-ocr page 1-

AANVULLING

DER

WET

van 20 Julij 1870, S. 131, C. V. 139,

TOT REGELING VA.N HET

VEEARTSEmjKUmiG Staatstoezigt

EN DE

VBEARTSENIJKÜNDI6B POLITIE,

tot 1° September 1874.

Tweede druk.

ZWOLLE,

W. E. J. TJEENK WILLINK. 1874.

-ocr page 2-

—quot;P—

lt;6*

I

__ __

-ocr page 3-

Besluit van 17 April 1874, S. 59, houdende bepalingen tot beteugeling der longziekte onder het rundvee.

Wij WILLEM III, enz.

Overwegende, dat het tot beteugeling der longziekte onder het rundvee noodzakelijk is bepalingen vast te stellen omtrent inenting en vervoer ter afzondering van rundvee, van deze ziekte verdacht;

Gezien art. 15 der wet van 20 Jnlij 1870 (Staatsblad N0. 131);

Op de voordragt van Om;en Minister van Bin-nenlandsehe Zaken, van 7 April 1874, N0. 360, 9de afdeeling;

Den Raad van State gehoord (advies van den 14 April 1874, N°. 8);

Gelet op het nader rapport van Onzen voornoemden Minister, van 15 April 1874, litt. L., 9de afdeeling;

Hebben besloten en besluiten:

Art. 1. Zoodra een stuk rundvee door longziekte is aangetast, is de eigenaar, houder of hoeder verpligt al het rundvee, hetwelk dientengevolge in verdachten toestand is geraakt, door een geëxamineerden veearts te doen inenten.

Ter voldoening der kosten van inenting zal voor elk dezer runderen de som van vijftig centen uit 's Rijks schatkist worden uitbetaald.

Indien geen geschikte entstof voorhanden is, ter beoordeeling van den districtsveearts, verleent de burgemeester uitstel der inenting totdat die stof aanwezig is. De districtsvecarts voorziet den veearts , met de inenting belast, zoodra mogelijk van' goede entstof.

2. Indien van longziekte verdacht rundvee in de weide niet voldoende kan worden afgezonderd, ter beoordeeling van den districtsveearts, moet

5*

-ocr page 4-

— 52 —

het, onder de op advies van dezen door deu burgemeester te bepalen voorzorgen, naar een stal of ander gebouw worden vervoerd en aldaar afgezonderd blijven tot na den afloop van den termijn, vermeld iu art. 5 van het Koninklijk besluit van 30 October 1872 (Staatsblad N0. 105).

3. Ons tegenwoordig besluit treedt in werking op den vijfden dag na de afkondiging in het Staatsblad en in de Staatscourant.

Onze Minister van Binneulandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad en gelijktijdig in de Staatscourant zal worden geplaatst, en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State, 's Gravenhage, 17 April 1874.

{gei.) WILLEM.

De Minister van Binnenlandsche Zaken, (get.) Geertsema.

(Uitgeg. 21 April 1874.)

Wet van 8 Julij 1874, S. 98, tot regeling van de uitoefening der veeartsenijknnst.

Wij WILLEM III, enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doeu te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de uitoefening der veeartsenij-kunst bij de wet te regelen;

Zoo is het, dat Wij , den Raad van State gehoord , en met gemeen overleg der Stilten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. algemeene bepalingen.

Art. 1. Uitoefening der veeartsenijknnst, waaronder de wet het verleenen van genees- en heelkundigen raad of bijstand voor vee als bedrijf verstaat, is alleen geoorloofd aan hen, die, na afgelegd examen hier te lande, eene akte van bevoegdheid tot die uitoefening hebben verkregen.

Uitoefening der verloskunst van het vee en het

-ocr page 5-

- 53 —

doen van heelkundige operatiën op gezond vee zijn, met uitzondering van inenten, aan ieder geoorloofd.

2. Wij behouden Ons voor, personen, die na afgelegd examen in een ander Rijk de bevoegdheid tot uitoefening der veeartsenijkunst in haren ge-heelen omvang hebben verkregen, tot uitoefening daarvan hier te lande toe te laten. De bepalingen dezer wet zijn alsdan op hen van toepassing.

3. Zij, die eene akte van bevoegdheid als veearts bezitten, zijn bevoegd, ten behoeve van vee, de geneesmiddelen, door Onzen Minister van Bin-nenlandsche Zaken volgens art. 30 der wet van i Junij 1865 (Staatsblad N0. 61) aangewezen, ook beneden de hoeveelheid te verkoopen, daarbij voor elk dier middelen bepaald.

Behalve ten behoeve van het door hen behandelde vee, verkoopen zij geene vergiftige zelfstandigheden , dan aan veeartsen of op hun voorschrift, of wel op schriftelijke en onderteekende aanvraag, aan andere, doch bij hen bekende, personen.

De vergiftige zelfstandigheid wordt afgeleverd in een verzegeld voorwerp, waarop, nevens den naam, het woord vergift duidelijk staat uitgedrukt.

§ 2. quot;VAN DE VEEARTSEN.

4. Alvorens de praktijk uit te oefenen , doen de veeartsen hunne akte van bevoegdheid viseren door den districts-veearts in den kring, waar binnen zij zich wenschcn te vestigen. Dit visum wordt kosteloos verleend.

Zij geven, op vertoon van de geviseerde akte van bevoegdheid, aan de burgemeesters der gemeenten , waarin zij praktijk wenschen uit te oefenen, kennis van hun voornemen.

5. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid hun bij art. 3 verleend, voorzien de voorwerpen, waarin zij geneesmiddelen afleveren, van een door hen onderteekend en gedagteekend opschrift, houdende aanwijzing van den eigenaar, houder of hoeder en van de soort van het dier, waarvoor het middel bestemd is. De wijze van gebruik wordt daarbij vermeld met bijvoeging van het woord vergift, wanneer het geneesmiddel vergiftige bestauddeelcii bevat. In dit geval wordt het opschrift op rood papier geschreven.

-ocr page 6-

— 54 —

6. Zij schrijven in een register elke aflevering van geneesmiddelen in art. 3 bedoeld, met vermelding van den dag waarop, en van den persoon ten behoeve van wiens vee de aflevering is gedaan.

De districts-veearts is bevoegd van des morgens 7 tot des avonds 9 uur de woningen van de veeartsen m zijn district binnen te treden, ten einde inzage te nemen van dit register, dat, des gevorderd door den veearts aan hem vertoond moet worden.

Het wordt gedurende twintig jaren bewaard en bij overlijden van den veearts door zijne erfgenamen aan den districts-veearts gezonden, die voor de verdere bewaring zorg draagt.

7. Zij, die gebruik maken van de bevoegdheid hun bij art. 3 verleend, bewaren de vergiften,

door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken,

krachtens art. 7 der wet van den 1 Junij 1865 (Staatsblad N0. 61) aangewezen, in eene of meer voor de bewaring van vergiften uitsluitend bestemde en afgesloten kasten. Op deze zoowel als op de voorwerpen, waarin vergiften bevat zijn, moet

het woord vergift duidelijk vermeld worden. Een ■

sleutel van die kasten berust bij den eigenaar; een tweede verzegelde sleutel is steeds ten zijnen huize voorhanden.

Bij overlijden van of bij het verlaten der praktijk door een der in dit artikel bedoelde veeartsen,

worden de sleutels der vergiftkast binnen 24 uren door de erfgenamen of den bewindvoerder of bij ontstentenis van dezen door de huisgenooten ter hand gesteld aan den burgemeester der gemeente.

Wordt de vergiftkast door een anderen veearts /

overgenomen, dan worden dezen de sleutels ter hand gesteld.

8. Bij het verkoopen in het openbf.ar van de in art. 3 dezer wet bedoelde geneesmiddelen, mogen

de vergiftige zelfstandigheden alleen werden ver- A

kocht aan apothekers, aan geneeskundigen tot het leveren van geneesmiddelen bevoegd, en aan veeartsen.

De verkoop geschiedt niet, dan na minstens vijf dagen voorafgegane schriftelijke kennisgeving aan den districts-veearts.

9. De in art. 7 dezer wet bedoelde vergiften

-ocr page 7-

— 55 —

moeten, des gevorderd, door den VBearts aan den districts-veearts worden vertoond, die bevoegd is te dien einde tusschen 7 uur des morgens en 9 uur des avonds do woningen van de veeartsen in zijn district binnen te treden.

10. Blijkt bij onderzovk dal niet voldaan is aan eene of meer der bepalingen van de artt. 6, 7 of 8, dan maakt de districts-veearts daarvan proces-verbaal op.

11. De veearesen zijn verpligt onverwijld aan den districts-veearts in den kring, waar binnen hunne woonplaats gelegen is, en aan den burgemeester der gemeente, waar het geval plaats had, kennis te geven van alle door hen opgemerkte veeziekten, die besmetting van vee of van menschen kunnen veroorzaken of op andere wijze gevaarlijk voor den gezondheidstoestand van den mcnsch of van den veestapel kunnen worden.

§ 3. STRAFBEPALINGEN.

12. Met gevangenisstraf van 7 dagen tot eene maand en geldboete van ƒ 50 tot ƒ 200 te zamen

T* of afzonderlijk wordt gestraft degene, die de vee-artsenijkunst, zonder daartoe bevoogd te zijn, uitoefent.

Overtreding van liet tweede of derde lid van art. 3, van de artt. 4, 3, 6, 7, 8, 9, 11, 18 of 19 dezer wet en weigering door de veeartsen om den districts-veearts in hunne woning toe te laten, wordt gestraft met geldboete van ƒ 5 tot / 30.

Bij herhaling van eene der in de vorige zinsnede bedoelde overtredingen binnen twee jaren na de

'J eerste veroordeeling, kan de boete tot het dubbele gebragt en daarenboven eene gevangenisstraf van 3 tot 8 dagen opgelegd worden.

13. Art. 463 vau het Strafwetboek en art. 20. der wet van 29 Junij 1834 (Staatsblad N0.102) ziju

gt;gt; toepasselijk op de misdrijven, voorzien bij art. 12.

§ 4. OVERGANGSBEPALINGEN.

14. Zij, die vóór het in werking treden dezer wet een diploma van veearts aan de Kijksveeart-senijschool hebben verkregen, blijven bevoegd tot uitoefening der veeartsenijkunst.

^ 15. Aan allen, die gedurende de laatste 10 ja-

-ocr page 8-

— 56 —

ren voor het in werking treden dezer wet een patent hadden als veearts, zonder een diploma van veearts te bezitten, blijft de uitoefening der vee-artsenijkunst vergund, indien zij zich binnen drie maanden na het in werking treden dezer wet met een daartoe strekkend verzoekschrift tot Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken wenden. Bij dit verzoekschrift moeten zij een bewijs overleggen, dat zij gedurende den in den eerste zinsnede van dit artikel vermelden termijn een patent als veearts hebben gehad.

Daarna wordt hun een bewijs van toelating tot de uitoefening der veeartsenij kunst uitgereikt.

16. Zij, die voor den len Mei 1874 als veearts gepatenteerd zijn, zonder een diploma als veearts te bezitten, blijven tot de uitoefening der veeartsenijkunst gedurende nog twee jaren na het in werking treden dezer wet bevoegd.

Om tot de verdere uitoefening dier kunst in haren geheelen omvang vergunning te bekomen, moeten zij met goed gevolg het nader te vermelden examen hebben afgelegd.

Bij hunne aanvrage tot het afleggen van dit examen moeten zij een bewijs overleggen, dat zij voor 1 Mei 1874 een patent als veearts hebben gehad.

Het examen wordt afgenomen door eene commissie, waarvan de leden en uit dezen de voorzitter en de secretaris door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken worden benoemd. Het programma van dit examen, alsmede de plaats waar en de tijd wanneer het zal worden afgenomen wordt door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken vastgesteld.

Het examen loopt hoofdzakelijk over de ziekteen geneesleer der besmettelijke veeziekten, alsmede over de middelen, waardoor hare verspreiding kan worden tegengegaan. Aan hem, die dit examen op voldoende wijze afgelegd heeft, wordt een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenijkunst uitgereikt.

17. Het bepaalde in de artt. 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 is ook van toepassing op hen, die volgens art. 14 bevoegd zijn tot uitoefening der veeartsenijkunst of volgens de artt. 15 en 16 tot die uitoefening zijn tóegelaten.

-ocr page 9-

18. Zij, die bij de invoering van deze wet een diploma van veearts bezitten of dit krachtens het bepaalde in art. 16 der wet, regelende het onderwijs in de veeartsenijkunde en de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts, verkrijgen , zijn verpligt op straffe van verlies hunner bevoegdheid dit binnen drie maanden te doen viseren door den districts-veearts in den kring, waarin zij wonen, en verder te voldoen aan het bepaalde bij art. 4 dezer wet.

Zij, die volgens artt. 15 of 16 een bewijs van toelating tot uitoefening der veeartsenijkunst hebben verkregen, doen, alvorens de praktijk uit te oefenen, hun bewijs van toelating viseren door den districts-veearts in den kring, waarin zij zich wenschen te vestigen.

19. Allen, die volgens de artt. 15 of 16 toegelaten zijn tot uitoefening der veearlsenijkunst, geven onder vertoon van hunne geviseerde bewijzen van toelating, aan de burgemeesters der gemeenten, waarin zij praktijk wenschen uit te oefenen, kennis van hun voornemen.

§ 5. SLOTBEPALINGEN.

20. Door het woord vee worden in deze wet aangeduid eenhoevige en herkaauwende dieren, de varkens en de honden.

21. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. (1)

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegicu en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Montreux, 8 Julij 1874.

{get.) WILLEM.

De Minister van Binnenlandscke Zaken* {get.) Geeiitsema.

{Uiigeg. 17 Julij 1874.)

(1) Dit tydstip is bij besluit van 10 Angns-tus 1874, S. 118 bepaald op 1 Septembec 1874.

-ocr page 10-

Wet van 8 Julij 1874, S. 99, tot regeling van het onderwijs in de veeartsenijkunde en van de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts.

Wij WILLEM III, enz.

A Hen die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is het onderwijs in de veeartsenijkunde en de voorwaarden tot verkrijging van het diploma van veearts bij de wet te regelen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. van de rijks-veeartsenijschool.

Art. 1. Er wordt van Staatswege onderwijs gegeven in de veeartsenijkunde aan eene Rijks-veeartsenijschool. Deze school is bestemd tot opleiding van veeartsen.

T)e kosten komen ten laste van het Rijk, de baten worden in 's Rijks schatkist gestort.

2. Aan de Rijks-veearteenijschool wordt onderwijs gegeven in:

1°. natuurkunde;

2°. scheikunde;

3°. natuurlyke historie (plant-, dier-, delfstof-en aardkunde);

4°. kennis der voeder-, vergift- en artsenij planten en artsenij warenkennis;

5°. ontleedkuuiie der huisdieren;

6°. weefselleer en physiologic der huisdieren;

7°. natuurlijke historie, leer van het uitwendig voorkomen (zoogenaamde extérieur) en raskennis der huisdieren:

8°. gezondheidsleer der huisdieren en veeteelt;

9°. kennis van den hoef en het hoefbeslag;

10°. ziektekundige ontleedkunde der huisdieren;

11°. algemeene en bijzondere ziektekunde en geneesleer der huisdieren;

12°. heelkundige ontleedkunde, heelkunde, ope-

-ocr page 11-

ratie- en verbandleer der huisdieren en leer der

hoefziekten;

13°. verloskunde der huisdieren;

14°. veeartsen ij kundige geneesmiddelleer en ver-giftleer;

15°. veeartsen ijkundige kliniek en artsenijmeng-kunde;

16°. geregtelijke veeartsenijkunde en veeartsenij-kundige politie;

17°. geschiedenis en litteratuur der veeartsenijkunde.

3. Het bepaalde in de artt. 5, 13, 14, 17, 29, 31, 32 en 33 der wet van 20 Julij 1870 (Staatsblad N0. 131) is niet van toepassing op het terrein van 's Rijks veeartsenijschool.

4. liet onderwijs wordt gegeven door leeraren en onderwijzers. De geheele cursus duurt vier jaren. In de vakken, waarover het bij art. (J vermelde natuurkundig examen loopt, wordt onderwijs gegeven in de twee eerste en in die, waarover het bij art. 10 bepaalde veeartsen ij kundig examen loopt, wordt onderwijs gegeven in de

V twee laatste studiejaren, üe geschiedenis en litte

ratuur der veeartsenijkunde worden in het laatste studiejaar behandeld.

Niemand wordt als leerling tot 's Rijks veeartsenijschool toegelaten, die niet bij examen de blijken heeft gegeven de voorbereidende kundigheden te bezitten, vereischt om met vrucht de lessen te kunnen bijwonen. De vakken, waarover dat examen loopt, de verdere vereischten tot toelating van leerlingen, de regeling van het onderwijs en ^ de veq)ligtingen van de leeraren en de onderwijzers, alsmede de werkkring en bevoegdheid van den directeur en van den raad van bestuur, hunne betrekking tot het overige personeel en de inwendige regeling der school, worden bij algemeenen maat-regel van inwendig bestuur geregeld.

5. Het bestuur der school is opgedragen aau eenen directeur en eenen raad van bestuur, zamen-gesteld uit de leeraren der school.

6 De directeur, de leeraren en onderwijzers worden door Ons benoemd , geschorst en ontslagen. Zij genieten eene jaarlijksche bezoldiging uit 's Rijks kas; de directeur geniet daarenboven vrije woning

-ocr page 12-

of ontvangt eene schadeloosstelling, daarvoor door Ons te bepalen.

7. quot;Voor den directeur en de leeraren komt, voor de berekening van hun pensioen, als diensttijd mede in aanmerking de tijd, dien zij, krachtens eene vaste aanstelling van Ons, Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken of van een gemeentebestuur ontvangen, als onderwijzer bij eene inrig-ting van openbaar onderwijs hebben doorgebragt.

§ 2. VAN DE VOORWAARDEN TOT VERKRIJGING VAN HET DIPLOMA VAN VEEARTS.

8. Het diploma van veearts wordt verkregen door het met goed gevolg afleggen van:

a. een natuurkundig examen, en een veeartsenijkundig examen.

9. Het natuurkundig examen betreft zoowel de theorie als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken, genoemd in art. 2, onder 1, 2, 3, 5, 6,7, 8 en 9; het praktisch gedeelte de vakken, genoemd in art. 2, onder 4, 5 en 9.

10. Het veeartsenijkundig examen betreft zoowel de theorie als de praktijk. Het theoretisch gedeelte betreft de vakken, genoemd in art. 2, onder 10, 11, 12, 13, 14 en 16; het praktisch gedeelte de vakken, genoemd in art. 2, onder 12, 13 en 15, en toegepaste leer van het uitwendig voorkomen (extérieur) der huisdieren, benevens de voederkennis.

Om tot het veeartsenijkundig examen te worden toegelaten, wordt gevorderd, behalve het bewijs dat de candidaat het natuurkundig examen met goed gevolg heeft afgelegd, eene verklaring van den directeur der Rijks-veeartsenijschool of van een tot uitoefening van de veeartsenijkunde bevoegden persoon, dat de candidaat gedurende minstens twee jaren de genees- en heelkundige behandeling van zieke dieren gevolgd heeft, alsmede dat hij, in tegenwoordigheid van een veearts, bij de grootere huisdieren (paard of rund) minstens tien gewone verlossingen bijgewoond en minstens twee buitengewone verlossingen verrigt heeft.

11. Vrijgesteld van het examen:

1°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1 en 2, zijn zij, die het getuigschrift bezitten

-ocr page 13-

van met goed gevolg afgelegd examen, vermeld in art. 57 van de wet van 2 Mei 1863 (Staatsblad N0. 50);

2°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1, 2 en 3, en van dat in artsenij warenkennis, zij, die met goed gevolg het natnurknndig examen hebben afgelegd volgens art. 4 der wet van den ] Junjj 1865 (Staatsblad N0. 59), of die volgens art. 8 derzelfde wet de bevoegdheid van hulpapotheker bezitten, alsmede zij, die aan eene Nederlandsche hoogeschool den graad van candi-daat in de geneesknnde hebben verkregen;

3°. in de vakken, genoemd in art. 2, onder 1, 2, 3 en 4, zij, die volgens art. 9 der wet van 1 Jnnij 1865 (Staatsblad N0. 59) de bevoegdheid van apotheker bezitten.

12. Het natuurkundig examen wordt ten minste eenmaal 'sjaars afgenomen door den directeur en de leeraren van 's Rijks veeartsenijschool. Deze kunnen zich daarbij door de onderwijzers doen bijstaan.

Het veeartseuijknndig examen wordt ten minste eenmaal 'sjaars afgenomen door eene commissie, waarvan de leden, en uit dezen de voorzitter en de secretaris, voor drie achtereenvolgende jaren door Ons worden benoemd.

Voor ieder lid wordt door Ons een plaatsvervanger benoemd.

De leden van deze commissie genieten reis- en verblijfkosten en vacatiegeld door Ons te bepalen.

Onze Minister van Binnenlamlsche Zaken bepaalt den tijd en de plaats van liet zamenkomen der commissie.

13. Aan hem, die met goed'gevolg het examen volgens art. 9 heeft afgelegd, wordt kosteloos een diploma uitgereikt. Voor het diploma van veearts, verkregen na met goed gevolg afgelegd examen volgens art. 10, wordt in de schatkist gestort/20.

14. De examens worden in het openbaar gehouden, met uitzondering van die in de verloskunde , de operatieleer en de kliniek, welke alleen kunnen bijgewoond worden door hen, die daartoe vergunning bekomen van den voorzitter der commissie met het afnemen van het examen belast.

15. De commissie van examen zendt uiterlijk

-ocr page 14-

binnen eene maand na afloop barer werkzaamheden een verslag van haren arbeid aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

§ 3. ovebgangsbepahng.

16. Aan de leerlingen, die vóór het inwerking treden dezer wet tot 's Rijks veeartsenijschool zijn toegelaten, kan, op hun verlangen, na een met goed gevolg afgelegd examen op de tot dusver gevolgde wijze, een diploma als veearts worden uitgereikt.

§ 4. slotbepaling.

17. Deze wet treedt in werking op een nader door Ons te bepalen tijdstip. (1)

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, eu dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, collegiën en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Montrenx, 8 Julij 1874.

(get.) WILLEM.

T)e Minister van Binnenlandsche Zaken, {yet.) Geehtsüma.

(Uitgeg. 17 Julij 1874.)

(1) Dit tijdstip is bij besluit van 10 Augustus 1874, S. 118, bepaald op 1 September 1874.

-ocr page 15-

Bij W. E. J. TJEBNK WILLINK te Zwolle, is verschenen:

LUTTENBEKG'S

Chronologische Verzameling

VAN WETTEN EN BESLUITEN,

betrekkelijk het

Openbaar Bestuur in de Nederlanden,

2e; geheel omgewerkte druk d. jaarg. 1813—1870,

Waarin o. a. alle in het Staatsblad opgenomen wetten.

door

L. N. SCHUURMAN,

Secretaris der Gemeente Zwolle, en

G. D. SWANENBURO DE VEIJE,

Commies ter Provinciale Griffie van Overijssel.

Deel I (1813—30) ing. ƒ 5.40, gebonden in echt chagrijn ƒ 6.65.

Deel II (1831—50) ing. /7.35, gebonden in echt chagrijn ƒ 8.60.

Van Deel III is de 3e aflev. ter perse.

In de Bijdragen kermis Staats-, Provinciaal-en Gemeentebestuur XVIII: 3, leest men:

«Van Luttenberg's //bekende Chronologische Verzamelingquot; waren sommige jaargangen, reeds sedert eenigen tijd, niet meer in den handel verkrijgbaar. De uitgever heeft begrepen, in die leemte te moeten voorzien, niet door een herdruk van de uitverkochte deelen alleen, maar door eene nieuwe uitgave van het geheele werk. Er waren verschillende redenen, die dit geraden maakten.

Sedert 1841, toen de eerste jaargang in het . licht verscheen, is er op het gebied onzer wetgeving zoo veel nieuws tot stand gekomen, dat er nagenoeg in elk deel nienwe aanteekeningen en aanwijzingen noodig waren, om de vroegere en latere wetten en besluiten met elkander in verband te brengen; en aan den anderen kant zooveel afgeschaft en gewijzigd, dat een letterlijke herdruk van alles, wat in de vroegere uitgaaf was opgenomen, geen nut kon hebben. Eene omwerking scheen dus de voorkeur te verdienen boven eene nieuwe oplage. De Heer Schuurman, die, zooals bekend is, de taak van Luttenberg, na diens dood, heeft voortgezet, toonde zich, in vereeniging met den Heer Swanenburg de Veije bereid, ook dezen nieuwen arbeid op zich te nemen. Van den. //tweeden geheel omgewerkten druk,quot;

-ocr page 16-

der Verzameling, door deze beide heerenbezorgd, liggen thans reeds acht afleveringen, niet minder dan vijf en twintig jaren (1813—1838) omvattende, voor ons. Het blijkt daaruit, dat de belofte, in het Prospectus gedaan, gehouden wordt; de nieuwe uitgaaf zal minder dan een derde hebben van den omvang der vorige. Dit voordeel, reeds op zich zelf groot, wordt nog grooter, omdat die mindere omvang van zelf ook een minderen prijs ten gevolge heeft. De voorwaarden van inteeke-ning, op den omslag der eerste aflevering vermeld, zijn thans zoo billijk mogelijk. En voor zoover wij nu reeds oordeelen kunnen, is aan de beknoptheid de volledigheid niet opgeofierd. Wij hebben, althans nog niet bespeurd, dat eenig in de vorige uitgaaf opgenomen stuk van blijvende waarde thans is weggelaten. quot;Wat in den nieuwen druk niet is opgenomen, is of vervallen of afgeschaft, of kon, als alleen van tijdelijk of plaatselijk belang, zonder schade gemist worden. En van dergelijke stukken is dan nog, voor zooveel zij althans in het Staatsblad zijn opgenomen, meestal een beknopt verslag van den inhoud gegeven. Ook de aante.v keningen en verwijzingen komen ons, over hut-geheel, voor, met zorg bewerkt te zijn. Trouwers wij weten, wat wij in dit opzicht van den Heir Schuurman mogen verwachten. Men heeft wel eens geklaagd, dat hij, in de vorige uitgave, met zijne aanteekeningen wat al te spaarzaam was. Maar het bewerken van eene tweede uitgave van eene Verzameling als deze gaat, uit den aard der zaak, met minder groote bezwaren gepaard, dan het bewerken der eerste. Wij mogen er dus op rekenen, dat ook in dit opzicht de nieuwe druk de voorkeur zal verdienen boven den vorigen.

Een eigenlijke beoordeeling van een boek als dit is natuurlijk niet te schrijven, de leemten, die er in zijn mogen, worden niet terstond, bij eene vluchtige inzage, maar eerst langzamerhand, bij het dagelijksch gebruik, opgemerkt. Voor het oogenblik hebben wij dan ook tegen deze tweede uitgaaf der Verzameling geene enkele ernstige grieve.....

De spoed, waarmede de acht eerste afleveringen elkander zijn opgevolgd, en de verzekering van den uitgever, dat de copie nagenoeg gereed ligt, geven ons recht te vertrouwen, dat het werk in betrekkelijk korten tijd compleet zal zijn. Ook voor het debiet is het wenschelijk, dat dit vertrouwen niet beschaamd worde. Wanneer de uitgever daarvoor zorg draagt, gelooven wij dat hij er op rekenen mag, dat quot;deze nieuwe uitgaaf dezeltde belangstelling zal wekken als de vroegere.quot; Immers eene verzameling als deze voorziet, als zij ten einde toe goed bewerkt wordt, in eene wezenlijke behoefte. E(ruin).quot;