlijkt 3. Hoor, eindelijk, hoe ook deze h. prelaat, in een nog onuitgegeven handschrift [Ba l'autorité et primauté de s. Pierre et des sou-verains Pontifes ses successeurs), onze Onfeilbaarheidsleer voldingend betoogt 4:
Let wel: den Paus noemt dc h. Franciskus het „dienende Hoofdquot;, niet, zooals Pieliler valschelijk beweert: „van de Kerkquot;; maar; „van Jesus Christusquot;. Vgl. G. Schneemann, kirchl. Lehrgav., N. 178.
Epitres spiriluelles, Lyon 1634, liv. Vil, e'p. 49.
Controv., Dise. 39. Vgl. De Maistre, Du Pape, Liv. I, Chap., pp. 77 suiv.; B. M. Constant, I, 47, 56. Deze laatste auteur heeft er meer dan 100.
„Après lout, s'il estoit possible que le pasteur supresme ministerial pust mener „ses brebis aux posturaqes veneneux, il est certain que tout le pare se seroit'bien-„tost perdu. Si le supresme pasteur rninistirialI nous conduisoit au mal, qui releve-
363
„Op slot van rekening, zoo de Opperherder zijne schapen naar vergiftigde weiden kon voeren, dan zou zeker de ge-heele schaapstal weldra verloren zijn. Als de Opperherder ons tot het kwaad bragt, wie zou dan de kudde weder op-rigten? Wanneer zij af'dwaaldde, «ie zou haar dan tot de waarheid terugvoeren? Wij hebben hem slechts eenvoudig te volgen, hem niet te verlaten, anders zouden de schapen herders wezen. Voorzeker de Iverk kan niet altijd in een algemeen Concilie vergaderd zijn; in de drie eerste eeuwen is er geen enkele Kerkvergadering geweest. Welnu, tot wien zou men zich beter kunnen wenden met de moeijeiijk heden . die zich dagelijks voordoen? Van wien zou men een veiliger rigtsnoer en een meer zekere wet kunnen erlangen, dan van het algemeene Hoofd, en van den Plaatsbekleeder van onzen Heer? Dit alles geldt niet alleen voor den h. Petrus maar ook voor zijne opvolgers, want daar de oorzaak blijft, moet ook het gevolg blijven bestaan; de Kerk lieeft altijd een onTei * b»ar eu blij ventlen bekrachtiger nootlig-, tot wien men zich kan wenden, om eenvasten grondslag te vinden, welken de poorten der hel, én voornamelijk de dwaling niet kunnen omverhalen; het is noodzakelijk, dat de Herder der Kerk niet tot de d wal ing geleiden, ons niet tot het kwaad, voeren kan. Alleen de opvolgers van Petrus hebben die voorregten, welke niet aan den persoon, maar aan de waardigheid en de openbare bediening van den persoon verbonden zijn.quot;
Met den h, Pranciskus van Sales (f 1622) zijn we nu reeds
„roit la Berg er ie? Si elle s'égaroit, qui la rameneroit a la vérité? iVous ifavons „qifa le suivre simplement , non pas a le quitter, autrement les brebis se „roientpastéurs, Certes, VEglise nc peut pas tousjours estre ramasse'e en un j, Concile general; dans les trois premières centaines (Tanne'es it ne s^en fit aucun. „ Or par my les difficultez qui surmennent journellement a qui pourroit-on mieux y^adresser? Dt qui pourroit on prendre une regie et me loy plus assurée et plus ,,eertaiiie que du chef général et du vicaire de Nostre-Seigneur? Tout ceqj n'a „pas eu lieu seulement en St. Pierre, mats en ses successeurs, car puisque la )}cause demeure, Veffet demeure, Véglise a tocsjours besoin d'un CONfirmateur „infaillible et permanent, auquel on pulsse s^adresser pour trouver un solide „fondement, que les portes d* en ƒ er et principalement terreur ne puisse renverser; „il faut que son pasteur ne puisse conduire a terreur, mj nous porter au mal: „les successeurs de Saint Pierre ont seuls ces privileges, qui ne s ui vent pas „la personne, mais la dignite' et la charge publique de la per-„sonnc.',, Zie Deux. rép. de Msgr. Dechamps a Msgr. Dupanloup, vert. v. M. Heuser (Polem. Biblioth.) blz. 62—64. „Deze woorden - voegt de Aartsb. v. Mechelen er bij - zijn door Zaccaria aangehaald volgens het handschrift van den h. Franc. v. Sales, dat bewaard wordt in de bibliotheek van Chigi.v*
364
in de XVIIquot; eeuw aangeland. En hoe het in deze eeuw met onze onderwerpelijke leer geschapen stond?
De vele schitterende mannen voorbijgaande, die aan 't eind der XVIe en hij den aanvang der XVIIe eeuw, de Kerk door hun degelijke kennis en wetenschap niet weinig opluisterden (-mannen als Suarez, ïoletus, Gregorius van Valence, Vas-quez, Bellarminus, Petavius, Mauclerus, Sanctius, enz. enz. -), willen we bij voorkeur het onverdacht gevoelen hooren van een paar volbloed-gallikanen: Achille de Harlay en Claude Fleury.
Eerstgenoemde, prokureur-generaal aan 't hof van Frankrijk, en die, als zoodanig, met den tegenstand, waarmee de Sorbonne aanvankelijk de beruchte Declaratie van 1682 bejegend had, alles behalve tevreden was, weet ter opheldering van dit veelbe-teekenend feit geen betere gronden bij te brengen, dan dat de gansche fakulteit „te zeer in de ultramontaansche [lees: katholieke] leeringen was opgegroeidquot;. En de onnoozele Eleury? Met vrij naïeve opregtheid erkent hij, (Vgl. Bouix, II, p. 110) dat in Spanje, Duitschland en Italië de ultramontaansche [d. i. onze katholieke] leer destijds nog altoos de heerschende was; er evenwel, om wille van Frankrijk, tamelijk geheimzinnig bijvoegende: „Wel is'teen „wonder, dat [NB.] de oude [?!] en gezonde [?!] leer zich „ondanks en te midden zoovcler bezwaarnissen staande „heeft gehouden.quot;
Wat men hier „de oude en gezonde leerquot; belieft te noemen, was, wél te verstaan, de armzalige en immers betrekkelijk zeer nieuwe en zeer ongezonde opinie van Gerson en d'Aillj. En waarlijk, om, tegenover heel de katholieke theologen wereld, zulk een dolzinnige, sedert lang geslagen (- thans voor eeuwig verslagen ! -) opinie weer te doen herleven, daartoe zou vrij wat meer noodig zijn dan laatdunkende eigenzinnigheid en nationale trots!
Volgens Andreas Duval, dokter en deken van de Sorbonne uit de eerste helft der XVIle eeuw, hebben, destijds, slechts Edmond Richer en Simon Vigor 's Pausen Onfeilbaarheid bestreden 1. Richer evenwel heeft zijn gevoelens herroepen en al wat
Ziehier DuvaPs eigen opmerkelijke woorden: „Opinio qua; Komte tencturquot; [namelijk, dat geen algemeen Koncilie boven den Paus staat, dat alle beroep van
365
hij geleeraard had, oucUrworpen „aau het oordeel vau de Katholieke Roomsche Kerk en van den h. Leerstoel van Rome', welke [Kerk of Zetel van Rome] nu ook door hem erkend werd te zijn „de Moeder en Leermeesteresse aller Kerken en de Onfeilbare regtbank der Waarheid.''
In Jt jaar 1625 ontwierp de bijeenvergaderde fransche geestelijkheid o.a. dit „Avisquot; aan alle bisschoppen des rijks (in art. 137) i:
„C'est uu des grauds temoignages de lamour qu'on porte a Dieu, quaud on respecte et honore ceux qu'il a constitués en ce monde pour etre son image et y tenir sa place, et en son lieu suppleer visiblement aux nécessités des hommes pour lesalut de leurs ames. Ce qui ayant été donne prérogativemeni aux Souverains Pontiles pardessus tons les Evètjues, il est bien raisonnable que, se re-conuaissaut ses inférieurs, ils leurs portent tel honneur,
den Paus op tm alye-.men Koncilie ongeoorloofd is, kortom , der Pausen oeivuste On/eilbaitrheid] „omni vacat teuieritate, cum tot us or bis exce/jlis /jrmcuiis doctoribus cam amplectantur, et praaterea rationibus vaiidissimis turn ex Scriptura, (Jonciliis et Patribus, tum ex principiis theo-logiae pctitis confirmetur (Br. supr. Rom. Pont. Potest, («d. 1614;, P. I, 9. 7).quot; Ter zelfde plaatse (P. IV, 9. 7) zegt hij ook nog: „Nemoquot; nunc est in Ecclesia qui ita pro ccrto nou sentiat, prceter Vie/orium et Richerium, quorum si vera esset sententia, totus fcre orbis Chris-tiauus, qui contrarium sentit, turpiter erraret.quot; Vgl. Melch. Can. de ioc.'s theolug., lib. VI, c. 7; Suarez , de fide, disp. V, sect. Ill, n. 22 . en sect. VIII, n. 4; Bjllanniuus, Contruv. da R. Pont., lib. '.V, c. 2 ; Jules Jacques, passim,
1 Vgl. Petitdier, Diss, de in/al lib. s. Pontif., c. XIV; D' Heinrich Kiee, kath. üoqmutik {amp; Aufl. 1844), Generaldoym. I, 236.- Volgens Bouix, I, ■gt;54 had de bisschop van Chavtres, op last (lezer „Assemblee ye'ne'rale da clerqe de trance'quot;', eeu soort van reglement ontworpen, uit 158 artikelen, onder deu titel, van „Avis de CAssetnblée a MM. les Archevêques et Evêques de ce Iloijaumequot;. Maar menig Avis „fut depuis supprimé par Tassembleequot;. Waarom? „Ne voulant Tassemblue, pour bonnes considerations, qu'ils soient^mpri-„mes; et en cas qu'ils soient debites, l'assemble'e declare n'etre de sa part.quot; Aldus de Prccès-verb'iux des assemble'es du cierge'de Prance, Paris 1768, T. II Append, pp. 514 suiv. En welke nu waren die „bo'nnes cons ldc. rationsquot;'i De veel latere (blijkbaar gallikaansche) uitgever dier Proces-verbaux schrijft; „Une des principalcs causes de la suppression est Cinfaillibilitë du Pape, „qui parait [!] e'tablie dans Tarticle 137.quot; Doch Bouix toont uit den inhoud van meerdere artikelen aan, zooals bovendien een bij Zaccaria {Anti/ebron. vindic., diss. V, cap. II,) aangehaald auteur verzekert, dat „au contraire, „la principale cause de la suppression fut qu'il y avait quelque „endroit qui semblait deroyer a Vauturite' du Pape, tn rendant U „concile provincial unique juge de la cause des Èvêques.quot;
24
respect et révérence, qu'a leur exemple tont le resle des hommes fasse la même chose. Les Evêques seront done exhorles d'honorer le Saint-Siége Apostolique et l'Eglise Romalne, fondée dans la promesse infaillible de Dien, dans le sang des apótres et des martyrs, la mère des Eglises; laquelle, pour parler avec Saint Athanase, est comme la tête sacrée par laquelle les autres Eglises qui ue sont que ses membres, se relèvent, maintiennent et con-servent: ils respecteront aussl notre Saint-Père le Pape, Chef visible de l'Eglise universelle, Vicaire de Dieu en terre, Evêque des évêques et Patriarche des patriarches, en un mot, Successeur de St. Pierre, auquel l'Apostolat et l'Episcopat ont eu commencement,elsurlequel.I. C. a foudé son Eglise, en lui baillant les clefs du ciel avec l'iofailli-bilité de la foi, que Ton a vue miraculeusement durer immuable dans ses successeurs jusqu'aujourd'hui; ce qui ayant oblige les fidèles orthodoxes a leur rendre toute sorte d'obéissance et de vivre en déférence a leurs saints décrets et ordonnances, les Evêques seront exhortés de faire continuerla même chose, el réprimer tant qu'il leur sera possible les esprits libertins, qui veulent re-voquer en doute et mettre en compromis cette sainte et sacrée autorité, confirmée par tant de lois divines et positives; et, pour montrer le chemin aux autres, ils y défé-reront les premiers.quot;
Vijf eu twintig jaar later (1651) schreven 88 1 franscke bisschoppen, in hun verzoekschrift aan Paus lunocentius X, om
Volgens Bouix, 1, 557 en bovengenoemde Procès-Verbaux etc., t. IV, pieces justific, pp. 29 suiv., was dit allerbelangrijkst dokument onderteckend door 85 bisschoppen. Maar Msgr Lafiteau, bisschop van Sisteron en voormalig zaakgelastigde des Konings bij den h. Stoel, schrijft {Hist, de la Consiit. Unigenitus, Besan-fon 1820, p. 12): „Les 85 évêques, auxquels trois autres s'étüient joints, avoient declare dans leur lettre que la coutume de rEglise est de déférer les causes majeures au Saint-Siége, et ils avoient apporté pour motif du jugement apostolique qu'ils sollicitoient, les maux infinis que faisoit depuis dix ans dans le royaume la doctrine des propositions [van Jansenius] qu'ils lui envoyent.quot; Wij meenden diensvolgens 88 onderteekenaars te mogen tellen. - Het is overigens van algemeene bekendheid, dat .Tansenius' overberuchte „Augustinus seu doctrina de naturae humance sanitate, cegritudine, medicina, contra Pelagianos et Massiiiensfs^, twee jaar na 's mans overlijden door zijn beide testamentaire exekuteuren in België (1640), en kort daarna in Frankrijk (1641) uitgegeven, alreeds èn bij Dekreet van 't h. Officie (1641) èn bij Buile van Paus Urbaan VIII (1642), om de aldaar aangegeven redenen, veroordeeld ■was. Zie Lafiteau, ibid. p. 8; Denzinger, n. 964, pp. 312 sqq.. De vijf stellingen uit den „Augustinusquot; geeft laatstgenoemde voluit op blz. 315 vv. nn., 966—970.
367
oordeelvelling over de vijf jansenistische stellingen. In dezen kollektieven brief nu staat o. a. te lezen 1:
„De aloude kerkelijke gewoonte vordert, dat [al zulke] grootere gedingen vo'or den h. Stoel gebragt worden, en liet nooit bezwijkende geloof van Petras is in zijn vollu regt, de inachtneming dezer gewoonte bestendig te handhaven. [n gehoorzaamheid nu aan deze a lie rbi 1 lijkste wet, heeft het ons goedgedacht. Uwer Heiligheid over eene zeer gewigtige godsdienstzaak te schrijven..... Nog onlangs heeft Uwe Heiligheid ondervonden,
hoe groot een gezag de Apostolische Stoel bezit, toen hij de dwaling over de twee hoofd i g hei d der Kerk 2 versloeg: eensklaps was de storm bedaard, en op Christus' stem en bevel hebben wind en zee gehoorzaamd.quot;
Voorwaar, wie zoo schrijven, erkennen ontegenzeggelijk, dat der Pausen eindbeslissing over geloofszaken alle twijfel vermag op te lossen, en dat bijgevolg hun einduitspraak [ex cathedra) onherroepelijk is en waarachtig Onfeilbaar. Wat bovendien onze bijzondere opmerking verdient, is, dat hier deze bisschoppen van Prankrijk niet eens over de bewuste stellingen hun gevoelen uitspreken : slechts vragen zij, in ootmoed en vol vertrouwen, om 's Pausen beslissing, innig overtuigd als zij zeggen te zijn, dat, zoodra de h. Stoel gesproken heeft, de katholieke waarheid gered en gestevigd zijn zal: lioma locuta, causa finita.
T)en 31quot; Mei 1653 veroordeelt dan ook Paus Innocentius X, in zijn dogmatische Bulle „Cum occasionequot;, gezegde vijf stellingen, als kettersch, enz.; en, alreeds den 15° Julij, schier onmiddellijk na aankomst dezer pauselijke uitwijzing, rigtten Prank-rijks prelaten, zoovelen er te Parijs aanwezig waren 2, aan den-
„... Majores causas ad Sedem Apostolicara referro solemnis Ecclesia! mos est, quern fides Petri numquam dc/iciens perpetuo retineri pro suo jure postulat. Aequissima: huic legi obsequen-tes do gravissüno circa religionem negotio Sanctitati tuce scribondum esse cen-
suimus.....Kxpena est nuper Beatitndo tua, quantum Apostolic! Sedis
in gemini Ecclesia: capitis errorc profligando valuerit aucto-ritas: continuo scdata est tempestas; atque ad Christi vocem et imperium venti ct mare obedierunt.....quot;
Opdat gezegde Bulle in geheel Frankrijk aangenomen zou worden, was het 's Konings wil - gelijk Lafiteau, t. a. p., pp. 14 suiv., verhaalt - „qu'ilse format •a Paris unc assemblee d'évcques composee des seuls prélats qui se trouvoient
308
zelfden Paus hun beroemden Brief, waarin 't charisma van der Pausen Oufeilbaarheid-in-geloofszaken, zoo onbewimpeld mogelijk , wordt uitgesproken 1:
»pour lors a Paris ou a la suite de la cour; et pour en accelérer Tacceptation,
• sa majestcfit expédier des lettres patentes qui étaieut adrcsséesatous les -e'véquesdeFrance(Julllet 1653). Ce sont les premières lettres patentes «que uos rois avaient jamais accorde'es pour appuyer unc Bulle
• dogiuatique du saint Siege. Kncore ces premières lettres patentes ne fu-»rent point portées au parlement. II se trouvoit pour lors 30 evêques a Paris.
• Ils s'asseiublèrenttous cIipz M. Ie Cardinal Mazaiin fll Juillet 1653). Paruii -ccux-la, il y en avoit trois qui avoient signe' la Icttre que les onze evêques «avoient e'crite au pape en faveur des cinq propositions; c'etoitMM.de Chalons, •de Valence et de Grasse. Ils observèrent que dans ses lettres patentes le roien-•joignoit a tous les evêques de sou royaume d'accepter la Bulle, et que eet quot;OrJre ne pouvoit s'accorder avec la liberte' qu'il prétendoit leur laisser. L e u r s •rémontrances furent écoutces. Le roi fit expudier de nouvelles lettres «patentes oU les evêques étoient simplement exhort es k recevoir la Bulle, •et ces nouvelles lettres patentes ne furent pas non plus envoyées au parlement.
• Après quoi ceux des prélats qui composoient l'assemblée re(;u-
• rent tous la Bulle unanimement. Ils éerivoient (15 Juillet 1653) au quot;papequot; [den bovenstaanden brief,] «pour le remercier de Tavoir donnee; et le •mêmejour ils envoyèreut le résultat de leurs deliberations quot;a
• tous les evêques du royaume, qui s'y conformèrent dans les •provinces.quot;
l „Beatisslme Pater, — Optata pervenit ad nos tandem Constitutio illa, qua Vestra: Sanctitatis auctoritate quid sentiendum sit de contro-versis 5 Propositionibus, qua; sunt excerpta: e Cornelii Jansenii Ypren-sis episcopi libris, perspicue deccrnitur. Excitata: in Belgio contentiones flagrabant etiam in Gallils, et iatissimum ineendlum per universas Ecclesiae partes minabantur, ni pesti grassanti et certissimam perniciem al-laturas obstitisset Beatitudinis Vestrse indefessum studium, et exaltopetita potestas, qu» sola acerrimam illara animorum collisionem eompescere poterat. - Agebatur de re magni momenti: de aditu scilicet ad salutem per necessaria christianse gratia: presidia, et humane voluntatis adjumentis illis excitata; ae fotae conatus liberos, atque de divina Christi pietate ac beneficentia in universum genus humanum. Hujus doctrinae lucem reccntioris illius auctoris disputationibus obscuratam pristino nitori restituit, juxta ve-termc fidci regulam ex seripturis et antiqua Patrum traditione, in conciliis olim et nuper, autoribus summis Pontificibus, constitutam, prol atum a sanctitate Vestra, postulantlbus compluribus Galliarura episcopis, Decretum. Quo in negotio, illud observatione dignum accidit, ut quemadrao-dum ad episcoporum Africae relationem, Innocentius primus Pelagianam haeresim damnavit olim, sic ad gallicanorum episcoporum consultationem, haere-sim ex sdversoPelagianae oppositam, Innocentius decimus auctoritate sua proscripserit. - Enimvero vetustae illiusaetatis Ecclesiacatholica, so 1 a cathedrae
869
„Eindelijk (zeggen zij) is ons geworden de welkome konstitutie, waarin niet het Gezag Uwer Heiligheid duidelijk beslist wordt. Mat over de vijf stellingen, getrokken uit de geschriften van Corn. Jansenius, bisschop van Yperen, te houden zij. De in België opgedoken geschillen woedden ook in Frankrijk en bedreigden heel de Rerk met een uitgestrekt twistvuur, indien Uwe Heiligheid, in haar onverdroten ijver, en met haar hoogverheven gezag, hetwelk alleen zulk een heftige gisting der gemoederen vermogt te doen bedaren, deze veldwinnende en gewis allerverderfelijkste pest niet gestuit hadde. - Hel gold hier de groote vraag: over den toegang tot de zaligheid door middel der noodzakelijke hulp van de goddelijke genade, en der vrije medewerking van den, door die genade opgewekten en aangekweekten, men-schelijken wil, alsmede over Christus' goddelijke goedheid en goedertierenheid jegens geheel het menschdoin. Deze leer, door de haarkloverij van dien nieuweren auteur [Jansenius] verduisterd, is dan mi, overeenkomstig den ouden geloofsregel, èn eertijds in de Konciliën, èn nog oulangs door de Pausen volgens de Schrift en de aloude Overlevering der Vaderen vastgesteld, in haar vroegeren glans hersteld geworden door het Dekreet, dat Uwe Hei lig heid, op verzoek van zeer vele bisschoppen van Frankrijk, heeft uitgevaardigd. Opmerkenswaardig iets! Evenals weleer [Ve eeuw], op 'tverslag van Afrika's bisschop-
Petri comiminioiie et auctoritate fulta, quae in decretali epis-tola Innocent Had African os data clucebat, quamque dein Zozymi altera ad nniversos orbis episcopos opistola subsecuta est, Felagianae haeresis damnationi absque ennctatione snbscripsit. Perspeetum enim habebat, non solum ex (Jhristi Domini nostri pollicitatione Petro facta, sed ctiam ex actis priorum Pontificum, et ex anathematisrais adversus Apolllnarium et Macedonium, nondum abulias ynodo oecumenica damnatos, a Damaso paulo an tea j act i s, j udicia pro san eienda regula fidei a summis Pontificibus lata, super episcoporum consulta-tione (sive suam in actis relationis sententiara ponant, sive omittant prout illis eollibuerit) divina aeque ac summa per universam Ecclesiam auctoritate niti: cui Christiani omnes ex officio, ipsius quoque mentis ubsequium praestare teneantur. Ea nos quoque sententia ac fide irabuti....quot; Ten slotte voegen zij er nog deze opmerkenswaardige woorden bij ; „Neque vero poena; deerunt adversus temerarios illius [constitu-tionis] viol a to res qua; a jure hoereticis infliguntur; quibus [jKX-nis in hoere-ticos a j ure latis] juxta constitutionis tenor em el Brece Sanctitatis Vestrce nobis directum, contumaces omnes, nullo conditionum vel statuiim discriminefacto, perstr inrfemus.quot; En in bun rondgaanden brijf aan het overig episkopaat van Frankrijk staat o. a.; „Cbacun s'est rendu aux pieds de la chaire de Saint Pierre, qui est le centre de l'unité catholique, oü toutes les lignes doivent aboutir, si elles neveulent, s'en écartant, trouver leur ruine dans leur separation.quot; Vgl. Bouix, I, 560—570.
370
pen, Innocentius 1 het pelagianisine veroordeelde, zo'o heeft nu [XVII' eeuw], opaanrading van F.rankrijks bisschoppen, Innocentius X met zijn gezag een het pelagianisine lijnregt tegenovergestelde dwaalleer veroordeeld.
„Zonder dralen werd de veroordeeling der pelagiaansche ketterij beaamd door de katholieke Kerk dier langvervlogen tijden, enkel steunende op de gemeeuschap met, en 't gezag van. Petrus' Leerstoel, -welk gezag in Innocentius' dekretalen brief aan de Afrikanen zoo krachtvol uitschitterde, en waarop later een schrijven van [Paus] Zozyaius aan al de bisschoppen der aarde gevolgd is. Zij [de Kerk] wist zeer zekerlijk - en niet slechts uit Cbristus' belofte aan Petrus, maar ook uit de handelingen der allereerste Pausen, alsook uit de ana thema t isme n , waarmeê kort te voren [Paus] Uamasus. mo^ vóór liet vounih eener oekumenisclie lierk-verg-nderinis', Apollinarius en Macedonius had getroffen -dat [dergelijke] uitwijzingen tot vaststelling van den ge-loofsregel, op den raad van bisschoppen (om 't even of zij hun gevoelen, naar eigen goeddunken, bij bun verslag uitspreken of achterwege laten), door Pausen geslagen, van liet g-oiliietiJU en vour de g-auselie iKerk allerlioogst faezng- uitgaan, 'tvveik nlle Cliristenen verpligt zijn, ook inxveudig- te gehoorzamen____quot;
Gewis, een zoo volledig, zoo middagklaar en doorwrocht advies of toelichtend geloofswoord betreffende 's Pausen bewuste Onfeilbaarheid , later (1654, '56, '60, 'ÖS) door Frank rijks bisschoppen met nadruk hernieuwd, nog was wel in staat, om aan hetgeen we Meury zoo onwaarachtiglijk als „de oude en gezonde leerquot; hoorden bestempelen, overgroofce en overlastige „bezwaarnissenquot; te berokkenen!
En welke „wouderenquot; nu, bijna spiritistiesch, op werden geklopt, om over al zulke „bezwaarnissenquot; te zegevieren?
De stijfhoofdige, ik wil zeggen: „zeer getrouwequot; en „zeer gehoorzame jansenisten, van alle kanten tegelijk in 't naauw gebragt - èn door den Paus, die hunne leer, als kettersch enz. gedoemd had (31 Mei 1653); èn door de Sorbonne 1, die de , ifaux-fuyants,quot; en „subterfugesquot; van Arnauld c. s., zoowel als
De Sorbonne nam aanvankelijk's Pausen Bulle ,, Cum occnsionequot; niets slechts niet eenparigheid van stemmen aan: bovendien verklaarde zij plegtig, dat: „Si „quelqu'un de ses membres soutenait a I'avenir quelqu' une de „ces cinq propositions, il seroit exclus du corps, et que son nom ),seroit efface dn catalogue des docteurs (Lafiteau, t. a. p., p. 15).quot;
371
de beruchte „clistinctio juris et factiquot;, vierkant afwees en. Launoy uit hare Fakulteit had verwijderd; èn door de geestelijkheid, die, op meer dan een harer bijeenkomsten (1656,'57, '60), zich tegen de kunstgrepen en winkelhaken dier veroordeelden eenpariglijk aankantte; èn, eindelijk, zelfs door Frankrijks koning, die ten langen laatste zelf de onderteekening van het welbekende formulier gebiedend voorschreef, opdat 's Pausen on-dervverpelijke uitwijzing „door een iegelijk methart enmondquot; aanvaard mogt worden: - de jansenisten, zeg ik, wisten er inderdaad „wonderenquot; op uitte vinden. Want, niettegenstaande ook zij, zij-zelven (- mede met den eigenlijken patriarch hunner krypto-kalvinistische dwaalleer, du Verger de Hauranne, den sluwen abt van Saint-Cyran, Jansenius' ouden boezemvriend en ondeugenden aanhitser -), voordat het pauselijk doemvonnis geslagen was, onze aloude katholieke Kerkleer erkend en gehuldigd hadden, scheen hun thans evenwel, zoodra deze dwaalleer veroordeeld was, geen ander en beter middel van behoud en redding over te blijven, tenzij alleen hun, lang reeds voorspelde, of liever gedreigde1 „oprakeling van het riche-rismequot;, tenzij, m. a. w., doldriftig storm te loopen tegen hetgeen zij nu, in allerlei variatiën, ,,de jesuïeten-thezis der pauselijke Onfeilbaarheidquot; scholden, juist gelijk, in onzen veelbewogen tijd, ook in Nederland, hun (onfeilbare?) geestverwanten nóg doen.
Maar 't ligt niet in ons plan, hier te vermelden, wat al sluwe en looze treken en kunstenarijen van jansenistische zijden zijn aangewend, om althans den breeden en laffen hovelingenstoet en, langs dezen weg, den koning van Frankrijk tevens te winnen; noch de hatelijke en lastervolle schotschriften, om het, meerendeels onervaren, lezerenpubliek tegen deze „je-suïeten-ketterijquot; in 't harnas te jagen; noch ook, hoe
Ziehier wat de Saint Beuve had durven raaskallen in een brief aan Saint-Amour, middelerwijl deze de zaak der 5 stellingen te Rome behandelde: „Si lo „jansenisme est condamne', ee sera une des ehoses les plus desavantageuses [?I] „au saint Siege, et qui diminuera dans la plupart [?! ?] des esprits, le r e s-„pect et la soumission qu'ils ont toujuurs gardés pour Rome, „et qui [NB.] fera incliner beaucoup cfautres clans les sentiments des „richer is tes.... Faites, s. v. p., reflexion sur cela, souvenez-vous que je voua „ai mandé, il y a longtemp s, que de cette decision de'pendra le ,,renouvellemcnt du richtfrisrne en France.quot; Vgl. De Feller, art.Richer*
372
men hemel en aarde in beroering bragt, om den prikkelbaren „nationalen trotsquot; van Frankrijk te overprikkelen; noch ook, met wat al kunstmatige maatregelen van geveinsde voorzigtigheid men „die domme Sorbonnequot; heeft pogen te schoolmeesteren en te „reinigenquot;; noch, eindelijk, door welke biologische toover-preparaten de wufte franschman, doch vooral de geestelijkheid, zoowel van hooger als van lager orde, onverpoosd tot geestdrift voor eigen „nationale zelfstandigheidquot; werd opgezweept. Nagenoeg al de heimelijke en vermomde „wonderenquot; dier onverbeterlij-ken zijn reeds, in den jongsten tijd vooral, ontmantelden uit de bronnen zelve openbaar gemaakt1.
Het meest bedroevend rezultaat dier tallooze politieke listen en, inzonderheid, jansenistische kuiperijen, waar overigens nog vele bijomstandigheden, o. a. de oude regaliën-strijd en de „vrede van Paus Clemens XIquot;, het hare rijkelijk hebben bijgevoegd, was de, in der waarheid, „buitengewonequot;, op last des Konings wederregt elijk bijeengeraapte, „Vergadering van den gallikaanschen klems des jaren 1682quot;. Deze toch moest, naar de bedoeling der zoowel gallikaansche als jansenistische theologen, het eigenlijk werken voertuig worden, om op ongemeen plegtstatige manier het gallikanisme te wettigen en uit te vaardigen. De man, wien Frankrijk schier aanbad, de „grootequot; Bossuet, zou en moest de redaktie van het bewuste ontwerp op zich nemen. En, werkelijk , hij deed het, deels misleid, deels misschien met de goede bedoeling, om iets ergers te voorkomen. En ingevolge 's konings wenk, die ook hier voor wet gold, zou het beslissend vonnis zoo snel mogelijk moeten vallen,-de niette ontberen bijstemming en overige toebereidselen hadden de staatsdienaren volijverig behartigd en tijdig in orde geknutseld. En daar mogt men nu eensklaps, als bij tuoverslag (Maart 1682), het groot-sche „wondergewrocht der oude en gezonde leerquot; te wereld en te been zien komen. Uit den tegennatuurlijken echt der
Zie o. a. Rapin, Mémoires sur le Jansenisme, publ. par Aubineau, Paris 1869; de belangrijke jongste werken van C. Ge'rin, Paris 1869; Sclineemann, Kirchl. Lehrgew., nn. 181- 98; Bouix, t. a. p., I® en IIe Deel; Lafiteau, passim ; Hoynck van Papendrecht, Bist eccL üliraj.; Louis Mozzi, Bist. des re'volut. de V Eg Use (T Utr., Gand 1828; La rénlitê du projet de Bourg-Fontaine t enz., enz.
873
jansenistische ketterij met de alvermogende, of liever allesdurvende, gallikaansche staatsbureaukratie was ket geteeld, m. a. w., uit het meest verachtelijk servilisme, wat, om, tot zelfs op kerkelijk gebied, hoogst liberaal te schijnen, aan't staats-absolntisme pluimstrijkend het hof had gemaakt, zich verblijdende, het den kleedslip te mogen nadragen. En de wijdluftige naam van 't misselijk „wouderwichtquot; was „de gallikaansche vrijheidquot;. Slechts het laatste artikel dezer vier beruchte „liberiesquot; heeft op ons ondcrwerpelijk leerstuk betrekking, en was inzonderheid bestemd, om aan de „knechtelijke jesuïeten-thezis betreffende 's Pausen persoonl ijke [!] Onfeilbaarheidquot;, gelijk 't heette, voor eeuwig den doodsteek te geven ! Het luidt, woordelijk vertaald, als volgt:
,.4. Ook heeft de Paus in geloofszaken het voornaamste aandeel, „en zijne dekreten gelden voor alle Kerken in 't algemeen „en voor iedere Kerk in 't bijzonder; maar, tenzij de Kerk „hebbe toegestemd, iszijn oordeel OiatiervormelSjli l.quot;
Wat al onzin! Heel deze dwaze stelling, welker in 't oog loopende onhoudbaarheid wij reeds, in de eerste afdeeling van dit boek (Hoofdstuk IV, blzz. 101-124), hebben aangetoond, is dan ook bij Breve van den 11quot; April 1683 verworpen door Innocentius XI; vervolgens, in zijn „Inter muUiplicesquot; van den 4quot; Augustus 1690, door Alexander 'VIII, en, eindelijk, nadat de beruchte synode van Pistoje er weder meê voor den dag was gekomen, op nieuw door Pius VI, in zijn dogmatische Bulle „Auctorem Jideiquot; van den 28° Augustus 1794. Deze verwerpingen nu hebben, voor de nog plegtiger jongste hernieuwing dezer vonnissen in de h. Vatikaansche Kerkvergadering (zie, boven, blzz. 1881-72), steeds als beslissende dokumenten gegolden ter onderkenning, wélke leer ten dezen de, in der waarheid, aloude en gezonde overtuiging, ook der Pausen, was: dat, namelijk, de kontradiktoriesch omgekeerde stelling de alléen-ware, de alleen-echte, de alleen-overgeleverde katholieke Kerkleer behelst, m. a. w.: Onhervormelijk, d. i.. Onfeilbaar is, in zake van
1 „4. In Jidei quoque queestionibus Sum mi Pontiƒicis praecip uas esse „p ar tes, ej usq ue dncreta ad omnes et singuLas Ecc-esias prrtinere^ „nee tarnen irr e for mabile esse j udicium, nisi E cc le sice consensus accesserit.quot; Zie o. a. Defensio declarat. etc.; alsook Wouters, hist. eccl. comp. II, 180, Denzinger, pp, 346 sq.
374
geloofs- en zedeleer, der Pausen eindoordeel, voor, en onafhankelijk van, om 't even welke bij- of instemming der Kerk. Want niet enkel liet voornaamste aandeel, de geheele volheid van opperste regtsmagt heeft de Paus over de algemeene d. i. alle en iedereKerk.
Laat ons evenwel de volle waarheid zeggen. Zeer spoedig zijn bij verweg de meeste onderteekenaars de oogeu opengegaan, om, bij het licht dezer „vrijhedenquot; te ontdekken, dat zij, van 't kleinood der alleen-ware vrijheid beroofd en als naakt, aan de willekeur eh wufte luimen der Staatsalmagt prijsgegeven waren.
Maar hoe toch, vraagt inca, was 't mogelijk, dat zulk betreurenswaardig feit in de Kerk van frankrijk plaats greep? Afdoende achten wij het navolgende voortreffelijk antwoord van Pastoor Spitzen (t. a. p., blzz. 454 vv.):
„Was vrijheidszucht ten allen tijde een bijzondere karaktertrek der Gennaansche volken, geene natie, die zich hierdoor zoo sterk kenmerkte als de Frankische of Fransche. Uitdrukking hiervan was lange eeuwen de feodale regeringsvorm, die echter overging in eene soort van parlementairen regeringsvorm, toen ook de burgerij het hoofd had opgestoken. De koning was ver van alleenheerscher; hij moest met de bestaande machten rekenen; hij was gebonden aan de wetten, aan de herkomsten en gebruiken. Wat in de burgerlijke maatschappij gold, werd onwillekeurig door de Franschen op de kerkelijke toegepast: ook de Paus moest feodaal of parlementair regeeren; hij moest rekenen met de bisschoppen; hij moest de bestaande kerkelijke regels, hij moest de Fransche her-komsten en gebruiken onvoorwaardelijk eerbiedigen. Deze richting zien wij reeds vroegtijdig in de Gallische of Fransche Kerk, en zien wij des te sterker zich openbaren, naarmate Frankrijk onder de Staten van Europa in grootheid en aanzien toeneemt. De koningen , hoezeer belust op eigen machtsuitbreiding, bevorderden steeds de beperking van het pauselijk gezag; geen wonder: zij konden in allen gevalle, waar zij de Kerk beheerschen en exploiteeren wilden, veel gemakkelijker gereed komen met hunne bisschoppen. Zij wonnen dan ook werkelijk naar gelang de Paus verloor. Nog meer beijverden zij zich de pauselijke macht in Frankrijk te kortwieken, toen ook hun gelukt was, wat de protestantsche vorsten begonnen en meestal met goed gevolg hadden doorgedreven, de staatsmacht bijna geheel in hun persoon te vereenigen. Het kwam zoover dat de pauselijke Opperhooldig-lieid, die steeds erkend werd, bijkans een holle klank was geworden: de koning was feitelijk het hoofd der nationale Kerk, vooral toen hij Lodewijk XIV heette. In protestantsche
875
landen liep het geruclit, dat deze van zins was liet voorbeeld van Hendrik VIII te gaan volgen. Het was valsch; Lodewijlc XIV wilde katholiek blijven; maar allen schijn van waarheid had het.
„Vreemd, dat het beginsel waarvan deze „Gallicaanschc vrijhedenquot; uitgingen - de meerderheid ran een nhjeween Concilie boren den Paus -zoo vele eeuwen lang onuitgesproken bleef. Men durl'de zich dit beginsel niet bewust worden; men zou zich, gelijk Gerson aanmerkt, van ketterij beschuldigd hebben [zie, boven. blzz. 349 v.]: zoozeer streed het tegen den alouden kerkdijken zin i. Maar uitgesproken moest het eenmaal worden, en jammerlijke omstandigheden, gelijk wij boven zagen, gaven de vereischte driestheid. Üe Oallicaansche godgeleerden D'Ailly, Gerson. Clemange deden de meerderheid ran een a!gemeen Concilie hoven den Paus te Constanz aannemen, en sedert bleef dit beginsel Gallicaansche staatsleer.
„Welnu, niettegenstaande het Gallicanisme de pauselijke macht aldus verkleinde, erkende het 's Pausen onbeperkt en beslissend oppergezag in geloofszaken eeuwen lang; het bleef - want enkele stemmen, die geen weerklank vonden, tellen niet mede - het bleef die onfeilbaarheid des Pausen erkennen, ook toen het hem beneden een algemeen Concilie gesteld had; het bleef die onfeilbaarheid erkennen1 totdat het in 1682. door een koning werd gedwongen om ze te loochenen. Toch kan de Paus, gelijk wij aanmerkten, onmogelijk de hoogste beslissende autoriteit zijn in geloofszaken, wanneer hij overigensin het bestuur der Kerk de hoogste autoriteit niet is. Hoe komt het. dat de Gallicanen eeuwen lang zoo weinig redeneerden? Dat zij gedwongen moesten worden tot eene gevolgtrekking, die voor de hand lag? De Gallicanen redeneerden niet. Hun zoogenaamde „vrijhedenquot; zaten hun nu eenmaal als in merg en been; maar, de overtuiging van 's Pausen opperst en beslissend ge/.ag in
„Nog in 1629 maakte de Sorbonne eene bepaling, krachtens welke degenen, die l/ieses zouden verdedigen, moesten zweren, niets te zullen zeggen of schrijven strijdig met de Schriftuur, de algemeene Conciliën en de decreten der Pausen.quot;2
[„Het Gallicanisme'quot; - als in so'ijken geest een geaclit franseli auteur, E. A. Segretain, ancien depute, (Sixte Quint el Henri IV, p. 13) met treffende juistheid zegt- „was zicli instinctmatig bewust dat liet op den rand van liet schisma stond; het droog daarom, tot in zijne jammeilijkste stoutigheden , steeds zorg, om zich aanstonds wederom vast te klemmen aan deu Zetel van Petrus door een onvborzienen terugkeer en een of andere gelukkige inconsequentie. En hierin zien wij èn een blijk van den geloofsfeest welke de bisschoppen, door deze ergerlijke leer aangestoken, bezielde èn tevens een bewijs hoe onlogisch en noodlottig deze leer was voor het gebied der waarheid.quot; Vgl. C. J. Willems, t. a. p., blz. 19, maar vooral Msg' V. Dechamps, CirfniUib. et Ie 'one., chap. X, pp. 116-130.]
876
geloofszaken was tevens zoo diep ingeworteld, dat het als 'tware niet bij hen opkwam, die te loochenen.
„Ik zeg: Zij moesten er toe gedwongen worden door een koning, door een Lodewijk XIV. Het bewijs hiervan is onlangs door een kundig magistraat [Ch. Gérin] in Frankrijk zelf uit authentieke bescheiden zoo duidelijk eti omslachtig geleverd, dat er niet aan te twijfelen valt.
„Hoe weinig echter de beruchte vier artikelen het gevoelen van Frankrijk's Katholieken uitdrukten, bleek dan ook spoedig; en bleek zoo krachtig, dat, naar een niet verdacht getuige verzekert, vele der stellers en onderteekenaars zeiven ze gaarne zouden herroepen hebben 1; dat Bossuet zich er over schaamde en ze naar de maan wenschte^; dat Lodewijk XIV zich genoopt vond, het koninklijk bevel in te trekken, waarbij het onderwijzen er van verplichtend was gemaakt. Immers, ja,zoo „vrij' was de Ga 11 icaansche Rerk geworden, dat ingevolge koninklijk besluit niemand in Frankrijk iets had mogen leereii of schrijven wat met de vier artikelen niet overeenstemde; dat de prolesoren van godgeleerdheid en rechten ze hadden moeten bezweren; dat de bisschoppen ze hadden moeten doen onderwijzen, enz.quot;
Haasten wij ons, er bij te voegen; dat, zooals dezelfde auteur zeer juist aanstipt, „het Gallicanisme in zijn volle uitdrukking zich zelf had geoordeeld2quot;, en hoe, alreeds in 1693, de 35 bis-
„„La /jlupart changeraient demain el de bon cteur, si Pon ie leur „jjermetlaitquot;, zegt de groote drijver op last van den koning, de procurcur-generaal AcliiUe de Harlay [neef des onwaardigen Aartsb. v. Parijs, den „valet rot)alquot;, die mét den Aartsb. v. Reims de „AsseiMe'equot; kwanswijze voorzat] in een brief aan Colbert van 2 .liiui, bij Ge'rin, blz. 335.quot; [Vgl. Bouix, t. 1, cap. XIII, § 7, n. 3; II, cap. X, § 1, docum IX, pp. 18 sq.]
„ Van de meer dan 130 bisschoppen, welke Frankrijk telde, waren er bij het opmaken der Declaratie slechts 34, en ook dezen, gelijk uit de stukken blijkt, bij lange na niet allen voor de vier artikelen (Id., ibid, n. 4).'quot;
377
schoppen, die sinds lange door den Koning, wel is waar, benoemd, edoch door den Paus niet bevestigd waren, in een gezamenlijk schrijven aan Paus Innocentius XII, met bepaalde herroeping der „Declaratie van 1682quot;, over dezen zwaren misstap hun hartzeer en spijt ontboezemden; terwijl reeds vele bisschoppen , inzonderheid en met name de groote Fénélon, luide hun ontevredenheid over gezegde Deklaratie geopenbaard hadden.
En nog was er geen vol jaar na dit, met geweld afgeperste en aan Frankrijk opgedrongen, onding verloopen, toen de Universiteit van Douai, tot haar onsterfelijke eere zij het hier medegedeeld, mannenmoed genoeg bezat, om nogmaals (Maart 1683) aan den gevreesden Lodewijk XIV een met onwederleg-bare redenen doorwrochten brief aan te bieden, die, hoewel ook deze, naar 't schijnt, aan de oogen des konings onttrokken bleef, der moeite overwaard is, dat men hem aandachtig leze 1.
Ook Leuven zweeg niet. De hoogleeraren d'Aubermont2, Du Bois 3 en Steyaert4 sprongen het gallikaansch-jansenistiesch „wonderwichtquot; manmoedig te lijf, en een harer uitstekendste doktoren, onze geleerde antwerpenaar Emmanuel van Schelstrate, gaf er, wegens de hagchelijke omstandigheden van dat tijdsgewricht, een anoniem geschrift tegen uit5.
Intusschen had de „Deklaratiequot; alom veel gewoel en groote ergernis gewekt; want, behalve in België, traden ook elders, in Duitschland, Italië, Spanje, tal van geleerden en bisschoppen
Het handschrift berust in de Bibliotheek te Kamerijk, cu staat overgedrukt bij Bouix, en in de Rcoue des Sciences ecclés., Paris 1861, III, pp. 359 suivv.
En in zijn Doctrina, quam de primalu, auctorit. et iu/allibilit. Rom. Pont. tra-diderunt Looanienses S, 2'h. maf/, ac projessores...., declarationi cleri Gallic, de eccies. potest, nuper editos opposita, Leodii 1682; èn ineen Mantissa celebrium in Belyio et Galliie scriptor urn, qui tardius post edit am nuper succurrenmt trac-tatum, rui titulus: Doctrina quam, etc.... Acuessit... dissert, de mined, epi-scopalis et üi/nodalis jurisdkt. orij,, Leodii 1683.
In een zestal werkjes, waarvan I)r H. J. Feye Quelqués mots, etc. p. 33, de titels opgeeft.
i Zie Van dc Velde, Synopsis momimentorum, T. Ill, pp. 863, 855, 856.
De lujjendis ariis cleri Gallicani etc.. Dissert., Antv. 1682. Kerst bij de wederuitgaaf, in 1733, werd de schrijver algemeen bekend. In 1740 zag een tweede uitgave 't licht. Het werkje is op nieuw in de mechelsche uitgaaf (1824) van Veith, De primatu et infallibilit, R, Pont., ouder de niet oube-langrijke Colle-.tio monumentoriim, geheel overgenomen, pp. 225-247.
378
met nadruk tegeu haar op, en zelfs te Gran in Hongarije, op een soort van provinciale synode, werden al de „vier artikelenquot;, niet lang nadat er de authentieke inhoud bekend was, plegtig afgekeurd en verworpen (Zie o. a. Bouix en Veith, t. a. p.).
Zoo stond het ongelukkige Frankrijk, althans een deel barer geestelijkheid, met zijn „liberies gallicanesquot;, in 't aanschijn en tot droefenis van heel de katholieke Christenheid, geheel alléén en openlijk aan de kaak! Een tijdlang weigerde zelfs de Sor-bonne halsstarrig, de onware stellingen der „Deklaratiequot; als houdbaar te doen doorgaan. Neen, dergelijke diktaten van moderne staatstheologie wist zij, onmogelijk te doen rijmen met de katholieke godgeleerdheid aller voorgaande eeuwen. Helaas, dat ook zij ten laatste, onder 't dwangjuk der regeering gekromd en gekneveld, toch toegaf en schandelijk bezweek! Van de deklaratie werd liet ons niet moer veroorloofd af te wijken.quot; Zoo luidt, in de allereerste echte uitgaaf van zijn werk (1727), ïournel/s eigen gulle bekentenis, die we boven (Afd. I, blz. 134) geheel hebben meegedeeld. En echter - als in 1865 Dr v. Dollinger schreef - Tour-nely was de eigenlijke man, die, in de XV11' eeuw, de eer ophield van Frankrijks theologie!
Is 't wonder, dat een man, als de „grootequot; Bossuet, die zich nu eenmaal dwaas genoeg, tot politieke gedragslijn had gesteld, van nergens, noch te Rome, noch te Parijs vooral, eenigen aanstoot te geven, met dit zijn o verdierbaar hersenkind danig in de klem zat, zich telkens door allerlei wendingen poogde los te wringen, en zelfs, ten langen leste, als in vertwijfeling, zijntoe-vlugt zocht in de subtiele, futiele en zoutelooze distinkties, boven (Afd. I, Hoofdst. V, blzz. 124 vv.) reeds getoetst, en over wier onhoudbaarheid zelfs een zijner mede-hofkreaturen, de bisschop van Doornik, hem zoo pittig en scherp teregtwees? Voorwaar, met dit alles voor oogen, afgezien zelfs van het, eerst 26 jaar na zijn overlijden, onder zijn veelzins gTooten naam uitgegeven „Verdedigschrift der Deklaratiequot;, mag men wel verzuchten: ,,Hier zoek ik Bossuet, doch ik vind hem niet!quot;
Hoe't zij, voor al wie niet ziende-blind wil zijn, is het nu voorzeker gebleken, dat de gallikaansche leer over 's Pausen Onfeilbaar-heid-in-geloofszaken, meer bepaaldelijk 't „vierde artikel der
379
Deklaratie van 1682quot;, geen voortbrengsel was van kerkelijk gezag, geen pennevruclifc zelfs der theologische wetenschap, edoch het bastaardwicht van een allesdurvend staatsdespotisme, welks leven nog slechts te rekken scheen door de smaad- en schandvolle slaafschheid van pligtvergeten kruipende pluimstrijkers. En dat dezulken geruimen tijd voorhanden bleven, - ook hier heeft de fransche bureaukratie, onder en na Lodewijk XIV, jaren achtereen vlijtig voor gezorgd 1.
Zoo luttel nogtans had deze gallikaausche zinsverbijstering schadelijk of aanstekend op 't buitenland gewerkt, dat aldra kardinaal Prosper Lambertini (later Benediktus XIV) gerustelijk schrijven mogt, dat 's Pausen onderwerpelijk prterogatief, slechts Prank rijk (voor een gedeelte) uitgezonderd, algemeen erkend werd en verdedigd.
Uit talloozc bewijzen dit eene proefje. Te Douai stond een theologl. sche leerstoel open. De intendant van Pransch-Vlaanderen mogt er, naar quot;t schijnt, over beschikken. En ziehier nu, hoe zekere I)r Gallens lat' en kruipend om dezen post durfde bedelen; „ii M. rintendant de Flandre. - Dona i „7 Novemhie 1764. Monsieur, • Verniette/- que j'implore rhormeur de votre „protection pour être nommé a la chaire de theologie en vertu du dernier con-,.cours. La mort prémature'e de mes deux compe'titeurs demontre qu'on expose „ses jours dans les combats litteraires aussi bien que sous les drapeaux de Mars../ e „suis tres-disposé a enseii/ner les quatre articles du derqé de ,.France [van 1682], si dans la suite il plait au roi de lquot;ordonner.quot;'' [Te Douai alzoo werden ze nog altoos geïgnoreerd, althans niet voorgestaan.] „Le faire de mon propro mouvement, ce serait me brouiller avec „teute r üniversite, ce serait tr o abler la paixet runiun qui y „rèqne. A la vue de la sagesse profonde avec laquelle vous veillezau bonheur „de notre province, je me persuade que vous approuverez 1'aversion pour „les dissensions et les troubles quitue parte h attendre un ordre... „J'ai rhonneur d'etre...quot; En de slaafsche hofmaker werd metterdaad, in 1765, tot hoogleeraar benoemd. Ook bleef zijn eerlooze ijver voor de gallikaanschc staatsleer niet zonder nut; immers den 72 Junjj 1766 werd de Hoogeschool te Douai door den prokureur-gencraal van Vlaanderen, ter uitvoering van een besluit van den Staatsraad, gelast en gedwongen, de bewus te stellingen te onderwijzen!! Intusschen zegt Hautcoiur, die dezen schand-brief van Dr Gallens onlangs uitgaf {Revue des sciences eccle's, avril 1861, T. III, p. 364), isdeze gallikaausche leer, behalve in eenige juridische thezis-sen, slechts in een theologische, te vinden. De theologische fakulteit-schijnt dus den hals niet te hebben gekromd onder het juk der fransche staats almagt. Zij was en bleef, Leuvens Alma Mater waardig, van 's Pausen Onfeil-
baarheid-in-geloofszaken innig overtuigd, en voor deze haar innige overtuiging durfde zij, althans 84 jaren zeer zeker, openlijk uitkomen. Vgl. Bouix, II, 126.
380
Gelieel deze betreurenswaardige epizode van Frankrijks kerkelijke en burgerlijke geschiedenis, welke hier althans eeuige toelichting behoefde, karaktizeeren we met een zeer schamper en toch vrij juist oordeel, uitgesproken door Bossuet's beroemden tijdgenoot en antagonist, den onpartijdigen protestant Leibnitz 1:
„Plusleurs evêques de Frauce ayant abandouné les droits et liberies de leurs Eglises par uae complaisance peu digne de leur caractère, ie Pape qui veille pour toutes les Eglises a eu droit de s'y opposer. La regale est une charge iniposée a quelques eglises par la connivence ou par la concession privée. Le roi très-chrétien demande impërieusement qu'on l'étende aux Eglises qui en ont été jusqu'ici exeiuptes; le Pape le refuse. Peut-on l'accuser pour cela d'etre l'eunemi de la Frauce? Le roi très-chrétien, pour se venger de lui, fait tenir une assemblee des deputes du clergé. gens_ entièrement dependants des volontés de la cour, qui en treprennent a decider hardimerit les plus grandes questions de l'infaillibili té du Pape et de la supériorité du Concile, et tout cela sans cause et sans besoin. i'esprit de vengeance et de flatterie paraissant inani festement dans les actions de ces instruments de la passion d'autrui. Le Pape, ayant raison de ne pas souffrir qu'une poignée d'Evê-ques de cour [ongeveer 34 van de ruim 130!] entreprennent sur les droits de l'Eglise générale, y oppose des censures et refuse des bulles a ceux qui y ont assisté. Peut-on dire que c'est une partialité? Pouvait-on moius faire contre des ec-clésiastiques insolents et désobéissants au dernier point, qui s'écartent de leur devoir malgré le serment formel de l'obéissance jurée dans leur sacre, malgré toutes les appa-rences de I'humilite extérieure et malgré les mesures que des Evêques, au jugement des protestants, devraient gar-der avec le Pape?... On se fachait de voir cette inflexibilité d'un Pape désintéressé [Innocentius XI], a l'épreuve des promesses et des menaces, et ce caractère de droiture et de sévérité était déja haï en France. On veut des Evêques de cour qui savent accorder les canons de l'Eglise avec ceux de l'arsé-nal. On considère le Pape comme le chef de ces ecclésiasti-ques opiniatres, qu'on appellerait partout des gens de bien, qui croient qu'il faut plutót obéir a Dieu qu'aux hommes. On est accoutumé d'envoyer ces gens la en prison 2; et
Oeuvres, Ranarques sur un manifeste f rancais (ed. Toucher de Careil), T. Ill, pp. 152, 190. Vgl. Bouix II, 36 sq.
Bouix geeft daarentegen, in de eerste deelcn zijner verhandeling de Papa etc., slechts de eerbiedwaardige namen van een aantal pligtgetrouweu, die,om
881
pour le chef, on va lui faire sentir ce que c'est que de cho-quer celui qui se dit le fils ainé de l'Eglise.quot;
Allengskens evenwel kwam er, in de geschokte Kerk van Frankrijk, verademing en krachtdadiger pligtbesef, en de geestelijkheid zelve zag men nu alle moeite aanwenden, om den pijnlijken indruk der beruchte „vier artikelenquot; meer en meer uit te wisschen. In haar bijeenkomst ten jare 1705 vaardigde zij aan alle Kerken van 't koningrijk een rondgaanden Brief uit, waaraan wij déze merkwaardige zinsneden ontleênen (Vgl. Bouix, t. a. p.):
„____Petrus sprak door den mond zijns opvolgers [Alexander VIII].
Hij, die zijne broederen stevigen moet, verwierp alle onheilige nieuwigheid, welke schade kan doen en den vrede verstoren. Op 's konings bede, verjoeg het Hoold der herderen, met zijne konstitutie alle looze uitvlugten, waardoor ui^ti zich van de gehoorzaamheid jegens de eindbeslissingen der Kerk poogde los te maken____ En deze konstitutie aanvaarden wij met eerbied en in onderwerping, verklarende, dat men door eerbiedvol stilzwijgen alleen aan den pligt der gehoorzaamheid niet voldoet, maar dat men zich integendeel moet onderwerpen èn met het harte èn met den mond...quot;
Maar omstreeks de tweede helft van de XVIII6 eeuw ontstond er, nog elders, alweder nieuwe beroering. De fransche Staats-alrnagts-manie had ook andere europeesche hoven aangegrepen; schier alom kwam zij aan de orde van den dag, zij ging mode ■«'orden, men zou en moest een geheel nieuwe, der „nationale zelfstandigheidquot; beter passende staats-theologie te voorschijn roepen ! Zoo zag men o. a. Leopold, groothertog van Toskanen, met jansenisme en gallikanisme zeer ingenomen; terwijl ook in Duitschland, vooral in Oostenrijk, onder zijn keizerlijk-koninklijken „kosterquot;, alles op fransche leesten geschoeid werd 1.
hun öf reeelenlif gevreesden tegenstand, door ballingschap of kerkerstraf onschadelijk zijn gemaakt op last van de regeering. Louter „gallikaausche vrij heilt;iquot;l\
1 „In Josef 11quot; - als de schrandere Ramióre {Hel Anti-papismus enz., in Polem. bibliolh , IV, 1870, blz. 38) zoo juist en bondig zegt - „aanschouwen wij als het ingevleeschde antipa pismus. Deze keizer, die, aan een slaafsche bewondering voor den met al wat heilig is spottenden Fredcrik van Pruissen [nog wel bijgenaamd de-Groote!], een lage verachting van Pius VI wist te paren, verdiende wei den naam van koninklijken koster, hij, die, zonder ernstigen tegenstand bij de priesters zijner staten te ontmoeten, de geestelijke macht der bisschoppen aan banden legde, hun het bestuur hunner seminariën ontnam, hun verkeer met Home belemmerde, kloosters ophief,
25
383
En hier nu, om ons tot Duitschland te bepalen, was 't verre van moeijelijk, om den Apostolisclien Stoel in miskrediet te brengen en inzonderheid de Roomsche Steenrots, dat bolwerk van der Pausen Primaat- en Principaatscbap, minachtend op zij' te schuiven. In dien tijd immers moest men ook hier tal van theologiesch-wetenschappelijke mannen zien bezwijken voor de aanvechting, om te eten van den „boom der vrijheidquot; en in 't eigen vaderland gevierd en aanbeden te worden „als godenquot;, die hoog boven den „overlast van romeinsche bullen en censurenquot; zouden zijn verheven. Had de fransch-man een proef genomen met zijn „libertés gallicanesquot; : ook de duitscher wilde „germanischen Freiheitenquot; proeven. Tolvrij werd aan 't hof van Jozef II, door de heusche bemiddeling van den hollandschen jansenist van Swieten, het fransche ooft binnengesmokkeld; men vond het allersmakelijkst; en zie, uu droeg een lange stoet van kruipende hof-kanonisten en dito-theologen voorde verdere verbreiding naijverig zorg. Eybel vooral en „Jus-tinus Pebroniusquot; (van Espen's voorname leerling, wiens eigenlijke naam Jo. Nik. von Hontheim was) poogden, onder 't schitterend voorwendsel van den terugkeer tot de Moederkerk voor de protestanten te vergemakkelijken, der Pausen magtsvol-komenheid en overgroote prerogatieven te besnijden; en, niettegenstaande een iegelijk met beide oogen zien en met beide ooren vernemen kon, hoe vreeselijk reeds de „oudste Dochter der h. Kerkquot; onder den zwaartelast harer „libertésquot; gekromd zat en zuchtte, toch lieten, ook in Duitschland, ettelijke dragers van hooge kerkelijke waardigheden zich zoo verregaande misleiden, dat, ten laatste, „im Emser Kurhausquot; tal van afgevaardigden bijeenkwamen, ten einde aan 23 lieve „deutschen Freiheitenquot; i wetboek van het antipapisme - hun Godtergende en zelfonteerende goedkeuring te schenken....
Over dergelijke verschijnselen verwoudere zich niemand. De „ara der revolutiënquot; was men ingetreden; magtig bleek reeds de vrijmetselarij; fier en dapper stak haar vermomde trawant en ijsbre-ker, 'tliberalisme, het hoofd op; zelfs de Universiteiten werden
ordensregelen wijzigde, [dienstdoende geestelijken tot het geven van huwelijks-dispensatiën magtigde,] den loop der kerkplechtigheden en het aantal kaarsen, die op het altaar mochten branden, bepaalde.quot;
883
„verdraagzaemquot;, en... was niet „die domme Jesuïetenboêlquot; uit den weg geruimd? En, zoo'n „plompe leer over 's Pausen per-soonlijke[!] onbeperkte [!!] Onfeilbaarheidquot; kon nog blijven bestaan! ?
Toch togen ook hier, en van vele zijden, verdedigers ten strijde voor de waarachtiglijk oude en gezonde leeringen Dra werden, als in een slag, èn de besluiten der beruchte „Synode van Pistojequot;, èn het febronianisine met al den aankleve van dien, door 't regeerend Opperhoofd der Kerk, Paus Pius VI, in diens vermaarde Bulle „Auctorem Fideiquot; plegtig gedoemd, middelerwijl degelijke geleerden, Zaccaria, Veith, Mauro enz,, met de kracht der eenvoudige waarheid al die prachtige Cappellari, over-haopliepen. In Italië, eindelijk, straalde een nieuw en groot licht, de h. Doctor Ecclesia Alfonsus de Ligorio.J Hij, de jongste en waardige evenknie zoo veler heilige Kerkleeraars van langvervlogen eeuwen, hij heeft het opperhoofdig Leeraars- en Eegtersgezag des Apostolischen Stoels, der Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, manhaftig en onverdroten verdedigd. Hoe vaak verklaarde hij niet, er voor te willen sterven!
En wat hen betreft, die blijkbaar noch door Christus' hoogsten Plaatsvervanger op aarde, noch door heiligen, noch door geleerden , noch door de ervaring van alwat aan de Kerk, aan die van Frankrijk bovenal, in den loop der twee voorgaande eeuwen, smartelijks wedervaren was, tot de overtuiging wilden geraken, hoe dringend noodzakelijk het is, dat steeds en alom me, waar en zooveel 't zijn kan, het door God gevestigd en bevoorregt Oppergezag van den algemeenen Herder der Kerk in eere gehouden en gehandhaafd worde, - dezulken moesten aldra, tegen wil en dank, gelegenheid vinden, om èn in Robespierre's helsche regtspleging èn, kort daarna, in Napoleons ijzeren dwingelandij de rest van dit kapittel vlijtig te bestudeeren.
384
§ 5. VAN 'T LAATST DEE XVIII0 EEUW TOT AAN HET XIXC OEKÜMENISCHE, I0 VATIKAANSCHE KONCILIE (1869-...quot;?).
De militaire beteekeuis, waarin al aanstonds door den eersten Bonaparte de „liberies gallicanes'' werden opgevat, heeft van lieverlede zelfs de gallikanen dermate ontnuchterd en uit hun droomerijen wakker geschud, dat, na 's keizers val, schier niemand het meer wagen dorst, Prankrijks bisschoppen, althans openlijk, aan 't bewuste IVe artikel der „üeklaratie van 1682quot; - tegen 's Pausen Onfeilbaar Oppergezag-in-geloofszaken - te herinneren. En thans? Op enkele achterblijvers na, als de geschiedenis der laatste maanden algemeen en overtuigend heeft bewezen, werd ook hier de aloude Kerkleer - nu geloofspunt - door alle katholieken geloofd, en was 't gallikanisine reeds geworden, wat men een verlaten standpunt noemt1. „Bijnaquot; - zoo getuigde zelfs Gratiy in meerdere uitgaven zijner „ Connaismnce de Lieu (ï. 11, p. 412)quot; - „bijna alle katholieken gelooven, en in de „praktijk nemen allen het aan, dat de Paus plegtiglijk „{ex cathedra) uitspraak doende in geloofszaken en zede-„leer. Onfeilbaar is. Nogtansquot; - wat men destijds alweder zeer waarachtiglijk zeggen mogt, - „de Kerk heeft dit leer-„punt nóg niet gedefiniëerd tot geloofsartikel.quot; Let wel; „bijna alle katholiekenquot;, of, juist gelijk wij 't noemden: „op enkele achterblijvers naquot;. Niets alzoo was natuurlijker, dan dat hier of daar, gelijk steeds bij elke leerbeslissing het geval was, enkelen te vinden zouden zijn, die over 's Pausen bewuste Onfeilbaarheid den neus optrokken, mompelden of mokten, dan vooral, wanneer ze bij den h. Apostolischen Stoel in kwaden reuk stonden, of indien door de pauselijke uitwijzing
Ziehier wat een onzer ijverigste cn voortreftclijkste verdedigers van deze aloude Kerkleer, lang voor hare tot-dogma-verheffing, veelbeteekenend aanmerkte; „L'un des plus re'pand us par mi les cours de théologie enseigne's dans les séminaires de France, ia Théulogie de Toulouse affirme, dans sa dernière edition, que f in/ aillih iliL ê du Souve-rain-Pontife n^est plus attaijuée dans f enseignement d^aucun séminaire, et qu'elle ne pourrait plus l'être sans que cette attaque fütréprimée par Pautorite' ecclésiastique (H. Ramière, Les contradictions etc., Paris 1869, p. 18, note).quot;
885
van eenig leerstellig punt deze of gene hunner private opiniën den doodelijken nekslag reeds bekomen had.
Na al het aangevoerde dunkt het ons overbodig, hier de stemmen bijeen te garen van de talloos velen, die, ook in deze eeuw, meer bepaaldelijk sinds de laatste twintig jaren, dit pauselijk preerogatief hebben bepleit. Wat heldere, onbewimpelde, krachtige stemmen! En zij weerklonken, nu eens gemeenschappelijk, op provinciale en andere synoden, in Frankrijk, Duitschland, Italië, Hongarije, België, Spanje, Nederland, Engeland en Ierland, Noord-Amerika, enz. 1; dau weder afzonderlijk, en in de meest verscheidene omstandigheden, bij monde van menigen bisschop; maar inzonderheid, en krachtdadiger dan sinds lange vernomen was, omstreeks en na den onvergete-lijken 8n December 1864, toen Fins IX, in zijn vermaarde ,, Quanta cur aquot; en daaraan toegevoegden „Syllabus errorumquot;, tot de gansche Kerk als haar Opperherder en Opperleeraar gesproken had; en eindelijk, in verklaring op verklaring, door niet weinige bisschoppen der gansche aarde bij meer dan een gelegenheid, eenpariglijk, ten aanhoore van heel de Christenheid, afgelegd. Tot deze laatste soort van oorkonden, die, alleen reeds, de eensluidende geloofsovertuiging der algemeene Kerk over het onderwerpelijk leerpunt voldingend bewezen, tellen we hun driemaal bevestigd getuigschrift, èu van 't jaar 1854, bij de tot-dog ma-verheffing der Onbevlekte-Ontvangenis van de allerzaligste Maagd en Moeder Gods, èn van 'tjaar 1862, ter gelegenheid van de plegtige kanonizatie van 25 japansche Martelaars, èn van 't jaar 1867, tijdens de heiligverklaring onzer 19 „gorkumschequot; bloedgetuigen op het XVIII' eeuwfeest van 't martelaarschap der hh. Apostelvorsten Petrus en Faulus.
Aan éene stem nogtans, die al wat ooit, door alle Christentijden heen, tot staving en handhaving dezer Onfeilbaarheid is gedacht en gezegd of geschreven, zoo duidelijk, zoo bepaald, zoo allereenvoudigst wedergaf, moge, na en boven alle vorige stem-
De sclioone en alom gevierde geloofsbetuiging van Necrlands Jipiskopaat en geestelijkheid op 't provinciaal-koncilie van Utrecht, gehouden in 1865 te 's Hertogenbosch, hebben wij boven (biz. IG; reeds meegedeeld. Deze en nagenoeg al de overige hier opgenoemde getuigenissen staan voluit bij G. Schnee-mann, t. a. p., Die Kirchl. Lehrgew., nn. 202-846.
386
geregtigden uit, hier het allerlaatste woord gegund zijn! Ziehier dan, tot besluit, en tegelijk als een kort begrip en zamenvattend overzigt van geheel dit ons traditie-bewijs, de overschoone taal, docr onzen beminden h. Vader, Paus Pius IX, niet lang na zijn. Kerk en wereld, verrukkend optreden, neergelegd in zijn Encykliek „ Qui pluribusquot; van den negenden November 1S46, rt welke Encykliek gerigt was aan alle met den h. Apostolischen
J| j ! Stoel in gemeenschap levende Patriarchen, Primaten, Aartsbis-
1 schoppen en Bisschoppen der gansche aarde1:
„____En dit levenskrachtig en Onfeilbaar gezag leeft in
die Kerk-alléen voort, welke - door 0. H. J. C. gegrondvest op Petrus, Hoofd, Koning en Herder van de algemeene Kerk, aan wiens geloof H ij-zeif toezegde dat het nimmer bezwijken zal - ten allen tijde hare Opjjerpriesteren heeft, die, onafgebroken, van dienzelfden Petrus afstammen, diens eigen Zetel bekleeden en tevens de erfgenamen en handhavers zijn van de leer. de waardigheid, deeer en de regtsmagt van dienzelfden Petrus. En dewijl de Kerk daar is, waar Petrus is [S. Ambros., in Ps. XL\, en wijl Petrus bij monde des Bisschops van Rome spreekt [Conc. Chalcedon., Act. II] en in zijn opvolgeren altoos voortleeft en oordeelvelt {Sijn. Ephet. Act. Ill] en aan wie er om vragen, d e geloofs waar-
i
11!
ill
IM
JM
beid mededeelt [S. Petri Chrvsol., Ep. ad Eutych.], zoo moeten diensvolgens de uitspraken Gods alleszins opgevat worden in dien zin, dien de Roomsche Cnlt; Aerfra des allerzalig-sten Petrus hield en vasthoudt, welke [Cathedra Romano], aller Kerken Moeder en Leeraarster [Cone. Trid., Seas. VII, can. 3, de Baptismal, het door Christus overgeleverde geloof altijd ongeschonden bewaard beeft, en aan de geloovigen altijd heeft geleeraard, aan allen de wegen des beils en de leer der onbedorven waarheid aanwijzende. Deze Cathedra is de voornaamste aller Kerken [„principalis Ecclesiaquot;), van baar gaat de eenheid der Priesterschap [S. Cypr., Ep. 55 (al. 54) ad Cornel. Pontif.]; bij haar, de metropool der godsvrucht, is de volle en volkomene stevigheid der Christelijke godsdienst [Liti. synod. Joann. Constantinop. ad Hot misd. Pontif.-, Sozomem., Hist., L. Ill, c. 8]; in haar gold altoos het Princi paa tschap der Apostolische Cathedra [S. Aug., Ep. 162]; met haar, om beur magtiger voorrang, moeten alle Kerken, d. w. z., alle wijd en zijd verspreide geloovigen, overeenstemmen [S. Iren., adv. haeres. ,L. III, c. 3]; en al wie niet met haar verzamelt, verstrooit [S. Hieron., Ep. ad Damas. Pontif.]____quot;
1 Zie o. a. Revue Cathol, v, Leuven, jaarg. 1846/7, pp. 604 suivv.
387
Ziedaar dan, en nu, als in een adem, uit den eigen mond van onzen groeten, sinds meer dan 25 jaren, zoo roemrijk regeerenden Apostel vorat-j ubilaris, heel de, als ineengesmolten, eeuwenoude geloofstaal der groote en heilige Kerkleeraren Ambrosins, Chrjsologus, Cyprianus, Augustinus, Irenteus, Hieronyinus.
Wat dunkt u, onbevooroordeelde lezer? Mogen wij de ligt-zinnige, vermetele, drieste pogingen van jansenisten, jauisten, ultra-gallikanen en hoe ze meer heeten, om onervaren lezers bij 't volle licht der XtXe eeuw te blinddoeken, geen waren sisyfus-arbeid of - gelijk de schiedammer „pastoorquot; J. Heykamp wèl zeggen mag - geen, althans in dit opzigt, op onwaarheid gegrond werk van „hout of stoppelenquot; noemen en aan 't medelijdend schouderophalen der orthodoxe wetenschap gerustelijk prijsgeven? Kunnen zij „de vuurproef doorstaanquot;, die nog-taus het werk en liet geloof van ons, hunne bestrijders, „verterenquot; moest? Was onze aloude katholieke kerkleer, en is dit ons leerstuk (- dat de Paus, als zoodanig, met zijn hoogst apostolieseh gezag („ea; cathedraquot;) , ge-loofsvonnissen vellende voor de algemeene Christenheid, niet om der bisschoppen toestemming, maar uit kracht van den bijzonderen, aan Petrus toegezegden bijstand des h. Geestes, evenals de leerarende Kerk zelve Onfeilbaar is -) door de kerkelijke Traditie niet schitterend, niet goddelijk en menschelijk, gewaarborgd ? Zijn haar getuigschriften niet talrijk, niet een van zin, niet welsprekend , niet ondubbelzinnig ? Of hapert er aan de getuigen zeiven iets hoegenaamd van al wat men strengelijk eischen mag, om hun verklaring voor geldig en regfcskrachtig te doen doorgaan ?
Iets haperen? Let op 't karakter van oudheid: ze klimmen tot aan den leeftijd der Apostelen; vraagt ge naar talrijkheid: schier onafgebroken volgt de een op den ander; onderzoek hun herkomst: ze kwamen uit Oost en West; vordert ge zedelijke waarborgen: door heiligheid of onberispelijkheid van levenswandel hebben zij roemvol geschitterd; en wat, eindelijk, hun gezag of aanzienlijkheid betreft: de meeste hunner zijn zeiven leeraars en herders der Kerk geweest; en niet slechts hebben zij, ofwel verspreid, ofwel afzonderlijk en ieder voor zich, edoch ook, en niet zelden, in synoden en konciliën»
388
vereend van hirt en stem, deze innige overtuiging huns ge-loofs openbaarlijk en met den meest mogelijken nadruk uitgesproken.
Wie dan is er, die zulke getuigenissen durft ignoreeren, wraken of minachten!
Bewijsgronden üit de geschiedenis der Kerk.
„In alles vermanen wij u, dat gij gehoorzaam behar-„tigt; alwat de zalige Paus van de stad Rome geschre-„ven heeftj want daar, op den hem eigen Zetel, leeft „en regeert Petrus, en bedeelt hij de waarheid aan wie „er hem om vragen.quot;
Met deze katholieke geloofstaal verwijst, in de V° eeuw, Ravenna's bisschop, de h. Petrus, die om zijn welsprekendheid bijgenaamd wordt Chrysologus, den ouden heresiarch Euty-ches, klooster-archimandriet te Konstantinopel, naar de bevoegde Overheid, in antwoord op diens listige poging, om dezen h. kerkvoogd tot zich te lokken. Hij ook, trouwens, had zich met de hoop gevleid van des te eerder en gewisser te zullen zegepralen , indien maar eenmaal de hooggevierde bisschop van 's keizers toenmalige residentie op zijne hand zou zijn.
Intusschen is alwat hier, in dit bijzonder geval, deze groote Kerkleeraar deed en sprak, niets anders dan wat heel de geschiedenis van het Pausschap, van den aanvang af, in ontegensprekelijk waarachtige feiten, schier op elke harer bladzijden boekstaaft.
De Vaders en Leeraars der Kerk hebben wij, op de meest verscheiden wijze, hun innige overtuiging nopens ons leerstuk hooren ontboezemen. En telkens hoorden wij hen op de eigen godspraken van Christus drukken; nu, ter onderwijzing van 't geloovige volk; nu, strijdvoerende tegen afvallige zonen der Kerk; nu, in hun plegtige en openbare belijdenissen, - al naar de omstandigheden des tijds. Doch, met deze soort van getuigenissen alleen is de volle Traditie-bron geenszins leêggeput. Ook de ervaring der historie heeft,-met haar aaneengeschakeld verhaal van feiten, een eigen welsprekende stem. Laat ons dan 't gespro-
389
ken woord in en door de feitenlaal, evenals omgekeerd de feiten in en door de woordentaal, elkander wederzijds zien ophelderen j wat ongetwijfeld beider beste en meest afdoende toelichting is.
Feiten kan men niet loochenen, niet wegdringen, niet ig-noreeren; zwaar is hun wigt, ja, misschien nog zwaarder dan dat der menschelijke taal; en speelt nu in de wereld het „voldongen feitquot;, thans welligt meer dan ooit te voren, zulk een o^ergroote en veelvermogende rol, waarom dan zou •'t ook niet gelden voor een zaak als deze, welke nu reeds achttien volle eeuwen achtereen, als een waarachtig en meest „voldongen feitquot;, zoo weldadig heeft geschitterd en nog altijd glansrijk voortbestaat ?
Wat derhalve tuigt de Kerkgeschiedenis van al die eeuwen?
Zij verhaalt ons een viervoudige reeks van voldongen feiten. Immers, ten allen tijde
I. is bij geloofstwisten ;s Pausen eindbeslissing ingeroepen;
II. hebben de Pausen hel op aarde allerhoogst be-slissingsregt zich toegekend en uitgeoefend:
III. heeft de Kerk in deze eind-uitspraken {„ex cathedraquot;) berust; en
IV. zijn hierin al de Pausen van geloofsdwaling vrij gebleven.
Zoo leeft en regeert ii.eplia* d. i. Petrus, de Rotsman, als Jt zigtbaar fondament en Opperhoofd van Christus^ Kerk, als de uitwerkende oorzaak barer eenheid en onbezwijkbaarheid in den gelouve, als de rotshechte heraut der, door God geopenbaarde, onher-vormelijke, d. i. Onfeilbare Waarheid, op zijnen Zetel te Rome, onsterfelijk voort. Maar laat ons, achtervolgens, al deze feiten, in hun historische objektiviteit, onder de oogen zien, om er, betrekkelijk 's Pausen Onfeilbaarheid-in-ge-loofszaken, de eigenlijke beteekenis van te kunnen doorgronden.
I. Van oudsher is, bij geschil df twijfel over geloofszaken, de uitwijzing des Pausen gevraagd.
De h. Gregorius-de-Groote legt (VIe eeuw), in een Encykliek
390
aan de bisschoppen van Gallië, de navolgende verklaring af1:
„Indien 't gebeurt, dat er in zake des geloof? eenigerlei twijfel wordt geopperd, zwaar wig tig (vehemens) genoeg, om er 't oordeel des Apo-stolischen Stoels over in te winnen, zal men zorg dragen, Ons daarvan kennis te geven in een verslag, opdat het zeer zeker passend eindvonnis [congrua sine dubio sententia') door Ons geslagen worde.quot;
En ziedaar nu juist, hoe men, van de vroegste tijden her, gewoon was te handelen; en - wat van overgroot belang is, hier wèl in 't oog te houden - niet zij slechts, die opregt de waarheid zochten, ook de ketters achtten het van hun pligt, dergelijke aangelegenheden voor dezen hoogsten Leerstoel te brengen, ten einde zoo het onhervorinelijk beslissend eindoordeel der Kerk te vernemen'.
Alreeds de Ie eeuw des Christendoms heeft bij 't opperst Leergezag der Kerk zulk een aanzoek zien doen om uitsluitsel en eind-oplossing. Ziehier, in welke omstandigheden. Door innerlijke tweespalt lag de alom vermaarde Kerk van Korinthe overhoop, en bij niet weinigen was, ten gevolge dezer onderlinge verdeeldheid, ook 't geloof in de war geraakt. Wat nu doet deze Kerk ? Zoekt zij hulp, gelijk men alligt verwachten zou, bij den h. Joannes, den Evangelist-Apostel der Liefde, die in de nabijheid verwijlde? Het groot en schitterend aanzien van dezen man kon toch waarlijk aan niet een korinthiër onbekend zijn! En echter, hem gaat men voorbij. Immers, de Kerk van Korinthe wendde zich tot den vèrafwonenden Bisschop van Rome, tot het Opperhoofd der Kerk, - daar alzoo, om raad en bijstand vragende, alwaar 'sHeeren gevolmagtigde .Rotsman, de Petrus, op wieu Gods Kerk gebouwd is, in Paus Klemens I voortleefde en voort-werkte en mitsdien, tegenover alle tweedragt of scheuring, het alléen-ware steun-, middel- en éenheidspunt des geloofs te vinden was. Wat noopte Korinthe's Kerk tot dezen stap? Blijkbaar herdacht zij Christus' beteekenisvolle lastgeving aau Paus Petrus I, van de lammeren en schapen te weiden en zijn broeders te stevigen, alsook de goddelijke kracht van het door Chris-tus-zelven afgesmeekte: dat de trouw in den geloove onwankelbaar vast bleve staan van hem, die tot zulk een allergewigtig-
Epist. lib. IV, ep. 52 ad episc, Gallia, Vgl. Jules Jacques, blz. 128.
891
sten post is uitverkoren. En hoe nu ging liier Paus Klemens I te werk? Hij „gedroeg zicliquot; - gelijk zelfs de Kerk van Eus-land in haar liturgische boeken zingend juicht - „als de waarachtige erfgenaam van Petrus' troon'': den vrede herstelt bij, en d e geschokte vastheid des geloofs wordt door kern gcfste-vigd, gelijk zoowel Ireneüs (t 202) als, na hem, Eusebms (t 340) getuigen 1. En alom wordt het autwoord des h. Klemens, als van den oppersten Regter, Herder en Leeraar der Kerk, met zooveel eerbied en onderwerping aanvaard, dat men hel, naar Eusebius verzekert, in zeer vele kerspelen in 't openbaar, ouder de godsdienstoefening , voorleest2.
In de IIe eeuw wordt de h. Ireneüs door de christenen van Lyon naar den Apo-tolischen Stoel gezonden met een brief, die over „zekere kerkelijke vraagstukken [ob qiiasdam ecclesia qucestiones)quot; liep. Den eigenlijken inhoud dier „kerkelijke vraagstukkenquot; kennen we niet; dit is intusschen zeker, dat dergelijk een gezantschap de volle beteekeuis had van een beroep (recur-sus) op het allerhoogst, d. i. Onfeilbaar uitwijzend, Leeraars-en Regtersgezag in de Kerk. En dewijl men zich, tot het overbrengen van dergelijke brieven, doorgaans vau onderdiakens bediende, zullen de kwestiën, waaromtrent de Kerk van Lyon thans onderrigting verlangde, wel zeer belangrijk geweest zijn, vermits zij tot dit gezantschap een harer hoogstbejaarde en meestgeleerde Presbyters, den gewezen leerling des h. Polykarpus, uitverkoos. Vele schrijvers uiten dan ook 't vermoeden, dat die „kerkelijke vraagstukkenquot; op de dwaalleer van Valentinus, Cerdo, Marcion, Montanus en Morinus betrekking hadden. Dit vermoeden heeft grond. Immers, bovenal tegenover deze dolingen heeft Ireneüs zijn kolossaal werk {„Adverms Uteres esquot;) geschreven, waarin met zooveel nadruk, als weboven (blzz. 289 vv.) zagen, „de inag-tiger voorrang der I4.erR van Komequot; gehuldigd, en op de noodzakelijkheid tevens aangedrongen wordt, om te harmoniëeren met deze «^grootste en oudste en aan allen bekendequot; Kerk, dewijl zij het is „in [over-
S. Iren.. adv. hares., Ill, 3; Euseb., Bist, eccl., quot;V, 6. — „...ad pacem eongreqans et fidem eorum actrnditionemrecens ab Apostolis acceptam re/t arans.n
Euseb., UI, 16. Vgl. Origcn., De principiis, lib. 11, c. 3; Clem. Alex., Strom, libb. Ill, IV, VI; S. Hieron., Catalog.
392
„eenstemming met] welke door [of om wille van] alle wijd „en zijd verspreide geloovigen de van de Apostelen „herkomstige Overlevering steeds bewaard blijft.quot; Is dit zoo, dan wordt het zeer begrijpelijk, waarom juist deze Presbyter, een zoo eerbiedwaardig grijsaard, zich de niet geringe moeijelijkheden van zulk een verren reistogl getroost, en dit nog wel in een tijd, toen te Lyon, uithoofde der uitgebroken vervolgingswoede , zijn aanwezigheid zoo uitermate noodig was. Ook in zijn geloofsoog scheen deze zaak te gewigtig, om niet „den dronk des levens [potum vita)quot;, de leer der waarheid, in eigen persoon te gaan halen uit de bron zelve, of liever (- gelijk hij zelf over de Kerk van Rome schrijft1-) „uit die „rijke schatkamer, waarin de Apostelen alwat ook maar „eeuigszins de waarheid [des geloofs] betreft, als opeen „hebben gestapeld.quot;
In de IIIe eeuw zien we den geleerden Origenes (f 253), wegens enkele zijner uitdrukkingen verdacht van dwaalleer, aan den toenmaligen Bisschop van Rome, den h. Fabianua, niet slechts briefschrijvenderwijs, maar in eigen persoon (Baron, ad ann. 348) rekenschap afleggen van de regtzinnigheid zijns geloofs. Tot dienzelfden Paus komt uit het verre Afrika, waar een synode hem veroordeeld had, zekere Privatus, om „brieven van gemeenschapquot; te erlangen2. Weinige jaren later dienen afrikaansche bisschoppen tegen Dionysius van Alexandrië een klagtadres in bij den gelijknamigen Paus te Rome, en deze aan-klagt luidde, dat eerstgenoemde het geloof had gekwetst. De edele man erkende zijn dwaling en schonk den Bisschop van Rome algeheele voldoening 3.
In de IVe eeuw neemt uit het verre Oosten de h. Hierony-mus, over 't schisma van Acacius vervaard, zijn toevlugt tot den h. Paus Damasus. De kinderlijk eenvoudige geloofstaal van dezen grootsten Kerkvader hebben we boven (blzz. 215, 310 vv.) reeds gehoord. Tot denzelfden Stedehouder van Christus vervoegden
Adv. hteres., III, 4: „... de/josilorium dives, in quod apostoli plenissimi contulcrunt omnia, quce sunt veritatis.'quot;
Labbe, Cone. I, 650. Zulke „geineenschapsbrievenquot;' werden „litteroc formaten genoemd.quot;
S S. Athanas., Desent, Dion. Alex.; Euseb., Hist. eed. 1. VII; Labbe, I, 830.
893
zich zelfs de dwaalleeraren Priscilliaan en diens aanhang, enwel -als Sulpicius Severus verhaalt1 - „ter hunner zuivering.quot;
Het begin der V' eeuw levert tweemaal hetzelfde schouwspel. De aartsketter Pelagius schrijft, uit het Oosten, een brief aan Paus Innocentius I, die evenwel, toen deze brief te Rome aankwam, reeds overleden was. Aan 't slot van Pelagius' zelfverdediging stond te lezen2: „Alwat [in deze mijne voorstelling] welligt min goed of min gepast zij, wenschen we „verbeterd te zien door U, die Petrus' geloof en zetel „bezit/' Reeds was Coelestius, zijn vriend, zelf te Rome verschenen; - met welk gevolg? „Hij durfdequot; - zegt de h. Augustinus {de grat, et peccat. origin. 1. II, c. IV, n. 8.) - „Innocentius „niet wederstaan, en beloofde zelfs, alles te verwerpen, „wat deze Zetel verwerpen zou.quot;
Gelijk men ziet, was het destijds, zelfs voor ontrouwe ketters, volstrekt geen geheim, dat men in zake des geloofs de eindbeslissing zoeken moet bij den Pausj en dat deze hiertoe niet slechts geregtigd, maar bovendien verpligt is, ook dit wisten en beaamden zij.
Maar nog inniger leeft en openbaart zich deze overtuiging bij de trouwe katholieken. Hoor slechts den h. Cyrillus van Alexan-drië (t 444), waar hij rondweg verklaart Harduin., VIII, 1829 ;
„Zullen wij, ledematen, met ons Hoofd, met den Apostollscben Troon van Rome's Pausen, verbonden blijven, 't middel daartoe is [„medium estquot;)\ bij hem te zoeken, wat wij bebben te gelooven en vast te houden. Hem moeten wij eerbiedigen, hem voor anderen ondervragen, vermits het eenig en alleen zijn zaak [ipsius solius) is, te berispen, te verbeteren, te beschikken, uit te wijzen, te binden en te ontbinden als Plaatsvervanger Desgenen, die hem heeft aangesteld („wdificavitquot;) en bet Zijne (Zijne algeheeie regtsmagt: „r/uod suuin est plenequot;) ten volle aan geen ander gegeven heeft tenzij alleen aan hem [„nulli alü..., sed ipsi soliquot;)-, voor Jiem buigen zich, naar goddelijk
In Chronica, II, 61: „....«lt; objecla purqarent.quot;'' Vlg. S. Leo M., ep.udTu-ribium; S. August., Haer. LXX; Labbc II, 1009, 1033; Mansi, III, 633; Baron., ad an. 385.
Baron, ad an. 417: „... In qua si minus perite aut paruin caute atiquid forte positum est, emendari cupimus a Te, qui Petri fidem et sedtm te nes,quot; Vlg. *5. Aug. Opera (ed. beu.), o/ty/. aj T. X, col. 96; Bouix, I, 343 sq.
894
regt, allen; zelfs de primaten der aarde {et primates mundiquot;) gehoorzamen aan hem, als aan Jesus Christus.quot;
Gelijker wijs vermaant, in 't midden dezer Ve eeuw, keizer Valentiniaan zijnen neef Theodosius te Konstantinopel 1:
„Dit van onze voorvaderen overgeleverd geloof moeten wij in alle betamende godsvrucht verdedigen; en de bijzondere vereerenswaardig-heid, welke den Apostel Petrus toekomt, hebben we, ook in onze tijden. onkreukbaar te handhaven, naardien de Bisschop van de stad Rome, aan wien de Oudheid den voorrang der Priesterschap boven allen heeft ingeruimd, èn de roeping heeft èn de inagt, om zoowel over 't geloof als over de Priesters oordeel te vellen.quot;
In 2tjaar 433 schrijden twee metropolieten van Cilicië, mede namens hun suffraganen, aan Paus Sixtus III (Constant, 1246):
„Wanneer zoo talloos vele aanvallen tegen de waarheid [des geloofs] worden gesmeed en ondernomen; wanneer de helderreinste parel des geloofs met een tot dusver ongehoorde tegenspraak en haat bejegend wordt door menschen, die nieuwigheden uitvinden in strijd met het voorvaderlijk Apostoliesch geloof: dan, voorwaar, moeten wij voor ons, die zoo velerhande stormen te verduren hebben en schier onder de raagt dier zeeroovers geraken, onzen noodkreet verheffen tot hem, die de door God verkoren Stuurman is.quot;
Hij, wien 't, na dit alles, nog niet duidelijk genoeg is, hoe men, van oudsher en in alle gewigtige kwestiën, maar inzonderheid wegens geschillen in zake des geloofs., gewoon was, zich tot Eome te wenden, hij hoore den h. Avitus van quot;Vienne (VI° eeuw), waar hij o. a. zegt3:
„Gij behoordet de Synodale wetgeving te kennen, volgens welke, als er over vraagstukken van kerkdijken aard twijfelingen opduiken, wij, als volgzame ledematen, ons hebben te wenden tot den hoogsten Priester van de Kerk te Rome, als tot ons Hoold.quot;
Ziedaar een eerste „fait accompliquot;, zoo oud als de Kerk
Harduin, II, 35. Vgl. ep. 73 inter leonin. Zie, wijders, de schoone getuigenis dts h. Optatus van Mileve (f 400) in zijn lib. VII C. Parmer., cap. III. Vlg. Cercia', 1. c. pp. 351-370
de Ccgl. gallic., livre V.
Zie Greg. Turon., Bist- lib. III., c. 5: ... ut, si quid dubitationis fuerit exor-
895
zelve: naar Eome, naar den „Voorganger des liefdebondsquot;, naar deu te Eome zetelenden „Vader aller geloovigenquot; is de trek van 't christenharte; van hem verbeidt men, bij twijfeling of gevaren, heul en hulp en beslechting; op Rome vestigt zich aller blik, zoodra, hier of daar, in woord of schrift, eenigerlei nieuwe leer wordt verkondigd; ja, vriend en vijand beide brengen hun kwestiëuze punten naar dit tribunaal. Dit was de wet; dit, door alle eeuwen heen , de konstante, de niet te verbuigen regel, juist gelijk thans.
Moest alleen dit feit niet overgenoeg zijn, om de leerbeslissin-gen van den Opperbisschop te Rome gaafweg voor Onfeilbaar te erkennen? Het ware immers een ongerijmdheid en belagchens-waardige onzin, eenerzijds aan te nemen, dat de Christus Zijne Kerk zoo heeft ingerigt, dat allen zich tot Rome's Leerstoel, d. i. Opperbisschop, hebben te wenden om door hem in geloofs-kwestien onderrigt te worden, en dat nogtans, van den anderen kant, de gezegende Godmensch dienzelfden Leerstoel, den Paus als zoodanig, slechts in zoo luttele mate met den bijstand des h. Geestes zou hebben uitgerust, dat hij hen, die om uitsluitsel , om eindbeslissing smeeken, in geloofsdwaling konde leiden!!
Maar laat ons, ter aanvulling van dit eerste „voldongen feitquot;, een tweede reeks van soortgelijke feiten beschouwen en toelichten.
II. Van oudsher zag men de Pausen zich dit regt van uitwijzing toekennen en het feitelijk uitoefenen. Ook toonden zij, zich van hun Onfeilbaarheid-in-geloofsza-ken wel bewust te zijn.
Ook deze soort van feiten doorweeft, als een gouden draad, de gansche Kerkgeschiedenis. Zij schitteren, zoowel in het doemen van dwaalleeringen als in 't bepalen der geloofsleer. En het zeer karakteristieke dezer feitenreeks is, dat tot zulk doel de Pausen het in geenen deele volstrekt noodzakelijk achtten, noch om oekumenische Konciliën bijeen te roepen, noch ook om vooraf der bisschoppen bijstemming in te winnen. Niet zoodra hadden zij, Pausen, als zoodanig, hun kerkelijke leer-beslissing behoorlijk afgekondigd, of alom en onveranderlijk gold zij als een regterlijk eindvonnis der leerarende Kerk, en dwaal-
396
leeraar was van nu af een iegelijk, wien zij, Pausen, daarvoor verklaard hadden. Doch, over dit laatste punt spreken we straks nader.
In den Apostolischen tijd heette Rome's Bisschop, als we den h. Ignatius van Antiochië hoorden getuigen, „de Voorzitter van den Liefdebondquot; der Christenheid, en was dan ook de uitoefening van 't hoogste Herders- en Leeraarsgezag door dien „Voorzitterquot; iets allernatuurlijkst; 't sprak van zelf, 't kon niet anders. Voordat, trouwens, dit hoogst en mitsdien in geloofszaken onfeilbaar Oppergezag van den Paus, als zoodanig, in geschrift of bij monde werd getuigd of verdedigd, bestond het werkelijk en waarachtig. Hoe dwaas derhalve , hoe onvergefelijk oppervlakkig, hoe gedachteloos handelen zij, die hier, èn Christus' goddelijke belofte-taal (Mt. XVI: 18, 19; Lk. XXI: 31, 32) èn de definitieve vervulling dezer beloften (Jo. XXI: 15-17) letterlijk ignoreerende, eensklaps bij 't Apostoliesch tijdvak stil blijven staan en dan triomfantelijk om zich heenschermen met den loozen uitroep: „De allereerste eeuwen van 't Christendom hebben van Pauselijke Onfeilbaarheid hoegenaamd niets geweten!quot; Eilieve! niets geweten? Ja, wel degelijk; want al ontdekt ge nu terstond, wegens meerdere redenen (zie, boven, blzz. 287 v.), geen eigenlijk gezegde woordentaal, zie ernstig toe, let op de feitentaai, en oordeel!
Een feit is het, dat de h. Paus Klemens I (91-100), bijgenaamd de Romein, in de levende en volle bewustheid zijner van Petrus, tegelijk met diens Zetel en Opperleeraarsmagt, aangeërfde verpligting van Gods Kudde te weiden en de broeders in 't geloof te stevigen, in de Kerk van Korinthe „den vrede weder gevestigd en 't aangevallen geloof hersteld heeftquot;, -gelijk we daar straks den h. Irenaeus en den geschiedschrijver Euse-bius hoorden verzekeren. En - als Stolberg hier zeer juist doet opmerken 1 - „'s Pausen Brief was geschreven op den toon van
Gesch. der Relirj. .7. C. (ed. Hamb., 1811), Th. VII, S. 271; Vgl. Th. X yBeilage, über dm Vorrang des Ap. Petrus und seine Nachfolger), S.601. Op laatstvermelde plaatse brengt onze beroemde Graaf in herinnering, hoe, ecuwen achtereen, van Klemens' tweeden Brief aan de Korinthiërs slechts enkele fragmenten bekend waren, totdat zekere Patricius Junius ook dezen algeheelen [?] Brief ontdekte en (1633) uitgaf in Engeland, werwaarts deze onwaardeerbare schat uit Egypte was overgebragt. Dat overigens ook deze
397
eeu Gezag, hoedanig slechts aan de Kerk van Rome, aan een Opvolger des h. Petrus, betaamt.quot;
Een feit is het, dat, van de nikolaïeten tot aan de maniclieërs, al de gnostische sekten gegispt, veroordeeld, kerkelijk gestraft zijn door Pausen. Pius I (143-157) doemt den aartsketter Va-lentiniaan. Eleutherius (177-192) verwerpt, niet slechts dienzelfden dwaalleeraar, maar ook Cerdo, Marcion, Florin as, enz. Ziedaar, hoe alreeds deze twee hh. Pausen, den duren pligt van hun opperst kerkelijk Leeraarsambt vervulden. Voeg er met Bar-ruël [De Papa, 1, 143) bij: dat „deze uitspraken des Apos-tolischen Stoels erkend en openlijk gehuldigd werden in alle en iedere Kerk; immers, sedert dit eindvonnis hield men ze voor niets minder of meer dan ketters.quot;
Een feit is het, dat de h. Viktor (192-201!, met al het Gezag van zijn „magtiger voorrangquot;, èn de dwaalleer van Praxeas ('t montanisme), èn de verderfelijke stellingen, van Theodatus, een looijer te Byzantium, van Ebion, van Arte-mon enz., plegtiglijk {ex cathedra) veroordeeld heeft, èn al zulke ketters vau de Kerk heeft afgesneden. Het is dan ook vooral aan deze opperherderlijke leerbeslissing, dat Asterius Urbaan van Aneyra, terwijl hij met de montanisten redekavelde en hun krachtdadig te woord stond, zijn meest afdoend bewijs tegen hen ontleent. Zoo gewigtig, zóo doorslaand was, ook in zijn oog, een dergelijk geloofsvonnis van den Apostolischen Leerstoel ! (Zie Cave, sac. gnost.) En als nu later Proklus zelf het nieuwe kopstuk der montanistische sekte, zich te Rome ophield, om de onschuld van Montaan en diens aanhuilu- te helpen betuigen, toen is hier nogmaals deze dwaalleer ontzenuwd en verworpen. Later slingert Paus Zephyrinus (201-219) èn tegen Proklus èn tegen alle overige montanisten de strafle der exkommunikatie, - welke censuur alstoen ook den geleerden Tertullianus trof. En geëerbiedigd werd, in alle en iedere Kerk,
(tweede) zendbrief alleszins echt is, wordt zoowel van protestantschc als katholieke zijde erkend. Vgl.D' H. G. Wouter», Hist. eed. compmd. (cd. 4«, Lov. 1863), I, 61, sq. - Intnsschen zijn onlangs niet déze twlt;c brieven, door onzen geleerden landgenoot, den Eerw. hoogl' Dr J. Th. Beelen, heruitgegeven, maai de S. Patris nostri Clemen tis Romani epistohe bincequot;de Vir-rjinitate, Syriacc, etc. Lov. 1856. Vgl. C. J. Willems. het Vatir. Concilie , 's Bosch, 1869, I, 68, noot.
26
liet Pauselijk eindoordeel. Immers, ter zelfder plaatsen, waar 't gif dier valsclie leeringen 't besmettelijkst had gewoed, zag men, tot herstel en vergoelijking van zooveel geleden nadeel, de voorgeschreven synoden bijeenkomen (Vgl. Tert., De jejcc. I, XIII.)
En toch is, volgens sommige anti-katholieke schrijvers, vooral in Klein-Azië, alsook door den h. Irensens, bisschop-martelaar van Lyon en primaat van Gallië, 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, immers het Oppergezag van Pans Viktor in 't uitwijzen eener zeer gewigtige kerkelijke kwestie, geenszins beaamd, ja zelfs, uitdrukkelijk ontkend
Een wel zware beschuldiging! Is zij gegrond? In geeneu deele. Om echter heel deze tegenwerping, met geheel hare onbeduidendheid tevens, beter te doen tasten, volge hier een historische schets van het bedoeld geschilpunt, waarover, aan 't eind van de eeuw, bovenal door Viktor I, een zoo veelbeteekeuende strijd is gevoerd met de aziaten. De gansche toedragt komt hierop neer:
„De h. Anicetus (157-168)quot; - als onze kundige historiograaf Mgsr J. 11. Wensing (t. a. p., II, 169 v., 174 vv.) verhaalt - „zag de eerste be\*egiiigen in de Kerk aangaande het bestaande verschil in 't vieren van liet Paaschleest. Gelijk de Apostelen bevolen hadden, in plaats van den Sabbath der Joden, den Zondag te vieren; zoo bad de h. Petrus ook het vieren van bet Paaschleest van den 14° van de maand, Nisan, op den daaropvolgenden Zondag overgebragt, zonder daartoe nogtans de geheele Kerk te verpligten, en de pausen duldden bet in 't Oosten behouden gebruik, van hierin, met de Joden, de tijdsbepaling van bet 0. T. te volgen, zoo echter, dat zij, gelijk Irenams bij Eusebius schrijlt, diegenen, welke met ben waren (bun, die met hen het ingevoerde gebruik van Petrus aangenomen hadden), niet veroorloofden, dat der Oosterlingen te volgen. Thans was die vei-scheidenbeid levendiger ter spraak gekomen. De h. Polykarpus reisde [van Smyrna] naar Rome, om met Paus Anicetus daarover te spreken. De zaak bleef in denzelfden toestand. De waardige leerling des h. Joannes had ter uit-delging van andere gebruiken, door de bekeerde Joden aan de Kerk opgedrongen, met goed gevolg gewerkt; dit echter meende hij niet te mogen uitroeijen, en onderhield het zelf; omdat
1 Zie o. a. Mosheim, de reh. Christian, ante Constanti'i., Skc. II, § 72;
Uohmer Jus eccles. anliq , diss. IX; Fcbron., d' Slain ecci., etc., II, p. 611 ;
De Potter, Oc Pespr. de lEnl., T. II; H. Pierson, Gcsrhied. ». li. li. Kath enz., I. 197 vv.
1
M
j i ■
li
r-
i ■i; iPb
lil i .
m
ite
Mm
399
hij het altijd ook den apostel, zijn leermeester, had zien volyen. Anicetus oordeelde van zijnen kant. dat het de tijd nog niet was, om, op dat punt, lt;le tucht aier Oostersclie ti- v«-rismlfr«'n; hij stond zelfs aan de geloovigeu van Azie toe, -welke zich te Rome bevonden, liet gebruik huns lands te volgen.....
„l)e h. Victor (192-201)----moest, meer dan eenig vorig Paus, beslissend
optreden ter bepaling van den dag, waarop het Paaschleest moest gevierd worden. Wat hem hiertoe noopte is wel niet met juistheid bekend, maar toch te gissen. Die verscheidenheid in de Kerk had sedert Paus Anicetus haar vreedzaam karakter verloren, en was ook niet bij allen onschuldig gebleven. Reeds had dit vraagpunt eene opschudding onder de Christenen van Laodicea verwekt, zoodat de h. Moliton, de bisschop van Sardes. zich gedrongen gevoelde, over deze zaak een geschrift te vervaardigen: hij verklaarde zich voor bel aziatisch gebruik, wat hij ook zelf onderhield. Wrijving baart licht, maar slechts hij we Igez inden; bij anderen baart zij halsstarrigheid, overdrijving. Het schijnt wel, dat de ketters, die gewoon zijn, alles aan te grijpen, wat de Kerk kan grieven, hare eenheid kan verdeelen, aan het aziatisch gebruik dwalingen hechtten en het. op grond daarvan, verdedigden en opdrongen. De oude fariseeuw-sche ijver voor het nog verp I igt ende der joodsche wet klampte zich daaraan vast. Dit althans Is zeker, dat Blastus, een aanhanger dei-leer van Valentijn, gelijk Theodorctus hein noemt, die uit Azië te Rome is aangekomen en aldaar met Florinus, zijn geestverwant, van het priesterschap ontzet was, in die stad naar de getuigenis van Tertulliaan [De pnescript, c. 53, t. 11, p. 72], heimelijk het onderhouden der joodsche gebruiken en wet, als nog verpligtend, wilde invoeren, en uit dit beginsel het Paaschleest op den 14quot; der maand Nisan deed vieren; en Eusebius verzekert, dat hij eeue talrijke sekte vormde. De katholieken van Azië gingen, wel is waar, niet zoo ver; maar bij eenigen. misschien wel hij vele hunner gold dit gebruik niet alleen meer. zooals bij Polykar-pus. voor eene tuchtzaak, vooreen oud gebruik van de apostelen afkomstig, maar als een. door hen, en namelijk door den h. Joannes, gepredikten god sd i en s t pl ig t; en waarschijnlijk wasditde reden, dat Polykrates. de bisschop van Ephese. met goedkeuring, gelijk hij [zeer d ubbe Izi n n igl ij k ] zegt. mede van de andere bisschoppen der provincie Azië. dil gebruik in zijnen brief aan Paus Victor een evangelisch voorschrift noemde. Dergelijk eene vaische opvatting is de weg tot erger dwaling; zij werkte den joodschgezinden en anderen ketters van dien lijd in de hand, en was tevens eene miskenning van het gezag des h. Petrus, die het Paaschfeest op den Zondag na den 14'' der maand Nisan verplaatst had, alsook eene veroordeeling van die Kerken, welke hierin het gezag des h. Petrus volgden.
„Met regt bragt dan de h. Victor deze zaak op eene Kerkvergadering
400
te Rome ter sprake, en besliste hij ten gunste der paasch t! ering, naar de overlevering des h. Petrus. Hij zond dit besluit naar de voornaamste bisschoppen met last dit op kerkvergaderingen in te voeren. Allen [o. a. do konclliën van Gallic, van Jeruzalem, van Cesarea, van Pontus, van Mesopolamië, van Osroës] stemden met hem in; slechts de bisschoppen der provincie Azië. te Ep!iese vergaderd. - voor zoo ver men althans den briel , welken Polykrates, wel niet in hunnen naam, maar met hunne goedkeuring, zegt geschreven te hebben, ge-looven mag. - boden wederstand. De Paus sprak den ban over hen uit1, omdat hij hen aan geloofsdwaling schuldig achtte— Ten onregte alzoo wordt hier paus Victor van bartstogtelijke overdrijving, voortvarendheid en beerschzuchl beschuldigd: 't was meer dan een eenvoudig verschil in de tucht: 't was werkelijk eene geloofszaak. Doch andere bisschoppen zagen dien tegenstand der Aziaten zoo erg niet in en gaven paus Victor hunne droefheid te kennen. dat hij hen van de kerkelijke gemeente afgescheurd had. Onder hen was Ireneüs, welke, hoewel een leerling van Polykarpus, zelfde instelling des h. Petrus (welke hij trouwens in Galliëmoet gevonden hebben) onderhield en ook voorstond, maar het aziatisch gebruik nog altijd, naar het onschuldig en vreedzaam standpunt beoordeelde, waarop hij het in vroegere jaren te Smyrna en elders gekend had.
„Eusebius gewaagt niet verder van den alloop dezes geschils, en dit stilzwijgen doet ons reeds vermoeden, dat het niet tot eene werkelijke scheuring tusschen den h. Stoel en de Aziaten gekomen is. Firmilianus getuigt dan ook. zestig jaren later, dat verscheidenheid in het vieren van het Paaschfeest den vrede der Kerk nooit gebroken beeft. Doch, ongeveer twintig jaren na Firmilianus, geeft Anatolius de stellige verzekering, dat Ireneüs dit geschil tot eene volkomene verzoening bragt, zoodat ieder in zijn overgeleverd gebruik bleef volharden. Dit geeft eene grootere beteekenis aan het berigt van Eusebius 2: „Niet „alleen aan Victor, maar ook aan vele andere bisschoppen heeft hij (Ireneüs)
[Aldus o. a. P. de Marca, De concord, sacerd. et imper., 1. IIT, c. 9, Pagi, Critica in Baron, ad an. 196; Schelstrate, Antiquit, P. 11, diss. I, c. 3: P. Ci-uice, Hist, de CEgl. Je Rome (192-224), Paris 1856, p, 113. Het tegendeel. dat ons aannemelijker toeschijnt, is verdedigd door A. Sandini, Disp. hist., V; Valesms, Annolal, in Euseb. hist, teel., I. V, e. 24; Nat. Alex., Hist. eed., Ssec. II, diss. 57, J. B. Palma, /ircehct. hist, eceles. (ed. cit.), T. I, P. I, cc. 19, 20.-Do gronden, waarop Mareell. Molkenlnihr zijn opinie laat steunen, alsof heel de geschiedenis van dit geschilpunt een verdichtsel ware, zijn slechts losse vermoedens, die tegen de klare getuigenis van Eu.-eb. (Hist. eccL, 1. Ill, 25, 1. V, 23), don h. Hieron. lt;dc script, eccl.) en anderen niets beduiden.]
401
„schriltelijlio verklaringen over het onderwerpelijke vraagstuk gezonden.quot; Wij moeien ons derhalve deze zaak aldus voorstellen, dat Ireneüs ouk bij de aziatische hisschoppen als vredestichter is opgetreden, en dat hij, hun landgenoot en oude hekende. ondersteund mede door de brieven van andere bisschoppen, met name der palestynsche, er in geslaagd is, hen le doen inzien, dal zij gt;au de zienswijze des alom gevierden Polykarpus afgeweken waren, en door hunne dwaalbegrippen de verbolgenheid en straf van paus Victor verdiend hadden. Zoo kwam dit verschil tot het vroegere, onschuldige standpunt terug, werd wederom eene eenvoudige tucht zaak en kon nu ook weder van den h. Stoel, gelijk altijd te voren, geduld worden. Maar die betere stemming en het ware begrip van het vraagpunt deden ook van den anderen kant, bij de Aziaten, de verkleefdheid aan hun oud gebruik verminderen, zoudat ivonstantyn de (Jroote, ter aanbeveling van het nagenoeg overal aangenomen Romeinse lie gebruik, uitdrukkelijk de provinciën Azië en Cilieië, als voorbeelden ter navolging, aanhaalt. Dus sprak Konstantijn om de bepalingen van het Concilie van Nicea [325] met zijnen invloed te ondersteunen. Deze Kerkvergadering had namelijk den toestand der gemoederen van dien aard bevonden, dat deze zaak voor altijd afgedaan kon worden: het voerde de instelling des h. Petrus overal in, en zij, welke hij den joodschen paaschtijd hardnekkig volhardden, werden als ketters beschouwd, onder den naam van Quarto-decimanen.
Ziedaar de feiten. Wat nu volgt daaruit? Derhalve.., hebben de Kerken van Azië zich niet naar de Overlevering van Home's Kerk willen voegen; zelfs een man als de li. IreiiDeus keurt de handelwijze dier onwilligeu niet af; vermaant hen geenszins tot onderwerping aan 'sPausen verordening; ja, gispt zelfs den h. Viktor, die hen met den kerkelijken ban gestraft, althans gedreigd had... Zoo redeneeren onze tegenstanders.
Wie de feiten ernstig nagaat, zal de grove feilen dezer sluitrede zonder veel moeite bespauren. Immers, men verwart hier twee wel te onderscheiden zaken: theoretische geloofskwes-tiën en geschilpunten over een praktische zaak van kerkelijke tucht. In geloofszaken, als de h. Irenseus zelf schrijft, moeten alle geloovigen, alle en iedere Kerk, met die van Rome overeenstemmen; edoch, geldt deze gestrenge verpligting eveneens ten aanzien van de kerkelijke tucht? Kan, mag, moet zelfs, déze, naar de omstandigheden van tijd en plaats, in punten van ondergeschikt belang, niet somwijlen zeer uiteenloopen ? Ten allen tijd hebben
402
de Pausen sommige gebruiken en gewoonten van tuchtelij-ken aard, wanneer ze wegens afkomst en oudheid eerbiedwaardig bleken, goedgekeurd, gehandhaafd, althans niet verworpen. Niet dan zeer zelden, slechts om gewigtige drangredenen, traden zij met hun wettig oppergezag tegen dergelijke plaatselijke gewoonten op. Ook zijn de bisschoppen, als Prosper Lambertini (later Bened. XIV) schrijft1, in hun volle regt, en zelfs verpligt, om, waar hun dit raadzaam voorkomt, een tuchtwet, van den h. Stoel uitgegann, voorloopig op te schorten of onuitgevoerd te laten in hun eigen bisdom, mits zij de redenen dezer schorsing aan den Paus blootleggen en bereid zijn, aan 's Pausen nadere beschikking stiptelijk te gehoorzamen. Voor hoever nu ons leerstuk over der Pausen Onfeilbaarheid ook den inhoud hunner tuchtverordeningen omvat, dit punt hebben wij, in de eerste afdeeling van dit werk (blz. 52 v.), uiteengezet. Derhalve bewijzen Irenseus' bedenkingen, „in beta-menden vormquot;, als Eusebius zegt, aan Paus Viktor voorgelegd, volstrekt niets, noch tegen Iren^eus, denkwijs, noch tegen onze thezis.
Ja maar - zegt men - 't gold hier een geloofs kwestie tevens, en niet blootelijk een vraagstuk van kerkelijke tucht. Dit is, als wij zagen, en waar en onwaar. Het was zeer zeker tegen 't geloof, met Blastus, Florinus en de meeste montanisten te durven leeraren, dat de aziatische wijze van Faaschviering (op den 14quot; van Nisan) een Evangelie-voor-sclirift of algemeene goddelijke Kerkwet was, die zelfs door 't hoogste kerkelijk Gezag, zonder den regel des geloofs te schenden, niet mogt worden veranderd of gewijzigd. Maar, uit eerbied jegens de eigen voorvaderen, dergelijke gewoonte praktiesch aanhouden, gelijk in Klein-Azië vele bisschoppen gedaan hebben, zie, dit was ontegenzeggelijk een zuiver en onschuldig punt van kerkelijke regeltucht. Het geschil omvatte dus wel degelijk tweederlei kwestie of gszigtspunt. Vanhier, eenerzijds, Viktor's ernstige en doortastende gestrengheid ter ongeschonden bewaring van de Evangelie-leer; en, van den anderen kant, Irenaeus' bemiddelende en immers „betamendequot;
li
;|a i
l!
lil i ;
m
M-11
•Él
Da Synudo dioi.ee!., (ed. Mechl. 1842), T. II, lib. IX, c. 8, nn. 3 sq-Vgl. Suarez, de iegg., c. XVI, n. 7; Bonix, II, 443.
403
tussclienkomst ten gunste dier tegenstribbelende mede-bisschoppen in Azië. Welnu, niet als een door den Paus ex cathedra uitgewezen geloofspunt, doch enlcel als tuchtzaak heeft Irenajus de vraag nopens dit tweederlei gebruik beschouwd, en slechts als zoodanig hadden aanvankelijk, en hebben eveneens later, de Pausen deze, in zich onschuldige, gewoonte een tijdlang getolereerd.
Het éeuige derhalve, wat uit dit alles middagklaar blijkt, is een geduchte pleitrede tegen protestanten en appellanten. Bezat immers Paus Viktor van Godswege, in zake van geloofs- en zedeleer en Kerkbestier, geen regtsmagt èn over 't Oosten èn over 't Westen, hoe dan durft hij alom provinciale konciliën voorschrijven? Hoe dan durft liij aan alle en iedere Kerk de praktijk van Rome opdringen? Hoe dan durft hij aziatische bisschoppen met den kerkdijken ban bedreigen of straffen? Eii. ware nu inderdaad dit zijn volkomen regt in tegenspraak geweest met de Overlevering aller Kerken, zou er dan geen al-gemeene kreet van afkeuring en verontwaardiging tegen hem zijn opgegaan? En echter verhaalt, als we zagen, de geschiedenis zelve juist het tegendeel. Het bevel van den Paus wordt alom geëerbiedigd; de bisschoppen komen in vergadering bijeen; alom zelfs, behalve aanvankelijk hier en daar in Klein-Azië, wordt het Paaschfeest op denzelfden tijd, als van ouds te Eome gebruikelijk was, gevierd; en al is nu Polykrates, in zijn synodalen (?) brief, van onbetamelijken weerzin en eigenwijze laatdunkendheid moeijelijk vrij te pleiten, toch oppert hij geen zweem van verwijt, alsof de Paus buiten de perken zijner wettige regtsmagt ware gegaan. Integendeel. Breedvoerig ontvouwt hij de redenen, welke hemen zijn aanhang noopten, om zich aan hun plaatselijk gebruik te blijven houden. Slechts toon en manier van handelen zijn hier dus onmogelijk goed te keuren; maar het indienen van dergelijke vertoogen, dit zal wel gèèn katholiek godgeleerde durven wraken. Hoe men, eindelijk, uit Irenaeus' „betamen dequot; en tevens liefderijke pogingen tot verzoening en vrede, een bewijs heeft willen putten, dat hij 's Pausen Oppergezag niet erkend zou hebben, dit komt ons nog onverklaarbaarder voor, temeer, dewijl hij, in zijn overige daden en geschriften (zie, boven, blzz. 291 w., 387 v.), het tegenovergestelde zoo schitterend heeft uitgesproken.
404
ïeregtdau mogeu wij met Msgr Weusing (bl. 178) besluiten:
„Opmerkelijk is het, hoe in tijilen, waarin men wegens de onrust en onveiligheid nog naauwelijks eenige regeling van het Kerk wezen zou verwachten, zoo plotseling, zoodra er zich de behoefte van voordoet, het pauselijk gezag in al zijne mayt. door niemand betwist, ten voorschijn treedt; geen wonder, dat de vijanden des h. Stoels de nagedachtenis van Pans Victor [alsook die van Irenaeus] getracht hebben te bezwalken.quot;
Feiten zijn het, dat, in 't jnar 251, de h. Kornelius, na raadpleging met een te Kome belegd koncilie (vgl. blzz. 145-153), de novatianen, om hun dwaalbegrip over de christelijke boetvaardigheid , eindbeslissend heeft gevonnisd, en dat de gansehe Kerk zich aan 's Pausen uitspraak gehoorzaam onderwierp.
Een feit is het, dat de h. Stephanus I (251-257), het leerstellig vraagpunt over den ketterdoop onhervormelijk uitmakende, 't herdüopen van geldig gedoopten wraakt en verbiedt. Nu ja, zegt men 1; maar de groote Cypriaan heeft dan toch
Zie o. a. de beruchte Defensie dcclarat. cleri gallic., lib. IX, cc 3—10; Le Page Eenouf, The condemnation of the pope llonorius (Lond. 1868), p. 28; holl. vert. van... blz. 35; T)r A. Pierson, Gesch, v, h, Jioowsch-Katholicisvie tot op hit Conc. v. 2 rente, Haarl. 1868, I, 203-258; Dieriiiger's Bonner Litlerotur-Blutt. (1866), S. 188. — tl cc ongeloofclijk ver de koortsige tuimel- of zwij-me!geest, die in de laatste maanden, totaan de heugelijke uitwijzing van den 18° Julij 'TO, vooral in Duitschland, zeer vele katholieken zoo jammerlijk verschalkte, zelfs den alom gevierden Dr F. X Uieringer een tijdlang moge meegesleurd hebben, hij ook, evenals venveg de meeste duitsclie geleerden, is reeds tot bezinning gekomen. Aan al de onfeilbare uitspraken van 't h. Va-tikaansch Koncilie heeft hij zich schriftelijk en, gelijk het den regtgeaarden katholiek betaamt, zonder eenig voorbehoud onderworpen. Vgl. L'tetnr. Hand-wtiser ( 870), nn. 97, 98, LIX, I, blz. 433. En tegen Janusquot;1 (d. i. Döllinger's) onvergefelijk drieste logentaal, alsof ujn kettersche weerstand en dolzinnige opinion dcor „duizenden geestelijkenquot; zouden aangekleefd en beaamd zijn, hebben terstond, in navolging der katholieke geestelijkheid van Munehen, duizenden dienstdoende priesteren, schier uit alle bisdommen van Dui;schland, ernstig en met plegtigen nadruk geprotesteerd. - De verdienstelijke Maasbode (van 11 en 13 Julij jl., nn. 358, 359) bevat voluit het, ook wetenschappelijk, breed en krachtvol gemotiveerd protest van Munchen's theologische Fakulteit tegen 't gedrag en de kettersche verklaringen van ])r Dollinger en r)r Fried-rich, hun gewezen (thans geexkonununiccerde) kollega's. En toch schijnt het, dat de ongelukkige grijsaard, vooral naar den inhoud te oordeelen zijner armzalige en dwalingrijke „Erklarung au den Erzbisschof von iJünchen (28 Marz 1871), zich zeiven onfeilbaar achtende, de aartsketterlijke rollen van Arius, Eutyches, Luther enz. na wil spelen. De goede God zij hem en zijn' ketterschen aanhangers, der nieuwe sekte, die zich niet geheel onjuist, even
405
Steplianus' leer-opvatting en pauselijke uitspraak met ontzagwek-kenden nadruk bestreden! Ook is 't verbod van dezen Paus door de bisschoppen, althans van twee kerkelijke provinciën (Afrika en Kappadocië), geenszins terstond aanvaard en uitgevoerd!... Ziedaar twes, oogenschijnlijk, nog al wigtige bezwaren, die men herhaaldelijk verzwaard heeft, alsof, slechts daardoor, de hooge beteekenis van alle overige feiten des te dieper konde zinken. Vanhier, dat men onlangs, en zeer naïef, heeft gevraagd: „Hoe - indien ge durft aannemen, dat de overtuiging nopens der Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken toen reeds de algemeen heerschende was, - hoe rijmt ge dit met de oppozitie van Gypriaan en diens medestanders tegen 's Pausen uitwijzing?'quot;
Ook zonder dat men geheel dit geschied verhaal behoeft te loochenen, valt het niet moeijelijk, een en ander opperbest zamen te doen rijmen. Ons antwoord is tweeledig.
Laat het, vooreerst, zijn, - wat we nogtans, als in lijnregten strijd met hetgeen boven (blzz. 299 303) is aangetoond, geenszins toegeven, - dat Cyprianus in der waarheid van der Pausen opperst d. i. Onfeilbaar Leergezag-iu-gcloofszaken eens niet overtuigd was! Maar wat nu, vragen we, zal dit aan de „algemeenheidquot; dier overtuiging hinderen? Kan misschien een enkele uitzondering, kunnen zelfs meerdere uitzonderiu-gen, heel den regel omvèrstooten? Of was het niet steeds, door alle eeuwen heen, en althans bij den gezagvoerenden leeraarsstand in de Kerk, het algemeen heerschend gevoelen, dat de Paus, als zoodanig, in zake van geloofs- of zedeleer de gansche Christenheid met zijn hoogst Apostoliesch gezag verpligtende, onhervonnelijk d. i. Onfeilbaar beslist? Getuige het niet gering aantal, zoowel kollektieve als indivi-duëele, stemgeregtigdeu, boven (Afd. II, iioofdst. I, II) aangevoerd, en die, als om strijd, Christus' beschikkingen in den zin van ons leerstuk onloochenbaar vaststellen. En dan, wie is er, die, in dit opzigt, de nog versche geschiedenis der jongst-verloopen maanden, de kunstmatig en door de schandelijkste middelen aangevuurde opgewondenheid van sommige zwijmel-geesten, ook onder onze katholieke geleerden, tegen het h. Vati-
als ons handvol jansenisten, oud' katholieken (dus: cx- of gewezen katholieken) noemt, genadig) 'tls de stokoude komedie aller ketterijen 1
406
kaanscli Koncilie en tegen 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofsza-ken, niet zoude kennen? Welnu, zoo zullen er wel altoos men-sclien, zeer geleerde menschen zelfs, geweest zijn, wien deze, thans voor eeuwig uitgemaakte, alstoen door 't bevoegde Kerkgezag nog niet vormelijk besliste leer, wegens ora 't even welke beweegredenen, alles behalve aanstond. Maar, heeft nu ooit dergelijk partikulier en zeer verklaarbaar verschijnsel op de „algemeenheidquot; der overtuiging afbreuk gedaan? Immers neen. Vervolgens mag men hier geenszins over 't hoofd zien, dat, naar den trapsgewijzen tred van de ontwikkeling, of liever toeneming in de kennis, der door Christus gegeven beloften, deze goddelijk gewaarborgde volkomenheid van 's Pausen opperherderiijk Leer-en Kegtsgezag destijds, in de IIP eeuw, onmogelijk zoo helder en zóo veelzijdig duidelijk gekend en doorgrond heeft kunnen zijn als thans, in de XIX' eeuw. Zal, mag men derhalve zulk verschijnsel in allen ernst „een niet op te lossen bezwaarquot; heeten, al zou 't werkelijk waar zijn, dat, op voorgang van een bisschop van Karthago, van een zóo groot afrikaan als Cyprianus, - die evenwel, neofiet en autodidakt als hij was, de katholieke Overlevering niet van der jeugd af aangeleerd had, - ettelijke bisschoppen een tijdlang en zeer eigenzinniglijk een opinie hebben aangekleefd, welke toen reeds blijkbaar valsch was en thans niets minder is dan bepaalde ketterij ?...
Maar neen, zóo is het niet. De h. Cypriaan wist zeer goed, want zelf, als wij gezien hebben, betoogt hij het meesterlijk, van waar en van wien „de bisschoppelijke eenheidquot; en in 't Kerkbestier èn in geloofszaken, noodzakelijk, en krachtens de instelling van Christus zeiven, uitgaat. Hoe derhalve zijn vrij hardnekkigen tegenstand te verklaren? Ziehier het o. i. afdoende antwoord, waarin een onzer jongste apologeten heel deze druk besproken twistvoering, nog onlangs, inzonderheid door onbevoegden als Pierson, Renouf, Gratrj en dezer bf bevooroordeelde bf kwaadwillige meê- en napraters, zoo onvergefelijk verwrongen, van alle kanten overziet en, naar ons bescheiden oordeel, zeer juist kenschetst1 :
O. A. Spitzen, t. a. p., blzz. 444 vv. — Waarlijk, men moet B'A. Pierson wezen, om met den navolgenden onzin voor den dag te durven komen {Gfscf ied., enz., blz. 212, noot 3.): „Het heeft Cyprianus en zijne ambtsbroeders eenvoudig
407
„De kerkelijke leer, dat liet doopsel ook door ketters, mits behoorlijk toegediend, geldig is en niet herliaald mag worden, had
„ontbroken aan den moed om te doen hetgeen Tertull laan [yoita le jrand héros Iquot;] „geduan heeft. Zij bleven in een kerk, en voor het uitwendige in een „rigting, een van welker [NB.j gronilbeginselen tegen hunne innigste [?] „overtuiging streed, liet concilie van Karthago onder het voorzitterschap van „Cyprianus is een protestantsch, geen Katholiek c oneilie,quot;Zij bleven hal-„venvege staan, en verleid door een schijnbare logika.... zagen zij de
„diepere logika van het katholieke beginsel over het hoofd____quot;Kort te voren
.Xblz. 208) heette het ovenwei: „Neen het was geen aanmatiging in [Paus] „Stephanas, dat hij, in weerwil van het krachtig verzet en de krachtige [?!?] „argumenten zijner medebisschoppen, en ofschoon zelf ongeoefend dia-„lektikus, beter dan zijne tijdgenooten begreep welken weg het met „het katholicisme op moest, zou het niet nagenoeg in de geboorte sterven.quot; Zegge: „nagenoeg inde ge bo orte s t er venquot;!!! Ken bladzij liooger (noot 2) sprak hij , als ex cathedra: „Uit onze verschillende aan-„haling zal den lezer gewisquot; [óns dunk:, zoo ongewis als 't maar eenigszins kan] „duidelijk genoeg gebleken zijn, dat logika en gezond verstand „gehtel aan de zijde waren van Cyprianus [???]. Maar daarom „lyjd Cyprianus nog geen gelijk als Uoomsch-Katholiek Bisschop.quot; Verbeeld u! Logika en gezond verstand____geheel aan de zij' van Cyprianus (als protestant, natuurlijk?)!!! Maar toch, gelijk had hij niet, want - hoe ongelukkig! - hij was een (domme?) „R. K. Bisschopquot;!!! • Op blz. 203, aan quot;t eind zijner even zonderlinge bespreking van den Paaschfeest-sirijd, iaaskaalde Pier-son als volgt: „Zoo had eralweder een nieuwe transactie met beginselen plaats. Wat werd er van dat[weik?j beginsel der overlevering [welke?] „als [eenige?] kenbron der waarheid, wanneer het getuigenis der Over-„levering [welke?] voor de [NB.j magtspreuk van den Bisschop van „Rome zwichten motst?quot; Het lust ons niet, deze en dergelijke tegen-spiaak en dwaasheden welverdiend teregt te stelien. Moge het eerlang door „utlaAitkquot; of „Wachterquot;' geschieden! Intusschen veroorloof ik mij, nu reeds, deze vraag tot onzen ex-piedikant roman- en geschied (?)-schrijïer te rigten: Waarom hoont en beschimpt gij alwat u, trots al uw geleerdlieidsvertoon, volslagen onbekend is? Zijn misschien „logika en gezond verstandquot; u, tegelijk met „steuk en liefquot;, voorgoed ontvallen? Diep beklagenswaardige! Zwijg,
of____schrijf romans! Maar aan alle katholieken van alle tijden en plaatsen,
aan hen allen, zeg ik, die niet aan Cipryaau's aanvankelijk verzet maar aan den h. Stephanus gelijk geven, „logika en gezond verstandquot; ontzeggen, wie had zoo iets van u mogen verwachten? In elk geval eisch ik van u, verwaande natuurmensch! dat ge, als eerlijk nan, bij een eventuëele (onveranderde) hei-uitgaaf uwer Gesch. v. h. li. K. don volgenden onzin uwer voorréde of weglaat öf, met bijvoeging van een ,,uietquot;, tot waarheid maakt: „Zoo heb ik mij tevens vrij gehouden, zooveel dat gaat [wat onbetaal-„baar fraaije restriktie!] van alle aprioristis che konstruktie der geschiedenis, zoowel als van zulk een historiebeschrij ving die „de dwaasheid begaat van in het kader eener wijsgeerige for-„mule de levende werkelijkheid te willen besluiten (Voorr. blz. „XVI).quot; Met f ierson is blijkbaar nóg niet te polemizeeren. Wij laten hem glippen.
408
zich nog niet overal geheel ontwikkeld. In vele bisdommen of Kerken van Afrika, en sommige van Azië, bestond sinds een aantal jaren het gebruik, van degenen, die door ketters gedoopt waren, te lier-doopen. De beroemde bisschop van Carthago, Cyprianus, had dit gebruik in zijne Kerk gevonden twee vergaderingen van bisschoppen door hem voorgezeten en bezield, bevestigden het vormelijk. Van liet verhandelde en beslotene werd mededeeling aan den Paus gedaan. Ste-phanus, wel verre van er zijn zegel aan te hechten, veroordeelde het nadrukkelijk; zijn antwoord gegrond op de algemeene overlevering eu inzonderheid op die der Moederkerk van Rome, luidde tamelijk kort en bondig; „Als iemand van welke ketterij „ook totukomt, moet niets hernieuwd worden dan het overgeleverde, dat hem de hand worde opgelegd ter boetple-„ging.Hij zou zelfs Cyprianus en diens volgelingen met den kerke-lijken ban bedreigd hebben 2. Men ziet, hij spreekt als machthebbende ook tegenover bijzondere conciliën van bisschoppen.
„Ja, antwoorden onze tegenstanders, maar als een machthebbende, die in den wind spreekt. Cyprianus en de zijnen storen zich niet aan 's Pausen uitspraak, en komen zelfs openlijk er tegen in verzet. Zij ontzeggen den Paus het recht van in dezen te beslissen; Cypriaan handhaaft hetgeen hij den Paus reeds bij de toezending der stukken -als vreesde hij eene afkeuring - had geschreven, dat ieder bisschop in de besturing zijner kerk zijn eigen oordeel volgt, en aan den Heer slechts rekenschap heeft te geven van hetgeen hij doet [Ep. 72).
Goed, herneem ik; juist deze woorden van Cyprianus reiken ons den sleutel ter oplossing der schijnbaar niet geringe moeijelij kheid. Cyprianus beschouwde blijkbaar deze zaak als vreemd aan het geloof. In geloofszaken was hij gansch de man niet. om te zeggen, dat ieder bisschop zijn eigen oordeel mag volgen ; voor de eenheid der Kerkleer kon niemand warmer hebben geijverd, llij zag, al poogde hij zijn gevoelen door bespiegeling te staven, hij zag in de zaak een kwestie van practijk, van kerkelijke tucht; en indien ze dit was, had hij niet zooveel ongelijk als ons thans kan toeschijnen, l'rac-tijken en gebruiken kunnen in verschillende bisdommen
1 [Tusschcn de jaren 217 en 220, op een te Kartliago gehouden Koncilie, hadAfrika, onderAgrippinus, ditgebruik, tegen den algemeenen Kerk-regel in, vastgesteld. Nog andere synoden hebben het later hier en daar in Azië ingevoerd.]
2 [Toen deze bedreiging ruchtbaar was geworden, kwam Dionysius van Alexandrië bemiddelend tusschenbeide. Ook deze groote bisschop, die weleer zelf in zake des gelooft bij den h. Stoel was aangeklaagd, maar zich van dezen blaam gezuiverd had, achtte 'sPausen eindbeslissing wel alleszins juist, en algemeen verpligtend tevens, maar smeekte desniettemin en bewoog den Paus, dat hij toch zoovele bisschoppen tegelijk met zulk een zware straf nóg niet zoude treffen.]
ê
409
verscliillen, behoudens de eenheid van geloof; zij verschilden destijds in verschillende bisdommen, onvergelijkelijk meer dan thans. De tijdsomstandigheden brachten het mede. De centralisatie en gelijkvormigheid, die later heerschten en nog heerschen, die later heilzaam ja schier noodzakelijk bleken, en het lieden nog zijn, waren lange eeuwen onmogelijk en zouden noodlottig hebben gewerkt. De Pausen drongen er diensvolgens niet op aan, en lieten zooveel mogelijk eiken bisschop vrijheid. Is het wonder, dat Cypria-nus deze vrijheid, die als kerkelijke regel gold, ten zijnen opzichte gehandhaafd wilde zien? Dat hij 's Pausen handelwijze ais een inbreuk hierop aanmerkte? Is zijn gedrag derhalve niet te verschoonen, al kan men het ook niet vergoelijken?
„Dat Paus Stephanus gelijk had. erkennen alle Katholieken l. Wat hij besliste, werd eene kleine eeuw later door het eerste algemeene Concili; van Nicea [op nieuw] vormelijk uitgesproken. Maar de... bestrijders van 's Pausen Onfeilbaarheid vergeten, dat katholieke bisschoppen na hel algemeene Concilie van Nicea durfden wat Cyprianus zich veroorloofde tegen het pauselijk verbod. Niet lang na genoemd Concilie zien wij het herdoopen van ketters in onderscheidene kerken van Azië gebruikelijk; een Kerkleeraar als de h. Basilius [Epp. 188, 189 ad Amphilochiiim) uit liet gevoelen, dat de herdoop is verboden, evenals te Rome, zegt hij, oe co no mice alicuj us gratia, maar dal men zich aan het plaatselijk gebruik heeft te houden. - En wij zeiven, wat doen w ij nog tegenwoordig? Alle ka t h o I i e k e n huldigen, als beginsel, de geldigheid des zoogenoemden ketterdoops; herdoopen wij niet nogtans meesttijds degenen, die het doopsel van onkathoHeken hebben ontvangen? Twijfelen wij niet meestal, of het uiterlijk wel naar eisch is toegediend? Twijfelen wij niet nog meer aan de vereischte innerlijke meening?
1 [„De begrippen van Cypriannsquot; - als Ms2r quot;Wensing (II, 192) aanteekent -„waren op dit punt blijkbaar verward. Een Sakrament, zoo ook het Doopsel, kan geldig zijn, hoewel hij, die het ontvangt, uit gebrek aan de vereischte stemming, de heilzame werking, de genade van dat Sakrament niet geniet. Iets anders is de geldigheid, het werkelijke bestaan van het doopsel, iets anders deszelfs heilzame werking: deze kon zekerlijk geen aan hanger der ketterij ontvangen. Iets anders is wederom het toedienen van het Doopsel, iets anders het mededeelen der genade: dit laatste is het werk eigenlijk van Christus; het eerste kan een menseh, indien hij datgene verrigte, wrat daartoe vereischt wordt. Hiermede, trouwens, bewerkstelligt hij het Sakrament, en dit, eenmaal bestaande, ontleent zijne waarde en heilzame werking aan de verdiensten van Christus, niet aan de deugd del bedienaars.quot;]
410
„Maar Cyprlanus moest toch anders gehandeld hebben, indien hij ■vast overtuigd geweest ware van Stephanus' Onfeilbaarheid! Zeker moest hij; maar hij moest het ook reeds, indien hij vast overtuigd was van 'sPausen Opperhoofdigheid. Dat hij deze laatste zeer stellig erkende, blijkt uit talrijke plaatsen zijner schriften; dat hij 's Pausen Opperrechterschap of Onfeilbaarheid-in-geloofszaken er mede vereenigd achtte, geeft hij te kennen o.a. in eenen brief aan Stephanus'
voorganger. Paus Cornelius [A/j. 54 {al. 55); Coustant. 4G2].....De ge-
heele zaak is eenvoudig deze: den grooten, heiligen man overkwam iets menschelijks. llij gevoelde zich gekwetst, toen zijne handelwijze door den Paus, wel ietwat kort en stroef, werd veroordeeld. Hartstochtelijke opgewondenheid benevelde zijn blik. Hij vergat met wien hij had te doen, vergat den eerbied aan de pauselijke waardigheid verschuldigd. Edoch, gelijk de h. Auguslinus aanmerkt, „indien hij hierin heeft gelei ld. hij heeft het „uitgewischt door een roemruchten marteldood i.quot;
1 Ep. 108 of 255: „■?/ quid ah eo peccalum J'uit, yloriosa martt/rü J'alce pur-galuin /Wf.quot; [Zie Rohrbachcr, Hist, de CEql., V, liv. 20. Vgl. ons betoog over Cypriaan'g katholieke gevoelens, blzz. 297—301; doch vooral vergete men niet, dat in zijn oog de Kerk van Rome niets minder is dan (Vgl. Ep. XL, 45, n. 3) de wortel en het levensbeginsel (radicem el malricem) der katholieke Kerk. Zijn ,,matricemquot; door levensbeginsel overzettende, meenen wij Cyprianus' innige overtuiging zeer naauwkeurig weêr te geven; elders toch schrijft hij in gelijken zin: „Quidquid a matrice discesserit, seorsnin vivere et spirare non poterit, substantiam salutis amittit {De ünit. eccl., c. 23).quot; Men ziet het, voor alle overige Kerken is die van Rome het beginsel des levens, en van deze zich afscheiden, is ...de dood.
Er zijn er, die beweren, dat heel dit konflikt tusschen don P.iniaat van Afrika en Paus Stephanus 1 niet historiesch is. Alle oorkonden aangaande dit geschilpunt - niets minder dan zes brieven van Cypri-aan, de akten van het in 256 te Karthago gebonden Koncilie. alsmede Firmil ianusquot; brief - zouden valsche stukken en door donatisten vervaardigd of verminkt zijn!! Deze opinie is vroeger opzettelijk verdedigd geworden door lïaym. Missori (In duas e.vp. Firmil. et Ci/pr. disput, criticce. Ve-netiis 1733), Marccll. Molkenbuhr (Blnm dissertat. criticce de Firmilinno, Monast. Wesphal. 1790,) en -V. Alberus (Dissert, in hist, eccl , T. 1). Hun bewering evenwel miste blijkbaar allen grond, en scheen dan ook reeds geheel in 't vergeetboek geraakt, totdat onlangs, en breedvoerig, een zeer geacht Hoogleeraar aan de Snpienza te Rome, Msgr Vincenzo Tizzani, aartsb. van Kisibe i. p. i., dezelfde poging hernam in zijn La celebre conh-sa J'ra S. S'.ephano e S. Ci/priano (Rome 1862). Dr Bouix besteedt, in het 2' Peel van zijn Tract, de Papa, etc., niet minder dan 70 bladzijden, om Tizzani's bewijsgronden uiteen te zetten en zelfs, hier en daar, te versterken; terwijl hij aan 't slot van zijn pleidooi de verwachting uit, dat, na rijp onderzoek hunner bewijsvoering, een ieder dit gevoelen wel zal aankleven. Ons dunkt juist het tegendeel, en daaraan houden wij ons, totdat men andere
411
„Wij moestenquot; - zóu besluiten we met denzelfden schrijver -„bij deze geschiedenis iets langer stilstaan, wijl onze tegenstanders er een huimer sterkste wapens in meenen te vinden. Wij hebben ze, durf ik inij vleijen, onder een geheel ander licht gezien; het is ons gebleken, dat Stephanus' handelwijze een sprekend bewijs levert van het geloof der IIIquot;' christelijke eeuw aan het Onfeilbaar Opperleeraarschap des Bisschops van Rome, een bewijs, wat door Cypria-nus' denk- en handelwijze geenszins wordt ontzenuwd.quot;
Een feit is het, dat de hh. Pausen üionysius (259-269) en Felix I (269-274), krachtens de magtsvolheid van quot;t kerkelijk Opperleeraarsainbt, de dwaalleering èn van Sabellius èn van Paulus van Samosate gedoemd heeft.
Ja, 't is zelfs een feit, dat de h. Liberius (352-'566) de besluiten der groote dubbel-synode van Rimini en van Seleucia, waarin het semi-arianisrae zoo blijkbaar verscholen lag, voor nul
steekhoudender argumenten aanvoere. liet feit immers zelf wordt, niet slechts in de on ver vals ch te brieven van Firmiliaan en Cypriaan, maar ook door de zekere getuigenissen van Dionysius van Alexandrie, Jiusebius, Basilius, Augustinus, Hieionymus, Vincentius van Lerins enz., deugdelijk bevestigd. Vgl. J. G. Walch, Dissert., .Ier,a- 1738: P. L. Berti Disci/j . l/ieoi, l 31 , c. i3; Bolland., A eta St. T. I, Aug. (S. Slephj T.IV, Sept. (X lt;*ypr.)-, J. B. Paliua, jjrcelect. hist. eed. (ed. Ili, 1870), T. I, p. 1, c. 28, doch vooral den leuven-schen Hoogleeraar D'J. B. Lefebve, L'inJ'nUib. du Pnpc rt Ir rovr. lecumén., In de Revue Cathol., 1869, II, pp. 276—288, ahvaar de drie hoofdargumenten van Bouix en Tizzani o. i. afdoende wederlegd zijn. — Dat Paus Stephanus de Afrikanen, die aan de door ketters gedoopten op nieuw het h. Doopsel toedienden, niet geëxkommuniceerd, maar enkel met den ban bedreigd heeft, hebben o. a. Nat. Alex. {Hist, reel., soec. Ill, diss. XII, a. 1), H. Valesius {Anno/, ad Euseb. üist.eccl., 1. VII, c, 5j en J. 15. Palma ;t. a. p.J duidelijk bewezen. De kerkelijke gemeenschap is niet afgebroken geworden. — Dat, eindelijk, als door protestanten en jansenisten wel eens beweerd is. Paus Stephanus eik doopsel, om quot;t even hoe door ketters toegediend, voor geldig zou hebben verklaard, is een ongerijmde beschuldiging, vooral uitgegaan van Launoy (lib. VII, ep. 15) en Dupin (Bihlioth. T. I, pp. 151 seq.), en met al de oorkonden van dit historiesch punt in vierkanten strijd. „Zij berustquot;quot; ■ als quot;Wensing (II, 193) schrijft-„op eene eenzijdige opvatting der aanhalingen, welke Firmilianus en de h. Cyprianus, 'smans eigene woorden verkortende, soms niet in hunnen geheelen zin uitleggende, uit den verloren brief des Pausen aanhalen.quot; Zie voortsPalma; Constant, Diss, de vn-a Sleph. sent., in zijn ft/i'. Pont if., T. I, p 227;
Schelstrate, Antiquit. eed. Ulustrat , P. II, diss. I, c. 5; Sandini, D ss. hist. Vlli; Nat. Alex,, diss. XIV; Msg' von Hefele, Coneiliëtujesch., I, § 6.
412
eu van geenerlei waarde heeft verklaard. En wat nu was 't gevolg dezer kassatie? Bijna al de bissclioppen der synode van Rimini herroepen openlijk, en deze herroeping wordt door hen eigenhandig onderteekend. Met gelijk gezag eischt later dezelfde Liberius, en nog wel op straffe van exkommnnikatie, dat ook de aziatische semi-arianen eveneens plegtig zouden herroepen, en zie1: ,,aan de stem des Opperpriesters geven heel 't „Westen en heel 't Oosten gehoor.quot;
Een feit is het, dat de h. Damasus I (366-384) de katholieke Keikleer over de godheid des h. Geestes eindbeslissend uitgemaakt en, daarmee tevens, Macedonius' desbetreffende dwaal-leeringen gedoemd heeft. Terstond na deze uitwijzing was alweder de strijd beëindigd. „Gerustgesteld waren nu allenquot; - zoo schrijft Sozomenus 2 - „want door de Kerk van Rome was „het eindvonnis geveld.quot; Desgelijks weten we, dat door denzelfden Paus Damasus het apollinarisme verworpen is3, en dat een synode van Alexandria, evenzeer als de II1 oekumenische Kerkvergadering te (le van) Konstantiuopel (381) 4, dit Pauselijk doemvonnis erkend heeft.
Een feit is 't, dat Damasus' opvolger, de h. Siricius (385-398) de ketterij van Joviniaan tegen den maagdom, tegen het vasten enz,, gegispt en verworpen heeft En hoe werd deze uitwijzing opgenomen? Het antwoord ligt in het gezamenlijk schrijven des h. Ambrosius met -nog andere bisschoppen van Opper-
Ep. I. Siric., n. 2; Constant, 625. 2 Ilist. eccl., lib. VI, c. 29,
3 Labbe, H, 896; Theodoret., 1. V, c. 10.
* „Hier waren de legaten des Pausen niet tegenwoordig. Uit deze omstandigheid heeft men willen afleiden, dat een Conrilie ook zonder medewerking des Pausen een algemeen gezag in de Kerk kan
bezitten. Maar men vergeet, dat deze Kerkvergadering niet als eene alge-meene, maar sleolitsals eene bijzondere en bepaaldelijk als eene synode der bisschoppen, uit de provinciën desregts^ebieds van Keizer Theodosius, bijeengeroepen is: er waren dan ook slechts 150 tegenwoordig. Doch later heeft doze Kerkvergadering [met uitzondering van den 3n kanon] het aanzien en het gezag eener algemeene verkregen, daardoor, dat zij de goedkeuring der verspreide Kerk, en vooral, door dat zij die van haar opperhoofd. Paus Daraasus, ontving.quot; Aldus Msg', Wensing, t. a. p.. Ill biz. 194. Vgl. C. Lupus, Diss, de Synode, Eji. [I, T. I; Tilleinont, Mémoires, T. IX, p. 211; F. F. Ballerinii, Append, ad Opera
418
Italië. Daarin staat o. a. te lezen (Couslant, 669; Labbe, II, 101-0):
„Aan de uitspraak Uwer Heiligheid erkenden wij de waakzaamheid „des Goeden Herders, dewijl Gij de U toehei rouwde deure des lle-„mels zorgvuldig bewaardel en met liefdevolle voorzigtigheld de wacht „hieldt ov«r Christus' Kudde; weshalve het hetaamt. dat de schapen „des Heeren naar U luisteren en U volgen.''
En na vervolgens een en ander tegen Jovinianus' dwaalleer te hebben herdacht, gaan dezelfde bisschoppen aldus voort:
„Doch. waartoe mèèr, bij den Meester en Leeraar?... Weet dan. dat de door LT veroordeelden [Jovinianus, Maxentius, enz.] hij ons. overeenkomstig Uwe regterlijke uitspraak, als veroordeelden te boek staan.quot;
Een feit is quot;t, dat Paus Zosimus (417-418) de geloofsdwalingen van Pelagius en diens leerling, Ccelestius, verworpen heeft in een „Tractoriaquot;, ,,Tractatoriaquot; of Eucykliek, d. i. door een pauselijke einduitspraak, die als een welsprekend bewijs van de magtsvolheid des Opperlecraarschaps zeer karakteristiek is. De h. Augustinus immers berigt ons, dat deze Encykliek toegezonden was „aan al de bisschoppen van heel het katholieke aardrijk'quot;; en ditzelfde komt Marius Mercator, die er nog exemplaren van gevonden had, betrekkelijk alle Kerken van 't Oosten bevestigen x. Reeds had dc h. Augustinus, lang te voren, in zake van 't pelagianisme, zoo namelijk als het door Zosimus' voorganger, Innocentius I, gevonnisd was, dezes. eindoordeel beaamd met zijn wereldberoemde, spreekwoord geworden, geloofsuiting: Rome heeft gesproken: de zaak is uit. En elders zegt hij: „door den brief van Innocentius z. g. „is nopens deze zaak alle twijfel weggenomen.Der-lialve1: „liooren wij denzelfden Kerkleeraar weder elders zeggen, dat, toen de Paus had gesproken, nog „overbleef2 een „vol Concilie der geheele Kerkquot;, dan bedoelt hij slechts, dat gewichtige geloofsgeschillen gewoonlijk ook, ter krachtiger overtuiging, door nlgemeene Conciliën worden behandeld en
'■* O. A. Spitzen, t. a. p., blz. 449. Vgl. Hcrgenrüthcr, Anti-Janus. S. 5'.
„Uestabat plenarium universie Ecclesiae Consilium.quot; Ep.cd G^or. K eits. 48.
414
beslist; gelijk dit dan ook wel steeds gebruikelijk zal blijven...quot; Dat overigens ookZosiinus zelf, als Paus, aanspraak maakte op deze allerhoogste regtsmagt, dit blijkt uit zijn eigen woorden [Ep. XIIad Aurel); „zoo groot is 't Gezag hetwelk „ons toekomt, dat niemand onze uitspraak in twijfel „mag trekken,quot; Van bem, eindelijk, bekwamen een aantal bisschoppen gezamenlijk de verstgaande volmagten tot onderdrukking van de dwaalleer: „Ter algeheele zegepraal over de goddeloozenquot; - zoo getuigt'de h. Prosper 1 - „stevigde Paus „Zosimus met Petrus'' zwaardquot; [der geloofs-éenheid en der geloofs-waarheid] „de regten aller bisschoppen.quot;
Een feit is het, dat de h. Gelasius I (492-496) op de meest beslissende wijze, quot;n krachtens de „canoncsquot;, uitsluitend voor den h. Apostolischen Zetel het regt van uitwijzing in zaken van geloofs- of zedeleer gehandiiaafd wilde zien. Immers schrijft hij in zijn Commonitorium aan Faustus, den prefekt des keizers2:
„Wat betreft de godsdienst, - overeenkomstig de kanons behoort geheel het eindoordeel eeniglijk en alleen bij den Apostolischen Zetel... Dat dan een ieder zijn eigen dwaze inzigten maar terughoude, liever tot verstand kome en bedenke, dat geenszins overtollig is het woord van Christus, die imineis verzekerd heeft . dat de hellepoorten Petrus' belijdenis [den geloovenden Rots-man] nimmer zullen overweldigen. Zoo dan, laat ons niet bevreesd zijn. dat o«U fale het Apostoliesch eindoordeel, 'twelk én op de uitspraak van Christus èn op der Vaderen Overlevering èn op 't gezag der ka'nons rust, zoodat het veeleer zijnerzijds der ganscbe Kerk ten rigtsnoer is.quot;
Gelijkerwijs werd, lang voor hem, aan de Vaderen van Mi-leve, door Paus Inuocentius I de „aloude, door ganseh de wereld heen behartigde stelregelquot; in herinnering ge-bragt3:„dat men, in gevallen van twijfelachtigen aard, „den Apostolischen Zetel moet raadplegen, wat daar-,,omtrent te houden zij.quot;
Een feit is het, dat de h. Paus Agatho (679- 10 Jan.68S ?),
Contra collator., C. 21, ed. Migne, p. 271.
Labbe, T. IV; Hard. II, 884; Sandini, Vita RR Pontif., annot. 3 in Gelas.; Pagi, Critic., ad an. 494. Vgl. CeiUier, Hist, des aut. eccles., T. XV, p. 288; Migne lal. PP., T. XIX, LIX.
Uarduin, I, 1025 sqq. ,,... .antiquu regula toto orhe servata...
415
met een beroep op de voorregten, den Apostolischen Zetel van Godswege ten deel gevallen, aan de VI° oeku-menische Kerkvergadering (lil') van Konstantinopel (680-16 Sept. 68e) voorschreef, hoe er beslist moest worden: zoo, namelijk, dat het aan de Synode geenszins vrijstond, af te wijken van Jt geen de Paus had uitgewezen. Kn toch, wonderbaar en ongeloofelijk iets! Aan de eigen (al dan niet geheel echte) akten van dit óekumeniesch Koncilie heeft men het bewijs willen onttooveren, dat... in zake des gelöofs een algemeene Kerkvergadering i» het laatste en hoogste tribunaal der Kerk!! Dit Koncilie heeft de dwaalleer der monothelieten, hoewel zij èü door Joannes IV (641) èn door Martinus I (649) en door Agatlio zeiven (680) reeds gevonnisd was, nog éénmaal ,681) gedoemd; heeft Agatho's doginafcischen Brief nader onderzocht; heel't [na Agatho's dood?] over Paus Honorius I (625-638) het welbekende anathema geveld!... En ziedaar nu, in 't oog van sommigen, meer dan bewijs genoeg, om er het overwigt, de oppermagt van oeknmenische Konciliën (boven den Paus) mee te staven!! Juist het tegendeel is de waarheid. Of is uiet op deze VI'algemeene Kerkvergadering de peremptoire waarde en volstrekte onaantastbaarheid der Pauselijke eindbeslissingen zoo hel en schitterend aan 't licht gekomen, dat men vrijwillig stekeblind moet wezen, om zulks niet te zien1?
Ons eerste bewijs ligt in 'sPausen Brief aan den keizer, waarin immers Agatlio zelf, alreeds bij den aanhef, in herinnering brengt, hoe men ernstig bedacht dient te zijn2: „dat van alwat reeds wettig uitgewezen is, niets verhinderd, niets gewijzigd, niets vermeerderd worde: „dit alles moet met woord en zin ongerept behouden „blijven.quot; Na deze inleiding somt Agatlio de volmagten op, waarmede hij zijn gezanten heeft uitgerust: dat zij, na-
Hard., ifl, 1055-1459. - In -ndken zin een rekuiueniescli Koncilie pauselijke uitwijzingen vermag te toetsen, dit punt is buvcn (Afd. I, Iloofdst. Ill, blzz. 74 vv.) uitvoerig nagegaan. En wat nu die koncilieele (?) veroor-deeling van Honorius I „als ketterquot; en diens (al dan niet vervalsehte) brieven aan Sergins betreft, hierover later.
,,...11/ m'/iil de {is, quae regul riter de/inita su-it, minuatur, nihil mutetur '•el augealur, sed eadein verbis et sensibus illibata custodiantur
416
melijk „overeenkomstig zijne instruktiën, niet wagen, „iets te veranderen, edoch eenvoudiglijk de Overleve-,,ring van dezen Apostolischen Stoel, zoo als zij van de „apostolische Pausen-Voorgangers ontvangen is, heb-„ben te vermelden.quot; Maar, hoe nn! Zou de Paus zoo hebben kunnen of durven schrijven, indien hij aan zijn eigen geloofsuit-wijzing en aan die zijner voorgangers geen volstrekte regtsgel-digheid toekende? En dan, hadde men over dergelijke taalvoering niet moeten schateren van lagchen, althans de Pauselijke legaten, van zulke volmagten voorzien, niet dadelijk weg moeten zenden? Nog meer. Zonder omwegen herinnert Agatho, hoe geheel de Kerk en zelfs oekumenische Synoden verpligt zijn. Pauselijke eindbeslissingen over geloofs- of zedeleer te aanvaarden en zich daarnaar te regelen 1;
„Petrus (zegt hij) heeft, op de drieiuaal herhaalde lastgeving van ons aller Verlosser zelveu, de Opperhoede over de geestelijke schapen der Kerk aanvaard. Onder zijn be-Hcliermend vourzittervcliup is deze zijne Apostuliaclie Herb» nooit, In niet éeu g-fluoTupunt, van den weg der tvaarlield afgewehen. Zijn Gezag, wat immers 't Gezag van den Prins der Apostelen is, heelt aU^o» geheel de Katholieke Kerk vau Christus, en hebben («Itoos) de-algemeene synoden •quot; «quot; gt;• opzijft getrouwelijk aanvaard en gevolgd.quot;
Men ziet het. Paus Agatho wijst op 't Onfeilbaarheids-voorregt van Rome's Zetel en Opperbisschop, en tegelijk naar 't voorbeeld van zoo vele Konciliën, die der Pausen voorafgegane eindbesluiten als „uitspraken van Petrusquot; hadden opgenomen. Maar, viel het nu niemand onder de aanwezigen in,
„Petrus spiritales oves ecclesia ah ipso liedemturc omnium tenia commenda-tione pascendas suscepit. Cujus aJniUnte prcesidiu hcec opostoiica ejus ecclesia uunqunm a via veritatis in qua'ibet en oris parte de J! ex a est; Cujus auc-toriialem, utpote aposlolorum omnium Principis, semper omnis Catholica Christi Ecclesia u.t uui»ersu3es synodi fidelitcr a nip le c t elites in cunctiK secutoe
417
te betoogen, dat Paus Agatho, met dit zijn voorschrift aan de oekumemesch vergaderde Vaders, de grenzen zijner Pauselijke Oppermagt overschreed? Niemand hoegenaamd. Integendeel. De Svnode zelve toetst, ja, dit schrijven, maar bevindt het in de beste orde, beaamt het onvoorwaardelijk en ten volle, ja, vermeent zelfs, er de stemme Gods uit te hooren, getuige dit haar eigen wederwoord 1:
„Den brief Uwer Heiligheid aan den zeer vromen keizer be-schonwenwij als een. van Godswege, door den Oppersten aller a pos telen vervaard igd gescliril't: daarmee verpletterden wij de. onlangs opgedoken.dwalingrijke ketterij [liet monotbeletismej.quot;
Een tweeden bewijsgrond putten wij uit den Brief, dien dezelfde Agatho, in overleg met een bijzondere, te Home gehouden synode, ter zelfde algemeene Kerkvergadering inzond. Ook hier wordt, en in schitterende bewoordingen, 't proerogatief van der Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken voorop geplaatst, waarna hij, als een gevolg van dien, het eigenlijk doel uiteenzet, waartoe hij uit Eome zijn gezanten afvaardigt2: „Zij hadden en-„kel en alleen de apostolische geloofsbeslissing kort „en bondig voor te dragen als iets wat zeker is en onveranderlijkquot;. En hoe nu ook deze, immers voor geen tweederlei nitlegging vatbare, taalvoering opgenomen werd? Zelve getuigt (Sept. 6Si) de Kerkvergadering aan Leo II (681-3 Julij 683) 3:
„Litteras a V. B. ad piissimum Imperatorem missas ut a Summa ap os-tolurum verliet divine perscripta s agnoscimua, per quas exortam nuper multiplicis erroris hcereticam sectam depulimus.n
„...non tarnen tanquam de incertis contendere, sed ut eer la ntque immu-tabilia compendiosa definitione pro/erre.quot; Het slotwoord van dezen Brief luidt als volgt: „Quieunque proinde Sacerdotum hrec, quae in hnc nostra humilitnlis conj'essiorw continetur, nohisewn sincere preedienre desiderant, ut nostras a/iostoliccE fidei Concordes, ut consacerdotes et comminislros ejusdem fidei , el sj tril ales fralres, et coé'piscopvs nostras suscipitnus. Qui vera hcec conjiter i naluerint, ut infestos cathohcce atque apastolicai conf essiani per-petuce conrlemnntionis reos esse censemus. Nee aliquando tales in nostrcR humilitatis collegio. nisi carrectos susripere palimur,-quot;
Velut ipsum principem apastolici chori primceqw. enthedrce antislitem Petrum contuiti sumus, mentium rostrarum oculis totius dispensationis rmjsterium divinitu» eloquentem. Nan: ipsum totum Christum nobis sacra ejus [sc. Agathonis, ergo jam defuncti] Utter a. disserendo exprimebant, quas amnes lib en tibus ani-mis sincerèque accepimus et velut ipsum ulnit animi suscepimui.quot;'
„Het was voor ons, als aanschouwden wij den Prins van 't apo-stelenkoor, den Ilo oge pries ter des eersten Loerstoels, Petrus zeiven, op goddelijke wijze heel deze geheimenis blootleggende voor den blik van onzen geest. Ja waarlijk, den algeheelen Christus zeiven verklaarde ons deze seijue [Agatho's] heilige brief, dien we dan ook, wij allo, gretig-lijk en in opregtheid aanvaard en, als ware hij Petrus zeil, in deu geest omhelsd hebben.quot;
Is deze taal duidelijk? Nd, voorwaar, zal iedereen begrijpen, hoe zelfs deze Synode, aangaande Agatho's zendbrief, zoo treffend zeggen kon (Mansi, XI, 666):
„Papier scheen het en inkt, edoch Petrus was het, die daar bij monde van Agatho sprak [Charta et at r anient am ridebatur, et per Agathonem Petrus lo queh at ur).quot;
Desgelijks is 't een feit, dat in 'tjaar 787, Paus Adriaan I (772-795) aan 't VLT ockumenische Koucilie (het IP van Nicea), uit kracht van de volheid zijner kerkelijke Oppermagt, delinitieve-lijk voorschreef, hoe 't vraagstuk over de katholieke beelden-vereering behoorde uitgewezen te worden. Te dezer zake schreef hij, zoowel aan den keizer, als aan den konstantiiiopelschen bisschop ïharasius. Beide brieven moesten der ophanden Synode tot grondslag en rigtsnuer dienen. Welnu, in beide brieven beroept zich ook deze Paus op zijn apostolische magtsvolkouienheid, alsinede op den tuegezegden bijstand Gods, krachtens welken al hetgeen de Apostolische Zetel le.-raart, van geloofsdwaling vrij blijft. En de Kerkvergadering? Dit schrijven des Oppersten Leeraars beschouwt zij voor alleszins afdoend en beslissend. Ziellier de eigenlijke toedragt. 's Pausen legaten beginnen, met de vraag te stellen: of „hij, ïharasius, deze brieven des ouderen „Vaders te Rome beaamt?quot; Op deze vraag antwoordt Tharasius: „Toen de Apostel [Paulas, Rom. I: S] aan de Christenen van „Rome schreef, lofprces hij hun ijveren voor het opregte geloof, „zeggende: Uw geloof wordt verkondigd in geheelde „wereld. Deze getuigenis nu moet noodzakelijk worden gevolgd, „en zeer onberaden handelt hij, die daaraan wederstand durft „bieden...quot; Vervolgens legden 's Pausen gezanten andermaal, en nu aan heel de Vergadering, dezelfde vrage voor, en 't eenparig antwoord was; „Wij volgen, wij aanvaarden, wij beamen.quot; En nu spraken al de bisschoppen, een voor een, hun belijdenis uit:
n
1 li
;1
' i
i
ê\
I
in
m i'
pT:
■1 ■ ■
i
tip ■
1
i'
m
'fJP1
É ■UIB'
Bi
419
„dat zij de katholieke leer over de beeldenvereering op-„nainen zoo als Paus Adriaan in zijn synodale brieven ,,beslist had.quot; Zelfs deed Joannes, bisschop van Tauromanië, zijn onderteekening verzeld gaan van het navolgende bijschrift1 ■ „Aldus belijd ik, want de Brieven, door Adriaan, den Vader „van ■'t oudere Home, zoowel aan de vrome keizers als aan on-„zen algeraeenen [!?] patriarch Tharasius toegezonden, zijn .als „een goddelijke term der orthodoxie (derhalve een Onfeilbaar zekere uitwijzing).quot;
Ook is 't een feit, dat de h. Nikolaas 1 (858-867) zich, gedurende zijn zorgvol en veelbewogen pontifikaat, meer dan eenmaal beroepen heeft op dit aan den Apostolischen Zetel vastklevend charisma der Onfeilbaarheid. Zoo, bijv., tegenover de bisschoppen van het Oosten 2; tegenover keizer Michael, bijgenaamd Cserularius 3; bij ■'t beslechten der velerhande beroeringen, door koning Lotharius teweeggebragt l, enz. Ook heeft men, jegens Michaël, den koning van Bulgarije, (oen de mokkende grieken hem van de Westersche Kerk poogden af te trekken. Paus Joannes VIII (872-882) niet anders te werk zien gaan Gclij-kerwijs brengt alweder de h. Leo IX (10-19-1055) den bisschoppen van Afrika de volheid van liet Pauselijk Leeraarsgezag in herinnering, en hoe, diensvolgens, van Petrus'allerheiligsten en allerhoogsten Zetel, d i., door Petrus' opvolgcren, alle „grootere regtsgedingenquot; van kerkdijken aard, de ,,ca?/sa viajoresquot;, be-hooren uitgewezen te worden. Daarbij beroept zich deze li. Paus met nadruk op de welbekende teksten Mt. XVI en Lk. XXII 6.
Een feit is het, dat in de XIVe en XVe eeuwen, de aan-hangelingen van Wickletf en Huss, die 't Rijk des h. Geloofs met verwoesting aangrimden, en door Paus Gregorius IX (1370-1378). èn door dezes opvolgcren, gegispt zijn en verworpen. En al hebben, nu en dan, niet weinige Pausen, teneinde met nog meer nadruk te wederstaan, konciliën of synoden belegd, toch golden steeds hun eigen voorafgegane uitwijzingen als on-
„Quum veluti divinus or thodoxi ce terminus sint littcra:, quas ab Ila-driano Papa Senioris Romaï acl pios imperatores, necnon et ad Thaiasiura uni-versalcm [I?] patiiarcham nostrum nrissa: sunt, ita profiteor.quot;
Hard., V. 144. 3 Id., V, 145 sqq. 4 Id., V, 571 sqq.
6 Id., VI, 15—18, 50, 56, 59. 98, 102. 6 Id., VI, 949 sqq.
420
veranderlijk en onaantastbaar. Getuige o. a. Pius II (1458-li6 i), die - steunende op het Weid Mijne schapen en op het alwat ïfij zult gebonden heiben op de aarde, zal ook gehouden zijn hi den Hemel - alle appèl van 7s Pausen eindoordeel op dat eener algemeene Kerkvergadering nadrukkelijk, zelfs op straffe va:i exkommunikatie, „ipso factoquot; te beloopen, verbood; welk verbod door de Pausen Sixtus IV (1464-1484) en Julius II (1493-1513) vernieuwd en later in art. 2 der beroemde Bulle „Coena Dominiquot; overgenomen is 1.
Een feit is het, dat door de Pausen, die, van Leo X (1513-1522) tot Pius IV (1559-1566), Petrus' Zetel hebben bekleed, achtereenvolgens, al de velerhande sehakeeringen der eene groote scheuring van de XVIe eeuw gedoemd en verworpen zijn. Ja, en dit is waarlijk beteekenisvol, naar Luther's eigen innige overtuiging was het eindoordeel des Pausen - toen men, wèl te verstaan, 1518 schreef - eindbeslissend en van verbindende kracht. Wat hij destijds aan Paus Leo X geschreven heeft, deelden we boven reeds mede (blz. 11, noot). Maar dat nu van lieverlede zijn verregaande laatdunkendheid niet meer buigen wou, zoodat hij halsstarrig in zijn goddeloos verzet bleef volhou-deu en aartsketter werd, - niets van dit alles vermag in een enkel opzigt de autoritatieve waarde van 's Pausen Onfeilbaar eindvonnis te verminderen.
Een feit is het, dat Paus Innocentius X (1643-1655), in 't volle bewustzijn van dit opperst kerkelijk Regts- en Leergezag, de jansenistische dwaalleer betrekkelijk de genade veroordeeld, en juist zoo veroordeeld heeft, als weleer zijn voorganger en naamgenoot. Paus Innocentius I, de lijnregt tegenoverstaande ketterij van Pelagius had gedoemd (417) 2.
Een feit is het, eindelijk, dat zelfs menig Paus elke opinie, welke, met ons leerstuk in vierkanten strijd, het preerogatief
Vgl. Nat. Alex., XVII, p. 33, noot 1; Dcnzinger, n. 608, p. 216.
Het overschoon en lezenswaardig antwoord der fransche bisschoppen (1653), ten bewijze hunner gehoorzame en onvoorwaardelijke onderwerping aan 'sPau-sen Bulle „ Cum occnsiunequot; van ! 3 Mei 1653, is door ons reeds, blzz. 369 v., grooten-deels overgenomen. Vgl. Milante, Su/i. prop. 'i!) ab Alex. VI11 damn., exerrit. 19; S. Lig., JJiss. cit. § 1, n. 114, p. 140 sq.; Jules Jacques, t. a. p.. Append. II, § I, pp. 651 sqq.; Dom Guerangor, Mon. pontif., Append.
421
dezer Pauselijke Onfeilbaarheid loochende, telkens heeft afgekeurd en verworpen. Paus Sixtus IV (1464.-1484) censureert (1479) de (VIP) stelling van Peter van Oxford: „de Keik van Rome [d. i. de Paus als zoodanig] kan dwalen.quot; Paus Alexander VIII (1689-1691) heeft deze censuur hernieuwd, terwijl hij tevens de jansenistische dwaalleer betreffende 's Pausen On-feilbaarheid-in-geloofszaken veroordeelde. Desgelijks heeft deze Paus (4 Aug. 1690), evenals zijn voorganger Innocentius XI (11 Apr. 1683) gedaan had, plegtig verworpen de beruchte „vier gallikaansche artikelenquot;, waarvan het laatste ; art. IV) durfde bazelen, dat voor de instemming der (gansche ?) Kerk 'sPausen einduitspraak over geloofszaken niet Onfeilbaar is. In zijn konstitutie „Inter muUiplicesquot; verklaart hij bovendien „nul en van geenerlei waarde alwat betrekkelijk de „Deklaratie [van 1682] en haar vier stellingen door het „episkopaat in Frankrijk gedaan is.quot; In 1693 gaven 35, in deze misselijke zaak betrokken, sinds lange door den koning van Frankrijk tot bisschop aanbevolen priesters, in een brief aan den Paus, openlijk en plegtig, met herroeping dier Deklaratie van 1682, hun hartzeer en bitter leedwezen over dezen misstap te kennen 1. Ben eeuw later hoort de Kerk datzelfde verwerpingsoordeel bij monde van Pius VI herhalen (1794). Het gedrag der „synode van Pistojequot;, die, onder verzwarende bijomstandigheden , zich de beruchte „gallikaansche artikelenquot; had toegeëigend, verklaart hij „vermetel, ergerniswekkend en, „vooral sinds zoo menige beslissing ten dezen van „den kant der Pausen alreeds was uitgegaan, als be-„leedigend voor den Apostolischen Stoel.quot;
Eindelijk zij hier, ten besluite dezer feitenreeks, herinnerd, hoe onze groote en onovertroffen Paus Pius IX, niet slechts met zijn Bulle „Ineffabihs Leusquot; van 8 December '54, ter dogmaverklaring van de aloude Kerkleer over Maria's Onbevlekte Ontvangenis, maar bovendien in en door zijn beideEncyklieken {„Encyclicaquot; en „alia Encydicaquot; — ,,Syllabusquot;) van 8 Dec. '64, het opperst kerkelijk Regters- en Leeraarsgezag daad-
Dat ten laatste Lodewijk XIV zelf de „Deklaratiequot; herroepen beeft en ingetrokken (?), is van algemeene l)ekendheid.
422
werkelijk heeft uitgeoefend, wat hij, trouwens, zelf heeft ver klaard en, mede met hem, heel het episkopaat eenpariglijk beaamd heeft en erkend (Zie, boven, blzz. 157 vv.). Welnu, onder de 80 aldaar gewraakte stellingen wordt andermaal déze dwaling (de XXIII1,, met verwijzing naar 's Pausen aposto-lischen Brief „Multiplices interquot; van den 10 Junij 1850) gegispt en verworpen: „de Opperpriesters van Rome en de „algemeene Kerkvergaderingen zijn de grenzen hunner magt „te buiten gegaan, zij hebben.... in het bepalen van ge-„loofs- en zedeleer gedwaald.quot;
Ziedaar een «rel langen ketting van onbetwistbare feiten uit-eengeschakeld, ten betooge, hoede Pausen feitelijk op de volheid des Gezags-in geloofszaken voor zich zei ven aanspraak maakten ; hoe zij, nu dwaalleer doemende, nu de waarheden des Geloofs of der Openbaring nader bepalende en onbetwijfelbaar uitrijzende, deze Gezagsvolkomenheid daadwerkelijk uitoefenden; hoe, eindelijk, zij zeiven zich het bewuste charisma der Onfeilbaarheid van hun Herders- en Leeraarsambt toekenden.
Is niet dit alles, en in den hoogsten graad, een „» «toaig'eii feitquot;? En is ook dit „voldongen feitquot; niet even oud als de geschiedenis der christelijke Kerk ? Zijn niet de schakels dezer „voldongen feitenquot;, evenzeer als de volgreeks der Pausou, een onafgebroken geheel? Sluiten niet, gelijk bij een ketting de éene ring in den ander sluit, zoo ook hier de ambtelijke leeraarsverrigtingen aller Pausen in elkander, van Paus Pi us IX tot aan Paus Petrus I, die 't eerst en persoonlijk de godspraak; Weid Mijne lammeren! Weid Mijne schapen! vernam?
Welk besluit nu, geëerde lezer, trekt ge uit dezen overvloed van „voldongen feitenquot;?...
Maar laat ons, om u de sluifrede te vergemakkelijken, eerst nog een ander punt, een derde „reeks van voldongen feitenquot;, uiteenzetten.
III. Telkens als de Pausen over geloofs- of zedeleer hun ambtelijke uitwijzing hadden uitgevaardigd, heeft de Kerk zelve, tot de verpligte aanneming daarvan, niets meer noodig geacht: zulk eindbesluit werd door haar eenvoudiglijk als geloofsregel erkend en gehuldigd.
423
Dit „voldongen feitquot; is eigenlijk niets meer of minder dan 't voortdurend praktiescli begrip, de al gem een e in-praktij k-brenging van Christus' godspraak (Mt. XVI: 19): En aan 51 (Rotsman!) zal ik geven de sleutelen van het Rijk der Hemelen. En al wat ij zult gelanden hellen op de aarde, zal ook in den Hemel gelonden zijn; en al wat gij zult ontlanden hellen op de aarde, zal ook in den Hemel ontlonden zijn. De goddelijke Stichter en Heer der Kerk had immers aan Zijnen Petrus deze belofte gedaan, in verband tot, en in den allerinnigsten zamen-hang met, Zijn eigen onmiddellijk voorafgaande toezegging, waarvan wij boven (in liet eerste Iloofdst. dezer IIe Afd., § i, blzz. 181-221) geheel de beteekeais hebben blootgelegd. Zeer zekerlijk is ook aan de bisschoppen de magt van te binden en te ontbinden door den Heere toegezegd; maar dit is geenszins «Ie algemeene en hoogste sleutelmagt over de gan-sche Kerk, welke Christus op Petrus den Rotsman heeft willen bouwen. De sleutelen van het Rijk der Hemelen, waartoe allereerst en wezenlijk het koningschap des geloofs behoort, zijn eeniglijk en alleen in de handen van Petras en van Petrus' nazaat gelegd; en daarom, als do groote h. Leo schrijft 1:
„Daarom ■wordt dit bijzonderlijk aan Petrus toevertrouwd, omdat Petrus als de rigtsnoer aller overige Kerkvoogden vooraan- en vooropstaat. Het voorregt van Petrus alzoo blijft, om 't even waar op gelijken voet [d. w. z. als door bera zeiven] bet eindoordeel geslagen wordt.quot;
En zóo heeft dit de Kerk zelve steeds begrepen. Wanneer deze of gene Paus in zake des geloofs zulk een beslissing {,,ex cathedraquot;) openbaar had gemaakt, dan stond zij onherroepelijk vast, en hare waarde was geen andere, dan die eener definitieve uitwijzing der Onfeilbaar leerarende Kerk; of hadden zij een of andere leer als dwaling gedoemd, voor dwaalleer zag men ze steeds en algemeen aan, en dwaalleeraar of ketter was hij, die ze had uitgevonden of halsstarrig volhield. Reeds hebben we niet weinige dezer soort van feiten, in verband met der Pausen daad-
„Petro ideo hoc singular iter creditur, quia canctis ecclesia, rector ib us Petri forma pr veponitur, Manet ergo Petri privil e-gium, ubicunque ex ipsius aaquitate fertur judicium (Serm.
424
werkelijke uitoefening van hun opperst Leeraars- en Regtersgezag, van naderbij leeren kennen. Laat ons nog enkele er aan toevoegen.
Twee dingen verkondigt ons in dit opzigt de geschiedenis:
1. Na 'sPausen einduitspraak wordt er, om ze voor verpligtend te houden, verder niets meer noo-dig geacht; en
2. bij hun beslissing nemen zelfs de latere Kon-cilicn al zulke voorafgegane Pauselijke dekreten tot rigtsnoer, en ook zij erkennen ze als regtsgeldig.
Ad lm. Heel de historie der ketterijen is van deze waarheid eigenlijk slechts een bevestiging. Getuige Zozomeen, die nopens de veroordeeling van 't macedonianisme schrijft1: „Toen door „de Kerk van Eome [door Paus üamasus I] het eindoordeel »Qe v eld was, toonden zich allen bevredigd.quot; Getuige een h. Basilius-de-Groote, die het immers, ter bevestiging des geloofs, ook buiten een Konoilie om, welks bijeenroeping hij in die dagen zoo moeijelijk achtte, toereikend en als beslissend genoeg verklaart, indien de Bisschop van Rome zijn oordeel maar uitsprak (Zie, boven, blzz. 303 vv.). Getuige een h. Augustinus, waar we hem3 over de doeming van 't pelagianisme juichend hooren uitroepen: „De rescripten van Rome zijn er: de „zaak is uit!quot; Getuige een h. Coelestinus, die nopens datzelfde geloofsgeding verklaart4: „De dekreten des Apostolisehen „Zetels tegen•'t pelagianisme zijn onaantastbaar.quot; Getuige keizer Justiniaan, waar hij aan Paus Hormisdas schrijft5: „Wat „ons door Uw antwoord verkondigd is, achten wij katho-,,liek.quot; Getuige Stephanus van Larissa, die aan de geloofsbelijdenis van Rome's Zetel de definitieve gewisheid toekent6: „Het „Gezag des Apostolisehen Stoels, door onzen Heer en „Heiland aan den eersten der Apostelen geschonken, „overstijgt alle privilegiën der h. Kerk, en in diens belijdenis berusten alle Kerken der aarde.quot; Getuige een
' Hist. EccL, 1. VI, c. 32. 2 Ep. 51 ad Athan.
3 Serm. 131, c. X, Opp., V, 645: Vgl., boven, blzz. 321 vv.
* Ep. 21 ad Episc. Gnilice de errorih. semi-pelag., n. 11.
5 Zie E- p. Hormisd., bij Migne, LXIII, 476.
6 Ep. ei Boyifpc. Vgl. Hard,. II, 1116.
425
h. Sophrouius van Jeruzalem, waar hij, zijueu suffragaan-bisschop, Stephanus van Dora, met den vinger naar den gekruisigden Verlosser en toekomstigen Wereldregter heenwijzende, zoo nadrukkelijk van hem eischt, dat hij toch „zonder dralen bij den Apo-stolischen Zetel de algeheele uitroeijingquot; ga bewerken van de ketterij, genaamd monotheletisme 1. Getuige, uit datzelfde Oosten, een èn als godgeleerde èn als martelaar wijdberoemde h. Maximus, die, wat geloofszaken betreft, den Leerstoel van Rome noemt (Ep. ad Petr. Illustr.) „'t Gezag, dat, èn van het „menschgeworden Woord Gods èn naar luid der kanons „en geloofsbelijdenissen van alle h. Synoden, in alles „en boven de magt en de kracht van te binden
„en te ontbinden ontving en nóg heeft. Want (zegt hij verder) „gelijktijdig bindt en ontbindt in den Hemel de „Logos zelf. Hij, die de hemelsche almagt in heel haar „vollieid bezit.quot; Getuige een Ignatius, patriarch van Konstan-tinopel, waar hij {Ep. ad Nicol. I), op grond der van Christus ontvangen sleutel- of bindings- en ontbindingsmagt, de Pausen als „de uitroeijers en verdelgers van 't onkruid aller kette-„rijënquot; in den breede lofprijst. Getuige keizer Michaël Palseo-logus, die het dekreet aangaande 't eindbeslissend Gezag der Pauselijke geloofsbesluiten, hem van wege Klemens IV ter onder-teekening voorgelegd, op de It'algemeene Kerkvergadering vauLyon met eede bezweert, daarbij tevens verklarende; „De h. Roomsche „Kerk heeft het hoogst en volkomen Primaat- en Prin-„cipaatschap over gansch de katholieke Kerk. Tegelijk „met de magtsvolheid heeft zij dit van den Heer zel-„ven ontvangen in Petrus, den Prins der Apostelen, „van wien de Bisschop van Rome de opvolger isj eu, „is zij [de Kerk, d. i. de Bisschop, van Rome,] bovenal gehouden, de geloofswaarheid te handhaven, zoo ook „moet door haar [d. i. 's Pausen] oordeel alle geloofstwist beslecht worden.quot; Getuige de klementijnsche Bulle (van Klemens V), ouder beaming der cekumenische Kerkvergadering van Vienne (1311-^12) uitgevaardigd, later in 't Wetboek der Kerk opgeuouion, en waarin o. a. verklaard werd 2; dat het
Zie büvuu. Aid. II, Hooidst. II, blzz. 329 vv.
( or,». Jur, cap. 1. Ciement. ue summa Trin.
420
„alleenlijk aan 't Apostoliesch goeddunken toekomt om „[over geloofszaken] eindvonnissen te slaan.quot; Getuige, wijders, de geloofsbelijdenis, door Paus Klemens VI (1342-1352) den armeniërs ter aanneming voorgelegd en waarvan het III* artikel luidt, als volgt: (Raynald., ad a. 1351). „Hebt gij ge-„loofd, en gelooft gij n6g, dat alleen de Roomsche Paus „door een authentieke bepaling, welke onverbrekelijk „gehandhaafd moet worden, kwesties en twijfels overge-„loofszaken eindbeslissend oplost; en dat waar en katholiek is alwat hij voor waar en katholiek verklaart?quot; Getuige, ten laatste, om meteen bijdrage uit den jongstverloopen tijd deze feitenreeks te besluiten, het zoo talrijk vertegenwoordigd episkopaat der katholieke Kerk, op 't Pinksterfeest des jaren 1862, bij adres aan onzen h. Vader, eenpariglijk verklarende: „Terwijl gij spreekt, iiooren wij Petrus; „terwijl gij uitwijst, gelioorzamen wij aan „Petrus.quot;
Ook wegens dit alles heeft steeds, en zelfs voor de dogmatische eindbeslissing van het h. Vatikaansch Koncilie, ieder, die in den volsteu zin des woords katholiek wilde zijn en blijven, zich instinkmatig, om zoo te zeggen, genoopt gevoeld, om bij de Pausen, als zoodanig, èn de magt èn het regt te erkennen en te huldigen van onhervonnelijke d. i. Onfeilbare eindbeslissing-in-geloofszaken.
Ad 2,u. Dezen tol, trouwens, betaalden hun van oudsher de algemeene Koncüiën; immers, bij hun konciliëele beslissingen namen zij de reeds bestaande Pauselijke geloofsdekreteu tot maatstaf en rigtsnoer, zoodat ook zij deze laatste als eindbeslissend erkenden. Op dit allerbelangrijkst feit drukt o. a. Paus Nikolaas I, in een zijner brieven aan den keizer, met déze woorden 1;
„la de vrouger gehouden Kerkvergaderingen verborg men de rescripten des Apostolischen Zetels geenszins onder 'tkoornvat: integendeel: bloot
Ep. IX ad Mich. Imperat„...In Synodis prisco tempore collectis apos-tolicae sedis scripta non sub occultationis modio tegebantur, sed ut omnibus, qui in domo Dei erant, lucerent, in protapulo ponebantur: ct ut, si qua tur-pitudo vel macula in fidei pulchritudino a quolibet tentaretur induci, facile pa-tescerct, ac si spccula in omnibus habeantur; et quasi quaedam rectitudinis ƒ or mu la, qua imprimi cceteri possenl, co lebant urquot;
427
en open werden ze voor den dag gehaald, ten einde lichtgevend te kunnen schijnen voor hen allen, die in Gods huize zijn; opdat, bijaldien ooit, om 't even wie, het zou durven wagen, de schoonheid des geloofs niet eenige vlek of smet te bezoedelen, zulks terstond zoude blijken; en opdat deze ['s Pausen gelool'sdekreten] in eik opzigt als ten s piegel raogten dienen; en men heelt ze vereerd als het aan alle overigen in te prenten forniulier van regtzimiigiteid.quot;
De Pauselijke uitspraak werd dus noch geïgnoreerd, noch rer-doukremaand: vereerd en gevierd werd zij, integendeel, als eeu „rectitndinis formulaquot;, als een „Sfeloofsreg^elquot;, en voor ieders blik onbewimpeld ten toon gespreid, opdat zelfs de Konciliën er zich naar konden voegen. En is 't zoo, in der waarheid, niet gebeurd ter VIe OEkumenische Kerkvergadering te Konstautinopel, toen de zendbrieven van Paus Agatho als een „geloofsregelquot; de vergaderde Vaders voorlichtten? Is het niet andermaal zoo op 't VIP algemeen Koncilie te Nicea geschied met de einduitspraak van Paus Adriaan I? Beide karakteristieke feiten zijn door ons boven reeds besproken. Men leze ze nogmaals en oordeele!
Maar ook, veel vroeger nog, bijv. op de Konciliën van EtVze (431) en van Chalcedon (451), is de eindbeslissende regtskracht van der Pausen uitwijzing-iu-geloofszaken algemeen erkend en met schitterenden nadruk gehuldigd.
Lang voor de IY= oekumenisehe Kerkvergadering, te Chalcedon gehouden, had, als iedereen weet, de h. Leo I, in ziju schrijven aan den h. Plavianus, de christelijke leer over 's Hee-ren Menschwording uiteengezet en de ketterij van Eutvches verworpen 1. Dit ziju Pauselijk besluit nu wil hij als een boven eiken twijfel verheven norm of rigtsnoer - .qnnsi qua dam rec-titudinis formulaquot; hebben aangezien. Na dan voorts, in een brief aan deze Synode, gezegd te hebben, dat zij uit deze zijn geloofsbepaling met gewisheid zijn pauselijke inzigten hierom-
Zie Mansi, Cone., V, 1355. Vgl. Dr J. Hergenrother, Die „Irrlhümurquot; u. s. w., p. 29; Mattignon, t. a. p., pp. 46 suiv.; Msg' J. H. Wensing, IV, 96 vv. — „Cette divine lettrc'quot; - zegt Bossuet. in zijn IJist. des Varml., 1. XIII, n. 20 - „a fait radmiration de toute la terre. Le mystere de J. C. y „est si hautement et precisement explique cjue les Pères du grand Concile ijua-„trième cecuménique squot;lt;icriaient a chaque mot; Pierre a parle par Leon Vquot; Vgl. Willems, t. a. p., blzz. 115-123.
428
trent konde nagaan, vervolgt hij aldus (Mp. 93, I, col. 1072):
„Verwerpt dan, zeer geliefde Broeders, alle dolzinnige twistvoering tegen het door God geïnspireerde geloof. Neen, verdedigen moet men niet, wat in gèènen deele gelooid mag worden nadat Wij, in Onzen brief aan den bisschop Flavianus z. g., overeenkomstig de profetische godspraken en Apostolische leeringen, het vroom en waarachtig geloof aangaande 'slleeren Slensch wording volledig en duidelijk hebben verklaard.quot;
En iedereen weet, hoe door de 500 Koncilie-vaders deze taalvoering werd opgenomen: eeiie taalvoering, voorwaar, die uit den mond van ieder ander dan dien des Oppersten Leeraars der Kerk voortgevloeid, als drieste aanmatiging had moeten klinken. Doch niet zoodra wordt dit Pauselijk schrijven aan de Vaders voorgelezen, of allen roepen herhaaldelijk uit 1 :
„Hat is het geloof der Vaderen; dat is het geloof der Apostelen; zoo ge 1 ooven ■« ij, wij ;i 11 e; gevloekt wie niet zoo gelooft; Petrus heeft bij monde van Leo geproken!quot;
En als nu later, in de IVe zitting, 's keizers beambten van de Synode verlangden, dat zij haar geloofsovertuiging zoude uitspreken, toen rezen de gezanten van den Paus uit het voorzit-tersgesloelte op, en zij verklaarden plegtig:
„De h. Synode volgt Hen geloofsregel der Vaderen van Nlcea; voorts omhelst zij de geloolsbelijdenis der Synode van Konstantlnopel. tegelijk met dezer uitlegging door quot;t Koncilie van Kfeze; op de derde plaats heeft het schrijven van Leo, aller Kerken Bisschop, den inhoud des waren geloofs uiteengezet. En op gelijke wijze houdt zich de Synode aan dit geloof;zij kan er niets aan toevoegen, niets van afdoen.quot;
Men ziet het: 'sPausen decisie wordt mét de Symbola der oekumenische Konciliën op een lijn geplaatst. Maar, mag men vragen, is nu aan de Koncilie-Vaders deze verklaring der pauselijke legaten, ook maar eenigermate, als te vérgaande of te aanmatigend toegeschenen? Heeft men weliigt, om der lieve vrijlieidswille, oppozitie gemaakt? Juist het tegendeel! „Zoo gelooven wij, wij alle; zoo zijn wij gedoopt; zoo „doopen wij!quot; - dit was aller bisschoppen eensluidend weder-
Act. II; Hard. II, 3110, 386, Vgl. O. A. Spitzen, t. a. p., blzz. 449 v.
429
woord. Zelfs hoorde men later bisschoppen van Gallië beweren, dat men1: „'s Pausen Brief als een zinnebeeld des ge-^loofs op de tafel zijns harten moest griffelen.quot;
Op nagenoeg dezelfde wijze had, 20 jaar vroeger, op de IIP algemeene Kerkvergadering (431) te Efeze, 's Pausen oppermagt in 't beslissen over geloofszaken uitgeschenen2. Ook hier was een schrijven van den regeerenden Paus (Ccelestinus) ingekomen, en dit schrijven - gelijk dan ook bedoeld was - verstrekte der Synode tot een „rectitudinis formulaquot;, tot een rigtsnoer des waren geloofs. Coelestinus, trouwens, had zijn legaten afgevaardigd met déze lastgeving [Ep. 17, Constant, 1152): „indien 't onverhoopt tot een twist komt, dan hebt gij „over de meening van anderen te oordeelen; doch zelf „moet (jij aan de twistvoering geen deel nemen.quot; De brief werd, ouder gewoonte, voorgelezen, en... heel de Synode geeft luide haar goedkeuring te kennen. Toen stond Philippus, een der pauselijke afgezanten op, en sprak :
„Wij beluigen der Synode onzen dank, dat zij zich, na de voorlezing des Briefs van onzen h. Vader, door hare stem en bijvalskreten, schier als een lidmaat, zoo vereend van zin heeft getoond met het Hoofd. Aan U, trouwens, is het overbekend, dat de zalige Apostel Petrus het Hoofd is des ganschen geloofs [d. i. van alle geloovenden], en der Apostelen [d. i. mede-bisschoppen] tevens.quot;
Ziedaar, hoe, van oudsher, de magt en 't regt van uitwijzen bij den Paus gewaardeerd en aangezien werd als iets, wat van zelf spreekt; en dit alles, wèl te verstaan, niet slechts door de Kerkvaders en kerkelijke schrijvers, doch ook door de Konci-liën; zoodat wij voor ons niets nieuws vernamen en er onmogelijk iets ongehoords in konden ontdekken, toen, met den blik op de geloofsdekreten van Paus Pius IX, heel het zoo luistervol en talrijk vertegenwoordigd episkopaat, bij gelegenheid van het XVIIP petrinische eeuwfeest (1867) te Rome, zoo kern-achtig en piegtiglijk sprak, hetgeen we boven (blz. 257) afschreven.
Zoo is dan, evenzeer als de feitelijke uitoefening.
28
Zie Ep. 99, S. Leon., O pp., I, 1108. Vgl. Das oekum. Conc., 1870 VIII. 22 ff.
Vgl. o. a. Bouix, Tract, de Papa, etc., I, 344 sqq. en de aldaar aangehaalde bronnen; Msg' J, H. Wensing, IV, 52 vv.
430
ook de huldiging vau der Pausen eindbeslissend Gezag-in-geloofszaken een waaraclitig „fait accompliquot;, niets meer of minder; beide, even oud en even algemeen; beide, door geheel het kerkelijk leven heen, zich vertoonende als een onmiskenbare, met en in de Kerk opgegroeide, stempel des geloofs.
Doch, welk besluit zullen we nu alweder uit deze dubbele feitenreeks opmaken?
Van ons katholiek standpunt beschouwd, vloeit uit deze feiten, met logische noodzakelijkheid, het bewuste pauselijk prae-rogatief der Onfeilbaarheid. Indien immers bij den Paus, als zoodanig, de volheid van 't kerkelijk Leergezag berust, dan heeft hij, als zoodanig, evenveel als, in't algemeen, het kerkelijk Leeraarsambt of de gezamenlijk leerarende Kerk bezit. Derhalve, zoo dikwerf hij, Paus, de volheid van dit zijn Gezag ontplooit, evenzoo dikwerf wordt door hem juist dezelfde magtsvolkomenheid uitgeoefend, als die, welke, in dit opzigt, liet kerkelijk Leeraarsambt in 't algemeen of de gezamenlijk leerarende Kerk zelve vermag uit te oefenen. Maar aan de gezamenlijk, öf verspreid, of in vergadering vereenigd, leerarende Kerk, aan 't door Paus en episkopaat uit te oefenen Leeraarsambt, komt bepaald zeker de bovennatuurlijke gave der Onbezwijkbaar-heid-in-geloofszaken toe, en dit is een dogma, een katholiek geloofsartikel. Bijgevolg moet ook, voor 't hier veronderstelde geval, aan den enkelen Paus, als Opperleeraar, ditzelfde charisma gewaarborgd zijn. Of zou Hij, die in Zijn goddelijke wijsheid goedvond, het Opperhoofd Zijner Kerk met dezelfde leerarende magt te begiftigen, waarmee 't gezamenlijk leeraarsambt van Paus es» bisschoppen is uitgerust, - bij de bedeeling eener Godsgave, die ter gestadige uitoefening en vergewissing dezer magt zoo door-en-door noodzakelijk is, -zou, vraag ik, alleen hier de goddelijke Wijsheid zelve met tweederbande maat hebben gemeten?! Het eigenlijk zwaartepunt is dus, als men ziet, de waarachtige zekerheid, dat de Paus, als hoogste Leeraar der Kerk, ook buiten Koncilie en van der bisschoppen bijkomende toestemming onafhankelijk, de volheid van 't kerkelijk Leeraarsgezag bezit. Welnu, kwam niet heel de geschiedenis der Kerk deze geloofs-
overtuiging in-'t-oogloopend staven? Was zij niet, van oudsher, katholieke Kerkleer? Hebben we 't niet bewezen? Hoor slechts, hoe bondig het h. Vatikaansch Koncilie deze groote waarheid getuigt en leeraart1:
„Dat... in het Apostoliesch Primaatschap zelf', hetwelk de lloomsche Paus als opvolger van Petrus, den Prins der Apostelen, over de geheele Kerk bezit, ook liet opperste l^eeriftarNanibt opgesloten is, heeft deze h. Stoel » Itijd gehouden, bewijst het voortdurend gebruik der Kerk, en hebben de algemeene Kerkvergaderingen zeiven verklaard, vooral die [van Konstantinopel (IV). Lyon (II) en Florence], waarin het Oosten met het Westen tot vereeniging in geloof en liefde zamenkwam.quot;
Ten aanzien der gansche Kerk alzoo bezit de Paus, als zoodanig, en bezat hij ten allen tijde, de volheid des Gezags in 't eindbeslissend leeraren. Maar hoe nu zou, van den anderen kant, het geloof der gansche Kerk, die dit Oppergezag in den Paus erkent en huldigt, nooit of nimmer een prooi der dwaling kunnen worden, indien 't zijn kon, dat ooit, ook maar een. Pauselijke leerbeslissing de prooi wierd van geloofsdwaling?! Of moet niet geheel de Kerk zelve, terwijl en doordat zij de eindbeslissende regtskracht van 's Pausen uitwijzing {„ex cathedraquot;) aan de gezagsvolkomenheid zijner hoogste herderlijke bediening toeschrijft, zich ten strengste, in geweten, verpligt achten, al zulke Pauselijke bepalingen waar-achtiglijk, inwendig en algeheel te aanvaarden? Eischt dit niet ieders gezond verstand, om hier niet eens te gewagen, noch van do Vatikaansche geloofsverklaring, noch ook van de Bulle „Vineam I)omini,\ waarin Paus Klemens XI (15 Julij 1705) bepaalt, dat men, door slechts zeer eerbiedvol te zwijgen, aan de verpligting van gehoorzame onderwerping aan Pauselijke uitwijzingen geenszins voldoet, maar dat men, integendeel, met een inwendig en opregt en onvoorwaardelijk geloof aanvaarden moet alles, wat in dergelijke bepalingen van den Paus {„ex cathedraquot;) werd beslist?
Overbekend, en, hier althans, geen opzettelijke wederlegging waard, zijn de erbarmelijke uitvlugten, eerst in lateren tijd
• Cone. Vatic. I, Sess. IV, c. 4; zie boven, blzz. 170 vv.
432
door de jansenisten, door sommige ultra-gallikanen en, op dezer voetspoor, ook in Duitschland door Febronius' aanhang verzonnen, om zich aan dit lastig en klemmend kapittel van katholieke, d. i. innerlijke en ware, onderworpenheid jegens der Pausen geloofsbeslissingen te ontwringen.
Inmiddels zij 't ons veroorloofd, iederen bestrijder, die zich thans, ua de Onfeilbare einduitspraak der h. Vatikaansche Kerkvergadering, nog voor katholiek zou durven aanzien, een paar belangrijke punten in bedenking te geven.
1. Loochenen kunt gij niet, dat de Pausen jegens hun geloofsof zedeleei'-dekreten [„ex cathedraquot;), ten allen tijd, zelfs op straffe van exkommunikatie, twijfellooze instemming hebben gevorderd en zich, bijgevolg, praktiesch, de hier bedoelde Onfeilbaar-heidsgave toegekend hebben. Maar, wat dan beduidt uw tegenstribbelen ? Komaan, wees openhartig en eerlijk, en verklaar, zoo ge durft, gaafweg: „De Pausen hebben zich dit prserogatief „wederregtelijk aangematigd!quot; En aangezien dit pnerogatief een in der waarheid goddelijk voorregt is, voeg er vierkant bij: „Ze „hebben zich verstout, een greep te doen naar de onaantastbare „regten der Godheid, Gods eigen regt hebben zij zich aange-„matigd, schuldig zijn ze aan een schanddaad van de allergru-„welijkste soort!quot; Waarom toeft ge nog?...
2. Loochenen kunt gij evenmin, dat de Kerk ten allen tijde dit voorregt bij der Pausen Opperherderlijke bediening erkend heeft en gehuldigd. Gevolgelijk diendet gij uw stem evenzeer aanklagenderwijs te verheffen tegen de Kerk Gods. Een slavin moest ge haar noemen, die, nu reeds eeuw aan eeuw, zulke aanmatiging (?) niet slechts duldt, maar in eere houdt, en mitsdien, om niet iets eigers te zeggen, in 't meest verachtens-waardig slavenjuk geboeid zit.... Het alternatief is onafwijsbaar. Wilt ge 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken niet erkennen, niet geloovig belijden, noodzakelijk zult ge dan, in 't aanschijn dezer dubbele feitenreeks, tot dusdanige taalvoering moeten komen. Waarom toeft ge?... Wat houdt u terug?... O, zeker, qj ook gevoelt het, katholiek ware, ontegenzeggelijk, noch het een, noch het ander.
Wat ons betreft, blijmoedig en met warme overtuiging trekken wij uit.de aangestipte feiten der geschiedenis dit niet
433
te wraken besluit: Onfeilbaar is de Paus, zoo dikwijls hij, als Herder en Leeraar der Kerk, uit kracht der volheid van zijn apostoliesch Oppergezag, in zake van geloofs-of zedeleer, [„ex optreedt; en al zulke
Pauselijke uitwijzingen zijn voor en onafhankelijk van alle, hoe ook genaamde, bijstemming der bisschoppen -uit zleli zeiven alzoo - lt;isiifeilbaar.
Ziet men nu, hoe treffend en allerinnigst de feitentaal in overeenstemming is èn met de godspraken van Christus, die wij in 'tl0, èn met de eensluidende stemmen der Vaders en Leeraars der Kerk, die wij in het ÏP hoofdstuk van dit „wetenschappelijk betoogquot; verhandelden?
Maar nog een laatste ervaring van historischen aard komt onze sluitrede niet weinig versterken.
IV. Nooit hebben de Pausen gedwaald, altoos, integendeel, de waarheid gcleeraard, terwijl zij als Op-perleeraars der gansche Kerk {„ex cathedraquot;) in geloofszaken beslisten.
Nu en dan, in meer dan een opzigt, zijn alle patriarchale zetels wis en zeker van 'l ware geloof afgeweken, met geloofsdwaling bezoedeld. Op Jeruzalems patriarchalen Stoel zetelden arianen (o. a. Eutyches, Ireneüs, Hilarius); op dien van Antiochië, de kettersche Paul us van Samosate, de eutychiaan Petrus Gnapheüs, de monotheliet Makarius, enz.; op dien van Alexandrië, de arianen Gregorius en Lucius, de eutychiaan Dioskorus, de monotheliet Cyrus, enz ; op dien van Koustanti-iiüpel, de hereziarchen Macedonius, Nestorius, Pyrrhus, enz.; en, let wèl, niet slechts zijn deze zetelbekleeders alle, ieder voor zich, tot geloofsdwaling vervallen; zeiven zijn zij nog bovendien leeraars en verbreiders van dwaalleer geworden Eenig-lijk en alleen is de Cathedra Romana, de in zijn opvolgers voortlevende Petrus, «le Pau» al» zoodanig', van alle en elke geloofsdwaling altoos rein gebleven.
Dezen, bij nitstek, Apostolischen Leerstoel hebben nu reeds meer dan derdehalfhonderd Pausen bekleed. Van bijna elk hunner staat in de jaarboeken der geschiedenis te lezen, dat zij, als de dragers van het opperst Leeraars- en Herdersgezag, in een of meer-
434
dere eiudoordeelen, deze of gene dwaling kastijdend afwezen en verboden. Schier even talrijk zijn der Pausen leerstellige uitwijzingen, waarmee zij „de waarheidquot; des geloofs, „voor wie er om vroegquot;, bepaalden. En echter, nooit of nimmer heeft de geringste pestadein der ketterij den waarheidsglans van dergelijke leerstellige dekreten, van hun dLzliniti'én-eae-cathedra, bezwalkt!
Wel hebben enkele Pausen, 't is zoo, de hemelsche afkomst hunner waardigheid over 't hoofd ziende, door berispelijken levenswandel de driekroon, hun door God op den schedel gedrukt, jammerlijk ontsierd en, 't valt niet tegen te spreken, aan de Kerk Gods groote verergernis berokkend. Ook dit betreurenswaardig feit is voorzeker een der vele overige redenen, om welke men de Xquot; eeuw wel eens genoemd heeft1 „de ijzerenquot; of „de looden eeuwquot;. Maar toch heeft, bij en ondanks dit alles, de, vooral aan 't Pausschap ter bewaring toevertrouwde, schat der goddelijke geloofsleer gèèn schade, gèèu letsel, geen de minste verandering, te lijden gehad.
De XIVe eeuw onzer h. Kerk heeft, ten gevolge eener onzalige nationale eerzucht, heur Pausen naar Avignon als verbannen gezien; zeventig jaren heeft deze min of meer vrijwillige verwijdering van de eigen bijzondere kudde, van Rome's bisdom , voortgeduurd; en als nu eindelijk, tot vreugde van heel de Christenheid, 's Pausen terugkeer naar Rome plaats had gegrepen, zie, daar eensklaps barst het vreeselijk ettergezwel, zoo lang reeds bepleisterd en omwonden, edoch door de eerzucht al sterker aangegroeid, in een soort van schisma, of liever, als anderen veel juister zeggen, in een toestand van algemeene onzekerheid los, zoodat men, toen de XVquot; eeuw aanving, de epidemie des verderfs, in den vorm van twee en zelfs drie tegenpausen, werkelijk ten top zag klimmen. Edoch, als Görres zoo juist aanmerkt [Kirche und Staat, S. 113): „heel deze beroerte heeft „slechts de [menschelijke] besturing der Kerk gegolden; de „Kerkleer, trouwens, hebben de Pausen te Avignon, even-„zeer als hun voorzaten te Rome, onverlet bewaard niet alleen, „maar ook, zoowel tegenover de mystieken als tegenover de ra-
„Sceculum sui asperitate au boni sterilitatc fcrreum malique exundantis de-formitate plumleumquot; zegi o. a. Baronius.
435
„tioiialisteu vau dat tijdvak, deugdelijk gehandhaafd en ten toon „gespreid.quot; lieden alzoo, gelijk ten dage zijner grondlegging, staat nog altoos Rome's Leerstoel en diens be-kleeder, lt;Ie Paus, midden in de algetneene Kerk, rein en zonder vlek.
Deze reinheid, deze onbevlektheid van Petrus' Leerstoel, is dan ook in de luisterrijkste lofspraken, door alle Vaders en Leeraars der Kerk, verheerlijkt. Nog onlangs, ter gelegenheid van Petrus' eeuwfeest in 1867, lofprezen de talrijk zaamge-stroomde bisschoppen onzen grooten Pet rus-Pi us, als „het altoos ongerepte orgaan der Waarheidquot;; en, zoo sprekende, waren zij de eclio dier aloude overtuiging, welke, van S4 Paulus (Rom. I: 8) af, door alle eeuwen en eeuwen, zich op de luidst mogelijke wijze heeft ontboezemd. Hebben we niet, in 't voorgaande hoofdstuk, eeuw aan eeuw, de meest bevoegde stemmen zich ten gunste van der Pausen feitelijk en prreroga-tievelijk vrij-zijn van dwaling hooren verheffen? Deze oirkonden behoeven wij hier uiet andermaal te ontrollen: slechts hadden we, regt op den man af, te onderzoeken, tot wélke sluitrede ook dit „voldongen feitquot; der geschiedenis ten volle geregtigt.
De bistoriesch bewezen geloofsongeschondenheid op den Apostolischen Leerstoel door achttien eeuwen heen, moet het uitwerksel zijn eener oorzaak, die de Pausèn, bij de uitoefening van dit hun Opperst Leeraarsambt, steeds, en steeds Onfeilbaar, heeft gestierd. De groote' vraag is dan slechts: Wat of wie was deze oorzaak?
Zij, die geneigd schenen, hier een louter natuurlijke oorzaak aan te wijzen, hebben uit moeten gaan van iets, wat al-leronnatuurlijkst is. Immers dienden zij aan te nemen: dat 's menschen geest met zijn natuurlijke krachten toereikend is voor een bovennatuurlijke orde van zaken; dat een onafzienbare rij van mannen, niettegenstaande zij onderling, op de meest verscheiden manieren, in karakter, in rigting, in talenten, in landaard, in opvoeding, en zoo wijders, verschillen, desniettemin op alleszins natuurlijke wijze overeenstemmen kou of moest, zoodat de meest natuurlijke stelregels - bijv. ^„zooveel hoofden, zooveel zinnenquot; en het „gelijk de tijden, zoo veranderen ook wijquot; - all eeu hier niet mogen gelden; afzien moeten zij daar-
436
enboven, geheel en al afzien, van de mensclielijke broosheid en zwakten, waarvan nogtans, als we ter loops herinnerden, ook enkele Pausen alles behalve verstoken bleven; ja, zelfs den psjchologiesch zoo gegronden regel der alledaagsche ervaring mogen zij bier niet in aanmerking nemen, dat het meestal 'smeu-schen hart is, waardoor het verstand zich laat geleiden en stieren; met een woord gezegd: beide oogen moeten zij henne-tiesch gesloten houden voor het licht der geschiedenis zelve, die immers middagklaar verkondigt, dat, vroeg of Iaat, alle mensch door dwaling misleid wordt: „errare humanumquot;. Is dit zoo, waar dan blijft het menschelijk verstand, als oorzaak dezer Pauselijke dwaalloosheid-(en ondwaalbaar-heid-)in-geloofszaken ?....
Neen, indien werkelijk, gedurende een tijdsbestek van bijna twee duizend jaren , geèn Pauselijke leerbeslissing {„definitio ex cathedraquot;) ooit door de dwaling bezwalkt is, dan blijkt het, zelfs een eisch des verstands te zijn, dat men zulks toeschrijve aan een waarachtig méér dan natuurlijke, aan een bovennatuurlijke oorzaak; m. a. w. deze ontstentenis, dit vrij-zijn en vrij-blijveu van geloofsdwaling, dit altoos onbezweken vaststaan in den geloove, bij een zoo overgroot getal Pauselijke eindoordeelen over geloofszaken, is 't onbedriegelijk kenmerk van een geheel bijzonderen bijstand Gods.
Maar, vragen we verder, was nu deze geheel bijzondere bijstand van God gewaarborgd door een en dezelfde toezegging, die aan de Kerk is te beurt gevallen, zoodat de Pausen de Onfeilbare gewisheid hunner uitwijzingen telkens .uit den altoos de Kerk bestierenden Geest Gods zullen geput hebben, -of, steunt deze eigenaardige bijstand op een soortelijke belofte, slechts aan Petrus, den Rotsman, als zoodanig, en, in Petrus, aan alle zijn ambtsopvolgers bijzonderlijk gegeven ?
Eerstgemelde veronderstelling wordt door de feiten zeiven vierkant afgewezen. Immers, vrij van geloofsdwaling waren deze Pauselijke einduitspraken voor de aanneming of instemming der Kerk; en, zoo moest het zijn, vermits de Pausen, als zoodanig, steeds het volste regt bezitten, om heel de Kerk tot het geloovig aanvaarden van al zulke eindoordee.
437
len gestreng te verpligten. Bijgevolg, niet déze, aan de gezamenlijk leerarende Kerk beschoren bijstand des h. Geestes was de oorzaak, welke 's Pausen onhervormelijke leerbeslissingen voor geloofsdwaling vrijwaarde. Heeft immers geheel het Lig-chaam der leerarende Kerk, mits het zamenwerke, een belofte van Onfeilbaarheid, zoo zal men déze belofte blijkbaar dan slechts verwezenlijkt mogen zien, wanneer dit gezamenlijk en veralgemeend leeraren werkelijk plaats grijpt. Doch hier, in ons onderwerpelijk geval, zien we den Paus, als Hoofd en Fondament der Kerk, als den zigtbaren' Herder van Gods gansche Kudde, om het zoo eens te zeggen, alléén werkzaam, alleen namelijk of individueel en van der bisschoppen mede-instemming onaf liankelijk, het Opperst Leeraarschap uitoefenen. Indien derhalve, ook bij zulke, individuëele, verbijzonderde, uitoefening van het hoogste kerkelijk Leeraarsambt, niet èèn Paus ooit gedwaald heeft; en indien zelfs 't feit dezer niet-dwaling, als we boven aantoonden, aaneen waarachtig bovennatuurlijke oorzaak, aan den bijstand Gods, is toe te schrijven: dan kan 't niet anders, of déze goddelijke bijstand moet gewaarborgd zijn door een bepaalde zekere toezegging, slechts aan den, in zijn opvolgers, voortlevenden Rotsman Petrus bijzonderlijk geworden. Nu is het voorzeker, èn hier èn ginds, éen en dezelfde bovennatuurlijke bijstand, immers de h. Geest zelf, die 't gezamenlijk werken van 't leerarend Ligciiaam der Kerk in 't algemeen , zoowel als 't verbijzonderd en individueel alléen-werken van den hoogsten Zetel, van ' t Hoofd der Kerk als zoodanig. Onfeilbaar stiert en geleidt; edoch, dit laatste is van het eerste onafhankelijk, en omgekeerd; immers voor beiderlei taak van 't kerkelijk Leeraarschap is de bijstand des h. Geestes bijzonderlijk en onderscheidenlijk toegezegd.
Zoo, inderdaad, zoo slechts wordt het verklaarbaar, hoe 't zijn kon, dat deze Apostolische Stoel van Eome, achttien eeuwen achtereen, nooit dwaalde in al de veelvuldige doem en uitwijzingsdekreten, die deze Zetel, bij monde der Pausen, van de bij- of instemming aller overige Kerken onafhankelijk, heeft uitgevaardigd. Gevolgelijk is ook dit feit zonder wederga een doorslaand bewijsstuk voor ^sPausen On-
438
feilbaarheid in den onlangs door de Kerk zelve bepaalden zin.
We kennen vinnige bestrijders dezer aloude Kerkleer, die het zich geenszins hebben ontveinsd, hoe tastbaar en als van zelf uit dit grootsche feit der historie deze sluitrede voortvloeit. Vanhier, dat zij niet zoozeer tegen onze sluitrede 't harnas aangespten, o neen: den omgekeerden weg sloegen zij in. Om namelijk dit feit der feiten te kunnen ontzenuwen, poogde men, andere feiten, lijnregt daarmee strijdig, aan te disschen. En, 't is zoo, logieseh redeneerden zij zeer juist. Immers, zoo ontegenzeggelijk zeker alreeds uit het feit dezer dwaalloosheid 't objektief bestaan der boveniu.tuurlijke Onfeilbaarheidsgave blijkt, évenzoo ontegenzeggelijk zeker zoude, omgekeerd, uit elk historieseh bewezen feit van daadwerkelijke geloofsdwaling bij den „ex cathedraquot; leerarenden Paus, al bestond er slechts een enkel, het lijnregt tegenovergestelde noodwendig moeten volgen.
En o, hoe vaak en hoe vlijtig heeft men, met dit doel voor oogen, de gansche Kerkgeschiedenis eeuw aan eeuw doorsnuffeld, alle archieven, annalen, Pauselijke Bullen en Breven en Brieven, enz., herhaaldelijk en nogmaals nageplozen, om zich te vergewissen, of dan toch, hier of daar, in heel deze Leeraarstaai dei-Pausen tot de Kerk, niet een greintje geloofsdwaling te ontdekken zoude zijn ! Opperbest. We mogen er zelfs blij mede zijn. Ik geloof bovendien, dat zulk onverdroten, nooit vermoeid, extensief en intensief overspannen pogen tot bevordering der historische waarheid lof en eere dubbel waard is. De waarheid, trouwens, behoeft zich om gèèn ernstig onderzoek te verschuilen; en wijl de ware Wetenschap elke waarheid niet dan met deugdelijke bewijsgronden staaft en bevestigt en verbreidt, juist daarom schrijft zij den geleerde naauwkeurige opsporingen gebiedend voor. Wie derhalve ook hier zeer scherp toeziet, vervult een wetenschappelijke verpligting. Diezelfde Wetenschap evenwel geeft den geleerden, bij hun ijvervol navorschen, nog andere regelen ter behartiging, welke niemand over 't hoofd mag zien. Inzonderheid vordert zij, dat men, de waarheid zoekende, met alzijdige naauwgezetheid en wars van alle vóor-oordeel te werk ga.
439
Men is dan, op de eerste plaats, verpligt te weten, waar de schoen al dan niet wringt - wat eigenlijk de kwestie is, en wat zij eigenlijk niet is; den staat der kwestie moet men derhalve van alle kanten helder en in bepaald omschreven termen hebben gevat en steeds, onbewegelijk staroogend, vasthouden. Wie nu op zijn weg des onderzoeks zoo gelukkig is, dat hij of a priori of a posteriori een nieuwen vond mag doen, behoort zich alweder vooraf van diens objektieve gewisheid te overtuigen en tevens naauwkeurig toe te zien, of in der waarheid dit gevondene wel datgene is, wat alleen ter sprake mag komen. Laten wij 't, met toepassing op ons onderwerpelijk geval, anders zeggen. Wanneer 't leerstuk der Pauselijke Onfeilbaarheid op tapijt wordt gebragt, dient men, eerst en voor al het overige, alleszins juist te weten, wat eigenlijk dit geloofsartikel behelst. Weten derhalve moet men, en het geen oogwenk lang over 't hoofd zien, dat op Onfeilbaarheid aanspraak maken pauselijke dekreten in zake van gcloofs- of zedcleer, d. w. z., enkel en alleenlijk die of negatieve doemvonnissen bf positieve einduitspraken over geloofs- en zedeleer, tot wier geloovige aanneming de Paus, als zoodanig, en overeenkomstig zijn ontwijfelbaar geuite bedoeling, de gansche Kerk verpligt. Meent ge nogtans in 't Grootboek der geschiedenis een of ander deficit ontdekt te hebben wat deze aanspraak schijnt te verijdelen, onderzoek dan, bid ik u: 1° of zulk feit wel zonder eenigen twijfel zeker, 2° of 't werkelijk een pauselijk Opperleeraars-akt en mitsdien zoo te kwalificeeren is, als bij de aanspraak op Onfeilbaarheid stilzwijgend verondersteld wordt. Eu indien het nu, nadat al deze maatregelen van naauwgezette voorzigtigheid stipt zijn opgevolgd, in waarheid blijken mogt, dat dit uw „tegenfeitquot; werkelijk his-toriesch waarachtig is, zie, dan kan en mag er van 't bewuste Pauselijk prserogatief in 't geheel geen sprake meer zijn. Mogt er evenwel aan uw zoogenaamd tegenfeit een tittel of jota haperen, leg het dan maar gerust op zij'; beschouw het, eerlijk en openhartig, als valsch en onbewijsbaar, hoe vernederend en hard zulks valle aan 't ij dele zelfbehagen des eigen gemoeds; kortom, bespaar u zeiven èn de verantwoording bij God èn het blameerend schouderophalen van de gildebroeders der Wetenschap.
440
Doch, niet slechts alzijdig, ook vrij van alle vóor-oordeel behoort uw onderzoek te zijn; en dit is alweder een onverbiddelijk vereischte. Het hart moet wars zijn van zekere heimelijke apathie of antipathie, welke 's Pausen Opperherderlijk Gezag, en althans hun onloochenbaar regt om leerstellige feiten te toetsen, a priori een lastig en te knellend dwangjuk durft schelden. Wie in zulke innerlijke stemming de geschiedrollen napluist om te onderzoeken, of de Pausen wel altoos geloofs-waarheid, of zij niet wel eens geloofs-d waling hebben verkondigd [„ex cathedraquot;), zal misschien vrij spoedig er toe overgaan, om stoutweg en zeer willekeuriglijk 't laatste tot den rang van historiesch bewezen feiten te verheffen. Helaas! wat men hoopt en wenscht, gelooft en bevestigt men zoo gretig. Het menschelijk hart, ook bij den geleerde, is voor 't verstand, wat voor verzwakte oogen een bril is. Zet een blaauwen oogverdubbelaar op, en alwat go ziet, zal u blaauw toeschijnen; of is hij russiesch-groen van kleur, ge krijgt niets dan russiesch-groen te zien; en zoo ook verwt en stempelt en misleidt en betoovert de kleur des gemoeds te dikwerf het oordeel des kritizeerenden verstands. Is dit „wetenschappelijkquot;? Is 't niet veeleer „liartstogtelijkquot;?
Om dan, gelijk we zeiden, zulk een Pauselijke geloofs-feil te achterhalen, heeft men, eeuwenlang, heel de geschiedenis van top tot teen doorsnuffeld. Met welk blij, voor menigeen verrassend, gevolg? De geloofs-ongeschondenheid van der Pausen einduitspraken-ea;-cfl^,e^ra is er des te heller door aan 't licht gekomen. Wat zeg ik? Bij hen, die er hun vermaak of belang of bijzonderen roem in schenen te stellen, de Pausen, zelfs als zoodanig, het Pauselijk Opper-leeraarsambt derhalve, in den naam des „vrijenquot; onder-zoeks of eener „meer verlichtequot; wetenschappelijkheid, te zullen mogen verke.tteren, - bij niet weinige hunner is al de hun nog restende moed en overmoed van lieverlede afgekoeld, ontzakt en... spoorloos verdwenen. Kon bet anders? Wie zich aan dezen rotssteen stoot, hem zal hij verpletteren____
Overigens telt zelfs het gallikanisme meer dan een schrijver, zoowel van vroeger als later dagteekening, die te eerlijk en te verstandig waren, dan dat zij het nuttelooze dier pogingen niet inzagen, zooals dan ook sommige hunner gulweg erkend hebben.
441
Getuige Bailly, waar hij schrijft [Tract, de Eccles., II, 195):
„Wat baat het, allerhande dwaliugen bijeen te sprokkelen, om ze dezen of genen Paus op rekening te stellen ? En welk nut heeft het aangebragt, dat men verschillende antwoorden van Pausen op [dezelfde of nagenoeg dezelfde] tot hen gerigte vragen oprakelde, alsof zij malkander hadden tegengesproken, terwijl het evenwel geenszins te bewijzen valt en wel degelijk onwaar is, dat de Pausen, bij dergelijke antwoorden, van Petrus' Leerstoel [,.ex cathedraquot;) eindbeslissend optraden ?quot;
En (- om hier slechts in f voorbijgaan te wijzen op onze door-en-door katholieke falanx van mannen, als Orsi, Mamachi, Bellarminus, Schelstrate, Ballerini, Soardi, Mansi, Roncaglia, Suarez, Bianchi, Bennettis, Zaccaria, Veith, Bolgeni, Muza-relli, Cappellari (Greg. XIV), sint Alfonsus de Ligorio, enz., wier wetenschappelijk voetspoor tallooze anderen alomme nog dagelijks drukken -) evenzeer als Natalis Alexander, Petrus de Marca, Regnier, FHerminier, Witasse en soortgelijken, was ook de meergemelde Tournely - de „grootequot; man, die in de XVIIP eeuw, als weleer üöllinger zelf getuigd heeft, de eer van Frank-rijks theologen ophield, - van deze waarheid innig overtuigd. Hij zelfs heeft de onhoudbaarheid aangetoond van de voornaamste tegenwerpingen uit zoogenaamde feiten, welke men, in de jaarboeken der geschiedenis, tegen Rome's Leerstoel en Opperbisschop , meer bepaaldelijk tegen de voortdurende geloofsonge-schondenheid of Onfeilbaarheid van der Pausen Opperleeraars-ambt, waande ontdekt te hebben 1.
Opmerkenswaardig, troostvol, gevolg van den vooruitgang in de Wetenschap! Toen men - zegt de vermaarde jurist l)r George Phillips 2 - 1772 schreef, was het aantal dier „pauselijke geloofsdeliktenquot;, die men vroeger, vooral sinds Luthers „gezegende Reformatiequot;, en de maagdenburger centunatoren slechts napratende, gewoon was geraakt op niet minder dan veertig te schatten, reeds geslonken tot.... twee-en-twln-
Zie zijn Verhandeling De Ecclcsia i'ed. Par. 1727), 11, 183-199. De latere uitgaven van dit werk heeft men deerlijk verminkt.
Lehrb. des Kiecits (Regensb. 'SQ-'GS), S. 790 f. (bij Rump, t. a. p.). Vgl. 't t'reiburger „Kirchenlexicon (VIII, 96), maar vooral zijn zeer uitgebreid Kir-chenrecht (Ibid. 1846), Abtheil. II, B. II.
442
tig-!!... En thans?... „Ton allen dieseri' - zoo vervolgt hij-„sind in neueren Zeit die meisten aufgegelen , und es leharit „die der papstlichen Infallihilitat widerstrebende Rich-„tung hauptsdchlich noch hei dem Briefe Honorius' I an „den Patriarchen Sergius von Constantinopel, welcher „ihm das Anrathen [Anathem?] seines Nachfolgers Leo II we-„gen nicht genügenden Widerspruchs gegen die mono-„theletische Haresie zuzog. Bieser Fallquot; - zoo besluit hij -„ist aller dings der schwierigste 1, doch ist auch hier an einen „eigentlichen Ausspruch des Papstes ex cathedra nicht zu „denken''
Bijna gelijkerwijs heeft Dr F. X. Dieringer, in zijn lehrbuch der kathol. Dogmatik (cd. 1847 , S. 560 tf.; ed. 1865, S. 623 ft'.), waar hij het voor en tégen van dit alstoen nog niet definitief door de Kerk besliste leerpunt uiteenzet, over al zulke voorgewende pauselijke geloofsdwalingen gezegd : „ Von „einiger Wichtigkeit sind nur liherius, Vigilius, Honorius und Johannes XXII2. I)er Fall des Honorius gilt als der wichtigste.quot; Elders (in zijn Laienkatechismus, ed. 1865, S. 438; ed. 1868, S. 442), verklaarde ook hij rondweg: „Man hat lis „jetzt auch nicht ein einzig.en Fall aufzeigen kannen, dasz „ein amtliches Urtheil [definitio ex cathedra] des Kirchen-„olerhauptes einen gegen diebereits erkldrte oderquot; \yivA hier, strikt doginatiesch genomen, niet eens gevorderd wordt] „die spater festgestellte Kirchenlehre verstoszenden Irr-„thum enthalten hdtte3.quot;
Nagenoeg 30 jaar geleden schreef de weleer zoo gevierde, thans als „Janusquot; wereldberuchte apostaat, D' Joh. Jos. Ign.
Gelijkerwijs verklaart de geleerde benediktijn, Dom Pr. Gueranger {Déf. I, 5); „La question d?Honorius est difficile historiquement, et n'est pas de celles que Con tranche avec de la passion.'1''
Over laatstgemeldeu Paus herleze men het, boven, Afd. I, Hfdst. VI, blz. 147, li. 3, aangeteekende. Wij aeliten het overbodig, op dezen zoo valsche-lijk beschuldigden Joannes XXII nader terug te komen.
Zeer aannemelijk en vrij juist zijn o. i. de navolgende, door denzelfden auteur gestelde, grondregelen, die men bij dit wetenschappelijk onderzoek niet uit het oog had moeten verliezen ; „1° Ansichten (zegt hij , t. a. p.), welche Pdpste, geauszert haben vor und selbst nach ihrer Erhebung nuf den apostolischen Stuhl über noch unenlschiedene Fraff en sind eben blosze Ansichten und schlies-
448
von Döllinger, over de Pausen Liberius, Vigilius en Honorius, als volgt {Lehrh. der Kgesch., liegensb. 1843, 3. Anfl., I, 83, 149, 157 f.):
„Papsl Liberius verzichtete (357) auf die Gemeinschaft [?] des Athanasius, trat in die der Arianer [?], und unterschrieh eine der drei zn Sirmium entworfene. Formeln , wahrs die inlich die erste, die, mindestens ihre wörtlichen Inhalte nach, nicht hiiretiseh, sondern viel-mehr, selbst nach dein Zeugnisse des Hilarius, so ahgefaszt war, dasz auch R echt yl aübi g e ihr heit reten konnten. Indesz ha-ben in neuerer Zeit Mehrere zu zeigen gesucht, der Full des Liberius miisse als eine in der Werle des h. Athanasius und die Fragmente des h. Athanasius und die Fragmente dei h.
zen selbst nicht aus, dasz der Pa]gt;st als Richter fiir das Geyentheiliqe un-fehlbar cntscheide. 2° Wenn ein Popst - was aber gcschichtlich unerwie-sen is t-dus Unglück gehabt huben sollte, in der Bedrdngnisz um des Glaubens willen ein Opjer der menschlichen Schwachheil zu werden, so besdsze diese That ebensowenig die Bedeutung einer amilichen Verwerfung van Glaubens-wahrheiten, als die Sünden eincs Papstes eine Laugnung der Gebote Gottes sind, oder als die Verldugnung des Aigt;osteljürsten [Vgl., boven, biz. 2G0] eine aintliche Widerruf ung der Lehre von der wa lire, n Gottheit Christi gewesen ist. 3° hi dasjenige, was ein Pajjst als Kir chenlehre hinsiellt, in sic b selbst zugestandenermaszen w a It r und r/e-wisz, so hat er keine Irrlehre auf g cs i el It, vjenn er auch unter den gegebenen V er h altnis sen noch ein Weiter es hatte sagen mussen um der kirchlichen tJeberzeugung vollen Ausdruck zu geben. Es triff't ihn alsdann der VorwurJ' der M u th losi gkeit oder Feigheii, aber nicht des Irrlhums. 4° Lauten die Ausdrücke eines Papstes scheinbar heterodox, ist aber der damit verbundene Sinn nachw ei sli ch in der Wahrheit und Rechtglaubigkeit begriindet, und vereiniget sich damit noch sogar der Umstand, dasz er keine die ganzc Kirche bindende, amtliche Entscheidung geben, sondern nur eine Meinung ztim Zwecke der Begütigung slreitcnder Parteien kundgeben will: so,hat Niemand das Recht, den apostolisrhen Stuhl ein Tribunal der Fehlbarkeit zu nemen.'quot; Vlg. het boven, blzz. 5S-61, verhandelde. - Och ofdeheeren „pastoorsquot; van Beek en Heykamp deze grondregels hadden gekend en behartigd! Onmogelijk zouden ze zich tot de schandelijke taak hebben aangegord - dc eerste, om het (te Rome veroordeeld) schot-sclnift „The condemnation oj Pope Honorius'quot;, - de tweede, om Gratry's eveneens omvetenschappelijke, van laster, sofisterij en historische feilen overvloeijende en door zoo velen reeds weder legde „Lettres a Msg*. Dechampsquot; - ieder met een „Inleidend woordquot;, welks dwaze redeneering, onbewezen feiten, schimp- en spottaal en uitvallen van razernij den beschaafden lezer walging verschaffen, aan óns lezend publiek in vertaling te durven aanbieden en mitsdien al zulke beuzelpraat, of gewetenloos moedwillig üf onvergeeflijk dom, te gaan beamen en beschermen. Waarlijk, het „Mundus vuil dicipi, decipiatur ergo!quot; van den kwakzalver-boerenbedrieger zou men hier bijna vermoeden.
444
Hilarius von einem Arianer eingeschriehene Erdic htuny betracht et werden 1.... Das Schwanken [!] des Papstes Vigilius hotte Ie in en Bezug auf das Dogma..., veranderlich zeigte er sich nur
ilber eine Frage der k irclt lichen Oekonomie..... Honorius liesz sich
in e fiihren; sein Antwortschreiben tear fast nur der Widerhall des von Sergias gesandten Briefes, und verrieth dabei eine auffallende dogmatische Vnklarheit [!] und ein ganzliches [?] Miszverstehen des in Frage ge-stellten [!] Lehrpunktes.... Er kornuit durc/t die Ünterscheidung der beiden unvermischt gebliebeuen Naturen und ihrer eigent h iim lick e n Wirk u n gsweisen der IVahrheit ganz nahe ; er behauptet zwar eine E inheit des IVillens in Christo , meint aber damit nur die Conformiteit des menschlichen mit dem göttlichen.... Ohne sich.... bestimmt fit r den Monotheletismus zu erkldren, begiinstigte er doch die [rrlehre und ndherte sich [?] d er se Iben 2..,. konnte man spater in diesem uniiberlegt [I]
1 Xn zijn (te Rome op den Index te vinden) Papstfabeln des Mitlelalters (München, 1863, S. 107) laat dezelfde Döllinger dezen Paus reeds een „schlim-merêquot; geloofsbelijdenis onderteekenen; maar toch was en bleef hij nog altoos: ,,in Icei'icm Momenie seines JLebms eigentlich haretisch.quot; Thans evenwel vindt ook Liberius, evenals Vigilius, Honorius, enz., bij den armzaligen Janusquot; In 'tge „heel geen genade meer. Louter kettersche hartstogt of „besoin de parti.quot;
2 Ten bewijze, hoe Döllinger, sinds lange, reeds een geheel anderen weg, dan dien der katholieke wetenschap, vroeger door hemzelven niet oneervol bewandeld, begon in te slaan, strekke zijn zeer stoute, nooit te bewijzen en nu in 't h. Vatikaansch Koncilie, althans zijdelings, veroordeelde opinie, in zijn Papstfabeln (S. 150; aldus blootgelegd: „Er [Honorius] hat Schreiben an die orientalischen Kirchen [?!] erlnssen üher deren monotheletischen [?!] Inhalt wohl nie ein Zweifel erhoben worden ware, wenn der Verfasser nicht gerade Papst gewesen ware.'''' 't Is belagchelijk. Maar, hoor nu verder, wat hij toen reeds bazelen dorst: „ Henn der Begrijf einer Entscheiding ex cathedra gehorig {!] erweitert, und nur [Nquot;B.] diejenige dogmatische Erkldrung dahin gerechnet wird, welche ein Papst [NB.] nicht inseinen Namen und für sich [!] , sondern im Namen der Kirche mit dem sicheren Bewustsein der in der Kirche herrschenden Lehre, also nach vorausqeqanqener ümfrage oder conciliarischer Erörterung erlaszt, dann, aber auch nur [?] dann, Idszt sich sagen, dasz Honorius nicht ex cathedra qeurtheilt /ia/je.quot; Het klinkt dwaas, immers ultra-gallikaansch, of liever, tamelijk jansenistieseh. Hoe 't zij, wanneer men deze en meer dergelijke schoorvoetende afwijkingen van Döllinger napluist, wordt het minder onbegrijpelijk, hoe het gebeuren kon, dat hij, eindelijk „Janusquot; geworden, zoowel in der janisten „Krwdgungen (München 1869)quot; als in zijn „Erklïrungquot; van 19 Jan. 1870 in de Augs-burger AUgemeine Zeitung en. ten allerlaatste (?), behalve, bij zijn definitieve exkommunikatie, in een schaamtelooze „Erkldrung an den Erzbisschef von München-Fr eising (28 Marz 1871)quot;, ook nog, weder onlangs, aan 't hoofd van een dertigtal mede-onderteekenaren, in hun „Juni-Erkldrung gegen den ganzen üeutschen EpiskopaC, den grofsten onzin, zoo dwaas als welligt nooit door een geleerd man is opgedbeht, veretnigen durfde met de meest drieste oppozitie
445
abgefaszten Schrei ben St off zur Verdammung wie [!] zur Ent.schuld iy u n y des Papstes findcn... Die sechste ökumenische Synode verdammte ihn [kon^Uiëel ?], weil er in Allem dent Sinne des Sergius gefolyt sei und dessen Lehre bestdtigt habe und so [?] war es a Herdiny s , wenngleich [!j man anzunehmen berechtiyt ist, dasz [NB!] Honorius besser gedacht habe dis er sich ausgedriickt hatquot;
Zeer uiteenloopend waren voorts, om ons hier tot de duit-sche literatuur dezer twee- of drievoudige historische Pausenkwestie te beperken, de meeningen van andere katholieke geleerden , o. a., vau Joh. Alzog 1, Th. Pachmann P. H. Reiuer-ding2, Jos. Ign. Ritter3, Jos. Schwane3, J. Schwetz4, Karl Werner5, F. A.. Frey 6, G. Schneemaun 7, J. Ad. Möhler 8, Carl Jos. van Hefele 9. En toch hadden, op de twee laatstgenoemden na, al deze auteurs, gelijk Rump uit hun eigen woorden aantoont, niet. slechts de Pausen Liberius en Vigilius geheel vrijgepleit, maar bovendien betoogd en bewezen , dat ook Paus Honorius T in zijn bewuste (al dan niet vervalschte) brieven, ontegenzeggelijk zeker, aan de algemeene Kerk gèèn geloofsdwaling te houden heeft voorgesteld, ja zelfs, persoonlijk of privatelijk niets monotheletiesch geloer-
29
Handb. der Universal-Kgesch. (8 Aufl., Mainz 18G6-7), I, 277, 321 f., 324 f.
Beitraqe zur Honorius- und Liberias-J'rage, Miiuster 1865.
Hnndb. der Kgeschichte (Bonn 1854) I, lQ, 316.
Jheol. fundam. seu generalis (ed. 5a, Viennte 1867).
Gesch. der apologet. u. pulem. Litiratur der christlichen Theologie (Schaft-hausen 1861-67), II, 407 f.
Kritischer Commenlnr über das Krecht (Bamberg 1812-1820) II, 197 ff.
Studiën über die Bonorius-Frage, Freib. im Breisg. 1864.
In de, na zijn dood(t 1838) , door den benediktijn P. B. Gams uitgegeven fragmenten eener beraamde Kgeschichte (Regensb. 1867) , 587 f.
Conciliengeschichte (Freib. 1S55-58) I, 657 ff, III, I38-27Ö f. - Zijn zonderling (straks te wederleggen) jongst -vverkje, alsook dat van Prof. Dr. A. Kuckgaber {„Die Irrlehre des Honorius und das vaticamsche Decret... Ein Ver-such zur Verstdndigmg, Stuttgart 1871), en meer andere, blijven hier, als van later dagteekening, buiten kwestie.
446
aard heeft, en mitsdien «ie' . iu ouzen strengsten zin des woords, Iteiier veroordeeld is iu veelbesproken anathema van 't VIe (eekurneniescli) Koncilie, welks algeheele eelitlieid wederom door soininigen wordt betwijfeld.
Poch zie, in '68, J69 en '70. tijdens het groot en dolzinnig krant- en pamfletgednusch tegen 't !i. Vatikaansch Koncilie, meer bepaaldelijk tegen de aloude Kerkleer over de Onfeilbaarheid van 's Pausen Opperleeraarsambt, en dezer, aanvankelijk niet onwaarschijnlijke, aldra blijkbaar noodzakelijke en, Gode zij dank, thans voor eeuwig uitgesproken tot-dogiua-verklaring, daar zag men, in Duitschland eeu „Janusquot; c. s , in Engeland zekeren Lo Page, Renouf, en in Frankrijk, behalve den door-en door-ligtzinnigen aöbe Gratry, een paar bisschoppen, in minstens zeer ongepasten vorm, als bestrijders [quasi van de opportuniteit) optreden bij zeker lees- en schandaal-graag publiek. En hun voornaamste schijngrond was, dat althans Paus Hono-rius, als Herder en Leeraar der gansche Kudde, baar de ketterij der monothelieten zou hebben opgedrongen en daarom dan ook, als zoodanig, als een ex cathedra geloofsdwaling leera-rend Paus, zal geanathematizeerd zijn!... Zelfs heefteen dier hooggeplaatsten, de welbekende Deken der Sorbonne, schier alle, honderdmaal wederlegde, ultra-gallikaansche beschuldigingen opgerakeld en niet weinig verzwaard, bovenal tegen de Pausen Honorius, Liberius en Vigilius '.
Volledigheidshalve, en tot wegneming aller bezwaren, ook van dezen aard, gaan we nu, achtereenvolgens, en om er, bij wijze van Aanhangsel, de IIe afdeeling van dit werk mee te sluiten, al deze drie Pausen verdedigen en vrijpleiten; wat wel omslagtig is en lastig, maar toch ook zeer nuttig en, althans voor sommige lezers, niet overbodig.
Nog vaster en nog onomstootelijker zal, meenen wij, onze reeds alzijdig en overvloedig bewezen thezis - het dogma dei-Pauselijke Onfeilbaarheid - voor ieders blik overeind staan, wanneer het, ook historiesch zeker, gebleken zal zijn, dat gèèn
1 Wat 's mans zonderlinge besch lüdiging tegen Paus- Eugenius IV betrpft zij is o. i. geen opzettelijke vermelding waard. Zelfs van Beek en van Vloten, twee mannen, die anders veel durven, kopieerden ze iu hun overgroot zonden-register niet.
447
Paus, als zoodanig, iets hoegenaamd aan alle geloovigen te houden heeft voorgeschreven, wat als ketterij door de Kerk was gebrandmerkt. Zelfs wenschen we nog verder te gaan ; we zullen aantoonen, dat op niet een dezer meergenoemde Pausen de smet kleeft van eigenlijk gezegde ketterij, d. i. fonneele dwaling tegen 't geloof.
§ 1. Het Onfeilbaar leeraarsambt van Paus Liberius (352-366).
Deze waarlijk groote en h. Paus wordt van niet minder dan drie kapitale misdaden of „geloofsdwalingenquot; beschuldigd. Hij heeft 1° een der drie geloofsbelijdenissen van Sirmium door eigen onderteekening beaamd en bekrachtigd, 2° den h. A.thana-sius wederregtelijk veroordeeld, en 3° aan ariaansche bisschoppen brieven van gemeenschap [„litterce formateequot;) verleend!
We zouden, strikt gesproken, met het volgende antwoord kunnen volstaan: 1° Het eerste geloofsformulier van Sirmium -en juist dit is, volgens Bossuet(?), door Liberius onder-te eken d 1 - behelst niets hoegenaamd, wat met de katholieke Geloofsleer in strijd is. 2° Aangaande individuëele of persoonlijke gevallen of feiten (Vgl., boven, Aid. I, Hfdst. II, blz. 61) kan ieder Paus, hetzij gezamenlijk met, hetzij buiten de leerareude Kerk om, zich vergissen. 3quot; Derhalve heeft Paus Liberius de verdichte gruwelen, op rekening van Atha-nasius rondgevent, hunnen gelooven; evenals hij, te goede trouwe, door huichelarij en fraaije betuigingen van orthodoxie , dermate is verschalkt hunnen worden, dat hij ariaauschgezinde bisschoppen in zijn kerkelijke gemeenschap zal opgenomen hebben.
Laat dus vrij al zulke zaken eens werkelijk waar heeten: onmogelijk is het, daaruit-alleen deugdelijk af te leiden, dat pauselijke leerbeslissingen [„definitiones ex cathedraquot;) niet altoos onhervormelijk, niet altoos Onfeilbaar zijn. Is ooit iemand bij magtc geweest, zal iemand ooit bij magte zijn, te bewijzen,
Def. Dcciar. cleri gallic., lib. xiv, cc. 33 (cd. cit.) F. Dit achttc weleer Dollinger (zie boven, blz. 443) zelf waarschijnlijk. Thans evenwel, „Janusquot; geworden, revelt hij zich zeiven, als doorgaans, driestweg en als een die krankzinnig is, tegen. Dit laatste zal straks blijken.
448
dat de h. Liberius, als Paus, met zijn hoogst apostoliescli gezag, aan de gansche Christenheid het arianisme of semi-arianisme als Geloofsleer te houden heeft voorgesteld? Nooit! Hoogstens zou derhalve heel deze beschuldiging, indien zij op waarheid steunde, het onomstootelijk feit, door geen katholiek betwist, kunnen bevestigen, dat, evenals ieder gewoon menschenkind, ook de Paus vermag te zondigen, als privaat-persoon en als privaat-leeraar dwalen, zelfs in den geloove dwalen kan, en mitsdien noch onzondigbaar, noch onbedriegbaar, noch, gelijk J. C., „de verpersoonlijkte Waarheidquot;, immers noch alomtegenwoordig, noch alwetend, noch alwijs, kortom: niet „God op aardequot; is1.
Maar, laat ons nagaan, of Liberius' „valquot;, te dikwerf beweerd en herhaald, een in der waarheid niet te betwijfelen his-toriesch feit mag heeten.
Naar luid van hetgeen alle geschiedschrijvers verzekeren, was de h. Liberius, althans zes of zeven jaar achtereen zeer zeker, een geduchte handhaver, een vreeselijk „bolwerk'quot; van de regt-zinnige leer, en een onvermoeid verdediger tevens van den h. en grooten Athanasius, patriarch van Alexandrië. Talrijk zijn , inzonderheid in 't Oosten, de bisschoppen, die, gelijk
Met al zulke liefelijke kwalifikatiën speelde, zelfs voor de dogmatische uit wijzing van 18 Julij 'TO, de zeei- konscientiëuze, boven allo eer- en schaamtegevoel verheven, „pastoorquot; J. A. van Beek. Ziehier een zijner fraaistesarkasraen (uit zijn eigen „Inleidend woordquot; voor Tlenoufs „Veroord. v Paus Honoriusquot;, biz. IV): „... de Onfeilbaarheid van den Pnbs mokt op hel aangekondigde Concilie ,als geluofspunl vastgesteld warden. In den Paus zal men voortaan [Luister!] hebben „tc erkennen: de verpersoonlijkte waarheid; God ojj aarde; die slechts „den mond te openen heeft, op welk gebied en omtrent welke zaal: ook, om allen „te verpligten voor die godspraak te buigen en hun v er stand g ev an (jen te „geven. De Onfeilbaar heid van den Paus!.... waartegen de gansche oud-„heid [meer niet?] zich luide verheft; waarmede in onverzoenlijken strijd is, alles „[meer niet?] wat de geschiedenis omtrent de Pausen leert!quot;''' Voorts volgen allerlei koddige „voorbeeldenquot;, en nog wel van ketters, die Pausen, of van Pausen, die ketters zullen geweest zijn, gelijk zelfs.... „de tegenwoordige Paus Pius IXquot;\\ 't Is waarachtig, om te.... huiveren? Och neen, razende dwazen moet men laten uitbulderen, vooral niet tegenspreken. En indien nu zulke lieden, eindelijk tot rast en bedaardheid gekomen, hun godslastering of wartaal eu onzin niet plegtig hei-roepen, zullen ze, of zeer gevaarlijke, voor 'tdwangbuis rijpe krankzinnigen gebleven, bf, bepaald zeker, en nu zoo formeel mogelijk, ketters geworden zijn. Ik weet waarlijk niet, wat hier het aannemelijkst is.
449
zelfs te Aries de pauselijke legaten, voor geweld of sluwe staats-list bezweken zijn en 's keizers opgedrongen veroordeeling van gezegden patriarch hehben onderteekend; Liberius heeft evenwel steeds over elke verleiding, hetzij van belofte, hetzij van geschenken, hetzij van bedreigingen, met bovennatuurlijke grootheid gezegevierd. En deze waarlijk groote Paus, - een man, die aan en over de wederregterlijk en met geweld verbannen bisschoppen zulke hartroerende brieven schreef; een man, die, nadat hij des nachts opgeligt en, uit vrees voor 't volk, in stilte van Bome naar Milaan vervoerd was, zelfs tegenover den arinanschen keizer Kon-stantius voor den onschuldig veroordeelden Athanasius in de bres durfde springen; een man , die op 's keizers vermetele en snoode spotvraag: „Hoe hoog wilt gij u in de wereld doen „gelden {Quota pars tu es orlis terrarum...?)?quot; met apostolische vrijmoedigheid ten antwoord gaf: „Al stond ik alleen, toch „zou daarom de zaak des geloofs niet verloren gaan (J$on diminuitur soHtudine mea verhum Jidei)quot; • een man, wiens ballingschap, ter oorzake zijner onbuigbare standvastigheid, twee volle en bange jaren geduurd heeft; een man , eindelijk, die later zelfs de handelingen van Rimini verwierp, enz., enz., - een zoo groot man zal desniettemin toegegeven, zal Athanasius' veroordeeling bekrachtigd, ja, zelf in 't geloof gewankeld, immers een hem voorgelegd geloofsformulier, met de katholieke leer in strijd, eigenhandig onderteekend en mitsdien (?) de geloofs-onge-schojidenheid van den apostolischen Leerstoel bezoedeld hebben! ! 't Ts, vooruit reeds , ongeloofelijk !
Desniettemin durft „Janusquot;, in schrille tegenspraak met Dr üöllinger d. i. met zich zeiven (zie, boven, blz. 448), tot zijn bewierookers raaskallen [Der Papst und das Concil, S. 73) :
,,L i lgt; er ins erkaufte com haiser die Riickkehr aus dein Exil „wit der Verdammuny des Athaiiasius uhd der Int e r .v c h r / f' „ei nes A ri an i sc h en Gin u ben v h eken ntn i s s es.
Dit lastervol aforisme, waaraan gemakshalve geen enkel bewijs wordt toegevoegd, is welteregt en zeer gepast door den talentvollen Dr J. Hergenröther met den geesel zijner fijne kritiek aldus gekastijd {Anti-Janus, S. 49 f.);
„____ der Fall dieses Papstes in deu Arianismus sei keineswegs gewisz,
sondern stark bezweifelt, und wetyi gewisz, so ware er kein völlig
450
freiei' geweson, da die Furchl vor dem Kaiser Constantius das Motiv war. noch weniger sei in ihm eine Glaubensdefinition gegebon 1. Viele Autored, wie Sokrates. Theodoret, Sulpiclus Severus zeugen für Libe-rius; von den gegen ihn angefuhrten Zeugnissen sind ineiirere offenba r uniicht2; aber auch wenn diese gelten, kann es sich nur um eine se-miarianische katholisirende Formel, nicht um ein „Arianisches Glauhensh ekenntniszquot; handeln; es kann Liberius nicht wegen dessen, ■was er that, sondern wegen dessen, was er unterliesz, wegen seines Stillschw eigens angeklagt, vom moralischen Standpunkte aus wegen seiner Schwache getadelt weiden. aber die dogmatische Reinheit seines Glaubens bleibt davon unberührt.... Wenn nun weiter gesagt wird [bij „Janusquot; ihid.]: „Diexer Ahfall des Liherius hat das yanze Mit-„tclaltcr hindurch als Bewets yvyolten, dasz Papste ebetiso .jjut als jeder andere in Hiiresie verf allen kannenquot;, zugleich aber f'eststeht [Vgl., boven, blzz. 335-345], dasz im Mittelaltsr die Lehre von der piipstlichen Unfèhlbarkeit die herrschende war, so ist eine Ausgleichung für die Infallibilisten darin gegeben, dasz nur der for tn lichen die ganze Kirche verpflich tenden Lehrent-scheidung des Papstes als Vater und Lehrer aller Christen die U n t riigli c hkei t zugeschrieben wird, nicht aber seinen sonstigen Schriften und Akten.quot;
Maar wat clan toch, vraagt onze zaakkundige Wensing, wiens voortreffelijk, heel deze kwestie omvattend antwoord (t. a. p., ITT, 162 vv.) wij ten volle onderschrijven:
„Wat is er te houden »an dezen val, welken ernstige |! | geschiedschrijvers aangenomen hebben, op grond der getuigenissen van de hh. Hie-ronymus. Hilarius, Athanasius, ja, Liherius zeiven? Fleury zegt (in zijne Hist, Ecclésiast. Liv. X1H.) daarover het volgende: ..Paus Liherius ,.had twee jaren in ballingschap doorgebragt, welke al strenger werd, „zon dat hem een diaken, Urbicus genaamd, dien hij altijd bij zich had, „ontnomen werd. Fortinatianus, bisschop van Aquileja, begon nu bij „hem aan te houden, dat hij zich naar den wil des keizers zou voegen, „en liet hem niet met rust tot dat hij onderteekende. Demophilus, bisschop van Berea. alwaar Liherius in ballingschap leefde, bood hem de „geloofsbelijdenis van Sirmium aan, dat is, volgens he t waa rschij n-„lijkste gevoelen, de eerste (van Sirmium,) tegen Photinus vervaar-„digd, in het concilie (aldaar) van het jaar 351, waarop Demophilus „zelf tegenwoordig was geweest; welke (geloofsbelijdenis) de beide uit-„drukkingen: van een zelfde wezen [homoöusios) en van een
„Liberii lapsus non certus, nee si certus, voluntanus, nee in de/initionefidei.'''' Petr. Ballerini, de vi ac ralione print., C. XV, §13, n, 30, pp. 297,299, 300.
Op de onechtheid der z. g. fragmenta Hilarii, en van meer andere val-schclijk aangehaalde oorkonden, komen we straks nader terug.
451
,,soor t gel ij k wezen {homoio usios) ongebruikt had gelalen, maar „overigens kon verdedigd worden, gelijk zij ook door den li. lli-„larius werkelijk is verdedigd. Liberius keurde haar goed en on-„derleekende haar. als katholiek zijnde; bij onttrok zich (?!] aan de ..gemeenschap met Athanasius, en omhelsde [?? ?] die der üosterscben, ,,dat is, der Arianen.quot;
.,Fleury, die niet van partijdigheid ten gunste der pausen verdacht kan worden, erkent dus reeds, dat de geloofsbelijdenis, door Liberius onderteekend, katholiek was; dit is dan reeds cene in ruiming, en wel eene zeer belangrijke. Zijn veel grooter tijdgenoot, de beroemde liossuet, bisschop van Meaux, was van liet zeilde gevoelen. . Zijn secretaris getuigt, dat hij. in zijn werk de Potentate Ecdesiastica ..de ..gebeele plaats, aangaande paus Liberius, schrapte, omdat „zij geen degelijk bewijs was, voor wat hij daar betoogde 1.quot; Paus Liberius zal echter nog verder gegaan zijn en, in 358, bij Con-stantius ontboden, te Sirmium de derde geloofsbelijdenis, ten genoemden jare, aldaar vervaardigd, onderteekend hebben. In het ergste lt;^eval, had Liberius hierin dan een middel voor zijne persoonlijke vrijheid gezocht en gevonden, maar zekerlijk niet e.r cathedra gesproken, dat wil zeggen, niet, als hoofd der Kerk, cene gel o o fs besl i s si ng genomen, om ze voor alle geloovigen ver-pligtend te maken: want de voorbereidingen tot zoodanige uitspraak ontbreken hier. en dat deze geloofsbelijdenis ooit eenig gezag in de Kerk beeft bekomen, of dat er van 's pausen zijde eenige poging gedaan zou zijn, om haar verbindend te maken, daaraan heeft nooi t iem an d gedacht. Maar de vraag zou kunnen zijn. of. de werkelijkheid dier onderteekening verondersteld. paus Liberius misschien voor zijn eigen persoon in dwaling zou zijn gevallen, of die althans, de kwellingen moede en de terugkeer naar Home verlangende, voor het oog beleden zou hebben. Toen ter lijd was de, voor de zegepraal van het Arianisme steeds ingehoudene, tweespalt tusschen de strenge Arianen en de zachtere of lialf-Arianen, reeds tot eene zekere hoogte gekomen, lie laatslen hadden, onder de twee Eusebiussen. van Nikomedlë en Cesarea. een middelweg willen inslaan en, tol verzoenend woord, dal van homoiousios gekozen. He verloochenaars van de godheid des Zaligmakers noemden zich daarmede te-vreden, omdat bet, niet, gelijk hel homoöusios, den Zoon Gods van eenzelfde wezen mei den Vader verklaarde, maar, als ontkenning daarvan. Hem slechts een soort y el ijk wezen, als dat des Vaders, toekende, en derhalve hun dwaalvernuft eene hen bevredigende speelruimte overliet. Doch ook de verdedigers der godhfeid van Christus, die de werkelijke strekking van dit woord, de verwerping namelijk van het homoöasios en bet daaraan gehechte leerbegrip, voorbij-
gt; Uaussot, Jlist. de Boss. L. VI. Pieces justif.
452
zagea, en slechts op de afgetrokken beteekenis en de redeneerkundige gevolgen van dit woord opmerkzaam waren, konden ter goeder trouw zich daarmede vereenigen: want, is de Zoou van een soortgelijk wezen als dat des Vaders, dan is hij ook van het eeiiKje y od-delijk wezen, en dus van eenzelfde wezen met den Vader. Tot dusverre hadden de Half-A.rianen.de bovenhand; maar in 35quot; waren de hoofden der strenge Arianen, de bisschoppen Ursacius en Valens, die. zonder eenige wijziging of verzachting, den Zoon Gods een bloot schepsel noemden, reeds in zoo verre de gunstelingen van keizer Constantius geworden, dat zij den toon gaven, en te Sir-mium, in de tweede geloofsbelijdenis van die plaats, zoowel het woord homoiousios, als dat homoöusios, met de aan beiden gehechte leerbegrippen verwierpen. Weldra echter werden zij aan bet hof verdrongen door de llalf-Arianen, en de derde geloofsbelijdenis van Sirmium was weder in den zin dezer laatsten vervaardigd, zoo echter, dat (waarschijnlijk om den strengen Arianen althans eenige bevrediging te schenken) het woord homoöusios afgekeurd werd: nogtans - wat hier ■ in het oog moet gehouden worden - h el werd niet in dien zin afgekeurd, waarin het te Nicea in de geloofsbelijdenis was opgenomen; hierover werd gezwegen; maar het werd afgekeurd om het misbruik, hetwelk Paulus van Soinosata, Photinus en Marcellus van Ancyra daarvan gemaakt hadden; in den valschen zin dus, welken zij aan dat woord gehecht hadden, werd het hier, even als in de kerkvergadering van 269, verworpen. Indien paus Liberius dan werkelijk deze geloofsbelijdenis onderteekend inogte hebben, zoo volgt hier niet uit, dat hij ook van leerbegrip is veranderd: slechts het woord,niet het geloof van Nicea zou hij opgeofferd hebben, en wel om eene reden, waarom dat woord reeds in 29G. door de kerkvergadering van Antiochië, in haren strijd tegen l'aulus' van Samosata, afgekeurd was. Dat nu paus Liberius inderdaad het geloof van Nicea ou-wrikbaar heeft gehandhaafd, blijkt dan ook. zelfs in de veronderstelling van het feit zijner on d ert eeke nin g, uit denzelfden So-zomenus, die dit feit in zijne Kerkelijke Geschiedenis geboekt heeft. Hij verhaalt namelijk, dat Eudoxius van Antiochië het gerucht verspreidde, dat paus Liberius het homoöusios verworpen en het homoiousios aangenomen bad; maar dat, om deze uitlegging tegen te spreken, de paus zijner onderteekening de verklaring toevoegde: „al. w ie niet be-„1 ijdt, dat de Zoon naar het wezen en in alles den Vader gel ijk ,,is, zal buiten de Kerk gesloten zijn.quot; Indien paus Liberius op dit tijdstip, waarop men voorgeeft dat hij zou gevallen zijn, éene plegtige en verbindende uitspraak hebbe gedaan; zoo is dit deze laatste, waarbij hij met uitsluiting buiten de Kerk h en bedreigt, die niet datgene van den Zoon Gods belijden, wat het concilie van Nicea uitgesproken heeft. In
453
deze leer bleef hij, ook na zijne terugkomst te Rome. zich onwankelbaar gelijk. Terwijl de valsche paus Felix, door't volk verdreven, deze stad moest ruimen, was Liberius daar in hoogaclitiug; in 3G0 verwierp deze paus ook de latere, na den afloop der kerkvergadering te Rimini, door de bisschoppen aldaar verrigte handelingen en ondertce-keningen, en beval, dal zij eerst, na dezelve herroepen te hebben, tot de kerkelijke gemeenschap zouden toegelaten worden; en toen in 366 de Half'-Arianen. destiids ook Macedonianen benoemd, hein om
j O
hereeniging met de Kerk verzochten. vorderde en verkreeg hij van ben de onderteekening van het vroeger door hen vervolgde homoöu-sios: Liberius noemde bij deze gelegenheid dit woord het bolwerk des gelool's. En desniettegenstaande heeft hem. in al den overigen tijd zijns levens, noch vriend noch vijand eenige zwakheid in het gelool. laat staan een afval daarvan, verweten of n agegeven.
„Hoe weinig is ook dergelijk een afval met die genade van standvastigheid, met die bovennatuurlijke grootheid van ziel, door paus Liberius. twee of drie jaren te voren, in tegenwoordigheid van keizer Con-stanlius aan den dag gelegd, overeen te brengen! Maar zoo even zagen wij de bron van dat gerucht. Eudoxius was het begonnen te verspreiden. Laster der Arianen was het. Om deze voorgegevene zwakheid des pausen te verontschuldigen, ja. maar ook om ze geloofbaar te maken, wil men dat die sterke vesting, door langdurige en toenemende kwellingen ondermijnd, ten laatste ingestort is. Maar waarom zal, opdat 's pausen terugkeer naar Rome mogelijk wierde, juist in hem de standvastigheid. dat is, het werk der genade, gebroken zijn geworden? Waarom vergeet men, dat bij den keizer, die. als man zonder geloofskennis en overtuiging, in al die godsdienstgeschillen niets meer dan een strijd over woorden zag en steeds de speelbal was zijner onverstandig gekozene gunstelingen, - dat bij Constantius niets bestendiger was dan de onbestendigheid zelve? Waarom vergeet men. dat de stemming van het volk te Rome, welke, reeds bij zijne tegenwoordigheid aldaar, zoo stoutmoedig zich geopenbaard had, en blijkens het straffeloos verjagen van Felix, olschoon 's keizers gunsteling, eer in verbittering toegenomen dan verzacht was, en ook door Constantius ontzien werd. hem noopte, paus Liberius te ontslaan en aan zijne kudde weer te geven? Zien wij niet weldra den h. Hilarius. door eene bijzondere voeging Gods. met 's keizers verlof, ja, gelijk men denkt, op aanraden der Arianen zelven. in zijn bisdom wederkeeren. zonder dat er eenige onderteekening van hem verlangd wordt? Toen bisschop Euseblus van Samosata de verkiezingsakte des h. Meletius tot bisschop van Antiochië aan den keizerlijken gezant, in weerwil der hem gedane bedreiging, weigerde uit te leveren, omdat deze akte een blijkbaar bewijs van de goddeloosheid der Arianen bevatte, wist Constantius, hoe de Arianen hem
454
ook mogen opgestookt hebben, 's mans grootmoedige standvastig-lieid te bewonderen. Maar bij 's pausen vrijlating mag aan geene inwerking der goddelijke Voorzienigheid gedacht ■worden, daarvoor mogen geene edele roerselen medegewerkt bebb en; de paus mag zijne wederkomst te Rome slechts door mensc hel ij k e. slechts door laaghartige middelen gekocht hebben. Neen, eene zaak, die aan een hof, als dat van Con s tan tins was, is voorgevallen; waarvan slechts zijne valschhartige gunstelingen de getuigen waren; waarover reeds terstond de laster zijn zwadder begon te verspreiden; ten aanzien van welke, gelijk wij weldra zien zullen, zoo vele v er valse h ingen van geschril'ten gebeurd zijn; zoodanig eene zaak mag niet geloofd worden, zoo bestaan te hebben, als de vijandige partij verhaald beeft. De keizer had den terugkeer van Liberius aan het volk van Rome beloofd: dit woord wilde hij houden en kon hij, ook om de stemming dier stad. niet breken. Hij had. gelijk, het volgende jaar, zijne bevelen, bij gelegenheid der dubbele kerkvergadering te Rimini en Seleucia, allerduidelijkst zeggen, nog een tweeden wensch. Hij was die geloofstwisten en dat eeuwig afwisselen van geloofsformulieren moede, en wilde eensgezindheid. Zou hij thans, wat op zich niet onaannemelijk is. én om den schijn te bewaren . én om nu, terwijl hij met het hoold zelf der Kerk onderhandelde, de verlangde eendragt te bewerken, van den paus en te gelijk ook van de Arianen eene en dezelfde onderteekening gewenscht hebben ; zijne plooibare gunstelingen zullen wel geweten hebben, welke geloofsbelijdenis zij daarvoor aan den h. Liberius moesten voorleggen, en zij, die naar iedere omstandigheid zich wisten te voegen, die onder dezelfde woorden de oude kerkleer en de ariaansche tevens beleden l. zullen gereedelijk hetzelfde formulier, als paus Liberius, onderteekend hebben.... Het veronderstelde feit nu. dat de paus en de bekende Arianen eenzelfde formulier onderteekend hadden, kon tot velerlei gevolgtrekkingen en geruchten van kerkelijke gemeenschap met de ketters en van veroordeeling des h. Athanasius aanleiding geven, en de partij heeft het zekerlijk niet aan logenachtige overdrijvingen laten ontbreken. Maar i n dien vorm, als de vijanden der Kerk verhalen, kan vooral niet de onderteekening van een kettersch geloofsformulier, en kunnen ook de gemeenschap met de Arianen en de veroordeeling van Athanasius niet bestaan hebben. Dit
,.In 366 verklaarden de Half-Arianen of Macedoniauen aan Paus Liberius, dat zij in hunne gewone uitdrukking: „De Zoon is den Vader in alles „gelijk,quot; eigenlijk niets anders geleerd hadden, dan wat het homoöusios beteekende. Velen was dit werkelijk ernst; anderen echter verklaarden dit wederom zóó, dat de Zoon die gelijkheid niet van eeuwigheid bezat, maar in den tijd, door de genade, had ontvangen.quot;1
waarborgt ons 's pausen karakter; cüt waarborgt zijn later gedrag; dit waarborgt zijne rust en zijn voortdurend aanzien te Uome; dit waarborgt het uitblijven van alle opspraak in eene anders zoo ergerlijke zaak; dit waarborgt, mag men er bijvoegen, alle gebrek aan degelijk bewijs.
„Inderdaad veel waarschijnlijker is het gevoelen van hen, die, met beroep op de geschiedschrijvers Theodoretus, Socrates en Sulpitius Se-verus, het daarvoor houden, dat Liberius zonder eenige ondertee-kening en derhalve zonder gemeenschap met de Ariauen gehouden te hebben, en zonder veroordeeling van Atliana-sius, te Rome wederkwam.
„Wij weten, dat Osius, toen een honderdjarige grijsaard, in gevangenschap zijnde, in 357, te Sirmium gedwongen is geworden, de tweede geloofsbelijdenis dier plaats te onderteekenen; maar wij zien ook, in een geschrift van Phebadius, welken rouw in de Kerk. weiken trots onder de Arianen die val verwekte. Over Liberius. van wiens val de ergernis toch oneindig grooter zou geweest zijn. is noch zegezang der partij, noch ui t leggi ng, of verantwoording van eenig kerkelijk schrijver bekend. Doch naauwelijks was Osius te Cordova weder gekeerd, of hij herstelde zijne fout; van den kant van Liberius is geene herroeping bekend, of door iemand gevorderd.
„Paus Liberius werd te Rome met vreugde en in zegepraal ontvangen. Zou dit gebeurd zijn, zou die achting niet in afkeer veranderd zijn. indien hij werkelijk getallen ware? Maar, meent men, het volk in het Westen had zich met die geschillen over de verhouding van God den Zoon tot den Vader nog weinig opgehouden, en verstond naauwelijks dit vraagpunt in deszells beteekenis. Zou men dan te Rome. na al de gebeurtenissen onder de pausen Sylvester en Julius, na zoo vele verdrevene bisschoppen en het concilie over hunne zaak gezien te hebben, na zoo lang en zoo hartelijk paus Liberius betreurd te hebben, nog niet geweten liebben, wat van dit alles de rede was? Werd daar geen godsdienstig onderwijs gegeven? Maar het ontvlugtte dan toch, gelijk wij boven zagen, de kerkelijke gemeenschap met Felix, omdat hij met de Arianen in zoodanige gemeenschap stond. Waarom ontvlugtte het ook niet Liberius, Indien hij in die zelfde gemeenschap ware getreden? Toch wil men, dat hij, nog te Rome zijnde, daarin volhard heeft: anders zou Constantius hem daar niet geduld hebben. Maar de valsche paus Felix, een gunsteling des hofs, moest, door het volk verdreven, Rome verlaten; hij deed nog eene poging om althans aan de overzijde des Tibers zich te vestigen, doch werd andermaal verdreven, en leefde nog acht jaren, zonder in Rome weder te kunnen komen; en Constantius wilde, of liever moest het dulden.
„Beschouwen wij nu de als bewijzen van den val des pausen Liberius
(■ij
'ffii
s
af®:
ü
ll:d
m Éi
if
456
aangehaalde getuigenissen der hh. Athanasius, Hieronymus, Hilarius en Liberius zeiven; zij zouden onwedersprekclljk sfi.Sji, indien zij tooi* echt mogten gelden (Verg. Rohrbacher.
Hist, de iEijl. VI. 1. 33.); maar oopdeeikaiiiils oisdcpzuciit. verliezen zij hare waarde.
„De li. Athanasius spreekt over den val van Liberius In zijn Verdedig-schrift tegen de Arianen en in zijae Geschiedenis der Arianen. Men wete echter, dat het VerdedigscJirift i'eeds in 350, en dlt;.1 Geschiedenis insge-Jijks voor 357, geschreven zijn: de bedoelde getuigenissen nopens den val van Liberius moeten er dus later tusschen geschoven zijn. Maar dit zal door Athanasius zeiven geschied zijn 1; er wordt echter geen ander bewijs voor aangevoerd, dan dat de schrijver die beide geschriften na het jaar 358 in handen gehad en anderen overgezonden heelt; bevindt men echter, (lat jjt-ïL V t-rdedigsckrift, door die bijvoeging , i a plaats van krachtiger te worden, in bondigheid verliest, ja, belag-chelijk wordt (Rohrbacber, t. a. p.); zoo moet men haar zeker aan eene andere hand toeschrijven en verdenkt men evenzeer de inlassching in de Geschiedenis.
•J'e getuigenissen, ook de brieven van Liberius zeiven. ontleend aan de Fragmenta, welke den h. Hilarius toegeschreven ■worden, zijn blijkbaar valsche stukken 2. Maar in zijn werk De
Von Ilefelc, Conc.-Gesch. I. § 81. [Dat overigens de uitlegging van dezen geleerden geschiedschrijver, weleer hooglecraar te Tubingen, thans hispchon van Kottenlmi'g, niet met de grondregels overeenkomt, welke de kritiek gewoon is te behartigen, waar de juiste dagteekening van patristische werken bepaald moet worden. - dit heeft de leuvensche Prof. Lefebve, ter straks aan te halen plaatse, tastbaar aangetoond. Ook is, alreeds in 1855, smans, in menig op-zigt, zonderlinge en onhoudbare zienswijze over Liberius en diens „valquot; door Prof. !gt; F. H. Reinerding (t. a p., II, 18-72) grondig en o i. deugdelijk we-derlegd geworden. Toch bleef, ook hier, v. H. voor te velen de groote „m a g i s t e r.quot;]
[En dit is een zeer belangrijk punt, want hiermeê valt geheel het hoofdargument van Liberiusquot; beschuldigers. Laat ons dan, op quot;t voetspoor dei' bollandisten (Ada ss., Sept., pp. 574-58 i) en va' I )r .T. B. Lefebve {Revue , 1869, II, 625-631) de valsehheid dier stukken kortelijk vaststellen. Onder de werken, aan den h. Hilarius toegeschreven, worden vijftien Jragmenten aangetroffen, waaromtrent beweerd is, dat zij uit de „Geschiedenis der Svnt'dm van Rimini en Selcuciëquot; zouden getrokken zijn; terwijl de h. Hieronymus getuigt, dat van d.ze „qeachiedenisquot; niemand anders de schrijver was dan de h. Hilarius zelf (Zie Opera s. Hilar., II, 619-724). Nu is zelfs Dom Pierre Constant, een zeer voornaam benediktijn-uitgever, van meeaing geweest, dat al deze mjjtim fraqmenten wel degelijk vervaardigd zijn door gezegden bisschop van Poitiers. Tot bewijs beroept hij zich, èn op 't gezag van twee MSS., èn op de onderlinge overeenkomst van stijl. Maar al kan men deze twee bewijsgronden met volkomen regt inroepen, om de echtheid van het eerste dier vijftien fragmmten aan te toonen , sleek houden zij voor geen der ove-
457
Syuodis spreekt deze heilige kerkleeraar, bij zijne vergelijkinge dei-onderscheidene geloofsbelijdenissen, wel van den val des bisschops Osius, maar gewaagt met geen enkel woord over dien van paus Liberius. De paus heeft dus niets, of zekerlijk niets, wat ketterscb was, onderteekend (Rohrbacher t. a. p.). Zegt dan de h. Hilarius, „dat hij niet weet, „of de keizer grooter misdaad had begaau met Liberius te verbannen, „of met hem naar Rome weder te zenden,quot; zoo is dat woord niet als eene beschuldiging des pausen bedoeld,
„Van den h. Hieronymus haalt men, uil diens Kromjk, de ■«oorden aan: „Liberius, door het verdriet der ballingschap overwonnen, heeft „de ketterij onderteekend en is als in zegepraal Rome binnengetrokken.quot;
ligc. Deze, trouwens, bestaan uit synodale brieven, uit brieven van keizer Konstantius, van ettelijke bisschoppen, alsook van Paus Liberius, kortom, uit allerlei zameugeraapte brokstukken, elk van een bijzonderen titel voorzien en, in beide MSS., zonder eenige de minste logische of chronologische orde overgeschreven. Nu staat in gèèn dezer twee handschriften te lezen, dat meergemelde vijftien fragmenten uit een werk des h. Hilarius genomen zijn. Ook mag men, noch uit de titels der doknmenten, noch uit de korte opmerkingen, er tusschen in gelascht, met redelijkheid afleiden, dat de stijl ervan met Hilarius' gewone schrijfwijs overeenkomt; integendeel: alles verraadt hier kennelijk de hand van een zeer onbedreven kopist. Immers, eenige dier aangevoerde brokstukken zijn zelfs van later dagteekeniug dan het door den h. bisschop van Poitiers geschreven werk; weer andere zijn aan het doel, door Hilarius beoogd, geheel vreemd; nog andere, eindelijk, zijn, weliswaar, aan de echte schriften des h. Kerkleeraars ontleend, edoch met zoo vele en zoo iliepingrijpende varianten tevens doorweefd, dat het ongeoorloofd is, deze vijftien fragmtnten aan den beroemden verdediger van Nicea toe te schrijven. De, anders zoo wisse en degelijke, kritiek der benediktijnen is derhalve hier blijkbaar te kort geschoten. - Maar deze fragmenten behelzen, als gezegd is, tal van brieven, welke men Paus Liberius heeft aangeleund. De eerste dier brieven (Jraym. IV, p. 678) is ontegenzeggelijk valsch: èn de bollandisten (t. a. p. pp. 580-582), èn Montfaucon ( Opera s. Alhau., Prolegum , anin.adr. XX, pp. GLXXX, CLXXXIII, ed. Migne), èn tot zelfs Dom P. Constant {Opera s. Hilar., T. II, p. 670, nota, ed. Migne) bewijzen, dat hij door arianen is opgesteld. G elijkerwij s wordt ook de rest dier brieven (/rai/m. VI, pp. 609, 693, 695) eenpariglijk door de geleerden verworpen. En nu is hier, eensdeels, de stijl geheel dezelfde als die des eersten briefs, en tegelijkertijd geheel verschillende van den schrijftrant, in Liberius echte brie» ven waar te nemen. Zij overigens, die er de valschheid van aangetoond hebben op tal van historische bewijsgronden, zijn wetenschappelijke mannen van den eersten rang (zie de Bollandisten t. a. p., pp. 58'2-58i; Zaccaria, Jhes, theo! , T. II, pp. 591-597, Baron, ad ann. 352; Labbe, Cone., II, 757; Hefele, Comiiiengesch., t. a. p., SS. 792-812). Met alle regt derhalve worden tegenwoordig èn deze op Hilarius' naam rondgevente brokstukkken èn de apokryfe epistels, daarin voorkomende, als onechte waar verworpen. Vgl. J. B. Palma, I., cc. 44 sq., pp. 167-180.]
458
Du groote bewijskracht dezer getuigenis is in der daad meer schijn dan ■wezen, wanneer men bedenkt, dat die Kronylc meer dan dertig .jaren na de ballingschap van Paus Liberius, en daarbij, In het Oosten geschreven is, alwaar de nagedachtenis diens pausen aan den grootsten laster ter prooi was, en dat deze zoo sterk gekleurde aanteekening, welke met de geschiedenis, gelijk aangetoond is. niet overeenkomt. uit deze onzuivere bron moet gevloeid zijn. Moeijelijk is zij dan ook aan Hieronymus zeiven toe te schrijven; 't is, trouwens, bewezen, dat de tekst zijner Kronyk zeer vervalscht is; de geleerde Thomas Menochius verklaart dan ook: „Er is zeli's geen spoor van den val van paus „Liberius te vinden in het handschrift dier Kronylc, het-„welk in het Vatikaan berust, en hetwelk den paus ten geschenke is gegeven door de koningin van Zweden; welk „handschrift liolstenius beweert zeer oud te zijn en de geleerden oordeelen dat in de zesde of zevende eeuw geschreven is.quot; Ook hier komt men wederom op eene bijvoeging van lateren tijd uit.
„Eene andere plaats, aan de Kerkelijke Schrijvers [c. 971 van den h. Hieronymus ontleend, is niet zekerder eclit. Hoe geheel anders schrijft wederom Rufinus in zijne Kerkelijke Geschiedenis'. Rulinus, de tijdgenoot, van Hieronymus. was priester van Aquileja; hij kan paus Liberius gekend hebben; maar zekerlijk had hij den bisschop van Aquileja. For-tunatianus, gekend, die paus Liberius tot dien voorgewenden misstap zal overgehaald hebben; en evenwel schrijft hij: „Liberius, de bis-„schop van Rome, is nog bij het leven van Constautius daar weder „gekomen; maar ik weet niet juist, of de keizer dit hem veroorloofde, „omdat hij (Liberius) overgegaan is tot eene onderteckening, dan „of Constautius dit vergund heeft, om het volk van Rome., hetwelk „hem dit voor zijn ('s keizers) vertrek uit die stad verzocht had, ge-„noegen te geven.quot; — Is het niet uit alles duidelijk, dat de wederkomst van paus Liberius uil zijn ballingsoord, eene van die zaken is. waarvan de partijzucht zich getracht heeft meester te maken, en leugen noch bedrog gespaard heeft, ten einde de publieke opinie voor zich te winnen? De waarheid is, dal paus Liberius voortdurend eene achting genoot, welke ons over zijn persoonlijk karakter en zijn gedrag als hoold der kerk geheel anders doet denken. Geen enkel katholiek bisschop ziet men uil de kerkelijke gemeenschap met hem treden. Hi-larius, in wiens mond men banvonnissen tegen paus Liberius gelegd heeft, gaal In 360, toen hij door Constantius weder in vrijheid gesteld was, nog voor dat hij in zijn bisdom wederkeert, eerst dien paus te Rome bezoeken en verslag geven. Niet een der bisschoppen, die te Rimini, hetzij schuldig of onschuldig, eene onderteekening gedaan hadden, welke paus Liberius wraakte, tracht zijn gedrag door het voorbeeld van dien paus te reglvaardigen. en ook uit de partij der Arianen hoort men geene enkele slem opgaan. die zich op de eigene onderteekening
459
\an Liberius beroept. Voorts geven de grootste heiligen, de kundigste mannen, een onbepaalden lol' aan zijne deugden en zijnen moed; de h. paus Siricius huldigt hem als een zijner roemrijkste voorgangers; de h. Basilius noemt hem gelukzalig; de h. Epiphanius noemt hein een paus gelukkiger gedachtenis; Cassiodorus noemt hem den grooten Liberius. den zeer heiligen bisschop, die al de anderen in verdiensten overtreft en in alles een der beroemdsten is; ïheodoretus beschouwt hein als een roemrijk en zegevierend strijder voor de waarheid; de h. Ambrosius zegt van hem, dal hij een heilige, een zeer heilige bisschop was: „'t Is „tijd, zegt hij aan zijne zuster Marcellina, u de onderrigtingen te herln-..neren van Liberius, dien paus heiliger gedachtenis: trouwens, de woor-„den eens redenaars zijn innemender, naarmate zijne deugden grooter „zijn.quot; Het Menologium der Grieken eindelijk, hetwelk aan geen verdenking onderhevig kan zijn, kondigt liet leest des h. Liberius aan in dezer voege: „27 September, gedachtenis van onzen heiligen vader Liberius. „De gelukzalige Liberius, verdediger der waarheid, was „bisschop van Rome ten tijde der regering van (quot;onstan-„tius; zijn brandende ijver voor het ware geloof deed hem „optreden als verdediger des h. Athanasius, die door de „ketters vervolgd en van zijn bisschoppeiijken zetel te „Alexandrië verdreven was, wegens zijne betoonde ge-„hechtheid aan de waarheid. Zoolang Konstantijn en Con-„stans, de twee oudste zonen van Konstantijn den Groole, „leefden, zegevierde het orthodoksche geloof; maar na den „dood dier vorsten, was Cons tan ti us, de jongste, die arius-„gezind was, alleen meester van het rijk, en de ketterij „verkreeg de bovenhand. Toen werd Liberius, die uit al „zij nc krachten de goddeloosheid der ketters bestreed, naar „Berea. eene stad in Thracië, verbannen; maar de Romei-„nen. wier liefde en hoogachting hij bezat, bleven hem ge-„trouw en verzochten den keizer om zijne terugkomst. Libe-„rius kwam te Rome weder, en stierf daar. na zijne kudde „met wijsheid gehoed te hebben.quot;
„Na al die getuigenissen en redeneergronden, kan men veilig overgaan tot de gevolgtrekking, dat de val van Liberius eene leugen is geweest, welke opliet veld der geschiedenis, tot zekere iuzigten, uitgestrooid werd. In geval deze moedige paus eene andere geloofsbelijdenis dan die van Nice a onderteekend heeft, heeft hij ongetwijfeld ge ene andere dan eene orthodoksche, geene andere dan eene waarlijk katholieke onderteekend, geene andere dan eene zoodanige. welke, al mogte daarin het woord homoöusios niet zijn voorgekomen, evenwel deugdelijk leerde, dat de Zoon van éenzelfde wezen is met den Vader: nl de echtc di'Ungeu en Akten dicus lieSll^ei) pausen leeren hem
460
kennen nis een onversaagd en standvastig verdcdilt; ger der katholieke godsdienst V
Tot zoover de geschiedenis.
Eu nu vraag ik , of niet al wie op 't gebied der katholieke wetenschap eenigszins te huis is, volkomen regt had om van verbaasdheid uit de wolken te vallen, toen onlangs het zooveel ramoer verwekkend boek van den Deken der Sorboime, wat bovendien, in menig ander opzigt, van ultra-gallikaansche dwaasheid en tegenspraak overvloeit, zelfs dezen apodiktischen onzin te lezen gaf;
„ie fait de l' hérésie privée d' a n pap e s'est verifié par la chute [.'J de Libére, et il n est pas [!!!] niémême par ceux qui ne teulent \}.] pas reconnaitre dans les lettres de ce Pontife dn jHsement soleuael.'''!!!
Zoo ongelooflijk ver kan blinde hartstogtelijkheid zelfs een geleerd mensch doen afwijken! Maar toch, wie twee zulke groote en dikke boekdeelen uit durft geven, had hij niet vooraf dienen te weten, op wat al onwederlegbare gronden Liberius' „valquot; sinds lange reeds ontkend en verworpen is door niet weinige schrijvers van onmetelijke verdiensten, en dat althans de brieven, weleer, in minder heldere tijden, dezen Paus toegedicht, tegenwoordig door niet een ernstigen criticus als echt meer worden aangezien?! Wel mogen wij derhalve God bedanken, dat ook deze, op wijsgeerig gebied, niet on vermaarde auteur, uit den roes dier zwijmeling eindelijk tot verstand gekomen, heel zijn ongelukkig „historie-rekonstruëerenquot; en meêwaardig theologaste-ren zelf reeds herroepen heeft, door zich onvoorwaardelijk, als trouwens iedereen van hem verwachtte en hij zelf openlijk beloofd had, aan de Vatikaansche tot-dogma-verklaring der bewuste Onfeilbaarheidsleer te onderwerpen 1. Niettemin is ook hij, even-
Ziehier de eigen woorden, waarmee Msg' Maret (1869) de voorrede van zijn verongelukt „Mémoiréquot;' besloot: „Telle est notre oeuvre^ (zegt hij;. „II nous reste a la déposer aux pieds du Souveraic Pontife, „aux pieds de nos vénerablcs Collègues, les Pères du [destijds] „futur Concile. Nous la soumettons, du plus profond de notre „coeur, a leur examen, k leur jugement. Nous rétractons d'a-
461
als zijne meergemelde, deels oppervlakkiger, deels roekeloozer mede-oppozanten, een nieuw en welsprekend bewijs, dat slechts zeer enkele vernuften wetenschappelijke encyklopedisten zijn, en dat iemand schoone verzen maken, schitterende redevoeringen voordragen, filozofische schriften en ascetische werkjes vervaardigen, lid eener „Académie frangaisequot;, hoogleeraar aan een duitsche gemengde Universiteit, ja, tot zelfs voorzitter van een „geleerden-kongresquot; en, weet ik, wat al meer, zijn kan, en juist daarom nog geenszins is wat men een godgeleerde, een geschiedkenner, een uitstekend en onberispelijk criticus mag noemen. iVe sutor ultra____! 1
Opmerkenswaardige vortooning, diepbedroevend teeken desjong-sten tijds! Moest er een of ander Paus verketterd worden, dan zag men menigeen het begrip eener „pauselijke geloofsleerbeslissing {dejmitio ex cathedra)quot; zoo heel naauw niet nemen; dan verwaardigde men zich. veel, zeer veel door de vingers te zien; dan, och, dan was er, o! zoo gemakkelijk en spoedig, een „ge-
loofsbeslissing-e^-cffl^er/raquot;, omdat het____ in de kraam te pas
kwam! Maar als de hoogste Leerstoel, bij monde zijns beklee-ders, voor de gansche Kerk geloofsdekreten uitvaardigt, waarin, meêdoogenloos en onbewimpeld, de tijdgeest met zijn dwaalbegrippen gegispt en daarmee tevens de lievelings-ideeën of eigen
„vance tout ce qu'il pourrait y avoir, contre notrc intention, et „malgié tons nos soinsR], de contraire a la vérite' c a t h o I i q u c. Nos „affirmations sont souvent energiques paree que [!] nos convictions sont pro-„fondcs [!]. Mais nous savons aussi que, dans ces sortes de matières, „rillusion n'est pas impossible; et nous pre'fe'rorons toujours „un acte de foi e: d'obéissance a TÉglise aux speculations „d'une science toujoursQ!] imparfaite.quot; Strijd alzoo, en hevige strijd, was er ontegenzeggelijk tusschen het katholieke bisschopshart en den galli-kaanschen partij-man, maar, naast velerlei illuzies, toch ook goede meening en waarlijk goede trouw. En 't katholieke bisschopshart heeft ten laatste gezegevierd. Kere, wien eere toekomt! Zijn onderwerping aan 't h. vatikaansch Koncilie is bekend.
1 Dergelijken zijn nogtans het „grootequot; gezag, waarop onze jansenistische heeren „pastoorsquot; Heykamp, van Beek en van Vlooten, niet anders evenwel dan als laffe nabaauwers, zich beroepen, om hun stijfhoofdige scheuring en ketterij althans met eenig vernis van deugdelijkheid en redelijkheid te tooijen!! Is 't om den broode ? Is 't, om een handvol „goejequot; gemeentenaren fe b 1 ij v c n blinddoeken ? Wat hiervan zij, onverantwoordelijk is het èn voor God èn voor de Wetenschap. Zie Mt. XXIII: 13, 24 vv., Lk. XI: 52.
30
462
herseukinderen van dezen of genen geleerde alles behalve gespaard werden, gelijk bijv. in '64 de „Syllabusquot; gedaan heeft, zie, dan... is er volstrekt geen „pauselijk eindvonnis {ex cathe-drd)quot;\ dan ontbreekt er, nu dit, nu dat, noodwendig vereischte; dan had zich de Paus eerst nogmaals „ambtelijk klaar en bepaaldquot; moeten verklarenj dan bleef men over de autorita-tieve waarde van dit geloofsdekreet allerhande, vaak zoulelooze, twijfels opperen, niettegenstaande èn de Paus zelf en het episkopaat der gansche Kerk in de ondubbelzinnigste taal het verpligtend karakter van al zulke pauselijk geloofsdekreten in 't openbaar en sinds lange hadden verkondigd! Vanwaar toch dergelijk meten met tweederlei maat? Zetelt er bij dergelijke schrij-veren ziekte in •'t hoofd? In 't hart misschien? Wat hiervan zij, weten we niet; maar minstens onwetenschappelijk is deze houding zeer zeker. Och, of nu ook deze dwaling ophoude!
Ten overvloede sta hier een verblijdend woord. Terwijl, op 't voetspoor van volbloed-vijanden der Kerk, als Blondell, Basnage, de Potter, enz., tal van, deels ultra-gallikaansche, deels heel- of half-jansenistische, verdedigers der beruchte en door de Kerk herhaaldelijk veroordeelde „Deklaratie van 1682quot; den „val van Liberiusquot; a tort et a travers doordreven 1, mogt men, naast mannen als Stilting, Montfaucon, Zaccaiia, Palma, Constant, Chantrel, Bouix, Guéranger, Ramière, Lefebve, Rohrbacher, quot;VVen-sing, Willems, ï'rey, Werner, Schwane, Eeinerding, Hergenrö-ther, Phillips, Natalis Alexander, Corgne, Orsi, Ballerini, Mauro Cappellari, de h. Alphonsus de Ligorio, en meer andere katholieke geleerden van ongemeen talent en uitstekende verdiensten, zelfs edeldenkende en waarheidslievende protestanten ter verdediging van Paus Liberius zien optreden! Getuige Ro-segarten, die, in zijn GescJnchte des oströmischen kaiserthums Liberius lofprijst als een der „groote mannen, tegen wie „geen menschelijke kunst van overreding iets hoege-„naamd vermogt.quot; Ja, dit getuigden tot zelfs de maagdenburger centuriatoren, die [Hist, eccl., IV. c. X, p. 1181) hem niet
Zie o. a. Defensio declarat., P. II, 1. XIV, c. 35; De la Luzerne, sur la declaration de Cassemblee, etc. Dit zijn, voor de meeste onzer tegenstanders , ook waar men ze niet citeert, de twee hoofdbronnen!
463
durfden veroordeelen: „Het schijnt/' - zeggen ze-„dat alles, „wat men nopens Liberius' onderteekening tegen Atha-„nasius beweerd heeft, in geenen deele bewijst, dat hij „het ariaansche formulier goedkeurde... Blijkbaar is hij „[Liberius] aan de geloofsbelijdenis van Nicea altoos ge-„trouw gebleven.quot; Maar, als nu dergelijke pennen 'sPausen volledige onschuld bepleiten, moet men dan niet schouderophalend zuchten over hen, die onlangs het tegenovergestelde durfden bazelen? In der waarheid: „C est im esprit de chicane, qui meurt „d'envie d'avoir rais on; sentiment bien naturel a tont dissident, „mais tout a fait inexplicable de la part du catholique.quot;
§ 3. Het onfeilbaar Leeraarsambt van Paus Vigilius (538-555).
Een tweede „pauselijk geloofsdeliktquot;, wat men, vooral in den laatsten tijd, tegen de onderwerpelijke Onfeilbaarheidsleer weder op heeft gerakeld, is aan 't „Constitutumquot; van Paus Vigilius ontleend. Een beredeneerd overzigt van de feiten, die op dit pauselijk geloofsdekreet betrekking hebben, zal voldoende zijn, om iedereen het luttele dezer opwerping te doen inzien.
Poor keizer Justinianus, die, gelijk de schrijvers van zijn leeftijd hem eenparig verwijten, met veel meer ijver zijn dogmati-zeerlust botvierde dan hij gewoon was de verdediging en belangen van zijn Rijk te behartigen, was - als Msg' Wensing verhaalt (V, 53 vv.) -
„liel plan opgevat, om ter bekeering der acephaleu (eene sekte der Monophysieten) eene uitvoerige verhandeling te schrijven. Doch Theo-dorus [ - de half-eutychiaansche bisschop van Askidas, het hoofd der onlangs veroordeelde origenisten -] beduidde hem, dat hij ditzelfde doel langs een veel korteren weg kon bereiken, met namelijk 1quot; Theodoras van Mopsuestia en diens geschriften, 2° de geschriften van Theodoretus van Cyrus tegen [de anathematismen van] den h. Cyrillus en [tegen] het Concilie van Ephese, ter verdediging van Nestorius, vervaardigd, en 3° den brief van Ibas van lidessa aan den persischen bisschop Maris te doen veroordeelen; want dit waren de drie hoofdpunten (kapittels), welke deze afgedwaalden nog van de Kerk terughielden.
„Justiniaan gaf dan, ongeveer in 514, een edikt uit, de aangeraden
464
veroordeeling der „Drie Kapittelsquot; bevattende en bevelende. Aanvankelijk weigerden al de vier patriarchen van het Oosten hunne onderteekening uit ontzag voor het Concilie van Chalcedon. Zij ■werden echter gedwongen en na hen al de oostersche bisschoppen. Doch Facundus, bisschop van Hermiaua, in Afrika, die zich destijds te Konstantinopel bevond, verzekert, dat velen hunner protesteerden en - eene opmerkelijke getuigenis hunner erkenning van het pauselijk gezag! - hunne protesten bij den apocrisiarius, ol' pauselijken gezant aan het hof van Konstantinopel, inleverden, opdat hij ze den Paus dede geworden.
„Veel onverzettelijker was de tegenstand in het Westen en niet geheel zonder reden. Deze veroordeeling wegens ketterij en deze dwang waren van den kant des Keizers eene ou be voeg de gezagoefening en inderdaad een vergrijp tegen de regteu der Kerk. Reeds meermalen waren zoodanige keizerlijke vereenigingspogingen uit een boosaardig doel in bet werk gesteld; het He not icon was biervan een nog niet vergeten voorbeeld, en de ouderw erpelijke maatregel was te iiieer verdacht, omdat hij het v\erk eens ketters, The odor us Askidas, was. Zij vreesden daarenboven, dat deze zaak op eene ondermijning van het gezag der, in het Oosten reeds meermaals aangevallene. Kerkvergadering van Chalcedon aangelegd was, en de toetreding der oostersche bisschoppen stelde hen weinig gerust; want zij was met geweld verkregen, en die bisschoppen zeiven waren wegens hunne wankelbaarheid bij de westerschen niet boven alle verdenking. Daar Theodoretus en Ibas op het Concilie van Chalcedon orthodoksch waren bevonden, zagen de westersche of latij nsclie bisschoppen hierin ook eene verdediging hunner geschriften, met wier inhoud zij, uit gebrek aan kennis der grieksche taal, veelal onbekend waren; de veroordeeling dier geschriften scheen hun dus, evenals aanvankelijk aan de Grieken zeiven, eene veroordeeling van dit Concilie toe. In het Westen en bij name te Home beweerde men dan ook, dat deze zaak werkelijk een nieuwe aanslag der Monophysieten was tegen het genoemde Concilie en den lee rstell i gen brief van Paus Leo.
„Paus Vigilius weigerde derhalve het edikt des keizers door zijne toetreding te bevestigen. Hierop ontbood Justiniaan den Paus naar Konstantinopel. Hij voldeed hieraan, maar zijns ondanks; doch bij zijn vertrek bad hein geheel Rome, en op zijne reis door Hellas en Hlyricum baden hem ook de geloovigen dier landen, in de veroordeel ing der „drie kapittelsquot; niet toe te stemmen. Bij zijne aankomst te Konstantinopel , den 25quot; Januarij 547, werd hij door den keizer met groot eerbetoon ontvangen: desniettegenstaande sloot hij den patriarch Mennas en de andere bisschoppen, die het edikt onderteekend hadden, buiten zijne kerkelijke
465
gemeenschap. Maar na werd hij door den keizer, diens ministers en gedienstige bisschoppen als 'bestormd: di; italiaansche zeggen zelfs, dat hij gevangen gehouden en zeer gekweld werd, zoodat hij eens tot zijne vervolgers zeide: „Ik verklaar u, al houdt gij mij „gevangen, den h. apostel, Petrus, kunt gij niet tot uwen gehangene maken.quot; Eindelijk echter meende hij, om des vredes wille, te moeten toegeven, zoo echter, dat hij [11 Apr. 548] in zijne beslissing, J udicat urn geheeten, uitdrukkelijk verklaarde, dat hiermede niet de geringste afbreuk aan de Kerkvergadering van Chalcedon geschiedde.quot;
Na voorts (blzz. 56-58), uit den eigen inhoud der bewuste geschrift en van Theodorus van Mopsuestia, van diens leerling Theodoretus van Cyrus, van Ibas van Edessa, en uit nog andere bijömstandiglieden, middagklaar betoogd te hebben, lioe, in der waarheid, „de gevraagde veroordeeling dier stukken, op zich zelve beschouwd, eigenlijk in het belang des geloof squot; was, redeneert dezelfde geschiedkenner aldus:
„De veroordeeling dezer „drie kapittelsquot; was derhalve noch onregtvaardig, noch tegen het Concilie van Chalcedon; maar, na de reeds bestaande kerke 1 ijk e uitspraken, ook niet meer noodiy tot handhaving des geloofs. De vraag voor Paus Vigilius was dus in waarheid niets anders dan, of die ver-oordeeling tijdig, of zij nuttig of schadelijk was: het gold hier geen g e 1 o o f s b e s I i s s i n g, maar een maatregel van bestuur. Aanvankelijk weigerde hij... om de bekende redenen, en om de wes-tersche, of latijnsche. Kerk niet te schokken. Doch evenveel was hij ook aan de oostersche schuldig, en nu hier eenmaal die veroordeeling in openbare opspraak was gekomen; nu zij hier algemeen, eerst, wel is waar, uit dwang onderteekend, allengs echter anders ingezien en verdedigd was, begon zij onvermijdelijk te worden, opdat het nalaten daarvan niet voor eene bescherming van het nestoria-nisme golde, en ook eene, door den keizer gevorderde, althans bevorderde, scheuring der oostersche Kerk van den h. Stoel te weeg bragte. Veilig mogt de Paus hopen, dat ook het Westen de zaak juister zou leeren inzien; dat de gehoudene kon-ferentiën welligt reeds veler oogen geopend hadden; hij meende dan beiden te bevredigen: tot voldoening van het Oosten ging hij in zijn Judicatum, aan Mennas geschreven, tot de veroordeeling over; maar tot voldoening van het Westen, handhaafde hij daarin tevens, als onschendbaar, het gezag der Kerkvergadering van Chalcedon.
„Het Westen bleef echter halsstarrig op zijn gebrekkig standpunt volharden en kwam in verzet tegen het Judicatum des pausen; de
466
provincie Afrika sloot hem zelf? buiten hare kerkelijke gemeenschap. Doch ook in het Oosten waren de vijanden der Kerkvergadering van Clialcedon teleurgesteld en ontevreden: althans de keizer heet — ■wat alsdan niet anders dan op hun drijven kan gebeurd zijn — eene volstrekte veroordeeling der „drie kapittelsquot;, zonder voorbehoud van het gezag der Kerkvergadering van Chalcedon, gevorderd te hebben.
„Ia dezen toestand der gemoederen vonden de paus en de keizer beiden het geraden, het Judicatum voorlooplg in te trekken en de zaak der „drie kapittelsquot; door eene talrijke Kerkvergadering (waarop echter de paus, wiens hoofddoel de vrede der Kerk was, met regt verlangde, dat de latijnsche, of westersche Kerk, welke uit het gebeurde ergernis had genomen, behoorlijk vertegenwoordigd zou zijn) te doen beslissen, en beiden kwamen overeen dat er voor dien tijd niets voor, of tegen dit geschilpunt ondernomen zou worden. Desniettegenstaande gingen aan het hof de kuiperijen ter verleiding voort, mogt Theodoras Askidas een geschrift daartegen verspreiden, en werd eindelijk, in 551, een nieuw keizerlijk edikt in de kerken aangeplakt en ter on d ert eekenin g opgedrongen; zelfs werd Zoïlus, de patriarch van Alexandrië, omdat hij de „drie kapittelsquot; niet wilde veroordeelen, van zijn zetel vervallen verklaard en door zekeren Apollinaris vervangen.
„Deze maatregelen konden het Westen slechts erger verbitteren: paus Vigilius verbood de onderteekening op verbeurte zijner gemeenschap. Justiniaan was hierover zoo gebelgd, dal de paus, voor zijne vrijheid en zijn leven beducht, de vlugt nam in de St. Pieterskerk te Konstantinopel. De keizer wilde hem met geweld daar uil doen trekken, en de door hem gezonden pretor kwam, begeleid van soldaten met blanke zwaarden en gespannen bogen, in de kerk. De paus vlugt te onder het altaar en sloeg zijne armen om de pilaren, welke het schraagden. Doch de pretor deed eerst de diakens en andere geestelijken des pausen bij de haren wegrukken en toen den paus zelven door de soldaten bij de beenen, bij de haren, bij den baard grijpen omhein los te trekken. Vigilius echter, groot en krachtig van ligcliaamsbouw, hield zich aan de pilaren vast, zoodat er meerdere braken en het altaar versmachtend op hem nedergestort zou zijn, indien de geestelijken het niet opgehouden hadden. Zoo ergerlijk een tooneel deed het volk, dat in de kerk gekomen was, deed zelfs eenige soldaten in luide kreten van verontwaardiging uitbarsten, zoodat de pretor het veiliger achtte, onverrigter zake af te trekken. — Dit waren de heldendaden van Justiniaan, terwijl hij zijne troepen in Italië verwaarloosde. Dit waren zijne maatregelen om de Romeinen in getrouwheid aan zijn schepter te boe ij en, terwijl Rome weder in de handen der Gothen was.
„Deze gewelddadigheden konden evenwel Vigilius niet overwinnen. Justiniaan, met die onwaardige handelwijs verlegen,
467
sloeg nu een zachter toon aan en deed den paus door zijne gevolmag-tigden onder een plegtigen eed veiligheid beloven, indien hij naar zijne ■woning wilde wederkeeren. Maar nieuwe -woordbreuken noodzaakten den paus andermaal te vlugten: hij nam de wijk in de kerk der h. Euphemia te Ctialcedon, alwaar hij nieuwe mishandelingen ondervond, doch zonder te wankelen. Integendeel, van hier vaardigde hij de reeds voor vijf maanden vastgestelde afzetting van Theo-dorus Askidas, den rustverstoorder der Kerk, en de suspensie van diens medeplig t igen , Mennas en andere bisschoppen, uit, en gaf hij ook, in een Encijkfiek, aan de ge-heele Kerk rekenschap van zijn gedrag te Konstan ti no pel. De gestraften vernederden zicii echter voor den vervolgden paus, verzochten en verkregen vergiffenis, en op 's keizers nieuwe belofte van veiligheid kwam Vigilius te Konstantinopel terug.
„Hij bewilligde in een Concilie, mits daar evenveel latijnsche en oostersche bisschoppen waren, en de keizer schreef het uit; maar d e v r e e s, dat er onder het bereik van Justiniaan geen vrijheid zou bestaan, hield de latijnsche bisschoppen [op zes na/] daarvan terug. Vigilius, die hunne ge no m ene verergernis ^ilde uit den weg ruimen, weigerde zonder hen het concilie te beginnen; de keizer echter, die meer zijn hartstogt dan het heil der Kerk raadpleegde, gelastte liet te opene|n (553). Vigilius was door niets te bewegen, daaraan deel te nemen: ook ried hem, volgens Capellari (Gregorius XVI !), de voorzigtig-heid omtrent den 28° kanon van Chalcedon zulks af. Daar hij echter inzag, dat de zaak niet tegen was te houden, gaf hij [14 Mei 553] afzonderlijk zijne beslissing in zijn Const it ut utn, aan den keizer gerigt, waarin hij Ae „drie kapittelsquot; veroordeelde, «óo echter, dat de personen gespaard bleven. Doch de keizer hield dit voor het concilie verborgen en deed er slechts vroegere stukken van den paus voorlezen: het concilie ging tot de veroordeeling der „drie kapittelsquot; over. zonder vermelding van 's pau. sen oordeelvelling te maken. Vigilius weigerde zijne goedkeuring, zonder evenwel de anders handelenden, te censureren: trouwens het eenige verschilpunt, het al of niet heilzame der veroordeeling van den overledenen Theodo-rus van Mopsuestia, was geen geloofszaak. De doordrijvende keizer zond hem in ballingschap. Doch eenige maanden later, toen de paus zelf duidelijker inzag, dat hierdoor het gezag der Kerkvergadering van Chalcedon niet in gevaar kwam, en hij, na al die redekavelingen, vooral na de discussie
i [H trionfo d'.lla snnla sede e della chiesa (hoü. vert, van Pastoor n. Tomas, 'sHiij.0 IS31), II, hoofdst. XVI, blz. 101.]
468
dozer Jaatste Kerkvergadering van Konstantinopei, mogt hopen, dat zijne pauselijke verklaring dit zei id e gevoelen bij allen, oi'reeds ontmoeten, of zekerlijk bewerken zoude, gaf hij [S Dec. 553] in een brief aan Eutychius, den opvolger van Men nas op den zetel van Konstantinopel, [alsmede in een Ivonstitutie van 23 Febr. 554, als Mohler (I, 529) vermeldt] zijne gemotiveerde goedkeuring aan het concilie van Konstantinopel, hetwelk inderdaad niets tegen het geloof behelsde en van nu af het gezag van een algemeen verkreeg en als het vijfde van dien rang erkend werd.
„In al deze wederwaardigheden handelde paus Vigilius steeds naar omstandigheden, eeniglijk voor 't heil en den vrede der Kerk en het gezag der Kerkvergadering van Chalcedon. Teregt bemerkt de Marca, een schrijver die den pausen waarlijk niet overgunstig is, dat, wat men in Vigilius vaak als onstandvastigheid en gebrek aan overtuiging g esmau d heeft, wél overwogen, integendeel hooge voorziff» tlgheld en rijpheid van beraad was. Inderdaad, hij had wèl gezien. Al die bemoeizucht des keizers heeft in het Oosten niet gebaat tot bekeering der Monophysieten, maar in het Westen daarentegen eene verdeeldheid onder de orthodokschen te weeg gebragt, welke Afrika eenigen tijd van den h. Stoel afkeerig maakte, en in Venetië, Istrië, Ligurië en andere provinciën, zelfs tot eene volslagen kerkscheuring onder de aartsbisschoppen van Aquileja en jlilaan, oversloeg.quot;
Ziedaar, bondig en als kristal zoo helder, de ware toodragt, de gansche beteekenis der niet te loochenen feiten.
Geen wonder alzoo, dat de geleerde (!) „Janusquot; in de navolgende taal zeer puntig teregt moest worden gewezen door zijn voonaamsten antagonist, Dr J. Hergenröther (t. a. p., S. 51):
„...Was den Papst Vigilius betrilft, so widersprac h ersich kei nesweges drlcmal (Janus, S. 77) in elner Glaubenssache; die Verwerflichkeit der den Nestorianismus begunstigden Satze des Theodor von Mopsuestia wie der hieher bezüg-lichen Aeuszerungen des Theodoret und des Ibas wurde von ihm nicht gelangnet j wohl aber die Opportnnitat und die Berechtignng einer Verdammnng ihrer Personen ; der positive dogmatische Inhalt des Judicatum, des Constitutum und seines letzten Edikts [boven reeds vermeld] 1st sich nicht entgegen 1. Den Vigilius triifl der Vorwurf praktischer Unbestandigkeit in einer beispiellos schwierigen
Hergenröther slaat hier „Janusquot; alweder met Döllinger zeiven, wiens vroegere sententie {Lehrb. I, S. 149) wij boven, blz. 443, hebben meegedeeld.
469
Lage von der hier [door de firma „Janusquot; amp; C'e] dein Laser niclits gesagt wird, und selbst gegen dicsen Vorwurf haben ihn viele Theologen, aacb Franzoseil , vertheidigt. Das schisma im Abend-lande war nicht seine Schuld; es standen sich Orient und Occident, wie sonst öfter, gegenüber, und gerade die Geschichte des Dreikappitelstreites zeigt, wie nothwcn-dlg die Entscbeidlng: des Papstes war V'
Maar fraaijer nog klonk de verschrikkelijke konkluzie, welke meergemelde Deken der Sorbonne, in zijn armzalig èn aan 't h. Vatikaanscli Koncilie èn tegelijk aan 't onbedreven lezeren-publiek voorgelegd ,,Memoirequot;, uit deze feiten lieeft weten aan te disschen (T. II, p. 79):
„Le pape Vigile (zegt hij) donne un decret solennel pour „declarer orthodoxe un livre que le V' concile general con-„damne comme renfermant les plus graves erreurs contre „la foi.quot;
Is 't niet, om te ____? Maar, laat ons bedaard zijn en al 't
„La sentence du concile frappe d'excommunica tion tous „les dél'enseurs du livre flétri, et [hoe natuurlijk!] cette seo-„tence atteint le t'ape lui-méme.'quot;
Geregte kemel! Alweder een „vervloektequot; Paus-ketter ?!.. En is dit nu alles? Wel neen. Er moet immers climax zijn? Derhalve:
„Si le Pape n'avait pas révoqué le Constitutum [een drukfout? Lees: le Judical um] , s'il n'avait pas ad hé ré au concile „et conf'inné ses decisions; [letwel op, lezer, maar schrik „niet!]; „déposé a jamais flu souverain Pontilicat, ii anrait „subi la mort légale; mais [gelukkig!?] la chalue [infailli-„ble??] de la succession apostolique n aurait pas e'te' rompue „par cette mort. Cette chaine [deze, ondanks dien éenen feilba-„renquot;(?) schakel, tóch onfeilbare keten!!] aurait été renouée „a son successeur.quot;
Wij zijn er!.,. Wat al wijsheid en logika in dit drietal echt-gallikaansche, neen, echt-jansenistische zinsneden! Doch,
1 Vgl. Lud. Thomassin, Diss. XIX in Conc,, p. 621 sq.; P. de Marca, Diss, de Vigilio; Card. Orsi, Storia, L. 41, n. 84; Balleiini, de vi ac ra-tione prlmntus, c. XV, n. 39, p. 313; Bennettis, Privil. Rom. Pontij', vindic. V. II, T. V, Append. § V, p. 625 sq.; id., P. I, T. I, art. II, § 3, pp. 189-204; Palma I, cc. LXII-LXV, pp. 248-262; Lefebve, t. a. p., 631-637.
470
laat ons naauwgczet zoeken, op welke flinke bewijzen deze akte van beschuldiging moge steunen!
Bewijzen? Geen enkel! Slechts in 't voorbijgaan verwijst men u, naar al wat er, in 't eerste boekdeel van 's mans veroordee-lenswaardig werk (pp. 257, 258, 262), zoowel over de „drie Kapittelsquot;, als over het Vquot; Koucilie is uitgestald! Eu hier nu staat, zakelijk, te lezen: 1° „Paus Vigilius heeft den brief van Ibas g'OCilg'els.eiirdquot; • 2° „de stellingen en uitdrukkingen, in dezen hrief voorkomende, heeft hij jreioleiref'a'ïi,quot; en dit alles - hoe stout! - niettegenstaande 3quot; „gezegde hrief door 't V' [alstoen nog niat eens cjckurneniesch!] Koncilie veroordeeld was in dezer voege:
„Nous anathematisous la lettre impie que, Von dit avoir .,ete écrite par ibas a Maris, Pejrsan. paree qn elle nie r/rie „le Verbe se soit incarne' et fait homme de la Vierge Marie; „paree quelle accuse saint Cyrille d'etre liérétique et „apollinariste; paree quelle blame le eoncile d'Ephèse „d'a voir déposé Nestorius; paree qu'elle accuse d'impiété „et d'hérésie les douze anathemas de saint Cyrille; paree „qu'eZ/e defend les dogmes et les e'crits deThe'odore [van Mop-„suestia] et de Nestorius.quot;
Derhalve... wie nu ziet en tast en verafschuwt het niet ? ... in een „décret solennelquot; heeft eeu Paus \_ex cathedral met zijn hoogst apostoliesch Gezag?] het nestorianisine getolereerd, goedgekeurd, geleeraard____ Ontzettend iets!...
Wat ons betreft, van alwat wij, in den jongs ten tijd, èn door rationalistische, èn door liberale, èn door cesaristische, èn door jansenistische handlangers van 't anti-papisme, in Duitschland vooral en in Frankrijk, tegen de onderwerpelijke On-feilbaarheidsleer hoorden uitkramen of opwarmen, heeft ons gèèn nieuws als dit, gèèn redeneertrant als deze, zoo uitermate verbaasd. Intusschen gelieve men het Constitutum kalm en aandachtig in te zien, en dan is 't, onzes bedunkens, onmogelijk, niet door eigen oogen overtuigd te worden, dat Paus Vigilius al de verkeerde stellingen en termen, welke quot;t quot;Ve Koncilie uit den aan Ibas, bisschop van Edessa, toegeschreven brief opsomt, niet slechts ciietgoedlieurt, en niet slechts siiet tolereert, maar zoo formeel en middaghelder mogelijk veroordeelt. Of spreekt hij niet.
471
meer dan tienmaal, het anathema uit tegen hen, „die loo-„chenen, dat het Woord vleesch- en mensch-getoorden is „uit de Maagd Maria (pp. 73-98, 104, Migne, PP. lat., T. 69)quot;? Zijn de bewoordingen niet ondubbelzinnig, niet alleszins juist en uitmuntend gekozen, waarmeê hij telkens de dwalingen brandmerkt van Nestorius en diens aanhang? Beveelt hij niet, nadrukkelijk en meermalen, in alles de vier ceku-menische Konciliën (van Nicea, Konstantinopel, Efeze en Chalcedon) stiptelijk te volgen, en te veroordeelen en te ana-thematizeeren alwat zij hebben veroordeeld en geana-thematizeerd (pp. 60, 73, 102)? Verklaart ook hij niet, dat de auathematismen des h. Cyrillus van Alexandrië het ware geloot' uitdrukken (pp. 103, 106, 107, 108)? En zoo hij nogtans eenerzijds weigert, alen persoon van Theodorus van Mopsuestia te anathematizeeren, „wiens naam - als Wensing (blz. 56) aanteekent - nog niet openlijk was geschandvlektquot;, ofschoon zijn geschriften „een, althans vermeend, bolwerk van het nestorianisme blevenquot;; trouwens, „het anathema over den doode en door God zeiven beoordeelde kon natuurlijk het lot zijner ziel niet veranderenquot;; en indien hij, van den anderen kant, twijfel koestert, of de aan Theodorus toegeschreven pennevruchtcn wel echt zijn, toch anathematizeert hij. Paus Vigilius zelf, niet minder dan zestig stellingen, uit diezelfde schriften getrokken (pp. 73-93).
Nu is 'tongetwijfeld en historiesch waar, dat Vigilius, tijdens zijn oponthoud te Konstantinopel, uit afschriften van 't Kon-cilie van Chalcedon tracht te bewijzen, dat op dit Konci-lie is goedgekeurd een brief van Ibas. Maar hierbij houde men in 't oog, dat hij zich voor gezegde uittreksels dier Koncilie-handelingen geenszins verantwoordelijk wil stellen, er integendeel bijvoegende, dat hij de grieksche taal niet magtig is, en dat de bewuste teksten hem verschaft zijn door personen uit zijn gevolg, die, naar 't scheen, deze taal wel kenden (p. 104). Maar wie nu kan hierin iets hoegenaamd ontdekken wat gezegd mag worden te gelijken op een „pauselijk eindvonnis over een leerstellig feitquot;? Welnu, dit reeds is voldoende.
473
om de sofisterij en dolzinnige konkluziën van meergemelden opponent meêdoogenloos omver te werpen.
Doch er is meer. Twee dier uittreksels (pp. 106, 107) too-nen blijkbaar, dat de bewuste brief (van Ibas) geenszins boven alle kritiek verbeven was; maar de Vaders (van Chalcedon) hebben inschikkelijk te werk willen gaan, want, aangezien Ibas -als wederom Wensing (blz. 58) zeer ter snede doet opmerken -„reeds vroeger vrijgesproken was en nu weder het anathema over Nestorius uitsprakquot; en, in eensgezindlieid met de overige Vaders, van Chalcedon den leerstelligen Brief des h. Leo aannam, zoo „gold dit bij het Koncilie tevens als eene herroeping; het erkende hem zeiven als orthodoksch en trad niet in het onderzoek van zijn, in allen gevalle herroepen, brief.quot; Nooit kan men bovendien bewijzen, dat, naar 's Pausen meening, juist die brief van Ibas, welke, volgens hem, te Chalcedon was goedgekeurd, wel degelijk geweest is «ie brief van Ibas aan den persischen bisschop Maris. Eu toch, slechts déze laatste brief werd door de eutychianen rondgevent en was niet orthodox. Alles bepleit integendeel het gevoelen, dat Vigilius dézen (niet orthod oxen) brief aanzag als een door de vijanden van ^t chalcedonsch Koncilie vervaardigd of vervalscht geschrift. Veroordeelen nogtans wilde hij den brief niet, ook uit gegronde vrees, dat in 't Westen, waar de „J) r ie-Kapittel nnquot;-strijd, uit gebrek aan kennis der grieksche taal als anderzins, niet behoorlijk gekend was, zulke veroordeeling zeer kwalijk opgenomen , ja, als een aanslag èn tegen het meergenoemde Koncilie èn tegen Leo's leerstelligen Brief aangezien zoude worden.
Begrijpt men nu, waarom Vigilius, na, eerst en voor alles, door zijn pauselijke mede-veroordeeling dier bewuste dwalingen, de ongeschondenheid des geloofs behartigd en plegtiglijk gehandhaafd te hebben, vervolgens, ten aanzien van dat omslagtig en ingewikkeld Voz,s-„kapittelquot;, zich er toe beperkte, het vonnis van Chalcedon, zonder veel omslag van woorden, eenvou-diglijk te hernieuwen (p. 108)? Maar was het dan, zachts gesproken, niet tegen alle regt en historische kritiek in, om, zonder zweem van bewijs en in tegenspraak met alle bekende feiten en ernstige auteurs, eerst aan schandaalzieke lezers te ko-
473
men vertellen, dat Paus Vigilius „donne un décret solennel „pour declarer orthodoxe un livre que le cinquième con-„cile général [!?] condamne comme renfermant les plus „graves erreurs contre la foiquot;, en dan, uit zulke door-en-door valsche premissen, de meest hatelijke wartaal aan te dissclien tegen een eerbiedwaardig Paus, tegen den, evenzeer als Petrus I en Pius IX, in geloofszaken on-feilbaren Eotsman Vigilius? Neen, dan is zelfs een Claude Floury, de bij uitstek gallikaansche historiograaf, aan wiens werken evenwel Msgr van Sura, ook hier wederom, niet weinig ontleend heeft, vrij wat eerlijker en billijker, waar hij schrijft {Eist. ecclés., 1. 33, n. 46): dat 's Pausen maatregel om, met ontzag voor de personen, slechts hun dwalingen te veroordeelen, wel den schijn had van verstandig te zijn, edoch niets goeds heeft bewerkt; wat, trouwens, uitstekende katholieke schrijvers niet schroomen te beamen.
Vigilius dan, als we zeiden, trok zijn eigen Judicatum in, en velt nu, vijf of zes maanden later, in zijn Constitutum, over de „Brie-Kapittelsquot; een pauselijk oordeel, aan dat der bewuste (V ) Synode van Konstantinopel gelijk. Beide dekretalen - Judicatum en Constitutum - zijn, wat de geloofsleer betreft, eensluidend: slechts voor zoover 't persoonlijke feits-kwestiën betrof, die niet wezenlijk met het dogma in verband staan, en waaromtrent zeer zeker Kerk en Paus op 't dwaalspoor kunnen geraken, verschillen deze twee stukken van elkander. De voorname redenen dier verandering van maatregel zijn boven reeds besproken. Voeg er bij, dat Vigilius, door middel van nieuwe historische bescheiden beter op de hoogte gekomen, nu eerst duidelijk inzag, dat deze aan Ibas toegeschreven brief door eutychianen nagemaakt en te Chalcedon geenszins goedgekeurd was1. De Paus heeft zich bovendien mogen overtuigen, dat de 60, thans in zijn Constitutum gedoemde, stellingen bepaald zeker door Theodorus van Mopsuestia verdedigd waren. Eestte dan enkel nog de reden, aan de gewoonte ontleend, van gèèn ontslapen personen te veroordeelen; doch, hiertegenover
Zelf betoogt Vigilius dit feit nadrulikelijk. Mignc, T. LXIX, pp. 143-178,
474
Icon men toch ook verwijzen naar enkele, van dezen tuchtregel afwijkende antecedenten; en 't lijdt geen twijfel, of thans, mits 't algemeen belang der Kerk zulks vorderde, mogt er op dezen algemeenen regel gernstelijk uitzondering worden gemaakt.
Vigilius alzoo heeft, ten gevalle van hooger belangen, zeer voorzigtiglijk gemeend, het onregt, hem door den keizer en door menig oosterschen bisschop aangedaan, liever door de vingers te moeten zien; en juist daarom moest hij zijn eigen waardigheid en pauselijk Oppergezag des te deugdelijker handhaven en in zekerheid stellen. Diensvolgens herinnert hij in zijn Constitutvm, dat men jegens de vier (eerste) algemeene Konciliën tot gehoorzame onderwerping gehouden is; maar hierbij maakt hij, en welteregt, van die, nog niet voltooide, door hem nog niet bekrachtigde, konstan-tinopelsche Synode, in 't geheel geen melding. Hij, Paus, geeft dan zeer duidelijk te verstaan, dat, na onderzoek der kwestiëuze punten, alleen aan hem, met Gods bijstand, de eindbeslissing toekomt. Ook zegt hij geenszins, met het gevoelen dier konstan-tinopelsche vergadering blootelijk in te stemmen: neen, met zijn hoogst apostoliesch gezag velt hij over de „Drie Kapittelenquot; zijn opperambtelijk eindvonnis, tevens verklarende, hen slechts in zijn kerkelijke gemeenschap te zullen opnemen, die, met hem, ze eveneens veroordeelen, en mits zij het geloof der vier oekumenische Konciliën zullen aanvaard hebben. Zoo is derhalve -wij herhalen het - door Paus Vigilius, door de enkele uitvaardiging van dit zijn dekreet, Constitutum geheeten, heel die bijeenkomst van bisschoppen te Konstantinopel zijdelings bekrachtigd en tot den rang van Ve oekumeniesch Koncilie opgeklommen. Zoo, eindelijk, heeft, ook dit herhaaldelijk verwrongen feit - zelfs een Petrus de Marca bewijst het breedvoerig, ja, Döllinger heeft het weleer, in betere dagen, zelf beaamd! - der Pausen hoogst en volkomen, d. i. Onfeilbaar uitwijzend, Leer-en Regtsgezag in de Kerk, niet slechts niet verzwakt, en niet slechts niet „doen eklipzeerenquot;, edoch, juist omgekeerd, zeer krachtdadig bevestigd en aangeschroefd en toegelicht1.
Laatstgenoemd pauselijk besluit of leerdekreet van Vigilius („Conilitutumquot;) is te vinden, o. a. bij Migne, lat. PP., T. LXIX, pp. 121 sqq. - Ter zelfde plaatse (pp. 127-144) staat de MarcS's Verhandeling) over deze oorkonde. •
475
§ 3. Het Onfeilbaar Leeraarsambt van Paus Honoritjs I
(625-638).
Het derde en laatste pauselijk geloofsdeliktquot;, het bij uitstek „groot en onwederlegbaarquot; argument, is: de „veroordeeling van Paus Honorius I als ketterquot;, 43 jaar na 's mans overlijden uitgesproken ter (Vie oekumenische) Kerkvergadering, welke te Kon-stantinopel gehouden is van den 7: Nov. 680 tot den 16quot; Sept. 681.
Met dit, sinds lange verroest en, desniettemin, nog altoos „kolossaal en zegevierend (! ?)quot; wapen is steeds bij voorkeur, maar als te verwachten was, nu onlangs, veel heftiger en dapperder dan ooit te voren, bedreigd, gekampt, geschermutseld en, vaak zeer koddig,, in de lucht geschermd door niet weinige tegenvoeters der bewuste Onfeilbaarheid van 't pauselijk Leeraarsambt. Van de jongste „onverzoenlijkenquot;, thans voor altoos verwonnen, noemen wij -behalve onzen ex-predikant-romanschrijver Dr A. Pierson, wiens gansche Geschiedenis van het Roomsch Katholicisme tot op het Concilie van Trente niets meer of minder is dan een louter sub-jektieve, zchi-moderne, rekonstruktie der objektief reëele historie, - zekeren P. Le Page Eenouf, wiens dolzinnig libel [The Condemnation of pope Honorius, Lond. 1868) door Botalla {Pope Honorius before the tribunal of reason and hystery, Lond. 1868) met glans wederlegd en te Rome veroordeeld is; - Eugène de Rozière, inspekteur-generaal der archieven van Frankrijk, in een uitgebreide, door Gratry c. s. zeer geprezen, „Introductionquot; voor zijn heruitgaaf van Garnier's Lïber diurnus [pu Recueil des formules usitées par la chancellerie pontificale du V' au XIquot; siècle. Par. 1869, CCVIII-438 pp. in 8°); - voorts den nu reeds wereldberuchten „Janusquot; c. s., èu in de liberale augsburger „^^gemelnt Zeitungquot; van 1869, èn in een,
Zie, wijders, Msg' J. H. Wensing, t. a. p.; Matignon, llanüère en Gue'ranger, /ocis dialis; Dr H. G. Wouters, I, 325, 327. - Van bovenstaand algemeen gevoelen der katholieke geleerden nopens Vigilius' karakter en handelwijze wordt afgeweken o. a. door Dr Alzog (Universalgcsrh. U. christl. Kirche, 4 Aufi. 1846, SS. 294, 296 ft.), alsook door Dr Jo. Ad. Möhler, in zijn (door Gams, zeer fragmentariesch, uitgegeven) Kye-ch., Regensb. 1867/8, I, SS. 516-530. Bewijzen evenwel heb ik niet gevonden!
476
bijna gelijkluidend te Rome veroordeeld, schotschrift Der Papst und das Concil (Leipzig 1869), èn in hun doctrinaire aforismen, getiteld: Erwagungen für die Bischöfe des Conciliums über die Fr age der pcipstlichen Unfehlharkeit, welk laatstgenoemd prul-ding te Munchen gedrukt, te Regensburg in drie talen gelijktijdig uitgegeven, alom door Europa en zelfs Amerika henen, in tallooze exemplaren verspreid en langs allerlei omwegen aan de Koncilie-vaders ('09/70) toegezonden is; - eindelijk, den ex-ora-toriaan en franschen akademist, l'abbé A. Gratry, in zijn meergemelde walgingwekkende Lettres a Msgr V. Bechamps 1.
Schier in gelijken zin, blijkbaar evenwel in veel beter gemoedsstemming, schreven ook nog de Deken der Sorbonne, Msgr H. L. C. Maret, biss. v. Snra i. p. i. 2, alsook, de pas onlangs,
1 De pamfletjes van Renouf en van Gratry zijn, als men weet, zoodra ze veroonleeld en onverwijld door niet weinigen wederlegd waren, van jansenistische zijde niet onwaardig bevonden, onzen landgenooten in vertaling te worden opgedrongen. Beide zijn nu deerlijk verfraaid „met een inleidend woordquot; vol wartaal, onzin en laster, èn - voor het eerste - vau wege den zich noemenden „pastoor bij ^de Biss. Klerezy te Dordrechtquot; J. A. v. Beek, èn - voor het laatste - van wege diens geestverwant „J. Heykamp, R. K. [?] pr. en pastoor bij de oudbiss. klerezie te Schiedamquot;. Uitmuntend kaf, als opzettelijk voor zulke windmolens gedorsehtl
2 Du Concile general et de la fjaix reiigieuse. Mémoire soumis au prochain Concile cecumënique du Vatican, 2 vol. 8°, Paris (Pion) 1869. Op dit door Msgr Dechamps, Dom Gueranger, Matignon, Ramière, Colombier, Lefebve, enz. enz. bestreden boek heeft dezelfde schrijver, aan 't eind van hetzelfde jaar, laten volgen: 1° Le l-'a/.e et ie Concilr, Déferse du li ore sur le Concile general, etc., en '2° Le Pape el les énêqws, defense du livre sur le Concile mcumenique el la paix religieuse. Tegen deze tweede brochure leverde o. a. Matignon alweder een lezenswaardige repliek: Du Pouvoir judiciaire des e'vê-ques en mutiere de /ai, reponse, etc. in de Etudes relig., hist. el. litter. (Paris 1870), T. V, num. 25, pp. 93 130. Vgl. zijn vroeger opstel (aid., T. IV, pp. 614 scqq., 6;i9 sqq.), getiteld: Une resurrection du Gallicanisinc, ou Cinfaillibilité pontificale el ses nouveavx adversaires, ook afzonderlijk uitgegeven bij Albanei te Parijs. De apologiën van Gueranger, Ramière, Chantrel, enz. kent iedereen. - Bij het boven (blz. 460) door ons aangeteekende, achten wij ons gehouden de navolgende offieiëele akte toe te voegen, zooëven openbaar gemaakt door Msg1 Maret, onzen vroegeren tegenstander, voor wiens karakter en talenten wij grootcn eerbied koesteren, niettegenstaande het onze treurige taak was en nog is, den destijds door hem uitgekraamden onzin, enz., gelijk hij thiins zelf doet, te bestrijden en te veroordeelen. Bedoelde akte luidt als volgt (vgl. Univers, 11 Sept. 1871, de Tijd, nquot; 7373, de Maasbode, nquot; 386): „De zuivere en eenvoudige onderwerping hernieuwende, reeds
477
tot bisschop van Eottenburg bevorderde Tübinger hoogleeraar en geschiedschrijver, Msgr C. J. von Hefele 1. Beide prelaten hebben zich echter aan de kerkelijke eindbeslissing van den 18n Jul ij '70 onderworpen en mitsdien zijdelings niet weinige hunner vroegere, onbekookte, dwaze, meestal onbewezen, beweeringen zeilquot; veroordeeld en herroepen.
Overigens is deze, in meer dan een opzigt, allermoeijelijkste „Honorius-kwestiequot;, nu en vroeger, zoo vaak en door zoo talloos vele schrijveren, van allerhande kleur en allooi, over en weder behandeld en mishandeld, dat men, als Eugène de Rozière zeer juist aanmerkt, enkel met deze soort van geschriften een flinke boekenkast kan vullen. En toch, ondanks al wat, zelfs in den allerjongsten tijd, ter opheldering van dit historiesch vraagpunt, zoowel als ter afdoende verdediging èn van ons leerstuk èn van Honorius', door onbevooroordeelden niet meer te betwisten, orthodoxie, in 't midden is gebragt, meenen wij beschei-denlijk, dat hier de Wetenschap haar allerlaatste woord nog niet heeft gesproken.
Een zeer zakelijk overzigt van den wetenschappelijken stand, en tevens van de meest algemeene beschouwing, dezer historiesch-dogmatische kwestie, vooral in Duitschlnnd, geeft ons de alleszins bevoegde Hergenröther, waar hij „Janusquot;, die hier alweder Döllingers's gedeeltelijke tegenvoeter is (zie, boven, blz. 443),
31
Causa Honorii Papaa, Romce 1870. Van dit befaamd geschriftje verscheen, schier gelijktijdig, te Tubingen een „aatorisirte Uebersetzung. Mit einem Nachtrag des Verfnssers (in 't latijn, tegen den romeinfehen hoogleeraar Jos. Pen-nachi).quot; Dit duitsche werkje, wat wij straks, meer opzettelijk, zullen ontzenuwen, telt, behalve het lat\jn?chc aanhangsel, slechts 36 (zeer magere) blzz. in klein 8°. Zijn Conciliengeschichte dateert van 1855/58.
478
ongenadiglijkaan de kaak zet in dezer voege {Anti-Janvs, SS. 52-53):
„Natiirlich wird [door de ünna „Janusquot; amp; Cquot;] auch dei Fall des Ho-norius uiclit übergangen, der sicli in dogmatischen Schreiben ganz zu Gunsten der mo no t iiele t i s c li en I rrlehre ausgespro-clien haben soli (S.78), welche Schreiben auf der sechsten ökumenischen Synode als ketzerisch den F la mm en über-geben wurden (S. 79). Die tast uniibersebbare Honorius-Litteratur ist bier ziemlich willkürlicli in wenige Salie zusamineiigcpreszt und der dermalige Stand der Forsclimig ganz ignorirt. llier-übër bemerkt 11. Hagemann [Bonner Theo/. Lit.-Blatl. 1 Febr. 1869. N. 31, S. 76), dasz nach den neuen und vielfacben Untersuclmngen. zu ■» elcben lielele und Döllinger angeregt haben, im ..Ka thollkenquot; (Jabrg. 1863), von Schneemann [Studiën iiber die Ilonorius-Fraye. 1864), von Rump [deutsche Bearbeituny der Kgesdt. von Hohr-bac/ier. lid. X, 121-147), von Reinerding (Beitraye zur Honnrius- und Liberius-Fraye, 1865) das ürtheil über Uonorius sich immer gunstiger gestaltet bat. vogegen Daniberger mil seiner unge-sclnckten Vei theidigung allein sleht. Derselbe Relerent bemeikt sodann : „Vor Allem ist es geboten, den ersten Uriel des Uonorius rein für „sich, ganz losgelöst aus dem geschichllichen Zusammenhang, wie wenn „es niemals ein Mouotlieletismus gegcben halte, nach seiuom dogmati-„schen Inhak zu untersuchen. Wir zweileln nicht, dasz bei wiikiicher „Unbefangenheit die Unschuld des Papstes sich herausstellen, und der „anstöszige Ausdruck sv délr/ua nach dem Zusammenhange als auf die „moralische Einheil des göttlichen und inenscb lich en Wil-„lens in Christus bezogen erscheinen werde.quot; In der That sind Schneemann's Nachweise [t. a. p., lilzz. 48 vv.], welclie die Aeuszerun-gen des Papstes mil den Stellen des b. Augustin, die er vor Augen halte, zusammenst'jlien, noch nirgends widerlegt worden, und ihrem Worllaute nach sind jene Briefe, die zudem als epistolus privativ. nicht doymatic(E erscheinen (Nat. Alex., swc. VII, diss. II. prop. 1: llc-fele. Cone., II, 284), von aller Ilitresie 1'rei (Rump in Rohrbacher's K.G.. X, 134 1'., 146). Nar soviel liiszt sich zeigen, dasz derschlaue Byzantiner Se rgi us den a rg los en Pa ps t a ut' ein e 1'alsche Spur lührte und ilun ein Schreiben ent lock te, das er l'iir seine Zwecke zu misbrauchen im Slande war, und zwar zu Gunsten der von ilun vertrelenden, dom Papst daiiiaiN noch vbllig untoefcannten Irrlehre. Diesen Erwartungen enl-sprach der Erl'oig; die Griechen setzten die [zeer verminkte] Aueszerungen des Uonorius mil der so lebhalt ventilirten S trei tt rage, w ie es kaum anders sein konnlte, in Beziehung und so erto 1 g te die Verdaramung des vom h. Maximus verthei-diglen und gepriesenen Uonorius, wie sie die Byzantiner [- enwel, als we nader zien zullen, eerst na Agatbo's over-
479
lijden. - zoodra men. namelijk, te Itonslan tinopel den dood van Paus Agatlio vernomen had. en middelerwijl Agatho's legaten zonder instruktiën zaten -J forderten, welchendie Verurtheilung so vielen ihrer Patriarchen höclist unbe-quem und miszfallig ■war. „üasz die papstlichen Legatenquot;, i'ahrt Uagemann (a. a. 0., S. 77) fort, „dieser Aufl'assung nicht widerspra-„chen, wie hei dein unterschobenen üriele des Papstes Vigilius, mag „seinen Grund darln [?] haben, dasz ohne das Anathem iiber llonurius „das (ioncil schwerlich glücklich zu linde eefiihrt worden ware. Dagegen „mussen wir das Urtheil des Concils mit dein Bes tatigungssclirei-„ben \ on Leo 11 zusaminenfasseu, und wie man die VVorte des „Papstes aucli deuten moge, melir als eine Pflichtvergessen-„heit, als eine moralische Uitschuld am Monotheletismus. die „mit dein Anathem gestraft wird, kann man nicht herauspres-„sen.quot; Dahin ging audi bisber die Ansicht der nainhaftesten Theologen, daruuter auch vieler So rbon n is ten, Honorius sei nic:it Haretiker, sondern nur Begunstiger der Uaresie gewesen i. oder aljer errore jarti verdaimnt worden 2. Dasz man den Biscliof' d'Ai -gentré und den Erzbischof Fénélon als Gegner der Ortiiodoxie dieses Papstes [wat nogtans Gratry alweder beproeven durfde!] mit Unrecht angeführt, ist langst gezeigt (Schneemann a. a. 0., S. 31-33). Minder bekaimt ist das Urtheil des doctor Sorbonicus, konigliches Raths und Biscliols Isaak Hubert. Dieser bemerkt 3, es sei nicht zu wunderu, dasz aucli lier Xame des Honorius iu dem Formulare der Inthrouistica des griechischen Patriarchen (ib., p. 557-559) nicht tehle, da er aucli in der romischen Ausgabe der Akten des sechsten Concils (,.ea jides ex-slitit et candorquot;) sich vorfinde, zuerst act. Xlli, wo der Brief des Honorius, weil faisch verstanden [„perperam ne/npe intellectaquot;) ver-
1 P. Ballcrini, zegt o. a.: „damnatus a scxca Synodo non o!) hoiresin, „sed quia Improvida dispensatione et nonnullis minus cautis
„1 o c u to n i b u s h os r e s 1 f a v o r e ra impendissc v i s u s est (p. 305)____
„Proescriptum ab co silentium non fuit deiinitio fidei (p. 307, not.)quot; - [Met Bottemanne {Kntholiek, LVII, 155; voege men er bij; „Natalis Alexander, een echte Galli'kuan en bestrijder der pauselijke Onfeilbaarheid, zet iu zijne verhandeling [Hist eccl., sajc. VII, Diss. 11] over de veroor-deeling van 1'aus Honorius, na 1° deze veroordceling en 2° het regtmatige dier veroordeeliug te hebben aangetoond, als zijne derde stelling op; „Zoowel „naar waarheid als uit eerbied wordt Honorius van ketterij „vrijgesproken; iiunurius ab iicensi tam vere excusatar quant pie;quot;quot; welke stelling hij dan uitvoerig bewijst.quot; Voorts beroept hij zich, tegen 's Pausen beschuldigers, op (Jombefis en op Garnier. Zie ook L. Thomassin, Diss, m Curie.i diss. XX, n. 18 sq.; Bennettis 1. c. § VI, pp. G55-686.]
2 L.Cozza, /iist.pvle-n. de Groec. schism. (Roma: 17i9J, P. II, e. XVII, p. 339,
3 'j[QXi.SQaTi.xóv. Liber Pontific. Eccl. circec, nunc primum ex lieg. Jj'S.S', coliectus meditat. et lab. Is. Haberti, Ep. Vabrensis. Paris 1076, pp. 56' seq.
480
dainint -ward, daun act. XVlll. u. fl. iiabert fülirt die Belege fiir die Verurtheiluug des Uonorius bis zu Hadrian II auf, verwirft die Falsifi-cationshypothesen und erklart die Verdammung durch eiuen error facti, der auch bei einem allgemeinen Concil vorkoiumen könne (p. 566: „Hoec omnia tarnen e.r errore facti orta sunt, qui certe et in St/nodos (1'CU-menicas cadere potestquot;). Insbesoiidere erörtert er: 1) die Briefe des Ho-norius waren Privatbriefe, koine Synodalsclireiben, die dainals iibliche Form feierlicher Erlasse, wie sie nachlier Agatlio erliesz; 2) sie enthalten nichts Haretisches; 3) Papst Agatho zielit den Uonorius nicht unter den Haretikern, uud Maximus, der entschiedenste Bekiimpfer der Mo-notheleten, sieht ihn und seine Aeuszerungen als orthodox an, ob-schon ihm die Behauptungen des Pyrrhus und seiner Gesinnungsgenossen wohl bekannt waren. In der That können die Vertheidiger dieses Papstes es als einen Triumph ihrer Sac he betrachten, das bei allem Aufgebot von Scharfsinn und Erudition bis heute ihre Ansicht nicht widerlegt, geschweige die entge-gengesetzte zur völligen Evidenz hat erhoben werden können, ja dasz erstere bei gründlicheren Studiën immer mehr an Festigkeit gewonnen hat.quot;
Voor Hergeuröther, als men ziet, is wel de lioofdzaak, maar is niet elke bijkwestie, alleszins middagklaar. Ook T)ora Guéranger en meer andere uitstekende geleerden zijn van dit gevoelen. Diensvolgens meenen wij, te dezer plaatse, met enkele losse aanteekeningen te kunnen volstaan.
Onze welwillende en onbevooroordeelde lezers gelieven derhalve goed in 't oog te houden, dat wij, voorshands gèèn der oorkonden, die men doorgaans tegen Paus Hono-rius I inbrengt, als onecht verwerpende 1, zelfs daaruit handtastelijk hebben aan te toonen, dat heel deze rumoerma-kende twistappel met ons dogma, met de Onfeilbaarheid van 't Pauselijk Opperleeraarsambt, niets, hoegenaamd niets, heeft uit te staan. En dit is, voor ons doel, voldoende. Langs dezen weg zal men, vertrouwen we vastelijk, het door ons, Katholieken, bovenal aan 't geloofsdekreet der h. Yatikaan-
Men versta ons wèl. Jicht, geheel en al echt, zijn, ook in ons oog, de akten van het Vie Koneilie, zoowel als dc brieven van Uonorius I, Leo II, enz., totdat men ons, niet op vermoedens, noch zelfs me; hooge waarschijnlijkheid, maar met historische zekerheid, van het tegendeel overtuige. Het komt ook ons voor, dat hier zeer vele critici, zoo niet de meeste, over een chronologische feil betreffende Agatho's dood, jammerlijk gestruikeld zijn. Wij betoogen dit straks.
481
sche Kerkvergadering ontleend bewijs der bewuste Onfeilbaarheid, van alle Pausen, en dus ook van dezen Paus als zoodanig, tevens aposterioristiesch, op in- en uitwendige gronden, met onwraakbare zekerheid , voldingend gestaafd zien en bevestigd. Bijgevolg zullen we schier al het geschrijf en gewrijf onzer tegenstanders, in zoover het namelijk, de hartader van dit ons geloofspunt ongemoeid latende, niet dan nevenkwesties besprak, aan anderen ter wederlegging toevertrouwen en hier, als bezijden onze taak, bijna geheel mogen voorbijzien. Dit nog-tansis onze innige, wetenschappelijk gegronde, overtuiging, dat de schandelijk verguisde Honorius I, niet slechts, overeenkomstig de Vatikaansche definitie, in geloofszaken évenzoo Onfeilbaar was als ieder ander, met Petrus' hoogst aposto-liesch gezag („ear cathedra Petriquot;) de gansche Kerk leerarende Paus; maar wij achten het bovendien een historiesch zekere waarheid, dat hij, Honorius T, persoonlijk, in zijn hier bedoelde en, zoo men wil, pauselijke briefwisseling, evenmin als Liberius, Vigilius, enz., van eigenlijk gezegde ketterij mag worden beschuldigd. Zoo eischt, zelfs a priori, de onbevooroordeelde rede. Indien, trouwens, gelijk hier het geval is, op meereudeels betwistbare en zeer deugdelijk betwiste schijngronden geen eerlijke vierschaar ter wereld eenig sterveling, wie hij ook zij, zal durven veroordeelen, waarom dan zoude men geheel anders, glad omgekeerd, mogen vonnissen, waar het geldt een van Christus' hoogste Plaatsbekleeders op aarde, het zigt-baar Opperhoofd Zijner strijdende Kerk, een eerbiedwaardig Vader van de Christenheid, en nog wel een Paus, wiens orthodoxie, èn door meer dan een tijdgenoot, èn, tot op dezen dag, door tallooze nakomelingen, zoo ondubbelzinnig betuigd, zoo schitterend bepleit en overgenoeg bewezen is ? Onberispelijk is en blijft immers, in 't oog van weidenkenden, een iegelijk, van wien het tegenovergestelde niet alleszins zeker bewezen is.
Doch, alvorens onze hoofdthezis - de Onfeilbaarheid van Honorius' Opperleeraarsambt - uit de geïnkrimineerde stukken zeiven te verdedigen, moeten wij de voornaamste omstandigheden, de hoofdfeiten dezer „kwestiequot;, kortelijk overzien en er, met betrekking tot ons onderwerpelijk leerstuk, de alleen-ware be-teekenis van nagaan.
482
lu den jare 451 was, als iedereen weet, door het IV'oeku-menische Koncilie, dat van Chalcedon, plegtig veroordeeld geworden het monofyzitisme, de dwaalleer namelijk van den grijzen klooster-archimandriet Eutyches, die aan den gezegenden God-mensch J. C. slechts éene natuur, alleen de goddelijke natuur, toekende. Tevens had hetzelfde Koncilie de aloude katholieke Kerkleer, volgens welke in J. C. tioee naturen zijn - de goddelijke natuur e»» de memschelijJce natuur - vormelijk tot den rang van ka-thuliek-gfoddelijk. g-eloofspunt verheven. Toch durfde, vooral in 't Oosten, zekere invloedrijke en door 't keizerlijk hof met kracht ouderstenude faktie Eutyches' kerkelijk geanathematizeerde stellingen, nu miuder dubbelzinnig, nu meer in 't geniep en onder bedekte termen, als orthodox, als geloofswaarheden, onderwijzen en handhaven. Ook Sergius (f 637), de sluwe, uit jakobitische ouders in Syrië geboortige, hovelingbisschop van Kiïopel, was met deze formeel kettersche leerstellingen uitermate ingenomen. Wijl hij 't echter niet wagen dorst, met open vizier als haar verdediger op te treden, zag men hem, sedert 616, althans voor 619, allerlei slinksche pogingen beproeven, om ze desniettemin onder de orthodoxe katholieken, zoowel als onder de eutychianen of monofyzieten, in een geheel nieuwen vorm gemaskerd te verbreiden. Het allerbekoorlijkst lokaas, de fraaije leus, als doorgaans, was: de onderlinge verzoening en zelfs hereeniging aller sekten met de katholieke Kerk. Dit verbloemd eutychianisme is, later, met den naam van monotheletisme gebrandmerkt en, ten laatste, als kettersch door de Kerk gedoemd1.
In Christus dan - zoo leerde men nu - is slechts een enkele vnl (de goddelijke) en mitsdien slechts éen enkele werking, slechts éen (goddelijke) wijze van werken (uia ivioyeirx). Maar aangezien de twee naturen uit hare eigen en onderscheidene werkingen, handelingen, verrigtingen, uitwerkselen, of liever werkingswijzen, kenbaar zijn, - die werking en wil zijn, trouwens.
Niet Sergius evenwel, - althans volgens Bottemanne (èn In zijn lat. verhandeling, blz. 3, èn in de Katholiek, LVII, 220), - maar „Theodoras, bisschop van Pharan, heeft de ketterij der monothelieten in het leven geroepen, „zooals algemeen bekend isquot;, zegt een der bisschoppen in het „Komeinsch Concilie van 649 (Cvnc. Later., secret. Ill; Labbe, VI, 162)quot;.
483
het eigendom, niet van de persoonlijkheid, maar van de natuur, -zoo scheen uit de aanneming van slechts éen werking onvermijdelijk te moeten volgen de erkenning van slechts éene natuur in Christus. i)it nu was de eigenlijke en formeel gedoemde ketterij van Eutyches. De nieuwe dwaalleer der monotheletieten stond derhalve met de ketterij der monofyzieten in 't aller-naauwst verband; wat evenwel destijds niet terstond en niet voor iedereen, althans onmogelijk zoo klaar en helder als voor ons, ruim twaalf eeuwen later, in 't oog liep1. Formeele ketterij, in den gestrengen zin des woords, was zij gevolgelijk nu nog niet. Dit werd zij eerst later, nadat de Pausen Joannes IV (641), Martiuus I (649), Agatho (6S0) en Leo II evenzeer als hot VP oekume-niesch Koncilie (68'), deze goddelooze dwaling kerkelijk
„Der Bcgriff der èpégysici, opcratioquot; - zegt Dr Jo. Ad. Möhlcr, in zijn meergemelde Kgesch., I, 531 - „ist di'j einem We sen angemessene IVeise, sich in fich selbst zu bewegen und nach A us zen ihdtig zu sein. Mit dèl/^uct wird der auch Uns gewöhnliehe Begrij] e von „ Wille'''' verhuilden; nur wird damit z moeiten auch de-- nntürliche Instinkt bezsichnet, insofern er auf Erhaltung des Lebens sich bezieht, indem er Alles nufnimmt, was es er halt, Alles aber verwirft, was es z er storen künnte. Es log also im Wcsen des Monophijsitismus, ??«r Eine èvéqyeia und Ein dêXrjiia anzunehmen, weil er lehrte. dasz das göttliche Princip in Christo das Menschliche ver sc h lung en habe. Aber ihre Inuonsequenz ging auch auf die nachgicbigen Katholiken üher, welche zwisschen dem D.Ajma der Kirche und dein Irrthume einen Mittelweg suchen wolltcn. - Alle Monotheleten sagten: In Christo sei deszwegen nur Ein Wille, weil im Falie zwei angenommen würden, in Christo auch ein doppeltes Wesen gesetzi werdc. Man unterschied also nicht zwisschen Willens-vermogen und Willens-kr a ft einerseits, und Willens-r ichtung nndererseits. JJm nicht ein mensch liches WoHcji in Christus amehmen zu durf en, lieszen sie das menschliche Willens-vermogen im gött lichen aufgehen, siatt ein unaus sprechliches V er e i nigtscin anzuneh* men . und sie iehrten, dasz der menschliche Wi lie seiner Subst anz n a c h im göttlichen aufgegangen sei. Sie ivoltten daher den mens ch lichen Willen ver sc hw inden lassen. Einige meinten cs zwar ziemlich richt ig; aber nur von der Zeit des er sten Aufkeimens lüszi es sich sagen, dasz einige sich unbewuszt im Irrthume befanden. Die AJonophysiten dr'dekten sich genie so aus3 dxsz in Christo eine gott men\schliche èvèqyeLCt sei. In einem gewissen Sinn könnte man das auch sagen; deun durch die Vereinigung beider Naturen in Christo wurde das göttliche in menschliche r Wei se, und so umcjekehr t, gegeben. Aber es könnte auch so verstan. den werden, dasz die menschliche Natur in der göttlichen an fgegan-gen sei, und von dieser Einen g emischten Natur nur Eine Willens-wei se avsgehe: und so nahmen cs die Mono phy si tenquot;
484
hadden gegispt en telkens plegtiger geanathematizeerd. Ook deze veelbeteekenende bijzonderheid heeft men, alvorens over de velerhande anathema's van 't VP Koncilie te oordeelen, te dikwerf, soms roekeloos, over 't hoofd gezien 1.
Genoemde Sergius dan, die, ontegenzeggelijk, een doortrapt veinzaard, een bij uitstek grieksch d. i. listig diplomaat was, zond, als de geleerde Deken Bottemanne zeer zakelijk verhaalt2:
„een geschrift van Mennas (een zijner voorgangers op den zetel van lionstantinopel), hetwelk later [680] bleek valsch te zijn, en ■waarin aan den Zaligmaker slechts éen wil en éene werking werden toegekend 3, aan... Theodoras [biss. van Pharan, in Arabic] en verzocht hem, zijn gevoelen daarover te zeggen. Na een goedkeurend antwoord ontvangen te hebben, zond hij hetzelfde [valscSi e] geschrift, tegelijk met de goedkeuring van Theodorus, aan Paulus den Eenoogige, die tot de sekte der Severianen behoorde. Ook verzocht hij in eenen brief aan Georgius, bijgenaamd Arsa, van de sekte van Paulus van Sa-
Hoe vaak en hoe apodiktiesch, zonder éen enkel bewijs, Msgr von Hefele het tegendeel verkondigd hebbe, toch is enhlijft het o. i. een ontegensprekelijk, nitgemaakt feit, dat ónze dogmatische geloofsformule „twee willen in Christusquot; destijds, en tot zelfs in 633 of'34, in geenen deele kerkregterlij k gold als „geloofstermquot;, of, gelijk de doorluchtige auteur telkens zegt, als «le „terminus orthodoxus technicusquot;. Derhalve - zeggen we met Msgr Wensing - „de dwaling van Sergius was nog geen vergrijp tegen dc reeds uitgesproken leer der Kerk (VI, 77).quot; Wel is „Sergius... naderhand door dc VIquot; algemeene Kerkvergadering als ketter veroordeeld; maar iets anders is het, of hij thans reeds aan ketterij schuldig ware, en zekerlijk [?] was hij destijds nog bij niemand verdacht. Het onderwerpelijk vraagpunt was, gelijk hij [in zijn straks meê te dee-len brief aan Paus Honorius] zegt, en, letterlijk genomen, ook mogt zeggen, nog door geen [Pauselijk eindvonnis in of buiten] algemeen Concilie beslist geworden (VI, 75)'quot;.
Katholiek, LVII, 221 v.; vgl. zijn belangrijke verhandeling De Honorii pa/jce, etc., cap. 1, pp. 3 sqq., Msg' von Hefele, Conciliengesch. Ill, U3 ff., en Msg' Wensing, t. a. p. Wensing's beteren dunk evenwel, ten aanzien van Sergius, kunnen wij, métDechamps, Guéranger, Constant, Lefebve, Schnee-man, Hergenrother, Reinerding, Mohler, Bottemanne, Willems, en zeer vele anderen, geenszins beamen.
485
mosate, dat deze hem eenige teksten van Vaders zou zenden over de erkenning van slechts éene werking in Ghi-istus, wat, liet hij er invloei-jen, zou kunnen dieneu om hem, Georgius, en de zijnen met de Kerk te hereenigen Bovendien had hij keizer Heracüus, die in hem een groot vertrouwen stelde, zijne dwaalleer ingeprent; zoodat deze in zijne disputen met de Severianen „éene werkingquot; beleed en in een brief aan Arcadius, aartsbisschop van Cyprus, het erkennen vau „twee werkingenquot; als ongeoorloofd afkeurde. Cyrus eindelijk, di stijds nog bisschop van Phasis, door Heracüus in het jaar 625 over dezen briei geraadpleegd 2 en zich moeijelijk daarmee kunnende vereenigen, omdat Paus Leo duidelijk van „twee werkingenquot; gesproken had, sciireel' aan Sergius om inlichting in deze zaak 3; en Sergius wederom was het, die hem antwoordde, dat, hoewel de Algemeene Conciliën deze zaak niet hadden aangeroerd, nog tans sommige Vaders slechts „éene werkingquot; hadden erkend, o. a. de h Cyrillus van Alexandrië^, en Mennas, wiens [v»!scli] geschrilt hij hem toezond: dal de Severianen den Brief van Paus Leo wel hevig hadden bestreden, maar dat niemand dei Vaders, bij de weerlegging der ketters, voor zoover hij wist . het gevoelen van „twee werkingenquot;, in den Brief van dien Paus liad opgemerkt, en dat overigens, voor zoover hem bekend was, ook niemand der kerkleeraars tot lieden toe „twee werkingenquot; aan den Heer had toegeschreven. Hij schijnt echter Cyrus niet al te veel vertrouwd te hebben en beducht te fijn geweest voor den man, die hem het gezag van Paus Leo den Grcote tegenwierp; want hij schreef hem verder: Mogt iemand der Vaders de uitdrukking „twee werkingenquot; gebezigd hebben, dan moeten wij ons aan hem houden; want wij moe-
1 Disp. S. Maximi cum Pyrrho; Labbe, V, 1817. 2 Labbe, VI, 948.
S Ep Cyri ad Sergium, Labbe, VI, 949.
4 [„Maar''' - als Msgr 'Wensing (VI, 78) aanteekent - „Cyrillus spreekt daar ter plaatse (T. IV in Joan.) niet van een enkelen w-il in Christus; hij spreekt daar bepaaldelijk en uitsluitend over 'sVerlossers goddelijken wil, en zegt daarvan, dat die goddelijke wil in den menschge worden Zoon Gods éen en dezelfde is met. dien des Vaders, en dat Christus Zijne wonderen niet door een onligchamelijk, bloot goddelijk bevel en zonder zekere medewerking der men schel ij ke natuur verrigt, maar daartoe ook Zijn ligchaam (door aanraken, spreken, enz.) gebruikt heeft, en in dien zin sprak deze Kerkvader van éene werking (een uitwerksel) door de beide naturen voortgebragt. Wel verre van hiermee de onderscheidene energie of werking van iedere natuur te ontkennen, belijdt hij die veeleer en laat hij beider werkingen tot éen doel zamenwerkenquot;.]
486
ten niet alleen de leer, maar zelfs de woorden en uitdruk, kingen der Vaders overnemen l.
„Intusschen slaagde zijne poging, om Cyrus voor zijne meening te ■winnen, maar al te wel; de handelwijze van dezen bisschop gaf aanleiding tot de brieven van llonorius.
„In het jaar 630 tot Patriarch van Alexandrië verheven, trachtte Cyrus de Theodosianen. aanhangers der ketterij van Eutyches, met de Kerk te verzoenen; en na hun eene geloofsbelijdenis van negen artikelen te hebben doen onderschrijven, nam hij hen den 3 Junij 633 werkelijk in zijne gemeenschap op. Meende hij zich over hunne zoogenaamde bekeeriug te mogen verheugen, de Theodosianen varen niet minder verblijd en riepen, volgens den geschiedschrijver Tbeophanes, juichend uit, dat niet zij tot het Concilie van Chalcedon waren toegetreden, maar integendeel dit Concilie zich bij hunne leer bad aangesloten; want in het VII'' artikel had Cyrus nut hen slechts „eene werkingquot; en bij gevolg ook slechts .,e'ene ixi-tuurquot; in Christus erkend.
„Inderdaad werd in dien Vilquot; canon het anathema uitgesproken tegen hem, die niet beleed, „dat [de een en dezelfde] Christus... de „Gode be tarnende en de menscbelij ke daden verrigtte met „eene g oclmen schel ij ke werking, volgens den h. Oionysius 1.quot; Merken wij op, hoe Cyrus hier de woorden van den h. Dionysius aanhaalt. Deze had gezegd [Conc. Later. Secret. HI; VI, 182): „Gods Zoon. mensch geworden zijnde, toont ons „xekcre nieuwequot; godmenschel ijke werkingquot;; in plaats van ,,zekere nieuwe'' stelt Cyrus „écne' godmensch el ij ke werking2.
..eu m demque unum Christum et Filium, operantem Deo „decibilia et humana tenn deivirili operatione secundum S. Uio-,,nysium. [,,.... Kal xóv avrov svn Xqi,(ti6p Kal vióv cvapyoCfin to deoTtQSnï/ teal avdgómi-va pi a 6 e av dg m ij tvegyeiu, xaia tóy èv ayioiS J loviaiov, a. s.J tow. Later. Secret. Ill; Labbe, VI, 175 -Cone, VI' actione 13, Labbe, VI, 956.
[Ziehier, hoe Wensing, VI, 79-80, dit punt omstandig uiteenzet; „Kven ongelukkig is het lieroep op de boeken, welke den h. Dionysius toegeschreven werden; hierin worden, trouwens, de goddelijke en menschelijke naturen in Christus uitdrukkelijk onderscheiden; de schrijver zou dus zich zeiven tegengesproken hebben, indien hij in Christus slee hls eene enerlt;iie o f werkbui aangenomen hadde; dit is dan ook niet het geval; hij spieekt namelijk-niet van e'ene enkele werking - maar van eene zekere n ieuwe ijoJmcnschclijke. werking in Christus, en hieronder verstaat hij niet eene w erking, welke zoozeer
487
„Nog voordat de openlijke verzoening der ketters plaats greep, gaf Cyrus de negen artikelen, die reeds den 4n Mei waren vastgesteld, in overweging aan Sopiironius, destijds nog monnik, later Patriarch van Jerusalem. Dadelijk en bij de eerste lezing gal' Sopiironius zijne afkeuring te kennen, viel zell's onder het storten van vele tranen Cyrus te voet en bad hem, ze tocli in de kerk niet af' te kondigen, wijl ze strijdig waren met hel katholiek geloof'en de ketter ij van Apolli naris inhielden i. Ten bewijze
van de goddelijke en menschelijke verschilt, dat zij eene wezenlijk nieuwe soort van werking uitmaakt, want dan moest men in Christus ook oene derde soort van natuur aannemen, welke, üij voorbeeld, uit de ineensmelting der beide naturen zou ontstaan. De schrijver dier boeken zocht dat nieuwe dier werking, niet in het wezen van Christus, maar in de geheimnis volle wijs waarop in den Godmensch opaavde, èn de goddelijke natuur, èn de menschelijke natuur hire werkingen verrigtten. Zijne yodMyke natuur werhe, thans na de mensehwording, niet meer altijd, gelijk vóór de menschwording, zonder medewerking der menschelijke natuur; en de menschelijke natuur deed in liem hare werkingen - niet, gelijk zij die in andere meu-schen verrigt, maar op eene veel verhevener wijze, welke het gevolg is derge-heimnisvolle vereeniging der twee naturen in Christus, krachtens welke Zijne aangenomene menschelijke natuur geschraagd en in beweging gebragt wordt door den Logos, of den tweeden persoon der h. Drievuldigheid. In dien zin sprak deze schrijver en mogthijook spreken van „eenezekere werkinyquot; in Chris
tus; inderdaad, zij was geheel nieuw in de wereld; hij noemde haar eene ^odmensclielijke werking, omdat de beide naturen daartoe za-menwerkten en zij derhalve goddelijk was en menschelijk tevens. [Vgl. boven blz. 483, noot 1.] Als voorbeeld haalt hij aan: Christus wandelde op het water; dit wandelen was eene menschelijke venigting; maar dat het water Zijn ligehaam droeg, dit was hei werk der Godheid. Een ander voorbeeld: Hij werd geboren uit eene maagd; het eerste - dat geboren worden - was wederom iets men schel ij ks; maar dat Hij uit eene onbesmette maagd geboren werd, dit geschiedde door-de goddelijke Almagt. Derhalve wilde hij met die uitdrukking: „eene zekere uieuwe ^otlmenHClieliJku werking''quot;', volstrekt niet ontkennen, dat er in Christus, ten gevolge van de vereeniging der twee naturen, ook twee werkingen en dus ook twee willen moesten aangenomen worden: integendeel, hij kent aan iedere natuur het hare toe, en aan eene enkele werking in Christus heeft hij zoo weinig gedacht, dat het woordje; et*'ne [/liot] in den oorspronkelijken tekst niet te vinden is. Maar hij gebruikte hier het woord: energie, of werking, (gelijk de zin het ver-eischte) in het enkelvoudige, en dit was voor de ingenomenheid der mo-notheleten reeds genoeg, om in zijn gezegde hun gevoelen bevestigd te vinden, en opdat niemand daar meer aan twijfelde, heeft Cyrus in zijne aanhaling van den zoogenaamden Dionysius het woordje: één [uiftj er tusschen geschoven.quot;]
1 Ep. S. Maximi ad Petrwn 111 us trein; ï.abbc V, 1767.
48S
voerde li ij getuigenissenvanonderscheidene hli. Vaders aan 1.
„Behalve den (niet meer bestaanden) brief'aan Sergius, waarin hij deze laatste omstandigheid vermeldde, schreef Cyrus nog een anderen brief aan denzelfden Sergius om hem kennis te geven van de bekeering [!] der Tiieodosianen en van de negen artikelen, die tot grondslag dier bekeering[!] gediend hadden; het antwoord van Sergius behelsde eene volkomene goedkeuring 2.
„Sophronius ziende, hoezeer de nieuwe ketterij toenam en zich uitbreidde, begaf zich naar Konstantinopel, viel aldaar ook Sergius te voet, en smeekte hem bij het lijden des Heer en, zijne rampzalige poging te laten varen [Disput. S. Maximi cum Pxjrrho ; Labbe, V, 1817.). Docli te vergeefs. Waarschijnlijk uit vrees, dat Sophronius, die nog in datzelfde jaar 633 den patriarchalen zetel van Jerusalem beklom, eene aanklagt bij den Paus zou indienen, besloot Sergius hem te voorkomen en schreef den [straks] volgenden [In] brief aan Paus Honorius.quot;
Ziedaar, tot omstreeks 633, den stand van zaken in 't Oosten.
Hadden Honorius^ meeste aanranders, die deze feiten of niet kenden öf uit het oog verloren, ze althans aan hun vaak zeer onervaren lezers niet blootlegden, daar beter op gelet, dan gewis zou, vooruit reeds, en volgens pligt, het ongerijmde van niet weinige hunner stellingen of gevolgtrekkingen van zelf voorkomen zijn. Ten minste ware het alsdan voor minder ontwikkelden niet volstrekt onmogelijk gemaakt, om over een zoo ingewikkeld historiesch-dogmatiesch punt een onpartijdig en op zaakkennis gegrond oordeel te vellen. Te vergeefs echter zoekt men, o. a. bij Renouf, Gratry, „Janusquot;, Maret, van Beek, Heykamp, enz, naar de bevrediging van dezen billijken eiseh der wetenschappelijke kritiek. Ja, tot zelfs de bewijsstukken, waaruit dan tocli schuld of onschuld blijken moet, lieten zij doodeenvoudig achterwege! Is dat eerlijk? Is dat gezonde kritiek?
Dien, zachts gesproken, zeer onwetenschappelijken weg willen wjj niet, als blinde leidslieden, inslaan; weshalve wtj' Sergius' te vaak geïgnoreerden brief, zoowel als Honorius' desbetreffend schrijven, deels, voor zoover dit ons noodig of nuttig
„Maximus, bisschop van Aquileia, haalt de eigen woorden van Cjtus aan uit diens brief aan Sergius, waarmede Cyrus dit getuigt. Conc. Later. Secret. IV; Labbe, VI, 263.quot;
489
toeschijnt, letterlijk vertaald, deels ietwat ingekort, onzen lezers gaan voorleggen.
Ziellier den brief van Sergius aan Paus Houorius 1:
A____ Volkomen eensgezind met Uwe Heiligheid wenschen-de te zijn, zoo zelfs dat ik gaarne zou willen, dat al mijn plannen en daden van Uwe Heiligheid uitgingen, zoude ik u dagelijks raadplegen, indien de verre afstand zulks niet verhinderde: nu schrijf ik u en ga u dadelijk de aan 1 eiding to t mij n schrijven mededeelen. B. Voor eenigen tijd, toen onze keizer tegen de Perzen oorlog voerde en in Armenië kwam, geraakte hij in gesprek met zekeren Pauius [den Eenoogige], een zeer voornaam kopstuk van de verfoeijelijke sekte der severianen, over diens ketter-sclie leer, verdedigde tegen liem de katholieke [!?] waarheid en gebruikte bij die gelegenheid de uitdrukking: ééne werkiiigf van Christus onzen waren God 2. |
Exemplar epistolae Sergii Con-stantinopolitani ad Hononum Papain Romanum: In tantum vobis sanctissimis con-sonanter in omnibusunanimitatespi-ritus constringimur, ut studeamus omnium consihorum nostrorum et actionum vos sacratissimos habere praesidentes: et nisi plurimum loco-rum distantia sejungeret, hoe utique quotidie gereremus, vestraehonoran-dae unanimisque fraternitatis muni-to, muratoque nosmetipsos circum-sepientes cousultu: attamen quoniam nobis etiam senno, atque absque labore litera, quod studemus, im-partit, conlestini ea pro qui bus hoe scribimus enarramus. Ante aliquod certum tempus, cum adversus Persas a Deo confirmatus dominus noster et inagnus victor promovisset exercitum, propter cer-tamina a Deo sibi creditae Christo amabilis reipublicae, et ad partes Armeniae provinciae perveuisset, unus ex principibus impiae partis Severi execrabiiis, nomine Pauius, in Hbs locis appart.is, ad ejus pie-tatem accessit, sennonem pro sua errabunda haeresi proferens et hoe profecto dumtaxat satisfaciendo; in quibus piissima ejus ac regalls ma-gnanimitas (cum ceteris enim donis Dei, etiam divinorum dogmatum lo-cupletari scientia meruit) dum re-darguisset, atque depompasset pra-vam ejus impietatem, profanis ejus astutiis sanctae nostra; Ecclesiae, ut verus ejus propugnator, recta atque immaculata e diverso protulit dogmata; inter quae et unius ope-rationis Christi veri Dei nostri men-tionem fecit 2. |
Labbé, VI, 317-928; Vgl. Bottemanne, t. a. p., blzz. S24 vv.; 'Wensing, VI, 81 vv.; Dechamps (Polem. biblioth. V), blzz. 13 vv.
Teregt teekent Bottemanne hierbij aan, hoe sluw Sergius te dezer plaatse over zijn eigen brief aan Jieu Pauius den Ee'noogige geen jota rept. De reden ligt voor de hand.
490
C. Eenigen tijd later ondervroeg de keizer den bisschop Cyrus... over dit punt, en deze antwoordde liem, niet juist te weten , ol men ééne of twee werUing^en aan Christus moest toeschrijven. Op 's keizers last verzocht Cyrus mij schriftelijk, oi'ik hem daaromtrent wilde inlichten, en ol' ik hem ook hh. Vaders kon noemen. die van ééne werUing- gesproken hadden. Ik antwoordde hem, naar mijn beste weten, zond hem het [nota bene: onechte] geschrift, door Hennas, mijnen.... voorganger op dezen.... zetel, aan Uwen voorganger Paus Vigi-lius. destijds hier aanwezig, overhandigd, hetwelk onderscheidene getuigenissen der hh. Vaders omtrent de ééae werking en den éénen wil on zes 11 eer en____ bevat, maar voegde er niets van mij zeiven bij, zooals blijkt [!!] uit het nevensgaand afschrift !. Van dat oogenblik werd er over die zaak niet meer gesproken [???]. |
Post aliquod vero tempus idem a Deo confirmatus Imperator in pro-vinciam Lazorum adveniens, recor-datus est disputationis, quam. sicut diximus, fecerat ad Paulum illum haereticum. in praesentia Cyri sanc-tissimi, tune quidem ejusdem Cliristo amabilis Lazorum provinciae metro-politanam Sedem tenentis. nunc autem magnam Alexandriam regenlis. Praedictus igitur sanctissimus vir, his auditis. ejus serenitati res-pondit. nescire subtiliter, utrum unam an duas operationes Christi veri Dei nostri adstruere necesse sit. Ergo per jussionem ejus pietatis. per literas proprias interrogavit uos praedictus sanctissimus vir, utrum unam operationem an duas in Sal-vatore nostro Christo necesse sit dicere : et si quosdam noscamus sanctorum ac beatissimorum Patrum, unam dicentes operationem. Unde nos, quae nostrae erant scientiae, per nostra rescripta ei significavi-iiuis, dirigentes etiam sermonem acclamatoriuin Mennae sanctissimi quondam Patriarcliae liujus a Deo conservandae regiae urbis, porrectum ah eo bic praesenti Vigilio sanctae memoriae praedecessori sanc-titatis veslraj. habentetn et diversa testimonia paterna de una opera-tione et una voluulate Salvatoris nostri Christi veri Dei nostri. Jiihil lameu proprium penitus in Imjus-modi nostris rescriptis promulgavi-mus, sicut suppetit nosse vos sacra-tissimos et unanimes. relegentes eoruin quae missa sunt exemplaria 1. |
Indien 't waar is, gelijk door sommigen beweerd wordt, dat Sergius zelf de vervaardiger is van dit valsche (aan Mennas tnegedichto) stuk, ilan voorzeker kan ook aan zijn „nevensgaand afschriftquot; geen de minste waarde worden gehecht. Voor Paus Honorius evenwel was dit alles onna-vorsehbaar. Immers, eerst op 't VIe algemeene Koncilie (6S0) bleek de on-echtheid van „het door Mennas aan Vigi 1 ins overhandigdquot; geschrift. Maar omhult nu, twaalf eeuwen later, nog altoos een egyptische duisternis veel van deze „kwestiequot;, hoe dan heeft Paus Honorius d e s t ij d s helder kunnen zien ?! Was 't derhalve geen lofwaardige pauselijke voorzigtigheid, dat hij, niets uitwijzende, slechts een tijdelijken maatregel trof? Jammer slechts, dat met deze voorzigtigheid dir slang, als Guérangtr zegt, de eenvoud der duim: geen gelijken tred hield bij dezen, overigen^ waardigen. Paus!
491
u. O nlangs echter heeft deze lid e Cyrus, thans Patriarch van Alexandrië, — ons beider broeder en, evenals w ij. Priester van den Heer, bewogen door de genade van (J o d, die wil dat alle menschen zaliy worden en tot de hennis der waarheid geraken, en opgewekt door den ijver Vi.n onzen grooten en onover w i nl ijken keizer, — de in die groote stad woonachtige volgelingen van de snoode ketters Eutyches. Dioskorus, Sev erus en Julianus, mi n-zaain en beleeldelijk aangemaand, om zich niet de katholieke Kerk te hereenigen; en na verschillende b ij e e n-ko nis ten, waarin hij veel voor-zigtigheid aan den dag gelegd en zich veel moeite getroost heelt, slaagde hij daarin 1. Derhalve heeft men met we-derzijdsch goedvinden voor de twee p a r t ij e n e e n i g e dogmatische punten opgemaakt, waarnaar allen (hoezeer ook vroeger onderling verdeeld, en zich volgelingen noemende van de ketters Dioskorus en Severus) zich met de heilige en katholieke kerk hebben hereenigd [louter (jrove leugens \\\ en dat ge-heele volk van Alexandrië is nu de kudde geworden van Christus onzen God, en daarmee tevens bijna geheel Kgypte, Tli eb ais, Lybië eu de overige provinciën van Egypte afhankelijk, welke, zooals wij zuiden [neen, driestweg logen!], voor die vereeniging ais in een eindeloos aantal ketterijen waren verdeeld en nu door de genade van God en |
Et silentiuin quidem ex illo tempore hujusinodi suscepit capitulum. Quia igitur ante parvum tempus, cooperante gratia Dei. qui omnes homines vult salvos fieri et ad agnitio-neut veritatis venire, pio zeio lor-tissiini ac invictissimi magni Impe-ratoris excitatus Cyrus, sanctissimus Alexandriae inagnae civitatis Patri-archa et communis frater noster et consacerdos Dei, amabiliter et modeste adhoi latns est cos, qui in magna civilate Alexandrina, Euty-chetis et Dioscori, Severi quoque et Juhuni Deo odibilium haeresi lan-guerunt, ad Catliobcam Ecclesiam accedere. lit post multas disputa-tiones et li:igt;igt;res, quos cum nimia prudentia gt; saluberrima dispensa-tione in hac causa impeudit, hoe quod festinabat, per supernam gra-tiam ordiuavit t. Facta sunt inter ntrasque partes dogmatica quaedam capitula, iu quibus omnes (qui antea quidem in diversas portiones divisi fuerant, proavosque sibi Dioscorum alque Severnm sceleratos haereti-cos inscribebant) coadunati sunt cum sanctissima ac sola Catholica Ecclesia, et ünus grex Christi veri Dei nostri, omnis Christo amabilis Alexandriae populus iactus est, et pene universa cum eis Aegyptus et The-bais et Libya et cetera; Aegypticae dispositionis regiones, quas ohm con-siderabant, ut diximus, in innume-rabilem haereseon multitudinein di-scissas. nunc autem beneplacito Dei et studio praedicti sanctissiini Alex-andrinorum antistitis, unum labium iacti sunt omnes, una vox et in uuitate spiritus recta Ecclesiae dogmata confitentur. Ex bis autem, quae dicta sunt atque stabilita, unum existit capitulum de ima opeiatione Christi magni Dei et Salvatoris nostri. |
t H o e j a iu m e r 1 ij k Cyms slaagde, of liever, hoe uitmuntend de Theodosianen slaagden, hebben we boven reeds gezien. Dit evenvel laat Sergius onvermeld. Audenuaal derhalve slaat hij de waarheid in 't aangezigt. Ook dit kou Ilouorius onmogelijk toen reeds weten.
492
den ijver van den heiligen [!] Patriarch van Alexandrië, alle slechts een mond en éen stem hebben, om de ware geloofspunten der Kerk in de eenheid van éenzelf'den geest te belijden. Onder die punten [let wel! hier schuifelt de adder , althans voor ons, te voorschijn] is er éen, 't welk spreekt over één enkele Uandelingr of werking van Christus onzen grooten God en Zaligmaker. E. Welnu de eerwaarde monnik Sophronius, thans Patriarch van Jerusalem, zooals ik slechts van hooren zeggen weet, daar ik de synodale brieven nog niet naar gewoonte ontvangen heb; Sophronius, zeg ik, die zich toen met den Patriarch Cyrus in Alexandrië bevond, verzette zich tegen éen dier hereenigingspunten, namelijk tegen dat, hetwelk van ééne littndeling o ( werking in J. C. gewaagde; hij hield staande, dat men twee liandeling-en [werking-en] moest aannemen. Cyrus toonde hem eenige plaatsen van de Vaders [eilieve, van welke?], die in eenige hunner geschriften over éen Iiancle-ling- of werking- hadden gesproken 1. Maar bovendien hield hij hem voor oogen, dat onze Vaders dikwerf, om een groot aantal zielen voor God te winnen, toegevendheid en inschikkelijkheid hadden in acht genomen, zonder in iets aan de naauwkeurigheid der geloofsleer te kort te doen; dat hij ook evenzoo in de te- |
His ita provenientibus, Sophronius venerabilis monachus, qui (ut nunc ex uno auditu didicimus) Hie-rosolymorum praesul est ordinatus (necdum enim hactenus ejus ex more synodica suscepimus), apud Alexan-driam tune temporis positus cum praefato sanctissimo Papa, quando, sicut diximus, admirabilem illam circa eos, qui dudum haeretici fue-rant, Dei beneplacito unitatem com-ponebat, atque cum eo de eisdem capitulis pertractabat, adversatus est et contradixit ad unius operationis capitulum, duas omnino operationes Christi Dei nostri dignum inquiens censeri. Praenominato autem sanctissimo Papa praesertim testimonia ei quorundam sanctorum Patrum nostrorum proferente, dispersim in quibusdam opusculis suis imam opera tionem asserentium 1: ad iiaec quo-que et ex abundanli inquiente, quod multoties sancti Patres nostri, ut lucrarentur plurimarum animarum salutem, dum talia emergerent ca-pitula, Deo gratis dispensationibus ac placitis usi 1'uisse videntur, nihil de subtilitate rectorum Ecclesiae dogmatum exagitantes: et dicente, quod oporteat utique etiam in prae-senti, dum tantorum millium populorum salus prae manibus ponitur. |
Wij achten het overbodig, al de „onjuisthedenquot;, waaraan Sergius zich hier schuldig maakt, met den vinger aan te wij zen; den aandachtigen lezer springen ze thans, hoe langer hoe meer, van zelf in 't oog. Ieder anderen Paus moesten ze dan ook destijds, evenals Honorius, verschalken. Maar de sluwert zal 't ons aldra nog erger toonen, wat een gedrogtelijk pilaarbijter in hem stak.
493
genwoordige omstandigheden nihil de hoc per contentionem al-niet moest vitten over dit tercari, idcirco quod, sicut dictum artikel, hetwelk de zuivere est, etiam a quibusdam sacris Pa-geloofsleer in 't minst niet tribus vox hujusmudi dicta est, ni-kwetste, daar eenige Va- hilque de hoe laedatur rectae fidei ders [?!] dezelfde uitdrukking ratio: — memoratus Deo amabilis hadden gebezigd. Sophronius talem dispensationem
nullatenus accepto tulit.
F. Maar Sophronius wilde Quia igitur pro hoe cuin literis van zulk een gedragslijn vol- ejusdum sanclissimi comministri ad strekt niet hooren; en bij nos conjunxit, de hoe quoque etiam zijn komst te Konstantino- apud uos sermonem movendo insis-pel, heeft hij er bij ons op tens, ut detalibus adimeretur capitu-aangedrongen, dat wij dit lis post faclam unition; m vox unius punt zouden weglaten. Dit operatiouis, durum nos hoe arbitrati scheen ons wreed toe, daar sunuis. (Juomodo enim non esset du-het de hereeniging bejlette rum etvalde onerosum, quando hoe van zoovele volkeren, die resolvere evertereque erat futurum tot heden noch den naam des quidem omnem illam concordiam h. Leo, noch dien van het atqne unitatcm, quae bene fuerat Koncllie van Chalcedon, kon- eflecta, tam apud Alexandriam mag-den verdragen en ze thans nam civitatem, quam per univer-met luider stemme in de hei- sas sub ea provincias, quae nullo lige geheimen uitspreken. tempore usque nunc acquieverant,
nomen saltern simplex divini atque laudabilis patris nostri Leonis, aut sancti et magni atqne universalis Cbalcedonensis Concilil mentionem (acere, nunc vero praeclara et magna voce in divinis missarum arcanis hoe praedicantes ?
Cir. Derhalve hebben wij. na Multis igitur a nobis de hoe motis een langdurig onderlioud met sennonibus ad praenominatum ve-Sophronlus, hem eindelijk nerabilem Sophronium, postremo dri ngend ve rzoch t. on s plaa t- adliortati eum sumus, testimonia sen aan te wijzen, waarin de nobis proferre sanetorum ac proba-Vaders uitdrukkelijk en met bilium Patrum, illorum videlicet, dezelfde woorden verklaar- quos omnes communiter doctores den. dat men in J. C. twee confitemur, et quorum dogmata le-Itanfieling-en [weirUingen] gem sanctae Dei cognoscant Kccle-moest erkennen; en dit kon siae. duas, nominatim et ipsis verhij niet doen1. bis. operationes in Christo dicendas
tradentla; ille autem hoe facere pe-nitus non valuit.
Ziende dan, dat deze twist Nos vero considerantes, incipien-heviger begon te worden, en tem ex hoc inter quosdain hie con-
32
Men ziet het: „Sergius stelde zich niet te vrede, dat de zaak in de schriften der Vaders duidelijk werd onderwezen, maar hij wilde er de formule, waarmede Sophronins op zijne [vermomde] ketterij antwoordde, in aangetoond hebben. Zoo redeneerden de arianen tegen de; Modezelfstan-digheid, en zoo deden later de protestanten tegen de Transubstantia tie. Wij zouden tegenwoordig kunnen zeggen: er is niets nieuws onder (ie zou: nihil sub sole novum (Msg1 Dechamps, t. a. p., blz, 15, noot).quot;
494
overigens wetende, dat ge- tentionem exardescere, et scientes woonlijkde ketterijen zciobe- quod semper ex hujusmodi decer-ginnen, hebben wij 't nood- tationibus iiaereseon dissensiones ef-zakelijk geacht, al onze zor- fectae sunt, necessarium judicavi-gen aan te wenden, om de mus, omne studium ponere ad se-asen nutteloozen tvoorden- dandum atque amputandum talcm strijd te doen ophouden. Wij superfluum verborura conflictum, et schreven derhalve aan den ad saepcdictum sanctissimum Alex-patriarch van Alexandrïe, andriae I'atriarcham scripsimus, ut dat hij, nu de vereeniging postquam unitatem cum his, qui der scheurmakers was tot pridem separabantur, Deoauxiliante stand gebragt [?!], aan uie- composuit, de cetero nullum per-mand meer moest veroorlo- mitteret unam aut duas prolerre ven, 0111 van éen of twee operationes in Christo Deo nostro, liaudeling-en [werking-en] inagis autem (sicut sancta et uni-in J. C. te spreken; maar veel- versalia tradideruntConcilia) unum eer met de h. algemeene Iverk- eundemque Filiuin unigenitum. Do-vergaderingen te belijden, minum nostrain Jesum Christum dat een en dezell'de J. C. de verum Demn, opera tuin confiteri goddelijke en menschelijke tam divina quamque huinana, et zaken uitwerkt, en dat al omnem Deo decibileiu et homine Zijne handelingen [werkin- dignam operationem ex uno eodem-gen]« onverdeeld van het- que incarnato Deo Verbo indivisè zelfde Woord voortkomen, procedere et ad unum eumdem-en tot Hem alleen worden que dirigi; eo quod unius quidem teruggebragt. Want, alhoe- operationis vox, quamquain a qui-wei de uitdrukking „éene busdam sanctis dicta est Patribus, liandeling- [werking']quot; bij tamen peregrina vldeatur et pertur-sonunige Vaders [?] voorkom t, bare aures quorundain, suspican-schijnt zij toch vreemd toe tium ad pereinptiouem hanc pro-aan eenigen, die bevreesd f'erri incouhise atque secundum subzijn, dat zij, wat God verhoe- sistentiani unitarum in Christo Deo de! tot het wegnemen der nostro duaruni naturaruin: quod twee naturen zou strekken, non est umquani, nee liat. Simili-Velen ook worden geërgerd ter autem et duarum operationum door de uitdrukking „twee dictio muitos scandalizet. utpote a handelingen [werkingen]quot;, nuilo sanctorum et probabilium Ec-omdat men haar bij geen [?] clesiae instituloruin edita. Insuper enkelen Vader aantreft, en et consequens ei sit 1 praedicare duas wijl [?] er uit volgt, dat men volunlates, contrarietates circa in-twee tegenstrijdige willen vicem habentes, tainquain Deo qul-moet aannemen 2; zoodat het dein Verbo salutarem volente ad-Woord de vervulling van impleri passionem, humanitatevero het lijden wilde, maar de ejus obsistente ejus voluntati et re-menschheid er zich tegen sistente, et perinde duo contraria verhief, en dat er in llem volentes introducantur: quod im-twee individuen of twee be- piuin est. Impossibile quippe est, ginsels waren, die beide het in uno eodernque subjacenli duas
„Welk een gevolgtrekking! Alsof de menschelijke wil niet aan den god-
delijken wil onderworpen kon wezen, zonder zich met hem tot een wil te
495
tegenovergestelde begeerden; wat eeugoddelooze dwaling is. Want onmoge 1 ijk kan dezelfde persoon op éen oogenljlik ten opzigte van hetzelfde voorwerp twee tegeuovergesfeSde wiSleo hebben. De Vaders immers leeren ons, dat liet vleesch des Hoeren. verstandelijk bezield, nimmer éen enkele Zijner natuurlijke bewegingen heeft bewerkstelligd, Iiuiten of tegen iiet bevel van het Woord Gods, persoonlijk er mede [met dat vleescli] veree-nigd; maar dat het altoos heeft gehandeld op den tijd, op de wijze en 1 n zooverre liet Woord Gods dit gewild heeft. En om nog duidelijker te spreken; evenals ons li g-chaarn bestuurd en geregeld wordt door de redelijke ziel, zoo werd in onzen Heer het geheele menschelijke zamen-s tei a 11ijd en in alles door de godheid van het Woord bewogen, en door God geleid, volgens u e 1 e e r v a n G r e go r i u s van Nyssa, die, tegen Euno-mius schrijvende, zegt: „In „zoover de Zoon God is,is „zeker onlijdelijk en onster-„felijk; verhaalt nu het Evan-„gelie van Hem eenig lijden, „dit heeft 11 ij gewerkt door „Zijne menschheid. die voor „het lijden vatbaar is. Im-„mersZijne godheid heeft hel „heil der wereld door het „li goh aam, hetwelk zij aan-„n a m, b e w e r k t. W a n t d e g o d-„heid werkt door het met „haar vereonigde vleesch de „zaligheid van allen, zoodat „het wel het lijden des vlee-„sches, maar de werking „Gods is.quot; H. Derhal ve, ziende, als gezegd is, dat deze twist heviger ging worden, heb ik geoordeeld, dat het noodig was, altijd de uitdrukkin-simul, et erga hoe ipsum contrarias, subsistere voluntates. |
Nam salutaris Deum gerentium Patrum doctrina manifeste instruit, quod numquam intellectualiter ani-mata Domini caro separatim et ex appetitu proprio, contrario nutui unlli sibi secundum subsistentiam Del Verbi, naturalern motum suum elfecit, sed quando, et qualem. et quantam ipse Deus Verbum volebat. Et, ut planius dicatur, queniadmo-dum corpus nostrum regitur et or-natur et disponitur ab intellectuali et rational! anima nostra: ita et in Domino nostro tota humana ejus conspersio, ab ipsius Verbi deitate semper in omnibus mota. deimo-bilis erat, secundum Nyssenum Gre-gorium , dicentem contra Eunomium ita; Secundum quod Deus Filius. impassibills utique est et immorta-lis. Si qua autem passio de eo in Evangello dicitur, per humanitatem prolecto. quae suscipiebat passionem, hujusmodi operalus est. Üperatur qulppe vere deitas per corpus, quod circa ipsam est. omnium salutem, ut sit carnis quidem passio, Dei autem operatio. liane igitur, ut dictum est, con-tentionem incipientem accendi vi-dentes, necessarium judicavimus, at-tritas potius sanctorum Patrum voces et synodice definitas semper |
495
Ken te gebruiken, door de h. Vaders en de koncilies gebezigd, en van den eenen kant geen woorden voor regelmatig dogmatische uitdrukkingen aan te zien, wanneer zij slechts zelden zijn uitgesproken door eenigeVa-ders, welke op die uitdrukkingen niet veel acht hebben geslagen, zooals zij zouden gedaan hebben, wanneer zij hierover eene volledige en ondubbelzinnige leer hadden willen uiteenzetten (hiertoe behoort ook hetgeen zij van éene liaudcling: [werking] zeggen). Van den anderen kant oordeelden wij het ook noodzakelijk, uitdrukkingen, welke de Vaders nooit hebben gebruikt en die tegenwoordig hij eeni-gen in zwang zijn gekomen, niet als de leer der Kerk te bezigen; m. a. w.: niet van twee handelingeu [werkingen] te gewagen. Wij zijn dan ten laatste overeengekomen, dat S o p h r o n i u s niet meer van een uocli v«n twee Itandelingen [werkingen] zou spreken, maar dat hij zich tevreden zou stellen met den weg door de Vaders bewandeld en de zekere leer door hen verkondigd. Na ons dus beloofd te hebben, zich hiernaar te zullen gedragen \lVat kolossale leugen.'], heeft hij ons een schriftelijk antwoord over dit punt verzocht, om het te kunnen ver-toonen aan degenen, die hem over deze kwestie zouden ondervragen. Volgaarne hebben wij dit verzoek ingewilligd; waarop hij zich heeft ingescheept. |
I. Toen nu onlangs de keizer te Edessa was, schreefhij ons, een uittreksel te vervaardigen van de plaatsen der Vaders, begrepen in het dogmatiesch geschrift van sequi, et neque quae raro a quibus-dam Patribus dicta sunt, et non circa haec intentionem habentibus, quasi planam et inambiguam de eis doctrinam exponerent, ad regulam et legem per omnia dogmaticam re-ducere, quale est et quod de una operatione ab eis dictum est; — neque iterum, quae nullatenus dicta sunt a probabilibus Patribus, nunc vero a quibusdam proferuntur, duas inquam opera tiones, tamquam dogma ecclesiasticum proferre. Et ad ultimum stetit ac placult, quatenus pvaedictus Sophronius venerabilis nullum sermonem de cctero de una she duabus operationibus movere debeat, sed ei sufficiat praei'ata cau-taque ac trita sanctorum Patrum recta traditio atque doctrina. His itaque contentus saepe nomi-natus venerabilis vir, et haec cu-stodire certilicans, petivit nos etiam per epistolam de his ei praebere responsum,quatenus hujusmodi epistolam, ut ait, ostendat his, qui for-sitan interrogare eum de praedicta qua:stione voluerint, quod etalacriter egimus. El ille quidem in his hinc enavigavit. Nuper autem piissimus et a Deo coronatus dominus nosterapud Edes-senam demorans civitatem, pios ad nos apices fecit, praecipientes, ut paterna illa testimonia defloraremus. quae continentur in libro dogma- |
497
Mennas aan Vigilius 1 betreffende éen liaiftleling- [werking] en éen wil, ons tevens verzoekende, he t hem te zenden; aan welk verzoek wij voldaan hebben. Ook hebben wij den keizer enzijnensa-cellarius een uitvoerig be-rigt gezonden over al hetgeen wij aangaande dit punt hebben verrigt, en hun geschreven, van lioeveel ge-wig-t liet was, deze kwestie uiet te doorgronden , maar zich te houden aan de standvastige leering der Vaders, te weten: dal liet dezelfde Zoon Gods is, die. God en mensch te zamen, de goddelijke en menschel ij ke zaken verrigt [werkt], en dat elke liandeliiig- [werking'], z oo w e 1 g o d d e 1 ij k e als m e n-schelijke, onverdeeld van hetzelfde v1e e s c h g e w o r d e n Woord voortkomt. Dit toch leeraart ons de h. Leo, bepalende: „EüiC na.tiiiir werkt, „wat liaar eigen is 9 met de „mede werking der andere.quot; Hierop hebben wij van deu keizer een hem waardig antwoord ontvangen. H.. Wij hebbeu het noodzakelijk geacht, u vau al deze zaken kennis te geven door de afschriften, die w e bij dezen zenden. Wij verzoeken u, ze alle na te lezen, en mogt er iets aan onze redenen ontbreken, zeaan te vullen, en ons tevens te antwoorden, om ons uw gevoelen te doen kennen. |
tico, sicut dictum est, facto a sanctae memoriae Menna ad sanctissimum Vigilium 1 de una operatione et una voluntate, et haec a Deo instructae ejus serenitati dirigere deberemus: quod et ad elfectum perduximus. Nos autem, quae dudum mota sunt, memoria retinentes, et tumultum, qui ex hujuscemodi motioue cocpit, scientes, suggessimus ejus piissimae serenitati per mediocrem nostram suggestionein, el scripta ad excel-lentissimum sacellarium imperialem consequenter hujus capituli oinaein subtilitatem , horumque quae a nobis de hoc actitata sunt, et quod non oporteat de hujusmodi inquisitione perscrutari, sed permanere in attrita Patrum doctrina, quam omnes con-sonanter confitentur de hujusmodi quiestione , et confiteri unigenitum Filium Dei, qui vcraciter Deus simul et homo est, eundem operari divina et humana, et ex eo uno codemque incarnato Deo Verbo, sicut jam su-mus effati, inseparabiliter atque in-divise omnem divinam atque huma-nam operationem procedere. Hoc namque nos Leo Dei portitorinstruit, manifeste perhibens: Agit enim utraque forma cum alterius commu-nione, quod proprium habet. In qui-bus rescriptum piae jussionis ab ejus mansuetissima suscepimus 1'ortitudi-ne, quae a Deo conservandam ejus serenitatem condecent, continentein. His igitur omnibus principio ita provenientibus, rationabile simul et necessarium judicavimus de his, quae par tim memorata sunt, cognitionem dare vestrae fraternae atque unanimi beatitudini per exemplaria, quae a nobis dirccta sunt, et adhortamur vos sacratissimi haec omnia legere; et Deoplacitamacplenissimamcarita-tein , quae in vobis est, nunc quoque sequentes, si quid amplius minusve inveneritis, hoc per datam vobis a Deo gratiam adimplere, atque per sanctas syllabas vestras una cum ves-tra optabili sospitate, quieque super his vobis fuerint placita, significare. |
! Alweder dat ondergeschoven stuk, door Sergius zelveu vervaardigd I
498
Zoo schreef de sluwe Sergius. Maar laat ons nu, zonder op al zijn logens en kunstgrepen nader heen te wijzen, het vermaarde antwoord van Paus Houorius pogen te vertolken, zoo als dit op 't YI° algemeen Koncilie, ter XIIe zitting [actione), voorgelezen is (Labbé, VI, 928-933):
Den brief hebben wij ontvangen, waarin gij ons meldt j datereenige geschillen en eenige nieuwe kwesties over wooirdea door zekeren Sophronius, alstoen nog monnik en thans, naar wij vernemen, bisschop van Jeruzalem, ingevoerd zijn tegen onzen broeder Cyrus , bisschop van Alexandria, die aan de bekeerde ketters leert dat er slechts éeu liauileling- [werking'] in J. C. is, en dat Sophronius tol u gekomen, zijne klagten heelt laten varen, naar aanleiding van uwe instrukties, welke hij u verzocht had voor hem op te schrijven. Bij de beschouwing van het afschrii't van uwen brief aan Sophronius, zien wij, dat gij hem zeer behoedzaam en voorzigtig hebt geschreven, en wij prijzen het, dal gij die nieuw-iteid vuil woorden« waardoor de eenvoudigen konden geërgerd worden, hebt weggenomen. 1. Wij moeten inderdaad voortgaan met, zoo ais wij het geleerd hebben, te be-lijden, dal de lieer J. C., de Middelaar Gods en der men-schen, de goddel ij kc zaken uitwerkt met behulp der menschheid, die hem hypo-statiesch vereenigd is, en de menschelijke zaken door bemiddeling van hel vleesch, dal hij op eene onuitspreke-lijke en zonderlinge wijze heeft aangenomen, en dat Hij ze uitwerkt, zonder ver-deeling-, zonder verinen-ginggt; zonder verwisseling-, terwijl de godheid volmaakt blijft bestaan. Christus, die, de menschelijke natuur aangenomen hebbende, |
Scripta fraternilatis veslrae sus-cepimus, per quae conlenliones quasdam el novas vocum quaesliones cognovimus introductas per Sophro-nium quendam, tune monachum, nunc vero ex audilu Episcopum llierosolymitanae urbis constitutura, adversus Iratrem nostrum Cyrum Alexandriae antistilern, unam ope-rationem Domini noslri JesuChristi conversis ex haeresi praedicantem. Qui denique ad veslram fralernita-lem Sophronius veniens, querelam-que hujusmodl deponens, multifbr-miler eruditus, petiit de his, quae a vobis fueral mslruclus, paginali-bus sibi syllabis reserari; quarum literarum ad eundem Sophronium directarum suscipicntes exemplar, et intuenles, satis provide circum-specleque fraternitalem veslram scripsisse laudamus novitatem vo-cabuli auferentem, quod posset scan-dalum simplicibus generare. Nos enim in quo percepimus, oportel ambulare. Enimvero duce Deo perveniemus usque ad mensuram reelat: lidei, quam Aposloli veritatis Scriptura-rum sanctaruin füniculo extende-ruul, confilenles Dominum Jesum Christum Mediatorem Dei el homi-num, operalum divina, media hu-manilate Verboüeonaturaliterunila, eundemque operalum humana. in-efi'abihler alque singulariler assump-la carne discrete, inconfuse alque inconvertibiliter plena divinilate: et qui coruscavil in carne plena divinis miraculis, ipse est, et car-neus effectus, plene Deus et homo; passiones et opprobria palitur unus Mediator Dei et hominum in utris-que naturis; Verbum caro factum et habitavit in nobis, ipse Filius hominis de ccelo descendens, unus alque idem, sicut scriptum est, cru- |
499
de glorie van Zijn vleesch door wonderengetoond heeft, is ter zelfder tijde God en mensch. IIij, die het lijden en de smaadheden verduurde, is de eemge Middelaar tus-sclien (iod en de menschen uittweenaturenbestaande;is het Vleeschgeworden Woord, dat onderons gewoond heeft; is de Zoon des Menschen, uit den llomel nedergedaald; is diegene zelf, welke, gel ijle er geschreven staat, de gekruisigde God van majesteit is. Immers, het is zeker, dat de Godheid geen mensehelijke smart kon lijden; hetvleeseh is aangenomen, niet uit den Hemel, maar ui t de h. Moeder Gods, wan t de Waarheid zelve zegt in het Evangelie: Nie-mand is in den hemel opgevaren, dan die uit den hemel is nedergedaald, de Zoon des Menschen, die in den hemel is [Jo. III: 13] , ons ■ alzoo loerende,dat het lijdelijke v 1 e e s c h op eene on ui t-sprekelijke en zonderlinge wijze met de Godheid is vereen i g d, opdat w ij zouden b e-grijpen, dat, zoo het met de Godheid afzonderlijk en onvermengd vereenigd is, het ook zonder verdeeling daarmede is verbonden. Daardoor moeten w ij weten, d a t d e z e vereeniging zoo bewonderenswaardig en wondervol is geschied, dat zij toch het ver-schil tusschen de beide naturen laat bestaan. |
2. Hierover zegt de Apostel [in zijn eersten brief] aan de Korin-thiërs [11: 6-8]; Wijsheid verkondigen wij onder de volmaakten, eene wijsheid niet van deze wereld, noch van de vorsten dezer wereld, die te niet worden gedaan ; maar wij verkondigen Gods wijsheid in eene geheimenis. de verborgene [wijsheid]. Welke God voor de eeuwen heeft voorbeschikt tot onze heerlijkheid ; [eene wijsheid,] welke geen ran de vorsten rlezer wereld gekend heeft; - want cilixus Domiuus majestatis, dum con-stet divinitatem nullas posse perpeti luunanas passiones, et non de coelo, sed de sancta est assumpta caro Dei genitrice (nam per se Veritas in Evangelio ita inquit: Nullus as-cendit in ccelum, nisi y/a de caelo des een dit. jilius hom in is, qui est in cielo] ; protccto nos instruens, ciuod divinitati unita est caro passibilis inelfabiliter atque singular!ter, ut discrete atque inconfuse, sic indi-vise videretur conjungi: ut nimirum stupenda meute mirabiliter manen-tibus utrarumque naturarum dilfe-rentiis cognoscatur uniri. Cui Apostolus concinens, ad Co-rinthios ait: Sapientiam loqnimur inter perfectos, sapientiam vera non hujus sceeuli, nequeprincipum hujus swculi, qui destruuntur, sed lor/ui-mur Dei sapientiam in mijsterio ab-seonditain, quam prcedestinavit Deus ante scecula in gloriam nostrum, quam nemo principum hujus sceeuli cognovit. Si enim cognovissent, nutn-q ii a nt Dominum majestatis cruci-fixissent; dum profecto divinitas nee cruciligi potuit. nee passiones hu- |
500
hadden zij haar tjekend, nooit zouden zij den Heer der heerlijkheid gekruisigd hebben. Neen, de Cotlhcid kon niet gekruisigd worden, noch de ineuscLelijke smarten ondervinden of' verduren; maar uit hooide van de onuitsprekelijke vereeniging der men-schelijke mei de goddelijke natuur, zegt m e n a 1 o m, dat God geleden heelt, en dat de menschheid 1 met de Godheid van den hemel is nedergedaald. Uitarom lielydeu wij dan ook éeue» [quot;ienschi7ijken 1 wil onxes Ileeren J. C.» omdat de (jiodUcid voorzeker anngeuoineii lieeft, niet ouze zoude, maar ouze natuur, zóu als zij gesclia-pen werd vóór de zonde, en niet zóo als zij na de zonde ggesclnonden is. 3. Immers, de lleere Christus, met de uiterlijke teekenen van ons zondig vleesch in de wereld komende, heeft de zoude der wereld weggenomen , en alle hebben wij deel fehad aan Zijne volkomenheid; en e gedaante van een slaal' aannemende, is Hij mensch geworden [l'hllipp. II]. Zonder zonde is Ilij van den h. Geest ontvangen, en eveneens is Hij zouder zonde geboren uit de h. en onbevlekte Maagd-Moeder Gods, zonder in 't minst te deelen in de besmetting der [d. i. ónzer] geschondeue natuur. Het woordjeehad aan Zijne volkomenheid; en e gedaante van een slaal' aannemende, is Hij mensch geworden [l'hllipp. II]. Zonder zonde is Ilij van den h. Geest ontvangen, en eveneens is Hij zouder zonde geboren uit de h. en onbevlekte Maagd-Moeder Gods, zonder in 't minst te deelen in de besmetting der [d. i. ónzer] geschondeue natuur. Het woordje vleesch immers wordt ook, zooals wij weten, door de h. Schrift in tweederlei beteekenis. in een goede en kwade, gebruikt. Zoo bijv.: Mijn geest zal in die menschen niet wonen, omdat zij vleesch zijn [Gen. VI.]. En de Apostel zegt manas experiri vel perpeti; sed propter inefl'abilem conjunctionem humanse divinaeque naturic, idcirco et ubique Deus dicitur pati, et hu-manitas ex ccelo cum divinitate des-ceudisse. Unde et unam voluntatem fatemur Domini nostri Jesu Christi, quia profecto a divinitate assumpta est nostra natura, non culpa: ilia prolecto, qua; ante peccalum creata est, non quse post praevaricationem vitiata. |
Christus enim Dominus, in simi-litudine carnis peccati veniens, pee-catum mundi abstulit, et de pleni-tudine ejus omnes accepimus; et formam servi suscipiens, habitu inventus est ut homo, quia sine pec-cato conceptus est de Spiritu Sancto, etiam absque peccato est partus de sancta et immaculata virgine Dei genitrice, nullum experiens conta-gium vitiatse naturae. Carnis enim vocabulum duobus modis sacris elo-quiis boni malique cognovimus no-minari, sicut scriptum est; Non per-manehit Spiritus ineus in hominihus istis, quia caro sunt. Et Apostolus: Caro et sanguis regnum Dei non pos-sidehant. Et rursum: Mente servio legi Dei, carne autem legi peccati. Et video aliam legem in membris meis, repugnantem legi mentis meae et captivum me trahentem in legem |
Deze, wel wat onnaauwkeurige, wijze van zeggen vindt hare vcrgoêlijking in de gewoonte van dien tijd. Iladde Honorius In onze eeuw geleefd, hij zou hier „menschquot; in stede van „menschheidquot;geschreven hebben. Overigens is, in heel deze pericope, op zijn uiteenzetting van het dogma niets af te dingen. Hier nu had men behooren te visschen naar „les passages cü s''accuse (Tune manière nette sa doctrine.'1'' Dit echter strookte niet met „le besoin de parti-pris'quot;1.
501
[1 Kor. XV; 50]: Vleesch en bloed zullen het Rijk Gods niet bezitten. Eu -wederom |Roin. VII; 22, 23]... Naar den inwendiyen mensch heb ik behagen in Gods wet; maar ik zie in mijne leden eene andere wet, die de wet ran mijn gemoed wederstreeft, en mij maakt tot een gevangene onder de wel der zonde, die in mijne leden is l. Deze en meer dergelijke uitspraken worden van het vleesch in een volstrekt kwaden zin verstaan, Daarentegen wordt er een foede beteekenis aan gehecht, waar ijv. Isaïas [LXVL] zegt:oede beteekenis aan gehecht, waar ijv. Isaïas [LXVL] zegt: Alle vleesch zal komen in Jeruzalem en in Mijne tegenwoordigheid [Mij] zullen ze aanbidden. En waar we lezen [Job XIX ] ; In mijn vleesch zal ik God zien. En elders [Luk. II.]: Alle vleesch zal de zaligheid Gods zien. En zoo zijn er nog andere teksten. 4. Zoo als we dan zeiden: de Zaligmaker heelt niet aangenomen een geschondene natuur, w elke in strijd zou geweest zijn met de wet Zijns geestes, maar Hij is komen zoeken en redden wal verloren was [Luc. XVI.], te weten: de geschondene natuur van het menschelijk geslacht. Want er is in Hent n^een audere wet g-eweest, die in Kijue lede-mate Iteersclite, lt;il' eeu andere verscliilleiide of te-genstrijdig-e wil, daai: 91iJ boven de wet van 's men-stelten toestand gebureu is. En zoo er geschreven staat [Jo^ VII ]; Ik ben niet gekomen om Mijn wil te volbrengen, maar [dien] van den Fader, die Mij gezonden heeft, en [M arc. XXVI.]; fiiet wat ik wil, maar wat Gij wilt, Vader, — deze en dergelijke woorden slaan niet op een verschillenden wil, maar op het mysterie der aangenomen menschheid. Ze zijn om onzentwil gezegd. Zoo namelijk heeft Hij ons een voorbeeld willen geven, opdat wij Zijn voetstappen zouden drukken; de goede Meester heeft Zijn' leerlingen wil-peccati, quae est in membris mets 1— et alia multa hujusmodi in malo absolute solent intelligi vel vocari. In bono auteiu ita, Esaia propheta dicente: Veniet omnis earo in Hie-riisalem , et adorabunt in conspectu meo. Et Job; In carne mea videbo Deum. Et alias: Vidjbit oi/mis caro salutare Dei. Et alia diversa. |
Non est itaque asEumpta, sicut pralatl sumus, a Salvatore vitiata natura, qua; repugnaret legi mentis ejus, sed ven it quaerere et .talvare (jnod perierat, id est, vitiatam hu-mani generis naturam. Nam lex alia in membris aut voluntas diversa non luit vel contraria Salvatori, quia super legem natus est humanaj con-ditionis. Et si quidem scriptum est: Non veni facere voluntalem meam, sed ejus qui inisit me Putris ;— et: Non quod ego rolo, sed quod ta ris, Pater; — et alia hujusmodi, non sunt liacc diverstc\ulimtatis, sed dis pensationis humanitatis assumptse Ista enim propter nos dicta sunt quihus dedlt exemplum, ut sequa mur vestigia ejus, pius magister dis cipulos iiiibuens. ut non suam unus quisque nostrum, sed potius Domini in omnibus praeferat voluntatem. |
Heel dit citaat uit Paulus is hier, althans woordelijk, zeer onjuist.
602
len inprenten, hoe ieder onzer, niet aan zijn eigen wil, maar aan den '-wil des lleeren de voorkeur behoort te geven 5. Laten wij dan den koninklijken weg bewandelen en de strikken, regts en links door de jagers gespannen, vermijden, om den voet niet te stooten tegen den steen; laten wij den idumeërs, d. i. den aardscligezinden en ketterschen, het hunne; zetten we, zells niet onze neigingen, geen voel in hunne aarde, in hun slechte leering, om, de schreden onzer leidslieden volgende, tot ons doel, namelijk ons Vaderland. te kunnen geraken. En wanneer sommige onder hen, al stamelende , om zoo te zeggen, getracht hebben, zich in hunne onderwijzing naar de zwakheid hunner hoorders te schikken, (tan moeten wij van kerkelijke uitclrukkin-g^en g-een dugma's maken» en niet een ol'twee inwendige [?] werkingen [„en ergiasquot;] in onzen Heer J. G. leeraren, — iets, wat blijkbaar noch een daarover beraadslagend koncilie, noch de evangelische ol'apostolische schriften, uitgemaakt hebben, al is het dan ouk, dat sommigen, als we straks zeiden, al stamelende, ter onder-rigting der onwetenden, daarover iets hebben onderwezen, wat niet als leer der Kerk beschouwd moet worden, maar wal een iegelijk, met |
Via igitur regia incedentes et dex-trorsum vel sinistrorsum venatorum laqueos circumpositos evitantes, ne ad lapidem pedem nostrum oll'en-damus, Idumaeis, id est, lerrenis alque haereticis propria relinquen-tes, nee vesligio quidem pedis sen-sus nostri terrain, id est, pravam eorum doclrinam, omnimodo atle-rentes, ut ad id, quo tendimus, hoc est, ad fines patrios pervenire possimus, ducum noslrorum semita gradientes, et si forte quidam balbu-tientes, utiladicam, ulsi simt proferentes exponere, forinantes se in specimen nutritorum, ut possent meutes imbuere auditorum, non oportet ad dogmata haec ecclesias-tica retorquere, quae neque synoda-les apices super hoe examinantes, neque auctoritates canonicate visa sunt explanasse, ut imam vel duas energias aliquis prasumat Cbnsti Dei praedicare, quas neque evangelie® vel apostolicse liter®, neque syno-dalis examinatio super bis l.abila, visae sunt terminasse, nisi fortassis, sicut prailali sumus, quidam aliqna balbuliendo docuerunt, condescen-dentes ad infonnandas mentes atque intelllgentias parvulomm, quae ad ecclesiastica dogmata trahi non de-bent, quae uuusquisque, in suo sensu |
1 Met Msgr Dechamps en anderen achten wij 't van belang, liier aan te tee kenen, dat die woorden: Ik ben niet gekomen out Mijn wil ie doen, woorden zijn van Jen wil tier mensehelij ke natuur, en niet van den wil der gevallen natuur. Paus Honorius derhalve beweert hier: dat niet sleehts de goddelijke wil in J. C. is, maar ook de mensehelijke wil. Het éenige wat hij ontkent, is de strijd der willen, van den goeden en kwaden wil, welke in ons, mensehen, elkander bevechten. Trouwens, de listige Sergius had Honorius in den waan gebragt, tegenover Sophronius „nieuwheid van woordenquot; geen ander gedachte over dit leerpunt te hebben dan deze, welke de Paus hier zoo orthodox mogelijk zelf uiteenzet. Nu lag, wel is waar, niet in dit punt, het eigenlijk geschil van de orthodoxen met de aanhangers van 't monotheletisme, die immers aan Christus slechts een en wel den j^wild^liJUt'ii wil toekenden; Honorius echter, dooquot;- Sergius misleid, verkeerde nu eenmaal in een andere mc-e-ning. Zijn schrijven is blijkbaar een beantwoording van Sergius' vraag.
603
zijn eigen gevoelen voldaan, naar abundans, videtur secundum pro-
zijn eigen meening blijkt te ver- priam sententiain explicare 1.
klaren 1.
6. Want, dat de ileere J. C., de Nam quia Dominus Jesus Christus,
Zoon en het Woord Gods, door VVien Filius ac Verbum Dei, per quem
alles gemaakt is, de een en de- facta sunt omnia, ipse sit unus ope-
zell'de Werker [werkende per- rator divinitatis atque humanitatis,
soon] is van de Godheid en plena; sunt sacrae literae luculenlius
van de menschheid, dit getuigt demonstrantes. Utrum autem prop-
de h. Schrift duidelijk en over- ter opera divinitatis et humanitatis
vloedig. Edoch, of men nu, ter una an geminae operationes dcbeant
oorzake der werken [„operaquot;] van derivatae dici vel intelligi, ad nos
de Godheid en van de mensch- ista pertinere nou debent, relin-
heid, bij afleiding of als gevolgtrek- quentes ea grammaticis, qui solent
king, éeu of twee Jiamleiisi- parvulis exquisita derivaudo nomina
gen [werliingeii „operationesquot;] venditare 2.
moet zeggen oi' verstaan, hieraan moeten wij ons niet gelegen laten liggen, en wij laten dit over aan de taalmeesters, die gewoon zijn de door alleiding nagevorschte w oorden aan onmondigen uit te leggen 2.
Voor do juistheid onzer vertolking van dezen bij uitstek barbaarschen volzin durven we niet instaan. Ook Wensing, Bottemanne cn Reusor verschillen telkens. Bovendien is hier, als Bottemanne teregt aauteekent, 't grieksche energias zeer opvallend: 't komt nergens in dit schrijven terug.
Let wèl: na do geloofsleer uiteengezet tc hebben, onderzoekt Honorius, o p welke wijze men deze leer uit moet drukken, of, beter nog, de wijze, waarop men eenige harcr gevolgtrekkingen behoort te formuleer cn. Dit punt nu is voorzeker van belang; hoe moeijelijk toch vormt men zich oen alleszins juist denkbeeld van iets, waarvoor de ware uitdrukking nog niet is vastgesteld. Maai- toch, dit belang is veeleer van ondergeschikten aard. Hoe dikwijls was niet het leerstuk zeker, lang voor dat men de twist-voering over de delinitievc formule gestaakt had. Ja, wat meer is, wie weet niet, hoe een en dezelfde formule soms beurtelings op hoog kerkelijk gezag verboden en aanvaard is geworden? Zoo ging het, volgens ernstige schrijvers, met den term medezelfstandig (ófiooiatog); dezen term verwierpen de Vaders van Antiochië, dewijl Paulus van Samosate hem misbruikt had, om de drie-eenheid der personen in God te kunnen loochenen; en toch, door het Koneilie van Nicea wordt diezelfde term geijkt cn bekrachtigd, ter verklaring, dat de eeuwige Vader en Zijn Woord van nature een zijn. Bn heeft niet de h. Cyrillus van Alexandria in ecu dogmadesch formulier, waarin hij de leer der Kerk over den Christus blootlegt, den term fiiixv tpiaiv gebezigd, welke term nogtans later de terminus technicus is geworden van het eutvchianisme? Maar als nu, op een gegeven tijdstip, deze of gene uitdrukking het onder scheidend merkteeken is geworden, waaraan de katholieken elkander herkennen, zou quot;t, dan niet zeer vermetel zijn, en zeer onregtvaardig tevens, indien men 't geloof ging verdenken van hen, die, voor dat tijdstip, zulk een uitdrukking ontweken of zelfs verwierpen, terwijl nogtans van elders hun orthodoxie
504
7. Wij \öor ons weten uit de h. Schriltuur, dat de lieer J. C. en Zijn h. G eest niet een of twee werkingen [„«oh unam vel duam operationemquot;] gesteld, maar op meerderhande -wijzen gewerkt heli-ben. Er slaat immers geschreven [Rom. Vlll.] : Indien iemand den Geest van Christus niet heeft, die is niet van Hem; en elders [1 Kor. XII.]: Niemand kan zeygen: lieer Jesus, dan in den h. Geest. Er zijn verschillende gaven, maar dezelfde Geest; er zijn verschillende bedieningen, maar dezelfde Heer; en er zijn verschillende werkingen, maar dezelfde God, die alles in allen werkt. Is er alzoü een groot aantal onderscheidene werkingen, en is 't God die ze in al de ledematen van het gansche ligchaam alle uitwerkt, hoe veel te meer dan kuunen wij dit in den volsten zin des woords op ons Iloold, Christus den Heere, toepassen; zoodat het Hoofd en het ligchaam een volkomen geheel zij, o/jdat het, gelijk er [Eph. IV.] geschreven staat, kome tot den staal ran den volkomen man, tot de mate tan den volkomen wasdom van Christus? En indien in |
Nos enim non unam operationem vel duas üominum Jesum Christum, ejusque Sanctum Spiritum, sacris li-teris percepiinus, sed multiformiter cognovimus operatum. Scriptum est ennn: Si tjuis Spiritum Christi non habet, hie ejus non est. Et alibi; Nemo potest dicere, Dominus Jesus, nisi in Spiritu Sancto. Divisiones vera gratiurum sunt, idem autem Spiritus: ct divisiones ministratio-num sunt, idem autem Dominus: et divisiones operaiionum sunt, idem vera Deus, qui operatur omnia in omnibus. Si enim divisiones opera-tionum sunt mulla;, et has omnes Deus In membris omnibus pleni corporis opeiatur, quanto magis capiti nostro Cbristo Domino baec possunt plenissime coaptari, ut caput et corpus unum sit perlectum, ut pro-i'ecto occurrat, sicut scriptum est, in virum perfectum, in mensuram aetatis plenitudinis Christi? Si enim in aliis, id est, in membris suis, Spiritus Christimultilbnniter operatur, in quo vivunt, inoventur et sunt: quanlo magis per semetipsum Mediatoren! Dei et hominum plene ac perfecte, multisque modis el in-efiabilibus conliteri nos communione |
overbekend is? Men denkc aan de, no» onlangs, door sommige, zelfs uitstekende , katholieken, in goeden zin gebruikte, edoch door gallikanen, jansenisten en janisten nog altoos misbruikte termen „persoonlijke'quot; en „afzonderlijke Onfeilbaarheid van den Pausquot;. Thans evenwel zal, dunkt ons, geen regtgeaard katholiek deze om het misbruik dubbelzinnige termen meer durven bezigen. Zelfs de Koncilie-Vaderen van 't Vatikaan hebben ze immeis opzettelijk, ter voorkoming van alle misverstand, lat n vallen (Sess. IV, cap. 4, in litulo). Dit alles heeft men te dikwerf bij Honorius over 't hoofd gezien.— De wijze om eene geloofsleer uitte drukken veronderstelt dan dikwijls vooraf de gegevens der mensehelijke wetenschap. Wanneer evenwel deze gegevens vrij onzeker zijn, wanneer in deze of gene streek het eenmaal in zwang gekomen voorname woord verschillend van zin wordt opgevat, dan gewis zal dusdanige uitdrukking alles behalve beslissend kunnen heeten, tenzij de Kerk gebruik make van haar oppergezag en den voortaan verpligtenden zin bepale van den term, dien zij behoeft, üit deze eenvoudige waarheden vloeit van zelf een voor onze kwestie veelbeteekenende gevolgtrekking. Honorius namelijk zal men zelfs te naauwernood van dwaling kunnen beschuldigen, in zoover hij alsnu de, eerst na zijn dood, geijkte zegswijze „twee werkingenquot; ongepast heeft geacht.
605
anderen, namelijk in Zijne ledematen, de Geest van Christus - door wieu zij leven , bewogen worden en zijn-op meerderhande wijze werkt, hoeveel te meer betaamt het ons dan te belijden, dat de Middelaar tusschen God en de menschen door zich zeiven geheel en al volmaakte-lijk op velerhande en onuitsprekelijke wijzen gewerkt heelt dooide gemeenschap Zijner beide naturen l? 8 Wij moeten ons dus aan de uitspraken der b. Schrift houden en nieittve woorden verwerpen, welke in de h. kerken Gods er- fernis blijken te veroorzaken, opat de eenvoudigen, door de uitdrukking „twee wer-lgt; in ure ii [Uaudeling-en]quot; ge-stooten, ons niet voor nesto-rianen aanzien; en opdat w ij, anderzijds, door de erkenning van [slechts] „éen werking [lianileüngernis blijken te veroorzaken, opat de eenvoudigen, door de uitdrukking „twee wer-lgt; in ure ii [Uaudeling-en]quot; ge-stooten, ons niet voor nesto-rianen aanzien; en opdat w ij, anderzijds, door de erkenning van [slechts] „éen werking [lianileüng1]quot; te belijden, bij sommigen niet geacht worden, de uitzinnige dwaalleer der eutychianen aan te kleven. Wachten wij ons danwèl, om door 't vuur van nieuwe brandende geschillen de assche wederom in gloed te brengen van hen, wier ijdeie wapenen te naauwernood verbrand zijn; eenvoudiglijk en naar waarheid hebben wij te belijden, dat éen eu tlezeirde Heere .1. C. naar de goddelijke en naar de inensclielijke na-tnur werkt [ra. a. w. éen werkende persoon ««]. Beter is het, dat wij de ijdeie napluizers der naturen en de opgeblazen wijsgeeren hun geschreeuw tegen ons laten utriusque naturae condecet opera-tuin l? |
Et nos quidam secundum sanc-tiones divinorum eloquiorum opor-tet sapere vel spirare, ilia videlicet refutantes, quae quidem novae voces noscuntur sanctis Dei Ecclesiis scan-dala generare, ne parvuli aut qua-rum operationum vocabulo ofl'ensi, sectantes Nestorianos nos vesana sapere arbitrentur; aut certe, si rur-sus unam operationem Domini nostri Jesu Christi fatendain esse censue-rimus, stultam Eutycbianistarum at-tonitis auribus dementiam f'ateii pu-temur; praecaventes, ne quorum ina-nia anna combusta sunt, eoruin cine-res redivivos ignes flammivomanun denuo renovent quaestionum; sim-pliciter atque veraciter confitentes Dominum Jesum Christum unnm ope-ratorem divinac alque humanae natu-rae; electius arbitrantes, utvanina-turarum pond era tores, ociose nego-tiantes et turgidi adversus nos in-sonent vocibus ranarum philosophi, quam ut simpliceset bumiles spiritu populi Christiani possint reinanere iejuni. Nullus enim decipiel per pbi-losophiam et inanem fallaciam dis-cipulos piscatorum, eomm doctrinam sequentes; omnia enim argumenta scopulosa disputationiscallidae atque |
Men ziet het: Honorius helt er wel degelijk toe over, om aan de zegswijze „twee werkingen''', d. i. twee werkingswijzen, geenszins aan „een of twee v'erl-cin'jen'quot;. de voorkeur [e u'eveii. Ziehier zijne redencering. Wanneer de h. Geest in de ziel der geloovigen werkt, dan werkt Hij, volgens de h. Schrift, vele onderscheidene werkingen, divisiones operationum. En toch is ook de h. Geest slechts een eenig persoon; of, om 't naauwkeuriger te zeggen, hier is niets meer of minder dan slechts een God, door middel eener enkele natuur, die van den mensch, werkende. Hoe veel te meer derhalve zon men in het menschgeworden Woord, hetwelk door twee naturen werkt, geen tweevoudige orde van werkingen kunnen aannemen?
606
aanheften, dan dat wij 't eenvoudig en nederig Christenvolk hongerig laten heengaan. Niemand zal door wijsbegeerte of dwaze spitsvondigheden de leerlingen der visschers.
wier leer zij volgen, bedriegen;
want dezen hebben alle gevaarlijke schijnbewijzen eeuer looze redeneering ia hunne netten gevangen.
9. Dit moet gij. Broeder, niet ons prediken, gelijk wij zulks met u verkondigen; terwijl «ij u vermanen,
die nieuwe uitdrukking van een of twee werkingen [han-delingenl le vermijden, en met ons volgens het orthodox geloöf en in do katholieke eenheid te leeraren, dat een en (lezellfle MeereJ. C. , Süuon vait (Hen levenden 3*0«! en waavitclt-ti«' «cul, in tivee nainiren op ^oslilelajüie en meiiMcllie-lijke wijze gewepJtt Iteeft.
ttt)d behoede u, gehelde en heilige Broeder!
Dezen eersten brief schreef Paus Honorius in 634; want tegen het einde van 633 had Soplironius, „eerst monnik en (zie den aanhef) thans, naar wij vernemen, bisschop...quot; den patriarchalen Zetel van Jeruzalem boldommen.
Maar wij moeten nog een tweeden brief van Paus Honorius, later aan dsnzelfden Sergius geschreven, ineêdeeleu. Van dit tweede schrijven evenwel zijn slechts de twee volgende fragmenten in de handelingen van 't VIC Koncilie (XILI' zitting, ap. Labbé, VI, 968) bewaard gebleven:
i....... Ook aan onzen broeder Honorii Latina epistola cum inter-
Cyrus, bisschop van Alexandrië,... pretatione sua [prolata est], habens
[hebben wij geschreven?] dat hij de in superscriptiene ita: Dilectissimo
nieuw uitgevonden spreekwijs fratri Sergio Honorius, cujus ini-
van éenoT twee werking-en tium luit; Scripta. dilectissimi filii
[liantleling-enj moest afkeuren en het duidelijk onderrigt van Gods Kerken door nevelachtige twisten niet laten verduisteren, opdat alzoo bij de prediking des gelools dat nieuwe woord „een of twee werking-en [liarade-lingen]quot; geweerd worde. Want zij, die aldus spreken, wat willen zij anders dan volgens de uitdrukking „een of tivee naturen in
nostri Syrici diaconi. liabet autem eadem epistola post pauca baec:
Necnon el Cyro fratri nostro Alexandria; civitatis praesuli, qua-tenus nova: adinventionis unius vei duarum operationum vocabulo refii-talo, claro Dei Ecclesiarum praico-nio nebulosarum concertationum ca-ligines offundi non debeant vel as-pergi, ut prolecto unius vel gemi-nse operationis vocabulum noviter
fluctivaga intra eorum retia sunt coilisa.
Haec nobiscum fraternitas vestra pradicet, sicut et nos ea vobiscum unaniiniter praedicamus, hortantes vos, ut unius vel gemiuae novas vo-cis inductiun operationis vocabulum aufugientes, umun nobiscum Domi-num Jesuin Christum Filiuin Dei vivi, Ueum verissimiun, in duabus naturis operatum divinitus atque humanitus, lide orthodoxa et imitate Catholica prsedicetis. Subscrip-tio. Deus le incolumem custodiat, dilectissime atque sanctissime l'rater.
507
Christusquot;, zoo ook van een of twee werkingen [handeling'eii] spreken? En hierover zijn de goddelijke getuigenissen duidelijk. Maar te denken ot' te zeggen, dat Christus de Heer, de Middelaar tusschen Goden de menschen, èen of twee werkingen [Imndeling-en] heeft ol gehad heeft, dit is tamelijk uugejpast 1............. 1!.........Wat overigens de kerkelijke geloofsleer aangaat:-wat wij moeten vasthouden en prediken wegens den eenvoud der menschen en om buiten onoplosbare vraagstukken te blijven, gelijk we boven zeiden: wij moeten niet tteliniëereu, of er in den Middelaar tusschen God en de menschen éeu of t^vee «'erfeiHgeii [luiiuleUng-en] zijn, maar bel ij den, dat ile twee uatiiren, rtoor eenenatimp-lijke vereenigiM!^ in ilen éenen C'liristns vereenig-il, beide, in g-eniecnscliaii met elkander werkende en aself wes-kzaam xigii: ile godde-lijke EiJül55lir werkt wat ran «oil is, [d. vv. z. de goddelijke werken] en de mensclielijke introductum ex prajdicatione fidei eximatur. Nam qui haec dicunt, quid aliud nisi juxta unius vol ge-minae naturae Chris ti Dei vocabulum, ita et operationem imam vel gemi-nam snspicantur? Super quod clara sunt divina testimonia. Unius autem operationis vel duarum esse vel fuisse Mediatoren! Dei et hominnm Domi-num Jesum Christum, sentire et pro-mere, satis iiieptum est i. |
llabet autem et circa linem eadem epistola sic: Et quidem, quantum ad instruendam notitiam ambigen-tium, sanctissimae fraternitati ves-trae per earn insinuandam praevidi-mus. Ceterum quantum ad dogma ecclesiasticum perlinet, quae tenere vel praedicare debemus propter sim-plicitatem hominum et amputandas inextricablies quaestionurn ambages, sicut superius diximus. non unam vel duas opera liones in Media tore Dei et hominum delinire: sed utras-que naluras, in nno Christo imitate naturali copulatas, cum alterius com-munione operantes atque opera tri-ces confiteri debemus; et divinam quidem, quae Dei sunt operantem ; et humanam, qua; carnis sunt exsc-quentem. non divise, neque confuse aut converlibiliter, Dei natu- |
Dit „ineptumquot;, wat wij door „osigttpaslquot; vertolken, is in den jongsten tijd derwijze misbruikt, dat het ons belangrijk genoeg toeschijnt, hier een bevoegd gezag te ondervragen. Het woord kon in do latijnsche taal, waarin Honorius schreef, niet den zin hebben van hetgeen de fransehen „i'n-eptequot; en wij, met de dnitsehers, „ongerijmdquot; plegen te heeten. Het onwraakbaar gezag, waarop wij ons beroepen, is de groote Cicero zelf. Ziehier, wat hij, in zijn beroemd werk De Oratore (lib. U, cap. IV ), Crassus laat getuigen; „ h'x omnibus latinis verbis hu jus verbi vim vel max imam semper puiavi: que/n , enihl nos [incptum] vocamus, is mihi videtur ah hoe nomen habere duclum, quod „non sit aptus, idque in sermonis noslri consuetudine perlate patet. Nam „qui, aut tempus quid postulet, non videt, aut plura loquitur , aut se ostentat, „aut eorum, quibuscum est, vel dignitatis, vel commodi rationem non habet, aut „dtnique in aliquo genere aut inconcinnus aut mxdius est, « inepiu.r dicitur% „Hoe vitio comulala est eruditissima illa Groecorum natie: itaque quod vim ,hujus mali Grwci non vident, ne nomen quidem ei vitio imposuerunt; ut enim „queeras omnia, quiz Groeci inept um apellent, non reperies. Omnium autem „ineptittrum, quae sail innumerabiles, haud scio, r.n nulla sit major, quam „illorwn, qui Solent, quocumque in loco, quoscumque inter homines visum est, de „rebus aut non necessariis, argutisiime disputarr,'1''
508
natiiur volbrengt wat van Uet vleescli is [d. w. z. de inen-schelijke werken], niet gescUei-den [van elkander], niet ver-meng-cl [door elkander], niet verancterd [in elkander], alsof de goddelijke natuur in een mensch en alsof de inenschelijke natuur in een God herschapen was, maar met beliouilder eigenaardig-lte-ilen «Ier [beide] naturen; want llijiséen en dezelfde [persoon], die nederig is en verheven, gelijk aan den Vader en minder dan de Vader, voor de tijden, en geboren in den tijd. Hij, door wien de eeuwen gemaakt zijn, is zelf in den tijd gemaakt; Hij, die de wet heeft gegeven, heeft zich aan de wet onderworpen, om hen vrij te koo-pen, die onder de wet waren. Hij zelf. die gekruisigd is, heeft den schuldbrief, welke tegen ons Mas, betaald op 't kruis en over do magten en vorstendommen gezegevierd. De ergernis der nieuwe vinding derhalve wegnemende, moeten wij niet éen of twee werking-en [liandelingen] definiëeren of prediken; maar in plaats van éen werking [liandeling], gelijk sommigen zeggen, moeten wij den eenen Heere Christus in ïnei-de naturen werkzaam belijden; en in plaats van twee werkingen [liandelingen] moet gij met ons. zonder de uitdrukking „dubbele werkingquot; te bezigen, veeleer verkondigen, dat de beide naturen zelve« de godbeid en de mensclt-lieid , in den éenen en rten-zelfden persoon van deu Eeniggeborene van Ood den Vader, onvermengd, osjgesnbeiden en onveranderd, ieder bare eigen veir-rigtingen uitwerken. |
Dit hebben wij aan u. Broeder, willen schrijven, om u de overeenstemming van ons geloof met het uwe aan te toonen, opdat wij door een en denzelfden ratn in hominem, et humanam in Deum conversam edocentes, sed na-turarum differentias integras confi-tentes, Unus enitn atque idem est humilis et sublimis, ajqualis Patri et minor Patre, ipse ante tempora, natus in tempore est: per quera facta sunt ssecula, factus in saeculo est: et qui legem dedit, factus sub lege est, uteos, qui sub lege erant, rediineret: ipse crucifixus, ipsechi-rographum, quod erat contra nos, evacuans in cruce de potestatibus et principatibus triumphavit. Auferentes ergo. sicut diximus, scandalum novellae adinventionis, non nos oportet unam vol duas ope-rationes definientes praedicare; sed pro una, quam quidam dicunt. opera-tione oportet nos unum operatorem Christum Dominum in utrisque na-turis veridice conliteri, et pro dua-bus operationibus, ablato gcininae operationis vocabulo, ipsas potius duas naturas, id est, divinitatis et carnis assumptie, in una persona Unigeniti Dei Patris, inconfuse, in-divise atque inconvertibiliter nobis-cum pradicare propria operantes. Et hoe quidem beatissimoe frater-nitati vestrao insinuandum praevidi-mus, quatenus unius confessionis propositum unanimitati vestrse sanc-titatis monstremus, ut profecto in |
509
feest mogen bezield zijn. Ook heb-en wij aan onze Broeders. de bisschoppen Cyrus en Sophronius geschreven, dat zij op die nieuwe uitdrukking vaneest mogen bezield zijn. Ook heb-en wij aan onze Broeders. de bisschoppen Cyrus en Sophronius geschreven, dat zij op die nieuwe uitdrukking van éen enkele of ditltbele werking- liim-■lelingj niet blijven aandringen,
maar dat zij, die nieuwe spreekwijs achterlatende, met ons moeten belijden, dat CUristsis in de beide nafuren werkt wat goddelijk en wat ■nenschelijk is. Ook hebben wij de gezanten van onzen gezegden broeder en medebisschop Sophronius aangemaand, om voor t-aan op t gebruik der spreekwijze „twee werkingen |kandelingenjquot; niet aan te dringen; en zij hebben ons vas-telijk beloofd, dat voornoemde man dit doen zal, mits ook onze broeder en medebisschop Cyrus zijnerzijds de spreekwijs „éen werking [handeling!quot; liet varen.
Ziedaar alles, wat we van Honorius' bijzondere of, zoo men wil, pauselijke briefwisseling met dien Sergius thans nog bezitten. Dj liet. 'oeiaugrijke stukken zijn, zal wel niemand ontkeunen. Maar, zijn ze echt, geheel en al echt? Zouden ze werkelijk, althans hier en daar, vervalscht, geïnterpoleerd zijn?
Wat ons betreft, ook na de jongste en veelzijdige pogingen tot oplossing dezer hagchelijke vraag, kunnen wij het laatste niet gelooven. Overigens, voor het plan en hoofddoel van dezen arbeid, waarin we slechts de Onfeilbaarheid van der Pausen Opperleeraarsambt, in den door de Kerk bepaalden zin, hebben te verdedigen, achten wij hetiu geenen deele noodzakelijk , hier dergelijke kwesties opzettelijk te behandelen. Derhalve zullen we uit vorenstaande oorkonden, welke van heel dit „Ho-norius-procesquot;, om zoo te zeggen, het eigenlijk „corpus delictiquot; uitmaken, enwel zoo als ze daar liggen, klaarblijkelijk hebben aan te toonen, hoe valsch en onuitstaanbaar ligtziu-uig het verouderd en afgezaagd refrein van jansenistiesch-galli-kaanschen oorsprong onlangs weder ia allerlei variatiën is vóor-en nagedreund: dat „de veroordeeling van Paus Hono.
uno spiritu anhclantes, pari lidei documento conspireinus.
Scribentes etiam communibus fra-tribusCyro et Sophronio antistitibus, ne novyevocls, id est, unius vel ge-niinac operationis vocabulo insistere vei inimorari videanlur; sed alirasa hujiismodi nova: vocis appellatione, unum Christum Domiuum nobiscum in ulris([ue naturis divina vei liu-mana pra;dicent operanlein. tjuarn-(juani hos. ((uos ad nos prfedictus Irater et f.oepiscopus noster Supbro-niusmisit, instruximus, neduaruin operationum vocabuium deiuceps pra;dicare innitatur, quod inslan-tissiiue promiserunt priBdictmn vi-nun esse iacturum, si etiam Cyrus frater et Coepiscopus noster ab unius operationis vocabulo discesseril.
33
510
riusquot; - wat hier blijkbaar beduiden moet: de veroordeeling van Honorius I en diens pauselijk schrijven aan Ser-gius - „eeuwig het struikelblok is en blijven zal voor „de leer der persoonlijke, volstrekte, afzonderlijke Onfeilbaarheidquot; Dat al die „persoonlijkequot;, „volstrektequot;, en „afzonderlijkequot; dubbelzinnigheden hier, of uit onvergefelijke onkunde bf uit schaamtelooze spotternij, enkel „pour la honne louchequot; figureerden, dit zal den bekwamen lezer van zelf in 't oog zijn geloo-pen. Ondertusscheuzal dan, om liet in eerlijke termen te herhalen, gezegd „ Honorius-feitquot; „het eevwige struikelblok zijn en blijven voor de aloude katholieke Kerkleer - thans dogma - der Onfeilbaarheid van 't Pauselijk Opperleeraarsambtquot;!! Dit vonnis nu klinkt wel huiveringwekkend kras, maar mist allen grond.
Allereerst zij het ons vergund, betreffende Honorius' nieuw-soortige regters en papieren scherpregteis, die uit zoo velerlei modderpoelen, van vroeger en later dagteekening, alle mogelijke vuilnis naijverig opvischten, zorgvol modernizeerden en, trots zoo talloos vele wederleggingeu, als iets fonkelnieuws tegen hun enfant terrible ter markt bragten, een paar belangrijke vragen te doen aan iederen onbevooroordeeldcn lezer. Waarom toeh hielden de meeste hunner - gelijk o. a. Kenouf en „Janusquot; d. i. von Döllinger, met hun waardige tolken en looze makelaars -den waren en vollen inhoud der eigenlijke bewijsstukken zoo edelmoedig, zoo naauwgezet, zoo angstvallig, zoo anti-probabi-listiesch-gestreng, voor hun meerendeels onervaren lezers verborgen? Waarom verdonkremaanden zij Sergius' listigen brief, zoowel als Honorius' welgemeend antwoord? Waarom heel dit veel-zins inoeijelijk en ingewikkeld vraagstuk van historischen aard telkens verwrongen, telkens verdraaid en telkens nog meer omwonden? Waarom, inzonderheid, 'sPausen taal zoo deerlijk gehavend en misvormd? Waarom - wij nemen het zachtste woord -onjuistheid op onjuistheid en sofismen op sofismen gestapeld? Was dit alles klinkklare en mitsdien, zelfs voor de vierschaar der
511
wetenschap, niet te verantwoorden onkunde? Of geschiedde zulks werkelijk met opzet en voorbedachten rade, althans in twijfelachtige trouw, omdat, hoevéél het ook zoude kosten, een man als Honorius - „Paus Honorius 1quot; - blijken moest, een waarachtig dwaalleeraar, een volbloed-ketter en, als zoodanig, als monotheliet, kerkelijk veroordeeld, geanathematizeerd, ja zelfs - gelijk jansenisten en enkele protestanten dit laatste woord weieens ondeugend vertalen - „vervloekt te zijn geweest door God en de meifechen?!... Wij vragen slechts: het antwoord zij aan den lezer zei ver..
Wat we hier evenwel, met de stukken in de hand, plegtig mogen en moeten brandmerken, is het diep te betreuren feit: dat menig tegenstander niet dan aan deugdelijk betwistbare, nooit te bewijzen, alleszins valsche prfemissen, en met een zoo mogelijk nog onlogischer betoogtrant, vaak zelfs in hartstogtelijke spot- en schimptaal, déze inderdaad „vreeselijhequot; gevolgtrekking heeft pogen te onttooveren: dat er dan toch, met historiesch-onfeilbare gewisheid, een Paus zal geweest zijn, die, als zoodanig, met zijn hoogst Apostoliesch Gezag voor de Kerk [„ex cathedraquot;) optredende, niets minder of meer dan een geloofs-d waling, immers het monotheletisme, als geloofs-waarheid aan Christus' algeheele Kudde heeft opgedrongen!!! Bijgevolg zijn niet alle Pausen onfeilbaar, wanneer zij met de volheid hunner Opperleeraarsmagt de Kerk onderwijzen; bijgevolg is 'tpauselijk Opperleeraarsambt wel degelijk feilbaar; en bijgevolg moest nu, niet slechts de aloude Kerkleer over 's Pausen Onfeilbaarheid-in-geloofszaken, maar ook heel de welbekende geloofsbepaling van 't h. Vatikaansch Koncilie, kortom, de katholieke Kerk-zelve, tegelijk met haren Stichter en Diens messiasschap en godheid, enz. enz., eindelijk dan toch ia duigen vallen!!!.. Zoo, inderdaad, eisclit het de onverbiddelijke logika. Nogmaals, is 't niet „vree-selij/cquot;. niet huiveringwekkend?
Wij nogtans kunnen door pure hersenschimmen, valsche prsemissen en valsche konkluzies, maar niet tot huivering vervoerd worden. Welnu, al dat zeer onwetenschappelijk, deels ligtzinnig, deels goddeloos, pamfietgedruisch van i869-'70 tegen den „paus-ketterquot; of „ketter-pausquot; Honorius I had, voor ons onderwerpelijk leerstuk, letterlijk niets anders te
512
beduiden. Om het immers, door de Wetenschap als bewezen waarheid, als historiesch feit, te doen aanvaarden, dat Ho-norius' vorenstaand schrijven aan Sergius een pauselijke, voor de gansche Kerk verpligtende, geloofswet of leer-beslissing- een definiüo ex cathedra ■ behelst, is 't geenszins voldoende, met de napraters van De la Luzerne, wiens (latere) ultra-gallikaansche opinie over dit punt overbekend en honderdmaal wederlegd is, er, tot vervelens toe, slechts op te drukken; dat immers (- als niemand loochent -) de oostersche patriarch Sergius niet geschreven heeft „aan bet individu, genaamd Honoriusquot;, edoch „aan den Pausquot; Honorius I, en nog wel (-wat men alweder mag toegeven-) „over eendogma-tiesch puntquot;; weshalve Honorius hier noch „als privaatpersoonquot;, noch zefls „als privaat-leeraarquot;, edoch, let wel op, „als Pausquot; en „in een dogmatiesch geschriftquot; aan dien Sergius heeft geantwoord. Op een paar dubbelzinnige uitdrukkingen na, willen wij geheel deze tirade wel schenken; dit alles doet hier trouwens tot de eigenlijke zaak hoegenaamd niets af: 'tis, als weldra blijken zal, vlakweg buiten de kwestie. Maar erger 7iog en onvergeeflijk driest doolde men van den regten weg af en sloeg men de objeklieve waarheid in het aangezigt, als men er op hoogen toon dorst bijvoegen - wat alweder honderdmaal wederlegd en onbewijsbaar is - dat deze brieven van Paus Honorius aan Sergius „dogmatische definitiën zijn, aan de geheele Kerk gerigt, om het katholieke geloof te bepalenquot;!! En dit heeft men, bij 't volle (!) licht der XIX' eeuw, durven ondernemen !
Intusschen wordt, dunkt ons, al dat gebazel overgenoegweerlegd en teregtgesteld door een kort en beredeneerd antwoord op onze hoofdvraag: Heeft PTonorius, de eerste Paus van dien naam, in zijn beantwoording van Sergius'geschrijf, met zijn hoogst Apostoliesch gezag, als Herder en Leeraar der gansche Kerk {.,ex cathedraquot;) een geloofszaak willende bepalen, de ketterij, genaamd monothc-letisme, geleeraard en aan alle Christenen te houden voorgeschreven ?
Men leze en herleze zoowel Sergius' als Honorius' brieven.
Eerstgenoemde, zijn geduchten oppozant Sophronius sluwelijk
513
te lloine willende vuor zijn, verzoekt aan deu Paus, dat deze in de gegeven tijdsoinstandiglieden - na, wèl te verstaan, door Sergius zeiven valschelijk te zijn ingelicht - er toe besluite, niets te dei'iniëeren, gèèn geloofsgeschil eindbeslissend uit te wijzen. Dit verzoek moet hier wel degelijk in 't oog worden gehouden. En om nu dit zijn, naar 't scheen, allerbil-lijkst en zeer voorzigtig smeekschrift niet weinig te steunen, dmkt de listige huichelaar, met bijzonderen aandrang, èn op de reeds behaalde overgroote voordeeleu (!) der door Cyrus van Alexaudrië bewerkte hereeniging (? !) van zooveel ai'gcvallenen )net de Kerk, èuop het verkeerde en uiterst gevaarlijke, dat er in gelegen zou zijn, indien thans het kerkelijk gezag op een nog scherper formuleering der katholieke Kerkleer aandrong. Ook 's keizers veelbeteekenenden wil en allerijverigste bemoeijingen ter bevordering van den kerkelijken vrede in 't Oosten brengt hij, zeer diplo-matiesch, ter sprake. En dan, mogt het liefderijk heeten, zou 't niet veeleer een wreedaardige hardheid schijnen, enkel en alléén wegens dien, alvast onderling beklonken (?), alleronsciiuldig-steu (!) term: „éen werkinyquot;, d. i. éen {yodmensc/ielijkeï) werkingswijze in Christus, zoo talloos velen, immers millioenen zielen, die nu eindelijk tot de eenheid der Kerk terug waren gekeerd^!), weder tot aposcazie als te dwingen? Met beste zal bijgevolg zijn, - zoo besluit de snoode veinzaard zijn „onjuistquot; verslag en verraderlijk smeekschrift, - dat men die zegswijzen: „éen werkingquot; en „twee werkingenquot; van weerszij'zorgvuldig vermijdt; want - en dit geett hij sluwelijk als zijn zeer orthodox hoofdargument op - door slechts „éen werkingquot; te leeraren, kon alligt het leerstuk der twee naturen in Christus eenig letsel bekomen; terwijl toch ook uit den term „twee werking enquot; aan menigeen déze (valsche) gevolgtrekking alleszins juist zou kunnen toeschijnen: dat er mitsdien (!!) in Christus Jesus „twee verschillende, twee tegenstrijdige wiüïeiiquot; behooren erkend te worden. ...
Ziedaar Sergius' meesterlijk ingewikkeld dilemma.
En wat nu antwoordt, in hoofdzaak. Paus Honorius?
Vooreerst prijst en bedankt hij Sergius wegens zijn overgroo-ten ijver en wijze voorzigtigheid! Daarna betoogt Honorius, en in beide brieven zoo ondubbelzinnig mogelijk, dat hij, als
514
Paus, als Opperleeraar eu üpperregter, over 't aanhangig twistpunt , over deze, oogenscliijnlijk, onbeduidende woordenkwestie : ,téenquot; of „twee werkingen in Christusquot;gèèn eindbeslissend geloofsvonnis, gèèn de gansche Kerk verpligtend eindoordeel, i.Qx\iSL\ve gehn definitio ex cathedra, vellen wil. Integendeel. Ter oorzake der tijdsomstandigheden, waarin de Kerk in 't Oosten scheen te verkeeren, enwel, mag men er bijvoegen, wegens de door Sergius uit den duim gezogen drangredenen, acht ook Honorius zulk een pauselijke einduitspraak voor alsnu verkeerd, ongepast, nutteloos, oastsjdïg-. Inmiddels beaamt eu betoogt hij in den breede, dat en hoe men in Christus (- wat hier, krachtens den zamenhang, beteekenen moet: m Christus' menschelijke natuur -) onmogelijk twee ver-scliÜSenide. twee eihauder tesenstïijtïssre wil-It'si erkennen kan. Blijkbaar alzoo speelde kier in IIonoriusJ gedachte, door Sergius kunstmatig bewerkt, de opportuni-teitskwestie een groote rol. „Wantquot;, zegt hij (zie, boven, blz. 503, sub 5°):
„al hebben eeiiigen gesprokeu over éeu of twee werkiugen [let wel! hij zegt niet: over éen of twee „willenquot;; edoch: over „een of twee „werltijigeiaquot;], toch moeten Wij er geen „kes-keiijk geioof^iunt, geen dogma « van maken: non
„oportet ad dogmata hac ecelesiastiea retorqnere, qua:, etcquot;
En deze gedaehte van Honorius schijnt niet aanstonds door Sophronius'gezantschap, althans niet geheel1, gewijzigd te zijn. Immers, ook in deu tweeden brief (zie, boven, blz. sub II) staat letterlijk te lezen:
„Wij moeten niet definiëeren, dat er in den Middelaar Gods „en der menschen éen of twee werkingen [handelingen] zijn: „non usttetn val tluas operaiiaiien in Mediatore Dei et hominurn „Ceiinire vieiminus.quot;
Maar hieruit ziet men nu tevens - en dit is hier alleen reeds af-
Uit een gezegde van den h. abt Maxiinus {Ep S Maximi ad Petrum 11-lustrem; Labbe, V, 1767.) mag men afleiden, dat later, hoogstwaarschijnlijk na Stephanus van Dora, Sophronius' gezant,, aangehoord te hebben, ook Paus Honorius, zoowel als zijn eerste opvolgers, ernstige pogingen, ons overigens onbekend, moet beproefd hebben, om de verbreiding der monothe-letische dwaalleer te stuiten. Vgl. Bottemanne, in de Katholiek, LVII, 23C.
515
doende - dat Paus Honorius uoch de eeue noch de andere zegswij s als geloofsformulier bepalen, niets hoegenaamd eindbeslissend vaststellen, gèèn definitio ex cathedra uitspreken wil. De kwestie wenscht hij, 111. a. w., alsnu gansch en al zoo te laten als zij, vooral overeenkcustig Sergius' „onjuistquot; cl.- i. o-ewaa? verslag, scheen te bestaan. Diens-volgens raadt hij beiden partijen stilzwijgen, het voorshands weglaten dier zegswijzen, dringend aan, nadrukkelijk tevens vermanende, dat een iegelijk - als gewis wel niet orthodoxer gezegd kon worden - standvastig blijve „belijden óencu „Christus, in Sjeicle naturen, naar godlieid „cn naar 'jffiljn mansciilieïclquot; [alzoo: en op godkle-lijkt' èn op mcnsclielljiie wijze] „werltende; „Jiortantes vos, ut mms vel gemina novce vocis vocahulumquot; [elders: „vocalmlum noviter introductumquot;] „avfugienles nttutn „St, N. •/. C- in duabu» ualuri.t operaium diviaitu* ,.a1que humaniiu» pradicetis.quot;
Toone derhalve, wie 't vermag, 'sPausen ,.dogiaatiesch leervounisquot;! Omschrijve en bepale, wie ^t kan, de pauselijke gea!gt;ï)fsi!gt;e|iaïiaig- van een Paus, die zelf.... niet» bepaien wil!....
Iliermeê is onze tweeledige hoofdvraag beantwoord; Paus Honorius I heeft, in zijn pauselijk antwoord op Sergius' geschrijf, geenszins met zijn hoogst Apostoliesch gezag, als Herder en Leeraar der gansche Kerk [„ex cathedraquot;), eenig leerpunt des geloofs willen ügt;ej»aieji 5. bijgevolg heeft hij onmogelijk, als zoodanig, het monotheletisme aan de Christenheid te houden kunnen voorschrijven. Zulks heeft hij noch willen noch kunnen doen, ergo m 't geheel uiet gedaan. Wezenlijk immers - als weleer de h. Bonaventura 1schreef en thans door het h. Vatikaanscti Koncilie onhervormelijk uitgemaakt is - wordt tot een pauselijk geloofsvonnis of dog-matiesch dekreet {definitio ex cathedra) gevorderd: l1 dat de Paus, als zoodanig, als drager van 't hoogste kerke-
Suiutiiu Theol, q. 1, a 3, Disp. III: „Pap:: no-i potest errore, suppositis daoiua: prmum quuil deterviinel quatenus Papa, alteram ut inlcndat faccrp. dugma de Jide? Vgl. de geloofsbepaliug van 't h. Vatikaan-ch Koncilie , boven, bU. 172.
516
lijk Leeraars-en Regfccrsgezag, voorde Kerk handelend optrede, en dat hij 2° de meening hebbe (en kenbaar make), om een de gansche Kerk verpligtend geloofsvonquot; nis te slaan. Welnu, aan gèèn dezer vorderingen is voldaan' Derhalve kan hier van definitio ex cathedra in de verste verte geen sprake zijn.
Wat dan heeft Paus Honorius eigenlijk gedaan?
Hij heeft aangeraden, aanbevolen, of zelfs, zoo men wil, geboden, dat men van weerszij'de zegswijzen „éenquot; ai „twee werkingenquot; voorshands zoude opgeven. Hoogstens derhalve trof hij slechts een tijdelijken, d. i. veranderlijken, maatregel van tuolitelijken aard, welke maatregel niet eens voor de gansche Kerk verpligtend, immers jaren achtereen, èn in 't Westen, èn zelfs ten deele in 't Oosten, bij de bisschoppen onbekend en mitsdien niet voor de gansche Christenheid gepromul-geerd was; trouwens, heel deze pauselijke goedkeuring van den door Sergius genomen maatregel betrof enkel en alleen die gewesten in het Oosten, alwaar, in Honorius' oog - hoewel objektief verkeerdelijk - tot stuiting van het aldaar opgedoken geharrewar zulk een voorloopige maatregel noodig, althans oirbaar, scheen.
Ben, niet te versmaden, uitwendig bewijs, dat Paus Honorius in geenen deele heeft bedoeld, hier eenig eindvonnis van leerstelligen aard te vellen, ligt, meen en wij met Guéranger, Lefèbve en anderen, in 't navolgende feit. Oudtijds zag mende Pausen, wanneer zij voornemens waren een dogmatische eindbeslissing, een de gansche Christenheid verpligtend vonnis in zake van geloofs- of zedeleer, een definitio ex cathedra,, onhervormelijk uit te spreken, vooraf een bijzondere synode of vergadering bijeenroepen en raadplegen van geleerde priesters en bisschoppen, te Eoine of in de naburige provinciën woonachtig en, al naar de omstandigheden, in kleiner of grooter getal. Edoch, deze formaliteit, dit overoud gebruik, hoewel geen wezenlijk vereischte, maar dan toch, èn voor èn, zeer lange, na hem, bij de Pausen in zwang, heeft Honorius, voordat hij Sergius' verzoekschrift beantwoordde, niet iuachtgenomen. Slechts met en door zijn bijzonderen geheimschrijver, den abt Joannes Simpon, heeft hij vorenstaand antwoord opgesteld.
Nog meer. ïot bevestiging en verduidelijking onzer bewezen
617
stelling beroepen wij ons op do uiefc verdachte houding der aanhangers van het monothe.lefcismc, op hun veelbeteekenend stilzwijgen, betrelfende dit punt, tot aan het VI° Koucilio (6S0 - 681).
In ol'omstreeks het jaar 636 had de looze Sergius een soort van uiteenzetting der orthodoxe (!) leer, bekend onder den naam van Ecthesis, vervaardigd, en daarin nam hij het verbod op, om voortaan vaneen of twee werlliag'en te spreken, alsook de uitdrukkelijke verklaring, waarbij aan Christus slechts één (de goddelijke) wiS werd toegekend. Maar ofschoon hij dit zijn kcttersch gewrocht alreeds in 636 had opgesteld, liet hij het eerst in 639, zijn sterfjaar, een jaar alzoo na Honorius' dood en middelerwijl de h. Stoel ledig stond, door ee:i te Kfiopel gehouden synode bevestigen en onder 's keizers naam openbaar maken. En wat nu doen de aanhangers van het mono-theletisme, nadat cn Paus Severinus èn (kort daarna) Paus Joannes IV de Ecthesis veroordeeld hadden? Tegenover deze pauselijke veroordeeling verdraaijen zij den zin van tlonorius' woorden met betrekking tot 's Heercn wil. maar over een zoogenaamde „pauselijke eindbeslissingquot; of „defmitio ex cathedraquot; van Honorius I betrekkelijk de wepvtiiiin Christus, bewaren zij een diep stilzwijgen; iets, wat gewis onverklaarbaar en immers tegen hun eigen belangen zijn zou, indien of zij of hunne tegenstanders in Honoriusquot; brieven zulk een defmitio ex cathedra gevonden en erkend hadden.
Zoo hoort men Pyrrhus, den opvolger van Sergius, zich luide beroepen op Honorius. Tegen dien snooden aanval verdedigt Paus Joannes zijn voorganger, in een verweerschrift aan keizer Kon-stantijn, die in 61-1 zijn vader Heraklius was opgevolgd. Welnu, uit den inhoud dier verdediging leiden wij , met Bottemanne 1, twee zaken af. 1° Alwat Honorius in zijn brieven aan Sergius over 's Heeren '.vil zegt, hebbe men te verstaan van Christus' meiischelijkcn wil, dien hij, namelijk, indezen zin éeai noemt, dat deze m e n s c h e 1 ij k e wil van Christus geenszins onderhevig was aan den strijd tusschen geest eu vleesch, dien wij, zondige Adamskinderen, in ons gewaar worden. 2quot; Slechts uit de woor-
Dc Katholiek (L VII, 238 vv.), wiens eigen v,oorden wij hier soms overnemen .
518
deu van Honorius over 's H eeren wsl iiiiinen Pyrrlius en de monotlaelieten aanleiding, om hem tot deelgenoot hunner dwaalleer te verklagen; want alleen tegen deze aanklagt verdedigt Paus Joannes zijnen voorganger.
Ook de h. abt Maximus verdedigt Honorius, op meer dan éene plaats, tegen den aanval der moiiotliclieten; maar ook deze aanval gold telkens alweder de woorden, door dien Paus aangaande Christus' wil gesproken.
Gelijkerwijs handelde Paulus, de kettersclie patriarch van Konstan tinopel, die, als hij zijn mouotheletisehe dwaalleer niet langer kon verborgen houden, aan Paus Theodorus rondweg betuigde, in Christus slechts éi*a wil [den g'oddeS wil] te erkeunen; en, om in 't kort zijn dwaling te staven, beriep hij zich op 't gezag der kerkvaders, „met welke (zegt hij) Sergius, patriarch van het nieuwe, en Honorius, patriarch van het oude Home, overeenstemmen.quot;
Ook deze valsche beschuldiging tegen Honorius, als men ziet, betrof wederom zijne woorden over's Heeren wfS. en slechts op deze anntijgiug bleven de monotlaelieten, ondanks do duidelijke en gezagvolle zinduiding van Paus Joannes, ondanks Honorius' krachtige verdediging door den b. Maximus, herhaaldelijk aandringen. Wel blijkt het alzoo, dat zij aan een pauselijke verklaring van Honorius, om die tegenover de Pausen Joannes en Theodorus te kunnen stellen, de grootste waarde hechtten. En toch, over hetgeen Honorius met betrekking tot de wrsa»-kiiigcii van Christus vastgesteld, als geloofsleer bepaald, gefletfiiiiëerci zou hebben, daarover hoort men diezelfde mo-nothelieten geen jota reppen! Welk een nieuwen allerkrachtigst bewijs, dat ook zij, evenmin als hun orthodoxe tijdgenooten, evenmin als ooit eenig Paus of oekumeniesch Koncilie, evenmin als thans nog ieder onpartijdig lezer van Honorius' brieven, daarin een pauselijke geloofsbepaling, een definitio ex cathedra over de „werkingenquot; in Chr. vonden, noch zelfs een «Si* gaiiselie ilvei'it verpligtenden maatregel van tuch-telijken aard.
„A.1 zou men derhalvequot; - zoo besluiten wij met meergemel-den Deken Bottemanne - „in die brieven uitdrukkingen kunnen vinden, die tegen het geloof aandruischen, of
519
waarin de dwaling der monothelieten duidelijk wordt uitgesproken, het zou niets hoegenaamd bewijzen tegen de [thans voor eeuwig uitgemaakte, tot dog-ma verheven geloofs-] leer der pauselijke Onfeilbaarheid, wijl Honorius in die brieven sjioS* §se!»i5.lt;«ié eae oathetira.quot;
Maar indien hier geen zweem zelfs van pauselijke geloofs-bepaling, van de/initio ex cathedra, te vinden is; indien hier een iegelijk met Eallerini kortaf mag en moet verklaren; „stilzwijgen opleggen is geen geloofshepalingquot;, - waarom dan heeft, men, in de jongstverloopen maanden, uit zooveel monden tegelijk, hooren bazelen, dat „de veroordeeling van Paus Honorius [in 't VIe Koncilie, enz.] eetswSg- het struikelblok is en blijven zal voor de leer der____Onfeilbaarheidquot; van 't pauselijk Opperleeraarsambt ?
Ziehier het antwoord.
Heel dat vreeselijk rumoer, alom tegen den „ir'aus-ketter Honorius Iquot; aangeheven, was niets meer of minder dan een laffe en wanliopige wederopwarming van wat alreeds in een vroegere eeuw vmchtoioos gebrouwd en beproefd is, nadat eindelijk, door de pauselijke veroordeeling van Quesnel en tutti quanti, de jansenistische sekte haar eigen doodsteek zelve 't best gevoelde. Heeft men, in onze dagen, tot op den drempel der h. Vatikaansche Kerkvergadering, met allerlei list en logen-taal en zedelijk geweld, de tot-dogma-verheffing onzer aloude Kerkleer over de Onfeilbaarheid van 's Pausen Opperleeraarsambt gedwarsboomd en willen tegenhouden, - te dier tijde werd het, en op vrij wat schriller toon, van de daken uitgebruld, dat Paus Klemens XI, terwijl hij de beruchte 101 stellingen van Quesnel had durven doemen, daadwerkelijk gefeild, ja, wat zeg ikr... dat hij zelfs een geloofs-dwaling geleeraarü en voor geloofswaarheid opgedrongen had aan de Kerk!!... Men ziet het: beiderlei tijdsomstandigheden zijn aan elkander niet ongelijk. Maar - wie weet het niet? - bij dergelijke netelige pozitie moet er, om, althans voor de vierschaar (!) der „openbare meeningquot;, den goeden dunk te redden, een leus, een wachtwoord, een trojaansch hobbelpaard voorhanden zijn, om er de op andere tijden meest onmogelijke goocheltoeren mee te durven vertoonen. En dan, zie nu eens aan! Honorius, neen: IPaii» Honorius I...
520
.„ketterquot;'! Wat een trofee! Wat praclitvolle triomf! Nu derhalve kon en mogfc men tegen dien „paus-ketter Honorius 1quot; zijn sclieldlust vrijelijk bot vieren, met geen ander doel evenwel, Jan om, met dezen enkelen „geduchten slagquot;, met dit „eeuwige struikelblokquot;, den verloren veldtogt te herwinnen en alles, ja, alles, door de Kerk-zelve eensklaps afgedaan en beslist te krijgen in ...„anti-ultramontaanschenquot; d. i. anti-katholieken zin!! Ziedaar de grootsehe illuzic, waarmee men weleer menig jansenist zijn eigen strenge konsciencie , en die van anderen, sluwelijk zag sussen en paaijen ; ziedaar tevens de grootsehe krankzinnigheid van hen, die in onze XIXquot; eeuw van „vooruitgangquot;, van „verlichtingquot; en van „wetenschap''', de zieltogende scholen en sekten van velerlei aard poogden vrij te waren vooi' wissen ondergang. God evenwel, die 't in Zijn oneindige wijsheid toelaat, dat de Waarheid hierbeneden wordt aangerand en tegengesproken , opdat (Je harten van velen zich openharen, en opdat haar alge-heele glans een iegelijk des te helderder in de oogen schittere. God-zelf heeft, door middel en bij monde Zijner h. Kerk, al zulk wanstaltig ijveren andermaal plegtig beschnamd en nu voor nl-toos verijdeld, fïem, den onsterfelijken Koning der eeuwen, zij onze nederige lot' en dank!
Maar, zijn er dan in Honorius' brieven geen uitdrukkingen, die tegen het geloof aandruisclieu, of waarin de dwaling der monothelieten duidelijk wordt uitgesproken ?
Met verwijzing naar Ilonorius' vorenstaande brieven, antwoorden wij ook hier ontkennend. „Wantquot;, zeggen wij met Rotte-manue (t. a. p.) :
„hoewel hij [l'aus llouoriusj verklaart, zich met hul geschil ovtr éene ot'twee werkingen niet te willen beinoeijen. erkent hij echter uitdrukkelijk , dat de heide naturen van Christus hare eigene onderscheidene werkingen hebben: „tVat het tloyma betreft, inoe-„ten wij belijden... dat beide nuturen, in den een en Christus vereeni/jd, „in gemeenschap met elkander werkende en zelf werkzaam zijn, dat de ,.lt;joddelijkc natuur goddelijke daden uitwerkt en de menschelijke natuur t,menschelijke daden verrigt [zie, boven , blz. 507 sub 11°]. Zoo spraken de Monothelieten nooit, die wel zeiden: de persoon van Christus werkt het goddelijke en menschelijke, maar niet: zijne naturen werken, de goddelijke natuur het goddelijke. Je menschelijke natuur het menschelijke.
521
,.Over de erkenning van een of twee willen in Christus vinden wij niets in zijn tweeden brief: en in den eersten brief schreef hij daarover niet nadrukkelijk, wijl toen althans het bestaande Oostersche geschil hem slechts bekend was uit hel [oneerlijk en allersluwst] verslag van Sergius, die daarover niets gevraagd had. Maar Sergius had... in ziju schrijven aangemerkt, dat hij , die sprak van twee overhingen, ook van twee tegrenstrijrtig'C! willen in Christus moest spreken , alsof Zijn Godheid wel, en Zijne menscliheid niet had willen lijden. Mei regt en nadruk komt de Paus hiertegen op. „Christus, zegt hij, had wel ,.oiize menschelijke, doch niet onze zou ditje iiatuur auugenomeu , en der-,,ha/re kon er bij Hein geen spraak zijn van eenen strijd, zoo als wij „dien in onzen wil opmerken ; in de woorden des Ueeren: Ik ben geko-„men, niet om mijnen wil te doen. maar den wil des Vaders, en der-,,gelijken , beteekent „mijn wilquot; niet een verxchilietulen' [tegenstrlj-digen] „wil, maar hel geheim der aangenomen menschelijke natuur.quot;
„üerhalve w ordl door llonorius uitdrukkelijk gezegd, dal in Christus twee naturen en twee [natuurlijke] werkingen zijn, dal lu Zijne menschelijke natuur geen strijd beslaat lusscheu geest en vleesch. en datllljgeen twee tegen xtÈ'ijdige willen heeft.
„L'il deze prsemissen nu moeten we noodzakelijk aldus redeneren; Christus heeft de volledige menschelijke natuur, en dus ooU een m en sell elij ken wil; maar in dien wil is geen strijd tusschen geest en v 1 eesch. en derhalve Is hij altijd in overeenstemming met den goddelijken wil. Zoo de Paus derhalve bij deze gelegenheid schrijft: „wij belijden eenen uil ran Christusquot;, dan bedoelt hij daardoor duidelijk . blijkens den ganschen zamenhang, alleen dll. dat er In den inenschclljken wil van Christus geen strijd was lusschen geest en vleesch. Toen dan ook de Monothe-llelen na den dood van llonorius zich op deze zijne woorden beriepen ze uil hun verband rukten en alzoo met hunne ketterij overeen-slemmend verklaarden, kwam l'aus Joannes IV dadelijk tegen doze handelwijs op in eenen brief aan den keizer en toonde aan. dat llonorius met die woorden niets anders bedoeld had , dan hetgeen wij hier als zijne bedoeling hebben aangegeven.
,.Dezelfde persoon [de abt Joannes Slmpon] . die als sckretaris den brief van Joannes schreef, was ook de Sekretarls \an llonorius geweest en had ook den brief van dezen l'aus geschreven
„Slaven wij ten slotte onze verdediging van llonorius mei hel gezag van eenen schrijver, die In deze zaak niet verdacht kan zijn. Natalls Alexander. een echte Galllkaan en bestrijder der pauselijke Onfeilbaarheid, zet in zijne verhandeling [Hist. Heel.. sa:c. VII, Diss. II] over de veroordeeling van Paus llonorius , na 1quot; deze veroordeeling en 2' het regtmatige dier veroordeeling te hebben aangetoond. als zijn derde stelling op: „Zoowel naar waarheid als uit eerbied wordt Ho-
522
„uorius van ketterij vrijgesproken: Honorius ab hesresi tam vere „excusatur quam piéquot; : welke stelling hij dan uitvoerig bewijst 1.quot;
Hier zouden wij ons pleidooi ten gunste van Honorius mogen sluiten , indien er geen gegronde vrees bestond, dat men ons tegen zal werpen: maar hoe dan of waarom is Honorius veroordeeld?
Ook deze opwerping is niet moeijelijk uit den weg te ruimen. Vooraf ecliter moeten wij, met het oog op onze vroegere toezegging, de stoute beweeringen ontzenuwen, waarmee Msgr von Hefele, voor zijn jongste algeheele onderwerping aan het dogma der pauselijke Onfeilbaarheid, zich heeft beholpen, om niet slechts Honorius van dwaling tegen 't Geloof te durven beschuldigen, maar zelfs, om zijne lezers te overtuigen:
1° dat door Faas Honorius I, in zijn boven meegedeeld schrijven, wel degelijk een leerstellig eindoordeel, een geloofsartikel, is bepaald geworden; en
2° dat dezelfde Paus dit leerstellig eindoordeel, dit geloofsartikel, aan de Christenheid werkelijk te houden heeft voorgeschreven 1.
Beide laatste punten, we hebben 't hierboven aangetoond, zijn onwaar en bijgevolg onbewijsbaar.
Ziehier intusschen uit Honorius-zelven een viertal teksten, waarmee de hooggevierde auteur zijn eerste assertie heeft pogen te staven :
Eerste tekst. „Das Gravirendste gegen Honorius ist sein Satz: „in Christus sei nur Ein Wille {hv déXrjfia)quot;. Damit hat er positiv eine Hdresie als Glaubenssutz hingcstelltquot; S. 26.— „Aber is das nicht poitiiiv? Wir bekennen einen Willen uttseres Herrn Jesus
Vgl. Colombler, èn in de Revue du nwnde raihulique, 18G9, èn in de „Eludes reiiyieuses''' etc. Paris, 1869/70. Wegens het overgroot gezag van den gewezen tiibinger Hoogleeraar als geschiedschrijver, waarom dan ook, in den jongsten tijd, niet weinigen zich telkens op hem beriepen, achtten wij ons tot deze wetenschappelijke kritiek geregtigd cn zelfs gehouden. Zie zijn (lang voor zijn bezinning uitgegeven) Honorius und dus sechtsle allgemeine t'oncil... aulorisirle Uebersetsung. Tiib. 1870.
523
Chnstu (Unain voluntatem fatemur D. J. C.)quot; S. 27 f. i
Tweede tekst. „Und ferner: „Wir haben aus der hl. Schrift „nicht gelernl, dasz J. C. ein oder zwei Encrgien habe, „sondern dasz er auf viel f ache Art gewirkt habe (mu 11 ifo rmi t er „cognovimus opera turn).quot; Und schreiht nicht etwa Honorius diesz zit, ylnuhen vot' ? Er sagt gegen Elide seines Briefes:
Derde tekst. „„Das werdet audi ihr, me in Binder, mit tins „verkundigen.... und wir et'ntfzhnen eurh (hortantes vos), „dasz ihr die neue Sp r e c hw ei s e von einer oder zwei Energie» „fliehend n. s. w. (S, 28) 2.quot;
Vierde tekst. „Noch deutlicher spricht der 2t0 Brief: ..Was das kirch-„licht' Siogma angeht, und was wir fesZsukutten und su lehren „verpflichtet sind (Quantum ad dogma ecelesiasticuin perti-
„net, quae tenet-e vel praedicare tiebemus)..... so durfen
„wir nicht eine oder zwei Energien in dem Mittler....defini-„ren (S. 28)). 3quot;
En wat nu uit al die teksten volgt ? Dezelfde auteur heeft niet geschroomd, daaruit te besluiten (S. 38):
„Also in IVahrheit, honorius hat seine These possfiv ausgesprochen und hat sie vorge.se/irieben.quot;
Tot zoover Msg' von Hefele. Maar, wij vragen het, ligt in deze aanhalingen - wat hier immers de eigenlijke te bewijzen vraag was - een pauselijke geloofsleer-beslissing, een de-finitio ex cathedra ? quot;Vlakaf herhalen wij : neen. Ook ontdekken wij in al die aangehaalde teksten niets hoegenaamd, wat op „Beweisgründenquot; gelijkt. Maar laat ons scherp toezien, wat deze teksten ter zake doen.
Wat dien eersten tekst betreft, men lette op den geheelen zamenhaug. Sergius schrijft aan den Paus, dat men het in de oostersche patriarchaten over 't algemeen zeer goed eens is over de geloofsleer-zelve: maar, zegt hij, er is desniettemin tweespalt en scheuring te duchten ter oorzake van do manier, om de geloofsleer naar betamen uit te drukken, behoorlijk te formuleeren; slechts ter loops gewaagt hij van een of twee viLHt'ss in Christus; telkens daarentegen spreekt hij, en met bijzonderen klem, over de zegswijze: een of twee eicM'gsëaa [handelingen, werkingen], Gevolgelijk kan dan ook Honorius^ gezegde.
l Vgl,, boven, ülz. 500, sub 2°. 2 Ibid., blz. 505, sub. 9°. 3 Ibid., blz. 506, sub 1°.
524
zelfs zoo als 't hier uit ziju verband wordt gerukt JF?/ belijden éen wil van den Heer J. lt;7..onmogelijk een pauselijke definitie of leerstellig vonnis {ex cathedra) zijn. Tets dergelijks was immers door Sergius geenszins aangevraagd , en nu weet iedereen, dat de Pausen niet gewoon zijn, anders dan wegens zeer dringende redenen ex cathedra te definiëereu. De zin dier woorden is overigens boven reeds genoegzaam opgehelderd.
De tweede telcst raakt waarlijk kant noch wal, is zelfs geheel buiten de kwestie. Ts 't niet bevreemdend, dat een zoo geleerd auteur dit zelf niet inzag? En too'i had hij, om zicli hiervan te overtuigen, slechts den algeheelen tekst aandachtig behoeven na te iezen, gelijk hij zelf, eenige bladzijden hooger in ziju brochuurtje, alsook in zijn ConriliengescMchte (111,174), rjeheel dien tekst zelf zeer juist vertolkte :
„Deun wir ha ben aas der Bibel nicht gelernt, dasz Christus unti „sein hi, 4ji eist cine oder zwei Eneryien hahe, wohl ah er, dasz er ,.|de 1). Geest] auf vielfacher Art wirJce (jroXvTQÓrrajg évsQyovna) .yDemi es steht yeschrieheri', etc.
Zoo hersteld, spreekt deze geïukrimineerde zinsnede, evenzeer als de volgende, niet eens regtstreeks over de v: er hing en (h'FQj-F:(u) van Christus, maar wel. en meer bepaaldelijk , over de werkingen des h. Gees les in de ziel van den geloovige. Waaruit alweder, en om dezelfde reden als zooëven , baarblijke-lijk volgt, dat ook deze hoeede tekst geen zweem van pauselijk leervounis of definitio ex cathedra behelst.
Ditzelfde geldt van de overige [derde en vierde) teksten eveneens. Met éenige , daarin opgesloten , is de hoogere wenk, de vermaning, om bij de blootlegging of prediking van de Kerkleer, zich van de zegswijs: „éen of twee energiënquot; te onthouden. Maar dit was hoogstens, als boven reeds betoogd is, een tijdelijke, plaatselijke, en mitsdien geenszins onhervorme-lijke, maatregel van kerkelijke tucht.
Berstgemelde assertie : „Honorius hat positiv... als Glauhens-satz hingestelltquot; houdt derhalve in 'i geheel geen steek.
Maar ook de tweede assertie: „Honorius hat dies [aan de Christenheid] zu glauben vorgeschriebenquot;, bewees de doorluchtige
535
schrijver evenmiu. Wel heeft hij met bijzoudereii nadruk gezegd en her zeg d (S. 2'3): „darüher ist hein Zweifel, dasz Honorius „wollte, die Gesammtkirche nolle so glauhen loie er es pro-„ponirte {nicht hloz die Kirche von Cnopel)quot;; maar, eilieve ! zeggen en herzeggen is geenszins heivijzen. Wil men overigens weten, op welke afdoende gronden, volgens 't algemeen gevoelen der katholieke geleerden, het tegenovergestelde rust, zoo kunnen wij, na hetgeen boven reeds aangaande dit punt uiteengezet is, hier volstaan met kortaf te antwoorden: 1° Honorius rigt zijn schrijven regtstreeks tot de Kerk van Knopel en , zoo men wil, zijdelings tevens tot die van Jeruzalem en van Alexandrië; maar deze drie patriarchale Kerken zijn gewis noch „die Ge-sammthirché', noch zelfs de Oostersche Kerk. 2o Dezelfde Paus beveelt niet, schrijft niet voor, dat men dit of dat leerpunt houde: zijn eenige aanmaning of bevel heeft ten doel, dat men , bij 't onderrigt in de godsdienst, het gebruik vermijde van uitdrukkingen, die, naar zijne meen mg, alsdan zeer goed konden gemist worden. Dubbel ongelijk alzoo had Msgr von Hefele, want zijne hoofdstelling, die hij, om solied te kunnen voortredeneeren, duidelijk had moeten bewijzen, is blijkbaar evenmin door hem, als door iemand anders, bewezen en mitsdien van geenerlei waaide.
Maar nu von Hefele's beschuldiging, dat namelijk Honorius ketterij zou hebben geleeraard! Werd deze aantijging bewezen?
Ziehier wat hij, in hoofdzaak, telkens aanvoert (S. 7, f.):
,.fVir Honorius hier den orthodoxen Terminus zwei Energiën (dvo ii/Bgyeiai) verwarf. so schrieb er zugleich einen haretischen Aus-druck als Glauh e n sr e g el vor, indent er sagle: „Deshalb bekennen wir „auch einen tViilen (ëv déltjua) unseres Herrn J. C., da von der „Goltheit ofenbur wohl unsere IVitti.'f, nicht aber unsere Schuld .angenommen worden ist, so wie Jene vor der Simde erschajfen worden „ist, nicht aber die nach dem Siindenfall verderbte IS'ntur. ' Nicht also „ist vom Erlöser die verdorbene Natur angenommen worden , welche dem „Gesetz des Geistes widerstrebte.quot; quot; — „Damitquot; (lierzegt hij. ecu weinig verder) „/taf er den monothetetischen iSaiejiSsjstx, ihren terminus technicus, der Kirche ais **invatrgeschfieben.quot;
En wederom elders (S. 8): ......in diesen [211 Brief] wieder/wit Honorius
seine Ver werf ung des orthodoxen Terminus zwei Energien (Sm èvéqyetai). Er sagt und verordnet: „Es sol! entschieden der neu eingefiir'e Ausdruck „von einer oder einer zweifachen Wirkungsweise aus der Gloubensverkun-
34
526
„(liyunij hinausverwiesen werdenquot; (d. It. man sol/c weder von einer noch von zwei Energleit sprechen), und er hehauptet, es sei „ungereimt (ineptum)quot; dem Erlöser eine oder ztvei Wirkungsweisen zuzitschreiben 1.quot; Vergelijk, boven, blz. 507 sub 1quot;. ïen slotte (S. 8): „Passen wir das Bisherige zu-sammen, so resultirt: Ifonorius hat a) den specif isch o rt hodod o.r e n Terminus technicus zwei Eneryien (S v o è v é qy e l a i) v erwor-fe n u n d h) d an spec ij i s c h h ar et i s c h e n Te r m in us tec h n ie as eiu Wille (t v 0 él y u «) fiir den richtii/en erklart, und hal c) dieseu doppelten frrthum zu glauhen v org es chriehen [z u -nachst der Kirche van C u o pel).quot;
Wat daar tor derde plaatse {sub o), gratis en tegen de waarheid in, beweerd wordt, hebben we boven reeds ontzenuwd. Eu ten aanzien dier twee overige, zoo kras opgezette, sluitredenen (a en b), vermeenen we hier slechts te mogen vragen, of welligt
Msgr von Hefele meer clairvoyant heeft kunnen zijn, dan..... ja,
dan de sluwe Sergius zelf? Deze toch, niettegenstaande het tot-zijn onedel doel van overgroot belang zou zijn geweest, indien 's Pausen antwoord „dissen doppelten Irrthumquot; had mogen in-houdeu, heeft „diesen doppelten Irrthumquot; er niet in ontdekt, 't Schijnt bovendien, dat gezegde Sergius er het vierkant omgekeerde in gevonden heeft; immers bewaart hij, zoolang Hono-rius leeft, over diens beide brieven, althans over den eersten brief zeer zeker, een diep en beteekenisvol stilzwijgen,* ja, wat meer is, de beruchte Ecthesis, zijn eigen werk, durft hij niet eens bij 't leven van Honorius openbaar maken! Deze enkele opmerking zou, strikt genomen, kunnen volstaan ten betooge, hoe duidelijk ook deze beide assertiën van Msgr von Hefele tegen de objektieve waarheid aaudruischen. Maar 't kan nuttig zijn, beide punten nog nader toe te lichten.
Zoo dan: 1° Heeft Honorius de nieuw-ingevoerde zegswijze {„den specijisch hdretischen terminus technicusquot;): „éen enkele Ld* a- S'ortfilelïjlie] wil O. li. J. C.quot; goedgekeurd?
Den lezer verwijzende naar hetgeen wij vroeger aangaande dit punt betoogden, drukken we hier nog slechts op het feit van algemeene bekendheid, dat, alreeds kort na Honorius' dood, drie zijner tijdgenooteu, middelerwijl zij de orthodoxie van Ho-
l Over dit hier misduide „ („um/mraiiquot;) zie men liet, hoven, blz.
507, noot 1 , aangestipte.
527
norius met glans verdedigden, deze vraag ontkennend hebben opgelost. Het waren 1quot; de abt Joannes Simpon, Honorius' voormalige sekretaris, een man alzoo, die de geheime, door hern-zelven opgeschreven, gedachten zijns meesters 't best heeft kunnen ophelderen; 2° Honorius' onmiddellijke opvolger. Paus Joannes IV, die, als een zaakkundig en alleszins bevoegd reg-ter, datgene, wat door zijn voorganger min helder uitgedrukt scheen, naauwkeurig toelicht en in orthodoxen zin verklaart; en 3° de h. abt Maximus, de groote antagonist van 't moiio-theletisme, een in 't onderwerpelijk geschilpunt doorkneed en bij uitstek katholiek persoon 1.
Dit feit is opmerkenswaardig. Want gesteld, er ontstaat geschil over een of andere oude, bijv. door Konstantiju-de-Groote uitgevaardigde, wet; maar, voor de zinduiding dier wet bezitten we drie eenstemmige verklaringen: een, van Konstan tij n's eigen minister; een, van zijn eigen zoon, en nog een derde,afkomstig van den schrandersteu regtsgeleerde uit de IV^ eeuw. Hoe nu, met welken blik, zou de Wetenschap neerzien op iemand die in de XIX' eeuw, tegen dergelijk zwaarwigtig en gezaghebbend drietal in, met een kategoriesch „cliese Angabe ist einfach nicht mahrquot;, de koutradiktoriesch omgekeerde opinie durfde opzetten en voorstaan ? En toch, heeft men niet, onlangs alweder, met Honorius en diens briefwisseling nagenoeg aldus omgesprongen'?... Om echter niets te verzwijgen, moeten wij bovendien herinneren, dat, behalve Sergius, ook Pyrrhus er 't allermeest belang bij iiad, om den zin, dien èn Joannes Simpon èn Paus Joannes [V èn de h. Maximus aan de taal van Honorius traven vierkant af te kannen wijzen en te verwerpen; en toch, daartoe heeft ook Pyrrhus, evenmin als Sergius, kans gezien. Maar hoe dan heeft men deze aloude orthodoxe zinduiding, eerst eeuwen later, nog zelfs iu onze dagen, als volstrekt onaannemelijk op zü' durven schuiven? Groot voorzeker en ongemeen zwaar moeten de drangredenen zijn, die tot zulk een alleszins nieuw rezultaat geleid hebben. Laat ons naauwgezet luisteren!
Meergenoemde schrijver zegt (S. 17):
Den inhoud dezer drie Verdedigschriften kan men nule^en o. a. bij Labbe Zoowel Wensing (t. a. p.) al* Bottenianne (Kat ai'ick, t. a. p.) leveren er merkwaardige uittreksels van.
528
„fVahr isl dasz Honorius den siindhaften menschlichen Willen in Christus lauynet und dar in hat er ganz recht, aber statt jetzt zu sagen : „sonach bleiht in der menschlichen Natur Christi uur rnehr der gute „tnenschliche Wille, und dieser co nfor mirt sich stets dem Wollen „der göttlichen Natur* — macht er einen Sprung und sagt: „sonach „ist uur ein Wille in Christusquot;, und dieser ist ihm (Ier liclie. liiesz erliellt g'anz klar aus FolgeiKleui
Manr volgt er dan im iets hoegenaamd, waaruit ditmonothe-letisme van Honorius „ganz Mar erlelM'Er volgen inderdaad alweder een paar teksten uit Honorius 1quot; Brief, die echter, tot ouzen spijt voor den gevierden geschiedschrijver, juist het omgekeerde van wat hij daarmee bewijzen wil, in 't helderste licht stellen. Om er zich van te overtuigen, gelieve men andermaal den gang van Honorius' gedachten, in dien eersten Brief neergelegd, oplettend na te gaan.
Die zegswijze; „twee energiënquot; - zoo had Sergius sluwelijk aan deu Paus geschreven - leidt er sommigen alligt toe, om in J. C. twee [letwel! niet: twee onderscheidene, edoch; twee] tegenstrijdige willen aan te nemen. Hit ongerijmde dwaalbegrip wil Honorius wegcijferen. En hoe nu redeneert hij ? Vooreerst betoogt hij de (zedelijke) wilséenheid in Christus'menscltelijfee natuur boven, blz. 500, svh 2):
„Daarom belijden wij een wil (J. 11. J. C.; want blijkbaar „heeft de Godheid niet onze schuld (zonde) aaugeuomen, ,.i)iaar onze natuur, zoo als zij voor de zonde was gcscba-„pen, en niet zoo als zij na de /oude was verslecht...quot;
Dit argument zet Honorius' breedvoerig uiteen; waarna hij zijn betoog met déze allerduidelijkste zinsnede sluit (Vgl., boven, blz. 501, sul 4) :
,.Er is in Hem geen andore wel geweest, die in Zijne „leden heersclite, noch een andere wil, welke met den „Zaligmaker verschillend ot' strijdig was, daar Hij boven „de wet van 'sinensclien [gevallen] toestand was geboren.
Maar - hoort hij zich tegenwerpen - indien men in den persoon J. C. èn een menschelijken wil cn een goddelijken wil aanneemt, is 't dan niet te vreezen, dat die menschelijke wil strijdig of verschillend zij met den goddelijken wil, .zoodat men in J. C. twee tegenstrijdige willen heeft aan te nemen?
529
Ook deze opwerpiug had Honoriiis voorzien, en, wel verre van ze terstond te wederleggen, schroeft hij ze eerst nog sterker aan, en nog wel met een paar Schriftuurplaatsen, die er eenige waarde aan schijnen te geven. Vervolgens antwoordt hij (Vgl., boven, blz. 501, suh 4).
„i)eze en dergelijke Schrii'tteksten [Jo. VII en Mk. XXVI] slaan geenszins op een verschillenden wil. maar op de nienschlieid, „die Hij heelt aangenomen.quot;
Dit wil, in. a. w., zeggen: Dergelijke Schriftuurplaatsen bedoelen in geenen deele, dat er in J. C. strijd bestaat tusschen zijn menschelijkeu ei» goddalijken wil, maar gevon ons te verstaan, dat het Woord de alsfelieele menschheid ongedeerd, volledig en volkomen, derhalve mét den isaar eigen wil9 heeft aangenomen.
Ten slotte trekt Houorius uit al deze, achtereenvolgens betoogde , waarheden een zedelijke konkluzie, als volgt;
„Deze dingen zijn om onzen twi I gezegd; Hij [J. (.1.] heeft ons liet voor-„beeld gege\enquot;, enz.
Met andere woorden: J. C. heeft Zijn menschelijken wil steeds aan s Vaders wil onderworpen; wij ook dan moeten onzen wil aan den wille Gods onderwerpen.
Bijgevolg, wie nu ziet en betast het uiet, dat al hetgeen Honorius hier konkludeert, letterlijk dwaasheid zijn zou en onzin, bijaldien hij werkelijk fifèèii uieimciiei^iiien wil iu Christus erkend had? Derhalve heeft hij te dezer plaatse, waar hij, in den meest; orthodoxen zin des woords, „éen [menschelijken] wil in J. C.quot; zegt te belijden, gèèn ketterij, geen mo-notheletisine, geleeraard.
Maar laat ons 2quot; onderzoeken, of hetgeen door Msg' von Hefele ten aanzien dier zegswijs „ee» of twee energiiinquot; in 't midden werd gebragt, - alsof namelijk Houorius hier althans gedwaald hebbe, - beter dan t vorige steekhoudt.
Wij zullen ous bepalen, met hier een schroomelijk anachronisme van de hand te wijzen. Onzen doorluchtigeu opponent hoorden we telkens kortaf verzekeren, dat „Honorius den orthodoxen iexmtwee energiën (Sio héqysiou) verwierpquot;. Maar dezi' stoute verzekering steunt op eene groote vergissing. Toen
530
meu immers Ooi of 635 schreef, was de uitdrukking „twee ener-gïën in Christusquot; geenszins liet karakteristieke, kerkelijk geijkte, gelooi'swuord der orthodoxie: dit is zij, op zijn vroegst, eerst zes of zeven jaar later geworden, nadat Paus Severinus de Mcthesis veroordeeld had. Piensvolgens is 't ver van naauw-keurig, Honoiius te verwijten, dat hij een, destijds nog niet algemeen bekenden en erkenden of „specifiek orthodoxen tevmimis technicus verwierpquot;. En bovendien „verwierpquot; ilonorms dien niet, slechts wilde hij hem nu nog niet ingevoerd hebben.
Maar heeft Honorius geen „specifiek orthodoxen terminus technicus verworpenquot;, om de doodeenvoudige reden, dat een dergelijke term ais zoodanig nog niet bestond, dan heeft hij gevolgeliji:, ook in dit opzigfc, noch ketterij, noch zelfs eenige de minste dwaling tegen het geloof, geleeraard.
Wat ons betreft, hue meer we geheel deze kwestie overwegen, zooveel te sterker groeit onze innige overtuiging, dat Honorius' brieven, tot in de kleinste bijzonderheden, door-en-door orthodox zijn. Op een enkele plaats, 't is waar, betreuren ook wij de afwezigheid van een paai- woordjes, die nogtansiederalledaagsch verstand er gretig en als van zelf bij denkt; terwijl bovendien op vele andere plaatsen Honorius' antwoord niet zoo overduidelijk is, als men van pauselijke stukken zoo gaarne verwacht en ook regt heeft te verwachten.' Wel was deze, overigens voortreffelijke, Paus aangaande het in 't Oosten hangend geschilpunt, althans aanvankelijk, verschalkt en niet genoeg op de hoogte; hij had nogtans al aanstonds de hjpothezen, die hij beredeneert, stipter en juister behooren toe te lichten. Ziedaar alles, wat men, naar onze bescheiden meening, met volkomen regt in Paus Honorius I mag en moet afkeuren.
Maar, - en hiermeê komen we op een, vroeger geopperde, allerlaatste bedenking terug, - het VI0 Konciiie heeft Honorius en diens brieven zoo gestrengelijk veroordeeld 1 Is dit met het vorenstaand betoog overeen te brengen?
Ons bevestigend antwoord gaan we blootleggen en staven.
Wat in heel dit historiesch vraagpunt menigeen soms deerlijk heeft doen mistasten, is, onzes bedunkens, de navolgende chronologische feil. Doorgaans liet men Paus Agatho sterven
531
op don ld1 Jamiarij 68 lt;6 ; en tocii hij éon roml jaar vroeger te zijn gestorven, in den jare 68 S.
De gronden, waarop Colombier 2 deze veelbeteekenendr opinie laat rusten, zijn vierderlei, en luiden als volgt;
lAchter de handelingen van 't V1quot; Koncilie staan twee brieven van keizer Konstantijn, waarvan de eene aan den Paus en de andere aan de Romeinsche Sjnode gerigt is. Beide zijn omstreeks denzelfden tijd geschreven. De hier bedoelde Pa,us is de h. Leo II, en de eensluidende dagteekening dier beide missieven is de maand December 68 i. Immers leest meu, zoowel in 't grieksch als in 't latijn, aan 't hoofd des eersten briefs (Hard. III, col. 1460, A.): „Dit schrijven is den i ju December, X° ir.diktie, verzondenquot;; terwijl aan 't eind van den tweeden briei' staat: „Gegeven den 10quot; der kalenden „van Januarij, het XIX* jaar van Konstantijn, het „XIIP na zijn konsulaat, Xc indiktie/' Zoolang het derhalve niet bewezen is, dat deze datums bijvoegsels van lateren tijd zijn, zal men moeten aannemen, dat te Konstantinopel in December 68 ü niet slechts Agatho's dood bepaald zeker bekend was, maar ook het feit, dat Leo II tot opvolger van den overleden Paus was verkoren. Derhalve kan Paus Agatho niet gestorven zijn in Januarij 6S '.
'Z'. De brief, dien later de h. Leo II (Hard., col. 1730, C.) aan de bisschoppen van Spanje schrijft, bevat letterlijk deze woorden: „Het h. en algemeen (VP) Koncilie is dan gehou-„den— Onze iieer voorganger apostolischer gedachtenis. Paus „Agatho, heeft er zich doen vertegenwoordigen door priesters „en diakens; Wij voor ons hestemden daartoe aartsbis-„schoppen, gekozen in de verschillende, aan dezen h. Stoel
„(onmiddellijk) onderlioorige provinciën____ Zij hebben voor-
„gezeten en mede-gezeteld met den vromen Vorst en alle op
„zijn bevel bijeenvergaderde prelaten____quot; Derhalve is de h. Leo
lang voor den 16'' Sept. 68 8 Paus Agatho opgevolgd. Bijgevolg kan de h. Agatho niet op den 10quot; Januarij 68® gestorven zijn. Dn dit bewijs is aan sommigen zoo onwederlegbaar
devleggin^ van Msg1, van Hefele, inzonderheid Colombier (t. a. p.) op den voet gevolgd, hier nemen we zijn eigen woorden schier letterlijk over.
Hebben we, bij onze verdediging van Honorius, zooivel als bij de tve-
532
voorgekomen, tlat zij, om er de gevolgen van te kumien ont-thiikeu, gepoogd hebben, de eclilheid zelfs van dezen brief te betwisten. Nu slaat, wel is waar, Msg'von Hefele, in zijn Con cilietigeschichte. een geheel anderen weg in, door namelijk 's Pausen gezegde: „arohiepiscopi sunt „« nobis desiinatlquot; in dézer voege te verklaren: „lieh* Stoel heeft aartsbisschoppen aangetvesienquot;, zóu echter verklarende, heeft liij blijkbaar den voorafgaauden volzin over't hoofd gezien, waarmee wij dergelijke vertolking onvereenigbaar achten.
3quot;. Chrmiologiosch is liet Pontiiikaat van Paus Leo 11 vrij zeker bekend. Ofschoon mbegin van 6Sl tot Paus verkoren, is hij eerst later gewijd, en geregeerd heeft hij van half Augustus 6S2 tot aan 3 Jul'j 6*13. Dit is, meenen we, onbetwistbaar, iuzonderheid wegens liet navolgende berigt van 't Liber pontijicalis: „In zijn [Leo's] tijd beeft er, op den 16quot; April, „XL' indiktie, een maansverduistering plaats gehad des nachts
,,ua Witten-Donderdag____quot; Maar nu weet iedereen, dat er tus-
sc en de wajdisig van Leo 11 tot Paus cn het overlijden zijns voorgangers verliepen een jaar, zeven maanden en ettelijke dagen. Oin derhalve Paus Agatho eerst in 68» te kunnen laten sterven, zou men, in strijd met de getuigenis van het Liber pontijicalis, in strijd ook met bijna alle pauslijsteu 1, van dien opgenoemden tusscheutijd niet minder dan een rond jaar moeten aftrekken.
4°. Volgens Jallé, wiens dagteekeningen in zijn lieg es ta sum-morum pontijicum overgroot gezag hebben, is Paus Sergius in of omstreeks Oktober 68# gekozen en den daaraanvolgenden 15 December gekonsakreerd. Intusschen leest men in het „Levenquot; van dezen Paus, dat hij zeven jaar voor zijn pausschap door den h. Paus Lso II, op titel der S1 Suzanna, tot priester gewijd is. Derhalve, al zon die term „zeven jaarquot; slechts zes jaar eu een dag moeten beteekenen, dan nog bleef deze tekst in vierkanten strijd met de vrij algemeene, inzonderheid door v. Hefele zoo nadrukkelijk voorgestane, meening, alsof Agatho, niet in 681, edoch in 68®, op den 10 Januarij overleed.
Bijeenverzameld door de benediktijnen van Solremes in „Les oriyines de rEglise iotnainequot;
533
Welke bezwaren ziju tegen dit alles met eenigen grond in te brengen? Ons dunkt, slechts een beswaar. Lie VI0 Kerkvergadering behoudt, namelijk, steeds aan quot;t hoofd iiarer „handelingenquot; den altoos denzelfden naam, dien van Paus Agatho; ja, wat meer is, zelfs nog op den 16quot; September 68* rigt zij haar sluitingsbrief aan zijn adres!
Dit is een onbetwistbaar en, inderdaad, zeer gewigtig feit, minder moeijelijk evenwel op te helderen, dan men bij eersten opslag zou meenen. Wij althans aeliten het bestaanbaar met onze wanne zooëven gestaafde overtuiging, dat Paus Agatho, staande het \ t koncilie, in den jare 68 £ gestorven is.
Moesten de Koncilie-Vaders, zoodra dit sterfgeval hun ter oore kwam, niet erg in verlegenheid zitten? Iets dergelijks was nog nooit gebeurd; 't was een geheel nieuwsoortig incident, welks oplossing dan ook niet, gelijk in onze dagen, voorzien was. Wat alzoo gedaan? In stede van Agatho's naam had men, terstond na Agatho's overlijden, dien van Leo II moeten bezigen, zegt misschien menigeen. Men bedenke nogtans, uat hieraan nu reeds moeijelijk, ja, onmogelijk, gedaelit kon worden, omdat een aloud gebruik geenszins toeliet, de keuze van een nieuwen Paus ais beslist - als officieel, zegt men tegenwoordig - te durven aanvaarden en openlijk, te huldigen, zoolang de keizerlijke sanktie of toestemming haar nog niet be-vestigd had. Vlaai' nu is net een historiesch feit, dat deze
O '
nieuwverkoren Paus, de h. Leo II, zeer langen tijd op 's Keizers bevestiging heeft moeten wachten • - Uetzij dan, omdat men in 't Oosten met deze vakatuur des h. ötoels zijn voordeel wilde doen, om, namelijk, onder de namen der te veroordeelen kerkelijke personen een pauselijken naam - dien van Honorius - te eerder ingeschoven te krijgen, hetzij van wege tinanciëele moei-jelijkheden tusschen de hoven van Rome en Koiistantinopel, hetzij ter oorzake van om 't even welke redenen. Welnu, dien-
1 Volgens het Liber pontiiicada (Migne, Pair. Lat , T. 127, col. 811 wü 146, L XI.), de hoofdbron van het algemeen gevoelen der gesehiedkenners , zijn er tusschen Agatho's dood en de pauselijke wijtling' van zijnen opvolger, Leo 11, een jaar, zeven maanden en vijf (?) dagen verloopen. Diensvolgens begint Leo's officieel optreden eigenlijk eerst op 16 of 17 Augustus 682, en Leo's Pontifikaat heeft geduurd tot 3 Julij 683.
534
tengevolge zal men te Küopel, - overtuigd dat door den dood eens Pausen liet Paussckap niet sterft maar in om 't even welken opvolger voortleeft, - AgatWs naam, ook na diens overlijden, aan 't hoofd der oorkonden geplaatst of behouden hebben, niet-tegiiustaande - en lang zelfs voor de sluiting van 't VP Konci-lie - de legaten van Vgaüho's nieuw-gekozen opvolger, Leo 11, zicli te Konstantinopel oevonden ener de Kerkvergadering wettig, d. i. Kerkregtelijk, bijwoonden.
Wat iiiervan z'ju moge, men zal moeten bekennen, dat, blijft er al, indien Agatho's dood tijdens het Koncilie voorviel, slechts die éene bezwaar ter oplossing over, niet weinige anders, vrij wat grootere, moeijelijkheden in dit overlijden afdoende oplossing erlangen. Zoo, trouwens, en alleen zoo, meenen wij, is de langverloren sleutel teruggevonden ter opheldering of wegcijfering van velerlei onzin en tegenspraak, waarvan, zonder dezen sleutel, de protokollen der VP aigemeene Kerkvergadering blijkbanr overdoeijen, - een onzin en tegenspraak, zoo groot en zwaarwegend, dat er niet slechts mingeöefe-nenden door geschokt, maar zelfs de beste critici tot vertwijfeling door geraakt zijn, terwijl sommige deskundigen juist daarom aan do echtheid dezer Koncilie-handelingeii zijn gaan tornen. Bepaaldelijk helpt dit sterfgeval het anders onbegrijpelijk stilzwijgen, de anders onverklaarbare lijdelijkheid, ophelderen van de pauselijke, deels door Agatho, deels door Leo II, der Vergadering toegezonden legaten, en 't maakt ons minder onbegrijpelijk, hoe, zonder immers MeiteplyK aan de waarheid te kort te doen, de Koncilie-Vpders in hun synodalen slnitingsbrief, welks adres den naam van Paus Agatho draagt, hebben kunnen betuigen, dat ook zij dezelfde personen hadden veroordeeld, die hij, Paus Agatho, in zijn vorige brieven veroordeeld had. er evenwel, in strijd met Agatho's uitgedrukte bedoeling, Honorius' naam tusschen-in-lasschende.
Wat nu vloeit hieruit van zelf voort P
Wij zullen de geschiedenis van 't VP Koncilie laten spreken.
Te Eome alzoo sterft de h. Agatho in de maand januarij 68», d. w. z., tusschen de Ve zitting (7 dcc. 680) en de VP zitting (12febr. 68 2) van gezegde Kerkvergadering. Maar men bedenke, dat de tijding van 's Pausen overlijden eerst ongeveer twee
535
maanden later te Knopel zal aangekomen zijn, derhalve tus-sciien de IX' zitting (S Maart 68 ü) en de X1-quot; (18 Maart). Welnu, doorloop de handelingen dezer Synode: totaan laatstgemelde dagteekening zult ge geen zweem van bewijs vinden, dat er aan gedacht was, Paus Honorius I een proces aan te doen. De keizer had ei met geen enkele sylbe van gerept in zijn brief, waarmede hij aan Paus I 'onus of Domnus de bijeenroeping van een Koncilie afsmeekt. Ook de h. Agatho, Domnus'quot; opvolger, die 's keizers verzoek inwilligt, dacht aan niets minder dan aan zoo iets. Wat zeg ik? In de ondubbelzin-nigste taal had men hem integendeel hooren verzekeren, hoe volijverig aï zijn apostolische voorgangers, en bijgevolg ook Honorius, zich van hun ambtelijken pligt gekweten en hunne broederen in 't geloof gestevigd hadden. Ten laatste, geeu der Koncilie-vaderen heeft, tot in half Maart 08» , aangevraagd of voorgesteld, dat Paus Honorius z. g. in staat van beschuldiging wierd gesteld. Slechts tweemaal was de naam van Honorius ter loops m de Vergadering vernoemd geworden . zonder dat men er eenig belang aan scheen te hechten.
Het schijnt derhalve, dat het proces over Honorius-indien men een vlugtige lezing en veroordeeling zoo noemen mag -in 't Koncilie gevoerd is geworden, middelerwijl de h. Stoel te Rome ledig stoudj 't schijnt zelfs, dat meu 't nog niet eens op touw had gezet, toen de tijding van Agatho's afsterven ter kennis van de bijeenvergaderden kwam; 'quot;t schijnt, eindelijk, dat men het eerst na deze beteekenisvolle kennismaking onverwijld aangevangen en, als in galop, afgehandeld heelt. Immers, eerst in de XJS zitting (20 Maart 68 4), verzoekt keizer Kou-stautijn Pogonatus de voorlezing van eenige bladen, hem, zegt hij, in 't vorig jaar door Makarius van Antiochië aangeboden, en - laat hij er tamelijk geheimzinnig op volgen - ,,die wij tot heden nog niet gelezen hebben, doch in de volgende zitting zullen mededeelen (Labbc, 9U0, 901). Deze voorlezing scheen echter doelloos, vermits zelfs Makarius, de reeds ter VII0 zitting veroordeelde Makarius, zulks niet had durven vorderen.
Zie, boven, blzz. '-,48 v., 41 'gt; vv.
536
Hoe 't zij, den 22quot; Maart 68 I, „in de XIIe zittingquot; - wij bezigen hier Bottemunne's woorden - „voldoet de keizer aan zijne toezegging en zendt de beloofde bladen, bestaande uit éeu gesclire-ven blad en drie codices, met de uitdrukkelijk er bijgevoegde boodschap, dat kij ze nog niet gelezen luid, ja, niet eens de opschriften of titels. De derde dier codices bevatte het schrijven van Sergius en het antwoord of den eersten brief van Honorius aan Sergius.../' Maar naauwelijks had het Koncilie er den inhoud van vernomen, of men gelastte den archivarius Georgins om met allen spoed de geschriften \an Sergius aan Honorius, aan Cyrus, So-phronius en anderen, alsook alwat Honorius over deze godgeleerde kwestie aan Sergius geschreven had, welk een en ander in 'tarchief van 't patriarchaat te vinden was, aan de Vergadering over te leggen , om ze te vergelijken met de codices , die door Makarius aan den keizer aangeboden en zooëven voorgelezen waren. Georgius vond ze dadelijk en bragt, nog staande dezelfde zitting, de brieven van Sergius aan Cyrus en Honorius in de Vergadering, benevens den authentieken latijnschen [eersten] brief van Honorius aan Sergius mét de [grieksche] vertaling daarvan : deze werd met de codices van Makarius vergeleken door Joannes, bisschop van Porto, een der gezanten [niet van den bereids overleden Paus Agatho, edoch] van het. roineinsch Koncilie, en gelijkluidend bevonden.,, Constititquot; (iaioixtjOEf)-. „het is gelijkluidend bevondenquot;, zegt het Koncilie, en hiermee is alle onderzoek over den inhoud van Honorius' brief afgeloopen. En nu, op de vraag van 'sKeizers vertegenwoordigers [leeken], wat het Koncilie zoude besluiten „omtrent de nu voorgelezen en vergelekenquot; geschriften van Sergius, van Honorius, alsmede van Sophronius, wiens blief in de vorige (XP) zitting gelezen was, antwoordt het Koncilie, heel deze zaak later naauwkeuiiger na te. zullen gaan. „Over de brieven van Sergius „en den authentieken latijnschen brief van Honorius, welke ons „voorgelezen zijn, en den reeds [vroeger] voorgelezen syno-„daal-brief van Sophrouius zullen wij, ze naauwkeuiiger over-„wegende, later ons gevoelen uitspreken,quot; „Deze naauw-keuriger overweging - als Bottemanne zelf erkent - betrof blijkbaar den inhoud en de orthodoxie, niet de echtheid der brieven; de echtheid wordt niet betwijfeld eu, ten
537
opzigte van 'sPnusen brief, zelfs met klare woorden erkend en uitgesproken.quot; Hoe 't zij, alvorens uiteen te gaan, worden de Vaders nogmaals aan Inin beloften wegens Sergius, Honorius en Sophronius herinnerd, en niet onduidelijk bedreigd, dat zij - keizerlijke leeken-regters - slechts op déze voorwaarde een opvolger zullen geven aan den dooi' 't Koncilio afgezetten patriarch van Antiocliie, den meergemelden Makarius. Want, namens den keizer hadden zij het Koncilie verzocht, dat deze hardnekkige dwaalleeraar, indien hij zich bekeerde, weder op zijn zetel hersteld zou worden, welk verzoek evenwel door de Vergadering ten stelligste was afgewezen.
Tn de volgende XÏIP zitting (38 Maart 681) vat men de zaak-Honorius terstond weder op. De protonotarius van Konstantinopel begint al aanstonds met de herinnering aan der Vaderen, in de vorige zitting, gegeven woord. „Uw h. en algemeen Koncilie „herinnert zich, dat gij, naar aanleiding van het door dc regters , in de vorige zitting voorgestelde , beloofd hebt, in deze zitti7)g „uitspraak te zullen doen over de ontslapen patriarchen Sergius, „Honorius en Sophronius.quot; De akten worden nogmaals gelezen; de leeken-regters hernemen: „Dat het Concilie zijn vroeger „gedane beloften thans vervulle !quot; en nu volgt dc uitspraak onmiddellijk , in dezer voege: „Na de dogmatische brieven van Ser-„gius.... alsook Honorius'' antwoord aan dienzelfden Sergius nagezien en ze geheel en al strijdig bevonden te hebben met de „apostolische leerstukken, met de uitspraken der h. Konciliën ..en van alle erkende h. Vaders, overeenkomstig daarentegen met „de valsche leeringen der ketters, zoo verwerpen wij ze geheel „en al, en wij verfoeijen ze als verderfelijk voor ,de ziel. En „aangezien wij hun goddelooze leerstellingen verfoeijen, oordee-„len wij, dat hun namen uit de Kerken Gods moeten geschrapt „worden.quot; Daarna worden Sergius, Cyrus, Pyrrhus, Petrus, Paulns en Tlieodorus van Pharan met name in den ban der Kerk gedaan, „welke personen alle door [liu wijlen] „Paus Agatho in zijnen brief aan dea Keizer opgedoemd zijn en veroordeeld 1.quot; Eindelijk volgt er: „En
Men ziet het: onder de personen, door nu wijlen I'aus Agatho ter aangewezen plaatse vernoemd, kwam de naam van Honorius niet voor. Dien zullen de aanwezige Koneilie-Vaders er nu eerst eigenmagtig bijvoegen.
538
„tegelijk met hen, werpen wij uit de h. Kerk en doen „in den ban Honorius, weleer Paus van liet oude „Eome, wijl wij uit zijn schrijven aan Sergius zien, dat „hij diens meening in alles gevolgd en diens godde-„looze leerstellingen bevestigd heeft1.quot;
Hier kati zelfs de grieksche scholiast zijn opmerking niet weerhouden, hoezeer dit oordeel verschilt van dat des h. martelaars Maximus
En nu wilde het Koncilie, zonder verder onderzoek, het vonnis van Paus Agatho (z g.) tegen bovengenoemde schuldigen (Cyrus, Theodoras van Pliaran, Pyrrhus, Paulus en Petrus) formeel bevestigen. Doch, hoezeer ook met de veroordeeling van Sergius en Honorius volkomen tevreden, nemen evenwel 's Keizers vertegenwoordigers met die der overige personen geen genoegen. Eerst, zeiden ze. moesten ook de geschriften van deze personen voorgelezen en onderzocht worden; en niettegenstaande liet Koncilie zulks overbodig achtte, wijl de ketterij dier mannen algemeen genoeg bekend was, en wijl Paus Agatho [z. g.] hen en hunne schriften veroordeeld had, bleven zij op hun vordering aanhouden . zoodat Georgius al wederom naar 't archief moest gaan. Bevredigd wordt derhalve hun verlangen en, na voorlezing van eenigeder gevraagde stukken, het uitgesproken vonnis (van wïj-Sesa Paus Agatho) herhaald. Doch nu doen zij een nieuw voorstel; ook de brieven van die patriarchen, welke na den ketter Petrus te Konstantinopel gezeteld hadden, en de geschriften, door verschillende personen ten tijde van Sergius, Pyrrhus, Paulus en Petrus vervaardigd, behoorden onderzocht te worden! De brieven dier patriarchen had de archivaris reeds bijdehand; ze werden gelezen en vrij van ketterij bevonden Doch dc overige geschriften moest hij gaan halen; na een weinig tijds brengt hij ze in de Vergadering, zeggende, dat zij „gevonden waren in het archief van „het eerwaardig patriarchaat, waaronder ook een tweede la-„tijnsolie brief van Paus Honorius, verschillende van den
1 Labbii, 944; Hard., ConciU, T. 111, col. 1333, A. 2 Hani., 1b, noot. 3 Is 't niet te bejammeren, dat de „handelingenquot; ook van deze geschriften ons niets hebben bewaard? Nu toch kan men ze met Honorins1 brieven niet eens vergelijken I
539
„reeds vroeger getoonden brief, met de vertaling daarvan.quot; Die tweede brief werd dadelijk voorgelezen; en na voorlezing daarvan, verklaart het Koncilie; wij hebben bevonden, dat zij „[die papieren en brieven amp;•gt;] alle uitloopen op een en dezelfde „goddeloosheid. Diensvolgens willen we, dat deze profane en „der ziele verderfelijke werken terstond verbrand worden, opdat „hun vernietiging volkomen zij. En zij werden verbrand [com-„busta sunt) 1.''
Zoo dan, ook Honorius' beide brieven, als zijnde onder deze papieren begrepen, ondergingen mét de overige hetzelfde lot: zij werden alle verbrand! De pauselijke legaten van den ontslapen Agatho, alsook die der romeinselie Synode, reklauieerden niet.
Ziedaar geheel het proces-Honorius!
Alle hekelige aanmerkingen, die men hier zou kunnen maken, lacen wij achterwege. Ook gèèn der vele en vrij natuurlijke vermoedens of gissingen hebben wij hier te ontwikkelen, waarmee men deze vrij duistere feiten heeft trachten of zou kunnen ophelderen.
Dit intusschen mogen wij uit het voorgaande afleiden :
1quot;. De veroordeeling van tlouorius is uitgesproken tijdens de vakatuur van den h. Stoel.
3quot;. Zijn proces schijnt aangevangen, althans afgehandeld te zijn, nadat men te Konstantinopel den dood van Paus Agatho vernomen had, d. vv. middelerwijl de bevoegdheid van het tribunaal zeer twijfelachtig was geworden.
3°. De legaten, die zich niet wel konden opponeeren, omdat zij verrast, zonder instruktiën, zonder hoofd en nog bovendien voor uitersten bevreesd waren, besloten, het Koncilie liever te laten begaan en niets te zeggen. Tot hiertoe bleef hun stilzwijgen niet of slechts half verklaard; en inderdaad, zonder lt;it» vataciie pozitie« waarin Agatiio'» ot erlSjden lic-u üïi'agt Ssasl . zou ook in ons oog dergelijk zwijgen onverklaarbaar zijn2.
Labbé, 94;;—972.
litzensn-aardis en o. i. zoer vernuftig is de •roaniov, waarop Bottcmanne
540
4°. In heel dit proces scliijnt de tusschenkomst der leeken-regters, der vertegenwoordigers van den keizer, buitensporig.
5°. Geveld wordt liet vonnis op de enkele voorlezing af, en nog wel van onvoldoende stukken, schier zonder onderzoek, zonder redekaveling, ja, tot zelfs zonder eenige de minste verdediging, en dit alles, terwijl hier de verheven beschuldigde zoo allergemakkelijkst te verdedigen was.
6quot;. Het vonnis wordt opgesteld in bewoordingen die, zachts gesproken, zeer hard klinken.
Ons is het dan ook onbegrijpelijk, hoe men, in 'taanschijn eener procesvoering, die zoo, tot in de kleinste bijzonderheden, vreemd en onverdedigbaar is als deze, zich op zulk oordeel en op zulk vonnis durft beroepen, alsof, ik zeg niet, de echtheid, maar alsof zelfs de wettigheid er van onbetwijfeld zou moeten blijven. In elk geval, hij, die zeggen dorst1: ,,Aus alle dein, resultirt, dasz ,die sechste alrjem. Synode sic/i a) das Recht zuschrieb, üher einen ,,ex cathedra spreekenden Vahst zu ricliten und h) dasz „sie seinen ex cathedra (jecjebenen Glaubenserlasz venvarf, ihn selhst ,,mit dem An a them belegte, weil er die haretische Lehre hestiitigt „hatte ; wie er im Inner en dacht e , war 'irrelevant; das FaJdum „seiner dogwatischen Entscheidung wurde gerichtetquot;, hij, 't is duidelijk, vergiste zich, èn feitelijk èn regtens, zeer grof; feitelijk, omdat het middagklaar bewegen en algemeen erkend
(t. a. p.), van zijn standpunt en alleszins overeenkomsfciq; zijn steile!, dat namelijk in Honorias'' (jammerlijk verbrande) brieven enkele plaatsen vervalscht zottden zijn, dit, oogenschijnlijk althans, pligtvergeten zwijgen der „gezanten van liomequot; pougt te vergoelijken. Bijaldien echter, als hij zelf meent, te Home, alreeds bij 't leven van de Pausen Severinus en Joannes IV, - wat echter door anderen sterk betwijfeld wordt, - geen enkel afschrift van Honorius' brieven meer voorhanden was, en dewijl 't anthentieke latijn-sche handschrift, tegelijk mét de grieksche vertaling daarvan, in 't VIe Kon-cilie verbrand is, zal, onzes erachtens, het systeem van Bottemanne c. s. wel nooit afdoende kunnen bewezen worden. Een, zelfs vrij hooge, graad van waarschijnlijkheid geeft immers geen historische zekerheid. De moeijelijkheden intusschen, ontleend aan Honorius' brieven, die wij, evenzeer als die van Leo II en geheel het VIe Koncilic, voor echt houden, zijn, meenenwe, ook zonder vervalschinaj aan te nemen, bevredigend op te lossen.
1 jVIsg' v. Hefelc, Honorius, etc. S. 11, vgl. S. 14 f.
541
is, dat Honorius' brieven gèèn definitio ex cathedra behelzen; regtens, omdat een oordeelvelling van zoo raadselaciitig gezag en twijfelachtige billijkheid niet ingeroepen mag worden als een wettig precedent.
Maar hier mogen we niet eindigen. Na Paus Honorius op zoo vreemdsoortige manier veroordeeld te hebben, hield het Kon-cilie nog twee onbelangrijke zittingen (16 en 26 April 681), en bleef vervolgens, meer dan drie maanden achtereen, tot aan den 9° Augustus, geschorst. Wat is er in dien tus-schentijd gebeurd? Niet een geschiedschrijver maakt er, zoover wij weten, melding van; wanneer men evenwel de verschillende dokumenten naast elkander legt, schijnt het zeker, dat er inmiddels koeriers zullen gezonden zijn naar Rome, ten einde nieuwe bevelen te gaan halen bij den h. Leo II, den nieuw gekozen opvolger des h. Agatho. Leo II nu zal ongetwijfeld zijn antwoord hebben toevertrouwd aan denzelfden subdiaken Konstantijn , dien hij onder zijn legaten opsomt in den brief, waarmee hij het VP Koncilie heeft bekrachtigd. De grieken evenwel hebben goedgevonden , om ook dit antwoord, deze instruktiën van Leo II, niet te bewaren, als uitgegaan zijnde van iemand, dien zij nog niet als Opperherder wilden erkennen, omdat hij van den keizer nog niet gemagtigd was, zich te laten wijden. Hoe 't zij, in Leo's antwoord of instruktie las men de ratifikatie van Honorius' veroordeeling 1. Hernieuwd werd dan het vonnis in de XVI= zitting (9 Augustus), en, wat van nóg meer belang is, nogmaals, ter XVIII' en laatste zitting in het geloofsdekreet van den 16- September. Nu heeft de h. Leo II deze strenge handelwijs tegen zijn voorganger later wel ietwat gewijzigd, maar dan toch plegtig bekrachtigd, weshalve deze akt voor alle Katholieken zonder uitzondering gezag heeft.
Edoch, in welke bewoordingen zijn wij verpligt, Honorius' veroordeeling aan te nemen ?
De bepaling van het Koncilie, Leo's brieven en 't veelbesproken formulier van het Liber diurnus zijn de eenige hier te wik-
We hebben hier Leo's gedrag niet te regtvaardigen ; te meer, wijl we boven (blz. 530,) de niet onbillijke verwijten bespraken, welke men tegen Honorius' briefwisseling met grond mag aanvoeren, en waarin blijkbaar de intrinsieke drangreden lag tot zulk een (gemotiveerde) Pauselijke goedkeuring.
35
542
ken dokumenten; want zij zijn de eenige, die voor ons geloof op gezag aanspraak maken.
Wat de uitspraak van 't V[' Koncilie betreft, men heeft te veel klem gelegd op 't woordje „ketterijquot;, dat er in voorkomt. „Der Teufel habe.,,. (lurch Honorius Sliiresie ausgesiitquot;, zoo resumeert Msgr v. Hefele (s. 39, noot *, vgl. s. 11) den konsiderans van dit geloofsdekreet. Maar, 't zal ons geoorloofd zijn, daar tegen over te stellen, dat de tekst, in zijn geheel genomen, hier althans, tegen aide veroordeelden in 't algemeen een beschuldiging opzet, welke niemand op Honorius kan of mag betrekken, vermits het niet te betwisten valt, dat door dezen Paus niet is geleeraard „de dwaalleer van éene [gortilelijlee) werking (-swijze) in Christusquot;. Met welk regt immers zou men op Honorius durven toepassen wat aldaar over de monotheletische „ketterijquot; gezegd wordt, vermits de feiten er zijn, om ontegensprekelijk te bewijzen, dat hij, Honorius, in geenen deele dwaling, laat staan Reiiei'iJ. heeft geleeraard?
Maar, op nog andere plaatsen in de „handelingenquot; dezer Synode wordt hem toch 't woord „ketterquot; eveneens herhaaldelijk toegeduwd! Het is zoo. Dit nogtans weet iedereen, dat die andere, hier bedoelde, plaatsen alles behalve geloofsregelen zijn. Niets derhalve verpligt mij, ze aan te nemen. Dienvolgens mag ik ze verwerpen, tenzij men, om ze te kunnen redden, met Gregorius XVI (Mauro Capellari) en meer andere voorname auteurs besluite, ook hier dezen term („ketterquot;) in een veel zachter, met de historische waarheid enkel overeen te brengen, zin aan te nemen.
En hoe nu luidt de taal van den h. Leo en van 't Liber diurnus ? „Honorius heeft de Apostolische Kerk niet opgeluisterd „door de leer der apostolische overlevering; haar onbevlekt geloof „heeft hij laten bezoedelen door liet profaan verraad (van Ser-„gius, enz.); den vernielenden brand der dwaalleer („ketterijquot;) „heeft hij niet zoo als aan zijn apostoliesch Gezag betaamde, „uitgedoofd, edoch baar door nalatigheid begunstigdquot;, enz. Maar al deze beweeringen zijn immers alleszins op de waarheid gegrond ; welke waarheid evenwel minder uit 's Pausen brieven voortspruit, danwel uit het fchroomelijk misbruik, hetwelk
5i3
trouwelooze ketters van deze briefwisseling hebben gemaakt.
Hoe 't zij, de lezer heeft nu, zakelijk, hethistoriesch verslag van Honorius' veroordeeling in 't YIe Koncilie voor zich. Hij oordeele! Wat ons betreft, hoe men dit Honorius-feit keere of wende, wij begrijpen niet, hoe men daaruit iets steekhoudends heeft durven afleiden tegen de aloude Kerkleer - thans dogma -der Onfeilbaarheid van 't pauselijk Opperleeraarsambt. Hoogstens was er misschien een zeker bewijs van waarschijnlijkheid uit op te visschen, dat de Paus, èn als privaat-persoon cn als privaat-leeraar, geenszins Onfeilbaar is in zake van geloofs- en zedeleer. Overigens houds men in 't oog, wat door menigeen telkens voorbij werd gezien, dat, alreeds 42 jaren voor dit „Uonorius-pvocesquot;, llonorius-zelf het tijdelijke met het eeuwige verwisseld had.
En hiermede is het tweede gedeelte onzer Honorius-kwestie, en, naar wij hopen, op bevredigende wijze afgewerkt. Ons slotwoord ligt in de navolgende getuigenis van den beroemden geschiedschrijver Eohrbacher {Hist, unit, de l'Egl. cath, 5C ed. Paris 1868, Liv, 50% p. 564):
„li ne nous esl pas permis de dissimuler ici que le cardinal Baro-„nius et d'autres savants regardant coinine supposes ou i'alsiliés tous ..les endroits des actes du sixième concile ou il esl parlé ..de la condainna tion du l'apo Honorius. et qu its portent „a peu prés le iiiême jugement des lettres du i'ape Leo II; mais „le plus grand noinhre des critiques consciencieux s'accordent „en ces deux ;)oinls. Premièremeul, ils pensent, avec ie pape Jean 1\' „et avec le saint martyr el abbé Maxime, que le pape Honorius ne „partageait point 1'erreur des Monotbé 1 ites, et que réel-„lemenl il ne l'enseigna point dans ses lettres. En second ..lieu, ils pensent toutelbis qu'il a élé condamné dans le sixième „Concile comme lauteur deUbei esie par sa negligence, par „sa legereté, dans une malière aussi grave, et par les louan-
„ges qu'il y donne aux auteurs meines de l'hérésie____TVous
..partageons cetle jmmii-rt- «le voir. Quant a ranatbème pro-„noncé contre Honorius, pontile d'ailleurs irréprocbable, et qui, s'il „eut véou, eüt peul-être souliaité, comme saint Paul, d'etre anathème „pour ses lï'ères, pour la paix de i'Église, nous y voyons un avertisse-„ment divin a tous ses successeurs de bien peser les paroles de leurs „écrits et de ne jamais trailer légèreinent les questions de duclrine.quot;
544
We meenen ons leerstuk - de Onfeilbaarheid van pau-lelijk Leeraarsambt - èn uit de h. Schrift èn uit de Overlevering alleszins gestaafd en bewezen te hebben. Het feiten-verhoor zagen wij in de treffendste overeenstemming met ons getuigen-verhoor, en beide hoorden we Christus' eigen godspraken aangaande Petrus' altoos voortlevend principaat-schap en wezenlijk daaraan vastklevend Onfeilbaar Leeraars- en Regtersgezag onverholen staven en bevestigen 1.
In den jongsten tijd heeft men, van gallikaansch-janseliisti-sche zijde, onder anderen, beweerd: „dat de vijf eerste eeuwen .jde meeste aanspraak hebben op onzen eerbied. Wat in de „viji' eerste eeuwen niet bestaat, bestaat niet, om mij „zoo eens uit te drukken.quot;
Zonder nadere teregtwijzing dezer onbepaalde, zeer betwistbare , zinsneden, meenen wij, naar aanleiding daarvan, uit al hetgeen in de drie voorgaande hoofdstukken verhandeld is, geheel ons betoog te mogen besluiten als volgt. De vijf eerste eeuwen hebben zeer zeker op onzen eerbied de allermeeste aanspraak. Maar, wat baarblijkelijk achttien eeuwen lang èn de geschiedenis van de katholieke Kerk èn de nagenoeg algemeene overtuiging was van hare grootste godgeleerden en voortreffelijkste geloovi-gen, van de Kerkvaders, Pausen en kerkelijke schrijvers, kortom, van de heiligen aller tijden en landen, dit, voorwaar, bestaat, of men moet zeggen dat er, op kerkelijk gebied, niets hoegenaamd bestaat. M. a. w., het, zoowel geschreven als ongeschreven , Woord Gods openbaart en waarborgt ons, zoo mid-daghelder mogelijk, dat - gelijk het h. Vatikaansch Koncilie be-
De zes overige hoofdstukken, waarmee Rudis, twee jaren voor den ge-denkwaardigen I8n Julij 1870, dit tweede gedeelte van zijn uitstekenden arbeid verrijkte (Vgl., boven, blz. 164), maken, als de. Katholiek zeer juist heeft aangestipt, een meer afzonderlijk geheel uit. Ook om deze reden laat de bewerker ze hier achterwege, niet ongenegen om, indien aan deze zijne moeitevolle omwerking van Rudis „Petra R om anaquot; een goedgunstig onthaal te beurt zal mogen vallen, ze eerlang, tegelijk met nog andere „Katholieke Beschou-wingenquot; over ditzelfde leerstuk, in 't licht te geven.
545
paald heeft en onze Moeder de h. Kerk ons als katholiek-goddelijke waarheid te gelooven voorschrijft - de Room-sche Paus, wanneer hij ex cathedra spreekt, d. i. wanneer hij, het ambt van Herder en Leeraar aller Christenen uitoefenende, krachtens zijn opperst apostoliesch gezag, de leer over geloof en zeden, door de gansche Kerk te houden, bepaalt, dat hij alsdan door den god-delijken bijstand, hem in den h. Petrus beloofd, die Onfeilbaarheid bezit, waarmee de goddelijke Verlosser gewild heeft dat Zijne Kerk in bepalen der geloofs-eu zedenleer zoude toegerust zijlij weshalve dusdanige bepalingen van den lloomschen Paus wit zich zeiven - geenszins uit kracht van de toestemming dei-Kerk - onhervormelijk, d. i. onfeilbaar zijn.
Einde der tweede afdeeling.
Er |
staat: |
Lees: | |||||
biz. |
reg | ||||||
5 |
2 |
v. |
0. |
gene |
geen | ||
7 |
Noot |
i |
11 |
* |
b. |
Ven. Beda |
Maldonatus |
8 |
» |
. |
2 |
'/ |
// |
verbrandden |
verbranden |
19 |
4 |
* |
0. |
Jo. Hasselius |
Jo. Hessels | ||
» |
22 |
quot; |
leerstuk |
leerstuk, als door God geopenbaard, | |||
21 |
21 |
// |
om te gelooven |
om met goddelijk geloof te gelooven | |||
34 |
11 |
quot; |
b. |
uit menschen bestaat |
door menschen bekleed wordt | ||
37 |
5 |
// |
o. |
deze |
dezen | ||
38 |
6 |
// |
// |
Brieven van |
Brieven nan | ||
48 |
i |
4 |
// |
b. |
condamnée |
condamnée | |
52 |
// |
» |
3 |
// |
// |
sine, delectn |
sine delectu |
59 |
// |
» |
I |
// |
// |
triomf a |
trionfo |
» |
'/ |
» |
3 |
* |
o. |
aller belanhaijkst |
allerbelangrij kst |
67 |
11 |
quot; |
laf o i |
la ƒoi [la foi: „fineirF | |||
68 |
i |
5 |
[Schelstraet] |
[onzen antwerpenaar Em. v. Schelstrate] | |||
69 |
2 |
5 |
V |
// |
decerdendis |
dccernendis | |
71 |
1 |
9 |
// |
b. |
blz. 67 |
blz. fi9 | |
76 |
21 |
'/ |
// |
droit declarer |
droit de declarer | ||
78 |
1 |
'/ |
0. |
voeden |
voelden | ||
79 |
! 3 |
* |
b. |
welsprekendende |
welsprekende | ||
quot; |
3 |
5 |
quot; |
0. |
oecumenica |
oecumenicce | |
105 |
2 |
// |
b. |
69 v. |
73 v. | ||
111 |
17 |
// |
tegenover |
ten aanzien van | |||
113 |
'/ |
2 |
2 |
// |
// |
blz. 74 |
blz. SO |
114 |
13 |
H |
0. |
tweede |
derde | ||
117 |
14 |
// |
b. |
Leeraarambt |
Leeraarsambt | ||
121 |
15 |
// |
// |
gansche Kerk |
gansche leer aren de Kerk | ||
132 |
3 |
quot; |
* |
c» co -X) t—r |
168! | ||
» |
// |
2 |
11 |
// |
0. |
i-iguer |
rigueur |
139 |
9 |
quot; |
bewijs van orn-kanteling |
een bewijs-omkanteling | |||
145 |
13 |
f |
* |
leerstuk-bepaling |
bepaling ex cathedra | ||
155 |
// |
1 |
1 |
u |
b. |
blz. 142 |
blz. i 44 |
» |
n |
2 |
3 |
// |
0. |
Ecclesia |
Ecclesia |
167 |
. |
3 |
2 |
// |
, ad |
, inter epp. S. Amhros, ep X ad | |
183 |
2 |
u |
r otsteen |
rots steen |
Er staat: Lees. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
üal
i -Is . ^.lt;
-¥V , »
* f-'
gt; % t®
«
tSvv
lt;« quot;
^ *»£amp;amp; y -^* ■ ;■ v% „ ' .
' 4:' -lt;MLgt;
**iHz
■ *^K
p- ^ ^ ' »quot;4
Cw
.
4
taivquot;-
: *
. ^Jgt;P gt; : ^,quot;-' -•5lt; ^ ' *--v^
1 ■»quot;• T* ,v
^ r
* -JS
v^t
vi
- Jl T »
?•:,gt;. -.irJ
i v T i- ^ ^ '
iwiA * ti
.gt;#, J.