LEVEN
VAN DEN
H. LEOMRDTJS A PORTÜ-MAURITIO.
Gedrukt bij A. J. Brouwer, te Delft.
H. LEONAEDÜS a POHTU-MAUHITIO,
Apostolisch Missionaris van de Orde van den H. Franciscus,
DOOK DEN HOOGW.
uaar het Hoogduitsch, door
A. C. M E IJ E R, Igt;r.
i — ' v. k «s-* ?ol
DELFT,
A. J. BROUWER. 1872.
GOEDGEKEURD.
P. M. Snickers, Seminarie Warmond, Lib. Cens.
27 Sept. 1872.
Wanneer de geest der duisternis, niet tevreden is met door geschriften van den landgenoot, verstand en hart den weg ten verderve aan te wijzen, meer begaanbaar en gemakkelijk te maken, maar hiertoe nog de buitenlandsche schandlitteratuur, in nederlandsch kleed gestoken, in zijn dienst neemt. Als vreemde hulptroepen worden geworven, als de vreemdeling wordt geprest om wapenen te leveren, ten einde ook ten onzent de Kerk van Christus aan te vallen, Zijne godsdienst te bestrijden, Zijne zedeleer te ondermijnen, dan voorzeker mag het, zij het niet noodzakelijk, want ook hier wordt thans veel tot bevordering van het goede geleverd, dan toch hoogst nuttig geacht worden, dat ook wij van deze hulpmiddelen gebruik maken; dat wij doen wat in ons vermogen is, om, zoo niet al het kwaad, dat er door kwade boeken gesticht wordt, te verijdelen, wat onmogelijk is, dan te minste den menscheu, die van goeden wil zijn, een tegengif te bieden, onverschillig of het van eigen bodem, of van vreemden oorsprong is.
Maar, dus mag men vragen, kan er bij het leven eens Heiligen wel spraak zijn van vreemdelingschap ? De taal, waarin dit leven het eerst beschreven is, gelijk dit, kan eene vreemde zijn, maar het leven zelf is, dank hebbe ons H. Geloof, waarin wij de Gemeenschap der Heiligen be-
-
■ : ■ ' ■
I ,
Ouders en Kindsheid van d«n H. Leonardus.
Deugd geeft adeldom, „virtus nobilitat.quot; Ziedaar eene waarheid, die door elk beschaafd volk, tenzij hetzelve wellicht, gelijk men thans dikwijls ziet gebeuren, het denkbeeld van deugd onder de verouderde begrippen telt, erkend en beaamd wordt. Onze land-genooten stellen gelukkig nog prijs op het erkennen dier waarheid, wijl zij ten grondslag ligt eener hooge onderscheiding, door den vorst aan verdienstelijke mannen toegekend. Dien regel mogen wij echter nader omschrijven, ja binnen nauwer grenzen beperken, en zeggen: deugd alleen geeft waren adeldom bij God. Aardsche grootheid moge voor de heiligen eene parel te meer zijn aan hunne gloriekroon, wijl zij getoond hebben, die door Jesus zeiven aangewezen klip in hun leven door het bereiken der heiligheid te hebben vermeden, zij geeft hun geen voorrang, evenmin als bij God, bij de kerk, bij den godsdienst, die alleen heiligheid, dus ook ware grootheid door ware deugd erkent.
J
Dusdanig is tic grondslag, waarop de uitstekende ver der heiligverklaring aan den zaligen Leonardus a, Portu-Mauritio ten deel gevallen rust. Hetzelfde mogen wij getuigen van zijne ouders, die, hoewel niet geheel ontbloot van tijdelijke goederen, slechts groot waren door hunne deugd, alleen rijk waren door hunne goede werken en hunne vreeze Gods; die slechts grootheid, vermaardheid verkregen hebben door de deugden hunner kinderen, gelijk het woord van God zegt, dat deugdzame kinderen de roem hunner ouders zijn.
Portu-Mauritio, eene kleine stad aan de Ligurische zee of de golf van Genua gelegen, destijds behoorende tot de republiek van Genua, nu tot Sardinië en kerkelijk tot het diocees van Albenga, heeft de eer haren naam te schenken aan den H. Leonardus, had het voorrecht hem op den 20 December 1076 te zien geboren worden.
Dominicus Casanuova en Anna Maria Benza, die het geluk hadden onzen Heilige aan de wereld te schenken, waren welgeziene burgers dier stad. Weinig meldt ons de geschiedenis van de moeder des Heiligen; nauwelijks twee jaren oud zijnde verloor hij haar. Zijn vader, eigenaar van een vaartuig, waarmede hij geregeld tusschen Portu-Mauritio en Genua voer, deelde niet in de gewoonlijk ruwe zeden zijner standgenooten; vroom en goed, onderscheidde hij zich door zijne strenge zeden; ter bewaring der deugd wendde hij de grootste zorg aan en vermeed zorgvuldig de gelegenheid tot het kwaad; eens zelfs wilde hij liever langs bergachtige en ongebaande wegen in het winteljaargetijde den
afstand van 80 mijlen tnsschen Genua en zijne vaderstad te voet afleggen, en zijn schip aan de zorg zijner onderhoorigen overlaten, dan de reis met zijn schip mede maken, toen hij den overtocht niet kon weigeren aan iemand, wiens omgang hij vreesde dat voor hem eene gelegenheid tot de zonde zijn zou. Doordrongen van de waarheid, dat een overste over de zorg voor de zaligheid zijner onderhoorigen eens rekenschap zal af te leggen hebben, waakte hij zooveel hij vermocht over zijne matrozen, lag hem niets nader aan het hart, dan hen door woord en voorbeeld tot een christelijk leven op te wekken : zijn geheele leven was hierin eene les voor een ieder, die over anderen gesteld is.
Na den dood zijner echtgenoote, de moeder van Leonard us, huwde hij andermaal met Maria Riolfo van Artallo, en God zegende dit huwelijk met drie zonen en eene dochter. De oudste wijdde zich gedurende eenigen tijd der geneeskunst toe, doch overtuigd van het meer edele in het genezen der zielen gelegen en opgewekt door het voorbeeld van zijn ouderen broeder Leonardus, die reeds religieus was in het klooster van den H. Bonaventura, omhelsde hij ook het kloosterleven onder den naam van Anto-nius; na een hoogst voorbeeldig leven van vele jaren stierf hij er als priester. De tweede bleef den Heer in de wereld dienen. Ook de derde wilde den regel van den Serafijnschen Vader Franciscus volgen, werd ■onder de Minderbroeders Reformaten der Toskaansche provincie opgenomen, en ontving liet ordekleed in
I
het ia de nabijheid van Prato gelegen klooster St. Francisco (lel Palco, uit de handen van zijn heiligen broeder zeiven, alsdan gardiaan van dat klooster. De dochter zeide mede der wereld vaarwel en werd, onder den naam van Maria Magdalena, rehgieuse in het klooster der Dominicanessen der H. Catharina van Senen. Dusdanig waren de vijf vruchten uit de beide huwelijken van den godvreezenden Dominicus Casa-nuova, vruchten, die hij, hoe dierbaar hem ook, alle behalve een aan God weder afstond. Na alzoo dooiden troost, hem in zijne kinderen geschonken, reeds op aarde eene belooning ontvangen te hebben, verliet hij in hoogen ouderdom deze wereld voor betere gewesten met den naroem eens goeden christens, die door deugden, goede werken en wel te doen zich dien naam had waardig getoond. Schoon dan ook is de getuigenis, die de Heilige in verdere jaren van zijne ouders aflegde. Hij placht te zeggen, dat God hem zijne moeder ontnomen, doch eene andere weergegeven had, die dien naam ook jegens hem waardig was, en dat hij gedurende 10 jaren, die hij onder hare moederlijke hoede en zorgen was, slechts moederlijke liefde van haar ondervonden had. Werd er van zijn vader gesproken, dan vond hij steeds reden om God te bedanken, die hem zulk een vader had geschonken, en dan waren dit zijne woorden : vzoo ik van hem eene dusdanige opvoeding niet ont-,/vangen had, wie weet wat er dan van mij zou ge-ffworden zijn.quot;
Leonardus, die bij den H. Doop de namen van
Paulus Ilieroujmus outvaugeu had, toonde reeds van zijne vroegste jaren af, dat in hem eene tot het goede, tot de deugd geuegeu ziel huisvestte. De natuurlijke aanleg tot godsvrucht in dit kind van zegening, vervulde het hart zijns vaders met de grootste vreugde en deed hem niets vuriger wenschen dan zelf zijne opvoeding te voltooien, dan eigenhandig dat willige hart met deugden te beplanten, dien aanleg te ontwikkelen. Zijne bezigheden echter, die hem dwongen soms weken achtereen buiten zijne woning te verwijlen, noodzaakten hem het vervullen van dien duren plicht aan den grootvader van Leonardus, een om zijne deugden geachten grijsaard, toe te vertrouwen, maar vond hij gelegenheid om zijn vader hierin ter zijde te staan, en zelf zijn zoon door woord en voorbeeld den weg tot deugd en godsvrucht gemakkelijker te maken, dan deed hij zulks. Euim-schoots zag hij zijn ijver beloond door de stipte gehoorzaamheid, die zijn Paulus Hieronymus ook vooral jegens zijne moeder, toen hij alleen onder hare leiding was, betoonde. De ondubbelzinnigste bewijzen zijner vroomheid en godsvrucht waren de vreugd zijner moeder, stichtten allen, zelfs die hem slechts zagen. Ofschoon nog kind, zag men hem niet als kind handelen; dit getuigde het Woord Gods van den jongen Tobias, dit konde men ook van den jongen Paulus Hierony-mus getuigen : de overigens onschuldige vermaken der kindsheid konden hem niet tot deelneming daaraan verlokken, en als ware hij reeds bekend met zijne bestemming, was zijn geliefkoosd vermaak het naboot-
Ct
sen van kerkelijke plechtigliedeii, waartoe liij dan (tc kinderen van zijn leeftijd uitnoodigde. Het waren echter geene spelen, ten hoogste eene uitspanning, zoo eerbiedig en ingetogen was hij in zijne handelingen; in alles spreidde hij een ernst ten toon, welken men nauwlijks bij kinderen van het dubbele zijner jaren zou verwachten. Na met hen eenige gebeden verricht, eenige godsdienstige liederen gezongen te hebben, volgde er eene opwekking tot de deugd. Men was verbaasd en gesticht als men dit jonge kind met zoo veel hartelijkheid en vuur des morgens en des avonds het rozenhoedje en andere gebeden hoorde bidden, als men zag met welke nauwgezetheid hij dagelijks op de eene of andere wijs der H. Maagd de schatting zijner hulde en vereering bracht en anderen van zijne innige godsvrucht jegens de Moeder des Heeren meedeelde. Hoewel hij overal gelegenheid vond om die devotie te bevredigen, schonk hij nogthans de voorkeur aan eene kerk der Madonna, op ongeveer twee mijlen af-stands van zijne geboorteplaats. Menigwerf zag men, hoe hij andere kinderen rondom zich vereenigde, zich aan hun hoofd stelde en dan met hen als in processie barrevoets naar zijne geliefkoosde Madonna dei Piani toog. Daar gaf hij, ter aarde gebogen, aan zijne diepgevoelde godsvrucht lucht en daar vooral was het dat hij, toen aardbeving de stad Napels met schrik en ontzetting vervulde, de Moeder Gods vurig smeekte zijn vaderland door hare voorbede voor dien geesel te vrijwaren. Ook vele andere heiligdommen waren getuigen zijner godsvrucht en immer was hij van zijne jeugdige mak-
7
kers vergezeld, wier harten hij tot dezelfde liefde stemde; hij was hun aanvoerder, hun leermeester, verklaarde Imn de christelijke leer en trachtte op deze wijze de gevaren der zonden van hen af te weren. Het volgend voorval heeft de geschiedenis ons dien ten bewijze bewaard. Toen Leonardns en zijne makkers eens van Oueglia langs den oever der zee huiswaarts keerden, ontmoetten zij een scheepskapitein, die pas zijn scliip, dat op eenigen afstand voor anker lag, verlaten had. Zoodra hij het heilig kind, dat nauwlijks 10 jaar oud was en zijne makkers zag, vormde hij een goddeloos plan. Na hen eerst door schoone woorden tot zich gelokt te hebben, poogde hij door geschenken hunne genegenheid te winnen, en begon zoo langzamerhand hun de schandelijke wen-schen, waarin hij hen deelgenooten wilde maken, te openbaren. Doch wie zal de schrik beseffen dier kleinen , die verstandig genoeg waren om het onbetamelijke van het voorstel dat hun gedaan werd in te zien? Wie hunne ontzetting, toen zij zich zoo onverhoeds zagen aangevallen, met iets, waaraan zij nimmer zouden durven denken? Wie hunne vrees, want wie zal die weerlooze lammeren uit de klauwen van dien verscheurenden wolf verlossen? Wie hun angst, want van waar zullen zij hulp zien opdagen in dat verlaten oord, waar zij slechts den onzichtbaren God tot getuige hunner handelingen hebben? Wat zullen zij doen? Het zekerste, ja het eenige zekere middel oin in dergelijke ontmoetingen, in dergelijke gevaren te overwinnen is de vlucht, die dan ook het sterkste
bewijs niet alleen vau voorzichtigheid maar ook van moed is. Ook zij dan vluchtten, en de jonge Panlus Hieronymns is de eerste die vluchtte, die althans het sein tot vluchten gaf, wat voor allen een bevel tot volgen was. Hartstocht verblindt: zoo ook hieï. De onverlaat ziet zich, zonder het bijna gemerkt te hebben, door allen verlaten. Zijne teleurgestelde, onbevredigde hartstocht maakt hem woedend, waanzinnig, en als een bezetene ijlt hij met den degen in de hand die kinderen na. Doch vruchteloos, de kleinen zijn hem te vlug; zij hebben de stad bereikt, het is waar vermoeid en afgemat, maar toch van een groot gevaar gered. Reden te over voor onzen Heilige tot dankbaarheid jegens God. Zijne eerste schrede is naar eene kerk; het was als zocht hij in de schaduw van het altaar zijne wijkplaats, als achtte hij zich eerst daar veilig tegen de schandelijke aanrandingen. Doch hiermede niet tevreden, gaat hij barrevoets naar zijne geliefkoosde Madonna, om ook Maria zijn dank voor die redding te brengen; aan hare voorbede toch schreef hij die weldaad toe, want het was bij de terugkeer van een harer heiligdommen, dat een en ander plaats vond.
Alzoo was de jonge Panlus Hieronymns terwijl hij zijne makkers tot godsvrucht opwekte, een schutsengel voor hunne deugd. Het verkeer met hen kan meu met recht de eerste en ook de niet minst vruchtbare zijner zoo talrijke missiën noemen: zooveel nut stichtte hij onder die jeugdige schaar. Door de zorg welke hij aanwendde om de zonde te vermijden en zijne on-
schuld vlekkeloos te bewaren, kon hij allen ten voorbeeld gesteld worden. Die godsvruchtoefeningen waren nogtans niet zijne eenigste bezigheden; in de school zijner vaderstad trachtte hij de voor zijn leeftijd passende kennis op te doen, en niet minder groot was hier zijn ijver, niet minder gelukkig zijn slagen, zoodat zijne vorderingen hem de schoonste getuigenissen verwierven, hem eene billijke aanspraak gaven op de toegezegde belooningen, en hij aller lof wegdroeg. Terwijl hij aldus het beminnen en beoefenen der deugd met de liefde voor de menscbelijke wetenschappen en den ijver om zich deze eigen te maken paarde, begrepen allen die hem gadesloegen duidelijk, dat God dat kind in meer gevorderden leeftijd tot groote zaken bestemde en dat hij eens een hoogen trap van volmaaktheid zon bereiken.
Komst van den H. Leonardus te Rome, zijn Verblijf aldaar en Studiejaréti.
Was liefde voor de godsvrucht de hoofdtrek dei-kinderjaren van onzen Heilige, met die liefde ontwikkelde zich in zijne jongelingsjaren de zucht naar wijsheid. Op zich zeiven kon hij de woorden nit het Boek van God toepassen : ik heb de wijsheid bemind en haar van mijne jeugd af gezocht •). Doch geenszins die wijsheid, die volgens de leer des Apostels trotsch maakt, maar slechts die, „welke hem de wet van God leert, welke hem doet kiezen slechts Godc behagelijke werken te verrichten/' *). Groot moet alzoo de vreugde van den elf- of twaalfjarigen Paulus Hieronymus geweest zijn toen hem de gelegenheid aangeboden werd om naar Rome den hoofdzetel van alle wetenschappen vooral van de goddelijke te mogen gaan; toen het hem vergund werd zijn dorst naar wijsheid zooveel mogelijk aan de bron zelve te mogen lesschen. Het was zijn oom Angustinns Casanuova die zijns on-
') Bock tier Wijsheid VI11 : 2. -) idem VIII : 4.
(Tanks een middel in Gods hand werd om onzen Paul us zijne bestemming te doen bereiken. Deze, een welgesteld burger van Rome, had van zijn ijver voor de deugd, vooral van zijn veelbelovenden aanleg voor de wetenschappen gehoord en daar het hem ter harte ging zoo dit zeldzaam talent wellicht nutteloos verborgen zou blijven liet hij hem naar Rome komen, waar hij zich beter dan elders kon volmaken en zijne studiën voltooien. Dat hij zich in den jongen Paulus niet misrekend had bleek uit de vorderingen, die hij in zijne studiën maakte, toen hij onder de leiding geplaatst was van den Eerw. P. Grifonelli der Chiésa nuova, een leermeester, wien de eigenschappen, welke in hem, die zich der verheven zending van het onderwijs der jeugd toewijdt, verlangd worden, in hooge mate waren ten deel gevallen. Dit deed hem dan ook de onverdeelde toegenegenheid zijns ooms winnen en wel zoo dat deze hem om zijne bescheidenheid, ingetogenheid, godsvrucht, ijver, kortom om zoovele schoone eigenschappen meer liefde toedroeg dan zijnen beiden eigen zoons, wier karakter overigens in geene deele met dat van hun neef strookte. Dankbaarheid voor die groote liefde, deed hem dan ook tot in liet minste zijn oom gehoorzaam zijn en de overtuiging, dat alleen de bevordering van zijn geluk diens streven was, maakte het hem ten plicht zich zijne wijze raadgevingen ten nutte te maken.
Na eveneens eenigen tijd het bijzonder onderwijs genoten te hebben van den Eerw. Heer Fr. Santoleri werd hij op 16 jarige leeftijd tot het bijwonen der
li
openbare lessen aan het Collegium Romauum toegelaten, waar hij een door zijne geleerdheid beroemd man Pater ïolomei Jezuïet, die naderhand tot de waardigheid van Kardinaal werd verheven, tot Professor had: het nut, dat de Heilige uit de lessen van dien geleerde trok, deed hem weldra in staat geoordeeld worden om de Christelijke leer openbaar in de kerken te onderwijzen.
Na de Humaniora en de Eethorica gedurende twee jaren aldaar bestudeerd te hebben ging hij tot de Minerva over om de hoogere studiën voort te zetten en keerde vervolgens naar het Collegium Romanum terug om den cursus der wijsbegeerte vooral die der zedelijke wijsbegeerte door P. Tolomei te volgen.
Terwijl hij de lessen in de logica volgde begon hij het Oratorium van P. Caravita te bezoeken, en had spoedig het voorrecht onder het getal dier twaalf Congreganisten te behooren, die men de twaalf Apostelen noemde. Om hieraan deel te mogen nemen moest men blijk geven van groote godsvrucht en van veel ijver voor het zielenheil, wijl het hun plicht was niet alleen onderricht in de christelijke leer te geven, maar ook op de Zon- en Feestdagen de tragen, die zij op den weg ontmoetten aan te sporen om zich naar die kerken te begeven, waar predikatiën of missiën gehouden werden en hen derwaarts te geleiden: zelfs moesten zij in de verschillende wijken der stad en in het veld overal, waar zij vele menschen veree-nigd vonden, hun, die te ver van de kerken verwijderd waren of wie het hunne bezigheden niet toelieten
daar de predikatiën bij te wonen iu gemeenzame onderrichtingen de groote waarheden voorhouden en hen dan opwekken zich met God te verzoenen, terwijl immer in het Oratorium biechtvaders gereed waren om hen daarin behulpzaam te zijn. Zoo naderde Paulus Hieronymus zijne toekomstige bestemming van missionaris. Die ijver voor het heil van anderen was een gevolg van zijn zucht naar eigen volmaking. Eiken feestdag naderde hij in het Oratorium tot de heilige Sacramenten, bad vurig en maakte zich de heilige gewoonte eigen om eiken dag zoo te beginnen en te eindigen alsof de volgende dag of nacht de laatste zijns levens zijn zou, door zich dagelijks Gode aan te bevelen. Niet minder nederig dan godvreezend, even bescheiden als vlijtig en gelukkig in zijne studiën, was hij stipt ook in het volbrengen van den minsten plicht: geen woord hoorde men van hem, niets zag men hem verrichten, wat ook maar in het minst iemand kon ontstichten. Slechts godsvrucht en studie waren het onderwerp zijner gesprekken. Door zijn voorbeeldig gedrag was hij het toonbeeld geworden voor de talrijke jongelingen die het Collegium Eoma-num bezochten, zoo zelfs dat men hem een tweeden Aloysius van Gonzaga noemde. De waarheid, dat in het gewoel der wereld, in een veelvuldigen en nutteloozen omgang met vele en allerlei personen, veel gevaar, om schade aan zijne ziel te lijden , gelegen is, deed onzen Heilige de eenzaamheid liefhebben, doch niet zoo, dat hij elk verkeer schuwde; eenige maar weinige vrienden, die inet hem in gods-
vrucht overeenstemden, had hij zich gekozen. De omgang met de boozen doet den mensch hen gelijk worden, dit woord van den Wijzen Man deed hem even als elk, die op zijne onschuld prijs stelt, het verkeer met de goddeloozen vermijden en slechts omzien naar vrienden van een onbesproken gedrag; van daar dat hij, als hij in latere jaren van zijne jeugd, van den tijd in de wereld doorgebracht sprak, placht te zeggen, dat God hem tot leermeesters, biechtvaders en makkers slechts menschen geschonken had, die door hunne kundigheden en door de zuiverheid hunner zeden alle achting verdienden; onder deze laatste noemde hij vooral een zekeren Alovsius l'oggia, een leek, wien hij de hoogste achting toedroeg en meer dan andere beminde. Immer was het hem eene zoete herinnering dezen tot vriend gehad te hebben, wijl hij slechts gesprekken over hemelsche zaken uit zijn mond gehoord en van hem geleerd had zich God immer nabij voor te stellen, ten einde met geduld tegenheden te verdragen en de zonde te ontvluchten. Nog verhaalt de Heilige van dezen vriend, die volgens zijn getuigenis den dood der rechtvaardigen stierf, hoe dat deze hem eens het voorstel deed naar eene predikatie te gaan, en hem dan naar de plaats bracht waar een groot misdadiger met den dood gestraft was : ziedaar, dus verhaalt Leonardus de woorden van zijn vriend, ,/ziedaar mijn vriend de predikatie : wie slecht leeft, „dien treft vroeg of laat de goddelijke gerechtigheid, „want als iemand God niet vreest, dan is hij tot elke //euveldaad in staat.quot; 'Deze woorden, zoo besluit de
dienaar («ods zijn verhaal, — deze woorden en dit schouwspel maakte een diepen indruk op mijn gemoed, en meer dan ooit. vatte ik afschuw op voor de zonde.
Een ander vriend van Paulus Hieronymns, een medeleerling en later priester van een zeer voorbeeldig gedrag, was Petrus Mirc, die hem om zijne deugd evenzeer dierbaar was. De getuigenis van dezen vriend bevestigt hetgeen wij van den Heilige verhaalden. Hij zegt onder andere : ,/wanneer Paulus Hieronymus mij ,/in den vacantietijd soms naar den wijngaard zijns ooms bracht en wij langs den Salarischen weg daarheen 7/wandelden, wilde hij dat wij dit samen biddende zou-,/den doen, opdat onze genoegens, onze uitspanning ,/met eene oefening van godsvrucht zou aanvangen. „Onze vriendschap duurde vijf volle jaren, zoo lang „onze levensweg dezelfde was; in al dien tijd was hij, „die niet alleen lid der Congregatie van den Eerw. Pater „Caravita was, maar ook tot die twaalf uitgelezeneu „behoorde, een volmaakt voorbeeld, een voorwerp van „stichting voor al zijne medeleerlingen, ook voor de „overige leden van het Oratorium; vele dezer wendden „zich tot hem om onderricht te worden op welke wijze „zij het best hunne regels, die hij zelf zoo nauwlettend „nakwam, zouden onderhonden. Doch terzelfder tijd „hield hij zelf het oog op de voorbeeldigste onder hen, „om hunne deugd na te volgen, ja, zoo hij het ver-„mocht, te overtreffen. Hierbij deed hij alles wat hij „verrichtte met zooveel vuur, met zooveel ijver, dat het „aan het heldhaftige grensde.quot;
Ingevolge den plicht, dien hij als lid der Congregatie,
16
op zich genomen had, ging hij naar de openbare pleinen, doorliep de straten van Eome en spoorde de menschen aan om de predikatiën bij te wonen, die bij de missiën op sommige tijden door de Paters Jezuïeten in bepaalde kerken gehouden werden. Nauwelijks was hij 17 jaar oud, toen hij in het Oratorium onder de Twaalf werd opgenomen, doch zoo gelukkig was zijn slagen in dit apostelwerk, dank zijne zedigheid, zijne nederige bescheidenheid en zijn ijver, dat zeer velen, die anders hun tijd in ledigheid, ja in zonden doorbrachten, de schoonste vruchten ter zaligheid, door het hooren van Gods woord, mochten inzamelen. Zonder vrees of menschelijk opzicht volbracht hij die heilige bediening en bekommerde zich niet om de verachting, den hoon en de bespottingen, waaraan hij van den kant der goddeloozen en vrijgeesten blootstond.
Hoe talrijk de godsvruchtoefeningen ook waren, waaraan hij in de Congregatie der Caraviten deelnam, waren zij toch niet genoegzaam om zijne liefde te bevredigen; hij verlangde nog meer en daarom liet hij zich ook nog opnemen in het Oratorium van den H. Philippus Nerius in de Ghiésa nuova, waaraan gelijk wij zagen, zijn biechtvader P. Grifonelli verbonden was; niets, wat tot opwekking van godsvrucht, tot meerder zaligheid kon strekken, wilde hij ongebruikt laten voorbij gaan. Eene onafgebroken geestelijke lezing was het zielenvoedsel, waardoor hij al die voor zijne jaren passende deugden kon beoefenen; vooral las en herlas hij de Inleiding tot een godvruchtig leven van den H. Franciscus van Sales, tot wien hij veel
17
devotie had: dit boek was dan ook inderdaad zijn vadc. mecum geworden, nimmer zag men hem ronder dit boek. Zeer dikwerf naderde hij tot de heilige Sacramenten; het bezoeken der kerken, het bijwonen der predikatiën was zijn grootste genoegen; wat hij dan gehoord had, deelde hij zoo getrouw mogelijk aan zijne Imisgenooten mede. Dit alles te zamen maakte hem in het oog van allen een jongeling van beproefde deugd en innige godsvrucht. lu latere levensjaren verhaalde hij vol nederigheid, dat, toen hij eens den Eerw. P. Grifonelli in de cel van den H. Philippus Nerius eene generale biecht sprak. God zich gewaar-digd had hem een zoo levendig berouw te schenken, dat hij een geheel ander mensch werd en in zijn hart de liefde voor een streng leven en boetdoening voelde toenemen; en, voegde hij er uit nog grooter ootmoedigheid bij, had ik toenmaals nog eenigen ijver, thans heb ik alles verloren. Toen hij in 1749 te Rome predikte en het volk vermaande alles te doen om de genade te bewaren en te venneerderen, en hij over de middelen sprak om hierin te slagen, wees hij als een heilrijk middel hiertoe aan, zich in de eene of andere Congregatie te doen opnemen: hij beriep zich op eigen ondervinding en getuigde, dat hij het goed wat hij gedaan had en de kracht om grooter kwaad te vermijden hieraan toeschreef, dat hij lid was geworden van het Oratorium van Pater Caravita en van den H. Philippus Nerius.
Dat de mond uit de volheid des harten spreekt, toonde Paulus Hieronyraus bij elke gelegenheid: als
2
18
hij te huis was sprak hij immer over de predikatiën, die hij gehoord had of over het leven van den heilige, wiens feestdag gevierd werd; over niets sprak hij als over geestelijke zaken, zonder dat dit verveling bij anderen wekte; vooral deed hij dit des avonds en met zulk een vuur, dat hij vaak het eten vergat, en zoo gebeurde het meermalen, dat zijn oom, die dit zag, hem beval te zwijgen en te eten, met de verzekering dat zijne hoorders zijne lessen zouden volgen; vele hunner maakten dan vaak de opmerking, dat hij te eeniger tijd een beroemd prediker zou worden, terwijl anderen hierin een blijk van zijne liefde voor de versterving zagen : juist door deze gesprekken werden de spijzen, waarvan hij zich het genot wilde ontzeggen, minder smakelijk, en zoo kon hij, onder voorwendsel dat ze hem niet smaakten, er zich van onthouden en aldus zijne versterving verbergen. Niet minder zorg wendde hij aan om ook de andere boetdoeningen, waardoor hij zijn lichaam kastijdde en het den geest onderworpen hield, geheim te houden, doch in weerwil zijner vindingrijke zorg, mocht hij er niet in slagen om alles aan de blikken zijner huisgenooten te onttrekken; alzoo wist men dat hij des nachts opstond en op den grond zijne rust nam, terwijl een kniel-bankje of wel een groote steen hem tot hoofdkussen diende; ook haren kleederen en geesels, die duidelijk de sporen droegen van het gebruik, dat hij er van maakte, vond men in zijne kamer. Alzoo paarde hij liefde voor de deugd met verlangen naar lijden, en niettegenstaande zijne onschuldige levenswandel was
19
zij ii streven boetdoening eu versterving. Die strenge levenswijze wekte bij zijn oom, die hem zeer beminde, geeue geringe bezorgdheid; als hij zag hoezeer hij zich in alles verstierf, hoe afgetrokken hij was, zoo dat hij , om elk, ten minste, nutteloos verkeer te vermijden, zich immer op zijn kamer opsloot, begon hij te vreezen, dat hij zich eene teeringziekte zou berokkenen en meende van zijne ongerustheid aan den vader van den Heilige kennis te moeten geven. Onder-tusschen was zijn voorbeeldig leven, zijne onschuld en versterving al zijne huisgenooten tot stichting en voorbeeld. Velen, die zijne deugd bewonderden en in hem die sterke neiging voor de Apostolische bediening-waarnamen, begonnen de grootste gedachten van hem te koesteren, sommigen noemden hem zelfs een Heilige, zijne woorden noemden zij die eens Heiligen. Hoewel hij nog in de wereld levende den weg ter zaligheid met rassche schreden bewandelde en grooten voortgang in de volmaaktheid maakte, besloot hij echter, ten einde zijn God des te beter te dienen, aan de stem, die hem sinds eenigen tijd tot het kloosterleven riep, te beantwoorden en zijne neiging, waarin hij den roep des hemels erkende, aan zijn zielsbestierder te openbaren.
Hij maakt zijn verlangen bekend. Moeilijkheden die hij ontmoet eer hij het bevredigd ziet.
Gelijk de zon, die, zoodra zij zich des morgens boven den horizont verheft reeds schittert, immer hoo-ger en hooger stijgt, steeds in kracht toeneemt, meer warmte, meer licht verspreidt tot op den middag, zoo, zegt Salomon, zijn de wegen der rechtvaardigen. Met deze weinige woorden kunnen wij het geheele leven van den H. Leonardns beschrijven.
Yan af zijne eerste jaren gaf hij blijk van die heiligheid, die hij eens bereiken zou; van deugd tot deugd schreed hij voort en op rijpen leeftijd toonde hij eene hooge volmaaktheid bereikt te hebben. Het streven naar volmaaktheid was dan ook de eenige beweegreden, waarom hij op het volgen zijner roeping zoo hoogen prijs stelde. Sedert eenigen tijd reeds gevoelde Paul us Hieronymus, die nu 19 jaar oud was. zich tot het kloosterleven getrokken, zonder nogthans te kunnen bepalen voor welke orde hij neiging gevoelde. Hij verdubbelde nu zijne gebeden, bad, zoo mogelijk, met meer vurigheid, pleegde boetdoeningen ten einde
21
Gods wil ten zijnen opzichte te mogen kennen. Eindelijk besloot hij dan zijn hart aan zijn biechtvader P. Grifonelli bloot te leggen, die de deugd en liet karakter van Paulns kennende begreep dat zijn verlangen van God kwam. Om nogthans meer zekerheid te hebben begon hij hem op allerlei wijze, nu in deze dan in gene zaak op de jiroef te stellen, doch, hoe ook, in alles was zijne gehoorzaamheid stipt en nederig. Om slechts iets te noemen : eens beval hij hem een boek te gaan koopen dat de fabelen van Esopus, Bertoldo en Bertoldius, in één band, moest bevatten. Hoewel hij nu begreep, dat liet hem onmogelijk zou zijn een dusdanig boek te vinden en voorzag dat hij, door er naar te vragen, zich bij een ieder bespottelijk zou maken, ging hij niettemin terstond heen om het hem bevolene te volbrengen; van den eenen boekhandel liep hij naar den anderen eu vroeg alom naar het bewuste boek, terwijl hij niets vond, dan wat hij verwacht had, namelijk spotternij voor zijne vergeefsche moeiten. Door die verwachte teleurstelling geenszins uit zijn luim gebracht, integendeel tevreden en verheugd het hem gegeven bevel nagekomen te zijn, keerde hij naar Pater Grifonelli terug en zeide hem, dat hij het verlangde boek niet kou krijgen, maar dat hij nog bereid was om, zoo hij het verlangde, terug te keeren en nauwkeuriger nasporingen te doen. Toen nu de Pater zeide, dat zijne lompheid alleen de schuld w'as, dat hij eene zoo nietige zaak niet krijgen kon, sprak hij geen enkel woord ter verdediging of verontschuldiging. Terwijl de verstandige zielsbe-
stuurder voortging zich door dergelijke beproevingen meer en meer van de roeping van Gods dienaar te verzekeren, en ofschoon liij die reeds van den aanvang als echt erkend had zonder het hem echter te openbaren, vermaande hij hem den Heer om verlichting te bidden, ten einde in eene zaak van zooveel gewicht niet te dwalen. De heilige jongeling bad dan met vernieuwden ijver, verdubbelde zijne boetvaardigheid en zoo brak het oogenblik aan, waarop hem de wil Gods bekend werd. Op zekeren dag dat hij, vol van de gedachte, welke orde God toch wel voor hem bestemd mocht hebben, over het plein del Gem ') ging, ontmoette hij twee religieuseu, die zoo arm in hunne kleeding, zoo ingetogen in hunne gansche houding waren, dat hij hen vol verbazing bleef aanstaren. Hun aanbhk maakte een diepen indruk op hem; als twee engelen, dus verhaalt hij zelf, die van den hemel tot hem gezonden waren schenen zij hem toe: het was hem als hoorde hij eene stem, die hem toeriep : ziedaar de regel, dien gij moet naleven, de orde, die gij moet intreden; hij wist nogthans niet, naar welken regel zij leefden, tot welk klooster zij behoorden, zoodat hij besloot hen niet uit het oog te verliezen; hij volgde hen tot dat hij hen in het klooster van den H. Bonaventura -) zag binnen gaan. Dit klooster werd bewoond door de Minder-
') Plein voor de kerk van de H. Ignatius, genaamd: „van Jesns.quot; 3) Oj) den Palatijnschen berg, nabij de kerk S. Sebastianus.
o.'j
broeders Reformateu ') vau den li. Eranciscus eu was een klooster van strenge afzondering. 2).
Ook hij ging de kerk, die het middengedeelte van het klooster omvatte, binnen, en wel op het oogen-blik dat de religiensen in het koor, deze woorden bij het begin der completen aanhieven: Corner te nos Deus, salutaris noster. Die woorden: „Bekeer ons o God, „ons heilquot; troffen niet slechts zijn oor, maar drongen ook diep in zijne ziel door: het was hem als gevoelde hij zich door een nieuw licht bestraald en van stonde af aan besloot hij dit strenge orde aan te nemen, terwijl hem de woorden van den Psalmist ontwelden: „Haec requieti meaquot; dit is de plaats mijner rast. Opgetogen van vreugde over die gelukkige ontmoeting ijlde hij naar P. Grifonelli, deed hem een omstandig verhaal van het gebeurde en eindigde, terwijl hij zijn hart geheel aan hem bloot legde, met de bede, dat hij hem nu bepaald mocht verklaren of hij dit de wil van God oordeelde. Tot nu toe had de bekwame zielsbestuurder, hoewel reeds vaak door den heiligen jongeling omtrent zijne roeping tot het kloosterleven geraadpleegd, nog nooit een stellig antwoord gegeven, maar nu, naardien hij het gebeurde ernstig overwoog en het vuur zag waarmede het hem verhaald werd, oordeelde hij niet langer te moeten wachten en sprak; ,/ik geef u de verzekering dat het Gods wil is, dat „gij in het klooster van den H. Bonaventura liet kloos-
') Van de Hervorming lt;!cs II. Petrus van Alcantara. -) In het Italiaansch: „Ritiro.quot;
•21
wterleveii omhelst.quot; Hij was in dit klooster persoonlijk bekend en wist hoe stipt den regel daar nageleefd werd. Al deze bijzonderheden zijn uit de bescheiden, voor het proces zijner zalig- en heiligverklaring geput; het zijn getuigenissen afgelegd en met eede bezworen door personen, die verzekerden ze bij'verschillende gelegenheden uit den mond des Heiligen vernomen te hebben. Ook voegde hij hier gewoonlijk bij, dat P. Grifonelli, na hem van zijne roeping verzekerd te hebben, hem dikwijls naar dit klooster zond om hem meer op te wekken en beter voor te bereiden; en hem daarenboven beval, zijn verlangen toe te vertrouwen aan door godsvrucht en wijsheid geleide mannen, opdat hij hun raad zou inwinnen om des te zekerder te zijn van niet te dwalen. Zoowel als in alles, zoo ook hierin, gehoorzaamde hij en raadpleegde drie religieusen, die alsdan in Eome in hoog aanzien stonden. Het waren P. Boldigiani s. j., P. Pius da St. Golumha, gardiaan van het klooster St. Bonaven-tura en een Dominikanef pater uit het klooster St. Sabina, wiens naam verloren is gegaan. Hun legde hij openhartig zijne neiging bloot en naar het verhaal dat hij hun deed was het hunne eensluidende meening dat het de roep Gods, Gods wil was dat hij Fran-ciskaan werd in het afzonderingsklooster van den H. Bonaventura. Nu draalde hij niet langer en besloot onverwijld zijn voornemen te volvoeren, onaangezien de hinderpalen waarmede hij wel voorzag dat hij te worstelen zou hebben. Inderdaad reeds dadelijk ontmoette hij, dus verhaalt hij zelf, een niet geringen
25
tegenstand bij zijn oom eu verzorger. Nauwlijks droeg deze kennis van zijn voornemen of hij ontstak in he-vigen toorn, deed hem de bitterste verwijtingen : hij trachtte hem van zijn plan te doen afzien door hem voor te stellen hoe groot het verdriet zijns vaders zijn zou als hij die tijding zou vernemen, vermits hij hein slechts naar Eome gezonden had om de geneeskunde te bestudeeren; en dat op een tijd, waarop hij spoedig reeds zoover zou gevorderd zijn dat hij zich als geneesheer kon vestigen. Hiermee niet tevreden zocht hij den jongeling in alles te dwarsboomen. Nu eens hield hij hem de gestrengheid van dat orde voor oogen of behandelde hem als een schijnheilige; dan weder waren zijne woorden hard, bits of spottend en verachtend. Toen hij hem ongeacht dit alles nog evenzeer in zijn voornemen zag volharden, deed hij eene laatste poging, ontzegde hem zijn huis eu dwong hem alzoo bij een ander zijner bloedverwanten, Leonardus Ponzetti, de gastvrijheid te vragen. Smartelijk viel Paulus dit wedervaren, daar hij zooveel prijs stelde op de toestemming zijns ooms; zoo zelfs, dat hij de tussclieukomst van dien bloedverwant inriep om die te erlangen. Het schijnt echter dat zijne pogingen vruchteloos waren, wijl zijn oom hem naderhand het weinige geld weigerde, dat hij ter bestrijding der kosten bij zijne kleeding noodig had, zoodat hij het bij zijne andere bloedverwanten, die te Rome woonden, moest vragen.
Geheel anders handelde zijn vader. Het is waar, het was hem, als wierd bij het lezen der brieven van zijn broeder eu van zijn zoon hem het hart vaneen-
20
gereten: ook kon hij zijne tranen niet weerhouden, als hij bedacht, dat hij een zoo teerbeminden zoon, op \vien hij zijne schoonste verwachtingen gebouwd had, verliezen zou; dit was de stem der natuur, doch nu ook sprak de godsdienst en de rede: hij wast zich weldra te vermannen: met diezelicle brieven in de hand begaf hij zich naar de kerk, wierp zich voor het altaar neder en bracht aan God het ofter van zijn zoon met liefde, hoeveel het hem ook moge kosten. Tot antwoord zond hij zijne toestemming onder anderen in deze woorden: „volbreng mijn zoon, den wil van Hem, ,/die u tot Zijne dienst roept.quot;
Was Paulus nu gelukkig met de toestemming zijns vaders, immer kwelde hem nog de tegenstand van zijn oom, te meer wijl hij hem, die anders zijne gehoorzaamheid zoo zeer verdiende, nu niet kon gehoorzamen, en diens afkeer nu te grooter was, naar mate hij zijn raad altijd met meer stiptheid gevolgd had. Hij bleef nu tot op het tijdstip, dat hij zijn gewenscht doel kon bereiken, bij Leonardus Ponzetti, die hem daarin zoo trouw zijn hulp bood, dat de Heilige daarna tot eene dankbare herinnering den naam Leonardus aannam. ]Vog andere bezwaren ontmoette hij bij zijne vrienden en medeleerlingen. Door allen, met welke hij omging, werd hij evenzeer bemind, geen wonder dus, dat zij in hunne toegenegenheid hem van zijn voornemen trachtten af te brengen: hiertoe wezen zij hem op zijn zwak en ziekelijk lichaamsgestel, ja wilden hem zedelijk dwingen daar van af te zien door hem aan te toonen, hoe hij in de wereld, bij goed voedsel en goede klec-
ding, nog zoo zwak en tenger was en dus nimmer sterk genoeg zou zijn de levenswijze in een zoo streng orde te kunnen volgen. Die gegronde aanmerkingen verwekten bij hem pijnlijke gemoedsbezwaren en deden hem vreezen, dat hij, na het ordeskleed ontvangen te hebben, het weer zou moeten afleggen. Doch ook dit verwon hij en verklaarde aan zijn dierbaarsten vriend, dat hij, bijaldien hij de gestrengheden des kloosters niet kon dragen en zijne zwakke gezondheid hem zou noodzaken het te verlaten, alsdan naar zijn vaderland zou weerkeeren om arme jongelingen in de godsvrucht en de wetenschappen te onderrichten.
Alzoo zegevierde hij in de overtuiging, dat God hem tot dien staat riep, over alle moeilijkheden. Nog thans ging hij immer voort zich door het gebed tot God te wenden en Hem om de noodige krachten te smee-ken, ten einde zijn doel te bereiken. God verhoorde hem. Voor eenige dagen staakte hij zijne strenge boetoefeningen en in dien korten tijd gevoelde hij zich zoo versterkt, dat hij zich op zijne lichaamskrachten kon beroepen, om zijne vrienden op te wekken tot lot' en dankzegging jegens God, die dengene niet verlaat, welke op Hem vertrouwt en die nieuwe levenskrachten schenkt dengene, die er Hem in nederigheid en met volharding om vraagt ten einde ze tot Zijn dienst te gebruiken. Hiermede had hij de laatste moeilijkheid uit den weg geruimd en nu begaf hij zich naar het klooster van den H. Bonaventura om zich den Overste, den meer genoemden Pater Pius da Colvmha, een religieus van grooto verdiensten, die in het door
2fgt;
hem te Eloreuce gestichte klooster, met den roem van volmaakte deugd en heiligheid overleed, voor te stellen. Onze Heilige wierp zich voor zijne voeten neder met de nederige bede om in zijn orde aangenomen te worden. Zonder zich een oogenblik te bedenken willigde de Overste zijn verzoek in, want sints hij hem de eerste maal gezien had was zijn oordeel over diens roeping bepaald, en thans nog meer hadden zijn engelachtig leven, dat hij uu beter kende, zijne ootmoedigheid, zijne verstandige gesprekken, zijne oprechtheid en eenvoudigheid des harten hem in zijne meening bevestigd en hem voor dat klooster alleszins geschikt doen oordeelen. Hij gaf hem dan ook de toezegging, dat ingeval hij mocht volharden in zijn besluit en niet ophield God te bidden, hij bij de eerste aanneming der novicen in het orde zou opgenomen worden. Zoodra had hij dat antwoord niet bekomen of hij ijlde naar de Chiésa niiova om zijn zielsbestierder dit heugelijk nieuws mede te deelen.
Onder een verdubbeld en vurig bidden voor een gelukkig slagen in zijn verlangen brak de maand September van het jaar 1697 aan: sints den 20 December van het vorige jaar was hij zijn 31stc levensjaar ingetreden. Door de Paters Definitoren der Minderbroeders Eeformaten van de Romeinsche Provincie, die over de aanneming der novicen moesten beslissen, werd de toestemming gegeven en als een voor liet afzonderingsklooster St. Bonaventura bestemde werd hij in het klooster St. Franciscus a Rijaa aangenomen. Vol vreugde zegde iiij ouders, vrienden en de geheele
;) i)
wereld vaarwel, verliet Rome eu begaf zich niet de voor zijne inkleeding noodige bescheiden naar het klooster St. Maria in het vlek Ponticelli in Sabina gelegen, waar het noviciaat voor de afzonderingskloosters was. Nog slechts eene zaak had voor zijn vertrek uit Rome zijne bezorgdheid gewekt en die was, zijn jongeren broeder der zorgen van Petrus Mi ré, zijn innigen vriend aan te bevelen. Hem ook overhandigde hij zijne geschreven aanteekeningen, met de bede, die zijnen broeder, wanneer hij er gebruik van kon maken, te geven: gelijk wij vroeger zagen studeerde deze jongere broeder eenigen tijd te Rome in de medicijnen en werd later even als Leonardus religieus in het klooster van den H. Bo-naventura, onder den naam van Antonius. In het klooster van de H. Maria della Gratia vol liefde ontvangen begon onze postulant de geestelijke oefeningen die de kleeding vooraf gingen en ontving daarna het ordeskleed den 2 October, terwijl hij zijn naam Paulus Hieronymus in dien van Leonardus veranderde, ter dankbare herinnering aan de liefderijkheid, waarmede Leonardus Ponzetti hem opgenomen en verzorgd had, toen hij door zijn oom verstooten was.
Het Noviciaat en de Studiën van den H. Leonardus.
Hij wordt Lector in de Wijsbegeerte.
Onder de leiding achtereenvolgens van twee mannen, uitstekend door hun ijver in de opvoeding van reli-gieusen en door hun eigen gestrengen levenswandel, had onze Heilige het geluk zijn eerste jaar in het religieuse leven door te brengen. Bereidvaardig en met liefde onderwierp hij zich aan die talrijke beproevingen, welke vooral ten doel hebben om te onderzoeken of de geest, die den novice tot het omhelzen van den religieusen staat gebracht heeft, wel uit God is.
Omtrent de bijzondere deugden, die hij in het proefjaar beoefend heeft, hebben zijne oversten en medebroeders ons weinig narichten nagelaten. Doch hoe min talrijk de narichten ook zijn, wij weten niet te min dat hij dien tijd met zooveel ijver begon, voortzette en voleindigde dat de nauwlettendste opmerker niets op hem vond af te wijzen. Zoo getrouw en stipt was hij in het onderhouden der kloosterregels, zoo ingetogen en innig godvruchtig, dat hij zich boven al zijne medebroeders onderscheidde, zelfs dat hij de be-
;31
wondering, ja het voorbeeld was der meest volmaakte religieusen, zoodat deze reeds voorspelden welke schoone vruchten hij in dien staat zou voortbrengen. Toen hij reeds in den religieusen staat vergrijsd was, placht hij, van het noviciaat sprekende, den dag zijner inkleeding den dag zijner bekeering, en het proefjaar het heilig jaar te noemen. In zijn ootmoed betreurde hij het toen de vurigheid, die hij aanvankelijk had, verloren te hebben en in plaats van vooruitgegaan te zijn in de volmaaktheid daarin verflauwd te zijn. Dan met recht kan inen hieruit besluiten, hoe voorbeeldig en vlekkeloos zijn leven in dat jaar moet geweest zijn; immers als wij zien, dat hij met alle verlangens van zijn hart naar den religieusen staat haakte om God beter te dienen en zich zeiven met te meer zekerheid te heiligen, en als hij dan, gelijk wij zien zullen met het toenemen zijner jaren ook voortgang doet in de volmaaktheid en zich des ongeacht nog over zijn geringen ijver bedroeft en dat vuur, dat hem, volgens zijne eigen woorden, in het noviciaat bezielde, terug-wenscht, dan is niets zekerder dan zijn heilige levenswandel, in dat eerste jaar zijner bekeering gelijk hij het noemde. Ook zijne medereligieusen deelden in dat gevoelen en allen verlangden dat hij bij het einde des jaars tot het afleggen der plechtige beloften zou toegelaten worden. Het was dan op den 2 October 1698 dat hij zich door de drievoudige beloften geheel aan God toewijdde.
Van af zijn intrede in het klooster had hij het besluit gemaakt alleen zijn tijd te besteden of met het
aanleeren van hetgeen eeu volmaakt religieus te vervullen had bf met zich in het geestelijk leven te oefenen, dus met niets te verrichten dan wat zijn staat van hem vorderde; thans vernieuwde hij dat besluit met het vaste voornemen, daar nimmer van af te wijken, doch nu omvatte dit ook de volmaaktst mogelijke onderhouding zijner beloften; diensvolgens zag men in hem eene ongeloovelijke nauwgezetheid in de onderhouding niet alleen der in den regel van den H. Pranciscus en de verordeningen des kloosters vervatte strenge voorschriften, maar ook der bepalingen van minder aanbelang: immers hij wist hoezeer het verzuim van het geringere tot de overtreding van het grootere leidt.
Ondertusschen werd hij, na het afleggen zijner beloften naar Rome gezonden in het klooster van den H. Bonaventura, om daar de wijsbegeerte en de godgeleerdheid te bestudeeren
Gelijk hij zelf was, trachtte hij ook anderen te maken, ook zijnen medebroeders poogde hij diezelfde nauwlettendheid in te boezemen. ,/Niets,quot; dus sprak hij tot hen, „moet men weinigbeduidend noemen, waar-„door men God kan behagen of mishagen. Wanneer „wij, nu wij nog jong zijn, kleine zaken in den wind „slaan en die vrijwillig overtreden, dan zullen wij, ouder „en meer zelfstandig geworden, ons ook de vrijheid veroorloven ons ook niet om de grootere te bekommeren.quot; Dit was immer zijn zeggen, en de kloosterlingen zagen dan ook met stille verbazing met welke stoute vlucht hij zich tot het hoogste toppunt van heiligheid wilde verheffen, hoe vurig hij niet alleen voor zich den weg
tier volmaaktheid doorliep, maai ouk anderen dooï woord en daad dien weg aantoonde. Om iets te noemen : liet nitspanningsnur, dat hij met wandelen in den tuin doorbracht, benuttigde hij om zijne gezellen tot liet streven naar heiligheid op te wekken. Hopen f/wij,quot; dus sprak hij dan dikwijls, hopen wij oj) God, „en met Zijne genade, die ons niet zal ontbreken, vooral als wij er met vertrouwen en nederigheid om „bidden, kunnen wij niet alleen deugdzaam, maar ook ,/heilig worden.quot; Dan gaf hij hun den raad, zich wekelijks eene deugd te kiezen en zich daarin, zoo veel men kon, of door inwendige acten, of door uitwendige handelingen te oefenen, slechts daarvan, hetzij over den aard dier deugd, hetzij over de wijze, waarop men zich haar het spoedigst eigen kon maken te spreken. Evenzoo voerde hij onder zijne studiegenooten gemeenzame samenkomsten in, die zij conferentiën noemden, waarin elk hunner, die in eene fout gevallen was, daarvan aan een zijner medebroeders nederige schuldbekentenis moest doen, of dezen vragen, dat hij hem ter liefde Gods het gebrek of den misslag, dien hij in hem ontdekt had, zou bekend maken en dezen dan beloven zich met Gods hulp te zullen beteren. Groot was het nut dat Leonardus op deze wijze zoo voor zich als voor anderen stichtte: immers het uitspanningsuur gebruikte men tot godvruchtige gesprekken en herschiep men eenigermate in eene school van volmaaktheid; in plaats van den kostbaren tijd te dooden met nutte-looze gesprekken onderhield men elkander over geestelijke zaken en hieronder ook over de devotie tot de
••5
11. Moedermaagd, zoodat godsvrucht eu liefde voor de volmaaktheid van dag tot dag iu aller harten toenamen.
Zeer vaak en met geestdrift uitte hij in zijne gesprekken het vurige verlangen dat hem bezielde, oin onder de ongeloovigen te gaan, zielen voor Jesus te winnen, ter Zijner liefde zijn leven op te offeren. Dit verlangen was zoo levendig in hem, dat de voorstelling in zijne gedachte, zich reeds onder de ongeloovigen te bevinden, hem innig verheugde: dan overwoog hij reeds wat hij zeggen zoude om hen tot het omhelzen van het Evangelie te bewegen; hoe hij zich gedragen zou als hij gevangen genomen en gekluisterd zou worden; welken marteldood men hem zou doen ondergaan; welke gevoelens hij zou koesteren, welke gebeden hij zou storten op dat oogenblik, dat hij voor zijn God zou sterven. Nu was het juist op het tijdstip dat Mgr. de Tournon, die daarna Kardinaal der II. Kerk werd, zich gereed maakte om naar China te gaan en eenige ijverige en bekwame reisgezellen zocht, met welke hij in deze moeielijke onderneming, de Kvaiigelieverkolidiging, hoopte te slagen. Toen dit onzen Heilige ter oOren gekomen was, geloofde hij, hoewel hij zijne studiën nog niet voltooid had, dat dit de geschikte gelegenheid zijn zou, om zijn zoo lang en vurig gekoesterd plan ten uitvoer te brengen, en zoo bood hij zich dadelijk aan om aan dit groote werk deel te nemen. Hij sprak hier over met zijn overste en eenige Kardinalen en er werd besloten, dat hij samen met P. Petrus de Vicovaro, een zijner medebroeders, naar China zou gaan; eenige onvoorziene
zwarigheden verijdelden echter tot zijne groote smart dit besluit. ,/Ik was,quot; zeide hij als later deze gebeurtenis ter sprake kwam, ;/Ik was niet waardig mijn „bloed ter liefde van Jesus te vergieten.quot; Als hij dan later hoorde dat er in dat uitgestrekte rijk eene vervolging tegen de Christenen ontstaan was, dan sloeg hij de oogen ten hemel en verzuchtte: „ook ik „moest er heen gegaan zijn, maar mijne zouden zijn ,/de schuld dat het niet gebeurd is.quot; In dergelijke woorden sprak hij steeds het vurig verlangen uit dat in zijn hart blaakte, om het Catholiek geloof onder de heidenen te verkondigen en zijn leven daarvoor ten otter te brengen. De hoop om naar China te gaan was alzoo verijdeld, doch nu openden zich andere vooruitzichten: het waren de missiën in Lucern, waarnaar zijn verlangen ge-ïicht was. Hij maakte dit aan den Kardinaal Collo-redo, die hem hierin zeer van dienst kon zijn, bekend, doch deze antwoordde dat het Gods wil niet was, dat hij onder de ongeloovigeu zou gaan, maar dat de missiën in Italië zijn werkkring zouden wezen; de latere tijd bewees duidelijk dat deze woorden door eene bijzondere ingeving van God gesproken waren; ook de Heilige zelf erkende het, weshalve hij er niet meer op uit was naar verafgelegen landen te gaan. Des te meer legde hij zich nu toe op de voortzetting zijner theologische studiën onder de leiding van P. Thomas van Genua, een Minderbroeder Observaut in het klooster van den H. Bonaventura. Na voleinding zijner studiën was Italië liet veld, dat hem ter bearbeiding werd aangewezen, en veel en zegenrijk waren de vrucbten, die
■•it!
zijne missiën oj) zeer vele plaatsen droegen, gelijk wij later zien zullen.
Inmiddels werd den Guardiaan P. Pius verzocht een zijner religieusen beschikbaar te stellen, om in het Conservatorium van St. Jan van Lateranen de vasten-predikatiën te houden. Zonder aarzelen besloot de Guardiaan dit onzen Heilige toe te vertrouwen, die, ofschoon nog slechts diaken en nog eenvoudig student, toch reeds de schitterendste bewijzen zijner ■welsprekendheid, in verschillende toespraken, door hem in het refectorium gehouden, gegeven had. Vol onderwerping gehoorzaamde hij aan dat bevel en bereidde zich onverwijld het te volbrengen. Immer vergezeld van een ouderen religieus ging hij naar het Conservatorium en hield er de reeks van vasten-predikatiën met zooveel stichting, met zulken ijver, dat men nog langen tijd daarna van het groote nut sprak, dat hij aldaar gesticht had. De Eector van het gesticht, die met veel voldoening zijn toehoorder, en getuige geweest was van de groote droefheid des harten, welke hij door de kracht zijner, met een waarlijk apostolischen geest bezielde woorden had voortgebracht, zeide vol bewondering-: ,/die jonge religieus zal een helklinkende bazuin ,/des Evangelies zijn, die vele zondaars uit hun zonden-,/slaap zal doen ontwaken en tot de deugd terug-groepen
De H. Priesterwijding, die hij korten tijd daarna te Rome ontving, was voor hem een nieuwe spoorslag tot streven naar volmaaktheid. Van dan af nam hij de ge-woontc aan om dagelijks voor dat hij het altaar betrad
o 7
te biechten, j;i meeruiuleu ook nog des avonds, om niet des te grooter zuiverheid des harten de H. Geheimen te vieren; met de grootste nauwgezetheid onderhield hij de bij het opdragen van het H. Misoffer voorgeschreven ceremoniën.
Op de eerste plaats voorzeker ging hein alles ter harte, waartoe hij uit kracht zijner professie verplicht was, maar ook, behalve de door de strenge statuten van het afzonderingsklooster voorgeschreven verstervingen, legde hij zich nog vele andere op, die slechts aangeraden waren, zoodat hij, hoewel omringd door gestreng levende medebroeders, nog voor allen een voorbeeld was, en niemand hunner, noch in zijne gesprekken, noch in zijne handelingen iets vond af te wijzen. In de godgeleerde wetenschappen, waaraan hij middelerwijl de laatste hand gelegd had, had hij door zijn talent eu door den onverdroten ijver, waarmede hij haar behartigde, de grootste vorderingen gemaakt. Zoo zeer had hij van de studie zijne lievelingsbezigheid gemaakt, dat hij de liefde daarvoor ook anderen inboezemde, van daar dat hij, als hij voor zijne medebroeders over de daadwerkelijke deugdbeoefening en de volmaaktheid eens kloosterlings sprak, hen immer tot eene aanhoudende studie aanspoorde en hun aantoonde, dat zij daardoor alleen en zich zelve tot nut konden zijn, en de noodige kennis zouden kunnen verwerven tot verbreiding van Gods eer en bevordering van des naasten zielenheil: dit bekrachtigde hij met zijn voorbeeld en verklaarde, dat hij nog immer gelijk altijd hiervoor
studeerde. Wijl hij volgens de leus der orde, waartoe liij behoorde1), nimmer de beoefeumtr der wetenschap van die der deugd scheidde, zag men in hem een geleerd en heilig religieus; allen, die hem kenden prezen en bewonderden zijne heiligheid en geleerdheid.
') Sanrfitiifi' fit doctrhui.: door heiligheid nn woteusclmi».
Hij wordt Leermeester in de Wijsbegeerte. Zijne Ziekte.
Zijn Verblijf te Napels en te Portu-Mauritio tot herstel zijner Gezondheid.
Do oversten, die /00 wel de talenten als liet voorbeeldige leven van Leonardns naar waarde wisten te schatten, bestemden hem 01a in het klooster St. Bo-naventnra de wijsbegeerte te onderwijzen, overtuigd dat de jongelingschap onder zijne leiding gevormd, in wetenschap en deugd groote vorderingen zou maken. Hij aanvaardde de hem opgedragen bediening en niemand twijfelde of alles zou naar wensch gaan. Doch God had hem niet voor den leerstoel maar voor den predikstoel bestemd: Zijne Voorzienigheid sloeg al die menschelijke verwachtingen den bodem in, wijl de jonge lector zich reeds in het eerste jaar gedwongen zag zijne bediening neer te leggen. Zijne boetdoenin-gen en aanhoudende studie hadden zijn reeds zoo zwak lichaamsgestel zoo zeer afgemat, dat hij weldra niet meer te herkennen was. Men zag zich genoodzaakt hem van zijn ambt te ontslaan en als zieke te verplegen. Doch niettegenstaande alles tot herstel
fir
zijner geschokte gezondheid werd aangewend zagen zijne medebroeders tot hunne smart zijne kwaal dagelijks toenemen. Geene middelen der kunst mochten hem baten; dikwijls overviel hem eene bloedspuwing in die mate, dat de geneesheeren eene teringziekte vreesden en maar weinig hoop op herstel koesterden; slechts in eene verandering van luchtstreek zagen zij hoop op beterschap. Met toestemming van den Minister Generaal begaf zich de Heilige naar Napels, waar hij eenige maanden verbleef; wijl echter ook daar de bloedbrakingen dagelijks toenamen ,. schreef hem de Guardiaan naar Rome weer te keeren. Op die temgreize kwam hij door het dorp Vallecorsa r waar hij met verlof zijner oversten om de gezonde luchtstreek eenige maanden verbleef zonder nogthans eenige beterschap te bespeuren. Ongeacht zijne zwakheid ging hij hier, ten einde nuttig te zijn, op de feestdagen naar eene aldaar gestichte kapel van den H. Antonins om te prediken. Het was juist op het tijdstip dat men daar bezig was eene kerk en een klooster voor de Minderbroeders Eeformaten te bouwen, en ook hier bood hij de behulpzame hand: het volk vermaande hij om steenen en andere bouwstoffen aan te voeren, en om meer kracht aan zijne woorden te geven, was hij de eerste die aan het werk toog, nam zelf een zwaren last op zijne schouders en door zijn voorbeeld aangespoord volgde hem al het volk. Welke middelen men, bij zijne terugkeer in Rome, ook aanwendde , welke liefderijke zorgen men ook aan hem besteedde, alles bleek vruchteloos. De geneesheeren
waren teji einde raad. Opdat ecliter niets vrat maar hoop op herstel kon geven onbeproefd zou gelaten worden, gaven zij den raad hein naar Portu-Mauritio te laten vertrekken of soms de lucht, die hij op zijn geboortegrond kon inademen, gunstiger op zijn gestel mocht werken. Alzoo vertrok hij in 1704 naar zijne geboortestad, waar hij in het klooster della Nunziata '). bij de Minderbroeders Observanten eene liefderijke ontvangst vond.
Ook deze proef bracht het gewenschte herstel niet voort en de Heilige besloot nu alleen bij God heil en troost te gaan zoeken. Xa gedurende vijf jaren alle middelen der natuur beproefd, eiken raad der men-schen gevolgd te hebben, wendde hij zich tot de Allerzaligste Maagd met de bede, dat zij van haren Goddelijken Zoon voor hem de gezondheid zou afsmee-ken en beloofde dat, mocht hij de verloren gezondheid terug bekomen, hij zich der missiën zou toewijden en met allen mogelijken ijver aan de verbreiding van Gods eer en de bekeering der zondaars zou arbeiden. Zijn gebed werd verhoord; in zeer korten tijd herkreeg hij zijne sints vijf jaren verloren krachten, en behield die voortaan ongestoord, zoodat hij tegen de vele vermoeienissen en ongemakken, die van den apos-tolischen arbeid, dien wij hem in het vervolg zullen zien verrichten, onafscheidbaar zijn, immer bestand bleef. Dankbaar voor het verkregen wonder, was het zijne
') ^ «in O. L. V. Jiuoilschap.
eerste /org zijne gelofte te volbrengen. Wijl liij echtei' hieraan nog geen gevolg Icon geven, daar hem het verlof om hier te prediken nog ontbrak, stelde hij zich schadeloos door onderscheidene lofredenen op verschillende Heiligen te vervaardigen, waarin hij die wonderbare welsprekendheid, waarmede hij bedeeld was, ruimschoots ten toon spreidde. Wanneer echter in lateren tijd die predikatiën ter spraak kwamen, dan zeide hij ze verbrand te hebben, klopte tevens rouwmoedig op zijne borst en beschuldigde zich daarmede zijn tijd nutteloos verkwist te hebben. Ook behalve deze schreef hij verschillende leerredenen over het lijden des Zaligmakers, waartoe hij eene bijzondere devotie had; tot aan zijn dood bleef dit zijne meest geliefde devotie. Om deze te bevredigen en tevens om de herinnering aan het bittere lijden van .Tesus onder het volk te verbreiden, was hij de eerste, die in dit gewest de oefening van den II. Kruisweg invoerde. Terwijl hij het volk leerde welken schat van geestelijke rijkdommen in de oefening van den H. Kruisweg gelegen is, wendde hij bij de Pausen Benedictus XIII, Clemens XII en Beuedictus XIY de krachtigste pogingen aan om deze godsvrucht alom te verbreiden. Ten andere maakte hij zich den laugdu-rigen tijd, dien hij daar vertoefde, ten nutte door van aalmoezen, die hij daartoe gevraagd had, op het voorplein van het klooster de 14 statiën van den Kruisweg in even zoovele op eenigen afstand van elkander geplaatste kapellen te doen oprichten, en eigenhandig schreef hij ouder elk tafreel de geschiedenis uit het lijden, die het voorstelde. Toen de kapellen voltooid
I'.T
waren werd voor de eerste maal Cc i'ortu-Manritii'. deze liartverlielleude oefening gelionden en daarna geregeld eiken tweeden Zondag der maand. Een priester-in koorkap leidde de processie, die met den zegen van bet Allerheiligste gesloten werd. Telken male Uield de Heilige eene zoo opwekkende toespraak, dat men zich, om aan aller godsvrucht te voldoen, weldra gedwongen zag in den tuin van het klooster een tweeden Kruisweg o]) te richten.
De 11. Leonardns had het dertigste jaar zijns levens bereikt toen hij zijne aanstelling als biechtvader ontving van Mgr. Georgins Spinola, Bisschop van Albeuga, die hem, wijl hij zijn ijver kende, van de meest uitgestrekte macht voor zijn geheele bisdom voorzag. Zoo vol ijver en liefde hoorde hij in de naburige plaatsen biecht en verkondigde hij Gods woord, dat even talrijk als bewonderenswaardig de vruchten zijns arbeids waren. In het jaar 1708 gaf hij zijne eerste missie eu we' in het op driekwartieruurs afstand van Portu-Mauritio gelegen dorp Ortallo: eiken morgen begaf hij zich derwaarts en keerde van daar na de laatste oefening naar zijn klooster terug; zeer afmattend was voor hem die missie, omdat hij, wijl geen medehelper hem rev zijde stond, de moeitevolle bediening der missionarissei-alleen moest verrichten. Hoewel het winter was ging hij, zooals bij dit tot zijnen dood volhield, ongeschoeid. Toen hij deze eerste missie, waartoe hij zich door vurige gebeden voorbereid had, — immers bij had God gesmeekt hem den oprechten geest, de noodige kracht voor deze apostolische bediening te verleenen, — toen hij
44
dau deze eerste missie zoo gelukkig en zegenrijk geëindigd had, werd hij aangezocht om in de kerk der Madonna dei Piani, dat geliefkoosd heiligdom zijner kindsheid, eene tweede te houden, die evenzeer de heilrijkste vruchten droeg. Toen hij volgens gewooute van hier naar zijn klooster wederkeerde, bemerkte hij dat een man, die diepe zuchten slaakte, hem volgde; de dienaar Gods wendde zich vol liefde tot hem, onderhield zich met hem over het eeuwig leven en zeide, dat mochten zielsangsten hem kwellen hij bereid was hem te helpen; de ongelukkige wierp zich alsdan voor de voeten van den Heilige neder en zeide onder een vloed van tranen: Mijn vader! zie hier de grootste zondaar, die er op aarde zijn kan. Getroffen door deze woorden en zijne diepe droefheid antwoordde de Heilige; En gij, mijn zoon, hebt in mij, die een ellendige mensch ben, een vader gevonden die voor u vol liefde zijn zal; vervolgens moedigde hij hem aan zich met God te verzoenen, nam hem met zich naar het klooster, hoorde met veel geduld zijne biecht, schonk hem den zielsvrede weer en de arme verliet het klooster bevrijd van den zondenlast,, waarvan hij vroeger den moed niet had zich te ontdoen. Een andere maal werd hij uitgenoodigd om te Caramagna, waar het feest van den H. Bartholomeus plechtig gevierd werd, te prediken. Bij zijne komst aldaar vernam hij dat men dien dag misbruikte met groote danspartijen te houden en dit feest door allerlei uitspattingen, als ware het vastenavond , ontheiligde. In zijne predikatie voer hij met klem tegen zulke wanorde uit en toonde mei
kracht van redenen aan hoe satan daar zoovele zielen in het eeuwig verderf stortte; dan in weerwil hiervan zag hij tot zijn leedwezen, dat een groot gedeelte van het volk, al ware het slechts als toeschouwers, zich even als andere jaren onmiddelijk van de kerk naar de plaatsen van losbandigheid begaf; alsnu ging hij met het kruisbeeld in de hand, vergezeld van twee mannen met brandende kaarsen derwaarts; toen zij hem zagen namen allen die daar waren de vlucht, doch de Heilige riep hun toe dat zij zouden blijven, en nu predikte hij met zooveel kracht en vuur, dat zij in tranen losbarstten, en luid op begonnen te weenen, zoodat deze plaats van ongebondene vermaken weldra eene plaats van rouw en boete werd. Meer nog toen ouder zijne toespraak een arm van het Christusbeeld van het kruis losraakte en het volk door dit anders onbeduidend voorval zoo ontsteld en bewogen werd, dat het God luide om genade en barmhartigheid smeekte : deze gelegenheid echter nam hij te baat om nog heftiger tegen die schandelijke misbruiken uit te varen. //Wellicht,quot; zoo besloot hij zijne toespraak, „heeft God u door dit teeken willen toonen, //dat Zijn wrekende arm reeds uitgestrekt is om Zijne //bliksems tegen u af te zenden: zijt verzekerd dat Zijne //straften niet uit zullen blijven, zoo gij niet belooft ,/U in het vervolg van dergelijke ontheiligingen te ont-,/houden.quot; Vol heilige vrees en ontsteltenis legde het volk die belofte af en kwam ze getrouw na, zoodat van dien tijd af geen feestdag op dergelijke wijze meer door hen ontheiligd werd.
li;
De jonge missiouaris z:xg alzoo dat (iocl zijn arbeid quot;.zegende: dit gaf liem nieuwen moed, waar ook geroepen overal snelde hij heen, zonder moeite of ongemak te ontzien. Doch hiermede niet tevreden, was hij ook vooral bedacht our tot die gestrenge levenswijze, die in het klooster te Rome gevolgd werd, weer te kee-ren. Ondertusschen was P. Thomas, een man die in godsvrucht en geleerdheid uitmuntte, theologant der Genuesche republiek en lector der theologie in het klooster St. Bonaventura te Rome, van wien Leonardus weleer een leerling geweest ■was, tot Minister Provinciaal der Minderbroeders Observanten in de provincie van Genua gekozen. Door deze gebeurtenis, door die keus meende de Heilige niet zonder grond, dat God hem den weg gebaand had tot verwezenlijking eener zaak, waarop hij hoogen prijs stelde, van het verlangen namelijk om ook in de Genuesche provincie voor die religieusen, die een meer gestreng leven wenschten te leiden een afzonderingsklooster te stichten. Hij deelde zijn denkbeeld den nieuwen Provinciaal mede, die niet alleen er zich ten hoogste mede ingenomen toonde, maar ook dat klooster, dat hem het liefste was en dat hij het meest geschikt oordeelde, ter zijner beschikiug stelde. Vol vreugde over dit zoo gelukkig slagen koos Leonardus het klooster St. Bernardinus, dat, op ongeveer eene mijl van Albenga gelegen, door zijne ligging bijzonder geschikt scheen om daar het gewenschte afgezonderd leven te leiden. Eenige vurige religieusen, die zicli bij hem aansloten, deden zich spoedig op en met deze «betrok hij nog in 170S zijne nieuwe stichting. Allen
17
waren met deuzell'deii geest als liij bezield, strekten den ganschen omtrek tot stichting, terwijl luin onvermoeid hulpbetoon in den wijngaard des Heeren alom de schoonste vruchten droeg. Groot was de vreugde van den Bisschop toen hij de veranderingen in de zeden zijner kudde waarnam: hij beschouwde die afzondering als een heiligdom, als de kostbaarste instelling van zijn bisdom, vertrouwde den Heilige met het prediken ook de leiding toe van geestelijke afzonderingen voor personen van eiken stand en van andere geestelijke oefeningen ; en, ook hier schitterde de gaaf, die hij bezat, om zondaars tot God terug te brengen.
Het zomerjaargetijde was inmiddels aangebroken, doch met een groot onheil. Hetzij de lucht er thans ongezond was, hetzij hunne levenswijze te streng was, of wel het een met het ander- was oorzaak dat allen ziek werden; slechts twee clerici en de dienaar Gods bleven gespaard, doch al te afmattend werd toen hun leven, want dag en nacht stonden zij hunnen zieken broeders ten dienste, de koordienst werd nog verricht en steeds ging de Heilige voort met biecht te hooren, zoodat men het voor een wonder hield dat ook zij niet bezweken. Toen echter de zomerhitte voorbij was, herstelden allen, doch ook nu hernamen zij hunne vorige gestrengheden, ja vermeerderden die, wijl kruiden en kastanjes hun eenig voedsel in den daaropvol-genden Advent was. Doch niet van langen duur was hunne gezondheid; allen waren weldra weder aan het krankbed gekluisterd, zoodat het nu duidelijk werd, dat hunne levenswijze op die plaats niet was vol te
48
houden en zij besloten den provinciaal te verzoeken hun een ander klooster aan te wijzen waar de lucht gezonder was. Dit verzoek werd ingewilligd, en daar er in het onlangs te Eome gehouden generale kapittel besloten was, dat er in elke provincie eene afzonderingsplaats zijn zou, werd tot dit doel het klooster te Portu-Mauritio, waar de Heilige vier of vijf jaar vertoefd had, aangewezen. Des te meer vertrouwde men dat die zaak naar wensch zou slagen en zij der burgers dier stad welkom zou wezen, aangezien deze de geboorteplaats van Leonardus was en hare burgers vaak getuigen geweest waren van het nut dat hij daar stichtte.
Weldra bleek het echter dat men zich misrekend had. De vijand van het goede, die reeds met spijt gezien had welke afbreuk onze held hem door zoovele zielen aan zijne slavernij te onttrekken gedaan had, voorzag dat er nog meer voor zijne verleidingen gevrijwaard zouden worden, wanneer de man Gods daar voor goed zou gevestigd zijn, bracht daarom eerst een verzet van het volk en daarna van eenige der aanzienlijken tegen deze instelling te weeg. De opgewondenheid van het kwalijk onderrichte volk ging zelfs zoo ver, dat het twee religieusen, die den 1 Januari door den Heilige van Albenga afgezonden waren om bezit van het klooster te nemen, in een oproer met geweld verdreef; toen hij twee dagen later zelf zich daarheen begaf trof hem geen beter lot. Door die kwade bejegening liet hij zich geenszins ontmoedigen, maar, terwijl hij de on-doorsrrondelijke raadsbesluiten van (rod aanbad, zette hij
49
zijn arbeid in het diocees van Albenga tot welzijn van het volk voort tot in de maand Mei: op bevel des Bisschops hield hij missiën te Ortovero en te Rezzo, in welke laatste plaats de herinnering aan den Heilige zoo levendig bleef, dat de bewoners, die met de missie begonnen waren, als pelgrims, in boetkleed en barrevoets naar eene kapel der H. Mtuigd op eene mijl af-stands gelegen ter bedevaart te gaan, dit nog vele jaren daarna volhielden. Hoezeer de kerkvoogd ook verlangde, dat hij deze streken niet zoude verlaten, en tegen den herfst zijne hulp nog op andere plaatsen verzocht, kon hij nogthans hieraan niet voldoen, want na gedurende den zomer nog vele plaatsen bezocht te hebben ontving hij een bevel zijner oversten, dat hem elders riep.
4
Hij gaat van Portu-Mauritio naar Florence. Zijn arbeid aldaar.
Verscheidene missiën in het Groothertogdom Toscane.
Op liet verzoek van Cosmas III, den toenmaligen Groothertog van Toscane, wien het heilige leven der religieuzen van St. Bonaventura te Rome, en de zegen , die allenvege op hun arbeid rustte, ter oore was gekomen, had de Opperpriester Clemens XI toegestaan dat het klooster der Paters Observanten St. Franciscus al Monte te Florence tot eene dergelijke afzondering werd ingericht. De overste van St. Bonaventura bestemde als hiertoe de geschiktste, vier priesters, onder welke P. Leonardus. Van de noodige volmacht des Ministers-Generaal voorzien, verliet hij den 8 September 1709 zijne geboortestad en begaf zich onverwijld naar Toscane, waar God hem in de vestiging der nieuwe afzondering een onafzienbaar veld ter bearbeiding had voorbereid. Ook hier zou zijne geestelijke arbeid overvruchtbaar zijn. Maar dergelijk werk ontmoet gewoonlijk tal van moeielijkheden en hinderpalen, eu zoo waren er deze van den aanvang af reeds te over in den weg. Hoe welkom ook de
voor de nieuwe stichting bestemde religieuzen den vorst waren, zoo was hunne komst velen van den adel, zelfs van het hof een doorn in het oog, want slechts door menschelijke inzichten werden deze geleid. Gezwegen van de lage bespottingen, die zij alom moesten hoo-ren, zagen zij, als zij om de aalmoezen, waarvan zij moesten leven, rondgingen, bij hunne komst de deuren sluiten, en dat wel met zulke beschimping, dat zij veel zachtmoedigheid behoefden om het met geduld te verdragen. Dan dit nog was hunne vijanden niet voldoende, want met leede oogen moesten zij getuigen zijn van de liefde en bescherming, die de religieuzen nog van den Groothertog bleven genieten. Om hun dien steun te ontnemen verspreidden zij het gerucht dat die vreemde paters den Kruisweg, die van Florence tot op den berg, waar het klooster gelegen is, leidt, wilden vernietigen, hoewel hij een der oudste van Italië was en van de Horentijners vooral in den vastentijd druk bezocht werd.
Dit gerucht moest ook den Groothertog ter oore komen, en inderdaad was dit voor hem eene gelegenheid zich in persoon naar het klooster te begeven; doch dit gaf hem ook de overtuiging, dat niet alleen het gehoorde laster was, maar dat de religieuzen besloten hadden die oefening met de meest mogelijke plechtigheid te doen plaats hebben, terwijl Leonardus haar met zijne prediking zou voorgaan. Niet alleen was de vorst volkomen bevredigd, maar beval den Heilige zelfs ten dringendste aan, het volk tot deelneming op te wekken. De Heilige beloofde dit, doch
voegde er bij : //om die oefening waarlijk heilrijk te ,/maken is de medewerking van Uwe Hoogheid zelve ,/noodig, want vele misbruiken en ongeregeldheden ,/vinden er plaats, vooral de vrijdagen der Vasten, als z/de toevloed van het volk groot is : het is aan Uwe //Hoogheid daaraan paal en perk te stellen.quot;
Satan, die er steeds op uit is zich door het stichten van kwaad schadeloos te stellen voor het nadeel, wat deugd en godsvrucht hem toebrengt, die liet goed door het kwaad immer tracht te vernietigen, stelde ook hier het kwaad tegenover het goed : door zijne trawanten had hij die kleine bedevaart voor sommigen in een waren hellegang weten te herscheppen. Eenigen, tuk op winst, gelokt door den grooten toevloed van meuschen, verkochten hier in tenten allerlei spijs en drank, en van daar niet slechts overtredingen der vastenwet, maar ook slemppartijen en dronkenschap; doch ook die ongelukkige wezens die haar bestaan in de schande zoeken , wisten zelfs daar velen in hare valstrikken te lokken. Aan deze wanordelijkheden maakten een streng verbod onder zware straffen van Cosmas III, en de prediking van onzen Heilige een einde, zoodat die oefening en trouw bezocht en voor allen eene heilige oefening bleef.
Eenigen tijd ging de dienaar Gods voort met in de verschillende kerken van Florence en vervolgens in de nabij het klooster gelegen plaatsen van het diocees van Fiësole te prediken; hier vooral leerde de Groothertog hem als een waren apostel kennen; en zoo groot was de vreugde, die de verandering van zeden bij zijn volk
hom schonk, dat hij deu Heilige dikwerf ging bezoeken en zich met hem onderhield, niet alleen over zijne eigen gewetenszaken, maar ook over staatsaangelegen-heden.
Een niet minder hoogen dunk vatte Mgr. Panciati, Bisschop van Mësole, van onzen Heilige op. Niet zelden begaf hij zich van een groot gevolg verzeld naar het klooster en volgde tot groote stichting der geloo-vigen barrevoets met een kruis beladen de oefening van den H. Kruisweg, die door den Heilige gehouden werd : kwam hij zich op de vrijdagen van Maart met Gods dienaar onderhouden, dan deelde hij in de gemeenschappelijke eetzaal, op den grond gezeten, gelijk aldaar gebruikeli jk was, het sober maal uit water en brood met de religieuzen. Als P. Segneri de jongere eens op het Heilige-Kruisplein te Florence missie hield, zag men ook den Heilige onder de gewone toehoorders de predikatie bijwonen; „Ziet Pater ,/Leonardus daarquot;, dus sprak toen de Bisschop tot zijne omgeving, ,/niemand minder dan hij behoeft „naar de predikatiën van anderen te luisteren, veel ^eerder zou hij zelf elk ander, wie ook, kunnen ,/leer en wat om missionaris te zijn vereischt wordt.quot; Dezelfde prelaat belastte hem ook met de prediking en de leiding van geestelijke afzonderingen in vele nonnenkloosters, waarbij hij in vele dezer het volmaakte gemeenschappelijk leven herstelde; desgelijks droeg hij hem het geven van missiën op in het klooster der //Bekeerdenquot; In het Conservatorium van Porta a Pinti en in andere geestelijke gestichten en kerken der stad
en omstreken. Geen wonder alaoo dat Cosmas III steeds meer en meer verblijd die ijverige, zooveel nut stichtende arbeiders in zijne staten geroepen te hebben, behalve het klooster St. rrancisens al Monte, ook nog in 1713 het klooster St. lïanciscus del Palco, eene mijl van Prato gelegen en evenzeer door de Minderbroeders Observanten bewoond, voor eene dergelijke stichting aanwees. De religieuzen namen in Augustus deszelfden jaars bezit van deze nieuwe afzondering, doch ondervonden zooveel tegenstand bij de bewoners van Prato, dat de Groothertog het tot bedaring der gemoederen nuttig oordeelde, dat er door den Heilige eene missie gegeven werd: dit geschiedde in het volgend jaar. Doch keeren wij nog eens naar het jaar 1710 terug.
De Heilige was bij gelegenheid dat hij te Florence de oefening van den H. Kruisweg in hare waardigheid herstelde, met het verkondigen van Gods Woord begonnen. Yan den kansel der kloosterkerk had hij zijne stem met zooveel kracht doen hooren, dat zij in geheel Florence weerklank vond; men hoorde er schier van niets dan van zijne prediking, en zoo groot was in korten tijd de toeloop van het volk, dat de kerk in weerwil van haar grooten omvang weldra te klein werd. Dit en vooral de zegenrijke gevolgen er van deden den Groothertog besluiten den Heilige tot het houden van twee octaven, voor de behoeften zijner staten , de eene in de kerk van den H. Laurentius en de andere in die van de H. Telicitas uit te noodigen. Hij zelf woonde ze met zijn gezin en zijn geheele hof getrouw bij. Bij deze gelegenheid had de deugdzame
vorst het nut, dat Gods dienaar door zijn zielenijver stichtte, naar waarde leeren schatten; diensvolgens stelde hij hem voor door geheel het groothertogdom missiën te geven, en hierbij beloofde hij hem niet alleen zijne hoede en bijstand, maar bood ook aan in de behoeften van hem en zijne medebroeders te voorzien. Doch de Heilige bedankte voor dit edelmoedig aanbod, en zeide met eene heilige vrijmoedigheid, dat hij volgaarne den arbeid in 's Heereu wijngaard aannam, maar wat het andere betrof, dat hij een beschermer had, die rijker was dan Zijne Hoogheid, die steeds in al zijne behoeften voorzien had en die hem, dit was zijn onwrikbaar vertrouwen, immer van alles zou blijven voorzien. En wie is deze dan? vroeg de Groothertog. z/Deze beschermer is Godquot;, antwoordde de Heilige; //vertrouwende op Zijne Voorzienigheid wil ik met be-//delen in mijn onderhoud voorzien, want ik ben zeker z/dat Hij, als ik voor Zijne glorie werk, mij ook niet z/zal vergeten/' De vorst was door dit antwoord ten hoogste getroffen.
Het was omtrent dezen tijd dat hij, na vele vurige gebeden, zijne Grondregels voor Missionarissen der Minderbroedersorde schreef, een vaste levensregel gedurende de missiën, dien hij zelf met zijn gezellen tot aan zijn dood onderhield. Dit werk is met vele andere voor ons bewaard gebleven. Ook van af dit tijdstip kunnen wij het begin rekenen van zijn opentlijken ruste-loozen en tot aan zijn dood volgehouden strijd tegen de hel, en dit was toen hij zijne Toscaanschc missiën begon in Pitigliano, een dorp in hel diocees van Saona, het
vaderland van den grooten Paus H. Gregorius quot;VII, Om te doen zien welke vruchten de Heilige hier deed,, kunnen wij niet nalaten hier een verslag in te lasschen,. dat de beambte, die door den Groothertog, ondanks den Heilige, gezonden was om voor hem te zorgen, er van deed. ^Met een hart vol vreugde neem ik de pen op om vu mede te deelen, dat Pitigliano zich over het bezit van „een waarlijk grooten dienaar Gods eenigen tijd heeft „mogen verheugen. De missie is zoo even geeindigd en #de man Gods zal naar Sorana gaan om ook deze „plaats te heiligen. Ik zeg heiligen, want bekeeren „zegt te weinig. P. Leonardus is in waarheid eene-„bazuin van den H. Geest. Door zijne liefderijkheid, „zijne innemendheid weet hij zelfs de grootste zondaars „tot zich te trekken. Het was mij eene groote eer,, „van Zijne Hoogheid den last ontvangen te hebben „den missionarissen van dienst te zijn, voor hunne behoeften te zorgen, doch weinig gelegenheid heb ik „gehad hun mijne diensten te wijden, want dat wei-„nige wat zij behoeven, vragen zij aan de huizen, en „dat nog wel zeer sober. Ik heb een verblijf uit vijf „vertrekken bestaande voor hen ingericht, en deze met „een matras en het overige toebehooren voorzien, doch „nauwlijks aangekomen liet hij voor zich alles wegnemen „en behield slechts een paar planken om op te slapen. „Het is mijn gevoelen, dat hij slechts door een bijzonderen „bijstand Gods het leven behoudt, anders schijnt mij bij „zoo zwaren arbeid en zooveel gestrengheid het leven „onmogelijk.quot; Op diezelfde wijze vervolgde hij het EvangeUewerk in de andere dorpen van het graafschap
.) I
Pitigliano en deed alle reiaen, hoewel het winter was, te voet. Overal sprak het volk van P. Leonardus als van een apostel, die door God gezonden was om overal de zeden te verbeteren, en de Groothertog liet dienaangaande eene eervolle getuigenis op schrift brengen, dat hij hem voorlas en daarna den Gnardiaan van het klooster St. Franciscus ter hand stelde, om het ter eeuwige gedachtenis in de archieven te doen bewaren.
In het jaar 1713 richte de veepest in eene der provinciën van Toscane vreeselijke verwoestingen aan, en de daaropvolgende droogte deed vreezen dat een hongersnood de pest zon volgen. Derhalve verzocht de vorst den onvennoeiden arbeider om in de hoofdkerk van Florence een triduum te houden. De vruchten van boetvaardigheid waren hier, hoewel de oefening slechts drie dagen duurde, zoo overvloedig, dat de hulp van vele vreemde priesters moest ingeroepen worden. Alle vrees voor de verdere uitbreiding der pest verdween, en de vorst schreef die weldaad toe aan de voorbede der H. Moedermaagd, wier ter eere hij vele gebeden had doen storten. Nogmaals dan verzocht hij den Heilige, om in het dorp delFImpruneta, vijf mijl van Florence gelegen, een triduum tot dankzegging te houden. Sints onheugelijke tijden werd daar een miraculeus beeld der H. Maagd vereerd, gedurende de Kersdagen werd het ter vereering voorgesteld en op den derden dag in plechtigen optocht naar den nabij gelegen Mariaberg gebracht. Aan al zijne onderdanen had de Groothertog eene dringende uitnoodiging ge-
richt om deze plechtigheid bij te wonen, eu deze beantwoordden hieraan zoo trouw, dat men het getal o]) meer dan 100,000 schatte; ook de vorstelijke familie en de Apostolische Nuntius maakten den pelgrimstocht mede. Toen de processie op den berg gekomen was hield Leonardus eene hartroerende rede, die van woord tot woord verstaan werd, zelfs door hen, die om de groote menigte twintig minuten van hem verwijderd stonden. De zegen met het H. Sacrament besloot de plechtigheid. Het lossen van kanonschoten verkondigde het geven van den zegen aan de afwezigen; andere kanonnen op verderen afstand geplaatst, verspreidden die tijding door het geheele land, zoodat geheel Toscane terzelfder tijd wist dat de zegen gegeven werd, en een ieder, waar ook, zich op de knieën kon werpen om in dien zegen te deelen. Onbeschrijfelijk was de ontroering, die zich van alle harten meester maakte, en een rijke oogst voor den hemel was het gevolg dier plechtigheid, die besloten werd met het feestelijk terugbrengen van het wonderdadige beeld naar de kerk del 1'Impruneta.
Verdere apostolischen arbeid van den Heilige in Toscane.
Hij wordt tot Guardiaan van het klooster St. Franciscus al Monte gekozen.
Nog immer bleven de inwoners van Prato vooringenomen tegen de religieuzen, die door den vorst in het klooster van St. Franciscus del Palco geroepen waren, weshalve deze het noodig oordeelde, om gevolg te geven aan zijn verlangen, dat de dienaar Gods dttór ter verzoening der gemoederen eene missie gaf; hij hield zich overtuigd dat de kracht van zijn woord en de macht van zijn voorbeeld, daar zij hem reeds beter hadden leeren kennen, hunne harten zoude winnen. De Heilige toonde zich bereid, en het was den 218ten Mei 1713, op een zondag na de Vespers, dat hij zich uit zijn nieuw klooster met dat doel naar de stad begaf. De Vicaris-Generaal van Mgr. Cortigiani, Bisschop van Pistoja en Prato wachtte hem aan het hoofd der geheele geestelijkheid, reikte hem als missionaris het Crucifix, en hield daarop tot het volk eene korte toespraak naar aanleiding der woorden van den H. Jacobus ; „Charissimi estote factores verli et non auditores
()0
„tantum fallentes vosmetipsos.quot; i) De ijverige missionaris antwoordde eveneens met den H. Paulus, dat hij tot geen ander doel gekomen was en niets anders kou verkonden dan Jesns Christus en dien gekruist, ja dat hij gaarne zijn leven zou willen geven, indien maar allen zich in dezen tijd met God door eene oprechte boete mochten verzoenen en bekeeren. Hierop begaf men zich in processie naar de hoofdkerk. Reeds in de eerste toespraak was liet volk zoo getroffen, dat het God luid om barmhartigheid smeekte en de heilige redenaar, telkens door het geween der menigte onderbroken, niet dan met groote moeite kon eindigen; velen hunner had hij zoo zeer begeesterd, dat zij niet slechts van zijne woorden, maar zelfs van zijne minste deugdbeoefening in al hare omstandigheden dagelijks aanteekening hielden. Overvloedig zegende God deze missie, zoowel als de geestelijke afzonderingen, die in het openbaar geschiedden en de processiën van boetelingen die er gevormd werden; aller verwachting werd overtroffen, weldra kon men de stad een bloemhof van deugden noemen, en zij die zich aanvankelijk zoo vijandig tegen de religieuzen getoond hadden, werden hunne beschermers, en beschouwden hen als door den hemel gezonden om hun den weg ter zaligheid te banen.
Zijn naam als apostolisch missionaris was spoedig door het geheele land verbreid; vele Bisschoppen dron-
1) AllcrliefsteD! weest lt;1 oenders van het woord eti niet, terwijl gij u zelve misleidt, sleehts hoorders.
(il
gen er op aan, hem ook in hun diocees werkzaam te zien, en de Heilige beantwoordde al deze aanvragen, wijl hem niets zoo zeer als de eer van God en het heil zijns naasten ter harte ging. Alom boetvaardigheid predikende, bezocht hij de diocesen van Massa, Siëna, Arezzo en Volterra, bekeerde telkens tal van zondaars, terwijl allen opgetogen waren zoowel door zijn heilig en boetvaardig leven, als door de kracht zijner woorden en zijnen ijver. De meest verstokte zondaars zelfs vermochten de genade, waarmede God zijne pogingen om hen te bekeeren zegende, niet we-derstaan. Allen vereerden in hem niet alleen den vermogenden boetprediker, maar ook den heiligen en volmaakten religieus.
In het jaar 1714 en '15 was hij missionaris in de bisdommen van Pescia, Chiusi, Colle, St. Miniato en Pistoja. Hoe de Heilige daar arbeidde, en met welke vrucht, blijkt ons uit twee brieven, aan den Guardiaan van het klooster St. Franciscus al Monte geschreven door den Bisschop van St. Miniato den 4 September 1712, en door den Pastoor der in de nabijheid van Pistoja gelegene St. Rochuskerk, den 7 Juni 1715 gedagteekend. De Bisschop bedankt den overste, hem tot welzijn zijner kudde een zoo ijverigen priester gezonden te hebben en vervolgt aldus : //Pater Leonardus keert //thans, beladen met verdiensten voor den hemel, naar „zijne afzondering terug; veertien dagen en, mag ik „er bijvoegen, veertien nachten heeft hij met een won-„derbaren, een on vermoeiden ijver en met het zegen-,/rijkst gevolg voor de zaligheid van mijn bemind volk
„gearbeid. Wat mij betreft, ik zeg dat de genade in „hem wonderen doet, want liet schijnt mij niet moegelijk, dat zonder eene bijzondere Imlp des hemels „een mensch zooveel doen kan;quot; en de Pastoor der St. Rochuskerk schrijft: „Gezegend zij de dag waarop „mij het denkbeeld inviel UEerw. met het verzoek „lastig te vallen om P. Leonardus te zenden. O! hoe-//veel goeds heeft God door zijn dienaar uitgewerkt! „God alleen, die alleen alles gezien heeft, kan het „weten. De geheele stad eert hem als een heilig man, „als een geleerd prediker, als een vurig missionaris; „allen boeide hij door de kracht van zijn woord, aller „harten, zelfs de ongevoeligste, die prurientes auribus a „veritate avdit.nrn arertent, slechts zoeken wat het ge-„hoor streelt, maar voor de waarheid het oor sluiten. „Niemand, die kwam om hem te hooren, of hij be-//keerde zich. De toeloop van het volk was bovenmate. „Die deelnamen aan de tweede boetprocessie schat men „op vijftien duizend personen en die bij den Pauselij-„ken zegen tegenwoordig waren op twintig duizend. „Al de biechtvaders der stad moesten hunne hulp lee-„nen; overal heerschte het diepste stilzwijgen; alle tij-„delijke zaken stonden stil en slechts bezorgdheid voor de „eeuwige zaken zag men. Algemeen was de droefheid, „die zich in tranen openbaarde, bij zijn vertrek; hij „moest zich van het volk losscheuren, en met onge-//duld hoopt men op zijne terugkomst. De voornaam-„sten der stad van beider kunne ontzagen noch het „voor hun ongeschikte uur, noch de hitte van den „dag om naar St. Rochus te komen om hem te hooren
,/en hun zielstoestand aan hem bloot te leggen. Geheele „scharen brachten den nacht onder de zuilengalerij') voor ,/fle kerk door. God zij gezegend, dat hij Zijne Kerk be-z/zocht door haar Zijn dienaar te zenden. Het zegenrijke //der heilige missie blijkt nog uit de innige godsvrucht //waarmede de oefening van den Kruisweg gehouden //werd. Het is inderdaad een buitengewoon verschijnsel, //de aanzienlijksten van Pistoja, eertijds zoo afkeerig van //elke uiting van vroomheid, volgen nu den Kruisweg //met buitengewone aandacht en zulke vurigheid, dat /,zij niet schromen uit nederigheid den grond te kus-//sen. En dit houdt ook nu nog stand na de missie.quot;
Terwijl de Heilige zich alzoo met het geven van missiën in Toscane afmatte, en juist na het sluiten der laatst genoemde, werd hij , zonder dat hij het vermoedde, tot Guardiaan van het klooster St. Franciscus nl Monte te Florence gekozen. Zij die hem kozen hielden zich overtuigd, dat juist zijn aanzien en ijver, maar vooral zijne voorbeeldige levenswijze dit heiligdom tot geestelijk en stoffelijk welzijn zou strekkeu. Hoezeer hij ook tegen die waardigheid opzag, en omdat hij de gevaren er van kende, en omdat hij zich alsdan aan het missiewerk, waartoe hij zich bij gelofte verbonden had, niet naar zijn verlangen kon wijden, onderwierp hij zich, om wellicht de inzichten der Goddelijke Voorzienigheid niet te weerstreven. Zijne eerste zorg was nu het streven naar de volmaaktheid bij zijne onder-
') Wat men iu 't Italiaanseh „loggiaquot; heet, zijnde eene overdekte gaanderij of balkon hoven den ingang.
tij-
hoorigen te bevorderen, hen op te wekken de geloovi-gen door hunne voorbeelden meer en meer te stichten, en hen in den stoel van boetvaardigheid en in andere geestelijke behoeften van dienst te zijn. Vervolgens liet hij kloosterverordeningen, gelijk aan die welke in het Eomeinsche afzonderingsklooster in gebruik waren, drukken, waarbij hij opdat er gelijkvormigheid onder de zijne zoude wezen, eene dagregeling voegde. Die regels ademden een dusdanigen geest, dat de Generaal ze niet slechts van ganscher harte goedkeurde, maar ook de H. Vader, Clemens XI den ijver en de godsvrucht van den apostel prees en hem door den Staats-Secretaris, den Kardinaal Paolucci, den 15 November 1715 een schrijven deed geworden, waarin hij zijne vreugde betuigde bij het zien der godsvruchtoefeningen, waartoe die religieuzen zich verbonden om dagelijks volmaakter te worden. Wijl de Heilige zoo voorzichtig geweest was om, bevorens dien weg in te slaan, eerst de goedkeuring van elk zijner onderhoorigen daarop te doen geven en zij van allen aangenomen werden, zoo streefden ook allen met vreugde om ze na te leven en was hun vooruitgang in het geestelijk leven wonderbaar. Dan zij hadden ook slechts zijne schreden te volgen; hij ging hun voor in de beoefening der deugd, in de nauwkeurige onderhouding zelfs van het minste dat de regels en de plaatselijke verordeningen hun voorschreven. Zijn voorbeeld was hem echter niet genoeg, nog vermaande hij hen dringend en hield eiken zondag avond eene verhandeling, waarin hij de noodzakelijkheid eener stipte onderhouding betoogde. Hij sprak
dan met zulke geestdrift, dat ieder zich opgewekt gevoelde, niet slechts om goed te zijn eu aan zijne roeping te beantwoorden, maar ook om heilig, volmaakt te worden. Die opwekkingen werden weldra ruchtbaar en religieuzen van andere kloosters, zelfs zij, die daar in waardigheid gesteld waren, kloosteroversten, voelden zich genoopt hem te gaan hooren. Opgetogen van verwondering luisterden zij half verborgen , om hem niet te storen, naar zijne woorden; die ook op hen zoo groo-ten indruk maakten, dat zij immer gesticht en met hoogeren dunk van de heiligheid van Gods dienaar, huiswaarts keerden. Doch grooter was de verbazing zijner onderhoorigen, die zijn innerlijk leven kenden en zagen, hoe hij bij de stiptheid in het onderhouden van liet voorgeschrevene, nog het plegen van zoovele andere gestrengheden voegde, die in geenen deele bevolen, hem slechts door zijne liefde tot God werden ingegeven. Wij zullen later beter gelegenheid hebben breedvoeriger hierover te spreken. Dan voor alles blonk zijne liefde uit in het verlangen, dat hij aan den dag legde, om èn zijnen medebroeders èn den wereldlingen van nut te zijn; zijne bezorgdheid om van gene volmaakte religieuzen te maken, en om deze in hunne geestelijke behoeften bij te staan.
In hetzelfde jaar 1716 ging er in Florence de mare, dat God eener heilige ziel geopenbaard had, dat eene vreeselijke kastijding der stad boven het hoofd hing. Om deze straf door boetvaardigheid af te wenden verzocht de Groothertog Cosmas III, dat zeven religieuzen in zeven kerken der stad gelijktijdig missie wilden bon-
den, terwijl hij aau den Heilige, die tot de predikers behoorde, de keus der kerk, waar hij zelf wilde prediken, overliet. Uit nederigheid koos hij nu, met voorbijgaan van grootere en meer door burgers en aanzienlijken bezocht wordende kerken, de kerk van den H. Ni-colaas, die in een afgelegen, slechts door de armste volksklas bewoond gedeelte der stad gelegen was. Dan de Heilige mocht de voldoening smaken zijne nederigheid door de zegenrijkste vruchten voor het zielenheil dezer armen beloond te zien. Hoewel het winter, de missie had plaats in Januari van het volgende jaar, en de afstand tamelijk groot was. keerde hij toch hoe vermoeid hij ook mocht wezen, eiken avond naar zijn klooster al Monte, waarvan hij Guardinan was, terug-.
Hij sticht de strengere Afzondering van St. Maria dell' Incontro.
Hoe meer onze Heilige de verstervingen, de zelfver-ioochening, zoovele gestrengheden beoefende, des te meer werd zijn hart tot liefde daarvoor ontstoken. Het gestrenge leven, dat hij zoowel gemeenschappelijk, als in het bijzonder volgde, was hem niet voldoende, en zoo was hij op middelen bedacht om het bereiken eener hoogere volkomenheid, zoo voor zich, als voor zijne medebroeders, mogelijk te maken. Hij herinnerde zich het voorbeeld zijns Seraphijnschen Vaders, die zich van tijd tot tijd in eenzame en woeste oorden aan het gewoel der wereld onttrokken had, wa»ar zijne ziel dan, slechts met God en haar eeuwig heil onledig, nieuw licht, nieuwe krachten van God had mogen ontvangen. Ook dit was het streven van Leonardus, en, na God vurig gesmeekt te hebben, werd hem eene alleszins wenschelijke plaats aangeboden. Die plaats was eene kluis, St. Maria dell' Incontro geheeten en op een afstand van nauwlijks twee uren van Florence boven op een berg gelegen; zij was hem zoo mogelijk nog welgevalliger, omdat zij het verblijf
6 IS
geweest was van den zaligen Gerardus a Villamagna, een der eersten, die uit de handen van zijn heiligen Vader het kleed der derde orde ontvangen had en in het jaar 1242 in geur van heiligheid gestorven was : door Paus Gregorius Xquot;VI werd hij in 1833 zalig verklaard en zijn feest wordt den 31 Mei gevierd.
Terwijl hij met zijn overste in besprek trad, om deze kluis tot een verblijf in te richten voor die religieuzen die zich nu en dan in de eenzaamheid wilden afzonderen, ontwierp hij de regels die er nageleefd zouden worden. Nadat deze bij eene geheime stemming dooide religieuzen der beide kloosters del Monte en del
O
Palco den 28 November 1715 aangenomen waren, werden zij door den Vice-Commissaris-Generaal Jacobus da Verruchio den 29 Juni des volgenden jaars goedgekeurd en daarna te Florence gedrukt. Hoezeer het streven van den Heilige door zijn overste beaamd werd, mncr blijken uit de volgende goedkeuring, die deze aan deze voorschriften hechtte : Praemissas supplicationes cnm benedictione Bei et Seraphici S. P. Franeisci, quantum in me est ore, manu et corde confirmo. Met den zegen Gods en van onzen Seraphijnschen Vader Franciscus bevestig ik, zooveel ik vermag, van harte, mondelings en schriftelijk voornoemde bede. Nadat vervolgens alle andere volmachten van Rome ontvangen waren, stelde de Bisschop van Fiösole op den feestdag van Maria Boodschap de religieuzen in het bezit dier kluis, en met den Heilige aan het hoofd togen zij geheel barrevoets, hoewel de weg met sneeuw bedekt was, onder psalmgezang daarheen. Toen voor de eer-
ste maal liet H. Misoffer er ojigedrageu was begon men, door eeue rijke aalmoes van een godvreezendeu Florentijner daartoe in staat gesteld, den bonw der woning, die zij den 23 Mei 1717 betrokken. De voornaamste zorg van den Heilige hierbij was, dat alles de strengste armoede zou ademen; daarom liet liij er slechts acht cellen bouwen voor de religienzen en vier voor de gasten en voor de oversten, als zij ter visitatie daar kwamen. Die cellen moesten zoo klein mogelijk en zoo min mogelijk van gemakken voorzien zijn; de overige vertrekken daarmede in overeenstemming: alles ruw en onafgewerkt. De levenswijze was daar uiterst gestreng : op het voorbeeld huns II. In-steller hielden zij negen vastentijden in het jaar, zoo-dat het geheele jaar een onafgebroken vasten was; slechts veertien of vijftien dagen bleven er over, waarop zij melkspijzen en eieren, maar vleesch, noch visch mochten gebruiken: de overige tijden bestond hun voedsel uit moeskruiden en ooft. Hun nachtleger bestond slechts uit planken. Een altijddurend stilzwijgen moest er heerschen; het toedienen der Sacramenten was slechts den overste geoorloofd en niemand mocht brieven schrijven, tenzij aan de overste, en er slechts van deze ontvangen. Hoe groot die strengheden ook waren, men kwam ze tot in het minste stipt na, ja een heilige naijver wekte hen tot nieuwe op. De dienaar Gods was immer het voorbeeld, hij was de eerste die zich daar afzonderde. Hij vervolgde dit niet alleen twee maal in het jaar, als hij er soms geheele maanden verbleef, maar ook hier ging hij zich voor-
70
bereiden als er een groot feest op handen was, hier ging hij zijne krachten herstellen na het voleindigen van elk der vele missiën, die hij, zelfs tijdens hij kloosteroverste was, op bevel van Clemens XI hield. Dusdanig was de rust die hij zich na zijn apos-tolischen arbeid gunde: volgens de voorschriften onderhield hij hier het diepste stilzwijgen; als elk ander was hij, zonder ooit te ontbreken, in het mondgebed en de meditatie, die des daags en des nachts gemeenschappelijk verricht werden, tegenwoordig, evenzoo nam hij deel aan de lijfskastijdingen na de vespers en de metten. Als elk zijner medebroeders hield hij zich een uur daags met handenarbeid bezig.
Ware het niet om te gehoorzamen en om aan zijn verlangen naar het zielenheil zijner natuurgenooten te voldoen, nimmer zou hij die eenzaamheid, die hij zijn paradijs placht te noemen, hebben willen verlaten; zijn eenige troost zou geweest zijn daar te leven en te sterven; als hij er henen ging, en dit deed hij zoo dikwijls mogelijk, noemde hij dit zijn proeftijd voor den hemel. Het was hier dat hij in het jaar 1717 zijne 65 Besluiten of Voornemens (Proponimenti) schreef, die hij zoo dikwerf vernieuwde en zoo herhaalde malen doorliep, om te zien of hij ze nauwgezet volgde.
Alzoo had hij dan het doel, dat hij zich met deze stichting in St. Maria dell' Incontro voorstelde, bereikt; niet alleen hij mocht der volmaaktheid daar naderbij komen, wijl hij nimmer, tenzij meer van liefde brandend, de eenzaamheid verliet, ook van zijne medereligieuzen kon men hetzelfde zeggen; allen haakten,.
71
ofschoon er toch waarlijk niets was wat 's menschen natuur kon streeleu, even vurig, om daar eenigen tijd te mogen vertoeven. Vele hunner wijdden zich, na zich in deze school van volmaaktheid geoefend te hebben, als hun voorganger aan het missiewerk, waarbij zij tal van zielen van het pad der zonde tot de wegen der boetvaardigheid terugriepen. Anderen konden, nadat zij den hemelschen vrede, die daar heerschte, eens gesmaakt hadden, die niet verlaten, maar bleven er acht, soms tien, ja zelfs zestien jaren achtereen, zonder van die strenge levenswijze zelfs in het minst af te wijken, en vol vreugde zouden zij er tot hun dood gebleven zijn, had de gehoorzaamheid hen niet elders geroepen.
De geur van heiligheid, die zich van daar weldra in den omtrek verspreidde, deed spoedig vele religieuzen van andere orden de gunst vragen, om er eenige dagen de geestelijke afzondering te houden; zelfs vele leeken, die prijs stelden op hun zielenheil, vroegen dit voorrecht; als eene buitengewone gunst beschouwden zij het, met deze religieuzen eenige weken door te brengen, wier strenge oefeningen zij dag en nacht deelden, niet alleen, maar wier kleed zij ook, zoolang zij er bleven, wilden dragen, en niet dan met spijt verlieten zij deze plaats. Vele andere, personen van rang zoo geestelijken als wereldlijken, bezochten met welgevallen dit heilig oord, stonden verbaasd over hunne gestrengheid, hunne armoede en hunne vurigheid in het beoefenen der deugd, en verlieten hen niet zonder God dank te zeggen dat Hij zijner Kerk nog trouwe die-
naars schonk, wier eenigste vreugde was Heia te dienen en te verheerlijken. De Groothertog zelf, wien de lof dier religieuzen was ter oove gekomen, begaf er zich heen met zijn hof en sloeg alles nauwkeurig gade; evenzoo zijne dochter, de Kroonprinses, vergezeld van den Aartsbisschop van Florence, Mgr. Conti della Gherardesca, en eenstemmig' was aller gevoelen, verbazing en eerbied. Ook Paus Clemens XI was bij het lezen der regels, die men er onderhield, diep bewogen, en zeide : ,/daar zie ik het juiste denkbeeld z/eens waren Minderbroeders schitterend tot werkelijk-//heid gebracht.quot; Doch bij zoo veel eer die den Heilige te beurt viel blonk ook zijne groote nederigheid. Telkens als hij , de eerste maal nog Guardiaan van het klooster del Monte zijnde , zich naar zijne eenzaamheid begaf, wierp hij zich in tegenwoordigheid van al zijne broeders, met een koord om den hals, op den grond neder, beleed zijne gebreken, vroeg vergeving , en smeekte hen God voor hem te bidden, opdat hij zich mocht beteren, wijl hij de hulp des Hemels zoozeer behoefde om zijne lauwheid en nalatigheid te ovenvinnen. Was alzoo het geestelijk nut, dat hij door deze heilige stichting voor zijne broeders bereidde, groot, niet minder bracht zij tot zijne eigen, heiligmaking toe.
Hij redt eene ter dood veroordeelde vrouw. Geeft missiën te Pisa. Wordt ten tweede male Guardiaan.
De H. Leonardus had gelijk wij zagen zich de gewoonte eigen gemaakt, om telkens na afloop eener missie zich in zijne eenzaamheid delV Incontro, of zoo hij dit niet vermocht, in zijn klooster af te zonderen, en in stilzwijgen uitsluitend voor zich zelf te leven, ten einde zijn ijver op te wekken en tevens den goeden geest onder zijne medebroeders niet te doen uitdooven. Met dit inzicht was hij eens in het klooster weergekeerd, toen het hem gegeven werd eene ongelukkige te redden. Eene jonge vrouw was, als beschuldigd van kindermoord, in de gevangenis geworpen, de misdaad werd als bewezen aangenomen en zij ter dood veroordeeld. De meening van het volk was echter geheel anders; elk meende, dat de misdaad niet genoegzaam bewezen was en het proces dus herzien moest worden. Elkeen sprak aldus, doch niemand had den moed die herziening te vragen, wijl het vonnis reeds door den vorst bekrachtigd was. Een der eerste advocaten, die de zaak grondig onderzocht had, maakte zich sterk de
ongelukkige te kuuiien redden, doch ook hij wanhoopte de herziening van het vonnis te zullen verkrijgen, vermits de vorst zich onvoorwaardelijk op het oordeel tier rechters verliet; hij begaf zich echter naar onzen Heilige, dien hij wist dat meer dan iemand bij den • vorst vermocht, en verzocht hem zijn invloed bij den Groothertog ter schorsing en herziening van het vonnis aan te wenden, en beloofde hem de verdediging op zich te zullen nemen. Nauw had de Heilige dit verzoek vernomen, of hij spoedde zich naar het hof, waar hij welwillend ontvangen werd. Gelijk hij vreesde antwoordde de vorst, dat het geding opgemaakt, het vonnis gewezen was , dat de gerechtigheid haar loop moest hebben, het vonnis na twee dagen ten nitvoer gelegd moest worden, en er niets meer aan te veranderen was. Dan op het wederantwoord van den Heilige, dat hij niet de vernietiging van het vonnis vroeg, maar dat hij een nieuw onderzoek, of er soms, wat zeer mogelijk was, eenige misduiding ware ingeslopen, afsmeekte, stond de vorst het gevraagde toe. En ziedaar, het vonnis werd-herzien, vernietigd en de genoemde advocaat toonde klaarblijkelijk aan dat de vrouw onschnldig veroordeeld was. Zoo mocht de Heilige dan door zijne liefderijke bemoeiingen het geluk smaken de ongelukkige gered, aan het leven, aan de maatschappij weergegeven te hebben. De geheele stad jubelde met haar en de lof der liefde , waarmede Leonardns eiken ongelukkige, wien ook, bijstond, werd alom verkondigd.
Na dit gebeterde waren het de landbewoners van het
75
diocees van Pisa, die hij door Kijiie niissiuii tot boetvaardigheid opwekte, en over treffende bekeeringen mocht hij zich verheugen. In Vico-Pisano vooral werden allen tot tranen bewogen, toen hij, in eene predikatie over de verergernis, de geeselroede greep en zich zeiven tuchtigde; doch meer nog toen zij hun Pastoor, een alleszins onberispelijk priester, naar den predikstoel zagen gaan, en getuigen moesten zijn hoe hij, na het koorkleed afgelegd te hebben, den prediker den geesel vat de handen nam en zich zelf, onder de belijdenis, dat hij de ergernisgever was, zonder mede-doogen sloeg: dit voorbeeld van demoed voltooide aller bekeering. De Aartsbisschop van Pisa wilde zelf ooggetuige zijn van de wonderen, ilie de prediking van den Heilige in de zielen deed, en besloot hem zelf te gaan hooren. Tot dit einde begaf hij zich naar Pontedera, twee uren van Pisa gelegen, en kwam daar op het oogenblik dat de man Gods over het jongste gericht sprak; toen hij het volk zoo zag weenen en God onder snikken luide om barmhartigheid hoorde smeeken, zoodat de prediker dikwijls moest zwijgen en tot stilte aanmanen, moest hij bekennen nooit iets dergelijks bijgewoond te hebben. Hierop verzocht hij Gods dienaar ook te Pisa te komen, waar hij hem een rijken oogst voorspelde; hij voldeed aan die uitnoodi-ging en, na nog in ettelijke kleine plaatsen Gods Woord verkondigd te hebben, begaf hij zich derwaarts. Onvermoeid als hij was, ving hij zijn arbeid aan in de Augnstijnerkerk, waar de Groothertog de predikatiën steeds met zijne hofhouding bijwoonde. Daar deze
70
reeds groote kerk al de heilbegeerigen niet kon bevatten, besloot inen eene tweede missie in den Dom te houden. In weerwil van aijn omvang was ook deze te klein , zoodat velen buiten moesten staan, docli als deze hen hoorden die binnen waren, begonnen ook zij te schreien en vergeving af te smeeken. Na het einde der missiën hield hij de geestelijke oefeningen voor de studenten der universiteit, en hun gedrag daarna, als zij niet minder de christelijke deugden dan da wetenschappen beoefenden, bewees welken indruk het verkondigen der eeuwige waarheden op hen gemaakt had.
Niet lang hierna werd Leonardus door den Groothertog verzocht zijne talenten te wijden aan de verbetering der zeden in Livorno. In deze stad, een der grootste handelssteden, had het zedebederf eene schrikwekkende hoogte bereikt, wat vooral veroorzaakt werd door het verkeer met Turken eu andere onge-loovigen, die hier handel dreven, en niet het minst door den te gemeenzamen omgang met de Joden, die er talrijk waren en om hunne rijkdommen zich vele vrijheden veroorloofden, zoodat zij zelfs dienstboden, ja voedsters voor hunne kinderen uit de Christenen hadden, wat uit een wijs inzicht door de Kerk verboden was. Met vreugde aanvaardde de Heilige die zware taak, de ontginning van zulk een woest veld, en kwam er kort voor de vastenavonddagen aan.
Zijn noeste vlijt werd weldra met de schoonste vruchten beloond, want zoo groot was weldra de algemeene boete, dat Livorno een tweede Ninive geleek. Van vastenavondviering werd niet meer gerept, hoewel er
/ /
vele onkosten voor gemaakt waren; met algemeen goedvinden werden de maskers verboden en de schouwburgen, bij gemis aan bezoekers, gesloten. Zoo groot was het getal dergenen, die zich rondom de missionarissen verdrongen, om in het bad der wedergeboorte van hunne zonden afgewasschen te worden, dat men, schoon ook de talrijke geestelijkheid der stad de behulpzame hand bood, verplicht was de woning der missionarissen met eene wacht af te zetten, om de wanorde, die uit de opeenhooping van zooveel men-sclien, die zich dag en nacht bij hen aanmeldden, zouden kunnen ontstaan, te voorkomen.
Eene der talrijke, der meest opzienbarende bekeeringen, was die van eenige openbare zondaressen, die van de treffende predikatiën gehoord hadden en er slechts uit nieuwsgierigheid naar waren gaan luisteren. Er waren er meer dan veertig, en hoewel zij met geheel andere gedachten, dan om van haar zondigen levenswandel afstand te doen, ter kerk waren gekomen, werden zij door de woorden van den Heilige, waarin hij het ongeluk schetste van hen, die aan een zondig genoegen van een oogenblik eene geheele eeuwigheid ten offer brachten, zoo getroffen, verfoeiden zij zoo haar vroeger gedrag, dat zij onder tranen de goddelijke barmhartigheid inriepen, aan God en de geheele stad in het openbaar vergiffenis vroegen voor de verergernis, die zij tot nu toe gegeven hadden. Groot was de vreugde van allen, die van dit wonder getuigen waren. Door zijne bemiddeling werden zij voorloopig in een bijzonder huis opgenomen en van hier gingen zij da-
gelijks, in boetkleederen gehuld en liet aangezicht met een sluier bedekt, als in processie naar de kerk, om er de verdere oefeningen der missie bij te wonen. Was de blijdschap van alle weidenkenden groot, wijl God zooveel verergernis in nog grooter stichting, door middel van Zijn dienaar, veranderd had, meer nog was men getroffen, toen drie harer vier dagen later ter eeuwige ruste ingingen, want dit mocht men vertrouwen, wijl hare droefheid aan haar zondig leven ge-evenredigd geweest was. Was de Heilige de redder harer zielen geweest, had hij haar naar de ziel gelukkig gemaakt, hij wilde zijn werk bekronen met ook voor haar tijdelijk welzijn te zorgen, want hij begreep, hoe armoede eene beweegreden kon worden om wederom tot de schande terug te keeren; bij het einde der missie beval hij haar van den predikstoel in de welwillendheid der geloovigen, liet tot dat einde eene inzameling houden, en zoo overvloedig waren de giften, dat elk harer een betamelijk bestaan verzekerd werd.
Beladen met een nieuwen schat van verdiensten, hem door zijn woord en voorbeeld te Livorno verworven, keerde Leonordus naar St. Pranciscus al Monte terug, om zich kort daarna in zijne geliefkoosde eenzaamheid dell' Incontro af te zonderen. Dan spoedig daarop bleek het hoezeer zijne onderhoorige broeders zijn voorbeeld en leiding naar waarde wisten te schatten, toen hij ten tweede male tot overste van hun klooster gekozen werd. Zij waren overtuigd, dat, welke bediening hem ook opgedragen werd, zijne te-
79
genwoordigheid reeds het onderpand was van de getrouwe naleving der voorschriften van het huis, hoeveel te meer hem als overste te bezitten : dan erkenden zij in hem hun leermeester in de deugd en tevens in zijn leven den regel voor hun gedrag. Dan hoezeer hij over zijne broeders waakte, voor hen leefde, alles voor hen was , vergat hij ook diegenen niet die elders waren en behoefte aan zijne geestelijke zorg hadden.
Behalve dat hij veel bezigheid vond met hen, die hem tot hun zielbestunrder gekozen hadden, en met anderen, die zich geheel aan zijne leiding onderworpen hadden, van welke hij er vele tot een hoogen trap van volmaaktheid voerde, was hem in verscheidene nonnenkloosters de geestelijke zorg toevertrouwd, zoodat hij zich dikwijls derwaarts moest begeven, hetzij om de religieuzen biecht te hooren, of om haar door zijne toespraken liet streven naar volmaaktheid te vergemakkelijken of wel om haar door geestelijke afzonderingen te versterken en tot vernieuwden ijver op te wekken. De Groothertog Cosmas III was sints eeni-gen tijd aan het krankbed gekluisterd, en toch ging hem niets zoo zeer ter harte als het heil, vooral het geestelijk heil, zijner onderdanen; hierom maakte hij gebruik van een bezoek dat de Heilige hem bracht , om hem te verzoeken te Florence nog twee missiën te houden in de kerken St. Fridiauo en St. Catharinii delle Ruote: beide brachten als altijd de gewenschtc vrachten voort. Weinig tijd daarna stierf de Groothertog en werd opgevolgd door zijn zoon Joannes
Gaston, die, op liet voorbeeld zijns vaders, den on-vennoeiden missionaris verzocht nog door geheel zijn gebied de boetvaardigheid te prediken.
Om dezen tijd had er in het klooster al Monte een voorval plaats, dat ons doet zien met welken ijver de Heilig? voor de onderhouding der voorschriften, ook der minste, bezield was en op welke wijze hij de gebreken zijner onderhoorigen wist te verbeteren. Ter gelegenheid der heiligverklaring vau de Zalige Jacobus a Marchia en Franciscus Solamis, in het jaar 1726, werden er in alle kerken der orde gedurende acht dagen plechtige feesten gevierd; ook dit zou in St. Franciscus al Monte, terwijl de Heilige daar nog Guar-diaan was, gebeuren. Hij stond juist op het punt om naar eene missie te vertrekken, en beval alzoo zijnen onderhoorigen het feest zoo plechtig mogelijk te vieren, doch verbood hen, als met den geest van een afzonderingsklooster in strijd, drie zaken, namelijk: de versiering der kerk met zijden stoffen, het ontsteken van vuurwerk en het luiden met twee klokken. Bij zijne terugkomst echter vernam hij dat het laatste verbod niet nagekomen was. Welke moeite hij zich ook gaf, het gelukte hem niet den schuldige te vinden. Wijl hij echter de fout niet ongestraft wilde laten, sprak hij op zekeren tijd, toen allen des avonds in de eet-zaal bijeen waren, hen aldus aan : „Mijne broeders ! „ons voorschrift is overtreden, er is eene ongehoor-„zaamheid gepleegd en de schuldige is niet te vinden. „He oordeel alzoo dat het mijn plicht is daarvoor boete „te doen. Dat niemand trachte dit te verhinderen/'
SJ
Daarop wierp hij zich midden ouder hen op de knieën neder en geeselde nicli, terwijl hij overluid driemaal den psalm //Misererequot; bad, en hoe ontsteld zijne medebroeders ook waren en hem smeekten, zich zelf ter wille van eens anders fout, niet te straffen, hij hield niet op voor hij zijn gebed geëindigd had. Hierna stond hij op, begaf zich naar zijne plaats, en hield eene indrukwekkende toespraak over de gehoorzaamheid, hoezeer zij die deugd moesten achten, hoe zij de voorschriften moesten eerbiedigen, terwijl elke, zelfs de geringste overtreding, moest geboet worden. Dit voorval , dat men nog met vele andere kan vermeerderen, zij ons een bewijs van zijn vurig verlangen om de tucht onderhouden te zien, en van liet voorbeeld dat hij hierin zelf gaf.
Vele inwoners van Lucca, die den Heilige in de naburige plaatsen hadden gehoord en wenschten dat ook hunne stad de heilrijke vruchten van zijn arbeid mocht smaken, zonden den Kanunnik Zucchesini tot dit doel naar hem af. De Heilige, die zich voorgenomen had alle vermoeienissen voor het heil der zielen te trotseeren, hoe talrijk die ook zijn mochten, willigde terstond hunne bede in.
Daar aangekomen, was reeds bij de eerste missie, die hij in de kerk St. Fridiano hield, de menigte die van heinde en ver was toegestroomd, zoo groot, dat de kerk, ondanks haren omvang, veel te klein was, zoodat men verplicht was haar, ter voorkoming van ongelukken, bij tijds te sluiten. Eene schoone gelegenheid voor den Heilige, om zijne toehoorders tot
boetvaardigheid op te wekken, ten einde door Gods wrekende hand te minste niet reeds in dit leven getroffen te worden, bood zich gedurende deze missie aan. Een ongelukkige, die om zijne misdrijven ter dood was veroordeeld, smeekte hem, op dien laatsten tocht in zijn leven door hem begeleid te worden. Hoewel hij meer dan medelijdend, zelfs zeer weekhartig was, en hij zelfs de gedachte, iemand een gewelddadigen dood te moeten zien sterven, niet kon verdragen, zoo overwon toch zijne liefde zijne natuur; hij bewees den ongelukkige dien troost, vergezelde hem naar de strafplaats en stond hem daar tot aan zijn laatsten snik bij ; doch nauwlijks had de ziel het lichaam verlaten, of het schavot werd voor hem een preekgestoelte, van waar hij door zijn woord en door te wijzen op het voorbeeld, dat men daar voor oogen had, tot bekeering en tot vertrouwen op de goddelijke barmhartigheid opwekte, zoodat de talrijke menigte, die daar uit enkele nieuwsgierigheid, wellicht met minder edele doeleinden gekomen was, bewogen, met berouw over eigen zonden , huiswaarts keerde.
In het vervolg sprak hij immer met lof van die stad, prees de volgzaamheid harer inwoners en verheugde zich over het goede, dat hij daar mocht stichten.
ïoen hij zich van Lucca naar andere plaatsen van het aartsbisdom begaf, ontwaarde hij een dorp dat op eenigen afstand op eeue hoogte voor hem lag; hij toonde liet zijne reisgezellen en zeide : „eene inwendige stem „beveelt mij daarheen te gaan.quot; Wijl hij echter
niet wist tot welk bisdom het behoorde, zond hij eenige hunner vooruit, om te vernemen of zij ook daar werkzaam konden zijn. Zoowel de bewoners als den herder der gemeente vonden zij bereid, om hen als missionarissen te ontvangen; slechts de toestemming van den Bisschop ontbrak, die echter spoedig verkregen was, en zonder uitstel begon de missie. Hoewel minder talrijk dan in vele andere plaatsen, mochten toch de vruchten, die hij er deed, hem ruimschoots beloonen. Het volgende mag ons doen zien, dat de inwendige stem, die hij vernomen had, inderdaad van God kwam. Eene vrouw van aanzienlijke huize wierp zich voor zijne voeten neder en verklaarde hem dat deze missie eene goddelijke beschikking omtrent haar was; vervolgens beleed zij, dat zij in hare jeugd eene groote zonde bedreven en die immer uit schaamte verzwegen had; dat er in hare geboorteplaats slechts biechtvaders geweest waren, die altijd bevriend, soms verwant aan hare familie waren; dat haar altijd de gelegenheid ontbroken had een ander over haar zielstoestand te onderhouden, zoodat zij, daar de schaamte met de jaren toenam, gedurende dertig jaren heiligschennend tot de Sacramenten genaderd was; dat zij, door gewetenswroeging gefolterd, zich vele boetdoeningen had opgelegd cn zich, om de gelegenheid tot eene zalige bekeering te verkrijgen, der H. Maagd had aanbevolen, die haar verschenen was met de belofte, dat binnen vier dagen een religieus daar zou komen, door wiens bemiddeling zij haren zondenstaat zou kunnen verlaten. Onder heete tranen beleed zij nu verder hare schuld, waartoe de
84
Heilige haar zijne liefderijke hulp leende. Beide ver' lieten elkander evenzeer getroost en Gode dankzeggend voor Zijne barmhartigheid. Dit voorval vond men na zijn dood in zijne geschriften opgeteekend, toen zij, die hiervan getuigen hadden kunnen zijn, reeds lang overleden waren. Dit en meer dergelijke voorvallen hadden hem echter aanleiding gegeven om dikwijls te zeggen, dat God soms om eene ziel te redden eene missie laat houden, en dat een missionaris, gesteld hij hadde slechts ééne ziel gewonnen of eene enkele zonde voorkomen, toch rijkelijk voor zijn arbeid, hoe groot ook, beloond was en groote zegeningen daarvoor van God verwachten mocht.
Twee en twintig jaren waren er nu verloopen sints onze held zijne apostolische loopbaan was ingetreden; geheel Toscane met inbegrip van de tot de abdij Giglio behoorende landstreek, als ook vele gewesten van het gebied van Genua waren herhaalde malen getuigen geweest van zijn on vermoeiden ijver, toen hij naar Rome geroepen werd, om ook daar boetvaardigheid te verkondigen. Toen hij op het eiland Gorgona1) Gods Woord verkondigde, ontving hij een brief van den Kardinaal Barberini, Deken van het H. Collegie en Bisschop van Ostia, waarin hij aangezocht werd om te Yelletri eene missie te houden; hij ontving tevens de noodige volmacht daartoe, maar werd verzocht zoo spoedig mogelijk naar Rome te komen, om daar de
') Gelegen in de Golf vau Genua en behoorende tot liet dioeeea van Pisa.
85
verdere bescheiden te vernemen. Na eerst te Florence van den Groothertog Joannes Gaston en van de Prinses Violante van Beieren, die hein brieven voor Paus Clemens XII mede gaf, afscheid te hebben genomen, vertrok hij den 7 September 1730, te voet, gelijk hij gewoon was, naar Rome. Op zijn weg daarheen bezocht hij de heiligdommen van Assisië1), van Monte-luco 2) en van Valle di Ilieti ') en kwam den 25 in het klooster St. Maria della Gratia, te Ponticelli, waar hij het ordeskleed ontvangen had. Na aldaar eenigen tijd vertoefd te hebben, richtte hij zijne schreden naaide heilige stad. Hier aangekomen vertoonde hij zich eerst aan zijne oversten en den October werd hij bij Zijne Heiligheid toegelaten en volbracht den last hem door de Prinses Violante opgedragen. Groot was de vreugde van den H. Vader, toen hij èn uit den brief èn uit den mond van den missionaris zelf vernam , welk goed God door hem had uitgewerkt; hij beloofde hem ter instandhouding diens stichtingen zijne hooge bescherming, en dubbel getroost verliet hem de H. Leonardus, die in het klooster St. Bonaventura zijn intrek nam. De Kardinaal Barberini was nog afwezig, en nu vond hij eene schoone gelegenheid zijn
•) Dc geboortestad van zijn H. Stichter, den H. Franciscus en de bakermat van zijne orde.
Een berg in de nabijheid van Spoleto, behoorende tot het Apenijnsche gebergte en vermaard door de talrijke kluizenaars, die hier van de eerste christentijden tot in 1793 heilig leefden.
:{) Mier ieefdc de Z. Joannes u Panna gedurende 30 jaar in strenge afzondering.
-
86
tijd te benuttigen, toen men liem verzocht om voor de talrijke armen van het hospitium van de H. Galla1) eene missie te houden. Yele moeilijkheden werden hem echter in den weg gelegd, die hij ten laatste overwon, zoodat hij den 28 October zijn arbeid begon. Reeds had de Heilige zijn 545tlt;! levensjaar bereikt, maar nog even jeugdig was zijn ijver, even krachtig het vuur waarmede hij sprak; ter nauwernood was het in Rome bekend dat hij predikte, of dezelfde roem van elders volgde hem ook hier, en allen, adelijken en geestelijken, wilden hem hooren. De kerk van het hospitium bleek de eerste maal reeds te klein, zoodat hij op de open plaats van het huis zijne missie moest voortzetten, doch hoe groot ook deze was nog waren de omgevende gaanderijen, zuilengangen en vensters met hoorders gevuld. De vruchten die hij voortbracht waren geëvenredigd aan zijn arbeid. Het kon alzoo niet uitblijven of meerdere werkzaamheden werden hem toevertrouwd. De Paus, die nu zelf getuige mocht zijn van het goed, dat God door Zijn dienaar wrochte, droeg hem achtereenvolgens het geven van missiën op in de kerken St. Joannes der Florentijnen, St. Carolus op het Corso, St. Petrus in de handen en St. Maria in Transtevere. Met vreugde gehoorzaamde de Heilige, en over talrijke bekeeringen en buitengewone boetdoe-
') Groot gasthuis voor arme vreemdelingen en andere ongelukki-geu, nabij de kerk vau de IT. Galla, door Marcus Antonius Odesealchi in 1650 gesticht.
S7
uilige li mocht hij zich verheugen. Tijdens de missie hi St. Carol as had hij het geluk eene ongelukkige van 22 jaar, die, hoewel dit te Rome niet in het openbaar werd toegelaten, toch van de schande haar gewin maakte, tot God terug te brengen. Zoodra had zij zich niet door zijne bemiddeling met God verzoend, of zij verwisselde haar gewaad der verleiding tegen het boetkleed; ondanks de bedreigingen zelfs barer vroegere gezellinnen bleef zij standvastig; nog gedurende twaalf dagen bleef zij de oefeningen der missie bijwonen en bij het einde daarvan vond zij door zijne bemiddeling in een klooster een toevluchtsoord, waar zij in boetvaardigheid haar leven doorbracht. Eene gift van 500 scudi ') had hem daartoe in staat gesteld. Nog een twintigtal dezer ongelukkigeu dankten hem naast God hare bekeering. Ook eene die, o gruwel, met behulp barer moeder dien schandelijken handel dreef, mocht hij uit het slijk der zonde redden, en zoo standvastig was hare bekeering, dat zij daarvoor den dood trotseerde, want een booswicht, die haar tot de bevrediging zijner lusten niet meer kon bewegen, besloot zich te wreken en een moorddadige kogel trof haar aan het hoofd, zoodat zij weinige oogenblikken daarna, nadat zij zich op nieuw van hare zonden gezuiverd had, den geest gaf. Geheel Rome roemde haren dood, beschouwde haar als het slachtoffer barer herkregen deugd. Niet slechts bet geluk der levenden behartigde hij, ook dat dei-afgestorvenen. Gelijk bij de meeste zijner missiën wilde
') 500 scuili of Romeinschc kroucii ƒ 1250.
hij ook hier het volk tot barmhartigheid met de lijdende zielen in het vagevuur opwekken, hen bewegen die zielen door gebed en ofl'erande te luxlp te komen; hij stelde dan het lijden en de nood dier zielen zoo levendig voor, dat de inzameling, die tot dat einde gehouden werd, op eenmaal meer dan 700 seudi opbracht , terwijl velen bovendien zich van hunne gouden ringen en andere kleinoodiën ontdeden, sommigen zelfs hunne degens ten offer brachten.
Na de missie in de kerk St. Carolus op het Corso, volgde die in de kerk St. Petrus in Vinculis. De overwinningen die hij hier op de hel behaalde waren nog luisterrijker; zoo talrijk waren de bekeeringen dier ongelukkige vrouwen, die het leven der zonde verlieten, orn voortaan God in reinheid des harten te dienen, dat de Kardinaal-Vicaris van Eome den Heilige den last opdroeg, haar in de weldadigheid der geloovigen aan te bevelen. Eeeds op de eerste bede van den Heilige waren 400 seudi bijeengebracht; nog overvloediger hulpbronnen werden weldra geopend, zoodat Gods dienaar het geluk nog had een fonds gesticht te zien, waardoor in het onderhoud dier boetelingen ruimschoots voorzien werd. Veel wetenswaardigs zou men aangaande die eerste missiën nog te boek kunnen stellen, waaruit men zon kunnen zien hoe ijverig zelfs hooggeplaatste en om hunne geleerdheid beroemde geestelijken de oefeningen, die hij hield, bijwoonden. Slechts dit willen wij melden : onder zijne trouwe hoorders telde men den beroemden en om zijne verhevene deugd hooggeschatten P. Galluzzi s. j., en dit niet alleen, maar
SO
al zijnen geestelijke kindereu lag hij op, geene enkele onderrichting van den Heilige te verzuimen, want, zeide hij, P. Leoriaidus is waarlijk de apostel van onze eeuw. Ook den H. Vader kou hij tot zijne hoorders rekenen, immers het was op diens bevel dat P. Barberini, alstoen Prediker van het Apostolisch paleis en daarna Aartsbisschop van Perrnra, zijne predikatiën bijwoonde, inet den last om van hetgeen hij hoorde en zag een getrouw verslag te geven; hij volbracht zijne zending, en, wat hij ondervond, zijn ijver en het krachtdadige van zijn woord wist hij niet beter uit te drukken, dan door den Paus te verzekeren, dat hij zelf, hoewel in de verkondiging van Gods Woord vergrijsd, zich niet kou onthouden tranen te storten.
Voor hij het hem te Rome opgedragen werk voltooid had, begaf zich de Heilige, op dringend verzoek van den Kardinaal Barberini, naar Velletri, om aldaar, dit was het doel zijner komst te Rome geweest, de hem opgedragen missie te houden. Wat men overal elders zag, als hij predikte, zag men ook hier. Het waren vooral de schandelijke ontheiligingen van Gods H. Naam en de godslasterende verwenschiugen, waartegen hij met al de heftigheid die hem geschonken was, uitvoer. Slechts door het uitroeien van dat schandelijk misbruik, dat'hier zoo zeer heerschte, beloofde hij hun de afwering der goddelijke kastijdingen, die hen nn bedreigden. En het gevolg was dat zijne hoorders evenzeer vereerders van Gods Naam werden, als zij vroeger ontheiligers waren geweest, en hij mocht het godvruchtig gebruik wederom hier zien invoeren, van de huizen met liet monogram
van den H. Naam Jesus, I. H. S., te versieren.1) Om de vreugdbetuigingen en de feestelijkheden die het dankbare volk hem ter eere bereidde, te ontkomen, verliet hij na het eindigen der missie des nachts de stad; de voldoening eene stad te verlaten, die in zeden geheel van aanzien veranderd was, was hem genoeg. Te Eome weergekeerd, vervolgde hij zijn missiewerk in de kerk St. Maria in Transtevere. Deze, de oudste en prachtigste kerk, aan gene zijde van de Tiber, kon, in weerwil harer groote ruimte, de hoorders niet bevatten, weshalve de Heilige genoodzaakt was zijne predikatiën op het ruime voorplein te houden; doch ook nu nog waren niet alleen de vensters en daken der belendende huizen met hoorders gevuld, maar ook de op het plein uitloopende straten, zoo ver zijne stem, wier kracht verbazend was, reikte.
Het lang verwijlen van Gods dienaar buiten Toscane viel den Groothertog en de Prinses Violante smartelijk, daarom baden zij hem weer te keeren, en opdat hij dit des te zekerder en spoediger doen zoude, was op hun bevel een vaartuig afgezonden, dat hem naar Florence zou brengen. Groot was de vreugde, zoowel van het volk als van den vorst bij zijne terugkomst; met groote blijdschap vooral vernam de vorstin van hem een omstandig verhaal van zijn wedervaren sints hij
') J)it gebruik was algemeen in zwang in Italië sints den tijd van den H. Bernardinus van Senen, dien groeten ijveraar voor de heiliging van Gods naam, van daar dat hij immer met dit monogram wordt afgebeeld. Hij overleed tc Aquila in 1444. Zijn feest wordt gevierd den 20 Mei.
01
vcrtrokkeu was. Zoo spoedig hij echter vermocht vertrok hij naar zijn geliefd verblijf clell' Incontro, waar hij aiju geest vernieuwde en voor nieuwe werkzaamheden nieuwe krachten erlangde. Van hier begaf hij zich naar Camajore, eene plaats in Lneca. In de eerste oefening die hij daar hield, was het als of bij op een oogenblik ecu hemelsche ingeving had; na een korte wijle toevens verhief bij op meer dan gewone wijze zijne stem en zeide, dat zich daar een verstokte zondaar bevond, die zich niet wilde bekee-ren, dat hij daarom, wijl zijne stem te zwak, zijne krachten ontoereikend waren, om een dusdanige uit zijn zondenslaap op te wekken. God bad Zijn bliksem te slingeren om hem te vermurwen. Die woorden waren nauw gesproken of, hoewel de hemel onbewolkt was, een vreeselijk geratel van den donder deed zich booren en tallooze bliksemflitsen doorkruisten de lucbt, zoodat de kerk eene wijl als in eene zee van vuur stond; het onweder duurde slechts een oogenblik, niemand bekwam eenig letsel, maar de harten der zondaars waren getroffen. Groot was aller ontsteltenis, en daar bet volk door deze gebeurtenis zag boe God met Zijn dienaar tot hunne bekeering medewerkte, zoo was deze missie eene der zegenrijkste die hij tot nu toe gebonden bad. Zoo ruchtbaar werd dit voorval, dat het naar 's menschen inzien nr.g op de andere plaatsen, waar de Heilige zijn arbeid dacht voort te zetten, van invloed zou geweest zijn, ware hij niet onverwachts elders geroepen.
Zijne missiën in de omstreken van Rome en in andere plaatsen van den Kerkdijken Staat.
Eenige Kardiuaal-Bisschoppen, die den Heilige ten tijde van zijn eersten apostolischen arbeid te Rome hadden leeren kennen, hadden bij zijn overste weten te verkrijgen, dat hij ook aan hunne kudden zijne zorgen moclit wijden.
In November 1731 ontving hij, te Lucea zijnde, het bevel om naar de II. Stad weer te keeren, en ongeacht het slechte weer en de inoeielijkheid der reis kwam hij den 29 dier maand te liome aan. Ka enkele dagen rustens begon hij de hem aangewezen werkzaamheden, en dit was in de bisdommen Albano, Palestrina, Vel-letri, Sezze, Piperno, Segni, Eerentino en Alatri en in eenige streken van Sabina, waar hij overal rijke vruchten van boetvaardigheid inoogste. Na het eindigen van eenige missiën was het hem vergund zich eene maand in het stille klooster St. Angelus (li Montorio-JRomano af te zonderen. Dit verblijf was hem des te dierbaarder, wijl het in een woest gebergte, een nur vau de naaste plaats, gelegen was en eenmaal den
zaligen Amadeüs,1) die liier veel hemelschen troost mocht smaken, tot woning gediend had. Was de tijd zijner geestelijke afzondering voorbij, dan verliet hij als een andere Joannes Baptista de woestijn, om wederom geheel voor liet heil der zielen te leven, en zoo groot was de indruk, dien liij maakte, dat zij die hem Gods Woord slechts zagen verkondigen reeds tot rouwmoedigheid gestemd waren. Doch God ook bekrachtigde zijne woorden door wonderdadige teekenen.
Terwijl hij te Sezze met al zijne kraclit ijverde tegen de schandelijke gewoonte van vloeken, die daar sterk heerschte, was er een jongeling, een losbandige en een der ergste vloekers, die met de bedreigingen, die God door den mond Zijns dienaars deed, openlijk den spot dreef. Doch wat gebeurt? Den volgenden dag deed hij, terwijl allen naar het woord van den Heilige luisterden , een rit te paard door de stad, hij valt van het paard en sterft zonder een enkel woord meer te spreken; hij was niet in staat zijne tong, die geheel zwart was geworden, te kunnen bewegen. In die gebeurtenis erkende elk eene zichtbare kastijding van God, en eene heilige vrees voor de goddelijke gerechtigheid beving een ieder. Bij anderen erkende men de straffende hand Gods, omdat zij doof bleven bij de vermaningen van den Heilige. In de vastenavonddagen van 1732 hield hij eene missie te Segni, waar hij het volk met nadruk
) Minderbroeder. Hij volgde hier eene strenge levenswijze, die hij, nadat zij goedgekeurd was, ook op vele andere plaatsen invoerde. Hij overleed in 1482.
94
vermaande zich van de gewone losbandigheid dier dagen te onthouden; ook eenigen int een naburig dorp waren daar gekomen om te luisteren; in de meening echter dat het woord van den prediker hen minder betrof, begonnen eenige van hen, ten hunnent weer gekeerd, de gewone luidruchtigheden. Doch hunne vreugd verkeerde weldra in droefheid, want nauwlijks was men begonnen of de vloer van het huis stortte in, allen waren min of meer gekwetst en wel zij, in wie men de hoofdaanieggers opmerkte, zoodanig, dat men voor het behoud huns levens beducht was en zij slechts met moeite herstelden. De Heer dier plaats wilde die overtreders nog eens streng straffen, en tot heil hunner ziel vond hij niets beters, dan aan hen, die daartoe nog in staat waren te bevelen, zich in processie naar Segni te begeven, om daar de predikatiën bij te wonen. Elk erkende de billijkheid van het bevel en gehoorzaamde. Op eene andere plaats toonde hij door zijn voorbeeld hoe men de gelegenheid die God ons schenkt om eene ziel te redden, niet ongebruikt mag laten voorbijgaan, maar immer den zondaar, die zich door zijne bemiddeling tot God wil bekeeren, moet ontvangen, hoe ongelegen hij zich ook soms daartoe aanbiede. Toen hij eens, meer dan ooit uitgeput en afgemat, van de kerk huiswaarts keerde, wierp zich een man voor zijne voeten, die hem staande hield en smeekte, om aan hem terstond, al ware het op de openbare straat, de belijdenis zijner zonden te mogen afleggen. Dan noch de vertoogen der overheidspersonen, die hem naar zijiie woning vergezelden, noch zijn eigen ver-
inoeidheid konden hem bewegen dien man ongetroost heen te laten gaan, liem tot den volgenden morgen uit te stellen, maar nog dienzelfden avond hoorde hij hem, onderhield zich geruimen tijd met hem en redde hem.
Elders toonde God op tegenovergestelde wijze zichtbaar met hoeveel ernst Hij eenmaal gezegd heeft : hij die een profeet in den naam eens profeets ontvangt, zal het loon eens profeets ontvangen. (Matth. X: 42.) Toen de Heilige zijn apostolische zending in Sabina zou beginnen, was daar juist de gewone groote jaarmarkt op handen. Het was alzoo niet te verwonderen, dat voor sommigen de missie ongelegen kwam en zij den Heilige met weerzin ontvingen, maar die weerzin werd bijna algemeen; weinig mocht het hem baten aan te too-nen, dat het heil hunner zielen boven alles ging, dat de missie hen in het tijdelijke niet zou schaden, want dat veel volk van elders zou komen om de predikatiën bij te wonen, dat God elke opoffering die men zich om Zijneut wil getroost ruimschoots beloont. Die redenering bevredigde eenige; tocli was het getal der toehoorders gering, en de missie moest, zoo luidde het bevel van den Kardinaal-Bisschop, voortgang hebben; de meeste namen deel aan de gewone bedrijvigheid der jaarmarkt, terwijl andere den missionarissen het hartzeer niet spaarden van zich onder hunne oogen aan die vermakelijkheden over te geven, die zij hun vooral ontraden hadden. Slechts de laatste dagen was er eene groote toeloop van volk, en bij het sluiten bestrafte hij hen, die de door God tot hun eeuwig geluk aangeboden middelen veronachtzaamd, ja versmaad
96
hadden, en voorspelde lien dat de goddelijke geesels lieu daarom weldra zonden treffen. Inderdaad, eeuige tlagen daarna vernielde een vreeselijke hagelslag geheel hun oogst, terwijl de naburige velden gespaard bleven, Eene geheel andere stemming mocht de H. Leonardus te Rome ontmoeten; uitermate verheugd waren de bewoners der H. Stad toen zij vernomen hadden dat de H. Vader Leonardus had gelast naar Home te komen. De basiliek St. Maria der Martelaren, gewoonlijk Rotunda genaamd, was de plaats waar zijn machtig woord, gesteund door Gods genade, nieuwe veroveringen op de hel zou maken. Onder het goede dat hij hier stichtte kan men het verbreiden der hier opgerichte Congregatie der gedurige Aanbidding van het H. Sacrament stellen. Hem was door den Paus opgedragen de aflaten af te kondigen, die haren leden verleend waren. Hij zelf liet zich ook als lid opnemen, en als dusdanig richtte hij die Congregatie op overal, waar hij predikte, zoodat hij dit bij zijn dood in honderd dertig plaatsen mocht gedaan hebben. Na het voltooien van dien eersten arbeid zonderde hij zich wederom in het klooster St. Angelus lt;li Montorio-Romano af. Onder-tusschen was de vastentijd ingetreden en werden er alom de gewone vasten-predikatiën gehouden; om deze niet te storen nam hij bij zijne terugkomst de leiding op zich der geestelijke oefeningen in het paleis van den prins Rospigliosi. Dit deed hij in verschillende jaren zes maal. Hoewel die oefeningen in bijzondere woningen gehouden werden, deden zij niet te min evenveel nut als de missiën, wijl hij hier met meer vrijheid
97
op bijzondere, aan dien stand eigen, misslagen en onvolmaaktheden kon wijzen; dit nut bleek uit het waarlijk christelijk en voorbeeldig leven, dat de adel en allen, die aan deze oefeningen deel namen, daarna vooral, leidden.
lu weerwil zijner veelvuldige werkzaamheden voor het heil der zielen vergat Leonardus toch zijne Afzondering te Florence niet; vooral haar geestelijke bloei ging hem boven alles ter harte, daarom, opdat alles geregeld zou gaan bij de verkiezing der oversten, vroeg en verkreeg hij verlof om naar Toscane te gaan. Groot waren de moeilijkheden, die hij op die reis ontmoette. Te Campagnano, vijf uren van Rome gelegen, waar hij des avonds eenige ruwe kruiden genuttigd had, overviel hem zoo hevige pijn, dat men vermoedde dat hij vergif gebruikt had. Hij wilde niettemin zijn weg vervorderen, doch moest te Viterbo blijven en eenige geneesmiddelen innemen, die hem echter niet de minste leniging aanbrachten. Door hevige smarten gekweld sleepte hij zich voort tot in de nabijheid van Salci, daar raakte hij den weg bijster en overviel hem de nacht; na hier her- en derwaarts bosschen en velden doorkruist te hebben, bevond hij zich tot overmaat van ramp in een moeras; hier was hij zoo uitgeput van pijn en vermoeienis, dat zijn reisgenoot vreesde dat hij geheel zou- bezwijken. Na lang vruchteloos uitkomst gezocht te hebben, vonden zij eindelijk eene verlaten hut. Hier besloten zij vuur te ontsteken en den dag af te wachten, doch hoe groot was hunne ontsteltenis, toen zij zich onverwachts door gewapende mannen omringd zagen, want de eigenaars der hut,
7
98
door het licht, dat er brandde, in den waan gebracht, dat roovers haar in bezit hadden genomen, waren gekomen om haar te ontzetten. Doch ook even groot was dezer verbazing, toen zij daar den H. Leonardns, en wel in dien staat, aantroffen. Zij bewezen hem nu allen eerbied, brachten hem naar hunne woning en zorgden, dat hij den volgenden dag het klooster van zijne orde te Cetona kon bereiken. Hier zag hij zich verplicht zijn herstel af te wachten; na acht dagen toevens herstelde hij en kon hij zijne reis naar Florence voortzetten.
Nadat hij in zijn klooster alles geregeld had keerde hij naar Viterbo weder, om zijn gestaakten arbeid te hervatten. Overal op zijn weg derwaarts gingen hem scharen volks te gemoet met de bede dat hij eenigen tijd bij hen zou vertoeven, te minste eene enkele maal Gods Woord verkondigen zou. Vol liefde voldeed hij, niet alle kon hij bevredigen, aan sommiger wensch, en hield op eenige plaatsen een triduum Ook dit geschiedde te Montefiascone, op verzoek der Prinses Piombino, met het doel om daardoor den Hemel te smeeken den aanhoudenden regen, die reeds veel schade veroorzaakt had, te doen ophouden Groot was de geestdrift, waarmede de missionaris te Viterbo ontvangen werd; eene processie van boetelingen, met een Christusbeeld op eene draagbaar, omseven van niet minder dan tien duizend brandende waskaarsen, in hun midden, toog hem te gemoet. De Prinses Piombino, die hiervan getuige was, schreef zulks naar Rome, er bijvoegende dat zij, hoe onge-loofbaar het ook mocht schijnen, de verzekering gaf
99
dat het alleszins waar was, wijl zij het met eigen oogen had gezien. Slechts twee voorvallen, die bij deze missie plaats vonden, zullen wij mededeelen; hieruit zal men gereedelijk tot het overige kunnen besluiten. Een jonge Israëliet ging, door den stroom van het volk meegevoerd, de kerk binnen. Juist sprak onze Heilige over de eeuwigheid, en zoodanig trof den jongeling nu de kracht der waarheid, de goddelijke genade verlichtte hem dermate, dat hij het besluit nam om, zoodra hij te Eome was weergekeerd, Christen te worden. Met dit voornemen neemt hij te huis zijne koopwaren, om die in het naburig dorp te gelde te maken, en alsdan aan zijn plan gevolg te geven. Dan, aan de poort gekomen, voelt hij zich door eene onzichtbare macht vastgehouden, het voorwaartsgaan is hem onmogelijk, wat moeite hij zich ook geve; maar nu ook begeeft hem het licht, hij ziet niet meer; doch in dien stikdonkeren nacht, die er voor zijne oogen heerscht, treft hem nogmaals het licht der genade; in zijne machteloosheid sterkt hem de kracht Gods, om zonder uitstel aan zijn voornemen gevolg te geven. Hij besluit alzoo terug te keeren, laat zich door de omstanders naar het huis van den missionaris brengen, verhaalt den Heilige zijn wedervaren, vraagt met aandrang het H. Doopsel, en nog voor het einde der missie heeft hij het geluk in den schoot der Kerk te worden opgenomen. Gaf dit voorval stof tot groote vreugde voor Viterbo, niet minder groot was de schrik, die eene andere gebeurtenis allen aanjoeg. Onder deze missie had hij zich vooral het uitroeien der ontheiliging
100
van zon- en feestdagen ten doel gesteld en den overtreders van dit goddelijk gebod met de wraak des Hemels bedreigd. Eene jonge dochter echter stoorde zich niets aan zijne woorden, verachtte ze zelfs, en ging met twee harer vriendinnen, die zij hiertoe verleid had, naar buiten om eenigen veldarbeid te verrichten : het was de feestdag van den H. Joannes den Dooper en juist het oogenblik dat de Heilige met den Pauselijken zegen de missie besloot. Dan pas is zij met haren arbeid begonnen, als zij plotseling eene smart gevoelt, als worden hare ingewanden door een onzichtbaar vuur verteerd, en ineenkrimpende van pijn zijgt zij neer onder het gekerm: ik verbrand, ik verbrand. Hare gezellinnen lecrgeu haar onder een boom neder en verwijderen zich, om nog hetgeen zij hadden achtergelaten te halen, doch oogenblikkelijk teruggekeerd vinden zij haar reeds ontzield. Dat deze beide voorvallen, vooral de laatste, veel hebben bijgedragen om de vruchten der missie duurzaam te maken, vermoedt men lichtelijk.
Bij eene missie in het bisdom Orti werd de deugd van Leonardus door de nederigheid van den Kerkvoogd Mgr. ïenderini op eene harde proef gesteld. Na de inleidingsrede werd Leonardus en zijne ge-- zeilen naar het palcis van den Bisschop geleid, die hen onder zijn eigen dak wilde herbergen. Groot was de verwondering van den Heilige, toen hij daar een zetel en al het benoodigde voor eene, zelfs plechtige, voetwassching vond gereed staan, maar zijne verwondering werd verbazing toen hij hoorde, dat de Bisschop
101
zelf hem de voeten wilde wasscheu. ïreffend nu was het, getuige te zijn vau den edelen wedstrijd in nederigheid tusschen die twee heilige mannen; de Bisschop zegevierde, maar niet voor liij het woord gehoorzaamheid had uitgesproken. Slechts toen de Kerkvoogd hem dit op de gehoorzaamheid bevolen had, liet de Heilige, niet zonder beschaming, zich dezen liefdedienst welgevallen. Na hem verrichte de nederige Bisschop ditzelfde liefdewerk aan al zijne gezellen. Had het volk reeds een grooten dunk van de heiligheid huns herders opgevat, hooger nog steeg diens eerbied voor hem na deze daad, maar ook niet weinig droeg zij bij tot het gelukkig slagen dezer missie. In Vicovaro, in liet bisdom ïivoli, toonde hij zijne liefde voor de armoede, toen de Gravin Mavia Bolognetti hem een kostbaar omkleedsel voor het Mariabeeld, dat hij op zijne missiën gewoon was ten toon te stellen, ten geschenke aanbood; hij weigerde het te ontvangen, als zijnde te prachtig tegenover de armoede, die hij beloofd had.
Nadat hij in Februarij 1735 zijn arbeid in het bisdom Jesi geeindigd had, keerde hij naar Rome terug, om zich van daar, na de zegen des H. Vaders ontvangen te hebben, in liet klooster Montorio Eomano aan het gewoel der wereld te onttrekken, en daarna zich gedurende de Vasten met het houden van geestelijke oefeningen bezig te houden. Hier kunnen wij een antwoord, dat de Heilige gaf op de vraag of hij na Paschen naar Rome zou terug keeren, een antwoord dat hem geheel kenschetst, niet onvermeld laten. Dit antwoord was : ,/vele redenen heb ik oin niet naar Rome te gaan,
102
,/mcaar vooral twee houden mij er van terug; de eer-wste is het verkeerde denkbeeld, dat de wereld van „mij heeft opgevat, wijl men mij voor een religieus „van eenige volmaaktheid houdt, terwijl ik de arm-z/Zaligste van allen ben; deze dwaling kwelt mij ten „zeerste. De tweede is het tijdverlies en de verstrooiing des geestes, want niets anders wacht mij te Eome. „Gode zij dank, ik wil niets van de wereld, waarom „zoude ik dan, haar ter wille, mijn tijd verkwisten? „Daar ik voor de wereld gekruisigd ben en haar heb „vaarwel gezegd, zoo zou ik ook wenschen dat zij „voor mij gekruisigd ware en zich mijner niet meer „aantrok. Mijne roeping is, in zoo verre het mij ge-„geveu is die te kennen, de arbeid in de missiën en „het leven in de eenzaamheid; de missie, wijl deze „mij steeds doet bezig zijn voor God, de eenzaam-„heid, wijl deze mij doet bezig zijn met God; al het „overige is ijdelheid.quot; Dusdanig waren de gevoelens die de H. Leonardus in zijn hart koesterde, en waaraan eene aanhoudende overweging in de eenzaamheid wasdom gaf.
Volgens verlangen van den Bisschop van Frascati, Zijne Em. den Kardinaal Corradini, zou hij aldaar na Paschen missie geven. Het volk was echter niet het minst gestemd om den Heilige te ontvangen; God echter wilde het, en de tegenwoordigheid van genoemden prelaat met den Kardinaal Guadagni en andere aanzienlijke personen bij de eerste missie was voldoende om de missie in elk dorp te doen slagen. In Rocco-di-Papa, een dorp op een hoogen en steilen berg
10:5
gelegen, was men bezig eeue kerk te bouwen, dock bij gebrek aan bouwstoffen was de arbeid gestaakt. Reeds in de inleidingsrede betoogde de Heilige, hoezeer de voltooiing der kerk Gode tot eer en der zielen tot zaliging zou strekken, en spoorde allen aan hiertoe mede te werken. De daad voegde hij bij het woord; toen hij geëindigd had met spreken begaf hij zich on-middelijk naar eene nabij zijnde steengroeve; al het volk, zoowel geestelijken als leeken, volgde hem, en ieder volgde zijn voorbeeld toen hij, hoe afgemat hij ook was, zich een zwaren steen op de schouders laadde en die kerkwaarts droeg. Niets ontbrak er nu meer; het geheele dorp zette gedurende de missiedagen dien arbeid voort en velen bleven er mee voortgaan tot de bouw voltrokken was. Toen hij vervolgens in Frascati zelve zijn arbeid zou voortzetten, noodigde hem de Kardinaal uit, na zoovele vermoeienissen eenige dagen uit te rusten, doch hij antwoordde: Rusten! hier op //aarde verlang ik geene rust, alleen in den hemel ,/Wensch ik rust.quot; De Kardinaal gebood hem zich ten minste één dag te verpoozen; hij gehoorzaamde, doch zijn verdriet hierover drukte hij in een brief aldus uit: //Ik moet een dag in Frascati met niets ,/te doen doorbrengen, dat voor mij eene grooter ver-,/sterving is dan alle boetdoeuingen van een geheel z/jaar. Gods wil geschiede. Ik zal er mij in schik-z/ken en dit kort vagevuur verdragen/' Zoo toonde hij dat hij alleen zijn geluk vond in den arbeid voor Gods eer en het heil der zielen.
Hij gaat tweemaal naar Florence. Verschillende missiën in den Kerkelijken Staat.
In dit zelfde jaar waren er in zijn afzonderingsklooster, omtrent eenige punten dier instelling, onder de religieuzen eenige geschillen gerezen, en de Heilige, die boven alles op orde en vrede prijs stelde, begaf er zich terstond heen om den vrede te herstellen en alles te regelen. Wel ontmoette hij bij zijne aankomst van eenige een tegenstreven aan zijne verlangens, van sommige beleedigingen, doch met geduld verdroeg hij deze en overwon gene door zijne buitengewone geestkracht; want in zijne eenzaamheid delV Incontro had hij, toen hij zich daar eenigen tijd afzonderde, licht en kracht des hemels erlangd, zoodat hij, na alles tot ieders genoegen weer geregeld te hebben, zich in October op nieuw aan zijn gewonen arbeid kon wijden. Het dobbelspel, waaraan men 'in het diocees van Orviëto slaafs gehecht was, was vooral het eerste wat hij te bestrijden had; hij deed dit door te wijzen op de vele zonden, waartoe het aanleiding gaf, eu op de treurige gevolgen, die liet ook in het tijdelijke na zich sleepte-
105
In een dier plaatsen, waar dit misdrijf meer dan elders lieerschte, hadden zijne woorden zooveel indruk gemaakt, dat men zich van dit ongeoorloofde vermaak gedurende de missie geheel onthield. De missie was geëindigd, en nu zocht een slaaf van het spel, die zich tot dusverre uit gebrek aan medestanders had moeten onthouden, weder gelegenheid om zijne drift bot te vieren; hoe zijne vrouw en huisgenooten ook mochten smeeken, eu hem aan de bedreigingen van den Man Gods herinnerden, het mocht niet baten, hij lachte zelfs en dreef den spot met zijn ijver. Doch nauw had zijn mond die beschimping uitgesproken, of een toeval deed hem ter aarde storten, en maakte een einde aan zijn leven, zonder een woord meer te hebben kunnen spreken.
Van Orviëto begaf de Heilige zich naar Civita-Vecchia. Onbeschrijfelijk groot waren de moeielijk-heden die hem hier wachtten, want vooral galeislaven en matrozen waren het in deze havenstad, aan wier bekeering hij zijne krachten zou wijden. In Januari 1736 opende hij de missie, die vier en twintig dagen zou duren. De galei van den vlootvoogd diende hem tot kansel; de andere vaartuigen, overdekt met galeiboeven , matrozen, soldaten en misdadigers van allerlei aard, lagen in een wijden kring er rondom. Hoe onhandelbaar een dusdanig gehoor ook anders moest schijnen, honderdvoudige vruchten bracht het zaad des goddelijken Woords, dat de ijverige boetprediker in die zoo weinig voorbereide harten strooide, voort. Waar men weleer niets dan godslasteringen en schandelijke
/gt;
106
gesprekken hoorde, vernam men nu niets dan verzuchtingen van leedwezen. Dngen achtereen was men, tot zelfs laat in den nacht, bezig der boetelingen het Sacrament van boetvaardigheid toe te dienen, en hiertoe was het Imn, wat nooit gebeurt, vergund naar de woningen der aalmoezeniers, waar de missionarissen verbleven, te gaan. Zoo groot was aller verbazing, bij het zien van zoo vele wonderen van bekeering, dat bijna al de inwoners der stad de vergunning vroegen om, zoo al niet toehoorders, dan toch getuigen te mogen zijn der afscheidsrede van den Heilige; zelfs drie Kardinalen en tal van adelijke personen woonden die plechtigheid bij.
Van hier keerde hij naar Rome terug, waar hij zich den vastentijd onledig hield met het geven van geestelijke oefeningen in verschillende kloosters, tot dat hij na Paschen het bevel van den Paus ontving, om te Perusië eene missie te geven. Had de Heilige in zijn geestelijken arbeid moeielijkheden van allerlei aard te trotseeren gehad; had hij bezwaren ontmoet, die onafscheidbaar van zijne bediening, de natuurlijke en zedelijke toestand zijner hoorders hem veroorzaakte, en andere, die door satan ingegeven, dooiden moedwil van eenige kwaadwilligen hem in den weg werden gelegd, om het werk van God te doen mislukken; nergens was satan beter dan hier ge-skagd in zijne pogingen, om het leven van den Heilige te verbitteren en het goed dat hij stichtte te vernietigen; maar ook hier gedijde alles tot meerder eer van God. Reeds den eersten dag ontstond er een al-
107
gemeen gemor en gedruiseh ouder het volk, toen hij liet voorstelde te kiezen tussclien de boetvaardigheid of de hel. Eeuige onruststokers van zekeren invloed fluisterden den onnadenkenden in het oor, dat het ter verkrijgen van vergiffenis en ter voorkoming der straffen voldoende is zijne zonden te belijden, en dat alzoo boetvaardigheid nutteloos is. De Heilige echter liet zich niet ontmoedigen, maar verkondigde hen op nieuw de noodzakelijkheid der boete met de verplichting het leven der zonde te verlaten. Zijne woorden vonden ingang, en het volk luisterde bereidwillig naar zijne woorden, wier waarheid zij erkenden. Beschaamd dat deze poging, die hen daarenboven in het oog des volks als dwazen aan de kaak stelde, mislukt was, zonnen zij op nieuwe middelen, om ten minste het nut, dat gesticht zou worden, te beletten. De Heilige was er in geslaagd op nieuw den eerbied voor Gods heiligen naam in de harten zijner toehoorders op te wekken; op nieuw had hij de gewoonte ingang doen vinden van de huizen met het naamteeken des Verlossers op te luisteren; in vele wijken der stad was dit reeds geschied, doch nu koelden die onverlaten hunne wraak, door des nachts op tal van plaatsen die heilige teekenen te vernielen en op de schandelijkste wijze te onteeren. Groot was de ontsteltenis des volks bij het zien dier heiligschennis, men zwoer wraak te nemen, maar het was eene heilige wraak; door een te grooter eerbied voor Gods naam herstelde men die ontheiliging. Dit voorval vuurde den ijver van het volk aan, zoodat de kerk te klein werd, en de Heilige hun op de markt
108
het Woord van God moest verkondigen. Zoo werkte de hel zelve mede tot het eeuwig heil der zielen en de Heilige mocht voor het vele verdriet, dat hij hier moest verduren, eene ruime schadeloosstelling vinden in de vreugde aller zeden verbeterd te zien. Van de talrijke treffende bekeeringen willen wij slechts deze vermelden. Een der voornaamste edellieden onderhield, zonder dat het ooit, wat men ook deed, iemand was mogen gelukken er een einde aan te maken, tot groote ergernis der geheele stad, eene ongeoorloofde samenleving. Alleen uit nieuwsgierigheid begaf zich de boeleerster naar de kerk om den Heilige te hooren, doch werd al aanstonds door de goddelijke genade zoozeer getroffen, dat zij ter nauwernood het einde van de predikatie kon afwachten. Zoo haast zij kon viel zij hem te voet, deed openlijk boete en beloofde haar zondig leven te verlaten. De Heilige aanhoorde haar en zorgde door zijne bemiddeling, want zoo oprecht was hare bekeering, dat zij terstond de stad kon verlaten, en te Rome in het strenge klooster der bekeerlingen van St. Jacobus opgenomen werd. Woedend over het verlies van het voorwerp zijner driften snelde de edelman, zoodra hij het vernam, naar Leonardus, doch zonder het weten had de genade hem in een lam veranderd; ook hij viel voor zijne voeten neder, beleed zijne zonden en deed zich onder anderen als den grootsten onruststoker, die hem zooveel smart veroorzaakt had, kennen. Ook zijne bekeering was oprecht, bleef standvastig, en de geheele stad dankte God, dat Hij door Zijn dienaar deze beide zondaars in zulke
109
voorbeelden van boetvaardigheid veranderd had. Op allerlei wijze wilde het volk hem voor de van God ontvangen weldaad hun dank betuigen; hij onttrok zich echter aan alles, spoedde zich naar de hoofdkerk, om daar eene bijzondere reliquie der H. Moedermaagd, die er bewaard wordt, te vereeren, en vertrok, na slechts eene hem aangeboden versiering voor zijn Moeder-Gods-beeld aanvaard te hebben, terstond naar Foligno.
Eene geheel andere ontvangst was hier den Heilige beschoren j niet alleen werden zijne woorden met gretigheid aangehoord, maar brachten van stonde af aan het gewenschte gevolg voort, en geen wonder, de inwoners zagen in hem een heilige; zoo groot was de achting die zij hem toedroegen, dat zij, ter herinnering aan het goede, dat zij hem naast God verschuldigd waren, vurig verlangden een aandenken van hem te bezitten. Daar zij echter zijne groote nederigheid kenden, en vreesden iets dusdanigs niet van hem te zullen ontvangen, namen zij hunne toevlucht tot eene list. Zij lieten eene vaan met de naamteekens van Jezus en Maria, gelijk aan die, welke hij immer bij zich had, vervaardigen, togen daarmede in processie naar Spello, waarheen de Heilige reeds vertrokken was; hier verwisselden zij de vaan en keerden vol vreugde, als hadden zij den grootsten schat geroofd, huiswaarts. Van hunne innige godsvrucht en hunne diepe ziele-smart over gepleegde zonden gaven zij de treffendste blijken door eene boeteprocessie ter eere der Moeder van God, waaraan zij alle en vele inwoners uit de na-
110
burige plaatsen deelnamen. Van Spello ging de heilige missionaris zijn arbeid vervolgen in de bisdommen van van Albano en Tivoli.
In de laatste dagen van September 1736 verliet hij Poli, om te Eome in liet klooster St. Bonaventura bij de keuze van een Guardiaan, die tevens bestuurder der overige afzonderingskloosters is, tegenwoordig te zijn. Welke moeite hij zich ook gaf, om de keus te doen mislukken, wijl elk eerambt hem een ondragelijke last was, te meer, wijl hij zich daardoor niet onverdeeld aan zijn apostolischen arbeid kon toewijden, werd hij echter eenstemmig door alle religieuzen tot die waardigheid gekozen, en op bevel des H. Vaders moest hij haar aanvaarden. Toch mocht hij nog het geluk hebben vele zielen voor den hemel te winnen in de stad Velletri en te Zagarola. Den overigen tijd besteedde hij, met door woord en voorbeeld zijne nieuwe onder-hoorigen tot stipte onderhouding der voorschriften, tot een moedig voorwaarts schrijden op den weg der volmaaktheid aan te wakkeren, tot dat hij in October des volgenden jaars, door de keuze van P. Hieronymus da Pompejano, een zijner trouwe medearbeiders, van zijn ambt ontheven werd. Zoo kon hij dan, van alle zorg bevrijd, zijn gelief koosden arbeid ongestoord hervatten.
De eerste missie hield hij nu te Montefiascone, op verzoek van dier Bisschop, den Kardinaal Aldovrandi. Hoezeer deze kerkvorst ook verlangde de missionarissen op zijne kosten te onderhouden, vermocht hij dit echter niet; de voor Jezus arm geworden dienaar Gods
Ill
wenschte volgens gewoonte daarin door aalmoezen te voorzien. De Kardinaal woonde elke oefening trouw bij, en toonde den kanunniken der hoofdkerk zijn leedwezen , toen zij bij het voorbereidingsonderricht niet tegenwoordig waren. Ook hier kon men andermaal getuige zijn van een wedstrijd in nederigheid. Toen de missionaris, voor zijne predikatie ter eere der H. Maagd, volgens gewoonte ten aanschouwe van het volk den aanwezende priesters de voeten kuste, was de Kardinaal zoo getroffen, dat hij op zijne beurt des anderen daags de voeten des Heiligen wilde kussen. Deze wilde zulks niet gedoogen, en na lang vragen en weigeren liet hij het zich door de gehoorzaamheid welgevallen. Dit dubbele voorbeeld was allen aanwezigen tot groote stichting, het deed beide in de achting stijgen van allen, die het hoorden.
Hoewel ook velen in dat gewest nog verlangend waren den grooten missionaris te hooren, kon hij de beden der Morentijners, voor wie hij eene bijzondere voorliefde had, niet afslaan, en begaf hij zich in December op weg om hunne verlangens te bevredigen. Uiterst bezwaarlijk was voor hem die reis, want daargelaten, dat hij veel regen en sneeuw en strenge koude te verduren had, was hem zijne gewoonte om, vertrouwende op de Voorzienigheid Gods, zonder mondbehoeften op reis te gaan, tot groot ongerief; meer dan eens moest hij, na zelfs 's morgens niets gegeten te hebben , den geheelen dag gaan, zonder eenig voedsel voor des avonds te hebben kunnen bekomen, want overal, waar hij om hulp aanklopte, werd hij afgewe-
zen; doch dan ondervond hij de grootste vreugde, en noodigde hij zijne gezellen uit God te bedanken, die hen aldus de vruchten der armoede deed genieten. Hoezeer nu afgemat toen hij te Florence aankwam, begon hij nog in dezelfde maand de missie in de St. Nicolaaskerk. Hoevelen van deze gelegenheid ter zaliging wilden gebruik maken, kan men hieruit besluiten , dat de stadsbestuurder, de vorst van Creon , ten gerieve der buitenbewoners bevolen had twee, het meest nabij die kerk zijnde, poorten voor het aanbreken van den dag te ontsluiten, wat bij geen menschen geheugen gebeurd was, en dit vooral, nu men, wegens de pas plaats gehad hebbende verandering des bestuurs, meer den ooit behoedzaam zijn moest. Na hier rijke vruchten voor den hemel van zijn arbeid geplukt te hebben, opende de Heilige de missie in de om hare ligging meer door de burgers en den adel bezochte St. Laurentiuskerk. Hoe groot die kerk ook was, moest nogthans eene groote menigte zich met eene plaats op het plein daar buiten tevreden stellen, en was er immer eene wacht noodig, om de orde te handhaven. Zoo groot was de droefheid over de gepleegde zonden, dat de prediker zich door het gezucht en geween der toehoorders niet meer kon doen verstaan , en hen slechts door gebaren tot meer leedwezen en vertrouwen kon aansporen. Ook God werkte zichtbaar mede, zoodat die droefheid geene spoedig voorbijgaande, maar eene blijvende was. Zoo zeer had men een afschuw van zich zeiven en vrees voor Gods oordeel, dat zeer velen met hunne zonden beladen de
li;i
kerk niet durfden verlaten, maar er tot laat in den nacht bleven, om nog gelegenheid te hebben ze te kunnen belijden.
Nadat hij, dankbaar voor zulk een zegenrijk slagen van zijn arbeid, zich eenige dagen in zijne eenzaamheid dell' Incontro, om daar nieuwe krachten te putten, had afgezonderd, zette hij zijn strijd tegen de zonden voort, behalve op vele andere plaatsen, te Pesaro, Fano, Eossombrone en Camerino. In de laatste plaats vooral heerschten groote oneenigheden, ja vele bittere vijandschappen; doch elke veete was vergeten en allen hadden zich met elkander als ware broeders verzoend, toen onze held de stad verliet. Dubbel gelukkig gevoelde hij zich toen het hem vergund was, de bewoners van Assi-sië, de vaderstad van zijn H. Vader, tot boetvaardigheid op te wekken, en die vreugde werd niet gestoord, wijl allen even verlangend waren om hem te hooren, en even begeerig om met zijne woorden nut te doen; zeer vele menschen, onder welke vele der voornaamste, waren, hoewel het November was, des nachts reeds voor de kerk, om de eerste te kunnen zijn als zij geopend werd. Van hier richtte hij zijne schreden naar Eiëti, waar het volgende voorval aller verbazing wekte, en aangezien werd als een wenk van God voor hen, die Zijne genade zouden verstooten. Eene adelijke dame, die den dienst der wereld boven dien van God verkoos, had het voornemen gemaakt niets van de boetpredikatiën van den Heilige te gaan hooren; toen zich nu het gerucht van zijne komst door de stad verspreidde, verliet zij met een vriend de stad, om den tijd der missie op
8
114
haaf buitengoed door te brengen. Doch op denzelfden avond, dat de oefeningen eeu aanvang zouden nemen, brak er brand uit in hare villa, die deze geheel in de asch legde, zoo dat zij gedwongen was met schaamte naar de stad terug te keeren. Dit vermocht echter niet haar de oogen te openen, want toen zij, bij haren terugkeer vernam, dat op aanraden van den missionaris, de burgers zich van de vastenavondfeesten zouden onthouden, verliet zij andermaal Eiëti, om te Eome haren wereldschen zin te voldoen, hoewel het haar niet ontbrak aan oprechte vrienden, die haar het verkeerde harer handelwijze onder het oog brachten, en daarbij wezen op de waarschuwing, die zij door den brand reeds ontvangen had. Zij vertrok dan, maar om nimmer weer te keeren, want eenige dagen later, toen zij op een avond, met hare lichtzinnige ijdelheid reeds getooid, op het punt stond om naar eeu bal te gaan, werd zij plotseling door de hevigste smarten overvallen, en stierf na weinige oogenblikken, onder de oogen harer onwaardige moeder, wier kwaad voorbeeld zij maar al te zeer gevolgd had. Mocht dit een voorbeeld tot schrik der kwaden geweest zijn, ook aan voorbeelden tot troost der goedgezinden ontbrak het te Riëti niet. Als eene der merkwaardigste bekeeringen zij deze gemeld : Ginevra Leoni, tot eene der voornaamste fa-miliën behoorende, had, meer de raadgevingen harer bloedverwanten, dan de inspraken van haar eigen hart volgende, op zestienjarige leeftijd met een hoog geplaatst beambte een huwelijk aangegaan, dat, om het verschil in jaren, meer nog om liet verschil in karakter, de
115
treurigste gevolgen moest hebben. Het duurde dan ook niet lang, of van voortdurende oneenigheid kwam het tot gewelddadigheden. Was de man zeer afgetrokken, de vrouw beminde buitensporig de vermaken, hield zelfs, ondanks de terechtwijzingen, ook van hen, aan wier liefde zij niet kon twijfelen, feestelijkheden in haar huis. Dit duurde reeds vijf jaren toen de Heilige te Eiëti kwam. In den gewonen kring harer vrienden kwam natuurlijk ook de missie, die dien dag geopend werd, ter sprake, en een hunner, die haar het meest het hof maakte, dreef den spot met die opwekkingen tot boetvaardigheid, en zeide, terwijl hij zich vooral tot haar wendde, dat het de eerste maal niet zoude zijn dat de missionaris met zijne schrikbeelden eene vrouw tot andere zinnen bracht, en dat zij dus op hare hoede moest zijn; dat hij zeer verwonderd was, dat men hem daar geroepen had, wijl missiën wellicht goed waren voor het platte land, waar God weinig gekend is, maar niet voor de steden, waar elk weet, wat hij doen moet om zalig te worden. In weerwil dier uitzinnige taal drukte Ginevra toch haar voornemen uit, om den Pater eens te gaan hooren. Des anderen daags gaat zij hiertoe werkelijk uit, toen de regen, dien zij zag vallen, haar van besluit deed veranderen. Weldra echter schaamt zij zich over hare ongestadigheid, toen eene vriendin haar onder het oog bracht, hoe zij wind noch regen ontzag, om naar den schouwburg te gaan, docli nu, waar het minder hare vermaken, maar toch zeker haar geluk geldt, eenige regendroppels vreest. Zij gaat er heen, en, niet
116
alleen nu, maar eiken dag. Hare bekeering is hiermede begonnen, maar wordt voltooid op dien avond toen de Heilige over den dood sprak, en met de levendigste kleuren den stervende schetste, vooral in dat laatste oogen-blik, waarin de hel, door het vertoonen zijner zonden, alle krachten inspant, om hem tot wanhoop te brengen. Zij is geheel veranderd, en te huis terug gekeerd verbrandt zij zelve al hetgeen haar slechts tot ijdelheid gediend had. In liefde en vrede leeft zij voortaan met haren man, en na diens dood neemt zij het boetekleed der derde orde van den H. Franciscus aan, en sterft in 1749 als een voorbeeld van deugd en boetvaardigheid.
Na Riëti waren vervolgens Corneto, Toscanella en Ascoli in de Mark de plaatsen wier inwoners hij tot boetvaardigheid opwekte. Wat hem naderhand meermalen overkwam, gebeurde hem te Corneto. Zijne veelvuldige en moeielijke reizen, zijne aanhoudende predikatiën, zijne voortdurende inspanning, gevoegd bij zijne strenge levenswijze, hadden hem, die toch niet sterk van lichaamsgestel was, zoo afgetobd en verzwakt, dat hij aldaar bij zijne laatste predikatie in bezwijming viel. Men bewees hem de noodige hulp, doch binnen weinige oogenblikken kwam hij weer tot zich zeiven, en na een weinig rusten hervatte hij zijne rede met zooveel vuur, dat aller verbazing ten top steeg; zijne hoorders hadden hem reeds dood gewaand, en waren slechts uit belangstelling voor hem gebleven. Niet minder was men verwonderd in Ascoli, toen hij daar, na een hoogst moeielijke reis, het was in de maand Januari, nog denzelfden avond
117
van zijne aaukonist de missie opende. ]);it voorbeeld vau zijn ijver voor de zaligheid van anderen, maakte zooveel indruk, dat èn zijne toehoorders èn zij, die door zijn woord getroffen, zich met God weder wilden verzoenen, zoo talrijk waren als ergens elders. Toen hij, om de menigte volks, zijne predikatiën buiten de kerk moest houden, en aldaar over den eerbied, aan den naam van God verschuldigd, sprak, zag men eene duif, die gedurende eenigen tijd boven zijn hoofd heen en weer vloog, en daarna verdween zonder ergens weergezien te worden. Treffender nogthans is een voorval, dat eenigen tijd later plaats vond. Drie marmeren kolommen in den voorgevel der kerk geraakten, door verzakking van haren gemeenschappelijkeu grondslag, van hare kapiteelen los, en zouden eene menigte menschen, die daar onder stonden om naar de predikatie te luisteren, verpletterd hebben, hadde niet eene onzichtbare hand deze in haren val gestuit, zoodat zij eerst na het einde der predikatie, zonder eenig ongeluk te veroorzaken, nederstortten.
Nog gaf de Heilige missiën in Macerata, Osimo en Ancona, toen hij het bevel zijner oversten ontving om nogmaals in de omstreken van Eome missiën te geven. Zoo waren dan de bisdommen van Tivoli, Veroli en Fondi wederom getuigen van zijne wonderbare sprcek-kracht, van zijn onvermoeiden ijver; de rijkste vruchten oogste hij hier in: vijandschappen werden uit den weg geruimd, geschillen bijgelegd, haat en tweedracht hielden op, groote zondaars verlieten den weg des verderfs en keerden tot het pad der deugd weder. Hierna begaf hij zich, op verzoek van den Abt van Montc-Cassino,
!
118
naar de tot die abdij behoorende stad St. Germano. Dit werk was hem te aangenamer, wijl hij de geestelijke behoeften harer inwoners kende. In Januari 1740 daar aangekomen, wilde hij zonder toeven zijn arbeid beginnen, maar op bevel des Abts moest hij minstens twee dagen rust nemen. Waren er aanvankelijk eenigen, bij wie hij tegenstand ontmoette, weldra luisterden allen naar de stem der genade, waartoe de volgende gebeurtenis niet weinig bijdroeg. Onder de middelen die de Heilige bedacht had om de zondaars uit hun zonden-slaap wakker te schudden, behoorde het luiden der zondaarsklok: waar hij missie gaf liet hij namelijk 's avonds een uur na „de Engel des Heereri' d. i. om 7 ure, de groote klok luiden, waardoor de geloovigen uitgenoodigd werden, om driemaal het Onze Vader en het Wees Gegroet te bidden voor de bekeering der zondaars; dit had een dubbel doel: de gedachte, die bij de zondaars zou opgewekt worden, dat op dit oogen-blik voor hen gebeden werd, zou hen in zich zelve doen keeren, hen over hun ongelukkigen toestand doen nadenken, ten andere zou den Hemel door dit eendrachtig gebed een heilig geweld worden aangedaan; en inderdaad, de Heilige had zich reeds meermalen over de gelukkige gevolgen er van mogen verheugen. Ook dit middel wilde hij in St. Germano beproeven; eenigen echter van hen, die door hun stand de missie moesten bevorderen, verklaarden zich hare vijanden te zijn, dreven den spot met den missionaris en zeiden, dat hij hun door klokkengelui dacht schrik aan te jagen. Maar God toonde zich, gelijk zoo dikwerf vroeger, den
119
vertlediger van Zijn trouwen dienaar. Wijl de klok te-zwaar was om door één persoon in beweging gebracht te worden, begaf zich de klokkenluider, op het bepaalde uur, met zijne helpers naar den toren, doch vond tot zijne verbazing het touw zoo hoog opgetrokken, dat het niet te bereiken was; terzelfder tijd hoorden zij de klok reeds luiden. Eerst dacht men dat iemand den toren was opgeklommen en liet touw had opgetrokken, doch die meening kon de ware niet zijn, omdat de kerk nog gesloten was, en niemand dus in den klokkentoren kon komen. Wijl men te vergeefs over het middel had nagedacht om het luiden te doen ophouden , besloot men, daar het reeds een half uur, en wel met zooveel geweld, dat men voor een ongeluk beducht werd, duurde, gezamenlijk den toren te beklimmen. Doch hoe stonden zij verstomd, als zij niemand vonden, en de klok door eene onzichtbare hand in beweging gehouden werd. Toen zij na eenigen tijd van hunne verbazing bekwamen en na lang zoeken evenmin iemand zagen, besloten zij zelve haar te doen stilstaan, wat hun niet zonder veel inspanning gelukte, aangezien zij zeer zwaar was, en het touw, dat van het rad was afgegleden, om de as liep. Van deze gebeurtenis, onder eede bevestigd, werd in al hare omstandigheden door den notaris eene gerechtelijke akte opgemaakt, terwijl de tegenstanders van den Heilige hunne schuld beleden en God bedankten, hem tot redding hunner zielen gezonden te hebben; slechts met weerzin zagen allen hem naar Nocera vertrekken. Te Eugubië zag hij zich genoodzaakt, hoezeer zijne
120
nederigheid er zich ook tegen | verzette, om in plaats van den Bisschop op II. Sacramentsdag de plechtige processie te houden; op dezelfde wijze geschiedde die plechtigheid, als of de Bisschop zelf haar verrichtte; eene groote eer bewees men hem daardoor, maar die men aan zijne heiligheid verschuldigd rekende; het was een bewijs der hoogachting, die men hem om zijne nederigheid, om zijne strenge zelfverloochening toedroeg. Door die deugden stichtte hij dan ook hier meer nut dan zelfs door zijne woorden, niet alleen onder het volk, maar ook onder den adel, zoodat vele der voornaamste edellieden hem in pelgrimsgewaad te voet wilden volgen in de missiën, die hij in de bisdommen van Camerino, Fermo, Loretto en San-Severino hield. Hier, zoowel als elders, bewaarheidde hij de woorden die de Bisschop van San-Severino, toen deze hem het kruis overhandigde, eene plechtigheid, waardoor de missionaris als dusdanig wordt ingeleid en de gemeente hem gedurende de missie wordt toevertrouwd, zinspelende op zijn naam Leonardus, tot hem sprak; deze uitte namelijk den wensch, dat hij een leeuw1) mocht zijn tegen het geweld der hel, en alzoo zijne schapen met leeuwenkracht, met leeuwenmoed aan de klauwen van het helsche monster mocht onttrekken, tegen diens aanvallen beveiligen. Ook hier had een voorval plaats dat vermelding verdient. Eene arme vrouw wenschte vurig eene onderrichting bij te wonen, maar had niemand aan wien
') lu het latijn ; leo.
zij haar tweejarig kind kon toevertrouwen; maar wijl haar geloof zeer groot was, beval zij haar kind in de hoede der Moeder van Jesus en ging naar de kerk. Doch hoe groot was hare smart, toen zij te huis komende haar kind niet weervindt. Met tranen zoekt zij het bij hare buren doch vruchteloos; nu wendt zij zich tot Haar, wier zorgen zij het kind aanbevolen had; eindelijk vindt zij het, niet minder tot verbazing van allen, die, met haren toestand begaan, haar hielpen zoeken, als tot haar eigen blijdschap; het was door eene opening van eene hoogte van twee verdiepingen gestort en onder het vallen geheel ongedeerd aan zijne kleederen blijven hangen. Zoo loonde God eene daad, geschied uit ijver voor Zijn dienst, die anders om hare schuldige zorgeloosheid straf zou verdienen.
Zichtbaar door den Hemel gezegend, had hij zijne taak in genoemde diocesen volbracht, toen hij te Rome aankwam, waar Benedictus XIV twee maanden geleden op den stoel van den H. Petrus verheven was. Zijn eerste werk was den zegen van den H. Vader te vragen, en dien te verzoeken hem bekend te maken, wat de wil Gods was; of God wilde dat hij als missionaris zou blijven arbeiden, of dat hij in het klooster slechts aan zijn eigen heil zou denken, en zich daar tot den dood, die wel nabij zou zijn, want hij had zijn vierenzestigste levensjaar reeds bereikt, zou voorbereiden. Doch de Paus antwoordde: dat God wilde, dat hij zou blijven arbeiden zoo lang hij leefde; als een kloek soldaat moest hij met het wapen in de hand in den strijd tegen de hel sterven. Vervolgens droeg hij hem den last op, om met het jubilé, dat
1-2Z
gewoonlijk iu liet eerste jaar vau eeu pausschap plaats heeft, in vijf kerken te Rome, t. w. der H. Apostelen, St. Carolus op het Corso, St. Maria in Translevere, St. Petrus' Banden en St. Joannes der Florentijners missiën te geven. Hierop begaf zich de Heilige naar zijn klooster St. Bonaventura, om zich daar eerst in de afzondering met nieuwe geestelijke krochten tot den strijd, die hem te wachten stond, te versterken; het was zijn grondregel, dat men eerst zelf door het he-melsche vuur, dat toch reeds zoo zeer in hem brandde, moest ontvlamd zijn, eer men het in de harten zijner toehoorders kon ontsteken. Den 13 November 1740 begon hij de hem opgelegde taak. Groot was de toeloop van het volk uit alle standen, groot het gewin aan zielen voor den hemel in elke kerk. In St. Carolus mocht hij nogmaals eenige ongelukkigen haar schandelijk leven doen verlaten, die door zijne bemiddeling in het conservatorium van P. Bussi werden opgenomen en wier lot hij door aalmoezen, die hij daartoe gevraagd had, verzekerde.
Zijne missiën in hei koninkrijk Napels, vervolgens in de republiek Genua en Lucca.
Na het eindigen der bepaalde missiën in , Eome, zoude een gedeelte van Napels het tooneel zijner heilige werkzaamheden zijn. ïerracina viel het eerst dit geluk ten deel. Een verslag van die missiën kunnen wij niet beter geven dan door het overschrijven van een brief, dien de Bisschop dier stad. Mgr. Oldi, den 24 Januari 1741 aan P. Joannes da Monte Santo, overste van zijn klooster te Eome, zond: //Tot meer-z/dere eer van God is onze missie thans geëindigd; z/bij menschen geheugen was hier nooit iets zoo rijk //aan zegeningen gezien; niet alleen wat den toevloed //van menschen aangaat, want 's morgens en 's avonds ff waren de huizen verlaten, maar vooral wat het leed-//wezen betreft, dat elk over zijne zonden betoonde. //Wat hij zeide beschouwde een ieder, als tot zich zeiven //alleen gezegd, en als ware men beducht, dat dit eene //laatste genade zou zijn die God schonk, zoo zag men //allerwege generale biechten, verzoeningen, teruggave ;/van ontvreemd goed en herstel van geschonden eer.
/./Hem ter eere, als ware hij een vorstelijk persoon, clon-,/derde het kanon bij zijn vertrek liet vaarwel toe; niet z/ininder dan elders laat hij hier den roem na van een ,/grooten dienaar Gods; ik zeg dit tot meerder eer van //God; men beschouwt hem hier als een heilige, nog //op weg naar zijn hemelsch vaderland, en dit is ook z/mijn oordeel, wat ik onderschrijf: in den Naam des //Vaders, en des Zoons, en des H. Geestes. Amen. //En tweemaal ben ik voor hem, in het bijzijn zijner //medehelpers, neergeknield om zijn zegen te vragen. z/Bij dezen machtig ik UHE. dit geschrift te doen //wettigen en het ten eeuwige dage te bewaren, want ,/de wil van God den Heer in de toekomst is onbe-,/kend. Dusdanige dienaren Gods schenkt ons de ,/Heer niet dagelijks.quot;
Op bevel van Benedictus XIV ging de Heilige van hier naar Gaëta, waar men sedert lang naar hem verlangde. Voor velen, vooral voor de officieren, die hier in bezetting lagen, was zijne komst hoogst onaangenaam, want men voorzag dat de viering van het vastenavondfeest, waartoe men met groote onkosten reeds vele toebereidselen gemaakt had, niet zou doorgaan; hierom trachtte men bij de goedgezinden weerzin tegen den missionaris op te wekken, doch hunne pogingen mislukten toen hij antwoordde, dat hij niet gekomen was, om hunne vermaken te verhinderen, maar dat hij alleen verzocht dat zijne onderrichtingen zouden bijgewoond worden. Zoo was dan den eersten dag reeds de gemoedstemming van het volk zoo veelbelovend mogelijk, en het getal van hen, die door het berouw tot God wederkeerden.
125
zoo groot, dat in de kerk aan de biechtstoelen, en rondom de woning der missionarissen wachten moesten geplaatst worden om ongeregeldheden, die uit den grooten toeloop zouden kunnen ontstaan, te kunnen weeren. Den derden avond wilden de tegenstanders eene voorstelling in den schouwburg doen plaats hebben, en zonder daartoe uitnoodigingen aan de aanzienlijkste vrouwen der stad, doch slechts drie harer gaven er gehoor aan; van dat oogenblik af liet men elk denkbeeld van vastenavondviering varen , en namen allen, tot groote stichting der goeden, een ijverig deel aan de oefeningen der missie. Ja een der oversten, een man van boegen rang, kwam zelf in naam der anderen bij den Heilige zijne schuld belijden, en verschooning vragen het werk van God te hebben willen beletten. Nu was de boet-doening algemeen; allen gaven bij elke predikatie evenzeer blijken van diepgevoeld leedwezen. Een ongelukkige nogthans was er, die zijn hart voor de goddelijke inspraken bleef sluiten en die helaas een afschrikwekkend voorbeeld voor allen zijn zou. Door een meer dan gewonen ijver ontstoken, riep de missionaris, toen hij over //den verharden zondaar'^ sprak, uit: ,/Hier nog, onder hen die mij hooren, mijn hart zegt het mij, bevindt zich een hardnekkige, die alles versmaadt. Dat hij zicli nog bekeere, zoo niet, dan zal de wrekende hand Gods hem nog dezen nacht treffen.quot; Inderdaad, onder zijn gehoor was iemand, die een schandelijk leven leidde, die voor alles, zelfs voor de vaderlijke vermaningen van zijn Bisschop, doof bleef, en, als deed hij liet met opzet, onder de missiedagen nog
126
ergerlijker leefde. Dienzelfden avond nu, als de Heilige die woorden gesproken had, trof hem eene beroerte, die op hetzelfde oogenblik een einde aan zijn leven maakte; hij stierf zonder zelfs de absolutie te hebben kunnen ontvangen, hoewel twee priesters bij hem waren. De aanblik alleen van zijn lijk, zoo afzichtelijk was het geworden, vervulde allen met schrik. Groot was de ontsteltenis in de stad door deze gebeurtenis, die den eerbied jegens den Heilige deed toenemen en zijne woorden als zoovele godspraken deed beschouwen. Toen hij over de H. Maagd sprak, en vooral zijne hoorders op het gebod der liefde wees, en de noodzakelijkheid aantoonde, van ook zijne vijanden te beminnen, en elke zucht naar wraak uit het hart te verbannen, was men getuige van het aandoenlijkste schouwspel. De plaatselijke overste had zulk een afkeer tegen den Bisschop opgevat, dat hij zelfs de burgerlijke beleefdheid jegens hem uit het oog verloor, en hem niet wilde groeten, doch nu werd hij door de woorden van den missionaris zoo getroffen, dat hij van zijne plaats opstond, en ten aanschouwe van allen zich naar den Bisschop, die de predikatie bijwoonde, begaf, om hem door het kussen van diens hand zijne hulde, onderwerping en liefde te betuigen. Zoo was de missie te Gaëta geëindigd, toen de Bisschop, de aanzienlijke en de officieren gezamenlijk den Heilige smeekten, nog eenige dagen onder hen te vertoeven, om nog eenige geestelijke oefeningen te geven, doch hij kon hun verzoek niet toestaan, daar hooger bevel hem elders riep. Zij moesten zich met de ontvangen zegeningen tevreden stellen. Heden nog toont een brief, door
I
127
den Aartsdiaken Concha, den 5 Maart 1744 aan den Bisschop van Terracina geschreven, welke vruchten voor den hemel deze missie heeft voortgebracht. Het is eene bevestiging van hetgeen wij verhaalden.
Den 17 Februari te Eome teruggekomen, leidde hij de geestelijke oefeningen voor den adel in het paleis Rospigliosi, en keerde na Paschen in het koninkrijk Napels terug, om andermaal in Terracina, vervolgens in Pontecorvo en andere bisdommen zijne evangelische zending te volbrengen. Te Cavi, in Palestrina, ontving hij van den Ridder Concha een Moeder-Godsbeeld , dat deze voor dat doel zelf geschilderd had, ten geschenke; voor dat beeld, dat hij eene beeld-tenis van de Moeder der sclioone liefde, Mater pulchrae dilectionis, noemde, had hij eene bijzondere voorliefde, het aanschouwen er van bemoedigde hem in zijne moeielijkheden, en in de hoop, dat het ook in de harten der zondaars, die hem hoorden, vertrouwen op de goddelijke goedheid mocht inboezemen, had hij het in de missiën, die hij van dan af nog gaf, immer bij zich.
De vennoeienissen waaraan hij zich tot zaligheid der zielen hier bloot gaf, waren zoo groot, dat hij bij de eerste predikatie, die hij te Bocchignano hield, in onmacht viel; de bezwijming hield zoo lang aan, dat men huiswaarts droeg en niet zonder grond voor zijn leven vreesde. Den volgende dag nogthans beklom hij tegen den wil zijner medehelpers wederom den predikstoel, en gaf een bewijs zijner ongevoeligheid voor dergelijke toevallen, en tevens der grootste zelfbeheer-
ü
128
selling toen liij tot zijne hoorders zeide : hot lastdier, mijn lichaam is voor zijn werk blijven stilstaan, daarom verdient het kastijding, opdat dit geene gewoonte worde en het den arbeid beter volhonde. Die verachting van zich zeiven, had hij van zijn Seraphijnschen Vader geleerd, die ook gewoon was zijn lichaam zoo weinig mogelijk toe te geven, alle gemakken te versmaden en van zijn lichaam sprekende het zijn ezel te noemen. Volgens dit voorbeeld, zag men in onzen Heiligen , ondanks die veelvuldige machteloosheid, op zijne gevorderde jaren, nog dezelfde moeielijke reizen , denzelfden ijver, dezelfde lichaamskastijding als in de kracht zijns levens. Hiervan was ook Civita-ducale getuige; een zelfde toeval overkwam hem onder het preeken, doch na een weinig rusten herstelde hij weer, begon op nieuw maar met meer vuur te spreken, en zou zich daarbij aan eene lijfskastijding overgegeven hebben, indien de Vicaris-Generaal het predikgestoelte niet beklommen en hem daarin niet verhinderd hadde.
Den 8 Juli 1742 begaf hij zich naar de missie te Borgo di Eiëti. Alles scheen hier samen te werken, om de kracht zijner woorden te doen verloren gaan, de aandacht te storen, om schrik en ontsteltenis onder zijne hoorders te weeg te brengen. In zijne eerste predikatie verloor eene geestelijke zuster, die niet aan het kloosterslot verbonden was, en dus, waar zij wilde, kon ter kerk gaan, door een toeval haren sluier, dit wekte den lachlust van sommigen en bracht eene alge-meene verwarring voort. Een andermaal viel een gedeelte van het houtwerk eens vensters, wat onmo-
129
gelijk uit ziek zelf kon losraken, midden onder de toehoorders; nu eens dreigde dit, dan weder dat voorwerp, hetzij uit het gewelf of uit den muur, eenige toehoorders te verpletteren; geen enkel ongeluk nog-thans had men te betreuren. Toen hij, om het een en ander te voorkomen, de predikatiën hield op het plein der kerk, waren het twee voor een wagen gespannen ossen, die in de richting der toehoorders voortholden en de grootste ongelukken deden vreezen; ook hier bekwam niemand eenig letsel, doch men begrijpt, dat de opschudding, de ontsteltenis hier niet minder groot was dan bij het gebeurde in de kerk. Dan eindelijk ontdekte men den bewerker van die stoornis ; het gebed van Gods dienaar was voldoende, om er een einde aan te maken, en ongestoord kon hij zijn werk, dat juist door die voorvallen vruchtbaarder werd, voortzetten.
Een groot werk, dat hij hier tot stand bracht, kunnen wij niet met stilzwijgen voorbijgaan. Het was de verdediging eener vereeniging van geestelijken, waartegen de hel eene vervolging had op touw gezet. Eeuige priesters en geestelijken van minderen rang hadden zich tot een geestelijk verbond vereenigd, met het doel om, een ieder naar zijn vermogen, de eer van God en de zaligheid hunner medemenschen te bevorderen. Tot dit einde onderwezen zij den kleinen de Christelijke leer, bezochten zij de zieken en gevangenen, om deze te onderrichten, om beiden te troosten en op te beuren, en zochten zij de afgedwaalden op om hen weer tot het pad der deugd terug te brengen. Ook zich zelve
vergaten zij niet, want op een bepaald uuï kwamen zij in het huis van een hunner bijeen, om door de geestelijke lezing, door het bespreken van eenig geestelijk onderwerp en door de overdenking, de liefde voor de deugd te bewaren. Door het veelzijdig goed, dat die heilige vereeniging door haren arbeid en vooral door haar voorbeeld stichtte, was het getal leden reeds tot zestig geklommen, en in stilte verspreidde zij steeds in wijder kring hare weldaden. Die rust mocht evenwel niet lang duren, want de vijand die zoo naijverig is op 's xnenschen geluk, zag met ieede oogen het goed, dat zij reeds gesticht had, en dat zij nog beloofde te zullen stichten, en verwekte tegen die vereeniging een woedenden storm, die haar met geheelen ondergang dreigde. Eerst poogden eenige nietswaardigen bij on-nadenkenden argwaan tegen haar te verwekken; dit gelukte, en die argwaan openbaarde zich weldra in een openbaar misnoegen, in luide bedillingen, zoodat spoedig de geheele stad er mede gemoeid was; onder allerlei vormen werden hare leden over den hekel gehaald, hier werden zij dwaashoofden, waanzinnigen, daar laatdunkend en verwaand genoemd, ja men dreef den laster zoo ver, dat men hen voor sectemakers en uitvinders van nieuwigheden uitkreet. Om nu de bedriegers tot zwijgen te brengen, hun alle aanleiding tot laster te ontnemen, en aan zijne medearbeiders, want dus mocht hij die leden in waarheid noemen, den gewenschten vrede te waarborgen, beval de Bisschop, Mgr. Camarda, hoewel hij overigens zeer goed wist, dat zulks niet noodig was, dat zij hunue oefenin-
1:31
geu in eene kerk en niet meer ia bijzondere huizen zonden honden. Het mocht echter niet baten; hoewel de kerkvoogd met andere hooggeplaatste geestelijken bij die vergaderingen dikwijls tegenwoordig was, en vaak in persoon de conferentiën leidde, het hielp niet, en gaandeweg nam de ontevredenheid tegen de vereeniging toe, zoodat hare leden er reeds op bedacht waren hun goed werk te staken. Toen dit gebeurde was onze Heilige te Civita-ducale, op korten afstand van Kiëti, doch zoodra niet had hij er kennis van gekregen, of hij zond hun eene boodschap, dat zij aan hun plan geen gevolg mochten geven, dat zij hunne oefeningen niet zouden staken en het begonnen werk niet laten varen , want dat het waarlijk een werk van God was. Eenige dagen later kwam hij zelf naar Riëti om er missie te geven; zoo dikwerf hij kon prees hij in het openbaar en het bijzonder den ijver der genoemde geestelijken, liet de plechtigheden der missie door hen verrichten, noodigde allen uit deel te nemen aan hunne godvruchtige oefeningen, en gaf aan dit heilig verbond den naam van Congregatie der Bemin-naren Gods. Meer nog, hij zelf wilde aan hunne vergadering deelnemen, en bij het sluiten der missie noemde hij het bijwonen hunner samenkomsten een der middelen, om de vruchten der missie te bewaren en in het goed te volharden. Dit was voldoende om de ontevredenheid te doen ophouden, de tegenstrevers te doen zwijgen, ja zijn voorbeeld deed allen, zelfs hen die haar zoo zeer veroordeeld, haar leven zoo zeer verbitterd hadden, ijverig ami hare oefeningen deelne-
men; van toen af was die vereenigiug zoo zeer gevestigd, dat de Bisschop, die haar nut naar waarde wist te schatten, kort daarop, haar bij apostolische breve tot „Congregatie van seculiere priesters,quot; onder genoemden titel van nBemïnnaars Godsquot; verhief. Terzelfder tijd wees hij hun eene in het midden der stad gelegen kerk aan, die, wijl zij daar immer bereid waren de zondaars in den stoel van boetvaardigheid te ontvangen, dagelijks het Woord Gods verkondigden, en vele andere godsvruchtoefeningen hielden, weldra voor de inwoners van Eiëti en hunne naburen eene open school werd voor deugd en heiligheid. De priesters van genoemde Congregatie hebben van dit alles eene door hen zelve en den Bisschop onderteekende openbare acte doen opmaken, en om te doen zien hoezeer de vereenigiug haar voortbestaan aan den ijver en den invloed van onzen Heilige te danken had, eindigden zij aldus: ,/zij allen, die door deze middelen hun eeuwig „geluk bewerken, moeten na God aan P. Leouardus „hunne zaligheid dank wijten, daar hij, omdat hij „deze instelling, toen zij met den ondergang bedreigd „werd, met kracht gehandhaafd heeft, als hare stichter „verdient erkend te worden.quot;
Nu waren het de overige plaatsen van het bisdom Eiëti, van de abdij van St. Salvatore-Magiore en van het bisdom Tivoli, waar de Heilige zijne apostolische zending volbracht. In Belmonte mocht hij de grootste voldoening smaken van zijn ijver, waarmede hij de godsvrucht jegens de allerheiligste Moeder des Verlossers trachtte te verbreiden. De Moerier Gods zelve toonde
haar welbehagen iu de devotie van haren dienaar, daar allen de opgetogen getuigen mochten zijn van het wonder, dat eene ster haar beeld omzweefde, toen het met de sluiting der missie in processie rond gedragen werd; het was hetzelfde beeld, dat hem immer op zijne reizen vergezelde. In November 1742 begaf hij zich op nieuw naar de hoofdstad der christenheid, waar de H. Vader eene vernieuwing der missie verlangde. Bij de eerste missie die hij hield, in de kerk der Apostelen, waren verscheidene Kardinalen en eens de Paus zelf tegenwoordig; de tweede hield hij in St. Laurentius huiten de muren. Om dezen tijd liet de Markies Vin-centius Nunez, die bij hem eene generale biecht gesproken had, den dienaar Gods verzoeken hem in zijne laatste oogenblikken bij te staan. Leonardus bewees hem dien liefdedienst, troostte, bemoedigde hem en mocht de vreugde smaken, hem in het vertrouwen op Gods barmhartigheid, zacht en kalm in den Heer te zien sterven.
Sints lang had de republiek Genua verlangd ook te deelen in het goede dat de H. Leonardus allerwege stichtte; dit verlangen zou nu voldaan worden, en van Rome vertrok hij naar Florence en Livorno, om zich naar Genua in te schepen. Uitbundig was de vreugde der Genuezen bij de aankomst van hem, dien zij met zooveel ongeduld verbeidden. Reeds den volgenden dag werd hij door de Paters Reformaten van het klooster della Face, waar hij zijn intrek genomen had, verzocht het Woord Gods te verkondigen; gaarne had hij eenige dagen rust gewenscht, toch voldeed hij hier-
134
aan. In eeu oogwenk was die tijding door de stad verbreid en, zoo talrijk waren de hoorders uit elkeu rang en stand, dat zij de kerk, die zeer ruim was, het klooster en liet plein voor de kerk innamen; men wilde, zoo sprak men, een apostel hooren prediken. Met zooveel kracht van stem, met zooveel vuur sprak hij over de boosheid der doodzonde, dat reeds in het begin zijner rede allen in tranen uitbarstten, en die ontroering nam dermate toe, dat men, om de woorden van een ooggetuige te bezigen, naar het geween en gezucht te oordeelen, zou meenen dat de dag des jongsten gerechts reeds aangebroken ware. Dau de vruchten van die ééne predikatie spraken zich niet alleen uit in de alge-meene droefheid over het kwaad, maar vooral in het aantal boetelingen, dat zich des anderen daags den ge-heelen dag rondom de biechtstoelen verdrong. De overheden, die alzoo tot ervaring kwamen, dat het gerucht, dat zich van den missionaris verspreid had, met de waarheid overeenkwam, verstrekten hem de uitgebreidste volmachten tot het uitoefenen zijner apostolische bediening in alle plaatsen der zoogenaamde Westkust (Riviera di Ponenta). In eene der voornaamste plaatsen waren er sommigen, die zich bepaalde tegenstanders der missie verklaarden, en anderen, die weigerden aan de oefeningen deel te nemen. Kastijdingen van Gods hand bleven echter niet uit; een en ander dier voorvallen willen wij hier melden. Een aanzienlijk persoon had met alle macht de komst der missionarissen pogen te weren. Als nu zijns ondanks de missionarissen toch gekomen waren, ging hij, om
alle aanraking met hen te vermijden, op reis. Onderweg werd hij door een zwaren storm en donderbuien overvallen, en hoewel het onweder zoo vreeselijk was, dat het vuur des hemels hem van alle kanten omgaf, zette hij toch zijne reis voort. Zijn weg voerde hem tot onder eene afhangende rots, doch nauwelijks daar gekomen stortte een ontzaglijk gedeelte daarvan naar beneden, en bijna was hij geheel verpletterd; toch had hij letselen genoeg bekomen, zoodat elk, die het hoorde, dit als eene zichtbare straf beschouwde. Eene vrouw dierzelfde plaats wilde, zonder op de vertoogen van anderen te letten, in plaats van de oefeningen bij te wonen, in het , veld ooft gaan plukken; zij beklom een boom, doch even spoedig viel zij er uit, en zonder het verder te beproeven keerde zij bedroefd huiswaarts. Den volgenden dag echter wil zij het onder dezelfde omstandigheden andermaal doen, zij beklimt denzelfden boom en valt er ten tweedenmale uit, doch breekt haren schouder. Een derden vijand der missie trof een vreeselijker lot. Niet alleen verzuimde hij de oefeningen bij te wonen, maar antwoordde met spot en hoon tegen de missionarissen en hunne predikatiën, op de vermaningen, die men hem deed, docli op hetzelfde oogenblik wordt hij zoo ongesteld, dat men hem naar het ziekenhuis vervoert, waar hij des anderen daags sterft. Opdat men echter nog beter de straffende hand Gods zou erkennen, liet God toe, dat een der medearbeiders van den Heilige, die geroepen was om hem bij te staan, door een bediende bij een anderen zieke gebracht werd, zonder dat men er aan dacht, dat men
136
hem voor dezen ongelukkige geroepen had. Toen men de dwaling inzag was het te laat en de spotter stierf zonder Sacramenten, zonder een priester om hem bij te staan.
Had de Heilige in deze plaats eenige beproevingen ontmoet, zooveel te troostvoller voor hem was het onthaal dat zijne stadgenooten hem bereidden. Vierendertig jaren was het geleden, dat hij zijn vaderstad het laatst verlaten had, ook des te grooter was nu de vreugde toen men hem weer zag, des te grooter de ijver en de bereidvaardigheid, waarmede men naar zijne woorden kwam luisteren; de vruchten, die hij voortbracht, beantwoordden aan aller verwachting en aan de voorbereiding die men sints lang gemaakt had. Van Portu-Mauritio zou hij naar Genua gaan en alles was daar voor de missie gereed, doch op den dag der sluiting trof hem het ongeluk, dat zijne vier medearbeiders alle ziek werden. Op hem alleen dus zou die zware taak rusten. Bij ondervinding was het hier reeds gebleken, dat geene kerk groot genoeg zou zijn, men had alzoo voor de deur der Minderbroeders-kerk een preekgestoelte opgeslagen, opdat èn zij die in de kerk èn zij die op het plein waren hem zouden kunnen hooren. Ook hier was geene ruimte genoeg, zoodat men meermalen naar de Bisagno gaan moest, waar soms naar schatting wel honderd duizend men-schen vereenigd waren. Treffend was het te zien hoe, als de missionaris het preekgestoelte beklommen had, op een enkel teeken, geen woord meer onder die onafzienbare menigte gehoord werd, hoe er eensklaps alora eene
l:}7
doodsche stilte heerschte. Om liet aaudenken aan de weldaad, die God hier door Ziju dienaar bewezen had, te vereeuwigen, besloot de raad der stad, op de plaats, waar hij zijne laatste predikatie gehouden had, een ge-denkteeken op te richten, dat uit een dusgenoemden Calvarieberg, beplant met drie kruizen, zou bestaan. Met veel zorg was het vervaardigd, en droeg tot opschrift deze woorden, die de Heilige zoo vaak in den mond had: ,/Gesu mio, misericordia,quot; Mijn Jesus, barmhartigheid. In eene predikatie, die hij gehouden had over den eerbied voor Gods H. Naam, had hij aanbevolen het naamcijfer des Verlossers op de deuren der huizen te plaatsen. Het bestuur der republiek gaf in de vervulling van dien wensch het voorbeeld, en liet door de kunstenaars der stad een prachtig bewerkten marmeren gedenksteen beitelen, waarop in verguld bronzen letters de namen van Jesus en Maria stonden , die op den feestdag van den H. Joannes den Dooper boven de poort van Monte-Reale geplaatst werd. Op het oogenblik, dat de aanbiddelijke namen onthuld werden, bulderde het kanon en luidden alle klokken ten teeken der algemeene vreugde, waarna de Aartsbisschop, ter eere van den naam van Jesus in de hoofdkerk plechtig het H. Misoffer opdroeg; dit geschiedde op zijn bevel eveneens in alle kerken. Ook boven alle poorten der overige steden en sterkten der republiek liet de raad die namen plaatsen
Zijne werkzaamheden op het eiland Korsika.
Overtuigd van het vele nut dat de Heilige gesticht had, smeekte dezelfde raad den Paus om hem ook voor het eiland Korsika, destijds tot Genua behoo-rende, als missionaris te mogen hebben; dienovereenkomstig werd hem opgedragen om met het einde zijner werkzaamheden te Lucca en Pistoja die moeielijke taak te aanvaarden. Nog bevond hij zich te Vioreggio in Lucca toen het schip dat van Genua gezonden was om hem naar Korsika te brengen in de zeeboezem van Spezia aankwam. Groot was het leedwezen der inwoners toen zij den Heilige zagen vertrekken, te meer daar hij de missie nog niet geëindigd had; zijn vertrek kon echter geen uitstel lijden, wijl weer en wind voor de reis dienende was. In Mei 1744 kwam hij met het vaartuig, dat gezonden was om hem naar de haven te brengen, te Porto-Venere aan en denzelfden dag stevende hij naar Korsika. Treurig was op dit tijdstip de zedelijke toestand van dit land. Overal oneenigheid en haat in de familien; onophoudelijke twisten, partijzucht en erfelijke veete, onder de burgers en de gemeenten
189
onderling, van daar vechtpartijen en bloedige wraak; dan rooverijen op groote schaal en moorden; hierbij een bijna algemeene opstand, zoodat het grootste gedeelte het wettig gezag van Genua niet meer wilde erkennen; dit alles had Korsika tot het laagste peil des zedenbe-derfs doen zinken. Hoe netelig, ja gevaarlijk de taak ook was, die onze held op zich nam, hij vreesde geen gevaar, hij toonde zich zelfs bereid voor het heil der zielen zijn bloed te vergieten; de toestemming van den Opperherder, die niets zoo zeer verlangde als het herstel van den vrede en de heiliging der zielen, deed hem overtuigd zijn, dat hij hier Gods wil volbracht. Twee dagen en drie nachten was hij op zee, en van dien tijd maakte hij gebruik om voor de bemanning en de soldaten, meer dan honderd man was er aan boord, het Woord Gods te verkondigen, en wel met dat gevolg, dat zij bij de ontscheping alle eene algemeene biecht aflegden. Op deze korte reis werd een der matrozen ziek, en zijne ziekte nam spoedig zoodanig toe, dat hij eene biecht van zijn geheele leven verlangde te doen; vol liefde bewees de Heilige hem alle diensten, waartoe hij in staat was, en met God verzoend en tevreden stierf hij in zijne armen. Eindelijk in den vroegen morgen van den derden dag zette hij te Bastia, de toenmalige hoofdstad van het eiland, voet aan wal, en terstond liet hij zich naar het klooster dei-Paters Reformaten brengen om daar het H. Misoffer op te dragen; daarna begaf hij zich naar den Gouverneur, om met hem de noodige schikkingen nopens de missiën te treffen. De roem zijner deugden, van zijn
140
zielenijver was hem reecis voorafgegaan; diensvolgens hadden de burgers den oversten van het klooster reeds verzocht hem tot het houden eener predikatie te bewegen. Hij voldeed aan hun verlangen, en nog denzelfden dag, den 17 Mei, zijnde de feestdag van den H. Paschalis Baijlon, Belijder, beklom hij na de Vespers den predikstoel. De Stadhouder, de Senaat, de adel en eene talrijke menigte der burgers luisterden naar hem en wist hij tot tranen te bewegen. Gaarne had men gezien dat hij zijn apostolischen werkkring op Korsika in de hoofdstad zou openen, doch de Gouverneur oordeelde het om vele redenen beter, om dien juist daïir, en wel met de meeste plechtigheid te sluiten. Alzoo zou hij de eerste missie in het bisdom Mariana houden. Als eene voorsmaak van hetgeen hij later te lijden zou hebben was deze reis eene der moeielijkste; vol smarten kwam hij geheel uitgeput in het klooster te Mariana aan, nergens had hij eenige verlichting, eenige hulp kunnen bekomen. Zoodra niet had het volk de komst van den missionaris vernomen, of alles liep uit om hem te zien; doch hoe groot was zijne bevreemding, toen hij zag dat allen met pistolen, messen, en allerlei moordtuig gewapend waren. Toen hij echter vernam, dat het volk daar immer gewapend uitging, en hij daarna den berooiden toestand van het klooster zag, het was eenige jaren geleden in den oorlog tegen de Franschen eene prooi der vlammen geworden, toen zag hij duidelijk, dat men hem de verwoesting, die de oneenigheden hier hadden aangericht, niet met te donkere kleuren had afgemaald. Haat en wraakzucht.
141
dit zag liij, was liet heerscliend euvel van dit \olk; dit afschuwelijk kwaad wilde hij uitroeien, het toenemen ten minste beletten; dit was zijn streven en met Gods hulp zou hij slagen. ïwee krachtdadige middelen had hij daartoe bedacht: het eerste, de vereering van den H. Naam Jesus. Dagelijks na het eindigen der predikatie deed hij met al het vuur, waarvan zijn hart ontstoken was, ten aanhoore van allen een gebed, dat het Gode behagen mocht den vrede aan zijn volk weer te geven, dan toonde hij het volk het naamcijfer van den Zoeten Naam en leerde hen dit teeken op hunne huizen te plaatsen, daaraan met het in- en uitgaan hun eerbied te bewijzen, en met de woorden „O Jesus, ,/barmhartigheidquot; God te bidden, eiken wrok tegen zijn broeder uit hun hart te willen verbannen. Het tweede middel, dat hij aanwendde, was de H. Kruisweg; hij spoorde hen aan, daar waar geen Kruisweg was, er een op te richten, dikwijls die oefening te houden, en bij elke statie het voornemen te maken, naar het voorbeeld van Jesus, elk onrecht te vergeven en alles ter Zijner liefde geduldig te verdragen. Het vermogen dier beide middelen mocht de Heüige in de stad Mariana zelve ervaren. Bij velen heerschte daar een doodelijke en ingekankerde haat, verscheidene familiën stonden zoo tegenover elkander , dat de minste botsing een bloedigen afloop kon hebben. Op de woorden des Heiligen wierpen zij hunne wapenen weg en hiermede eiken haat; als broeders omhelsden zij elkander en smeekten met tranen om vergeving. En het meest moest men bewonderen, dat dit zoo spoedig gebeurde, en dat vijandschappen, die
jaren lang geduurd hadden en met de grootste verbittering onderhouden waren, op een enkel woord van hem niet slechts ophielden, maar dat men die verzoening door eene openbare acte liet bekrachtigen.
Toen hij over de vereering der H. Maagd eene predikatie hield, kwam juist een vreemdeling, een bergbewoner, die naar landsgebruik wapens droeg, door Mariana; toen men hem op de vraag, waarom eene zoo talrijke menigte volks bijeen was, geantwoord had, dat er eene missie gehouden werd, ontstak hij in woede tegen de Genuezen, die, zoo meende hij, hen daardoor geheel onder hunne dwingelandij wilden brengen, en verzekerde dat allen als één man zouden opstaan, om hen te verdrijven. Terwijl hij dus sprak begon juist de predikatie en uit nieuwsgierigheid bleef hij luisteren. Toen de missionaris ten halve geëindigd had, en met een keten om den hals het volk vergiffenis vroeg en den priesters de voeten ging kussen, was ook de woede van dien man verdwenen en had plaats gemaakt voor het diepste leedwezen. Hij weende als de meest berouwhebbende, nam door den vredekus deel in de algemeene verbroedering, verbrak zijne wapens en wierp zich voor de voeten van den missionaris neder, smeekte daar om vergeving en legde dus openbare getuigenis zijner bekeering af. Treuriger nog dan hier was het gesteld te Casacconi, waar de opstand hand over hand was toegenomen, en er bijna geen dag voorbijging, zonder dat er een moord gepleegd werd. Toen de inwoners echter vernamen, welke zegeningen de missie in Mariana gebracht had, en welke blijde vrede daar nu heerschte, verlangden ook zij den
143
Heilige te zien. In Casinga was men echter reeds vroeger op zijne komst voorbereid; hoe gaarne hij het ook verlangde kon hij dxis voor het oogenblik aan hun wenscli niet voldoen. Hij zond hun echter voorloopig eenige bemiddelaars, daar te lande parolanti of woordvoerders geheeten, die met hen over den vrede zouden onderhandelen. De vijandige partijen moesten zich verbinden om zich, tot dat hij kwam, van alle vijandelijkheden te onthouden, terwijl hij van zijn kant beloofde, zoo spoedig hem dit mogelijk was, in hun midden te zullen zijn. De Casacconensers beloofden zulks, en gelijk het den Korsikaan eigen is, getrouw hielden zij woord. Welke vruchten Gods dienaar van de missie te Casinga, die om den grooten toeloop volks onder den blooten hemel moest gehouden worden, mocht inoogsten, kan men afleiden uit het groote getnl van hen, die van den morgen tot den avond verlangden van hun zonden-last gezuiverd te worden, hierop met een onuitputtelijk geduld bleven wachten, ja velen dikwerf moesten terugkeeren. De oneenigheden waren hier in alle opzichten grooter dan hij ze te Mariana gevonden had; doch wat was in staat den apostel van Jesus te ontmoedigen? Met het beeld des Gekruisten in de hand wist hij weldra hunne harten zoo te vermurwen, dat zij met tranen in de oogen tot hem kwamen, om het beeld des Verlossers te kussen, en onder het geven van den broederkus beloofden alle ongelijk te vergeven en te vergeten. Zoo als immer, had hij ook hier het spreken van schandelijke woorden, het zingen van onbetamelijke liederen naar waarde gebrandmerkt. Een
I-H
echter, die zich niet liet minst om zijne woorden scheen te bekreunen, braakte volgens zijne gewoonte kort daarop dezelfde ergerlijke taal in het bijzijn van eenige vrouwen uit; deze onderhielden hem daarover, en wezen hem op de goddelijke straffen, die hij zich daardoor op den hals zou halen, doch hij lachte en spotte met de bedreigingen van den missionaris, maar op hetzelfde oogenblik werd hij door de vreeselijkste pijnen aangegrepen, en binnen eenige uren was hij een lijk, zonder alvorens de Sacramenten te hebben kunnen ontvangen. Die zichtbare kastijding droeg niet weinig bij om den Heilige in hunne achting te verhoogen, om zijne woorden als zoo vele godspraken te doen aannemen.
Van hier ging hij volgens zijne belofte onmiddelijk naar Casacconi, waar het vuur der wraak, dat zoo lang met moeite bedwongen was, dermate scheen te zullen uitbarsten, dat men eene blussching voor onmogelijk zou houden. Desniettegenstnande was de opgekomen menigte zoo groot, dat het vrije veld eene onmetelijke kerk werd, waar niet alleen de oefeningen gehouden, maar ook de biechtstoelen moesten geplaatst worden, ja velen zag men er die drie, vier dagen, zelfs des nachts de woning van den missionaris als belegerden, alleen om maar aan hem hunne zonden te kunnen belijden. Toch scheen het nog meer dan ooit onmogelijk eenige familiën tot een onderling vergelijk te kunnen brengen; men was zelfs voor het ergste beducht. Dit veroorzaakte den man Gods ontzaglijk veel hartzeer. Niet zoozeer het tijdelijk nadeel dier dwazen, dat wel groot
ion zijn, ging hem ter harte, maar de verwoesting van /,uu veler zielenheil, wijl die wraakzucht geheele geslachten in het verderf moest storten, omdat op Kor-sika de haat niet alleen onder bloedverwanten, maar van aanverwant tot aanverwant, van dorp tot dorp werd voortgeplant. De laatste dag brak aan, en nog bespeurde men niet de minste toenadering. Nog eenmaal beklom hij het preekgestoelte, en krachtiger dan ooit voer hij tegeu de wraakzucht uit, vertoonde hun den staat van den wraakgierige in zijne afzichtelijkste gedaante. Doch vruchteloos. Toen nam hij het kruisbeeld in de hand, en zeide tot de on-verzoenbareu met heilige vrijmoedigheid, dat hij met deu pauselijken zegen de missie zou sluiten, dat hij hen echter niet zou zegenen, maar dat hij, terwijl hij de anderen den zegen schonk, hun zou verkondigen, welke vreesclijke kastijdingen hen spoedig zouden wachten, als zij hun haat niet aflegden. En ziet, nog had hij den zegen niet uitgesproken of hun hart was getroffen, onder de levendigste teekenen van berouw naderden zij allen voor zijne voeten, zwoeren gezamenlijk elkeu haat en wraakzucht af en keerden als broeders huiswaarts. Om te toonen dat de vrede, dien zij gesloten hadden eenwig moest zijn, lieten zij van hunne verzoening eene door allen onderteekende plechtige acte opmaken.
Een jongman uit eene naburige plaats , vernomen hebbende, dat aan de oefeningen der missie tallooze personen deelnamen, ging er ook heen, maar met het vooruitzicht om des te beter een zijner doodvijanden te kunnen vinden en uit den weg te ruimen. Gewa-
i-it:
pend mengde hij zich üiiiter de scharen en wilde het liefst voor aller oog den doodelijken slag toebrengen. De missionaris beklom den predikstoel en sprak juist over den haat, met zijne gewone welsprekeidieid schetste hij de gruwzame boosheid der wraak. Lang had de ongelukkige met zichtbaar ongeduld toegeluisterd, toen hij eindelijk met luider stem het volk toeschreeuwde : wanneer zal die monnik aan zijn vrede-preeken een einde maken! Allen stonden verbaasd over zulke onbeschaamdheid, doch eer men zich verroerde om hem te verwijderen, lag hij reeds afzichtelijk van kleur en bewegingloos ter aarde. Men nam hem op en droeg hem naar eene cel van het nabijzijnde klooster. Terstond ijlde de Heilige naar het leger van den ongelukkige en mocht het zijner liefde wijten dat de wraakgierige, toen zijn bewustzijn wederkeerde, allen haat aflegde en zijne sints jaren bedreven misdaden beleed. Toen hij de absolutie ontvangen had, sprong hij, die tot dan toe zich niet had kunnen verroeren, gezond van het bed, en zoo gekweld door den nijd als hij gekomen was, zoo vroolijk en tevreden keerde hij naar de zijnen terug. Een tweede voorval van dien aard had plaats met een inwoner van Casacconi. Deze had vele vijanden en vreesde dat, zoo hij de predikatie ging bijwonen, hij ook in de noodzakelijkheid zou gebracht worden zijnen vijanden te vergeven, hij deed het dus niet en ging zijn gewonen gang, zelfs voor de smeekingen van zijn zoon, om ten minste eenmaal te gaan luisteren, bleef hij doof; toen men er te veel bij hem op aandrong liet hij zijn paard brengen en
verliet de stad. Docli pas was hij eenige minuten op weg of hij wordt door hevige pijnen, vergezeld van brakingen, overvallen, zoodat de bediende die hem volgde, hem naar het nabijgelegen klooster moest doen vervoeren. Nogmaals trachtte men hem tot het bijwonen der missie te bewegen, en daar men zich overtuigd hield, dat hetgeen hem overkomen was eene waarschuwing was van den hemel, stelde men dit voor als het eenigste middel in zijn lijden. Vruchteloos; nog een vol uur bleef hij hardnekkig. Als echter de smarten zoo zeer toenamen, dat zijn einde nabij scheen, beloofde hij het; op hetzelfde oogenblik genas hij en volbracht wat hij beloofd had. Toen hij volkomen bekeerd was verkondigde hij aan allen wat hem overkomen was. Zoo steunde God door Zijne wonderdadige almacht de liefde en het ijverig woord van Zijn dienaar, en hoewel niet allen tot God wederkeerden, en hier en daar nog een geheime haat bleef voortwoekeren, mocht men toch zeggen, dat Casacconi geheel van gedaante veranderd was.
Naar Gastel d'Acqua, eene stad met vier parochiën, werwaarts men hem, vooral ter beslechting van bloedige geschillen, had uitgenoodigd te komen, begaf zich onze Heilige vervolgens. De bevolking daar was in twee partijen verdeeld, die elk uit honderde eedge-nooten bestonden, deze stonden op het punt om hetzij allen te zamen of elk afzonderlijk een vreeselijk bloedbad aan te richten. Bittere tranen stortte Gods dienaar, toen hij eindelijk langs moeielijke wegen en bijna ontoegankelijke bergpassen hier aankwam, en dit woedend en wraakgierige volk zag. Het eerste waar-
148
toe zijne welsprekendheid hen overreedde was, dat zij beloofden, te minste gedurende de missie, geen geweld te plegen. Dien wapenstilstand benuttigde hij, om hetzij door openbare predikatiën, hetzij door afzonderlijk onderhoud met de partijhoofden, het beoogde doel te bereiken. Al het volk kwam trouw op, maar de kerk geleek meer naar een strijdkamp, dan naar een huis van God, want wederzijds van den prediker stonden beide partijen met hunne hoofden, allen van geweren en dolken voorzien. Men bevroedt lichtelijk met welke behoedzaamheid hij dit zoo prikkelbaar volk moest toespreken; elk oogenblik moest hij vreezen, dat die wraaklustige menigte handgemeen zou worden en elkander voor zijne oogen kon vermoorden, want dit is te verwachten als de Korsikaan tegenover zijn vijand staat en beide gewapend zijn. Smartelijker dan ooit te voren was zijn verblijf alhier; alles wat hij gedaan had bleef voor die versteende harten vruchte-loos; hoe hij zich ook afmatte, hij vermocht hen niet tot een voortdurend bestand te brengen, terwijl nu deze, dan gene partij het door de wederpartij gestelde vergelijk verwierp, en zoo naderde het einde der missie, waarop ook de belofte van geene vijandelijkheden te zullen plegen, ten einde liep. De tijd voor het vertrek van den Heilige spoedde ten einde. Vol droefheid, dat hij hier zoo weinig nut voor den hemel scheen gesticht te hebben, en dit volk in zulk een beklagenswaardigen toestand moest achterlaten, beklom hij voor de laatste maal den predikstoel, om hen vaarwel te zeggen. Doch ziet, zonder dat hij het ver-
1 li)
wachtte, staan alleu op, omringen hein, geven elkander den vredekus, en onderwerpen zich van ga.11-scher harte aan al wat hij wil. Wie beschrijft hier zijne verbazing, zijne vreugde. Die trotsche, onhandelbare van gisteren, wellicht nog van lieden, barsten in tranen nit, betreuren het dat hunne wraak bijna een zoo jammerlijk uiteinde zon gehad hebben, bijna door onboetvaardigheid zou gevolgd zijn. Opgetogen van vreugde heft de Heilige het Te Deum aan, en tranen van dankbaarheid stortende, stemmen allen met hem mede. Tot een teeken hunner vreugde, dat de vrede gesloten was en alleu zich verzoend hadden, brandden zij hunne geweren los, die zij geladen bij zich hadden.
Dat de wraakzucht de hoofdhartstocht der Korsikanen was en de bron van tallooze kwalen en ellenden, moest hij allerwege met eigen oogeu aanschouwen. Waarheen ook hij zijne schreden richtte, niets ontwaarde hij dan verwoeste landgoederen, half of geheel in puinhoop gestorte huizen, verstrooide huisgezinnen en benden, die van allerlei slag van moordtuig voorzien, hier of daar een vijand opspoorden, gelijk men een wild dier vervolgt. Dit euvel uit te roeien, althans te verminderen, was zijn streven, zoodat hij nimmer sprak dan om dit kwaad te bestrijden; doch zijn arbeid zag hij ook met de roemrijkste overwinningen bekroond.
Zie hier nog eenige voorbeelden: Terwijl Gods dienaar te Orezza begonnen was tegen die ondeugd te spreken, naderden hem uit eigen beweging eenige hoorders, om de vergeving hunner vijanden aan te bieden; twee anderen
150
boden hem bij ecne preek over liet laatste oordeel, een schriftelijk bewijs aan dat zij hunnen vijanden bloedige beleedigingen vergaven. Eene vrouw, wier zoon daags te voren vermoord was, en eene andere, wier man uit weerwraak door de bloedverwanten van den vorigen vermoorde hetzelfde lot had ondergaan, gaven beiden, door de woorden van den Heilige getroffen, blijk van een bijna bovenmenschelijken moed. Hare diepe smarten vergetende, snelden zij naar hare wederzijdsche bloedverwanten, schonken hen niet alleen vergiffenis, maar smeekten hen bij al wat hun dierbaar was, even als zij, die door de wraak zoo ongelukkig geworden waren, eiken haat tegen elkander af te leggen; zij zagen hare wenschen voldaan, allen brachten zij bij elkander, en dienzelfden dag, nog vóór dat de slachtoffers der wraak ter aarde besteld waren, waren allen verzoend, was elke wrok afgezworen. In dezelfde plaats had een persoon, wien het vooral ten plicht moest zijn het goede te bevorderen, het houden der missie tegengewerkt; toen het echter zijns ondanks toch gebeurde, kwam hij openlijk voor zijne kwaadwilligheid uit; begon de missionarissen overal te lasteren, en trachtte het volk diets te maken, dat zij niets dan huichelaars waren, die onder voorgeven slechts de eer van God en het heil der zielen te zoeken, andere bedoelingen verborgen. Dan God zelve wreekte de eer Zijner dienaars. Kort daarop trof den lasteraar eene ongekende ziekte; om hem te toonen, dat hij hem zijn laster vergaf, bezocht de H. Leonardus hem, en hoewel er niet het minste gevaar scheen, drong hij er bij zijne familie op aan hem de laatste heilige
SacRiiuenteu te doen toedienen, en inderdaad, na twee dagen lijdens stierf hij. Terwijl allen hierin eene straf van God zagen, was er een zekere letterkundige, die, evenzeer uit minachting voor de missie, zicli over deze meening vroolijk maakte, haar bespotte en zeide, dat dit geenszins eene straf van God, maar eene gewone gebeurtenis was. Hij bevond zich, toen dit voorviel, in gezelschap van eenige anderen op weg, doch juist had hij zich nu een weinig van deze afgezonderd, toen hij een misstap deed, van eene sterke helling afgleed, van rots tot rots viel, en gewis verloren zou geweest zijn, zoo hij niet met zijne kleederen aan een afgebroken boomstam was blijven hangen. Zoo zweefde hij boven een ijzingwekkenden afgrond, zonder zich zeiven het minst te kunnen helpen, elk oogenblik in gevaar in de diepte neer te storten, want niet lang meer kon zijn kleed, dat naast God zijne redding was, zijne zwaarte dragen; uit alle macht begon hij dus om hulp te roepen. Toen zijne reisgenooten hem hoorden en in dien toestand zagen, gevoelden zij, in de stellige meening dat het gevaar nog zoo nabij niet was, nog lust tot schertsen, en riepen hem, in herinnering aan zijne waanwijze woorden van zoo even toe: ziet, die mensch stelt geen vertrouwen in de missie, want alles gebeurt natuurlijk, bet is ook natuurlijk dat hij in den afgrond stort. Nu riep hij luider om hulp en mededoogen, en bekende dat ook zijn ongeluk eene straf van God was voor zijn afkeer tegen de missie. Weldra gelukte het, met de werktuigen die men inmiddels gehaald had, hein uit zijn hacbelijken
toestand te redden; meer dood dau levend van schrik, maar van zijn ongeloof genezen, was liij het vreeselijk gevaar ontkomen.
Allerwegen door het geheele eiland waren de werken van Leonardns reeds bekend, en zelfs van de verst afgelegen plaatsen aan gene zijde der bergen kwam men hem smeeken, om ook daar missiën te geven. Ongetroost moest hij hen laten gaan, want daar, waar hij was, had hij zijn werk in lang nog niet voltooid. Wijl hier de kerken te klein en dikwijls half verwoest waren, moesten de predikatiën dikwijls op de open vlakten der kastanje- en andere bosschen gehouden worden. Velen diergenen, tot wie de Heilige niet kon komen, besloten tot hem te gaan en zoo aan het geluk der missie deel te hebben. Zoo verlangend waren zij om hem te hooren, eti aan een der missionarissen de belijdenis hunner zouden te doen, dat zij, zij waren zeer arm, eene reis van verscheiden dagen te voet aflegden , slechts voorzien van een weinig brood, terwijl water hunne eenigste drank was, en aldus vele dagen bij hem bleven. Dit trof den Heilige zoodanig dat hij door nog grooter ijver ontstoken werd, en vol moed snelde hij van plaats tot plaats voort om de armen in hunne bergen te bezoeken. Uiterst moeie-lijk was deze tocht door de Korsikaansche Alpen, waar bijna geene begaanbare wegen waren. Terwijl hij zich overal ophield om te prediken, te onderrichten, biecht te hooren, vijanden te verzoenen en tweedracht te slechten, waren het hier geene geregelde missiën meer die hij hield, slechts een of twee dagen kon hij zich
soms op eeue plaats ophouden. Niet zelden zag de moedige apostel zich genoodzaakt om, na de hitte en den last van den geheelen dag gedragen te hebben, in een stikdonkeren nacht met een brandend stuk van een pijnboom, pino geheeten, als toorts in de hand, in tal-looze gevaren over de bergen te trekken, om des anderen daags zijn werk op eene andere plaats te beginnen. Zoo ging hij eens van Oméssa naar Niolo, beide plaatsen liggen op de hoogste en ruwste bergen van Korsika, het was in Augustus bijna middernacht toen hij vertrok. Niet meer kon hij met zijn fakkel van pijnboomenhout zien waar hij zijn voet zette en nog-thans moest hij vele afgronden voorbij. Nadat hij tien uren, zonder ergens te rusten, onafgebroken door dit onherbergzame rotsgebergte gegaan had, terwijl verzengende zonnestralen zijn kalen hoofdschedel blakerden, en hij meende niet meer te behoeven te klimmen, bevond hij zich nogmaals voor eene hoogte, tot wier bestijging minstens een uur noodig was. Uitgeput van vermoeienis, terwijl de hitte ondragelijk was, kon hij niet verder en zou bezweken zijn, zoo zij, die tot hem afgezonden waren, hem niet naar het nabijzijnde dorp gedragen hadden. Daar gekomen las hij, na een weinig bekomen te zijn, hoewel hij bijna niet staan kon, zoo verscheurd waren zijn voeten, tocli de H. Mis. Nadat hij zich door eenig voedsel een weinig verkwikt had, toonde hij zich weder reisvaardig, doch. hij wilde meer dan zijne krachten toelieten; op eene draagbaar moest hij naar Niolo vervoerd worden.
Daar de inwoners hier het grootste deel des jaars in hel
woud eu ;um deu oever der zee bezig waren, eu akoo slechts de vrouwen, de grijsaards en de kinderen, die te jong waren om iets te verrichten, zelfs te jong om eenig onderricht te ontvangen, te huis waren, begrijpt men hoe ruw en als verwilderd dit volk was. Zijne eerste zorg was de priesters tot een meer ordelijk leven en grooter ijver terug te voeren, vervolgens wijdde hij zijne krachten aan liet uitroeien der heerschende misdaden: woeker, diefstal en doodslag. Doch hoe moeielijk zijn arbeid ook was, toch slaagde hij met Gods genade naar wensch. Met gretigheid woonden zij de oefeningen bij, en de gevolgen bewezen de grootheid en oprechtheid van hun berouw. Allen verzoenden zich met God eu hunne broeders, en met de liefde keerden ook de andere deugden weer. Slechts een persoon wilde van geene verzoening hooren, maar bleef op bloedige wraak bedacht tegen twee broeders die eene week geleden zijne zuster en haren verloofde vennoord hadden. Om zijne wraakzucht beter haren vrijen loop te laten wilde hij geene enkele onderrichting gaan hooren. Toen op een avond zijne bloedverwanten nogmaals vruchteloos getracht hadden hem daartoe te bewegen, ontwaarde men kort nadien brand in zijn huis, door welke oorzaak wist niemand, en voor dat men om blussching kon denken was het huis met al wat er in was eene prooi der vlammen geworden. Dit ongeluk bracht hem tot inkeer en openlijk ten aanschouwe van allen verzoende hij zich met zijne vijanden. Door dergelijke gebeurtenissen, gelijk wij er meer zagen, bekrachtigde God de woorden
löö
Zijns dienaars; zij deden hem door het volk als een Heilige beschouwen. Die achting, hoewel zij met zijne diepe nederigheid streed, mocht hem toch verheugen, wijl zij ter vermeerdering van Gods eer strekte. Zij veroorzaakte hem echter dikwijls veel last; zoo onder anderen moest men hem te Niolo door eene wacht beveiligen tegen die eenvoudigen, die hem stukken van zijne kleederen sneden, om die tot een heilig aandenken aan hem te bewaren.
ïe Corti, werwaarts hij zich nu begeven had, vroeger eene plaats van eenige beteekenis, maar dat door den oorlog bijna geheel vernield was, was eene sterkte wier bezetting grootendeels uit Calvinisten bestond. Hier zou zijn-ijver een ruimen oogst vinden. Onder de talrijke bekeeringen, die hij hier bewerkstelligde, willen wij van die van twee Calvinistische soldaten gewagen, die alleen uit nieuwsgierigheid in de kerk gekomen, reeds de eerste maal zoo door de genade getroffen werden, dat zij nog in de handen van den Heilige de belijdenis van het geloof wilden afleggen; spoedig waren zij zoo onderwezen, dat zij nog in zijn bijzijn de dwaling plechtig afzwoeren. Nog op die zelfde plaats kon een herder getuigen hoe hij, toen hij voorgaf de missie niet te kunuen bijwonen, omdat dan zijne kudde de noodige hoede miste, een twee of drietal schapen des nachts verloor, en toen hij daarin de hand Gods erkende en aan de oefeningen ging deelnemen, zijne kudde, hoe onbewaakt naar het scheen, onaangeroerd bleef. Wij zouden te lang worden, wilden wij alles vermelden wat onze Heilige op Korsika geleden en
I.quot;)(!
gewerkt had, eeu geheel boek zou daartoe noodig zijn. Wij willen besluiten met hetgeen hem in zijne laatste missie te Isolaccia, in het bisdom Aleria, wedervoer.
Dit volk was wel het ruwste, het onbuigzaamste wat hij nog aangetroffen had. Allen woonden hier en daar in het veld en in de bosschen, en leefden van roof, waardoor zij de omstreek wijd en zijd onveilig maakten. Zonder Sacramenten levend, zonder eenig onderricht in geloofs- en zedeleer opgegroeid, het natuurlijk gevolg van hun leven in de bosschen, was deze bandeloose horde sints meer dan twintig jaren in twee vijandige partijen verdeeld, tusschen welke dikwerf de gruwzaamste moordtooneelen waren voorgevallen. Deze wanschepsels zou hij, die nimmer voor eenig bezwaar stilstond, in goede christenen veranderen, en waarlijk eindelijk gelukte liet hem eene partij, die ijverig aan de missie deel nam, zoo ver te brengen, dat zij zich bereid verklaarde der andere de hand der verzoening te reiken. Deze echter was blindelings onderworpen aan een hoofdleider, een mensch van een waren wolvenaard, gelijk zijn naam Lupo (wolf) scheen aan te duiden, een man voor wien alle, ook zijne trouwste volgelingen beefden, en tegen wiens bevel niemand zich verstoutte iets te doen; deze nu had had hen verboden eene enkele predikatie bij te wonen, verboden een enkel voorstel tot vergelijk aan te hooren; deze geheele partij, niemand uitgezonderd, bleef alzoo in de goddeloosheid volharden. De Heilige die nu inzag, dat alles vrachteloos was, maakte zich, schoon met een bloedend hart, tot liet vertrek ge-
157
reed. Den laatsten nacht echter, dien hij hier doorbracht, ontstond er brand in het huis, waar hij woonde, en daar het grootendeels van hout was, stond het weldra in lichtelaaie vlam. De Heilige nu bevond zich in eene kamer, waar het vuur reeds zoo nabij was, dat hij langs den gewonen weg liet huis niet meer kon verlaten, zoodat hij door het venster langs ladders, slechts met de grootste moeite kon gered worden. Toen die verschrikkelijke nacht voorbij was, spoedde hij zich naar de kerk, om het H. Misoffer op te dragen en te prediken. Na dit volbracht te hebben keerde hij naar het halfverbrande huis terug, om uit eene kamer, die nog door het vuur gespaard was, iets te halen, doch eene plank brak onder zijne voeten en hij stortte in de diepte neer; gelukkig dat zijn val gebroken werd door een balk, zoo niet, dan ware hij onvermijdelijk dood gevallen. Spoedig werd hem door eenigen, die hem, om hem nog te kunnen spreken, gevolgd waren, hulp verleend, doch men zag in hem geen teeken van leven meer. Eindelijk mocht het, door de zorg zijner broeders en de liefderijke hulp van anderen, die van alle zijden kwamen toesnellen, gelukken de levensgeesten in hem weer op te wekken. Niemand ondertusschen vermocht de hoegrootheid van het ongeluk , vooral door zijn val op den balk, kennen, en daar men nu aan zijne genezing hier niet kon denken, wijl er geene geneeskundige hulp, welke ook, te bekomen was, besloot men hem naar Bastia te vervoeren, hoewel dit eenige dagreizen ver was, en de wegen door het gebergte bijna onbegaanbaar waren.
Doch liet moest, want daar alleen kou, meende men, den eerwaardigen, doodzieken grijsaard de onontbeerlijke hulp verleend worden. In aller ijl werd eene soort van draagstoel vervaardigd, die men zoo goed en zoo kwaad als hunne armoede dit toeliet, zoodanig als het meest met den toestand overeenkwam, inrichtte. Onder diegenen, die zicli hadden aangeboden om hem beurtelings te dragen, vond men ook Lupo. Hij, het hoofd der bende, de woestaard die niet tot verzoening te bewegen was geweest, had ook uit eene zekere dankbaarheid jegens hem, die ook om zijnent wil daar gekomen was, zijne hulp aangeboden; hoewel hij niet naar hem had willen luisteren, beschouwde hij zich in zeker opzicht als de medeoorzaak van zijn lijden en stelde er prijs op om hem dien liefdedienst te bewijzen, welke door den Heilige, die daarin eene bestiering van God zag, werd aangenomen; ook eenige anderen van zijne partij had hij hiertoe uitgenoodigd. Dit bewijs dat hij, hoe verstokt ook, nog voor edele gevoelens vatbaar was, zou God loonen. Groot was de vreugde van den Heilige toen hij den onverzoenbare zag; hij beschouwde dit als eene door God aangeboden gelegenheid om hem tot bekeering te brengen. Toen zij dan na eeuigen tijd stilstonden om van dragers te verwisselen, verzamelde hij al zijne krachten, richtte zich op zijn leger op, en door een hemelschen ijver bezield riep hij hem op een gebiedenden toon toe: ,/Lupo! kom hier en kniel ,/neder.quot; En ziet, die woeste mensch wordt zachtmoedig, nederig; in een oogwenk is de wolf in een lam veranderd, hij gehoorzaamt en knielt neer.... De zieke
159
vervolgt: ,/Lupo, gij zult vrede maken, ik wil het.quot; Eu zonder een woord tegen te spreken, antwoordde Lnpo: //wijl gij het zoo wilt, ik wil het ook;quot; daarna nam hij zijn geweer, schoot het in de lucht af en riep in blijde stemming herhaalde malen: „het is „vrede! vrede lquot; Op het voorbeeld van hun hoofd, boden ook zijne makkers hunne onderwerping aan, en weldra daverde het gebergte van hunne geweerschoten, weergalmden hunne vreugdetonen. Lofzingend keerden zij, nadat zij hun voornemen om den missionaris ter bestemder plaatse te brengen geheel vervuld hadden, in huu vaderland terug; terstond had daar eene alge-meene verbroedering plaats, waarvan nu niemand uitgesloten was, en Isolacia genoot eene ongekende zaligheid. Welk eene blijdschap het hart van den H. Leonardus overstroomde, over deze werking der goddelijke genade, welken dank hij deu Gever der genade hiervoor bracht, kan elk denken wien godsdienst eu deugd ter harte gaan. Na dit korte oponthoud werd de tocht op de begonnen wijze voortgezet en zoo kwam men eindelijk te Bastia aan. De artsen besteedden hier al hunne zorgen, om den grijsaard weer spoedig te doen herstellen, vooral de gouverneur, die zich veel aan hem liet gelegen liggen, wendde daartoe alles aan wat in zijn vermogen was. De winter echter op Korsika met zijne zware sneeuwbuien en aanhoudende winden, werkte schadelijk op zijn herstel, weshalve eene mildere luchtstreek op het vaste land noodzakelijk voor hem geacht werd.
Hij houdt andermaal verscheidene missiën in Italië. Zijn
arbeid voor en gedurende het Jubilé te Rome in 1750.
In Novembev 1714 scheepte de H. Leonarclus zich op liet admiraalschip der republiek Genua in, landde na eene vaart van eenige dagen te Porto-Venere, van waar hij na vijf dagen toevens om het ongunstige weer nogmaals onder zeil ging en gelukkig te Genua aankwam.
Nauwelijks had hij wat van zijne krachten terug bekomen, want tot dan toe was hij uiterst zwak gebleven, of hij oefende terstond weer zijne apostolische bediening uit. Hoewel liet nooit gebeurd was, dat iemand in den Dom van Genua van af een preekge-stoelte liet woord Gods verkondigd had, lieten de Kanunniken er een rijk versierd voor onzen held plaatsen; en alzoo hield hij daar eene missie, waarbij de Aartsbisschop, de doorluchtige Doge, het toenmalige hoofd der regeering van de republiek, de geheele adel en eene bijna tallooze volksmenigte tegenwoordig waren. Alleen de aanblik vau den grijsaard, alleen het hooren van zijne stem was voldoende om hier aller harten te bewegen tot leedwezen, tot tranen te stemmen. Bij
101
deze gelegenheid bood eene adelijke vrouw hem een prachtig gouden sieraad voor zijn Moeder-Godsbeeld aan, hij bedankte haar echter voor haar edelmoedig offer, dat hij naar /,ijne meening, als strijdig met de armoede, wijl hij het immer bij zich moest hebben, niet kon aannemen. Hij raadde haar aan het ten geschenke te geven aan de Madonna al Monte; hij verzekerde haar dat haar offer der H. Maagd welgevallig zou wezen, en zij er voor beloond zou worden; zij voldeed aan zijn verlangen, bewonderde zijne onbaatzuchtigheid. Van Genua trok hij het geheele land door overal boetvaardigheid predikende en den zegen van talrijke bekeeringen achterlatende.
Te Chiavari ontving hij van zijn Generaal en van Z. Em. den Staats-secretaris het bevel om nogmaals naar Korsika te stevenen en daar zijn afgebroken arbeid te voltooien. Dat de wil Gods geschiede, zoo bad hij toen hij dit bevel ontving, want van eene herhaling van al de moeielijkheden, van al het lijden, dat hij op Korsika onderstaan had, hield hij zich verzekerd. Eeeds was hij tot de afreis gereed en op het punt om scheep te gaan, toen hij echter een tegenbevel ontving, volgens 't welk hij tot nader order moest blijven, waar hij was. Hij zette alzoo hier zijne werkzaamheden voort. Vele moeielijkheden baarde hem op dien tijd het doortrekken van Spaansche en Duitsche troepen, die der bevolking groote vrees aanjoegen; hij vermaande echter het volk op God te vertrouwen, die hen wel voor te veel overlast bewaren zou, en in weerwil van alle vrees, woonde men trouw de oefeningen bij en mocht
11
hij zich over de groote vruchten zijner missiën verheugen. Te Sestri vooral hadden de burgers vau dien doortocht veel te lijden, en toch betoonde inen den grootsten ijver om aan alle plechtigheden, geene uitgezonderd, deel te nemen; de winkels werden gesloten, allen arbeid gestaakt om naar den missionaris te luisteren, en wat hij voorschreef na te komen. De gedruktheid, de spanning, die ten gevolge van den oorlog tusschen Savoije en Genua onder het volk heersclite, belette hem nogthans dat nut te stichten dat hij wel wenschte. Hij vroeg daarom den Aartsbisschop en der regeering verlof Genua te mogen verlaten en beloofde als de vrede hersteld was op hun eerste verzoek terug te keeren. Alzoo vertrok hij van Levante en begaf zich nogmaals naar Lucca.
Nog levendig was hier de herinnering aan zijn onvermoeiden ijver en zijn heiligen levenswandel; op vele plaatsen spoorde iiij het volk tot vernieuwing hunner gemaakte voornemens aan, en dikwijls was de ontroering zoo groot, dat deze hem verhinderde met spreken voort te gaan. Toen hij van hier naar Fer-rara ging leed hij onbeschrijvelijk veel smarten aan zijne voeten, zoo dat hij gaan, noch staan kon en geheel uitgeput van krachten daar aankwam. Desniettemin opende hij den volgenden dag de oefeningen, en gaandeweg w7as de opkomst van het volk zoo groot, dat niet alleen de kerken te klein werden, maar zelfs het groote plein der stad, waar hij dan Gods Woord verkondigde, door eene wacht moest afgezet worden, om de orde te bewaren. Weldra was de stad het Ferrara van
163
vroeger niet meer, en zoo groot was aller dankbare blijdschap over de door liem verkregen weldaad, dat elk, zelfs de armste, de geringste een aandenken van liem, te minste zijne beeltenis, wilde bezitten. De missie aldaar besloot hij door de instelling der gedurige aanbidding van het Allerheiligste Sacrament. Nadat hij vervolgens in het bisdom en de stad Bologua vele missiën gegeven had, kwam hij te Minerbio. Twee Kardinalen, Doria, Legaat van Bologna en Crescenzi Legaat en daarna Aartsbisschop van Ferrara, namen ijverig deel aan al de oefeningen, die hij hield; hunne tegenwoordigheid , vooral in de boeteprocessie, bracht veel goeds onder het volk te weeg door hun voorbeeld van godsvrucht. In eene zijner onderrichtingen had hij de zoo treffende gewoonte aanbevolen, om het H. Sacrament met zooveel mogelijken eerbied en plechtigheid te vergezellen, als het naar een zieke gebracht werd. Toen nu den volgenden dag een arme, op een kwartier uurs afstand van de kerk wonende, de laatste H.H. Sacramenten moest ontvangen, stroomde op het teeken der klok eene ontzettende menigte mensehen, grootendeels van brandende kaarsen voorzien, samen om hun Zaligmaker het Hem passende geleide te geven. Ook de beide Kardinalen sloten zich bij den optocht aan eu bleven na de Bediening geruimen tijd in de armzalige hut, om liet arme huisgezin te troosten en den stervende in zijn laatsten strijd te bemoedigen. Het verzoek der inwoners van Ferrara, om daarna nog eens in hun midden te komen, moest hij afslaan wijl het gebergte van Bologna en wel het eerst Treppio
1(U
zijne bestemming was. De reis derwaarts, die hij te voet deed, viel hein uiterst zwaar: niet slechts begaven hem zijne lichaamskrachten, maar ook het licht zijner oogen, zoodat hij bij de hand geleid moest worden, en eindelijk om acht uur des avonds, meer gedragen dan gaande, te Bargi, op een berg gelegen, aankwam. Bij zijne zwakheid en smarten kwam nu nog eene ondragelijke maagpijn, zoodat hij hier een dag moest blijven en eindelijk den derden dag in den kommerlijksten toestand Treppio bereikte. De goede geur zijner deugden had zich reeds voor lang in de geheele omstreek verspreid; met het grootste ongeduld had men zijne komst verbeid, maar ook dien overeenkomstig waren de vruchten, die hij hier zoo als elders voortbracht. Immers de H. Leo-nardus behoorde tot het getal dier predikers, die met de kracht der taal een heiligen levenswandel vereenigen , niet minder door voorbeeld, dan door woord prediken, van daar dat hij als hij het kwaad bestreed eu tot het goede opwekte, niet alleen bewondering, maar ook navolging afdwong. Zoo deed zicii in eene plaats, Bagni di Poretta genaamd, het zonderlinge geval voor, dat reeds daags voor de missie, het getal rouwmoedigen zoo groot was, dat een groot getal priesters den gehee-len dag met biechthooren moest bezig zijn. Van twaalf en nog meer uren ver stroomden geheele scharen toe om den apostel te hooren, zoodat voor vele dni-zende in het open veld de predikatiën moesten gehouden worden. Eene schriftelijke getuigenis van den Aartsbisschop van Ravenna, Mgr. Guiccioli, die met meer andere bewijsstukken in eene kort na den dood
1(55
van den Jleiligc uitgegeven en aan Eeuedictus XIV opgedragen levensbeschrijving te vinden is, toont ons hoe rijk aan zegen ook daar zijn arbeid was. Nadat de missie in de bisschoppelijke stad geëindigd was kwam de beurt aan de overige plaatsen van het bisdom. In eene dezer, Argenta zag men eveneens, hoewel het in Januari en het weer uiterst bar was, uit de omstreken van tien en twaalf uur het volk samen-stroomen om hem te zien en te hooren. Inmiddels was de vastentijd, waarin hij gewoon was zijne boetpredikatiën te staken, aangebroken, hij verliet dan Ravenna om zich naar Ferrara, werwaarts de Aartsbisschop hem uitgenoodigd had, te begeven. Den tijd benuttigde hij hier door de leiding der geestelijke oefeningen in verschillende nonnenkloosters en andere gestichten voor religieuzen op zich te nemen. Er ontstond onder deze een heilige naijver om hem eenigen tijd te mogen volgen, want niet allen konden in dat geluk deelen.
In de lijdensweek wilde hij alleen voor zich zelven zorgen, en wijl Ferrara geen afzonderingsklooster van zijne orde bezat ging hij in dat der Kartuizers; hier sloot hij zich in de strengste eenzaamheid op en bleef daar met zijn God alleen, van elk schepsel verwijderd, tot zaturdag voor Paschen. Met vernieuwden jeugdigen ijver aanvaarde hij met het feest der Verrijzenis des Heeren zijne werkzaamheden in de naburige plaatsen. In Occhiobello en Capparo woonde de Kardinaal-Aartsbisschop de geheele missie bij; iederen morgen na zijne Mis diende hij aan allen de H. Communie toe; dat dit voorbeeld op iiet volk een diepen indruk maakte,
166
begrijpt men, doch die stichting verhoogde nog, als men hem het H. Sacrament zag vergezellen, dat aan de zieken gebracht werd, en hoorde hoe hij de schamele verblijven der armen niet verliet, zonder bij den geestelijken troost, een rijke aalmoes achter te laten. Dan overal in dit bisdom mocht hij dezelfde voldoening van zijn ijver smaken, en de dank van allen volgde hem toen hij Ferrara verliet, om te Bologna hetgeen hij begonnen had ten einde te brengen. Dit geschiedde in het zoogenaamde Prato (weide) der St. Jozefekerk der Paters Serviten. Onder de vele bekeeringen, waarover hij zich mocht verheugen, was deze eene der merkwaardigste : Eene jeugdige vrouw, echtgenoote van een der voornaamste inwoners, leidde een hoogst ergerlijk leven. Zonder nauwlijks te weten waarheen men haar leiden zou, sloot zij zich bij de menigte aan, die naar de predikatiën van den Heilige ging luisteren, doch nauwelijks heeft zij zijne stem gehoord, of de goddelijke genade heeft haar in een ander mensch herschapen. Zij die te voren een voorwerp van verergernis voor allen was, is nu een voorbeeld van ingetogenheid voor geheel Bologna geworden. Een voornaam geestelijke der stad getuigde na eenigen tijd, dat zij niet alleen in het goede volhardde, niet alleen door een aanhoudend gebed, het dikwijls naderen tot de heilige Sacramenten en de beoefening van vele goede werken, voor haar eigen heil zorgde, maar ook geene moeite spaarde om andere, vooral jongere personen, in haar geluk te doen deelen. Inderdaad, ondanks haren hoo-gen stand, zag men haar overal in de stad gaan,
107
om haar die gevalleu waren tot boetvaardigdigheid te bewegen, eu haar, die hare onschuld nog bewaard hadden, voor het vallen te behoeden. In haar eigen huis had zij zelfs veertien jonge dochters, wier toestand haar in gevaar bracht, om lichtelijk den weg der deugd te verlaten, opgenomen, die zij zelve tot een arbeidzaam en godvruchtig leven opleidde.
Bij eene predikatie, die hij hield om tot liefdadigheid op te wekken, deed men eene inzameling van ruim 500 scudi (1250 gulden).
Nog in de overige plaatsen van het diocees van Bologna had onze Heilige de boetvaardigheid verkondigd , en was tot dit doel ook naar Ancona gegaan, toen hij daar liet bevel ontving om zich naar liome op weg te begeven. Daar dit bevel niet inhield onverwijld te Eome te komen, zoo kon hij zich op zijne reis daarheen nog op eenige plaatsen, om daar te prediken, ophouden; dit deed hij onder anderen te Spoleto. Het was December, het weer buitengewoon guur en regenachtig, de wegen slecht; maar zijne vurige liefde kende geene bezwaren, hij wilde geene gelegenheid, om aan het heil der zielen te arbeiden, ongebruikt voorbij laten gaan, en overal predikte hij met zooveel ijver en kracht, dat men de rouwmoedigheid, die het volk bij zijne missiën aan den dag legde, nog na zijn vertrek zag voortduren. Dit zag men bijzonder te Terni. In zijne onderrichtingen in het begin van Januari had hij de geloovigen vooral op het hart gedrukt, zich bij den aanstaanden vastentijd van maskeraden, schouwspelen eu dergelijke vermakelijkheden, die met vele
168
ongeregeldheden gepaard gingen, als den Christen niet passend, te onthouden. Hij vertrok, en niet slechts onthield men er zich van, maar de dagen van i- tot 27 Februari besteedde men uitsluitend tot oefeningen van godsvrucht; men was overeengekomen om gedurende die dagen in alle kerken beurtelings plechtige aanbidding van het Allerheiligste Sacrament te houden. En hoe groot was aller deelneming. Den geheelen dag werden de verschillende kerken druk bezocht; in processie gingen de broederschappen er heen, velen blootvoets, beladen met kruisen en andere lijdenswerktuigen , sommigen zelfs zich geeselende. Men zag niets in de stad dan teekenen van berouw. Op dezelfde wijze ging men in eene groote en plechtige processie naar het op een half uur van de stad gelegen Eran-ciskaner klooster della Grazie, om daar de oefening van den Kruisweg te honden. Dusdanig waren de vruchten die hij nog na zijn vertrek inzamelde; hij was vertrokken, maar zijn woord en voorbeeld waren in de harten zijner hoorders achtergebleven. Eindelijk had de onvermoeide missionaris zijne bestemming bereikt, hij was te Eome aangekomen, waar hem de opdracht gedaan werd van missiën in de Abdij van Subiaco en vervolgens in Arpino, Aquila en andere plaatsen. Voor de eer van God en het heil der zielen verdubbelde de een-en-zeventigjarige grijsaard zijne kracht en zijn ijver. Op deze missiereis waren de wegen niet minder lang dan moeielijk, toch veranderde hij in niets zijne strenge levenswijze, maar in dien aanhoudenden arbeid bleek zijne natuur meermalen zwakker dan ssijn wil.
16!»
Om slechts dit te noemen: In November 1748 ging hij in gezelschap van twee personen van Monte-rotondo naar Magliano in Sabina. Met het doel om den weg te verkorten geleidden deze hem over bezaaide akkers, maar die door den pas gevallen regen en de daarop gevolgde vorst in een moeras, slechts ten halve met ijs bedekt, herschapen waren, en die onbegaanbare weg duurde twee volle uren. Reeds viel de avond, maar zijne krachten waren uitgeput en hij bezweek. In dien treurigen toestand wisten zijne beide gezellen niets beters te doen als dat een hunner naar Morlupo zou gaan, dat nabij was, om een lastdier te halen. Doch zeer veel moeite moest het kosten, wijl hij vreesde hierdoor zijn regel te overschrijden, hem te overreden er gebruik van te maken. Eerst toen men hem de onmogelijkheid van een ander vervoermiddel te kunnen gebruiken aantoonde, stemde hij toe, en zoo bracht men hem in het klooster der Reformaten. Toen de geheele landstreek liet geluk gehad had hem te mogen hooren, riep hem Paus Be-nedictus XIV naar Rome, om de geloovigen voor te bereiden ter viering van het jubilé in 1750, en droeg hem op om in verschillende kerken en wijken nog dit jaar eene reeks van predikatiën te houden. Met zulk een kracht en ijver, met zooveel deelneming en zegen voor ieder die hem hoorde, kweet hij zich van die eervolle taak, dat de tot in haar binnenste ontroerde stad bij het einde van 17-1-9 niet meer te herkennen was. Meerdere boeken zou men behoeven om maar een gedeelte der heilrijke gevolgen dezer missiën te
J 70
vermelden. De eerste plaats die hem tot strijdperk tegen de zonde werd aangewezen, was liet Navona-plein (Piazza Navona), een der grootste en schoonste van geheel Rome. Zelden had Rome zooveel menschen zien bijeenstroomen. Bij de laatste predikatie was niet alleen het plein geheel vol, maar waren de vensters der huizen met den ganschen adel, de er op uitkomende straten met dichte drommen volks bezet. De missie duurde veertien dagen. Viennaal wilde de Paus zelve den grijsaard hooren, en immer waren er Kardinalen, ja somtijds tot twintig toe tegenwoordig. Dagelijks werd vóór de predikatie het H. Sacrament uitgesteld, en de Heilige begon dan met eene toespraak tot den daarin voor ons verborgen Jezus; den dag werd gesloten door een plechtigen zegen die eens door den Paus en de overige dagen door een der Kardinalen gegeven werd. Toen op den laatsten dag alles geëindigd was, vertoonde zich de Paus, omgeven van een twintigtal Kardinalen, op het balkon van een naburig huis, en deelde van daar der onafzienbare menigte den aposto-lischen zegen mede. Onder het vele, dat bij deze missie aller verwondering wekte, behoorde ook dit, dat velen, die om den verren afstand de woorden van den Heilige niet verstaan konden, zich zoo bewogen gevoelden, als zij hem op het preekgestoelte zagen verschijnen, dat ook zij hunne tranen en verzuchtingen met die der andere mengden. Niet minder treffend was het, dat reeds van den vroegen morgen af, hoewel het in . Augustus en buitengewoon heet was, mannen en vrouwen van eiken rang, zich daar bevonden om toch zooveel
171
mogelijk in de nabijheid van den redenaar eene plaats te kunnen hebben, en uren lang geheel onbeschut aan de brandende zonnestralen blootgesteld bleven, zonder zich om hitte of vermoeienis te bekommeren. Zoodra de missionaris verscheen heerschte er onder die ontelbare schaar eene stilte, dat men bijna niet zou vermoeden, dat er een enkele mensch tegenwoordig ware. Twee andere missiën werden gehouden op het plein van St. Maria in Transtevere {aan gene zijde des Tibers) en in de kerk der P. P. Dominicanen St. Maria sopra Minerva, waarbij de H. Vader ook tegenwoordig was en deze eveneens met het geven van den Pauselijken zegen sloot. Om zich van hetgeen die missiën voortbrachten een denkbeeld te vormen, zij het genoeg te melden, dat, hoe talrijk ook te Home de kerken en de biechtvaders zijn, van den vroegen morgen tot den laten avond liet volk zich om de biechtstoelen verdrong, en zeer velen voor het aanbreken van den dag het openen der kerk afwachtten, om des te eerder van hunne zonden gereinigd te worden.
Er bestaat te Eome onder de vele inrichtingen en genootschappen om het lijden der ongelukkigen te lenigen , een Broederschap, naar haren patroon den H. Joannes de Dooper, San Giovanni Decollato ge-heeten, dat zich ten doel gesteld heeft om ter dood veroordeelden in den kerker te troosten, voor te bereiden tot den dood, naar de gerechtsplaats te vergezellen; is de misdadiger boetvaardig gestorven dan dragen zij het lijk naar hunne kerk St. Jan der Florentijners, waar zij den uitvaart houden, om
172
liet daarna plechtig te begraven. Toen de Heilige, na liet eindigen der laatste missie, zich in zijn klooster St. Bonaventura afgezonderd had, kwam in den vroegen morgen een lid dier Broederschap bij hem; een Siciliaau, die voor acht dagen geleden een priester vermoord had, was hiervoor ter dood veroordeeld; welke moeite men zich ook gegeven had om hem tot berouw over zijne euveldaad te bewegen, het was te vergeefs, zijn onveranderlijk antwoord op de liefderijkste toespraken was immer: wraak, wraak) en zoo was men met grond beducht, dat hij onboetvaardig de eeuwigheid zou ingaan; mitsdien verzocht hij den H. Leonardus om zijne heilige overredingskracht tot zijne bekeering aan te wenden. Terstond toonde hij zich tot dit liefdewerk bereid, doch voor hij het klooster verliet verklaarde hij den afgezondene den Markies Ximenes, op den toon eens zieners, dat die ongelukige zich niet zou bekeeren. Desniettegenstaande wendde hij toch al wat in zijn vermogen was aan om zijn hart te verteederen, maar vruchteloos. Van uur tot uur was zijne terechtstelling tot den avond uitgesteld, of hij soms tot inkeer mocht komen, maar gelijk hij geleefd had wilde hij sterven, reeds had hij het noodlottige koord om den hals en nog grijnsde hij den toeschouwers zijn onveranderlijk ,/wraakquot; toe. Zijn laatste woord was: „vendetta, wraak.quot; Toen de Heilige met smart zien moest hoe zijne voorzegging bewaarheid werd, en welke ontzetting de menigte, die van dit rampzalig uiteinde getuige was, beving j beklom hij de treden die naar de galg geleidden en
173
hield tiaar met het voorbeeld, het lichaam van den ongelukkige, ter zijde eene zoo treffende toespraak over de onboetvaardigheid ten einde toe, dat zijne woorden bij alle de tranen uit de oogen persten en vele, door leedwezen getroffen, zich voor zijne voeten nederwierpen om hem de belijdenis hunner zonden te doen. Onder deze bevond er zich een, die meer dan twintig jaar dien plicht verzuimd had; na van zijne zonden gezuiverd te zijn verkondigde hij luid de barmhartigheid van God, die hein de genade bewezen had dit treur-tooneel bij te wonen en door de woorden van Gods dienaar tot inkeer te komen, daar hij veel meer dan die ongelukkige den dood verdiende. Uit deze gebeurtenis nam Leouardus aanleiding om meermalen den predikers op het hart te drukken, dat zij, welk goed zij ook stichten, zich zelve niets moeten toeschrijven, daar God vooral in dit voorval klaarblijkelijk deed zien dat Hij, en niet het woord van den mensch het hart van den zondaar treft en vermorselt: in het eene voorbeeld dier onboetvaardigheid vertoont zich Zijne vreeselijke gerechtigheid ondanks zoovele pogingen van den mensch, en in het andere werkt alleen zonder den mensch Zijne nooit volprezen barmhartigheid, door aan zoovele de genade der bekeering te schenken.
Intusschen naderde het jubeljaar en de H. Vader droeg den Heilige op om in November 1719 in de kerk der H. Drievuldigheid dei Monti, in de kerk St. Jan der Florentijnen, en in de kerk St. Cecilia geestelijke oefeningen te houden, en daarop in December in de kerk der P. P. Theatijnen, St. Andreas della Valle eene missie te laten volgen.
] 74.
Toen hij alzoo zijn arbeid voor anderen geëindigd had, wilde hij in de eenzaamheid van zijn klooster St. Bonaventura voor zich zelf alleen zorgen en ook eene geestelijke afzondering houden. Als de minste der kloosterlingen knielde hij volgens kloostergebruik den avond voor hij zijne geestelijke oefeningen ging beginnen in het midden van het refectorium, smeekte van den overste het verlof en de zegening daartoe af, noemde zich in zijn ootmoed in aller bijwezen een slecht religieus, van wien hij slechts het kleed droeg, en beval zich daarom in hun gebed, terwijl de tranen zijne stem verstikten. Hoezeer deze afzondering hem gediend had tot zijne volmaaktheid, kan men nagaan uit een onderhoud dat hij kort na dien met den Paus had. Zijne Heiligheid vroeg hem onder anderen welke vruchten hij wel van zijne afzondering geplukt had, en hij antwoordde : ;/H. Vader, een brandend verlan-z/gen om spoedig te sterven, om mijn God te bezit-,/ten en te genieten/''
Eenigen tijd daarna bekwam hij, toen hij een zieke in de stad bezocht, eenig letsel aan zijn voet, en daar hij iets dergelijks niet telde, sprak hij er niet over, doch de wond verergerde, zoodat hij het bed moest houden, nam zelfs zoo toe, dat er heelkundige hulp noodig was. Zoodra de ziekte den Paus ter oore was gekomen, ging hij zelf den zieken grijsaard bezoeken, onderhield zich gedurende een half uur alleen met hem, en gaf hem den apostolischen zegen. Daar hij echter vernomen had dat de oorzaak van zijne kwaal het barrevoetsgaan was verbood hij dit, en tevens om
175
zonder zijne toestemming Rome te verinten. Toen hij weder hersteld was eu het heilig jaar was aangebroken, kon zijne liefde niet werkeloos blijven. Dan nam hij in verschillende nonnenkloosters de geestelijke leiding op zicli en hield de geestelijke oefeningen voor verscheidene Broederschappen. Bij deze gelegenheid gebeurde hem de onderscheiding, dat het Broederschap der H. Drievuldigheid deglï Peregrini1) hem haar lidmaatschap aanbood. Meer en meer zag men nu dagelijks welk een zegen de gehouden missiën den Romeinen, aangebracht hadden. De devotie, die men bij het herhaalde bezoek der zeven hoofdkerken van Rome aan den dag legde, de ingetogenheid op de wegen derwaarts was zoo groot, dat de vreemdelingen er zich door getiofi'en gevoelden, en dat de oudste van dagen verzekerden nooit zooveel godsvrucht in Rome gezien te hebben, zoodat het jaar 1750 met volle recht het heilig jaar genoemd werd.
Was onze Heilige ontheven van den geestelijken arbeid in andere kerken en gestichten, dan zag men hem den geheelen dag in de kloosterkerk St. Bonaven-tura in den stoel van boetvaardigheid; van heinde en ver zelfs kwamen velen om voor hem de staat hunner ziel bloot te leggen, zoodat men gelooft dat hij niet minder nut stichtte in dit jaar, dan in hetzelfde tijdperk door het geven van missiën. Onder de vele voorbeelden, zie er hier een ten bewijze. Voorzeker, zij die
Deze Broederschap, wier leden tot de aanzienlijkste familicn behooren, stelt zich ten doel arme vreemdelingen iu Rome te verzorgen en dezen eiken liefdedienst te bewijzen; zij bezit een eigen kerk eu hospitaal.
17«
hem hoorden, deelden het eerst iu de zegeningen, die God aan zijn ijver schonk; doch verder verspreidde zich de roem er van. Een persoon, die jaren achtereen zonden in de biecht verzwegen had, hoorde een omstandig verhaal van de missie op het Navoua-plein, de genade treft hem en nu maakt hij eene reis van meer dan honderd uren, om bij Pater Leonardus te biechten. Hij komt te Rome doch kan het doel zijner reis niet bereiken; hij wendt zich nu tot een anderen biechtvader, maar nogmaals doet eene valsche schaamte hem verbergen, wat hij openbaren moest, en met die nieuwe heiligschennis bezwaard keert hij naar zijn vaderland terug. De goddelijke barmhartigheid heeft hem echter niet verlaten, aanhoudende zielsangsten kwellen hem, immer hoort hij eeue stem die hem zegt, keer naar Rome terug en belijd uwe zonden aan P. Leonardus. ïeu tweede male begeeft hij zich op reis en komt in Augustus te Rome aan. Hij spoedt zich naar het klooster St. Bonaventura en laat hem, dien hij den redder zijner ziel noemt, roepen, werpt zich voor zijne voeten neer en erkent zich den grootsten zondaar der wereld. Met heete tranen, met het diepste leedwezen verhaalt hij zijn levensloop en doet eene algemeene biecht. De Heilige zelf is getroffen over zijn groot berouw, over zijn goede gesteltenis, die hem tot tweemaal toe zulk eene reis doet ondernemen; hij bewondert de wegen van Gods goedheid. Vol liefde boezemt hij hem vertrouwen op God in, ontdoet hem van de kluisters der zonden, en opgetogen van vreugde keert de van den zondenlast
177
bevrijde pelgrim huiswaarts, terwijl hij overal den lof van den Heilige, aan wien hij naast God zijne redding te danken had, verbreidt.
Nog een ander voorval van denzelfden aard is het volgende : Een ongeloovige, inboorling van Pruisen, had in zijn land met roem over den Heilige hooren spreken, en dit deed in hem het verlangen ontstaan, om ook den grooten prediker te zien en te hooren; zoo getroffen is hij door de genade , dat hij het besluit maakte om, met hoevele bezwaren die reis ook voor hem gepaard ging, terstond naar Eome te gaan. Hij komt in de hoofdstad der Christenheid, heeft het geluk om den Heilige te hooren, en erkent de stem van God die hem roept. Zoozeer is hij door zijne woorden geroerd, dat hij terstond tot hem gaat om hem zijn voornemen, den waren godsdienst te omhelzen, mede te deelen. Nog slechts aangaande het primaatschap van den Stedehouder van Christus en de aanroeping der Heiligen gevoelt hij eenigen twijfel, doch weldra is hij door de bondige redenen van den missionaris zoo overtuigd, dat hij zijne dwalingen verfoeit en eenige dagen later het ongeloof in de han-uden van den Kardinaal-Vicaris afzwoer. Met zijn leermeester in het geloof bracht hij den H. Vader zijne hulde, en deze stond hem, op de gewone voorwaarden, de gunst toe van een vollen aflaat in elke maand; daarenboven zeide hij hem, hij had om Christus alles verlaten, een zekere som gelds voor zijn onderhond toe.
Toen het jubeljaar zijn einde naderde, ontving de.
17»
Heilige van den Paus den last, om in eeue driedaagsche oefening in de kerk St A.ndreas della Valle, het volk in zijne goede voornemens te bevestigen en het tot volharding in de gedurende het jubilé zoo zeer betoonde deugd en godsvrucht aan te sporen. Immer was de Paus hierbij tegenwoordig, en hij Kelt' sloot, omgeven door de Kardinalen en een aantal andere hooggeplaatste geestelijken, de oefeningen, die door zoovelen, als ooit eenige oefening te voren, waren bijgewoond. De ondubbelzinnigste blijken gaven hier de Romeinen van de heilige gesteltenissen, waarmede zij bezield waren, en men mocht zeggen dat de Heilige met niet minder voldoening over zijn arbeid voor zich zeiven, en tot niet geringer vreugde en tevredenheid voor den Opperherder en voor allen, die prijs stelden op het goede, zijne werkzaamheden voor het jubilé besloot, dan hij ze voor bijna twee jaar begonnen had.
Het levendig geloof van den H. Leonardus als de grondslag van zijn heilig leven.
\oor wij de laatste Iiand leggen aan de levensbeschrijving van den ïï. Leonardus, wier einde wij naderen, voor wij zijn laatsten arbeid vermelden voor het heil zijner broeders, willen wij een verslag geven van zijne heiligheid, van de voornaamste zijner deugden: doen zien wat hij deed, om liet gevaar te vermijden , aangewezen in deze woorden des Apostels ; „om, na anderen gepredikt te hebben, zelf niet verlo-„ren te gaan.quot; AV ij hebben zijn arbeid in den wijngaard des Heeren, zijne veelvuldige werkzaamheden voor het geluk van zijn evenmensch te aanschouwen gegeven; luennede nogthans mag de hagiograaf zijne taak niet afgewerkt rekenen; ook vele anderen hebben geslaafd en gezwoegd om hunne medemenschen gelukkig te maken, en met dit te vermelden kan elke andere levensbeschrijver des noods volstaan; evenwel om onzen arbeid te voltooien, rest ons alzoo nog aan te toonen welken hoogen trap van volmaaktheid onze Heilige bereikt heeft, te doen zien, waardoor hij onze
ISO
diepe vereering zoo zeer verdient, waarom hij de eer onzer altaren werd waardig gekeurd; vooral moeten wij doen zien hoe hij een voorbeeld ter navolging voor ons allen is. Yatten wij dus, hetgeeu wij in zijn leven zagen en hoorden, en dat, wat wij, om den draad der geschiedenis niet te verliezen, onvermeld moesten laten, als in één bundel samen, het is de straalkrans der heiligheid, die zijn hoofd omgloriet. In de beschrijving zijner deugden zullen wij met deze aanvangen, die het beginsel en de grondslag onzer rechtvaardigmaking, de wortel en het leven der overige deugden is, met het geloof, waardoor wij volgens den Apostel aan God behagen, tot God naderen.
Overeenkomstig de waarheid, dat het levendig geloof door de liefde werkt, dat het zich, zooals de H. Jacobus verzekert, door de werken openbaart, zullen wij slechts een blik op eenige der woorden en werken van den H. Leonardus behoeven te slaan, om dat geloof in zijn volle klaarheid te zien schitteren. Die oefeningen van godsvrucht, waarin hij reeds in zijne kinderjaren zooveel behagen vond, zijn er een bewijs van. Hij gaf er blijk van, als hij in zijne jongelingsjaren den makkers zijner jeugd de gronden van dat geloof verklaarde, den kinderen en onwetenden op straat en in de kerk den cathechisnms onderwees. Zonder dat levendig geloof had hij in meer mannelijken leeftijd, te midden van zoovele vermoeienissen, niet in zijn vungen ijver kunnen volharden. Dit geloof sprak zich uit in dat vurige verlangen, waarmede hij in de eerste jaren van zijn kloosterleven gehaakt had het geloof aan de hei-
IM
(lenen te mogen verkondigen; in flat verlangen, dat zoo vurig was, dat hij tranen stortte, toen hij vernam dat eenige martelaren, door liet storten van hun bloed, den martelkroon erlangd hadden in datzelfde China, werwaarts hij zoo vurig verlangd had te gaan. Niets toont ons klaarder de levendigheid van zijn geloot' dan de uitdrukkingen, die hij bezigde in eene toespraak, die hij over die deugd hield. //Zoo het een zoon //geoorloofd is, eenigerraate de navolger zijns vaders ,/te wezen,quot; dus sprak hij, //zoo bied ik ook mij aan, ,/gelijk mijn H. Vader zich aanbood, toen hij in de //tegenwoordigheid van den Sultan een groot vuur liet //ontsteken en bereid was, ter bekrachtiging van zijn //geloof, er in te gaan, zoo de vorst met de zijnen //zich wilde laten doopen. Ja, ook ik,quot; dus vervolgt hij, „bied mij aan om hetzelfde te doen. Ontsteekt //hier, op deze plaats, een groot vuur, ja, ontsteekt ,/het en verwerft mij de toestemming mijner oversten, „om niet van overmoed beschuldigd te worden, en gij //inoogt u verzekerd houden, dat zoo er onder u //iemand is, die in zijn geloof wankelt, ik niet zal //aarzelen er mij, ter hunner overtuiging, in te wer-,/pen, om alzoo te bewijzen dat ons geloof een god-//delijk geloof is. Ach! waarom is het mij niet gegeven „mijn leven te laten, mijn bloed te mogen storten voor //een geloof, dat zooveel meer dan dit alles waard is.quot;
Verlangt men meer ? Uit liet achtste der Vijf-en-Zestig Voornemens1), die hij zich in zijne eenzaamheid
]) Zie b]adz. 70. Zoo dikwijls van dit boek, dat voor ons bewaard is gebleven, gewag gemaakt wordt, zullen wij het onder dezen naam aanduiden.
182
dell Incontro tot ceu richtsnoer voor zijn leven gemaakt had, blijkt duidelijk, dat hij voor zijn handel en wandel het geloof immer tot gids gekozen had, en zelfs niet de geringste handeling verrichtte, dan voorgelicht door het geloof, dan toegenist met het geloof. Daar hij door de levendigheid van zijn geloof zich immer bezig hield met God, van wiens tegenwoordigheid hij geheel doordrongen was, zag hij alles in God, deed hij alles om God, en zocht hij noen binnen, noch buiten zich zeiven iets dan God. Door die oefeningen des geloofs, waarmede hij al zijne werken, vooral de gewichtigste, begon, verwierf hij zich dien voortdu-renden ijver om alles te doen tot Gods eer, die het eenigste voorwerp zijner verlangens, zijner liefde, zijner daden was. Door die deugd had hij zich, gelijk hij zeide, in zijn hart eene inwendige eenzaamheid gevormd, die hij liet verblijf des geloofs noemde, waarin hij , vooral in het gebed, al het geschapene, het zinnelijke vergat, slechts dacht aan de bovennatuurlijke waarheden. slechts verzuchtte naar God en de hemelsche goederen. Daar vond hij er zijn wellust in, den God aller schoonheid te beschouwen, zich met Hem alleen te onderhouden, en naar de gelijkvormigheid met Hem te streven. Buiten het gebed, dan bewonderde hij, door den Schepper zei ven in het schepsel te beschouwen, Zijne grootheid, en was hem dit de weg om, door de beoefening der deugden, wier beginsel en grondslag het geloof is , tot God te naderen. Daar hij nu immer zijn oog op God en de goddelijke eigenschappen , die hij bij het licht des geloofs beschouwde, geves-
tigd liad, scheen liij soms buiten de wereld te leven, en zoo gebeurde het dikwijls, dat hij bekende personen, zelfs van stand, ontmoette, en deze hem groetten of over eenige zaak ondervroegen, maar dat hij hen niet opmerkte en zonder spreken zijn weg vervorderde, zoo verdiept, zoo verslonden was hij in God, wiens tegenwoordigheid hem het geloof deed gevoelen. En wat de door Cod geopenbaarde en ons door de Kerk om te gelooven voorgestelde waarheden betrof, hij verklaarde ze met meer zekerheid te gelooven, dan zoo hij ze met eigen oogen zag, wijl zij door de eerste, door de onfeilbare Waarheid geopenbaard waren.
Tot die innige overtuiging van Gods tegenwoordigheid trachtte hij ook anderen op te wekken; deze oefening toonde hij als zeer gemakkelijk aan in zijn Handboek voor eene religieuse, en zeide, dat het voldoende was te gelooven, dat God immer aan onze zijde is en hem daar met de oogen des geloofs te beschouwen , om ook in het duistere, waarin wij wandelen , van Zijne nabijheid overtuigd te zijn. Wijl hij van den eenen kant niets vuriger verlangde, dan het geloof onder de christenen krachtdadig en zuiver bewaard te zien, en hij van den anderen kant niet blind was voor de gevaren, waardoor het bij hen verloren of verduisterd kon worden, zoo had hij hiervoor immer een waakzaam oog en zocht hij te redden en te helpen, waar hem dit mogelijk was. Het was hierom, dat hij bij zijn terugkeer van Korsika, te Genua de inwoners aanmoedigde zich te doen opnemen in het Broe-derschap van O. L. V. van Bijstand. Het doel hier-
181
van was eeu kruistociit tegen de zeeroovers, vooral wijl deze vele christenen tot slaven maakten, die dan in liet naaste gevaar kwamen Imn geloof te verliezen. Om de geloovigen hieraan te doen deelnemen, predikte hij gedurende zes dagen met zooveel ijver en vuur, dat het den Turken zelfs ter ooren kwam. Dit ontstak hun haat tegen hem, en zelfs deden zij pogingen om hem in handen te krijgen. H'j verzekert dit in eeu brief, waarin hij aldus schrijft : //In Tunis //hebben de Turken vernomen dat ik de christenen //tegen hen gewapend heb, zij zeggen dat Broeder //Leonardus hun deu oorlog aandoet; er wordt gezegd //dat zij hem zoeken, en dat, zoo zij hem vinden, z/zij hunne wraak door zijn dood zulleu koelen. Dit //zouden zij doen uit haat tegen het geloof, welnu, ik //voor mij wensch dit van harte/'
quot;Wijl het de wil Gods niet bleek te zijn, dat hij, gelijk hij zoo vurig wenschte, zijn leven voor het geloof ten otter bracht, zoo greep hij met des te meer ijver eu liefde elke gelegenheid aan, die hem werd aangeboden om aan ongeloovigen in zijn vaderland de weldaad des geloofs mede te deelen. Zie hier iets ten bewijze. Bij zijne missie te Livorno was eeu jongeling van den Mahomedaanschen godsdienst tegenwoordig. Hoewel hij de taal des predikers niet machtig was, verstond hij er door de goddelijke genade toch zooveel van, dat hij tot hem ging en hem zijn verlangen om christen te worden mededeelde. Met blijdschap en liefde ontving hem Gods dienaar, bemoedigde hem in zijn heilig besluit; nadat hij hem onderwezen had nam hij
18quot;)
hem met zich naar Morence, waar hij het onuitsprekelijk geluk had hem door het H. Doopsel in den schoot der Kerk te zien opnemen. Diezelfde vreugde mocht hij ook smaken te Viterbo, waar hij, gelijk wij zagen1), een middel in Gods hand was om een jongen Israëliet het geloof te doen omhelzen. Te Rome mocht hij twee dochters van dienzelfden godsdienst bekeeren, maar op verschillende wijze. Er bestaat aldaar een huis nder Catechumenenquot; geheeten, waar zij, die zich bekeeren willen, opgenomen en in het geloof onderwezen worden. Verscheidene Israëlitische jonge dochters hadden zich daarin laten opnemen en bekeerden zich; eene harer echter wankelde in haar besluit en bleef weigeren het Jodendom te verlaten. De Heilige echter mocht door de tusschenkomst der H. Maagd haar daartoe bewegen. Eenigen tijd daarna nam zij den sluier aan, en beleed den Heilige, dat op het oogenblik dat zij het beeld der Moeder Gods gezien en aangeraakt had, haar hart terstond veranderd was, en zulken aandrang gevoelde om christen te worden, dat zij nauwelijks den tijd kon afwachten, waarop zij hare wenscheu zou vervuld zien. Hoe zeer zij dit geluk waardeerde toonde haar heilig leven, hare dankbaarheid jegens God en de H. Maagd, haar hoogachting voor hem. Eene andere had slechts geveinsd het Doopsel ontvangen, was daarna in een klooster gegaan, waar zij vervolgens in den geest, waarin eene persoon, die in schijn christen maar in werkelijkheid ongeloovig is, onvermijdelijk zijn moet, hare gelofte aflegde. Toen de Heilige dit klooster bezocht en ook
Bladz. 99.
] Sfi
haar afzonderlijk sprak, bemerkte hij spoedig dat de staat harer ziel beklagenswaardig was; hij vermaande haar dan inet zachtmoedigheid, hein haar geweten oprecht te ontsluieren. De genade had haar hart nu getroffen, de ongelukkige ontdekte hem haar treurig geheim, en aangemoedigd door zijne liefderijkheid smeekte zij hem om dat wat haar redden kon. En zóó mocht hij zijn ijver beloond zien, dat hij haar in korten tijd voor liet geloof en den hemel gewonnen had. Nog met meer glans schittert zijn geloofsijver in het volgend geval. Een zeeman, herkomstig van eene plaats, waar hij jaren te voren eene missie had gegeven, had zicli eenigen tijd daarna aan de bedorvenheid zijns harten overgegeven, en oin te ongestoorder aan zijne hartstochten den vrijen teugel te laten, begaf hij zich naar Geneve, waar hij de ketterij omhelsde, en zoo ver ging, dat hij nauw-lijks meer aan God of eeuwigheid geloofde. Toch verliet hem de barmhartigheid van God niet; hij vond de rust niet, die hij zocht, gewetenswroegingen kwelden hem, en eene inwendige stem vermaande hem naar P. Leonardus te gaan, om aan hem zijne boosheden te belijden, en, met God verzoend, weer in de gemeenschap der geloovigen opgenomen te worden. Doch hij bleef doof voor die stem, hij viel dieper en dieper, ook bij hem hadden de driften het verstand beneveld; hij viel zoo diep mogelijk. Hij verliet Geneve, om zich naar Turkije te begeven, nogmaals veranderde hij met liet land zijn geloof, zwoer den chris-telijken godsdienst geheel af, werd een renegaat. Ofschoon de ongelukkige zich nu hier naar hartelust in
JS7
liet slijk van tnlloozc booslicdeu wentelde, had Gods genade zich zijner nog niet onttrokken. Hoe meer hij zich der zonden overgaf, des te pijnlijker werden zijne gewetensangsten, des tc luider klonk de stem: ,/Ga z/naar Rome, en leg aan P. Leonardus de belijdenis z/Uwer zonden af.quot; Eindelijk zegepraalde de genade, hij luisterde naar hare stem, begaf zich op reis, kwam te Rome en spoedde zich naar het klooster St. Bona-ventura, waar hij, voor de voeten van den Heilige neergestrekt , den zoo lang ontbeerden vrede terug erlangde. Hij deed hem een omstandig verhaal van zijn zondig leven en legde openhartig al de gruwelen bloot, die hij tegen het heilig geloof, eerst onder de Protestanten, vervolgens onder de Mahomedanen gepleegd had. Als de verloren zoon door zijn vader, werd hij met alle liefde door den Heilige ontvangen, die hem op nieuw in de geloofswaarheden, die bij hem in vergetelheid geraakt waren, onderwees, en na bekomen volmacht, hem met God en Zijne Kerk verzoende. Daar hij arm was, verwierf hij hem de middelen om naar zijn vaderland weer te keeren.
Zoo deelden dan ook anderen in de vruchten van zijn levendig geloof. Dat geloof bekeerde de ongeloo-vigen, die hij op zijn weg ontmoette, dat geloof bracht tallooze zondaren tot hun God terug, dat geloot deed hem blijmoedig die moeielijkheden, waarvan zijne apostolische bediening zoo vol was, torschen, deed hem den last er van tot aan zijn dood dragen; hoewel hij zwak was van lichaamsgestel, was hij sterk naar hart en geest door het geloof.
Godsvrucht van den H. Leonardus tot het Ailerheiligste Sacrament.
Godsvrucht vindt haar oorsprong in liet geloof, en is terzelfder tijd diens uitwendig kenteeken, diens duidelijkst bewijs; het geloof is der ware godsvrucht eenigste roersel; gelooft men, men zal ook de waarheden, het voorwerp van ons geloof, door uitwendige handelingen huldigen en vereeren. Door het aanhalen van zoovele bewijzen van innige, diepgevoelde godsvrucht, zullen wij ook het krachtdadige, het levendige van des Heiligen geloofs beter leereu kennen. Wijl uu de H. Eucharistie bij uitnemendheid het Geheim des Geloofs (Mysterinm Pidei) genoemd wordt, eu het ook vooral is door het geloof aan dit aanbiddelijk geheim, hetwelk men het leven, de ziel, de kracht van den christen kan noemen, dat de ware geloovigen, de kinderen der Kerk te herkennen zijn, zullen wij eerst spreken van zijn eerbied voor dit Hoogwaardig Sacrament. Zagen wij hem reeds in zijne eerste levensjaren vol eerbied de H. Mis bijwonen, zoo gaarne in de kerken in de tegenwoordigheid van zijn God ver-
ISP
wijlen en met vurig veiiangeu dat oogeiiblik verbeiden, waarop liet hem gegeven zou worden zijn God te ontvangen, in rijperen leeftijd zal ons zijn eerbied genoegzaam blijken, als wij zien hoe hij in het 51ste zijner Voornemens, dit li. Sacrament als het doel en liet middelpunt van al zijne genegenheid kiest, het door in-en uitwendige oefeningen vereerde en trachtte, zooveel hij vermocht, anderen tot eerbied daarvoor op te wekken.
Waar hij kwam, zijn eerste bezoek gold Jesus in zijn H. Sacrament. Met den grootsten eerbied droeg hij dagelijks het H. Misoffer op. Om zich zoo waardig mogelijk voor te bereiden, biechtte hij dagelijks, soms tweemaal daags, en alles wat hij van af de Completen des vorigen avonds tot aan de Mis deed, diende tot voorbereiding voor dit ontzaglijk Olfer. Zoo nauwkeurig mogelijk verrichtte hij elke hierbij voorgeschreven plechtigheid; de H. Communie nam hij als Teerspijs (Viaticum) elke male volgens eene meening, die hij reeds in zijne eerste jaren gemaakt had. Onze eerste zorg, dus was hij gewoon te zeggen, bij de voorbereiding en dankzegging moet zijn een zuiver en ootmoedig hart, dat, door een levendig geloof bestraald, oefeningen van innigen deemoed, offerhande, lof, liefde en rouwmoedigheid tracht te verwekken. Dagelijks woonde hij, zooveel zijn arbeid dit toeliet, alle H. Missen bij, en maakte dan de meening om alle, welke over de geheele wereld geschiedden, te hooren en God op te dragen. De offerhande der Mis noemde hij de zon der CJmsienheid, 'Je ziel des geloofs, het middelpunt van
190
den CatholiekeH godsdienst, liet hoofddoel van alle gebruiken, plechtigheden en Sacramenten, de samenvatting van al het goddelijke en schoone in de Catliolieke Kerk. Zijn eerbied voor het II. Sacrament toonde hij, gelijk wij zeiden, vooral bij het opdragen dezer Offerhande. Nimmer betrad hij het altaar zonder boetekleed en zonder ter eere van de 3-3 levensjaren van Jesus, even zoovele malen het bloed van den Godmensch den Hemelsclien Vader opgedragen te hebben, om nit kracht van dit Offer zijn gemoed vlekkeloos te bewaren. Als hij zich met de heilige gewaden bekleedde, geschiedde elke handelingen hèt daarop toepasselijk gebed, met zooveel gevoel en aandacht, dat ieder zien moest welke liefdegloed zijn hart vervulde. Bij het gaan naar het altaar stelde hij zich voor den Calvarieberg te beklimmen, daar aanschouwde hij met de oogen des geloofs de H. Drievuldigheid, omgeven van een stoet engelen en heiligen, bereid om de Offerhande, die hij ging opdragen, aau te nemen; zoo eerbiedig en ingetogen was zijn gang, was hij, zoo lang dat Offer duurde, dat hij een meer verheven en geheel in God verslonden wezen scheen. Om onder die verheven handeling elke geest verstrooiing zooveel mogelijk buiten te sluiten, om zooveel mogelijk uitsluitend met God bezig te zijn, had hij het Offer in vijf deelen verdeeld. In het eerste deel, dat hij de voorbereiding noemde, van het begin tot aan den Introïtus, hield hij zich inet gevoelens van ootmoed en berouw bezig, terwijl hij zich onwaardig beleed een zoo groot Offer op te dragen. In het tweede, van den Introïtus tot aan het einde van het Credo,
vestigde hij al zijn aandacht op deu zin der woorden, die hij las, opdat hij daardoor in de goddelijke verlichtingen mocht dealen. Van het Offertorium tot aan de Communie trachtte hij zich diep te doordringen van de vier doeleinden van het Misoffer, tc weten: God te prijzen en te verheerlijken. Zijner rechtvaardigheid voor gepleegde zonden te voldoen. Hem voor de tallooze ontvangen weldaden dank te zeggen en nieuwe weldaden van Hem ai' te smeeken. Was het vierde deel, de H. Communie, waarin hij slechts om één te zijn met Jesus bedacht was, voorbij, dan waren de laatste gebeden zoovele hartelijke dankzeggingen jegens God, die lichaamlijk in zijn hart rustte, zijn gebed was eene acte van aanbidding en liefde jegens Hein. Ontbrak het hem uiet aan tijd, zoodat hij meer dan gewoonlijk tijd besteedde aan het verrichten van die heiligste handeling, dan antwoordde hij, zoo men hem hierop opmerkzaam maakte: ^Veet gij dan //niet dat het mijn grootste troost is dit H. Offer op //te mogen dragen, en dat liet mijn grootste smart is //een priester te zien, die dit met te veel overijling z/doet. Hadden wij allen een levendig geloof, wij z/zouden ons nauwlijks van liet altaar kunnen verwij-z/deren.quot; Dat het zijn hoogste wellust was den Eeuwigen Vader Zijn goddelijken Zoon op te mogen offeren, kon men zien als zij:i aanschijn gloeide van het vuur, dat inwendig zijn hart verteerde bij de Consecratie, en men er de vreugde op kon lezen, waarmede zijn hart overstroomd was, de vreugde over het geluk zicli met den innigsten, den besten aller vrienden te mogen
192
vereenigen bij de Comumme. Dit alles nogthans was geen genoegzaam voedsel voor zijne eerbiedige liefde; uit al zijne krachten streefde hij nog, dat dit Sacrament der Liefde ook door anderen vereerd en aangebeden zoude worden. In al zijne missiën wekte hij de geloovigen op om dit II. Sacrament, als liet naar de zieken gebracht werd, zoo plechtig mogelijk te begeleiden. Op zeer vele plaatsen hadden die vermaningen het schoonste gevolg, en daar, waar vroeger de heilige Teerspijze bijna onopgemerkt den zieken gebracht werd, geschiedde dit nu in plechtige processie. Dit zag men vooral in Ancona, waar hij den geloovigen onder anderen aangetoond had, hoezeer het de talrijke vreemdelingen, die in hunne zeehaven uit alle landen en godsdiensten samenstroomden, moest treffen als zij den eerbied en de vereering zagen welke de Catholieken hun God, onder de sacrainenteele gedaante verborgen, bewezen. Geheele scharen volks zag men nu toe-stroomen, en meer dan eens telde men bij een derge-lijken optocht vijf honderd toortsen. Voorzeker een treffend en stichtend schouwspel, dat vele verflauwde en onverschillige tot nieuwen ijver opwekte. In eene plaats van de Sabina zag men zulk eene onverschilligheid hierin, dat men zich werkelijk schaamde de hand te slaan aan den troonhemel, waaronder het II. Sacrament gedragen werd, en de priester dikwerf lang' moest wachten, tot er zich deze of gene opdeed, om dien te helpen dragen. Met veel kracht sprak de Heilige over dit gebrek aan eerbied, en bewees hen welk een eervolle dienst dit was, dien men niet den mensch maar
193
God Zeiven bewees, zoodat, toen zich de eerste gelegenheid hiertoe voordeed, al het volk samenstroomde om hun Zaligmaker op Zijn weg naar den zieke te vergezellen. Voortaan schaamde men zich niet meer, gelijk dit vroeger het geval scheen te zijn, den troonhemel te dragen; de aanzienlijksten der plaats rekenden het zich thans tot eene eer dit te mogen doen. Bijna overal geschiedde nu het toedienen der laatste H. Sacramenten aan de zieken met den meesten luister, zelfs Kardinalen en Bisschoppen zag men aan zulke optochten deel nemen, onder anderen, gelijk vroeger verhaald is, in de bisdommen Bologna en Fer-rara. Evenzeer, om dit 11. Sacrament de verschuldigde eer te bewijzen, vermaande hij de geloovigen, om, zoo dikwijls zij konden, de H. Mis bij te wonen, en dit met de meeste aandacht en eerbied te doen. Zijne godsvrucht trachtte ook door stoffelijke middelen dien eerbied te ver-hoogen: ook zijne woorden hadden ten doel om meer kostbare, meer passende heilige vaten ter bewaring van het Heilige der Heiligen te verschaffen. Te Ascoli werd eene som bijeengebracht die, na aftrek der kosten voor het licht bij de plechtigheden der missie, voldoende was om aan vijf behoeftige kerken de benoodigde ciboriën te kunnen geven. Te Castel-San-Pietro van Bologna vond hij de Remonstrans te klein en der goddelijke majesteit minder dan ooit passend; door zijne bemoeiing met de missie werd het benoodigde geld bijeengebracht, waardoor men een alleszins prachtig kon in de plaats stellen.
Nog eene zaak lag hem na aan het hart, en die
194
was dat dit goddelijk Geheim altijd, dag en nacht, van aanbidders zou omgeven zijn. Zijn vurig verlangen was de Broederschap der gedurige Aanbidding van het H. Sacrament, die te Home in de kerk de liotmido1) was opgericht, allerwege ingevoerd te zien; daarom had hij zelf zich als medelid laten opnemen en kondigde bij al zijne missiën de daaraan door Paus Benedictus XIV verleende aflaten af. Zoo groot was zijn ijver voor de uitbreiding dier vereering, dat hij voor zijn dood deze Broederschap in honderd dertig plaatsen, waar hij gepredikt had, mocht opgericht zien. Ja, aan zijne bemoeiingen mag men het dank wijten, dat zij zelfs in het verre Mexiko nog bij zijn leven tot stand kwam. Om kort te gaan, van zijn kindsheid tot in zijn grijzen ouderdom was hij een vurig aanbidder van Jesus in Zijn H. Sacrament, en ijverde hij onafgebroken om dien eerbied in anderen te vergrooten, meer uit te breiden. Welke godsvrucht hij aan den dag legde, toen hij zijn God weldra onbedekt zou gaan aanschouwen , zullen wij later zien, als wij zijn heiligen dood verhalen.
') Dus genoemd om hare ronde gedaante, vroeger Tiet Pantheon y d. i. Allergodentempel; thans is zij der Koningin der Martelaars en allen Martelaars gewijd en heet St. Maria ad Mar tyres.
Godsvrucht van den H. Leonardus voor het smartvol lijden en den H. Naam van Jesus.
quot;Was zijne godsvrucht groot jegens dien Heiligen Maaltijd, waarin de gedachtenis aan Jesus lijden gevierd wordt, groot, ja eenig was zij ook voor dat lijden zelve. Het was hem niet voldoende, dit tot voorwerp zijner aanhoudende oveiwegingen te maken, hij spaarde geene moeite het aandenken er van ook bij anderen levendig te houden. Dit, dus leest men in een zijner handschriften, dit is het middel om de Catholieke wereld te heiligen, haar aan de tirannie van satan te ontrukken, dat de geloovigen het lijden van onzen Heiland als in hun hart dragen, er dikwijls aan denken; gaarne zou ik het bloed uit mijne aderen, den adem mijns levens geven, om dit te bekomen. Draagt den Gekruiste diep in uw hart, was zijne lievelingsspreuk in al zijne gesprekken; zoo dikwerf, zoo vurig mogelijk beval hij de betrachting van Jesus smarten en dood aan, en uit zijne blikken en woorden las men, hoe diep hij zelf van medelijden doordrongen was. Gewoonlijk begon hij zijn gebed met het een of ander smartelijk
196
tooneel uit het lijden, vooral de kruisiging, eenigen tijd te overdenken. Yolgens liet 5de zijner Voornemens had hij verschillende punten uit de lijdensgeschiedenis ter betrachting bij het bidden der kerkelijke getijden vastgesteld, zoodat hij zich den geheelen dag met de overweging daarvan bezig hield. Dagelijks bezocht hij de statiën van den Kruisweg, en wel met zoo veel gevoel, dat hij alleen bij het aanschouwen der voorstellingen overvloedige tranen stortte. Nog droeg hij op zijne borst het Kruisbeeld, waaraan vijf ijzeren punten bevestigd waren, die hem aanhoudend, door hunne scherpte, aan het lijden herinnerden. Hieromtrent vindt men door hem geschreven : Ik wil Jesus den Gekruiste diep in mijn geest en mijn hart dragen, mij dan dikwijls voor Zijne voeten neerwerpen, om mijne zonden te beweenen. Alle vrijdagen nam hij het een of ander onsmakelijks, om te denken aan de gal, waarmede Jesus gedrenkt werd, en de vrijdagen van Maart vastte hij immer op water en brood. Waar hij een Kruisbeeld ontmoette, kuste hij het, als hij kon, met eerbied, en de woorden: moge het bittere lijden mijns goeden Jesus altijd in mijn hart zijn, lagen als in zijn mond bestorven. Eene zijner voornaamste zorgen was, overal waar hij predikte, de heilrijke oefening van den Kruisweg in te voeren. Na de volmacht van den Paus hiertoe verkregen te hebben, richtte hij de XIV statiën op, niet alleen in steden en dorpen, maar ook in kloosters, en in plaatsen, waar deze oefening iets geheel onbekends was; Uit eene schriftelijke getuigenis blijkt, dat hij
197
alleen niet minder dan vijf honderd twee en zeventig Kruiswegen heeft opgericht. In Rome liet hij onder goedkeuring van Z. H. Benedictns XIV, in het Colliseum, waar het bloed van duizende martelaren had gestroomd, veertien kapellen voor even zooveel Statiën van den Kruisweg daarstellen. Daarbij richtte hij een Broederschap op, dat der „Beminnaars van Jesus en Maria,quot; wier leden zich verbinden moesten, op sommige tijden in processie de oefeningen van den H. Kruisweg te houden en anderen daartoe aan te sporen.1) Ongeloovelijk is het welke moeite hij zich gaf om overal het volk het heilrijke dezer oefening aan te toonen. De laatste vermaning, waarmede hij eene missie besloot, was eene opwekking om die oefening dikwijls te houden; den biechtvaders beval hij in zijne onderrichtingen met nadruk aan, hunnen biechtelingen het houden van den Kruisweg aan te bevelen, soms op te leggen, want, verzekerde hij, niets ter wereld is meer in staat den zondaar tot eene ware
Gelijk elke religieuse-orde te Rome een Kardinaal tot protector, (beschermer) heeft, zoo ook elke Broederschap. Het beschermheerschap van die vau den Kruisweg in het Colliseum heeft onze H. Vader Pius IX zich zclven voorbehouden. — Zonde, dus mogen wij in 't voorbijgaan vragen, zoude die zoo vervolgde Paus wellicht door den hemel verlicht, erkend hebben welk een lange en bloedige kruisweg voor hem open lag? Ware de goddelijke Kruisdrager even als den eersten Petrus ook hem verschenen, dan zoude meu dit voor zijn wederantwoord op zijne vraag aan Jesus: „Domino quo vadis?quot; (Heer, waar gaat gij heen?) kunnen houden, en hierdoor zoude hij zijne bereidvaardigheid en liefde, om het offer dat hem gevraagd werd te brengen, getoond hebben.
108
bekeering te brengen, en den rechtvaardige in de deugd te doen volharden, dan de overweging van het bitter lijden van onzen Verlosser. Hij zelf had voor hen, die deze oefeningen wilden honden, verschillende kleine handleidingen vervaardigd, die heden nog door velen gebruikt worden.1) Ook was zijn streven, op die plaatsen waar hij predikte, de gewoonte in te voeren, van des Vrijdags , des namiddags ten 3 ure, de klok te luiden, en ter eere van den lijdenden Heiland driemaal het Onze Vader en Wees Gegroet te bidden, ter herinnering aan den dood van Jesus, die op dat uur plaats had. Tot op dezen tijd is dit door hem ingevoerde heilrijk gebruik op vele plaatsen, onder anderen te Rome, behouden gebleven. Van vele kerken wordt nog dit teeken met de klok gegeven, om de geloovigen te herinneren aan het stervensuur van den Verlosser, en, gelijk ook hij dit wilde, hen op te wekken tot het bidden voor de bekeering der zondaars.
De liefde voor zijn gekruisten God, zijne vereering en hoogschatting van het lijden brachten hem van zelf tot hoogachting van dien Naam, die door den Engel gegeven, zoo volmaakt het lijden van den mensch geworden Zoon van God, voor het heil der wereld, uitdrukt. Meer dan alle andere namen was die Naam, die boven alle namen is, en buiten, welken geen andere naam den menschen gegeven is, om daarin zalig te worden, hem lief en dierbaar; groot was zijn eerbied voor dien Naam,
Eeu daarvan, met korte overdenkingen, vol zalving en godsvrucht, wordt ook hier te lande met veel vrucht gebruikt.
199
waarvoor elke knie moet buigeu. lleeds eeue korte schets hebben wij gegeven van hetgeen hij deed, om de geloovigen tot eerbied voor dien Naam op te wekken, diens vereering te verbreiden; hoe hij het teeken van dien Naam steeds op zijne missiën bij zich had, en het den standaard noemde, waaronder hij, de soldaat van .Tesns, de hel bestreed. Hierin volgde hij twee groote mannen van zijne orde na, den H. Bernar-dinus van Senen en den H. Joannes Capistranus; die beide even groote ij veraars voor den eerbied aan den Naam Jesus verschuldigd, hadden door de kracht van dien H. Naam duizende zondaars bekeerd, tal van wonderen gewrocht.1) Sprak hij over dien H. Naam, dan deed hij dit met zooveel gevoel en zalving, dat de tranen zijner toehoorders het bewijs waren der godsvrucht, die hem bezielde. Bij die gelegenheid voerde hij de heilige gewoonte in, die in de meeste plaatsen, waar hij predikte nog bestaat, om elkander te groeten met de woorden: Geloofd zij Jesus Christus. — Naar zijn eerbied voor den H. Naam kan men begrijpen welk leed hij gevoelde, als hij dien Naam in vloe-
De H. Bernardinus was, gelijk vroeger gezegd is, de eerste, die de vereering van den Naam Jesus verbreidde; de H. Joannes was zijn leerling, hem volkomen waardig. Tallooze ongeloovigen mocht deze voor het geloof winnen. Op zijne prediking schaarden zich 70,000 Christenen tot een krnistocht tegen de Turken; onder de banier met het naamcijfer van Jesus (J. H. S.) trokken zij ten strijde, en behaalde de groote veldheer Hnniad in zijn bijzijn bij Belgrado eene schitterende overwinning over 120,000 Turken, die grootendeels aan den eerbied voor den H. Naam, aan de quot;kracht van zijn gebed werd toegeschreven. Hij stierf in 1456.
300
ken en godslasteringen door de christenen hoorde ont-eeren. Met al zijn ijver voer hij tegen dit schandelijk misbruik uit; o, dus sprak hij dan dikwijls, o, mogen mijne woorden zoovele vurige pijlen zijn om de harten dier godslasteraars te doorboren, en ze tot liefde en eerbied voor dien verheven Naam te doen ontvlammen. Om hierin te slagen, bediende hij zich soms met het beste gevolg van een schijnbaar eenvoudig middel. Zoo heerschte er te Arpino, waar hij missie gaf, het misbruiken van Gods naam. Na zich alle moeite gegeven te hebben om die schandelijke gewoonte te ontwortelen, sprak hij de kinderen, die daar tegenwoordig waren, aldus aan : „Lieve kinderen, ik bid u dringend, ;/als gij ooit iemand, wie ook of waar ook. God ,/hoort lasteren, den H. Naam hoort misbruiken, om-//ringt dan dien mensch, en roept herhaalde malen „Geloofd zij Jesus Christus.'quot; Gods zegen rustte op dit middel, want gebeurde het dat den een of ander, zelfs was dit het geval met een der aanzienlijksten, voor wien het vloeken eene tweede natuur geworden was, eene godslastering op straat ontviel, hij kon verzekerd zijn, dat eene schaar van kinderen zich rondom hem verzamelde, en hem dien heiligen, nu lastigen groet deed hooren. En dat, wat het plichtgevoel niet vermocht, deed de schaamte: hij wachtte zich voor de tweede maal; anderen spiegelden zich aan hem, en in korten tijd was die ongelukkige gewoonte verdwenen. Wij zagen reeds hoe de Heilige er op uit was dat de poorten .der stad en de deuren der huizen het monogram diens H. Naams zouden dragen, in de overtuiging dat de geloo-
201
vigeu bij het zien er van daaraan den verschuldigden eerbied niet zouden weigeren, dien altlians minder zouden onteeren. God zelf toonde meer dan eens ten duidelijkste hoe welgevallig Hem dit was. Om iets te noemen; Een christen te Porto-Ferrajo, in Toskane, zoude gaarne op raad van den missionaris, dit teeken voor zijne woning geplaatst hebben, echter vermocht hij dit niet boven de deur te plaatsen, wijl een Israëliet het benedengedeelte van het huis in gebruik had. Alzoo bevestigde hij het, zoo goed hij vermocht, tusschen twee vensters. Doch zie, eenigen tijd daarna ontstond er brand beneden in het huis, dat geheel uitbrandde, zonder dat er iets gered kon worden, maar juist daar, waar het naamteeken van Jesus was aangebracht, was het, alsof eene onzichtbare hand het voortwoeden der vlam stuitte, en de woning van den Christen bleef, tot verbazing van allen, die dit aan de wonderdadige macht van den H. Naam toeschreven, gespaard. In een woord, in diezelfde mate als liet geloof hem de kracht van dien H. Naam had leeren kennen, was zijn eerbied groot en ijverde hij, om dien alom te doen eerbiedigen.
Niet minder kon zijn eerbied zijn voor den persoon zijns goddelijken Verlossers; het scheen hem onmogelijk toe, dat er menschen zouden zijn, die Hem kenden, in Hem geloofden, en Hem toch niet beminden. Eene enkele betrachting van het oneindige goed dat Hij ons verwierf, moest, naar zijne meening, voldoende zijn om het hart van den mensch van de innigste liefde en dankbaarheid te doen branden. In de
202
krachtigste bewoordingen bepleitte hij het recht dat onze goddelijke Verlosser op onze dankbaarheid, eerbied en liefde heeft; alsdan was hij gewoon te zeggen, dat al moge men al wat men groots en edels bedenken kan tot eene enkele gedachte samenvatten, deze nog-thans Zijne grootheid niet zou uitdrukken, wijl zij 's menschen begrip ver overtreft. In zijne gewone gesprekken zelfs wist hij de schoonheid, de grootheid van Jesus in de levendigste kleuren af te malen; zij is weergaloos, overtreft alles, zij is de hoogste schoonheid, zeide hij, en al ware er niets anders in het verblijf der gelukzaligen, de reine, heilige, beminnenswaardige schoonheid van Jesus zoude er een hemel van maken. Nu eens stelde hij Jesus voor met het hart vol liefde en teederheid, als de vader, de vriend der zondaars, zelfs der grootste, mits zij met rouwmoedigheid tot Hem kwamen; dan weder met de handen vol weldaden en genaden, bereid om ze den heilbegeerigen mee te deeleu. Wanneer hij dan eens aangetoond had, hoe al onze zaligheid en de middelen daartoe van Jesus kwamen, dan vervolgde hij met al den gloed van zijn minnend hart: „Gezegende Jesus, //beminnelijkste God, ontneem mij het leven of schenk //mij Uwe liefde! en wijl ik op deze wereld niets goeds //bezit dan deze armzalige tong, zoo wil haar onophou-//delijk tot mijn laatsten ademtocht gebruiken om U z/te loven en te prijzen.quot; Somwijlen kon hij den aandrang der liefde niet weerstaan, en riep dan in geestvervoering uit: „o, Ware het mij gegeven, dat al mijne //ledematen zoovele tongen waren, om U door allen te ,/doen kennen, door allen te doen beminnen!quot;
Devotie van den H. Leonardus tot de Allerzaligste Maagd Maria en andere Heiligen.
In waarheid kan men zeggen, dat de devotie van onzen Heilige tot de Moeder van God, met hem opwies; in gelijke mate als hij toenam in kracht en jaren, nam deze toe in innigheid, in vurigheid. Reeds deelden wij talrijke bewijzen dier devotie in zijne kinder- en jongelingsjaren mede, en om te doen zien tot welke hoogte zij gestegen was in zijne mannelijke jaren, zoude het genoeg zijn het lGdc, 17de, lSdc, 19de en 52ste zijner Voornemens te lezen. In het laatstgenoemde zegt hij: „o, moge mijne devotie tot ,/de H. Maagd de teederste zijn; plechtig verklaar ik, z/dat ik Haar de zaak mijner zaligheid in handen ge-//geven heb, want ik bemin Haar met die teederheid, //waarmede een zoon zijne dierbare moeder beminnen //kan, en ik wensch dat alle inenschen Haar bemin-//nen en Haar den diepsten eerbied toedragen.quot;
Van daar was bij hem haar eenige naam mia cara Maclre, mijn lieve Moeder, en zijne liefde was dienovereenkomstig. Haar voor tijd en eeuwigheid toe tc
204
beliooren was liet doel van al zijn streven, alzoo lezen wij in een zijner geschriften: ;/Haar wil ik niet alleen z/gelieel mijn hart toewijden, maar ook doen, wat ik //vermag, om allen tot hare vereering op te wekken; //Overal zal ik haren lof verkonden, dikwijls van haar //spreken, altijd aan haar denken; alle godsvrncht-z/oefeningen, haar ter eere ingesteld, zal ik bevorde-//ren.quot; Zoo bad hij dagelijks den rozenkrans van zeven tientjes, ter herinnering aan zeven blijdschappen van Maria, gelijk dit in de orde der Franciskanen gebruikelijk is; kon hij dit niet om zijne veelvuldige bezigheden, dan verwekte hij zeven acteu van deelneming aan die vreugden, waarmede het hart van Maria in haar sterfelijk leven begunstigd werd; desgelijks herdacht hij de twaalf hooge voorrechten, die de H. Drievuldigheid haar geschonken had; hij noemde haar zijne Vorstin, verheugde zich over hare Onbevlekte Ontvangenis, over hare verkiezing tot Moeder van God; dan smeekte hij bij elke vereering hare voorbede af, om voor hem eene smettelooze reinheid naar hart en geest, eene diepe nederigheid en de bekeering der zondaars te verwerven, waartegen hij beloofde haar tot het einde zijns levens als zijne Vorstin te vereeren, als zijne Moeder te beminnen; elk uur bad hij een Wees Gegroet tot dit inzicht. Bij het driemaal kleppen der Angelusklok deed hij knielend het gebruikelijk gebed, lag dan in den geest de vernieuwing zijner geloften af : die der armoede in de handen van het kind Jesus, die der gehoorzaamheid in de handen van de H. Maagd, die der zuiverheid in de handen van den H. Joseph.
205
Hoezeer hij ijverde voor de vereering van Maria in het geiiehn harer Onbevlekte Ontvangenis, getuigen verscheidene brieven aan hooggeplaatste personen, waarin hij den wensch uitte, dat dit Geheim tot dogma mocht verheven worden, en verhaalde, welke moeite hij zich hiertoe gegeven hadj die brieven vinden hunne plaats in de geschiedenis van dit leerstuk.
Eiken Zaturdag vastte hij haar ter eere; met veel devotie bereidde hij zich voor ter viering harer feestdagen; op de vigiliën der voornaamste vastte hij op water en brood. Eene negendaagsche oefening was zijne voorbereiding tot de feesten der Onbevlekte Ontvangenis, der Geboorte en der Tenhemelopneming van Maria; voor de overige eene driedaagsche. Dikwijls op den dag betuigde hij der H. Maagd zijne vereering, in eene beeltenis van haar, die hij op zijne borst droeg; wanneer hij studeerde, schreef of las, had hij deze immer voor zich, om telkens aan hare liefde, aan hare voorbede te denken. Altijd en overal verkondigde hij luid dat Maria zijne weldoenster was, en dat hij wederkeerig ook geheel voor haren dienst, hare liefde wilde leven. Ziehier wat hij schreef : Wanneer ik mij verdiep in de overweging der gunsten, die ik door harebemiddeling verwierf, weet gij wat ik mij zeiven dan toeschijn te wezen? Gedoog dat ik het hier, tot lof mijner Vorstin, openlijk beken: Dan komt het mij voor, dat ik een dier heiligdommen ben, waar zich een wonderdadig Moeder-Godsbeeld bevindt, waar men de muren met ex-voto's bedekt ziet, die geen ander onderschrift dragen dan : door de dunst van Maria. Mijn
306
welzijn naar hart en geest, liet goddelijk ambt dat ik bekleed, liet kleed dat ik draag, ik heb het door de gunst van Maria. Elke goede gedachte, elke goede daad, elk goed gevoel des harten heb ik door de gunst van Maria. Lees, lees slechts, in- en uitwendig, aan ziel en lichaam zult gij overal het opschrift vinden : door de gunst van Maria. In mijn hart is gegrift : door de gunst van Maria, op mijne tong zult gij geschreven vinden ; door de gunst van Maria. O, gezegend zij voor altijd mijne hefderijke weldoenster! In eeuwigheid zal ik hare barmhartigheden bezingen, en, word ik zalig, dan zal ik zalig worden door de gunst van Maria, mijn verheven Vorstin. Uit het bewustzijn dat hij der H. Maagd zooveel verplicht was, ontsproot en vermeerderde niet alleen in hem bet verlangen zelf dankbaar te zijn, haar te beminnen en zooveel mogelijk te vereeren, maar ook de wensch die liefde, die vereeriug in anderen op te wekken. Met vurigen ijver trachtte hij zijne hoorders te bewegen der Moeder van God eene innige devotie toe te dragen, haar geheel hun hart te schenken. Behalve dat hij met den grootsten nadruk allen aanspoorde in hun nood tot Maria te gaan, noopte hij de gegoeden, bij uiterste wil eene schenking te maken ten gunste der armen, onder beding dat zij dagelijks den rozenkrans zouden bidden. Het was vooral in zijne predikatiën over de vereeriug der Moeder Gods, die hij bij elke missie hield, dat hij blijken gaf zijner welbespraaktheid; dan sprak hij met zooveel overreding en kracht, dat zelfs de meest verstokte zich overwonnen gevoelde. Veel-
207
vuldig waren de bekeeriugen die dan plaats hadden. In zijne predikatiën was Lij gewoon te zeggen : uzoo ,/de schrik voor de hel en het oordeel niets vermag, ,/Zoo vrees en angst vruchteloos blijven, dan toch ze-,/gepraalt de liefde voor mijne beminde Moeder.quot; Om zich een gering denkbeeld te vormen van het liefdevuur, dat zich in zijne woorden uitsprak, willen wij eenige woorden, die hij op den predikstoel sprak, weergeven. „Om met Maria te leven, wensclite ik te ,/Sterven; o bemind volk, dit zijn geen ijdele woorden, ;/neen, zij zijn oprecht gemeend; die woorden wellen z/mij op uit het hart, ik spreek volgens mijn hart; //ik wensch te sterven, om met Maria, de Heilige, te //leven. O lieve Moeder, ontvang mij in uwe armen. ,/Zie hier, liefderijke Moeder, een arme zoon, die z/haakt om bij u te komen. En gij, veel geliefden, ,/bidt met het hart een Wees Gegroet voor mij, opdat ,/ik hier op dit oogenblik sterve, ten einde met Maria ,/te gaan leven. Door Gods genade ben ik mij op dit //oogenblik geener zonde bewust, en ik zou mogen ,/hopen naar den hemel te gaan en tot de aanschou-,/wing mijner groote Vorstin, mijner ware Moeder //toegelaten te worden. Maar zoo ik die groote gunst //nog niet verdien, o, laat zich dan het gevoel mijns „harten door woorden uiten : ik verlang te sterven , „om met Maria, de Heilige, te leven.quot; En die woorden sprak hij zoodanig, dat elk overtuigd was, dat zij uit het hart voortkwamen.
Als hij dan zijne hoorders onderwezen had, door welke middelen de ware vereerders van Maria van
208
hunne devotie niet slechts elke maand, iedere week , maar eiken dag, ja elk uur blijk konden geven, toonde hij hun aan, dat de hulde, die Maria het wel-gevalligst was, en zonder welke men, haar ter eere niets zeggen of doen kon, was de zouden en de gelegenheden van zonde te vermijden. Wil men een ware vereerder vau Maria zijn, voegde hij er dan bij, dan moet men, zoodra men een gevaar, eene aanvechting tot zondigen ontwaart, tot zich zeiven zeggen : dit mishaagt Maria, verre zij van mij haar hierdoor eenige smart te veroorzaken, neen, in eeuwigheid niet. Een andere maal zeide hij: „Tracht eene ware godsvrucht voor Maria te koesteren, en gij zult behouden zijn; „maar wie is de ware dienaar van Maria ? hij, die een „waarachtige vijand der doodzonde is.quot; Om sommige schijngodvruchtigen, ja huichelaars, te ontmaskeren, die zich aan allerlei ongeregeldheden schuldig maken en toch nog meenen iets welgevalligs aan Maria te doen, tot hare dienaars te behooren, als zij de een of andere godsvrucht-oefening verrichtten, zoo als het bidden van den rozenkrans, het bezoeken van een barer heiligdommen, noemde hij hen uitzinnigen, daar zij meenen dat Maria niet alleen de toevlucht is der zondaars, maar ook der zonden. Neen, met de ware vereeriug van Maria, sprak hij, moet de bekeering tot God gepaard gaan. — Zou men niet vreezen geen einde te vinden in het opsommen van hetgeen hij deed ter eere van Maria, en van zijn pogen om die vereering te verbreiden, nog tal van bijzonderheden zou men kunnen aanhalen; hetgeen wij zagen zal genoeg zijn
309
om hem als een grooten vereerder van Maria te doen kennen.
Wijl hij, die den Meester in Zijne dierbare Moeder bemint en vereert, ook Hunne dienaars hoogacht, zoo ook vereerde onze Heilige, die God zoo zeer beminde, die Zijner Heilige Moeder zulke diepe hoogachting toedroeg, de Heiligen, die trouwe dienaars van God, die vereerders zijner Moeder. Om in eenige bijzonderheden te treden, mogen wij zijne devotie voor zijn H. Engelbewaarder niet onvermeld laten. In het 184e zijner Voornemens lezen wij, dat hij elk uur, na de H. Maagd zijn Schutsengel begroette, hem bedankte voor zijn bijstand tot in het begonnen uur, en hem vroeg ook in het volgende zich niet van zijne zijde te verwijderen. Hem vroeg hij om raad in zijne twijfelingen; hij vroeg zijne voorbede voor hij het preekge-stoelte betrad, voor hij zich in het gebed begaf of eenige andere geestelijke oefening aanving. Voor den tijd dat hij de klok niet kon hooren had hij andere oogenblikken gekozen om die tweevoudige vereering te vervullen. Tot zijne bijzondere beschermers in den arbeid voor het heil der zielen, had hij zich zijn heiligen Seraphijnschen Vader Franciscus, den H. Vin-centius Ferreri en den H. Antonius a Padua verkozen. Vóór zich tot den strijd tegen de hel aan te gorden, vroeg hij hunne hulp, bad, hen ter eere, de gebruikelijke antiphoon, en dagelijks vereerde hij hen. In de voorrede zijner Voornemens zegt hij : ,/ik neem mij ,/Voor hunne deugden, vooral die mijns heiligen Vaders, (/zoo nabij mogelijk te volgen; hem vraag ik zijn va-
14 '
310
,/derlij ken zegen om mijne voornemens ten uitvoer te ,/brengen.quot; Ook tot andere Heiligen had hij eene bijzondere devotie; dagelijks beval hij zich hunner bescherming aan in eene litanie die hij zich, uit de namen der hem het meest dierbare gemaakt had, gelijk men kan zien in het 39ate zijner Voornemens. Tot deze wendde hij zich, in eiken dringenden nood, in elke bijzondere behoefte, om hunne voorspraak. De laatste oefening, waarmede hij zijn dag besloot, was eene aanbeveling aan de H. Maagd en Martelares Barbara, Patrones voor een zaligen dood, tot wier eer hij een Onze Vader en Wees Gegroet bad, om door hare voorspraak de genade te verwerven om niet, tenzij toegerust met de Sacramenten der stervenden, het leven te verlaten, en ook eene hernieuwde aanbeveling aan zijn Bewaarengel. Dusdanig was de devotie van den H. Leonardus; geen anderen oorsprong, geen anderen grond had zij dan in zijn sterk geloof, waarmede hij alle geopenbaarde waarheden met meer overtuiging vasthield, dan dat hij ze met de oogen aanschouwde, en waardoor hij zoo overtuigd was van de waarheid in alle geheimen van den Catholieken godsdienst, als zij, dus sprak hij dikwijls, zeker waren voor God.
Het vaste vertrouwen van den H. Leonardus.
Was het geloof van den Heilige zoo levendig en sterk, was zijne liefde zoo innig, zoo vurig, ook dier beider dochter, de hoop, bezat hij in hooge mate. Onwrikbaar was zijne hoop gevestigd op de eeuwige gelukzaligheid; al zijne handelingen waren een streven naar dat geluk, dat niets anders is dan God zelf, en hiertoe was hem niets te veel, noch arbeid, noch afmatting, noch kwelling. ,/Ik neem mij voor,quot; dus schrijft hij in zijn 628tl! Voornemen, ,/met een zoo vast vertrouwen te hopen, „al ware ik reeds zeker van het eeuwig geluk, al ware z/ik reeds in den hemel j en die genaden, die glorie en „al dat goed, wat met mijn eeuwig heil en de eer „Gods niet in strijd is, hoop ik met dit vaste vertvou-//wen, dat steunt op deze vier hechte grondslagen, te //Weten: de rechtvaardigheid, de getrouwheid, de barm-//hartigheid en de almacht Gods; met andere woorden, „omdat Hij het kan, het wil, het beloofd heeft en //het schuldig is voor den prijs, dien Jesus Christus „onze goddelijke Verlosser voor ons betaald heeft, en //voor de goede werken, die ik met Gods bijstand
213
;/hoop te verrichten.quot; Dit waren de steunsels zijner hoop, dit spoorde hem aan, alles te doen ter bereiking van het eeuwig geluk. Aldus had hij gezegd in zijn 0 j stü Yoornemen: //In de hoop, dat God mij hiervoor, ,/dat ik de zielen van anderen red, de mijne behoude, ,/neem ik mij voor nimmer achter te blijven, wan-,/neer eene ziel geestelijke hulp behoeft; elk uur ,/wil ik bereid zijn die te brengen.quot; En zijne daden weerspraken zijue woorden niet. Zoodra hij het bevel, of maar het verzoek vernomen had, om ergens missie te houden, zondaars te bekeeren, spoedde hij zich op weg, ongeacht liet langdurige der reis, het moeielijke der wegen, het barre van het weer; gevaren noch tegenkantingen hielden hem, gelijk wij zagen, terug. Om zijn vertrouwen onwrikbaarder te maken, trachtte hij zich zoozeer van Gods barmhartigheid te doordringen, dat hij, steunende op de oneindige verdiensten van Jesus, het geluk des hemels , zonder in het vagevuur gelouterd te zijn, hoopte te bereiken; hoewel hij ook, gelijk uit zijn 9de Voornemen blijkt, zich bereid verklaarde om, mocht het Gods wil zijn, daar zelfs met dankbaarheid, tot aan den jongsten dag te blijven. Dit buitengewoon vertrouwen, zegt hij verder in genoemde Voornemens, zal mij niet nadeelig kunnen zijn; integendeel, het zal mij nuttig wezen, wijl het, door eene heilige kinderlijke vrees niet buiten te sluiten, ter eere van God strekt, en mij nauwlettender op mijn doen en laten maakt; want om dit heilig doel te bereiken, wil ik niet alleen de grootere, maar ook de dagelijksche zonden, de kleinste zonden trachten
213
te vermijden. //Mijn Jesus, barmhartigheid was zijne gewone verzuchting en hierdoor, die meening had hij eenmaal gemaakt, verhoopte hij van God alle genaden , vooral de volharding ten einde toe en de liefde tot God.
Die hoop eenmaal zalig te worden, was zoo groot, koo levendig, dat zij hem niet alleen versterkte om nimmer op Gods barmhartigheid te mistrouwen, maar ook anderen moedigde hij aan daarop te vertrouwen en vastelijk te gelooven dat God, in weerwil onzer dagelijksche lichtere fouten, onze zwakheid in aanmerking zal nemen van den eenen kant, en Zich van den anderen kant de verdiensten van Christus, de verdienstelijke werken, die wij voor onze zonden doen, de gevraagde voorbede der Heiligen, de waarlijk verdiende aflaten en andere godsvruchtoefeningen zal herinneren, en wij alzoo in de eeuwige rust opgenomen zullen worden. Dergelijke geruststelling gaf hij een zijner medebroeders, die hein vroeg of hij hoop had terstond na zijn dood zonder het vagevuur den hemel binnen te gaan. O, zeker hoop ik zulks waardig te zijn, antwoordde hij, want God zal, wijl ik elke zonde tracht te vennijden, mij de genade verleenen, mijn arbeid en dat wat ik tot Zijne eer verricht, aan te nemen ter uitwissching dier lichte overtredingen, die ik uit onbedachtzaamheid bega, om alzoo op eenige wijze een genadig oordeel yan Zijne barmhartigheid te verdienen. Wanneer hij met zijne broeders in gesprek was, gebeurde het dikwijls dat hij zijne oogen ten hemel hief, en vol vertrouwen uitriep: „wanneer zul-
214
,/Ien die banden, die mij gekluisterd houden, ge-,/slaakt worden, wanneer zal die zalige dag aanbre-//ken, waarop liet mij vergund zal worden, mijn God „van aanschijn tot aanschijn te aanschouwen.quot; Slechts op bovennatuurlijke gronden steunde zijne hoop, en hij gedoogde niet dat men haar afmat, haar beperkte volgens redenen eener menschelijke wijsheid. Daarom schreef hij eens aan iemand, om haar in het vertrouwen op God te versterken, ,/verschijn slechts als „eene arme, eene bedelares, voor Gods troon, bid „als eene arme, die zelfs aan den ademtocht behoefte ,/heeft om te kunnen blijven leven, en om Hem tot //verhooring uwer bede te bewegen, zoo stel Hem ,/èn Zijn eigen goedheid èn uwe ellende voor oogen; ,/offer Hem dan de verdiensten Zijns Zoons op, en //herinner Hem aan Zijne beloften/'' Zoo blijkt dat zijn vertrouwen op de hechtste grondslagen gevestigd was. Toen eene religieuze zwaar tegen mistrouwen te kampen had en zijn bijstand vroeg, stelde hij haar zijne beweegreden tot vertrouwen voor oogen en smeekte haar die bij elke aanvechting ernstig te overwegen; en na eenigen tijd had zij haren zielsvrede geheel terug bekomen. Immer, vooral in den biechtstoel, was het zijn streven allen, met de toezegging van genoegzame genade ter zaligheid, moed in te spreken.
Met de hoop op God, wat ons eeuwig geluk betreft, paarde hij het vertrouwen op Hem in tijdelijke aangelegenheden; hoe duister ook het vooruitzicht was, verwachtte hij onwrikbaar hulp van den hemel. Bij zijn vertrek naar Corsika, waar de toestand zoo hope-
215
loos was, dat de standvastigste zou wankelen, schreef hij aan een priester: ,/Ik vertrek naar Corsika; de ge-nvaren zijn groot, maar leeuwenmoed bezielt mij.quot; Inderdaad, met leeuwenmoed bestreed hij, gelijk wij zagen, het kwaad, onbevreesd voor hetgeen hem wellicht boven het hoofd hing. Toen de Groothertog, bij de stichting van het afzonderingsklooster St. Franciscus al Monte, te ïloreuce, met vorstelijke vrijgevigheid in het onderhoud der religieuzen voorzag, smeekte de Heilige, toen hij Gardiaan geworden was, hem, onder dankzegging voor betoonde edelmoedigheid, daarvan af te zien, opdat zij alleen van gevraagde almoezen zouden leven; anders te handelen scheen hem een mistrouwen op de goddelijke Voorzienigheid, die toch, zoo verzekerde hij hem, het hoofdkapitaal van zijn klooster was. Om alleen van dit fonds te leven en zich alleen op God te verlaten, beval hij in zijn Voorschrift voor de missiën onder anderen : Wanneer men op reis naar „eene missie is zal men nimmer, tenzij als men te vwater reist, eenige mondbehoeften medenemen. Het ,/Zal niet toegelaten zijn, dat iemand met ons ete, //evenmin zal men in andere huizen mogen gaan eten, „al waren wij daartoe ook door prelaten of andere //personen van hoog aanzien uitgenoodigd. Men zal //niets aannemen, tenzij het tot levensonderhoud on-//ontbeerlijke, en wat overig is zal den armen uitge-,/deeld worden. Gedurende eene missie mag er geene ,/ aalinoezeninzamding gehouden worden , en niets , //wat of van wie ook, zelfs geen voorwerpen van de-//votie, mag men verlangen.quot; Met zooveel nauwge-
.'J 16
zetheid onderhield hij dezen regel, dat hij er nooit in het minste van afgeweken is; -16 jaren oefende hij, nu in dit, dan in dat gelest de apostolische bediening uit, en geene enkele maal heeft hij het middagmaal of andere gaven, die men hem zoo dikwijls aanbood, willen ontvangen. Hoewel hij zeer dikwijls, van den morgen tot den avond, en dat vaak door woeste, streken, moest reizen, en dit immer te voet deed, nam hij toch nooit iets mede, en wanneer de een of andere hefdadige hem iets bij zijne afreis ter verkwikking wilde geven, dan weigerde hij het, en zeide: //Ik heb een Heer en die heeft „mij eenmaal beloofd altijd voor mij te zullen zorgen, en z/sints zoovele jaren heeft Hij niet eenmaal Zijn woord //gebroken; Hij zal ook in het vervolg -woord houden. //Die Heer is mijn God, en als ik op Hem vertrouw z/ben ik zeker dat Hij mij in mijne behoeften zal hel-,/pen.quot; Ter plaatse eener missie aangekomen, wilde hij nimmer ten koste van den een of anderen bijzonderen persoon onderhouden worden, behalve in zijne laatste missie te Rome, uit gehoorzaamheid. //Voor het //onderhoud mijner gezellen/'' zeide hij, „zal de godde-//lijke Voorzienigheid zorgen, want ik ben verzekerd dat, //als zij tot Zijne eer en tot heil der menschen arbeiden, //Hij hen ook niet het noodige zal laten ontbreken.quot;
Inderdaad, God toefde niet dat vertrouwen van Zijn dienaar dikwijls te beloonen en te versterken, door hem op buitengewone wijze in nood bij te staan. In het jaar 1716, eenigen tijd nadat Leonardus de aalmoezen van den Groothertog van de hand gewezen had, ontstond er in Toskane een groot gebrek aan olie, een der
317
meest onmisbare levensmiddelen in Italië; door het koude voorjaar hadden de olijven veel geleden. Ue geheele voorraad in het klooster bestond slechts in een geringe hoeveelheid, de inhoud eener kleine kruik. Hij, die daarvoor zorgen moest, wist niet hoe hij het noodige zou bekomen, daarom gaf hij kennis aan den Heilige, dat binnen weinige dagen alles zou verbruikt zijn ; doch, zonder te ontstellen, antwoordde deze : „vertrouw op God, en twijfel er niet aan of Hij zal „er in voorzien.quot; Ondertusschen verminderde de olie, en weldra zou er niets meer zijn; nogmaals kwam de broeder bij hem en toonde hem aan, hoe moeie-lijk het zijn zou om in dit heerschend gebrek, hetzij door bedelen of anderszins olie te verkrijgen, doch met dezelfde onverstoorbare kalmte antwoordde hij weer : ,/vertrouw op God, en twijfel er niet aan z/of Hij zal er in voorzien,quot; en, om dien broeder tot vertrouwen op te wekken, voegde hij er bij : „duukt z/het u, mijn broeder, dat de voorzienigheid van God, „als wij ter Zijner liefde alles verlaten, en uit ver-//trouwen op Hem zelfs van de hulp des Groothertogs //afstand gedaan hebben, ons nu aan ons lot zal over-//laten?quot; Inderdaad, zijn vertrouwen werd beloond, want denzelfden dag zonden twee weldoeners, ongevraagd, acht vaatjes olie. Op dergelijke wijze mocht men zich over de zorg der Voorzienigheid in het klooster St. Franciscus del Monte verheugen, toen al het linnengoed der kerk gestolen was, wat men niet, dan met groote onkosten herstellen kon. De broeder, wien de zorg daarvoor was opgedragen, wendde zich
218
met grooten kommer tot Leonard us, maar zijn antwoord was wederom : //mijn broeder, wij liebben een „Vader, die voor alles zorgen zal.quot; Eu God zorgde ook; nauwelijks had de Markiezin Ferroni liet gebeurde vernomen, of zij voorzag niet alleen de kerk van nieuw linnengoed, maar maakte ook liet voornemen er, zoo lang zij leefde, in te voorzien. Aldus moclit liij nog bij meer gelegenheden zijn vertrouwen, door de mildheid van Gods hand in de behoeften van zijn klooster, beloond zien. Ook op zijne reizen ontbrak hem nooit iets, hoewel hij zeer dikwijls de aanzoeken van hen, die hem ter tafel noodigden, van de hand wees. ïoen hij eens des nachts in een dorp aankwam, liet God toe, om hem meer verdiensten te doen vergaderen, dat hij nergens huisvesting vond; doch ten laatste bood zich iemand aan, die hem met liefde opnam en van het noodige voorzag.
Dit alles deed hem meer op God vertrouwen; immer ging hij tot Hem, zonder in het minst ongerust te zijn, ook in de treurigste oinstandigheden; hij had geduld, en het redmiddel bleef op het juiste oogenblik nimmer uit. Slechts een voorval willen wij vermelden. In het jaar 1749 ontstond er brand in het klooster St. Bonaventura, te Eome, en wel in die mate, dat het geheele gebouw weldra eene prooi der vlammen scheen te zullen worden. Het was nacht en alles was in de diepste rust, zoodat men eerst den brand gewaar werd toen de vlammen, door de vensters, naar buiten sloegen en zich tot boven het dak verhieven. Uat de vrees, de ontsteltenis, vooral
219
wijl de brand beneden de cellen der religieuzen begonnen was, groot was, laat zicli denkeu, docli Leo-nardus vertrouwde als gewoonlijk alleen op God; vol kalmte ging liij naar de sacristie, bekleedde zich met superpli en stool, nam het Allerheiligste en gaf daarmee den zegen over het vuur. Daarna hield hij, terwijl de overige religieuzen bezig waren om met het volk, dat van buiten ter hulp gesneld was, den brand te blusschen, de oefening van den Kruisweg, ging naar zijne cel, waar hij eene strenge lijfskastijding nam, en bleef vervolgens in het gebed tot de brand gebluscht, te minste het gevaar geweken was.
Zoo hoopte Leonardus op God ; wijl in hem de overtuiging onwrikbaar was dat God rechtvaardig, getrouw, almachtig en barmhartig was, zoo was zijn vertrouwen onwankelbaar, dat hij met den bijstand der genade en door de verdiensten van zijn Zaligmaker zijne zaligheid kon bewerken, en dat hij in het tijdelijke die hulp zou erlangen die hij noodig had. Den zondaar wekte hij op om op Gods barmhartigheid te vertrouwen, en met het voornemen zijn leven te beteren, Hem de vergeving zijner zonden te vragen. Den bedroefde, den van gewetensangsten gekwelde spoorde hij aan om bij God allen troost te zoeken, van Hem alle hulp te erlangen, en zoo vestigde hij in aller harten dat vaste vertrouwen, dat in alle omstandigheden in hem zoo zeer uitblonk.
Strenge armoede en diepe nederigheid van den H. Leonardus.
Uit liet vaste vertrouwen op God, ook in tijdelijke zaken, volgde zijne verachting van liet vergankelijke, zijne liefde voor de armoede, en deze was groot naar mate zijn vertrouwen groot was. Plechtig had hij deze eenmaal aan God beloofd, en in het 45'te zijner Voornemens hernieuwde hij die belofte, en maakte hij het besluit hierin zijnen H. Stichter en diens eerste leerlingen na te volgen. Even als zij wilde hij het ongerief, dat van de arme armoede, gelijk hij haar noemde, onafscheidbaar was lief hebben; naar het voorbeeld zijns Vaders wilde hij met liefde elke moeielijk-heid verdragen, bij het vooruitzicht des eeuwigen loons, dat hem hiervoor wachtte. Hij wist dat die strenge armoede in dit leven, het bezit der hemelsche goederen in het andere leven verzekerde; daarom beminde hij haar, doch betuigde dat hij dit niet alleen deed ter wille van de belooning, maar ook om de vreugde van het
221
Hart van Jesus, die zelf arm geboren is, arm geleefd en arm aan liet kruis heeft willen sterven. Ook noemde hij die deugd het onderscheidend kenteeken vau zijne orde, eveneens, dus placht hij te zeggen, als de mensch, die datgene mist wat hem tot mensch maakt, ophoudt mensch te zijn, zoo is een Franciscaan, zonder die deugd, geen kind van Franciscus meer. Daarom onderhield hij haar zoo streng, en hoewel die onderhouding in zijn afzonderingsklooster niets te wenschen overliet, streefde hij nog hierin naar grooter nauwgezetheid. In eene eigenhandig geschreven aanteekening, die hij altijd bij zich droeg, lezen wij ; Ik wenschte de heilige armoede met die gestrengheid te beoefenen, als de H. Franciscus en zijne metgezellen dit deden, en gave God dat ik kracht en hulp genoeg had om haar aldus in alle kloosters in te voeren. Hij onderscheidde eene drievoudige armoede: de armoede des lichaams, die slechts het bezit van tijdelijke zaken betreft; de armoede der ziel: zij bestaat in eene beteugeling van elke geneigdheid voor, in eene bestrijding van elke gehechtheid aan iets ter wereld; de armoede des gees-tes, waardoor men zelfs geeue gehechtheid aan geestelijke vertroosting, zelfs aan gunsten van God meer gevoelt. Op het punt van tijdelijke zaken onderhield hij haar zoo gestreng, dat hij niets, wat ook, in eigendom bezat, van het noodzakelijke slechts het gebruik had, en dat nog zeer bekrompen, en immer bereid was op den wensch zijner oversten, er afstand van te doen. Een religieus, die hem vele jaren overal vergezelde, zegt van hem : De liefde voor de armoede van Pater Leonardus
222
was zoo groot, dat zij, liadde men er soms geen paal en perk aan gesteld, hem tot overdrijving zoude gevoerd hebben, zoowel in kleeding als in voedsel, in woning als in alles wat hij noodig had; evenzoo trachtte hij dienzelfden geest allen religieuzen mede te deelen; daarheen, waar die gestrengheid uitblonk, voelde hij zich getrokken, en hoe grooter die was des te grooter was ook zijne blijdschap. Nooit droeg hij een nieuw kleed, maar altijd een dat door anderen gebruikt, ja afgelegd was; het meest versleten en verstelde was hem het liefste; slechts eenmaal maakte hij gebruik van een nieuw kleed : toen hij in de diocees van Bologna en Eavenna missiën hield, zond de Gardiaan van St. Bonaventura, te Rome, hem uit medelijden, wijl de koude groot en hij ver op jaren gevorderd was, een nieuw kleed, met bevel het onverwijld te dragen. Hij gehoorzaamde terstond, maar wijl het in zijn oog niet volgens de armoede was, liet hij er oude stukken opzetten. Voor alle jaargetijden had hij slechts één kleed, dat wel voldoende was tot dekking, maar niet om hem des winters in de bergstreken tegen de koude te beschutten , zoodat men het hem dikwerf kon aanzien dat hij veel van de koude te lijden had. Van het onderkleed, dat hem volgens den regel was toegestaan, maakte hij geen gebruik dan op de missiën, waar hij het doen moest om zijn arbeid te kunnen volhouden; op reis droeg hij ook eenig wollen goed, doch op andere tijden niet dan uit gehoorzaamheid. Met allen ijver prees hij zijnen broeders die armoede in kleeding aan, bewees dan welk eene groote dwaas-
223
heid en hoe onbetamelijk het was ijdelheid in een arm en nederig kleed ten toon te spreiden. Gelijk een rijk kleed, zeide hij, den groote dezer wereld past, zoo is een gelapt kleed het sieraad van een armen religieus, van een volgeling van Jesus. Toen hij in het afzonderingsklooster te Morence Gardiaan was, voerde hij de gewoonte in om ook nieuwe kleederen met oude stukken te voorzien, opdat, zeide hij, de armoede niet door de nieuwheid verdwijne; door woord en voorbeeld prees hij dit aan. Kortom, al wie hem met zijn uiterst armoedig kleed, met een ruw koord omgord, en blootsvoets zag gaan, moest in hem een waren beminnaar der armoede, een levend beeld der verachting van het vergankelijke, eene sprekende veroordeeling der ijdelheid erkennen.
Evenzeer als hij de armoede in kleeding behartigde, deed hij dit ook in het voedsel. Ook zijn spijs en drank wilde hij dat overeenkomstig de armoede zijn zou. Noodigde men hem, ten einde beter tegen zijne veelvuldige werkzaamheden bestand te zijn, uit om iets beters of wat meer dan hij gewoonlijk nam, te gebruiken, dan antwoordde hij ; //die de armoede beloofd heeft //moet er ook de gevolgen van verdragen; in al zijne //behoeften te voorzien, zonder er eeuig ongemak van z/te gevoelen, is met het „arm zijnquot; onvereenigbaar,quot; of wel: //ter wille van de belofte, die wij gedaan heb-//ben, geven de weldoeners ons aalmoezen, waarover z/wij strenge rekenschap moeten geven, want het is z/het bloed der armen; hoe meer wij dus gebruiken, //des te grooter zal onze schuldplichtigheid voor God
224
j/ziju.quot; Als liij zag dat in liet klooster aan het uood-wendigste gebrek was, en soms nu eens dit, dan weder dat ontbrak, dan toonde hij zich verheugd, en zeide: ,/iiu zijn wij weer eens ware Minderbroeders „geweest/' Hierom wilde hij, gelijk wij zagen, niet dat de Groothertog in hun onderhoud voorzien zou; hierom wilde hij op zijne veelvuldige reizen geen leeftocht medenemen; dan meer nog, hij weigerde ook de aanbevelingsbrieven, die men hem aanbood, om hem, waar hij ging, eene behoorlijke verblijfplaats te verzekeren, en zeide : //een ware arme, gelijk ik het door //mijne belofte ben, moet onder weg zijn onderkomen //vragen.quot; Als hij op zijne missiën zag, dat men hem een smakelijker en kostbaarder maaltijd bereid had, dan at hij niet meer, en sprak tot zijne gezellen : //Gij doet dit, omdat gij mij meer dan gewoonlijk af-,/gemat en verzwakt ziet; mijn broeders, den ezel past ,/slechts stroo, men moet hem niet aan beter voeder //gewennen,quot; en bood hem iemand iets voor zijne behoeften aan, dan was zijn gewoon zeggen: „aan zulke ,/zaken denk ik hier niet, ik ben slechts bedacht om ,/zielen voor den hemel te winnen. Wat mijn lichaam „aangaat, ik heb de zorg daarvoor aan mijn mede-//broeder opgedragen.quot; In een woord, zoo onthecht was hij aan het aardsche, dat hij zelfs voor het onontbeerlijke voedsel geen zorg droeg.
Gelijk het overige was ook zijne cel; eene armoedige legerstee, een stoel en eene kleine schrijftafel waren al zijne meubelen, en gedurende de 9 jaren dat hij overste te Florence was, wist hij nog het
^5
middel te vinden ^ om tafel en stoel te kunnen missen. Slechts twee of drie papieren beeldtenissen en het kruisbeeld, dat hij op reis op zijne borst droeg, aan den wand, dit was het eenigst sieraad. Wat hij niet noodig had duldde hij er niet, ja zaken, die hem niet altijd, dan toch dikwijls onmisbaar waren, vonden er zelfs geene plaats; moest hij dergelijke gebruiken, dan leende hij ze, en gaf ze na het gebruik dadelijk terug. Behalve zijne geschriften, brevier, rozenkrans, bril, de werktuigen, waarmede hij zich tuchtigde, als haren kleed, geesels, enz., vond men er niets dan het volstrekt noodzakelijke. Wat zijne boeken eu dat, wat hij bij de missiën gebruikte, aangaat, daarover bekommerde hij zich niet; hij had er de zorg over aan zijn metgezel opgedragen, en voor zijn dood beval hij dezen er zich van te ontdoen, en de sleutels der kisten aan den Gardiaan te overhandigeo.
Diezelfde liefde deed hem bij voorkeur de armste kloosters, bijv. delV Incontro en van St. Angelus di Montorio uitkiezen, om er zich af te zonderen. Die liefde toonde hij ook in zich te ontdoen van zeer geringe zaken, die het minst opzien baarden, wijl hij wist hoe dat schijnbaar geringe tot deugd en volmaking strekt, en hoezeer de Heiligen het aanprezen. Zoo onder anderen : moest hij aan iemand, wie ook, schrijven, dan nam hij daartoe juist zooveel papier, en niet meer, als noodig was, om den brief te kunnen sluiten, en maakten zijne broeders er hem soms opmerkzaam op, dat het meer overeenkomstig de achting jegens den persoon, aan wien hij schreef, was,
;J3(i
een geheel vel papier te gebruiken, of zijn brief anders in te richten, clan antwoordde hij : ,,Broeder, dit leert z/Hiij de annoede niet. De menschen weten wel dat „broeder Leonardus arm is, en zij zullen zich derhalve ,/iiiet verwonderen of het als een gebrek aan eerbied ,/aanzien, als ik zoo schrijf gelijk arme menschen dit //gewoon zijn.quot;
Zoo ook wilde hij nimmer iets, het mocht ook nog zoo klein van waarde zijn, geven of ontvangen. Wanneer zijn metgezel er soms iets meer op aandrong, dat hij het een of ander religieuze voorwerp niet zou weigeren, verbood hij het daar meer over te spreken. Zeer dikwijls werden hem, daar, waar hij predikte, geschenken aangeboden, doch altijd zond hij ze terug, met de verontschuldiging dat de armoede hem verbood ze aan te nemen. Dit ondervond de Aartsbisschop van Ferrara, Mgr. Crispi, die als een bewijs zijner hoogschatting voor het goed dat Leonardus zijner kudde gedaan had, schoone geschenken zond. Gods dienaar echter zond de kist met denzelfden bode ongeopend terug, onder dankbetuiging voor dit blijk van toegenegenheid, met de verzekering dat hij reeds ruimschoots beloond was door de vruchten, die zijn arbeid voortgebracht had in het volk, dat zoo treffende bewijzen van berouw en terugkeer tot God gegeven had. Evenzeer de Vicaris-Generaal van Erascati, die ziende wat hem dat menigvuldige prediken kostte, hem eene groote hoeveelheid versterkende en verzachtende middelen deed zenden; doch Leonardus zeide tot den bode //Breng dit aan Mgr.
terug, eu zeg hein dat zoo iets met de armoede, waartoe ik gehouden beu, niet strookt. Ik ben er z/Op uit zielen voor God te winnen, eu God zal wel z/zorgen dat mijne borst sterk, mijne stem helder ge-//noeg blijft om te prediken, zonder dat ik deze lek-//keruijëu, die een arme niet passen, gebruik.quot; Pas had hij in 1735 te Civita-Castellana de missie geopend, toen de Bisschop dier stad. Mgr. Tenderini, door eene zware ziekte getroffen werd, die hem op den rand des grafs bracht, hoewel God hem later tot heil zijner kudde de genezing schonk. Leonardus dan stond hem in zijne ziekte zorgvuldig bij en droeg dagelijks in zijne kapel het H. Misoffer op. Op den dag, dat hij de predikatie over de Moeder Gods hield, verzocht hem de prelaat haar beeld in zijne kamer te brengen, om het daar de vereering te bewijzen, wat hem niet vergund was in de kerk te doen. De Heilige voldeed aan dit verlangen, en toen de Bisschop het vereerd had, begiftigde hij het met een halsketen en gouden kruis. De Heilige wilde het echter niet aanvaarden, en toen de Bisschop er op aandrong, dat hij hem van de verdienste een offer aan de H. Maa^d te mogen brengen, niet zoude berooven, antwoordde hij, dat de H. Maagd in dit geval met den goeden wil tevreden was, want dat hij, die het in haren naam moest aannemen, het niet kon aannemen. Evenmin wilde hij op eenigerlei wijze eene enkele penning aannemen van de koliekten, die zoo dikwerf gehouden werden; zelfs met de wijze, waarop over die aalmoezen beschikt werd, liet hij zich niet in, ten
228
hoogste beval hij de armen of deze of gene behoeftige kerk aan. Zoo had dan zijne onthechting aan het aardsche, volgens de getuigenis van allen, die hem kenden, den hoogsten trap bereikt, en was het zijn onvermoeid streven die liefde voor de armoede ook zijnen medebroeders mede te deelen. Terwijl hij als Gardiaan hen daartoe aanspoorde, gebeurde het niet zelden, dat zij door de kracht zijner woorden getroffen, wat zij in gebruik hadden, hoe weinig van waarde, en hoezeer ook geoorloofd te gebruiken, hem terug brachten.
Niet alleen moest die armoede zichtbaar zijn in het klooster zelf, maar ook in de kerk. In de regels die hij in het afzonderings-klooster te Morence voorgeschreven had, kwam de bepaling voor, dat men geen zijden gewaden mocht hebben, dat de albten en andere gewaden eenvoudig en niet te ruim mochten zijn, en geene kostbare kanten mochten hebben. Bleek zijne armoede dus reeds in hetgeen tot luister van den godsdienst kon strekken, zoo kan men wel besluiten tot zijne verachting van het bloot stoffelijke. Wijl hij slechts op God vertrouwde, en alleen naar het bezit van God en de eeuwige goederen haakte, daarom had het aardsche in zijn oog geene waarde, ja verachtte hij het. Diep doordrongen was hij van de waarheid der woorden van den H. Bernardus, dat de gehechtheid aan de aardsche zaken meer dan die zaken zelve aan de ziel schaden, wijl zij meer dan de zaak zelve een beletsel is om God bovenal met geheel zijn hart te beminnen.
229
luuig verbondeu met de verachting van liet ijdele dezer wereld, en evenzeer een natuurlijk gevolg van het vertrouwen op God, is de nederigheid, de ootmoed, de geringschatting van zich zelveu. Naarmate men zich zelf gering acht, is ook de deugd der ootmoedigheid grooter; alzoo is hij ootmoediger, die niet alleen zich zelf weinig telt, maar ook met liefde verdraagt dat anderen een lagen dunk van hem hebben, en liij is wel het ootmoedigst die naar verachting en vernedering verlangt. Dat Leonardus dezen hoogst.eu graad van nederigheid bereikt had, zeggen ons talrijke bewijzen. Hij dacht gering over zich zelf, wenschte dat ook een ieder zoo dacht, ja beminde zelfs de verachting, deu smaad der menschen. In zijne meergenoemde Voornemens ziet men hoe diep die nederigheid was, hoe zij uit de kennis, die hij van zich zeiven had, voortkwam en hoe innig zij dus was. Nooit hoorde men van hem een woord, dat de meaning kon verraden tot eigen lof gesproken geweest te zijn, maar wel tot verachting. De overvloedige vruchten, die zijne predikatiën voortbrachten, en zijne deugden verwierven hem alom de achting, de toejuiching van elk, doch verre van er zich gevleid door te gevoelen, werd hij er schaamrood over en was zijne verwarring zichtbaar. De eer, die het volk hem bewees, schreef hij toe aan diens eenvoudigheid. Dikwijls gebeurde liet, dat het volk zicli rondom hem verdrong, om hem te zien of hem de hand te kussen; als dan de menigte te groot werd, zoodat het voorwaarts gaan onmogelijk was, bleef hij geheel versuft, zonder te denken aan hetgeen men met hem voor had.
stïuin, rakte zich dan op eens los, en vervolgde zijn weg. Meer dan eens vroeg hem zijn metgezel, wat hij wel in zijn hart dacht van die eerbewijzen, en dan zeide hij : ,/Broeder, de eenvoudigheid dezer menschen is ,/groot, zij kennen mij niet, indien zij wisten wat ik ,/was, zouden zij mij, in plaats van toe te juichen, „steenigen.quot; De geringe dunk, dien hij van zich zelf had , maakte hem gewoon zich voor een ieder te vernederen, en zich voor den slechtsten mensch der wereld te houden. Dikwijls knielde hij in zijne geestelijke afzonderingen in het bijzijn zijner medebroeders neer, om de bekentenis zijner nietswaardigheid af te leggen, daar hij, zoo sprak hij, zelf koud en ongevoelig bleef, terwijl hij voor het zielenheil van anderen bezorgd was, en hen tot liefde jegens God trachtte op te wekken. Dan bad hij zijne broeders, om voor hem van God de genade af te smeeken, dat hij, terwijl hij anderen predikte, zelf niet verloren mocht gaan en ter helle gewezen worden. Aan het diep gevoel, waarmede hij dan sprak, en de tranen die hij dan stortte, kon men zien, dat die woorden uit een waarachtig ootmoedig en zich zelf vernederend hart voortkwamen. Was hij ter plaatse, waar hij eene missie zou houden, aangekomen, dsn spoedde hij zich eerst naar de kerk en dan naar den pastoor, voor wien hij nederknielde, diens hand kustte en zijn zegen vroeg. Ook was het zijne gewoonte om, als hij de predikatie ter eere van de Moeder Gods hield, ten aanschouwen van het volk de voeten der aanwezige priesters te kussen; niet zelden gebeurde het, dat deze daad van ootmoed zoozeer
liet hart van velen trof, dat zij den haat aflegden en zich met hunne vijanden verzoenden. Personen van aanzien waren dikwijls tegen een dusdanig voorbeeld van nederigheid niet bestand; beschaamd over eigen hoogmoed, spoorde dit voorbeeld hen aan in het openbaar bewijs te geven hunner zelfbeheersching, door naar hunne vijanden te gaan en hun de hand der verzoening te bieden; in sommige steden mocht men zelfs het stichtend schouwspel zien, dat Bisschoppen van hunne plaats opstonden, en die personen, met wie zij eenigen tijd in spanning geleefd hadden, de voeten kustten. Dan niet alleen was hij zoo ootmoedig jegens zijne overheden of hooggeplaatste personen in het algemeen, maar ook voor zijns gelijken; voor zijne min-deren vernederde hij zich: zoo dikwijls dit kon en mocht geschieden week hij zonder uitname voor een elk, deed hij afstand van zijn gevoelen en volgde dat van een ander, al was dit ook van eenvoudige leeke-broeders. Deze gingen soms zoo ver van hem de eene of andere vermaning te geven; zonder verstoord te zijn, gaf hij dan meestal ten antwoord: „Ja Broeder, gij hebt ,/gelijk, ik zal doen wat gij mij raadt.quot; Aan een hunner, die hem in een brief opmerkzaam meende te moeten maken, dat hij zich niet moest verlioovaardigen over de eerbewijzen, die hem bij zijne missiën ten deel vielen, antwoordde hij letterlijk; ,/Ik dank u voor uwe z/goede vermaningen, ik heb er groote behoefte aan.quot; Eens maakte zijn metgezel hem de opmerking, dat hij bij zijne preeken meer voor afwisseling moest zorgen, waarop hij hem zeide, dat dit niet in zijn plan lag,
■Z:ïZ
want dat dit ongetwijfeld het volk maar zou prikkelen en aanlokken, en toch niet meer nut zou doen; toen hij echter verder over dit antwoord had nagedacht, viel hij den volgenden morgen voor hem neder, bad hem om vergeving voor een dusdanig antwoord, en om medelijden, zoo hij wellicht ergernis gegeven had, want, zeide hij, ik ben een hoovaardige mensch.
Daar hij wist dat scharen volks hem na het eindigen der missie uitgeleide wilden doen, vertrok hij meestal voor het aanbreken van den dag, als alles nog in de rust was; kwam hij op reis door plaatsen waar hij bekend was, dan trok hij de kap over het hoofd, om niet zoo spoedig herkend te worden, en liep zoo snel mogelijk, of wel, hij maakte een omweg, om niemand te ontmoeten die hem kende, want meer vreesde hij de eerbewijzen dan de wereldling de belee-digingen. Toen hij in zijn vaderstad, Portu-Mauritio, missie hield, wenschten zijne medeburgers zijn portret te bezitten, en lieten hem ongemerkt, terwijl hij predikte, afschilderen. Toen het gereed was gingen eeni-ge tot hem, om hem in vertrouwen te vragen of hij ook zien kon op wien de beeltenis geleek. Geheel ontsteld bij het zien daarvan, wendde hij zich tot hen en sprak: ,/wat hebt gij gedaan? Godvergeve het u,quot; en van schaamte blozend brak hij in tranen uit. Evenzeer gesticht als treurig keerden zij huiswaarts en zeiden: wij meenden Pater Leonardus eene verrassing te bereiden en wij deden hem weenen. Niet minder spijt gevoelde hij, als hij bemerkt had, dat men, om iets ter zijner gedachtenis te hebben, stukken van
233
zijn kleed of mantel gesneden had, dan vooral zocht hij den hoogen dunk, dien men van hem had, door zich zelf als verachtenswaard, of die daad als belachelijk voor te stellen, te verkleinen. Toen men eens om een aandenken van hein te hebben, zijn reisstok tegen een anderen verwisseld had, maakte hij zich vroolijk en zeide: ,/0, men kan wel zien dat hier de „menschen eenvoudig zijn; nu, de stok kan goed z/dieust doen, als men aan liet vijgen plukken gaat.quot; Zoo was zijn vurige wensch, dat niemand acht op hem zou slaan. Ongeloovelijk schijnt het, welke onschuldige listen men uitdacht om iets, wat hij in gebruik had, in bezit te krijgen; ongeloovelijk, met hoeveel zorg, ja eerbied, het tot gedachtenis bewaard werd, doch voor alles bleef hij even koud en ongevoelig , hij zag hot aan als eene kinderlijke eenvoudigheid. Ook in de uitoefening zijner bediening bleek zijn ootmoed. Zoo hoorde hij liever de armen dan de rijken biecht, en raadde dit ook zijnen medearbeiders aan, zeggende, dat armen gewoonlijk nederiger waren, en men hen dus niet grooter vreugde moest ontvangen en aanhooren; dat daarenboven de rijken tijd en gelegenheid tot biechten kunnen vinden, zoo veel zij willen, doch de armen niet. Zeer dikwijls was hij in de gelegenheid om met personen van aanzien vertrouwelijk te kunnen omgaan, maar de liefde voor den ootmoed deed hem dit verkeer zoo spoedig mogelijk afbreken, en moest hij hen bezoeken, dan haastte hij zich, na aan hun verlangen voldaan of zijne zaak afgedaan te hebben, hen te verlaten, zoodra de welvoegelijkheid het
33i
gedoogde. Hieromtrent zeide hij gewoonlijk: ,/Een religieus, die de nederigheid des Gekruisten beloofd //heeft na te volgen, past het niet den geheelen dag z/in de paleizen der aanzienlijken te verkeeren, den //Omgang met de grooten der wereld te zoeken.quot; — Eenige zijner medebroeders vroegen hem eens, waarom hij in zijne preeken stukken uit vreemde en uit reeds in druk verschenen preeken inlaschte, wijl hij daardoor gevaar liep door bedillers met den naam van uitschrij-ver bestempeld te worden, maar lachend gaf hij ten antwoord ; //En zoo zij mij voor een afschrijver hiel-//den, wat zou er mij aan gelegen zijn? Ik weet, //dat, al zou ik er nog zooveel tijd en studie aan //besteden, ik er toch niet in zou slagen mij zoo juist ,/uit te drukken als de schrijvers, waaruit ik geput //heb. Waarom wilt gij dat alles uitsluitend mijn //eigendom zij, zoo dit minder deugdelijk is en minder //geschikt om vruchten in de zielen voort te brengen? //en voor dit laatste ben ik bezorgd; welnu, laten zij z/mij dan bevitten en voor een weetniet, een nitschrij-//ver houden, er ligt mij niets aan gelegen.quot; Even zoo weinig als hij zich bekommerde om de hoogachting der menschen, even zoo zeer verblijdde hij zich gelegenheid te hebben om vernederd te worden; //trot-//sche mensch, verneder u,quot; sprak hij dan tot zich zelf. Als hij eens in de Eenzaamheid dell' Incontro was, om de geestelijke oefeningen te houden, had er een voorval plaats, dat wij hier met de eigen woorden des toenmaligen Oversten willen mededeelen: //Toen z/ik daar Overste was, kwam Pater Leonardus met
235
/zBroeder Diego om afzondering te houden. Toen beiden z/in aller tesremvoordiglieid neerknielden eu Pater Leo-//nardus schuldbekentenis deed, ontvielen mij, om hem ,/te beproeven, woorden die wel barsch en hard wa-z/ren; onder anderen : Pater Leonardus, het dunkt u //Zeker dat gij met uwe missiën een groot man zijt. //Ter wille van een paar prullen van preeken wordt //gij door allen als een groot missionaris uitgebazuind. //Wat moet er eene hoovaardigheid zijn in dat hoofd z/van TJEerw.! Daarom Broeder Diègo, sta op en zet //uw voet op dat trotsche hoofd en zeg hem : Pater ,/Leonardus, buig het hoofd. Ik beken, toen ik die z/woorden sprak, werd ik schaamrood, en ik zeide bij //mij zelf: ellendige, wat hebt gij toch gezegd; ik ,/was inderdaad ontsteld. Ten slotte echter oordeelde z/ik, dat God mij die woorden tot geestelijk voordeel z/van Pater Leonardus ingegeven had, want met volle //overgeving en onverstoorbare kalmte en tevredenheid z/nam hij ze aan, en toen ik hem later ontmoette, ,/sprak hij opgeruimd : God zal het u loonen. Zoo z/zien wij, dat hij niet alleen om den ontvangen smaad //iiiet verstoord was, maar er zelfs met vreugde voor //dank zeide.quot;
Hij streefde in die deugd immer naar hooger volmaaktheid. Hij had tot regel aangenomen, en hierin onderzocht hij zich dikwijls, naar alles te verlangen, wat hem kon vernederen. In een zijner schriften lezen wij dienaangaande : Ik wil er prijs op stellen mijn geheel leven vergeten, veracht en als slijk vertreden te worden, en ik bid God, mij op eene plaats te laten ster-
:23C
veu, waar men mij voor een ellendeling lioudt, eu dat ook mijn lichaam zonder eerbewijzen ergens in een kuil geworpen worde. Waarachtig, zoo vervolgt hij, een lood verachting en beschaming voor den mensch is veel meer waard dan honderd pond eer, lof en toejuiching dezer bedriegelijke wereld. Dat dit van harte gemeend was, moge ongetwijfeld hieruit blijken, dat hij van twee Pausen, Clemens XII en Benedictus XIV de toezegging gevraagd en verkregen had, nimmer tot eenige waardigheid in het orde verheven te worden. Toen hij in het jubeljaar, zich op bevel van den H. Vader, geregeld eiken Zondag ten 2 ure naar het pauselijk paleis moest begeven, en daar altijd niet liefde en onderscheiding ontvangen werd, deed zijn metgezel hem eens de vraag, hoe het wel met zijn ootmoed stond, als hij zich door den Stedehouder van Christus met zooveel liefde bejegend zag, en de Heilige antwoordde: „Luister, Broeder, wat onze H. Va-,/der niet mij, armzalige mensch, doet, is alleen aan z/zijne hooge goedheid en welwillendheid te wijten. ,/Overigens zou ik zeer verheugd zijn, zoo Z. H. mij //beschaamd maakte, mij een huichelaar, een volksbe-z/drieger en roover noemde, mij de deur wees en mij //verbood ooit weder het paleis te betreden. Zoo dik-,/wijls ik er heen ga, houd ik mij in den geest op //dergelijke en nog grootere beschaming voorbereid, „want ik weet maar al te wel hoezeer ik het verdien, ,/en gelukkig zou ik mij achten, zoo het mij ten deel „werd.quot; Geheel in dienzelfden geest nam hij alle eerbewijzen op, die hem van het volk gewerden. Dan
2:57
die eerbewijzen ondervond hij niet alleen van menschen uit de lagere volksklas of van dorpbewoners, maar ook van hooggeplaatste personen, van de deftigste en meest beschaafde der aanzienlijkste steden, kortom, de gan-sche bevolking van Italië achtte hem als een Heilige. In geheel ïoskane heette hij de Apostel der Korsikanen, noemde men hem de heilige Pater; in de andere streken van Italië sprak men van hem als men zeide: de Apostolische Man, de Man Gods van zijn tijd, de Engel des hemels. In alle bisdommen van Lucca en Aquila luidde men in alle dorpen, waar hij kwam, zelfs wanneer hij er zich niet behoefde op te houden, met alle klokken; op dit teeken verlieten allen huis en hof, om zijn zegen te ontvangen; de geestelijken zelfs gingen hem te gemoet. ïe Rome vooral behoefde hij zich maar in de straten te vertoonen, om door eene menigte menschen, die hem wilden zien, omringd te worden; de kinderen snelden, als zij hem van verre zagen, op hem toe, om hem de hand of den mantel te kussen. Toen de religieuzen, bij het generale kapittel dat in 1750 te Rome gehouden werd, zich in processie van het klooster Ara Coeli naar de St. Pieterskerk begaven , was Leonardus met hen. De menigte, die, om hem te zien, toestroomde, was zoo groot dat men hem niet dan met moeite uit het gedrang kon bevrijden. Doch bij den terugkeer van het Vatikaau was de aandrang zoodanig, dat men hem een soldaat tot geleide moest geven, om hem tot aan het Kapitolium te beveiligen, zoodat men het raadzaam vond hem, bij het bezoeken der overige basilieken, in het klooster te laten.
■238
tielijk wij zeiden wareu het zelfs personen uit de lioogste rangen, die liem blijken van hoogachting en vereering gaven. Hoe hoog hij stond in de gunst van den Groothertog van Toskanen, bij de verdere leden van zijn geslacht en bij zijn hof; welke onderscheiding hem daar te beurt viel, zagen wij meermalen. Te Eerrara was het vooral de adel, die zich in 1746 alle moeite gaf om zijne beeltenissen wijd en zijd te verspreiden. De Hertog van Saint-Aignan, Ambassadeur van Frankrijk te Rome, beschouwde het als een ge-hik, het kruisbeeld, dat hij in de missiën op zijne borst droeg, van hem te mogen ontvangen; door een der vermaardste schilders liet hij zijn afbeeldsel maken, dat hij, als een schat van groote waarde , naar zijn vaderland medenam. De Koningin Maria Clementina van Engeland1), eene vorstin van innige godsvrucht en hooge deugd, koos hem, als zij daartoe de gelegenheid had, tot haren zielsbestierder; zij stelde er den hoogsten prijs op, in haar vurig streven naar de volmaaktheid, zijn raad in te winnen en dien te volgen; ook zij rekende zich gelukkig het kruisbeeld, dat hij gedragen had, en dat men buiten zijn weten tegen
Deze vorstin, dochter van Prins Jacobus Henricns Sobieski van Polen, was de gemalin van Jacobus Eduard Franciscus Stuart, Prins van Wallis, meer bekend onder den naam van Pretendent van Engeland. Wijl hij de wettige zoon was van Jacobus II, die door Willem III van Oranje, zijn schoonzoon, en Maria, zijne dochter, van den troon was gestooten, zoo werd hij , na den dood zijns vaders, door den Paus, door Lodewijk den XIV eu vele andere vorsten als Koning van Engeland erkend. Hij overleed te Home in 1766.
230
een ander verwisseld had, te mogen bezitten. Dat andere voorname personen, mannen, die in kerk of staat de hoogste waardigheid bekleedden, liet niet beneden zich achtten, zijne vriendschap te zoeken, hem te raadplegen, moge ons een öOtal brieven van zijne hand, die tot ons zijn gekomen, aantoonen. Dan genoeg. Wij wilden slechts zeggen, hoe de nederige dienaar Gods, bij al die eerbewijzen en blijken van hoogschatting, immer dezelfde bleef; hoe hij er zich niet alleen niets op liet voorstaan, maar er zich eerder over bedroefde; hoe hij naar vernedering streefde, en er zich over verheugde iets gevonden te hebben, dat hem, naar zijne meening, in de oogen van anderen kon verlagen. Bij elke eerbewijzing, die hem zijns ondanks te beurt viel, bad hij met den Psalmist: ,/Niet aan ons, o Heer, niet aau ons, maar Uwen ^Naam geef de eer.quot;
Zijne liefde tot God. Zijne naastenliefde.
Door liet licht des geloofs erkende Leonardus God als liet hoogste goed, als de goedheid zelve, als het oneindig wezen, dat alle mogelijke volmaaktheden mateloos in zich bevat en dus al onze liefde waardig is. Hierom had hij in het ].0de zijner Voornemens vastgesteld, God uit geheel zijn hart, uit al zijne krachten te beminnen, naar Hem, als het in Zich zelf oneindig beminnenswaardige Goed, al zijne gedachten en woorden, zijn doen en laten te richten. Hij nam zich voor dikwijls verschillende acten van liefde te verwekken; nu van die liefde, waardoor hij zich verblijdde over Gods oneindige volmaaktheden, amor complacen-ticB; dan van die liefde, waardoor hij verlangde, dat allen God mochten prijzen, loven en dienen, amor benevolentice; dan weer van die liefde, waardoor hij niet alleen God hooger achtte dan al het geschapene, maar ook alles wat God niet was, als een niet achtte, amor appretiationis et excellentie. Daarenboven nam hij zich voor, minstens zeven maal daags, zich met hart en geest tot God te keeren, als of hij pas een
beginner in het geestelijk leven ware, terwijl hij dan plechtig betuigde Hem zoo vurig mogelijk te minnen, met geen ander doel dan Hem, in al wat hij doen Zou, te behagen. Hij kende de woorden der Eeuwige Waarheid: „zoo gij Mij lief hebt, onderhoudt de ge-„boden.quot; Alzoo nam hij zich voor nimmer met opzet eene dagelijksche zonde te bedrijven, zich meer en meer aan het aardsche te onthechten, zoodat God alleen toegang tot zijn hart had. „En hoewel het niet ,/uit zai blijven,quot; voegde hij er bij, //dat ik hierte-//gen misdoen zal, ja hierin op heeterdaad zal betrapt //worden, zoo neem ik den hemel tot getuige, dat ,/het mijn verlangen is, God zoo volmaakt als mogelijk ,/is, te beminnen, en in de beoefening zijner liefde te //volharden.quot; Zoo betuigde hij vaak, dat de liefde tot God zijn eenig doeleinde was, en dat, mocht hij voor de beoefening der deugd eene bijzondere beweegreden hebben, hij toch zou streven, deze tot hare ware hoogte op te voeren, wijl de liefde tot God de eind-drijfveer van alles was; met andere woorden, dat hij ze zou beoefenen uit liefde tot God. Alles wat hij deed, waar, of ten wiens gevallen ook, deed hij om God te behagen. Zijne glorie te vermeerderen. Wijl de liefde des te volmaakter is, naarmate men elk vreemd inzicht buiten sluit, naarmate men God, wijl Hij in Zich zelf alle liefde waardig is, alleen Hem ter wille bemint, daarom streefde hij zoo zeer naar zulke liefde, dat hij dikwijls uit de volheid zijns harten zeggen kon: //al hadde ik de zekerheid verloren te gaan, „toch wil ik God met geheel mijn hart liefhebben.quot;
,/Ik wil mijn God beminnen,quot; zegt hij ergens, met ,/de hoogste, de volmaakste liefde, alleen omdat Hij z/het verdient; in deze liefde wil ik bij niemand ach-,/terstaan; ik wil Hem beminnen evenzeer als elk z/ander', wie ook/' Als hij dan die acten van liefde verwekte, dan kon men op zijn gelaat lezen van welken liefdegloed zijn hart blaakte.
Toen iemand hem eens vroeg haar in de goddelijke liefde te onderwijzen, antwoordde hij : //bemin Hem ^grenzenloos, mateloos, maar dat die liefde niet die //overgevoelige zij, die slechts in tranen en opgewekte //aandoeningen bestaat, maar eene krachtige, zuivere, //innige liefde, die uit het levendig geloof, waardoor //wij de onuitsprekelijke schoonheid, goedheid en hei-„ligheid van God, die eene oneindige liefde verdient, //kennen, voortspruit.quot; Zóó beminde Leonardus, en opdat die liefde niet zou verkoelen, hernieuwde hij vaak het voornemen, nimmer iets vrijwilligs te doen, wat dien liefdegloed kon verminderen, maar daarentegen immer dat te verrichten, wat hij wist welgevallig aan God te zijn. Sprak of schreef hij, dan was zijn gewone woord //Ons hart is alleen voor God geschapen, „en daar wij maar één hart hebben, zoo moeten wij //het niet verdeelen, maar het der goddelijke lief le uit-//sluitend toewijden: unnm cor uvi Deo, het eenige //hart voor den éénen God.quot; Vroeg hem iemand hem iets goeds te leeren, iets goeds te zeggen, dan antwoordde hij terstond met vuur: //Mijn zoon, bemin //God; vergeet dit niet, bemin God;quot; of wel: „Maak z/s morgens deze afspraak met God : — Heer, zoo
//dikwijls mijn hart deze scliooue woorden: miju Jesm, nbarmharfigheid! zal uitspreken, wil ik de innigste //acte van liefde jegens U uitspreken; — en zoo dik-//wijls gij die zielsverzuchting op den dag zult herha-//len, zoo dikwijls zult gij eene oefening van liefde //jegens God verwekken.quot;
Een persoon van aanzien, die hem in groote droefheid raad vroeg, antwoordde hij : „üe regel, die voor ,/U moet gelden, is: lijden en beminnen; dat is: het //Weinige wat gij in uw lichaam door zwakte, of aan //UW geest door troosteloosheid lijdt, lijd dit uit //liefde; lijd en bemin, en dat weinige lijden zal //Jesus welgevallig zijn, en u tut voordeel strekken , //als ware het een zwaar kruis, zoo liet maar met //groote liefde gepaard gaat.quot; Toen hij, uit een anderen brief, begreep dat z;j eene te groote liefde voor haren zoon koesterde , schreef hij haar • //Elke liefde, ,/die men den schepselen toedraagt, ontneemt men aan //God; beminnen wij hen, o ja, maar als het beeld ,/van God, maar met eene heilige onthechting, opdat //zij onzen geest niet te veel, en ons hart nog minder //bezig houden. Het naast aan ons verwant is God, //aan Wien wij dus oneindig verplicht zijn. Beminnen z/wij Hem met geheel ons hart, en stellen wij ons ,/Voor, dat niemand ter wereld onze liefde waardig is, //als God alleen.quot; Dan die leer kou hij anderen niet inprenten, zonder er zelf diep van doordrongen te zijn; immers, na haar tot geduld en liefde opgewekt te hebben, vervolgt hij : //Terwijl ik u vermaan en tot „liefde aanmoedig, doe i1lt; zelf niets daarvan. Sints
,/Veertig jaar ben ik niet ziek geweest, althans niet zóó „ziek, dat ik den geneesheer noodig had. Ik verlang ƒ „het is waar, naar lijden, maar God weet, dat ik er ,/geen nut mee doen zou, en daarom geeft Hij het mij „niet. Bid God, dat Hij mij de smartelijkste ziekte ,/overzeilde, die ooit een mensch geleden heeft, maar ,/dat Hij mij die vurige liefde schenke, die mij naar „meer lijden doet verlangen, en dat ik, steeds meer en „meer dat gewenschte oogenhlik, waarop het mij ver-„gund zij mijn hoogste Goed te aanschouwen en te ,/bezitten, naderende, sterve onder het gewicht des z/kruises, geheel verteerd door het vuur Zi ner heilige ,/liefde.quot; De ware beminnende wenscht voorzeker het voorwerp zijner liefde zoo iiab:i mogelijk te zijn, en er zich steeds nauwer mede te vereenigen; daarom streefde hij naar niets zoo zeer als naar deze vereeniging; hierom was hij slechts bedacht de goddelijke eigenschappen te overwegen, en voortdurend door het gebed in een vertrouwelijk verkeer met zijn God te zijn. Was hij in het klooster, dan was hij nimmer van de voorgeschreven dag- en nachtmeditatie afwezig; riep hem de gehoorzaamheid uit het koor, dan vulde hij dien tijd daarna aan, of trachtte bij de vervulling van den liefdeplicht, wairtoe bij geroepen was, zijne afgetrokkenheid te bewaren; terwijl hij zich bezig hield met liet heil van het schepsel, bleef hij vereenigd met den Schepper. Onbewegelijk knielend, hoe hoog zijne jaren ook werden, zonder eenigen steun, hoe afgemat hij ook ware, was hij in zijne meditatie zoo zeer in de bespiegeling- van God verslonden, dat
men liem tot zich zclven moest terugroepen, als men zijn dienst noodig had. Hoewel de arbeid van het apostelambt, gelijk wij zagen, het grootste gedeelte van zijn leven innam, wist hij het nogthans zoo te regelen, dat hij zich toch bijna altijd op de bepaalde tijden met zijn God in het gebed kon vereenigen. Zelfs op zijne talrijke reizen bleef hij, na met zijne medearbeiders de gewone gebeden gemeenschappelijk verricht te hebben, een eind weegs achter, om zijne gebeden te vervolgen, en dan was hij daarin zoo verdiept, dat hij zonder op te merken waar hij ging, zich dikwijls onder het gaan ernstig kwetste, in het slijk of in een moeras liep, wat hij dan aan zijne lompheid toeschreef. Of wel, hij overwoog ouder liet gaan het voornaamste wat hij zijne hoorders in zijne predikatiën op liet hart wenschte te drukken, en was dan gewoon te zeggen, dat de vereeniging met God in het gebed ecu krachtiger middel dan elk ander was, oin der zielen tot heil te zijn. Ten tijde eener missie zorgde hij met het aanbreken van den dag te kunnen opstaan, om met zijne metgezellen de gewone meditatiën te houden, die hij nimmer, hoe groot zijne vermoeienissen den vorigen dag ook geweest waren, achterliet. Niet tevreden inet hetgeen hij dagelijks deed, en dat men niet gering mag noemen, om zooveel mogelijk met zijn God vereenigd te blijven, begaf hij zich hiertoe nog tweemaal 's jaars in de afzondering. Daar leefde hij alleen voor zijn Schepper; zijne liefde voor God, die immer vuriger werd, deed hem daar zijne onovertrefbare Voornemens te boek stellen. Had hij die af-
■2Hgt;
zondering verlaten, dan gevoelde hij zich versterkt door de liefde; op nieuw met jeugdigen ijver bezield, hernam hij zijn arbeid voor het heil der zielen, kende geene moeielMkheden en bewees alzoo, hoe het de liefde is die alles overwint, alles verdraagt, hoe voor den beminnende alles licht is. En niets anders had hem die volhardende geestkracht, om zoo vele jaren een zoo moeitevol en boetvaardig leven te leiden, kunnen schalken, niets andei's dan zijne liefde tot God, zijn verlangen om te doen wat God behaagde, wat Hem ter eere kon zijn. Daarom zeide hij dikwijls r z/Als ik daardoor aan God welgevallig kon zijn, of /,Hem meer verheerlijken, dan zoude ik bereid zijn //elk lijden te verdragen, ja duizendmaal te sterven, ,/zel 's de pijnen der hel zouden mij niet te veel zijn/' Met die innige liefde tot God moest natuurlijk de grootste haat tegen de zonde gepaard gaan, want in diezelfde mate, als de waarlijk beminnende naar alles streeft, wat liet voorwerp zijner liefde aangenaam kan zr'n, 7,al hij ook alles in het werk stellen, om het onwelgevallige te verwijderen, te schuwen. Wijl God nu niets zoo zeer haat als de zonde, daarom was hij zoo onvermoeid in den strijd tegen de zonde, en zoo sprak hij dikwijls : //Ik verklaar openlijk, dat ik op de //wereld slechts één vijand heb, en dit is de ongeluk-//kige doodzonde, en daarom heb ik gezworen die tot //inijn laatsten ademtocht te bestrijden.quot; Hoe roemrijk hij van af zijne eerste jaren hierin de zege behaalde, zagen wij bereids, en die zondehaat nam toe met de jaren. „O,quot; riep hij dikwijls klagend uit, „o, mocht
vmij de genade teu deel vallen éóue ziel te redden , J,maar eene enkele zonde te verhinderen, ik zoude er //gaarne mijn leven voor geven. Ik zou mij de geluk-„kigste aller menschen achten, door mijn bloed ééue ,/doodzonde, die mijn God zoo zeer beleedigt, te mogen ,/beletten.quot; Hiervoor trotseerde hij gevaren, die elk minder beminnende zouden afgeschrikt hebben, ondernam hij de moeielijkste reizen. Volgens het woord van Jesus heeft niemand grooter liefde dan hij, die zijn leven voor den beminde geeft; om God die grootste liefde te toonen, had hij verlangd, dat het hem vergund werd , naar de heidenen te gaan, opdat God meer verheerlijkt, minder beleedigd zou worden. Verfoeide en haatte hij alzoo wat God mishaagde, verlangde hij met datzelfde vuur naar hetgeen God welgevallig was, dan had dit zijn grond in de volkomen gelijkvormigheid van zijn wil met dien van God, in die onmisbare eigenschap der ware vriendschap, dat onbetwistbaar bewijs der oprechte liefde. Hij leefde inderdaad in eene heilige onverschilligheid voor alles; zijn eenig richtsnoer bij hetgeen hij wilde of niet wilde was de wil Gods, zoodat hij dit veelbeteekenend woord kon schrijven; //Ik verklaar slechts aan eene //zaak verkleefd te zijn, en die is: in alles Gods wil, ,/dieii ik door mijn overste of mijn zielsbestierder leer //kennen, te volgen.quot; Wat hem ook geboden werd, het moge moeielijk en onaangenaam geweest zijn, zoo als eene missie eindigen, wanneer hij er nog vruchten van hoopte in te oogsten; de eenzaamheid verlaten, waar hij zich eeniglijk met God kon onderhouden
■z I S
waar zijn hart met onuitsprekelijke zoetigheden overstroomd was en waar hij, gelijk hij dit noemde, missie voor zich zelf hield, zijn proeftijd voor den hemel ; onverschillig wat ook, hij gehoorzaamde dadelijk, erkende in het bevel den wil Gods. — Verhevener en verdienstelijker nog dan de wilsgelijkvormigheid, is de onderwerping van zijn oordeel aar. de goddelijke beschikkingen; daarom was het niet alleen zijn eeuigste streven te willen wat God wilde, maar ook te oordee-len dat, wat God over hein beschikte het beste was, en dat dit meer tot Gods eer en zijn geluk zou strekken dan dat, wat zijn bekrompen verstand zou gekozen hebben. Zoo was zijn dagelijks gebed, dat hij ook anderen aanbeval: /,Uwe heiligste, volmaaktste, ,/beminnelijkste wil, o Heer, geschiede in mij, aan „mij en al het mijne, nu en in alle eeuwigheid. Amen.quot; Ontmoette hij iemand, dien tegenspoed ongeduldig deed worden of deed klagen, dan zeide hij hem met liefde: „Broeder, wij hebben een goeden en liefdevollen Vader, „die ons innig lief heeft, en die Vader is onze God. //Zouden wij nu denken, dat die liefderijke Vader iets ,/ten nadeele van Zijn kind kon willen, van Zijn kind „voor wien Hij zooveel gedaan heeft, en voor wien „Hij, ingeval het een gehoorzaam kind blijft. Zijn //hemel bestemd heeft.quot;
Tot anderen, die hij aanspoorde immer aan God te denken, zich met Hem te vereenigen en te willen wat Hij wilde, zeide hij: ,/Bemint God oprecht en gij „zult steeds aan Hein denken, en denkt gij steeds ,;aan Hem, dan zal de liefde tot Hem meer en meer in
,/U toenemen.quot; Die woorden tooiu-u duidelijk, dat hij onophoudelijk aan God dacht, God alleen beminde, altijd betrachtte oin zijn wil aan dien van God gelijkvormig te maken; waarlijk zoo iemand hartelijk lief heeft, dan zal hij alleen aan het beminde roorwerp denken, alleen daarvan spreken, dan zoekt hij slechts diens omgang, wil slechts daaraan behagen, verzint allerlei wijzen om dit te doen, verafschuwt alles wat, daaraan kan mishagen. Dusdanig was de liefde, die Leonard us God toedroeg, eene groote, reine, beproefde liefde; ten bewijze strekke nog voor wij hiermee eindigen, het volgende, dat hij aan iemand, die hem de aangelegenheden barer ziel meedeelde, in het voorlaatste jaar zijns levens schreef: ,/Ik zou wenschen z/spoedig te sterven en naar dat gewest te verhuizen //waar men God geniet, Hem volmaakt bemint. Ik //ben oud, en weet bij ervaring, dat men hier beeneden nooit tot die volmaaktheid komt, waarnaar //men verlangt; in plaats van in liefde toe te nemen, //vermindert men er in. Dan dit niettegenstaande //wil ik alleen wat God wil, en heb ik in al mijn //denken en verlangen geen ander doel als de vol-z/maakte vervulling van Gods heiligen wil.quot;
De voltooiing, de volmaking der liefde tot God is de liefde tot den evenmensch; het tweede gebod, het gebod der naastenliefde is, volgens het Woord Gods , gelijk aan het eerste, dat zonder het tweede niet geheel vervuld is . reden alzno voor ons te over, om te
250
besluiten, dat met de liefde van Leonardns jegens den Schepper, de liefde jegens het schepsel, Gods evenbeeld , gelijken tred hield. Als dusdanig beminde hij hen, trachtte hen alle goed te doen en alle kwaad zorgvuldig van ben te verwijderen. Nimmer hoorde men iets van hem, waardoor een ander redelijkerwijze verstoord kon zijn; integendeel, hij prees allen, en zoo hij in iemand iets beris pens waardigs vond, waarover men in zijn bijzijn sprak, dan zocht hij in zijne liefde die gebreken te verontschuldigen, door van het prijzenswaardige, dat hij in hem opmerkte, te gewagen. Groot was zijn mededoogen als hij behoeftigen zag, en alle moeite gaf iiij zich om hen in hun nood bij te staan. In Florence kende men zijn invloed bij den Groothertog, weshalve eenige, soms zeer velen, bij hem kwamen, om door zijne bemiddeling ondersteuning iu hun nood bij den vorst te verkrijgen, en hij, die in den arme, Jesus, zijn Verlosser zag, nam al hunne smeekschriften aan, en meestal hadden zij het gewenschte gevolg. Er kwamen echter zooveel verzoekschriften, dagelijks moest hij met dergelijke aanvragen naar het hof, dat hij eindel'jk vreesde den vorst te lastig te vallen ; toen hij er hem wederom verscheidene was gaan aanbieden, zeide hij : ,/wel ben ik beducht u met die smeekschriften zonder //einde tot last te zijn, toch kan ik mijn medelijden z/iiiet bedwingen, als ik deze armen en ongelukkigen //zie, doch wijl ik zelf arm ben en hun niets kan ,/geven, moet ik bij anderen hulp voor hen zoeken.quot; z/Neera alles wat n ter hand gesteld wordt aan/' a,nt-
woordde hierop de Groothertog, quot;«ut mogelijk is, om quot;allen te troosten, zullen wij doen, en dit verzeker quot;ik vl,quot; voegde hij er bij, quot;als er spraak nioclit zijn quot;eene beleediging tegen God te voorkomen, dan zon quot;ik er gaarne de helft mijner staten voor afstaan.quot; Nu hij dit antwoord ontvangen had, werd het getal van hen, die zijne liefderijke tusschenkomst inriepen, nog veel grooter; meer dan een mocht het verkrijgen van een ambt aan hein danken; vele jonge dochters ontvingen een bruidschat, en vrouwen, op wier gedrag iets viel aan te merken, werden in staat gesteld betamelijk te huwen of in een gesticht opgenomen te worden.
Die liefde voor de armen deed hem zijne gezellen aansporen, om ten tijde der missiën, dagelijks iets meer voor de armen te koken, en zoo werd, wat hem en zijnen medearbeiders ten gebruike gegeven was, meest aan de armen afgestaan. Ontmoette hij een arme, die daarenboven ziek was, dan onttrok hij zich zelfs het noodzakelijke, om hem te helpen. Toen hij in het klooster St. Bonaventura eens geroepen werd om biecht te hooren, vond hij een arme, die, half naakt, van koude beefde. Uit deernis met dien ongelukkige ontdeed hij zicli van het wollen kleedingstuk dat hij droeg, en hoe onmisbaar ook voor hem, wijl het midden in den winter, en hij op jaren was, gaf hij bet den arme. Kon hij zelf, noch door anderen, den nood der behoeftigen lenigen, dan bad hij, dat God zich hunner zou aantrekken; zijne goede meening, dat hij hen zon helpen, zoo hij kon, al werd er ook
veel tue vereischt, moest dau de werkelijke aalmoes vervangen. Toen iemand hem opmerkte, dat die goede wil alléén den behoeftige weinig te stade kwam, antwoordde hij : ,/Als ik den wil heb om veel te ,zgeven, en dit niet kan, omdat ik arm ben, dan „handel ik toch welgevallig aan God, en ook mijn „naaste help ik te minste hierdoor, dat ik die meening „aan God opdraag om Hem te bidden hein te helpen.quot; Zijne liefde bepaalde zich niet slechts tot dezen of genen, maar ook het algemeen welzijn ging hem boven mate ter harte. Terwijl eene aardbeving Florence vreeselijk teisterde, nam hij, om den toom van God te bevredigen, met zijne religieuzen eene lange en bloedige geeseling, en des morgens hield hij met hen tot dit doel, barrevoets eene processie naar verscheidene kerken der stad. Toen in geheel Toskaue eene groote sterfte onder het vee heerschte, vreesde men dat de besmetting ook de menschen niet zou sparen, te meer wijl cr de teekenen van waargenomen werden, en er reeds vele stierven. De poorten der stnd werden gesloten; eene plotselijke ontsteltenis had al het volk bevangen. Nu riep Leonardus zijne religieuzen bijeen, toonde hun aan welk eene groote liefdedaad het zijn zou, als zij hun leven ten offer brachten om de pestzieken te dienen. „Ik ben bereid,quot; vervolgde hij, „om dat offer te brengen, en ik zal mij gelukkig „achten in den dienst der liefde te kunnen sterven.quot; Zoo krachtdadig waren deze woorden, dat allen eenparig zich bereid verklaarden zijn voorbeeld te volgen, en deze verklaring door eene gelofte staafden. God
echter was met Iran wil tevreden, want de vrees be-waarheidde zich niet.
Even liefderijk was hij jegens zijne medebroeders; was hij streng voor zich zelf, voor hen was hij zacht en mild. Met elk die leed had hij deernis, en hij verblijdde zich als allen dat hadden, wat hun noodig was. Toen hij Gardiaan was, drukte hij hen, die voor het voedsel moesten zorgen, ernstig op het gemoed, zicli met liefde en onbekrompen van dien plicht te kwijten; zijne broeders spoorde hij tot eten aan, en zeide dat zij naar hem niet moesten zieu, wijl zijn lichaam sterk genoeg was, om wat meer vasten te kunnen verdragen. Met diezelfde liefde matigde hij hun vasten ten tijde der missiën en verlangde zelfs, dat zij zich niet zouden onthouden, hoewel hij streng bleef leven. Zoo ook op reis; moest hij de moeielijk-ste reizen te voet afleggen, door sneeuw of slijk baden, hij deed dit blootsvoets, doch hij wilde niet dat zijne reisgenooten dit ook doen zouden.
Bijzondere liefde droeg hij ook den zieken toe. Opdat deze niet van de weldaad eener missie zouden verstoken blijven, had hij zich tot regel gesteld, deze na het sluiten der missie te bezoeken en, zoo noodig, aan hunne bekeering te arbeiden. Ook op andere tijden waren zij het voorwerp zijner zorgzaamheid; te Meten, dat zij zijne hulp verlangden, was genoeg om hem naar hen te doen heensnellen, op welk uur, en hoe moeielijk bet hem ook mocht vallen; terwijl hij hun genezing naar de ziel bracht, verlichtte hij hun lijden, door hen op te wekken tot geduld en ver-
trouwen op God, en was elk zijner woorden hun ten troost, door de liefde die er in doorstraalde. Een religieus van het klooster St. Bouaventura, die in eene zware oogziekte het gezicht verloren had, ging in zijn lijden tot Leonardus, en deze merkte hein op, dat die blindheid een ware schat was, dat bij zich verheugen moest in dit zintuig, dat zoo vele zonden doet bedrijven , en zoo vele menschen verloren doet gaan, een vijand minder te bestrijden te hebben. ïoen die religieus hierop zeide dat hij dit gemis gaarne wilde verdragen, maar dat het hein ter harte ging het II. Misoffer niet meer te kunnen opdragen, antwoordde hij : //Nu, la-//ten wij het dan zoo doen ; bid gij, dat Gods wil //hierin geschiede, en ik zal van ganscher harte God „smeeken, dat Hij, zoo het Hem behaagt, die blind-//heid mij overzende en u liet gezicht wedergave. Ja, ,/ik verzeker u, dat ik met vreugde die blindheid zou //overnemen, zoo gij daardoor den troost erlangen //mocht te zien en volgens uw godvruchtig verlangen //het H. Olfer op te dragen,quot;
De geloovige zielen in het vagevuur waren, wijl hare nood zoo groot is, eu zij zich zelve niet het minst kunnen helpen, en dus zijn bijstand voor haar weldadiger dan voor elk ander zijn kon, vooral het voorwerp zijner meewarigheid. Als hij voor haar ten beste sprak, het volk in zijne predikatiën tot medelijden opwekte, was zijne welsprekendheid zonder voorbeeld, en vurige gebeden en rijke aalmoezen voor het opdragen van Offerhanden tot lafenis dier zielen «•aren de vruchten zijner woorden. Eiken morgen
maakte hij de meening om zoo vele aflaten, als hij kun, voor haar te verdienen; ging hij eene kerk voorbij, waar hij wist dat daartoe gelegenheid bestond, dan bezocht hij die, en zeide tut zijne gezellen; ,/Komt, ,/laat ons der arme zielen eene verkwikking brengen.quot; Toen hij die kerken, om zijne veelvuldige bediening, maar zelden kon bezoeken, kreeg hij van Z. H. Be-nedictus XIV de vergunning, om driemaal daags de aflaten van het Heilige Land te kunnen verdienen en deze op de overledenen in het vagevuur toe. te passen. Om anderen tot gr.joter me ledoogen en hulpbetoon jegens de overledenen op te wekken, verzekerde hij, dat hij eens voor altijd van alle verdiensten zijner werken, gebeden, boetdoeningen en H. Missen ten voordeele der zielen in het louteringsvuur had afstand gedaan.
Doch spreken wij verder over zijne liefde tot de levenden, en wel over zijne liefde voor de ongeluk-kigen naar de ziel; over zijne bezorgdheid voor zijns naasten zieleheil. — Gaat men zijn geheele leven na, dan moet men erkennen, dat het eene voortdurende beoefening dier liefde is, een rusteloos streven om zielen voor God te winnen. Dan God alleen is het getal bekend van hen, die hij door zijne vermaningen, zoo in het bijzonder, als in het openbaar, van uit de macht van satan tot God terug bracht. Hij had zich tot regel gesteld, zoo te handelen met anderen, als hij dit zou gewenscht hebben, indien hij in dezelfde omstandigheden ware. Hoorde hij dan in den biechtstoel menschen, die met vele zonden beladen waren, of jaren lang verwijderd van de Sacramenten geleefd had-
ilen, ilau zeide hij tot zich /,elven : Broeder Leonardus, /.00 gij in denzelfdeu deerniswaardigen toestand waart, zoudt gij dan niet wenschen zachtzinnig en liefderijk ontvangen te worden. Doe dan nu, zoo nis gij dan zoudt wenschen. Diensvolgeus ontving hij ze met overgroote liefde, haastte of onderbrak hen nooit, liet nooit eenigen weerzin blijken, hielp hen zooveel hij kon, bezigde de zachtste uitdrukkingen, om hen te bewegen de valsche schaamte te overwinnen, en hen tot God terug te brengen. Hen beval hij hun Engelbewaarder aan, opdat hij hen helpen mocht goed te biechten; in het geven der absolutie stelde hij zich in den geest voor, dat hij beschikte over het dierbaar Bloed van Jesus, dat hen van hunne zonden reinigde; en zóó handelde hij , dat de zondaar evenzeer met vreugde als met rouw vervuld werd. Zijn grootste troost was groote zondaars tot den biechtstoel te zien naderen, en verheugd over hun terugkeer tot God, wist hij hen door zijne krachtige woorden zoo te bewegen , dat zij niet zelden onder zuchten en weenen hunne zonden beleden. Ontelbaar zijn zij, die het geluk hadden bij hem te biechten, en, na door hein vermaand te zijn, en de vrijspraak van hem ontvangen te hebben, geheel van levenswijze veranderden. Hij beschouwde zich, zoo zeide hij gewoonlijk, het gelukkigst als hij een grooten buit mocht maken ; hij bedoelde daarmede den in het slijk der zonden het diepst verzonken zondaar; mocht hij dan een dusdanigen op het pad der deugd terug brengen, dan kou men hem ;isTi7,ipn welke vrengdr over die bekeering zijn hart ver-
257
vulde. Zoo groot zijne vreugde was, was ook zijne danlcbaarlieid jegens God, dat liet hein vergund werd zoo vele afgedwaalde schapen tot Hem te doen weer-keeren, want men merkte op, dat juist de meest openbare, meest verharde zondaars bij voorkeur tot hem kwamen. Meer dan eens gebeurde het, dat op inblazing van den vijand onzer zaligheid, die het geluk van zoo vele door den ijver van Leonardus aan zijne klauwen ontrukte zielen benijdde, talrijke hinderpalen werden opgeworpen om de missie te beletten, maar Leonardus, die, ongevoelig voor beleedigingen, slechts de eer van God en het heil der zielen zocht, wist die hinderpalen te overwinnen, en de zegepraal over de hel was er te luisterrijker door. Den tijd, die hem na de predikatie overbleef, bracht hij in den biechtstoel door; was de toevloed van biechtelingen groot, dan besteedde hij daaraan den nacht, vergat dan dikwijls zelfs eten en drinken. Konden allen gedurende de missie niet gehoord worden, dan bleef hij nog eenige dagen, om aan aller verlangen te voldoen. Zoo gebeurde liet eens in een dorp nabij Siëna, dat men hem, bij vergissing, reeds in den voornacht voor den biechtstoel kwam wekken. Hij voldeed hieraan; na met het aanbreken van den dag de H. Mis gelezen te hebben , begaf hij zich weder naar den biechtstoel en hoorde allen die er waren, en nu bleek het dat hij dertig uren achtereen voedsel en rust aan zijne liefde voor de zondaars had ten oiier gebracht. liet gebeurde kwam ter ooren van de Prinses Anna de Medicis, die met zijne afmatting begaan, een uurwerk met wekker
17 '
258
ten geschenke gaf, opdat anderen regel konden stellen op zijn arbeid, dieti liij in zijne liefde vergat.
Voorzeker het duidelijkste bewijs voor zijne naasteliefde geven ons de talrijke missiën, die hij onatge-broken gedurende -14 jaar hield, zonder, gelijk wij zagen, moeielijkheden of gevaren te ontzien. Sprak men van bezwaren, dan waren deze een nieuwe prikkel voor zijn ijver; liet waren juist deze die hem moed en geestkracht schonken. Hij verheugde er zich zelfs over, beschouwde ze als een goed voorteeken en zeide: z/Men kan wel zien, dat die missie aan de hel mis-//haagt; wij mogen een groot gewin verwachten, want //dit klein bezwaar zal God bewegen aan dit volk rijker ,/genaden te schenken. Voegt men bij deze bezwaren zoovele moeielijkheden, die van den apostolischen arbeid onafscheidelijk zijn, dan, vooral in zijne laatste jaren, zijne lichaamskwalen, grootendeels ontstaan uit zijne gestrengheden, en eindelijk, dat slechts de dood in 75jar%en ouderdom een einde aan zijn arbeid voor des naasten zieleheil maakte, dan zijn de woorden van het Hooglied voorzeker op hem toepasselijk: vele wateren konden het vuur zijner liefde niet uitdooven. Die liefde stelde hein in staat, in dat tijdsverloop in 88 bisdommen 326 missiën, die meerendeels van drie tot vier weken, en zelden veertien dagen duurden, te houden, zonder nog te spreken van de oefeningen van acht of drie dagen, of van de geestelijke afzonderingen , die hij leidde. Het was hem niet genoeg zelf zoo onvermoeid het geluk zijns naasten te bevorderen, ook andere noopte hij daartoe, terwijl hij in geestver-
voering zeide: //Meent gij dat het iets gerings is maar //één enkele ziel voor God te winnen? Eéne ziel, die //de prijs is van Jesus Bloed!quot; Dat er velen mochten zijn, die zich aan het missiewerk toewijdden, was zijn vurigste wensch. Dikwijls zeide hij, dat God vooral aan twee zaken Zijn zegen geschonken had: aan de geestelijke oefeningen voor de meer onderwezene, en aan de missiën voor liet volk; dat het spreken van de missie alleen reeds het volk tot berouw opwekte.
Een zeer gegoed persoon, die te Florence reeds eenige vrome stichtingen gemaakt had en er nog eene wilde vestigen, riep hiertoe zijn raad in, en het antwoord dat de Heilige hem gaf, was: „Gij weet dat z/Jesus Christus Zijn Bloed voor het heil van den //mensch vergoten heeft, en daarom weet ik geen be-//teren raad te geven, dan dat gij uw vermogen tot //medewerking aan dat heil besteedt. Bestem een le-//gaat, opdat er geregeld na verloop van eenige jaren //missie gehouden worde; hierdoor zullen er zich velen //bekeeren, en zoo kunt gij, door uwe erflating, mede-//arbeider aan liet heil der zielen worden.quot; Zijn raad werd gevolgd, en alzoo droeg zijne naasteliefde nog vruchten voor de verst verwijderde geslachten. Zoo ook deelde het nageslacht in zijn ijver, door tal van onderwijzende geschriften die hij naliet. Eeeds maakten wij gewag van zijne Voornemens; wij wezen op zijne Regels voor het houden der missiën; nog zijn : Heilig Handboekje voor God toegewijde maagden; On-derrichting om met vrucht de H. Mis te hooren; Wijze om het lijden, van. onzen Zaligmaker op den
260
Kruisweg te overwegen; Leiding hij eene generale Biecht; Regels voor de Congregatie, die bij stichtte^ der Beminnaars van Jesus en Maria, eu andere, vooral ascetische werken, en vele leerredenen, ziedaar de voor ons overgebleven gedenkteekenen zijner brandende liefde. Wij willen dit hoofdstuk eindigen met eenige zijner woorden, als zoovele bewijzen dier liefde. Zijn antwoord op de vraag, wat het doel was zijner reis, was dikwijls: //ik ga de hel bestrijden.quot; In eene heilige geestdrift verklaarde hij dikwijls: „7.00 zeer //bemin ik de zielen, dat ik niet alleen wensch, dat ,/zij allen zalig worden, en ik derhalve tegen geene ,/moeite opzie om ze, zoo mogelijk, alle ten hemel ,/te brengen, maar ook, dat ik van harte zou wen-//schen met mijn eigen persoon de hel te sluiteu. //Hoe smartelijk mij dit ook wezen mocht, gaarne zou z/ik het verdragen, vermits het anderen maar beletten //zou daarin neer te storten.quot; Tot het laatst van zijn leven bleef zijn ijver even jeugdig, zijne liefde even vurig. Een paar jaar voor zijn dood schreef hij aan een priester: //In October denk ik, zoo God mijne reis //zegent, naar Rome te gaan, eu daar, hoe ongaarne ook, ,/te blijven; 0 mocht ik toch, daar ik den dood nabij ,/ben, dien korten tijd dag en nacht werken, om eenige ,/zonden, waarvan de wereld zoo vol is, te voorko-,/men.quot; En weinige dagen voor zijn einde schreef hij nog; //Het arme dier, mijn lichaam, is oud, zoo //lang het nog gaan kan moet het voort, en verheugd ,/Zou ik zijn, met de wapenen tegen de hel in de „hand, te mogen sterven.quot;
Hoe hij de voorzichtigheid, de eerste der kardinale deugden, bezat.
De voorziclitiglieid, waarvan hier sprake is, is die deugd, die ons al de middelen doet kiezen, die onmisbaar zijn, om door onze daden de Christelijke volmaaktheid en mitsdien het bezit van God Zelf te bereiken. Een terugblik op het leven van onzen Heilige, in zoo ver wij het gezien hebben, toont ons genoegzaam in welke mate hij die deugd, die men den regel der overige noemen kan, bezat; hoe stipt hij alles ter harte nam dat strekken kon om zicli zelf en anderen eeuwig gelukkig te doen zijn. Zoo omzichtig was hij in zijne gedragingen, dat hij immer op zijne hoede was, om niets te doen, waardoor hij de genade in hare werking kon storen, maar daarentegen om elke gelegenheid te baat te nemen, ten einde dat te doen, wat het volmaaktste was, waardoor hij welgevalliger aan God en zich zelf meer ten heil zijn kon. Om zelfmisleiding te voorkomen, ondernam hij, volgens het bevel des H. Geestes, niets zonder raad, hij onderwierp zich geheel aan de leiding zijner geestelijke
bestuurders, zonder wier goedkeuring hij niets van aanbelang deed. Wij zagen reetls hoe hij bij het aanvaarden zijns levensstaats niet overijld te werk ging, maar zijnen gedachten eerst tijd tot rijpen gaf, dan den raad inwon van zijn biechtvader, vervolgens, naar het woord des Wijzen Mans: daar is heil, waar vele raadgeving is, ook andere voorzichtige mannen raadpleegde, en eerst na hunne overeenstemming in dit gewichtig punt wilde besluiten. Die gedragslijn, door hem nog in de wereld en op dien jeugdigen leeftijd gevolgd, bewijst voldingend dat in hem die Christelijke voorzichtigheid woonde, die zorgvuldig het best geëigende middel ter bereiking van zijn laatste einde zoekt. Religieus geworden , zorgde hij niet alleen, dat het hem toebedeelde goddelijk licht niet verduisterde, maar wendde het aan tot het doel, dat hij zich bij het aanvaarden van dien staat had voorgesteld, de heiligmaking zijner ziel, het bezit van God. Uit het vele, waardoor wij het aangevoerde zouden kunnen staven, willen wij slechts weinig kiezen. Toen hij zich nog op de voor-bereidende wetenschappen toelegde, had hij zich de godvruchtige gewoonte eigen gemaakt, om wekelijks eene zekere deugd ter bijzondere beoefening te kiezen, en dagelijks, zoo dikwijls mogelijk, acten dier deugd te verwekken. Dit deed hij niet alleen voor zich zelf, ook zijne vrienden leerde hij die oefening, deed hen elkander rekenschap afleggen van de wijze, waarop zij daarin geslaagd waren, om, zoo zij gefaald hadden , zich te beteren en elkander te onderrichten, hoe zij haar het gemakkelijkst konden bereiken, het best
263
koncleu beoefeneu. Bovendien stelde hij, gelijk een verstandig koopman zich verplicht acht op behoorlijken tijd zijne balans op te maken, een dagelijksch onderzoek in naar zijn winst of verlies, en streefde, zoo er zich eenige schade voordeed, uit al zijne krachten om dit te herstellen. Met zulke handelwijze kon liet niet anders of hij moest van dag tot dag voortgaan op den weg der volmaaktheid. Bij het toenemen zijner jaren nam ook zijn verlangen toe om zich te volmaken , en hoewel het God alleen bekend is, welke middelen hem zijn vurig verlangen naar heiligheid aanwees en deed in het werk stellen, zoo zal toch een vluchtige blik in zijne meergenoemde Voornemens ons voldoende doen zien, dat hij waarlijk den rechten weg had gekozen, om reeds in dit leven tot de verheven beschouwing van het Opperste Goed te geraken, zich door onafgebroken verkeer innig niet God te ver-eenigen en het eindelijk zoo ver te brengen. Hem nu onbedekt in het hemelsch Jerusalem te aanschouwen. Voorzeker wel een bewijs van voorzichtigheid, zich van hetgeen men eiken dag, week, maand doen wil, een regel te stellen en dan dagelijks te onderzoeken waarin men is te kort geschoten, om dit te kunnen verbeteren; het doet ons zien, hoe hij slechts oog had voor het hoogste doel, waartoe wij geschapen zijn, dat niets anders is dan God in dit leven te kennen, te beminnen, te dienen en Hem in het ander leven te genieten: het is de ware voorzichtigheid der Heiligen. Aldus mat Leonardus elk zijner schreden, woog elk zijner woorden, waakte over al zijn doen on laten,
.•264
kortom regelde al zijne liaiidelingen naar dat ééne doel, t. w. de eer van God.
Niet minder voorziclitig was liij in de leiding van hen j die zicli zijnen zorgen hadden toevertrouwd. Ondoenlijk is het, in alles hier de wijze weer te geven, die hij volgde, om de meest afgedwaalden te winnen en weer tot God te brengen, om hen met liefde voor de deugd te bezielen. Talloose personen, zoowel uit hoo-gere rangen als uit den minderen stand, bewandelden, door zijn raad voorgelicht, de wegen der deugd, vele hunner bereikten daarin eene hooge volkomenheid. „Die volmaakt wil wezen,quot; was hij gewoon te zeggen, ,/inoet om zijn doel niet te missen naar hooger ,/streven; zich tevreden stellen met eene middelmatige ,/deugd, zonder naar meer te trachten, kan men geen „verlangen naar volmaaktheid noemen; onvoorziens zal ,/inen alsdan onder het geweld der driften bezwijken, „althans, in gevaar komen te vallen.quot; Wijl de ervaring-hem de geschiktste middelen om voort te gaan in de deugd geleerd had, kon hij ook anderen de wegen aanwijzen, waarlangs zij dit konden bereiken. Een religieus, die in een onderhoud met hem over den inwendigen vrede, van hem geleerd had, hoe dezen te bekomen en te bewaren, vroeg hem daarna over die aangelegenheid een schriftelijk onderricht. De Heilige schreef hem in een brief, dien wij nog bezitten, de volgende woorden: „Hoewel ik mij niet kan herinneren, waarover wij met elkander gesproken hebben, meen ik toch, naar uwe aanduiding, dat het was over de grondslagen, die ik voor mij zeiven gelegd
heb, om den vrede des harten, zonder welken men noch voor zich, noch voor anderen iets goeds kan tot stand brengen, te bewaren. Die grondslagen dan zijn vier in getal: T)c eerste is dat men voor de wereld, het schepsel, zich zelf en al wat God niet is, gestorven zij, zoodat men zijn hart los van al het geschapene, alles wat God niet is, of niet op God betrekking heeft, als niets acht. Tweedens, dat men geheel der goddelijke voorzienigheid overgegeven, alles wat dan gebeurt hetzij gering of groot, aangenaam of onaangenaam, geheel aan de beschikking van God toeschrijve, die het dus wil of toelaat; men houde er zich van overtuigd dat het het beste, het geschiktste is, zoowel ter verheerlijking van God, als tot zijn eigen eeuwig heil. Ten derde, dat men het lijden, hetzij het inwendige of het uitwendige liefhebbe; geringschatting verachting, door het schepsel verlaten te ziju beminne; het paradijs des hemels is vreugde, het paradijs dezer aarde is lijden; valt het lijden, de verachting ons zwaar dat men dan op Jezus zie, die de grootste smart, de diepste verachting, de bitterste armoede tot vrienden had.* Ten vierde, dat men, behalve dat, wat onze bediening meebrengt of de gehoorzaamheid eischt, niet vele zaken, al zijn zij goed, onderneme; bovenal dat men, niet met drift, onbesuisd, maar met kalmte, met bescheidenheid te werk ga: die bescheidenheid zij in onze woorden, in onze houding, in al wat wij doen. Ziedaar wat ik er u over zeggen kan; ik heb het ook aldus in mijne Voornemens. Dagelijks onderzoek ik mij zelf hierin en immer bevind ik dat ik in het een
of aucler gefeild heb. — Ten deele althans kan men hieruit op maken, met welk beleid hij anderen den weg naar den hemel wees, hen tot de deugd voerde. Geen wonder dat zoovele uit alle standen en rangen, ook zij die door geleerdheid en heiligheid uitmuntten, tot hem als tot een wijzen en verstandigen leermeester gingen om raad en onderrichting; allen vonden bij hem die lessen die hun dienstig waren; allen legden eenparig getuigenis af van zijne wijsheid en voorzichtigheid, erkenden hem als door God voorgelicht. Pen korten tijd, dien hij, niet met zijne gewonen arbeid onledig, te Rome doorbracht, zag men dagelijks een grooteu toevloed van menschen in St. Bonaventura om hem in de gewichtigste aangelegenheden te raadplegen. En dit was het meest te bewonderen, dat hij, hoe velen ook zijn raad inriepen, hoe verscheiden ook de onderwerpen waren, die men hem voorstelde, elk in weinige woorden een zoo juist antwoord gaf, als ware die zaak reeds lang een voorwerp zijner studie geweest. In weinige oogen-blikken had hij hun toestand ingezien, ouderwees, trooste hen en elk een verliet hem voldaan over zijn raad en verzekerd een wissen leiddraad voor hun gedrag ontvangen te hebben. Dan talrijker nog waren zij, die hem door brieven raadpleegden; hij beantwoordde allen en wel zoo, dat zijn antwoord reeds de eerste maal allen twijfel oploste en hun een veilige gids voor het geheele leven was. Vertoonde zich zijne voorzichtigheid zoo duidelijk in de leiding van hen , die reeds deugdzaam , naar hooger volmaaktheid
streefden, heerlijker scheen aij uit als hij groote zondaars van den weg des verderfs redde. Eene buitengewone gaaf had hij van deu hemel ontvangeu, om zulke, voor God te winnen en hen de wederge vonden deugd te doen bewaren. Kwamen er tot hem, wier geweten geheel verward was, dan deed aijne liefde hem die beklagenswaardige!! met meer voorkomenheid dan anderen aanhooren; zijne voorzichtigheid deed hein licht in die duisternis brengen, maakte hun het blootleggen van hun toestaud gemakkelijk. Overeenkomstig de verscheidenheid der karakters en de fouten, waarvan men zich beschuldigde vond en gebruikte hij het geschiktste middel: nu eens was het eeue liefdevolle vermaning, dan weder een ernstige terechtwijzing, die hij bezigde. Door dé juiste aanwending van zachte en strenge middelen, van zoete of harde woorden verlieten hem de meest trotsche, de hardnekkigste zondaars als berouwvolle boetelingen. In de overtuiging dat men meer met zachtzinnigheid dan met bitterheid vermag, en dat men met de diepst gevallene liet meeste me-dedoogen hebben moet, handelde hij niet alleen aldus, maar smeekte ook anderen om zoo te handelen; hij bad hen, om, wanneer zij zich verplicht zagen de vrijspraak te weigeren of te verdagen, dit zoo omzichtig en met zulke woorden te doen, dat de biechteling overtuigd mocht worden, dat het alleen om zijn eigen zieleheil gebeurde. Hieromtrent lezen wij in een zijner geschriften, ,/zij zijn ten zeerste te gispen die ruw, ,/op heerschzuchtigeu toon en met verwijtingen tegen „den armen biechteling uitvaren. Men moet hem met.
268
,/ka lm te, met openhartigheid, met woorden, die ver-/,trouwen inboezemen, bejegenen; men doe hem er-,/kennen dat alles tot zijn welzijn geschiedt; men ,/helpe zijn verstand, opdat hij zelf toestemme en er ,,/ van ganscher harte in beruste.quot; Dat hij zelf aldus handelde bewijst ons de daadzaak, dat van zoovele zondaars, die tot hem kwamen, niet één ontevreden van hem heenging. Had hij hen met geduld aangehoord, hunne valsche schaamte overwonnen en hen onbewimpeld den toestand huns gewetens hem doen blootleggen, dan bediende hij zich van de hem zoo eigen zachte en tevens krachtige bewoordingen, om hen te bewegen, de middelen, die hij als noodzakelijk voorschreef tegen het hervallen te gebruiken. En meer dan eens zag men hoe sommigen, die zelfs meer dan eens uitgesteld waren, tranen van vreugde stortten, en God bedankten, en hunne dankbaarheid voor zijn geduld betoonden door alom te verkondigen dat P. Leonardus hen van de hel verlost had.
Hoewel het houden van missiën een ruim veld aan den ijver van onzen Heilige bood, en dit zijn liefste bezigheid was, zag hij het bezwaarlijke, dat er in gelegen was niet voorbij. Hij wist dat er veel omzichtigheid moest gebruikt worden, om immer wel te slagen, om niet in plaats van zielen te winnen gevaar te loopen zijn eigen zaligheid te benadeelen en de achting, die een missionaris zoozeer behoeft, te verliezen. De zonde te bestrijden, de zeden te verbeteren : het Woord Gods te verkondigen en dit telkens op eene andere plaats, bij menschen die alle van elkander in
269
karakter, /,etieii eu gebruiken vcrsclüldeii, hij wist welke voorzichtigheid hiertoe uoodig was, om dit met vrucht te doen; dan zijn gebed had hein die gave van den hemel verworven en bij elke missie die hij hield, was hij weldra van de toestanden' zoodanig ingelicht, als hadde hij zijn geheel leven op die plaats verkeerd. Vele moeielijkheden had hij dikwijls uit den weg te ruimen, veler ingenomenheid tegen hem te overwinnen; vaak poogden kwaadwilligen de missie te beletten, ot' begonnen zijnde te verstoren, doch Gods dienaar ging met zooveel beleid te werk, dat de storing geen stand hield en hij weldra aller harten won, zoodat zijne vijanden zelfs wenschteu, dat hij zijn verblijf onder hen zon verlengen. Naar die plaatsen werd hij bij voorkeur geroepen, waar het zedenbederf het diepst wortel geschoten bad en waar men schier wanhoopte iets goeds te kunnen tot stand brengen, doch niet zelden mocht hij reeds den eersten dag het geluk smaken de gemoederen zijner hoorders overmeesterd te hebben. Zijn woord doordrong de harten der kwaadwilligsten, doch terwijl hij de boosheid in al hare afschuwelijkheid ten toon stelde, gebruikte hij zooveel omzichtigheid, dat hij nimmer den schuldige, die hein hoorde kwetste. Zoo bekeerden zij zich, verfoeiden hunne goddeloosheid en kregen tevens hem lief, die zoo liefderijk hunne wonden voor anderen verborg en zonder dat het hen smartte genas.
Meer dan ergens kwam hem die voorzichtigheid te stade op het eiland Korsika. Eeeds zagen wij hoe treurig het daar uitzaff, hoe daar allerwegen doodelijke
270
haat eu erfelijke vijandschappen heerscliten, en erger nog het volk in twee partijen verdeeld was, waarvan de grootste de regering van Genua niet wilde erkennen. Moord en andere zware misdrijven waren het gevolg van dien toestand. Hierheen nu werd Leouardus in 1744 gezonden om regtvaardigheid te prediken, den onderlingen haat, den haat tegen God uit te roeien. In dergelijke omstandigheden, begrijpt men, werd eene buitengewone omzichtigheid gevorderd, om zelts het kwaad niet tot erger te brengen, laat staan het te keeren. Hij zelf was Genuees en werd gezonden op verzoek der republiek van Genua, dat zoo gehaat was; met welke behoedzaamheid moest hij alzoo niet elk zijner woorden wegen, al zijne daden regelen, om hen die gewapend en als bereid om elkander te vermoorden ter preek kwamen, geen aanstoot te geven. Wij hebben echter gezien hoe gelukkig hij zich van die zending kweet; inderdaad, ongeacht de zoo verdiende bestraffingen, die zij van hem ontvingen, beminden zij hem, luisterden naar hem en droegen hem dermate hoogachting toe, dat zij alles, wat hij hun oplag, aannamen, zoodat hij ook daar zijn ijver en beleid met de rijkste vruchten beloond zag. Zoo zien wij dat Leonardus waarlijk de niet alleen getrouwe, maar ook voorzichtige dienaar was, aan wien de Heer de zorg over zoovele zijner kinderen had toevertrouwd.
Leonardus beoefende de deugd der rechtvaardigheid, en wei vooreerst door Gode de hulde te bewijzen, waartoe de godsdienst als deugd hem bewoog.
Reclitvaardig bij uituemenheid wordt in het Woord vau God liij genoemd, in wien alle deugden vereenigd zijn : zoo worden rechtvaardig gelieeten: Noë, Job eu eenige anderen; vooral ook de H. Joseph, den knischen Bruidegom van Maria, de Moeder van God, kent de II. Schrift die uitstekende eer toe. Als wij echter hier van rechtvaardigheid spreken dan bedoelen wij alleen die deugde die den mensch neigt een elk het schuldige recht te doen wedervaren. Dan de eerste voorzeker die aanspraak maakt, dat men dien plicht jegens Hem vervulle is God, en dit doen wij zoo wij dit oneindig Wezen zoowel de uitwendige, als inwendige schuldige hulde bewijzen. Zien wij nu hoe Leonardus die deugd beoefende. Vooral twee handelingen heeft de priester te verrichten waardoor Gud meer dan door iets anders de rechtmatige hulde ontvangt, het opdragen van het ontzaglijk Misotfer, en het verrichten van dat gebed vooral, dat de priester dagelijks uit naam der Kerk aan God opdraagt: het was in het verrichten nu dier
liaadelingeu dat Leo nardus beloofd had alle mogelijke nauwgezetheid te zullen iu acht nemen. Wij hebben reeds gezien hoe groot zijn godsvrucht was jegens het Allerheiligste Sacrament, hoe zijne voorbereiding voor het O tier was, met welken eerbied hij het opdroeg; wij hebben hier slechts bij te voegen, dat hij het nimmer achterliet; zoo groot konden zijne afmatting, zijne smarten, zoo menigvuldig konden zijne werkzaamheden niet wezen, dat hij God die hulde, de grootste die hij brengen kon, niet bewees. In 1742, toen hij alzoo 66 jaren oud was, kwam hij eens na eene reis van zeven uur te voet gemaakt te hebben, in het klooster St. Bonaventura aan, doch zonder zich zelfs een oogenblik neer te zetten, om van zijne vermoeidheid wat te bekomen, begaf hij zich dadelijk naar de sacristie, en las de H. Mis als hadde hij de volmaaktste rust genoten. Een anderen keer had hij zich na de missie van Chianciano, in het bisdom van Chiusi, met zijne gezellen op reis begeven, doch zij mistten spoedig den rechten weg en moesten een gerui-men tijd, onder eene brandende Augustuszon, in het veld ronddwalen, zoodat het niet lang duurde of hij bezweek van uitputting. Na eenige uren kwamen zij weer op den rechten weg, doch door een zoo he-vigen dorst waren zij gekweld, dat zijne gezellen, zoodra zij eenig drinkbaar water gevonden hadden, zich niet konden onthouden van te drinken; ook hem spoorden zij aan te drinken, wijl hem dit eenigzins verkwikken zoude. Doch, als voelde hij geen hinder van den dorst, zeide hij; „neen mijn broeder, om een
(/Weinig water wil ik de H. Mis niet. achterlaten.quot; Inderdaad, zoodra zij te Monte-Puleiano aankwamen, ging hij naar het altaar, en hoewel hij van afmatting nauwelijks een woord kon uitbrengen en slechts met veel moeite de H. Hostie kon nuttigen, bracht hij liet Offer ten einde. Tot zijne verwonderde broeders zeide hij toen: „het lijden is voorbij, ik heb Mis ge-,/lezen/' als wilde hij zeggen : voor den minnende is niets onmogelijk. Aan eenigen, die zich verwonderden, dat hij in zijne groote zwakheid nog Mis las, zeide hij: weet gij wat eene H. Mis is? en hoezeer God daardoor verheerlijkt wordt? En met welk welgevallen God de hulde, die wij Hem in céne H. Mis brengen, aanneemt ? In de andere geheimen van ons geloof wordt slechts de gedachtenis aan dat geheim vernieuwd. Het Kersfeest stelt ons op nieuw de geboorte van Jezus voor, maar door die herinnering wordt de Zaligmaker niet op nieuw geboren. Met het Hemelvaarts-, met het Pinksterfeest vieren wij de terugkeer van Jezus naar Zijn Vader, de komst van den H. Geest op aarde, en nogthans klimt Jezus op liet eerste niet ten hemel, noch daalt de H. Geest op het andere zichtbaar op ons neer. Doch niet alzoo met het Misoffer: dit Offer is niet eene bloote voorstelling, maar eene voortdurende vernieuwing, de herhaling van het Kruisoffer op onbloedige wijze, hetzelfde lichaam, hetzelfde bloed; dezelfde Jezus, die zich eens op Golgotha ten offer bracht, brengt zich ook in de H. Mis ten offer, en zou ik dan ter wille eener geringe vermoeidheid de H. Mis achterlaten?
18
Het Otter dat wij in onzen heiligen godsdienst be/itten, is een heilig, een volmaakt Otter, waardoor de geloo-vige Gode de hoogste eer bewijst, waardoor hij van zijn eigen niet plechtige getuigenis aflegt, en tevens Gods opperheerschappij over ons erkent, waarom het dan ook in waarheid het Offer der gerechtigheid genoemd wordt: en ik zou mij om eene nietigheid onthouden mijn God een dergelijk Otter te brengen!
Een geschrift heeft hij ons nagelaten, waarin hij op dergelijke wijze spreekt; hij zegt onder anderen: In de H. Mis wordt God geëerd gelijk het betaamt, omdat Hij er geëerd wordt door God zelf, door Jezus. Terwijl die Verlosser werkelijk op het altaar tegenwoordig is, aanbidt Hij door eene acte van onbegrijpelijke onderwerping, de H. Drievuldigheid zoodanig, als Zij verdient aau-«jebeden te worden, zoodat, als wij ons met Hem ver-eenigen, om dit groote Otter op te dragen, wij ook door zijne bemiddeling God eene oneindige eer kunnen brengen; eene ziel alzoo die met aandacht de H. Mis bijwoont, bewijst God meer eer, dan alle engelen en heiligen samen door hunne aanbiddingen in den hemel; immers deze zijn in elk geval maar zuivere schepselen, en hun eerbetoon kan dus slechts beperkt en eindig zijn: daarentegen, als Jezus zich in de H. Mis vernedert,
O '
dan is zijne vernedering van eene oneindige verdienste, van eene oneindige waarde, en alzoo is de eer die wij in de H. Mis Gode bewijzen, eene oneindige eer. — Yan deze waarheden levendig doordrongen, kon niets hem verhinderen dagelijks het H. Misoffer op te dragen, en met zooveel blijdschap des geestes bracht hij
I
■ I.)
Coil die hulde, dat men licm meer dan eens daama hoorde uitroepen : 0, beminnenswaardige God, waarom staan ons niet een eindeloos getal tongen ten dienste, om U eindeloozen dank te brengen voor eene zoo groote weldaad, als Gij ons in de H. Mis bewezen hebt. — Niet minder groot was zijn ijver om God de verschuldigde eer te bewijzen, door het bidden der dag- en nacht-getijden , dat offer van lof dat God door de lippen gebracht wordt. Was hij niet door de gehoorzaamheid verhinderd, dan was het eerste teeken der klok voldoende voor hem om zich naar het koor te spoeden. Het koor stelde hij zich voor als een hemel op aarde, en zoo verklaarde hij, dat het gemeenschappelijk koorgebed zijn aangenaamste bezigheid was. Bij het intreden van het koor wierp hij zich ter aarde, verrichtte eene acte van aanbidding jegens de H. Drievuldigheid, jegens Jezus in zijn H. Sacrament, en bereidde zich dan voor om God met de meest mogelijke aandacht te vereeren. Wijl hij zich onwaardig achtte zijn Schepper te loven, vroeg hij zijn Bewaarengel, zijne Patronen, om aan te vullen wat hem aan waardigheid ontbrak, en door hunne liefde en dankzegging in zijne plaats God te loven. Dan wendde hij zich tot de H. Maagd, opdat zij in zijn naam den lof, de dankzegging, die hij bracht, der H. Drievuldigheid mocht opdragen; ook den God-delijken Heiland smeekte hij dan met den diepsten ootmoed, om zijne hulde den Hemelschen Yader aan te bieden. Ten laatste verwekte hij eene acte van vertrouwen op God, en betuigde zijn lof te willen vereenigeu met dien, welke engelen en heiligen gezamenlijk God bren-
i
27«
gen. Natuurlijk was het zijn streven om meer met het hart, dan met den mond te bidden; zooveel hij vermocht verhief hij zijn geest tot God, en zoo was hij in de gedachten aan den zin der woorden verslonden, dat hij als buiten zich zelveu scheen. Om aandachtiger te kunnen zijn, had hij bij eiken psalm een punt ter overweging gekozen. Bij het begin maakte hij de meening, door het gebed nu deze, dan gene deugd te beoefenen, onder het bidden hernieuwde hij telkens die meening. Hoe lang de getijden ook duurden, in het afzonderings-klooster duurden des nachts de Metten met de Meditatie twee en een half, soms drie uur, geen zweem van verflauwing zag men in hem, immer, hoe gevorderd ook in ouderdom, stond hij recht op en onbewegelijk, terwijl hij bij voorkeur onder de jongeren plaats nam. Kon hij in het koor niet tegenwoordig zijn, dan verrichtte hij zijn gebed knielend, even langzaam, even aandachtig, met dezelfde overwegingen als in het koor. In de missietijd deed hij het met zijne gezellen zooveel mogelijk op de daarvoor gestelde uren koorsgewijs. En zoo zeer ging het vervullen van dien plicht hem ter harte, dat hij op zijn laatsten levensdag, hoewel hij op reis en doodelijk ziek was, nog al zijne getijden bad. Ontbrak hem de tijd, om het op zijne gewone wijze en met de overweging, die hij in het 5e zijner Voornemens bepaald had, te verrichten, dan trachtte hij toch, al ware het slechts met een enkel woord, de oefeningen van geloof, hoop, liefde, berouw en dankzegging te verwekken.
277
Nog eeue zaak, waartoe de godsdienst als deugd ons beweegt, blijft ons te bespreken over, t. w. het gebed in liet algemeen. Het gebed noemde Leo-nardus het gewoon, het dagelijksch voedsel zijner ziel; zijn werken was een aanhoudend bidden, want zoozeer was hij van Gods tegenwoordigheid doordrongen, dat geeue uitwendige bezigheden zijne gedachten van God konden afleiden. Zoo dikwijls hij die verzuchting: //Mijn Jezus, barmhartigheid!quot; die hem eene gewoonte geworden was, deed, wilde hij volgens zijne eens voor altijd gemaakte meening jegens God betuigen, dat hij als een waar religieus wilde leven en in alles Gods wil volbrengen, en zoo had zijn ijver hem nog andere middelen doen vinden, om hem te herinneren aan zijn verlangen altijd met God vereenigd te zijn. Hem te loven en te danken, nu deze, dan gene deugd te beoefenen. Welke zorg hij besteedde aan het inwendig gebed, aan de overweging der eeuwige waarheden, waarmede hij zich zoo dikwijls 's daags en •'s nachts bezig hield, valt moeielijk te zeggen. Geheele uren bracht hij in dit gebed door, en geen wonder dat daarvoor zijne liefde zoo groot was, want aan het verzuim hiervan schreef hij alle ongerechtigheden toe, die men te betreuren had. Indien men, zeide hij, dagelijks maar een kwartier uurs dacht aan de eeuwige waarheden, aan de weldaden Gods, aan de plichten van zijn staat, aan de gevaren, die men altijd en overal ontmoet, en vooral aan het lijden van Jezus, dan zoude men zooveel ergernis, zooveel ijdelheid, eene zoo groote weelde, zooveel boos-
278
huid en bedorvenheid van zeden niet zien, als men nu bij het grootste deel der menschheid aantreft. Zijn verlangen naar het inwendig gebed deed hein zoo zeer de eenzaamheid, zijne cel liefhebben; deed hem het verkeer met de menschen ontvlieden, zoo de liefde of de gehoorzaamheid hem dit toestond. Zijn gebed begon hij gewoonlijk met de betrachting van eenige gebeurtenis uit liet leven van den Verlosser, vooral der kruisiging, waarin hij zich geheel verdiepte, en zijn hart zich in de teederste liefdesontboezemingen uitstortte. Gelijk wij reeds eenmaal zagen, had hij zich in zijn hart eene geestelijke afzondering weten te scheppen, waarin hij elk schepsel vergat, zich met God alleen onderhield, zich met Hem in de liefde vereenigde. Dit verkeer met God noemde hij zijn klein Paradijs op aarde, en zoo dikwijls de tijd hem dit toeliet, zocht hij dit. Van daar dat dit gebed hem zoo eigen werd, dat waar hij ook was, of wat hij ook deed, hij die afzondering niet scheen te verlaten, en mén in waarheid zeggen kon, dat hij altijd biddende was. In deze school verwierf hij eene steeds grooter wordende kennis van God, en het verlangen Hem van dag tot dag meer te behagen, te eeren en tevens al wat hem mogelijk was te doen, opdat God ook door anderen geëerd en gediend werd, In deze school geleerd, begreep hij, zeever als dit een sterfelijk mensch gegeven was, de goddelijke geheimen, en aanbad die met den diepsten eerbied. Aldus gaf Leonardus, door aan het Opperwezen de hulde te brengen, waartoe hij in staat was, Gode wat Godes is.
Zijne rechtvaardigheid jegens den evenmensch.
Rechtvaardig zijn jegens den evenmensch is al zijne plieliten jegens hem vervullen; niet alleen hem in het stoffelijke , geven wat hein toekomt, maar ook hem de eer bewijzen, waarop hij aanspraak heeft. Zeker in de eerste plaats wil de regtvaardigheid alzoo gehoorzaamheid jegens zijn overste. Hierover zullen wij dns het eerst spreken. Die deugd beoefende Leonardus in den hoogsten grand, en de beweegreden die hem daartoe leidde was, dat hij zijne oversten als de plaatsvervangers van God aanzag. Bij hem gold de regel van den H. Bernardus, dat de gehoorzaamheid den religieus maakt; zijn verlangen, als waar religieus te leven, deed hem niets doen zonder de toestemming zijner oversten. Om te toonen dat zij volle vrijheid hadden om met hem volgens hun goedvinden te handelen, wierp hij zich voor hunne voeten neer, verklaarde in diepen ootmoed zijn besluit om hen van harte in alles te gehoorzamen en betuigde dat zij geheel over hem mochten beschikken. En zijne daden weerspraken zijne woorden niet; het minste teeken, waaruit hij
280
liun verlangen kou opmaken, was dikwerf genoeg, om hem zijne bezigheden voor het opgelegde werk te doen verlaten. Werd hem, om iets te noemen, eens bevolen zieken te bezoeken, een bedroefde te vertroosten, dan wachtte hij dikwijls den hem toegewezen gezel aan de deur af, zonder zelf te weten waarheen of naar wien hij gaan moest, zelfs vroeg hij er niet na, maar liet zich door dezen als een kind geleiden. Hield hij zich met liet geven van missiën onledig, hij bleef hun even onderworpen. Geene aanvraag tot het houden eener missie nam hij aan zonder eerst hunne toestemming gevraagd te hebben. Hoezeer zelf overtuigd van het groote nut dat zijn arbeid stichtte, betuigde hij er gaarne van te willen afzien, zoo de gehoorzaamheid dit eisehte, „want dus zeide hij, //de gehoorzaamheid is eene deugd die 7/zeer aan God behaagt, zonder haar verliest elk „ander goed niet alleen glans en waarde, maar houdt „op goed te zijnquot; Predikte hij in de eene of andere landstreek, dan gewerd hem, door misverstand of anderszins, dikwijls het bevel om naar eene andere te gaan ; hier gekomen moest hij weer terugkeeren, om daar, van waar hij vertrokken was, zijn arbeid voort te zetten, zoodat hij zonder noodzakelijkheid tweemaal denzelfden weg moest maken; doch hoe moeilijk hem het reizen ook soms viel, hij vertrok en keerde terug volgens het ontvangen bevel; bij eene dergelijke gelegenheid zeide hij tot iemand: Ik laat mij door de hand der goddelijke Voorzienigheid her- en derwaarts leiden, want ik ben aldus zeker niet te dwalen. Aan een ander, die hem
281
schreef, dat liij zijne oversten opmerkzaam moest makeu, dat hij op zijne jaren tegen die bezwaren niet bestand zou zijn, antwoordde hij: //Mijn vader, wij moeten ge-//hoorzamen; gij raakt daar een teeder punt van mijn //geweten aan, wijl ik in mijn vijftig-jarig religieuze ,/leven, nog geene enkele keer verplicht ben geweest z/inij van ongehoorzaamheid te beschuldigen; oordeel zelf, //Zou ik, nu ik oud ben geworden, mij daarmee willen //bezwarenquot;.
Hoe hoog hij de gehoorzaamheid schatte, mag uit deze woorden blijken. //Door gehoorzaam te zijn be-//oefent men, behalve andere deugden, nog op eene //bijzondere wijze de goddelijke, want, dus bewees //hij dit, de beweegreden onzer gehoorzaamheid is dat „wij aan God gehoorzamen, door aan den overste ge-//hoorzaam te zijn, daaruit volgt, dat als men de ge-//hoorzaamheid volmaakt beoefent, men ook eene daad z/van Geloof verricht, want men ziet alzoo in den //persoon des oversten. God zelf, Wiens plaats hij in-//neemt en van Wien hij liet gezng ontleent, om wat hij //tot een goed bestuur het geschikst oordeelt te bevelen z/of te verbieden. Wij beoefenen de deugd der Hoop //als wij in het vertrouwen van door een bijzonderen //bijstand der Voorzienigheid Gods geleid te worden, //ons geheel in de handen van onzen bestuurder over-//geven; daarenboven laten wij ons, zonder onzen eigen //wil in aanmerking te nemen, geheel leiden door den „wil van een ander, dan kunnen wij zeker zijn, op de //voor onze ziel heilzaamste wijze geleid te worden. //Ook de deugd der Liefde wordt beoefend, wijl men alsdan
„slechts het welbehagen van God lief heeft cu men, „door niet het minst wat God door den overste beveelt „achter te laten, alles wat God behaagt van harte en „stipt volbrengt.quot; Door dergelijke beginselen geleid, kou hij, als hem iets raoeielijks of hards bevolen werd, antwoorden: „is er sprake van gehoorzaamheid, „ik gehoorzaam, mocht het mij ook 't leven kosten. Ja ik „zou mij gelukkig achten in de gehoorzaamheid te kun-„nen sterven:quot; Alzoo was het hem ook onverschillig wie zijn overste was, hetzij deze jong of oud, geleerd of minder geleerd was, hij zag in hem slechts den rang, dien hij bekleedde, de plaats van God en dien eerbiedigde hij. Het gebeurde meermalen dat personen van hoogen rang, zelfs Kardinalen, iu de eene of andere zaak zijne bemiddeling vroegen, doch voor hij iets deed verwees hij hun, zelfs in de laatste jaren zijns levens, eerst naar zijne oversten. Den eerbied, dien hij hun toedroeg, bewees hij nog door immer met alle aandacht en neergeslagen oogeu naar hunne woorden te luisteren. Vroegen zij zijn raad, dan zeide hij met bescheidenheid zijn gevoelen, zonder zich te bekommeren of het goed- dan wel afgekeurd werd. Voor de minste zaken, zoowel als voor die vaugrooter aanbelang, vroeg hij toestemming, en deed dit in zijn hoogen ouderdom nog op de zelfde wijs, als toen hij novice was: in niets wilde hij eene uitzondering maken. Naar de oorzaak van een bevel deed hij nooit onderzoek. Desaangaande schreef hij eens aan eene religieuze ; „prent dit diep in uw hart; een overste kan dwalen „in het bevelen en dwaalt inderdaad meermalen; maar
28:5
„de onderdaan die gehoorzaamt in de meening daardoor „God te behagen, dwaalt niet door te gehoorzamen.quot; Doordrongen van deze waarheden liet hij soms, als dit gewild werd, goede werken achter, en hoe krachtdadig zijn wil ook was om volgens zijne meergenoemde Voornemens te leven, zoo toonde hij zich volkomen bereidwillig, als zijn overste of biechtvader ter beproeving of om eene andere reden iets daarin verboden of verzachtten. Zoo zegt hij aan het einde van een dezer: Ik bid mijn geestelijken vader ootmoedig, dat hij na deze mijue Voornemem gelezen te hebben, mij zijn zegen meedeele, opdat ik alles in verdienste der gehoorzaamheid moge nakomen. AIzoo onderwierp hij ze aan de goedkeuring van ieder, wien hij de zorg over zijne ziel toevertrouwde, van elk vroeg hij den zegen er over. Om anderen den regel in te prenten, dat het voor de gehoorzaamheid voldoende is, zoo het bevel geene beleediging van God inhoudt, schreef hij: „Wat ons ook uit kracht der gehoorzaamheid geboden „wordt, vertrouwen wij ons der Voorzienigheid Gods „toe; willen zij ons verhelten of vernederen, laat hen „doen, wat zij willen, want dit is de eenige wijze om „in vrede te leven eu in vrede te sterven.quot; Zooveel prijs stelde hij op die gehoorzaamheid, dat hij om de verdiensten er van niet te verliezen, veel liever onderdaan clan overste wilde zijn. Van daar, dat hij zooveel onderdanigheid betoonde aan de Kerkvoogden , in wier diocesen hij zijn Apostolischen arbeid verrichte, in alles wilde hij zich naar hunne aanwijzingen gedragen; van daar zijne eerbiedige inschikkelijkheid je-
284
gens de pastoors, wier voorlichting hij telkens meer dan eens inriep, om met meer vracht onder de hun toevertrouwde geloovigen te kunnen werken. Doch nog verder ging hij: den leekebroeder, die hem tot gezel, om hem bij zijne missiën te dieueu, gegeven was, wilde hij gehoorzaam zijn, wat deze hem zeide kwam hij, zonder een woord te spreken, na. Het was ook met het oog op de verdienste djr gehoorzaamheid dat hij met vreugde gehoorzaamde: hij was verheugd daardoor iets voor den hemel te kunnen doen; //het be-//Oefenen der gehoorzaamheid,quot; zeide hij eens, //ver-//schaft mij meer voldoening, dan dat ik de geheele //wereld zou bekeeren.quot; Hij mocht dan ook den troost hebben te gehoorzamen tot aan zijn dood, gelijk wij later zien zullen.
Streefde Leonardus zoo zeer om jegens elk rechtvaardig te zijn, volbracht hij dien plicht naar zijn vermogen, door elk de eer te betoonen, die hem toekwam, zoo moest het hem ook na aan het hart liggen met alle kracht te arbeiden, dat ook anderen die deugd zouden beoefenen. Inderdaad, elke onrechtvaardigheid vond in hem een duchtig bestrijder. Niets was te dier tijde gewoner, dan dat woekeraars den arme, dien de nood dwong om tot hen te gaan, door schandelijke overeenkomsten op alle wijze geld afperst-ten, en zich met het zweet en bloed der armen, om het dus te noemen, vet mestten. Als hij dan armen ontmoette, die onder den druk dier gierigaards verzuchtten, dan voelde hij deernis met die ongelnkkigen, en zijn ijver voor de rechtvaardigheid deed hem al
zijne krachten inspannen om deze ergernis te doen ophouden. Hij toonde het schandelijke der onrechtvaardigheid aan, leerde de armen het middel, om zich aan die knevelarijen te onttrekken, maar verpletterde ook door zijne krachtige woorden hen, die om een nietswaardig gewin God en hunne ziel prijs gaven. Hij ontzag niemand; met apostolische vrijmoedigheid tuchtigde hij zoowel de bedriegerijen der minderen, als de afpersingen der rijken, alles wat met die deugd in strijd is, hetzij woeker of diefstal, het onthouden van het verdiende loon en het niet betalen zijner schulden; en hierin sprak ten duidelijkste uit hoe groot zijne liefde voor die deugd was, hoe groot zijn haat was voor al wat daartegen strijdt. Hoewel hij in zijne uitdrukkingen zoo algemeen mogelijk was, om niemand in het bijzonder aanstoot te geven, werd hij toch door sommige adelijken van onvoorzichtigheid beschuldigd. Werd hem dit overgebracht, dan zeide hij gewoonlijk, zelfs in zijne predikatie, dat hij dat euvel bestreed om het uit te roeien, waar het ook gevonden werd, het mocht zijn in de hutten der armen of in de paleizen der rijken, het mocht met lompen bedekt of met goud en edelgesteenten omhangen zijn; als verkondiger van Gods Woord achtte hij zich jegens allen gelijkelijk verplicht, hen ook allen gelijkelijk aan hun plicht te herinneren. Wist hij dat men zijne berispingen wraakte, dan was dit voor hem eene rede te meer om zijn ijver in het bestrijden van dit kwaad te toonen. Onder anderen sprak hij bij eene dergelijke gelegenheid : „Men zal zeggen Pater Leonardus is een
,/lompe menscli, die zonder onderscheid de zoo alge-,/ineen geworden gewoonte van zijne schulden niet te ,/voldoen afkeurt; men zal er nog bijvoegen hij is ,/een domme menscli, die niet begrijpt, dat men zich zoo //niet kan verlagen en door inkrimping zijner uitgaven //zijn stand verlaten, terwijl die uitgaven noodig //zijn om zijn staat te blijven voeren. Ondertusschen z/zij mogen zeggen wat zij willen, ik zou een verrader z/inijner apostolische bediening, een verrader hun-,/ner zielen worden, wanneer ik ook maar bij hunne //onrechtvaardigheden een doemenswaardig stilzwijgen //bewaarde, wanneer ik niet allen hunne plichten, en //aan hoevele en welke zware zonden zij zich plichtig //maakten, voor oogen hield. Wat zij zullen zeggen, //daaraan is mij weinig gelegen, dat zij mij mijne //Vrijheid benemen, mij mishandelen, ik bekommer er „mij niet over. Wat mij ter harte gaat en waarvoor ,/ik alles zou willen geven om het te bereiken is, dat //men de rechtvaardigheid beoefene, die zoo noodzake-//lijke deugd, wier verwaarloozing zoovele zielen eeuwig „ongelukkig maakt.quot; Zoo toonde hij de waarheid te beseffen der grondstelling van den II. Augustinus: het kwaad wordt niet vergeven zoo de onregtvaardigheid niet hersteld wordt. Op zoodanige wijze beoefende Leonardus de rechtvaardigheid; zoo onderwees hij die deugd; de overtreders mocht hij hierbij op zich zelf wijzen, hoe hij niet alleen elk gaf wat hem toekwam, maar zelfs zijne minderen eerbiedigde, gedachtig aan het woord van den Apostel: voorkomt elkander met eerbied.
De H. Leonardus beoefent die deugd omtrent zich zeiven.
De liefde voor zicli zeiven is de regel onzer liefde voor deu evemneuscli , die men als zicli zelf moet beminnen; ook dit kunnen wij van de rechtvaardigheid zeggen. Onrechtvaardig jegens zich zelf kan men hem noemen die de plichten, die hij jegens zich zelf te vervullen heeft, verzuimt. In dien zin was Leonardus rechtvaardig, gelijk wij in dit hoofdstuk zien zullen. Hij, die zoo nauwgezet was in het vervullen der plichten jegens anderen, die zoo angstvallig was elk te geven, waarop hij recht had, verwaarloosde zijne eigen plichten niet, verloor zijne eigen belangen, zijn hoogste belang, dat zijner ziel niet uit het oog. Geheel zijn leven streefde hij door de beoefening der deugd naar het einde, waartoe hij geschapen was, en wel zoo, dat geloofwaardige mannen, die met hem geleefd hebben als hunne vaste meening verklaarden, dat hij het kleed der onschuld onbesmet bewaard had. Volgens zijn eigen woorden achtte hij de reinheid van geweten meer dan alle schatten der aarde, van daar zijne vrees voor de dagelijksche zon-
:gt;8s
de, die zijne liefde voor God wel niet zou uitdooven, toaar tocli verkoelen, en hem in gevaar van doodelijk te zondigen brengen zou. Eene doodzonde te begaan noemde bij liet grootste ongeluk wat een mensch kon overkomen. Hij was overtuigd dat eene met voordacht bedreven dagelijksche zonde zwaarder woog dan al de vrucliten, die hij ooit uit zijne missiën trekken kon; zijne grondregel was dat geene zonde ten opzichte van God klein was, aangezien zij immer eene beleediging van den Schepper is en diensvolgens zeide hij eens tot eene religieuze om haar tot het schuwen dier zonde aan te sporen: ,/Is het niet genoeg dat de dagelijksche „zonde aan God mishaagt, om ze nooit te bedrijven?quot; en als tweede rede voegde hij er bij, dat zij ons op den weg der volmaaktheid tegenhoudt.
Die dorst naar de rechtvaardigheid had hem ter beoefening der deugd een eigenaardig middel doen vinden: na een nauwkeurig onderzoek had hij zich, om het dus te noemen, eene lijst gemaakt van alle deugden, die zijn staat betaamden, van alle middelen, waardoor hij die deugden liet gemakkelijkst kon bekomen, en eindelijk van de beweegredenen die hem tot beoefening van elke deugd konden aansporen. Hetzelfde zegt ons een geschrift dat men na zijn dood vond; onder meer leest men daarin: ,/Toen ik in 1733 van het einde van Juli tot den 10 Augustus in het klooster St. Angelus de Montorio in de geestelijke oefeningen was, heb ik mijne Voornemens herzien; ik heb ze vernieuwd en ben vast besloten ze letterlijk na te komen : wijl de geheele volmaaktheid bestaat in God en
OS!)
Jeu eveumeusch te beminnen, zoo maak ik , om deze geboden te beter te onderhouden, wel niet de gelofte om mijner zwakheid wille, maar toch het onwrikbaar besluit heb eerste na te komen, door volgens den raad van mijn biechtvader alles te doen, wat ik weet dat het volmaaktste is; verder wil ik in eene engelreine zuiverheid zoo in- als uitwendig leven, en verlangen alle deugden in den hoogsten graad, in zoo ver het mij door Gods bijstand vergund is, te beoefenen; ook wil ik geene gelegenheid laten voorbijgaan, zonder mij in alles te versterven, opdat ik voor de wereld en voor mij zeiven gestorven zij; er overkome mij dan wat wil, zoo ik God maar bemin en uit liefde voor God sterve. Wat het tweede gebod aangaat raaak ik ook, wel niet de gelofte, maar het voornemen altijd vurig te wen-schen, dat de geheele wereld zich bekeere, alle afge-dwaalden op den rechten weg terug keeren en de regt-vaardigen immer volmaakter worden; ook zal ik nooit weigeren, als de gelegenheid zich aanbiedt de een of andere ziel te helpen om God meer te verheerlijken; ook in het tijdelijke wil ik doen wat ik kan om overeenkomstig den in mijne Voornemens gestelden regel, en zoo ver mijn staat het toelaat, mijn evenmensch te troosten. In een woord: ik neem mij voor nooit op te houden God te zoeken, God te beminnen en mij geheel met God te vereenigen; te dien einde wil ik mij meermalen daags in den geest vernieuwen, mij in de liefde tot God wenden en in alles, in het geringere als in het grootere. Zijn welbehagen, de vervulling van Zijn heiligen wil zoeken. En wanneer ik bij het bijzonder onderzoek des
lil
J'.lü
middags of bij het algemeen des avonds bevind, dat ik in de nakoming der beide noodzakelijkste besluiten gefeild heb, zal ik mij daarvoor terstond eene boete opleggen, vooral wanneer ik lauw en traag zal geweest zijn in die vernieuwing des geestes, en in dien liefdevollen omgang met God, want zelf in het gewoel der wereld kan ik dit in het binnenste mijner ziel doen, als ik deswege elke voldoening 5ioo geestelijke als tijdelijke versmaad, en alleen het welbehagen Gods zoek. Maar strenger nog wil ik zijn, als ik mij tegen de liefde misgrepen heb, als ik, hoe onbeduidend ook, iets gesproken of gedaan heb, wat mijn naaste moest mishagen, of als ik verzuimd heb hem, vooral in zijne geestelijke behoeften, bij te staan. De boete daarvoor zal ik mij oogenblikkelijk opleggen, hetzij een Miserere, liet verwekken van een acte van berouw of dergelijke.
Zoo verloor hij geen oogenblik zijn doel, het bereiken der volmaaktheid uit liet oog, geene moeite spaarde hij daartoe; waarlijk alzoo mogen wij hem rechtvaardig jegens zich zeiven noemen, naardien hij door de beoefening der deugden zijne ziel met verdiensten verrijkte, en tevens aanspraak verwierf op die heerlijkheid, die God overeenkomstig onze deugden ons in den hemel schenken zal. Overtuigd als hij was, dat hij van God eene ziel ontvangen had, alleen om die als een uitgelezen wijngaard te verzorgen, en zooveel in hem was vruchten voor den hemel te doen dragen, achtte hij het zijn eersten plicht daarnaar, als naar zijn hoogste doel, te streven, en dat te doen, waardoor hij de meeste verdiensten hier kon vergaderen op aarde en eene grootere
291
glorie verwerven in den hemel. De verplichting zijne ziel te redden was hem immer voor oogen. In zijn arbeid voor het zieleheil van anderen liet hij geene zijner gewone boetdoeningen achter, evenmin het streven, om aan zijne godsvrucht te voldoen en de deugden te beoefenen, in tegendeel hij verdubbelde ze zoo mogelijk, ''om,quot; dus sprak hij met den Apostel, „na anderen gepredikt te hebben zelf niet verworpen te z/worden.quot; Iemand, die vele jaren met den Heilige omgegaan en zijn handel en wandel had gadegeslagen, heeft daarna openlijk verklaard, dat hij hem steeds als volmaakt in alle deugden bewonderd had; elk afzonderlijk en alle gezamenlijk beoefende hij in zoo hoogen graad, dat men die beoefening eenig mag noemen, en ik, dus voegde hij er bij, ik had wanneer ik mijn ijver voelde verkoelen, slechts noodig naar den verheven levenswandel van onzen held op te zien, om op nieuw aangewakkerd te worden. Een priester, die vele jaren het klooster del Monte bewoond heeft, eindigde zijne verklaring onder eede, nadat hij lang over zijne deugden uitgeweid had, aldus: //In de vele jaren die ik met Pater Leonardus omgegaan heb, is mij geene enkele fout gebleken en kan ik van hem in waarheid getuigen: Adam schijnt in dezen man niet gezondigd te hebben; wel heb ik hem immer vol ijver, vol liefde en ootmoed, in denzelfden zielsvrede, immer geduldig en gehoorzaam gezien, en dit alles beken en bezweer ik .als waar en volgens mijn geweten; bij de ervaring, die ik van hem heb opgedaan, kan ik niet anders spreken; en ik geloof en houd voor zeker dat, zoo hij niet heilig is.
ik uiet weet wie het zijn kau. Ook voel ik mij sedert hij verscheiden is, krachtig tot de deugd aangespoord, ik ontwaar in mij een groot vertrouwen in zijne verdiensten , en het komt mij voor , als of God mij alles, wat ik om zijne verdiensten vraag, zal toestaan : zelfs kan ik nooit van hem spreken zonder een vurig leedwezen of heiligen ijver in mij te ondervinden, ja zonder tot schreiens toe geroerd te worden; ik geloof alzoo dat hij heilig is, en terwijl ik eindig herhaal ik met tranen de woorden van den Psalmist: ,/God „is wonderbaar in Zijne Heiligen.quot; Door velen werd eene dergelijke verklaring afgelegd: alle stemmen daarin overeen dat hij een man was die waarlijk hongerde en dorstte naar de rechtvaardigheid. Zoo verklaarde een ander: „In mijne hoedanigheid van zielsbestuurder gedurende vele jaren, heb ik niet alleen zijn innerlijk leven, maar ook zijn uitwendig tot in het minste nagegaan, en niet ik alleen, ook andere religieuzen hebben om zijn gedrag volkomen te onderzoeken, hem met de scherpst ziende oogen gadegeslagen, doch nimmer heeft men in hem iets anders gezien, als eene volmaakte overeenstemming aller deugden.quot; Wanneer men nu in aanmerking neemt dat hij onder broeders leefde, die ten strengste het hun voorgeschrevene onderhielden, die zelve met alle nauwgezetheid naar de volmaaktheid streefden, en men ziet dat hij door medebroeders zoo bewonderd werd en ook werkelijk boven allen ver uitmuntte, dan moet men tot de erkenning komen, dat zijne levenswijze t.ri de ijver, waarmede hij op den weg ten hemel
voorttrad, iets edels, iets verkevens moest gehad hebben. Hij was overtuigd dat zijne staat hem het trachten naar de volmaaktheid ten plicht maakte, en met het oog op die verplichting hield hij voor zeker, dat hij eene groote onrechtvaardigheid tegen zijne ziel zou plegen, zoo hij er zich niet aan gelegen liet liggen ; daar hij wist dat het woord van Jezus: „weest volmaakt gelijk uw Hemelsche Vader volmaakt is,quot; vooral den religieus geldt, zag hij in het streven naar volmaaktheid en het vermeerderen zijner verdiensten tloor het betrachten der deugd niets anders dan eene daad van rechtvaardigheid, die hij zijner ziel schuldig was. Hij achtte het zijn plicht hierin nimmer moede te worden, hierv'oor noch afmatting noch lijden te ontzien. Zijn geheele leven is voor ons een ontegensprekelijk bewijs dat, zoo een brandende ijver, eene vurige liefde, hem bezielde om het geluk, de zaligheid van anderen te bevorderen, een nog grooter ijver, eene nog grooter liefde hem ten spoorslag strekte om die daad van rechtvaardigheid bij uitnemenheid jegens zich zeil' te plegen.
Zijne liefde voor de onthouding.
Onder onthouding in het algemeen verstaan wij die deugd, waardoor wij ons onthouden van alles wat de zinnelijkheid op eene ongeregelde wijs streelt, en die ons de zinnelijke begeerten der wet Gods en der rede doet onderwerpen. Die deugd is dan het volmaaktst , wanneer wij ons niet iilleen onthouden van dat, wat geen Christen geoorloofd is, maar ook, om God, van dat wat ons is toegestaan. De H. Leonar-dus beoefende die deugd zoo volmaakt mogelijk, hij weerstreefde zijne zinnen, ontzegde zich zelfs het gebruik van hetgeen hem alleszins geoorloofd was. Hij hield zich verzekerd, dat de voorkeur voor de genoegens en de afkeer van het lijden der vereeniging met God in den weg stonden, daarom besloot hij grootmoedig geene kwellingen te vreezen, zijne zinnen en driften onvermoeid te bestrijden. Hierin zocht hij zijn geluk; van alles wat hem aardsche vreugde kon verschaffen had hij eene walg. Zoo verkreeg hij, met behulp der goddelijke genade, de zoo volkomen heerschappij over zich zelf, dat hij in het lichaam als bui-
395
ten het lichaam scheen te leven, dat hij van geen toegeven aan zijne begeerten wist, slechts aan lijden dacht. Nimmer zag men hem toornig, nimmer bemerkte men iets aan hem wat zijn ongenoegen kon verraden; wat hem overkwam, hij bleef zich zei ven meester, immer even onverstoord; was het hem onaangenaam dan ontving hij het als komende van Gods hand en dus als iets heilzaams. Zoo zag men hem ook nooit zwaarmoedig, en zoo soms zijne medebroeders om de eene of andere reden treurig waren, sprak hij: laat hen verdriet hebben, die in zonde leven: wij die voor Gods glorie arbeiden moeten immer vroolijk en opgeruimd zijn, wijl wij weten dat wij een Heer dienen, die onze schreden telt, om ze te zijner tijd des te meer in den hemel te beloonen. Door het volkomen meester zijn van al zijne zielskrachten mocht hij zich in die gemoedsrust verheugen. Zoo wilde hij niet dat zijn geheugen zich iets anders zou herinneren als dat wat zijner ziel tot zaligheid, aan God tot glorie had gestrekt, het andere wierp hij zooveel mogelijk van zich af als hij het zich herinnerde. Zijn verstand onderwierp hij aan dat van anderen; moest hij soms zijne meening uiten, dan deed hij dit in zulke uitdrnkin-gen, dat het bleek dat hij niet het minst aan zijn gevoelen gehecht was en zich gaarne naar dat vau anderen voegde. Een onverzoenbare vijand toonde hij zich van zijn eigen wil: zoo sprak hij eens tot eene religieuze: bestrijd met kracht uw eigen wil en tracht dien te ,/richten naar eiken toestand.quot;
Niet minder streng was hij in het gebruik zijner zin-
296
tuigen. Oj) zijne talrijke reizen, die hij alom deed, -wilde hij nooit het zeldzame, het merkwaardige wat er gevonden werd bezichtigen, zelfs in de vrije natuur bedwong hij zich en ging met neergeslagen of ten hemel geheven oogen. Ging hij door eene bewoonde streek dan was hij zoozeer in God verdiept en zoo ingetogen , dat hij hen, die hem ontmoetten niet zag; zeer dikwijls wist hij niet langs welken weg hij gegaan was. Evenmin zag hij in het klooster hen, die hem voorbij gingen. Desgelijks handelde hij met het gehoor. Zooveel in hem was vermeed hij zelfs nuttelooze en nietswaardige gesprekken aan te hooren; werden deze in zijn bijzijn gevoerd, dan gaf hij aan liet gesprek op de hem eigenaardige wijze eene andere wending, of wel hij ging zijn weg. Met grooter zorg nog waakte hij over zijne tong. Geen woord sprak hij of het was ter eere vau God of zijns naasten heil. De tong, was hij gewoon te zeggen, is de pols van het hart, en om iemands geest te leeren kennen, behoeft men maar met hem te spreken; ademen zijne woorden deugd en heiligheid, het is een bewijs, dat God in zijn hart leeft; onveranderlijk bleef hij bij zijn besluit, om zijn tijd niet met nuttelooze gesprekken te verliezen, maar alleen te spreken als de noodzakelijkheid of de liefde dit vorderde. Daarom bracht hij zijn meesten tijd door in zijne cel, die hij niet dan ter vervulling zijner plichten verliet. Om in het spreken niet te misdoen, hield hij zich in zijne missiën nog meer afgetrokken; bracht de welvoegelijkheid mede beleefdheidswoorden, waarvan hij een afkeer had, te
wisselen, dan volgde hij den regel, dien hij eens aan eene religieuze gaf: „Ik wil n,quot; zoo had hij tot haar gezegd, ,/eeu schoon geheim leeren, hoe men ook in het gemeenzaam verkeer zijn hart voor Jezus bewaren kan. Wees altijd de eerste om het gesprek op een heilig onderwerp .te brengen, maar doe het met takt en ongemerkt. Meug u ook soms in andere gesprekken, doch tracht er ten slotte, '/onder anderen te stoeten, die wending aan te geven, dat men op uw onderwerp, op God terug komt, zoodoende zult gij Jezus verplichten altijd bij u te blijven,'' Ook in de gesprekken met zijne broeders woog hij zijne woorden; ten tijde der missiën liet hij hen na liet avondeten alleen om geen aanleiding tot spreken te hebben. Tweemaal daags onderzocht hij zich omtrent het spreken en had hij gefaald dan deed hij boete; zijne tong beschouwde hij als eene vijandin, die, werd zij niet getuchtigd en onder bedwang gehouden, gevaarlijk zou worden.
Grooter nog waren zijne verstervingen in het zich onthouden van hetgeen den smaak kon streelen, en zoo streng was hij om dien lust elke voldoening te weigeren, dat zij die hem kenden, niet konden begrijpen, hoe hij bij al zijn vasten zooveel moeielijken arbeid, zelfs tot in zijn hoogen ouderdom, kon volbrengen. En gelijk wij reeds eenmaal zagen, was het grootste deel van 't jaar voor hem vastentijd. Doch ook buiten dien tijd was de verst gedreven soberheid zijn leefregel. Gedurende 4-1 achtereenvolgende jaren, ook niet op de hoogste feestdagen, at hij vleesch noch visch, noch eieren, tenzij met andere spijzen ver-
mengd; elke toespijs liet hij onaangeroerd voorbijgaan; nimmer gebruikte hij specerijen, hoe onsmakelijk het eten ook was, en menigwerf maakte hij, onder het een of ander voorwendsel dit onsmakelijk door er water bij te doen. Vooral had hij eene walg van datgene wat men lekkernij noemt; zelfs vruchten ontzeide hij zich., als deze nog nieuw waren en meer tot versnapering dan tot voedsel dienden. Wanneer men, dus placht hij te zeggen, een lastdier heeft dat dartel en weerspannig is, dan moet men liet meer stroo dan haver geven, meer kastijden dan streelen. — Ook in het drinken was hij uiterst matig, nooit leschte hij volkomen zijn dorst. Zijn gewone drank was water met een weinig wijn, en wel met zoo weinig, dat het ter nauwernood de kleur van wijn had. Nooit heeft men uit zijn mond eenige klacht over het voedsel, hoe ook toebereid, gehoord. Het was zijn gevoelen , dat het te veel streven naar het bevredigen van dien lust voor velen een struikelblok was op den weg ter volmaaktheid, dat velen hierdoor verloren wat zij door het gebed gewonnen hadden. Wanneer hij zijn lichaam het niet te ontberen voedsel gaf, en ook niets dan dat, terwijl zijn geest zich met God bezig hield, dan begreep men hoe stipt hij zijne Voornemens vervulde. ,/Yoor altijd ontzeg ik mij elke voldoening van ,/het zingenot in het eten; ook hierin wil ik niets ,/dan God genieten.quot; Evenzoo was zijne levenswijze in de missiën; hoe vermoeiend zijn arbeid ook was, hij at niet voor 's avonds. Terwijl hij uit liefde en voorzichtigheid zijne medearbeiders vergunde om te eten, gebruikte
rilii)
hij, ;i lice li tot bewaring zijner steiur een weinig saliethee,. die liij, toen hij vreesde dat dit zijn smaak te zeer mocht streelen^ tegen alsemwater verwisselde. Een ge-lieel jaar was dit ''s morgens zijn eenigst voedsel. Zijn overste, door een zijner gezellen hiervan onderricht, beval hem eenig brood en wijn te gebruiken. Hij gehoorzaamde en onderhield dit bevel tot aan zijn dood. Wanneer hij bemerkte, dat men met opzet het eten wat smakelijker dan naar gewoonte maakte, dan hield hij op snet eten , onder voorgeven dat zijn maag dit niet kon verdragen. Die levenswijze werd door allen die hem kenden ten laatste als te streng geoordeeld, zoodat hij haar op bevel van 'L. H. Benedictus XI\ moest matigen, hij gehoorzaamde gelijk altijd met liefde, maar nimmer viel hem het olïer der gehoorzaamheid zwaarder dan hierin. Nimmer echter was hij te bewegen iets voor of buiten den gewonen tijd van eten te gebruiken, zelfs op zijne reizen in eene brandende hitte, weigerde hij den verfrisschende dronk waters; //liet zou,quot; dus sprak hij tot hen, die hem hiertoe aanzochten, ,/het zou niet verstandig gehandeld zijn, ,/Zoo ik om een weinig water mij blootstelde een z/graad meer verdiensten in den hemel te verliezenquot; of wel: //het is niets groots een weinig dorst te ver-//dragen, terwijl mijn Verlosser op Calvarië aan het //kruis een zoo grooten dorst geleden heeft.quot;
Vooral zijne strenge lijfskastijdingen kunnen ons een juist denkbeeld geven hoezeer hij de deugd der onthouding beminde, hoe hij ook het zintuig des ge-voels breidelde. Ten deele zagen wij het in zijn levens-
.•500
verhaal, het zal dus genoeg zijn slechts het een en ander aan te stippen. Dagelijks droeg hij eenigen tijd, vooral des morgens voor hij de H. Mis las, een ijzeren boetekleed; dit was zijne gewoonte waar hij zich ook bevond; het lichaam, zeide hij, moet men aanhoudend in bedwang houden, opdat het ons niet in een onbewaakt oogenblik ongelukkig make. Om Gods toorn te verbidden, om Hem het behoud eener ziel af te smeeken, het was hierom bat hij het deed, geeselde hij zich dikwijls voor het oog van liet volk, soms driemaal in ééne predikatie, doch in de eenzaamheid des nachts deed hij dit tot bloedens toe. Overnachtte hij bij menschen in de wereld, dan deed hij zulks om niet gehoord te worden , met een geesel van kleine ketentjes met ijzeren punten, dien hij hiertoe immer bij zich droeg. Doch zeer dikwijls toonden versche bloedplekken hoe onbarmhartig hij tegen zich zelf geweest was, dit bewezen na zijn dood de vele litteekens, die zijn lichaam droeg. Na zijne ledematen door arbeid, vasten en lijfskastijdingen afgemat te hebben, gunde hij ze een weinig rust, doch slechts op planken, en een stuk hout of iets dergelijks tot kussen; moest hij buiten het klooster overnachten, dan zorgde hij zooveel mogelijk dat men dit niet aan de voor hem gereed gemaakte legerstee kon merken; de laatste drie jaren zijns levens gebood hem de gehoorzaamheid eene stroomatras te gebruiken. Zoo min als hij de hitte van den zomer vreesde, schroomde Iri de koude van den winter; bij de strengste koude Lr men hem uiterst zelden bij het vuur; noodigde men hem uit zich te verwannen, dan was zijn .-ml-
woord ook hier: hoe meer men zijji lichaam toestaat, des te meer eisclit het, zoo is liet als wij het verwennen.
Uit hetgeen voorafgaat zal men lichtelijk kunnen afleiden hoe ijverig hij dat zingenot bestreed, wat men gewoon is wellust te noemen. Is de overvoeding van liet lichaam het meest, in staat dien hartstocht op te wekken, de onthouding van spijs en drank, de matigheid, is het eerste middel om dien te bestrijden. De II. Petrus Chrysologus leert, dat het vasten niet alleen de dood der ondeugden, het leven der deugden, de vrede des lichaams, het sieraad des levens, de sterkte des verstauds, de kracht der ziel is, maar ook, en wel vooral de sterkte der kuischheid, het bolwerk der reinheid. Ook hiervan was onze Heilige overtuigd, en zijne liefde voor de versterving was een gevolg zijner liefde voor de kuischheid, die hij zoo volmaakt mogelijk beoefende. Reeds voor hij haar aan het altaar plechtig beloofd had, toen hij nog omringd van meerdere gevaren in de wereld leefde, was niets in staat bij hem den glans dier deugd te bezwalken, wendde hij alle zorg en waakzaamheid aan om die zoo teedere deugd ongerept te bewaren. In zijne jongelingsjaren was hij zoo ingetogen in zijne handelingen, zoo zedia; in zijne oogslagen, zoo behoedzaam in zijne woorden, dat zij die met hem verkeerden, hem als een engel in een menschelijk lichaam beschouwden. Hierbij voegde hij het gebed en de boetvaardigheid. Eene teedere godsvrucht had hij voor de allerheiligste Maagd, om door hare voorspraak die deugd te bezitten die haar zoo dierbaar is; ook zijne vrienden wekte
.'502
hij hiertoe op. Met de jaren eu al zoo met de gevaren nam ook zijne waakzaamheid toe; hij schonk zijn vertrouwen slechts aan vrienden van een onbesproken gedrag, koos zich een verstandigen biechtvader, onder wiens leiding hij dikwijls tot de II. Sacramenten, die overvloedige bronnen van genade, die allerkrachtigste middelen oin deze deugd te bewaren, naderde. De liefde voor die engelachtige deugd deed hem God beloven, haar eeuwig ongeschonden te bewaren, en zoo verheugd was hij over die belofte, dat hij het betreurde haar niet als schuldeloos wicht gekend te hebben, en zicli niet, toen hij nog de volmaakte reinheid der engelen bezat, door eene zoo heilige verbindtenis Gode toegewijd te hebben. Zoo sprak hij, zoowel van af den predikstoel als in bijzondere gesprekken. Onophoudelijk smeekte hij God om kracht zijn woord gestand te doen; niets vreesde hij zoo zeer, als den luister dier deugd te verduisteren, zoodat hij ook van de minste neiging voor het tegenovergestelde kwaad bevrijd wenschte te zijn. Alle middelen wendde hij hiertoe aan. ,/Voor deze deugd baat het ons weinig,quot; zeide hij, „van goeden wil te zijn, zoo men tevens „niet alles in het werk stelt haar voor smet te bewa-„ren.quot; Met alle inspanning vermeed hij daarom elke gelegenheid zelfs van verre, die in hem eene minder eerbare voorstelling kon doen ontstaan. Dwong de noodzakelijkheid hem soms met vrouwen te spreken, dan deed hij liet met ter neer geslagen oogen, en was dan zelfs voor vrouwen van hoogen stand, die dikwijls tot hem om raad kwamen, zoo kort mogelijk. Van
•■IIIM
nature was liij iiincmeud en vriendelijk in liet verkeer, maar met vrouwen was hij deftig, zijne woorden afgemeten, en elke uitdrukking, die eenige hartelijkheid of toegenegenheid kon verraden, vermeed hij ; met den hoogsten ernst en de grootste zedigheid gaf hij haar die raadgevingen, die hij nuttig, voor hare ziel heilzaam oordeelde. Zeide hem zijn gezel, dat men met dusdanige wel wat langer kon zijn, en niet zoo gestreng behoefde te we/,en, opdat zij zulk een gedrag niet als eene onbeleefdheid zouden aanzien, dan antwoordde hij : ,/Broeder, als zij zeggen dat broeder „Leonardus slecht opgevoed, lomp, onwellevend is, „dan is er in dit geval niets aan gelegen; op het punt „der heilige zuiverheid is geene voorzorg, hoe streng „ook, te groot.quot; Eene andere maal zeide hij : „Broe-z/der weet gij niet dat hoe meer eene lelie door doornen „is omgeven, zij des te meer voor het gevaar van „eenig letsel te bekomen beveiligd is. Mocht deze of „gene zich door mijne minder heusche woorden eenigs-„zins gekwetst gevoelen, dan zal, behalve dat zij zich „toch gesticht moet achten, de heilige eerbaarheid „er beter door bewaard blijven en dit is het doel van „mijn streven.quot; — Hij was gewoon te zeggen, dat gelijk men zich van behoedmiddelen voorziet, als men gedwongen is met sommige zieken in aanraking te komen, men zoo ook hier moet handelen; alle gevaar vermijden kan men niet, maar met heilige gedachten moet men zooveel mogelijk zijn hart tegen het gevaar van besmetting wapenen. Gelijk hij leerde zoo handelde hij ook.
In de bediening van het Sacrament van boetvaardigheid wendde hij nog grooter zorg aan. Den regel, dien hij daar volgde, beschrijft hij ons in deze woorden: „De biechtstoel is eeue geheiligde plaats. Het Sacrament is een bad des beils. Hij die er toe nadert moet de bedoeling hebben zijne ziel van elke smet te reinigen: daarom moet men daar volstrekt geene gesprekken houden, dan dezulke, die strekkeu kunnen om het doel, de reiniging der ziel te bereiken. De bedienaar des heiligdoms moet daarom zulke woorden bezigen en zich zoo ingetogen betoonen dat alles reinheid ademt, opdat hij, terwijl hij de wondeu vau anderen heelt, zich zeiven niet bezoedele.quot; Diensvolgens wendde hij het aangezicht niet naar de biechteling; met religieuze ingetogenheid luisterde hij naar dat wat tot de biecht behoorde, en na haar passende vermaningen gegeven te hebben liet hij haar gaan, zonder naar iets meer te willen luisteren. Immer beval hij zich voor hij naar den biechtstoel ging dei-zorg zijns engelbewaarders aan, om tegen elk gevaar beveiligd te worden. Vooral ten tijde der missiën wendde hij voor die deugd zoo ten opzichte van zich als van zijne medebroeders de meeste zorg aan, en wilde daarom dat men liet huis waar hij zijn intrek genomen had, althans de kamers die hij eu zijne broeders bewoondeu, zooveel mogelijk als een besloten klooster zou aanzien; behalve in den biechtstoel mocht men alleen uit noodzakelijkheid met vrouwen spreken. Immer onderhield hij voor zicli en de zijnen het gemaakte besluit om nimmer zelfs niet van huis naar de kerk
305
of omgekeerd, alleen te gaan. Ook als zij zieken te bezoeken liadden, moest een tweede persoon ken vergezellen, die, als zij bij de zieken waren, zooveel mogelijk in de nabijheid zou wezen. Aan iemand, die zich over zulke groote omzicbtigbeid verwonderde, gaf bij ten antwoord : „Hoewel de deugd der kuisebbeid voor een ieder, vooral voor een Gode toegewijden persoon noodzakelijk is, is zij echter veel onmisbaarder voor hen, die arbeiden om zielen tot God te brengen, want de scbaduw zelfs van bet tegenovergestelde kwaad is, om van bet andere nadeelige niet te spreken, reeds voldoende om elk uut, dat men tot beil der zielen kon sticbten, te verhinderen: bovendien is bet voor een missionaris niet genoeg, zuiver te zijn in de oogen van God, hij moet zich ook voor het oog der wereld als dusdanig vertoonen, en daarom is bet goed .dat er bij al zijne handelingen getuigen ziju.quot; Om die zelfde reden wilde hij ook nooit dat eene vrouw hem op reis vergezelde; men moet, dus oordeelde hij, niet alleen bet kwaad ontvluchten, maar ook datgene, wat de wereld, die toch genegen is om ten kwade uit te leggen, zou kunnen afkeuren, vermijden. Bij bet heerschend gebruik van, als een blijk van hoogachting, de hand van gevierde personen te kussen, wat vooral hem te beurt viel, was bet hierom zijne gewoonte, daartoe zijn mantel aan te bieden. In het heetste der dagen zelfs ontdeed bij er zich niet van, en vroeg men er hem de reden van, dan antwoorde hij in zijne ongekunstelde openhartigheid: Wanneer ik mijn mantel draag dan moge men vrij dat heilig kleed dat ik niet
20
;}06
Waardig beu te dragen, kussen, en alzoo ben ik buiten gevaar dit mijne handen te laten doen.
Ia een brief aan eene religieuze leert hij ons de middelen om die deugd te bewaren : //Is het uw ,/verlangen,quot; dus schreef hij, //rein, kuisch tc leven, zie-,/hier wat gij te doen hebt, bemin de eenzaamheid, uwees zedig, versterf u, en gij zult kuisch zijn.quot; Ook door zijn voorbeeld leerde hij die middelen. Zoo afgetrokken leefde hij, dat hij in het klooster zelfs niet buiten kwam om lucht te scheppen, in de missiën verliet hij zijne kamer niet, tenzij om zich naar de kerk te begeven of eenig werk van liefde te verrichten. Het was zijne overtuiging, dat een ieder die de eenzaamheid volgens zijn staat, zooals zijn plicht dit eischt, niet lief heeft, gevaar loopt bij de eene of andere gelegenheid die deugd te verliezen, althans te kwetsen; het is een teeken dat iemand haar reeds verloren heeft, of op het punt staat haar te verliezen, zoo hij dergelijke gevaren niet vreest, en zich van uitspanningen, die zijn staat niet passen, niet wil onthouden; dus sprak hij.
De blik zijner oogen, zijn gang, zijne gansche houding droeg het blijk zijner zedigheid, zijn geheel uiterlijk ademde heiligheid. Velen hebben de verklaring afgelegd dat alleen het zien van hem hen reeds trof; anderen, die vele jaren met hem verkeerd hadden, hebben verzekerd, dat zij nooit een woord van hem hoorden, eene handeling van hem zagen, waardoor hij zijn medemensch niet stichtte, waarin die deugd niet schitterde. Als hij den jongeling eene vaderlijke vermaning gaf, dan zeide hij; „Wanneer gij niet ze-
dig zijt, zult gij niet kuisch zijn. De fouten tegen die heilige deugd vinden meestal haren oorsprong in het gebrek aan ingetogenheid.quot;
Over het derde middel om de kuischheid te bewaren, de lichamelijke versterving, hebben wij in het vorige hoofdstuk genoegzaam gesproken; slechts dit willen wij er bijvoegen, dat geneesheeren en andere personen verklaarden, dat hij alleen door een wonder het leven had behouden; zoo sterk was zijne overtuiging, dat het lichaam alleen door versterving, kastijding en vasten in bedwang kon gehouden worden, dat men het daardoor het vermogen ontnam om tegen den geest op te staan. Bij die middelen voegde hij vooral het meest onmisbare van allen, het gebed. Hij was overtuigd, dat de mensch uit eigen krachten dien kostbaren schat niet kou bewaren en zeide daarom vaak; uit ons zelf kunnen wij niets, maar vooral hierin behoeven wij een bijzondereu bijstand van God. Onophoudelijk bad hij hierom, en zag hij, hoe ver verwijderd ook, een gevaar, dan was zijn smeeken; Mijn Jesus, barmhartigheid! Zoo liet hij geen enkel middel ongebruikt, maar toch mistrouwde hij zich zelf. Soms vermaande hij zijne medebroeders of anderen, om toch over deze teedere deugd te waken, in deze woorden: Mijne broeders, hoewel ik oud ben, ben ik toch hierin niet zonder groote vrees, ik durf mijne oogen niet van de aarde opslaan, daar ik weet dat zoo vele menschen, die aanvankelijk waarachtig deugdzaam waren en heilig leefden , in een onbewaakt oogenblik ellendig gevallen zijn , of wel: Laat ons vluchten,
;i08
mijne broeders, vreezcn wij, en bevelen wij ons aan God, want niets ter wereld is zoo teergevoelig, zoo licht gekrenkt als de heilige zuiverheid. Satan slaapt niet, en noch bij oud of jong, noch bij God toegewijde of in de wereld levende personen vindt zij verschooning in zijn oog; wanneer nogthans een religieus het ongeluk heeft te vallen, dan stort hij in een afgrond, zijne val is te dieper, naarmate hij hooger verheven was.
Om zich beter tegen dit kwaad te beveiligen, had hij zich voorgenomen ziju zielsbestuurder den toestand zijner ziel, ook in dat wat nauw den schijn van kwaad had, mee te deelen. Auderen vermaande hij evenzoo te doen. ,/0, zeide hij , indien gij wist hoeveel de booze geest aan macht en onbeschaamdheid verliest, wanneer hij zich ontmaskerd ziet, en ontwaart dat wij den biechtvader zijne ingevingen oprecht openbaren en ons door diens wijze raadgevingen laten leiden. Als hij zijne helsche listen in het licht ziet gesteld neemt hij beschaamd de vlucht. Zijn wij daarentegen niet openhartig en laten wij zijne inblazingen in ons hart verborgen, onder voorwendsel, dat het geene zonden zijn die wij moeten openbaren, dan wordt hij stouter en erlangt uieuwe kracht om ons te bekoren en tot den val te brengen.quot; Diensvolgens vermocht dan ook een zijner biechtvaders deze getuigenis afleggen: ik beu er zeker van dat een zijner schoonste kronen in den hemel, die zijner heilige kuischheid, zijner reinheid van harte is; immers hij waakte met de grootste nauwlettendheid over zich zelf om zich voor elke smet te behoeden, ook dan wanneer maar de minste schijn van gevaar bestond.
•quot;509
Als een laatste bewijs zijner groote liefde voor tie kuiscliheid, vermelden wij zijn vurigen ijver waarmede hij in zijne predikatiën de tegenovergestelde ondeugd bestreed. Te tellen zijn zij niet de losbandigen, die door zijn woord getroffen, uit het slijk der wellust opstonden , om voortaan een kuiseh en voorbeeldig leven te leiden, want overal was het, vooral onder dusdanigen, dat hij de rijkste vruchten inzamelde. Vooral tegen die zaken, waardoor zoo menigeen schipbreuk in deze deugd lijdt, verhief hij zijne stem, met apostolische vrijmoedigheid brandmerkte hij de doellooze verkeeringen, den te gemeenzamen omgang, de dubbelzinnige woorden, het lezen van zedelooze boeken, het bezit van schandelijke platen, de lichtzinnige kleeding der vrouwen, de danspartijen; kortom, van alles wat die heilige deugd in gevaar kon brengen, toonde hij zich een onverzoenba-ren vijand, en bewees handtastelijk dat dit slechts strikken des duivels waren, om de zielen tot de ontucht en vervolgens tot haar eeuwig verderf te brengen En God zegende overal zijn ijver, want, om niet te gewagen van de ontelbare bekeeringen van openbare zondaressen en van velen die in openlijke echtbreuk leefden, zag men, dank zijn zielenijver, op vele plaatsen de schouwburgen gesloten, de tooneel-stellingen verboden, de vastenavond-vermakelijkheden opgeheven, kortom de wonderbaarste, de treffendste verandering in de zeden plaats grijpen. Zoo was de liefde van den II. Leonardus voor die heilige deugd zijn roem, den evenmensch ten zegen.
ZEVEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Verheven zielssterkte van den H. Leonardus.
Deze deugd geeft der ziel kracht en moed, en maakt dat de moeielijkheden, die harer eigen volmaaktheid in den weg staan, en die zij ontmoet, in haren arbeid voor de zaligheid van anderen, haar niet afschrikken. In de vaste overtuiging dat alle rampspoeden van God komen, treedt de sterke deze manhaftig te gemoet. — Zien wij alzoo, in 't kort, in welke mate onze Heilige deze deugd bezat. Werpen wij een blik op zijn veelbewogen leven, dan zien wij overal gevaren, die hij te doorstaan had , zwarigheden van allerlei aard, die hij te overwinnen had. Het wekt onze verwondering, het aanschouwen van zoo veel groots en tevens moeielijks, dat hij ter eere Gods en tot heil zijner natuurgeuooten tot stand bracht; niets was in staat hem te ontmoedigen , hoe slecht men ook jegens hem gezind was , welke open of geheime tegenwerking hij ook ontmoette, zijn ijver kende geene verkoeling, zijn hart geene vrees, zijne kracht geene uitputting; wat hij begon voltooide hij. Met het aanhalen van slechts eenige voorvallen uit zijn leven moeten wij ons tevreden stellen, maar
••311
deze zullen voldoende zijn om de waarheid van ons. beweren te staven.
Een bewijs zijner mamnoediglieid zien wij vooreerst in de stichting zijner afzonderingskloosters, waar zulk eene strenge levenswijze gevolgd moest worden, waar den regel in zijne uiterste strengheid nagekomen, alle voorschriften, die voor velen een doorn in het oog waren, stipt onderhouden werden. Hoezeer hij deze op prijs stelde en wat hij er voor wilde verdragen zeggen ons deze woorden; //Het afzonderingsklooster ,/is mijne moeder en ik zou mij gelukkig achten mijn z/leven te kunnen geven om liet in stand te houden z/en te verdedigen.quot; Vroeger zagen wij welke moeite hem de stichting van het klooster St. Pranciscus al Morde gekost heeft, welke hinderpalen hem van alle zijden, en niet het minst van zijne eigen broeders, in den weg werden gelegd; wij zien ze in deze woorden: ,/zij mogen mij mishandelen, zij mogen mij, zoo z/het zijn moet, slaan, gaarne wil ik alles verdragen //vermits onze stichting maar in volle reinheid bloeie.quot; Tot dit doel ondernam hij herhaalde malen, zelfs des winters, de vooral zoo moeielijke reis van Florence naar Rome, en al verdrong ook de eene rampspoed, den anderen, hij hield moed. //Ik ben bereid,quot; zeide hij, //zoo het ziju moet zelfs mijn bloed te geven ter //eer van God en tot instandhouding onzer stichting..quot; Zijne koenheid deed hem alle zwarigheden overwinnen: deze betoonde hij vooral toen hij na de grondvesting der stichting haar overste was. Met heilige vrijmoedigheid en zonder eenig menschelijk opzicht wees hij
hen die aan hun plicht te kort schoten terecht, geene overtreding, zelfs niet de geringste, dulde hij.
Voorzeker niet minder geestkracht betoonde hij in de veertig jaren zijner apostolische bediening, in dien strijd tegen de hel, waarin die kracht eene zooveel te grooter behoefte is. Daar toch stond hij onophoudelijk bloot aan de bespotting van verwaande vrijgeesten, die zich door hem vernederd meenden, aan den haat en de verachting van wellustelingen, dien hij van bekeering sprak, aan de verbittering van verstokte zondaars, die hun gelief koosden hartstocht door hem aangevallen zagen. Doch nimmer toonde hij de minste zwakheid of vrees, van welken stand of rang ook zijne hoorders waren. Hij sprak en handelde zonder te denken, dat hem iets onaangenaams zou kunnen wedervaren, en allen, zelfs zijne vijanden, moesten de onversaagdheid bewonderen, waarmede hij zich van zijn plicht kweet.
Zoo hij eene verergernis ontmoette, die bestreed hij openlijk, met alle kracht; doch hoezeer hij het kwaad ook aanviel en den schuldigen wist te treffen, wist zijne voorzichtigheid dezen toch voor anderen te verbergen : niet den persoon, maar het kwaad vond in hem een vijand. Bleek eene openlijke teregtwijzing niet te baten, dan verzocht hij den verergernisgever bij zich te komen, of wel hij ging zelfs tot hem en bracht hem daar zijne plichten onder het oog, vermaande en bedreigde hem met Gods straffen, met eene vrijmoedigheid, die nogthans niet verbitterde. Meent men in de wereld dat er personen zijn, aan wie de priester met meer vrijmoedigheid en rondborstiger dier
plichten mag voorliouden, dier fouten onder liet oog brengen, en andere die hij moet ontzien, ja ten wier opzichte hij slechts met bedeesdheid mag te werk gaau: de Heilige toonde dat dit onderscheid niet bestoud, hij zag slechts de fouten en uiet de personen, en zonder ooit de welvoegelijkheid te kwetsen of den versclml-digden eerbied uit het oog te verliezen, vervolgde hij het kwaad, waar hij het aantrof, het mocht dan ook zijn bij personen die door geboorte, wetenschap of waardigheid boven andereu verheven waren; nini-mer zou hij hunne gebreken door de vingers zien: onbevreesd en zonder zwakheid berispte hij daar, waar bestraffing, vermaande hij daar, waar verbetering noodig was. Zeer velen, zelfs zij die hij zich door zijne woorden tot vijanden gemaakt had, alle weidenkenden waren verbaasd over zijue onverschrokkenheid zoo in het openbaar als in het bijzonder, overal, waar het de eer van God het heil der zieleu gold. Een heer van hoogen rang te Eome, wiens vertrouwen onze Heilige in de hoogste mate bezat en die op zijn aanraden veel goeds had tot stand gebracht, werd gevaarlijk ziek, zoodat men zijn sterven binnen korten tijd verwachtte. Deze tijding werd den Heilige gebracht, en tevens gezegd dat hij een zijner neven een doodelijkeu haat toedroeg, van geene verzoening wilde weten, hem zelfs niet wilde zien, niet van hem wilde hooreu spreken. Nauw had hij dezen treurigen toestand, dien hij uooit had kunnen vermoeden, vernomen, of hij spoedde zich naar den stervende en zeide hem onbeschroomd , zonder eenige verdere plichtplegingen :
;il J.
//Excellentie, ik heb u bemind toen gij gezonde dagen //beleefdet, nu gij ziek zijt en weldra zult sterven be-//min ik ii nog meer. De liefde echter, die ik u toe-,/draag, gebiedt mij u zonder omwegen te zeggen, dat //gij te kiezen liebt tusschen de vergiffenis van uw neef ,/üf uw eeuwig ongeluk.quot; Was hij ongevoelig gebleven voor zoovele smeekingen, had het woord van verzoening door anderen gesproken zijn haat feller doen worden, die onverschrokken taal van Gods dienaar trof zoozeer zijn hart, dat hij op hetzelfde oogenblik zijn neef deed roepen, hem in liefde ontving, en weinige stonden daarna met hem en met God verzoend uit het leven scheidde.
Toen hij in eene stad der Campagna Romana missie hield, had hij vooral de daar in zwang zijnde minder zedige kleeding der vrouwen te bestrijden. Zoo veel hij vermocht, drong hij er dus op aan, dat de jonge dochters vooral, en althans als zij naar het huis van God gaan, zich welvoeglijk zouden kleeden. Eenige jonge dames nogthans vleiden zich dat de missionaris, omdat hij bij den Aartspriester, hun oom, gehuisvest was, en zij zelve tot de voornaamste der stad behoorden, haar zoude ontzien, diensvolgens gingen zij zonder zich in het minst aan zijne vermaningen te storen volgens gewoonte ombetamelijk gekleed naar de kerk, en namen plaats tegenover den predikstoel. Van 't een eu ander was den missionaris kennis gegeven. Hij deed als of hij niets bemerkte , maar tegen het einde der predikatie betoogde hij de noodzakelijkheid om den arme in zijne behoeften bij te staan, en smeekte zijne
hoorders met aandrang om dezen avond eene milder aalmoes dan naar gewoonte te treven, wijl de nood dringend was. Aller nieuwsgieriglieid was gespannen om te vernemen waartoe die aalmoes wel noodig mocht zijn, toen liij in vrijmoedigheid nitriep: //Gij zult neuker verlangend zijn te weten, waartoe het otl'er uwer „liefdadigheid, dat ik dezen avond vraag, dienen moet; ,/welnu, weet dan dat-die aalmoes noodig is om eenig ,/lijnwaad te koopen ^ ter uitdeeling aan eeuige jonge //dames, die geheel onbetamelijk gekleed deze predika-,/tie bijwonen; wellicht ontbreekt haar het noodigc //lijnwaad om zich welvocgelijk de schouders te kunnen //bedekken.quot; Yol schaamte bij liet hooren dezer woorden bedekten zij zich zoo goed zij konden, en geheel haar leven bleven zij aan die les getrouw. Dit een voorbeeld onder duizenden. Inderdaad, onmogelijk kunnen wij liet naar behooren aantoonen, hoezeer onze Heilige verheven was boven die kleingeestige vrees, die hem zoude belet hebben het zwaard des woords daar te hanteeren, waar het noodig was, om de ketenen, waarin de zielen gekluisterd waren, te verbrijzelen, het kwaad te bestrijden waar ook, evenzeer in de prachtige paleizen der rijken, als in de leemen hutten der armoede. Yoorzeker predikers die met denzelfden ijver, dezelfde kracht toegerust als een H. Leonardus de verergeruis vervolgen, zijn eene onwaardeerbare weldaad des hemels, in eene eeuw wier kanker zedeloosheid, onbeschaamdheid, trotsche weelde is. Zeker elke plaats die het geluk had onzen Heilige te hooren, was ook getuige van zijn ijver en onverschrokkenheid.
316
waarmede liij allerlei wanorde en buitensporiglieden wist te keeren; toch willen wij ons alleen tot Rome bepalen en, hoewel men hem hier overal, gelijk elders, als een mensch met Gods geest vervuld bewonderde, nogthans slechts spreken van die missie op de Piazza Navona gehouden, om het volk tot de viering van het jubeljaar 1750 voor te bereiden. Nogmaals brengen wij in herinnering hoe zich hier, behalve eene ontelbare volksschaar, bijna de geheele Eomeinsche adel, bijua alle Kardinalen en dikwerf Z. H. Bene-dictus XIV zich onder zijn gehoor bevonden. Elk ander, wien de geestkracht van den Heilige niet ten deel was gevallen ware wellicht voor de taak, voor een dergelijk gehoor, dat zoo talrijk en zoo uitstekend was, te moeten spreken, teruggedeinsd; Leonardus echter had als een waar Apostel slechts een doel voor oogen: de eer van God en het heil der zielen; hij beoogde alleen het kwaad te bestrijden en bevestigde alzoo de woorden des Apostels: nbi spiritus Domini, ibi Uiertas, waar de Geest des Heeren is daar is vrijheid. Met evenveel kracht bracht hij den adel diens uitspattingen, als het volk diens buitensporigheden onder liet oog, verzweeg evenmin de losbandigheid der rijken, als de overtredingen van allerlei aard der armen, en zóó sprak hij, dat allen wie ook, zoo geestelijken als leeken, er lessen voor zich in vonden, evenzeer getroffen waren. Velen, zelfs missionarissen van aanzien erkenden als zij hem de zonden hoorden bestrijden zonder eeni-gen rang of stand, zonder zelfs personen van de hoogste waardigheden te ontzien, hunne minderheid tegen-
317
over hem, bekenden dat dit slechts aan Pater Leonardus gegeven was.
Onverschrokken trok hij ten strijde tegen de openbare ergernisgevers, die hij er vele ontmoette. Toen hij in 1743 in eene plaats nabij Genua missie hield woonde daar een edelman, die tot aanstoot der inwoners , tot groote smart zijner bloedverwanten, in eene onwettige samenwoning leefde, terwijl alle pogingen om hem dit schandelijk leven te doen verlaten vruchteloos gebleven waren. De Heilige die dit wist liet niet na in liet algemeen de afschuwelijkheid van dit kwaad, en het verschrikkelijke der kastijdingen, welke hen te wachten staan, die er zich aan schuldig maken, in de levendigste kleuren af te schilderen, vooral het kwaad, dat de aanzienlijken van stand bij de minderen door het slechte voorbeeld stichten. Maar noch vermaningen , noch bedreigingen maakten eenigen indruk op den verblinde; integendeel, hij werd nog onbeschaamder, want den volgenden avond, toen men op het plein zoude prediken, nam hij met het voorwerp van zijn hartstocht plaats voor een open venster om naar de predikatie te luisteren, als wilde hij zich nog op zijne schande ten aanschouwen van ieder verhoo-vaardigen. Zulk eene openlijke verergernis verdiende eene openbare kastijding, maar hoe treffend de woorden van den Heilige, die zelfs den meest trotsche moesten verpletteren, den bedorvenste uit den zonden-slaap wakker schudden, ook waren, de onbeschaamde bleef alles trotseeren. - Nog eene laatste poging wilde de Heilige wagen, aan welk een gevaar hij zich ook
••5 IS
mocht blootstellen; want hoewel de edelman zich onverschillig getoond had, was hij niet te min ten hoogste verbitterd over die openbare terechtwijzing, en was alzoo alles van zijne woede te vreezen, maar de Heilige kende geene vrees; onbeschroomd begaf hij zich naar zijne, woning en stelde hem daar nogmaals het ontzettende van zijn kwaad voor oogen. Dan ook deze poging leed schipbreuk op zijne verstoktheid, hij was niet te bewegen, en de Heilige verliet hem, na hem eene spoedige en vreeselijke kastijding van God toegezegd te hebben. Die voorzegging werd vervuld toen hij weinige dagen daarna door zijn eigen broeder aan de deur van zijn paleis vermoord werd. Dat deze moord de vervulling was der voorzegging door Gods dienaar gedaan, toonde God zichtbaar, want wat men ook deed, welke middelen men ook aanwendde om de talrijke bloedsporen te doen verdwijnen, het was alles vruchteloos, zij bleven daar als de ffetuigen van de wraak des hemels over de be-
O O
spotting zijns dienaars en de verharding in het kwaad.
Dan nergens bleek die geestkracht, die hem waarlijk tot een held maakte, zoo zichtbaar en zoo aanhoudend als op het eiland Korsika. Groot waren de gevaren waaraan hij zich hier blootstelde; Korsika was grootendeels in opstand tegen het wettige bestuur der republiek Genua, Leonardus zelfs was Genuees, hij alzoo moest door het volk, tot wien hij gezonden werd, als een vijand aangezien worden, daarenboven werd dit wraakgierige volk nog door talrijke partijschappen van anderen aard verscheurd, zoodat de Heilige meer dan
;i] 9
eens predikte van beide zijden omringd door van top tot teen gewapende en elkander doodelijk hatende partijgangers, welke hij met elkander moest verzoenen. In het 1 •ide hoofdstuk zagen wij een en ander reeds breedvoerig. Wij willen, om niet in herhalingen te vervallen, slechts één voorval hier vermelden.
Bijna op iedere plaats waar de Heilige missie gaf vertoonde zicli een zekere Marcus Aurelius, die zich uitgaf voor grootkanselier van den zoogenaamden koning ïheodorus. Deze mensch, die bij zijne partijgenooten zeer gezien was, en hen in getalsterkte zeer deed toenemen, volgde den missionaris overal op den voet, en gaf hem alzoo telkens, als hij den predikstoel beklom, gelegenheid om zich met moed te wapenen, want hij kende het doel dezer vervolging niet. De Heilige handelde nogthans als ware hij van zijne tegenwoordigheid onbewust. Alzoo had hij een zekeren keer te Omessa op buitengewone wijze tegen de oneenigheid gesproken en aangetoond, welke rampen zij op de wereld bracht, hoevele slachtoffers zij maakte voor de hel. Docli nauw had hij de kerk verlaten toen Marcus Aurelius hem deed zeggen, dat, mocht hij voortgaan op dergelijke wijze te prediken, hij op Korzika eene hernieuwing der martelingen van Japan zou beleven. Deze boodschap ontstelde hem wat zijn persoon betrof niet het minst, maar daar hij begreep dat die zaak gevolgen kon hebben, wijl hij te doen had met iemand die tot elke wraakneming in staat was, nam hij het koen besluit zelf tot hem te gaan. Hij gaat tot hem, en weldra is dc overmoedige door de bondige redeneering van den
320
Heilige zoo uit het veld geslagen, dat hij geen enkel woord weet te spreken, hij is geheel vernietigde Op den toon van een gezaghebbende gebiedt hem nu de Heilige neer te knielen; hij gehoorzaamt, en door Gods geest geleid roept Leonardus hem toe: luister halstarrige mensch, wijl gij de genade wilt weerstand bieden zoo doe ten minste dit: bid dagelijks een Onze Vader ter eere van den H. Vincentius Ferreri. Toen hij belooid had dit te doen beval de Heilige hem o]) te staan, en zeide ga heen, verwijder u uit mijne oogen. En zie het trotsche partijhoofd, de schrik van allen, verlaat hem met gebogen boofd, wel niet bekeerd, maar toch overtuigd van zijne minderheid tegenover den schijnbaar nietigen pater, terwijl de verbaasde getuigen niet wisten, waarover zij zich het meest moesten verwonderen, of over de vernedering van den woesteling, dien zijne reuzengestalte nog meer deed uitkomen, of over den heldenmoed van den Heilige. — Niet lang daarna was Corti in het diocees van Meria eene der belangrijkste plaatsen van het eiland het tooneel van zijne geestkracht. Pas had hij hier eene missie geopend, toen hem de gouverneur van Bastia berichtte, dat er van hem een brief in omloop was, waarbij de voornaamste partijhoofden der verschillende plaatsen werden uitgenoodigd zich op een bepaalden dag te Corti te bevinden om aan de vredesonderhandelingen deel te nemen. Wat te doen? De zaak was uiterst kiesch en niet minder vol gevaren, want dat de bedoeling van den schrijver gansch zuiver was, kon men niet aannemen, en reeds bleek het dat de op den naam van den Hei-
lige rondgezonden brief grootelijks doel had getroffen uit de menigte partijhoofden, die aanhoudend te Corti samenstroomden. Hij begreep terecht, dat zoo hij zweeg liet vuur des opstands schrikbarend zou toenemen, maar ook, dat hij door te spreken zich zelf aan ecu groot gevaar zou blootstellen. Dan hij besluit tot het laatste, en nog op denzelfden dag, dat het arglistig uitgedachte plan ontdekt was , beklom hij den predikstoel, en zonder aan eenig gevaar te denken verklaarde hij plechtig, ten aanhoore ook van de samenzweerders, dat hij de schrijver niet was van den brief, die op zijn naam rondging, dat hij er zelfs den oorsprong niet van kende, dat dit eene door de hel zelve gevonden goddelooze list was, maar dat zij die door er gebruik van te maken den vrede tegenwerkten, verantwoordelijk waren voor al het kwaad dat er in het rijk door zou gesticht worden. Deze woorden hadden den gewenschten indruk; allen stonden evenzeer verbaasd, en de woorden van verzoening, die hij vervolgens sprak, vermurwden aller harten zoo zeer dat zij uit écu mond vrede! wede! riepen. Ook Marcus Aurelius was nu werkelijk door de genade getroffen; hij vernederde zich uit eigen beweging voor den Heilige, die hem met een brief naar den gouverneur zond, waar hij op zijne aanbeveling genadig ontvangen werd en volle vergeving verkreeg.
ïe Caccio kwamen in het klooster, waar hij zijn intrek genomen had, twee familiën tot hem om door zijne bemiddeling hunne geschillen bij te leggen; doch weldra bleek het dat zij het omtrent de voorwaarden niet eens konden worden. De verzoenina: kwam, niet
:21
alleen, niet tot stand, maar cle verbittering nam nu nog meer toe. Zijn moed echter deed hier wat zijne woorden niet vermochten. Reeds had een hunner zijn geweer op een zijner vijanden aangelegd en was op het punt om los te branden, toen de Heilige op hem toesprong, hem het moordtuig uit de hand nikte. Door deze stoutmoedige daad voorkwam hij niet alleen dezen moord, en wellicht een groot bloedbad, want meer dan honderd gewapenden maakten zich reeds gereed om dit eerste voorbeeld te volgen, maar bewerkte ook den vrede, want als vrienden keerden zij huiswaarts.
Dit weinige moge genoegzaam zijn om te doen zien met welke zielssterkte onze Heilige begaafd was, die hem voor geene moeielijkheden deed terugdeinzen, de grootste gevaren deed trotseeren. Doch die geestkracht betoonde hij niet alleen in het handelen, maar ook in het verdragen. Sterk too tule hij zich in het tot stand brengen van liet grootsche, ook sterk in het lijden van smarten, van wederwaardigheden; hij kende geene kleinmoedigheid.
Met welk geduld hij zoovelerlei tegenspoed die hem in zijn apostolischen arbeid ten deel viel verdroeg, hadden wij meermalen de gelegenheid om te doen zien, wij zouden kunnen volstaan met er bij te voegen, dat het treurige, wat hij ondervond, hem niet bedroefd maakte, zich zelfs op zijn gelaat niet afteekende; zijne leus was: alles komt van God. Ter verklaring een naar voorbeelden. Toen hij te Florence woonde kwam zijn grijze vader, die hem in langen tijd niet gezien had, hem bezoeken. Het was waarschijnlijk de laatste
.'^.1
maal dat zij elkander zien zonden. Met den derden dag echter ontving hij van zijn overste het bevel om zijn vader te doen vertrekken. Zonder het minste teeken van ontevredenheid te geven volbracht hij het bevel, hoe zwaar het hem ook viel, en hoe willekeurig het ook was, terwijl hier nog bijkwam, dat zijn vader den eersten avond gansch niet vriendelijk ontvangen was. Zonder morren nam hij afscheid van zijn vader, dien hij voor zijn dood niet meer zien zou. — Toen hij aldaar overste was moest hij met een pater van het klooster Prato naar het provinciaal kapittel dat in het klooster op den berg ') clella Ver na zou gehouden worden. Onderweg werden de beide reizigers door stortregens overvallen, terwijl zij zoover het oog reikte in den geheelen omtrek niets zagen wat hun eenige schuilplaats bood. Toen zij nu geheel doornat een dorp, waar zij onbekend waren, naderden, sprak de Heilige tot zijn reisgenoot: //als wij nu dezen avond daar geen onderkomen vinden! En als zelfs niemand ons, hoewel druipnat, wil aanzien; ja, wanneer wij ergens gehuisvest, met hoon en smaad overladen, daaruit weer verdreven worden ! Wat dunkt u, zouden wij dit wel met liefde verdragen?quot; Ik geloof wel niet, antwoorde deze, dat dit zal gebeuren, maar mocht het zoo zijn, het zou mij hoogst onaangenaam wezen.
— Nogtlians, hernam onze Heilige, zouden wij ons moeten verheugen als het zoo gebeurde, want daarin
•) De plaats waar de H. Franeiseus de litteekenen der H. vijf wonden ontving, gewoonlijk Alverna gelieeten.
i-Z i
bestaat de volmaaktheid van deu religieus gelijk onze H. Vader het Broeder Leo geleerd heeft.quot; Weldra bleek het dat zijne woorden eene voorzegging waren. Allen, bij wie zij des avonds aanklopten gaven hun ten antwoord dat zij zelve arm waren, geene plaats hadden om iemand te herbergen. Overal werden zij afgewezen, en in het aanzienlijkste huis, dat er in het gehucht was trof hun geen beter lot. Na veel moeite werden zij binnen gelaten, en op de onvriendelijkste wijze wees hun de dienstmaagd eene soort van stal tot nachtverblijf aan. Doch niet lang werd hun dit ellendig verblijf gegund, want spoedig keerde zij terug, met de tijding, dat zij het huis weer verlaten moesten, want dat zij, terwijl haar meester uit was, niemand mocht binnen laten. Zij moesten alzoo verder zoeken, en terwijl zijn reisgenoot zich over die onheusche bejegening beklaagde, was onze Heilige vroolijk en opgeruimd; en zoo hebben wij dan gelegenheid, zeide hij, om iets te verdienen, het is een geschenk uit de hand van den liefdevollen God, en zouden wij dat weigeren ? Laat ons gaan. God zal wel voor ons zorgen. Inderdaad , pas had hij gesproken, toen zij iemand vonden, die hun elke liefdedaad bewees, waaraan zij behoefte konden hebben.
Eene wonde aan het been hield hem eens langen tijd op het ziekbed gekluisterd, en toch gaf hij een medebroeder, die hem bezocht op de vraag, hoe hij zich bevond , ten antwoord, dat het hem wel ging. Toen deze daarop hernam, hoe kunt gij zeggen dat het u welgaat, daar gij het bed moet houden en u zelfs niet
verroeren kunt, zei de hij: „zoo goed ik vermag volbreng ik den wil mijns goeden Meesters, en hij die Gods wil doet is zeker dat liet hem welgaat.quot;
Overeenkomstig dit heilig beginsel bleef hij kalm en gelaten bij de treurigste en minst verwachte voorvallen, waaraan zijn lange apostolische loopbaan zoo rijk was. Slechts dit tot voorbeeld. Toen hij in 1743 te Genua met het geven van missiën bezig was, ontving hij het bevel uit Eome om naar Nizza te vertrekken; terstond begaf hij zich op reis. Gelijk overal elders werd hij ook aldaar door de meeste inwoners met de grootste welwillendheid ontvangen, doch hij, die dezen heilrijke arbeid ambtshalve moest bevorderen, die de missie zelts vroeger met aandrang gevraagd had, toonde zich nu haren grootsten vijand; hij weigerde zelfs de missionarissen ten gehoor te ontvangen, en deed hun verstaan, dat het hem zeer aangenaam zou zijn, als zij zonder verwijl zouden heen gaan van waar zij gekomen waren. De gezellen van den Heilige waren uiterst gevoelig en verontwaardigd over dergelijke behandeling, hij nogthans zeide met zijne gewone onverstoorbare kalmte: „Zóó mijne broeders bewaart God het evenwicht; zooveel bijval in Genua ondervonden zoude ons misschien hoogmoedig gemaakt hebben, daarom worden wij hier afgewezen. Ziedaar hoe God om het evenwicht te bewaren, ons hierin een kleinen tegenspoed toezendt, opdat wij waarlijk ootmoedig zouden blijven.quot; En zonder de minste verstoordheid te laten blijken maakte hij zich reisvaardig en vertrok gelijk hij gekomen was. Zoo toonde hij zich immer groot, zoo
toonde hij de macht, die hij over zich zelf had, zoodat, evenmin als voorspoed en eerbewijzen hem konden ver-hoovaardigen, lijden en vernederingen hem konden ontmoedigen, hem konden ter neer slaan.
Wanneer wij nu een terugblik werpen op hetgeen wij gezien hebben, dan moeten wij erkennen, dat de H. Leonardus met alle deugden versierd was, dat hij even groot was door zijne deugd als door zijn arbeid, en dat hij alzoo den roem van heiligheid, dien men hem toekende, in waarheid verdiende. Voor wij nu tot het eindigen van zijne levensgeschiedenis overgaan, zien wij eerst nog hoezeer ook God toonde de heiligheid van Zijn dienaar, hem geschonken, reeds bij zijn leven te erkennen door bovennatuurlijke genadegaven.
De H. Leonardus had de gave der voorzegging, der doorgronding der harten en andere bovennatuurlijke gaven van God ontvangen.
l)e büvemiatimrlijke genadegaven die God den meusch uit zuivere vrijgevigheid, zonder daartoe eenig recht te hebben, scheukt, zijn twaederlei: het zijn de genadegaven, die hem geschonken zijn tot eigen nut, tot zeli'-heiliging, die den menscli beter maken en alzoo meer aangenaam [grattim facievies) in de oogen van God; liet zijn ten andere die genadegaven, welke God den menscli verleent tot nut van anderen; uit zich zelve brengen zij niets bij tot de heiligheid van hem, die ze ontvangt [gratis datae,) maar zij stellen hem in staat om met meer vrucht aan de zaligheid van anderen te kunnen arbeiden; dan hoewel God ze ook soms aan onwaardigen schenkt, kan men ze toch, algemeen genomen, aanzien als een bewijs der heiligheid van hem, die er mee bedeeld is. Te over is ons reeds gebleken hoe rijkelijk de 11. Leonardus door God met de eerstgenoemde begunstigd was, en er tot zijne volmaking mede gewoekerd had. Ons rest hier aan te toonen dal ook de laai si c hem ten deel waren gevallen. Tot
•J^S
die gunsten, waarvan de 11. Paulus 1 Cor. XII: i-11 spreekt, en zegt dat God ze aan wien, Iioe en wanneer Hij wil, verleent, behooren ook de gaven der voorzegging en der doorgronding der harten of onderscheiding des geestes. De II. Leonardus had ook deze ontvangen, zien wij dit in weinige voorbeelden uit velen.
In het jaar 1750 was Justina Capodaqua met eenige harer bloedverwanten, van hare geboorteplaats Capistrello naar Home gegaan, om den aflaat van het jubilé te verdienen. Op den morgen van den 8 November begaf zij zich naar de kerk St. Bonaventnra om bij den Heilige, dien zij reeds kende te biechten. Toen hij haar oplegde, om eerst den H. Kruisweg te bidden, en dan na den middag weer te komen, antwoordde zij, dat hare reisgenoten haar wachtten, en zeer haastig waren om te vertrekken. Zoo gij dan heden niet kunt, hernam nu de Heilige, zoo kom dan ten minste morgen. Ook dit kan ik niet, antwoordde Justina, ik kan eerst over drie dagen terug komen. En ik zeg- u, mijne dochter, zeide hij nu, dat gij van daag of morgen moet terugkomen, anders zult gij den tijd niet meer hebben. Toen Justina verzekerde dat zij wel den tijd zou hebben om over drie dagen terug te keeren, wijl zij alsdan eenige weken te Eome zou vertoeven, verklaarde haar Gods dienaar: neen gij zult niet kunnen. Ik weet dat gij zoo spoedig niet uit Kome vertrekt, en zoo gij van daag of morgen niet komt, zult gij hier niet meer terugkeeren, noch bij mij, noch bij iemand anders. ïoen Justina de kerk verlaten had verhaalde zij hare zuster, wat haar overkomen was, en verborg
•139
haar niet dat de woorden van don Pater liaar deden vreezen, dat liaar een ongeval zou overkomen, wat haar verhinderen zou naar die kerk weer te keeren. En werkelijk, iioewel zij tot dan toe niet liet minst onpasselijk was, overviel haar na twee dagen eenc zoo hevige koorts, dat zij vele dagen het bed moest houden , en ten laatste op raad der geneesheeren gedwongen was met groote voorzichtigheid naar huis te vertrekken. Alzoo kon zij niet, gelijk de Heilige haar voorzegd had, naar St. Bonaventura terugkeeren.
Angela Sevalli was, na vier jaren pensionaire in het Clarissen-Klooster lloccantiea geweest te zijn, naar het ouderlijk huis te Poggio Merteto terug gekeerd, juist toen de Heilige daar in 1711 missie gaf. Daar gaf hij haar den raad, om nog slechts voor drie maanden naar het klooster weer te keeren, daar de geestelijke oefeningen te houden, en ernstig aan hare ziel te denken, want het scheen hem toe dat de Heer iets met haar voor had. Het meisje gehoorzaamde en werd door hare moeder weer naar het klooster gebracht. Zij was er zeer tevreden, en volkomen gezond tot dat de drie maanden op een paar dagen na verloopen waren. Zij maakte zich reeds gereed om naar huis terug te keeren, doch nu begon zij zich kwalijk te gevoelen. De geneesheer bevond haar echter geenszins ernstig ongesteld. Eindelijk deden er zich ernstiger verschijnselen op, doch in geenen deele zorgwekkend, toch nam de ziekte zoodanig toe, dat de zieke dienzelfden dag tegen den middag tot verbazing van allen, die nu echter de voorzegging begrepen, rustig en met alle teekenen
eener groote godsvrucht tot oea beter leven overging.
Maria Francisca Straiforello ontving hare opvoeding in het klooster harer geboortejjlaats Portu-Mauritio, toen Leonardus, ter gelegenheid der missie in 1743, er de geestelijke oefeningen voor de nonnen leidde; ook met haar sprak hij over geestelijke zaken. Onder anderen openbaarde hij haar, dat zij het ordeskleed zou aannemen, en drukte haar vervolgens zeer op het hart de regels stipt na te komen, met allen ijver te streven om deugden te verwerven en zich dan tot de eeuwigheid voor te bereiden, want dat haar tusschen haar 19° en 20e jaar iets zou overkomen waaraan zij sterven zou. Zuster Anna Violante geloofde aan de voorzegging van den Heilige, en bereidde zich door een nauwgezet en heilig leven tot dat gewichtig tijdstip aanhoudend voor. Om de gedachte aan haar sterfuur in zich levend te houden, had zij een doodshoofd op hare cel, waarvoor zij het oogenblik dat de lieer haar tot zich zou roepen overwoog. ïoeu zij ha-ar 19c jaar was ingetreden, overviel haar een rhu-matisme, zoozeer, dat zij meende daaraan te zullen sterven; doch zij herstelde. Eenige maanden later echter maakte een schijnbaar nietig voorval een einde aan haar leven. Een nagel, die in het vleesch gegroeid was vorderde de hulp van den heelmeester, diens mes drong te diep in het vleesch, hevige stuiptrekkingen overvielen haar, zoodat zij weldra buiten verstand was, en na een lijden van drie dagen, waarin alle geneesmiddelen te vergeefs beproefd werden, stierf zij, juist 10 jaar en 6 maanden oud.
Arug meer dergelijke voorbeelden kunnen ons leeren, hoe God soms zijn dienaar liet voorreelü gcsclionken had in de toekomst te lezen , eu daarvan tot heil der zielen gebruik te maken; ook dit kunnen wij zien uit meerdere zijner brieven, waarin hij de verheffing tot dogma van het leerstuk der Onbevlekte Ontvangenis van Gods Moeder voorspelt.
Op niet minder be wonders waardige wijze toonde de H. Leonardus het vermogen te bezitten de harten te doorgronden. Op zijne reis door Aquiln, in 1748, was hij door een man vergezeld geweest, met wien hij zich over geestelijke zaken onderhouden had. Toen deze man met de missie tot hem kwam, om hem zijne zonden te belijden, ontving hij hem met- meer dan gewone welwillendheid, bemoedigde hem en vermaande hem zijn hart geheel aan hem bloot te leggen, wijl liet God was, die hem ingegeven had van deze zoo schoone gelegenheid een goed gebruik te maken. Hij biechtte, beleed alles waaraan hij zich schuldig kende, en toen hij verklaarde zich niets meer te herinneren, zeide de Heilige: neen mijn zoon, denk een weinig beter na, doe. een nauwkeuriger onderzoek, gij zult nog wel iets te zeggen vinden. Nog eens dan begon hij zijn geweten te onderzoeken, keerde terug en verklaarde alles gezegd te hebben. De Heilige bracht hem uu onder het oog , hoe hij op dien dag, van die maand cene dusdanige doodzonde bedreven had; hoe hij, in rene andere maand, weer in eene andere groote zonde gevallen was. De man stond verstomd toen hij zich al-zoo de diepste geheimen van zijn geweten zag out-
■3 or?
sluieren, toen hij //icli zouden hoorde opuoeineu, \v;wr-;in,n hij zich, nadat hij ze bedreef, niet meer herinnerd had. Hij beleed ze vervolgens en ontving, terwijl hij zich gelukkiger dan ooit gevoelde, de heilige vrijspraak. Toen hij daarna den dood van den Heilige vernam, legde hij ter eere van God en zijnen dienaar voor het gerecht eene schriftelijke getuigenis van dit gebeurde af.
Bij eene missie te Ancona woonde de Prior der Camaldulensers eene zijner predikatiën bij, die, toen hij middelerwijl eenigeu twijfel voelde ontstaan, besloot den missionaris hierover te spreken. Dan nauwelijks heeft de Heilige den predikstoel verlaten en is op zijn verzoek tot hein gegaan, of deze legt hem al zijn twijfel bloot en lost dien op tot zijne verbazing, wijl hij er nog geen mensch over gesproken had.
Toen hij op zekeren tijd in een nonnenklooster, te Levanto onder Genua, biecht hoorde, was er eene religieuze die vurig naar deze gelegenheid verlangde. O]) hare beurt kwam zij bij hem en verliet hem geheel tevreden en voldaan. Terwijl de Heilige zich met de overige religieuzen bezig hield, gevoelde zij, nog bij haar zelve nadenkende, de grootste gemoedsbezwaren, die zij nu evenzeer ann hem wenschte bloot te leggen, zij wist echter niet, hoe zij hem nog eens zou kunnen spreken. Dan hoe groot is hare verwondering, als de Heilige zelf voor zijn heengaan haar laat roepen, en haar aanmoedigt hem hare bezwaren bekend te maken.
In eene stad nabij .Eome waar de Heilige predikte, kwam er een man bij hem te biechten die voor jaren een moord begaan en dezen nooit had durven belijden.
Meer dan eens was hij hiertoe den biechtstoel genaderd, maar toen hij op het punt stond die misdaad bekend te maken, had hij haar, door de inblazingen van satan misleid, verborgen gebonden, en zoo door zijn heiligschendend biechten en comiminiceren zonden op zonden gestapeld. Meer dan ooit werd hij door gewetenswroegingen gepijnigd, toen hij naar de predikatiën van den Heilige in zijne geboorteplaats was gaan luisteren, zoodat hij besloot, het kostte wat het wilde, aan den missionaris zelf zijne euveldaad te belijden, en aldus tot God, van wien hij zoo lang gescheiden geleefd had, terug te keeren. Doch ook ditmaal bewaarde iiij dat noodlottige stilzwijgen, hij eindigde zijne biecht, en wilde den geneesheer zijner ziel verlaten, zonder hem de doodaanbrengende wonde getoond te hebben. De liefderijke missionaris sprak hem moed in, verzocht hein onbevreesd zijne biecht te vervolgen, wijl hij daar was om hem te hooren en van elk kwaad, hoe groot ook, te ontslaan. Maar de ongelukkige luisterde meer naar den engel des verdefs dan naar hem, en antwoordde dat hij alles beleden had, en er niets meer was dat hem bezwaarde. Bij het hooren dezer woorden zeide hem de heilige: wijl gij den moed niet hebt om u van uw misdrijf te beschuldigen, zal ik er n aan herinneren. -Gij hebt een tuin, mijn broeder, waarin in den nacht van .... (hier noemde hij het tijdsstip) een man kwam om u uwe vruchten te ontstelen. Gij hield de wacht, en op het oogenblik dat die menscb den diefstal bedreef wierpt gij hem met een grooten steen, dien u:ij hiertoe bij u liadt, tegen het hoofd.
;i;U
zoodat de ongelukkige oj) de plaats dood neerviel. Toen gij zaagt dat gij een moord begaan hadt, maaktet gij een graf in dezen zelfden tuin onder een vijgenboom, en begroeft daar zelf het lijk. Hoewel deze daad altijd voor de menschen verborgen is gebleven, staat zij toch in het boek van God opgeteekend: nooit hebt gij moeds genoeg gehad om haar te belijden, doet het dan thans opdat gij van God, die u tot nu toe gewacht heeft vergiffenis moogt erlangen. Licht kan men zich voorstellen, hoe die mensch moet te moede geweest zijn, toen hem eene misdaad, voor jaren begaan, in al hare omstandigheden haarfijn werd verhaald, die slechts aan God kon bekend zijn. Hoe ontsteld hij ook was zag hij toch in dat God tot zijne zaligheid Zijn dienaar dit licht had meegedeeld, hieraan beantwoordde hij en legde eene goede biecht af. Eenige jaren later ontmoette hij twee medebroeders van den Heilige, aan wie hij alles omstandig meedeelde, en betuigde, dat hij alles aan hem, die hem van den eeuwigen ondergang gered had, verschuldigd was.
Ook de religieuzen wenschten in de weldaden te deelen, welke de H. Leonardus in 1748 der stad Alpino bracht; daarom verzochten zij hem, ook haar ten gevalle, eenige woorden ter opwekking tot het streven naar volmaaktheid te doen hooren. In een dezer kloosters was er eene der meest bejaarde zusters , die zonder te willen biechten zich met hem over hare zielsaangelegenheden onderhield, doch daar zij te langwijlig werd, zeide hij; Mijne dochter ik heb seen tijd te verliezen. Gij moet noodig biechten, want
o-'i-'j
toen gij nog jong waart hebt gij eene zonde bedreven, die gij uit vergetelheid niet beleden hebt. Is dit zoo niet? Welnu, biecht haar dan nu, ik ben bereid n te ontslaan. De religieuze, die niet weinig verwonderd was over deze woorden, herinnerde zich het kw aad, deed hem de belijdenis van die zonde, en dankte God, dat Hij haar een man had toegezonden , dien Hij zoozeer verlicht had, dat hij hart en geweten doorschouwde. Na zijn dood legde, zij hiervan gerechtelijke getuigenis af.
Nog vele andere hebben dergelijke getuigenissen omtrent zich zelve plechtig afgelegd, die ons doen zien, hoe hij de gaaf bezat liet hart te doorgronden, waardoor hij aan eenigen de misdaad herinnerde die zij niet durfden belijden en aan anderen de fouten ontdekte, die zij vergeten waren. Dan om niet te lang te zijn zien wij hoe. God nog door andere gaven dc deugd van zijn dienaar deed kennen.
Blonk in hem niet de gave der talen, wijl hij de grenzen van Italië niet overschreed, God had zijner stem eene verbazende kracht geschonken, waardoor men hem op ongeloofelijken afstand kon verstaan, maar vooral die zedelijke kracht, waardoor hij de harten trof, dc verhardste zondaars tot boetvaardigheid bewoog. Zijne missiën waren hiervoor al-lerwege het klaarste bewijs. Wil men openbare getuigenis van alleszins geloofwaardige personen, dan vinden wij die op liet einde van de levensbeschrijving des Heiligen, door P. Raphael da Roma, een tijdgenoot en medereligieus, den Opperpriester Benedictus XIV opgedragen, en in 1754 te Home gedrukt. Slechts
3-u;
t\rce dier getuigeuisseu willen wij hier overnemen. Z. Ein. Kardinaal Guadagni, Vicaris van Z. 11. schrijft: z/Zoo werkdadig en doordringend was liet woord Gods /,in zijn mond, dat een enkele volzin genoeg was om //al zijne toehoorders te ontroeren.quot; En Mgr. Ferdi-nando Eoinualdo Guiccioli Aartsbisschop van Ravenna zegt: //de kracht zijner woorden en de taal zijner ,/werken oefende op de harten van allen een zacht gekweld nit.quot; Zijne stem zou men om hare macht over de gemoederen kunnen noemen de stem des Heeren in hare kracht, de stem des Heeren in hare grootheid, de stem des Heeren die de ceders verbrijzelt vox Domini confringevtis eed ros. Sprak hij gelijk wij zeiden geene vreemde talen, toch mocht men meer dan eens opmerken, hoe hij in zijne moedertaal sprekende ook verstaan werd door hen, die deze taal niet machtig waren. Slechts dit tot bevestiging. Toen hij te Assisië missie gaf, bevond zich in het klooster, dat aldaar is voor Duitsche Dames, eene der aspiranten, Maria Adler, daarna religieus in het klooster der Ten-Hemelopneming te St. Guisto; eerst onlangs was zij uit Duitschland daar aangekomen en verstond geen woord Italiaansch, waarom zij dan cok besloot niet naar de predicatiën te gaan. Toch raadde haar biechtvader haar dit aan, doch hoe groot is hare verwondering, nu zij den Heilige, die niets dan zijne eigen taal sprak, in hare moedertaal hoort spreken: in het klooster teruggekeerd verhaalt zij tot verbazing van allen de preek zoo letterlijk als mogelijk was in het Duitsch.
Ook over de elementen zon men gezegd hebben.
337
gaf God de macht aan zijn dienaar. Eeeds hebben wij verhaald, hoe er bij de missie te Camajore een on-weder ontstond.1) Meer dan eens als het dreigde te regenen, schijnt hij den regen te hebben kunnen bevelen, om hem in de uitoefening zijner bediening niet te storen, en de menigte, die van verre, en zoo talrijk opkwam, niet te verhinderen naar hem te luisteren. In 1744 bij zijne missie te Yioreggio in Lncca gebeurde het, dat, toen hij op het punt stond zijne predikatie, die in de open lucht zou gehouden worden, te beginnen, op eens de hemel met dikke wolken overdekt werd, en kort daarop de regen in stroomen neerviel. Allen repten zich van daar om in de nabijgelegen huizen eene schuilplaats te zoeken, wat aan de meeste niet mocht gelukken, wijl zij zoo talrijk waren, zoodat beide, en de terugkeer der vreemdelingen naar hunne woningen zonder ongevallen, en het houden der predikatie nu onmogelijk scheen. Op liet zien van die armen, die zich reeds zooveel moeite getroost hadden om van verre te komen, werd Leonardus door medelijden bewogen, en vol vertrouwen op Gods hulp maakte hij het kruis-teeken van uit het venster der kamer, waar hij zich bevond, en zie terstond hield de regen op, de wolken verdwenen en de zon scheen zao helder, dat de vluchtende weerkeerden, en zij na de predikatie ongehinderd hun verblijf konden bereiken. Ook op andere plaatsen geschiedde het dat onder zijne predikatie een zoo zwaar onweer, donder en stortregen ontstond met zoo vreeselijk gedruisch, dat zijne toehoorders zich van
Zie bladz. 91.
oo
;Us
vrees niet wisten te bergen. De Heilige verzocht hun dan een Onze Vader en Wees gegroet te bidden en de hemel werd helder en kalm als ooit. Onder anderen zag men dit te Monticelli in het bisdom ïivoli en in zijne vaderstad Portu-Manritio.
Meermalen hebben wij gezien hoe hij den toeleg van den geest der duisternis om hem in zijn heilig Merk te storen, verijdelde. Nog door een voorbeeld willen wij dit aantoonen. In de missie te Piperno in 1732 had men een pr eekges to el te, aldaar palco geheeten, dat uit eenige planken, die op met touwen aaneengebonden balken rustten, nabij het hoogaltaar opgeslagen. Op deze houten stelling, want meer was het niet, stond bij den prediker een tweede persoon in een boetkleed met het kruis; deze nu was een der aanzienlijkste, de heer Tiburtius Zaecaglioni, die dit uit bijzondere godsvrucht doen wilde. Midden onder de predikatie zag hij den Heilige, die een oogenblik stilzweeg, met de voet op de planken stampen en hoorde hem zeggen; ellendeling, wilt gij dan niet ophouden. Hij was zeer verwonderd en wist niet wat dit beteekende, doch terzelfder tijd onstond er onder hen, die in zijne nabijheid stonden, een sterk gefluister; zij hadden opgemerkt dat de touwen, die de balken bijeen hielden, doorgesneden waren, en wisten niet hoe, of door wie het geschied was; zij vreesden, wat ook had moeten gebeuren als alles op natuurlijke wijze toegegaan was, dat de stelling, met hen die er opstonden, naar beneden zou storten. De Heilige echter liet, hoewel hij alles zag, zich niet van zijn stuk brengen, onbevreesd
3:59
zette hij zijne predikatie voort, terwijl hij, alsof er niets gebeurd was, het preekgestoelte op en neer liep. Uit die omstandigheden, dat de touwen, waaraan kort te voren geene verandering te bespeuren was, nu vaneen-gesneden waren, zonder dat men iemand gezien had, en de stelling desniettemin even hecht en sterk bleef zoo lang de Heilige er op was, gevoegd bij de woorden, die hij gesproken had, besloot men dat het eerste het werk was van Satan, die door de storing, en de wellicht te volgen ongelukken de vruchten der predikatie wilde vernietigen, maar dat God een wonder gedaan had om den boozen vijand te beschamen en Zijn dienaar te verheerlijken.
Bij de missie te Porto di Fermo vond de priester Giovanni Pievano van ïorchiano, den Heilige, terwijl hij voor het beeld van den Gekruisten in het gebed was, wel twee voet van den grond in de lucht zwevende; sints dien tijd droeg hij hem eene grooter hoogachting toe, en beschouwde hem als een heilige, een bijzonderen vriend van God. Dau dit geval van geestverrukking staat niet alleen. Te Montecchio werd hij een geruimen tijd onder zijne predikatie boven de grond verheven, elk zag dit, maar een priester, die om naar hem te luisteren op de trappen van den preekstoel had plaats genomen, kon als ooggetuige bevestigen, dat zijne voeten den vloer niet raakten. De Proost vau Dulcedo, een man van groote deugd en geleerdheid, wilde den Heilige te Portu-Mauritio waar hij missie hield, bezoeken; hij begaf zich naar de kamer waar hij woonde, doch geen gerucht vernemende opende hij
zachtjes de deur, docli wie beschrijft zijne verbazing toen hij hem geheel omgeven van het schitterendste licht aanschomvde; behoedzaam sloot hij weer de deur en verwijderde zich zonder een woord te spreken; eeuigeu tijd daarna heeft hij dit voorval megedeeld. In het jaar 1742 verrichtte hij zijn geestelijken arbeid te Bocchignano, een dorp behoorende tot de abdij Farfa, en had zijn intrek geuomeu in het huis van den krijgsoverste Xaverius Guadagni. Den Heilige en zijnen medebroeders waren twee kamers, ter wederzijde eeuer zaal gelegen, aangewezen, zoodat zij de zaal moesten doorgaan wilden zij van de eeue kamer in de andere komen, ja zelfs om die te verlaten. Terwijl de andere missionarissen naar de kerk waren om het een en ander voor de missie gereed te maken, had de Heilige zich in de voor hem alleen bestemde kamer opgesloten, en was de heer des huizes in de zaal in gesprek met den Aartspriester der plaats, toen de eerste zich herinnerde, dat zich in eene kast van de verlaten kamer eenige geschriften bevonden. Hij stond op om ze te halen, en daar hij wist dat de kamer ledig was, opende hij zonder kloppen de deur, doch hoe versteld stond hij, toen hij den Heilige daar op de knieën in liet gebed zag, omringd van de schoonste en de meest verscheidene bloemen en vruchten. Vol eerbied sluit hij de deur en verhaalt den Aartspriester wat hij gezien had. Hunne betuiging is eensluidend, dat zij den Heilige in de andere kamer gelaten hadden, dat zij niemand de zaal hadden zien doorgaan, en geene der twee deuren hadden hooren
311
openen of sluiten, terwijl geen van hun beiden de zaal had verlaten. Beiden evenzeer vol van verwondering gaan nu naar de eerste kamer, waar zij niemand vonden, en aan de andere gekomen zagen zij door eene spleet der deur den Heilige nog in denzelfden toestand. Weinig tijds daarna kwamen de paters terug uit de kerk, en de Heilige begaf er zich met hen heen, na alvorens den heer des huizes verzocht te hebben uit zijne kamer een paar schilderijtjes, die eenigszins aanstootend waren, te doen wegnemen. Aan zijn verlangen werd terstond voldaan, doch tevens begeerig om te weten welke bloemen en vruchten P. Leonardus aldus midden in den winter in die kamer had, zocht men alles na, doch niets vond men; alleen eene welriekende geur was in de kamer achter gebleven.
Maria Teresia Mendes dei Gondi, eene adelijke dame te Florence, verlangde op haar ziekbed aan Pater Leonardus te biechten, en zond daarom haar dienaar Antonius Burresi naar liet klooster al Monte; daar gekomen vernam hij dat hij vertrokken was, en zich op dat oogenblik te Eome bevond. Groot was wel hare droefheid bij dit antwoord, doch zij berustte in den wil van God. Nauwlijks is er echter een kwartier uurs verloopen of de Heilige wordt door den knecht in hare kamer gebracht. Deze blijft in de voorzaal wachten, doch toen hij na een ge-ruimen tijd wachtens, den Heilige niet zag terug-keeren, en zijne meesteres hem evenmin riep, gaat hij de ziekekamer binnen. Daar gekomen spreekt, onderhoudt zij hem over die valsche tijding en zegt:
gij hebt mij gemeld dat P. Leonardus te Rome is, en zoo even is hij hier geweest; gij moet hem gezien hebben, wijl gij zelf hem hebt binnen geleid. Genadige Vrouw, antwoordde hij ik heb slechts geboodschapt wat de religieuzen gezegd hebben. Toch heb ik hem ook gezien en in uw kamer gebracht; doch het verwondert mij, dat ik hem hier niet zie. Ik heb de zaal niet veriaten, en daar ik hem niet uitgelaten heb, meende ik dat hij nog hier zou zijn. De Dame, die wist dat hij heengegaan was, en nu hoorde dat de knecht hem niet gezien had, was ten hoogste verwonderd. Zorgvuldig liet zij nu niet alleen in het klooster maar ook te Florence navraag doen. Doch niemand had den Heilige, noch in de stad, noch in den omtrek, gezien. Nu begreep zij welk eene uitstekende gunst haar was geworden. Zij dankte God voor de genade en den troost, die zij op zoo wonderbare wijze ontvangen had. Niet minder was de hooge gunst, waarin Leonardus bij God stond, zichtbaar in de vele genezingen, die men reeds in zijn leven aan zijne tusschenkomst toeschreef.
Te Rome kwam in het klooster St. Bonaventura Petrus Bitti tot hem, om zijne hulp te vragen ter heeling eener ongeneselijke wond aan den duim, die hem lang en veel smart veroorzaakt had. De wond was volkomen genezen toen de Heilige den zegen gegeven had met een Moeder-Godsbeeldje, dat hij altijd bij zich droeg.
Roza Pecci van Matelica vond zich hersteld van eene kwaal, die zij schroomde te openbaren, toen zij dit den Heilige had meegedeeld en hij haar de verze-
•1 l.-S
kering gaf, dat zij zou herstellen, zonder daarvoor tot menschelijke hulp haar toevlucht te nemen.
Op het eiland Korsika was eener jonge dochter terwijl zij buiten sliep eeue kleine slang in den mond gekropen. Toen zij daardoor ontwaakte was het reeds te laat, om het dier terug te trekken, en het bleef gedurende verscheiden maanden in hare maag in het leven. Aanhoudend waren de pijnen en weeën die zij had, zonder ophouden moest zij voedsel gebruiken, slechts weinige minuten achtereen kon zij slapen, zoodat zij spoedig niets meer was dan een geraamte. Nadat zij nergens eenige hulp had kunnen vinden besloten hare ouders naar Rostino in het bisdom van Mariana, wTaar Leo nardus missie zou geven, te gaan. Het was eenige dagreizen ver; juist vóór hen was de Heilige aangekomen, die hoe vermoeid hij ook was eerst het H. Misoffer wilde opdragen: hij beval zijn metgezel te vernemen wat hun verlangen was; deze gaf haar den zegen, maar zonder baat. Zij hoorden dan de H. Mis, die zij uogthans niet kon bijwonen zonder voortdurend voedsel te gebruiken. Na de Mis werd de maagd in de sacristie gebracht, waar zij zich ter aarde neerwierp en den Heilige smeekte haar te helpen. Hij liet zich haar ongeluk verhalen, en zag hoe zich hare smarten in al hare wezenstrekken vertoonden; daarop haalde hij het bewuste Moeder-Godsbeeldje te voorschijn, bad driemaal het Wees gegroet eu gaf haar daarmee den zegen. Van dat zelfde oogenblik af gevoelde zij geene pijn of wee meer. Zij vertrok met hare bloedverwanten naar huis, eu onderweg werd
■•m
zij volkómen van hare kwaal verlost, daar /,ij liet dier geheel in stukken uitbraakte. Dit wonder was dadelijk waar zij woonde, en waar elk haren toestand kende ruchtbaar; werd weldra over het geheele eiland bekend , en deed de achting en vereering voor hem zoo toenemen, dat hij van toen af de heilige pater genoemd werd.
Toen hij vervolgens missie gaf te Oresiw, in het bisdom van Aleria werd hem eveneens een kind voorgesteld dat tot groote smart der ouders sints eenigen tijd stom was geworden. Met hetzelfde beeldje gaf hij haar den zegen , waarna zij zijne Mis bijwoonde. Te huis weergekeerd begaf zij zich te rust, doch weldra ontwaakte zij met het bewustzijn, dat het spraakvermogen haar is terug gegeven en met deze woorden: ,/Moeder, het is door den missionaris dat God mij die genade geschonken heeft,quot; verkondigde zij harer blijde moeder, welk wonder met haar gebeurd is. Des anderen daags begaf zich het verheugde huisgezin ter kerk om God hun dank te brengen, en al het volk, dat het kind als stom gekend had, en haar nu hoorde spreken alsof hare tong nimmer gebonden geweest ware, stemde met hun mede in den lof aan God voor de kracht aan Zijn dienaar geschonken.
Te Toffia nabij Earfa zegende hij eveneens het zoontje van den heer Antonio Calandra, dat slechts in ijzeren beugels gaan kon. Op hetzelfde oogenblik was het verlamde been volkomen genezen.
Op eene andere plaats derzelfder abdij, te Monte-Saneta-Maria raakte eene vrouw met het kleed des
•quot;345
Heiligen de oogen van haar blinden zoon, die terstond ziende werd.
Aloysins Sabatini uit Todi in Umbrië was, ten gevolge eener langdurige ziekte waterzuchtig, en zoodanig waren al zijne leden opgezwollen, dat hij elk, die hem zag, zoowel met ijzing, als met medelijden vervulde. Vruchteloos waren alle middelen beproefd en de kwaal was reeds zoover gevorderd dat men oordeelde, dat het laatste middel hem eer den dood zou veroorzaken dan eenige verlichting aanbrengen, lleeds was hij meer dan een jaar in dien toestand toen de Heilige in 1742 te Todi kwam. Zoo goed hij kon begaf hij zich naar buiten, om den Heilige, toen hij van de laatste onderrichting huiswaarts keerde, te ontmoeten. Door medelijdeu bewogen zeide de Heilige tot hem: wees devoot tot de H. Maagd, en na hem het kruis-teeken op het voorhoofd en op de borst gemaakt te hebben beval hij hem naar huis te gaan. Hij begaf zich te bed, begon te zweeten eu ontlastte zich van zooveel water, dat hij des morgens geheel genezen opstond.
In eene dergelijke kwaal bezocht hij te Massa-Lombarda in het bisdom van Imola de vrouw van den geneesheer Achilles Gabioni, die na zijn vertrek zich over haar volkomen herstel mocht verheugen. Ook aldaar de vrouw van Gabiël Zauoni, die vijf jaar ziek was geweest. Toen hij zich, vergezeld van eene menigte menschen, naar Argenta begaf, vroeg men hem het huis binnen te gaan ecuer vrouw, die sints vele jaren ziek lag en zijn zegen verlangde. Hij ging het huis binnen, gaf der vrouw den zegen en beval haar op
346
tc staan. Op dienzelfden stond verliet de vrouw liet bed, tot groote verbazing van zoovelen die van dit wonder getuigen waren.
Zuster Maria Rozalba, in het klooster St. Palazia te Ancona, had sints drie en een half jaar de zwaarste pijnen in de zijde. Dikwerf waren de steken zoo hevig, dat de ademhaling haar onmogelijk was, en de genees-heeren hadden haar reeds onherstelbaar verklaard. In dien toestand bezocht haar de Heilige bij de missie in 1739. Zoo lang de Heilige bij haar was gevoelde zij niets, doch zoodra niet had hij de kamer verlaten of hare pijnen kwamen terug. Des namiddags moest hij nogmaals de nonnen bezoeken, en het eerste wat hij deed was de Abdis te verzoeken aan Z. Eozalba te zeggen, dat hij haar in den biechtstoel verwachtte, want dat de H. Vincentius ïerrieri voor haar de gezondheid verkregen had. Bij het vernemen van dit bevel stond de Abdis, die den toestand van de zuster maar al te wel kende verstomd, doch wijl zij een te grooten eerbied voor den missionaris koesterde, liet zij geen twijfel blijken en ging terstond naar de ziekenkamer, waar zij de zieke zoover hersteld vond, dat zij zich zonder hulp kon aankleeden en naar den biechtstoel gaan. Daar verzekerde hij haar, dat zij voor altijd van die pijnen zou bevrijd zijn en tevens dat zij genezen zou zijn van die kwaal, die zij nog aan niemand had durven bekend maken, maar hem des morgens geopenbaard had. Eenige jaren daarna was diezelfde zuster weer ziek; zonder eenig middel daartegen te baat te nemen, wendde zij zich tot den Heilige, die
017
te Monte-Tilotrano iu liet bisdom vau 'Osimo missie gaf. Zij schreef liem een brief, waarin zij haar toestand bloot lag en zijne hulp vraagde. Zij berekende den tijd, waarop hij den brief zou ontvangen, en op hetzelfde oogenblik gevoelde zij zich hersteld.
Toen Leonardus na het einde der missie Matelica verliet, liet zich eene blinde vrouw, Prancesca Benigni, door haar man en zoon daar heen brengen, waar hij langs moest komen; daar vielen zij hem te voet en smeekten hem om het licht harer oogen om haar arbeid te kunnen verrichten. Hierdoor getroffen wekte hij haar op tot vertrouwen en beval haar het Wees Gegroet te bidden, hij liet haar het beeld der H. Maagd kussen, eu vervolgde zijn weg. Terzelfder tijd zag zij, zonder geleide ging zij naar de nabij gelegen kerk der H. Drievuldigheid om God en de H. Maagd te bedanken en bleef tot haar dood, tot verwondering der geheele stad, in het volle bezit van haar gezicht.
Na de missie te Castelnuovo bij Farfa wilde de Aartspriester D. Hyacinthus Nobili uit hoogachting hem naar Poggio Mirteto vergezellen, en verzocht hem te Bocchignano, dat op hun weg lag, bij hem zijn intrek te nemen. Toen hij hieraan voldeed kwam Victoria, de vrouw van Silvester Nobili tot hem met haar zoontje dat lain en geheel ineengegroeid was, en bad hem haar ongelukkig kind te zegenen, opdat God het mocht genezen. Onder tranen betuigde zij , dat niets haar te veel zou zijn, als zij die gunst mocht verwerven. Moeder en kind wekten evenzeer zijn me-
;348
delijden op, en zich tot de omstanders wendende zeide hij: men ziet die vrouw heeft een groot geloof, dan zegende hij het kind en troostte de moeder door haar te verzekeren, dat het kind weldra genezen zon zijn. En in waarheid toen de vrouw den volgenden morgen ontwaakte, vond zij haar kind geheel gezond en recht van lijf en leden, geen gebrek was meer te bespeuren. De genoemde Aartspriester, de oom van het kind, heeft van die groote weldaad tot eer van God plechtige getuigenis afgelegd.
Eeus verzocht men den Heilige toen hij door Colle Piccolo kwam om aldaar te prediken; toen hij op weg was naar de kerk, om aan dit verlangen te voldoen, vroeg men zijne hulp voor Jozeph Federici, die door de jicht sints lang op het ziekbed gekluisterd lag, hand noch voet roeren kon, terwijl de smarten hem van alle rust beroofden. De Heilige gaf ten antwoord, dat zij hem naar de kerk zouden dragen, om de predikatie te kunnen hooren. In een stoel werd hij alzoo naar de kerk gedragen. Ka de predikatie droeg men hein naar de sacristie, waar de Heilige hem met het kruisteeken zegende. Op hetzelfde oogenblik verdween alle pijn en wel zoo, dat hij niet alleen, zonder hulp van een ander naar huis kon terugkeeren, maar ook daarna den zwaarsten veldarbeid kon verrichten en voor altijd Van zijne kwaal bevrijd bleef.
In eene dergelijke gunst mocht zich ook de koopman Petrus Difolco verheugen. Van Arpino had hij zich naar Rome voor zijn handel begeven, doch daar overviel hem zijne kwaal zoo hevig, dat hij aan geene
349
Kaken kon denken. Midlelerwijl ging de tijd voor zijn handel voorbij, en hij moest besluiten naar huis weer te keer en; al zijne krachten moest hij inspannen en toch was zijn gaan, hoewel met een stok, eene voortdurende marteling. Tot zijn geluk ontmoette hij onderweg den Heilige op de Piazza Pollarola. Hij verlangde slechts om den Heilige de hand te kussen en hij zoude niet geslaagd zijn, ware deze niet door een voorbijganger staande gehouden; nu vermocht hij hem te minste te bereiken. De Heilige die aan zijn mantel voelde trekken, vroeg den ongelukkige, wat hein deerde. Hij legde hem nu zijn lijden en zijn verlangen bloot waarop do Heilige hem de handen en knieën met het kruisteeken zegende; op hetzelfde oogenblik gevoelde hij geene pijn meer, eu kon zijne zaken vervolgen. Met eede heeft hij naderhand deze gebeurtenis bevestigd.
Te Arpino genas hij door liet teeken des H. Krui-ses het vierjarig kind van Hyacintha Quaglieri hior-letta, wiens beenen lam en geheel vergroeid waren. Ook Carolus Morelli aldaar schreef aan de voorbede van den Heilige de genezing van zijne kwaal toe.
Een priester der Reformatcn te Turijn, P. Sebastianus da Zinone, bevond zich eens in het klooster del Monte te Florence, en nam uit devotie eeuig brood, dat de Heilige gezegend had, en bewaarde liet zorgvuldig. Den 23 Juni 1751 bezocht hij nabij Pistoja een zieke, Joseph Capecchio, van Popoio di St. Angelo, die naar zijne meening reeds op den oever des doods lag, aan wien hij een weinig van dit brood gaf. Zoodra de zieke
350
het genuttigd had stond hij gezond op, en toen hij twee dagen later P. Sebastianus te Pistoja ontmoette, zeide hij hem; Wees gezegend, Pater, God heeft u met dit gezegend brood tot mij gezonden, dat voor mij als een manna des hemels werd, want toen ik het genuttigd had waren niet alleen de koortsen en de pijnen verdwenen, maar van stonde af aan gevoelde ik mij zoo sterk, als of mij nooit iets gedeerd had. Nog een doodzieke mocht hieraan zijn volkomen herstel toeschrijven en evenzeer Maria Mazzei van Poggio Cajano, die van zware koortsen, waaraan zij langen tijd geleden had, verlost werd.
Wanneer wij nu bij deze hier vermelde daadzaken nog zoovele andere voegen, die wij vroeger zagen, vooral de kastijdingen, welke God hen deed gevoelen, die naar zijne woorden en vermaningen niet wilden luisteren, deze verachtten of daarmee den spot dreven, dan zullen wij moeten erkennen, dat veel en verscheiden de bovennatuurlijke gaven waren, waarmede God Zijn dienaar bedeeld had, en alzoo zou men zijn levensverhaal kunnen samenvatten in deze weinige woorden, waarmede de H. Marcus, van de Apostelen sprekende, zijn evangelie besluit: ,/Hij predikte overal, de Heer medewerkende, en het woord bevestigende door de teekenen, die er op volgden.quot;
Hiermede hebben wij de laatste hand gelegd aan de schets van het meer innerlijke leven van den Heilige, die wij om zijn heerlijk levensbeeld naar waarheid voor te stellen noodzakelijk geacht hebben; voltooien wij nu het verhaal van ziju uitwendig leven dat wij zoo lang onderbroken hebben.
NEGEN EN TWINTIGSTE HOOFDSTUK.
Afzonderlijke gesprekken van den H. Leonardus met Z. H.
Benedictus XIV. Inwijding van den Kruisweg in het Colosseum. Zijne laatste missiën. Dood van dan Heilige te Rome.
Toen de Heilige zijn apostolischen arbeid in het jubeljaar 1750 op bevel des Pausen met een tridnum in de kerk St. Andreas della Valle geëindigd had, verlangde hij niets vuriger dan zoo spoedig mogelijk Rome weer te verlaten, om elders, waar hij nog verwacht werd, werkzaam te kunnen zijn. — De Paus echter wilde niet dat hij zich van Rome zou verwijderen. De heiligheid van zijn leven, als ook het veelzijdig nut dat zijn laatste arbeid te Rome gesticht had, hadden hem de groote welwillendheid, ja innige toeu'eneimilieid van den H. Vader verworven, en deze
O O '
meende de achting, die hij hem toedroeg, niet beter te kunnen toonen, geen duidelijker blijk te kunnen geven, hoezeer hij zijne wijsheid en heiligheid op prijs stelde, dan door het volgend bevel : //Het is mijn „verlangen dat P. Leonardus in Rome blijve en voortga, „gelijk hij tot hiertoe deed, zich eiken Zondag na den
352
tfinkldag, tegen twee viur, naar het Vatikaan te hengeven, wijl ik over de algemeene belangen der kerk „en over mijne eigen zielsaangelegenheden met hem ,/wensch te spreken.quot; Waarover in die bijzondere gesprekken onderhandeld is, is met geene zekerheid te bepalen, toch lijdt het voor ons geen twijfel of die gesprekken golden ook het nemen van doortastende maatregelen tegen liet band over hand toenemen der vrijmetselarij en andere geheime genootschappen. Dit mogen wij hieruit besluiten, dat Z. H. Benedictus XIV korten tijd daarna, den IS Maart 1751, de beroemde bulle Providas Romanorum uitvaardigde, waarin hij de eedgenooten, die onbeschaamd genoeg waren hem, als hunnen doemwaardige instellingen gunstig gezind, voor te stellen, met den kerkelijken ban, eene geheele ver-oordeeling, beantwoordde.
Hoe eervoller de onderscheiding was, die den nede-rigen missionaris te beurt viel, des te meer verdroot het hem zijne geliefkoosde bezigheid niet te kunnen vervolgen; hij gevoelde dat de tijd zijner ontbinding naderde, en immer was het zijn vurigste wensch geweest, dat de dood hem slechts in den strijd tegen de hel, op het slagveld, met de wapens in de hand mocht vinden. Groote vreugde alzoo voor hem, toen de H. Vader de dringende beden inwilligde dier aanzienlijke ingezetenen van Lucca, die sints meer dan een jaar herhaaldelijk bij hem aangedrongen hadden om P. Leonardus nog eens in hun midden te mogen hebben, groot zijne blijdschap toen de Paus, hoe ongaarne ook, in de scheiding toestemde en hem verlof gaf om
te Lucca en Bologna de boetvaardiglieid te gaan prediken. Voor hij echter die reis aanvaardde, wilde hij aan de instelling, die hij in het leven geroepen had en die zulke schoone vruchten beloofde, aan de oprichting namelijk van den H. Kruisweg in het Coliseum, de laatste hand leasen. In deze door het bloed van zoo-
OO
vele Martelaren geheiligde plaats, had hij met toestemming van Paus Benedictus XIV de veertien statiën doen plaatsen en bovendien onder den titel van ,, Beminnaars van Jezus en Mariaquot; eene broederschap van eenige godvruchtigen gesticht, die zich verbonden, om op zekere dagen in processie den Kruisweg aldaar te bezoeken, en ook anderen op te wekken deze verdienstelijke, heilige en Gode welbehagelijke oefening te houden. Reeds ha:! hij het boekje dat de regels dei-broederschap bevatte, en dat hij denzelfden Paus had opgedragen, in het licht gegeven; nog slechts ontbrak de voorgeschreven plechtige inzegening der statiën. De feestdag van den H. Joannes Evangelist, den 27 December, was de voor deze plechtigheid bestemde dag. De Paus zelf wenschte in persoon die plechtigheid te verrichten, doch een onvoorzien en onoverkomelijk beletsel verhinderde dit, en om het feest, waartoe alles in gereedheid was, niet uit te stellen, droeg hij het op aan den Vice-Gerens van Eome, den Patriarch van Constantinopel. De Heilige zelf hield voor eene tallooze menigte de predikatie, waarin hij zijne hoorders tot het dikwerf houden dezer godvruchtige oefening aanspoorde en hun aantoonde, hoe zij zich daardoor met vele geestelijke schatten konden verrijken, door de
•351
talrijke aflaten die er aan verbonden zijn, maar ook hoe zij, door te overdenken wat onze Goddelijke Verlosser voor ons leed, hoe Hij voor ons stierf, zouden aangespoord worden de zonde te ontvluchten en de deugd te beoefenen. — Aanvankelijk scheen het, en wel om verschillende redenen, dat die vrome instelling niet lang stand zou houden; de ondervinding echter heeft bewezen dat deze vrees voldoenden grond miste, want sedert ziet men niet alleen de leden der Broederschap geregeld op de bepaalde dagen 1) die heilige oefening houden, maar immer meer en meer geheele scharen godvruchtige personen uit alle standen daaraan deelnemen. Bij het oprichten zijner Broederschap had de Heilige reeds het plan opgevat om voor haar een Oratorium te laten bouwen, opdat de bijeenkomst in de kerk van St. Bonaventura, waar zij haar zetel had, de stilte van het klooster niet zou storen. Dit verlangen echter mocht hij door den dood niet tot werkelijkheid gebracht zien, doch nu besloot Z. H. Bene-dictus XIV, die zijn voornemen kende, het ten uitvoer te brengen. Op eigen kosten liet hij op het Campo Vaccino, in de nabijheid der kerk van de H. H. Martelaren Cosmas en Damianus , het Oratorium bouwen; daarenboven beschikte hij alles wat tot de goede regeling der Broederschap nuttig was, wees genoemde Kerk als verzamelplaats aan voor de vrouwen en het opgerichte Oratorium voor de mannen, en benoemde den tijdelijken Guardiaan van St. Bonaventura voor altijd tot Directeur der Broederschap.
Eiken Vrijdag en Zondag namiddag, althans wanneer goddeloos geweld dit niet belette.
355
Nadat dc Heilige aldus de zaak, die hem zoo na aan het hart lag, tot het gewenschte einde gebracht had, maakte hij aanstalte voor zijn vertrek naar Lucca; in Maart 1751 waren er nogmaals eenige afgevaardigden van daar in de H. stad geweest om hem ten hunnent te noodigen. Den 14 Maart ging hij zich voor de voeten van den H. Vader werpen, om zijn zegen te verzoeken en afscheid van hem te nemen. De Paus maakte van deze gelegenheid gebruik om hem te bevelen dat hij zich bij zijne heen- en terugreis van een rijtuig zou bedienen, en toen hij zag dat het onverwachte bevel den missionaris, die immer gewoon was te voet te reizen, zoo zeer verbaasde, herhaalde hij met meer nadruk: Gij gaat en komt terug met rijtuig, en wij verwachten u weer in Rome tegen November. Des anderen daags vertrok hij. Weldra was hij te Florence aangekomen, doch nauwlijks was dit bekend of eene groote menigte volks, zoowel der aanzienlijksten als der minderen, priesters en kloosterlingen, stroomde toe om hem te zien, van alle kanten drong men langs den weg op hem aan, de een om zijne hand of kleed te kussen, de andere om een stukje van zijn kleed of mantel te bekomen, zoodat het niet weinig moeite kostte om hem voor grooter overlast te vrijwaren. Hier verzochten hem de Aartsbisschop van Florence en de Bisschop van Fiësole om onderscheidene nonnenkloosters te bezoeken, wat hij ook tot groote voldoening der religieuzen bereidvaardig deed. Dan weldra begreep hij, dat hij in het klooster del Monte, waar hij zijn intrek genomen had, aan voortdurende verstrooiingen
zou blootgesteld blijven; de aanhoudende bezoekeu van personen van rang, die hem wenschten te spreken, en zoo lang aanhielden dat zij eindelijk bij hem toegelaten werden, lieten hem geen oogenblik rust, daarom begaf hij zich naar zijne voor 35 jaar gestichte eenzaamheid dell' Incontro. Verscheiden dagen verwijlde hij hier in liet genot van reinen vrede en zielsrust, tot dat hij zich den 5 Mei op weg begaf naar Lucca. Reeds meermalen hadden hare inwoners hem in hun midden gezien en wisten de groote weldaden die hij hunnen zielen herhaalde malen bewezen had dankbaar te erkennen. Zijn vlekkelooze en heilige levenswandel, die allen bekend was bereidde hem daar eene ontvangst, die eene ware zegepraal mocht heeten, en die, wijl zij een bewijs was der diepe hoogachting, die men hem toedroeg, en der uitbundige vreugde over zijne wederkomst, hem de rijkste vruchten voorspelde. Inderdaad, de deelname aan de missie was van den aanvang af al grooter, dan zij ooit te voren geweest was; met de eerste predikatie reeds was men overtuigd dat de Kathedraal van den H. Martinus, hoe ruim ook, met geene mogelijkheid de menigte toehoorders kon bevatten, zoodat men besloot de oefeningen op het marktplein St. Michael te houden. Even krachtvol en met moed als voor jaren begon hij zijn arbeid, doch pas had hij eenige malen het woord Gods verkondigd toen hem op eens zulk eene verstandsverdooving overviel, dat hij soms niet in staat was geregeld te denken, zoodat hij zich gedwongen zag eenige dagen rust te nemen. Spoedig echter mocht hij zich weer her-
stcld gevoelen eu wel zoodanig dat hij niet alleen zijn arbeid kon vervolgen, maar ook de onderrichtingen, die hij had moeten achterlaten kon herstellen. Dit voorval, die herkregen helderheid van geest, de verjongde kracht waarmede hij nu sprak, verbaasde allen, en niet minder dan ooit te voren overtuigde, boeide, verteederde liij zijne hoorders en bracht hen tot een oprecht leedwezen over hunne zonden.
Toen hij op zijne reis van Lucca naar Camajore zijn weg nam door Viareggio, verzocht men hem daar eene predikatie te houden. Bereidvaardig als immer voldeed hij aan dat verzoek, en hij mocht het geluk smaken dat zijne woorden niet vruchteloos bleven. Een groote zondaar die sints 17 jaar tot ergernis van allen, vrouw en kind verstoeten had en met eene andere vrouw in goddeloozen omgang leefde, dankte hem zijne bekeering. De goddelijke genade had door de woorden van den Heilige zoodanig het hart dier vrouw ge-trotten, dat zij hem verliet, en hem bewoog zicli weer met zijne vrouw te verzoenen en voortaan in liefde en vrede met haar te leven. De geheele plaats was vol vreugde eu dankte God, wijl Ilij zich gewaardigd had door een enkel woord van Zijn dienaar die groote verergernis, wat men al zoovele jaren vruchteloos beproefd had, weg te nemen, doch meer nog toen die man drie dagen na zijne bekeering vol berouw het leven verliet.
De missie van Camajore was evenzeer gekenmerkt door eene onverwachte overwinning der goddelijke genade, die men naast God alleen aan het krachtige
•358
woord van Leonardus kon toeschrijven. Eeue moeder leefde daar, wier zoon door de hand eens moordenaars het leven verloren had. Negen jaren wareu sedert verloopen en ongeacht de aanhoudende en dringende smeekingen, zelfs van aanzienlijke personen, was zij niet te bewegen geweest haren haat, hare wraakzucht tegen den moordenaar te laten varen. Die pogingen hadden haar nog halstarriger gemaakt; ook het hart van den zoon, die bij haar woonde had zij met dien wrok vergiftigd, en zij was onbeschaamd genoeg om te verzekeren , dat geene macht ter wereld haar of haren zoon tot andere gedachten zoude brengen. In zulke gemoedsstemming begaven zich beide naar de Moeder-Gods predikatie die door den missionaris bij elke missie gehouden werd. Zij hadden echter op de kracht der genade niet gerekend, want zoo zeer werden zij getroffen door die eéne toespraak, dat de een zoowel als de andere den haat aflegden, vol berouw in het bijzijn van al het volk hun vijand den vrede aanboden, en zich tot aller stichting en vreugde met hem verzoenden. Zoo was dit wederom eene dier waarlijk bewonderenswaardige en buitengewone werkingen der genade, waarmede Gods oneindige goedheid de predikatiën van Leonardus zegende; zonder nog te spreken van die tallooze minder openbare zondaars, die alom door zijne stem uit den zondenslaap gewekt, openlijk het kwaad verfoeiden en zich door de biecht met God verzoenden.
Van den Paus had onze Heilige het bevel ontvangen om met den feestdag van den JE. Bartholomeüs zijne predikatiën in het gebergte van Bologna te beginnen;
;550
daarheen dus richtte hij, toeu dat tijdstip naderde, sijne schreden, en gaf Iiij missiën in de meer nabijgelegen plaatsen Brancoli en Gallicano. Ontzettend groot was de volksmenigte, die daar uit Florence, Modena ei, laicca, op wier grenzen deze plaatsen gelegen zijn, bijeenstroomde: ja zoo groot, dat men het dienstig oorleelde om op het grondgebied van Barga twee hulpbruggen over de rivier Serchio te slaan; bij de laaste predikatie waren er niet minder dan 30,000 menseden tegenwoordig. In genoemd gebergte gaf hij drs missiën, maar in zulk een ziekelijken toestand, -lat hij meer dan eens in bezwijming viel en zijne predikatie niet kon ten einde brengen. In een dezer plaitsen ontmoette hij de ergerlijkste wanordelijkheden, ai dat wel bij menschen die door hun stand en waardigheid aller voorbeeld hadden moeten zijn, zoodat hij niet wist hoe de zaak aan te vangen, om hanr tot een goed einde te brengen. Geen wonder dus dat de missionarissen hun niet welkom waren; nog meer, niet alleen waren zij er op uit om alles wat de ijverige missionaris zeide bespottelijk te maken, maar trachtten op alle mogelijke wijzen te verhinderen, dat iemand bij hem of fijne medearbeiders te biechten ging. Niets vermocht hij tegen dien moedwil, waarvan God Zich, met dit toe te laten, bediende, om de kroon van Zijn dienaar op te luisteren. De heilige grijsaard mocht hen met zachtheid en liefderijkheid vermanen, of met al de kracht zijner welsprekendheid tegen hen uitvaren, of met het strafgericht van God dreigen, die dienaars van satan gingen voort met hun goddeloos
•quot;360
bedrijf ca bleven in hun moedwilligen hoon hardnekkig. Dan zooveel smart als deze hem bereidden, zooveel vreugde en nog meer, schonk hem de overige bevolking, die zich geenszins door die goddeloozen liet opwinden. Allen, leeken en geestelijken woondei elke oefening getrouw bij en zulks tot rijk gewaï hunner zielen, zoodat hij bij zijn heengaan zich orer aller bekeering, dier weinige verstokten uitgenoman, verheugen mocht.
Gedurende de missiën verzekerde de Heilige dïcwerf aan zijne gezellen dat deze de laatste zouden zi;n; en aan Pater Diëgo van Florence, die hem gedurende 26 jaar op zijne apostolische tochten getrouw wrgezeld had, herhaalde hij van tijd tot tijd, dat hij spoedig voor hem ook eene predikatie zou houdm. Ook merkte men op, dat hij meer dan gewoonljk zijne in 1717 gemaakte Voornemens in handen lud, en zulks immer op den tijd, waarin hij gewoon was zijne te houden predikatiën te bestudeeren. Als zijne gezellen, wanneer zij hem altijd met de Voornen-ens bezig vonden, en zagen hoe hij ze met alle aandicht onderzocht, las en herlas, hem dan op zijne predikatiën opmerkzaam maakte, dan antwoordde hij: neen, neen, deze zijn mij juist nu noodzakelijk. Deze en andere ongewone zaken gaven aanleiding tot de gegronde vrees dat hij niet lang meer leven zorde, ja men kwam tot het besluit dat hij van zijn aanstaanden dood reeds kennis droeg. En werkelijk, dienovereenkomstig kon hij den 39 October uit Barkarolo aan Mgr. Belmonte als antwoord op eene aanvraag woordelijk aldus schrij-
:361
ven: „wanneer liet de wil des Allerlioogsten is dal ik iu Rome kom, dan vertrouw ik dat mijne oude wenscheu zullen vervuld worden, want het schip is oud en kan geen zee meer bouwen.quot;
Middelerwijl was de ]NTovembermaand, het tijdsti]) dat voor zijne terugkomst naar Rome bepaald was, aangebroken. Z. li. schreef hem zelt' een brief vol goedheid en welwillendheid, waarin hij hem tot zich riep. Terstond dan nam hij het besluit de terugreis naar Rome aan te nemen; bevorens echter ging hij eerst naar Eerrara, op uitnoodiging vnn den Kardinaal-Aartsbisschop Crescemi, die hem nog eens wenschte te zien en mondeling te spreken. Van Ferrara keerde hij terug naar Bologna en vertrok van daar den 15 , zijn weg nemende door Lorete. Toen hij aldaar den 30 aankwam, werd hij door den toenmaligen Gouverneur, Mgr. Stella, met bewijzen der grootste hoogachting ontvangen, terwijl deze hem met den meesten aandrang uitnoodigde in zijn paleis den nacht door te brengen. De nederige dienaar Gods kon hieraan echter niet beantwoorden, want eenmaal had hij het voornemen gemaakt, waaraan hij nog nimmer ontrouw was geworden, om overal, waar zich op zijne reis eene woning zijner broeders bevond, slechts daar te overnachten, weshalve hij den Prelaat voor zijne welwillendheid bedankte en zich naar het Hospitium der Minderbroeders Observanten bewif. Des anderen daa^s
O O
den 21, droeg hij in het Heiligdom de H. Mis op, en wel, gelijk hij met Mgr. Stella overeengekomen was, voor den 11. Vader; na zijne Mis woonde hij
in de H. Kapel er uog eene tweede bij en vertrok naar Tolentino, waar hij des avonds ten 6 ure aankwam. In liet klooster der Observanten nam hij zijn intrek, en toonde zich dien avond zoo buitengewoon opgeruimd, dat zijn reisgenoot, die daartoe geene re-deu vond, zich teu hoogste verwonderde. Toen hij den volgenden dag Tolentino verliet, waren de bergen met sneeuw bedekt en had hij dien morgen zooveel van de koude te lijden dat hij meer dood dan levend, met eene kleur als een lijk, Ponte della Trave bereikte; desniettegenstaande wilde hij er toch de II. Mis lezen, en na slechts een weinig brood genuttigd te hebben zette hij zijne reis voort tot Case Nuove en kwam aldaar ten half acht des avonds geheel verkleumd aan. Toen hij zich echter verwarmde overvielen hem zulke huiveringen dat zijn reisgenoot ontstelde en hem vroeg of hij de koorts had. Alsof hem niets deerde, antwoordde hij, dat hij het niet wist; slechts weinig gebruikte hij, bad zijn brevier en begaf zich ter ruste. Doch spoedig overviel hem de hoest en ten twee ure zulke benauwdheid, dat hij het in het bed niet houden kon, en zijn medebroeder verzocht licht en vuur te ontsteken. Toen deze hem vroeg, hoe hij zich bevond, zeide hij tot tweemaal, dat hij zich kwalijk bevond. Uit die dubbele klacht van hem, die nooit klaagde besloot broeder Diëgo dat hij wel erg ongesteld was; inderdaad 26 jaar had hij onafgebroken met hem omgegaan en noch zijne moeielijke reizen, noch zijne benauwdheden en smarten, zoo dikwijls van bezwijmingen gevolgd, hadden hem ooit één enkele maal de klacht
z/ik gevoel mij slechtquot; kunnen afpersen, integendeel elk ongeval, hoe pijnlijk ook, had hij steeds met dezelfde kalmte en opgeruimdheid verdragen. Dit klagen maakte den broeder zeer bezorgd. Meermalen reeds had men hein gesmeekt zijne reis te staken en zijne genezing af te wachten, hij wilde echter den II. Vader gehoorzamen, want toen broeder Diëgo het ook raadzamer hield te blijven, zeide hij: //Gij weet broeder, dat de H. Vader mij bij mijn vertrek uit Home bevolen heeft, in November terug te keer en; gij weet, dat hij mij in Barbarola geschreven heeft: wij hopen dat gij spoedig weer in Home zult zijn; wanneer nu de Paus zegt: wij hopen, dan is liet voor mij eveneens als of hij zeide: wij bevelen. Het zonde mij werkelijk groote gewetenswroeging baren, indien ik mij om deze ongesteldheid van de gelioorzaamheid ontslagen achtte. Laat ons daarom naar Eome gaan; sterf ik, welnu dan verleent God mij eene bijzondere genade, waarnaar ik zoo lang haakte, te sterven in het beoefenen der gehoorzaamheid.quot; Den volgenden morgen begaven zij zich naar Foligno. Nauwlijks daar gekomen wilde hij het H. Misoffer opdragen en toen zijn medebroeder hem bad het niet te doen, wijl hij bijna te machteloos was om te staan, antwoordde de Heilige vol gevoel: broeder een H. Mis is meer waard dan alle schatten der wereld. Doch niet dan met de grootste moeite kon hij de Offerhande voltrekken. Toen zij des anderen daags, den 24, van Eoligno naar Spoleto reisden, raakte de koetsier van den weg af en kwam in een bergpas, waar men niet voorwaarts
364
kou, zoodat de zieke zich gedwongen zag eene sloot vol water eu modder te doorwaden. Geheel uitgeput en zoo ellendig kwam hij te Spoleto, dat hij scheen elk oogenblik te zullen sterven, toch wilde liij nog zijn brevier bidden, wat hij dan ook met behulp van twee religieuzen nog deed. Ook hier bad men hem met allen aandrang, daar eenige dagen te vertoeven, doch wederom verontschuldigde hij zich met het bevel van den Paus : Z. H. heeft bevolen dat ik in November te Rome zoude zijn. Zoo vervorderde hij dan den 25 JSTovember zijne reis tot aan Civita-Castellaua, dat hij den 26 in de richting van Home zoo vroeg mogelijk verliet.
Op dezen laatsten dag zijner moeite- en smartvolle reis, diei ook de laatste zou zijn van zijn leven, vertoonde zich immer meer en meer het brandend verlangen, dat hij had om zoo spoedig mogelijk zijn klooster St. Bonaventura te bereiken. Alzoo vroeg hij onder weg dikwijls hoe ver Rignano eu vervolgens hoe ver Castel-Nuovo van Rome af was. Te Castel-Nuovo verwijlde hij korten tijd en bracht daar, hoewel met de grootste moeite, zijne kerkelijke getijden van den dag de laatste zijns levens, ten einde, voorzeker niet vermoedende dat na verloop van -1-3 jaren zijne ordebroeders, hem ter eere, jaarlijks op dien dag de kerkelijke getijden zouden bidden. Toen hij Prima Porta zag vroeg hij hoe lang het nog zou duren eer zij aan de Ponte Molle zouden zijn en zeide vervolgens tot broeder Diëgo: Bij de laatste missie in het Bolognesche gebergte zeide ik u meermalen, broeder, ik wil eens
.'565
met ii spreken en eene bijzondere predikatie voor n houden; wat ik u zeggen wilde is dit: zoodra wij in ons klooster St. Bonaventura zullen aangekomen zijn, zult gij den Gnardiaan dit kleine kistje met mijne predikatiën ter liand stellen, zeg hem dat ik er mij gaarne, van gansclier harte van ontdoe, en dat ik met mijne geschriften niets meer verrichten kan; dringend echter beveel ik hein aan deze geschriften te geven aan reli-gier.zen, die in bediening zijn, en ze ter zaligheid dei-zielen kunnen gebruiken en dat, zoo hij het niet doet, hij er eene strenge rekenschap van zal moeten geven aan God. Evenzoo zult gij den Gnardiaan de sleutels overhandigen der kisten waarin het Crucifix, het Moeder-Godsbeeld en het overige wat wij op de missiën gebruikten bewaard wordt, en dit moet gij hem, geliefde broeder, volgaarne afstaan. Toen de broeder hem antwoordde dat hij er van gansclier harte afstand van deed, hernam hij: zoo is mijn vurige wensch, dat gij onthecht zijt van alles, en er alleen naar streeft den wil Gods te volbrengen. Vervolgens ging hij voort hem op liet hart te drukken zijne belofte wel te onderhouden, er steeds op uit te zijn om in deugden toe te nemen en den vrede te bewaren, er bijvoegende dat hij dan van God en zijne medebroeders bemind zou zijn cn in het afzonderings-klooster volharden. Daarna verklaarde hij dat hij weldra zou sterven, cn toen Diëgo hem moed wilde inspreken en zeide dat dit zijne meening niet was, antwoordde hij: volgens liet kenteeken, dat ik heb, ben ik aan den eindpaal mijns levens; twijfel ondertusschen niet, broeder Diëgo, of ik zal God
306
steeds voor u bidden; ik heb immers altijd uw wcl-ssiju gewild. Na eene korte poos slaakte hij eeu diepen zucht, stond op en zeide: broeder, ik dank God innig van ganscher harte, dat Hij mij de genade, waarnaar ik zoo vurig verlang, verleent, van in het heilig atzonderings-klooster te sterven. ïoen hij door de poort van Rome reed, zeide hij: lief nu het Te Deum aan, ik zal antwoorden; nog baden zij dien lofzang van dankzegging toen zij ton 6 ure in den avond van deu 26 November in St Bonaventura aankwamen.
Toen men hem met de grootste moeite uit het rijtuig had helpen stijgen, hij was reeds zoo zwak, dat men geen pols meer voelde, moest men hem naar de ziekenkamer dragen. Dadelijk wilde hij biechten en vroeg de H. Teerspijze, die hij een uur daarna in het bijzijn van alle religieuzen ontving. Toen de H. Communie hem gebracht was stortte hij zijn hart uit in zulke vurige acten van geloof, hoop en liefde, sprak hij met zijn Verlosser met zooveel gevoel, met zooveel teederheid, dat alle aanwezigen van aandoening weenden. Daarna liet men hem eenige oogenblikken alleen, terwijl hij zich in eene heilige ingetogenheid met zijn God bezig hield. Toen de geneesheer bij hem kwam, vroeg hij dezen dringend hem toch het gebruik van vleesch niet voor te schrijven, zoo bezorgd was hij om tot aan het laatste zijns levens getrouw te blijven aan die versterving, die hij zoovele jaren onafgebroken beoefend had. Wijl de geneesheer echter hem uiterst zwak bevond, schreef hij hem alleen eene krachtige soep voor. Toen hij deze van den ziekenoppasser ontving
bedankte hij hem voor zijne liefde en voegde er half overluid bij: o mocht men toch zooveel voor de ziel doen, als men voor het lichaam doet. Nadat hij deze gebruikt had sprak hij verder, ,/broeder, ik kan geene woorden genoeg vinden om God den Heer te bedanken, dat Hij mij toegestaan heeft in het midden mijner broeders hier te mogen sterven.quot; Reeds dadelijk na zijne aankomst had hij, ter betuiging zijner gehoorzaamheid, aan den Paus willen schrijven en had daartoe reeds pen en papier verzocht, maar ziju biechtvader hield het beter dit niet toe te staan, want, dus sprak liij men kan veel spoediger Mgr. Belmonte, Imisprelaai en vertrouwde van den Paus hiervan kennis geven, opdat hij Z. H. uwe aankomst kenbaar make. Inderdaad tegen 10 uur verscheen de prelaat aan het sterf bed, hij betuigde den dienaar Gods zijn innig leedwezen dat hij hem in zulk een lijdenden toestand moest weerzien, en welken smartelijken indruk deze tijding op den 11. Vader zou maken, als hij zulks vernam. Dc Heilige, die zich over dit bezoek zeer verheugde, zeide met een lachend gelaat: //de wil Gods en alles wat tot Zijne eer strekt, geschiede.quot; Uwe Hoogwaardigheid verzoek ik nederig de laatste, de oprechte verzekering mijner kinderlijke gehoorzaamheid aan de voeten van Z. H. neer te leggen. Pater Leonardus, antwoordde hem de prelaat, gij zijt in Gods hand en God zal, gelijk ik hoop, u Zijne eeuwige heerlijkheid ten deel geven, in dit geval heb ik het vertrouwen, dat gij niet in gebreke znlt blijven, bij God voor den H. Vader en voor mij te willen bidden. Gaarne, hernam de
368
stervende, zal ik dit doen, het zal ter eerc Gods geschieden. Toen nu de prelaat zich verwijderd had wensehte hij alleen te zijn en nam afscheid van de religieuzen met het verzoek, dat zij zich ter rust zouden begeven. Dit gebeurde, en alleen de ziekenbroeder bleef in zijne nabijheid om desgevorderd hulp te kunnen verleenen. Buiten de geopende kamerdeur hoorde hij, tot zijne blijdschap hoe de Heilige zijn hart in de vurigste liefdeacteu jegens God ontboezemde, dan de H Maagd aanriep en met haar sprak, als ware zij tegenwoordig. Toen hij vervolgens het bed naderde zag hij hoe zijn gelaat als in vollen gloed stond en toen hij hem aanraakte, voelde hij dat hij heet was als vuur. Spoedig hierop werd den stervende het H. Oliesel toegediend, dat hij met de meeste godsvrucht ontving, en zonder zich in het minst te verroeren, slechts weinige oogenblikken daarna ontsliep hij in den Heer als viel hij in een zachten en rustigen sluimer.
Het was omtrent middernacht tussclien Vrijdag den 26 en Zaturdag den 27 November 1751, toen de Heilige dit aardsche leven verliet om het loon voor al zijn arbeid, tot eer van God en tot zaligheid der zielen ondernomen, in den hemel te gaan ontvangen. Zijn ouderdom was 71 jaar, 11 maanden en 6 dagen, waarvan hij 53 in de orde en 44 jaren onafgebroken in missiën had doorgebracht. Reeds in den vroegen morgen werd de tijding van het afsterven des Heiligen aan Z. H. gebracht. Toen de Paus die treurmare vernam, zeide hij met diepe ontroering: veel hebben wij verloren, maar een voorspreker in den hemel hebben
.•J69
wij gewonnen; men merkte op, dat hij dit zeggende tranen stortte. Weldra was uu de tijding door de geheele stad verbreid, eu ook bijna ter zelfder tijd was de toeloop van liet volk in de kerk en liet klooster van den H. Bonaventura zoo groot, dat men, ter voorkoming van wanorde, die uit den verbazenden toevloed van mensclien uit eiken stand zou kunnen ontstaan, liet noodzakelijk oordeelde liet lijk niet openlijk ten toon te stellen; dit gebeurde slechts gedurende de uitvaart, en wel achter de koordeuren voor het hoogaltaar. Die plechtigheden werden bijgewoond door Mgr. Eeali, Mgr. Belmonte en Mgr. Giovardi, die zelve na afloop daarvan de baar, waarop het stoffelijk overschot rustte, opnamen en naar de ziekenkamer droegen, waar het verder dien dag bleef. Ondertusschen nam de aandrang van het volk elk oogenblik toe, zoodat ten laatste de straat die naar het klooster leidt geheel met mensclien gevuld was, en men zich gedwongen zag eene macht van soldaten aan de kloosterjwort zoowel als aan de kerkdeur te plaatsen; wijl de toeloop eer toe- dan afnam, moest deze er verscheiden dagen blijven. Tegen den avond kwamen H. H. Em. de Kardinalen Guadagni, Vicarius van Z. H., Bardi en Monti, benevens de Vice-Gerens Mgr. de Rossi, vele andere aanzienlijke personen, zoo leeken als geestelijken, en vele religieuzen van verschillende orden, om den dierbaren afgestorvene nog eens te zien. Bij deze gelegenheid kon meu vernemen hoe eenstemmig aller oordeel was, dat in hem een groute dienaar Gods gestorven was; dat hij thans vooral tot diegene be-
370
hoorde tot welke de Verlosser zegt: komt allen tot mij die u vennoeid en afgemat hebt, uit liefde voor mij, en ik zal n rust geven. Ook eenige Prinsessen, die uit devotie zijn heilig lichaam voor het laatst wenschten te zien, kwamen denzelfden avond nog naar de kerk van het klooster; onder haar waren de hertoginnen Strozzi, Cesarini, Di Carpincto en andere, vergezeld van een groot gevolg vau personen van aanzien; met zooveel aandrang vroegen zij om die gunst, dat men haar die niet kon weigeren. Ten zeven uur alzoo werd de kerk gesloten en het lijk uit de ziekenkamer ■derwaarts gebracht, waar zij geruimen tijd het aard-sche overblijfsel van den door haar zoo hooggeschatten dienaar Gods konden vereeren en hare devotie bevre-'digen. Des morgens voor het aanbreken van den dag ■bad de begrafenis plaats en wel op deze wijze: In tegenwoordigheid van Mgr. Giovardi, die tot dit einde den nacht in het klooster bad doorgebracht, in het bijwezen van den notaris, welke dienaangaande eene openbare acte opmaakte, alsmede van vele religieuzen, onder andere ook van den Provinciaal, werd vooreerst de identiteit van het lichaam van den H. Leonardus gerechtelijk erkend en bevestigd; men bevond het nog even buigzaam, even lenig in alle deelen, als ware liet nog levend. Vervolgens werd het in eene kist gelegd, die behoorlijk verzegeld werd en daarna in eene bijzondere grafstede, gelijk liet de Paus bevolen had, tegenover de kapel des H. Vaders Pranciscus bijgezet.
Verheerlijking van den H. Leonardus door God na zijn dood door wonderen.
De deugden en genadegaven, die in den H. Leonardus zoozeer schitterden, hadden hem in zijn leven reeds eene zoo hooge achting en vereering verworven, dat het volk gewoon was hem niet dan ,/de heilige paterquot;, of wel ,/de apostelquot; te noemen; als een man Gods, als met den geest Gods vervuld werd hij door allen aangezien. En niet alleen de eenvoudigen, zij, die men gewoon is, onder den naam van het volk aan te duiden, hadden een zoo hoogen dunk van hem, maar ook de aanzienlijksten, mannen niet minder uitstekend door geleerdheid als innige godsvrucht, geestelijken zoowel als leeken deelden die vereering, gelijk wij bereids meer dan eens uit de getuigenissen zoowel mondeling -als schriftelijk, door Kardinalen, Bisschoppen en andere hooggeplaatste personen gegeven, gezien hebhen. Die vereering bleek dan ook uit den grooten toevloed van menschen van eiken rang, die zoodra de mare van zijn dood verbreid was, zich naar St. Bonaventura begaf om zijn heilig lichaam nog eens te zien en te kussen, en de eene of andere reliquie van hem te bekomen.
Van toen af wertl hij reeds door velen heilig genoemd. Buiten weten der religieuzen werd zijne beeltenis gedrukt en in groote getallen verspreid; deze werden alom, zelfs in verwijderde plaatsen, met graagte gekocht ; al hetgeen hem had toebehoord of wat hij in gebruik had gehad, werd als iets heiligs met de grootste zorg bewaard. ïen blijke der bijzondere toegenegenheid, die de Heilige te Rome genoot werd er eene bnitegewoon plechtige uitvaart gehouden in de kerk der Rotonda; een seculiere priester hield hierbij eene treffende lijkrede, die daarna in druk verscheen, en waarin hij naar waarheid aantoonde, ,/dat de apostolische man zoo buitengewoon dierbaar was aan de menschen, omdat zij met recht en billijkheid oordeelden, dat hij bovenmate dierbaar was aan God.quot; Ook de republiek Genua wilde blijk geven van de hooge vereering, die zij voor haren held koesterde door aan den H. Vader een kunstig bewerkt gedenkblad op te dragen ; het bestond uit een wapenschild waarop, als symbool der kerk, een schip dat over de ketterijen zegepraalde, benevens de zinnebeelden der drie goddelijke deugden met toepasselijke opschriften, die den lof van den grooten mau verkondigden. God zelf toonde Zijn welbehagen in de vereering, die men Zijn dienaar bewees, door de vele wonderen, die er gebeurden ten gunste van hen, die zijne voorspraak inriepen. Eenigc er van zullen wij hier vermelden en wel die genezingen die vergezeld waren van eene verschijning van den Heilige, vervolgens eenige andere en eindelijk die, welke dour de kerk onderzocht en bevestigd zijn.
373
Jacobus Arcari en Magdalena van lioelietta te IlDine-hadden een kind, dat van zijne geboorte af reeds in den deerniswaardigsten toestand was, toen het echter twintig dagen oud was, was het, vooral het hoofd slechts céne wond, waarin zich op vele plaatsen reeds het bederf vertoonde. De bedroefde moeder beval haar zoontje den Heilige aan: tien dagen na zijn dood verscheen hij haar, en beloofde haar de genezing van haar kind. Des andereu daags ging zij vol vertrouwen naar de kerk van St. Bonaventura en legde het op het graf van den Heilige; nadat zij korten tijd gebeden had gaf het kind teekenen van beterschap, zij nam het op, en het kind was zoo volkomen genezen, dat er geen spoor van ziekte meer te vinden was.
Eene voorname vrouw van Arpino, Anna Maria Calandrelli van Palma, had slechts doode kinderen ter wereld gebracht. Op het aanraden eener vriendin nam zij hare toevlucht tot de voorspraak van den H. Leo-nardus. Eenige maanden daarna op het laatst van November 1751, dus weinige dagen na zijn dood, verscheen hij haar, zeide haar zijne voorspraak toe, en beval haar dagelijks de H. Mis te hooren. Zij verdubbelde hare gebeden en trachtte eene reliquie van hem te bekomen. Toen de tijd daar was verloste zij gelukkig van een zoon, dien zij uit dankbaarheid Leo-nardus noemde. De kracht van zijn voorbede had zij vooral ondervonden, door dat zij hare gewone ongesteldheid en pijnen ondervond, als zij verzuimde de re-liqnie te dragen, doch zij was er van bevrijd, als zij die droeg.
Joseph Orsolini, van Genua, metselaar van beroep, achtte deu Heilige toen hij nog leefde reeds hoog, en droeg immer een gedeelte van zijn kleed bij zich; toen hij zijn dood vernomen had bad hij dagelijks ter zijner eer driemaal het Onze Vader en Wees gegroet, want hij hield hem voor een heilige. Toen hij acht dagen na diens dood een muur moest herstellen, die dreigde in te storten, en eeue ongeveer zestig voet hooge ladder er tegen geplaatst had, waarschuwde hem een vriend, die er juist voorbij ging, dat het gedeelte van den muur dat boven de ladder uitstak, op het punt was van te vallen, eu hem dus in den val zon meeslee-pen; doch hij antwoordde, dat hij niet vreesde, want dat hij een reliquie van P. Leonardus droeg, die hem, zoo hij al viel, wel voor een ongeluk zou bewaren. Weinige oogenblikken echter daarna stortte het bovenste gedeelte der mnur naar beneden, de ladder brak en Joseph werd onder het puin bedolven. Ouder het vallen had hij den Heilige aangeroepen, en nu kwam het hem voor dat deze, dien hij goed gekend had, hem, wijl er niemand tegenwoordig was, van onder het puin bevrijdde. Terstond ging hij naar het hospitaal, om van eene verwonding die hij aan liet hoofd gekregen had genezen te worden. Dit was het eenige letsel dat men bij hem opmerkte, doch men vreesde dat hij ook inwendig gekwetst zou zijn, en die vrees werd meer gegrond, toen hij den volgenden dag in al zijne ledematen veel pijn gevoelde en hij bijna geen lid kon verroeren. Op nieuw beval hij zich den Heilige aan; deze verscheen hem in den slaap en
beval hem deu volgenden morden zijn arbeid te hervatten. Geheel genezen stond hij op , en ten zijnent weergekeerd maakte hij het gebeurde, dat teu deele door zijn vriend Stephanus Brenati bevestigd werd, wereldkundig , en hij, die hem op het ongeluk opmerkzaam, gemaakt had, bekrachtigde zijn verhaal met een eed.
Zuster Maria Fortunata van Jesus, religieuze te Moricone in Sabina, leed veel aan zware toevallen, zoodat men haar dikwijls- als dood weg droeg. Zij riep de voorspraak in van den Heilige, die haar verscheen, en na haar berispt te hebben dat zij, hetgeen hij haar in eene generale biecht bevolen had, niet nagekomen was, beloofde hij haar eene voortdurende bevrijding van hare kwaal. Voortaan bleef zij er dan ook van bevrijd, maar behield haar hoofdpijn, gelijk de Heilige voorzegd had.
Gedurende 30 dagen was Bernardinus Tancioni, van Belmonte, een diie-en-zestigjarige priester van het bisdom Riëti, door een lievig rhumatisme .aan het ziekbed gekluisterd; men kon hem niet aanraken zonder hem de grootste pijnen te veroorzaken. In de volgende verklaring onder eede, verhaalt hij zijne genezing. Op zekeren nacht kwam mij P. Leonardus wiens beeltenis ik bij mij droeg, in de gedachte, en toen ik des morgens wakker werd, zag ik hem met een sneeuwwit kleed bekleed, ter rechterzijde van mijn bed, op een voetbankje zitten. Hij verzekerde mij dat ik weldra hersteld zou zijn, en dat mijn achterneef Nicolaas, die bedenkelijk ziek was, ook reeds aan de betere hand was; met deze woorden: //leve het Kruis!quot;
;37(i
verdween hij. Op hetzelfde oogeublik gevoelde ik mij volkomen genezen; in mijne blijdschap riep ik eene mijner nichten, en zeide dat ik geheel gezond en van mijne kwaal verlost was. Ik ging vervolgens naar de kerk en droeg het H. Misoffer op, om God en Zijn getrouwen dienaar mijn dank te brengen.
Magdalena Eomagnoli Sciarbonieri, van Zagarola, te Rome woonachtig, leed sinds verscheiden maanden aan de vliegende jicht. De pijnen, die haar dag, noch nacht eenige rust gunden, ontrukten haar zulke klachten, dat men op straat haar kermen kon hooren. Alle middelen waren vruchteloos beproefd, toen zij zich den 22 Mei 1753 iu een rijtuig naar de kerk St. Bonaventura liet brengen. Men droeg haar naar het graf van den Heilige; met veel tranen bad zij daar langen tijd, en besloot haar gebed met deze woorden : ,/Pater Leonardus, ik zal van uw graf niet opstaan en heen gaan, voor dat ik deze gunst verkregen heb/' Op hetzelfde oogenblik, dat zij die woorden sprak, hielden de pijnen op, zij stond op, en na al de altaren der kerk, zonder iemands hulp, bezocht te hebben, keerde zij verheugd naar huis. Na drie dagen echter lieten zich hare pijnen weder in dezelfde hevigheid gevoelen; zelfs door geen middel, haar door de geneesheeren voorgeschreven, kou zij eenige rust genieten. Toen den 4 Juni de pijnen zoo toenamen, dat zij meende te zullen sterven, wendde zij zich andermaal tot den Heilige, en bad luid en vol vertrouwen : ,/Pater Leonardus, u wil ik mijn herstel dank wijten, verkrijg inij deze gunst; ik verlang een zicht-
;577
baar teeken.quot; Daarna nam zij zijne reliquie du viol in slaap. De omstanders verlieten hierop de kamer. Eenigen tijd daarna, toen zij half slapend en wakend was, zag zij den Heilige de kamer binnen komen, zij zag dat hij olie uit de lamp der „Moeder Gods der goddelijke liefde,quot; die zij in de kamer had, en soms uit devotie gebruikte, nam, haar daarmee in den vorm van het kraisteeken bestreek, terwijl hij haar vermaande jegens de H. Maagd devoot te blijven, waarna hij met eene diepe buiging voor het Moeder-Godsbeeld verdween. Sedert was zij volkomen hersteld, aan de huisgenooten verhaalde zij wat haar gebeurd was, en legde, daar hare kwaal niet meer terugkeerde, eene gerechtelijke getuigenis hiervan af.
Den 2 Augustus 1785 waren te Gerano , nabij de abdij van Subiaco, Dominicus Perelli, aartspriester, en rranciscus Poszi, priester dier plaats, bij Maria, dochter van Johannes ïubelli gekomen, om haar tot den dood voor te bereiden. Sedert acht-en-veertig uren leed zij de grootste smarten in de ingewanden, ten gevolge eener zware vergiftiging, en met groote moeite was men er in geslaagd, haar eene kleine hoeveelheid van het vergif te doen uitbraken, zoodat de geneesheeren verklaarden, dat het achtergeblevene onvermijdelijk den dood zou ten gevolge hebben. Men gaf haar eene reliquie van den Heilige, en raadde haar aan zijne voorspraak te verzoeken. Pas had zij zulks gedaan, en had zij gedurende weinige minuten als in geestvervoering gelegen, of met luider stem, wat haar vroeger onmogelijk geweest was, zeide zij dat zij ge-
378
liezen was j en nooiligcle allen uit zich ter rust te begeven. Den volgenden dag verhaalde zij den aartspriester dat, terwijl zij zoo onbewegelijk lag, de Heilige hanr was verschenen en gezegd had, dat hij door God was gezonden om haar te genezen, en dat hij, na haar tot berusting in Gods wil en tot devotie jegens de Moeder Gods vermaand te hebben, verdwenen was. Vier dagen daarna kwam het gerecht uit Subiaco, om een onderzoek naar de vergiftiging in te stellen; wijl er niets meer van het vergif te vinden was, gaf men haar op nieuw een braakmiddel in, en nu zag men dat het vergif in zoo groote hoeveelheid overgebleven was, dat zij zonder een wonder niet in het leven had kunnen blijven; nogthans niet de minste smart had zij meer gevoeld. De gerechtelijke acte van deze gebeurtenis werd mede onderteekend door Johannes Baptista Gentillezza, een beroemd geneesheer, die, bij zijn toevallig verblijf aldaar, de genezene ook behandeld had.
Maria Antonia, dochter van Andreas Micheletti, te Nerola in Sabina, werd van eene verlamming in het been genezen, nadat hare moeder, Angela, de voorspraak van den H. Leonardus had ingeroepen en deze haar verschenen was. Des anderen daags was het kind zoo hersteld, dat de moeder haar met zich ter kerk kon medenemen om God te bedanken.
De priesters Dominico, te Posticciola in Sabina en Angelus Manni, uit Terni, hadden eveneens het geluk hunne genezing, de eerste van eene keelziekte, die hem op den oever van den dood gebracht
had, en ile andere van hevige pijnen in de nijde, waartegen hij geen bfuit liacl kunnen vinden, aiin de voorbede van den H. Leonardns te mogen dank wijten ,* ook zij hadden het voorrecht van eetie verschijning van hem te ontvangen, mogen genieten.
Deze reeks van wonderdadige genezingen willen wij besluiten met de getuigenis van een even geleerd als vroom priester. Eene biechteling, wier naam hij niet kan noemen, doch voor wier geloofwaardigheid hij kan instaan, had hem verhaald dat de H. Leonardns haar, omgeven van een groot getal door hem geredde zielen, verschenen was, en tot haar gezegd had: zie hoe God Zijne eigen gaven heeft willen belooneu: van Hem had ik de geschiktheid tot het prediken, van Hem de kracht, van Hem de wijsheid, ook van Hem het woord en de stem, ja het waren altijd Zijne gaven , en nogthans Hij heeft ze beloond als of het de mijne geweest waren.
Niet minder groot vermogend bleek de tusschen-komst van den H. Leonardns bij God, voor die zijne hulp inriepen, in de volgende voorvallen ;
Maria Magdalena Pallari van Pergola te Kome, had een gezwel aan been en knie waardoor zij slechts met de grootste moeite gaan, zich niet dan met veel smarten bewegen kon. Ka een lijden van acht jaar werd zij naar het graf van den Heilige gebracht. Terwijl zij daar bad verdween het gezwel, alle pijn hield op, en volkomen gezond keerde zij huiswaarts.
Te Torri, een dorp onderhoorig aan de abdij St. Sal-vatore Maggiore, werd de vrouw van Antonius Lipori
••580
door zoo lievige smarten overvallen, dat elk meende dat haar stervensuur nabij was. Vruchteloos was al het mogelijke ter genezing aangewend, toen haar geraden werd een stukje van het kleed van Leonardus ter plaatse te leggen waar de pijn het hevigst was; zij deed zulks en weldra gevoelde zij geen pijn meer. Kort daarna verloor zij de reliquie, en op nieuw gevoelde zij dezelfde pijnen; doch even als de eerste maal hielden zij oogenblikkelijk op, toen deze teruggevonden en op de pijnlijke plaats gelegd werd. Wijl de zieke tot aller verwondering nog eens hetzelfde ondervond, zorgde zij de reliquie altijd bij haar te dragen, en voor altijd bleef zij voortaan van die kwaal bevrijd.
Jozeph llaffi , van Para, had zijne hand met een scherp stuk ijzer dermate gekwetst, dat de hand dra geheel zwart werd, en het koud vuur zich vertoonde. Reeds besloot men tot de afzetting over te gaan; de lijder nam echter tot behoud zijner hand zijn toevlucht tot God, en vol vertrouwen op de machtige tusschen-komst van Leonardus, legde hij eene reliquie van den Heilige op zijne wond, en terstond was zijne hand genezen, alsof hij nooit eenig letsel daaraan gehad had.
De abdis van het Klarissen-klooster te Sarzana had aan de linkervoet een fistel gekregen, die van kan-kerachtigen aard scheen te zullen worden; reeds meermalen had men tot insnijden en branden zijn toevlucht genomen om het euvel meester te worden, maar in plaats van dit, was het steeds toegenomen; het gaan was haar onmogelijk geworden, en de wond liet het ergste vreezen; wijl zij eindelijk weinig vertrouwen
:381
meer stelde op menschelijke hulp, onderwierp zij Kich niet dan noode aan eene laatste proef, en ook deze mislukte; vol vertrouwen wikkelde zij nu liaar voet in een stuk van den zweetdoek van Leonardus, viel in een ver-kwikkenden slaap, dien zij langen tijd door de pijn had moeten missen, en des morgens was zij geheel hersteld.
Hetzelfde viel aan Maria Grossi, van Sambuci, te Rome te beurt. Twee wonden in hare borst waren door het aanwenden van heelkundige hulp geheeld; doch slechts schijnbaar, want na eenigen tijd vertoonde zich dezelfde toestand, en nu was de geheele borst slechts één wond. Ook zij wendde nu hetzelfde bovennatuurlijke middel aan, eu wel met dit gevolg, dat zij geheel genezen opstond, en slechts een litteeken haar overbleef, om haar aan het met haar gebeurde wonder te herinneren.
Maria Johanna, echtgenoote van den heer Paulus Panizza te Masserauo in het bisdom van Vercelli, leed afwisselend, gedurende acht jaren, de zwaarste zenuwkrampen, waartegen alle geneesmiddelen der beroemdste artsen geen baat hadden gebracht; de kwaal werd chronisch en onherstelbaar verklaard. De laatste vier maanden waren de pijnen aanhoudend zoo hevig, dat zij niets meer dan een geraamte scheen te zijn. Nu werd haar den raad gegeven zicli tot Leonardus te wenden, ontving een stuk van zijn kleed, dat zij nu aan den hals hing, at iets van het brood dat hij, nog slechts weinige dagen was hij overleden, had overgelaten. Op hetzelfde oogenblik voelde zij eene ontroering door
•382
al hare leden, zij genas, en bleef het overige van haar leven van die treurige kwaal verder bevrijd.
Een kind van drie jaar in de stad Aquila, een neof van den priester en geneesheer Venantins de Bernardis, was door eene zoo hevige koorts aangetast dat het na den vijfden aanval als dood ter neer lag; geene enkele beweging, niet het minste teekeri van leven Avas in hem meer te bespeuren. De oom, die getuige was van de bittere droefheid der ouders, beval nu het kind der voorbede van Leonardus aan, met de belofte zijne eer te verbreiden, bad driemaal het Onze Vader en Wees gegroet en zegende het kind met de reliquie, die hij bij zich droeg. Doch zie, op hetzelfde oogenblik opent het kind de oogen, begon te spreken, vroeg te eten, wilde opstaan en begon werkelijk, tot verbazing van ouders en vrienden, in de kamer op en neer te loopen. De oom voelde het den pols en getuigde dat de koorts verdwenen was; de genezing was volkomen , en het kind mocht zich zijn geheele leven over den bijzonderen bijstand vanden Heilige verheugen.
Verschillende ongevallen van af 1741 tot 1751 aan zuster Constantia Maria Salvatori, in het klooster der Benedictinessen van Maria-Boodschap en de H. Adrianus te Matelica overkomen, hadden haar in den treurigsten toestand gebracht; zware pijnen aan het hoofd, zoodat zij het minste gedruisch niet kon verdragen, het gaan was haar niet mogelijk dan inet krukken , zeer dikwijls aanvallen van waanzinnigheid, herhaalde brakingen en zulk lijden, dat men voor haar leven vreesde. Ken laatste ongeluk, liet vallen van een
;38:3
zwaar voorwerp op haar hoofd, wierp haar op het ziekbed neer, zoodanig dat alle geneesheereu haar niet alleen onherstelbaar verklaarden, maar elk oogenblik haar dood te gemoet zagen. Toen der lijderes echter de dood van Leonardus werd aangekondigd, beval zij zich in diens voorspraak, op haar verzoek werd haar een stuk van zijn kleed uit Home gebracht, en nauw-lijks had zij dit ontvangen, of zij gevoelt zich genezen, stond oogenblikkelijk op om met hare medereligieuzen het gewoon koorgebed te verrichten, en bleef voor altijd van hare kwalen verlost.
Eene kwade koorts had Marcus Antonius Minna, te Pofi, op zijn uiterste gebracht; reeds had hij de laatste H. Sacramenten ontvangen toen hij de voorspraak van Leonardus inriep. Zijne genezing was nu oogenblikkelijk, zoodat de geneesheer in een authentiek stuk verklaarde, dat hier slechts aan bovennatuurlijke hulp te denken was.
Violante Maidè had eene wond aan het been, die het koudvuur zoo ver bracht, dat de artsen alleen in de afzetting eenig heil voor haar zagen. j\tu bad zij God hare genezing af door de tusschenkomst van Leonardus, aan wien zij de gelofte deed, van iu geval van genezing, daaraan eene plechtige openbaarheid te zullen geven, en zijn graf met een zilveren ex-voto te versieren; die dubbele belofte volbracht zij, want aan diens tusschenkomst mocht zij het volkomen herstel van haar been danken.
Aan het gebed: Pater Leonardus, zoo gij heilig zijt geef er dan nu een bewijs van, met vertrouwen gebe-
den, mocht Mevrouw Eugenia Visconti de Cesari, naast God, liet behoud haar levens en de zaligheid van twee wichtjes, die zij ontijdig had ter wereld gebracht, dank wijten.
De priester Carolns Maria Carpano Busti, van Villi-cino bij Milaan had gedurende tien jaar eene pijnlijke keelontsteking die telkens geruimen tijd bijbleef; geen enkel van de vele aangewende middelen mocht het kwaad keeren. Nauwlijks was de lente daar, en had hij zich maar een oogenblik buitenshuis gewaagd, of de oude kwaal kwam terug. Toen hij uu van de deugden van Leonardus en van het vele goed, dat God door zijne bemiddeling bewees, gehoord had, wilde hij zijn leven lezen; onder het lezen hiervan, als sinds een paar dagen zijne kwaal hem weder hevige pijnen veroorzaakte, gevoelde hij in zich een zoo sterk vertrouwen op genezing ontwaken, dat hij zich op de knieën wierp, en de voorbede van den Heilige in zijn lijden inriep. Op hetzelfde oogenblik gevoelt hij zich geheel hersteld, en hoe hij zich ook in het vervolg aan het weer blootstelde, zijne herkregen gezondheid verloor hij niet weer.
Twaalf jaren achtereen was Catharina Corozina van Genua liet slachtoffer eener vreeselijke kwaal, die haar dikwerf twaalf achtereenvolgende uren tut een staat van volkomen bewusteloosheid bracht, en meer dan eens nabij den dood. Alle schatten der geneeskunst waren vruchteloos uitgeput, toen eene geweldige bloedspuwing Imar toestand geheel hopeloos maakte. Dan Catharina wendde zich nu tot den Heilige en
smeekte God dooi' zijne verdiensten om herstel, zoo het haar zalig was; zij vroeg cenc reliquie, en God beloonde haar vertrouwen met eene volkomen genezing.
Zuster Maria ïheresia Eleonora Boccella uit het klooster St. Ni collo te Lucca, was sinds tien jaren het slachtoffer eener vallende ziekte, zonder eenige hoop op herstel. Toen bij de toevallen, die zich ten laatste dikwijls herhaalden , eene zware koorts kwam, meende men dat haar einde daar was. In die zorg-barenden toestand wendde zij zich vol vertrouwen tot Leonardus, en herinnerde hem aan eene belofte, die hij haar in het leven gedaan had, van haar als hij in den hemel was te zullen bijstaan; daarop viel zij in een diepen slaap, ontwaakte gezond en voor immer van hare kwaal bevrijd. In twee gedichten, door haar vervaardigd, bezingt zij den lof van den Heilige, eu brengt hem, naast God, haren dank voor dit wonder.
Elisabeth Notarantouio Morelli had in twee jaren door pijnen in de knie geene schrede kunnen doen, zelfs om zich te bewegen had zij de hulp van andere noodig. Toen in Februari 1753 daar nog hevige kramppijn bijkwam, wendde zij zich tot den II. Leonardus. Nauwlijks waren er een paar seconden ver-loopen, of zij gevoelt zich zoo hersteld, dat zij opstond, en bevrijd van pijn en zonder iemands hulp kon gaan waar zij wilde. Met haar heeft de arts, die haar behandelde voor liet gerecht getuigenis van dit wonder afgelegd.
Broeder Athanasius da Onnea, uit liet klooster St. Bo-naventura te Itomc, had een jaar lang met verschillende
386
koortsen geworsteld, die eene waterzucht ten gevolge hadden, en wel zoodanig dat de geneesheereu hem onherstelbaar verklaarden. Nu wendde hij zich tot den H. Leonardus, wien hij veel devotie toedroeg en voor wiens zaligverklaring hij zich reeds veel moeite gegeven had, en weldra mocht hij hem zijn volkomen herstel danken.
De volgende wonderbare genezingen zijn die, welke als vereischt voor de zalig- en heiligverklaring door de Kerk na een, gelijk men weet, allerstrengst onderzoek, bevestigd zijn.
Anna Victoria Marchetti, die in het klooster der Vier II. Gehroonden, te Eome opgevoed werd, was sinds drie jaren aanhoudend door verschillende ziekten bezocht, onder anderen ook door koortsen, die soms twee en drie maanden aanhielden; was zij hiervan bevrijd, dan toch kwamen hare krachten niet terug, integendeel, de geneesheer verklaarde dat zij dan zieker was dan ooit. Den 15 October werden zij heviger dan vroeger; het gevolg was eene volslagen ontstemming van haar geheele gestel, zware hoofdpijn, borstkrampen, slapeloosheid, toevallen, zoodat het weldra ten volle de vallende ziekte werd, en zich ook de tering openbaarde. Wat men ook deed, men moest erkennen dat haar toestand eer verslimmerde dan verbeterde. Eene volkomen verlamming, een gemis van elk vermogen om zich te bewegen volgde nu; zij scheen niets meer dan een geraamte. Acht maanden had zij in dien deernis-
387
xraardigeu toestand gelegen, toen Zr. Maria Seraphina Pe-truccioli den 11 Mei 1752 den buitengewonen biechtvader van liet klooster P. Martinus da Vallecorsa, uit het klooster St. Bonaventura, den treurigen toestand der zieke schreef. Diens antwoord aan de zuster was, dat hij kaar raadde de voorbede van P. Leonardus in te roepen. Onverwijld deelde zij der zieke dien raad mede, en liet haar alleen. Vol van het levendigste vertrouwen op diens voorspraak nam de zieke het beeld van den Heilige, dat bij haar bed hing, legde dit op haar lichaam, vroeg zijne hulp, en terzelfder tijd gevoelde zij dat zij genezen was. Zij vroeg hare kleederen, stond op, en zij, die voor eenige oogen-blikkeu zich nauw bewegen, onmogelijk staan kon, ging, zonder eenige hulp hoegenaamd, tot aller verbazing, overal waar zij wilde. Niet het minste barer veelvuldige kwalen werd zij gewaar, wat meer is, met hare genezing waren al hare krachten en hare gezonde kleur terug gekeerd. Haar geneesheer beval nu, al de geneesmiddelen die zij gebruikte, weg te nemen, en iiet haar in alles de levenswijze der overige meisjes volgen. Den volgenden dag echter bevond hij haar in dezelfde gezondheid, ja veel gezonder als ooit voorheen, ook andere geneesheeren, die hij meegebracht had , moesten dit getuigen. Zij en al de huisgenooten hebben, ter eere Gods en van Zijn Heilige, eene plechtige verklaring van het gebeurde afgelegd,
In Januari 17S7 ging Symphorosa Betti, echtgenoote van Alexander Pezza, van Leprignano naar Civitella di San-Paolo, toen zij in een doornstruik viel, en zich
.'388
het been verwondde. Hoewel zij zeer bloedde en veel pijn had, telde zij liet niet, tot dat liet opzwol en dra geheel ontstoken was; de eene wond volgde op de andere, en spoedig was er geen plek op het geheele been dat gezond was. Doch nu ook werd het linkerbeen aangetast, en was in korten tijd gelijk het rechter slechts één wond. Daar haar toestand immer verergerde raadpleegde zij een heelmeester. Deze kon haar met niet de minste hoop op herstel vleien, maar moest haar voor altijd ongeneesbaar verklaren, echter gaf hij eenige middelen ter verzachting, en ter zuivering van het bloed. Wijl zij hiervan geen gebruik maakte, werd hare kwaal van dag tot dag erger, en waren hare beenen weldra geheel ontvleesd. In Juli L788 liet zij zich naar Home brengen om daar heul te zoeken; ook hier ontving zij dezelfde verklaring der heelmeesters, slechts iets tot pijnstilling kon men haar geven. Wijl zij aldus in niets baat vond, besloot zij tot geestelijke middelen hare toevlucht te nemen. Den 19 Juli liet zij zicli naar de kerk brengen van den H. Bonaventura, om door de voorspraak van den H. Leonardus hare gezondheid terug tc bekomen. Door de groote smarten was zij niet in staat om maar het Onze Vader te bidden; zij bad slechts: H. Leonardus verkrijg mij de genezing mijner beenen. Nauwlijks was zij in de kerk of zij ondervond het begin der genezing, na eenigen tijd gebeden te hebben was zij in zoover hersteld, dat zij zich zonder hulp naar het huis, waar zij haren intrek genomen had, kon begeven, hier viel zij in een diepen slaap. Des anderen
:389
daags gevoelde zij niet de minste pijn meer, zij keerde naar haar Imis terug, eu daar ondervond zij, dat zij geheel genezen, en van'de wouden geen spoor meer overig was. Allen moesten hare wonderdadige genezing erkennen, het geheele dorp nam deel in hare vreugde, door God voor het wonder, op de voorbede van Zijn dienaar gewrocht, te bedanken.
De ouderloozc veertienjarige Laura Cardelli werd met hare zuster in het weeshuis der Bedelaressen van het II. Sacrament te Rome verpleegd, toeu op zekeren dag haar bij het weven de schietspoel met zooveel geweld tegen de borst geworpen werd, dat het bloed haar uit den mond stroomde. Het gevolg hiervan was eene hevige pijn in de zijde, hoesten en koorts; ook het bloedspuwen bleef, en men vreesde voor de tering. Als laatste middel werd eene verandering van lucht voorgeschreven, en deze scheen haar werkelijk genezen te hebben, doch pas was zij in het gesticht weergekeerd, toen zich eene uiterst hevige pijn in de rechterzijde voordeed, die zoo snel toenam, dat weldra het geheele onderlijf, ja het been als verlamd was; ter zelfder tijd hematurie in den hevigsten graad, vergezeld van grievende pijnen, eu nimmer zonder behulp van een instrument. Bij aanhoudende smarten en brakingen kwamen gemis van eetlust en slapeloosheid. Sedert vijftien maanden had zij in dieu toestand reeds het bed moeten houden, en was haar niets dan de dood te wachten, toen eene der leermeesteressen, Margaretha Rubbi, der deerniswaardige don raad gaf, om, wijl de aarde haar geeu hulp meer kon
:i90
bieden, tot den hemel hare toevlucht te neincu, en stelde haar voor eene novene ter eere van den Z. Leo-nardns te houden. Zij nam eene beeltenis van den Heilige en eene reliquie, en begon de oefening, doch in het eerst zonder baat, en daarna met verergering van hare kwaal. Dan omtrent middernacht, den 13 Maart 1796 sluimerde zij na haar gewoon gebed ter eer van den Zalige, een weinig in, toen deze haar verscheen, haar heur klein geloof verweet, en haar zeide dat zij ter rechter tijd zou genezen; daarop nam hij haar bij de hand, zegende haar in den naam der H. Drievuldigheid, en beval haar op te staan. Hij reikte haar het kruisbeeld toe om te kussen, herhaalde zijn bevel en verdween. Weenend, niet minder van blijdschap dan van ontsteltenis, stond zij op. Op haar geschrei ijlde eene barer gezellinnen uit de naaste kamer naar haar toe, en denkende dat zware toevallen haar van de legerstede geworpen hadden, wilde zij haar weer te bed leggen. Doch nu verhaalde haar Laura welke genade haar ten deel was geworden, en begon, ter bevestiging barer woorden, de kamer op en neer te gaan. In een oogwenk was dit door bet geheele huis verbreid, alle huisgenooten snelden toe om getuigen van het wonder te zijn, en nog dienzelfden nacht ging men naar de huiskapel om God te bedanken. Keeds den volgenden dag werd de waarheid van het wonder door de getuigenis der genees-heeren bevestigd.
Sedert twee jaren was Elisabeth Bouzouro te Gon-stantinopel een verhard gezwel in de rechter borst ge-
waar geworden. Aanvankelijk was het zeer klein en niet pijnlijk, maar nam vervolgens eene buitengewone grootte aan, en veroorzaakte haar de ondragelijkste pijnen, zoodat zij ook haren arm niet meer kon bewegen. Naarmate het gezwel toenam, namen hare krachten af, zoodat zij weldra niet meer gaan kon, en meer een geraamte dan een mensch geleek. Nu eerst riep men de hulp der geneesheeren in, die echter de kwaal onherstelbaar verklaarden; slechts de uitsnijding van het gezwel wezen zij ais eenig hoopgevend middel aan. De lijderes stemde er in toe, doch het werd uitgesteld, naardien een der drie geneesheeren haren man aankondigde, dat haar leven wel niet gered, maar de doodstrijd minder smartelijk zou wezen. Dit uitstel maakte echter dat na weinige dagen die geneeskundige bewerking niet mj»er mogelijk was. Hoewel bereid te sterven, zoo dit Gods wil was, was zij tocli zeer beangstigd voor een dood, die langzaam en smartelijk voorspelde te zullen zijn. Zij overwon alzoo den tegenstand van haren man, en verzocht, dat de kunst aan haar het mogelijke zou beproeven ; zij verkoos liever onder de operatie te bezwijken, dan door de kanker, die reeds eenigen tijd zichtbaar was, levend weg te teren. De dag was bepaald, en de lijderes had den Eerw. P. Jovitus verzocht haar in die hachelijke oogenblikken den geestelijken bijstand te verleenen. Dan juist waren er twee missionarissen van Rome aangekomen, die onder anderen ook eene reliquie van den Z. Leonardus hadden meegebracht. Met deze begaf zich P. Jovitus, het was in den avond
Vim Jen 10 Februari 1850, naar de zieke, gaf haar die, en vermaande haar, zich den Zalige aan te bevelen, opdat hij hare genezing bij God mocht verwerven. Zij volgde den raad, bad vurig eu legde dc reliquie op de plaats harer smarten. In weerwil harer snijdende pijnen viel zij daarop in een diepen slaap, en ontwaakte niet dan met het aanbreken van den dag. Doch met het ontwaken voelt zij eene plotselijke rilling, vooral in hare borst. Die sterke huivering scheen haar kwaad toe, zoodat zij, hoewel geene pijn meer gevoelende, den moed niet had de zieke plaats aan te raken; eindelijk doet zij het, en bevindt dat het gezwel verdwenen is. Vol blijdschap roept zij uit, dat er een wonder met haar gebeurd is. Verschrikt, in de meening dat zij ijlde, snelde men naar haar toe, doch spoedig is men overtuigd, dat er werkelijk een groot wonder heeft plaats gehad, niet alleen bestond het gezwel niet meer, en was de borst in den natuurlijken toestand, maar zelfs in de kleur was er geen teeken van ziekte meer gebleven. De arm, dien zij zoo lang niet meer had kunnen gebruiken, is weer lenig als te voren; wederom kon zij zich bewegen gelijk zij wil, voelt niet den minsten hinder of pijn, ja hare vroegere krachten zijn weergekeerd, en evenzoo hare vroegere gezonde kleur. Zonder het geringste letsel van wat ook te gevoelen, staat zij op en knielt met haren man neder, om Gode haren vurigen dank te brengen voor het wonder, dat Hij aan haar op de voorbede van den Z. Leonardus gewrocht heeft. Niemand, die haar zoo nabij den dood gezien had, was er, die in
die genezing niet de bijzondere werking van Gods macht zag; de geueesheeren zelf, die zooveel mogelijk het gebeurde aan natuurlijke oorzaken toeschreven, konden de plotselinge genezing, de volkomen verdwijning van het gezwel, vergezeld van zulke wonderbare verschijnselen niet ontkennen, konden er geene natuurlijke verklaring van geven. Er werd een gerechtelijk onderzoek bevolen; doctoren werden er toe benoemd , en na langdurige en de nauwkeurigste uaspo-ringen gedaan te hebben, verklaarden zij onder eede, dat de borst geen enkel litteeken, geen enkel bewijs behouden had van het kankerachtig gezwel, dat zij evenmin de behandeling van het insnijmes ondergaan had, zoodat zij geheel in denzelfden natuurlijken toestand was als de linkerborst, en dat de vrouw die gedurende twee jaren voor hare genezing in een zieke-lijken en kwijnenden toestand verkeerde, sedert zoo welvarend is als mogelijk.
Dusdanig luidt het verhaal1;, dat P. Leopoldus d'Acquasancta den 16 November 1S63, van dit wonder deed, toen hij op het punt stond om naar Rome te vertrekken, ten einde het verslag van het onderzoek, en andere bescheiden desbetreffende, der Congregatie der Ritus ter bekrachtiging aan te bieden. In dit verhaal wordt nog van twee andere wonderen, daar gebeurd, melding gemaakt.
Aimalcs 'les Miss. Franc. Nov. 1861
Verheerlijking van den H. Leonardus door de Kerk.
Zijne Zalig- en Heiligverklaring.
De roem der heiligheid, dien Leonardus niet slechts naliet in de plaatsen, waar hij gezwoegd had, om van zondaars heiligen te maken, maar die hem zelfs voorafging daar, waar men zich met de hoop om hem, al ware het slechts eenmaal, te mogen hooren reeds gelukkig achtte; de roem der heiligheid die niet alleen hem vergezelde, waar hij ging, maar die zelfs onafscheidbaar was van zijn naam — waar men zijn naam kende noemde men hem ffde Heiligequot;; — die roem die reeds bij zijn leven door geheel Italië verbreid was, en hem ook ver daar buiten ten deel viel, bleef ook na zijn dood voortleven. Die roem nam zelfs toe en weldra werd hij niet alleen de Heilige genoemd, maar ook als een Heilige gehuldigd. Men betwistte elkander het voorrecht eene reliquie, het een of ander voorwerp, dat hij gebruikt, of alleen maar aangeraakt had, te bezitten. In nood en lijden riep men zijne voorspraak in, en hoevelen zich mochten verheugen, dit niet vruchteloos gedaan te hebben, getuigden talrijke wonderen, waarvan wij er eenige ver-
;i95
Imld hebben; dan vooral waren het de ouuoeiuelijke vruchten ter zaligheid, die hij gesticht had, welke de geloovigen noopten hem hunne dankbare hulde te brengen. Zoo werd Leonardus een voorwerp van vereering voor allen, niet alleen voor hen, die hem eene weldaad, hetzij geestelijke of tijdelijke, te danken hadden, niet alleen voor hen, die leden waren van instellingen, die door hem in het leven geroepen waren, of die hij door zijne opwekkingen bevestigd en voor ondergang bewaard had, zoodat zij hem hun tweeden stichter mochten noemen, maar zijne vereering werd algemeen.
Zoo verliepen 30 jaren, waarin de liefde van het volk voor P. Leonardus in plaats van te verkoelen, steeds meer in omvang toenam, toen Z. H. Pius VI die den Heilige persoonlijk gekend had en vereerde, gehoor gaf aan de menigvuldige smeekschriften, die zoowel door wereldlijke als geestelijke vereenigingen tot hem gericht werden, om de bevestiging en goedkeuring dezer vereering te vragen. Ook hem zeiven ging de verheerlijking van P. Leonardus ter harte; door zijne vereering te bevorderen voldeed hij aan eigen godsvrucht, dit getuigen ons zijne woorden bij de Zaligverklaring gesproken1): Niemand vermag, zonder zich aan het gevaar van ketterij bloot te stellen, de voortdurende heiligheid der Kerk, die Jezus Christus zoozeer bemind heeft, dat Hij zich om haar te heiligen heeft overgeleverd, in twijfel te trekken.
Godescard 20 Nov. — Rohrbacher H. ü. d. l'E, C. t. XXVII ji. 35.
•quot;596
Het was niet slechts in de eerste eeuwen van haar bestaan, dat üij door den luister der deugden schitterde, en aldus do volkeren tot zich trok en bekeerde, nog in de laatste tijden zien wij li aar verheerlijkt door de heiligheid harer kinderen; onder deze hebben Wij zelf in onze jeugd gekend Leonardus a Portu-Mauritio; zijne nagedachtenis vervult ons nog niet troost en vreugd. — Ten opzichte van den grooten Missionaris, maakte hij eene uitzondering op die kerkelijke wet, volgens welke meu zich met de Zaligverklaring van eeu Dienaar Gods niet mocht bezig houden voor er sedert zijn dood vijftig jaren verkopen waren. Op zijn bevel werd het onderzoek ingesteld omtrent de geschriften1), die Gods dienaar had nagelaten, of zij niets veroordeelenswaardigs inhielden; omtrent zijne deugden, of hij die iu den vereischten graad van heldhaftigheid beoefend had; eu eindelijk naar de echtheid der wonderen, die op zijne voorbede bij God zouden geschied zijn. Dit onderzoek werd dra met een gunstig gevolg bekroond, zoodat P. Leonardus bij Pauselijk decreet den 15 Februari 1792 Eerbiedwaardig (Fenerabilis) verklaard werd, en terugziende op zijn gamche leven en vooral op zijn Apostol 'ischen arbeid, een held des Christeljken naams genoemd werd. Hierdoor verkreeg de daartoe benoemde Commissie, onder Voorzitterschap van Z. Em. den Kardinaal Archinto, Bisschop van Sabina en Prefect der Ritus (Kerkgebruiken), met Mgr. Hieronymus Napulione als Promo-
Eenige /-ijii vermeld blz. 295.
■19?
tor Ficlci (Bevorderaar des geloofs), en Mgr. 1). Coppola als secretaris, het verlof om haar onderzoek voort te zetten, en bij een decreet den 2 Augustus, het feest van Portiuncula, gegeven, werden de twee wonderen,1) die ter zaligverklaring noodzakelijk, en voldoende waren, bekrachtigd, als echt erkend. Dc H. Vader gaf dit decreet in het klooster St. Bonaven-tura, in de kamer zelve, waar de Zalige dit aardsche leven verlaten had. De Congregatie voltooide hare taak in eene laatste vergadering, den 5 Februari 1795, door den H. Vader bijgewoond, in het Vatikaan, en sprak eenstemmig als haar gevoelen uit, dat de Dienaar Gods onder het getal der Zaligen kon worden opgenomen. Gelijk gewoonlijk toefde de H. A/ader met het nemen van een besluit nog eenige dagen, om inmiddels nogmaals den Goddelijken bijstand, het licht des H. Geestes af te smeeken. //Enquot; dus luidt het decreet der Zaligverklaring, //op dezen gelukkigen dag, die toegewijd is aan de vereering van den H. Joseph, den Bruidegom der allerzaligste Maagd Maria, wien dc eerbiedwaardige dienaar Gods onder zijne voornaamste Beschermheiligen dagelijks vereerde/ werd na het opdragen van het li. Misoffer in wettigen vorm het besluit afgekondigd, dat tot de zaluj-verlclaring van den Eerhiedwaardigen Dienaar Gods, Leonardm a Portu-Mauritio, veilig kon worden overgegaan. Zoodra deze uitspraak gedaan was, begon men toebereidselen te maken, om het eerste feest hem
Zie bladz. 880 cu 887.
;398
ter eer zoo luisterijk mogelijk te vieren, en het was den 14 Juni 1796 dat Z. H. Pius VI in de St. Pieterskerk plechtig verklaarde, dat den naam van den Dienaar Gods op de lijst der Zaligen was ingeschreven, wijl er alle reden bestond om te besluiten, dat Leo-nardus het geluk des hemels genoot, en hij alzoo in de rei der Gelukzaligen was opgenomen.
Zoo was dan de vereering, die het volk den beminden missionaris bewees, door het hoogste gezag der Kerk goedgekeurd, gewettigd; zonder vrees van zich aan bijgeloovigheid schuldig te maken, kon een elk, in het bijzonder, hem als een bewoner des hemels huldigen, met vertrouwen zijne voorbede inroepen j ook in het openbaar mocht de eer der altaren hem bewezen worden in de kerken zijner ordebroeders, en in die plaatsen, waar hij voor de eer van God zoo zeer gearbeid had; ook zijne beeltenissen en reliquiën mochten aan de vereering der geloovigen voorgesteld worden. Groot was de vreugde van hen, die zich nog in de door hem ontvangen geestelijke en tijdelijke zegeningen mochten verheugen, groot vooral de blijdschap van het Romeinsche volk. Dankbaar toonden zij zich voor de eer hunnen Heilige te beurt gevallen. Die goedkeuring was als eene aanbeveling voor de geloovigen, zij strekte hun ten spoorslag om hem nog meer te vereeren, anderen tot die vereering op te wekken.
Dan ook God, die wonderbaar is in Zijne Heiligen, toefde niet om die goedkeuring te bekrachtigen, door in wonderen gunsten te verleenen aan hen, die de voorbede van den Gezaligde inriepen.
De Zaligverklaring zou weldra door de Heiligverklaring gevolgd zijn. De treurige tijdsomstandigheden echter, vooral staatkundige verwikkelingen, die in de eerste jaren na de Zaligspreking de Kerk zoo zeer met smart en rouw vervulden, als de gevangenneming van Z. H. Pius quot;VI, terwijl Eome eeue republiek werd; de wegvoering als gevangene van zijn opvolger op den Stoel van den II. Petrus, Pius VII, waarbij de Kerkelijke Staat een deel van het Pransche rijk verklaard werd, en de verstrooiing der Kardinalen, moesten de werkzaamheden, waardoor de Heiligverklaring werd voorbereid, onderbreken, en, eenmaal weer hervat, vertragen.
Zoo verliepen eenige jaren, toen bij het gunstiger worden der tijden, dringende beden de Congregatie der Ritus ten laatste deden besluiten die zoo gewenschte zaak ten einde te brengen; reeds was zij met haar onderzoek zoo ver gevorderd, dat een 1) der twee voorgestelde wonderen, wier echtverklaring nog noodzakelijk was, den 16 Maart 1839 door Z. H. Gregorius XVI werd goedgekeurd; het andere echter mocht bij gebrek aan de nootlige bewijzen, de volledige goedkeuring niet erlangen; nu, men weet hoe uiterst gestreng dit onderzoek is, en niet te verwonderen is het, dat het een of ander der bewijsstukken door het verloop dei-jaren, vooral veel bewogen als die tijden waren, kon verloren sjaan. Tot liet onderzoek van een ander wonder, wat wellicht een beter lot zou ondergaat»
Zie bladz. 389.
400
hebben, ging men niet over, aangezien voor liet oogenblik de tijd te kort was — eene Heiligverklaring zou binnen weinig tijd plaats hebben •); — ten andere wijl eene afzonderlijke Heiligverklaring om de groote onkosten, die voor dergelijke plechtigheid onvermijdelijk zijn, niet kon plaats hebben. Van de Heiligverklaring van den Z. Leonardus moest men alzoo afzien. Wederom verliepen er eenige jaren, doch de vereering van den Zalige werd daarom niet uit het oog verloren,, want den 16 December 1817 kondigde de Congregatie der Eitus het besluit af, dat liet feest van den Zalige in een hoogeren rang [duplex majus) moest gevierd worden, en dat dit jaarlijks voortaan zou plaats hebben, niet meer den 2 7 November, maar op den sterfdag zelf, den 26.
Eindelijk was het door God bepaalde tijdstip, waarop Zijn dienaar de hoogste verheffing op aarde zou geworden, aangebroken. Het onderzoek van het te Constantinopel gebeurde wonder, 1) dat op de plaats zelve ingesteld was geworden, was met den gelukkigsten uitslag bekroond. Op bevel van Z. H. Pius IX werd het proces gevoerd, en nadat dit goedgekeurd v as, werd genoemd wonder aan het gewone drievoudig onderzoek onderworpen, t. w. den 5 September 1865 in het paleis van Z. Em. den Kardinaal Ludovicus Altieri, Bisschop van Albano, Verslaggever (Relator causae),
I)c Heiligverklaring namelijk van de Z. Z. Alphonsus Maria de Liguori, Joannes Josephus van het Kruis, Pacifieus de San-Severino, Franeiscus de Hieronymo en Veronica de Julia nis.
401
die met Z. Em. den Kardinaal Constantinus Patrizi, Bisschop van Porto en St. Rufina^ S. C. 11. Vraef. den HEerw. P. Petrus Minetti, Promotor S. Pidei en den Hoogw. H. Dom Bartolini seer., hiertoe gekozen was; vervolgens op den 1Ü A]nil 186G in het Vatikaan, en eindelijk den 36 Juni des/,elfden jaars, insgelijks in het Yatikaan. In deze laatste vergadering spraken zoowel de Raadsheeren (Consultores) als de Kardinalen in het bijzijn van Z. H. hun gevoelen uit voor de waarheid van dit wonder. De H. Vader wachtte nog eenige dagen met het uitspreken van zijn beslissend oordeel, om eerst nog het licht des hemels af te smeeken, waartoe hij ook de aanwezenden had aangemaand. ,/Eindelijk op dien dag, [)len 2 Augustus), waarop de Christen:geloo-vigen, met het vieren van het jaarlijksche Kerkwijdings-feest der Basiliek van St. Maria der Engelen, Portiun-cula genaamd, gewoon zijn den vollen aflaat te verdienen, begaf zich de 11. Vader, om den geloovigen in deze godvruchtige oefening zelf ten voorbeeld te zijn, na alvorens in zijn eigen bidplaats godvruchtig het H. Mis-ofl'er opgedragen te hebben, naar de Kerk, die aan de wouden van den II. Pranciscus is toegewijd.quot; Nadat hij hier het H. Offer had bijgewoond, en op den troon had plaats genomen, verklaarde hij plechtig, dat het wonder, de genezing namelijk van Elisabeth Bouzouro, door God op de voorbede van den Z. Leonardus gewrocht , alleszins zeker was.
Het hierop betrekking hebbende decreet, ') begon
1) Acta S. Scdis, vol. IT, fase. XIV p. 109.
20
i02
volgeuder wijze : Ecu man machtig in werken en woorden, voor God en al liet volk, was voorzeker de Z. Leonardus a Portu-Mauritio, die met liet armoedig kleed van den H. Scrafijnschen Vader Tranciscus bekleed, en met diens geest bezield, beginnende van deze H. Stad, gedurende vele jaren de steden en vlekken doorging, predikende het Evangelie, en de boetvaardigheid ter vergeving der zonden.
Terwijl hij aldus zijne bediening naar eisch vervulde, vermorselde hij de harten der afgedwaalden j ontstak hij het licht der waarheid voor hen, die in duisternis waren, was hij den armen in hunne nooddruft ten hulp, verleende hij den zieken goddelijken en menschdijken bijstand, schonk hij den bedroefden troost, en kondigde hij het genaderijke jaar des Hee-ren en den dag der vergelding aan. Eindelijk door arbeid afgemat ontsliep de onverdroten arbeider in den vrede des Ileeren.
Dan door Gods machtige hand in het verblijf der gelukzaligen opgenomen , begon Leonardus weldra door den roem van wonderen te schitteren, en toen deze door de Congregatie der Ritus, na het onderzoek zijner deugden, naar behooren waren goedgekeurd, werd bij door den Opperpriester Pius VI, z. g. onder het getal der Gelukzaligen opgenomen.
Doch wijl hij, toen hij nog op aarde leefde, zoozeer gewenscht had, dat de leer der Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd en Moeder Gods, tot dogma zou verheven worden, daarom heeft de wijsheid Gods, die alles liefderijk beschikt, vastgesteld, dat den Zali-
gen Leonardus, nadat hij der eer der altaren was waardig gekeurd, uu ook de zoo zeer gewensclite dogmaverklaring heeft plaats gehad, en een nieuwe luister van wonderen hem omgeeft, door de geloovigen in Christus eene hoogere hulde zou bewezen worden.. . . ATog één wonder werd gevorderd om tot de beslissende uitspraak der Heiligverklaring te kunnen overgaan. De Almachtige heeft dit op de voorbede van Leonardus gewrocht, in de stad Constantinopel, om de heiligheid van Zijn dienaar zelfs in ver verwijderde streken, onder de ongeloovigen zelve, aan te toouen. —
Nu het laatste wonder alzoo als echt erkend was, bleef nog slechts over, de vraag te beslechten, of de Heiligverklaring kon geschieden. Die vraag werd behandeld in eene vergadering van Kardinalen, den 19 September in het Vatikaan, die door Z. H. werd bijgewoond. Nog weinige dagen, die als gewoonlijk, tot dagen van gebed bestemd waren, verliepen.
Den 4 October //eindelijk, om de blijdschap te verhoo-gen van dien dag, waarop de wijze Zoon het geboortefeest zijns gelukzaligsten Vaders met eene gelijke kroon van verdiensten opluistert, begaf zich onze H. Vader, na in de kapel van zijn paleis het aanbiddelijk Ofi'er opgedragen te hebben, naar de kapel, die der Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd en den H. Eran-ciscus is toegewijd, en die wegens de dagelijksche vieriug der plechtigheden meer dan de overigen in de Basiliek van den Vorst der Apostelen uitschijntquot;,1) en
Acta S. Scdis, vol. II, fase. XVI p. 240.
401
■aldaar bekrachtigde hij het bevestigend gegeven antwoord , en verklaarde , dat men veilig tot de Heiligverklaring kon overgaan.
Zoodra die uitspraak gedaan was, werd een aanvang gemaakt, met de voorbereiding daartoe. En luisterijker dan ooit beloofde die plechtigheid te zullen zijn; luisterijker, en om het groot gexal Zaligen, die met den Z. Leonardus in de eer der Heiligverklaring zouden deelen, en omdat die plechtigheid zou plaats hebben op den 180O-jarigen sterfdag der H. H. Apostelen Petrus en Paulus. Hoe onuitvoerbaar, naar menschelijk oordeel, de treurige tijdsomstandigheden, die nog treuriger dreigden te worden, het plan van Z. H. schenen te zullen maken, het voornemen, dat hij reeds jaren, als met den geest eens Zieners vervuld, had aangekondigd, om die feesten met een ongekenden luister te vieren, toch had de zwaar beproefde Pius den moed niet verloren. Het was zijn vurige wensch, dat de zoo geteisterde Kerk, wier ondergang door hare vijanden, zoo vaak, en nu als nabij voorspeld, en thans meer dau ooit gewenscht werd, zich op dien dag in haar vollen glans der wereld zou vertoonen. Zou de Kerk dan op nieuw blijk geven van hare heiligheid, van haar vermogen om heiligen voort te brengen, door de Heiligverklaring; van hare aposloliciteit, door in een ach-tiende eeuwgetij de gedachtenis te vieren van den marteldood der eerste van de Apostelen te Rome, van hen, die wij de medestichters der Kerk mogen noemen; ook hare eenheid en catholiciteit zouden alsdan uitschitteren. Tot dien einde werd den feestdag der Onbe-
10.quot;)
vlekte Moedermaagd, op last van dcu H. Vader aait alle Bisschoppen en andere hooge Kerkvoogden der geheele catholieke wereld, een schrijven gericht, om hen tot een opgaan, ter viering van dit groote feest, den 29 Juni, naar Rome uit te uoodigen.
Dan nauwlijks waren er vijf maanden sedert die-uitnoodiging verloopen, of ondanks afstanden, en moeie-lijkheden van allerlei aard, hadden 537 Kardinalen, Patriarchen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen zich rondom den zetel van den H. Petrus, de- vuurbaak der waarheid, het middelpunt der eenheid geschaard. Uit de verst verwijderde streken, uit alle landen der wereld te Some bijeengekomen, bewezen zij aanschouwelijk de algemeenheid der Kerk; en het Oosten, in zijne talrijke verscheidenheid van ritussen, gaf in ver-eeniging met het Westen blijk van de eenheid des ge-loofs, met den Opvolger van den H. Petrus. — Dui-zende priesters, duizende en duizende vreemdelingen, waren uit alle wereldstreken te Rome saamgestroomd, om getuigen te zijn dier verheerlijking der Kerk.
Zoo daagde de heugelijke 29 Juni 1867. Eene tal-looze volksmenigte, die van het aanbreken van den dag, het plein voor de St. Pieterskerk en de kerk zelve, in zoover van hare ontzachelijke grootte nog ruimte beschikbaar was, vulde, verkondigde het hoogst zeldzame van het te vieren feest. Het bepaalde uur had geslagen, het was 7 uur, de liefelijke stem des H. Vaders, die den lofzang Ave maris stella aanheft, was het teeken tot de plechtigheid; met het gebed tot de Moeder van God en altijd Maagd, de ster der
406
zee, de deur des hemels, stelt zich de processie in beweging. Op de onafzienbare rijen van weeskinderen en edelen, religieuzen en seculiere geestelijken, kanunniken en bisschoppen , volgen de banieren der Zaligen, gedragen door leden van de orde of congregatie waartoe zij behoord hadden, omgeven door bloedverwanten1) of land-genooten, of door hen die zich het meest voor hunne verheffing beijverd hadden; die van den Z. Leonardus wordt gedragen door religieuzen vau de strenge Observantie, en de koorden door leden van de door hem gestichte Aartsbroederschap der Vrienden van Jesus en Maria (van den H. Kruisweg in het Colliseum), daarna de Kardinalen en de H. Vader, in den draagzetel gedragen; allen zijn in plechtgewaad, met brandende kaarsen in de hand. Eindelijk heeft de processie den drempel der Basiliek overschreden; Z, H. heeft aan den God van liefde, in Zijn Sacrament verborgen, zijne hulde gebracht, hij bestijgt den troon, allen hebben hunne plaatsen ingenomen. De Kardinaal Pos-tulator causae (hij, die het op zich genomen had den voortgang der Heiligverklaring te bevorderen) nadert den troon, en smeekt den H. Vader dringend (instanter) de Zaligen onder het getal der Heiligen op te nemen. Op last van den H. Vader wordt geantwoord, dat in deze gewichtige zaak de goddelijke verlichting nog gevraagd moet worden; hierop knielen allen neer, en de litanie van Alle Heiligen wordt aangeheven. Andermaal wordt
Achter de banier der Z. Z. Martelaren van Gorcum , gingen nog twee bloedverwanten van den Z. Franeiscus de Roy.
dezelfde vraag met meer aandrang {Instantiws) ged;un, en op de aanmaning des IL Vaders, dat men zijne smeekingen moet verdubbelen, werpt men zich neer voor den Geest des lichts, den H. Geest, die de Kerk bestuurt, met haar is tot het einde der dagen, door het zingen van het Veni Creator. Ten derde male wordt hetzelfde verzoek herhaald, maar met den meesten aandrang [instantissime). Daarop verklaart de H. Vader zich bereid om tot de Heiligverklaring over te gaan. Allen staan op, en de Stedehouder van Jesus Christus spreekt: Ter eere van de Allerheiligste en Ondeelbare Drievuldigheid, tot verheffing van het Ca-tholiek geloof en tot uitbreiding van den cliristelijken godsdienst, uit kracht van het gezag van onzen Heer Jesus Christus, der gelukzalige Apostelen Petrus en Paulus en van het Onze, na rijp beraad, en na dikwijls de goddelijke hulp ingeroepen te hebben, overeenkomstig den raad onzer Eerwaardige Broeders de Kardinalen der H. Eoomsche Kerk, de Patriarchen, Aartsbisschoppen en Bisschoppen, die zich in deze stad bevinden, verklaren en beslissen quot;Wij dat de Zaligen .....1) Heiligen zijn, en terwijl Wij hen op de
lijst der Heiligen inschrijven, bepalen Wij, dat door de geheele Kerk hunne nagedachtenis jaarlijks gevierd worde.
Zoo is dan de verheven uitspraak geschied; de hoogste eer, welke den mensch van den mensch op aarde kan ten deel vallen, is den H. Leonardus en zijnen Feestgenooten
1 lier volgen de nmnen dvr Hcili^vcrklanrden.
|.0S
toegekend, en onmiddelijk weergalmden de breede gewelven der Basiliek van den blijden lofzang, Te I)eum laudamus, door den H. Vader aangeheven, en door allen meegestemd, om God voor de eer der verheerlijking dank te zeggen. Die hooge eer wordt hun nu bewezen, hunne voorspraak wordt gevraagd. De Kardinaal-Diaken richt tot hen het welbekende schietgebed, waardoor hij hen vraagt om voor ons te bidden, opdat wij der beloften van Christus mogen waardig worden; en de H. Vader richt tot God het gebed, bun ter eere, waardoor hij Hem smeekt, dat wij hier hunne voorbeelden mogen navolgen en hierna in hunne glorie mogen deelen. Amen, dus antwoordt het volk, aller iiarten vereenigen zich met die bede. In dit Amen, dat door duizende en duizende monden her-haald, tot één machtig woord ineensmelt, door de wolken dringt, tot voor den troon van God stijgt; in dat Amen, in alle talen gesproken, ligt de bede der gansche Catholieke wereld, hier tegenwoordig in al wat zij groots en edels bevat.
Met die bede willen ook wij onze smeekingen ver-eenigen, de voorspraak dier verheerlijkte Heiligen tot heil der Kerk, tot heil onzer zielen vragen. De voorspraak van den H. Leonardus willen wij inroepen, opdat wij, na zijn leven gezien te hebben, zijne deugden mogen navolgen, en alzoo eenmaal deelen in zijne verheerlijking in den hemel, waarvan zijne verheerlijking door de Kerk slechts eene schaduw was.
Wij weten de korte beschrijving van de plechtigheid der Heiligverklaring, waarbij wij tevens de vie-
109
ring van het eemvfeest moesten herdenken, niet beter te eindigen, dan met de treffende Iiomelie door onzen beminden H. Vader onder het Misoffer uitgesproken, met die verheven woorden, die zoo in overeenstemming waren met den luister dier tweevoudige plechtigheid; zij zullen tevens een waardig slot zijn dezer levensbeschrijving.
') Eerwaardige Broeders en Welbeminde Zonen!
Zoo is dan aangebroken de zoo vurig gewenschte dag, waarop het Ons, door eene bijzondere weldaad van God, gegeven is, om het plechtig eeuwgetijde, dat aan de zegenpralen van den Gelukzaligen Petrus, den Vorst der Apostelen, en van zijn Medeapostel den H. Paulus is toegewijd, gezamenlijk te vieren, en aan verscheiden helden van onzen heiligen godsdienst de hulde en de eer der Heiligen toe te kennen. Verheugen wij ons daarom in den Heer, dat eeue heilige blijdschap ons beziele, dewijl de roemvolle dag, die waardig is om met de hoogste vereering en vreugde der geheele wereld, en vooral van deze Onze Stad gevierd te worden, gekomen is. Immers op dezen plech-tigen dag deden Petrus en Paulus, de lichten dei-Kerk, de eerste onder de Martelaars, de Leeraars der wet, de vrienden des Bruidegoms, de oogen der Bruid, de Herders der kudde, de Bewakers der wereld hun intocht in het hemelsch rijk door een gelukkigen
1) Acta S. Sedis, vol. 3. fuse. XX\. p. 14.
410
mnrteldool.i) Het ziju deze mannen, door welke liet Evangelie van Christus over U, o Eome, geschitterd heeft, en dat gij, die de leermeesteres der dwaling waart, de leerlinge der waarheid geworden zijt. Deze zijn het, die om u eene plaats in de hemelsche gewesten te geven, u veel beter en gelukkiger hebben opgebouwd, dan zij, door wier zorg de grondslagen uwer muren gelegd zijn. Deze zijn het, die u tot dien trap van roem hebben opgevoerd, dat gij een heilig geslacht, een uitgelezen volk, een priesterlijke en koninklijke stad, door den geheiligden zetel van den Gelukzaligen Petrus de hoofdstad der wereld geworden zijt, en uwe heerschappij zich verder uitstrekt door den heiligen godsdienst, dan door aardsche macht.1) Deze zijn het, die mannen, die zoo innig met elkander vereenigd, niet schitterend gewaad bekleed, mannen van barmhartigheid zijn; onze waarachtige vaders en ware herders, die ons door het Evangelie hebben voortgebracht. Wie toch is roemrijker dan Petrus ? hij, die door het goddelijk licht bestraald, het eerste van allen erkend, en voor allen ontsluierd heeft het grootste geheim der eeuwige Majesteit, hij, die door te belijden, dat Christus onze lieer, de Zoon van den levenden God is, de hechtste, de onvernietigbare grondslagen om te gelooven voor ons gelegd heeft. Hij is die onwrikbaarste steenrots, waarop de Zoon des eeuwigen Vaders Zijne Kerk niet zulke hechtheid
S. Leo Serm. 80 al. 82 iu nat. Ap. Petr. et Paul.
ill
gebouwd heeft, dat de poorten der hel nimmer over haar kunnen zegepralen. Hij is het, aan wieu door Christus onzen Heer de sleutels van het rijk der hemelen zijn gegeven, en wieu de oppermacht en de zorg om Zijne lammeren en schapen te weiden., zijne broeders te versterken, ea de geheele Kerk te besturen is toevertrouwd; hij, wiens geloof nimmer zal bezwijken, evenmin als dat zijner opvolgers, die op dezen zetel te Rome geplaatst zijn. Wie is gelukzaliger dan Paulus? Hij, die door den Heer is uitgekozen om Zijn naam te dragen voor heidenen en koningen en Israels kinderen, 1) die ter belooning zijner deugden ten derden hemel opgenomen, in de kennis der heinelsche geheimen werd ingewijd, zoodat hij, de toekomstige leeraar der Kerken, onder de Engelen zoude leeren, wat hij onder de menschen zoude prediken.8) Deze gelukzaligen, Petrus en Paulus, hebben, door in een zelfden geest de leer der nieuwe wet te prediken, en manmoedig voor den Heer alle gevaren, moeielijkheden, arbeid, verdriet en kwelling te onderstaan, den naam en den godsdienst van Christus onder de heidenen gebracht, en de hcidensche wijsbegeerte overwonnen, den dienst der afgoden van den troon verdreven, en door hunne heilige daden en geschriften het licht der evangelische waarheid wijd en breed verspreid, terwijl hun geluid over de geheele narde is uitgegaan en hunne woorden tot de eindpalen der
Hand. der Ap. IX : 15.
-m
aarde, en zij door te lijden op een en denzelfden dag, liunne leer door luin heilig bloed en lieldliaftigen dood bezegeld hebben. Alzoo Eerwaardige Broeders en Welbeminde Zonen, terwijl wij met plechtigheid en de uitbundigste vreugd den roem dier Apostelen vieren en hunner geheiligde asschen, in wier nabijheid wij het geluk hebben ons te bevinden, alle hulde brengen, zoo laat ons hunne roemrijke daden door onze woorden verkondigen, en vooral hunne deugden met allen ijver navolgen.
Dan bovendien smaken wij reeds de grootste vreugde op dezen gelukkigsten dag, bijaldien God ons geschonken heeft, de hulde en de vereering der Heiligen toe te kennen aan de onbezweken Martelaren van Christus, Jósaphat Kuncevicz, Bisschop van Poloks der Ruthenen, Petrus Arbues, Nicolaus Pieck en zijne achttien lotgenooten1), aan de beide roemvolle Belijders, Paulus van het Kruis ea Leonardus a Portu-Mauritio en aan de twee uitstekende Maagden, Maria l'ran-cisca der Wonden van onzen Heer Jesus Christus en Germana Cousin. Alle deze, hoewel zij met dezelfde zwakheden als wij omgeven waren, en als vreemdelingen hier op aarde, met vele rampspoeden te kampen hadden, aan gevaren blootstonden, maar behield met een onwrikbaar geloof en standvastig vertrouwen op God, en ontstoken door de innigste liefde tot God en evenzeer den evenmensch beminnende, terwijl zij het sterven van Christus in hun lichaam droegen, werden zij gelijkvormig aan het beeld des Zoons
De H. II. Martelaars van Gorcum.
413
van God, verdroegen zij het bitterste, wat ook, ter liefde van Christus, en behaalden eene luisterijke overwinning over de wereld en onzen verbitterdsten vijand, den duivel j door den glans der heiligheid en door schitterende wonderen hebben zij de Catholieke Kerk opgeluisterd, en ons de nitstekendste voorbeelden van alle deugden ter navolging achtergelaten. En nu vrienden van God geworden, in het hemelsch Jeruzalem , verheugen zij zich in witte kleederen gekleed, in de glorie, eu verzadigen zich aan aan den overvloed van Gods huis, wijl de Heer door het aanschouwen van Zijn gelaat hunne vreugde, hunne blijdschap is, en hen aan den stroom Zijner wellusten drenkt; gekroond, schitterend als de zon, bezitten zij den palm der overwinning en heerschen met Christus in eeuwigheid; Hem smeeken zij voor ons, dewijl zij, verzekerd van hunne eigen onsterfelijkheid, nog bezorgd zijn voor ons heil.
Brengen wij derhalve, Eerwaardige Broeders eu Welbeminde Zonen, onze ootmoedige dankbetuiging aan den God aller vertroosting, dat Hij, bij zoovele rampen en gevaren voor de Kerk en de burgerlijke maatschappij, die ons bedroeven. Zich gewaardigd heeft door deze roemrijke Martelaren, Belijders en Maagden nieuwe en krachtige hulp aan Zijne H. Kerk, en luisterijke toonbeelden aan de geloovige volkeren te vcr-leenen. Laat ons met de meeste zorg de voetstappen dier Heiligen drukken, en daarom, door denzelfden geest van geioof, hoop en liefde tot God van dag tot dag meer ontstoken, het aardsche verachten, en alleen
414
liet hemelsclie betrachten} bewandelen wij immer met meer versnelde schreden de wegen des Heeren, leven wij, met verzaking der wereldsche begeerlijkheden, ingetogen, rechtvaardig en godsdienstig, en laat ons allen eensgezind, deelnemend, broederlievend, mede-doogend, bescheiden, nederig 1), door goede werken onze roeping en verkiezing zeker trachten te maken. En nu moge het Ons geoorloofd zijn, met alle nederigheid en vertrouwen onze oogen tot U, o Heer, op te heffen, tot U die rijk in barmhartigheid, het meest door te sparen en te ontfermen Uwe almacht toont. Zie genadig neer en aanschouw Uwe H. Kerk, die door zoo vele stormen van alle kanten geschokt, en de menschelijke maatschappij, die door zoo vele dwarl-winden geslingerd wordt, en ter wille van de verdiensten Uwer Apostelen Petrus en Paulus en dezer Martelaren, Belijders en Maagden, wend Uw toorn van ons af, vermenigvuldig over ons Uwe barmhartigheid, en maak door Uwe alvermogende kracht dat de Kerk, zegevierend over hare vijanden, zich dagelijks meer en meer in voorspoed en geluk over de geheele aarde moge uitbreiden, en dat alle volkeren, nadat elke dwaling verdreven, elke ondeugd overwonnen is, tot de eenheid des geloofs en de kennis van Uwen Zoon, onzen Heer Jesus Christus mogen komen. Bescherm eindelijk deze stad, beveilig haar tegen alle listen en aanslagen harer vijanden, door Uwe goddelijke almacht. Amen.
1 Pctr, Iir : 8.
I. Hc'ofdstuk. Ouders en Kindsheid van deu H.
Leoiuirdus.........pag. 1,
II. n Komst van den H.LeonardusteRome,
zijn verblijf' aldaar en studiejaren . „ 10.
III. ii Hij maakt zijn verlangen bekend.
Moeilijkheden die hij ontmoet eer
hij het bevredigd ziet.....«20.
IV. n Het Noviciaat en de studiën van
den H. Leonardus......„ 30.
V. „ Hij wordt Leermeester in de Wijs
begeerte. Zijne ziekte. Zijn verblijf te Napels en te Portu-Mauritio tot herstel zijner gezondheid .... „ 39.
VI. n Hij gaat van Portn-Manritio naar
Florence. Zijn arbeid aldaar. Verscheidene missiën in het Groothertogdom Toscane.......„ 50,
VIL u Verdere apostolische arbeid van den Heilige in Toscane. Hij wordt tot Gnardiaan van het klooster St. Pran-eiscus nl Mnntc gekozen .... „ 50,
•tlfi
VIII. Hoofdst. Hij sticht de strengere Afzondering
van St. Maria dell' Incontro. . . pag. 67.
IX. n Hij redt eene ter dood veroordeelde
vrouw. Geeft missiën te Pisa. Wordt
ten tweede male Guardiaan „ 73.
X. ;/ Zijne missiën in de omstreken van
Rome en in andere plaatsen van
den Kerkelijken Staat.....« 92.
XI. ;/ Hij gaat tweemaal naar Florence.
Verschillende missiën in den Kerkelijken Staat.......n 92.
XII. n Zijne missiën in het koninkrijk Na
pels , vervolgens in de republiek '
XIH. n Zijne werkzaamheden op het eiland
XIV. „ Hij houdt andermaal verscheidene
missiën in Italië. Zijn arbeid voor en gedurende het .fubilc te Rome in 1750 .......... 1G0.
XV. ,/ Het levendig geloof van den H.
Leonardus als de grondslag van
zijn heilig leven........ 197.
XVI. u Godsvrucht van den H. Leonardus
tot het Allerheiligste Sacrament . „ 188.
XVII. „ Godsvrucht van den H. Leonardus
voor het smartvol lijden en den
H. Naam van Jesus.....u 195.
XVHI. /, Devotie van den H. Leonardus tot de Allerzaligste Maagd Maria en
andere Heiligen......./,303.
XIX. „ Het vaste vertrouwen van den H.
Leonardus.........«211.
417
XX. Hoofdst. Strenge armoede en diepe nederig
heid van den H. Leonardus . . pag. 220
XXI. i, Zijne liefde tot God. Zijne naas
tenliefde .........„ 240
XXII. „ Hoe hij de voorzichtigheid, de
eerste der kardinale deugden bezat. „ 2'i I
XXIII. /, Leonardus beoefent de deugd der
rechtvaardigheid, en wel vooreerst door Gode de hulde te bewijzen,
waartoe de godsdienst als deugd
hem bewoog.......„271
Zijne rechtvaardigheid jegens den
evenmensch........„ 379.
De H. Leonardus beoefent die deugd omtrent zich zei ven. . . „ 287. Zijne liefde voor de onthouding . /, 2,.)4. Verheven zielssterkte van den H.
Leonardus........„ 310.
De H. Leonardus had de gave dei-voorzegging, der doorgronding der harten en andere bovennatuurlijke gaven van God ontvangen. . . „ 327 Afzonderlijke gesprekken van den H. Leonardus met Z. H. Benedic-tns XIV. Inwijding van den Kruisweg in het Colosseum. Zijne laatste missiën. Dood van den Heilige te Home.........„351.
XXX. „ Verheerlijking van den H. Leonardus
door God na zijn dood door wonderen „ 371.
XXXI. a Verheerlijking van den H. Leo
nardus door de Kerk. Zijne Zalig- en Heiligverklaring. . . . „ 304
XXIV.
XXV.
XXVI.
XXVII.
XXVIII.
XXIX. „
Pag. 53 |
regel 5 |
V. |
h. staat. |
Panciati lees |
Panciatic | |
„ 125 |
// 7 |
V. |
h. „ |
zonder |
// |
zonden. |
„ 206 |
// 9 |
V. |
h. „ |
guust |
ii |
gunst. |
„ 229 |
„ 14 |
V. |
h. „ |
deu |
ii |
den. |
„ 236 |
„ 10 |
V. |
b. „ |
het |
ii |
de. |
„ 300 |
n 9 |
V. |
b. u |
hat |
ii |
dat. |
„ 320 |
„ 12 |
V. |
0. ,/ |
Meria |
H |
Aleria. |
„ 329 |
n 13 |
V. |
h. „ |
Merteto |
II |
Mirteto. |
„ 344 |
// 8 |
V. |
b. „ |
Oresza |
n |
Orezza. |
„ 345 |
n 6 |
V. |
0. „ |
Zanoni |
ii |
Zaroni. |
„ 357 |
// 10 |
V. |
h. „ |
Viareggio |
ir |
Vioreggio |
// 361 |
„ 15 |
V. |
b. „ |
Lorete |
ii |
Loretto. |
„ 398 |
n 7 |
V. |
b. „ |
rei |
n |
rij- |