VËREENIGINGr
.DE KATHOLIEKE KRING'
TE
S HERTOGENBOSCH,
DEU
Vergadering van 1 December 1875
GEWIJD AAN DE NAGEDACHTENIS
VAN
-''v:
Vereeniging: De Katholieke Kring
TE
VUERTOGENBOSCIf.
l
DER
VAN )V OENSDAG i J3ECE^1BER 1875.,
----
Eciie meer dan gewone opkomst der leden, waaronder cetiige vrienden van builen do stad, bewees reeds vóór liet openen dezer vergadering, dat, zoo als trouwens uit de in rouw gedrukte con vocal ie-biljetten was op te maken, de zitting van den 1 December voor deze Vereeniging eene meer dan gewone veerliendaag-sclie bijeenkomst ten doel had. Eene innige deelneming bad zoo velen gedrongen zich ter vergadering te begeven, welke geheel zou gewijd worden aan de nagedachtenis van een uitmuntend Lid der Vereeniging, van haren on vervangbaren oud-secretaris, van den onvergetelijken Mr. J. B. VAN SON.
Na het gewone openings-gebed begon de President in korte woorden te herinneren aan het treilende en onverwacht verlies, dat alle Leden in rouw had gedompeld en kondigde de orde af van deze vergadering.
Daarna werd, door het Lid, den Heer P. Cu. Smit, daartoe uitgenoodigd, de volgende lijkrede gehouden, die gedurende meer dan een uur de aandacht der bewogen hoorders boeide:
I.
«God heeft die ster aan onzen hemel uitgedoofdquot; — zoo schreef, — van zijn ziekbed — de roemwaardige Bisschop van Haarlem — Mgr. van Vree, z. g. — aan de bloem van Haarlem's Geestelijkheid, die, te Warmond, bij de lijkbaar van professor I'noEru-: verzameld was, om de laatste eer te bewijzen aan de stollo lijke overblijfselen van dien grooten en gevierden Wijsgeer en Leeraar.
»C!od heeft die ster aan onzen hemel uitgedoofd . . . »Bidden wij Hem dat Zijn licht daarom niet minder «helder strale in Nederland,quot; zoo schreef Mgr. van Vree den 31 December 1800, en eene maand later slechts, 31 Januari 4801, gold die klacht en die bede ook bij zijne lijkbaar.
Is die zelfde klacht, die zelfde bede niet ook eene waardige uitdrukking voor het gevoel van smart, het besef van verlies, waarmede geheel katholiek Nederland de droeve tijding vernam, dut, den G November j(.
- O -
Mr. Joannes P.aptista van Son, door den Engel des doods ontvoerd was aan zijn voor Kerk en Staat zoo hoog verdienstelijk leven? Zeker, geheel katholiek Nederland gevoelde en begreep, dat de Staat een zijner waardigste burgers, dat de Kerk een barer edelste zonen verloren bad.
In Mr. van Son toch verloren de Nederlandsche katholieken een geleerd en verlicht Raadsman, een wijs en deugdzaam Voorganger, een kloek en moedig Aanvoerder, een onversaagd Verdediger van hunne rechten en belangen; een groot Man in één woord.
Eene ster van de eerste grootte werd aan bunnen hemel uitgedoofd !
Millioenen sterren fonkelen aan bet uitspansel, en do verrukte blik staart met Godverbeerlijkende bewondering op het verheven schouwspel van des Scheppers Almacht en quot;Wijsheid in de groote werken Zijner handen, dat vooral het firmament ten toon spreidt. Millioenen sterren fonkelen daar en de Wetenschap vermag ze zelfs niet te tellen. Hoe meer zij zich wapent met de hulpmiddelen des vernufts en der kunst, hoe minder telbaar, boe meer talrijk die millioenen blijken te zijn. Aan slechts een paar honderd van die sterren beeft de Wetenschap eigen namen kunnen geven, en onder die millioenen onderscheidt zij slechts een twintigtal als sterren van de eerste grootte, die trouwens om haren stralenden glans ook door den meest ongeoefenden blik opgemerkt worden.
Zóó zeldzaam als die twintig onder die millioenen die haar omstuwen, zoo zeldzaam zijn — helaas! vooral in onzen tijd — Mannon van het karakter en de verdiensten als van Hem wiens verlies wij betreuren, Mannen van
_ 7 —
beginsel, Mannen uit één sluk, providentieelc Mannen.
Zulk een Man was Mr. Joannes Bai-tista van Son.
Waar kon het gevoel van droafhoid , hij liet besef van zulk een verlies, smartelijker en dieper zijn, dan te midden van ons, die het geluk hadden, het groote voorrecht, om meer in onmiddelijke betrekking te staan en als dagelijks om te gaan met dien waarlijk grooten Man: dien Man naar Gods hart, dien rijkbegaafden doch ootmoedigen Gin isten-wijsgeer, die, als met een straalkrans van deugd en wijsheid geteekend, in ons midden wandelde als een Engel des Lichts!
Wij vooral, wij gevoelen dat er een ster aan onzen hemel is uitgedoofd, een ster van de eerste grootte! die haar tijdelijke loopbaan voleind heeft, om in hoogere sfeeren met eeuwigen glans te gaan schitteren.
In do ruimste mate echter heeft onze Kalholicke Kring een smartelijk bewustzijn van het groote verlies dat Kerk en Staat leed in Mr. van Son.
De Katholieke Kring toch, bij uitnemendheid, genoot het voorrecht van nauwe betrekking en vertrouwlijken omgang met Hem, in wien de Kring niet enkel zijn formeerder, zijn grondslag erkende en waardeerde, maar ook zijn waardigen en voorbeeldigen Meester en Voorganger vereerde en lief had.
In don Kalholicken Kring immers bewoog zich de geliefde Meester zoo gaarne; met al den rijkdom zijner heerlijke gaven, met al de mildheid van zijn liefderijk hart. Daar opende hij, om ze met kwistige hand le verspreiden, de kostbare schatten van de Wetenschap der ware Wijsheid, die ook Hem als door God toevertrouwd schenen, om ze onder het bereik van velen te brengen. Was het niet yxlc wijsheid die van hoven koudquot; die in handel en wandel bij Hem uitblonk, en die aan zijn raad, aan zijn voorbeeld zulk een overtuigenden en opwekkenden ingangen aansporing schonk ? En leeraarde hij die verheven wetenschap in woord en schrift niet liet liefst in onzen Katholieken Kring? Daar vond hij ver-eenigd zijne geliefdste vrienden, zijne geliefdste leerlingen, zijne trouwe volgelingen en ijverige medestanders. zoowel in de werken der Liefde, als in den grooten strijd onzer dagen voor de rechten der Waarheid eu Gerechtigheid.
Ja, in alle opzichten, leerde de Katholieke Kring de waarde kennen van bet voorrecht, om zulk een Leeraar tot vriend te hebben, en de Kring kon in den vollen zin des woords getuigen:
vLamilic d'an grand I torn me est un Lienfail du Ciel.', Zijn geheele leven, zijne geheele persoonlijkheid, was eone opwekking ten goede, een levend voorbeeld.
Wie toch gevoelde geen eerbied voor de persoonlijkheid van den edelen grijsaard, met zijn open, innemend crelaat, wiens schrandere blik evenzeer de rust der ziel als den adel des verstands te lezen gaf; wiens geheele houding zoo harmonieus ongekunstelde Christelijke bescheidenheid met voegzame waardigheid wist le vereenigen?
- 9 -
Een gezonde ziel in een gezond lichaam, mens sa na in cor pore sano, dat was do indruk die , vooral oolc in gezellig verkeer, zich deed gelden bij allen, die met Hem in aanraking kwamen.
Zóó vooral heeft de Krimi Hem gekend in zijn bc-minnelijken omgang, waarbij hij zoo uitmuntend de gaaf toonde te bezitten om de strengste plichtsbetrachting, de degelijkste beginselvastheid te beoefenen en te handhaven, in den aangenaamsten liefdcrijksten vorm. Forlüer in re, suaviler in modo.
Zeker, men gevoelde eerbied voor dien Man, en niet liet minst Ij ij zoovele gaven van verstand en hart, om zijne oprechte, ongeveinsde nederigheid.
Die nederigheid kenmerkte al zijne handelingen: zijne wijsheid was even nederig als zijne deugd; zijn raad even bescheiden als zijn voorbeeld.
En toch, hoe meer hij «zich elïaceerdequot; — om eene hem eigen uitdrukking te bezigen — hoe meer zijne ware grootheid gevoeld en haar machtige invloed gewaardeerd werd. Daarom was zijne zedelijke persoonlijkheid dan ook de grondslag, een waarborg voor levensvatbaarheid en bloei, voor onze Vcreenigingen. Zijn raad, zijne voorlichting werd heilzaam geacht als een bederfwerend zout, dat, zoowel bij de werken der Liefde als bij den ijver dos Geloofs, in menschelijken handel en wandel het hooger doel moest rein houden.
i
— 10 -
God heeft die ster aan onzen hemel uitgedoofd!
Mr. Joannes Baptista van Son is niet meer ....
Levendig, smartelijk gevoelen wij allen dat onherstelbaar verlies; en de behoefte om onze eerbiedige hulde te brengen aan de nagedachtenis van mr. van Son, de behoefte om lucht te geven aan drukkend smart-gevoel, de behoefte aan opbeuring, heeft den Katholieken Kring in deze plechtige zitting bijeen doen komen, niet in den beperkten zin van een Collegie-Vergadering, maar met het meer algemeen karakter, dat de vertegenwoordiging der onderscheidene Katholieke Vereenigingen,
waarvan de groote overledene de ziel was, zoo eigenaardig aan deze plechtige bijeenkomst geeft.
Wij zijn bijeengekomen, maar niet enkel om te treuren over een in zich zelf onherstelbaar verlies, vooral niet /
om eene ijdele lofrede te houden op een groot Man,
maar hoofdzakelijk om diens nagedachtenis in eere te stellen in ons midden, en als te bestendigen in eene verlevendigde herinnering aan het voorbeeldig leven en het niet minder voorbeeldig sterven, aan den persoon en de werken van Hem, wien wij, allen te zamen en elk afzonderlijk, zooveel goeds te danken hebben.
Neen! niet enkel om te treuren.
lieer! Uw Wil geschiede! Voor Gods raadsbesluiten buigen we eerbiedig zwijgend. Zijne Heilige Wil hecfl onzen grooten Vriend en Meester van ons gescheiden,
maar bij onze volle onderwerping aan den Wil Gods,
gelooven en gevoelen wij toch dat die scheiding sleclits stolfelijk is. Zulke betrekkingen als die wij hadden met i
den zaligen Overledene worden niet afgebroken door den dood. Wel hebben onze Katholieke Vereenigingen hier beneden een aanvoerder en voorganger verloren, maar
- II -
om hem daar boven, bij Gods troon, als Voorspreker terug te vinden. Hij is vafi ons heengegaan, maar niet van ons gescheiden; en daar waar God hem riep, z;d hij zich zijne vrienden en leerlingen herinneren. Neen, hij zal ze niet vergeten zijne vrienden, die hij hier beneden voorging in het zoeken van het koninkrijk Gods, in de werken der Liefde en des Geloofs; hij zal ze niet vergeten die op zijn voetspoor hot werk voortzetten , in dc Stichtingen en Veroenigingen waarvan hij de grondslagen hielp leggen.
Vooral niet zijn wij bijeengekomen om ijdelen lof Ie spreken van dien waarlijk grooten Man, Hem wien vleitaal een gruwel was! Neen, tijdens zijn leven reeds was hij boven onzen lof verbeven, door zijne edelaardige f nederigheid, en thans is die groole geest, ontheven aan
de banden der stof, aan alle bekoring tot ijdelheid, zijn loon gaan ontvangen naar zijne verdiensten.
Zalig zijn de dooden die in den Heer sterven, want hunne werken volgen hen. (Openb. XIV. 13.)
En zoo behoort zijn verdienstelijk leven thans ook aan God, den Looner van het goede, maar het behoort ook aan ons, als een schat van opwekking ten goede, van aansporing tot navolging, als een schat van versterkende en bemoedigende voorbeelden.
Ja, ook ons behoort dat voorbeeldig leven, en op dien grond begrijpen wij dat wij niet te kort doen aan den eerbied voor zijne nagedachtenis, als wij bet thans geoorloofd, ja voegzaam achten om zijn voor God en de rnenschen ver-• dienstelijk leven te beschouwen en te overwegen, om aan
zijne woorden en daden te herinneren, om zijn handel en wandel te gedenken, opdat wij er troost en opbeuring, nut cu voordeel uittrekken, tot Gods moerdere eer.
Want waarlijk, het gchcclo leven van dien providen-tiöelen Man was één voorbeeld van wijsheid en deugd.
Dat voorbeeld leeraarde »de wijsheid die van boven isquot; en die zoo treffend door de II. Schrift gekenmerkt wordt in de woorden:
»De wijsheid daarentegen die van hoven komt, is yt vooreerst eerbaar, vervolgens vredelievend, bescheiden, vf/czeggeljk, instemmend met de goeden, vol van barm-y)hartigheid en goede vruchten, onpartijdig, ongeveinsd. (1) Dat voorbeeld leeraarde de deugd, die door de H. Schrift den christen tot plicht wordt gesteld:
))lccrende ons , dat ivij, verzakende de goddeloosheid Den de wereldsche begeerlijkheden, zedig en rechtvaar-))dig en godvruchtig leven in deze wereld, (2)
Vinden wij die kenmerken van de ware wijsheid en deugd niet volop in het leven van den grootcn Christen-staatsburger, wiens nagedachtenis wij thans te eeren hebben ?
Welnu, diens leven als voorbeeld, dat geheele voorbeeldig leven, is ons eigendom geworden als eene kostbare erfenis van een dierbaren afgestorvene; en die erfenis willen wij heden, als in eene plechtige familievergade-ring, waardig trachten te aanvaarden.
Wij zullen dien schat inventariséren; en daarbij eenige bloemen strooien op het graf van Mr. van Son , zoo eeren wij waardig de nagedachtenis van
(1) Qure autem desursum est saplcntia primum quidem pudica est, deinde pacifica, modesta, suadibilis, bonis consentiens, plena misericordia et fructibus bonis, non judicans, sine simulatione. Jac. 3. 17.
(2) Erudlens nos, ut abnegantes impietatem, et saecularia desideria: sobrie, et juste, et pic vivamus in hoc saeculo. Ad. Tit. 2.
— 13 —
Hora, die bovenal eon voorbeeld was van ware nederigheid , maar die ook den grootcn plicht kende van oen goed voorbeeld te geven.
Zijn leven behoort ons toe. Het is de geschiedenis van den getrouwen Dienaar, die vijf talenten ter bewaring ontving, die er vijf bijwon, en die inging tot de vreugde zijns Heeren,
Wij mogen dat levensboek doorbladeren tot ons nut en voordeel; het betaamt ons dat te doen. Zoo richten wij tevens in onze gedenkboeken een gedenkteeken op aan Hem, wiens nagedachtenis wij vooral willen eeren door zijn voorbeeld na te volgen. Dat is de vroomste hulde, die wij kunnen brengen bij dat graf.
Dat zult gij allen met mij gevoelen, gij, die zijne lt; vrienden en leerlingen waart, gij vooral die met mij
bij het graf hebt gestaan van den vereerden Meester, toen zijn lijk aan de aarde werd toevertrouwd.
Meenden wij toen niet zijne stem te hooren? Gevoelden wij niet ons als aangespoord om niet te klagen of te treuren, maar om de harten omhoog te hellen, en te werken met de werken des Lichts, vol vertrouwen op God, vol mistrouwen van eigen krachten?
Non nobis Domine! niet aan ons Heer, aan u alleen komt alle eer, zoo predikte hij ons; en zoo roept hij ons uit het graf toe: Exemplum decli volts, een voorbeeld heb ik U gegeven.
Ja, één voorbeeld; één volledig voorbeeld, hoe een Christen, een Katholiek waardig leeft en waardig sterft, want tot in zijn laatste stonde was hij een voorbeeld van, zooals het Duilsche lied zegt:
Katholisch ist gut leben Katholisch ist gut sterben.
\
Joannes Eaptista van Son werd geboren Ie 's-Hor-logenbosch, den 8 Juni 'J804, en den volgenden dag gedoopt in de Parochiale kerk van St. Jan en St. Pieler.
Zijne ouders waren: de Heer Mi-.Petucs Simon van Son (geboren te Raamsdonkveer 5 December 1771 en overleden te 's-Hertogenbosch 21 Februari 1802) destijds Doctor in de beide Rechten, en sedert, van 1838 tot aan zijn dood. President van het Provinciaal Gerechtshof in Noordbrabant; — en Mejufvrouw Elisabetiia Theodora Reckers (geboren te 's-ïïertogenbosch 25 Januari 1774, en daar overleden 2 December 1823).
De familie van Son was van Noordbrabantschen stam, echt katholiek, in merg en been, en stond in hoog aanzien en algemeene achting.
»Ccst heaucoup d'êstrc fruit (Tan bon arbre, métail vcVunc bonne minièrc, ruysseau cVunc bonne source' zegt de groote Salesius (i) en dit vond volkomen toepassing op Joannes Baptista van Son, die eene eclit godsdienstige opvoeding ontving. Na op tienjarigen leeftijd te 's-Hertogenbosch zijne eerste H. Communie gedaan te hebben, maakte bij met de beste vrucbt zijne voorbereidende studiën op bet Instituut Borg, bij Munster in quot;Westpbalen (1817—1820) en voltooide zijne bumaquot; niora vervolgens aan de Latijnscbe School te 's-Hertogenbosch.
Den 47 Augustus 4823 ingeschreven als student in de Rechten aan de Universiteit te Luik, deed de ijverige jongman den 47 Juli 4824, magna laude, zijn propoed: examen en verkreeg den 20 Juli 4825, summa cum laude, zijn diploom als kandidaat in de Rechten.
Onder zijne professoren merke men op onze vermaarde landgenooten Jon. Kinkeu en J. Ackersdijk, wijders profr. Destuiveaux , een jurist van grooten naam.
Den 20 November 4827 promoveerde bij , met den eersten graad , als Doctor in het hedendaagsch en Ro-meinscb Recht, na verdediging van eene dissertatie; De dominio qucedarn.
Ter openbare audientie van de Rechtbank van eersten aanleg, zitting houdende te 's-Hertogenbosch, den 4 December 4827, werd de jeugdige rechtsgeleerde tot eed-allegging toegelaten, en vestigde zich te 's-Ilertogenbosch als praktiserend advokaat (4827—4838).
(1) Oeuvres de St. Franc, de Sales. T. 2. 2C9.
— 10 —
Hij was weldra een advokaat van grooten naam. De roep over zijne zeldzame begaafdheid en groole talenten, van zijne degelijkealgemeene kennis en geleerdheid, en weldra van zijne volledige ervarenheid als rechtsgeleerde, bracht hem, bij eene drukke praktijk, schier onafgebroken een hulde van algemeene hoogachting en van onbegrensd vertrouwen, waartoe bij bovendien door zijn voorbeeldig gedrag en onwrikbare regtschapenheid, in het openbaar zoowel als in het bijzonder leven, alle aanleiding gaf.
Zijn redenaarstalent werd terecht geroemd. Bij klassieke vormen gaf hij in woord en schrift, aan zijne uitdrukkingen evenzeer sierlijkheid als klem; zijne boeiende welsprekendheid, droeg steeds , overal, en hoe ook gewijzigd naar de omstandigheden, den stempel der degelijkheid ; zij huldigde altijd het ware, het goede en schoone, en daarin vooral lag hare verdienste, daarin hare kracht, haar adel.
Bijzonder is vermaard gebleven de pleitrede door Mr. v. Sox in 1837 gehouden bij zijne verdediging, ambtshalve, van den moedermoordenaar Th. K. Menigeen onder de ouderen in onzen kring zal zich nog berinneren welk een meesterstuk van welsprekendheid dit pleidooi geacht werd, zoowel in den grond als wat den vorm betreft.
Bij koninklijk besluit van 10 September 1838 werd Mr. J. B. v. Son benoemd lot Officier van Justitie Ij ij de Arrondissements-Rechtbank te 's-Hertogenbosch (1838—1844).
Gedurende dit tijdvak schitterde het veelzijdig talent van den degelijken rechtsgeleerde, de ijver en de toe-
-in
wijding van den aan plicht en eer gotrouwen hanclliavcr van wettige orde en gezag. (I)
Den 8 Juli 1840 werd Mr. J. 13. v. Sox door de Prov. Stalen van Noordbrabant gekozen tot buitengewoon Lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal; bij de Dubbele Kamer namelijk, in wier zittingen de wijziging der Grondwet van 1815 tot stand kwam.
Aanmerkelijk was de invloed van Mr. v. Son in deze hoogst belangrijke vergadering, en niet minder zijn aandeel in hare handelingen en besluiten.
In den loop van datzelfde jaar — 28 Nov. 1810 — benoemde Koning WILLEM 11 hem tot Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, waarbij hij zeven jaar later — 0 December 1847 — tot Kommandeur werd bevorderd. Deze onderscheidingen getuigen voorzeker van de hooge achting en het groot vertrouwen dat de Koning en zijn Laad stelde in den hoog verdienstelijken Staatsdienaar, die in handel en wandel, altijd en overal, zijne godsdienstige overtuiging, zijne plichten als katholiek, wist te handhaven en te beoefenen bij de stiptste en rechtschapenste waarneming tvan zijne plichten jegens Koning en Vaderland, als Staatsman en Handhaver van 's Lands Wetten.
(1) In zijne afschoids-circuïairc aan de Ambtenaren van liet Openbaar Ministerie, in zijn ressort, ze'gt de aftredende Officier van Justitie Mr. J. li. v. Sox, o. a.
»BiJ art. 4. der organieke Wet «bijzonderlijk belast met de handhaving der Wet-»tenquot; heb ik, zonder er ééne op den achtergrond te stellen, vooral gehecht aan »lt;lie, welke bestemd en geschikt zijn, om meer regtstreeks de zedelijke en stoffelijke ygt;helanyen der ingezetenen te bevorderen, en, uit dit oogpunt, is door mij vrij op-ftvallend geijverd, in de eerste plaats voor de stipte naleving der Wet op het »vieren der Zondagen en algemeene Christelijke feestdagen, benevens op het tijdig «sluiten der herbergen 2
Don iO December 1844 benoemde Koning WILLEM TI Mr. v. Son tot Staatsraad in buitengewonen dienst, en bij Koninklijk Besluit van dienzelfden dag werd bij voorloopig belast met de directie van bet ministerie voor de zaken der R. K. Eeredienst, bij welk departement bij, den 16 Augustus 1845, definitief tot Minister werd benoemd.
Hij bleef dat booge Staatsambt bekleeden tot den 25 Maai t van bet gedenkwaardige Jaar 1848, toen bij het eervol ontslag bekwam, dat door bom aangevraagd was te gelijk met al zijne ambtgenooten in bet Ministerie.
Het was vooral tijdens deze laatste periode van zijn werkzaam ambtelijk leven , dat Mr. v. Son met zijne rijke talenten woekerde ten bate der hoogste belangen van Kerk en Staat. Gewichtige kwestiën en zaken kwamen voor, tijdens hij aan het hoofd van het ministerie van Eeredienst stond. Herinneren we ons hoe, behalve de groote nationale kwestie eener grondwet-herziening, die jaren lang Regeering en volk in spanning hield; behalve de grootere internationale kwestiën, die Europa in gejaagdheid hielden tot dat in het jaar 1848 de revolutie de bestaande orde van zaken omverwierp: er ook een aantal bijzondere vraagstukken voorkwamen, die in de hoogste mate de aandacht wekten der katholieken, wier belangen daarbij betrokken waren; als bijv. de zaak van Mgr. Laurent, den bisschop van Luxemburg, de zaak van Mgr. Grooiï, de placet-kwestie enz.
Welk een aandeel Mr. J. B. van Son had in de behandeling dier kwestiën: welke groote diensten zijne adviezen, zijne toelichtingen, zijne houding daarbij bewezen aan Koning en Regeering: welk een erkentelijkheid de Nederlandsche katholieken aan hem ver-
- 49 —
^ schuldigd zijn voor de kloeke on waardige verdediging,
niet alleen van hunne staatsburgerlijke rechten, maar ook tegen verdachtmaking van hunne vaderlandsliefde, dit is betrekkelijk slechts weinigen bekend, maar kan cu zal schitterend blijken, als eenmaal, ten geschikten lijd, de kostbare aanteekeningen bekend mochten gemaakt worden, die de groote man schier dagelijks maakte over personen en zaken, waarmede hij in betrekking kwam.
Een schat is overigens in die nagelaten papieren neergelegd, een schat van adviezen, van rapporten, van verhandelingen en studiën, die van duurzaam nut zijn, en die tevens getuigen welk een schat van talent, ijver, trouw en toewijding door den Minister van Sox besteed werd aan de waarneming van zijn ambt, aan zijne plichten van staat.
Zoo brak hot immer gedenkwaardige jaar -48 aan. Hot Ministerie, waarvan Mr. van Son lid was, bestond uit de Hoeren:
L. N. Graaf van Randwijck (Buitenl. Zaken.) Jhr. Mr. de Jonge van Cajipens Nieüwland (Justitie.)
Jhr. Mr. J. A. Ridder van deu IlEixr van Duijvendijcke (Binnenl. Zaken.)
II. Baron van Züijle.n van Nijevelt (Ilerv. Eered.) Mr. J. B. van Son (R. K. Eered.)
é1 J. C. Bjjk (Marine.)
Jhr. Mr. W. Ridder van Rappard (Financiën.) F. G. List (Oorlog.)
J. G. Baud (Koloniën.)
rik
Den 24 Februari 1848 barslle de Fransche revolutie uit. Lodewiik Philips werd van den troon verjaagd. Heel Europa, ja lieel de beschaafde wereld, was in spanning. De revolutie zou meester worden.
De Tweede Kamer der Staten-Generaal was den 7 Maart bijeen gekomen. De bij de troonrede toegezegde ontwerpen tot wijziging der Grondwet waren, 27 in getal, den 9 Maart bij de Tweede Kamer aangebodenr en werden, bij de beerscbende spanning, met misnoegen ontvangen. Men wilde méér, dan er gegeven werd. De Koning gaf, den 43 Maart, zonder zijne Ministers te raadplegen, aan de Tweede Kamer vrijheid om andere ontwerpen voor te stellen, waarop den 15 Maart de Ministers gezamentlijk bun ontslag aanboden , dat hun, den 25 Maart, eervol verleend werd. (1) Het liberalisme trad, in die dagen aanvankelijk meer bepaald op staatkundig gebied, met overweldigende kracht op den voorgrond. Er werd een nieuw staatkundig evangelie gepredikt; een nieuwe gouden eeuw aangekondigd voor de stoifelijke welvaart der natiën en volken. De menigte, de overgroote menigte dansle brooddronken om het gouden kalf der Vrijheid, dat de Revolutie had opgericht. De revolutie werd oppermach-
(1) Hunne opvolgers waren, na herhaalde wijziging Mr. Dirk Donker Curtius. Mr. J. M. de Kempenaar. Baron A. A. Bentinck. J. C. Rijk. Mr. L. A. Lightenvelt. Generaal J. II. Voet. Mr. P. P. van Bosse. S. Baron van Heemstra. |
Justitie. Binnenl. Zaken. Buitenl. Zaken. Marine en Koloniën. R. K. Eeredienst. Oorlog. Finantiën. Herv. Eeredienst. |
tig en toomeloos. Zij riep den Vorsten en hunnen raadslieden toe: Expellarn te de slaüonc tua, cl de ministerio tuo deponam te (Isaias XXII. 19.)
Het liberalisme begon te zegepralen, bet bebeerscbte alles; de publieke opinie vooral.
Toen trad Mr. van Sox uit zijn ambtelijke loopbaan , om als bijzonder persoon al zijne krachten en talenlen te wijden aan de werken des Geloofs en der Liefde, aan de verdediging der ware belangen van Kerk en Staat tegen de overmachtige aanvallen, die het liberalisme tegen de grondslagen der christelijke maatschappij lichtte, onder de bedriegelijke leus van aan de volkeren de ware vrijheid te brengen.
Mr. van Sox was een der weinige helderzienden, die van den beginne bet liberalisme doorgrondden, door diens talrijke vermommingen heen. Hij trad bijna alleen terug, toen bijna al zijne tijdgenooten medegesleept werden door den sirenenzang van het moderne liberalisme, dat, onder den schijn van de stol lelijke welvaart der volken te beoogen en hunne vrijmaking van knellende boeien en banden op politiek, commercieel en industrieel gebied, hun zedelijk geluk tevens zou vernielen, door hun het Geloof te ontnemen, de godsdienst in minachting te brengen, de Kerk te verlagen tot de slavin van den Staat, en de godsdienstige zeden uit het sociaal leven te verdringen.
Dat voorzag Mr. van Son, en bij bedroog zich niet. Maar hij zag tevens dat tijdelijk de overmacht aan bet liberalisme zou zijn.
De Christelijke maatschappij ging wederom een tijdperk van beproeving en zuivering te gemoet; het liberalisme had eene taak te vervullen in Gods raadsbesluiten.
Wat is or tlians van het staatkundig liberalisme van 181-8 overgebleven, en van zijne toenmalige I'.lijile lloodschap? Wat is bet liberalisme tbans? Onverholen is bet de woedende vijand, vervolger en verdrukker van alle godsdienstig leven, van allen eere-dienst, bebalve dien van den Staat-God met zijne Caesars eu slaven. Vooral en bovenal vervolgt bet liberalisme de Katbolieke Kerk tot den dood. In baar vooral bestrijdt bet den levenden God, dien de moderne Staat niet verdragen kan; zelfs Zijn Heilige Naam wordt te naiiwernood meer geduld. (1)
Scbier alleen, onder zijne lijdgenooten, trad Mr. van Son terug, of liever als ter zijde, om den woedenden storm te laten voorbij gaan, die in 1848gebeelEuropa teisterde, die troonen omver wierp en vorsten ontkroonde; den storm der revolutie, die de straten en pleinen van Europa's hoofdsteden tot bloedige slagvelden maakte van burgeroorlog. Schier alleen stond hij, die het liberalisme doorgrondde, terwijl zijne tijdge-nooten, zelfs vrienden en geestverwanten, in kortzichtigheid medegesleept werden door de stom der verleiding, die den volkeren toeriep: Eet van de liberale vrucht en gij zult a!s Goden zijn. Eritis sicut dit! Eet van die vrucht, die u door uwe leidslieden ont-huuden werd, en die u de oogen zal openen!
(I) In 1S47 nog las men in de Troonrede: uMeer dan immer zullen Wij behoefte «hebben aan den Zegen van den Almagtige. Hj vcrlirhte ons door Zijne Wijsheid, jen besture de harten des Volks , dat het eendrachtig blijve en de mnre vrijheid nhtjre eoeken in liefde tot orde. in ontzng voor orerheid en toet.quot;
Ue liberale Troonrede'n brachten deze inroeping van Gods Zegen langzamerhand tot eene ledige phrase terug. In werd er nog gesproken van Hooi/eren Zeijen en in ISüO — bij vergissing — bleven deze twee moorden geheel achter, (jeen sprake meer van Gods Zegen.
- 23 -
Ja waarlijk! de oogen zijn sedert opengegaan!
Nog zijn er onder ons, dio dweepen niet liet liberalisme, die zijnen waren aard, zijne natuur nog niet kennen. Zij staan als aan de bronnen van den Rijn, en sluiten hunne oogen voor zijn verderen loop en voor zijn geweldig stroomgebied. Zij beoordeelen het liberalisme nog steeds naar de luiers, waarin het aan de wereld vertoond werd, naar den onschuldigen glimlach, waarmede liet in zijne \vieg lag....
Het liberalisme is in hun oog nog altijd: Dezuini-yiny door vereenvoudiging, afschafling van misbruiken en van verouderde voorrechten , opheffing van belastingen op de eerste levensbehoeften, en dergelijke liberale gelukzaligheden. Nog altijd luistert hun oor alleen naar de fanfaronnades, waarin het liberalisme bij voorkeur zijne orakels spreekt en zijn leer verkondigt; zij hebben ooren en hooren niet, zij hebben oogen en zien niet: hoe het liberalisme het programma van de wedergeboorte der volkswelvaart verwezenlijkt heeft.
Het jaar 1848 derhalve was het keerpunt in Mr. van Son's ambtelijk leven, en sedert bleef bij buiten alle openbare betrekkingen, om zich geheel te wijden, in den vollen zin des woords, aan geestelijke en lichamelijke Werken van Barmhartigheid, ten bate van allen, in Kerk en Staat, die hetzij persoonlijk, hetzij collectief zijne hulp inriepen.
Vmehteloos boproefile men in 1849, om Hem tot liet aannemen van een ambt te bewogen. Uij weigerde o. a. om in aanmerking te komen voor bet Lidrnaat-scbap van den Iloogen Raad der Nederlanden. Hij bleef ambteloos Burger.
Den 10 Februari 4804 — onder bet Ministerie ïiior-decke —ontving Hij eene benoeming tot Staatsraad in buitengewonen dienst. (l) Die honoraire betrekking meende Mr. van Sox te moeten aannemen. Merkwaardig is wat Hij bij die gelegenheid schreef aan den Minister Tnou-uecke , op wiens voordracht die benoeming geschied was ;
«De benoeming tot Staatsraad in buitengewone dienst »was even verrassend a!s vereerend voor eencn Huize-))naar, die aan het ambtelijk lenen vaarwel heeft rjczcyd. «Te minder kon hij op die onderscheiding zich verwach-«ten, omdat hij vroeger deel heeft uitgemaakt vaneen »1)0wind, dat het behoud tot leus had. Zóó iets, dan «getuigt die benoeming van onbevangen zienswijze... «Ik had behoefte zulks dankbaar te erkennen.quot;
Bij Breve van 28 April 1803 reeds was de verdienstelijke kluizenaar door Z. H. Paus Pius IX benoemd lot Kommandeur der Orde van den H. Gregorius den Clroote, eene welverdiende onderscheiding, die door geheel katholiek Nederland toegejuicht werd.
Dit zijn de voornaamste titels van het openbaar en ambtelijk loven van Mr. Joannes Baptista van Son, en die bij bet doorbladeren van zijn levensboek, het meest in het oog vallen.
Trachten wij nu ook wat verder daarin door te dringen.
(1) De wet van 21 Dec, 1801 had de samenstelling en bevoegdheid van den Baad van State op nieuw geregeld.
III.
Vluchtig- sloegen wij oen blik op de voornaamste perioden in het leven van Mr. van Son. Losse schetsen zagen wij van enkele der vele st;hoone gedeelten van dat heerlijke geheel, maar van het geheel zelf hebben wij nog geene heldere voorstelling, nog geen duidelijk begrip.
Wij kennen de orde nog niet, in die schijnbare wanorde. Wij zien de stralende eenheid nog niet in die schitterende verscheidenheid.
Een zeventigjarig leven ligt daar voor ons. Een menschenleven met al zijn licht- en schaduwzijden, met al zijn smart en vreugde, zijn lijden en strijden, zijn vallen en opstaan, het deel van allen die in dit dal der tranen de pelgrimsreis naar het hemelsche Vaderland te volbrengen hebben.
Een zeventigjarig menschenleven ligt daar voor ons, niet van een kluizenaar, die vreemd bleef aan de groote samenleving, maar van een maatschappelijk man, volop in aanraking mot zijn omgeving en zijn lijd. Een Man, die zicli bewoog in de volle samenleving der negentiende eeuw, en onder den invloed dien liet eigenaardig karakter van dit tijdperk in do geschiedenis dor menschheid op de stoiïelijke, verstandelijke en zedelijke bewegingen van het sociaal leven moost trachten te doen gelden.
Een gewoon, maatschappelijk leven dus? Ja, maar van een buitengewoon Man; van een rijk begaafden, bevoorrechten geest, die in elke zijner zeldzame eigenschappen aan dat loven karakter geeft, en het als tot een bundel van verschillende levens maakt.
Immers niet minder onderscheidt zich in dat leven de Geleerde, de Leoraar, de Wijsgeer, de Staatsdienaar, de Man van rang on aanzien, die groot was onder zijn volk cn in zijn tijd, dan de eenvoudige Staatsburger, de nederige Leek, de gehoorzame onderdaan in Kerk en Staat.
Dat heerlijk zeventigjarig leven ligt daar voor ons in gedeelten, als de stukken van een gebouw; en wolken vorm moeten wij nu zoeken om al die deolen eone voegzame plaats te geven, cn er zoo een waardig geheel van te maken.
Wat is het hoofdkarakter van dat veelzijdig loven? Welke zijn de ware samenstellingen in die schijnbare groepeeringen? Waar is de eenheid in al die verscheidenheid ?
Als we al de deelen van dat grootscho leven, van de wieg tot het graf, rangschikken in verband tot het geheel, welks hoofdkarakter zich overal ken teekent, dan vinden wij weldra de grondslagen, de muren, de pijlers en
- 27 -
• het gewelf. Wij hebben een vorm gevonden, waarin
alle tleelen passen. De eenheid verschijnt en hehcerseht alle verscheidenheden; een tempel zien we voor ons, volledig, voltooid, een levenden Tempel. Templum Spiritus sancli.
Want boven de verscheidenheid der maalscltappelijke beweging schittert de eenheid des godsdienstigen levens , die alle deelen kenteekent en alles ondergeschikt maakt aan het plan des geheels.
Dat is de eenheid in het tafereel van het loven eens Mans, die God diende bovenal, met al de krachten zijner ziel, die daardoor een voorbeeld werd van wijsheid en deugd, en die ten einde toe volhard heeft.
Allen, die de genade des Doopsels ontvingen, hebben de roeping om tempels van den H. Geest te zijn, maar velen volharden niet ten einde, in het beantwoorden aan die roeping, en weinigen zeker ontvingen zoo kennelijk als Mr. v. Son de bijzondere roeping, met de bijzondere genade, om ten voorbeeld te strekken.
Daarom staren wij met bawondering op een leven als bet zijne, dat zoo gelukkig voleind en voltooid is, dat zulk een grootsch geheel vormt; maar met niet minder bewondering zien wij den eenvoudigen grondslag, waarop zulk een reuzenbouw zich verhief.
Waarom slaagde bij zoo gelukkig, zoo volkomen, waar zoovelen slechts op puinhoopen en bouwvallen kunnen wijzen ?
Wat was hot geheim van dat Leven? Wat is de sleutel tot dat raadsel?
4= *
— 28 ^
Ilct Geloof was de grondslag van dat leven.
Joannes Baptista van Son was em Man van Geloof, maar van levend Geloof.
Op zijn leven past het devies: Plas fidei quam vitae.
Als met het oog op dat leven gaf de groote Salesius eene verklaring van dat devies in de volgende woorden :
»// ent d la verité tousjours plas de foy que de vie, »car sa foy fast tousjours maislresse de sa vie. 11 ne Dvivoit que de foy; son ame estoit la vie de son corps, ï)sa foy la vie de son ame. Voyez qail ne vil qua vmesure que la foy le lay permettoit: sobre, juste et ï)devost.quot; (1).
En zoo hebben wij den sleutel tot het geheim van dat heerlijk leven, dat bij oppervlakkige beschouwing een raadsel moest blijven voor allen, die de eenvoudige wetten niet kennen, waardoor, ook in vollenmensche-lijken handel en wandel, de bewegingen des godsdien-stigen levens beheerscht worden en te verklaren zijn.
Al de bewegingen van het voorbeeldig leven, dat wij overwegen, die volkomen eenheid van hoofdkarakler bij zooveel verscheidenheid van werking, dat alles laat zich volkomen verklaren door het levend Geloof van den grooten, maar nederigen christen, die de groote weldaad van de gaaf des Geloofs begreep, en zijn geheele leven daarnaar regelde.
Justus ex fide vivit, de rechtvaardige leeft uit het Geloof (1 Rom. 17.) Zijn leven was ééne acte van Geloof.
Het licht des Geloofs leidde zijne Rede. Mr. van Son,
(1) Oeuvres de St, Francois de Sales, T. II. p, 287.
— 29 —
' een man van Wetenschap, voor wien geen boek van
menschelijk weten en kennen gesloten was, voor wien de klassieke oudheid geene geheimen had, wien de moderne wetenschap hare kostbaarste schatten niet verborgen kon houden, gelooft, in het volle besef van de vrijheid zijns wils, met volle overtuiging, aan de door God geopenbaarde Waarheden, en onderwerpt, als geloovig Katholiek, eerbiedig en nederig alle men-schelijko opinie, op het gebied van Geloof en Zedenleer, aan het wettig leer- en tuchtgezag der Kerk ; en zonder in het minst te kort te doen aan de waardigheid van liet gezag der Rede in de haar door God gestelde grenzen.
Nooit heeft de Wetenschap, trots hare bedwelmende verleiding, zijn Geloof doen wankelen. Hij kende hare natuurlijke grenzen, zoowel als die der Rede, zooals het licht des Geloofs den Katholiek die zoo juist, zoo bepaald weet te doen onderscheiden.
Hij geloofde levendig, met volle overtuiging, en onderwierp zich met de treffendste eenvoudigheid aan de verplichtingen die het Geloof den Christen voorschrijft; als de minste barer kinderen, gehoorzaamde bij, mot liefde en eerbied, aan het wettig gezag, in leer en tucht, van onze Moeder de heilige Kerk.
Wat schitterde bij dat vurig Geloof de rijkdom dei-gaven van verstand en hart, waarmede God hem zoo bevoorrecht had!
Zij schitterden te meer, omdat zijn Geloof, levende in de Liefde, er eene hoogere wijding aan gaf, waardoor ^ zij eene grootere vruchtbaarheid kregen.
Dat Geloof, dat vurig Geloof, bleef denzelfden invloed uitoefenen op zijne daden, woorden en werken, evenzeer in het openbaar als in het bijzonder leven.
— 30 -
ITij bicltl cr geen tvveeclerlei Geloof op na, een voor het huisgezin, een voor liet openbaar leven. Er zijn Katholieken, die hun Geloof als opsluiten, en het niet veroorloven over den drempel der conscientie te komen.
Deze zijn Katholiek in de kerk, soms in het huiselijk leven, maar in het openbaar hebben ze een ander Geloof, een passe-partout, eon en-tout-cas-geloof, dat zijne dogmata wijzigt naar do omstandigheden.
liet Geloof is één en ondeelbaar; er is geen afzonderlijke geloofs- en zedenleer voor het openbare en bijzonder leven. Dezelfde beginselen gelden voor beiden; en wie heeft daarvan heerlijker voorbeeld gegeven dan juist Mr. v. Sox, in eenen tijd als do onze, die het godsdienstig leven als te vuur en te zwaard uit de openbare samenleving weert en verdrijft.
Mr. v. Son gaf het voorbeeld van dat leven des Geloofs, dat zich in alles openbaart, dat den geheelen mensch, altijd en overal, moet bezielen. Hij volgde bet voorschrift: dat wij in alles ons zelvcn moeten hetoonen
als dienaren Gods----in het woord der waarheid... in
ongeveinsde liefde. (1)
Die zwakheid van Geloof, die vermomming en omsluiering des godsdienstigen levens, kenmerkt den liberalen katholiek. Die kracht van Geloof, dat waardig en passend openlijk optreden met godsdienstige beginselen, kenmerkt den uit het Geloof levenden katholiek, den ultramontaan,
zooals onze tijd den katholiek uit één stuk noemt.
* *
*
(1) In omnibus exliibeamus nosmetipsos, sicut Dei ministros ... in verbo vc-ritatis ... in clmritatc non ficla. 2. Corinlh. VI. 4.
— 3l -
Ja, het Geloof was de grondslag van dat leven. Mr. v. Son was in den vollen zin des Woords een Man van Geloof, oen man van levend Geloof, dat vmcliten voortbracht, omdat het vereend was met de Liefde.
Zijne deugd wortelde in zijn Geloof. Dij al zijne daden, op al zijne wogen liet hij zich, hij het licht des Geloofs, leiden door hoogere beweegredenen.
HU leefde in en door zijn Geloof. Dat was de reuzenkracht, die zijn zedelij'c leven zoo overwinnend voortbewoog en tot de kroon der zegepraal voerde.
Dat lovende Geloof, met al de kalme rust der zekerheid, die in God haar steunpunt heeft, maar ook met al do bewegelijkheid van een vurigen ijver om het Geloof vruchten te doen voortbrengen, dat verklaart volkomen de eenheid van richting - het doel - en de trellendste verscheidenheid van beweging - het middel - in het leven van Mr van Son.
Zoo was zijne richting en daarin volhardde hij ten einde toe.
Van zijne wieg tot aan zijn graf heeft hij die heerlijke gave des Geloofs ongeschonden bewaard, hij heeft er mede gewoekerd; en aan het einde van dat leven mogen hem de woorden in den mond gelegd worden : ygt;Dcn yocdcn strijd heb ik yeslreden, den loop volbracht, igt;hct Geloof bewaard.quot; (1)
Ziedaar dan een model van een praktisch Christelijk leven, ziedaar dan een levend voorbeeld van een katholiek uit één stuk, van een ultramontaan, in de
(1) Bonum certamcn ccrtavi, cursum consummavi, fulem servavh 3 Timoth. IV. 7.
volle samenleving-, in het volle midden onzer ongeloovige eeuw. Het voorbeeld van een man van aanzien, rang en staat, een man van wetenschap, een geleerde, een hooggeplaatst Staatsdienaar, zijn Geloof belijdende, boven alle menschelijk opzicht, en zijn plichten jegens God even waardig en ijverig vervullende als die jegens zijn Vorst en Vaderland.
Voorzeker, duizenden en duizenden zijn even oprechte katholieken, even ijverige geloovigen ; maar aan weinigen wordt door Gods Voorzienigheid, met zooveel bijzondere genaden, de bijzondere roeping gegeven, om een hooggeplaatst voorganger te zijn.
Die bijzondere roeping had het leven van Mr. van Son en zij was hem onbewust, maar zijn nederig Geloot deed hem, met treffende eenvoudigheid, volkomen aan die bijzondere roeping beantwoorden; hem, die zich in alles door hoogere beweegredenen liet bestieren.
Als een werktuig in Gods hand, was hij een providentieel Man, dien God daarom zoo boog geplaatst scheen te hebben, in zijn tijd en onder zijn volk, om in hem, zijn nederigen dienaar, de bovennatuurlijke gave des Geloofs, vereenigd met de Liefde, in al haren glans, in al hare vruchtbaarheid te doen schitter en, als de koningin en gebiedster onder zoovele natuurlijke gaven van verstand en hart, die bovendien den grooten man onderscheidden, en die allen te zamen den grooten ultramontaan welbehagelijk maakten bij God en bij de menschen.
In hem bleek schitterend helder hoe het vurigst en ijverigst Geloof, hoe de strengste plichtbehartiging, vereenigd kan worden met waardige beoefening der Wetenschap, met de verdienstelijkste burgerdeugd.
— 33 -
Dat voorbeeld moest te meer aantrekkelijk, aanmoedigend en stichtend zijn in onzen ongeloovigen tijd, in onze anti-katholieke omgeving, nn het liberalisme zijnen waren aard, zijn wezenlijke natuur eindelijk bloot legt en, bij zijn strijd op leven en dood tegen alle godsdienstig geloof, in de laatste periode van zijn worsteling gekomen, bet ruw geweld, de stolïelijke overmacht aanwendt, en rond de geheele burgerlijke Maatschappij als een cordon trekt, om er godsdienstige beginselen en godsdienstige zeden uit te weren, en het Geloof te verbannen naaide binnenkamer des gewetens.
O
In zulk een tijd schittert een Man als Mr. van Sox, die ook in de burgerlijke maatschappij, in de openbare samenleving, met al hare groepen en verhoudingen, do rechten en vrijheden des godsdienstigen levens, des Levens uit het Geloof, wist te doen eerbiedigen, met al de waardigheid, de kracht, den moed, die ware Wijsheid, ware Deugd altijd, als een onoverwinnelijk prestige, onderscheidt.
En zoo was de groote ultramontaan door duizenden geliefd, door duizenden gevreesd, maar door allen geacht, door allen geëerd, door allen erkend als een rechtschapen gemoed, een eerlijk karakter, een degelijk geleerde, wiens kennis en wetenschap niemand betwistte, een eerbiedwaardig medeburger, een verdienstelijke, kortom een der edelste zonen van zijn Vaderland.
Ja, schitterend was zijn Geloof, de grondslag van geheel zijn zedelijk leven, omdat zijn Geloof vruchtbaar was en zich nederig openbaarde in de edelste werken der Liefde. Want niet alle sterk Geloof is vruchtbaar, niet alle Geloof is beminnelijk, omdat niet alle Geloof levend en niet alle Geloof nederig is. 3
IV.
liet Geloof is de grondslag der Hoop en der Liefde.
Het Geloof verlicht onze Rede, en onderwerpt die aan den geopenbaarden quot;Wil Gods. Door de Hoop worden wij gesterkt, en onze harten van het aardsche onthecht. Door de Liefde wordt ons gemoed van zelfzucht gelouterd, en ons hart aan God verbonden.
Een onverbreekbare samenhang vereenigt die drie bovennatuurlijke deugden en gaven Gods.
Geene is volkomen zonder de anderen, maar de Liefde is de voortreffelijkste.
Zij staaft het Geloof, dat zonder haar dood zou zijn. Zij wettigt onze Hoop, die zonder haar vermetel ware.
Een Geloof dat zich niet uit in de werken der Liefde, is een dood Geloof.
))S7 vous voulez cor/noistrc quelle est voslre foy, cl si elle est viuante, morte ou moumnle, reyardez vos ocuvres et vos actions. (I)
Wij zagen in het leven van Mr. van Son dien diepen en broeden grondslag van Geloof, en'één blik op zijne werken en daden overtuigt ons dut zijn Geloof niet dood, niet stervend, maar in den hoogsten graad levend was; want op dien grondslag des Geloofs rijst, met de onwrikbaarste vastheid der Hoop, de bouw van dien levenden Tempel, die door de Liefde voltooid en he-kroond wordt.
vSectamini charitatemquot; streeft naar de Liefde ('2), die aansporing, die richting schijnt iedere pijler uit te drukken in dat heerlijke gebouw, waarin overigens zooveel andere zedelijke deugden hare altaren hadden.
Want de Liefde is de koningin der deugden; steeds wordt zij vergezeld door Voorzichtigheid, Rechtvaardigheid, Sterkte en Matigheid, die vier hoofddeugden, welke als eene lijfwacht, met harnas en schild, met lans en zwaard, het liefde-leven des Geloofs beschermen; terwijl de stoet der overige zedelijke deugden het schitterend gevolg uitmaakt, dat overal zetelt, waar de Liefde troont.
* * *
(1) Oouvres de Sf. Franc, dc Sales T. I. 174.
(2) I. Corinth. XVI. i.
— 30 —
Ja, de Liefde troonde in dat leven, gesterkt door de Hoop, op den grondslag des Geloofs.
Van dat Geloof getuigt de geheele richting van dat leven. Van vaste en sterke Hoop getuigt die rustige cn kalme, maar ook waardige en ijverige godsdienstzin, welke bij dien man van gebed cn zelfverloochening zoo voorbeeldig, zoo stichtend en opwekkend uitblonk.
Daar zijn er onder ons, die meer bijzonder bevoegd zijn om getuigenis te geven van den vurigen ijver zijner christelijke Liefde en zijns godsdienstigen levens; immers de voortrelfelijke Christen was vóór alles nederig en praalde niet met zijne goede werken; zij bleven meestal verborgen, tenzij plicht anders gebood.
Zijn Geloof en Hoop beleed hij voor God en voor de menschen, in het openbaar; omdat die openbare belijdenis, in zijn tijd, in zijne omgeving, meer dan immer plicht was; maar zijne naastenliefde, die Hij in ware geestelijke en lichamelijke werken van barmhartigheid beoefende, onttrok zijn ootmoed, zijne oprechte nederigheid aan het oog der wereld, aan den lof der menschen.
Want, onder alle de zedelijke deugden, die als kostbare parelen schitterden in de kroon van dat praktisch christelijk leven, praalde de nederigheid des harten met overheerschenden glans.
Voor enkelen onder ons was het een voorrecht om, meer in het verborgen, de onvermijdbare getuigen te zijn van edele daden uit reine christelijke liefde , maar aan God alléén is dat liefde-leven in al zijnen omvang bekend.
Als eenvoudig lid der Vincentius-Vereeniging, waarbij hij onvoorwaardelijk weigerde iets anders dan gewoon werkend lid te zijn, vond Hij zeker een ruim veld voor
— 37 —
den arbeid der weldadigheid, maar er waren gecne grenzen van plaats en tijd voor zijnen ijver om liet gebod der naastenliefde in beoefening te brengen.
Niemand was daarbij uitgesloten, want in beldbal-tigen zin bad bij zijn naaste lief, zelfs die Hem baatte. Persoonlijke vijandschap kende bij niet; zijn hart was in de ruimste mate open voor de Liefde, ook jegens vijanden en tegenstanders op bet stuk van beginselen en richting.
Ja, onoverzienbaar was het veld voor den arbeid zijner Liefde; en waren alle werken vanbarrabaiiigbeid hem lief: onwetenden te loeren, twijfelmoedigen goeden raad te geven, scheen zijn geliefdst werk te zijn; daarbij toch beschikte bij over een schat van bijzondere middelen in even zoovele buitengewone geestesgaven.
Die zijn raad en hulp inriep, zijn bijstand of voorspraak, onverschillig wie, vond minstens gehoor en doorgaans wat hij noodig had.
In alle klasse en stand, onbekend of aanzienlijk, behoeftig of rijk, arm van geest of geleerd, leek of geestelijke, wie heelt er ooit bij dien Raadsman bij uitnemendheid, aan die deur der naastenliefde geklopt zonder dat bom opengemaakt werd ? Wie beeft daar binnen ooit raad gezocht zonder te vinden wat hem dienstig was? En wie bleef er ooit onbewogen door de beminnelijke welwillendheid en bereidvaardigheid — en dat bij do waardigste vormen — waarmede bij bejegend werd?
Wie, trouwens, riep zijn raad, zijne voorlichting niet in?
Honderden, ja duizenden was bij van dienst; om niet, pro Deo, in den waren zin des woords, deelde bij mede van zijne rijke ervaring, van zijne kostbare
slndiën, van zijne onwaardeerbare kennis cn wetcnscliap.
Vooral sedert toen liij liet ambtelijk leven ver
liet, kon hij zich aan dien arbeid der Liefde wijlen, cn zijn werkzaamheid was verbazend.
Ja, de groote Piaudsman, die nederige kluizenaar te midden van het gewoel des socialen levens, werkte in het zweet zijns aanschijns. Meer dan ooit arbeidde Hij ter liefde Gods, tot voordeel en welzijn van Kerk en Staat, ton nutte van allen die zijnen raad, zijne hulp inriepen.
lüj arbeidde zwaar, doch ijverig en vlug. Hoe kon het anders of hoogst productief moest de arbeid zijn van Hem. die bij de machtigste geestvermogens, zoo bijzonder de gaaf van orde en regelmaat bezat cn zoo volkomen over de doelmatigste middelen kon beschikken.
Ja, vruchtbaar was de werkzaamheid van dien grooten Raadsman; onuitputtelijk de rijkdom dien hij wist te verzamelen en te besteden voor geestelijke liefdewerken, voor Kerk cn Staat, in allerlei vorm, op allerlei wijze. En dat goud van goeden raad werd in den edelsten munt vorm nitcrccreven.
D D
Wat hij sprak, wat bij schreef, huldigde altijd in den grond de Waarheid cn Deugd, en daarom was het altijd schoon van vorm.
Herleest zijne brieven, gij, die het voorrecht hadt ze te ontvangen. Bewaart ze als een kostbaar aandenken, want allen zijn als afdrukken van beminnelijke hoedanigheden, allen geven den liefelijksten indruk van de Wijsheid en Deugd des meesterlijken schrijvers. Allen hebben een degelijk karakter, waardigheid, en schoonheid, zelfs bij den immer geestigen scherts, die zelden
- 39 —
ontbreekt in zijne brieven en schriften, en die altijd den goeden smaak huldigt,
Attisch zout ontbrak hem niet.
IIoo kan het dan ook anders of die reus van kennis, die universeel geleerde Raadsman moest de algemeene vraagbaak worden, bij zooveel bereidwilligheid om alles voor allen te zijn.
Welke leek bezat ooit zulk eene grondige kennis van de Heilige Schrift, en was zoo doorgedrongen in de studie der Theologische Wetenschap?
Als uitstekend jurist, wien Kanoniek recht evenmin vreemd was als het Romeinsch en hedendaagsch recht, in grond en vorm, in wezen en ontwikkeling, in beginsel en praktijk, lag elke kwestie op godsdienstig, staatkundig of sociaal gebied voor zijn bevoegd oordeel open.
Welk gebied kon hem bovendien nog vreemd zijn, hem den scherpzinnigen geschied vorscher, den begaafden letterkundige, die zoowel in de klassieke als in dc moderne talen, de geschiedenis der wereld in al hare beteekenis kende en verstond, en op de hoogte was van de schoonste sieraden, de edelste vormen dei-oudere en nieuwere letterkunde?
Eu toch, hoe nederig was die man! Hoe effacecrdc hij zich!
— 40 —
Hoe nederig — maar hoe grootsch was die nedcrig-1,01,1 — als die groote Geleerde de kinderen der armen den catechismus leerde, en behoefligen ouderen van dagen de waarheden van ons heilig Geloof verklaarde.
Hoe grootsch was die groote Man in zijne nederige Liefde, als Secretaris van onzen Katholieken Kring! Secretaris — zoo wilde hij , en niet anders, — maar welk een Secretaris!
Ook daar vond zijne Liefde arbeid: de onwetenden leeren, de zwakken versterken, den twijfelenden goeden raad geven. Of was het geen werk van barmhartigheid, dat zoogenaamde notuleercn, dat zoo con amore, zoo ijverig, jaren lang door Mr. van Sox volgehouden werd?
Wie onzer herkent in de meesterstukken, welke de notulen van den Kring verbergen, en die eigenhandig door den grooten Man geschreven werden, wie herkent daarin de meestal zwakke en gebrekkige, vaak onbeduidende voordrachten, soms de eerstelingen onzer onbedrevenheid? Onder des Meesters hand kwam er vorm en leven waar soms orde en doel faalde. En was het werk van den minstbegaafde onder ons hem niet even welkom als dat van den meer geoefende, om het met liefde en geduld te verbeteren en er waarde aan te geven, zonder dat ooit iemand onzer zich bij de be-scheidcndste mate van eigenliefde gekwetst gevoelde? (Juod tetigit, ornavit, wat hij aanraakte, werd een sieraad, en zoo is ons kostbaar notulenboek eene verzameling van grootere en kleinere meesterstukken geworden, naar den aard der stof en het doel van elke voordracht welke genotuleerd werd, maar het geheel is een monument van de zelfverloochenende christelijke
Liefde van den bescheidcnsteii Secretaris, die ooit onder geleerden te vinden zou zijn.
En de Katholieke Pers dan?
Welke verplichtingen heelt zij niet aan de ijverige nooit ontbrekende medewerking, voorlichting en hulp van dien grooten Man !!
Alles had hij over voor hare ondersleuning, en geene moeite, geen arbeid ontzag hij om haar in hare rnoeielijko taak te schragen.
O
Het kon immers niet anders of die Man van Geloof, Hoop en Liefde, die man van Wijsheid en Deugd, van Wetenschap en Karakter, moest voortdurend invloed uitoefenen om zijn groote aantrekkings-kraclit, moest voortdurend arbeid vinden voor zijn onvermoeid streven om nuttig Ie zijn, maar vooral in zijn tijd, in zijne omgeving.
Zijn tijd? Was er ooit een rijker aan gebeurtenissen van ingrijpenden aard, op de hoogste belangen van Kerk en Staat? Is de negentiende Eeuw niet een dor gewichtigste en merkwaardigste tijdperken in de geschiedenis der wereld, en dus in de geschiedenis der Kerk ?
De ambtelijke loopbaan van Mr. van Son sloot in 1848, juist toen het voornaamste tijdperk in de negentiende eeuw aanving, het tijdperk dat onze eeuw zal
— 42 -
kenmerken, liet onsterfelijke pontifikaat van Pins IX. Dit duidt thans reeds voldoende aan hoe zulk een Man als Mr. van Son in zulk een tijd nuttig kon zijn; en wij weten dat hij ten volle aan die opvatting voldaan heeft, hij die mede leed en mede streed in alle aanvallen die de christelijke maatschappij, de katholieke Kerk, van het moderne ongeloof, in de moderne staatkunde, inde moderne zedenleer te verduren had. Ja, hij deelde in al het lief en leed der Kerk, in haar lijden en zegepraal, in haren strijd en overwinning; en al de arbeid van zijn Geloof, Hoop en Liefde stond in verband met het welzijn van Kerk en Staat in zijn tijd.
De katholieke Kerk in Nederland had sedert 1848 een gewichtig feit in hare geschiedenis te boeken : de herstelling der hiërarchie in 1853.
Een storm stak er op over de katholieke Kerk in Nederland; de Aprilbeweging met hare onedele beweegredenen en noodlottige richting stoorde den vrede der nationale samenleving, en bracht de openbare meening tot vijandige, anti-katholieke inzichten.
Het Ministerie Thorbecke viel voor de eerste maal, en de strijd, de openbare en verborgen kamp, tusschen de twee machtigste staatspartijen om regeeringspartij te zijn en te blijven, is de draad in de geschiedenis van Nederland van 1853 tot den huidigen dag. De gewichtigste kwestiën voor Staat en Kerk kwamen intusschen bij de wetgevende macht voor, en de voornaamste was wel de onderwijs-kwestie, die vooral sedert de tien laatste jaren alles beheerschte.
Sedert 1848 leidde Mr. van Son wel een ambteloos leven, maar zooals wij zagen was het niet te minder werkzaam. Hij trad niet openlijk op, maar grooter en
slerkei' werd zijn invloed cu liet gezag van zijn gevier-den naarn, bij alle openbare aangelegenheden.
Tot in de hoogste regeeringskringen, bij wereldlijke en geestelijke overheid, kende en waardeerde men de degelijkheid der adviescn van den Oud-Minister van Son, den rechtschapen, verlichl.cn cn wijzen Staatshurger.
Welk een aandeel hij had in het voorbereiden, uitvoeren en handhaven van het herstel der bisschoppelijke hiërarchie in 1853, kortom in alle groote en kleinere aangelegenheden van Staat cn Kerk, moge eenmaal blijken, als in eene uitvoerige biographic meer bijzonderheden kunnen medegedeeld worden uit zijne kostbare aantcekeningen en gedenkschriften. Genoeg zij bet op to merken dat cn in Nederland, cu in Europa cn in de gehcele wereld stof in overvloed voorkwam om werk te geven aan den onvermoeiden ijver van een Christen-Slaatsburger als Mr. van Son.
Intusschen had het liberalisme — het zoo onschuldige liberalisme van 18IS — zijn masker afgeworpen cn zijn strijd op leven en dood aangevangen tegen de katholieke Kerk, het voornaamste, ja het eenigst bolwerk van godsdienstig geloof cn van godsdienstige zeden.
Het liberalisme zetelde niet enkel meer in de volksvergaderingen, maar in do parlementen, op den troon, op den katheder, op de school, in dc wetenschap, overal. Het onderwijs en de opvoeding geheel in handen te krijgen was schier zijn hoofdstreven geworden, cn is liet nog, als het doelmatigst middel om het godsdienstig staatsburgerlijk leven geheel te vernietigen.
Daar klonk de stem van Pius IX, dc waarschuwende stem van den Paus, die dc katholieken wakker schudde cn hun de oogen opende voor dc verwoesting die het
liberale onkruid op den akker des Gelool's aanrichtte.
Den 8 December 18134 verscheen de Syllabus die het liberalisme toeriep: tot hiertoe en niet verder. Terug! De Syllabus was de bliksemschicht, die den reuzenboom des modernen ongeloofs in het hart trof, toen zijn wortels de grondslagen dor christelijke maatschappij bedreigden.
Toen wierp het valsche liberalisme de voortaan nut-teloozc schapenvacht af, en sedert bekampt en belaagt het den herder en de kudde, overal, altijd, zonder rust, zonder wapenstilstand, met stoiïelijk en zedelijk geweld, met kapitaal en leger, met wetenschap en kennis, met tirannie en wetgeving, te vuur en te zwaard, met honger en gebrek, met vervolging, gevangenis, verbanning; de doodstraf alleen ontbreekt nog.
Maar sedert ook ontwaakte het katholieke leven uit den zorgeloozen slaap, waarvan de vijand had gebruik gemaakt.
Het ongeloof dat in het liberalisme do moderne vormen vond, waarin het den ouden strijd kon hervatten, ontmaskerd door den Syllabus en doodelijk gekwetst in zijn leven door het Vatikaansch Concilie, vereenigde sedert zijne laatste krachten als tot eene reusachtige poging, in éénen algemeenen aanval, éénen stormloop, over de gansche wereld tegen de katholieke Kerk. Maar overal staan de Katholieken pal, op het voorbeeld van den heldhaftigen Pius IX en zijne broeders in het episcopaat, en in het priesterschap, maar ook op het voorbeeld van eminente mannen onder de leeken, die de verspreide krachten der katholieken vereenigen en aanvoeren. Weinige zulke providentieele mannen zijn er, die zoo zeer als Mr. van Son het prestige hadden van wijsheid en deugd, de gaaf van Raad en Sterkte.
Ja, op hem past hot woord: ))Diü naar hem lioor-»den, wachtten tot dat hij gesproken had, en legden »zich met cerl)ied bij zijn gevoelen neer.quot; (Joh. XXIX. 21.) Hij was de aanvoerder, de Raadsman hij uilno-mendheld, hij die magtig was onder zijn volk als een Dvoorhccld in woord, iti wandel, in liefde, in geloof, in reinheid.quot; (1)
Znlk een Man vonden wij in Mr. van Son, de eerbiedwaardigste onder de eminente mannen, die de Neder-landsche Katholieken aanvoeren in hun strijd op sociaal gehied tegen ongeloof en zedenbederf, en voor de rechten der godsdienstige overtuiging en hare vrije beweging in het maatschappelijk leven.
J)e kluizenaar verliet zijne kluis om zich aan ons hoold te stellen, om vereenigingen te stichten en te handhaven. Onze kiezersvereenigingen, onze katholieke Kring, onze katholieke scholen en stichtingen ter bevordering van godsdienstig onderwijs en opvoeding, dat alles trok hem aan; dat alles bloeide en werd machtig onder zijne leiding en zijnen raad.
Bij dat alles was hij de bezielende levenskracht en de onvermoeide beschermer, maar ook bij dat alles bleef hij de nederige Christen, die eigen krachten mistrouwende, alleen op God en diens hulp steunde en zich bij alles liet leiden door hoogere motieven.
Nederig was hij, bescheiden, gezeggelijk, maar ook moedig en kloek in het uitvoeren van vastgestelde plannen; kalm in tegenspoed, gematigd in voorspoed, maar altijd moedig.
(1) Exemplum... in verbo, in conversaiione, in cliaritate, in fide, in castitatc.
1 Timotli. IV. 1.2
»Ferm in de kritieke momenten kenschetst den waren ^patriot.1' Dit devies der Bossche Bataven in 1705 maakte hij tot zijne lens als hij ons wilde aanmoedigen om moed te honden en pal te staan.
Do laatste periode van zijn altijd werkzaam leven was zeker niet de minste in goede vruchten en verdiensten, en te dieper gevoelen wij ons groot verlies in zijn dood, omdat jnist in die laatste periode de gewichtige tijdsomstandigheden zijne geheele persoonlijkheid meer in onmiddeiijken omgang brachten met ons allen, die ons nauwer en nauwer aansloten om dien grooten Man, dien wij eerbiedigden als ons hoofd en aanvoerder, dien wij liefhadden als een Vader en Leeraar, dien wij hoogachtten en eerden als een Vriend, dien wij bewonderden als een der rijkstbegaafde menschen, maar ook als een zeldzaam schoon voorbeeld van god-vreezende nederigheid; als een man van Wetenschap, maar vooral als een Man van levend Geloof', van vaste Hoop en vurige Liefde.
* * *
Zoo leefde hij en zoo stierf hij, want God heeft die ster aan onzen hemel uitgedoofd....
In het midden van zijn arbeid nam God hem weg. Wel telde hij met zeventig de jaren zijner vreemdelingschap op aarde, maar de gebreken des ouderdoms hadden hem ontzien, zijn krachtig gestel, zijn levenslust.
- 47 -
5!ijn gezond hoofd en hart voorspelden een veel hoogeren leeftijd, maar God heeft anders beschikt. Zijn heilige Wil geschiede.
Eene aanvankelijk onbeduidende ongesteldheid ontaardde eerlang in eene ernstige ziekte, die doodelijk werd.
Weldra ondermijnden hevige koortsen dat krachtige gestel. Aan twee onzer, die het voorrecht hadden hem aan zijn ziekbed te bezoeken, kenteekende hij zijn toestand met de eigen woorden; moralitcr et physice im-potens. Naar ^eest en lichaam machteloos. Maar zijn Geloof en zijne Hoop en zijne Liefde verminderden niet in kracht en ijver; zijn ziekbed was eene leerschool van christelijke deugd, voor wie hem omringden. Zijne godsvrucht bij het ontvangen der laatste H. Sacramenten was zielroerend.
Hij stierf zooals hij geleefd had. Er was een rechtvaardige minder op aarde. Eene reine ziel was lot haren oorsprong opgegaan.
Hij stierf den G November 1875, in den ouderdom van ruim 71 jaren.
Eene ontroostbare familie, wier geluk, wier kroon en geëerbiedigd hoofd hij was beweende in licm, dien zij als voorbeeldig Zoon had leeren waardeeren, den liefderijksten der broeders, den waardigsten der aanverwanten.
V.
Het gebeurde toen de Ileei' God Elias wilde wegnemen van de aarde, dat Elias met Eliseus naar den Jordaan gingen. Vijftig mannen van do zonen der profeten volgden hon, en stonden van verre. Elias echter en Eliseus stonden bij den Jordaan.
Elias nam zijn mantel, wikkelde dien te zamen, en sloeg daarmede op het water dat zich verdeelde, en beiden gingen er doorheen op het drooge.
Eu als zij overgegaan waren sprak Elias tot Eliseus: Vraag mij wat gij wcnscht, eer ik van u weggenomen worde. En Eliseus zeide: Laat, bid ik u, uwen geest dubbel in mij zijn. O'osccro ut fiat in mc duplex Spiritus tuus (i).
En hij antwoordde: wat gij verlangt, is zwaar. Nog-thans wanneer gij mij ziet, als ik van u weggenomen word, zal u toegestaan worden, wat gij vraagt; doch niet, als gij mij niet ziet.
En toen zij voortgingen en spraken, zie daar kwam een vurige wagen, met vurige paarden, die hen van elkander scheidde, en Elias voer in een stormwind ten Hemel.
(1) Bock dei- Koningen IV, 2, 9.
— 49 -
Eliseus cclilcr zag liet, en riep: Vader, mijnVador, dn wagen van Israël en zijn bestuurder: Paler, Paler mi! Curris Israël ei aurir/a ejus, (i) En liij zagliem niet meer. Hij nam zijne kleederen ou scheurde die in tweeën, ten toeken van rouw ou smart.
En hij nam den mantel van Elias, die dozen ontvallen was, en keerde terug tot aan den oever des Jordaans. Hij sloeg met den mantel op het water, maar het water verdeelde zich niet. Toen sprak Eliseus: (God aanroepende) Waar is nu de God van Elias? Toen sloeg hij wederom met den mantel op het water, het scheidde zich (o weerszijde, en Eliseus ging er door heen. En de zonen der profeten zeiden; de geest van Elias rust op Eliseus.
4
* ^ *
Ook wij staren onzen aanvoerder, onzen Meesier na, die door den doodsengel ontvoerd is. Ook wij iiehben geboden dat de geest van den grooten Man, zijn Geloof en zijne Liefde, dubbel over ons mocht komen. Ook wij hebben hoop dat ons gebed verhoord worde, want wij hebben hem zien leven en zien sterven. HU heeft ons zijn mantel nagelaten , zijn levend voorbeeld , dat onze
(1) IV Bock der koningen V. 12,
— 5ü —
zwakheid in het navolgen zal besclierraen en beveiligen; en evenals hij, zullen wij wonderen van Geloof en Liefde kunnen doen; wij zullen droogvoets door den Jordaan des aardschen tranendals trekken naar de eeuwige heuvelen des hemelschen vaderlands, mits wij niet op eigen kracht vertrouwen, zooals Eliseus eerst deed, toen hij vruchteloos beproefde de wateren te scheiden, maar mits wij, eigen kracht mistrouwende, alleen op God steunen en zijne hulp inroepen, zooals Eliseus vervolgens deed.
Wij hebben den geliefden Meester gezien in zijn leven en sterven. Wij hebben dat heerlijk voorbeeld gezien. Wij willen: maar kannen wij dat navolgen? Wie onzer zal zich ooit durven vergelijken met dien held van Geloof en Liefde; wie onzer ook heeft zoovele gaven ontvangen?
Wie zijn wij vergeleken bij hem?
Ja; wij kunnen zijn voorbeeld volgen, al leidde God ons op andere wegen, al gaf God ons eene andere roeping; want ieder heeft eene bijzondere roeping, een ieder in den staat, waartoe hij geroepen werd: Unus-quisque in qua vocatione vocatus est. (i)
Hoe treilend is ook hier toepasselijk het woord der Heilige Schrift:
«En sommigen nu heelt God in de Kerk gesteld, ten «eerste Apostelen, ten tweede profeten, ten derde «leeraren, daarna krachten, daarna genadegaven van «genezingen, behulpzaamheden, besturen, soorten van »talen, uitleggingen van talen-
(1) 1 Corinth. 7, 2U.
4
— 51
))Zijti zij dan allen Apostelen? Zijn zij allen profeten? ))Zijn zij allen leeraars ?
«Zijn zij allen krachten? Hebben zij allen de ge-«nadegaven van genezingen ? Spreken zij allen do «talen? Zijn zij allen uitleggers?
«Doch, ijvert orn de betere genadegaven. En eenên ))nog meer voortrelfelijken weg wijs ik U.quot; (i) En daarop volgt onmiddelijk :
«Zoo ik de talen der mensclien spreke, en der En-»gelen, maar ik heb de liefdeniet, ben ik als klaterend «metaal geworden, of eene klinkende schel.
«En zoo ik de profetie heb, en weet de geheime-»nissen alle, en alle de kennis, en zoo ik al het geloof «heb, zoodat ik bergen verzette, maar ik hebdeLielde «niet, ben ik niets. (2)
»Slella differl a stella in claritale(3) de eene ster verschilt van de andere in heerlijkheid; — en zoo ook de moreele mensch.
«Unusquisque clonwra kabel a Deo; unusquidem sic, ygt;alius vera sic.quot; (4) Een iegelijk heelt zijne eigene gave van God; de een zoo, maar de andere zoo, doch allen hebben de roeping om te arbeiden met de middelen die zij ontvingen, ten einde als goede en getrouwe dienaren eenmaal in te gaan tot de vreugde des Heeren.
Volgen wij dan onzen grooten voorganger in zijn levend en nederig Geloof, in zijn vaste Hoop, in zijn
(1) I Corinth. XII. 28 — 31.
(2) Id. XJII. 1—2.
(3) I Corinth. XV. 41.
(4) I Id VIL 7,
vurige Liefde; make ieder zijne bijzondere gaven dienstbaar aan die algemeene roeping om God te dienen, met al de krachten zijner ziel, met al zijn wil, met al zijn verstand, en het overige volgt van zelf, als wij ook daarbij bet groot voorbeeld volgen om niet op eigen kracht te steunen.
Zóó kunnen wij zijn voorbeeld volgen, en zoo eeren wij ook waardig zijne nagedachtenis.
Zóó kan zijn geest dubbel over ons komen, en zoo kunnen wij, met Gods hulp, het werk voortzetten, waarin hij ons voorging.
Maar wij zijn zwakker dan hij. Zoeken wij dan ook kracht in samenwerking, in onderlinge ondersteuning. Laat ons nederig en gezeggelijk zijn als hij, maar ook als hij ferm in IcrüieJce momenten, moedig en kloek, en trachten wij, elk in zijn staat, te zijn wat hij was: even waardig en nuttig Staatsburger als praktisch Christen, in het openbaar en bijzonder leven; met één woord; katholiek uit één stuk.
De christelijke maatschappij beleeft in onze dagen zware beproevingen, rampzaliger verdrukking dan immer. De strijd is heviger dan ooit, maar er is als een nieuw leven ontwaakt in de katholieken over de ge-lieele aarde. Nog is het de nacht van strijd, maar de dageraad der zegepraal gloort. Het uur van God zal weldra slaan. De dag der verlossing nadert. Hij heeft dat uur niet mogen beleven hier op aarde, onze groote voorganger. God heelt hem van ons weggenomen, maar zijn geest leeft onder ons, zijn werk moet gehandhaafd en voortgezet worden: toonen wij ons zijner nagedachtenis waardig.
Zijne nagedachtenis! Zij leeft iu ons midden, zij leeft in ons hart.
Een buste, een portret moge ons zijne beminnelijke persoonlijkheid herinneren, zijne edele ca schrandere gelaatstrekken voor den geest halen, maar duurzamer en sterker hebben wij allen in ons hart, in ons geheugen , herinneringen, die hem ons onvergetelijk maken. Herinneringen aan weldaden, ieder onzer in het bijzonder bewezen, herinneringen aan omstandigheden, waarin zijne Deugd en zijne Wijsheid in het heerlijkste licht uitkwam en die een onuitwischbaren indruk op ons maakten.
* * *
Verplaatsen wij ons in den geest bij het graf van Mr. van Son, daar waar zijn lichaam rust in de schaduw van het Kruis, het symbool zijner Hoop in do opstanding ter onsterfelijkheid, ten jongsten dage.
Wij hebben een liefdeplicht te vervullen bij dat graf; bidden wij voor de ziel van hem die mensch was als wij allen, en onderworpen aan dezelfde zwakheden. Wie is er rein, zelfs de reinste, voor de oogen van God, die in zijne alontferraende liefde ook zijn trouw sten
dienaar moge vergeven, wat uil zwakheid, in rnensohc-lijken wandel, misdreven werd.....
Hij ruste in vrede!
En nu: Sursum Corda! de harten omhoog!
Moedig voorwaarts! aan den arbeid, aan den strijd!
God hoeft eene ster aan onzen Hemel uitgedoofd, maar wij kennen hare loopbaan, hare beweging en richting.
Wij hebben 's Meesters voorbeeld slechts te volgen en in die richting zal het ons niet aan licht ontbreken.
Zie, ginds boven do stad der zeven heuvelen rijst hot stralende beeld van d?n Man Gods, den grijsaard van het Vatikaan.
Als een vurige wolkzuil voert bij het leger aan van de kinderen des Lichts, in bunnen strijd voor do Waarheid en de Gerechtigheid , op den weg naar het land dor belofte, het homelsche Vaderland.
Do geachte redenaar werd bij het verlaten dei- tribune door herhaalde blijken van goedkeuring begroet.
* * *
De President treedt daarna in zijne plaats on spreekt de volgende rode uit:
»Wat ik U ga zeggen, M. II. zal zeer eenvoudig
zijn. Ik wilde U nog eenige trekken aanhalen uit liet bijzonder leven van den ons dierbaren overledene, uit zijn leven vooral in onze vereenigingen.
Zonder beeldspraak of kleuren zal ik eenige feilen doen uitkomen, waarvan sommige op zich zelve als onbeduidend mogen schijnen, maar die niettemin groot waren om de liefde, die ze ingaf, om den geest, the ze bezielde; geurige onder het lommer der nederigheid , verborgen vruchten van dezelfde heldhaftige deugd, die bij de oefening eener gestadige christelijke zelfverloochening, zoovele uitstekende daden voortbracht. Als Voorzitter meende ik ook een bloemkrans te moeten leggen op het graf van een zoo uitstekend medelid, eenen zoo hooggeëerbiedigden vriend. Daarenboven, ik heb een plicht te vervullen, eene laatste afscheids-groete U over te brengen...........
De hooggeëerde overledene was bovenal een man van geloof, ware godsdienstigheid en christelijke deugd. Daarin lag het geheim zijner volmaaktheid, daaruit als uit een bron van levend water ontsprong de heilzame vruchtbaarheid zijner talenten.
[Jij was waarlijk een man, die God vreesde en die zijn behagen schiep in de onderhouding Zijner Wet.
De Wet des Heeren beoefende hij des daags en overwoog hij nog bij nacht. Voor hem geene hoogere, geene zoetere wetten dan de Geboden van God en de geboden en uitspraken der IJ. Kerk en van den Apos-tolischen Stoel.
Geroemd mag hij worden om de hooge waardigheden, die hij bekleedde, om zijn verheven versland, zijn omvattend en sterk geheugen, zijne diepe geleerd-
— 50 -
lioi.l, zijne bondige wclsprokcmlhcid , zijn vrnclilbaar schrijvei-ritulonl; — groot is liij, ca lof cn dank komt hem lou om do onsclialbai'o dionstcn, die liij in zijn openbaar cn ambtelijk leven aan Kerk cn Vaderland heeft bewezen; tqrooter evenwel schijnt hij mij nog in de beoefening zijner godsvrucht, in de dus genoemde kleine deugden van zijn afgetrokken loven. Hij was niet alleen getrouw in groote zaken, hij was liet ook in de kleine.
Hiervan, M. II. zal ik trachten U cene korte schets te geven. Ik zeg eene korte, eene llauwc schets, want te groot zon de taak zijn en boven mijne bekwaamheid, indien ik onder dit opzicht van den verdienstelijken
overledene op eene wijze zijner waardig wilde spreken.....
ik zal echter genoegzaam kunnen volstaan, door de eenvoudige waarheid te verhalen van hetgeen zeer velen van U, gedurende de laatste 20 jaren zijns levens, het voorrecht hadden met eigen oogen te zien en le ondervinden....
Du regel, die zijne gedachten en daden bestnnrde en die elk zijnor plannen beheerschte, was de godsdienst, of wat hetzelfde is, hij hem werd elke bewuste gedachte on daad gestierd tot God en diens heiligen Wil, naar het gebod van het Evangelie, verkondigd cn verklaard door het wettig kerkelijk gezag.
- 57 -
Altijd was liij bezorgd om geest cn hart en streven te houden in verband mot God, met Christus, met de eeuwigheid, daarom had hij zich gewoon gemaakt aan gezette geestelijke overweging en volhardend gebed.
Dagelijks, na reeds de eerste oogenblikken van den morgenstond te hebben geheiligd door gebed en geestelijke aandacht, bracht die groote man geregeld l'/o dikwijls zelfs 2I,'2 uur door aan den voet des altaars; zijne lust, zijne blijdschap, zijn onuitsprekelijk geluk was in het II. Sacrificie der Mis tegenwoordig te zijn, (gelijk wij dat ook meermalen uit vertrouwelijke toespraken aan de werklieden-vereeniging hebben kunnen opmerken) cn wanneer zijn steeds wel gevulde dag ten einde spoedde en de kerkklok het uur der avondbeden aankondigde, dan ging hij andermaal de hulde zijner aanbidding cn liefde brengen aan onzen God en Zaligmaker in het hoogwaardig Sacrament en woonde altijd het gebed van don Rozenkrans bij, voor welke oefening hij eene bijzondere voorliefde had, de onbevlekte Moedermaagd ter eere , welke hij ook dagelijks in Haar mirakuleus beeld ging begroeten.
Hij naderde dikwijls cn met den grootsten eerbied tot do H. H. Sacramenten, onderhield slipt het gebod van het. vasten, zonder zich wegens hoogen leeftijd eenige toegeeflijkheid toe te kennen. Hij ijverde steeds voorde bijwoning van alle kerkelijke plechtigheden, vooral voor het aanhooren van Gods woord. Gedachtig aan het voorbeeld der eerste christenen teekende hij zich veelvuldig met het toeken des H. Kruiscs; hij vereerde de relikwieën der Heiligen, droeg de gewijde medailles en eerbiedigde elke devotie, die de goedkeuring dev 11. Kerk had verkregen.
— 58 —
Doch zijne godsdienstigheid was niet beperkt dooide grenzen eener kerk of door den duur eener oefening ; door haar werden al zijne handelingen veredeld en begeleid en bij de afwisseling der vormen, was eigenlijk gezegd het geheel van eiken dag eene voortdurende uiting van godsvrucht. Zijn wandel was steeds in do tegenwoordigheid van Hem, in wien hij zoo vast geloofde alsof hij Hem met eigen oogen aanschouwde; in het binnenste zijner ziel was de heilige plaats waar hij steeds zijnen God kon vinden, aanbidden en go-nieten ; daar vond hij zijne oogenhlikken van verademing en zoete rust; daar overwoog zijn helder verstand de leeringen der waarheid; daar gloeiden zijne voornemens, daar omhelsde hij de menschen, zijne broeders in (!od, daar was het een gestadig leven van geloof in de eenige Waarheid, van hoop op de opperste Goedheid, van liefde tot de hoogste Schoonheid!
* * *
De liefde tot Goden den naaste, die zijne ziel vervulde, openbaarde zich door alle soort van goede werken. Maar vooral beminde hij die, welke tot voorwerp hadden de armen, de hulpbehoevenden, de bedroefden, de kleinen van deze wereld en daaronder vooral de kinderen, en zulks alleen om God, om het gebod der
— 59 ~
naastenliefde, om de lesson en voorbeelden van onzen goddelijken Zaligmaker na te komen. Daarom ook had hij zich getrokken gevoeld tot de Vereeniging van den If. Vincentius a Paulo, welke reeds aan zijne medewerking als Minister van Eeredienst de koninklijke erkenning en daaruit spruitende rechten had te danken. Geen mcnschelijk opzicht, geene ijdele redenen uitliet oogpunt van waardigheid, ol stand, of leeftijd konden hem weerhouden te treden in de nederige Conferentie dier Vereeniging, van welke hij gedurende bijna 17 jaren een der verknochtsto werkende leden was.
Dat die Vereeniging is goedgekeurd door de H. Kerk, aangemoedigd door den H. Vader, zich wijdt aan liefdewerken en gelegenheid geeft tot het verdienen van geestelijke gunsten — dat was voor den man van geloof en opoffering voldoende om er al zijne deelneming aan te schenken.
En hoedanig gedroeg hij zich steeds in- en tegenover die Conferentie en ook in onze later daaruit ontsproten vereeniging, do Katholieke Kring?
Nooit gedurende de 17 jaren van zijn Vincentius-lid-maatschap verzuimde hij de wekelijksche- en andere vergaderingen bij te wonen; daar te kunnen zijn noemde hij een voorrecht; tusschenkomende omstandigheden of voorvallen, waarin minder ijverige leden lichtelijk eene voldoende reden lot wegblijven zouden zien, konden bij hem niet gelden. Hij moge een bezoek hebben ontvangen van hooggeplaatste Geestelijken of leeken, van familiebetrekkingen of vrienden; wanneer de noo-dige zaken waren verhandeld en de welvoegelijkheid het maar eenigszins toeliet, verwijderde hij zich van huis, «verschoon mij Mijne Heeren, ik moet naar
Vinccntius, do Conferentie, do werklieden-vereenigïng, de Katholieke Kring, roept mij.....quot;
Nog maar twee maanden geleden moest hij buiten de slad bij een bevriende pastoor een diner bijwonen, met een ander genoodigd medebroeder. Deze had ons reeds kennis gegeven dat hij verhinderd was de vergadering bij te wonen. Doch niet zoo Mr. van Son: iiij wist zich los te maken van de genoegens der tafel en van het vriendschappelijk samenzijn, keerde tijdig huiswaarts en was precies ten half zeven tegenwoordig in de gewone Conferentie-Vergadering, vergezeld van den medebroeder, die zijn voorbeeld had gevolgd.
Was hij echter enkele malen door ziekte of ander onoverkomelijk beletsel verhinderd, dan liet hij nooit na daarvan kennis te geven bij briefjes, waarin de betuigingen van zijn leedwezen en de gulle, hartelijke uitdrukkingen van zijne broederlijke belangstelling ons tot eene vergoeding moesten zijn voor het gemis zijner tegenwoordigheid.
En wie was de Heer van Son in onze Conferentie-en Kring-Vergaderingen! Wie onzer M. H. ondervindt niet eenig gemis, wie ontwaart niet met leedgevoel eene ledige plaats, die hem zegt: dat de hooggeëerde vriend van ons is heengegaan?.... Dan komen ons als van zelve voor den geest die opgeruimdheid en die stichting-waarvan hij steeds hot voorbeeld gaf; — die vurigheid onder het gebed; — die ijver om iets van de voor hem soms zoo moeilijk verstaanbare lezing op te vangen , altijd gestemd om aan te moedigen, nooit om lezer of lezing te minachten of daarin iets af te keuren; — die belangstelling in onze vaak kleine zaken; — die ge-
makkelijklieid om zicli naar de schikkingen of 't gevoelen van anderen te voegen; — die bedeesdheid om eigen oordeel uit te spreken of aanmerkingen te maken, zonder daartoe te zijn verzocht. En bedenk M. H. dat terwijl zijne hardhoorigheid hem verhinderde den loop aller lezingen en beraadslagingen te volgen, zijne presentie in onze vergaderingen te hooger de waarde deed kennen van zijn geduld en zijne getrouwheid.
* *
*
Elke week, jaar in jaar uit, deed hij nauwgezet de bezoeken bij de hem opgedragen arme huisgezinnen. Ik zal daarover niet uitweiden, M. H. ik slip slechts aan. De medebroeders, die hem daar afwisselend vergezeld hebben, mogen getuigen van zijne nauwkeurigheid, zijne onveranderlijke en altijd blijgeestige goedhartigheid , zijne eerbiedige bescheidenheid tegenover de armen, en zijne oprechte deelneming, die hem blijde deed zijn met de blijden en droevig met de bedroefden.
Met één woord zal ik alles daarvan zeggen: hier bijzonder stelde hij zich den II. Vincentius a Paulo ten voorbeeld. Die liefdadige bezoeken noemde hij zijne Vincentius-statiën. En — hij zag steeds Christus zelven in den persoon der armen.
- 02 -
Van daar vooral zijn genoegen wanneer bij de arme kinderen zag, hen in alle eenvoudigheid liefkoosde, hij de hand nam en die soms met versnaperingen vulde; — van daar zijnen ijver om de katholieke scholen te he-zoeken, aan te moedigen en om den ouders te herinneren aan de plichten, die op hen rustten.
Van daar zijne liefde voor het onderricht in de Christelijke leer, welke hij gedurende 5 jaren (1800 —05) met grooten ijver en voorbeeldeloos geduld onderwees in de Vincentius-avondschool, aan grootendeels ruwe, verwaarloosde en ondankbare jongens.
Van daar die belangstelling, die minzaamheid en opgewektheid waarmede hij jaarlijks den plechligen dag van de eerste H. Communie der kinderen medevierde, en altijd, zonder ooit te hebben ontbroken, aanwezig was bij het nederig feest dat na afloop der kerkelijke plechtigheden door de S. Yincentius-Conferentie voor de arme Communicanten en hunne moeders wordt gegeven.
Waarlijk zij die Mr. van Son meermalen hebben gezien te midden van arme kinderen, moeten zich wel dikwijls hebben herinnerd aan het voorbeeld van den goddelijken kindervriend, toen Hij sprak: «Laat de kinderen tot Mij komenquot;... en «die een van deze kleinen ontvangt, ontvangt Mijquot;....
— 03 —
Altijd had hij de lessen in den geest, liet voorbeeld voor oogen van den aanbiddelijken Verlosser, daarom beminde en diende hij gaarne alle armen, en hij versmaadde de bekende groote zondaren niet, maar voelde zich gelukkig tot hunnp verbetering, hunne bekeering iets te kunnen bijdragen. Zoo dikwijls er dus iets moest gedaan worden om den verdwaalden zondaar, de rouwmoedige zondares terug te brengen of tegen dieperen val te behoeden, was hij altijd bereid voor zoo veel noodig die poging te ondersteunen, de noodige uitgaven goed te keuren.
Eene bijzondere genegenheid had hij voor de S. Josepli-Vereeniging voor werklieden, van welke hij een der toegewijdste medebestuurders was.
Hare vergaderingen, die eiken Zondag om de 14 tlagen gehouden worden des avonds en altijd twee uren minstens duren, woonde hij geregeld bij, en behalve in het geval van ziekte is het in IG'/a slechts ééns gebeurd dat hij er niet was, door eene onvrijwillige vergissing.
Hij was er voor, om de in het volk nog overgebleven herinnering aan de christelijke volksleestdagen van vorige eeuwen levendig te houden en Kerstmis, Onnoo-zele kinderdag, Drie Koningen, S. Martinus, S. Thomas en andere gedachtenisdagen waren gelegenheden waarop hij er genoegen in had de jeugd te verblijden en het volk aan christelijke traditiën te herinneren.
- 04 —
Gelijk hij allo menschen als broeders in Christus beminde en steeds voor liet algemeen welzijn ijverde zoo was hij ook altijd bereid een ieder bij voorkomende gelegenheid ten dienste te staan. Een amhtcloos en in schijn rustig leven leidende , had hij het drukker dan de meest practiserende advokaat, en aan God alleen zijn ze bekend de ontelbare rechtsgeleerde adviezen , die hij schriftelijk en mondeling aan Geestelijken enleoken heeft gegeven, zijn adressen, rekwesten, en tal van andere stukken ten dienste van armen en rijken, voor algemeene en voor bijzondere aangelegenheden; zijne artikelen en inlichtingen voor de katholieke pers; zijne zakelijke brieven aan allerlei autoriteiten en vrienden. Geen dag was hij zonder studie, geen dag zonder schrijfwerk. En zoo men anderen mag prijzen omdat zij nuttige boekdeelen hebben uitgegeven, hij heeft ontelbare bladzijden geschreven, die, vcreenigd, folianten zouden uitmaken, bladzijden, die op zich zelve dikwijls een geheel boek waard waren.
Hier behoef ik U slechts te herinneren, M. li. aan betgeen ook onder dit opzicht de zoo verdienstelijke overledene geweest is voor deze Vereeniging: De Katholieke Kring. Hij die daarvan een der eerste medeoprichters was en zoo zeer werd aangezocht om bet voorzitterschap aan te nemen, was daartoe niet te bewegen, doch gewaardigde zich, ter onzer aanmoediging, secretaris te worden, ecne betrekking welke hij van af 1807 tot 187.quot;) met de meeste liefde waarnam.
Do notulen, welke hij heeft geschreven, zijn vervat in vier banden; dierbare gedenkschriften ons achtergelaten van zijne ongemeene bekwaamheid en van zijne toewijding aan onze jeugdige Vereeniging.
Voegen wij er bij, M. If. dal. Mr. v.w Son buiion dat alles nog moer heeft gedaan; dat zijne werkzaamheid zich niet bepaalde tot kringen van vrienden, die hem hoogschatten, tot liefdewerken aan armen, die hem liefhaddon, tot allerlei personen, die zijnen raad kwamen verzoeken, maar — dat hij ook beslist en waardig optrad tegen anderen, die bij om hunne beginselen moest bestrijden; soms ton koste zelfs van persoonlijke vriendschap.
Mij vergenoegde zich niet met te treuren over de rampen aan de II. Kerk berokkend, over de schade aan ontelbare zielen toegebracht, over de onheilen, die over Vaderland en Volk worden afgetrokken dooiquot; do noodlottige dwalingen van onzen lijd, maar terwijl zijn gebed den zegen afriep over den strijd , die moest gevoerd worden, was bij steeds aan de spits van die hem ter zijde stonden en bleef, ongeacht zijne hooge jaren en krankheden, met jeugdigen moed kampen tegen de veroordeelde stellingen en derzelver voorstanders , en voor het behoud onzer politieke rechten.
Evenwel wanneer bij optrad tegen het kwaad met al de kraebt der overtuiging en met al de waardigheid van een edel gemoed, hetzij in onweerlegbare geschriften, hetzij in welsprekende redevoeringen, nooit liet hij zicb vervoeren tot verbittering tegen personen; hij bestreed de slechte beginselen in zijne tegenstanders , hij verijdelde hunne plannen, hunne personen beminde hij als christen. Nooit kwam een bitter of kwetsend woord over zijne lippen en wij weten dat het hem dikwijls zeer ter harte ging, mede-katholieken te moeten bestrijden, die hij steeds alle mogelijke blijken van
— GO —
hoogachting en verdraagzaamheid zou hebben willen geven.
Meermalen is hem openlijk deze lo( toegekend, en hij, de zoo vurige katholiek, die steeds onwrikbaar stond in zijn geloof en in zijne overtuiging, en die mannelijk wist te verdedigen, werd geprezen om zijne loyauteit, als man van eer en van geweten, en hooggeacht zelfs door belijders van andere godsdienstige gezindheden.
* * *
Ik herhaal dan hier eene der zeer passende spreuken op het bidprentje van den hoog geëerden overledene voorkomende: »Hij is alles voor allen geworden om allen gélukkig te maken.quot; (I Cor. IX. 22.)
Veel zou ik hier nog kunnen bijvoegen, doch M. H. velen van U hebben ondervonden wat ik hier slechts beknoptelijk kon aanhalen.
Wij hebben hem gezien sterk in Geloof, in Hoop, in Liefde, vruchtbaar in goede werken, kinderlijke zoon der H. Kerk, innigst verknocht aan den Pauselijken Stoel; wij bewonderden zijne christelijke voorzichtigheid , zijne matigheid, zijn vasten en aanhoudenden wil om aan een ieder te geven wat hem toekomt; wij kenden hem als arm van geest bij een nuttig gebruik der aardsche goederen; zedig en waardig in al zijne woorden en manieren; gehoorzaam aan alle wettig gezag, zonder aanzien der personen, die het vertegenwoordigden; altijd in 't genot van die beminnelijke vrijheid, tevre-
— 67 —
denheid en opgeruimdheid, die de vruchten waren van een goed geweten.
Wij zagen in hem de type van den goeden en getrouwen dienaar, die woekerde met de hem toevertrouwde talenten, doch wat vooral onze bewondering verdient; na dat alles achtte hij zich als een nutteloozen dienaar, als niets gedaan hebbende of, zoo als hij zeil bij zekere gelegenheid mij schreef, als een builen alle betrekking gebannen invalide; — zoo als Boileau zegt — «de deux sens aiïaibli,quot; doof en brillend, ))lt;;a na pas le sens coramun,quot; en steeds alle onderscheiding van zich afwerpende zegde hij dikwijls «ik ben maar gemeen soldaatquot; en rekende zich als iemand, die ten laatste niet meer verdiende in onze vergaderingen plaats te nemen.
* * *
Een zoo nuttig leven was gevolgd door cenen zaligen dood.
Gedurende de bange dagen zijner ziekte waren al de vrije oogenblikken van den dierbaren lijder een aanhoudend gebed; zoo zelfs dat men hem moest verplichten zijn te vurig onderhoud met God te matigen.
De hem bijstaande geestelijke broeders waren verbaasd een mensch der wereld te hebben aangetroffen, die naar zij meenden zoo verre in volmaaktheid was gevorderd. Toch trachtte de zieke dit zoo veel mogelijk te verbergen. ))Gij moet niet denken dat dit allemaal godsvrucht is,quot; zeido hij tot den Broeder, »een mensch
— 68 —
in de koorts is dikwijls ijlhoofrlig en bidt zonder dat hij 't weet; gij moet dat niet voor godsvrucht aanzien.....quot;
Ofschoon reeds der wereld afgestorven en zich met geene tijdelijke zaken meer he'commerendc , dacht hij toch nog aan ons. In 't begin zijner ziekte had hij mij gezegd ))Praeses, ik moet mijn excuus maken, ik moet nog ontheffing van alles verzoeken en zal de vergaderingen der Conferentie vooreerst niet kunnen bijwonen,
gij zult de geachte medeleden voor mij groeten.quot; —
Op een Woensdag vroeg hij aan Mejufvrouw zijne zuster: »Ts het van daag vergadering van den Kring?quot;
en toen ik daarna, twee dagen vóór zijnen dood,
op Donderdag avond, aan zijn ziekbed stond, ontving )
ik voor U, M. H. zijn laatste afscheid; dat voor mij,
ik denk ook voor U, onvergetelijk zal zijn.
In zijne brandende hand de mijne vasthoudende zeide hij: »Gij zult de andere vrienden van mij groeten en hun mijne gevoelens uitdrukken. Wie zijn ze vooral?
van de Conferentie en van den Katholieken Kring.quot;
Hij drukte zijnen dank uit voor alles wat hij van ons goeds had gehoord en gezien, hij wenschte ons de eeuwige belooning na dit leven, maar ook tijdelijken zogen bier op aarde, medewerking van anderen, krachten en moed om te volharden.....
Daar hij volslagen doof was geworden , was het mij slechts vergund ten antwoord eenige korte regels op eene lei te schrijven; liij las die, boog zacht glim- \
lachend hot Inofd, maakte eene laatste beweging met zijne band en kon niet meer dan eene laatste groete stamelen.
Die korte toespraak bad op mij den indruk gemaakt
— Go
als van een laatst afscheid, en ik hechtte weinig aan de beterschap, die men naderhand nog meende op te merlcen. De beminde zieke bleel'dan ook geheel der wereld ontdaan en vroeg naar niets meer. Slechts de vurigheid van zijn gebed vermeerderde. Meermalen het kruisbeeld kussende, dat men hem in de hand gaf, en «Ie IT. Wonden beschouwende, lierliaalde hij met eene door liefde en verteedering bewogen stem: «zoo vele wonden en écne was genoeg om ons te redden V — zoo vele wonden.. O Jesus, wat bobt Gij ons bemind.... wat zijl Gij goed voor mij....quot;
Het was Zaterdag den ü November, zijn einde naderde. Gelijk hij eenige dagen te voren de laatste 11.11. Sacramenten en de H. Gommunie ter intentie van het Jubilé met de grootste stichting had ontvangen en de zoo treilende kerkelijke gebeden had gevolgd, zoo ontving hij nu nog met volle kennis de laatste II. Generale Absolutie; met volle overgeving doorstond hij zijnen doodstrijd, zijne stervende hand bleef tot het laatste oogenblik de gewijde kaars omklemmen, en zijne ziel ging rekenschap geven aan haren Schepper.
* * *
Welke indruk, .M. II. moet in ons achterblijven na een verlies als dat van Mr. van Sox, een verlies dat eene leemte achterlaat in onze rijen, dat alleen kan worden vergoed door de hulp der Goddelijke Voorzienigheid, in Wie al onze hoop is......
Mij dunkt dat die indruk ook moet strekken om ons
in den katholieken en oorspronkelijken geest onzer Vereeniging te versterken.
De hooggeëerde vriend zal niet meer aanwezig zijn om ons daaraan te herinneren; de stem van den machtige, die het volk van Israël behoedde, (1 Mach. IX. 21.) zal niet meer in onze vergaderzalen weerklinken: het vermogend woord dat zijne hoorders he-heerschte, die zich stilzwijgend met eerbied bij zijn gevoelen neerlegden, (Joh. XXIX. 21) zal in beslissende oogenblikken onze bemoediging niet meer zijn; doch, wanneer zijne nagedachtenis in ons midden zal voortleven , wanneer zijne vruchtbare voorbeelden niet uit onze zielen worden gewischt, zal dat de schoonste hulde zijn die wij hem kunnen bewijzen, het beste middel om de gevolgen van ons verlies te verzachten.
Houden wij ons overtuigd dat hij uit de hoogte des Hemels meer waarde hecht aan de voortduring onder ons van den Christelijken geest, dien hij zoo door woord en voorbeeld in onze Vereenigingen heeft aangemoedigd, dan aan al de eerbetooningen, die wij hem zouden kunnen toewijden; en, terwijl vzijn aandenken niet zal vergaan en zijn naam zal genoemd ivorden van geslacht tot geslachtquot; (Eccl. XXXIX, 13) moet onze Vereeniging als een leuend aandenken blijven, dat steeds waardig moet herinneren aan den grooten man, die er zoo zeer de stempels van zijn geloof en van zijne deugden op heeft gedrukt.
En terwijl wij nog volgens de eischen van den Christelijken- en broederplicht zullen bidden voor den hooggeëerden overledene, hebben wij alle reden te vertrouwen dat hij voor ons reeds bidt in den Hemel; daar, voor den troon van God, zal hij nog meer be-
— 71 —
lang stellen in ons waarachtig geluk en in den goeden gang onzer goede werken; daar zal hij vragen dat wij het H. Geloof bewaren, dat wij door liefde werkend, in eendracht en eenvoud den goeden strijd blijven strijden; daar zal hij blijven bidden voor zijne vrienden van de Conferentie en van den Katholieken Kring, die hij op zijn ziekbed niet vergat en die met hem in Christus zullen vereenigd blijven.
Zoo zullen onze betrekkingen voortduren met den zalig afgestorven vriend, die ons noopt hem te volgen opdat wij allen eenmaal met hem de barmhartigheden des Heeren in eeuwigheid mogen verheerlijken.quot;
Geheel onder den indruk van het gehoorde wordt, op voorstel van een Lid, met eenparige stemmen besloten dat het verslag der Vergadering zal worden gedrukt en aan de Leden rondgedeeld, waarna deze voor de Vereeniging zoo gedenkwaardige zitting dooiden President wordt gesloten.
Als aanhangsel wordt hier opgenomen het volgend artikel van De Nooudbrabanter van Zondag 7 November 1875:
De dreigende slag is gevallen.... Mr. JOANNES BAPT1STA Van SON is niet meer.
Herhaalde hevige aanvallen van koorts deden alle hoop op herstel te niet, en heden Zaterdag te 3 uur. namiddag ontrukte de dood Hem aan zijne troostelooze familie; aan duizenden, die hem lief hadden, en duizenden, die hem eerden.
Alleen de bede: Heer ! Uw wil geschiede' kan den kreet van smart betoomen, welke zich moet opdringen aan liet gemoed, aan het verstand van zoovelen, die gevoelen en begrijpen kunnen wat er verloren wordt door den dood van zulk een Man.
Want Mr. van Son was waarlijk een Man, sterk in het Geloof, in de Hoop en de Liefde. Hij was niet minder een Man der Wetenschap, der Waarheid en der Rechtvaardigheid.
!•gt; is een rechtvaardige minder op aarde ! — '.s Hertogenbosch, Noord bra bnnt. ja geheel het Vaderland heeft een zijner waardig Ie, geleerds I e en verdienstelijkste zonen verloren en de Katholieken in Nederland betreuren in Hem het verlies van een wijzen en verlichten raadsman, een waardigen, edelen voorganger, en een kloeken, heldhaftigen verdediger van vooral ook hunne rechten en belangen in den gi'ooten strijd onzer dagen.
Groot was die man in zijne ongeveinsde nederigheid, en grootsch was zijn gezegende werkkring in diens bescheiden verborgenheid. God had dien man naar zijn hart gaven en talenten geschonken boven duizenden en hij heeft er mede gewoekerd tot Gods eer en tot nnt van Kerk en Staat, wien hij een sieraad, een licht was. meer, onmetelijk meer dan de nederige Christen vermoedde.
Want bescheidenheid, neen, meer juist ware Christelijke nederigheid, vooral en bovenal, kenmerkten den grooten man evenzeer «laar, waar hij als Wetgever of Hechter zetelde, in den Maad des Konings, of in di' vergaderzalen van den Staat, in den tempel der wetenschap, in het gewoel des openbaren levens, als daar, waar hij als eenvoudig Lid der Conferentie van St. Vinceutius a Paulo de woningen der armen bezocht of ware werken van Barmhartigheid pleegde.
Nederig en ootmoedig was hij van hart. Zonder ooit te kort te doen aan de waardigheid van zijn stand of slaat, was hij nederig voor en boven alles en daarom heeft God hem verheven; want al bleven zijne veelzijdige verdiensten veelal voor de wereld verborgen of onopgemerkt, kenteekende God Hem als door een stralenkrans, die hem overal deed eerbiedigen a'.s een man van deugd en wijsheid, als een Engel des lichts!
Niemand minder dan hij, de rijk begaafde man, maar bovenal de nederige Christen, kon vermoeden hoe verdienstelijk voor God en «Ie inenschen zijn voorbeeldig leven was. Zijn heengaan maakt eene on metelijke, oene onherstelbare leemte; zijn plaats is ledig! dat gevoelt, «lat beseft minstens ieder, die den grooten man, den Christen wijsgeer, den Kalholieken Staatsman kende in zijn verheven doch verborgen werkkring, in zijn blakendrn ijver voor de ware belangen van Kerk en Staat.
Droevig, smartelijk is de gedachte dat zulk oen man moest ontnomen worden aan de liefde zijner familie, wier geluk en sieraad en steun hij was; aan de al-gemeene achting van zijne medeburgers en landgenooten, die hem eerden als een toonbeeld van burgerdeugd, maar ook vooral aan de liefde en vereering van tal-loozen in alle klassen en standen, voor velen van wie hij een vriend, ja meer dan een vriend, een vader, een vereerde meester en voorganger was.
Geene lofrede kan er passen bij het graf van dien Man. I);it men er zijn naam op griffele onder het kruis, het beeld zijns Geloofs, zijner Hoop, zijner Liefde.
Geene lofrede bij het graf van dien Held van Geloof en deugd!
Zijn naam onder dat kruis is zijne lofrede, want zijn naam is een program van zijn leven, datééne les, één voorbeeld was. De Christen-Staatsburger, dat is de titel van zijn levensboek; dat zij de leus waaronder hij worde nagevolgd.
De Christen-Staatsburger! heeft hij niet zegepralend getoond in handel en wandel, in woord en schrift, in raad en daad, dat men degelijk geleerde, uitstekend jurist , hoog verheven staatsdienaar, en tevens, zoowel in het openbaar als in het bijzonder leven, degelijk en waardig Katholiek kan zijn ?
Zoo blijve onvergankelijk de erfenis van allen, die Mr. van Son's nagedachtenis willen eeren, zijn heerlijk voorbeeld, zijn voorbeeldig leven, dat een rijke, onnit-telijke bron is van lessen in wijsheid en deugd.
Hij ruste van zijn arbeid in de eeuwige gelukzaligheid !
IMPRIMATUR.
11 AA HEN, 23 Aprilis 1876.
J. CU IJ TEN, lihr. eens.
\
\
.\