-ocr page 1-
-ocr page 2-
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-

DE LITURGIE

VAN HET

MISOFFER.

-ocr page 6-
-ocr page 7-

d)J '///

DE LITURGIE

BiUk'othaeS

A'^N HET

H. MISOFFER.

NAAR DE BESTE SCHRIJVEES VERKLAARD

DOOR

Pastoor te Buitènvcldert.

]Met Icevlcelijlce {^oecllceiiriuf;.

A i

's Hertogen Bosch,

G. M O S M A N S. 1 8 7 5.

-ocr page 8-

KIBKKIELIJKIE Q OEIDKEXJïlI^TO.

IMPRIMATUR.

itarlemi , J. A. VAN DEN AKKER,

io Novembris 1874. Lib. Censor.

Stoomdruk van P. W. v. d. Weijer, Utrecht.

-ocr page 9-

VOORREDE.

Het, H. Misoffer is niet alleen de meest verheven handeling van onze geheele godsvereering, maar ook tevens die, welke het meest onder het bereik der geloovigen valt. lederen Zon en feestdag zijn alle Katholieken verplicht dat onbloedig offer bij te wonen; bovendien, velen worden door hun godsdienstig hart aangespoord om dikwijls, ook op dagen waarop de Kerk hen daartoe niet verplicht, Mis te hooren, terwijl honderde religieuzen van beider geslacht door hun regel tot het dagelijksch Mishooren gehouden zijn. Bedenkt men hierbij, dat de gebeden , die dit offer vergezellen, om zeer wijze redenen, in eene doode taal gesproken worden, dat de vele plechtigheden die het omringen, niet aanstonds door een ieder zullen verstaan en begrepen worden, dan wordt het zeer verklaarbaar, dat de H. Kerk van hare dienaren vordert, dat zij nu en dan de liturgie van de Mis in hunne onderrichtingen zullen verklaren en uitleggen, opdat de geloovigen niet onbekend zullen blijven met die allerheiligste handeling, waarvan zij zoo dikwijls getuigen zijn.

Dat dit verlangen der H. Kerk, vooral op de alge-meene kerkvergadering van Trente, en op de provinciale kerkvergadering, onlangs in ons Vaderland gehouden, zoo duidelijk uitgedrukt, door hare dienaren

-ocr page 10-

in Nederland niet vergeten wordt, is bekend; telkens worden hier en daar meer of minder uitvoerige verklaringen van de liturgie der H. Mis door de priesters gehouden, en het is aan die onderrichtingen te danken , dat de katholieken in het algemeen eene behoorlijke kennis hebben van de gebeden en plechtigheden van het H. Offer.

Evenwel er zijn niet weinige Christenen, vooral onder hen, die liet geluk hebben quot;van dikwijls of dagelijks de Mis te kunnen hooien, welke naar eene meer uitgebreide kennis van die verhevene liturgie uitzien; juist het onderricht, dat zij genoten hebben, maar dat om tijd en plaats noodzakelijk beknopt wezen moest, doet hen verlangen naar eene betere en meer volledige kennis, naar een boek, waarin zij het gehoorde nog eens ernstig kunnen overlezen.

Welnu, ik heb getracht zulk een boek aan de Katholieken van Nederland aan te bieden. Ik heb de beste kerkelijke schrijvers over de liturgie van de Mis geraadpleegd, en daaruit, zoo kort mogelijk verzameld wat door hen over dat onderwerp geschreven werd. En daar de Katholiek in dit punt geene ij dele wetenschap vraagt, maar slechts kennis ter stichting, zoo heb ik alle eruditie zorgvuldig vermeden, en slechts die verklaringen aangegeven, die, als de meest algemeene, door de beste schrijvers worden aangenomen.

Mocht deze studie er toe bijdragen om ook slechts bij enkelen de devotie voor het onbloedig offer dei-Nieuwe Wet te verhoogen, dan acht ik mij voor mijn arbeid dubbel beloond.

-ocr page 11-

EERSTE DEEL.

ALGEMEENE INLEIDING

TOT DK

VERXLAEINGr DEK LITURGIE VAN DE H. MIS,

-ocr page 12-
-ocr page 13-

EERSTE HOOFDSTUK.

DE I.EER DER KATHOLIEKE KERK OVER HET H. MISOFFER.

Alvorens met onze taak, de verklaring van de gebeden en plechtigheden der H, Mis te beginnen, behooren wij vooral' te herinneren aan hetgeen de openbaring des Ileeren ons over het onbloedig Offer van het Nieuw Verbond leert. Den zin toch en de ware beteekenis dier plechtigheden kunnen wij nooit goed begrijpen, als wij geen helder denkbeeld hebben van de zaak zelve, die zij vergezellen. Wel is het waar, dat de ceremoniën van de II. Mis, even als die der H. Sacramenten, dienen om aan de geloovigen de kracht en den aard van het Offer voor oogen te stellen, maar liet is niet minder waar, dat de raeesten van die ceremoniën aan het wezen van het H. Offer zijn ontleend, en daarom zonder eene nauwkeurige kennis van dat Misoffer niet kunnen begrepen worden.

Men verwachte hier evenwel geene volledige dogmatische verklaring van de H. Mis; slechts

-ocr page 14-

10

het noodzakelijke zullen wij zoo beknopt mogelijk mededeelen onder leiding van den kundigen Katecheet Jos. Deharbe, die in zijne v Grondige verklaring van de Katholieke geioofs- en zedeleer,quot; eene zeer goede verhandeling over het II. Misoffer geeft. 1)

De offers van de Oude Wet.

In een ruimen zin noemen wij offers, al datgene wat wij aan anderen schenken. In dien zin spreekt de H. Schrift van het offer onzer gebeden, en wordt ook de aalmoes, aan armen gegeven, een offer genoemd. Maar in een meer beperkten zin noemt men het offer, eene zichtbare gave, die aan God wordt opgedragen, om Hem als den oppersten Heer te eeren en te aanbidden. De hoofdzaak van het offer beslaat dus hierin, dat God door de gave als Opperheer wordt erkend en geëerd, en daarom heeft men altijd en overal de gaven, die geofferd werden, zooveel mogelijk vernietigd: de dieren werden geslacht, de wijn werd geplengd, de vruchten en het offervleesch werden gedeeltelijk verbrand en gedeeltelijk ge-gelen , om daardoor aanschouwelijk voor le stellen, dat alles, ook het leven, aan God toebehoort.

1) Zie de Hollandselie vertaling van den WelEerw. Heer B. Dankelman IV Deel. bl. 250 en volgende.

-ocr page 15-

'11

Nog eene andere reden ligt bij het olTer ten grondslag, namelijk de zonde en de schuld van het menschelijk geslacht. De mensch had door zijn opstand tegen God den dood verdiend. Om aan de goddelijke rechtvaardigheid te voldoen, moest hij sterven, moest zijn bloed vergoten worden: en had God nu ook medelijden met zijn ongelukkig schepsel, de mensch bleef zich zijne strafwaardigheid bewust, en trachtte door offers, vooral door bloedige ofters, voor zichzelven te voldoen en God te bevredigen.

Van het begin der wereld af heeft het offer beslaan: de kinderen van Adam, Caïn en Abel offerden den Heer. Na den zondvloed herval Noë dadelijk het offer; want na de ark verlaten te hebben, is het zijn eerste werk een groot dankoffer aan God op le dragen. Zoo zien wij in de II. Schrift het offer voortgezet door Abraham en zijn nageslacht, en eindelijk, op Gods bevel, door Mozes in een aantal wellen geregeld, waarin niet alleen de verschillende offers werden voorgeschreven, die bij verschillende feesten en gelegenheden moesten gebracht, maar ook de plechtigheden, waarmede zij moesten worden opgedragen. Dat in de Mozaïsche wet de offers eene voorbeduiding waren op het offer van Christus is bekend, en zullen wij straks door den Apostel Paulus bevestigd zien.

Maar niet alleen het geslacht van Abraham brengt offer aan God: de H. Schrift verhaalt ons

-ocr page 16-

12

van Melchizedech, koning van Salem, en van Job, die in het land van Hus woonde, dat zij Gode offers opdroegen. De eerste bracht een dankoffer voor eene behaalde overwinning, en de laatste een zoenoffer voor elk zijner kinderen, want, zoo sprak hij; «misschien mochten mijne zonen gezondigd hebben.*' En datzelfde getuigt ons de geschiedenis van alle volken der wereld. Overal, waar God als het opperste Wezen werd vereerd, werden Hem offers opgedragen; en toen de volkeren de kennis van den waren God verloren, vergaten zij daarom hel offeren niet. In de plaats van den éénen God leerden zij onder leiding des duivels valsche goden, afgoden kennen, en dezen brachten zij de offers, die alleen aan den levenden God toekomen; ja, geen volk heeft ooit beslaan, dal geene offers opdroeg, omdat er geen volk was, dal geen God kende en vereerde. Zoo nauw is het Godsbegrip, ook het meest ontaarde, met het begrip van offer verwant.

Wij hebben straks van de offers, door God aan het Joodsche volk voorgeschreven, gezegd, dat zij allen een voorbeduidend karakter hadden, dat zij allen wezen op een ander offer, dat later zou worden gebracht, en daaruit blijkt reeds dat zij slechts eene tijdelijke bestemming hadden, dat zij zouden ophouden, zoodra het offer, waarop zij wezen, zou verschenen zijn. Dal was ook door één der profeten voorspeld. Daniël, die zoo

-ocr page 17-

13

nauwkeurig de komst van den Messias voorspelde, en den lijd, ja het jaar noemde, waarin Hij zou geboren worden, had gezegd: »Na die zeven en die twee en zestig jaarweken zal de Christus gedood worden. En in het midden der (zeventigste) week zullen slacht- en spijsoffers ophouden; in den tempel zal de gruwel der verwoesting tot het laatste einde voortduren.quot; 1)

Kort na den dood des Heeren werd de tempel van Jerusalem, de offerplaats der Joden, verwoest; daarmede hielden hunne offers feitelijk op te beslaan, en nooit hebben zij hun tempel weder kunnen oprichten, zoodat zichtbaar de profetie van Daniël vervuld wordt, dat namelijk de gruwel der verwoesting tot aan het laatste einde zou voortduren. Maar bovendien, het offer, zooals wij zeiden, moet ook de schuld der zonden uitwisschen, en dat konden de offers der Mozaïsche wet niet doen. »Zal wel het geheiligd offervleesch de boosheid der zonden van u wegnemen?quot; vraagt de profeet Jeremias. 2) Datzelfde getuigt de apostel Paulus: ner geschiedt,quot; zegt hij, «in de offers eene herinnering (niet eene uitwissching) van de zonden; want het is onmogelijk dat zonden door bloed van bokken of stieren weggenomen worden.'' 3)

Er werd dan bij de Joden een beter, een vol-

1) Daniel IX : 26, 27.

2) Jeremias XI: 15.

3) Hebr. X : 34.

-ocr page 18-

u

maakt offer verwacht, dat aan God volkomen zou behagen en de kracht zou hebben om de zonden uit te wisschen, dat is, de goddelijke krachtom de oneindige schuld der zonden af te boeten. En dat offer, zooals wij weten, is Jesus Christus; Hij, de Zoon van God, zijn bloed vergietend en stervend aan het kruis, is dat offer van oneindige waarde, waarop alle offers van het Oude Testament wezen, en dat alleen voor de schuld der zonden kon voldoen. Daarom had Hij reeds door den mond van David gezegd: 1) sslachtofïer en offerande hebt gij, o God, niet gewild, doch gij hebt mij een lichaam toebereid. Toen sprak ik, zie, ik kom, mijn God, om Uwen wil te volbrengen.quot; Dat die woorden van den proleet waarlijk op Christus slaan, weten wij door den Apostel Paulus, die ze in zijn brief aan de Ile-breën aanhaalt, en er op laat volgen: »Hij dus, Christus, heft het eerste (de offers van het Oud Verbond) op, om het andere (het ofler van het Nieuw Verbond) in te stellen.quot;

Christus, de Godmensch, is priester en offer levens; Hij is priester, want vrijwillig offert Hij zijn leven, dat Hem niemand kon ontnemen, als Hij het niet gewild had (Joan. X:17, 18); en dat offert Hij aan Zijn hemelschen Vader, om Hem te eeren en te aanbidden, en om in Zijne

1) Zooals de Apostel Paulus (Hebr. X: 5, 6.) de woorden van den profeet aanhaalt.

-ocr page 19-

15

menschelijke natuur te voldoen voor hetgeen de zondige mensch had misdaan. Maar Ilij is ook het offer, wanl Hij offert zich zeiven; een waar slachtoffer, wiens bloed voor onze zonden vergoten wordt; een offer, dat in waarde al de offers van het Oude Testament op oneindige wijze overtreft.

Hel offer van de Nieuwe Wel.

Dal bloedig offer, door Christus gebracht op het altaar des kruises, kon uit den aard der zaak maar eenmaal gebracht worden. Christus, zegt de Apostel, eenmaal gestorven, sterft niet meer. Heerlijk uit het graf verrezen, is Hij ook in zijne menschelijke natuur onlijdelijk, en keert Hij spoedig naar den hemel terug. Zal er dan voortaan geen offer meer bestaan, zal de mensch niet meer door offers zijne afhankelijkheid ondankbaarheid aan God betuigen, geen zoenoffer meer brengen voor zijne zonden? Is het offer, gelijk wij zagen de eigenaardige uitdrukking van het godsdienstig gevoel der menschen en moeten wij aannemen dat de godsdienst, door Jesus op aarde gepredikt de volmaakte godsdienst is, dan zal ook daar een voortdurend offer noodzakelijk wezen, en, in verhouding tot den godsdienst zeiven, een beter en volmaakter offer moeten zijn, dan de offers die

-ocr page 20-

16

vroeger door de menschen aan God werden gebracht.

Bovendien de godsvereering, gelijk zij op bevel van God zeiven bij het joodsche volk bestond, werd door Christus niet opgeheven, maar voltooid en volmaakt; en zien wij nu bij de kinderen van Israël niet een eenig maar wel een dagelijksch offer voorgeschreven, zien wij niet alleen bloedige maar ook onbloedige offers opgedragen, zien wij dat aan vele dier offers het volk deelneemt door er van te eten, dan moet ook in het nieuw Verbond iets dergelijks plaats hebben. Want dat alles in het Oud Verbond was type en voorspelling, en moet dus in het Christendom zijne vervulling vinden, anders zou door de schaduw meer dan door de waarheid gegeven worden.

Maar eindelijk, zulk een onbloedig en voortdurend offer was ook aan de Joden voorspeld. Wij spraken reeds van Melchizedech, den Koning van Salem, die een offer van brood en wijn opdroeg; en David in een zijner psalmen zegt van den Messias, dat Hij priester zal zijn in eeuwigheid naar de orde of wijze van Melchizedech. 1) Ook de Apostel Paulus in zijn brief aan de Hebreen, en evenzoo de Kerkvergadering van Trente, getuigt dal deze voorspelling op Christus slaat; en daarom gelijk Melchizedech als priester brood en wijn geofferd heeft, zoo moet ook

1) Psalm CIV : 4.

-ocr page 21-

17

Christus, wiens afbeeldsel hij was, op dergelijke wijze ofteren, en niet eens, maar voortdurend, want Hij zal priester zijn in eeuwigheid.

Niet minder duidelijk is eene andere voorspelling, die wij lezen bij den profeet Malachias. 1) De profeet richt zich in naam van God tot de priesters der Joden en zegt: sik heb geen behagen in u, zegt de Heer der legerscharen, en ik neem geene offers meer van u aan. Want van de opkomst tot den ondergang der zon zal mijn Naam verheerlijkt worden onder de volkeren, en op alle plaatsen zal aan mijnen Naam geolferd en een zuiver offer worden opgedragen.quot;

De profeet spreekt hier duidelijk van een nieuw offer, dat de bestaande offers zal vervangen. De ouden worden door God verworpen, en een nieuw, een zuiver offer zal daarvoor in de plaats treden, een offer, dat niet enkel te Jeruzalem, maar over den ganschen aardbol zal worden opgedragen, van den opgang tol aan den ondergang der zon ; en dat dit offer een spijsoffer zal wezen, blijkt uit het Hebreeuwsche woord, dat de profeet gebruikt. Welnu , deze voorspelling is niet vervuld in den offerdood van Christus aan het kruis, maar vindt, even als de vorige van David, hare vervulling in het onbloedig offer der H. Mis, waarin Christus zich dagelijks onder de gedaanten van brood en wijn op onze altaren opoffert, en zich

1) I; 10, n.

2

-ocr page 22-

18

in dat offer lot spijs geeft aan de geloovigen. De Mis is dus het volmaakte offer van de Nieuwe Wet, dat in de Oude was voorspeld, en dat alle vroegere ofiers der Joden overtreft en vervangt.

Zoo leert ons ook de Kerk, die in de algemeene kerkvergadering van Trente uitdrukkelijk zegt: ihet II. Misoffer is dat zuiver offer, dal niet door de onwaardigheid of boosheid van den offeraar kan bezoedeld worden; dal offer, waarvan de lieer door Malachias voorspelde, dat het Zijnen Naam, die onder alle volken groot zou worden, op alle plaatsen als een zuiver offer zou worden opgedragen.quot; En dat dit oiler door Christus in het laatste Avondmaal werd ingesteld, getuigt ons eveneens die kerkvergadering met deze woorden; «Ofschoon onze Heer en God zich zeiven eenmaal op het altaar des kruises door den dood aan God den Vader wilde opofferen , om de eeuwige verlossing te bewerken, heeft Hij toch, omdat Zijn priesterschap door den dood niet moest ophouden, bij het laatste Avondmaal, in den nacht, toen IILj verraden werd, om aan de Kerk, Zijne geliefde Bruid, een zichtbaar offer achter te lalen, zich als den eeuwigen Priester naar de orde van van Melchizedech verklarend. Zijn lichaam en bloed onder de gedaanten van brood en wijn aan God den Vader opgedragen; en aan de Apostelen, die Hij toen als priesters van hel Nieuwe Verbond aanstelde, en aan hunne opvolgers in het priesterschap, geboden le offeren met de woor-

-ocr page 23-

19

den: doet dit tot mijne gedachtenis, zooals de Katholieke Kerk dit allijd verslaan en geleerd heeV

Dat de handeling des Ileeren in het laatste Avondmaal alle vereischten had van een wezenlijk offer, is duidelijk: immers de zichtbare gave was Zijn goddelijk lichaam en bloed onder de gedaanten van brood en van wijn, en die gaven droeg Hij op aan Zijn hemelschen Vader met de zelfde gehoorzame overgeving tot in den dood, waarmede Hij den volgenden dag zou sterven op het kruis; en die offerdood zelf werd reeds hier voorgesteld door de geheimzinnige scheiding van Zijn lichaam en bloed onder verschillende gedaanten. Het Misoffer van het laatste Avondmaal was dus inderdaad hetzelfde als het Kruisoffer: dezelfde Iloogepriesler .lesus Christus, die zich zeiven opdroeg aan Zijn hemelschen Vader.

Maar is er dan ook niet groot verschil tusschen beiden? Ja, maar dat verschil beslaat alleen in de wijze van offeren, en in het doel waarmede beide offers werden opgedragen.

Wat hel eerste betreft, aan het kruis was Christus het bloedig offer, dal Zijn bloed vergoot en stierf; in het Misoffer in Christus \\e\. onbloedig offer, de verheerlijkte Godmensch, die niet kan lijden of sterven, die Zijn goddelijk bloed niet meer vergieten kan, gelijk Hij eenmaal op Cal-quot;variën deed.

Kan dan de HL Mis een waar offer zijn? Ja;

2*

-ocr page 24-

20

want uit kracht der Consecratie-woorden is onder de gedaante van brood alleen het lichaam des Heeren tegenwoordig, en onder de gedaante van. wijn alleen des Heeren bloed.

Waarin bestaat dan de onbloedigheid van het Misoffer? Hierin, dal Christus'lichaam en bloed, omdat de Godmensch leeft en niet meer sterven kan, onder elke der beide gedaanten tegenwoordig zijn; de scheiding van lichaam en bloed, die in het Kruisoifer werkelijk plaats had, gebeurt hier in het Misofler slechts op eene geheimzinnige wijze.

Het tweede punt is het verschillend doel der beide offers. Christus heeft zich op het altaar des kruises als offer opgedragen om de verlossing van het menschelijk geslacht te bewerken, en om voldoening te schenken voor de zonden der wereld, en dat doel heeft de Zoon Gods bereikt. Daarom zegt de Apostel Paulus: »Hij is eenmaal verschenen om door Zijn offer de zonden weg te nemen. En gehjk het voor de menschen bepaald is, eenmaal te sterven, zoo-is ook Christus eenmaal gestorven om veler zonden weg te nemen 1).quot; Als Christus nu de Mis tot een voortdurend óffer instelde, kon Hij het niet doen om den mensch op nieuw te verlossen, noch om de verlossing, aan het kruis gebracht, te voltooien. Hij had dus een ander doel bij

1) Ad Hebr. IX. 26. 28.

-ocr page 25-

21

•de instelling van het onbloedig olïer der Mis, cn dat doel, zooals de kerkvergadering van Trente ons leert, was tweevoudig.

1°. Opdat door het Misoffer liet bloedig ofler des kruises gedurig zou vertegenwoordigd worden, en de gedachtenis daaraan zou voortduren tot aan het einde der eeuwen. In het laatste Avondmaal had Christus lot Zijne Apostelen gezegd: idoet dit ter mijner gedachtenis.quot; Opdat de wereld nooit den lloogepriester Jesus Christus en Zijn Kruisoffer zou vergeten, gebood Hij Zijnen leerlingen om voortaan hetzelfde te doen, wat Hij hier deed, dat is. Hem op onbloedige wijze onder de gedaanten van brood cn wijn op te dragen, en daardoor het eenmaal volbrachte offer van Golgotha, zoo volmaakt mogelijk, gedurig tegenwoordig te stellen. Het Misoffer is dus meer dan eene herinnering, het is eene geheimvolle vernieuwing van het Kruisoffer, omdat onder den uiterlijken schijn der offergaven het lichaam en bloed van Christus werkelijk en wezenlijk tegenwoordig, en uit kracht der Consecratie-woorden van elkander gescheiden zijn. Het Misoffer is dus oneindig meer dan eene beeltenis of schilderij van de kruisiging des Heeren, en wij kunnen gerust zeggen, dat onze goddelijke Meester geen betere herinnering aan Zijn kruisdood geven kon, dan Hij gaf met het onbloedig offer der Mis.

2°. Het tweede doel dier instelling was, om daardoor de vruchten van Zijn bloedig Kruisoffer

-ocr page 26-

22

in rijke mate op ons toe te passen. Aan het kruis namelijk heeft Jesns het losgeld voor ons allen betaald, en onuitputtelijke schatten van genade bij Zijnen Ilemelschen Vader verworven. Maar zullen die verdiensten ons lot heil strekken, dan moeten ze ons worden meegedeeld. Welnu, dit geschiedt ook door do Mis; daar treedt Jesus als middelaar voor den troon Zijns Vaders, put uit dien oneindigen schat van verdiensten aan het kruis vergaderd, en stort die uit over degenen, die door Zijn dood verlost zijn. De Mis is dus eene onuitputtelijke, altijd vloeiende bron van genade en zegeningen voor het heil der wereld.

Over de natuur en de kracht van hel Misoffer.

Nadat wij de II. Mis hebben leeren kennen als het onbloedig offer van het Nieuwe Verbond, hebben wij nog eenige punten te behandelen, die ons nader met het wezen en den aard van dat offer zullen bekend maken.

I. God had door Mozes aan het volk van Israël verschillende offers voorgeschreven, voor de verschillende betrekkingen waarin de mensch lot God staat: de mensch moet God aanbidden; moet God danken voor ontvangen weldaden; moet trachten voor zijne zonden God te verzoenen, en

-ocr page 27-

23

eindelijk hij moet van God vragen, wal hij naar ziel en lichaam noodig heeft.

Daarom hadden de Joden hunne oflers van aanbidding, hunne dankoffers, hunne zoen- en smeekoffers. Sommige dier offers werden alleen door den Hoogepriester opgedragen, h. v. het offer voor de zonden van hel volk op den grooleti verzoendag, en andere droeg het volk, in ver-eeniging met de priesters, zelf op. Het spreekt van zeiven dal hel écne volmaakte offer, door Christus aan hel kruis gebracht, op volmaakte wijze beantwoordde aan de verschillende einden, waartoe bij de Joden verschillende offers waren voorgeschreven. Maar dal offer werd alléén dooiden Hoogepriester Jesus Christus opgedragen. Hoe is dit nu in het onbloedig ofler van de Mis? '1°. Wie draagt daar het ofler op? en 2°. beantwoordt dal evenzeer aan de verschillende be-hoeflen van den mensch ?

4°. De H. Mis, zoo hebben wij gezien, is hetzelfde offer als dat des kruises, en daarom moeion wij zeggen, dat ook in de Mis Christus zich zeiven opdraagt, en dal de priester zijn dienaar is in hel offeren. Evenwel men moet dat woord goed verslaan: de priester is niet bloot hel instrument van hel offer, zooals het kruishout, de nagels en de lans de werktuigen waren bij den bloedigen offerdood des Heeren. Hij is de persoon zonder wien hel offer niet mogelijk is, en daarom zegt ook de kerkvergadering van Trente, dat hel

-ocr page 28-

24

wordt opgedragen per sacerdotes, door middel van den priester. Doch ook het volk is niet bloot toeschouwer, maar oll'ert in zekeren zin met den priester mede. Dit blijkt overal uit verschillende gebeden bij de Mis; b. v. bij de opdracht van hel brood spreekt de priester alleen iu eigen naam, en zegt: »]Neem aan, Heilige Vader, deze onbevlekte offerande, welke ik U ten otter breng;quot; maar bij de opdracht van den kelk zegt hij in het meervoud: iWij offeren U, o Heer, den kelk des heils.quot; Kort voor de Consecratie zegt de priester: )meem dit otter van ons uwe dienaren, en ook van geheel uw gezin, o Heer, wij smeeken u zulks, genadig aan.quot; Eindelijk vermaant de priester de geloovigen te bidden, opdat zijn en hun otter welgevallig zij aan God. Uil deze en dergelijke uitdrukkingen, die meermalen in de Mis voorkomen, moeten wij besluiten, dat ook de priester en de geloovigen dat offer opdragen, al blijft hel ook waar dal Christus als Hoogepriester zich zeiven aan den hemelschen Vader opdraagt.

2° Dat het Misoffer op volmaakte wijze alle offers vervangt, die door God aan de Joden waren voorgeschreven, is gemakkelijk aan te loonen. Zij hadden hunne offers van aanbiddinj, offers die zij Gode brachten alleen om Hem te eeren en te loven en Zijne goddelijke majesteit te huldigen , maar zij konden Hem daartoe niets anders aanbieden dan de vruchten van het veld of het

-ocr page 29-

25

vee hunner kudde, het beste wat God hun geschonken had; doch aan ons schonk God zijn Eengeboren Zoon Jesus Christus, en Hem, het onbevlekte Lam Gods, offeren wij dagelijks in de H. Mis, om zoo aan den oneindigen God op waardige wijze de schalling van lof, aanbidding en hulde te bieden. Daarom zegt de priester na de Consecratie: sdoor Hem (Jesus Christus) en met Hem en in Hem is aan U, o God, den almachtigen Vader, in eenheid des H. Geestes, alle eer en heerlijkheid.quot;

Maar ook een volmaakt dankoffer is de H. Mis. Onze dank voor de oneindige weldaden Gods zal alüjd zeer onvolkomen en gebrekkig zijn. We5 mogen wij altijd met David uilroepen: »wat zal ik den lieer wedergeven voor alles, wat Hij mij geschonken heefl?quot; Vooral wordt dit waar, wanneer wij denken aan de verlossing uit de zonden; voor die goddelijke weldaad waardige dankbaarheid te brengen is voor ons geheel onmogelijk. Maar in hel offer der Mis doel Christus zulks, en wij vereenigen ons mei dat offer van dankbaarheid. Dat de Mis werkelijk een dankoffer is, blijkt vooral uil hel schoon gebed, waarmede het eigenlijke offer begint, namelijk uil de Praefatie, die niet anders is dan eene omschrijving van deze woorden: «laai ons den Heer onzen God dankzeggen.quot;

Als zoenofjer wordt ons de H. Mis bepaald aangegeven door de kerkvergadering van Trente,

-ocr page 30-

26

welke degenen, die dit karakter van het Misoffer loochenen, builen de gemeenschap der Kerk sluit. En dat de Mis het volmaakte zoenoffer is, behoeft geen betoog; immers het is hetzelfde offer als het bloedig offer van Calvariën, dat voortdurend op onze altaren wordt opgedragen. Verder zegt diezelfde kerkvergadering van Trente, dat het de zonden en de straffen der zonden uit-wischt van de levenden en de overledenen; en vandaar ook in de Kerk het overoud gebruik, dat reeds door den U. Augustinus oud werd genoemd, om voor de afgestorvenen het II. Offer van de Mis op te dragen.

Eindelijk als smeekojfer zien wij de II. Mis aangeduid door de Kerk, die voor iederen nood, voor alle behoeften, lichamelijke en geestelijke, het H. Misoffer opdraagt, en voor vele omstandigheden zelfs bijzondere gebeden bij dat offer voegt. Reeds de II. Cyrillus zegt: »daarom dragen wij dit offer op voor den algemeenen vrede der Kerk, voor de rust der wereld, voor de vorsten, voor hunne legers, voor de bondgenooten, voor de zieken, bedrukten en bedroefden, inéén woord voor allen, die hulp noodig hebben.quot; En geen wonder: zien wij hoe het Lam Gods zich dagelijks op onze altaren opdraagt, dan kunnen wij niet beter doen dan ons met dat offer vereenigen, opdat Hij, de Zoon Gods, die om Zijne eerbiedwaardigheid noodzakelijk verhoord wordt T bidde voor ons.

-ocr page 31-

27

Wij behoeven dus den Joden de menigvuldigheid hunner offers niet te benijden; juist die menigvuldigheid bewees het gebrekkige hunner gave; wij hebben in den volmaakten godsdienst slechts één olfer, maar dat offer is Jesus Christus zelf, die op geheimvolle wijze zijn kruisoffer gedurig voortzet, en bij dat olfer van oneindige waarde is geen ander mogelijk.

II. Reeds meermalen hebben wij in deze verhandeling de 11. Mis genoemd een offer van oneindige waarde, en bet zal wel niet noodig zijn deze waarheid te bewijzen: aan God toch moet het olfer van zijn Eengeboren Zoon oneindig be-hagelijlc wezen. Maar de II. Mis is ook, gelijk wij zagen, het olfer van den priester en van de leeken, in zoover deze, in vereeniging met den tloogepriester Jesus Christus, het onbevlekte Lam den hemelschen Vader aanbieden; en van dien kant beschouwd zal het offer meer of minder aangenaam zijn aan God, naar gelang van de vurigheid onzer godsvrucht of de zuiverheid onzer meening. Evenwel, de kracht van het olfer grondt zich in de eerste plaats op de oneindige verdiensten die Jesus Christus als opperpriester heeft, en daarom kan de oneindige kracht van dat offer ook door een onwaardigen en slechten priester niet verloren gaan; maar ongetwijfeld zal God met meer behagen nederzien op het offer, dat Hem door een heilig dienaar wordt gebracht. Daarom ook bidt de priester na de Consecratie,

-ocr page 32-

28

dat God op dil oiler van het lichaam en bloed van Jesus Christus moge nederzien, en het welgevallig aannemen, gelijk Hij eenmaal het offer van Abel, van Abraham en Melcbizedech met welgevallen aannam. Dat gebed des priesters veronderstelt, dat God met meer of minder |wel-gevallen op het offer kan nederzien, en dat kan niet afhangen van de gave zelve, die hier oneindig is, maar van de gesteldheid dergenen, door wie Hem dat offer wordt aangeboden.

Bovendien, al is het Misoffer, even als het Kruisoffer, van oneindige waarde, de toepassing dier vruchten op ons hangt af van de goddelijke barmhartigheid en van onze eigene gesteldheid. Daarom dragen wij meermalen voor dezelfde zaak hel H. Misoffer op; daarom doen wij verschillende Missen voor éénen overledene; want de toepassing dier vruchten moeten wij vol vertrouwen aan de goddelijke barmhartigheid overlaten.

Eene andere vraag betreffende hetzelfde punt is deze: wie ontvangt de vruchten der H. Mis? Wij moeten hier de algemeene en de bijzondere vruchten onderscheiden. De algemeene vruchten ontvangt de geheele H. Kerk, al hare ledematen, zoo levenden als overledenen, in zooverre zij namelijk aan de verdiensten van Jesus Christus kunnen deelachtig worden. Dit blijkt uit verschillende gebeden, die de priester in de H. Mis spreekt: b. v. in het begin van den Kanon zegt hij: »U, goedgunstige Vader, bidden wij, dat

-ocr page 33-

29

Gij wilt aanvaarden..... dit offer, dat wij ü

opdragen voor uwe heilige Katholieke Kerk, opdat gij Haar over geheel de aarde in vrede moogt behoeden, vereenigen en regeeren.quot; Bij de offerande bidt de misdienaar in naam van het volk: ïde lieer neme het offer aan uit uwe handen, tot lof en verheerlijking van Zijnen Naam, als ook tot voordeel van ons en van geheel Zijne FI. Kerk.quot; En zoo op meerdere plaatsen in de H. Mis, gelijk wij later bij de behandeling der verschillende gebeden zullen zien.

Maar hebben de zondaars in de Kerk en de ongeloovigen geen deel aan die algemeene vruchten van het Misoffer? Christus heeft aan het kruis Zijn bloed vergoten voor de geheele wereld, tot zaligheid van alle menschen, en ook in het onbloedig offer der Mis zal Christus als Middelaar bij Zijn hemelschen Vader voor allen optreden. Daarom zegt ook de priester bij de opdracht van den kelk; »Wij offeren ü den kelk des heils en smeeken uwe goedheid, dat dit offer voor het aanschijn uwer goddelijke majesteit, tot ons heil en tot heil der yeheele wereld met een geur van zoetheid opstijge.quot; Zijn er dan ook die voor het oogenblik in den strengen zin des woords, niet deelen in de vruchten van dat offer, wij moeten toch wel aannemen, dat hel ook voor hen niet ijdel zal wezen, dat de hemelsche Vader, met het oog op dal gedurig offer van Zijn Zoon, meer lankmoedig en barmhartig op hen zal neder-

-ocr page 34-

30

7,ien; ja, wij mogen het gerust den zaligen Leo-nardus a Porto Maurizio nazeggen: »ik geloof, dat, indien het II. Misoffer niet bestond, de wereld reeds voor lang ten gronde zou zijn gegaan , dewijl zij het gewicht der vele zonden niet langer zou hebben kunnen dragen.quot;

De bijzondere vruchten van het Misoffer ontvangt 1° de priester die de Mis doet. Hij, die de wettige en eenige dienaar is bij het offer des Ileeren, hij, door wiens handen Christus zich aan den hemelschen Vader opdraagt, en die daarmede de voortreffelijkste van alle godsdienstige handelingen verricht, zal natuurlijk in hooge mate aan de bijzondere vruchten 1) van dat offer deelachtig worden. Die vruchten zal ontvangen 2* degene, voor wien het 11. Misoffer door den priester wordt opgedragen. Daarom is er een voorschrift der H. Kerk, dat aan iederen pastoor gebiedt, om op alle zondagen en op sommige feestdagen de 11. Mis voor al zijne parochianen op te dragen. Eindelijk zullen ook zij, die aandachtig het II. Offer bijwonen, bijzondere vruchten , behalve de algemeene , uit dat offer trekken. Zij toch, gelijk wij zagen, offeren in zekeren zin met den priester mede; daarom bidt de priester voor hen reeds bij de opdracht van het brood, daarom spreekt hij in het meervoud bij

1) Ze worden door de godgeleerden de meest bijzondere vruchten, fructus specialhsimi genoemd.

-ocr page 35-

31

de opdracht van den kelk, omdat het niet alleen zijn offer, maar ook het offer der aanwezigen is. En als wij eindelijk weder in den Kanon zien dat de priester bijzonder voor alle aanwezigen bidt, dan moeten wij daaruit met reden afleiden dat ook zij aan de bijzondere vruchten van dat ofier zullen deelachtig worden.

III. Wij moeten hier nog een enkel woord zeggen over de Mis, die niet zelden ter eere van Heiligen wordt opgedragen. Het spreekt van zeiven dat het H. Misoffer alleen aan God wordt opgedragen ; maar van de eerste eeuwen 1) der Kerk heeft men de gedachtenis, de vercering der Heiligen aan de Mis gepaard. Reeds in de vijfde eeuw hebben de Manicheën, even als in de zestiende eeuw de protestanten, het der Kerk verweten, dat zij aan de Heiligen Misoffers opdroeg. Maar zooals de H. Auguslinus tegen de eersten, heeft de Kerkvergadering van Trente tegen de laatsten dit leugenachtig verwijt afgewend. sOf-schoon de Kerkquot;, zoo zegt die Kerkvergadering, ))de gewoonte heeft om ter eere en gedachtenis der Heiligen somtijds de H. Mis op te dragen, zoo leert zij niet dat aan hen. maar Gode alleen, die

1) Tertulliaan, ongeveer in bet jaar 200, zegt in zijn geschrift, de Corona, dat het eene overlevering was, die altijd in de Kerk had bestaan om Offers optedragen op de verjaardagen der Martelaren, op hun geboortedag voor den hemel.

-ocr page 36-

32

hen gekroond heeft, het Offer wordt opgedragen. Daarom ook zegt de priester niet, ik draag aan den TI. Petrus of Paul us dit offer op, maar God dankend voor hunne overwinning, smeekt hij om hunne bescherming, opdat zij, wier gedachtenis wij op aarde vieren, in den hemel goedgunstig voor ons mogen bidden.quot; En in den vijfden Kanon spreekt dezelfde Kerkvergadering het anathema uit over hen die zeggen, dat het bedrog is, ter eere van de Heiligen en ter verkrijging hunner voorbede , aan God de H. Mis op te dragen, zoo als de H. Kerk het bedoelt.quot;

En hiermede hebben wij het voornaamste aangestipt van hetgeen de II. Kerk over het Mis offer leert, en wat men goed moet weten om de gebeden en plechtigheden te kunnen verstaan, waarmede dat offer wordt opgedragen. Immers het zijn geene ijdele ceremoniën, door toeval of willekeur aan de Mis toegevoegd, maar zij zijn aan het wezen van het offer zelf ontleend, en kunnen niet begrepen worden, als men de natuur van dat offer niet genoegzaam heeft doorschouwd.

Vóór wij evenwel de verklaring dier plechtigheden beginnen, willen wij een kort historisch overzicht geven van de wijze waarop en van den invloed waardoor zij in den loop der tijden bij de 11. Mis in gebruik kwamen, omdat wij

-ocr page 37-

33

vertrouwen dat zulk een overzicht hel juiste begrip der liturgie zal gemakkelijk maken.

TWEEDE HOOFDSTUK.

Historische schels van de ontwikkeling der Liturgie van het H. Misoffer.

Ofschoon het Eucharistisch Offer in zijn wezen en grondvorm altijd blijven moest gelijk het door Christus was ingesteld, zoo konden niettemin naar tijd en omstandigheden zich langzamerhand de plechtigheden ontwikkelen, waarmede dat II. Offer gevierd en opgedragen werd. In den avond vóór zijn lijden droeg Christus in de eetzaal te Jeruzalem hetzelfde offer op, dat de priester nog dagelijks aan het altaar herhaalt, maar niet op dezelfde wijze, met dezelfde gebeden en plechtigheden. Het ging met het offer van de Mis zooals met alle genademiddelen, die onze Verlosser aan de H. Kerk geschonken heeft. Toen b. v. Philippus, zooals in de Handelingen dei-Apostelen wordt verhaald 1), den Ethiopiër, den hoveling van koningin Candace, doopte in eene rivier langs den weg, nadat deze eerst zijn geloof in Jesus Christus had betuigd, was er geen spraak van de lange gebeden en ceremoniën, die nu het doopsel van een volwassene vergezellen. Slechts

1) Act. VI u.

3

-ocr page 38-

34

langzaam zijn in verloop der lijden die kerkelijke plechtigheden geworden zooals wij ze nu kennen ; maar ofschoon op verschillende plaatsen en soms door bijzondere godsvrucht van dezen o£ genen persoon ontstaan, het was altijd door het leidend gezag der Kerk, dat zij bij de liturgie werden ingevoerd en voor de geheele Kerk verplichtend gemaakt. Reeds bij Tertulliaan, die geboren werd in 160, vinden wij vele bewijzen voor den invloed van het kerkelijk gezag op de liturgie. 1)

Wij zullen trachten een historisch overzicht te geven van die ontwikkeling der plechtigheden van de H. Mis, maar wij moeten vooraf betuigen, dat hel slechts in groote omtrekken bestaan zal. Wij zullen 1° nagaan, hoedanig de liturgie der Mis was in de drie eerste eeuwen, en 2° zien, hoe zij in de drie volgende eeuwen de ontwikkeling kreeg, die zij later steeds behouden heeft, en eindelijk 3° zullen we een paar gedachten mededeelen over de verschillende liturgiën, die in de Kerk bestaan hebben of nog gevolgd worden.

1.

De eetzaal te Jerusalem, waar Christus den laalsten avond van zijn sterfelijk leven doorbracht, was de bakermat van de liturgie van het Misoffer.

0

1) b. v. De praescr, cap. 51. De jejunio, cap. 13. De oratione, cap. 11 en 23

-ocr page 39-

35

Die zaal was reeds vooraf versierd, en op bevel des Ileeren door de Apostelen voor de plechtigheid ingericht 1). Wat daar geschiedde wordt ons door de Evangelisten, wat de hoofdzaak betreft, zeer nauwkeurig verhaald, maar deneven-zaken worden slechts met een enkel woord door hen aangegeven. De Consecratie (d. i. de verandering van het brood en den wijn in het lichaam en het bloed des Heeren) door Christus verricht, en de nuttiging door de Apostelen, wordt door drie Evangelisten en door den Apostel Paulus met bijna gelijkluidende woorden vermeld. Ook zeggen zij, dat Christus bet brood zegende en brak, dat Hij den Vader dankte, en dat zij de zaal niet verlieten, vóór zij den hytnnus,den lofzang, gezegd hadden. Van welke woorden die dankzegging en zegening vergezeld waren, welke die lofzang was, wordt niet door hen opgegeven.

Wat er meer met betrekking tot het H. Misoffer in die zaal geschiedde, kan niet met zekerheid 2) worden bepaald. Maar de Verlosser had

1) Luc. XXII, 12.

2) Dat de voetwaasching, die het onbloedig offer vooraf-ging, een symbool is van de zuiverheid der ziel, voor de Communie gevorderd, en dus een symbool van het Sacrament van boetvaardigheid, wordt door niemand ontkend. Een der Kerkvaders legt ook in dien zin de woorden uit, die Christus tot Petrus sprak: „die ge-wasschen is, heeft niet van noode dan zich de voeten te wasschen, en hij is geheel rein.quot; Joan. XIII, 10.

8*

-ocr page 40-

36

lot zijne Apostelen gezegd: »doet dit ter mijner gedachtenisquot; en dezen, getrouw aan dat woord huns Meesters, zullen dan ook overal, voor degenen, die in Hem geloofden, datzelfde offer, eit waarschijnlijk zooveel mogelijk met dezelfde plechtigheden, hebben opgedragen.

Daarvan getuigen ons ook verschillende plaatsen in de Handelingen der Apostelen en in hunne Brieven, vooral in die van Paulus. Uit die gezamenlijke Schriftuurplaatsen blijkt duidelijk, dat de Apostelen overal het onbloedig offer van Christus opdroegen; dal zij, evenals hun goddelijke Meester, brood en wijn in zijn lichaam en bloed veranderden, dat de geloovigen door de II. Communie daaraan deelnamen; dal zij die heilige handeling deden gepaard gaan met voorlezingen uit de boeken der profeten, mei gebeden voor elkander en voor de overledenen 4), met eene preek of onderrichting, met het bidden van psalmen en lofzangen.

De geleerde Dr. Probst 2) heeft uit die ver-

1) Hebr. XIII, 7.

2) Dr. Ferd. Probst, Die Liturgie der dni enten christ-Uchen Jahrliunderle. Breslau. 1870. Wij kunnen dit boek niet genoeg aanbevelen aan alle beoefenaars der tbeolo-gische wetenschap. Door zijn arbeid is over de kennis der liturgie een geheel nieuw licht verspreid. De oudste kerkelijke schrijvers, die tot heden toe weinig voor de liturgie waren gebruikt, heeft hij met groote scherpzinnigheid doorzocht, en daaruit bewijzen gehaald, waaraan tot nog toe geen geleerde had gedacht.

-ocr page 41-

schillende Schriftuurplaatsen een geheel beeld ge-leekend van de liturgie van het Misoffer in het apostolische tijdvak.

In dien tijd was met het II. Misoffer iets zeer bijzonders verbonden, namelijk de zoogenaamde agapen of liefdemaallijden. Christus had het H. Offer ingesteld in den avond van zijn lijden, na het eten van het Paaschlam; en zoo hebben ook de eerste Christenen de II. Communie ontvangen in den avond, na eerst oen gemeenschappelijken maaltijd te hebben genomen. 1) Die agapen hadden een tweevoudig doel: 1° om de christelijke gemeenschap en onderlinge liefde bij de geloovigen te onderhouden, en 2° om de armen en behoeftigen te steunen.

Zij werden gehouden onder voorzitting van den Apostel of Bisschop en op dezelfde plaats, waar het offer zou worden opgedragen; in den aanvang waarschijnlijk iederen avond, maar toen het ge-lal der Christenen toenam, op iederen Zondag. Heeds in het jaar 104 ü) waren de agapen gescheiden van het Misoffer; de agapen werden des avonds gehouden, terwijl het H. Misoffer in den vroegen morgen werd opgedragen, en de geloovigen nuchter de II. Communie ontvingen.

1) Zie over de agapen een ander werk van Dr. Probst, Lehre una Gebet der drei erüen christlichen Jahrhunderic (Tubingen 1871), pag. 349—362.

2) Zooals blijkt uit den brief van Plinius aan keizer Trajanus.

-ocr page 42-

38

Waarschijnlijk is die scheiding ook ontslaan door ongeregeldheid en onmatigheid, die soms bij die liefdemalen voorkwamen, en waarover reeds de Apostel klaagde. Ten tijde van Tertulliaan waren de agapen nog zeer in aanzien bij de Christenen, en deze heeft ze in een uitvoerig geschrift tegen den laster der heidenen verdedigd. In het begin der vierde eeuw verdwijnen zij allengs, en in de dagen van den II. Augustinus werd alleen op Witten Donderdag nog een dergelijk liefdemaal gehouden.

Zoeken wij nu verder naar bewijzen van de liturgie van het Misoffer, dan moeten wij eerst onze aandacht geven aan den II. Clemens Romanus, den vierden Paus (92—101), die een leerling van den Apostel Paulus was en door dezen in zijne Brieven wordt genoemd. Wij bezitten nog twee brieven van den H. Clemens, waarin hij dikwijls op de liturgie van het Misoffer zinspeelt. Op duidelijke wijze kon of mocht hij er niet over schrijven, omdat in zijnen tijd de verplichting van geheimhouding, disciplina arcani genaamd, reeds onder de Christenen bestond. Gedurende de vreeselijke vervolging van Nero (67) was het gebleken , dal de heidenen den christelijken godsdienst schandelijk belasterden om verschillende punten, die zij gehoord en niet begrepen hadden of niet wilden begrijpen. Daarom besloten de Bisschoppen, indachtig het woord des Heeren: »wilt uwe parelen niet voor de zwijnen werpen,quot; dat het

-ocr page 43-

39

beter was de groole geheimen voor de onge-doopten verborgen te houden. Zelfs de doopleerlingen, katechumenen genaamd, vernamen ze eerst na het doopsel te hebben ontvangen. Tot die disciplina arcani behoorde in de eerste plaats het offer der H. Mis, en daar die verplichting van geheimhouding voortduurde, zelfs tot na de openbare vervolgingen, zoo vindt men bij al de schrijvers van de drie eerste eeuwen slechts gebrekkige berichten over de liturgie der II. Mis. Dus ook Clemens Romanus kon over dit punt niet duidelijk tot de geloovigen van Corinthe schrijven, ofschoon zeker duidelijk genoeg voor hen, die dagelijks van die plechtigheden getuigen waren.

Evenwel door de studie van den straks genoemden Dr. Probst is er over de karige en duistere berichten van den II. Clemens een groot licht opgegaan. Hij heeft namelijk bewezen, dat de liturgie, die wij vinden in het 8ste boek der Apostolische Constitutie, en die men ook de Clemen-tijnsche noemde, ofschoon men den oorsprong daarvan in de vierde eeuw zocht, werkelijk aan Clemens Romanus moet worden toegeschreven. Daarmede is ook de apostolische oorsprong dier liturgie bevestigd.

Deze liturgie, welke wij geheel bezitten, heelt Dr. Probst vergeleken met de plaatsen uit de brieven van den H. Clemens, en dan worden de vage en duistere woorden zeer bepaald en duidelijk.

-ocr page 44-

40

Volgens die Clemenlijnsche liturgie 1) begon ■de plechtigheid van hel Misoffer met eene voorlezing uit een der boeken van het 0. T. en uit een der profeten. Daarna werd een stuk uit de Brieven der Apostelen 2) olquot; uit de Handelingen gelezen en eindelijk uit de Evangeliën. Waarschijnlijk werden die boeken in de volgende vergaderingen geregeld doorgelezen. Zeker geschiedde dit ten tijde van Origenes in hel begin der derde eeuw. 3) Toen ook, zooals Tertulliaan getuigt, bestond het gebruik om de lezing der II11 Boeken aiquot; te wisselen door het zingen van een psalm, waarvan de gemeente het laatste vers herhaalde. Een overblijfsel daarvan hebben wij in ons Graduale.

Na die lezingen groette de Bisschop de vergadering met deze woorden: j)de genade van onzen Heer Jesus Christus, de liefde Gods en des Vaders en de gemeenschap van den 11. Geest zij met u allen.quot; En allen antwoordden: sen met uwen geest.quot; Daarna hield hij de preek of onderrichting, die hij zittend voordroeg, en waarbij ook bet volk, even als bij de lezingen, gezeten was.

Zoodra het onderricht geëindigd was, begon de Bisschop of priester de gebeden te doen over de katechumenen, over de energumenen (de be-

1) Men vindt haar geheel vertaald bij Probst, 1. c. pag. 259.

2) Dit gebiedt reeds Paulus, 1 Thess. V, 27.

3) b. v. Origenes, In Oenesi, hom. II. — In haiam, hom. I.

-ocr page 45-

41

zetenen), over de boetelingen en over de geloo-vigen. Over elke klas deed de Bisschop een bijzonder gebed, terwijl de betrokkene personen geknield of voorover op den grond lagen. Bij het einde van dat gebed riep de diaken hun toe, dat zij moesten opstaan en zeiven moesten bidden om de barmharligheid Gods, terwijl de overigen gedurende die gebeden van tijd tol tijd het »Ivyrie eleïsonquot; herhaalden. Dat er in die eerste eeuwen in de liturgie der Mis een afzonderlijk gebed over de bezetenen werd gesproken bewijst ons, dat die groote ramp in de eerste eeuwen dei-Kerk, evenals in de dagen des Heeren, zeer dikwijls voorkwam. Datzelfde blijkt overigens uil vele andere berichten van dien tijd, en het kan ons niet verwonderen, dat de duivel zijne macht over den mensch nog zoo spoedig niet verloren gaf. De boetelingen, over welke gebeden werd , waren de geloovigen, die zich aan eenige openbare zonde hadden plichtig gemaakt, en daarom voor eenigen tijd uit de gemeenschap der heiligen (Christenen) verbannen werden.

Na het gebed over de boetelingen werden al degenen, voor wie gebeden was, uit de vergadering verwijderd; slechts de goede geloovigen mochten het vervolg der liturgie bijwonen. Wij behoeven niet te zeggen, dat dit in verband stond met de disciplina arcani.

Dan zeide de diaken, voor wie er zou gebeden worden, met deze woorden: »laat ons bidden

-ocr page 46-

42

voor den vrede en de rust der wereld en der H. Kerk; laat ons bidden voor de Kerk, die over de geheele wereld verspreid is, voor deze parochie, 1) voor het Episcopaat, voor de priesters en dienaren der Kerk, voor degenen die belofte van zuiverheid gedaan hebben, voor de asceten, voor de nieuwbekeerden, voor de zieken, voor de gevangenen en voor degenen, die ons haten en de Kerk vervolgen.quot; Na deze optelling, die waarschijnlijk naar tijd en plaats eenige verandering onderging, sprak de Bisschop een afzonderlijk gebed, waarin al die behoeften aan God werden aanbevolen.

Als dit gebed begon, waren de overigen reeds uit de vergadering verwijderd, en was dus de zoogenaamde Mis der katechumenen reeds afge-loopen. Wat daarvan in onze tegenwoordige liturgie nog overgebleven is, zal de lezer reeds hebben opgemerkt, namelijk het lezen van Epistel en Evangelie, en het gebed Kyrie eleïson met het Graduale. Evenwel nog eenmaal in het jaar, in de plechtigheden op Goeden Vrijdag, doet de Kerk letterlijk hetzelfde, wat zij vóór 18 eeuwen deed.

Maar laat ons terugkeeren tot de Clementijnsche liturgie. Na het gebed over de geloovigen had de vrede-kus plaats; op het woord van den diaken omhelsden de geestelijken den Bisschop, daarna

1) Dit woord komt reeds voor bij den H. Polycarpus.

-ocr page 47-

43

de mannen elkander en de vrouwen elkander, liet offer zou nu beginnen, daarom moest, ook volgens het woord des Heeren, eerst alle afge-keerdheid en vijandschap worden afgelegd. Bovendien was die omhelzing een symbool van de gemeenschap, waarin zij met elkander en met den Bisschop het II. Offer zouden opdragen. Zoodra nu de rust en stilte in de vergadering hersteld was, begon het offer, en van nu af mocht niemand meer de Kerk verlaten.

De Clementijnsche liturgie zegt, dat de diakens de offergaven bij den Bisschop aan het altaar brachten, dat de priesters zich aan zijne rechter-en linkerhand plaatsten, en dat aan beide zijden van het altaar diakens stonden met waaiers of pauwenvederen 1) om te beletten, dat er insekten in den kelk kwamen. Hier wordt niet vermeld, waarin die gaven bestonden, noch door wie ze aan de diakens werden gegeven; maar uit vele andere berichten van de tweede en derde eeuw blijkt, dat slechts brood en wijn, en door vele, zoo niet door alle aanwezigen werd aangebracht. Als een paar bewijzen kunnen hier dienen: 1° een woord van Origenes, die zegt; ^dezelfde aardsche gaven, die de geloovigen offeren, krijgen zij als

1) Een wijze voorzorg in het insecten-rijke Oosten. Waarschijnlijk is hiervan afkomstig het gebruik, dat nog in Eome de H. Vader, als hij in plechtigen optocht naar het altaar gaat, gevolgd wordt door twee dienaren, die zulke waaiers dragen.

-ocr page 48-

44

liemelsche (in de Communie) terug; en 2° het woord van den H. Cypriaan: »dat de rijke zich schamen moest niets te offeren, en zoo in de Communie een deel te krijgen van datgene wat de armen geofferd hebben.quot;

Die opdracht der offergaven ging niet, zooals nu, van een gebed vergezeld; eerst in de 8st0 eeuw komt een dergelijk gebed in de liturgie voor. l)

Zoodra de offergaven aan het altaar gebracht waren, begon de Bisschop met den reeds vermelden groet aan het volk, en het volk antwoordde : sen met uwen geest.quot; Daarna sprak hij: «uwen geest hemelwaarts,quot; en het volk; nvij hebben hem gericht tot den Heer.quot; De Bisschop: »laat ons den lieer dankzeggen,quot; en het volk: »dat is billijk en rechtvaardig.quot; Dan ging de Bisschop alleen voort: »Ja waarlijk, het is billijk en rechtvaardig, enz. 2). Hij dankte dan God en loofde Hem in een zeer lang gebed, waarin hij al de weldaden herdacht, die het menschelijk geslacht in de natuurlijke en bovennatuurlijke orde van God ontvangen heeft, en waarin vooral de geschiedenis van het uitverkoren volk van Israël in groote trekken werd vermeld. Dat lof-en danklied eindigde met het Trisagion, onzen Sanctus.

1) Zie Probst, 1 c. pag. 245.

2) Dus geheel overeenkomstig met onze tegenwoordige Praefatie.

-ocr page 49-

45

Het H. Misoffer wordt bij de eerste kerkelijke schrijvers altijd een Eucharitisch, een dankoffer genoemd, en zoodra ook het offer begint, ziet men in de woorden, die hel vergezellen, dit bijzonder karakter zeer duidelijk uitgedrukt. Maar bij herinnering aan genoten weldaden kan de liturgie zich niet bepalen; hel offer zelf, dat zal worden opgedragen, zal die weldaden voortzetten, ja bekronen, en daarom dragen alle volgende gebeden eveneens het karakter van dankzegging.

Daarom gaat in onze Clementijnsche liturgie, na den Sanclus, de Bisschop voort met God te danken voor de menschwording zijns Zoon, en herinnert in korte woorden de geschiedenis des Heeren, hoe Hij voor ons gestorven is, verrezen van den dood, en na veertig dagen ten hemel is opgeklommen en zit aan de rechterhand des Vaders.

Dat alles indachtig, zoo gaat de Bisschop voorl, danken wij U, almachtige God, niet zooals wij moesten, maar zoo goed wij kunnen, en volbrengen alzoo zijn bevel. In den nacht namelijk, waarin Flij overgeleverd werd, nadat Hij brood in zijne heilige en vlekkelooze handen genomen had, enz. Hier volgde dan de Consecratie, waarin de Bisschop, door hel herhalen van Jesus woorden, hel brood en den w;ijn veranderde in 's Heeren goddelijk lichaam en bloed, op dezelfde wijze als nog in den Kanon der Mis geschiedt.

Onmiddelijk daarna hervat de Bisschop: Ge-

-ocr page 50-

46

dachlig dan aan zijn dood en lijden, aan zijne opstanding en terugkeer naar den hemel en aan zijne tweede komst, offeren wij U, den Koning en Heer, dit brood en dezen kelk, U door Hem dankzeggende, dat Gij ons waardig keurt, voor U te staan en ü als priester te dienen, en wij bidden U, dat Gij met welbehagen moogt neder-zien op deze gaven. Gij God, die niets behoeft, en ze met welgevallen moogt aannemen ter eere van uwen Gezalfde. Daarna bidt hij in een kort gebed om den H, Geest 1). Dan bidt hij voor de geheele H. Kerk, voor den koning, de overheden en het leger. Ook betuigt hij, dal hij dit offer opdraagt ter eere van alle heiligen, der patriarchen, profeten, apostelen, maagden enz. en van allen, wier namen Gode bekend zijn. Daarna bad hij nog voor de zieken en de slaven, voor degenen, die vervolgd werden, voor de katechumenen en de boetelingen, voor de vruchten der aarde en voor de afwezigen. Eindelijk volgde nog een gebed voor de geloovigen, waarbij ook de overledenen herdacht werden, en bij het einde van dal gebed antwoordde de gemeente: »Amen.quot;

Onmiddellijk daarop volgde de Communie. De Bisschop riep het volk toe: »het Heilige den heiligen.quot; En het volk antwoordde: ïÉen is

1) De zoogenaamde epiclese, die nog in de Grieksche en bijna alle oostersche liturgiën op deze plaats voorkomt.

-ocr page 51-

47

heilig, één lieer, één Jesus Christus, ter eere van God den Vader geprezen in eeuwigheid, Amen.quot; Daarna nuttigde de Bisschop, vervolgens de priesters en verdere dienaren, en eindelijk deleeken, eerst de mannen, en dan de vrouwen met de kinderen. De Bisschop gaf de H. Hostie met de woorden: «het lichaam des Heeren,quot; en die het ontving, antwoordde: »Araen.quot; Maar de diaken reikte den kelk zeggende: »het bloed van Christus, de kelk des levens.quot; Terwij! de geloovigen communiceerden, werd een psalm gezongen.

Zoodra de psalm geëindigd was, bad de Bisschop nog een kort gebed van dankzegging tol God en eene bede om volharding voor de zijnen, en daarna sprak de diaken: »Gaat in vrede.quot;

Tot hiertoe de ClementLjnsche liturgie, die wij tamelijk uitvoerig hebben medegedeeld, niet alleen omdat wij haar beschouwen als het oudste bewijs voor de wijze van Misviering bij de eerste Christenen, maar omdat alle andere berichten, die wij over de liturgie uil de drie eerste eeuwen der Kerk hebben, met deze Apostolische of Cle-menlijnsche in de hoofdzaak overeenkomen.

Inderdaad die overeenkomst is opmerkelijk. Dr. Probst heeft met de meeste nauwkeurigheid alle schrijvers uit die eerste eeuwen doorzocht, en alles verzameld wat zij over de liturgie hebben meégedeeld. De meeste dier schrijvers be-

-ocr page 52-

48

woonden verschillende landstreken: de H. Ignatius was van Anliochië; de H. Polycarpus stierf te Smyrna; de H. Justinus martelaar, in Syrië geboren, was in zijne laatste levensjaren te Rome; de H. Irenaeus was Bisschop van Lyon, in Frankrijk; de H. Clemens woonde in Afrika en was Bisschop van Alexandrië; Origenes, waarschijnlijk in Alex-andrië geboren, leefde meest in Griekenland, terwijl Tertulliaan en de II. Cypriaan beiden van Carthago waren. En toch al die schrijvers stemmen in hunne berichten over de liturgie van het Misoffer in de hoofdzaak overeen met de beschrevene Clementijnsche liturgie. Hunne berichten zijn, vooral door de disciplina arcani, veelal duister; slechts één hunner, de H. Justinus, geeft, voor zoover hij mocht, eene geregelde beschrijving dier plechtigheden, om aan de heidenen te bewijzen, dat de Christenen geene godloochenaars waren, noch in hunne bijeenkomsten schandelijke misdaden bedreven; de overigen schrijven over de liturgie naar aanleiding van andere onderwerpen; maar al wat zij mededeelen laat zich voegen in, en te beter verklaren door onze Clementijnsche liturgie, zoodat wij met alle recht mogen aannemen, dat de Katholieke Kerk in de drie eerste eeuwen van haar bestaan geene andere wijze van Mis-viering gekend heeft.

Wij zullen natuurlijk niet beweren, dat di Clementijnsche liturgie overal onveranderd, zooals nu het Romeinsche Missaal, gevolgd werd; im-

-ocr page 53-

-49

raers de genoemde schrijvers leveren vele bewijzen voor kleine afwijkingen, die hier en daar voorkwamen. Evenmin beweren wij, dal de Glemen-tijnsche lilnrgie, gelijk zij tot ons gekomen is, letterlijk door Clemens Rornanus werd opgeschreven; het is genoegzaam zeker, dat zij in de vierde eeuw eenige verandering onderging 1). Maar wat wij beweren is, dat deze liturgie in haar geheel en in hare deelen moet beschouwd worden als het trouwe beeld te zijn van de Misviering in de drie eerste eeuwen der Kerk.

Voor wij de ontwikkeling der liturgie van de 11. Mis in hel volgend tijdvak behandelen, willen wij met een enkel woord melding maken van eene belangrijke studie, die onlangs door Dr. Lickell werd in t licht gegeven 2). Deze geleerde tracht te bewijzen, dal Christus in het laatste Avondmaal het H. Misoffer onmiddellijk verbonden heeft met de plechtigheden, gelijk zij den Joden bij hel eten van het Paaschlam waren voorgeschreven Deze plechtigheden waren zeer wijdloopig. Men had daarbij vier bekers, die, met wijn en water gevuld, door alle aanwezigen moesten genuttigd worden. Over eiken werd een afzonderlijk gebed

1) Zie Probst, 1. c. par. 84—85.

2) Dr. G. üickell, Messe und Pascha. Mainz, lb72. Eerst verschenen in het tijdschrift Der Katholik, 1871.

4

-ocr page 54-

50

gesproken; de tweede werd gedronken na het eten van het Paaschlam; daarop volgde het gewone avondmaal en het nuttigen van den derden beker met den gewonen tafelzegen en het dankgebed na den maaltijd. Eindelijk werd de vierde beker gemengd en gezegend en daarbij een bijzonder voorgeschreven lof- en danklied gezongen. Dezen vierden beker, zoo wil Bickell, zal Christus hebben geconsacreerd, en de consecratie-woorden van het brood en den wijn tusschen het voorgeschreven lof- en danklied hebben ingelascht.

Om dit te bewijzen neemt hij met Dr. Probst aan, dat de Clementijnsche liturgie werkelijk uit het apostolisch tijdvak afstamt; naast die liturgie-legt hij de gebeden, die de Joden over den vierden beker spraken, en men staat verbaasd over de gelijkvormigheid (uitgenomen natuurlijk de woorden der instelling) en de soms woordelijke gelijkheid van beide formulieren 1).

Wij zijn niet in staat om de bewijzen van den geleerden oriëntalist te beoordeelen, omdat wij de waarde niet kennen van de liturgische boeken der Joden, waaruit hij den ritus, bij het eten van het Paaschlam voorgeschreven, mededeelt; wij geven dus slechts de slotsom van zijne bewijs-

1) In het eerste deel van zijn boek wil hij ook bewijzen, dat de vóór-Mis, of die der katechumenen, overeenkomt met het Sabbats-morgengebed der Joden; maar dit gaan wij met stilzwijgen voorbij, omdat Bickell zelf, blijkens zijne voorrede, er niet veel gewicht aan hecht.

-ocr page 55-

51

voering. Doch is deze goed, dan hebben wij niet alleen een groot bewijs voor de hooge oudheid der Glementijnsche liturgie, maar dan moeten wij aannemen, dat onze tegenwoordige Praefatie en Kanon van de H. Mis, die inderdaad zoo weinig van die der Glementijnsche verschilt, reeds door Christus in het laatste avondmaal bij de instelling der LI. Mis gebeden werd.

Dat de hoofdgedachte van Dr. Bickell met niets strijdt, zal een ieder begrijpen. Immers wij weten zeker, dat Christus in den avond vóór het Paaschfeest der Joden de El. Mis heeft ingesteld, en dat Hij eerst met zijne Apostelen het Paaschlam gegeten heeft; wij moeien aannemen, dat de Verlosser, die zich in alles zoo streng aan de Wet en het ceremonieel der Joden hield, ook hier hare voorschriften zal hebben nagekomen; wij kennen het innig verband, dat er tusschen het Paaschlam-offer en het Misoffer 1) beslaat; wij weten, dat het eerste eene voorspelling van het tweede was. Het zou dan ook waarlijk geen wonder zijn, dat onder Gods leiding den Joden

1) Ons Paaschlam Christus is geslacht, zegt Paulus 1 Cor. v. 7.

In denzelfden zin zingt heerlijk schoon de H, Thomas van Aquinen:

In hac mensa novi Jiegis Novum Pascha novae legis Phase vetus terminat.

4-

-ocr page 56-

52

eene liturgie was gegeven, die tevens voor het ware Paaschlam der Christenen dienen moest.

Hoe het zij, wij hebben hier slechts de gedachten van Dr. Bickell aangegeven; misschien zullen andere geleerden deze zaak tot grootere klaarheid brengen, waarbij ongetwijfeld onze hooge eerbied voor de plechtigheden en gebeden der II. Mis slechts winnen kan.

II.

Tol hiertoe hebben wij de liturgie van het H. Misoffer beschouwd in de drie eerste eeuwen der Kerk, in den tijd der bloedige vervolgingen. Dat er op het einde van dit tijdvak reeds eenige ontwikkeling in de liturgie zal beslaan hebben, laat zich begrijpen maar moeielijk aantoonen, en zal ook misschien voor de Christenen van dien tijd weinig zichtbaar zijn geweest. Gelijk een jonge plant in het eerst geruimen tijd noodig heeft om zich te vestigen in den grond, waarin zij wordt geplaatst, om zich te gewennen aan de lucht, die haar omgeeft, aan de zonnestralen, de schaduw of andere omstandigheden, waaraan zij wordt blootgesteld, maar eenmaal goed gevestigd, snelle ontwikkeling toont, ofschoon zij in haar eerste tijdvak niet stilstond: zoo, kunnen wij zeggen, ging het ook met de liturgie van de H. Mis.

In haar eersten vorm was zij waarschijnlijk.

-ocr page 57-

53

reeds door de Apostelen 1) vastgesteld, alvorens deze Jeruzalem verlieten, om het Evangelie aan de geheele wereld te verkondigen. Een leerling van den Apostel Paulus, de II. Clemens, beschrijft haar nauwkeurig, en diezelfde gedaante bewaart zij nog tweehonderd jaren lang, omdat zij eerst in het leven der Kerk en in de harten der geloo-vigen moest gevestigd zijn, alvorens zij zich goed kon ontwikkelen.

Welnu, het was vooral in het volgend tijdvak van driehonderd jaren, dat de liturgie der Mis hare volkomene ontwikkeling kreeg, en wat latei-werd veranderd was van ondergeschikt belang. Tot die ontwikkeling hebben vooral de volgende oorzaken medegewerkt.

1°. De vrijheid van bestaan aan de Kerk verleend. Ofschoon de Christenen, ook te midden der heetste vervolgingen, hunne tempels en altaren, een aantal Bisschoppen, priesters en geestelijke personen van alle rangen hadden, ofschoon de offervaardigheid der geloovigen meer dan voldoende was om het 11. Offer met behoorlijken luister te omgeven, toch was dat alles in die tijden aan zooveel wisselvalligheid en aan gedurigen roof onderhevig, dat het de Kerk niet zelden aan het noodzakelijke voor hare liturgie bijna zal ontbroken hebben. Aan ontwikkeling van pracht en

1) Eene suppositie, die nog niet bewezen ia, maar meer en meer waarschijnlijk wordt.

-ocr page 58-

54

luister bij het Offer was althans niet te denken. De Kerk moest nog strijden voor haar recht van beslaan, en kon daarom haar recht van bezit niet handhaven.

Door de bekeering van Keizer Constanlijn kwam de Kerk dadelijk in een anderen toestand; ofschoon het heidendom nog niet overwonnen en vernietigd was, de Kerk kreeg recht van bestaan, en dus ook recht van bezit. Zij kon dus meerdere dienaren opvoeden en onderhouden, en deze werden niet meer, zooals vroeger, gevaarlijk voor den Staat geacht. Tijdelijke goederen vloeiden haar toe, waardoor zij den luister van hare plechtigheden kon verhoogen, en zoo beteren indruk maken op den toch altijd en overal zinnelijken mensch. De kunst, de meest vrije uiting van 'smenschen geest, trad in dienst der Kerk, en hielp niet weinig om de schoonheid van hare heilige handelingen te doen uitkomen. Geen wonder dat in zulke omstandigheden de liturgie van den christelijken godsdienst, en in de eerste plaats van het H. Misoffer, zich snel kon ontwikkelen in luister en pracht. Wij vinden dan ook uit de vierde en vijfde eeuw vele bewijzen daarvan: bijna nooit werd het Offer opgedragen door een Bisschop of priester, of hij was van diakens en subdiakens en vele andere dienaren van minderen rang omgeven; wij vinden voorschriften, die bepalen, dat kelken en heilige vaten van goud of zilver moesten zijn; in dien tijd verrezen die

-ocr page 59-

55

ruime basilieken, die geheel voor de liturgie van het offer waren ingericht; toen ontwikkelde zich de kerkelijke zang, de luisterrijke processiën met de offergaven, in één woord alles, wat de hooge waarde van het onbloedig offer des nieuwen Yerbonds kon doen uitkomen.

2° De ontwikkeling van het kerkelijke jaar. Het laat zich denken hoe de Christenen, na het eerste Pinksterfeest, al spoedig sommige gebeurtenissen uit 's Heeren leven feestelijk hebben herdacht; hoe de Apostelen b. v. op den eersten verjaardag van Christus' Verrijzenis niet zullen verzuimd hebben den geloovigen daarover te spreken , en met het oog op die blijde gebeurtenis ook hunne gebeden bij het offer zullen hebben ingericht. Maar het is even natuurlijk, dat die kring van feesten, welke wij nu hebben, eerst langzaam ontwikkeld is. Welnu het was vooral in de vierde en vijfde eeuw, dat de verschillende christelijke feesten, die reeds lang te voren hier en daar door de godsvrucht van bijzondere personen ontstaan waren, door het kerkelijk gezag werden geregeld. Uit dat tijdvak dagteekenen de groote feestdagen ter eere van Maria, het feest van de Besnijdenis des Heeren, van Driekoningen en andere; toen ook begon men behalve de martelaren nog andere heiligen te vereeren en aan te roepen; en daar toen, zooals nu, geheel het godsdienstig leven der Kerk in het H. Misoffer zijn middelpunt vond, moest de ontwikkeling

-ocr page 60-

56

van het kerkelijke jaar van een groolen invloed zijn op de liturgie van het II. Offer.

3°. Het verdwijnen der disciplina arcani en van het katechumenaat. Om de eerste werden na de preek allen uit de vergadering verwijderd, die niet tot de goede geloovigen behoorden. De reden tot geheimhouding verviel, loen het Christendom recht had van beslaan, doch niet op eens, maar langzaam, en nog op het laatst der vierde en in liet begin der vijfde eeuw vinden wij daarvan sporen. Dit hing samen met de inrichting van het katechumenaat. Maar toen dit in de vijfde eeuw evenzeer verdween, verviel van zelf die strenge afscheiding tusschen het eerste en tweede deel der Mis, en ook hierdoor ontstond eenige verandering in de liturgie van het Offer.

4». Vermindering van godsdienst-ijver bij de geloovigen. Het is bekend, dat in dc eerste eeuwen der Kerk de geloovigen de H. Communie zoo dikwijls ontvingen als zij Mis hoorden, en dat zij geene gelegenheid daartoe lieten voorbijgaan. Konden zij niet dagelijks de II. Mis bijwonen , dan werd hun vergund de H. Eucharistie met zich naar huis te nemen, ten einde dagelijks te kunnen communiceeren. Origenes, op het einde der tweede eeuw, klaagt dat sommige geloovigen zich vóór de Communie verwijderden, en dat anderen slechts op Zondagen aan de Mis en de Communie deelnamen. Honderd jaren later vinden wij op het Concilie van

-ocr page 61-

57

Elvira 1) in den 21sten kanon bepaald, dal hij, die in de stad woonde (dus niet ver van eene kerk verwijderd was) en op drie Zondagen de 11. Mis verzuimde, eenigen tijd onder de boetelingen moest geplaatst worden.

Toen evenwel de tijd van vervolging ophield, ontstond er spoedig bij de Christenen eene groote verslapping van dien eersten ijver en godsvrucht, en zeker zal de rustige samenleving met de heidenen, die zich nog in alle landen bevonden, daartoe veel hebben bijgedragen. De H. Chry-sostomus (f 407) klaagt reeds over sommigen, die slechts eenmaal 2) in het jaar, en over anderen, die maar tweemalen 's jaars communiceerden 3). En weder honderd jaren later zag hel Concilie van Agatha, in het zuiden van Frankrijk, zich gedrongen te bevelen, dal een ieder met Kerstmis, Paschcn en Pinksteren te Communie moest gaan 4).

Tot hiertoe hebben wij de vermindering van godsvrucht slechts in een enkel punt besproken, maar in een punt dat van grooten invloed moest zijn op een gedeelte der liturgie. Maar diezelfde verslapping had nog grooter invloed op de

1) Volgens Helele gehouden in 305 of 306. Zie Con-cilieugeschichte 1 Band, pag. 146, Arnheim.

2) Dat met Paschen allen moss/.e/i communiceeren, zegt reeds Origenes.

3) Hom. in Epist, ad Hebr. 17.

4) Hefele, Concil. geschichle, Band II, pag. 781

-ocr page 62-

58

geheele liturgie van het II, Offer; want daardoor zag de Kerk zich gedrongen om al de gebeden en plechtigheden van de Mis te verkorten, en aan de tragen ten minste het voorwendsel te ontnemen, dat zij geen tijd hadden om de H. Mis bij te wonen. Zoo althans deden de II. Basilius de Groote (f 379) en de II. Ghrysostomus, gelijk ons Proclus in de levensgeschiedenis dier heiligen mededeelt; en dat dit niet enkel in Caesarea en in Constantinopel, maar ook in andere kerken zal hebben plaats gevonden, ligt voor de hand.

Wij zullen er evenwel tot verschooning van de Christenen dier tijden bijvoegen, dat de klachten over de lange plechtigheden der Mis misschien niet geheel ongegrond waren.

Vooral deze oorzaken en sommige andere van minder belang hebben er toe bijgedragen om in de vierde en vijfde eeuw de liturgie van de Mis aanzienlijk te doen veranderen en haar allengs te brengen tot den vorm, waarin wij haar nu kennen.

In kleine bijzonderheden aan te wijzen, hoe die ontwikkeling plaats greep, wat er in elke eeuw werd bijgevoegd, en wat er werd verkort of weggelaten, zal wel geheel onmogelijk zijn, omdat wij uit dit tijdvak geene uitvoerige berichten over de liturgie hebben, en omdat die ontwikkeling als van zelve, ongemerkt plaats had en

-ocr page 63-

59

niet in alle landen gelijken tred hield. Ook hier was de ontwikkeling der liturgie gelijk aan den groei van een plant ol' boom. Reeds in zijn kiem bevat hij al zijne deelen, zijne takken, bladeren, bloemen en vruchten, alles wat hij worden zal; de verandering, die hij in den loop van eenige jaren ondergaat, is groot, maar onmerkbaar voor het oog dergenen, die hem dagelijks gadeslaan, en zij is dikwijls zeer onregelmatig. Maar gelijk de hovenier aan den honderdjarigen eik de sporen nog kan aanwijzen van de groote kunstbewerkingen, die in den loop der jaren zijne ontwikkeling bevorderd hebben, de groote armen, die hem hier ontnomen, daar ingekort zijn, of de nieuwe loten op zijn stam ingeënt, zoo ook kunnen wij met behulp der geschiedenis, tenminste in groote trekken, de veranderingen aangeven, die de liturgie in dit tijdvak ondergaan heeft.

Wij spreken hier eerst over den Kanon, over het voornaamste gedeelte der 11. Mis, waartoe wij ook de Praefatie en den Sanctus willen rekenen.

Sedert Paus Gregorius I is in dit gedeelte van de Mis geene verandering meer gebracht, en zeer waarschijnlijk bestonden de Praefatie en de Kanon reeds ten tijde van Paus Leo 1 (440—460) in denzelfden vorm en met dezelfde woorden, waarin ze nog in ons Missaal bestaan, behoudens een paar kleine veranderingen, die van lateren oorsprong zijn.

-ocr page 64-

60

Vergelijkt men nu den Kanon van de Clemen-Ujnsche liturgie mei dien van ons Missaal, dan ziet men dat de tweede inderdaad niet anders dan eene verkorting van den eersten is. Wat dus het gewichtigste is in de liturgie van het Mis-oller, is uit den tijd der Apostelen bijna onveranderd lol ons gekomen; de eenige verandering die zij in de 4dc en 5de eeuw onderging, was eene verkorting.

Wal in de Mis onmiddelijk op den Kanon volgt, namelijk hel gebed des Ileeren met eene inleiding en het breken der H. Hostie, bestond reeds in hel vorig tijdvak en bleef in de drie volgende eeuwen onveranderd als eene voorbereiding voor de Communie. Maar eene groolere verandering had plaats met het geven van den vrede-kus. In de drie eerste eeuwen werd deze gegeven na de verwijdering der geloovigen en kathechumenen, vóór de opdracht der offergaven geschiedde. Omdat allen, die het offer bleven bijwonen, zouden communiceeren, moesten zich ook allen door dit uiterlijk teeken met elkander verzoenen. Jn de vierde en vijfde eeuw, toen de ongeloovigen en doopelingen niet meer van hel offer verwijderd werden en de geloovigen niet meer allen te Communie gingen, werd, althans in de La-tijnsche Kerk, het geven van den vrede-kus onmiddellijk vóór de Communie geplaatst, om de geloovigen te herinneren aan de godsvrucht hunner voorouders, en hen op te wekken om

-ocr page 65-

61

ten minste op geestelijke wijze te communiceeren. De verdere gebeden en voorbereiding tot de Communie zijn grootendeels van lateren lijd.

De Communie des priesters geschiedde van den aanvang op dezelfde wijze als nu; maar het geven van de Communie aan de leeken onderging in het tweede tijdvak, dat wij bespreken, groote verandering. In de drie eerste eeuwen namelijk ontvingen de leeken het II. Sacrament in de hand en brachten het zeil' in den mond; ook mochten zij het met zich naar huis nemen. Dit laatste werd reeds in de vierde eeuw streng verboden, omdat de reden van vroeger niet meer bestond; en in de zesde eeuw, misschien te Rome vroeger, werd aan de priesters het voorschrift gegeven, het H. Sacrament op de tong der leeken te leggen, natuurlijk met het oog op de vermindering van het geloof en den eerbied der Christenen.

Tol hiertoe spraken wij alleen over de veranderingen, die de liturgie van hel tweede, maar het voornaamste gedeelte der Mis onderging in het tijdvak van de Aie tot de ö36 eeuw; maar veel grooter was de verandering, die gedurende datzelfde tijdsverloop in het eerste gedeelte, de kathechumenen Mis, plaats greep. Om ons van deze verandering een goed denkbeeld le maken, moeten wij verwijzen naar hetgeen wij boven over de Clemenlijnsche liturgie hebben gezegd. Daar bestond de zoogenaamde vóór-Mis in één of twee lezingen uit het Oude Testament, eene

-ocr page 66-

62

lezing uit de schriften der Apostelen en daarna uit de HH. Evangeliën, en die lezingen werden door psalmgezang afgewisseld. Daarna werd er gebeden over de kathechumenen, over de bezetenen en de boetelingen; en als al die personen uit de vergadering verwijderd waren, sprak de Bisschop of priester eenige gebeden over de ge-loovigen, die daarna hunne offergaven naar het altaar brachten.

Dit alles had, gelijk men ziet, slechts eene verwijderde betrekking op het offer van het Nieuw Verbond; het was veeleer eene godsdienst-oefening, die tot stichting en onderrichting der doopleerlingen gehouden werd, die daarom ook meer aan verandering onderhevig was, ja door vele omstandigheden al spoedig verandering eischte. Toen b, v. in den loop der vierde eeuw het christelijk geloof overal veld won, en in de volgende eeuw het groote rijk van bet heidensche Rome in een rijk Gods veranderd was, verviel van zelf bet groot getal der katechumenen; slechts pasgeboren kinderen werden gedoopt, en waren er nog volwassen heidenen of Joden, die het H. Doopsel begeerden, het was niet meernoodig hen aan een proeftijd van twee of drie jaren te onderwerpen, omdat zij na hun doopsel aan minder gevaren waren blootgesteld en in eene christelijke maatschappij leefden. Reeds in de dagen van den H. Augustinus wilden sommigen het geheele katechumenaat afschaffen en debekeerlin-

-ocr page 67-

63

gen na behoorlijk onderricht dadelijk doopen. Te recht kwam hij tegen deze praktijk in verzet 1). Maar spoedig werd de lijd van beproeving verkort en bepaald tot de veertigdaagsche vasten, zooals blijkt uit het Concilie van Agatha en uit de brieven van Gregorius den Grooten.

Welnu, waar het getal der katechumenen zoo klein werd, of geheel ontbrak, of slechts een klein gedeelte van het jaar aanwezig was, daar kon het niet meer van dagelijkschen invloed wezen op de liturgie, daar moest de zoogenaamde Mis der katechumenen allengs verdwijnen.

Evenzoo ging het in dit tijdvak met de bezetenen en de boetelingen; von de eersten vindt men na de derde eeuw weinig sporen meer, en de tweede soort verminderde zeer in getal en veranderde van hoedanigheid. Toen de bloedige * vervolgingen nog woedden gebeurde het telkens, dat Christenen, uit vrees voor eigen behoud, verraad pleegden jegens de Kerk of hnn heilig geloof; wilden zij dan later weder verzoend worden, zoo moesten zij voor hunne openbare zonde van afval eerst openbare penitentie doen. Maar toen aan de Kerk een duurzame vrede geschonken was, hielden deze openbare zonden bijna geheel op, en werd daardoor hel getal der boetelingen gering. Denkt men hierbij aan het verdwijnen van de verplichting lot geheimhouding,

1) In zijn werk: De fide et operihus.

-ocr page 68-

64

dan begrijpt men dat de geheele vóór-Mis der Clementijnsche liturgie verviel. Slechts de lezingen en gebeden over de geloovigen konden blijven, en inderdaad deze bleven ook, maar werden geheel ingericht naar het kerkelijk jaar, dat zich in dien tusschentijd ontwikkeld had.

Vraagt men nu, hoe op het einde van dit tijdvak de Mis van hel begin lot aan de Praefatie geschiedde, dan kunnen wij hierop een zeer bepaald antwoord geven. Immers in de werken van Paus Gregorius I vinden wij een geheel Missaal, dal ons doel zien, hoe toen reeds dit gedeelte van de Mis geheel was ingericht, gelijk het nog in de Kerk bestaal.

De Mis begon met den Introïtus, die toen langer was dan nu, maar evenals nu voor ieder feesl verschilde. De diaken Joannes, die 300 jaren later het leven van Paus Gregorius beschrijft, geeft eene volledige verzameling van inleidingen (introïtus) voor eiken Zon- en feestdag, welke hij aan Paus Gregorius toeschrijft. Hij getuigt, dat in zijnen tijd het handschrift des Pausen nog in paleis van Lateranen bestond 1).

Na den Introïtus, zoo zegt het liber sacra-

1) Men vindt die verzameling onder den naam van Antiphonarium St. Gregorii opgenomen in de Parijsehe uitgave van dien H. .Kerkvader. Tom. II, pag. 1244—1312. Zij begint met den eersten Zondag .van den Advent.

r

-ocr page 69-

65

mentorum van dienzelfden H, Paus, wordt de Kyrie eleïson gebeden en dan de Gloria, maar deze slechts door den Bisschop en niet door den priester, tenzij op Paschen. Daarna de oratie, die Collecte 1) genaamd werd, en dan, zegt Gre-gorius, volgt de Apostel. Na het Epistel werd, evenals nu, het Graduale gezongen, en vervolgens het H. Evangelie. Onder het zingen van een psalm werden de offergaven aan het altaar gebracht, en daarna sprak de priester de Secreta Oratio, als eenig gebed over de offergaven. In de werken van den H. Gregorius vindt men voor iederen Zon- en feestdag, de Collecte , de Secreta en de Postcommunie, ad complendum genaamd, aangegeven 2).

Met het begin dus van de zevende eeuw was de liturgie van het H. Misoffer geheel voltooid en volwassen tot dien vorm , waarin zij nog bestaat. De veranderingen toch, die zij later onderging, waren van weinig beteekenis.

1) Waarschijnlijk van colligere, samenvatten, omdat dit gebed eene verkorting was, of liever de plaats innam van de vroegere gebeden over de geloovigen.

2) Tom. TI, pag. 1318—1580. Daar, evenwel, beginnen de gebeden met de Vigilie van Kerstmis, en na den 27sten Zondag na Pinksteren geeft hij nog 5 Zondagen vóór het Kerstfeest. Dit doet ons vermoeden, dat de Advent, althans de naam daarvan, nog niet in het kerkelijk jaar bekend was, zooals later, toen de diaken Joannes het Antiphonarium van Gregorius overschreef.

-ocr page 70-

66

Het zal de aandacht van den lezer niet ontgaan zijn, dat de ontwikkeling van de liturgie eenig-zins spontaneel was en meer door de omstandigheden dan door invloed van het hoogste kerkelijk gezag in 't leven werd geroepen. Inderdaad tot in de zesde eeuw vindt men weinig algemeene voorschriften, waardoor in de liturgie verandering of ontwikkeling werd aangebracht; zij moest door het leven zelve der Kerk tot ontwikkeling komen. Maar toen zij eenmaal hare ontwikkeling had bereikt, werd zij door hel hoogste kerkelijk gezag legen eiken verkeerden invloed in bescherming genomen.

Reeds Paus Gregorius I, gelijk wij zagen, schrijft een geheel Missaal, waarin hij zeker weinig van het zijne opnam, maar het bestaande verzamelde en, gezuiverd wellicht, aan de Kerk gaf; en na hem ontmoeten wij in de kerkelijke geschiedenis telkens Pausen en kerkvergaderingen, die krachtig de hand houden aan de beslaande liturgie, die haar telkens zuiveren van opkomende nieuwigheden en haar terugbrengen tol den vorm, welke, ofschoon meer vrij ontwikkeld, eenmaal door de gansche Kerk was aangenomen. Een laatst bewijs daarvan vinden wij nog, zooals een ieder weet, op het Concilie van Trente.

Nu dan de liturgie van het Misoffer eenmaal bestaat, waakt de Kerk over haar met groole zorgvuldigheid; zij beschermt haar lot in de kleinste bijzonderheden; ja, zij zou hel den pries-

-ocr page 71-

67

ter tot zonde aanrekenen, als hij, ook maar in eene kleine bijzonderheid, vrijwillig van haar afweek.

III.

Maar, zal men vragen, vanwaar dan de verschillende liturgiën, die in de Kerk bestaan hebben of nog bestaan?

De H. Kerk heeft er altijd naar gestreefd om in al wat haren uilerlijken eeredienst betreft, zooveel mogelijk overal gelijkvormigheid in te voeren. In geloofs- en zedeleer was eene volkomene gelijkvormigheid noodzakelijk, omdat daarin de Kerk zelve niets had te regelen, maar slechts over te leveren, wat zij van haren goddelijken stichter Jesus Christus ontvangen had. »Gaat en onderwijst alle volkerenquot;, had de Verlosser tot zijne Apostelen gezegd, »doopt hen in den naam des quot;Vaders en des Zoons en des H. Geestes, en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb.quot; In dat alles moest dus noodzakelijk de grootste gelijkvormigheid behouden blijven: waar ook de Kerk zich verbreidde, ofschoon zij onder de meest verschillende volken en hemelstreken gevestigd werd, overal moest zij hetzelfde geloof, dezelfde zedeleer, dezelfde Sacramenten en andere middelen van genade prediken en vasthouden. En als hier of daar eene ketterij opstaat, die ook maar een enkel punt wil veranderen, zien wij telkens hoe de Kerk

5*

-ocr page 72-

68

met de meeste gestrengheid vasthoudt, en liever toelaat, dat geheele volken en landen, dat een half werelddeel haren schoot verlaat (dien zij toch noodzakelijk acht tot eeuwig behoud dei-zielen), dan eenige verandering toe te laten in den schat der goddelijke waarheid, die haar is

toevertrouwd.

Geheel anders is het gedrag der Kerk ten opzichte der plechtigheden, waarmede zij de heilige geheimen omgeeft. Zij beschouwt ze als het kleed, als den feestdos, waarin de goddelijke geheimen zijn gehuld, lot verheffing van den eerbied der geloovigen. Daarom kunnen die plechtigheden naar tijd en plaats verandering ondergaan; daarom kon de liturgie van het H. Offer, gelijk wij reeds zagen, zich vrij ontwikkelen en eerst in den loop der eeuwen worden wat zij heden is.

Evenwel niet willekeurig mocht die verandering geschieden. Wij vergeleken zoo even de liturgie bij den feestdos der christelijke geheimen; maar gelijk geene versiering den aard van het getooide voorwerp mag voorbij zien, doch integendeel slechts dienen moet om de natuur en de vormen daarvan te verheffen; zoo is het ook met de liturgie. Vandaar dat de Kerk over die plechtigheden zorgvuldig waken moet, opdat deze niet ontaarden in zinlooze vormen, of gedachten uitdrukken, die vreemd zijn aan de waarheden, welke zij omkleeden.

-ocr page 73-

69

Daarom heeft de Kerk er altijd naar gestreefd om de eenmaal vastgestelde liturgie overal gelijkvormig te maken. Het waren overal dezelfde geheimen, die getooid en versierd moesten worden voor het oog der geloovigen, en geen wonder, dat zij overal denzelfden feestdos wilde invoeren. Vooral in de zesde eeuw, toen de ontwikkeling der liturgie hare voltooiing verkreeg, treft men op vele kerkvergaderingen besluiten aan, die allen ten doel hebben om, althans in de Westersche Kerk, die gelijkvormigheid te bevorderen. 1)

Hierin evenwel kon de Kerk meer toegevend zijn, en waar het gebruiken gold, die door den loop der eeuwen gevestigd waren, heeft zij niet zelden de grootste toegevendheid getoond. B. v. het is bekend, dat er een zeer groot verschil bestaat tusschen de liturgie van Rome en die der schismatieke Grieken; maar zoo dikwijls er van hun kant ernstige pogingen tot vereeniging werden aangewend, hebben de Pausen verklaard dat zij de volkomene gelijkvormigheid van liturgie niet zouden eischen. Ja, nog meer: verschillende Pausen 2) zijn later als verdedigers der Grieksche liturgie tegen Missionarissen opgetreden, die in die landen de éénheid van geloof predikten en

1) Men vindt ze verzameld bij Bona, 1. c. lib. 1, cap. VII.

2) B. v. Gregoriue XIII, Benedictua XIV, Clemens XII, Pius VI. Zie Pitzipios, l'Eglise Orientale, pag. 137 «n volgende.

-ocr page 74-

70

soms in hun ijver zóó ver gingen van ook de gelijkvormigheid van liturgie te eischen.

Een nieuw voorbeeld daarvan levert ook onze groote Pius IX, die in eene allocutie van i9 December 1853 over dit onderwerp sprekende, zeide, dat zijne voorgangers geboden hadden, dat men de verschillende liturgiën in de Oostersche Kerk, die door kerkelijk gezag eenmaal recht van bestaan verkregen hadden, niet mag afschaffen zonder verlof van den Opperherder. sOnze Voorgangers,quot; zoo voegt Pius IX er bij, «wisten, dat de vlekkelooze Bruid van Christus in hare uiterlijke teekenen eene wonderbare verscheidenheid toont, die in haar de éénheid niet wegneemt.quot;

Dit alles bewijst ons genoegzaam, dat verschil van liturgie binnen de grenzen der Katholieke Kerk kan en mag bestaan.

Maar, om tot onze eerste vraag terug te keeren: hoe komt bet, dat er verschillende liturgiën zijn ontstaan? Wij hebben gezien, dat in de drie eerste eeuwen, in het Oosten en in het Westen, de liturgie van het Misoffer overal dezelfde was. Daarom nemen wij aan, dat de Apostelen, vóór zij Jeruzalem verlieten, eene korte liturgie voor de H. Mis hebben vastgesteld, die voor uitbreiding en ontwikkeling vatbaar was. Die ontwikkeling, gelijk wij aantoonden, had vooral in de vierde en vijfde eeuw plaats, en werd op het laatst der zesde eeuw door kerkelijk gezag gestuit, omdat de ontwikkeling zelve voltooid was.

-ocr page 75-

71

Maar hoe koml het, zoo vraagt men natuurlijk, dat die ontwikkeling niet overal dezelfde was, dat zij, door dezelfde oorzaken geleid, niet overal hetzelfde gevolg voortbracht, namelijk éénheid van liturgie?

De Kardinaal Bona 1) wil die verscheidenheid vooral verklaren door het verschil van zeden en karakter, dat bij verschillende volken gevonden wordt; en bedenkt men, dat in het Oosten, en ook reeds in Griekenland, veel minder ontwikkeling gevonden wordt dan in het Westen, dat men daar ook heden bij het volk gewoonten on toestanden vindt, die vóór veertien of vijftien honderd jaren volkomen dezelfde waren, dan wordt het zeer verklaarbaar, dat dit ook van invloed kan geweest zijn op de liturgie der Mis, dat deze zich in die landen minder dan in het Westen ontwikkelde. Maar diezelfde reden kan men niet aangeven voor Spanje, voor Milaan en voor een gedeelte van Frankrijk, waar eveneens eene andere dan de Romeinsche liturgie gevonden werd.

Naar ons oordeel, dat wij evenwel gaarne voor een beter prijsgeven, is dat verschil vooral door gebrek aan éénheid van gezag ontstaan. Juist in die eeuwen, waarin de liturgie der Mis zich ontwikkeld en gevestigd heeft, begon in sommige landen de nauwe band, die de Chris-

1) L. c. cap. VI.

-ocr page 76-

72

tenen met Rome moet verbonden houden, los te raken, en het is juist in die landen dal eene verschillende liturgie gevonden wordt.

Constantinopel, dal reeds spoedig na zijn ontstaan den groolsten invloed uitoefende op geheel Azië, voor zoover het toen beschaafd was, op een gedeelte van Afrika en van Europa, was reeds in de vierde en vijfde eeuw hel brandpunt van verzet tegen het oppergezag des Pausen. Reeds op het algemeen Concilie van Constantinopel (381) loonden vele ooslersche Bisschoppen eene ijverzucht jegens de Kerk van Rome, waartegen zelfs een II. Gregorius van Nazianze niels vermocht, en die zich in vervolg van lijd telkens herhaalde en telkens versterkte, totdat zij onder Pholius het heillooze Schisma tusschen Ooslersche en Weslersche Kerk voltooide.

Men moei dit niet zoo verslaan, alsof de noodzakelijke eenheid van gezag reeds in de zesde eeuw verbroken was; immers Pholius leefde eerst 300 jaren later; maar die eenheid was geschokt en had veel van hare kracht verloren. Zij was nog groot genoeg om de ketterijen te bestrijden en te onderdrukken, om ten laatste, ja, den Paus te doen erkennen als het Opperhoofd der Kerk; maar zij was niet meer slerk genoeg om van invloed te zijn op de liturgie of de kerkelijke tucht. In punten, waar de Kerk van Christus kon toegeven, gaf zij toe aan die kinderen, die haar moederlijk gezag wilden be-

-ocr page 77-

73

vitten, opdat deze niet misschien door hoogere eisclien tot afval zouden komen. Maar ongetwijfeld, zoo dunkt ons, zouden alle kerken de liturgie van Rome hebben aangenomen, als alle in dien lijd nog denzelfden kinderlijken eerbied voor haar hadden bewaard,

Is deze meening over het ontstaan der verschillende liturgiën de ware, dan begrijpen wij waarom deze zich juist in hel Oosten, in Spanje en in Milaan konden vestigen. Armenië, Syrië en geheel Klein-Azië, Egypte en Ethiopië, Griekenland en de landen van den Donau werden allen meer of minder door Byzantium beheerscht, en het is ook juist in die landen, dat zich die groole vruchtbaarheid van lilurgiën voordoet. In hel noorden van Italië was de zetel van den Exarch van Constantinopel, en ofschoon de aartsbisschop-lijke sloel van Milaan door den H. Ambrosius werd bezet, die gedurende honderd jaren twaalf voortrefielLjke opvolgers had, zij konden, door den verkeerden invloed dier oostersche vorsten, de geloovigen en zelfs vele priesters hunner Kerk niet altijd vrij houden van dien geest van opstand en verzet, die in het Oosten woekerde. En ein-delijk wat Spanje betreft, hel is bekend hoe ook daar tot in de zevende eeuw de Kerk onder den invloed van slecht gezinde koningen geleden heeft en van haar middelpunt verwijderd werd gehouden ; en toen deze schadelijke invloed ophield, geraakte het schiereiland in de macht der Mooren,

-ocr page 78-

74

waaronder het tot in de vijftiende eeuw gezucht heeft. Juist in die landen, waar de Kerk niet al haren invloed kon doen gevoelen, ontmoeten wij eene liturgie, die van de Romeinsche verschilt.

Ten slotte worden wij nog in deze opvatting-bevestigd , wanneer wij een blik slaan op de verschillende liturgiën zeiven. Bij een vluchtig overzicht ontwaart men aanstonds, dat zij , meer dan de Romeinsche, gelijken op de liturgiën der drie eerste eeuwen; allen hebben zij nog die strenge afscheiding tusschen de Mis der katechumenen en der geloovigen; bijna allen hebben zij den vrede-kus vóór het Olfertorium; in het Oosten bleef de Communie onder beide gedaanten, en in geene liturgie is het kerkelijk jaar zoo nauw rondom het H. Offer geplaatst als in de Romeinsche. Duidelijk ziet men, dat zij allen op den weg van ontwikkeling waren, maar het is als werden zij op dien weg gestoord, alvorens die ontwikkeling zich voltooid had, omdat de kerken, waar zij in gebruik waren, te zeer buiten den invloed van het oppergezag der Kerk geraakten. En toen later in die landen, ten minste voor sommige Christenen, de invloed van Rome zich beter kon doen gelden, was de liturgie bij volk en geestelijken zoo geliefd, dat de Pausen het niet raadzaam achtten, haar buiten noodzakelijkheid te veranderen; zij was te zeer in het leven der geloovigen doorgedrongen, en had soms door hon-

-ocr page 79-

75

derde jaren een weüig recht van bestaan verkregen. Maar waar zich in die landen eene vrijwillige neiging vertoonde om de bijzondere liturgie met de Romeinsche te verwisselen, hebben de Pausen met beide handen die gelegenheid aangegrepen. In Frankrijk geschiedde zulks door de zorg van Pepijn en van Karei den Grooten, en de Pausen Paulus en Adrianus hebben dadelijk die vorsten in hun arbeid gesteund 1). In Spanje geschiedde die verandering tijdens de regeering van Paus Gregorius VII. Dat de mozarabische liturgie in dat land door verkeerden, d. i. onkerkelijken invloed was ontstaan, wordt duidelijk bewezen door Hefele 2) en blijkt niet minder uit een brief van Paus Gregorius YII 3) aan de koningen van Gastilië en Arragon. Evenwel ook na dezen Paus bleef de mozarabische liturgie, die overigens evenals de Grieksche door het kerkelijk gezag was goedgekeurd, nog in sommige streken van Spanje beslaan; en toen zij ten tijde van den grooten Kardinaal Ximenes geheel dreigde op te houden, heeft deze in Toledo een prachtige kapel gesticht en met vele goederen begiftigd, opdat voortdurend, ten minste in ééne plaats, de mozarabische liturgie als een monument der christelijke oudheid zou bewaard blijven.

1) Zie Bona 1. c. cap. XII.

2) Hefele, Der Cardinal Ximenes. Arnheim, pag. 150 en volgende.

3) Bona, 1. c. Cap.

-ocr page 80-

76

Hetzelfde verschijnsel ziet men eindelijk met de Milaneesche of Ambrosiaansche liturgie, die evenwel het minst van allen van de Romeinsche verschilt. Nu en dan hebben de Pausen of hunne Legaten pogingen gedaan, om ook in Milaan de Romeinsche liturgie in te voeren; maar daar de geestelijken en het volk er te zeer aan gehecht waren, bleef zij bestaan, en werd zij ook door den H. Carolus Borromaeus in bescherming genomen. Ook nog in onzen tijd bestaat zij in het aartsbisdom van Milaan, maar ook de Romeinsche wordt er gevolgd.

DERDE HOOFDSTUK.

OVER DE LITURGISCHE TAAL, DE PRIESTERLIJKE KLEEDING EN HET ALTAAR.

Tot de liturgie van het H. Misoffer behooren vele zaken, die even als de liturgie zelve, hare geschiedenis hebben, en eerst langzaam ontwikkeld zijn tot dien vorm, waarin wij ze nu kennen zaken die, even als de liturgie, haren zin en beteekenis hebben, niet willekeurig maar om wijze redenen door de Kerk zijn vastgesteld. De kennis nu van de geschiedenis en de beteekenis dier nevenzaken is van groot belang om de liturgie

-ocr page 81-

77

zelve van hel Offer te begrijpen en daarom zullen wij, vóór wij de verklaring van de plechtigheden van het Misoffer ondernemen, in dit hoofdstuk die zaken bespreken. Wij zullen ons evenwel bepalen tot de drie punten, die wij in den titel hebben aangegeven; andere zaken, die meer onmiddellijk met het Offer zelve in verband staan, zooals het offerbrood, de wijn en de heilige vaten, zullen wij behandelen bij de verklaring van het Offertorium.

I. De liturgische taal.

Toen de Apostelen volgens het bevel van hunnen goddelijken Meester zich over de wereld verspreidden, om overal het H. Evangelie te verkondigen, hebben zij ongetwijfeld overal in de volkstaal de goddelijke waarheden gepredikt, zooals nog iedere priester of missionaris doet; maar of zij ook overal in die verschillende talen het H. Misoffer hebben opgedragen is eene vraag, die niet gemakkelijk zal beantwoord worden. De geleerden hebben lang beweerd, dat al spoedig na de Apostelen, er slechts drie talen in de liturgie gebruikt werden, namelijk het Syro chaldeeuwsch, het Grieksch en hel Latijn; maar Renaudol heeft bewezen, dat in de vierde en vijfde eeuw de liturgie der Mis ook in het Syrisch, het Armenisch en Koptisch bestond. 1)

1) Kenaudot 1, c. Tom. I. dissert. Cap. VI.

-ocr page 82-

78

Het is zeker, dat de menigvuldige Missionarissen, die van het begin der vierde eeuw van Rome werden uitgezonden om overal het Christendom te verspreiden, ook overal de Latijnsche taal voor de liturgie hebben ingevoerd. Dit kon wel niet anders; immers het zou hun niet mogelijk zijn geweest, in meestal ruwe en gebrekkige talen, en die zij in den aanvang maar half verstonden, aanstonds eene goede overzetting te leveren van de gebeden der Mis, en vooral van de woorden der Consecratie, waarvan de geldigheid van het Offer zou afhangen.

Eene enkele uitzondering hierop wijst ons de geschiedenis aan in de eerste Apostelen van Mora-vië of Bulgarije. De H. Cyrillus namelijk en Methodius, die niet door Rome gezonden, maar Grieksche monniken waren, hebben bij hunne komst in die landen , in de eerste helft der negende eeuw, de Slavonische taal bij de liturgie ingevoerd. Zoodra dit bekend werd, baarde het groot opzien in de Kerk; zij werden ter verantwoording naar Rome geroepen, waar hunne handelwijze lang besproken en onderzocht , maar ten laatste niet veroordeeld werd.

In het begin der 17ie eeuw hebben de paters Jezuïeten, die het geloof in China predikten, van Paus Paulus V verlof gevraagd, om de H. Mis en andere kerkelijke gebeden in de Chinesche taal te mogen lezen, maar dat verlof werd hun niet geschonken, ofschoon de Paus aanvankelijk genegen was het verzoek toe te staan.

-ocr page 83-

79

Altijd is de Lalijnsche taal voor de liturgie gebruikt in geheel Europa, in het noorden van Afrika en in die landen (uitgenomen in Bulgarije, zooals wij zagen) waar het Christendom na de derde eeuw werd ingevoerd. Waar in het Oosten en in Griekenland de christelijke godsdienst vóór dien tijd gevestigd was, was meestal eene andere taal hij de liturgie in gebruik, en bleef zulks in sommige landen tot heden toe. In verloop van lijd werden er nu en dan pogingen aangewend om de Latijnsche taal in de Mis door de volkstaal te verdringen, maar steeds hebben de Pausen zich tegen die richting verklaard. Op het Concilie van Trente b. v. werd, op verzoek van den keizer en van Catharina de Medicis, deze kwestie be-behandeld, maar de Vaders van het Concilie verklaarden, dat zij het niet nuttig oordeelden de II. Mis overal in de volkstaal te laten lezen. 1) In het begin der IS36 eeuw hebben de Jansenisten in Frankrijk hetzelfde beproefd, maar Paus Clemens IX veroordeelde de stelling van den Jansenist Quesnel, die beweerde dat het gebruik der Lalijnsche taal bij de viering der 11. geheimen in strijd was met de bedoeling van God. En toen in het begin van deze eeuw in Duitschland hier en daar het misbruik insloop, om nog wel niet bij de Mis, maar bij de toediening van sommige Sacramenten de volkstaal in de plaats van

1) Sess. XXII, 8. ook Kanon IX. ran dezelfde zitting.

-ocr page 84-

80

de Latijnsche te gebruiken, werd dit als onkerkelijk door de Bisschoppen, soms op last van den Paus, bestreden,

Intusschen menig argeloos katholiek zal het nut niet inzien , dat het gebruik der doode taal voor onze liturgie heeft, en niet zelden hoort men van brave katholieken klachten over het gebruik dier kerkelijke taal, die voor hen onverstaanbaar is; daarom zal het goed zijn dat gebruik te verdedigen en eenige redenen daarvoor aan te geven.

Laten wij vooraf opmerken, dat overal in de katholieke Kerk eene doode taal voor de liturgie wordt gebruikt. Waar het Latijn door het Syro-chaldeeuwsch, het Grieksch of het Slavonisch vervangen wordt, hebben die talen reeds sinds eeuwen opgehouden volkstalen te zijn. Voor de Grieken, b. v. van onzen lijd is de oude Grieksche taal, die in de Kerk gebruikt wordt, bijna even onverstaanbaar, als de Latijnsche taal voor de tegenwoordige Romeinen of Italianen is. Ja, zelfs de .loden, vóór Christus, gebruikten bij hun tempeldienst eene doode taal. Toen Mozes op Gods bevel hunnen eeredienst regelde, voerde hij de toen bestaande Hebreeuwsche volkstaal bij de godsdienstplechtigheden in; maar toen later die taal, zooals iedere levende taal aanmerkelijk veranderd was, en door de Babylonische gevangenschap onder het volk bijna was uitgestorven en door het Syro-chaldeeuwsch had plaats gemaakt.

-ocr page 85-

81

bleef toch de oude Hebreeuwsche taal uitsluitend bij den offerdienst in gebruik.

Welk is dan bet nut der doode of heilige taal?

1. Vooreerst zal die gemeenschappelijke kerkelijke taal veel helpen om de kerkelijke eenheid onder de Christenen te bewaren. Alle katholieken, die over de gansche wereld verspreid zijn, van welke taal of volk, vormen in de Christelijke Kerk céne groote familie, die door één geloof, ééne zedenwet en één eeredienst ten nauwste met elkander verbonden zijn onder bet zichtbaar Opperhoofd, den Paus van Rome; en van die groote levenseenheid is de eenheid der liturgische taal niet alleen het zichtbaar toeken, maar ik zou bijna zeggen, de waarborg. Veronderstellen wij eens dat in de verschillende landen der wereld ook de verschillende volkstalen bij de liturgie van de Mis in gebruik zijn, dan zal de beoefening der Latijnsche taal bij vele priesters en Bisschoppen spoedig verwaarloosd worden; maar daardoor missen zij dan ook dat groot en gemakkelijk middel, om in gedurig verkeer te blijven met elkander en met het Opperhoofd der Kerk, wat toch voor het onderhouden dier levenseenheid zoo noodzakelijk is.

Men zal misschien willen beweren, dat de eenheid van taal daarvoor niet noodzakelijk is, en zich beroepen op de Oostersche Kerk, die, ofschoon zij bij de liturgie de Latijnsche taal niet gebruikt, toch met Rome verbonden blijft. Maar

6

-ocr page 86-

82

mij dunkt, dat juist die Oostersche Kerk ons bewijs versterkt. Het is toch aan een ieder bekend, dat daar de verbinding met bet Opperhoofd te Rome zoo sterk niet is als in het Westen; dat zij bij vele kerken, belaas! geheel heeft opgehouden, wat stellig zoo gemakkelijk niet zou gebeurd zijn, als men ook daar de taal van Rome gesproken had.

2. Eene andere reden, waarom het gebruik eener doode taal voor de liturgie bijna noodzakelijk is, vindt men hierin dat zij niet verandert. Alles wat leeft op de wereld is aan gedurige verandering en verwisseling onderworpen, en niet het minste de taal, die door een volk gesproken, en daarom levende taal genoemd wordt. De taal, die onze voorouders spraken, toen de II, Willibrord voor het eerst het Evangelie in Nederland preekte, zou waarschijnlijk door bijna geen van onze tijdgenooten verstaan worden. Of om een bewijs van lateren tijd te geven, de laatste volledige Nederlandsche vertaling van de H. Schrift werd vóór ongeveer 300 jaren door Moerenlorf uitgegeven ; maar sinds is onze taal zoo veranderd, dat de arbeid van Moerentorf voor onze tijdgenooten niet meer bruikbaar is. Zoo gaat het met elke levende taal: zij ondergaat gedurige verandering en verbetering, niet in spelling en uitspraak alleen, maar in het gebruik van woorden.

Zou dan de Kerk voor bare liturgie de volkstaal gebruiken, dan moest deze telkens herzien

-ocr page 87-

83

en veranderd worden met groot gevaar, dat hier of daar de ware zin der woorden verloren zou gaan. De doode taal daarentegen blijft onveranderd; het Latijn dat de eerste Kerkvaders geschreven hebben, en de oudste stukken, die ons van de Pausen bekend zijn, is geheel van denzelfden aard, als wat de kerkelijke overheden in de negentiende eeuw gebruiken; en de liturgische gebeden waarvan sommige reeds in de derde eeuw, (misschien zelfs vroeger) werden opgesteld, hebben nog voor ons dezelfde kracht en dezelfde beteekenis. Dit voordeel moet reeds voldoende zijn om het gebruik der doode taal bij de liturgie te handhaven.

3. Eindelijk moet men toegeven, dat hel niet noodig is voor de liturgie der Mis eene levende laai te gebruiken: immers de leek behoeft niet alles te verstaan, wat de Kerk bidt of zingt, en het voornaamste daarvan verslaat hij toch, als hij behoorlijk zijn godsdienst kent. Vooreerst hij behoeft niet alles te verstaan: immers het voornaamste element van de liturgie is Sacramenteel en niet onderwijzend; niet om hel volk te leeren wordt de II. Mis opgedragen of worden de Sacramenten toegediend, maar om den mensch te heiligen en om hem deelachtig te maken aan de verdiensten van Christus; niet slechts tot 'smenschen onderrichting dient het liturgisch gebed, maar in de eerste plaats lot lof en eer van God. Hel Protestantisme, dat het Sacramenteele karakter

6*

-ocr page 88-

84

en de eigenlijke cultus, of godsvereering, uit de openbare godsdienstoefeningen heeft weggenomen, dat, ofschoon in strijd met zijn beginsel van vrij onderzoek, niets dan een onderwijzend element in zijne liturgie heeft behouden, heeft zeer natuurlijk de doode taal afgeschaft, en de volkstaal overal ingevoerd; maar wanneer men hel diepe verschil tusschen katholieken en protestantschen eeredienst begrijpt, zal men inzien dat wij voor onze liturgie geene levende taal behoeven.

Dit wordt nog duidelijker, wanneer men bedenkt dat de verstandige katholiek, ook zonder kennis van de Latijnsche taal, het voornaamste der liturgie begrijpt; van jongs af aan heeft hij de godsdienstoefeningen bijgewoond en die telkens terugkee-rende gebeden en uitdrukkingen opgevangen; in verschillende onderrichtingen werd hem de zin dier gebeden en heilige handelingen verklaard; en is hij met dat alles nog niet tevreden, dan vindt een ieder in zijne moedertaal verschillende boeken, welke hem die liturgische gebeden nader zullen verklaren. Bovendien, wat in de liturgie der Mis bloot tot onderrichting dient, het Epistel en het Evangelie, wordt op iederen Zon- en feestdag in het Ilollandsch voorgelezen. Andere gebeden, b. v. die de priester tot de geloovigen spreekt om hen op te wekken tot de H. Communie, de Confiteor, ie Agnus Dei, en de Domine non sum dignus, verstaat elk katholiek, al heeft hij geen Latijn geleerd; terwijl hij de overige

-ocr page 89-

85

gebeden van de 11. Mis toch niet zou verslaan, al werden ze door den priester in het Hollandsch gebeden; daartoe zou het noodzakelijk zijn dat de geheele liturgie van het H. Offer op een andere wijze ware ingericht.

Voor een ongeloovige, die nu en dan van onzen eeredienst getuige is, zal alles onverklaarbaar zijn, al is hij ook zeer bedreven in de Latijnsche taal, maar voor den katholiek, die zijn godsdienst kent en beoefent, is de Latijnsche taal geen beletsel om de godsdienstoefeningen met aandacht en met vrucht te volgen.

Bestaat er dus geene gewichtige reden om in de liturgie van het Offer eene levende taal te gebruiken, en heeft de doode taal zoo veel voordeel, dan kunnen wij niet anders dan lof geven aan de Kerk, die voor haar behoud altijd geijverd heeft.

11. De priesterlijke kleeding.

Het zal niemand verwonderen, dat de priester eene eigene kleeding draagt, wanneer hij als bedienaar der Kerk deze of gene handeling verricht. Ook in het maatschappelijk leven ziet men, dat de Staat zijne dienaren voor verschillende handelingen op verschillende wijze kleedt: de rechter in de pleitzaal, de professor op zijn leerstoel, de minister of de ambassadeur, die zijn vorst

-ocr page 90-

86

vertegenwoordigt, hebben in elk beschaafd land hun eigen kleed, en naarmate bLj een volk de eerbied voor het gezag grooter is, zal men er ook meer prijs stellen op dat onderscheidend kleed.

Natuurlijk doet de Kerk in haar maatschappelijk leven hetzelfde; zij kleedt den priester op bijzondere wijze, zoo dikwijls deze, niet als privaat persoon, maar als haar dienaar ter uitoefening zijner geestelijke macht optreedt. Hetzij hij recht spreekt in den biechtstoel, hetzij hij leert en onderwijst op den preekstoel, of als middelaar tusschen God en het volk aan het altaar verschijnt, altijd is hij bekleed met het kleed zijner waardigheid, met de teekenen zijner geestelijke macht.

En of de Kerk prijs stelt op dat kleed? Ja, en veel meer dan eenige andere maatschappij. Immers de liturgische kleederen worden allen door den Bisschop gewijd, en daardoor van ieder profaan gebruik afgezonderd: jaarlijks worden in elke kerk die heilige kleederen door het kerkelijk gezag onderzocht, opdat zij behoorlijk onderhouden worden: aan geen priester staat het vrij om in stof of vorm dier kleederen van de gewone voorschriften af te wijken; en in vele plaatsen zijn er zware kerkelijke straffen uitgesproken tegen hem, die zonder het vereischte kleed eene liturgische handeling verrichten zou.

Over den oorsprong der heilige kleederen zijn de geleerden het niet eens. Sommige willen be-

-ocr page 91-

87

weren, dat in de eerste tijden van het Christendom de Bisschoppen en priesters bij de bediening van hun heilig ambt geene bijzondere kleederen droegen, en dat onze tegenwoordige priesterklee-ding, in hoofdzaak afkomstig is van de burgerlijke kleeding der Grieken en Romeinen van die dagen. Voor dit gevoelen zou misschien kunnen pleiten het verbod, dat Paus Stephanus I (253—256) gaf, om de kleederen, die de priester aan het altaar droeg, voor het dagelijksch leven te gebruiken. 1) Maar moeilijk wordt het dan te verklaren, hoe reeds 50 jaren later de eerbied voor die priesterlijke kleeding zoo groot was, dat het Concilie van Agatha aan de vrouwen verbood ze aan te raken.

Anderen houden vol, dat men van den aanvang des Christendoms een afzonderlijk liturgisch kleed gekend en gedragen heeft, en ofschoon dit gevoelen evenmin als het vorige, door deugdelijke bewijzen wordt gestaafd, heeft het toch alle waarschijnlijkheid voor zich. Hadden de Joden naar goddelijk voorschrift een eigen kleed voor den priester bij den tempeldienst, vond men hetzelfde bij de heidenen, wat is natuurlijker, dan dal ook de Katholieke Kerk aanstonds iels dergelijks heeft ingevoerd, wal veel moest bijdragen tot luister der H. geheimen. Dr. Probst 2)

1) Bona. Rer. Lit. Lib. I. Cap. 24.

2) Dr. Probst. Kirchliche Disciplin, 1873. pag. 82.

-ocr page 92-

88

beweert, dat in de twee eerste eeuwen de priesters aan het altaar op dezelfde wijze gekleed waren, als de aanzienlijkste burgers, maar dat zij voor bet beilig dienstwerk een afzonderlijk kleed badden, betwelk zij alleen bij het Offer gebruikten en dat gewijd was, zij het dan ook slechts door het gebruik. De Bisschoppen droegen tol onderscheidingsteeken een gouden hoofdband. De bewering van enkelen , dat bet Christendom, als de volmaaktste godsdienst, dergelijke uiterlijke middelen niet behoeft, bewijst te veel en daarom niels.

Het behoeft wel niet gezegd te worden, dat de liturgische kleederen in de eerste eeuwen dei-Kerk niet volkomen gelijk waren aan die, welke wij nu kennen. Gelijk de liturgie zelve, zooals wij boven aantoonden, zich in den loop der tijden langzaam ontwikkelde, zoo ook het liturgische kleed; en kan men van de verschillende onderdeelen niet altijd den juisten oorsprong aangeven, men kan toch veilig zeggen, dat in de laatste 800 jaren in die kleeding geene verandering kwam.

De meerdere of mindere rijkdom- in de stof of versiering derzelve, was altijd, zooals nu, afhankelijk van plaatselijke omstandigheden. Toen b. v. in bet begin der 15ae eeuw in ons Vaderland het Katholiek geloof in al zijn rijkdom bloeide, toen de Kerk over groote schatten kon beschikken, bouwde men niet alleen die trotsche bedehuizen, die nog bet sieraad onzer steden zijn, maar

-ocr page 93-

89

werden ook alle kunsten te hulp geroepen om met goud en edelgesteenten, om met naald en penseel de priesterlijke kleederen te versieren en voor het heilig dienstwerk zooveel mogelijk waardig te maken. 1)

Beschouwen wij nu die liturgische kleederen, gelijk zij sinds eeuwen in gebruik zijn, dan blijkt het ons dat de Kerk ze niet alleen als onder-scheidings-teekenen van hare dienaren behandelt, maar dat zij daaraan ook eene symbolische en moreele beteekenis hecht voor den priester en voor het volk. Dat blijkt vooral uit de woorden, die de Bisschop spreekt, wanneer hij bij de wijding der geestelijken, die kleederen overgeeft, en uit de gebeden, die de priester zegt, zoo dikwijls hij ze aantrekt; en al kan men dan ook aannemen, dat de oorsprong dier kleederen meestal een bloot natuurlijke was, nu althans hebben ze nog eene andere en hoogere beteekenis.

Wij zullen elk kleedingstuk, dat de priester in de H. Mis draagt, afzonderlijk behandelen, volgens de orde, waarin hij ze aandoet.

De AmicL Dit woord is blijkbaar afkomstig van het Latijnsche werkwoord amtciVe, bekleeden. Het is een linnen doek, dien de priester even op het hoofd legt, en waarmede hij vervolgens hals en schouders bedekt. Sommigen willen dat die

1) Men vindt nog enkele schoone oyerblijfselen daarvan in het Aartsbisschoppelijk Museum te Utrecht.

-ocr page 94-

90

halsdoek eerst in de 8ste eeuw den priester werd voorgeschreven, toen het mode werd voor de mannen om den hals geheel ontbloot te dragen, hetgeen aan de Kerk voor den altaar-dienst zeer ongepast voorkwam: het is zeker dat men vóór dien tijd de amict niet in de liturgie vermeld vindt. Terwijl de priester de amict omdoet, zegt hij: Stel, lieer, op mijn hoofd den helm des heils om de aanvallen des duivels af te slaan. Zal de priester zich gereed maken om het H. Offer te beginnen, dan grijpt hij eerst naar die heilige wapenrusting, waarvan de Apostel Paulus spreekt, om zich legen den aartsvijand te beschermen, en zoo wordt voor hem dat kleed het zinnebeeld der goddelijke bescherming, waaraan hij vooral gedurende de II. Mis behoefte zal hebben. Als de Bisschop, bij de wijding van den sub-diaken, hem de amict aandoet, zegt hij: ontvang de amict, waardoor de beteugeling der stem toordt aangeduid. Hij dus, die er zich mede bekleedt, behoort alleen tot lof van God zijne slem te verheffen, en ziedaar eene tweede beleekenis, die de Kerk aan de amict hecht: ook in vele oude Missalen vindt men een ander gebed voorgeschreven aan den priester, die de amict aandoet, en waarvan de zin geheel met deze tweede beleekenis overeenkomt.

De Albe is een lang wit kleed, dat het lichaam des priesters van den hals tot aan de voeten geheel bedekt; het moet even als de amict van

-ocr page 95-

91

linnen zijn. Reeds bij de oude Romeinen werd het lange witte overkleed door de aanzienlijken •bij feestelijke gelegenheden gedragen. Ook de Joodsche priester droeg het bij het offeren. Het is zeer goed mogelijk, dal daarom ook reeds de Apostelen en hunne eerste opvolgers zich bij de H. Mis van de Albe hebben bediend. liet is evenwel eerst in de vierde eeuw, op het Concilie van Carthago, en in de schriften van den II. Gre-gorius van Nazianzen en den H. Ilieronymus, dat de Albe, als liturgisch kleed door alle geestelijken gedragen, voorkomt. De moreele zin, dien de de Kerk aan dit kleed hecht, blijkt uit de woorden, die de priester spreekt, als hij de Albe aantrekt: reinig mij. Heer, en zuiver mijn hart, opdat ik, in het bloed van hel Lam geheiligd 1 de eeuwige vreugde moge genieten. En in denzelfden geest zegt de Bisschop bij de wijding van den subdiaken: de Heer bekleedde u met het kleed van vreugde en blijdschap. Slechts in een rein en zuiver hart kan ware vreugde wonen, en nooit wordt die reinheid zoo dringend gevorderd voor den priester, als wanneer hij het vlekkeloos Lam aan God zal opdragen. De Albe is dus voorden priester en voor. het volk een zinnebeeld van reinheid en heiligheid.

Uit de albe ontstond van zelf de roquet en de superplie, die door geestelijken van minderen rang gedragen wordt en daarom korter is.

De Cingel waarmede de priester de albe om

-ocr page 96-

92

de lenden opneemt en samenbindt, heeft zeker ook een bloot natuurlijken oorsprong; immers zij was noodzakelijk bij het gebruik van het lange kleed. Het is ook in dien zin dat de Cingel door oude kerkelijke schrijvers vermeld wordt. De Kerk evenwel hecht er eene moreele betee-kenis aan, zooals blijkt uit het gebed dat de priester daarbij moet uitspreken: zij zal hem namelijk herinneren , dat hij zijne driften moet beteugelen, dal hij een verstorven en kuisch hart moet hebben.

De Matiipel, volgens zijn naam een kleine doek, die over den arm wordt gedragen, zal ook volgens het oordeel van alle schrijvers in den aanvang een linnen zweet-doek zijn geweest, maar die allengs in een sieraad veranderde, en van dezelfde stof als de Stool en het Casuifel vervaardigd werd. Reeds ten tijde van Paus Gregorius I was de manipel als zoodanig bekend. Als de Bisschop bij de wijding van den sub-diaken hem den manipel overgeeft, zegt hij: ontvang den manipel, waardoor de vruchten van goede werken worden aangetoond. En zoo dikwijls de priester voor het II. Misoffer er zich mede bekleedt, zegt hij: Laat mij, o Heer, de manipel van tranen en droefheid dragen, opdat ik met vreugde het loon van mijn arbeid moge ontvangen. Deze beide woorden, zooals men ziet, hebben denzelfden zin; beide doelen op het werkzame leven van den priester, die, te midden van veel zorg

-ocr page 97-

93

en droefheid, voor het heil der zielen en voor de glorie van God moet arbeiden. Hier is dus de moreele zin geheel overeenkomstig met den historischen oorsprong van den manipel.

De Stool zal volgens de meeste schrijvers een opperkleed zijn geweest, dat hel geheele lichaam bedekte en slechts van voren open was, een kleed, dal van fijne stof vervaardigd, alleen door aanzienlijke personen gedragen werd. De Stool, dien wij nu hebben, zal dan slechts de boord van dal kleed zijn geweest. Volgens anderen was de stool aanvankelijk een lange linnen doek, die door hen, die in hel openbaar moesten spreken om den hals gedragen werd om het zweet af te drogen. Hoe hel zij, reeds op het Concilie van Laodicea, in 372, wordt de Stool genoemd het eerekleed des priesters, dal de sub-diaken niet dragen mag. Langen tijd hebben de priesters ook in hel burgerlijk leven den Stool gedragen, een gebruik dal tegenwoordig alleen de Pausen onderhouden. Het gebed, dat de priester spreekt, als hij den Stool omhangt, is als volgt: Geef mij weder, o Heer, het kleed van onsterfelijkheid, dat Ui-door de zonde van mijn eersten vader verloren heb; en dat ik, ofschoon ik onwaardig tot uw heilig Geheim nader, toch de eeuwige vreugde verdienen moge. De eerste helft van dit gebed is geheel in overeenstemming met de eerste afleiding, die wij van den Stool gaven. Hierom komt zij ons de waarschijnlijkste voor, en ook omdat

-ocr page 98-

94

wij reeds in den manipel zulk een zweetdoek hebben onlmoet. De Stool is bij uitnemendheid het teeken der priesterlijke waardigheid, en van het geestelijk gezag waarmede de priester bekleed is; vandaar dat hij den Stool draagt bij iedere bediening van zijn heilig ambt.

Het Casuifel (casula, eene kleine hut) had in vroegere eeuwen een anderen vorm, die meer op onze hedendaagsche koorkap geleek: het omsloot het geheele lichaam, ook de armen des priesters, en moest daarom telkens door de dienaren van den priester worden opgenomen, wanneer deze het vrije gebruik zijner armen noodig had. Hierdoor laten zich eenige gebruiken verklaren, die in het Misoffer voorkomen, ofschoon zij nu niet meer noodzakelijk zijn. Als de priester, b. v. in plechtige Missen wierookt, of als hij de II. Hostie en den kelk opheft, ziet men dat zijne dienaren het Casuifel ophouden; dit was inderdaad noodzakelijk, toen dit kleed het geheele lichaam omsloot. Eerst in de lOquot;113 eeuw begon men den vorm langzamerhand te veranderen, en het Casuifel voor het gebruik gemakkelijk te maken. Ook dit kleed heeft waarschijnlijk een natuurlijken oorsprong; het was de mantel, waarin zich reeds de oude Grieken en Romeinen hulden, als zij in het openbaar verschenen; een kleed dat lot in de zevende eeuw door alle voorname lieden werd gebruikt, en dat alleen de Kerk voor hare liturgie behouden heeft. De hoogere zin, dien

-ocr page 99-

95

de priester aan het Casuifel moet hechten is; dat het voor hem een symbool zal zijn van het zoete juk des Heeren, zooals blijkt uit het gebed, dat de Kerk hem in den mond legt als hij het aandoet.

De koorkap, ook pluvialc (regenmantel) genaamd, zal van denzelfden oorsprong zijn; eertijds was deze voorzien van een capuchon, dien de priester in processiën, bij slecht weder over het hoofd kon trekken; daarvan hebben wij nog het zoogenaamde schild, dat op den achterkant der koorkap is vastgehecht.

Men vindt niet zelden in Ilollandsche kerkboeken aan de liturgische kleeding des priesters eene geheel andere beteekenis verbonden, dan die wij boven hebben aangegeven; de priester wordt dan voorgesteld als een afbeeldsel van den lijdenden Christus, de amict wordt dan de zweetdoek van Veronica, de albe, het spotkleed dat den Heiland door Herodes werd aangetrokken, de Cingels zijn dan de koorden, waarmede Hij geboeid, het Casuifel, het kruis, waarmede Hij beladen werd. Er is niets tegen om deze of dergelijke mystieke beteekenis aan die heilige kleederen te hechten, en bij middeleeuwsche schrijvers kan men de geheele liturgie van het Misoffer in zulk een mystieken zin soms zeer schoon verklaard vinden, maar de historische oorsprong dier kleeding, en de zin, dien de Kerk er aan hecht, is die, welken wij hebben aangegeven.

-ocr page 100-

96

Nadat wij de verschillende liturgische kleederen hebben behandeld, moeten wij nog een enkel woord over hunne kleur zeggen.

In de eerste eeuwen kende de Kerk voor haar liturgisch kleed alleen de witte kleur, en hel is niet te bepalen, wanneer de andere kleuren werden ingevoerd. In het laatst der 42(,e eeuw spreekt Paus Innocentius III van vier kleuren, die te Rome in gebruik waren: van het wit voor de feesten der belijders en maagden, van het rood voor die der Apostelen en martelaren, van het zwart voor de vastendagen en rouwmissen, en van het groen voor de overige dagen; de paarsche kleur werd toen alleen gebruikt op den dag van Onnoozele kinderen en op den Zondag Laetare. Spoedig daarna was overal het gebruik gevestigd, gelijk het nu nog bestaat.

De witte kleur, het zinnebeeld van vreugde, wordt gebruikt op de feestdagen des Heeren, zijner H. Moeder, van de Engelen, belijders en maagden; de roede kleur, het zinnebeeld der liefde, op de feestdagen van den II. Geest, der Apostelen en martelaren; de paarsche kleur, symbool van versterving, op de vastendagen, en het groen, de kleur der hoop, op die dagen, welke noch feest- noch bededagen zijn; terwijl de zwarte kleur, het teeken van rouw, alleen op Goeden Vrijdag gebruikt wordt, of als de Kerk den dood van een barer kinderen beweent.

-ocr page 101-

97

III. Hel altaar.

Ieder offer veronderstelt een altaar, en ook hel offer van de Nieuwe Wel moei zijn altaar hebben, waarop hel goddelijk lichaam en bloed van Jesus Christus aan den hemelschen Vader wordt opgedragen.

Op den avond der instelling van dal onbloedig Offer gebruikte Christus de gewone tafel, waaraan Hij met de zijnen bet Paaschlarn gegeten had, voor altaar; en dal de Apostelen steeds hetzelfde gedaan hebben wordt waarschijnlijk, wanneer wij ons herinneren, hoe in die dagen hel H. Offer nog met de agapen verbonden was. Maar in ieder geval werd door hen die tafel hun altaar genoemd. gt;/VVij hebben een altaar,quot; zegt Paulus, «waarvan zij, die den tabernakel (der Joodsche wet) bedienen, niet mogen eten.quot; 1) Als de Apostel op een andere plaats van de tafel des Heeren en de tafel des duivels spreekt: »gij kunt niet deelachtig zijn aan de tafel des Heeren en aan de

tafel der booze geesten) dan bedoelt hij duidelijk

hel altaar des Heeren en hel altaar des duivels. 2) Hel is zeer waarschijnlijk dal de Bisschoppen

1) Hebr. XIII, 10.

2) 1 Cor. ï. 21. Dat de Apostei van het altaar spreekt, blijkt ook uit t. 18.

7

-ocr page 102-

98

en priesters gedurende de drie eerste eeuwen de Apostelen hebben nagevolgd, en eene gewone tafel van hout of steen voor altaar gebruikten, naar gelang zij die vonden op de plaats waar zij het H. Ofler wilden opdragen. Meermalen hebben de heidenen den Christenen verweten, dat zij geene altaren hadden, en daaruit zou men misschien kunnen besluiten, dat zij geene, of althans weinige altaren hadden, uitsluitend voor het H. Offer bestemd. Zoodra echter de Kerk hare vrijheid verkreeg en overal kerken kon bouwen, heeft men ook natuurlijk overal altaren opgericht. Men wil dat reeds de II. Paus Evaristus (112 121) voorschreef, dat zij van steen moesten zijn; maar nog lang na hem vindt men houten altaren vermeld. Zeker werd dit later door de Kerk voorgeschreven en altijd onderhouden, ten minste in dien zin, dat het gedeelte van de altaar-tafel, waarop het aanbiddelijk Offer zal gebracht worden, van steen moet zijn.

Het is bekend dal in of onder dien altaarsteen altijd reliquiën van Martelaren gesloten zijn, zoodat inderdaad het H. Misoffer altijd op het graf van een Martelaar wordt opgedragen. Dit gebruik schijnt zoo oud als het Christendom. Uit de akten van den H. Ignatius, in 107 gemarteld, blijkt dat de Christenen van Rome zijn gebeente naar Antiochië zonden, en dal het aldaar als een kostbare schat bewaard werd. Blijkt uit dit bericht niet duidelijk, dat het gebeente van dien

-ocr page 103-

99

-groolen Martelaar onder hel altaar werd bewaard, de katacomben geven daarvan vele en onwraakbare getuigenissen. Gewoonlijk zoekt men den oorsprong van dit gebruik in het woord van den H. Joannes, die in hel boek der Openbaring zegt: »ik zag onder het altaar de lichamen dergenen, die gedood waren om hel woord Gods.quot; 1) Maar hel is niet onmogelijk dat de Apostel met die woorden een gebruik aangeeft, dat toen reeds onder de Christenen bestond, dal hij hel altaar in den hemel als gelijkvormig mei hel altaar op aarde beschrijft.

Zoodra er altaren uitsluitend voor hel H. Offer werden opgericht, zal men ook waarschijnlijk deze door eene wijding van elk profaan gebruik afgezonderd, wellichl met 11. Olie gezaild hebben. 2) Hel oudste stellig bewijs voor die wijding of consecratie vindt men op het Concilie van Agalha in den veertienden kanon. 3)

Hel gebruik van waskaarsen of lampen bij hel II. Offer moei, volgens Baronius, van de Apostelen afkomstig zijn. Velen willen hierin eene navolging zien van den Offerdienst bij de Joden waarbij ook meestal licht brandde. Maar bovendien in het Apostolisch tijdvak was verlichting

1) Apoc. VI 9.

2) Zoo wil Dr. Probst den oorsprong daaraan terugbrengen tot Paus Evaristus. Zie Kirchliche TtiscipUn 1873. pag. 215.

3) Hefele. Conc. Gesch. Band II. pag. 780.

7*

-ocr page 104-

100

noodzakelijk bij het Offer; toen immers werd de H. Mis in den laten avond opgedragen na den liefdemaaltijd; en ofschoon men al spoedig het Offer van de agapen scheidde en eerst in den vroegen morgen opdroeg, verlichting bleef nood. zakelijk, zoolang de Christenen gedurende de eerste eeuwen van vervolging zich telkens in de Katacomben moesten verschuilen om de II. geheimen te vieren. Later, toen die noodzakelijkheid niet meer bestond, werden de kaarsen gebruikt, gelijk de H. Ilieronymus zegt, niet om de duisternis te verdrijven, maar tot teeken van vreugde, en zooals Isidorus er bij voegt, tot symbool van Hem, die gezegd heeft: sik ben het licht der wereld.quot;

-ocr page 105-

TWEEDE DEEL.

UITLEGGING VAN DE LITURGIE

DEK

n, nvr i s.

-ocr page 106-
-ocr page 107-

EERSTE HOOFDSTUK.

VOOP.BEREIDING VOOR IIE'1' II. OFFEU.

§ 1. Psalm en Confiteor.

In het eerste gedeelte der II. Mis, van den aanvang tot hel Evangelie, is er niets wat onmiddellijk op het onbloedig Offer betrekking heeft: hel is slechts eene reeks van gebeden en lezingen, waardoor priester en leeken zich tol dal groot geheim voorbereiden, waardoor zLj volgens de wijze verordening der Kerk hun harl en hun geest in die stemming brengen, welke de bediening en bijwoning van de hoogste daad van Gods-vereering van hen vordert. Wat hier hel eerst onze aandacht trekt, zijn de gebeden, die de priester aan den voet des altaars spreekt.

1. Zoodra de priester den kelk op de altaartafel geplaatst en hel missaal geopend heeft, daalt hij de trappen van hel altaar af, en begint mei het maken van hel kruisteeken.

-ocr page 108-

104

Dat teeken van den Christen, dat iedere liturgische handeling der Kerk vergezelt, dat in het Misoffer zelve telkens en onder verschillende vormen wederkeert, schijnt zoo oud te zijn als de Kerk zelve en van de dagen der Apostelen afkomstig. Het eerste bewijs voor het gebruik van het kruisteeken vindt men evenwel pas op het einde der tweede eeuw bij Tertuliaan: deze namelijk in zijn geschrift, de coronamilitis, zegt dat het onder de Christenen een overoud gebruik was, om bij iedere handeling het voorhoofd met het teeken des kruises te teekenen, en dat dit gebruik zoo zorgvuldig onderhouden werd , alsof het door God zelf was voorgeschreven. Bij volgende schrijvers, zooals Origenes, Athanasius, Ambrosius en Augustinus, vinden wij dat gebruik meermalen vermeld. Dat kruisteeken was vóór de komst van Christus op aarde het symbool van schande en lijden, maar sinds de Zoon van God op het altaar des kruises zijn bloed vergoten en zich als offer voor de zonden der wereld heeft opgedragen, is datzelfde kruisteeken het symbool van heil en verlossing; daarom hebben de Christenen dat teeken zooveel mogelijk altijd voor den geest; daarom teekenen zij zich gedurig met dat kruis, dat het teeken is van onze hoop, dat het vaandel is, waaronder wij strijden en hopen te sterven. Maar dat kruis is meer dan een symbool: het is een teeken dat ons krachtig beschermt legen den invloed des duivels: hij toch j de vorst

-ocr page 109-

105

der duisternis, werd door den kruisdood van Christus onttroond, en hij moet zijne schande en onmacht erkennen, zoo dikwijls hem dat teeken wordt voorgehouden; het is ook daarom dat wij bij den aanvang van iedere goede handeling het kruisteeken maken, om ons met dat goddelijk schild tegen den invloed des duivels te beschermen. Eindelijk voegen wij bij dat teeken de aanroeping van de Allerheiligste Drievuldigheid, en daardoor wordt het levens een gebed, of liever eene opdracht van ons werk aan den Drieëenigen God, aan onzen Schepper, Verlosser en Heiligmaker.

Zoo is reeds de eerste handeling, die de priester aan de trappen van het allaar verricht, vol van zin en beteekenis; hij teekent zich met dat groote teeken van Verlossing, wapent zich met dat machtig schild tegen den boozen geest en zoo begint hij het Ofter in den naam van den Drieëenigen God.

2. Na het kruisteeken gemaakt te hebben zegt de priester eene antiphoon, en daarna, beurtelings met den Misdienaar, den^i3'™ psalm, waarna dezelfde antiphoon herhaald wordt.

Wij zien in de geheele liturgie der Kerk het vaste gebruik om de psalmen, die als beurtzangen gelezen of gezongen worden, met eene antiphoon in te leiden en te sluiten, en, zooals de geschiedschrijver Socrates verhaalt, werd dat gebruik reeds in den aanvang der tweede eeuw door den JI. Ignatius, martelaar, ingevoerd. Gewoonlijk is

-ocr page 110-

10Ö

deze antiphoon eene korte spreuk, die de hoofdgedachte van den psalm aangeeft, of althans die gedachte van het lied, waarop men vooral zijne aandacht moet vestigen. Soms zijn het korte historische aanteekeningen, die betrekking hehhen op hel feest dat gevierd wordt, en dat men bij het bidden der psalmen niet uit hel oog mag verliezen.

De antiphoon en de psakn, die hier de priester spreekt, luiden als volgt:

Ant: Ik zal ingaan tol hel allaar van God,

Tol God die mijne jeugd verblijdt. Ps. Oordeel mij God, en onderscheid mijne zaak tegenover een onheilig volk; verlos mij van den ongerechlen en bedriegelijken mensch.

Omdat Gij, God, mijne sterkte zijl. Waarom hebt Gij mij verstooten, en waarom treed ik treurig voort, terwijl de vijand mij bedroeft ?

Zend uw licht en uwe ivaarheid uit; zij hebben mij geleid en yevoerd op uwen heiligen berg en in uwe tent.

En ik zal ingaan tot het altaar van God, die mijne jeugd verblijdt.

Ik zal U op den Citer loven, God, mijn God! — Waarom zijl gij treurig, mijne ziel, en waarom verontrust gij mij?

Hoop op God, want ik zal Hem nog prijzen, Hem, die het heil is van mijn aangezicht en mijn God.

-ocr page 111-

107

Eer zij den Vader, den Zoon en den II. Geest,

Gelijk het was in den begin, en nu, en. altijd en in de eeuwen der eeuwen. Amen. Ant: Jk zal ingaan tol het altaar van God: Tot God, die mijne jeugd verblijdt.

Om den zin van dezen psalm goed te begrijpen dient men te weten, dat David, toen hij dal lied dichtte, op de vlucht was voor zijne vijanden, die hem overal vervolgden. Hij was verwijderd van het tabernakel, van de heilige plaats, waar God in het midden der zijnen woonde, en door hen gediend werd. Hij treurt en zucht en klaagt, en zou onder zijne rampen bezwijken, als hij niet gesteund werd door het vaste vertrouwen op God, van wien hij stellig redding en uitkomst verwachtte. De hoofdgedachte van dezen psalm is dus deze: David begeert vurig in te gaan in het tabernakel, waar te zijner tijd de offers aan God werden opgedragen.

Welnu, dat is ook de zin der woorden, die de Kerk den priester in den mond legt. Hij slaat nog beneden aan het altaar, maar vurig verlangt hij het altaar op te gaan en hel Offer te beginnen. Door zijne vijanden, d. i. door zijne bedorven natuur, door zijne zonden en gebreken wordt hij als teruggehouden van die heilige plaats, maar ook, niet minder dan David, rekent hij met vertrouwen op de almachtige barmhartigheid van zijnen God.

-ocr page 112-

108

De psalm wordt met het gewone; »Eer zijden Vader, enz.quot; gesloten. Sedert den heiligen Paus Damasus (366—SS-i) wordt in de liturgie der II. Kerk iedere psalm met deze woorden geëindigd; evenwel vindt men die woorden, als eene wijze van aanbidding van den Drieëenigen God, reeds bij de oudste kerkelijke schrijvers vermeld, zoodat zij wel van Apostolischen oorsprong zullen zijn. Als de priester die woorden spreekt, buigt hij het hoofd, om ook met het lichaam God te vereeren.

De psalm, die ons tot hiertoe bezig hield, wordt soms door den priester weggelaten, namelijk in alle lijkmissen, en in de laatste veertien dagen vóór Paschen, (ten minste in de Missen van den dag) die meer bijzonder aan de overweging van 's Heeren smartelijk lijden gewijd zijn. Vragen wij naar de oorzaak daarvan, dan vinden wij bij verschillende schrijvers verschillende redenen aangegeven. Wat ons het waarschijnlijkste voorkomt is, zooals Kössing zegt, dat de grond daarvoor moet gezocht worden in den inhoud van den psalm, zooals die door de antiphoon wordt weêr-gegeven, namelijk een vurig en blij verlangen om het tabernakel des Ileeren in te gaan; en omdat in genoemde H. Missen de droefheid over de lijdende zielen in het vagevuur of over de smarten van Jesus de grondtoon van 's priesters gemoed moet wezen, daarom wordt die psalm weggelaten, ofschoon de antiphoon zelve behouden blijft.

-ocr page 113-

109

3. De Confiteor, dien mijne lezers allen kennen, en waarvan zij geene vertaling behoeven, wordt na den psalm ingeleid met deze woorden: Onze hulp is in den mam des Heer en, die hemel en aarde gemaakt heeft. Deze openbare schuldbekentenis is de hoofdzaak in de gebeden van voorbereiding, die de priester aan den voet des altaars verricht. Zij is in houding en woorden, eene daad van boete, en daarom vooral bij het begin van het H. Offer op hare plaats. Daar toch zal de hoogste aanbidding aan God worden gebracht, daar zal de bron van genade geopend, de volheid van zegen geschonken worden en de ziel des priesters met God worden vereenigd. Maar het eerste vereischte voor dat alles is de reinheid van hart; ja, hij behoort rein te zijn, niet alleen van groote zonden, maar zelfs van die kleine fouten en gebreken, waaarin ook de rechtvaardige gedurig hervalt; en om die reinheid te verkrijgen, schrijft de Kerk aan den priester die openbare daad van boete voor; met het lichaam diep ter aarde gebogen, zal hij voor God, voor de Heiligen en voor zijne medemenschen erkennen dat hij een zondaar is, vol fouten en gebreken, en daarom hunne voorspraak bij God inroepen. En niet de priester alleen, die hel II. Offer zal opdragen, maar ook de geloovigen, die bij de Mis zullen tegenwoordig zijn, behooren niet dan met een rein en zuiver hart die allerheiligste handeling bij te wonen, en daarom zeggen ook

-ocr page 114-

no

zij, door den persoon van den Misdienaar, den Confiteor na. Zoodra na die wederkeerige schuld-hekentenis het volk en de priester voor elkander Gods barmhartigheid hebben ingeroepen door de woorden: de almachtige God ontferme zich over u, en geleide u, na vergeving uwer zonden, ten eeuwigen leven, spreekt de priestert deze woorden: de almachtige en barmhartige God verleene ons ontslag, vergiffenis en kwijtschelding van onze zonden; en terwijl hij die woorden spreekt, maakt hij het teeken des kruises, omdat alleen door de verdienste van het kruis vergiffenis mogelijk is; en over zichzelven, ten bewijze dat hij zelf de meeste behoefte aan die vergeving heeft.

Dat gebruik van den Confiteor in den aanvang der Mis komt in alle bekende, ook in de oudste iiturgiën voor, en wordt daarom met recht beschouwd als van Apostolischen oorsprong te zijn. Gelijk wij boven reeds zagen, komt die schuldbekentenis en die bede om vergiffenis daar, aan den ingang van het tabernakel, den priester bijzonder te pas, maar ook zij leert den leek in welke stemming deze het Offer behoort bij te wonen; niet de priester alleen, maar ook allen, die tegenwoordig zijn, spreken hun Confiteor door den mond van den misdienaar, omdat allen met een rein en zuiver, ten minste met een berouwvol hart, het heilig altaar moeten omgeven, en dan alleen deelachtig kunnen worden aan de oneindige verdiensten van het onbloedig Offer. Het

-ocr page 115-

Ill

oogenblik van den Confiteor is dus voor priesters en leeken de tijd van naaste voorbereiding voor de H. Mis.

4. Na den Confiteor spreekt de priester, nog altijd aan den voet des altaars, de volgende verzen met den misdienaar:

V. God, heer U tot ons, en Gij suit ons levendmaken.

1'. En uw volk zal zich in V verheugen. V. Toon ons, Heer, uwe barmhartigheid.

li. En schenk ons uw heil.

V. Heer, verhoor mijn gebed.

R. En laat mijn geroep tot u komen. V. De Heer zij met u.

B. En mei uwen geest.

Laat ons bidden. En terwijl nu de priester met gevouwen handen de treden van bet altaar opgaat, zegt hij in stilte: wij bidden U, Heer, neem onze ongerechtigheden van ons lueg, opdat wij met reine harten hel heilige der heiligen mogen ingaan, door Christus onzen Heer. Amen. En eindelijk over het altaar gebogen zegt bij nog: Wij bidden V, Heer, door de verdiensten van uwe Heiligen, wier reliquiën hier rusten, en van alle Heiligen, dal gij al mijn zonden moogl kwijtschelden. Amen.

De zin dier gebeden is duidelijk. Nadat de priester gedaan beeft wat hij vermocht om volledige vergiffenis van God te verkrijgen, gaat bij vol vertrouwen, maar altijd nog onder bel aan-

-ocr page 116-

112

roepen van Gods barmharligheid, de treden van het altaar op; en nogmaals vraagt hij vergiffenis van zijne fouten en gebreken, en ook volledige kwijtschelding van de tijdelijke straffen zijner zonden om de verdienste van Gods heiligen. Terwijl de priester het laatste gebed spreekt, kust hij het altaar. Dat kussen van het altaar komt in de H. Mis zeer dikwijls voor, en is gewoonlijk eene vereering van Christus, die zinnebeeldig door het altaar wordt voorgesteld; maar hier, in dit gebed, is het eene vereering van de reliquiën der Heiligen, die door den Bisschop in het altaar gesloten zijn.

Deze gebeden van voorbereiding, die de Kerk aan den priester voorschrijft, wijzen ons al aanstonds op den hoogen zin van het Heilig Offer, dat zal worden .opgedragen. Heilig moet geheel het leven zijn van den priester, die aan God is toegewijd, en die ieder oogenblik tot de bediening der II. Sacramenten kan geroepen worden; maar breekt het oogenblik aan, waarop hij het onbloedig Offer van Jesus' lichaam en bloed gaat opdragen, dan schijnt die gewone reinheid des priesters nog niet te volstaan; dan wil de Kerk dat hij zich in afzondering zal voorbereiden door het bidden van eenige psalmen, ja zelfs dat hij in het openbaar aan den voet des allaars zijne onwaardigheid bekennen zal, en de barmhartigheid des Heeren en de voorspraak der engelen en heiligen zal inroepen.

-ocr page 117-

113

§ 2. De Introïtus.

Onder deze paragraaf zullen wij behandelen den Introïtus, de Kyrie, de Gloria en de Oraties die de priester bidt, en onder de volgende de heilige lezingen, namelijk het Epistel en het Evangelie, fn dat alles is er nog geen spraak van offerande; hel is voor den priester en voor het volk nog voorbereiding voor het H. Offer, of, zoo men wil° eene godsdienst-oefening, die het Offer vooraf gaat. In de eerste eeuwen der Kerk, toen er tusschen gedoopten en ongedoopten een veel scherper alscheiding bestond dan nu, toen de ongedoopten nooit de viering der H. Geheimen mochten bijwonen, werden zij bij dat gedeelte van de Mis toegelaten ; vandaar werd dit gedeelte genaamd de Mis der katechumenen, d. i. dergenen die zich tot het ontvangen van het II. Doopsel voorbereiden. En niet deze alleen, maar ook Joden, heidenen en alle ongeloovigen vonden toegang bij deze godsdienst-oefening, omdat, zooals hel Concilie van Valence, in hel jaar 374 gehouden, zegt, de ondervinding bewees dat sommigen hunner door hel onderricht des Bisschops quot;en door de voorlezingen lot bekecring kwamen. Het volgende gedeelte van de Mis, waarin hel H. Offer wordt opgedragen, mocht alleen door de geloo-vjgen worden bijgewoond, en werd daarom de

8

-ocr page 118-

m

Missa fideliitm (der geloovigen) genoemd. Zoodra dus het Evangelie gelezen en de toespraak van den Bisschop geëindigd was, sprak de diaken eenige woorden, waarmede hij al dengenen, die geen recht hadden om het H. Offer bij te wonen, beval de kerk te verlaten; eene formule die in de Grieksche liturgie nog altijd gebruikt wordt, maar in de Latijnsche kerk sinds eeuwen vervallen is.

Dat gebruik, van de ongedoopten niet bij het H. Offer toe te laten, had een dubbele reden. Vooreerst was het in die eeuwen van geloof en liefde een vast gebruik, dat zij, die de II. Mis bijwoonden, ook met den priester de H. Communie ontvingen: die dus niet waardig waren te communi-ceeren werden ook onwaardig geoordeeld het H. Offer bij te wonen, en vandaar dat niet alleen de ongedoopten uit de kerk verwijderd werden, maar ook de poenilenlen, d. i. zij die voor openbare zonden gedurende eenigen tijd openbare boete moesten doen. De tweede reden was de zoogenaamde disciplina arconi: hieronder verstaat men het gebruik dat in de eerste eeuwen bestond om sommige waarheden, vooral de leer over het II. Sacrament des altaars, zooveel mogelijk geheim te houden en voor de ongeloovigen te verbergen. De ondervinding leerde hoe noodzakelijk dit was; want de Christenen hoorden spoedig hoe het heiligste van hunne godsdienst door de heidenen op schrikkelijke wijze gelasterd en gepro-

-ocr page 119-

115

Janeerd werd; omdat de leer der Eucharistie slechts half gekend en niet begrepen werd, verweet men den Christenen, dat zij in hunne bijeenkomsten kinderen slachten en aten. Daarom vond men het geraden de geheele leer te verbergen voor de heidenen, die toch niet naar de waar-Jieid, maar slechte naar voedsel voor beschuldigingen zochten. En niet voor de heidenen alleen maar ook voor de leerlingen der Christenen, die nog niet gedoopt waren, werd dat H. geheim verborgen; omdat het niet zelden gebeurde dat heidenen zich met kwade bedoelingen onder de katechumenen lieten opnemen. Men weet niet juist wanneer die geheimhouding, die disciplina aicani begon, waarschijnlijk werd zij ingevoerd na de vervolging onder Nero, maar zeker bestond zij reeds 100 jaren na Christus, toen de ketter Marcion haar bestreed, en als iets nieuws in de Kerk verwierp. Toen, na het einde der vervolgingen, het Christendom allengs vrij werd en liet heidendom overwon, verviel de reden van geheimhouding, en in het laatst der vijfde eeuw hield zij op te bestaan.

Uit hetgeen boven gezegd is, kan men ook afleiden, hoe oud dat eerste gedeelte van de Mis is; immers het bestond reeds, toen in de dagen der vervolgingen het straks besproken stelsel van geheimhouding nog noodzakelijk was. Zeker waren toen die gebeden en lezingen veel langer ■dan nu en anders gerangschikt, maar dat quot;zij

8*

-ocr page 120-

116

het H. Offer, gelijk nu, voorafgingen is zekerr en blijkt ook uit alle geschriften van die eerste-eeuwen.

Laat ons nu de alionderlijke deelen dier kate-chumenen-Mis bespreken.

1. De Introïtus:

Om sommige gebeden of gebruiken van het H. Misoffer goed te verslaan, moeten wij ons in den geest vele eeuwen terugplaatsen, toen het II. Offer altijd met groote plechtigheid werd opgedragen, en onze stille Missen bijna niet bekend waren. In de vierde en vijfde eeuw van het Christendom, toen zich inzonderheid de liturgie ontwikkelde, had bijna iedere stad zijn Bisschop en een groot getal geestelijken van lageren rang, waardoor het mogelijk werd om telkens het II, Offer met grooten luister op te dragen. Toen behoorde onze Introïtus eigenlijk niet tot de gebeden der Mis, maar werd alleen door het koor gezongen, terwijl de Bisschop met zijne geestelijken de kerk inkwam, om naar het allaar te gaan; vandaar ook de naam Inlroïlus, ingang tot de kerk of het allaar, en vandaar ook nog het gebruik, dat de Introïtus bij plechtige Missen door het koor gezongen wordt, alvorens de priester aan het altaar is. Die Introïtus bestaat uit eene antiphoon, een vers van een der psalmen, waarna het Eer, zij den Vader enz. en eene herhaling van die antiphoon. Waarschijnlijk werd in die eerste eeuwen de Psalm geheel gezongen, of al-

-ocr page 121-

117

tlians een groot gedeelte er van, tot dat de plechtige optocht het altaar bereikt had. Paus Celestinus 1, die van 423—432 regeerde, moet de eerste geweest zijn, die den Introïtus, welke hier en daar in gebruik was, algemeen voorschreef; maar gelijk wij hem nu kennen, werd hij door Paus Gregorius 1 (590—604) ingevoerd.

Schoon en zinrijk zijn de woorden waaruit de Introïtus beslaat, en gewoonlijk geven zij in korte trekken den zin van het leest, dat op dien dag gevierd wordt. Op Paaschdag, b. v. wordt Christus zelf sprekend tot Zijnen Yaderingevoerd: .11: oen verrezen, en nog hen ik met u: gij hebt uwe hand op mij gelegd; wonderbaar is uwe wetenschap, In de volgende dagen van die week wijst hij ons telkens op het geluk en op het voorrecht dergenen, die daags voor Pascben het II. Doopsel ontvangen hebben. Op Hemelvaartsdag zegt de Introïtus die woorden van den Engel: Mannen van Galilaea, luat ziet gij verwonderd tiaar den hemel op; gelijk gij Hem hebt zien ten hemel stijgen, zoo zal Hij wederkomen. Op Pinksterdag weder: de Geest des Heeren heeft het aardrijk vervuld, enz. Wordt er in de Kerk voor een Heilige feest gevierd, dan hoort men dit ook dadelijk in den Introïtus. B. v. voor de H. Maagd zingt de Kerk: Wees gegroet, gij heilige moeder, die den Koning gebaard hebt, ivelke hemel en aarde in de eeuwen der eeuwen regeert. Geldt het een Kerkleeraar, dan zegt de

-ocr page 122-

118

Introïtus: in het midden der vergadering heeft hij zijnen mond geopend, en de Heer heeft hem vervuld met den geest van wijsheid en versland. Niet zelden wordt in den Introïtus de naam van den Heilige genoemd, wiens feestdag wordt gevierd. Bij de Missen voor de overledenen bidt de Introïtus: Geef hun Heer! de eeuwige rust, en dal hel eeuwige licht hen verlichte, en zoo wordt ook daar door de eerste woorden aangegeven, wat het bijzonder doel van het II. Offer zijn zal. Deze weinige voorbeelden mogen volstaan om te bewijzen, wat wij boven gezegd hebben, dat de woorden van den Introïtus, die voor iedere Mis verschillend zijn, altijd een schoonen zin hebben, en de bijzondere beteekenis an den dag of van het feest aangeven.

Als de priester de eerste woorden van den Introïtus 2.egt, teekent hij zich met het teeken van het II. Kruis. In de Missen der overledenen evenwel maakt de priester het kruisteeken niet over zichzelven, maar over het boek, of liever in den geest over de zielen der overledenen, op wie de vruchten van het II. Offer zullen worden toegepast.

Als eene bijzonderheid kunnen wij hier nog , aangeven , dat de gezongene Missen op Paasch-Zaterdag en op den dag vóór Pinksteren geen Introïtus hebben; de reden hiervan is, dat de Bisschop op die dagen geen plechtigen intocht vóór de Mis in de kerk deed; immers hij waamp;

-ocr page 123-

119

er reeds geruimen lijd bezig met hel lezen der profeliën en met de wijding van het doopwater.

2. De Kyrie eleïson zegt de priester onmiddellijk na den Introïtus in het midden van het altaar. Die woorden, welke beteekenen, Heer ontferm u onzer, zijn Grieksche woorden, die even als andere llebreeuwsche, b. v. amen, alleluja, Hosanna, in de Latijnsche taal der Kerk zijn overgenomen. Zij komen voor in de oudste lilurgiën die wij bezitten, en juist deze bijzonderheid , dat het zuiver Grieksche woorden zijn, kunnen lot bewijs dienen, dat zij reeds in de eerste eeuwen in de Mis-gebeden gebruikt werden. Immers, zooals Dr. Probst duidelijk heelt bewezen, de Grieksche taal werd tot in de derde eeuw ook te Rome voor de lilurgie gebruikt; toen, zooals wij in de inleiding zagen, werd reeds algemeen de Kyrie eleïson in de Mis gebeden, en toen later de Latijnsche taal allengs de Grieksche verving, was er geene reden, om die korte bede, waarvan toch een elk de beteekenis wist, ja die zoo diep in het Christelijk gemoed lag, door Latijnsche woorden le vervangen.

De eerste oorsprong van die bede ligt in het evangelisch verhaal, waarin wij haar dikwijls ontmoeten: b. v. de blinde van Jericho, de me-laatschen, de Kananeesche vrouw hadden met die woorden de barmhartigheid des Ileeren ingeroepen, en dat voorbeeld hebben de Christenen bij hunne godsdienstoefening gevolgd.

-ocr page 124-

120

Maar, zal men vragen, wat is de beteekenis van dat gebed op deze plaats van de Mis? Mij dunkt, wij kunnen op deze vraag niet beter dan met Kössing antwoorden; de Introïtus heeft onze aandacht gevestigd op het feest dat de Kerk viert, of op de bijzondere intentie waarmede het II. Offer (b. v. voor een overledene) zal worden opgedragen; daarom voelen wij ons genoopt om in dien zin met een bijzonder gebed tot Gods troon te naderen; maar om in de ware stemming %'oor Hem te kunnen verschijnen, diep doordrongen van onze ellende en vol vertrouwen op Zijne groote barmhartigheid, laat de Kerk ons eerst herhaalde malen om ontferming roepen. Zoo heeft de Kyrie haar ware plaats tusschen den Introïtus, en de eerste Oraties. 1)

Het is een gebed dat beurtelings door den priester en door de gemeente, of door haren plaatsvervanger, den misdienaar, gebeden wordt, driemaal tot God den Vader, driemaal tot God den Zoon fChrisle eleison) en driemaal tot den Heiligen Geest. Waarom tot elk der goddelijke Personen driemaal gebeden wordt, verklaren de meesten hierdoor, dat wij in ieder der Personen den Drieëenigen God willen aanroepen. In vroegere eeuwen werd de Kyrie eleison zeer dikwijls her-

1) In de liturgie der drie eerste eeuwen werd het gebed over de kateehumenen en anderen gesloten met de Kyrie eleison

-ocr page 125-

121

haald, en de Bisschop gaf dan met een wenk le kennen, wanneer men er mee moest eindigen; misschien zal men later, zoowel om stoornis te voorkomen als om den Drieëenigen God in €lk der Personen aan te roepen, de bepaling gemaakt hebben, die nog in gebruik is, en zeker sedert de elfde eeuw beslaat.

3. Onmiddellijk na de Kyrie zegt de priester de Gloria in excels is Deo, waarvan wij hier eerst eene vertaling laten volgen :

Eer zij aan God in den hooge, en vrede op aarde aan de menschen van goeden wil. Wij loven U, wij zegenen U, wij aanbidden U, wij verheerlijken U. Wij danken U voor Uwe groote heerlijkheid. Heer God, Koning des hemels. God, Vader almachtig. Heer Jesus Christus, eeniggeboren Zoon. Heer God, Lam Gods, Zoon des Vaders. Gij die de zonden der wereld wegneemt, ontferm U onzer. Gij, die de zonden der wereld wegneemt, verhoor ons gebed! Gij, die zit aan de rechterhand des Vaders, ontferm U onzer. Want Gij alleen zijl heilig, Gij alleen de Heer, Gij alleen de allerhoogste, Jesus Christus, met den H. Geest in de glorie van God den Vader. Amen.

Het is een schoon en verheven lied, waarin wij God loven, danken en bidden. Het zal niet noodig zijn de woorden afzonderlijk te verklaren, zij zijn duidelijk genoeg; het zijn alle korte ontboezemingen van de ziel. die hoog gestemd is

-ocr page 126-

m

bij de gedachte aan Gods grootheid, en voorat aan Zijne liefde, die zich in de menschwording en verlossing zoo heerlijk heeft geopenbaard; en het is ook zeker met het oog op de menschwording , dat de bede, waarmede dat lied sluit, meer bepaaldelijk tot God den Zoon gericht is.

Het is niet bekend, wie deze hymne gemaakt heeft, maar zij is zeker van hoogen ouderdom, en waarschijnlijk oorspronkelijk in het Grieksch geschreven. Zij was reeds bekend ten tijde van den 11. Paus Telesphorus (142—154.) en bij latere schrijvers komt zij dikwijls voor. De H. Athanasius vermeldt dat zij door velen als morgengebed gebeden werd.

Het is evenmin bekend wanneer zij in de liturgie van het II. Misoffer werd opgenomen. Sommige schrijvers, zooals ook Paus Innocentius 111 zegt, dat zij ten tijde van Paus Telesphorus op Kerstdag in de Mis gezongen werd. Onder Gregorius I werd zij op alle Zon- en feestdagen gebeden door de Bisschoppen, en later ook door alle priesters. Vóór Paus Pius V; die de laatste herziening van het Missaal heeft voorgeschreven, was het gebruik van de Gloria niet op alle plaatsen hetzelfde; maar sedert dien tijd leest de priester de Gloria in de Mis bijna dagelijks, tenzij het dagen van rouw of bijzondere boete zijn.

Bij het lezen van deze hymme heeft de Kerk aan den priester ook eenige ceremoniën voorgeschreven. Als hij de eerste woorden spreekt

-ocr page 127-

m

verheft hij zijne handen len hemel, bij andere: wij aanbidden U, wij danken U, verhoor ons gebed, buigt hij het hoold voor het kruisbeeld; en bij de laatste woorden teekent hij zich met het kruisteeken.

Op de vraag waarom deze hymne hier in de Mis-gebeden werd ingevoegd, vinden wij bij de ons bekende schrijvers geen voldoend antwoord. In de eerste lijden der Kerk bestond er voor dit gedeelte van het Misoffer geen geschreven liturgie, eerst langzaam aan moest zij zich ontwikkelen; uit ontelbare plaatsen van de schrijvers uit de drie eerste eeuwen kan men bewijzen, dut de Mis der doopelingen bestond uit lofzangen, gebeden en lezingen, die naar plaats en omstandigheden verwisselden. Dat alles te samen werd het materiaal, waaruit de Kerk in de vierde en vijfde eeuw dat eerste gedeelte der Mis geordend heeft, en toen men begreep ook deze hymne, om haar schoonen en verheven zin, te moeten behouden, heeft men haar sinds de 10'Je eeuw-na de Kyrie geplaatst.

De Oratie, ook Collecte genaamd.

Als de priester de Gloria gelezen heeft, kust hij het altaar, en wendt hij zich tot het volk, zeggende: De Heer zij met ulieden, en de gemeente antwoordt: en met uwen geest. Zoo dikwijls de priester zich aan het altaar omwendt om eenige woorden tot het volk te spreken, kust hij eerst het altaar uit eerbied voor Christus,

-ocr page 128-

124

die symbolisch door het altaar wordt voorgesteld. De woorden, die hij spreekt, ztjn niet anders dan een groet en een heiiwensch, gelijk wij die zoo dikwijls in het Oude en Nieuwe Testament ontmoeten.

Iemand groeten wil zeggen, hem iets goeds, iels nuttigs toewenschen; en welke is nu hier de bijzondere zin van dien priesterlijken groet? Bepaald deze, dat hij den geloovigen de genade des Ileeren toewenscht om goed te kunnen bidden, want zij moeten met hem hel gebed bidden, dat hij zoo aanstonds spreken zal. Het ware en goede gebed, die ademtocht van het godsdienstige leven, is natuurlijk een geschenk van God; wij kennen God slechts voor zoo ver Hij zich aan ons openbaart, wij beminnen Hem, naarmate Hij ons door Zijne liefde lot zich trekt, en daarom hebben wij Zijne goddelijke hulp noodig om goed le kunnen bidden. Maar daarom ook wenscht de priester hun dien bijstand des Heeren toe, alvorens zij le zamen gaan bidden; hij wenscht hun, dat ook aan hen moge vervuld worden, wat Christus aan Zijne Aposlelen beloofde, zeggende: Ziel, ik ben mei u, tot aan hel einde der wereld. En dienzellden groet geeft het volk den priester terug, zeggende: en met uwen geesl. Terwijl de priester zijne woorden spreekt, breidt hij zijne armen uil, ten leeken van de vurigheid zijner bede, van zijn innig verlangen, dat zijn wensch moge vervuld worden, en vandaar dat

-ocr page 129-

125

hij diezelfde beweging maakt, zoo dikwijls hij een gebed begint.

In de Grieksche Kerk zegt de priester op deze plaats: vrede zij u allen, en in de Latijnsche Kerk zegt alleen de Bisschop deze woorden: pa» vobis, vrede zij u. Ook deze woorden zijn aan het Evangelie ontleend: het is de groet, waarmede Christus zoo dikwijls Zijne leerlingen aansprak, ja die Hij hun voorschreef op hunne pre-diktochten te gebruiken.

Vanwaar hier dat onderscheid tusschen den Bisschop en den priester? Sommigen zeggen dat de woorden: pax vobis, in de vroegere eeuwen meer in gebruik waren dan die, welke nu de priester spreekt, en dat de Kerk voor den Bisschop vele dier oudere gebruiken heeft behouden, die in verloop van tijd voor den priester vervallen zijn. Een duidelijk voorbeeld hiervan zien wij hierin, dat de Bisschop eerst na den Confiteor den manipel aandoet; toen in vroegere ecuwen, het Casuifel, zooals wij elders hebben aangetoond, van alle zijden gesloten was, en ook over de armen hing, deed de priester hetzelfde, om de eenvoudige reden, dat na den Confiteor de dienaren het Casuifel aan beide zijden over de armen des priesters sloegen, opdat hij het altaar beklimmen en het heilig dienstwerk verrichten kon, en het dan eerst mogelijk werd den manipel te ontvangen. Toen later het Casuifel werd uitgesneden, bleef die rubriek alleen voor den Bisschop beslaan.

-ocr page 130-

126

Andere schrijvers, waaronder ook InnocentiusIII, geven aan dat onderscheid eene hoogere betee-kenis; zij zeggen, dat de Bisschop alleen het pax vobis, de woorden des Ileeren, gebruikt, omdat hij bij uitnemendheid de plaatsbekleeder des Ileeren is. En inderdaad, ofschoon de priester over het Offer dezelfde macht ontvangen heeft als de Bisschop, kan hij niet in dezelfde mate zegenen; en omdat hier onze groet een zegenwensch is, gebruikt de Bisschop, en niet de priester, de eigen woorden des Heeren.

Na dien groet gesproken te hebben wendt de priester zich om, en zegt: Oremus, laat ons bidden. Met deze woorden wordt het volgende gebed als een openbaar, als een gemeenschappelijk gebed aangeduid. De priester spreekt het met luider stem, maar in naam van alle aanwezigen, en daarom vermaant hij hen om met hem in den geest hetzelfde gebed te spreken.

Dat gebed, Oratio, Collecta genaamd, sluit zich, wal den zin betreft, bij den Introïtus aan, en is dus voor iederen dag verschillend; het is dus eene bede, die betrekking heeft op het bijzondere kerkelijke feest, dat dien dag gevierd wordt. De priester vraagt er eene bijzondere gave, of hulp, of vergiffenis, om de groote gebeurtenis die herdacht, of om dezen of genen heilige wiens feest gevierd wordt. Wij zullen dit met een paar voorbeelden toelichten: b. v. op den feestdag van Drie-koningen bidt de priester: God die op

-ocr page 131-

427

dezen dag door de leiding eener ster uwen Eengeboren aan de heidenen geopenbaard hebl, verleen goedgunstig, dal wij, die U reeds kennen door het geloof, tot de aanschouwing uwer heerlijkheid mogen gebracht worden. Wij vragen dus op dien dag, dat wij eenmaal Gods aanschijn mogen aanschouwen, gelijk de Wijzen uil hel Oosten het geluk hadden de menschelijke natuur •van Christus te zien; wij worden aangemoedigd om met vertrouwen die vraag te doen, op grond dal ook voor ons die hemelsche ster van het geloof is opgegaan, die ons geleidt op ons levenspad, gelijk die ster de Wijzen naar de kribbe van Bethlehem heeft gevoerd. Een ander voorbeeld van hel feest eens Heiligen ; De 11. Joannes de Malha beeft, zoo als bekend is, eene orde geslicht, wier eerste doel was om christenslaven van de Saracenen vrij le koopen; daarom bidden wij God op Zijn feestdag, dat wij door Zijne voorspraak en verdiensten van de slavernij des lichaams en der ziel mogen bevrijd worden.

Die Oraties van ons Missaal onderscheiden zich door hoogen eenvoud en klaarheid; zij bestaan gewoonlijk uit twee gedeellen van één zin , waarvan hel eerste het motief der bede, en het tweede de bede zelve bevat. Zij zijn meestal ontleend aan de oude liturgische boeken van Rome. Vooral Paus Gelasius en Gregorius 1 hebben er vele opgesteld, en die van laleren oorsprong zijn werden toch naar die oude voorbeelden in denzelfden zin vervaardigd.

-ocr page 132-

m

Terwijl de priester de Oratie bidt, houdt hij de handen opgeheven; dit gebruik, die wijze van bidden, vinden wij reeds in het Oude Testament dikwijls vermeld; het is een symbool van de overgave der ziel en van het vertrouwen op God, maar een symbool zoo natuurlijk, dat zelfs het kind, zonder het geleerd te hebben, bijna niet anders tot zijne moeder bidt.

Die gebeden, welke van vroegen oorsprong zijn, zijn allen lot God den Vader gericht, en op het Concilie van Carthago (in het jaar 397) werd dit nog uitdrukkelijk voorgeschreven. Men kan daarvan verschillende redenen aangeven: 4°. het was natuurlijk, dal men in de eersle eeuwen der Kerk, bij het opstellen van gebeden, altijd het oog had op dal gebed bij uitnemendheid, op het Onze Vader, dat Christus zelf aan de Zijnen had geleerd, en dat ook uitsluitend lol God den Vader gericht is. 2°. Ook het stelsel van geheimhouding, de disciplina arcani, zal daartoe hebben bijgedragen: immers de leer over de II. Drievuldigheid werd aan de kalechumenen eerst kort vóór het H. Doopsel meègodeeld, en zoo kon het hun tot ergernis gestrekt hebben, als men in hunne tegenwoordigheid lol den Zoon of den H. Geest zou gebeden hebben. 3-. Eindelijk de Mis is het onbloedig Offer, dal Christus aan den hemelschen Vader opdraagt, en vandaar dal ook de gebeden, die dat Offer vergezellen, tot den Vader gericht zijn. Maar daarom ook sluiten wij die gebeden

-ocr page 133-

129

met deze woorden: door onzen Heer Jesus Christus, die met U leeft en regeert in alle eeuwen der eeuiven. De bede zelve gaat tot den Vader, den gever van alle goed, maar door bemiddeling ol' in naam van den Zoon Gods. De eerste aanleiding tot deze wijze van bidden ligt in de belofte des Heeren, die gezegd heeft: «voorwaar, ik zeg u, alles wat gij den Vader in mijnen naam zult vragen, zal Hij u geven.quot; (Joannes XVI. 23.

In latere eeuwen zijn er in het Missaal ook gebeden gevoegd die tot God den Zoon gericht zijn, en deze sluiten op eene andere wijze als straks werd aangegeven.

Tot in de middeleeuwen werd op deze plaats in de Mis slechts ééne Oratie gelezen; de vermeerdering daarvan ontstond met het toenemen der feesten en der Heiligen; later werd dat getal door het kerkelijk gezag geregeld, en er werd voorgeschreven, dat er op de hooge feesten slechts ééne Oratie, en op de lagere meerdere mogen gelezen worden, in den regel niet meer dan drie, waarbij dan nog gevoegd wordt dit of dat gebed , hetwelk door den Bisschop om een bijzonderen nood is voorgeschreven, gelijk wij nu sinds eenige jaren dagelijks voor den nood van den Paus of van de Kerk in de Mis moeten bidden.

De eerste Oratie sluit altijd met den vórm, dien wij boven hebben aangegeven, waarop het volk door den mond van den misdienaar het Amen antwoordt, ten teeken dat het met den

9

-ocr page 134-

130

priester bidt en met zijne bede instemt. Zijn er meerdere gebeden dan herhaalt de priester nog eens het Oremus, maar sluit zijn gebed pas bij de laatste der Oraties, waarna andermaal het Amen volgt.

§ 3. De II. lezingen.

Wij hebben gezien, dat de priester zich aan den voet des altaars lot de heilige handeling voorbereidt; met den Introïtus plaatst hij zich in den geest van het feest dat de Kerk viert, en in dienzelfden geest bidt hij de Oratie tot den God van genade en barmhartigheid. Nu volgt de lezing van het Epistel en het Evangelie, die wij in deze paragraaf nog moeten behandelen.

Vooreerst kunnen wij vragen: wat is de strekking van die lezingen in de Mis? Dienden zij alleen lot onderrichting van de geloovigen, vooral in vroegere tijden van de Katechumenen, die ook deze oefening bijwoonden? Ongetwijfeld hadden zij die strekking, vooral in de eerste eeuwen van het Christendom ; maar ik geloof dat deze niet de eenige is; integendeel, dal de voorlezing uit de goddelijke Openbaring in dat gedeelte van de H. Mis een veel dieperen zin heeft. Ik heb in den aanvang gezegd, dal er lol aan den Credo nog geen spraak is van het H. Offer, maar dal al

-ocr page 135-

131

deze gebeden en plechtigheden slechts moeten dienen tot voorbereiding voor dat heilig geheim. Welnu, in dien zin, als voorbereiding voor bet Offer, moet men ook die lezingen beschouwen; en dat zijn zij op uitnemende wijze. Immers uit en door deze spreekt God tot ons, het is Gods woord dat wij daar vernemen, het is, om zoo te spreken , reeds een begin van de mededeeling Gods aan ons, die straks in de Consecratie veel grooter en heerlijker wordt, om eindelijk in de H. Communie hare volmaaktheid te bereiken; of, zooals Kössing zegt, het is het opgaan van de goddelijke liefde-zon, die in de Consecratie hare middaghoogte bereikt en in de H. Communie haren loop voltooit. In dien geest verklaart hel zich ook, waarom het Epistel vóór het Evangelie gelezen wordt: eerst spreekt God tot ons door den mond Zijner profeten en Apostelen, en dan in de volheid Zijner Openbaring, door Zijnen Zoon, Jesus Christus. En zoo begrijpen wij ook, dat met de lezing van het Evangelie de voorbereiding voor het H. Offer geheel moet zijn afge-loopen: niet willekeurig breekt hier de Kerk die voorbereiding af, maar omdat God reeds Zijne mededeeling begonnen heeft.

1. Het Epistel, de eerste der heilige lezingen, wordt zoo genoemd, omdat in de eerste eeuwen der Kerk alleen de brieven der Apostelen op deze plaats werden voorgelezen. De H. Paulus gebiedt in zijne brieven op twee verschillende

9*

-ocr page 136-

132

plaatsen, dat men ze in de vergaderingen der geloovigen zal voorlezen, en ook naar andere plaatsen ter voorlezing zenden zal. Ongetwijfeld heeft dat Apostolische gebod de eerste aanleiding gegeven tot ons Epistel in de Mis. En niet alleen de brieven der Apostolische mannen, maar ook de handelingen der Martelaren, werden in de drie eerste eeuwen overal voorgelezen, zooals vele plaatsen uit de oudste geschriften van het Christendom bewijzen.

Het schijnt, dat men in den aanvang geheele brieven heeft voorgelezen, of althans zeergroote gedeelten, waarschijnlijk zonder orde, maar naar gelang de verschillende gemeenten ze in haar bezit of ter leen kregen; spoedig evenwel werden er bepalingen gemaakt voor de hooge feesten, waarop men die stukken voorlas, die op het feest betrekking hadden. Toen zich al spoedig het kerkelijk jaar begon te ontwikkelen, en men ieder jaar de geheele geschiedenis der Verlossing in verschillende feestdagen begon te vieren, werden er ook door de Kerk voor iederen Zon- en feestdag bepaalde Epistels vastgesteld. Waarschijnlijk zal Paus üamasus I (367—385) aan die rangschikking de laatste hand gelegd hebben, ofschoon in latere eeuwen daarin nog vele veranderingen gebracht zijn.

In onze tegenwoordige liturgie hebben wij iederen dag slechts één Epistel, behalve op enkele quatuortemper-dagen. In de Grieksche en Syrische

-ocr page 137-

133

liturgie werden er altijd twee of drie gelezen; een uit hel Oude Testament, en een uit de brieven der Apostelen; hetzelfde vinden wij in de Koptische, en dikwerf ook in de Ambrosiaansclie liturgie.

Wanneer wij liet Epistel, gelijk het nu in ons Missaal voorkomt, aandachtig beschouwen, dan zien wij dadelijk, dat het met hel Evangelie dagelijks betrekking heeft op het feest, dat de Kerk dien dag viert; maar ook zien wij, dat in den regel door het Epistel het Blvangelie wordt voorbereid. Dikwijls b. v. beval hel Epistel de profetie van hetgeen in hel Evangelie als gebeurtenis verhaald wordt. Zoo, onder anderen op hel feest van Drie-koningen, van Maria-zuivering, enz. Soms is hel omgekeerd hel Epistel, dat de gebeurtenis van den dag verhaalt, terwijl in hel Evangelie de voorspelling daarvan wordt meegedeeld; b. v. op Pinksterdag, op Sacraments-dag, en anderen. Vele Epistels, vooral in den Vasle-lijd, verhalen een wonder uit hel Oude Testament, terwijl in hel Evangelie een gelijksoortig wonder uit het N. Testament wordt meegedeeld. Zoo bestaal er altijd een nauw verband tusschen het Epistel en hel Evangelie van iedere Mis, en meestal hebben zij met den Introïtus en de Oratie betrekking op het feest dal gevierd wordt.

Op de gewone Zondagen evenwel is dit niet altijd het geval; want daar hel Epistel ook tot onderricht dienen moet, was hel blijkbaar de

-ocr page 138-

134

toeleg der Kerk om alle brieven der Apostelen in de Epistelen der Zondagen op te nemen, om ze zoo doende telken jare het volk voor te houden; maar daarbLj was het niet altijd mogelijk om het begrip van het kerkelijk jaar bij de keuze der Epistels in acht te nemen.

2, Tusschen het Epistel en het Evangelie hebben .wij in elke Mis een gezang, of kort lied , dal door den priester gelezen wordt. De H. Chrysos-tomus verhaalt, dat ten zijnen tijde in de Kerk van Antiochiën na het Epistel altijd een psalm gezongen werd, en op het Concilie van Laodicea (372) werd het verboden om meer dan één psalm te zingen. Ook in Afrika, zooals wij uit de geschriften van den II. Augustinus vernemen, bestond datzelfde gebruik, en hierin zeker moeten wij den oorsprong zoeken voor hetgeen wij nu op deze plaats in het Missaal ontmoeten. Vandal lied treffen wij vier verschillende vormen aan, het Graduale, het Alleluja-gezang, de ïractus, en de Sequentia, die wij elk afzonderlijk zullen behandelen.

a. Het Graduale werd vroeger om de wijze van voordracht Responsorium genaamd; immers het was een beurt-zang tusschen den voorzanger en het volk, dat zijne woorden herhaalde; later heeft men dat gezang, om het beter te onderscheiden van de responsories uit het brevier-gebed, Graduale genaamd, en die benaming werd ontleend aan de plaats, waar de voorzanger staan

-ocr page 139-

135

moest. Het Epistel, wij hebben straks verzuimd dit te vermelden, werd in vroegere eeuwen door den sub-diaken gezongen op een gestoelte, ambo genaamd, dat midden in de kerk stond; sommige kerken, zooals men er nog enkele in Rome aantreft, hadden twee dergelijke ambo's, een voor het Epistel en een voor het Evangelie, maar in de meeste vond men er slechts één, waarop beiden gezongen werden; doch de sub-diaken, die het Epistel zong, stond op de trappen (ad gradus) van dien ambo. Welnu op dezelfde plaats moest ook de voorzanger staan, als hij het responsorie zong, en vandaar werd het Graduale geheeten.

Maar nu over den zin en de beteekenis van dat Graduale in de Mis. Behalve sommige schoone, maar vrij willekeurige, uitleggingen die wij in eenige schrijvers ontmoeten, zegt men vrij algemeen, dat het Graduale in korte woorden den zin van het Epistel weergeeft; wat dus door den priester of den sub-diaken in het Epistel aan het volk verkondigd was, werd zoo kort mogelijk, en gewoonlijk in een paar psalm-verzen, door den voorzanger nog eens herhaald, opdat het volk beter den zin van het Epistel vatten zou. Evenwel op zeer vele feestdagen houdt deze verklaring geen steek; dikwijls is het onmogelijk om het Graduale als den korten zin van het Epistel te beschouwen, en daarom geven wij de voorkeur aan hetgeen Kössing over de strekking

-ocr page 140-

186

van hel Graduale zegt. Dat gezang, zegt hij, staat, even als de Introïtus, altijd in verband met het leest dat gevierd wordt, en is daarvan de uitdrukking. Vandaar dat het dikwijls met den hoofdzin van het Epistel overeenkomt, ofschoon het er dikwijls van verschilt. B. v. de verschillende Epistels die gelezen worden op den 3aen S3™ en 6dequot; Zondag na Drie koningen hebben alle hetzelfde Graduale te weten: De heidenen zullen Vw naam vreezen, o God, en alle koningen der aarde Uwe heerlijkheid, omdat de Heer Sion (Zijn Kerk) heeft gebouivd. en in Zijne Majesteit sal gezien ivorden. Worden nu diezelfde Epistels, gelijk dikwijls gebeurt, eerst op de laatste Zondagen vóór den Advent gelezen, dan hebben zij een ander Graduale, namelijk dit: Gij hebt ons bevrijd, o Heer, van degenen die ons bedroeven, en hen die ons haten hebt gij beschaamd: wij zullen den ganschen dag God loven, en Uwen naam lo\zingen in eeuwigheid. Het zou zeer moeielijk te betoogen zijn, dat die beide Gradualen den hoofdzin der verschillende Epistels weergeven, maar het blijkt aanstonds, dat zij geheel in overeenkomst zijn met hel kerkelijke feest waarvoor zij gebruikt worden. Op de Zondagen na Drie-koningen viert de Kerk de Openbaring van den Menschgeworden God en de roeping der heidenen, en daarop past volkomen het eerste Graduale. Daarentegen op hel einde van het kerkelijk jaar worden wij gewezen op hel eind-

-ocr page 141-

doel van onze bestemming, op die volkomene verlossing, op den hemel, waar ook de Kerk van haren strijd zal verlost worden, en dat denkbeeld wordt zeer schoon in het tweede Gra-duaLe uigedrukt. In de hoofdgedachte zal dus het Graduale altijd met den Introïtus, niet altijd met het Epistel overeenkomen.

Dat Graduale beslaat altijd uit eene antiphoon, waarvan wij straks een paar voorbeelden gezien hebben; meestal is deze aan een psalm ontleend, en altijd wordt zij gevolgd door een vers van een psalm, die vroeger, zooals wij boven zagen, geheel werd gezongen.

b. Het Alleluja-gezang sluit zich meestal onmiddellijk bij het Graduale aan, zoo dal na hel Graduale tweemalen het Alleluja gezongen wordt, daarna een vers van een psalm of een korte spreuk, waarna tweemalen het Alleluja herhaald wordt. Het Alleluja is uit zijn aard een lied van blijdschap en vreugde, en komt daarom vooral in den Paasclitijd aanhoudend in de liturgie voor, ja vervangt dan gewoonlijk het Graduale.

c. De Traclus daarentegen volgt het Graduale in die tijden, waarin hel Alleluja minder te pas komt; het is geen treurzang, zooals sommigen willen beweren, immers dit blijkt duidelijk uit den inhoud , maar het is niets dan eene voortzetting van het Graduale of Responsorium. Hel wordt Traclus geheeten naar de wijze van voordracht; want oudtijds werd het alleen door den

-ocr page 142-

138

voorzanger op langzame wijze gezongen, terwijl hel Graduale, zoo als wij gezien hebben, een beurtzang was, en op de wijze der antiphonen werd voorgedragen.

d. De Sequentia is de naam van eene hymne die op enkele hooge feestdagen en in de Missen der overledenen na het Graduale gezongen wordt, namelijk op Paaschdag, op het Pinksterfeest, op H. Sacraments-dag en op het feest der Zeven Smarten van Maria. Den naam, Sequentia, de volgende, heeft deze hymne te danken aan haren oorsprong. Vroeger toch eindigde het Alleluja-gezang in een reeks van noten die zonder woorden of tekst gezongen werden, en pneuma of sequentia werden genaamd; later begon men aan die noten een tekst te geven, eene korte hymne, en dit vond zooveel bijval, dat men al spoedig voor iedere Mis eene hymne dichtte. Men wil dat de H. Notker van St. Gallen, die in 912 gestorven is, vele dier sequentia's gemaakt, en in de Mis heeft bijgevoegd.

Later evenwel heeft het kerkelijk gezag de vermeerdering dier hymnen verboden, en bij de herziening van het Missaal door Pius V werden alleen de vijf genoemde behouden. Het is hier de plaats niet om die hymnen nader te beschouwen; bij de behandeling van het kerkelijk jaar komen zij elk op hare plaats voor; alleen willen wij hier een paar woorden zeggen over de sequentia der Requiem-missen. Volgens den oorsprong dier

-ocr page 143-

139

gedichten, gelijk wij die straks hebben aangegeven, behoorde zulk eene hymne niet in deze Mis: immers daar bestond geen Alleluja, en dus geen pneuma of sequentia; zij ontstond dan ook waarschijnlijk eerst in de tweede helft der 13ae eeuw, toen bijna iedere Mis hare hymne reeds gekregen had. En dat zij later werd behouden in het Missaal is misschien alleen aan de verhevene schoonheid van het gedicht te danken.

Wat wij tot hiertoe onder n0 2. behandeld hebben, is dus niets anders dan een korte lus-schenzang, welke na het Epistel en vóór het Evangelie gezongen of gelezen wordt. Wij kunnen niet met zekerheid aangeven, hoe die tusschen-zang in de Misgebeden gekomen is. Misschien moest hij in den aanvang alleen dienen, om het volk en den priester niet te zeer te vermoeien, vooral in dien tijd, toen, gelijk wij gezegd hebben , geheele brieven der Apostelen werden voorgelezen; terwijl dan het koor een psalm of een ander lied zong, kon de gemeente hare aandacht vernieuwen voor het Evangelie dat volgen moest. Misschien ontstond het daardoor, dat er na de lezing van het Epistel, hetwelk als hel Woord Gods door alle aanwezigen met eerbied en in stilte werd aangehoord, aan het altaar eenige toebereidselen moesten gemaakt worden voor de plechtige voordracht van het Evangelie: het Evangelie-boek moest opgeslagen, de wierooks-vaten gevuld, de kaarsen ontstoken worden; hij, die het Evangelie

-ocr page 144-

440

zingen zou, moest zich in een kort gebed voorbereiden en door den Bisschop gezegend worden, en vervolgens naar den ambo, naar het gestoelte gaan, vanwaar hij aan het volk het Evangelie van den dag zou voorlezen. Dat alles vorderde eenige oogenblikken, die wellicht aanleiding gaven tot een psalm-gezang, waaruit later ons Graduale ontstond en waarin de gemeente op nieuw herinnerd werd aan het bijzonder feest van den dag. Hoe hel zij, die tusschenzang is van hooge oudheid : reeds Tertulliaan, in het midden der derde eeuw, zegt, dat er na de lezing psalmen gezongen werden. (Zie Probst, pag. i19.)

3. Het Evangelie. Men kan veilig aannemen, dat het Evangelie in de Mis ouder is dan het geschreven Evangelie zelve. Immers het laat zich denken dat de Apostelen, zoo dikwijls zij de geloovigen verzamelden om de H. Geheimen te vieren, van die gelegenheid gebruik maakten om hun te verhalen van Christus, van zijne leer en Zijne wonderen; zij die door hun goddelijken Meester gezonden waren om overal getuigenis te geven van Hem, hebben dit overal gedaan, wanneer de geloovigen bij elkander vergaderd waren. Ja, zooals Eusebias van Caesarea ons mededeelt, dergelijke verhalen der Apostelen hebben aanleiding gegeven aan den H. Marcus om zijn Evangelie te schrijven. Immers toen de geloovigen te Rome reeds dikwijls den H. Petrus over de geschiedenis en de leer van Christus gehoord

-ocr page 145-

iM

hadden, vroegen zij dringend aan Marcus, die Petrus overal vergezelde , dat deze schril'telijk zou opstellen hetgeen zij van Petrus gehoord hadden, opdat zij het zouden kunnen herlezen en overwegen. Zoo ontstond het Evangelie van Marcus, als een gevolg, zou men kunnen zeggen, van het Evangelie in de Mis. 1)

Het is evenzeer natuurlijk, dat de Apostelen van de eerste jaren af in de keuze van hunne verhalen over Christus zich naar de verschillende feesten zullen gericht hebben. Zoo dikwijls het Paaschfeest terugkeerde, verhaalden zij het wonder der Verrijzenis, gelijk zij op het Pinksterfeest de nederdaling van den H. Geest voor de geloo-vigen zullen herdacht hebben; dit gaf de eerste aanleiding tot de lezing van verschillende stukken uit het Evangelie op verschillende lijden. Maar gelijk de geheele cirkel van het kerkelijk jaar zich eerst in den loop der tijden ontwikkelde en voltooide, zoo is ook de indeeling van de Evangeliën in de Missen, gelijk wij die nu hebben, eerst veel later ontstaan.

Hoe dat Evangelie der Mis altijd in overeenstemming is met het feest dat gevierd wordt, of met den tijd waarin de Zondag valt, is in hoofdzaak aan allen bekend, die gedurig die Evangeliën in de moedertaal hooren voorlezen; en de

1) Zie Beden, het Nieuwe Testament enz. Deel I. blz. 205. S. Lipman, het Nieuwe Testament vertaald. Deel I. bi. 144.

-ocr page 146-

142

nadere ontwikkeling van deze gedachte behoort hier niet te huis maar bij de behandeling van het kerkelijk jaar.

Het Evangelie bevat de volmaakte Openbaring Gods door zijn Eengeboren Zoon Jesus Christus, en daarom staat het hooger dan eenig ander deel der H. Schrift, waarin God zijne Openbaring gegeven heeft door profeten, Apostelen of andere geïnspireerde mannen. Deze gedachte verklaart ons den bijzonderen eerbied, waarmede de Kerk het H. Evangelie in de Mis wil behandeld hebben, welke eerbied zich in de volgende plechtigheden uitdrukt.

Alvorens de priester de lezing begint, moet hij zich eerst door een kort gebed voorbereiden; in het midden van het altaar staande, zegt hij : Zuiver mijn hart en mijne lippen, almachtige God, Gij, die de lippen van den profeet Isaias met een gloeienden steen gezuiverd hebt; wil mij door Uwe goedgunstige barmhartigheid zoo reinigen, dat ik Uw heilig Evangelie waardig moge verkondigen. Door Christus onzen Heer. Amen.

Verleen, Heer, den zegen. De Heer zij in mijn hart en op mijne lippen, opdat ik waardig en betamelijk Zijn Evangelie moge verkondigen. Amen.

De zin van dit gebed is duidelijk genoeg en behoeft geene verklaring: de priester, die als het kanaal is, waardoor het Evangelie tot het

-ocr page 147-

143

volk zal komen, behoort zich vooral' door de genade Gods zooveel mogelijk inwendig en uitwendig te reinigen, opdat hij een zuiver en waardig werktuig zij.

De historische bijzonderheid, waarop in dat gebed wordt gedoeld, lezen wij in het zesde hoofdstuk van Isaias: de profeet had in een visioen den Heer der heerscharen aanschouwd en het lied der Seraphynen vernomen, en sprak: wee mij, omdat ik gezwegen heb, omdat ik een man ben met onreine lippen en woon in het midden van een volk, dat onreine lippen heeft. Toen kwam een der Seraphynen, die een gloeiende kool van het altaar genomen had, tot hem, raakte zijnen mond aan en zeide: zie, ik heb hiermede uwe lippen aangeraakt en uwe boosheid zal weggenomen worden en uwe zonde zal gereinigd zijn. Die kool of gloeiende steen is het symbool van de genade des H. Geestes, die den profeet zuiverde en reinigde, opdat hij de woorden des Heeren op waardige wijze aan het volk zou verkondigen.

Als in plechtige Missen de diaken het Evangelie zal zingen, dan bidt hij knielend het gebed van voorbereiding; vervolgens gaat hij naar den priester, voor wien hij nederknielt, en zegt: Verleen, Heer, den zegen, 1) waarop depriester

11 Jube Domine benedicere. Van dat woord jube, wii men afleiden het fransclie woord Jube, waarmede in

-ocr page 148-

IU

dan al zegenend antwoordt: de Heer zij in uw hart en op uwe lippen, opdat gij waardig en betamelijk zijn Evangelie moogt verkondigen in den naam des Vaders en des Zoons en des II. Geesles.

Alsdan wordt ook het wierooksvat gevuld, en iedere zin van het Evangelie, dien de diaken zingt, wordt met wierookslagen begroet. Ook plaatsen zich twee misdienaars met brandende kaarsen naast hel Evangelie-boek, dat door den subdiaken wordt vastgehouden; en dat alles geschiedt, even als het gebed van voorbereiding, uit hoogen eerbied voor de Openbaring des Heeren, die door de woorden des Evangelies tot ons spreekt. Om dezelfde reden wordt ook altijd de lezing van het Evangelie door de geheele gemeente staande aangehoord. Als de priester na het gebed van voorbereiding het Evangelie zal gaan lezen, zegt hij eerst tol bet volk: De Heer zij met u, en de gemeente antwoordt: en met uwen geest. Het is dezelfde heilvvensch, waarvan wij boven reeds gesproken hebben, en die ook hier dezelfde beleekenis heeft. Door de verkondiging van het Evangelie wordt ons de Openbaring Gods bekend, maar die verkondiging is niet voldoende om ons te brengen tot het geloof:

Frankrijk en België wordt aangeduid eene verhevene plaats in de nabijheid van het altaar, waarop vroeger de diaken in plechtige Missen het Evangelie zong, en dat nu zijne bestemming verloren heeft of soms voor hulp-koor gebezigd wordt.

-ocr page 149-

145

daartoe hebben wij bijzondere genade en hulp van God noodig: »niemand,quot; zegt Christus, »kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke.'' Opdat nu die genade de verkondiging van het Evangelie vergezelle, bidden de priester en de gemeente elkander dien goddelijken bijstand toe.

Na dien heilgroet meldt de priester, aan weiken Evangelist het Evangelie van dien dag ontleend is met deze woorden: het begin, of, hel vervolg van het H. Evangelie volgens Malthaeas, of Marcus, enz., en bij het uitspreken dier woorden teekent hij eerst het boek, vervolgens zijn voorhoofd, zijn mond en zijne borst met het teeken des kruises. Het kruis is het teeken van den Verlosser en van ons geloof; als de priester dus het boek met het kruis teekent, geeft hij te kennen dat het de woorden bevat, die door Christus zeiven gesproken zijn; en als hij zich zeiven teekent, wil hij aanduiden dat hij die woorden met zijn verstand wil aannemen, met zijn mond belijden en met zijn hart, in zijn gedrag wil naleven. Maar het kruis is niet alleen een uitwendig teeken, doch het bezit ook eene zekere sacramenteele kracht, ten minste het kan, wanneer het met eerbied gebezigd wordt, een middel van genade zijn, en in dien zin vooral maken hier de priester en de gemeente het kruis-teeken over zichzelven, opdat zij de genade mogen erlangen het verkondigde of vernomen Woord van God geloovig aan te nemen en als ware Christenen te beleven.

10

-ocr page 150-

146

Als eindelijk de priester hel Evangelie gelezen heeft, kust hij hel boek. en zegt: ƒ at onze zonden door de woorden des Evangelies worden uitgewischt. Dal hier door zonden slechts kleine fouten, alleen dagelijksche zonden worden aangeduid, behoeft niel gezegd te worden; en dat de woorden des Heeren wel degelijk die reim-srende kracht hebben, waarvan hier de priester spreekt, blijkt genoeg uil hetgeen Christus to Ziine Apostelen zeide: »nu zijl gij rem om hel woord dal Ik tol u gesproken heb.' (Joan.

W 3 ^

liu 'du alles zien wij, dal de Kerk hel II. Evan-«elie in de Mis mei denraceslniogelijKcneerbie behandelt, met veel meer eerbied dan het Epistel

en geen wonder, immers in het Evangelie tree

Christus zelf sprekend en handfnd ^

midden der Zijnen op. Daarom zegl deU- Aug tinus: »laal ons hel Evangelie aanhooren, alsof »de Heer zeil lol ons sprak; zeggen wij me .

gelukkig zij, die Hem hebben kunnen zien. want svelen van hen, die Hem gezien hebben hebben »IIem doen sterven, en velen van ons, die Hem »niel gezien hebben, gelooven »bare woorden, die Hij gesproken ^ J KV oor ons opgeteekend, zijn voor ons bewaard, „en worden ons voorgelezen. De Hee „boven, maar als de Waarheid is de Heer eve nzeer hier; Zijn verrezen lichaam is op eene .plaats, maar Zijne waarheid is overal.

i

-ocr page 151-

147

Nog sterker drukt zich Origenes uit, wanneer lüj zegt: slaat ons geen enkel woord van het DEvangelie verliezen; wanneer gij lot de II Ge-ïheimen nadert, dan draagt gij er alle zorg voor, «gelijk hel behoort, dat er niel een gedeelte op «den grond valt, maar waarom zoudt gij dan »ook niet meenen dal hel eene misdaad is, ook »maar een enkel woord van Jesus Christus te ver-»waarloozen?quot;

Aan de lezing van het Evangelie sluit zich onmiddellijk de predikatie aan. Ofschoon deze niet uit haren aard lol de Mis behoort, en even goed bij iedere andere godsdienstoefening kan gevoegd worden, is hel toch uit vele plaatsen van de oudste Christelijke schrijvers duidelijk, dat zij op alle Zon- en feestdagen onder de Mis, en wel dadelijk na het Evangelie, gehouden werd. Gedurende verscheidene eeuwen was zij niel anders dan eene eenvoudige verklaring van hel Evangelie dal gelezen was, en zoo ontstonden die schoone homeliën, die ons nog van den II, Ghrysostomus, Augustinus, Ambrosius, Leo den Grootcn en anderen zijn overgebleven.

Mei betrekking lol het Evangelie kan men nog vragen, waarom het aan de rechterzijde van het altaar gelezen wordt. Sommige schrijvers geven daarvoor mystieke en symbolische redenen op. Lebrun, die anders in zijne verklaring der H. Mis, zeer schuw is van dergelijke uitleggingen, haalt hier schrijvers van de 8ste en 9ae eeuw aan, die

10*

-ocr page 152-

148

zeggen, dat het Evangelie naar den noorder-kant der kerk gelezen wordt, om daardoor aan te toonen, dat men door de kracht van Jesus' woord de macht der helsche geesten wil verdrijven, die in het noorden geacht worden hun zetel te hebben. 2) Benedictus XIV, in zijne verhandeling over de H. Mis, houdt zich aan het gevoelen van Micro-logus, volgens wien die verplaatsing van het Missaal vóór het lezen van het Evangelie slechts uit nood werd ingevoerd, omdat de linkerzijde van bet altaar voor het aanbrengen der offergaven, waarmede rncn dadelijk na bet Evangelie begon, moest vrij blijven.

Met de lezing van hel Evangelie en de daaraan geknoopte predikatie eindigde de zoogenaamde Mis der katechumenen, en werden deze, alsmede de openbare zondaars, de ketters en ongeloovigen door den diaken uit de heilige plaats verwijderd. In de 5ae eeuw, toen er geene katechumenen meer waren, en het stelsel van geheimhouding, waarvan wij boven spraken, ophield, verviel ook van zelf dit gebruik. Slechts bij de Grieken bestaat nog de gewoonte, dat de diaken na het Evangelie die formule uitspreekt.

1) Dit rust op de veronderstelling dat de kerk in de heilige linie gebouvrd is, d. i. met liet altaar naar het Oosten gericht.

2) Uit het Noorden verspreidt zich het kwaad over al de bewoners der aarde. Jeremias I. 14.

-ocr page 153-

149

Wij hebben in den aanvang van dit hoofdstuk gezegd, dal er in dit gedeelte der Mis nog geen spraak is van het onbloedig Offer, maar dat het eene voorbereiding is voor die heilige zaak. Men kan het ook beschouwen als een godsdienstoefening, die wel alleen zou kunnen slaan, eene oefening waarin priester en leeken te zamen God bidden voor elkander. God loven en prijzen, en elkander slichten door het lezen van stukken uil de II. Schrift. Maar het is zeer zeker, dat in de Christelijke Kerk deze oefening nooit afzonderlijk gehouden werd; door alle eeuwen heen, van de eerste tijden af aan, werd zij gebruikt als inleiding tot het 11. Misofler, en ook de oudste liturgiën hebben, ten minste in hoofdzaak, alle dezelfde godsdienstoefening als eerste deel voor de Mis. Eerst de Protestanten, die het Misoffer, en daarmede de gansche katholieke waarheid, loochenden, hebben voor eenige godsvereering iets van dat begin onzer Mis overgehouden, waarbij zij echter de preek tot hoofdzaak verheven hebben.

Wat hier nog onze aandacht moet trekken is, dat dit eerste gedeelte eene gezamenlijke godsdienstoefening is, en niet zooals de Consecratie alléén door den priester geschiedt. De Introïtus, de Kyrie, de Gloria, het Graduale worden door het volk, tenminste door het koor, meegezongen; de gebeden worden door het volk met Amen gesloten, en de II. Boeken met luide stem door den priester voorgelezen, zoodat hier de gemeente

-ocr page 154-

150

een groot deel heeft aan de godsdienstoefening. Wel is waar wordt deze deelneming zeer verzwakt, nu de liturgische taal niet meer de taal des volks is, maar daarom behoorden de Katholieken er zich op toe te leggen, om door eene goede kennis van het kerkelijk jaar ten minste in hoofdzaak te weten, wat de priester dagelijks aan het altaar in het begin der Mis bidt en leest, zij vooral die het voorrecht hebben van dagelijks de 11. Mis te kunnen bijwonen. 1) Ongetwijfeld kan men gedurende dien tijd zich godsdienstig bezig houden met eene litanie, met andere oefeningen of met den rozenkrans te bidden, maar met veel meer stichting zou het Mis-hooren geschieden, wanneer men, volgens den geest der Kerk, met den priester mede bad of ten minste op de Zon- en feestdagen die schoone liturgische gebeden in hoofdzaak zocht te begrijpen.

I) Het beste werk hiervoor, is, L'année lilurgique, par Dom, P. Guéranger.

-ocr page 155-

TWEEDE HOOFDSTUK.

DE OFFERANDE. 1)

In het H. Misoffer wordt Jesus Christus zeil' onder de gedaante van brood en wijn aan Zijnen Hemelschen Vader opgeofferd, maar alvorens dat goddelijk Offerlam door de woorden der Consecratie op het altaar tegenwoordig komt, wordt eerst brood en wijn door den priester opgedragen, dat is, van het dagelijksch gebruik afgezonderd en Gode geheiligd, opdat het straks een waardige gedaante voor het lichaam en bloed des

1) Wij gebruiken hier dat woord, omdat wij van het algemeen aangenomen spraakgebruik niet willen afwijken. In bijna al onze Hollandsche gebedenboeken, en ook in de katechismuaboeken, wordt dit gedeelte van de Mis altijd de Offerande genoemd, ofschoon, zooals ieder katholiek weet, die benaming hier niet volkomen past. Geen brood en wijn, maar het lichaam en bloed van Jesus Christus, onder de gedaante van brood en wijn, wordt als Offerande aan God opgedragen; bijgevolg, eerst na de Consecratie kan er van Ofiér en Offerande, in dien verheven zin des woords, gesproken worden»

-ocr page 156-

152

Heeren zij. Die opdracht nu, of zoo men wil, dat offeren van brood en wijn, gelijk het geschiedt in de Mis, zullen wij in dit hoofdstuk behandelen; wij zullen de verschillende plechtigheden en gebeden verklaren, waarmede de Kerk dat Offer vergezelt, en zooveel mogelijk ook hier den oorsprong van iedere bijzonderheid aangeven.

§ 1. l)e Credo.

Het eerste wat wij hier moeten bespreken is de Credo, de geloofsbelijdenis. Het is moeielijk uit te maken of deze nog bij het eerste deel der Mis, dan wel bij de Offerande behoort. Lebrun voegt den Credo bij de Mis der katechumenen, terwijl Kössing hem bij het Offer bespreekt. De moeieiijkheid ontstaat hierdoor, dat de Credo niet gelezen of gezongen werd in die eeuwen , toen de afscheiding tusschen de Mis der katechumenen en der geloovigen nog bestond. Toen werden de ongeloovigen en ongedoopten na het Evangelie verwijderd en dadelijk daarna begon het offeren. Wil men nu den Credo beschouwen als een uitvloeisel van de verkondiging van het Evangelie, dan zou men dien bij het eerste deel kunnen voegen, zooals Lebrun en anderen doen. Ons evenwel komt het redelijker voor die geloofsbelijdenis bij de Offerande te voegen; want gesteld dat men in de eerste eeuwen den Credo in de

-ocr page 157-

153

Mis gelezen had, dan zou men hel ongetwijfeld eerst na de verwijdering der ongedooplen gedaan hebben.

Hoe het zij, de Credo, gelijk wij dien nu in de Mis hebben, is een natuurlijke overgang tus-schen de voorbereiding en het eigenlijke Offer; hij volgt na het Evangelie, omdat het geloof het gevolg der goddelijke openbaring wezen moet: »fides ex auditu, het geloof komt door het hooren.quot; Hij gaat aan het ofleren vooraf; want, zegt dezelfde Apostel op eene andere plaats «hij die tot God wil naderen moet gelooven dat Hij is.quot;

Wij hebben straks reeds gezegd dat het Sym-bolum in de eerste eeuwen niet gelezen of gezongen werd in de Mis. In het laatste der 5de eeuw werd dit het eerst ingevoerd in de kerk van Antiochië. Niet lang daarna werd dat voorbeeld te Constantinopel nagevolgd. Honderd jaren later ontstond dat gebruik in Spanje door een voorschrift van de Kerkvergadering van Toledo, en eerst in de 1 lde eeuw, onder Paos Benedictus VIH, begon men te Rome onder de Mis den Credo te lezen. Dat men daarmede in het Oosten begonnen was, had zijn grond hierin, dat die streken de bakermat waren van de eerste en grootste ketterijen. In die landen, waar Sabellius, Arius, Apollinaris, Macedonius, Eutyches en anderen hunne ketterij tegenover de leer der Katholieke Kerk hadden gepredikt, en waar zij ■vele en dikwijls geheime aanhangers vonden.

-ocr page 158-

154

ook onder de geestelijken, was hel zeker een wijze maatregel van voorziclitigheid, vóór het Offer de ■ geloofsbelijdenis te doen uitspreken. Zoo kon iedere rechtzinnige priester van den met ketterij besmeurden onderscheiden worden, en zoo had tegelijk de Kerk de beste gelegenheid om aan de geloovigen dagelijks de ware leer voor te houden. Vandaar dat, toen onder koning Reccared het Arianisme in Spanje gefnuikt werd ook hel Concilie van Toledo den Credo voorschreef; en omdat de Kerk te Home steeds vrij bleef van iederen aanval van ketterij, werd aldaar hel gebruik van het Symbolum in de Mis eerst na andere landen ingevoerd.

Nog bestaal in de Grieksche kerk hel gebruik van dagelijks in iedere Mis den Credo te lezen, terwijl deze in de Lalijnsche Kerk alleen gelezen wordt op de volgende dagen;

a. Op alle Zondagen, omdat alsdan de groole gebeurtenis van 'slleeren Verrijzenis herdacht wordl, die de grondslag is van ons geloof; sals Christus niet verrezen iszegt de Apostel, nis ons geloof ijdel.''

b. Op alle feesten des Heeren, omdat de Credo de verkorte geschiedenis van onzen goddelijken Meester bevat.

c. Op de feestdagen der II. Maagd, omdat haar leven zoo nauw met dat des Heeren verbonden is, en bovendien haar naam in den Credo genoemd wordt.

-ocr page 159-

d. Op de leesten der Apostelen, Evangelisten en Kerkleeraars, omdat het licht des geloofs door hunne woorden en geschriften over de wereld werd verspreid.

e. Op het feest van Maria Magdalena, omdat de Verrezen Zaligmaker aan haar het eerst verschenen is, en zij den last kreeg om Zijne verrijzenis aan de Apostelen te melden.

f. Op de feesten der Engelen, waarschijnlijk omdat wij hen, als de gezanten Gods, overal als de eerste boden der goddelijke openbaring ontmoeten; b. v. bij Maria en Jozef over de mensch-wording van Gods zoon, bij de herders over Zijne geboorte, bij do heilige vrouwen over Zijne opstanding, enz.

gr. Eindelijk op de feesten van Kerkwijding en van Kerk- of gemeente-patronen, omdat zich aan die feesten knoopt de dankbare herinnering van hel ontvangen geloof of van de bevestiging in dat geloof door de voorspraak dier Heiligen; en ook omdat die feesten vroeger met veel luister en grooten toeloop van geloovigen gevierd werden.

Het Symbolum, dat in de Mis gelezen wordt, is dat van Gonstantinopel, zoo genaamd, omdat deze geloofsregel op de algemeene Kerkvergadering te Gonstantinopel gehouden, werd opgesteld. In de liturgie der Kerk komen vijf verschillende vormen van de céne Katholieken geloofsbelijdenis voor:

1°. De geloofsbelijdenis der Apostelen, welke

-ocr page 160-

15b

zeker de oudste is, en nog dagelijks door ieder Christen, en meermalen daags door den priester in het brevier-gebed, gebeden wordt; het is ook deze belijdenis, die de doopeling, of in zijn naam peter of meter, moet uitspreken, alvorens hij hel H. Doopsel ontvangen mag.

2°. De geloofsbelijdenis van Nicaea, welke op liet eerste algemeen Concilie in het jaar 325 tegen de Arianen werd opgesteld, en slechts hierdoor van de eerste verschilt, dat de Godheid van den Zoon daarin duidelijker wordt uitgedrukt.

3°. Die van Constantinopel, welke gelijk gezegd is, in de Mis gebruikt wordt, en waarvan wij straks eene vertaling zullen geven.

4°. Die van den II. Athanasius, den grooten bestrijder van het Arianisme; aanvankelijk heeft hij deze voor eigen gebruik opgesteld als proefsteen en wapen tegen de ketterijen van zijnen tijd, maar later heeft de Kerk deze in hare liturgie opgenomen, om de duidelijke en juiste voorstelling van het dogma der 11. Drievuldigheid. In het officie van den Zondag spreekt de priester deze geloofsbelijdenis bij zijn brevier-gebed.

5quot;. Eindelijk de geloofsbelijdenis van hel Concilie van Trente; hel is deze, welke gebruikt wordt bij de plechtigheid der eerste H. Communie van kinderen, bij de bekeering van ongeloovigen, en lt;lie ook door ieder pastoor bij zijne plechtige installatie moei bezworen worden.

Deze laatste gelooisbelijdenis onderscheidt zich

-ocr page 161-

157

van de vorige door eene groote uitvoerigheid: toen in de 16de eeuw het Protestantisme de meeste waarheden van het Christendom begon te loochenen, vatte het Concilie van Trente de geheele Katholieke leer zoo kort mogelijk in deze geloofsbelijdenis samen.

Het Symbolum nu dat in de Mis gelezen wordt luidt aldus:

Ik geloof in één en God, Vader almachtig. Schepper van hew el en aarde, van alle zichtbare en onzichtbare dingen. En in één lieer Jesus Christus, ééngeioren Zoon van God, en uit den Vader vóór alle eeuwen geboren, God van God, licht van licht, waarachtig God van waarachtig God, geteeld, niet gemaakt, medezelfstandig met den Vader, door loien alle dingen gemaakt zijn; die om ons menschen en onze zaligheid uit den hemel is nedergedaald, en is vleesch geworden door den H. Geest uit de Maagd Maria, en is mensch geworden; Die ook gekruist is voor ons ; die onder Pontius Pilatus geleden heeft en hegraven is; en die verrezen is ten derde dage volgens de Schriften; en Hij is ten hemel opgeklomen, sit aan de rechterhand des Vaders; en Hij zal wederkomen met heerlijkheid om te oordeelen de levenden en de dooden; wiens rijk geen einde zal hebben. En in den H. Geest, den Heer en levendmakende, die uit den Vader en den Zoon voortkomt, die met den Vader en den Zoon te zamen aange-

-ocr page 162-

158

beden en wede verheerlijkt ivordl, die door de Profeten gesproken heeft. En éóne heilige Katholieke Apostolische Kerk. Ik belijd één Doopsel tot vergiffenis der zonden. En ik verwacht de verrijzenis der dooden, en het leven der toekomende eeuwen. Amen.

Terwijl de priester den Credo leest, heeft hij het vólgende in acht te nemen: bij de eerste woorden heft hij de handen omhoog, zoo als bij de Gloria in excelsis; en deze handeling is hier de symbolische uitdrukking van zijne volledige aanneming der goddelijke openbaring, gelijk zij door de Kerk tot ons komt. Bij de woorden, die hel geheim der Menschvvording aangeven, knielt hij uit eerbied voor den menschgeworden God, en en hij de laatste woorden teekent hij zich met het kruisteeken, om aan te duiden dat hij door de kracht van dat teeken in dal Katholieke geloof hoopt te leven en te sterven.

In gezongene Missen wordt de Credo door het koor herhaald, en daaruit blijkt dat die geloofsbelijdenis in de Mis niet van den priester alleen, maar van de gansche gemeente uitgaat.

§ 2. Hel Offertorium.

Zoodra de Credo gelezen is of, zoo deze niet voorkomt, na het Evangelie, zegt de priester het Dominus Vobiscum, en daarna het Oremus, (laat

-ocr page 163-

159

ons bidden) op dezelfde wijze als vóór de Oraties; daarmede spoort hij de geloovigen aan, zich in den geest te vereenigen met de gebeden , die hij bij de opdracht der offergaven spreken zal. Die gebeden zijn niet voor het volk bestemd, zooals blijkt uil de omstandigheid, dat de priester ze niet luide maar in stilte spreekt; maar de Kerk verlangt dat de geloovigen, die het Misoffer bijwonen, zich zooveel mogelijk met den priester zullen vereenigen, hem in den geest zullen volgen, en bij zijne opdracht der offergaven ook in stilte hunne opdracht aan God zullen doen. Ziedaar de beteekenis van hel Oremus, dat de priester hier spreekt. Volgens alle verklaarders, heeft die aanmaning om te bidden niet enkel op het Offertorium betrekking, maar op alle gebeden die de opdracht vergezellen, zoo als ook liieruitblijkt, dat op Paasch-Zaterdag wel het Oremus door den priester gezegd wordt, ofschoon die Mis geen Offertorium heeft. Daarna leest hij het Offertorium met luide stem, en in plechtige Missen wordt hel door hel koor gezongen.

Dat Offertorium is een overblijfsel van vroegere eeuwen, toen de geloovigen voor iedere Mis zelve de offergave aanbrachten. Dit geschiedde toen in eene plechtige processie, waarover wij straks zullen spreken, en gedurende die processie werd er door het koor eene anliplioon gezongen, daarna een psalm of een gedeelte er van, en ten slotte werd de antiphoon herhaald. Welnu het Offer-

-ocr page 164-

160

lorium van ons tegenwoordig Missaal beval alleen die antiphoon. Slechts in de Requiem-missen is de oude vorm bewaard gebleven, waarschijnlijk omdat bij die Missen het offeren der geloovigen lang in gebruik bleef, en in sommige streken van Frankrijk en in België nog in zwang is. Toen deze lange plechtigheid nog algemeen was in iedere Mis, was er plaat? voor een lang gezang, maar toen het aanbrengen dier offergaven ophield, heeft de Kerk alleen de antiphoon van het gezang behouden.

De Mis van Paasch-Zaterdag heeft geen Offertorium, gelijk wij reeds zeiden; de reden hiervan is, dat in vroegere eeuwen, ja tot in het begin der 15de eeuw, deze Mis in den Paasch-nacht gelezen werd, en er dan geene plechtige opdracht van offergaven plaals had, dus ook geen begeleidend gezang.

Onderzoekt men naar de beteekenis van de woorden dier antiphoon, naar het algemeen karakter dat het Offertorium draagt, dan ziet gt; men, dat het dezelfde strekking heeft als de Introïtus, namelijk om in eene korte spreuk de beteekenis aan te geven van het bijzondere feest, dat de Kerk bij het opdragen van het Misoffer voor oogen heeft. Wat dus de Introïtus doet bij den aanvang van het eerste deel der Mis, dat doet het Offertorium bij het tweede, en, zooals wij later zullen zien, de Communie bij het laatste gedeelte der Mis, opdat priester en geloovigen

-ocr page 165-

m

gedurende de geheele heilige handeling het feest van den dag voor oogen houden.

Tot bewijs van hetgeen wij zeiden laten wij hier een paar voorbeelden van Oflertorium's volgen: b. v. op den eersten Zondag van den Advent, als de Kerk ons aanspoort tot een vurig verlangen naar de komst des Ileeren, bevat het Offertorium deze woorden van David: »Tot U »heb ik mijne ziel verheven, mijn God, op U ïvertrouw ik, laat mij niet beschaamd worden, en »mij met door mijne vijanden bespotten: want •quot;allen, die op U hopen zullen niet beschaamd nvorden.quot; Op den eersten Kerstdag, in de Nachtmis, luidt het Offertorium: «dat de hemelen szich verheugen, dat de aarde van vreugde juiche »voor het aanschijn des Ileeren, omdat Hij gekomen »is.quot; Op Driekoningen-feest bevat het Offertorium deze profetische woorden van David: !)de Konin-»gen van Tharsis en de eilanden zullen geschen-))ken aanbrengen, de Koningen van Arabië en ))Saba zullen gaven aanbieden; alle Koningen der «aarde zullen Hem aanbidden, en alle volken szullen Hem dienen.quot; Zoo worden wij steeds in het Offertorium herinnerd aan het feest of de gebeurtenis, die de Kerk op dien dag den ge-loovigen voorstelt.

11

-ocr page 166-

162

§ 3. De Opdracht van het brood en den wijn.

Onder dezen titel hebben wij vele zaken te bespreken. quot;Vooreerst hebben wij onze aandacht te wijden aan die zaken, die straks zullen veranderd worden in het Lichaam en Bloed des Heeren; vervolgens moeten wij nagaan, hoe in vroegere eeuwen die offergaven aan het altaar werden gebracht, om zoo de plechtigheden en gebeden, die nu nog de opdracht van brood en wijn in de Mis vergezellen, beter te kunnen verklaren.

a. Be Offergaven, brood en wijn.

De H. Kerk schrijft uitdrukkelijk voor, dat men bij het Misoffer gebruiken moet tarwebrood, en wijn uil druiven geperst. Hiervan hangt de geldigheid van het Misoffer af; alleen zuIkbrood en zulke wijn kunnen door de woorden der Consecratie in hel Lichaam cn Bloed des Heeren veranderd worden, gelijk de mensch alleen met waar en natuurlijk water geldig kan worden gedoopt.

Dat kerkelijk voorschrift is slechts het gevolg van de instelling des Heeren. Christus, die reeds door den profeet David voorspeld was als priester volgens de orde van Melchisedech, 1) had in den

1) Men quot;weet dat deze koninklijke Opperpriester een dankoffer van brood en wijn aan God opdroeg, toen Abraham als overwinnaar uit den strijd wederkeerde.

-ocr page 167-

163

avond vóór Zijn üjden brood en wijn veranderd m Zijn goddelijk Lichaam en Bloed, en daarna Zijnen Apostelen bevolen hetzelfde te doen tot gedachtenis aan Hem. Zij ontvingen dus de goddelijke macht om brood en wijn, maar niet om andere zaken in hel Lichaam en Bloed des Heeren te veranderen.

Verder schrijft de Kerk voor, dat het brood, voor het offer bestemd, ongezuurd moet zijn, d. i. zonder zuurdeesem toebereid. Dat voorschrift werd sinds het midden der eeuw in de Katholieke Kerk streng gehandhaafd. Toen Michael Cerularius het Grieksche schisma, dat onder Photius en misschien reeds vroeger bea-on-nen was, voltooide en bevestigde, verweet hij der Latijnsche Kerk, dat deze ongezuurd brood voor het offer gebruikte, en beweerde dat daarom haar Misoffer ongeldig was. Sedert dien tijd heeft men in de Grieksche Kerk onveranderd gezuurd brood gebezigd, gelijk omgekeerd in de Latijnsche Kerk immer het ongezuurde, ofschoon deze het gebruik der Grieksche Kerk nooit veroordeeld heeft. Toen op het Concilie van Florence, in de eerste helft der 15de eeuw, ernstige stappen tot vereeniging der Latijnsche en Grieksche Kerk werden gedaan, bleek het dat de Grieken aan hun gebruik van gezuurd brood niet zeer gehecht waren, en althans het gebruik der Latijnsche Kerk niet langer wilden veroordeelen. No» -wordt met toelating van den Paus van Rome

ir

-ocr page 168-

m

gezuurd brood gebruikt bij de Grieksche en de meeste Oostersche Kerken, die met Rome verbonden zijn; maar een priester der Westersche Kerk mag nooit dat voorbeeld vo]gen, ook niet als hij in het Oosten reist.

Of er vóór de 111,0 eeuw een algemeen en constant gebruik van gezuurd of ongezuurd offerbrood in de Katholieke Kerk bestond, is moeielijk uit te maken. Sommige schrijvers hebben over deze quaestie veel geschreven, onder anderen pater Sirmond, Mabillon, de Kardinaal Bona en Ciambini, die allen verschillende opiniën verdedigen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat men vóór dien tijd in het Oosten gewoonlijk gezuurd brood en in het Westen ongezuurd bezigde, maar dat in beide streken ook nu en dan afwijkingen bestonden van dat gebruik, totdat de strijd in de li36 eeuw aan die afwijkingen een

einde maakte.

Wat ons in dit punt van meer belang voorkomt is de vraag naar de redenen, waarom de Kerk het gebruik van het ongezuurde boven het gezuurde brood voorschrijlt. Als eerste reden kunnen wij hier aangeven het voorbeeld van Jesus zeiven: Hij toch heeft bij de instelling ongetwijfeld ongezuurd brood gebruikt.. Immers bij de Joodsche wet was dit voorgeschreven bij hel eten van hel Paaschlam, en Christus, die in alles de wet van Mozes volgde, zal zich ook aan dit voorschrift gehouden hebben. Toen Hij,

-ocr page 169-

165

dus na hel eten van het Paaschlam en na de voetwassching der Apostelen zich weder met hen aan tafel zette, zal Hij voor de instelling van het II. Misoffer het ongezuurde brood genomen hebben, dat daar voorhanden was. Die overtuiging bestaat ook vrij algemeen in het Oosten, en vandaar dat de meeste Oostersche Kerken op den Witten Donderdag, den dag der instelling, ongezuurd brood in de plaats van gezuurd voor het Offer gebruiken.

Eene tweede reden kan men vinden in de betamelijkheid. De spijs, die ons daar bereid wordt, is eene bovennatuurlijke, is het Lichaam en Bloed van Christus zeiven, zoodat de Apostel zeggen kan, dat wij ons oordeel eten, als wij het Lichaam des Heeren niet onderscheiden. Maar moet men dan niet zeggen, dat het ten minste betamelijk is, dat ook het uitwendig teeken van dit 11. Geheim onderscheiden zij van het gewone brood, hetwelk wij dagelijks nuttigen?

Een derde reden kan men vinden in de analogie, die er moet bestaan tusschen het uiterlijk teeken van het H. Sacrament des altaars en de innerlijke genade die het geeft. Die genade is het onsterfelijk en 'onbederfelijk Lichaam des Heeren en deze wordt beter door ongezuurd brood voorgesteld dan door brood met zuurdeesem gemengd, dat juist daardoor in een staat van bederf is gebracht.

Bij deze redenen, die Kössing aangeeft, kun-

-ocr page 170-

166

nen wij nog eene andere voegen, namelijk da6 tol bewaring van het II. Sacrament het ongezuurde brood veel beier geschikt is dan het gezuurde, hetwelk slechts enkele dagen kan bewaard blijven. Dus ook uil eerbied voor het aanbiddelijk Sacrament zal de Kerk het ongezuurde brood hebben voorgeschreven.

Over de toebereiding van het Offerbrood vinden wij in de geschiedenis de volgende bijzonderheden opgeleekend. Op het laatst der 7dlt;! eeuw was in sommige streken van Spanje het misbruik ontslaan, aan het altaar stukken van gewoon brood te offeren. Daartegen kwam terecht de Kerkvergadering van Toledo (ö9^)op, die voorschreef dat men geen brood voor het Offer aan het altaar mocht opdragen, dan geheel en zuiver, dat afzonderlijk daartoe moest bereid worden, en niet groot moest zijn. Ook zonder zulk een voorschrift hadden reeds de eerste Christenen begrepen, dat het offerbrood met groote zorg moest worden toebereid. Van vele voorname personen leest men, dat zij met eigen handen dat brood bereidden. Zoo b. v. van Keizer Yalens, van de H. Koningin Radegonda en anderen. Ook wordt vermeld, dat het op vele plaatsen een gebruik was, dal lagere geestelijken onder toezicht van een priester iederen nacht het offerbrood bakten, dal des morgens in de Mis zou worden gebruikt. De monniken van Clugny en de reguliere Kanunniken van St. Yictor te Parijs bereid-

-ocr page 171-

167

den zelve het ofterbrood, onder het spreken van gebeden en het zingen van psalmen; en dit hadden zij reeds van den eersten Kluizenaar in Egypte, den H. Pacomius geleerd, die zijnen leerlingen voorschreef geen enkel ijdel woord te spreken, maar veeleer stukken uit de H. Schrift te lezen, als zij het offerbrood bereidden. Nog voortdurend wordt bijna overal, ook in ons vaderland, het offerbrood in kloosters van religieuzen bereid.

De wijn, die bij het Offer gebruikt wordt, moet zuiver druivennat wezen met een weinig water gemengd. Ofschoon het laatste, de vermenging met water, wel niet noodzakelijk is voor de geldigheid der Consecratie, stelt de Kerk daarop toch hoogen prijs, zoowel als op het gebruik van ongezuurd brood, zoodat de priester in geen geval wijn mag consacreeren die niet met eenig water is gemengd. Dat gebruik heeft de Grieksche en bijna alle Oostersche Kerken met de Latijnsche gemeen; alleen de schismatieke Armeniërs gebruiken ongemengden wijn voor het Offer.

Vragen wij naar de reden, waarom de Kerk die vermenging met water voorschrijft, dan vinden wij een duidelijk antwoord in de Kerkvergadering van Trente gegeven. Daar toch lezen wij, dat zulks geschiedt: 4° omdat men meent dat Christus dit gedaan heeft bij de instelling; 2° omdat tegelijk met Zijn bloed water uil Zijne ge-

-ocr page 172-

168

opende zijde is gevloeid; en 3° om de vereeni-ging voor te stellen van het geloovige volk met Christus, daar Joannes in zijne Openbaring de Volken het water noemt.

Voor de eerste reden vinden wij vele bewijzen in de overlevering; reeds de oudste Kerkvaders, de H. Irenaeus b. v. een leerling van Polycarpus, die met den Apostel Joannes had omgegaan, zegt uidrukkelijk, dat Christus wijn, met water gemengd, in Zijn II. bloed veranderd heeft. Evenzoo de H. Cyprianus en de H. Justinus Martelaar. Maar bovendien, gelet op het oogenblik der instelling, moeten wij wel aannemen, dat Christus in het laatste avondmaal wijn met water gemengd gebruikt heeft. Dat toch was door de Joodsche wet bij het eten van het Paaschlam, zoo goed als het ongezuurde brood, uitdrukkelijk voorgeschreven, en zonder reden mogen wij niet aannemen, dat Christus van dat voorschrift zal afgeweken zijn.

De twee andere redenen, welke de Kerkverga-dering van Trente aangeeft, hebben een schoon mystieken zin. De wijn, die wordt opgedragen, zal straks veranderd worden in het goddelijk Bloed des Heeren; niaar toen dat Bloed uit Zijne geopende zijde vloeide, was het met water gemengd, en daarom wordt ook de wijn, die het onbloedig Offer worden zal, met water vereenigd. Even schoon ja nog schooner is de laatste reden: door de Communie zullen wij met Christus vereenigd

-ocr page 173-

169

worden, en dit wordt reeds voorbeduid in den kelk waarin de wijn, die Christus beteekent, een weinig water opneemt, dat het volk voorstelt, indien siemand,quot; zegt de H. Cyprianus, «alleen wijn zou ïopdragen, dan is het bloed van Christus zonder sons: indien hij slechts water zou opdragen, dan ))is het volk zonder Christus; maar wanneer beiden «gemengd en met elkander vereenigd worden, idan bestaat dat geestelijk en hemelsch Sacrament.quot;

Het blijkt ons niet uit de schrijvers over liturgie of men vroeger in de Kerk even als voor het ofierbrood, ook over de teelt en de bereiding van den offerwijn gewaakt heeft. In onze dagen evenwel, nu men ook uit verschillende vruchten, en wie weet uit wat al meer, smakelijke wijnen fabriceert, wordt de waakzaamheid der Kerk op dat punt meer noodzakelijk dan vroeger; alleen toch met wijn uit druiven bereid, kan op geldige wijze de H. Mis geschieden, en vandaar dat men in de meeste wijnlanden kloosterlingen aantreft, die zich met de wijnteelt bezighouden, om in de behoefte van hunne en van andere kerken te voorzien.

Na het noodzakelijkste over de offergaven gezegd te hebben, kunnen wij voortgaan en verhalen op welke wijze in vroegere eeuwen die offers aan het altaar werden gebracht.

-ocr page 174-

170

b. De wijze van offeren in de '10 eerste eeuwen.

Gedurende de eerste duizend jaren van het bestaan der Kerk namen de geloovigen aan de Offerande een meer werkzaam deel dan zij tegenwoordig doen. Toen toch brachten zij zelve hunne offers naar het altaar.

In de eerste dagen na het groote Pinksterfeest, toen de Apostelen met weinige leerlingen te Jeruzalem de eerste Kerk vormden, kwamen zij waarschijnlijk iederen avond bijeen, hielden een gemeenschappelijk maal, dat agape (liefde-maal) genoemd werd, en daarna begon het Eucharistisch Offer, dat in den regel het breken van het brood genoemd werd. Een duidelijk bewijs, dal dit gebruik nog vele jaren voortduurde, vinden wij in de Handelingen der Apostelen, in het20stehoofdstuk, waar verhaald wordt dat Paulus te Troas op een Zondag-avond, na met de geloovigen den maaltijd genomen te hebben, tot na middernacht preekte, en toen het H. Ofïer opdroeg. 1)

Dat voor die gezamenlijke maaltijden en voor het Offer zelf, waaraan alle aanwezigen door de H. Communie deelnamen, veel noodig was, zal wel de eerste aanleiding hebben gegeven tot het

1) Het was bij die gelegenheid dat Paulus een jongeling van den dood opwekte; deze namelijk zat in een geopend venster, en bij de lange preek van den Apostel in slaap geraakt, viel hij dood op de straat.

-ocr page 175-

171

gebruik, dat een ieder het zijne medebracht. Dat dit werkelijk geschiedde, ja dal men iederen zondag meer bracht dan noodig was voor dien dag, blijkt uit een paar plaatsen van Paulus' brief aan de Corinthiërs, en uit de eerste berichten der Apostolische Vaders. Spoedig hielden die liefde-maaltijden op, deels om de misbruiken, deels omdat het getal der Christenen voor deze te groot werd; maar het offeren der geloovigen, ook voor de behoefiigen, bleef bestaan, doch werd spoedig door de Kanons der Kerk beperkt tot brood en wijn, terwijl men vroeger ook vruchten, was, olie, wierook en andere zaken, voor den altaardienst benoodigd, offerde. Dat kerkelijk verbod had zijn oorsprong in de IJdelheid van sommigen, die, zooals de H. Ilieronymus zegt, er groot op gingen dat zij zooveel geofferd hadden.

Dat het ofïeren der geloovigen niet altijd aan hunne eigene godsvrucht werd overgelaten, blijkt uit vele besluiten op Kerkvergaderingen genomen, waarbij het uitdrukkelijk, ten minste voor Zon- en feestdagen, werd voorgeschreven. -1) Tot in de 10de eeuw bleef dat gebruik in de gansche Kerk ia zwang.

Op verschillende plaatsen ging dat offeren met verschillende plechligheden vergezeld, maar wat algemeen was voorgeschreven vinden wij opge-

1) b. v. Door Paus Gregorius VII op een Concilie van Lateranen.

-ocr page 176-

172

teekend in de zoogenaamde Ordines Romani. TerwLjl de zangers het Offertorium zongen, kwamen de leeken, eerst de mannen en dan de vrouwen, met brood en wijn aan den ingang van het priester-koor, en daar werden hunne gaven door den subdiaken ontvangen, die het brood op een grooten schotel, palina, later in middeleeuvvsch latijn, patena 1) genaamd, nederlegde, en de wijn-kannen in een grooten kelk of, zoonoodig, in meerdere ledigde. Na de leeken kwamen de priesters of lagere geestelijken, en deze offerden op hel altaar zelve. Eindelijk kwamen de zangers, die slechts water offerden, dat door den diaken in den vorm van een kruis in den wijn gegoten werd. Het schijnt dat voor het Offer slechts het brood gebruikt werd, dat door de geestelijken was aangebracht. De wijn werd zorgvuldig doorzeefd en een gedeelte daarvan in den Miskelk gedaan. Zoodra de opdracht der offergaven was afgeloopen, werd zooveel brood en wijn aan het altaar gebracht, als voor hel aantal communicanten noodig was. Hel overige werd voor volgende dagen of voor andere behoeften bewaard.

Met hel begin der 11ae eeuw verdwijnen allengs de sporen van deze wijze van offeren, maar

1) De geleerde Gab. Avedichian, een Italiaan, geeft eene andere afleiding van het woord patena: volgens hem is die uitdrukking ontleend aan het latijnsche vas ■patens, eene wijd geopende vaas, die meer omtrek dan diepte had.

-ocr page 177-

173

in de plaats daarvan ziet men, dat vorsten of rijke personen een gedeelte hunner goederen aan de kerken vermaken, opdat daardoor zou voorzien worden in de behoeften van het altaar, van de amen en de geestelijken.

Een overblijfsel van het oud gebruik ziet men nog in België en in Frankrijk bij de Missen voor overledenen, waarin allen voor de communiebank komen en eenig geld offeren, terwijl de priester hun de paleen laat kussen. En zeker moeten wij ook aan dat oud gebruik denken, wanneer wij zien hoe in ons Vaderland onder het Offertorium de collecten voor kerk en armen gehouden werden.

c. Hoe tegenwoordig de Offerande geschiedt.

Als de priester het Offertorium gelezen heeft, ontdekt hij den kelk, ontvouwt den Corporale, en neemt de palla van de pateen, waarop de hostie ligt. Vele dezer woorden, die bij de volgende verklaring der Misgebeden telkens terugkeeren, behoeven vooraf eenige verklaring.

De Corporale, een vierkante doek van fijn linnen, wordt aldus genaamd, omdat hij het Corpus Christi, het lichaam des Heeren ontvangen zal. In den Ambrosiaanschen ritus wordt hij genoemd Syndon, het linnen kleed, waarin het

-ocr page 178-

174

Lichaam van Christus door Jozef en Nicodemus bij de begrafenis gewikkeld werd; en dat de Kerk aan dien mystieken zin altijd gedacht heeft, blijkt hieruit, dat Paus Sylvester, in de 4dc eeuw, beval, dat de Corporale altijd van linnen, niet van zijde of andere stof moest zijn, om te beter te herinneren aan hetgeen die vrome mannen met het Lichaam van Christus gedaan hadden. Die doek wordt met het oog op zijne verheven bestemming, door de Kerk gewijd en zoo hij eenmaal bij het H. Offer gebruikt is, met den meesten eerbied behandeld. Hij wordt in eene afzonderlijke bekleeding, beurs genaamd, bewaard en naar het altaar gedragen; slechts geestelijken mogen hem aanraken, en begint hij door het gebruik vuil te worden, dan moet hij eerst door geestelijken worden uilgewasschen, alvorens hij in ongewijde handen overgaat. In de Grieksche Kerk wordt deze Corporale, even als bij ons de Kelk, met H. Oiie gezalfd, en wanneer hij niet rein genoeg meer is voor den dienst des altaars, moet hij verbrand worden.

In vroegere eeuwen was deze Corporale zoo groot als het altaar, en nadat de offergaven daarop waren neergelegd, bedekte men deze en den kelk met de uiteinden van dien doek. Toen dus kende men niet het gebruik van de tegenwoordige palla.

Palla. Deze wordt het eerst genoemd door Innocentius III in zijne verhandeling over

-ocr page 179-

175

de Mis: ïEr is,quot; zegt hij, neen tweevoudige palla, die Corporale genoemd wordt: de eene welke de diaken over het altaar spreidt, en de andere, welke hij gevouwen op den kelk legt.quot; Waarschijnlijk begon men onze palla te gebruiken, toen het offeren der geloovigen ophield, en de Corporale kleiner werd; en dat men tusschen den gevouwen doek later carton deed, maakte de palla gemakkelijker voor het gebruik. Zij heeft geene mystieke of symbolische beteekenis; zij dient slechts, zooals het woord palla, of pallium aangeeft, tot bedekking, opdat niets in den kelk zal vallen.

De palena, waarvan wij boven reeds spraken, was ook in vroegere eeuwen veel grooter dan nu. 1) Zij is van hooge oudheid bij het H, Offer, zooals hieruit blijkt, dat zij reeds in de liturgie van den H. Jacobus genoemd wordt. Zij moet volgens kerkelijk voorschrift van goud zijn, of van zilver maar dan verguld; zij wordt door den Bisschop, even als de kelk, geconsacreerd,

1) Een bewijs daarvoor vinden vrij in liet volgende verhaal, dat Gregorius van Tours ons mededeelt. Een graaf van Brefagne had een act-ident aan zijne voeten, dat de geneesheeren te vergeefs beproefden te keelen. Toen liet hij een pateen uit eene kerk halen , en nam daarin een voethad, in de hoop van daardoor genezen te worden; maar God strafte deze profanatie, want sedert dien dag verloor de graaf geheel het gebruik zijner voeten.

-ocr page 180-

176

die daarbij deze woorden uitspreekt: »wij consa-screeren en heiligen deze pateen, opdat daarin »het Lichaam van onzen Heer J. G. gebroken »worde.quot; Die woorden herinneren ons aan het zeer oud gebruik toen de II. Hosties boven de patena gebroken werden, en vandaar aan het volk ter Communie uitgedeeld. Sommige patenen hadden handvatten, en daarbij werd de patena door den diaken vastgehouden als de priester de H. Communie uitreikte.

Hostie eindelijk is de naam, dien wij aan het offerbrood geven, omdat het bestemd is om veranderd te worden in het Lichaam des Heeren, immaculala hostia, het vlekkeloos Ofter van het Nieuwe Testament. Vóór de Consecratie draagt het offerbrood den naam van hostie slechts in figuurlijken zin; eerst daarna is het werkelijk de hostia, het offer, en daarom noemen wij het dan ook altijd de II. Hostie, lot onderscheiding van het offerbrood, dat wij eenvoudig hostie noemen.

Na deze korte verklaring der woorden, kunnen wij de Offerande, gelijk zij thans geschiedt, mede-deelen. De priester, na den kelk ontdekt te hebben, neemt de pateen, waarop het offerbrood ligt, in zLjne handen, heft ze in de hoogte en zijne oogen ten hemel richtend, spreekt hij het volgende gebed:

DOntvang, heilige Vader, almachtige eeuwige tgt;Go(1, dit onbevlekte offer, dat ik, uw onwaar-stdige dienaar, opdraag aan U, mijn levenden

-ocr page 181-

177

Tgt;en waren God, voor mijne ontelbare zonden yien beleedigingen en nalatigheden, en voor alle ^omstanders, maar ook voor alle Christen Tgt;geloovigen, zoo overledenen als levenden, op-7gt;dat het mij en hun tot heil verstrekken ten neeuwigen leven. Amen.quot;

De woorden van dal gebed zijn duidelijk en eenvoudig. De offergave wordt genoemd een onbevlekt offer, en dat is het inderdaad reeds met het oog op de bijzondere zorg waarmede dat brood werd bereid; maar veel meer mag het den naam van onbevlekt dragen, wanneer men denkt aan het Lichaam des Ileeren, waarin het straks door de woorden der Consecratie zal veranderd worden. Het is vooral in dien geantici-peerden zin, dat men het woord «onbevlekt Offer,quot; en ook de volgende woorden van dit gebed verslaan moet. Het offer wordt opgedragen aan God, 4) die ïde levende en warequot; wordt genoemd, in tegenslelling van de levenlooze en valsche goden der heidenen. Het wordt opgedragen door den priester, die zich een «onwaardig dienaarquot; noemt, met het oog op het verheven ambt dat hem is toevertrouwd, en niet minder met de gedachten aan zijne gebreken en onvol-

1) Al aanstonds ziet men, wat in alle gebeden der Mis ook telkens blijkt, dat niet aan Heiligen of aan eenig scixepsel, maar alleen aan den Oneindigen God, ons offer wordt opgedragen.

12

-ocr page 182-

178

maaklheden. Hij offert het op, in de eerste plaats voor zichzelven, ter uitwissching zijner zonden, in de tweede plaats voor degenen die het Misoffer bijwonen, en in de derde plaats voor alle geloovigen, zoo overledene als levende, de eersten voor zoover zij in het vagevuur zijn, en de verdiensten van het offer behoeven. Die zelfde orde van toepassing der vruchten van het offer komt later in den Kanon der Mis terug, en daaruit moeten wij afleiden, dat zij, die het Misoffer bijwonen, er bijzondere vruchten van genieten, omdat er voor hen afzonderlijk gebeden, wordt.

Als de priester dat gebed gesproken heeft 7 maakt hij met de pateen een kruis over den Corporale, en legt daarop de hostie neder. Waarom dat kruisteeken? Het kruis was het altaar, waarop het ware Offer ter verlossing werd gebracht, en daarom wordt het offerbrood, dal straks zal veranderd worden in het goddelijk Offerlam, om op nieuw aan den hemelschen Vader tot verlossing der wereld te worden opgedragen, op het altaar des kruises neergelegd.

Na de opdracht van het offerbrood gaat de priester aan de epistelzijde, doet wijn in den kelk, en, na het water gezegend te hebben, daarvan een paar druppels in den wijn. Over die vermenging en hare beteekenis werd boven reeds gesproken, en toen werd ook gezegd, dat in vroegere eeuwen het water kruisgewijze in

-ocr page 183-

179

den kelk werd gedaan. De wijn stelt de goddelijke , het water de menschelijke natuur voor, en daar er tusschen ons en God geene ver-eeniging mogelijk is dan door de verdiensten van Jesus' kruis, wordt hier eerst het kruistee-ken over het water gemaakt, alvorens het met den wijn wordt vermengd. Maar wat hier al onze aandacht verdient is het heteekenisvolle gebed, dat de priester daarbij uitspreekt. Hij zegt:

7)0 God, die de ivaardigheid der menschelijke matuur ivonderbaar geschapen en nog wonder-Gaarder hersteld hebt, geef ons door hel geheim wan dit water en dezen wijn deelachtig te wor-vden aan de Godheid van Hem, die zich ge-nvaardigd heeft aan onze menschelijke natuur ndeelachtig te ivorden, Jesus Christus, uw Zoon, wnzen Heer, die met ü lee/t en regeert in de Deenheid van den H. Geest, God, door alle Deeuwen der eeuwen Am en.quot;

De priester bidt dus om die vereeniging met den Verlosser, die Hij beloofd heeft, toen Hij zeide: »die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem;quot; die innige levensgemeenschap, die Christus zelf vergelijkt met Zijne eenheid met den Vader, en waarom Hij bad in het laatste avondmaal. De priester durft dat met vertrouwen te vragen, omdat God onze menschelijke natuur zoo heerlijk geschapen, en door de Verlossing nog hooger verheven heeft. En inder-

12'

-ocr page 184-

180

daad, het is onze geheele bestemming om met God vereenigd te zijn, en daarom, gelijk de H. Augustinus zoo schoon zegt, kan ons hart geen rust vinden, vóór het rust in God.

Het is een kort maar schoon gebed, waarin, om zoo te zeggen, de geheele heilsorde is saam-gevat. WLj zullen later zien, dat de verschillende gebeden bij het Offerlorium niet oud zijn, maar dit gebed komt reeds voor in de 10ae eeuw, en ook in den ouden Ambrosiaansclien ritus, zooals Lebrun aangeeft.

De opdracht van den kelk verricht de priester op dezelfde wijze, als de opdracht van het offerbrood; in het midden van het altaar slaande, den kelk omhoog geheven, en zijne oogen naar het kruisbeeld gericht, spreekt hij het volgende gebed: Aan U, Heer, dragen wij den Kelk des hcils op, en smeehen Uwe goedertierenheid, dat hij voor het oog van Uwe goddelijke majesteit tot ons heil en tot heil der geheele tvereld met een geur van zoetheid moge opstijgen. Amen. De woorden van dit gebed behoeven wel geene verklaring ; alleen moeten wij hier een verschil opmerken tusschen dit en het vorige gebed; daar spreekt de priester alleen in eigen naam, ïont-vang het offer dat ik U opdraagquot; , en hier spreekt hij in het meervoud wij offeren U den kelk des heils.quot;

Vanwaar dat verschil? Men zegt dat het ons wijst op de liturgie van vroegere eeuwen, toen

-ocr page 185-

181

ook het volk onder beide gedaanten communiceerde , en er daarom groote kelken werden opgedragen, die dan door priester en diaken beiden werden opgeheven, gelijk dit nog geschiedt in de plechtige Missen, waarbij de diaken den arm des priesters ondersteunt en het gebed medebidt. Die laatste rubriek, den diaken betreffende, is zeker uit die tijden afkomstig, maar hei, is niet waarschijnlijk dat daarom de priester in het meervoud spreekt, want in die eeuwen was dit gebed bij de opdracht van den kelk niet in gebruik, althans niet voorgeschreven. Bovendien het is zeer waarschijnlijk, dat in die tijden de priester evenzeer ondersteund of geholpen werd door den diaken bij de opdracht van de pateen, die toen niet minder groot en zwaar was; en daarbij toch spreekt hij alleen in eigen naam. Anderen zeggen, en met beteren grond, dat de priesters slechts het offerbrood aanbrachten, terwijl de wijn en het water ook door de leeken werd geofferd, en dal daarom de priester, bij de plechtige opdracht van den kelk ook in naam van allen spreekt, omdat het aller gave is. Evenwel ook deze verklaring schijnt ons niet voldoende, en daarom gelooven wij met Kössing, dat er voor dat verschil een veel dieper grond bestaat. Het offer van ons altaar, zegt hij, dat in zijne twee offergaven slechts één offer, is, moet men beschouwen als het offer van Christus en van Zijne Kerk. Christus offert zich op door dea

-ocr page 186-

1802

dienst en onder medewerking des priesters; maar ook de geloovigen zijn geen bloote toeschouwers van dit Offer: het is ook in zekeren zin het hunne. Daarom zegt de Kerkvergadering van Trente, dat Christus, na het vieren van het oude paaschoffer, een nieuw paaschoffer (pascha) heeft ingesteld, waarin Hij zichzelven door de Kerk en door bemiddeling der priesters opoffert onder zichtbare teekenen , seipsum ab Ecclesia per sacerdoles sub signis visibilibus immolandum. Daarom zegt ook de priester na de opdracht lot het volk: ))bidt broeders, opdat mijn en uw offer welgevallig zij aan God.quot; De priester aan het altaar is dus eener-zijds dienaar en plaatsbekleeder van den Eeuwigen Iloogepriester, en anderzijds de vertegenwoordiger der Kerk en van hare ledematen. In zijne eerste hoedanigheid offert hij alleen, in de tweede uit naam van, en in gemeenschap met de geloovigen, en dat dubbel karakter drukt hij-uit ia de verschillende gebeden, die hij bij de opdracht spreekt.

Nog een ander verschil tusschen dit en het vorige gebed moeten wij opmerken, en dat betreft de toepassing van de vruchten des offers; in het eerste gebed bidt de priester voor zichzelven, voor de omstanders en voor alle geloovigen; en ook deze alleen kunnen werkelijk deel hebben aan de vruchten van het onbloedig Offer. Maar de bedoeling des Heeren ging verder: Hij wilde door Zijn offerdood allen verlossen, want Hij is geslor-

-ocr page 187-

483

ven voor alle menschen, en dus is ook de voortzetting van dat offer in het onbloedig Offer der Mis voor de geheele wereld. Daarom zegt de Apostel Joannes: ïllij (Jesus Christus) is het zoenoffer voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor die der geheele wereld.quot; (I. Joan. II. 2.) Daarom bidt de priester in het tweede gebed: »dat het opstijge tot ons heil en tot heil der geheele wereld.quot; Zal dan ook niet de geheele wereld, door eigen schuld, deelen in de vruchten van het Ofter, Christus niettemin ollert zich daarvoor dagelijks en voortdurend op.

In plechtige Missen ontvangt hier de subdiaken de pateen, die hij uit eerbied voor het geheiligde voorwerp, in een doek (velum genaamd) draagt, en waarmede hij zich aan den voet des altaars plaatst lot aan den Pater nosler. Ongetwijfeld is dit gebruik afkomstig uit vroegere eeuwen, toen de pateen zeer groot was, en daarom, voor zoolang zij niet werd gebruikt, van de altaar-tafel verwijderd werd.

Bij de opdracht der ollergaven sluit de priester onmiddellijk de opdracht van zichzelven aan, cn de aanroeping van den H. Geest. Met de handen saamgevouwen en het hoofd eerbiedig neergebogen, bidt de priester:

Dat wij door U, Heer, in een geest van ootmoed en met een rouwmoedig hart mogen worden aangenomen, en dat ons offer heden voor Uw aanschijn zoo gebracht worde, dat het U behage, Heer God!

-ocr page 188-

■m

Daarna richt de priester zich op, heft zijne handen ten hemel, en terwijl hij een kruis over de offergaven maakt, zegt hij:

Kom, Heiligmaker, almachtige eeuwige God, en zegen dit offer, dat voor Uwen Naam bereid is. De priester, als middelaar bij het Offerlam, moet heilig en vlekkeloos 2ijn, en zooveel mogelijk aan God geheiligd, en daarom draagt hij zichzelven, altijd vol berouw over zijne zonden en onvolmaaktheden, aan God op; maar juist die gedachte aan zijne gebreken doet hem inzien, dat van zijnen kant het Offer niets dan beletselen ontvangen kan, en daarom wendt hij zich dadelijk tot den fl. Geest, tot den oorsprong van alle heiligheid, opdat Deze het offer zegene.

De vier gebeden, die nu de opdracht der offergaven vergezellen, zijn eerst in lateren lijd, waarschijnlijk in het begin der l-i40 eeuw, in den ritus der Romeinsche Kerk opgenomen.

Micrologus (1090) zegt uitdrukkelijk, dat er tusschen het Offertorium en de Secretae geen gebed gesproken werd. Waarschijnlijk hebben de Mozarabische ritus en die van Milaan het voorbeeld gegeven van die gebeden, die later met eenige verandering door de geheele Kerk werden aangenomen.

De handwassching, die daarop volgt, heeft ongetwijfeld haar oorsprong te danken aan den eerbied voor het II. Sacrament, dat slechts met reine handen mag worden aangeraakt. Het blijkt uit

-ocr page 189-

185

een oud. Romeinsch voorschrift, 1) dat het vau oudsher geboden was, dat de Bisschop die het hemelsch Brood zou aanraken, zich eerst door wasschen der handen reinigde van het aardsche brood, dat hij van de leeken ontvangen had. En inderdaad, wanneer wLj denken aan de wijze waarop vroeger die opdracht geschiedde, en aan het bewierooken der offergaven, gelijk dit nog in plechtige Missen geschiedt, kon zulk eene handvvassching ter reiniging niet zelden noodza-Ujk wezen. Maar niet minder heeft die hand-wassching ook reeds in de eerste eeuwen der Kerk eene symbolische beteekenis gehad: zij diende namelijk tot zinnebeeld van de onbevlekte reinheid der ziel waarmede het IT. Offer moet worden opgedragen. Reeds in de Apostolische constitutie lezen wij: »dan reikt een sub-diaken water aan den priester ter handvvassching, die een zinnebeeld is van de reinheid der aan God gewijde zielen,quot; Hetzelfde schrijft de iï, Cyrillus van Jeruzalem in zijn onderricht voor de Kate-chumenen, en hij voegt er bij, dat ook toen reeds dezelfde psalm daarbij gelezen werd, die nog de priester bij de handvvassching spreekt. Die psalm, een gedeelte van den 25sten, luidt aldus: Onder de onschuldigen zal, ik mijne handen

ivasschen, en uw altaar, Heer, omgeven:

1) Grdo li oman u* VL ÏP. 9. In den Ambrosiaai.scliet!. ritus wordt die handwassching onmiddellijk TÓor de Consecratie rerrieht.

-ocr page 190-

186

Opdat ik de stem van lof hoore, en al uwe wonderheden verbale.

Heer, ik héb den luister van uw huis bemind, en de plaats waar uwe glorie woont.

Verderf, o God, mijne ziel niet met de god-deloozen en mijn leven met de mannen des bloeds.

In wier handen ongerechtigheden, en wier rechter hand vervuld is van geschenken.

Maar ik wandelde in mijne onschuld:

Verlos mij en ontferm U over mij.

Mijn voet bleef op den rechteti weg staan; in de vergaderingen zal ik U, Heer, zegenen.

Eer zij den Vader, enz.

De woorden van David, die de handwassching vergezellen, laten geen twijfel over hare symbolische beteekenis.

§ -4. Gebeden na de opdracht.

De drie volgende gebeden, die de priester nog spreekt alvorens de Praefatie te beginnen, moeten wij beschouwen als drie gedeelten van ééne handeling. Nadat de offergaven aangebracht en door den priester Gode gewijd en opgedragen zijn, herhaalt hij nogmaals de bede, dat het offer welgevallig mag worden aangenomen, en wendt zich daartoe in het eerste gebed tot de zegevierende Kerk, in het tweede tot de aanwezige

-ocr page 191-

187

geloovigen en in het derde bidt hij met het oog op het geheim of op de Heiligen in het bijzonder, ter wier vereering dit Offer wordt opgedragen , opdat allen hem bij zijn gebed ondersteunen.

a. Het eerste gebed, dat de priester midden voor het altaar met gevouwen handen en gebogen lichaam bidt luidt aldus:

Ontvang, heilige Drievuldigheid, dit offer, dat wij U opdragen ter gedachtenis van het lijden, de verrijzenis en de hemelvaart van onzen Heer Jesus Christus, en ter eere van de zalige Maria, altijd Maagd, en van den zaligen Joannes den Dooper en van de heilige Apostelen Petrus en Paulus, en van deze, en van alle Heiligen; opdat het hun strekke tot eer en ons tot heil, en dat Zij, wier gedachtenis wij op op aarde vieren, voor ons in den hemel mogen bidden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.

Het H. Offer, wij zien het hier andermaal bevestigd , wordt aan niemand opgedragen dan aan lt;jen oneindig Heiligen God, maar zooals Christus in bel laatste avondmaal geboden heeft, ter Zijner gedachtenis: »doet dit Ier Mijner gedachtenis.quot; Daarom herdenken wij bij dat Offer den strijd, de overwinning en de zegepraal van onzen Heiland. Dat wij daarbij voegen het vereerend aandenken der Heiligen, geschiedt, gelijk in het gebed zelf gezegd wordt, opdat zij onze voorsprekers zullen

-ocr page 192-

188

zijn, opdal door hunne bede ons Offer aangenamer zij aan God. De Heiligen, wier namen hier genoemd worden, zijn de eerste en voornaamste in den hemel. Het woord «en van dezequot; (istorum) zal volgens Kössing vroeger het woord eener rubriek zijn geweest, waarvoor de priester de namen der Heiligen moest invullen, wier overblijfselen in de altaar-talel besloten waren, of wier feest dien dag werd gevierd. Zeker is het dat in den xVmbrosiaanschen ritus in dit gebed staat; sen van die Heiligen, wier feest heden wordt gevierd, en wier namen en overblijfselen hier bewaard worden.quot;

Zeer oud is dit gebed niet. De H. Ivo van Chartres, in het laatst der '11dc eeuw, zegt dat het op sommige plaatsen door enkele priesters uit devotie gebeden werd, maar voor niemand verplichtend was.

b. Na dit eerste gebed kust de priester het altaar, zooals hij gewoonlijk doet uit eerbied, alvorens zich om te keeren; dan zich wendend lot het volk, zegt hij:

Bidt, broeders, opdat mijn en uw offer wel-gevallig ivorde bij God, den almachtig en Vader. En het volk antwoordt door den mond des misdienaars:

Dat de Heer het offer uit uive handen aan-neme tot lof en eer van Zijnen naam, alsook tot nut van ons en van Zijne gcheele 11. Kerk. DAmen.quot;

-ocr page 193-

189

De strekking van deze opwekking tot bidden ■werd boven reeds aangegeven, en de woorden zijn zoo eenvoudig, dat zij geene verklaring behoeven ; alleen kunnen wij hier weder opmerken. hoe al die liturgische woorden de juiste uitdrukking zijn van hetgeen het geloof ons leert. Hel H. Misofier is een otter van den priester en van de geloovigen tevens, en daarom zegt de priester: sopdal mijn en uw ofler.quot; Maar door de handen en door de bediening des priesters wordt het offer opgedragen, en daarom antwoordt het volk: ïdat de [leer het aanneme uit uwe handen.quot;

Dat de priester slechts de twee eerste woorden, ornte /retires, half luid en de volgende in stilte zegt, vindt hierin zijne uitlegging dat in vroegere eeuwen alléén die woorden waren voorgeschreven, en de andere eerst uit devotie door sommigen gesproken, en later algemeen werden ingevoerd.

Wij hebben hier nog een verschil op te merken bij de wending die de priester maakt, als hij zich weder naar het altaar keert. Hier namelijk, even als bij den laalsten zegen op het einde der Mis, wendt de priester zich geheel om, terwijl hij bij andere woorden zich slechts ten halve wendt. De reden van dat verschil is zeer eenvoudig: hij keert zich namelijk hier en ook na den laatsten zegen tot het boek, het Missaal, dal zich dan aan zijne linkerzijde be-

-ocr page 194-

190

vindt. Wordt de Mis gedaan aan een altaar, waar het H. Sacrament ter aanbidding is uitgesteld, dan verbiedt de eerbied ons den rug tot het Allerheiligste te wenden, en daarom wendt dan de priester ook bij de orate fralres zich ten halve.

c. Tot het boek teruggekeerd bidt de priester de gebeden, die Oraliones Secretae worden ge-genoemd, omdat zij in stilte gebeden worden. Door sommige schrijvers wordt als reden van dat stil bidden aangegeven, dat vroeger, na de orale fratres des priesters, door de overige geestelijken één of meer psalmen werden gezongen , en dat daarom de priester middelerwijl die gebeden in stilte bad. Later, bij den Kanon, zullen wij meer zeggen over dat stille bidden, dat de Kerk bij sommige gedeelten der Mis voorschrijft.

Die Secretae staan in volkomen harmonie met de gebeden, of collecten, die de priester bidt in den aanvang der Mis na de Gloria. Zij hebben hetzelfde getal, en worden in dezelfde orde gebeden als deze. De algemeene strekking van die secretae werd reeds met een enkel woord aangegeven. Zij zijn altijd, even als al de gebeden der Mis, tot God gericht met verzoek, dat dit offer genadig worde aangenomen, maar ook altijd met heenwijzing op het geheim, of op den Heilige wiens gedachtenis op dien dag wordt gevierd. Zij verschillen dus in iedere Mis, even als de Collecten , of de lezingen van Epistel en Evangelie.

-ocr page 195-

191

Wij laten hier een paar voorbeelden van Secretae volgen, waaruit men tevens den aard der overige erkennen kan. B. v. in de Nachtmis van het Kerstfeest bidt de priester:

J Wij bidden n, o lieer! dat het Offer van den nhuidigen feestdag U aangenaam zij, opdat wij »met Uwe genade door deze heilige geheimen in sde gedaante van Hem mogen bevonden worden in Wien onze zelfstandigheid bij U is.quot; De priester geeft dan met die woorden te kennen, dat het H. Offer wordt opgedragen ter eere van Hem, die voor ons is mensch geworden, en bidt dat wij door dat Offer aan Hem mogen gelijkvormig worden. Op Hemelvaartsdag luidt het: ^Ontvang, Heer, de gaven die wij U voor de sglorievolle hemelvaart van Uwen Zoon opdragen, jen geef genadig, dat wij van de tegenwoordige ^gevaren verlost worden en tol het eeuwige leven smogen komen.quot;

Op den dag van Paulus' bekeering zegt de priester: «Fleer, heilig door de gebeden van ïllwen Apostel Paulus de gaven van uw volk, sopdat hetgeen ü aangenaam is door üweinstel-«ling, aangenamer worde door de voorspraak van den smeekende.quot; Men ziet dus altijd dezelfde gedachte, maar telkens op verschillende wijze uitgedrukt: namelijk eene laatste bede tot aanneming van het Offer met het oog op het geheim, of onder aanroeping van den Heilige, wiens feest wordt gevierd

-ocr page 196-

192

In vroegere eeuwen was dit gebed het eenige dat de gansche handeling van de opdracht der offergaven vergezelde. Terwijl het Offertorium door de zangers werd gezongen, werden de gaven aangebracht, door den priester ontvangen, en in stilte op het altaar neergelegd wat voor het Offer werd bestemd, en na de handwassching bad hij de Secretae, die zooals alle gebeden sluiten met de woorden: door onzen Heer, Jesus Christus, die met ü leeft en regeert door alle eeuwen der eeuwen. Amen.

-ocr page 197-

DERDE HOOFDSTUK.

DE CONSECRATIE,

§ 1. De Praefalie.

Wij naderen nn liet middelpunt van de II. Mis, de Consecratie, waardoor hel brood en de wijn zal veranderd worden in het Lichaam en Bloed des Heeren, dal is, tot die verheven handeling, waardoor hel onbloedig Offer op hel altaar tegenwoordig gesteld wordl, en het is dus geen wonder dat van de Praefalie tol den Pater nosler alle gebeden en plechtigheden van zeer hooge oudheid zijn. Hoe ook in den loop der tijden de gebeden en ceremoniën, die wij lot nu toe bespraken, zich konden ontwikkelen en veranderen, door het kerkelijk gezag konden vermeerderd of verminderd worden, de Praefalie en de Kanon der Mis zijn die gedeelten, die van de eerste eeuwen dagteekenen en het meest onveranderd lol ons zijn gekomen.

Dal de Praefalie, waartoe wij ons vooreerst moeten bepalen, van hooge oudheid is, blijkl

13

-ocr page 198-

494

hieruit, dat zij in alle verschillende liturgiën.en altijd als inleiding van den Kanon voorkomt, en dat zij overal uit dezelfde deelen bestaat, namelijk eerst eenige responsoria, vervolgens een lof- en danklied tot God, en eindelijk het driewerf ^awe/it.*, enz.; en moge ook in de verschillende liturgiën het middelgedeelte van de Praefalie hier langer daar korter zijn, en in uitdrukking soms veel verschillen, de inleiding en het slot is in alles genoegzaam hetzelfde. Ook in de liturgie der Apostolische Constitutie, die, zoo als wij boven 1) gezien hebben, met alle recht aan den II. Clemens, den derden Paus, van wien reeds de Apostel Paulus in zijne brieven spreekt, wordt toegeschreven, heeft men de Praefatie, zoodat zij van Apostolischen oorsprong moet genoemd worden. En is hel waar, wat Dr. G. Bickeff in zijne reeds genoemde studie 2) wil bewijzen, dat namelijk Christus in het laatste avondmaal de eerste Mis in onmiddellijk verband heeft gedaan met het vieren van het Paaschlam-eten, dan heeft ook Christus, in hoofdzaak althans, onze Praefalie vóór de Consecratie gebeden; w^nt bij de liturgische gebeden, die den Joden bij het Paaschlam-eten waren voorgeschreven, komt ook onze Praefalie voor. Lezen wij bij den Evangelist Lucas en bij den Apostel Paulus dat Christus, in dien avond vóór Zijn lijden, het brood nam en

1) bl. 39.

2) Messe und Pascha zie boven bl. 49.

-ocr page 199-

195

dank zeide (gratias egit), dan kunnen wij zeer goed onder die uitdrukking de Praefatie verstaan, die niets anders dan een dankgebed is.

Op de vraag, hoe en wanneer de Praefatie, gelijk zij nu in ons Missaal voorkomt, door het kerkelijk gezag werd ingevoerd, kunnen wij het volgende antwoorden. Door den H. Gregorius I (590—604.) werden al de verschillende 1) Prae-faties, gelijk wij ze nu hebben, vastgesteld, behalve die van de H. Maagd, welke door Paus Urbanus II in 1095 werd voorgeschreven, en de gewone Praefatie. Vóór en na Paus Gregorius kwamen er op verschillende plaatsen meerdere Praefaties in gebruik, maar werden door het kerkelijk gezag nu en dan verboden, ofschoon aan sommige ordenspriesters nog is toegestaan om ter eere van hun H. Stichter eene afzonderlijke Piaelatie te lezen. In de Grieksche liturgie, en in bijna alle Oostersche Kerken, leest men iederen dag dezelfde praefatie.

Met de Praefatie, gelijk wij reeds zeiden, begint het eigenlijke Offer, en vandaar denaam,' dien deze lofzang draagt; praefatio toch betee-kent voorrede 2); maar wat vooral onze opmerking verdient, is dat door die inleiding ook zoo juist het karakter van het Offer zelve beteekend wordt. Het Offer toch der H. Mis is de hoogste

1) Over dat verschil zullen wij straks spreken.

2) In de Mozarabische liturgie wordt zij genoemd: illatio, inleiding.

13 *

-ocr page 200-

196

daad van aanbidding, van lof en dank, die wij den oneindigen God kunnen brengen, en de Praefatie is niets anders dan een boog gestemd lied van dank en aanbidding, waarin ten slotte de menscb zijn zwakke stem wil paren met bet koor der zalige geesten in den hemel. Dit blijkt het best uit de vertaling der Praefatie, gelijk die bier volgt.

De eerste woorden: door alle eeuwen der eeuwen, zijn hel slot van de Secretae, die de priester in stilte gebeden heeft, daarna gaat hij voort;

De Heer zij met u (en bel volk antwoordt).

En met uwen geest!

De harten naar omhoog.

Wij hebben ze tot den Heer.

Laat ons den Heer onzen God dank zeggen:

Dat is waardig en rechtvaardig.

quot;Waarlijk, het is ivaardig en rechtvaardig, het is billijk en heilzaam, dat wij U altijd en overal dankzeggen, onze Heilige Heer, Almachtige Vader, Eeuwige God, door Christus onzen Heer. Door ivien de Engelen uwe Majesteit loven, de Heerschappijen U aanbidden, de Machten voor U beven, de hemelen en de krachten der hemelen en zalige Seraphijnen Ü in vereenigde vreugde verheerlijken. Mogen, zoo bidden wij U, met hen ook onze stemmen toegelaten worden, als wij in nederige belijdenis zeggen:

Heilig! Heilig.' Heilig, is de Heer God,

-ocr page 201-

197

der heerscharen. De hemelen en de aarde zijn vol van Uwe glorie. Hosanna in den hooge. Gezegend die komt in den naam des Ileeren, Hosanna in den hooge.

1. De inleiding, die in al onze Praefaties dezelfde is, begint dus met den zegenwensch des priesters tol het volk, en van het volk tot den priester: denzelt'den zegenwensch die meermalen in de Mis voorkomt, en die hier vooral te pas komt: immers zonder bijzondere genade Gods, zal het wel onmogelijk zijn op waardige wijze deel te nemen aan het Offer dat begint. Daarop volgt de vermaning des priesters lot de geloovigen om hunne harten tot God te verheffen. Voor elk goed gebed is eene voorbereiding noodzakelijk; de aardsche mensch is altijd zoo vervuld van gedachten, begeerten en zorgen, die alleen op deze wereld betrekking hebben, dat hij zich niet behoorlijk met God kan bezig houden, alvorens hij die zinnelijke zaken voor een oogen-blik laat varen en zijn hart geheel en uitsluitend op God heeft gericht. En is dat noodig voor ieder gebed, het zal vooral noodzakelijk zijn voor het gebed der Praefatie, waarin de priester met het volk het loflied der Engelen ter eere van den Allerhoogste zingen zal. Na de vermaning des priesters noemt hij nu het onderwerp van het gebed, dat hij spreken gaat; «laat ons den Heer onzen God dankzeggen,quot; en terwijl hij dit zegt, heft hij biddende de handen omhoog. Dat het

-ocr page 202-

198

volk daarmede van ganscher harte wil instemmen, blijkt uit het antwoord dat het door den misdienaar geeft: »clat is waardig en rechtvaardig.quot;

II. Daarna begint de eigenlijke Praefalie, die de priester nu verder alléén bidt, maar met luide stem, omdat zij tevens het gebed des volks is. Aan de laatste woorden van het volk knoopt de priester zijn dankgebed tot God, zeggende: «waarlijk, het is waardig en rechtvaardig, het is billijk en heilzaamquot; enz. De zin dier woorden is duidelijk: de oneindige God alléén is boven alles waardig door ons gedankt en geloofd te worden, ja, wal meer is. Hij heeft er alle aanspraak op, omdat van Hem alleen ons alle goed voorkomt; die lof en dank is dus rechtvaardig-, en niet minder billijk, want ons natuurlijk gevoel dwingt ons tot dien dank. Maar eindelijk ook heilzaam en voordeelig voor ons, want alleen door gepaste dankbaarheid te brengen zullen wij bij voortduring de weldaden des Heeren waardig blijven. Ook de verdere woorden der Praefatie zijn zoo duidelijk dat zij geene verklaring behoeven.

Letten wij nog alléén op de woorden: »dal wij u dankzeggen door Christus onzen Heer'quot;. Alleen door de verlossing ons door Christus gebracht, zijn wij in staat God op eene waardige wijze le loven, en wanneer wij ons gebed vereenigen met Hem, die als mensch voortdurend onze Middelaar is en voor den troon van den Hemel-schen Yader voor ons smeekt, die zich straks als

-ocr page 203-

199

hel Offerlam op nieuw voor het heil der wereld zal opdragen, wanneer wij, zeg ik, ons gebed mei hel Zijne vereenigen, wanneer wij door en met Christus God loven, ja dan kan, dan moet ons lof- en danklied aangenaam zijn aan God. De engelen 1) zelfs weten niet beter te doen dan hun loflied met het Zijne te vereenigen, want Hij alléén, die zelf God is van eeuwigheid, kan den oneindigen God loven en danken gelijk het behoort.

Alvorens wij hel slot, den bespreken,

moeten wij eerst met een enkel woord gewagen van de verschillende Praefalies, die ons Missaal voor verschillende feesten heeft. Behalve de hierboven vertaalde, die de gewone is en, als er geene bijzondere is voorgeschreven, dagelijks gebeden wordt, hebben wij nog tien andere, te weten: 1° voor den Kersttijd, 2° voor het feest van Driekoningen, 3° voor den vastentijd , hquot; voor de beide weken van den Passie-tijd, 5° voor den Paaschlijd, 6° voor hel feest van Hemelvaarls-dag, 7° voor hel Pinksterfeest, 8° voor het feest der Allerheiligste Drievuldigheid (en deze wordt ook op de gewone Zondagen gebruikt), 9° voor de feestdagen van Maria, en eindelijk lO0 voor die der Apostelen. In al die Praefalies is de hoofdzin

1) Zooals men weet erkent de Kerk in die zalige geesten verschillende koren; gewoonlijk worden er negen onderscheiden, waarvan er vier in onze Praefatie worden genoemd.

-ocr page 204-

200

dezelfde als in die welke wij boven vertaalden; in de meeste wordt uit het bijzondere feest dat, gevierd wordt eene beweegreden tot hooger lof en dank jegens God uitgedrukt. In de Praefatie van den Paaschtijd vlecht de kerk een woord van jubel over het volbrachte Verlossingswerk; in die der Apostel-feesten eene bede om voortdurende bewaring en bescherming der Kerk, die door hen werd gegrondvest; terwijl eindelijk in de Praefatie van Triniteits-zondag eene plechtige belijdenis en korte uiteenzetting van dat geheim is opgenomen. Overigens hebben zij allen geen ander doel, dan om op waardige wijze Gode den lof en dank te brengen die Hem toekomt, en alle eindigen ook met hetzelfde Irisagion, het driewerf Heilig,

III. Dat slot der Praefatie bestaat uit twee deelen. Het eerste gedeelte is letterlijk ontleend aan den profeet Isaias 1); hij zegt daar, dat hij God zag zitten op Zijn troon; dat voor dien troon de Seraphijnen stonden, die elkander toeriepen en zeiden: «heilig, heilig, heilig, is de lieer. God der heerscharen; de geheele aarde is vol van Zijne glorie.quot; Het wordt daarom dikwijls bij de Kerkvaders het lied der Seraphijnen genoemd. Dat het woord heilicj tot driemalen herhaald wordt, kan betrekking hebben op de drie Goddelijke personen, maar kan ook de uitdrukking zijn

1) Isaias VI. 3.

-ocr page 205-

201

van een hooggestemd gemoed. Het Hebreeuwsche woord Sabaoth is in de latere uitgaven der Vulgata 1) vervangen door het Latijnsche woord maar het Missaal heeft ook hier de uitdrukking behouden van de zoogenaamde oude Versio Itala.

Het tweede gedeelte van den Sanctus is ontleend aan den Evangelist Matthaeus. 2) ïoen de Joden, onzen goddelijken Meester, nadat Hij Lazarus van den dood had opgewekt, in zegepraal Jeruzalem binnenbrachten, zongen zij: «Hosanna! den Zoon van David. Gezegend hij die komt in den naam des Heeren. Hosanna in den hooge!quot; Omdat hel hier een lofzang geldt, niet slechts aan Christus, maar aan den Drieëenigen God gebracht, heeft de Kerk de woorden, den Zoon van David, veranderd.

Met het oog op den oorsprong der woorden, waaruit de Sanctus beslaat, moeten wij erkennen dat het een waardig lof- en danklied is. Terwijl de priester het eerste gedeelte spreekt, buigt hij zich, met de handen gevouwen, over hel altaar, orn in nederige houding zich met de Seraphijnen te vereenigen; bij het tweede gedeelte richt hij zich op, en leekent hij zich mei het kruisteeken, waarschijnlijk om daarmede den Kanon te beginnen. In gezonge Missen wordt de Sanctus door het koor,

1) Onder dien naam verstaan wij de door de Kerk geautoriseerde Latijnsche vertaling van het Oude en ]Sieu«re Testament.

2) Matth. XXI. 9.

-ocr page 206-

202

d. i. door het gansche volk, gezongen, en dal dit gebruik oud is, blijkt onder anderen uit eene plaats bij den II. Chrysostomus, waar hij vraagt, hoe het volk in de Mis het lied der Seraphijnen op waardige wLjze zingen zal, als het diezelfde lippen misbruikt tot het spreken van ontuchtige taal.

Terwijl de priester den Sanctus bidt, geeft de misdienaar een teeken met eene kleine schel. Het blijkt ons niet met zekerheid wat de oorsprong daarvan is. Sommigen willen dat bij het begin der Praefatie een gordijn voor het altaar geschoven werd, zoodat de priester niet meer zichtbaar voor het volk was; maar, behalve dat dit gebruik in de Westersche Kerk nooit algemeen was, zou toch het schellen bij den Sanctus daarom niet noodig zijn, want was hier de priester al niet zichtbaar, men kon hem hooren, daar hij de Praefatie altijd met luide slem zong of bad. Hoe het zij, hel schellen onder de Mis is zeer dienstig om de aandacht der geloovigen, vooral in groote kerken, levendig te houden.

Die Sanctus komt onveranderd voor in alle oude liturgieën. Evenwel de Clementijnsche liturgie en die van den H. Marcus hebben alleen hel eerste gedeelte, het lied der Seraphijnen. Ook in den ritus van het Joodsche pascha komen die woorden voor en worden gevolgd door een beurtgezang van lof op God. i)

1) Zie Bickefi'. bi. 117.

-ocr page 207-

203

Wij hebben in den loop dezer verhandeling de Praefalie dikwijls een lied genoemd; en dat is zij ook in den vollen zin, niet alleen om de woorden, maar ook om de wijze waarop zij in de Mis wordt voorgedragen: de aanvang is een beurtzang tusschen den priester en het volk; spoedig zingt de priester alléén in die eenvoudige maar verhevene muziek , welke men builen de liturgie zoo zelden hoort; en wanneer dan eindelijk het volle koor bij het lied der Seraphijnen invalt en priester en koorzangers hunne laak verslaan en machtig zijn, dan kan men een lied hooren, dat ook op den ongeloovige diepen indruk maken moet.

§ 2. De Kanon.

Onder dit woord verstaan wij heigeen door den priester in de Mis van den Sanctns tol aan den Pater nosler gebeden en gedaan wordt. Deze uitdrukking wordt in de kerkelijke taal voor meerdere zaken gebezigd; b. v. men noemt den Kanon van de H. boeken, de verzameling van die H. Schriften, welke door kerkelijk gezag verklaard zijn te samen den Bijbel uit le maken; afzonderlijke boeken van den Bijbel worden daarom Kanonieke boeken genoemd. Men noemt ook Kanon eene kerkelijke uitspraak over eenig punt

-ocr page 208-

204

van geloof. In die beide laatste gevallen is de oorspronkelijke beteekenis van het Grieksche woord Kanon (regel) geheel behouden; en even zoo in onze uitdrukking Kanon der Mis; want de Kanon is niet anders dan de vaste en bepaalde regel, volgens welke de 11. Handeling van het Misoffer moet volbracht worden. Het vorige, zoo als wij zagen, kan naar bijzondere feestdagen eenige verandering ondergaan, maar dit gedeelte is (behalve eene kleine verandering, die slechts zelden voorkomt) altijd en onveranderd in iedere Mis hetzelfde.

Vragen wij naar den oorsprong en de oudheid van den Kanon, dan hebben wij in de eerste plaats te letten op hetgeen de Kerkvergadei ing van Trente daarover zegt. Zij verklaart dat de Kanon door de Kerk vóór vele eeuwen werd ingesteld, dat hij bestaat uit de woorden des Heeren, uit de overleveringen der Apostelen, en uit vrome voorschriften van heilige Pausen.

Alle schrijvers komen hierin overéén, dat sedert Paus Gregorius I (590—604) niets meer in den Kanon veranderd werd; maar tusschen dezen Heiligen Paus en het Apostolisch tijdvak verliepen er ruim vijfhonderd jaren, en wanneer of door wie de Kanon der Mis geworden is gelijk hij door Gregorius 1 werd vastgesteld, kunnen wij niet aangeven, zoodat wij ons met de alge-meene woorden van de Kerkvergadering van Trente moeten tevreden stellen. Wat de geschiedenis ons nader over sommige gedeelten of woorden

-ocr page 209-

205

van den Kanon meedeelt, zullen wij bij de uillegging dier deelen aangeven.

Het is volgens voorschrift der Kerk, dat de priester den gelieelen Kanon in stilte bidt; en dat de Kerk aan het onderhouden van dat voorschrift hecht, blijkt uit de Kerkvergadering van Trente waar hij veroordeeld werd, die zeggen zou, dat bet gebruik der Romeinsche Kerk, volgens hetwelk een deel van den Kanon en de woorden der Consecratie met zachte stem (submissa voce) gesproken worden, te veroordeelen is.quot;

Dat gebruik om den Kanon stil te bidden schijnt niet zeer oud te wezen. De schrijvers uit de li'10 eeuw spreken het eerst van dit gebruik, dat in hun tijd als iets nieuws door de Kerk verordend werd, omdat vele geloovigen, die de gebeden van den Kanon van buiten kenden, op zeer oneerbiedige wijze, ze op de straten en andere plaatsen zongen. In de Griekscbe Kerk wordt nog de Kanon overluid gebeden; bij ons alleen bij priesterwijding of bij de consecratie van een Bisschop. Later wilden sommigen om geheel bijzondere redenen bet gebruik van voorbeen weder invoeren. De Jansenisten namelijk hadden in het begin der vorige eeuw alle middelen beproefd om den Kanon luid te doen lezen. Uitgaande van het protestantsche beginsel, dat er geen eigenlijk ver-sehil bestaat tusscben priester en leek, begrepen zij dat ook de leeken de woorden van den Kanon moeten medebidden, en de woorden der Conse-

-ocr page 210-

206

cratie mei »Amenquot; moesten sluiten. Intusschen al hunne kunstgrepen zijn door de waakzaamheid der Fransche Bisschoppen mislukt, en ook daar zooals overal bleef de katholieke geestelijkheid getrouw aan een gebruik, dat bovendien door de Kerkvergadering van Trente zoo plechtig bevestigd was.

Dezelfde Kerkvergadering geeft ook met een enkel woord te kennen, waarom sommige deelen der II. Mis stil en andere overluid gebeden worden , namelijk om hierdoor te gemoet te komen aan 'smenschen natuur, die aan dergelijke uiterlijke zaken behoefte heeft om zijn godsdienstig gevoel te kunnen verheffen. Hiermede is slechts in het algemeen aangegeven, dat de afwisseling van stem in de Mis een symbolisch karakter heeft. Waarom nu juist de Kanon in stilte moet gebeden worden is gemakkelijk te begrijpen: de stilte toch past uitnemend aan het verborgene, aan hel geheimvolle, dat in die oogenblikken op het altaar plaats heeft, en is wel in staat om bij de geloovigen hooger eerbied op te wekken. Maar bovendien, waarom zoude priester den Kanon en de woorden der Consecratie met luide stem spreken? Hetgeen hij hier verricht, doel hij niet namens noch in vereeniging met het volk, maar geheel alleen, krachtens de goddelijke macht, die hij alleen ontvangen heeft. Waar de priester in do Mis leerend of opwekkend spreekt, waar hij met het volk bidt tot

-ocr page 211-

207

God, daar spreekt hij overluid, opdat hij begrepen 1) worde, opdat de geloovigen met hem bidden ; maar in den Kanon, waar hij alléén de dienaar is van den Opperpriester Jesus Christus, en slechts met en door Hem zijne smeekingen aan den Vader opdraagt, daar kan geene reden zijn om die woorden voor het volk verstaanbaar te maken. Na den Kanon, wanneer het oogenblik daar is om de geloovigen voor de H. Communie te bereiden, zal de stem des priesters weder gehoord worden, maar hier waar hij als priester geheel alléén optreedt, heeft het volk niet noodig zijne woorden te verstaan. Zoo beschouwd heeft het stil-bidden van den Kanon niet slechts eene symbolische maar ook eene dogmatische beteekenis.

Gebeden vóór de Consecratie.

Wij zuilen ieder gebed, volgens de orde waarin het gesproken wordt, eerst vertalen en daarna uitleggen.

I. U derhalve, goederlierenste Vader, bidden en smeeken wij nederig door Jesus Christies, Uwen Zoon, onzen Heer, dal Gij deze gaven, deze geschenken, deze heilige onbevlekte O ff er-

1) Dat de doode taal die hij gebruikt voor dat begrijpen geen beletsel is, hebben wij boven aangetoond. Zie hl. 84.

-ocr page 212-

208

ande moogt aannemen en zegenen, inzonderheid die welke wij ü opdragen voor Uwe heilige Katholieke Kerk; gelief Haar over den ganschen aardbodem in vrede te bewaren, le beschermen, in eenheid te behouden en te regee-ren, te zamen met Uiven dienaar, onzen Paus N. en onzen Bisschop N. en met al de recht-geloovigen, en de kweekers van het Katholieke en apostolisch geloof.quot;

Opmerkelijk is de gelijkenis tusschen dit en en het volgende gebed met de gebeden , die de priester reeds bij de opdracht der offergaven gesproken heeft. Die gelijkenis vindt hare verklaring hierin, dat de Kanon niets anders is dan een nauwere kring, die ons dichter bij het middelpunt der H. Handeling, bij de Consecratie brengt, en dat zij dus herhaalt, wat daar reeds bij die opdracht was uilgesproken. Daar, even als hier, ziet men op duidelijke wijze aangegeven het tweevoudig karakter dat het Offer hebben moet, namelijk buide aan God en zegen voor de menschen.

Letten wij op de woorden van het gebed, dan zien wij hoe zich de Kanon door het woord «derhalvequot; onmiddellijk bij het lof- en danklied der Praefatie aansluit; omdat God zoo oneindig goed en barmhartig is, durft de priester Hem ook met nieuwe beden te naderen; maar, daar Hij levens de oneindige heilige en groote God is, nadert hij in de meest nederige (supplices)

-ocr page 213-

209

houding, en slechts dóór en met Jesus Christus, door wien alleen onze beden tot voor den troon van God kunnen doordringen.

«Gaven, geschenken, offeranden.quot; Eene dergelijke optelling van woorden om ééne gedachte uit te drukken vinden wij in de kerkelijke liturgie meermalen terug. Opmerkelijk is het dat reeds de H. Irenaeus, van de Mis sprekende, deze drie woorden achter elkander gebruikt, i)

De priester bidt dat God het Offer in welgevallen moge aannemen, en onmiddellijk voegt hij er bij voor wie, zoowel in het algemeen als in het bijzonder, hij dat Offer wil dienstbaar maken. De algemeene toepassing wordt nog in dit gebed, de bijzondere in het volgende aangegeven. Hij offert op de eerste plaats, imprimis, voor de heilige. Katholieke Kerk, die over de geheele wereld verspreid is. Reeds de H. Polycarpus, in de dagen der Apostelen, bad voor de Kerk van de geheele wereld. 2) Hij bidt om uitwendigen en inwen-digen vrede voor de Kerk, opdat zij bewaard blijve van de aanvallen barer vijanden, van de vervolgingen, 3) en van inwendige verdeeldheid door ketterijen of scheuringen. Aan de algemeenft Kerk kan de priester niet derken, zonder het

1) Irenaeus Lib. IV. C. 19.

2) Zie Martyr. St. Poly car pi: Cap. 8. totius per orbem terraram Catholicae Ecclesiae.

3) Dat er altijd ernstige reden is voor deze bede, leert de IShonderdjarige geschiedenis der JCerk,

14

-ocr page 214-

210

zichtbaar Opperhoofd der geheele Kerk en zijn eigen Bisschop te noemen. Het noemen van den Paus en den Bisschop is tevens een bewijs van de eenheid en vereeniging, waarin ieder priester met het Opperhoofd der Kerk leeft. Dat gebruik in de Mis is zeer oud, en zeker van de dagen der Apostelen afkomstig. Toen het bij eenigen in onbruik geraakte, gaf Paus Pelagius (555—560)bevel, dat allen, op straf van excommunicatie, dat oud gebruik zouden onderhouden. Ook door de Grieken werd het bewaard tot aan de kerkscheuring van Photius. Na den Paus en den Bisschop van het diocees worden met de volgende woorden (catholicae et apostolicae fidei cultoribus) al de geestelijken en priesters bedoeld, die zijn aangesteld om het «Katholiek en Apostolisch geloofquot; te helpen verbreiden en handhaven.

fquot; De priester begint dus den Kanon met voor God te verklaren, dat hij het H. Offer in de eerste plaats gaat opdragen voor de H. Kerk, waarvan de bedienaars afzonderlijk worden genoemd. Dit is dus de eerste en algemeene applicatie van het Offer; de bijzondere die het hebben kan wordt in het tweede gebed aangegeven.

Er is een tijdvak geweest in de geschiedenis der Kerk, gedurende hetwelk in dit gebed van den Kanon de naam van den regeerenden vorst oi keizer, na dien van den Bisschop werd genoemd. Dit zal volgens den Kardinaal Bona van de eerste eeuwen afkomstig zijn, en van Paus Innocentius III

-ocr page 215-

2H

lot aan de uitgave van het nieuw Missaal onder Pius V, in 1570, was dit gebruik in de Westersche Kerk algemeen. Het is zeker niet door toeval, zooals Binterim wil, dat bij de herziening van het Missaal de naam des konings hier niet meer werd opgenomen. Toen de vorsten in de middeleeuwen, aan hunne hooge roeping getrouw, de Kerk met hun gezag steunden, konden zij op deze plaats in den Kanon genoemd worden; maar toen Pius V het nieuwe Missaal voorschreef, was de verhouding der vorsten tot de Kerk geheel veranderd.

Het gebed, dat tot nog toe onze aandacht bezig hield, evenals alle gebeden van den Kanon spreekt de priester staande, in het midden voor het altaar en de handen omhoog geheven, maar bij den aanhef dier woorden voegt hij ze weder samen, bidt een oogenblik gebogen over het altaar, kust het, en maakt bij de woorden jgaven, geschenken, offerandenquot; telkens een kruis-teeken over kelk en hostie. Al die ceremoniën zijn reeds meermalen voorgekomen en hebben telkens dezelfde beteekenis; wij behoeven ze dus niet op nieuw te verklaren, en gaan over tot het tweede gebed.

11. Gedachtenis der levenden.

Gedenk, Heer, Uwe dienaren en dienaressen, JV. en N... en alle omstanders, wier geloof

W

-ocr page 216-

212

V bekend en wier godsvrucht V niet verborgen is, voor wie wij U opdragen of die U opdragen dit Offer van lof, voor zichzelven en voor al de hunnen, tol verlossing hunner zielen, tot hoop van hun heil en behoud, en die aan U, den eeuwigen, levenden en waren God hunne geloften brengen.

Dit gebed, waarin de priester voor bijzondere personen bidt, gelijk hij in hel eerste gedeelte voor de geheele Kerk bad, is niets anders dan de voortzetting van het eerste.

Tol in de Hae en 12le eeuw heeft het gebruik voortbestaan, om hier de namen af te lezen van hen, die hel Offer verzocht hadden, of om eenige reden bijzonder verdienstelijk voor de Kerk waren. De lijst, welke die namen bevatte,-werd diptychon 1) genaamd, omdat zij uil plankjes bestond, die even als een boek verbonden en tweemaal dicht geslagen werden, en waarop de namen van Paus, Bisschop, van H. Martelaren, van levende en overledene weldoeners en geloovigen geschreven stonden. Dal zij reeds in hel begin der 3dc eeuw gebruikt werden bewijst men uil de geschriften van Tertulliaan en den 11. Cypriaan. Deze laatste vraagt uitdrukkelijk , dat men hem de namen der weldoeners zal mededeelen, opdal hij ze aan het altaar kan

1) Zij Tierden ook genoemd eacrae tabula, ecclesiae matrioula, liber Tiventium et mortuorum.

-ocr page 217-

213

noemen. Dal dit gebruik bij sommigen aanleiding gaf tot misbruik, dat zij namelijk offerden om hunne namen te doen verkondigen, laat zich denken, en wordt ook reeds door den H. Hierony-raus veroordeeld. Nu bepaalt zich de priester met in stilte hunner te gedenken en anderen, voor wie hij bijzonder bidden wil, b. v. zijne bloedverwanten, 1) zijne vrienden of weldoeners, degenen die aan zijne zorg zijn toevertrouwd of een bijzonder gebed verzocht hebben.

Nadat de priester voor die bijzondere personen gebeden heeft, smeekt hij God svoor alle omstanders, wier geloof U hekend en wier godsvrucht U niet verborgen is.quot;. Die woorden wijzen ons ook op de liturgie der eerste eeuwen, toen de Katechumenen en openbare zondaars vóór het offeren uit de vergadering verwijderd werden; maar zij geven ons levens te kennen in welke gesteltenis men hel Offer behoort bij te wonen. Dal voor hen bijzonder gebeden wordt bewijst ons, dat zij ook bijzondere vruchten van de Mis zullen genieten.

De woorden vvoor wie wij L' opdragen'\ zijn stellig niet van Paus Gregorius. Zoolang het gebruik bestond, dat de Christenen zelve hunne offergaven aan het altaar brachten, werd h'el ook

1) Eene der vele redenen waarom het voor eene familie een zegen is, dat zich een priester onder hare leden bevindt.

-ocr page 218-

214

hun offer genoemd; maar toen dit verviel en de geloovigen op andere wijze in de behoeften van het altaar voorzagen, toen begon depriester te spreken van het offer, dat hij voor hen bracht, In de meeste Missalen die vóór den H. Paus Pius V geschreven of gedrukt zijn, vindt men die woorden niet.

In de volgende woorden van dit gebed wordt allerduidelijkst het dubbel doel aangegeven, waarmede wij het Eucharistisch Offer, het Offer van lof, opdragen, namelijk tot eigen heil en tot vereering van God. Gelijk Christus Zijn bloedigen ofïerdood op Calvarië bracht tot verlossing, tot heil der menschen en tot glorie van Zijnen hemelschen Vader, zoo heeft ook het H. Misoffer voortdurend hetzelfde tweevoudig doel. 's Menschen geluk wordt wel op de eerste plaats genoemd, maar daardoor wordt niet aangeduid; dat dit het tweede doel, de eer van God, over-heerscht. Opmerkelijk zijn de woorden, waarmede dat geluk hier voorgeschreven wordt: tot verlossing hunner zielen tol hoop van hun heil en behoud. Het geheele welzijn van denmensch is in die woorden vervat: het uitdelgen der zonden en der gevolgen van de zonden, lichamelijk welzijn, en niet voor dit leven alleen, maar ook voor de eeuwigheid, dat alles hoopt de mensch van God te verkrijgen voor zich en voor de zijnen, door het H. Offer, dat hij gaat opdragen.

Maar niet uit eigenbelang alleen mag de pries-

-ocr page 219-

215

ter of de mensch Gode offeren, in de eerste plaats moet hij daarbij de eer van God bedoelen, en daarom voegt de priester er bij: terwijl zij tevens aan U, den eeuwigen, levenden en waren God hunne geloften brengen 1). En ziedaar het tweede, en inderdaad het hoofddoel van het Offer. De titels die hier aan God worden gegeven bewijzen de hooge oudheid van dit gebed. Zij komen bij de eerste kerkelijke schrijvers, die te midden der heidenen leefden, telkens voor, en dienden ook bij uitnemendheid om het verschil tusschen den God der Christenen de valsche goden van het heidendom aan te geven Maar bovendien bevatten die titels de ware reden waarom wij verplicht zijn Gode een offer op te dragen; God, die eeuwig is, van wien alle leven komt, door wien wij bestaan en onderhouden worden, dien God behooren wij door offers als onzen Waren Opperheer te huldigen.

III. Onder de handeling.

In gemeenschap met, en de gedachtenis vierende inzonderheid van de glorievolle Maria, altijd Maagd, de Moeder van onzen God en

1) Het Latijnsche woord reddere vota heeft hier bepaald het denkbeeld Tan hulde brengen: door God het Offer aan te bieden, huldigen wij Hem als onzen Heer en. Meester.

-ocr page 220-

216

Heer Jesus Christus, maar ook van Uwe zalige Apostelen en Martelaren, van Petrus en Paulus, van Andreas, Jacobus, Joannes, Thomas, Jacobus, Philippus, Bartholomeus, Matthaeus, Simon en Thaddaeus, van Linus, Cletus, Clemens, Six lus, Cornelius, Cyprianus, Laurent ius , Chrysogonus, Joannes en Paulus, Cosmas en Damianus, en van al Uwe Heiligen; wil om hunne verdiensten en gebeden verleenen, dat wij in alles door de hulp Uwer bescherming beveiligd worden. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.

Men zal gemakkelijk het verband van dezen zin met de vorige woorden van den Kanon begrijpen. Daar werd gebeden voor het heil der Kerk in het algemeen, en voor enkele leden; maar niet minder behooren de Heiligen Gods tot dat geheimzinnig Lichaam des Heeren; zij zijn de meest eervolle ledematen, en dus waar de priester aan de Kerk denkt, denkt hij ook vooral aan hen. Maar, zal men zeggen, zij hebben de verdiensten van het Offer niet meer noodig. Zeker niet; doch de priester bidt ook niet voor hen, maar getuigt aan God, dat hij met Gods beste vrienden in vereeniging leeft en ook om hen te eeren dat Offer opdraagt. En daardoor zien wij weder, wat wij boven reeds hebben opgemerkt, dat in den Kanon de gebeden, bij de opdracht der offergaven gesproken, herhaald worden. Immers in een dier gebeden werd gezegd, dat wij het

-ocr page 221-

217

Offer opdragen aan God en ter eere van Gods Heiligen.

Voor de hoogs oudheid van dit gebed in de liturgie der Mis geven de woorden zelve vele bewijzen. Reeds de eerste uitdrukkingen, Com-municanles el memoriam venerantes vinden wij in de akten van den 11. Ignatius en Polycarpus, beiden leerlingen der Apostelen, waar die woorden gebezigd worden om de vereering der Martelaren aan te geven. 1) Het woord Moeder-Gods kan uit de 5de eeuw afkomstig zijn, toen het Concilie van Ephese dezen titel voor de Allerheiligste Maagd handhaafde, ofschoon wij bewlj. zen in overvloed hebben, dat reeds in het begin der tweede eeuw Maria door de Christenen ijverig vereerd en aangeroepen werd. Ook de orde, waarin de Apostelen hier worden genoemd, is eene andere , als die der H. Evangelisten , en dus niet naar de Evangeliën gemaakt, maar volgens eene oude traditie, of volgens oude handschriften, waarvan de II. Hieronymus spreekt. De Apostel Matthias wordt niet genoemd, waarschijnlijk omdat de Kanon zich tot het getal van twaalf wilde bepalen, of omdat hij niet onmiddellijk door Christus gekozen werd.

Niet minder verdient de orde te worden opgemerkt waarin de Pausen worden genoemd. Het Missaal noemt Linus, Cletus en Clemens; zoo

1) Zie Hefele, Patres Apostolici, pag. 237 en 295.

-ocr page 222-

218

noemt ze ook Hygesippus en Irenaeus, terwijl Tertulliaan en de meesten na hem Clemens als opvolger van Petrus noemen, en men weder later, in de 5ae eeuw, nog Anacletus voor Clemens plaatste: zoodat de opvolging, gelijk ons Missaal ze heeft, alleen in de 2de eeuw voorkomt.

Eindelijk kan nog als bewijs dienen dat er niets dan Martelaren worden genoemd. De H. Cypriaan in 3de eeuw, vraagt in een zijner brieven 1) dat men hem ook de namen der belijders zal opgeven, opdat hij ook hunne gedachtenis bij die der Martelaren voegen kan.

Wij willen niet bewijzen, dat dit gebed geheel in dien vorm reeds in de eerste en tweede eeuw vóór de Consecratie gebeden werd, maar alléén dit, dat al de uitdrukkingen die het bevat uit de liturgie der eerste eeuwen afkomstig zijn; en zoo zien wij ook hier weder deze waarheid bevestigd, dat de Kerk bij de vaststelling barer liturgische gebeden met de grootste nauwgezetheid aan de traditie vasthoudt.

Het opschrift van het gebed staat in het Missaal met roode letters gedrukt, en is ook niet anders dan eene rubriek. Op Witten-Donderdag, en op de vijf voornaamste feestdagen worden er in dit gebed eenige woorden bijgevoegd, die op

1) Epist. 37.

-ocr page 223-

0J19

dat feest betrekking hebben ; die woorden staan in het Missaal achter de Praefalie van die feesten, maar om den priester te herinneren, dat zijniet onmiddellijk na die Praefatie, maar eerst in den Kanon moeten gelezen worden, staat er boven infra actionem, onder de handeling, zoo toch wordt dikwijls de Kanon genoemd, als zijnde de Handeling bij uitnemendheid. En vandaar is die rubriek ook boven ons gebed in den Kanon gekomen.

De meeste verklaarders van de H. Mis geven hier eene korte geschiedenis van de Heiligen, die er worden genoemd, en verklaren waarom er juist twaalf Martelaren worden herdacht. Wij laten die beide punten rusten. Alleen willen wij hier nog wijzen op de laatste woorden ; vdoor den-zelfden Christus onzen Heer.'' Deze uitdrukking in onmiddellijk verband met de namen der Heiligen, die wij vereeren en wier voorspraak wij inroepen, bewijst duidelijk dat onze Ileiligen-vereering niets te kort doet aan het middelaarschap van Christus. Ook bewijzen zij dat de drie gebeden, die wij tot hier toe bespraken , gedeelten zijn van één gebed, dat hier eindigt.

IV. Wij bidden U derhalve , Heer ! dat Gij dit Offer van ons Uwe dienaren, maar ook van Uw gansche gezin goedgunstig wilt aannemen, en dat Gij onze dagen in Uwen vrede moogt beschikken, en dat Gij ons van de eeuwige verdoemenis onttrekken en onder de kudde van

-ocr page 224-

220

Vive uitverkorenen tellen moogl. Door Christus onzen Heer. Amen.

De tweede helft van dit gebed is door den H. Gregorius I bijgevoegd, zooals zijn biograaf, de diaken Joannes, uitdrukkelijk vermeldt. 1) Het eerste gedeelte bestond dus vóór zijn tijd.

Met het woord ygt;derhalvequot;, verbindt de priester dit gebed aan het vorige. Nadat hij het Offer voor zich en de geheele Kerk, ook in vereeniging met de Heiligen in den hemel, aan God heeft aangeboden, geeft hij hier zijn vertrouwen te kennen dat God er met welbehagen op zal neder-zien en dat het tot aller tijdelijk en eeuwig geluk strekken moge.

De woorden wan ons Uwe dienarenquot; (servi-tatis nostrae) en nvan uw gansc/i gezinquot; (et cunc-tae familiae tuae) mogen onze aandacht niet ontgaan. De priester noemt zich hier, de dienaar, servus, gelijk de Opperpriester zich dienaar der dienaren (servus servorum) noemt, maar de gemeente noemt hij de huisgenooten van God,

Terwijl de priester dat gebed spreekt, houdt hij de handen over de offergaven uitgestrekt. Diezelfde handeling was ook den Joden voorgeschreven in het Oude Testament. Hij, die aan God een slachtoffer opdroeg, moest zijne hand op den kop van het dier leggen, om daardoor te beter zijne meening uit te drukken, dat hij

1) Bona. Rer. Liturg. Lib. II cap. XII.

-ocr page 225-

221

het namelijk als offer toewijdde aan God, om aan te duiden, dat hij in de plaats van dat dier sterven moest.

Intusschen is deze rubriek in de Mis in het geheel niet oud; eerst in het begin der l(3ae eeuw kwam zij in gebruik op enkele plaatsen, tot zij door Pius V algemeen verplichtend werd gemaakt, liet is zeer opmerkelijk, dat juist in die dagen, toen de nieuwe ketterij voor het eerst aan de Mis het karakter van offer wilde ontzeggen, men toen begon ook door uiterlijke handelingen dat karakter uit te drukken en te handhaven. Dit gebed is in hoofdzaak niet anders dan het vorige; slechts meer nadrukkelijk wordt het Offer op nieuw aangeboden, en datzelfde moet men zeggen van het volgende en laatste gebed vóór de Consecratie: V. Wij bidden U, o God, dat Gij deze opdracht in alle opzichten, gezegend, aangenomen, goedgekeurd, redelijk en welbehagelijk moogt maken, opdat zij voor ons het Lichaam en Bloed worde van Vvien allerliefsten Zoon, onzen lieer, Jesus Christus.

Het Offer zelf, het Lichaam en Bloed van Christus, dat zoo aanstonds op het altaar zal tegenwoordig zijn, is van zelf een sin alle opzichten gezegend , aangenomen , goedgekeurd , redelijk en welbehagelijkquot; Offer. Wat vraagt de priester dan eigenlijk? Dat ook onze opdracht van dal Offer al de opgenoemde eigenschappen hebben moge.

-ocr page 226-

222

Evenzoo vraagt de priester met de laatste woorden niet eenvoudig, dat de zelfstandigheids-verandering gebeuren mag, maar dat zij voor om of ten onzen voordeele (nobis) moge geschieden.

Bij het uitspreken der woorden maakt de priester vijfmalen het kruisteeken ; driemalen over de beide offergaven te zamen bij de woorden: «gezegend, aangenomen, goedgekeurd;quot; eens over de hostie bij het woord ïLichaam,quot; en eens over den kelk bij het woord sBloed '. Door het Kruisoffer bestaat het Misoffer, en in het laatste wordt het eerste voortdurend op geheimvolle wijze herhaalt; daarom teekent de priester de offergaven met dat heilig teeken.

De Consecratie.

Wij zijn genaderd aan het middelpunt van de H. Mis, aan dat oogenblik, waarin de priester krachtens de macht van God ontvangen, de offergaven verandert in het Lichaam en Bloed des Heeren, en dus het brood en de wijn het hoogheilig en onbloedig Offer worden van de Nieuwe Wet. Toen Christus in het laatste avondmaal het Eucharistisch Offer had ingesteld, vertrouwde Hij het Zijnen Apostelen en hunnen opvolgers in de priesterlijke waardigheid toe, opdat zij het voortaan in Zijnen naam, en als Zijne organen sprekend en handelend, zouden opdragen. Wat

-ocr page 227-

223

Christus eens in eigen persoon deed, dat doet Hij voortdurend door Zijn plaatsbekleeder, den priester. Hier vooral treedt de priester als Christus zelf op, en vandaar dat hij ook de woorden van Christus spreekt.

Bij alle veranderingen, die de gebeden en plechtigheden van het Misoffer in den loop der eeuwen konden ondergaan, moest natuurlijk de wijze van consacreeren altijd dezelfde blijven. Immers het geldt hier het Offer van hel Nieuw Verbond en het H. Sacrament des Altaars; en bij de Sacramenten, zooals men weet, kan nooit worden afgeweken van de stof en den vorm (de woorden die door Christus zeiven zijn bepaald.) Dus altijd en overal moesten de priesters (de wettige dienaars), die wilden consacreeren, brood en wijn voor zich hebben, en over die stof de woorden spreken, die Christus had gesproken. Veranderingen, die in het wezen der zaak ingrepen, konden zonder ongeldigheid van het Offer en van het Sacrament niet bestaan. Dus, zoo besluiten wij met alle recht, de Consecratie werd altijd op dezelfde wijze verricht.

Andere bewijzen daarvoor bij te brengen uit de oude kerkelijke schrijvers is niet moeielijk,1)

1) Men vindt er vele in Dr. Probst, die Liturgie der drei er sten Jahrhunderte, b. v. pag. 105, 125, 163, 250, 225, 351 en in het Kirclien-Lexikon. van Wetzer und Welte. Transtubstantiation.

-ocr page 228-

224

maar moei hier overbodig geacht worden. Alleen zouden wij willen vragen of de groote overeenstemming, waarmede de woorden der Instelling tot vier malen toe in de H. Schrift staan opge-teekend, niet als bewijs kan gelden voor dezelfde waarheid. Matthaeus, Marcus, Lucas en Paulus verhalen allen, en met genoegzaam dezelfde woorden, wat Christus bij de instelling van het 11. Misoffer deed en sprak, en ik geloof niet dat men één feit uit de Evangeliën zou kunnen aanhalen, dat door allen l) zoo geheel gelijkluidend wordt verhaald. Maar als men bedenkt dat zij allen priesters waren, en reeds dikwijls in de Mis hetzelfde gedaan en gesproken hadden, vóór zij hunne schriften opstelden, dat Matthaeus er bij was, toen Christus hetzelfde deed in de zaal te Jeruzalem, dat Marcus en Lucas het van ooggetuigen vernomen hadden, en Paulus, zooals hij zegt, door eene bijzondere openbaring van Jesus zeiven, dan behoeven wij ons over die volkomene overeenstemming niet te verwonderen.

Wij laten hier eerst de woorden der Consecratie volgen:

1) Joannes, die meer dan één der andere Evangelisten verhaalt van hetgeen Christus in het. laatste Avondmaal sprak, gaat de woorden der Instelling geheel voorbij. Hij deed dit óf om het gebruik van geheimhouding, de disciplina arcani, dat reeds bestond, vooral voor het H. Ofier, toen hij zijn Evangelie schreef, óf omdat de instelling der H. Mis reeds door de drie andere Evangelisten verhaald was.

-ocr page 229-

225

Die, daags voor Zijn lijden, brood heeft genomen in Zijne heilige en eerwaardige handen, en Zijne oogen opslaande naar den hemel, lot U, God, Zijn Almachligen Vader, U dankzeggend, het gezegend, gebroken, en aan Zijne Apostelen gegeven heeft, zeggende: neemt en eet hiervan allen-, want Dit is Mijn Lichaam.

Op dezelfde wijze heeft Hij, nadat het avondmaal gehouden was, ook dezen voortreffelijken Kelk in Zijne heilige en eerwaardige handen genomen, en ü evenzoo dankzeggend, heeft Hij hem gezegend en aan Zijne leerlingen gegeven, zeggende: neemt en drinkt hieruit allen; want dit is de Kelk van mijn Bloed, van het Nieuw en eeuwig Verhond, {een geheim des geloofs) dat voor u en voor velen zal vergoten worden tot vergiffenis der zonden.

Zoo dikwijls gij dit doet, zult gij het doen ter Mijner gedachtenis.

In deze woorden der Consecratie komen vier uitdrukkingen voor, die in de II Schrift niet gevonden worden, namelijk: tZijne oogen opslaande naar den hemel,'''' en in Zijne heilige en eerwaardige handen* en »het nieuw en eeuwig Verbondquot;, en eindelijk de tusschenzin, Deen geheim des geloofs.'' Dit bewijst, ons dat de woorden der Consecratie niet aan de II. Schrift ontleend zijn; en inder-

15

-ocr page 230-

226

daad, gelijk wij reeds opmerkten, zij beslonden vóór de Evangeliën, en waren door het gebruik der Apostelen geijkt.

De handelingen, die den priester bij het uitspreken dier woorden zijn voorgeschreven, bepalen zich tot de volgende. Bij de eerste woorden wrijft hij de duimen en wijsvingers, waarmede hij de II. Hostie zal aanraken, ter zuivering op den Corporale af; hij neemt de Hostie in zijne handen, hij verheft zijne oogen ten hemel, maakt met de rechterhand het kruisteeken over het offerbrood, en zoodra hij de Consecratie-woorden gesproken heeft, knielt hij ter aanbidding neder, heft daarna de H. Hostie in de hoogte, legt ze op den Corporale, en aanbidt nogmaals zijn Heer en zijn God; want nu is de zelfstandigheid van het brood veranderd in het goddelijk Lichaam van Jesus Christus. Hetzelfde doet de priester na de Consecratie van den kelk. Die plechtige akte van opheffing en aanbidding is van laleren oorsprong. Eerst in het midden der li'10 eeuw begon zij in Frankrijk. Toen namelijk Berengarius van Tours zijne ketterij tegen de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in het H. Sacrament begon te verspreiden, wilden de ware Christenen ook door eene uiterlijke handeling hun geloof aan dal heilig geheim openbaren. Daar de ketterij zich tot Frankrijk bepaalde, duurde het bijna anderhalve eeuw, alvorens deze akte van aanbidding, onmiddellijk na de Consecratie, in Duitschland en te Bome in gebruik kwam.

-ocr page 231-

227

De Kardinaal Bona 1) beweert dal vroeger de Consecratie-woorden door den priester met luide stem gesproken en door het volk met jAmen,quot; beantwoord werden, en hij beroept zich op een woord van Tertulliaan en van den II Ambrosius; maar in beide gevallen spreken die schrijvers niet over de Consecratie, maar over de Communie; wanneer namelijk het II. Sacrament den geloovigen werd toegereikt, sprak de priester; Corpus Christi(hel lichaam van Christus), en de geloovigen antwoordden: DAmeny Is de geheele Kanon, gelijk wLj boven zagen, een zuiver priesterlijk gebed, eene priesterlijke handeling, dan is zulks vooral van toepassing op de Consecratie, waar de invloed of de tusschenkomst van den leek niets vermag.

Gebeden na de Consecratie.

Van nu af is het onbloedig Offer van de Nieuwe quot;Wet, Christus zelf, op het altaar tegenwoordig om zich aan Zijn Ilemelschen Vader op te dragen. Dat Christus er is als offer, wordt vooral uitgedrukt door de tweevoudige gedaante, waaronder Hij tegenwoordig is. De verheerlijkte Godmensch kan niet meer Zijn bloed vergieten noch sterven; onder de gedaante van brood is dus ook Zijn heilig Bloed tegenwoordig, en onder de gedaante van wijn ook zijn heilig Lichaam ; maar

1) Eeruin Lit. Lib. II. Cap. 13.

15*

-ocr page 232-

228

der Consecratie-woorden is er scheiding van-Lichaam en Bloed, is onder de gedaante van brood niet meer dan Christus' Lichaam, en onder de gedaante van wijn niet meer dan Christus' Bloed tegenwoordig; en zoo worden wij door die dubbele gedaante gewezen naar zijn Offer op Golgotha, waar Zijn Lichaam en Zijn Bloed werkelijk van elkander zijn gescheiden geworden.

Daarom noemt de priester de 11. Hostie ook altijd het Lichaam van Christus, en den kelk-Zijn goddelijk Bloed.

Terwijl Christus zich als Offer opdraagt aan Zijn Hemelschen Vader, smeekt de priester in dc volgende gebeden van den Kanon, dat God dat Offer welgevallig moge aannemen, tot verheerlijking van Zijnen naam en tot heil der geloovigen. Dit is de hoofdgedachte van de volgende gebeden, waarmede de Kanon sluit. Evenals voor de Consecratie bidt de priester ook daarna met opgeheven handen, maar de vingers, waarmede hij de II. Hostie heeft vastgehouden, houdt hij zorgvuldig gesloten, om met diezelfde vingers niets anders aan te raken.

De drie eerste gebeden, die hier volgen, zijn drie gedeelten van één gebed, zoo als blijkt uit het slot;

Daarom dan ook, Heer, zijn wij, Uwe dienaren, en ook Uw heilig volk, het zalig lijden en de verrijzenis uit hel graf, en dc glorievolle opklimming ten hemel van denzelfden

-ocr page 233-

229

Christus Uwen Zoon, omen Heer, gedachtig, en brengen wij, aan Uwe verhevene Majesteit van Uwe geschenken en gaven een zuiver offer, een heilig offer, een onbevlekt offer, het heilig Brood des eeuivigen levens, en den kelk van het altijddurend heil.

En gewaardif/ U hierop met een genadig en gunstig aanschijn neer te zien, en het goedgunstig aan te nemen, gelijk Gij U gewaar' digd hebt met icelgevallen de geschenken aan te nemen van Uwen dienaar, den rechtvaardigen Abel, en het offer van onzen aartsvader Abraham, en de heilige Offerande, het vlekkelooze offer, dat Uw hoogepriester Meldtisedech U heeft opgedragen.

Ootmoedig smeeken wij U, almachtige God, laat dit Offer door de handen van Uwen heiligen Engel op Uw verheven altaar, voor hel aanschijn van Uwe goddelijke Majesteit gebracht worden, opdat wij allen die, door deze deelneming aan het altaar, het hoogheilig Lichaam en het Bloed van Uwen Zoon zullen ontvangen, met alle hemelsche zegeningen en genade mogen vervuld worden. Boor denzelfden Christus onzen Heer. Amen.

De hoofdzin van dit drieledig gebed is: wij bieden U, o God, dit offer aan; zie er genadig op neder, opdat het ons voordeelig zij.

De eerste woorden sluiten zich met een ver-hindingswoord onmiddellijk bij de laatste der

-ocr page 234-

230

Consecratie aan; en, laten wij het hier opmerken, al de gebeden van den Kanon zijn aldus met elkander verbonden, zoodat de geheele Kanon slechts ééne doorloopende gedachte is, die ééne handeling vergezelt.

Bij de Consecratie sprak de priester in den persoon van Christus, maar van nu af spreekt bij weder in eigen naam. Jesus had gezegd, en hel werd zoo even door den priester herhaald , dat dit Offer voortaan moest worden opgedragen ter gedachtenis aan Hem, en daarom zegt de priester, dal hij, gehoorzaam aan dal bevel, ïher-denkt het lijden, de opstanding en de hemelvaart des Heeren.quot; De woorden wij Uwe dienaren, tegenover de volgende üw heilig volk, wijzen op het ware verschil tusschen priesters en leeken; dit wordl duidelijk gemaakl door het latijnsche woord plebs en niet populus; onder het eerste toch verstaal men degenen, die geregeerd worden. Het meervoud, dal de priester van zichzelven gebruikt, wijst ons op de eerste eeuwen, toen dit gebed werd ingevoerd, en toen de Bisschop nooit alleen, maar altijd van andere priesters omringd het H. Offer opdroeg.

De priester zegt, dal hij offert van de gaven, die hij van den Heer ontving, en verder kan de mensch, die van zichzelven niets heeft, het nooit brengen; zoo is dan ook het brood en de wijn, de elementen van dit offer, een geschenk van God; en ook hel Lichaam en Bloed des Heeren^

-ocr page 235-

231

wat het nu geworden is, hebben wij niet minder aan Gods goedheid te danken. Dat de priester hier de II. Hostie noemt hel heilig Brood, moet verstaan worden in dien zin, waarin Christus van zichzelven zeide: Ik ben het brood des levens.quot; 1)

Bij de laatste woorden van dit gebed maakt de priester vijfmalen het kruisteeken over het Offer. Ook vóór de Consecratie hebben wij meermalen diezelfde handeling ontmoet, en gezegd dal het eene zegening was der offergaven. Maar nu het goddelijk Offerlam zelf op het altaar tegenwoordig is, kan er geen spraak wezen van zegeningen; doch hier worden wij door dat kruisteeken, dat straks nog dikwijls herhaald wordt, er aan herinnerd, dat dit Offer inderdaad hetzelfde is als het Kruisoffer, en alleen daaraan zijn bestaan to danken heeft; zooals Paus innocentius III zegt: sdie teekenen dienen om ons de geschiedenis te herinneren.quot;

In het tweede gedeelte van dit gebed vraagt de priester, dat God op dit Offer genadig moge nederzien. Het Offer is Jesus Christus zelf, de eeuwige Zoon van den hemelschen Vader, en daarom moet dat Offer welgevallig zijn aan God, die van Christus getuigt: ïDeze is mijn welbeminde Zoon, in Wien ik Mijn welbehagen heb gesteld.quot; 2) Objectief beschouwd is dus het Qffer

1) Joan. VI. 35.

2) Matth. XVII. 5.

-ocr page 236-

232

noodzakelijk Gode aangenaam. Maar wij, die het opdragen, zijn zondaars, en in zoover het ons offer is, zal het meer of minder aangenaam wezen aan God, naar gelang van de betere stemming, waarmede wij het opdragen. In dien zin moeten ook de vergelijkingen verstaan worden, die de priester maakt met de offers van Abel, Abraham en Melchisedech; wat deze opdroegen waren aardsche zaken, slechts typen van ons Eucharistisch Ofter, en dus van oneindig minderwaarde; maar omdat die personen het beste, wat zij bezaten, en met de zuiverste meening offerden, daarom zag God met welgevallen op hun ofier neder. Er wordt dus geene vergelijking gemaakt tusschen offer en offer, maar de priester vraagt dat het Offer van ons evenzeer worde aangenomen als de offers van die Oudvaders.

De offers, waarop dit gebed doelt, zijn bekend. quot;Van Abraham worden ons in de 11. Schrift verschillende offers vermeld, maar hier wordt ongetwijfeld gezinspeeld op het offer van zijn zoon Izaak. Daar vooral toonde Abraham dat groot en onwankelbaar geloof in het woord des Heeren, waardoor hij de stamvader werd van vele volken, niet alleen der Joden, naar het vleesch, maar ook van ons, van alle Christenen, die hem in zijn geloof navolgen. Daarom dan ook wordt hij hier Onze Aartsvader genoemd.

In het derde gedeelte van dit gebed smeekt de priester, dat het Offer voordeelig mag zijn aan

-ocr page 237-

233

allen, die het zullen nuttigen. Bij het uitspreken dier woorden voegt de priester de handen samen, en bidt in nederige houding, diep gebogen over het altaar overeenkomstig de woorden, die hij spreekt: «Ootmoedig smeeken wij U.quot; Bij de woorden «Lichaamquot; en «Bloedquot; maakt hij het kruisteeken over de H. Hostie en over den kelk, om zich alweder aan den Gekruisten Jesus te herinneren; maar als hij bij de laatste woorden over zichzelven het kruisteeken maakt, dan heeft dit teeken weder de eerste beteekenis, namelijk, dat men alleen door het kruis des Heeren «zegening en genadequot; erlangen kan.

Door «den Heiligen Engel,quot; willen sommigen Christus zeiven, sommigen den II. Geest verstaan; maar daar in andere liturgiën, b. v. die van Milaan, in hetzelfde gebed staat «Uwe Engelen,quot; zoo geven wij de voorkeur aan de eerste beteekenis van het woord, te meer omdat de Engelen altijd worden voorgesteld als degenen, die onze gebeden, en dus ook ons Offer, voor den troon des Heeren brengen.

In dit gebed wordt God voorgesteld als gezeten op een troon, met een altaar voor zich, waarop aanhoudend offers van hulde en aanbidding worden neêrgelegd. Datzelfde beeld vinden wij ook in de Openbaring van Joannes, 1) waar gezegd wordt, dat een Engel in gouden schalen de oilerande aanbrengt.

1) Apoc. VIII, 3 en 4.

-ocr page 238-

234

De priester bidt hier alleen voor hen , die door de Communie zullen deelnemen aan het Lichaam en Bloed des Heeren; ook van hen alleen kan gezegd worden dat zij met den priester het Offer opdragen, want zonder Communie is het Offer niet voltooid. Evenwel, daar de rechtvaardige ook op geestelijke wijze aan de H. Communie kan deelnemen, zou men ook den zin van dit gebed verder kunnen uitstrekken. 1)

Dit drieledig gebed vinden wij in bijna alle liturgiën van de Oostersche en Westersche Kerk genoegzaam woordelijk onmiddellijk na de Con-secralie geplaatst, en deze bijzonderheid bewijst ons overtuigend, dat het van de hoogste oudheid is, ja uit de dagen der Apostelen afkomstig.

Eerst bad de priester om genadige aanneming van het Offer, nu, in de twee volgende gebeden, bidt hij dat het voordeelig zij 1°. voor de overledenen en 2°. voor de levenden.

Het eerste gebed luidt aldus:

Gedenk ook, Heer! Uwe dienaren en dienaressen N. en iV. die ons mei hel leeken des geloofs zijn voorgegaan, en in den slaap des

vredes ruslen..... Wij smeeken ü, Heer, dat

Gij aan dezen, en aan allen die in Christus

1) Men kan uit dit gebed zien, dat het geen willekeur is, wanneer de Kerk verlangt, dat ouder het H. Misofi'er de H. Communie wordt uitgereikt, en het slechts om. zeer gewichtige redenen vóór af na de Mis toestaat.

-ocr page 239-

235

rusten, de plaats van verkwikking, van licht en vrede ivill verleenen. Door denzelfden Christus onzen Heer. Amen.

Deze memenlo voor de overledenen is in denzelfden geest geschreven als de memento voor de levenden, die wij vóór de Consecratie besproken hebben. De woorden zijn zeer eenvoudig, maar schoon en vol beleekenis. In het midden van dit gebed verzamelt de priester zich een oogenblik om in stilte te denken aan hen, voor wie bijzonder dit II. Offer wordt opgedragen, of aan zijne bloedverwanten of betrekkingen en vrienden, of aan anderen, voor wie hij in het bijzonder bidden wil; maar alleen aan hen, die als goede Christenen gestorven zijn, zooals blijkt uit de woorden, sdie ons met hel leeken (signo) des geloofs zijn voorgegaan, en in den slaap des vredes rusten.quot;

Wij hechten hier aan het woord signo de be-teekenis van veldteeken, van vaandel. Immers het leven van den mensch op aarde is een strijd, 1) de geloovigen strijden lot aan hun dood onder het vaandel van het kruis, het symbool van hun geloof, de overledenen waren ons vóór in dien strijd (qui nos praecesserunt); zij zijn gevallen, maar gevallen met het vaandel in de hand (cum signo fideï), en daarom was hun dood overwinning, daarom rusten zij in vrede (in sommo pacis), daarom rusten zij in en met Christus (in Christo

1) Job. VII. 1.

-ocr page 240-

236

quiescenlibus). 1) Maar ofschoon de strijd des levens voor hen heeft opgehouden, ofschoon de vrede geleekend is, hebben zLj wellicht nog geen deel aan de vruchten hunner overwinning, en lijden zij misschien nog meer dan op aarde, door het zuiverings-vuur (vagevuur), waaraan zij orn kleine gebreken en onvolmaaktheden in den strijd nu zijn prijsgegeven. En daarom bidt de priester, dat zij spoedig naar den hemel, naar de plaats van verkwikking, 2) van licht (waar zelfs de schaduw des geloofs verdwijnt) en van eeuwigen vrede, mogen overgaan.

Uit sommige uitdrukkingen blijkt, dat dit gebed van hooge oudheid is: immers de woorden dor-miunl, in somno pacis, en, in Christ o quiescenlibus, vindt men op de oudste Christelijke grafschriften in de Katacomben, en zij waren dus toen reeds hoogst waarschijnlijk aan de liturgische taal ontleend. 3)

Tot in de Hde en 12ae eeuw werden gedurende deze Memento door den diaken eenige namen van overledene geloovigen voorgelezen , die bijzonder in de gebeden werden aanbevolen.

1) Ofschoon de uitdrukkingen van dit gebed altijd ran toepassing zijn op den Christen, waren zij dit bij uitnemendheid in den tijd van bloedige vervolging, toen dit gebed werd ingevoerd. *

2) Eefrigerii (afkoeling) is een zeer plastische uitdrukking met het oog op het vageoaar.

3) Zie Spencer Northcote. Ito ma Sotterranea pag. 389,

-ocr page 241-

237

Reeds hebben wij boven over dat gebruik der diptychen gesproken. Hel gebruik van onzen tijd om vóór de Mis, of na het Evangelie de namen voor te lezen van hen, die in den laatsten tijd overleden zijn, is daaraan ontleend.

Op dit gebed voor de overledenen volgt het gebed voor de levenden; wij bidden dat onze dierbare afgestorvenen spoedig tot Gods heerlijkheid worden toegelaten, maar wij bidden ook voor ons eigen behoud. Dat gebed luidt aldus:

Ook aan ons zondaars, Uwe dienaren, die op de menigte Uwer ontfermingen hopen, wit ook aan ons eenig deel en gemeenschap geven mei Uwe Heilige Apostelen en Martelaren; met Joannes, Stephanns, Matthias, Barnabas, Ignatius, Alexander, Marcellinus, Petrus, Filicilas, Perpetua, Agatha, Lucia, Agnes, Caecilia, Anastasia, en met al Uwe Heiligen; neem ons, bidden wij U in hunne gemeenschap op, niet met onze verdiensten te schatten, maar mei kwijtschelding te verleenen. Door Christus onzen Heer.

De priester bidt om eenig deel en om gemeenschap met de Heiligen. liet eerste woord slaat op de bijzondere heerlijkheid, die elk der uitverkorenen naar de maat van zijne verdiensten hebben zal. Niet allen zullen in den hemel ge-matig beloond worden :ïin het huis Mijns Vaders,quot; zegt Christus, »zijn vele woningen.quot; Mei het oog op zijne zonden en gebreken, waarvan de

-ocr page 242-

238

priester hier met woord en daad (want bij het uitspreken dier woorden klopt hij zich rouwmoedig op de borst) belijdenis doet, vraagt hij, om zoo te zeggen, slechts de minste plaats, slechts eenig deel aan die glorie. Maar hoe verschillend ook die glorie voor de uitverkorenen wezen zal, allen zullen er in eeuwige gemeenschap, in gezelschap met elkander en met Christus gelukkig zijn.

De Heiligen, die hier worden opgenoemd, be-hooren allen tol de eerste, tweede en derde eeuw, slechts Petrus, de Exorcist, Agnes en Anaslasia werden in SIM gemarteld. Hel gezamenlijke getal dezer Heiligen, bedraagt vijftien; Joannes (de Dooper), die nog behoort tot het Oud-Verbond, slaat als profeet vooraan en afzonderlijk, en de veertien Martelaren, die volgen, zijn zeven mannelijke en zeven vrouwelijke Heiligen. Ook over dit gelal wordt door sommige liturgische schrijvers veel gesproken, alsmede over de keuze der veertien namen, die het Missaal uil de duizenden Martelaren der eerste eeuwen doel. Opmerkelijk is het, dal de genoemden uit de verschillende rangen der kerkelijke waardigheden gekozen zijn ; men ziet er een diaken, eenAposlel, een medgezel van Paulus, Barnabas namelijk: vervolgens Ignatius, een leerling der Apostelen, een Paus, een priester, en exorist; eindelijk maagden, verloofde en gehuwde vrouwen, die allen denzelfden strijd gestreden en dezelfde overwinning behaald hebben.

-ocr page 243-

239

Met deze nu, die slechts als voorbeelden worden aangehaald, en met alle Heiligen, zoo smeekt de priester, hoopt hij eenmaal in volle gemeenschap te leven, niet met het oog op zijne verdiensten, maar in het vertrouwen op Gods genade en erbarming; en dat bidt hij door de verdiensten van Jesus Christus, die Zichzelven hier voor ons als het eeuwig Offer aan zijn hemel-schen Yader opdraagt.

Ti Door wien {Christus), zoo sluit de priester den Kanon, Gij Heer, al deze gaven schept, heiligt, levend maakt, zegent en aan ons verleent. Door Hem, en met Hem en in Hem is aan ü. God, den Vader Almachtig, in de eenheid van den Heiligen Geest, alle eer en glorie. Door alle eeuwen der eeuwen.

Gelijk men de Praefalie, de inleiding (het exordium) van den Kanon kan noemen, zoo kan men deze woorden als de plechtige sluiting (peroratie) daarvan beschouwen.

Het vorige gebed sloot de priester met de woorden: »door Christus onzen Heer;quot; en de woorden, die volgen, zijn eene nadere omschrijving van Christus en Zijne werkzaamheid, vooral met het oog op het Offer. Door Christus, zegt de priester, zijn deze gaven geschapen, 1) en bij die uitdrukking even als bij de volgende,

1) Door wien alles geschapen is, zegt de Evangelist. Joan. I.

-ocr page 244-

240

denkt hij aan de zichtbare gedaante van het Offer, dat eerst brood en wijn was; vervolgens zegt de priester, dat deze gaven geheiligd zijn, want dat werden ze, toen Hij ze koos voor het Offer van het Nieuw Verbond. Door Christus, zoo gaat de priester voort, zijn ze levend gemaakt; want door Zijne Almacht werden die levenlooze elementen veranderd in Zijn onsterfelijk Lichaam en Bloed; daardoor in de hoogste mate gezegend, als zijnde nu de oorsprong van alle zegening en genade, Christus zelf; en zoo aan ons gegeven, aan ons, nietige menschen, toevertrouwd, opdat wij door dat Offer van oneindige waarde den Almachligen God op betamelijke wijze zouden kunnen eeren en loven. Daarom gaat de priester voort, zeggende: dat ook alleen door Chriilus, met Christus en in Christus aan God den Vader in de eenheid van den il. Geest alle eer en glorie gebracht wordt, door alle eeuwen der eeuwen. Immers zonder Christus, zonder Zijne Verlossing en zonder Zijn Offer zou God van Zijn schepselen nooit de eer genieten , die Hem toekomt; het is dus door Hem, dat de Vader en de H. Geest geëerd wordt. Maar ook met Hem: immers als de tweede persoon der H. Drievuldigheid is Christus aan den Vader gelijk, wordt Hij met den Vader en den II. Geest aangebeden. En eindelijk in //m.quot; met het vorige woord is alleen gewezen op de verscheidenheid der personen, en de priester, als vreesde hij

-ocr page 245-

241

het aanbiddelijk geheim van den Drieëenigen God eenzijdig te hebben uitgedrukt, wijst met dit woord op de éénheid van natuur en van wezen ; in Christus wordt de Vader en de II. Geest geëerd, omdat de drie personen slechts één God zijn.

Bij die weinige woorden zijn vele handelingen voorgeschreven: de priester maakt driemalen het kruisteeken over het [I. Offer bij de woorden: heiligt, levendmaakt, zegent; dan ontdekt hij den kelk, neemt de H. Hostie, na geknield 1) te hebben, in de rechterhand, en maakt daarmede driemalen het kruisteeken over den kelk, daarna tweemalen vóór den kelk, en heft eindelijk den kelk en de H. Hostie te zamen een weinig in de hoogte.

Al die kruisteekens hebben wij te beschouwen als herinnerings-teeken aan den oorsprong van het Onbloedig Offer, dat vooral hier, aan het einde van den Kanon, waar de opdracht, de aanbidding van het Offer geschiedt, op zijne plaats is. Die aanbieding wordt ook zinnelijk voorgesteld door het opheffen van den kelk met de H. Hostie, hetgeen de priester doet, terwijl hij de laatste woorden zegt: alle eer en glorie.

Aan God de noodige eer te geven was het hoofdoel van den Offerdood des Heeren, en daar-

2) Zoo dikwijls de priester het H. Sacrament in de handen zal nemen, knielt hij eerst ter aanbidding neder, en knielt andermaal, als hij het op het altaar heeft nedergelegd.

16

-ocr page 246-

242

om was dat Offer met Zijn dood volbracht, ofschoon de toepassing der oneindige verdiensten van dat Offer tot het einde der wereld zou voortduren. En zoo ook ons Misoffer: mei het einde van den Kanon is het Offer van Christus, voor zoo ver het strekken moet om God te eeren, voltooid; maar geheel en al om offer wordt het eerst door de H. Communie, omdat v/ij daardoor eerst volkomen aan de verdiensten van het Offer deelachtig worden.

De opheffing van den kelk met de H. Hostie op deze plaats is zeer oud, en wordt gevonden in de vroegste berichten over het Misoffer; wellicht heeft zij vóór de 11ae eeuw, toen de opheffing na de Consecratie nog niet bestond, ook gediend om het volk tot aanbidding van het Lichaam en Bloed des Heeren aan te sporen.

Als de Bisschop op Witten-Donderdag onder de H. Mis de H. Oliën wijdt, doet hij zulks vóór die laatste slotwoorden van den Kanon. Dit is nog een overblijfsel uit vroegere eeuwen, toen bijna alle wijdingen van water, melk, honig of vruchten door den priester onder de Mis op het einde van den Kanon verricht werden. Altijd heeft de Kerk het Misoffer beschouwd als het middelpunt van alle liturgische handelingen, omdat dit Offer de oorsprong van alle genade en zegen is; en daarom zegende Zij ook alles, wat Zij wilde zegenen, onder het H. Offer; maar, zoo merkt hier de Kardinaal Bona 1) op, toen na verloop van

1) Ser. Liturg, Lib. II. Cap. XV.

-ocr page 247-

243

tijd, de godsvrucht der geloovigen verkoelde, en het noodig werd de liturgie van het Offer te verkorten, werden die zegeningen meer en meer van het Misoffer gescheiden, werd soms zelfs het uitreiken der H. Communie tot na de Mis uitgesteld.

Toen dat gebruik van zegeningen onder de Mis nog bestond, kon men de slotwoorden van den Kanon, haec omnia bona, allo deze gaven, ook van toepassing maken op de voorwerpen, die gezegend werden; maar men kan daarom niet beweren, zooals sommige schrijvers doen, dat zij daardoor alleen in den Kanon gekomen zijn: immers ook nu, zooals wij gezien hebben, blijven die woorden in hunne volle beteekenis, en zij zouden bij de herziening van het Missaal zeker zijn weggelaten, als zij alleen op die te zegenen voorwerpen betrekking hadden.

De laatste woorden van den Kanon, door alle eeuwen der eeuwen, spreekt de priester met luide slem, en ze worden door hel volk met «Amenquot; beantwoord.

16*

-ocr page 248-

VIERDE HOOFDSTUK.

DE COMMUNIE.

Het H. Offer van de Mis heeft, gelijk wij reeds-meermalen zeiden, een dubbel doel. Het dient tot vereering van God en tot zaligheid der men-schen. Het is dat eenige Offer, waarin de oneindige God Zijn welbehagen hebben kan; het eenige, wat voor God rationeel, redelijk is, omdat de waarde van het Offer aan God gelijk is, daar het God zelf is, de Zoon van God, die zich aan Zijn hemelschen Vader opdraagt. Die opdracht nu is reeds geschied, en daarmede het eerste doel van het Offer bereikt. Het tweede doel, namelijk het heil en de zaligheid der menschen zal inzonderheid door de H. Communie bereikt worden. Immers daardoor treedt de mensch in de levensgemeenschap met Jesus Christus, het goddelijk Offerlam; daardoor ontvangt hij het Offer zelf, de bron van alle genade en zegen in zijn hart; en daarom, gelijk niets zoo geschikt is om God te eeren als het

-ocr page 249-

245

Offer der Mis, zoo is ook niets zoo voordeelig voor den Christen, als zich door de H. Communie met het Offer van zijn Goddelijken Meester te vereenigen. Wij behoeven hier niet te herhalen, wat wij reeds gezegd hebben, dat de mensch ook zonder de Communie, op werkelijke of op geestelijke wijze wijze ontvangen, eenig deel aan de oneindige vruchten van het Misoffer hebben kan, maar de volle vruchten van dat aanbiddelijk Offer kunnen wij slechts genieten door eene waardige Communie, omdat daardoor het Misoffer zooveel mogelijk ons Offer wordt. Dat hebben vooral de Christenen der eerste eeuwen begrepen, die geregeld te Communie gingen, zoo dikwijls zij het H. Offer bijwoonden.

Maar kunnen sommigen zonder de Communie aan enkele vruchten van de 11. Mis deelachtig worden, zonder eenige Communie is het Offer niet voltooid. Christus, het Lam Gods, is hier niet bloot het Offerlam, maar ook de spijs en drank onzer zielen, en daarom moet het H. Offer ook genuttigd worden, zij het slechts alleen door den priester. De Communie is dus een deel van het Offer; gelijk degenen, die onder de wet van Mozes een offerdier aan God opdroegen, van dat offervleesch moesten eten, 1) zoo moeten ook wij het Paaschlam, dat wij aan God opdragen, nuttigen, gelijk Christus bij de instelling lot Zijne Apostelen zeide: »neemt en eet, want

1) Levitic. VIL 15, 16. XXII. 30.

-ocr page 250-

246

dit is Mijn Lichaam. De Communie onder de Mis is dus zoo oud als het Offer zelf.

Bij de behandeling van dit laatste gedeelte der H. Mis spreken wij: 1°. over de voorbereiding tot de Communie, 21. over de Communie zelve, 3°. over de dankzegging.

§ 1. De voorbereiding voor de Communie.

De Kerk veronderstelt bij de liturgie van het Misoffer, dat de geloovigen, die het Offer bijwonen, althans sommigen hunner, met den priester zullen communiceeren, en daarom bidt de priester hier met luide stera, opdat zij zich met hem zullen voorbereiden; 1) bleven zij om zoo te spreken werkeloos bij de H. Handeling, bij den Kanon, dien de priester daarom in stilte bad, hier wordt, ten minste als zij aan al de vruchten van het H. Offer willen deelachtig worden, hunne medewerking gevorderd, en tot die medewerking worden zij opgeroepen door de stem des priesters, die zij weder vernemen.

1

dignus, kent en verstaat ieder Katholiek, al worden ze door deu priester in het Latijn gebeden.

-ocr page 251-

247

Reeds de laatste woorden van den Kanon, Tgt;door alle eeuwen der eeuwen,quot; zegt de priester overluid, i) en daarop volgt het vlaat ons hiddenquot; en zoo zien wij ook hier weder, dat de ge-heele Mis slechts ééne doorloopende handeling is.

Het eerste gebed van voorbereiding, dat de priester spreekt, is het Onze Yader, voorafgegaan door deze woorden:

Laat ons bidden. 2) Door heilzame voorschriften vermaand, en door goddelijk onderricht geleerd, durven wij zeggen: Onze Vadert die in de Hemelen zijl: enz.

Christus zelf heeft ons geleerd en ons bevolen zóó te bidden; anders zouden wij, nietige men-schen, het niet wagen om den Oneindigen God als Onzen Vader te begroeten en aan te spreken, en evenmin zouden wij zooveel durven vragen, als wij in het Onze Vader doen.

Dat deze inleiding voor het gebed des Heeren zeer oud is, blijkt ons uit eene plaats van den H. Cyprianus, waar hij sprekende van het gebed

1) In gezongene Missen zingt hij die slotwoorden, en daaruit begrijpt men hoe de liturgie van het Offer onaangenaam gestoord wordt, als de koorzangers niet zorgen, dat hun gezang bij het slot van den Kanon geëindigd is.

2) Dit Oremus heeft betrekking niet alleen op het Onze Vader, maar op al de gebeden van voorbereiding die de Communie voorafgaan, evenals het Oremus vóór het Offertorium. Zie bl. 159.

-ocr page 252-

m

des Heeren bijna dezelfde woorden gebruikt: »God heeft,quot; zegt hij, «onder andere heilzame voorschriften en goddelijke vermaningen, ook zelf een vorm van gebed gegeven: zelf heeft Hij ons vermaand en geleerd wat wij vragen moeten.quot;

Cyrillus van Jeruzalem, Ilieronymus, Augustinus en Gregorius de Groote 1) getuigen eenparig dat het een Apostolisch voorschrift was, om vóór de Communie het Onze Vader te bidden; en geen wonder dat de geloovigen, als zij een goed gebed wilden spreken, hun toevlucht namen tot den vorm, hun door Christus geleerd.

Bij de Grieken en de meeste Oosterlingen bidt het volk met den priester het Onze Vader overluid, maar in de Westersche Kerk is bet gebruik, dat de priester het alleen bidt, en slechts de laatste vraag door het volk (nu door den misdienaar) gebeden wordt, terwijl in de Mozarabische liturgie iedere afzonderlijke bede met »Amenquot; wordt beantwoord.

Bijna alle schrijvers over het Misoffer geven hier eene breedvoerige verklaring van het gebed des Heeren; wij verwijzen den lezer naar onzen gewonen kathechismus, waarin eene zee rgoede, en naar Deharbe, bij wien eene zeer uitvoerige verklaring te vinden is.

De misdienaar, zooals wij zagen, zegt de laatste

1) De plaats bij Gregoriua 1 vindt men Epist. lib. IX. Ep. ]2, of in de Parijsche uitgaaf, lib. Vil, ep. 64, Vergelijk Dr. Probst, in zijne liturgie, pag. 356.

-ocr page 253-

249

bede, waarop de priester het »Atnenquot; laat volgen, en daarna in stilte het volgende gebed spreekt: Verlos ons, ivij bidden U Heer, van alle verleden, tegenwoordig en toekomend kwaad, en verleen ons genadig door de tusschenkomst der gelukzalige en glorievolle Moeder Gods Maria, altijd Maagd, van Uwe gelukzalige Apostelen Petrus en Paulus, en van Andreas en van alle Heiligen, vrede in onze dagen, opdat wij door de hulp van Uwe barmhartigheid ondersteund, altijd vrij mogen zijn van zonden, en veilig voor alle ontsteltenis; door denzelfden Jesus Christus onzen Heer, Uwen Zoon, die met U leeft en regeert in de eenheid des H. Geestes, God door alle eeuwen der eeuwen. Amen.

De hoofdzin van dit gebed is eene verdere ontwikkeling van de laatste bede, in het Onze Vader, gesproken. De priester bidt om verlost le worden van het kwaad, dat voorbij is; dit kan alleen slaan op de zonden, die vroeger bedreven zijn, en die, ofschoon zij tot den verleden lijd behooren, nog rampzalige gevolgen voor het oogenblik en de toekomst kunnen achterlaten, en van die gevolgen smeekt de priester hier om bevrijding. Onder de tegenwoordige en toekomende rampen, waarvan de priester vraagt bevrijd le blijven, kan men alle uit- en inwendige rampen verslaan, waarvan het leven op aarde zoo vol is. Jn het tweede gedeelte bidt de priester om vrede,

-ocr page 254-

250

in- en uitwendigen vrede, voor zichzelven in het bijzonder, en voor de Kerk in het algemeen. Hij vraagt dit onder voorspraak ea aanroeping van de Heiligen, die hij reeds in den Kanon, vóór de Consecratie genoemd heeft, en waarvan hij hier alleen de vier eerste namen uitspreekt. In vroegere tijden, nog in de 14ae eeuw, was het toegelaten dat de priester na den H. Andreas andere Heiligen noemde, die door hem of zijn bisdom bijzonder vereerd werden.

Vóór de priester dit gebed spreekt, neemt hij de patena in de hand, reinigt deze met het kelkdoekje, en bij de woorden «verleen ons vrede in onze dagen,quot; maakt hij het kruisteeken over zichzelven met de pateen, omdat hij deze in de hand heeft. De woorden die hij spreekt zijn een zegenwensch, en gaan daarom van het teeken van zegen vergezeld. Uit eerbid kust hij de pateen, die het Lichaam des Heeren zal aanraken. Immers dadelijk daarna legt hij de H. Hostie op de pateen, knielt ter aanbidding neder, neemt de H. Hostie in zijne handen, en breekt deze boven den kelk in drie deelen, terwijl hij de slotwoorden van het laatste gebed, »door denzelfden Christus enz. uitspreekt. Het eerste en het tweede deel van de H. Hostie legt hij naast elkander op de pateen, en houdt het kleinste gedeelte boven den kelk, terwijl hij de laatste woorden: »door alle eeuwen der eeuwenquot; luid spreekt. Na hel sAmenquot; van den misdienaar zegt hij:

-ocr page 255-

251

De vrede des Heer en zij altijd met ulieden. en de misdienaar antwoordt:

En met uwen geest.

Daarna laat hij het gedeelte der 11. Hostie in den kelk vallen, zeggende:

Deze vermenging en Consecratie van het Lichaam en Bloed onzes Heeren Jesus Christus worde voor ons, die het ontvangen, ten eeuwige leven. Amen.

Welke is de oorsprong, de geschiedenis en de beteekenis van deze plechtigheid?

Reeds Christus in het laatste Avondmaal heel't, zooals de woorden der Evangelisten bewijzen, de II. Hostie gebroken en in gedeelten aan Zijne Apostelen uitgereikt. Dal de Apostelen dit voorbeeld des Heeren hebben nagevolgd, blijkt wel hieruit, dat tot tweemalen toe het H. Misoffer door hen met den naam van brood-breking, fractio panis, genoemd wordt. 1) En dat dit gebruik in de eerste eeuwen onafgebroken en overal werd behouden, is hierdoor duidelijk, dat het in alle bekende liturgiën der Oostersche en Westersche Kerk voorkomt. 2)

De eerste en natuurlijke aanleiding tot het breken der H. Hostie zal wel gelegen hebben in

1) Act. 11, 42. 46. I. Cor. X, 16.

2) Hoe Dr. Probst, 1. c. pag. 357 zeggen kan, dat de fractio panis eerst later in gebruik kwam, is onverklaarbaar en in strijd met alle schrijvers over liturgie.

-ocr page 256-

252

de uitdeeling der 11. Communie. Christus brak ze voor Zijne Apostelen, en deze voor de eerste Christenen, omdat velen wilden deelnemen aan het Lichaam en Bloed des Heeren. \) Maar men kan ook zeer goed aannemen dat dit breken van den beginne af te gelijk eene zinnebeeldige voorstelling was van den geweldigen dood van Christus, waaraan degenen moeten denken, die zullen communiceeren; althans nu sinds eeuwen de leeken nooit meer nuttigen van de H. Hostie der Mis, moeten wij wel eene dergelijke beteekenis aan dat breken hechten. In de Grieksche liturgie wordt dit denkbeeld ook met woorden uitgedrukt, want terwijl de priester de H. Hostie breekt, zegt hij: »het Lam Gods wordt verbroken en gedeeld, wordt gebroken en blijft onverdeeld, het wordt altijd genuttigd, maar nooit verleerd, doch het heiligt allen, die er deel aan krijgen.quot;

De H. Hostie wordt in drie 2) deelen gebroken: de beide grootste deelen legt de priester op de pateen, en hij nuttigt beide bij de H. Communie, terwijl hij het kleinste gedeelte in den kelk doet bij het H. Bloed. In de plechtige pauselijke Missen nuttigt de Paus één der deelen, en het andere dient ter Communie van den Kar-

1) Men donke hier aan het woord van Paulus, I. Cor. X. 17: één brood, één lichaam zijn wij, de velen, wij allen, die deel hebben aan het ééne brood.

2) In den Griekschen ritus in vier, in de Mozarabische in negen deelen.

-ocr page 257-

253

dinaal diaken en sub-diaken. 1) Waarschijnlijk is dit gebruik afkomstig uit de eerste eeuwen der Kerk, toen het breken der II. Hostie nog onmiddellijk met het uitreiken der Communie in verband stond. Toen werd het eene gedeelte genuttigd door den priester en zijne dienaren, het andere door het volk, terwijl een derdedeel naar afwezigen, zieken of gevangenen, 2) gebracht werd. Ook werd, gewoonlijk met Paschen, dikwijls een gedeelte der H. Hostie naar andere kerken gezonden tot teeken van gemeenschap. Een bewijs daarvan vinden wij in een brief van den H. Irenaeus aan Paus Victor, (190—202). Maar toen de Kerk zich overal uitbreidde, werd dit gebruik onuitvoerbaar, en gaf aanleiding tot groote oneerbiedigheid. Daarom werd door het Concilie van Laodicea, in het jaar 372 uitdrukkelijk verboden de H. Eucharistie met het Paasch-feest naar andere parochiën te zenden. In Rome evenwel, althans voor de parochiën binnen de muren der stad, bleef dit gebruik in zwang tot in de 8ate eeuw. Als namelijk de Paus op het Paaschfeest de plechtige Mis had opgedragen, werd daarna aan de verschillende pastoors der stad, die de plechtigheid om hunne bediening niet konden bijwonen, eene 11. Hostie gezonden, en

1) Iets dergelijks heeft ook plaats bij de Consecratie van een Bisscliop.

2) Men denke hier aan de prachtige episode van Tar-sisius in de Fabiola van Kard. Wiseman.

-ocr page 258-

254

de priester deed Deze vóór de Communie in den kelk, met de woorden, »de vrede des Heeren zLj mei ulieden,quot; 1) terwijl hij daarmede driewerf het kruisteeken maakte.

Ongetwijfeld waren deze woorden de zegen-wensch, waarmede de II. Eucharistie door den een aan den ander werd overgegeven en die de priester herhaalde als hij de H. Hostie in den kelk deed.

Maar ook in de Pauselijke Mis zelve had iels dergelijks plaats. Dan toch werd na den Pater nosier eene H. Hostie, in een vorige Mis geconsacreerd, in den kelk gedaan mei denzelfden zegenwensch, lol teeken dal alle H. Missen hetzelfde Offer zijn, de onbloedige en gedurige voortzetting van het bloedig Offer op Golgotha, de eeuwige bron van zegen en genade.

Uit deze bijzonderheden van de Kerk te Rome zal, zoo als Kössing wil, de plechtigheid mei den zegenwensch, dien wij hier bespreken, in ons Missaal zijn gekomen,

Eene andere en betere uillegging van het Pax Domini hebben wij niet gevonden. Evenwel hel komt ons voor, dat het niel noodig is lot deze historische bijzonderheden zijn toevlucht te nemen. In alle liturgiën toch ontmoeten wij het breken der H. Hostie en hel vermengen der beide gedaanten: bijna overal geschiedt dat breken, even

1) Zie I. Ord. Rom. N3. 22.

-ocr page 259-

255

als in onzen ritus, zonder eenig gebed: de priester is dus in zijn geest nog bezig met het laatste gebed, da propilius pacem. Wat wonder nu dat hij, terwijl hij Christus zeiven in de handen heeft, van wien de Apostel zegt: »Hij zelf is onze vrede, 1) zich van dien vrede waarom hij bad als zeker houdt, en hem gerust den zijnen toewenscht, hun vooral, die met hem die bron van vrede, zoo aanstonds zullen nuttigen? Zoo althans kunnen wij gerust deze bijzonderheid van het H. Offer verstaan, en zoo begrepen, is zij tegelijk een natuurlijke overgang tot den vredekus, die straks volgt.

Maar eerst moeten wij nog letten op de vermenging der beide gedaanten, en de woorden, die de priester daarbij spreekt.

Deze ceremonie schijnt niet oud te zijn; in de oude liturgiën komt zij alleen voor in die, welke den naam draagt van den H. Jacobus; maar daar deze liturgie in lateren tijd veel verandering heeft ondergaan, 2) heeft zij voor ons onderwerp weinig gezag. Le Brun, zegt dat die vermenging altijd heeft plaats gehad in de Mis, maar geeft daarvoor geen enkel bewijs. Waarschijnlijk is zij een overblijfsel van het gebruik, dat wij hier boven besproken hebben. Maar altijd heeft men aan deze plechtigheid eene schoone mystieke be-

1 Epli. II. 14.

2) Zie Probst. 1. c. pag. 234.

-ocr page 260-

256

teekenis gehecht, die door Innocentius III 1) aldus wordt aangegeven: »Door de tweevoudige Consecratie wordt eene geheimzinnige scheiding van het Lichaam en Bloed des Heeren, dus Zijn lijden en dood aangeduid, en door de vermenging der beide gedaanten, de vereeniging van Zijn goddelijk Lichaam en Ziel, bijgevolg Zijne Verrijzenis.quot; Nog schooner wordt die verklaring, wanneer wij bedenken, dat die vermenging als voorbereiding tot de Communie geschiedt; want gelijk Christus heerlijk verrezen is ten eeuwigen leven, zoo zullen ook wij, die Hem nuttigen, door Hem leven in eeuwigheid. Het gebed dat in de Syrische liturgie deze vermenging der beide gedaanten vergezelt, wijst ook op dat denkbeeld.

Het gebed dat de priester in onzen ritus spreektr en dat wij boven reeds vertaalden, bevat dezelfde gedachten. Het woord Consecratie is hier natuurlijk niet te verstaan van de transsubstantiatie, die in het midden van den Kanon geschiedt; de priester, zegt Bellarminus, bidt hier niet dat de Consecratie nu geschiede, maar dat de Consecratie, welke reeds voltrokken is, ons strekken moge ten eeuwigen leven. In de Ambrosiaansche liturgie zegt de priester: haec commixtio conse-crati Corporis etc: deze vermenging van het geconsacreerde Lichaam enz. Ofschoon bij ons de woorden ietwat anders zijn, de zin is geheel dezelfde.

1) de Sac. Altaris mysierio. VI. Cap. 2.

-ocr page 261-

257

§ 2. Be vrede-kus.

Vrede is het hoofddenkbeeld van alle zegen en geluk, zoowel voor deze wereld als voor het andere leven. Zonder dien vrede is er voor ons geen geluk denkbaar, gelijk er omgekeerd voor hem, die in vollen vrede leeft, geen waar ongeluk bestaat. De hemel wordt daarom bij uitnemendheid de plaats van vrede genoemd, locum pacis, en daarom ook zijn alle zegenwenschen in deH.Schrift, vooral in het Nieuwe Testament, vredevvenschen. Die vrede is voor ons tweevoudig: wij moeten in vrede leven met God en met den evenmensch. De eerste kan niet bestaan zonder den laatsten. De H. Communie, waarin wij den God van vrede zullen ontvangen, moet vooral strekken om dien vrede in ons te verhoogen; maar deze moet in ons reeds zijn, alvorens wij aan dat goddelijk Geheim mogen deelnemen.

Welnu, bijna de geheele voorbereiding, die in de Mis de H. Communie voorafgaat, heeft betrekking op dien zoo noodzakelijken vrede. Eerst bidt de priester het Onze Vader, en de laatste bede, waarin hij vraagt van alle kwaad (zonden) verlost te worden, geeft hem aanleiding om den vrede met God af te smeeken. Dan toch zal hij in vrede leven met God, als hij door Gods hulp van alle zonden bevrijd is. Maar niet met God

17

-ocr page 262-

258

alleen, ook met zijne evenmenschen moet hij in vollen vrede leven, en allen die mei hem aan hel Goddelijk Lam willen deelnemen, moeten in vollen vrede leven met elkander, moeten eerst ook alle kleine geschillen hebben al'gelegd. En dit is de hoofdgedachte en de strekking van het gebed en de plechtigheid die hier volgen, en waarvan de laatste althans zoo oud is als het Misoffer zelf

Het gebed wordt voorafgegaan door den plech-ligen uitroep:

Lam Gods, dal wegneemt de zonden dei-wereld, on tl er m U onzer.

Deze woorden herhaalt de priester tot driemalen, maar de laatste maal zegt hij:

geef ons den vrede.

En daarna zegt de priester in stilte het volgende gebed:

lieer Jesus Christus, die lot Uwe Apostelen gezegd hebt: Ik laat u den vrede, Ik geef u Mijnen vrede, let niet op mijne zonden, maar op het geloof van Uwe Kerk, en gewaar dig U Haar volgens Uwen wil in vrede en eenheid Ie bewaren. Gij, die leeft en regeert. God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen. In plechtige Missen geeft de priester hier door eene omhelzing den vrede-kus aan den diaken, en deze aan den subdiaken en de subdiaken brengt hem aan de andere aanwezige geestelijken. Vele uitleggers behandelen den Agnus Dei als

-ocr page 263-

259

eene inleiding voor het gebed om vrede; maar het komt ons waarschijnlijk voor, dat hij met dit gebed in geen verband staat. Immers in de Missen voor de overledenen valt dit gebed en de vredekus geheel weg, terwijl de Agnus Dei blijft en slechts de slotwoorden veranderd worden. Was nu de Agnus Dei eene bloote inleiding, dan zou ook deze moeten wegblijven, waar het gebed zelve vervalt. Waarschijnlijk heeft het derde slot, geef ons den vrede, aanleiding gegeven tot die opvatting: maar men moet niet vergeten, dat tot in de 12de eeuw, telkens gezegd werd : owlt;/em Ï7 onzer, en de verandering eerst door Innocentius III werd ingevoerd bij gelegenheid van onderlinge twisten, die zich te Rome openbaarden. 1)

Naar onze meening behoort de Agnus Dei nog bij de vorige plechtigheid. Met het breken der H. Hostie en de vermenging der beide gedaanten heeft de priester het H. Offer voor de Communie bereid, maar alvorens hij daartoe overgaat, begroet hij de goddelijke Offerspijze tot driemaal toe op plechtige wijze, als bet Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, met dezelfde woorden waarmede Joannes de Dooper Jesus als den Verlosser van Israël bekend maakte. Met deze opvatting komt ook geheel overeen wat wij lezen in het Liber Pontificalis, waarin vermeld wordt dat Paus Sergius (687—701) beval, dat de Agnus

1) Zie Myst. Missae lib. VI. Cap. 4.

-ocr page 264-

260

Dei door de geestelijken en het volk moest gezongen worden onder het breken der 11. Hostie. Later heeft men hem, zooals Jvo van Ghartres mededeelt, gezongen gedurende het uitdeelen der H. Communie.

Het eerste bericht over den Agnus Dei vinden wij in het Liber Sacramentorum van den II. Gre-gorius 1, terwijl de vroegere schrijvers er met geen enkel woord van gewagen. Zeer waarschijnlijk is dus de Agnus Dei in de Mis niet oud.

In de Missen der overledenen, zooals wij zeiden, worden de slotwoorden veranderd; in de plaats van ontferm U onzer, zegt de priester: geef hun de rust, en ten derden maal, de eeuwige rust. In die Missen toch, waar wij al de vruchten van het Offer en ook van de II. Communie op de geloovige zielen willen toepassen, denken wij minder aan ons eigen dan aan hun belang.

Ook het gebed, dat op den Agnus Dei volgt, is niet van hoogen ouderdom; eerst in de 1CI110 en llde eeuw komt het in sommige Missalen voor; doch de vrede-kus zelf in de Mis, reikt zeer waarschijnlijk lot de dagen der Apostelen.

Vier brieven van den Apostel Paulus, en één van Pelrus bevatten tegen het einde deze woorden:. sgroet met den heiligen kus.quot; 1) Als wij nu bedenken, dal die brieven in de vergaderingen

1) Ad Bom. de beide ad Corintb. l6tc Ihes. en de lstc van Petrus.

-ocr page 265-

261

lt;ier eerste christenen werden voorgelezen, en dat in de Oostersche Kerk, gelijk wij zullen zien, de vrede-kus na die lezingen, en vóór het aanbrengen der offergaven gegeven werd, dan wordt het minstens zeer waarschijnlijk, dat de Apostelen hier doelden op het liturgisch gebruik, dat toen reeds bestond, vooral omdat zij telkens dezelfde woorden gebruiken. Salutate invicem in osculo sancto. Dat woord sSancto, heilige,quot; zou, dunkt ons, hier niet zijn volle bet eekenis hebben, als het geen liturgische handeling gold. 1)

Vervolgens vinden wij bij Justinus den Martelaar en bij Origenes, beiden uit de 2de eeuw, dat gebruik met duidelijke woorden vermeld, en beiden zeggen, dat het voor de Opoffering geschiedde. Justinus zegt: sals wij ophouden met bidden, dan groeten wij elkander met een kus; dan wordt aan den Voorganger der broeders brood en een kelk met water en wijn gebracht.quot; 2) Niet minder duidelijk is Origenes. »In de Kerk heerscht het gebruik, dat onder de Mysteria en wel na de gebeden, de broeders elkander kussen.quot; Hetzelfde vinden wij in den Clementijnsche liturgie en in anderen.

Dal in de Weslersche Kerk toen reeds de vredekus na den Pater-noster gegeven werd, schijnt

1) Lipman, in zijn brief aan de Eomeinen bl. 180 schijnt diezelfde verklaring aan te nemen.

2) Apol. n0. 65.

-ocr page 266-

262

niel bewezen; de woorden van Tertulliaan, diamp; zegt dat het geschiedde na het gebed, post orali-onem, bewijzen niets. 1) In de dagen van Augus-tinus gebeurde het zeker na den Pater-noster, en Paus Innocentius I spreekt van dit verschil der Westersche en Oostersche Kerk. Het was evenwel een onbeduidend verschil, want die plechtigheid , helzij vóór de Opoffering hetzij vóór de Communie verricht, had dezelfde strekking en beteekenis; zooals Augustinus zegt: het is een teeken van ouderlingen vrede, indien wat zij met de lippen toonen, ook in hun binnenste (conscientia) plaats heeft. Tot in den aanvang der IS'16 eeuw was het algemeen gebruik dat de vrede-kus, ten minste door omhelzing, aan alle aanwezigen werd medegedeeld, de mannen ontvingen dien door den diaken, en de vrouwen door de diakones. Maar, zegt de Kardinaal Bona, toen de christelijke eenvoudigheid meer en meer ontaardde, verviel allengs het gebruik van kussen of omhelzen, en gebruikte men een tafeltje, soms de pateen, waarop een kruisteeken of het beeld van den Verlosser was ingesneden, en dat door den diaken aan de geloovigen om te kussen werd aangeboden. Zulk een instrument werd oscula-torium, in onze taal paes-tafel of paes-berd 2) genaamd. Ook dit gebruik moest men spoedig

1) Zie Probst. 1. c. p. 373.

2) Zie W. Mol, Kerkgeschiedenis van Nederland, II DceL 3lt;ie stuk, op vele plaatsen.

-ocr page 267-

2C3

opgeven om gedurigen strijd over voorrang, e» zoo bleef het uitreiken van de Pax, of den vredekus beperkt gelijk nu tot de geestelijken, die aan het altaar zijn. In klooster-kerken en Seminaries' wordt hij nog door omhelzing aan alle aanwezigen medegedeeld, met de woorden : wrede zij U waarop de ander antwoordt, ven mei uwen geest.'quot; In de Missen der overledenen wordt de Pax. niet gegeven, omdat, zegt Kardinaal Bona, in die Missen de H. Communie niet werd uitgereikt. Uit die woorden blijkt dal de vrede-kus in een innig verband staat met de II. Communie. Opmerkelijk is nog wat Innocentius III daarover zegt. Toen de ijver der geloovigen voor de 11. Communie verflauwde, en de Kerk gebood dat een ieder ten minste driemalen in het jaar moest communiceeren, werd er levens voorgeschreven dal de Pax iederen Zondag zou worden uitgereikt. Zij trad dus, om zoo te zeggen, in de plaats der algemeene Communie; zij herinnerde de christenen aan den vroegeren ijver der geloovigen, en was er op berekend om hen ten minste tol de geestelijke Communie aan te sporen. En als wij dit denkbeeld aan de Pax hechten, dan wordt hel ons verklaarbaar, waarom de Kerk zoo lang vasthield aan een gebruik, dat toch lol vele moeielijkheden aanleiding gaf.

-ocr page 268-

364

§ 3. Laatste gebeden van voorbereiding.

De eerste en noodzakelijke voorwaarde om aan de II. Communie te mogen deelnemen is de zuiverheid des harten; men moet natuurlijk vrij zijn van de schuld der doodzonde, men moet leven in de vriendschap met God, en vast besloten zijn in die liefde te volharden, alvorens men zijn Heer en Zaligmaker in zijn hart ontvangen kan. Daarom bidt de priester het eerste gebed, dat hier volgt. Intusschen hij vertrouwt door de barmhartigheid Gods vrij te zijn van groote schuld, en daarom drukt hij in het tweede gebed zijne hoop uit, dat die II. Communie hem tol alle heil strekken moge. Maar alvorens hij ten aanzien van het volk lot die allerheiligste handeling zal overgaan, alvorens hij zich werkelijk met zijn Zaligmaker op de innigste wijze gaat vereenigen, begrijpt hij dat er ten minste eenige gelijkheid tusschen hem en Christus wezen moet, en bij al zijne ellende en ongenoegzaamheid kan hij niet beter doen, dan zich openlijk te vernederen, dan gelijkt hij ten minste in dit opzicht op zijn goddelijken Meester, die zich vernederd, ja vernietigd heeft, door de gedaante van een dienstknecht aan te nemen.

Woordelijk luiden die gebeden als volgt:

Heer Jesus Christus, Zoon van den levenden

God, die volgens den wil des Vaders, met

-ocr page 269-

265

medewerking van den H. Geest, door Uwen dood de wereld hebt levendgemaakl, verlos mij door dit Uw hoogheilig Lichaam en Bloed' van al mijne zonden en van alle kwaad; en doe mij altijd Uwe g ebt den aanhangen, en laat niet toe dat ik ooit van U gescheiden worde: die met denzelfden God den Vader en den Heiligen Geest leeft en regeert, God, in alle eeuwen der eeuwen. Amen.

Heer Jesus Christus, dat hel ontvangen van Uw Lichaam, dat ik, onwaardige, mij vermeet te nuttigen, mij niet ten oordeel en verwerping strekke, maar dat het volgens Uwe goedertierenheid mij diene tot bescherming van ziel en lichaam, en tot middel van heil. Die leeft en regeert met God den Vader in de eenheid van den Heiligen Geest, God, door alle eeuwen der eeuwen. Amen.

Deze beide gebeden en ook het gebed voor den vrede-kus spreekt de priester in nederige houding, het oog gevestigd op het II. Sacrament; daarna knielt hij ter aanbidding neder, en terwijl hij het II. geheim in zijne handen neemt, zegt hij: Ik zal het hemelsch brood ontvangen, en den naam des Ileeren aanroepen ;

en dan herhaalt hij lol driemalen, terwijl hij zich op de horst klopt;

Heer, ik hen niet waardig dal Gij onder mijn dak ingaat, maar spreek slechts een woord, en mijne ziel zal gezond ivorden.

-ocr page 270-

266

De hoofdgedachte van die gebeden hebben wij reeds aangegeven, liet zijn zuiver persoonlijke gebeden die de priester hier spreekt, om zich voor de H. Communie te bereiden, en vandaar dat hij in het enkelvoud spreekt, alleen voor zichzelven en met zachte stem. Alleen bij het laatste gebed spreekt hij de eerste woorden: ïlleer, ik ben niet waardigquot; luider, om de reden, die boven reeds werd aangegeven. Zoo als bekend is, is dat laatste gebed ontleend aan den hoofdman van hel Evangelie, die aan Christus de genezing kwam vragen van zijn knecht.

Het schijnt dat men reeds in de eerste eeuwen den christenen aanraadde, die woorden te spreken, alvorens de H. Communie te ontvangen; althans wij vinden dit in eene homelie van Origenes, en in eene van den II. Chrysostomus. Maar als voorgeschreven gebed in de liturgie der Mis werd het eerst in de llde of 12Je eeuw ingevoerd. Ook de beide andere gebeden, die den sDomine non sum dignusquot; voorafgaan, kwamen toen pas in gebruik, en verschilden naar tijd en plaats nog veel van elkander tot aan het Concilie van Trente.

Dat zij niet oud zijn, blijkt ook uit deze bijzonderheid, dat zij gericht zijn tot God den Zoon; tot in de 7de eeuw was het vaste wet om alle liturgische gebeden tot God den Vader te richten.

Dr. Probst wil, dat het laatste gebed voor den ïDomine, non sum dignus,quot; zeer oud is, en

-ocr page 271-

267

geeft daarvoor twee bewijzen. 1) In de Clemen-tijnsche liturgie, zegt hij, hebben wij een dergelijk gebed vóór de Communie; maar bij eene vergelijking ziet men dat de gelijkenis zeer gering is. Meer waarde heeft zijn tweede bewijs, namelijk dat het voorkomt in onze liturgie van Goeden Vrijdag. Deze toch, zooals reeds werd aangetoond, heeft op meerdere punten groote overeenkomst met de liturgie uit de drie eerste eeuwen; welnu na den Pater noster en het daarop volgende «libera nos,quot; valt op Goeden Vrijdag van onze tegenwoordige liturgie alles weg, en zegt de priester alleen dit gebed. Ook hier, zoo redeneert Probst, zal deze liturgie de oude wedergeven.

§ 4. De Communie van den priester.

De Communie van den priester behoort tot de volledigheid van het Eucharistisch Offer. Zonder de Communie is het Offer niet voltooid. Gelijk onder de Joodsche wet degene, die een slachtoffer opdroeg, van dat offervleesch eten moest, zoo moet ook de priester van het Nieuw Verbond , die het Lam Gods opoffert, daarvan nuttigen. Zoo heeft de Kerk het te allen tijde begrepen, en vandaar dat een Concilie van Toledo in de 7de eeuw den priester met een jaar suspensie

1) Probst. 1. c. pag. 357.

-ocr page 272-

268

bedreigde, wanneer hij de Mis zou doen zonder te communiceeren.quot; 1) Vandaar dat de kerkelijke wet voorschrijft, dat, wanneer de priester, die de Mis doel, na de Consecratie plolselijk ziek wordt, en niet kan communiceeren, of sterft, een ander priester de Mis moet voortzetten, ook al zou deze zelfs niet meer nuchter zijn.

De priester, die de Mis doet, communiceert op de volgende wijze:

Na den Domine non sum dignus, dien de priester in gebogen houding sprak, richt hij zich op en de beide deelen der H. Hostie op elkander nemende, maakt hij boven de pateen met de H. Hostie een kruisteeken, zeggende: het Lichaam van onzen Heer Jesus Christus beware mijne ziel (en eeuwigen leven. Amen. En daarna nuttigt hij, weder gebogen over de pateen, de 11. Hostie. Een oogenblik overweegt hij in stilte het goddelijk Geheim; daarna ontdekt hij den kelk, en knielt hij ter aanbidding neder. Met de pateen verzamelt hij de kleine stukjes, die soms van de H. Hostie op den Corporale zijn gevallen, en terwijl hij deze in den kelk doet, zegt hij in stille: Wal zal ik den lieer wedergeven voor alles ival Hij mij bewezen heef li lit zal den kelk des heils nemen en den naam des Heer en aan-

1) Men ontmoet niet zelden geloorigen, die meenen dat de priester, wanneer hij op Zon- of Feestdagen tweemalen de H. Mis moet lezen, alleen in de laatste Mis communiceert.

-ocr page 273-

269

roepen. Lovend zal ik den Heer aanroepen, en ik zal van mijne vijanden bevrijd zijn. Daarna neemt hij den kelk in de rechterhand, maakt daarmede het teeken van het II. Kruis, zeggende:

Hel bloed van onzen Heer Jesus Christus beware mijne ziel ten eeuwigen leven. Amen. Dan nuttigt hij het H. Bloed, met het gedeelte der H. Hostie, dat zich daarin bevindt.

Tot hiertoe de ritus, gelijk die inhetRomein-sche Missaal is voorgeschreven, en altijd onveranderd in de Mis voorkomt. liet gebed, dat de priester tusschen de eerste en tweede nuttiging spreekt, is ontleend aan twee psalmen; men kan het beschouwen als een woord van dankzegging voor de nuttiging van het Lichaam des Ileeren, of ook als een gebed van voorbereiding lot de tweede nuttiging, die van het Bloed.

Het blijkt uit geen der schrijvers, in welk tijdvak die gebeden bij de liturgie zijn ingevoerd. Zeker is het dat, van de eerste eeuwen af, psalmen gezongen werden, zoodra de breking der II. Hostie begon, en zoolang de uitdeeling der II. Communie aanhield. Daarom komt het ons waarschijnlijk voor, dat voor den priester geene bepaalde gebeden vóór of onder de Communie waren aangegeven , maar dat hij zich hierin naar bijzondere godsvrucht en plaatselijke gebruiken zal gericht hebben, en dat eerst veel later bepaalde vormen van gebeden door het kerkelijk gezag werden voorgeschreven.

-ocr page 274-

270

De priester neemt zelf de H. Communie, en dit is wel het eenige geval, waarin iemand zich-zelven een H. Sacrament toedient; maar het H. Sacrament des Altaars is ook het eenige, dat beslaat zonder en buiten de toediening, dat bestaat door de Consecratie. Het Concilie van Trente heeft in een afzonderlijken Kanon veroordeeld degenen, die zeggen zouden, dat de priester , die de Mis doet zichzelven niet mag com-municeeren. -J) Ook is er bij geen kerkelijk schrijver eenig bewijs te vinden, dat het vroeger op andere wijze geschiedde, en de Kerkvergadering van Trente zegt, dat dit gebruik moet beschouwd worden als van Apostolische traditie te zijn. Vele schrijvers zeggen, dat de kelk door den diaken den priester ter nuttiging werd gereikt; maar daarvoor bestond eene geheel bijzondere oorzaak. Toen namelijk de geloovigen nog iederen Zondag, en onder beide gedaanten communiceerden, waren de kelken dikwijls van zulk een omvang en gewicht, dat de gewone wijze van drinken niet zonder gevaar van storten kon geschieden. Toen werd de kelk door den diaken vastgehouden, en de priester nuttigde een gedeelte van het H. Bloed, door het op te zuigen door een zilveren buisje. 2) Toen de Communie

1) Sea. XIII. can. X.

2) Dit instrument heette calamus, pistola, arundo, enz. Zie J. Pascal, la liturgie Cathol., op het woord Chahmeau.

-ocr page 275-

271

niet meer onder beide gedaanten aan de leeken werd uitgereikt, verviel dit gebruik en ook dat buisje. Alleen in plechtige Pauselijke Missen, wanneer de II. Vader op zijn troon nuttigt, ontvangt bij bet H. Bloed op de beschrevene wijze; cn zoo zien wij ook dit gebruik uit vroegere eeuwen daar nog bewaard gebleven.

§ 5. De Communie der geloovigen.

Het H. Offer wordt voltooid door de Communie van den priester, al zal ook niemand anders aan die H. Handeling deelnemen; maar vurig begeert de H. Kerk, dat de ijver der eerste christenen moge wederkeeren, en dat minstens eiken Zondag, zoo niet allen dan toch velen, niet alleen op geestelijke, maar ook op Sacramenteele wijze aan dit goddelijk Geheim mogen deelnemen.

Tot gemak der geloovigen, zoo als ons Diocesaan Concilie aangeeft, slaat de Kerk toe, dat de II. Communie ook vóór of na de H. Mis wordt uitgereikt; maar uit vele kerkelijke voorschriften blijkt, dat de Kerk verlangt, dat de leeken slechts onder de Mis, onmiddellijk na den priester zullen communiceeren, en als reden hiervoor geeft het Romeinsche rituëel aan, dat de gebeden, die de priester in de Mis na de Communie spreekt,niet alleen op hem, maar ook op andere communi-

-ocr page 276-

m

canten betrekking hebben. 1) Ook hebben wij bij de behandeling der gebeden van den Kanon er op gewezen, dat de liturgie de Communie der leeken met den priester veronderstelt.

Wordt de Communie onder de Mis uitgereikt r dan geschiedt dit op de volgende wijze:

Zoodra de priester het H. Bloed genuttigd heeft, zet hij den kelk op den Corporale en dekt dien met de palla. De misdienaar bidt den Confiteor, de algemeene schuldbekentenis, en de priester wendt zich daarna lot het volk en zegt: De Almachtige God onlferme zich over u, en geleide u, na vergiffenis uwer zonden, ten eeuwigen leven. Amen.

De Almachtige en barmhartige God schenke u kwijtschelding, ontbinding en vergiffenis uwer zonden. Amen.

Terwijl hij die laatste woorden spreekt, maakt hij het kruisteeken over de geloovigen.

Daarna knielt hij neder, neemt de Ciborie, waarin de H. Hosties zich bevinden, in de hand, wendt zich weder tot het volk, en terwijl hij eéne H. Hostie toont, zegt hij:

Ziedaar hel Lam Gods, ziedaar die de zonden der wereld wegneemt. Heer, ik ben niet rv aar dig, enz. welke laatste woorden hij driemalen herhaalt, en terwijl hij de II. Hostie op de tong legt, zegt hij:

1) Kit. Rem. de Sacr, Euch.

-ocr page 277-

273

Het Lichaam van onsen Heer Jesus Christus

beware u ten eeuwigen leven. Amen.

Hel gebruik van den Confiteor te bidden ontstond eerst in de 13de eeuw. Zoolang de H. Communie alleen onder de Mis werd uitgereikt dienden de gebeden, die de priester sprak, ook aan de geloovigen ter voorbereiding. De H. Augus-tinus zegt, dat de Christenen onder den Pater noster, bij de woorden svergeef ons onze schulden,quot; zich op de borst klopten, ten teeken van eene algemeene schuldbekentenis. Toen men in de 13de eeuw begon ook buiten de H. Mis de Communie uit te deelen, werd de Confiteor en de gebeden die daarop volgen, als voorbereiding voor de geloovigen ingevoerd, en zoo kwamen zij ook spoedig in de liturgie der Mis voor de Communie der leeken.

In vroegere eeuwen geschiedde de uitreiking der H. Communie op andere wijze, i) Zoodra de priester genuttigd had wendde de diaken zich lot het volk met de woorden: Sancta Sanctis, het Heilige voor de heiligen. Daarop naderde alle aanwezigen het altaar in de volgende orde; eerst de priesters, zoo er waren, de diakens en verdere bedienaars der Kerk; dan de Godgewijde maagden, vervolgens de mannen en eindelijk de vrouwen met de kinderen. Zij ontvingen de

1) De beste verhandeling over dit punt vinden wij bij Kard, Bona, lier. Liturg, lib, II. Cap. 17—19.

18

-ocr page 278-

274

H. Hoslie in de geopende hand, en bij betover' reiken sprak de priester; ïbet Licbaam van Christus,quot; en die bet ontving antwoordde; sAmen.quot; Het H. Bloed werd hun door den diaken ter nuttiging voorgehouden, en aan kleine kinderen werd slechts de kelk gereikt, en niet de II. Hoslie.

Dal de geloovigen het 11. Sacrament in de band ontvingen, blijkt uit vele plaatsen van Kerkvaders en keikelijke schrijvers, als ook dat zij het medenamen naar hunne buizen, in een afzonderlijk doosje bewaarden, om er ook later van le kunnen nuttigen. Vooral was dil geoorloofd in lijden van groole vervolgingen, als de Christenen soms in langen lijd niet voor bet Offer konden le -zamen komen.

Evenzoo was dit in de 4ae en 5de eeuw nog in gebruik bij de monniken der woestijnen, zooals wij uit een brief van den H. Basilius vernemen. Maar reeds in de 4ae eeuw, zooals blijkt uit een Concilie van Toledo en uil een ander van Saragossa, toen er geene reden meer bestond om het II. Sacrament met zich naar buis te nemen, heelt de Kerk bet verboden, en zelfs met Haar analhenia dengene bedreigd, die het wagen zou. 1) In het Oosten bleef dit gebruik langer bestaan. Nog lang daarna behield men de gewoonte om den leeken het H. Sacrament in handen te geven; doch de vrouwen mochten

1) Conc. Sarag. kan. III.

-ocr page 279-

275

de H. Hostie niet in de bloote hand ontvangen, maar in een wit linnen doek, die Dominicale genoemd werd. In een Concilie van Rouaan, gehouden onder Lodewijk den Goeden, vinden wij het eerste voorschrift, om het H. Sacrament op de tong der Christenen, en niet in hunne handen, te leggen; maar, zooals Bona vermoedt, zal te Rome dat bevel reeds vroeger zijn gegeven. Waarschijnlijk kwam in het laatst der 6de eeuw de formule in gebruik, die de priester nog bij hel uitreiken der II. Communie spreekt; althans de diaken Joannes, die het leven van Paus Gre-gorius den Grooten beschrijft, zegt, dat de priester toen sprak; het Lichaam van onzen Heer Jesus Christus beware uwe ziel.

Uit alles wat wij tot hiertoe over de Communie der leeken in vroegere eeuwen gezegd hebben, zal de lezer drie zaken bemerkt hebben, die geheel vreemd zijn aan het tegenwoordig gebruik der Kerk; namelijk: 1°. dat de geloovigen het II. Sacrament in hunne handen ontvingen, 2°. dat zij het ontvingen onder beide gedaanten, én van brood én van wijn, S'. dat het ook aan kleine kinderen gegeven werd. Wij zullen deze drie punten met eenige woorden toelichten.

1°. liet gebruik, om het 11. Sacrament den leeken in handen te geven, stond ongetwijfeld in verband met het verlof een gedeelte der II. Hostie naar hunne huizen te dragen, om op de volgende dagen te huis te kunnen communi-

-ocr page 280-

276

ceeren, 1) als zij het H, Offer niet konden bijwonen. Immers toen dit laatste verviel en bij de algemeene vrijheid der Kerk niet meer noodig was, kwam allengs ook het eerste in onbruik. Reeds in de 6de eeuw vinden wij een kerkelijk voorschrift, dat aan den sub-diaken en de geestelijken van minderen rang, en dus nog meer aan leeken verbood, het H. Sacrament bij de Communie met de hand aan te raken. Zoolang het groot geloof en de levendige godsvrucht der eerste Christenen nog bestond , was er bij eene dergelijke behandeling van hel Allerheiligste weinig gevaar voor oneerbiedigheid of profanatie, ofschoon wij toch ook bij sommige Kerkvaders 2) meer dan eens vermaningen lezen tot de geloovigen gericht, dat zij toch voorzichtig zouden zijn, opdat ook niet het kleinste gedeelte van die goddelijke spijze mocht verloren gaan. Maar toen het geloof en de liefde der Christenen verflauwden, begreep de H. Kerk terecht, dat het voorzichtig was eene andere wijze van communiceeren in te voeren.

2D. De Communie onder heide gedaanten was tot in het begin der \Sie eeuw in deWestersche Kerk vrij algemeen, en bestaat nog heden in het Oosten. Zopals de Clementijnsche liturgie te ken-

1) Ofschoon zij ook nuchter moesten zijn, zoo als duidelijk blijkt uit een plaats bij Tertulliaan. Ad xirorem lib. II Cap. V.

2) B. v. bij den H. Basilius, Chrysostomus en Cyrillus van Jeruzalem.

-ocr page 281-

277

nen geeft, werd de kelk door den diaken aan de geloovigen te drinken voorgehouden, mei de woorden: het Bloed van Christus, de kelk des heils; waarop de leek ter bevestiging van zijn geloof antwoordde: Amen. 1) Daar evenwel deze wijze van nuttigen hoogst gevaarlijk was, kwam al spoedig het buisje in gebruik, waarvan wij reeds gesproken hebben.

Dat men de Communie onder beide gedaanten nooit verplichtend maakte of noodzakelijk achtte om aan het II. Sacrament ten volle deelachtig-te worden blijkt hieruit, dat men ook in de eerste eeuwen de H. Communie slechts onder ééne gedaante gaf. De diaken bracht het H. Sacrament alleen onder de gedaante van brood aan de zieken of gevangenen, en ook dat alleen mochten de geloovigen medenemen om te huis of in de woestijn te kunnen communiceeren. Dit komt ook volkomen overeen met de constante leer der Kerk, die altijd verklaard heeft, dat Christus onder elke der gedaanten geheel en onverdeeld tegenwoordig is.

In de eeuw ontstond hier en daar het

gebruik om de II. Hostie, die aan de leeken werd gegeven, eerst te doopen in het II. Bloed; nooit

1) Cyrillus van Jeruzalem en Origenes getuigen, dat de Christenen na de nuttiging van den kelk de vocktige lippen met den vinger aanraakten en daarna voorhoofd en oogen zalfden. Zie Probet. 1. c. pag. llö.

-ocr page 282-

278

evenwel was dit gebruik algemeen, en door sommige synoden werd het verboden.

In den aanvang der IS46 eeuw hebben vele Bisschoppen het nuttigen van den kelk aan de geloovi-gen verboden, en zelfs vele van deze hadden er zich reeds vrijwillig aan onttrokken uil vrees voor oneerbiedigheid. Eindelijk heeft de Kerkvergadering van Gonstanz, in 1414 gehouden, het toen reeds bestaande gebruik der leeken-communie onder ééne gedaante lot algemeene kerkelijke wel verheven. liet Concilie van Trenle heeft deze wet bekrachtigd, en verklaard; 1°. dat het geen goddelijk voorschrift en evenmin ter zaligheid noodzakelijk is, dal alle geloovigen het H. Sacrament onder beide gedaanten ontvangen; 2°. dat de Kerk om goede redenen aan de leeken en aan de geestelijken, als deze niet zelf de II. Mis doen, geboden heeft slechts de gedaante van brood te nuttigen; eindelijk dat Christus onder ééne gedaante geheel en onverdeeld ontvangen wordt. 1) Maar tevens verklaart het Concilie, dat de Kerk deze wet, als zijnde zuiver disciplinair, om gewichtige redenen kan veranderen, en de Communie onder beide gedaanten voor een volk of rijk kan toestaan.

3°. Ook over de Communie der kinderen, die nog niet tot de jaren van versland zijn gekomen, heefl de Kerkvergadering van Trenle een Kanon gegeven, waarin zij zegt, dat deze niet noodza-

1) Cone. Trente. Seas. 1. 2. en 3.

-ocr page 283-

279

lelijk is; en in het vierde hoofdstuk van dezelfde zitting voegt zij er de reden bij: namelijk, omdat die kinderen, door het doopsel herboren, en in Christus ingelijfd, 1) de heiligmakende genade, die zij ontvangen hebben, in dien leeftijd niet kunnen verliezen.

Het Concilie zegt alleen, dat de Communie voor die kleinen niet noodzakelijk is, hetgeen ook door geen der Kerkvaders werd geleerd; maar zij voegt er bij, dat daarom het gebruik der vroegere eeuwen, hetwelk de Kerk in sommige tijden en op sommige plaatsen toeliet, niet mag veroordeeld worden.

Wij hebben reeds gezegd, dat alleen het II. Bloed aan de kinderen werd uitgereikt, en toen het nuttigen onder beide gedaanten ophield, verdween van zelf het gebruik om kleine kinderen tot de H. Communie toe te laten. Het blijkt ons overigens niet, dat dit gebruik door eene kerkelijke wet werd opgeheven.

§ 6. De zuivering van den kelk en van de handen des priesters.

Het geloof aan de wezenlijke tegenwoordigheid van het Lichaam en Bloed des Ileeren onder de gedaanten van brood en van wijn vordert van den

1) Christo incorporati.

-ocr page 284-

280

priester de grootste waakzaamheid, opdat niet eenig gedeelte van die gedaante zijne bestemming misse of ontheiligd worde. Reeds hebben wij boven gezien, dat de priester na de nuttiging der H. Hostie zorgvuldig met de pateen den Corporale zuivert, en de kleine gedeelten, die soms van de H. Hostie gevallen waren, in den kelk doet bij het H. Bloed. Iets dergelijks is voorgeschreven voor den kelk, die het H. Bloed bevatte, en voor de vingers, waarmede de priester de H. Hostie heeft aangeraakt, en iedere handeling gaat van een gebed vergezeld.

Om den kelk te zuiveren laat de priester den misdienaar er wijn in schenken, en terwijl dit geschiedt, zegt hij:

Laat ons, Heer, hetgeen wij met den mond genuttigd hebben, mei een zuiver hart bewaren, en dat het ons van eene tijdelijke gave tot een altijddurend geneesmiddel worde.

Men ziet aanstonds hoe deze woorden geheel overeenkomen met de handeling die de priester verricht; hij is bezig het H. Sacrament tegen eene mogelijke onteering te behoeden, maar daarom bidt hij ook, dat hij het Allerheiligste, dat hij genuttigd heeft, in een rein hart bewaren moge. En zal dan ook de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus in zijn hart slechts kort duren, slechts eene tijdelijke gave zijn: hij hoopt en bidt dat deze hem, volgens de beloften des-Heeren, strekken moge ten eeuwigen leven.

-ocr page 285-

281

Daarop nuttigt de priester den wijn, en houdt dan de vier vingers, waarmede hij het [I. Sacrament heeft aangeraakt, boven den kelk, terwijl de misdienaar daarover eerst wijn en dan water schenkt. Onderwijl zegt de priester hel volgende gebed:

Uw Lichaam, lieer, dat ik genuttigd, en Uw Bloed, dat ik gedronken heb, verblijve in mijn binnenste; en geef dat in mij, dien de de zuivere en heilige Sacramenten verkwikt hebben, geen vlek der zonden blijve. Gij die leeft en regeert in de eeuwen der eeuwen. Amen. Ook hier zien wij de overeenkomst tusschen de handeling en de woorden; immers de zuivering der vingers doet den priester denken aan de inwendige zuiverheid, die gevorderd wordt om de vruchten van het H. Sacrament te bewaren. De priester droogt zijne vingers met het kelkdoekje, ledigt ten tweede male den kelk, droogt hem en plaatst hem weder gedekt in het midden van het altaar, zooals hij stond vóór het Offertorium.

In vroegere eeuwen werd de wijn, die tot zuivering van den kelk en de vingers gediend had, niet door den priester genuttigd, maar geworpen in de zoogenaamde piscina, een in den grond gemetseld putje, naast het altaar. Het gebruik van dien wijn te nuttigen schijnt langzaam ontstaan te zijn, door bijzondere devotie van sommigen, en werd in den aanvang der 'IS116 eeuw kerkelijk voorschrift. Paus Innocentius III is de

-ocr page 286-

282

eerste die het geeft. Nog later zijn de gebeden daarbij voorgeschreven, ofschoon hel eerste als Post-communie voor eene enkele Mis reeds in de 8sle eeuw voorkomt.

§ 7. Gebeden na de H. Communie.

SLOT VAN DE MIS.

Lebrun en de meeste schrijvers over de H. Mis noemen dit laatste gedeelte de dankzegging; wLj zullen evenwel in de verklaring der verschillende gebeden zien, dat geen daarvan dit karakter van dankzegging heeft. Ongetwijfeld moet de priester en zij, die met hem door de Communie aan het Offer hebben deelgenomen, voor het ontvangen dier goddelijke spijze eene warme dankzegging brengen aan God, en de vruchten dier II. Communie zullen, zoo als alle godgeleerden verzekeren, grootendeels van de dankzegging afhangen ; maar de Kerk laat die dankzegging door ieder afzonderlijk verrichten, en in de liturgie van de Mis is daarvan bijna geen spoor. Na de nuttiging van de II. Hostie, terwijl de priester zich gereed maakt om het II. Bloed te nuttigen, zegt hij de woorden van den Psalmist: »wat zal ik den Heer wedergeven voor alles wat Hij mij

-ocr page 287-

283

geschonken heeft.quot; Deze woorden, zoo ais wij boven zeiden, kan men als een zucht van dankzegging beschouwen; maar de woorden die er onmiddellijk op volgen, dragen dat karakter niet meer, en wat er verder in de liturgie van de H. Mis voorkomt, kan men evenmin eene dankzegging noemen. Straks als de priester den kelk opneemt en het altaar verlaat, dan begint een lied van dankzegging, hem door de Kerk voorgeschreven , waarbij hij, in de sacristij gekomen, nog andere gebeden van dank voegen zal.

Wij zullen die verschillende gebeden en plechtigheden, die nog aan het altaar geschieden, naar orde verklaren, en mededeelen wat de geschiedenis ons over hunnen oorsprong mededeelt.

a. De Communio.

Zoodra de priester den kelk heeft gedekt, begeeft hij zich naar liet Misboek, dat onderwijl naar de epistel-zijde gebracht is, en leest dan de zoogenaamde Communio. Deze verschilt even als de Introïtus, voor iederen Zon- of feestdag; het is eene korte, meestal uit de H. Schrift ontleende, spreuk, waarin men eene aanduiding vindt op het bijzondere feest, dat op dien dag door de Kerk wordt gevierd; het is dus in zin en beteekenis geheel gelijk aan den Introïtus, en naar

-ocr page 288-

284

den vorm, aan het Offertorium, en evenals deze beiden, is ook de Communio, gelijk wij die nu hebben, eerst door de ontwikkeling van het kerkelijke jaar in de liturgie der Mis gekomen. Door den Kanon, die in het gansche jaar dezelfde is, en door de gebeden, die de Communie voorafgaan, werd de aandacht van priester en leeken niet met het bepaalde feest, dat de Kerk op dien dag viert, bezig gehouden, en de Communio evenals de Post-communie moet dienen om die aandacht weder op dat feest te vestigen; en zoo wordt de Mis, gelijk zij begon, ook met de gedachten aan dat feest gesloten. Sommige dier spreuken, die de priester als Communio leest, kan men zijdelings als eene dankzegging voor de groote weldaad opvatten, maar de meeste niet; en allen hebben zij rechtstreeksche aanduiding op het feest van den dag.

In de drie eerste eeuwen, toen de kerkelijke feesten nog weinig ontwikkeld waren, was er van onze Communio geen spraak. Gedurende het uitdeelen van het H. Sacrament werd een psalm gezongen, bijna altijd en overal de drie-endertigste. De H. Auguslinus verdedigde het gebruik, dat te Carthago bestond, om onder de uitdeeling der Communie «hymnen te zingen aan de psalmen ontleend.quot; 1) Wat de H. Kerkleeraar hiermede bedoelt is niet duidelijk, want zijn boek daarover tegen llilarius, bestaat niet meer. Misschien begon men toen reeds het zin-

Ij Retract. Lib. II. Cap. XI.

-ocr page 289-

285

gen der psalmen onder de Communie met eene antiphoon af te wisselen, zooals later volgens de Ordines Romani in gebruik was. In het Liber Antiphonarius van Paus Gregorius den Grooten vinden wij voor iederen feestdag eene dergelijke antiphoon met een psalm aangegeven. Zoo bleef het gebruik tot in de lide en 12de eeuw. Waarschijnlijk zal men met het verminderen der communicanten die psalmen verkort hebben, tot ze eindelijk geheel vervielen, en slechts de antiphoon als onze tegenwoordige Communio overbleef. De priester leest haar met luide stem, en in plechtige Missen wordt zij door het koor gezongen. De naam «Communioquot; bewijst genoegzaam, dat zij oorspronkelijk onder het uitdeelen van het II. Sacrament, en niet daarna, zooals het vol-gende gebed, in gebruik was.

b. De Post-communie.

Na het lezen der Communio keert de priester naar het midden van het altaar, kust hel, en wendt zich tot bet volk met den gewonen groet: dDc Heer zij mei uwaarop het volk door den misdienaar antwoordt; sten met uwen geest.quot; Dan keert de priester naar het boek weder, waarop hij, na het »Oremusquot; het gebed leest, Post-communio genaamd. In dat gebed, hetwelk even als de Collecte, in den aanvang der Mis, voor iederen dag verschilt, vraagt hij aan God

-ocr page 290-

286

nu eens deze, dan gene gave of gunst, en voert hij als motief van zijne bede het feest aan, dat gevierd, de verdienste van den Heilige, die herdacht wordt, soms ook de H. Communie, die hij ontvangen heeft. Al die gebeden zijn in het meervoud geschreven, zoodat de priester niet voor zichzelven alleen bidt, maar voor allen, die met hem aan het II. Offer hebben deelgenomen. Dit bewijst ons, dat zij afkomstig zijn uit een tijdvak, toen de Kerk nog veronderstellen kon dat velenr zoo niet allen, tot de H. Communie naderden, Intusschen van hooge oudheid zijn die gebeden niet: eerst met de ontwikkeling van het kerkelijke jaar zijn zij, even als de Collecte, in de Mis gekomen. Als het Liber Sacramentarium, dat aan Paus Gregorius I wordt toegeschreven, werkelijk van hem is, dan heeft men daar de oudste verzameling van post-communies voor iederen Zonen feestdag. Zij worden daar ad complendum, slotgebed genoemd. Even als van de Collecten en de Secretae na de Offerande, komen ook van de Post communie dikwijls meerdere gebeden in ééne Mis voor; deze hebben altijd het getal en dezelfde volgorde als gene.

In de drie eerste eeuwen, en nog in de 4de, zooals blijkt uit de Clementijnsche liturgie i),

1) Wij hebben vroeger beweerd, dat deze liturgie uit het begin der 2l16 eeuw afkomstig is; maar hetgeen zij heeft van het einde des Kanons tot het slot der Mis zal, volgens de meeste geleerden, uit de 410 eeuw zijn.

-ocr page 291-

287

werd na de Communie door den priester slechts één gebed gebeden, dat evenmin als de tegenwoordige het karakter van dankzegging had, maar waarin hij bad om godsvrucht en vermijding van zonden, voor alle priesters en koningen» voor rust en vrede, voor bekeering van dwalenden, in één woord voor alles wat een elk in het geestelijke en tijdelijke behoeft. Uit dat ééne gebed, dat toen dagelijks hetzelfde was, zijn onze verschillende post-communies met de ontwikkeling van het kerkelijke jaar ontsproten.

c. lie, Missa est.

Na het slot van het laatste gebed, wendt de priester zich nogmaals tot het volk met den groet: «rfe Heer zij mei uquot; en daarna zegt hij: site, Missa est, gaat, de Mis is geëindigd.

De oorsprong van deze formule, die bij plechtige Missen, door den diaken gezongen wordt, zal wel eene geheel natuurlijke zijn. Iedere geregelde vergadering wordt met eene dergelijke aankondiging gesloten, opdat de vergaderden weten, wanneer zij zonder stoornis de vergadering kunnen verlaten. Uit geschriften van Tertul-liaan schijnt het, dat toen reeds eene dergelijke formule in gebruik was; immers hij zegt: «nadat de plechtigheid voltrokken en het volk weggezon-

-ocr page 292-

288

den was, (dimissa plebe,quot; enz.). Het is bekend, dat het II. Offer den naam van Mis gekregen heeft van die formule om de geloovigen weg te zenden. In de Mozarabische en de Milaneesche liturgie vindt men eene andere formule voor die wegzending.

Niet in alle Missen evenwel komt de Mte Missa est,quot; voor; wanneer in de Mis geen Gloria gebeden is, zegt de priester niet ite Missa est, maar benedicamus Domino, laat ons den Heer dankzeggen. Dit verschil wordt, zooals Kardinaal Bona wil, hierdoor verklaart, dat op die Zondagen en Vastendagen de geloovigen na het Offer in de kerk bleven om met den priester nog andere liturgische gebeden te verrichten.

Op beide formulen antwoordt het volk door den mond des misdienaars: Deo gratias. Godezij dank; dat woord past uitnemend op het ï/e est; immers het volk, alvorens de kerk te verlaten, zendt met die woorden een dankgebed tot God voor de allerheiligste en allerheilzaamste daad, die in hun midden voltooid is.

In de Missen voor de overledenen wordt de üe Missa est vervangen door de woorden requies-cant in pace, dal zij rusten in vrede. Ook in die Missen werden de geloovigen niet aanstonds na de voltooiing van het Offer ontslagen, omdat gewoonlijk de begrafenis van het lijk onmiddellijk op het Offer volgde; dus ook hier kwam de formule, ite, Missa est, niet te pas, maar werd

-ocr page 293-

289

zij vervangen door een laatsten zegenwensch voor de zielen der overledenen, voor wie het H. Offer was opgedragen.

d. Het Slot.

Men zou meenen, dat met de woorden: ite, Missa est, de plechtigheid van het H. Misoffer geheel moest geëindigd zijn. En inderdaad, zoo was het ook gedurende de tien eerste eeuwen; wat nu in de liturgie van de Mis nog volgt is van lateren tijd, en werd waarschijnlijk ingevoerd, toen de geloovigen dikwijls zonder te communi-ceeren het H. Offer bijwoonden. Het is vooral door de H. Communie dat het Offer van Christus ook óns Offer wordt, en dat de mensch in de hoogste mate aan de vruchten, van dat Offer deelachtig wordt; maar toen, door de vermindering van godsvrucht, het dagelijksch of dikwerf com-municeeren ophield, was de Kerk er op bedacht om die schade ten minste eenigszins voor de geloovigen te herstellen, en plaatste zij den zegen des priesters aan het einde van het Misoffer.

Vóór dat de priester dien zegen uitspreekt, bidt hij in gebogen houding over het altaar het volgende gebed:

If. Drievuldigheid, dat de hulde van mij. Uwen dienaar, U behage, en verleen dat het Offer, hetwelk ik, onwaardige, voor de oogen

19

-ocr page 294-

290

Üwer Majesteit heb opgedragen, U welgevallig zij, en dat hel mij en allen, voor wien ik het heb opgedragen, door Uwe barmhartigheid lot verzoening zij. Door Christus onsen Heer. Amen. Daarna wendt de priester zich lot het volk, en terwijl hij hel leeken des kruises over de vergadering maakt, zegt hij:

V zegene de Almachtige God, de Vader, en de Zoon en de H. Geest.

In het gebed dat de priester, alvorens den zegen te geven, spreekt, wordt dezelfde gedachte herhaald, die hij in den aanvang van het Offer bij de opdracht van den kelk uitdrukt; namelijk het tweevoudig doel van het Offer: 1°. dat het den ürieëenigen God welgevallig 1) zij, en 2°. voor-deelig voor ons menschen. De priester en degenen, die met hem door de Communie aan het Offer hebben deelgenomen, hebben er ruimere vruchten van ontvangen; maar ook voor anderen werd het Offer Gode gebracht, inzonderheid voor de omstanders, die de Mis bijwoonden, bad de priester reeds vóór de Consecratie; en nu het Offer voltooid is, smeekt hij nog dat het ook aan dezen zal voordeelig zijn. De priester bidt dus in die woorden voor hen den zegen af, alvorens hij de woorden der zegening uitspreekt.

1) Voor zoover het door ons, onwaardige priesters, is gebracht, want het Offer als zoodanig moet Gode welgevallig zijn.

-ocr page 295-

291

Uit den vorm der zegening zien wij, dat het eigenlijk niet de priester is, maar de Almachtige God, die zegent; de priester bidt slechts dien goddelijken zegen over het geloovige volk af.

Altijd hebben de Christenen op dien zegen na de Mis grooten prijs gesteld; en geen wonder: immers op dat oogenblik is de priester door de Communie zoo nauw verbonden met zijn God, hij is niet alleen de dienaar des Heeren, .maar als het ware het orgaan van Christus, die in het hart des priesters tegenwoordig is, en daarom moet zijn gebed, zijn zegenwensch, op dat oogenblik veel machtiger zijn dan op andere tijden.

Eindelijk volgt nog het laatste Evangelie, dat met denzelfden groet en inleiding wordt voorgedragen als het Evangelie in den aanvang dei-Mis. Dat laatste Evangelie is in den regel 1) de aanvang van het Evangelie van St. Jan, en luidt als volgt: de priester zegt:

Het begin van het H. Evangelie volgens

Joannes.

De misdienaar antwoordt:

Glorie zij U, Heer.

In den beginne was het Woord, en hel

Woord was bij God en hel Woord was God.

1) Als dezelfde dag twee Evangelie's heeft, dan wordt het tweede in de plaats van het St. Jans-Evangelie gebeden. B. V. Wanneer de feestdag van een heilige op een Zondag gevierd wordt, leest de priester het Evangelie van den Zondag op het einde der Mis.

-ocr page 296-

592

Dit was in den beginne bij God. Alles is door Hem gemaakt, en zonder Hem is niets gemaakt, ivat gemaakt is. In Hem was het leven, en hel leven was het licht der menschen. En het licht schijnt in de duisternissen, en de duisternissen hebben hel niet aangenomen. Er was een mensch van God gezonden, iviens naam, Joannes was. Deze kwam tot getuigenis, om getuigenis te geven van hel licht, opdat allen door hem gelooven souden. Hij was hel licht niet, maar (hij kwam) om getuigenis te geven van het licht. Het ware licht was dat, het-ivelk iederen mensch verlicht, die in deze wereld komt. Hij was in de wereld, en de wereld is door hem gemaakt, en de wereld heeft hem niet gekend. Hij kwam in zijn eigendom en de zijnen namen Hem niet aan. Doch zoovelen hem aannamen, hun gaf hij macht om kinderen Gods te worden, hun, die in Zijnen Naam gelooven; die niet uit den bloede, noch uit den wil des vleesches, noch uil den wil eens mans, maar uit God geboren zijn. En het woord is Vleesch geworden, en het heeft onder ons gewoond, en wij hebben Zijne heerlijkheid aanschouwd , eene heerlijkheid als van den eenigge-borenen van den Vader, vol genade en ivaarheid.

De misdienaar: Gode zij dank.

-ocr page 297-

293

Dit laatste Evangelie staat in geen rechtstreeksch verband met het H. Misoffer, evenmin als de litanie van de Moeder des Heeren, die tegenwoordig na iedere Mis gebeden wordt. Het geldt hier niet de verkondiging van het Woord Gods, zooals vóór het Ollertorium, immers het wordt in plechtige Missen nooit gezongen, noch met wierookslagen begroet. Vóór het nieuwe Missaal van Pius V (1570) was dit laatste Evangelie nergens voorgeschreven, maar door de meeste priesters werd het uit devotie dagelijks na de Mis gebeden, terwijl zij het altaar verlieten en de priesterlijke kleederen aflegden. Sedert de lïidc eeuw was dit gebruik vrij algemeen geworden. Sommigen beweren, dat het bidden van het St. Jans-Evangelie door vele Bisschoppen was voorgeschreven tegen groote en langdurige rampen, gelijk in onzen tijd de litanie van 'de Allerheiligste Maagd. Van zulke voorschriften evenwel kan men geen bewijs aanhalen. Anderen geven dezen oorsprong aan: bij het einde der Mis naderden altijd eenige geloovigen den priester, met verzoek om het St. Jans-Evangelie over hen te lezen, en daar er dikwijls velen, zeer velen, dit verzochten, kwam het spoedig in gebruik om het na iedere Mis voor allen gezamenlijk te lezen. 1)

Gaarne geven wij aan deze verklaring de voor-

1) Zie J. Pascal, la Liturgie Catholique en forme de dictionnaire. pag. 571.

-ocr page 298-

294

keur; immers dal St. Jans-Evangelie werd altijd door de Christenen met groote voorliefde gebeden. Zij baden het in ziekten, in groote bekoringen, bij het dreigen van een ernstig gevaar, b, v. bij onweder of hevigen storm, omdat zij begrepen, dat de plechtige belijdenis van de menschwording van God den Zoon in dal Evangelie vervat, een groot middel moest zijn lot hel verkrijgen der genade, ons door die menschwording verdiend. Daarom kenden onze grootouders en onze eigene ouders het allen van buiten, zooals wij de oefeningen der goddelijke deugden, en het is te betreuren dat dit schoone gebruik onder ons minder gevonden wordt. Wellicht heeft daarom de H. Kerk het in de liturgie der Mis opgenomen, opdat niet enkel de priester maar ook de geloo-vigen dagelijks dat Evangelie zouden lezen, en in de huldiging van het geheim der menschwording een dagelijksch schild tegen de aanvallen van den duivel zouden vinden.

Terwijl de priester na hel St. Jans-Evangelie hel altaar verlaat, bidt hij den lofzang Benedicile, denzeli'den, dien de jongelingen in den vurigen oven baden, om alle krachten van hemel en aarde uit te noodigen, dat zij met hem God zullen loven voor het voltrokken geheim.

En hiermede hebben wij onder Gods bijstand onze laak volbracht. Wij hebben getracht de

-ocr page 299-

Verschillende gebeden en plechtigheden, die in den loop der tijden om het Onbloedig Offer van het Nieuwe Verbond geschaard zijn, te verklaren naar hun historischen oorsprong, in hun samenhang met elkander en in hunne beteekenis in betrekking tot dat Offer. Ons eerste doel was niet zoozeer om de geloovigen te stichten, maar om hen te onderwijzen. Evenwel vertrouwen wij, dat dit onderwijs ook eenigermate zijdelings tot stichting zal dienen, ja meer wellicht dan een of ander godvruchtig boek met dat doelgeschre-vea. Immers, wanneer men het geluk heeft van dagelijks of dikwijls de H. Mis te kunnen bijwonen, en een goed begrip heeft van de gebeden en plechtigheden, die men dagelijks hoort en ziet herhalen, dan zal men gemakkelijk leeren dat half mir in overweging van het groot geheim, dat op het altaar voltrokken wordt, door te brengen; dan zal men in den geest den priester volgen van het begin tot het einde der Mis; dan zal men een zooveel mogelijk werkzaam deel nemen aan het H. Offer, en daarom met veel meer vrucht Mishooren, dan hij, die onder de plechtigheid eene litanie of ander gebed spreekt. Dat dit ook het verlangen is der H. Kerk, blijkt uit de ge-heele inrichting van de liturgie van het Misoffer; immers de misdienaars, die telkens antwoorden, de zangers, die in plechtige Missen sommige gedeelten der liturgie zingen, spreken en zingen in naam der geheele gemeente; wal zij nu spre-

-ocr page 300-

296

ken, werd vroeger door allen gesproken, zoctot toen alle geloovigen aandachtig de plechtigheden der Mis moesten volgen, en er voor andere gebeden onder het Offer weinig of geen lijd was. Maar om de plechtigheden goed te kunnen volgen moet men ze verstaan en begrijpen. Geve God, dat onze arbeid tot dat goed begrip bij sommige geloovigen iets moge bijdragen.

-ocr page 301-

1 N E O Ü a

Bladz.

Eebste Deel. Algemeene inleiding tot de verklaring der liturgie van de Mis.

Eerste Hoofdstuk. De leer der Eatholieke Kerk.

over het H. Misofl'er .......... 9

Tweede Hoofdstuk. Historische schets van de ontwikkeling der liturgie van het H. Misofier. . 33 Derde Hoofdstuk. Over de liturgische taal, de

priesterlijke kleeding en het altaar.....76

Twjjedk Deel. Uitlegging van de liturgie derH. Mis.

Eerste Hoofdstuk. Voorbereiding voor het H. Misofier.

103

§ 1. Psalm en Confiteor

u 2. De Introïtus. . „ 3. De H. lezingen.

113

130 151

158

Tweede Hoofdstuk. De Offerande

§ 1. De Credo. . . „ 2. Het Offertorium

„ 3. De Opdracht van brood en wijn o 4. Gebeden na de opdracht .

162

186

-ocr page 302-

II

Bladz.

Vgt;erie Hoofdstuk. De Consecratie.

§ 1. De Praefatic...... • • 1^3

„ 2. De Kanon ............203

Pierde Hoofdstuk. De Communie ... • 244. § 1. De voorbereiding voor de Communie ........246

„ 2. De Vrede-kua........257

„ 3. Laatste gebeden van voorbereiding. 264

„ 4. De Communie van den priester . 267

„ 5. De Communie der geloovigen . . 271 „ 6. De zuivering van den kelk en van

de handen des priesters. . . . 279

„ 7. Gebeden na de Communie . . . 282

a. De Communio........283

b. De Poat-communie......285

e. Ite, Missa est........287

i. Het Slot..........289

-ocr page 303-
-ocr page 304-
-ocr page 305-
-ocr page 306-