YOOE WEEKPl A ATS EN HUISGEZIN.
VOOR
EENE VERZAMELING
DER BESTE EN ZEKERSTE SCHEIKUNDIGE MEDEDEEL1NGEN EN VOORSCHRIFTEN.
DOOR
DEVENTER, A. T J A D E N.
Scheikundig geëx. Apotheker, eerelid der Universal Society for the encouragemsnt of arts and Industry te Londen en Correspondent-lid van de Apothekers-Vereeniging in Noord-Duitscldand.
15 |
leg. |
(3 |
v. |
onderen |
staat |
vet, |
lees uit. | |
59 |
» |
17 |
» |
boven |
en, |
» |
is. | |
60 |
» |
11 |
» |
onderen |
» |
of, |
» |
op. |
62 |
» |
12 |
» |
boven |
» |
dekverf, |
» |
dikwerf. |
73 |
» |
1 |
» |
» |
» |
uitgemeten |
» |
uitgesneden. |
350 |
» |
11 |
» |
» |
» |
gecontreerd |
» |
geconcentreerd. |
» |
2 |
» |
onderen |
» |
door, |
» |
als men. | |
74 N0.186 |
» |
boven |
» |
lijnverj, |
lijmverf. | |||
353 |
reg. |
8 |
» |
onderen |
is. |
» |
in. |
■ f ^
Bij h.et eindigen van den voor hem niet onaangenamen ar-bei'. heeft de bewerker eenige opmerkingen, die z. i. voor den gebruiker van dit receptenboek niet van belang ontbloot zijn.
In de eerste plaats betreffen deze de verhoudingsmaten der aan te wenden stoffen.
Natuurlijk was het den vertaler niet mogelijk, alle voorgeschreven recepten op de proef te stellen met betrekking tot de daarin uitgedrukte maten. In enkele recepten moest ook de nederlandsche bewerker in 't midden laten of de oorspronkelijke schrijver, (dus in de meeste gevallen niet de Heer Capaun-Karlowa) met de benaming pond bijvoorbeeld, bedoelde een medicinaal pond, een oud pond, of wel een Kilogram.
De Heer Capaun-Karlowa toch, heeft, blijkens het prospectus, grootendeels niet anders gedaan, dan verzamelen wat in chemische, technische en natuurkundige tijdschriften, bladen of werken verschenen is, en de verdienste van zijnen arbeid bestaat hierin, dat hij het wetens- en behartigenswaardige daaruit in een gesloten en afgeronden bundel aanbood aan den huisvader, zoowel als aan den handwerksman en den dilettant-chemicus.
In het oorspronkelijke werk zijn dan ook de bronnen, waaruit de Heer Capaun-Karlowa putte, onder bijna elk recept opgegeven, iets wat bij de nederlandsche bewerking is nagelaten , met het oog op de geringe bekendheid hier te lande, dier periodieke geschriften, en ten tweede omdat deze vermelding der bronnen tot de bruikbaarheid der voorschriften niets afdoet.
De spelling once voor med. ons verdient tot wegneming van opgemeld bezwaar aanbeveling, en wenschelijk ware het, dat dezelfde beweging, die men in den jongsten tijd ten opzichte der munteenheden opgemerkt heeft, eene veel strengere handhaving der wetgeving op maten en gewichten ten gevolge had.
Nog meer dan met de benamingen der gewichten was de vertaler verlegen met de inhoudsmaten. De halve en de kwart kan (Liter) worden op de jammerlijkste wijze in Duitsch-land dooreengehaspeld. In bijna ieder gewest van dat Eijk heeft de benaming Quart, Mass, Schoppen, enz. eene andere beteekenis... terwijl de recepten uit alle oorden des lands bijeenverzameld zijn!
De gebruiker gelieve onder kwart, (quart) of maat, of pint in deze bewerking ^ Liter te verstaan, en zelden zal hij zich te erg misrekenen.
Niemand zal zich voorstellen in het onderhavige werk een leerboek aan te treffen; maar toch is in de opeenvolging der recepten eene soort opklimming te bespeuren, die het den minder chemisch ontwikkelden in den beginne gemakkelijker maakt, dan in het vervolg. Eene voortgezette aandachtige lozing is daarom geen onbeloonde arbeid.
J. H. v. L.
v
ftlptiatietiscli Zaakregister, ^
Aalbessenwijn. 185. Aardappelbier. 195. Alsem-essence. 175. Aqua-turca-likeur. 179. Albast te polijsten. 35. » » reinigen. 35. Algophon, Bernhardt». 168. Allasch. 178. Ambra-essence. 163. Anadoli. 165. Anatherin mondwater. 166. Aniline-inkt. 250. Anilinegroen. 337. » geel. 338. » zwart. 338. Anijs-essence. 172. Arak- » 177. Arrow-Root. 222. Asphalt, kunstmatig. 28. » verf voor ijzeren pijpen. 73. » lak. 49. Autographische inkt. 253. Azijn. 200. » beproeven. 205. Bandoline. 157. Balein, kunstmatig. 118. Bisschop (extract voor 357. Boomwol in linnen te onderscheiden. 7. » » zijde te onderscheiden. 9. » » wol te onder-. scheiden. 8. Bouwsteen, kunstmatige. 27. Beenzwart. 278. |
Bergblauw. 353. Bijtverf voor vloeren. 64. » » notenboomenhout. 77. » bruine, voor hout. 78. Barnsteen-vernis. 47. » voor photo- graphen. 47. Berlijnsch blauw. 350. Bremer » 351. Bier. 187. » Beiersch. 196. » Münchensch Bock-. 196. » te bewaren. 190. » te klaren. 192. » bederf van het 191. » vervalsching van 188gt; » gehalte aan moutex- tract. 196. » steen. 194. Bitteramandelzeep. 144. Blanketsel. 159. Bleeken van gelooide vellen. 93. » » geitenvellen. 94. Bleekloog » » 11. Bloedloogzout. 3. Boenwas tot polijsten van meubels. 66. Boonekamp-ofMaagbitter. 178. Bouquets. 170. Brandstoffen, hitte van 285. Brood, schadelijke bijmengsels van 219. » bakkerij. 217. Boekbindersvernis. 50. Boekdrukkersinkt. 49, Bücher's tonderdoos. 260. Bourgogne, kunstmatige 181. Boter. 229. Beenderkool. 278. |
') Het nommer achter de artikelen wijst de bludiiide aau.
X
Beenderkool taxeering. 281. » te herstellen. 282, C. Caramel. 228. Cement. 23. » hars. 28. Cement van Lowitz. 28. » » mastiek. 28. » Portland te onderz. 24. » Scott's patent- 24. » te versterken. 24. » onderscheid tusschen Porti, en Rom. 24. » langs natten weg. 25. Chaisensmeer. 58. Champagne, kunstmatige.482. Chartreuse. 478. Chinese Card Rouge. 460. Chloralum. 273. Chromaatgroen. 343. Chroominkt. 244. Chocolade. 355. Circassiewater. 458. Citroen-essence. 172. Cochenille-inkt 247. Cocosnotenoliesodazeep. 436. Cognac-essence. 477. Cold-cream. 454. Collutorien. 466. Copiëerinkt. 245. Crème d'amandes amères. 452. Caoutchouc. 99, 435.
|
Caoutchouc, massa. 108. » pijpen. 403. » smeer. 106. » Coörongiet- 440. Crambambuli-essence. 174. Dammarvernis. 53. Daubitz' Kruiden-likeur. 478. Desinfectie. 269. » lampen van Clemens. 276. » poeder. 275. Dextrine. 224. Diamantlij m. 35. Dollentium. 468. Drop. 357. Druivensuiker. 226. Duifsteen, kunstm. 27. Eau anglaise. 455. » de Berlin. 462. » de Botot. 458. » de Cologne. 461. » de Lavende. 462. » » » double. 162. » grecque. 155. Ebbenhout, kunstmatig. 78. Eikenhout te verven als ebbenhout. 76. Engelsche bitter-essence. 472. Esprit de Bouquet. 163, Essences, likeur- 172. » welriekende. 461. Estragon-azijn. 206. Extract van alsem. 175. » » oranjebloesem. 46. Extract voor Bisschop. 357. Eikenhout na te bootsen. 72. Eierpunsch. 356. Fixateur des cheveux. 452. » résineux. 452. Flesschenlak, 256. |
Frontignac. 182. Frambozen-essence. 207. Feytonia. 168. Gisting. 193, 197. » middelen in de broodbakkerij. 215. Galzeep. 146. Gelaatspoeder. 160. Glacéhandschoenen te verven. 88. Glanslak voor vloeren. 56, 62 » » laarz. en sch. 23. Glimsmeer, Fransch. 21. » Engelsch. 21. » divers. 22. Glas te etsen. 43. » mat te maken. 43. » weer doorzichtig te maken. 43. » te vergulden. 40. » te verzilveren. 41. » vernis. 48. » lijm, doorschijnende. 32. » kogels, spiegelende, voor tuinen. 44. Glycerine. 241. » zeep. 146. Goudlakvernis. 55. Goudsoldeersel, lichtvloeibaar. 2 Goudinkt. 250. Goudwater-essence. 175. Graphiet. 302. » te onderzoeken. 303. » te reinigen van 305. » kroezen, maken Grieksch vuur. 264. Grünwald-essence. 173. Gietijzer aan smeedijzer te wellen. 2. Gutta-percha. 111. » als verstelmiddel » voor kleeren. 118. » voor zolen. 116. » voor kussens. 118. » te kleuren. 115. » weer bruikbaar te maken. 118. » te vulkanisee-ren. 113. |
Gutta-percha op te lossen. 115. » vernis. 55. » lijnolie vernis. 116 » oplossing, gebruik van 116. » glimsmeer. 22. Gemberbier. 195. Gerstebier. 187. Gipsafgietsels, Parijsche 38. Gipsfiguren te bi'onzen. 38. Gipsfiguren te reinigen. 38. Gist. 208. » te bewaren. 209. » » » voor bitter worden. 214. » aanslag bij bier. 197. Haarbalsem. 148. Haar te bevestigen. 152, 156. „ te verven. 153. » verftinctuur. 153. » » water. 153. Haaroliën. 152, 239. Haarherstelling. 156. » te verwijderen. 157. » groeipomade. 152. Harscement. 28. » olie als machinesmeer. 59. » zeep. 136. Horlogesmeer. 61. Hertshoorn, kunstm. 18, 19. Hoogovenslakken als hydraulisch cement. 25. Hout, kunstm. 79. » te buigen. 80. » te drukken. 80. » voor 't weer te bewaren. 79, 80. » onbrandbaar. 79. » verf met eng. rom. cement. 72. » verf. 74, 76. » marmer. 77. » pasta. 78. » surrogaat. 78. Honeywater. 158. Honigzeep. 145. » water. 158. Hufelands schoonheidswat. 157 Hydraulisch vuurwerk. 263. |
XII
Japansch vuurwerk. 263. Jasmijnpomade. 149. Idiaton. 168. Indiaansch wit vuur. 262. Isochroom-vernis. 46. Juchtleer. 87. Ivoor, kunstm. 37. d te etsen. 38. » » verven. 35. » (verguld) te zuiveren. 36. » (plantaardig) te Herkennen. 36 en » achtige steenmassa. 37. » (gegoten). 37. » papier. 14. Jenever. 172, 178. Jichtpapier. 16. Inkt, Alizarine- 244. » Aniline- 250. » autographische. 253. » blauwe. 248. » karmijn- 247. » chroom- 244. » copiëer- 245. » gele. 250. » goud- en zilver- 250. » groene. 249. » lithographische. 253. » roode. 247. » zwarte. 243. » Oost-Ind. 19, 245. » onuitwischbare. 251. » Vanadin- 251. » poeder. 254. » letter- 5, 252. Kachellak, 171. Kali waterglas voor hy draulisch cement. 268. Kalksteen, weeke hard te maken. 28. Kalmus-essence. 174. Koudemengsels. 264. Kampherzeep. 145. Kamptulikon. 110. Konijnenvellen hermelijnachtig te verven. 94. |
Kirsch wijn. 184. Komkommerpommade. 151. Klaren van likeuren. 180. Kleeflijm voor etiketten. 13. Kool, plastische. 285. Kopalvernis. 51. Kweeënwijn. 185. Kruizemunt-essence. 172. Kruiden-azijn. 207. » likeur. 178. » maag-essence. 174. » olie. 152. » zeep. 146. Krijt, kunstm. zwart. 20. Kinochroom. 155. Kümmel-essence. 172. Kalkcement. 29. Ketelsteen. 276. Kümmerfeld'swaschwater.158. Kamervuurwerk. 263. Klei, poreuse, te maken. 27. » vuurvaste. 26. Kobaltbfauw of Smalt. 353. Lak, bruinroode, voor dennenhout. 56. » zwarte, voor paardentuig. 48. » vernis, spiritueuse, met glasglans. 48. Lady-rouge. 159. Lait virginal. 158. Leder nagemaakt. 85. » te bewaren. 84. » met goudglans. 57, 89. » waterdicht te maken. 82 » op metaal te bevestigen. 90. » te beproeven. 88. » afval te gebruiken. 86. » fabricatie. 87. » glans voor koetsiers. 57, 60. » papierperkament. 90. » smeer. 58. » doek. 90. Lederlak. 57. Lijm voor barnsteen. 32. » met kalk. 31. » voor glaswerk. 30. |
4
.
staat 34. » voor etiquetten. 13. » om messen aan hechten te maken 34. » vloeibare. 12. » russische damp. 12. » verf waterdicht. 12. Lijnolievernis. 44. » kleurlooze. 45. » met boorzure mangaanoxydule. 46. Lilionese. 158. Lippenpomade. 152. Likeuren.quot; 177. » essences. 177. Liton. 168. Litographische inkt. 253. Looien. 91. Lucifers. 256. » Zweedsche. 259. Leien, kunstm. 20. Marascino-essence. 175. Mergpomade met kina. 150. Marmer te bleeken. 39. |
Marmer te verven. 39. » kunstmatig. 18. Machinesmeer. 59. Matglas te maken. 43. Muren droog te mak. 25 en 305 Medoc, kunstm. 184. Meerschuim, kunstm. 18. Merseburger bier. 187. Metaallijm. 33. Meê. 185. Mineraalwater (kunstm.) 358. Mineraalolie. 240. Middel tegen Eksteroogen 363. » » wratten. 364. » » de houtworm 305 » » huiszwammen. 305. » » wandgedierten. 300. » » motten. 367. Mengsels voou haarolie. 281. » » waskaarsen. 123. Mortel uit steenkolenasch. 25. Muskus-essence. 103. Mosterd, Dusseldorfsche. 207. » fabricatie. 207. Muskuspommade. 149. Mosterd, sardellen-, 207. Moutarde. 207. Munchensch Bockbier. 190. Mondlijm voor cigaretten. 13. Mondzeep. 105. Mondwater. 105. Mahoniehout, (nageb.) 76. Maagbitter. 174. Malakofïbitter. 179. Madera. 181. Malaga. 182. Natronwaterglas om vet te verwijderen. 268. Natronwaterglas om de wasch te zuiveren. 267. Nordhauser Koren-essence 177 Odontine. 104. » engelsche. 164. |
XIV
Olieverf. 71. » voor vloeren. 62. » tegen 't weer bestand. 73. Olievernis, reukeloos 46. Olielijm. 31. Ovenlij m. 3. Oranjebloesemzeep. 145. Onuitwischbare inkt. 251. Onbrandbare stof. 82. Paklak. 256. Palmolie, bleeken van 237. Papier, ivoor- 14. » jicht- 16. » paarlemoer- 14. » roest- 15. » schildpad- 13. » schuur- 15. , » veiligheids- 17. » doorschijnend. 15. » photographiën. 17. » waterdicht. 13. » voor pastelteek. 14. » en leerperka-ment. 90. Parafine. 126. Paraguay Rouse. 167. Parfait-amour-essence. 175. Patchoulizeep. 145. Pate pectorale (jujubes.) 355. Parijzerblauw. 347. Pelswerk te verven. 95. Parelpomade. 148. Persico-essence, 172. Pepermunt-essence. 172. Pondgist. 210. Philocome pomade. 151. Polystlak voor hoorn. 56. Politoer. 66. Pomade a la potpourri. 149.
|
Pomade roode 149. » rouge 148. » stangen- 151. » viooltjes- 149. ygt; was- 152. » witte 150. » tegen 't uitvallen van ygt; hiar. 150. » tot verfraaiing der ygt; huid. 150. » 148. Pommeranzen-essence. 172. Porterbier, kunstm. 194. Persgist. 210. Puritas. 165. Punchextract. 356. Reuk-essences, 171. » azijn. 171. » hars. 171. » kaarsen. 170. » middelen. 168. » papier. 170. » poeder. 169. » stoffen. 170. Rekenleiën, kunstm. 20. Rozenzeep. 145. » blanketsel. 159. Roestvlekken uit wit goed te verdrijven. Rowland's Makassarolie. 152. Raapolie te raffineeren. 234. Roetwaterkleur uit roet. 21, Rum-essence. 176. Runzeep. 146. Rouge Crepons. 159. Rusma 157. Sago. 223. Salvatorbier. 196. Salpeteruitslag van steen. 25. Sapgroene schaapvachten met de wol te verven. 94. Schuimzeep. 136. Schellak te bleeken. 11. » vernis, kleurloos. 56. » politoer. 66. |
\v
Schweinfurtergroen. 341. Smout, kunstm.'233. » boter. 233. Smeerzeep. 137. Snellooien. 92. Schoonheidsmiddelen. 157. » water v. Hufeland. 157. Schnouda. 160. Siccatief. 51. » zumatique. 51. Signaalvuurwerk. 263. Spaansch-bitter-essence. 174. Spiritus Bohemi. 168. Spodium. 278. Spons te bleeken. 9. Stijfsel. 220. » gom. 224. , » suiker. 226, Stearinebereiding. 124. !gt; kaarsen v. Klingen- stein. 127. » » te polijsten. 127. Stearinekaarsenfabrikatie. 124 Stearinezuur, bleeken van 237. Steenen, poreuse, waterd, te maken. 28. Steenmassa, kunstm. 27. Strijkriemenzal. 58. Stroo te bleeken. 10. Stroohoeden te bleeken. 10. Sympathetic Blush. 159. » inkt. 251. Suiker, gebrande 228. » kleur 220. Schoensmeer uit aardappelen. 22. Tafelmosterd. 207. Talk uitsmelten. 128. » kaarsenverbetering. 132. Tanninzeep. 132. Teinture de Vénus. 156. Theaterrood. 159. Teerzeep. 145. Teekenpotlood. 827. Traan te zuiveren. 236. Toiletrood. 159. » zeep. 142. |
Tokayer, kunstm. 184. Tooth-Ach e-Drops. 167—168. Transparente zeep. 132. Tandbalsem. 168. » pasta's. 163. » pillen. 167. » poeder. 163. » pijnmiddelen. 167. » zeep. 164. » tinctuur. 165. » wol. 167. Teekeninkt. 252. üsquebah. 179. Ultramarijn (beproeving van.) 346. Varkenborstels te bleeken. 10. Vanadininkt. 251. Verf voor houten vloeren. 62. » » vloertegels. 64. Verdelging van Krekels. 365. Verf voor vloeren van bak-steenen. 74. » zwarte, voor houten schrijftafels. 21. » » voor klompen. 21. » goudkleurige. 70, » om eikenhout na te maken. 72. » gele, voor huizen. 73. » zweedsche. 73. » voor zwartblik. 73. » ondoordringbare. 75. » om matglas na te maken. 76. y met was en hars 75. » glimmend witte. 70. » om de wasch te stempelen. 6. Verf (groene Arsenikvrije.) 342. Verf voor suikerbakkers (onschadelijk.) 245. Vergiftige verfstoflen (gebruik van.) 339. Vergulding Contact- 2. » galvanische, 4. |
XVT
Vergulding inwendige. 2. » natte, op ijzer en staal. J. i) ■» » koper. enz. 1. s natte van zilver. 1. » van glas. 40. » echte en onechte te ondersch. 41. Verzilvering v. glas en por-celein. 41. Veiligheidslucifers, zweedsche. Vellen en huiden te verbeteren. 93. » gelooide, te bleeken. 93 Vuur, grieksch. 264. » doos 260. » te blusschen. 260. 'P werk, hydraulisch, 263. » » Japansch. 263. » » signaal- 263. » » kamer- 263. » hengaalsch. 261. Vilt zwart te verven. 99. Vernis voor hout- en papwaren. 46. » » gepolijst metaal. 48 » zwarte. 48. » voor kunstdraaiers. 49 » elastieke. 50. d met borax. 51. » voorhoutvergulding55 » voor vloeren. 56, 62. Vlam, bengaalsche. 261. » gekleurde. 261. Vlekken uit gekleurd goed te maken. 4. » » wit goed te maken. 4. » kogels. 5. » zeep. 132. Was. 119. » Japansch. 119. » zwarte, voor schoenen en laarzen. 60. » planten- 120. ygt; vervalsching en proef 120 » te bleeken. 122. Jgt; pomade. 152. |
Waterdichte stof. 80. Wrijfwas voor vloeren. 65. Waskaarsen. 123. Wagensmeer. 59. Wallofine. 118. Warmbier. 195. Waschmiddelen. 4. Wasleêr. 88. Waschwater. 158. Wateren, welriekende. 171. Watervernis voor olieverf. 50 Waterglas. 265. » om vet te verwijderen. 268. » voor vloerverf. 269. » » cement. » » oculatie. 269. » » 't reinigen der wasch. 267. Wijn, kunstm. 181. » oud te maken. 185. » rooden, overgeslagen, te ' herstellen. 187. » helder te maken. 186. Witbier, berlijnsch. 196. Witvuur, indiaansch. 262. Welfenbitter. 178. Windsorzeep, 144. » bruine. 144. » witte. 144. Wrijfwas voor meubels. 66. Witters zw. kruidenolie. 152. , Wollen garen en lijnwaad fraai groen te verven. 344. IJ. Ijzerlijm. 2, 3, 31. IJspomade. 148. IJspunch. 357. Zeiodeliet. 18. Zeemleer. 93. Zuurdeeg. 214. Zwavelzeep. 146. Zwitsersche alsem. 175. » kruidenolie. 152. Zoutuitslag der tegels. 26. Zeepfabrikatie. 132, 138. Zeep te beproeven. 139. » geneeskr. 147. Zegellak. 254. Zinkblauw. 352. |
t
RECEPTENBOEK VOOR WERKPLAATS EN HUISGEZIN.
1. Natte vergulding van zilver. Men lost gelijke deelen bijtend kwikzilver-sublimaat eu salmiak in ■warm water op en laat deze vloeistof verdampen tot zich kristallen vormen. Daardoor verkrijgt men het zoogenaamde Alembroth-zout. Dit lost men in sterkwater op, en in deze oplossing weder eenig goud; laat dan de vloeistof verdampen totdat zij eenigs-zins dik wordt en doopt bet zilvsr er in. Daardoor zal bet goud zich vast aan de oppervlakte van bet zilver becbten.
2. Natte vergulding van koper, geel koper en tombak. Men lost in koningswater, dat bereid is uit 4 lood salpeterzuur (soortelijk gewicbt 1.45), 3^ lood zoutzuur (soort. gew. 1.15) en 2-2 lood water, een lood goud op door middel van koken, zoolang totdat zicb geen roode dampen meer ontwikkelen; vermengt deze vloeistof langzamerhand met 2 pond dubbel-koolzure kali, die in 4 pond zuiver water is opgelost; laat bet mengsel in een porceleinen vat koken en hangt daarin gedurende ^—1 minuut de langzaam geelgebrande voorwerpen van tombak, enz. Daarna worden zij in zuiver water afgespoeld en in beukenzaagsel gedroogd. Zij komen dan fraai verguld te voorschijn en kunnen naar believen met bloedsteen gepolijst worden.
3. Natte vergulding van ijzer en staal wordt op de zelfde wijze behandeld, maar vooraf moeten de voorwerpen dun verkoperd worden. — Volgens Grattau gebruikt men daartoe het best zwavelcyangoud, terwijl men bij de oplossing van eyangoud in cyankalium zwavelcyankalium voegt. Het te
O
Tergulden staal wordt goed gezuiverd en met oen draad aan een stukje zink verbonden in de vloeistof gelegd, waarin het zoo lang blijft tot do laag dik genoeg is.
4. Galvanische vergulding volgens Eisner. Een dukaat wordt in 3 lood koningswater opgelost, en de oplossing door voorzichtig verdampen van het vrije zuur ontdaan, het overblijvende in gedistilleerd water opgelost en uit de oplossing, door bijvoeging van geest van salmiak, knalgoud neergeslagen. Deze goed afgespoelde neerslag wordt in eene oplossing van | lood cyankalium en eeu half pond water opgelost, en vervolgens met toevoeging van het verdampte water gekookt. Daarop voegt men er nog 1 drachme cyar.kalium en 2 drachmen bijtende kali, in water opgelost, bij, en etelt de galvanische batterij in werking. Volgens Guérin is het aan te bevelen het te vergulden voorwerp vooraf met een dunnen draad zink te omwinden en zoo in het goudbad neer te laten.
5. Contact vergulding volgens Karmarsch. 1 deel goudchloride , 6 dln. bloedloogzout, 4 dln. gezuiverde potasch en 6 dln. keukenzout worden in 50 dln. water opgelost. Deze vloeistof wordt in een verglaasd gegoten ijzeren vat verwarmd, waarin het te vergulden voorwerp hangt en bovendien een stuk zink in de vloeistof gedoopt, dat onder de oppervlakte het voorwerp aanraakt. De vergulding volgt dan van zelve.
6. Inwendige vergulding van zilveren bekers enz. geschiedt gemakkelijk, wanneer men spiraalvormig gewonden zink- of koperdraad in het inwendige aanbrengt en een kokendheeto oplossing van goudcyankalium duarin giet.
7. Snelsmeltend goudsoldeersel. 54.74 fijn zilver, 11.94 goud, 18.17 koper wordt in een pan, onder bedekking met borax, samengesmolten, en, nadat de pan eenigszins bekoeld is, 5.01 zink er door heen geroerd.
8. Gegoten en gesmeed ijzer aaneen te soldeeren. In een pan wordt vijlsel van gegoten ijzer met gecalcineerde borax quot;quot; gegloeid, zocdat deze smelt. De daardoor ontstane glasachtige massa wordt na bekoeling grof gestampt en over de te verbinden doelen verspreid. Vervolgens worden deze behoorlijk gegloeid en door middel van hameren op het aambeeld ver-eenigd.
9. IJzercement van gegoten en gesmeed ijzer aan water- en
3
stoompijpen. 2 din. salmiakpoeder en 1 dl. bloem van zwavel wordt goed ondereen gemengd en in een gesloten glas gereed geliouden. Bij het gebruik vermengt men 1 dl. van dit poeder met 20 dln. fijn ijzervijlsel en mengt liet met water aan, waarin men ^ azijn of een weinig zwavelzuur gedaan heeft. Dit mengsel wordt versch in de voegen gestreken en ingestampt, nadat de oppervlakte van het ijzer gezuiverd en zoo mogelijk wat afgevijld is. Het wordt na een paar dagen volkomen hard en vereenigt zich zeer vast met 't ijzer, terwijl het daarmede inwendig aaneenroest.
10- Uzercement tot verbinding van pijpen, die in vuur liggen. 4 dln. ijzervijlsel, 2 dln. klei, 1 deel gestampte scherven van hessische smeltkroezen worden goed vermengd en me( eene verzadigde keukcnzoutoplossing tot deeg gemaakt, dat men tusschen de naden der pijpen legt en door de ver-bindingsschroeven te zamen perst.
11. Ovencement. Gelijke deelen ijzervijlsel, gestampt glas en ongebluschte kalk worden gemengd en de massa met zooveel runderbloed aangemengd, dat zij pap gelijkt. Met deze massa moet men spoedig de naden en voegen van den oven bestrijken. Of: een mengsel van leem, zand, grof ijzervijlsel, zout, koehaar en bloed, waarbij het op juiste verhouding niet aankomt, wordt in de voegen gestreken en zeer langzaam gedroogd. Of: fijngazifte houtasch en fijngezifte droge leem worden in gelijke deelen met eenig keukenzout vermengd en door bijvoeging van water tot eene brij gemaakt.
12. Roestvlekken uit wit goed te verwijderen. Een der beste middelen hiertoe is eene zwakke oplossing van tinoxy-dule (tinzout); het gevlekte goed wordt onmiddellijk daarin gereinigd. Toch moet het naderhand met veel water uitgespoeld worden, om het vrij geworden ijzerzout te verwijderen, dat door de werking van het tinzout op het basisoh-zwavel-zure ijzeroxyde ontstaan is. — Klaverzuur'wordt in dit geval ook veelvuldig aangewend; maar minder bekend is het, dat haar meestal langzame werking in verband met tin aanmerkelijk bespoedigd en versterkt wordt. Wanneer men namelijk het bevlekte goed in een zeer zuiveren tinnen lepel legt en 't daarin met eene geconcentreerde oplossing van klaverzuur behandelt, zullen de gele vlekken spoedig en geheel verdwijnen.
4
Dikwijls bevindt men, dat het goed na de reiniging een gat vertoont, 't goen men gewoonlijk toeschrijft aan het gebruikte klaverzuur (of klaverzout); dit was echter reeds te voren het geval en veroorzaakt door hot zwavelzuur, dat door de verandering van zwavelzuur ijzeroxydule in basisch zwavelzuur ijzeroxyde, vrij quot;wordt. Men weet, dat weinig zwavelzuur voldoende is, om do vezelstof in een oplosbaar ligchaam te veranderen. — Heeft men veel goed te reinigen, dan komt de aanwending van klaverzuur duur uit; het tinzout is, hoewel minder snolwerkend, veel goedkooper.
13. Om waschgoed te zuiveren vereenigt men 4 lood terpentijnolie mot ' lood geest van salmiak door schudden tot een mengsel. Dit wordt in een emmer lauw water geroerd, waarin ^ pond zeep is opgelost. De vuile wasch wordt in dit mengsel een nacht geweekt en den anderen morgen uitgewasschen. De tweemaal uitgespoelde wasch riekt in 't minst niet naar terpentijnolie en is hagelwit. Ook behoeft zij niet zoo sterk gewreven te worden als gewoonlijk moet geschieden.
14. Om wit goed van vlekken te reinigen. Vetvlekken verwijdert men het best met zeep. Vlekken van hars of gedroogde olie, teer, wagensmeer, etc., eveneens, met bijvoegmg van eenige bijtende kaliloog; inktvlekken verwijdert men door betten met matig verdund zoutzuur, vervolgens uitwasschen in schoon water en eindelijk met zeep; vlekken van vruchtensap en rooden wijn worden door doopen in eau de Javelle en vervolgens door wasschen in zuiver water verwijderd.
15. Vlekken uit gekleurd goed te maken. Vetvlekken verwijdert men ook hier het best door met zeep te wasschen; kan dit echter niet, b v. bij zijde, dan verwijdere men het vet door oplossing. Men legge de bevlekte plaats op vier- a achtdubbel vloeipapier, droppelt eenig zwavelether, benzine, zwavelkoolstof of gezuiverde terpentijn op do vlek en drukt deze met een zacht lapje totdat zij verdwenen is. Talkvlekken doet men eveneens door do opgenoemde oplossingsmiddelen verdwijnen, na vooraf door zachte verwarming het vet te hebben gesmolten. quot;Wasvlekken worden bevochtigd met spiritus en daaropvolgend wrijven, waarbij het was bij korreltjes los-loat, verwijderd. Olieverf moet vóór het droog worden met
5
terpentijuolie ■vreggeuomen wordeu; is zij reeds hard, dan lost zij moeilijk op. Het best is dan de plek met boter te bestrijken, deze eenige dagen er op te laten en vervolgens terpentijnolié aan te wenden.
16. Vlekkenkogels, 1 pd. gewasschen witte klei (pijpaarde)
1 pd. soda 1 pd. zeep, 1 pd. ossengal en het geel van 16 eieren worden goed vermengd; de massa op een steen gewreven en daaruit kogeltjes gevormd. 1 Pd. gewone zeep, ^ pd. ossengal, 3 lood venetiaansche terpentijn. Of: 1 pd. geschraapte zeep, 4 pint ossengal, 2 lood honig, 3 lood suiker,
2 drachmen terpentijn. — Verder: vlekkenkogels voor azijn en wijnvlekken: 4 lood witte zeep, 2 drachmen terpentijnolie en 1 drachma salmiak, met eenig zwartsel gekleurd. Do vlekkenkogels die in de winkels verkocht worden bereidt men gewoonlijk door 15 din. talkzeep in 16 dln. sterken spiritus op te lossen, en dit te mengen met 15 dln. terpentijnolie, vijf deelen dojer van ei en zooveel deelen gezifte witte bolus-aarde totdat het eene massa wordt, vast genoeg om daaruit kogels te kunnen vormen.
17. Inkt om waschgoed 'e letteren. G. Kindt te Bremen beveelt hot volgende aan: 11 dln. salpeterzuur zilver, 22 dln. geest van ^salmiak, 22 dln. gekristalliseerde koolzure natron, 50 dln. arabische gom, 2 dln. sapgroen, 13 dln. gedistilleerd water. Het linnen, dat met deze verf bedrukt is, moet lang aan den zonneschijn worden blootgesteld, of zoolang met een warm strijkijzer gestreken, totdat de letters niet zwarter worden. — Guiller schrijft voor: 1°) 11 dln. salpeterzuur zilver, 15 dln. gedistilleerd water, 20 dln. poeder van arab. gom, 22 dln. enkel koolzure natron (soda), 20 dln. ammoniak (geest van salmiak).
De koolzure natron wordt in de opgegeven hoeveelheid gedistilleerd water opgelost en de gom langzaam daarin geraspt, om haar te doen oplossen. Verder lost men den helschen steen in de ammoniak op en vermengt beide vloeistoffen. Dan g'iet men het mengsel in oen kolf en verwarmt het. Eerst is zij vuilgrauw met ccnig bezinksel, wordt dan dooide warmte bruinachtig en zeor helder, en ten laatste, als zij kookt, zeer donker en geschikt om als inkt gebruikt te worden. Deze inkt evenals de volgende, die koud bereid wordt,
(gt;
bezinkt niet en verdikt dooi.- het koken, •waardoor de kleur donker en de ronk van ammoniak zwakker wordt.
2°) 5 dln. helsche steen, 12 dln. water, 5 dln. gom, 7 dln. enkel koolzure natron, 10 dln. ammoniak. Het mengsel ■wordt even als het vorige bewerkt, maar het verdampen belet, zoodra de vloeistof eene zeer donkere kleur heeft aangenomen, omdat anders met de dampen te veel ammoniak vervliegt en er een neerslag zou ontstaan. De op deze wijze bereide inkt teekent zeer zwart en is bijzonder voor stempels geschikt.
3') 17 dln. helsche steen, 85 dln. ■water, 20 dln. gom, 22 dln enkel koolzure natron, 42 dln. ammoniak, 33 dln. kopervitriool. Eerst lost men de koolzure natron in 25 dln. water, en hot salpeterzuur zilver in 42 dln. ammoniak op. Hierop wordt do gom met de overige 60 dln. water gestampt, deze vloeistof met de natronoplossing vereenigd en dan bij de zilveroplossing gegoten. Eindelijk voegt men het kopervitriool er bij. Deze samenstelling verschilt hierin van de vorige, dat de vloeistof een blauwe, in plaats van eene donkerbruine kleur vertoont; de letters worden echter ook zwart.
Het voorschrift der Enqelschen, om het linnengoed met on-uitwischbare inkt te merken, bestaat 1° in eene oplossing van helschen steen in water, met gom verdikt en verschillend gekleurd; 2° in eene oplossing van koolzure natron, sterkwater genoemd. Met N0. 2 wordt het linnengoed bevochtigd en, na gedroogd te zijn, met N0. 1 beschreven.
De Franschen lossen 2 dln. arab. gom en 3 dln bloedloog-zout in 7 dln. gedistilleerd water op en in deze oplossing wordt de te beschrijven plaats gedoopt en daarna gedroogd en plat gemaakt. Tot het schrijven gebruikt men dan eene inkt van galappels met ijzervitriool.
18. Verf om de wasch te stempelen. Eisner schrijft daartoe het volgende voor: l dl. vermiljoen en dl. gewreven ijzervitriool worden met lijnolievernis gemengd, zoodat de verf door middel van stempels op het goed kan gedrukt worden. Groen of blauw kan door berggroen, indigo of ber-lijnsch blauw aan te wenden verkregen worden. Deze stempelinkt blijft bij alle chemische behandelingen tot bleeken onveranderd.
r
19. Middel om katoen in lijnwaad te herkennen De boslo proef is de mikroskopisclie. Als de vlasvezels 300 maal vergroot -wordon, vertoonen zij zich als lange massieve buizen met eeu nauw kanaal in liet midden, terwijl de katoenvezels vlakke, lintachtige, schroefvormig gedraaide cylinders vormen. — Het onderzoek door middel van vitrioololie moet door een geoefende hand geschieden, nadat vooraf alle vouwen uit het goed zijn verwijderd. De vezels worden op eene glasplaat gelegd cn vervolgens vitrioololie er op gedruppeld. In korten tijd lossen de katoenvezels op, terwijl de linnen vezels onveranderd blijven, of alleen de fijnste worden aangedaan. — De olieproef is niet minder vertrouwbaar. Als de vlasvezels met, boomolie ingewreven worden, worden zij doorschijnend als geolied papier, terwijl katoen onder die omstandigheid wit en ondoorschijnend blijft. — Eisner doopt ook de vezels in verschillende roode verfsappeu, waarvan cochenille en meekrap de beste zijn. Door alcohol wordt vervolgens de verfslof veranderd. Cochenilletinctuur verft 't katoen helder rood, de vlasvezels paarsch. In meekrap wordt katoen helder geel, zuiver vlas geelachtig rood.
Volgens Ziramermann wascht men een stuk van het te onderzoeken goed flink met kokend water uit en droogt het, waarna men het in een mengsel van 3 dln. gedroogde salpeter en 3 dln. engelsch zwavelzuur legt, van 3 tot 10 minuten, naargelang dor sterkte van het weefsel. Isa zorgvuldige wassching eu drogen wordt het door het salpeterzuur veranderde stuk met ether, waarbij eene hoeveelheid alcohol gemengd is, gedrenkt, Hoe vaster het daardoor ontstaande collodium is, des te meer katoen was er in het linnen. Is er geen katoen in, dan is het ethermengsel nauwlijks troebel. Wil men de hoeveelheid katoen bepalen, dan behoeft men slechts het in water uitgekookte en gedroogde linnen te wegen; vervolgens scheidt men het verkregen collodium van het overblijvende, wascht dit goed met ether en alcohol uit en weegt het als 't droog is, dan geeft het gewichtsverlies de boeveelheid katoen tamelijk nauwkeurig aan.
Böttger doet ons het navolgende, hoogst eenvoudige nieuwe middel aan de hand. Van het te onderzoeken lijnwaad snijde men een 3—i duim lange en Ij duim breede reep af, rafele
8
deze aan drie zijden (suliering eu inslag) een paar strepen uit, doope liaar vervolgens ter helft in eone verdunde alcoholische oplossing van anilinrood, zoogenaamde fuchsine (bestaande uit 10 grein gekristalliseerde fuchsine en 4 lood gewone spiritus) en neme de stof er onmiddellijk weder uit. Daarna spoele men het lapje zoolang met bronwater af totdat dit ongekleurd blijft, en legge het vervolgens nog vochtig 1 tot 3 minuten ih een porseleinen schoteltje, gevuld met gewonen geest van salmiak (vloeibare ammoniak). Hier ziet men nu in weinig oogenblikken aan de uitgerafelde einden de kleurstof allengs van de katoendraden verdwijnen, terwijl de linnen draden gekleurd blijven. De enkele katoenen draden zijn in korten tijd wit (in welk aantal of waar zij zich ook bevinden), de linnen draden daarentegen fraai rozerood. quot;Wil men een reep van deze opmerkelijke kleur langer bewaren, dan doet men goed haar niet te laten drogen, maar, na vluchtig afwasschen met water, in eene zeer verdunde oplossing van soda (op ^ pond water circa 1 lood soda) te leggen. — Bij deze handelwijze is het onverschillig, of men de stof vooraf met zeepwater uitwascht of niet.
20. Katoen in wol te onderscheiden. Een klein stuk van het te onderzoeken weefsel wordt, als het niet geverfd is, een minuut lang in salpeterzuur van 1.51 soort. gew. gedoopt, vervolgens met water afgespoeld, tusschen vloeipapier eenigs-zins gedroogd en aan twee zijden uitgepluisd. De katoendraden ziju dan onveranderd wit gebleven, de wollen draden daarentegen zijn geel geworden. — Pikrinzuur is ook zeer goed te gebruiken. Brengt men op stoffen, die uit boom- en dierlijke wol bestaan, eene oplossing van pikrinzuur, dan bespeurt men onmiddellijk, welke draden van plantaardigen en welke van dierlijken oorsprong zijn. De eerste nemen de verfstof niet aan, de laatste kleuren zich intensief geel. Artus geeft het volgende, gemakkelijke voorschrift: Men menge in een schaal of glas 1 lood chloorkalk door middel eener glazen staaf met 3—4 lood water aan, legge daarin een stuk van de stof, die zelfs ook geverfd kan zijn, eu voege daarbij onder gestadig roeren 1 drachma ruw zoutzuur. Op die wijze zal een sterke ontwikkeling van chloor volgen; daarop laat men de massa een uur lang staan, waarop de stof er uitge-
nomen eu meermalen met zuiver water afgespoeld en gedroogd wordt. Ziju er nu katoendraden aanwezig, dan zijn deze helder wit, terwijl de wol geelachtig ziet, daar, zooals bekend is, plantaardige vezels alleen door chloor gebleekt worden, terwijl wollen en zijden stoffen daarentegen door chloor geel gekleurd worden.
21. Katoen in zijde te onderscheiden, Schlossberger heeft versch nikkeloxydulehydraat, in ammoniak' opgelost tot onderscheiding. Deze paarsch-blauwe oplossing kleurt zijde, 't zij ruwe of ontgomde, wanneer zij er in een reageerbuis door middel van een staafje glas in doorkneed wordt, bruingeel, evenals ijzeroxydehydraat; de massa wordt drabbig totdat do zijde ten laatste geheel in eene helder bruine vloeistof is opgelost. Bij katoen volgt zelfs na langen tijd geene waarneembare werking. Ook onder het mikroskoop vertoont de zijde, met die oplossing bewerkt, ecu eigenaardig -worinaclitig bewegen, terwijl zij tot de geheele oplossing bruin gekleurd blijft. Katoen vertoont onder het mikroskoop geeue verandering van vorm als het met eene nikkeloplossing behandeld wordt.
Volgens Schwarz is pikrinzuur een zeker herkenningsmiddel. Het kleurt zijde en wol intensief geel: boomwol en linnen laat het onveranderd.
22. Bleeken van badsponsen. 'Volgens Krcssler. De sponsen worden door voorzichtig kloppen en doopen in zoutzuur dat door 20 dln. water verdund is, van do kalk bevrijd, daarop in warm water gezet en goed uitgewasschen. Dc aldus voorbereide sponsen komen vooreerst in een bad welks water zwavelzuur bevat totdat het eene sterkte van 4° Beaumé aanwijst. ^ Daarbij voegt men zooveel bleekloog, dat de vloeistof volkomen met gas verzadigd is. Sa een half uur worden de sponsen uit het bad genomen, in loopend water gespoeld, en nogmaals in een zwak zuur bad gelegd. Daarop komen zij weer in een zwavelzuur bad van 4° B. waarbij zooveel zwaveligzure kali- of natronloog gevoegd wordt, totdat de vloeistof met gas verzadigd blijkt. Na eenigeu tijd worden de sponsen uit het bad genomen, in loopend water afgespoeld, uitgeperst on gedroogd. —Volgens Böttger: Men neemt zachte, weeke, roestvrije sponsen, klopt en wascht die goed uit en legt zo dan in verdund zoutzuur (1 doel zoutzuur, 6 dln. wator)
10
totdat het brtiischen ophoudt. Dan spoelt men ze uit, voegt bij evenzoo verdund versch zuur 60/o in een weinig -water opgeloste onderz-waveligzure natron, roert dit om en legt de sponsen in deze vbeistof, die in een steenen pot of een glas gedaan is, welke men sluiten kan. In deze vloeistof die zwavelige zuren ontwikkelt, laat men de sponsen zoolang liggen — omstreeks 24 uren — totdat zij sneeuwwit geworden zijn, en spoelt ze dan weer goed uit,
23. Bleeken van varkensborstels. Volgens Winkler en Fink. Men wascht eerst .de borstels in eene oplossing van zeep in warm water, spoelt ze dan met koud water af en legt ze 2 tot 3 dagen in eene verzadigde oplossing van zwavelig zuur, vervolgens wascht men ze in veel water en droogt ze. De borstels behouden hunne veerkracht, hebben een fraaien glans en zijn volkomen wit.
24. Bleeken van stroo. Bij het verwen van stroo is het noodig het vooraf te bleeken, daar het de kleuren, namelijk blauw en groen, door zijne natuurlijke kleur wijzigt en bederft. Zwavelig zuar bleekt het stroo slechts gedeeltelijk en niet duurzaam. Bleeken in de lucht is aiet alleen onvoldoende, maar het verzwakt ook den glans ^an het stroo en duurt zeer lang. Het best gaat men op deze wijze te werk;
Men giet er heet water over, laat het daarin 24 uur staan, kookt het dan met eene oplossing van 1 pond potasch in 5 kan water 3 uur lang in een koperen ketel, terwijl men zorgt het verdampende water telkens aan tc vullen, laat het koui worden, brengt het stroo in koud water, dat men 8 tot 10 malen vernieuwt, zoolang het nog geel wordt van het stroo. Nu kookt men het in eene half zoo sterke loog, giet er heet water overheen, dat men drie dagen lang dagelijks vernieuwt, en daarop eene oplossing van chloorkalk, laat het 24 of 36 uren of langer staan totdat het stroo geheel gebleekt is, en spoelt het dan zoo lang mot water af en stelt het aan de lucht bloot totdat de choorlucht verdwijnt. Want de minste hoeveelheid chloor bederft de verf. Of beter, men gebruikt antichloor. Deze bleekerij is duurzaam, niet schadelijk voor de sterkte van liet stroo en bevorderlijk aan den glans.
25. Bleeken van stroohoeden. De hoeden moeten eerst gewasschen worden, wat men 't best door goed inzeepen be-
11
werkt welke zeep men daarna nauwkeurig met zachte borstels wegwasclit. Daarop bereidt men een bad yan 6 lood onder-zwaveligzure natron en 2—3 kan water. In dit bad doopt men de nog natte boeden, -waarvan het stroo door het was-schen zoo buigzaam geworden is, dat zij zonder vrees kunnen samengedrukt worden, opdat de loog in het geheele vlechtwerk doordringe. Daarna worden de hoeden er uit genomen en bij de overblijvende loog 6 lood ruw zoutzuur gegoten, dit omgeroerd en spoedig de hoeden weder daarin gebracht; door deze ineen te drukken maakt men dat het bijgevoegde zuur nog op de opgenomen loog werkt. Opdat het vrijge-worden gas niet te licht outwijke, bedekke men het vat, waarin men deze behandeling verricht, met een deksel of iets anders. Zoo laat men de hoeden een half uur staan, of langer, naarmate het vlechtwerk bruin is geworden. Toont eindelijk de kleur aan, dat de bewerking voldoende was, dan worden do hoeden uit de vloeistof genomen, in water uifge-wasschen, gedroogd en verder op de gewone wijze behandeld.
26. Bleeken van schellak. Volgens quot;Wittstein lost men 1 pd. schellak in 4 pd. wijngeest op en zet de oplossing eenige dagen op eene warme plaats. Verder vormt men van 1 pd. chloorkalk van 20o/o minstens, en 3 pd. water door zorgvuldig wrijven eene pap, brengt deze op een linnen doek, en spoelt het overblijvende, nadat alle vloeistof doorgezegen is nog met 1 pd. water na. De verzamelde vloeistoffen vermengt men zoo lang met eene oplossing van 1 deel potasch en 3 dln. water totdat er geen neerslag meer ontstaat. Op 1 pd. chloorkalk heeft men gemiddeld l pd. potasch noodig. Nu filtreert men de vloeistof en voegt het gefiltreerde onder gestadig roeren hij de nog warme schellak oplossing en doet er na een half uur zooveel zoutzuur bij tot alles geheel zuur reageert. De schellak scheidt zich dan als eene taaie witte massa af, die men uit de zure vloeistof neemt en zoo lang met kokend water uitwascht, totdat dit er niet langer melkkleurig afloopt; vervolgens vormt men strooken van de schellak, die men in de lucht droogt. De zure loog verzadigt men met kalkhydraat (gebrande en gebluschte kalk) en scheidt de spiritus door distillatie af.
27. Bleekloog. Eene oplossing van soda in water wordt
42
zoolang in de koude met chloor bewerkt totdat zij cene groenachtig gele kleur hoeft aangenomen. Op deze wijze ontstaat eene oplossing van onderchlorigzure natron, die veel krachtiger is dan het bleek wat er, dat men verkrijgt, wanneer men eene oplossing van chloorkalk met glauberzout of eene oplossing van soda vermengt, de zwalzure of koolzure kalk laat afscheiden en de heldere vloeistof als bleekloog gebruikt.
28. Vloeibare lijm. Gelijke deelen goede schrijnwerkerslijm fqf Deventer-lijmj en sterke azijn , alsmede } deel alcohol en een weinig aluin worden in water opgelost; de bijgevoegde azijn veroorzaakt dat deze lijm ook bij gewone temperatuur vloeibaar blijft en niet bederft. Of:
J pd. lijm wordt in J pd. heet water opgelost waarna, onder voortdurend roereu, 2 lood salpeterzuur van 35° B. langzaam daarin gedroppeld wordt. Het mengsel bruischt daarbij een weinig, blijft tot den volgenden dag stijf maar wordt later van zelf weer vloeibaar.
29. Pussische Damplijm. Volgens Huber worden 100 dln. goede schrijnwerker-lijm (of Bevt.-lijm) in 100—110 dln. warm water opgelost en 5J—6 dln. gewoon sterkwater daarbij gevoegd. Om aan de lijm do witte kleur der russische te geven, kan men 6 dln. fijngestampt zwavelzuur loodoxyde er bijvoegen. — Voor zoogenaamde lichte damplijm neemt men 100 dln. keulsche lijm 200 dln. water, 12 dln. sterkwater. — Voor donkere 100 dln. lijm, 140 dln. water, 16 dln. sterkwater. — Men verwarmt de lijm, nadat men deze met warm water heeft begoten, zeer zacht, het best in het waterbad, totdat zij opgelost is, en voegt dau onder het roeren langzaam het sterke water er bij. Deze lijm is sterker dan die welke volgens Dumoulin's voorschrift uit 20 dln. salpeterzuur op 100 dln. lijm bereid wordt. De hoeveelheid salpeterzuur is hier blijkbaar te groot.
30. Waterdichte lijmverf. 1 Lood galappels wordt met 12 lood water tot op § verkookt. Daarop laat men deze vloeistof door een doek zijgen en bevochtigt daarmede een droog geworden lijmverf zoodanig dat zij behoorlijk doorweekt is. Deze wordt zoo vast en onoplosbaar als olieverf. In plaats van galappelafkooksel kan men ook dat van gemalen run gebruiken, daar het slechts op het looizuur aankomt, dat met lijm zulk een vasto verbinding vormt.
13
Ook oplossing van aluin, vooral echte chroomaluin maakt de lijmverf zoo vast, dat zij door niets te verwijderen is.
31. Mondlijm tot het plakken van papiersigaretten. Men
kiest een smaak- en reuklooze lijm, die goed droog is, weeke die 4—6 uren in koud water en laat haar dan bij matige warmte vloeibaar worden, neemt evenveel gestampte suiker als lijm en roert deze door de warme vloeibare massa, en wanneer ook deze zich opgelost heeft, giet men de geheele massa in een goed gedroogden tinnen schotel, laat haar, nadat men als zij half stijf is, haar in doelmatige stukken gesneden heeft, geheel vast worden, en zij is gereed. De toevoeging van suiker veroorzaakt een gemakkelijker oplossing van lijm, en het bevochtigen met speeksel lost reeds zooveel op dat als men het papier met de vochtige plaats inwrijft , er eene voldoende hoeveelheid achterblijft om eene sigarette te plakken.
Men voegt ook wel eenige droppels welriekende olie bij de lijm. Daar in enkele lauden ieder zijn eigene sigaretten gereed maaki, draagt men daar ook behalve tabak en papier ook een stukje mondlijm in de tabaksdoos bij zich.
32. Lijm voer etiquetten enz, Anderhalf lood goed schrijnwerkerslijm weekt men in koud water en lost deze dan met 3 lood kandysuiker, lood arab. gom en 6 lood water in een schaal boven de spirituslamp op onder gestadig roeren. Dan kan men de lijm op de etiquetten strijken en laten drogen, waarna een eenvoudig bevochtigen met de tong voldoende is om haar te doen kleven.
33. Waterdicht papier van Amelin te Parijs. Als buitenste verf neemt men lijnolie-vernis, dat door koken van 16 dln. lijnolie met 2 dln. loodschuim verkregen wordt. Deze brengt men aan, laat die 24 uren drogen, bestrijkt de oppervlakte nog eens en laat haar 48 uren drogen. Als binnenste verf (die altijd vettig blijft) neemt men 16 dln. raapolie en 2 dln. loodschuim, gekookt tot het een geleiachtige massa wordt. De bestreken kanten worden dan tegen elkander gelegd, zoodat de twee vellen aan een kleven waarop men het papier door walsen laat gaan. Het is zeer buigzaam, daar de binnenste olieverf voortdurend week blijft.
84. Schildpadpapier volgens Karmarsch. Bruin geverfd
14
papier wordt met lijmwater bestreken, en terwijl deze verf nog nat is, eerst zwart, dan door middel van een flanellen lapje geel of rood snel daartussclien gestipt, waarop men ten laatste de vlekken met den mond uit elkaar blaast, zoodat zij eenigszins in elkaar vloeien. De kleuren zijn met lijm en wat ossengal aangemaakt.
35. Paarlemoerpapier van Eeinsch. Om paarlemoerglans op papier, steen, glas, metaal, leer, hars, zijde en geweven stoffen aan te brengen, lost Otto Eeinscli 2 dln. kopal, 2dln. sandrak, 4 dln. dammarhars in evenveel deelen alcohol op, voegt er de helft aan volume bergamotio- of rosmarijnolie aan toe, distilleert het mengsel in een retort met een ont-vaiiiver tot het overblijvende de dikte van ricinusolie verkrijgt. (Het overgehaalde wordt bij een volgende oplossing gebruikt.) Het achterblijvende wordt met een penseel, eene veer of borstel in een zeer dunne laag over water, waarin 50/o lijm is opgelost en dat 18° Eeaumur warm is, uitgespreid. Hier vormt zich een prachtige weerschijn dien men op papier opvangt en dan laat drogen. Het opgelegde weerstaat de werking van licht, water en verdunde zuren als deze laatste niet kokend heet zijn. Om do verschillende teekeningen te verkrijgen, bedient men zich van de middelen die gebruikt worden bij de fabrikatie van bont gekleurd papier.
36. Ivoorpapier, volgens Nauer. Dit wordt vervaardigd van zeer glad machinepapier dat dik is en veel lijm bevat. Het wordt met een borstel of penseel aan beide zijden met kalkmelk bestreken en daarop in de lucht gedroogd. Na het drogen worden de lagen met een vouwbeen gestreken en door een koperdrukpers geplet, na welke bewerking het zoogenaamde ivoorpapier gereed is.
De stiften om op dit papier te schrijven bestaan uit eene compositie van tin met 1,2 of 3 dln. lood, naar gelang der stiften harder of het schrift zwarter moet zijn.
37. Papier voor pastelschilderwerk. Door middel van eene zeef wordt puimsteenpoeder ('t zij gekleurd in een afkooksel van verf of niet) op het papier gezaaid, hetwelk met lijm van afval der handschoenfabrikatie en tot 80° Celsius verwarmd, bestreken is. Het overvloedige poeder wordt
I
If)
afgeborsteld, het papier 3 a 4 uur gedroogd, een uicuwe lijmverf vervaardigd en een tweede laag puimsteen uitgezift. Ook potloodteekeningcn vorden op dit papier fraaier en zwarter van klenr.
38. Doorschijnend papier. Als mcu een blad zeer fijn wit papier in een dikke oplossing van arab. gom weekt, en dan tussclieu twee droge bladen van lietzelfdo papier perst, dan worden de drie bladen gelijk doorscliijnend. Deze nieuwe soort van doorschijnend papier is ver to verkiezen boven geolied papier.
39. Waterdicht amaril- of polijstpapier. De verbetering van het waterdicht amarilpapior waarvoor Eichard Day gepatenteerd werd, bestaat hierin dat hij het papier aan bcido zijden met amarilpoeder overtrekt en het met een waterdicht cement daarop bevestigt, zoodat de vochtigheid het uiet kan deren. Tot bereiding van het buigzame, in water niet oplosbare cement neemt hij 3 pd. gekookte lijnolie, 2 pd. harde afrikaansche kopal, die gesmolten en week zijnde met do lijnolie overgoten wordt; daarbij voegt hij 1 pd. lak, 1 pd. venetiaansche terpentijn, 1 pd. venetiaansch rood (vitriool-kolkotar), 2 ld. beiiijnsch blauw, 2 ld. loodscliuim en 1 pd. opgeloste caoutchouc Deze worden goed vermengd en als het mengsel te dik mocht zijn met lijnolievernis verdund. Men spreidt het op papier of dergelijke goedkoope stof uit, die meu in een raam gespannen heeft en geeft daarover gestampte amaril, gestampt glas, fiju kwartszaud enz. waarop men de massa laat drogen en de niet vastgekleefde poederdeeltjes verwijdert. Day bewerkt beide zijden van het papier, deels uit zuiverheid, deels omdat men aan de eene zijde grover en aan de andere fijner poeder tot napolysten kan aanbrengen.
40. Roestpapier voor fijn staal- en ijzerwerk. Men gloeit eene hoeveelheid puimsteen tusschen gloeionde kolen of in een pan goed vet, waarop deze in water gebluscht en tot een fijn poeder gestampt wordt. Dit poeder wordt nu in een schotel met zooveel lijnolievernis gewreven als noodig is, om er een dunne pap van te vormen die met een penseel kan opgestreken worden. Moet de bedekking geel worden, dan voege men er wat oker, bruin, wat ongelsch rood, eu
16
zwart, wat zwartsel bij. Mot deze gekleurde pap wordt nu een blad goed taai papier dun en zoo glad mogelijk bestreken, zoodat geene onbedekte plaats meer te zien is, waarop men liet in de lucht laat drogen. Is liet droog, dan bestrijkt men het andermaal en na herhaald drogen laat men het vel door de wals gaan om de oppervlakte zoo gelijk mogelijk te maken. Daar liet puimsteenpoeder zich gaarne van het vernis afscheidt, is het noodig de massa onder het opsmeren telkens om te roeren opdat zij steeds gelijk blijve. Met dit papier kunnen alle zelfs verroeste ijzeren en stalen voorwerpen glad gepolijst worden, daarom dient het tot reinigen van geweorloopen, van paardetuig, van ijzeren keukengereedschap, enz.
41. Jichtpapier. Verschillende recepten door Biichner samengesteld.
1) Recept van Michalescul. 1 drachma Gumm. euphorb. en 6 drachmen spaansche vlieg worden tot poeder gemaakt dat op 4 ons wijngeest van 90o/o wordt gezet en waarbij 3 drachmen oostersche terpentijn gevoegd worden. Fijn papier wordt iu deze tinctuur gedoopt en in damp; lucht gedroogd.
2) JVolgens Mohr worden 4 drachmen spaansche vlieg 1 drachma gumm. euphorb. op 5 ons gezuiverden wijngeest getrokken; de gefiltreerde vloeistof wordt verder vermeerderd met 1£- ons venotiaansche terpentijn en 2 ons colophonium en na de oplossing, nog warm, dun over het papier gestreken.
3) Volgens de quot;Wurtembergsche Pharmacopoea worden j ons euphorb, en even zooveel spaansche vliegzalf op 4 ons alcohol getrokken, deze tinctuur met eene harsmassa, die uit 7 ons scheepspik, 3 ons dennenhars, 3 drachmen terpentijn en 2\ drachma lijnolie bereid is zoolang te zamen gesmolten tot de alcohol verdampt is. Het overblijvende wordt met eene pleistermachine op goed gelijmd papier gestreken.
4) Volgens de Codex Hamburgensis blijft de euphorb. weg; men trekt 4 drachmen spaansche vlieg op -4 ons etherwijngeest, lost hierin op 2 ons (olijf balsem) elemi, 1 ons tolu-balsem, 1 drachma perubalsem en mengt deze tinctuur met een uit 3 ons colophonium en 1^ ons venetiaansche terpentijn te zamen gesmolten massa, verwarmt dit tot do wijngeest vervlogen is en strijkt het mengsel, als het stroopachüg geworden is, over het papier.
17
5) Volgens de Badensche Pharmacopoea gebruikt men hars van Tijfvingerkruid in plaats van spaansche vlieg en eupliorb. welke hars men door middel T;in -wijngeest uit de bast van vijfvingerkruid trekt en met ether zuivert. 24 grein van deze hars moeten verecnigd worden met eene vetmassa bestaande uit -4 ons varkeuvet, 9 drachmen witte was eu 4 drachmen walschot (spermaceti), te zamen gesmolten, waarna men het papier er mede overtrekt door het driemaal te bestrijken.
6) Volgens Cerutté moot het papier slechts met eene massa, bestaande uit scheepspik, dennenhars, was en terpentijn bestreken worden.
42. Veiligheidspapier. Voor wissels, aanwijzingen enz. volgens Stones. De pap wordt in den wrijf bak der papierfabriek voor een riem briefpapier a 18 pd. met 1 ons iood-kalium, 4 ons bloedloogzout en 1 pd. stijfsel vermengd. Wordt dit aldus vervaardigd papier met chloor, mineraal of plantenzuur bewerkt om het schrift er vau te verwijderen, dan ontstaat er steeds een meer of minder duidelijke blauwe vlek, hetzij door ioodstijfsel of berlijnsch blauw, naargelang het een of andere reageermiddel wordt aangewend.
43. Photographisch papier volgens Muller. Men lost (door middel van iodium, ijzerdraaisel en water) 8—10 grein ijzer-iodnur en 1 ons water op. Het voor lichtbeelden gebruikelijke papier wordt aan de eene zijde met eene oplossing vau salpeterzure loodoxyde bevochtigd (15 grein op 1 ons water); na het drogen wordt dit papier in de aangegeven ioodijzor-oplossing 1 a 2 minuten gedoopt en vervolgens tussclier. vloeipapier gedroogd. Dit papier bevat iodiumlood en salpeterzuur ijzeroxydule. Terwijl het nog vochtig is wordt het met salpeterzure zilveroplossing (100 grein zilver houdend op \ ons water) gevoelig gemaakt en in de donkere kamer gebracht; na het verblijf daarin wordt het er in het donkere uitgenomen waar het beeld alsdan te voorschijn komt; de gele tint kan door behandeling met een weinig onderzwaveligzure natron verwijderd worden; de roode tint, die het loodzout aan het beeld mededeelt, wordt door eene behandeling met zeer verdunde ijzervitriooloplossing in een zwarte veranderd. Over het algemeen ontwikkelt zich het beeld zeer snel dooide behandeling met eene oplossing van ijzervitriool.
2
18
44. Kunstmatig marmer. Beclisfedt TRrraardigt dit nit 75
pd. af ral vau muerselmim, 3 pd. verzadig.lo oplossing van aluin, 25 pd. povcekinaarde, 3 pd gomdragant, 1 pd. gom; dat alius kookt G U'cn, dnavna wordt liet deeg geperst, gedroogd, in den lakoren vevhit (gedarende 6 uren), met lijn-olievernis bevoelitigd, geslipen cn gepolijst.
Goldschmidt, HirscbfolJt en quot;VVagmer maken het zoogenaamde r.oordduilïdic marmer van lood verscligeblosclile kalk en 1 pd. geronnen melk, hetgeen gekneed wordt totdat de massa lange draden vormen laai. Dan voegt men er 2 pd. bologncescli krijt en 5 pd. loodwit bi;, kneedt en walst baar cn laat baar onder bedekking met papier drogen. Vervolgens slijpt en polijst men liet geheel. Lie anderen worden door middel van verf bewerkt.
45. Kunstmatig meerschuim volgens '\Vagenmann. Dezo vermengt koolzure magnesia voor - met gebrande magnesia en een weinig kalk'pap, van gebrand marmer vervaardigd, en voegt bij dit mengsel eene oplossing van waterglas. Do voorheen brozo en korrelige massa wordt door bijvoeging van kalk geschikt um gevormd te worden, en laat na vrije droging een stof na, die zeer veel op meerschuim gelijkt.
48. Kunstmatig hoorn. Men vervaardigt eene hoornachtige massa, wanneer men, volgens Goodyear, 1 kilogr. caoutchouc met 0.5 kiiogr. zwavel en evenveel zuivere of koolzure magnesia of kalk vermengt. Men kan er ook mot goed gevolg gomlak bijvoegen, waarvan men dan half zoo veel in gewicht als caoutchouc neemt. Door tegelijk ingemengde verfstcf kan deze massa naar welgevallen geverfd wo.'deu. Wil men zich van gutta-percha in plaats van caoutchouc bedienen, dan neemt men gevoegelijk op 1 kilogram gutta-percha 0.3l5 kilogr. zwavel en 0.3(5—0.5 kilngr. magnesia, kalk, enz. Hier kan men ook gomlak bijvoegen en ook caoutchouc en gutta-percha tegelijk aanwenden. Door een kneed toestel worden do be-standdeelen op het innigste met de c.ioutchouc of do guttapercha verbonden cn de daardoor verkregen massa weer uitgewalst, om vervolgens, na hard gemaakt te ziju, tot de bepaalde voorwerpen verarbeid te worden, of ook wel door vormen, aanstonds tot de gewenschte gedaante gebracht Do gereedgemaakte voorwerpen of do gewalste massa worden
49
daarop, om hard te worden, aan hitte blnotgostcld, welker graad en duur afhangt van de afmetingen dor vcorwerpeu. In gewone gevallen is een temperatuur van 125—130 ; Celsius, die 4 uien aanhoudt, de beste.
Eochen heeft eene kunstmatige hoornmassa uitgevonden, die om hare onbrandbaarheid en do grootte der s',ukken beter is dan de natuurlijke. Hij doopt namelijk een floers of gaas van fijn koperdraad in een aftreksel van visehlijm, die alle mazen aanvult en bij verkoeling vast wordt. Het indoopen wordt zoolang herhaald tot de schijf de behoorlijke dikte heeft. Ten laatste bedekt men haar met een doorzichtig vernis (kopal of daromarveniis), om den invloed van het vocht tegen te gaan. De doorzichtigheid der platen overtreft verre die van hoorn. Het ware daarom te wenschen, dat bijv. in alle arsenalen, in stallen, enz. lantarens, met deze massa samengesteld, in plaats van do hoornen lantarens iu gebruik mochten komen.
47. Kunstmatig hertshoorn. Het beste hout voor kunstmatig hertshoorn is ahorn-, peren- of meelboomenhout, vooral jon.^o stammen. De stukken worden, om de vastheid en het beenachtig voorkomen van hertshoorn te behouden, driemaal zoo groot gesneden als zij worden moeten, en nadat zij in den vorm gevijld zijn, wordt de oppervlakte, die hertshoorn zal nabootsen, goed glad geschaafd en het voorwerp godureado 6 a 7 dagen in met water verdunde zeepziedersloog gelegd, welke een tijd lang verwarmd moet worden. Daardoor worden de vezels week en geschikt om de verfstof op te nemen. Vervolgens wordt het voorwerp 5 a G uren in een aarden pot met do verf gekookt. Deze bereidt men uit \ pd. kasselsch bruin, 1 pd. fernambuchout, 6 lood potasch en 4 lood tin-oplossing in 3 kan water met 1 kan azijn vermengd, eveneens in een aarden pot pekookt. Nu worden de stukken in ijzeren vormen ouder eene sterke drukking tot op i der grootte ineengeperst, waarbij de vorm van under en boven tamelijk verwarmd wordt. Eindelijk bedakt men de stukken met vernis, bestaande uit ^ pd. benzoëhars en 4 lood drakenbloed opgelost in alcohol. Het wordt met een penseel in dunne laag aangebracht.
48. Kunstmatige Oost-Indische inkt, volgens Boswell.
*20
Hoomspaacn worden in bijtende kaliioog opgelost, tot deze verzadigd is. De donkerbruine vloeistof wordt uitgedampt en in een ijzeren ketel lot een pap gemaakt. Daarop wordt de massa in het dubbel gewicht aan kokend water opgelost en mot eone aluiuoplossing verbonden, waardoor een zwarte neerslag ontslaat, die, goed gewasseheu, gedroogd en met gomwater aangewreven, een der fraaiste O. I. inkten oplevert. Lukas verkreeg door verbranding van kamfer, onder afsluiting der lucht, insgelijks O. I. inkt. Het verzamelde roet wordt op alcohol getrokken en daarop met lijm of oplossing van arab. gom aangemengd en tot stukjes gevormd.
Tolgens Uehrens wordt uitgegloeid zwartsel, onder bijvoeging van eenige droppels muskustinctuur met cachoutinctuur, tot eene pap aangemengd en tot cene kleiachtige massa uitgedampt. Dan wordt de massa in linnen gewikkeld en eeist tusschen koude, dan tusschen matig verwarmde ijzeren platen zoo sterk mogelijk geplet.
49. Kunstmatig zwart krijt- 100 pd. gezuiverd krijt wordt met een afkooksel van campechehout geverfd, dat bestaat uit 55 pint geconcentreerd afkooksel van campechehout, 3}_pd. kopervitriool, 3J pd. ijzervitriool en 4 pd. oplossing van salpeterzuur ijzeraxyde. liet mengsel wordt onder gestadig roeren aan do lucht blootgesteld en gedroogd. Of: men mengt kleiaarde, krijt en roet in gepaste hoeveelheden ondereen en geeft de massa door gom- of lijmwater den noodigen samenhang.
Yolgens Behrens wordt gewoon licht zwartsel in een sterken linnen zak gedaan en geperst, ten laatste tusschen verhitte ijzeren platen. De geperste massa wordt in pijpjes gesneden, deze in e.eu ijzeren pot met zwartsel gestapeld, bedekt, en uitgegloeid tot er geen damp meer ontwijkt. Na het koud worden schaaft men de pijpjes met een mes af en polijst ze ■net het staal.
50. Kunstmatige leien. Men neemt zwarten leisteen, stampt dien, zeeft hem en wrijft hem met water op een wrijfsteen. Na het drogen wordt hij weer gewreven, met j, zwartsel vermengd en met lijmwater in een pot boven een matig vuur aangemaakt. Deze pap st'ijkt men op dun met puimsteen afgewreven bordpapier en herhaalt dat 3 —4 maal na ieder drogen. Eindelijk slijpt men met puimsteen de onregelmatig-
■21
hedcu weg cn bestrijke eindelijk liet besmeerde met een afkooksel van galappels in water, waardoor het tegen water bestand wordt, daar de lijm ziclx met de looistof verbindt.
51. Bistre (roetwaterkleur) uit roet vervaardigd. Schoor-steenroet wordt gestampt en door eene zijden zeef gezift. Op liet poeder giet men zuiver water en wel herhaalde malen, tot alle oplosbare deelen weggewasschen zijn en wascht dau nog de grovere deelen ter zijde. De tljnste leveren de botste kleurstof. De grovere worden met gom aangewreven, in vormen gebracht en gedroogd. liistre is eene fijne bruine verf in aquarellen gebruikelijk.
52. Zwarte verf voor schoolborden. Men neemt gelijke deelon gestampte puimsteen en menie, wrijft deza op een wrijfsteen met terpentijnolie, goed gekookte lijnolie en eenig barnsteeuvernis good fiju, en voegt er zooveel zwartsel bij, dat de verf voldoende zwart is. Daarmede bestrijkt men de borden, die voorheen met donkere olieverf bestreken zijn 'en laat ze drogen. Er ontstaat dan oene zaehtruwe oppervlakte, waarop het krijt gemakkelijk hóoht.
53. Zwarte verf voor klompen. De zwarte verf, waarmede de fijne fransche klompen bestreken zijn, wordt op du volgende wijze vervaardigd Men laat 50 pint water met 6 pd, campèchehout een uur lang koken, mengt 2 pd. gestampte galappels, 1 pd. sumak en 2 pd. ijzervitriool er bij en laat het mengsel verkoken tot op 40 pint. In deze verfstof worden de klompen gedoopt en na hot drogen mot een soort van vernis bestreken, dat men bereidt door een handvol lijnzaad in 2 pond regenwater te laten koken en er een half pd. gele was en 3 pond potasch bij te voegen.
54. Fransoh glimmend smeer. 2 lood geschraapte zoop, een lood stijfselmeel, een lood ijzervitriool, 1 lood gestampte galappels worden met 2 pint water gekookt en bij het afkooksel wordt 3 lood gebrand ivoor en G lood stroop gevoegd. Dit schoensmeer munt uit door glans en doet liet leer niet aan.
55. Engelsch schoensmeer. 4 pd. dan bier wordt met 4 lood beenzwart cn wat suiker gekookt; ouder het koken wordt er 1 lood olie bijgegoten en alles onder gestadig roeren tot op 14 plt;] verkookt. Of: 4 lood beenzwart eu 3 lood bruine
suiker -worden met 1 lood olie geroerd ea met 1 pd. dun
bier vermengd.
Om hard sclioensmoer te verkrijgen wordt twee pint welwater met 6 ld. gele was en l.V ld. potascli gekookt. Bij do verkregen wasmelk voegt men 1 ld. arab. gom, 1 ld. suiker( 1 ld. varkenvet, i ld. boomolie en da noodige hoeveelheid zwartsel. Verdroogt deze, dan wordt zij met water aangemengd.
55 Schoensmaer uit aardappelen van Ue Buigne. 10 dln. kleine gehakte aarJappels kookt men met 1 dl. geconcentreerd zwavelzuur zoo lang tot er eene glimine'id zwarte massa uit ontstaat; dan mengt men er 4 dln. beenzwart en eene genoegzame hoeveelheid vischtraun onder, ki:.eedt het goed dooreen en geeft aan do stukken den gewensehten vorm.
57. Gutta-percha-schoensmeer. 3 a 4 pond zwartsel en ' i pd. gebraad ivoor worden mot 10 a 12 pond stroop in een
ketel gedaan en omgeroerd tot cenc gelijkvormige massa. D.m worden 15 ld. gutta-percha, eenigszins stuk gesneden in een kleinen kotel zoo lang boven een kolenvuur verhit, totdat de gutta-percha vloeibaar is, waarop allengs onder gestadig roeren 25 lood boomolie en 5 lood stearine er bijgevoegd worden. Uoze oplossing wordt nog warm, ouder het omroeren van het bovengenoemde mengsel met kool en stroop vermengd, en nadat ook thans het mengsel gelijk geworden js, wordt er eene oplossing van 21 lood senegalgotn in 2 pd. water opgelost., bijgevoegd. Voor don geur kan men er 1 lood rozemarijn- of lavendelolie inmengen. Dit smeer werkt spoedig en onderscheidt zich van de meeste soorten daardoor, dat zij geen zuren bevat pn daardoor niet aan het leder schaden kan. Eerder maakt zij het leer week.
58. Verschillende recspten voor schoensmeer. 1) Volgens Pollack worden 10 pd. gemalen beenzwart, 4| pd. vitrioololie cn 25 pd. water in een ketel ouder omroeren tot kookhitte gebracht on dan in een andoren ketel gegoten. Hetquot; bezinksel wordt nog meerdere malen met 25 pd. water afgespoeld, dan op een doek gedroogd en eindelijk goéd dooreengewreven met Ü pd. stroop en U- pd. zuiver madervet, waarop het smeer gereed is.
2) 16 dln. beenzwart mengt men met 8 dln. stroop, giet er 4 dln. engelsch zwavelzuur op en werkt alles door-
28
ceti Als hot soliuimen gadaan is, mengt men or 2 din traan bij on vurdunt het met eeue oplossing van I dl. ijuei-vitriool in 48 din. water.
3) -10 d!n. beenzwart, 15 din stroop, 10 din. eng. zwavelzuur, 10 din. oplossing van arab. gom (1:3), 5 dlu. raapolie, 10 dir.. water en 1G din. alizaiMiinkt.
4) 8 pd- groene ijzervitriool, 70 pd. stroop, 5 pd. olie, 40 pd. ivoorzwart, 12 pd. zwavelzuur. De ijzervitriool wordt in 4 pint water en 3 pint inkt opgelost.
Daarbij voege men de stroop en do olie, roere alles zoo lang om tot er geen oo;-jjs meer op drijven, waarna men list ivoorzwart er ondjr mengt en ein.leiij't liet zwavelzuur in eeu d'inneu straal en onder gestadig roeren er in giet.
5} (J pd. ivoorzwart, G pd. knollenstroop, Ij pd. traan, 3 pintjes w.iter, 1.[ pd. zwavelzuur, IJ pd. lavendelolie worden gelijktij lig vermengd.
C) G ld. ivoorzwart, 5 ld. frankforter zwart, 2 ld. ijzervitriool, 1 ld. boomolie, 1 ld. zwavelr.iur, 1 ld. zoutzuur, 3 ld. honig, 2 ld. potascli en IJ pint bier worden vermengd.
7) J pd. gele was, 2 pd. gewone zeep worden in 4 pint water door koken opgelost en nut zooveel zwartsel vermengd als noodig is.
53. Parljscha gliiTi:Ti3nde lak voor laarzen en schoenen
wordt volgjna Diquot;. Winttrfeld aldus befoid: 2 ld. gestampte galappels, 1 ld gemalen campèuhehout worden met 3 pint wijn uur lang gekookt, doorgozift en bij het kooksel 1 ld. ijzervitriool en 1 drachma kopjrviti-iool gevoegd. X i liet bezinken wjrdt het heldere er afgegoteil en onder verwarming 9 ld. arab. gompaeder er in opgelost. Dj oplossing wordt met G ld. stroop en 1 p nt spiritus vermeerderd en do thans gereede lak in gesloten üjsscheii bewaard.
60. Cemsnt. Volgens prof. Spence te Manchestor wordt -een uitmuntend cement uit de gaskalk eu doa afval der fa-brikatie van zwavelzure kleiaarde bereid. 13cide worden gestampt en in verhouding als 2:1 goed vermengd, dan mot eene oplossing van zinkvitriool (1 dl zinkvitriool, en 4V dl. water) aangemengd en nut do huid tot tegels gevormd, die men droogt eu iu een kalkoven bij matige hitte brandt» Dan
24
slaat meu ze in stukkeu, dis men iu goed slnitende tonnen bewaart en tot het gebruik fijn maakt.
61. Scott's patent cement verkrijgt men, ■wanneer meu op kalk, die roodgloeiend gebrand is, den damp van brandende zwarel laat werken. Deze moet vooral geschikt zijn tot bepleistering van huizen. Do pleister, die eene leorkleur heeft, moet op de vooraf natgemaakte muren aangebracht -worden.
62. Onderzoek van Portland-cement. Men vermengt het te oudorzouken cement met zooveel water,, dat daaruit bolletjes van c». 1 duim kunnen gemaakt worden. Deze bolletjes worden uur aan de lucht blootgesteld en daarna de helft in water gelegd. Na 24 uur moeten dan zoowel de bolletjes, die aan de lucht blootgesteld zijn gebleven, als die welke men in 't water heeft gelogd, zoo hard geworden zijn, dat men met den nagel van deu daim niet licht daarin kau drukken.
63. Cement vaster te maken. 100 dln. cement, 200 dlu. zand en 5 din. van eou mengsel van gebrande gips en gegloeide borax, beuevens do bcnoodigde hoeveelheid water. Dit mengsel vervaardigt men door 1 dl. borax door verhitting to drogen en niet 54 deelen gebrande en gezifte gips te vermengen. Het cement erlangt daardoor snel eonc buitengewone duurzaamheid en vastheid.
64. Onderscheid tusschen Portland- en Romeinsch-cement. ïusschen gemeen en romeinsch-cement is geen onderscheid. De uitvinder, de engelschman 1'arkes, noemde „romeinsch-comeot,quot; wat hij verkreeg door branden van natuurlijken mergelsteen, zooals die vooral voorkomt aan de mond van den Theems, nabij hot eiland Sheppi (daarnaar Sheppi-Stone genoemd). Op verschillende andore plaatsen (bijv. in het koninkrijk Hanuover, o. a. aan den Piesberg bij Osuabrück, te Roher, niet ver van Pyrmont) komen ook steenen voor, geschikt voor romcinsche cement. — Portland-cement daarentegen, door den engelschman Asydin uitgevonden,- is eeue kunstmatige vermenging van krijt en klei, die sterk gebrand en dan gemalen wordt. Daar alzoo bij de gewone cement hot ruwe materiaal in een natuurlijk voorkomenden mergelsteen (eene verbinding van klei met koolzure kalk) bestaat, wordt het Portland-oemcnt uit eon kunstig verkregen mengsel
25
vervaardigd. Uiterlijk oudorseheid is niet altijd te bospeurcm. Wel bezit liet Portland-cemeut meestal eeu lichtgrauwe, ro-meiusche cement (ul. de eugolsclie) eeue donkerbruiüo kleur; maar deze kleur, die van ijzerdeelen voortkomt, is geen zeker keumerk. Zoo komen er ook lichte soorten van roraeinsche cement, zooals de Piesberger, voor.
65. Cement langs den natten weg. Kiezolzure kali en natron latefi talrijke en gewichtige aanwendingen toe. Brengt men krijt met eene oplossing van deze in aanraking, daü worden de zuren tusschen de beide zouten ten deele verwisseld; een deel van het krijt verandert in kiezelzure kalk eu een groot deel kali in koolzure kali. Nadat gestampt krijt op deze wijze gedeeltelijk in kiezelzure kalk veranderd is, wordt de massa langzamerhand zoo hard als hat bjste cement. Zoodoende verkrijgt men een kunstmatigeu steen, die, als de massa vloeibaar genoeg eu met eene voldoende hoeveelheid kiezelzure alkali bereid is, de eigenschap bezit, sterk aan de lichamen, waarop hij aangebracht wordt, te kleven. Men kan dus met kiezelzure kali of natron stoffen vervaardigen die aan cement gelijk zijn, zonder dat men kalksteen brandt.
66. Mortel uit steenkolenasch. 1 deel gebluschte kalk met 2 a 3 din. steenkolenasch vermengd, levert een mortel op, die naar welgevallen op hout, steen, droge leemvloeren eu
•^metselkalk kan aangebracht worden. Door herhaald gladmaken wordt zij marmerachtig, droogt in 4 a 8 dagen, is lucht- en waterdicht en tegen vorst bestand. Meu moet de massa slechts J—-j duim dik aanbrengen.
67. Slakken uit hoogovens als waterdicht cement. Eisner heeft eene eenvoudige methode gevonden, om die hoogoven-slakken te gebruiken, die in verbinding mot gebrande kalk een goede waterdichte mortel opleveren. Men behoeft ze namelijk, nadat ze fijngestampt zijn, slechts in een glas met wat zoutzuur te begieten. Verstijft de vloeistof na korten tijd tot eene doorzichtige geleiachtige massa, dan zijn de slakkeu vooral geschikt, om te dienen tot vervaardiging van waterdichte mortel.
68. Natte muren droog te maken. Als de vochtigheid uit vloeibare zouton ontstaat; bijv. uls or zoutzure bitteraarde of
26
zoutzure kalk inhoudend keukenzout in hot zand aanwezig is, waarmeda dj mortel b.jruul word, behoeft men volgons Dr. Murray do mui'en sleehts met eeno sterke oplossing van aluin te wasschen. Daardoor wordt hst vloeihare zout in ef-floresceerend veranderd en dj vochtigheid der muren houdt op. Alen kan ook van te voren aluin onder de kalk mengen. Silvester maakt, om do muren droog te houden, de b.iksteeuen waterdicht, door die te overdekken met eeno oplossing vau do volgende zelfstandigheden: ID lood zeep in 8 pd. water. Deze wordt met een kwast over den steen gestreken, zonder schuimcn, Iaat dezen 21 uren drogen en bereidt dan eene oplossing van 12 lood aluin in 32 pd water en brengt deze bij droog, warm . weer insgelijks op de baksteeneu aan. Zulke steeueu ziju bestand tegen 1 mg aanhoudenden regen.
69. Zoutultsla'] tter tele's. Tegels, welke in bruinkolen of steeakolenvuur gebrand zij:i, vertoonen dikwijls een zout-uitslag, dat grootendeels uit zwivulzure b'tteraarde met go-lingo sporen van kalk, natron, ijaeroxyde en kleiaarde, met zwavelzuur verbonden, bestaat. Daar de vorming van deze zwavelzure zouten zich slechts uit het zwavelgehalte dei-kolen laat verklaren, dat bij het verbranden zwavelig zuur vormt, hetwelk bij het bekoelen onder den invloed van vocht en dampkringslucht in zwavelzuur overgaat, dat zich alsdan met de genoemde bases van de klei verbindt, kan men het best het volgende middel daartegen aanwenden: li ij het einde van het branden, kort voor hot dichtmotselen var. den oven, brengt men een doelmatig houtvuur aan, opdat door de ver-brandingsproducten het zwavelig zn ir vau het kolenvuur uit den oven en de steenon worde verwij lerd.
70. Vuurvaste klei. Yele kkisoorten, die bij hooge temperatuur smelten, worden vuurvast, zooJra men daaruit de bestanddeelen verwijdert, die hare vloeiblarluid bevorderen. Aldus de kalk-, mxgaesia- en ijzerverbindingen. Om dit doel te bereiken, weekt men de klei eenige uren in water, dat met 5 zoutzuur vermengd is. Als het zuur tijd gehad heeft zijn invloed op de klei uit to oefenen, verhit men dien tot 10CP C. en laat haar na kort drogen uitdru'pen. Vervolgens wordt de klei met water gespoeld eu goiroogJ. Gaflard heeft
27
uit zulke klei steenen vervaardigd, -waarin staafijzer kon gesmolten worden, z.ndor dat zij weck worden.
71. Poreuse klei. Tolliauson laat een vluchtige stof (nota bene kwikzilveroxyde en arsenikzuur!) met evenveel gewicht aan klei mengen en dan zooals gewoonlijk branden. Terwijl de vluchtige dampen door du hitte vervliegen, blijft het vaatwerk poreus en is goschikt ora. te filtreerén. Maar verkieslijker is het in plaats van deze vergiftige stof koolpoeder en hars aan te wenden, waardoor voortreffelijke resultaten verkregen worden.
72. Kunstmatige steenmassa volgons Dumesnil. Men mengt 1000 gram gips met 10 gram hydraulische kalk, 5 gram vloeibare lijm en 500 gi-ani koul water en giet de gelijke massa in losse houtvormsu, die inwendig met groene zeep zijn bestreken. Na 29—22 rainaten neemt men de vormen weg eu laat de steenen 14 dagen lang in dc lucht drogen. Óf verkort dien tijd door kunstmatige warmte. quot;V^il men ge-kleui'do steenen, dan mengt men eenige verfstof ouder do massa. Deze steenen zijn tot allerlei bouwwerken geschikt, zooals bruggen, waterleidingen, woonhuizen, enz. Zij bezitten dezelfde vastheid en klank als natuurlijke steenen, maar hebben dit voor dat zij droge muren vormen.
Volgens Eansome mengt men 10 liter zand, 1 liter gestampte vuursteen, 1 liter kleipoeder en 1 liter natron-waterglasoplossing van 1.6 soortelijk gewicht, doet het in gips-vormen, die met olie bestreken en met glaspoeder bestrooid zijn, droogt het en brandt het bij helder roeden gloed. De zoo vervaardigde steenen weerstaan zelfs de werking der zuren.
73. Kunstmatige bouwsteenen. 1Q0 pd. poeder van hydraulische kalk roert men met water tot eene pap en voegt er 350 pd. kiezel en 50 pd. stcenkolcnasch of uitgeloogde hout-asch bij, mengt de massa goed eu doet er nog zooveel water bij, dat het geheele gewicht 400 pd. bedraagt. Dan giet men de massa in vormen vau denuenplanken, waariu zij geheel hard wordt.
74. Kunstmatige duifsteenen. 125 pd. poeder van hydrau. liseho kalk worden met eeno voldoende hoeveelheid water tot pap geroerd; vervolgens doet men 250 pd. zg. lichte aarde (gemalen mossel- pf oesterschelpen, enz.), 150 pd. turfasch
28
en zooveel water er bij, dat. liet gelieele gewicht 500 pd. bedraagt. Men giet de massa in vormen en laat de steenen onder een open afdak geheel uitdrogen.
75- Cement van Lowitz. 34 dln. colophouium worden gesmolten en met 35 dln. krijt en 1 dl. terpentijnolie onder gestadig roeren vermengd. Dan wordt de massa op blikken platen gedroogd en verkoeld. Bij het gebruik van dit cement wordt 10 pd. in een ketel gesmolten en 120 pd. zuiver droog zand en 5 pint koolteer er bijgevoegd.
76. Hars-cement. 100 pd. colophouium wordt met l pd. lijnolie samengesmolten; de gesmolten massa wordt geroerd met 200 pd. gezuiverd krijt en de massa tot koeken gegoten. Bij het gebruik smelt men in een ijzeren ketel 100 pd., voegt er £ pond fijngehakte draden van oul breisel of touw aan toe en 6 a 800 pd. droog zand, roert alles goed om en verhit het nog 2 uren lang, waarop de zoo verkregen massa voor delen, regenwaterbakken, trottoirs enz. kan worden gebruikt.
77. Kunstmatig asphalt of Terra-Siena. 150 pd. steenkool-pik, 50 pd. steenkolenteer worden te zamen gesmolten en daarbij 400 pd. gezuiverd krijt gevoegd. Deze massa wordt bij het gebruik met zooveel kleine kiezelsteentjes vermengd, dat zij nog te gieten is. In ruimten, waar vorst en warmte minder invloed hebben, vervangt deze volkomen de natuurlijke asphalt.
78. Mastik-cement. Ouder dezen naam gebruikt men bij den vestingbouw met vrucht een mengsel van 40 dln. colo-phonium, 80 dln. gezuiverd krijt en 100 dln. gezift zand.
79. Zeiodeliet, volgens Simon. Men smelt zwavel en glaspoeder ondereen en giet.de massa in vormen. Deze stof is geschikt voor zulke toestellen, vijvers, als anderszins, die met zuren in aanraking komen; door middel van een warm ijzer laten zich de detlcn gemakkelijk met elkaar verbinden.
80. Poreuse steenen waterdicht te maken. Men verhit steenkolenteer tot 160° 1gt;. en legt de even sterk verwarmde zandsteeuen in deze vloeistof en laat ze 8 uren daarin liggen. Muursteenen en dakpannen behoeven slechts tot 90° verwarmd te worden en ook de teer behoeft niet warmer te zijn. Zulke steenen zijn ook tegen zuren bestand.
81. Om poreuse en weeke kalksteenen hard te maken-
20
Wanneer men door middel eener oplossing van kiezelzure kali of natron krijt als taai deeg te zamen kneedt, dan neemt het ook kiezelaarde op en wordt daardoor zwaarder. Het Terkrijgt dan een glad uitzicht, een vaste consistentie en, naar gelang het meer of minder ijzerdeelen bevat, een gele kleur. De hardheid, neemt mettertijd in de lucht foe; maar slechts als de steen poreus genoeg is, dringt zij tot het midden door. Krijt, uit compacte moleculen bestaande, wordt slechts aan de oppervlakte zeer hard, omdat de lucht er niet in doordringen kan. Verwijdert men de bovenste vlakte, dan vormt zich een nieuwe harde oppen-lakte, die silicaat bevat. Voor deze langzame verharding is eene min of meer vochtige lucht dienstig. Aldus toebereid krijt kan gevoegelijk voor beeldhouwwerk etc. gebruikt worden. Hot is zelfs voor steendruk geschikt, als men dicht en effen krijt kiest. Door bestrijken met eene oplossing van kiezelzure kali kan men verder monumenten voor verder verzwoeren bewaren. Aan de oppervlakte van het met koolzure natron bereide krijt, ontstaat een uitslag van koolzure natron; maar dat schaadt den steeu volstrekt niet. Dezelfde gevolgen verkrijgt men, als meu koolzuur baryt, strontiaan, koolzure bitteraarde, loodwit en dergelijke met kiezelzure alkali bewerkt.
82. Gebruik van kalk tot vervaardiging van fraai cement. Eiwit en kalk geven, zooals bekend is, fraai lijmcement; maar het bezwaar, dat deze massa spoedig hard wordt, belet om deze stof tot velerlei doeleinden aan te wenden, waarom het doelmatig is, in plaats van eiwit, kaasstof of zoogenaamd stremsel te gebruiken. Dit verkrijgt men door dit uit zure melk afgescheiden stremsel met water af te spoelen en zoo te drogen, dat het zich in een koffiemolen laat malen en daarop nogmaals te drogen. Op die wijze blijft er van 100 lood stremsel 30 lood over, waarvan men 4.1- ld. met J ld. poeder van goed gebrande kalk te zamen wrijft en in een goed gesloten glas bewaart. Om de hechtheid te vermeerderen kan men er nog eenige greinen kamfer bijvoegen. Moet men met deze massa lijmen, dan wordt ze met water aangemengd. Daar 'zij niet snel droogt, is zij gemakkelijk in het gebruik; is zij echter eenmaal verhard, dan is zij zelfs togen stoom bestand. Voegt men er nog wat gezift glaspoeder bij, dan
30
wordt zij nog beter. Ook kan men haar vermengen met cene oplossing van 20 pd. lijm in 45 pd. water met 1 pd. kalk-hydraat, om een lijm te verkiijgen, die zeer gescliikt is om mineralen te lijmen en die niet in water oplost. Ook met vetstoffen, namelijk met traan, verbindt zicli de kalk zeer vast en verhardt dan onder water. Zulk eene traankalkyer-binding verkrijgt men gemakkelijk, door de kalk zoolang in het water te leggen, tot men warmte bespeurt, en dien dan daarbuiten tot slof te doen vallen. Deze uiteengevallen kalk wordt gezift en met viscbtraan tot eene pap gewreven. lu Spanje gebruikt men dit lot scheepsbedekking, die zeer goed tegen water bestand is, en zich vast aan het hout hecht, en de wormen tegenhoudt. Lijnolie duurt nog langer dan traan, op dezelfde wijze aangewend. Glazen retorten kan men op deze wijze zeer goed aaneenlijmen, als zij onder den arbeid gesprongen zijn. Omdat de retorten warm zijn, kan men hier geen waterhoudende lijm gebruiken.
83. Cementlijm voor glazen toestellen. 2 dln. gezuiverd krijt, 1 dl meel, \ dl. zout worden met water tot een stijf deeg gekneed en op reepen papier gestreken.
84. Cementlijm voer distilieertoestellen. Gelijke deelen zwartsel en zaagsel worden met water tot deeg gekneed en vast in alle voegen van hot toestel gedrukt. Het sluit alle dampen volkomen af.
85. Lijm voor glas en porcelein. 20 dln. poeder van arabi-sche gom en 80 dln. gebrande gips worden goed vermengd en droog verzameld, li ij het gebruik kneedt men zooveel als men noodig heeft met water tot een dikke pap, en legt dien over de randen, drukt deze sterk aaneen en laat het glas of porcelein gedurende 12 a 14 uren bij gemiddelde temperatuur stil liggen, waarop men de uitgedrukte lijm wegsehrapt. Moet men gekleurde voorwerpen lijmen dan kan men chroomoxyde, ijzcroxyde, ultramarijn enz. onder de massa mengen. Men merke op, dat deze aldus gelijmde voorwerpen niet tegen hitte of vocht bestand zijn. Of:
Oude, magere kaas, waarvan de korst is afgeschaafd, wordt zoolang met warm water gekneed, tot men een taaie, terpen-tijnachtige massa verkrijgt. Met deze massa vermengt men in een mortier zooveel tot poeder gevallen kalk, dat er een
31
■weeke; smijrli^o massa onfstaat. Dc kaas neemt hoogstens ^
van zijn gewicht aan kalk op. Men moot flit mengsel spoedig gefaruiken, wan! het verhardt spoedig cn wordt zeer stevig. Of:
i dl. gezuiverd poeder van vloeispaaih cn deel zeer fijn glaspocd'n- wordt met eene oplofsing van iialronwaterglas van 30quot; üaunié tot eene stijve massa gemengd. Deze wordt snel en dun op do le lijmen vlakten gestreken en de deelen aaneen geperst. 2\Ta eenigo dagen zijn de stukken sterk aan elkaar bevestigd. Of:
1 drachma vischlijm wordt in i ld. spiritus cn 1 lood water opgelost. Gelijktijdig lost men ' drachma mastik in 3 drachmen sterken spiritus op. Do oplossingen worden bijeenge-gotcn en vermengd met J dr. gomammoniak. Do daarmede gelijmde voorwerpen mogen eerst na een paar dagen gebruikt worden. Ala de lijm zorgvuldig bereid is, verkrijgt zij ceno stevigheid, die zelfs door kokend water niet vermindert.
86. Cementlijm voor hcut en tegels. 4 dln. poeder van houtskool cn 1 dl. gebluschto kalk worden met steenkolenteer vermengd en de lijm warm gebruikt.
87. Steenlijm. (Jewono vischlijm wordt onder verwarming in zooveel water opgelost., dat men ceno oplossing verkrijgt ter dikte van honig. Hierin wordt, nog warm, zooveel kalk-poeder gedaan, tot de ^assa behoorlijk dik geworden is. De te lijmen voorwerpen worden voor het lijmen zacht verwarmd en dc warme lijm aangewend. Do uitgevloeide moet met natte doeken verwijderd worden.
88. Cement voor sieenen troggen en derg. Mcu verhit 1 pd. lijuolicvernis op een licht kolenvuur, cn roert er een goed mengsel van kwartszaud en gozii'i poeder van loodschuitu door, waarna men de verkregen pap nog warm in do voegen strijkt. Deze wordt dan zeer hard ca stevig, maar zij moet steeds versch bereid worden.
89. Uzercemant, om slechtc plekken in gegoten ijzer, barsten in ketels, pijpen, enz. aan tc vullen, bestaat uit 1 doel bloem van zwavel, '2 dln fijngswreven salmiak en 16 dln. ijzervijlsel. Men kneedt dezo bestanddeelen met zeer' weinig water tot een dikke pap, valt er de openingen mede en laat het cement ccn paar dagen doorrosstsn.
90. Oüeoement voor waterleidingen: 'Jl dln. poeder van-
8-2
geblusclite kalk, 9 din. gestampte tegels, 5 dln. glaspoeder, 6 dln. gekookte lijnolie worden op een steen met 2 dln. lijnolie een dag lang gewreven. Dit cement wordt reeds na 2 a 3 dagen hard. Voor steonvoegen: 22 dln. kalkpoeder, 10 dln. tegelmeel, 1 dl. glaspoedcr, 8 dln. lijnolie. Of; 20 dln. kalkpoeder, 10 dln. tegelmeel, 1 dl. glaspoeder, 8 dln. lijnolie, 2 dln. hamerslag. De voegen moeten met olie bestreken worden, en het cement met een spatel er in gedrukt. Voor steenvoegen onder water: 3 dln. fijue klei, 2 dln. gezifte asch, d dl. fijn zand, 3 dln. teer of lijnolie met water tot deeg gemaakt. Tusschen koper en zandsteen: 7 dln. loodwit, 6 dln. zilverschuim, 6 dlu. bolusaarde, 4 dln. gestampt glas, 4 dln. vernis.
91 Cement voor barnsteen. De te verbinden vlakten worden met bijtende kaliloog bevochtigd en verwarmd aan elkaar gedrukt De verbinding geschiedt zoo volkomen, dat men niet eens een spoor der vereeniging kan waarnemen. Ook beveelt men gelijke deelen mastikpoeder en lijnolie aan, bij zachte warmte samengesmolten en de daardoor ontstaande halfvloeibare massa als cement te gebruiken.
92. Lijm voor spiritushouders. 20 pd. gebrande en gemalen gips worden met li lood menie en 3 pd. loodwit vermengd, daar J ld. salpeterzuur bijgevoegd en het wit van -40 eieren met zooveel melk vermengd, als noodig is, om het tot een niet al te dik deeg te kneden. Ka zorgvuldige vermenging worden de te lijmen deelen door middel van een ijveren spatel met deze lijm bestreken en aaneengedrukt.
93. Cementlijm tot hermetische sluiting. 6 dln. graphiet, 37 dln. gezuiverd krijt, 9 dln. zwavelzure bariet worden met 3 dln. goed gekookte lijnolie innig verbonden en tot kookhitte gebracht. De daardoor ontstane massa is tot het sluiten der voegen bij stoomketels, gaspijpen enz. beter dan eenige andere geschikt.
94. Doorschijnende glaslijm. Men lost 15 grein caoutchouc in 4 ld. chloroform op, voegt bij de oplossing 2| lood mastik en laat het geheel acht dagen (zonder warmte) staan.
95- Cement om hout aan andere stoffen (metaal, glas, steen, enz.) te verbinden. Volgens Dr. Eisner wordt lijtn met kokend water ter dikte van schrijnwerkerslijm verbonden
:{3
en daarop onder roeren zooveel gezifte asch er bij gevoegd, dat daardoor eene vernisachtige massa ontstaat. Hiermede •worden de oppervlakten bestreken en aaneengedrukt. Na het koud worden zijn zij zoo vast verbonden, dat men ze sleclits met de grootste moeite vaneen kan scheiden. Meestal ontstaat dan een nieuwe breuk en blijft de lijm onveranderd. Slijp-steenen met die massa op houten tafels gelijmd, blijven daaraan na jaren lang gebruik verbonden, insgelijks glaswrijvers voor emailkleuren, -waarbij hot stuk glas met het handvat op bovenstaande wijze verbonden is, enz.
96. Cement voor waterleidingsbuizen. Men smelt colopho-nium, wierook en saudrak van ieder 1 ld. te zamen, voegt er, nadat de massa vloeibaar geworden is, 1 ld. fijngesneden katoen onder gestadig roeren bij, en nadat de massa koud geworden is, wordt ze tot poeder gewreven en met 1 ld. gebrande en tot poeder gevallen kalk behoorlijk gemengd. Eindelijk wordt er zooveel kokende papaverolie bijgevoegd, tot de massa op dikke terpentijn gelijkt.
97. Lijm om metaal op glas en porselein te bevestigen. Volgens Herberger neme men 2 ld. lijm in een dikke oplossing, daarop worde er 1 lood lijnolievernis of | lood venetiaansche terpentijn bijgevoegd en het geheel tot aan de vermenging op kookhitte gebracht. Het samengelijmde moet 48—60 uur lang voor het gebruik samengebonden blijven.
98. Metaallijm volgens Serbat. 100 dln. zinkoxyde en 100 dln. zwavelzure loodoxyde wordeu met 36 dln. lijnolie of andere droge olie aangewreven en de massa daarop met een mengsel van 100 dln. bruinsteen en 100 dln. ijzeroxyde samengekneed tot de massa een dik deeg vormt. Dit deeg brengt men in een mortier en stampt het omstreeks 12 uur lang, terijl men naar gelang het deeg door het stampen weeker wordt, er het overgeblevene van den bruinsteen en het ijzeroxyde bijvoegt. Dat het cement goed is, ziet men hieraan dat de lijm zich tusschen de vingsrs laat rollen zonder te breken. Zoo de massa te hard of te week zijn, dan moet er nog lijnolie of iets van het laatste mengsel doorheen. Deze lijm kan met voordeel in plaats van menie- of loodwitcement, alsook voor ijzercement gebruikt worden.
Men verkrijgt ook een goede lijm als men bij de bereiding
3
34
de ijzerox'yde en de zwavelzure loodoxyde door eene voldoende hoeveelheid zinkoxyde vervangt. Men kan ook den bruinsteen vooraf met fijne aardachtige of glasachtige massa's, bijvoorbeeld poeder van ijzerslakken vermengen, maar voor 50 0/o moet dit mengsel toch uit bruinsteen bestaan. Hoe meer bruinsteen er in is, hoe meer de lijm geneigd is, in de warmte hard te worden. Men kan zelf bruinsteen alleen met olie gebruiken, maar dan moet do lijm door meer bijvoeging van olie vloeibaar gemaakt worden, omdat zij anders te spoedig droogt, brokkelig wordt en moeilijk te gebruiken is.
99, Cement dat tegen zuren bestand is. De beste lijm voor zwavelzuur, zoutzuur, enz. bereidt men volgens Oenicko op de volgende wijze: Men lost 1 dl. caoutchouc in 2 dln. heete lijnolie op en werkt er zooveel (minstens 3 dln.) witte bolusaarde onder, dat men een pleisterachtige massa verkrijgt. Deze lijm is A'oortreffelijk, wordt door salpeterzuur weinig, door zoutzuur in het geheel niet aangedaan en weekt in de warmte slechts weinig, zonder daarom vloeibaar te worden. Men kan haar jaren lang bewaren, zonder dat zij meer dan aan de oppervlakte uitdroogt. Eij de bereiding van kiezel-fluoorwaterstofzuren is zij echter niet te gebruiken; de beste lijm tegen de laatste is lijnmeel met water tot deeg gekneed.
100 Caoutchouclijm tot sluiting van glazen, enz. verkrijgt men door caoutchouc voorzichlig te ver-warmen tot omstreeks 40°. Onder de witte massa mengt men dan poeder van ge-bluschte kalk; neemt men op twee gewichtsdeelen caoutchouc 1 deel kalk, dan bekomt men een weeke lijm. Bij gelijke deelen laat zich de lijm nog kneden, maar zij is taaier, welke eigenschap zij jaren lang behoudt. Men kan daarmede glazen platen op glazen met breede randen luchtdicht aaneenlijmen. Moet de caoutchouc aan de oppervlakte opdrogen, dan neemt men op 2 dln. caoutchouc 1 dl. kalk en 1 dl. menie.
101. Lijm, om messen aan hechten te bevestigen. 1 dl. tegelmeel, 2 dln. gestampte colophonium worden gemengd en het hecht daarmede gevuld, en daarop de verwarmde steel er in gestoken. Of; l pd. colophonium en 8 lood zwavel worden samengesmolten eu met ijzervijlsel en zand of tegel-meel vermengd.
|02, Lijm, die tegen water en vuur bestand is. Men ver-
menge ^ pint melk en evenveel -wijnazijn , zoodat gene aeliift, sclioidt het geschifte af en voegt or geklopt wit van 4 a 5 eieren bij. Na volkomen vermenging voegt men er gezifte ongebluschte kalk bij en maakt het geheel tot eeno lijmerige pap. Wordt deze aangewend en goed gedroogd, dan is zij tegen water en vuur bestand
103. Diamantlijm bestaat volgens Dr. Hager uit 1G dln. lijaolievernis, 16 dln. loodschuim, 16 dln. gezuiverd krijt en 50 dln. bereide graphiet. Deze lijm droogt langzaam en hecht zeer vast aan metalen. Men voege het lijnolievernis er bij als de andere zelfstandigheden goed vermengd zijn.
104. Om albast te zuiveren. Men gebruikt zuiver -water en zeep met een zacht borsteltje of een spons en spoelt het daarna met zuiver water af. Of men wrijft do voorwerpen voorzichtig met schaafstroo af en slijpt ze dan met veneti-aansche zeep en uiterst fijngestampt krijt, dat men met water gemengd heeft, totdat zij schoon en blinkend geworden zijn.
105. Om albast te polijsten. Gewreven amaril, met kalk-water aangemaakt, gebruikt men om het af te slijpen en vervolgens witte bombazijn en zwavel om te polijsten.
106. Kleuren van ivoor. Rood: Men doope liet in verdund sterkwater en legge het dan in karmijnvloeistof. Of men koko het in 1 gallon water met 1 pd. braziliehout, voege er dan 4 pd. aluin bij en koke nogmaals.
Zwart: Men doope het ivoor in eene oplossing van salpeterzuur zilver en stelle het aan 't licht bloot; of men koke liet eerst met galappels en provencehout en dan in ijzervloeistof.
Groen: Men doope liet ivoor in eene oplossing van kopergroen en azijn.
Purperrood: Men koke het ivoor in een aftreksel van provencehout, voege dan bij ieder 4^ deel van het aftreksel 1 ons aluin en koke nogmaals.
Geel: Men. logge het ivoor in eene verzadigde oplossing van operment en ammoniak.
Blauw: Men doope het ivoor in eene oplossing van sal tartan en zwavelzure indigo.
De „Deutsche Industriczeitungquot; zegt hierover: In de Nürn-berger speelgoedfabrieken worden de van ivoor en been ver-
vaardigde produklen, vooral schaakfiguren met cochenille scharlaken- en hoogrood gekleurd, terwijl men gewone hotten-waren met Fernambucohout verft. Voor het verven en weeken in sterkwater worden de gedraaide en geslepen voorwerpen in een voorbereidingsbad uit matig verdund salpeterzuur of uit zuiveren kokenden azijn bestaande, gelegd en komen dan eerst in het weekbad. Als bijtmiddel dient eene zwavelzure oplossing van tin, die beter is dan tinzout, omdat zij de kleuren meer glans verleent. Deze oplossing -wordt bereid door 4 lood fijne tinkorrels met (J lood zuiver zoutzuur te begieten, en er na eenigen tijd 3 lood zwavelzuur bij te voegen. Na het oplossen van het tin giet men de heldere vloeistof af en verdunt haar nog met 25 lood water. Om nu de bovengenoemde voorwerpen scharlakenrood te verven ■worden zij eerst in eene oplossing van wouw geel geverfd en dan rood in eene oplossing van karmijn. Om de laatste op te lossen neemt men een weinig karmijn op 8 lood geest van salmiak, verdunt de oplossing met 24 lood water en brengt de gele voorwerpen zoolang in het verwarmde karmijubad tot zij gekleurd zijn. Als men hoogrood verft vervalt het geel verven. Om ze geel te verven brengt men de voorwerpen, na die vooraf in eene zwavelzure tinoplossing of in eene oplossing van aluin te hebben gebracht, in een heet afkooksel van wouw, of men brengt ze in eene oplossing van loodsuiker en behandelt ze daar met eene geconcentreerde oplossing van chroomzure kali. Voor blauw gebruikt men verdund zoutzuur en kleurt ze met eene sterke oplossing van indigokarmijn. Zwart verkrijgt men door voor het weeken heete, scherpe azijn te gebruiken, waarin eenig aluin en eenige kruidnagels gedaan zijn, en ze dan in een afkooksel van provencehout te kleuren.
107. Geel geworden ivoor wit te maken. Waterige, zwavelige zuren, waarin men het legt, bleek en het terstond; maar opdat het niet aangetast worde moet het niet langer dan 2 a 4 uur in de vloeistof liggen.
108. Om plantaardig ivoor te herkennen. Het zoogenaamde plantaardig ivoor is de vrucht eener soort van palmboom en wordt in plaats van echt ivoor voor klein draaiwerk gebruikt. Om dit te herkennen legt men het in geconcentreerd zwavelzuur. waardoor het intensief rood gekleurd wordt.
37
109. Gegoten ivoor. Men raspt afval van ivoor, botten, hoorn , enz., doopt dien in een verdunde oplossing van mineraal- of plantaardig zuur en bevordert de oplossing door verwarming in waterbaden bij 28 a 32° Eéaumur. Het doorgegoten mengsel wordt met ^ ivoorlijm verbonden, en de goed vermengde massa door middel van de luchtpomp van overvloedige vloeistof bevrijd. Vervolgens wordt zij met eene oplossing van kopallak in alcohol vermengd en in vormen van zwavel gegoten, waar zij spoedig hard wordt. Dit kunstmatig ivoor heeft geheel het voorkomen van het natuurlijke, is in dunne platen even doorschijnend en laat zich evenzoo kleuren.
110. Ivoorachtige steenmassa. Men perse gebrande gips of albast in een gegeven vorm, verhitte dit 24 uren tot op 120 a 130° Celsius, doope hierop de massa een oogenblik in water van 10° C. en herhalo dit alle 10 of 15 minuten, tot dit gips volkomen met wate? verzadigd is. Moet de oppervlakte doorschijnend worden, dan legt men het voorwerp, voor men het in water doopt een oogenblik in vernis of olijfolie, en om de massa te verven, behoeft men slechts de verfstof in het water te verdoelen waarin deze gedompeld wordt. Men maakt alzoo deurknoppen, presse-papiers, knoppen op wandelstokken enz.
111. Kunstmatig ivoor. Men laat botten 10 a 14 dagen lang in eene oplossing van chloorkalk uitbijten, wascht ze dan met water uit en laat ze drogen. De zoo behandelde botten, afval van hoeven en leer, enz. worden in een ketel door stoom opgelost, totdat er eene vloeibare massa ontstaat. In 10 pd. daarvan wordt \ pd. aluin boven het vuur opgelost, zoodat de massa er helder uitziet. Deze wordt dan gekleurd, door een zuiveren linnen doek geperst en in vormen gegoten. De massa wordt in de lucht gedroogd en daarop 8 a, 10 uur aan de bijtende werking van koud aluinwater blootgesteld.
Pikson vervaardigt op de volgende wijze platen ivoor: hij legt platen gelatine of lijm zoo lang in oplossingen van zwa-vel- of azijnzure kleiaarde, tot zij geheel van de oplossing doordrongen en de behoorlijke sterkte hebben, waardoor eene chemische verbinding van lijm en klei plaats vindt. Zoo toebereide lijmplaten worden gedroogd, en daarop als natuurlijk ivoor gepolijst.
Mayal maakt eon mengsel van 2 dln. zwavelzure baryt en 1 dln. eiwit, uit welke massa hij platen walst, die gedroogd en geslepen worden.
112- Op ivoor te etsen. In plaats van graveeren is men begonnen liet ivoor met een radeergrond ie overtrekken, daarin met eene naald te teekenen en dan mpt eene vloeistof te etsen, die uit 1'20 grein zilver in 1 ons salpeterzuur opgelost en met ^ gedistilleerd water verdund, bestaat. Na een half uur giet men do vloeistof af, wasoht de geëtste trekken met zuiver water en droogt ze met vloeipapier. Na een uur verwijdert men den etsgrond met terpentijnolie. Na l of '2 dagen verdonkert do teekening geheel. Men kan andere kleuren verkrijgen, als men in plaats van salpeterzuur zilver eene oplossing van goud of platina in koningswater of van koper in salpeterzuur gebruikt.
113. Reiniging van voorwerpen uit gips. Vuile voorwerpen Tan gips worden meermalen met permanentwit (fijn verdeeld zwavelzuur baryt) dat behoorlijk met lijmwater afgewreven is, bestreken. Geen andere stof (bijv. loodwit, krijt, gips) is zoo doelmatig als deze.
114. Bronskleur op beelden van gips. Volgens Eisner verkrijgt meu die als men bij eene oplossing van palmoliezeep in water een mengsel van opgelost ijzer- en kopervitriool voegt, waardoor een meer of minder bruingroene neerslag ontstaat, welke kleur door meer of minder bijvoeging der gemelde zouten kan gewijzigd worden. De uitgewasschen en gedroogde neerslag wordt nu in een drogende olie of in een mengsel van goede lijnolievernis en was geroerd, en met deze oplossing worden de verwarmde voorwerpen bestreken. Na het drogen vertoonen deze aanstonds eene bruingroene bronskleur.
115. Parijsche gipsafgietsels. Deze afgietsels kenmerken zich door een eigenaardig, ivoorachtig uitzien. Volgens Agentein verkrijgt men die door de gereede voorwerpen van gips in gesmolten stearinezuur te leggen of er dit laatste met een penseel op aan te brengen, tot welk einde de voorwerpen tot aan het smeltpunt van stearinezuur, moeten verwarmd worden. Men kan ook paraffine daartoe nemen, dat het gips nog doorschijnender maakt. De zachte rood-gele kleur die deze gipsafgietsels moee'al hebben, verkrijgt men door bij de smeltende
39
N __
massa eenig drakeubloed ojt' gnUcgoiu te Voogeu. De voorwerpen mogen echter uiet uit gewone gips vervaardigd zijn, daar die niet zuiver genoeg is en de voorwerpen een vuilgrauw uitzien verkrijgen; maar zij moeten bestaan uit gebrand ma-riënglas (moskovischglas).
116. Om marmer te bleeken, zeept men liet met zacht linnen in, bedekt het dan met een doek en begiet het eiken dag met eene oplossing van 30 gram potasch in een emmer water, terwijl het aan de lucht is blootgesteld. Zoo verkrijgt men na 6 weken, als do zon er behoorlijk op inwerkte, wit marmer. Zijn de vlekken diep, dan laat men de zonnestralen direkt er op werken. Scheuren strijkt men dicht met poeder van albast en lijmwater.
117. Om marmer te kleuren. Eene oplossing van salpeterzuur zilver dringt zeer diep in marmer en kleurt het donkerrood. Goudoplossing dringt minder diep in, en verft het fraai purpérviolet. Eene oplossing van kopergroen dringt een streep diep in en kleurt de oppervlakte heldergroen. De oplossingen van drakenbloed en guttegom dringen ook door, gene kleurt het fraai rood, deze geel. Opdat echter deze
beide zelfstandigheden in het marmer doordringen, moet men %
het echter vooraf met puimsteen goed polijsten, de gomhars in warme alcohol oplossen en de vloeistof met een klein penseel aanbrengen. Allo gekleurde houtaftreksels, zooals van fernambuco-provencehout, dringen diep in het marmer. Het door alcohol verkregen cochenilleaftreksel, met eenig aluin vermengd, geeft aan het marmer eene fraaie scharlakenroode kleur, die twee streep diep doordringt. Het marmer wordt daardoor zeer gelijkend op afrikaansch marmer. — Eene oplossing vau kunstmatige gele operment in ammoniak kleurt het marnier in weinig oogenblikken geel, en deze kleur wordt in de lucht veel heller.
Men kan ook witte was met kleurstoffen samensmelten. Als men kopergroen in was oplost, dit mengsel dan op marmer laat werken, en het na het bekoelen van de oppervlakte van den steen weg strijkt, dan bevindt men, dat de kleur 5 streep diep indrong en fraai smaragdgroen is.
Om meerdere kleuren achtereenvolgens op marmer te brengen . zoodat zij niet ineenloopen en de teekening scherp blijft,
40
gaat men volgcnderwijze te werk: Men brengt de in alcoliol en terpentijnolie opgeloste kleurstoffen op het marmer, terwijl het heet is; drakenbloed en guttegom kan men ook op koud marmer aanbrengen. Men lost ze in alcohol op, en gebruike de gultegomoplossing het eerst; de laatste is zeer helder, maar wordt na eenigen tijd dof en geeft een neerslag, dien men als een levendige kleur gebruikt. De beschilderde plaatsen worden dan verhit, door op den afstand van duim met een roodgloeiend ijzer langs het marmer te gaan. Dan laat men het koud worden en behandelt alle plaatsen, waar de verf niet diep genoeg is doorgedrongen op dezelfde wijze. Nadat de gele verf is doorgedrongen, handelt men evenzoo met de drakenbloedoplossing. Meer dan 3 kleuren gebruikt men niet te gelijk.
118. Om glas te vergulden. Om glas met goede sieraden to voorzien, neemt men echt bladgoud, lost hot in koningswater op en laat het uit deze oplossing neerslaan door zwavelzuur ijzeroxydule. De neerslag wordt op een filtrum verzameld, behoorlijk met kokend water uilgewasschen, dan met zuiver salpeterzuur begoten en nogmaals met water afgespoeld, gedroogd en met eene hoeveelheid gebrand boraxpoeder vermengd. Dit poeder wordt met terpentijnolie gewreven en met een penseel op het glas aangebracht. Nadat de teekening gedroogd is, wordt het glas in een tot het verglazen van borax voldoende verhitten smeltoven, of bij gebreke van dien in een nieuwen onverglaasden bloempot gebrand. Het goud hecht zich voor goed aan het glas en het behoeft slechts nog met een agaat gepolijst te worden.
Strott gebruikt daartoe waterglas van 30° en echt bladgoud. De plaats van het voorwerp welke verguld moet worden, wordt door middel van een penseel dun met deze waterglasoplossing bestreken, vervolgens voorzichtig het bladgoud daarop gelegd, en met katoen zacht er op gedrukt. Dan verwarmt men het voorwerp langzaam tot eene temperatuur van '25—30° Eéaumur, laat het eenigzins drogen en teekent er dan, de letters of figuren met een potlood op. Het overtollige goud krabt men dan weg en laat het voorwerp in eene verhoogde temperatuur geheel drogen. Hoofdzakelijk moet men zorgen dat het wegwrijven geschiedt, terwijl de waterglasoplossing
41
nog niet geheel droog is, omdat het goud anders moeilijk verwijderd kan -worden. Deze wijze van vergulden is uiterst duurzaam en door iedereen gemakkelijk te verrichten.
Volgens Cornelius vermengt men knalgoud met olie en dit preparaat met een mengsel bestaande uit gelijke deelen bour-gondisohe hars en boekdrukkersvernis. Het droge mengsel is niet ontplofbaar of gevaarlijk. Met boorzure bismuthoxyde vermengd, levert het preparaat een zeer solide vergulding, die echter moet gepolijst worden. Met boorzure zilveroxyde aangewend, behoeft het vergulde niet te worden gepolijst.
119. Echte vergulding van onechte te onderscheiden. Men brengt een droppel kwikzilver op het verguldsel; is het echt, dan ontstaat er als men hot een weinig met leder wrijft, een witte vlek; is het onecht, dan ontstaat er geene of geringe verandering. Neemt men voor de proef salpeterzure kwik-zilveroxyduleoplossing dan heeft het omgekeerde plaats.
120. Glas en porcelain te verzilveren. Eene sterke oplossing van salpeterzure zilveroxyde wordt met een dikke alcoholische looistofoplossing gemengd een eenig^ tijd verwarmd in het vat dat men verzilveren wil. Het zilver scheidt zich dan als een effene spiegel in een dunne laag af. Of: men voegt zoolang ammoniak bij eene verdunde oplossing van salpeterzuur zilveroxyde, dat de daardoor ontstane neerslag weer verdwijnt. Dan voegt men er eenige droppels oplossing van wijnsteenzuur bij, zoodat er weer een geringe neerslag ontstaat. Met deze vloeistof worden de gaten die men verzilveren wil gevuld en matig verwarmd.
Methode van H. Weickert jun.: Wanneer men bij eene versch bereide oplossing van 510—550 dln arsenikzure koper-oxyde in 1700 dln. vloeibare bijtende ammoniak van 0.960 sp. g. eene andere voegt bestaande uit 170 dln. salpeterzure zilveroxyde in 1020 dln. bijtende ammoniak en 1020 dln. gedistilleerd water onder gestadig roeren, —- en dit mengsel in een glazen vat dat men vervolgens met een kurk sluit, giet, dan wordt dit na 6 a 12 uren stil gestaan te hebben in schuine richting aan de bovenste glasvlakte gelijkmatig verzilverd, terwijl de zijde waar de vloeistof hooger aan het glas reikt met een grauwzwart poeder bedekt is. Zou men het glas vertikaal plaatsen, dan zou het zwarte poeder zich met den zil-
verspicgol vormeugeii en d«zeu een gevlekt voorkoraeu geven. De verzilvering berust op do reducecvende kracht Tan liet arsenikzure koperoxyde, ouder welks invloed het zilvcroxyde ontbonden wordt, terwijl de vrij geworden zuurstof de arse-nige zuren iu arsenikzuren verandert, en met het voorhanden koperoxyde en ammoniak basisch zout van arsenikzure koper-oxyde-ammouiak vormt. — Tot verkrijging van een zilverglans op glasplaten gebruikt men een vierhoekige blikkenbak metsmalle randen, van omstreeks ^ duim openin^swijdte, die van binnen nog met eene groeve moet voorzien zijn om eene daarin passende glazen plaat er in te kunnen schuiven. Als dit geschied is. wordt de verzilverings vloestof in do tusschenruimte gedaan, de toestel met een deksel gesloten, en in een schuine richting, met de glasvlakte naar boven 10 of 12 uur in rust gelaten. Na dezen tijd is de glazenplaat aan de oppervlakte die met de vloeistof in aanraking was, gel kmatig verzilverd. Zij wordt er dan uitgenomen en in water afgespoeld. — Volgens A. Martin is vruchtensuiker het doelmatigste middel tot reductie van zilver m eene sterke dunne vlakte. Hij geeft daartoe de volgende vloeistoffen aan: 1) Eene oplossing van 10 gram salpeterzuur zilver in 100 gram gedistilleerd water.
2) Eene waterige amraoniakoplossing van 0,9t5 sp. gewicht.
3) Eene opl. van 20 gram bijtende natron in 1 pond ged. water.
4) Eene oplossing van 25 gram gewone witte suiker in '200 gram ged. water; daarbij voege men omstreeks 16 droppels (•1 CC) salpeterzuur van 16° B. cn laat dit 20 min. koken, waardoor de suiker in vruchten suiker wordt herschapen en voegt er dan nog 300 CC water en 50 CC alcohol van 80° Tr. bij. Heeft men deze oplossing bereid, dan vormt men daarmede de verzilverringsvloeistof aldus: Men giet in eene flesch 12 CC van de zilveroplossing JT0 J , 8 CC van de ammon ak-oplossing N0 2; 20 CC van de natronoplossing N0 3 en eindelijk 60 CC gedistilleerd water. Deze vloeistof laat men 24 uren rustig siaan, opdat, zoo er een neerslag mocht ontstaan door minder nauwgezet mengen deze zich afecheideu kan. De te verzilveren glasplaat wordt nu eerst met een katoenen lapje gereinigd, dat men met eenige droppels sterke salpeterzuur bevochtigd heeft, daarna met zuiver water afgewasschen en na het afdruppelen in ho( zilverbad gebracht, waaraan men te
43
voren a 'j'.j van zijn volume van de suikevoplossing N0 4 heeft toogovoegd. Eon vlak kuipje zooals de pliotograplieu ge-braiken, kan dienen om de oplossing in te toon. Do glazen plaat wordt daarin mot do te verzilveren zijde naar oudoren op onderlagen vau glas gelogd zoo lat zij even de oppervlakte raakte. Onder den invloed van het gebroken licht kleurt zich de vloeistof eerst geel, dan bruin en bedekt na 2—5 minuten het glas met een laag zilver. Xa 10 tot 15 min. hoeft de zilverlaag eeno voldoende dikte verkregen. Daarna spoelt men haar af, eerst met gewoon, daarna met gedisteleerd water en laat hot glas in do lucht drogen. Do zilveroppervlakte, en wel do buitenste, van liet glas afgekeerde, wordt blinkend na afwrijven met ijzerrood op een zacht stukje leder.
121. Op glas te etsen, om platen voor afdruk to verkrijgen. De goed gezuiverde glasplaat wordt met een etsgrond voorzien, do teekening daarin gekrast, en vervolgens met een wasrand omgeven. Vervolgens neemt men van het fijnste vloeispaath, strooit dit gelijkelijk over den etsgrond en giet daarop een mengsel, bestaande uit gelijke deelen zwavelzuur en water, tot het geheel de consistentie van dikke room verkrijgt. Daarop drukt men een goed sluitend houten deksel op den wasrand, om de dampen van het vloeispaathzuur tegen te houden en op het glas te doon werken. Door bedekking der fijnere, reeds geëtste lijnen en opstrooien van nieuw vloeispaath en cpbrengen van zuur voor zwaarder lijnen, verkrijgt men evenals bij het koperetsen de teekening.
122. Om matglas te maken noemt men eene looden pan, doet er poeder van vloeispaath in, giet er zwavelzuur over heen en bedskt de pan met de glasplaat, die mat zal worden dóór het opstijgende fluor waterstof zuur. — Een ander middel is slijpen met zand en water. Dat geschiedt met een steen, die eeu vlakke zijde heeft. Nadat men do schijf eerst gelijkmatig ondersteunt wrijft men met den looper het zand er over zonder water te sparen.
123. Om dof geworden glas weer doorzichtig te maken. Eisner heeft vensterglas, dat met alle kleuren van den regenboog prijkte, weer doorzichtig gemaakt door poeder van bijtende kali op tiet glas te strooien, dit een weinig met water te bevochtigen en na eenigon lijd af te wasscheu. Do goed
44
gereinigde glazen kunnen dan nog met Engelscli rood gepolijst worden, -waarna ze liet voorkomen van nieuwe hebben.
124. Spiegelende glazen bollen voor tuinen Zwarte verkrijgt men door lijnolie met zwartsel dik te koken en dit mengsel door den bol te laten loopen. Deze kleurstof droogt spoedig én springt niet in de zon. Voor verzilverde bollen kan men een der recepten van No. 120 nomen of men maakt quot;een mengsel van gelijke deelen lood, tin, bismuth., dat men dooreenwerkt met f van het ge-wicht aan kwikzilver, giet dit in den warmen bol en verdeelt het door omdraaien. Is het glas geel dan schijnt de kogel ver gul d. l)e verschillende andere kleuren worden door het glas veroorzaakt.
125. Lijnolievernis. Men giet in een ketel 100 pd. oude lijnolie, en verhit deze. Daarop hangt men een linnen zakje waarin 8 pd. zeer fijn poeder van zilverglid, 4 pd. fijne -witte zinkvitriool, 4 pd. id. hollandsch loodwit in de lijnolie maar zoo, dat het den bodem des ketels niet raakt. Is ^ van de olie verkookt, dan neemt men die van het vuur en voegt bij die heete olie 10 pd. in zessen gesneden uien en 7 pd. rogge-broodkorst. Is deze vernis koud geworden, dan giet men haar voorzichtig af. — Ander recept:' ïteem goede, belegene lijnolie, behandel die met regenwater en zeef haar door linnen. In een zand of waterbad verkrijgt men dan in 6 a 12 uur de vereischte dikte. Later voegt men Asafoetida bij de olie. — Ander recept. Droog poeder van zwavelzuur lood wordt met lijnolie dooreengewreven, en daarenboven doet men er zooveel lijnolie bij, dat het geheel een melkachtige kleur krijgt. Het schudden wordt gedurende 3 a 4 dagen meermalen herhaald en het glazen vat aan het zonlicht bloodge-steld. Het zwavelzure lood bezinkt en neemt een deel van slijm uit de olie mede. Eindelijk is de olie helder en geheel gebleekt. Deze veruis droogt spoedig en ia geschikt voor verlakken. — Ander recept: In een ruimen koperen of ijzeren ketel schudt men 2; pd. gestampte loodschuim, giet daarop 50 pd. goede, oude, heldere lijnolie en stookt daaronder een zacht houtvuur, dat men goed onderhoudt, opdat de olie langzaam aan den kook kome, en neemt het doffe schuim dat zich na ongeveer een uur aan de oppervlakte vertoont, gedurig mot oen lepel weg. Nadat de olie 3 a 4 uren langzaam
45
gekookt heeft, is de vornis gereed eu men laat haar bekoelen en bezinken. Na 1 a 2 dagen wordt dan het bovenste afgegoten , en het overige voor grondverf gebruikt. Ander recept, 1 Ctr. lijnolie wordt verhit en daarbij voorzichtig 2 a 3 drachrnen sterk salpeterzuur gevoegd.
126. Kleurlooze lijnolievernis. Men kookt 2 uur lang een kan lijnolie met 2 kan water, en houdt het, na er 6 lood zilverschuim, 3 lood loodsuiker, 1 ui en stukje puimsteen in gedaan te hebben, nog een wijl warm. Volgens Liebig menge men lijnolie eu loodazija bij gewone temperatuur door voorzichtig schudden en laat vervolgens de vloeistof door staan helder worden. Daardoor scheidt zich wit, dof loodoxyd-houdsnd bezinksel af, en de daarboven drijvende olie is in een helder vernis veranderd. Zij heeft eene wijugele kleur, droogt in dunne lagen volkomen in 24 uur en bevat 4 a 5 0/0 opgeloste loodoxyde. Om ze in groote hoeveelheden te vervaardigen doet men best in eene flesch 5 pd. regenwater op 1 pd. loodsuiker te gieten, eu als de oplossing gereed is, daarbij 1 pond zeer fijn gewreven loodschuim te voegen. Door dit op een matig warme plaats neer te zetteu eu het veel te schudden , bevordert men de oplossing van het loodschuim; men kan haar onderstellen als er geen schilfertjes meer zichtbaar zijn. Daarbij ontstaat een verblindend wit bezinksel, dat men in de vloeistof laten of weg kan filtreeren. De verandering van neutrale azijnzure loodoxyde door middel van loodschuim eu water in loodaziju laat zich overigens door koken van het mengsel voortbrengen. Zonder aanwending vau warmte veroiseht de vorming meerdere dagen. De verkregen oplossing (loodazijn) dieut nu tot het vervaardigen van 20 pd. vernis. Ze wordt met eene gelijke hoeveelheid regenwater verdund eu langzamerhand onder bestendig schudden bij 20 pd. lijnolie gegoten waarin men van te voren 1 pd, zeer fijn gestooteu loodschuim heeft gemengd; eu uadat meu 3 a 4 maal daags goed omgeschud heeft, eu het mengsel op eene warme plaats zet, verkrijgt meu eeu helder, wijngeel vernis, waarin zooals gezegd is, een wit slijm verdeeld is. De waterachtige vloeistof bevat, als zij door filtreeren is geklaard, de geheele hoeveelheid loodsuiker, die men oorspronkelijk genomen heeft, zij kan bij alle volgende be-
40
reidingan in plaats van vevsche oplossing van loodsuiker gebruikt worden, nadat men daarom weer 1 pd. loodscliuim opgelost heeft.
Om de vernis helder bln-nk to maken, moet men deze door grof vloeipapier of katoen filtreeren, ■waardoor zij van een fijn wit slijm bevrijd wordt, dat in rust slechts langzaam bezinkt Door haar aan zonlicht bloot te stellen, bleekt men baar. Wil men een volkomen loodvrij vernis hebben, dan behoeft men slechts een deel daarvan met zwavelzuur te schudden en stil te laten staan ; dan scheidt zich zwavelzuur loodoxyde van de helder blanke vernis af.
127. Lijnolievernis met boorzure mangaanoxydule. 6 lood boorzure mangaanoxydule wordt met wat oude, belegen lijnolie tot een dunne pappige massa aangewreven, waartoe zoo ongeveer ^ pd. lijnolie noodig is. Daarna wordt 49.^ pd derg. lijnolie tot kookhitte gebracht, en daarbij de gewreven massa gevoegd, waarna men nog eens laat doorkoken. Dan wordt de olie in een ballon gegoten en blijft daarin 14 dagen staan, waarin men de heldere vernis kan afgieten en gebruiken. Zij is bijzonder geschikt tot vermenging met permanent- en zinkwit en voor allerlei fijn werk.
128. Reuklooze olievernis. Men neme 2 kwart grauwe steen-kalk losse dien op in 22 kwart water, do3 deze massa in een vat, en schudde daags 3 of 4 maal, zonder het vat te sluiten. Nadat de kalk behoorlijk bezonken is, giote men het daarbovenstaande water af, dat olieachtig zal zijn, voege daarbij 2j a 2| kwart ruwe lijnolie, schudde 3 of 4 maal om en voege daarop Jr kwart gezuiverde vitriool bij elke 4 kwart van deze vernis, die men daarna kan gebruiken.
. 129. Isochroomvernis, om de gekleurde koperplaten hot aanzien van olieverfschilderijen te geven. 1 kwart terpentijnolie, 16 lood grof poeder van mastiek en 8 lood fijn glaspoeder worden vermengd; het mengsel onder herhaald omschudden 25 dagen in den zonneschijn gehangen, daarna 32 lood beste venetiaansche terpentijn er aan toegevoegd. Ycrvolgens wordt het nog eenige dagen in den zonneschijn gehangen, en dan gefiltreerd.
130. Vernis voor fijne hout- en papwaren. 8 lood helder kopal wordt in een goed verglaasd vat gesmolten, daarbij
47
evenveel goed gestampte sandrae, 4 lood mastiek, on G lood gestampt glas gedaan, en nadat de vernis van liet vuur genomen is, 2G lood sterke spiritus, goed verwarmd er bij gegoten, in oen glazen flescli gedaan. Daarin giet men nadat liet mangsel^oed geschud is 2 lood venetiaansclie terpentijn, die men vooraf heeft laten smelten. De llesch -wordt nu met een natte blaas waarin een stopnaald steekt, gesloten en zoolang in oen zand- of waterbad gelalen, tot alles volkomen is opgelost, waarna men de vernis filtreert en tot het gebruik in luchtdicht gesloten flesschen bewaart.
131. Barnsteenvernis. Gelijke deelen gesmolten barnsteen en lijnolievernis ycrwarme men in eene ijzeren pan boven een matig vuur, totdat de barnsteen zich opgelost heeft. Dan laat men het mengsel bekoelen, en verdunt het naar believen met terpentijnolie waarvoor men 1 j a C1 pd. gebruiken kan. Of: men smelt 6 dln. barnsteen, voegt daarbij 19} dln. gekookte lijnolie, kookt dit behoorlijk dik en vermengt het met terpentijnolie. Volgens Stolling doet men barnsteen in een sterken kopen kolf, die van boven gesloten en met klei besmeerd is. Van onderen moot hij van een kegelvormige pijp voorzien worden waarop een doorboord stuk blik wordt bevestigd, dat tot zeef dient, om den gesmolten barnsteen van de aanklevende onreinheden te zuiveren. Het koperen vat staat op een kachel waarbinnen de kegelvormige bodem een eind insteekt; nadat alles genoog verwarmd is, smelt de barnsteen , en loopt in een daaronder aangebracht koperen schaal, die voor ^ met de olie gevuld is, waarmede men het vernis bereidt. Da warmte begunstigt do veroeniging van de olie met den barnsteen, daarna voegt men Je terpentijnolie erbij. Yoor donkerbruine barnsteenvernis bedient men zich van Colophonium succini. Men smelt b. v. 2 pd. barnsteen-colophouium, 2 pd. gewone colophonium met 4 pd. lijnolie-vernis en verdunt deze met 4 pd. tcpentijnolie. Deze vernis is slechts voor mindere voorwerpen te gebruiken.
132. Barnsteenvernis voor phofografen. 1 ons fijn barnsteen-poeder wordt in een flescli, die 8 ons chloroform bevat geschud en het mengsel herhaaldelijk sterk geschud. Na 24 uren zal de chloroform het hars van den barnsteen opgelost hebben. Het aardhars, dat een voornaam deel van barnsteen
48
uitmaakt , wordt niet opgelost. Om. dit af te zondeven drukt men do vloeistof door een zak van fijne zijde of dicht mousseline, eer men haar op filtreerpapier giet, omdat men anders een aanmerkelijk vei li es aan vloeistof zou lijden.
133. Vernis voor gepolijste metalen. Yolgens Eyder lost men 2 pd. gutta-peroha, 4 pd. colopliouium en 2 pd. schellak in 34 pd. gezuiverde stecnkolenolie van 0,85 sp. gew. op terwijl men het geheel tot ongeveer 57° R. verwarmt. Daarbij kan men verschillende kleurstoffen voegen. Voor zwarte vernis vervangt men de colophonium door asphalt en de steenkolenteerolie door onzuivere beurine die uit schilferkolen wordt genomen. ~ Om metalen instrumenten tegen roesten te beveiligen, wordt door Dr. Puppi een vernis voorgesteld, bestaande uit 1 J pd. spiritus van 36° C. waariu in een smeltkroes bij matige warmte gelijke deelen (| ld.) gom, sandrac en mastiek en \ lood dennenhars is opgelost. Men giet de oplossing af en bewaart die in een goedgesloten flesch. Het gezuiverde, en met leer afgewreven instrument wordt door middel van een penseel met de vernis bestreken.
134. Lakvernis uit spiritus met glasglans. 4 dln. gomlak in staven, 4 dln. wierook in korrels, 2 dln. sandrac, 2 dln. mastiek, 2 dln. Anime en 8 dln. gestampt glas worden met 48 dln. spiritus van 960/0 Tr. zoolang in de warmte geschud tot alle hars opgelost is. Door middel van filtreering scheidt men daarna het gereede lak van het glaspoeder.
135. Glasvernis. 1 dl. kampher, 16 dln. sandrac, 4 dln. venetiaansche terpentijn, 4 dln. terpentijnolie, 1 dl. witte suiker, worden in 96 dln. spiritus van 960/o Tr. opgelost en tot bezinking in stilstand gelaten. De lak moet warm op het verwarmde voorwerp aangebracht worden.
136. Zwarte vernis. 10 dln. lijnolievernis, 2 dln. Umbra-poeder, 2 dln. asphaltpoeder worden tot kookhitte verwarmd, tot de helft bekoeld en met eene genoegzame hoeveelheid terpentijn vermengd, vervolgens 2 dagen stil gezet en dan gefiltreerd.
137. Zwarte lak voor paardetuig. 8 dln. schellak, 4 dln. venetiaansche terpentijn, 2 dln. sandrac, \ dl. zwartsel, 2 dln. terpentijnolie, 48 dln. spiritus 80o/o Tr. worden onder herhaald schudden zoolang warm gehouden, tot de harsen opgelost zijn.
49
138. Asphaltlak. 1 dl. asphaltpoeder en | dl. colophonium worden op een zacht vunr samen gesmolten on langzamerhand giet men er 6 dln. terpentijnolie bij.
139. Boekdrukkersinkt. Volgens Savage. Men doet in een aarden pot 5 lood indigo en evenveel berlijnsch blauw, behoorlijk gewreven, en mengt daarmede 4 pond harsroet en 3^ pd. plantenroet. Op dit mengsel giet men langzaam heete vernis en roert bestendig. Daarop wrijft men het mengsel met een looper, totdat het een gelijkmatig deeg vormt. — Ander voorschrift. Zoo oud en zuiver mogelijke lijnolie wordt in een ijzeren of koperen ketel zoolang verhit tot zij sterk dampen uitlaat, en eene afgekoelde hoeveelheid tusschen de vingers taaie draden vormt, waarop het vuur wordt gebluscht Bij ieder quart gekookte lijnolie voegt men nu 6 pd. colophonium en voorzichtig 1| pd. fijngesneden gele zeep van de beste qualiteit. Is dit opgelost, dan late men de vernis nog eenigen tijd kokïn en vuile dan met de eenigszins bekoelde massa een ruimen pot, waarin 5 lood indigopoeder, 5 ld. fijn berlijnsch blauw, 4 lood roet van steenkolenteer, 3^ pd. olieroet en 2 \ pd. gedroogde fijngestampte boorzure manganoxydule goed vermengd is, roere dit goed dooreen en bewerke het op een verfmolen. Moet de inkt dunner worden dan verdunne men die met vernis. Men kan, in de plaats hiervan, ook het mangaanzout bij de vernis voegen; in dit geval worden 50—60 gewichtsdeelen vernis, nadat deze tot omstreeks 315° C. verwarmd is, met 1 gew. dl. mangaanzout verbonden en 3 a 4 uren goed omgeroerd. Men verkrijgt boorzure mangaanoxydule door eene koude oplossing van zoutzure mangaan met eene koude oplossing van borax te verbinden. — De neerslag wordt goed uitge-wasschen, daarop gedroogd en bij het gebruik tot poeder vermalen.
140. Schrijnwerkersvernis. Bij 7 pd- zeer zuivere, gesmolten afrikaansche kopalgom giet men omstreeks 2 quart gezuiverde olie; na 3 a 4 minuten, als het mengsel taai is, brengt men dit op eene plaats waar zich geen vuur bevindt en mengt er 10 quart terpentijnolie in; na doorzijgen kan het gebruikt worden. Is deze vernis behoorlijk gekookt, dan droogt ze na 10 min. Is zij te sterk gekookt, dan vermengt
I
50
is ij zich. niet met de terpentijnolie, en is zij met de terpentijnolie gekookt, zal zij zich met geen andor vernis vereenigen. Daarom zij men nauwgezet bij de bereiding. Vooral voor meubels is deze vernis geschikt.
Ander recept: 1 lood gomlak en 8 lood lijm worden in 1 quart spiritus opgelost. Daar de lijm deelen bevat, die niet in spiritus zijn op te lossen moet men deze laten bezinken en men verkrijgt een vernis dat blinkender en goedkooper is dan andere.
141. Watervernis voor olieverfschilderijen. 8 dln. gesneden kolokwint zonder zaad worden met 50 dln. water tot op de helft verkookt. Daarin worden 8 dln. arab. gom en 4 dln. witte suiker opgelost en eindelijk 1 dl. zeer zuivere wijngeest er bij gevoegd. Het goed doorgeschudde mengsel wordt eenige dagen onaangeroerd gelaten en dan gefiltreerd.
142. Boekbinderslak. 8 dln. schellak, 3 dln. benzoë, 2 dln. sandrac en 2 dln. mastiek worden met J dl. lavendelolie en 40 dln. zeer zuivere spiritus vermengd, en na eenigen tijd gefiltreerd. Of: 12 dln. schellak, 3 dln. mastiek, 6 dln. benzoë, 1 dl. ven. terpentijn en 50 dln. derg. spiritus worden eveneens behandeld. Of: volgens Freudenvoll; 2 lood poeder van bruine schellak wordt in 13 lood spiritus van 88% eQ •| pd. witte schellak in 52 lood derg. spiritus opgelost. De bruine schellakoplossing wordt tot op de helft, die der witte tot op \ afgedistilleerd, daarop worden de oplossingen gemengd en daarbij \ lood lavendelolie gevoegd.
143. Elastiekvernis. 2 dln. colophonium of dammarhars en 1 dL caoutchouc worden samengesmolten en de massa tot aan het koud worden behoorlijk geroerd. Tot vermeerdering van de rekbaarheid is toevoeging van lijnolie goed. Een ander vernis voor leder verkrijgt men door caoutchouc in naphta te weeken, tot deze kleverig geworden is, waarop men bij de massa een gelijk gewicht aan heete lijnolie voegt en een tijd lang omroert, terwijl alles nog over het vuur hangt. Ander recept; 2 dln. colophonium, 1 dl. gesneden caoutchouc. De colophonium wordt gesmolten en de caoutchouc er bij gedaan en tot aan het koud worden geroerd. Gewoonlijk lost alles reeds aanstonds op, zoo niet, dan verwarmt men de massa op nieuw. Moet de vernis buigzamer
i
51
worden, dan voegt men er wat terpentijnolie bij. Moet zij helder worden, dan neemt men dammarhars in plaats van colophonium.
144. Vernis met borax. 1 pd. borax, 5 pd. schellak, en 40 pd. water verhit men onder gestadig roeren tot kookhitte, waardoor men eene met schellak verzadigde oplossing verkrijgt, die b. v. tot het waterdicht maken der hoeden en tot bestrijken der tapijten zeer bruikbaar is, want deze bedekking vormt een vernis dat niet oplosbaar is in koud water, en alzoo het vilt waterdicht en de tapijten geschikt maakt om afgespoeld te worden. Vermengt men deze vernis met onderscheiden kleuren, bijv. oker, loodwit, etc. dan kan men haar, als lijmverf, tot kleurmiddel voor hout, metalen enz. gebruiken.
145. Siccatif. \ ld. Minium, | ld. gebrande zinkvitriool, 4 ld. loodschuim en 2 ld. lijnolievernis worden te zamen gekookt, tot een droppel op eene plaat glas gebracht, hard wordt en niet meer aan den vinger kleeft. Dan wordt er 6 pd. terpentijnolie bijgevoegd. — Volgens Bink gaat men bij de vervaardiging in 't groot aldus te werk: In houten met lood gevoerde vaten of bakken, met dubbelen bodem bewerkt men 1 ton lijnolie met 2' a 6^ Kilo mangaanoxydulehydraat door middel van damp bij 38—65° C. -waardoor de olie een groen-bruine kleur aanneemt, terwijl de mangaanoxydule zich deels in de olie oplost, ten deele met de verfstof verbonden, zich als een roodbruin bezinksel afscheidt. Deze werking volgt reeds na 10 a 15 min. Men stelt nu de olie aan de lucht bloot, of neemt, beter nog, een warmen luchtstroom te baat, waardoor zij in korten tijd geheel bleekt, zoodat zij de eigenschappen van geraffineerde olie aanneemt.
Onder de benaming van Siccatif zumatiquc wordt uit Frankrijk een artikel geleverd, dat een mengsel van 94 dln. zinkwit en 6 dln. boorzure mangaanoxydule is. Volgens een ander recept moet men 10 dln. zinkwit met 2 dln. boorzure mangaanoxydule vermengen. Dit Siccatif zumatique dient om onder toevoeging van 2^ 0/0 bij olieverf deze na 10 12 uren volkomen te doen drogen.
146. Kopalvernis- Daartoe wordt de kopal tot poeder gestampt e* bij zachte warmte gedroogd, waardoor zij een
gedeelte water verliest. Dan is zij oplosbaar in alcohol van 90 % en hooger en terpentijnolie. Wordt bij de laatste kampher of ammoniak gevoegd, dan lost zich de kopal lichter op, maar de vernis droogt slechter in de lucht. Daarentegen bevordert mee de oplossing der gewreven kopal zeer door haar met glaspoeder of gedroogd en gemalen krijt te vermengen, — ook door deze in gaas gebonden bloot te stellen aan den damp van 96 °/0 alcohol of aan dien van kokende terpentijnolie. Kopal die men in ether tot eene stroopdikke massa laat opzwellen, en dan tot kookhitte verwarmt, lost bij toevoeging van kleine hoeveelheden alcohol langzamerhand op. quot;Wordt de alcohol in te groote hoeveelheid of kond er bij gevoegd, dan trekt de kopal samen en wordt onoplosbaar. Tot oplossing van kopal in terpentijnolie wordt deze in stukken zoo groot als eene erwt geslagen en de vloeistof in eene flesch voorzichtig boven een kolenvuur verwarmd, zoodat de kopal smelt zonder bruin te worden. Men voegt er dan terpentijnolie die zoo verwarmd is, dat men er nauwlijks de hand aan houden kan, in kleine hoeveelheden bij, zoodat bij juisten warmtegraad de kopal zich spoedig tot een bijna kleurloos vernis oplost. Anders coaguleert zij en blijft onopgelost. Vette kopalvernis voor hout bekomt men, door kopal met barnsteen samen te smelten, dit in terpentijn te weeken, en dan met pikvrije, gezuiverde lijnolie te vermengen. — Eindelijk geeft Berzelius nog een middel aan de hand om vernis te vervaardigen voor voorwerpen, waaraan het drogen in de warmte en de aanwezigheid van ammoniak geen nadeel doet. Kopal wordt met sterke ammoniak gedigereerd, waardoor zij opzwelt tet eene heldere gelei, die bij langzame toevoeging van alcohol in een blank vernis overgaat. Bij het gebruik vormt deze een wit ondoorschijnend bedeksel dat blank wordt bij verwarming. — Volgens Krichten bereidt men een kleur-looze kopalvernis, geschikt voor politoer, op deze wijze: In een goed gekurkt fleschje wordt in 4 ons zwavelether zooveel kampher opgelost, totdat de eerste verzadigd is. De kopal wordt geraspt, daarna gezift en nogmaals geraspt; giet men nu onder het wrijven van 't bovengenoemde kampheroplossing daarbij, dan verandert het kopalpoeder in eene pappige massa, die in warme spiritus van 80 0/0 Tr. oplosbaar is. — Volgens
53
Heerer loat men 60 dlu. west-indische kopal in een mengsel van 60 dln. alcohol ran 98 0/0 Tr., 10 dln. ether en 40 dln. terpentijnolie, in de koude, of bij matige warmte op. Daardoor yeroorzaakt men eene volkomen oplossing zonder voorafgaand weeken van de hars. Daar echter enkele stukken dit niet toelaten, maar bij de oplossing geleiachtig worden, en de vernis troebel maken, beveelt Heerer aan, alleen groote stukken te gebruiken en van elk dezer in een reageerbuisje een gedeelte met het mengsel te verwarmen, en die stukken weg te laten, die daarbij opzwellen.
Schwindler schrijft voor: 1 dl. oosl-ind. kopal, 1 dl. rozemarijnolie en 2—3 dln. zuiveren alcohol; voor thermometerschalen, beelden, enz. 1 dl. kopal, 1 dl. rozemarijnolie, en 3 dln. gezuiverde terpentijnolie. — Böttchers kopallak wordt bereid uit: 1 lood kampher, 12 lood ether, 4 lood poeder van goed gedroogde kopal; en dat alles in eene flesch geschud, totdat de kopal eene geelachtige doorschijnende massa vormt; dan voegt men er 4 lood zuiveren alcohol en \ lood terpentijnolie bij. Dit mengsel wordt tot aan de volkomen oplossing meermalen geschud, waarna men het laat bezinken en afgiet. — Einder smelt 1 pd. O.-I. kopal in een aarden pot; zoodra deze vloeibaar is, giet men er langzamerhand 6 lood lijnolievernis met 3[ pd. fransche terpentijn verdund, bij. Deze vernis is zeer hard en • heeft een fraaien glans. Volgens Miller worden 8 lood kopal en 8 ld. sandrac samengesmolten, het mengsel afgekoeld en gepoederd. Daarop lost men bet poeder op in pd. lavendelolie, voegt er -g pd. yen. terpentijn bij en eene oplossing van J pd. goede schellak en 3 pd. alcohol van 96°/0 Tr. en mengt totdat alles zich opgelost heeft, waarna men filtreert.
147- Dammarvernio. Volgens Freudenvoll bereidt men spi-ritueuse dammarvernis door 21 lood zuivere dammarhars in | pd. kokende zuivere terpentijnolie tot een helder vernis op te lossen en na eenig bekoelen een mengsel van | pd. alcohol 980/o Tr. en evenveel zuivere terpentijnolie er bij te voegen. Na het bezinken is deze vernis vooral geschikt Toor voorwerpen die met lood- of zinkwit zijn geverfd. Volgens J. Miller moet men de hars eerst door sorteeren van alle donkere en wasachtige stukkeu aruiveren, de heldere stukken tot poeder
54
maken en 1 pd. in Ij pd. terpentijnolie oplossen, terwijl men in een blikken pot deze oplossing zoolang laat koken, totdat de vernis helder geworden is. Om deze meer hardheid en duurzaamheid te geven, wordt er kopal bijgevoegd, die door smelten van [ pd. kopal in 8 lood lijnolievernis bereid is. Om de dammarvernis echter daardoor niet te donker te maken, moet men van de zuiverste kopal en de blankste vernis nemen. — Volgens Manrei moet men de hars met de terpentijnolie zoolang laten koken, tot het daarin verblijvende water verdampt is, wat men zien kan aan het rustig koken der olie. Men bedient zich daartoe van een ketel van gietijzer, geëmailleerd en van 50 pd. inhoud, waarin 25 a 30 pd. vernis kan worden bereid. 4 din. hars in geheele stukken wordt daarin verhit met 5 dln. terpentijnolie, totdat de vernis rustig kookt. Na het koud worden giet men deze door eene fijne draadzeef en laat haar stil staan. Moet de vernis taaier zijn, dan voegt men bij de olie voor het koken 2 a 3 p/0 lijnolie.
148. Caoutchoucvernis. Een pond weeke, fijngesneden gomelastiek wordt in ^ pd. ether bij zachte warmte in een waterbad opgelost. Met de vloeibare massa mengt men 1 pd. warme zuivere lijnolievernis en kort daarna 1 pd. warme terpentijn. Men filtreert deze oplossing lauw en vult er fles-schen mede, die men goed sluit. Volgens Miller lost men 1 pd. fijngesneden caoutchouc op in 4 gezuiverde steenolie (petroleum) door middel van een glazen kolf in een zandbad en vermengt dan de vloeistof met 2 lood olieachtige kopalvernis. — Yoor het verlakken van saffraan bereidt Cham-pagnac zich een vernis uit 4 lood fijngesneden caoutchouc dat hij in eene fiesch met 1 pond terpentijnolie vermengt, het mengsel 2 dagen in rust laat en daarna met een spatel omroert, vervolgens giet hij nog 1 pond terpentijnolie in de fiesch en bevordert de oplossing onder gestadig roeren door een zachte warmte. Bij de verkregen vloeistof brengt hij 2 pd. witte vette kopalvernis en IJ pd. goed gekookte vette lijnolie, die zoolang in een zandbad verwarmd is, totdat alles één vernis geworden is. — Om waterdichte vernis te maken ten einde het een of ander te herstellen raadt Chevalier aan: | pd. fijngesneden caoutchouc in £ pd. terpentijnolie te weeken, dan bij de massa 2 pd. goed gekookte lijnolie te voegen, het
55
mengsel 2 uren op een zacht kolenvuur te koken, de verkregen oplossing nog met 6 pd. gekookte lijnolie en 1 pd. loodschuim te vermeerderen en zoo lang te koken tot het geheel eene gelijkvormige massa 'wordt. De vernis wordt warm gebruikt. — Colpin bereidt caoutchoucvernis door fijngesneden gewasschen en goed gedroogde caoutchouc in een zandbad, drie uren lang bij allengs meer hitte te verwarmen, om die te smelten, zonder dat van de daarbij ontstane vluchtige stoffen iets verloren ga. Men opent dan het vat dat men van het vuur neemt roert den inhoud 10 min. flink dooreen, sluit het op nieuw, en verhit het den volgenden dag nog eens op dezelfde wijze, totdat men bemerkt, dat zich op de oppervlakte der massa geen bolletjes afscheiden. Dan giet men de massa door een metalen zeef, en zij is tot 't gebruik gereed. Deze vernis vervangt met voordeel de plaats van olie, vet, talk, teer enz.
149. Gutta-percha-vernis. Men wassche ^ pd. Gutta-percha met lauw warm water uit, reinige haar daarbij van houtdeeltjes enz. Droge haar en losse haar daarna in 1 pd. pinoline op, die bij droge disstillatie van amerikaansche hars verkregen wordt, voege er eindelijk 2 pd. kookend heete lijnolievernis bij en filtreere het mengsel.
150 Vernis voor houtvergulding. Tot bereiding van een vernis, om houtverguldsel te bewaren, beveelt Thion het volgende aan: Men neemt, om 8 kan van deze vernis te verkrijgen, 6 kan wijngeest van 86° B, 5 pd. gewasschen sandrac % pd. elemihars en ^ pd. mastiek in korrels. De sandrac schudt men in den kouden wijngeest, dan de elemihars, eindelijk de mastiek en laat het geheel 2 uren lang koken, waardoor 3 kan alcohol zullen overgehaald worden, en daarvan giet men 1 kan in den kolf terug. Nadat het koken heeft opgehouden worden onder het roeren met een spatel de andere 2 kan wijngeest er bij gevoegd, waarna de vernis gereed is.
151. Goudlakvernis, die tot het verlakken van geel koper dienstig is, verkrijgt men, door 12 lood gekleurde schellak, J lood guttegom, | lood drakenbloed in 32 lood wijngeest van 920/o Tr- oplost en koud filtreert. — Andere recepten; 5 dln. garanoine worden 12 uren lang in 15 dln. wijngeest
56
getrokken, dan geperst en gefiltreerd; bij het verkregene voegt men een sterke oplossing Tan schellak en alcohol en eenige droppels saffraantinctuur. — Of; 16 din. schellak, 3 dln. sandrac, 3 dln. mastiek, 1 dln. drakenbloed, 1 dln: saffraan, 2 dln. gnttegom in 80 dln. alcohol opgelost. — Of: 12 dln. kornerlak, 8 dln. sandrac, 8 dln. mastiek, 2 dln. guttegom, 1 dln. drakenbloed, 1 dln. Orleaan, 6 dln. veneti-aansche terpentijn, 4 dln. kurkemawortel in 96 dln. wijngeest opgelost en gefiltreerd.
152. Bruinroode lak voor dennenhout, 16 dln. schellak 32 dln. sandrac, 8 dln. mastiek, 8 dln. elemi, 16 dln. ven. terpentijn, 4 dln. drakenbloed, 1 dl. Orleaan worden, als poeder, met 200 dln. wijngeest begoten, warm opgelost, gefiltreerd, en genoegzaam met wijngeest verdund.
153. Vernis voor vloeren, 16 dln. schellak, 8 dln. colo-phonium, jg dl. kampher, 72 dln. spiritus worden warm opgelost. — Of: 16 dln. schellak, 8 dln. colophonium, 1 dl. anime, 72 dln. wijngeest. — Door menging met Orleaan, aardkleursels, oker, enz. kan men elke verlangde kleur verkrijgen.
154. Politoerlak voor hoorn, 2]oodgomlak, 2 lood sandrac worden ruw gestampt met \ quart alcohol overgoten en bij matige warmte opgelost. Daarop neemt men een rol zelfkant, giet nadat deze van te voren met wat lijnolie bevochtigd is een weinig politoerlak daarop, en wrijft daarmede, onder bestendig omdraaien op de draaibank, het te polijsten voorwerp zóólang totdat alle poriën bedekt en aangevuld zijn.
155. Kleurlooze schellakvernis. Volgens Field wordt 6 ons poeder van schellak in 12 ons spiritus opgelost, en voegt men zoolang eau de Javelle bij de oplossing, tot deze gebleekt is. Nu giet men er zoolang eene oplossing van chloorlood (verkregen door behandeling van menie met zoutzuur) bij, totdat de schellak zich in witte vlokken heeft afgescheiden, de neerslag wordt gefiltreerd, gewasschen en in de lucht gedroogd. 1 dl. van deze in de lucht gedroogde schellak wordt in 12 dln. alcohol opgelost, en deze oplossing vormt een vernis, dat in weinig minuten droogt en geheel kleurloos is. — Volgens Leuning wordt 5 ons poeder van schellak in 1 quart gezuiverde wijngeest opgelost en mot 10 ons goed uitgegloeide
O t
dierlijke kool eenige luiuuten lang gekookt eti daarna gefiltreerd. Het verkregene is de gebleekte schellakvernis.
156. Fransch lederlak. Om een vernis te bereiden, dat volkomen overeenkomt met dat wat uit I'arijs met groot gerucht ■wordt uitgevoerd, neemt men 1 lood gekneusd campechehout, kookt die met 8 lood water tot op do helft in, lost daarin {• drachma suiker en 3 dr. arab. gom op; voegt bij dit mengsel zoolang eene oplossing van ijzervitriool, totdat de eerst bruin roode kleur in eene violetblauwe is overgegaan, en voegt er dan wat wijngeest bij. Dit lak wordt voornamelijk tot het bestrijken van schoenen en laarzen gebruikt.
157. Om leer een groenen goudglans te geven. Volgens Lunzerberg verkrijgt het uitgelooide leer dezen glans, die gelijkt op den gloed welke op de vleugels van sommige kevers ligt, als het met eene oplossing van lijm of arab. gom of ook met eene oplossing van aluin, potasch of wijnsteen bestreken wordt, en daarna do oppervlakte zoolang met campechehout gewreven totdat de gewenschte kleur ontstaat. Het poeder van campechehout moet nochtans eerst met water bevochtigd en zoolang op eene warme plaats in rust gelaten worden tot er eene soort van gisting ontstaan is, waardoor juist de verlangde kleur ontstaat. Men verhoogt den glans nog als men het leer na de eerste bewerking met bloed bestrijkt, en daarop nogmaals met campechehout inwrijft.
158. Lederlak voor koetsen enz. Men neemt 12 ld. goede schrijnwerkerslijm, weekt die in water en laat haar op het vuur vloeibaar worden. Daarop lost men 3 ld. gewone zeep ook in warm water op en giet dit bij de warmgehouden lijmoplossing. Tot oplossing van beide massaas gebruikt men
1 maat water of ^ maat water en ^ brandewijn. Zijn beide behoorlijk gemengd, dan voegt men 3 a 4 lood vernis met azijn of brandewijn verdund, bij de massa en roert dan nog
2 lood goede tarwestijfsel die men met wat water van bovengemelde qualiteit verdunt er door, om alles goed met elkaar aan te mengeri. Daarop zet men alles over een matig kolenvuur en laat het uitdampen. Deze massa kan men aanstonds gebruiken of haar ook in vlakke vaten tot stukken laten drogen. De werking van dit lak is dos te fraaier naar mate men het dun uitstrijkt, nadat men het in bier of water
58
■weder vloeibaar heeft gemaakt. Het is zeer bruikbaar voor paardentuig omdat het 't loder bewaart en het den glans der nieuwheid geeft.
159. LedersmeeP. Volgens Dr. Weiss neemt men 2 ld. poeder van arab. gom, 2 lood geraspte zeep, 2 lood witte ■was, begiete dit met | kan regen- of loopend water, late het nog een tijd lang staan en koke het dan op een zacht vuur totdat alles goed opgelost is. Dan voege men onder bestendig omroeren met een hout ^ kan levertraan en zooveel beenzwart er bij, totdat de massa zwart genoeg is geworden, neme dan het mengsel van hot vuur en roere het tot 't koud is. Men neemt dan iets op een borstel, strijkt het dun over 't leer en horstele met een anderen borstel na evenals met schoensmeer, tot het glimt. Het leer blijft daardoor week en buigzaam en bekomt nieuwe vetdeelen in plaats van die door ander smeer te verliezen. — Hardeg schrijft voor: 1) 25 pd. gele was, evenveel terpentijnolie, 25 pd. boomolie en 50 pd. gekookte lijnolie worden door smelten vereenigd en 37[ pd. van de zuiverste houtteer er bij gevoegd. 2) 12^ pd. gele was, i2^ pd. terpentijnolie, 12^ pd. ricinusolie, 125 pd. gezuiverde en gekookte lijnolie en pd. teer. Hot leer wordt, al naar het goed of slecht gelooid is, 12 a 24 uur in water gelegd en eenige malen gerold. Dan wordt het vet aan de oppervlakte afgeschrapt, en het leer door persen en opspannen van de overvloedige vloeistof bevrijd; als het bijna droog is, nogmaals licht afgewreven, en dan bij het vuur met de zalf ingewreven, zoolang het deze opneemt, dan in de zon of bij de warmte gedroogd. Op deze wijze beschermt men het leer tegen den invloed der lucht, hitte, zweet enz. en maakt het buigzaam en elastisch als caoutchouc. Alle leer van laarzen, schoenen, paardentuig, koetsen enz. moet eerst door water van alle vuil bevrijd worden en dan 3 maal ingewreven.
160. Zalf voor aanzetriemen. Men smslt wit guttapercha en kneedt daaronder evenveel gewicht aan gobluschte kalk, die men gezift heeft. Deze massa strijkt men met een warme ijzeren spatel dun maar gelijkmatig over het leer of op een stuk hout, verwarmt dan de bedekking en wrijft er het fijnste poeder van leisteen of bloedsteen over. Deze bekleeding slijpt goed en laat de messen zuiver.
161. Machinesmeer. Yolgcns Olmstadt mengt men 1 dl. zeer fijn liarspoeder met 3 dln. reuzel, zonder -warmte. Dit mengsel is reeds bij 18° E. vloeibaar en de hars verhindert de nadeelige verandering in het vet. — Volgons Delauna wordt 60 dln. reuzel, 7j dl. olëino, 15 dln. salmiakgeest, 15 dln. graphiet, 180 dln. god. water door roeren en kloppen bij 10° warmte vermengd. — Volgens Boudel verwarmt men 50 dln. raapolie met 1 dl. in kleine stukken gesneden caoutchouc. — Munkitriek schrijft voor; 4 dln. caoutchouc in een voldoende hoeveelheid terpentijn opgelost, ten andere 1 pd. lijm en 4 pd. gecalcineerde soda in 100 dln. water opgelost en tot aan de vereeniging met 90 pd. talk gekookt, waarop de caoutchouc-oplossing er bij gevoegd wordt, welk mengsel dan weer tot aan eene volkomen vereeniging koken moet en onder gestadig roeren moet bekoelen.
162. Hapsolie als machinesmeep. Deze olie, zooals ze door droge distillatie uit colophonium wordt verkregen, en niet voor machinesmeer geschikt, omdat zij zout reageert en derhalve metalen assen allengs aantast. Maar dit gebrek wordt verholpen, als men de olie met kali, natron; of magnesia neutraliseert, en ten deele tot zeep maakt. Het is doelmatig 5 a 10% gebrande kalk bij de hars te voegen eer men haar distilleert; daardoor wordt de azijnzuur bij het ontstaan gebonden. Om het gedistilleerde consistenter te maken mengt men er nog koud 2 a 50/o kalkhydraat of magnesia bij, waardoor hot de dikte van boter verkrijgt.
163. WagensmeeP. Men neme 4 dln. vloeibare asphalt of olieachtig overblijfsel van steenkolen voor gasverlichting, 1 dl. droge scheepstraan of pik, 1 dl. loodschuim en 8 a 10 dln. water. Het pik wordt bij zachte warmte met de asphaltolie in een ketel gesmolten, het loodschuim met het water er bij gedaan, het geheel onder bestendig roeren tot kookhitte gebracht, en zoodra het eene vettige massa geworden is van het vuur genomen. — Voor zoogen. engehch wagensmeer menge. men \ pd. walschot, \ pd. was, \ pd. reuzel, i pd. schapevet en 2 pd. ijzeroxyde, koke deze stoffen onder voortdurend roeren met een houten lepel tot do massa weer bekoeld is. Het mengsel wordt tot aan het gebruik in blikken bussen bewaard. — Voor lichte wagens is het volgend smeer geschikt:
60
40 quart traan wordt met pd. eaoutcliouc onder gestadig roeren tot 110 a 120° C. verhit. Als do caoutchouc opgelost is, wordt de massa van liet onzuivere bezinksel afgegoten, gezift, waarna men bij elke 12 quart massa, 2J pd, menie, lf pd. loodwit, en 1 ^ pd. zwarte looderts voegt, waarop het geheel nog 7 uur lang op eene hitte van 110 a 120° moet blijven. — Het Belgisch wagensmeer bereidt men, door 30 pd. palmolie en 12 pd. talk in een ketel te smelten, onder gestadig roeren er 9 pd. sodaloog van 20° B. bij te voegen, dat alles 1 uur lang met 130 pd. regenwater te laten koken, dan de massa in een koelvat te gieten en te roeren tot zij koud is. — Winkler beveelt aan: 1 dl. roode amerikaansche hars en 1 dl. talk in een ruimen open ketel te smolten boven een zacht vuur, terwijl men onder gestadig roeren 1 dl. bijtende natronloog van 1.160 sp. gew. er bij voegt. Stijgt de massa niet meer, dan wordt er nog 1 dl. lijnolie bijgevoegd, daarna nog een kwartier gekookt en de kokende massa door een katoenen doek in een zuiver vat (e gieten en te laten bekoelen. Men verkrijgt daardoor ecae citroengele, korrelige boterachtige stof, die niet het minste verhardt.
164. Glimsmeer voor koetsen. 1 quart zuivere wijngeest, 3 lood, ven. terpentijn, 1 quart lavendelolie, S lood schellak wordt in een zandbad bij herhaald schudden gemengd, totdat de schellak is opgelost. Daarna voegt men bij de oplossing 1 lood zwartsel, dat vooraf met een deel er van is vermengd er bij. Het leder wordt afgewasschen, gesmeerd, en dan dun bestreken. Wil men het smeer fraai zwart hebben dan wordt het leer vooraf met een afkooksel van campechehout en galappels Cong. ^ pd. van elk of 2 maten water) afgewasschen.
165. Zwarte was om schoenen en laarzen te poetsen. Men neme 1 L. bier, doet daarin 61 gram ivoorzwart, 31 gram kandij, evenveel arab. gom, en wel dit alles in een allerfijnst poeder; daarbij voegt men 122 gram maagdewas, doet alles in een ijzeren pot met 3 pooten en laat het over een zacht vuur 10 min. lang koken. Daarop neemt men den pot van het vuur en roert tot do inhoud bekoeld is. Dit smeer brenge men vloeibaar en koud met een penseel op het leer en verdeelt het gelijkmatig met een zachte borstel, waarbij men bespeuren zal, dat, hoe moer men borstelt de oppervlakte
01
des te glanzender wordt. Dit ameor tast het leer niet aan. zooals die soorten waartoe minerale zuren worden gebruikt. — Ander recept: In 5 L. loopend water werpt men 122 gram zeep in kleine stukken, voegt daarbij 61 gram-basisch, koolzure kali (sal tartari) en lost alles op bij eene temperatuur van 40° C. Daarna voegt men er 500 gram kleine stukken maagdewas bij en roert van tijd tot tijd om tot alles een brij vormt. Dan voegt men er nog als fijn poeder 1000 gram ivoorzwart, 153 gram kandij en 61 gram arab. gom. Als alles goed vermengd is neemt men de massa van 't vuur en laat haar onder roeren bekoelen, opdat niets bezinke. Men gebruikt haar als de vorige.
166. Horlogesmeer. Gezuiverde olie of olëine, waarvan zich de horlogemakers bedienen — horlogeolie — wordt in Engeland gewooniijk van amandel- of olijfolie bereid, door deze van de aanwezige stearine te bevrijden door middel van oplossing in spiritus, die men later wegdistiileert. Deze weerstaat elke temperatuur zonder dik worden of bevriezen, en geldt in Engeland 1} shilling per drachme. Een goedkooper olie bereidt men door een streep lood in een wit met olie gevuld glas te leggen, dat een tijd lang aan de werking der zonnestralen blootgesteld wordt, en waarvan men het drabbige bezinksel afscheidt. — Bij de fijnste Geneefsche horloges worden de spillen niet meer met olie maar met poeder van graphiet of zwart looderts ingesmeerd. De olie moge nog zoo zuiver zijn — ze wordt mettertijd door opname van zuurstof ranzig, taai, droogt op tot eene vuile massa en verandert het gele koper zoodanig dat dit oxydeert en met het ranzig vet eene zoutverbinding vormt. De gang van het uurwerk wordt daardoor belemmerd, het moet schoongemaakt worden, wordt weer gesmeerd om later dezelfde bewerking te ondergaan. Graphietpoeder doet al deze nadoelen verdwijnen, mist het gealcoholiseerd zij. Daartoe wrijft men het fijnste engelsche (dat van Ceylon is nog beter) tot poeder, wascht het met water, daarna met wijngeest en nadat het stoffige bovendrijvende poeder na langen tijd bezonken is, droogt men het wrijft het met wijngeest tot zalf en bestrijkt daarmee de gezuiverde spillen en kussens. Op deze wijze gaan de horloges verscheiden jaren regelmatig, zelfs wanneer zij aan stof zijn
62
blootgesteld. Deze smeer is geschikt voor pendules zoowel als voor horloges, en zelfs in 't Schwarzwald wordt ze tegenwoordig gebruikt, ook om hot hout voor vocht en zwellen te beschutten, en om de wrijving van hetzelve te verminderen.
Volgens Artus moot men om horloges te smeren mineraalolie met eene oplossing van onderchlorigzure natron (bleekloog) schuddden; nadat deze zich afgescheiden heeft, met kalkmelk; daarna weer afgieten, met l sterke natronloog mengen en distilleeren.
167. Olieverf voor vloeren. Om deze duurzaam te maken, zorgt men, dat de verf zoo diep mogelijk in het hout dringe, wat zij dekverf echter weinig doet, en daar de lijnolie daarbij alleen werkzaam is, wordt de kleurstof van deze laatste afgezonderd. Daarom wordt vooraf het hout der vloeren met warme lijnolie geweekt, en daarna de verf aangebracht. Het gebruik van terpentijn om de verf effen te maken, en haar sneller te doen drogen, is hier niet uitvoerbaar, want juist de lijnolie verleent de duurzaamheid aan de verf. De lijnolie wordt bij de verhitting met i°/0 loodschuim, dat men te voren met lijnolie gewreven heeft, vereenigd. Na een zacht koken, gedurende i uur, wordt de olie zoo heet als mogelijk is, op den volkomen drogen vloer gestreken, eu dit zoolang herhaald als men inzuiging waarneemt. Dan verft men met de dekkleur, die als zij grijs is, een deel loodwit met wat mineraalzwart, of oker, umbra enz. bevat. De verf moet natuurlijk voldoende lijnolievernis gewreven zijn.
168. Vernisverf voor vloeren. Volgens Wenterfeld. Mou bereidt lijnolievernis door olie te koken en er loodschuim bij te voegen. Te gelijkertijd smelt men asphalthars in een aarden pot of een diepen ijzeren lepel. Bij de smeltende hars voegt men ongeveer 2 volumina heete vernis en van ditheete mengsel voegt men al roerende zooveel bij de lijnolievernis dat deze een donkerbruine kleur krijgt. Deze asphaltachtige lijnolievernis wordt kokend op het houtwerk gestreken en dit herhaald totdat er niets meer indringt en een bedekking vormt die op gepolijst polissanderhout gelijkt. Lichter bruin verkrijgt men door terra siena.
169. Goedkoope verf voor houten vloeren. I. Thorr schrijft daarover. Zuivere vloeren zijn voor ieder woning maar vooral
63
voor ziekenzalen en andere openbare instellingen van dien aard van het hoogste gewicht; doch dit doel is moeilijk te bereiken. Zal een houten vloer zich gemakkelijk laten reinigen, dan moet hij vast, glad en waterdicht zijn, maar alleen door kunstmiddel kan hij deze eigenschappen verkrijgen. De volgende recepten voldoen volkomen wel:
a. Dit eene werd in het hospitaal te Frankfort a. M. bij wijze van proef toegepast, en elders ingevoerd toen het uitnemend voldeed. De vloer moet 3 maal met heete lijnolie-vernis worden bestreken. De lijnolie (zoo mogelijk belegen hollandsche) moet zoolang gekookt worden en afgeschuimd, tot een daarin geworpen stukje roggebrood van ^ duim dik, hardgebraden is. Bij het overbrengen van de olie, in een koperen of ijzeren pot moet bij ong. 4 pd. olie J pd. fijngewreven loodschuim gevoegd worden en meermalen omgeroerd. Men moet de olie niet laten aanbranden omdat anders de vloer een zwartbruine in plaats van eene bruingele kleur zou krijgen, ook moet de vloer vooraf goed gewasschen en weer gedroogd zijn. Zoodra de olie van alle onzuivere en waterachtige deelen ontdaan is, en tot vernis is gekookt, moet zij kokend worden opgesmeerd en na 24 uur gelijk gestreken. Nadat de eerste laag geheel droog schijnt, en niet meer kleeft, brengt men de tweede eveneens kokend op en gaat voort als de eerste maal. De derde laag kan eerst aangebracht worden als de eerste zich niet meer als een vliesje laten opnemen* hetgeen hoofdzakelijk door het gelijkstrijken vermeden wordt. Bij deze laatste laag moet men de olie niet zoolang koken tot ze taai wordt, hier moet ze zeer vloeibaar zijn. Ia deze laag aangebracht en na 24 uur gelijkgestreken, dan laat men den vloer bij open ramen 14 dagen lang drogen en wascht hem, mocht hij dan nog kleverig zijn, met lauw zeepwater af. Deze verf verhoogt de duurzaamheid van den vloer en maakt de reiniging gemakkelijker, omdat deze geen vocht meer opneemt. Schijnt zulk een vloer na een jaar afgesleten, dan volstaat een enkele laag, alweder heete lijnolie. Eene oude en ongelijke vloer worde afgeschaafd en de reten met gips en lijmwater effen gemaakt.
h. Een andere wijze bestaat hierin, dat de volkomen effen en droge zuivere vloer eerst met koude lijnolie en dan met
64
schellak in spiritus opgelost, -wordt bestreken. De schellak-vernis bestaat uit 3 pd. schellak en 4 maten spiritus van 80° Fr. De scliellakvernis moet aangebracht worden, als de lijnolie nog niet goed droog is, opdat de olie zich daarmee te vaster verbinde. Na volkomen droging, na verloop van 1 uur herhaalt men deze handelwijze en daarna nog eens, steeds met eene tusschenruimte van 3 a 4 uur en bij volkomen droogte van het vorige. Bij het gebruik van deze vernis moet men nooit meer dan 1 kan in deu pot gieten, omdat de vernis door verdamping van de wijngeest, taai en onbruikbaar wordt. Na 24 uren is de vloer zoo droog, dat men dien reeds betreden kan en geen onaangename reuk overblijft. De kosten dezer bewerking zijn niet hooger dan de vorige, en zij verhoogt de duurzaamheid van het hout, maakt den vloer glad en waterdicht, en maakt de reiniging zeer gemakkelijk , daar men dien slechts met koud water behoeft af te nemen.
Van deze beide voorschriften verdient het eerste de voorkeur bij de vloeren die druk betreden worden, daar de tweede bewerking minder duurzaam is. Voor gewone kamers is echter de tweede handelwijze om den spoed te verkiezen. Naar den smaak der bezitters kan men allerlei kleuren bij de tweede behandeling aanwenden.
170. Doelmatig bijtmiddel voor vloeren van woonkamers, volgens D. Murer. Men kookt l pd. geel verfhout en | pd. fer-nambuchout met 12 maten zeepziedersloog en \ pd. potasch tot nog 7 a 8 maten vloeistof over zijn; in de afgegoten oplossing trekt men 2 lood orleaan en pd. was met behulp van warmte af en roert tot alles koud is. Daardoor verkrijgt men een bruinroode bijtverf, die volstaat om een groote kamer een jaar lang te onderhouden. De vloer wordt dagelijks gedweild, wekelijks eenmaal met halfnatte lappen afgeveegd, dan gedeeltelijk, waar veel geloopen wordt, met dit mengsel bestreken en met een harde bprstel gestreken. Alle 4 a 6 weken wordt de geheele vloer eenmaal met dit middel bestreken en daarna geborsteld.
171. Verf voor' vloertegels. Voor een kamer van ca 400 □ oppervlakte neme men 5 lood was, 2 lood potasch, 1 j lood beste oker, 2 lood ongebrande terra siena, 3 qnart regen-
water en al naar men den vloer geel- of roodachtig of doorschijnend kleuren wil, geen, of hoogstens 1 lood orleaan. Deze zelfstandigheden koke men in een ijzeren of goed verglaasden aarden pot, al roerende, 2 uur lang. Daarop brenge men met een kwast de warme verf evenals olieverf op den te voren goed gereinigden en gedroogden vloer aan, late haar drogen, wat maar eenige uren duurt, en wrijve dan den vloer met een gewonen borstel of met een door lood verzwaarden luiwagen met een langen steel zoo lang dat hij blank en glanzig wordt. Om hem nu glimmend te houden wordt hij na de dagelijksche reiniging roet een kamerbezem met een wollen doek nagewreven en alle 8 dagen geborsteld. Bij een dagelijks gebruik houdt deze verf het een half jaar uit en moet dan vernieuwd worden. Met een heete sodaoplossing laat zij zich geheel verwijderen. Deze verf geeft aan een vloer het aanzien van een gewreven vloer, is goedkoop, gemakkelijk te vervaardigen en reukeloos. Ook kan de zoo bewerkte vloer onmiddellijk weer gebruikt worden.
172. Wrijfwas voor vloeren, a. Mahoaykleur: 5 pd. was worden met 15 pd. etsnatronloog van 3° B. gekookt, zoodat eene gelijke wasmelk ontstaat. Daarop worden 5 pd. gebrande umbra, zeer fijn poeder, er bij gemengd en door voortgezet koken tot eene gelijkvormige massa gemaakt.
h. Notenhoutkleur; 5 pd. was worden insgelijks met ets-natronloog behandeld en met £ pd. orleaan, 3 pd. oker en 2 pd. gebrande umbra gekookt.
c. Okergeel: daartoe kookt men de genoemde wasmelk met 5 pd. gele oker.
Deze zalven moeten bij het koud worden 20 pd. wegen. Wordt ze gebruikt om den vloer te wrijven, dan wordt ze met veel kokend water aangemengd zoodat ze de dikte van olie verkrijgt. Deze wordt met een kwast zeer dun op den vloer aangebracht, die half droog met een harden boen-borstel wordt gewreven. Daarna wrijft men met wollen lappen tot de oppervlakte spiegelblank is. Men moet slechts stuk voor stuk den vloer aldus behandelen, daar anders de was uitdroogt. Zulke vloeren zijn zeer fraai; naarmate zij meer of minder gebruikt worden, moeten zij met eene wollen lap afgewreven worden en waar 't noodig is, weer
ti(i
met was voorzien worden. Als men een parketvloer heeft, dien men blank wil maken zonder de teekoninp; te bedekken, bediene men zich van dc was melk alleen. Zulk een vloer is alsdan prachtig.
173. Wrijfwas om meubels te polijsten, 4 lood witte was wordt in een aarden pot met 3 lood terpentijnolie begoten; de pot met papier toegebonden en aan een zachte warmte blootgesteld. Men laat daarin bet, mengsel zoover afkoelen, dat de massa witaclitig en vaster begint te worden, doet er dan 2 lood sterke spiritus bij, vermengt alles volkomen en laat het koud worden. In plaats van een deel terpentijnolie neemt men wel eens lavendelolie, voor een geur, die echter het fabricaat duurder maakt. Neemt men 4 lood spiritus in plaats van 2 lood, dan verbetert de wrijfwas in veel opzichten, maar dan dient men de meubels meer te wrijven en wel met een drogen doek.
174. Mahonyhouten meubels spiegelblank te maken. Men laat 1 lood alkannawortel met 5 a 6 eetlepels lijnolie in een nieuw potje boven een zacht kolenvuur koken. ïTa het koud worden bestrijkt men de meubels daarmede en wrijft ze 24 uur later.
175. Schellakpoiitoer. De schellakpoli toer (weener- of fransche) is een spiritus-schellakvernis, waarbij men dikwijls nog andere harsen (mastiek sandrac) voegt, welks aanwending het eigenaardige heeft dat zij niet opgestreken, maar opgewreven wordt, omdat men alleen op deze wijze een gladde oppervlakte kan verkrijgen. Door haar duurzamen glans heeft dit vernis het was geheel verdrongen. Het polijsten daarmede echter ver-eischt een geduldig en bekwaam werkman. Tot bereiding dei-politoer btstaan verschillende voorschriften. Het gemakkelijkst stelt men in een flesrh 1 pd. schellak in kleine stukken gebroken in een flesch met 7 a 8 pd, spiritus, geruimen tijd aan de zon bloot. Daardoor verkrijgt men een doffe oplossing die niet behoeft gefiltreerd te worden daar bij het gebruik eene filtratie voorvalt, zooals straks zal blijken.
0 pd, spiritus, waarin 18 lood schellak, 1 lood sandrac en 1 ld. mastiek (alles le qualiteit) bij zachte warmte opgelost geeft een goede politoer. Desgelijks 5 pd. spiritus, 12 lood schellak, 4 lood sandrac, 4 lood mastiek. Men moet de sterkte van de politoer (d. i. met betrekking tot wijn-
geest eu havsgehalte) naar don aard van het bout nemen. Hoe poreuser het laatste is, des te minder wijngeest neme men. Hoe meer mastiek eu sandrao tegen schellak genomen wordt, des te minder duurzaam is het bedeksel.
Dikwijls wordt de politoer gekleurd, namelijk rood (voor noteboomeuhout) door bijvoeging van orseille of sandelhout, ondoorschijnend wit door loodwit, zwart door zwartsel; maar nooit kan deze bewerking het bijten van het hout overbodig maken, daar de politoer niet genoeg dekt. Zwart gebeten voorwerpen krijgen een bijzonder fraaien glans als men (op navolgende wijze) het politoeren met bijvoeging van indigo eindigt. Op helderkleurige houtsoorten, b. v. ahorn, is de eigenlijk bruine kleur vau de schellak hinderlijk, al kiest men de beste soort van deze harssoort uit. Voor zulke gevallen bewijst gebleekte sohellak (zie N0 26) goede dienst. Deze levert een zeer helder politoer.
Het aanbrengen der politoer op het fijn geslepene en weer van olie gereinigde hout geschiedt aldus: Men bevochtigt een stukje fijne spons, of een meermalen samengevouwen lap van grof wollen goed ('t best een oude kous) ook wel een watje met de schellakoplossing, slaat daarom, eens of dubbel zuiver linnen, welks rand men tot een handvat ineen draait, giet op de bovenzijde van dozen wecken bal eenige droppels heldere boom- of lijnolie en strijkt dan in rechte, nu en dan kringvormige streken , bij zasht drukken, zoodanig over de houtvlakte heen, dat, zoo mogelijk, alle plaatsen gelijkelijk geraakt worden. De vernis filtreert, als er niet te veel van genomen wordt, slechts langzaam door het linnen, verspreidt zich over het hout, en droogt daarop onder bestendig wrijven, zoodat er eene volkomen gladde oppervlakte ontstaat. De olie houdt den bal week en verlicht de beweging; voelt men, dat hij kleeft dan voorziet men hem opnieuw met een paar droppels olie. Zijn hout en pop droog geworden en is het eerste blinkend, dan is hot werk geëindigd, tenzij de laag niet dik genoeg ware, als wauneer men den arbeid herhaalt. Is de vernis wat hard (met te veel hars) dan wordt zij niet dadelijk spiegelglad. Men moet dan naderhand enkel met spiritus en olie polijsten, waardoor men de oneffenheden gelijk maakt.
68
Het polijsten met indigo vordert dat men oene zeor zwakke achellakoplossing gebruikt om na de gewone polijsting, den bal daarmede nat te maken, deze met fijngewreven indigo bepoedert, en op gezegde wijze wrijft. De fijnste indigodeeltjes worden door de vloeistof mede door het linnen genomen en geven aan. het zwart eene bijzondere diepe kleur.
Het polijsten moet met de grootste zindelijkheid in oen stofvrij lokaal en dicht bij een venster geschieden opdat men de gebreken gemakkelijk ontdekke. In den winter moet het lokaal verwarmd zijn, omdat de vernis in de koude kruimelig wordt en zich ongelijk verspreidt. Nooit moet de pop stil staan, omdat zij dan kleeft en een vlek vormt. Van zeer veel gewicht is het, dat de olie voor het slijpen aangewend, zorgvuldig verwijderd worde, wordt dit verzuimd dan slaat de olie door de politoer en vormt na eenigen tijd matte vlekken, die indrogen en alleen door nieuw politoeren te verwijderen zijn. Daarom moeten zoo vaak nieuwe meubels, waaraan men deze fout bespeurt, na een paar maand overgepolitoerd ■worden. Talk, die bij het slijpen gebruikt wordt, slaat niet door, of laat zich daar zij niet droogt door afvegen verwijderen. Daarom is deze verkieselijk. Vuil geworden gepolitoerde voorwerpen kunnen met een spons met zuiver water of zeepwater afgewasschen worden.
H. Molter schrijft een politoer voor, dat uit \ quart spiritus, 1 lood gomlak en 1 lood sandrac bereid wordt. Het geheel wordt op een matig vuur gezet en geroerd tot alles opgelost is. Een verbeterde (?) politoer bereidt men door bij | quart spiritus 1 ons korrellak 2 drachmen guajacahars, 2 dr. drakenbloed en 2 dr. mastiek, als een fijn poeder te voegen. Dit mengsel zet men daarop 3 uur lang over een zacht vuur tot de gommen opgelost zijn. Daarop filtreert men de oplossing, doet haar in eene flesch, voegt er j'j quart van de beste lijnolie bij, schudt de flesch goed om, en bewaart den inhoud tot 't gebruik. Deze politoer is bijzonder geschikt voor donkere houtsoorten, daar het drakenbloed haar ongeschikt maakt voor de lichtere. Voor een andere politoer neemt men op ^ quart spiritus 2 ons benzoë, -{ ons sandrac en { ons gom-anime, zet de flesch goed gekurkt in een water- of zandbad, tot alles goed opgelost is, waarna men filtreert,
69
fj'j quart van de beste papaverolie er bij voegt. alles goed dooreen schudt, en de gereedgemaakte politoer voor het gebruik goed afgesloten bewaart. Een fraaie, heldere politoer voor fijn houtwerk verkrijgt men, als men 72 quart spiritus, 2 ons benzoë en i- ons sandrac in een glazen flesch in een zand- of waterbad zoolang verwarmt, tot alle gom opgelost is; de oplossing moet goed gekurkt worden. Voor snijwerk neemt men een politoer bestaande uit 2 ons korrellak, 2 ons doorschijnende hars in -j quart spiritus. Deze politoer moet warm gebruikt worden en als het voorwerp, dat men polijsten wil, insgelijks verwarmd kan worden, is het zooveel te beter; in ieder geval moet vochtigheid vermeden worden. Op snijwerk, dat het opbrengen van politoer niet toelaat, strijkt men het volgend vernis; ^ pd. schellak, \ pd. gomlak, 2 lood benzoë en 1 pd. alcohol van 92:gt; Tr, ie zamen opgelost en zoo dun mogelijk opgestreken. Het vereenigt zich geheel met de politoer en doet geen onderscheid met het gepolijste opmerken.
Een fraaie fransche politoer verkrijgt men op deze wijze: op j quart spiritus neme men ^ ons kopal, ^ ons arab. gom en 1 ons schellak. Nadat deze gommen goed fijngemaakt en door een stuk mousseline gebuild zijn, doe men ze met de spiritus in een vat, dat goed gekurkt kan worden, zette het in een warmen oven, schudde den inhoud goed om, en na 2 a 3 dagen is alles opgelost. Men zift deze oplossing dan door een stuk mousseline en bewaart haar luchtdicht tot 't gebruik. Zij is voornamelijk geschikt tot het polijsten van alle fijne meubels en daarom verkieslijk boven andere. Men gebruikt haar als volgt: Is de te polijsten oppervlakte grof dan bestrijke men haar met een laag perkamentlijm, dat men na het drogen met fijn roestpapier afslijpt. De lijm vult de poriën aan en verhindert het verlies aan politoer dat het hout zoude opzuigen, en dat aan arbeid ook. Nu laat men het licht in schuine richting op het voorwerp vallen, en rolle een stuk grof flanel te zamen, zoodat er een soort cylinder ontstaat, en om het eene einde, waarmede men polijst sla men een meermalen gevouwen linnen lap, opdat die zoo week mogelijk zij. Deze pop brengt men aan den mond der flesch en schudde deze tot de pop goed bevochtigd wordt.
70
Vervolgens wrijve men in kringen over de te polijsten vlakte, maar toch niet meer in eens dan omstreeks | voet, zoo gaat men voort, tot de oppervlakte overal geraakt is, en herhaalt dit, 3 a 4 maal al naar 't hout is. Telkens wrijft men zoo lang tot de lap geheel droog is en zorgt niet te veel op de lap te gieten, -waardoor de politoer oneffen wordt en niet glanzig genoeg. Ook zie men vooral toe, dat de linnen lap zeor zuiver en week zij, terwijl de glans voornamelijk van de zorgvuldigheid afhangt, waarmede men de pop voor stof en vuil bewaart.
176. Glinsterend witte verf. Volgens Dr. Geistler is eene oplossing van dammarliars in terpentijnolie voor houtverf bijzonder geschikt, wanneer de verf wit moet zijn door loodwit. Hij lost 1 dl. dammarhars bij zachte warmte in 2 dln. terpentijnolie op, laat met zooveel van deze oplossing als noodig is, het loodwit op den steen wrijven, de aldus ontstaande dikke vloeistof met alcohol van 90:'/o Tr. aanmengen, en het te voren geoliede hout daarmee driemaal verven. De verf droogt onmiddellijk na het aanbrengen, blijft onder alle omstandigheden wit, laat zich met water en zeep afwassclien zonder los te gaan, en munt uit door glans.
177. Goudverf. Men neme 1 pd. wijngeest, } pd. zuivere gomlak, wassche de laatste tot het water niet meer rood wordt, droge het dan, make het tot poeder, en voege het bij den wijngeest in een verglaasd aarden vat van zulk eeu grootte, dat de ingrediënten het slechts voor \ vullen. Dit vat zette men in een ander dat water bevat, zooals men het pleegt te doen met den lijmpot en brenge het waterbad boven een kolenvuur, waar men het water kokend houdt, tot de gomlak zich opgelost heeft; ook zorge men ervoor, dat er noch licht, noch vlam in de nabijheid kome. Onder het koken roere men met een staafje van week hout. Men kan er een weinig kurkema bijvoegen of niet. Mocht de inhoud ontvlammen dan blussche men den brand met een vochtigeu doek. Na volkomen oplossing flltreere men de vernis door een dichten linnen doek en zette haar op flesschen, die men goed kurkt. Om met deze vernis hout te verven legge men met een zachten borstel drie lagen, doch zóó, dat elke voorgaande goed droog zij. Wil men do te verven voorwerpen vooraf verzilveren dan verkrijgt men een fraai verguldsel.
Om ijzer ecu goudkleurig aanzieu te geven, ueemL meu o ous lijnolie; 2 ons poeder vau wijusteeu, 2 ous hard gekookte doiors van eieren, ^ ons aloöpoeder, 5 grein saffraan, 2 gr. kurkema en verwarmt alles in ean aarden pot tot kookhitte. Wordt de ma^sa te dik, dan menge men zo mat lijnolie aan.
178. Olieverf. Dorange beveelt het volgend mengsel voor olieverf aan: 50 dlu. zinkwit, 20 dln. lijm, 10 dln. aziju, 8 dln, droogmiddel (Sicoatif zumatiqae) en 2 dlu. vette olie. Het mengel verkrijgt door de in azijn geweekte lijm een bestanddeel dat in water oplosbaar is, en dat met de andere niet oplosbare stoffen door samenwrijveu meer mechanisch verbonden is, en deels als verbindingsmiddel werkzaam is. Het dient, om na het drogen van de verf een voor het oog gelijkmatige en schijnbaar massieve oppervlakte te vormen.— Hermann schrijft voor: Rij 1 maat lijnolie voege meu J ld. langs chemischen weg verkregen iiiangaanoxyduleliydraat, verwar ut het mengsel iu een ketel, nu en dan roerende met een ijzeren sehuiralepel, totdat de olie een weinig dampt, en houdt haar in deze temperatuur a £ uur. Wordt dan de olie bruin, dan wordt de pot verwijderd, waarbij de kleine hoeveelheid van het bijgevoegde poeder bezinkt. De verf wordt dan met de afgegoteu klare olie gewreven, — de geringe hoeveelheid bezinksel kan voor donkere verwen gebruikt worden. Jiledin bevoelt de volgendj verf als goedkoop en snel drogend aan. ilen neemt 1 dl. weeke stremsel en laat het uur met 3 dln. bronwater in een verglaasden aarden pot koken, giet liet afkooksel door een iijue doorslag, wascht liet met koud water uit en drukt het stijf door een linnen doek. Op 1 dlu. Tan die stremsel neemt men | deel ongebl. kalk en voegt daar J dl. water bij. Door hit samenroeren dezer stoffen wordt het mengsel zoo verdund, dat het eeu vet olieachtig slijm vormt, waarmee men de vooraf met olie gewreven verven wrijft. quot;Daarmee kan men zolders, wanden, trappen, gangen, kortom alles van steen, gips, en zink verven. Wil men dit mengsel op hout of oude verf gebruiken, dan voegt men j-',, dl. lijnolie er bij. Yan de kleurstoffen laten zich 't best okeraarde, chromaatgeel, berlijnschblauw, indigo, lood en zink verwerken. Dit mengsel droogt zoo snol, dat inon op 1 dag drie lagen kan aanbrengen, het is reukeloos
72
en zonder uitwaseming, zoodat de kamers na 'tTerven direct weer kunnen bewoond worden.
179. Duurzame houtverf met engelsch romaansch-cement.
Met goed gevolg gebruikt men deze cement als houtverf aldus; men bestrijkt een enkele of dubbele laag er van met heote lijnolie, of nog beter met lijnolievernis, voor de goedkoopte on duurzaamheid met grauwe aarde vermengd, 1 a 2 maal. Deze handelwijze waarborgt duurzaamheid en beschut zomer-droog hout niet alleen voor luchtinvloed, voor scheuren en verweeren, maar ook goeddeels voor vuur.
Laat men het te gebruiken hout ongeschaafd, en maakt men zuilen en balken met de zaagschaaf ruw, dan is deze bewerking zeer practisch, en het houtwerk krijgt niet alleen het aanzien van steen, maar het is even duurzaam als versteent hout. — Bedenkende, dat men niet meer van deze verf moet bereiden dan men binnen een half uur gebruikt, neme men 1 dl. eng. rom. cement, 2 dln. gewasschen schuurzand 1 dl. weeke stremsel en l deel karnemelk, roere alles goed dooreen, laat onder't verven een helper geregeld roeren, omdat 'tzand anders zakt en bestrijke het ruwe hout, niet al te dik of te ongelijk. Zoodra de eerste laag goed droog is, late men een tweede volgen. In den zomer droogt die spoedig en wordt zoo hard als steen. Daarop strijke men, zoo voorbereid, hout dat loodrecht staat eenmaal met groene aardvernis over; houten, die schuin liggen, moeten 2 maal bestreken worden, daar deze meer te lijden hebben. Voor glad gehakt hout en geschaafde planken is het mengsel aldus; 2 dln. eng. rom. cement, 1 dl. weeke stremsel en l deel karnemelk, en de behandeling gelijk. — Voor al deze aanwendingen moet de cement nog volkomen krachtig zijn en uit een nieuwe ton genomen worden.
180. Eikenhout na te bootsen. Nadat men het hout met gele olieverf heeft bestreken, wrijft men ^ pd. umbra en 2 pd. terra siena met azijn aan, en strijke deze verf die men met azijn al of niet kan aanmengen om lichter of donkerder kleur te krijgen, met een gewone kwast over het hout Dan bedient men zich van een kwast, die 3 a 4 duim breed en
duim dik is, en strijkt met lange streken over de natte azijaverf, waardoor strepen ontstaan. Daarop legt men er een perkament op, waarin de vlekken die hot eikenhout
73
vertoont, uitgemeten zijn, een zoogenaamde spiegel, en wisclit met een halfnatte spons de vrije plekken weg. Daarna gaat men met een zeer fijn penceel van dassenliaar over de geheele oppervlakte en bestrijkte haar na het drogen met kopal- of dammarvernis. Deze verf is even goedkoop als olieverf, on droogt sneller.
181. Asphaltverf voor ijzeren pijpen. Men lost 1 dl. zwavel in 2 dln. zware teerolie (terpentijn- of harsolie) op en lost in deze vloeistof 5 dln. pik of asphalt en 50/o van gewicht van 't geheel aan was. Het te besmeren metaal moet tot 200, het mengsel toe 100° C, verwarmd worden.
182. Zweedsche verf tot bewaring van hout tegen invloed van 't weer. In eene oplossing van 4 pd. zinkvitriool in 90 pd. warm water roert men een mselpap van 10 pd. roggemeel in 30 pd. koud water en voegt daar ten slotte eene heetbe-reide oplossing van 3 pd. colophonium en 20 pd. traan bij, mengt alles zorgvuldig dooreen en kleurt het met ijzerrood. oker, umbra, enz. Deze verf is ook bestand tegen wormen.
183. Blinkende olieverf, tegen 't weer bestand. Men verwarmt in een luchtdicht gesloten vat in een waterbad 10 kan witte steenolie met 7 kilo gesneden caoutchouc en opent het vat alleen om den inhoud nu en dan om te roeren. Xa de oplossing filtreert men het vocht door linnen en voegt 12 gr. bij elk pond gewone olieverf, waardoor men eene olieverf verkrijgt die voortdurend blinkt en nooit barst.
184. Duurzame gele verf voor huizen. Men lost gewone, groene vitriool, ongeveer 4 pd. in 8 quart kokend water op schudt van deze oplossing iets in gebluschte kalk en mengt beide goed dooreen, daarop beproeft men of de verf licht.of donker genoeg is; in 't eerste geval voegt men er nog meer vitrioolwater bij. Deze goedkoope verf heeft de eigenschap, dat zij zich niet van den wand scheidt, maar aan den ge-pleisterden muur, en ook aan kalk en hout duurzaamheid verleent. Daar deze vevf echter mettertijd donkerder wordt, make men haar aanvankelijk wat lichter.
185. Verf voor blik vooral voor zinken daken. De grondverf is lijnolievernis met menie; voor de verf neemt men: 1 pd. kopergroen 1 pd. loodwit in 3 pd. lijnolie; of % pd. kopergroen IJ pd, loodwit en 21 pd. lijnolie; of 3 dln. borg-
74
krijt, 1 dl. gebrande aarde, met lijuolie tot een dcag gekuced. De verf wordt o maal opgestreken, de eerste maal voor het gebruik van de dakbedekking, de tweede maal na h it drogen cn de derde maal 2 a 3 jaar later.
185. Roode lijnverf voor vloeren van bak- of tegelsteenen. Men bestrijke de tegels mot zeepwater dat soda bevat, waardoor de vloer gereinigd en voorbereid wordt tot opname der verf. Dan lost men 's pd. lijm iu 8 pd. kokend water op, voegt er 2 pd. roode oker bij en roert de massa goed dooreen. Na tweemaal den vloer daarmee bestreken te Lebben, doet men er lijnolievernis op.
187. Houtverf, tegen weersinvloeden. 1) Men lost 5^ pd. ijzervitriool door koken in 200 pd. water op, schudt er 4 pd. poeder van wit hars in, en roert het zoolang om, tot de hars op het water drijft, en taai wordt. Dan voegt men bij dit steeds kokend mengsel, onder gestadig roeren bij kleine gedeelten 20 pd. gezift bruinrood (voor groen 10 pd. kopergroen) 16 pd. roggemeel en 12£ pd. lijn of hennopolie. Men roert zoolang om, tot er geene oliekringetjes jneer op de oppervlakte zichtbaar zijn. 't Is het best het mongsol dadelijk na het bereiden te gebruiken en tweemaal warm op het niet anders bereide hout bij droge, warme temperatuur aan te brengen Deze verf is, wanneer ze na eenige dagen gedroogd is, volkomen tegen vocht bestand. — 2) in 85 pd. kokend water wordt pd. ijzervitriool opgelost, en daarbij bij gedeelten 16 dlu. bruinrood en naderhand 4 a 5 pd. roggemeel gevoegd. Gelijktijdig verhit men in een ander vat 15 pd. traan of lijnolie, en lost daarin 2.1 pd. gestampte hars op. Deze vloeistof vermevigt men met de eerste, waarop het geheel goed omgeroerd en zoolang over een zacht vuur gekookt wordt, tot de verschillende stoffen volkomen verbonden zijn. Gebruik cn nut als de vorige verf. — 3) 3 dlu. gebluschte kalk, 2 dlu. gezifte houtasch 1 dl. fijn zand worden met lijnolie tot een dikke pap samengewreven en het hout daarmee eerst gegrond on dan tweemaal geverfd. Deze verf is vooral goed voor houten dakgoten, en voor alle hout, dat aan water of vuur is blootgesteld. In water verhardt liet mengsel bepaald tot steen. — 4) Om hout zooveel mogelijk onbrandbaar te maken wordt het eerst met eeue oplossing- a 40 °/0 van waterglas
bestreken, tot deze zoo diep mogelijk in 't hout is gedrongen. Ban wordt een mengsel van krijtpoeder en waterglas tweemaal er over gestreken, — nadat het hout weer volkomen droog is. — 5) Men smelte 12 ons colophonium in een ijzeren pot, ineiige daar 8 maten traan en 1 pd. zwavel bij; zoodra deze stoffen gesmolten en vloeibaar geworden zijn, voege men er zooveel bruinne oker. of eene andere verfstof, te voren met lijnolie gewreven, bij, tot de verf de vereischte donkerheid heeft. Dan doopt men de kwast in hot heete mengsel en bestrijkt de deuren, staketsels, enz. zoo dun mogelijk. De tweede laag volgt na een paar dagen. Zelfs muursteenen kan men aldus voor verweeren bewaren.
183. OndoordringbaPD verf. Deze bestaat per 100 kilogr. uit: 15 k. lijnolie, 15 k. am. hars. 5 k. teer, 12 k. zinkwit. 10 k. menie, 4 k. overige verf, 6 k. cement, 8 k. ijzeroxyde, 2 k. lijm of gutta-percha, 6 k. gebl. kalk, 15 k. talk en 2 k. loodschuim. Dat alles wordt satnengoroerd en tot op T'ff verkookt, zoodat men een halfvloeibaar deeg verkrijgt. Dit verwarmt men en strijkt het op hot voorwerp. Als men het koud gebruiken wil, verdunt men het met lijaolievernis en loodschuim. Men kan er ook aardachtige kleurstoffen bijvoegen,
189. Verf met was en hars gemengd. De olieverf, die in verschillende opzichte voordeden aanbiedt, heeft echter ook het nadeel dat ze niet spoedig droogt en later afschilfert. Als de etheraebtige olie verdampt is, blijft de verf week, en verhardt slechts langzaam. Alluys schrijft eene verf voor. die deze slechte eigenschappen mist en raadt aan in plaats van lijnolie een mengsel van was en hars in terpentijn opgelost, te gebruiken. Deze verf heeft hetzelfde voorkomen en kan bijna evenzoo dienstig zijn. Als de etherachtige olie hier verdampt is, blijft er een blaasje over, dat vrij sterk is en allengs harder wordt. — Zijne verf bestaat uit 10 kg. gele zuivere was, 10 k. lijnolie, 8. k. terpentijuolie, 5 k. gewone hars. Men smelt de was in de lijnolie en de hars in de terpentijnolie, boven een zacht vuur in schoone vaten. Zijn deze stoffen geheel vloeibaar, dan neemt men ze van 't vuur, roert ze samen en zij zijn geschikt tot het gebruik. Deze massa is bijna geheel kleurloos en kan als fond voor freico-schilderijen dionen, men kan haar met ecu kwast
76
aanbrengen en zich daarvan ook bedienen om steenen die aan de lucbt zijn blootgesteld, te harden. Wil men een gekleurde verf daarmee vormen, dan voegt men er zooveel terpentijnolie bij, dat ze dunner, maar toch niet vloeibaar wordt, voegt er | van de met lijnolie ge-wreven verf bij, roert alles om, en voegt er van tijd tot tijd nog wat terpentijnolie bij, waarna men doet als met gewone verf.
190. Verf om matglas na te bootsen. Men wrijve loodwit in J vernis en terpentijnolie, en om het mengsel snel te doeu drogen, voege men er in voldoende mate gebrande witte vitriool en loodsuiker bij. De verf moet uiterst dun aangemaakt en gelijkmatig worden opgestreken. Nadat men een aantal glazen aldus bestreken heeft, neme men een nieuwen en drogen borstel en tikke met de scherpe haar-punten snel achtereen op het glas totdat het gelijk is. Dat herhaalt men totdat de verf glad schijnt, en op matglas gelijkt. Als men een nieuwe laag wil leggen, verwijdere men de vorige door middel van eene sterke loog van parelasch, wat weinig moeite kost.
191. Om eiken- als ebbenhout te verven. Men lost aluin in lauw water op, en legt het hout 2 a 3 dagen in de oplossing. Dan kookt men campechehout af waarbij men wat indigo-karmijn voegt, bestrijkt daarmede het hout en laat het drogen. Daarop lost men wat kopergroen in kokenden azijn op, en wrijft deze oplossing in het hout. Met beide behandelingen gaat men zoolang voort, tot de gewenschte kleur verkregen is, en wrijft later het hout met een lap met olie na.
192. Zwarte houtverf. quot;Volgens Bertram verkrijgt men eene glanzige taaie verf, door voor 1 liter verf | extract van campechehout voor 6° B. i van eene oplossing van was in 25 gr. sodaoplossin^, ^ liter salpeteroplossing waarin 60 gr. werden opgelost, te nemen, en daar nog 25 gr. guinmi en 25 gr. perkamentlijm bij te voegen. Deze zelfstandigheden laat men op elkaar werken, tot er eene fraaie zwarte verf ontstaat, -waarop men de vloeistof, na het bezinken, gebruikt.
193. Nagebootst Mahoniehout. 1) Men wrijve 1 dl. loodwit, 1 dl. menie en ongeveer ^ deel oker met de helft olievernis ep (orpentrjuolio - verdunne de kleuren met beide olieën en
77
brengt y.e aan. Is dezi; verf droog, dan leggc men een tweede laag, verdunne dau echter de verf alleen met terpontijn-olie. Na het drogen slijpt men de oppervlakte met puimsteen en -water af, en -wrijve dan kasselsche aarde met kogellak in azijn, verdunne een deel dezer kleurstof met azijn en bestrijkt het voorwerp. De opgebrachte verf behandele men als in No. 180 en make met de overgehouden dikke verf de kwasten na die men met een zachte kwast uitstrijkt. Moet de nabootsing eenvoudig zijn dan kan men het bij de eerste helft der bewerking laten, en aanstonds na het drogen de vernis aanbrengen.
2) Men gronde 2 maal met eene olieverf in 't gele oker en slijpt de laatste laag. Dan wrijve men gele en roode mahonielak in azijn, verdunne 1 dl. dezer verf met azijn, kleure het voorwerp en make met de achtergebleven dikke verf de kwasten. Moet de kleur licht zijn, dan neme men meer gele en maar wetnig rood lak; moet ze gemiddeld zijn, dan neemt men alleen roode; voor donker mahoniehout wordt de roode lak nog gebrand.
3) Men gronde met oker en loodwit, in olievernis fijngewreven. Voor kleurstof wrijve men gebrande terra siena in olievernis, bestrijke daarmee de meubels zoo dun mogelijk en brengt met donkere oker in lijnolievernis gewreven de kwasten aan, die men met een borstel van dassenhaar uitstrijkt. Na het drogen verlakt men het voorwerp.
194. Houtmarmer. Maier te Hamburg vervaardigt zoogen. houtmarmer van zaagmeel van fijn en hard hout, ivoor enz. waarbij een mengsel van kleurstoffen komt. Het geheel wordt verbonden tot eene vaste stof, door waterglas, lijm enz. waaruit dan voorwerpen worden gesneden, die niet aan botsingen blootgesteld zijn. Zij neemt een fraaie politoer aan, die haar volkomen op marmer doet gelijken.
195 Bijtmiddel voor notenboomenhout- Hirschberg beweert dat eene oplossing van 5 a 6 din. dubb, chroomzure kali in 8 dln. water aan het gewone notenboomenhout eene aangename donkere kleur verleent, die door licht en lucht ni'et verbleekt, en als het hout (zooals het zoogen. rhijnsche) reeds donker van aard is, daaraan de kleur van Incarenda mededeelt. De loog wordt met een spons of' een penseel
78
f
aangeliraclit. het hout daarna als gewoonlijk en gepolyst, en daar de politoer gaarne uitslaat, •wordt deze bewerking na een paar dageu herhaald.
196. Bruine houtloog. Volgens Leber verkrijgt men eene fraaie en duurzame kleur door 1 dl. kasselsch bruin en eene loog, bereid uit 1 dl. soda in 4 dln. water; ook kan men daartoe eene gewone aschloog gébruiken. — Of; mon koke 1 pd. meekrap en pd. geraspt geelhout in 5 pd. water gedurende een uur, en bestrijkt de voorwerpen roet het kokend mengsel zoolang, totdat het doel bereikt is. — Of: men digereert 2 ld. poeder van kurkemawortel en 2 lood drakenbloed met J pd. 80 °/0 alcohol eene week lang in een pot en als de spiritus gekleurd genoeg is filtreert men. Met het warm gemaakte filtraat bestrijkt men het voorwerp. — Of: in een aarden pot kookt men 1 pond meekrap ^ pd. gemalen oam-pechehout in 5 pd. water een uur lang, waarop men warm filtreert en het warme filtraat op het hout strijkt. Is deze laag droog en wil men een donkore mahoniekleur dan bestrijkt men het voorwerp nog met eene oplossing van 1 lood gezuiverde potasch en 4 lood water. De laatste oplossing bereid men koud en filtreert ze door vloeipapier.
197. Houtsurrogaat. Gelijke deelen fiju zaagsel, beenderen-meel en hars- of lijmachtige stoffen worden dooreen gewerkt, en daaruit vervaardigt men in vormen de voorwerpen die het aanzien hebben van gesneden hout.
198. Houtpasta. Deze kan in verschillende gevallen lijm eu stijfsel vervangen en wordt aldus bereid: Het hout wordt eerst in fijn zaagsel veranderd en dan in eene loog van soda of potnsch gekookt, tot de vezels zich afscheiden. Het beste hout hiertoe is: dennen-, beuken-, peppelen-, en vooral het zoogenaamde werkhout. Hoeft de massa lang genoeg gekookt, zoodat de vezels genoeg geweekt zijn, dan giet men ze in open vlakke vaten, en stelt zo eenige dagen aan de lucht bloot, zoodat ze gist en week en kleverig wordt. Daarop wordt zo gesneden als de lompen in de papierfabrieken, nogmaals in water gekookt en vormt dan een plantaardig cement, dat verschillend kan gebruikt worden.
199. Ladrij's kunstmatig Ebbenhout bestaat uit fijn zaagsel van hard hout en dierenbloed. Uit beido wordt een vast deeg
scemeEgd en in een hydraulische pers ineen gedrukt. Als men deze pap in holle vormen perst verkrijgt men voorwerpen, die uit ebbenhout gesneden schijnen. De massa munt uit door hardheid en fraaieu glans.
200. Kunstmatig hout. Men zift de grootere deeltjes uit eenig zaagsel. Baarbij voegt men ^ van quot;t gewicht aan harspoeder, legt een vel papier op een plaat van gegoten ijzer, en daarover een raam, zoo dik als de plank moet worden, en vult het inwendige van het raam met het mengsel. Dan heft men het raam weer op, legt een tweede vel papier of een lap er op en daarop een tweede warme ijzeren plaat, en gaat zoo voort, tot men een aantal heeft opgestapeld, welke dan aan den druk eener krachtige pers worden blootgesteld. Meu begrijpt, dat door bijmenging van verf of door samenvoeging van houtharsmassa's van verschillende kleur, ofdoor slijpen en polijsten, zelfs door aanwending van uitgewerkte ijzeren platen, bonte, gemarmerde, gekleurde en zelfs snijwerkachtige planken kunnen gemaakt worden. Het komt slechts op de handigheid aan om het hout en de hars innig te vereeuigen.
201. Hout en andere zelfstandigheden onbrandbaar te maken.
R. Smith wil stoffen in het hout persen, die het niet alleen onbrandbaar maken, maar ook bij het branden gassen doen ontslaan, die niet brandbaar zijn. Hij beveelt daartoe eene oplossing van „zwavelzure ammoniakquot; aan, die door luchtdruk in het hout geperst wordt. quot;Wordt de oplossing van dit zout in ijzeren vaten gekookt, dan verhindert zij de schimmelvorming. Evenzoo beveelt hij zinkchloride aan als een middel om hout te bewaren.
202. Houtcarbonisatie. Hout dat onder de aarde wordt bewaard, b. v. de leggers van spoorbanen, veroorzaakt der wetenschap moeite. In het eerst nam zij de proef met me-taalzouten daarin geperst, maar daar deze het water juist optrekken, bleken zij op den duur onbruikbaar. Vegetabilisch-empyreumatische oliën, evenals creosoot- bevattende oliën, bewaren het hout, goed, als deze stoffen in de luchtledige poriën gebracht worden. De heer Krause heeft beide methodes vereenigd, en op die wijze onder ongunstige omstandigheden het hout lang bewaard. Eene empyreumatisch-houtzure zink-
HO
oplossing schijnt daartoe het geschiktste. Om leggers daarmee te carboniseeren worden deze in een ijzeren luchtdicht te sluiten kast door de luchtpomp van de daarin zijnde lucht verlost en de genoemde oplossing in de luchtledige holte gelaten , — het vociit doordringt spoedig de poriën, en de verrotting wordt onmpgelijk gemaakt. — Niet minder aanbevelenswaard, dan het vorige middel, is het volgende: Men distilleert steenkolenolie zoolang, totdat men nog een tamelijk oliehoudend pik overhoudt. Dit laatste is het best voor het gegeven doel geschikt, omdat het meer creosoothoudend is dan het andere, wat op andere wijs gewonnen wordt. Bewerking is dubbel, omdat de creosoot ïn de bitumineuse olie beide werkzaam zijn. De gunstige gevolgen, die zoo bereikt worden, hebben deze handelwijze ingang doen vinden.
203. Hout te bewaren tegen verweeren. Men neemt het volgend mengsel: 3 dln. gebluschte kalk, 2 dln. houtasch, 1 dl. steenkolenasch of fijn zand. Deze ingredienten worden zoo fijn mogelijk gezift en met een voldoende hoeveelheid lakmoes vermengd, zoodat alles met een penseel als olieverf kan worden gestreken. Daarmee verft men de voorwerpen tweemaal, de eerste maal dun, de tweede maal zoo dik mogelijk. Dit mengsel is goedkooper dan olieverf, is bestand tegen vocht en wordt door hitte van de zon nog harder — Of: Men lost in 100 dln. water 1 dl. kopervitriool of chloor-zink op, brengt de oplossing in een geschikt vat, zoodat ze 12 a 15 duim hoog staat en doet er het hout in. Daar de vloeistof opstijgt, zullen de houten in 2 a 3 weken daarna doordrongen zijn. Voor deze behandeling moeten ze eenige dagen in de lucht drogen.
204. Hout te buigen. Het inpersen in ijzeren modellen met teekening en relief tot 4 a 5 m. M. hoogte, noemt de „Deutsche Gewerbezeitung'' Xyloplastiek. Eerst wordt het hout aan waterdamp blootgesteld en dan ingedrukt om te bekoelen. Deze geperste stukken worden met eene krijt en lijm-massa nagegoten en de oppervlakte fijn mat geslepen of fijn gevernist.
205. Waterdicht goed. Een middel om kleeren dicht te maken bestaat in het drenken met eene kleine hoeveelheid azijnzure kleiaarde. Men bereidt deze door toevoeging van aluin en
I
81
loodsuiker, doopt het goed daarin, wringt het uit en laat het drogen. De geringe hoevcellieid azijnzure kleiaarde, die er aan blijft verandert niets aan het goed, maar maakt dat het geen water aanneemt, en dit zelfs een duim hoog op het goed kan staan, zander dat de andere zijde nat wordt. — Een ander middel: Men neme 1 pd. gelatine en 1 pd. zeep menge dit onder 30 quart water, voege er langzamerhand 1 j pd. aluin hij en late alles een kwartier koken. Als de melkachtige zelfstandigheid tot 50 a 55° bekoeld is doope men het goed er in en laat die voltrekken; dan droogt men haar, en wascht en mangelt haar. Het volgende verklaart deze handelwijze. Als gelatine eu zeep met aluin in aanraking komen dan verbindt zich het zwavelzure van de aluin met de natron der zeep £ot zwavelzure natron. De zuren der zeep daarentegen worden vrij en vormen met de gelatine eene verbinding, die in water onoplosbaar is, en dus het goed dicht maakt. Dit doel wordt echter slechts dan bereikt als de zeep uit talk is bereid. — Volgens Setter kan men het goed waterdicht maken zonder dat het tegelijk luchtdicht wordt. Voor doek ■wordt 1 dl. vischlijm in 32 dln. kokend regenwater opgelost, insgelijks 2 dln. aluin in 64 dln. kokend water en eindelijk j dl. witte zeep in 64 dln. kokend water, zoodat alles afzonderlijk opgelost is, waarna het, ook afzonderlijk door een linnen doek gegoten wordt. Vervolgens worden de oplossingen gemengd en kekend heet op de krange zijde der te bewerken stukken gestreken. Daarop laai men het doek volkomen droog worden, borstelt het daarna tegen het haar in, en gaat dan nog eens er over. 3 dagen na deze bewerking is het goed waterdicht doch moet men niet nalaten het goed door te persen tusschen 2 platen den glans te benemen. — Voor linnen, katoenen en zijden stoffen lost men ^ deel vischlijm in 32 deel water op, 6 dln. aluin in 96 dln. water, 1 dl. zeep in 3 dln. terpentijnolie, waarbij men langzamerhand 47 dln. water voegt. Verder 2 dln. lijm in water en 2 dln. arab. gom in 16 dln. water. Elk dezer oplossingen houde men afzonderlijk. Yervolgens vermenge men de vier waterige oplossingen, voege er na 10 minuten de zeepoplossing bij en verwarme het met het mengsel. Als dit lauw is, doope men het goed er 1 amp; 2 maal in, en spreide het uit op een tafel om te drogen.
6
82
Daaviia loaise meu wat zeep eu aluin in zuiver water op, be-vochtige daarmee de droog geworden stoffen en droge ze dan weer. Vervolgeus worden ze geperst, wat eenige oefening vereisclit.
206. Onbrandbare stoffen. De heeren Versmann en Opp-mann hebben na langdurig onderzoek slechts vier dergelijke aangewezen; 4) phosphorzure ammoniak, 2) een mengsel van phosphorzure en zoutzure ammoniak, 3) zwavelzure ammoniak, 4) wolframzure natron. —• Zwavelzure ammoniak is het goedkoopste en krachtigste middel, in alle bewerkingen op groote schaal daarmede ondernomen. Geheele stukken mousseline van 8 a 16 yards werden in eene opl. van 10 °/0 van dit zout gedoopt en met een hydro-extractor gedroogd. De proef werd zoowel met wit als gekleurd mousseline genomen zonder nadeel voor de kleur, alleen meekrapverf kreeg eene bleeke kleur. De stukken waren goed ge glanst. Hoewel zwavelzure ammoniak bij geheele stukken best te gebruiken is, is zij dit slecht bij de waschgoederen; voor deze is alleen wolfram-zure natron geschikt, waarvan eene geconcentreerde, neutrale oplossing in water tot 28° eng. verdund en dan 3 °/0 bijvoeging van phosphorzure natron. Het gewasschen stuk wordt in deze oplossing gebracht en voor het persen gedroogd. Als het goed gesteven moet worden kan de oplossing reeds 1 0/0 stijfsel bevatten. Houdt men zulk goed in de vlam, dan verkoolt het organische, maar er verspreidt zich geen vlam.
207. Om Ieder waterdicht te maken. Men lost zinkzeep (die men verkrijgt door 6 gewichtsdeelen witte zeep in 10 dln. water geheel op te lossen en bij de kokende opl. langzaam 6 gew. dln. zinkvitriool te voegen. De daardoor afgescheiden zinkzeep drijft boven en vormt na bekoeling eene harde witte massa die men er uit neemt. Om deze van bijgemengde zwavelzure alkali te zuiveren, moet men haar in zuiver kokend water omsmelten) — in een gelijk gewicht ruwe lijnolie bij 86° K. op, legt het leer, dik of dun in deze oplossing, en laat het daarin tot aan de afkoeling. Lucht en water worden door de warmte der oplossing uit het leer gedreven en bij het dalen der temperatuur, dringt de vloeistof in de poriën, en maakt het leer waterdicht, maar niet droog. Dan strijkt men de buitenste laag af en laat het leer in de
83
lucht drogen. Deze bereiding geschiedt binnen 48 uur, de 3 uren voor 't verzadigen van 't leer er onder begrepen. — In plaats van de witte zinkzeep, kan men ook groene koper-zeep of donkerbruine ijzerzeep gebruiken door koper of zinkvitriool te gebruiken. Om zich van de volgende wijze te bedienen, moeten de voorwerpen niet alleen nieuw en ongebruikt zijn, maar de vervaardigers mogen geen traan of vetstoffen gebruikt hebben. De laarzen worden, zooals ze van den schoenmaker komen, met een penseel goed met vernis ingesmeerd, zoowol de zolen als het overleer, totdat het schuimt, waarna men ze in de zon laat drogen. Als ze den volgenden l^ig goed droog zijn herhaalt men deze handelwijze, maar nu zwakker, en vervolgens tot 5 a 6 malen. Na verloop van 8 of 14 dageu kan men de laarzen aantrekken en als proef een half uur in 't water gaan staan. Bij goede behandeling zullen de voeten droog blijven. Later hoeft men ze niet weer met traan of vet te smeren. Artus schrijft voor: 8 dia. caoutchouc worden in een ijzeren pot zoolang verhit, tot de massa vloeibaar geworden is, dan worden er 16 dln. gele was en 6 dln. colophonium bijgesmolten; met dit vloeibaar mengsel worden de braudzolen en do binnenzijde van 't leer, en ook de naden bestreken, waardoor het schoeisel volledig dicht is. — Volgens een ander voorschrift worden 6 dln. gom-elastiek met 15 dln. terpentijnolie en evenveel gekookte lijnolie zoodanig gemengd dat de gom met de terpentijnolie in een ijzeren gesloten pot voorzichtig verwarmd en de oplossing met de lijnolie vermengd wordt. — Pridoaux geeft als voortreffelijk middel om laarzen waterdicht te maken eene oplossing van een ons £om-eiastiek in een pint terpen-tijnspiritus of kolennaphta. Zulk eene oplossing moet 8 dageu lang dagelijks over 't leer gestreken worden, totdat het volkomen verzadigd is en niets meer inlaat. — Als bijzonder doeltreffend middel wordt het American Asphalt Leather Cement aanbevolen, die gelijktijdig het leer buigzaam en waterdicht maakt. Ook zou het leer glans krijgen door elk goed smeer. Het gebruik is aldus: Alle leerwerk wordt nieuw of goed gereinigd in drogen staat in eene warme kamer of in den zonneschijn daarmee bestreken, het dunne eens, het dikke zoolang het opneemt, wat alle vier weken herhaald wordt.
84
Tot vervaardiging van dit cement neemt men ^ petroleum, J vischtraan en i- terpentijnolie die boven een zacht vuur samengesmolten worden. De aardolie en de aardteer hebben de eigenschap veel lichter in de openingen te dringen dan elke andere olieachtige vloeistof. De traan verhindert de opname van water, en daardoor duurt het leerwerk lOO 0/0 langer. In plaats van petroleum kan men 00k de teerachtige overblijfsels de rectificatie van petroleum gebruiken.
208, Om leerwerk te bewaren. Hardegg bereidt daartoe twee zalven. No. 1, 25 ld. zuivere gele was in 25 pd. terpentijn opgelost, geven een preparaat, waarbij, na over het vuur vloeibaar gemaakt te zijn, 25 pd. witte, heldere ricinusolie en 50 pond gezuiverde, vooraf gekookte lijnolie en 25 pd. zuivere boomolie gevoegd worden. Zoodra deze vetstoffen zich behoorlijk gemengd hebben boven een matig kolenvuur, wordt er onder gestadig roeren 37J ld. van de zuiverste houtteer bijgevoegd. Als dit alles zich goed vermengd heeft, dan verkrijgt men eene vette hoornachtige zalf, en aanstonds moet het vuur onder den ketel verwijderd worden. — No. 2 bereidt men op dezelfde wijze, maar met andere verhoudingen voor de goedkoopheid, namelijk: 13j ld. gele was in 12| pd. terpentijnolie opgelost, 12j ld. ricinusolie 125 ld. gezuiverde en te voren gekookte lijnolie en 3J pd. hout-teer. Wat de -werking betreft, No. 1 beschut het leder tegen den invloed van lucht, hitte, zweet en alle vochten. Om de zes maanden met dit mengsel ingewreven blijft het steeds fluweelachtig week, wordt waterdicht, en bijna zoo rekbaar als caoutchouc. Het schoeisel wordt aangenaam te dragen, omdat het zich naar den voet voegt en aangenaam koel is. De balsem vereenigt kortom alle mogelijke voordeelen. No. 2 wendt men aldus aan: Men legt het leer al naar het gelooid is, 12 a 24 uren in zacht water en wrijve het telkens tegeneen. Dan zal zich eene vettigheid vertoonen, die weg-geschraapt wordt, waarop het leer gedroogd wordt. Nadat het bijna droog is, wordt het in de nabijheid van het vuur of in de zon met de zalf ingewreven, zoolang het deze opnemen wil en dan in de warmte gedroogd. Alle schoeisel, paardetuig, koetsleer enz. moet steeds eerst gereinigd worden, waarna het in 24 uren 3 maal goed ingewreven wordt.
85
No. 2 is vrij wat goedkooper, en lieeft dezelfde uitwerking, doch maakt het leer niet zoo waterdicht en minder sterk als No. 1.
209. Nagemaakt leder. Men kookt lijnolie en mengt die met zooveel roet, dat de massa deegachtig is. Daarmede bestrijkt men doelmatige katoenen of linnen stof laat de korst drogen en polijst deze dan met puimsteen. Dit bestrijken wordt driemaal herhaald, de laatste malen met minder roet, waarop het leer gereed is. — Micaud bestrijkt eene sterke stof op de eene zijde met eene laag lakachtige massa en op de keerzijde met een pluisachtig preparaat. De leermassa wordt uit een mengsel van gekookt meel, zinkwit en lijnolie bereid en met de verfstof, die men verkiest, vermengd, aangebracht. Als het weefsel goed doorgetrokken is, polijst en vernist men de oppervlakte. De achterzijde kan op twee wijzen bewerkt worden met een schrale of een vette stof. De laatste bestaat uit een stroopachtige meer of minder van vetdeelen ontdane olie, die met loodwit vermengd en dan met terpentijn vloeibaar gemaakt wordt; de eerste uit gelatine of lijm, arab. gom of eene opl. van gutta-percha of caoatchouc. Daarop bestrooit men de vlakte met een baksel van wol, zijde, katoen of leer, laat dit droogen en borstelt deze dan, waarop de keerzijde gereed is. De rechte zijde ziet er uit als eene verniste leeroppervlakte, de achterzijde als de kran-gekant van 't leder. — Bossi neemt 5 k.g. Lijnolie en laat deze een uur of drie op een sterk kolenvuur koken; onder gestadig roeren voegt men bij 210 gram koolzure loodoxyde, 140 gram azijnzuur lood, 140 gram loodschuim eu 35 gram cyankalium, laat dit 40 tot 45 uren op het vuur, oppassende dat het niet overkookt, en toch steeds den hoogstmo-gelijken warmtegraad heeft. Daarna verkrijgt men eenen lijmachtige elastieke massa die men in potten schept. Hiervan neemt men 5 k.g. en voegt er koud 150 gram salpeterzuur met 200 gram water verdund bij. Houdt men dan de massa 15 min. boven een zwak vuur, dan wordt zij aan caoutchouc gelijk. Dan neemt men ze van 't vuur, doet er 5 k.g. benzine bij, roert deze eenigen tijd om, en de stof is gereed. Men kan ze naar believen kleuren en later verlakken. — Het leersurrogaat van Hall bereidt men aldus; 4 pd. was, 2 pd
caoutchouc, 1 pd. hars, 2 pd. beenzwart en 1 pd. lampezwart smelt men samen en brengt het mengsel met een borstel op linnen of ander -weefsel. Dat laat men drogen en herhaalt, als de vorige laag droog is, het bestrijken meermalen. Dit preparaat wordt vooral voor kleppen van petten gebruikt en verlakt. — Mewton laat 4 pint lijnolie koken, voegt onder roeren 3 pd. poeder van gebrande umbra er bij en laat dit zoolang koken, totdat een deel der massa zich laat rollen zonder aan de handen te kleven — ca. 12 a 24 uur. Nu wordt een stuk katoen o. a. op eene holle ijzeren plaat gelegd, die door ingelaten stoom verhit, en daarop de massa aangebracht, en goed uitgespreid, eerst aan de eene, dan aan de andere zijde. Daarop wordt het goed gewalst, 24 uur in eene temperatuur van 40—50° 0. opgehangen en desver-kiezende later verlakt. Dat leer is vooral goed voor koffers, reiszakken, koetsdekens, paardetuig enz.
210. Leerafval te gebruiken. David Lichtenstadt heeft reeds in 1857 in Engeland patent genomen om leerafval tot bereiding van papier te gebruiken. Volgens hem wordt de afval eenige uren in een mengsel van 100 dln. water, 5 dln. kalk, 5 dln. gekristalliseerde soda en 1 ^ dln. salmiak gelegd, dat het looizuur uittrekt, daarop wordt de afval eerst met zuur en later met zuiver water gewasschen en dan 't zij alleen, 't zij met lompen vermengd, als gewoonlijk tot papier gemaakt. — Kooper deed het reeds vroeger op bijna gelijke wijze. Hij brengt 1 ctr. afval in eene machine waarin hij dezen eerst met water wascht en dan tot een fijn deeg vormt. Wil men het deeg buitengewoon fijn hebben, dan voege men er kalkmelk bij. Zoodanig bereid wordt het deeg met papiervormen van draad geschept, dan als papiermassa geperst en gedroogd. Om een vastere massa te krijgen, doet men er ^ oude scheeps-zeilen of hennep bij. Wil men wit teekenpapier maken eene hoeveelheid lompen. Dit lederpapier is goed voor overtrekken van stoelen eu sopha's, voor rijtuigen enz. als het met een goede lak bestreken is. Johnson bewerkt leerafval tot lijm. De afval wordt fijngemaakt en met bijtende natronloog van 1.025 sp. gew. gekookt, en dat zoolang voortgezet, tot het in het leer aanwezige loodschuim verdwenen is, wat in 6 a 12 uur geschiedt. De afval wordt daarop zoolang met verdund
87
zwavelzuur behandeld, tot alle natron is verdwenen, dan met -water uitgewassclien en tot lijm gekookt. — Yolgens Stenhouse kookt men de dunne soorten leer, als bovenleer, in kleine stukken gesneden, bij 2 atmospheeren drukking met 150/0 kalkhydraat en water. Daarbij vormt zich looizure kalk en eene vrij groote hoeveelheid lijmoplossing, die, uitgedampt een voortreffelijke lijm geeft.
211. Bericht over leerfabricatie van W. Waltl. Het gewone leer bestaat uit dierlijke vezelstof met looistof chemisch verbonden, die gene voor vuil bewaart. quot;De bewerking van zoolleer is langwijlig en duurt ruim een jaar. Dat komt, omdat er na de opname van looistof in de poriën en op de oppervlakte nog water overblijft, daar dit niet, als de looistof zich met de vezels verbindt. Wil men nu sneller looien, dan moet men trachten, dat het water verwijderd en spoedig daarna de looistof worde opgenomen; tot dat einde laat men het water uitdampen, dan legt men de vellen weer in looi-oplossing, laat ze des nachts daarin, en gaat zoolang met deze bewerking voort, tot het vel door en door bruin en gelooid is. Door stampen met geschikte stampen, dikwijls omkeeren en doelmatige looioplossing komt men ook spoedig tot het doel. Lauwe looistoffen bespoedigen ook het proces. Tot rein-houden kan men creosoot-houdende vloeistoffen aanwenden, en zelf vervaardigen door onzuivere creosoot in zacht water te mengen.
212. Juchtleer. Dit wordt het best uit vellen van halfvolwassen rundvee bereid. Men weekt do huiden in eene zwakke loog, om 't haar los te maken, wascht en perst ze, laat ze 8 dagen in warm water broeien. Dan wordeu ze op den schaafboom bewerkt en 48 uren in een waterbad gelegd, waarin op 200 stuks huiden 38 pd. roggemeel, dat te voren tot een deeg gemaakt en met zuurdeeg gemengd is, gedaan wordt. Daarna behandelt men ze 14 dagen in de kuipen die de bekende snellooistof bevatten, waarop eene indompeling
• in een afkooksel van wilgenbastoplossing volgt, (salix cinerea en salix capraea) die 14 dagen duurt. Yervolgens worden de huiden gereinigd, gedroogd en met een wollen lap met ber-kenteer of berkenolie of met berkenteer en traan inge-wreven, dan met de nerfzijde naar builen gedroogd, op deze zijde met
88
aluinoplossing bevoclitigd, waarna de huid, gewalst en gedroogd, gewoonlijk rood geverfd wordt met een afkooksel van fernambuchout in water met een weinig potascli, waarbij men deze verf 5 a 6 maal, na het drogen op de nerfzijde aanbrengt. De geverfde vellen worden eerst op elkaar gestapeld, dan op de vleeschzijde gezouten, gladgemaakt, ge-sagrineerd of gewaterd, en op de nerfzijde met eenige kleur-looze teer bestreken en met flanel nagewreven.
213. Beproeving van leer. Of men met echt of nagemaakt leer te doen heeft, kan men zien, als men het met warme terpentijnolie behandelt, waarin de hars en de was oplossen en de gebruikte stof bij kunstmatig leder bloot komt.
214. Gewast leer. Geel leer verkrijgt men door een innige vermenging van gemalen gele oker, gewasschen krijt en eenig geel te maken, deze met water tot een dunne brij te roeren, er wat stijfsel bij te doen, of deze met een weinig geschraapte witte zeep door middel van een borstel op beide zijden van het te voren gebleekte leer te strijken, daarna te drogen en de stoffige aardverw door schudden of borstelen te verwijderen, daar het leer anders afverven zou. — Bruingeel wasleer verkrijgt men als men de verf uit berlijnsch rood en umbra maakt. — Looibruin, als men berlijnsch rood in een afkooksel van run. gemengd, gebruikt. — AVit door krijt te nemen. — Zwart, door eerst de vellen met een sterk afkooksel van provencehout te wasschen, daarop met ijzervitriool-oplossing, en daarna weer met provencehout. Voor den glans bestrijkt men het eindelijk met zeepwater. — Geelbruin wordt het door bestrijken met een afkooksel van citroen-, geel-, eiken- en fernambuk-hout. Grauwgroen door bestrijken met een sterk afkooksel van citroenhout, gew. krijt, indigokarmijn, en afkooksel van elzenbast; en het daarna met ijzervitriool donkerder te maken.
215. Glacéhandschoenen te verven. Fransch groen. Men koke blauw- en geelhout zeer sterk af; hoe sterker het aftreksel is, des te fraaier wordt de kleur. Insgelijks moet de aan te wenden indigokarmijn, door lang koken in water opgelost worden. Men kieze zelf de kleur na twee of minder proeven. Met het bijvoegen van het afkooksel van blauwhout moet men voorzichtig zijn, opdat men er niet meer bijvoege
89
als juist noodig is, omdat dit licht het indigokarmijn over-heeracht, die aan de kleur de fijnheid moet geyen. In plaats van geelhout neemt men ook gevoegelijk gehakte berbe-rissewortels nemen, die op dezelfde manier afgekookt en bijgemengd 'worden, De aan te wenden kleurstof moet versch afgekookt zijn, het hout moet na het afkoken verwijderd worden en men dient snel te drogen. Vooraf bijt men met aluinoplossing. Bruin verkrijgt men door een afkooksel van geel-, blauw- en fernambukhout; Geel door wouw- en bijvoeging van een aftreksel van geelhout. — Voor Pensee neme men 1 pd. blauwhout, en ^ a | pd. goed fernambukhout, al naar dat men meer of minder rooden schijn wemcht, en verkoke dit in 8 maten water tot de helft. De verf most sterk afgekookt worden, het afkooksel verdund met 8 a 10 maal zooveel water en zoolang op het vel gestreken worden, tot het gedekt is, — ongeveer 10 a 12 maal. Vooraf neme men een loog van 2 lood blauwzure kali, 1 lood geprepareerde wijnsteen, 1^ lood opgelost best eng. tin in 3 maten loopend water. De tinoplossing bereidt men door zoutzuur en salpeterzuur dooreen te schudden, het tin met kleine stukjes er in te doen, de oplossing door warmte te bevorderen en dan door ammoniak het tin neer te slaan. Bovenstaand zuur wordt zuiver afgegoten, de neerslag van tin met water gemengd en in dien toestand bij de andere bijtmiddelen gevoegd. — Fraai zilvergrijs verkrijgt men door in het met water gewerkte leer een afkooksel van J ld. sumach in 2 pd. water te persen, het dan door eene oplossing van 2 lood ijzervitriool en 1 lood kopervitriool in 1 pd. water te halen, en dan in kokend water af te spoelen en te drogen.
216. Leer met een groenen goudglans. Sommige insecten zooals de spaansche vlieg vertoonen deze kleur. Om die na te bootsen bestrijkt men het vlak uitgebreide gebleekte leer met eene oplossing van lijm of arab. gom en ■wrijft dan de oppervlakte zoolang met gemalen provencehout totdat de verlangde kleur te voorschijn komt. De glans wordt nog verhoogd, als men het leer na de eerste bewerking met bloed bestrijkt en andermaal wrijft. Het hout moet echter vooraf met water bevochtigd, zoolang in een matig warmen oven hebben gestaan, dat het gegist is, waardoor het den
90
verlangden glans krijgt ') Het drogen enz. geschiedt als gewoonlijk.
217. Leer op metaal te bevestigen. Men bestrijke het metaal met een ■warme lijmoplossing en drenke het leer met een -warm afkooksel van galnoten, legge beide op elkaar en late het drogen.
218. Bereiding van leer en papierperkament. Daarvoor kiest men best papier uit, dat geglanst is en aan beide zijden met kopallak is bestreken, om het waterdicht te maken en het bestrijken met verf gemakkelijk te maken. De kopallak wordt vervaardigd uit 1 pd. kopalgom, 1 pd. lijnolievernis en 38 lood terpentijnolie. Is de lak op het papier goed droog, dan wordt de verf aangebracht, die aldus uit lood en kremserwit bereid wordt: 6 pd. loodwit, 8 lood loodsuiker en 10 lood puimsteenpoeder dik gewreven met zuivere lijnolie. Deze verf wordt met terpentijnolie zoover noodig verdund ; bij het wrijven mengt men de verkozen kleur er onder. Elk vel krijgt aan eiken kant 2 a 3 lagen, zijn deze achtereen goed gedroogd, dan worden de vellen met puimsteen nat afgewreven en met een linnen lap nagepoetst en gedroogd. Dit perkament wordt door water niet geschaad, schrijft gemakkelijk, en wordt in het gebruik steviger.
Het leerperkament wordt met dezelfde verf op gelijke wijze vervaardigd. Het leer bestaat uit schaapsvellen die alleen met aluin gelooid worden. Deze worden op ramen gespannen, terwijl zij nog nat zijn, dan gedroogd en verder volgens de aanwijzing behandeld.
Deze handelwijze heeft het eigenaardige, dat bij het papierperkament olieverf gebruikt wordt; bij het leerperkament geen grond van lijmverf of een met zeepwater aangemengde grondverf; maar een grond van kopallak over de olieverf wordt opgedragen, ook dat de olieverf, om het potlood te houden eene toevoeging van puimsteenpoeder bevat.
219. Lederdoek , volgens Guyot de Bruns. 15 dln. poeder van loodschuim, 15 dln. bruin poeder van umbra en 2 dln. mangaan-oxydulehydraat verhit men met wat lijnolie een
M In ccn vroeger recept heeft de bewerker verzuimd dit laatste te vermelden. Vert.
91
uur lang boven een zacht vuur, voegt dan bij dit mengsel 500 dln. lijnolie en laat alles eenige dagen staan, opdat het klaar worde. Deze lijnolie mengt men nu met evenveel water roert alles goed dooreen en brengt dit mengsel met eeu spons op een linnen of katosnen weefsel en laat het goed drogen. Dan mengt men eenig lampezwart onder een ander gedeelte der lijnolie tot een dik deeg dat men met een spatel op hot weefsel strijkt. Is de stof dun en spoed vereischte, dan moet de lijnolie met do genoemde stoiïen 2 a 3 uur koken, en men voegt dan door de tweede laag bij 1000 dln. lijnolie 15 dln. van een loodzout er eenige terpentijnolie en lampenzwart, waaruit men het deeg kneedt. Daarop brengt men zoolang nieuwe lagen van ongekookte lijnolie aan, totdat de grond behoorlijk bereid is, waarop hij met puimsteen geslopen wordt om hem glad te maken. Daarop brengt men met een borstel nog eeno laag lijnolie en lampezwart aan, laat de stof drogen, schuurt nogmaals met puimsteen en bedekt dan de oppervlakte met het volgende vernis: 1000 dln. gewone lijnolie, 57 dln. umbra, 5 dln. loodschuim en 5 dln. Berlijnsch blauw kookt men 24 uur en voegt na bekoeling wat terpentijn er bij. Na het drogen van dit vernis trekt men de stof onder een gegroefden cylinder door, om haar het aanzien van marrokijn te geven. Dit preparaat is zeer week, buigzaam waterdicht en in de meeste gevallen als echt leer te gebruiken.
220. Looien, naar Warrington. Deze bereidt de huid tot ontharing voor door ze te weeken in koolzure kali of natron (een opl. van 1—2 potasch of soda in 10 gallons of 100 pd. water). Eerst doopt hij ze in eene oplossing van j—1 pd. droge koolzure natron in 10 gallons water, dat vooraf door toevoeging van J—1 pd. gebrande kalk bijtend gemaakt werd; dan in een mengsel van } a 2 pd. zoutzuur van 1,17 sp. gew. en 10 gallons water, eindelijk nog in een afkooksel van 1 a 10 pd. rhabarber en 1 gallon water, om de vellen en huiden te sagrineeren, gebruikt hij eene oplossing van ^—4 pd. koolzure ammoniak en 10 gallons water. Om de oxydatie der looivloeistof tegen te gaan, vermengt bij deze met aftreksel van rhabarber of gesmoorde aardappels. Eindelijk doopt hij de vellen, om het vuil worden te
92
verhinderen, in eene oplossing van roode chroomzure kali of in verdund zwavelzuur. Van de eerste lost hij | a ^ pd. in 100 gallons water op; van het zwavelzuur neemt hij ^ a 1 pd. op 10 gallons water.
221. Valery Hannoye's Looiwijze. Deze berust op het gebruik van Eeal's filtreerpers, waardoor eene in alle richtin-gen gelijkmatige gedwongen filtratie van de looistoffen onder afsluiting der lucht wordt bewerkt. Het toestel bestaat uit kuipen, wier sterkte zoodanig is, dat zij een verschillende drukking van verscheiden atmospheren kannen weerstaan. Deze zijn cylindervormig of vierhoekig, dekblad en bodem zijn vlak of gewelfd. Elke dezer is voorzien van meer of minder zuilen naarmate men looivloeistof of hydraulische kolven tot teweegbrengen van de drukking aanwendt, welke zuilen zich vertakken in het onderste en het bovenste deel van het toestel. Elke dezer is met kranen voorzien die toelaten de drukking afwisselend van boven of van onderen te doen werken. Een afloopkraan van onderen dient om de stoffen te vernieuwen en te laten wegvloeien. Hannoye verzekert, op deze wijze kalfsvellen in 20 en rundervellen in 60 dagen gelooid te hebben; maar toch heeft de filtreering door de vellen niet met noodige snelheid plaats. Daartoe brengt hij de volgende wijziging in het toestel: elke huid, in plaats van direct op de looistof gelegd te worden, wordt op een aantal houten ramen gebracht, die door hunne ver-eeniging een enkel gesloten raam vormen, wier binnenvlak iets kleiner is dan de kleinste huid. Deze inwendige ledige ruimte des raams wordt met looistof aangevuld en de huid over hot geheel uitgespreid. Daarop wordt een tweede raam er opgelegd, welks inwendige ruimte weer met looistof aangevuld wordt en daarover wordt weer een huid gelegd. Op deze wijze wordt het vat met eene rij ramen huiden en looi-lagen gevuld; om echter de vloeistof het indringen tusschen de ramen en wanden der kuip te beletten, wordt er een vette waterdichte lijm tusschen gevoegd, ook aan den rand van elk vel. De sluiting wordt door het gewicht der ramen en de looistof spoedig hermetisch.
222. Santelet's snellooien. De op de bekende wijze voorbereide huiden worden onder mechanische drukking afwisselend
93
met eene oplossing van looistof en eene lijmoplossing behandeld, waardoor de verbinding van de lijm met het looizuur ia het leder zelf neerslaat. Deze metbode levert in veel korter tijd een gaar leer, als de oude.
223. Verbetering van vellen en huiden. Volgens Claus moeten de als gewoonlijk onthaarde en gezuiverde huiden in eene met glycerine vermengde vloeistof gelegd worden en daarin gelaten, totdat ze volkomen doortrokken zijn, wat naar de dikte der vellen 1 a 4 dagen duurt. Dan worden de huiden er uit genomen, van de overtollige glycerine oplossing bevrijd en voor het gebruik bewaard. Ook reeds zwak gelooide huiden zijn voor deze bewerking geschikt. Ze zijn doelmatig voor drijfriemen enz.
224. Zeemlooierij, volgens Prellen. De onthaarde, droge huiden worden aan de vleeschzijde met een mengsel van de volgende stoifen bestreken: 26 dln. gerstenmeel, 22 dln. runderhersens 6J- deel ongezouten boter, 12J dl. melk, 28 dln. klauw- of paardevet en 4 dln. keukenzout of salpeter, daarop in groote houten trommels gebracht, die om hun horizontale as door stoom gedreven worden en door de holle assen een toevoer van warme lucht toelaten. Na omstreeks 10 uur draaien wordt de huid er uit genomen, op een luchtige plaats gedroogd, weer met het mengsel bestreken, en andermaal in de trommels behandeld, tot ze gaar zijn. Ossenhuiden hebben viermaal 10 uur draaien noodig, en geven dan een zeer buigzaam, licht, sterk leer dat in London onder den naam van B. H. Cro wn-leather bekend en zeer gezocht is.
225. Zeetnleeren vellen te bleeken. Zooals bekend is heeft het zeemleer eene gele kleur, die men bleekt, door de vellen aan 't daglicht bloot te stellen. Deze wijze is echter langzaam, vordert veel handenarbeid en is dus kostbaar. Bovendien hangt men van het weder af. Barreswil deed aldus: hij doopte het vochtige vel in eene oplossing van overmangaanzure kali en stampte met een glazen stamper het vocht in het vel. Daarbij kleurde het zich bruin. Nu nam hij het uit het bad, wiesch het af en behandelde het met eene opl. van zwavelig zuur, die het vel helder wit maakte door de mangaansuperoxyde weg te nomen. Wasschen is daarna aan te bevelen.
04
226. Geitenvellen te bleeken. Tot vervanging van natuurlijk bleeken gebruikt men gewoonlijk zwareligzuur maar beter is daartoa onderclilorigzuve natron {Liquor Lebarraquii) geschikt, dat bij genoegzame verdunning het leer in 2 dagen geheel bleekt. De bleekloog wordt op de bekende wijze uit chloorkalk en glauberzout gevormd. Ka het bleeken worden de vellen gespoeld, en om ze zekere zachtheid te geven, door een lauwwarm, zwak ijzerbad gehaald, dat uit witte oliezeep bereid wordt.
227. Konijnevellen als hermelijn te verven. Men behandelt het haar met een zoogenaamd groenbad, dat uit ^ pd. ijzer-viteriool, IJ lood.kopergroen, 4 lood kcperasch en 6 maten urine bestaat. Nadat de haartjes 4 uren hiermede bevochtigd zijn, draagt en reinigt men het vel, waarop het er grauw uitziet. Als de kleur eindelijk zeer donker moet worden, moet deze behandeling een of 2 maal herhaald worden. De tweede verf geeft men van een mengsel uit 3 pond in olie gerooste galappels en 3 lood ijzervitriool, dat men in ^ maat kokend water oplost en onder het bekoelen voegt men er 3 maten water bij. Als ze weer vier uren bevochtigd zijn geweest, worden ze ten derde male met een mengsel van J kopergroen en urine en na het drogen ten vierden male met een -Hengsel van gelijke deelen galnotenbad en warm water bestreken, 4 uur nat gelaten en dan gedroogd en met kammen en borstels gereinigd. Door aluin en rooken laten zich witte of gele vellen gemakkelijk in geelroode veranderen.
228. Het verven van geheele schaapsvellen met de wol. De vellen worden in loopend water gewasschen, daarop aan de vleeschzijde geschaafd, de poot- en kopstukken er afgesneden, op raam gespannen, de vleeschzijde met een looiaf-kooksels van 1 pd. sumach en 3 pd. water bestreken, om ze op de gewone wijze te looien; daarop wordt het vel met eene sterke alkalische zeep behandeld, uitgewasschen, nogmaals aan de vleeschzijde met de looiloog bestreken en dan, nog nat geverfd. Voor de vellen echter geverfd worden, moeten zij, om het krullen van 't haar te vermijden, en de verf gelijkelijk te verdeelen op een plank gespannen worden, die aan de onderzijde van klampen voorzien is om het trekken tegen te gaan. Het opspannen geschiede zoo gelijk mogelijk, mot
95
kleine nagels op de bevochtigde plank. Deze heeft ad,n de vier hoeken ringen waaraan kettinkjes die zich vereenigen tot eene die over een katrol gaat, zoodat men het vel, met de haren naar onderen gelijkmatig en waterpas op en neer kan bewegen. De verf doet men in 12 duim diepe, koperen vertinde bakken die grooter zijn dan de plank en van een dubbelen bodem voorzien om de verf met stoom te kunnen verhitten. Deze worden met water gevuld in eene verfstof naar verkiezing. ïTu laat men het vel zakken tot aau de oppervlakte van het leer, dat daardoor een tint krijgt en dan een weinig opgetrokken om het haar alleen te verven. De verf wordt daarbij kokend gehouden zonder borrelen, en men geeft, al naar 't noodig is, meer dan een bad. Xa het verven spoelï en droogt men het vel, dat men vooraf naar believen met de schaar behandeld heeft. Deze bewerking is voor geen enkelen wolverwer moeilijk als hij zorgt voor gelijkmatig opspannen , waterpas neerlaten, kalm kokende verf baden, en toevoeging van het verdampte water. De voornaamste kleuren zijn ponceau, geel, groen, brons, saksisch-blauw, oranje, bruin, zwart.
229. Verven van pelswerk. Het pelswerk wordt of aan den wortel der haren geverfd, door het geheele vel in verf-loog te doopen, en daardoor ook de huid te verven, als zij niet door een bedeksei beschermd wordt, öf de haarspitsen worden alleen geverfd, door de loog met een borstel op te strijken. Deze handelwijze heet Hinden of strijken der vellen. De haren danken hun kleur hoofdzakelijk aan een inwendige stof, die deels vettig, deels harsachtig is, en niet verwant is aan de meeste kleurstoffen. Moet daarom het haar geverfd worden, dan moet deze stof verwijderd of zoo veranderd worden, dat zij de verf aanneemt, zij moet dus uitgebeten worden. Alcohol, ether, zwavelig zuur, zwakke alkaliloog, ammoniak zijn daartoe dienstig; maar veel bruikbare loog bij het wolverven kan de pels werk er niet gebruiken, omdat zij of den glans benadeelen of eene neiging tot vervilten doen ontstaan. Evenmin kan men voor pelswerk alle verfstoffen gebruiken, omdat het nadeelig koken achterwege moet blijven. — De kleuren, die men meest aan de rookwaren meedeelt, zijn zwart en bruin met verschillende nuances. Om lichte her-
96
melijn- en martervellen donkerder en van meer waarde te maken, gaat men op de volgende wijze te werk. De op eene tafel uitgespreide vellen worden met een weeken borstel, dien men in een goed geroerde oplossing van 4 lood ongebluschte kalk in 3 pd. water heeft gedoopt in de richtiug der haren bestreken, zoodat alleen de kroonharen nat worden. Dan laat men het eenige uren liggen en reinigt ze na het drogen met borstels. Op dit bijtmiddel volgt een streek met een mengsel van 16 lood ijzervitriool, 2 lood salmiak, 2 lood zwavelantimomiura, IJ' lood zilverschuim, 1 lood kopergroen, ^ lood operment, 2 lood keukenzout, 16 lood zuivere beu-kenasch, hetwelk alles in 4 pd. kokend water opgelost wordt. De gele oplossing wordt herhaaldelijk opgestreken zoodat de haarpunten 6 uren lang daarna bedekt zijn. Als daarop de vellen bij droog weer dadelijk, maar bij vochtig weer, na voorafgaand overschudden met houtasch gedroogd zijn, dan wordt zij met een wat dieper indringende laag bestreken. Daartoe neemt men 3 pd. van de beste galappels, die men vooraf zorgvuldig met lijnolie bevochtigt, dan in een aarden pot boven een houtvuur zoolang roostert, dat zij bij het omschudden een »3er doffen toon geven, en die men na het koud worden zeer fijn maakt; verder neemt men 8 lood ijzervitriool, en schudt daarover en over het galnotenpoeder \ maat kokend water, en voegt er onder het koud worden al roerende nog 6 maat water bij. Met deze massa worden de haren zoo bestreken, dat de bovenste helft daarna bevochtigd wordt. Zijn ze 12 uren vochtig geweest, dan worden ze gedroogd en gereinigd. Hierop volgt de laatste streek met eene scherpe bijtloog, waarbij een weinig kalk gevoegd wordt. Als de vellen daarmee een half uur bevochtigd zijn, worden ze gedroogd met tarwezemels bestrooid, zorgvuldig uitgeklopt, gekamd en geborsteld. Deze methode laat zich ook op vosse-bever, otter- en andere vellen aanwenden.
Volgens Löwy en Pion verft men gevoeglijk zwart met 24 lood gebrande galnoten, 6 lood zilverschuim, 2 lood salmiak, 3 lood zout, 4 lood aluin, 8 lood salzburger vitriool, 2 lood kopergroen, 2 lood wijnsteen, 4 lood smak en 2 pd. provencehout. Als bijtmiddel wordt goede zeepziedersloog gebruikt, waarbij men ^ urine kan voegen. Het vooraf zuiver
97
bewerkte vel wordt eerst op de haar, dan op de vleesclizijde met fijngestampte zilver schuim goed ingewreven, en daarop 6 uur in genoemde loog gelegd. Na 24 uur, dus na viermaal inleggen, goed uitgewasschen en nog evenlang in zuiver water gelegd, waarop het over het ijzer gespannen, met zoutwater bestreken, en opgehangen wordt om te drogen. Na bet drogen wordt het uitgerekt, zacht gemaakt, en om het baar taai te maken en de glans te vermeerderen voor bet verven 24 uur in een afkooksel van zuivere harslooze looi-bast gelegd en dan gedroogd. Tot bereiding der verf wordt bet provencebout met 10 maten water op de helft ingekookt, dan worden de overige stoften tot afkoking gemengd. Het kopergroen wordt voor de bijvoeging goed gestampt en 24 uur geweekt en de galnoten in een luchtdicht gesloten ketel met ^ lood talk zoolang over een open vuur gebrand, dat zij een doffen klank geven, dan fijn gestampt en aangemengd. Dit mengsel wordt na 24 uur tot bet gebruik verhit, de vellen worden daarmede bestreken, weer 24 uur vochtig gelaten, dan zuiver uitgewasschen, gedroogd en met zaagsel gepoetst. Voor brmnverven wordt dezelfde loog genomen, alleen wordt er wat smak bijgevoegd. Bij de verf wordt de helft vitriool weggelaten en 1 lood orleaan in urine opgelost, er bijgevoegd. Zoowel de reeds tot zwartverven gebruikte sopverf als ook het uit de zwarte vellen geklopte poeder met regenwater gekookt, kan met vrucht tot brninverven gebruikt worden, waarbij echter bet leer 48 uur in de verf liggen moet. — Voor bet zoogenaamde bijten van pelswerk neemt men op 6 maten water | pd. zilverscbuim en 1 ld. kalk. — Volgens bet verfrecept mengt men; 10 maten water met 4 lood smak, 4 jj»d. afkooksel van provencebout pd. per seidel) 4 lood wijnsteen, 4 lood kopergroen, 16 lood koperwater, 8 lood aluin, 1 pd. gebrande galappels, 12 lood ongbr. galappels, 16 lood zilverscbuim, 6 lood antimonium, 4 lood salmiak, en 6 lood zout. De ruwe rookwaren worden bewerkt en door zout water gehaald, waardoor de baren of de wol ontvankelijker gemaakt worden voor de verf, en deze duurzamer wordt. Daarop worden de pelswaren met de loog bestreken, dan gedroogd en goed gereinigd. Dan wordt de verf gebruikt, die geroemd wordt om fraaiheid, duurzaamheid, veerkracht der
08
haren, verwijdering van het natuurlijk vet of zwoet en eindelijk verwijdering van ongedierte. Het pelswerk wordt met die verf zoo vaak natgemaakt, als de kleur het vereischt.
Over het bruinverven dor pelzeu zegt Brüggemann: Nadat de pelzen behoorlijk gereinigd, gelooid en bereid zijn begint het zoogenaamde bijten. Tot dat doel brengt men in een geschikt vat 2 dln. ongebluschte kalk, giet daar zooveel water op als tot koken of blusscheu noodig is, en voegt daarbij, zoodra de kalk begint te koken 1 dln. zilverschuim. Hierbij valt op te merken, dat de kalk nog frisch moet zijn en goed moet koken, opdat het zilverschuim goed oplosse. Gedurende het koken moet de massa goed met een spatel geroerd worden en later met water tot brij worden gemaakt. Met deze pap wrijft men den pels, niet het vel, goed in, rolt elk stuk afzonderlijk ineen met de haarzijde nanr binnen en laat ze dan 24 uur op eene donkere plaats liggen. Daarop wordt de pels met soda, beter nog potaschloog, goed gewasschen dan gedroogd en weer eenigszins geordend. Daarop lost men 1 dln. vene-tiaansch kopergroen, 1 dl. koperwater en ^ dl. salmiak in eenig warm water op, welke deelen goed opgelost, een bruin sop geven. Verder 15 dln. als koffie gebrande galappels, ('t gewicht in gebranden toestand) gepoederd, en nog een weinig opgekookt. Daarbij voegt men al roerende de bovenstaande massa. Is dit mengsel niet bruin genoeg, dan voegt men er een weinig kalk bij en verft hiermede met een borstel de uiteinden der haren. Na het verven en drogen der pelsen wascht men ze met sodawater uit, of wrijft ze met werk af.
Voor zwart voegt men bij de bovengenoemde bruine verf een voldoende hoeveelheid salpeterzuur volgens proeven, en doet als bij het bruinverven. Voor wol moet men aldus handaien: Eerst bijten, uitwasschen en drogen, als voren, dan met zeer sterk afkooksel van provencehout verven en drogen. Dan voegt men bij dit afkooksel een sterk dito van galappels, en ~ verft daarmede voor de tweede maal en droogt weer. De derde maal verft men met dezelfde afkooksels waarbij men koperwater quot;voegt. Eindelijk voegt men bij het genoemde nog salpeterzuur en verft ten vierden male. De verhouding wijzigt zich naar de vellen zeiven, al naar zij de verf opnemen, voegt men er de genoemde deelen bij.
99
Om wollen pelzen geel te verven, handelt men zeer voorzichtig. Nadat de pelzen toebereid zijn, verft men met salpeterzuur die vooraf met 3 dln. water verdund is en wascht na ca een uur met potaschloog, en droogt daarna.
230. Vilten hoeden zwart te verven. 1) Bijtmiddel. Geel verfhout, ijzervitriool en roode wijnsteen van elk 8 pond. en een half uur in water gekookt. Het vilt wordt daarin gebracht en uitgewasschen. 2) Het bad. Dit bestaat (om 100 stuks hoeden van fijn vilt te verven) uit 55 pd. provencehout, 3 pd. galappels en IJ pd. gewone arab. gom welk mengsel men 3 uur in water laat koken. Bij het afkooksel voegt men om donker zwart te verkrijgen 5 pd. gekristalliseerd kopergroen en 2 pd. kopervitriool. Nadat het bad i uur gekookt heeft, bekoelt men 't tot 66° R. en legt het behandelde vilt ^ uur er in waarna men het j uur in de lucht hangt; 6 maal herhaalt men dit afwisselend doopen en drogen en zorgt dat de warmte van 't bad eerst niet meer dan 65 en later niet meer dan 75° E. wordt; bij de zevende maal neme men bet kookpunt. Nog voege men bij het bad 1 pd kandysuiker en bij het zesde doopen 2 pd. gebrande kalk. Ten slotte spoelt men 't vilt zoolang totdat het water er ongekleurd afloopt.
231. Caoutcouc of gom-elastiek. De boomen, die voornamelijk caoutchouc leveren zijn Siphonia Caoutchouc, Ficus eladtoa en Urceola elastica. Zij komeh in Middel-Amerika veelvuldig voor. Terwijl men vroeger het op kleilagen uit insnijdingen opgevangen sap ruw in den handel bracht, verkoopt men het thans gezuiverd, om het bederf te weren. Het sap wordt in houten vaten opgevangen en met een blikken schuimspaan van vuil en stukjes bast bevrijd. Dan wordt het met 2 maal zooveel zuiver water gemengd, gezift en in een ketel gedaan waarbij men nog eens zooveel water voegt, zoodat men thans i caoutchouc en * water heeft. Dat laat men 24 uur staan waarbij het lichtere sap bovendrijft, sn laat het water door kranen wegvloeien. Dat herhaalt men dikwijls, tot het water volkomen helder blijft, wat eindelijk 't best in een vat met een bodem vol gaten gebeurt. Dan lost men voor eiken centenaar ruw sap 1 ons aluin in eene flesch warm water op en mengt het sap daarmee meermalen. Dit wordt spoedig hard, waarop men het uitperst en geheel droogt. Als de
lOü
Caoutchouc uit de pers komt, moet zij tot het verzenden in de schaduw blijven liggen. Enorme hoeveelheden worden zoo naar Europa verzonden, en het gobmik is veelzijdig. Yerder reinigt men de caoutchouc aldus: Men snijdt haar fijn in een ketel met eene oplossing van 1 pd. soda en 4 kwart water en kookt het mengsel 40 a 60 uur tot de caoutchouc eene heldere kleur aangenomen heeft, dan wordt de sodaop-lossing weggelaten en kookt men 4 a 5 uur met water. Johnson maakt de caoutchouc fijn en wascht haar met water, dan brengt hij haar in een ijzeren ketel, sluit dezen luchtdicht, pompt de lucht uit en laat er bijtende natron inloopen, die uit 1 dl. soda in 6 dln. water met behulp van bijtende kalk gevormd is. De loog doordringt alle vreemde bestanddeelen der caoutchouc-massa en schelde deze af. Heeft de loog genoeg gewerkt, dan laat men die afvloeien en brengt de caoutchouc in een vat met water, waarin het door bepaalde beweging gewasschen wordt. Het vuil bezinkt en de zuivere caoutchouc kan uitgewasschen en gedroogd worden.
232. Caoutchouc te vulkaniseeren. Daaronder verstaat men eene behandeling met zwavel, waarvan zij 12 a 150/0 opneemt. Daardoor krijgt ze nieuwe eigenschappen, die haar nog geschikter maken tot algemeen gebruik, daar zij hare hoofdeigenschap, de veerkracht, niet verliest, maar vermeerdert, zoodat ze in alle landen bruikbaar is. De eerste wijze bestaat in het dompelen van 2 a 3 streep dikke caoutchoucbladen in gesmolten zwavel, waarvan zij na 10 a 15 min. 150/o opgenomen hebben. Om deze nog andere eigenschappen te geven moeten de gezwavelde bladen tot 128° E. verhit worden, en dan is de veerkracht bij alle temperaturen permanent.
Hancock en Eroding wreven de caoutchouc warm met 10 a 120/o zwavel, of 70/0 blom van zwavel en 50/0 loodwit, of ook met een mengsel van zwavel en zwavelarsenicum te zamen, waarop zij van deze caoutchoucbladen, buizen, enz. maakten en ten laatste door verhitting tot 1283 E. de zwaveling eindigden. Ook vulkaniseerde Hancock caoutchouc, door de bladen ^ a 1 uur, naar de dikte, in een dicht vat in stoom van 128° R. te verwarmen, die in een tusschenvat door in nog hooger temperatuur gesmolten zwavel gegaan was. De door den stoom meegevoerde zwaveldamp dringt voldoende
101
in de caoutchouc en bewerkt ds bedoelde verandering.
Dany vermengt, 1 pd. gezuiverde caoutchouc met J pd. blom van zwavel en evenveel pijpaarde en vulkaniseert haar op de gewone wijze in 4 a 7 uur bij 110—150° E. Het in de hitte gevormde zwaveligzure gas, wordt door de pijpaarde geabsorbeerd. Volgens latere ervaring beveelt Hancock aan de caoutchouc in vloeibare chloorzwavel te doopen. Dit koude vulkaniseeren door Parke te Birmingham uitgevonden, en door Peroncel te Parijs verbeterd, is verkieslijk omdat het bij ge-reede voorwerpen geschieden kan, geen voorafgaande bewerking vereischt, en reukeloos is. Peroncel dompelt de gereeds voorwerpen zuiver en droog in eene oplossing, die op 100 dln. zwavelkoolstof, 2J dl. halfchloorzwavel bevat; na 1 min. worden ze er uitgenomen en de zwavelkoolstof met de ontstane sporen van zoutzuur door een luchtstroom in eene op 18 a 20° R. verwarmde droge ruimte verdampt, daarop weer in 't mengsel gelegd, en 1L min, daarin gelaten. Dan neemt men ze er uit, droogt ze als te voren, en wascht hen daarna eerst in eene zwakke alkaliloog en daarna met water af. Bij dit indompelen zuigt een 2 a 3 streep dik caoutchouc-blad zijn viervoudig gewicht van het mengsel in en bevat 10 a 150/0 zwavel. Om dunner bladen te vulkaniseeren, moet men er meer chloorzwavel bijvoegen en de indompeling korter doen duren, omdat zij anders te veel zwavel opnemen, hard en broos worden, en niet langer rekbaar of veerkrachtig zijn.
De caoutchouc krijgt door het vulkaniseeren de volgende eigenschappen; 1) Ze blijft in elke temperatuur veerkrachtig, terwijl ze in gewone omstandigheden bij 3^° R. stijf wordt; 2) wordt ze niet aangetast door zijn oplossingsmiddelen z. a. zwavelkoolstof, steenolie, terpentijnolie; 3) weerstaat zij in den hoogsten graad alle compressie.
üevulkaniseerdc caoutchouc levert in behoorlijke dikte veeren voor sloten, de meest samengestelde versieringen, ondoordringbare flesschen voor vluchtige stoffen, voortreffelijke inktstellen; het is geschikt om draden tegen den invloed vn.n 't zeewater te beschutten en tot luchtpijpen bij reddingsbooten. De gewichtigste aanwending echter is die bij de spoorwegen; wordt ze tusschen de rails en de dwarsleggers gelegd dan vertoonen de rails geen spoor van drukking. Mot de buffers
102
verbonden veeren van gezwavelde caoutctiouc breken nooit en verliezen hare veerkracht niet door den sterksten stoot.
Hadges heeft de gevulk. caoutchouc tot het opheffen van lasten gebruikt en korte strepen van een vast punt naar den last gespannen zoolang tot haar vereenigde kracht de last ophief. Zoo heffen 10 reepen die elk 50 pd. veerkracht hebben, 500 pd. Elke reep is 6 duim lang en bestaat uit ca. IJ ons gevulk. caoutchouc, — uiterst gespannen heffen zij 650 pd. Deze mechanische kracht heeft men met voordeel bij boegseerbooten aangewend, vooral om de spanning der touwen te verminderen, als meer booten een schip boegseeren.
233. Gealkaliseerd caoutchouc. De gevulkaniseerde caoutchouc, heeft het gebrek dat zij bij eene -temperatuur van meer dan 125° geheel hard wordt en broos, en eene op broodkorst lijkende massa zonder veerkracht vormt. Daarom mag zij niet met waterdamp van hoogen warmtegraad in aanraking komen. Gérard heeft een caoutchouc vervaardigd, dat niet alleen alle eigenschappen behoudt, maar ook een veel hoogeren warmtegraad kan verduren. Daarom is het goed voor ventielen bij stoommachines en kan de menie bij het aanlasschen van buizen vervangen. Hij maakte het door gelijke deelen kool en gips te nemen, deze in een bedekten smeltkroes te calcineeren en daarna 2 dln. van het overblijvende bij 4 dln. caoutchouc te mengen en, om eene stevige massa te krijgen nog 2 dln. gebluschte kalk er bij te voegen. Het geheel wordt gedurende 3 a 4 uur tot 150° verhit.
Als men 25 dln. zwavelzure kali bij 50 dln. kalk en 100 dln. caoutchouc mengt, dan verkrijgt men een product, dat ook tegen hooge warmte bestand is, min of meer week is en zeer veerkrachtig en buigzaam.
234. Snijden en doorboren van caoutchouc. Caoutchouc-kurken laten zich gemakkelijk snijden en doorboren, als men het mes of de boor vooraf in eene oplossing van bijtende kali of natron dompelt. Het scheelt niet, hoe sterk de oplossing zij, als ze maar niet zwakker is dan de gewone voor reagen-tiën gebruikte. Gewoonlijk wordt alcohol aanbevolen, maar deze verdampt snel en nog eer de kurk gesneden of doorboord is. Water verlicht ook het snijden, maar als een eenigszins scherp mes met gen. loog bevochtigd wordt snijdt het de ca-
103
outchouc even goed als kurk. Om bij het doorboren van een kurk het samentrekken van de ruimte te vermijden, drukt men de stop vast tegen eene kurkplaat, en boort zoolang totdat de boor in de laatste dringt.
235. Het maken van gom-elastieke banden. Een der grootste moeilijkheden daarbij is de oplossing van de gom om de banden aaneen te doen kleven, die men voor overschoenen gebruikt. Eeimann legt de ruwe elastiek die in den vorm van ronde broeden in den handel komt in water en kookt haar een uur lang om het uitwendig vuil te verwijderen. Dan wordt de gom uit het water genomen en met een scherp mes, dat steeds voor elk snijden bevochtigd wordt in 1 cM. dikke schijven. In 't groot maakt men gebruik van cireuleerzagen die door water loopen. Na het snijden wordt de gom in dunne platen gewalst. Deze walsen zijn 0,66 M. lang en 0,33 M. in doorsnede, terwijl de bovenste stérk op de onderste rust. De zeer nat gemaakte schijven worden zoolang gewalst, totdat ze 2 M. lang en 0,15 M. breed zijn, die dan in eene warme kamer opgehangen worden. Na het drogen volgt de eigenlijke oplossing. 26 KG. uitgewalste gom brengt men in een houten met zink beslagen vat en daarop een mengsel van 50 KG. benzine en 70 KG. terpentijnolie. Beide mogen geen spoor van vet vertoonen, anders is de gomoplossing niet bruikbaar en de stof vereenigt zich niet met de gom. De stukken worden zoo fijn mogelijk gesneden en alles goed geroerd tot er eene gelijkmatige vloeistof is ontstaan. Om de klonten in de massa te verdeelen laat men deze tusschen horizontale rollen doorgaan door middel van een breeden ijzeren trechter, welk toestel eene smalle gleuf aanbiedt. Draaien de walsen dan voeren zij de pap naar het onderste vat en malen de klonten fijn. Bij het vervaardigen van zwarte waren roert men in de oplossing eene voldoende hoeveelheid roet (zoogen. frankforter-zwart). Deze wordt bij het doorlaten verdeeld. Na het malen kan de oplossing aanstonds op het goed gebracht worden.
236. Buizen van caoutchouc. Deze maakt men gemakkelijk door de dubbele dikte van een caoutchoucblad, naar gelang der wijdte, onder de schaar te brengen. Het besnijden der twee kanten geschiedt onder een hoek van 45° bij den eenen, dus 135° bij den anderen. Met eene staaf geve men den ronden
104
vorm aan, legge de beide gesneden vlakten aaneen en eenige slagen met een vlak liniaal of een zachte druk met een hout is voldoende om de kanten vast aaneen te hechten,
237. Dunne Caoutchoucbladen verkrijgt men in 't klein 't beste door zoolang eene oplossing van caoutchouc op een stuk goed1 te strijken, totdat deze eene vereischte dikte heeft. Dan laat men het goed drogen en trekt de caoutchouc van het weefsel. Lange caoutchoucbladen bereidt men met eene soort van -warm -walsen door de langzamer nauwer gestelde cylinders van een wals werk, dat tot O 80° 11. door stoom verhit wordt. Zulke dunne bladen tusschen 2 weefsels gelegd en daarmede tusschen andere walsen gevoerd leveren eene sterke waterdichte stof.
238. Kleuren van caoutchouc. Breard weekt dunne platen caoutchouc in een afkooksel van run of galappels of bedient zich van een met zwaveligzuur verzadigd water om daarna een mengsel van gelijke deelen houtzuur en rooden wijn (of spir. alkannaworteltinctuur) er bij te voegen. Deze preparaten geven aan de caoutchouc eene huidkleur, maar men moet haar in die oplossing bewaren, anders neemt ze haar bruine kleur weder aan. Tot het verven van caoutchouc met anilinekleuren weekt men deze alleen in eene oploesing van fuchsine of ani-lineviolet, nadat men haar eerst met eene lij moplossing bestreken heeft. De caoutchouc of de tot het weefsel bestemde draden worden in de als voorbereidingsbad dienende lijm gebracht. Wil men murexijde gebruiken dan dompelt men haar eerst in eene warme oplossing van kwikzilversublimaat.
239. Caoutchouc-kammen- De volkomen gezuiverde caoutchouc kneedt men met de helft van zijn gewicht aan zwavel-poeder samen, zoodat er eene gelijkmatige grauwgele massa ontstaat die men tot platen van 1}—2 voet lengte uitwalst, daarna op dunne platen messing legt en ze in den tijd van 6 uur ten laatste gedurende ^ uur tot op 110° C. verhit; dezen graad van warmte uur aanhoudt en den overigen tijd allengs tot 150° verhit. De platen worden daardoor schildpad- of ivoorachtig en kunnen geheel als hoornplaten in stukken gesneden worden. Met kleine zaagmachines, die uiterst snel werken snijdt men de tanden uit. Boven een
105
kolenvuur verwarmd, kan men de kammen buigen zooals m^n wil, en men polijst ze met de hand.
240. Caouchouc-oplossing- Ether, benzine, terpentijnolie, zwavelkoolstof enz. dringen snel in de poriën van caoutchouc, doen haar opzwellen, en schijnen haar op to lossen; maar dat is slechts de -werking van een opgelost gedeelte tusschen de opgezwollen deelen, waarvan het gemakkelijk te scheiden is, door de vloeistof te vernieuwen zonder het gezwollen deel te verscheuren.
De opgeloste deelen varieeren tusschen 0,3 en 0,7 naar de soort van de oplossingsmiddelen. Maar de eigenschappen der beide deelen blijven onderscheiden na hunne scheiding en de verdamping der vloeistof. De onopgeloste stof is minder kleverig maar taaier, ze behoudt het meeste deel van de bruine kleurstof. De opgeloste, vooral de eerste, is veel kleveriger, weeker, minder elastisch en min gekleurd. Water-vrije ether trekt uit de doorschijnende barnsteengele caoutchouc 66° van eene geelwitte stof en laat 340/0 vaalgele stof achter. quot;Watervrije, goed gezuiverde terpentijnolie scheidt uit de gewone bruine caoutchouc 490/0 opl. deelen van barnsteengele kleur en 510/o onopl. stof, die doorschijnend is en de bruine kleur behoudt. Sporen van hars en terpentijnolie zijn voldoende om beide deelen kleverig te maken en het opgeloste langen tijd kleverig-te doen blijven.
Het beste oplossingsmiddel voor caoutchouc is een mengsel van 6 a 8 din. watervrije alcohol met 100 dln. zwavelkoolstof; want wordt deze alcohol bij de zwavelkoolstof gevoegd , die genoeg caoutchouc bevat om meerdere dagen in een dikken geleiachtigen toestand te blijven, dan ziet men eene smelting en spoedig kleuren. Deze veranderingen hangen af van de oplossing der vette stof en de grooter verdeeling van alle stoffen; de eerst opgeloste Z'jn altijd vloeibaarder, en de laatste naar evenredigheid meer kleverig. Wordt bij deze kleverige» vloeistof het dubbel volume aan watervrije wijngeest gevoegd, dan slaat alle caoutchouc neder, de oplossing bevat het grootste deel der zwavelkoolstof en van den wijngeest, alsmede de vette en kleurstoffen. De dikke en taaie neerslag die met zwavelkool en wijngeest verzadigd is, laat zich spoedig weer door een toevoegsel van de laatste
106
vloeistof oplossen en vortooat een volkomenor oplossing, en wordt deze behandeling meermalen herhaald, een beter reiniging en doorschijnender oplossing.
Gérari verkrijgt eene zoo dikke oplossing als men wenschen kan, door bij het oplossingsmiddel een zekere hoeveelheid alcohol te voegen, en de caoatchoucte laten macereereu. Deze zet daarbij maar weinig uit en heeft na 24 uur den vorm van een deeg aangenomen, dat in alle mogelijke vormen gedrukt kan worden. Als oplossingsmiddel gebruikt Gérard vooral zwavelkoolstof en chloroform, ether, aardolie, etherische steenkolenolie of terpentijnolie; de vloeistof vermengt hij met 5 a 50 0/0 alcohol. Al naar de dikte der verlangde oplossing voegt hij bij 1 dl. caoutchouc zijn gelijk gewicht tot 30 dln. van het alcoholisch oplossingsmiddel. Na 1 of 2 dagen kneedt hij het deeg op de gewone wijze.
Böttger schrijft voor, de caoutchouc in kleine stukken te snijden, die in eene flesch te doen welke daarmede tot op | gevuld wordt, giet daarop gezuiverde steenolie, zoodat deze een weinig daarboven staat, en laat dit 8 a 12 dagen rustig. Dan giet men de steenolie van de gezwollen caoutchouc af en vult de flesch met een mengsel van gelijke maatdeelon ether en zwavelkoolstof. De flesch wordt gesloten en daags meermalen goed omgeschud, waarna men ze laat staan. Do vloeistof verdeelt zich dan in twee lagen, waarvan men de bovenste heldere, dik vloeibare in eene bijzondere flesch giet en goed afsluit. Dat is de caoutchoucoplossing die tot alle doeleinden geschikt is. Zij is van gewicht in laboratoriums om daaruit buizen te vervaardigen of uit te stukken, openingen in caoutchoucballons te sluiten, enz,
241. Caoutchoucsmeer. Om schoenen en laarzen volkomen tegen sneeuwwater te beschutten, bedient men zich van de volgende smeer: 4 lood caoutchouc worden in warm water gelegd, waarin zij zoolang blijft, tot zij week is. Daarop wordt ze in kleine stukken geknipt met 6 lood reuzel en 24 lood levertraan in een pot gedaan en op de warme kachel in een warm zandbad volkómen opgelost. Als do caoutchouc zich met het vet en de olie verbonden heeft, wat men beproeft, smeert men de laarzen in; nadat men de naden, het bovenleer en de zolen met lauw water heeft afgewasschen,
107
en oppervlakkig gedroogd beeft, brengt men do warme oplossing op bet overleer tusscben de naden en aan den rand van 't zoolleer aan. Deze smeer droogt in de lucbt gebeel tot een glimmend bedeksel en wordt zoo vast, dat de vinger dien men er tegen aandrukt niet meer kleeft.
Tot gebruik voor locomotieven, vraobtwagens enz. beveelt men aan 40 quart viscbtraan met 4 pd. fijngesneden caout-cbouc 12 uur lang van 110—120° C. te verbitten, de verkregen oplossing van bet bezinksel af te gieten en met 2 pd. menie, 1 pd. loodwit, 1 pd. palmolie en 1 pd. aluinpoeder te vermengen. Het mengsel wordt nog 6 uur lang tot 100° C. verbit en tot bet gebruik bewaard.
242. Caoutchouclijm om overschoenen enz. te verstellen. Daartoe lost men 1 dl. caoutchouc in 5 a 6 din. zwavelkoolstof. De eerste wordt fijngesneden in een sluitbaar glazen vatgebracbt, de noodige zwavelkoolstof er op gegoten en bet vat gesloten. Niet alle caoutcbouc is tot oplossing geschikt, de beste is de zwarte weeke radeergom. De oplossing geschiedt koud en kan door schudden en roeren bevorderd worden. Mocht de lijm wat te dik uitvallen, of dikker worden door 't herhaald openen der fiesch dan doet men er wat zwavelkoolstof bij. Is zij te dun, wat caoutcbouc. De oplossing gaat sneller als men de fiesch in warm water zet, doch niet meer dan 25°. De zwavelkoolstof moet geheel watervrij zijn. Daar zij echter wegens groote vluchtigheid in den regel met een laag water bedekt wordt, moet zij voor het gebruik met stukken van gesmolten chloorkalium geschud worden; dan kan ze ic een ander droog, goed gesloten vat worden gebracht.
243, Caoutchoucvemis. Een pond week, fijngesneden elastisch hars wordt in J pd. ether bij zachte warmte in een waterbad opgelost. In de vloeibare massa menge men 1 pd. heldere warme lijnolievernis en na korten tijd 1 pd. warme terpentijnolie. Deze oplossing filtreere men en doe ze in fiesscben, die men goed kurkt. De vernis droogt langzaam. Over kleurlooze caoutchoucvemis zegt prof. Bolley: De mij bekende voorschriften tot bereiding van caoutchoucvemis kunnsn alleen producten leveren, die meer als waterdichte verven, dan als vernis gebruikt worden. Noch oplossing noch smelting
108
onder toevoeging van oliën kunnen klenrloozo of voldoend vloeibare producten opleveren. De caoutchouc wordt opgelost, geleiachtig en troebel, en geen van do vernissen die ik gezien heb zijn volkomen helder, ook de dunste niet. Slechts door de geheele caoutchoucmassa op te lossen kan men een helder vernis krijgen. Alle bekende oplossingsmiddelen laten vlekken achter, die men kan fijnwrijveu maar niet wegnemen^ De hoeveelheid is naar rato gering als men de fijngesneden caoutchouc in zwavelkoolstof laat trekken en dan de gelei met benzine behandelt, waarin ze zich grootendeels oplost. De gefiltreerde oplossing kan door distillatie in een waterbad van zwavelkoolstof bevrijd worden en naar believen met benzine worden verdund. Ze is geheel doorschijnend, maar zwak wijngeel. Minder, maar eene geheel waterheldere oplossing verkrijgt men, door fijngesneden caoutchouc met benzine onder herhaald schudden te laten digereeren. Het gelei lost zich gedeeltelijk op, de vloeistof wordt dikker dan benzine en kan gemakkelijk door coleeren en bezinken helder gemaakt worden. De benzine moet „ruwquot; zijn d. i. een mengsel van zoogenaamde lichtolie van teerdistillatie (zoogen. vlekkenwater). Als ze maar kleurloos is, verkrijgt men eene kleurlooze vloeistof. Het onopgeloste overblijvende kan men door persing door een sterken doek als kleefmiddel gebruiken. De vemis laat zich met vette en etherische olievernissen mengen. Zij heeft de goede eigenschap, zeer snel te drogen en bezit wanneer ze met harsvemissen gemengd wordt geen glans; ze is volstrekt niet broos en laat zich in dunne lagen opstrijken. In licht en lucht is ze onveranderlijk, en vooral als vernis voor landkaarten en kopergravures geschikt, daar zij noch de glans noch de broosheid der tot hiertoe gebruikte vernissen heeft. Ook is zij geschikt tot het bevestigen van krijt- of potloodteekeningen, deze weerstaan elke lichte wrijving. Op ongelijmd papier dat daarna bestreken is, kan men goed met inkt schrijven. Zonder twijfel is het geschikt om goed, zijde bijv. daarmee te bestrijken.
244. Caoutchoucmassa. Men kneedt gezuiverde caoutchouc met poeder van gedroogd onderzwaveligzu'ur zinkoxyde samen en verhit de daarmee gevormde voorwerpen 3 a 5 min, tot 120 a 150° C. Dit mengsel is wit, zwavelvrij, en kan voor
109
de vulkaniseering met onderscheidene aardkleuren vermengd * worden. Moet het mengsel meer elastisch of hard worden, dan mengt men 1 dl. caoutchouc met a } onderzwaveligzure zinkoxyde, en tot grooter hardheid kan men er nog j'o a ^ droog gewasschen krijt bijvoegen. Eene massa om messen te scherpen verkrijgt men door
1) 2 pd. 3 ons caoutch., 8 pd. 12 ons amaril, 6J dr. lampezwart.
2) 2 pd. 3 ons C. 4 pd. 6 ons graphiet fi 'j dr. lampezw.
3) 2 pd. 3 ons C. 3 pd. houtskool 6t dr. lampezw.
4) 2 pd. 3 ons C. 8 pd. 12 ons zinkwit 7 ons gele oker.
Bij deze mengsels kau men met goéd gevolg roode oker en
puimsteen voegen, zij dienen tot scherpen, afnemen en polijsten van scheer- en andere messen.
Eene massa tot afnemen en polijsten voor slijpsteenen verkrijgt men uit 2 pd. 3 ons caoutchouc, 1 pd. lons zwavel en 10 pd. amaril. Eene massa om te polijsten uit 2 a 3 ons caoutchouc 10 [ ons zwavel 8 pd. 12 ons amaril. De stoffen worden als poeder met de gevulkaniseerde (of later te vulka-niseeren?) caoutchouc op de gewone wijze gemengd. Aan het mengsel geeft men den vereischten vorm.
Deplanque amp; Zn. te Parijs vervaardigen kunstmatige voeten slijpsteenen uit een mengsel van 1 pd. caoutchouc, -j—1 pd. bloem van zwavel en 10 a 20 pd. amaril-, puimsteen- of kwartspoeder a. a. De caoutchouc wordt in bladen gswalst tot 120 a 130° verhit en dan tusschen warme cilinders met bovengen, zelfstandigheden vermengd. Het deeg wordt uit-gewalst, gesneden en dan met hydraulische persen in vermen gedrukt en in droogkasten tot 150 a 200° C. al naar de dikte, 3 a 6 uur verhit. Na het afdraaien zijn de steenen gereed. Men ziet, dat ze uit hard materiaal bestaan, welks enkele deelen met caoutchouc verbonden zijn. Dat is een bewijs dat deze voorwerpen duurzaam en onveranderlijk zijn, en — wat opmerkelijk is, niet springen.
245. Om het kleven van Caoutchouc tegen te gaan, digereert Eisner terpentijnolie met 1 a 20/0 bloem van zwavel giet daarvan zoo noodig nog onopgeloste zwavel af en'behan-delt met deze olie de caoutchouc in de warmte, tot ze opgelost is. — Volgens Benzinger behoudt men droge caoutchouc
110
als 1 dl. fijn gesneden met 11 dln. terpentijnolie tot een dunne pap geroerd, en waarbij } dl. geconcentreerde -warme zwarelleveroplossing gedaan wordt welke oplossing nochtans volgens Wagner zich. door haar watergehalte van het onder-legsel losmaakt.
246. Coörongiet-Caoutchouc is de naam van een in Z, Australië in het district Coörong ontdekte, waarschijnlijk mineraal-fossile stof, die in kleur en uitzicht op zekere caoutchouc gelijkt, tot zekeren graad hare veerkracht bezit, (doch zonder reuk) als deze, verbrandt. Tolgens Francis' beschrijving gelijkt deze stof op caoutchouc of koude gelatineuse vaste lijm met een grove, kaasachtige breuk. De massa toont elasticiteit bij het drukken, is week, rekbaar, laat zich gemakkelijk snijden en kleeft aan, zonder de huid te bevlekken. De geur is zwak, tusschen dien van plantaardige of dierlijke olie in, zooals die van caoutchouc. De massa brandt als een kaars, met walm, smelt in de vlam, heeft een spec, gew. van 0.982 a 0.990 en neemt water aan, zonder zich er in op te lossen. Deze stof kan in vele opzichten de caoutchouc vervangen.
247. Kunstmatige Caoutchouc. quot;Walton vervaardigt uit lijnolie een product, dat in veel gevallen als caoutchouc gebruikt kan worden. Hij kookt haar zoo lang tot zij eene dikke lijmachtige consistentie heeft, vermengt haar dan met een deel schellak en walst haar tusschen zware ijzeren cylinders tot bladen. Daaruit vervaardigt men waterdichte schoenen, dekens lijsten enz. Evenals caoutchouc kan men dit fabrikaat met zwavel mengen en vulkaniseeren.
248. Kamptulikon is een opmerkelijke stof voor vloeren, die in Engeland sinds vele jaren in gebruik is, maar bij ons nog weinig ingang heeft gevonden. Zij bestaat uit caoutchouc en afval van kurk die als stof daarin gedrukt wordt. De caoutchoucmassa wordt op eene tafel uitgespreid, met kurkpoeder bestrooid en door 2 door damp verhitte walsen gelaten, welke behandeling met nieuw kurkpoeder zoolang herhaald wordt, totdat de caoutchouc zooveel kurk mogelijk heeft opgenomen.
Het gebruik hiervan om de vloeren te beleggen is zeer aan te bevelen, omdat deze alleen door wrijven met een
vochtige lap geheel schoon zijn te houden, geen vocht en geen stof tegenhouden en het geluid der schreden totaal gedempt wordt. Ook munt dit preparaat door duurzaamheid uit.
249. Onderscheid tusschen Caoutchouc en gutta-percha.
Het chloroform leert ons dit kennen. Gutta-p. lost in kokende chloroform volkomen op, uit welke oplossing alcohol het hars als eene weeke massa neerslaat. Of men verwarmt eene opl. van gutta-p. in chloroform, dan blijft de gutta-p. na het verdampen der vloeistof als een witte massa terug; Caoutchouc daarentegen zwelt in kokende chloroform alleen sterk op, daardoor kan man dus ook zien of men mst een mengsel van gutta-p. en chloroform te doen heeft.
250. Gutta-percha, ook Gutta-Taban is eene stof die op caoutchouc gelijkt en die geleverd wordt door de Isonandria Gutta, een boom die in den Ind. archipel groote wouden vormt. Door inkervingen in den boom of ook door dien te vellen, wint men een melkachtig sap, dat in bananenbladen verzameld wordt, in de lucht stolt en dan in huidvormige stukken van 4 a 6 pd. in den handel gebracht wordt. Alzoo heeft de g. p. een gevlamd geelwit tot naar 't chocoladebruin overgaand uitzicht, is bijna zoo hard als hout. zeer taai maar niet elastisch, bijna steeds met wat aarde, hout, zand of blaren vermengd, en bevat steeds eene aanzienlijke hoeveelheid water.
Om haar te zuiveren snijdt men ze met eene kerfmachine in stukken. Deze werpt men in water, dat tot 72 a 80° verwarmd is, opdat de houtdeeltjes zwaarder worden dan de g. p. die bovendrijft. Deze weeke massa wordt op een hellend vlak gelegd en gewalst naar een trog, waarin zich water bevindt dat door stoom a. a. steeds 72 a 80° T'. warmte behoudt. Vooraf wordt ze nog door een met messen voorzienen cylinder fijngesneden. Deze nieuwe snijding bevrijdt de vreemde stoffen, die zich afzetten, terwijl de gom op het water blijft en van daar op een doek zonder eind komt, dat haar voor een kerf-cylinder brengt, waarna zij weer op het water terug valt, in een tweeden trog andermaal gewasschen wordt en onder een derden cylinder komt.
Nadat de g. p. op deze wijze gezuiverd is wordt zij over het heete water omgedreven en op een doek zonder eind onder
112
den met zware messen voorzienen cylinder gedreven, waar zij tusschen deze massa en andere, onbewegelijke, als bij een kollander of lompenmolen geraakt. De laatste vermorzeling maakt baar geschikt bijeen te trekken, wat geschiedt, nadat zij omgeroerd en door het doek opgenomen nogmaals tusschen 5 walsplaten doorgaat; een doek zonder eind voert haar dan tusschen 2 walsen die het water uitpersen. Daarna wordt zij in een ander walswerk tot meer of minder dikke platen gemaakt of tot reepen, breeds of smalle banden, stukken enz.
Deze volkomen zuivere g. p. is wit, doorschijnend, harder in koude, weeker in warmte, dan gewone caoutchouc en bij elke temperatuur minder elastisch, bij 80° E. zeer week, ze laat zich bij zachte warmte in draden of bladen uittrekken, die zich bij groots krachtsaanwending nog verder laten uittrekken.
Warm, laat ze zich met caoutchouc verbinden. Het mengsel bezit dan beider eigenschap en wordt op verschillende wijzen technisch gebruikt; evenzoo geeft de verbinding van 1 dl. g. p. met 2 dln. caoutchouc na het vulkaniseeren eene massa die tot verschillend doel kan dienen. Gewone, zuivere, watervrije g. p. heeft eene donker-zwarte, bruine kleur, is zeer vasten veerkrachtig en als zij met een scherp mes gesneden wordt, ziet zij er vettig uit. Zij isoleert de electriciteit.
Om zelf g. p. te zuiveren suijde men haar zoo fijn mogelijk, wasche haar in koud water en daarna in warm. Ze weekt hier geheel en men kan door kneden alle mechanische onreinheid er uit verwijderen. Van deze g. p. losse men 1 dl. in 20 dln. zuivere benzine op en brenge de oplossing in een goed te sluiten flesch schudde dan ^ van het gewicht der g. p. aan gebrande gips in de flesch, schudde dan door en late het bezinken. Na 48 uur, als de massa helder is, doe men in een groot vat 2 maal zooveel alcohol van 85—90° Tr. als de oplossing aan volume bedraagt, en giet de laatste voorzichtig af, in de alcohol. De g, p. scheidt zich als eene taaie witte massa af, die men in warm water kneed, en meerdere weken op eene stofvrije plaats laat liggen eer men ze in een vat pakt. — Of, men snijdt £ pd. ruwe gutta-percha in kleine stukken, giet in een flesch 10 pd. chloroform daarover heen, en laat het mengsel 14 dagen staan. De zuivere g. p. oplossing staat dan onder in de flesch, boven op staat het water
113
met alle onreinheid. De oplossing, zonder het water, doet men in een verglaasden pot giet er eenige strepen hoog water op, zet den pot op een tichelsteen in een distilleeroven en doet daarin zooveel water dat het tot aan den bodem van den pot staat, distilleert dan eerst voorzichtig de chloroform eraf, en verhit ten laatste alles tot aan het kookpunt des waters. De achtergebleven gutta-percha wordt in warm water goed doorgekneed en op een zuiver plankje in steeltjes gerold.
251. Vulkaniseering van Gutta-percha. Deze verbindt zich moeilijker met zwavel dan caoutchouc, en zij wordt er eer slechter dan beter door, daar de zwavel haar de vastheid ontneemt en haar spoediger doet oplossen. Zelfs de geringste bijmenging van 1 a 3 pCt. zwavel ontneemt niet alleen aan de donkerste g. p. haar kleur, maar verandert haar in een weinig elastisch en compact, licht, vuilgeel lichaam, dat op de snede een soort van metaalglans heeft, maar op de andere vlakken met een witstof, dat uit zwavel en ontbonden g. p. bestaat, bedekt is. Bij meer zwaveling ontstaat het snellet en overvloediger. Is het eenmaal voorhanden en wordt de g. p. lang aan vocht blootgesteld, dan verliest ze veel van haar isoleervermogen, omdat in de openingen, door de zwavel verlaten water dringt. Bij het vulkaniseeren ontstaat zwa-veligzuur, dat ongetwijfeld ook de kleur wegneemt, en haar ontbinding bevordert, daar het door de opname van zuurstof in zwavelzuur verandert. Natuurlijk wordt daardoor het isoleervermogen geschaad. Mengt men tot oplossing van g. p. in zwavelkoolstof eenige greinen zwavel er bij, dan verliest ook de bruinste oplossing haar kleur. Zelfs door zwavelkoolstof opgeloste zwavel ontneemt haar niet alleen de kleur, maar deze vertoont ook na het verdampen van het oplossingsmiddel nog dezelfde eigenschappen, als de met dezelfde hoeveelheid zwavel gevulkaniseerde g. p. Door inpersen bij verhoogde temperatuur vormt zich, nl. bij 5 a 8 atmospheeren druk een veel weeker, weinig elastisch, licht en, naar de hoeveelheid zwavel, licht ontbindend product. Kneedt men iu g. p. 4 a, G0/0 zwavel bij eene temperatuur van 70° E. zonder aanwending van hooge drukking, dan krijgt het mengsel een vuilgele kleur en is week en kleverig. In deze toestand isoleert het de electriciteit goed, het wordt echter na verloop van een paar
114
maanden broos eu verliest deze eigenschap. — wordt de in zwavelkoolstof opgeloste g. p. slechts met weinig zwavel vermengd dan bewerkt deze de scheiding van de extractieve stof met een in alcohol licht oplosbare hars en caseïne. De bovenste doorschijnende laag neemt eene zwakke geelwitte kleur aan, en men ziet zelfs bij zeer geconcentreerde oplossingen ua lang rustig staan het ongeregelde afscheiden van donkerkleurige massa's; zonder twijfel een bewijs, dat de zwavel verwoestend op de g. p. werkt. Hetzelfde neemt men waar, zoodra men in smeltende gutta-p. ook maar de minste zwavel mengt; want op hetzelfde oogenblik trekt deze zich tot donkere kleine kluiten te zamen, die nog weer te verdeelen, noch weg te nemen zijn; ook de beste g. p. verliest daardoor qua-liteit. Mengt men de zwavel niet zoo gelijkmatig mogelijk en niet bij 70 a 80° R. met de g. p. maar brengt zc op de smeltende g. p. dan ontbindt zich de plek waar de zwavel komt en er verschijnt eene teerachtige zwarte massa, die allengs alle overige g. p. bederft.
Ondanks dat alles zullen wij toch Eider's methode van vul-kaniseering mededeelen. 36 dln. mechanisch gezuiverde g. p. 1 dl. zwavel en 1 dl. loodschuim vereenigt men door het mengsel tusschen verhitte walsen die met verschillende snelheid draaien te doen doorgaan. Men verdeelt dan de massa eu brengt ze in een metalen vat dat slechts voor % gevuld wordt, daar de massa bij verhitting uitzet. Daarin laat men haar ca. 3 uur bij eene temperatuur van 113 a 115° E. die men 't best door stoom verkrijgt. Deze g. p. laat zich bij veel geringer hitte vulkaniseeren, als gewoonlijk. Eene hitte van 125—130° E. is voldoende.
Stephan Moulton heeft eene wijze meegedeeld waarop men den invloed van 't klimaat op de g. p. kan te keer gaan t zonder vulkaniseeren en wel door verbinding der g. p. met een mengsel van lood- en zinksulfiet of hyposulfiet en het kunstmatig sulfureet van beide metalen en verhitting der verbinding; daardoor ontstaat do zoogenaamde geheelde (cured) g. p. die elastisch is, niet verandert door de temperatuur en de oplossingsmiddelen van gewone gom weerstaat. Naar gewichtsverhouding neemt men op 1 pd. der vooraf gezuiverde g. p. 2 ons a ^ pd. der genoemde metaalverbindingen in gelijke hoeveelheid met
115
2 a 12 ons parijzer wit of gewasschen krijt. quot;Wordt in plaats van zuivere gutta-percha een mengsel van deze en caoutchouc aan dezelfde behandeling onderworpen, dan verkrijgt men een elastiscli lichaam dat echter minder tegen weersinvloed bestand is. Door toevoeging van 2 a 12 ons gebrande magnesia op een pd. der g. p. mengsels wordt een hoorn- of ivoorachtig product verkregen.
Om de samenstelling onafhankelijk van invloed der temperatuur van oplossingsmiddelen te maken, moet men alleen nog de gereede voorwerpen in een zoo mogelijk luchtdicht vat door damp of droge hitte tot 120 a 170° C. verwarmen en, naar de dikte der massa 2 a 10 uren. Het fabrikaat is dan waterdicht, taai, elastisch en in alle temperatuur gelijk.
252. Kleuren van Gutta-percha. Om zuivere kleuren te krijgen, moet men witte g. p. gebruiken. Voor kunstmatig tandvleesch voegt men bij eene opl. in chloroform op elk ons g. p. een half grein karmijn dat men met eenig gompoeder en water goed gewreven heeft en distilleert de chloroform af. De achteiblijvende gutta-percha wordt goed doorgekneed en verkrijgt daardoor eene fraaie gelijke kleur. Andere kleurstoffen kan men een door eenvoudig kneden mede mengen z, a. ultramarijn, bergrood, oker, barietwit, zwartsel, enz. * 253. Oplossing van Gutta-percha. Deze lost op in chloroform, zwavelkoolstof en in gezuiverde olieën van terpentijn, hars, teer en gutta-percha zelf. In chloroform en zwavelkoolstof reeds bij gewone temperatuur, in de andere stoffen door warmte. Uit de laatste oplossingen scheidt zich bij afkoeling de g. p. in de vorm eener korrelige aaneengesloten massa af, die nochtans bij het verwarmen weer oplost. De kleur is meestal bruinrood en troebel. Om eene blanke oplossing te verkrijgen, moet men deze in verdunden toestand (1 dl. g. p. op 16 dln. opl. middel) door papier of mousseline filtreeren. Door wijngeest wordt de opgeloste g. p. neergeslagen. Uit de opl. in chloroform of zwavelkoolstof verkrijgt- men de g. p. terug met al hare eigenschappen, maar die in de olieën behoudt zoo hardnekkig een deel van de opl. middelen terug dat deze zonder ontbinding van de g. p. daarvan niet kan worden bevrijd. Yoegt men bij eene opl. in chloroform 2 u 3 dln. ether, dan scheidt zich bij zachte warmte deg. p.
11«
als een wit poeder af, dat, met wijngeest afgespoeld en gedroogd., eene slibberige massa vormt dat op het merg van vlier gelijkt.
254. Gebruik van Gutta-percha-oplossing. Eene opl. van g. p. in zwavelkoolstof op eene vlakte nitgegoten, en zeer snel verdampt, laat eene voor de invloed der vocht en Incht beschuttende dunne laag g. p. achter; daardoor goed voor wonden te gebruiken. Evenzoo kan deze oplossing gebruikt worden om vruchten te overtrekken, in plaats van met was, dat moeilijk vu.u de vruchten te scheiden is. Bestrijkt men daarentegen deze met g. p. opl. dan bewijst deze denzelfden diepst en laat zich daarbij gemakkelijk langs mechanischen weg of door middel van warm water wegnemen. Bedekt men teekeningen, geschrift, documenten enz. met eene gntta-percha-opl. in zuivere benzine dan worden deze onuitwischbaar en zijn tegen den invloed van water, alkaliën, zuren, enz. beschut. Teekeningen op papier die met potlood, kool of krijt gemaakt zijn kan men er zeer goed mee fixeeren, zoodat ze tegen wrijven kunnen.
255. Gutta-percha lijnolievernis. Men doet de gutta percha met eene willekeurige hoeveelheid lijnolie in een vat, verhitte het mengsel, tot de g. p. oplost en smelt. Doopt men in deze opl. wit katoen, dan vult zich dit met de vloeistof, krijgt daardoor een geelachtig doorschijnend uitzicht en wordt zeer week. Het laat zich zeer goed met kleuren drukken. Eousseau gebruikt deze vernis met zwartsel, gewasschen krijt, kopalvernis, oker en andere kleuren verdikt als lak voor leer of als overtrek voor taf en gaas. Daar de g. p. geen invloed op de olieverf heeft, kan men de oplossing bij alle kleuren waarmee men vernis kleurt gebruiken.
256. Gutta-percha tot bezolen van schoeisel. Hoewel leder daartoe niet het doelmatigst is, zijn toch de g. p. zolen nog weinig in gebruik. Zij verdienen echter vooral bij de stijgende leerprijzen, opmerking, te meer daar zij duurzaam en ondoordringbaar zijn. Prof. Heeren schrijft voor de ruwe g. p. (want op zuiverheid der g. p. komt het in dezen minder aan) in water te weeken, door kneden met de hand haar van de ruwste vreemde stoffen te reinigen en haar dan op een vlakte door rollen tot c» ^ duim dik tot platen te vormen. Aldus
117
reeds toebereide g. p. is tweemaal zoo duur. De helderbruine soort is Mertoe liet verkieslijkst, want deze geeft zeer veel meê, omdat zij minder vast is. Men verwarmt de zolen sterk en bevestigt dan door herhaald strijken en drukken de onderlegsels, die met buigzaamheid sterkte vereenigen, 't Best is, de zolen zoo te snijden, dat do vezels in de breedte loopen. Uit een pond g. p. snijdt men 6 zolen van voren tot midden onder den voet. Als lijm gebruike men eene sterke opl. van g. p. in steenkolenteerolie. (1 dl. in 3.) Ook is benzine daarvoor geschikt, maar deze is veel duurder. Men verwarmt dit mengsel onder gestadig roeren, tot het eene stroop geworden is en alle stukjes (waarvoor men afval enz. neemt,) verdwenen zijn. Om de zolen te bevestigen houdt men het schoeisel boven een kolen vuur, zoolang het dit verdragen kan, strijkt daarop van de warme lijm, en strijkt deze met een linnen popje goed uiteen, waarbij het leer haar sterk inzuigt. Daarop volgt een nieuwe laag en zoo, tot geen lijm meer binnendringt, ook niet bij verwarming en er een dunne laag gutta-percha is gevormd. Dan begint men de g. p. zool te verwarmen door haar boven het vuur met de vingers te kneden, tot zij niet meer te hanteeren is van weekheid en klevigheid. Dan neemt men een streep vloeipapier wat breeder dan de zool en ter lengte van het vel, legt de zool daarop, drukt deze daaraan vast, houdt alles over het vuur en verwarmt verder. De zool kleeft spoedig aan het papier zoodat men haar aan beide zijden kan verwarmen. Daardoor verhit men haar voldoende, totdat zij zoo dun is als matig zachte meelpap. Bovenmatige hitte zou de g. p. geheel doen smelten en haar eigenschappen veranderen. Is de zool warm genoeg, dan legt men de papierzijde op een tafel en strijkt wat lijm over den bovenkant, brengt dan do zool op de insgelijks verwarmde leeren zool en bevestigt haar daarop door gedurig drukken en strijken. Vooral lotte men op de voorzijde, wiar 't meeste gevaar voor losgaan bestaat. Daarna snijde men met eene schaar de overstekende rand af, en met een scherp nat mes neme men den voorrand weg,J zoodat de zool naar den rand allengs verdunt, en ronde dan met natte vingers de kant af, waarna men het schoeisel laat bekoelen. Het papier kac men later met zand en water af-
118
schuren. De hakken te bekleeden is niet aan te bevelen omdat door den zwaren druk het bekleedsel zou uitzetten maar zeer gemakkelijk kan men leeren hakken met gutta-perchalijm bevestigen en zelfs een schuin afgeloopen hak kan men met gutta-percha gelijk maken, waarop men dan het leder plakt.
257. Gutta-percha als verstelmiddel voor kleeren. Men
legt op de plaats der scheur tusschen voering en bovengoed een blaadje g. p. en drukt deze met een heet ijzer aaneen. Onmiddellijk is de breuk hersteld, onzichtbaar voor een ongewapend oog.
258. Onbruikbaar geworden gutta-percha voor galvanische doeleinden opnieuw bruikbaar te maken. Bij gebruik van gutta-percha tot clicheeren met galvanoplostisch doel, komt er een oogenblik waarop deze na de bekoeling als pik aan de vormen kleeft. Dan is zij niet meer te gebruiken, daar een bestanddeel is verloren gegaan, welks verlies haar elasticiteit benadeelt. Löwenthal beveelt daartoe bijvoeging van lijnolie aan, waarmee do in kokend water geweekte g. p. wordt samengekneed. Daardoor wordt zij weer bruikbaar en de clichés zoo scherp mogelijk.
259. Gutta-percha voor kussens. 48 dln. g. p. 6 dln. zwa-velkalk, zwavelantimonium of elke andere zwavel verbinding, 10 dln. koolzure ammoniak of koolzure kalk, 1 dl. zwavel wordt gemengd en aan eene temperatuur van 125—150° K. blootgesteld. De voorwerpen daarna vervaardigd overtrekt men met eene soort vernis, eene opl. van hari in kokende lijnolie, en brengt ze dan in eene temperatuur van 25 a 30° K. waarna men ze polijst. Deze massa wordt aanbevolen voor 't vullen van kussens, matrassen, koffers, wagons, enz.
260. Wallofine of kunstmatig bal»in. De wallofine bestaat voornamelijk uit spaansch riet dat van zijn harde kiezelachtige bast ontdaan, gedrenkt is met eene massa die sterkte en elasticiteit geeft. De meeste wijzen blijven een fabrieksgeheim; de beste zou mogelijk deze zijn: Het riet wordt geschild en dan in staven van de gewenschte dikte gespleten door ijzerloog en provenceliout zwart, of door andere verfstoffen blauw, groen, rood, enz. gekleurd, in water uitgekookt in damp van 2 a 3 atmospheeren nog meer geweekt en dan
119
in een ■warmen luchtstroom geheel gedroogd. Dan legt men het riet in eene opl. van caoutchouc en gutta-percha in gezuiverde steenkolenteerolie en perst de vloeistof door middel van hydraulische drukking en de fijne gaten van het riet. Tegelijk wordt deze opl. door eene opl. van zwavel in teer-olie, caoutchouc en gutta-percha gevulkaniseerd. Na het drogen, nogmaals behandeling met stoom van hooge drukking en na weer gevolgde droging walst men de staven, waardoor ze meer elastisch en minder poreus worden. Wallofine is bijzonder geschikt voor schermstokken en beter dan alle ander balein-surrogaat.
261. Was, Men heeft lang geloofd, dat het was door de bijen uit de plantsioffen werd gemaakt, maar, wanneer men de bijen alleen met suiker en honig voert, leveren ze toch eene aanzienlijke hoeveelheid was. Dit laatste is werkelijk het product van een bijzonder orgaan dat zich aan den kant der achterpooten bevindt. Heft men de onderste segmenten van het achterlijf der werkbijen op, dan ziet men kleine zakjes en kleine hoeveelheden was paarsgewijze onder ieder segment liggen. Elke bij heeft er 8, de voorste en achterste ring hebben er geen. Zijn de bijen uit den korf verdreven of gedood, dan kan men het was in stukken wegnemen waarbij de honig er van zelf uitvloeit. Vloeit er niets meer uit, dan perst men in zakken de laatste honig weg. Dan smelt men de was in ketels met eene kleine hoeveelheid water, waarbij allo vuil bezinkt, daarop giet men haar in aarden potten en laat haar daarin koud worden. Snijdt de onderste laag, die de vreemde stoffen bevat, er af en brengt zoo de stukken in den handel.
In de korven heeft het niet altijd dezelfde kleur, de raten der jonge bijen zijn zeer bleekgeel, bijna wit, (maagdewas) de andere zijn hooggeel. Die gele kleur komt van eene bruine aromatische bitter smakende stof, die in warmen wijngeest oplost, en door bleeken kan verwijderd worden; men heeft echter de opmerking gemaakt, dat was uit streken waar wijn verbouwd wordt, zich niet bleeken laat in de zon.
De gele was riekt aangenaam, heeft een specifiek gew. van 0,9965, smelt bij 81° C. is bij middelbare temperatuur niet broos, lost niet op in koud, maar in 50 dln. kokende wijn-
120
geest van 0,82, niet in koude maar in kokende ether, alsook in verwarmde etherisclie en vette olieën. De door zonlicht en dauw gebleekte was, is fraai wit, broost in koude, korrelig op' de breuk, doorschijnend, riekt weinig, heeft een spec, gew. van 0,966 en smelt bij 63° C. Behandelt men was met kokende alcohol, dan lost een bestanddeel, de myricine, niet op, terwijl een ander de cerine oplost, maar zich bij het bekoelen grootendeels afscheidt. Onderwerpt men was aan eene droge distillatie, dan krijgt men daarenboven een product dat wasboter genoemd wordt. Behandelt men was met bijtende kali- of natronloog, dan verkrijgt men eene zeepachtige massa; ammoniakvloeistof levert een melkachtig vocht.
Behalve bijenwas zijn er nog andere plantaardige wassoorten, die alleen weinig gebruikt, maar dikwijls gebruikt worden om de bijenwas te vervalschen. Daartoe behoort de myricawas, door uitkoken der bessen van de Myrica cerifera, palm was van de Ceroxylen audicola, braziliaanache was, Camouba en Ocouba, japansche was, enz.
262. Vervalschingen en beproeving van was. De hooge prijs van het was spoort aan tot bedrog. De gewone toevoegsels zijn: bloem van zwavel, talk, parafine, stearinezuur, aard- en meelstoffen, hars en plantenwas. Deze herkent men op de volgende wijze :
a) Bloem van zwavel, kan bij het verbranden aan de kleur der vlam en den reuk worden herkend; ook bij het smelten daar de zwavel bezinkt of door behandeling met kokende terpentijnolie, die alle was, maar weinig zwavel oplost.
h) Talk is reeds aan het uiterlijk te zien daar de was daardoor de korrelige breuk verliest, weeker wordt en vettig uitziet; op zijde gedruppeld, laat zulke was een vetvlek na, evenals zij ook bij het kauwen door de smaak de talk verraadt en door den reuk kenbaar is. Zoodanig vervalschte waa ia ook minder doorschijnend, wordt, met linnen gewreven, niet glanzend, en laat als men het met een scherp mes afschrapt geen blinkende vlakte na. Is de bijvoeging gering, dan laat de nagloeiende pit van eene kaars een talklucht na. Ook kan men dit onderzoeken door droge distillatie, omdat zuivere was geen benzoëzuur oplevert, dat aan het water waarmee het gedistilleerde gedigereerd wordt, de eigenschap verleent, neef
124
te slaan. Op de laatste wijze kan men 20/o talk nog onderscheiden.
c) Parafine. Om in was dit bijmengsel te vinden, verwarmt men een stuk zoo groot als eene noot in een porce-leinen schaal met een scheutje rookend (nordhiiuser) zwavelzuur. Na het smelten van de was, begint eene tamelijke heftige reactie, het schuimen is daarbij geringer, naarmate de wa» meer parafine bevat. Na deze gasontwikkeling verwarmt men het mengsel nóg eenige min. en laat het daarna bekoelen. Dan ligt de parafine op het zwavelzuur als een stijve, doorschijnende laag, die men gemakkelijk kan wegnemen. Het beste gebruikt men zooveel zuur dat na het eindigen der operatie het zwarte overblijfsel vloeibaar blijft, opdat de parafine niet bevuild worde. Op die wijze kan men ook de geringste hoeveelheid parafine kennen. Engelsch, of niet rookend zwavelzuur kan niet gebruikt worden omdat dit de was slechts langzaam aantast.
d). Stearinenmr. Volgens Overbeck moet de te beproeven was met eene opl. van 1 dl. koolzure natron in 50 dln. water 1 a 2 min. gekookt worden. De opl. tast de was, als ze vrij van stearine is, in 't geheel niet aan; maar bevat ze deze dan schuimt het mengsel en wordt het bij het koken slijmerig. Op die wijze kan men nog ^ deel stearine herkennen. — Een ander middel is wijngeest, deze lost stearine-zuur gemakkelijk op, welke zich bij het bekoelen in kristalvorm vertoont. — Vogel schrijft chloroform voor. Deze verdeelt de was in de koude in 2 stoffen waarvan de eene, (i) week, kleverig en gemakkelijk oplosbaar is, de andere echter, (J) onoplosbaar is. Daar nu stearinezuur zich ook gemakkelijk in de koude oplost, kan men daardoor het aandeel bepalen en men behoeft dus slechts 4 gewichtsdeelen van de te onderzoeken was in een gesloten fleschje met chloroform te schudden, te filtreeren en het overblijvende te wegen; bedraagt het juist f deel dan was de was zuiver, weegt het minder, zoo is het ontbrekende stearinezuur of kalk en weegt het meer, dan waren er andere dingen in de was.
e). Aard- of meelachtige hijniengsels. Hierdoor wordt de was wat gekleurd, brokkelt licht in kruimelige stukken, en verraad zich cok door den smaak. Het best laat zich zulk eene vervalsching door oplossen in warme terpentijnolie kennen
122
waar bij het coleeren het toevoegsel op de zeef achterblijft. Ook kan men de vervalschte was bij gedeelten in kokend water brengen, waardoor de bijmengsels bezinken.
ƒ) Hars. In de 10 a 11 youdige hoeveelheid chloroform worden 4 grein was opgelost en bij de oplossing 200 grein kalkwater gevoegd en deze geschud. Was zij zuiver dan vloeit de chloroformoplossing gelijk met het water weg, was er hars in, dan scheidt zich eene troebele geelbruine vloeistof door het kalkwater af. Aan de oppervlakte der vloeistof drijven grauwbruine vlokken harszeep.
g). Plantenwas, vooral Japansche hars. Deze tegenwoordig dikwijls voorkomende vervalsching is niet gemakkelijk te constateeren daar de physieke eigenschappen der was door bijmenging van plantenwas slechts weinig veranderd worden. Men beveelt aan de bedoelde was te smelten en met eene geconcentreerde boraxoplossing te schudden. Is er Japansche was voorhanden, dan vormt zich eene opaliseerende troebele vloeistof, terwijl de Japansche was oplost en de bijenwas niet. — Of: Japansche was met geconcentreerde kaliloog gekookt, geeft eene troebele gelijkvormige vloeistof; zuivere was vermengt er zich niet mede onder deze omstandigheden maar scheidt zich na het bekoelen aan de oppervlakte af, terwijl de onderste vloeistof bijna helder is. —-Of: ze wordt in een reageerbuisje met 3 vol. salpeterzuur gesmolten en in de oplossing een staafje koperblik gedoopt. Zuivere was wordt daardoor vuil-wit en Japansche was geelbruin gekleurd. Apoth. Eobineaud te Bordeaux geeft nog een andere vrij omslachtige wijze aan, die echter minder bruikbaar is, omdat dan de was niet op andere wijze verontreinigd mag zijn.
263. Was te bleeken. Vroeger bleekte men de was alleen in de 4 maanden dat de zon 't warmst is. Daartoe wordt de gesmolten was met een kraan door een verwarmd doorslag in een lang vertind vat gelaten dat een menigte gaten bevat. In kleine droppels loopt dan de vloeibare was op eene houten wals die boven een met water gevuld vat met een kruk zoo gedraaid wordt, dat steeds de helft in 't water staat. De wals verandert de droppels in dunne reepjes, die in 't water spoedig hard wordt. Dit moest in den aangegeven tijd minstens 3 a 4 maal herhaald worden. Deze handelwijze vereischte
123
veel ruimte, tijd, geld en moeite, en was nog afhankelijk van 't weer. Cassgrand schreef eene betere methode voor. Hij smolt de was door damp tot zij zeer vloeibaar is, en leidt haar dan met den damp door eene soort van slangvormige buis, wan.rdoor eene groote oppervlakte aan de werking van de stoom wordt blootgesteld. De daaruitkomende was komt in eene pan met dubbelen bodem om deze door stoom te kunnen verhitten , en wordt daarin met water gewasschen; daaruit pompt men de was met eene door stoom verhitte pomp in eene andere evenzoo verwarmde pan waarin ze nogmaals met water gewasschen en weer door de buis gevoerd wordt. Deze bewerking wordt, naar de soort, 2 a 3 maal herhaald. Terwijl de was in de buis is, wordt ze door opname van water dichter. In de bovenste pan ontdoet zij zich van het vuil, waartoe men haar 4 a 5 min. daarin laat, en na de laatste doorvloeiing 1 a 3 uur. De was wordt dan op de gewone wijze met koud water gekristalliseerd, waarna men haar 2 a 3 dagen drogen laat. De inwerking van licht en lucht doet het overige, waarbij een arbeider voldoende is. Daardoor wordt veel tijd als anderszins uitgespaard. Met zulk een toestel kan men ook onmiddellijk zien hoe wit de was zal worden wanneer men aan het einde van de buis de massa tegenhoudt. De stoom zal dan spoedig doen zien hoe de kleur worden zal. — A. Smith raadt aan, de was met een mengsel van zure chroomzure kali en zwavelzuur te behandelen en wil in een geschikt vat stoom leiden en de was zich daarboven laten afzetten. — Beillot gebruikt eau de javelle. Hij laat de was daarmede zoolang smelten onder herbaalde toevoeging van het bleekmiddel totdat de was eene roomachtige massa gelijkt. Dan wordt zij met zoutzuur in haar vorigen toestand gebracht, gewasschen, gedroogd, gezuiverd, en in kleine stukken gegoten. — Eunge bevond, dat was veel beter bleekt, als men op 9 din. 1 dl. stearine neemt, beide samensmelt, in veel koud water laat vloeien en de verkregen massa aau licht en lucht blootstelt. Deze wijze heeft het voordeel dat men de waskaarsen daardoor in vormen kan gieten, wat anders door de geringe inkrimping der zuivere was slecht gaat.
264. Mengsels voor gevlochten waskaarsen- Voor geh;
424
noemt men 8 din. gele was, 4 din. witte hars, 2 din. talk, 2 din. terpentijn. Voor witte voegt men bij witte was { d. talk, y'j- dl. ven. terpentijn.
265. Stearinebereiding. Daar de in den handel voorkomende talk gewoonlijk zeer onzniver en gekleurd is, slaat Durnerin voor, bij de 100 pd. gesmolten talk 5 pd. beenderkool te voegen, en te laten digereeren en filtreeren. Daardoor wordt de talk volkomen wit. De afscheiding van oleïne uit talk geschiedt door persing door zakken van grof linnen. Thans bedient men zich tot bereiding van stearine veel van palmolie. Yolgens Newton geschiedt deze afscheiding het best door enkel afpersen; de ruwe palmolie wordt in groote blikken vaten een uur lang tot 100° verhit; men laat de vloeibare olie in houten vaten loopen en langzaam bekoelen. De gekristalliseerde massa wordt in volle perszakken met hydraulische persen koud geperst, waardoor 33 a 34 elaïne verkregen wordt. Deze bewerking wordt herhaald en de afpersing geschiedt door middel van warme platen en zakken. Dan blijft nog 30 0/Cj zuivere stearine met margarine over. Om deze vetmassa te bleeken wordt ze bij 100° gesmolten en daarop het dubbel volume steeds versch water gegoten, waardoor zij zich in gekristalliseerde vorm afscheidt, in welken agregaatstoestand zij gemakkelijk alleen door licht en lucht gebleekt wordt. Een omsmelting met 2 0/0 zwavelzuur reinigt haar geheel.
266. Fabricatie van stearinezuur. Voor de fabricatie der stearinekaarsen wordt het stearinezuur in den regel zoodanig behandelt, dat kalk met talk verzeept, de kalkzeep uitge-wasschen en door zwavelzuur vervangen wordt, waarop door hydraulischen druk de elaïne afgescheiden wordt en de stearine achterblijft. Cambacerès gebruikt kleiaarde in plaats van kalk. Deze verzeept het vet niet maar als tusschenagens kan men kali of natron aanwenden. De zeep met alkali tot basis lost namelijk de leem op vooral als ze met een weinig van alkali gevormd zijn. Naarmate de klei oplost, verbindt zij zich met het vet en maakt de alkali vrij. Een weinig alkali of eene groote hoeveelheid water scheidt dan de kleizeep af. Daar de laatste geleiachtig is, zoo laat zij zich door een zuur zeer gemakkelijk verdrijven. Wat de kiezelaarde
125
betreft, die een bestanddeel van de klei vormt, deze scheidt zich van de klei door verdamping der oplossing, om het zout in vasten toestand te houden. — Deze eigenschap der kleiaarde, om alkaliezeep te ontleden komt eensdeels van de verwantschap der kleiaarde tot vetzuren, ten andere van de onoplosbaarheid der ontstaande kleizeep. In de practijk zou men (om den arbeid te bespoedigen en minder alkali noodig te hebben) reeds aanstonds bij het verzeepen de klei in aanraking met talk en alkali brengen. Uit zuinigheid laat men in de kleizeep slechts zoo min mogelijk alkali achter. Als men de herhaalde wasschingen der kleizeep om haar t-e zuiveren te ver drijft, dan kunnen de kosten voor den arbeid niet meer vergoed worden door de gewonnen alkali.
Het is alzoo de vraag, of er schade ontstaat, door gebruik van oplosbaar alkali als middel tot verzeeping, in plaats van de kalk die men bij stearinevorming aanwendt. Als men bedenkt, dat de verzeeping van vet door kalk een beduidend verlies van zwavelzuur veroorzaakt, (10—11 K. G. zuur van 66° E. op 100 K. G. talk) — dat de ontleding der kleizeep zeer gemakkelijk verkregen wordt, wat bij de kalkzeep niet het geval is, die men daartoe tot poeder moet wrijven, dat de zich vormende zwavelzure kalk steeds een deel kalkzeep terughoudt, zoodat men het overige nogmaals behandelen moet, om een opmerkelijk verlies aan vetstof te vermijden; schijnt de voorgeslagen bewerking veel vo'ór te hebben omdat men theoretisch op 100 dln, vetzuur 42 dln. zwavelzure kleiaarde verkrijgt; en zelfs wanneer men van de laatste maar 33 ^ van 't gewicht verkreeg, zou het gebruik van kleizout nog te verkiezen zijn.
Carpenter deelt het volgende mede over Bock's wijze van vorming van stearinezuur: De tegenwoordige slechte methode om de neutrale vetstoften te ontleden heeft veel tegen. Bij het alkali is een groote hoeveelheid der laatste noodig, wanneer de bewerking niet onder sterke drukking uitgevoerd wordt. Bij de ontbinding door zwavelzuur gaat veel vet door verkoling en verbranding verloren, en het overblijvende is zoo zwart, dat het om in de fabrieken gebruikt te worden moet gedistilleerd worden. Deze operatie is met groot gevaar van brand en ontploffing verbonden en veroorzaakt veel kosten.
-126
Daar Brock door microscopische onderzoekingen bevond, dat de meeste neutraalvetstoffen uit kleine kogeltjes bestaan. die van albumineuse huidjes omgeven zijn en 1.0 a 1.5 0/0 van het gewicht van het vet • uitmaken, volgt daaruit, dat de alkali alleen gebruikt wordt om deze eiwithoudende huidies bij drukking of hitte te vernietigen en te verwijderen. Daarop grondt hij eene bewerking door de eiwithulsels te vernietigen en doet dit, door ze een tijd lang en bij een zekere temperatuur met eene geringe hoeveelheid sterke salpeterzuur te behandelen. Het uit de hulsels bevrijde neutraalvet bevindt zich nu in een toestand waarin het door koken van water in opene vaten ontleed kan worden, de laatste bewerking vordert verscheiden uren. Om deze ontleding met het microscoop gade te slaan, wordt eene dunne laag op een glas gestreken. Na de ontbinding wordt de in het water opgeloste glycerine teruggenomen, gezuiverd, en tot de gewenschte dichtheid verdampt. De vetzuren, welker hoeveelheid 94° van het gebruikte vet bedraagt, vertoonen in dit stadium een donkerbruine of zwartachtige kleur. De volgende bewerking bestaat in de afscheiding van de albumineuse huid en daarmede van het grootste deel der kleurstoffen. Tot dat doel worden de vetzuren in open kuipen met verdunde oplossingen van zekere oxydeerende agentiën behandeld, waardoor de kleurstoffen bij gedeelten geoxydeerd en specifiek zwaarder worden zoodat zij deze, als de oxydatie genoeg gevorderd is spoedig op den bodem doen zinken en de vetzuren in tamelijk zuiveren toestand achter laten. Als oxydatiemiddel gebruikt Bock zwavel salpeter- of zoutzuur met overmangaanzure kali, dubbel chroomzure kali of onderchlorigzure kalk. Daarop worden de vetzuren 2 a 3 maal met verdunde zuren en water .uitge-wasschen; en dan als gewoonlijk koud of warm geperst, er blijft stearinezuur terug, welks smeltpunt hooger ligt, en in grooter hoeveelheid dan bij eenige andere handelwijze. Bovendien verkrijgt men een voor zeepfabricatie en andere doeleinden voortreffelijk bruikbaar oleïnezuur. Een der voornaamste aan-deelen is, dat de gezamenlijke bewerkingen in open vaten door koken met stoom van hoogstens 35 pd. drukking uitgevoerd worden.
E. Deiss slaat voor het mengsel van stearine en oleïnezuur
't zij door verzeeping met kalk. of distillatie der Tetstoffen met zwavelzuur, daardoor van elkander te scheiden, dat hij 't vetzuurmengsel bij lager temperatuur met zwavelkoolstof of petroleumether of dergelijke licht vloeibare, vetoplossende stoffen mengt, en 1 a 2 maal perst. Deze oplossingsmiddelen in geringe mate gebruikt, maken de oliezuren door ze eerst op te lossen meer vloeibaar en verlichten de kristallisatie van stearinezuur, als ook het uitpersen. Het oplossingsmiddel moet dan weer van de oliezuren afgedistilleerd worden, als men niet oene directe afscheiding en verzeeping door verdunde loog verkiest.
267. Bleeken van stearinezuur. Gallois beweert dat ozon, dat zooals bekend is organische kleurstoffen licht verwoest, een voortreffelijk middel tot bleeken van stearinezuur is. Om ozon te vormen gebruikt men 't best phosphorus in staven, die door een traliewerk rechtstandig gehouden,,voor l ineen mengsel van water en zoutzuur staan. De leiding der met ozon bezwangerde lucht in de kuip kan gemakkelijk door een soort van gazometer geschieden. Is de zoete wassching van het stearinezuur geschied, dan wordt bij de laagste temperatuur (40,5° E) de ozonlucht binnengelaten, en natuurlijk het roerwerktuig gebruikt. Het geheel is zoo eenvoudig, dat nadere verklaring overbodig schijnt. Het zoo gebleekte stearinezuur wordt fraai van kleur en de consistentie der massa veel grooter dan bij elke andere methode.
268. Polijsten van stearine-kaarsen. De eigenschap van alcohol, de vette zuren, zooals stearinezuur, margarinezuur en oleïnezuur op te lossen, gebruikt Payen om de kaarsen te polijsten. Men wrijft ze namelijk met een lap die met alcohol is bevochtigd om de buitenste deelen op te lossen, de ruwe plaatsen weg te nemen en door ze een oogenblik droog te wrijven, de geheele oppervlakte glad te maken.
269. Stearinekaarsen van Klingenstein. Deze bevatten geen zuur, maar zuivere stearine. K. verhit de talk tot het smeltpunt en laat haar in een slecht warmte geleidend vat afkoelen tot het grootste gedeelte der stearine zich gekristalliseerd heeft. Dan giet hij de oleïne af en perst de stearinemassa in doeken goed uit, waarbij alle nog vasthoudende oleïne uitvloeit. Uit de stearine worden dan de kaarsen gegoten.
128
2^0. Uitsmelten van talk. Over dit gewichtig proces schrijft prof. Stein: Het talksmelten heeft ten doel het vet van de cellen waarin 't bevat is te scheiden; dit geschiedt of door droog smelten, waarbij de talk vrij wordt en de cellen scheuren, of door nat smelten met verdund zwavelzuur of verdunde etsloog, die de cellen murw maken en oplossen. Als men zuivere versche talk moet uitsmelten, is het onverschillig wat weg men kiest, naar de droge is te verkiezen omdat de achterblijvende kanen als varkenvoeder of tot bloedlóogzout-fabrikatie bruikbaar zijn, terwijl het overblijvende langs den natten weg alleen als mest waarde heeft. Meest echter komt de oude talk voor, die met huid-, vleesch- en zeen-achtige deelen vermengd is. Deze deelen veroorzaken den stank die den omtrek verpest. Evrard smelt talk van goede, middelbare en slechte qualiteit met etsnatronloog van 0/o uit en maakte daarbij de opmerking, dat goede talk geen stank geeft, ook niet wanneer zij gesmolten werd met enkel keukenzout of zwavelzuur. De gesmolten talk scheidde zich licht van de kanen af, die vrij van vet bleken te zijn, en was na het bekoelen helder wit en goed van reuk. — Talk van gemiddelde qualiteit toonde bij 't begin van 't smelten een lastig schuimen en 't duurde lang om de kanen vrij van vet te krijgen, langer dan bij 't smelten met zwavelzuur. Er was weinig stank maar het vet zonderde zich moeilijk af, ook niet bij toevoeging van keukenzout, zoodat het troebele mengsel met zwavelzuur behandeld werd, 't geen dan veel stank deed ontstaan. Na het bekoelen was echter de talk wit en goed. Slechte, reeds zeer bedorven talk smolt maar weinig uit. Zelfs na zeer lang smelten waren de kanen nog vet die met zwavelzuur moesten uitgesmolten worden. De reuk was kort bij den oven ammoniakachtig, op eenigen afstand walgelijk. Het vet zonderde zich slecht af van de kanen en zag er later vuilgrauw uit. Daarom werd het met zwavelzuur omgesmolten en verspreidde daarbij een onduldbare stank. Daaruit bleek dat slechte talk niet uitgesmolten kan worden. Daar de reuk van bijgemengde huid- en vleeschdeelen ontstaat, die spoedig bederven en 't vet aansteken, beproefde prof. Stein zulke talk in eene waterachtige oplossing van zwavelig zuur of in een afkooksel van run te leggen. Maar het gevolg was
129
onbevredigend. Daarentegen -was het gebruik van dubbel chroomzure kali met zwavelzuur heilzaam. De slechtste talk verloor in water, waarin l0/o van llet gewicht der talk aan dubb. chroomzure kali, te voren in 10 deel en water opgelost en mst het dubbele gewicht eng. zwavelzuur vermengd, in korten tijd allen reuk, en tot de scheiding van het vet van de overige deeien was maar kort koken noodig. Daarbij kwam echter de zwarigheid, dat het vet met de waterige vloeistof tot eene soort van emulsie vermengd, zich niet afscheidde; dit moest door een bijvoeging van zeepzieders onderloog of door keukenzout of aliiin veroorzaakt worden.
Om deze zwarigheid te vermijden, slaat Stein eindelijk voor den ketel te bedekken met een deksel welks onderkant uit linnen bestaat en die met kalk en stukjes kool is aangevuld. Alle uit het smelthout ontwijkende dampen moeten door het mengsel heengaan en daar hun stank verliezen. Dit wordt echter door anderen tegengesproken.
d'Arcet slaat voor, don ketel te bedekken, en zoo met kanalen te omgeven, dat de lucht onder den deksel binnenstroomt en dan naar de aschlade geleid wordt. Deze en de vuurdeur moet luchtdicht sluiten, dan stroomt de lucht boven den ketel in, en alle ontwikkelde gassen verbranden. Smelt men echter boven een vrij vuur, dan moet men de massa in een ketel omroeren en daardoor eene opening behouden, waardoor gas ontwijkt. Smelt men echter met stoom, door dezen in de talk te leiden of door eene slangbuis in den ketel te leggen, of dezen met een mantel te omgeven, die mot den ketel eene stoomkamer vormt, dan behoeft men niet te roeren, en de methode van d'Arcet laat niets te wenschen over.
Foucow beschrijft nog eene inrichting om reukeloos talk uit te smelten, volgens welke alle stinkende dampen worden geabsorbeerd, en alle nare lucht wordt tegengegaan. Zijn chemisch onderzoek der zich in de ketel ontwikkelende dampen wees aan : Koolzuur . . . 1,15
Water..... 0,95
Zuurstof. . . . 18,05 Stikstof .... 72,00 Koolwaterstot • 7,60 Zwavelwaterstof sporen.
130
Volgens het gehalte aan koolwaterstof besluit men, dat de dampen, ouder do invloed der hitte ontbonden, eene levendige verbranding zonden opleveren, die in staat zou zijn eeu zeer heet vuur te onderhouden, waardoor de stank zeker ontbonden wordt. Na eenige kleine proeven, bouwde men een schoorsteen ia don hoek der fabriek, waar thans de gassen van 16 verschillende ovens verbranden. Zij stroomen door kleine gaatjes in het vuur, en vooraf door eou dik gewelf van vuurvaste klei, dat insgelijks met veel gaten voorzien is. Dit gewelf, sterk gloeiend verhit, dient, om een voldoende hoeveelheid warmte op den weg, door de dampen af te leggen, te houden. Het gewelf wordt wel door de dampen afgekoeld, maar deze verbranden weer na hun ontleding, en de daardoor ontstane warmte, met de andere, bewerkt , dat zoowel dit gewelf als de haard steeds zeer gloeiend zijn. Met opzet scheidt men de beide haarden vaa elkaar om het vuur steeds te kunnen regelen ; want door den haard onder den ketel gaat alleen zuivere lucht, terwijl elders het gas er door heenstroomt.
Deze scheiding is belangrijk niet alleen voor de regeling maar ook voor de verbinding van verschillende ketels. De tegenstand, dien de bewerking ondervindt, is zeer gering in vergelijking met dien welken de strooming van het gas door den vuurrooster zelf veroorzaakt.
De rooster van den haard is 90 c. M. breed en 1.2 M. lang. Men brandt er cokes in om weinig waterdamp te hebben. Bij den aanvang der bewerking wordt op beide haarden vuur aangelegd en de schuif gesloten die den ketel tot afleiding der dampen met den hulphaard verbindt. Daarop wordt de schuif die den damp door het kauaal en het gewelf leidt, geopend. Nadat het koken begonnen is, opent men de eerste kraan of schuif, waardoor de dampen in den hulp-haard trekken en ontleed worden, zoodat da stank voorkomen wordt.
Tot uitsmelting van talk met zwavelzuur laat d'Arcet 100 din. talk met J dlu. zwavelzuur en 20 dln. water vermengd in een gesloten koperen ketel door stoom gedurende 2i uur tot 105 a 110° C. verwarmen. Het gesmolten vet wordt met 1 a 2 tiende deelen aluin in 2 dln. water opgelost, vermengd
131
en 8 a 10 uur daarmee in aanraking gelaten, waarop het klare vet kan weggenomen worden. Men verkrijgt 83 a 850/o talk. — Lefevre begiet 100 dln. ruwe, goed fijngemaakte talk met 30 dln. water, 1 dln. geconcentr. zwavel-, zout- of salpeterzuur, laat dit 3 a 4 dagen staan, giet het zuur af en brengt het dan met 30 dln. zuiver water in den ketel. Na verhitting laat men den inhoud 15 a 20 min. goed koken, doopt dan eene fijne zeep in den ketel en schept dan met een lepel de talk uit.
Volgens een ander voorschrift wordt 100 pd. talk gesmolten en allengs daarbij gevoegd een mengsel van Jy pd. sterkwater en l pd. vitr. olie. Daarop wordt het in koud water gegoten, nadat het een kwartier gestaan heeft, en goed omgeroerd. Na liet bekoelen wordt de talk op een doek gegoten, waardoor het water wegvloeit. De talk wordt dan nogmaals op een zacht vuur gesmolten , tot het bijgemengde water verdampt is, 't geen de helderheid van de talk aanwijst. Dan laat men alles een weinig stil staan, waardoor veel bruine vlekken wordeu afgezonderd, die door de gesmolten talk door een doek te gieten afgescheiden worden. De zoo gereinigde talk is ua bekoeling zeer fraai wit en bijna reukeloos. Wimmer slaat eene bewerking voor, waarover reeds bij die van Stein gesproken wordt, namelijk de behandeling van de talk met ruwe chroomzure kali en zwavelzuur. In een ketel, die groot genoeg is, wordt 100 pd. talk, tamelijk bruin, met toevoeging van 1 pint water op een zacht vuur gesmolten. Onder gestadig roeren wordt er. nu 1 pd. eng. zwavelzuur, te voren met 3 maten water verdund, en £ pd, roode chroomzure kali die vooraf tot een matig fijn poeder gestampt is bijgevoegd. De uitwerking vertoont zich onmiddellijk , het mengsel wordt zwartbruin, begint te schuimen en ontwikkelt een scherpen reuk. De eerst bruine kleur wordt helder groen, waarop het schuimen eindigt en tot afscheiding van de dubbel zwavelzure chroomoxyde en dubbel zwavelzure kali verder nog 3 pint zuiver water wordt bijgevoegd, en de hitte korten tijd tot zwak koken versterkt wordt. Men laat dan de talk eenige uren rustig koud worden en schept haar van de donkergroene bezonken vloeistof af. Na het bekoelen vertoont de talk een fraai witto, zwak groene kleur en zij is zeer hard. Door herhaald smelten
132
met zuiver water verdwijnt het groen en laat een heldor witte kleur achter.
271. Verbetering van talkkaarsen. In 10Ü0 pd. smeltende talk wordt 7 pd. loodsuiker geroerd. Na eenige min. wordt de warmte verminderd, doch zoo, dat de talk smeltend blijft, waarop er 15 pd. wierookpoeder en 1 pd. terpentijnolie onder roeren wordt bijgevoegd. De smelthitte wordt aangehouden, tot de onreinheden van den wierook zijn bezonken, wat na eenige uren 't geval is. De loodsuiker verleent hardheid aan de talk, de wierook daarenboven een aangenamen geur; de kaarsen loepen niet af en zijn aan stearinekaarsen gelijk.
272. Zeepfabricatie. Bij de vroegere wijze ziftte men asch van hard hout, bevochtigde die met water en roerde haar tot deeg, dat men in een hoop zette met eene opening van boven, waarin men gebrande kalk deed en bluschte. Was de kalk tot poeder gevallen, dan bedekte men die met asch en mengde alles, waarop de massa in een kuip met een kraan, die eerst met stroo bedekt was, werd gedaan. Dan goot men er water cp, en liet de massa 24 uur digereeren waarop de loog werd uitgelaten. Deze zoogen. vuurloog was beter dan die van de tweede trekking die naloog genoemd werd. Zijn de logen bereid, dan giet men eerst de sterke loog in don ketel en brengt die aan 't koken, waarop het vet er wordt bijgevoegd en- zoolang met wat zwakke loog gekookt wordt, tot de massa geleiachtig wordt. Zoo verkrijgt men eerst eene vloeibare zeep, kalizeep, gewoonlijk „zeeplijmquot; genoemd. Om deze hard te maken voegt men er keukenzout bij, om de zeeplijm uit te zouten. De verbinding van de vetzuren met kali wordt daardoor verbroken. Het natrium verbindt zich met de zuurstof der kali en vormt natron en de zeep wordt natron- of sodazeep, terwijl het kalium van de kali zich met het chloor van 't zout verbindt en chloorkalium vormt, dat met do glycerine en het overtollig zout en vuil de onderloog vormt.
Ka bijvoeging van keukenzout wordt voorearst de sodazeep afgeschept, alsook de loog, waarop de zeep weer in den ketel gedaan, op nieuw met naloog gekookt ea nog eens uitgezouten wordt, waarna zij uitgeschept, in eene soort vliegenkast gezet, en is%daarin de overtollige loog afgedropen, do zak
133
geopend, de zeep in stukken gesneden en iu de lucht gedroogd wordt.
Heden gebruikt men deze bewerking alleen daar waar veel bout is, waar dus in ieder huisgezin houtasch genoeg overschiet. Daar, waar echter fossiele brandstoffen, steen-of bruinkool, in de plaats gekomen zijn, welker asch geen kali bevat moet men naar andere goedkoope stoffen omzien, en deze in de soda gevonden, waaruit door behandeling met kalk etsnatron gevormd wordt, die in drogen toestand als „zeepsteenquot; verkocht wordt. Om van deze zeepsteen goede buiszeep te maken neme men op drie pd. vetafval of IJ pd. talk, 1 pd. witten zeepsteen en op 1 pa. vet of i pd. talk 1 pint stroomend water, brengt alles koud bijeen in een ketel en laat het 1 uur koken. Dan giet men er nog allengs water bij, op 42 pd. vet. of 6 pd. talk 6 pint, laat alles nog even koken en werpt er het zout ter afscheiding in; 7 lood op elk pond zeepsteen, waarmee de massa zoolang koken moet totdat alles afgescheiden is. Dan neemt men den ketel af en laat hem bekoelen, waarna men de zeep geheel van de loog kan afnemen.
De fabrieksbewerking is bijna overal gelijk en de talkzeep de meest gebruikte. Daartoe neemt men een ijzeren ketel en een houten schoorsteenmantel, en doet als aangegeven is. Balling te Praag bespoedigt de zeepvorming, door etsnatron-loog uit 100 pd. gecalcineerde soda 80—90 c/0 te vervaardigen, met 700 pd. zuiver water begoten, en daarin door inge-stroomden stoom opgelost, en 60 a 70 pd. goed gebrande kalk die vroeger gebluscht is, te gebruiken. Deze loog krijgt eene sterkte van 15 a 16° B en is voldoende om 400 pd. talk te verzeepen. Zij wordt onmiddellijk gebruikt, en daar de loog nog warm in den zeepketel komt, komt zij daarin spoedig tot koken, nadat ook de behoorlijke hoeveelheid van het vet in den ketel is gebracht. De verzeeping geschiedt in 2 uren kokens; men krijgt maar weinig onderloog, waarin de vreemde zouten zijn opgelost: glauberzout, keukenzout, enz. Daardoor wordt de scheiding tusschen zeep en onderloog bewerkt, zonder uitzouting. De gereede zeep laat men | uur in den ketel staan opdat de onderloog zich afscheide en snijdt dan de zeep in reepen. De onderloog wordt verzameld en op vele wijzen gebruikt.
134
Bij de aanbeveling dezer wijze van bewerking, die Balling ..snelzeepziederijquot; noemt, maakt hij de volgende berekening: 100 pd. gecalcineerde soda 80 a 85 0/0 met 60 a 70 pd. gebr. kalk in stukken bijtend gemaakt, verzeepen 400 pd. talk, waarvan 100 pd. 160 a 170 pd. verkoopzeep leveren. In een ketel van 900 kan inhoud kunnen tegelijk 187 a 190 pd. vet verzeept worden zonder over te loopen, waarvoor in 't geheel 2 uur tijd noodig is. In 12 arbeidsuren kan men daarmee 897 pd. zeep maken dus in 300 dagen per jaar 2690 c. zeep vervaardigen, waartoe maar één helper noodig is.
Alb. Eckstein zegt over de vorming van kernzeep; ruw rundervet of ook lialf zooveel ruw spek in stukken gesneden wordt in den ketel met bijtende kaliloog door koude infusie met etskalk op ascb bereid, of met bijtende sodaloog in kuipen met versche etskalk langs den kouden weg bereid, tot eene heldere zeeplijm gekookt, lt;lan met keukenzout uitgezouten, om ten eerste de gevormde zeep van de overvloedige loog te scheiden, en ten andere om de kalizeep in natronzeep te veranderen, en vervolgens in de koelkuip gebracht. Dazc bewerking wordt zoolang herhaald, tot de zeep stijf genoeg is. landelijk wordt zij gekookt, in den vorm gebracht, met een ijzeren staaf goed omgeroerd eri men laat haar stollen.
De gereede zeep ziet er gevlamd uit, vertoont een kristallen zijdeachtige breuk met amorphe massa's daartusschen, de eerste van gekristalliseerde stearine en palmitinezure natron, en de laatste van amorphe oleïnezure natron afkomstig, is naar de qualiteit der loog, meer of minder in water oplosbaar en schuimt maar weinig, zoodat zij voor de gewone wasch niet, maar voor fijner weefsel en voor het toilet bruikbaar is.
Het bereiden van gewone kernzeep eischt veel brandstof en veel tijd en kracht, want het vordert 2 a 3 dagen. Het product is niet altijd het zelfde, omdat de talk en de loog niet altijd gelijk zijn, wat de zeepzieder dikwijls niet kan be-oordeelen. Eckstein verbeterde dit door uit in den handel voorkomende soda van 90 a 95 0/0, een koolzure alkali, met versche etskalk en de noodige hoeveelheid stroomend water eeu bijtende loog te bereiden en vooraf nauwkeurig het gehalte aau koolzure natron der soda te onderzoeken. Daarnaar neemt hij zijne hoeveelheid etskalk, 50 a 60 pd. op elke
185
100 pd., en in 1000 dln. kokend water opgeloste koolzure natron, en kookt zoolang tot de proaven, met verdund zoutzuur behandeld, maar weinig opbruischen en door koolz. ammoniak niet meer troebel gemaakt worden, waarnaar hij de toevoeging van soda of etskalk regelt. Deze helder gefiltreerde oplossing versterkt hij mot zclfbereide hoogst geconcentresrde bijtende natronloog tot eene concentratie van 18° B. bij '14° 11. en de loog is gereed. Dan brengt hij vetstof in den ketel en verzeept elke 100 pd. vetstof uit 50 pd. kokosolie en 50 uitgesmolten talk met 200 pd. loog van 80° tot er zich een volkomen doorschijnende lijm vormt, kookt zoolang tot de langzaam bekoelde proeven op een spatel breede platen vormen en min of meer broos zijn. De zoo gevormde zeep wordt dan in den vorm gebracht en zoolang geroerd tot de massa verdikt.
Onderwijl wordt zuivere stearinezuur of met zwavelzuur uitgesmolten en — op bekende wijzo — met chroomzure kali en zwavelzuur geharde talk met natronloog van 10° tot een heldere lijm gekookt (en wel op elk pd. stearinezuur of talk 2 pd. loog) en in do dik wordende kokoszeep in den vorm gebracht goed gekneed en eindelijk de geheele massa met een ijzeren staafje omgewerkt en de zeep bekoeld. Op elke 100 pd. der kokostalkzeep neemt hij 5 °/0 stearinezuur of 10 0/o geharde talk. Deze zeep is gevlamd door afgescheiden steari-nezure natron, heeft eene breuk als de laatstgenoemde, is hard, schuimt zeer sterk en neemt bet vuil goed weg door de vele vrije alkali en is ook voor toilet en fijne wasch geschikt. Zij bestaat uit stearine-, olëine- en coccinezure natron en voldoet aan alle eischen. Zij onderscheidt zich dus hierdoor.
1). De gewone zeep vordert meer brandstof, kracht en tijd, terwijl doze slechts eenigs uren vordert, veel minder brandstof enz. zelfs bij meer massa. Zij is dus goedkooper.
2). De andere zeep wordt te veel naar den sleur gemaakt; dikwijls is er te veel kalk in, en ook nog koolzure alkali, 't geen zeer schadelijk is, terwijl deze, wetenschappelijk bereid, steeds hetzelfde product naar qualiteit en quantiteit levert.
Kernzeep door toevoeging van stearinezure alkali te vormen is tot nog toe nooit voorgesteld of beproefd, daarom ziet hij deze handelwijze als zijn eigene uitvinding aan.
lt;•
136
Hij noemt zijn product „gietkernzeepquot; omdat de keru dei-zeep (stearinezure natron of kali) eerst later aangebracht of ingegoten wordt. Natuurlijk moet men door meer of minder stearinezure alkali de qualiteit van het product verbeteren, en dit maakt tevens verschil in prijs, toch blijft de producent een vaster maatstof behouden.
G. Taussig beveelt voor eene ■waschzeep, op 100 pd. vetstof, 't zij kokosolie, gebleekte palmolie, zuiver gesmolten vet of elaïne, 150 pd. loog van 25 gr. (in den handel) en zoolang beide in den ketel te laten koken tot er eene verbinding is gevolgd, dan 25 pd. amerik. hars, 50 pd. potaschloog van 25° en 50 pd. zoutwater van 25° te nemen; alles een uur te laten koken en de massa dan in vormen te gieten. Na 48 uur is de zeep gereed.
273. Harszeep. Colophonium of vioolhars verbindt zich bij kookhitte beter met alkaliën en zelfs met koolzure, als vet. Deze zoo verkregen verbinding is echter geen eigenlijke zeep. Zij heeft geene consistentie en is niet geschikt tot inzeepen. Maar men verkrijgt een geheel ander product, als men bij de hars eene zekere hoeveelheid talk mengt; dan verkrijgt men de zoogen. gele harstalkzeep. Om deze te maken, maakt men gewone talkzeep en voegt er 50 a 60 0/o uitgezochte talk bij, dat voor den spoed is fijngemaakt. De massa wordt omgeroerd, tot de hars geheel opgelost en verzeept is. Deze zeeplijm is zeer fraai en gelijkmatig geel. Na 't gaarkoken scheidt men de lijm van de onderloog en kookt de eerste nogmaals in een ketel met eene zwakke loog. Gewoonlijk verbetert men de kleur door bij de talk wat palmolie te voegen, waardoor de zeep lekker riekt. Deze zeep lost snel op en schuimt sterk.
274. Kokosnotenolie-sodazeep. (Kokosolie-sodazeep). Gewoonlijk gebruikt men de kokosolie alleen als bijvoegsel voor talk: echter maakt men ook zeep uit de olie zelf. De vorming verschilt van de gewone. Met zwakke loog vormt de kokosolie niet het melkachtig mengsel, dat men bij andere soorts van zeep opmerkt, maar de olie drijft boven; slechts als door voortgezet koken de loog de behoorlijke consistentie heeft, begint de verzeeping en gaat snel voort. Daarom wendt men aanstonds eene sterke natronloog aan. Zuivere kokoszeep
0
137
verhardt spoedig eu toout dus geene natuurlijke marmering. Zij is -week, albastaclitig, doorschijnend, licht, en schuimt goed, maar ze stinkt.
275. Smeerzeep. Tot onderscheiding van vaste zeepen zijn er ook, die in de lucht niet drogen, zelfs uit haar water opnemen en eene geleimassa vormen. Deze noemt men smeerzeep. Zij worden meestal uit oliën zooals traan, die weinig margarine bevatten bereid en wol met kali. Wegens hare geringe dichtheid lossen zij zich gemakkelijk in water op. Zij bestaan niet, zooals de vaste zeepen, uit bijna zuivere stearine-margarine- en oliezure natron maar uit oliezure kali opgelost en loog. De laatste is niet van de zeep te scheiden omdat de uitzouting achterwege moet blijven. Zout men gewone keukenzeep uit, dan verkrijgt men geene smeerzeep maar vaste oliezeep, die ook somtijds gebruikt wordt. Onder de bruik-ttare oliën staat bovenaan de traan, dan komt hennepolie, raap-, lijn en maanolie. Het koken begint met eene vereeniging van de olie met de loog. Als dit geschied is, begint men onder toevoeging van sterke loog het helderkoken, tot de zeep er als doorschijnende lijm uitziet. Met het gaarkoken is de chemische verbinding geëindigd en de zeep is behalve het watergehalte, dat te groot of te klein kan zijn tot gebruik geschikt. Bij het bekoelen der smeerzeep bemerkt men een verschijnsel, dat tot teeken dient of de zeep helder en de olie verzeept is. Aan de randen namelijk der uitgenomen proef vertoont zich een grauwe streep, als men te weinig loog genomen heeft, en de zeep niet dicht genoeg is. Is de zeep goed, dan blijft de proef helder, In Engeland voegt men bij de olie nog wel wat talk. Bij het gebruik van hennepolie krijgt de smeerzeep eene groenachtige kleur. Deze kleur is algemeen gewild, en daarom voegt men bij de anders gewonnen zeep wat indigopoeder fijngemalen en in zwavelzuur opgelost.
De in den handel voorkomende smeerzeepen zijn minder zuivere verbindingen van olie en kali. Tot vermeerdering van het gewicht en het volume voegt men er allerlei stoffen bij. Om de zeep de geliefde smijdigheid te geven, wordt er handig stijfselmeel onder geroerd, enz. Men bedient zich in eene grootere fabriek, welks fabrikaat zeer geb ild is, van
138
hat volgend mengsel: 160 pd. polasch, 20 pd. soda, 30 pd. waterglas, 300 pd. lijnolie, 15 pd. hars, 164 pd. meel, 72 pd. stijfselmeel en 1000 pd. -water.
Gentele heeft beproefd de smeerzefp met soda te maken. Met zuivere soda mislukte zijne proef, maar mengsjls van pot-aseh en soda leverden voortreffelijke zeep op.
1440 pd. potasch a 52° Descr. -= 74.880 D. en 460 „ soda „ 36' „ = 16.560 D.
werden met de noodige kalk bijtend gemaakt, en met de loog verzeept 3654 pd. hennepolie en 60 pd. oliezuur der stearine-fabrieken. Daaruit verkrijgt men 8850 pd. fraaie smeerzeep. (Verhouding der alkaliën 5,5 : 1).
1420 pd. potasch a 42° Desor. — 73.840° D. 970 „ soda „ 36° „ =: 35.920° D.
als voren behandeld en daarmee verzeept 3753 pd. hennepolie, 40 pd. talk en 102 pd. oliezuur, leverden 9720 pd. goede zeep. (Verhouding 2,1 ; 1).
Euwe soda is daarbij niet goed bruikbaar, men neemt de gekristalliseerde uit den handel.
276. Bruikbaarheid der zeep. Ieder fabrikant heeft ondervonden, dat er soms klachten komen, daar waar hij van de ongegrondheid overtuigd is. Gewoonlijk werpt men de schuld op het watergehalte als de zeep niet voldoet, wat dikwijls terecht geschiedt. Maar afgezien van andere toevalligheden, schijnt er nog een andere reden te bestaan, waarom goed bereide zeep van gelijk watergehalte niet altijd even bruikbaar is. Namelijk, dat de verschillende vetzuren met verschillende equivalent gewichten ook verschillende hoeveelheden bijtende alkaliën opnemen, om te verzeepen. Als nu de bruikbaarheid van de opname der alkaliën afhangt dan moeten die met groote hoeveelheden alkali, dus mèt klein vetzuur-equivalent ook de beste zijn.
Men zou kunnen beweren dat het onderscheid der vetzuur-equivalenten meestal te klein is om invloed te hebben op eene wasch, en dit moge waar zijn bij eene gewone huiswasch, maar do wolverver, die misschien meer dan 1000 d-. zeep per jaar gebruikt moet het onderscheid bemerken, dat dan groot wordt. Dat blijkt uit de volgende samenstelling;
De equivalentgewichten der meest gebruikelijke zeepen zijn:
*
Olifczuurzeep fgew. elaïnezecp gnd.) 3800,95.
Palmoliezeep
Talkzeep
Kokosoliezeep
3588,85. 3300,95. 3065,45.
Berekent men daarnaar, hoeveel van eene andere zeep noodig is cm 1000 pd. talkzeep te vervangen, dan vindt men:
1151 „ elaïnezeep dus 15,10/0 meer dan talkzeep. 1087 „ palmoliezeep of 8.7 0/a „ „ „ 928 „ kokoszeep „ 7.2 0/0 „ „ „
Dat onderscheid laat zich zeer goed gevoelen wanneer men daaraan de noodige aandacht besteedt.
277. Beproeven der zeep. De zeep behoort tot de meest algemeene handelsartikelen, maar ook tot de moest vervalschte. Gewoonlijk beoordeelt men haar naar het vetgehalte, en elke goede kernzeep geeft den maatstaf daarvoor aan. Zij bestaat uit eene hoeveelh. vet met loog en water, maar helaas zijn de laatste bestanddeelen meestal de voornaamste. In de zeep is een vetzuur met bestanddeelen (natron) verbonden; daarom, voegt men er een zuur, zoutzuur of verdund zwavelzuur, of zelfs sterke azijn bij, dan zal, terwijl het bijgevoegde zuur zich met de alkali verbindt, het vetzuur als schuim op de vloeistof afgescheiden worden en eene laag vormen die zeer goed te onderscheiden is. Hoe meer vet nu door toevoeging van zuur afgescheiden wordt des te beter is de zeep. Terwijl mon tot nog toe de hoeveelheid der afgescheiden vetzuren volgens het gewicht trachtte te bepalen door bij de massa in eene kleine dampschaal eene bepaalde hoeveelheid witte was te voegen, en tot vereeniging dit mengsel zacht verwarmde , en na bekoeling het mengsel woog — moet volgens Buchner's voorstel het vetzuur gemeten worden. Daartoe wordt in een bijzonder lar.ghalzig kolfje 1 lood grof geschraapte zeep in warm water opgelost, 'zoodat het glas c1 half vol water is. Daarop wordt een der genoemde zuren, vooraf verwarmd erin gegoten, waardoor zich het vetzuur spoedig afscheidt. De hals van het kolfje is in kub. centimeters afgedeeld en van een willekeurig punt af, het nulpunt, het aantal der kub. c. M. opgeteekend. Is de lang afgescheidon, dan giet men er zooveel water bij, dat do onderste rand der vetlaag zoo dicht mogelijk met het 0 punt samenvalt,
140
toch mag zij ook 4. 1, zelfs It a 2 c. M3. boven het nulpunt staan. Daardoor kan men licht de hoeveelheid zuur meten. Al -waar bij de bereiding talk, kokosolie, palmolie, olijfolie, hars of oliezuur is aangewend, zijn ook de vetzuren verschillend en is het spec. gew. onderscheiden. Daar echter meestal verschillende vetstoflen dooreen gebruikt worden, heeft Buchner als gem. gew. van 4 c. M3. 0,93 gram aangenomen, wat zeer nabij de waarheid komt. Zoo kan men uit het volume het gewicht afleiden. Daar echter met het vetzuur in het vet glycerine verbonden is, kan uit het gewicht van het vetzuur ook dat der vetmassa berekend worden. Nu geven echter gemiddeld 100 pd. vet 155 pd. goede kernzeep. Heeft men dus bet gewicht der vetmassa gevonden, die tot vormen van 1 lood zeep noodig was, dan kan men ook berekenen hoeveel kernzeep dit vetmengsel gegeven had. Deze berekening geeft de volgende tabel, waaraan natuurlijk geen wiskunstig zekere berekeningen ten grondslag liggen, maar die toch bruikbare gegevens oplevert. Alleen de eerste en de twee laatste kolommen kunnen practisch dienst doen, terwijl de andere als grondslagen der berekening beschouwd worden. Het volgend voorbeeld moge de tabel verklaren: Laat het vetzuur in den hals van het kolfje een inhoud hebben van 12 c. M3 , dan bevatte de zeep 74 0/0 kernzeep met 26 °/0 water en loog. Is het vetzuur 15{ c. M3. dan bevat de zeep 96 % kernzeep.
141
De uit 1 lood zeep afgescheiden hoeveelheid vetzuur in cMs. |
De uit 1 lood zeep afgescheiden hoeveelheid vetzuur weegt gew. in grammen: |
Voor 100 pd. zeep werd gebruikt aau vet; |
15D gew. deelen der onderzochte zeep bevatten aau icrnzeep: |
100 gew. deelen der onderzochte zeep bevatten aau loog, glycerine en niet gebonden water: |
100 gew. dln. zeep bevatten aau zuivere kernzeep in v. |
v, |
0,46 |
3,13 |
4,85 |
97 |
8 |
5 |
4,65 |
31,30 |
48,5 |
69 |
31 |
6 |
5,58 |
87,56 |
58,2 |
63 |
87 |
7 |
6,51 |
43,82 |
67,9 |
57 |
43 |
8 |
7,44 |
50,08 |
67,6 |
51 |
49 |
9 |
8,37 |
56,34 |
87,3 |
44 |
56 |
10 |
9,30 |
62,60 |
97,0 |
38 |
62 |
11 |
10,23 |
68,86 |
106,7 |
82 |
68 |
12 |
11,16 |
75,12 |
116,4 |
26 |
74 |
13 |
12,00 |
81,38 |
126,1 |
20 |
80 |
14 |
13,02 |
87,64 |
135,8 |
18 |
87 |
15 |
13,95 |
98,96 |
145,5 |
7 |
93 |
Zoo kan ook liclit de prijs der kernzeep mot de onderzochte vergeleken worden, en deze geschat.
Voor deze methode is maar eene weging noodig, de uitToering ervan is zoo gemakkelijk, dat ieder arbeider die doen kan. Ook vordert ze weinig tijd, en ofschoon ze al niet mathematisch kan bewezen worden, zij is toch practisch bruikbaar. — Prof. Heeren te Hannover deelt een eeuvoudig middel mede om het vetgehalte der zeep te wegen en daarnaar de handelswaarde te bepalen. Behalve eene kleine gevoelige balans, heeft men alleen een zeer groot horlogeglas en een porseleinen kopje noodig. Het gewicht van 't glas wordt vooraf bepaald. De te onderzoeken zeep wordt in vlakken gesneden, waarna men ca. 60 grein, -} lood, zuiver afweegt, en er ongeveer 4 eetlepels regenwater over giet. Dan zet men het kopje op een warme kachel om de zeep geheel op te lossen, voegt er ongeveer 20 droppels zoutzuur bij, en laat het kopje zoolang in de warmte staan, (zacht koken schaadt niet) tot het uit de zeep afgescheiden vet als zuivere olie op het water drijft. In den tusschentijd weegt men insgelijks 60 grein was af, doet het na de klaring van het vet in het kopje en zet alles om het te bekoelen op een koude plaats. Door de bijvoeging
l-i'2
der was wordt het afgescheiden vet, dat alleen, wegens zijne consistentie moeilijk te behandelen is, in eene harde massa veranderd, die licht v n het kopje loslaat en door vloeipapier van het aanhangende water bevrijd kan worden. Dit brengt men in het gedroogde horlogeglas op een met zand belegde heeto plaat om het vet te doen smelten. Deze smelting is noodig om al het water te verwijderen, dat de weging zou doen falen, en in het doorzichüg horlogeglas zichtbaar is. Mocht dit het geval zijn, dan verhit men wat meer, om het te verdrijven. Als het glas weer bekoeld is, weegt men het, trekt het gewicht van het glas en de was er af en vindt zoo dat van het vet. Men zou een kleine fout begaan als men uit deze gevonden vetmassa tot het gebruikte vet besloot, daar het vet j'j van zijn gewicht door chemische verbinding verliest. Men dient daartoe dus ,'-5 bij de gevonden hoeveelheid op te tellen. Goede kernzeep moet volgens dit onderzoek 61 a 630/o vetmassa bezitten. Bij „aangevuldequot; zeep, als men op 100 pd. vet 200 a 220 pd. zeep rekent, zou men 43^ a ■4;70/o vetmassa verkrijgen; maar deze zou al tamelijk slecht zijn. Bij onderzoek eener goede, hoewel wat gedroogde, „aangevuldequot; zeep werd 240/0 vet waargenomen wat als norm voor droge zeep zou. kunnen aangenomen worden. Een goede uit gebleekte palmolie en colophonium gevormde gele palmolie-zeep in verkoopbaren toestand wees 320/o vet aan.
Schmitt geeft nog een eenvoudig middel aan. Men neme een nauwkeurig gewogen stuk zeep, ^ a ^ pd., snijde het fijn en late het in een kan water met een handvol keukenzout boven 't vuur in een pot smelten en opkoken, zonder overkoken. Als de zeep geheel afgescheiden is, laat men die bekoelen, neemt de bovenste laag er af, droogt en weegt die. Wat eraan het oorspronkelijk gewicht ontbreekt is valsch bijmengsel Of dat nu uit overtollige natron, water of zwaarspaath bestaat is de huisvrouw om 't even.
278. Toiletzeep. Deze vormt eene afzonderlijke tak van industrie. De zamenstelling is die van gewone zeep; maarzij is zorgvuldiger bereid en gewoonlijk met parfum vermengd. De voornaamste soorten volgen hierachter. Olie- en talkzeep vormen de bases, evenals zeep uit reuzel en amandelolie. Gebruikt nion reuzelzeep, dan verzeept men uiet bij kookhitte,
14o
maar bij 65°. De -windsorzeep wordt met zuivere hameltalk of met merg bereid. De verzeeping geschiedt als gewoonlijk met bijtende natronloog. Als de zeep zich afscheidt, en klonterig wordt, voegt men er een mengsel ven komijnolie, lavendel- en rozemarijn olie bij. Da rozenzeep vormt men door 2 din. talkzeep met 3 dln.olijfzeep en wat water, de gsreede .zeep wordt door rozenolie, viool- nagel- of bergamotolie geparfumeerd en mat bergrood gekleurd. De bitteramandelzeep is een wegens haar geur zeer gewilde zeep, die men voor een zeep van olie uit amandels geperst houdt. Dat is echter niet zoo. 't Is een mengsel van fraai witte talkzeep met eenige droppels etherische bitteramandelolie. De lichte of schuimzeepen hebben de helft minder inhoud bij gelijk volume. Om ze te maken voegt men bij de gekleurde zeeplijm ' a i van haar volume aan water, roert alles aanhoudend om, tot de schuimende massa het dubbele volume bereikt heeft en giet het dan in de vormen. Opmerkelijk is het, dat alleeu olie, en geen talkzeepen schuimend kunnen gemaakt worden. De schuimzecp wordt met verschillende etherische oliën geparfumeerd.
Terwijl zich de zeep in het water tot eene ondoorschijnende massa oplost, is de oplossing in alcohol of wijngeest volkomen helder. Al het vreemdsoortige, wat niet tot de eigenlijke zeep en behoort, blijft onopgelost terug. Op deze wijze maakt men de doorschijnende of doorzichtige zeep. Men begiet goed gedroogde en gesneden talkzeep met het gelijk gewicht dei-alcohol en verhit beide in een distilleerkolf. Om geen verlies aan alcohol te ondervinden laat men de dampen in eene slangbuis bekoelen. Het mengsel wordt bij zachte warmte verkregen, tot alles vloeibaar is. Daarop laat men de gesmolten massa bekoelen opdat de onreinheden zich afaetten, en giet na eenige uren de geheele heldere massa in blikken vormen met figuren, letters enz. De zoo verkregen zeep Avordt niet dadelijk, maar eerst dan vast, als de massa volkomen droog is, wat eerst na 3 a 4 uren het geval is.
Tot het kleuren dezer zeep gebruikt men eene.opl. van cochenille of alkannawortel in alcohol of kurkematinctuur voor geel. Gewoonlijk wordt ze met kaneelolie geparfumeerd. Als men bij olie- of talkzeep etherische oliën voegt, en deze
144
zeep verft of marmert, dan krijgt men de zoogenaamde zoep-kogels. Gewoonlijk mengt men 1 pd. talkzeep niet 1 ld. oliezeep en 2 pd. rozenwater, waarin 8 lood gezuiverde soda is opgelost, kneedt daaruit een gelijkvormig deeg en maakt daar kogels van, die met bergrood of met indigo gekleurd worden. •
De meeste tóiletzeepen te maken blijft een fabrieksgeheim en dikwijls komen er verschillende producten onder denzelfden naam in den handel. Vele worden als panacee aangeprezen en worden daardoor eene speculatie op de beurs van licht-geloovige zieken; vele echter bevatten ook artsenijen onder een aangenamen vorm, en kunnen in handen der artsen goede diensten bewijzen.
Bitteraraandeheep. 100 pd. fijne talkzeep, 14 pd. beste kokoszeep, 1J pd. eth. bitteramandelolie, ^ pd. nagelolie, } pd. komijnolie. Nadat men de helft der kemtalkzeep gesmolten heeft, voegt men de oliezeep, dan de kokoszeep en eindelijk de andere helft er bij. Als alles vloeibaar is, mengt men de oliën er in en drukt het in vormen. Om haar goedkoop te maken nemen veel fabrikanten kunstmatige bitteramandelolie, nitrobenzine, die zij zoo sterk met zuivere kokoszeep mengen dat de geur sterk genoeg is.
Witte Windsor zeep. 100 pd. kerntalkzeep, 20 pd. kokoszeep, 14 pd. oliezeep, pd. komijnolie £ pd. van ieder thijm-en rozen azijnolie en pd. kaneel- en nagelolie van ieder.
Bruine Wïndsorzeep. 75 pd. kerntalkzeep, 25 pd. van elk kokos-, gele- en oliezeep, j- pint bruine verf (caramel) ^ pd. van ieder aan komijnolie, nagel-, thijm-, kaneel, petitgrain-en fransche lavendelolie. In plaats van caramel kan men ook ^ a 1 pd. fijngemalen cacao nemen.
Wie de windsorzeep met haar wel niet fijnen maar toch aangenamen geur niet uit andere zeep bereiden wil, volge het voorschrift van Dr. Kerndt, dat volgens hem, proef houdt. In een vertinden of geëmailleerden ketel doet men 40 pd. niet met zuur gesmolten zuivere talk, daarbij 15 a 20 pd. olijfolie, verzeept deze stoffen eerst met eene natronloog van 10° en heeft de massa zich verbonden, dan gaat men voort met loog van 15° en eindelijk van 20° en bewerkt haar tot eene soort kernzeep, maar zij moet geheel neutraal zijn, en geen
145
OTertollige loog bevatten. Dau laat men de zeep helder kokon, 6 u, 8 uren staan opdat zij zieh van de loog losmake, en brenge ze in een vlakken vorm, drukt haar zoolang tot er niets meer uitvloeit, opdat zij niet gemarmerd worde. Het genoemde quantum wordt geparfumeerd met 20 lood komijn-olie, 12 lood bergamot olie, 6 lood laveudelolie , 2 lood spaansohe hopolie en 6 lood thijmolie. De windsorzeep wordt dikwijls in kleine ovale in papier gewikkelde stukken verkoehf eu de bruine is het meest gewild. Deze kleur verkrijgt men door gebrande suiker. Deze maakt de zeep zacht en is niet na-deelig voor de huid. ,
Rozenzeep. 4^ pd. roode kerntalkzeep, 2 lood rozenolie, 4 lood muskus-essence, ^ lood van ieder sandelhout- en geraniumolie.
Oranjébloesemzeep. 7 pd. kerntalkzeep, 7 lood neroliolie.
Patchoulixeep. 4), pd. kerntalkzeep, 2 lood patchouliolie, lood sandelhoutolie eu evenveel vetieurolio.
Kamferzeep. 28 pd. kerntalkzeep, 1| pd. rozemarijnolic, 1 {-pd. kamfer. De kamfer wordt eerst onder toevoeging van 2 a 4 lood amandelolie tot poeder gewreven, gezift, en bij de gesmolten zeep, voor men ze giet, met de rozemarijnolie gevoegd.
Honigteep. 2 lood goede kokoszeep en 50 lood goede talk-zeep worden samen met wat water gesmolten en met 2 lood gezuiverde honig en 2 lood gebrande suiker gemengd, bij zachte warmte zoolang verhit tot alles eene gelijkmatige vloeibare massa vormt, waarop dan, als deze bekoeld is, onder omroeren 36 droppels bergamotolie, 20 droppels citroenolie en 1 dr. muskustinctuur bijgevoegd worden, en de massa in vormen wordt gedrukt.
Of: IJ pd. witte talkzeep smelt men in een waterbad met J pd. bruine windsorzeep en wat gedistilleerd water te samen, voegt er 4 ons honig bij en houdt het mengsel smeltende, tot het water verdampt is, dan neemt men de zeep van 't vuur, parfumeert haar en giet haar in vormen.
Teerzeep. 32 dln. talkzeep worden in een waterbad geweekt, en het volgend mengsel bereid: 1 dl. van ieder houtteer, berkenteer, bergamottoölie, citroen olie, benzine. De bekoelde massa wordt in stukken gesneden en gedroogd.
10
146
Zwaveheep. i 4 din. talkzeep wordt met 2 dln. bloem van zwavel in een waterbad geweekt en goed vermengd.
Jodium en hromium houdende zwaveheep tot bereiding van Akemche laden. 1'2 pd. groene zeep, 272 ons broomkalium, 10 dr. joodkalium, 5 ons keukenzout, 274 pd. zwavellever. De gezamenlijke zouten worden met 1 pd. water afgewreven, met de zeep door malaxeeren innig vermengd en in goedge-slöten vaten bewaard.
Itunzeep. Bij 15 dln. in een waterbad geweekte talkzeep menge men 1 dl. run en zooveel stijfsel, dat de massa stukken kan vormen.
Ghjcerinezeep. 600 dln. talkzeep smelte men met evenveel kokoszeep en 80 dln. glycerine sameu en menge 6 dln. bitter-amandelolie en 20 dln. bergamottoölie erbij.
Borchardfs Kruidenzoep is eene gewone gekleurde zeep, die met verschillende etherische oliën z. a. bergamotto •, lavendel-, kaueelolie enz. geparfumeerd is.
Gaheep om gekleurd goed te wasschen. In drie pint ossen-gal worden 32 lood geschraapte huiszeep opgelo3t en de oplossing zooveel verdampt, dat eene proeve op een koud voorwerp gegoten, stijf wordt. Daarop mengt men er nog 2 lood honig, 3 lood suiker, lood ven. terpentijn, 4 lood geest van salmiak bij en giet het mengsel in papieren vormen of kogels. De dierlijke gal bevat behalve eene bijzondere bitterstof een gele kleurstof en galvet. Verder behalve andere zouten nog eene hoeveelheid natron, waardoor ze zeepachtig wordt. Daarom gebruikt men haar ook om vlekken te verwijderen, en is er bijzonder toe geschikt, maar heeft dit nadeel lichtte bederven. Gagnage heeft een middel gevonden haar te conserveeren: 120 galblazen werden geopend en leeggedrukt, wat 35 kan gal opleverde. Op 32 liter goot men 225 gr. sterke azijnether (op 1000 dln. C». 7 dln.) en roerde eenigen tijd. Bij het uitpersen verspreide de gal een sterken geur en vertoonde vele ■ maden. Maar na deze behandeling verdween de reuk en de maden stierven en dreven boven, zoodat men ze gemakkelijk kon afzonderen. In de fabriek stonden vaten met zulke gal, die hoewel oud niet bedorven was. Na verloop van zekeren tijd vormt zich een neerslag, dien men gemakkelijk door decanteeren afscheidt. De gal wordt er niets minder om,
147
wie haar kent, gebruikt haar gaarne en bevindt dat zij de zoog. panama (onder welke naam men de saponine bevattende bast van Quillaya saponaria verstaat) met voordeel vervangen kan. Om ook de galblazen te gebruiken, kookt men die, na ze gespoeld te hebben met water, waardoor het vet uitgesmolten wordt. Gagnage behandelt ze daarentegen, na ze met grof zout te hebben bewaard, met bijtende loog; maar het zoo verkregen product is niet zoo bruikbaar als dat, wat men verkrijgt als men 1 dl. hars of talkzeep in £ dl. gedesinfecteerde gal smelt. Dit nieuwe product is zeer nuttig om vlekken te verwijderen, ook wijl het niet vloeibaar is en men er dus niet licht te veel van neemt. Kleeren, die geen zeep kunnen verdragen, behandelt men er niet mede.
Dr. Artus geeft een in zijn oog meer verkieslijk voorschrift: £ene hoeveelheid ossengal wordt in een waterbad tot drogens toe uitgedampt en het overblijvende op alcohol getrokken, waardoor degalslijm, die het bederf veroorzaakt, achterblijft. Yoegt men nu bij de alcoholische, nog heete opl. wat grove stukken b eenderkool en schudt en filtreert men de massa, dan verkrijgt men eene bijna wijngele vloeistof, die, om de alcohol andermaal te kunnen gebruiken tot op -J- wordt gedistilleerd. Giet men daarna het overblijvende in eene dampschaal, dan verkrijgt men eene amorphe droge massa, die gewreven een geelwit poeder vormt, en dat jaren lang goed blijft. Wil men dit nu gebruiken tot vorming eener fraaie en goede vlekkenzeep, dan losse men 1 dl. daarvan in ^ vroeger geschraapte natronzeep (goede huiszeep) opgelost in alcohol op, filtreere nog warm door vloeipapier en lak de alcohol verdampen. Op die wijze verkrijgt men eene bijna waterblanke gelei, die later verhardt, en bruikbaar is.
279., Geneeskrachtige zeep. 28 dln. gekristalliseerde koolzure natron worden op bekende wijze met loog behandeld eu tot 1,25 sp. gew. ingekookt. Bij deze loog wordt in een aardon vat 20 dln. provenceolie, en 20 dln. reuzel gedaan en het vat in een dampbad gehangen waarin men het al roerende zoo lang laat, totdat de verzeeping geschied is, en eene proef tot gelei verstijft. Dan digereere men de massa nog ca. een uur in het waterbad en voege er dan eene gefiltreerde heete oplossing van 10 dln. keukenzout, 1 dl. gekristalliseerde kool-
148
zure natron en 30 dln. water bij, roere goed om en verhitte eindelijk tot het kookpunt, opdat zich dp zeep afscheide. Dan late men bekoelen, scheide de zeep van de loog, wassche haar met een weinig gedistilleerd water en perse haar dan tusschen linnen sterk en aanhoudend uit, make haar tot poeder en beware haar in goed te sluiten vazen. Men verkrijgt ca. 50 dln. zeep.
In plaats van het mengsel vet en olie kan men ook ander vet nemen, bijv. amandelolie, talk, merg, levertraan en zoo verkrijgt men steeds zachte zeep, die vooral voor scheerzeep geschikt is en die men willekeurig kan parfumeeren.
280. Pommaden. Over 't vet in 't algemeen. Yoor weeke pommaden neemt men varkenvet. In den zpmer voegt men er J a £ dl. rundervet of ^ a ^ was bij. Yoor harde pommaden wordt rundervet genomen; schapentalk alleen is te broos, daarom wordt er ^ a ^ reuzel bijgevoegd of olie er door gesmolten. Bij de haarpommade voegt men meestal nog wat poeder. Daartoe snijdt men ruw, vast spek zonder zwoerd en vezels in stukken, drukt deze in een mortier goed met water en doet dit zoolang totdat het er kleurloos afloopt. Dan smelt men het over een zacht kolenvuur, voegt er keukenzout en aluin bij, schuimt het af, filtreert het
door linnen en laat het bekoelen. Dan neemt men de bovenste laag er af om ze voor pommade te gebruiken die lang moet duren, en de onderste voor die welke dadelijk gebruikt wordt. Rundertalk wordt evenzoo gereinigd, schapenvet smelt men met water, laat het dan rustig staan en bekoelen, neemt het bovendrijvende af, als 't tot op de helft bekoeld is, en stampt het tot het licht en wit is.
Algemeene voorschriften voor geurige pommade.
a. Men smelt het vet en roert een of andere welriekende olie (nagel-, rozenolie enz.) er in; maar dan moet men het mengsel niet te lang warm houden, anders vervliegt de olie, daarom is 't nog beter het lauw met de olie te stampen, waarbij minder vervliegt, maar de massa niet zoo gemakkelijk gelijkmatig wordt.
h. Men smelt het vet met een reukwater bijv. rozenwater oranje-bloesemyater enz. in zachte warmte, roert het goed om, laat het een tijdlang stil staan en bekoelen. Deze pom-
149
mades duren eoliter niet lang wegens haar watergehalte.
c. Men kneedt het vet met welr. bloemen, (rozebladen pommeransbloesem) of andere welr. lichamen zooals kaneel, nagels enz. smelt het dan, laat het 12 a 48 uren matig vloeibaar blijven, en zift daarna door linnen om de bloemen weg te maken. Deze handelwijze herhaalt men tot het vet geurig genoeg is.
d. Men giet het vet in dunne platen uit, legt deze laagsgewijze tussehen bloemen in een vat en laat ze zoo geruimen tijd liggen. Op deze wijze behandele men do anders al te vluchtige geuren zooals narcis, hyacinth, reseda, spaansche vlier enz. maar voeg steeds vooraf nog eenige welr. stof bij het vet.
De volgende haarpommaden volgens do onder a aangegeven wijze te bereiden.
Jasmijnpommade. 4 pd. versch schapenvet, 3 pd. boomolie | pd. poeder wordt samengesmolten en onder gestadig roeren 4 lood jasmijnolie erbij gevoegd.
Muskuspommade. 2 pd. schapenvet, H pd. boomolie, { pd. poeder, 2 lood muskustinctuur (uit 3 grein muskus en 3 ld. wijngeest), 1 lood citroenolie. Alles wordt met wat ambra lichtgrijs geverfd.
Pommade h Ia Potpourri. 2 pd. schapenvet IJ pd. boomolie, £ pd. poeder, 2^ ld. muskustinctuur, 2 ld. citroenolie, 1 ld. bergamottoölie, 1 ld. lavendelolie, 1 scrupel nagelolie, 1 ld. pommeransolie.
Viooltjespommade. 2 pd. schapenvet, 2£ pd. boomolie, | pd. poeder, 1 pd. poeder van florentijnsche vioolwortelen en 4 ld. citroenolie. Uit vioolbloesem vervaardigt men eene pommade volgens c.
Rozenpommade. 1 pd. versch gesmolten reuzel wordt met 4 ld. witte was gesmolten, (in den zomer 5 ld) als de massa vloeit, mengt men er 4 ld. te voren warmgemaakt rozenwater, 1 ld. kaneelwater, en bij volkomen stijf worden een scrupel lavendelolie bij.
Itoode 'pommade. Men smelt 6 ld. versche beste provence-' olie, 2 ld. witte was, en 2 ld. walschot in een porcoleineu schaal en verft de massa met stukjes alkannawortel. Daarna ,wordt er 1 dl. welr. olie en 10 droppels rozenolie bijgevoegd
150
en in porceleiuen kroezen gegoten. Gebruikte men metaal, dan verkreeg men nooit eene fraaie kleur.
Witte pommade. 48 lood versohe witte reuzel, 8 ld. witte was, 16 ld. rozenwater en 2 ld. welr. olie worden zoo vermengd, dat het vet en de was samengesmolten worden in een porseleinen of vertind vat. Als het mengsel volkomen bekoeld is, wordt er door aanhoudend stampen en onder langzame bijvoeging van het rozenwater waarin een dl. borax is opgelost, tot pommade gekneed en eindelijk de welr. olie erbij gemengd. De pommade is smijdig en sneeuwwit. In plaats van was kan men ook 10 ld. stearine nemen.
Mergponmade met Kina. J- pd. rundermerg en | pd. reuzel wordt gesmolten en gefiltreerd. Als de massa half verstijfd is, wordt er J ld. kina-extract bijgevoegd dat te voren met 2 ld. oranjebloesemwater is opgelost. Eindelijk voegt men er 1^ ld. amandelolie (in den winter meer) en parfumeert naar verkiezing.
Pommade tegen 't uitvallen van het hoofdhaar. Men smelte 2^ ld. cacaoboter en IJ- ld. amandelolie bij zachte warmte samen. De half bekoelde pommade wordt vermeerderd met 16 grein tannine en 12 gr. zuivere chinine met l ld. eau de cologne geroerd, onder gestadig roeren en eindelijk wordt er nog 12 droppels peruv. balsem bijgevoegd.
Pommade tot verfraaiing der huid. Men smelte gelijke deelen walschot en amandelolie boven een zacht vuur, wrijve onder elk deel des mengsels 3 droppels neroliolie, wrijve met deze pommade voor het slapen gaan de handen en het gezicht in, en wassche des morgens do handen met amandelzemels en het gezicht met amandelzeep of andere fijne zeep en regenwater.
Pommade divine tot verfraaiing der huid. Men neemt 12 ons rood ossenmerg en weekt dit 10 dagen lang in zuiver bronwater, dat dagelijks 2 maal moet ververscht worden Daarop legt men het vet in rozenwater laat het daarin koken en giet vervolgens het mengsel in een pot, waarin men £ ons poeder van benzoëbloeaems, evenveel stoi'ax en vioolwortel en 2 dln. kaneel muskaat en nagels (van ieder) samen tot poeder gewreven, gedaan heeft. De pot of nog beter de kruik, wordt dan gekurkt in een vat met water gezet en sterk verhit; is
151
alles te zamen gesmolten , dan wordt ze geschud en men laat haar bekoelen. Des avonds wordt daarmee de huid ingewreven.
IJspommade. 8 dln. amandelolie en 1 dl. walschot bij zachte warmte samengesmolten en met \ dl. welr. olie (die uit 82 dln. bergamottoölie, 16 dln. citroeuolie en 2 dln. pelargonieolie is samengesteld,) gemengd en langzaam gekoeld.
Parelpommade. 1 dl. walschot met 3 dln. amandelolie samengesmolten, het mengsel geparfumeerd en naar believen gekleurd. Dan vult men een hoog cylindrisch vat met sterke spiritus en droppelt langzaam het mengsel daarin. De droppels vormen dan kogelties, die onder in het vat bijeenliggen.
Phüocome-pommade. 20 lood witte was, 1 pd. versche huile antique van rozen (d. i. fijne provenceolie met rozebladen koud gemacereerd) j pd. huile antique van acasia's, £ pd. van jasmijn, 1 pd. van oranjebloesem, 1 pd. van tuberozen worden zacht samengesmolten en in porceleiuen kroezen bekoeld.
Komkommerpommade. {Pommade aux concomhres). Men neme 12 pd. varken- en 6 pd. schapenvet, snijde beide fijn en stampe het in een mortier. Daarna wascht men het en laat het smelten, terwijl men bij het water 3 a 4 komkommers voegt. Als dit behoorlijk gesmolten en afgeschuimd is, filtreert men het door zuiver linnen of eene zeef, en laat het rustig bezinken, en zoodra het gestold is, voegt men het water van 7 a 8 komkommers er bij. Dan wrijft men do massa goed, laat haar dan zoo, dat het komkommernat de massa geheel bedekt 24 uur staan en roert dikwijls om. Dit doet men 5 a 6 maal, telkens het water afgietende en ververschende. Als het laatste afgegoten is, laat men de pommade smelten perst het sap van 4 a 5 komkommers uit en mengt de helft dadelijk en do andere helft als men de pommade in een pot gedaan heeft. ,Daarin laat men het mengsel een half uur staan en bezinken, zoodat er geen vot in de pommade blijft. Zoodra de pommade behoedzaam van het bezinksel is afgenomen, laat men haar stollen en wrijft haar dan zoolang tot ze w-it en smijdig wordt.
Cold-Cream. 100 dln. versche amandelolie, 25 dln. witte was evenveel walschot, 20 dln. rozenwater, 20 dln. glycerine, 1 dl. rozenolie, 5 dln. benzoëtinctuur, 2 dln. ambraessence
152
■worden volgens de regelen der kunst samengesmolten en gemengd zoodat eene zalfachtige pommade ontstaat.
Crème d'amandes amerea. 220 dln. smout, 120 dln. opl. van bijtende kali (26 dln. kali) wordt gemengd, matig verwarmd, 2 dln. bitteramandelolie eu 6 dln. alcohol er bij gevoegd en goed geroerd.
Of: 14 dr. bijtende kaliopl. 12 dr. smout, 10 dr. provence-olie, 2 dr. walschot, 1 scr. bitteramandelolie worden naar de regels der kunst gemengd.
Was- of stanyenpommade. 1 pd. rundertalk, ^ pd. was, 2 ld. bergamottoölie, 1 dr. kaueelolie, }j dr. thijmolie worden naar de regels der kunst gemengd en tot stangen of staven gegoten. Men voegt ook bij het mengsel nog wat benzoë en storax.
Lippenpommade. pd. amandelolie, 2 lood walschot, 2 ld. wag, \ dr. bitteramandelolie, -'{ dr. geraniumolie. Men kan het mengsel met alkannawortel rood verven, die men later uitzift.
Ftxateur re'sineux. 22 ld. gele was, 21 ld. provenceolie, 11 ld gezuiverd dennenhars, 2 ld. bergamottoölie, f ld. ca-caoolie, in staafjes.
Haargroetpommade (Balsem van Dupuytren). ons runder-merg, 2 dr. gele was, 6 grein canthariden extract, 20 dr. rozenolie, 4-droppels nagelolie.
281. Haaroliën. Er is een macht van oliemengsels wier geheimzinnige verdiensten worden uitgetrompet, en die meestal uit onschadelijke met alkanna geverfde en ietwat geparfumeerde oliën bestaan. Zoo o. a.:
Willens Zwitsersehe hruidcnolic. Provenceolie met alkanna geverfd en met bergamottoölie geparfumeerd.
Hamilton's haarohe eveneens, maar wat anders van geur.
Rowland's Mahassarolie bestaat volgens Henkenini uit 3 ons fijne reukelooze olie van zonnebloemen, ^ ons vloeibaar ganzevet, 2 dr. vloeibaar storax, 2 dr. eierolie, 1 dr. neroli-olie, 2 dr. echte thijmolie, 10 gr. peruv. balsem, 1 gr. rozenolie, 2 dr. cacaoboter. Men laat het geheel in eene flesch op een niet te warme plaats een paar uur staan en bewaart het koel tot het gebruik.
Geivüde mengsels, die alleen ten doel hebben het haar vettig en welriekend ie maken zijn: 24 dln, provenceolie, 32 dln.
153
bergamottoolie, 16 din. citroenolie, 2 din. rozegeraniumolie, of: 24 din. provenceolie, 10 din. bergamottoolie, 5 din. citroenolie, 6 din. kaneelolie, 2 din. nagelolie, 1 din. rozemarijnolie, 5 din. peruviaansche balsein, 5 din. vloeibare storax, 15 din. watervrije alcohol, jVj dl. muskus. Na 8 dagen filtreert men.
282, Haarverfmiddelen. Daarmee wordt nog veel meer dan met haarolie gespeculeerd, en niet-zelden ontvangt het publiek voor hoogen prijs schadelijke middelen. Het laatste geldt van die middelen, die metaalzouten bevatten. Wel is salpeterzuur zilver in regen-, gedistilleerd of rozenwater opgelost, en dagelijks tot de kleur göed is, tot het wasschen der haren gebruikt, hot werkzaamste middel om het haar duurzaam zwart te verven, maar de aanraking der huid veroorzaakt dikwijls hoofdpijn. Men bevordert de kleuring als men telkens het haar in de zon laat drogen. Komt er iets op de huid of de kleeren, dan ontstaat er een moeilijk te verdrijven plek, die men als eene vlek van teekeninkt behandelen moet. Daarom is het gebruik niet aan te raden evenmin als dat van eenig metaalzout, en daarom vestig ik vooral de aandacht op die recepten onder de volgende die met plantenstoffen kleuren. Bij geen haarverf helpt het verven op den duur, daar het haar aangroeit. Men moet dus van elk middel een paar maal 's weeks gebruik maken. Een zeer gewoon middel om rood haar zwart te verven is het gebruik van eene looden kam, 't Best is, de kam met azijn te bevochtigen, om het lood sneller op te lossen. Het schijnt, dat de aanwending van dit metaalmiddel zonder gevaar geschiedt.
De meest gebruikelijke zijn :
1) Salpeterzuur zilver (helsche steen). Met een opl. van 1 dr. helsche steen in 1 pd. rozenwater worden de haren met een penseel of sponsje bestreken, en in de lucht gedroogd. De haren moeten vooraf door wassching met tarwe- of garste-zemels van alle vet bevrijd zijn.
2) Het oostersohe haarverfmiddel. J- pd. walnotenbloesem, 1 pd. bittere mosterdolie (geperste) wordt in een ijzeren pot 3 weken in paardemest begraven, dagelijks eens omgeroerd, dan doorzift, 1 scr. blauwe vitriool en 1 scr. cachou erbij gemengd eü als haarverf gebruikt. Ook uit het sap van do
154
bui'.euste groene schalen der walnoten bereiden de oostelingen haarverfmiddelen.
3) Aftreksel van galappels met opl. van ijzervitriool. De eerste bestaat uit 2 dln. gestampte zwarte galappels met 8 dln. warm water. De ijzervitriool wordt in 4 dln. water opgelost. — Yolgens Lauderer gebruikt men de galappels in 'toosten aldus; zij worden fijngestampt met wat olie tot deeg gekneed, dat in een ijzeren pan zoolang kookt, tot zich. geen oliedampen meer ontwikkelen, waarop men het wrijft, met wat water aanmengt tot ecne pap, dio men weer droogt. Tegelijker tijd wordt een metaalmengsel, dat uit Egypte naar de oostersche markten aangeyoerd word'; en dat Rastikopetra of in 't turksch Rastik-Tuzi genoemd wordt, gebruikt. Dit metaal, dat or als slakken uitziet wordt opzettelijk door de Armeniërs samen gesmolten en bestaat uit koper en ijzer. De naam is afgeleid van Rastik = wenkbraauw en Tuzi — steen. Het fijne poeder van dit metaal wordt zoo innig mogelijk met de vochtige ma«sa vermengd en daaruit een deeg gevormd, dat men op een vochtige plaats bewaart, waardoor zij krachtige dienst doet. Soms parfumeert men deze massa met Kurd — geur, voornamelijk ambra. Om nu de haren te verven wrijft men iets daarvan in de hand en daarmee het haar. Na eenige dagen worden deze fraai diepzwart, ze zijn week en buigzaam en de kleur is duurzaam. Deze uitwerking moet natuurlijk aan het pyrogalluszuur in het mengsel toe te schrijven zijn.
4) Zilver-haarverf middel met zwavelkahum.
a) 2 lood zwavelkalium, 12 lood ged. water in witte glazen af te zonderen;
h) 2 lood helsche steen, 16 lood rozenwater, in blauwe fiesschen.
a. moet versch bereid zijn en goed afgesloten, omdat de lucht hot aantast en dan do hareu leelijk rood kleurt. Eerst wassehe men het haar met verdunden geest van ammoniak, opdat alle vet verwijderd worde, dan met de eerste vloeistof, die als ze goed is, naar vuile eieren moet rieken, en als dan het haar droog is met de hclschesteen-oplossing b. Toch moet men daarbij voorzichtig te werk gaan, moet het haar bij gedeelten nemen en zorgen dat de huid niet medegeverfd
155
worde. Waren de opl. zwakker, dan verkrijgt men in plaats van zwart een fraai bruin; maar het is niet raadzaam, dit te gebruiken, want als de haren nawassen, verft men weer op nieuw en dan wordt het haar telkens donkerder.
5) Lood-haarverfmiddelen. 20 dln. tot poeder gebl. kalk, 2 dln. loodwit, 4 dln. loodschuim, uiterst fijn, worden gemengd en in glazen bewaard. Men roert bij het gebruik een deel daarvan tot eene pap en brengt deze met behulp van een borstel aan, dan bedekt men het hoofd met een doek van geoliede zijde, caoutchouc o. a. om het drogen te verhinderen. Moet het haar lichtbruin worden, dan laat men het mengsel 4 uur, voor donkerbruin 8 uren en voor zwart 12 uren liggen, wascht het dan weg, droogt het haar en wrijft het met olie in. 'Dit middel kan licht eene loodvergiftiging veroorzaken.
6) Eau grecque pour teindre en noir les sourcih ou oJieveux roux. 5 dln. helsche steen, 1 dl. loodsuiker, 100 dln. ged. water, 1 dl. Eau de Cologne.
7) Eau anglaise pour temdre les cheveux en noir. 10 dln, ebbenhout laat men met 200 dln. water 2 dagen lang in een gesloten vat staan, dan giete men dit door linnen en losse in de vloeistof 1 dl. loodsuiker en 10 dln. Eau de Cologne op.
8) Haarverfwater met pyrorjalluszuur. 1 dl. pyrogalluszuur losse men in 2 dln. Eau de Cologne en 38 dln. water op en wassche daarmede het van vet bevrijde haar.
9) Krinochroom van Berthol. Prof. Artus zegt daarvan: Onder dezen naam komt met schetterende aanbeveling een product in den handel, dat uit twee fleschjes bestaat, waarvan 't eene een opl. van pyrogalluszuur in met water verdunde alcohol en het andere eene met bijtende ammoniak vermengde waterige opl. van helschensteen bevat, en zoodanig gebruikt moet worden, dat eerst de haren met zeep en soda gewasschen worden, en als zij weer droog zijn. met een tandborstel met de opl. van pyrogalluszuur en daarna met do zilverhoudende vloeistof bestreken. De zoo behandelde haren worden fraai zwart, maar door liet zilverzout veranderen zij zoodanig, dat ze na eenigon tijd een geleikleur aannemen en eindelijk sterven en uitvallen, waarom prof. A. tegen het gebruik van dit middel waarschuwt.
10) Donkerbruine haarverf. J pd. zuivere kali (potasch)
156
en pd. rozenwater mengt men en bestrijkt daarmee 9 dagen lang dagelijks de liareu 3 a 4 maal; men moet echter deze eerst met lauw water wasschen. Of: 1 dl. poeder van bruinkool of vaste turf wordt 2 dagen in 10 dln. ammoniakvloeistof en 5 dln. water getrokken en eindelijk gekookt.
T)e gefiltreerde vloeistof wordt tot siroop verdampt en in 10 dln. water, 2 dln. spiritus en -j eau de cologne opgelost. Daarmee wassche men herliaaldelijk de vetlooze haren.
11) Blond haar hslder bruin te verven. Vooreerst zuivert men de haren met garstezemels en water van het vet, dan bestrijkt men ze met eene opl. van £ looi potasch in 1 pd. rozenwater en laat ze in de zon drogen 5 a 6 maal daags herhaald zal dit middel de gewenschte uitwerking hebben.
12) Wït haar hruin te verven. Nadat de haren van het vet bevrijd zijn, worden ze eenige malen met versch kalk-water gewasschen, en als zij in de zon gedroogd zijn, met eene opl. van 1 lood kopervitriool in 1 pd. water gewasschen, hoe meer, hoe donkerder ze worden. Ook bij dit middel moet men bedenken, dat het niet aan het vel mag raken.
13) Allen's world hair-restorer en Haar-restorer van Bra-bender is ondanks de verzekering, dat het vrij van schadelijke stoffen is, toch een zeer giftig haarverfmiddel. Het bestaat uit 4,6 gr. loodsuiker, 15,5 gr. onderzwaveligzure natron, 16.0 gr. glycerine en zooveel pommeranz-bloesemwater, dat het geheel 360 gr. bedraagt.
14) Royers echte haarverftinctuur is een afkooksel van eikenbast waarbij wat soda gevoegd is, dus een werkeloos middel.
15) Temture de Vernis van Dr. Louis Bonnot is ook een middel waarmee men voorzichtig moet zijn, want 't is een gevaarlijk mengsel van loodsuiker, zwavelmelk, glycerine en franschen brandewijn.
283. Haarbevestigingsmiddelen. Fixateur des cheveux. Voor dames dient om de vlechten te bevestigen een opl. van { ld. sandrac en ^ ld. arab. gom in een pint lauw regenwater.
— Eer nog het water bekoelt, wordt het schuim van het wit van 2 eieren er bij gevoegd en het geheel met wat rozenwater voor bederf bewaard. In plaats van sandrac kan men 1 lood suiker nemen. Bij 't gebruik giet men wat op een schoteltje en brengt hot met een tancjenborsteltje op het haar.
157
Eau de Ludre, }£ ld. visoHijm in een pint water gekookt, \ ld. gestampte suiker erbij gevoegd en met \ pint wijngeest of rozenwater door aanhoudend schudden vormengd.
Bandoline, 1 dl. curaghenmos, dln. cochenille, 25 dln. ged. water worden met 15 dln. colatuur gekookt en bij het afkooksel 4 dln. rozenwater, 2 dln. eau de cologne en 1 dln. spiritus gevoegd. Of: 1 dln. witte suiker, 1 dl. arab. gom, 80 dln. rozenwater en 10 dln. Eau de Cologne worden in warmte opgelost en gefiltreerd. Of: 2 dln. dragant-poeder, 60 dln. rozenwater laat men opkoken en voegt er na de filtratie bij: 1 dl. roode inkt, 6 dln. rozenspiritus, giet de vloeistof in een vat met wijde opening en laat haar bekoelen.
284. Haarvernietiging, llusma. Men mengt 3 dln. tot poeder gebluschte kalk met 1 dl. poeder van goudgeel operment en bewaart het mengsel in goed gesloten glazen. Voor het gebruik mengt men eene voldoende hoeveelheid met water tot eene pap en brengt deze op de plaats waar men den haargroei wil vernietigen. Na 5 min. als het bijt, schrapt men het met een vouwbeen weg, wascht de plek met veel water en strijkt er Cold-cream op. Het is dringend aan te raden alleen natuurlijk operment aan te wenden, daar het kunstmatige te giftig is. Een ander middel is het gebruik van 3 dln. zwa-velnatrium, 10 dln. bijtende kalk en 10 dln. stijfselmeel met waier tot poeder gemengd. Dit middel is minder gevaarlijk.
285. Schoonheidsmiddelen. Be charlatanerie vindt hier een wijd veld waarop met de meeste onbeschaamdheid de spot gedreven wordt met alle wetenschap en gezond verstand. Had Hufeland geweten dat zijn „schoonheidswaterquot; zooveel onwaardige navolging zou vinden hij zou nooit het recept hebben geschreven. Waren de meeste middelen onschadelijk, dan waren ze nog speculaties op do beurzen der goedgeloovigen; maar meestal zijn deze mengsels gevaarlijk en hebben niets zelden blindheid veroorzaakt, door giftige metaalmengsels als kwikzilver enz.
liet schoonheidmvater van Hufeland, was eene eenvoudige opl. van l ld. borax in 1 ld. rozen- en 1 ld. oranjebloesemwater en werd tegen zomersproeten gebruikt.
Yan de latere schadelijke en onschadelijke schoonheidsmid-
158
delen, die toch nooit dan op raad van een ervaren chemicus moeten gebruikt worden, noemen wij:
Lilionese, van uit Hamburg aangeprezen, bestaat uit eeue verzadigde potaschoplossing met eenige droppels kaneel- en rozenolie geparfumeerd. Prijs der flesoh ƒ1,50; waarde 12 a 15 ct.
Circassiawatrr van Kuoff te Heibronn. Dit zou sproeten, moedervlekken, hittepuistjes enz. verdrijven, de tanden reinigen, den haargroei bevorderen, enz. en is niet anders dan met etherische olie en perubalsem geparfumeerde spiritus.
Waschwater van Kummerfeld van Dr. Scbwabe als onfeilbaar middel tegen alle huidziekten aanbevolen, vooral zomersproeten enz. is anders niet, dan een mengsel van wat zwavel en kamfer met bronwater, hoogstens ter waarde van 15 ets, terwijl de flesch ƒ 4. kost.
Lait virginal. 1 ld. tolubalsemtinctuur wordt met 1 pint rozenwater zoo vermengd, dat het water langzaam bij de tinctuur gegoten wordt, niet omgekeerd, omdat anders de hars zich als eenc taaie massa afscheidt.
Honey-water, honigwater: 500 dln. sterke wijngeest, 1000 dln. rozenwater, 30 dln. honig, 2 dln. bergamottoölie, 1 dl. neroliolie, 1 d. abmraessence, 100 dln. saffraanessence.
Eau de Luce: 2 ld. benzoëtinctuur, 2 ld. ambraessence, 4 ld. geest van salmiak en 10 droppels lavendelole. Of: 2 dln. zeepspiritus, 2 dln. absolute alcohol, 3 dln. geest van salmiak, 1 dl. Hoffman's levensbalsem.
Eau de Botot. 80 dln. anijs, 20 dln. kruidnagels, 20 dl. pepermuntolie, 2 dln. cochenille, 1 dl. vanille, 800 dln. wijngeest, 200 dln. rozenwater. Dit mengsel blijft 8 dagen staan, wordt dan gefiltreerd en 1 dl. ambraessence erbij gevoegd. Eenige droppels in een glas als mondw ater.
Zonder bijzonderen ophef worden nog veel middelen, vooral tegen sproeten, aangegeven, b.v.: 4 dln. boraxpoeder, 1 dl. koolz. natron, 9G dln. ged. water, 6 dln. Eau de Cologne. Of: 10 dln. gepeld komkommerzaad, 20 dlc. ged. water, 1 dl. koolzure natron; dit blijft 8 dagen staan en herhaald geschud, dan giet men het door linnen en voege erbij; 4 dln. spiritus, 1 dl. Eau de Cologne. Of: witte helleboristinctuur en Eau de Cologne evenveel. Of: Arab, gom, salpeterzure bismuth, calomel, van elk 1 dl., 48 dln. ged. water, 4 dln. benzoë-
159
tinctuur. Of: versch geperst komkommersap met zwavelleTer en aluin vermengd. Of; 1 dl. salpeterzure kwikzilveroxydo-liqueur on 24 din. rozenwater. Of: 11 gr. gezuiverde potasoh, Ts gr. keukenzout, 240 gr. rozenwater en 60 gr. oranjebloesemwater. Of: 1 dl. koolzure kali, 2 dln. borax, 15 dln. rozenwater, 15 dln. frambozen water en 2 dln. Eau do Cologne.
Tagen hitteblaautjes: 960 dln. ged. water, 240 dln. Eau de Cologne, 2 dln. chloorzinkopl. gemengd en gefiltreerd. Of: 1 dl. sublimaat, 10,000 dln. kirscbwasser, 125 dln, loodazijn, 20 dln. benzoëtinctuur en 100 dln. spiritus.
Tot verfraaiing der huid zijn de wascbpoeders van belang, waarvoor de volgende rccopten bestaan : geschilde en gestampte amandels 80 dln., 40 dln. tarwemeel, 40 dln. gestampte vioolwortel, droge koolzure natron en borax, van ieder 4 dln., 3 dln. welr. essence. Of: 40 dln. gestampte bittere amandels, 40 dln. gest. viool wortel, 10 dln. fijne zeep, 5 dln. borax, 3 a 4 dln. welr. essence. Of: 192 dln. tarwemeel, 80 dln. gestampte viool wortel, droge koolzure natron en borax van elk 80 dln., alles goed gemengd, en daarbij eeu goed doorgeroerd mengsel van 16 dln. provenceolie, 6 dln. welr. essence^ J, dl. bittere amandelolie. dl. muskustinctuur en 12 dln. zuivere alcohol gevoegd. Of: 1 pd. gest. amandels, 1 pd. tarwemeel, £ pd. poeder van vioolwortel, 1 ld. limoenolie, \ scrupel bitteramandelolie. Of: 1 pd. gebrande, gepelde en gestampte pistachenoten, 1 pd. poeder van vioolwortel, 1 scr. neroliolie, 1 ld. limoenolie. Of: 24 dln. poeder van spaansche zeep, 2 dln. droge koolzure natron, 16 dln. stijfsclmeel, 4 dln. poeder van vioolwortel, 1 dl. welr. essence. Als men bij deze wascbpoeders witte of roode kleurstof mengt, dan krijgen zij het karakter van blanketsel. Zoo bestaat het zoogenaamd witmakend gelaatspoeder uit 66 gr. bismuth bij 1 pd. weiten-meel; of het zoogenaamde parelwit alleen uit bismuth, het parelwitpoeder uit 33 gr. bismuth wit, evenveel zinkwit en 1 pd. spaansch krijt. — Het blanc francais bestaat uit ge-wasschen talk of speksteen en is zeker het beste van dien aard, daar het geen giftige metaaloxyde als de genoemde bevat, die nog daarbij de eigenschap hebben, door de uitwaseming der huid of in ruimten, die met steenkolen verhit of met gas verlicht zijn, eene grauwe en zelfs zwartachtige kleur aan
160
te nemen, zooals men dikwijls op bals of in schouwburgen kan opmerken, waar de blanke dames allengs eene creolenkleur krijgen.
De roode blanketsels zijn over 't algemeen onsobuldiger dan witte. Karmijn en kartliamijn (plantenrood) zijn de kleurstof. Een onschadelijk middel is het zoogenaamde rozeupoeder dat uit fijn rijstmeel met karmijn gekleurd en met rozen en sandelhout-olie geparfumeerd, bereid wordt. Het vloeibare rozenblanketsel (bloem of rose of fleur de rose) waarmee wangen en lippen geverfd worden is eveneens onschadelijk en bestaat, als het echt is, uit karmijn, geest van salmiak, rozenwater, rozenessence, wijngeest en arab. gom. Het zoogen. toiletrood is een mengsel van karmijn en talkpoeder. — Blanketselpapier , — wolkrip, enz. zijn karmijnkleuren die op de stoffen zijn aangebracht, en bij bevochtiging te voorschijn treden. Het gewone theaterblanketsel voor het mindere personeel wordt uit fernambucolak bereid. — Voorname dames bedienen zich steeds van saffloor rood, dat met een penseel van kemelshaar aangebracht en uitgewreven wordt. Ook als pommade rouge eu rouge crepons (wollenkrip met saffloor gedrenkt) en in vloeibaren vorm is dit rood als blanketsel te koop. — Het vloeibare blanketsel, Chinese Card Eouge, bestaat uit karthamijnzure natron (bereid door eene opl. van karthamijn en natronloog) en is, als het aangebracht wordt, kleurloos, maar wordt fraai rood, als de zure bestanddeelen der uitwaseming op deze natronverbinding werken. Er zijn nog andere vloeibare karthamijublanketsels; eene opl. ervan in wijngeest, met wat azijnzuur of geest van salmiak en pot-aschloog. Het in Spanje gebruikte Lady-rouge in krip of katoen met eene sterke opl. van karmijn in ammoniak bevochtigd en gedroogd. Het als witte pommade voorkomende blanketsel, die onder den naam van Shnouda of sympathetic Blush verkocht wordt, wordt eerst rood bij het wrijven op de huid. Zij moet bestaan uit de kleurlooze gekristalliseerde stof alloxan tn cold-cream en deze stof met zich bij het aanraken der huid in de roode stof murexid veranderen (??)
Tot het verven der wenkbrauwen, dient gewoonlijk chineesche inkt; men koopt namelijk in Engeland onder den naam van kohol een kleurstof, die uit fijngemaakte O. I. inkt, in rozenwater opgelost, bestaat.
161
286. Welriekende wateren, bouquets en essences. Het
beroemdste parfum, dat door de geheele wereld verbreid is en welks naam Eau de Cologne voor verschillende andere wateren misbruikt is, is in de oogen der wereld het uitsluitend privilegie van de keulsche fabrikanten Farina, en zij erkent bijna geen parfum dat niet met Johan Maria Farina is ge-teekend, 't zij terecht of ten onrechte. Hier volgen eenige recepten voor verschillende roukvgt; ateren. In 't algemeen late men ze zeer lang liggen vóór de verzending, hoe langer, hoe fijner de geur is.
1). Een direct uit Keulen ontvangen recept luidt: 1 lood gedistilleerde citroenolie, Jj lood bergamottoölie, \ lood limot-olie, J- lood lavendelolie, ^ lood neroliolie, | lood jasmijnolie, -jL lood petitgrainolie en 1 pint beste fransche spiritus.
2). 6 lood nerolipetaalolie, 2 lood ncrolibigaradeone, 4 lood rozemarijnolie, 10 lood oranjeschillenolie, 10 lood citroen-schillenolie, 4 lood bergamottoölie, 24 pint wijnspiritus 85 °/0 Tr.
3). 4 lood petitgrainolie, 1 lood nerolipetaalolie, 4 lood rozemarijnolie, 8 lood oranjeschillenolie, 8 lood limoenolie, 8 lood bergamottoölie, 24 pint korenspiritus. .
4). 4 lood bergamottoölie, 3^ lood citroenolie, 8 scr. lavendelolie, 50 dr. neroliolie, 50 dr. rozemarijnolie, 50 dr. nagelolie, 3| lood melisspiritus, 6 pint alcohol 85 0/0 Fr.
5). 8 scr. pommeransbloesemolie, 8 dr. bergamottoölie, 4 scr. citroenolie, 4 scr. lavendelolie, 4 scr. rozemarijnolie, 80 droppels muskustinctuur, 80 dr. ambratinctuur, 16 dr. kaneel-olie, 3 pint spiritus 85 o/0 Fr.
6). 1 dl. lavendelolie, 1 dl. rozemarijnolie, 4 dln. neroliolie, 16 dln. citroenolie, 48 dln, bergamottoölie, 960 dln. spiritus.
7). 1 dl. lavendelolie, 1 dl. neroliolie, J dl. pepermuntolie, 20 dl. citroenolie, 40 dln. bergamottoölie, dl. muskus 1152 dln. spiritus.
8). 241 lood rozemarijnkruid, met bloemen, 14 lood lavendelbloemen, 7 lood versche melissen, 2 pint spiritus, samen-gedistilleerd. Dan distilleere men 8 dr. pommeransbloesemolie, 1| lood bergamottoölie, in 48 pd. spiritus. Nog bereidt men een aftreksel van pommeransbloesems in. 1^ pint spiritus en losse daarin 1| lood citroenolie op; eindelijk menge men alles te zamen. (Volgens den schrijver niet aan te bevelen.)
162
9). 1 dl. lavendel- en 1 dl. neroliolie, 6 dln. citroenolie, 12 dln. bergamottoölie, T^ff dl. muskus, 240 dln. spiritus.
10). 9 drachmen bergamotto- en 9 dr. portugalolie, 1 ons sinaasappel-, 1 ons lavendel- en 1 ons rozemarijnolie, 10 dr. oranjebloesemolie, 12 dr. petitgrainolie, 2 ons rozen-, 2 ons oranje-bloesemwater en 2 ons jasmijn-water, met een gallon •wijngeest vermengd, na 14 dagen gestaan te hebben, gedistilleerd , en eerst na een jaar gebruikt.
11). 1 dl. lavendel-, 1 dl. rozomarijnolie, 4 dln. neroliolie, 16 dln. citroenolie, 48 dln. bergamottoölie, 960 dln. spiritus.
12). 5 lood bergamottoöliej If lood neroliolie, 8 dr. lavendelolie, 2 dr. rozenolie, J pd. jasmijnspiritus, 6 pint gezuiverde spiritus. (Dit mengsel moet voortreffelijk zijn).
13). J pd. bergamotolie, 3J- lood lavendelolie, 2 dr. rozenolie, J pd. jasmijnspriritus, 10 pint gezuiverde spiritus, 1 pint oranje-bloesemwater.
14), 1 dl. lavendel-, 1 dl. neroliolie, 20 dl. citroenolie, 40 dln. borgamotolie, ^ dl. muskus, i dl. pepermuntolie, 1152 dln. spiritus.
15). Recept van Eisner: 6 ons wijngeest, 4 droppels rozemarijncitroen- en neroliolie, 8 dr. bergamotolie, 1 dr. caja-putiolie. Het mengsel wordt op 1 ons versch basilicumkruid gegoten en in een waterbad gerectificeerd.
Boor al deze voorschriften en vele andere worden essences verkregen, die eau de cologne van Joh. Mar. Farina moeten en min of meer kunnen vervangen. Andere zeer goede odeurs zijn:
Eau de Berlin. 45 droppels neroliolie, 20 dr. rozenolie, 15 dr. citroenolie, 10 dr. cardamonolie, 10 dr. melisolie, 5 dr. thijmolie in 1 pint beste spiritus opgelost.
Man de mille fleur». 4 dr. lavendelolie, 4 dr. nagelolie, 4 dr. perubalsem, (4 dr. = 6J gram), 80 dr. neroliolie, 8 grein (0,4 gram) worden vermengd met 2 pint beste spiritus en de vloeistof door papier gefiltreerd.
Eau de Lavende. Lavendelbloemen van de kelken ontdaan, worden verschillende dagen op spiritus afgetrokken en daarna herhaaldelijk gedistilleerd met meer spiritus. Een geringe bijvoeging van citroen- en bergamotolie verfijnt den geur merkelijk.
Eau de Lavende double. Eau de vie de Lavende etc. J pint
160
kirschwasser, 3 pint besto spiritus, 5,} lood lavendololie, l| lood bergamotolie, 2 drachra. kaneelolie, 12 dr. nagololie, 2 dv. thijmolie en een weinig muskustinctuur.
Esprit de Bouquet. 4 drachm, bergamotolie, 30 droppels kaneelolie, 24 dr. lavendelolie, 24 dr. nagelolie, 24 dr. mus-kustinctuur.
Ertrait de jieurs (ïorange. 8} gram neroliolio, 1 pd. beste spiritus. Alle overige exlraits door vermenging der betreffende olie met spiritus in dezelfde verhouding.
Mtiskusessence. Men digereert 15 dagen lang 31 gram muskus, 15 gram vanille on 8 gr. grauwe ambra in 367 gram beste spiritus bij zeer matige warmte en onder herhaald omschudden. Dan filtreert men in een goed gesloten trechter en spoelt het achterblijvende met dezelfde hoeveelheid zwakke spiritus uit.
Ambrdessence. 31 gram grauwe ambra wordt met 306 gram rozenspiritus gedigereerd, gefiltreerd en het achterblijvende met 245 gram rozenspiritus evenzoo behandeld.
287. Tandpoeder, Tandpasta. De zorg voor de tanden, voor ieder noodig, heeft eene massa middelen doen bedenken, die niet alle echter gelijke van hoedanigheid zijn; de fijnfe poeders die het 'glazuur niet afnemen, en die zuren absor-beeren en reukstoffen verwijderen zijn de beste; die daarentegen, welke zouten bevatten, (aluin, wijnsteen) zijn verwerpelijk, al zegt men dat zij de tanden blank naaken. De zwarte poeders zijn meest, wegens hun gehalte aan houtskool, goed. Van de tandtincturen en pasta's die tot behoud moeten dienen, geldt hetzelfde, vele daarvan bevatten om de tanden wit te maken zoutzuur en zijn schadelijk. Ieder kieze voor zich uit de volgende:
1). Tandpoeder a. 30 gram gewasschen krijt, 15 gram poeder van gepelde kalmuswortels, 5 dr. nagelolie, 5 dr. bergamotolie, en zooveel karmijn als noodig is voor de kleur. I. 30 gr. gew. krijt, 2 gr. kamfer, 2 gr. vioolwortel, eenig karmijn, c. houtskoolpoeder, en gew. krijt van elk 25 gr., 3 gr. mirrhe, 6 dropp. nagelolie, d. geprepareerde houtskool, gew. krijt, van ieder 25 gr. poeder van.bruine kinabast 5 gr., 2 gr. vioolwortel, 5 dropp. nagelolie 5 dr. bergamotolie. e. 30 gr. gew. krijt, 4 gr. mirrhe, 15 gr. kaneelbast, 2 gr. koolzure magnesia, 2 gr. viool wortel, eenige droppels welr. olie. ƒ.
•164
1 pd. gew. krijt, ^ pd. borax poeder, | pd. mirrhe- en ^ pn. viool wortelpoeder, g. 60 dln. van elk: aan poeder van oesterschelpen, ossasepia, witte koralen en vioolwortel, en 1 dl. rozenolie. 7i. 1 pd. gew. krijt, } pd. viool wortelpoeder, } ld. roode verflak, 1 dr. rozenolie, dr. sandelhoutolie. Hufe-land's tandpoeder: 240 dln. rood sandelhout, 120 dln. bruine kinabast, 30 dln. aluin, 5 dln. nagel- en 5 dln. bergamotolie. k. quot;Wolpers's tandpoeder: lindenhoutskool 360 dln. gezuiverde wijnsteen, cachou en mirrhe van ieder 40 dln, 8 dln. nagelolie en 3 dln. bergamotolie. I. 36 ons lindenhoutskool, 42 ons oesterschelpen; 7 ons mirrhe, 12 ons cachou, 2 ons nagelpoeder, 10 ons vioolwortel, \ ons bitteramandelolie,. 17 dr. nagelolie, 1^ ons benzoëtinctuur, en 1£ ons rozenspiritus. m. 1 ons gezuiverde wijnsteen, 24 grein gezuiverde koolzure magnesia, 6 grein cochenille, 1 droppel rozenolie, n. 128 dln. geprep. oesterschelpen, 64 dln. puimsteen, 32 dln. kogellak en 32 dln. ossasepia, 8 dln. poeder van viool wortel, 8 dln. gebrande aluin, 1 dl. nagel-, en 1 dl. bergamotolie. o. Hesse's tandpoeder: 30 dln. rood sandelhout, 20 dln. gebrande mag-qesia, 90 dln. ossasepia. 60 dln. kalmuswortel, p. 1 drachma cochenille, 10 grein aluin, 1 lood geprep. koralen, 1 lood geprep. blokvischbeen, IJ ld. gezuiverde • wijnsteen, 3 dr. nagel- en 3 dropp. kaneelolie, 1 dropp. rozenolie.
2). Tandpasta of tandzeep. Deze wordt veel genomen in plaats van tandpoeder. Bij het bereiden vermijde men het gebruik van bijtende alkaliën, 't geen vooral het geval is met de in apotheken voorhanden medicinische of venet. zeep. Goede mengsels zijn: fijngeschraapte venetiaansche zeep wordt in warm water tot pap geweekt met wat koolz. magnesia of krijtwit en pepermuntolie vereenigd en gekneed. Of: 8 dln. beste venet. zeep geschraapt, met wat rozenwater, door inzetten in warm water, gesmolten; daarbij wordt 8 dln. poeder van oesterschelpen, 4 dln. dito van vioolwortel en 1 dl. van cachou met wat welr. olie en karmijn gevoegd, gesmolten gemengd en voor het stijfworden in eene bus gedaan.
In den handel komen vooral voor:
Odontine. Deze bestaat uit: 96 dln. geprepde oesterschelpen, 4 dln. puimsteen, 12 dln. vioolwortel, 20 dln. spaansche zeep, 12 dln. berlijnsch rood. Alles te zamen tot poeder gevormd
165
en daarbij 8 din. witte stroop, en 8 dln. glycerine, 1 dl. pepermuntolie, Tt dl. uagelolie en 10 a 12 deelen water en evenveel spiritus.
Aromatische tandpasta van Suin de Bouternard. (Goldberger) bestaat uit 62 dln. oliezeep, 17 dln. kogellak, 7 dln. koolzure kalk, 6 dln. puimsteen, 7 dln. stijfselmeel zwak met pepsrmunt-olie geparfumeerd en tot blokjes gevormd.
De specifieke zeep Puritas bestaat uit 50 dln. krijt, 30 dln. zeep, 15 dln. florent. lak, 5 dln. aluin en wat etherische olie.
Aromatische mondzeep van Zalmon, is een mengsel van 1 dl. ossasepia-poeder, 6 dln. krijtwit, met rozenwater bevochtigd, daarbij honig gevoegd en met citroen-, pepermunt-, en salie-olie geparfumeerd.
Ffeffermanns tandpasta is een mengsel van 60 dln. krijtwit, 26 dln. oesterschelpen, 6 dln. florentijnsche lak en 3 dln. pepermuntolie, met gomdragant tot eene pasta gemaakt.
Bergmann's Tandzeep is gewone natronzeep met cachou, suiker en pepermuntolie.
Carl Rrellers Anadoli wordt als „oostersch tand-reinigend, sterkend-behoudend en adem-verfrisschend middelquot; aangeprezen, en bestaat uit 42 dln. zeep, 44 dln. stijfselmeel, 12 dln. levantsche zeep wortel en 2 dln. etherische olie.
3) Tandtincturen en mondwater. De tandtincturen die niet als pijnstillend worden aangegeven dienen als behoud- en geurmiddelen, vele dezer zijn door hun zoutzuurgehalte nadeelig. Tegen los tandvleesch bereide men een mengsel van franschen brandewijn, kamferspiritus, mirrhetinctuur, kalmustinctuur en lepelkruidspiritus, die men bij het water voegt waarmede men den mond spoelt. Voor scheurbuit laat men in een flesch op 1 liter sterken wijngeest 65 a 70 gram fijngesneden ratanhawortel, evenveel poeder van mirrhehars en geheele kruidnagels trekken, sluite de flesch, schudt dagelijks om en late dit 14 a 20 dagen staan, waarna men filtreert. Daarvan doet men naar verkiezing in lauw spoelwater. Bij bederf in holle, niet gevulde tanden kan men ook eene tinctuur bereiden, door in kan echte Eau de Cologne 60. gram kamfer en 50 gram mirrhehars op te lossen, en dan te flltreeren.
Frarikforter Tandtindwu/r bestaat uit 24 dln. guajakhout-
166
tinctuur, 6 deolen wijaachtig mondwater (aq. vulner. vinos.) Avv apotheek) 6 dln. zuivere spiritus, 12 dln. lepelkruidspiritus, 12 dln. mirrhetinctuur, 3 dln. kanaeltinctuur, quot;3 dl. nagelolie, § dl. pepermuntolie.
Voglers Tandtinctuur is; 24 dln. guajakliouttinctuur, 12 dlu. lepelkruidspiritus, 8 dln. kaneeltinctuur, 1 dl. kinatinctuur, 1 deel opiumtinctuur, dl. pepermuntolie.
Königs Tandtinctuur. Kinatinctuur, kalmustiuciuur, van elk 8 dln. cachoutinctuur, mirrhetinctuur, van elk 4 deel 64 dln. spiritus lepelkruid- en jasmijnspiritus van elk 16 dln. salie- en citroenolie van elk T'B deel, dl. rozenolie, 2 dln. rood sandelhout, gemengd en gefiltreerd.
Alexander-tandtinctuur. Guaquot;jakhouttinctuur 4S0 dln. lepelkruidspiritus en kinatinctuur, van elk 240 dln., 5 dln. pepermuntolie gemengd en gefiltreerd.
De Mondwateren (Collutoriën) worden vooral tegen kwalijk riekende tanden aanbevolen. Vele dezer btvatten chloorwater, waarom men voorzichtig moet zijn. Yeel gerucht maakt het
Anatheriii-Mondwater van Dr. Popp te Weeneu. Het is zeer gecompliceerd en bestaat uit: guajakhout, mirrhe en salpeter gedigereerd in korenbrandewijn en lepelkruidspiritus en vervolgens gedistilleerd. Met dit mengsel wordt nu een mengsel van ruit, lepelkruid, rozenblaren, mosterdkorrels, waterramenas, bertramwortel, kinabast, wolfsklauw, salie, vetieurwortel en alkanna 14 dagen gedigereerd en eindelijk bij de gefiltreerde vloeistof nog salpeterzure wijngeest gevoegd.
Eau de Botot is reeds Hquot;. 285 genoemd volgens het fransche recept. Er bestaat ook nog een engelsch fabrikaat uit cederhout-, mirrhe- en ratanhatinctuur, met wat roze- en pepermuntolie.
Struve's mmidwater. 1 lood chloorkalk wrijft men met 6 pd. ged. water, door langzaam bij de chloorkalk water te voegen uu gestadig te roeren. Daarna giet men er i pd. zuivere spiritus bij en laat het eenige weken afgesloten staan, schudt het telkens, waarna men het filtreert en op flesschen zet. Het water verbetert den reuk des adoms, maar ofschoon het chloorgehalte gering is, zij men toch voorzichtig met een voortgezet gebruik. Daarentegen is de overmangaanzure kali tegen slechten adem zeer aan tc bovuleu.
l()7
288. Middelen tegen tandpijn. Tegou deze pijn bestaat slechts een middel, dat is het uittrekken van den ontstoken tand, hoewel duizend middelen aanbevolen worden. Daar echter veel zieken dat raiddel te radikaal vinden, volgt hier eene lijst vau de voornaamste en meer aangeprezene. Onder deze zijn die welke geen kwaad doen nog de beste.
1). Tandpillen van Rust. Opium, belladonna en bilzenkruid extract, nagelolie en poeder van bertramwortel.
2). Handels Tandpasta. Opium, kamfer, cantharidentinctuur, extract van bilzenkruid en cajaputiolie.
3). Tandpillen van Sshreyer, zwarte peper, keukenzout, kassia, kruidnagels en arab. gom mot water tot pillen gevormd.
4). Bergmanns Tandwol — een streng katoen aan een eind aangestoken, uitgeblazen, en den damp ingeademd.
5). Welers Tandtinctuur — Kamfer en eenige harsen in wijngeest opgelost.
6). Milaneesche tandtinctuur van Ran — 1 dl. kina en 6 dln. kaneel met 190 dln. wijngeest gedigereerd en bij het filtraat wat pepermuutolie gevoegd.
7). Wundrams tandtinctuur of tandpjndroppeh — 50 dln. cajaputiolie, 35 dln. pepormuntolie, 15 dln. wijngeest.
8). ReicJieVs Pdersburger Tandtinctuur, 4 dln. mekkabalsem, i dln. perubalsem, en 4 dln. laudanum, 1 dl. creosoot, 8 dln. tolubalsem, 2 dln. nagelolie, 950 dln. wijngeest.
9). Voglers tandtinctuur — een spirituous aftreksel van guajaka- en sassafrashout, bertramwortel, lange peper, kruidnagels en sandelhout. (Met opium er bij is het de oude tinctuur van zekeren Dr. Hoffmann te Altdorff.)
10). Walker's Tinctura odontalgica — 1 dl. bertramwortel op 12 dl. wijngeest , daarbij 1 dl. kamfer en 1 dl. guajaka.
11). Paraguay-Roux of Tinctura spilanthes composita — een spirituous aftreksel van het kruid en de bloemen van spilanthes oloracea en bertramwortel.
12). Günthers Tanddroppels — mirrhetinctuuv met opl. van mirrheextract.
13). Doberahner ïanddroppels — opiumiinctuur, hoffmans-droppels en pepermuntolie, of: gelijke deelcn cajaputiolie laudanum en zwavelether.
14). Tnscheïs tanddroppels — creosoot- en oranjebloesemwater.
168
15). Engehche Odontine — 1 dl. kamfer, 8 dl- chloroform.
16). Odontine tegen tandpijn — 24 dln. ether en 'wat chloroform, 3 dln. nagelolie, 3 dln. jeneverolie en 2 dln. caiaputiolie.
17.) Sardini sspiritus Bohemi—kamfer en nagelolie in wijngeest.
18). Bernhardt Algophon ■— 1 dl. eth. mosterdolie en 8 dln. lepelkruidspiritus met saffraan en lakmoes groen gekleurd.
19). Feytonia — 1 dl. kamfer, 2 dln. cajaputiolie, 4 dln. chloroform en wat nagelolie.
20). Hoffman s tandbalsem — cachoutinctuur met nagelolie.
21). Zweedsche tandd/roppels {svemlca tandroppar) van Lion tegen nerveuse tandpijn — nagelolie en chloroform 20 dln. van ieder, 15 dln. cajaputiolie, 10 dln. azijnether, 5 dln. pepermuntolie, een stuk kamfer als eene erwt, met aniline rood gekleurd.
22). Oherlauter's tanddroppeh, spiritueuse opl. van berkenen dennenteer.
22), Idiaton — 1 dl. terpentijnolie, 2 dln. nagelolie, 2 dln. chloroform en 4 dln. geest van salmiak.
24). TrabertK» tandpijnmiddel. — Katoen met zwavelkoolstof en wat mosterdolie bevochtigd in een fleschje, welks opening men tegen de wang moet drukken.
25). Ltton — 6 cgram phosphorzure lithion in 50 droppels brandewijn opgelost, in 't tandvleesch gewreven.
26). Jovanofwitz tanddroppeh — 1 dl. looizuur en 18 spilan-thestinctuur.
27). Hückdadt tandwater — 16 dln. ether, 3 dln. nagelolie, 1 dl. kamfer.
28). Dollentium — 1 scr. cajaputiolie, 15 dropp. nagelolie 10 dr. spaansche hopolie, 2 drachmen alcohol, 6 drachmen chloroform.
29). Tandtinctuur van Itusti — 2 dl. spaansche hopolie, 4 dln. pepermuntolie, 3 dln. creosoot, 20 dln. opiumtinctuur, 30 dln. guajakahouttinctuur, 30 dln. absolute alcohol, 2 dln. kamfer.
30). Tandbalsem — 60 dln. drakenbloed, mastiek, opium en kamfer, van elk 20 dln. fijngemaakt en vermengd erbij gevoegd, 10 dln. nagelolie, en zooveel lepelkruidspiritus als noodig is om er een dikke pap van te maken.
289. Reukmiddelen. Deze gebruikt men of om onaangename geuren te verdrijven, of te verbergen, öf smetstofien te ver-
169
■wijderen. Voor 't eerste doel zijn de parfumeriën in verschillende vormen, voor 't andere de desinfeetiemiddelen, •waarover nader.
De reukpoeders -worden in 2 vormen gebruikt, namelijk verwarmd op eene plaat, en verbrand op kolen. Het eerste meest als:
Konings- of herlijmch reu ^poeder. Dit vervaardigt men op verschillende wijzen, b.v. 8 ons vioolwortel, 6 ons storax, 2 ons cascarillenbast, 2 ons lavendelbloemen, 4 ons rooderozenblaren, 1^ ons korenbloemen, 1 \ ons goudsbloemen, 2 ons opobalsamum, 3 ons nagels, 2 ons kaneel, 2 ons muskaatnoten, 10 grein muskus, 6 drachmen bergamottoolie, 3 dr. lavendelolie, dr. nagelolie, ^ dr. cassiaolie, 2 dr. peruv. balsem. De wortels, bloemen, en de bast worden gesneden en gestampt, zoodat zij er uitziet als grof poeder, waarvan men het fijne afzift; de vioolwortels worden met eene opl. van kurkema geel geverfd, de lavendelbloemen met indigo blauw, en de rozenblaren door wasschen met verdund zwavelzuur helder rood. Als dit afgeloopen is, wordt het gewieht bepaald, de etherische oliën gemengd cn ten laatste er door geroerd.
Bij de volgende voorschriften is deze behandeling gelijk, maar zij zijn eenvoudiger, maar geven een minder fraai mengsel, en voor velen een minder geurig product: 10 ons nagels, 10 ons kaneel. 16 ons storax, 16 ons vioolwortel, 20 ons rozenblaren, 20 ons lavendelbloemen, 1 ons lavendelolie, 20 scr. bergamotolie, 16 scr. citroenolie, | ons perubalsem, 16 lood eau de lavende double; of:
10 ons benzoë, mastiek, en wierook, 12 ons rozenblaren, lavendelbloemen, geel sandelhout, tolubalsem, van ieder 2 ons, 4 ons storax, 6 ons laudanium, 8* ons viool wortel, 3 ons cassia, 1 ons nagels, 2 onsbarnsteen, — of:
320 dln. cascarillobast, 96 dln. suiker, 48 dln. traganth worden gestampt, en met 192 dln. vloeibare storax en zooveel water als noodig is, om eene stijve massa te vormen vermengd, gedroogd, en door eene zeef gelaten, dan vermengd met benzoë 288 dln., 128 dln. nagels en wierook, lavendelbloesem, pioenen, korenbloemen , goudsbloemen, kanoelbloesems, en kaneel, van elk 160 dln. en 320 dln. vioolwortel alles -weer gezift eu
bevochtigd met; ^ dl. muskus, lavendel-, bergamot-, en citroenolie, elk 6 dln., 3 dlu. nagelolie, 3 dln. thijmolie, en
1 dln. kaneelolie en 12 dlu. suikeressence.
Reukstoffen voor open Icolenhelckens moeten zoo min mogelijk bloemen, bast, enz. bevatten, omdat deze bij liet verkolen onaangenaam ruiken. Hars en hoogstens jeneverbessen zijn de bestanddeelen. Goede mengsels zijn: 3 ous mastiek, £ ons benzoë, J ons opobals'imum, 1 ons barnsteen, 2 ons wierook. Of; 5 dlu. ieder van mastiek, benzoë, wierook en 3 dln. elk opobalsamum en barnsteen.
Geurkaarsen zijn mengsels van koolpoeder, geurstoffeu en verbindingsmiddelen. Zij danken haren geur vooral aan ben-zoëhars en bestaan uit: 15 dln. benzoëhars, 1 dl. laudanum, 4 dln. tolubalsem, 4 dln geel sandelhout, 48 dl. koolpoeder,
2 dl. salpeter, 1 dl. arab. gom, 2 dl. traganthgom en 12 dln. kaneelwater. Bij fijnere soorten voegt men er nog muskus styrax, mixtura oleoso-balsamica, perubalsem enz. bij. — Of: 2 pd. koolpoeder, 2 lood benzoëpoeder, 2 lood gewreven storax, 4 lood poeder van wierook, 4 lood mastiekpoeder, 1 lood animehars, 1 lood poeder an laudanum, met dragant-slijm tot eene massa gemaakt, en daar kaarsen van gegoten. Of: 2 pd. koolpoeder varmengd met 2 lood gestampte casca-rillobast, 4 lood salmiakpoeder, 1 lood poeder van animehars, 1 lood vloeibare storax, 2 lood kaneelpoeder, 2 lood gestampte nagels, 6 grein ambra en 6 grein muskus. — Of: benzoë, pasearillobast elk J pd. mirrhe 2^ lood, hootskool 1| pd. muskaatolie en nagelolie, elk 1 ^ lood, salpeter 4 lood. Met dra-gantslijm gemengd.
Geur papier is eene opl. van benzoëhars in spiritus, met perubalsem, ambra en muskustinctuur, cassia-, foelie-, nagelen rozenhoutolie gedompeld, en later gedroogd. Een goed recept is het volgende: 16 dln. benzoëpoeder, 64 dln. zuivere alcohol, warm getrokken, gefiltreerd, en tot op 40 dln. verdampt. Daarop 8 dln. peruv. balsem, umbra en muskustinc-tuur, elk 1 dl. kaneelolie, nagel-, rozenhout-, muskaatbloesemolie, elk 2 dln. en daarmee papier bevochtigd, dat vooraf door eene waterige aluiuopl. gehaald is on gedroogd. — Of; gelijmd papier meermalen bestreken met een mengsel van: rozenhout- en muskaatolie elk 8 dropp;ls, 10 groin civct , 12
171
grein vloeibare styrax, 12 gr. ambra, 2 drachmen peruv. balsem.
Dit papier -wordt boven eene lamp voorzichtig verwarmd maar moet niet branden.
Reukhars of Icaóhelldk zijn staafjes, die langs een gloeiende oppervlakte gestreken worden om geur te veroorzaken; zij bestaan uit: 10 ons benzoëhars, vloeibare styrax, mastiek en wierook elk 3 ons, perubalsem 2 drachmen, lavendel- en bergamotolie elk ^ drachmon. De harsen worden gesmolten en de vluchtige oliën er bijgevoegd als de massa weer begint te stollen. — Of: 24 ons benzoë, 6 ons wierook, 6 ons tolu-balsem, 1 ons venet. terpjntijn, 2 ons vloeibare styrax op een zacht vuur bijeongesmolten en met zwartsel gekleurd. Voo'r de massa verstijft, wordt er een mengsel van ^ drachmen citroenolie, 1 scr. nagelolie, 24 droppels lavendelolie, 1 scr. geperste muskaatolie, 1 scr. perubalsem en 2 grein muskus, te voren met 1 lood benzoë gewreven, bijgevoegd, dan uit de massa kleine staafjes gevormd, die men als zij bekoeld zijn, boven eene spiritusvlam verwarmt, waardoor de oppervlakte glimmend word.
Renhessences zijn opl. van welr. harsen en oliën in spiritus, die in geringe hoeveelheden op warme platen gegoten een aangenamen geur verspreiden bij de verdamping. Do volgendo mengsels zijn proefhoudend: 6 ons alcohol, 6 grein muskus, bergamot- en nagelolic, elk 2 drachmen, citroenolie 1 \ drachmen, 4 droppels oranjebloesemolie,- 2 droppels rozonhoutolie. — Of: 16 dln. bcnzoëtinctuur, 8 dln. bergamotolie, 8 dln. perubalsem, 4 dln. citroen-, 4 dln. nagelolie, 5 dln. neroli-, 1 dl. lavendel-, 1 deel kaneel-, }2 deel rozenolie, js dl. muskus, 72 dln. gezuiverde spiritus. — Of; 3 pd. benzoëtinctuur, 6J lood nagelolie , 10 lood lavendelolie, 1 pd. bergamotolic. 5 lood citroenolie, 8 scr. oranjebloescmolie, 18 pd. spiritus 90o/o Tr. — Of: 6 grein muskus, 3 drachm, perubalsem, 1^ ons benzoëtinctuur, 3 drachm, oranjebloesemolie, J drachm, rozenolie, J ons nagelolie, ' ons citroouolie, 1 ons bergamotolie, 1 drachm, lavendelolie, 1 drachm, cassiaolie, 4 pd. spiritus 90o/a Tr. (Dit was het geliefde reukwerk van Frederik Wilhelm lil van Pruisen).
Rtukazijn is eveucens een gewilde parfumerie bij verdiimpiug.
172
Men neme: 5 drachmen kaneelolie, 25 ons van elk aan citroen- en lavendelolie, 5 dr. elk tliijm- en bergamotolie, 6 dr. nagelolie, 20 ons elk azijnzuur en azijnether. — Of: 3^ lood rozemarijnkruid, 3.j lood salie, 3j lood pepermunt, 8 drachmen nagels, 8 drachmen zedoarwortel, 8 dr. angelika-worlel met 4 pint heete azijn meerdere dagen gedigereerd, doorgegoten en gefiltreerd. — Of: 5 lood zuiver azijnzuur, drachm, nagelolie, 4 drachm, lavendelolie, 4 dra. citroenolie, 2 dra. bergamotolie, 2 dra. thijmolie, 30 droppels kaneelolie. Een klein toevoegsel van azijnether is bij alle reukessences goed, al is 't niet voorgeschreven.
290. Essences tot vorming van likeuren en sterke dranken. Sedert de zoogen. koude distillatie hoe langer hoe meer ingang gevonden heeft, is men begonnen zich van essences in plaats van etherische oliën te bedienen. Het bereiden daarvan is echter niet zoo eenvoudig als het schijnt omdat elke soort een bijzondere behandeling vereischt, al naardat in de essenca slechts vluchtig-etherische of niet vluchtig-aromatische stoffen, of beide tegelijk voorhanden zijn. De eerste soort is de eenvoudigste, omdat men slechts de betreffende etherische oliën in alcohol oplost, en wel in die mate op een liter, dat zij een hectoliter likeur vormen kunnen. Daar bij de meeste plantaardige stoffen het 0/0 gehalte der etherische oliën voldoende bekend is, is 't niet moeilijk naar de beste likeurvoorschriften te berekenen hoeveel etherische olie op het hectoliter komt, en het gevonden quantum in een liter essence te concentreeren. Zoo worden de volgende essencen bereid uit:
Kümmel. 5 lood komijnolie, 2 drachmen anijsolie, { dra. venkelolie, 20 dropp. kaneelolie, 1 liter spiritus 90o/o.
Amjs. 5 lood anijsolie, 1 liter spiritus.
Jenever. 1 lood jeneverbessenolie, 30 dropp. anijsolie, 30 dropp. kaneelolie, 1 liter spiritus.
Citroen. 2 lood citroenolie, 1 liter spiritus, (gefiltreerd).
Persico. 1 drachm, bitteramandelolie, 1 L. spiritus.
Pepermunt. 3 lood eng. pepermuntolie, 1 L. spiritus.
Kruizemunt. 2 lood kruizemuntolie, 1 L. spiritus.
Pommerans. 2 lood bittere pommeransschillenolie, 10 droppels pommeransbloesemolie, 1 L. spiritus.
De tweede soort van essences zijn die, welke niet alleen
173
de etherische, maar ook de aromatisch-bittere bcstanddeelen moeten leveren. Vroeger werden zulke likeuren alleen door aftrekking of door deze en distillatie gevormd. Nu men zich tegenwoordig gaarne van essences bedient, moeten deze be-standdeelen ook in zoo klein mogelijke ruimte vereenigd worden, (daarvan de uitdrukking „gecomprimeerde grond-essencesquot;). De l'»rs van Real bewijst daartoe de beste dienst. Deze bestaat uit een hollen, blikken, houten of tinnen cylinder waarin de af te trekken stoffen in grof poeder tusschen twee doorboorde platen vast samengepakt zijn. Deze cylinder wordt met een deksel luchtdicht gesloten; deze heeft in 't midden een gat waarin eena 10 a 12 voet lange pijp luchtdicht past. Tusschen - den deksel en de bovenste doorboorde plaat blijft eenige ruimte. Het toestel wordt loodrecht geplaatst, zoodat het van ter zijde ondersteund is, en er een vat tot ontvangst der uitloopende vloeistof onder kan staan. De pijp kan naar verkiezing eng of nauw zijn daar eene kolom vloeistof alleen naar verhoudjhg der hoogte op hare bazis drukt. De onderkant der cylinders is dicht bij de onderste doorboorde plaat met een bodem en tusschen bodem en plaat met een kraan tot lozing der vloeistof voorzien. Een tweede kraan kan men doelmatig onder aan de pijp aanbrengen om het toestel zonder verlies van de persende vloeistof te kunnen uiteen nemen. Natuurlijk is ook een luchtdicht bewerkte ton voor groote hoeveelheden geschikt.
Om nu den toestel te doen werken, worden de stoffen in den cylinder vast ineengestampt, de toestel luchtdicht gesloten, de kraan der pijp geopend en deze met de aftrekkende vloeistof, die tevens de persende is, gevuld, en steeds vol gehouden. Zoodra er van onderen genoeg vloeistof is uitgeloopen sluit men de bovenste kraan, zoodat de drukking ophoudt en ook het naloopen. Als er niets meer uitloopt, wordt de machine uiteengenomen, en de stoffen droog uitgeperst om nog het jaatste vocht daaruit te verkrijgen. De verkregen vloeistof is met alle oplosbare deelen bezwangerd en vormt de grond-essence der likeur, namelijk als men spiritus als drukkende en trekkende vloeistof genomen heeft.
In de volgende recepten is ook die verhouding van 1 Liter essence op 1 H. L. zoetgemaakte spiritus in 't oog gehouden.
Grünewald, 40 pd, droge pommeransen, 19 pd. galgantwor-
•174
telen, 10 pd. kaneel, 10 pd. gentiaanwortel, 5 pd. gember-■wortels, 5 pd. nagels -worden met spiritus van 60°/^, Tr. afgetrokken , zoodat 20 kan verkregen worden. Na liet filtreer en wordt or 5 pd. beste zwavelether bijgevoegd.
F.ngehch hitter. 10 pd. alsemkruid, 10 pd. duizendgulclon-kruid, 10 pd. cardoben edict enkraid, 10 pd. gentiaanwortel 5 pd. koningskinabast, 5 pd. pommeransschillen zonder merg, pd. vioolwortels, 1| paradijskorrels met spiritus van 60o/o Tr. te trekken zoodat men 20 liter krijgt.
Kruiden-maaglüter. 15 pd. pommeransschillen, 15 pd. ci-troenscliillen, 10 pd. kalmuswortel, 5 pd. jeneverbessen , 5 pd. angelicawortel, 5 pd. vioolwortel, 5 pd. gemberwortel, 5 pd. korianderzaad, 5 pd. kruizemunt, 2J pd. cubebe, 2J pd. on-gelsch-kruid, 2.J pd. galgantwortel, 2.] pd. mariolien, 2 rozemarijn worden met spiritus 60o/o Tr. getrokken zoodat men 20 liter krijgt. Gelijktijdig lost men 5 ld. pommeransschillen olie, 5 ld. citroenschillenolie, 5 drachm, kalmuswortelolie en evenveel jeneverbessenolie in 1 dl. spiritus 90°Tr. op, mengt deze opl. met het extract en filtreert alles door papier.
Spaansch litter. 20 pd. kalmuswortel, 10 pd. alsem, 10 pd. duizendguldenkruid, 10 pd. vioolwortels, 5 pd. angelicawortels 5 pd. alantwortel op spir. 60o/o Tr. getrokken tot 20 liter. Gelijktijdig wordt 10 ld. pommeransschillenolie en 5 ld. krui-zemuntolie in 1 L. spir. 90 Tr. opgei, en als 't vorige behandeld.
Krambcmbuli. 5 pd. roomsolie kamillen, 5 pd. galgantwortels, 5pd. alsem, 2J pd. angalicawortels, 1|pd. cardamonen, 1 ^pd. muskaatnoten IJ pd. nagels op spir. 60°/0 Tr. getrokken zoodat men 29 kan krijgt. Gelijktijdig wordt 3 ld. citroenolie, 5 lood pommeransschillenolie, 5 ld. anijsolie IJ ld. jeneverbessenolie, IJ ld. venkelolie, IJ ld. rozemarijnolie in 1 liter spir. 90r'/(s, opgelost en verder als voren.
Maaglitter. 45 pd. kalmnswortel, 22J pd. angelicawortel, 22$ pd. jeneverbessen, 22J pd. alantwortel, 10 pd. galgantwortels worden op spir. 60°/^ Tr. getrokken zoodat men 20 L. verkrijgt en dan door papier gefiltreerd.
Kahmm, 50 pd. kalmuswortel, 5 pd. angelicawortel, 5 pd. vioolwortel op spir. 60o/o Tr. getrokken zoodat men 20 liter krijgt, dan wordt 2 ld. kalmusolie in 1 liter spir. 90o/o Tr. opgelost, deze opl. met het extract vermengd en gefiltreerd.
175
Ahynth. 20 pd, alsem, 40 pd. miliskraid op apir. 60o/0 Tr. getrokken zoodat men 20 liter verkrijgt. Gelijktijdig lost men Id. alsemolie en 5 lood anijsolie in 1 kan spiritus 90°/0 op, mengt alles te zamen en filtreert.
Deze essences bereidt men gemakkelijker, door op 40 liter spiritus af te trekken, zoodat men natuurlijk op 1 H. L. likeur 2 liter essence neemt. Als de stoften niet genoeg ineongeperst zijn of de vochtkolom niet hoog genoeg is, is het extract te zwak, dan neemt men meer spiritus, die men later weer af-disülleert tot de voorgeschreven hoeveelheid.
Er bestaan nog eenige zeer samengestelde likeuren, die totnogtoe alleen door distillatie bereid werden. Voor deze essences is de pers van Eeal niet geschikt, evenmin als eene oplossing van etherische oliën. Zulke essences moeten gedistilleerd worden, waarvoor men eene kleine koperen blaas of nog beter een glazen retort gebruikt. Daartoe behooren de essences voor.
Parfait amour. 2 pd. citroenschillen, 3 pd. nagels, 1 pd. kaneel, ^ pd. oranjebladen, 4 ld. muskaatbloesem 4 ld, car-damon worden met 5 liter spir. 60°Tr. en 2 L. water begoten en op een zacht vuur vier liter daaraf gedistilleerd. Gelijktijdig lost men 1 ld. citroenolie, in | L. spir. van 90o/o ïr. op en voegt het na de distillatie erbij. Het mengsel wordt gefiltreerd en moet voor 't gebruik belegen zijn.
Goudwater. 24 lood perzikpitten, 4 lood kalmuswortel, 6 ld. galgantwortel, 5 ld. viool wortel, 5 ld. zedoarwortel, 7 ld. cubebe, 12 ld. pommeransschillen, 12 lood citroenschillen, 8 ld. rozemarijnkruid, 16 ld. bisamkorrels, worden met 5 L. spir. 60% Tr. begoten, 8 dagen in rust gelaten op eene -warme plaats en dan 4 liter er af gedistilleerd.
Marasquino. 10 pd. frambozenkoeken, die bij 't uitpersen van 't sap zijn overgebleven, j pd. gestampte kersenpitten worden met 12 L. spir. 80o/o Tr. begoten en 10 L. eraf gedistilleerd. In het distillaat a 90o/o I08*' men 30 droppels oranjebloesemolie op.
Hiertoe behooren ook de essences voor rum, arak en cognac. Hoewel de door zulke essences bereide namaaksels steeds van minder qualiteit zijn, hebben zij toch algemeen ingang gevonden.
176
Rumessenoe. Daardoor bestaan eene menigte voorschriften, goodo en slechte. De fabrikanten houden het hunne meestal geheim. De beste zijn die, waarin het rumaroma, eene soort foeselolie, dat bij gisting van suikerafval op plantages gevormd ■wordt, zoo nauwkeurig mogelijk nabootst. De ethersoorten vormen dan met de parfurmerien vanille, perubalsem, croeas enz. de essence.
Dt volgende recepten zijn goed:
20 pd. houtazijn, 20 pd. zwavelzuur, 10 pd. beste gemalen bruinsteen (pyrolusit), 40 pd. spiritus van 90 0/o Tr. worden in eene koperen blaas gedistilleerd, tot 45 pd. overgehaald is. Het distillaat wordt met kalkhydraat geschud, totdat lakmoespapier niet meer rood gekleurd wordt, dan zonder kalk in de gezuiverde blaas gedaan en 40 pd. overgehaald. — Of: 40 pd. bruinsteen, 10 pd. stijfselmeel, 30 pd. zwavelzuur, 20 pd. spir. 90 0/0 en 15 pd. water, gedistilleerd, en dan als boven, met kalk behandeld, en nogmaals gedistilleerd, tot men 20 pd. overgehaald heeft. Bij dit voorschrift zij men bijzonder voorzichtig. De bruinsteen en de stijfsel wordt als poeder in de blaas geschud, goed doorgeroerd en dan de helm vast op de blaas gelijmd. Intusschen heeft men ook de spiritus met het zwavelzuur gemengd, en wel zoo, dat men langzaam het zuur in de spiritus droppelt, waardoor het mengsel warm wordt. Na bekoeling wordt dit nu door den tubus der blaas op de kool en de stijfsel gegoten. Zeer voorzichtig stoke men, want de reactie in de blaas begint gewoonlijk eensklaps, en ontwikkelt zooveel gas, dat de geheele inhoud aanmerkelijk opstijgt, en niet zelden in den mond der distilleerbuis opstijgt, waardoor de geheele bewerking verstoord wordt. Daarom moet de blaas zoo groot zijn, dat zij door het mengsel maar voor ^ gevuld wordt. — Nadat men aldus eene rumether gevormd heeft, wordt deze gearomatiseerd, waardoor men de essence verkrijgt. Bij de verschillende essences, die in den handel voorkomen, is het vooral het aroma waardoor zij verschillen. De eene aromatiseert met vanille en saffraan, de ander met eunanthether-, de derde met berkenolie, een ander met perubalsem, nog een ander met nagel- en kaneelolie enz. Ieder bediene zijne klanten daarin naar hun genoegen.
177
Arahessence. 1 pd. peccolliee wordt met 3 pd. kokend water eenige uren getrokken en dan doorgezegen. Intussclien wordt 2 ons azijnether, 2£ ons vanille, 1 drachm, ueroliolie met 4 pd. spiritus a 80O/'o verscheiden dagen lang gemaoereerd, gefiltreerd en dan met het theeaftreksel gemengd.
Cognacessence. 16 dln. azijnether, 12 dln. salpeterether-wiju-geest, 1 dl. gezuiverde houtazijn.
Nordhduser Jijne-essence. 24 dln. azijnether, 16 dln. salpeterether-wijngeest, k dl. jeneverbessenolie.
Om uit deze essences de dranken te bereiden, wordt in den regel een kwart daarvan met 1 okshoofd spiritus van dezelfde sterkte gemengd, met suiker gekleurd en dan eenige weken of maanden belegd.
291. Likeuren. TJit de mededeeling over de essences volgt de bereiding der likeuren van zelf. Men moet vooral zorgen voor foezelvrije spiritus, en een bepaalde maat voor de suiker nemen. Eenige zeldzaam in leerboeken voorkomende recepten voor likeuren, zijn:
Zwitsersche absynth. (Extrait (f Alsynth) — 2,7 gram bittere pommeransenschillenolie, 7 gram ether, absyntholie, 2 gr. eth. badiaanolie, 0.7 gr. oranjebloesemolie, 1.3 citroenschillenolie, 3.5 beste azijnether wordt in 15 pd. gezuiverde spiritus 90o/o Tr. opgelost. Eveneens wordt 5£ pd. geraffineerde suiker in 7^ L. ged. water door eenmaal koken opgelost, beide opl. gemengd en geklaard. Voor kleursel wordt de punt van een mes vol fijne indigokarmijn in wat heet water opgelost, erbij gevoegd en de blauwe vloeistof door droppels van crocus of kurkematinctuur in groene veranderd. — Ander voorschrift: Men neme 18 kwart spiritus, van goeden zuiveren smaak, 3| kwart zuiver water, 9 pd. stengels en bladen van grooten alsem en macereere het 2 dagen lang in de helft van den wijngeest, dan neme men den alsem er uit, perse goed uit en voege bij de overige spiritus 12 ld. angelicazaad, 4 ld. jeneverbessen, 4 ld. geschilde kalmuswortel, 6 ld. steranijs en 6 ld. fijne feaneel. Al deze zelfstandigheden worden gestampt, en nogmaals 24 uur gemacereerd, waarop men in een waterbad ca. 11 kwart aftrekt.
Men bereidt de stroop uit 18 pd. suiker, 8 kwart zuiver water en voegt er nog 2 ld. oranjebloesemwater bij, waarop
178
men klaart en na 7 a 8 dagen rust,9 filtreert. Men maakt deze likeur wit of groen.
Allaseh. £ pd. galgantwortels, ^ pd. komijnzaad, \ pd. alantwortels, \ pd. gemberwortel, IJ ld. engelsoh-kruid, IJ ld. cassia, 1G0 grein nagels met 20 L. spir. 90o/o Tr. 8 dagen lang gedigereerd en gedistilleerd. 30 pd. fijne raffinade wordt in 10 L. ged. water door eenmaal koken opgelost, doorgezegen, en na bekoeling met genoemd distillaat gemengd.
Chartreuse. 60 gram citroenscbillen , 60 gr. pommeransschillen, 30 gr. nagels, 30 gr. Cassia, 13,3 gr. eugelsch-kruid, 60 gr. komijnzaad, 13,3 gr. muskaatbloesem wordt met 10 L. spir. 70J/o Tr. gedistilleerd. De eerste 8 L. gebruikt men vooraf, de laatste 2 L. als naloop. Gelijktijdig wordt 30 gr. galgaut-wortel, 30 gr. zedoarwortel, 30 gr. witte kaneel, 13,3 gr. paradijskorrels met 4 L. spiritus 70o/o gedigereerd. De verkregen tinctuur wordt met genoemd distillaat gemengd en bij het geheel 12 pd. fijne raffinade in 3 L. water opl. gevoegd. Komt meermalen groen gekleurd voor.
Boonehamp of Maayhitter. 6 ld. gedroogde onrijpe pomme-ransen, 2 ld. pommeransschillen, 4 ld. gentiaanwortel, 2 ld. Cascarillobast, 1 ld. kurkemawortel, li ld. kaneel; 1 ld. kruidnagelen, ld. rabarber gestampt en gesneden en in een fleseh met wijden hals met sterke zuivere spiritus 1{ pd., 3^ pd. water 40 dropp. ster-anijs-olie en ^ pd. grove poedersuiker overgoten. Dan laat men liet mengsel 8 dagen lang staan, schudt meermalen, en perst en filtreert het.
Welfenbitter. 5 pd. cardobenedicteukruit, 2 ons gemberwortel \ ons cardamon, ons galgantwortels, 2 drachm, anijsolie, 100 L. spir. 45c/0 Tr. 3 dagen lang koud gemacereerd.
Jenever-likeur. 15 L. jenever, 1 pd. kalmus, ^ pd. koriander, 3,j ld. galgantwortels, 1 ld. cardamon gedistilleerd, tot 12 L. overgehaald en daarin 12 pd. suiker opgelost.
Kruiden-likeur van üaubitz. Deze sedert jaren met de turksche trom aangekondigde drank moge hier naar verdienste veroordeeld worden omdat zij een hoogst purgeerende stof, aloe, bevat, waarvan 't onvoorzichtig gebruik de treurigste gevolgen kan na zich sleepen. In Nquot;. 51 der „Industriebliitterquot; van Hager leest men:
De hemorrhoridaal-kruidenlikeur werd in 'tjaar 1862 eerst
179
door Hager on ook door Jacobsen onderzoclit, die daarin de bestauddeelen van het bekende zweedsche levenselixer, vooral aloë opmerkten. Do berlijnsche politie bestrafte den vervaardiger, vroeger apothekersbediende, daarom ook met ten Thaler boete (! !) Nochtans werd dit in de -wetenschappelijke bladen veroordeelde middel steeds door reclame en de bekende charlatanerie der zwendelaars met geheime middelen in stand gehouden. Vele gevallen van gebruik hadden ziekte, en enkele den dood ten gevolge. Nadat deze likeur veel ongeluk berokkend had, en er de aandacht algemeen op gevestigd was, liet de vervaardiger de aloë weg en trachtte door bijvoeging van kolokwint, een tamelijk giftige purgeerstof, de chemisten te bedriegen. Maar Hager wees ook op dit vergift, en daar, door toevoegsel van senneblaren en vuilboom de geliefde purgeerende werking niet bereikt kon worden, nam de vervaardiger weer aloë, tot na eenige jaren de politie dit likeur geheel onderdrukte, waarna een Maagbitter van Daubitz in den handel werd gebracht en dat als aloëvrij verkocht werd.
Hager onderzocht het, en vond er geen drasticum, vooral geen aloë in. Dat was echter slechts voorloopig, want thans bevat het Maagbitter meer aloë, ofschoon slechts -J- zooveel als eerst. De likeur heeft zijn oude natuur weer aangenomen. Wij waarschuwen daarom voor het gebruik van dit schijnbaar onschuldig brouwsel en bevelen het in de aandacht der ge-zondheidspolitie.
Malakoff. 25 lood salie, 25 lood rozenblaren , 25 ld. roze-marijnblaren, 25 lood citroenmelis, 121 ld. paradijskorrels, 12^ lood koriander, 12£ ld. vioolwortel, 10 lood cardamon met 120 kwart spir. 60o/o gedistilleerd en in het distillaat 120 pd. fijne melissuiker in 20 kwart water opgelost, gemengd. Met wat indigo en saffraan- of kurkematinctuur wordt de likeur zwak groen gekleurd.
TJsquébali. 7 lood nagels, 1| ld. rozemarijn, 2 ld. muskaatnoten, 7 lood koriander, 1| lood gember, 1| lood cardamon, 1| ld. muskaatbloesem wordt met 15 kwart spiritus 80o/o gedigereerd en dan gedistilleerd, bij het distillaat 15 pd. suiker in 33 kwart water opgelost, gevoegd en de likeur met coche-nilletinctuur rozerood geverfd.
Aqua-Tar ca-Likeur. Tot bereiding van zoogen, turken water
180
neme men 8 lood chin, keizerth.ee, 1 ld. groene thee , 1 lood zwart kanonpoederthee, 1 lood uitgezochte lindebloesemB en J lood angelicazaad. Men begiete dit met 3 kwart kokend water, sluite het vat hermetisch en trekke eindelijk het koud geworden extract af. Dan begiete men het overblijvende nogmaals met 3 kwart kokend water, late het koud worden en late Tiet onder aanwending van drukking door een doek, waarop men het bij het eerste aftreksel voegt en daarin 18 pd. suiker en 6 quart gezuiverde wijngeest oplost.
Dan klaart men het met het schuim van 't wit van 3 eieren en 1 kwart zoete room. Dan voegt men er zooveel muskus-en ambratinctuur bij om den theegeur te verbergen en laat deze geuren uitkomen. Eindelijk voegt men er nog 8 lood vanilletinctuur bij, mengt en filtreert de likeur na 24 uur rust door een trechter, waarin zich zoowat 2 pd. plant- en dierkool bevindt. Dit geschiedt meermalen om de likeur volkomen wit te doen worden.
292. Kleuren van Likeuren. De kleuren doen tot de qualiteit niet af, zij zijn voor het oog. Men moet er op letten, dat men onschadelijke stoffen neemt, en dat deze smakeloos zijn. Met opzet voegt men ze in kleine hoeveelheden er bij tot de kleur goed is. Bruine verf krijgt men door suiker-tinctuur (suiker-kleur, gebrande suiker of caramel), die in wat spiritus opgelost voorzichtig bij de likeur gevoegd wordt. — Voor rood neemt men ^ lood cochenille, 8 grein aluin, ö lood kremetart, en mengt dit met \ kwart water in een flesch aan en laat dit 24 uur koud digereeren. Dit rood neemt men voor de fijnste likeuren, parfait amour enz., voor mindere neemt men: 5 lood sandelhout, 1 kwart gezuiverde spiritus, en laat dit eenige dagen digereeren. Of; 5 lood fernambukhout, i lood aluin en 8 kwart spiritus, 't Eenvoudigst echter kleurt men rood met kersen of aalbessensap. — Geel verft men met kurkematinctuur of met saffraan; hlauw met indigo-karmijn in water, en groen met indigo en kurkema of saffraan. In den laatsten tijd bedient men zich van anilinekleuren; maar deze zijn onbestendig; en in den handel komen zij niet altijd vrij van vergiften voor.
293. Klaren der likeuren. Dit is dikwijls moeilijk, vooral bij onmiddellijk gebruik. Geene likeur is dadelijk klaar, dikwijls
181
duurt dit 14 dagen en meer. De beste klaringsmiddelen zijn vischlijm en aluin; melk en eiwit zijn minder goed. — 2 lood vischlijm wordt gesneden en in 1 kwart wijngeest met water verdund, opgelost. Van deze opl. voegt men bij 20 a 30 kwart likeur c» 4 lood, waarop deze na eenige dagen fraai helder is. — Aluin neemt men 2 a 3 lood op 100 kwart likeur in 1 kwart warm water opgelost. Bij gekleurde likeuren gebruikt men deze echter niet, daar ook de kleurstof bezinkt of vernietigd wordt. De kleuring geschiedt dus na het klaren.
294. Wijn. De fabrikatie der kunstmatige , dus nagemaakte wijnen, wordt immer op uitgebreide schaal gedreven. Door het zoogen. galliseeren der wijnen, wat hierin bestaat, dat men bij het sap van zure of onrijpe druiven niet alleen de ontbrekende suiker, maar ook het ontbrekende water voegt, om dezen wijn door gisting in goeden te veranderen, is ook de weg aangewezen, langs welken men uit andere bessen en vruchten of uit gedroogde wijnbessen (rozijnen) goeden wijn kan vervaardigen. Dat dit op verschillende wijzen geschiedt, is natuurlijk, elk fabrikant houdt zijne recepten geheim. De volgende recepten echter bleken steeds bij nauwkeurige opvolging goed te zijn:
Bourgognewijn: 100 dln. gew. witte huiswijn, 10 dln. sap van zwarte kersen, 6 dln. groote rozijnen, 6 dln. suiker, J dl. roode wijnsteen, 50 dln. most tot concentratie verdampt, de gisting door koude neergeslagen en ^ de vloeistof afgegoten. Of: 24 dln. roode most tot op 12 dln. verdampt en met 60 dln. roode wijn gegist. — Of: 200 dln. roode wijn, 10 dln. rozijnen, 5 dln. boschbessen, 5 dln. versche vlierbessen en \ dl. ratanhawortel tot gisting gebracht.
Madera. 20 dln. gezuiverde honig, 2 5 dln. goede spiritus, 1 dl. hopappels, 200 dln. fransche wijn, 1 dl. suikerkleurstof, in een flesch gemengd, 2 dagen lang bij zachte warmte gedigereerd en dan eene week lang bezonken, waarna men de vloeistof filtreert. Of: 360 dln. goede witte wijn en 64 dln. goede spiritus met 48 dln. suikerstroop, 3 dln. sassafrashout en 2 dln. caramel 14 dagen lang gemacereerd en dan gefiltreerd. Of: men laat 40 dln. kruisbessensap en evenveel sap van aalbessen met 3 dln. witte suiker gisten, voogt er dan 10 dln.
182
franschcn brandewijn bij en filtreert do vloeistof. — Of: gelijke dln. versche appelsap en honig gemengd en onder het afschuimen verdampt, tot een ei daarin voor de helft zinkt. Men mag voor het afdampen geen ijzeren vat gebruiken. Ue verdampte vloeistof komt na het bekoelen in een stoenen vat, dat daardoor niet geheel gevuld wordt op eene plaats die eene temperatuui.-van 12 a 15° E. aanwijst. Zoodra de massa, binnen 1'2 a 14 dagen een weinig naar gisting ruikt, wordt, het vat gesloten en iu den kelder gebracht. Na 3 a 4 dagen klaart zich de vloeistof, waarna zij op flesschen gezet wordt. Na ongeveer 6 weken kan zij gedronken worden.
Malaga. Men laat eenige dagen 420'dln. witte wijn, evenveel goede wijngeest, 70 dln. verscheurde malagarozijnen, 50 dln. witte suiker en 1 dl. flierbloesem macereeren, filtreert de vloeistof en voegt er zooveel caramel bij, dat het mengsel de wijnklcur heeft.
Frontignac. 15 dln. suiker, 20 dln. gescheurde rozijnen, 120 dln. wijn laat men gisten en voegt'tegen het einde der gisting ^ dl. vlierbloesem daarbij. Na het einde doet men de vloeistof in een ander vat en laat deze klaren. — Volgens de eng. methode wordt 18 pd. witte suiker in 6 gallons water gekookt, en de syroop met het wit van 2 eieren, tot schuim geslagen geklaard, goed afgeschuimd en in de van het vuur genomen vloeistof -} mud vlierbloesem gedaan. Als'het mengsel bekoeld is, voegt men er 6 lepels citroensap en 4 a 5 lepels gist bij, die men door roeren goed vermengt. Dan laat men het mengsel gisten en roert eiken dag om. Dan brengt men in een passend wijnvat 6 pd. goed van pitten gezuiverde rozijnen en vult de uitgegiste vloeistof aan, sluit het vat en tapt den wijn na 6 maand af. Als deze wijn goed volgens dit voorschrift bereid is gaat hij zeker voor echt door.
Champagne. 40 dln. witte suiker of honig cn 60 dln. water worden gekookt tot een dunne stroop en na het bekoelen goed met 170 dln. water gemengd. Als de vloeistof lauw gemaakt is, voegt men er 1 dl. witte biergist bij, die te voren in 2 dln. water gelijkmatig opgelost is. Dan voegt men er \ dl. fijngesneden vlierbloemen en 3 dln. van gezuiverde pitten citroenen in schijven gesneden bij, laat dit mengsel gisten, terwijl men het vat met een doek bedekt; staat er schuim op, dan
183
wordt dit er afgenomen, de Tloeistof in een vat gedaan, dat groot genoeg is, en 40 a 50 din. gewone wiju erbij gegoten, zoodat het vat vol is. Dan sluit men liet even met een stop en laat het eenige dagen tot nagisting in den kelder liggen, reinigt verder het spongat van de schuim, vult het vat weer aan met wijn, sluit dan het spongat vast en laat den wijn op een koele plaats 2 weken tijd om te bezinken. Dan wordt deze voorzichtig in sterke Üesschen gedaan, deze gesloten en nog eene week met rust gelaten tot klaring en dan koel bewaard. Is de wijn in het vat niet helder geworden, dan wordt hij geschud met fijngeknipt vloeipapier (in het vat gerold,) een tijd lang in rust gelaten en dan gefiltreerd. — Een ander recept luidt; 30 dln. witte suiker, 10 dln. citroenschijfjes zonder pitten, 15 dln. gescheurde rozijnen zonder stelen worden in een vat dat 260 a 280 dln. bevatten kan met zooveel franschen wijn begoten, dat ongeveer een leege ruimte van 5.} c.M. onder de opening vrij blijft; hier geschiedt dan de gisting bij een gemiddelde temperatuur van 18 a 22° C. Het ontwikkeld koolzuur toont aan, dat het tijd is het goedgesloten vat nu 10 v/eken lang op eene koele plaats te leggen om de gist te doen neerslaan. Is de geklaarde wijn dan in fiesscben gedaan, dan blijven deze voor het gebruik nog 8 weken liggen. — In Engeland kookt men 9 pd. suiker een half uur met 3 gallons water, schuimt de vloeistof af en giet deze kokend op 1 gallon krenten, vrij van stelen maar niet gestampt. Do bekoelde vloeistof laat men 2 dagen lang met pint biergist gisten, filtreere dan door een flanellen doek of een zak met i pint schuim van vischlijm. Als dat gewerkt heeft laat men het vat eeno maand liggen en vuile dan do flesschen, doet in elke wat suiker; om deze op te lossen, schudt men de flesch meermalen. Dat geeft een bijzonder fraaien wijn.
Om champagne in 't klein, voor eigen gebruik te maken, neemt men 28 dln. witte fransoho wijn, 1 dl. witte suiker, {•-dl. gekristalliseerd wijnsteenzuur, £ dl. dubbelkoolzure kali, sluit de sterke flesch waarin men het mengsel schudt, met een door draad bevestigde kurk, legt haar op een koele plaats in een ketel, dien men met een doek bedekt, opdat als de flesch mocht springen, de stukken geen hinder veroorzaken, en beweegt haar nu en dan zacht om de kristallen te doen oplossen. Dan
184
laat men haar een tijd lang liggen, opdat de gevormde zure ■wijnsteenzure kali (cremor taatari) tijd heeft om te bezinken, opent dan voorzichtig de flesch eti giet, (altijd bij zeer lage temperatuur) snel den nu volkomen klaren wijn in champagne-flesschen, kurkt snel dicht, en bindt de kurk met draad vast. Als men behoorlijk vlug is, dan is het verlies aan koolzuur onbeduidend. Als de wijn nog eenigen lijd rustig in den kelder gelegen heeft, zal deze bij het gebruik sterk schuimen, lekker smaken, en een der beste champagnesurrogaten zijn. Men vervange de dubb. koolz. kali niet door dito natronzout, omdat dit niet de moeilijk op te lossen dubbel wijnsteenzure kali, die bij het liggen volkomen afgescheiden word';, oplost, maar deze in den wijn laat, die er een onaangenamen smaak door krijgt.
Medoc. 10 dln. appelsap, 20 dln. frambozensap, 20 a 30 din. suiker, 100 dln. warm water, 2 a 4 dln. wijnsteen, 2 dln. bitter-amandelmelk, i dl. gist -worden gegist en tegen het einde der gisting voegt men er wat vioolwortel bij. Daarna wordt het vat met goeden huiswijn aangevuld, met open spongat 13 dagen in rust gelaten, en eindelijk de geklaarde wijn op fiesschen gezet,
Tokayer. In een aam van 60 kwart inhoud doe men 40 kwart van een of anderen witten wijn. Daarbij doet men 30 pd. goede suiker en roert zoolang tot deze is opgelost. Eindelijk wordt nog 15 pd. groote rozijnen zonder stelen erbij gedaan, nadat ze eerst stuk geknepen zijn. Als alles nog eens goed geroerd is, vult men het vat met den oorspronke-lijken wijn, nagelt een dubbel stuk linnen over het spongat en brengt het 's winters in oen verwarmd vertrek, van 13 a 14° E. Na acht dagen zal de wijn gisten, 't geen door bruischen aangeduid wordt. Houdt dit op, dan wordt het vat vast gesloten en in een koelen kelder op een stille plaats gelegd, gedurende 8 a 10 weken. Daarna wordt de wijn door flanel gefiltreerd, het nieuwe vat met de eerste soort wijn aangevuld, en daarin blijft nu de wijn tot de volkomen klaring. Eindelijk wordt deze op fiesschen gezet, en zet deze in een koelen kelder, waar de wijn na verloop van tijd nog beter wordt.
Kersenwijn. Men stampt 1 pd. bittere amandels en voege er langzamerhand 1 kwart kereenwater bij, zoodat alles een
185
melkachtig mengsel wordt. Bij dit mengsel voege men 8^ kwart kersensap, dat uit goede, rijpe zure kersen geperst is en 15 kwart witten franschen wijn', alsook IJ ld. nagels, i lood cardamon, 2J lood kaneel en 3J ld. suiker. Men laat alles onder herhaald schudden eenige dagen staan, laat het dan bezinken, en zet het, als het klaar is, op flesschen. Wegens zijn groot suikergehalte blijft deze wijn niet lang goed.
Aalbessenwijn. Men neme eene hoeveelheid rijpe aalbessen, roode en witte door elkaar, zonder stelen, en perse die in een pan stuk, doe er j water bij, en doe bij ieder kwart verdund sap 1 pd. suiker en giet, als deze opgelost is, de geheele massa in een vat. Dit vult men niet geheel en laat het open staan opdat de gisting beginne. Is deze geëindigd, na het bruischen, dan laat men den wijn tot het voorjaar gisten en zet dien dan op flesschen. De aalbessenwijn duurt langer dan kersenwijn.
Kioeeënwijn. Gewone kweeappels, vruchten van den gewonen kweeboom (Cydinia vulgaris) worden op eene rasp met de schalen gewreven, het sap door een linnen doek geperst en 3 of 4 dagen in een kelder gezet. Het sap kookt men, met bijvoeging van \ pd. suiker per kwart, op en zette het na bekoeling op flesschen; het moet minstens een jaar staan.
Mee. Men neme 8 kwart beste honig en 60 kwart water, late dit boven een zacht vuur langzaam koken, ea schuime de vloeistof onder het koken goed af. Heeft ze eenige uren gekookt, dan voegt men er 1 pd. hop, wat koriander, gal-gantwortel, cardamon en notemuskaat bij en laat dit alles eenige malen opkoken. Deze massa brengt men daarna in een niet geheel gevuld vat, en voegt er wat gist bij; na de gisting laat men de vloeistof meerdere maanden liggen en zet haar dan op flesschen.
295. Om den wijn oud te maken. Payer te Parijs beveelt aan: een vat met wijn eenige dagen in een zuivere tobbe aan de vorst bloot te stellen, en dagelijks het op de oppervlakte drijvende ijs te verwijderen. De achtergebleven uit-gevroren vloeistof is een voortreffelijke wijn, dien men dan weer op vaaties legt en door bijvoeging van frambozenaap of door in wijn opgelosten vioolwortel geur verleent, en daarna op flesschen zet.
186
Eeue audere methode is deze: In Maart en April wordt met hooi van de tweede suede een bed Tan 7^- duim dikte gemaakt en daarop worden de gekurkte en gelakte ilessclien gelegd. Daarboven legt men een tweede hooi- en flesschen-laag enz. Dan wordt alles met water begoten, om het hooi te doen gisten en rotten. lu 3 a 4 maand moet de zoo behandelde wijn smaken, alsof hij 3 jaren gelegen had.
296. Herstelling van troebel en taai geworden wijn. Het is bekend, dat somtijds door nog onbekende oorzaken de wijn een proces ondergaat, dat men slijmerige gisting noemt. De toestand van het ferment, de gistingstof, schijnt de oorzaak te zijn, namelijk door het bederf van de stikstof houdende stoffen. Wordt zulk een wijn met draden, geschud met gebrande gips en daarna gefiltreerd, dan verkrijgt men een lichtvloeienden, onveranderden wijn. Zelfs wordt de wijn daardoor nog rijker aan alcohol omdat het gips wat water opneemt. Toch moet deze bewerking vlug geschieden, opdat geen kwalijkriekende gassen, zooals zwavelwaterstof ontstaan. Door beproeven bepaalt mon de hoeveelheid gips. Meestal is lood voor 1 kwart voldoende, dus 13 lood voor 1 aam, dat men na de inmenging eenige minuten krachtig heen en weer rolt, en waarna men den wijn filtreert.
In Frankrijk volgt men de methode van Herpin, die den bedorven wijn in een vat doet en daarbij kokende wijn giet om het mengsel te doen gisten. Op 300 Liter neemt men 4 L. goeden wijn dien men kookt. Daarin lost men 8 a 12 ons poeder van cremor tartari op, en evenveel suiker. Dan schudt men den warmen wijn in het vat, sluit het spongat, en maakt tor zijde een klein gat {fomzet) dat men met een stokje sluit. Daarop schudt men het vat 5 a 6 min. lang en legt het dan weer neer met het spongat naar beneden. Als onder de bewerking htt vat dreigt te springen, dan opent men het luchtgat een oogenblik en sluit het dan weer. Na 2 dagen legt men het als gewoonlijk, zonder schudden of de gaten te openen. Beide sluite men zoo dicht mogelijk en late het vat 4 a 5 dagen rusten. Dan is de wijn weer klaar en vloeiend.
Pistorius gebruikt druivenpitten tot dit doel. Hij neemt 2 a 3 maton geleagden wijn, doet die in een pan, doet er
187
2 pd. druivenpitten bij en verwarmt dit langzaam maar niet tot kookhitte, doet dan den wijn met de pitten in een kruik en laat dit alles nog een paar dagen op een matig koele plaats staan. Dan wordt de wijn afgegoten, weer in 't vat gedaan en goed mot den gelongden wijn gescliud. Toen men na een viereljaars den wijn beproefde, parelde deze, en was niet alleen kristalhelder, maar was fijn van smaak. Daarna werd hij iu een ander vat gedaan, en bleef goed en blank.
Volgens Artus is zwaveligzure kali het allerbeste middel, dat in geringe hoeveelheid wordt aangewend. De vrees, dat het zout den smaak des wijns zou bederven, is geheel ongegrond, als men het zout er maar in gepaste hoeveelheid bijvoegt. Op | aam is 30 grein (1 j dr.) voldoende. — Onlangs heeft Ho ff' tot dit doel fijngewasschen kaoline (kiezelzure kleiaarde, hot ruwe produet voor porseleinaarde) zeer aanbevolen. !f/0 kaoline erbij gevoegd zou voldoende zijn.
297. Omgeslagen rooden wijn goed te maken. Als dawiju niet al te bedorven is, wordt hij paarsch of bijua zwart en riekt en smaakt slecht, hij is ondoorzichtig, en bij het schudden vertoont zich een wit schuim, dat staan blijft. Dan heeft zich ten koste van den wijnsteen en de kleurstof basische koolzure kali gevormd. Als men in den bedorven wijn nu wat wijnsteenzuur giet, dan maakt het zuur zich meester van de potasch, er zet zich wijnsteen op den bodem van het vat en de wijn krijgt den vorigen smaak weer. Volgens Breton's methode is 1 lood wijnsteenzuur voor 100 kan wijn meestal voldoende.
298. Bier is een uit koren door mout en gistingprocessen verkregen, min of meer geestrijke dranken. Meestal neemt men garst of tarwe voor de bereiding. De bieren zijn, al naar de koren soort verschillend, en al naar het mout helder of donker eest, al naar men het afkooksel bij hooger of lager temperatuur laat gisten, er hop of andere bittere stoffen bijmengt, onderscheiden in wit-, bruin-, hoog- of laaggegist- zoet of bitter bier. De voornaamste bestanddcelen zijn water, wijngeest, koolzuur, druivensuiker, stijfselgom en malzextractstof zekere mineralen, zooals zouten, en de aromatische en bittere stoffen van de hop of surrogaten daarvan. Het meest verschillend, is het gehalte aan wijngeest, dat namelijk in de laaggcgisto
488
lagerbieren aanzienlijker dan in de witte bieren is, en tusschen 1 en 80/o varieert. In de hooggegiste, meest op flessohen nagistende bieren vervangt het koolzuur grootendeels den wijngeest, die meestal slechts 1 a l^/o bedraagt. Goede lagerbieren bevatten 4 a 5, zware engelsche bieren 80/0- De opgeloste vaste deelen van het bier, die uit oplosbare kleefstof, zuivere suiker, phosphorzure talk- en bitteraarde en uit de bitterstof van de hop of surrogaten daarvan bestaan, zijn te minder voorhanden, naarmate het bier rijker aan alcohol is; — Brunswijker Mumme heeft van al deze stoffen het meest en is dus zeer voedzaam. De moderne malzextracten behooren ook tot de bieren. Terwijl echt, maizextract niet anders zijn kan, dan een waterig moutaflreksel, zijn de „zoogenaamdequot; zooals die van Hoff en Consorten de wonderlijkste, soms verkeerde mengsels. Niet zelden wordt een gewoon bier, wat consistenter ingekookt, met stijfselstroop vermengd, door verschillende plantaf kooksels, zooals bast van den pijlhoutboom, of nog andere bitterstoffen van smaak veranderd, als mout-extract verkocht. De chemische analyse toont aan, dat het maizextract van Hoff, dat als een panacee wordt uitgetrompet, per 100 dln. bestaat uit: 3,0 wijngeest, 0,2 koolzuur, 0,03 hopbitter, 7,02 moutextract en 89,75 water. In andere bieren is het gehalte aan moutextract: Gewoon bier 5,90, Münchener Lagerbior 6,48, Beiersch Bockbier 8,20. Salvatbrbier 13.00, Weimarbier 7,316, Lichtenhainer bier 4,485, Ilmenauerbier 7,072, Jenasbier 6,144, Bamberger bier 6,349, Jena Doppel-bier 7,153, Bemburger bruin bier le soort 7,75, 2e soort 8,50 gewoon bruin bier 6,00, Goslarsche Gose 4,30, Broihan 4,41, Ballenstadter Lagerbier 5,46, Pale Ale 4,62, Boston Ale 14,97. Deze samenstelling wijst de waarde van het bier met betrekking tot het moutextract aan. Doch dat valt niet ten gunste van hot dure maizextract van Hoff uit.
Meestal denkt men zich bier bestaande uit mout en hop en dit is juist, nochtans kan de brouwer vele andere stoffen niet ontberen. Hij zorge echter voor onze gezondheid.
299. Vervalschingen van bier. Hiervan zegt Dr. E. Schuter „Over deze vervalschingen worden vele fabels verteld. Ieder mensch raadplege zijne tong, en het is te veel in hot belang des brouwers goed bier te leveren, dan dat veelvervalsching
189
zou kunnen voorkomen. Opzettelijke bijmengsels worden soms ■wel door brouwers of bierhuishouders aangewend, om zwak of slecht bier schijnbaar te verbeteren of te versterken, of om den smaak levendig te houden, of ook om oen gril van het publiek te voldoen. Vele deze bijmengsels zijn niet schadelijk, hoewel niet aan te bevelen en gewetenloos. Eer.e liefhebberij van het publiek voor donker bier, kan immers de brouwer voldoen door gebrande suiker, hoewel het publiek gelooft, dat het bier voedzamer is. Bier met looistofoplossing verkleurt als het echt is — geverfd met suiker, behoudt het de kleur.
Suikerstroop, gebrande suiker, zouthout, drop, jeneverbessensap enz. wordt veel onder 't bier gemengd om het te doen schuimen, hoewel goed gebrouwen bier genoeg gom- en suikerstof bevat, om uit zich zelf te schuimen. Hier is onze tong de beste analyticus. Hetzelfde doel trachten de engel-sche porterbrouwers door bijvoeging van ijzervitriool en aluin te bereiken, en menigmaal grijpt brouwer of herbergier naar koolzure zouten, potasch, soda, magnesia of krijt, om zuur-geworden bier te herstellen. Zulk bier wordt echter nooit smakelijk en werkt afvoerend, dus schadelijk door zijn gehalte aan azijnzure zouten. Door het goedkoope zwavelzuur wordt ook het dure wijnsteenzuur (?) vervangen, dat aan het wit bier den aangenaam zuurachfigen smaak verschaft. Al deze vervalschingen zijn zeer gemakkelijk scheikundig te bepalen. Schadelijker echter zijn de stoffen die het bier bitter en bedwelmend moeten maken, die dus de duurste bestand-deelen, hop en alcohol moeten vervangen. Hierbij wordt dikwijls door de gewetenlooze vervalschers „verdoovenquot; met „bedwelmenquot; verwisseld. Daartoe nemen zij alsem, kokkel-boonen, onkruid (winde?) kwassia, bitterklaver, spaansche peper, paradijskorrels, koriander, zelfs dolle kervel, strychnine, gentiaan- en azarumwortel, enz. Helaas, is de chemie nog niet zoo ver, om al deze stoffen duidelijk aan te wijzen, en vele zijn alleen door smaak en geur, anderen 't best in haar uitwerksels op kleine dieren te onderzoeken, zooals b. v. strychnine door doodskramp, dolle kervel door verwijding der oogappels, enz. Doch reeds 2 der gevaarlijkste middelen heeft de chemie bemachtigd, n.1. strychnike en kokkelboonen. De
190
stryclmime kan door dierlijke kool gobonden worden en daarna met alcohol worden uitgetrokken. Men kan liaar zelfs aanwijzen, als er maar 1 grein op een gallon is gebruikt. De kokkelboonen, n.1. het werkende deel daarvan, de picrotoxine, zijn gemakkelijk te bespeuren, door met beenderkool dit gift uit zijn waterachtige oplossing af te scheiden. In zekere districten van Frankrijk is het, door den smaak van hopbitter gemakkelijk te onderscheiden pikrinezuur heerschend geworden, en Dumoulin reikte aan de Academie van wetenschappen een bier over, dat met 0,25 grein pikrinezuur op 1 H. L., in plaats van hop gebrouwen was, — met de opmerking;, „„dat de gisting een regelmatig verloop had gehad, en dat het nieuwe product zeer wel als antiseorhuticum was aan te hevelend quot; — Dit zuur is ook gemakkelijk te bespeuren, daar goed bier door loodazijn of beenderkool ontkleurt en zoet wordt, terwijl pikrinezuur daardoor niet aangetast wordt en daardoor de vloeistof onveranderd blijft. Sedert 6 a 8 jaar wordt ook het moederkoren gebruikt om bier te vervalschen, doch meestal in de nieuwe wereld.
Deze beschouwing van Dr. Schuter wordt helaas door eene mededeeling uit Ppmmeren, waar groote hoeveelheden moederkoren voor de brouwerijen worden aangevoerd bevestigd. De heer Ferd. Diefenbach maakt opmerkzaam op eene bier-vervalsching met het zaad der herfsttijlooze (colchicum autum-nale) of het daaruit bereide colchicine, 't Is wenschelijk dat het medisch toezicht daarop acht slaat, en de gewetenlooze brouwers straft daar deze bijmengsels openbare vergiftigingen van bier zijn.
300. Bewaren van 't bier. Men meent gewoonlijk, dat de hop altijd het bier bewaart, maar ten onrechte. Hophars bitterstof en etherische hopolie geven het bier zijn smaak maar meestal dragen zuiver mechanische oorzaken bij tot bewaring van dezen drank, zoodat de genoemde stoffen nooit zwak gebrouwen bier duurzaam zullen maken. De looistof van de hop heeft het voornaamste aandeel aan de afscheiding der eiwitstoffen, en deze zijn het juist, die in het bier eene snelle en hevige gisting doen ontstaan en ook het bier later zuur doen worden. Zij varieert tusschen 2 en 30/0. B. Schwartz stelt nu voor het goedkoope cachou, waarvan 1 kilogr. aan
191
looistof 20 a 25 kilogram hop Tcrvaiigt, te gebruiken. De caoliou wordt in poeder, een uur Toor het uitlaten van het kokende ongehopte bier in den hopketel gedaan, Volgens hem moet men voor een brouwsel -waartoe men 100 Kg. hop neemt, als men er 55 Kg. van wil vervangen, 1 Kg. cachou gebruiken. Natuurlijk is dit voor den brouwer voordeelig.
H. Medloek gebruikt tot het bewaren van bier eene oplossing van dubbel zwaveligzure kalk van 1,07 in 1,08 sp. gew. voegt dit bij het bier na het gisten of spoelt do schoone en droge vaten met eene kleine hoeveelheid der oplossing uit, die daarbij door het hout wordt opgenomen. Daarbij verbindt zich de dubbel zwaveligzure kalk met de zuurstof der lucht en verandert in vaste zwavelzure kalk die het binnendringen der zuurstof door het hout heen verhindert. Ook verhindert zij de vorming van schimmel of zwam in de vaten. Moet het bier in flessohen vervoerd worden, dan druppelt men eenige droppels der oplossing op den bodem, voor men het bier er in giet. Calvert beveelt ook zwavelig zuur aan om zure gisting te voorkomen. Hij bevindt echter enkele zwavelen niet voldoende, maar dat men het hout dei-kuipen en vaten met eene opl. van zwaveligzuur moet doordringen en zelfs de buizen en kolven waar het bier passeeren moest, goed er mede wasschen.
801. Bederf van Bier. Bier bederft te minder, naarmate het meer alcohol bevat en hop, en hoe helderder het is en hoe meer van de lucht afgesloten. Do alcohol gaat het bederf tegen, — ook hop heeft eene conserveerende eigenschap en de klaring is voor het behoud zeer noodig.
Een gevolg van onvoldoende afsluiting der lucht is het azijnzuur. Het ontstaat in elk bier, zoodra dit aan de lucht blootgesteld is, maar het spoedigst in jongbier en meer in alcoholische bieren. Lagerbier wordt niet zoo licht zuur, doch ook, wanneer de lucht toegang heeft. (Zie No. 300 over zwavelig zuur en zwaveligzure kalk tegen zuur worden.)
Het verschalen komt uit meerdere oorzaken voort. Meestal is het de vervluchtiging van het koolzuur. Dit mag in geen bier ontbreken, en er moet, al is het nog zoo weinig, gisting in blijven bestaan, zoodat het ontweken koolzuur altijd vervangen wordt. Dit is steeds het geval, zoowel bij hoog-
192
als laaggegiste bieren. Een bier, dat zijn koolzuur verloren heeft, deugt dus met. Maar bovendien kan ook de opgeloste giststof verbruikt of ook alle suikerstof, waardoor de gisting ontstaat, gewijzigd zijn. In dat geval wordt bet bier niet meer zuur, maar door gemis aan suiker en koolzuur laf.
Het langwordm berust op eene omzetting der in het bier voorhanden dextrine en de daarin aanwezige suiker in plan-tenslijm. Desfosses heeft deze verandering kunstmatig te voorschijn geroepen, door bier met water te koken, daarbij suiker te voegen, en alles op een warme plaats te laten staan. De vloeistof verdikte spoedig door gevormd plantens-lijm. Ontstaat deze bierziekte, dan deugde waarschijnlijk het mout niet.
Het schimmelen en heumen is meestal 't gevolg van 't verschalen : maar omgekeerd, kan ook bier schimmelen als 't in keumige vaten is gedaan. Dat kan in kelders, die vochtig zijn en weinig ventilatie hebben, licht voorkomen.
302. Klaren van 't bier. Daartoe bedient de brouwer zich vooral van gelatineuse stoffen, als vischlijm, kalfspooten, carrageen-mos enz. Vischlijm is nog al duur, kalfspooten zijn niet altijd in voldoend aantal te verkrijgen, en carrageen-mos moet de gisting onbruikbaar maken. Daarom bedient men zich van lijnzaad, dat goedkooper en bruikbaar is. Op 300 L. bier neemt men \ L. lijnzaad, dat men met koud water afwascht en dan met 6 a 7 L. laat koken, terwijl men van tijd tot tijd het verdampte water aanvult. Zoo ontstaat een dik slijmachtig mengsel, dat na £ uur koken van de zaadkorrels ontdaan wordt. Een half uur voordat men de hop bij het brouwsel mengt, wordt het lijnzaadafkooksel onder gestadig roeren erbij gegoten en de vloeistof kokend gehouden. Daarna voegt men de hop erbij. Het samentrekkend hopafkooksel bezit de eigenschap de eiwitstof van het lijnzaad bijeen te doen loopen, die in dezen geleiachtigen toestand de vreemde stoffen van het bier opneemt en doet bezinken. Zóó klaart het bier zich spoedig. — In den Elzas en Zuid-Duitschland gebruikt men vooral carrageen-mos; bij 10 HL. kokend bier voegt men 30 gr. van dit droge kruid. Dit maakt het kleverig en bespoedigt de coagnlatie van het planteneiwit, dat in het bier aanwezig is en het troebel
maakt. Dit middel is te verkiezen boven gelatine, omdat deze stikstof in liet bier brengt, dat scbadelijk op de duurzaamheid werkt. Ook cbineescli mos (Agar-Agar) wordt daartoe gebruikt.
W. Gaston gebruikt pliosphorzure kalk tot klaring en gaat daarbij op de volgende wijze te werk: Men mengt in het brouwsel eene zeer geconcentreerde opl. van pliosphorzure natron zoowat 17 pd. gekristalliseerd phosphat op 100 vaten eest, en voegt daarna gips of chloorcalcium en daarna opgei, bijtende kalk erbij. In plaats van natronzout kan men ook phosphorzuur of een oplosbaar kalkphosphaat gebruiken. De bijvoeging mag op elk tijdstip geschieden, voor of na de gisting. quot;Brescuis slaat voor, tannine, dat is zuiver looistof of looizuur, dat reeds lang tot klaren van wijn is gebruikt, ook als klaringsmiddel voor bier te gebruiken, wat ook door Rauchhaupt wordt aanbevolen, toch met de opmerking, dat men op 1000 L. bier niet meer dan 3 ld. tannine neemt, omdat deze de eiwitstof neerslaat, dus ook die welke het bier vol van smaak maken (waartoe thans glycerine wordt gebruikt.) — In den laatsteu tijd heeft men getracht, hazelnotendoppen tot klaren te gebruiken. Deskundigen bevelen het gebruik aan.
303, Krachtig gistingsmiddel. Door veelzijdige ervaring is bewezen, dat eene veel krachtiger gisting ontstaat, als men de gist niet in haar gewonen toestand, maar vermengd met een geconcentreerde opl. van zwartmeel neemt, dit met de te gebruiken gist laat gisten en dit mengsel, als het 't krachtigst gist, bij het brouwsel voegt. De bewerking is aldus; Men neemt 100 pd. mout, kookt dit met ca. 180 pd. water % uur lang, dampt de daardoor verkregen opl. tot op 70 a 80 pd. af, en voege er dan nog eenige ponden stijfaelsuiker, ofstijf-selstroop bij. Daarop zift men van dit mouteen deel fijn meel af en roert in den sterken eest zooveel van dit moutmeel, tot de vloeistof stroopachtig wordt. Als nu deze met moutmeel verdikte sterkte eerst tot 15° R. bekoeld is, wordt zij gegist met half zooveel als men voor het geheele brouwsel zou genomen hebben. Na 5 a 6 uur begint de gisting, de massa bedekt zich met een dik schuim en reeds na 12 si 20 uren is de gisting geëindigd, alnaar de temperatuur in 't lokaal. Natuurlijk moet men zich richten naar het verloop der gisting
13
194
Tan het mengsel, als de eest van de koel- in de gistkuipen komt. De doorgegiste bijvooging wordt dan met 1 pint arak of wijngeest vermengd en daarna in de kuipen geroerd. Men laat alles goed doorgisten, en zelfs totdat er groote blazen op het biyr komen, die niet dadelijk barsten. In plaats van geconcentreerd eest kan men volgens Creutzberg ook alleen water nemen en doen als boven.
304. Bier- of Korensteen. De korensteen, een harde, geelachtige massa met schelpachtige breuk, wordt uit gemout en ongemout koren elk half, bereid. Men stampt het mout en het koren fijn en brengt het langs den natten weg door de bekende middelen tot suikervorming. Is dit proces voorbij dan laat men de vloeistof van het poeder afloopen, verdikt het boven een vrij vuur, in damp of in de lucht en kneedt de halfdichte massa zoo lang, tot ze stijf wordt en de draden ervan als glas springen. Dan wordt het product in vaten of kisten gepakt, en verzonden. Het houdt zich jaren goed. Wil men den korensteen tot bierbereiding gebruiken, dan wordt de hop in afgetrokken of ruwen staat of bij de fabrikatie of eerst bij het gebruik eraan toegevoegd. De korensteen moet hoofdzakelijk naar warmer streken vervoerd worden om daar gemakkelijk bieren te vervaardigen.
305. Nagemaakt engelsoh E-orterbier. In een anker giet men 24 kwart gewoon beiersch bier, 1 ld. cubebe, | kwart suikerkleur, | kwart witte wijn (Rijnwijn), | kwart zuivere spiritus, 1 ld. poeder van wijnsteenzuur, ^ ld. zoethoutextract 1 ld. cardobenedictenkruid en £ eetlepel schuim van wit bier, schudt alles goed door, giet er dan nog 5 a 6 kwart water bij, roert het herhaaldelijk door doet het vat dicht en laat het 24 uur bezinken. Dan tapt men het op sterke flesschen, bindt deze toe en zet ze koel. Na verloop van 8 dagen is het bier drinkbaar. Of: — 4000 dln. lagerbier, 3 dln. gesneden groote rozijnen, 40 dln. alcohol 90o/o Tr., 45 dln. witte wijn, 1 dl. schuim van wit bier, 3 dln. opgei, extract van kweekgras (melago graminis) 3 dln. cardobenedictenkruid, -J dl. zoethout, £ dl. versche citroenschalen menge men goed in een vat, roere het goed om en laat het 2 a 3 dagen staaan om te klaren, waarop men de daft heldere vloeistof op flesschen zet en koel bewaart.
195
306. Aardappelbier. Bartenstein schrijft voor: 1500 pd. aardappels worden fijngeraspt, door zeven het stijfselmeel van de vezelstof afgescheiden, beide daarop zoolang gespoeld, dat het water er helder afloopt. — 600 pd. gedroogd moutpoeder wordt in de pan met 36 aam (a 59| pruisisch kwart) water van 30° K. gekneed, daarop tot 50° R. verwarrad, dan al mengende het stijfselmeel, met water aangemaakt, erbij gevoegd, en allengs tot 60° K. verhit. Nadat de stijfsel geheel in suiker is veranderd, wordt de vezelstof onder vernieuwd mengen er ook bijgevoegd en de temperatuur op 60° gehouden. Dan wordt de massa in de roerkuip overgeschept, waarin zij een uur blijft staan, deels opdat de stijfsel nóg meer in suiker omzet, deels opdat de eest zich klaart. Nadat de eerste eest is afgelaten wordt er 9 aam versch water opgegoten. Nadat ook deze eest is afgelaten, giet men er nog 5 aam water op. Alle eesten, na afgekookt en geschuimd te zijn, worden met 25 pd. hop 2 uur lang gekookt, in de koelkuipen gezet en na bekoeling als ieder ander bier gegist en behandeld. Zulk bier onderscheidt zich niet van moutbier, het heeft nog het voordeel langer te duren, en veel goedkooper te zijn.
307. Gemberbier. 2 dln. gesneden gemberwortel wordt met 40 dln. bier begoten en op 36 dln. 12 dln. witte stroop en 4 dln. alcohol 90o/a Tr. erbij gedaan. Na een dag staan kan men het bier klaar afgieten. — Als men op 200 dln. van dit bier 1 dln. gekristalliseerde citroenzuur en 2 dln. citroenolie-suiker neemt, goed schudt en dit mengsel 2 dagen laat staan krijgt men het engelsche Gingerbier.
308. Warm bier. In elke huishouding meent men warm bier te kunnen bereiden, maar wat voor tuig wordt dikwijls geschonken! Voor een lekkeren drank neme men \ L. room en | L. wit bier en late elk afzonderlijk koken. Dan kloppe men in een pot 4 dojers van eieren ^ L. room en 16-* gram meel, giete onder gestadig roeren eerst de kokende room, dan het kokende bier erbij late alles te zamen weer opkoken en doe er 2 peperkorrels en 2 nagels bij, een erwtgrootte gember, 2 grein kaneel, wat komijn, alles fijngestooten. Men kan ook tegelijk de specerijen met citroenschil in het bier koken, dan het bier door eene zeef in een pot gieten daarbij voegen 50 gr. boter, 50 gr. suiker, citroensuiker, zout
196
notemuskaat. 3 eetlepels vol arak erbij doen, al naar den smaak en ■warm in kopjes voordienen. Als de room goed is, heeft men geen boter, maar een ■weinig zout noodig. In plaats van wit bier kan men ook bruin of beiersch bier nemen en in plaats van room melk.
309. Beiersch bier. Te Münclien brouwt men gewoonlijk uit een scbepel mout (ca. 198 pd. daar een beiersch schepel gerst 249 j pd. weegt) 7 aam jongbier (winterbier) dat spoedig na de bereiding geschonken wordt, of 6 aam lagerbier (zomer-bier) dat later wordt gedronken. Voor het winterbier neemt men 2 pd. of naar de temperatuur ook wel 3 pd. hop per schepel mout, terwijl men voor het zomerbier voor evenveel mout bij goede kelders van 6 a 7C C. 4 a 5 pd. hop rekent. De eest waaruit het winterbier bereid wordt, bevat 10 a 11, die van ver het zomerbier lli a 12^0/0 extract.
Voor het
Münchener Bockbier wordt minstens -!f mout meer gebruikt, dan voor de andere. Uit eeu schepel goede mout wordt gewoonlijk aam bockbier gewonnen, waartoe men in den regel 272 pd. goede hop neemt. Dit bier wordt gewoonlijk na 4 weken getapt, in gevallen echter, dat het langer moet duren en in het voorjaar zal gedronken worden, moet men er nog 6 pd. hop bijvoegen. De eest, waaruit bockbier wordt gebrouwen, toont op den Saccharometer ongeveer 16°/0 aan en al naar den ligtijd bedraagt de alcohol 3^ a 4j°/o-
Salvatorhier is nog sterker en zwaarder. Voor 1 beiersch schepel mout wordt 3 pd. hop genomen, waaruit dan gewoonlijk maar 3 aam bier gebrouwen wordt. De kleur is zeer donkerbruin, het heeft_ een hopbitteren nasmaak, bevat 4| a 5}0/u alcohol en een extractgehalte van 17J a 18£0/o.
Voor Nürnberger lieren levert 1 schepel mout 5 aam, zoowel winter- als zomerbier. Voor 't eerste wordt 2J voor 't laatste 7 pd. hop per schepel genomen.
310. Berlijner wit bier. Dit bier wordt uit 5 dln. tarwe-mout en 1 dl. gerstemout bereid en krijgt slecht weinig hop die met een weinig eest gekookt en zoo gedurende de gisting geroerd wordt. In de koelkuip voegt men bij deze eest eene hoeveelheid gekristalliseerd wijnzuur o-m aan den drank een wijnzuren smaak te geven of om het bier duurzamer te maken,
197
hoewel het toch gauw zuur wordt, zoodat men het snel ge-bruike. Voor een brouwsel van 32 vat gebruikt men 25 fr. schepel tarwe- en 5 sch. gerstemout. Eerst giet men 9 vat water van 30° E. in de roerkuip, dan wordt het moutpoeder erin geschud en geroerd. Als de massa goed gekneed is, wordt 21 vat kokend water onder bestendig roeren met kleine tusschenpoozen erin gegoten. Na eenige rust afgeschuimd, en aan 't koken gebracht en onderwijl een ander klein deel van het dunne mengsel uur lang met de noodige hop (J a ^ pd. per vat) gekookt. Heeft men het mengsel \ uur laten koken dan brengt men het weer in de roerkuip en rosrt goed bij eene temperatuur van 70° waarop men het ^ uur laat staan. Daarop wordt de eest afgetapt en nog warm wordt er het fijngepoederde wijnsteenzuur bijgedaan. Na het afloopen van den eest wordt het bezinksel nog eens met 12 a 15 vat warm water gemengd, na eenige rust ook de naöest afgetapt, en met de eerste in de koelkuip tot ea. 20° bekoeld, dan in de gietkuip gebracht en na bijvoeging van J kwart goede bovengist begint de gisting, die na 8 a 4 dagen ten einde is. Om tegelijk het bier te klaren, voegt men er tegelijk £ a £ kwart opgelost vischlijm bij. Dit zoogenaamde schoonsel wordt bereid door 1 pd. op 60 a 70 kwart water te nemen.
Het tarwebier is aan het genoemde na verwant, üp een brouwsel van 24 tonnen wordt 12 pr. schepel tarwemout en evenveel gerstemout en op ieder schepel ;J pd. hop genomen. Do behandeling is als boven, maar in plaats van wijnsteenzuur neme men wat korianderzaad kaneel en kruidnagels.
Merseburger bier bereidt men door cp 100 vaten bier 21 schepel bleekgeëest gerstemout en 6 schepel donker gebrand eestmout te nemen en daarbij wat gentiaanwortel te voegen.
311, Gisting. Als organische verbindingen aan den invloed van warmte, vocht en lucht blootgesteld worden, veranderen zij meestal, welke verandering gisting heet. Vroeger onderscheidde men geestrijke, hrood-, zure en vuile gissing: thans onderscheidt men 12 soorten: De geestrijke, de druïvensuiker-, de slijmerige, de melkzure, de azijnzure, de jahure, de geleizure, de henzoëmre, de mosterdzure, de ammoniakalisohe, de vuile, en de vetgisting. In het algemeen ontstaat er of eene ontbinding in 2 of meer verbindingen, of eene verandering die eene
198
wijziging in de groepeering der atomen onderstelt, terwijl het gistende lichaam slechts onder afscheiding van water in een nieuw lichaam rerandert, of eindelijk in een bederf, waaraan de zuurstof der lucht deel heeft.
Onder alle gisting is da alcoholische, of geestrijke de meest bekende, zij bestaat in het ontleden van kruimsuiker in alcohol en koolzuur. Slechts de kruimsuiker is geschikt voor gisting, elke andere soort moet eerst in kruimsuiker overgaan, zal ze gisten. Daar echter onder zekere omstandigheden ook stijfsel in kruimsuiker kan overgaan door opname van water, en dus alcohol vormen kan, zegt men ook wel dat stijfsel gisten kan. De voorwaarden voor alcoholische gisting zijn: 1) eene opl. van 1 dl. kruimsuiker in 4 a 19 din. water; 2) aanwezigheid van giststof; 3) eene temperatuur van 12 a 15° E. De gisting van de suiker volgt slechts bij onmiddellijke aanraking van suiker en gist; gedurende de ontbinding der suiker door de gisting wordt de gist ook ontbonden, zcyjdat eene kleine hoeveelheid der laatste niet voldoende is, om elke hoeveelheid suiker te ontbinden. Is er te weinig gist dan blijft er suiker onopgelost over. Is er te veel gist, dan gaat na de ontbinding der suiker die der gist nog voort. Brengt men haar in versch suikerwater, dan laat ze dit gisten tot zij zelf geheel ontbonden is. Om eene snelle gisting te bewerken, neemt men 't best op 1 dl. suiker (ruwe) 3 a 4 din. water en ^ dl. versche gist; in sterker suikeroplossingen volgt de gisting langzamer en in verzadigde oplossingen in 't geheel niet. In elk geval wordt door 100 dln. suiker niet meer dau 2 dln. gist ontbonden.
Hoe de suiker door gisting in alcohol en koolzuur ontbonden wordt, is nog niet opgehelderd. Vele chemisten houden de uitwerking der gist voor eene contacte, waarna de suiker ontbonden wordt evenals menige andere plantaardige door aanraking met minerale stoffen. (Katalitische kracht). Volgens anderen zijn de moleculaire bewegingen waarin de gist tijdens de aanraking der suiker verkeert, voldoende om deze te ontbinden, omdat zij deze bewegingen aan de suikerdeelen mededeelt, verliezen deze hun evenwicht en vormen zich tot nieuwe vastsre verbindingen, tot alcohol en koolzuur. — Volgens eene derde voorstelling (Schubert) werkt bij de gisting de gist
199
alleen als poreus lichaam en kan door andere porouse lichamen zooals door niet al te fijn koolpoeder ontbonden worden. De wijngisting kan geschieden zonder gistvorming. daarom moet men deze als een wel gewoon maar toch niet noodzakelijk vegetalicproces beschouwen, evenals het ontstaan van schimmel en zwammen bij bederfprocessen. Ook de electriciteit verruit bij de alcoholische gisting eene gewichtige rol die nochtans niet is toegelicht.
De omzetting van suiker in alcohol en koolzuur blijkt verder uit de volgende formule
Huiker Alcohol koolzuur.
Men bespeurt daarbij de volgende verschijnselen: De vloeistof wordt troebel door de werking van het zuurstofgas en door de toevoeging van andere gistdeelen. Aan den rand ontwikkelen zich verder bellen, deze verbreidon zich naar do oppervlakte, springen en worden door nieuwe vervangen. Men hoort een eigenaardig geruisch; bij eene lichtvloeibare massa vormt zich een schuim (gist) terwijl bij eene vloeistof met lichte vaste deelen bijv. hulzen, zich dikwijls eene bovenlaag vormt, die het ontwijken van koolzuur en alcohol wel moeilijk maakt, maar ook door de lucht af te sluiten de azijn-gisting verhindert. Er ontwikkelt zich een sterke geur van koolzuur. Met het ontstaan a an koolzuurgas ontstaat ook warmte, alnaar de massa en de kracht der gisting, zoodat men groote massa's steeds bij geringe warmte in gisting brenge. Verliest de gist aan kracht, of is de meeste suiker ontbondsn dan houdt het borrelen op. Het schuim valt neer, de luag verdwijnt en het vocht bekoelt, de inwendige beweging houdt op, do afscheiding der zware en lichte deelen vooral van de gist volgt daarop, de vloeistof klaart zich en de gisting is als geëindigd te beschouwen, 100 dln. suiker geven bij gisting 51.12 dln. alcohol en 48.88 dln. koolxuur.
De zure of azijngisting kan men beschouwen als eene roort-zetting der alcoholische, daar de spiritus door de werking der lucht in azijnzuur en water wordt omgezet. De verschijnselen zijn meestal dezelfde. De vloeistof wordt troebel, de temperatuur stijgt, aan de oppervlakte vertoont zich eene dikke
200
laag, de reuk wordt steeds zuurder; langzaam neemt de temperatuur weer af en de vloeistof klaart zich.
Liebig heeft aangewezen, dat de alcohol door de zure gisting niet aanstonds in azijnzuur verandert, maar eerst in aldehyde en daarna in azijnzuur overgaat, zooals uit het volgende blijkt: 100 dln. alcohol bestaan uit:
52,6 koolstof 12,9 waterstof 34,5 zuurstof
Hierbij komen 35,2 zuurstof uit de lucht, die met 4,4 waterstof van de alcohol 39,6 water vormen. Daarna blijft er een mengsel van
52,6 koolstof 8,5 waterstof
34.5 zuurstof
95.6 dln. eener verbiuding, die aldehyde genoemd wordt. I)eze verbinding gaat door opname van 33,9 zuurstof uit de lucht in azijnzuur over, die dus bestaat uit
^ 52,6 koolstof 8,5 waterstof 68,4 zuurstof 129,5.
De volgendo formules wijzen het proces aan:
C4 H6 02 20 _ C H^O, ^ 2HO
Alcohol Zuurstof Aldehyde Water C, Hj O, 20 C^H3_03 ^ HO
Aldehyde Zuurstof Azijnzuur Water.
Uit 100 dln. alcohol ontstaan dus 129,5 dln. azijnzuur.
312. Azijn. Noodzakelijk lette men hierbij op;
1) Behoorlijk gebruik van alcohol. De aan te wenden stof bevatte niet meer dan 10 0/o alcohol, opdat de bewerking niet bemoeilijkt of geheel gestremd worde.
2) .Tuiden warmtegraad. Door eene warmte van 18 a 20° R. wordt de azijnvorming zeer bevorderd, terwijl elke andere temperatuur nadeelig werkt of de vorming zelfs verhindert. Bij hooger graden verdampt men veel alcohol zonder nut.
3) Voldoende toelating der buitenlucht. Men lette dus op de keur der vaten en lokalen. Kan de lucht niet voldoende
201
f
toetreden, dan wordt de alcohol slecht in aldehyde omgezet, de azijn flauw en zwak en niet zuur van smaak of geur. Een lokaal voor azijnfabrikatie waar de azijn niet volkomen goed gevormd wordt verraadt zich voor kenners reeds van verre door den geur.
4) Eene soort van gist die echter in reeds geheel gevormde azijn bestaan kan, en de voortzuring van de alcohol inleidt; van daar de aanzuring door azijn.
Men onderscheidt in den handel in 't algemeen 4 soorten: echte wijnazijn, spiritus azijn, vruchtenazijn en bierazijn.
De wijnazijn wordt uit druivenwijn bereid, door deze te laten gisten, waarbij de daarin aanwezige alcohol in azijnzuur overgaat.
De spiritusazijn wordt gewoonlijk snelazijn of in den sterksten graad azijnspiritus genoemd en heeft de andere soorten bijna geheel uit den handel verdrongen.
De vruchtenazijn wordt uit ooft bereid, zooals aalbessen, appels, enz. en is in zoover gelijk aan wijnaziju, als deze behalve het aroma van den wijn ook het aroma der vruchten in verbinding met de respectieve zuren bevat.
De bierazijn wordt bereid door zuur bier aan zure gisting te onderwerpen, waarbij men eene azijn verkrijgt, die eigenaardig naar bier smaakt, daar zij alle ingredienten van het bier bevat.
Tot vorming van spiritusazijn bedient men zich van vernuftig uitgedachte machines waardoor de vloeistof in gestadige aanraking met de buitenlucht gebracht wordt. De vaten zijn van eikenhout 6 a 8 voet hoog, 3 a 4 voet breed en H duim dik, van onder wat nauwer. Dicht boven den bodem wordt een gat gemaakt, ten grootte van een rijksdaalder, waarin een houten kraan steekt, waarmee op bepaalden tijd de gevormde azijn wordt uitgelaten. Ongeveer 1 voet boven dit gat worden 6 a 8 openingen ter dikte van een vinger even ver van elkaar in de rondte schuin naar onderen geboord. In het bovenste deel van het vat ca 6 ii 8 duim van den rand, bevestigt men een houten deksel dat geheel met kleine gaatjes ter wijdte van een dunne pen is voorzien. In het midden van dezen deksel en binnen de kleine gaten worden weer 4 grootere openingen gemaakt, van ea | duim imddel-
202
lijn iu den vorm van een 2 palm breoden en langen vierhoek. In deze vier openingen passen glazen buizen van 2 a 4 duim lengte zoodanig, dat zij c» 2 duim boven, en 1 a 2 duim onder den deksel uitkomen. Den rand van den deksel sluit men met werk, zoodat van de vloeistof niets langs de gaten kan doorstroomen. Op 1 voet beneden dezen deksel boort raea eene opening waardoor men een thermometer steekt, zoodat deze ca 1^ duim naar binnen komt.
Van den bodem tot aan den deksel van het vat, waarin de gaatjes geboord zijn worden nu spanen van rood beukenhout van ongeveer 1 voet lengte en 1 a 2 duim breedte aangebracht. Deze spanen worden machinaal bereid zoodanig dat iedere spaan spiraalvormig gekruld, als eene horlogeveer, aan de doorstroomende buitenlucht de meest mogelijke oppervlakte, bij de minste ruimte aanbiedt. Dit hout moet volkomen droog geschaafd worden. Vele fabrikanten meenen de kleine gaten in de bovenste bodem te moeten verstoppen met bindgaren, korenaren, kleine houtspanen enz. om de azijnvorming gelijkmatig te maken. Maar deze inrichting is niet alleen overtollig maar ook nadaelig, omdat zij door opborrelen, ver-slijmen, enz. den doorgang der vloeistof belemmert, terwijl de vloeistof, als zij ongehinderd doorloopt, zich reeds geheel gelijkvormig ovei- de spanen verdeelt. Boven den doorboorden deksel komt nog een tweede, die het vat sluit en op den rand rust; in diens midden is eene groote vierkante opening, die weer kan gesloten worden. Door deze opening wordt de vloeistof gegoten.
Door deze inrichting bevordert men bijzonder de azijnvorming. De 8 gaten onder om het vat geven aan de lucht toegang, te meer daar de temperatuur binnen en buiten het vat meestal 6 a 8 graden verschilt. De doorstroomende lucht vindt de vloeistof op de binnenste en buitenste rondten der beukenspanen gelijkvormig verdeeld, en kan volkomen oxydeerend werken. Daar boven gaat zij door de 4 glazen buizen, in zuurstofgehalte verminderd, weer naar buiten. Hoe hooger de temperatuur binnen het vat stijgt, wat de thermometer aanwijst, des te meer regelt men de luchtaanvoer, door bijv. 2 a 3 gaten dicht te maken, opdat de lucht geen gasvormige spiritus medevoere, voor deze oxyd eerde, of door al te krachtige
203
werking de azijn bederve en baar weer zwakker dus onbruikbaar make. In 't algemeen kunnen bij 't beschreven vat steeds 8 gaten open blijven.
Is het vat zoodanig gevormd , dan zuurt men het in, wat met goeden sterken azijn aldus geschiedt:
Men brenge dezen in een blankgeschuurden koperen ketel, en koke hem. Van uur tot uur giete men van dezen kokenden azijn 10 kwart door de bovenste opening, en telkens kwart spiritus van 60 0/0 Fr. daarna, zoolang tot de kraan 15 kwart heeft doorgelaten. Dan houdt men op met azijn te gieten, maar giet de uitgeloopen 15 kwart weer in het vat lot de thermometer in het vat 30° R aantoont. Voor dit inzuren kan men 4 a 6 dagen nemen, waartoe 100 a 200 kwart azijn benoodigd is. quot;Wijst dan de thermometer 30° aan dan is het inzuren geëindigd.
Dan bereidt men de vloeistof uit spiritus, water en bier, (gegiste gest) — op elke 200 kwart 25 kwart bier en zooveel spiritus, dat zij 9 0/0 per kwart bevat, dan een mengsel van 22J kwart spiritus 80 °/0 of 1800 °/0 Tr. 25 ,. bier.
152J ,, water. .
200 „ vloeistof.
Dit mengsel moet óf met wat lauw water aangemaakt, óf zoo vroeg bereid worden, dat het zich in de fabriek reeds wat verwarmt. Dan giete men 15 kwart door de opening, zoodra deze afgeloopen zijn (na 1 a li- uur) giete men ze er weer door en zoolang, totdat de afloopende azijn de vereischte standvastige sterkte aanwijst, waarop een nieuw gietsel den-zelfden weg maakt.
Doelmatiger nog maakt men drie correspondeerende vaten, A, B en C. Om daarmee te werken, doet men wel nog een bijmengsel te maken dat 30 0/0 spiritus bevat, en gebruikt wordt om naar het volgende schema in B en C geworpen te worden, opdat in deze de azijn niet overzuurt maar men een sterke azijnspiritus verkrijgt. Zulk een schema is het volgende: waarbij 10 kwart ingietsel is aangenomen en dit quantum ook altijd afgetapt wordt, om overgegoten to worden op B en C. De arbeid begint 's morgens om 5 uur en eindigt te 9 uur, 4 uur pauze is daags aangenomen opdat de
204
vaten tijd hebben hun inhoud te verzuren. Van 's avonds 9 tot 's morgens 5 uur rusten de vaten geheel, om krachten te verzamelen voor den arbeid van den volgenden dag. Zij zijn te vergolijken bij dierlijke magen. Zij ontvangen voedsel, bewerken het, en geven het in andere gestalte terug.
Gesteld, dat bij alle drie de vaten de aanzuring is geëindigd , gaat mea als volgt te werk:
5 uur, A 10 kwart, B 10 kwart van A, C 10 kwart van
B met ^ kwart bijmengsel.
6 uur. Dito.
7 uur. Van A op B 10 kw. C op C terug met 1 kw. bijm.
8 uur. Als om vijf uur.
9 uur. Pauze.
10 uur. A op A terug B 10 kw. van C met 1 kw. bijm.,
C 10 kw. van B zonder bijmengsel.
11 uur. Als om 5 uur.
12 uur. Pauze.
1 uur. Als om 7 uur.
2 uur. „ „ 5 „
3 uur. Pauze.
4 uur. Als om 10 uur.
5 uur. „ „ 5 „
6 uur. Pauze.
7 uur. Als om 7 uur.
8 uur. „ „ 5 „
9 uur. ,. ,9 ■■
Dagelijks giet men dus 8 maal 10 kw. op en verkrijgt dus 80 kwart van den sterksten azijnspiritus. Deze wordt op bepaalde uren, om 8, 2, 5 en 9 uur van C afgetapt.
Op die wijze kan men jaren lang zonder ophouden doorwerken, en bij noodwendige orde en reinheid, steeds sterke, en goed bewerkte azijnen leveren. De lokalen moeten goed ventileeren, waartoe nu in den bodem eenige openingen kan maken ter grootte van eene hand en door den zolder een paar sluitbare tochtbuizen leidt. Ook is het goed, telkens door openen van deuren en vensters de lucht geheel te vernieuwen, vooral des zomers, als de temperatuur in de vaten allicht te hoog wordt, waardoor de azijnvorming blijkbaar benadeeld wordt.
205
313. Beproeven van azijn. Met betrekking tot zijn zaur-gehalte is de beste proef voor azijn de ontzuring door alkaliën , of, met andere woorden: de bepaling van de hoeveelheid kali die noodig is, om eene bepaalde hoeveelheid azijn alle zuur te ontnemen, — te neutraliseeren. Deze proef neemt men 't best door 60 gram te onderzoeken azijn in een groot vat te gi«ten, daarin 6j gram goed gedroogde zuivere koolzure kalt ('wijnsteenzout, Kali carbonicum e tartara) te voegen, bij kleine hoeveelheden, waarbij het vocht telkens meer op-bruischt, 't geen men afwacht, vóór men er nieuwe kali bij doet. Als dan blauw lakmoespapier niet meer rood gekleurd wordt, dan houdt men op met kali toe te voegen. Men bespeurt spoedig, hoeveel alkali tot dit punt van ontzuring noodig was, en kan daarnaar den zuurinhoud ramen.
Bij 60 gram azijn toonen namelijk elke 11 grein (0.66 grein) gebruikte koolzure kali 1 0/0 zuiver azijnzuur aan. Daaruit volgt de proef:
Bij gebruik van 120 grein (7.2 gram) een zuurgehalte van 11 '/„ „ 100 „ (6 „ ) „ „ 9 o/,,
» quot; » ^ (5.5 ,. ) ., ,, „ 8 0/0 » gt;. » 77 „ (4.6 „ ) ,, „ ., 7 V0 quot; » » 60 „ (3. lt;5 „ ) „ „ „ 5j0/0 De resultaten dezer proef zijn niet chemisch zuiver, maar voldoend nauwkeurig om de handelswaarde van azijn te bepalen. Azijnspiritus houdt meest 8 a 12 °/0. Wijnazijn 6 a 8 0/0 en gewone tafelazijn 4 a 5 0/0 watervrij azijnzuur — het overige is water.
Wagenmann heeft een Acetemeter uitgedacht, waarmede men gemakkelijk de kracht van de azijnec bepaalt. Hij bedient zich daarbij van ammoniakvloeistof (liquor ammonii caustici), van dien aard, dat een volume (kub. centi M. daarvan juist zooveel azijn verzadigt, als door 1 grein droge koolz. kali verzadigd wordt. Wordt in den tot dit doel noodigen cylinder 1 ons (30 gr.) azijn gedaan, en de ruimte daarboven in kub. c.M. verdeelt, dan kan men de sterkte van den azijn d. w. z. het aantal greinen koolzure kali dat door den te onderzoeken azijn geneutraliseerd worden onmiddelijk aflezen. Men gebruikt bijv. 45 kub, c.M, ammoniakvloeistof, om het stukje lakmoespapier dat in den te onderzoeken azijn gebracht
206
is, na goed schudden blauw te kleuren, dan wordt daardoor aangewezen dat de azijn van 45 grein is, wat onkundigen dikwijls 45 graden noemen. Wil men dit resultaat aanwenden om de sterkte van den azijn te bepalen, dan moet men opmerken dat bij aanwending van. 60 gram azijn elke 11 grein gebruikte koolzure kali i0/0 azijnzuur aanwijst. Zijn alzoo bij 30 gram 45 grein gebruikt, dan zullen 60 gram 90 grein verzadigen. Men moet dus het verkregen resultaat met 2 vermenigvuldigen en dan door 11 deelen om het ü/0 te weten b. v.
45x2^=90 _ Q ♦ 0 •
— °tt /o
Soms voegt men bij den azijn spaansche peper, bertram-wortels, ja zelfs zwavelzuur tot versterking. Om het laatste te bespeuren neme de niet chemist een pot half vol water en zette daarin een kopje met den te onderzoeken azijn, zoolang op een warme kachel, totdat de azijn verdampt is. Vertoont dan de rest een zwarte kleur, dan bevatte de azijn zwavelzuur, die het laatst verdampende, de in de azijn aanwezige suiker deed verkolen.
■ Om vervalschingen met spaansche peper, vijfvingerkruid, bertramwortel, paradijskorrels en andere scherpe stoffen te bekennen, verzadigt men den azijn met koolzure natron, verdampt die dan in een waterbad tot de consistentie van stroop vermengt de overblijvende massa met ether, giet de klare vloeistof af, laat de ether daaruit verdampen, en proeft het overblijvende met de tong. Een brandend scherpe smaak wijst de genoemde scherpe stoffen aan.
314. Estragonazijn. Het estragonkmid (artemisia dracun-culus) is 't best geschikt voor azijnaroma. Men neemt het kruid vóór het bloeien der plant en doet het in een passend vat, b. v. een grooten steenen pot, met zeer sterken azijn, waarbij nog wat zuiver azijnzuur en spiritus gevoegd is. Na twee of 3 dagen giet Tnen den azijn af, drukt het kruid uit en filtreert de vloeistof of klaart ze. Op 1 pd. kruid kan men 4 a 8 kwart azijn nemen. — Daar de azijn door eene groote hoeveelheid kruid een bitteren smaak aanneemt, be.-reidt men den estragonazijn nog beter door etherische estra-gonolie, door een paar droppels op wat suiker te werpen, of haar in wat spiritus op te lossen en bij 1 kwart sterken aziju
207
te doen. Deze azijn raag men echter nooit alleen gebruiken, daar de smaak der daarmee bereide salade enz. onaangenaam zou zijn. Eenige theelepeltjes bij goeden gewonen azijn zijn voldoende.
315. Kruidenazijn 12 lood estragonkruid, 4 ld, basilicum-kruid , 4 ld. laurierblaren, 2 ld. sjalotten (allium ascalonicum) met 2 kwart azijn begoten, eenige dagen staan, en dan gefiltreerd of geklaard. Men kan den azijn naar willekeur van smaak veranderen, als men behalve de genoemde stofFon nog selderiewortel, peterselie, komijn, gestampte peper, piment en zwarte mosterd bijvoegt. Men moet er maar weinig van gebruiken.
316. Frambozenazijn. Rijpe frambozen worden gestooten en men laat ze eenige dagen staan tot het sap zich van het merg scheidt en goed klaar is. Dan voegt men bij 1 pd. frambozen 6 a 8 kwart sterken azijn perst die na 24 uren uit en maakt het zoet met wat suiker. Deze azijn kenmerkt zich door fraaie roode kleur en is aangenaam van kleur en smaak.
317. Mosterd. 20 ld. witte mosterd en 20 ld. zwarte fijn-gepoederd, worden met 40 ld. kokend water begoten, en gekneed met 30 ld. wijnazijn. Verder mengt men I j dr. kaneel met 2 scr. kruidnagels en 20 ld. suiker en werkt dit onder het deeg, waarna men met witten franschen wijn de noodige consistentie geeft.
318. Tafelmosterd. Moutarde. Daarvoor moet men echt sareptaner mosterdmeel, uit bruin mosterdzaad verkregen, nemen. 1 ld. van dit meel, ^ ld. suiker, en 1 ld. goede azijn worden goed vermengd, totdat alles een dunne pap wordt. Men laat het mengsel 24 a 48 uren lang op eene koele plaats staan, waarop men het in goed gesloten vaten bewaart.
319. Sardellenmosterd. 1 pd. 12 ld. witte mosterd, 20 ld. zwarte mosterd en 2 pd. kokende witte fransche wijn late men in een goed gesloten vat een half uur staan; daarna bevrijde men 1 pd. sardellen van de graten en wrijve die zeer fijn met 1 pd. suiker, daarbij menge men 2 pd. wijnazijn en wrijve alles tot een mosterddeeg.
320. Düsseldorfer mosterd. Men vult 2 halve aamvaten met azijn aan, en weekt in het eene 2 pd. origanumkruid of spaansche hop en in het andere een emmer uien, gesneden, eu late dit 3 dagen staan. Dan wrijft men 40 pd. wit mos-
208
terdzaad, voegt er 1 pd.• gestooten nagels, 1,} pd. gestooten koriander, 40 maten Tan genoemde uienazijn en 40 maten kruidenazijn erbij. Men roert alles goed om, en maalt alles 2 maal. Daarna neemt men 4 pint apart, lost gt;, pd. zout in }f pd. van bovengenoemde uienazijn op, bij -welke oplossing men de 4 piut mosterd voegt en goed omroert.
321. Gist. Deze is eene soort van microsco;iisclie plant die zich van zelf in de organen der planten alsook bij talrijke bedervende stikstof houdende stoffen vormt, vooral quot;wanneer eene suikeroplossing in contact komt met eiwithoudende, dierlijke of plantaardige stoffen. Na eenigen tijd wordt het mengsel troebel, er scheiden zich kleine eivormige kogeltjes af, die allengs voortgroeien tot zij een middellijn van y'y m. M. bereikt hebben. Men kan zoowel naar haar wijze van ontwikkeling als naar haar invloed op suiker 2 soorten gist onderscheiden. De eene zoogen. bovengist ontwikkelt zich in een mengsel van suiker en water mot eiwitstoffen bij eene temperatuur van 18 a 25°, de andere, de zoogenaamde onder-gist, bij eene temperatuur van 0° a 8°. Om den vorm der gistkogeltjes en hare ontwikkeling onder het microscoop te onderzoeken, verdeelt men een klein weinigje gist in een aftreksel van gekiemde gerst en brengt een droppel daarvan tusschen glaasjes, die, om het verdampen tegen elkaar gelijmd zijn onder het microscoop, en wel juist een enkel gistkogeltje om de ontwikkeling daarvan na te gaan. Zeker is 't, dat niet alleen de suiker ontbonden wordt, als men deze laat gisten, maar ook de eiwitstof in gist verandert. Dit verklaart het, dat men bij het bierbrouwen 7 a 8 maal meer gist verkrijgt, dan men er eerst bijvoegde.
Gemakkelijk ziet men, dat elk kogeltje uit een vast hulsel en een vloeibaren inhoud bestaat, 't is eene soort van cel aan welker binnenwand zich een slijmerige stof bevindt. Als men eenige dagen langde geheel gevormde kogeltjes beschouwt, bespeurt men, dat zich in elks inwendige veel kleinere korreltjes vormen, welker snelle beweging duidelijk bewijst, dat zij in eene vloeistof zwemmen. Na eenigen tijd is de geheele vloeibare inhoud in korreltjes veranderd.
Deze korreltjes behooren tot de bovengist; men bemerkt dat zij zich door knoppen op elkaar voortplanten.
209
De ondergist bestaat steeds uit enkele korreltjes, dio in de vloeistof verdeeld zijn. Hun vorming laat zich op dezelfde wijze beschouwen, als der bovengist, maar do temperatuur moet niet boven 7 a 8° stijgen. Elk kogeltje verschijnt eerst als een afzonderlijk punt en ontwikkelt zich allengs, tot een diameter van mill. M. Eenige onderzoekers meenen, dat de oude kogeltjes van de ondergist barsten en de in hen bevatte korreltjes in de vloeistof drijven, waarna elk korreltje weer tot een kogeltje aangroeit. Daarin zou de boven- van de ondergist onderscheiden zijc. Zoodra men de temperatuur van 7 tot 20 a 25° verhoogt, begint zeer spoedig de vermeerdering der tot nog toe geïsoleerde ondergistcellen door knoppenvorming, en alzoo de hooge gisting.
Ook hun invloed op suiker is verschillend. Bovengist veroorzaakt veel krachtiger gisting met veel ontwikkeling van koolzuur; de gist beweegt zich daarbij sterk en stijgt naar do oppervlakte. De ondergist werkt langzamer; dikwijls verstrijken er 2 a 3 maanden, eer alle suiker in alcohol en koolzuur ontbonden is, de gist beweegt zich weinig, maar zet zich stil aan den bodera af. De ondergisting levert verschillende bieren o. a. beiersche,
In eene luchtledige ruimte of bij lago temperatuur gedroogd, vormt de gist eene harde, hoornachtige, doorschijnende, roodgrijze massa; zij heeft haar vermogen om suiker te ontbinden, niet verloren , want wordt zij eenigen tijd in water geweekt, dan herkrijgt zij die eigenschap spoedig. Wordt zij echter eenige oogenblikken met water gekookt, dan verhit zij haar, toch kan zij zo herkrijgen als ze niet te lang tot 100° verhit werd, als men haar eenigen tijd aan de lucht blootstelt.
322, Bewaring van gist. Moet men gist lang bewaren, dan losse men 1 pd. suiker in 10 a 20 lood water op. verhit de oplossing tot het kookpunt schuimt haar af, filtreert haar door zijde en laat haar bekoelen waarop men er 2 pd. goed uitgewasschen droge gist, al roerende, bijvoegt. Wordt de massa dan in een flesch met wijden hals gedaan, gesloten en koel bewaard, dan laat de gist zich jaren lang in goeden staat bewaren.
Gewoonlijk droogt men haar met dat doel. Dit geschiedt verschillend. Versche gist schudt men op een linnen doek
14
210
of vloeipapier, laat alle water er afloopen en de gist allengs drogen, tot de kleur geelbruin is geworJen en de kleine stukjes ook inwendig gedroogd zijn. Wordt daarbij de kleur zwart, of smaakt de gist bitter, dan is zij onbruikbaar. Men kan de doeken ook op ramen uitspannen, de droge gist daarop strooien en Terder drogen, of men zet ze op vlakke scliotels in een oven, giet alle vloeistof behoedzaam af en laat de gist drogen. Men kan de gist ook in diehte zakken doen, deze onder cene gistpers leggen en uitpersen. Of men bindo de gist in een linnen zak en legt dien in asch, die alle vocht na een paar dagen opzuigt. Daarna droogt men de gist in een oven en doet verder als gezegd is van liet fijnmaken en bewaren.
Of: de ruwe gist wordt eerst met koud water gewasschen en daarin bet meeste water weggeperst, en daarna nog meer in eene centrifugaalmachine weggeslingerd. Daar zij dan nog niet droog genoeg is, komt zij in een toestel, waaruit men de lucht kan wegpompeu. Daar wordt het nog overige water dat verdampt, door inzuigende stoffen zooals chloorcalcium o a. gebonden. Eindelijk wordt zij nog aan een luchtstroom blootgesteld, 't zij koolzuur of vooraf gedroogde dampkringslucht. Door deze langwijlige en kostbare bewerking verkrijgt men een zeer droog poeder, dat in glazen of bussen hermetisch besloten, lange maanden goed en verzendbaar blijft. Voor hot gebruik vermengt men het met water van 20 a 30° C. zoodat er een dunne pap ontstaat, die dezelfde diensten bewijst. als versche gist.
Hünefeld verkreeg alleen een goed resultaat door versche gist met uitgegloeide houtskool te kneden, bij zachte warmte te drogen, dan fijn te wrijven, en in goed gekurkte fiesschen te bewaren. Men kneedt haar ook wel met meel van beenderkool tot een deeg, maakt er vlakke koeken van, en laat ze in do zon drogen; zoo kan men ze jaren lang bewaren. Worden do steenharde koeken in ■water opgelost, dan kan men de opl. dadelijk in de branderijen gebruiken. Yoor andere doeleinden is het noodig, eerst het beendermeel weg te wasschen, om de goede kleur weer te krijgen.
323. Persgist. (Pondgist). Onder dien naam verslaat men ecu in deegachtigen toestand in den handel gebrachte gist,
211
die bij het gewicht verkocht wordt en door persen gedroogd is. Daartoe wordt gistpoeder (1 pd. gersleumout op 10 pd. roggemeel) met warm water aangemaakt; dit geschiedt 't beat bij eene warmte van 48 a SOquot;1 11. Het 6 voud vau dit mengsel neemt men aan water. Als alles door aanhoudend roeren gemengd is, laat men het mengsel bedekt of open 2 a 3 uur rusten in welken tijd de versuikering volkomen volgt.
Om de gisting der massa te bespoedigen, voegt men er wat gist bij, doch niet eerder dan bij 18 a 22° li. iii welken graad men zooveel mogelijk alles behoudt. In plaats van gist bedient men zich ook van koolzure alkaliën en zwavelzuur. Gewoonlijk neemt men op 100 pd. meel J ld. koolzure natron en 6 ld. zwavelzuur, of, naar de zuurheid [ a ^ pd. koolzure natron of krijt. Zoodra zich veel schuim op de oppervlakte vertoont, neemt men het met schuimlepels weg. Dit oogenblik moet niet verwaarloosd worden, daar het schuim later weer terugvalt en de gist verloren gaat. Men gaat mot het afnemen voort en gebruikt later de overblijvende gegiste vloeistof als veevoeder met meel vermengd, of voor brandewijn of azijn.
Het afgeschepte schuim is de gist. Men drijft haar door een haren zeef met behulp van koud water en bevrijdt haar van de hulzen waarop men haar in een vat met koud water giet en 8 a 12 uur laat staan; gedurende dien tijd bezinkt de gist.
De nogmaals gowasschen gist wordt in dubbel linnen zakken gedaan, en eerst zacht dan sterker, tusschen gekorven planken geperst. Zoodra het water eruit is, brengt men het deeg op koele plaatsen of verpakt het bij 1 a 4 pd. in papieren zakken Het blijft 3 a 4 weken goed.
Fownes schrijft voor: Tarwemeel met water tot een stijf deeg te kneden en deze licht te bedekken en op een matig warme plaats te laten staan. Den derden dag ziet men dat er zich luchtblazen ontwikkelen en een onaangenaam zure reuk, die spoedig voorbijgaat, terwijl de gasontwikkeling toeneemt, en de massa een sprititueusen, hoewel met onaangenamen geur verkrijgt. Dat gebeurt den Qüen of 7dcn dag. Dan ga men tot de gistbereiding over. Daartoe roert men het met lauw water aan en voegt er een goed met hop gekruide mouteest bij die tot op 29 a 32^ E. bekoeld is. Het mengsel
212
geraakt na eenige uren in volle gisting waarna men op den bodem Tan het vat een voortreffelijke gist vindt. De geklaarde vloeistof is eene smakelijke drank.
Zettler beveelt aan: | dl. roggemout, ^ dl. ruwe tarwe en ■J dl. gerstemout. Deze 3 dln. gemengd en geheel fijngemalen. Ook gebruikt men op elke 100 pd. mengsel 4 a 5 pd. aardappels, vooraf te stoomen en dan fijn te malen.
Dat alles doet men in eene roerknip bij water van 50 a 52° 11., en wel zooveel dat men alles fijnroeren kan zonder klonten. De temperatuur daalt dan tot circa 38 a 42° R.
Om nu de suiker te vormen, wordt onder gestadig roeren, water van 75° R. erbij gevoegd tot het mengsel op 50 a 54° R. is gekomen. Dit blijft nu 20 a 24 uur staan, alnaar omstandigheden, daar de temperatuur grooten invloed op het mengsel heeft, en wel met betrekking tot de zuur-vorming, waardoor de kleefstof wordt opgelost en het mengsel goed vergist. Is nu dit tijdpunt daar, dan wordt alles zoo spoedig mogelijk door bijvoeging van koud water en koeltoe-stellen op eene temp. van 20° TL gebracht en in de gistkuip gedaan. Daarop wordt de gist erbij gedaan, ca. 40/0.
Deze wordt met versch water gemengd en in een apart kleinen vat (40 a 50 maat) bij een deel van het mengsel gevoegd, waarop dit spoedig in gisting komt. Is deze het krachtigst, dan wordt dit bij de geheele massa gevoegd.
Het geheele mengsel blijft 10 a 12 uur staan, na welken tijd alles in gisting is, en de gistvorming is begonnen. Bij de toegevoegde gist worden eenige looden opgeloste soda gevoegd , om de gistdeelen naar boven te drijven. Is de gistingsperiode geeindigd, en wel zoo, dat het mengsel begint te bezinken, dan begint men met het afscheppen der gist.
Deze wordt aanstonds geperst en onder versch water gezet, waar dan na verloop van 5 a 6 uur de gist bezinkt. Het water wordt afgegoten en later fot koelen gebruikt; de gist komt in een dubbel linnen zak en wordt geperst. Na verloop van 6 a 8 uur is zij zoo droog dat men haar verpakken en verzenden kan.
Prof. Otto zegt: In een gistkuip van 2000 kwart inhoud wordt 600 pd. fijngemaakt mout van 2 dln. rogge- en 1 dl. gerstemout gemengd. Het mengsel moet eene temperatuur
213
vau 48—50° K. hebben, na goed dooreengeworkt te zijn. Het blijft uur bedekt staan dan wordt het onder roeren tot 30° K. bekoeld.
Circa 5 draagemmers van 't mengsel (60 kwart) komen in een gistvat (150 a 160) kwart. Men neemt 7 pd. goede pers-gist in 8 kwart lauw water geroerd | kwart biergist en voegt na goed roeren 1^ pd. zwavelzuur erbij, die te voren met 6 a 8 kwart water verdund is. Wijst dan het mengsel geen 25° E. aan dan brengt men het door roeren of warm water daartoe. Het vat wordt toegedekt; na een kwartier begint de gisting.
Het overige van 't mengsel wordt onderwijl door water tot op 22° E. bekoeld, en in de gistkuip gebracht, als het mengen en bekoelen in dezelfde kuip geschiedt. Is de gist in het gistvat goed opgekomen dan voegt men ze bij het mengsel in do roerkuip, roert goed en voegt er nog 1^ pd. zwavelzuur met 8 kwart water verdund bij. Men roert totdat het mengsel eene temperatuur van 19 a 20° heeft. De gistkuip wordt 's winters toegedekt. Gewoonlijk kan men na 10 a 12 uur met het afnemen der gist beginnen, en het afnemen kan 6 a 8 uren duren. Men doet het afgeschepte in 2 voet wijde en 3 voet lange zakken uit middelmatig fijn builgaas, drukt het melkachtige door en doet het overige na het afscheppen weer in de kuip. Uit het vat waarin het gedaan is, brengt men het allengs in een kuip van ca. 1000 kwart die ter helft met koud water gevuld is. Daarna perst men de gist nog eens door gaas. Is alle gist erin dan roert men en laat de kuip 6 a 8 uren staan.
Dan is de gist bezonken, men neemt de bovenste vloeistof af en doet ze in de gistkuip. Bij de gist doet men op nieuw koud water en | pd. zwavelzuur en roert om. Na 10 of 12 uur tapt men weer af. Dit afgetapte gebruikt men weer bij het bekoelen van een volgend mengsel. Dan mengt men 25 a 30 pd. aardappelstijfsel bij de gist, doet haar in dubbele zakken, van 1 voet breed en 2 voet lang en perst haar voorzichtig. Men neme de grootstmogelijke zindelijkheid in acht. De kuipen moeten worden uitgeborsteld en uitgekalkt. De zakken worden met warm water uitgewasschen en dan gedroogd , anders rotten ze. Bovenstaande recepten zijn de beste bevonden.
214
324. Gist van bitterstof te bevrijden. Artus wijst aan hoe men de bitterstof uit alle biergist kan trekken, dat zij bruikbaar is voor alle bak werk. Men neme 1 pd. gist en 1 lood gekristalliseerde koolzure natron, dat in 2 pd. warm water opgelost en tot op 15° E. bekoeld is, mengt beide samen en laat dit 2 dagen onder herhaald roeren staan, waarop men de massa nog met 2 pd. water verdunt, en zoolang laat staan tot alle gist bezonken is, waarop de vloeistof, meestal wijngeel van kleur afgegoten wordt, en de gist tot verwijdering van de natron nog 1 a 2 maal ^ewassschen en verder als boven behandeld. rgt;e afgescheiden en zoete gist wordt daarna op vloeipapier of zuiver doek gegoten en zacht geperst, waarna ze bruikbaar is
325. Zuurdeeg. Zuurdeeg is meoldeeg, dat men op eene warme plaats heeft gezet, tot de daarin vervatte suiker niet alleen in eenige, maar in zekere gisting gekomen is, en dus azijnzuur en ook melkzuur gevormd heeft, die er een zuren smaak aan verschaft. Het zuur maakt, dat de weinige gisting, die het bewerkt, snel in zuur overgaat, waardoor het met zuurdeeg gebakken brood spoedig zuur wordt.
Bereiding. Men roert of kneedt meel met warm water tot een dik deeg, bestrooit het met meel en zet het warm neer, en laat het staan tot het gedijd is, en de weinige gisting voorbij is. Dan kneedt men nieuw meel met lauw water en laat het mengsel weer gisten tot ook dit zuurdeeg wordt. Dat herhaalt men nog een of meermalen en noemt het zuurdeeg naar den tijd van bewerking le, 2e, 3e, enz. Meestal doet men het 3 maal, en laat telkens gisten, vóór men het in brood gebruikt. Men kan het wel in eens doen, maar het herhaalde kneden maakt de gisting volkomener en het is soms noodig om het zuurdeeg steeds gistende en krachtig te houden, of ook ontbreekt het wel eens aan tijd om alle meel behoorlijk te kneden. Voor fijn bakwerk is echter le zuurdeeg, als zwakker, beter geschikt. Deze, of het zuurdeeg dat steeds van 't vorig baksel overblijft heet grouddeeg, of ook wel grond of grondzuur. Het reeds gegiste meel versnelt de gisting en het zuurdeeg is gauwer gereed en plant zich geregeld voort. Nog sneller kan men het echter maken, als men water waarin gist gemengd is, in het meel kneedt,
215
cn dit, onder toevoeging van telkens nieuw meel gisten laat, tot het zuurt. In 't eerst neemt men warmer water, maar kneedt het vaster. Ook neme men liever voor zuurdeeg, dat lang duren moet, grijs of grof meel, daar het eerste langzaam gist. Bij koud weer kneedt men het moer, dan bij warm omdat het dan bovendien langzaam gist.
Zuurdeeg, waarom door 't liggen een korst gekomen is, moet voor het gebruik geweekt, met meel voorzien en op nieuw gegist worden. Men kan het zuurdeeg zeer verbeteren door bij het meel wat suiker te doen. Met talkaarde of ammoniak neemt men de al te groote zuurte weg. Zuurdeeg dat te sterk gist, kan men door bekoelen, in kneden van koud water of door eene zwakke opl. van keukenzout verbeteren. Als het te zwak gist,- verwarmt men het, door warme doeken, enz. Overgegist zuurdeeg moet op nieuw gisten, door toevoeging van meel, water of suiker.
Kenmerken van goede qualiteit. 1) een zure, scherpe reuk, 2) 't drijft op 't water, door de gassen die het bevat. Alleen de vast geknede uitgezonderd. 3) Een indruk met den vinger verdwijnt spoedig. Vooral bij zuurdeeg van tarwemeel. Bij roggemeel, dat men zoo lang laat gisten dat de wijngisting voorbij is, en de zure begint, is dit minder het geval daar het deeg dan reeds meer ineen valt.
Zuurdeeg te leioaren. Het zuur van het zuurdeeg verdwijnt, als het lang ligt, deels door vervluchtiging, deels door voortgezette gisting. Het verliest dan zijn kracht, dat is, bewerkt geen gisting meer, of bederft, waardoor hot bitter smaakt en het brood insgelijks. Daartegen zijn 2 middelen. Vooreerst verversche men met nieuw meel telkens het zuurdeeg; ten andere droogt men het, waarbij alle gisting ophoudt. Toch ontwijkt daardoor een deel van het zure en het deeg verliest zijne kracht. Zulk deeg heet kruimoldeeg.
326. Andere gistingsmiddelen in de broodbakkerij. In Engeland gebruikt men dikwijls een kunstmatig gistingsmiddel, waartoe men de allevmcl'gste aardappels in damp kookt, dan schilt en onder bijvoeging van water stampt, tot alles eene massa geworden is, als biergist. Dan laat men zo door een vergiettest gaan, en voegt dan bij elke 500 gram aardappels, 60 gram ruwe suiker of melasse en eenige lepels
216
biergist bij. Het geheel 'wordt matig warm gehouden, totdat de eerste hevige gisting voorbij is.
In Frankrijk gebruikt men wél veel zuurdeeg, doch ook wel een middel, dat veel op het engelsche gelijkt, bij welke bereiding echter de suiker achterwege blijft, er meel bijgevoegd wordt. Men bereidt het, door 16 K. G. melige aardappels ongeschild te koken, dan, nog heet, (omdat zij anders een kleur krijgen, en zuur smaken) in een stampwerk, of tusschen metalen walsen fijn te maken, zoodat een vloeibaar mengsel ontstaat, wanneer men het met water van 16 a 20° K vermengt. Deze drijft men door een doorslag om de schillen achter te houden. Dan vermengt men haar met I V K. G. biergist die te voren met water van gelijke temperatuur geroerd is, en gezift, en voegt er zooveel water van denzelfden 0 bij tot alles 133 K. G. weegt. Daarin zift men 15 K. G. meel, roert het om en verdeelt het in drieën. Elk doet men in een houten vat, dat zoo groot is, dat het slechts voor gevuld is, daar de overige ruimte is voor het opstijgen. Van dit gistend mengsel worden 33 L. voor elk baksel met 3 L. water van behoorlijke temperatuur geroerd en het mengsel op oen met meel bestrooide plek van de trog 5 c. M. hoog met meel bestrooid. Bij de gistende beweging der massa wordt het laatste allengs opgenomen. Dan is het gistmiddel goed om met ander meel gekneed te worden.
Een andere broodgist zonder aardappels verkrijgt men, door 100 L. water in 80 L. gistmiddel te veranderen, en wel door 22 L. daarvan in een vat van 55 L. te koken en er 22 L. koud water met 11 K. G. meel door te roeren, dit langzaam in het kokende water te gieten, en te roeren, tot alles eene pap wordt. Deze pap roert men in 35 L. koud water, terwijl men 1 L. warm water van 20° 11. met 250 gram biergist verbindt. Is nu de temperatuur van 't eerste mengsel tot op 20° li. gezonken dan zift men er 11 K. G. meel op, voegt er de gist bij en roert albs goed door. Na c» 1 uur gist het en na 4 a 5 uur is de massa zoet geworden; dan is zij te gebruiken. Het laatste geschiedt zoo, dat men uit het mengsel het zuurdeeg in den trog vormt, waarbij men 6 L. water gebruikt. Bij het kneden van het brooddeeg wordt do andere 14 L, gebruikt. Ak meq geen biergist kan krijgen,
217
moet men dit vervangen door 20 maal haar gewicht van een deeg dat 24 uur gegist heeft.
327. Broodbakken. De tegenwoordige wijze van bereiding is nog ver van volkomen. De molens scheiden door zorgvuldige afscheiding der zemelen de voedende bestanddeelen af, die ten behoeve van bloed- en vleesohvorming het noodigst zijn. Evenzoo worden de gebreken dor verkeerde inzuring en be-' werking, bij den aanleg der ovens bijv. bevorderd.
Kleemann in Dresden heeft zich verdienstelijk gemaakt, door langs anderen weg een brood te bereiden, dat voedzamer, lichter te verteren, lekkerder en wezenlijk goedkooper is, dan dat, wat men naar den gewonen sleur bewerkt.
Elk koren vereenigt drie eigenaardige stoffen:
1) Stikstoffen (bloedvormende) zooals zemels en planten-eiwit.
2) Stikstofvrije (ademing en verwarming) bijv. stijfselmeel, suiker, gom, vet, enz.
3) Beenderstof, zooals phosphorzuur, kalk, kiezelaarde, andere aardsoorten en zouten.
Het koren vereenigt dus allo vereischtcn voor een goed voedingsmiddel in zich. Werd 't geheel tot meel gemalen, dus niet gebuild, dan zou het veel voedzamer zijn. Elk dier bovengenoemde stoffen vormt eene laag in den graankorrel. Snijdt men dezen namelijk door en onderzoekt de lagen, dan vindt men eerst het buitenst omhulsel, dat uit 3 rijen langwerpige cellen bestaat. Bij het malen nu worden de harde hulsels, de zemelcellen van de weekere deelen gescheiden, omdat zij niet zoo fijn vermalen worden. In ons fijn meel hebben wij dus voornamelijk alle stikstofvrije stoffen, namelijk stijfselmeel en van de zoo voedzame stikstofrijke bestanddeelen alleen planteneiwit, dat echter slecht in geringe hoeveelheid ook in de stijfselcellen voorkomt. Door de gewone maalwijze verwijdert men zorgvuldig de zemelen (7 a 100/o van het bloedvormende gedeelte van den graankorrel.)
In 100 pd. zemelen bevindt zich echter
stijfsel, gom en suiker, 30 a 50 din.
kleefstof vet
14 » 25 „ 3 „ 6 „ 10 „ 15 „
eek tof
218
zout a 2 din.
water 12 „ 15
Terwijl wij dus ca. ~ van het koren bloedvormend kunnen achten, vinden wij in wit meel maar dl. in zemelen daarentegen | a i van het gewicht. Bovendien verwijderen wij door afzondering der zemelen de beendervoedende minerale zouten.
De begtanddeelen van ongebuild meel, gebuild meel en zemelen zijn op 100 pd.
Bloedvormende Ademings- en Beender-
stoffen: verwarmingsstoffen: voedende stoffen: Ongebuild meel 11 pond 86 pd. 2 pd.
Daaruit blijkt, dat om een wit product te verkrijgen het meest voedende bestanddeel, de zemelen grootendeels achterwege blijft. Daarom laat K. nadat het koren gemalen en gebuild is, de zemels met water vermengen en in eene afzonderlijke machine de voedende beslanddeelen daaruit van dc hulsels zooveel mogelijk afscheiden, daar het zuurdeeg bijmengen en er zooveel wit meel bijdoen, tot het deeg voldoende vast is. De verdere bewerking tot brood geschiedt dan als gewoonlijk.
Volgens de gewone methode geeft 1 schepel rogge van 158 pd. 32 pd. zemels. Uit 100 pd. van die zemels kon de uitvinder binnen i uur eene massa verkrijgen, die gelijk staat met 12 J pd. luchtdroog meel en die naar Lehmann's onderzoek op 100 pd. bevat
stikstoffen * 22,1 pd.
stijfsel, dextrine, vet 58,0 „
mineralen 7,0 „
water 12,0 „
Tot brood verbakken kreeg men uit een schepel van 158 pd. do belangrijke hoeveelheid van 189 pd. brood, terwijl men anders 160 pd. zou verkregen hebben. In dat brood bevindt zich dat omhulsel der graankorrels, dat de voedzaamste deelen bevat, en vooral de slof, die het stijfselmeel het gemakkelijkst in dextrine en suiker omzet, wat zeer gewichtig is voor de vertering. Dat brood heeft dus alle genoemde goede eigenschappen.
219
In natto iaren, als het koren licht uitwast, ondergaan de zemelen eene verandering, -waardoor zij geen water kunnen binden, dus ook geen deeg vormen. Volgons Liebig is het onschadelijke kalkwater in staat uit zulk meel een fraai, zuurvrij, vast, elastisch goed brood te vormen. De verhouding van meel tot kalkwater is 19:5 dus op 100 pd. 26 a 27 pd. Dit kalkwater is niet voldoende voor het kneden, er moet nog gewoon water bij. De vroeger in België gewone bijmenging van kopervitriool of aluin, om uit slecht meel goed brood te bakken, is zeer nadeelig voor de gezondheid, derhalve verwerpelijk.
328. Schadelijke bijmengsels in 't brood. Reeds sedert de 16e eeuw is het bekend, dat het roggebrood, als de rogge het zaad van zeker onkruid bevat, eene buitengewone kleur aanneemt. Gebruikt men meel van branderig koren, dan smaakt het brood slecht, is taai en blauwachtig. Brood dat , moederkoren bevat is gevlekt, violet, en slecht van smaak en geur. Het zaad der wilde klaver (trifolium arvense) geeft het brood een bloedroode kleur, maar doet geen nadeel. quot;Wilde ■wachteltarwe kleurt het brood rood, blauw tot zwart toe maar is onschadelijk. De dolik (bromus secalinus) anders onschadelijk kleurt het brood zwart en maakt het onverteerbaar. Het zaad van den ruwen hanekam (rhinanthus alectorolophus) maakt het brood nat, kleverig, laf zoet en zwartblauw, maar is onschadelijk dus niet giftig. Anders ia het met de wilde dolik (agros-temma githago); komt deze in het brood voor, dan wordt het blauwachtig, smaakt scherp bitter en wordt zooal niet giftig, toch schadelijk voor de gezondheid.
Prof. Ludwig te Jena, die meermalen paarsch-blauw brood onderzocht, heeft bevonden dat die kleur veeltijds door het zaad der klaprozen veroorzaakt wordt, de kleurstof noemt hij rhinantine. Soortgelijke kleurstof levert de wachteltarwe en alle planten van de familie der melampyreecn.
Het alcoholisch aftreksel van rhinantine-houdend meel neemt, met zout- of verdund zwavelzuur verhit,, eene grijze tot donkerblauwe kleur aan. Do vraag is, hoe het bakkingsproces die kleur veroorzaakt.
O. Becker spreekt van vergiftiging door middel van haver-brood. De verschijnselen waren 3 uren na 't gebruik hevig
220
sidderen in alle leden, sterk zweeton van beneden naar boven, duizeligheid en bezwijming. Een onderzoek van het brood wees aan, dat het behalve andere onzuivere stollen eene groote hoeveelheid, ca. | van de vrucht van een bedwelmend koren-onkruid (lolium temulentum bevatte.
329. Stijfsel. Een voedzaam plantenbestanddeel uit kleine kogeltjes bestaande, die onder 't mikroskoop zichtbaar zijn, maar voor 't bloote oog een zacht wit poeder. De stijfsel is niet in koud, wel in warm water oplosbaar, verandert, met kleefstof of zwavelzuur behandeld, in suiker en bestaat uit 44,099 koolstof, 6,477 waterstof en 49,498 zuurstof. Men onderscheid vooral tarwe en aardcvppelstijfsel; doch ook andere planten zooals maïs en rijst bevatten haar, en zelfs de verachte wilde kastanje levert bij goede behandeling eene goede stijfsel zonder bitterstof. Daartoe behooren ook het bekende Arrowroot, de tapioka. en de sago. Om al deze stijfselsoor-ten te onderscheiden dient deels voor zeer geoefeuden het mikroskoop, deels ook iodium. Brengt men tarwestijfsel, aardappelst. of Arrow-root met ioodwater of ioodtinctuur in contact, dan kleuren zij zich onmiddellijk blauw, waardoor, daar zij tamelijk gelijk zijn, eene onderscheiding niet mogelijk is. Stelt men deze stoffen echter aan iodiumdampen bloot, dan kleuren zij zich na 24 uren verschillend.
Gobley kreeg deze uitkomsten:
Tarwestijfsel.......violet.
Aardappelstijfsel......tortelduifgrijs.
Echt Arrow-root......heldere melkkoffiekleur.
„ met | tarwest . grijs lila.
kunstmatig Arrow-root .... tortelduifgrijs.
Echte heele tapioca.....geelachtig.
„ fijne ......roestgeel.
„ „ „ met l tarwest. violet.
Geheel kunstm. ......enkele korrels violet, andere
geelachtig.
Poeder v. „ .......roestgeel.
Heele witte Sago .... enkele korrels violet, andere
geelachtig.
Poeder van ,, „ .... roestgeel. „ „ „ „ met J tarwest. violet.
221
Geheel kunstm. ......eenige korréls violet, andere
geelachtig.
Poeder v. „ „ . . . . roestgeel. „ „ „ „ met 1 tarwest. violet.
Daaruit blijkt, dat aardappelstijfsel zeer goed vau tarwe-stijfsel te onderscheiden is, dat ook echt Arrow-root kan herkend worden, en ook of de tapioka met stijfselmeel vermengd is; maar niet, of echt tapioka- of sagopoeder door kunstmatig is vervangen, omdat alle poeders dezelfde roestgele kleur aannemen.
Dat tarwe- en aardappelstijfselmeel en arrow-root met ioodclamp een donkere kleur aannemen, terwijl sago en tapioka zoowel echt als nagemaakt, zich. geelachtig kleuren kunt, omdat de laatste onder den invloed van warmte zijn geweest, die, zooals bekend is, stijfsel in dextrine verandert» De gele kleur ontstaat door niet volkomen verandering van alle stijfsel in dextrine.
De verkleuring van het stijfselmeel ontstaat uit de opslorping van iood- en waterdamp. Dat gebeurt alleen, als de stijfsel vochtig is; want is zij te voren bij de 80° R gedroogd , dan ontstaat in 24 uren geen kleurverschil, als er geen vocht bij komt. Hoewel dan de stijfsel ongekleurd blijft, neemt zij toch iodium op en later volgt bij wateraan-voer de verkleuring. Mayet bedient zich van eene opl. van bijtende kali (J- kali, ^ water) tot onderscheiding der stijf-selmeelsoorten. Het mengsel bestaat uit 60 dln. gewoon water, 5 dln. opl. van bijtende kali en 5 dln. aardappelsuiker; deze daarmede vereenigd gaf een zeer dikke gelei, doorschijnend als opaal, die in eene halve minuut hard werd. — Graanstijfsel wordt later hard, zij is alsdan melkachtig , ondoorschijnend, maar zet geen stijfselmeel af. — Boonen-meel geeft een niet dik groengeel ondoorzichtig slijm. — Korenstijfsel 4j dl. en aardappelstijfsel J- dl. geeft met de kalioplossing een ondoorzichtig melkachtig slijm, dat uit een holle glazen buis niet droppelt, zooals zuivere korenstijfsel en de vloeistof der proef. — Mengsels van meel en aardappelstijfsel hadden de volgende resultaten:
20 gram zuiver meel, 20 gr. meel en J- gr. aardappelstijfsel/ en 20 gr. meel en -j'j gr. aardappelstijfsel werden afzonderlijk
222
\
onder een straal water gekneed om de kleefstof te verwijderen. Na 20 min. rnst werd zooveel vloeistof van de bezonken stijfsel weggegoten dat boven elk bezinksel ca 100 gram vloeistof bleef; daarop werden deze afzonderlijk omgeschud en in flesschen van ca 125 gr. inhoud gedaan en bij elk 10 gr. kaliopl. gevoegd. Na 5 min. vormde de vloeistof in het üeschje met zuiver stijfselmeel een dik, ondoorschijnend mengsel, dat toch gemakkelijk uit den hals liep, terwijl de massa met i gr. aardappelstijfsel geleiachtig was. Het met -j'j gr. aardappelmeel vermengde meel was wel niet geheel geleiachtig, maar toch vloeide de massa niet weg. Dit vorderde 20 min. tijd.
Pusclipr onderscheidt tarwe en aardappelstijfsel door zwavelzuur. Begiet men droge aardappelstijfsel met een bekoeld mengsel van 2 din. eng. zwavelzuur en 1 dl. water, dan bruischt zij op, wordt doorschijnend als gelei en ruikt naar foezelolie, zelfs na het afwasschen. Tarwestijfsei vertoont dezelfde verschijnselen, maar zonder geur. Zoodoende kan men zelfs 1 0/o aardappelstijfsel in tarwest. ontdekken.
Eedwood beveelt aan, tarwestijfsei een tijd lang in een mortier met water te wrijven, en daarna het water te filtreeren, dan wordt deze vloeistof bij toevoeging van loodtinctuur, geel of roodachtig maar niet blauw. Aardappelstijfsel levert eene blauwe vloeistof. Zoo kan men licht de vervalsching nagaan.
330. Arrow-root. (1'ijlwortel) komt oorspronkelijk in beter kwaliteit van de mergachtige wortels der maranta arondimcea • van quot;W.-L, Z.-Amerika enz. De versche wortel, bevatte behalve het stijfselmeel nog een scherp melksap, waarmee de Indianen de wonden van vergiftige pijlen genezen, vandaar de naam. De handel kent 5 soorten naar verschillende planten en van verschillende waarde, maar wellicht is er geen artikel aan grooter vervalsching onderhevig. Yervalschingen met aardappelstijfsel, rijst en tarwemeel, zelfs krijt zijn zeer algemeen. Het microskoop is van weinig dienst om deze te herkennen. De beste soort is het maranta-arrow-root, ook quot;W.-I. talep genoemd, dit is minder wit dan tarwestijfsei, heeft eene matwitte ondoorschijnende kleur, knarst tusschen de vingers en behoudt den indruk der huidnaden. Het is oplosbaar in koud waterr wordt iu warm water dadelijk doorschijnend, en
223
vormt geeu pap maar een gelijkmatig transparent slijm. Een mindere soort is liet O.-I. of het kurkema-arrow-root, ook ticor, Malabart, of Bombay-arrow-root genoemd, het meel der cnrcuma-augudifoha; hiervan bestaat een betere witte soort en een mindere bruine; het mindere is grover dan Maranta, knarst weinig, en is hard. — Hot Braziliaan-sche arrow-root, ook manioea of tapioca genaamd, dat is twee soorten, eene fijnere en eene met draden gemengde grovere soort voorkomt, is het wortelmeel der cassave, {jatropha Manihot) en wordt in de spijzen gebruikt. De grovere soort heet in den handel mandioka of cassave, en is zelden onvervalscht. — Het Tae.ca-arrow-root ook ïahiti-meel genoemd. verkrijgt men uit de tacca-oceanica der Zuidzee-eiian-den, dit is zeer wit, glimt sterk, als er het licht op valt en ruikt naar schimmel. — Het Portland- of aron-arrow-root komt van de armn-maculatum der 1'ortlandsche eilanden. — Om ten minste te onderzoeken of men arrow-root en geen aardappelstijfsel heeft gekocht, zie men of het echte wortelmeel een paarlemoerglans heeft, fijn gekorreld is en goed knarst, maar niet piept en zichgemakkelijk tot het fijnste stof laat wrijven. Alle ge noemde arrow-root dat in koud water niet oplost en hij het koken ondoorschijnend is, is onecht.
331. Sago. De echte sago is in den handel zeldzaam, zij bestaat uit het merg van den sagopalm (sagus Eumphii) een woudboom der Molukken; eene tweede, ook echte soort, komt van den meelsagopalm, (sagus farinifera) en eene nog mindere uit het merg van den grootbladerigen sagoboom, verder van cycas revoluta en uit den Z. Afrika Zamiaboom. Het witte en weeke, veel voorhanden merg dezer boomen bevrijdt men van zijn 5 duim dikke houtlaag, wascht het in water, verzamelt het zetmeel, droogt het snel en korrelt het door eene zeef tot de bekende geleiachtige, half doorzichtige massa, die dan door rollen in vaten nog geglanst wordt. De echte O.-I. sago parelsago genoemd, is eerst in 1744 in den handel gekomen; zij is wit, bruin- of roodachtig, gelijkmatig rond. Ten onrechte houdt hot publiek de witste sago voor de beste, maar de echte is zelden zoo wit als de valsche die uit arrow-root of lap'uka bereid wordt. De boste der valsche
soorten, die uit tapioka. is wit, fijn Tan kogeltjes, en is in •water niet zoo doorschijnend en uitgezet als de echte. Het werkelijk van buiten aangevoerde, als echt verkochte artikel bestaat meestal uit de mindere soorten, uit do aardappelachtigo wortelknollen van de amerikaansche batate (convolvolus batatas) of uit de cycasbloem. — De witte sago is uit aardappelstijfsel bereid, die door zacht roosteren, ziften en gladmaken wordt nagebootst, maar gewoonlijk bruinwit is en gemakkelijk tusschen de vingers stuk te wrijven, in koud water niet zwelt, maar pappig (dus niet geleiachtig) wordt en in kokend water verkookt. Alle goede sago is goed doorschijnend, elastisch bij het drukken der vingers, zonder reuk, laf zoet van smaak, onoplosbaar in koud water, zwelt in warm water op en verliest daarin niets van hare doorschijnendheid. Ook uit peul-vruchtenmeel, nl. boonen fabirceert men thans sago, die bij het koken spoedig pap wordt, en als zij nog kunstmatig gekleurd is, het water roodachtig kleurt, maar zelf wit wordt.
332. Stijfselgom, Dextrine, Leiocome. De kunstmatige uit stijfsel bereide gom komt de arabische zeer nabij, zoowel in wetenschappelijke als technische waarde, en heeft door goedkoopte deze bijna geheel verdrongen. Zij komt in 3 vormen in den handel: of als kleine doorschijnende stukjes, of als een dikke stroop, maar meestal in den vorm van stijfselmeel, slechts min of meer gekleurd.
Vroeger veranderde men stijfselmeel meestal door enkele verhitting, roostering genaamd, in gom. Deze noemde men leiocome. Hoewel eenvoudig, is deze behandeling moeilijk. Zal allo stijfsel in gom veranderd worden, zonder aanbranden, dan moeten alle korreltjes aan eene temperatuur van 140 a 160° C., meer noch minder blootgesteld worden. Een langzaam gelijkmatig verwarmen doet wel het doel bereiken, maar duurt lang; bij snel verhitten gaat men echter licht te ver en dan verkoolt de stijfsel. — Dikwijls werd het stijfselmeel op den vlakken bodem van een gewonen bakoven in dunne lagen uitgespreid. Zoo bereidt men de zoogenaamde hritish gum in zulk een oven met verschillende ijzeren platen boven elkaar, om groote hoeveelheden te maken. Maar de temperatuur is moeilijk te bepalen en men verkrijgt alleen gom als een geelbruin meel. Veel zekerder
is de methode, om liet stijfselmoel op horren in eene droog-kamer uit te spreiden die verhit wordt door een aparten haard en nog boter in een ketel met een oliebad. Daaronder verstaat men vlakke ketels met dubbelen bodem; de ruimte hiertussehen wordt met olie gevuld die op een bepaalden warmtegraad (volgens den thermometer) blijft. Binnen in, op den bovensten bodem ligt hot stijfselmeel, dat door eeu roertoestel aanhoudend bewogen wordt, opdat alle kantjes met het metaal in aanraking komen. — Meestal echter gebruikt men nog de rooster-cylinders, groote blikken cylinders, die in een haard worden gezet, en met willekeurige snelheid kunnen omwentelen, zooals de kleine koffiebranders. De omdraaiing heeft hetzelfde doel als het roeren in de ketels, maar is doelmatiger. Ook kunnen de trommels spoediger geleegd worden, bij voldoende roostering.
In al deze gevallen kan men het geel of bruin worden niet voorkomen, en daar hierdoor de gom niet volkomen kan vervangen worden, b. v. in de katcendrukkerij, trachtte Heuse de werking der warmte door zuren te ondersteunen.
Men maakt het stijfselmeel met zooveel koud water vochtig, dat het geheel nat is en goed kneedt; bij dit water voegt men vooraf van liet gewicht van 't meel aan salpeterzuur, (spec. gew. 1.40). Dit natmaken dient alleen om de geringe hoeveelheid zuur goed te verdeden. De natte massa wordt eerst in groote ballen van 25 pd. in de lucht gedroogd, maar na eenigen tijd verbrokkeld, die in een droogkamer, en wel door een luchtstroom gedroogd worden. Men laat allengs de temperatuur vau 60—90° C'. stijgen, waarbij alle vocht ontwijkt. De goed droge klonten, die nog geen gom zijn, worden gemalen en gezift door zoo fijne zeven dat zij alleen een enkel stijfselkogeltje doorlaten. Daardoor is het stijfselmeel weer in zijn oorspronkelijken vorm hersteld en nu komt het andermaal in de droogkamer, die tot 100, hoogstens 120° C. verhit is, op horren. Al naar deze temperatuur duurt de verandering 5 a 15 min.; hoe dichter men zich bij 100'3 houdt, des te witter is het produet. Aldus bereide kunstmatige gom is van onveranderd stijfselmeel alleen door een bleeke stroogele kleur en volkomen oplosbaarheid in koud water te onderscheiden.
15
226
Dikwijls vormt men ook dextrine door mout op stijfsel te •werken. 350 a 400 din. water verhit men tot 80° F., dan • voegt men er 5 a 10 din. droog mout bij en verhit alles tot 140° F. dan voegt men er nog 100 dln. stijfsel bij, werkt alles dooreen, en houdt het 20 min. lang op eene temperatuur van 150 a 160° F. Terwijl alles eerst melkachtig en kleverig schijnt, wordt het langzamerhand zoo vloeibaar als water, en de stijfsel door de werking van het mout in gom veranderd. Opdat de werking der diastase van het mout, ook de gom niet in suiker omzette, moet dan de vloeistof snel tot het kookpunt verhit worden, daa bekoeld, gefiltreerd en tot een dikke stroop verdampt. Bij het bekoelen is alles eene geleiachtige massa, die na gedroogd te zijn, hard en broos is.
De stijfselgom is zelden zuiver. De door roosteren verkregen bevat meestal nog onomgezette stijfsel, de door mout bereide meestal reeds een deel stijfselsuiker. Om haar zoo-zuiver mogelijk te verkrijgen, wordt eene waterige opl. met alcohol vermengd, die de gom als witte kleverige zelfslan-standigheid afscheidt, welke door voortgezet wasschen met alcohol in poeder overgaat.
333. Stijfselsuiker. Druivensuiker. Door de werking van verdunde zuren bij matige warmte, alsook door den invloed der diastase (eene in kiemend zaad der granen voorhanden stikstofsoort) wordt de stijfsel in eene soort suiker veranderd, die gisten kan. Het zuur, daartoe meestal gebruikt, is zwavelzuur. Een mengsel van tien KG. zwavelzuur (1,84 sp. gew.) en 20 KG. water wordt in een looden pan bij 100 KG. water gevoegd en alles gekookt. Terwijl deze kokende vloeistof met een kruk in beweging gebracht wordt, wordt er 400 KG. stijfsel in kleine hoeveelheden bijgevoegd, zoodat, noch het koken ophoudt, noch eene pap gevormd wordt. Dan wordt elke portie stijfsel die er in geworpen wordt, aanstonds in suiker veranderd. Na de bijvoeging der laatste portie laat men nog 10 min. koken; dan moet de opl. doorschijnend en geheel vluchtig voorkomen.
Dan wordt het vuur gebluscht, en het zuur door kalk geneutraliseerd; men laat het gevormde gips bezinken, waarop de bovenliggende vloeistof met een hevel op een filter van linnen uitgespreid, waarop zich dierlijke kool bevindt. De
227
dierlijke kool houdt de meeste kleurstoffen tegen, en de massa vorscliijnt als heldere, kleurlooze vloeistof.
Wil men de suiker in den vorm van stroop, dan verdampt mou haar tot 30° B., maar wil men haar in vasten toestand, dan laat meu tot 36° B en zelfs nog verder verdampen. Als doze stroop 1 a 2 dagen stil staat, dan scheiden zich kristallen af, die men uit de vloeistof harkt en op warme plaatsen laat drogen. De stroop kristalliseert echter weinig, en daarom d.impt men haar dikwijls tot 50° B af, zet haar in vlakke vaten, waar alles tot een soort van bloemkoolpap verstijft, welke kleverige, korrelige massa aldus verzonden wordt.
De dnur der suikervorming uit stijfsel is afhankelijk van de hoeveelheid zwavelzuur, en ook van de temperatuur dei-vloeistof. die tusschen 100 en lO-i0 C. dus in 't kookpunt ligt. Wat de verhouding van zwavelzuur en water betreft, heeft Kirchhoff aangetoond dat tot omzetting van 100 dln. stijfsel in suiker met tweehonderd dln. water eu ^ dl. zwavelzuur verscheiden dageu noodig zijn, terwijl met 600 dln. water en 10 dln. zwavelzuur reeds 7 a 8 uren voldoen. lu den regel neemt men 2 a 2^ deel eng. zwavelzuur met 300 a 400 dln. water. De inwerking van het zwavelzuur is nog niet voldoende opgehelderd. Het zuur ondergaat geene verandering, er wordt gas ontwikkeld noch opgeslorpt, en het gewicht der suiker is meer dau dat der stijfsel. De eenige verandering die de stijfsel ondergaat, bestaat in de opname van water, de formule voor de gekristalliseerde stijfselsuiker is C12 H14 O'1 en wordt ze bij'120° F gedroogd, slechts C'1 H11 O1', en zij bevat dus 2 equival. water minder, althans zuurstof en waterstof in dezelfde verhouding als in het water namelijk C14 8 1 0 01 0. Bij gebreke eener betere theorie kenschetst men de eigenaardige werkzaamheid van het zwavelzuur met de uitdrukking „werking door contact''' of „werking door Katalysequot;.
't Is ook nog niet uitgemaakt, of door de diastase eerst dextrine gevormd wordt, die later in suiker overgaat, dau of dextrine en suiker directe omzettingen van stijfsel zijn. Waarschijnlijk vormt zich eerst dextrine en daarna druiven-suiker.
Deze is in den jongstan tijd veel gebruikt in brouwerijen,
228
■waar zij het mout ten deele moet vervangen. Hoewel dit het bier niet verbetert, is dit gebruik toch zoo algemeen, dat in Duitschland de tot nog toe belastingvrije druiven-suiker als mout belast wordt.
334. Suikerkleurstof. Gebrande suiker. Caramel, Thans gebruikt men daartoe druiven suiker, daar de andere soorten te duur zijn, hoewel de arbeid met deze aangenamer en gemakkelijker is. Men onderscheidt 2 soorten van caramel, nl. bier of azijnkleurstof, en rum-kleur. Zij onderscheiden zich hierdoor, dat de eerste in vloeistoffen van veel alcoholgehalte niet helder oplost, maar wel in water en zwakke spiritueuse vloeistoffen, de laatste daarentegen in spiritus met veel ruma-roma (70 a 80 0/o Zoolang fijne riet- of wortelsuiker
tot caramel werd gebruikt, had de fabrikant het door geschikte handgrepen in zijne macht, haar deze eigenschap te geven; maar bij gebruik van druivensuiker, door bijmenging van gom stijfsel en eiwit, ontstaat een omslachtiger bewerking tot het vormen van rum-kleur, daar men of een apart voor dat doel bereide gom- en stijfaelvrije druivensuiker gebruikt, of door bier-kleur met spiritus van 80o/o vermengt, de daardoor gevolgde opl. van caramel van het bezinksel affiltreert en het filtraat langzaam door distillatie van de spiritug bevrijdt; het overblijvende is dan eene kleurstof, die in spiritus van 70 a 80 0/o helder oplost.
Voor bierkleur neme men 5 kilogr. zoogen. kistensuiker, (druivensuiker in kisten) doe ze in een ketel en smelte haar boven 't vunr. Als de suiker gesmolten is, begint zij in den ketel te borrelen, dan moet men haar omroeren, opdat de massa niet overkookt, is dat niet voldoende, dan voege men er een weinig boter, ter grootte van eene hazelnoot, bij. Helpt ook dat niet, dan moet het vuur getemperd worden. Dan laat men de suiker zoolang koken, tot zij aanbrandt; dit bespeurt men aan den scherpen reuk, ook doen de oogen zeer van den damp. Dan voegt men er 100 gr. koolzure ammoniak, grof gestooteij, bij, en brandt verder, als roerende totdat de suiker bijna stijf wordt, en geen roeren meer toelaat. Dan neemt men een klein houten staafje, als een pen-nehouder, doopt het voor 4- in de massa, houdt dat, wat er aan blijft zitten, in een glas koud water, dat voor de hand
229
moet slaan. Het uitgonomcne bekoelt snel. Dau beproeft men het, met de vingers, met de vingers; het moot week zijn. Smaakt de proef nog zeer zoet, en is zij hard, dan moet men verder branden, en wel zoolang, totdat het zoete geheel verdwenen is, en de massa week. In 't groot, waarbij mon gesmeed ijzeren ketels met roermachines aanwendt, wordt de suiker zoo dik, dat 2 man niet meer draaien kunnen; dan weten zij bij ervaring, dat do suiker genoeg gebrand is, toch neemt men een proef in koud water. Is de suiker goed gebrand, dau voegt men er langzaam en al roerende, warm water bij, en wanneer de kleurstof voor eigen gebruik zal dienen, naar genoegen. (3 L. is voldoende, om 't kleursel dun genoeg te maken. Zal men het echter in den handel brengen, dan moet het dik zijn als stroop, en men mag er maar 2 L. water bijvoegen. In 't groot moet mon het met een areometer wegen; kokend gewogen, moet het 34° B. aanwijzen; wijst het meer aan, dan voege tnen er nog wat water bij; minder, dan moet het nog eenige min. koken en tot 34° li. verdampen. Bij toevoeging van warm water vormen zich kleine klonten; door eenige minuten koken lossen deze zich op. Dan is het kleursel gereed en kan, na bekoeling, aanstonds gebruikt, of in llesschen of vaten bewaard worden. De geheele bewerking duurt hoogstens 1 uur; 200 KG. suiker zouden 4 uur vorderen.
335. Boter. Melk bestaat uit eene opl. van caseïne en melksuiker in water, waarin kleine vetkogettjes drijven. Deze zijn het, die de melk ondoorschijnend maken en haar op eene emulsie doen gelijken. Zij laten zich door geene filtratie afscheiden; maar doen dit van zelf bij rustig staan, aan de oppervlakte, als room. Wordt deze room lang geschud of geklopt, dan scheuren de dunne omhulsels, en vormen eene enkele klont. Dat is de boter. Het botermaken geschiedt op eene wijze die ieder bekend is, in karnen. Het product aan boter hangt af van de volkomen afzondering van de room; maar dat in de gekarnde molk nog boter aanwezig is, blijkt hieruit, dat deze nog wit is, 't geen niet het geval zou zijn, als er geen boter meer in ware. Om zooveel mogelijk boter te verkrijgen, neemt men van de melk, die 12 uur in den kelder gestaan heeft, { als room af, neemt op
230
elke 12 maten room 1 lood (15 gram) fijngestampte aluin en 2 maten zure melk, laat dit lauw worden en doet het in de karn, waar het op de gewone wijze behandeld wordt. Na 6 min. verkrijgt men de zuiverste boter, en veel meer dan op de gewone wijze. Ook heeft men bevonden, dat men voor het boter maken, do melk in vlakke vaten moet gieten, 't geen beter is dan in diepe. Zoo gaven bijv. 6 maten melk in hooge vaten maar 24| lood boter, terwijl dezelfde hoeveelheid, in vlakke vaten gezet, 5 lood meer opleverde. In Rusland wordt de melk c». J uur zacht gekookt en dan als gewoonlijk geboterd. Dit moet het voordeel aanbieden, dat de boter sneller gereed is en in meer quantiteit te voorschijn komt; ook zou zij beter ruiken en langer versch blijven.
Bödecker en Bruckmann hebben door eene reeks van proeven aangetoond, dat de melk naar den tijd van den dag verschilt in botergehalte, en dat het gehalte van 's morgens tot 's avonds vermeerdert. Een KG. morgenmelk leverde hem 1.4 lood boter, terwijl 1 KG. avondmelk van dezelfde hoe en den-zefdm dag 3.4 lood leverde.
De qualiteit der boter naar kleur, vastheid, smaak en geur is afhankelijk van de landstreek en de weide, van het jaargetijde, het lichaam en het' ras van het melkvee, maar ook van de betere of slechtere bereiding. Goede boter riekt aangenaam, smaakt niet bitter of zout, maar zoet en nootachtig. moet bij 't smelten niets overlaten, niet scherp op de tong smaken, niet dradig of zeepachtig, maar ook niet droog of korrelig zijn en bij drukking geen water uitlaten. Bij het wrijven tusschen de vingers moet zij zacht smelten, maar niet hard of droog worden.
De boter bestaat, zooals het plantenvet, uit een vast vet margarine en een vloeibaar elaïne en heeft alle eigenschappen van het eerstgenoemde. Behalve deze 2 vetten bevat de boter ook nog eene kleine hoeveelheid van een eigenaardig vet, de butirine. Blijft boter in de lucht staan, dan ontstaan er vluchtige, kwalijk riekende en smakende vetzuren; deze makon de boter oud en ranzig. Kookt men oude boter met de dubbele hoeveelheid water eenige malen op, dan verwijdert men deze en de boter wordt wear goed.
Om dit nog gemakkelijker en veiliger te doen , slaat Köhnke
voor zich van magnesia tc bedienen, op de volgende wijze: In een vertinden ketel smelt men gelijke deelen ranzige boter en water bij matige warmte, giet daarna alles in een houten vat, en roert een weinig.
Des anderen daags ligt de boter als eene schijf op het water, deze neemt men er af, spoelt die met water schoon, en brengt haar nogmaals met evenveel water op het vuur. Dan laat men alles een kwartier koken en voegt cr in dien tijd zoo lang gebrande met water aangemaakte magnesia bij, dat blaauw lakmoespapier nog' rood wordt, waarbij te veel magnesia niet schaadt. Het warme mengsel wordt dan door dicht linnen in een vat gegoten en öf aanstonds met koud water uitgekneed, en met eene voldoende hoeveelheid keukenzout vermengd, öf ook, nadat de boter bekoeld is, nogmaals met evenveel water verwarmd en verder als boven behandeld.
Artus beveelt voor ranzige boter koolzure kali, gezuiverde potasch aan. quot;Wordt de boter behoorlijk met water gekneed, waarbij wat koolzuur kali (1 lood per pd.) is gevoegd, en daarop wordt tot verwijdering van de gevormde boterzure kali eu de overtollige koolzure kali de boter met zuiver water uit-gewasschen, tot kurkemapapiér niet meer bruin gekleurd wordt. Daardoor herkrijgt de boter een goeden smaak. Wordt eindelijk de zoo behandelde boter met wat versche, niet afgeroomde melk doorkneed, en voegt men er nog wat keukenzout bij, dan wordt ze zoo goed als versch.
Wil men de boter tegen ranzig worden bewaren, dan moet men vooreerst zorgen, dat door goed kneden alle kaasstof, die de oorzaak van het bederf is, verwijderd wordt; dan wordt ze sterk gezouten, in oen pot goed geperst met water begoten en koel bewaard. Doelmatig is het; wat suiker en salpeter bij het zout te voegen, waardoor de boter dicht en fraai wordt; maar dan moet zij voor het gebruik nog weer goed gekneed worden.
Een ander middel om boter te bewaren, is: Men moet de boter persen in oen linnen zak, die met wol gevoerd is, om het boterwater en de kaasstof er uit to drijven waarop men haar in eiwitpapier wikkelt. Om dit te bereiden neemt men eiwit, klopt het tot schuim en voegt bij elk ei 1 gr. zeezout en £ gr. salpeter. Met dit mengsel, dat goed verbonden moet
232
zijn, bestrijkt meu vellen papier, die goed droog moeten wezen, en droogt ze dan weer met een strijkijzer. De boter, op deze wijze ingepakt moet maanden lang goed blijven; zelfs jaren, ondersteld dat zij zeer droog en luchtig bewaard wordt.
Dat de boter veel vervalscbt wordt is zeker en de markt-politie verdient dank voor den ijver, waarmede zij deze ver-valscbingen aan 't liebt brengen. Heeds voorlang heeft de apotheker Schacht te Berlijn, op verzoek der marktpolitie, verschillende soorten boter onderzocht. Hij wees aan:
1) metaal-vervalsching door koperen en zinken vaten te gebruiken waardoor het volume grooter werdt. Er vormde zich namelijk bij hel gebruik van zinken vaten eenige melkzure zinkoxyde die de kaasstof doet stremmen. Daardoor vermeerdert het product. Door uitdrogen der boter met verdund zoutzuur, behandelen van het filtraat met zwavelwaterstof enz. zijn deze vervalschingen licht te ontdekken.
2) Vermenging van de boter met plantendeelen (boonen-, koren- of aardappelmeel), of aardachtige zelfstandigheden (krijt, gips, zwaarspaath, klei); ook een overmaat van kaasstof, keukenzout en water. Alle onderzochte soorten bevatt'en noch aardachtige noch stijfselmeelhoudende sloffen; kaasstof was nooit zooveel voorhanien, dat daaruit kon besloten worden tot opzet. Daarentegen bevond hij in de goedkooper soorten zooveel zout en water, dat aan vervalsching moest gedacht worden.
3) Vreemde kleurstoffen. Zoogenaamde grasboter, die bereid wordt uit de melk der koeien die in de weide gaan is geler dan de uit stalvoêr gewonnen boter. De eerste is meer gewild, waarom het gebruikelijk is, de natuurlijke kleur na te bootsen. Daartoe kan men alleen zulke kleurstoffen gebruiken die in water moeilijk oplossen, bijv. Orleans. Toch is dit laatste vies, want meestal komt 't met urine bevochtigd, in den handel. Men ontdekt dit bedrog, door de van zout en water bevrijde boter met kouden spiritus van 90 0/0 Tr. af te trekken. Wordt deze geel en is het overblijvende na het verdampen reukelbos, en wordt dit door geconcentreerd zwavelzuur indigoblauw gekleurd, dan heeft men Orleans gebruikt. Bevat de boter veel vrij boterzuur dan lost een deel daarvan zich in wijngeest op, en het overblijvende is
233
na het verdampen geel en vettig en de reactie inet zwavelzuur weinig merkbaar en kort van duur, omdat het zwavelig zuur, door de werking van zwavelzuur op boterzuur ontstaan, de blauwe verkleuring tegen houdt.
Apotheker Schacht vernam van een ooggetuige hoe een Berlijnsch boterfabrikant de boter kleurde.
Vooreerst werd door koken van zoogenaamde smeerboter, dat is, van het ranzige achterblijfsel uit de botervaten, met Orleans en geelrood kleursel gemaakt. Dan werd c». V, smeerboter door kneden met de handen onderwater gewas-schen, V5 vat boter, warm water en eene groote hoeveelheid zout, alsmede het kleursel er bij gevoegd en zoolang gekneed, tot het koud was, In vaten gekuipt, werd het fabrikaat dan als echte sleeswijksche, mecklenburger, stettiner boter enz. verkocht.
De onschuldigste kleuring is die door sap van roode wortels. Deze worden gewreven, dan mot melk begoten, het sap door linnen geperst, en bij de room gevoegd. Daarvan is maar weinig noodig.
336. Smoutboter. Kunstmatig smout. De dikwijls zeer hooge prijs van de boter heeft surrogaten doen ontstaan. Het is gelukt eenige te vervaardigen, die bijv. bij het koken, in suikergoed enz. gebruikt kunnen worden, zoowel als ook reuzel dikwijls de boter kan vervangen. Alleen het voornaamste gebruik, dat op het brood, heeft men nog niet geheel kunnen vervangen,
Puscher geeft een der beste surrogaten. 6 lood aardappel-stijfsel (poeder) wordt met 6 pd. raapolie gemengd en in een goed vertinden koperen ketel onder gestadig roeren met een houten spatel tot koken toe verhit. Daarbij begint de olie te schuimen, waarom 't raadzaam is, wat grooter vat te nemen. Na een kwartier houdt het schuimen op, dan kookt de olie stil voort, de stijfsel kleurt zich bruin en er ontwikkelt zich eene groote hoeveelheid onaangenaam riekende etherische olie. Dit is bij groote hoeveelheden hinderlijk, waarom men 't best een goed trekkenden schoorsteen gebruikt. Daarna laat men de olie 2 a 3 uur, en bij groote hoeveelheden nog langer, voortkoken, tot dat dc smaak en de reuk zoet zijn. Dan zet men de olie af en giet haar na bekoeling in oen doelmatig
234
vat. Na 48 uren rust verkrijgt men eene klare, goudgele olie, die koud bij salade in verschillende spijzen als boter kan dienst doen. Het verlies bij deze zuivering bedraagt hoogstens 2°/0. Vermengd men 2 dln. van deze olie met 1 dl. versch rund vet, dan verkrijgt men de smoutboter.
Van een ander recept voor smoutboter zegt men dat deze alle mogelijke voordeelen bezit, namelijk goedkoop, lekker, duurzaam en zoo vet is, dat 1 pd. er van 2 pd. boter vervangt. De magistraat van Tunkfort a/O heeft daarom ook hel recept aangekocht. Om dit vet te bereiden moet men 1 pd. versch schapenvet met 9 ons melk smolten en dan nog ■warm door eene zeef gieten, daarop onder bestendig roeren-er J pd, goede maanolie in mengen, en bij dit mengsel 4 lood broodkorst, 1 lood st. Jans kruid en 2 gesneden uien in eene pan verhitten, en doorzijgen laten. Het is eene geheel reuken smakelqoze zuivere vetmassa, die bij ommetolijke (?!) besparing in alle gevallen bij het bakken en koken, de boter vervangt. Daarbij worden de spijzen vetter en lekkerder, hot baksel smijdiger, fraaier en beter van smaak (?!) Meer kan men zeker niet verlangen!
Mêge-Mourriez smelt ossevet onder toevoeging van water, potasch en gereede varkens- of schapanmagen zoo koud mogelijk, reinigt het product onder bijmenging van zout en bekoelt het, bevrijdt het vervolgens onder de hydraulische pers van stearine en verkrijgt dan eene gele, korreligge massa die op boter gelijkt, deze in vele gevallen kan vervangeo en te Parijs veel als margarine verkocht wordt. quot;Wordt deze stof met de helft van haar gewicht aan melk en even veel water in het welk koeuiers zijn geweekt, in eene botermachine bewerk^ dan krijgt men in 2 uren een boter, die armer aan kaasstof en licht bedervende deelen is, en daarom beter te bewaren dan andere. Door onttrekking van stearine kan men haar zoo dik maken als men wil. Vooral mo«t eene soort „waterige boterquot; duurzaam zijn, die Moge fabriceert; een stuk, daarvan dat in Oct. '71 naar quot;Weenen gebracht werd, kwam in April '72 in goeden staat weer te Parijs aan.
337. Raapolie te raffineeren. Dat doet men om de vreemde bijmengsels te verwijderen, en wel gewoonlijk met geconcentreerd zwavelzuur, dat deze opueemt en verkoolt. De methode
235
verschilt in bijna alle fabrieken. Dr. Wasl laat op 6 a 7 ctr. olie 2 pd. rookend zwavelzuur nemen, dat hij in oen dunnen straal en onder gestadig roeren er bij doet. Daarna voegt hij er ^ kokend water bij, roert weer en laat bezinken. Na volkomen afscheiding van het zure water en de olie, voegt men bij deze, die nog troebel is, 3°/o droog gezift keukenzout. Dit laatste onttrekt aan de olie het nog aanwezige water en eindelijk behoeft men de olie nog slechts to filtreeren, door zakken met tarwezemels.
Volgens een ander moet men bij de olie nadat zij met zwavelzuur bewerkt is niet dadelijk water voegen, maar het mengsel een nacht laten stilstaan. Den anderen morgen kan men dan de zuivere olie afgieten, terwijl het vuil op den bodem kleeft. Dan moet men op 100 pd. olie 8 iood keukenzout in 10 kwart kokend water oplossen en dit zoo warm mogelijk in de afgetrokken olie gieten en 1 a 2 min. roeren, tot zich een zwart schuim op de olie vormt. Dit schuim, dat een goed teeken is, bewijst, dat men met roeren moet ophouden, anders zou de olie dik en troebel worden. Laat men dan hot mengsel 1 a 2 dagen op een matig warme plaats staan, dan scheidt zich de olie volkomen helder en klaar af, en wordt dan nog door droog, goed gewasschen vloeizand gefiltreerd.
Aan den Bijn doet men de raapolie eerst in het zoogen. draai vat, een vat met 4 vleugels, als een botervat, waarin dadelijk het geconcentreerd zwavelzuur er bij gedaan wordt; 2 a/0 gewicht. Dan wordt alles goed omgewerkt, door 2 man gedurende 2^ uur. Daarna wordt er 4 a 6 pd. bijtende kalk in 4 emmer water opgelost (in kalkhydraat veranderd) tot neutraliseerenvan het zwavelzuur bijgevoegd en weer £ uur gedraaid. Dan wordt de olie overgebracht in den stander, een gewoon vat, welks bovenste bodem is weggenomen, waarin zij 7 a 8 dagen blijft staan, en de kraan tot uitlating zoo hoog is aangebracht, dat het water, de gips en alle vreemde stoffen daaronder afzetten. Vervolgens wordt de olie afgetapt, en in de filters gedaan — opene vaten met 2 bodems, waarvan de bovenste doorboord en met flanel overtrokken is. Op dezen bodem wordt nu 3 a 4 duim hoog zuivere tarwezemels gestrooid, en daarover 5 manden vol beekzand. De
236
daarop gegoten olie vloeit in oen dunno straal holder en klaar weg. Is de olie dan nog niet helder, dan filtreert men nog eens.
Wilke neemt op 236 gallons (20 ctr.) raapolie 6 pd. zwavelzuur, roert alles 3 uur lang door, voegt er dan 6 pd. klei en 14 pd. gebrande kalk en 236 gallons water bij, en kookt de massa 3 uur lang onder herhaald roeren. Na hot bekoelen laat men de olie afloopen. Zij is dan volkomen gezuiverd.
Prof. Wagner vervangt het zwavalzuur door chloorzink. 1} % stroopdikke opl. van chloorzink, bij de olie gevoegd, kleurt deze eerst bruin, later scheiden zich bruine vlekken af, en als de olie met warm water behandeld wordt, dan klaart zij zich en is kleurloos.
Natuurlijk is hier door persing gewonnen raapolie bedoeld. Die, welke door extraheeren met zwavelkoolstof verkregen wordt, behoeft niet met zwavelzuur behandeld worden. Fil-treeren door droog zand, zaagsel is voldoende.
338. Om traan te zuiveren. Euwe traan bevat min of meer dierlijke slijm en andere stinkende bijmengsels, — de laatste te meer naarmate het spek langer bewaard werd.
Om deze te verwijderen verhit L'heritier 48 pd. traan met 10 pd. loopend water en 3 pd. opl. v. bijtende kali a 3° B. tot op 60° C., neemt haar dan van 't vuur en laat alles rusten, waarop traan en water zich afscheiden; het water kleurt zich oranjegeel, en er zweven er een menigte roode vlokken in. Dan laat men de traan afvloeien en er j, uur een stroom van stoom doorheengaan, waardoor het slijm neerslaat en eene witte olie wordt verkregen, die men kan filtreeren.
Moet de traan tot verlichting dienen, wat weinig meer voorkomt, dan behandelt men haar aanstonds met 2 lood in 1 pd. water verdund zwavelzuur, verhit het mengsel tot 70° C., vermengt het met 2 pd. beeuderkool en filtreert, waardoor men een product verkrijgt, dat helder brandt.
Moet er echter zeep van gemaakt worden, dan voegt men bij elke 20 pd. 4 lood chloorkalk in 40 lood water opgelost, verhit het mengsel tot 80° C., schudt het in een ander vat om, zondert de traan als gewoonlijk af, voegt bij elke 24 pd. 1 pd. beenderkool, en filtreert. Deze traan verzeept ge-
makkelijk, en geeft eene zuivere, niet onaangenaam riekende zeep.
Berry's methode bestaat in verhitting door stoom van 45° K. en vermenging met ^ vau 't gewicht met heldere chloor-natronoplossing van 15° B. Nadat het mengsel e». 20 min. is geroerd, late men het 3 dagen lang in kuipen bezinken. Daarna wordt de vloeistof afgegoten en met een galappelaftreksel vermengd, die zich met de in traan aanwezige gelei verbindt; daarop wordt zij 15 min. geroerd en voegt men er 2 ons salpeterzuur per 100 pd. traan bij. Dan roert men eenige min. en doet de traan weer in kuipen, waarin zij 3 dagen blijft, om te bezinken. De zoo gereinigde traan wordt in andere kuipen afgegoten.
Andere methoden komen hierop neer, dat men met eenige wijziging zeer verdunde opl. van bijtende kali er bij voegt om den leelijken geur weg te nemen.
339. Bleeken van Palmolie. De palmolie die men van Afrika's kust tot zeepfabrikatie en voor kaarsen en wagensmeer naar Europa brengt, wordt uit de vruchten van verschillende palmsoorten gewonnen. Meestal komt zij ranzig aan, is zoo dik als boter en riekt eigenaardig, vioolwortel-achtig, is oranjegeel en moet eerst gebleekt worden.
Watt geeft daartoe het beste recept. Hij begint met de olie te smelten, haar te laten bezinken en haar te scheiden van dit bezinksel. Daarop wordt bij de heldere olie eene geconcentreerde oplossing van dnbb. chroomzure kali in water alsook zwavel- en zoutzuur gedaan. In plaats van zoutzuur kan men ook keukenzout nemen, als men dan wat meer zwavelzuur gebruikt. Reeds na eenige minuten, als alles dooreengewerkt is, vertoont zich eene bleek groene kleur, en schijnt er een dik schuim op de oppervlakte. Uit de kleur van bekoelde proeven kan men opmaken, of er genoeg bleekmiddelen bijgevoegd waren of niet. De zoo gebleekte olie moet nog van de zouten en zuren bevrijd worden. Deze scheiden zich af door de olie in de warmte te laten staan. De afgegoten olie wordt eindelijk in een ander vat met kokend water gewasschen. De hoeveelheid chroomzure kali regelt de kleur; 50/o van 't oliegewicht is voldoende.
De dure chroomzure kali kan men terugkrijgen op deze
238
wijze: als het opgeloste zout enkol uit zoutzure ehroomoxyde bestaat, dan verzadigt men de opl. met kalkmelk, die door omroeren opgelost wordt. Daarop voegt men er nog zoolang kalkmelk bij als zich poeder van groen chroomoxyde afscheidt, dat men uitwascht, op een filter verzamelt en met kalk gloeit. Daardoor verkrijgt men chroomzure kalk, die men weer gebruiken kan of waarvan men door zwavelzuur het chroom-zuur kan afscheiden. Is het zwavelzuur daarmee vermengd, dan scheidt zich bij toevoeging van kalkmelk eerst gips af, dat men voor het verder gebruik door flltreeren moet afzonderen.
Davidson beveelt chloorkalk aan. In een met lood ge-voerden ijzeren ketel wordt de palmolie gesmolten en er 6—ll0/o chloorkalk bijgevoegd, die men met 12 dln. water heeft aangemengd. Als het mengsel goed dooreengewerkt en bekoeld is, snijdt men het in stukken, dat men 2 a 3 weken aan de lucht blootstelt. Middelerwijl werkt het chloorgas, dat uit de chloorkalk door het koolzuur der lucht afgescheiden wordt, ook nog bleekend. Daarna scheidt men de chloorkalk af, door de gebleekte olie boven verdund zwavelzuur te smelten tot de ontstaande zwavelzure kalk zich heeft afgescheiden en de olie bovenop drijft. Door het zuur ontwikkelt zich daarbij het overige chloor en is het bleeken voleind. In plaats van chloorkalk kan men ook bruinsteen, keukenzout en zwavelzuur gebruiken. Deze methode heeft echter het bezwaar, dat hot chloor, hoe meer er van overblijft, de olie omzet.
Volgens Michaelis brengt men de olie in een ketel aan het smelten, roert er dan y'g van zijn gewicht gestampte bruinsteen bij, laat alles te zamen bij matige warmte onder gestadig roeren 5 a 10 min. bijeen,-giet daarop de helft water bij de olie, kookt de massa, waarna men onder het koken er voorzichtig met een gieter 3Jj van het gewicht der olie aan eng. zwavelzuur bijdoet en het mengsel na aanhoudend roeren bekoelen laat. Dan wordt de olie van het water afgetrokken en bezit dan een geelgroene boomoliekleur, en wordt, aan licht en lucht blootgesteld, wit als reuzel en geeft eene helder witte zeep.
Eougier laat in een kuip met eene hoeveelheid bruinsteen-
239
poeder en eene kleine hoeTeelheid zeer verdund zoutzuur de palmolie vloeibaar werden en doze stoffen vermengen door middel van kloppen, dat zoolang duurt, tot alles gemengd en de kleur verdwenen is. Nu moot de olie alleen nog geklaard worden door liaur te scheiden van de twee agenticn, 'tgeen geschieden kan met water, dat men zwak aangezuurd hoeft en waarmede men haar wascht. Daar dit in de warmte moet geschieden, gebruikt men daartoe een mot lood bekleode kast, op welks bodem een slanghuis is aangebracht, waarin stoom circuleert. Als het koken eenige minuten geduurd heeft, scheidt hot zuur zich af en de olie blijft helder terug. Dan wordt zij gefiltreerd.
Payen beschrijft eene methode, om palmolie door middel van lucht en licht te bleeken. Op eene plaats, die voor slecht weer beschut is, zet men kasten, uit harsachtig dennenhout gemaakt, in den vorm als koelkuipen der brouwers. Zo moeten niet hooger dan 12 a 18 duim zijn en bevatten spiralen, waardoor stoom kan geleid worden. Dan vult men deze tot op 20 centi M. hoogte met water en laat zich daarop de gesmolten palmolie verspreiden, dio echter niet dikker dan 5 c. M. mag zijn. Onderhoudt men 10 a 15 uren de temperatuur op 100° C., dan is het bleeken meestal geschied. Dan ziet de olie er heldor geel uit en bezit verstijfd eene voilwitte kleur. ■ Dan perst men haar bij 12 a 15° C., verwarmt haar dan op 30° C. en perst nogmaals.
340. Haarolie is een product der droge distillatie van hars, vooral amerikaansch. Men bedient zich daartoe van een gewoon toestel, bestaande uit een ijzeren ketel met een helm, oen koelslang en oen recipient. De hars wordt in den ketel gfedaan, de opening dichtgeschroefd en daarna zacht gestookt. Vooreerst gaatquot; er een lichte harsolie met water over (ruwe pinoline), die afzonderlijk verzameld wordt. Dan wordt het vuur versterkt en er gaat ruwe harsolie over, die in vaten verzameld wordt; de in den ketel overblijvende zwarte zelfstandigheid is smidspik.'
De harsolie neemt eene donkervioolblauwe kleur aan, als zij belegen is, en heet dan blauwe harsolie. Deze wordt een dag lang met water gekookt, waarbij het verdampte water steeds moet worden vervangen, den anderen dag wordt het
240
water afgetrokken en de terugblijvende harsolie met bijtende natronloog van 36° B. verzeept, en deze bijna vaste massa zoolang in het toestel afgedistilleerd, als er cog harsolie overgaat; het verkregen product is eenvoudig gezuiverde harsolie of cdd'ól seeunda, die in ijzeren vaten op dunne lagen gips bewaard wordt, waardoor men na eenige weken watervrije heldere códöl verkrijgt. Door dit te herhalen verkrijgt men códöl 'prima. Het overblijvende in beide gevallen smelt men onder het smidspik. Men gebruikt de harsoliën; tot verval-sching van traan, tot fabricatie van wagensmeer, brouwers-pik, schoenmakers- en borstelpik, fakkelpik en üesschenlak. De ruwe pineline wordt door distillatie gezuiverd en kan dan in comphinelampen branden.
341. Mineraalolie en Parafine. Bitumineuse stoffen zooals: steenkool, bruinkool, bitumineuse lei, turf, worden in een ijzeren retort gedistilleerd, terwijl door buizen een stroom waterdamp zoodanig in Me retort geleid wordt, dat de pijp gloeiend gehouden wordt. De damp word door den stoom uit de retort gedreven, zoodat de vluchtige lichamen verder ontbonden worden.
Dit verkregen vluchtig product dat in een ontvanger van niet minder dan 10° wordt verzameld, wordt weder gedistilleerd, met of zonder waterdamp. Het gedistilleerde wordt gefractionneerd, in enkele hoeveelheden opgevangen. Eerst gaat er eene dunne olie over (c». dan eene dikkere, die parafine bevat, (ca. 40 a 50 0/o)- Het laatste is eene boter-achtige massa, die voornamelijk uit parafine, met zware olie vermengd, bestaat en ^ van de ruwe olie uitmaakt.
De eerst overgegane dunne olie (eupionolie) wordt met 5 a 10 o/0 zwavelzuur met evenveel water verdund, vermengd. Dan voegt men er dubbel chroomzure kali bij, half zooveel wegende als het zwavelzuur. Het mengsel wordt onder herhaald roeren verhit, maar niet boven 100° C. Men laat het dan bekoelen en bezinken, neemt de olie af, behandelt haar met warme natronloog, giet de olie na het bezinken weer af en distilleert nogmaals. De zware olie, die parafine bevat, wordt met zwavelzuur en bruinsteen, in verhouding van 10 0/0 zuur en 5 0/0 superoxyde behandeld, of zij wordt als' de eupion, aan de werking van zwavelzuur
/
241
èn dubb. chroomzure kali blootgesteld. Daarop behandelt men haar met natronloog, laat haar staan, giet haar af en distilleert. De eerste producten, die vooral uit eupion bestaan, worden bij deze vroeger verkregen stof gevoegd; de tweede, in grooter hoeveelheid voorhanden, worden als smeerolie gebruikt, terwijl de boterachtige laatste producten met de onreine parafine vermengd worden, die in de derde periode bij de distillatie der ruwe producten overging.
De parafine verkrijgt men door de olie 24 uur minstens op eene koude plaats te zetten, opdat zij kristalliseere, doet haar dan op een filter, en als het vloeibare deel is afgeloopen, neemt men de parafine weg en onderwerpe haar aan eene sterke drukking. Daarop smelt men haar en perst haar nogmaals. Het vluchtige deel wordt telkens onder het achterblijvende gemengd, dat men zoo behandelt als aangegeven is voor zware en smeerolie. De parafine wordt daarop gesmolten, bij c». 200° C. dan voegt men er ^ a van haar gewicht aan geconcentreerd zwavelzuur bij en roert zorgvuldig. Als het mengsel eenige minuten gekookt heeft, neemt men het van het vuur, zondert de koolachtige stoffen af, die als zwart poeder bezonken zijn, dat men eindelijk met water en eene zwakke natronoplossing kookt, waarna het product gereed is.
Het distillaat No. 1 (eupionolie) heeft een sp. gew. van 0.700 k 0.865, No. 2 0.8G5 a 0.900, No. 3 parafine 0.900 a 0.930. Nadat alle op genoemde wijze gezuiverd zijn, mengt men N0. 1 met zooveel van N0. 2 dat men eene olie van 0.820 spec. gew. verkrijgt, die als mi'neraalolie of photogeen in den handel komt en tot verlichting dient in bijzondere lampen. Een deel van No. 2 van 0.860 a 0.870 geeft solaar-olie, die in Argand'sche en Carcellampen gebrand wordt. De rest van No. 2 met een deel van No. 3 levert parafine.
De petroleum heeft grootendeels het photogeen en de solaarolie verdrongen. Uit parafine bereidt men fraaie kaarsen.
342. Glycerine. Als men een of ander vet met alkali behandelt, wordt het vet ontbonden, terwijl de alkali zich meester maakt van het vetzuur en daarmee zeep vormt, terwijl het glycerine-oxyde, dat met het vetzuur het vet vormt, vrij wordt en zich. als hydraat (glycerine, oliezoet) afscheidt.
16
242
Daarom is zij stcods in zeepzieders onderloog voorhanden. Om haar daaruit te scheiden dampt men de onderloog in een open pan boven een vrij vuur uit, de zouten, die zich daarbij op don bodem afscheiden, worden nu en dan er uit genomen en in een trechtervorming vat gedaan, om de afdruipende vloeistof te verzamelen en in de pan terug te doen. Men houdt het niveau der vloeistof constant door een aanvoerbuis met een regulator te gebruiken. Als de vloeistof zoo veel mogelijk glycerine bevat, nl. als het kookpunt 109° C. bedraagt, brengt men haar in eeu distilleerkolf. In dien kolf wordt de temperatuur zooveel verhoogd, dat zij aan de oppervlakte of weinig daar beneden 193° C. bedraagt waarop men een stroom van gewone hooge drukking of van oververhitte dampen door de bovenste laag der warme vloeistof drijft; de temperatuur daarvan moet zoolang geregeld worden, tot de glycerine overgeblazen is, want werd de temperatuur te hoog, dan zou de glycerine gedeeltelijk in acroleïde veranderd worden , wat de geur verraadt.
De glycerine vormt in haar zuiverste toestand eene kleur-looze of zwak gele, reukelooze, stroopdikke, niet kristalli-seorcnde vloeistof, die zoet smaakt, zonder daarom geschikt te zijn voor alcoholische gisting, gelijk de suiker, noch zuur, noch alkalisch reageert, op het gevoel vet als olie is, en in alle verhoudingen in water en wijngeest, daarentegen niet in ether oplosbaar is. Voor alkaliën en eenige vluchtige metaal-zouten is glycerine een oplossingsmiddel evenals water. Spec, gew. 1.28.
Het wordt veelzijdig gebruikt. In de parfumerie voor allerlei zeepen, tot bewaring van vleesch en vruchten, als toevoegsel voor mosterd, chocolade, snuif, voor inkten, vooral copiëerinkt, daar zij nog vloeibaar blijft als kwikzilver reeds bevriest, daarom ook tot vullen van gasmeters; verder om in modelleerklei gemengd te worden, omdat deze daardoor niet hard wordt, is papier, waardoor dit zeer week onbuigzaam wordt; in de katoendrukkerij tot opl. van aniline kleuren en tot bereiding van een fraaie pap voor mousseline. Hier en daar vervangt men er de suiker mede in limonade, zelfs likeuren, en in den laatsten tijd heeft men haar bij het bier gemengd, om er „volmoudigheid en smijdigheidquot; aan te geven.
248
en nog steeds komen er nieuwe gelegenheden van gebruik voor.
343. Zwarte inkt. De gewone zwarte inkt moet beschouwd worden als eene met gom verdikte opl. van looi- en gatzuur ijzeroxyduleoxyde, dat een neerslag van looi- en galzure ijzeroxyde in hoogst verdeelden toestand bevat. Versch bereide inkt bevat van dien neerslag weinig of niets, is dus ook in zekeren graad klaar en wordt eerst bij lang blootstellen aan de lucht ondoorschijnend door het vormen ■van ijzeroxydeverbin-dingen.
De voornaamste materialen zijn galappels, ijzervitriool en gom,- ook proveneehout.
Tallooze recepten bestaan er voor inkt, meer slechte dan goede. De volgende zijn goed bevonden: 12 pd. galappels (kleine zwarte aleppo) 5 pd. ijzervitriool, 5 pd. senegalgom, 120 pd. water. De galappels worden gestampt, in een koperen ketel gedaan, en met 90 pd. water 3 uur gekookt, terwijl het verdampende water steeds aangevuld wordt. Nog beter is het, als men het koken vermijdt, en de galappels 3 uur lang met heet water laat digereeren. Het afkooksel wordt dan in een kuip gedaan, na het klaren afgegoten, en het bezinksel op een linnen doek gefiltreerd. Men lost de gom in een weinig warm water op, en voegt er het afkooksel der galappels bij. Evenzoo doet men met de ijzervitriool. De zoo verkregen inkt laat men in de lucht staan, tot ze donker genoeg is.
Een zeer goed recept is: 1 dl. proveneehout en 3 dln. gestampte galappels worden met 36 dln. water gekookt, warm door gezegen en 1 dl. ijzervitriool en 1 a 2 dln. gom er bij gevoegd. Het eenvoudigst is de bereiding van inkt door inktpoeder. Daartoe stampt men 18 lood beste galappels, 7 lood arab. gom en 7 lood ijzervitriool en vermengt dit. 1 pd. poeder wordt dan met 3 pd. water begoten en meermalen omgeroerd. Na 8 dagen is de inkt goed. Als oen deel verbruikt is, voegt men er nog 1 pd. water bij, en roert het bezinksel om.
Om het schimmelen der galinkten te vermijden, heeft men rood kwikzilveroxyde, sublimaat, arsenicum enz. voorgeslagen. Afgezien van het doelmatige, is het bedenkelijk zich van
•244
zoo giftige stoffen te bedienen, daar vooral kinderen de gewoonte hebben de pennen uit te likken. Daarom is een toevoeging van houtazijn beter, die zeer doelmatig en onschadelijk is.
Chroominkt van Itunge is een afkooksel van provencehout met een weinig chroomzure kali, 10 pd. provencehout in water afgekookt, tot 80 pd. afkooksel, waarbij men dan 2| lood (jtTBr) gele^ enkel chroomzure kali voegt. Deze inkt is diep zwartblauw en zeer goed, maar zij wordt dik. Stein verhoedt dit door een weinig kwikzilveroxyde (4 grein in water opgei, per flesch inkt). De inkt blijft overigens onveranderd; ze wordt nooit zoo zwart als andere, schijnt zelfs eenigszins lichter te worden. Bij het gebruik vermijde men een vermengen met galinkt, daar beide elkaar bederven.
344. Alizarininkt. Deze inkt, door Leonhardi te Dresden uitgevonden, heeft haar naam aan haar gering meekrapgehalte te danken. Zij is zeer goed, vooral om hare vloeibaarheid, die elk trekje, zelfs bij 't snelste schrijven, doet uitkomen en omdat zij voor copieeren bijzonder geschikt is. Onaangenamer is het, dat zij eerst na verloop van eenigen tijd zwart wordt. Zij droogt wel in de pen, maar de korst lost weer op bij vernieuwd schrijven. De uitvinder fabriceert haar door 42 dln. Aleppogalappels en 3 dln. meekrap op water te trekken, zoodat 120 dln. infusie ontstaan, die dan met 5| dl. ijzervitriool, Ij dl. indigoöpl. en 2 dln. houtazijnzuur ijzer vermengd wordt.
De opgang, dien deze inkt maakte, de hooge prijs en eindelijk de omstandigheid, dat men volgens genoemd recept niet zulke fraaie inkt bereiden kon, heeft aanleiding gegeven tot eene massa andere recepten. Het volgende is zeer goed. Men laat 18 lood beste, grof gestampte galappels met zooveel regen-, sneeuw- of gedistilleerd water 48 uren trekken, tot de geperste, gefiltreerde en geklaarde vloeistof 1^ pruisisch kwart bedraagt, dan lost men er 7 lood ijzervitriool in op, voegt bij de zwartpaarsche opl. voorzichtig zooveel oxaal-(klaver-)zuur, dat het mengsel helder wordt en grauwgeel lijkt, waartoe 65 grein zuur noodig is, en vermengt de vloeistof droppelsgewijze of met een verzadigde zwavelzure indigo-oplossing (1 dl. indigo met 4 dln. rookend zwavelzuur) of
245
met opgelost blauw karmijn tot genoegzaam blauwgroene kleu-ring. Bij het gebruik Tan karmijn moet vooral zooveel overtollig zwavelzuur zijn, om bet zich afscheidende oxaalzure ijzer-oxydule op te lossen en een waarlijk fraaie inkt te verkrijgen.
A. Dubell heeft verscheiden recepten daarvoor gegeven. Hij neemt J- ons turksche galappels, laat ze grof stampen, met 20 ons lauw ged. water begieten en 24 uur trekken bij zachte warmte, dan afloopen en 2 ons ruwe houtazijn bijvoegen. Na goed schudden wordt daar 4 scr. zwavelzuur ijzeroxydule, 1 dr. arab. gom en 2 ons geneutraliseerde zwavelzure indigoöpl. bijgevoegd. l)it preparaat voldoet aan alle vereischten. Dubell neemt ook cachou in plaats van galappels, door | ons daarvan met 20 ons ged. water 24 uur te dige-reeren, de vloeistof af te laten loopen, en er 2 ons ruwe houtazijn, 1 scr. ijzeroxydulehydraat, 2 scr. arab. gom en 2 ons indigokarmijnopl. bij te voegen. Bij al deze recepten ontbreekt de meekrap, omdat ze niet noodig is en alleen is genomen om den. naam.
345. Oost-Indische Inkt. Daarvoor neemt men 1 dl. gewreven extract van provencehout, lost dit op in 8 dln. kokend water en voegt er eene kleine hoeveelheid kopervitriool bij. Men kan ook een geconcentreerd afkooksel van provencehout nemen. De inkt heeft een donkerblauwe weerschijn, maar droogt zwart op. Neemt men ijzerchlorideopl., dan wordt de inkt blauwachtig zwart. Gom is niet noodig, maar men neme weinig metaalzout.
346. Copiëerinkt. Elke goede inkt verkrijgt die eigenschap bij toevoeging van ^ van haar gewicht aan kandijsuiker; maar bovendien zijn de volgende voorschriften goed: 2 pd. extr. van provencehout, £ pd. arab. gom, ^ pd. aluin, in poeder vermengd, en onder toevoeging van 1 drachme beste indigo-karmijn met 15 kwart water begoten. Dit mengsel blijft onder veelvuldig roeren zoolang aan de lucht blootgesteld, tot de kleur rood-violet is. Deze inkt geeft eene blauwachtige copie, terwijl het schrift langzamerhand donkerder wordt., — Verder: 2 lood extr. v. provencehout met 2 pd. water en azijn gekookt. Bij het afkooksel voegt men IJ lood ijzervitriool, 1 lood aluin, 1 lood arab. gom en 2 lood suiker en kookt alles nog eens op. — Of: 2 maten goede, gewone
246
schrijfinkt worden goed met gom vermengd en daarbij 1 maat koude indigo. quot;Deze vervaardigt men het best door 1 lood fijno indigo met 5 lood gebrande en door besprenkelen met ■water kit poeder gebluschte kalk en 4J pd. water goed te vermengen, dit warm te zetten, na 12 uur er 2 lood zuivere kopervrije ijzervitriool bij te doen, eindelijk alles in een goed gekurkte flesch op een lauwe plaats te zetten, tot de vloeistof groenachtig geel geworden is en er zich op do oppervlakte een fraai blauw schuim vertoont. Deze inkt moet in goed gesloten en steeds gevulde vaten bewaard worden. — Of: 2 pd. aleppo-galappels worden grof gestampt en op zooveel loopend water getrokken, dat dit gefiltreerd pd. vloeistof geeft. Daarbij voegt men al roerende 6 lood poeder van ijzervitriool en in deze opgelost, dan droppelt men nog zooveel van eene geconcentreerde zwavelzure ijzeroxyde na tot de ontstane inkt tamelijk zwart schrijft. Men wachte zich voor te veel van 't laatste, daar het eene te groote hoeveelheid galzuurijzeroxyde bevat, die zich gemakkelijk afscheidt van het gevormde oxydulezout en de inkt dik en onbruikbaar maakt. Deze inkt levert zonder gom een fraaie zwarte copie.
Door bijvoeging van glycerine wordt de geschiktheid der inkten om te copie er ea aanmerkelijk verhoogd. Volgens Henry verkrijgt men een goede inkt door 3 dln. glycerine, 1 dl. suiker en zooveel water als tot opl. der suiker noodig is, te vermengen en daarbij evenveel gewone inkt te voegen; of door 3 dln. glycerine, 3 dln. gezuiverde honig en 10 dln. inkt te vermengen.
Delidou neemt 10 gram galappels, 100 gr. ijzervitriool, 300 gr. campechehout, kookt dit met Ij L. water tot 1 L. in en doet in een ander vat 250 gr. melasse, 15 gr. gom en 50 gr. alcohol, waarin 5 gr. eth. is opgelost. Eindelijk laat men alles afzetten en filtreert daarna. Deze inkt droogt eerst na 20 min. Men kan dus copiëeren zonder nat maken en zelfs verschillende copiën naar een origineel maken.
Een engelsch product verkrijgt men door 30 grein extr. van campechehout, 7 gr. gekristalliseerde soda, ^ ons water tot de volkomen oplossing laat koken, daarna al roerende 30 grein glycorinc, 1 gr. te voren opgei, chroomzurc kali en 4 grein poeder van arab. gom erbij te voegen.
247
347. Roode inkt. De kleurstoffen daarvoor zijn fernambuc, cochenille en karmijn.
Voor fernamhicinkt neme men: 4 lood geraspt fernjimbuc-hout, 1 lood aluin, 1 lood wijnsteen met 1 pd. -water, verkookt dit lialf, filtreert dit en doet daarin 1 lood suiker en IJ lood arab. gom op. — Of: 4 ons fernambuc met 16 ons verdund azijnzuur en evenveel water tot 24 ons verkookt, dan onder toevoeging van 1 ons aluin tot 10 ons verdampt, nog 1 ons arab. gom erin opgelost, en bij de bekoelde vloeistof 1 drachme tinchloruur gevoegd.
Met cochenille; 4 lood cochenille wordt grof gestampt, in eene opl. van 4 ld. koolzure natron in 1 pd. water gedaan, onder herhaald schudden een uur in rust gelaten, en door linnaa gezegen. In die blauwroode vloeistof wordt langzaam een poeder uit 4 lood aluin en 4 lood wijnsteenroom al roerende geworpen, waarbij men telkens het opbruischen afwacht. Nadat de gewenschte kleur is verschenen, houdt men met inwerpen op, laat alles rustig staan, giet daarop de vloeistof van het weinige bezinksel af en voegt er wat gomopl.-en nagelolie bij. — Of: 6 drachmen cochenille, 10 dr. koolzure natron, 2 ons gezuiverde wijnsteen, 1 ons aluin, 5 droppels bergamot- en evenveel nagelolie met 20 ons ged. water in een porceleinen mortier gewreven en 12 uur getrokken, li ij de gefiltreerde vloeistof voegt men nog 3j ons opgei. arab. gom. — Of: 2 dr. cochenille, 6 dr. kali tartaricum, ^ dr. ruwe aluin, 6 ons ged. water, 1 scr. kamferspiritus en 1 scr. mimosengom. — Of: 6 dr. cochenillepoeder, 1^ ons gezuiverde koolz. kali en 16 ons water 2 dagen in een porceleinen vat getrokken, daarbij 4j ons cremor tartari en 3 dr. aluin gedaan en de vloeistof zoolang verhit, tot alle koolzuur ontweken is. Daarop filtreert men de opl. door vloeipapier en wascht de overblijvende zouten met 1^ ons ged. water af. Bij de vloeistof wordt dan nog 1 ons alcohol gevoegd. — Men kaa ook de cochenille alleen in kokend water trekken en het mengsel onder herhaald roeren tot aan de bekoeling laten staan. Daarop giet men ze door wol en voegt dan de boven aangegeven hoeveelheid koolz. kali, wijnsteenroom en gom erbij. Daardoor wordt de vorige inkt duurzamer.
Deze inkten zijn zeer fraai maar niet duurzaam. Zij gaan
248
over tot vuile gisting, waarom het raadzaam is ze niet in grooten voorraad te hebben.
Karmijninkten zijn de fraaiste, maar ook de duurste. Men maakt ze gemakkelijk door 1 gram echte karmijn in een porceleinen schaaltje met 105 gr. -waterige ammoniak 5 a 10 min. lang bijna te koken, dan al roerende, IJ gr. poeder van arab. gom erbij te voegen en de vloeistof in flesschen te doen. — Of: 10 grein karmijn, 4 lood geest van salmiak eenige uren zacht verwarmd en 16 grein arab. gom. — Of: 15 grein karmijn met 1£ dr. arab. gom en 4 ons ged. water gewreven en daarbij 2 dr. geest van salmiak gevoegd. — Of: 2 dr. karmijn, 4 ons geest van salmiak, 5 dr. arab. gom en 12 ons ged. water.
Volgens prof. Böttgen verkrijgt men eene fraaie inkt die verschillende chemische agentiën weerstaat, door karmijn met opl. van waterglas in een porceleinen mortier te wrijven en daarna met zooveel opl. van waterglas te verdunnen, tot het geheel dun genoeg is voor schrijfinkt. Deze droogt buitengewoon snel en blinkt fraai. Zij moet goed tegen de lucht beschut worden en wordt ze niet gebruikt, bewaard worden in flesschen met geoliede kurken.
348. Blauwe Inkt. In Frankrijk verkoopt men als „encre bleue rouennaisequot; eene blauwe inkt die bereid is uit 750 gram campechehout, 35 gram romeinsche aluin, 31 gram arab. gom en 15 gram kandy. Men kookt deze stoffen 1 uur lang, laat dan alles 2 a 3 dagen rustig staan en zijgt het door linnen.
Gewoonlijk bereidt men blaauwe inkt uit berlijnsch blauw en klaverzuur. Men mengt 1 dl. berlijnsch blauw met 1 dl. geconcentreerd zwavelzuur, voegt daarbij 1 dl. water, laat het mengsel 48 uren stil staan, verbindt het daarop met meer water, brengt daarop het gezuiverde blauw op een filter, wascht het met zuiver water zoolang uit, tot het niet meer zuur reageert, en droogt het. Van dit blauw wordt 1 dl. met yV dl. klaverzuur en wat water in een mortier fijngewreven en 32 dln. water er bij gedaan. De verkregen donkerblauwe opl. kan als zij niet helder genoog is, gefiltreerd en met suiker verdikt worden.
Daar deze overigens prachtige inkt niet geschikt is tot het
249
Bohrijvon met stalen pennen, beveelt Olimo eene opl. aan van parijnsch blauw in 'water. Deze verkrijgt men door 80 grein liquor ferri sesquicMorati (anderhalf chloorzure ijzervloeistof) met 8 ons goed water te verdunnen, bovendien 4 dr. bloed-loogzout in 8 ons ged. water op te lossen en beide vloeistoffen allengs onder bestendig roeren te vermengen. Den verkregen blaauwen neerslag brengt men op filtreerpapier, laat de loog goed afloopen en wassche den nog voclitigen neerslag zoo lang met ged. water uit, tot hij zich in het afloopend water prachtig oplost. Daar steekt men het flltrum door, en lost den geheelen neerslag zoolang met ged. water uit, tot do massa 24 ons weegt.
Volgens Hornung wordt 1 drachme liquor ferri sesqui chlorati met 48 lood water verdund en het blauwzure ijzer met 1 dr. in eenige looden water opgelost, gewone blauwzure kali neergeslagen. De neerslag wordt meermalen uitgewas-schen en het erop staande water zoo lang verwijderd, tot de dunne brij 12 lood weegt. Daarna voegt men er 18 a 20 grein klaverzuur bij en begunstigt de oplossing van het blauwzure ijzer door schudden.
Een bijvoegsel van gom of suiker is niet goed, en oefent zelfs een nadeeligen invloed op de blauwe kleur uit.
Hirschberg beveelt aan eene verhouding van oxaalzuur tot parijsch blauw als 1; 8 die niet tot 2: 8 mag komen, anders slaat de inkt door. 1000 dln. ged. water van lauw gewoon blauw 10 a 11 dln., van te voren met zuur geextraheerd blauw 32 dln. Gebruikt men gewoon parijzer blauw, dan moet men het zoolang met oxaalzuur en weinig water zeer goed fijn wrijven en het overige water allengs er bijvoegen.
Verzuimt men dat, dan scheidt zich het blauw bijna geheel af en laat zich eerst oplossen na toevoeging van nieuw oxaalzuur, en dan slaat de inkt door. Als men de inkt laat bevriezen en alleen van boven weer dooien laat, kan men kristallen onderscheiden en eene geelachtige zeer sterk reagee-rende loog afscheiden, en verkrijgt door oplossen van het onderste in ged. water een zeer mooie inkt, die vooral goed is, omdat zij de stalen pennen niet zoozeer aantast, zooals dat wel met de eerste inkt het geval was.
349. Groene inkt. Deze wordt gewoonlijk van kopergroen
250
bereid. Volgens eon ouder voorschrift van Klapprotli lost men 2 dln. kopergroen en 1 dl. -wijnsteen in 8 dln. kokend water op en laat dit tot op de helft verdampen. Dan wordt de oplossing gefiltreerd en na het bekoelen goed afgesloten bewaard. — Of: 1^ ons kopergroen, 1^ drachme kurkema-wortels 3 dr. arab. gom worden getrokken op 12 ons wijnazijn. — Of: 2 ons kopergroen, ^ ons wijnsteen, 1 drachme gut-tegom, 6 dr. arab. gom, 8 ons wijnazijn en 8 ons water evenzoo behandeld. — Of: 1 dr. guttegom met 1 ons blauwe inkt samen gewreven. — Of: een mengsel van pikrinezuar opl. en indigokarmijn met arab. gom. — Of: een mengsel van wijngeest en zwavelzuur verwarmd, en dit in eene verzadigde opl. van zure chroomzure kali gedaan. Daardoor ontstaat eene groene, olieachtige vloeistof, die in wijngeest niet oplosbaar is, en die men afscheidt en in water oplost.
350. Gele inkt. Als zoodanig is guttegom in water opgelost, voortreffelijk; beter nog is eene opl. van pikrinezuur met guttegom. Ook 2 lood Orleans en 1 lood potasch met 1 pd. loopend water 4 uur lang bij 70° R. getrokken, gefiltreerd en wat gom er bij gedaan moet eene fraaie oranjegele inkt geven.
351. Goud- en zilverinkt. Men wrijft echt bladgoud met honig op een wrijfsteen zoo fijn mogelijk, verdunt de massa met veel water, laat het goud afzetten, decanteert hot water en herhaalt dat eenige malen. Het goudpoeder bewaart men droog en wrijft het vóór het gebruik met wat gomwater. Zilverinkt bereidt men op dezelfde wijze van bladzilver.
352. Aniline inkt. De aniline kleuren, die door hare pracht zoo spoedig opgang maakten zijn ook voor de inktfa-brikatie gebruikt, en met goed gevolg. Men neme 1 lood anilinekleurstof, begiete het in een geëmailleerd ijzeren pot met 10 lood sterken spiritus en late dit, goed bedekt, ca. 3 uur staan. Daarop voege men er 1 quart zuiver regenwater of beter gedistilleerd water bij en verwarme alles zacht gedurende eenige uren, totdat er geen alcoholgeur meer te vernemen is. Dan voegt men er eene opl. van 4 lood arab. gom bij, in 1 kwart water en laat de thans gereede inkt beaiuken. Schürmann voegt er nog wat glycerine bij voor het copiëeren.
251
353. Vanadin inkt. 1 dl. pyrogalluszuur met 3 dln. fijngestampt en gezifte arab. gom, en 3 dln. neutrale, vanadinzure ammoniak onder toevoeging van een voldoende hoeveelheid koud regenwater in eene porcelcinon schaal samengewreven, levert in den kortsten tijd eene diep zwart uit de pen vloeiende ■inkt, die niets te wensohen overlaat.
354. Onuitwischbare inkt. Men koke 2 loed provencehout met 24 lood water een kwartier lang, voegt er 1 lood aluin bij, filtreert de massa tot 16 lood en vermengt er mee 2 lood zeer fijn gewasschen bruinsteen met 1 lood arabgompoeder.
Of: 1 dl, honig, 14 dln. water, 2 dln. eng. zwavelzuur gemengd en zooveel in zwavelzuur opgeloste indigo er bij gevoegd, dat de vloeistof voldoende gekleurd is. De met deze inkt natuurlijk zonder stalen pen geschreven stukken zijn volkomen zwart als men het papier waarop men daarmee schrijft, sterk verwarmt. Om te verhinderen dat het door vrije zuren wordt aangetast, wordt het schrift na het verwarmen met geest van Salmiak bevochtigd, of het document in eene kast aan den damp van koolzure ammoniak blootgesteld. Deze inkt moet volkomen onverdelgbaar zijn.
Ellis beveelt eene opl. van schellak met oen bijmengsel van borax en zuiver lampzwart aan. Deze inkt is noch door chemische middelen, noch door den tijd te verwoesten. Als ze droog is, is ze glimmend zwart, evenals die van de egyp-tische papierrollen. — Of: men losse 25 dln. kopals in 200 dln. lavendelolie door matige warmte op, en voegt er dan 2£ dln. lamproet en ^ dl. poeder van indigo bij.
355. Sympathetische inkten. Met dien naam bestempelt men die vloeistoffen, die hoewel op zich zeiven kleurloos, door zekere bewerking eene kleur aannemen, waarmede men dus op papier onzichtbaar schrijven kan, wat eerst na de bepaalde bewerking te bespeuren is. Do voornaamste zijn;
Rood. Eene verdunde opl. van zuivere salpeterzure' kobalt. De opl. is bleek rozerood en nauw zichtbaar als zij op het papier aangebracht wordt. Bij het verwarmen van het papier bij den kachel bijv. droogt het kobaltzout uit en het schrift verschijnt donker rozenrood. Brengt men het papier dan op eene vochtige plaats, of legt men het tusschen 2 vellen vochtig papier, dan is na eenige minuten het schrift verdwenen.
252
Blauw. Als men in plaats van salpeterz. kobalt, zoutzuur cliloorkobalt neemt, dan verschijnt het schrift blauw en verdwijnt ook spoedig weer. Door beide zouten te vermengen verkrijgt men violet schrift.
Geel. Een uiterst verdunde opl. van kopervitriool met wat keukenzout. Deze opl., welker wezenlijk bestanddeel uit chloorkoper bestaat, bezit eene onmerkbaar helder blauwe kleur; bij het drogen wordt ze levendig geel.
Groe7i. Door vermengen van gele en blauwe. Natuurlijk zijn daarin graden van groen.
Om een aardig gebruik van deze inkten te maken, kan meu op een geteekend winterlandschap het loof en het gras groen, bloemen en vruchten rood en geel, water en lucht blauw kleuren. Als men dan dit winterlandschap bij een warme kachel houdt, verandert het in een zomerlandschap.
Eene menigte voorschriften bazeeren zich op de reactie bij het verbinden van 2 vloeistoffen. Met de eene vloeistof wordt dan geschreven, met de andere bevochtigd. Er zijn ook neerslagen, die later niet weer verdwijnen. Daartoe behooren stijfsel en iodium, bloedloogzout met koper- en ijzerzout; ijzeroxydezout met zwavelcyankalium; ijzeroxydezout met gal-zuur; salpeterzuur kwikzilveroxydule en alkaliën; koperoxyde-zout en alkaliën; zwavelzure mangaanoxydule en chloorkalk; loodzout en zwavelcalcium.
356. Teekeninkt. Merkinkt. Daartoe bedient men zich gewoonlijk van eene opl. van salpeterzuur zilver, waarmee met eene ganzepen op het linnen geschreven wordt, dat eerst met zeer fijn poeder van arab. gom wordt ingewreven. Men laat dan de beschreven plaats bij het daglicht zwart worden,
of ook in de zon. Guiller gaf daartoe het recept: 11 gram
•
salpeterzuur zilver, 85 gr. ged. water, 20 gr. arab. gom, 22 gr. enkel koolz. natron, 20 gr. bijtende ammoniak. Men lost de koolz. natron in water op, dan daarin de gom. Ten andere lost men het salpeterzuur zilver in ammoniak op; daarop vermengt men beide opl. en verwarmt ze in een kolf. De eerst grauwe en troebele massa wordt dan zeer helder bruin. Als ze kookt, wordt ze zeer donker en dun genoeg voor schrijfinkt. — Of; 11 dln. salpeterzuur zilver, 22 dln. geest van salmiak, 22 dln. gekristalliseerde soda, 50 dln.
253
arab. gom, 2 din. sapgroen, 13 din. ged. water. Het daarmee beschreven of gedrukte linnen wordt met een strijkijzer bestreken tot liet schrift niet zwarter wordt.
Duurder maar ook fraaier is de purperroode inkt van pla-tinachloride. De te merken plaats wordt eerst met eene opl. van 30 dr. koolz. natron en 3 din. arab. gom in 3 lood water gedrenkt, dan gedroogd en glad gemaakt. Als nu het schrift, met 1 drachme platinachloride in 4 dr. ged. water opgei., geheel gedroogd is, dan trekt men met een ganzepen alle trekken met eene opl. over van 1 dr. tinchlorium in 4 lood ged. water. Dan nemen de letters aanstonds eene fraaie purperkleur aan, die onoplosbaar is en de zeep weerstaat.
357, Lithographische inkt. Voor het verheven steendrukken bedient men zich meestal van eene lithographische inkt, eene vettige harsachtige massa, die op den steen aangebracht, de daarmee beschreven plaatsen bij het volgende bijten voor het aantasten der zuren beschermt en verhevenheden vormt, die de inkt aannemen, omdat het andere dieper ligt en met gomwater is gedrenkt. Voorschriften voor zulke inkt zijn: 16 dln. was, 12 dln. schellak, 8 dln. mastiek, 6 dln. talk, 6 dln. harde talkzeep, 4 dln. roet, 1 dl. ven. terpentijn. Of: 3.L dl. talk, 3 dln. mastiek, 1 dl. boter, ^ dl. vederhars in lavendelolie opgelost, 2J- dl. roet. Men mengt de harde be-standdeelen eerst gestampt, smelt die, voegt er de veder of caoutchoucopl. bij en roert deze in de warmte om. Dan steekt men de massa aan, laat haar ca. 2 min. branden en bluscht haar door den deksel te sluiten. Is ze uitgegoten, dan wordt ze op den steen met roet samengewreven, bekoeld en voor stof bewaard.
358. Autographische inkt. Eene massa evenals de vorige, waarmede men op papier, dat meestal bijzonder gelijmd wordt, schrijft en dat men dan op den steen overbrengt, om daarvan meerdere afdrukken te nemen. Deze inkt is wat weeker als de eigenlijke lithographische, men vervaardigt ze uit droge zeep 10 dln., witte was 10 dln., schellak 5 dln., mastiek 5 dln. schapenvet 3 dln. en roet 3 dln. Als het schrift op den steen kleeft, wat na herhaald persen geschiedt, dan wordt het papier door weeken in water van den steen afgenomen.
Ander recept: 3 dln. kopal, 5 dln. was, 5 dln. schapevet,
254
4 din. zeep, 5 din. schallak, 5 din. mastiek, ^ dl. bloem Tan zwavel. Eerst wordt de kopal in een koperen ketel gesmolten, als deze begint to bruiscben, voegt men er wat boomolie bij, om liet smelten te bevorderen, en na bet smelten was en talk. Is alles goed beet, dan steekt men de massa in brand en werpt er de te voren goed fijngemaakte en gedroogde zeep in. Is deze gesmolten dan werpt men scbellak en mastiek in de nog brandende massa. Dan wordt de vlam nog door bijvoeging van zwavel versterkt.
Na ca. 6 min. bluscbt men baar, laat baar bekoelen en steekt baar nog eens aan, en laat baar zoolang branden tot zij op ^ is gereduceerd. Bij bet gebruik lost men 1 deel dezer inkt in 10 dln. water op, door beiden te laten koken tot bet oogenblik, dat de vloeistof een bleekgele kleur aanneemt.
359. Inktpoeder. 100 dln. fijn poeder van provencebout-extract worden met 1 dl. dubbel cbroomzure kali goed vermengd, en bij bet mengsel van bet gebeele gewicht aan indigo zwavelzure natron insgelijks fijn gestampt, er bij gedaan. Een lood van dit poeder lost zich in een pint water tot eene fraaie zwartblauwe inkt op.
360. Zegellak- In 't algemeen kan men aannemen, dat de qualiteit afhangt van de qualiteit der schellak en der zuivere verfstof die men gebruikt heeft. Het moet goed vloeibaar zijn, zonder al te snel af te druipen, evenmin mag er te veel krijt of gips in zijn dat het afdruipen verhindert. Een behoorlijk bijmengsel van ven. terpentijn doet beide gebreken vermijden. De volgende voorschriften zijn goed, en kunnen vermeerderd worden door eenige andere verhoudingen.
Rood: 1) 2 pd. 12 ld. schellak, 1 pd. 9 lood terpentijn, 4 lood terpentijnolie, 6 lood krijt, 9 lood gebrand moscovisch glas, 12 lood magnesia, 1 pd. 22 lood bergrood. (beste soort).
2) 2 pd. 6 lood schellak, 1 pd. 22 lood terpentijn, 2 lood terpentijnolie, 10 lood krijt, 16 lood gebrand mosc. glas, 1 pd. 8 lood bergrood.
3) 1 pd, 23 lood schellak, 2 pd. 10 lood terpentijn, 30 lood krijt, 20 lood fijne gips, 1 3 lood bergrood (mindere soort.)
Om schellak te sparen, voegt men wel colophonium bij de mindere soorten. Het lak wordt er minder om. Deze mengsels zijn:
255
4) 2 lood schellak, 1 pd. 10 ld. terpentijn, 16 lood hars, 8 lood gips, 1 pd. 20 lood bergrood.
5) 1 pd. 30 lood schellak, 1 pd. 20 ld. terpentijn, 1 pd. havs, 26 lood gips of krijt, 20 lood bergrood.
6) 1 pd. 20 lood schellak, 1 pd. 28 ld. terpentijn, 1 pd. 12 ld. hars, 18 lood krijt, 18 lood bergrood.
Zwart. 7) 2 pd. 10 lood schellak, 1 pd. 6 ld. terpentijn, 1 pd 4 lood hars, 14 lood krijt, 30 lood beenzwart.
8) 1 pd. 24 lood schellak, 1 pd. 12 lood terpentijn, 1 pd. 18 lood hars, 18 lood krijt, 24 lood beenzwart.
9) 1 pd. 16 lood schellak, 1 pd. 20 lood terpentijn, 1 pd. 14 lood hars, 28 lood krijt, 8 lood zwartsel.
Bruin. 10) 1 pd. 29 lood schellak, 1 pd. 20 ld. terpentijn, 1 pd. hars, 30 lood gips, 10 lood bergrood, 7 lood roet.
11) 1 pd. 30 ld. schellak, 1 pd. 16 ld. terpentijn, 1 pd. 6 lood hars, 28 lood gips, 8 lood roode bolus, 8 lood menie.
12) 1 pd. 17 lood schellak, 1 pd. 13 lood terpentijn, 1 pd. 4 lood hars, 30 lood gips of krijt, 1 pd. umbra.
Geel. 13) 2 pd. 10 lood schellak, 1 pd. 28 lood terpentijn, 30 lood hars, 10 lood fijn gips, 2 lood magnesia, 16 lood chroomgeel.
14) 1 pd. 30 lood schellak, 1 pd. 14 lood terpentijn, 1 pd. 4 lood hars, 18 lood gips, 30 lood mineraalgeel.
15) 1 pd. 30 lood schellak, 1 pd. terpentijn, 1 pd. 8 lood hars, 10 lood gips, 2 lood magnesia, 29 lood menie, 17 lood chroomgeel.
Groen. 16) 2 pd. 10 lood schellak, 1 pd. 20 lood terpentijn, 18 lood hars, 24 lood krijt, 24 lood groene cinaber.
17) 1 pd. 80 lood schellak, 1 pd. 28 lood terp. 30 lood hars, 20 lood krijt, 20 lood groene cinaber.
18) 1 pd. 24 lood schellak, 1 pd. terpentijn, 30 lood hars, 18 lood gips, 24 lood bergblauw, 1 pd. loodgeel.
Blauw. 19) 9 lood gebleekte schellak, 22 lood mastiek, 30 lood terp. 20 lood gebrand moscovisch glas, 15 lood ultramarijn, (zeer licht.)
20) 7 lood gebleekte schellak, 1 pd. 11 lood mastiek, 12 lood terpentijn, 4 lood gebr. mosc. glas, 6 lood vederwit, 24 lood kobaltblauw, (zeer donker.)
21) 16 lood gebleekte schellak, 1 pd. 11 lood mastiek,
256
16 lood terpentijn, 10 lood gebr. mosc.glas, 12loodbergblauw.
Wit. 22) 1 pd. gebleekte schellak, 16 ld. terp. 11 ld. veder wit,
1 ld. magnesia, 14 lood bismutlrwit, 20 ld. loodwit.
Goud. 23) 2 pd. 8 ld. schellak, 2 pd. 10 ld. terp. 1 pd. 8 ld. hars, 2 ld. mastiek, 4 ld. onecht bladgoud met een hakmes fijngesneden.
24) 1 pd. 23 ld. schellak, 2 pd. 2 ld. terp. 1 pd. 30 ld. hars, 1 ld. magnesia, 8 ld. glimmen (kattengoud).
25) 1 pd. 30 ld. schellak, 2 pd. terpentijn, 1 pd. 26 ld. hars, 1 ld. magnesia, 2 ld. groene cinaber, 5 ld. bladgoud.
Hierbij merke men op dat de gewichtsverhoudingen naar het oude pruisisch gewicht, (1 pd. a 82 ld.) zijn vermeld. Voor alle fijnere soorten, behalve zwart of bruin, neme men eene lichte soort schellak , voor blauw en wit echter gebleekte. Het parfumeeren geschiedt willekeurig.
361. Flesschenlak, Paklak zijn de gemeenste soorten zegellak, waartoe weinig schellak (bij volkomen afwezigheid is echter de lak te broos) en cinaber, maar meer aardachtige stoffen genomen worden. Ook kan men er den afval van ander lak toe gebruiken, als men zorgt door terpentijn en hars voor meerdere broosheid.
1) 2 pd. gewone hars, £ pd. betere, ^ pd. terp. 1^ pd. krijt, 1 j pd. tegelmeel. (Lichtrood).
2) 2J pd. hars, 1 pd. 18 ld. terp. 24 ld. krijt, Ipd.roode bolusaarde. (Donkerrood of bruin.)
3) 2 pd. gew. hars, \ pd. fijnere, \ pd. terp. 1| pd. krijt, llc pd. eng. rood. (Helder roodbruin.)
4) 2 pd. schellak, 26 ld. pik, 30 ld. terpentijn, 1 pd. 10 ld. krijt, 1 pd. umbra. (Zeer donker.)
De flesschenlak, die thans in stukken in alle kleuren in den handel voorkomt, is ander mengsel. Men smelt te zamen;
2 pd. wit pik (pir, aïhd) 4 pd. dennenhars [resina pini) 4 pd. gele was, 2 pd. terpentijn. — Of: 10 pd. dennenhars, 2 pd. gele was en 2 pd. terp. Het mengsel wordt gekleurd met roode oker of bergrood, met berlijnschblauw en zinkgeel groen, met ultramarijn blauw. In plaats van de haromengsels kan men ook gallipot langzaam smelten en het door coleere zuiveren.
362. Lucifers. Door de uitvinding der strijkzwaveltjes en het gebruik van phosphorus daarbij heeft deze industrie eene
257
hooge vlucht genomen. De ondervinding heeft geleerd, dat een mengsel van in gomlijm of lijmopl. fijn verdeelde phosphorus met fijngewreven salpeter bruinsteen en glaspoeder het beste fabrikaat oplevert. In plaats van bruinsteen gebruikt men ook veelal bruin loodsapoxyde. De daarmee gemengde massa is de duurzaamste en ontbrandt snol zonder veel rook. a •jJj- phosphorus is voldoende, terwijl men eerst J nam. Afgezien van de omstandigheid, dat dit het product duur maakte, w.as het nog slechter. De door de verbranding der phophorus zich vormende phosphorzuren verdeelden zich als een dunne laag over de andere deeltjes en verhinderden daarvan het verbranden. Hoe fijner men de phosphorus verdeelt, hoe beter het product brandt; als men phosphorus in zwavelkoolstof oplost en de vloeistof laat verdampen blijft de phosphorus zoo fijn verdeeld over, dat zij van zelf ontbrandt. Is deze met eene lijmopl. gemengd, dan ontbrandt zij wel niet van zelf, maar toch licht. Bij de gemakkelijkheid waarmede ph. zich in zwavelkoolstof oplost, en bij de goedkoopte van het laatste is zelf de fabrikatie van lucifers dan nog mogelijk als men do zwavelkoolstof laat wcgdampen. Daaraan is ook nog het voordeel verbonden, dat men koud kan werken, door de opl. eenvoudig in het uit salpeter, metaaloxyde, verbindingsmiddelen en koud water bestaand mengsel behoeft te roeren. Dat echter het gebruik der zwavelkoolstofopl. nadeelig is voor de gezondheid en licht ontvlambaar, is een bezwaar. Het volgend recept is goed: 8 gew. din. ph. in zwavelkoolstof opgei. 21 gew. dln. lijm, 24 gew. dln. loodsuperoxyde, 24 gew. dln. salpeter.
Voor de qualiteit van het product is ook het metaloxyde van belang, het moet door zuurstof af te slaan niet alleen de ontbranding van ph. bevorderen maar ook het voortbrauden bevorderen. Evenzoo de salpeter. Vroeger gebruikte men chloorzure kali, het luide verbranden ea de omspattende brandende droppels deden het gebruik daarvan staken.
Amorphe. Fh. is veel minder geschikt, omdat zij in grooter hoeveelheid noodig is, daar, terwijl de gewone bij 75° ontvlamt, de amorphe 300° vordert.
De phosphordamp doet voor de arbeiders neerosis een soort van kinnebaks-beenkanker ontstaan. Alle voorzorgsmaatre-
258
gelen, afscheiding der arbeiders, ventilatie, zindelijkheid, spoelen van den mond met eene zwakke sodaoplossing enz. alles is daarbij nog vruchteloos. Daarom beval de „Deutsche Gewerbezeilungquot; het volgende aan:
Legt men ph. in de lucht, dan stroomen er dikke dampen uit. Er wordt phosphorigzuur gevormd dat vochtigheid uit de lucht opneemt en als phosphorzuur en phosphorwaterstofgas neerslaat. Is nu reeds phosphorigzuur (na verwant aan arse-nikzuur) als ongezond te beschouwen, nog veel meer liet phosphorwaterstofgas. Dit gas brengt de genoemde ziekte te weeg. Verhindert men het rooken van phosph. dan krijgt men niet alleen droge houtjes, maar verdrijft, ook de ziekte. En niet alleen bespaart men ph. maar men verbetert zijn product.
Dat rooken houdt op, als men eenige droppels terpentijnolie naast de ph. legt, zelfs verhindert 1 dl. terpentijnoliegas in 4400 dln. lucht het rooken. Deze werking zal wel gesteund worden door de verwantschap met zuurstof. Uit terpentijn en zuurstof vormt zich door oxydatie colophonium en uit zwaveligzuur zwavelzuur. Deze nemen de zuurstof in beslag en zoo oxydeert de ph. niet.
Om dit prachtisch te doen, wrijve men de ph. niet meer in open vaten met lijm, maar in een hoogst eenvoudig en goedkoop vat. Door een vat gaat een loodrechte as met vier golfvormig gebogen schotten, die tot den bodem reiken. In liet deksel is eene naar binnen openslaande klep tot vulling. Men brenge in het vat eene warme maar niet kokende (60° C.) lijmopl. bestaande uit 6 pd. lijm, 8 pd. water, en 2 pd. urine brande dan een zwaveldraad in het vat of voege ei* 2 lood terpentijnolie bij. Daarop doe men de phosphorus in het vat sluite de opening en bewege het vat ca. uur lang, zoodat de massa tamelijk bekoelt en voege er dan 1 pd. fijn gewasschen zand of bruinsteen bij.
Op die wijze verneemt men geen spoor van phosphorigzuur en is er geen sprake van phosphorverlies of natworden der houtjes evenmin als van waterstofgas, daar bij het drogen der houtjes de terpentijnolie verbrandt, en de daarmee bezwangerde lucht de gassen belet te ontstaan. Tot steun der uitwerking zette men in de arbeids- en droogkamers groote borden met
259
chloorkalk, üe om andere redenen , dezelfde uitwerking heeft. De toevoeging van urine geschiedt, omdat phosphor in urine zich voel fijner verdeelt, dan iu water.
Onder de lucifers zijn die met zilvergrijze kopjes vooral gewild. De massa daartoe moot loodsuperoxyde bevatten, en bovendien worden de gereede houtjes nog in eene zeer verdunde loodsuikeroplossing gedoopt, en dan gedroogd. Daar wordt dan zwavelwaterstof ontwikkeld, 't zij door in de kamer zelve verdund zwavelzuur op zwavelijzer te laten werken of door uit een bijzonder toestel dat gas in de kamer te leiden. Het daardoor gevormde zwavellood heeft een metaalglans; maar het maakt de lucifers geenszins bruikbaarder.
Het gevaar aan het gebruik van ph. verbonden, deed zoeken paar een middel tot het vervaardigen van lucifers zonder phosphorus. Deze springen alle bij het ontbranden en ontbranden moeilijker. Zulk eene compositie leverde Hoch-statter uit 4 dln. chroomzure kali, 14 dln. chloorzure kali, 9 dln, loodsuperoxyde, 31 dl. goudzwavel, G dln. gemalen puimsteen of gestampt glas, 4 dln. arab. gom en 18 dln. water. De gom 10 uur in het water geweekt en opgelost, daarvan de helft met chroom en chloorzure kali vermengd, de andere met loodsuperoxyde, goudzwavel en puimsteen. Daarop wordt alles innig vermengd en wel bij gewone temperatuur. De te voren met zwavel of stearine overtrokken houtjes worden erin gestipt, terwijl de massa op steenen platen of in voegzame vaten ligt.
Canouil mengt 3 dln. chloorz. kali, 3 dln. glaspoeder, 3 dln. dubb. koolz. kali, 2 dln. gom, alles fijn poeder, met 8 dln. water tot een zalf gemengd waarin men als gewoonlijk het einde der gezwavelde houtjes doopt. Deze moeten alleen door wrijven, niet, door slaan of stooten of eene temperatuur van 180° C. aangestoken worden.
Volgens Lenz moet men 10 dln. arab. gom, 80 dln. chloorzure kali, 40 dln. salpeterzuurlood, 5 dln. chroomzure kali, 80 dln. zwart zwavelantimonium en 50 dln. zand mengen, en als gewoonlijk behandelen.
In den jongsten tijd is de fabrikatie der Zweedsche Lucifers {sakerhets-TandsUcher utan svafvel och fosfor) aanzienlijk vooruitgegaan. Zwavel en ph, wordt vermeden, de houtjes wor-
260
den met paraiine gedrenkt, en de phosphorus bevindt zich op de wrijfvlakte. Gentele te Stockholm zegt, dat do in don handel komende lucifers overeenstemmen mot: 4000 dln. chloor zure kali, 4000 dln. menie, 3000 dln. zwavelanlimoui-um, 1500 dln. chroomzure kali, 670 dln. arab. gom. De laatste dun in -water opgelost, en daarmee de beide kali-zouten fijngewreven, dan de andere fijngew. in water onop-quot; losbare stoffon er bij gedaan en bij het deeg nog zooveel water gevoegd dat het gemakkelijk kleeft. De wrijfvlakte bestaat uit 8 dln. amorphe phosph. en 9 dln. zwavelantimo-nium.. Deze lucifers hebben dit voor, dat zij niet overal op ontbranden, maar alleen- op het doosje. In Duitschland en Nederland (op de Vfeluwe o. a.) worden deze lucifers ook veelvuldig bereid, die wel op zweedsche gelijken maar niet zoo goed als de echte „Jönköpingsquot; zijn.
363. Vuurbluschmiddelen. De bestaande brandweer kan niet alle nadeel afwenden. Eer zij de plaats bereikt is reeds veel verloren, daarbij komt nog de schade die zij zelve dooiwater aanricht, en daarom is het van algemeen belang oogen-blikkelijk bluschmiddelen bij de hand te hebben. Sedert jaren wordt Buoher's mmrhluscMoos eerst genoemd; zij bluscht in afgesloten ruimten elke vlam binnen 5 a 10 min., houdt in open ruimte den voortgang der vlammen uren tegen en bluscht ook brandende voorwerpen die door water niet uitdooven, zooals spiritus, suiker, pik, terpentijnolie, enz. Dit middel bestaat uit 58,53 salpeter, 36,33 zwavel, 3,15 kool, 0,75 zand, 1,25 ijzeroxyde in eene doos, die men gemakkelijk in eene hand naar de plaats van 't onheil kan dragen zij verbrandt daarbij nadat zij eerst door het openen eener klep een lont heeft te voorschijn gebracht, zonder ontploffing, langzaam en ontwikkelt daarbij gassen die het vuur blusscnen. Zoolanger zich menschen in de ruimte bevinden, is echter het middel niet aan te bevelen, omdat het ontwikkelde zwavelig zuur deze zou doen stikken.
Om de bluschkracht van water te versterken heeft men veel middelen voorgesteld, 1 dl. zwavelpoeder, 1 dl. roode oker en 6 dl. ijzervitriool bij het water der brandspuit gemengd, zou de werkzaamheid vijf maal vergrooten.
Gaudin bevond dat in water opgeloste zoutzure kalk een
261
palent bluschmiddel is. Dczo vloeistof trekt een ondoordringbaar vernis over de ontstano kool cn houdt het vuur oogeu-blikkelijk tegen. Zij bevriest, noch kristalliseert, vervliegt uiet als water of wakkert het vuur onder geene omstandigheden aan. Het voorgeslagen keukenzout vervluchtigt bij roode gloeihitte.
Volgens lïommel wordt in een met lood gevoerden houten ketel 100 K.G. met kalk verzadigd zoutzuur gegoten, daarbij 40 K.G. van eene verzadigde ammoniakopl., en 40 K.G. van eene dito van borax. Als deze stoffen na volkomen menging zich afgezet hebben, wordt de vloeistof klaar afgegoten, en tot aan de kristallisatie verdampt. Dit product wordt dan mot water vermengd gebruikt, en wel 5 vat op elke 10 K.G. en voor elke volgende 5, wat voldoende bleek.
Br. Weidenbusch beval waterdamp aan die wel door verdringing van do lucht werkt maar toch niet nadeelig voor de levende wezens. Hij had gelegenheid zich van deze werking te overtuigen, en wel bij een brand in eene fabriek van 1 verdieping, 60 M. lang en 10 M. breed, welker dakruimte door een gesloten zolder was afgescheiden. De eerste was met duizenden centenaars lompen, spanen, leerafval euz. gevuld en daarin brak 's nachts brand uit, wat eerst bsmerkt werd toen de halve lengte van 't dak reeds in brand stond. Daar het gebouw afgezonderd lag, verliep er meer dan een uur eer de brandspuiten verschenen, en het vuur vond in de onvoldoende bluschmiddelen der fabriek zoo weinig tegenstand, dat het vuur zich gedurig uitbreidde. In de nabijheid bevond zich eene stoomkokerij. Deze werd in werking gebracht en de stoomleiding op de eerste de beste plaats doorgehakt. Allengs vulde zich de ruimte met stoom en bijna onmiddelijk hield het branden op. Zelfs de lompen die in de vrije lucht brandden, bluschten daardoor uit. De spuiten hadden daaraan zeer weinig deei want de eene na de andere hield op met werken bij het zien der verrassende blussching. Dit voorbeeld toont do waarde van stoom als bluschmiddel aan, 't geen ter harte moge worden genomen door verzekeringsmaatschappijen, fabrikanten, schouwburgdirectien en particulieren.
364. Gekleurde vlammen. Bengaalsch vuur. Men neme kurkdroge stoffen. De noodige chloorzure kali wrijve men
262
apart met spiritus in een porcelcinen mortier en vereenigt haar goed met de andere stoffen door middel van een hoornen spatel. Het eerste is noodig om eene ontploffing, het laatste om zelfontbranding te voorkomen.
Voor Rood neme men 40 dln. salpeterzure strontiaan, 13 dln. zwavel, 2 dln. lindenkool, 5 dln. choorzure kali, of. 56 dln. salpeterz. strontiaan, 24 dln. zwavel, 20 dln. chloorz. kali, of: — 23 dln. koolz. strontiaan, 16 dln. zwavel, 61 dln. chloorzure kali (geeft purperrood). Voor groen: 12 dln. salpeterz. baryt, 4 dln. zwavel, 5 dln. chloorzure kali, of 73 dln. chloorzure kali, 17 dln. zwavel, 10 dln. boorzuur. — Blauio: 27 dln. salpeter, 28 dln. chloorzure kali, 15 dln. zwavel, 15 dln. zwavelzure kali, 15 dln. zwavelzuur koper-oxyde-ammoniak, of: IS dln. chloorzure kali, 24 dln. salpeter, 14 dln. zwavel, 6 dln. koperoxyde. GeeZ: 61 dln. chloorz. kali, 16 dln. zwavel, 28 dln. droge soda, — of: 50 dln. salpeter, 16 dln. zwavel, 20 dln. droge soda, 14 dln. buskruid. TF/'(: 32 dln. salpeter, 12 dln. zwavel, 8 dln. zwavel-natrium, 1 dl. buskruit,- — of: 76 dln. salpeter, 22 dln. zwavel, 2 dln. kool.
365. Indiaansch Wit Vuur voor nachtsignalen en vuurwerk: S4 dln. salpeter, 7 dln. bloem van zwavel en 2 dln. zwavelarsenicum (realgar) zeer goed gemengd en 't geheel in ronde of vierkante bussen gedaan. Gewoonlijk zijn de eerste half zoo wijd als hoog, terwijl de laatste dubbel zoo hoog als breed zijn. Voor een goed ontbranden en snel verbranden is goed drogen in een ijzeren ketel boven vuur noodig want bij 't vermengen van salpeter met bloem van zwavel ontstaan salpeterigzure dampen, die liet ontbranden tegengaan.
Een ander recept schrijft in plaats van zwavelarsenicum zwavelantimonium voor, maar zwavelzure kali is even goed.
Alleen salpeter en zwavel ontvlamt zoo licht niet, daarom moet men bij het volgend mengsel dat zonder arsenicumdamp goed effect maakt, en dadelijk na het mengen'goed brandt, een weinig kool doen: 24 dln. salpeter, 7 dln. zwavel, en 1 dl. kool De kool vermeerdert de brandbaarheid en bovenal de snelheid, waardoor de kleur beter wordt. Men neme niet méér kool, anders nadert het mengsel tot buskruit, dit ontploft meer, en de vlam wordt geel, zelfs roodachtig. Meu
263
zooke in dit mengsel geen stoohiometrischen verhouding zooals in buskruid, want steeds komen hierbij eenige stremmingen voor, -waarom eenige bestanddeelen er overtolliger bijgevoegd worden. De lonten bereide men uit 4 dln. salpeter, 2 dln. buskruit, 2 dln. kool en 1 dl. zwavel, in patronen ter dikte eens penüehoudcrs. Men wikkelt daartoe sterk gelijmd papier om een staafje en plakt dit dicht. Deze lonten weigeren nooit, en worden door regen noch wind uitgebluscht; daartoe moet' men ze mot eeue schaar doorknippen.
IFït licht; 100 dln, chloorzure kali
10 „ zwavelantimonium 15 „ gekookte lijnolie
Eood licht: 50 „ chloorzure kali
50 „ salpeterz. strontiaan 5 „ houtskool en genoeg lijnolie tot kneding
Groen licht: 50 „ chloorzure kali
50 „ salpeterzure baryt 5 „ houtskool en lijnolie als boven.
In plaats van lijnolie kan men ook terpentijnolie of een of ander hars gebruiken.
367. Kamervuurwerk. Men menge 15 dln. salpeter, 15 dln. bloem van zwavel, 10 dln. lijnolie, 30 dln. kruit, 8 dln. wijngeest, 2 dln. kampfer, 4 dln. arab. gom. De kampfer wordt in spiritus, de gom in water opgelost. Salpeter- zwavelen kruitpoeder wordt gemengd en met de vloeistoffen tot deeg gemaakt, waaruit men koeken van £ streep dikte vorait. Deze worden in stukjes van 3 a 4 streep gesneden, die gedroogd, in 't donker fraai branden.
368. Japaneesch vuurwerk. 6 dln. zwartsel, 11 dln. zwavel en 26 a 30 dln. kruit wordt gewreven met alcohol aangemaakt tot een deeg dat men in kleine dobbelsteentjes snijdt en droogt. Zulk een stukje in een rietje geklemd, aangestoken en naar beneden gehouden, geeft na het eerste vlammen een kogel, die fraaie vonken uitstrooit; — 1 dl. houtskool, 1^ dl. zwavel ea 3^ dl. salpeter geeft een dergelijk effect.
369. Hydraulisch vuurwerk. In Eusland gezocht. Dit bestaat uit horizontale raderen, door waterdrukking in beweging gebracht, die in plaats van vonken waterstralen uitwerpen
264
■welke in het zonnelicht of den avond door gekleurde lantarens verlicht, een fraai gezicht opleveren.
370. Nieuw grieksch vuur. 300 gram benzine en ^ gram kalium in een vat gedaan en op het water geworpen zoodat het mengsel vochtig -wordt, ontbrandt aanstonds en vernielt al wat er mede in aanraking komt. Nog - beter moet een mengsel van | benzine ^ zwavelkoolstof zijn, waarin phosphorus is opgelost. Ook kan men steen- of leiolie nemen. De snelle ontbranding berust op de ontbinding van het water door kalium, en op zijn verbinding met de zuurstof daaruit, waardoor de waterstof van 't water ontvlamt.
371. Koude-mengsels. Daartoe worden of twee vaste of een dropvormig lichaam verbonden met een vast, welke te zamen vloeibaar worden. Daartoe moet er een zekere hoeveelheid warmtestof gebonden worden of in latenten toestand blijven; maar daarvoor wordt niet alleen eigene maar ook vreemde warmtestof gebruikt, waardoor de .lichamen der laatste bekoelen. Vaste lichamen die veel water bevatten, dat daarna ook vloeibaar wordt, komen vooral te pas, zooals gekristalleerde zoute'n, sneeuw, ijs, enz. De zouten moeten versch gekristalliseerd, kort voor het gebruik gestampt en en zelf zooveel mogelijk koud zijn en zeer snel vermengd worden. De vaten waarin de vermenging geschiedt, moeten ook reeds bekoeld, zeer dun en slechts zoo groot zijn, dat zij het mengsel juist bevatten kunnen. Ook neme men de bestanddeelen zoo, dat het zout juist door het ontstane water wordt verzadigd. Te veel ijs of zout, dat niet ontbonden wordt, wordt niet vloeibaar maar brengt warmte aau, waardoor de koude niet bevorderd wordt. Zoo neme men op 2 dlu. keukenzout, hoogstens 31 deel sneeuw. De grootste koude die verkregen werd is — 60° E. De volgende mengsels geven do nevenstaande co.
5 dln. salmiak, 5 dln. salp., 16 din. water van -{- 10° tot—10° K. 't Zelfde mengsel met 8 dln. glauberzout „ -f-10° „ —12J0 „
1 dl. salpeterz. ammoniak, 1 dl. water „ -f- 10° „ —12.2° „ 't Zelfde mengsel met 1 dl. koolz. natron „ -f 10° „ —11° „
2 dln. glauberzout, 2 dln. verd. salpeterz. „ 10° „ — 12° „
6 ,, „ 4 dln. salmiak, 2 dln. salp., 4 dln. verd.
salp. zuur van -f-10° tot — 10° E.
265
1 dl. glauberzout, 5 din. salpeterz. ammoniak, 4 dln. verd.
salp. zuur van -f-10° tot — 8° E. 9 dln. phosph. natr., 4 dln. verd. salpeterz. „ 10° „ — 9° „
9 „ „ „ 6 „ salmiak, 4 dln. verdund salpeterzuur
van 10° tot — 5° E. 8 „ glaubergzout, 5 dln. zoutzuur „ 10° » — 14° » 5 „ „ 4 dln. verd. zwavclz. „ -|- 10° „ — 14° „
1 dl. sneeuw, 1 dl. keukenzout „ -f- 0° „ —14quot; „
3 dln. zoutzoure kalk, 2 dln. sneeuw „ 0° „ —36° „
4 dln. kali, 3 dln. sneeuw „ ■ 0° „ —37° „
1 dl. sneeuw, 1 dl. verd. zwavelzuur „ — 5° „ —41° „
2 „ „ 1 dl. keukenzout „ —14° „ —17° ,,
1 „ »1 » verd. salp. zuur „ —14° „ — 35° „
2 „ zoutz. kalk, 1 dl. sneeuw „ —14° „ — 14° „
1 „ sneeuw, 5 dln. keukenzout, 5 dln. salmiak en salpet.
van- -16°tot—22° E.
2 „ „ 1 dl. verd. zwavelzuur, 1 dl. verd. salpzuur
van — 19° tot — 40° E. 12 dln. sneeuw, 5 dln. keukenzout, 5 dln. salpzure ammoniak
van —22° tot —25° E.
3 dln. zoutzure kalk, 1 dl. sneeuw „ —32° „ —47° „
10 dln. verd. zwavelz., 8 dln. sneeuw „ —44° „ —55° „ 372. Waterglas. Deze gewichtige stof door Fuclis in 1824
ontdekt, bleef ondanks haar uitstekende eigenschappen ver-geten totdat zij in Frankrijk eindelijk gewaardeerd werd.
Men onderscheidt voornamelijk kah- en natronwaterglas. Kaliwaterglas wordt verkregen door samensmelting van een innig mengsel van 15 dln. kwarts, 10 dln. potasch en 1 dl. kool; het natronwaterglas daarentegen door samensmelting van 9 dln. soda, 15 dln. kwarts en 1 dl. kool Nog heeft men dubhehvaterglas met kali en natron tot bask-die door samensmelting met 76 dln. kwarts met 35 dlu. potasch en 26 dln. soda verkregen wordt, alsook Fineerwaterglas voor stereochromie; nu verkrijgt het door vermenging van voldoend met kiezelaarde verzadigd waterglas met natronkiezelvloeistof, welke laatste door samensmelten met 2 dln. poeder van kwarts en 3 dlu. gecalcineerde soda wordt gevormd.
Het zoo verkregen waterglas geeft in poeder iu kokend water oplossingen, die thans als geprepareerd waterglas in den
handel komen. Dezer kracht is verschillend, zij komt voor van 33, 40 en G6 graden, of percenten aan droog waterglas. Dr. Gall laat zich over waterglas aldus uit:
„Wilt gij uwe woningen, uwe magazijnen, uwe fabrieken, „tegen het vuur beschutten, overtrek al het brandbare met „waterglas; wilt gij uwe tempels , schouwburgen, prachtgebou-„wen, standbeelden en gedenkteekens 10 maal zoo goed tegen „verweering bestand maken, overtrek zo, zelfs uitwendig, „mot waterglas; wilt gij de rotting en zwaar veroorzakende „vochtigheid in uwe woningen en andere gebouwen weerstaan, „overtrek de wanden en zolders en vloeren met waterglas; „wilt gij zindelijk arbeiden, bedek de ruimte uwer melkerijen, „branderijen, brouwerijen, azijnkamers, suikerfabrieken enz. „met waterglas en laat alle kuipen, waarin vloeistoffen moeten „gisten, trekken of bewaard blijven, daarmee doortrekken; „wilt ge u en de uwen bewaren voor vergiftiging door loodhoudend glazuur van uw aarden keukengereedschap, bedien „u van waterglas; wilt gij de wandschilderingen uwer vertrekken, de kleurendruk uwer tapijteu bevestigen, dat zij „met water afgewasschen kunnen worden, bedien u van „waterglasquot;, enz.
Zoowel kali- als natronwaterglas is in vasten toestand glasachtig, wit, geelachtig of roodachtig. Het kaliwaterglas verandert niet bij lang bewaren, maar het natronwaterglas beslaat met een wit poeder, dat verweert; wordt het fiijn gemaakt, enquot; allengs in kokend water gedaan, dan lost het zich in 4 a 6 din. water volkomen tot stroop op, die dan willekeurig kan verdund worden. Wordt de opl. met zuren vermengd, dan wordt ze onder afscheiding van kiezelaarde ontbonden, en wordt de waterige opl. van ca. 120/0 en laat men hot 2 a 3 dagen liggen , dan verliest het krijt al zijn vroegere eigenschappen, en wordt hard als vuursteen. Daardoor is waterglas goed voor muren en poreuse steenen, omdat het de oppervlakte verkiezelt en beter dan iets anders beschut.
Het waterglas van den handel lijdi, 2 gebreken die het zeer bcnadeelen. Het eerste is hot gehalte aan zwavelmetalen, die bij 't smelten der massa ontstaan, als de gebruikte koolzure alkaliën, met zwavelzure zouten waren gemengd. Deze
267
vervalsching is do oorzaak dat melaalrerf door waterglas lijdt. Ten andere bevat het dikwijls te veel alkali-, dit is vooral lastig bij natronwaterglas 1) om de duurzaamheid 2) om het spoedig nat worden en afschilferen.
Om beide te verwijderen, is het noodig, hot waterglas fijn te maken, het 10 a 14 maal onder herhaald roeren aan do lucht bloot te stellen, waardoor niet alleen de zwavclmetalen oxydeeren, maar ook de overtollige alkali geöfllorescecrd wordt. quot;Wordt daarna de massa met koud water begoten, dan verwijdert men beide bijmengsels, en giet het water af, vernieuwt het 2 a 5 maal, en laat het rustig staan, !waarna men na het nogmaals afgezet te hebben, een waterglas verkrijgt, dat daarna met kokend water behandeld, in de meeste gevallen zoo blank als water wordt.
Natronwaterglas gebruikt men vooral voor;
1) Verwijdering van zweet en vet enz. der wol in kamme-rijen en spinnerijen.
2) Zuivering van katoen en wol tot het bleeken.
3) Tot reinigen der vormen in boekdrukkerijen.
4) In plaats van gewone zeep tot reinigen van gedragen wasohgoed,
In de andere gevallen is kaliwaterglas beter, bijv.
1) Tot bestrijken van hout, om het tegen verweeren, verbranden en vochtig worden te bewaren.
2) Tot verf op kalkmortel en steen in en uitwendig.
3) Tot metaalverf op ijzer, zink, enz. tegen roesten.
4) Tot verkiezeling van poreuse steenon, die verweeren.
5) Tot vervaardigen van hydraulische kalk of romaan-cement.
6) Tot hot drukken op papier en weefsel.
7) Tot beschilderen van glas en porcelein.
8) Tot lijmen van glas, porcelein, steen en metaal.
9) Tot vervanging van koemest in ververijen on drukkerijen.
Men kan ook waterglas langs den natten weg bereiden, en
wel door opl. van fijnverdeeld kwarts in sterke kali of natronloog in ijzeren ketels onder een druk van 7 a 8 at-mospheren.
373. Gebruik van natronwaterglas tot reiniging der wasch.
Als voordoelen noemt mon meestal: 1) besparing van kosten
268
2) van tijd, 3) dat de Avasch. minder lijdt, dan door zoep. Het onderzoek van Grandmann bewees, dat 1) voor linnen goed het gebruik van waterglas met betrekking tot afslijten, enz. zeer voordeelig is, voor katoen minder en voor wollen bepaald nadeelig; 2) dat de arbeid met waterglas minder is,
3) dat het goedkooper is dan met zeep. 4) dat het goed bijna onmiddellijk bij kookhitte van vet gezuiverd wordt, maar slechts gedeeltelijk bij lauwe warmte», 5) dat door het wrijven met zeep het linnengoed meer slijt, 6) dat een vereenigd gebruik van waterglas en zeep zeer voordeelig is, bij kookhitte, en dat 7) ook waterglas minder brandstof vordert, daar meestal lauw water voldoende is. Op 50 pd. water £ pd. waterglasopL van 1,24 spec. gew. gaf goede resultaten.
374. Gebruik van natronwaterglas om vet weg te nemen en om wol te reinigen. De stoffen worden met water van 30° E. behandeld, waarbij men op 100 pd. 3 a 3f pond waterglasopL van 1,20 a 1,24 sp. gew. gevoegd heeft. Is dan het doel niet volkomen bereikt, dan kan men nog een tweede bad gebruiken, doch met het ouderscheid dat men de temperatuur tot 50 a 60° li. verhoogt, waarna men hot goed met warm water afspoelt. Mochten de kleuren lijden, dan brenge men het goed in 20 pd. water waarbij men i pd. azijn heeft gedaan, en spoele het daarna met zuiver water na. — Zelfs afgezien van de betere reiniging, is het waterglas hiertoe verkieslijk omdat het tijd en brandstof spaart, en het goed zich beter bleeken en kleuren laat.
375. Gebruik van kaliwaterglas voor mortel en cement. 3 dln. gezifte steenkolenasch met 1 dl. gebluschte kalk vermengd , met water tot pap gekneed, en dan bij 200 pd. droog poeder J pd. kaliwaterglas van 1,25 sp. g. dat vooraf met een gelijk gewicht water verdund was, gevoegd, de massa goed omgeroerd en dan verwerkt. Deze kalk droogt in 6 dagen en vormt dan eene uiterst vette massa die volkomen bestand is tegen lucht, water en hitte en door slijpen en polijsten zelfs marmer vervangt. — Gelijke deelen gemalen koolzure kalk (ook straatstof) en poeder van gebluschte kalk met water tot pap geroerd en op 1 ctr. de droge massa, 1 pd. waterglas van 1,12 sp. gew. Deze mortel wordt spoedig zeer hard en is vooral geschikt tot bekleeding van vochtige
muren, — Kunstmatig Portland Cement verkrijgt men, door gelijke deelen lioogovenslakken (die met zoutzuur spoedig kiezelgelei leveren,) en geblusclite kalk mot 'water tot een pap te roeren en bij de bewerking er nog eeue verdunde ■waterglasopl. bij te doen. Dit cement verhardt spoedig en is zeer gcscliikt voor waterbouwwerken.
376. Waterglas om boomen in te enten. Volgens Körler neemt men zooveel waterglas als men noodig beeft, vermengt bet met fijngestooteu cbampagnekrijt (of gezift poeder vau kalksteenen) tot een lichte pap en bestrijkt daarmee de wonden van den boom. Daardoor beschermt men hem tegen allen weersinvloed en zelden kan bij eene goede behandeling een tak uitblijven. Deze stof is beter dan entwas, omdat men haar niet behoeft te verwarmen.
377. Waterglas voor vloerverf. De vloer wordt goed gereinigd en effen gestopt met een stijf deeg van waterglas en krijt of gids. Dan wordt de vloer met waterglas bestreken, daarna met de verf. Daarvoor kieze men aardverven daalde akaliën van bet waterglas de planteuverven aantasten. Zij moeten met een mengsel vau gelijke deelen water en afgeroomde melk worden aangemaakt. Is de vloer dan gekleurd, waarbij men op donkerder -worden rekent, dan vernist men meermalen met waterglas tot -de gewenschte glans te voorschijn treedt. Wil men den vloer zeer fraai maken, dan slijpt men hem af, met wat olie, -waardoor hij politoer-achtig wordt. Daar het -waterglas, met een borstel aangebracht, zeer snel droogt, kan men elk half uur een nieuwe laag aanbrengen. Na de bewerking betreedt men den vloer eenige uren niet, opdat het waterglas goed hard worde. Zulk een vloer is zeer duurzaam verandert niet door loopen enz., kan met lapjes gereinigd worden, zoodat het stof niet dooide kamer zweeft maar verwijderd wordt, — is bestand tegen vuur, en vonken of kolen maken er geen brandplekken op. Daarvoor gebruikt men waterglas uit den handel van 660/o Dit is goed helder en bijna stroopdik, als verf neemt het een lakachtigen glans aan.
378. Desinfectie. Sedert de epidemiën steeds met korter tusschenpoozen verschijnen, is de quaes tie der desinfectie meer op den voorgrond getreden. Men kan als zoodanig alle stoffen
270
gebruiken, die öf de miasmen binden, of die ontleden. Vooral behooren daartoe zwavelige zuren, cliloor, carbolzuur, me-taalzouten, enz. Do omstandigheden bepalen do keus en men lette daarbij op riolen, en ventilatie.
Te Dresden zijn verscliillende proeven genomen, met des-infeotiemiddelen, die tot uitkomst hadden, dat wanneer men
Chloorkalk met zwavelzuur op |
100,0, stelt. |
Chloorkalk met ijzervitriool |
99,0, |
Liider's en Leidloff's poeder |
92,0, |
Carbolzuur desinfectiepoeder |
85,0, |
Gebluschte kalk |
84,6, |
Aluin |
80,4, |
Ijzervitriool |
76,7, |
Chloralum |
74,0, |
liitterzout |
57,1, |
Overmangaanzure kali met zwavelz. 57,3 |
vertegenwoordigt.
Bij gebruik van chloorkalk en ijzervitriool worden 2 dln. chloorkalk en 7 dln. ijzervitriool, elk in water verdeeld en dan gemengd, gebruikt. Het poeder van Lüder en Leidloff te Dresden bevat c». 3GV0 zwavelzuur ijzeroxyde, zwavelz. ijzeroxydule en gips, en heeft vooral zijn desinfecteerende eigenschap aan het ijzeroxyde te danken. — Als coaguleerende middelen dienen vooral aluin en chloralum. Onder den laatsten naam wordt ala desinfectiemiddel een product aanbevolen, dat in flesschen van 1 ■ pd. inhoud a 60 ets. in den handel komt en dat eene opl. van kalkhoudende klei in zoutzuur ter waarde van niet meer dan 12 ets. is. Daarom is dit middel om de duurte af te raden. Günther's desinfectiemiddel, dat als hoofdbestanddeel zwavelzure kleiaarde bevat, komt dichtbij de aluin in waarde. Süvem's desinfectiemassa die voornamelijk kalk, teer en chloormagnesium bevat, is veel werkzamer dan het bitterzout, het wordt te Leipzig in het stads-ziekenhuis met goed gevolg gebruikt. De beide eerstgenoemde zijn toch echter de beste.
A. Eckstein beveelt als doelmatig desinfectiemiddel voor privaten en riolen chloorkalk aan. Zij heeft echter het bezwaar benauwend op de ademhaling te werken. Door een omhulsel van perkamentpapier neemt men dit nadeel weg.
271
Zulk een zak blijft op dezelfde plaats liggen, en werkt plaatselijk, daar hij steeds met vloeistof in aanraking is. Twee jaren lang heeft Eckstein in zijn huis te Weenen, -welks privaten dagelijks door wel 100 personen bezocht werden, verschillende proeven met desinfecticmiddelen genomen. De resultaten waren: 1) 2 pd. ijzervitriool in water opgelost, en in de privaten geworpen, ontwikkelde eenige uren een reuk van zwavelwaterstofgas. Na 2 a 3 uur was alle reuk verdwenen en na 12 uren had het middel zijne werking verloren. 2) eene opl. van kopervitriool dito. 3) 2 pd. ijzervitriool in kristallen behield volle 2 dagen zijn kracht, eveneens kopervitriool kristallen. 4) Een mengsel van ijzer- en kopervitr. en carbglzurc kalk als droge zelfstandigheid en in een gewicht van 2 pd., had maar 2 dagen kracht, 5) Zwaveligzuur als vloeistof werkte snel, doch slechts 1 dag er benauwde de longen 1 uur lang. G) 2 ld. rood carbolzuur verspreiden 2 dagen lang een leelijke teerlucht in huis, zoodat men de eigenlijke werking niet kon nagaan, daar de eene stank de andere verdrong. 7) 2 pd. ijzervitriool in kristallen in een perkamenten zak, werkte eerst na 2 uren zonder merkbaar zwavelwaterstof te ontwikkelen, de werking duurde 3 dagen. De zak bevatte daarna slechts een troebel, bijna reukeloos water. 8) 2 pd. beste chloorkalk, in een perkamenten zak, begon eerst na 2 uur te werken, zonder last van de longen, en bleef volle 9 dagen van kracht. 9) 4 ld. ruwe overman-gaanzure natron alleen in vloeibaren toestand desinfecteerde bijna oogenblikkelijk maar slechts 1 dag; hetzelfde in een zak werkte 2 dagen.
Chloorkalk is dus het beste middel.
Dr. Leube te TJlm verzekert dat verdund zwavelzuur 1 : 5 zoo snel en beslist op foecaliën werkt, dat het bederfproo?s onmiddellijk onmogelijk gemaakt wordt. De na eenige weken gedroogde inhoud was slechts een reukelooze koolachtige massa.
Prof. Cohn zegt: alle vuilnis is vergezeld van bacteriën; zij houdt op als deze niet leven kunnen, zij begint bij hun ontstaan , en houdt met dezer verspreiding gelijken tred., Is dat waar, dan kan men verwachten dat vooral de mineraalzuren en vooral zwaveligzuur eene groote rol spelen om het vuilnis-proces tegen te gaan en alle overige desinfectiemiddelen, die
272
tot nog toe in gebruik waven, moeten onnoodig voorkomen, daar alleen mineraalzuren de bacteriën kunnen vernietigen. Daar ook belegen, niet gezuurde uitwerpsels, die veel koolzure ammoniak bevatten bij toevoeging van zwavelzuur bijna reukeloos worden, bewijst dit, dat liet zwavelzuur eene eigenschap heeft, de stinkende stoffen te ontbinden.
Stanford onderzocht do werking van chloor-aluminium, ijzerchloride, chloorcalcium, chloornatrium, chloorkalium, chloor-ammonium, en bevond dat ijzerchloride het krachtigst, chloornatrium het zwakst desinfecteerde. Hij beveelt eene opl. van 250/o chloorkalk om de goedkoopheid aan.
Dr. Hoppe-Seyler beveelt zwaveligzuur beslist aan, en veroordeelt ijzervitriool en carbalzuur. Hij zegt: om de ziektekiem in de excrementen der zieken te vernietigen, heeft men de meest verschillende middelen aangewend, zonder zich veel rekenschap te geven van aard en werking. Daar eene opl. van ijzervitriool eenige producten van het vuilnisproces, zooals zwavelwaterstof en ammoniak bindt, heeft men daarin eene desinfecteerende kracht gezocht. Maar deze stof is zeer schadelijk, en zij verhindert de verspreiding der ziekte niet. Over car-bolzuur zegt hij, dat proeven hebben bewezen, dat eene geringe hoeveelheid reeds de vuilheidsorganen ontbinden, maar dat de fermentatiën daartoe meer vorderen. Hij houdt het er voor dat er te weinig geventileerd wordt, en daarna door middel van brandende zwavel, die zwavelig zuur vormt.
De desinfectie der lucht in fabrieken, bij het reinigen .van putten en riolen in ziekenkamers enz. is van het grootste belang, 't Best is ventilatie, die echter niet overal aan te brengen is. Men moet daarom anders handelen en de lucht van schadelijke dampen zuiveren. Dit geschied door de miasme onschadelijk te maken, of door ze op te zuigen, bijv. in kool. Berooken is minder goed, omdat de slechte dampen er niet door weggenomen worden. Berooking met kool of zwavelig is krachtiger, maar is zelf weer nadeelig voor de gezondheid. Daarom komen chloorberookingen meer op plaatsen voor, waar de vernietiging van de stank hoofddoel is, als bijv. in lijkenhuizen, en zwavelberooking, waar het te doen is, lichamen als kleeren, bedden enz. van smetstof te bevrijden. In ziekenkamers is het beste, de miasmen door kool te laten opzuigen.
278
379. Chloralum als desinfectiemiddel. Prof. Fleck zegt daarover. De ophef, dien de Londenscho chloralum-company van haar product maakte liet besluiten tot groote voortreffelijkheid of ... . het omgekeerde. Proeven bewezen dat voor 't laatste meer grond is.
De chl. C Y beveelt als desinfectiemiddel 1) chloralum aan als veiligst, reukeloos en onschadelijk middel ter desinfectie van putten en riolen, stallen, slachthuizen, straatslijk, tot uit- en inwendig gebruik bij halsziekten, diphteritis, scharlakenkoorts, pokken enz.
Een goed geïtiquetfeerd vat van 637 gram gewicht, en volume 4- 1. a 60 ets. bevatte
82,32 0/0 water
0,15 „ chloorlood
0,10 „ „ koper
13,90 „ „ aluminium
0,42 „ „ ijzer
3,11 „ ,, calcium met gips.
2) Chloralum-poeder als opslorpingsmiddel van organische onreinheden als antisepticum en adstringens in vermenging met tarwemeel, alsook desinfectiemiddel voor spoorwegen, schepen, privaten, stallen, gootsteenen enz.
Een blikken bus met goed etiquet werd onderzocht; zij bevatte 370 gram wit poeder a 30 ct,; zij bevatte 0,72 % chloorarsenicum
52,43 ,, „ aluminium
11,51 „ „ colcium
32,15 „ klei en kiezelaarde.
3) Chloralum-Wood and Wadding, aanbevolen als lucht-filter, als bloedstillend middel cn antisepticum bij versche en etterende wonden en zweeren, de desinfectie voor doodkisten en lijken. Ter onderzoek was een buil genomen met zuiver
274
etiket, van waterdicht weefsel, bevattende 35 gram van eene met 1.73 gr. vaste chloralum of met 9.80 gr. vloeibare gedrenkte en gedroogde hoeveelheid water a f 1.20.
Dit onderzoek leert derg. producten naar hun rechte waarde schatten.
Zij worden aldus bereid: Een kalkhoudende, zwak ijzerhoudende klei wordt met rookend ruw zoutzuur begoten en zooveel mogelijk opgelost. De geconcentreerde, door de overblijvende klei gefiltreerde vloeistof wordt afgetrokken en in flesschen als „chrolalunaquot; verkocht. (De naam komt van chlooraluminium.) Het afgezonderde slijk wordt in looden pannen verdampt, gedroogd en levert (Jiloralum-I'owder'. In het chloralum zelf wordt water gedoopt, uitgeperst, gedroogd en dit levert „ CMoraluni Wood mul Waddingquot;.
Het arsenicum-, lood en kopergehalte wijst op onzuiverheid der gebruikte materialen, (of op eene bepaalde locale soort van klei). !) De wezenlijke waarde gaat voor eene flesch 10 ct. niet te boven; voor eene bus is zij niet meer dan 6 ct. en de watten zijn hoogstens 3 ct. waard.
Eene opl. van 10 gram zwavelzure kleiaarde in 1 pd. bronwater kan in alle gevallen deze preparaten vervangen, waarbij bijna alle bestanddeelen behalve een of ander chloormetaal als onreinheid, vergiftiging is te beschouwen. Deze kost niet meer dan 6 ets.
Om zijne werkzaamheden te onderzoeken werd chloralum naast cloakvloeistof met chloorkalk, aluin, ijzervitriool, bijtende kalk, chloormagnesium behandeld en de geklaarde opl. beoordeeld naar de afgestane vuile stoffen. De uitkomst was deze;
| ||||||||||||
Chloralum desinfecteert dus minder dan aluin en ijzervitriool, die zooveel goedkooper zijn. |
1) Vertaler.
275
Resumeeren wij het gezegde, dan blijkt, dat:
1) de chloralum-preparaten hebben met het eensklinkende chloraalhydraat niets gemeen, en zijn hoofdzakelijk chlora-luminiummengsels.
2) De chloralum-preparaten bevatten chloorverbindingen van lood, koper en arsenicum, die wel gevaarlijk zijn als inwendig geneesmiddel.
3) De prijs ervan is niet in overeenstemming met de waarde; een zuivere winst van 700 0/0 en minstens 400 0/0 (bij de watten) is woeker.
4) Op grond daarvan behoort het tot de geheime middelen waartegen gewaarschuwd en gewaakt moet worden.
380, Desinfestie-poeder van Lüders en LeidlofT. In eene kleine brochure wordt dit product aanbevolen. Volgens Lichtenberger's analyse bevat het 16 0/o watervrij ijzervitriool, 36 0/o'zwavelz. oxyde en 40/c vrij zwavelzuur; waaruit de overige 44 0/lt;5 bestaan wordt niet vermeld, maar op blz. 6 wordt gezegd dat ook daarin bevat gips ammoniak bindt, en lager dat het poeder in de lucht nog beter wordt, dat zal wel beteekenen dat het ijzeroxydule in oxyde overgaat.
De bewering dat het poeder 4 0/0 vrij zwavelzuur bevat is blijkbaar onwaar; dan zou het niet droog zijn en papier, waarin 't gewikkeld is, zou niet goed blijven. Als men het bezinksel uit de vitrioolloog of de moederloog voor de fabri-katie van vitrioolkristallen met eene onvoldoende hoeveelheid kalk, tot volkomen ontbinding vermengt, verkrijgt men een tamelijk gelijk mengsel als het poeder bestaande uit ijzer-oxyde, gips en vitriool, 100 pd. van dit mengsel ontstaan uit 100 pd. ijzervitriool, het droogt gemakkelijk in de lucht, en kan even goedkoop zijn als ijzervitriool, daar de vorming niet duurder is. Zijne werking is dezelfde als die van ijzervitriool op ammoniakhoudende vloeistoffen, de a mm. slaat uit het ijzervitriool aanstonds ijzeroxydule neder en dit gaat onmiddellijk in oxyde over door opname vaü zuurstof uit de lucht. Het oxyde wordt door zwavelwaterstof in zwavelijzer veranderd, dat door de lucht in zwavel, zwavelzuur, ijzeroxydule en oxyde overgaat en nieuwe hoeveelheden ammoniak en zwavelwaterstof bindt.
Men ziet, de werking is bij ijzervitriool en desinfectiepoeder
276
•volkomen gelijk. Er kunnen gevallen voorkomen, dat het gemakkelijk is, dit poeder te gebruiken, in andere is het gebruik van ijzervitrioolopl. beter eu gemakkelijker. Wil men ijzervitriool als poeder gebruiken, dan kunnen de putten het gemakkelijk leveren, door gedurende de kristallisatie te laten roeren. Oxydehoudend vitriool is nog goedkooper dan oxydevrij.
Chemisten moeten niet behulpzaam zijn om uitbundige reclames van kooplieden te bevestigen. Yolgeus de mede-deeling der chem. centralstelle te Dresden was de desinfectie-waarde van dit poeder 92 0/o ijzervitriool 76,7, volgens bovenstaands mededeeling heeft het poeder niet meer waarde dan ijzervitriool. Misschien is het verschillend gehalte Tan oxyde de oorzaak van dit verschil.
381, Desinfectielampen van Clemens. 2 din. geconcentreerde opl. van koperchloride, 1 dl. chloroform en 48 dln. wijngeest worden in eene gewone glazen spirituslanlp met katoenen pit gedaan en deze aangestoken. Aanstonds ontwikkelen zich chloorkoperdampen die eene besloten ruimte van 16 voet in 't vierkant en 26 voet hoogte in 4 min. vervullen , zoodat alle daarin aanwezige stoffen er mee doortrekken, en dit lang blijven. Zet men zulke lampen in gangen, trapkokers enz. dan kan zich geen miasma vormen en worden dan nog de uitwerpselen zorgvuldig met ijzervitriool gedesinfecteerd, dan worden vele ziekten voorkomen. In 1866 hebben deze lampen bij de choleraepidemie duizende huisgezinnen bewaard. Ilt;og bemerke men dat alle besloten ruimte waar closetten staan frisch gehouden worden als dagelijks zulk eene lamp eenige minuten brandt.
382. Ketelsteen. Deze is eene groote last voor eiken stoomfabrikant, die niet alleen storing en tijdverlies maar ook ontploffingen kan veroorzaken. Gewoonlijk zijn het kalk-zouten die zich afzetten. Daartegen heeft men allerlei chemische en mechanische middelen beproefd, welke laatste het water slijmerig maken en de kalkdeeltjes beletten eene korst te vormen. Daar de meeste ketels met bronwater gevuld worden kan men zeker zijn, dat koolzure kalk in vrij koolzuur opgelost, of zwavelzure kalk (gips) of beide in het water aanwezig zijn, waardoor de hardste en gevaarlijkste korsten gevormd worden. Daartegen bevrijdt men het van het kalk-
277
gehalte voor dat hot in don ketel komt. In een reservoir dat voor 3 a 4 dagen water bevat, wordt het door een uit de ketel geleide buis verwarmd, daardoor staat het water hot vrije koolzuur af en in dezelfde mate slaat de kalk die het opgelost bevatte, neer. Daardoor komt er zuiver water in den ketel. Ook kan men dit proces versnellen door wat versch kalkwater in het reservoir te gieten. Eevat echter het water zwavelzure kalk dan bewijst cachou (1 a 2 pd.) nu en dan er in geworpen goede diensten, daar hot 't vormen van eene korst verhindert. Wat daarbij de in cachou bevatte looistof doet, is nog een raadsel. Do ontbinding van gips door chloorbarium is meer zuiver wetenschappelijk. Daarbij vormt zich chloorcalcium, dat in water oplost, en zwavelzure baryt, die zich slijmvormig afzet cn gemakkelijk kan verwijderd worden Van tijd tot tijd doe men 10 pd. chloorbarium al of niet opgelost in den ketel. Dagelijks onderzoekt men het water uit de proef kraan, om te zien of zwavelzuur nog een neerslag teweegbrengt, er vernieuwt de toevoeging van chloorbarium. als zwavelzuur daarop niet reageert, een bewijs dat de voorhanden hoeveelheid verbruikt is. E. de Haën zegt over ketelsteen: de bestanddeelen des waters, die zich afscheiden en ketelsteen vormen zijn koolzure kalk en gips. Deze moeten dus aan het water ontnomen worden. Daartoe voege men chloorbariumopl. bij het water, en doe er dan, al roerende kalkmelk bij, tot men bemerkt dat de neerslag zich vereenigt tot vlokken. Daarop roere men nog eene minuut en ziet dan of de kalkvlokken ook het laatste van den fijnverdeelden barytnecrslag mee doen zinken, zoodat men na niet langen tijd het heldere water kan afgieten. Als men met voorzichtigheid te werk gaat, heeft men om de duidelijkheid der vlokken geeu controle noodig. Bij water van 35 a 40° is de klaring na 10 min. volbracht, koud water blijft dan nog wel eenigszins troebel, maar dat schaadt niet. 2 vaten van 250 kub. voeten inhoud zijn voldoende om 10,000 kub. voeten (pruisisch) in 24 uur te klaren en 3 doen het in 12 uren. Voor een kleine machine van 20 a 30 paardekracht kan men ook drie of racer kuipen nemen, mits een kanaal onder don vloer; de stoker zal bij wat oefening gemakkelijk tijd kunnen vinden om genoeg water te zuiveren.
278
De beide medegedeelde methoden berusten op redelijke grondslagen en het is wel te verwachten, dat zij ingevoerd zullen worden, waar het mogelijk is.
Andere middelen zijn een toevoegsel van soda of potasch, salmiak, zoutzuur, klei, graphiet, kleine kiezelsteentjes, aardappels enz.
Nog hoeft men twee compositiën van Sagher om kalkke-telsteen te vernietigen of het ontstaan to beletten. N0. 1 bestaat uit houtasch, houtskoolpoeder, hars of pik en ï'j stearine. ') De stearine wordt met hars (pik is minder goed) samengesmolten en daarbij de asch en kool gevoegd waarna men de massa tot koeken of kogels vormt.
N0, 2 uit jfj zeep, talk en ^ van een mengsel bestaande uit 3 dln. houtskoolpoeder en 1 dl. roet. Deze stoffen worden eveneens behandeld als N0. 1.
Deze koeken of kogels doet men in den ketel. De hoeveelheid hangt van de omstandigheden af en moet door proeven bepaald worden. Van tijd tot tijd, om de 4 a 6 weken worde de ketel gezuiverd. Gewoonlijk gebruikt men N0. 1 en als deze geen doel treft N0. 2.
383. Beenderkool, Beenzwart, Spodium. De botten dienen niet alleen tot fabricatie van phosphorus en lijm maar er . wordt ook kool en beenzwart van gemaakt. Het laatste in een mengsel van kool en phosphorzure en koolzure kalk en wordt door calcinatie der botten bij hooge temperatuur verkregen. Dit product bezit in hoogen graad de eigenschap stoffen te ontkleuren, en wordt daarom veel gebruikt. Er zijn verschillende methoden van bereiding.
De eerde methode bestaat hierin dat men eerst het vet en de lijm uit de beenderen trekt, eene uitvinding van Papin die in een papiniaanschen pot de botten aan sterke stoom-drukking blootstelt. d'Arcet heeft deze behandeling nog veel verbeterd. Hij doet de botten in een doorboorden blikken cylinder, die in een grooten ijzeren is -opgehangen. In dezen buitensten cylinder laat men zooveel stoom toe dat zij eene temp. van 106 a 108 graden kan aannemen. De d-amp door-
l) En de overige '/i« Tért.
279
dringt daa do botten ontbindt hnn weefsel en drijft vot on lijm. als gelei eruit, die op den bodem des bovensten cylinders zich verzamelt en gemakkelijk kan afgezonderd worden.
Na die behandeling bevatten de botten nog genoeg dierlijke kool om tot bereiding van beenzwart te kunnen dienen. Daartoe worden zij in een retort helder rood gegloeid en later door horizontale molensteen of geribte walsen gemalen en tot korrelzwart gemaakt, dat daarna door ziften of builen zorgvuldig van het fijne stof, dat geringe waarde heeft, gezuiverd wordt.
De tweede method» bestaat hierin dat men door aanhoudend koken het grootste deel vet uit de botten trekt en deze dan in opgestapelde potten van vuurvaste klei in de hitte van een oven rood te gloeien. De beenderlijm gaat daardoor grootendeels verloren.
De derde methode is voor gevallen, waarbij men ammoniaka-lische producten wenscht. De te voren ontvette kolen worden in cylinders van gegoten ijzer gebracht, waar zij in gasfabrieken tot distillatie van steenkolengas gebruikt worden. Ieder cylinder loopt uit in eene buis die door eene lange rij koeltoestellen gaat. Men gloeit ze rood tot de gasontwikkeling ophoudt. De verdichte dampen vormen voornamelijk dierlijke olie en water, dat koolzure ammoniak opgelost bevat. De lichtere olie wordt er afgenomen en. het ammoniakwater verder bewerkt.
De vierde methode geeft het beste zwart, maar is de duurste, omdat men daarbij vet, lijm en ammoniak verliest. Men brengt versche botten in vuurvaste aarden potten, die tegen elkaar sluiten en vult beide, waarna men den oven geheel vult. De brandbare gassen, die door de in de klei ontstaande openingen ontwijken, ontbranden en dragen er toe bij om de massa gelijkmatig te verwarmen. Als alle vluchtige stoffen ontbonden zijn houdt men op met stoken, laat bekoelen, en brengt de massa in den molen.
Dunot en Bougleux bevelen een gewijzigde methode aan, om te gelijk de kostelijke bijproducten te winnen. De botten worden eerst gesorteerd, dan tusschen geribte walsen vermalen en met water onder aanwending van stoom uitgekookt. De uitgekookte botten worden in hoopen van 2 a 4 M. hoog
280
opgestapeld, waarbij zij min of meor gisten bij 60 a 70 C., en daarna gezift. De doorgezifte deelen worden als beendermeel gebruikt; dit bevat c». 4 c/0 stikstof en 40 o/0 phos-phorzure kalk. De verkoeling der beenderen geschiedt dan naar de derde methode, het verkregen koolzure ammoniak-water wordt door toevoeging van ijzervitriool in zwavelzure ammoniak veranderd; 100 KG. botten leveren 7 a 8 KG. van dit zout.
De dierkool uit den handel is door verkeerde bereiding dikwijls slecht. Is zij of te veel, of te weinig gecalcineerd, dan werkt zij minder krachtig; in 't eerste geval, omdat zij niet de voldoende poreusheid bezit, in het laatste, omdat de dierlijke stof, niet geheel omgezet, eene soort vernis vormt, die de werking stoort. De beste is die, welke juist gecalcineerd is. Maar ook de fijnheid is van belang, zoo bezit bijv. de met kali gecalcineerde kool uit de fabrieken van berlijnsch blauw, die men na het uitloogen van het overblijvende, verkrijgt, in zoo hooge mate ontkleurende eigenschappen, als eenige beenderkool, en tweemaal meer dan gewoon beenzwart, 't geen komt van de fijne verdeeling der atomen. — Graeger schrijft voor: Men menge gewone gemalen beenderkool met 4 a 6 maal zooveel water dat 4 a 50/0 gekristalliseerde koolz. natron bevat en koke dit aanhoudend. Dan laat men de kool bezinken gedurende 3 a 4 dagen, decanteert de loog en voegt er evenveel warm water bij, waarna men haar weer laat bezinken. Als hot waschwater verwijderd is, doet men de kool in eene ruime porseleinen schaal, begiet haar met zoutzuur en water en verwarmt alles. Men spare geen zoutzuur, de zure retictie is geen bewijs, dat men genoeg heeft gebruikt, want die begint reeds, als alle koolzure kalk ontbonden is, zonder dat men daardoor zekerheid krijgt, dat ook de phosphorzure kalk opgelost is. Om zich daarvan te overtuigen, doet men wat ammoniak bij eene kleine proef, zoolang zij daardoor troebel wordt, moet men er zoutzuur bijvoegen. Als men zich overtuigd heeft dat deze voldoende is, vermengd men alles met veel putwater, laat de kool bezinken, en decanteert, hetgeen men meermalen herhaalt, brengt de kool in filtreerzakkeu, en wascht zoolang met ged. water tot het afvloeiende niet meer zuur reageert. Eindelijk
281
wordt de kool lang bij eene -warmte van 100 a 120° C. gedroogd, 100 dln. ruw beenzwart leveren 20 dln. droge, gezuiverde kool, die een zuiver zwart, zeer teeder en sterk ontkleurend poeder vormt.
Artus maakt een kool die zeer gescbikt is om suikerwor-telsap te klaren: Een mengsel van 60 pd. grove dierlijke kool en 40 pd. plantenkool worden in eene houten kuip met eene opl. van 6 pd. zwavelzure kleiaarde in 70 a 80 pd. water begoten en na 24 uur zooveel opl. van koolzure natron erbij gevoegd, tot geen geleiachtige neerslag meer ontstaat, waarop men de massa 24 uur rust gunt. Daarna wordt de bovenste, geklaarde vloeistof die zwavelzure natron bevat, afgegoten, het overblijvende op nieuw met warm regenwater begoten en de massa goed geroerd. Nadat andermaal de vloeistof klaar schijnt, wordt ze weer afgegoten en het overblijvende op horren in de lucht of door kunstmatige warmte gedroogd. Dan wordt de gedroogde massa of in pannen, óf in chamottcylinders gegloeid en daarna de massa grof gestampt.
384. Prijsbepaling van Beenderkool. Deze regelt zich naar het ontkleuringsvermogen. Tissandier en Busse beproeven dit op carramel of indigo-opl. De volgende methode onderscheidt zich van deze hierdoor, dat zij niet het volume der opl. maar ook den graad der ontkleuring bepaalt. 6 gram indigokarmijn wordt in 1 L. koud ged. water opgelost en de opl. gefiltreerd. Verder wordt 1 gr. Kalipermanganaat (ovor-mangaanzure kali) opgelost, en daarna 1 L. volume genomen. Dan wordt de betrekking tusschen de indigo- en de kameleon-opl. gebruikt. Bij 10 C. C. der indigo-opl. voegt men 't zelfde volumen aan chem. zuiver verdund zwavelzuur (1 : 5 water) en droppelt bij het mengsel uit een maatglas zooveel kameleon-opl. tot de indigo-opl. volkomen ontkleurt is. Daar de 10 C. C. indigo-opl. minder dan 10 C. C. kameleonopl. tot ontkleuring noodig hadden, wordt de laatste zooveel verdund, dat 1 C.C. voor 1 C. C. indigo-opl. voldoende is. Daarop onderzoeke men eenige koolsoorten. Deze worden even fijn gemaakt en gedroogd, 1 gram afgewogen en met 50 C. C. der indigo-opl. in een kolfje van ca. 150 C. C, gedaan Daarop wordt alles' omgeschud en gekookt waarbij reeds de grootste hoeveelheid der kleurstof wordt geabsorbeerd. Dan laat men alles nog
282
24 uren staan. Dan wordt de indigo-opl. van de kool door een droog filter in een droog kolfje gefiltreerd. 10 C. C. van het filtraat wordt met even groot volume van het genoemde verdund zwavelzuur vermengd en met de kameleonopl. gedrenkt. Blijkbaar moet dan in de verhouding waarin de indigo-opl. hare kleur verloren heeft minder kameleonopl. gebruikt worden. Stelt men nu de eerste indigokleur = 100 dan zijn 10 C. C. kameleonopl. = 100 kleurstof. Is er nu nog b. v. 6 C. C. kameleonopl. noodig, dan berekent men 0/Q gewijze de verhouding door
10:100 = 6:x y waaruit % =. 600/o
Wordt dan de voor x gevonden waarde van 100 afgetrokken, dan verkrijgt men het 0/0 der door de kool ontnomen verfstof.
385. Vernieuwd gebruik van beenderkool. De ontkleurende kracht berust alleen bij de stikstof houdende kool, alle andere bestanddeelen zijn nutteloos, zoo niet schadelijk. Bij het gebruik gaat die kracht allengs verloren. Om echter de kool zoolang mogelijk te gebruiken, tracht men haar te bevrijden van de opgenomen bestanddeelen en hun daardoor weer bruik -baar te maken. De versche beenderkool bevat meestal 4 a50/o koolz. kalk, en in den toestand waarin zij het grootste deel harer ontkleurende kracht verloren heeft, 12 al60/0 van dit zout, 't geen de kool uit de stroop opnoemt. Volgens Monier verandert de kool aldus:
Versch Beenzwart. Gebruikt Beenzwart. Koolzure kalk 5,10 16,00
Kiezel-zwavelzuur 'I Kali chloornatrium)
Stikstofhoudende kool 10,50 4,00
100,00 100,00 Bij elke vernieuwing verliest de kool aan koolstof, dus aan ontkleurende bestanddeelen. Na meerdere vernieuwingen kan de kool van 100/o tot 4 a 5T/o dalen. Corenwinder heeft aangetoond dat het vermogen om kalk te absorbeeren gelijken tred houdt met het ontkleuringsvermogen. Bedner beveelt eene methode aan om de kool van deze schadelijke kalk te zuiveren. Hij bevond dat volkomen droge en warme been-
283
derkool gaarne en veel droog zoutzuur gas absorbeert. Dat gas yerbindt zich met de kalk en vormt chloorcaicium; nadat de kool met koolzuur gas behandeld is, wordt een deel onbehandelde kool daarmee vermengd, het in de poriën der eerste teruggebleven ongebonden gas -wordt dan in de laatste opgenomen en alles wordt neutraal; daarna wascht men het chloorcaicium weg, waartoe eenige uren noodig zijn en gloeit eindelijk de kool als gewoonlijk.
Bij de gewone vernieuwingsmethode in de suikerfabrikatie wordt de kool gefiltreerd, herhaalde malen met warm water vermengd, met ruw zoutzuur gewaaschen , en vóór het gebruik nog eens uitgedampt. Men vult er hooge kuipen mee waardoor telkens stoom heengaat terwijl ook water van 50 a 60° er door geleid wordt. Yoor het uitgloeien der gebruikte en uitgetrokken kool bedient men zich volgens Bowman van een ijzeren cylinder of retorten die steeds draaien waardoor de inhoud gelijkmatig verwarmd wordt. De retorten hebben in de lengte loopen de strooken, die van den omtrek uitgaan en de kool beter verdeelen. Tot uitlating der dampen dient een pijp in het midden des deksels, dat in het inwendige tot dicht aan den wand der cylinders knievormig gebogen is.
Eisfeld en Thumb gebruiken ammoniak tot koolvernieuwing. Deze methode zou zeer voordeelig zijn, daar zij de kool zoozeer zuivert, dat het gloeien overbodig is.
Pfleger en Dives koken de kool met eene zwakke salmiak opl. waardoor de geabsorbeerde kalk wordt uitgetrokken. De daarbij vervliegende ammoniak leiden zij in meerdere vaten met kool die daardoor van verfstof bevrijd wordt. Een con-densatietoestel verdicht dan eindelijk de wegtrekkende ammoniak.
Over de vernieuwing door azijnzuur oordeelde Knapp ongunstig. Hij liet zoutzuur en azijnzuur beide zuiver en tot 2 °/o verdund op de drie categoriè'n van kool ongebruikte, spoedig verbruikte en verbruikte gedurende 3 dagen in koude inwerken. Na bepaling der te verwijderen hoeveelheid kalk werd de hoeveelheid van het bij te voegen zuur zoo berekend dat het zuur en de kalk zich hadden moeten neutraliseeren tot azijnzure kalk, liet zoutzuur tastte daarbij de kool te sterk aan.
284
Hdt loste niet.alleen de kalk aan de oppervlakte der kool op, maar nam ook phospliorzure en zwavelzure kalk, en bevatte moest alle kalk uit het suikersap, verder | a ^ der opgei, kalkverbindingen aan phosphorzure kalk. Het azijnzuur toonde daarentegen eene neiging tot traagheid, zij nam niet alleen geene phosphorzure kalk, maar niet eens de geheele hoeveelheid der kalk op. Van 100 dln. die verwijderd moesten worden, werden bij de verbruikte kool slechts even 71, bij de half verbruikte 69 opgelost. Het zuur bevatte bijna geen spoor van phosphorzuur, wel bij versche kool. Ook bij gebruik van geconcentreerd zuur dat 2 j maal zooveel zuiver azijnzuur bevatte, was het insgelijks. De reden is duidelijk; het azijnzuur verzadigt zich onvolkomen met koolzure kalk, ook met zuivere. Van de laatste loste het zwakker zuur op 100 dln. in 3 dagen slechts 63 op, bij een tweede proef 62; geconcentreerd azijnzuur tusschen 95 en 98 dln.
Scheiblen bevestigt deze uitkomsten en beveelt alleen azijnzuur aan, als andere stoffen niet veel duurder zijn, zooals het zoutzuur. Bij azijnzuur is het verlies aan kool ook geringer. Maar een bezwaar is het dat azijnzuur geen phosphorzuur ijzer oplost, dat toch geregeld voorkomt. Elk kieze naar omstandigheden zijn eigen zuiveringsmiddel uit.
Men heeft vaak opgemerkt, dat bij de behandeling van spodium in de suikerfabrieken de verwijdering van calcium-carbonaat niet beantwoordt aan de hoeveelheid zuur, dat terwijl het zoutzuur geheel door kalk geneutraliseerd en daarbij toch het phosphaat der kool niet in gelijke mate opgelost wordt. Stammer verklaart dat kalk nog in een anderen vorm dan carbonaat of phosphaat in gebruikte beenderkool voorhanden is. Hij wees aan dat zij als hydraat aanwezig is. Het was hem niet mogelijk door koolzuur of koolz. ammoniak de hoeveelheid koolzure kalk te vermeerderen. Directe analysen toonden aan, dat in alle gebruikte kool 0.7 a 3.9 0/ó kalk in verbinding met organische bestanddeelen voorkomt. Door water kan men deze reeds ten deele verwijderen. 20 gram beenderkool staan zelfs na het gloeien in den vernieuwingsoven 0.2 a 9,57 o/0 van haar gewicht aan water af; het verdampingsoverblijfsel laat bij het gloeien 0,13 a 0,4 calcium-carbonaat achter. Naast deze oplosbare organische kalkver-
285
bindingen zullen natuurlijk nog meer onoplosbare voorhanden zijn. Door die aanwijzing daarvan is de onvoldoende -werking van zoutzuur volkomen verklaard.
386. Zoogenaamde plastische kool. Onder dien naam komen filtreerkogels voor, die nog wel verkocht worden. Deze massa is zaolit en laat zich met den nagel verbrijzelen, daarom is elke kogel van een net van riet omweven. Blijkbaar bestaan zij uit koolpoeder met water tot deeg aangemaakt, tot kogels gevormd en langzaam gedroogd. Lijm, tragant of ander kleefmiddel is niet voorhanden, dat ware ook ondoelmatig omdat deze het filtreeren zou belemmeren.
Leube bevond dat de massa bevatte: 48,9 kalk, 28,0 phos-phorzuur, 11,8 kiezelzuur, 4,8 zwavelzuur, 2,7 ijzeroxyde, 0,2 kleiaarde, geringe hoeveelheid kali, natron, magnesia enz., die bestond uit phosphorzure met zwavel- en kiezelzure kalk. Daardoor wordt de bewering tegengesproken, dat de massa een mengsel van kool en klei is. Leube houdt haar voor eenvoudige beenderkool, met ruw zoutzuur behandeld.
Even als bij zooveel uitvindingen is deze ook overschat. Had men alleen gezegd dat deze kool troebel water spoedig klaart, dan had men de waarheid gesproken; maar men schrijve er geen ontsmettende kracht aan toe. Zij kan geen slecht water drinkbaar maken, zooals onze groote filtreer-apparaten maar ontneemt aan het water welzand, klei, enz. Daarnaar kan men hare waarde schatten.
387. Hitte van brandstoffen. De gezamenlijke warmte die een lichaam bij zijne volkomen verbranding ontwikkelt is steeds dezelfde. Dit drukken wij uit door het aantal grammen ponden water dat door 1 gram (pd.) brandstof verwarmd wordt, en noemen eene warmteëenheid (calorie) die hoeveelheid warmte die de gewichtseenheid water 1° C. verwarmt. Volgens Despretz en Kumford geeft een gewichtsdeel zuurstof bij het verbranden van koolstof 2931 warmteëenheden, van waterstof 2955 en van droog hout 3093 warmteëenheden.
Berthier bepaalde daarnaar hoeveel zuurstof een lichaam ter verbranding noodig had; hij vermengt het namelijk overvloedig met loodoxyde en verhit den goed bedekten pot, waarin het mengsel is gebracht en met een laag loodoxyde bedekt is, tot roodo gloeihitte. Terwijl de koolstof en do waterstof
286
der brandstof door de zuurstof van het loodoxyde verbrandt, vormt zich metaallood, dat te zamen smelt en zich op den bodem verzamelt, -waarna
1 aeq. zuivere koolstof wordt aangegeven door 6,1; 1 aeq. lood door 103,6. Koolstof heeft om tot koolzuur te verbranden, 2 aeq. zuurst, noodig, daarom moet op 1 aeq. koolstof 2 aeq. loodoxyde genomen worden, die hare 2 aeq. zuurst, afstaan, en 2 aeq. lood achterlaten of, m. a. w. 6 gram koolst. worden 223,2 loodoxyde tot verbranding onder reductie van 207,2 lood. Om daarnaar het gehalte der kool aan zuivere koolstof te bepalen, wordt 1 aeq. (6 gr.) zuivere koolstof =100 aangenomen, waaruit dan de vergelijking ontstaat:
207,2 :100 = 163 : 78,66 wanneer 6 gr. kool met 225 lood schuim gesmolten, de verkregen regulus weegt 163 gram, dan bevat de kool 78,66 0/0 koolstof.
Volgens Despretz en Rumford levert 1 gr. zuivere koolstof (of 34,5 lood) 7815, dus 1 gr. gereduceerd lood 226,5 warmte-eenheden. Door vermenigvuldiging van het verkregen gereduceerde lood met 226,5 en door deeling door 6 (als men 6 gram kool gebruikt heeft) verkrijgt men het aantal warmte-eenheden of het aantal grammen water dat door een gr. kool 1° verwarmd wordt. Dus:
D
1 gr. der kool kan dus 6153 gr, water 1° verwarmen. Door afschrapping van 2 decimalen verkrijgt men 't aantal grammen dat van 0°—100° kan verwarmd worden, namelijk 61,53 Een rij van proeven met steenkolen uit verschillende neder-silezische en boheemsche mijnen, gaf tot resultaten:
1) Waldenburger Bergrevier. Gottesberg-Lassig
4e laag 88,80 zuivere kool 6944 warmteëenheden.
6e „ 76,25 „ „ 5964
9e „ 82,53 „ „ 6455 14e „ 76,25 „ „ 5964 27e „ 82,04 „ „ 6417
2) Waldenburger Bergrevier. Schwarzwalderau.
4e laag 85,43 zuivere kool 6682 warmteëenheden.
6e „ 82,53 „ „ 6455
287
14e laag 75,29 zuivere kool 5889 warmteëenheden. 18e „ 70,41 „ „ 5510 Gemiddeld gehalte: 1) 81,80 o/0,
2) 78,51 % zuivere kool.
3) Sedlawitser Revier. (Boheme.)
3e laag 76,17 zuivere kool 5896 warmtecenheden. 4e „ ,81,56 5e „ 75,66 6e „ 76,25 7e 78,66 8e „ 76,17 9e „ 80,50 11e ,. 72,87 polische „ 80,16 Gemiddeld gehalte van 0 lagen 77,72 zuivere kool.
Petro-witzer Revier (Boheme.)
Hoofdlaag 67,57 zuivere kool 5284 ■warmteëenheden.
Gemiddeld gehalte uit 5 lagen 71,81 zuivere kool.
Schatzlarer Revier (Boheme.)
Prokopistollen 69,33 zuivere kool en 5413 warmteëenh.
uit gemidd. 5 lagen. Geoi'gsohacht 69,53 zuivere kool en 54,25 -warmteëenh.
6380 5927 5896 6116 5896 6303 5701 6165
uit gemidd. 14 lagen. Rumford heeft ook brandstoffen onderzocht en bevond bij
gelijk gewicht:
Luchtdroog: Sterk gedroogd: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
'288
fiood beukenhout 54,4 Berkenhout
Wit „ 51,1 Olmhout
Kerseuboomcuhout 46,5 Dennenhout
Eikenhout 46,4 Peppelhout
Esschenhout 40,8 Ahornhout
\olgens Piclst kan 1 pruisisch Klafter gekloofd hout van 3 voet het volgend aantal pruisische pd. water van Oquot;—100° verwarmen.
Eikenhout 122176 Berkenhout 73105 Esschenhout 106613 Kastanjehout 72027 Beukenhout 80076 Dennenhout 70095 Olmenhout 79992 Peppeleuhoat 54773.
Versch geveld hout verhoudt zich tot goed droog als 17J: 35; geheel droog tot dat, wat 1 jaar in de vrije lucht gedroogd is, als 35:25, geheel droog totdat, wat 1 jaar op de houtmijt gedroogd heeft, als 35 ; 29. Tusschen goed behandeld vlothout en niet bevochtigd hout bestaat met betrekking tot het warmtovormogen slechts een gering onderscheid, terwijl 1 pd. niet gevlot hout 1,886, 1 pd. vlothout 1,873 pd. water verdampt. De hittekracht van aiïlhraciet is onder alle fossiele brandstoffen de grootste. 1 pd anthraciet kan 75 pd. water van 0—100° C. verwarmen en ca. 17 pd. water van 100° C. verdampen.
De hittekracht der steenkolen is verschillend naar de soort. Gemiddeld kan men aannemen dat 1 pd. droge bitumineuse kool 60 pd. water van 0—100° kan verhitten en 11 pd. water van 100° C'. verdampen. Dus 10 ctr. steenkool zouden 1 vaam (Klafter) rood beukenhout van 3 voet kunnen vervangen, 17 ctr. 1 vaam wit beuken-, 15£ ctr. 1 vaam eiken-of kerseboomhout, 13£ ctr. 1 vaam esschenhout, enz. Engelsche steenkool: boheemsche = 128 : 100 warmte. Deze laatste: droog eikenhout als 108: 66 naar 't gewicht. 105 pd. Zwickauer steenkool =: 234 pd. luchtdroog dennenhout.
1 pd. beste bruinkool verhit 60 pd. water van 1—100° en verdampt 10 pd. 1 pd. gewone, droog, 45 pd. en verdampt 8 pd., 1 pd. weeke bruin- of aardkool verwarmt 35 pd. en verdampt 6 pd. Na jaren lange ondervinding bleek dat een vaam van 6 s voet grondvlak en 2 voet hoog werd vervangen door 12 esschen-, 11J berken-, 11^ eiken-, 10 dennen» (wilde,)
40,2
38,8
32.4
25.5 ?
289
9 dennen-, 10 elzer-, 9 pijnboom-, wilgen- 7, alio ra- 12^ kersenboom- 11|, olmen dooi* 10 ctr. bitumineuse bruinkool.
Beste turf komt zeer nabij het hout, wat hitte betreft. Als 1 pd. goed droog hout 35 pd. water van 0—100° verhitr verhit 1 pd. beste turf 30 pd. Volgens Karonarsch en Heeren kan 1 vaam beukenhout van 4 voet of vijftig kub. voeten goede steenkool gelijkgesteld worden met: 570 kub. v. witte, 270 k. v. bruine en 152 k. v. zwarte turf; 1 vaam dennenhout van 4 voet of 42 k. v. goede steenkool met 460 k. v. witte, 220 k. v. bruine, 125 k. v. zwarte turf. Langsdorf stelt de hitte van turf tot hout als 91 : 100. 1 vaam dennenhout van 3 voet is volgons Lampadius = 3000 der beste en grootste turven, en 9 a 10.000 der slechtste en kleinste. 1 vaam van 3 v. beukenbout is volgens Eizels = 976 beste. 1302 middelsoort, 1953 stuks mindere pruisische turven, 100 k. v. vaste beiersche turf is volgens Moser = 1 vaam goed dennenhout.
Coaks verhouden zich in hitte tot houtskolen als 65 :J?3 of 1 pd. coaks kan 6^ pd. water van 0—100° verwarmen, en 12 pd. water verdampen. Steenkool; coaks = 64 : 65. . Coaks van bruinkool: coaks van steenkool als 70:65 of 1 pd. bruinkoolcoaks kan 70 pd. water van 0—100° verwarmen of 12j pd. kokend water verdampen. 1 pd. droge houtskool kan 73 pd. water vaii 0°—100° brengen of 12 pd. kok. water verdampen. Verschillende soorten geven bij gelijk gewicht, gelijke warmte. Meer vocht dan 10 i* 15 0/0 is nadeelig. Turfkool geeft meestal evenveel warmte als hetzelfde gewicht aan steencolencoaks. 1 pd. turfkool verhit 64 pd. water van 0—100° en verdampt 11^ pd. Volgens Stock-hardt is 113 pd. turfkool = 100 pd. houtskool, 105 pd. steenkool, 188 pd. turf, 234 pd. dennenhout. 1 pd. gedroogde looikoek. verhit 20 pd. water van 0—100°; sterk gedroogde 25 pd. De hittekracht van carboleïne drukt men uit door 1 vaam beukenhout van 3 voet == 1120 pd carboleïne, 100 pd. eng. steenkool = 128 pd. carb., 100 pd. bo-heemsche steenkool = 108 pd. carb., 100 pd. beiersche bruinkool = 84 pd carb., 100 pd. dennenhoutskolen = 115 pd. carb. 1 pd. carb. verhit dus 62 pd. water en verdampt iii pd.
19
290
388. Graphiet, Potlood. Looderts. Plumbago is gekristalliseerde zwarte koolstof, eeno grauwe metaalglanzige massa, waarmede wij schrijven, poetsen enz. quot;Wegens de zachtheid gebruikt men deze stof als smeer voor wagens, molenassen enz. Zij is moeilijk te verbranden, zoodat men er smeltkroezen uit vervaardigt. (Passauer smeltkroezen). Eeeds do verschillende namen bewijzen dat men de stof niet kende. Door het zacht gevoel rangschikte men haar eerst onder de vetsoorten, daarna tot de glimmersoorten, daarna tot de graphiet en kiezelbronzen, daarna tot de anthracieten en eindelijk tot de metalloïden.
Graphiet of potlood is zuivere koolstof, evenals de diamant, die zwart, bladerig gekristalliseerd is. Graphiet en diamant zijn dus allotrope toestanden van koolstof, {alios — ongelijk, tropos = gedaante gr.) Potlood kan men vervaardigen ; diamant nog niet. Het komt meer voor dan men denkt. Oostenrijk is er goed mede voorzien, alsook Engeland , llusland , Zweden en*Duitschland. Het engelsche van Barrowdale is het beste, maar bijna geheel uit den handel^ verdwenen. Van het Duitsche spant het beiersche de kroon; daarvan maakt men de Passauer kroezen.
Meestal komt het graphiet voor bij primitieve steeneu, zooals graniet, gnees, syeniet enz, of ook als regelmatige lagen. Meestal als ruw en ongelijk aggregaat, zeer zelden gekristalliseerd.
Men vormt kunstig graphiet ') door dit, zooals Scheele reeds in 1778 deed, af te scheiden uit gesmolten ruwijzer, als het bekoelt, waarbij door de koolstof, die het vloeibare ijzer bevat, koolstof als graphiet wordt afgescheiden.
Volgeus Döbereiner door een mengsel van 2 dln. ijzerzeep, 1 dl. bruinsteen, en 1 dl. zwartsel in kolenpannen aan witte gloeihitte blootgesteld.
Saint-Clair-Deville verkreeg graphiet door chloorkoolstof over smeltend ijzer te leiden. Daarbij wordt door ontbinding der chloorkoolstof koolstof afgescheiden en ijzerchloride gevormd, het ijzer lost de afgescheiden koolstof op, en scheidt deze weer als graphiet af, als het nieuwe koolstof oplost.
1) Uit eene voorlezing van Joh Stingel in hot ► Niederösterr. Gewerbe Vereinquot;,
291
In de zoogenaamde boordiamant die uit boor in kristalvorm bestaat, bevindt zich koolstof, afkomstig van de kobl-pannon, waarin de amorplie boor met aluminium samengesmolten wordt. Berthelot behandelde deze diamanten mot chloor in roodgloeihitte en verkreeg daarbij koolstof als amorphe kool; bij hooger temperatuur scheidde de kool zich als graphiet af.
Diamant en gewone kool veranderen in graphiet als zij door een electrischen stroom gloeiend worden. Door eene batterij van 500 a 600 elementen wordt zooveel warmte voortgebracht, dat de koolstof week wordt, en zelfs verdampen wil.
Depretz liet een electrischcn stroom van 600 elementen eene maand lang door kolenspitsen in eene ruimte gaan, waarin de lucht verdund was, en bespiedde daarbij het verdunnen en vervluchtigen der kool, terwijl de wanden zich met een zwarte, gekristalliseerde laag bedekten. Berthelot, die dit bevestigde bewees, dat tot vorming van graphiet geene vervluchtiging van kool noodig is; maar dat zij alleen quot; behoeft te weeken. Hij verkreeg verder graphiet door kool in een zuurstofstroom te doen branden en dan snel in koud water te werpen. De plaats, die vroeger heftig gloeide en dan snel bekoelde, bevatte graphiet.
Pauli sloeg de afscheiding van graphiet bij de vorming van bijtenden natron uit sodamoederloog als deze aan oxydatie wordt onderworpen, gade. Op zeker tijdstip scheidt zich aan de oppervlakte graphiet in glimmende schelpen af en kan weggenomen worden. Dit graphiet bevatte op 100 dln. 79.7 koolstof,
11.27 ijzeroxyde,
10.5 kiezelzuur.
Men schrijft het ontstaan van graphiet bij deze oxydatie toe aan de ontbinding der cyanverbindingen, der sodamoederloog.
Eindelijk beschrijft örunner eene interessante graphietvor-ming, als nl. kooloxyde over ijzerzuur verbindingen geleid wordt bij 400 a 600° C. Het gevormde moet echter nog nader onderzocht worden.
Men vormt nog graphiet op andere wijze bijv. ia gasretor-
292
ten enz., maar Berthelot heeft aangetoond dat dit amorphe kool is.
De verhouding van graphiet tot chloorzure kali en geeonc. rookend salpeterzuur van 1.25 geeft ons een middel aan de hand om het graphiet van gewone kool, anthraciet en diamant scherp te onderscheiden. Het graphiet wordt namelijk met de Svoudige hoeveelheid chloorzure kali vermengd, dit mengsel met zooveel geconcen.tr. salpeterzuur overgoten, tot het geheel pappig wordt, en daarop 3 dagen achtereen in een waterbad tot op 60° C. verwarmd of aan direct zonlicht blootgesteld. Daarna wascht men de massa met lauw water uit, waarbij wat salpeterzuur gevoegd is; en eindelijk met alcohol en ether.
De gedroogde massa wordt nu 3 a 4 maal op dezelfde wijze met chloorzure kali en salpeterzuur behandeld en verandert daardoor in eene eigenaardig gele stof, die uit koolstof, waterstof en zuurstof bestaat, en door den ontdekker Prodie graphou- of graphietzuur genoemd is.
Kool en anthraciet gaan onder deze omstandigheden als humusachtige lichamen geheel in opl. over, terwijl het gra-phonzuur in niets is op te lossen. Diamant weerstaat dit dapper oxydatiemiddel geheel, en blijft ongedeerd.
Door dezequot; bijzondere reactie kan men graphiet van alle andere koolstof-vormen onderscheiden.
Bij ds vorming van graphon-zuur zij men hoogst voorzichtig; men verwarme niet alles dadelijk tot op 60°, maar boude de reactie door koelte tegen, om niet alles met den geweldigen knal te doen ontploffen.
389. Waardebepaling van graphiet. Deze hangt af van het koolstofgehalte; maar in den handel komt weinig goede voor, zoodat men een vasten grondslag noodig heeft, om de waarde te bepalen. Dr. Julius Löwe vermengt 1—1,5 gram poeder van zwak uitgegloeid potlood zeer goed met het 3 a 4 voudig gewicht, van een mengsel, dat uit gelijke deelen zuivere watervrije koolz. natron en kali bestaat en doch die in een platinakroes dio maar tot ong. 8/4 mag gevuld zijn. Met een dicht deksel voorzien, zet men de kroes langen tijd bloot aan de hitte eenor lamp met dubbele luchttrekking, of verhit haar in een hessische pan met gebrande magnesia ge-
293
voerd. Daarbij verbranden geeno graphiet declen, zoowel omdat grapbiet slecbt brandbaar is, alsook omdat het hier omhuld is van het smeltend alkalimcngsel. Was de massa ^ a f uur goed verwarmd, dan laat men haar bekoelen, loogt haar meermalen met heet water in een schaal zoodanig uit, dat het onoplosbaar overblijfsel eerst bezinkt, en dan de daarop staande, meestal heldere, vloeistof op een bij 100° C. gedroogd en daarna gewogen filtrum afgiet. Het op hot filtrum verkregene brengt men, door middel van de spuitÜesch in de schaal terug en voegt er voor eene zwakke reactie wat zuiver zoutzuur bij. Als het zuur daarmee korten tijd in aanraking is geweest, neutraliseert men het voorzichtig met zuivere soda, als dan nog bruisching volgt, en kookt het overblijvende nogmaals tot verwijdering der kiezelzurc en kleiaarde met matig sterke kali- of natronloog uit, filtreert en spuit daarop na deze herhaalde behandeling het overblijvende van de schaal in het filtrum terwijl men het zoo dikwijls met warm water afwascht, totdat het filtraat geene alkalische reactie meer aantoont. De aldus van kiezelzuur en kleiaarde bevrijde stof, begiet men, om de kalk te verwijderen, a.lsmede het ijzeroxyde en de magnesia, 1 a 2 maal met sterk zoutzuur, wascht haar zoolang met heet water uit, als het laatste waschwater nog reactie met ferrocij alkalium opl. vertoont, draagt daarna het filtrum in een luchtbad weder bij 100° C., trekt het aanvankelijk gewicht van de laatst verkregen gewichtssom af en berekent het gevonden aandeel in %•
Volgens Schwarz geeft de methode van Berthisr (zie ÏTquot;. 387) ook vrij nauwkeurige resultaten en is eenvoudiger dan die van Lowe.
Om te zien of potlood voor smeltkroezen geschikt is, is de bekendheid met het 0/0 koolstof niet voldoende; daartoe moet men de verhouding der kleiaarde in do asch tot de andere bazes konnen. Daarbij moet de textuur van het graphiet opgemerkt worden en hare verhoudingregelen naar bekende mengsels van graphiet en klei.
390. Zuivering van graphiet. Het graphiet komt veel voor met ijzeroxyde, koolzure en zwavelz kalk verbonden. Verhit men het lang in een gesloten retort tot roodgloeihitte, dan
294
kan men het gereduceerde ijzer en het door het gips gevormde zwavelcyankalium, alsook de koolzure kalk door zoutzure uittrekken. Door verhitting in een drogen chloorstroom zou men ook kleiaarde en kiezelzuur, als chlooraluminium en chloor-cilicium kunnen verwijderen, wat echter voor 't gebruik tot kroezen onnoodig is.
391. Vorming van graphietkrcezen. Deze kan men alleen maken van schilferig potlood.
In den omtrek van Hafnerzeü, namelijk te Pfaffenreut, Leuzesberg en Germannsdorf wordt sinds onheugelijke tijden graphiet gevonden. De beste is die van Pfaffenreut; de meeste is vermengd met verweerd veldspaat, hoomblende en ijzerroest, daarom is qualiteit en prijs zeer verschillend. Een groot deel van het gewonnen graphiet wordt tot kroezen verwerkt. Het graphiet wordt te Hafnerzell na in de zon gedroogd te zijn, geklopt. Daar het met water geen deeg vormt, wordt vuurvaste klei uit Ereudenberg in even groot gewicht er bij gevoegd, en vereenigt deze op een gepleisterde vloer door trappen, wat tamelijk vermoeiend is.
De kroezen worden op eene draaischijf gevormd, die van onderen geen eigenlijke schijf, maar velgen heeft, omdat het, graphiet de schijf te glad zou maken. Bij groote smeltkroezen van 400 a 1200 Mark worden arbeiders gevorderd, de eerste vormt eene van boven afgeronde graphietzuil als bodem, de tweede richt de wanden, de derde draait de schijf, en de vierde maakt de diepte in de graphietmassa mot zijne gesloten vuist en geeft aan de kroes den vereischten vorm.
De kroezen worden in de lucht gedroogd, 's winters in droogkamers die door lucht verwarmd worden. Als de kroezen zoo hard zijn, dat men ze dragen kan, worden ze van binnen en buiten glad gemaakt, daarop andermaal op de schijf gebracht, het fabrieksmerk en het aantal marken ingedrukt, de scherpe kanten met een ijzeren werktuig afgerond, de massa goed gedroogd en in een bijzonderen oven zwak gebrand.
Een mark zilver is £ pd.; in een kroes van 1000 mark kan men dus 500 pd. zilver of ander metaal smelten; de prijs wordt naar elke 100 mark berekend; de grootere zijn om de meerdere zwarigheden bij de bereiding, naar evenredigheid
295
duurder. Gemiddeld maakt men te Hafnerzell jaarlijksch 8 millioen mark kroezen en verzendt ze naar alle werelddeelen. Zij zijn bepaald te verkiezen boven alle andere kroezen, omdat zij de ■wisseling der temperatuur kunnen verdragen en niet glazig worden.
392. Bloedloogzout. Dit is een preperaat, voor de blauw-vetwerij allergewichtigst, en bestaande uit kaliumcijanzuur met ijzercijanzuur. Men kan deze kalizure ijzercijanzuur op 2 wijzen bereiden, 1) door de stikstof der lucht, 2) door stikstof uit dierlijke zelfstandigheden. De eerste grondt zich op het feit, dat stikstofgas in hooge temperatuur met kool en kali verbonden, cyankalium vormt. Possoz en Bossière verbinden houtskool met 30 0/0 potasch, maken haar dan in cylinders van vuurvaste klei 10 uren lang witgloeiend en onderhouden er een stroom door van stikstofgas door ontbinding der lucht. Het toestel werkt geregeld door. Boven wordt de cylinder zoodanig voorzien, als er onder met cyankalium voorziene kool te voorschijn komt. Deze valt in een ijzeren cylinder waar zij afkoelt, en komt dan in een tweeden recipient waarin zich water en poeder van spaathijzersteen bevindt. Eindelijk worden zij met koolzuur ijzeroxydule uitgeloogd en uitgedampt, waarna men de oplossingen kristalliseert.
De meeste fabrieken volgen de andere methode. Men kookt bloed, hoornspanen, leer of ander afval, 't best door droge distillatie, om ammoniak als bijproduct te winnen, mengt dan de verkregen kool met potasch en ijzer en verhit het mengsel in vlamovens tot smeltens toe. Id de dierl. kool is nog stikstof voorhanden die bij gloeiing met een sterke bazis zich met koolstof tot cyan vereenigt, welk laatste zich dan met de eveneens door de kool gereduceerde kalium der potasch tot cyankalium verbindt. Bij het opl. der gesmolten massa (smalt) in water, staat een deel van dit zout zijn cyan aan het ijzer af, waardoor bloedloogzout en bijtende kali ontstaat. dat na verdamping kristalliseert.
In plaats van dierlijke afval vooraf te verkolen , gebruikt men haar ook direct door haar in de smeltende potasch te brengen.
J. G. Gentele heeft met zijn gewone degelijkheid een middel aangewezen tot goedkoope vorming van bloedloogzout. Do beste verhoudingen zijn volgens hem:
296
a/ bij gebruik van dierl. kool 5000° potasch; 65 ciierl. kool h/ „ „ „ „ afval 5000° „ : 100 „ stof.
5000° potasch beteekent potasch van 50° Descroiz X 't gewicht = 100 pd. (100 X 50° = 5000°).
Moet men sterker potasch verwerken, dan neme men naar verhouding minder en men vindt het gewicht als men de 00 van Descroiz op 5000 deelt.
Het maximum bloedloogzout dat Gentele bij verschillende proeven achtereen verkreeg was
uit 100 pd. dierl. kool 32 pd. bloedloogzout „ 100 „ „ stoffen 16 „ „
De moedurloog daarvaü moet men als de potasch volgens hare alkalimetrische 00 aanwenden; daarbij moet men echter de 00 van zwavelkalium van de alkalimetrische 00 vooraf aftrekken. Als men bijv. 60 pd. droge moederloog van 45° wil gebruiken, bedragen deze 2700°. Nu ontbreken nog 2300
2300°, = =47,5 pd. potasch a 50°, die men er nog oü
bij moet voegen om in de smeltmassa 5000° te hebben.
Op die wijze kan men berekenen hoeveel kali deels verdween, om bloedloogzout en zwavelkalium te vormen, deels vervluchtigt of verwaarloosd wordt. Daarbij bevond G. dat men om 100 pd. bloedloogzout te winnen, 125 pd. potasch a 50° Descroiz noodig heeft, vergelijkt men deze potasch a 50° dan bevindt men: 125 pd. potasch a 50° =: 83,4 koolz. kali = 56,8 zuivere kali met de kali van 100 pd. bloedloogzout — 44,87; dan ziet men, dat voor elke 100 pd. bloedloogzout 11,98 pd. zuivere kali = 26,1 pd. potasch a 50° Descr. verloren gaan.
Bij het onderzoeken der moederloog zou men verkeerd handelen, als men de alkalimetrische graden, die door zwavel-cyankalium aangeduid worden, niet aftrok. Men verkrijgt aanstonds de graden van het droge blauwzout, als men de opl. van 5 gram er van met loodsuikeropl. vult, tot een wit met loodsuikeropl. gedrenkt papiertje niet meer bruin gekleurd wordt (waarbij men zorge voor niet te veel loodzout) en men dan de alkalimetrische proef neemt, waarbij het onverschillig is, of men voor de proef het zwavellood filtreert of niet.
307
Voor de aangegeven resultaten is noch zuivere potasch, noch zuivere moederloog gunstig; maar de voorgeschreven hoeveelheid kali moet, na aftrek van die, welke als zwavel-kalium voorhanden is, gebruikt worden.
Weinige chem. processen zijn zooveel bestudeerd als dit. Terwijl de meeste fabrikanten meenen, dat de zwavelzure kali in de potasch schadelijk is door vorming bij het smelten van zwavelcyankalium, 't geen verlies is, hebben latere waarnemingen aangetoond, dat zwavelzure kali, ver van nadeelig te zijn, niet alleen de vorming van bloedloogzout bevordert, maar ook noodig is. Liebig en a. hebben bewezen dat zij met ijzer in verbinding komt. Door verbinding van kool met de zuurstof der kali, het koolzuur en het zwavelzuur tot kooloxydegas, ontstaat kalium, dat deels vervluchtigt, en zwavelkalium dat zich met het uit stik- en koolstof ontstane cyan tot zwavelcyankalium vereenigt. Het laatste vormt met het ijzer zwavelijzer, terwijl de cyankalium achter blijft.
Zwavelcyankalium. Zwavelijzer. Cyankalium.
Het smalst bevat dus zwavelijzer en cyankalium. Bij het uitloogen met water, vormt zich bloedloogzout en zwavel-kalium:
3Cj N K Fe S = Fe Cj N, 2K C2 N K S.
Liebig zegt in zijn Handwoordenboek dor chemie;
De gewone verhoudingen zijn: gelijke deeleu potasch en onverkoolde dierl. zelfstandigheid of 10 dln. potasch op 8 dln. dierl. kool. Bij dit mengsel voegt men gewoonlijk 3 a 4 v/0 ijzer.
Wordt enkel bloedloogzout in een gesloten vat gegloeid, dan ontbindt het zich in cyankalium en koolstof ijzer onder ontwijking van stikstofgas. Stelt men een mengsel van bloedloogzout met koolzure kali aan gloeiing bloot, dan ontstaat er cyankalium en ijzeroxydule onder ontwikkeling van koolzuur. Voegt men kool bij het mengsel, dan blijft er metaalijzer in de gesmolten massa, terwijl koolzuur en kooloxydegas ontwijken.
Daardoor kan men in het gevormde mengsel dat kool en koolz. kali bevat, niet aan bloedloogzout denken, maar het vormt zich eerst bij de opl. van het smalt door de werking
298
der oplosbare dealen der loog op dat onoplosbare overblijfsel van het smalt.
Dit wordt in een ijzeren ketel met water verwarmd, de eerste loog geklaard en verdampt tot niet meer dan 2,7 spec, gew. bij eene temp. van 76° K. De tweede en derde loog wordt bij nieuw smalt weer als wit loogwator gebruikt.
Alle dierl. stoffen bevatten meer kool dan cyan; zij kunnen beschouwd worden als eene verbinding van cyan met koolstof. De verhouding van stikstof tot koolstof in cyan is als 1 aeq. N. tot 2 aeq. C.; in klauwen, bloed, enz. als 1:6, dus bevatten deze Smaal zooveel koolstof, als tot vorming van cyan noodig is. Worden deze dierl. stoffen met koolz. kali samengesmolten, dan zal de vrije koolstof de kali en het koolzuur reduceeren, zoodat er kalium en kooloxydegas ontstaat, welk eerste door zijne werking of stikstof kool cyan vormt, waarmee het verbonden blijft. De gesmolten massa bevat dus cyankalium en onontbonden koolzure kali.
Als nu dierlijke stoffen in natuurlijken toestand in smeltende koolzure kali gebracht worden, dan verkolen zij, bij welk proces tevens ammoniak gevormd wordt. Hoe hier de ammoniak werkt, blijkt uit de volgende proeven: Leidt men ammoniakgas over gloeiende houtskool, dan wordt het ontbonden in blauwzuur en waterstofgas, terwijl 2 atomen kool
bij zijne elementen komen, die daarmee blauwzuur vormen.
-f
Ammoniak. Kool. Blauwzuur. quot;Waterstof.
quot;Wordt ammoniak over een gloeiend mengsel van kool en koolzure kali geleid, dan verandert men het ontstane blauwzuur van de koolz. kali in cyankalium, water en vrij koolzuur.
CjNjHj KOCOj = C.Na -f HjO COj.
Er wordt dus bij het aanbrengen van dierl. stoffen in de eerste periode cyankalium gevormd op kosten van ammoniakgas, dat zich in het gloeiend koolmengsel met koolz. kali en dierl. stoffen ontwikkelt. In de laatste periode wordt cyankalium door de werking der dierl. kool op de voorhanden koolzure kali gevormd.
Hoe men bij aanwezigheid van ijzercyankalium tot bloed-loogzout overgaat, blijkt uit de volgende proeven:
Als zuiver ijzermetaal met eene opl. van cyankalium zacht
\
299
verwarmd wordt, lost hot ijzer op, onder ontwikkeling van waterstofgas, de vloeistof wordt geel en geeft bij bekoeling bloedloogzout; de moederloog bevat bijtende kali. Daarbij wordt namelijk water ontbonden, welks zuurstof bij de kali treedt, het met kalium verbonden cyan vereenigt zich. met ijzer, 3 atomen cyankalium lossen 1 atoom ijzer op, er ontstaat 1 atoom bloedloogzout en 1 atoom kali.
3(Cy1K)-l-HiO re = 3Cyire, 2K KO H,.
Begiet men ijzermetaal met eene opl. van cyankalium en stelt men dit mengsel bij gewone temperatuur aan de lucht bloot, dan trekt dit snel zuurstof uit de lucht tot zich, die zich bij de kalium voegt, welks cyan zich met ijver vereenigt.
quot;Wordt eene opl. van zwavelzuur ijzeroxydule met cyankalium. samengebracht, dan ontstaat er een roodgele neerslag, die zich bij verwarming met veel cyankalium geheel tot eene gele vloeistof oplost, die bloedloogzout en zwavelzure kali bevat. Deelt men de opl. van cyankalium, waarbij wat bijtende kali gevoegd is, in drieën, en slaat men het eene deel geheel neer met zwavelzuur ijzeroxydule en giet men daarna cyankalium bij de andere 2 din., dan lost de neerslag zich weer op tot eene klare vloeistof. Daarbij verruilen ijzer-oXydule en cyankalium met bestanddeelen, i van de kalium komt in de plaats van het ijzer, en het ijzervitriool en het ijzer neemt de plaats van kalium in.
3Cy!, 3K SOjFeO = SCy, , re2K SOaKO.
Het snelste lost zwavelijzor (FeS) zich in cyankalium op, 1 atoom zwavelijzer wordt door 3 atomen cyankalium geheel opgenomen, de vloeistof bevat bloedloogzout en zwavelkalium. SCyjSK -f FeS = 3CyiFe2K SK.
Dit alles ondergaat geene verandering als de cyankalium vermengd is met bijtende kali of koolzure kali, zoodat bij de fabrikatie van bloedloogzout in de samengesmolten massa alle voorwaarden tot verandering, althans van een doel cyankalium in bloedloogzout vereenigd zijn. De gebruikte potasch bevat 12 a 160/0 zwavelz. kali, wat bij de werking der kool in roodgloeihitte in kaliumoxyde en dubbel zwavelkalium ontbonden wordt.
2SO3, 2KO 4C = 2S-t-K, KO SCOj, Cö.
De dubbele zwavelkalium in aanraking met metaalijzer lost
1 atoom op en vormt daarmee eene licht smeltende verbinding, die zich in de smeltende massa verdeelt. Bevat nu de gesmolten massa genoeg zwavelijzer, om alle cyankalium in bloedloogzout te veranderen, dan zal bij het overgieten met water en verwarming het zwavelijzer oplossen, de cyankalium zal in bloedloogzout overgaan, 't geen dan door bijtende kali of koolzure kali in kookhitte niet verandert, evenmin als door zwavelkalium, dat bij het kristalliseeren geheel in de moederloog blijft.
In de fabrieken verkrijgt men meestal 8 a 10, hoogstens 150/o bloedloogzout; terwijl men 30 a 50o/o verkrijgen moest. Voegt men er namelijk niet genoeg ijzer bij, dan ontbindt zich de overtollige cyankalium bij het verdampen der loog door de werking van de vrije kali zoodanig, als bloedzuur doet, als zij met te veel zuur sterk verhit wordt. Daar er be-standdeelen van het water bijkomen, ontbindt zich de cyan, haar stikstof vormt ammoniak, haar koolstof mierenzuur. C^K H804 = CjH.Os KO NjH6.
De cyankalium der bloedloog zal dus veranderen in ammoniak en mierenzure kali; de eerste verdampt, de laatste blijft in de moederloog. Deze ontbinding is te voorkomen, als men er voor de verdamping het ontbrekende ijzer bij doet.
Ten laatste moet men de opl. met metaalijzer of zwavelijzer verhitten, waarop men in de moederloog bijtende kali of zwavelkalium zal hebben, die het bloedloogzout niet ontbinden, Het best is de bloedloog tot kokens toe te verhitten en er eene opl. van zwavelzuur ijzeroxydule bij te doen, tot eene merkbare zwarte neerslag ontstaat, die bij het koken niet meer verdwijnt; in dit geval ontstaat er ten koste van zwavelkalium zwavelijzer, dat in cyankalium oplost; de moederloog bevat, nadat alle bloedloogzout afgescheiden is, zwavelzure kali en swavelkalium.
Op die wijze maakt men bloedloogzout van alle voorhanden cyankalium; alleen bij 't smelten verliest men door gebrek aan ijzer, welk verlies niet vergoed kan worden, namelijk door de vorming van zwavelcyankalium. Door de werking van kool op zwavelzure kali in roodglo.eihitte ontstaat, zooals gezegd is, dubbel zwavelcyankalium en deze verbinding kan met cyankalium niet samengesmolten worden zonder ontbin-
301
ding; dit dubbel zwavelkalium staat zwavel af aan de eyan-kalium, dat daardoor zwavelcyankalium wordt; maar als het mengsel voldoende ijzer bevat om de zwavel geheel in beslag te nemen, wordt die vorming verhinderd. De zwavelcyankalium verandert bij hooge temperatuur door ijzer in zwavel-ijzer en cyankalium en meer toevoeging van ijzer in de smeltende massa heeft men niet alleen een eenvoudig middel om de vorming van zwavelcyankalium tegen te gaan, maar men vervult zelfs de hoofdvoorwaarde voor 't ontstaan van bloed-loogzout, daar bij het overgieten en behandelen van het smalt met water zich meer dan .voldoend zwavelijzer tot oplossing aanbiedt.
Al naar het gehalte der potasoh aan zwavelz. kali heeft men 12 a 20°/^ metaalijzer bij het smalt te voegen. Verneemt men den nog zwavelcyankalium, dan voege men er meer ijzer bij.
Door de werking der lucht wordt de voorhanden cyankalium zeer spoedig in cyanzure kali omgezet, te meer, als de oppervlakte door toevoeging van vreemde stoffen vergroot wordt. Hetzelfde zout ontstaat ook door de werking van de gevormde cyankalium op de onveranderde voorhanden zwavelzure kali, die hierdoor ten deele in zwavelkalium overgaat. Bij het vervormen der opl. ontbindt zich de cyanzure kali in koolzure kali en ontwijkend ammoniak. De vrij wordende ammoniak komt dus voort uit 2 oorzaken, of van de ontbinding der cyankalium in mierenzure kali en ammoniak, of van de ontbinding der cyanzure kali in koolzuur en ammoniak. De ontbinding der eerste is door bijvoeging der eerste, die der laatste door afsluiting der lucht te vermijden.
Dit grondig onderzoek van Liebig mogen zich de fabrikanten ten nutte maken, ten einde hun kapitaal niet te verliezen. Gmelin en Eonge bestreden de bewering dat in bloedloogzout geen ferrocyankalium maar cyankalium voorhanden is, steunende op hunne proeven met verschillende smalten. Prof. Freseniers stelde echter na onderscheidene proeven Liebig in het gelijk. Deze door August Eeimann genomen proeven waren:
1. Onderzoek van een smalt uit de fabriek hij Buxweiler.
Dit scheen bij hooge temperatuur verkregen, was zeer hard, en toonde op de breuk kleine kristallen van zwavelijzer.
302
1.) Het grof gestampte smalt werd in een glazen extractor zoolang met alcoliol van 36° B. getrokken, dat het maar weinig meer opnam. Het spiritueuse aftreksel bevatte zwa-velcyankalium, veel cyankalium en een weinig bijtende kali.
2) Het met alcohol onvolkomen afgetrokken smalt werd toen in hetzelfde toestel met kond ged. water afgetrokken. T)e eerst afloopende vloeistof bevatte veel cyankalium, zwavel-kalium, koolzure kali verder zwavelkoper in cyankalium opgelost, als toevalig bestanddeel en eindelijk geringe sporen van ferrocyankalium. Het tweede waterig aftreksel bevatte juist diezelfde bestanddeelen, maar de hoeveelheid ferrocyankalium was grooter dan eerst. Het met water volkomen uit-gewasschen smalt bestond voornamelijk uit kool, zwavelijzer, metaalijzer en wat koolstofijzer.
3) Een deel van het smalt werd gedurende 24 uren onder afsluiting der lucht met koud ged. water getrokken. Het verkregen aftreksel bevatte behalve cyankalium ook reeds tamelijk veel gevormd ferrocyankalium.
4) Een stuk bevochtigd s oaalt werd in een gesloten toestel in een koolzuurstroom behandeld en de ontwijkende gassen door aangezuurde zilveropl. geleid, waarbij behalve zwavel-zilver ook cyanzilver neersloeg, terwijl koolzuur uit eene opl. van ferrocyankalium en zwavelcyankalium volstrekt geen blauwzuur ontwikkelde, waaruit bleek, dat er cyankalium in het smalt voorhanden was.
5) Een ander deel van hét smalt werd in een kolf bij eene temperatuur van circa 50° met water getrokken, waarbij zich weinig ammoniak ontwikkelde. Het verkregen aftreksel bevatte behalve wat cyankalium veel gevormd ferrocyankalium.
6) Nog een ander deel werd in eene retort met water begoten en lang gekookt, waarbij zich veel ammoniak ontwikkelde. Het aftreksel bevatte zeer veel ferrocyankalium.
7) Een gedeelte werd in het waterbad in een klein gas-toestel met ged. water gedigereerd en het ontwijkende gas eerst door water en daarna door eene buis, van in zoutzuur gedoopt asbest voorzien, geleid. Na 24 uur ontwikkelde de opL van het smalt waarbij zure chroomzure kali en zwavelz. Was gedaan, uog blauwzuur en na 7 dagen kon nog cyanka,-
303
lium aangewezen worden, ook was nog een ammoniakluclit merkbaar.
8) Lij het op deze wijze 7 dagen lang behandelde smalt werd versch neergeslagen zwavelijzer gevoegd. Na 24 uren bevatte de vloeistof geen cyankalium meer.
9) C». 20 gram word in een waterbad met ca. 3 gr. gesmolten bijtende kali en water gedigereerd. Na 7 dagen bevatte de oplossing nog cyankalium. . Toen werd er versch neergeslagen zwavelijzer bijgevoegd, waarop reeds na 24 uren alle cyankalium in ferrocyankalium was omgezet.
2. Onderzoek van een smalt uit eene duitsche fabriek. Dit scheen bij lagsr temperatuur ontstaan te zijn, was broos, deels poreus en bevatte geen kristallen in de breuk.
1) Het werd als boven aangegegen is met alcohol getrokken. Dit aftreksel bevatte veel cyankalium, eenig zwavel-cyankalium en bijtende kali.
2) De met spiritus afgetrokken massa werd met koud water behandeld. Het waterig aftreksel bevatte veel cyankalium, ferrocyankalium, weinig zwavelcyankalium, en weinig zwavel-kalium. Het overblijvende bevatte behalve kool en metaalijzer nog veel zwavelijzer.
3. Proeven, genomen met het goed in water uitgewasschen overblijfsel van Buxweüer smalt.
1) Eene proef werd in een waterbad met cyankalium en water gedigereerd en bevatte na verscheidene dagen nog cyankalium, toch had zich reeds ferrocyankalium gevormd.
2) Tot verder proef werd met het waterig aftreksel hetzelfde smalt gedigereerd; het bevatte na 3 dagen nog cyankalium, toch was er reeds ferrocyankalium gevormd.
4. Proeven genomen met zuivere cyankalium.
1) Zuivere cyankalium (volgens Liebig) werd met versch neergeslagen zwavelijzer en water gedigereerd. De vloeistof bevatte na 18 uur nog cyankalium, maar na 2 dagen niet meer.
2) Zuivere cyankalium werd met versch neerg. zwavelijzer, bijtende kali en water gedigereerd. Na 24 uur bevatte de vloeistof geen cyankalium meer. .
Deze proeven bewijzen dat in het nog warm smalt geen ferrocyankalium voorhanden is, maar dat deze zich vormt door de werking van water of vochtige lucht. Daardoor kau
304
het dan ook zijn , dat het door Capaun Karlowa onderzochte smalt meer gevormd ferrocyankalium bevatte als het bux-weiler, daar het eerste poreus en in een gewoon poederglas •was bewaard, - terwijl het buxweiler hard en in een blikken bus gesoldeerd was. In een aftreksel van 't laatste waarbij het smalt maar zeer kort met het uitloogwater in aanraking was geweest, kon hij inderdaad slechts weinig sporen van ferrocyankalium aanwijzen. De verschillende resultaten der chemisten zullen dus wel afhangen van verschillende werking der lucht. Verder blijkt uit de genomen proeven, dat het hoofdzakelijk het fijnverdeelde amorphe zwavelijzer is, dat de omzetting van cyankalium in ferrocyankalium bewerkt, terwijl het gekristalliseerd zwavelijzer (zooals het in veel smalten bij hooge temperatuur bereid voorkomt) veel langzamer werkt. Daardoor zal het gehalte der zwavelkalium voor de bloedloogzoutvorming gunstig zijn, dewijl daardoor onder bijvoeging van ijzervitriool tijdens het uitloogen versch neergeslagen zwavelijzer gevormd wordt, 't geen de cyankalium der smalten vooral spoedig in ferrocyankalium omzet. Bovendien is eene temperatuur van 70 a 80° C. wel de beste voor het uitloogen, dewijl dan de ammoniakvorming nog gering is, en het water, door zijn verhoogde temperatuur, toch reeds veel zouten oplossen kan. Zeker schijnt het, dat de aanwezigheid van bijtende kali de verandering van cyankalium in bloedloogzout begunstigt.
Nog verdient hier eene interessante wijze om bloedloogzout te vormen, naar Gélis medegedeeld te worden.
Gélis gebruikt zwavelammonium, dat in ammoniakwater der gasfabrikatie is opgelost en daaruit door eenvoudige distillatie te winnen is. Zijn tweede materiaal is zwavelkoolstof, dat thans zeer goedkoop is; dan nog zwavelzure kali en ijzer.
De bewerking geschiedt aldus;
1) Men mengt in een gesloten toestel geconcentreerd zwavelammonium met zwavelkoolstof. Zoo verkrijgt men eene verbinding van beide zelfstandigheden, zwavelkoolzuur zwavelammonium dat behalve de vervanging der zuurstof door zwavel» evenals de neutrale koolzure ammoniak is samengesteld.
(CSj S of CCV NH4 O).
305
2) Deze verbinding wordt in een gesloten distilleertoestel met zwavelkalium door damp verhit. Bij de distillatie verdwijnen zwavelammoninm en zwavelwaterstof, de laatste wordt door zuivere ammoniak gebonden. Nu blijft er zwavelcyankalium in den kolf. Op 2 aeq. zwavelkoolzure zwavelammonium gebruikt men 1 aeq. zwavelkalium.
2 Zwavelkoolz. Zwavelammonium -f- 1 Zwavelkalium Cj Nj H8 S, KaS. = 1 Zwavelcyank. 4-1 Zwavelammonium -j- 3 Zwavelwaterstof C2 NS» Ka NH4 S 3SH.
De ontwijkende dampen kwamen in een koeltoestel met zuivere ammoniak in voldoende hoeveelheid in verbinding, die in een bijzonderen ketel, bijv. uit gaswater door verwarming met kalk of ijzeroxyde ontbonden wordt. Men verkrijgt daardoor zwavelammonium voor volgende bewerkingen.
3) Het overblijvende na de distillatie, dat werkelijk uit zuivere zwavelcyankalium bestaat, wordt dan gedroogd, en in een schotel van gegoten ijzer met luchtdicht sluitende deksel met zooveel mogelijk verdeeld metaalijzer gesmolten. Reeds bij donkerroode gloeihitte volgt de ontbinding. Er vormt zich zwavelijzer en cyankalium. Dè zwavelcyankalium moet vooraf door lang verhitten tot 140 a 160° C van elk spoor van water bevrijd zijn.
1 Zwavelcyankalium -|- 2 ijzer Cyankalium Zwavelijzer C, NS, Ka 2Fe = C2 NKa 2FeS.
4) Bij oplossing in warm water wordt eindelijk uit cyankalium en een deel van het zwavelijzer ferrocyankalium en zwavelkalium gevormd.
3 Cyankalium 1 Zwavelijzer = ferrocyankalium Zwavelk.
C, NgKa, FeS =CeN3r9,Ka1 KaS.
Het ontstaande bloedloogzout, (ferrocyankalium) wordt deor kristallisatie van de nieuwgevormde zwavelkalium gescheiden.
393, Om indigo te onderzoeken. Daarvoor bestaan de navolgende handelwijzen:
1) Naar het watergehalte, door drogen tot 100° C. Daardoor moet zij hoogstens 5 °/0 aan gewicht verliezen, maar nooit, zooals dikwijls voorkomt 16 a 20 0/0;
2) moet bij verbranding van indigo hoogstens 5 a 70/o asch overblijven; blijft er meer over, dan is er eene aard-
306
soort bijgemengd. Is liet overblijvende roodachtig, dan wijst dit op eene vervalscliing met berlijnsch blauw, eene bijvoeging, die overigons a) reeds door den stank, b) door begieten met sterk cMoorwater, waardoor wel de indigo, maar niet bet berlijnsch blauw wordt ontkleurd, c) door oplossing van de indigo in geconcentreerd zwavelzuur, terwijl daardoor berlijnsch blauw alleen wit wordt en door bijvoeging van water zijn natuurlijke kleur weer aanneemt;
3) is het kleurstofgehrdte te beproeven. Daartoe wrijft men £ lood indigo met wat water aan, voegt er dan eene gelijke hoeveelheid goed gebrande kalk bij, en mengt alles te zamen. Dat mengsel wordt in een te sl uiten glas gedaan, daarbij f lood zuiver kopervrij ijzervitriool gevoegd, en alles met —2 pd. regenwater begoten. Dit laat men onder gedurig omschudden zoolang staan, tot de vloeistof eene groengele kleur heeft verkregen, waarop de massa wordt gefiltreerd, het filtraat met wat zoutzuur vermengd, en dan aan de werking der atmospherische lucht blootgesteld, waaarna het indigoblauw zich zuiver afscheidt, en nadat dit geschied is, en de vloeistof die er boven staat, volkomen helder schijnt, wordt J- daarvan langzaam afgegoten, terwijl het laatste achtste deel op een te voren gewogen filtrum wordt gestort, en met water nagespoeld, gedroogd wordt, en daarna gewogen. (Het indigogehalte van goede soorten wisselt af tus-schen 25 en 450/o)*
Eene andere indigoproef van Lindenlaub bestaat hierin, dat men 3 opl. bereidt, nl.;
1) 1 grm. indigopoeder met 10 grm. rookend zwavelzuur in een waterbad verhit en na het bekoelen met zooveel water vermengd, dat het 200 c. M3 bedraagt.
2) Men laat in eene opl. van 100 grm. gekristalliseerde koolz. natron in 500 grm. water zwaveligzuur gas tot verzadiging toe instroomen.
3) Men lost 4 grm, chloorzure kali in 400 cM3 water op.
Voor de proef zelve neemt men van No. 1: 50 cM3, verdunt het met 200 cM3 water, vermengt het met 500 cM3 van No. 2 en droppelt dan uit een maatglas zooveel van No. 3 daarin totdat de ontkleuring gevolgd is. Goede Bengaalsche Indigo gaf 37,6 graden in den maatcylinder aan, Java-Indigo 36.
^07
Deze handelwijze is, als de proef door ervaren handen genomen wordt, zeer nauwkeurig en beter dan eenige andere.
Er zijn ook nog andere procódé's, zooals: eene opl. van dmivensuiker in alcohol benevens natronhydraat; — eene ontkleuring door eene opl. van chloorzure kali; — of door zure chroomzure kali; of door overmangaanzure kali. Al deze proeven echter vereischen langdurige oefening en geven dan nog slechts middelmatige resultaten.
394. Indigokarmijn, blauwe karmijn bereidt men aldus; 1 dl. fijugewreven indigo wordt met 3 dlu. rookend zwavelzuur begoten, en wel in een porceleinen of verglaasd ijzeren ■vat. Als de indigo bij zachte warmte geheel opgelost is, wordt zij mei ca 10 pint wafcer verdund en op een filtrum gebracht, om de onopgelost gebleven deelen van de opl. te scheiden. Daarbij voegt men nu eene opl. van potasch, of bijtende kali (om gèen last te hebben van opbruischen) zoolang, totdat alle zwavelzuur geneutraliseerd is, wat door lakmoes-papier wordt aangewezen. De neerslag, indigozwavelzure kali, is het zoogen. blauwe karmijn; het wordt van de laag afgescheiden, met water gespoeld om de zwavelzure kali en het overvloedige neerslagsmiddel te verwijderen en vervolgens op een filtrum verzameld en gedroogd.
395. Nieuw blauw. 1 pd. poeder van indigo wordt in de noodige hoeveelheid vitrioololie opgelost, daarbij 1 pd. krijtpoeder en na geëindigd bruischen 6 pd. fijn stijfselpoeder benevens 4 pd. gestampt wit marmer gevoegd, zoodanig dat het een deeg van genoegzame vastheid vormt, dat goed door-gekneed , tusschen 2 steenen , onder bijvoeging van ossenbloed fijn gewreven, en op eene plank tot koekjes gevormd wordt.
Volgens Heffe neemt men een mengsel van 20 pd. aard-appelstijfsel, 20 pd. tarwestijfsel, 40 pd. parijsch blauw en pate a 30o/o, 2 pd. indigokarmijn en 2 pd. in water opgei, arab. gom, kneedt dit goed dooreen, droogt de massa op planken en „schoontquot; dan de gevormde koekjes, d. w. z. rolt ze zoolang door parijsch blauw, totdat de stukjes een gelijkmatig fraai aanzien hebben gekregen.
De verschillende soorten van nieuw blauw onderscheiden zich alleen door meer of minder stijfselgehalte.
396. Vloeibaar waschblauw kan men gemakkelijk zelf ver-
808
vaardigen, door j lood besto indigo in een porseleinen mortier fijn te stampen en er langzamerhand 2 lood ong. zwavelzuur in te laten droppelen. Dat laat men, gedurig roerende, met een staafje van hout of glas c». 6 uur lang staan en giet dan de opl. in een glas, waarin 2 pint niet al te koud water. Om uit de blauwe vloeistof nu het zwavelzuur, dat het goed zou aantasten, te verwijderen, werpt men er langzamerhand zoolang krijtwit in, als het mengsel bruischt. Dan laat men het eenige dagen staan, filtreert dan door vloeipapier en kan het blauw jaren lang bewaren zonder dat het bederft.
397. Blauwselpapier voor de wasch. De vervaardiging van dit papier bestaat eenvoudig hierin, dat men sterk ongelijmd papier met eene geconcentreerde indigoöpi. drenkt en daarna droogt. Het kan jaren bewaard worden.
398. Purperblauwe kleurstof uit indigo. Men neemt 10 a 20maal zooveel gewicht aan dubbel zwavelzure natron als indigo, verwarmt het tot het smelt en houdt het in gesmolten toestand op 200 a 300° C. In het gesmolten zout wordt de gestampte en gezifte indigo langzamerhand gestort, onder bestendig roeren, om aanbranden te voorkomen. Dit kan in een vat van gegoten ijzer, porcelein of platina geschieden. De massa klaart op, ontwikkelt gas en neemt een donkere kleur aan. Van tijd tot tijd neemt men een weinig eruit, doet dit in water en ziet of het violet wordt; is dat het geval, dan eindigt men met de bewerking. De massa, die dan een soort deeg vormt, wordt daarna in eene groote hoeveelheid water (70 a SOmaal het gewicht van het mengsel) gedaan en door roeren ermee vermengd. Bij dit mengsel voegt men keukenzout (c». 2 pd. op 1 pd. van 't mengsel), waarna bij het bekoelen het product in onzuiveren toestand neerslaat. Dit is een bijzonder purper, dat men alleen met zoutwater behoeft te wasschen, om het te kunnen gebruiken. Eindelijk wordt het op een filtrum verzameld en gedroogd. Behalve dat purper ontstaat nog eene zwartachtige of groenachtige massa, die langzamer zakt en dus eene laag op den neerslag vormt en die men verwijdert.
399. Creta Polyoolor. Onder dezen naam komen bonte teekenpotlooden in den handel, die 48 kleurschakeeringen vertoonen en niet anders zijn dan de oude pastelstiften in
309
bevalligen vorm. Als grondstof der kleuren neemt men aarden metaalkleuren, zooals: loodwit, oker, koningsgeel, napelsch geel, chromaatgeel, menie, cinaber, bloedsteen, schweinfiirter groen, ultramarijn, parijscb en bergblauw, frankforter zwart enz. Door bijvoeging van albastwit verkrijgt men lichter nuancen.
Deze kleuren worden goed fijngewreven op een steen en daarna nog weer gewasscbeu, waarna er arab. gom wordt bijgevoegd en voor den glans viscblijm.
18 grein gom per ons geeft zachte, 22 „ „ „ „ „ harder, 27 „ „ „ „ „ harde potlooden.
De vischlijm wordt ook droog afgewogen en 36 grein daarvan erbij gevoegd. Beide worden dan in water opgelost en door een zuiver linnen lapje gedrukt; met deze opl. wrijft men de droge massa ten derden male, en is zij zoover uitgedroogd, dat men haar bewerken kan, dan vormt men er kogeltjes uit, rolt deze tot stokjes en perst die met een stokje door een pijpje van glas, zoolang en zoo dik men verkiest. Men kan deze in eiken vorm gebruiken, in hout, riet of papier vatten of de stiften vernissen, om het afgeven te voorkomen.
400. Kunstmatige roode potlooden. Men stampt rooden bloedsteen, wascht dien af, terwijl men het met water aangemengde poeder door eene fijne zeef giet, de doorgeloopen massa met nog meer water vermengt, goed roert en na ongeveer 10 sec. in een ander, diep vat, 't best van glas, overgiet. Alle grovere en zwaardere deelen blijven, als men voorzichtig afgiet, in het eerste vat terug. De door afgieten verkregen vloeistof, waarin de ruwe ijzeroxydedeelen zweven, laat men rustig staan, waarna deze na c». 24 uur bezonken zijn. Het daarboven staande water, dat nu helder is, wordt er voorzichtig afgelaten. Het roode overblijfsel is de massa, die benoodigd is voor de roode potlooden; zij wordt vermengd met 18, 22 of 27 grein droge arab. gom — al naar de verlangde hardheid. Moeten de strepen glanzig zijn, dan voegt men bij een ons poeder 36 grein vischlijm. Gom en vischlijm moeten afzonderlijk, gene in koud, deze in warm water opgelost worden. Deze opl. filtreert roep, roert met het filtraat
310
het poeder dooreen en laat het mengsel boven een matig Tuur wat verdikken, waarna het op een steen gewreven wordt. Sadat het voldoende verdikt is, wordt het tot staafjes gevormd en door een glazen buisje geperst. Men vindt bij de bereiding gemakkelijk de beste mate van dikte.
401. Crayons capucine, gekleurde krijtpotlooden. Klei heeft zooals bekend is, de eigensobap, door hitte ineen te krimpen, en steeds harder te worden. Op deze eigenschap grondt men eene parijsohe potloodenindustrie. Men neemt ruwe gewassehen porceleinklei, voegt er de verlangde kleur bij, en maakt de massa door branden hard. De vervaardiging is zeer gemakkelijk. De klei en de kleurstof worden in voldoende hoeveelheid vermengd, gezift en zoo fijn mogelijk gemalen en gewreven, totdat de massa geheel zacht is en men er balletjes mede vormen kan. quot;Wil men er vierkante stiften uit vormen, dan drukt men de massa in een vorm van tin, dekt er een blad van beukenhout over, perst de massa en laat haar dan wat uitdrogen, daarna neemt men de stiften er uit en droogt ze op plankjes in de lucht. Wil men ronde vervaardigen, dan rolt men de kogeltjes tnsschen plankjes, perst die door een buisje, en doet verder als met de vierkante. Zijn ze luchtdroog, dan brengt men ze in een matig warmen oven, en laat ze allengs uitdrogen. Daarop zet men ze loodrecht in een smeltkroes, strooit er 2 duim dik koolpoeder op, en plakt een deksel erop. Dan wordt de kroes zwak gegloeid, geopend en de gereede stiften er uit genomen, in hout, papier of niet verpakt, of met eene snel drogende lak bestreken, opdat ze niet afgeven.
Daarmede kan men alle kleuren verkrijgen, en ze zijn vrij wat goedkooper dan de gezaagde van rood krijt; daarbij zijn zij van wege de klei duurzamer, waardoor ze vooral geschikt zijn voor postadministratiën, warenmagazijnen, tot merken van brieven of collis, énz.
402. Kunstmatige potlooden. Men smelt op een zacht kolenvuur 1 dl. was en 8 dln. colophonium samen; nadat de massa gesmolten is wordt met een houten stamper 12 dln. zeer fijn -gewreven graphiet er onder gewreven, en nadat de massa eenigszins bekoeld is, worden daaruit op een houten bord staafjes gevormd.
311
In de plaats van 1 dl. was kan men ook ^ deel dik gekookte lijnolie nemen.
403. Napelschgeel. Deze schilderverf wordt vervaardigd door 2 dln. loodwit, 1 dl. aluin, 1 dl. koolz. ammoniak en 3 dln. antimoniumoxyde tot poeder te wrijven, te vermengen en 7 a 8 dagen gesmolten te houden. Volgens een ander recept worden 13 dln. grijs spiesglanserts, 8 dln. menie en 4 dln. roet gemengd en gesmolten.
404. Chromaatgeel, chromaatoranje, chromaatrood. Daarvoor neemt Fenzoi 100 pd. gemalen loodscliuim en 10 pd. keukenzout, doet dit in eene liouten kuip en voegt er zooveel warm water bij, dat liet mengsel een dikke melk vormt. Na ca. 24 uur blaast de massa zich op, men roert haar om, en als zij dikker bogint te worden doet men er zooveel water bij, dat de massa de consistentie van vroeger terug krijgt. Dat herhaalt men meermalen en wel zoolang, tot het wit worden van 't mengsel de omzetting in basisch chloorlood en bijtende natron aanwijst. Bij eene temperatuur van 20 a 22° C. is de omzetting in 4 a 5 dagen geschied, dan voegt men er 12 pd. salpeterzuur bij, roert om, en laat dat eenige uren staan. Dan lost men 15 pd. aluin in warm water op doet de opl. bij het mengsel en roert goed; daarna verandert het chloorlood in zwavelzuur loodoxyde. Vervolgens bereidt men in een ander vat eene opl. van 10 pd. zure chroomzure kali, niet al te geconcentreerd, en schudt die onder sterk roeren bij het rqodmengsel. Wil men lichter geel, dan schudt men do koude chroomzuuropl. met een dunne straal en onder bestendig roeren in het loodmengsel, tot de gewenschte kleur verkregen is. Voor donkerder nuances moet de chroomopl. meer of minder sterk verwarmd worden.
■•Voor chromaatoranje neemt men koolzure natron in plaats van aluin.
Voor chromaatrood giet men bij het basisch chloorrood eene geconcentreerde opl. van zure chroomzure kali, en roert dit goed om. Na 24 uur heeft men een fraai chromaatrood.
Men laat de verkregen kleuren bezinken, roert niet zuiver water om, decanteert en wascht eindelijk het bezinksel op doeken uit, perst het overblijvende zacht en droogt het bij matige warmte.
312
Gewoonlijk wordt het ohromaatgeel, de levendigste en deel-baarste onder alle gele dekverven, eenvoudig bereid door bij eene opl. van roode, ch.roomzure kali zoolang opgeloste loodsuiker te gieten, als er een neerslag ontstaat. Door vermenging met witte stoffen, zooals krijt, talk, klei, gips, ontstaan allerlei nuances, die onder verschillende namen als; nieuwgeel, keizersgeel, parijzergeel enz. in den handel komen. Wordt het zuivere ohromaatgeel met water geroerd en onder bijvoeging van wat potasch verhit, dan gaat het in chromaatoranje over, dat ook als schilderkleur gebruikt wordt. Het bevat wat minder chroomzuur als chromaatgeel. Door smelting met salpeter laat het chroomgeel zich nog meer chroomzuur ontnemen, en daardoor verkrijgt men chroomrood, eene kleur, die bijna zoo fraai is als cinaber. Volgens Anthon vervaardigt men chromaatrood aldus: Men vermengt zuiver chromaatgeel en natronsalpeter tot gelijke gewichtsdeelen, verwarmt het mengsel in een vat van klei of glas, dat maar slecht gesloten is, om het ontwikkelde gas door te laten, zoolang, tot het begint te gloeien en behoudt het geheel een uur lang in deze temp. Het bekoelde overblijfsel wordt snel gewasschen en gedroogd. Over do vorming van chromaatgeel zegt Dr. Dullo het volgende. Deze vorming is niet zoo gemakkelijk als zij schijnt en het gelukt ook niet altijd een fraai kanariegeel te krijgen. Dikwijls krijgt de neerslag een oranjetint, wat eerst na weken het geval is. Deze verandering is niet mooi, en wordt nooit gewenscht door hen, die chrotnaatgeel gebruiken. Men kan dit wel eenigszins verhinderen door de neerslag in het donker te laten staan, maar dat helpt weinig. De reden is deze: het neutrale chroomzure loodoxyde is kanariegeel, het basisch zout is oranje, evenals dubbel chroomzure kali, en het eerste heeft evenals de meeste loodoxydezouten eene neiging om basisch te worden en verandert daarom mettertijd zijne kleur. Deze verandering komt altijd voor, als men azijnzuur loodoxyde bij de chroomzure kali gebruikt, op gronden, die nog niet verklaard zijn. Of de niet volkomen uitgewasschen azijnzure kali langzamerhand in de nabijheid met het gemakkelijk te reduceeren chroomzuur de vorming van basische verbindingen daardoor bevordert, dat er koolzure kali gevormd wordt, dan of het azijnzure loodoxyde dubbele verbindingen met het
313
chroomzure loodoxyde vormt, die langzaam in de lucht basiBch worden, dan of eindelijk, de geringste overtollige hoeveelheid azijnzuur loodoxyde voldoende is, om langzamerhand de kleur te -wijzigen — genoeg, het feit ligt er. Maar men behoeft voor deze verandering niet te vreezen, als men van salpeterzuur loodoxyde gebruik maakt, en de oplossing van dit zout in die van de chroomzure kali giet, zoodat nog kleine deelen van het laatste zout onaangedaan blijven.
Om verlies van azijnzuur of salpeterzuur te vermijden, slaat Juch de volgende wijze van bewerking voor: 4 pd. fijngewreven loodwit en 1 pd. zure chroomzure kali met 20 pd. water onder gestadig roeren gekookt, totdat het proces is afgeloopen, wat men hieraan bespeurt, dat het water dat boven het bezinksel staat, niet meer geel, maar kleurloos is. Door verandering van de verhoudingen (ot 1 pd. chroomzure kali en 14 pd. loodwit kan men eene menigte nuances verkrijgen.
Leclaire en Barruel bevelen in plaats van lood, zink aan. Zij bereiden eerst eene oplossing van dubbel chroomzure kali met bijvoeging van soda waardoor de opl. neutrale chroomzure kali en neutrale chroomzure natron bevat. Dit geschiedt omdat neutrale chroomzure kali te duur en dubbel chroomzure kali alleen niet te gebruiken is, daar zij het zwavelzuur zink niet neerslaat. Men neemt 100 pd. dubbel chroomzure kali, poedert deze, doet haar in verglaasd aardewerk en lost het daarin in de warmte op, door middel van een zandbad) en neemt liefst loopend- of regenwater. Is de opl. gereed, dan voegt men er, bij gedeelten en onder gestadig roeren 95 KG. gekristalliseerde soda bij, om de vloeistof te verkrijgen die voor het neerslaan van het zinkzout gebruikt wordt. Voor het laatste neemt men zwavelzuur zinkoxyde, zooals het in den handel voorkomt, maar reinigt dit eerst van het daarin aanwezige ijzer. Daartoe lost men zwavelzuur zinkoxyde in steenen pannen op in het drievoud van zijn gewicht aan warm water, en leidt in deze oplossing, die warm gehouden wordt, chloorgas, om het voorhanden ijzeroxydule in ijzer-oxyde te veranderen. Daarbij scheidt zich gewoonlijk wat basisch- zwavelzuur ijzeroxyde als een bruine neerslag af. Als dit gedaan is en de chloor overgebleven is, voegt men
314
bij het mengsel Ca. 5 0/0 van het gewicht van het zinkzout, aan zinkoxyde bij, en kookt het daarmede, waarbij het in de opl. voorbanden ijzeroxyde neerslaat, terwijl het zinkoxyde zich in de plaats daarvan oplost. Ook koperoxyde ■wordt daardoor neergeslagen. Men filtreert daarna eene proef en onderzoekt die met bloedloogzout; de daardoor voortgebrachte neerslag moet zuiver wit, niet blauwachtig of roodachtig zijn. Als men zich op die wijze overtuigd heeft, dat er geen ijzer of koper in de opl. is overgebleven, filtreert men alles met vaten, die op verschillende hoogte met kranen voorzien zijn en vermengt het dan met eene voldoende hoeveelheid ammoniak, of nog beter koolzure natron, tot er een r neerslag van zinkoxyde of koolzuur zinkoxyde ontstaat. Dat is noodzakelijk om fraai geel chroomzuur zinkoxydepoeder te verkrijgen en daarvan en van de chr'oomzure kali zoo weinig mogelijk opgelost te houden.
Tot ontbinding van bovengenoemde opl. van chroomzure kali en chroomzure natron, waarvoor 100 ZG. dubbel chroomz. kali gebruikt werd, schijnt 184.5 KG. zwavelzuur zinkoxyde de juiste hoeveelheid te zijn. De schrijvers hebben de hoeveelheid van de ammoniak of de koolzure natron niet nader bepaald, die voegen zij er zoo lang bij, tot een neerslag van zinkoxydehydraat of koolzuur zinkoxyde begint te ontstaan. Als de beide opl. goed voorbereid zijn, giet men bij de opl. van het zinkzout die van de chroomz. kali en natron, terwijl men de vloeistof met een stok omroert. Den neerslag laat men bezinken, en decanteert de vloeistof, die er boven staat, die tamelijk sterk gekleurd is. Deze verdampt men nu Ca. tot op J en verzadigt haar dan met 35,35 KG. gekristalliseerde soda. Daardoor wordt eene nieuwe hoeveelheid chroom-zuur zinkoxyde neergeslagen, die aan de eerst neergeslagen gelijk is. De hieruit verkregen altijd nog gele vloeistof wordt nu behandeld zooals later gemeld zal worden. Het chroomzure zinkoxyde wordt in het precipiteervat 2 a 3 maal met loopend- of regenwater door roeren en decanteeren afgewas-schen. Na het aftappon van het laatste waschwater wordt de pap op doeken gebracht, die op houten ramen zijn uitgespannen en daar nog 2 a 3 maal uitgewasschen. Dan laat men haar op de doeken uitdrogen, tot zij een dik deeg vormt,
315
maakt daar groote of kleine koeken van en droogt die in de droogkamer.
De van den tweeden neerslag afgezonderde en met het eerste Trascliwater vermengde vloeistof verwarmt men en leidt er zwavelwaterstof in. Daardoor vormt zich een neerslag die uit chroomoxyde hydraat, zinkoxyde (?) en zwavel-zink bestaat.- Deze neerslag levert na afgezonderd, gewas-Bchen en gegloeid te zijn, een zeer duurzame groene verf. Men kan ook, om dit product te verkrijgen, de vloeistof laten verdampen liet overblijvende wrijven, met 180/o bloem van zwavel vermengen, en dan het mengsel calcineeren, totdat het geene zwaveldampen meer afgeeft, waarop men het, nog warm, in water brengt, en, nadat dit de oplosbare stoffen heeft opgelost, het groene poeder affiltreert.
405. Muziefgoud. Met dien naam bedoelt men eene uit dubbel zwaveltin bestaande bekende schilderverf. Vroeger maakte men die door middel van kwikzilver, door verhitting van tinkwikzilver met zwavel en salmiak in een retort. Daarbij sublimeeren zich chloortin en zwavelkwikzilver (vermiljoen, cinaber) terwijl het muziefgoud op den bodem der retort achterblijft.
Goedkooper en gemakkelijker vervaardigt men muziefgoud uit een innig mengsel van 8 dl. tinoxyde (tinasch), 6 dln. bloem van zwavel en twee dln. salmiak. Men vult met het mengsel kleine potten, verhit die langzaam en voorzichtig, totdat de ontwikkeling van witte salmiakdampen bijna ophoudt. Dan neemt men de pot van 'tvuur, omdat ander* het dubbelzwaveltin in grauwachtig enkel zwaveltin veranderen zoude.
Volgens Kletzinsky moet men 4 dln. tinzout in 20 dln. water oplossen, waarin te voren 2 dln. geconcentreerd zwavelzuur gedaan is. Deze opl. wordt verwarmd totdat zij begint te koken en verzadigd met zwavelgas, waartoe men ongeveer zoovoel zwavelig zuur neemt, als een gewichtsdeol zwavel oplevert. Filtreert men de gedurende het koud worden met zwavelig zuur verzadigde geel gekleurde vloeistof, dan blijft de nieuwe kleur, het muziefgoud, het napelsch-gele tinsulfide op don filter achter en kan dan gewasschen en gedroogd worden.
316
Al* men het zuivere droge muziefgoud uit een glazen kolf bij gloeihitte en ander afsluiting van lucht sublimeert, dan krijgt men prachtig muziefgoud in groote als goudglanzende schilfers.
40. Gele Brandverf voor porceleinsohilderen. Dat is
loodglas, of door antimoniumzuur of door uraanoxyde gekleurd. De daartoe benoodigde antimoonzure kali wordt door vervluchtiging van 1 dl. fijngewreven metalliek antimonium en dln. salpeter in een gloeiende hessische kroes en afspoeling van het overblijvende met water bereid.
Het uraanoxyde verkrijgt men in voldoenden toestand door verhitting van salpeterzuur uraanoxyde tot aan de volledige verdrijving van het salpeterzuur.
Men neemt voor:
Citroengeel 8 dln. antimoonzure kali, 2^ dl. zinkoxyde, 36 dln. loodglas (door samensmelting van 5 dln. menie, 2 dln. wit zand en 1 dl. gecalcineerde borax bereid) mengt deze stoffen in een porceleinen mortier, die in een hessische kroes staat, gloeit die zoo lang tot de inhoud eene soort pap is geworden, neemt dien dau met een spatel er uit, laat hem bekoelen, stampen en op eene glazen plaat fijn wrijven. Yoor.
Lichtgeel. 4 dln. antimoonzure kali, 1 dl. zinkoxyde, 36 dln. loodglas (door samensmelting van 8 dln. menie en 1 dl. wit zand) en behandelt deze zooals gezegd is. Voor:
Donkergeel. 48 dln. menie, 16 dln. zand, 18 dln. gecalcineerde borax, 16 dln. antimoonzure kali, 4 dln. tinoxyde, 5 dln. ijzeroxyde samengesmolten. Het is bij al deze recepten van belang, de stoffen slechts zoolang te smelten totdat zij een vloeibare brij worden, daar anders de kleur benadeeld wordt.
Uraangeel. 1 dL uraanoxyde, 4 dln. loodglas (door samensmelting van 8 dln. menie en 1 dl. wit zand verkregen) innig vermengd en met een looper op een glazen plaat gewreven. Yoor:
Urmnoranje neemt men 5 dln. uraanoxyde, 1 dl. chloor-zilver, 3 dln. bismuthglas (door samensmelting van 4 dln. bismuthoxyde en 1 dL gekristalliseerd boorzuur verkregen) vermengt alles innig en wrijft het met een looper op eene glazen plaat. De uraankleuren zijn niet geschikt om met
^17
andere kleuren vermengd te worden, omdat zij dan vuile kleuren vormen.
407. Groene brandverf voor poroeleinschilderen. Voor:
Blauwgroen neemt men 10 dln. chroomzuur kwikzilver-
oxydule en 1 dl. scheikundig zuiver kobaltoxyde, laat deze om hen zoo innig mogelijk te vereenigen, op een glasplaat met een looper fijnwrijven en dan in eene aan beide zijden opene porceleinen buis gloeien totdat het kwikzilver volkomen is verdreven. Het daardoor verkregen blauwgroene poeder wordt dan in eene porceleinen kroes gedaan en de deksel met glazuur daarop gelijmd. Dan wordt de gevulde kroes aan de sterkste hitte van den porceleinoven blootgesteld, en na het bekoelen de inhoud door stukslaan van de kroes ze uitgenomen en tot verwijdering van eene geringe hoeveelheid chroomzure kali met water afgespoeld.
Donkergroen. Chroomzuur kwikzilveroxyde alleen wordt evenzoo behandeld als bij het blauwgroen met kobaltoxyde en 1 dl. van het daardoor verkregen fraai groene chroomoxyde wordt met 3 dln. van hetzelfde loodglas, zooals bij het blauwgroen opgegeven is, vermengd en op glas gewreven.
Schaduwgroen. 8 dln. chroomzuur kwikzilveroxydule en 1 dl. kobaltoxyde worden innig vermengd en op een vlakke schaal aan de sterkste hitte van den porceleinoven blootgesteld. Daardoor verkrijgt men een chroomkobaltoxyde van groenzwarte kleur, dat met zijn dubbel gewicht van het bij het blauwgroen aangegeven loodglas vermengd, eene dikvloeibare zwartgroene kleur voor de schaduwing van andere groene kleuren oplevert.
408. Blauwe Brandkleuren voor het porcelein schilderen.
Donicerhlauw. 1 dl. scheikundig zuivere kobaltoxyde, 1 dl.
zinkoxyde, 1 dl. loodglas (door samensmelting van 2 dln. menie, 1 dl. zand en 1 dl. gecalcineerde borax bereid) worden goed vermengd en in eene porceleinen kroes gedurende minstens 3 uren gloeiend gesmolten, uitgegoten, fijngemaakt en gewreven.
LieMblauu). 1 dl. kobaltoxyde, 2 dln. zinkoxyde, 6 dln. loodglas (uit 2 dln. menie en 1 dl. wit zand gesmolten), dl. loodglas (gesmolten uit 2 dln. menie, 1 dl. wit zand en 1 dl_ gecalcineerde borax) worden goed vermengd en evenals de vorige kleur gesmolten.
318
Schadwollauw. 10 dlu. kobaltoxyde, 9 dln. zinkoxydc, 25 dln. loodglas (uit 2 dia. menie en 1 dl. zand gesmolten) 5 dln. loodglas (gesmolten uit 2 dln. menie, 1 dl. wit zand en 1 dl. gecalcineerde borax), worden vermengd en, als boven, gssmolten.
Hemelshlauw. 2 dln. donkerblauw. 1 dl. zinkoxyde, 4 dln. loodglas (uit 4 dlu. menie en 1 dl. wit zand gesmolten worden innig vermengd en op eene glazen schijf gewreven.
lurkschblauw. 3 dln. scheikundig zuiver kobaltoxyde en 1 dl. zuivere zinkoxyde worden samen in zwavelzuur opgelost, dan eene waterige opl. van 40 dln. ammoniakaluin erbij gevolgd, de vermengde opl. tot droog worden toe verdampt en het overige verhit tot verdrijving van alle vocht, dan gewreven en eenige uren hevig rood gegloeid. De kleur wordt het mooiste, als zij bij het porcelein branden in den oven geplaatst wordt.
409. Zwarte en grijze brandverf voor porcelein schilderen.
Iridiumnoart. Iridiummetaal, zooals het als fijn grauw poeder in den handel verkrijgbaar is, wordt met 1 dl. keukenzout gestampt, en in eene porceleinen buis, waardoor een stroom van chloorgas geleid wordt, zwak rood gegloeid. Daardoor verandert een deel van het iridium in dubbel chloridinatrium, dat door water uit de gegloeide massa getrokken en van het nog onveranderde iridium gescheiden wordt. De waterige opl. van het dubbelzout met koolzure natron tot droog worden verdampt, en dan met water uitgetrokken, laat zwart iridium-sesquioxyde achter, dat gedroogd en met ziju dubbel gewicht aan loodglas (door samensmelten van 12 dln. menie, 3 dln. wit zand en 1 dl. gecalcineerde borax bereid) vermengd en op eene glazen plaat fijngewreven wordt. Het bij de eerste behandeling met keukenzout en chloorgas onveranderd gebleven iridium wordt daarna aan dezelfde behandeling onderworpen.
Iridiumgrijs. 1 dl. iridiumsesquioxyde, 4 dln. zinkoxyde, 22 dln. loodglas (door samensmelting van 5 dln. menie, 2 dln. zand en 1 dl. gecalcineerde borax bereid) worden goed gemengd en op eene glasplaat gewreven.
Zwart uit Kobalt en, Mangaan. 2 dln. droge koolzure kobaltoxyde , 2 dln. droge mangaanvitriool, 5 dln. salpeter worden goed dooreengemengd en in een hessischen kroes tot aau de
319
geheele verdwijning van de salpeter rood gegloeid. De gegloeide massa, met water uitgekookt, laat een donkerzwart poeder na, bestaande uit eene verbinding van kobalt met mangaanoxyde. 1 dl. daarvan wordt met 2i dl. loodglas (door samensmelting van 5 dln. menie, 2 dln. zand en 1 dl. gecalcineerde borax bereid) vermsngd en op cene glasschijf gewreven.
Grijs uit Kobalt en Mangaan. 2 dln. kobaltmangaanoxyde, 1 dl. zinkoxyde, 9 dln. loodglas (door samensmelting van 5 dln. menie, 2 dln zand en 1 dl. gecalcineerde borax verkregen) worden vermengd en op de glasplaat gewreven.
Deze zwarte en grijze kleuren kan men veel goedkooper dan met iridium bereiden, zonder dat zij van minder qualiteit zijn; maar zij kunnen niet zoo goed met andere kleuren vermengd worden, veranderen bij bet berbaald branden ook van tint, wat hun gebruik minder veilig maakt.
410. Roode en bruine brandverf voor het porcelein schilderen, uit ijzeroxyde.
Geelachtig rood. Droog zwavelzuur ijzeroxyde wordt op een schaal in een open kroes onder gestadig roeren met een ijzeren spatel zoolang gegloeid tot dat het grootste gedeelte van het zwavelzuur daaruit ontweken is, en eene uitgenomen proef met water op eene glasplaat gewreven, eene fraaie, geelroode kleur vertoont; na het bekoelen wordt het ijzeroxyde door uitwasschen met water van het overige zwavelzure zout bevrijd en dan gedroogd. Tot vorming der brandverf worden 4 dln. van dit ijzeroxyde met 24 dln. loodglas (door samensmelting van 24 dln. menie, 3 dln. zand en 1 dl. gecalcineerde borax bereid) goed vermengd en op eene glasplaat gewreven.
Bruinrood. quot;Wordt het gloeien van het zwavelzuur ijzeroxyde zoo lang voortgezet, totdat het zwavelzuur volkomen verdreven is, en eene eruit genomen proef eene donkerroode kleur vertoont, dan verkrijgt men de verlangde stof, die men evenzoo behandelt als het geelachtig rood.
. Blauwachtig rood {Pompadour.) Gloeit men het zwavelzuur ijzeroxyde nog sterker dan wordt het vaster, zwaarder, en verkrijgt eene blauwachtig roode kleur. Het is echter moeilijk het juiste oogenblik te treffen, daar de kleur spoedig
320
weer verdwijnt. Deze brand verf wordt door vermenging van 2 dln. met 5 dln. loodglaa (door samensmelting van 5 dln. menie, 2 dln. zand en 1 dl. gecalcineerde borax verkregen) en wrijving op de glasplaat, bereid.
Kastanjebruin. Deze kleur in verscheiden nuances tot aan zwart, verkrijgt het ijzeroxyde bij nog hooger hittegraad, en men vermengt 2 dln. der kleurstof met 5 dln. loodglas (door samensmelting van 12 dln. menie, 3 dln. zand en 1 dl.gecalcineerde borax verkregen) waarna men het mengsel op eene glasplaat wrijft.
Chamoiskleur. 1 dl. ijzeroxydehydraat (door neerslag van ijzeroxyde-oplossing met ammoniakvloeistof bereid) 4 dln. loodglas (door samensmelting van 12 dln. menie, 3 dln. zand en 1 dl. gecalcineerde borax verkregen) worden gemengd en op de glasplaat gewreven.
De beschreven kleuren zijn door Dr. quot;Wachter voor het porcelein schilderen aanbevolen en prof. Liebig zegt in de Annalen der Chemie dat de hem medegedeelde proeven allerprachtigst waren en volmaakt tegen het vuur bestand. 409. Porcelein-brandverven volgens Creuzburg.
Zwavelgeel op glazuur. Als men eene opl. van chroomz. kali met de opl. van een barytzout, bijvoorbeeld zoutzuur baryt vereenigt, tot dat er geen neerslag meer volgt, dan den verkregen neerslag van chroomzuur baryt met water uitwascht, tusschen vloeipapier droogt cn 1 dl. er van met 3 dln. zoogen. karmijnvloed (uit 5 dln. gecalc. borax, 3 dln. gecalc. vuursteen en 1 dl. menie bereid) dan verkrijgt men een fraai zwavelgeel op glazuur.
Cfrasgroen onder glatuur. Dit verkrijgt men, als men de zoo even genoemde op het glazuur zwavelgele kleur, onder het glazuur in den porceleinoven glad brandt. De chroom-zure baryt wordt door de grootere hitte geheel ontbonden, de baryt scheidt zich van het chroomzuur af en gaat over in het kiezelzuur van het glazuur, terwijl van den anderen kant het chroomzuur een gedeelte zuurstof verliest en in een groen chroomoxyde overgaat. Het groen is nog zuiverder dan het uit de kwikzilververbinding bereide chroomoxyde en toch niet \ zoo duur als dit.
Scharlakenrood op glatuur. Als men 1 dl. chroomzuur lood-
oXyde (voor lichter soort chrootngeel met 3 dl. menie) vermengt en dit mengsel als gewoonlijk op glazuur gebruikt, dan verkrijgt men een praclitig scharlaken, dat echter helaas menigmaal geel en rood gevlekt uit den oven komt. Om zekerder er van te zijn, schijnt de juiste hittegraad niet overschreden te mogen worden, en men kan die slechts door ondervinding weten. Creuzburg vond in dit gebrek dier verf aanleiding om met deze verf tulpen en leliën te laten schildsren, zoodat hij dikwijls scharlakenroode bloemen, en op andere tijden gesprikkelde verkreeg.
412. Paarsche kleur voor porcelein-schildering. Volgens Leykauff verkrijgt men deze door salpeterzuur tinoxyde (dat men verkrijgt door 8 din. tinzout met 2J dl. geconcentreerd salpeterzuur zoolang zacht in eene porceleinen schaal te verhitten, tot zich geen roode dampen meer ontwikkelen en daarna bij de stroopdikke massa 2 dln. zoutzuur te voegen) met neutrale chroomzure kali neer te slaan, den neerslag in een filtrum te doen drogen en de zoo verkregen doorschijnende bruingele massa in een kroes tot rood gloeihitte te verwarmen. Deze klsur is donker paarsch en levert bij glazuur van het lichtste rose, tot het donkerste violet.
413. IMetaalglans op porcelein enz. aan te brengen. Brian-chon heeft een procédé aan de hand gedaan waardoor men aan gebakken waren het aanzien van goud of kleurloos of gekleurd paarlemoer, alsook de iriseerende en afwisselende weerkaatsing van sommige mosselschelpen mededeelt. Hij bevond dat bismuthoxyde in den hoogsten graad de eigenschap bezit het van de verglaasde vlakten waarop het in een dunne laag is aangebracht, teruggekaatste licht te ontbinden; dat het deze eigenschap aan verscheidene oxyden waarmede men het in zekere verhoudingen kan vermengen mededeelt, en dat het deze eigenschappen bij die lichamen welke haar reeds bezitten, verhoogt. Zijne handelwijze berust op deze dubbele eigenschap van het bismuthoxyde. Daar het deze bijzondere eigenschap in een oxydeerenden dampkring ontwikkelt, is het mogelijk deze versiering op schilderwerk of verguldsel aan te brengen. Om een goed resultaat te verkrijgen , moet het bismuthoxyde dun en gelijkmatig uitgespreid worden, het moet zich in een drogend mengsel bevinden,
322
dat door het vuur vernietigd wordt, zonder dat het wegvloeit of bruischt; het best is dus een olieachtig mengsel geschikt.
Het bismuthmengsel alleen ziet er uit als wit paarlemoer: met andere oxyde vermengd, die men ook door middel van eene olie vloeibaar maakt, of daarover heen aangebracht, het aanzien van gekleurd paarlemoer. De behandeling komt dus van de eene zijde neer op de bereiding van het bismuthmengsel of den zoogen. bismuthglans, en van den anderen kant op de bereiding van den zoogen. paarlemoerglans. Men geeft aau de voorwerpen het aanzien van gekleurd paarlemoer, dooreen mengsel van paarlemoer en bismuthglans alleen erop te brengen. Salvétat deelt van Brianchon's bewerking, die er zich voor patenteeren liet, de bereiding van dan bismuthglans en van eenigen anderen gekleurden glans mede.
Bereiding van bismuthglans of van den „vloed?' volgens Brianchon. Men neemt 10 dIn. gekristalliseerd, salpeterzuur bismuthoxyde, 20 dln. colophonium en 75 dln. lavendelolie, doet de hars in een schaal, zet deze in een zandbad, en verhit het langzaam, zoodat de colophonium smelt. Als dit volkomen geschied is, voegt men het salpeterzure bismuthoxyde er langzaam en al roerende bij. Zoodra de vloeistof bruin begint te worden, doet men bij kleine hoeveelheden 40 dln. lavendelolie erbij, terwijl men gedurig omroert om een gelijkmatig mengsel te verkrijgen. Dan neemt men de schaal van het zandbad weg, laat haar bekoelen, voegt al roerende de nog overige 35 dln. lavendelolie erbij, en laat dan alle niet opgeloste dln. bezinken. De vloeistof laat men, al naar het noodig is, of door staan in de lucht, of door zacht verwarmen voldoende verdikken.
Bereiding van den gekleurden glans of de „kleurquot; volgens Brianchon. Deze stoffen hebben platina-, zilver-, goud-, uraan-, ijzer- of mangaanzouten tot basis en stellen in staat de rijkste kleuren van zekere schelpen en de weerkaatsing der prismen na te maken. De bereiding van de voornaamste is aldus: Men smelt in eene, in een zandbad verwarmde schaal 20 dln. colophonium en voegt er, wanneer men eene massa voor geel verkrijgen wil, 10 dl. salpeterzuur uraanoxyde, —voorroest-kleur, 30 dln. salpeterzuur ijzeroxyde bij, enz. Het bijgevoegde zout lost op; men bevordert de vermenging, door er drops-gewijze 30 a 40 dln. lavendelolie bij te voegen. De zoo ver-
323
kregen vloeistof wordt evenals de „vloedquot; behandeld, namelijk later met eene hoeveelheid lavendelolie verdund, en dan in gelijke deelen, of in andere verhouding, al naar de tint dien men verkrijgen 'wil, met den „vloedquot; vermengd. Goudglans verkrijgt men, door het uraan- en ijzermengsel met het bismufhmengsel te vereenigen; dit drievoudig mengsel krijgt na het branden eene metaalkleur, dat de verschillende tinten van gepolijst goud nabootst.
Om de iriseerende kleuren van het prisma voort te brengen, neemt men knalgoud, cyangoud en cyankwikzilver, ioodgoud of goudopl.; deze goudhoudende stoffen worden op een palet met terpentijnolie gewreven, zoodat zij een deeg vormen, dat men laat drogen, en dan weer met lavendelolie aanwrijft; men voegt bij 1 dl. der goudhoudende stof 1, 2 of 3 dln. bis-muthvloed. Terwijl men deze massa met een penseel op het versierde en gebrande porcelein aanbrengt, en haar daarna met uraanopl. bedekt, verkrijgt men menigvuldige, meer of minder donkere tinten.
Al deze preperaten laten zich goed met elkaar vermengen, en over elkaar aanbrengen. Nadat de voorwerpen met een penseel er mee bestreken zijn, en daarna gebrand, schijnen zij verglaasd en prijken met de vurigste kleuren. Het met deze kleuren versierde porcelein vindt om de nieuwheid en om de pracht veel bijval.
414. Vuurvaste bruine bronsverf op koper en messing. Volgens Dienst neemt men J lood gekristalliseerd kopergroen, evenveel gestampte salmiak, lost alles in | pint regenwater op, laat de oplossing 3 a 4 uur stii en bedekt staan en doet er daarna nog 1.} pint water bij. Dan houdt men het koperen vat, dat zuiver zijn moet, boven een kolenvuur, zoodat het gelijkmatig warm wordt, en gelijk loopt. Eindelijk bestrijkt men het koper met dat mengsel en droogt het voorzichtig af.
Bij vertind koper moet echter het tin uiet vloeibaar worden. Nadat men dit 5 a 6 malen heeft, krijgt het koper eene messingkleur, na 6 a 10 maal wordt het fraai geel. Moet nu het koper vac geel bruinachtig worden, dan moet men het niet meer warm bestrijken. Wil men het zeer licht bruin hebben, dan herhaalt men de bewerking 20 a 25 maal. Heeft men de verlangde kleur gekregen, dan legt men het koper
324
in zuiver water, maar wacht zich, het aanstonds daarna te poetsen of snel af te drogen. Dat moet voorzichtig geschieden. Dan houdt men het koper boven een zwak kolenvuur, waardoor do bronskleur duurzaam en vuurvast wordt.
Om messing met eene vuurvaste bruine bronskleur te bedekken, gaat men aldus te werk: Men noemt ,'5 lood gekristalliseerd kopergroen, evenveel salmiak, stoot alles fijn, giet er | pint regenwater op, laat de massa 2 a 5 uur staan, en bestrijkt dan het messing 2 a 3 min. lang er mee, waarna het groen wordt. Dan voegt men er pint regenwater bij. Het groen geworden metaal wordt boven een niet al te sterk kolenvuur gehouden tot dat het zich met de koperverf ver-eenigt. Dan bestrijkt men het weer, laat het afdampen en drogen. Is het 4 a 5 maal op die wijze behandeld, dan wordt het olijfkleurig. Dan mag men de hitte een weinig versterken, maar toch nauwlettend acht geven, dat het metaal niet te warm wordt. Is het 9 a 10 maal aldus behandeld, dan wordt het bruin. Zoolang zich echter nog groenachtige vlekken vertooaen, gaat men met de genoemde behandeling voort, bij veel voorwerpen 20 a 25 maal, totdat de gewenschte bruine kleur te voorschijn komt. Is het metaal sterk, dan lost men de massa in warm regenwater op en bestrijkt het gelijk daarmede, zoodat het messing een fraai donker groene intensieve kleur krijgt. Dan houdt men het metaal boven een sterk kolenvuur, waarop het na 10 a 12 maal behandeld te zijn, een fiaaie kleur zal verkrijgen. Daarbij zorge men dat het metaal gelijkelijk verwarmd worde. Yertoonen zich echter vlekken, dan moeten deze er onder de bewerking afgebeten en met tegelmeel afgewreven worden.
415. Koperbrons langs den natten we^. De bewerking van Dr. Jose Khittel is gegrond op de eigenschap dat blank ijzer uit eene koperopl. het koper in metaalvorm afscheidt. Hij lost % pd. kopervitriool in 2 pond loopend water op, en voegt bij de opl. 1 lood zoutzuur, In een aarden vat wordt 2 pd. metaal-ijzer met 2 pd. loopend water begoten en dit bij de koperoplossing gevoegd. De oppervlakte van het ijzer moet vooral roestvrij zijn, omdat anders de werking trager geschiedt; de bijvoeging aan zoutzuur is noodig om het voorhanden ijzerroest weg te bijten en to verhinderen dat het
325
koper niet aan het ijzer heclit. Het ontbindingsproces is in 24 a 30 uren ten einde na dien tijd is do blauwe vloeistof boven hetgeen ontkleurd en is geelachtig geworden. Het koper heeft zich in den vorm van losse vlokken of poeder om het ijzer gelegd, en kau er met een houten spatel gemakkelijk van verwijderd worden. Het wordt op een filtrum van de ijzerhoudende vloeistof gemakkelijk afgescheiden en zeer goed gewasschen. Verkiest men met opzet het brons een groenen glans to geven, dan behoeft men bij het afwasschen niet zoo nauwkeurig te zijn. Het gewasschen koper wordt bij zachte warmte goed gedroogd en door eene fijne metalen zeef gedreven, waar het niets of zeer weinig moet achterlaten. Men verkrijgt ca. i van de hoeveelheid gebruikt kopervitriool aan droog brons, dat al naar den graad van warmte, waarbij het gedroogd werd, en al naar het beter afwasschen, verschillende kleuren vertoont; met gomwater verdikt, wordt het op een weefsel gebracht, en na het drogen geglanst, neemt het een koperachtigen metaalglans aan, waaraan, zooals gezegd is, gemakkelijk een groene tint kan worden gegeven.
4l6. Wolframbrons. Yolgens quot;Wohler moet men tot de bereiding daarvan dubbel wolframzuur natron door in gesmolten toestand er Wolframzuur in op te lossen, enkel wolframzuur vervaardigen, en dit bij roodgloeihitte in droog waterstofgas verwarmen; het wordt koperrood, en na het bekoelen goudgeel. Na het behandelen der massa met water, om de onontbonden wolframzure natron te verwijderen, blijft de verbinding in prachtig goudgele blaadjes en stukjes achter, die uitmunten door duurzaamheid en zonder nadeel gloeiend gemaakt kunnen worden, en door kaliloog, ammoniak, salpeterzuur, zwavelzuur, zelfs koningswater niet aangetast worden. Volgens Wright verkrijgt men do bedoelde verbinding veel gemakkelijker en voordeeliger door de werking van tin op verwarmd dubbel wolframzure natron vervaardigen. Daartoe neemt men watervrije dubbel wolframzure natron of ook eeu mengsel van 7 dln. wolframzuur en 3 dlu. watervrije koolzure natron, die men in een porceleinen kroes samensmelt en waarin men langzamerhand zooveel wolframzuur doet, als het vocht kan oplossen. In die massa legt mon nu kleine stukjes tin. De vorming van kristallen aan de oppervlakte van het smel-
326
tcnde tin begint aanstonds, men ziet hoe zij aangroeien eri spoedig de geheele massa vullen. Tot het gelukken der bewerking en het verkrijgen van groote en schoone kristallen is het noodig, dat men juist de temperatuur voor het smelten van het zout neemt en dat men het proces slechts zeer kort laat duren. Tot isoleering van de ontstane kristallen wordt de bekoelde massa afwisselend met kaliloog en zoutzuur behandeld.
417. Zwart messingbrons. l)it verkrijgt men volgens Wagner door het te bronzen metaal met eene verdunde oplossing van salpeterzuur kwikzilveroxydule te bestrijken en dan meermalen met eene opl. van zwavellever (zwavelkalium) bestrijkt, waardoor zwart zwavelkwikzilver ontstaat. In plaats van de zwavelleveroplossing, die goedkooper is en even doelmatig, kan men ook eene opl. van Schlippe's goudzwavelzout gebruiken.
418. Blauw metaalbrons. Hermann Bechmann gebruikt daarvoor eene legeering van 100 dln. zuiver tin, 3 dln. antimonium en ^ dl. koper. Deze legeering wordt op de gewone wijze tot fijne bladen geslagen, en dit tot poeder gewreven. De hiervoor gebruikte antimonium moet vrij zijn van arsenicum , tot welk doel antimonium van den handel op de bekende wijze mot salpeter omgesmolten wordt. De nauwkeurig afgewogen metalen smelt men in een hessischen kroes onder een kolenbedeksel. Vooral zorge men dat het metaal in de vormen niet al te zeer verhit wordt, waarom men na eenige slagen den vorm eenigzins moet laten bekoelen.
Het alzoo verkregen brons wordt nu in llesschen met wijden, goed te sluiten hals gedaan waarin op ieder pond brons 2 pd. zwavelwaterstofwater gegoten wordt. Dan schudt men goed om, opdat alle deeltjes bevochtigd worden en sluit de flesch met eene kurk goed dicht.
Dat omschudden zet men van uur tot uur voort, waarop na 10 a 12 uur het brons goudgeel gekleurd zal zijn. Dan giet men er het zwavelwaterstofwater af en wascht het brons herhaalde malen met zuiver regenwater af en droogt het overblijvende in den gewonen brons-droogoven. Dan volgt de eigenlijke kleuring die door verhitting ontstaat. Tot ongeveer 200 a 230° C. verhit, wordt eerst het gele brons
327
doukerder van kleur, dau oranje, lichtpaarsch, dan paavsch en eindelijk blauw. Wat meer verhit, vat het vuur en vergloeit spoedig tot oxyde. Wilde men de kleuring op de gewone wijze boven het vuur doen ontstaan, dan zou dit slechts moeilijk gelukken, daar, terwijl de laatste bronsdeelen de gewenschte kleur zouden vertoonen de eerste reeds verbrand zouden zijn. Het brons laat geen vet toe voor het kleuren, daarom gebruikte B. voor de gelijkvormigheid der kleur een oliebad, dat niet gemakkelijk voor oververhitting doet vreezen. Hij vulde een met een afvoerbuis, voor de ontstane dampen voorzien, gegoten ijzeren vat, dat met een vierde colophonium voorzien werd; in den met zuivere olie en hars gevulden ketel, werd een tweede, kleiner en met een rand voorziene ketel gehangen. Door middel van een in het midden der ketels aangebrachte en aan het ondereind van tweequot; schuinstaande roerbladen voorziene staaf wordt het brons gelijkmatig bewogen. Zoodra het gereede brons uit dezen ketel komt, kan het tot verschillende doeleinden gebruikt worden; voor lithographen wordt het zwak gevet. Het gebruik verschilt in niets van dat der gewone bronzen.
419. Groene bronsverf op ijzer van Paul Weiskopf. Lost men 1 dl. sylvinzuur zilveroxyde in 20 dln. lavendelolie op, dan verkrijgt men eene vloeistof waarmee zich de fraaiste en duurzaamste groene bronzen op giet- en smeedijzer, blik en ijzerdraad laten aanbrengen. Men gaat op de volgende wijze te werk: De te bronzen vlakten worden goed gepoetst en gedroogd (polijsten is niet noodig). Door middel van een penseel bestrijkt men ze dun en verwarmt ze snel tot 150° C. Men herkent den hittegraad spoedig daaraan, dat de intensief glanzige groene verf overal zich gelijkmatig vertoont. Wil men gebronsde figuren vormen dan substitueert men een deel van de lavendelolie door ven. terpentijn of door opl. van colophonium in lavendelolie. Het is dan het beste dat men het droge sylvinzure zilveroxyde in de wrijfschaal of op een wrijfsteen met het hars samenwrijft en zoolang met lavendel-olie verdunt tot het zich evenals allo schilderverf, gemakkelijk met een penseel Iaat uitstrijken. Zulke bronzen ijzeren voorwerpen kunnen daarna galvanisch verkoperd worden, waarbij het koper aan de gebronsde plaatsen niet hecht.
328
Koper, messing, tombak, enz. met genoemde zilveropi. bestreken, eu ong. 250° C. verhit, worden bedekt met een grijze, matte, naar het rood zweemende zilverlaag welke toch niet duurzaam is en met een dunne laag vernis bedekt moet worden, eu dan het aanzien van Métal omjdé verkrijgt»
420. Aniline. Deze in de laatste tien jaren zoo beroemd geworden stof is genoemd naar het spaansohe woord anil voor indigo. Unverdorben ontdekte haar reeds in 1826 in indigo en Eunge in 1836 in steenkolenteer; zij wordt verkregen door distillatie van indigo met bijtende kali, of, gewoonlijk door de werking van waterstofgas op nitrobenzine. Yan alle voorschriften tot bereiding geeft dat van Béchamp de beste resultaten: 500 gram nitrobenzine, 500 gram zwak azijnzuur eu 1 K.G. ijzervijlsel worden iu een glazen retort gemengd. ïTa eenige minuten bruischt het mengsel sterk; zoodra dit over is, giet men terug, wat er afgedistilleerd «mocht zijn en distilleert tot volkom'eu droogte. Dan is er aniline mot water gemengd ontstaan. Dit behandelt men met ether, dat de aniline oplost en bovenop drijft, daarop decanteert men de oplossing, bevrijdt haar met chloorcalcium vau water en rectificeert haar; dan heeft men de aniline zuiver.
Het in de retort overgeblevene bevat nog eene aanzienlijke hoeveelheid aniline; om deze te verkrijgen, neemt men haar met aangezuurd water op, verdampt het mengsel droog en ontbindt het eindelijk met kalk iu eene retort van kleiaarde.
De zuivere aniline is kleurloos, sterk lichtbrekend, heeft een eigenaardig aroma, eeu scherpen, bijtenden smaak en een spec. gew. van 1,028. Zij is weinig oplosbaar in water, sterk in alcohol en ether, in de lucht wordt zij geel, distilleert bij ca. 200° C, zou volgens Hoffman bij — 8° hard worden, en coaguleert eiwit. Zij heeft sterk-basische eigenschappen, slaat de metaalzouten neer, wordt door chloorkalk blauw gekleurd, alsook door chroomzure kali en zwavelzuur. Chroom-zuur-oplossing geeft daarmee, naargelang der concentratie, een groenen, blauwen of zwarten neerslag; salpeterzuur maakt haar tot pikrinezuur, iodium, bromium en chloor ontbinden haar, en doen nieuwe verbindingen ontstaan.
De aniline werkt euergisch op het dierlijk organismus; een konijn dat men 8 grein had ingegeven, verviel in hevige
329
krampen, waarop volkomen verlamming met verwijding der pupil volgde.
Deze stof is de grondstof der sedert zoo geliefde aniline-Meuren.
Het aantal daarvan is ontzaggelijk vermeerderd en er heerseht daarin zulk eeno groote verwarring, dat dezelfde namen dikwijls verschillende kleuren aanwijzen en omgekeerd dezelfde kleuren de meest uiteenloopende namen dragen. Zoo wordt aniline violet ook indisine, pourpre francais, violet liquor, pheuaméïne; enz. — het anilinerood fuchsine, Hoffmannsrood, rosaniline, grosseille, Magenta, Solferino, Napoleonsrood; het anilineblauw bleu de nuit, bleu de Lij on, bleu de lumière enz. Gewoonlijk ligt de oorzaak daarvan in de verschillende nuances, die men aanstonds een nieuwen naam gaf. De kleuren onderscheiden zich door pracht, maar hebben het groote gebrek, dat zij voor de stralen der zon, dikwijls zelfs door de werking van het gewone daglicht verbleeken.
421. Aniline-Violet volgens Dépouillij en Lauth te Clichy bij Parijs, üm de violette kleur te verkrijgen behandelen zij eene opl. van een anilinezout met eene opl. van chloorkalk; do eerste droppels der chloorkalkoplossing veroorzaken een gele kleur, en als men voortgaat van dit reagens er bij te voegen, dan vormt zich een donker violette neerslag, die de kleurstof bijna in zuiveren toestand vormt. Men verzamelt dien, wascht hem met zwak aangezuurd water en als het waschwater kleurloos blijft, verzamelt men den neerslag op een iiltrum en laat hem uitdrupptlen. Daarna behandelt men hem met een geconcentreerd zuur, bijvoorbeeld zwavelzuur, en nadat de oplossing is geschied, slaat men het product neer, door eene groote hoeveelheid water.
Deze handelwijze moet hierom verkieslijk zijn, dat geene vreemde stoffen zooals harsen, chroomoxydezouten, enz. toegelaten worden, die het uittrekken van het aniline-violet moeilijk maken.
Volgens John Dale en Heinrich Caro te Manchester. Men verhit 1 equivalent vau een neutraal anilinezout (zwavelzure, chroomwaterstofzure of azijnzure aniline) met 6 equivalenten koperchloride, dat in eene 30 maal zoo groote g^wichtshoe-veelheid water is opgelost, als het gewicht der aniljne bedraagt
330
ou kookt het mengsel. Daardoor ontstaat een zwarte of dou-kerviolette neerslag die de kleurstof bevat. Dien neerslag ■wascht en filtreert men met eene zwakke oplossing van kaus-tisoh.3 of koolzure alkali zoo lang, tot dat alle oplosbare chloride verwijderd is. Door koken met water blijft een gedeelte van den donkeren neerslag onopgelost, dat droogt men bij 100° C. en trekt het met houtgeest van 0.95 sp. g. af. Dezen distilleert men weer af, slaat de kleurstof zooals te voren is aangewezen weer neder en behandelt haar verder op de vroeger beschreven wijze.
Volgens Perkin te Londen. Deze gebruikt het zoogen. rosaniline, en vermengt haar met de verbinding die ontstaat door de werking van bromium of broomwater op terpentijnolie. Dit mengsel verhit hij dan met toevoeging van alcohol of houtgeest in een gesloten goed geëmailleerd, ijzeren vat, dat voorzien is van een deksel die van onderen geëmailleerd is, en met schroeven er hermetisch op gesloten kan worden. Het vat met het mengsel wordt tot 140 a 150° C. verhit en ca. 8 uur in dien toestand gehouden. Dan laat men het bekoelen, waarna de inhoud na het verdunnen met houtgeest of andere oplossingsmiddelen tot verven of drukken, evenals alle andere aniline kleuren te gebruiken is.
Wil men eene meer roodachtige kleur, dan gebruikt men 3 dln. rosaniline, 2 dln. gebromeerde terpentijnolie en 15 dln. alcohol; wenscht men haar meer blauwachtig, dan gebruikt men meer gebromeerde tenpentijnolie. Om deze terpenolie te bereiden vult men eene flesch van 2| L. inhoud half met water, doet ei bromium in, totdat de bodem c». 1^ duim hoog daar mee bedekt is, en giet op de oppervlakte des waters eene dunne laag terpentijnolie (ong. | duim) en schudt daarna de flesch, in het eerst voorzichtig, om eene te hevige werking voor te komen. Nadat alle terpentijnolie geabsorbeerd is, giet men er eene nieuwe laag op, en doet als vroeger, en zoo voort tot alle bromium er mede verbonden is, wat men daaraan bespeurt, dat zij het water niet meer kleurt. De gebromeerde tenpentijnolie bezinkt, en nadat het water er af gegoten is wordt het zuur er uit gewasschen, eerst niet eene zwakke kalioplossing, en daarna met water. Dan is zij na het afgieten van het water bruikbaar.
331
A. Clavel fabriceert een mcMviolet, d. i. zulk een violet, dat bij kunstmatige verlichting niet zoo rood schijnt, maar zijn prachtige kleur behoudt, door bij het verhitten van fuch-sine en ioodmethyl de drukking te verminderen. Dat geschiedt door het apparaat met eene glazen buis te verbinden, waarin zich het bij de verhitting overgedistilleerde ioodmethyl steeds meer verdicht, en als vloeistof in het apparaat terugstroomt, eene handelwijze, die men gewoonlijk cohobeeren noemt. De toestel is een gewone dubbele ketel van gegoten ijzer. In den buitensten bevindt zich stoom. De deksel heeft twee openingen voor sterke glasbuizen, die met eene looden koel-slang in verbinding staan. Die verbinding is zoodanig dat de uit den toestel opstijgende dampen in de looden koelslaug komen, daar afgekoeld worden, en van daar als vloeistof in de tweede glazen buis komen , welke het ioodmethyl met een straal in den toestel terugvoert. Yoor de bereiding neemt men fuchsine, vaste kaustische natron en ioodmethyl benevens de behoorlijke hoeveelheid houtgeest. Men kan ook ioodethyl gebruiken en neemt dan als oplossingsmiddel gewonen alcohol. Men brengt de fuchsine met de natron in don ketel en roert de massa onder bijvoeging van alcohol en houtgeest gelijkmatig dooreen, voegt er dan de helft ioodethyl bij, sluit deu deksel en verbindt de beide einden der koelbuis weer. Dan verhit men den ketel 6 uren lang, laat den toestel bekoelen, en voegt or de tweede helft ioodethyl bij, waarna men nogmaals 6 uren stookt. Daarna sluit men door middel van eene kraan do verbinding tusschen de beide buizon en laat door do opening van een andere kraan een uitweg van de koel-slang vrij. Stookt men dnn verder, dan distilleert alle ioodethyl rnet houtgeest over, welke men nu voor de volgende bewerking bewaart. De massa wordt uit den ketel genomen en lang met een sterke natronloog gekookt. De loog bevat dan alle lodium als ioodnatrium, terwijl het violet zich als een koek afscheidt. Dit vertoont zich als een onoplosbare bazis en wordt om in water op te lossen met zwavelzuur verbondon. Daartoe lost men den koek in een mengsel van zwavelzuur en water op, en scheidt als de opl. volkomen is, het violet door toevoeging van eene sodaoplossing af; de koek wordt dan met koud water afgespoeld, in kokond water op-
332
gelost en de kleur uit de gefiltreerde oplossing met keukenzout neergeslagen. Na het drogen heeft men het zoogen. in water oplosbare nachtviolet van den handel.
422. Anilinerood, gewoonlijk fuchsine, azaleïne, rosaniline, enz. genoemd. Volgens Girard en Delaire te Parijs. In een distilleertoestel doet men 12 dln. droog arsenikzuur en 12 dln. water. Nadat het zuur geheel in hydraat veranderd is, voegt men er 10 dln. aniline bij en vermengt alles door omroeren. De massa wordt gelijkvormig, deegachtig, bijna vast, tengevolve der vorming van arsenikzure aniline. Nu verhit men het verkregene boven een zeer zacht vuur, zoodat de temperatuur allengs hooger wordt. Da7a wordt de massa vloeibaar, er gaat water over en slechts eene kleine hoeveelheid aniline, als men de bewerking goed verricht. Nadat de temperatuur van 120° C bereikt is, is een groot deel der aniline in kleurstof veranderd, en men houde de temperatuur eenigen tijd op die hoogte. Dan verhit men sterker, maar niet boven de 160° C. Eene bewerking duurt ongeveer 4 a 5 uren. Men verkrijgt eene volkomen gelijkmatige massa, die boven de 100° C vloeibaar wordt. Bij het bekoelen wordt zij hard, en broos, en bezit de tint van florentijner brons.
Deze zelfstandigheid is zeer oplosbaar in water; zij deelt er eene zuiver roode kleur aan mede, zonder bijvoeging van violet, en zoo intensief, dat eene kokende en geconcentreerde oplossing zwart schijnt.
Men kan met dit product zonder nadeel dadelijk verwen, want de stoffen houden geen spoor van arsenicum over.
Overigens laat het zich op de volgende wijze van arsenicum bevrijden. Men stampt het ruwe materiaal tot poeder, behandelt het met geconcentreerd zoutzuur en verdunt het dan met water. De heldere oplossing verzadigt men door een weinig bijtende natron. Dan slaat de kleurstof neer, terwijl de arsenicum in de alkali opgelost blijft. Den neerslag wascht men 1 of 2 maal met koud water en behoeft dan slechts te filtreeren of te decanteeren om de kleurstof geheel zuiver te verkrijgen. — Of: men lost de ruwe stof in water op en behandelt haar al naar het arsenikgehalte mot gebluschte kalk, waarvan men nog een weinig ten overvloede toevoegt. De kleurstof wordt neergeslagen on ook de arsenikverbindingen
4
als onoplosbare kalkhoudende zouten. Dan behandelt men den neerslag en de vloeistof, zonder deze te scheiden, met koolzuur, azijnzuur, of wijnsteenzuur, die de kleurstof oplossen en het onoplosbare arsenicum terug houden.
Volgens deze methode levert de aniline ongeveer haar go-wicht aan roede verfstof.
John Dale en Heinrich Care te Manchester vervaardigen het anilinerood volgender wijze. Men verwarmt 2 dln. aniline met 2 dln. droog fijngestampt salpeterzuur lood tot aan het kookpunt van aniline (182° C.) Vervolgens voegt men er onder gestadig roeren in kleine hoeveelheden watervrij phos-phorzuur bij, zorgdragende dat de temperatuur niet boven 193° stijgt. In 1 a 1,V uur is de bewerking geschied. Door kokend water trekt men dan de verfstof uit de massa en slaat die uit de warm gefiltreerde vloeistof door keukenzout neer. De oplossing van den vroeger bij 100° C gedroogden neerslag in houtgeest is geschikt tot verven.
Daar het gebruik van watervrij phosphorzuur bij de fabricatie in het groot niet wel mogelijk is, bevelen genoemde heeren het volgende aan: 1 dl. aniline wordt met droog zoutzuurgas verzadigd en dan door middel van een oliebad op 193° zoo lang, als boven aangegeven is, verwarmd, terwijl men onder gestadig roeren in kleine hoeveelheden droog poeder van salpeterzuur lood er bij voegt. De verdere behandeling is als de beschrevene.
Prof. A. W. Hoffmann, de eigenlijke ontdekker van het anilinerood, en aan wien wij ook de voornaamste wetenschappelijke inlichtingen daaromtrent te danken hebben, heeft de hoogst merkwaardige ontdekking gedaan, dat chemisch zuivere aniline geen spoor van roode kleurstof aantoont. Hij bevond dat de aniline des handels, die het meest roode verfstof oplevert, bij een veel hooger temperatuur kookte, als zuivere aniline. De meeste bevat, behal e aniline, eene groote hoeveelheid toluïdine en andere bases met een hoog kookpunt en rijk koolstofgehalte. Toen hij chemisch zuiver toluïdine met dezelfde oxydeerende agentiën behandelde, waaruit anders anilinerood gevormd wordt, bemerkte hij ook hier geen spoor van roode kleurstof. Toen hij echter zuivere aniline met zuivere toluïdine vermengde, en daarop de bedoelde
334
reagentiën aanwenddo, verkreeg hij een prachtig röod, zoo intensief mogelijk. Hij besloot daaruit dat in de samenstelling van aiiilinerood zoowel aniline, als toluïdine werkzaam is, eene theorie waardoor ook de gevonden samenstelling dier zuivere verfstof zich beter dan op eenige andere wijze laat verklaren.
De talrijke recepten tot vorming van anilinerood hebben deels ten doel steeds nieuwe nuances uit te vinden, deels ook, om in plaats van het giftige arsenikzuur andere agentiën aan te wenden, zonder aan de pracht der kleuren afbreuk te doen. Nicholson wil het arsenikzuur door een mengsel van salpeter- en zoutzuur bij gebruik van wat meer aniline en eene voortdurende warmte van 180 a 200° C. vervangen. Op drie deelen aniline uit den handel neme men 1 dl. salpeterzuur vaa 1,42 spec. gew. en 1 dl. zoutzuur van 1,16 spec, gewicht. Meister, Lucius en Brüning bereiden sinds lang fuchsine door anilineolie met nitrobenzineolie te behandelen, waardoor het arsenikzuur vermeden wordt; in andere fabrieken bedient men zich van salpeterzuur kwik-zilveroxyde; ook lette men op de vroeger aangegevene methodes. Tot nu toe geeft echter het arsenikzuur het fraaiste en vurigste rood, en wellicht is het niet spoedig zonder nadeel te vervangen.
423. Anilinebruin. Tot vorming van een fraai anilinebruin geeft Goorge de Laire te Parijs het volgend recept: Men brengt 1 dl. anilineviolet of anilineblauw tot smelting en voegt er dan onmiddellijk 4 dln. watervrije chloorwaterstof-zure aniline bij. Nadat de anilinokleurstof geheel opgelost is, verhoogt men de temperatuur van het mengsel snel tot het kookpunt van de chloorwaterstofzure aniline, e». 240° C. De massa wordt dan op die temperatuur gehouden, tot hare kleur, die aanvankelijk niet schijnt té veranderen, plotseling in bruin overgaat. De bewerking duurt 1 a 2 uren en kan als geëindigd beschouwd worden, wanneer zich gele dampen aan de zijden van het toestel verdikken; te gelijk bemerkt men een sterken en eigenaardigen geur van knoflook.
De zoo verkregen bruine verf is in water, alcohol en zuren oplosbaar en kan onmiddellijk tot verwen gebruikt worden. •— Men kan haar zuiveren, door haar uit eene waterige oplossing met keukenzout neer te slaan.
335
In plaats ran reeds gevormd anilineviolet of anilineblaw te gebruiken, kan men deze ook vervangen door de stoffen tot de vervaardiging benoodigd; als men, bij voorbeeld, ar-senikzuur aniline (dat, alleen verhit, anilincrood oplevert.) met chloorwaterstofzuur aniline behandelt, dan ontstaat er anilinebruin.
Dr. E. Jacobsen geeft het volgend recept voor anilinebruin: Men vereenige 1 dl. pikrinezuur met 2 dln. handelsaniline in een ruimen kolf, -waardoor het mengsel verwarmd wordt, en het pikrinezuur opgelost wordt, waarbij men behulpzaam is door schudden en verwarmen in een waterbad. Daardoor verkrijgt men eene dik vloeibare oranjegele stof. Verwarmt men deze in een glycerinebad tot 110 a 120° C., dan wordt zij hoe langer hoe bruiner en er ontwijkt waterdamp. Brengt men dan de temperatuur op 140 a 160° C. dan begint onder zwart worden en verdikking dei massa eene ontwikkeling van ammoniak, die bij verhooging van 170 a 175° C. plotseling zoo hevig wordt, dat een overloopen uit de kolt niet te vermijden is De temperatuur stijgt daarbij van zelf ca. 20°. Om dit te vermijden houdt men zoolang (eenige uren) do temperatuur op 140 a hoogstens 160°, als er zich nog ammoniak dampen ontwikkelen, of tot dat eene proef in water gebracht, dit zoo weinig geel kleurt als mogelijk is, en bij het stijf worden zich gemakkelijk tot poeder laat wrijven. Is de proef bevallen, dan giet men, steeds roerende, den inhoud van den kolf in sterk zoutzuurhoudend water en kookt die daarin herhaalde malen uit, om het product van de nog onontbonden aniline te bevrijden. Beter nog is het, het product voor het uitkoken en na het bekoelen te malen, daar het vergezeld is van een roode kleurstof, die zelfs door herhaald uitkoken met zoutzuur water niet te verdrijven is. Het overblijvende met zuur water uitgekookt, wordt in een fil-treerzak verzameld, en eerst met een zwakke sodaoplossing en daarna met zuiver water goed uitgewasschen. Het geeft een zwart amorph poeder, dat naar gelang der temperatuur, waarbij men het pikrinezuur op de aniline liet werken, geheel of gedeeltelijk in alcohol oplosbaar is.
Heeft men de temperatuur zoolaag mogelijk gehouden, natuurlijk zonder de ontwikkeling van ammoniak tegon te gaan,
83«
dan zal de gereede verfstof gemakkelijk en geheel in alcohol opgelost kunnen worden; daarentegen moeilijk en gedeeltelijk als de temperatuur te hoog -werd. De gezuiverde kleurstof lost met eene kersenbruine kleur in alcohol op, nog beter wanneer deze met zwavelzuur of glycerine is vermengd. Zij kleurt zijde en wol direct, zijde diep krentkleurig, wol zwartbruin met een zweem van violet. Daar zij gewoonlijk nog kleine hoeveelheden der genoemde roode stof bevat, en ook dikwijls nog onontbonden pikrinezutir, kan men, door haar nogmaals met aniline, waarin zij oplost, tot 140 a 150° C. te verhitten, welke temperatuur men eenigen tijd onderhoudt, en door latere behandeling met zoutzuur tiaar reinigen. Doet men het product in geconcentreerd zwavelzuur, dan lost men het daarin op, na eenigen tijd in water gegoten en met keukenzout uifgezouten verkrijgt men dezelfde kleurstof en een gemakkelijker in alcohol op te lossen vorm.
424. Anilineblauw Bleu de Paris verkrijgt men volgens Persoz, de Luynes en Salvetat door aniline overvloedig met w'-tervrij tinchloride samen te smelten en in eene buis in een oliebad langen tijd tot 170° C. te verhitten. Hot verkregen zwarte product wordt in kokend water opgelost, gefiltreerd en het blauw, nog onzuiver, door keukenzout neergeslagen. Deze bewerking wordt zoolang herhaald tot de mede aanwezige groene verfstof verdwenen is. Dan wordt door eenige droppels zoutzuur de blaauwe verfstof uit de waterige oplossing neergeslagen, waarna men haar eerst met eenig zuur, en daarna met zuiver water uitwascht, totdat het filtraat blauw gekleurd is. Door oplossing in kokende alcohol verkrijgt men de verfstof als kleine prachtig donkerblauwe naalden.
Volgens Levinstein worden 3 din. anilinolie met 1 dl. ani-linerood tot 180° C. zoolang verhit, tot het rood in violet is veranderd, wat na circa 3 a 4 uren gebeurt. Dan voegt men er { dl. azijnzure kali bij en laat de temperatuur tot 190° C. stijgen; na ongeveer I J uur is alle rood en blauw veranderd, en vervolgens verhit men de massa nog zoo lang (een paar minuten) tot eene proef op porcelein gestreken, eene groenblauwe kleur vertoont. Dan giet men de massa in'spiritus en verwijdert de overtollige anilineolie door koken in gecon-
337
centreerd zoutzuur, daarbij sclicidt zich het blauw. Ihu de nuü, als eene compacte, bronskleurige massa af: het erboven staande zoutzuur wordt dan met water verdund, waardoor zich een neerslag afscheidt van paarsche kleur lleu de lyon genaamd.
Blumer-Zweifel heeft een anilineblauw gelijk aan het indigoblauw voor do drukkerij vervaardigd, dat ouder den naam van Blumers blauw bekend geworden is. Men maakt het op de volgende wijze: 100 gram stijfsel wordt met 1 L. water geroerd en bij deze pap voegt men onder verwarming 40 gram chloorzure kali, 3 a 4 gram ijzervitriool, 10 gram salmiac. Het goed geroerde deeg laat men geheel bekoelen en voege er dan 60 gram zoutzure aniline bij. Nadat dit zout zich opgelost heeft, drukt men aanstonds. Al naar de verlangde nuance verandert men de hoeveelheid anilinezout of van het oxydatiemiddel. In plaats van zoutzure aniline kan men ook wijnsteenzure nemen, door anilineolie met eene oplossing van wijnsteenzuur te neutraliseeren. Het gedrukte goed wordt door warm of zwak alkalisch water gehaald, waarbij de blauwe kleur te voorschijn komt.
425. Anilinegroen. In een rechthalzigen kolf wordt 1 dl. gekristalliseerde fuchsine met een mengsel van 1| dl. zwavelzuur en § dl. koud water begoten, bij matige hitte opgelost en bekoeld, waarna men er 4 dl. aldehyde bijvoegt. De opl. neemt aanstonds eone paarsche kleur aan. Dan verhit men den kolf in een waterbad, terwijl men hem bij den hals vasthoudt. In weinige minuten neemt de vloeistof eene blauwe kleur aan, waarna men den kolf van 't vuur verwijdert. Als proef wordt dan een droppel van de vloeistof in wat water gedaan, dat met zwavelzuur is aangezuurd. Blaast men er op, dan moet er eene zuiver blauwe kleur ontstaan. Schijnt het water violet of met zulk eene nuance, dan moet de kolf zoolang in het water teruggebracht worden, totdat de blauwe kleur verschijnt. Is dat het geval, dan wordt in den kolf kokend water en tegelijk onderzwavelig zure natron gegoten, alles gefiltreerd, en wel voor de zindelijkheid door papier. Het overblijfsel wordt goed met kokend water nagespoeld. Het filtraat laat men 24 uren stil staan, filtreert dan ten tweeden male en slaat het filtraat met chloorzink van 53° B.
•38
en eene sodaoplossing van 17° B. neer. Daarop filtreert men nogmaals; de op het filtrum terngblijvende massa is de groene verfstof, die in een oven bij 30 a 58° C. gedroogd en dan fijngemaakt wordt.
Daar het aldehyde, dat gebruikt wordt bij de beschreven vervaardiging niet zuiver genoeg in den handel te verkrijgen is, vormt men het tot dit doel door 350 dln. zwavelzuur met 150 dln. water te mengen en er na het bekoelen 320 dln. alcohol van 90° B. bij te voegen. Dit mengsel wordt in een aarden of ijzeren vat gedaan, dat aan den bodem met eene kraan is voorzien en waaruit men het langzamerhand in een glazen vat laat vloeien; het laatste is met eene opening tot plaatsing van een glazen trechter voorzien en bevat 300 dln. dubbel chroomzure kali in kleine stukken en 150 dln. water. Dan wordt het in een water- of een zandbad of boven een open vuur verwarmd en de ontwijkende stoffen in een vat met water eu eene slangvormige buis geleid. Het zoo verkregen aldehyde wordt 2 maal gerectificeerd door middel van een glazen of ijzeren', met een kraan voorzien vat, waaruit de ontwijkende massa eveneeas in een vat met koud water en slangbuizen komt.
426. Anilinegee!. Wanneer men salpeterzuur gas op eene oplossing van anilineblauw laat inwerken, dan verkrijgt men een fraai geel product, dat zinaline genoemd is. Dit bezit de eigenschappen eener echte kleurstof, het kleurt wol en zijde fraai geel, de stoffen blijven in de lucht onveranderd, en de kleur lijdt niet het minste, ook niet door de inwerking van het licht. Door ammoniak .wordt het prachtig purperkleurig en door zureu herstelt men de gele kleur weder.
427. Anilinezwart. Dit werd door Lightfoot ontdekt, en wordt gebruikt tot het kleuren van katoenen stoffen. De uitvinder bediende zich van een mengsel van chloorwater-stofzure aniline, chloorzure kali, koperchloride, salmiak, azijnzuur en s'ijfselpap, hangt de stukken in de oxydatie-kamers op, en wascht ze daarna met een zwak alkalisch water.
Bij het opdrukken aan dit mengsel bestaat de zwarte kleur nog niet, maar zij ontwikkelt zich allengs op het weefsel zelf in de oxydatiekamer, onder den oxydeerenden invloed zoowel van chloorzure kali als van koperchloride.
De omstandigheid dat deze kleur de rollen en walsen geweldig aangrijpt, en de draden van het weefsel broos maakt' gaf Cordillot aanleiding om de koperchloride door ferridcyan-ammonium te vervangen, waardoor het bezwaar was overwonnen , maar het verkregen zwart is niet zoo fraai, minder duurzaam en veel duurder, hetgeen de nieuwigheid nog niet veel opgang heeft doen maken.
Daarop werd de handelwijze van Lauth bekend, die algemeen als de meest practische van alle werd gekeurd. Zij bestaat hierin, dat men versch neergeslagen zwavelkoper met anilinezout en ehloorzure kali op het goed drukt; het zwavelkoper is onoplosbaar, en tast daarom de werktuigen niet aan, maar kan later opgelost worden, daar het onder den invloed van de ehloorzure kali tot zwavelzuur koperoxyde oxydeert, dat dan zijne werking op het anilinezout kan uitoefenen en hot in zwart kan veranderen. Deze drukverf is duurzaam, hare oxydatie heeft zeer spoedig plaats; zij weerstaat den invloed der lucht en laat de machines ongedeerd.
Het fraaiste en diepste anilinezwart van gekleurde tapijten zou dat zijn, hetwelk met wolframzuur koper wordt bereid. 2000 gram water, 250 gram tarwestijfsel, 375 gram wolfram-zuur koper of chroomoxyde laat men tot een deeg verkoken. Rij het nog lauwwarme mengsel voegt men: 60 gram ehloorzure kali, 30 gram salmiak, 250 gram zoutzure aniline.
428. Gebruik van vergiftige verfstoffen. Hiet te Breslau bevond dat arsenikhoudende kleurstoffen (Sschweinfürter-, Nieuw-, Weener- en Hirschberger groen) tot het kleuren van suikergoed werden gebruikt, zoowel tot kleuring van het groene papier, dat tot inpakking der waren diende, als tot kleuring van lampekappen en kinderspeelgoed; verder bevond men dat er arsenicum in de kleuren van kindorverfdoozcu voorhanden was, en zelfs in massa in gekleurde platen.
Loodhoudende kleuren (kasselsch geel, napelsch geel, menie, loodwit, loodsuiker, chroomgeel, chroomrood en groen) vond men in beschilderd suikergoed, in het bonte papier, waarin eetwaren verpakt en waarmede het speelgoed beplakt worden, in kinderverfdoozen, in ouwels en in haarverven. Lood is zeer gevaarlijk voor het organismus, zooals de menigvuldige loodziekten der arbeiders in de fabrieken bewijzen* Het
340
gêvaat, vooral voor kinderen, om door dergelijk papier vergiftigd te worden, is zeer groot omdat de hoeveelheid lood zeer groot is.
Het steenroode meniepapier, in Breslau honderdduizend-werf gebruikt tot het inpakken van chocolade, bevat volgens Meusel in een vel 1.69 gram lood. Een vel is voldoende om 16 koekjes chocolade en 82 a 36 bonbons in te pakken. Het kind, dat dergelijke snoeperij koopt, krijgt dus meer dan 3 grein loodsuiker mede. De pharmiacopoea staat den arts, een volwassene (en hier heeft men met kinderen te doen) pro dosi 1 grein, en binnen 24 uren 6 grein loodsuiker voor te schrijven. Wel likt nu ieder kind, dat chocolade of suikergoed eet, niet het papier af, maar bovendien is eene loodvergiftiging zonder dat zeer goed mogelijk, want, en dit verhoogt het gevaar aanmerkelijk, de suikeroplossingen, (bij voorbeeld in malzbonbonz) hebben juist de eigenschap zich met loodverbindingen te vereenigen, loodsacchara-ten te vormen en daardoor de oplosbaarheid der mogelijk anders onoplosbare loodpreparaten te veroorzaken. Ziet men nu, hoe dikwijls in vochtige winkels het in pakpapier week wordt, dan schijnt het boven allen twijfel verheven, dat bij zoo groot gehalte aan lood de oppervlakte der suikerwaren zelve vergiftig wordt. Uit dien hoofde protesteert Hiet tegen het inpakken der snoeperijen in zulk papier, als is dan ook de kleur der giftvrije papieren niet zoo'schitterend. Overigens schijnt het zeer wenschelijk dat de zorg der betrokken politie voor de vleesch- en andere eetwaren ook tot den banketwinkel worde uitgestrekt.
Professor Ballo te Budapest heeft vooral zijne aandacht aan de suikerwaren gewijd, met betrekking tot hare kleuring, en zeer dikwijls nam hij eene kleuring met giftige stoffen waar. Hij bevond dat in suikergoed waarin een bloembouquet was aangebracht, de groene stelen uit schweinfürter groen bestonden. Andere voorwerpen zooals peren en appels droegen aan de stelen kunstige bladen, die met dezelfde stof gekleurd waren. Als hoofdresultaat stelde hij vast, dat onder 13 roode kleurstoffen gevonden werd: 11 maal cochenillerood, en 2 maal fuchsine. Onder 12 blauwe kleuren 2 maal ultramarijn, 1 maal indigokarmijn, 1 maal anilineblauw, 8 maal berlijnsch
341
blauw. Onder 83 gele kleuren 31 maal chromaatgeel, 49 maal schijtgeel, 3 maal binitronaphtoolzout. Onder 18 groene kleuren eindelijk Tond hij 4 maal schweinfürter groen, 8 maal zoogen. groene cinaber, 2 maal ultramarijngroen en 4 maal sapgroen.
Prof. Ballo beveelt als onschadelijke kleuren voor suikergoed aan:
Foor blauw: Ultramarijn, berlijnsch blauw, indigokarmijn, vlechtblauw.
Voor geel; Gele oker, schijtgeel, puree, binitronaphtool (?)
Voor groen: Groen ultramarijn, groenaarde, sapgroen, cliroomoxyde.
Voor rood: Karmijn.
Voor metaalkleuren: Echt bladgoud en bladzilver.
Op aniline kleuren, zooals op teerkleuren over het algemeen, is hier geen acht geslagen, omdat slechts enkele, en dan nog in den zuiversten toestand voor dit doel geschikt zijn. Do mogelijkheid om goedkooper fuchsine te verkrijgen, zou lichtelijk aanleiding kunnen geven tot het gebruik der arsenikhoudende.
429. Schweinfürter groen. Deze fraaie verfstof komt onder velerlei namen, waarvan engelsch groen, mitisgroen, ncuwie-dergroen, weenergroen de bekendste zijn, in den handel voor. Zij heeft vooral voor de kamerschildering veel bijval gevonden, omdat zij een prachtig groen oplevert, dat zelfs bij kunstlicht niet blauw schijnt; maar bij het gebruik is de grootste voorzichtigheid noodig omdat zij grootendeels uit arsenikzuur koperoxyde bestaat, en dus even vergiftig is, als witte arsenicum. Deze verfstof bereidt men op do volgende wijze: 13^ pd. grof gestampt kopergroen lost men in vijf emmers heet water op.
Men vermijde het koken daarbij omdat het groen dan geheel in schuim zou overgaan en het koperoxyde grijs zou worden. Te gelijker tijd houdt men 10 pd. gemalen witte arsenicum in 7 emmers water aan het koken totdat zij goed opgelost zijn en laat de kopergroen oplossing door eeno fijne zeef loopen. Het troebele, geelachtig gekleurde mengsel wordt dan door 1 uur sterk koken in het zuiverste groen veranderd-Dan laat men de kleurstof bezinken en de vloeistof, die nog
3-12
arsenicum bevat, wordt opnieirw tot bereiding van groen gebruikt.
Om eene wijziging van dit groen te verkrijgen, begiet men het gewasschen groen met eene opl. van potasch en verwarmt het mengsel zacht, tot dat het groen de verlangde diepte en de gele tint aangenomen heeft. Bij te lang en te sterk verwarmen verliest het echter aan glans en vurigheid. Door digereeren met potasch opl. wordt de kleur donkerder en fraaier.
Do samenstelling gelukt ook zeer goed op de volgende wijze: Men lost eene willekeurige hoeveelheid kopergroen in zuiveren azijn op, giet er de heldere, donkergroene vloeistof af, terwijl men liet overgeblevene kopergroen opnieuw met azijn behandelt. — De kopergroen oplossing wordt dan met een oplossing van 1 dl. arsenicum in 15 a 16 din. water vermengd, de ontstaande vuile neerslag afgezonderd, en door meer azijn opgelost, daarna het mengsel gekookt, tot er een kristalachtige, groene neerslag ontstaat, die uitgezo^t en met potasch behandeld wordt.
Volgens Hesse verkrijgt men nog eene zeer fraaie kleur op deze wijze; Men lost 77 pd. kopervitriool in 7 emmers water op en doet er 17 emmers sterke azijn op. Ten andere maakt men eene oplossing van 38 pd. sodn, en 11 emmers water gereed', en voegt daarbij 60 pd. arsenicum. Heeft men deze oplossingen gereed, dan doet men alles te zamen in een groote kuip en laat de vloeistof bezinken. Is dat geschied, dan trekt men het water er af, wascht het bezinksel meermalen goed uit, en droogt en maalt het.
Deze handelwijze levert 65 pd. van eene zeer schoone, levendige kleur.
430. Arsenikvrije groene verf. Onder den naam groen cinaber komt eene kleurstof in den handel voor, die uit ber-lijnseh blauw en chroomzuur loodoxyde en verschillende hoeveelheden, naar gelang der verschillende nuancen bestaat. Eisner heeft voor de bereiding eene goede methode opgegeven, die hierin bestaat, dat men eenerzijds de oplossingen van Ferrocyankalium en chroomzure kali, anderzijds de oplossingen van azijnzuur loodoxyde (loodsuiker) en azijnzuur ijzeroxydule vermengt. — Vogel verschaft zich groene cinaber
343
door eene oplossing vau berlijnsch blauw iu oxaalzuur (blauw van kleur) te vermengen met eene oplossing van chroomzure kali, waardoor een diep donkergroen gekleurde vloeistof ontstaat. Bij toevoeging van eeue loodsuiker oplossing ontstaat een groene neerslag, die zich spoedig afsclieidt, en met koud water uitgewassclien wordt. Na bet drogen op het filtrum wordt het fijn gestampt en vertoont dan een levendig groen. Naar de befrckkelijko verhouding der drie oplossingen van berlijnsch blauw, chroomzure kali en loodsuiker verkrijgt de kleur de meest verschillende nuances, van diep blauwachtig groen tot het helderste sapgroen. Ook kan men in plaats van loodsuiker chloorbarium nemen of salpeterzuur bismuth-oxyde, wat het voordeel heeft, dat men dan loodvrijs kleurstoffen verkrijgt.
Volgens Lohage verhit men wouw in een blanken koperen ketel met eene voldoende hoeveelheid water tot op 50 a 60°, perst de vloeistof uit en filtreert, waarna men eene oplossing van zwavelzuur koperoxyde er bij doet, tot dat do vloeistof eene donkergroene kleur heeft aangenomen. Deze wordt met eene oplossing van bijtende kali in water neergeslagen, zoolang er een neerslag ontstaat. Voegt men aluin of potasch bij het precipitaat, dan verkrijgt men verschillende nuances.
43!. Chromaatgroen. Volgens Frick's procédé laat men chroomijzersteen stampen en wasschen, 2 dln. daarvan met 3 dln. salpeter vermengen en 2 uur lang in een aarden of steenen pot rood gloeien. De massa wordt woek, en nog heet in kond water gedaan, geroerd, na 12 uur afgegoten, het bezinksel weer afgeloogd en na 12 uren nogmaals met kokend water. De drie logen kookt men in, laat het ingekookte bekoelen,scheidt het van het bezinksel, dat men nogmaals uitloogt, brengt de vloeistof aan het koken en doet er bij kleine hoeveelheden zoolang bloem van zwavel bij, als er nog een groeue neerslag ontstaat. Meestal hoeft men 1 van de gebruikte chroomijzersteen aan zwavel noodig. Daarna filtreert men, zoet den groenen neerslag uit en giet de gele loog (zwavelkalium) weg. Het verkregen chroomgroen bevat nog zwavel; en wordt daarvan door oplossing in zwavelzuur of zoutzuur, neerslaan met koolzure natron, drogen en gloeien bevrijd. 100 dln. zweedsch chroomijzersteen geven 20 dln.
344
chroomgroen. Het overblijvende kan echter nogmaals met de helft salpeter gesmolten worden, en levert nog 5 a 7 din. chroomgroen.
Volgens Guignet's methode om een fraai chroomgroen te verkrijgen wordt 1 dl. dubbel chroomzure kali met 3 dln. geraffineerd boorzuur op den haard van eeu vlamoven tot donkere - - rood gloeihitte verwarmd. De rood glooiende massa wordt in water geworpen en goed uitgewasschen; hot waschwater bevat boorzure kali. Eene lichtgroene nuance verkrijgt men uit neutrale chroomzure natron op dezelfde wijze en bij dezelfde verhoudingen. Het natronzout verkrijgt men uit 61 dln. neutrale chroomzure kali of in plaats daarvan uit 92 dln. dubbel chroomzure kali en 89 dln. gekristalliseerde koolzure natron, door oplossing in koud water met 53 dln. salpeterzure natron. Bij het bekoelen kristalliseert er salpeter uit de oplossing, die droog gedampt en als boven gezegd is, behandeld wordt. Het waschwater bevat borax. Hot groen komt onder den naam van smaragdgroen (Vert cméraude) voor kleeder- en tapijtdruk in den handel.
Volgens Arnaudon wordt 128 dln. gekristalliseerde phos-phorzure ammoniak en 149 dln. dubbel chroomzure kali in weinig warm water te zamen opgelost, en zoover verdampt, tot dat de massa bij het bekoelen stijf wordt. Dan verdeelt men haar in kleine stukken en verhit haar ^ uur lang tus-schen 170 en 180°, maar niet hooger. Eindelijk loogt men met warm water uit. Het zoo bereide chroomoxyde, wordt tot schilderen, verven en in de katoendrukkerij met eiwit of olievernis aangedikt, gebruikt.
432. Wollen, garen en lijnwaad fraai groen tc verwen volgens Artus. Dikwijls komen in het huishouden gevallen voor, dat men kleinere stukken, zooals garen, kleedingstuk-ken, wol, enz. wenscht te kleuren. Dat kan met op de volgende wijze doen:
IJ lood goede indigo worden op een wrijfsteen met water fijn gewreven, en dan met 2 maten water verdund. Daarmede wordt in een koperen ketel pd. ongebluschte kalk gelescht, waarbij men nog wat water nagiet; dan voegt men ' er 3 lood groen ijzervitriool bij, en nadat dit opgelost is 3 lood potasch, en eindelijk IJ lood gele zwavelarsenicum,
345
zoogenaamd auripigment, welk laatste men vooraf evenals de indigo op den, steen voorzichtig wrijft en met water verdunt.
Alles wordt nu onder gestadig omroeren tot eene pap ingekookt en eindelijk met 24 maten water verdund.
Daarop wordt fransche wouw zeer sterk afgekookt, op 8 maten water 1 pd. en tot over de helft ingekookt.
Van dit wouwaftreksel doet men bij bovengenoemde indigooplossing zooveel, tot dat de gewenschte nuanceering verkregen is, wat men aan een klein proefje, dat men filtreert, zien kan; vervolgens bewaart men het geheele mengsel in een gesloten vat.
Het te verven goed wordt in eene oplossing van 8 lood aluin en 2 lood geprepareerde wijnsteen in 6 maten water afgekookt en zoolang koud doorgetrokken, tot dat de gewenschte kleur te voorschijn komt. Daarop spoelt men het gekleurde goed zuiver uit, en droogt het in de lucht. Ia de kleur nog niet intensief genoeg, dan haalt men het goed andermaal door het verfbad; toch neemt men niet meer van de verf er uit, dan. men juist noodig heeft voor het te verven stuk. Slaat men dit door al de verf, dan is deze niet meer geschikt voor een later gebruik.
433. Onschadelijke groene verf voor suikerbakkers. Euchs «laat een mengsel van indigokarmijn met saffraan voor. Volgens zijn voorschrift geven 5 grein saffraan in ' lood gedistilleerd water 24 uren gedigereerd en 4 grein indigokarmijn in 1 lood gedistilleerd water evenlang getrokken, en beide oplossingen met elkaar vermengd eene fraaie, intensief groene kleur, waarmee men 5 pd. suikergoed kan kleuren. Wordt het kleurmiddei, met suiker tot eene stroop gekookt, dan laat het zich maanden lang bewaren; ook kan men het in porce-leinen of glazen vaten droog laten dampen, waardoor het nog langer bewaar dkan worden.
434. Vervaardiging van sapgroen. Volgens Hagen. Eene willekeurige hoeveelheid nog niet geheel rijpe kruisbessen wordt met weinig water op een niet te sterk kolenvuur in een blanken koperen ketel, onder bestendig roeren tot eene papachtige massa gekookt, er uitgeperst en het overblijvende nogmaals aan dezelfde behaudeliug onderworpen. De verkre-
346
gen vloeistoffen worden op een zacht vuur ingedampt, vooraf echter door flanel gefiltreerd. Op ieder pond verdikt sap wordt eene oplossing van 1 ons zuivere aluin gedaan en de vloeistof nog verder verdampt. Het geroede extract wordt in kalfsblazen bewaard; de massa ziet er zwart uit, aan de kanten fraai groen; zij dekt in het geheel niet, is goed helder, droogt spoedig en geeft een fraai loovergroen; toevoeging van magnesia, potasch of krijt is geheel noodeloos. Moet de kleur een weinig meer naar het geel overhellen, dan neme men er bessen voor, die al wat rijper zijn.
435. Beproeving van ultramarijn. Het veelvuldig gebruik dat men van ultramarijn maken kan, en ook doet wegens zijn lagen prijs. zooals bijvoorbeeld voor olieverf, om papier blauw te kleuren, voor weefsels, voor de wasch, enz. maakt het noodig een eenvoudig en gemakkelijk voorschrift te kennen, om zoowel de relatieve waarde van verschillende ultramanjn-soorten te bepalen, alsook om voorkomende vervalschingen van dit materiaal, bijvoorbeeld met smalt, te kunnen aanwijzen. Beoordeelt men het ultramarijn alleen naar de kleur, dan is dwaling onvermijdelijk, en niet zelden heeft eene zeer donkere soort een geringe verf kracht, omdat de korrel wat grover is, terwijl eene lichte soort zich dikwijls veel beter houdt. Bernheim geeft het volgende middel aan, om de kleursterkte van verschillende ultramarijnsoorten te bepalen. Men weegt eene bepaalde en gelijke hoeveelheid der verschillende soorten (50 of 100 gram) nauwkeurig af en verdeelt de proeven in evenveel verschillende glazen als er soorten zijn. Dan neemt men een verdund zwavelzuur, dat uit 1 ons zuur van 1,848 spec, gewicht en 10 ons water bereid is, droppelt daarvan zoolang in elk glas — terwijl men de droppels telt, totdat de Wauwe verf onder verspreiding van een geur als zwavelwaterstof verdwenen is, en veranderd in een roodachtig wit, waarop geen blauw meer te bespeuren is. In het begin kan men een tamelijk aantal droppels snel na elkander in de proef gieten, en de ervaring leert spoedig de gemiddelde hoeveelheid; maar zoodra men bemerkt dat het bovenste deel der proef ontkleurd wordt, mogen de verdere gedeelten tot aan het einde der proef slechts langzaam en een voor een erbij gevoegd worden. Natuurlijk roert men
317
onder het indroppelen de vloeistof goed om. Op die wijze doet meu met alle prooTen en let daarbij op, dat men bij iedere enkele proef liet droppelglas geheel vult, waardoor men even groote en even zware droppels verkrijgt.
Hoe meer kleurdeeltjes, d. w. z. zwavelverbinding in eene soort voorhanden is, des te meer zuur zal er voor de ontkleuring benoodigd zijn; de hoedanigheid en de prijs staan alzoo in directe verhouding tot het verbruikte zuur.
Uit meer of minder opbruischen kan men uit deze proef ook tot een meerdere of mindere bijvoeging van krijt besluiten, terwijl de aanwezigheid van smalt hieruit blijkt, dat deze als een blauwkleurig glaspoeder dat niet door zuren aangetast wordt, met zijn primitieve kleur op den bodem van het glas afzet.
Guimets methode om ultramarijn te onderzoeken, bestaat hierin, dat men van ieder te onderzoeken soort 1 decigram, en van de eene of andere witte stof, bijvoorbeeld zinkwit, loodwit, krijtwit, enz. 6 decigram afweegt. De proeven worden dan met het wit op een glad lichaam bijv. papier of mïrmer met een spatel of mes innig met elkander vereenigd, en de op deze wijze verkregen nuances vergeleken. Die soort, die na het vermengen het donkerste blijft, is ook de meest kleurrijke en heeft de meeste handelswaarde. Om over de betrekkelijke waarde van verschillende soorten nauwkeuriger te oordoelen, worden de donkerder proeven allengs zoo lang met het wit lichaam vermengd, totdat zij in nuance met de bleeke proeve overeenstemmen.
De waarde staan dan tot elkaar als de hoeveelheden wit. Wanneer bijv. bij eene proef nog 6, bij eene andere nog 9 decigrammen konden gevoegd worden, om eene gelijke kleur te verkrijgen, dan moet de eerste 2 maal, en de andere 2j maai zooveel waarde hebben als eene derde die geen bijvoeging meer toelaat. In plaats van een decigram kan men ook eene grootere gewichtseenheid aannemen, wat vooral dan aan te bevelen is, wanneer men geene zeer nauwkeurige balans tot zijn dienst heeft.
Vervalsching door smalt kan men bij deze proef niet onderscheiden.
436. Parijzer blauw. In een ijzeren ketel van 3 a 400
348
quart inhoud doet men 80 pd. kopervrij ijzervitriool, in een anderen even grooten, 100 pd. zuiver ijzerblauwzure kali, vult beide ketels met water en lost de zduten door koken op, waarop men elke oplossing afzonderlijk in zinkkuipen doet, en tot aan het bekoelen stil laat staan. Dan gaat men over tot neerslaan, dat aldus geschiedt. Een neerslagkuip die circa 3000 quart inhoud heeft, wordt zoo ver met water gevuld, dat zij de genoemde oplossingen nog gemakkelijk kan opnemen; daarin wordt het water sterk geroerd, en de heldere oplossingen er zoodanig onder gestadig roeren bijgevoegd, dat eerst de helft van de oplossing der ijzerblauwzure kali erin stroomt, en dan de ijzeroplossing toegelaten wordt. De ontstaande, uit blauwzuur ijzeroxydule bestaande neerslag wordt in het eerst door het luchtgehalte van het water een weinig geblauwd, maar verschijnt later hoe langer hoe grauwer en troebeler; na de vereeniging der beide oplossingen, moet het omroeren nog 14 a 2 uur voortgezet worden, omdat daarvan de glans op de breuk van het preparaat afhankelijk is.
De verkregen blauwgroene neerslag blijft nu 3 a 4 dagen rustig staan, waarop men de er boven staande zwavelzure kali bevattende vloeistof door de kranen van de neerslagkuip verwijdert en den neerslag met filtreerzakken opschept, waardoor de vloeistof eraf druipt en den neerslag als een soort van pap achterlaat. Deze matblauwe neerslag wordt nu onderworpen aan een bewerking, die men „aanvurenquot; noemt. Daartoe doet men het product in een koperen ketel, roert het met water aan tot een dunne brij en brengt het aan 't koken. Na behoorlijk dooreenwerken der massa voegt men er nu 51 pd. salpeterzuur van 27° B. bij, en laat alles onder geestadig roeren nog 8 a 10 minuten voortkoken, waarna men om den ketel te sparen, de massa in een kuip doet. Daar voegt men er 36 pd. geconcentreerd zwavelzuur bij, terwijl eenige arbeiders de massa omroeren, waarmede men nog een kwartier voortgaat. Dan wordt de kuip goed toegedekt, om de massa zoo lang mogelijk warm te houden, waardoor juist de oxydatie volkomen wordt. Kijkt men nu van tijd tot tijd in de kuip, dan ziet men de massa in langzaam en stille gisting, waarbij gedurende meestal 3 dagen blazen opstijgen. Nadat zich deze salpeterigzure dampen niet. moer
349
ontwikkelen, houdt ook de werking van het salpeterzuur op het blauwzuur ijzeroxydule op, en nu wordt de zwartblauwe, bij het drogen eene prachtig gekleurde verf brij uitgezoet en daarin zoolang gespoeld, totdat het afloopend water noch door salpeterzuur loodoxyde, noch door zoutzuur baryt wordt troebel gemaakt. Voor het uitzoeten neemt men een kalk- en ijzervrij water.
Na het uitzoeten wordt het blauw door haarzeven van groote fijnheid gedreven, op linnen tot een dikke pap gefiltreerd, daarop geperst en in de, in den handel voorkomende lange vierhoekige stukken gesneden en gedroogd. Hierbij merke men op, dat liet blauw eerst langzaam in de lucht of in de gewone droogkamers droogt, maar dan echter eene temperatuur van 60 a 70° E. verkrijgt, waardoor de koperkleur eerst haar hoogste intensiteit verkrijgt.
Op de aangeven wijze verkrijgt men het donkerste blauw, met den sterksten koperglans dat in den handel voorkomt.
Eene andere soort, die meer eene indigo- dan eene koperkleur heeft, verkrijgt men, door eene gewijzigde ,,aanvuring,quot; en wel, door eerst de verfpap met de genoemde hoeveelheid zwavelzuur te koken, dan het salpeterzuur in de kuipen na te gieten, en verder te handelen zooals boven is aangegeven. Men doet overigens evenals bij de donkere soort, uitgezonderd dat men in de droogkamers de warmte niet boven de 60° R. laat stijgen.
Met de bovengenoemde gewichtsverhoudingen verkrijgt men 80 a 85 pd. droog parijzer blauw eerste qualiteit.
Voor mindere soorten voegt men bij de op bovengenoemde wijze verkregen kleurstof dadelijk na het uitwasschen 10 a 30o/o versch bereide aluinaarde of fijne stijfsel. De bijvoeging wordt om die fijn te verdeelen, opdat er geen witte puntjes in de verf te blijven, op een natten molen daarmee gemalen, en als men stijfsel gebruikt moet het drogen bijzonder voorzichtig geschieden.
In plaats van salpeterzuur kan men bij het aanvurings- of oXydatieproces ook chloor gebruiken en daarbij op deze wijze te werk gaan: Men leidt uit een apparaat tot ontwikkeling van chloor met looden buizen zoolang chloorgas in de pap, die in een looden ketel gedaan is, en daarin warm gehouden
wordt, totdat de vloeistof lakmoespapier en indigooplossing bleekt en voegt dan op den neerslag van 100 pd. blauwzure kali 10 pd. geconcentreerd zwavelzuur erbij, waarop men uog eonige uren chloorgas in de massa leidt. Door latere uitwas-sching, filtreeren enz. verkrijgt men een zeer fraai parijzerblauw.
Of men handelt op deze wijze: Men bereidt eene bijtende loog van 20 pd. potasoh., vermengt die met kalkmelk van 8 pd. gebrande kalk, verzadigt dit mengsel met chloorgas en roert in deze vloeistof den aan te vuren neerslag van 100 pd. ijzerblauwzure kali waarbij men langzamerhand nog 50 pd. gecentreerd zwavelzuur giet. De oxydatie volgt daarna evenzoo en het parijzer blauw kan na 3 of 4 dagen rust uitge-wasschen worden.
437. Berlijnsch blauw wordt verkregen door vermenging van parijsch blauw met witte lichamen; ze worden of in water fijn verdeeld onder het blauw geroerd, terwijl het nog in brijvorm is, of ermee samen gemalen; toch moest in ieder geval de kleurstof door eene haarzeef gedreven worden. Als toevoegsel gebruikt men: 1° Aluinaarde, die men uit ijzervrij aluin met potasch neerslaat; zij wordt eerst na het geheel uitzoeten in. de uitwateringskuip met het blauw vermengd. 2° Stijfsel. Deze wordt vooral als bijvoegsel gebruikt, als men helder en zeer lichte waar wil verkrijgen, men roert haar goed met water aan en maalt haar met het blauw op den natten molen, 3° Zwaarspaath. Dit wordt voer zwaarder soorten als bijvoegsel gebruikt en moet goed wit en fijngemalen zijn; men vermengt het op den molen met het blauw omdat het bij het uitzoeten om zijne zwaarte spoedig weer afzondert. 4° Klei, die eerst gebrand wordt, dan zoo fijn mogelijk gemalen, en eveneens op de natte molen onder het blauw gemengd wordt. 5° Kiezelzure kleiaarde. Deze verkrijgt men door aluin met kiezelvocht of waterglas neer te slaan, en deze wordt geheel als de aluinaarde met het blauw vermengd. Deze bijvoeging is de beste: zij maakt de kleurstof licht, maar komt een weinig duurder te staan.
Hieronder zijn de gewichtsverhoudingen van de tot de fa-brikatïe van eenige soorten van berlijnsch blauw vereischte zelfstandigheden aangegeven zooals ze voor het uit 100 pd. ijzerblauwzure kali gewonnen parijzer blauw geschikt zijn:
351
N0.1 pd. |
N0. 2 pd. |
M0. 3« pd. |
N0. 36 pd. |
N0. 4« pd. |
Nc. 4«, pd. | |
Aluin..... Potasch .... Stijfsel..... Zwaarspaath . |
230 | 230 |
400 | 230 |
230 |
230 | ||
zooveel als er nc 44 j 40 66 | 160 |
odig is , om de aluin te ontbinden. 80 I 40 | 120 | 40 60 | 200 1 — | 260 | |||||
Product .... Qualiteit.... |
200 donker met toper-glans. |
280 donker en zwaar. |
240 licht en niet zwaar. |
338 licht en zwaar. |
290 licht en niet zwaar. |
400 licht en zwaar. |
Onder den naam van mineraalblauw komt er in den handel eene kleur roor, die uit berlijnsch blauw en toevoegsels van verschillenden aard is samengesteld. Men verkrijgt N0. 1, als men bij het berlijnsch blauw N0. 3« 360 pond stijfsel voegt. N°. 2 door het parijsch blauw van 25 pd. ijzerblauw-zure kali met 120 pd. gebrande klei en 100 pd. zwaarspaath vermengt. N0. 3, wanneer men gelijke hoeveelheid parijsch blauw met 80 pd. gecalcineerde witte klei, 150 pd. gemalen zwaarspaath en 20 pd. stijfsel vermengt. !N0. 1 levert 600 pd., N0. 2 240 pd. en N0. 3 270 pd. mineraalblauw.
438. Bremerblauw. Volgens Frölich. Zuiver koperblik wordt in stukjes gesneden van een vierkant duim, per pd. mot | pd. keukenzout vermengd, en in een open steenen vat met 3 lood zwavelzuur en 5 a 6 lood water geroerd. Zoo laat men het 3 weken staan, wascht dan het dikke overtreksel van het koper weg, zout het weer gedroogde koper op nieuw in, enz. De verzamelde lagen worden in houten kuipen goed uitgeloogd, de grovere deelen door eene zeef afgescheiden dan door decanteeren en filtreeren het waschwater verwijderd, de neerslag met versch water aangeroerd en met zijn dubbel volume sterke etsloog vermengd. Onder het roeren gaat het groen in een prachtig blauw over. Dan verdunt men het met water, laat het bezinken, trekt de loog af (die als verdunde kaliloog weer gebruikt wordt) zoet den neerslag met
352
water uit, filtreert en perst de massa in ónregelmatige stukken, die men in de scliaduw in de luclit droogt. De te gebruiken bijtende loog -wordt uit 20 pd. goede potasclx, 160 pd. water en 4 a 5 pd. kalk bereid en snel tot de vereisclite concentratie a^gedampt, opdat zij geen koolzuur aanlrekke.
Deze eenigszins tijdroovende handelwijze om tot vorming van Bremer blauw het benoodigde zoutzure koperoxyde te vervaardigen, heeft in de meeste fabrieken voor eene andoro methode moeten plaats maken. Volgens deze vermengt men in groote, opene, houten kasten, die zonder ijzeren nagels te zamen gevoegd zijn. 100 dln. oud koper, 99 dln. gemalen kopervitriool en 100 dln. keukenzout en bevochtigt dit met zuiver water. Daardoor ontstaat vooreerst koperchloride, dat door opname van meer qualiteit koper, koperchlorium wordt, (zoutzuur koperoxydule) deze neemt zuurstof op en verandert in een basische verbinding (die men in de fabrieken „oxydequot; noemt. Dit proces kan men zeer bekorten, door het vochtig mengsel van tijd tot tijd, vo'ür iedere omwerking, geheel te laten uitdrogen, waarbij de atmospherische lucht in de plaats van het verdampte water treedt, en zoo, alles doordringend, eene geheele oxydatie veroorzaakt. Bij de oxydepap wordt dan eene geconcentreerde oplossing van 7 pd. kopervitriool gevoegd, waardoor de verfpap donkerdei- wordt, daarna circa 40 pd. van eene sterke bijtende kaliloog (van 32 a 36' B) en roert alles snel door elkander. Dit mengsel doet men dan in de tot voleinding der ontbinding noodige bijtende loog-massa (ongeveer 150 pd. van 20° B.) en wascht zeer goed uit. Eer men de verf op een filtrnm brengt, drijve men haar door een haarzeef. Bij het drogen vermijde men te groote hitte.
439. Zinkblauw. Om deze fraaie kleurstof, die men ook den naam van wonderblauw gegeven heeft, te bereiden losse men 1 dl, zinkvitriool uit den handel in 50 a 60 dln. water op, zift de oplossing door en voegt er in kleine hoeveelheden allengs blauwzure ijzerkali (bloedloogzout) zoolang bij, als men bespeurt, dat er een blauwe neerslag volgt. Deze wordt dan uitgezoet en gedroogd door hem op eene gipsvlakte met vloeipapier bedekt uit te spreiden.
Een vereischte daarbij is, dat men zich van geen andere
353
dan zinkvitriool uit den handel bedient, omdat dit ijzerhoudend is, en de blauwe kleur veroorzaakt. IJzervrij zinkvitriool zou in plaats van een blauwen een witten ucerslag geven.
440. Bergblauw. Eerst vervaardigt men echt Bmnswijler groen door oplossing van gelijke doelen kopervitriool en keukenzout in C a 8 din. kokend water, verdunning der oplossing met 30 dln. koud water, verwijdering van hot ijzerhoudende bodemzout, fitreeren der troebele massa en precipitatie van het koperoxyde door middel van kalkmelk. Dit neerslaan moet slechts langzaam geschieden opdat de kalkaarde tijd krijgt, om zich te vereenigen met het zoutzuur dat met koperoxyde verbonden is. Anders zou er een overschot van kalkaarde ontstaan, tot groot nadeel voor het groen, zoowel als voor het blauw. Daarom is er altijd een gering overschot van zoutzuur opgelost koper in de bovenste heldere vloeistof aan te bevelen. 24 uren na het neerslaan moet de neerslag van de vloeistof ontdaan worden en met versch water 2 of 3 maal uitgespoeld worden, om daardoor de kleur fraai te maken.
Het zoo verkregen pappige brunswijker groen wordt nu op planken gedroogd en tot kleine koeken gevormd, die in een versch bereide, maar niet te warme kalkpap gebracht worden, zoodat zij geheel van kalk omgeven zijn en niet op elkander naar beneden kunnen zinken. Het groen blijft ongeveer 3 weken in de bedekte kuipen staan, en wordt om den anderen dag met den arm en de hand voorzichtig dooreen geroerd. Na dien tijd verdunt men de kalk met water, neemt de reeds donkerblauwe koekjes er uit, en wascht, droogt en maalt ze.
441. Kobaltblauw of smalt. In den tijd toen de mijnwerker is de eenzame diepte zijner schacht nog met kabouters en aardgeesten verkeerde, vond men hier en daar, vooral in de bergwerken van Schneeberg in het Ertsgebergte, ertsen, die glanzend en zwaar waren, als de fraaiste zilveraderen, maar die in den smeltkroes 'toch geen zilver opleverden, maar onder een onaangenamen knoflookgeur tot grauwe asch ineen vielen. Toentertijd hield men het verdwijnen van het Vermeende zilver bij het uitsmelten voor oen poets den berg-
23
354
man door spottoudo aardgeesten gebakken, en -wierp doze ertsen, die men naar den naam der aardgeesten kobalt en nikkel ') noemde, verachti lijk ter zijde. Thans werpt men die niet meer weg, maar houdt zo goed in eer, daar men in do kobaltertsen een metaal gevonden heeft, waarmede men glas en poreelein op het prachtigst blauw kan kleuren, en in den nikkelsteen een metaal dat aan messing hot aanzien van zilver geeft. De reden waarom men vroeger uit deze ertsen geen metaal kon smelten, ligt eenvoudig in do buitengewoon geringe smeltbaarheid van kobalt en nikkel. De hilte van de vroegere smeltovens was niet voldoende die metalen te smelten Do reuk van knoflook is toe te schrijven aan arsenicum , dat steeds do kobalt en nikkelortsen vergezeld.
Men bewerkt de nu voorkomende aisenikkobalt en arsenik-nikkelhoudendo ertsen (spieskobalt, kobaltkiezel, kobaltglans) op do volgende wijze: De geklopte ertsen worden eerst in een vlamoven zoolang geroosterd, totdat do aan het kobalt verbondene areenicum uitgedreven is en het kobaltmotaal kabaltoxyde geworden is, dan vermengt men ze met zand en potasch en brengt het mengsel in kleipotton aan het smelten. Er ontstaat glas, en daarin lost zich het kobaltoxyde met eeno donkerblauwe kleur op, niet echter het arsoniknik-kel, hetwelk benevens het voorhanden zilver en bismuth, zich aan don bodem van do vaten als eone metaalachtige gesmolten massa (kobaltspijs) afzet. Het gesmolton blauwe glas wordt om het broos te maken in koud water gegoten en dan in molens tot poeder gemalen en gewasschon. Zulke fabrieken noemt men „blauwverfwerkenquot; en gebruikt hot fabrikaat ouder den naam van koningsblauw, smalt en eschel als zeer duurzame kleurstof, en niet alleen als brandverf voor glas, poreelein on aardewerk, maar ook voor huisschildorwerk, kleuren van papier, en voor de wasch.
Sedert hot ultramarijn zoo fraai en goedkoop kunstig vervaardigd wordt, wordt er zeer weinig smalt gebruikt. Hot kou de concurrentie met de nieuwe stof niet volhouden, want niet alleen was de pracht der kleuren dezelfde, maar het ultramarijn is niet vergiftig, terwijl het smalt steeds arsenicum bevat.
Yeri.
1J Voor kobolilcu en nikkers.
442. Pate Pectorale (Jujubes) van Geovgic te Eplnal wovdt volgons C. Ohmc op Je volgende wijze bcroid: Men neemt 1 oub fijn gesneden zoethout, bereide daaruit 8 ons van een koud infusum. filtreert het, cn losse daarin op 16 ons geraffineerd suikerpoeder en even zooveel gestooten witte arabische gom. Dan klopt men het wit van 12 eieren tot schuim, roert dit met 1 ons kurkematinctuur onder de massa en dampt deze in een waterbad zoover in, dat zij zieh op eene koude koperen plaat mot een mangelhout (ot J duim dikke platen laat uitrollen, die met eene schaar eerst in J duim breede strepen en dan door schuine sneden in ruiten verdeeld worden.
Bij de vervaardiging van groote hoeveelheden heeft men een blikken vorm noodig die de ruiten in het deeg drukt en nauwkeurig de grootte aangeeft, wat aan de pate pectorale een bevalligcn vorm verleent.
443. Chocolade. De chocolade wordt uit de cacaoboo-men, de vruchten vau den cacaoboom, theohroma cacao bereid. Zij behoort tot de meest voedzame stoffen en wordt, ombaar een weinig het al te voedende te ontnemen, met cenig stijf-selmeel vermengd, ook wel met de gemalen hulzen van de cacaoboomen; de verdere bijvoeging van specerijen, meestal vanille, bevordert nog de gemakkelijker vertering. De meeste in den handel voorkomende chocoladen zijn echter, helaas, ver-valscht; men verdunt haar met aardappelstijfsel, gewoon meel, zelfs met kleiaarde, tegelmecl, oker, kalk enz. en vervangt de uitgeperste cacaoboter door gewone vetten, neemt in plaats van vanille als specerij, perubalsem, enz. Eeue goede chocolade in den handel moet eene gelijkmatige, donkere, roodachtig bruine kleur hebben, frisch en aangenaam smaken, niet laf zoet of ranzig ruiken, gemakkelijk zonder onoplosbaar overblijfsel op de tong smelten, fijn korrelig op de breuk zijn, niet droog, brokkelig of gemêleerd en meelachtig zijn, bij het koker geene harde, pappige, slijmerige klonten vormen en geen geleiachtig bezinksel afzetten, ook niet lichter van kleur worden of witte puntjes vertoonen, maar eene gelijkmatig ronde, niet slijmerige vloeistof vormen.
Goede recepten voor chocolade zijn de volgende; gepraepa-reerde cacao en witte suiker, van ieder 2J pd. De cacao Wordt bij matige hitte zeer fijn gewreven, totdat zij eene
356
brijvormigc massa wordt en dan met de fijn gestampte suiker, alsook met 5 drachmen fijne kaneel, 2,]- dr. kruidnagels en 3j scrupel cardamom, alles in fijn poeder, vermengd, en daarop in den vorm geslagen. Als Vanille-clmcolade voegt men er 1 draclime vanille, met suiker gewreven bij, en laat dikwijls alle andere specerijen daarbij wog.
— Gezondheids-chocolade is of zuivere cacao in koekjes of bestaat uit cacao en witte suiker, vttn elk evenveel, maar zonder kruiderij. — IJslandsohe mos chocolade bestaat uit J pd. cacao, J pd. suiker, \ pd. poeder van IJslandsche mos en 3 drachmen fijn poeder van saleb. Gard-chocolade is een mengsel van gelijke deelen cacao en suiker met j deel bereid gerstemeel.
Onder den naam van Content wordt een poeder verkocht, dat uit 1 pd. cacao, 2J pd. suiker, 2 pd. gebrande rijst, 1 ons fijne kaaeel, \ ons nagels en 2 drachmen cardamom bestaat.
444. Punchextract. Men vermengt 160 dln. arak met 120 dln. suikerstroop, 3 dln. fijn gewreven'wijnsteenzuur of 4 dln. citroenzuur, 4 dln. citroenoliesuiker en 64 dln. van eenigen lichten franschen wijn, roere dit mengsel goed om, en late alles in een vat ongeveer 14 dagen staan, waarop de geklaarde vloeistof tot, gebruik in flesschen kan gedaan worden.
Of: In 1 fiesch rijnwijn lost men 3 pd, suiker en | drachme wijnsteenzuur op, en voegt er 3 flesschen Jamaïcarum bij.
Of: Men lost 2 kg. suiker in 1| L. water op, kookt dit tot 2 L. stroop in, doet er 2 L. oude Jamaïcarum, \ L. fran-scho spiritus van 72 a 73 o/0, 35 grm. citroenzuur en de met suiker uitgewreven schalen van 2 citroenen bij. Men verkrijgt circa 5 L. punchextract.
Of: Men wrijft de schalen van 4 versche citroenen roet 750 gram witte suiker, doet het sap der citroenen er bij, giet er | L, sterke thee over en laat de oplossing eenigo malen opkoken. Daarop neemt men haar van het vuur, mengt haar met 1 L. goede arak of rum, filtreert alles en zet het op flesschen. Bij het gebruik van dit extract bedient men zich van 1 dl. assence tegen 2 dm. kokend water.
445. Eierpunsch. IJ quart theeaftreksel, 1 quart witte fransche wijn, J quart fijne rum, 1 pd. suiker, 15 eierdojer?,
357
het sap van 3 citroonon en do schaal van 1 citroen worden in een pot gedaan en koud geklopt, na cenigen tijd op oen kolenvuur gezet en zoolang geklopt tot hot mengsel begint te rijzen.
Of: Men klopt 4 geheelo eieren en 8 cierdojors in een ketel, doet er 1 pd. suiker waarmee do schaal van 3 citroenen is gewreven, bij, klopt alles goed door, doet er oeno flesch witte wijn, J L. water en J L. rum of arak bij, en klopt dat alles op oen zacht vuur zonder op te houden, tot schuim.
446. IJspunsch. Men voegt bij 2 liesschcn champagne en 1 flesch fijne rum of arak het sap van 6 citroenen en \ pd. suiker waarmede men de schil der citroenen gewreven heeft, doet alles in een vrieskolf dien men in een ijskuip zet, waarin ze zoolang gedraaid -wordt, totdat de punsch tot op 0° bekoeld is.
447. Bisschop extract. Men digereert, perst en filtreert, 4 ons kleine pommeranzen, 14 ons van merg bevrijde pom-meranz schillen, 1 ons cingaleesche kaneel, 2 quart fransche brandewijn.
Of: 1 pd. van merg bevrijde pommeranz schillen, ^ ons muskaatbloesem, ^ drachme cochenille, 1 pd. gezuiverde spiritus.
Of: 14 pd. versche van merg bevrijde schillen van bittere oranjes cn 1 quart fijne rum.
Of: 1 'j pd. van merg bevrijde pommeranz schillen, 6 ons kleine pommeranzen, 6 drachmen nagels, 6 drachmen kaneel, 3 quart gezuiverde spiritus van 60 % Tr.
448. Drop. 2 ons zoethoutwortelen worden met 6 pd. water eeue nacht gomacereerd. In het helder gefiltreerd vocht wordt 30 ons beste arabische gom en 18 ons van de fijnste suiker opgelost, en na het coleeren bij een zacht vuur zonder roeren , en met vei-mijding van alle aanbranden, zoover verdampt, dat een droppel op eene koude metaalvlakte aangebracht, ophoudt te vloeien, waarna men de eenigszins bekoelde massa in vormen van blik, die vooraf met wat amandelolie bestreken zijn, over giet. Het product wordt dau bij matige warmte gedroogd, daarop met koud gedistilleerd water gewasschen. nogmaals gedroogd, eu op eene droge plaats bewaard.
358
449. Kunstmatig mineraalwater. Dc vorderingon der chemie liebben ous in staat gesteld dc in hunne bcstanddeelen ontbondene minerale wateren getrouw na te bootsen, en zo in die gevallen, waarin de patient niet naar de badplaats reizen kan, of dc verzonden mineraalwateren door de vulling der flcsschcn, transport en lang staan aan kracht verloren hebben, in de plaats der natuurlijke te gebruiken. Dat was eene behoefte geworden, nadat de chemische analyse tusschen vele wateren op de plaats zelve gebruikt, of in flesschen verzonden een opmerkelijk onderscheid bespeurde, en dikwijls de meest werkzame stoffen vermiste, die alleen in vrij koolzuur oplosbaar zijn, maar na het onvermijdelijk ontwijken van veel koolzuur bij het vullen, en bij niet altijd hermetische sluiting, of bij de door den tijd stellig voorkomende ontbinding neersloegen, of aan de wanden der kruiken kleefden. Zoo verliezen de staalwateren hun ijzer zoodra het koolzuut ontwijkt of ontbonden wordt. Daar hot uu van gewicht is, dat men werkelijk die stotfen in die verhoudingen verkrijgt welke het water aan de bron zelve bezit, is het als een prachtig resultaat van ijverige chemische nasporingon to beschouwen, dat men thans in staat is, kunstmatige mineraalwateren zoo natuurlijk voort te brengen, dat zij niets moer te wenschen overlaten, en vooral hebben op dat gebied de inrichtingen van Struve een welverdienden naam verworven.
Met betrekking tot de warme mineraalwateren (thermaal-wateren) moet opgemerkt worden, dat zij wegens hare bijzondere gesteldheid niet in volkomen gelijkheid na te bootsen zijn, daar zij niet door dagwater gevoed worden, m.'.ar diep uit de aarde omhoog godrovcn worden, waar zij bijzondere aan de oppervlakte dor aarde onbekende stoften oplossen, welker aard nog niet verklaard is, en welke men dus niet nabootsen kan. De thermen stijgen uit ontoeganlijke diepten op, en behalve de eigenschap dat zij onbekende stoften opgelost bevatten, bezitten zij nog de eigenschap, niet, zooals het dagwater hunne qunliteit en temperatuur te veranderen. Zij komen vooral in vulkanische stroken voor, welker duizp-lingwekkonde kloven mei gassen of water gevuld zijn; en daar zij meestal in tamelijke hoeveelheid gelijktzijdig opstijgen,
359
moot daaruit besloten worden, dat hunne oorzaak eene gelijkvormig werkende en niet toevallige omstandigheid is. Een eigenaardig bestanddeel der thermen is het zoogou. baregino (zoo genoemt naar de therme te liarêges in de Hautes Pyrenees) die als cene bijzondere organische zelfstandigheid zich in de heete bronnen opgelost bevindt. Do kunst kau bij nabootsing van thermale wateren alleen dezelfde zouten die zij bevatten, in dezelfde verhouding in water oplossen, en de eigenaardige gassoorten in do wateren persen, al verblijven zij ook maar korten tijd daarin, maar zij kan het kunstmatig water geen baregine mededeelen, niet op zich zelf onoplosbare stolTeu oplosbaar maken, zooals de natuur hot bij de thermen deed. Zoo bevat bijvoorbeeld hot thermaal water te Aken zulk oene hoeveelheid zuivere zwavel, als bij zoo geringe bijmenging van zwavelwaterstofgas geen ander water bevatten kan. Eene nabootsing van thermaalwateren kan dus slechts zijn eene gelijksoortige vermenging van stoffen der aardoppervlak (o en die oplosbaar. Verwarmt men kunstmatig of natuurlijk koud mineraalwater, dan ontwijkt het koolzuur dat het bevat, terwijl mon thermaal water een halven dag kan laten staan, en bekoelen, zonder dat het zijn koolzuur geheel verliest.
Hier volgen eenige voorschriften voor do meest bekende minerale wateren:
Adelheidsbron bij Heilbron, volgens Fuchs:
Chloornatrium........ • • 36,323 grein.
Watervrije koolzure natron.....5,157 „
Gesmolten chloorcalcium............0.605 „
Watervrije zwavelzure magnesia . . . 0,324 „
Gekristalliseerd zwavelzuur ijzcroxydule 0,022 „
Broomnatrium...............0,300 „
loodnatrium...........0,912 „
Water............16,— oneen.
Volgens Fuchs bevat het water jj van zijn volume aan koolwaterstofgas opgelost.
Baden-Baden volgens Kastnev.
Chloornatrium..................2,700 gram.
T.Tzerchloruur.........0,019 „
Gekristalliseerd chloorcalicum. . . . 3,553 „
360
Gekristalliseerd chloormagnosium . . 0,164 gram. „ zwavelzuur natron. . 0,886 „
„ koolzuur natron. . . 0,043 „
quot;Water met 5 volumen koolzuur gas . 1, — Liter.
Carlshader-water volgens Berzelu is.
Chloornatrium.......... 0,674 gram.
Gekristalliseerd cliloofcalcium..... 0,700 „
„ zwavelzure natron. . . 4,543 „
„ „ magnesia. . 0,085 „
„ „ ijzeroxydule. 0,009 „
„ koolzure natron . . . 5,472 „
quot;Water met 5 volumen koolzuur. . . . 1, — Liter.
Chloorcalcium en ijzervitriool worden if. weinig water opgelost, in de flesscliea verdeeld en dan de met koolzuur verzadigde oplossing der overige zouten erbij gevoegd.
Emscr Rriinchen volgens Struve.
Chloornatrium.......... 7,6372 grein.
quot;Watervrije chloorcalcium...... 0,1688 „
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Manenlader Kremhromen, volgens Berzelu is; |
361
Chloornatrium..........9,10 grein
Watervrije koobiuro natron......14,67 „
„ chloor calcium.......4,68 „
„ zwavelzure natron..... 34,00 „
» » magnesia. . . . 3,81 „
Gekristalliseerd „ ijzeroxydule. . . 0,40 „ quot;Water met 5 volumen koolzuur. , . .16. oneen. Egamp;r zoutzuur, volgens Berzelu is:
Chloornatrium..........7,17 grein.
Watervrije koolzure natron......7,70
„ chloorcalcium.......1,68 „
„ zwavelzure natron.....20,12 „
» » magnesia. . . . 0,85 „
Gekristalliseerd „ ijzeroxydule. , . 0,16 „ Water met 5 volumen koolzuur. . . .16. oneen. Biliner Josejihïron, volgens Struve:
Chloornatri im...........2,88 grein.
Watervrije koolzure natron......24,24
„ zwavelzure .......4,16 „
» ,, magnesia .... 1,69 „
» » kali......1,74 „
Gekristalliseerd „ ijzeroxydule . . . 0,02 „
Koolzure kalk. , .........3,07
Water met 5 volumen koolzuur . . . .16. onceu. Seidschützer hitter water, volgons Struvs:
Watervrije zwavelzure magnesia. . . . 83,170 grein. „ salpeterzure „ .... 7,906 „
„ koolzure „ .... 1,097 „
„ chloormagnesium. . . . c 1,629 „
„ zwavelzure natron .... 23,470 „
„ koolzure „ .... 0,016 „
„ zwavelzure kali..... 3,208 ,.
=» „ kalk..... 1.505 „
„ koolzure ...... 6,805 „
Gekristalliseerd zwavelzuur ijzeroxydule. 0,038 .. Water met 5 volumen koolzuur. . . .16. oneen. Seidhtzer water, volgens Neumann:
Watervrije zwavelzure magnesia . . , . 104 greiu. „ koolzure „ .... 8 „
362
quot;Wateryrije chloormagncsium..... 3 grein.
„ zwavelzure kalk...... 8 „
„ koolzure kalk...... 8 „
Water met 5 volumen koolzuur ... 16 oncea. Silesische opper- zouthron, volgens Struve:
quot;Watervrije koolzure natron......10,50 greiu.
„ zwavelzure magnesia. . . . 2,68 „
„ chloorcalcium......1,20 „
Gekristalliseerd zwavelzuur ijzeroxydule . 8,08 „ Koolzure kalk 1,33 „
Water met 5 volumen koolzuur . . . .16. oaceu. Volgens bovenstaande analysen worden do mineraalwateren fabriekmatig vervaardigd. Voor die personen, die niet altijd de natuurlijke of kunstmatige wateren kunnen gebruiken, volgen hier nog eenige formules, vo'gens welke iedereen zich zeer gemakkelijk de opgegeven wateren zelf verschaffen kan, die echter niet volkomen juist de natuurlijke bestanddeeleu bevatten, maar allen de noodwendigste en werkzaamste. Zij moeten ook alleen als middelen ter vervanging der volkomen wateren beschouwd worden.
Adelheidshron. In 360 gram water lost men op: IJ cgram broomkali, evenveel ioodkali, 21- grin, dubbel koolzure natron, en na de oplossing voegt men er 2,80 gram zoutzuur bij cn sluit de fiesch snel.
Mariénbader Krmzhronnen. In een üesch mot 360 gram water doet men 6 droppels tinctura ferri acetioi adherca, 5 gram verdund zwavelzuur en 12 droppels zoutzuur; na het omschudden van den inhoud voegt men er '2\ gram dubbel koolzure natron bij, sluit do üesch snel en vast en zet haar des nachts op eene koele plaats. Mocht het water meer ontvangen, dan voe^t men bij de bereiding ÜJ a 7j gram glauberzout erbij.
Karhhader icaler. Men lost in eene flesch die 3 mrd. pdd. water bevatten kan 8 grm. enkel koolzure natron, 2J gram keukenzout en 11 V gram glauberzout, en nadat alles opgelost is, doet men er 1080 gram selterwater bij, sluit de flesch snel, opdat het koolzuur niet ontsnapt.
Stithehutzer ivater. In eene flesch, die 480 gram seltei-water bevat, doet men 17 gram bitterzout, 55 cgram koolzure mag-
363
nesia, zet de gekurkte flesch op cene koude plaats, en schudt haar meermalen, totdat alles behoorlijk opgelost is.
Püllmër Bittcrwater. In eeue flesch, die 16 ons water bevat, doet nren 170 grein gekristalliseerde zwavelzure natron, 30 grein dubbel koolzure natron , 138 grein gekristalliseerde zwavelzure magnesia, 5 grein chloorcalcium en 20 droppels zwavelzuur, kurkt de flesch goed toe, zet haar op eene koele plaats en schudt baar herhaalde malen, tot alles behoorlijk opgelost is.
Selterwater. Wat in de zoogenaamde selter- of sodahallen, ook drinkhallen onder den naam van selter- en sodawater geschonken wordt, is gewoonlijk een met koolzuur verzadigd bronwater. Daar dit minder als medicament, dan wel als verkoelende drank gebruikt werdt, voldoet het in dezen vorm ook uitstekend. Om het te vervaardigen wordt koolzuur uit een gasontwikkelings-preparaat door ontbinding van krijt, marmer of magnesia zoolang door water geleid, totdat hot volkomen verzadigd is. Om zich dit zoogenaamde selterwater in kleine hoeveelheden te bereiden, bedient men zich van de Liebigsche flesch Zulk eene flesch bestaat uit twee afdoelingcu, die door een met zeer fijne gaatjes voorzienen wand gescheiden zijn. In de bovenste afdeeling giet men het water, en wanneer deze eerst gesloten is, doet men in de onderste afdeeling grof gestampte dubbele koolzure natron, 15 gram en 11 gram wijnsteenzuur met eer.ig water (bij 3 Liter in de bovenste afdeeling). Het zich ontwikkelend koolzuur dringt door do kleine gaatjes van den tusschenwand in het water dat recht koud moet gehouden worden; dit zal dan zooveel mogelijk daarvan opnemen, het overtollige zal zich boven het water verzamelen, en cr zulk eon sterken druk op uitoefenen dat dit door de van boven tot bijna op den bodem van de flesch neerdalende pijp gedrongen wordt, cn wanneer de luchtkraan geopend wordt en met kracht uitstroomt. Tot voorkoming van ongelukken bij het springen der flesschcn dienen deze stevig en van vlechtwerk omgeven te zijn.
450. Middel tegen eksteroogen. Men leggd ioderen avond een dik gesmeerde pleister (moedorploiater, zeeppleistor, cro-cuspleister, ammoniakpjeister) op het eksteroog, snijde eiken morgen het geweekte af en herhale 's avonds het middel tu
364
's morgens hot afsnijden. Allengs zal men tot do kern kom.en deze meer en meer losmaken en eindelijk kunnen uittrokken.
Of; Men bestrijko voorzichtig, zonder dat er wat aan'het gezonde vleesch raakt, het eksteroog door middel van oen penseel met sterk azijnzuur, waarin wat mosterdolie is opgelost (5 droppels op 2 drachmen) late de plaats droog worden, voor men de kous aantrekt, en herhale dit zoolang totdat de wortel zich boven de weeke huid verheft. Om niet buiten den omtrok van het eksteroog te strijken kan men er te voren een rand van collodium om heen leggen.
Dikwijls verwijdert men de eksteroogen reeds door de op-heffiing van alle drukking. Wanneer men een stukje zeer dik zwam, of dubbel opengeplakt, met een gaatje ter grootte van het eksteroog voorziet, waarin dit juist past. erop legt, dit met een linnen lapje vasthoudt en de kous daarover heen trekt. Heeft het eksteroog niet al te diep wortel geschoten, dan zal de wortel zich opheffen — natuurlijk eerst na cenigen tijd.
451. Middel tegen wratten. Hot eenvoudigste en snelste middel, om wratten to verwijderen , is ze uit te snijden en de wonde uit te laten bijten, wat door een goeden chirurgijn gemakkelijk gedaan kan worden. Men steekt ook wel met een naald en draad kruiseling door don wortel der wrat, snijdt dan de draden kort af on laat zoo ettering ontstaan, waardoor de wrat weggaat. Gewoonlijk echter laat men ze wegbijten, wat het best met holschen steen geschieden kan; dit moet echter dikwijls op de van'het verbrande gedeelte bevrijde plaats tot in de diepte van den wortel geschieden, waarbij men een puntig stuk helschen steen neemt. Ook geconcentreerde mineraalzuren of azijnzuur waarvan men van tijd tot tijd een droppel op de wrat laat drogen, alsook een mengsel van salmiak en geconcentreerde azijn dagelijks meermalen op de wrat aangebracht, heeft dikwijls een gunstig gevolg.
Bij hot gebruik van bijtende kali is het goed dc naaste huid met collodium te beschutten en dan de wrat zelf met een bijtende-kalistift uit to bijten.
Eichter noemt phenil-of carbolzuur het beste middel: hij gebruikt alleen het chemisch zuivere, witte, gekristalliseerde
phenilzuur. Daar dit reeds door de huidwarmto smelt, is het voldoende een weinig op een spits houtje te nemen en daarmee de Tooraf met mes of vijl zooveel mogelijks verwijderde wrat te wrijven, Heeft men er meer, dan moet men ze gelijktijdig zonder pauze verdrijven, anders komen licht de oude weer op bij de verdrijving van de nieuwe. Als men wratten met de nagels krabt of wrijft, dan ontstaan er licht wratten onder deze nagels die daar schijnen ingeënt te worden.
452. Middel tegen den houtworm. De verschillende soorten derzelve zijn het gevaarlijkte in bouwhout en wel voornamelijk in naaldhout. Hout, waarvan het sap in stilstand geraakt is, is er meer aan onderhevig dan gezond en krachtig, de kern minder dan het splint en de buitenste houtlagen. Zekere middelen daartegen vooral in bouwhout zijn er niet. In meubelen gebruikt men veel terpentijnolie of benzine. Het best verzekert men de houtwaren hierdoor, dat men ze voor dat ze gevernist zijn, of gepolitoerd of geverfd, met eene oplossing van aloë in warm water, ongeveer 12 lood in 2 pint herhaaldelijk wascht.
453. Middel tegen huiszwammen, volgens Wellenkamp. Menigmaal is het huiszwam, vooral in woningen der onderste verdieping daardoor ontstaan, dat de \loertegels zoowel als de onderlaag daarvan dicht tegen den massieven rand der ruimte liggen, en deze daardoor vochtig maken. Daarom kan men als algemeenen regel aannemen dat het goed is de plinten een duim ver van den wand te leggen en als aan-vullingsmiddel onder den grond leem te gebruiken. Daartoe wordt de leem zoo vochtig als zij gegraven wordt, op de aan te vullen ruimte gebracht, en laagsgewijze tot een harder steen gestampt, zoo hoog en dik, dat onmiddellijk daarop de plintjes kunnen gelegd worden. Doelmatig is het ook laagsgewijze stukken tegels mede in te stampen.
Zeer werkzaam is ook het houtzuur ijzer. Wanneer men daarmede den vloer en do plinten eenigo malen bestrijkt dan verdwijnen niet alleen alle bestaande zwamgewassen, maar men verhindert ook het ontstaan voor het vervolg.
454. Verdelging van krekels. Er is een zeer eenvoudig middel om krekels te verwijderen, het bestaat hierin, dat
men des nachts in de ruimte, waarin zij zich bevinden eendeü opsluit; deze houden er zeer van, eu gaan onmiddellijk op den loer staan. Zij verslinden gretig elkeu krekel, die uit zijn donkeren schuilhoek te voorschijn komt. Daar, waar dit middel niet uitvoerbaar is, wende men het volgende aan: Men neemt 2 dln. borax, 1 dl. meel en 1 dl. suiker, maakt deze zelfstandigheden tot een poeder, dat men goed dooreen-mengt, eu legt het op vierkante stukjes papier op plaatsen waar zij er goed bij kunnen komen. Als de krekels verwijderd zijn, verhindert men eene nieuwe koloniseering door de spleten en gaten der muren dicht te stoppen. Daartoe bedient men zich van een mortel, die uit 2 dln. kalk, 1 dl. lood-schuim en zooveel vernis bereid wordt, dat zij een deeg vormt; of ook men doet gips in eene aluinoplossing en giet dit ia de openingen.
455. Middelen tegen Wandgedierte. Bijna even talrijk als het wandgedierte zelf is, zijn ook de middelen, die tot zijne verdelging voorgeslagen zijn, en toch komen deze ten slotte alle hierop neer, dat men zich beijveren moet in de schuilhoeken te dringen. Als dat gelukt, is hot eene middel even goed als het andere, maar juist daarin liet de zwarigheid. Of men sublimaatoplossing of chloorkalk, terpentijnolie of anijsolie, zwavelzuur of zoutzuur , petroleum of karbol-zuur in de voegen waar zij zich ophouden, zoekt te brengen, dat is alles hetzelfde. Als de vloeistof behoorlijk in de voegen dringt, dan sterven de dieren ervan, dringt zij er niet in, dan blijven zij leven. Daaruit blijkt hoe moeielijk de verdrijving van wandgedierte, daar zij in alle scheuren oc spleten van den wand deuren en kozijnen, meubels, bedden, enz. hunne tenten opgeslagen hebben. In Nassau beveelt men het volgende middel aan. Men begiet de teere, versche bloesems van den druivenvlierboom (roodbessige vlierboom) sambucus racemosa in een pot met water, en zet dit te vuur totdat er na lang koken een bruin, zoo geconcentreerd mogelijk aftreksel ontstaat. Daarmee bestrijkt en wascht men de plaatsen waar de wandluizen haar verblijf houden, bereidt daarop een tweede aftreksel dat men bij gesloten deuren en vensters kokend heet en nog dampend in het midden van de kamer zet om de geheele ruimte met den sterk riekenden damp te
867
vullen — en het wandgedierte is voor goed verdwenen (?) De bedwelming der dieren door een in liet midden van 't vertrok geplaatsten pot met brandende zwavel en de daarop gevolgde verdelging der uit hun schuilhoeken gekropen dieren, welke bewerking men zoolang herhaalt aio er nog een te voorschijn komt, is het publiek geheim der onderscheiden verdelgers van wandgedierten.
456. Middel tegen Motten. Het als mot bekende insect, waaruit een kleine grijze vlinder ontst aat richt de schrik-kelijkste verwoestingen in wol, pelswerk en boeken aan. Het begint zijne verwoestingen als rups, door de wol op te vreten en zich daaruit eene zijdeachtig omhulsel te bereiden. De vlinder vliegt van April tot October 's avonds rond, en legt hare eieren in de wol, waaruit dan in November de rupsen voortkomen. Deze blijven gedurende den winter verstijfd, maar vertoonen reeds vroeg in 't voorjaar eeno buitengewone bedrijvigheid.
Men heeft dus alle reden om zich tegen dit schadelijk insect te verdedigen. Berooking met salmiak, alsook besprenkeling der kleedingstukken met benzine, naphta of petroleum, terpentijnolie, kamferspiritus, nagelolie, enz. bewijzen goede diensten. Winterkleeren, pelzen, mantels, overjassen beschermt men in den zomer hot best door goed uitkloppen en ineen rollen en besprenkeling met kamferspiritus en tinctuur van spaansche peper, coloquintentinctuur of benzine, waarna men ze in linnen kan naaien. Meubels met kussens bewaart men door deze te drenken met eene zwakke oplossing van picrinezuur, 1: 100, en dan te drogen. Ook beveelt men tot dat doel ijzervitriool aan, dat meu als poeder er overstrooit.