DE NIEUW E W YZ E
LA ND BOUWEN,
opgehelderd door
PROEVEN en WAARNEEMINGENj waar by gevoegd zyn eenige
VERHANDELINGEN
over Ziekten der
PAARDEN , RUNDEREN e n SCHAAPEN, door den hooggeleerden Heere T ET RU S C A MT E Rt A- L. M., Pb. £f Med. Doüor, Prof. Hon. Med. Anat. £f Cbirl
op bet Athenceum Illuftre te Amjierdam, Lid van de Kon. Societ.
•van Londen, en van de Hall. Maatfcbappye te Haarlem , thans
Gecommitteerde Staat ten Landsdage van Vriesland.
Uitgegeeven door een Genootfchap van
LIEFHEBBEREN van den LANDBOUW. TWEEDE STUK.
|
||||||
Met naauwkeurige Afbeeldingen der Ploegen
en andere Werktuigen verrykt. |
||||||
VERHANDELING
OVER DE BOTTEN,
OF PLATTE LEVER-WORMEN
DER
SCHAAPEN en RUNDEREN,
ALSOOK OVEK.DE
KWAADE DROES .
DES.
PAARDEN,
ENZ.
Door den Heer
PETRUS CAMPER, A. L. M. Pbil. & Med. Do£tor , Proftjftr
Horwr. Med. Anat. & Chir. op het Athe.
naum Illuftre teAmfterdam, Lid van
de Kon. Sociëteit van Londen, en van
de Holl.Maat/ck tt Haarkm.
|
||||
VERHANDELING
OVER DE BOTTEN,
OF PLATTE LEVER-WORMEN
DER
SCHAAPEN en RUNDEREN.
Door
PETRUS CAMPER. E Natuurkunde heeft nimmer groo-
ter bevalligheden,en voorüeelen» dan wanneer zy zoo ingerigt is, dat door dezelve de zaamenlee- ving der menfchen, hetzy door de bezittin- gen ofuooJwendigheden te verbeteren , of de gebreeken daar van aan de hand te gee- ven, gelukkiger gemaakt wordt : voldoet zy aanftonds niet aan dit heilzaam oogmerk, zy brengt ten minden gefleepener verftanden aan het werk, ofverfchaft tot nieuweuywindin- gen eene gunftiger geleegenheid. Menfchen de gelieelen aardbodem over
hebben voedzel van nooden, en het grootft gedeelte dekzel , zy moeten derhalven alle voorwerpen onderzoeken , en' zig ten nutte maaken, zie daar Natuurkunde, en hoe nood- zaakelyk zy is tot ons beftaan ) Men zoude II. Stuk, zig |
|||||
i>
|
|||||
304 Verhandeling over de platte
zig alleen tot de planten konnen bepaalen ,
dog de klederen daar van bereid zyn te koffc- baar, en vereyfehen te veel arbeid. Het Op- perweezen heelt ons dieren gefchonken, run- deren, fchaapen,.en geiten, welke tot beidd bekwaam, en tot veele andere noodwendig- heden nuttig zyn. De runderen verfchaffen ons het aller aan-
genaamft voedzetmet hun vleefch, vet, en melk", het been-merg- zelf heeft alle deug- den van boter. De draai - bank vormt van hun gebeente duyzenderley kleinigheden , welke ons geduurig te ftade koomen : ik zweige de hoorens , welke ons tot glas en andere zaaken dienen. Het vel is van geen minder nut, op verfchillende wyze bereid ftrekt het tot dekzel en kleeding, het Hair hoe kort en wreed geeft niet alleen eene goede vulling in kuffens , maar is tot het tegen gaan der wormen aan de fchepen het 'allernuttigft middel. Het geheele dier kan niet anders aangemerkt worden dan als een zegen ons van den Hemel gefchonken! Voeg >2r het wollig vee, en de geiten by, .en ons ontbreekt geen ding hoe genaamt, om niet alleen wel, maar pragtig gekleed en rykelyk gevoed te worden. Men fchynt zeer veel te konnen inbrengen
tegens het voedzel van vleefch, om dat Py- thagoras met geweld beweerdt, dat het ons welluftig en toornig van aart maakt, Ik zal den
|
|||||
4
|
|||||
Lever-wormen van met vëe. 305
den G. L. niet verveelen met hier tegen
Sluytredenen in te brengen: Pythagoras heeft meerder gezetheden gehad , welke den toets niet konnen uytftaan : wanneer men over Vleefch als voedzel handelt, moet men in aanmerking neemen wie het eeten Ml, en tot welk eene veelheid? Landlieden, en alle die genen, welke zwaaren arbeid doen , konnen zig voeden met allerley Kruyden, en't gene door dezelve voortgebragt wordt : by voor- beeld, Aard-appelen, erweten, boonen,gort, en dergelyken. Dit voedzel vereyfcht eene goede kooking , goede gal , en geduurige lighaams beweeging. Zoodraa eene van dee- ze drie hoedanigheden ophouden, worden ze ongezond , geften in den maag, en geeven die bleekheid en fletsheid, welke men in de groote fteden , inzonderheid onder de arme menfchen, ziet. De tederhartigheid en mild- heid onze Landaart eigen, geeven gelegen- heid tot luyheid aan de armen ; hier door ftrekt hen ten vergif dat Voedzel , 't welk den nyveren Landman eene aangenaame fpy- ze is, en eene gezeegende voeding maakt. Het Vleefeh bevat onder dezelfde opper-
vlakte veel meerder voedzel, en reets dier- lyk geworden zynde, wordt het gemakkely- ker gekookt door onzen maag , en ligter ei- gen gemaakt aan onze fappen. Zwakke men- fchen derhalven, lieden, welke veel zitten > of weinig het lighaam oefFenen, moeten door' II. Stuk. V vleefelt
|
||||
SoS Verhandeling over de platte
Vleefch gevoed worden. De maatigheid dient nu in acht genoomen te worden, en men be- hoort niet meerder te eeten , dan noodig is tot ons onderhoud, Zoodraa men door te veel eeten de Maag
overlaadt, rot het inwendig, en bederft het geheel geftel, gelyk men te veel ziet, en al- toos zien zal, zoo lang de Wereld ftaan blyft; men ondervindt immers niet dat de leffen der oude Wysgeeren tot nog toe de Menfchen geleerd hebben , hunne dierlyke driften te overwiDnen. Vleefch is dan een gezond , goed, en zelf
•nuttig voedzel voor de Menfchen; maar, in eene huyshoudenlyke zin, omtrent den Land- bouw is het noodzaakelyk, dat het Vleefch gegeeten wordt , of men berooft den Land- man van zyne inkomften. De koejen, de bullen, fchaapen, enz, on-
nut geworden zynde, dat is de Koe niet be- zwangerd zynde , de bullen te veel in getaj toeneemende , of de fchaapen redelyk vet geworden zynde , en goede wol hebbende, tegens den winter, voor wien zal hy die de koft geeven ? en wat zal hy doen met het dier, na dat 'er de huyd , en het vet van genoomen zyn f wy behoeven flegts te ge- denken aan de langgeduurde fterfte van ons Rund-Vee, om overtuygt te zyn , van de jfchaadens,welke de Landman lydt,wanneer zyn
|
||||
LÈVER-WORMEN van het VEE, 307
2yn Vee in den grond begraaven moet wor-
den! De menfchen moeten van elkander leeven
door eerlyk beftaan, en deugdzaam gebruyk van alles wat zig opdoet ; de Landbouw is * over het geheel genoomen, de bron van alle fchatten der Wereld , zoo wel als van we- zenlyk geluk. De handel maakt wel zulke Landen ryk daar geene opkoomften zyn, ge- lyk het onze, maar het gene gehandeld wordt, de mynftoffen uytgezonderd, komt voort uyt den Landbouw , en wordt alleen van het eene Wereldsdeel tot het andere overge- bragt, en vermangelt. Het Vee moet dan als de eigendom,en het
beftaan der menfchen aangemerkt worden * en men zal alle poogingen niet alleen moe- ten billyken, maar zelf pryzen, welke ftrek- ken om de bezitters gelukkiger te maaken. In de uuren 5 welke ik tot uytfpanningeri
geweid hebbe,vermaake ik my met het naa- fporen van ziektens van het Vee, van Paar- den , en dergelyke. Het is op het aanftaan alleen van den Heer C. van Engelen* mynen zedert veele jaaren beproefden Vriend, dat ik zomtnige aanmerkingen op dit onder- werp een weinig uytgewerkt hebbe, om onze Landgenooten gelykerhand aan te moedigen tot dergelyke pryzelyke beezigheden. Het onderwerp van deeze Verhandeling
zyn de gediertens , welke in de Levers vail II. Stuk. V a fchaa-
|
||||
go8 Verhandeling over de platte
fchaapen inzonderheid; mede van runderen
ezelen en hartebeeften, enz. gevonden wor- den , gemeenelyk in het najaar, en gelyk zommige meenen, in natte jaargetyden. Het dier zelf noemt men in onze taal bot, omdat ze in kleur zoo wel als gedaante zeer veel gelykenis hebben met dien bekenden Zee- vifch. De Natuurkenners noemen het een worm.
Linnaus, fchoon te oppervlakkig, en te ver- anderlyk in alle zyne Werken, welke flegts een Naamregifter uytmaaken van de gefchaa- pene dingen, noemt het thans Fasciola hepatica, Syftem, Nat. 1758. p. 648. §. 248, de Leverlint-worm. In het Jaar 1746, inde Fauna Suecica, p. 365. §. 1274. Hirudo de* prejfa , alba % lateribus acutis: dat is, platte, witte Bloedzuyger met fcherpe zyden. Dan wordt het een Slak, en gelyk van Reaumur een hirudo-Umax, een bloedzuyger -flak ge- noemt. Het is volgens onze gemeene wyze van
fpreeken een wormtje, 't welk in kleur en grootheid verfchilt naar de ouderdom, en de plaats waarin het gevonden wordt. De fi- guren hierby gevoegt , geeven op de aller- grootften : ze worden wit in water , ook in koren-brandewyn : ze zyn donker groen in de Galblaas of galpyp , in de Leverbuys bleeker, zomtyds graauw, ook wel gefpik- kelt, in den maag ligt rood. Deeze
|
||||
LEVER-WORMEN van het VEE. 309
Deeze worm wordt in het najaar, moo-
gelyk het geheele Jaar door, gevonden in fchaapen, geiten, in runderen , in ezelen, gelyk blykt uyt Buffon, Cab. du Roi. Tom. IV. p. 421. Bidloo, Oper. Anat. Cbir. De- cad. II. p. 13. verzeekert ons, dat ze op de Veluwe in Gelderland , in Harten en wilde Zwynen van de Jaagers gevonden worden. Men kan op Jaagers en Slagters, welke het
meefte licht hier in geeven konnen, niet veel ftaat maaken , zy gaan ruuw te werk , en houden een Lever, welke 'er niet natuurlyk uytziet, voor een met botten bezet, zonder verder onderzoek. My wierdt in het ver- leeden najaar gebragt de Lever van een os, welke men hieldt voor met bot bezet; ik be- vond integendeel in den buys , welke de gal der Lever afvoert, fteenen, die als holle pypen gemaakt hadden door bekorfting bin- nen in den leverbuys. Zommige van dee- ze fteenen pypen waren bynaa digt, anderen ruym open, weder anderen gevult door ftuk- jes, welke van hooger afgekoomen, daar in gefchooten waren. Ik bewaare 'er eenige van 1 de langfte zyn van een, en een en een half duym. De galblaas was zeer gezond en de gal dik, en lymeriger dan gemeenlyk» evenwel zonder gruys. Het beelt hadt zeer fterk de geelzucht door deeze verftopping der levergalbuys veroorzaakt, ook was de lever verhardt» IL Stuk, V 3 Geel-
|
||||
310 Verhandeling over de platte
Geelzucht is derhalven geen vaft teeken
van fteen in de galblaas , zelf niet van fteen in den leverbuys , ook niet van Leverwor- men. Ik heb Menfchen lighaameo geopent in het Gafthuys te Amfterdam , welke als faffraan over het geheele 'lighaam waren, zonder iets, dat naar fteen gelykent, in de galblaas of lever te ontdekken. Deeze wormen of botten , groeijen van
een kleinder dier , 't welk wy in het ver- volg befchouwen zullen , en fchynen met het drinken, of met het gras te vallen in den maag, er. van daar langzaamerhand neder- waarts te kruypen tot aan den twaalfvingeren darm , of lebbe ; in welken zig ontlaft de gemeene Buys, zoo wel van de galblaas, als lever-gal. , Deeze opening dringen ze in, en vullen
den galbuys, fchoon in fchaapen als een gemeenen Schryfpen wyd, geheel op; daar- naa fluypen zommige in den Buys van den Galblaas , tot in die blaas toe , terwyl de overige den levergal-buys vervolgen tot diep in den lever toe. De meefte wormen heb ik in den lever-
gal-buys gevonden , in de galblaas zelven zeer weinige. De zelfftandigheid der lever blyft geheel van dit ongedierte bevreid,dog ontaardt , wordt hardagtig en witter , ook met plekken. Hier uyt blykt, dat het geene Ziekte is,
wel-
|
||||
LEVER-WORMEN van het VEE, 311
welke het fchaap, of de runderen onmidde-
lyk raakt, maar als een uytwendige kwaal moet aangemerkt worden, gelyk de wormen in de ingewanden van konynen, zeelt, en braaflem , welke daarom even goed om te eeten zyn. Wanneer deeze Wormen in veelheid toe-
neemen , en de Lever beletten behoorlyke gal in het gedarmte te zenden, vervalt een fchaap , inzonderheid , in de waterzucht ; het wordt mager, kreigt weinrg Niervetj en is fchaadelyk voor den Landman. Het vleefch is egter niet naadeelig aan Menfchen , men eet 'er zeer dikmaal van zonder het te wee- ten, en men hoort niet, dat 'er ooyt eenig ongemak van gekoomen is.<. Daar zyn geene uytwendige teekenen van,
dan de opzwelling des buyks door het Wa- ter; dog dan is het reets zeer verre gekoo- men. De Boeren zyn gewoon uyt eene ge- heele Kudde een of twee te laaten Aagten , en te onderzoeken of 'er botten in zyn, van deezen oordeelen zy over de geheele kudde. Men fchryft ze gemeenlyk toe aan natte
Zoomers, en najaaren; dog het fchynt my toe, dat de wormen uyt zoet water koo- mende > altoos daar toe geleegenheid konnen geeven , ook blykt het uyt de fchryvers van verfchillende land-aart, dat in het gebergte, zoo wel als in ons vogtig land , die ziekte onder de fchaapen gevonden wordt. IL Stuk. V 4 Ia.
|
||||
Sis Verhandeling over de platte
Indien de voeding van het geheele beeft
door deeze wormen aangedaan wordt, zal ook zeekerlyk de wol der fchaapen daar door lyden, dog ik twyffele of het zigtbaar js. De friefche wol immers wordt voor de befte gehouden van geheel Nederland , en evenwel is de bot zoo gemeen onder de fchaapen , dat 'er mauly*s geflagt worden welke, niet min of meer aa gedaan zyn. De doorziende Leeuvjenhxk heeft royns
oordeels beft gefchreeven over de wyze, op welke die wormen in de lever koomen (zie Philof. Tranfact. abridgd. by Badham. Tom. 3, p. 46a. te weeten met de fpys in den maag, en zoo vervolgens , gelyk wy reets gezegt hebben; jammer is het, dat hy dit onderwerp niet vervolgt heeft. Bidloo heeft in een brief aan Leewwcnhsek opgelraagen t (reets door ons aangehaalt) beweert p. ió en 18. dat dit onmpogelykwas,maar dat derzelver eyertjes door het bloed gebragt, in de galvaten uyt- gebroed en gevoed wierden , tot datze zig verder verfpreidden. Jioe verre dit van de waarheid af is, zal in het vervolg klaarder blyken: evenwel verdient zyne Verhandeling geleezen te worden, hy heeft oek het dier zelf volmaakt wel afgebeeld , uytgenoomen de oogen , en eenige andere dingen de In- gewanden betreffende , welke geheel en al yerfierd zyn. Jly telt ook de plaatzen pp waarin hy ze
|
||||
PLAAT IX.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tab.I.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
é%
|
■fj-
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
o
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■-'■-*i
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
&+'jA
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
é%a. Z
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'®m*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
&*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ft
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
9\
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tab.n.
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ft-
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
■-*■ 1 <£•
£5M
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
^
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bm*
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
*H
|
|||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
LEVER-WORMEN van het VEE, 313
gevonden heeft ,zeer naauwkeurig; meldende
teffens in eene Lever 870 wormen, in eene andere niet boven tien of elf gevonden te heb. ben. In de Mifccll. Curiof. Nat. Cur. Dec. Ann. 1. p. 147. geeft 'er Bartholimn berigt van uyt eenen Os, in welkers leverbuys 50 Potten gevonden wierden. Alle beroepen zig op Fromannus ib. Dec. \,Ann- 6Scy. p. 249. Deeze zegt dat in het hertogdom Coburg, van de 3000 fchaapennaauwlyks4ooverblee» ven, zoo verderfelyk waren deeze wormen jn het jaar 1663 en 1(564. Hy merkt op,dat ze niet alleen in koejen, kalveren en fchaa- pen , maar ook in hartebeeften gevonden wierden : hy telt vervolgens op paarden , geiten en varkens. Onderwylen ichynt hy ze niet naauwkeurig te hebben nagegaan * omdat hy de zelfftandigheid, en bloedvaten der lever als de zitplaats aanhaalt, Deeze zelfde Froman geeft ook eene ver-
handeling over het wel gedeijen van het vleefch van beeften met wormen in de Ie-» ver bezet: deeze is-zeer geletterd, dog be- wyft niets dan dat zyne landslieden daar niet van ftierven. Indien wy alles by een voe-> gen, is de befchryving van dit Ondier zeer onvolkqomen} en aan de onze ontbreekt nog zeer veel, 't welk niet dan dcor den tydkan vervult worden; by voorbeeld, i.of in Hol- land , Sticht, Gelderland en Friesland deeze Ziekte altoos en evenredig heerfcht ? 2. of #. Stuk. V 5 de>
|
||||
314 Verhandeling over de platte
dezelve by Jaargangen plaats heeft ? of het
oorfprongelyk dier in het water, of in het Gras zit? 4. welke de teekens zyn , dat een koe of fchaap daar mede bezet is i 5. of'er geneesmiddelen zyn, en welke? Op deeze hoofdzaaken voorneemens zyn-
de, by gelegenheid te "letten, gaan wy over tot de befchryving van het gedierte zelf. Pl. IX. In Fig.i. Tab. I. op Plaat IX. wordt de
F/£.i. worm , levens grootte afgebeeld, van de
rugzyde vertoont; zy is omtrent h van een Rhynl. Duym dik, e» heeft een tepeltje voor aan c, d, e, 't gene voor het hoofd genoo- men wordt, aan het puntje is een gaatje e; vervolgens wordt 'er een wit plekje gezien a, b, welke Linnaus ook aanmerkt, en by Bid/00 boven natuurlyk worden afgebeeld p. 8. dit fchynt het gedarmte te zyn , uyt welke twee grootebloedvaten koomen,die gemeen- lyk zwartagtig zyn. Het dier is te doorfchy- nend, en te teder van maakzel, om het met een vergrootglas behoorlyk naar te gaan, ook is dit niet zeer noodzaakelyk : evenwel ver- fig.f. toonen zig eenige krinkels, gelyk in de 3de
figuur. fijg.a: Van onderen kan men gelyk in Fig. 2.
het hoofdje en mond of opening c, beter be» fchouwen ; daar doet zig eene andere ope- ning of porus op in h ; welke hinnaus ook befchryft. Tuflchcn de twee openingen meeft naar de ag.
|
||||
LEVER-WORMEN van het VEE. 515
agterfte, doet zig op een rond knobbeltje,
uyt welkers midden een krom loopend draatje te voorfchyn koomt : in de meeften eenen weg krullende, te weeten naar de rechter zyde" Ik heb dit alles vergroot geteekent in dé F&4»
4<Je Figuur k, i: ook de voorfte opening e, en de agterfte g , b : als dan fchynen die openingen eene driekante gedaante te heb- ben , 't gene overeenkoomftig is met de bloed- zuygers. Dog, dit nader onderzoekende be- vond ik beide openingen rond, en alleen in fchyn, door het invallen van het licht, drie- kantig. In eene fchaapen - lever vond ik meer dan
vyftig, allen met zulk een krulletje, uytge- noomen een. In eene andere fchaapen-lever waren alle deeze wormen zonder krul, even gelyk die', welke ik afgeteekent heb in de 7<fc figuur ; daar was egter eenwitagtig plek» Fig.j: je op die plaats. De andere fchryvers maaken hier geen ge.
wag van. Het blykt evenwel, dat 'er twee- ërley zyn, met en zonder dit krulletje : of dit een verfchil is in het foort, dan van ge- flacht, durf ik niet bepaalen. Op deeze wyze dan is het dier gemaakt,
zonder dat wy byzondere nuttigheden aan deeze openingen durven tcefchryven ; het fchynt evenwel, dat de voorfte de mond, en de onderfte die ter ontlading gefchiktis. Het is ook moejelyk te bepaalen, hoe dit tedere //. Stuk. diep
|
||||
3i6 Verhandeling over de platte
dier dringen kan in de Galbuyzen, en wel in
zulk eene meenigte : het kruypt waarfchyne- lyk flangswyze , de meeften vindt men met de kop eenen weg gekeert, dat is naar de lever. Dit ondier voedt zigmet gal, en lever-gal.
Dit moet ons niet verwonderen , omdat alle te zaamen geftelde lighaamen, tot fpyzenvan een of ander dier gefchikt zyn, het hout de fteenrots zelf ftrekt zommige ten voedzel ! Ik heb reets gezegt, dat deeze wormen door het gedarmte koomen, en de opening des ge- meenen galbuys indringen ; het volgde dan natuurlyk, dat wy den maag naafpeurden, om te zien of'er dergelyke ook gevonden wierden. Ik deed my dan de maagen van fchaapen
brengen, en opende de eerfte maag, waar in ik zeer fyn gekaauwd gras bevond met zeer veel water en vogt gemengd : alles was,zoo men dit noemt, als gebonden, dat is het gras zonk, nog dreef niet, maar was als eene dun- ne welgemengde pap geftelt. Deezen maag wafte ik zeer voorzigtig uyt
met fchoon water : de binnenfte rok beftaat uyt millioenen platte tepels,welke eene ruu- we oppervlakte hebben, verbeeld U, dat ze zoo digt by een, en zoo lang zyn als de pool van fyn perfiaanfeh Tapyt. Tuffchen deeze tepels in, vond ik eene
groote meenigte roodagtige diertjes, gelyk in Tab. II, op Plaat IX. Fig. i. Zommige hech- ten |
||||
LEVER-WORMEN van het VEE. 317
ten zig aan deeze tepeltjes; zy hongen vaft
genoeg aan en tuflchen deeze tepelen in om het waflen te konnen uytftaan zonder los te geraaken. Dit gedierte is rond, heeft twee mondjes,
een vooraan in a , en een onder in c , dog het loopt uyt in een ftompe ftaait b , welke een kuyltje heeft, gelykin de ade en 3deFi-r^>2) ^ guur, vergroot blykt, ook in de 6, 7 en 8fte figuur. Dit kuyltje beftaat uyt eene ftof, welke harder is, dan de worm. Daar fchynt een foort van gedarmte te gaan
van a tot b, welke witagtiger wordt, dan het dier zelf, in het water. Ik geloof dat dit gedierte, of rond wormtje
verandert in de galbotten. Ik heb 'er geen bewys voor dan alleen eene waarfchynelyke giffing, fteunende op de verandering, welke wy zien, dat veele dieren ondergaan, en in- zonderheid naa maaten het voedzelverfchilt, gelyk omtrent deeze maag en lever-wormen plaats heeft. Deeze wormtjes waren allen zonder krul-
letje , ook waren de botten in de lever zon- der hetzelve. Van meerder gewigt is het te onderzoeken
of 'er geneesmiddelen uyt te vinden zyn, om ze te verdryven , of geheel vóór te koomen. Eer wy hier toe over gaan, moeten wy ftel- len, dat het Vee moet blyven weiden , daar de huysman woont, en niet dat het op het Il Stuk. , ftal
|
||||
318 Verhandeling over de platte
ftal gezet zynde , met boonen en hooy ge-
voedert wordt; de geneezing is alsdan fchaa- delyker dan de kwaal zelf, en wel inzonder- heid wanneer de meft niet afgevoert mag of kan worden met genoegzaam voordeel. Men moet derhalven onderzoeken of men
dit gedierte kan uytdryvcn ? Deeze bewerking fchynt my onmoogelyk
toe, omdat de oorfprongelyke wormtjeszeer veilig, en gedekt tuffchen de platte enruyge tepels der maag in zitten. Scherpe dingen doen den maag te veel aan, of doen het dier zelf fterven , en konnen geen geneesmiddel uytmaaken. In de paarden is een foort van wormen *
welke by Bufon zeer net afgebeeld en be- fchreeven worden Tom, IV. PI. V.Fig. 3 en 4. die in den krop der maag en by den Pylorus of uytgang der maag in meenigte gevonden worden ; deeze laaten zig door geen eenig ding dooden. In het Rydfchool te Amfterdam < heb ik met den Heer Greger de Ecuycr ver- fcheidene proeven gedaan zonder voordeel. Wy lagen 'er Zwavel op,ook Zee-Zout,dog zy bleeven leeven. In een paard, 't welk wy met over de honderd grynen rottekruyd om- bragten," vonden wy die wormen in de maag levendig en vaft gehegt, zelf lang naa het paards dood; een bewys, dat die dieren de fcherpfte dingen wederftaan, en niet te ver- delgen zyn door inwendige middelen. Alle
|
||||
LEVER-WORMEN van het VEE* 319
Alle purgeermiddelen worden onnut , om-
dat deeze eerft werking doen als ze in het gedarmte gekoomen , en derhalven de maag verby gegaan zyn. Moogelyk zyn 'er eenvoudige kruyden, wel-
ker kragt om deeze dieren te dooden , de fdierpfte middelen overtreft ; dog omtrent dezelve zoude veelvuldige proeven moeten gedaan worden, waar toe een ygelyk geene geleegenheid heeft. Wy hebben te vooren aangemerkt, dat
men de teekenen van waterzucht dient naa te fpeuren, om liever in het begin der ziekte het Vee te Aagten dan naa dat het vermaa- gert is. Vegetius Artis Veterin. Lib.IIJ. Cap.XXV.
befchryft de waterzucht van het Vee zeer net, en noemt alle de teekenen op, waar van zom- mige twyffelagtig zyn , om dat het vet wor- den daarmede overeenftemt. Turgent venter > & crura, te/licuiï,feapul<gf
latera, 6f tergus inflantur u/que eo, ut nee in capite cjus appareant ven<z : dat is de buyk, deyen , ballen, fchouderbladen , het weeke der buyk, en de rug worden zoo opgezet, en het hoofd zwelt zoo zeer, dat de aderen daar van als verdwynen. De landslieden zien naa de oogen, en kee-
ren de oogleden om, ten eynde te zien of ze
bleek en bol zyn.
In de mannetjes loopen buyzen uyt den
il. Stuk. buyk
|
||||
320 Verhandel, over de Botten.
buyk langs den ftreng tot om den bal, welke ik uyt Apen befehreeven hebbe in de Ver- band-, der Maatfch. van Haarlem , 6 Deel* i Stuk, p. 242. §. 3. Door het gevoel zoude men volgens Vegetim aan dit deel ligt de wa- terzucht kunnen waarneemen, indien dit be- veiligt wierdt,dat het water in het begin der ziekte reets in diekookers of buyzen indrong. In de wyfj'es zoude het zelfde by de fchaam- been plaats konnen hebben , omdat dergely-1 ke kokers langs de ronde banden der lyfmoe- der gaan. De zelfde Vegetius Md. ftelt de doorboo-
ring des buyks, paracentefis voor, gelyk men die in menfchen doet,* dog wanneer de wa-< terzucht door deeze wormen veroorzaakt wordt , kan deeze handgreep geene genee" zing bewerken ,• ten minften kan ze in fchaa- pen geen ander gebruyk hebben, dan om de opkoopers te bedriegen. Ik wenfch dat deeze Waarneemingen ande-
ren zullen aanzetten om mede te werken tot behoud van een dier, daar wy zoo veel nut van hebben, ofwel van het Vee in het alge- meen , omdat geene zonder onderfcheid van deeze wormen bevreid blyven. E Y N D E.
Klein Lankun-
den iti May 1761. |
|||||
VER'
|
|||||
VERHANDELING ;
OVER DE
KWAADE DROES.
Nder de dieren zyn 'er moogelyk
geene welke meerder onze op. lettenheid verdienen dan paar- den : tot verfcheidene fabryker, verfleepen van goederen, tot den Landbouw* en oorlog worden ze gebruykt, en maaken in alle landen eene bezitting van aanzienelyke waarde; het is derhalven het gemeene beft zelve een dienft doen , indien men dit nut gedierte tegens kwaade Ziektens hoedt, of de bezitters noodelooze koften doet befpaa. ren, wanneer men met zeekerheid aantoon en kan, dat zommige Ziektens geheel ongenee- zelyk zyn. De Kwaade Droes is eene van dat flag, wel-
ke tot nog toe van niemand geneezen , en van zeer weinige gekent zynde , vereyfcht eene naadere befchouwing. Kwaade Droes wordt genoemt , wanneer
uit een, of beide de neusgaten der paarden geftaadig uytloopt, eene dikke , geele , of bruynagtige Hinkende ftof, mankende een korft in en rondom de neusgaten t welke het roode levendige van dezelve bedekt. De klie- ren aan den onderkaak worden dik en hard, //. Stuk. X het |
||||
gaa Verhandeling
het welk teffens een kenmerk is om het van andere droes, of neusloop te onderfcheiden. Deeze Ziekte noemen de Franfchen la Mor- <ve\ (deziekte,)omdat daaraan zoo veeleüer- ven, of geheel onnut worden. Men is van verbeelding datzebefmettelyk
is, en daarom heeft men de gewoonte om zulke paarden terftond te dooden, de ftallin- gen, ruyf, en krebbe weg te breeken , ten eynde voor te koomen dat anderen be- fmet worden, In Vrankryk is het eene wet om dat foort van droefige paarden niet lang te houden: deeze gaat zoo verre, dat de Heer la Fojje (_a) in zyn uytmuntend vertoog over deeze Ziekte, om aan die wet te gehoorzaa- men, gezegt word zyne proeven tot het genee- zen van den Droes gefchikt, niet te hebben xnoogen vervolgen. Twee dingen koomen myns oordeels in
aanmerking omtrent deeze Ziekte: voor eer/l of ze beimettelyk is, en ten tweede of ze ge- neezen kan worden? Ten opzigte van het eerfte vraagftuk, moet
aangemerkt worden, dat deeze Ziekte.langen tyd verkeerdelyk gehouden zynde voor eene Ziekte der ingewanden , gelyk gezien kan worden by Soleyfel (b) en anderen (c); niet zon-
fa) Trititi fm Ie vtritablt fielt rf« la Mervt dei Chevnx, A la Haye 1750. p. ij. (i) Parfith Manhal p. 48. (*) U Fctfe ibid. p. ). |
||||
over de KWAADË DROES. 323
Jtönder redenen gevreesd wierdt door de ge-
duurige inademingen ook anderen te zullen befmetten. La FoJJe ingenoomen met zyne ontdekkin-
gen), beweert inzyne voorrede, dat de ouden de kwaade Droes niet gekent hebben , en i dat in het beleg van Napels , toen de Span- jaarden van het nieuw ontdekt America terug gekoomen waren , die Ziekte zig allereerft opdeedt. Hy merkt op, dat Parazzel, welke by die belegering geweeft is, deeze kwaal eerft befchreeven zoude hebben , noemende de Ziekte Muormo: zeekerlyk van Morbus, gelyk Menage gift, dat is Ziekte by uytnee- menheid , op de zelfde wyze als onze Bar-" biers de Lues venerea de Morbus noemen. Men ziet ligtelyk, dat La Fofe niet vreemd
is van te gevoelen , als of de ziekte be« fmettelyk, en van den aart der Venus - Ziek- te was. Ik zoude niet gaarne durven toeftemmen,
dat deeze Ziekte befmettelyk was ; ik ben niet onbewuft van het algemeen gevoelen, 't welk tegen my is j moogelyk is het een voor- oordeel ; evenwel weet ik zeeker , dat het paard, waar op ik verfcheidene proeven ge- daan hebbe om te zien of het te geneezea was Van de kwaade Droes, langen tyd on- der veeie andere paarden geftaan heeft * zonder dat 'er befiuetting op gevolgt is. //. Siuké X a Ook
|
||||
324 Verhandeling
Ook, dat op dezelfde ftal andere paarden -
geftaan hebben , zonder letzel te kreigen. Geloof niet, dat deeze Proef eene onvoor- zigtigheid was, met een voorneemen gedaan om te zien of de onkoften , welke men vol- gens het ftandgrypend gevoelen verpligt is te doen, konden vermeid worden. Ik zoude nu wel durven zeggen , dat eene oplettende zuyvering van het ftal, gebitten , enz. ge- noeg was om de gevreesde befmetting af te keeren. Ja, ik oordeele tot nog toe dat het geene
befmettelyke Ziekte is, 't en ware men Hel- le , dat op zeekeren tyd veele paarden tef- fens daar van aangedaan wierden. Men geloove eens dat ze befmettelyk zy:
ik vraage of 'er waarfchynelykheid plaats heeft, datpublique ftallen, ruyters en huur- ftallen, boereftallen enz. niet een of anderen tyd bevat hebben paarden met de Ziekte aangedaan? het is evenwel zeeker dat die al- toos dezelfde blyven , en men naauwlyks hoort melden van gevolgde befmettingen. Ik ben daarom van gevoelen , dat men de
onkoften van het vernieuwen van ftal niet te fchielyk moet doen; of liever dat het geheel buyten noodzaakelykheid is. Men zoude met oude paarden op het land , en een ge- meen opgeregt ftal, dit fchielyk konnen be, veftigen. Dt
|
||||
over de KWAADE DROES. 325
De tweede vraag, of ze geneezen kan wor-
den , loft zig zoo geraakkelyk niet op. Eer ik iets daar van handele , moet ik eerft na- der bepaalen den aart der Ziekte, haar Zit- plaats, en gevolgen. De kwaade Droes is, gelyk La Foffe zeer
wel aantoont, eene aandoening van het fnot- vlies der neusbeenderen, welke in eene ver- zweering' overgaat, hard en calleus wordt, hier en daar fponsagtig uytwafcht , naa de grootheid en largduurigheid der Ziekte. Wanneer dit vlies doorgevreeten is_, wordt het been zelf aangedaan, en bedorven ; het been begroeit met wilde beenige ftof, welke zig verfpreidt, gelyk de zweer zelve dage- lyks toeneemt, en voortloopt. Als de Ziekte eenigen tyd geduurt heeft ,
zwelt de klier onder den kaak , van die zy- de, van welke de neus aangedaan is. Ik rneene wel te weeten t dat het de onder- kaaks klier is , en niet de ondertongfche, gé\yk La Fofe die noemt («), en waarin het hem, geen ontleedkundige zynde, geoorlooft is mis te taften. Het is in het algemeen ge- noeg, dat 'er eene klier aan de onderkaak opzwelt, dik en hard wordt. Het befte boek myns bedunkens over de ontleeding der paar- den |
|||||||
IL Stuk.
|
|||||||
' X 3
|
|||||||
S2Ö VeeHANDELIN©
den is dat van Carlo Matei (a), en van Mr.
Bourgelat Q), Het laafte is te geleerd en kan van geen algemeen nut zyn voor lieden , welke zig met de Ziektens van paarden op- houden , ook fpreekt hy niet van deeze Droes, nog van de onderkaaks klier. Omtrent het hoofd is buyten tegenfpraak La Foffe naau- keurig, en de befte. De reden, waarom die klier aangedaan wordt, hangt af van de ver- eeniging der Zenuwen , van de boven en onderkaak. De oude Sdrryvers, welke La Fofe aan-
haalt , heb ik zoo fchielyk niet konnen mag- tig worden , maar by Vegetius (c) vinde ik gewag gemaakt van verfcheidene fborten van Droes. De laafte is myns oordeels de kwaade Droes. Fabaceus vero (mucus) a glandulis ferpit, qua, celcriter cximenda funt, aut ferr» curanda,, ne convertantur in morbum. Dat Fabaceus mucus is een konftterm, 't
welk van de Commentatores onaangeroert ge- laaten wordt; en beduydt mifichien eene bruy- ne, hier en daar ligt geele etter, gelyk boo- nen van kleur zyn. Hy leert dat men de klieren moet uytfnyden, en dat is de konft, welke men nog heden doet, dog welke geene ge*
(*) vinittmt dtl Cavallo infrmtu, &c Venet. 1618.
(*) tlemem <k HippiatritjUe. A Lyons 175». (f) ^4rt. VtUrin: fol. 1091. f, jfy zie Gcntpu ÜReRufi. tyift. Tom. 7. |
||||
over de KWAADE DROES. 317
geneezing is, omdat het neusbeen aangedaan
blyft. Ruini (d) noemt ze Ozcnt, gelyk de Grie-
ken de Ziekte , welke in onze neus koomt Ozana. Hy is zeer oppervlakkig in zyne be- fchry ving , en maakt^een gewag van de zwel- ling der onderkaaks klieren , ook niet van befmetting: onderwylen reeken ik hem on- der de voornaamfte, welke over de Ziektens der paarden gefchreeven hebben. De naam Ozana behaagt my daarom te
meerder, omdat 'er zoo veel-eyereenkoomft is tuflchen deeze Ziekte '\(\ ons en de paai- den , behalven de befmettelykheid , waaraan wy. reets met rede getwyffelt hebben. De zitplaats , toevallen , en ongeneezelykheid zyn gemeen aan beiden : te weeten in het fnotvlies, voortloopende verzweering, ftank, loop, en beenbederf. . Eene enkele ryze egter geneeft men door
kwik de Ozana , mits dat ze het been nog niet heeft aangedaan. Op dit voorbeeld heb ik aan een paard gegeeven de fublimaat, op. gelofcht in koorenbrandewyn, op yder gryn twee oneen, en het dier daarvan ingegeeven daagfeh tweemaal twee lepels vol. In het begin fcheen het eenig goed te doen, dog eyndelyk ging alles agter uyt, en roen fchoot het
(J) Delle infirmitadi dei Cav*Ui, lib. II, p. lo6. «ap« 4 j.
II. Stuk. X 4
|
||||
JiS V E R H A N d"e L I N O
het paard dood, om den neus van binnen te
onderzoeken.
Buyten dit inwendig en zeer doordringend middel, weet ik *er geen 't welk iet nuts kan
te weege brengen. ^
Inwendig derhalven**"er niets te hoopen,
uytwendig heeft men tot La Fofes tyd toe te vergeeffch gewerkt ; want giet men iets in den neus, het loopt terftond in de keel, fpuyt men het in , de beenderen der neus zyn zoo in een gekronkelt, en loopen tot voor over de herfenpan, dat is hooger dan de oogen, gelyk La Fojfe in zyne plaat aan* wyft, als ook Ruim (Anat. del cavallo, tao, IV. Lib. ï. p. 59. Het is dan niet moogelyk door konft te koomen by het aangedaanc deel. La Fofe heeft een nieuw middel voor ge-
itel t , O) te weet en een gat te booren , of om konftiger te fpreeken, een Trepan te zet- ten , voor aan het hoofd , op de hoogte der groote ooghoeken , tuflchen den middellyn der neusbeenderen, en ooghoek in. Vervol- gens maakt hy nog een gat laager, om ont- lading te maaken uyt het hol des opper- kaakbeens. Hy fpuyt met behoorlyke mid- delen in den neus, zuyvert, en geneert, als hy meent (£), de Ziekte, ten minften genas hy
(*) P- '7.
|
||||
over de KWAADE DROES. 339
hy paarden welke gehouden wierden die- Ziekte te hebben , zoo verre dat de neus niet meer liep. De Academie der wetenfchap- pen getuygt (c) dat de paarden, dus geope- reert, waarlyk herftelden van die doorboo- ringen , maar verder niet; want dat die van de Gerechten niet toeftonden, dat ze langer in 't leeven gehouden wierden. La Fofe heeft zeekerlyk dingen gedaan
welke zeer te pryzen zyn, hy heeft de Zit- plaats der Ziekte ontdekt, en eenennieuwen weg door doorbooring gezogt; dog ik twyf- fel zeer, of die Operatie van nut zyn kan. Het opper fpongieus been , of Coma fu*
perieur, maakt zulk een doolhof, dat het on- moogelyk is overal in de holtens te koo- men, al hakte men een groote opening voor in den kop, jaa al lag het fpongieus been ge- heel bloot. Dit in het leven onmoogelyk zynde blykt
klaar, dat de Ziekte zoo wel uyt als inwen- dige hulpmiddelen weigert , en derhalven volftrekt ongeneezelyk is. Ik fcheide af van deeze ftof, en wil al-
leenlyk den Leezer waarfchouwen tegen het bedrog van zommige, wanneer ze zulk een paard verkoopen willen. Eerft fnyden ze de gezwollen klier weg, en het paard daar van ge-
;/. Stuk, x 5
|
||||
530 Verhandel, over de kw. DROES,
geneezen zynde, waffchen ze met een fpons het neusgat, ofwel beide fchoon uyt: wan- neer het niet lang gemonflert wordt blyft het neusgBt fchoon , dog een kwartier of half uur lang geoeffent zynde , loopt het van begin af aan; waarop men naaukeurig dient agt te geeven om niet misleid te wor- den. |
|||||
WAAR.
|
|||||
YVAARNEEMING
OMTMST EEN
Jv A L F*
GEHEEL VERGAAN IN DE
LYFMOEDER VAN EENE K O E.
En myner Goede Vrienden , een
kenner van den Landbouw, hadt omtrent twee jaar geleeden eene koe laaten toekoomen of bevrug- ten, in verwagting dat zy omtrent den maand May 1760 kalven zoude. Het beeft wierdt dik, evenredig aan den tyd van bezwangering, naa verloop van eenigen tyd befpeurde men, dat het kalf verlegd, en de koe aan het kwy« nen was. De tyd van kalving gekoomen zynde , zag
men geene teekenen van baaring, zy gaf geen melk, en wilde ook naa dien tyd den Bul niet toelaaten. Onderwylen pntlaftede zig door den na-
tuurlyken weg eene flymerige ftoiFe, als etter, zeer ftinkend in den beginne , dog beter na- derhand : de dikte flonk naa maaten der ont- lafting van deeze ftoiFe : het dier beterde * men gaf het eene goede weide om het vet te maaken en het gelukte niet tegenftaande van tyd tot tyd voorgemelde ftoffe afliep. 11. Stuk< Men |
||||
33^ WAARNfeEMING
Men flagte de Koe den g November 1761,
zy was maatig vet, hadt zeer goed vleefch , en was van binnen zeer gaaf, uytgenoomen dat de Lyfmoeder dik en uytgezet was. Deeze lyfmoeder wierdt my terftond toe-
gezonden. Ik bevond dezelve niet uyt der maaten groot, maar langwerpig, gezond van kleur j glad» dog daar op voelende was het even of men op eenen Zak met beenderen of ftukken fteen gevuld voelde. Ik opende de Lyfmoeder , en vond niets
dan alleenlyk het gebeente, en de fchoenen: het hoofd lag wel, alle de zagte deelen, zelfs de kraakbeenderen en het vel, waren verteert. Het gebeente hadt de gedaante van beende- ren welke men lang heeft laaten rotten : tus- fchen deezen in, en boven in de lyfmoeder, was een'witagtige,taaje, flymerige ftof, niet ongelyk aan dikke etter, dog imet eene Hin- kende reuk verzelt. De binnenfte rok der lyfmoeder was rede-
lyk gaaf, dog roodagtig, hier en daarzwart- agtig, even als alle holligheden , in welken uytgevaatte en bedorvene ftofFen hangen. In de Lyfmoeder zag men geene napjes
(acctabula), waar in te voren de druyven van de naageboorte gezeeten waren geweeft. Zulke voorbeelden zyn in menfehen zom-
wylen waargenoomen, zelf buyten de lyfmoe- der ; dat is wanneer het kind, in de buys of trompet van Falloppius ontfangen zynde, in het
|
||||
OMTRENT EEN KALF. 333
het hol des buykB gevallen was. In de Phi-
lofoph. TranfaSt. abridgd. wordt gemelt van een kind, 't welk ai jaaren dus verfchoolen was gebleeven. Chejfdden fchildert dergelyk eenen af in zyne Ofteographia. In de Hifi. de VAcad. Roy. des Sciences 1721. p. 43, in 8. vindt men gewag gemaakt van eene Zwan- gernis van 48 jaaren ; dog dit kind was ook buyten de lyfmoeder geleegen : de Vrouw immers had inmiddels nog twee leevendige kinderen ter wereld gebragt. Het is voor ons beftek genoeg, dat men uyt
deeze waarneemingen ziet, dat het niet zon- der voorbeeld is; en dat een dier naa zulk eene mislukte bezwangering gezond kan bly- ven, zonder fchaade te lyden aan het lig- haam. Eyndelyk blykt hier uyt, dat in zulk een
geval eene koe getneft moet worden, te meer omdat zy onbekwaam is tot voortteeling, en derhalven tot melk.; De Vrouwen , gelyk wy gezien hebben,
konnen egter bevrugt worden , dog de Lyf- moeder verfchilt: in de koejen , gelyk in alle viervoetige dieren , is deeze tweehoornig, en de vrugt kan niet groejen in de trompet- ten van Falloppius, of valt onmiddelyk in de holte der lyfmoeder. Ik hebbe redenen om te gelooven, dat zom-
rnige kweenen alleen daarom zoo gehouden worden , om dat het vrugtje fchielyk ver- U. Stuk. teert,
|
||||
334 Waarneeming omtrent een KALF.
teert, in de lyfmoeder gebleeven is : eens heb ik zulk eene geopent. Over eenige jaaren ontleedde ik te Leiden de lyfmoeder van eene Kween, en vond dezelve tegen natuurlyk ge- ftelt: de fchede was boven geflooten , ook was 'er geen mond nog baarmoeders hals. Het komt my waarfchynelyk voor , dat
Kweenen meeft onvrugtbaar zyn om de laafte redenen, naamelyk om dat 'er eene tegen- natuurlyke gefteldheid plaats heeft ; het is immers eene belaggelyke ongerymdheid te ftellen, dat wanneer een bul, en koekalf, te gelyk gebooren worden , de koekalf kween zyn zoudel EINDE.
Klein lankum
den $ Norcnobei 1761. |
|||||
VER-
|
|||||
VERKLAARING
VAN
Tab. I. op Plaat IX, fig, i. vertoont de Bot of Lever-Worm
van de rugge zyde. ^ b. de ingewanden, waar uyt twee
zwartagtïge vaten naar den ftaart loopen. £■ d, e. het hoofdje, e. de mond.
f. de doorfchynende rand of vin. Fig, 2. Dezelfde van onderen.
gy h. de tweede opening.
k het krulletje.
pig. 3. De Ingewanden vergroot. Fig. 4. Het hoofdje van onderen vergroot,
c, d, e. als in de voorige Figuuren. e de voorfte opening of mond. g, h? de tweede ter ontlafting gefchikt. k, i. het knobbeltje , waar uyt het krulletje fchiet. Tig. y. Het hoofdje van voren te zien.
Fig. 6. De fchynbaare driekante mond;
/, m, n, Fig. 7. Een Bot zonder krulletje van de
- onderkant geteekent. |
||||
VERKLAARING van Tab. II.
JF*g. i, 2. De roode Maag-Worm van ter
zydeuyteenfchaap, Fig. i. natuur- lyke grootte, Fig. z. vergroot, a de voorfte, c de onderfte opening , b de ftompe itaart, a, b de witte darm. Fig, 3; De zelfde Worm meerder vergroot,
van onderen gezien. Fig. 4, f. a de voorfte, c de onderfte
opening evenredig tot elkander. &§* 6, 7, 8. Het kraakbeenig ringetje of
holletje onder aan den Worm, van voren in Fig. 6. van agteren in Fig.7. pn rlnorgefnpeden in Fig. 8. i, b het kraakbeen, e de bolle zyde
naar het lighaam gekeert, ƒ de de holle bodem. |
|||||||
E Y N D E.
|
|||||||
IN,
|
|||||||
t
|
|||||||